Schoonebeek, gem. in het Z.O. van de prov. Drente; omvat Oud- en Nieuw-Schoonebeek, Ouden Nieuw-Schoonebeekerveld; ca. 3 600 inw., waarvan 62,9 % Prot. (vooral Oud-Schoonebeek), 35,9 % Kath. (vormend de parochie Nieuw-Schoonebeek), 1,2% onkerkelijk; opp. 5 346 ha, waarvan 26% bouwland, 26 % weiland, 45 % woest. Landbouw, veeteelt, veenderij, turfstrooiselfabr., 2 zuivelfabr. In S. de twee eenig overgebleven boó-en (oud-Saksische veehutten) van Ned. Het gemeentehuis staat te Oud- Schoonebeek. Bouma. Schooncbeker diep, riviertje in het Z.O. der prov. Drente (IX 352 B/C 2), ontspringt in de venen van Hannover; van 1929 tot 1931 is door de Ned. Heidemaatschappij de afwatering zeer verbeterd; in het bed werden 7 beweegbare stuwen aangebracht. Het water wordt opgenomen in het benedenpand van het kan. Koevorden Alte Picardië. Bouma. Schoon- cn vvccrdrukmachine, een druk- pers met twee drukcylinders, welke één yel aan beide zijden bedrukken van twee verschillende drukvormen. Schoone Poort. Deze naara komt uitsluitend voor in Act. 3.2. Bedoeld is één der poorten van den Tempel in Jerusalem. Men identificeert deze met een der poorten van de binnenvoorhoven, waarsch. de Nicanorpoort. Schóoneveld(t), Vlakte van, naam voor het zeegebied onder de Hollandsche kust bewesten de Zeeuwsche eilanden, bekend door zeeslagen in den derden Eng. oorlog: de Holl. vloot onder de Ruyter nam defensieve stelling in op de Vlakte van S. en werd 7 Juni 1673 aangevallen door een Eng.-Fr. vloot van 81 schepen, 11 fregatten en 34 branders onder prins Ruprecht, d’Estrées en Spragge. De Holl. vloot was 52 schepen, 12 fregatten en 25 branders sterk en stond onder Com. Tromp, de Ruyter en Banckert. Het gevecht bleef onbeslist, doch het doel van de Engelschen en Franschen, nl. een troepenmacht te landen, werd niet bereikt. Op 14 Juni 1673 tweede slag bij S., een loopend gevecht van de Holl. tot de Eng. kust; de Ruyter ging na afloop wederom ten anker op de Vlakte van S.; Engelschen en Franschen liepen de Theems binnen. Vgl. > Solebay; Kijkduin. Doorman. Schoonheid, ■> Schoon. Schoonheidscommissie of welstandscommissie, een commissie van deskundigen (architecten), die burgemeester en wethouders dienen van advies over de vraag of het uiterlijk der bouwplannen, waarvoor vergunning wordt gevraagd, voldoet aan redelijke eischen van schoonheid (of „welstand”). De meeste groote gemeenten hebben een eigen s., de kleinere hebben gewoonlijk een gemeenschappelijke, provinciale. Dikwijls beschikken de commissies over één of meer ambtenaren, die de belanghebbenden nader inlichten over de motiveering van de adviezen der s. Soms is er een uitdrukkelijk verbod, om de aanvragers eenige aanwijzing te geven over de wijze, waarop zij hun werk kunnen verbeteren (dit om de bona-fide architecten geen oneerlijke concurrentie aan te doen), andere commissies daarentegen verleenen uitvoerige voorlichting, soms zelfs met eenvoudige schetsen. Het doel is, het slechtste te weren en gaandeweg het peil van de architectuur weer tot een eenigszins aanvaardbaar niveau op te voeren. v. Embden. Schoonlieve, Antonius van, kerkelijk schrijver uit Vlaanderen, f 1567. Hij bezorgde in 1546 de eerste uitgave van het Breviarium Historiae Eo- manae van Flavius Eutropius, naar een hs van St. Bavo van Gent. L i t.: Biogr. Nat. Beige ; Roersch, Etude sur Antoine de Soonhove (in : Annales Emulation Bruges, 1924). Schoonhoven, gem. aan de Lek, in het O. van de prov. Z. Holland, opp. 816 ha (rivierklei), ca. 4 500 inw. (73 % Prot., 20 % Kath.). Graan-, kaas- en eierenhandel; aanzienlijke goud- en zilversmeden]; verder plateelbakkerij, lak-, vernis- en verffabricatie. S. vertoont reeds geruimen tijd sporen van achteruitgang. Het is een typisch oud-Hollandsch stadje. Voornaamste gebouwen zijn: raadhuis (16e eeuw), Bartholomeuskerk (15e eeuw), waaggebouw (1617), Veerpoort (1601). S. behoorde vóór 1853 kerkelijk tot het aartspriesterschap Utrecht, nadien tot het bisdom Haarlem. Schoonhoven, 1° Jan van, ascetisch schrijver, Regulier Kanunnik van Groenendaal. * Te Schoonhoven bij Gouda, f 1431 te Groenendaal. Hij behoort tot de kringen van Jan van Ruusbroec en Thomas a Kempis en was een vruchtbaar ascetisch schrijver, o.a. van het belangrijke De Passione Domini, doch zijn talrijke werken liggen nog zoo goed als alle in handschrift in de bibliotheken. Lit.: Biogr. Nat. Beige (XXI); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IX). Erens. 2° J o o s t, > Joost van Schoonhoven; Sint Bartholomeusdal. Sehoonoord, dorp in de Drentsche gem. > Sleen (XII 352 B 2). Schoonrijdcn, een vorm van schaatsenrijden, waarbij sierlijke bogen worden gemaakt, en waarbij volgens bepaalde regels, hetzij alleen, hetzij in paren, figuren worden gevormd. Schoonspringen, > Zwemmen. Schoor! (eertijds Scorenloo, = strandbosch), gem. in het duingebied der prov. N. Holland (XVIII 672 A3), ten N.W. van Alkmaar; opp. 3 332 ha, omvattend de dorpen S. en Groet en de buurtschappen Aagtdorp, Schoorldam, Bregtdorp, Catrijp, Hargen en Camperduin. Ca. 2 400 inw. (1937), waarvan 48 % Prot., 34 % Kath. (vormend de parochie S., kerk te Catrijp) en 17 % onkerkelijk. Er is veeteelt, tuinbouw, eenige industrie en door de aanwezigheid van zee, duin en bosch toerisme. Het Schoorlsche duin, bijna 1 900 ha, in het Z. tot 6 km breed, met duintoppen tot 50 en 60 m -)-A.P., sedert 1894 beboscht, is eigendom van Staatsboschbeheer. van der Meer. Schoorpalen (waterb.), schuin geplaatste fundeeringspalen, die door hun schorende werking een horizontale verschuiving moeten voorkomen (kadeen sluismuren). Schoorsteen. De s. bestaat bij woonhuizen gewoonlijk uit meerdere naast elkaar gemetselde kanalen, voor elke verdieping een rookkanaal en een gemeenschappelijk ventilatiekanaal; voor den trek en tegen inregenen wordt een s. afgedekt met zgn. schoorsteenpotten van zink of aardewerk. Bij fabrieksschoorsteenen is de hoogte bepaald door de vereischte trekkracht, vorm en afmetingen der ketels, enz.; ze zijn soms meer dan 100 m hoog. Bij gemetselde fabrieksschoorsteenen wordt de diameter aan den schoorsteenvoet bepaald door den eisch, dat zelfs bij zware stormen geen trekspanningen in het metselwerk optreden; hieruit volgt de zich naar boven vernauwende conische vorm. Voor het metselen gebruikt men speciaal gebakken radiaalvormige schoorsteensteenen, terwijl een gedeeltelijke binnenbeklee- schot te beperken. Men had veerende schopremmen, die bestonden uit een breede schop, scharnierend aan affuitas of staart van de affuit verbonden; de nietveerende \yaren vast aan den staart verbonden. Bij het moderne geschut met vuurmondterugloop is de staart voorzien van een eenvoudige schop, waardoor de affuit bij het schot geheel stilstaat. Schor, > Gorsdijk. Schorc, 1° gem. op Zuid-Beveland in de prov. Zeeland; omvat het dorp S. en de buurtschap Vlake (eertijds spoorwegstation bij de spoorbrug over het Kanaal door Z. Beveland). Ca. 900 inw. (80 % Ned. Herv., 10 % Kath.). Opp. 1142 ha; klei, landbouw. 2° Gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten O. van Nieuwpoort aan den Ijzer. Opp. 670 ha; ca. 350 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Geheel verwoest in den Wereldoorlog. Schorisse, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten Z.O. van Oudenaarde (XIX 176 B 5). Opp. 1 229 ha, ca. 2 100 inw. (Kath.). Zeer heuvelachtig. Landbouw. Gotische kerk uit de 16e eeuw. Sohorlcmer-Alst, Burghard, baron vo n, een der stichters van de Duitsche Centrumpartij. * 20 Oct. 1825 bij Lippstadt, f 17 Maart 1895 te Miinster. 1870-’B9 lid van den Pruisischen landdag, en 1874-’B5 van den Rijksdag, waar hij, als Christendemocraat, de belangen van den boerenstand voorstond. V. Houtte. Schorpioenen, orde van spinachtige dieren, met vierhoekig kopborststuk en zeven breede en zes smalle daarachter gelegen geledingen. De laatste vormen een staart, welke eindigt met een stekel, waarin een gifklier uitmondt; deze wordt meestal omhoog gericht gedragen. De prooi wordt met een tot scharen uitgegroeid paar kaken vastgehouden en met den gifstekel gedood. De eieren komen dadelijk na het leggen uit. Het gehoor der s. is scherp. Zij blijven overdag meestal verborgen en gaan ’s nachts op roof uit. In de tropen leven soorten van ruim 20 cm lengte. De Schorpioen (Lat. Scorpius), sterrenbeeld, het 8e van den Dierenriem. De S. is in de zomermaanden ’s avonds in het Z. te herkennen aan de heldere roode ster > Antares. Op3"afstand heeft Antares een begeleider van de 6e grootte. verschijnselen van den steek zijn meestal gelijk aan die van een bijensteek. Bepaalde soorten kunnen door hun steek ernstige ziekteverschijnselen (braken, krampen, delirium, slikstoomissen, enz.) veroorzaken, welke soms tot den dood kunnen voeren. Als behandeling wordt hetzelfde aanbevolen als bij beet door giftige slangen (> Slang); zelfs antislangenbeetserum schijnt dikwijls gunstige resultaten op te leveren. Men kent ook specifieke antisera tegen s.-steken. Fossiele s. kwamen reeds in het Siluur voor. Zie ook -> Euscorpius; Veldschorpioen. M. Bruna. Schorpioenvisschen, > Donderpad. Schorpioen vlier) en (Panorpidae), fam. van insecten uit de orde der Mecoptera. De kop is snavelvonnig verlengd; er zijn vier ong. even groote, gevlek- te vleugels. Het mannetje draagt aan het achterlijf tangvormige aanhangsels, die bij de paring een rol spelen. De s. voeden zich vooral met doode insecten. In Ned. leven 6 soorten, vooral; Panorpa communis, 27 mm lang, van Mei tot Sept. op bladeren te vinden. M. Bruna. Schorpioenvlieg (mannetjel. Schorr, Friedrich, bariton. * 2 Sept. 1888 te Nogyvarad (Hongarije). Sedert 1925 te Bayreuth. Ook als gast van de Wagnervereeniging, te Amsterdam, trad hij op (Hans Sachs). Schors (cortex), een der buitenste deelen der wortels en stengels der hoogere planten, die van buiten naar binnen zijn opgebouwd uit de opperhuid, de schors en den centralen cylinder (> Stengel). In ruimeren zin verstaat men onder s. de buitenste laag van een boomstam of tak, die het centraal gelegen hout mantelvormig omhult. Deze „boomschors” ontstaat echter niet alleen uit de eigenlijke s., maar ook uit den centralen cylinder. Bij den > diktegroei van den stengel wordt in den centralen cylinder een cambium aangelegd, d.w.z. een dunne weefsellaag, die jaarlijks naar binnen toe een laag hout en naar buiten tegen de s. een laag ba s t afzet. In dezen bast liggen de zeefvaten, waardoor organische stoffen getransporteerd worden. Bovendien wordt daarna in de eigenlijke s. een tweede cambium, het phellogeen, aangelegd, waardoor naar buiten toe kurklagen gevormd worden. De „boomschors” bestaat dan, van binnen naar buiten gerekend, in hoofdzaak uit een laag bast, schors en kurk. Naarmate deze boomschors echter aan den buitenkant voortdurend afsohilfert, worden binnen het eerste phellogeen steeds weer nieuwe phellogenen aangelegd, waardoor telkens deelen van de „boomschors” geïsoleerd worden, eerst van de eigenlijke s., daarna van den bast. De „boomschors” kan dan ten slotte alleen nog uit kurk en bast zijn opgebouwd. Wanneer de afschilfering van de boomschors ongeveer gelijken tred houdt met de vorming van nieuwen bast door het cambium, blijft de boomschors op dezelfde dikte. Mtlsen. Schorsencel, > Schorseneer. Schorseneer of schorseneel, een samengesteldbloemige plant, waarvan de vleezige wortel als groente wordt gegeten. Bloemen geel. De s. is eigenlijk Schorpioen, uit Ned.-Indië (Butus afer). een overblijvende plant en kan jaren aaneen zaad geven. Voor de markt pleegt men echter het gewas als éénjarige plant te telen. De groente groeit op lichten, gaarne zelfs op zeer lichten, zandigen grond, is in den herfst oogstbaar en laat zich gedurende den winter gemakkelijk bewaren. Schorsing der ouderlijke macht (N e d. r e c h t). Gedurende het onderzoek van een verzoek of vordering tot > ontzetting uit de ouderlijke macht kan de rechtbank de uitoefening van de ouderlijke macht geheel of gedeeltelijk schorsen en aan den anderen der ouders of een door haar aan te wijzen persoon of aan den > voogdijraad zoodanige bevoegdheden toekennen t.a.v. persoon en goederen der kinderen, als zij zal oirbaar achten (art. 374d 8.W.). Zie ook > Voorloopige toevertrouwing. De beschikkingen der rechtbank zijn van kracht tot de definitieve voorziening. Zij zijn aan geen rechtsmiddel onderworpen. B. Smeets. Schorskevers (Ipidae, Scolytidae), kleine kevers, nauw verwant aan de snuittorren. Hun larven leven in boomen. Vooral naaldhout wordt aangevallen, daarnaast eik, iep, berk, e.a.; meestal gaat het om boomen, die reeds ziek zijn. De larven der echte s. leven meer aan de opp. van den stam, en wel in den bast (bastkevers) of in het spinthout (spintkevers); zij vreten gangen, waardoor typische figuren ontstaan. Zie > Dennenscheerder, Letterzetter en lepenspintkever. De larven der houtschorskevers vreten gangen tot diep in het hout (bijv. Xyloterus lineatus in naaldhout). M. Bruna. Schorskoralcn (Alcyonacea), onderorde van veervormige koralen, waarbij geen hard kalkskelet aanwezig is, maar slechts kalkstekels de halfstijve tot vleezige kolonie steunen. Bekend zijn de roode leder – koralen (Alcyonium palmatum) uit de Middell. Zee, en de •> doodemansduim. M. Bruna. Schor sluis, > Corrodentia. Schortclwocnsdag (folklore) werden de klokken in de kerken „gheschort” tot den Zaterdagmorgen vóór Paschen; het is dus de Woensdag in de Goede Week. Thans vervangt de ratel de altaarbel en zwijgt het klokkengelui na het Gloria van de H. Mis op Witten Donderdag; dan vertrekken in het kindergeloof de klokken naar Rome en zij keeren Paaschzaterdag met gekleurde en versierde eieren terug, die ze uitstrooien. Knippenberg. Schot (scheepsbouw k.). De ruimte onder dek van ijzeren en stalen schepen wordt verdeeld door dwarsschotten. Bij kleinere schepen wordt het aantal meestal beperkt tot twee, en wel één voor-schot: het zgn. piek- of aanvaringsschot, en één achter-piekschot, welke resp. op korten afstand van voor- en achtersteven worden geplaatst. Overigens wordt het aantal s. en ruimen bepaald naar de grootte en de bestemming van het schip. Op de grootere passagiersschepen worden de s. geheel waterdicht geconstrueerd en, waar noodig, voorzien van waterdichte deuren. De bedoeling hiervan is het gevaar voor zinken te beperken door de ruimten zoodanig te verdeelen, dat het schip met een of meer, door lekkage met water gevulde ruimen, kan blijven drijven. Op de nieuwste passagiersschepen kunnen alle waterdichte deuren vanaf de commandobrug gesloten worden door een electrisch of hydraulisch mechanisme. Over aantal en constructie van de s. in zeeschepen worden door de classificatie-bureaux bepaalde voorschriften uitgegeven. Behalve deze dwarsschotten worden ook langsscheepsschotten aangebracht, meestal dienende als „slingerschotten” in ruimen, welke met water (ballast) of andere vloeistoffen, als petroleum, benzine of stookolie, gevuld worden. De zgn. tankschepen, welke uitsluitend tot het vervoer van vloeibare ladingen worden gebruikt, zijn over de volle lengte door langs- en dwarsschotten verdeeld. Bijvoet. Schot. Wanneer het graan, hetzij voor het zichten, hetzij in de schooven in sterke mate aan vocht is blootgesteld, bijv. door aanhoudenden regen, beginnen de korrels te kiemen. In het gedorschte graan treft men dan gekiemde korrels naast de normale aan; deze gekiemde korrels worden met den naam schot aangeduid. S. in broodgraan (tarwe en rogge) kan zeer nadeelig voor den > bakaard zijn en brengt in natte oogstjaren, o.a. in West-Europa, dikwijls de kwaliteit in gevaar. G. v. d. Lee. Schotanus, Christianus, geschiedschrijver van Friesland. * 10 Sept. 1603 te Schingen, f 12 Nov. 1671 te Franeker. Hij studeerde te Franeker in de godgeleerdheid, werd predikant te Schingen, daarna te Komjum; in 1639 hoogleeraar in het Grieksch te Franeker, later tevens in de kerkgeschiedenis. Benige jaren daarna werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid aldaar en bleef dit tot aan zijn dood. Zijn voorn, werk is „De geschiedenissen kerckelijck ende wereldtlijck van Friesland oost ende west ... tot op het jaar 1683” (Franeker 1658, fol.). Het werk heeft vooral voor de latere tijden nog steeds groote waarde. In 1664 gaf S. een met kaarten toegeliohte beschrijving van Friesland uit. IJdema. Lit. : Boeles, Gesch. v. d. hoogeschool en het athenaeum te Franeker; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). Sehotbalk, balk, gebruikt als waterkeering, meestal voor tijdelijke doeleinden, bijv. als noodafsluiting van een sluisopening ten behoeve van drooglegging van het sluisgebouw voor herstellingswerkzaamheden. Daartoe bevinden zich in de sluismuren sponningen, waarin men de s. achtereenvolgens laat zakken, totdat de opening geheel is afgesloten. Ter bevordering van de waterdichtheid past men ook wel twee rijen s. toe. De tusschenruimte, ter breedte van 0,60 m a 1 m, wordt dan met klei gevuld. Een dgl. keering heet kistdam. S. worden ook wel toegepast als blijvende waterkeering, bijv. in de schotbalkstuw (> Stuw). Egelie. Schoten, 1° voorm. gemeente; sinds 1927 bij de gem. > Haarlem getrokken. 2° Gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 511 C 2). Opp. 2 960 ha; ruim 14 000 inw. (vnl. Kath.). Leemen zandgrond. Landbouw, bleekerij, wolwasscherij, brouwerijen. Albertkanaal en Vaart Antwerpen—Turnhout. Kasteelen van Villers (met toren van 1267), de Horst, Calixberghe, Vordensteyn, List. Domein van >Sohotenhof: openbaar park met villa’s, 324 ha, met klooster van Benedictinessen. Striels. Schotenhof (Monialen en Oblaten). De priorij „Regina Pacis” der Benedictinessen te Schotenhof bij Antwerpen (België) behoort tot de Congregatie Sanctae Mariae Montis Oliveti (-> Olivetanen). De kloostergemeenschap werd gesticht in 1825 door Marie Fran(joise Cathérine Chevalier te Rouen in Normandië (Frankrijk) en onder de bescherming gesteld van de Onbevlekte Ontvangenis. De constituties werden goedgekeurd in 1876 door kardinaal H.M.G. de Bonnechose, aartsbisschop van Rouen en primaat van Normandië. Door breve van paus Leo XIII werd het klooster in 1878 tot priorij verheven. Door de Juli-wetten in 1901 uit Frankrijk verdreven, kwamen de monialen naar Enge- de geheele gebedenreeks in 3 gelijke stukken, rozenhoedjes genoemd (oorspr., evenals r., een naam voor een op het hoofd gedragen kroon van rozen). 2° Een snoer van 160 kleine en 15 groote kralen, of (en zelfs gewoonlijk) het derde deel daarvan, bij het bidden van het r.-gebed gebruikt tot het tellen der gebeden. Door wijding dezer snoeren kunnen aan het bidden door bezitter of gebruiker aflaten worden verbonden. Zoowel de gebedsvorm, bestaand uit herhaling van zelfde gebeden, als het gebruik daarbij van eenig voorwerp om het tellen dier gebeden te vergemakkelijken, is in de meest verschillende godsdiensten bekend. Zoo ook in de Christelijke, voor welke de bewijzen opklimmen tot in de 4e eeuw (losse steentjes, plank met gaten). Beide waren oudtijds vnl. bij de religieuzen in zwang, in het Oosten bleven zij zelfs feitelijk tot dezen beperkt. Ook bleven de gebruikte gebeden lang zeer verschillend; eerst waren het vnl. korte aanroepingen (bijv. Kyrie eleïson), dikwijls vergezeld van buigingen, knievallen o.d. Zelfs heden bestaan er naast den r. der H. Maagd nog andere gebedenreeksen, welke, tezamen met de snoeren, echter bij voorkeur kroontjes worden genoemd, bijv. van de H. Brigitta (63 Weesgegroeten ter eere der 63 levensjaren der H. Maagd, met 7 Onzevaders en Credo’s), der Servieten (7xl Onzevader met 7 Weesgegr., ter herdenking der 7 Smarten van Maria), der Franciscanen (7 tientjes ter eere der 7 vreugden van Maria). In het Oosten bestaat het gebedssnoer: bij de Grieken uit 100 kralen, waarop steeds eenzelfde gebed wordt gebeden, alleen verschillend naargelang het een boetedoening geldt of niet; bij de Russen uit 103 kralen, in 4 ongelijke groepen verdeeld en gescheiden door 4 grootere, op welke laatste geen gebeden vallen (zulk een snoer ontvangen de bisschoppen bij hun wijding als herinnering aan den kloosterstaat, waaruit zij gekozen werden). Het gebruik (in het Westen) der Weesgegroeten dagteekent uit de lle-12e e. (voorloopig slechts de eerste helft van het tegenw. gebed), tevoren bad men Onzevaders, hetgeen het snoer den naam van paternoster bezorgde. Het aantal (160) is overgenomen van dat der psalmen, daar sinds de He e. het gebruik bestond voor overledenen deze te bidden, of (o.a. voor leekebroeders) ze te vervangen door evenzoovele Onzevaders. De klassieke verdeeling der psalmen in 3 groepen van 50, werd daarbij eveneens overgenomen. Ben en ander verklaart den ouden naam voor den r.: Psalter van Maria. De 15 Onzevaders van den tegenw. r. werden waarsch. eerst in de 14e e. ertusschen gevoegd (het losse aanhangsel met kruis, 1 groote en 3 kleine kralen, waarop o.a. Credo, Eere zij den Vader, Onzevader en Weesgegroeten worden gebeden, maakt geen eigenlijk deel van den r. uit). Ook het overwegen van geloofsgeheimen werd eerst in de 14e-16e e. tot eenheid gebracht. Voor de verspreiding van den r. ijverden in de M.E. bovenal de Dominicanen, in opdracht, naar gezegd wordt, van de H. Maagd zelf; anderen sloten zich spoedig bij hen aan, vnl. de Kruisheeren. Rijk werd het gebed door de pausen met af laten begiftigd, vooral sinds de H. Pius V de voor Europa’s lot beslissende overwinning op de Turksche vloot bij Lepanto (7 Oct. 1671) aan het r.- gebed had toegeschreven (feest van O. L. Vr. der Allerh. R.; -> Mariafeesten). De wijding van den r., waardoor deze af laten worden medegedeeld, bleef rechtens vrijwel voorbehouden aan beide genoemde Orden (echter kan de bevoegdheid ook aan andere priesters worden medegedeeld); hun aflaten zijn echter onderling verschillend. Tot in den jongsten tijd hebben de pausen steeds met bijzonderen aandrang tot het bidden van den r. opgewekt. Leo XIII heeft niet minder dan 9 vsch. encyclieken geschreven over de Maria-devotie en het bidden van den r. [volledige tekst in Joret, Le Rosaire (1934), en in Aota Leonis XIII]; Pius XI vaardigde 29 Sept. 1937 opnieuw een rozenkrans-encycliek uit [in Acta Apost. Sedis, October 1937 ; Nederlandsche vertaling uitgegeven door Comité v. Katholieke Actie „Voor God” (1937)]. Vgl. nog -y Rozenkransbeeld; > Broederschap (van den H. Rozenkrans). L i t. : Chéry, Théol. du Rosaire (1869); Bsser, Unserer lieben Frauen Rosenkranz (1889); id. (in : Der Katholik ; 1897, 1904-’O6, ’IO, ’13); Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Ned. (III); Thurston (in : The Month ; 1900-’O3, ’08); Beringer-Steinen, Die Ablasse (161929-’32; Fr. vert. v. Mazoyer, 41925). Louwerse. Rozenkrans, 1° (d ie r k.) > Gewei. 2° (P 1 a n t k.) R. of h e i r o o s j e (Antennaria dioica), een plantensoort van de fam. der samengesteldbloemigen; komt als klein overblijvend plantje met mannelijke of vrouwelijke witte of rosé bloempjes vrij algemeen in onze streken op heigrond en in de duinen voor. Bonman. Rozcnkransbceld. Eerst sedert het einde der 16e eeuw komen de zgn. rozenkransbeelden in zwang: oudste voorbeeld hiervan in de St. Andreaskerk te Keulen; Maria met Kind, dat een rozenkrans draagt, wordt door twee engelen met een drievoudigen rozenkrans gekroond, aan weerszijden houden St. Dominicus en Petrus Martyr haar mantel open, waaronder rozenkransbiddende monniken en leeken. Verder zijn bekend werken van Veronese (Venetië), Domenichino (Bologna) e.a. Dikwijls staat de Rozenkransmadonna in verband met de> Mantelmadonna; ook ziet men enkel Maria met r. (Jan van Eyck), r. om het bloote lijfje van het Kind Jezus (Joos van Cleve); beroemd is de voorstelling van Riemenschneider waarbij Maria met Kind in een mandorla van rozen staat [Kirohberg bij Volkach (bij Würzburg)]. L i t.: K. Kiinstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I 1928); K. Smits, Iconogr. van de Ned. Primitieven (161). p. Gerlachus. Rozenkruisers, naam van aanhangers van een geheime broederschap, die de hervorming tot het ware Christendom, de ware wijsbegeerte, de bestrijding van de alchemie, enz. tot doel had en tegen 1600 door zekeren Christiaan Rosenkreuz zou gesticht zijn. Hierover verschenen in het begin der 17e eeuw eenige boeken, die later aan den Wurttembergschen Luth. theoloog Joh. Val. Andreae werden toegeschreven. De broederschap wekte zeer lang alg. belangstelling, zonder dat er meer details over bekend raakten; later werd zij door velen als een mystificatie en fictie zonder werkelijken grond beschouwd. Van de tegenw. bestaande, zich zoo noemende organisaties is de belangrijkste de Ancient Mystic Order of Rosae Crucis (Amorc), die de geschiedk. echtheid van de broederschap verdedigt; deze zou echter veel ouder zijn en teruggaan tot den Egypt. pharao Thoetmes 111. Zij is een niet-godsdienstig genootschap, vrijstaand van de vrijmetselarij; zij beoefent de „mystieke en metaphysische wijsbegeerte tot ontwikkeling van het innerlijk bewustzijn (?)”, en houdt zich vooral bezig met de exacte wetenschappen, maar met een „mystiek” doel. In Europa weinig bekend, is zij van meer belang in de Ver. Staten van N. Amerika (centrum San José, Calif.). L i t.: Hermelink, in : Real-enc. lür Prot. Theol. Kirche; H. Spencer Lewis, Rosicrucian Questions land Answers with Compl. Hist. of the Order. Pauwels. Itozonkvvarts, door ijzer rood gekleurde ondoorzichtige > kwarts. Rozenolie (Oleum rosaram), •> Roos (1°). Hozenoorlog (1460-’B5), de strijd tusschen de huizen York, dat een witte roos in het wapen voerde, en Lancaster, met een roode roos, om de successie op den Eng. troon. Aanleiding was de uitsluiting van Eduard, zoon van Hendrik VI van Lancaster, als troonopvolger en de keuze van Richard van York. Het einde kwam met het huwelijk van Hendrik VII van Lancaster met Elisabeth van York, dat de rechten van roode en witte roos in één persoon vereenigde. Deze oorlog is met ontzettende verbittering en wreedheid gevoerd, heeft den adel gedecimeerd en het land in anarchie geworpen; bij het herstel van de rust kon zoodoende het vorstelijk absolutisme zich een tijd lang sterk ontwikkelen. L i t.: Ramsay, Lancaster and York (1895); Mowat, The wars of the Roses (1914). Wachters. Hozen slok, ■> Gewei. Rozen vijanden, > Roos (1°). Ilozcmvatcr, heldere vloeistof, verkregen door een spiritueuze oplossing van rozenolie met water te schudden. Lichtkromme van de BR Lyrae-ster ST Virginis. Kozenzondag, populaire naam voor Zondag > Laetare, wegens de wijding der > Gouden Roos. Rozet, 1° in de sierkunst een concentrisch ornament, in den vorm van een gestyleerde opengebloeide roos. 2° Een der twee grondvormen, waarin diamant tegenwoordig vnl. geslepen wordt (zie fiemuri. 3° (Meetk.) Vierklad ig rozet is een vlakke kromme, die in poolcoördinaten voorgesteldkan worden door de vergelijking p = asinstu. Rozelblad (Echeveria en Cotyledon), een plantengeslacht van de familie dervetplanten; komt in vele soorten in de tropische en subtropische streken voor. Vsch. worden als sierplanten gekweekt met roode, gele en oranje bloemen in aren of trossen. De dikke, vleezige bladeren staan meestal in een rozet. Zie verder > Navelblad. Bonman. Rozijnerwt. Onder deze benaming kent men in Groningen de grauwe erwt met groote hoekige zaden, geelbruin van grondkleur met roode spikkels en zeer lang stroo. RR Lyrae-sterren (s ter r e n k.) zijn cepheïden met perioden korter dan 0,5 dag. Ofschoon de verwantschap met de langperiodieke cepheïden vrijwel zeker is, zijn er toch verschillen. De lichtsterkte blijft in het minimum eenigen tijd constant; de lichtkromme krijgt daardoor eenige gelijkenis met het spiegelbeeld van die van een eclipsster zooals Algol, vandaar de naam „antalgolsterren”. Terwijl de absolute magnitude der langper.'cepheïden een correlatie vertoont met de periode, is die van de KR Lyrae- sterren ong. 0,2, onafhankelijk van de periode. Deze sterren komen veel voor in bolvormige > sterrenhoopen (clusterveranderlijken) en daar hun absolute helderheid bekend is, kan uit de schijnbare helderheid de afstand van de ster en daarmee die van den sterrenhoop bepaald worden (Shapley). De periode der RR Lyrae-sterren ondergaat vaak sprongsgewijze veranderingen. Reesinck. Rozet. Bovenen zijaanzicht. R.S.F.S.R., afkorting van Rossiskaja Sotsialistitsjeskaja Federatiwnaja Sowjetskaja Respoeblika (Russ., = Russische Socialistische Federatieve Radenrepubliek), de grootste en belangrijkste der Sowjetrepublieken, omvattend geheel Noord-, Midden- en Oost-Rusland benevens geheel Siberië, met inbegrip der autonome gebieden 20 374 200 km2 met 110 millioen inwoners, > Sowjet-Unie. L i t.: Archipow, Sowjet-territoria en autonome Staten (Russisch, 1925). v. Son. R-stralcn, > Röntgenstralen. Ru, in de scheikunde het symbool voor het element ruthenium (> Platinametalen). Rubato (Ital., = geroofd), muziekterm: in het tempo de vrijheid nemen om nu eens te vertragen en dan weer te versnellen, zoodat men op een bepaald punt uitkorat. Rubber, caoutchouc, gomelastiek, gummi. A) Scheikundig. R. werd reeds lang geleden door de Indianen van Zuid-Amerika gebruikt. De Lacondamine, die in 1735 een reis naar deze gebieden maakte, beschrijft een melksapgevenden boom, die door de inlanders Hévé werd genoemd. Het sap geeft bij indrogen een vaste elastische massa, cahutchu (<( caa = hout, o-chu = stollen), gebruikt voor de vervaardiging van waterdichte kleedingstukken en onbreekbaar vaatwerk. Van techn. beteekenis werd de r. eerst na de ontdekking van het vulcanisatieproces door den Amerikaan Goodyear (1839) en den Engelschman Hancock (1843). Het rubber-bevattende melksap wordt tegenwoordig vnl. gewonnen uit de Hevea brasiliensis, die in Brazilië in het wild voorkomt, maar sinds 1890 in talrijke tropische streken wordt gekweekt (zie de afb. in kol. 306 in deel XIII). De centra van de rubbercultures zijn het Malaka-schiereiland, Ned.-Indië en Ceylon, die samen ong. 90 % van de totale wereldproductie opbrengen. In Ned.-Indië zijn de rubber-plantages vooral op Sumatra’s Oostkust, in Atjeh en in Westen Oost-Java gelegen. Men onderscheidt plantagerubber, die op ondernemingen, en wilde r. (bevolkingsrubber), die door particulieren in het klein wordt gewonnen. De rubberboomen zijn na 5 jaren tapbaar. Aan den Rozet (meetk.). gelegen aan de Saaie, 190 m boven zee. Ca. 17 000 inw. (96% Prot., 6% Kath.). Het is de residentie van het vroegere vorstendom Schwarzburg-Rudolstadt. Als oude stad zeer merkwaardig; het stadsbeeld wordt beheerscht door den grooten Heidecksburg (1740). R. heeft porseleinindustrie, verder fabricage van isolatiemateriaal en röntgenbuizen. Vliegveld. Bezienswaardig zijn de laat-Gotische stadskerk en het slot Ludwigsburg (1734), evenals het Bergschlöszchen, waar Schiller’s vrouw, Charlotte von Lengefeld, geboren werd. v- Wijk. Ilue, Pierre de la, > Larue (P. de). Kueda, Castiliaansche dans in 6/8 maat; komt ook voor in 2/4 en in 3/8. L i t.: Fred. Olmeda, Folklore de Burgos ;R. Laparra, La musique et la danse popul. en Esp. {in : Ene. de la Musique). Rucda, Lope de, de vader van het Spaansche tooneel. * Ca. 1500 te Sevilla, f ca. 1666 te Cordova. De secularisatie van het Sp. tooneel vindt plaats in het begin der 16e eeuw. R. is hierbij de meest populaire en interessante figuur; hij vormt een rondtrekkend tooneelgezelschap, dat slechts ten doel heeft het volk te amuseeren. Hij schept geen lit. kunst. Voorn, stukken: Armelina ; Medora ; Los Enganos; Eufemia. —L i t.: M. Ferrer Izquierdo, L. de R. (1899); S. Salazar, L. de R. ysu teatro (Santiago de Cuba 1911); N. Alonso Cortés, Un pleito de L. de R. (1903); Schaok, Lit. y arte dramdtico en Espana (hfst. IX). Borst. Ruette, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVIII 736 D4); opp. 1 211 ha, ruim 660 inw. (Kath.). Ijzererts. Leem- en zandgrond. Ruffini, 1° Giovanni, schrijver en patriot. * 20 Sept. 1817 te Genua, f 3 Nov. 1881 aldaar. Vurig partijgenoot van Mazzini. R. leefde als balling in Engeland en schreef in het Engelsch Lorenzo Benoni, orpassages in the life of an Italian (autobiographie). II dottore Antonio verscheen gelijktijdig in het Engelsch en het Italiaansch. Voor Donizetti schreef R. het libretto van Don Pasquale. In 1848 keerde hij naar Italië terug. Ellen Russe. L i t.: A. Codignola, I fratelli R. (1925). 2° Pa o 10, wiskundige. * 23 Sept. 1766 te Valentano, f 10 Mei 1822 te Modena. Schrijver van vsch. werken over algebra, o.a. Teoria generale delle equazioni (2 dln. Bologna 1799), waarin de stelling wordt uitgesproken, dat de alg. algebraïsche vergel. van den 6en graad niet algebraïsch oplosbaar is. Dijksterhuis. Rulio, V i n c e n zo, componist. * 1654 te Verona, f 1687 te Sacile. Was kapelmeester in zijn geboortestad, te Milaan, Pistoia en Sacile; componeerde vnl. motetten, missen en madrigalen. Rulina, Santa, een der suburbicaire bisdommen (ook Silva Candida genaamd). Het schijnt door Julius I opgericht te zijn en werd door Calixtus II in 1119 met Porto vereenigd. I{minus. 1° prefect van de keizerlijke lijfwacht onder Theodosius den Grooten (eind 7e eeuw n. Chr.). Galliër van afkomst. Trachtte met de Hunnen te onderhandelen, doch werd op bevel van Stilicho vermoord. 2° Canonist te Bologna. * Ca. 1090, f 1179 te Rome. Groot gezag had zijn Summa op het Decreet van Gratianus, geschreven ca. 1168; de beste uitgave is die van H. Singer (1902). Rufinus van Aquilea, monnik en berkelijk schrijver. * Ca. 346, f 410. R. was een jeugd- en studievriend van -> Hiëronymus, doch de strijd voor of tegen de leer van > Origenes maakte voorgoed een eind aan die vriendschap. Doordat Hiëronymus verreweg de meest begaafde was van de twee, is tot op heden R. steeds ongunstiger beoordeeld, dan hij verdiende. Na studiereizen naar Rome, Aquilea, Egypte en Jerusalem, betrok hij een klooster op den Olijfberg. In 397 keerde hij naar Italië terug; in 410 vluchtte hij voor de Westgoten naar het Zuiden en stierf onderweg. R. schreef tweemaal een Verdediging tegen de strijdschriften van Hiëronymus; een verklaring van het Symbolum Apostolorum; een allegorische verklaring van de Zegeningen der Patriarchen. Hij is meer van beteekenis als vertaler van Grieksche werken van > Origenes, Pamphilus, Basilius, Gregorius van Nazianze en vooral van de Kerkgeschiedenis van Eusebius van Caesarea. Als boek 10 en 11 voegde hij daaraan toe de vertaling der voortzetting van Eusebius door Gelasius van Caesarea. Zijn brieven zijn verloren gegaan. U i t g.; Migne, Patrol. Lat. (21). – L i t.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (111 1923); Cavallera, S. Jéröme, sa Yie et son Oeuvre (I-II 1922); Villam, R. d’Aquilée, L’étudiant et le moine (in : Nouv. Rev. Théol. 1937). Franses. Rufus, heilige, zoon van Simon van Cyrene en broeder van Alexander (Mc.15.21). Feestdag 12 November. Hiifus van Ephcse, zeer groot geneesheer onder keizer Trajanus. Hij behoorde tot de dogmatische school. Enkele van zijn geschriften zijn behouden, gedeelten van andere zijn door Oribasius overgeleverd in diens compilatiewerk. Uit g. (volledig) d. Daremberg en Ruell (Parijs 1879). L i t.: Joh. Ilberg, R. von Ephesus (1930). Rugby, marktstad aan de rivier de Avon m het Eng. graafschap Warwickshire, ca. 24 000 inw. Beroemde public school; centrum voor de jacht; metaalindustrie. Rugby, eigenlijk rugby football, wordt gespeeld met een ovalen bal door twee partijen van 16 spelers.Hetgroote verschil tusschen dit football en association football, bij ons „voetbal”genoemd, is dat de spelers den bal in hun handen mogen nemen en er mee naar het doel loopen. De „scrum” of scrummage (de „stoei”), een van de voornaamste onderdeelen, wordt uitgevoerd door van iedere partij 8 spelers; beide groepen staan Rugby veldindeeling. met gebogen hoofden tegenover elkaar en trachten den tusschen hen in geworpen bal met de voeten naar achteren te werken. Het Amerik. rugby-football, aldaar kortweg football genoemd, wijkt zeer sterk af van het Europ. en is veel ruwer. Rugcrawl, > Zwemmen. Rugdekkingsverdrag, > Rückversicherungsvertrag. It(ij|fn, eiland in de Oostzee, behoorende tot Duitschland (IX 576 El). Opp. ca. 1 000 km2, ca. 50 000 inw. R. wordt door de Strelasund van de kust van Voor-Pommeren gescheiden. Men treft er veel badplaatsen aan. Spoorlijn Altefahr—Sasznitz, vanwaar een spoorwegveer naar Trelleborg (deel van de lijn Berlijn—Malmö). Voornaamste plaats: Bergen. Het O. deel van R. is steiler en bergachtiger dan het W. deel. In het binnenland vnl. landbouw, aan de kusten visscherij en vreemdelingenverkeer. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 481 in dl. IX. v. Wijk. Kuggc, polder (ca. 1300 bedijkt) in de gein. Oostvoome in de prov. Z.Holland; opp. 242 ha. Er staan eenige verstrooide huizen; vroeger was er een dorp. Een boerderij in R. is bekend als de plaats, waar de Watergeuzen op 9 Juli 1672 de H. Martelaren van Gorkum (-> Gorinchem) vermoord hebben. Ruggegraat of wervelkolom (spina dorsalis), uit > wervels opgebouwde becnzuil, die bij gewervelde dieren den schedel draagt en den romp stevig maakt. > Ruggemerg. Voor aandoeningen van de r., zie -s- Scoliose; Spondylitis; Spina bifida. Hiicjcjomerfj (medulla spinalis). A) Anatomie. E. noemt men dat gedeelte van het centrale zenuwstelsel der gewervelde dieren, dat naar achteren op de hersenen volgt en door de wervelbogen wordt omsloten. Het heeft den vorm van een dikwandige buis, die een nauw r.-kanaal omsluit. Men onderscheidt in het r. de meer naar buiten gelegen witte substantie der geleidende vezels van de daarbinnen gelegen grauwe substantie der zenuwcellen; de laatste vertoont op doorsnee een Hvorra. Tusschen de wervels in treden uit het r. de r.- zenuwen, bij den mensch 31 paar; elk daarvan vertoont 2 wortels: een achterste aan de rugzijde, welke gevoelzenuwen bevat, en een voorste aan de buikzijde, die bewegingszenuwen bevat. Ue achterste wortel verdikt zich tot een spinaalganglion en vereenist zich vervolgens met den voorste; uit deze kruising der wortels komen gemengde zenuwen voort met beide genoemde vezelsoorten. Hoewel elke wortel vooral zenuwen zendt naar bepaalde spieren en deelen der huid, vindt toch vermenging der banen plaats, zoodat het uitschakelen van één wortel de functies weinig stoort, omdat de nabijgelegen wortels de taak daarvan overnemen. Verder bestaan verbindingen tusschen groote hersenen en r. door de ■> pyramidebanen, waardoor de „hoogere controle” mogelijk wordt; het r. hangt samen met het sympathisch zenuwstelsel door verbindende vezels (rami communicantes), waardoor het invloed op de beweging van darmspieren, bloedbanen e.d. kan uitoefenen. R) Physiologic. Het r. heeft vooral tot taak de > reflexen of automatische bewegingen van spieren op te wekken, die als gevolg van bepaalde prikkels optreden. Men heeft dit vooral geleerd door het bestudeeren van zgn. r.-dieren (kikker, hond e.a.), waarbij de verbinding tusschen hersenen en r. verbroken is. Deze vertoonen geen spontane bewegingen meer, gedragen zich dus als „reflexautomaat”. Zoo zal een kikker, die aldus werd geopereerd, steeds stil blijven zitten, als geen bijz. prikkels het dier treffen. Wel zullen na uitschakeling der hersenen de r.-reflexen abnormaal sterk tot uiting komen. Van de regels, die het verloop der r.-reflexen beheerschen, zijn er reeds vele onderzocht. Zoo kan eenzelfde prikkel verschillend effect geven als hij in verschillende sterkte wordt toegepast: een kikkerpoot zal zich bij sterke prikkeling der zool intrekken (beveiliging). bij zwakke prikkeling zich tegen de onderlaag drukken (loopen). Vele reflexen remmen het optreden van andere, zoodat een „strijd der bewegingen” wordt vermeden. Vaak ook treedt een rhythmische beweging op: prikkelen van de huid bij een hond doet de krabbeweging optreden, die een tijdlang voortduurt. Een rol bij het loopen speelt het zgn. spierantagonisme: samentrekking der strekspier in een poot gaat samen met verslapping der buigspier, en omgekeerd. Bovendien is een schakeling aanwezig, waardoor buiging van den linkerpoot (voor of achter) samengaat met strekken van den rechterpoot (voor of achter). Zoo treden zgn. reflexketens op, die het loopen en andere samengestelde bewegingen mogelijk maken. Het is duidelijk, dat deze en andere regelingen van groot belang zijn voor het leven van het dier. M. Bruna. Bit.: Ihle, Van Kampen e.a., Leerb. der vergel. Ontleedkunde v. d. Vertebraten (I 1924, 81 en 133 vlg.); R. S. Creed, D. Denny-Brown e.a., Reflex Activity of the Spinal Oord (1932); F. W. Fröhlich, in : Handwörterb. der Naturwiss. (VIII 21933, s. v. Rückenmark). C) Ziekten. Myelitisofontstekingvanhet r. komt vrij veelvuldig voor. Zij gaat gepaard met verlammingen en gevoelsstoringen, wier uitbreiding afhankelijk is van de plaats, waar de ontstekingshaard in het r. gelegen is. Men onderscheidt een M. transversa, een volledige dwarslaesie met verlamming van alles wat lager geïnnerveerd wordt, en een M. disseminata, waarbij de haarden verstrooid liggen over het geheele ruggemerg. Myelodysplasie, onvolledige ontwikkeling van het ruggemerg, o.a. met als klinische verschijnselen afwijkingen van den voetvorm: hol- of platvoet, vergroeide teenen, soms reflex-anomalieën, o.a. aan de Achillespees. Daarnaast kunnen ook locale misvormingen in het sacrale lichaamsdeel, bijv. hypertrichosis, voorkomen. M. gaat vaak samen met spina bifida cystica of occulta. Ook sommige gevallen van bedwateren zouden op een aanlegfout in het onderste deel van het ruggemerg berusten. Klessens. uOöemerOs Hellingbouw. Dewee. Ruggezwemmer, andere naam voor ■> bootsmannetje. Rtigosa, > Anthozoa. Rugpositief, •> Orgel (C). Rugschild (carapax), beenpantser, dat den rug der schildpadden beschermt en met hoornplaten bedekt is. Itugteckcning, > Endossement. Rugvin (pinna dorsalis), onparige vin op den rug van visschen. De r. kan bestaan uit één geheel (bijv. bij platvisschen), uit twee (bij den baars) of uit drie gedeelten (bij den schelvisch). Rugvliegen. Voor het r. van een vliegtuig, zie > Kunstvlucht. Het eischt een vliegtuig met een daarvoor geëigend benzinetoevoersysteem. Rugweer (k rij g s k.), gronddekking in den rug tegen terugvliegende granaatscherven en rugvuur, ook van eigen troepen. Rucjwervels, andere naam voor borstwervels. > Ruggegraat. Rugwit (typ o g r.), het onbedrukte gedeelte, dat zich tusschen twee naast elkaar staande, nl. de even en de oneven, pagina’s bevindt. Ruhland, Gus t a v, economist. * 11 Juli 1860 te Hessental (Spessart), f 6 Jan. 1914 te Tölz. Bestrijder van het geldkapitalisme; hij wilde het econ. leven ophouwen op organisch-Christelijken grondslag. Te Berlijn is een Ruhlandgesellschaft opgericht om zijn leer te verbreiden. Voorn, werken; System der politischen Oekonomie (3 dln. 1903-’08) ; Die Wirtschaïtspolitik des Vater Unser (1895); Volkswirtschaftliche Grundbegrifle (1910). —L i t.: Kyrion, R.’s volkswirtschaltl. Anschauungen (1930). Hulimkorl'l', Heinrich Daniël, instrumentmaker. * 16 Jan. 1803 te Hannover, f 20 Dec. 1877 te Parijs, waar hij sinds 1825 gevestigd was. Hij vond den naar hem genoemden inductieklos (zie onder), in 1865 op de Parijsche wereldtentoonstelling vertoond, en een apparaat om de magnetische draaiing van het polarisatievlak aan te toonen(lB49). In 1864 kreeg hij van de Fr. regeeringden Voltaprijs. L i t. : E. Kosack, H. D. R., ein deutscherErfinder (1903). J. v. Santen. De inductieklos van Ruhmkortf is een toestel,waardoor men hooggespannen wisselstroom kan krijgen door omvor- ming van gelijkstroom. Een batterij B (zie figuur) voedt de primaire wikkeling van een transformator door tusschenkomst van een schakelaar, die automatisch den stroom onderbreekt, wanneer hij een zekere waarde bereikt. De stroom i stijgt exponentieel tengevolge van de hooge inductantie en daalt heel spoedig door de mechanische onderbreking van de keten : de secundaire spanning heeft den vorm der curve es en kan door gebruik van een groot aantal secundaire windingen heel groot gemaakt worden. Om hoogere frequenties te krijgen kan men i.p.v. een mechanischen een Wehnelt-schakelaar gebruiken. De condensator over den schakelaar dient ter vermindering van de vonken. Gillon. Ruhnkcn (Ruhnkenius), D a v i d, een der meest beroemde Ned. Klassieke philologen. * 2 Jan. 1723 te Stolp, f 14 Mei 1798 te Leiden. In 1744 naar Leiden om Grieksch te studeeren bij Hemsterhuis, en 1761 prof. te Leiden. Zeer scherpzinnig tekstcriticus, die o.a. een uitg. bezorgde van het Plato-lexicon van Timaeus. Lit. : Allg. Deutsche Biogr. (XIX, 615-624); B. Sandys, A Hist. of class. Scholarship (11, 456-460). Itiihr, rechterzijrivier van den Rijn (IX 612 B 3). Ontspringt bij Winterberg, stroomt door Sauerland, dan door het Amsbergenvald en het Ruhr-steenkolenbekken, om bij Duisburg (Ruhrort) in den Rijn uit te monden. In de R. zijn vsch. stuwmeren aangebracht om het Ruhr-steenkolenbekken van water te voorzien. Lengte van de R. 236 km. v. Wijk. liuhrgebied, gebied in W.Duitschland, rechts van den Rijn, langs de Ruhr, ten N. van de Wupper gelegen. Zeer groot industrie- en kolengebied (zie •>• Ruhrsteenkolenbekken). Zie bijkaartje t/o kolom 576 in dl. IX. Bezctting van het Ruhrgebicd. Als gevolg van de weigering van Duitschland, Maart 1921, de opgelegde herstelbetalingen uit te voeren, werden door Belg. en Fr. troepen de steden Dusseldorf, Duisburg en Ruhrort bezet. Toen in den herfst 1922 de Commissie voor Herstelbetalingen den slechten wil van Duitschland had geconstateerd, werd, op bevel van Poincaré en Jaspar, het gansche gebied bezet; Engeland bleef echter afzijdig; onder leiding van de M(ission) I(nterallieé de) C(ontróle des) U(sines et des) M(ines) werd door den bezetter de grootindustrie geëxploiteerd. Daarop antwoordde kanselier Cuno met den passieven weerstand: gewelddaden werden onvermijdelijk, zooals ook de totale devaluatie van de mark. De nieuwe kanselier Stresemann gaf 23 Sept. 1923 bevel tot schorsen van den weerstand. Door het Dawesplan van 1924 werd een nieuwe oplossing aan de herstelbetalingen gegeven. L i t.: zeer talrijk, o.m. Cuno, Der Kamp! um die Ruhr (1923); P. Wcntzcke, Ruhrkampl (1930-’32); B. Schultze, Ruhrbesetzung u. Weltwirtschaft (1927)_; R. Recouly, La Ruhr (1928); H. Renier, La Vérité sur I’occupation de la Ruhr (1923); G. Barnich, Comraent faire payer I’Allemagne (1923). Cosemans. Ruhrort, grootste binnenhaven der wereld, met ->■ Duisburg-Hamborn tot één stad vereenigd. Ruhrstecnkolenhokkeu of Westfaalsch kolenbekken, één der belangrijkste steenkolenbekkens van Duitschland (IX 576, bijkaartje). Behalve bet gebied rechts van den Rijn tusschen Ruhr en Lippe, wordt tot het R. ook gerekend het zgn. Revier Krefeld gelegen op den linker Rijnoever. Het gebied wordt gevormd door de Noordelijke uitloopers van het I.eisteenplateau en is opgebouwd uit Devoon en Carboon. In het Z. van het gebied liggen de steenkoollagen nagenoeg aan de oppervlakte, terwijl ze naar het Inductieklos van Buhmkorll. RUBENS I Pe wonderbare vischvangst (1618 19). Triptiek, O.L. Vrouwekerk te Mechelen RUBENS II Links: Rubens en zijn eerste vrouw: Isabella Brandt (ca. 1610; Alte Pinakothek, München). Rechts: Mattheus Yrsselius, abt van de St. Michielsabdij in Antwerpen (ca. 1630; Museum, Kopenhagen). N. toe bedekt zijn door Krijt en Quartair (bij Munster liggen de lagen reeds 1 400 m diep). Er zijn 90 lagen met een gezamenlijke dikte van ong. 100 m (de dikte der koolhoudende lagen is 3 060 m). Op de koolvrije lagen liggen eerst magere kolen, dan vetkolen en ten slotte gas- en gasvlamkolen. De magere kool komt in het geheele gebied voor, de andere eerst in meer Noordelijke gedeelten. In het mijnbedrijf worden vier hoofdbekkens onderscheiden: het Wittener of Herzkamper bekken, het Bochumer-Dortmunder bekken, het bekken van Essen en het Emscher of Recklinghauser bekken. Evenals in Ned. komen in het gebied talrijke verschuivingen voor langs meestal N.W. gerichte spleten. De totale kolenvoorraad bedraagt ca. 62 milliard ton, waarvan 65 milliard op den rechter-Rijnoever. Ca. 1840 begon het gebied op te komen. In het R. vinden we een zeer belangrijke ijzer- en staalindustrie. Het Wuppertal heeft textielindustrie. De bevolkingsdichtheid is 600 per km2, de totale opp. van het gebied is ong. 4 000 km2. Het gebied heeft een zeer dicht net van verkeerswegen. De voornaamste steden zijn Essen, Bochum en Dortmund. Hdkewessel. Rui (dier k.), een proces, dat bij vogels periodiek optreedt, en dat hierin bestaat, dat de oude veeren uitvallen en door nieuwe worden vervangen. Bij veel vogels vindt dit in het voorjaar plaats; bij ons huishoen in den regel in Augustus en September (n aj aar s r u i). Jonge kippen ruien in het eerste jaar niet. De ruitijd duurt meerdere weken en daar de dieren zich dan ziek voelen en minder weerstandsvermogen bezitten, moet aan de voeding en verzorging veel aandacht geschonken worden. Volgende verschijnselen gaan met het ruiengepaard:de kammen zijn bleek, de hanen kraaien niet, terwijl de hennen niet leggen- Verheij. Ruien, gem. in den Z.W. hoek der prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 A 6), op de W.helling van den Kluizenberg. Opp. 1 006 ha, ca. 2 100 inw. (Kath.). Heuvelachtig. Landbouw. Kasteel van Kallenberg op 125 in hoogte. Gallo-Romeinsohe voorwerpen. Ituigahuizen, dorp van ruim 300 inw. in de Friesche gem. > Gaasterland (XI 208 B 3). Huigen hoek. 1° gehucht in de Z.Holl. gem. > Noordwijkerhout. 2° Naam van een buitenverblijf van de Ned. koningin in de duinen ten N. van Scheveningen. Ruige vorst, soms ruig genaamd, is een afzetting van ijs aan vaste voorwerpen. Vgl. > Rijp en > IJzel. Wordt vnl. gevormd, wanneer onderkoelde waterdrupjes van mist of wolken door den wind tegen de voorwerpen worden gedreven en daaraan schier oogenblikkelijk tot ijs stollen (onderkoelde waterdrupjes werden tusschen 0° en —2B° in de atmosfeer waargenomen). De r.v. vormt zich bijna uitsluitend aan de windzijde van de voorwerpen. De ijskorst kan soms meerdere cm dik zijn (1 m in gebergte). De r.v. veroorzaakt dikwijls groote schade, doordat de met ijs bezwaarde boomtakken, telefoonen telegraafdraden enz., doorbreken. De vorming van r. v. op vliegtuigen, die door onderkoelde wolken of mist vlogen, heeft vele luchtvaartrampen veroorzaakt. L i t.: Hilding Köhler, Kondensation des Wasserdampfes in der Atraosphare (in: Geofysiske Publikasjoner-Noorw. Oslo 1921--22). V. d. Broeck. Ruigpootbuizerd (Ruteo lagopus), roofvogel van de fam. der valken. Zooals de naam aangeeft, is XXI. 2 het een buizerd met bevederd loopbeen. Kleur: gemengd bruin, zwart en wit. Lengte ca. 60 cm. In den winter, vrij zeldzaam, in onze streken. Leeft van kleine zoogdieren, vogels enz. Broedt in het hooge Noorden. Kuil. A) Economisch. Economisch is de mensch zich zelf niet genoeg. Daaruit volgt, dat goederen en diensten worden geruild. Bij slavernij en hoerigheid (waarbij de genoemde afhankelijkheid evenzeer bestaat) spreekt men niet van ruil; dit begrip kan men slechts laten gelden bij het bestaan van persoonlijke vrijheid en privaateigendom. De r. leidt tot ruilverkeer. De toevallige ruilhandeling gaat over in een gedurig ruilen. Dit ruilverkeer wordt door een aantal economisten zoo belangrijk geacht, dat zij, ten onrechte overigens, het ruilverkeer als het eigenlijke object der economie hebben beschouwd. Men onderscheidt plaatselijk, regionaal, nationaal en internationaal ruilverkeer. Ofschoon de meeste ruilhandelingen plaats vinden zóó, dat goed of dienst tegen een ruilmiddel worden gegeven, moet men bij het eerste en voornaamste zuiver-theoretisch onderzoek het ruilmiddel uitschakelen en zich den r. van diensten en goederen zonder tusschenkomst van een ruilmiddel voorstellen. Dan rijst de vraag: waarom worden goederen en diensten in een bepaalde verhouding (tegen een bepaalden ruilvoet) geruild? Dit leidt tot het onderzoek der milfactoren, te onderscheiden in een objectieven factor en subjectieve factoren. De objectieve factor is het ruilfonds: de voor ruiling bestemde goederen en diensten, waarover de geheele samenleving en bepaalde afgescheiden deelen daarvan beschikken. In dat ruilfonds bestaan steeds historisch gegroeide (dus door het vroegere ruilfonds en de vroeger werkende subjectieve factoren veroorzaakte) verhoudingen tusschen bepaalde hoeveelheden van goederen en diensten. De subjectieve factoren, die verder voortdurend verandering brengen (en door bepaalde economische politiek verandering kunnen en moeten brengen) in den ruilvoet, zijn: 1° de subjectieve maximale en minimale waardeeringen der ruilsubjecten; 2° de marktpolitiek en machtspositie der ruilsubjecten; 3° de maatregelen van de verschillende publiekreohtelijke gemeenschappen (handelspolitiek, accijnzen, enz.). Schakelt men bij voortgezet zuiver-theoretisch onderzoek het geld in, dan blijkt aanstonds het groot belang van de stabiliteit van het ruilmiddel. Dit is echter niet de eenige, zelfs niet de voornaamste factor voor een zgn. stabiel prijsniveau. De goederen en diensten zelf in hun kwantitatieve beteekenis zijn van nog grooter belang. Ruilwaarde kan zijn de beteekenis, die iets voor een ruilsubject om te ruilen beeft. De meest belangrijke beteekenis van ruilwaarde is echter: prijs; uiteindelijk resultaat van de werking van den objectieven factor en de subjectieve factoren in het ruilproces; de uitdrukking van den eenen dienst of het eene goed in een anderen dienst of een ander goed. L i t.; J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; id., Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921); N. G. Pierson, Leerb. der Staathuishoudkunde (1912); Alfred Marshall, Principles of Bconomics (1921); M. J. H. Cobbenhagen, Beschouwingen over de prijs (in : Economie, 1936)- Veraart. R) Recht, a) Algemeen. R. is een overeenkomst, waarbij partijen zich verbinden, om elkander wederkeerig een zaak in de plaats van een andere te geven. b) N e d. recht. Behoudens enkele uitzonderingen zijn de regels van > koop en verkoop op r. toepasselijk. De r. wordt geregeld in de art. 1577-1682 van het B.W. v. d. Kamp. e) B e 1 g. rec h t. De r. wordt er geregeld in de art. 1702-1707 B. W. Als voornaam onderscheid geldt, dat hier het verlies van een zekere wel bepaalde, nog niet geleverde zaak voor rekening blijft van de tegenpartij, van het oogenblik af van het contract, terwijl in Ned. de overeenkomst voor vervallen gehouden wordt (art. 1681). Kluyskens. Ruiling, Ruilmiddel, Ruilverkeer, enzoovoorts -> Ruil. Zie ook -> Geld (sub Ontwikkelingsgeschiedenis). Ruilrechtvaardighcid (iustitia commutativa), •> Rechtvaardigheid. Ruilverkaveling. In vele streken van Ned., vooral in en nabij de oude nederzettingen op de lichtere gronden, treft men niet zelden een zeer versnipperd en verspreid gelegen grondbezit aan. Door de ongunstige ligging t.o.v. het bedrijf, de veelal slechte afwatering, het gemis aan goede wegen enz., is een intensieve bodembenutting hier niet mogelijk en toen pogingen om door vrijwillige ruiling en uitwisseling van gronden in deze verbetering te brengen zonder resultaat bleven, heeft de Regeering in 1924 door een wettelijke regeling het tot stand komen van ruilverkavelingen trachten te bevorderen. Krachtens de bepalingen der Euilverkavelingswet 1924 kan een r. tot stand komen, indien de meerderheid van de bij het kadaster ingeschreven eigenaren of rechthebbenden van de perceelen in het voor r. in aanmerking komende blok er zich vóór verklaren, mits tegelijkertijd de oppervlakte hunner perceelen meer dan de helft van het totaal oppervlak van het blok bedraagt. De algemeene leiding in r. is opgedragen aan de Centrale Commissie voor ruilverkaveling. De gang van zaken voor het tot stand komen van een r. is in het kort de volgende: Nadat minstens 1/i van belanghebbenden den wensch om tot r. te komen bij Gedep. Staten der provincie kenbaar hebben gemaakt, wordt daarop het advies der Centrale Commissie gevraagd. Luidt dit gunstig, dan worden alle eigenaren of rechthebbenden van het plan in kennis gestelden wordt bij stemming uitgemaakt, of de r. al dan niet zal doorgaan. Daarna worden door een plaatselijke commissie, geholpen door een commissie van schatters, een rechter-commissaris en een landmeter, ieders rechten vastgesteld, wordt het nieuwe verkavelingsplan opgemaakt (waarbij er op gelet wordt, dat ieder nagenoeg eenzelfde evenredige waarde aan grond terugontvangt, als hij heeft ingebracht) en wordt tot toewijzing van de nieuwe perceelen aan rechthebbenden en uitvoering der r. (o.a. aanleg van wegen en waterloopen) overgegaan, waarna ten slotte de overdracht van het nieuwe bezit in rechte plaats heeft. De kosten van een uitgevoerde r. zijn voor de gezamenlijke rechthebbenden. Het Rijk schiet de benoodigde gelden echter voor, welk voorschot daarna door de betrokkenen in 30 jaarlijksche termijnen van 6% (rente + aflossing) in den vorm van een verkavelingsrente wordt terugbetaald. ■L i t.: S. Koenen, Inleiding tot de Landhuishoudkunde (1924). Dewez. In B e 1 g i ë bestaat geen wetgeving van dien aard: wel kon de Regeering, krachtens een speciale wet, bij de herstelling van de verwoeste gronden in West-Vlaanderen ruilverkaveling aan de daarbij betrokken eigenaars op leggen. Van dit vermogen werd echter door haar geen gebruik gemaakt. V. Dievoet. Ruimen (van den wind), het draaien van den wind in de richting van de wijzers van een uurwerk. Vgl. > Krimpen. Door de Internat. Meteorol. Conferentie te Innsbruck in 1905 werd bepaald, dat de gegeven definitie zoowel voor het Noordelijk als het Zuidelijk halfrond geldt. Wissmann. Ruimte, 1° (p h i 1 o s.) de uitgebreidheid eener plaatselijke begrenzing (vgl. Arist., Phys. 209b, 6). Op een plaats is een bepaalde hoeveelheid ruimte. Vgl. verder -> Plaats en tijd. Wanneer de natuurkundige aan de ruimte physische en metrische eigenschappen toekent, beweert hij niet dat de ruimte als zoodanig in de werkelijkheid bestaat , maar gebruikt hij dit begrip om de physische en metrische eigenschappen van het bestaande heelal uit te drukken. 2° (M eetku n de) In de analytische meetkunde is de lineaire driedimensionale ruimte de verzameling van alle getallengroepen (x, y, z); elke groep is een punt van de r. Dat die r. lineair is, wil zeggen, dat een rechte, die bepaald wordt door twee punten van de r., er geheel in ligt. > Meerdimensionale meetkunde. Verbindt men alle punten (ook de oneindig verre) van een plat vlak met een punt buiten dat vlak door rechten, dan is de verzameling van punten, die aldus ontstaat, een lineaire driedimensionale r. Dit procédé kan men voortzetten. Verbindt men alle punten van deze r. met een punt buiten deze r. aangenomen, door rechten, dan ontstaat een lineaire vierdimensionale ruimte. De meetkunde beschouwt ook andere dan lineaire r, Zooals in de gewone lineaire 3-dimensionale r. gebogen oppervlakken bestaan, zoo bestaan er in een lineaire 4-dimensionale r. gebogen 3-dimensionale r. In deze gebogen r. geldt niet de „gewone” Euclidische meetkunde (evenmin als bijv. op een boloppervlak de „gewone” vlakke meetkunde geldt). Zie > Buclides; > Niet-Euclidische meetkunde. v. Kol. 3° (Natuurkunde) Van welken aard de ons omringende r. is, valt moeilijk uit te maken. Lang heeft men gemeend, dat zij Euclidisch is; in ieder geval geldt voor onze naaste omgeving de Euclidische meetkunde althans met zeer groote benadering. Volgens de ■> relativiteitstheorie van Einstein zouden de eigenschappen der wereldruimte niet homogeen zijn; volgens deze zouden de meetkundige eigenschappen in de omgeving van zware massa’s verschillend zijn van die in de omgeving van lichtere massa’s. —“ o —o In de laatste jaren heeft de natuurkunde zich ook geïnteresseerd voor gedaante en grootte van het physische heelal. Hierover zijn vsch. speculatieve theorieën opgesteld, waarin gewoonlijk van de resultaten van de > relativiteitstheorie wordt uitgegaan. Hier zij slechts genoemd de theorie van het uitdijende heelal, gelijk die is opgesteld door de Sitter, Lemaitre en Eddington. Vlg. dezen zou het heelal, dat dan als een gekromde r. van eindigen inhoud gedacht wordt (het 3-dimensionale analogon van een boloppervlak), zich in een toestand van voortdurende expansie bevinden. Dit vindt zijn bevestiging in sterrenkundige waarnemingen van Hubble, nl. de roodverschuiving der spectraallijnen van de spiraalnevels. Deze roodverschuiving zou een gevolg moeten zijn van een beweging van de spiraalnevels van ons weg (zie > Doppler-beginsel). Het blijkt, dat alle spiraalnevels, zonder uitzondering, zich van ons weg bewegen, met een snelheid evenredig met den afstand, waarop de nevels zich van ons af bevinden. Ben waarnemer in een anderen spiraalnevel zou hetzelfde waarnemen t.a.v. de hem omringende spiraalnevels. Alle groote sterrenstelsels verwijderen zich dus met steeds toenemende snelheid van elkaar. Dit zou dan beteekenen, dat het heelal voortdurend grooter wordt. Hierbij zij echter opgemerkt, dat in den jongsten tijd twijfel is uitgesproken aan de juistheid der interpretatie van de roodverschuiving der nevels als een Doppler-effect, o.a. door Hubble zelf. L i t.: A. Haas, Kosmol. Problemo der Physik (1934) ; W. de Sitter, Kosmos (1934); Eddington, The expanding universe (1933; in het Ned. vertaald onder den titel: Het uitdijende Heelal, z. j.). Borghouts. 4° (Bouw k.). De Europeesche, Christelijke architectuur is vóór alles een ruimtekunst, d.w.z. dat bij de voor deze kunst representatieve gebouwen (dus vóór alles de kerken) vorm en karakter van de inwendige ruimte het uitgangspunt zijn voor de geheele architectonische conceptie. De uitwendige verschijning wordt door dezen inwendigen ruimtevorm bepaald en moet derhalve méér gewaardeerd worden naarmate zij dezen haar inhoud duidelijker en klaarder vertolkt naar buiten. De architectonische binnenruimte wordt in het algemeen bepaald door wanden, zoldering en vloer. Het karakter van de ruimtewerking wordt beheerscht door de afmetingen en maatverhoudingen dezer begrenzende elementen: is de r. lang en smal, dan werkt zij richtend (in een kerk op het altaar; in een corridor op de deur aan het einde), is er geen duidelijk verschil tusschen lengte en breedte dan werkt zij verspreidend (hal); een hooge r. kan een gevoel van bevrijding, een lage een gevoel van beschenning geven. Deze tendenzen kunnen worden ondersteund door vorm van wanden en zoldering, door de materiaalbehandeling, door de kleuren en door de > lichtwerking. In de 19e e. gaat het begrip voor de beteekenis van de ruimtewerking verloren, dat in de perioden van het Romaansch, de Gotiek en de Barok zoo overheerschend en zuiver was geweest. Eerst in onze dagen moet het juiste inzicht wederom moeizaam worden heroverd. Van veel verdienste is hier geweest het werk van Brinckmann. L i t. : A. E. Brinckmann, Plastik und Raum (1924): Gustav Ebe, Arch. Raumlehre (1908). v. Embden. Ruimte, tijdschrift van de jongere richting na den Wereldoorlog (Antwerpen 1920-’2l). Opgericht door Eug. De Bock; medewerkers waren o.a. Wies Moens, Marnix Gijsen, V. Brunclair, P. Van Ostayen, H. Vos. Lit. : R. Rocmans, Bibl. y. de Mod. VI. Liter. (I, afl. 9); P. Kenis, Een overzicht van de VI. Lett. na Van Nu_en Straks (1930). Ruimtc-acoustiek is de leer van het geluid in de driedimensionale ruimte. Daar deze óf onbeperkt óf omsloten kan zijn, onderscheidt men een openruimte-acoustiek en een acoustiek in omsloten ruimten. De eerste komt vnl. neer op het bestudeeren van de wijze van voortplanting van het geluid in de open lucht; de tweede behandelt de ingewikkelde geluidstoestanden, die, door het herhaalde weerkaatsen tegen de begrenzende wanden, in grootere of kleinere lokalen optreden. In de v r ij e ruimte plant het geluid zich vrijwel ongestoord voort volgens bekende wetten. De problemen, die hierbij optreden, met name omtrent de verstaanbaarheid van een spreker in de open lucht, zijn dan ook niet moeilijk op te lossen. Veel moeilijker wordt die oplossing voor o m s 1 o t e n ruimten. Hierin kunnen o.a. optreden: echo’s, stilte-zones en concentraties, terwijl een schadelijke nagalm in grootere ruimten het gesprokene zelfs geheel onverstaanbaar kan maken. Voor de echo wordt minstens terugkaatsing op een afstand van 34 m vereischt (dan wordt het teruggekaatste geluid gehoord na 1/6 sec, den tijd, die noodig is om een lettergreep uit te spreken), zoodat deze alleen in zeer groote kerken of zalen kan voorkomen. Stilte-zones ontstaan in allerlei lokalen, zelfs van geringe afmetingen, als de wanden goed weerkaatsen en eenzelfde toon eenigen tijd wordt aangehouden. Zij worden veroorzaakt door, en ter plaatse van, de knooplijnen (-vakken) van staande golven, die in de ruimte ontstaan door interferentie. Gewoonlijk merkt men van dit verschijnsel niets, daar men met beide ooren hoort en de tonen der muziek en vooral die der spraak niet lang genoeg gelijkmatig aanhouden. Concentraties hebben plaats in de brandpunten van gebogen oppervlakken (koepels, nissen enz.), waarmede bij den bouw van gehoorzalen rekening gehouden moet worden. Voor den schadelijken nagalm zie onder > Zaalacoustiek. L i t.: Geiger en Scheel, Handb. der Physik (VIII, hfst. 16). A. Mulder. Ruimteboek, andere naam voor > tweevlakshoek. Ruimtekromme, > Kromme. Ruimtelading (natuurkunde). Wanneer electrisch geladen deeltjes in een ruimte zijn verdeeld, veroorzaken zij een ruimtelading. Men onderscheidt positieve en negatieve ruimtelading, naarmate meer positieve of meer negatieve ladingen aanwezig zijn. R. treedt op in gassen (> gasontlading), vloeistoffen (electrolyse, colloïden) en in vaste stoffen (isolatoren, kristallen). W. de Groot. Ruimtemaat, in den bosehbouw het volumen van op hoopen gestapeld rondhout, met inbegrip van de ledige tusschenruimten. Wordt uitgedrokt in stères of ruimtemeters en volgens bepaalde omrekenfactoren wordt de vaste inhoud bepaald. Zie > Houtmeetkunde. Ruimtetralic of -rooster, > Kristalstructuur. Ruin, gecastreerde hengst. Ruinart, dom Thierry, Benedictijn. * 1657, f 1709. Trad in bij de Mauristen (zie sub > Maurus) en werd naar St. Germain-des-Prés gestuurd, waar hij een discipel en medewerker van > Mabillon werd. Uitgever o.a. van Acta primorum Martyrum sincera et selecta (Parijs 1689) en vsch. deelen der Acta Sanctorum 0.5.8. L i t.: Jadart, Dom Th. R. (1886). Lindeman. Ruïnemarmer, een kalksteen met veel breuken, waarlangs infiltratie met bruine ijzerverbindingen heeft plaats gehad, waardoor het geheel een aan een ruïne herinnerende teekening heeft verkregen. Bouwsteen uit de N. Apennijnen. Ruinen, gem. in het Z. der prov. Drente (IX 352 A 2); omvat de dorpen R. en Pesse en enkele gehuchten; ca. 4 800 inw. (97,5% Prot., 1,6% onkerkelijk); opp. 5 000 ha, waarvan 30% grasland, 17% bouwland, 4% bosch, 47% woest; veeteelt en landbouw. Vroeger was hier een belangrijke abdij, in 1825 is deze verplaatst naar Dikninge bij de Reest. Bouma. Ruiner Aa, riviertje in het Z. W. van de prov. Drente (IX 362 A 2), ontstaat uit het Zwarte Meer tusschen Beilen en Hoogeveen, brengt het water, ook van eenige zijriviertjes, o.a. Koekanger Aa, langs Ruinerwold, waar het den naam Wold Aa draagt, naar Meppel op de Smildervaart. Ruinerwold, gem. in het Z.W. der prov. Drente (IX 352 A 2), omvat R., Weerwille (ged.), Dijkhuizen; ca. 2 800 inw. (97,6% Prot., 2,6% onkerkelijk). Opp. 4 012 ha, waarvan 84% grasland, 8% bouwland, 4% bosch, 1% tuingrond (1932); meest veeteelt. Het gemeentehuis staat te Dijkhuizen. Ruisbroek, 1° gem. in de Belg. prov. Brabant, ten Z. van Brussel, aan de Zenne (VI 96 03); opp. 364 ha; ca. 5 400 inw. (vnl. Kath.); nijverheid. 2° Gem. in de prov. Antwerpen, aan den Rupel (II611B4); opp. 823 ha, ong. 3 000inw. (Kath.); Zielbeek en Eikevliet. Landbouw en weilanden. Ruischfilter, in radio-ontvangers een > filter, die trillingen met hooge toonfrequenties afsnijdt, maar met lagere doorlaat; wordt gebruikt om de hooge giltonen, die ontstaan door interferentie tusschen de draaggolven van zendstations, weg te werken of om lucht-, tram- en stadsstoringen te dempen (fluit-, storingsfilter); bij electrische grammophoonweergave dient een r. om de hoorbaarheid van het naaldgekras te verminderen. In het algemeen tracht men met een r. een stilleren achtergrond te verkrijgen. v. Gils. Ruisdaei, > Ruysdael. Ruislede, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van Tielt. Opp. 3 020 ha; ca. 6 900 inw. (Kath.). Zandstreek, deels beboscht; landbouw. Rijksopvoedingsgesticht voor jongens. Het radiostation in het gehucht A x p o e 1 e, dat België verbindt met Belg. Kongo en Noord- en Zuid-Amerika, werd voltooid in 1927. Het heeft acht stalen masten van 284 m hoogte. Ruisscheure (Fr.: Renescure), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 B 3); ca. 1 600 inw., Vlaamsch sprekend. Kerkdorp De Niepe. Landbouw. Kerk met Barok-toren; 16e-eeuwsch kasteel in laat-Gotiek (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 160 in dl. XI). Klooster der Zusters der Onbevl. Ontvangenis. Ruisvoorn, ook: riet – of roetvoorn (Scardinius erythrophthalmus L.), een visch van de fam. der > karperachtigen, bewoont het zoetwater van Europa en is in Ned. zeer algemeen. De r. wordt 30 cm lang en 0,8 kg zwaar. Gewoonlijk is de rug bruingroen, de zijden kopergeel, de buik zilverwit; de buikvinnen, de aarsvin en meestal de staartvin zijn aan het einde levendig rood. Op de goudachtige iris zit een roode vlek. Het gratenrijke vleesch wordt weinig genuttigd. Keer. Ruit (w i s k.), > Parallelogram. Ruit (Thalictrum), een plantengeslacht van de fam. der ranonkelachtigen; komt met 76 soorten in de Noordelijke gematigde streken voor en in de tropen op bergen. Het zijn overblijvende planten met vele bloemen bijeen. In onze streken komt op vochtige plaatsen de poelruit (Th. flavum) met gele welriekende bloem voor. In bosschen vindt men de kleine ruit (Th. minus) met hangende bloemen. Bonman. Ruitachtigen (Rutaceeën), een plantenfam. met meer dan 100 geslachten; komt vnl. in de warme gebieden voor; het zijn hoornen of struiken, zelden kruidachtige planten. Zij bezitten olieklieren en vijftallige bloemen, in verschillende soorten van bloeiwijzen vereenigd. Zeer bekende geslachten zijn > wijnruit, esschenkruid, Skimmia, Ptelea en Citrus (sinaasappel, mandarijn, citroen en pompelmoes). Bonman. Ruiten Aa, riviertje in het Z.O. van de prov. Groningen (XII 448 B 3-4), dat vroeger als Runde in de venen van het Barger- en Emmer-Compascuum ontstond, maar door de veenontginning aldaar groo- tendeels verdwenen is; valt bij Ter Apel tusschen het 6e en 7e verlaat in het Stadskanaal; het overtollige water van dit pand liep vroeger vrij door tot de vereeniging met de Mussel Aa, maar dient nu tot voeding van het > Ruiten Aa-kanaal, waardoor de Ruiten Aa nog slechts van 2 km boven Vlachtwedde vrij afstroomt. Bouma. Ruiten Aa-kanaal, kanaal in het Z.O. van de prov. Groningen (XII 448 E 4), van het Ter Apelkanaal (tusschen het 6e en 7e verlaat) bij Ter Apel naar het Vereenigd Kanaal van Westerwolde te Veelerveen; gevoed door de Ruiten Aa, door sluizen in 9 panden verdeeld; lengte 24,4 km, diepte 2 m onder Kanaalpeil. In 1936 ruim 4 400 schepen (263 000 ton). Bouma. Ruitcnkroon, Saksische huisorde, gesticht door koning Frederik August I in 1807; één klas, voor vorsten en hooge staatslieden. Teeken: een wit kruis, tusschen de armen een gouden ring met fleurons en parels. In het hart, binnen een groenen ring met fleurons, de letters F en A onder een kroon. Lint; groen. Ruitcnveger of -w i s s c her, een instrument op de voorruit van auto’s, dat dient om deze bij regen of sneeuwval doorzichtig te houden. Sommige r. worden aangedreven door een kleinen electromotor, andere werken op den onderdruk, die in de inlaatleiding van den automobielmotor bestaat. De eerste hebben als bezwaar het veel grootere stroomverbruik, als het toestel in werking is, de tweede het niet meer voldoende functionneeren bij ingedrukt gaspedaal, waardoor het uitzicht bij snel optrekken en bij hooge rijsnelheid van den auto belemmerd wordt. Guljé. Ruiter (land b.). Om de verliezen aan voederwaarde, die bij het drogen van gras en vlinderbloemige gewassen ontstaan, te beperken, maakt men gebruik van houten stellages, die met het te drogen product bepakt worden. In de bergstreken gebruikt men daartoe veelvuldig de zgn. Hiefl e r n- en de All – gauerHeinz e-staken, voorzien van dwarstakken resp. -latten, die in den grond geslagen moeten worden. Dit is niet noodig bij den driepoot- of vierpootruiter, bestaande uit drie of vier palen, die in den top door een ijzerdraad worden vastgehouden en waarbij op ong. 70 cm van den grond drie of vier horizontale palen door middel van pennen of ijzeren ringen aan de buitenzijde der opstaande palen met deze verbonden zijn. De Steinacher Heuhü 11 e, mede gebruikt voor het drogen van graan, bestaat uit twee driehoekige ladders op eenigen afstand van den top door een ijzeren staaf verbonden. De zgn. Zweedsche r. of heiningruiter bestaat uit een aantal palen, verbonden door vier tot vijf boven elkaar geplaatste ijzerdraden, geolied touw of latten; deze maakt het mogelijk om het versche gras, klaver enz., zonder dat dit reeds eenigszins verwelkt is, direct op te tassen. Vooral in regenrijke streken zijn r. bij den hooioogst onmisbaar. Dewez. Ruiterjjewicht of ruiter, klein gewicht, in den vorm van een haak, dat in verschillende punten op een arm van een balans kan gehangen worden. Wordt bijv. toegepast bij de balans van > Mohr. Ruiterliedekens worden een groot deel van onze wereldsche volksliederen uit de 16e en 16e eeuw genoemd, die over de krijgsbedrijven of over de lotgevallen van ruiters met Trijntje en wijntje handelen, en meestal van die ruiters afkomstig zijn: soldenieren, vooral Duitsche, die sedert Karei den Stouten de staande legers der Bourgondiërs uitmaakten. Dartel zijn ze genoeg. Ook de taal verraadt dikwijls Duitsche afkomst. Toch werden ze door het volk meegezongen en in de liederenboeken opgenomen. V.Mierlo. Ruiterskcrk, dorp in de O.VI. gem. ■> Waasmunster (XIX 176 D3). Ruitersport, een der oudste sporten, reeds bij de Oudere volken beoefend. In de middeleeuwen beleefde deze sport een hoogen bloei en vond een bekroning in de toumooien of steekspelen. Ze herleefde in Engeland in het midden der vorige eeuw, waar de wedstrijden te Ascot en Derby de belangstelling van de geheele wereld trokken. De r. stelt aan den beoefenaar hooge eischen van vaardigheid en kennis van het levende materiaal. Men onderscheidt: dressuur, concours-hippique, crosscountry, jachtrit, hippisch feest. De dressuur stelt aan paard en berijder den eisch om yoorgeschreven oefeningen correct uit te voeren; ze is een der voornaamste onderdeelen van de samengestelde ruiterwedstrijden op de Olympische spelen. Het concours-hippique is aan de regelen gebonden, voorgeschreven door het Centraal Comité voor Concoursen Hippique in Nederland. Men zie daarvoor het reglement van genoemd comité. De cross-country (jachten terreinrit) wordt in Nederland geregeld door de rijen jachtvereenigingen zelf, waarvoor een koporganisatie in wording is. Jachtritten staan onder leiding van de Kon. Ned. Jachtvereeniging en St. Hubertus, de eenige lichamen, die jachtritten organiseeren achter levend wild. Hippische feesten vallen buiten de regelen van het Centraal Comité voornoemd, en hebben een eigen wedstrijd-program. In het hippisch feest ligt meer het karakter van sportfeest dan van concourshippique. De Kon. Ned. Federatie (zie beneden) en de Bond van Landelijke Rijvereenigingen (id.) houden zich vnl. hiermee bezig. Voor de talloos vele paardensport- en ruitervereenigingen bestaan de volgende landelijke organisaties: a) het Centraal Comité voor Concoursen Hippique in Nederland; b) Koninklijke Militaire Sportvereeniging, uitsluitend voor militaire ruiters; c) de Kon. Ned. Jachtvereeniging; hierbij zijn de jachtvereenigingen aangesloten; d) Kon. Ned. Federatie van Landelijke Rijvereenigingen, een federatie van landelijke ruiterclubs; e) de Bond van Landelijke Rijvereenigingen van den N.C.B. (N.-Br. Christel. Boerenbond), die zijn terrein uitstrekt over Zeeland, Brabant en Limburg en vnl. Kath. ruiterclubs omvat. De organisatievorm van de landelijke rijvereenigingen in Limburg (L.L.T.8.) is volkomen gelijk aan dien van den N.C.B. Met ingang van 2 Jan. 1938 bestaat een Federatie van landelijke rijvereenigingen, genaamd „Ned. Kath. Bond van Landelijke Rijvereenigingen”, gevestigd te Den Haag, en een instelling van den R. K. Boeren- en Tuindersbond. Organen zijn 0.a.: „Het Paard”; „Ruitersport”; „Weekblad van den N.C.8.”. deGrood. Ruiterzalf, volksnaam voor > kwikzalf. Ruit hora (Lat.) = Het uur snelt voort. Devies van Hugo de Groot. Ruiz, 1° José Martinez (pseud.: Azorin, ook Candido en Akriman), Spaansch romanschrijver. * 11 Juni 1874 te Monóvar (Alicante). R. is de voornaamste vertegenwoordiger van de generatie van 1898. Zijn litteraire en politieke ideeën zijnonzeker. Hijageert tegen de klassieken, Menéndez y Pelayo en de Academia (later lid). Zijn werk is sterk descriptief, zich soms verliezend in details. Borst. Voorn, werken: Voluntas (1902); Alma castellana (1900); Los Pueblos (1905); Cldsicos y moderoos (1913); Una hora de Espana entre 1560 y 1590 ; R. schept een nieuwen theatervorm in: Old Spain (1926); Brandy, muoho brandy (1927); Lo invisihle (1931). Lit.: W. Mulert, „Azorin” (Halle 1926); E. Diez Canedo, „Azorin”, estudio critico (1930); H. Denuer, Das Stil-prohlem bei „Azorin” (Zürich 1931). 2° Juan, ■> Hita. Ruiz de Alarcón y Mendoza, Juan, > Alarcón y Mendoza. Kukkclmgcn-Loon, gem. in de Belg. prov. Limburg, ten Z. van St. Truiden (XVI 480 B 6), op 94m hoogte; opp. 388 ha; ca. 500 inw. (Kath.). Landbouw, boomgaarden. > Mechelen (3°, Mech.-Bovelingen). Ftukkclingen-op-den-Jeker (Fr.: Eoclengesur-Geer), gem. in de Belg. prov. Limburg, ten O. van Tongeren (XVI 480 C 5), op 78 m hoogte; opp. 262 ha; ca. 1 100 inw. (Kath.). Landbouw. Kerk in Louis-XVstijl. Rille, Britannia, rulc the wavcs! (Eng.) = Heersch, Brittannië, heersch over de golven! Refrein van het Eng. volkslied; tekst uit James Thomson’s en David Mallet’s „Alfred”; muziek (geïnspireerd op motieven van Handel) van Thomas A. Ame (1710-’7B) uit 1740. Vgl. W. H. Cumming, Dr. Ame and Rule Brittannia, 1912. Beginwoorden: When Britain first, at Heaven’s command. C. Brouwer. Rulles, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVIII 736 D4); opp. 2 544 ha, 1 600 inw. (vul. Kath.). Mergelgroeven, bosschen, landbouw, huidenvetterij. Rum, sterke drank, uit suikerrietmelasse gedistilleerd. Rumba, moderne societydans, geïmporteerd uit Amerika, een wiegende schuifdans in gesyncopeerde | maat, die Tiet erotisch element sterk beklemtoont. Rumbcke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Roeselare, aan den Mandei. Opp. 2 135 ha; ca. 7 300 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Weefnijverheid. Hospitaal en godshuis. Kasteel van ca. 1500. Hennus. Rumelmcjen (Fr.; Rumelange), gem. in het Z.W. van het groothertogdom Luxemburg (zie kaart dl. XVI, kol. 736); opp. 683 ha, ruim 4 500 inw.; vreemdelingenverkeer, mijnen, hoogovens, staalfabricage. Rumes, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 A3); opp. 903 ha, ca. 2 000 inw., vnl. Kath.; landbouw, veeteelt. R. staat reeds vermeld in de 9e eeuw; kerk verbouwd in de 18e eeuw met merkwaardige graftomben; belangrijke oude heerlijkheid met aanzienlijke macht. Rumcx, > Zuring. Rumford, Benjamin Thompson, graaf van, natuurkundige en staatsman. * 26 Maart 1763 te Concord (Ver. Staten), f 14 Aug. 1814 te Auteuil bij Parijs. Op natuurkundig gebied is R. bekend door zijn proeven over het mechanisch warmteaequivalent, gedaan bij het boren van kanonnen en zijn calorimetrische proeven. In 1798 ging hij naar Londen, stichtte daar de Royal Institution en een prijs voor nuttige ontdekkingen (Rumford-medaille). Zie ook > Schaduwphotometer. Ook als staatsman heeft R. een rol gespeeld. Hij streed aan de zijde der Engelschen in den Amerik. Vrijheidsoorlog, trad daarna in dienst van Beieren, waar hij het leger reorganiseerde en in 1796 voorzitter was van den regentschapsraad, doch vestigde zich ten slotte (1799) voor zijn wetenschappelijk werk in Frank- rijk. Hij was gehuwd met de weduwe van den onder de Fransohe Revolutie geguillotineerden > Lavoisier. Voorn, werk: Recherches sur la chaleur développée dans la combustion et dans la condensation des vapeurs (1804). Uit".: G. Ellis, Complete works (5 dln. 21876). Lit.: Memoirs of Sir B. T., Count R., with notices of hls daughter (1874). Rumillies, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 A3); opp. 677 ha, ca. 1 700 inw., vnl. Kath.; landbouw, nieuwe kerk met gedeelten uit de 18e eeuw. Kasteel van Rumillies. Ruminautia, > Herkauwers. Rummen, gem. in de Belg. prov. Brabant (VI 96 F 2), ten Z.O. van Biest; ca. 1 660 inw. (Kath.); opp. 1697 ha; landbouw. Merkwaardigheid: oude Roomenhoeve. Rumoldus, ook Romboldus, Rombauld, Rombaut genaamd, Heilige, bisschop en martelaar, f 775. Over afkomst en levensbijzonderheden zijn de geschiedschrijvers het niet eens. Hij wordt vereerd als de titelheilige van de metropolitane kerk van Mechelen en als voornaamste patroon van de stad en van het aartsbisdom. Feest 1 Juli. De Schaepdrijver. Rumor in casa (Lat.) wordt in het Ned. ongeveer weergegeven met: Leven in de brouwerij. Naam van een pastelteekening uit de 18e e. van Cornelis Troost; „gevleugeld woord” door een artikel van prof. Buijs (De Gids, Jan. 1891). Rumpen, belangrijke plaats in de Ned.-Limb. gem. Brunssum, in de nabijheid der staatsmijn Hendrik (XVI 448 C/D 6); rectoraat der Lazaristen. Ituinphius. George Everhard, na- . tuuronderzoeker. * 1628 te Hanau, f 16 Juni 1702 te Ambon. Wijdde zich aan de studie van flora en fauna der Molukken. Ook de aardrijksk. gesteldheid, de bodemproducten en de gesch. van Ambon bestudeerde hij. R. ’s voornaamste werk is het „Ambonsch Kruytboek”, Herbarium Amboinense. Eerst in 1736 werden de 12 dln., door den Amsterdamschen hoogleeraar Johannes Burman, uitgegeven. Andere werken: Amboinsche Rariteitskainer (van belang op dierk. en geol. gebied); Ambonsch Dierboek. , _ . , ,T. _ _ . ■ 1 J 1 _ / ' n I \ 1 AIIITT Rumphius-keten, gebergte in Centraal Nieuw-Guinea, ten Z.O. van den Wilhelmina-top. Hoogte ca. 4 000 m; de Rumphius-naald 4 070 m. Rumpst, gem. in de prov. Antwerpen (II 511 B 4), aan de samenvloeiing van Dijle en Nete, die beide den Rupel vormen. Opp. 832 ha; ruim 6 000 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Steenbakkerijen. Rom. oudheden. Op de plaats genaamd „Molenveld”, bij den Rupel, onderzocht men (1873) de overblijfselen eener Rom. nederzetting. Uit de vondst van een tegula met merk C.G.P.F. bleek, dat men te doen had met het vlootstation van de Classis Germanica op den Rupel, waarlangs Zenne, Dijle en Nete naar de Schelde vloeien. Onder de vondsten dient ook vermeld te worden een bronzen votiefhand, versierd met cultureele symbolen van den Phrygischen god Sabasius. Li t • Van Dessel, in: Buil. des Gommiss. R. d’Art et d’Archéol. (XVI 1877, 141 vlg.); ld., in: Buil. des Mus. Roy. (IV 1904-’O5, 44). R. De Maeyer. Rumpt, dorp in de Geld. gem. > Dell. Rumsdorp, gem. in den N.W. hoek van de prov. Luik (XVI 704 BI); oppervlakte 168 hectare, 220 inwoners; landbouw. R. is een der oudste nederzettingen van de provincie. ° BÜnblóem (Fuligo septica), een slijmzwammen- soort; komt op rottend hout, mos en vooral op run in leerlooierijen voor. Eerst dringen de chroomgele draden overal door, later komen de vruchtlichamen (aethaliën), waaruit de violette sporen vrij komen. Runde, oudtijds de bovenloop van de Ruiten Aa, ontspringend in den thans verdwenen veenpias het Zwarte Meer in de Bargervenen in het Z.O. der proy. Drente, thans gedeeltelijk vervangen door het Rundiep; komt bij Ter Apel in het Ter Apelkanaal. Runderdaas, ■> Daas. Runderen (geslacht Bos) behooren tot de orde der tweehoevige herkauwers en de fam. der holhoomigen. Tot dit geslacht behooren: 1° de buffels, 2° de wisenten (jak; Burop. en Amerik. bison), 3° de Indische wilde r. (gaur, gayal en banteng), 4° de echte r. (Bos taurus). De wilde vorm van deze laatste, het oerrund (B. t. primigenius), is in Europa uitgestorven (ca. 1 600 n. Chr.). Dit was groot (schofthoogte ca. 1,75 m), zwartbruin tot bruinrood van kleur, met lichter gekleurden buik, lichte > aalstreep, en lichten ring om den bek. Vele runderrassen worden beschouwd hiervan af te stammen, ofschoon anderen weer van meening zijn, dat het Ned. vee afstamt van een anderen wildvorm, het zgn. turfrund (B. t. braohyceros), waarvan beenderresten gevonden zijn in de Zwitsersche paalwoningen en in Friesche terpen. De Engelsche parkrunderen, het Z. Europ. steppenvee en de zeboes worden als directe afstammelingen beschouwd van B. t. primigenius. Weer een andere stamvorm, waarsch. een variant van B. t. primigenius, is de B. t. frontosus, die een breederen schedel bezit en waarvan zou afstammen het Zwitsersche gele vee. In de terpen zijn ook nog gevonden schedels van r. zonder horens (B. t. akeratos), welke door sommigen als stamvorm worden beschouwd der hoomlooze r., door anderen ook van de gehoornde rassen. Het gedomesticeerde huisrund (B. t. domesticus) bezit de volgende kenmerken; het heeft 4 maagafdeelingen, herkauwt het voedsel, heeft in de onderkaak 8, in de bovenkaak geen snijtanden, in boven- en onderkaak links en rechts 6 Mezen; is tweehoevig; heeft holle hoorns (soms geen hoorns); uier met 4 spenen en kwartieren; dunnen langen staart met pluim; korte beharing; de haarkleur is zeer verschillend. In het le levensjaar heet het rund; kalf; mann.; stierkalf, vr. vaarskalf. Na het le jaar heet het vr. dier: pink, hokkeling, enterrier; is de pink drachtig; vaars, schot of rier; heeft de vaars afgekalfd, melkkoe. Niet-drachtige dieren noemt men gust. Het mannelijk dier voor de fokkerij gebezigd heet spring- of dekstier; de gecastreerde stier: os. Onder invloed van de uitwendige omstandigheden en door selectie zijn er bepaalde typen in de vsch. rassen te onderkennen, welke typen overeenkomen in lichaamsbouw, die weer min of meer overeenstemt met het productiedoel, dat wordt nagestreefd. Hoe eenzijdiger dit productiedoel is, des te meer treedt het type naar voren; men spreekt van melk-, vleesch-, werktype en combinaties hiervan. Deze laatste zijn dan voor meerdere produotiedoeleinden geschikt. De rassen onderscheidt men in laaglandsche en hooglandsche rassen; deze weer in slagen (bijv. in Ned. het Friesch-Hollandsche veeslag, het Maas-Rijn-IJselveeslag en het Groninger blaarkopveeslag). Fokteohnisch beschouwd onderscheidt men nog verder: families, stammen, al naarmate de fokzuiverheid der groep voor vsch. eigenschappen grooter wordt. Econom. beteekenis heeft het rund als producent van melk, vleesch, arbeid, mest enz.; het maakt het mogelijk, dat het voedsel, op wei- en bouwland gewonnen, tot waardevolle producten wordt omgezet en dat talrijke afvalproducten van de boerderij en nevenbedrijven tot waarde worden gebracht. In Ned. bedroeg in 1936 het aantal stuks rundvee: 2 669 797, w.o. 1 454 867 melk- en kalikoeien; 33 745 stieren ouder dan 1 jaar; 33 829 mestkalveren; 117 377 stuks mestvee; 929 979 stuks jongvee. In Ned. wordt de rundveehouderij en -fokkerij van overheidswege bevorderd door het doen geven van voorlichting en onderwijs; het verleenen van subsidies aan de prov. commissies tot bevordering van de rundveefokkerij en aan de commissies voor stalverbetering. In iedere prov. is een rijksveeteeltconsulent werkzaam, die kosteloos adviezen geeft. De prov. commissies besteden de rijks- en soms prov. subsidies; steunen en houden toezicht op fokvereenigingen, contrólevereenigingen, stierhouderijen; organiseeren stierenkeuringen en keuringen van stieren op afstammelingen. Vsch. prov. als N. Brabant, Limburg, Gelderland en Utrecht hebben verplichte stierenkeuringen. Alleen goedgekeurde stieren mogen in die prov. koeien dekken van anderen dan den eigenaar van den stier. Talrijke contrölevereenigingen, die ten doel hebben het productievermogen (hoeveelheid melk, percentage melkvet) der dieren na te gaan; stierhouderijen en fokvereenigingen (d.w.z. combinaties van stierhouderij en contrólevereeniging, met registratie der dekkingen en geboorten) zijn in Ned. werkzaam ter verbetering der rund veefokkerij. De rundveestamboeken stellen zicb ten doel de dieren, die aan bep. eischen voldoen, wat uiterlijk voorkomen en productie betreft, te registreeren in hun vsch. boeken. De twee voornaamste stamboeken zijn het Ned. Rundveestamboek (N.R.S.), dat over alle provincies behalve Friesland werkt en de drie rundveeslagen registreert (bureau te Den Haag) en het Friesch Rundveestamboek (F.R.S.), dat uitsluitend in Friesland werkt en alleen Friesch vee registreert. Ook de landbouwcrisismaatregelen t.o. v. de rundveehouderij (de zgn. Ned. Veehouderijcentrale) werken er toe mede, dat niet alleen teeltbeperking wordt toegepast om de melk- en vleeschproductie te kunnen beïnvloeden, maar ook de kwaliteit en de gezondheidstoestand van den veestapel worden bevorderd. De teeltbeperking tracht men tot stand te brengen door een toewijzing van kalverschetsen (identiteitsbewijzen), welke toewijzing van meerdere factoren afhankelijk is; ook geeft men mestvergunningen uit. Het stelsel is zeer ingewikkeld en werkt zeer stroef, Verheij. In België bedroeg in 1936 het aantal stuks rundvee ca. 1 800 000, w.o. 985 000 melkkoeien, 20 000 fokstieren, 13 000 werkossen, 67 000 mestdieren en 680 000 dieren jonger dan 2 jaar. De rundveehouderij-fokkerij wordt van overheidswege bevorderd door het steunen en doen geven van voorlichting en onderwijs, het verleenen van toelagen aan de prov. verbonden van veefoksyndicaten (stamboekfokkerij) en aan de prov. verbonden van veebonden (gewone fokkerij met voeder- en productiecontróle); het geven van toelagen aan de coöperatieve stierhouderijen, aangesloten bij een van de twee bovenvermelde verbonden. Over het heele land zijn de verplichte stierenkeuringen door een prov. reglement opgelegd en geregeld, naast en boven deze keuringen worden prijskampen voor fokvee voorzien. Het ministerie van Landbouw bevordert de eenvormigheid door deze reglementen en hun uitvoering; de onkosten worden gedragen voor 50 % door het rijk en voor 50 % door de betrokken provincie. In iedere prov. is een rijksveeteeltconsulent werkzaam; hij adviseert kosteloos. Hoofdzakelijk richt en controleert hij de werking van de uitvoeringscommissies van prijskampen en keuring; het werk van de veefoksyndicaten en van de veebonden. De veefoksyndicaten werken in hoofdzaak met een stamboek: registreeren dieren, die aan minimum-eischen voldoen, controleeren productie en afstamming. De bijzonderste veeslagen, waarvoor een stamboek bijgehouden wordt; het rood-Vlaamsch (West-Vlaanderen); het rood-bont Oost-Vlaamsch (Oost-Vlaanderen); het rood-bont Kempisch vee (type Nederlandsch Maas-Rijn-IJsel-vee; in de zandstreken van Antwerpen en Limburg, verder in de weidestreek van Eupen-Malmédy); het blauw vee (niet vastgestelde haarkleur, die zich splitst in wit-zwart-wit en blauw; in midden – en Zuid-België); het zwart-bont Hollandsch vee (Antwerpsche en Oost-Vlaamsche Polders en het Land van Herve). De veebonden hebben vooral op het oog den algemeenen veestapel en zijn exploitatie te verbeteren; doen aan opslorpingskruising in de coöperatieve stierhouderijen; voeren algemeene voeder- en productiecontróle door; leiden vulgarisatievoederproeven. In 1937 zijn rijkstoelagen verstrekt voor het verbeteren van rundveestallen, mestkuilen en aalputten. De rundertuberculosebestrijding is in 1937 breed uitgebouwd en wordt organisch doorgevoerd hoofdzakelijk met rijkstoelage, verstrekt via federaties en plaatselijke vereenigingen, die werken onder controle en leiding van de opzieners-veeartsen-ambtenaren van den veeartsenijdienst van het ministerie van Landbouw. Gemiddeld zijn er twee per provincie. Schorem. Rundergal, ingedikte, wordt verkregen door de versche gal van een gezond rund tot een dik extract in te dampen. Bestanddeelen: galzuren, galkleurstoffen, lecithine, cholesterine e.d. In de geneeskunde gebruikt o.a. ter bevordering der galafscheiding. Runderhorzel (Hypoderma bovis), tweevleugelig insect van de fam. der horzels. Vliegt Juli en Aug. rond, legt dan eieren op de huid van koeien, een enkelen keer van paarden. De jeuk veroorzakende larven worden door de koe opgelikt, waarna ze zich door den slokdarmwand en het spierweefsel heen naar de wervelkolom begeven, waar ze zich in het wervelkanaal inboren en daar blijven tot ze de grootte van ca. 13 mm hebben bereikt. In het voorjaar boren ze zich een uitweg door de huid heen. Eerst vormen ze een buil onder de huid en dit is de tijd, dat ze bestreden kunnen worden. De builen worden ingesmeerd met zalf, waardoor ze week en de larven uitgeknepen kunnen worden. De schade is zeer groot, daar de in de huid geboorde gaten de waarde ervan sterk Runderhorzel. Boven : horzel; midden:4larve; onder: pop. verminderen. Het vee schijnt er geen last van te on- e dervinden. Valt de larve uit de buil op den grond ï (in Juli), dan verpopt ze zich daar en na een maand c komt het volwassen insect te voorschijn. 1 Rundcrliiitwormen. Een groot aantal > lint- 2 wormen komt in het rund voor; de bekendste zijn; Moniezia expansa, 4-5 m lang, in Europa en Amerika, evenals M. planissima, die 1-4 m lang wordt. Van de ' volgende soorten vindt men in het rund den blaas- > worm: de ongewapende > lintworm, Taenia marginata (in het buikvlies), de > draaiworm. en Echino- 1 coccus granulosus in vsch. organen. Genoemde soorten s zijn cosmopoliet. ; L i t.: P. C. Sluyter, H. N. Swellengrebel en J. B. W. Ihle, De dierl. Parasieten v. d. Mensch en van onze Huisdieren (31921). M. Bruna. Rundorpokken, -> Koepokken. Rundsbox, chroomgelooid overleder van Europ. runderhuiden, wordt gemaakt in zwart en gekleurd, vnl. gebruikt voor het degelijke burgerschoenwerk. Rundvee, ■> Runderen. I Ituneberg, JohanLudvig, Zweedsch dichter van Finschen oorsprong en van sterk nationalistische strekking. * 6 Febr. 1804 te Jakobstad, f 6 Mei 1877 te Borga. R.’s poëzie munt uit, ondanks haar patriotische luidruchtigheid, door karaktervolle levendigheid en diepte, helderheid van beeldspraak en innige warmte van voorstelling en kleur. Hij beoefende met groot talent het epos en de idylle, maar mislukte, door te groote gebondenheid aan zijn klassieke scholing, in de tragedie. Baur. Voorn, werken: Grafveh i Perrho (1831) ; Elgskyttarne (1832) ; Hanna (1836) ; Seryiska folksanger (1833); NadescMa (1841); Julqualen (1841); Kung Fjalar (1844) ; Fanrik Stals sagner (1844); Kan ej. (1862); Kungarna pa Salamis (1863). Uit g .: in 8 dln. (1899 vlg.). —L i t.: C. Estlander, J. L. R. (1902) ; W. Söderhjelm (21929); R. Hedvall, J.L.R. (1931). Runen of runische letters vormen een » alphabet van oorspr. 24 teekens, vanaf zeer oude tijden (le eeuw n. Chr.) bij de vsch. Germ. stammen in gebruik. R.-opschriften komen voor op ringen, lanspunten en andere voorwerpen; in Skandinavië op grafen andere steenen. Rune (oud-Germ.) beteekent geheimenis en het magisch karakter van veel opschriften bemoeilijkt de interpretatie. Vele r. zijn afgebeeld bij de vsch. letters,bijv.> D, > E,enz.,indezeencyclopaedie. L i t.; Arntz, Handb. d. Runenkunde{l93s). Mansion. Runt), Otto, Deensch romanschrijver van de Fransch-psychologische richting, impressionistisch van stijl, naturalistisch van strekking, koud verstandelijk van factuur. * 1874 te Kopenhagen. Voorn, werken: Det Uafvendelige (1902) ; Sidste Kamp (1904); Den hvide Yacht (1906); Fanevagt (1918 ; tooneelspel); Den lange Nat (1913) ; Paradisfuglen (1919); Lykkens Omnibus (1926); Stjaalne Masker (1923); Den rode Halvmaane (1923). Rungc, Philipp Otto, schilder. * 23 Juli 1777 te Wolgast, f 2 Dec. 1810 te Hamburg. Een der verdienstelijkste portretschilders van Duitschland in de laatste twee eeuwen. Men beschouwt hem wel als den stichter der Duitsche romantische school. Li t. : L. Benninghoff, Ph. O. R. (1926). Runkelen, gem. in de Belg. prov. Limburg, ten N. van St. Truiden (XVI4BO A 5), op 36 m hoogte; opp. 186 ha; ca. 330 inw. (Kath.). Landbouw. Ruodlieb, middeleeuwsche ridderroman in Latijnsche verzen, ca. 1060 door een monnik van Tegemsee gedicht. De historische kem is waarsch. te vinden in een feestelijke bijeenkomst van keizer Hendrik II en koning Robert van Westfranken in 1023 aan de Maas. De monnik was vrij goed ontwikkeld; zijn gedicht is wel is waar sterk didactisch, maar tevens levenslustig. De dichter haalt, in tegenstelling tot zijn tijdgenooten, niet overal de theologie bij. Franses. Lit.: Manutius, Gesoh. lat. Lit. des M.A. (II 1923). Rupec, ook ropij (<( Sanskrit rüpya = mooi, zilver), een in O. Azië en vooral in Britsch-Indië gebruikte munt. 16 anna’s = 1 r. In Ned. geld ca. 60 ct. Rupel, rivier in België (II 511 B 4), behoort tot het Scheldegehied, wordt gevormd te Rumpst door de samenvloeiing van Nete en Dijle. Lengte 12 km; stroomt langs Boom (3,60 m diep) en Niel, en valt in de Schelde tegenover Rupelmonde (diepte aan de monding: 6,90 m). Het getij doet den rivierstand 2 tot 3 m stijgen, en de breedte toenemen van 100 tot 230 m. Gebied; 600 000 ha. De R. is van groot belang voor de steenbakkerijen, en voor de vaart naar Brussel (6,60 m diep) en verder naar Leuven. > Rupelleem. Rupclleem, middelste afdeeling van het Oligoceen (> Tertiair), die in België langs den Rupel een dagzoom vormt. Het is een vet kleiachtig leem, waarin vele resten van mariene fossielen gevonden worden. Rupclmonde, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 E 2), nabij de samenvloeiing van Rupel en Schelde. Opp. 188 ha, ca. 3 700 inw. (Kath.). Zanden kleigrond. Landbouw. Linnenbleekerijen, steenbakkerijen, scheepsbouw, leerlooierijen. Kerk voltooid in 1768 met toren van 1661 (zie afbeelding 9 op de plaat t/o kolom 192 in dI.XIX) en prachtig paneelwerk, predikstoel en schilderijen; zeer vereerd miraculeus beeld van O. L. Vr. van Smarten. Veel vondsten van voorhistorische en Gallo-Romeinsche voorwerpen. Reeds als versterking ingericht door de Romeinen, kreeg R. het eerst zijn keure en had het reeds een bloeiende markt voor den lakenhandel in de 12e e. R. was een heerlijkheid in het persoonlijk bezit van de graven van Vlaanderen. Het kasteel werd door hen gebouwd en diende tot opsluiting vooral van voorname politieke gevangenen, o.a. Frank van Borsele, derden gemaal van Jacoba van Beieren; ook het archief van Vlaanderen werd er bewaard. Nu nog slechts enkele bouwvallen. Folklore. Op Witten Donderdag heeft er ’s namiddags de voetwassching van 12 jongens plaats, waarna de kerkmeesters vanaf de trappen van het gemeentehuis de „Apostelbrokken” uitwerpen; dit gebruik dateert uit ca. 1500. Lauwerys. Rupertus, Heilige, rondtrekkend bisschop en apostel van Beieren. Hij missioneerde op het eind der 7e en in het begin der 8e eeuw, vnl. in de omgeving van Salzburg. Rupertus van Dcutz, Benedictijn. * Ca. 1070, f 4 Mrt. 1129. Te Luik, waar hij in het klooster trad, genoot hij een uitstekende vorming. Hij schreef daarna vele werken op liturg .-mystiek, exegetisch en theol. gebied (voorn, werken: De Divinis officiis, en De Trinitate). R. is een der belangrijkste schrijvers van zijn tijd, wiens werk ook na zijn dood veel gelezen bleef en op de middeleeuwsche gedachte invloed bleef oefenen. Sinds 1120 komt hij voor als abt van Deutz. In zijn orde als Zalige vereerd (feestdag 4 Maart). Rupertus, pater, kloosternaam van Juliaan Fynaerts, Belg. Minderbroeder-Recollet, prieater-missionaris, martelaar. * 24 Sept. 1900 te Koningshooikt, f 9 Sept. 1929 te She-keou-shan (China). Vertrokken naar Z.W. Hoepé (China), werd hij met p. Bmno e.a. op vreeselijke wijze doodgemarteld. Allossery. Kuphias, Nieuw-Grieksche naam van > Alpheus. RUSLAND RUSLAND Rupicapra, Lat. naam voor gems. > Antilopen. Rupreclit van de Paltz, prins, zoon van keurvorst Frederik V en van de Eng. prinses Elizabeth. * 17 Dec. 1619 te Praag, f 29 Nov. 1682 te Londen. Werd in Nederland als krijgsman opgevoed; streed aan het hoofd der koninklijke ruiterij in den Eng. burgeroorlog; verdedigde zich na ’s konings nederlaag ter zee. Door de Restauratie van 1660 kon hij in Engeland terugkeeren; voerde met bekwaamheid de Eng. vloten aan in de zeeoorlogen tegen de Nederlanders. Ook van technische zaken was hij goed op de hoogte, als metalenkenner en als etser. v. Gorkom. L i t.: R. Prince Palatine (1904); Hauck, R. der Kavalier (1906); Brskine, A royal cavalier (1910). Ruprccht, kroonprins van Beieren. * 18 Mei 1869 te München. Oudste zoon van koning Bodewijk 111. In 1914 voerde hij het bevel over het 6e leger in Lotharingen, in 1915 bij Arras en La Bassée; sedert 1916 generaalveldmaarschalk en opperbevelhebber van een legergroep; in 1916 aan de Somme en daarna in Vlaanderen. Werk: Mein Kriegstagebuch (1929) ; veel Reiseerinnerungen. L i t.: Kraft von Dellmensingen, Die Führung des Kronprinzen R. v. B. (1925). Cosemans. Rups noemt men het stadium in de ontwikkeling van een vlinder, dat tusschen het stadium van het ei en het popstadium gelegen is. Een rups heeft kauwende monddeelen en spinklieren, waarvan het secreet dient om de pop op te hangen of een cocon te vormen. Achter de drie paar borstpooten worden meestal nog 3-6 paren van met haken voorziene pootjes gevonden. Vele r. zijn schadelijk voor hoornen en planten en doen plagen ontstaan. L i t. : Rupsenplagen (Meded. v. d. Plantenziektenk. Dienst, nr. 59, 31933). M. Bruna. Rupsenjagop, > Poppenroover. Rupsklaver (Medicago) behoort, met ca. 40 soorten in de gematigde streken, tot de fam. der Papilionaceeën. Van deze kruiden, geel of paars bloeiend, zijn de belangrijkste in onze streken in het wild voorkomende soorten: hopklaver of gele klie (M. lupulina) met kleine gele bloemen in rolronde trossen, algemeen op grasland; sikkelklaver (M. falcata), met lichtgele bloempjes, vrij algemeen op zandgrond; en de zeldzamere soorten kleine rupsklaver (M. minima) en gevlekte rupsklaver (M. arabica). Op klei- en zandgrond wordt gekweekt, vooral in Gelderland en Limburg; de > luzerne of eeuwige klaver met langwerpige trossen van paarsblauwe bloempjes. Rupswiel, toegepast bij het transport van zware lasten in weeke terreinen, bestaat uit een om meerdere wielen of rollen geslagen band, voorzien van ribbels. Het aandrijvende wiel grijpt met tanden of op andere wijze in de binnenzijde van den band; de overige wielen dienen slechts omdenband gelijkmatig te laten drukken. Door de groote draaglengte van een r. is de druk op den grond gering en de weerstand tegen slippen vrijwel onbeperkt, terwijl oneffenheden overbrugd en gepasseerd kunnen worden. Toegepast bij tractors, verrijdbare kranen, graafwerktuigen en bij oorlogsmateriaal, zooals zwaar geschut, vechtwagens (tanks), enz. Zie afb. 8 op de pl. t/o kol. 363 in dl. 111. Metz. Rurik, hoofdman van een Noormannengroep, f 879. Hij vestigde zich ca. 862 ten Z. van de golf van Finland temidden der Slaven, veroverde Nowgorod, vereenigdc daarmede nog aanliggende streken en gaf aan het geheel den naam Rusland, van welk rijk hij aldus de eerste vorst werd. Het omvatte echter slechts een klein deel van het tegenwoordige Rusland (nl. het uiterste Westen). J. Buskin. Rusch of biezen (Juncus), een plantengeslacht van de fam. der russchen; komt met een 20-tal soorten in onze streken voor. De grootste soorten dienen voor vlechtwerk (stoelzittingen); de wortelstokken dienen plaatselijk als geneesmiddel; de jonge spruiten worden door het vee gegeten. Bouman. Ruskin, John, Eng. schrijver over kunst, economie en sociologie. * 8 Febr. 1819 te Londen, f 20 Jan. 1900 te Brantwood (Lancashire). Zoon van een rijken kunstlievenden Schot. Tot 1836 thuis opgevoed. Toen naarOxford.lB4o was een beslissend jaar in zijn leven. Hij leerde toen Turner kennen en wegens ziekte verbleef hij een tijd in Italië. De jarenlB43-’6O kan men zijn eerste periode noemen. Dan is hij kunstcriticus. Zijn voornaamste werken zijn: Modem Painters (6 deelen), The Seven Lamps of Architecture; Stones of Venice. Op het eind van deze periode gaan zijn gedachten meer en meer uit naar een mogelijke verbinding van aesthetica en ethiek, zooals blijkt uit zijn Political Economy of Art (1857). Volledig ontwikkelde hij zijn ideeën in Unto this Last (1860), waarmee zijn tweede periode begint. Nu is hij de sociale hervormer, die zijn conservatisme steunt met de kunst. De kunst, die voor R. een uiting beteekende van een innerlijke schoonheid, die de verbeelding van den kunstenaar niet loslaat. Maar hoe kan die schoonheid verwerkelijkt worden, als de sociale toestanden zoo slecht en doodend zijn? In 1869 werd hij prof. in de schoone kunsten te Oxford. Na 1871 publiceerde hij in afleveringen zijn laatste werk Praeterita, een autobiographie. R. is een talentvol en suggestief, maar niet altijd betrouwbaar criticus. Zijn vroeger onovertroffen, versierd en bloemrijk proza werd onder invloed van Carlyle minder statig, meer individueel en soepel. Hij heeft zeer veel invloed op zijn tijd gehad. Uit g. : Collingwood, Life and Works (1893); de kortere werken uitg. d. mrs. Meynell, J. A. Hobson, e.a. —■ L i t. : R. H. Wilenski, J. R. (1935) ; W. H. Dunn, R. and the valuea of Life (1933). Beek. Rusland (Russisch: Rossija). Zie pl. en krt. (vgl. index in kol. 831/832). I. Aardrijkskunde en economie, a) Onder den naam R. werd voor het tot stand komen der Sowjet-Unie bedoeld het vroegere Russ. keizerrijk, dat geheel Oost-Europa, Noord-Azië (Siberië) en Centraal-Azië omvatte en een opp. had van 22 656 620km2. Europ. R., zonder Polen en den Kaukasus 4 889 060 km2 groot, omvatte Groot-Rusland met 45 %, Klein-Rusland of de y Oekraïne met 18 % en Wit-Rusland met 4,6 % der gezamenlijke bevolking. Siberië en Centraal-Azië besloegen 16 700 000 km2. Veelal duidt het spraakgebruik thans nog met den naam R. het gebied der Sowjet-Unie aan, hoewel de naam R. thana officieel niet meer bestaat en met de benaming Russische Sowjet-republiek (> R.S.F.S.R.) slechts een der republieken, zij het dan ook de grootste en belangrijkste der Sowjet-Unie, wordt aangeduid, welke republiek het middelpunt is der tegenw. Russ. politieke, cultureele en econ. ontwikkeling. De naam Rossija stamt van Roes (Rus), waarmede de in de 9e e. uit Skandinavië gekomen overheerschers (onder aanvoering van Rurik) aangeduid werden. v. Son. L it. : Mendeljejew, Kennis van R. (Russisch, 1906). R. zal voor zoover betreft het Europeesche gedeelte hieronder behandeld worden. Voor Aziatisch Rusland, zie > Siberië. b) Opbouw en reliëf. Aan de randen van Europeesch R.: in Finland, den Oeral, het Timangebergte, Podolië en den Kaukasus, komen kristallijne gesteenten aan de oppervlakte. Uit boringen bij Pskow, Minsk, Woronesj en Oefa weet men, dat ze ook overal elders in R. voorkomen. Ze vormen een Prae-Cambrisch massief, dat de Caledonische, Varistische en Alpiene plooiingen tegenhield en waarop tot aan het einde van het Krijt mariene sedimenten in horizontale lagen werden neergelegd. Uit wisseling der lagen aan de opp. en uit dikteverhoudingen der lagen heeft men een zwakke plooiing gevonden van groote amplitude. De plooien strekken zich uit van N. naar Z. en ontstonden tegelijk met den Oeral. Alleen het Donetzbekken is toen intensiever geplooid. Z. R. is jonger dan het N. en het centrum: met uitzondering van de Jurabergen van de Krim bestaat het uit Tertiair, afgezet in een zee, waarvan Zwarte en Kaspische Zee nog resten zijn en waarin de Tertiaire plooiingsgebergten: Kaukasus en Jaïlagebergte, eilanden waren. Over alle gesteenten heen was in het Tertiair een schiervlakte gevormd ong. op zeeniveau. Later werd die vlakte opgeheven, maar niet overal even sterk, zoodat er bekkens en plateau’s ontstonden, bijv. de bekkens van Dnjepr, Pripet, boven-Don, het Wolga- en het Centraal Plateau. In het Pleistoceen werd het N.W. bedekt met zand en keileem tot de lijn Lemberg—Toela—Kazan—Perm, met twee uitloopers naar het Z. in de dalen van Dnjepr en Don; ten Z. van die lijn werd löss neergelegd. De N. en W. Russ. landrug zijn eindmoreenen van den laatsten Ijstijd. Ten N. ervan ligt een zwak golvend landschap met moerassen en meren, bijv. Peipus-, Urnen-, Bjelo-, Ladoga- en Onegameer. In vergelijking met de groote uitgestrektheid van het gebied zijn de hoogten van weinig beteekenis, de vlakte is de overheerschende vorm van het reliëf. Aan de randen komen de grootste hoogten voor: Elbroes in den Kaukasus 5 630 m, Jaman Taoe in den Oeral 1 710 m, Roman Kosj op de Krim 1 644 m, het hoogste punt van Kola 1 240 m. Het Wolga-plateau is overal hooger dan 175 m, het hoogste punt bij Saratow is 396 m. Het gebied ten N. van de Kaspische Zee is een depressie en het niveau van de zee zelf ligt 26 m beneden dat van de Zwarte Zee. De kusten van R. zijn ongunstig voor de scheepvaart: in het N. is de zee ondiep en 6 maanden per jaar met ijs bedekt behalve in het N.W.; in het Z. is de kust steil en in de riviermonden liggen zandbanken. De zee van Azow is ondiep. c) Bodem. Ten N. van den poolcirkel ligt een kleiigzandige toendrabodem, waarvan de ondergrond tot op geringe diepte altijd bevroren is. Naar het Z. volgt podsolbodem met een dunne humuslaag aan de opp. en daaronder bijna zuiver kwartszand. Nog dieper zitten op veel plaatsen zandoerbanken. De podsol vormt 2/6 van den Russ. bodem. Dan volgt een smalle zone van grijzen bodem; dan de tsjemosom en ten slotte een smalle band, die minder rijk is aan humus, de kastanjebruine bodem, die in het O. overgaat in den zouthoudenden bodem van de halfwoestijn langs de Kaspische Zee. d) Klimaat en hydrographic. Het N. heeft toendraklimaat, het Z. van de Krim en de kust bij Novorossijsk hebben subtropisch klimaat, het Z. en Z.O. steppeklimaat en de rest vastelandsklimaat. In den winter overheerschen in het N. Westenwinden, in het Z. Oostenwinden, zoodat het verschil in temp. gering is. De isothermen loopen dan N.—Z., het heele land is met sneeuw bedekt en alle rivieren zijn dichtgevroren. Het koudst is het N.O. met absolute minima beneden —4o° 0, het warmst is de Z. Krim met een Jan.-temp. van 3,7°. In dien tijd waait in Z. Rusland dikwijls de Boeran, een sneeuwstorm. De winter is lang: April is voor heel R. nog een sneeuwmaand. De zomer is kort en warm: zelfs aan den poolcirkel komen wel eens temp. voor van 30° C. De neerslag is matig en valt vooral in den zomer: 36 % tegen 17 % in den winter. In het N. is het rivierstelsel nog jong. Veel rivieren vonden na den Ijstijd hun vroeger bed niet meer terug, vandaar engten en stroomversnellingen. De Dnjepr heeft stroomversnellingen in den Z. Russ. rug. Overigens zijn de rivieren zeer geschikt voor de scheepvaart: ze zijn lang, hebben gering verval, rustigen loop en zijn makkelijk door kanalen te verbinden. In het voorjaar hebben ze het meeste water. c) Planten- en dierenwereld. In verband met den Ijstijd is in het grootste deel van R. de plantenwereld nog jong en arm aan soorten. Maar ondanks dat bestaat er al een wederkeerig verband tusschen bodem en vegetatie: de bruine steppenbodem, de kleiige bodem der loofbosschen en de podsol der naaldwouden. Het N. is een poolsteppe met mos, rendiermos, lage struiken van wilg en dwergberk, met grasvegetatie in de dalen en met veel bloemen in den zomer. De dieren der toendra zijn: poolvos, lemming, sneeuwhaas, rendier, vogels langs de rivieren en de zee. In R. is 1,8 millioen km2 bedekt met woud. De N. grens van de naaldwouden ligt in het W. op 69°, in het O. op 67°. De Z. grens is de lijn Leningrad—Kostroma—Kirow—• Perm. Het W. heeft den, spar, berk, het O. spar en lork. Er zijn veel moerassen. Op het naaldwoud volgt naar het Z. het loofwoud met eik, linde, berk, iep en esch; dan de beboschte steppe met eik in het centrum en berk in het O. De dieren der bosschen zijn: eekhoorn, marter, das, los, vos, wolf, beer en hert. Ten Z. van de lijn Kiew—Toela—Kazan volgt de steppe met grassen, bolgewassen en heesters met lange wortels. Knaagdieren, wormen en sprinkhanen zijn er zeer talrijk. In de halfwoestijn bij de Kaspische Zee komen kameelen voor. Het Z. van de Krim heeft beuken en Middellandsche-Zeeflora. fr. Stanislaus. f) Het keizerrijk R. had tot 1917 een oppervlakte van 22 600 000 km2 met een bevolking van 166 millioen inw., waarvan 66 % Groot-Russisch, 22 % Klein-Russisch of Oekrainsch, 6 % Wit-Russisch, 7 % Poolsch en 3 % Litausch sprak. Van de bevolking waren vlg. de officieele Russ. statistieken 128 millioen Orthodox, 14 millioen Kath., 4 millioen sektarissen (Raskolniki), 3 millioen Piot., 16 millioen Mohammedaan. De erfelijke adel bestond uit 1,2 millioen, de persoonlijke adel uit 630 000, de burgers en kooplieden uit 16 millioen en de boeren uit 96 millioen zielen. Voor huidige gegevens over godsdienst, zie > Sowjet-Unie. g) Bestuur. R. werd bestuurd door een autocratischen keizer; de monarchie was erfelijk in het huis Romanow-Holstein-Gottorp. Sedert het manifest van 17 Oct. 1906 bestond er vrijheid van geweten, woord en vergadering. De wetgevende macht berustte hij den keizer, den Rijksraad en de Rijksdoema. De Rijksraad bestond uit hoogstens 98 gekozen leden (6 door Orthod. geestelijkheid, 50 door de Zemstwo’s, 18 door den adel, 6 door de univ., 12 door den koopmansstand) en een in elk geval lager aantal leden door den keizer benoemd. De Doema bestond uit 442 leden, voor 6 jaar gekozen bij alg. kiesrecht (kieswet gewijzigd in 1907); de laatste Doema had 146 leden der rechtsche partijen, 17 gemodereerden, 67 nationalisten, 88 Octobristen, 14 Polen, 28 progressisten, 6 Mohamm., 66 Kadetten, 26 sociaal-democraten en 6 partijloozen. De Senaat, waarvan de leden door den keizer werden benoemd, was opperste gerechtshof. Voor het huidige bestuur, zie -> Sowjet-Unic. 1») De Russische nationale vlag was zwart, geel, wit; de handelsvlag wit, blauw, rood; de marinevlag wit met het St. Andrieskruis. i) Handel. R. voerde voor den Wereldoorlog (statistiek 1913) uit voor 1 449 millioen roebel en in voor 1 084 millioen roebel (naar Ned. voor 196 millioen roebel en van Ned. voor 20 millioen roebel). De voorn, artikelen van invoer waren: katoen, machines, koloniale waren, metalen, kunstmest; van uitvoer: granen, hout, huiden, pelswaren, suiker. v. Son. 11. Geschiedenis (tot de Revolutie van Oct. 1917). A) Profane gesch. R. is allengs ontstaan uit vereeniging van kleine staten en verovering van andere gebieden. Men beschouwt het jaar 862 als stichtingsjaar van den toekomstigen Russ. staat, toen vsch. Slavische stammen den Wariagen- of Russenvorst > Rurik (het woord Rus of Roes stamt uit het Skandinavisch) tot leider kozen, zooals de oude kronieken het vermelden; waarsch. was hier een overwinning der Wariagen met Rurik, die van het Noorden met Byzantium handel dreven, de oorzaak der invasie. In elk geval assimileerden de Wariagen zich snel met de inheemsche bevolking; onder Wladimir den Heiligen (980-1016), die een Christelijke prinses uit Byzantium huwde (> Olga) en het Christendom tot staatsgodsdienst maakte, was zijn rijk reeds volkomen Slavisch. De oudste vorm van bestuur der Slavische stammen bestond in den „vetsje”, vergadering der hoofden der families: deze „vetsjes” vereenigden zich in een algemeene vergadering, „wolost” genaamd. De zonen en nakomelingen van Wladimir regeerden ieder over kleine deelstaten, waarvan Nowgorod, Kiew (met Wladimir Monomach), Tsjemigow, Perejaslawl en Rostow-Soezdalj de belangrijkste waren. In het begin der 13e e. ontstond in Kiew een Russ. wetboek: Roesjkaja Prawda; de bevolking bestond toen uit bojaren (grondbezitters en militairen), vrije boeren en lijfeigenen, die oorspr. krijgsgevangenen waren. In de 14e e. kwamen de West-Russ. staten (Wit- en Klein-Rusland) grootendeels onder Poolsche en Litausche heerschappij en vormden na 1386 deel van het Poolsch-Litausche rijk. Het overige deel van R. werd in' de 13e eeuw bezet door uit het Oosten van Azië opdringende Tataarsche benden (onder Dzjinggis-Khan); de Tataarsche overheersching duurde tot 1480. Hoewel de Russ. vorstendommen schatplichtig waren aan de Tataren, hielden zij toch een zekere onafhankelijkheid op godsdienstig en cultureel gebied. Langzamerhand begon het Moskousche vorstendom, dat reeds in 1380 onder Dmitrij Donskoj de Tataren had verslagen, zich te ontwikkelen en zijn macht uit te strekken over de andere Russ. landen. De vereeniging van den Russ. grond tot één staat werd voltrokken door Iwan 111 den Grooten (1462-1606), die aan de Tatarenheerschappij een einde maakte, het machtige Nowgorod veroverde, het rechtswezen hervormde en onder wiens regeering het denkbeeld, dat Moskou, na den val van Konstantinopel, „het derde Rome” geworden was, zich begon te ontwikkelen. Naast den vorst, die de administratie leidde met behulp van permanente colleges (prikaz), stond de raadgevende vergadering, de „Doema”, bestaande uit bojaren en „stolnitsji”, hooge ambtenaren. Onder Iwan’s opvolger Wasilij (1606-’33) werden Pskow en Smolensk bij het Russ. gebied gevoegd en begon de autocratie der vorsten vasten voet te verkrijgen. Iwan IV de Verschrikkelijke (1633- 1684) veroverde Kazan op de Tataren, onderwierp de Kozakkenstammen in het Z.O. en begon met de verovering van Siberië, terwijl hij ongelukkig was in zijn strijd met Polen. Hij voltooide een binnenlandsche hervorming door tegen de machtige bojaren op te treden, den „mir”, de landelijke organisatie, meer macht te verleenen; een nationale vergadering, Zemskij Sobor, breidde de samenstelling der Doema uit, doch deze lichamen bleven slechts raadgevend; de macht van den vorst bleef autocratisch. De vorsttsaar liet zich beschermen door zijn lijfgarde, „opritsjnik”, die groote macht verkreeg. Zijn zoon Feodor (f 1698), met wien het geslacht der Roeriks uitstierf, stond geheel onder den invloed van Boris Godoenow, die na hem tot 1606 regeerde. In het begin der 17e e. valt de eerste Russ. revolutie, bekend in de geschiedenis onder den naam van „Smoeta”, tijd van troebelen, vooral teweeggebracht door reactie tegen den langdurigen militairen dienst, zware belastingen en ontevredenheid der bojaren, wier invloed door de laatste tsaren besnoeid was. Polen maakte gebruik van den binnenlandschen strijd en drong tot ver in R. door, bezette zelfs eenigen tijd Moskou en liet den Poolschen koning tot tsaar uitroepen. Vooral na Godoenow’s dood verkeerde R. in diep tragische omstandigheden, waaraan een eind gemaakt werd door de verkiezing tot tsaar door den Zemskij Sobor van Michail Romanow (1613-’45), zoon van den patriarch Philaret, op wien de regeering van den tsaar aanvankelijk geheel neerkwam. Het land kwam weer tot rust. De 17e e. beteekende in de Russ. geschiedenis de overwinning van het nationalisme op de oppositie-elementen; de Zemskij Sobor, waarin nu ook boeren-afgevaardigden zitting hadden, stond naast den tsaar; ook de opkomende steden kregen invloed, zoodat die der bojaren steeds minder werd. Onder de regeering van Alexei (f 1676) kreeg R. verdere uitbreiding naar het W. in den strijd tegen Polen en de Kozakken; nadat deze laatsten onder Bogdan Chmelnickij tegen Polen waren opgestaan, kwam een groot deel der Oekraine in 1664 onder Russ. bestuur. De tsaar steunde vooral op zijn lijfgarde, „streltsy”, die hem behulpzaam was bij het onderdrukken van opstanden, zooals die van 1663 te Moskou en van Razin van 1668-’7l. Tsaar Alexei voerde in 1649 een wetboek in, dat tot 1833 in R. van kracht is gebleven. De lijfeigenschap werd nu ook van staatswege geregeld, de landbezittende adel moest militairen dienst verrichten. Contact met het W. (Engeland, Duitschland, de Nederlanden) werd verkregen en buitenlanders vestigden zich in R. Men verzette zich echter tegen de vestiging van Katho- Heken in R. Krizanic werd door tsaar Alexei naar Siberië verbannen, omdat hij Kath. priester was. Nadat Alexei’s zonen Iwan en Peter eerst samen geregeerd hadden, werd na Iwan’s dood (1689) Peter de Groote (f 1726) alleenheerscher, onder wien R. geheel hervormd werd en tot Westerschen staat werd gemaakt. Door een reeks drastisch ingevoerde maatregelen wenschte Peter met de oude tradities van R. te breken en zijn land als modem ingerichten staat tot een groote mogendheid te maken. Hij stichtte St. Petersburg in 1713 en maakte deze stad tot hoofdstad des Rijks en nam den titel aan van keizer (imperator) van Rusland. In zijn oorlogen met Zweden versloeg hij dit land en veroverde voor R. de Oostzee-gebieden, welke bij den vrede van Nystadt (1721) erkend werden als Russ. grondgebied. Eveneens breidde Peter R. uit aan de Kaspische Zee. De hervorming van Peter had vnl. tot doel R. krachtig te maken voor den strijd met het buitenland. Handel en industrie moesten daartoe volle ontplooiing krijgen; het fiscale stelsel moest geregeld worden. De administratie werd gecentraliseerd; colleges (ministeries) werden naar Zweedsch model gesticht; de Senaat werd ingesteld als dirigeerend lichaam; het patriarchaat werd afgeschaft en vervangen door de H. Synode, waar de opperprocurator den tsaar verving. De ambtenaren werden in rangen verdeeld; het verkrijgen van een graad verschafte persoonlijken adeldom; de lijfeigenschap werd opnieuw geregeld, terwijl de stedelijke bevolking privilegies verkreeg door het in het leven roepen van het ratoesj (= „Raadhuis”: locale autonomie). Zorg werd besteed aan de opvoeding. Peter deed twee groote studiereizen naar het buitenland (Duitschland, de Nederlanden, Engeland en Frankrijk). Hij had in R. te strijden met groote oppositie, die hij door harde maatregelen overwon; zijn eenigen zoon, Alexei, die zich bij de oppositie had aangesloten, deed hij executeeren. De eerste 50 jaren na Peters dood kenmerkten zich door paleisrevoluties en invloed van gunstelingen; zoo was het onder Catharina I (Peters weduwe), Peter II (kleinzoon), Anna (nicht), Elisabeth (dochter) en Peter 111 (kleinzoon); als gunstelingen hadden Mentsjikow en Biron veel invloed. Na den moord op Peter 111 (1762) bracht zijn weduwe, als Catharina II tot keizerin uitgeroepen, het land tot grooten bloei. Hoewel haar particulier leven verre van voorbeeldig was, wist zij mannen (o.a. Potemkin) uit te kiezen, die R.’s aanzien in het buitenland deden stijgen. Polen werd bij R. ingelijfd en in het Z.W. vergrootte Catharina het Russ. gebied door gelukkig gevoerde oorlogen met Turkije. Na den binnenlandschen toestand door een speciale commissie, die in 1767-’6B zitting had, te hebben laten bestudeeren, voerde Catharina juist na den opstand van Poegatsjew (1775) een reeks hervormingen in, bekend onder den naam van Regeeringsordonnantie, welke vooral tot doel had de ontwikkeling der provincies door een zekere decentralisatie; de adel verkreeg grootere privilegies, evenals de steden. Hoewel Catharina een oogenblik gedacht heeft aan de afschaffing der lijfeigenschap, heeft zij deze door nieuwe maatregelen verscherpt. Het onderwijswezen werd door haar geheel georganiseerd; de autocratie steunde onder haar regeering vooral op den adel en op de bureaucratie. Na de korte regeering van haar zoon Paul I (1796-1801), die bij een paleisrevolutie vermoord werd, kwam diens oudste zoon Alexander I (f 1825) aan de regeering; hij steunde aanvankelijk op liberale beginselen, doch allengs werd hij, onder invloed van Araktsjejew en den metropoliet Photius, meer conservatief. Nadat hij eerst bevriend was geweest met Napoleon, werd deze later zijn grootste vijand (1807-’16); Alexander nam toen deel aan de coalitie-oorlogen tegen Frankrijk. In 1812 werd Napoleon gedurende den in R. genoemden „Vaderlandschen oorlog” te Moskou en aan de Berezina verslagen. De Russ. legers bezetten Parijs en Alexander I stichtte de H. Alliantie, die allengs onder Metternich’s leiding een reaotionnairen invloed kreeg. Tegen het einde van Alexanders regeering wilde een groep jonge aristocratische lieden een binnenlandsche hervorming in R. invoeren, welke leidde tot den opstand der Dekabristen, die door Alexanders broeder en opvolger Nicolaas I (f 1856) bedwongen werd. Onder diens streng conservatieve regeering werd de Poolsche opstand van 1831 gedempt, terwijl Nicolaas’ hulp bij de onderdrukking van den Hongaarschen opstand (1848) hem den naam van gendarme van Europa bezorgde. In R. deed hij het denkbeeld „Autocratie, Orthodoxie, Nationalisme” zegevieren. Nicolaas I stelde het stelsel van spiormage in eigen land in, door de 3e sectie der geheime politie te perfectionneeren. Onder zijn regeering kwam in 1833 de volledige codificatie der Russ. wetboeken tot stand. Door zich te mengen in de Oostersche kwestie en de Donau-vorstendommen onder Russ. protectoraat te willen brengen, werd R. gewikkeld in den Krimoorlog (1853-’66) tegen Turkije, Frankrijk en Engeland, waardoor R. moest toestemmen in een voor het land onvoordeeligen vrede. Nicolaas was intusschen opgevolgd door zijn zoon Alexander II (f 1881, vermoord), die in R. zeer belangrijke binnenlandsche hervormingen tot stand hracht: afschaffing der lijfeigenschap (1861); autonomie der Zemstwo’s (1864); rechtshervorming (1865); algemeenen dienstplicht en afschaffing der privilegies van den adel (1874). De aanvankelijk letterkundige bewegingen der Slavophilen (en der met hen verwante Panslavisten) en der Westerlingen gingen onder de regeering van Alexander II over in politieke organisaties, waarin de eerste voorstanders waren der autocratische beginselen, en de tweede liberaal, weldra revolutionnair werden. De zoogenaamde „Intelligentsja” (professoren, onderwijzers en studenten) was liberaal en werd allengs anti-religieus en revolutionnair. Extremistische genootschappen, zooals de Nihilisten, werden gevormd; zij voltrokken den moord op Alexander 11. De Turksche oorlog van 1877-’7B breidde R.’s gebied in den Kaukasus uit; de tegenstand, welken R. op het congres van Berlijn (1878) van de zijde van Duitschland en Oostenrijk ondervond, bereidde reeds het bondgenootschap met Frankrijk voor, dat de opvolger van Alexander 11, Alexander 111 (f 1894), in 1892 met Frankrijk sloot. Onder de regeering van Alexander II valt eveneens de opstand van Polen (1860) en de uitbreiding van gebied in Siberië. Alexander 111 was een krachtig, doch reactionnair vorst en stond onder invloed van den procureur der H. Synode, Pobjedonostsew, die ook gedurende de eerste regeeringsjaren van Nicolaas II (1894-1917, vermoord 1918) grooten invloed had. Onder de regeering van dezen laatsten keizer van R. werd de Siberische spoorweg gebouwd, die aanleiding was tot den voor R. ongelukkigen oorlog met Japan (1906-’O6). De grove misbruiken, die tot gevolg hadden, dat de Russ. legers verslagen werden en de vloot geheel verwoest werd, deden de ontevredenheid in het binnenland toenemen, waardoor de liberale en vooral de revolutionnaire partijen steeds meer invloed kregen, zoodat in 1906 een revolutie uitbrak. Deze werd schijnbaar onderdrukt, doch de keizer was genoodzaakt in Oct. 1906 bij manifest een parlement in te stellen (Rijksdoema), waarmede de periode van het zgn. Schijnconstitutionalisme in R. begon. In de Doema vormde de partij der Kadetten een sterke oppositie tegen de regeering, terwijl de revolutionnairen doorgingen door aanslagen en moorden den toestand onzeker te houden. Telkens weer werd de Doema ontbonden en de kieswet veranderd, zoodat in de laatste of 4e Doema (1912-’l7) het rechtsche element overwegend was. Minister Stolypin (vermoord 1911) trachtte door een agrarische hervorming den boerenstand voor de regeering te winnen, door de rijke boeren te bevoordeelen; hierdoor kwam echter een boeren-proletariaat tot stand, dat zich bij de revolutionnairen aansloot. De sociaal-democraten en de van dezen afgescheidene extremisten of Bolsjewieken (sinds 1903 onder leiding van Lenin) steunden vnl. op de fabrieksarbeiders, onder welke zij hevige propaganda voerden. Onder de regeering van Nicolaas II werd het verbond met Frankrijk bevestigd door belangrijke leerlingen, welke R. van dit land verkreeg; en de overeenkomst met Engeland over invloedssferen in Azië (1907) had tot gevolg, dat de Triple Alliantie ontstond tegenover den Driebond (Duitschland, Oostenrijk, Italië). In den Balkanoorlog van 1913 steunde R. moreel Servië. Toen de Wereldoorlog van 1914 uitbrak, scheen het een oogenblik, alsof alle partijen de regeering in haar strijd steunden, maar al spoedig toen nederlagen en zware verliezen het leger troffen en de beste officieren gesneuveld waren, staken de revolutionnairen het hoofd weer op en eischten in de Doema en in hun kranten verregaande hervormingen. Nadat R. in Aug. 1914 zware nederlagen in Oost-Pruisen geleden had, hadden de Russ. legers onder grootvorst Nicolaas Nikolajewitsj en generaal Broesilow successen in Galicië en in den Kaukasus. In 1916 trad de populaire grootvorst af en nam keizer Nicolaas II zelf het opperbevel op zich. De ontevredenheid in het binnenland steeg, vooral toen bleek, hoe slecht de voedselvoorziening geregeld was. De Rijksdoema trad openlijk op tegen Raspoetin, aan wiens invloed op de keizerlijke familie men het meerendeel der misstanden weet; doch ook na den moord op Raspoetin in Jan. 1917 bleef de toestand uiterst gespannen. Stakingen in de fabrieken van de hoofdstad leidden tot de revolutie van Maart 1917, die weldra oversloeg op het leger te velde; 16 Maart werd keizer Nicolaas II tot abdicatie gedwongen en met zijn familie weldra naar Siberië gezonden. Een liberale regeering onder prins Lwow kwam tot stand, die tegen October een algemeene vergadering opriep ter bestemming van den toekomstigen regeeringsvorm. Reeds in Mei 1917 moest prins Lwow aftreden; hij werd vervangen door den radicalen Kerenskij, die tot November aan het hoofd stond der zgn. tijdelijke regeering. Onmiddellijk na de revolutie van Maart waren de leiders der extremisten met Lcnin naar R. teruggekeerd en voerden tegen de tijdelijke regeering een hevige oppositie. De regeering kon noch op het volk, noch op het leger steunen; de vijandelijke Duitsche legers trokken R. steeds dieper binnen en het Russ. leger bleek volkomen gedesorganiseerd. In Aug. 1917 waagde generaal Kornilow nog een poging de discipline te herstellen en de regeering tot meer activiteit te brengen; ook dit mislukte. De Bolsjewieken, die in Juli nog tevergeefs naar de macht gegrepen hadden, schreven nu in hun leuzen: Onmiddellijke vrede, en verkregen daardoor veel aanhang. Het gelukte hun in Nov. 1917 zeer gemakkelijk de tijdelijke regeering te verjagen, de alg. vergadering, die zich over den toekomstigen regeeringsvorm moest uitspreken en te Moskou bijeengekomen was, uiteen te drijven en zelf de macht in handen te nemen. Sindsdien is R. geworden tot Sowjet-Unie (zie aldaar verdere gesch.). Lit. : Kljoetsjewskij, Russ. Gesch. (5 dln., Russ. 1922, Duitsch 1924) ; Baptschinsky, De Gesch. v. h. Russ. volk (2 dln. 1927) ; Milioukov, Seignobos en Bisenmann, Hist. de Russie (3 dln. 1932); A. Wirth, Gesch. des russ. Reiches (1920) ; Platonow, Russ. gesch. (Duitsch 1927, Fransch 1929) ; Hoesch, Russ. Probleme (1917); Leroy-Beaulieu, I’Bmpire des Tsars (1890); Karamzin, Russ. gesch. (Fransch 1826) ; Niederlé, L’Antiquité slave (2 dln. 1926) ; B. Pares, A History of R. (1926) ; Reeb, Russ. Geschichte (1919) ; D. S. Mirsky, Russia; a social study (1931). B) Kerkdijk» gesch. (tot Oct. 1917). Lang nog nadat het Christendom over geheel R. verspreid was, geloofde men er in de oude heidensche góden: Peroen, god van den donder, Dazjd-bog, god van de zon, Swarog, god van het vuur; in het water leefde de watergeest, Wodjanoj; in het woud de woudgeest, Lesjnij; in het huis de huisgeest, Domowoj. Voordat het Christendom staatsgodsdienst werd in het toenmalige R. (bij den doop van den H. Wladimir, 989, zie ook > Olga), was reeds een groot deel van West-R. gekerstend door de H. Slavenapostelen Cyrillus en Methodius. Door enge verbinding met Byzantium was het Russ. Christendom steeds Oostersch, zoodat ook bij het groote schisma van 1054 de Russ. Kerk de zijde van den patriarch van Konstantinopel tegen den paus koos, hoewel in R. nog langen tijd niet alle verbinding met Rome verbroken werd en daardoor moderne schrijvers als Solowjew meenen, dat de Russen nooit schismatiek geworden zijn. Herhaaldelijk heeft Rome getracht de Unie met R;. te herstellen; het Concilie van Florence bewerkte deze, doch de tsaar verwierp haar in 1439. Slechts het aan Litauen en Polen grenzende deel van R. bleef Katholiek, geheel de rest werd Oostersch of zgn. Orthodox (Prawoslawnij). Onder Iwan 111 werd de zetel van den metropoliet van Kiew naar Moskou verplaatst, terwijl na de verovering van Konstantinopel door de Turken de Russ. heerschers het denkbeeld, dat Moskou thans het derde Rome en hoofd der Christenheid was geworden, trachtten ingang te doen vinden; in 1589 werd de metropoliet van Moskou tot patriarch van geheel R. verheven. Als patriarchen zijn in de 17e e. bekend Philaret en Nikon; onder dezen laatste, die de Kerk trachtte te hervormen, had de splitsing plaats tusschen Orthodoxen en zgn. Oud-geloovigen of Raskolniki; deze sekte bestaat tot op heden, niettegenstaande hevige vervolgingen in de 17e en 18e e. en splitsing der sekte zelve. Peter de Groote schafte in 1721 het patriarchaat af en stelde de > Heilige Synode in, waarin de vertegenwoordiger van den tsaar, de opperprocurator, steeds het beslissende woord had, zoodat men kan zeggen, dat de tsaar hoofd der Kerk was geworden in R. Vsch. sekten ontstonden in R. (Chlysten, Doechoboren enz.). De Orth. clerus was over het algemeen slecht ontwikkeld; slechts de bisschoppen en enkele kloosterlingen bezaten werkelijke ontwikkeling, hoewel Peter de Groote reeds enkele wetensch. religieuze instellingen had gesticht. De Roomsch-Kath. missie kon R. niet bereiken; Krizanic, die in de 17e e. de unie met Rome trachtte te bewerken, werd als Kath. priester naar Siberië verbannen. In de 18e e. werden de geestelijke goederen geseculariseerd, een maatregel, die later herroepen werd. In 1783 kwam er een regeling tot stand tusschen Catharina II en Rome. Alle Latijnsche Katholieken van geheel het Rijk kwamen onder het aartsbisdom Mobilev, dat geheel Groot-, Klein- en Wit-Rusland omvatte, vervolgens Letland, Estland en Finland, en ten slotte geheel Siberië en Centraal-Azië; het meest uitgestrekte bisdom van de wereld. Mohilev had als suffragaanbisdommen nog Wilna (zich uitstrekkend over deelen in Polen en Lithauen), Tielschi (geheel in Lithauen), Loutsk-Jitomir (in Volhynië en Podolië) en Tiraspol (Rusland ten Z. van Wolga en Don, Bessarabië, de Krim en den Kaukasus). Voor de Geünieerde Ruthenen waren er drie bisdommen. De verdeeling van Polen bracht millioenen Katholieken onder Russische heerschappij; aanvankelijk genoten zij een betrekkelijke vrijheid; in 1818 werd er het aartsbisdom Warschau met 7 suffraganen opgericht. Zoo werd onder Paul I en Alexander I het Katholicisme in R. geduld, doch onder Nicolaas I werd zeer streng geageerd, niet alleen tegen Katholieken, maar ook tegen Geünieerden, Joden en Protestanten. Immers onder Catharina II waren vele Duitsche Prot. naar Rusland gekomen en hadden zich aan de Wolga en in het Zuiden gevestigd. Eerst in 1906 werd in R. geloofsvrijheid afgekondigd; toen konden de Kath. zich ook organiseeren, hoewel de overgang van de Orthodoxie tot het Katholicisme zeer bemoeilijkt werd en Kath. priesters in R. niet in het Russisch mochten prediken. Onmiddellijk na de revolutie van Maart 1917 werd het patriarchaat weder ingesteld en Tychon als zoodanig benoemd en door de tijdelijke regeering erkend. Zie verder > Sowjet-Unie. v- Son. L i t.: Pierling, La Russie et le St.-Siège (5 dln. 1912); Boissard, L’Eglise de Russie (2 dln. 1867); Brian-Chaninov, L’Eglise russe (1928); V. Soloviev, La Russie et I’Eglise Universelle (1922); Zahoesjnij, Orthodoxie! en Katholicisme (Russ., 1922); Journet, L’Union des Egliscs (Prot., 1929) ; Boulgakov, L’Orthodoxie (1935); Dvornik, Les Slaves, Bysance (1926). ~ lÜ. Russische taai. De Groot-Russische taal behoort met de Klein-Russische (Oekrainsche) en de Wit-Russische tot de groep der Oost-Slavische talen en is uit het Oud-Slavisch ontstaan, terwijl het Kerk-Slavisch er veel invloed op uitoefende. Philologen als Miklositsj, Schleicher, Boeslajew, Sjachmatow, Wostokow en Beaudouin de Courtenay hebben allen gewezen op de noodzakelijkheid het Oud-Slavisch te bestudeeren, alvorens met vrucht een diepere studie van het Russisch te kunnen maken. Het Russisch bezigt het Cyrillische alphabet, dat in het begin van de 18e e. meer pasklaar voor de gesproken taal werd gemaakt en 36 letterteekens bevat (11 klinkers, 2 halfklinkers, 22 medeklinkers en een onuitgesproken teeken); na de spellingshervorming van 1917 bevat het Russ. alphabet nog 32 letters (10 klinkers, 2 halfklinkers, 20 medeklinkers en een onuitgesproken teeken). (Vele Russische letters zijn afgebeeld bij de vsch. letters, bijv. > A, > B, enz., in deze encyclopaedie). Onder de s-klanken maakt men onderscheid tusschen de eigenlijke s-klanken en de sj – (chuintantes)-klanken. Behalve wat het accent betreft gehoorzaamt de Russ. taal aan zeer vaste regels. Als alle Slavische talen kent het Russisch ook het groote onderscheid tusschen perfectieve en imperfectieve werkwoorden, hetwelk een der grootste moeilijkheden oplevert voor den vreemdeling. Het Russisch kent geen artikel; het heeft een declinatie van 7 naamvallen, terwijl de vocativus in onbruik geraakt. Het Russisch kent geen nasale klanken. Het Wit-Russisch, dat veel Poolschen invloed heeft, is eerst sedert 1917 een letterkundige taal geworden. Het Klein-Russisch of Oekrainsch, dat in de geheele Oekraine gesproken wordt en ook merkbaren Poolschen invloed heeft, wordt ook eerst in de laatste jaren als litteraire taal gebezigd. Voor Russische kerktaal, zie > Kerk-Slavisch. L i t.: Léger, Les racines de la langue russe (1917) ; Reiff en Léger, Gramm. russe (1917); Legras, Précis de gramm. russe (1934) ; Berneker, Russ. Grammatik (1927) ; Meyer, Hist. Gramm. der russ. Sprache (1923) ; Ljoeba Dworson, Russ. spraakkunst (1934). Woordenboeken : Makarol, Franseh-Russ. en R.-Fr. (nieuwe uitg. 1930); Langenseheidt, Russ.-Duitsoh en D.-R.; Freese, Russian-English en É.-R. v.Son. IV. Russische letterkunde. De thans alom bekende Russ. letterkunde is van zeer jongen datum; de ontwikkeling van R. bracht mede, dat men daar eerst van een werkelijke lit. kan spreken sedert de 19e e., welke echter van zoo groote beteekenis was, dat zij alras alom beroemd is geworden. Onder Russ. lett. wordt eigenlijk alleen de Groot-Russische verstaan, wijl in het Wit-Russisch nog weinig van beteekenis is verschenen en ook de Klein-Russische schrijvers van beteekenis, zooals Gogol, hun werken in het Groot-Russisch schreven; de Klein-Russische of Oekrainsche letterkunde is daarom eerst enkele jaren oud. Kiew en Moskou vormden het centrum van beschaving in de oud-Russ. staten; hier ligt ook de oorsprong van de Russ. letterkunde. Tot de oudste tot ons gekomen teksten hehooren vertalingen van de H. Schrift (Ostromir-Evangelie), kerkdienstboeken (Mineën) en heiligenlevens. Bijz. vermelding verdient de kroniek van Nestor uit de 14e e., waarin de bekende vermaning van vorst Monomach (f 1136) en ook het Lied van den Veldtocht van Igor van de 12e e. Nadat Moskou zich sinds den val van Konstantinopel (1463) als het Derde Rome begon te beschouwen, publiceerden daar de priesters Maksim Grek en Sylvester hun polemieken; uit dien tijd dateeren ook vele Bylinen, volkszangen en sprookjes, die echter eerst in de 19e e. op schrift zijn gesteld. De uitvinding der boekdrukkunst bevorderde ook in R. een opleving der letterkunde, hoewel deze zich in de 17e e. nog bijkans uitsluitend met religieuze onderwerpen bezighield. Eerst na Peter den Grooten en zijn taalhervorming werd een wereldlijke letterkunde geboren, in aanvang nog slechts in navolging van Duitsche en Fransche tijdgenooten. Lomonosow heeft eerst in de 18e e. baan gebroken voor een werkelijke inheemsche letterkunde. Het Russ. drama werd gesticht door Soemarokow, het blijspel door Fon Wisin. Catharina II heeft zelf ook geschreven, haar tijdgenooten waren de maconnieke Nowikow, de liberaal Radistsjew en de hofdichter Derzjawin. De gouden eeuw der Russ. lit., welke de eerste 80 jaren der 19e e. omvat, opende met den geschiedschrijver Karamzin en den dichter Zjoekowskij. Zij werden al ras overvleugeld door het groote talent van Poesjkin, wiens drama’s, gedichten en prozawerk tot het beste behooren, wat de Russ. lit. heeft voortgebracht, waardoor hij met recht geworden is de door alle Russen vereerde nationale dichter. Tegelijk met Poesjkin verschenen Lermontow en Gogol. Deze drie groote schrijvers zijn allen zeer jong gestorven; toch is hun invloed tot heden toe in R. merkbaar. De 19e e. leverde voorts op: als criticus Bjelinskij, als eersten onder de revolut. Ruysbrocck, Willem van, > Roebroek (Willem van). Ruysch, Ari e, auteur van tooneelstukken. * 24 Febr. 1797 te Rotterdam, f 26 Oct. 1871 te Vlissingen. Wijnhandelaar. Lid van den gemeenteraad te Vlissingen. Werd van vrijmetselaar Katholiek. Schrijver van een menigte tooneelstukken. Goed vertegenwoordiger van de vóór 1880 op het Ned. tooneel in aansluiting aan het buitenland heerschende literatuur. Lit.: Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VII); Worp, Gesch. van het Drama en het Toon. in Ned. (II) ; Kalff, Gesch. der Nederlandsche Lett. (VII); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VII). Vermeeren. Ruysdacl (Ruisdael) (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832), 1° Jacob van, schilder; neef van 2°. * Ca. 1628 te Haarlem, f Maart 1682 aldaar. Waarschijnlijk leerling van zijn vader Isaack en van Com. Vroom, maar al spoedig tot een sterke persoonlijkheid ontwikkeld. Ca. 1665 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij ook praktijk als arts uitoefende. R. is een der grootste landschapschilders der Ned. school en zijn karakteristieke stijl heeft geweldigen invloed gehad op tijdgenoot en nazaat (o.a. de Norwich-school in Engeland op het eind der 18e en de Ned. Romant. school in het midden der 19e e.). Zijn werk is machtig met een sterk dramatisohen inslag; de grootheid en vergankelijkheid der natuur, van bosschen met stervende woudreuzen of van menschelijke bouwwerken (kasteelen en ruïnes) heeft hij op magistrale wijze uitgebeeld. Op zijn doeken ondergaat men het geweld van een waterval, de plechtige stilte van een bosch of duinlandschap, maar ook de zonnige, liefelijke pracht van een vergezicht met een stad of woud aan den horizon (zie de pl. t/o kol. 96 in dl. XVI). In de grootsche lichtwerking van zon en schaduw heeft men veelal den invloed van Rembrandt willen zien. Hobbema was een zijner leerlingen. Hij heeft ook etsen gemaakt, die echter ver bij zijn schilderwerk ten achter staan. Voor Ruysdael’s monogram, zie afb. 8 in kol. 16 van dl. XVill. 2° Salomon van, schilder; oom van I°. * Ca. 1600 te Naarden, j- 1670 te Haarlem, waar hij in 1623 lid van het gilde werd. Waarsch. leerling van Es. v. d. Velde en van P. Moiyn; later innige samenwerking met J. v. Goyen, die hem sterk beïnvloed heeft. Bijna uitsluitend heeft R. landschappen geschilderd; hierin doet ook hij zich kennen als een onzer grootste kunstenaars van dit genre; het sentiment is geheel anders dan bij zijn neef, van wien hij geenerlei invloed ondergaan schijnt te hebben; een groote evenwichtigheid en blijde gemoedsrust kenmerken zijn meeste doeken. Hij zag den levenslust van zijn volk, de poëtische sfeer van zijn land. Met v. Goyen wedijverde hij om het diafane licht, de wazige atmosfeer van het waterrijke Holl. landschap te verheerlijken (rivieren met beboschte oevers). Het zuiverst is zijn gezonde levensvreugd te genieten in de wijde, blanke ijsgezichten vol jolig vertier. Als uitzondering schijnt hij in welstand geleefd te hebben. L i t. : B. Michel, in : Les maltres du paysage (1906) ; Bode, Die Meister der holl. u. vlam. Malersch. (1917) ; J. Havelaar, J. V. R. en M. Hobbema (1914); K. E. Simon, J. V. R., eine Darstellung seiner Entwickelung (1927) ; J. Rosenberg, J. V. R. (1928); F. C. Willis, Die niederl. Marinemalerei (1911) ; R. Grosse, Die holl. Landschapskunst (1925). Schretlen. Ruijs dc Beerenbrouek, 1° jhr. Charles J o s e’p h M a r i e, Ned. staatsman; zoon van 2°. * 1 Dec. 1873 te Roermond, f 17 April 1936 te Utrecht. Aanvankelijk werkzaam als advocaat en bij de rechterlijke macht; 1905-’lB Kamerlid; 1918 commissaris der koningin in Limburg en in hetzelfde jaar minister van Binnenl. Zaken in het door Nolens gevormde eerste ministerie-Ruijs, dat de liquidatie der oorlogscrisis leidde. In 1922 werd het opgevolgd door het tweede ministerie-Ruijs, dat zijn ontslag aanbood in Oct. 1923, toen de Tweede Kamer een ontwerp-vlootwet verwierp. Wijl een andere oplossing der crisis onmogelijk bleek, werd enkele maanden later het eenigszins gereconstrueerde kar binet wederom met de leiding der regeering belast. Het trad af in 1926. R. kreeg toen weer zitting in de Tweede Kamer en werd met ’t voorzitterschap belast. In 1927 volgde zijn benoeming tot minister van staat. Van 1929 tot 1933 was R. andermaal minister-president, waarna hij wederom voorzitter van de Tweede Kamer werd. Nog vsch. andere functies werden door R. bekleed, o.a. het voorzitterschap van den mijnraad, en ook in het maatschappelijke leven stond hij steeds gereed het Kath. beginsel klaar en kloek te belijden en te beleven, als medeoprichter en voorzitter (tot 1912) der K.S.A., als strijder tegen het alcoholisme. Ook was het op zijn initiatief, dat in Nederland Katholiekendagen georganiseerd werden. Ch. J. M .Ruija de Beerenbrouek. Werken: Het strafrecht van het oude Maastricht (diss. 1895). Verherne. 2° Jhr. Gustave Lodewijk Marie Hui ber t, Ned. staatsman; vader van I°. * 26 Sept. • 1842 te Roermond, f 6 Febr. 1926. Minister van Justi; tie in het kabinet-Mackay (1888-’9l). Bracht in 1889 i de arbeidswet tot stand, de eerste groote sociale wet i in Ned., welke den kinder- en vrouwenarbeid verbood – of beperkte en den grondslag legde voor de arbeids-5 inspectie. Niet tot behandeling kwam zijn ontwerp, – dat den arbeider de volle beschikking over het loon i wilde verzekeren, welk ontwerp, naar het schijnt, den j voorsteller zeer kwalijk genomen werd. Vervolgens r bekleedde R. 1893-1918 het ambt van commissaris t der koningin in de prov. Limburg. Verberne. 3 Ruvter, f Herman de, ossenkooper, heftig – Calvinist. * Ca. 1640 te Den Bosch, f 19 Dec. 1670 te 1 Loevestein. Speelde een rol tijdens de woelingen van 1 1561-’67 te Den Bosch, verliet in 1667 de stad, dook – in 1570 weer op, om door de verrassing van Loevestein (9 Dec.) een onderdeel der plannen van Willem van ; Oranje in die maand uit te voeren. De doortastendheid • van de Spaansche bezetting te Den Bosch en het feit, ’ dat versterking uitbleef, maakten het onmogelijk het ’ fort te behouden, bij welks verdediging hij den dood ; vond. J- D. M. Cornelissen. ~ r • i ■ *1 l 1 • _ d rt T\T /-% r . 2° Michiel Adriaanszoonde, Neder – s lands grootste vlootvoogd (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 24 Maart 1607 te Vlissingen, f 29 April 1676. Geboren uit zeer eenvoudige ouders. Ging zeer jong naar zee, voer ter koopvaardij, bracht zichzelf school- en vakkennis bij en werkte zich op. Voer afwisselend op koopvaardij- en op oorlogsschepen, welke beide soorten schepen toen nog weinig uiteen liepen ( > Marine). In 1652 (le Eng. zeeoorlog) ging R. voorgoed naar de oorlogsmarine over en nam als onderbevelhebber aan vele slagen deel. Beschermde nadien de koopvaardij tegen Fransche en Barbarijsche kapers, versloeg een Zweedsche vloot, waardoor de sluiting van de Sont voor vreemde oorlogsschepen (Zweedsche alleenheerschappij in de'Oostzee) werd voorkomen (1658- ’6O). Vervolgens voer en vocht hij weer in de Middellandsche Zee, op de kust van Guinea en in W.lndië voor handelsbeveiliging en ter herovering van verloren gebied, keerde van W.lndië via de Faröeren Noorwegen naar Nederland terug; op het bericht van den verloren zeeslag bij > Lowestoft, bracht hij zijn vloot veilig op de Eems thuis. Hierop werd hij benoemd tot luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland en daardoor opperbevelhebber. Leidde den -> Vierdaagschen zeeslag bij Foreland met gunstig gevolg (11-14 Juni 1666); verloor den Tweedaagschen zeeslag in Augustus, wist weliswaar de vloot behouden thuis te brengen, doch kon niet verhinderen, dat de oorlog op de Ned. kust werd gebracht (verbranden van 160 schepen op het Vlie door Holmes). Leidde in 1667 den tocht naar -> Chathara, waarbij groote verliezen werden toegebracht aan de opgelegde Britsche vloot. Vervolgens werd de Theems geblokkeerd, hetgeen veel heeft bijgedragen tot een bespoediging van de vredesonderhandelingen. In den 3en Eng. zeeoorlog nam R. yoorloopig het tactisch defensief, gecombineerd met het strategisch offensief, om de Ned. kust tegen landingen te beschermen. Door een aanval op de Britsch-Fransche vloot bij > Solebay (7 Juni 1672) wist hij voorloopig de dreigende landing af te wenden. In 1673 had hij positie gekozen op de vlakte van ->Schooneveld, alwaar hi] op 7 en 14 Juni slag leverde; na beide slagen behield hi] het terrein en voorkwam hij de vijandelijke landing. Toen deze op 21 Augustus weer dreigde, volgde de slag bi] -> Kijkduin, welke de dreiging voorgoed ophief. Met Engeland werd in 1674 vrede gesloten. De Ruyter nu in W.lndië en in de Middellandsohe Zee tegen Frankrijk. Ten gevolge van een verwonding in den zeeslag bij den Btna (22 April 1676) overleed hij den 29en d.a.v. Het was de eerste verwonding in zijn leven. Het stoffelijk overschot werd later naar Nederland overgebracht en in de Nieuwe Kerk te A’dam bijgezet. R. was een begaafd man met vele goede eigenschappen van hart en hoofd. Hij is Nederlands grootste vlootvoogd, strateeg en tacticus. Hij mag op een lijn worden gesteld met > Nelson, die 11/2 eeuw na hem kwam. " ie grooter was, blijve hier onbesproken. Een zoon van net volk, een dienaar van het land, ongeacht of dit door de Witt of door Willem 111 werd geleid, een krachtig bevelhebber, een humaan commandant, eenvoudig en ingetogen,roem verwervend,niet omdat hij dezen zocht, doch omdat hij ziin plicht deed; vechtend en sneuvelend voor zijn land, terwijl zijn hart uitging naar het leven van den gezeten burger in den familiekring, een geloovig Christen. Voor zijn handschrift zie afb. in kol 267/268 in dl. XII. Lit.; G. Brandt, Het leven en bedrijf van ... M de R. (1687; herdr. 1914); P. J. Blok, M. A. de B. (1928 • kl. mtg. 1930). ' Rwamagana ’ P*aa^s in Roeanda-Oeroendi (Afrika; XIV 514 E 3). Missiepost der Witte Paters; klooster van inlandsche broeders; lagere scholen; verplegingspost. Rwanda, andere spelling voor > Roeanda. Rvvaza of Roeaza, plaats in Roeanda-Oeroendi (Roeanda; XIV 514 E 3). Missiepost der Witte Paters en der Witte Zusters. Klooster van inlandsche zusters; postulaat; lagere en oefenscholen; weeshuis; verplegingspost; maatschappelijke werken. Itybinsk, Russ. handelsstad aan de Wolga en de kanalen, die de Wolga met de Witte en Oostzee verbinden; ca. 60 000 inw. Handel in kaviaar, hout en zout. Ryeke, 1° Jan de, > Divitis (Jan). 2° Judocus de, Minderbroeder. * 1495 te Mechelen, f 1575 te Quito. Met andere medebroeders, w.o. de Vlaming Petrus Grossial, in 1533 vertrokken naar Amerika, waar hij uitstekend heeft gewerkt als missionaris. L i t.; S. Dirks, Le P. J. de Rycke de Maraelaer (in ; Messager de S. Fr. d’Ass., VIII 1882-’B3, 49 vlg.) ; Colleot. Francisc. Neerl. (II 1931, 395, 406). Ryekel, Dionysius van, ■> Dionysius de Kartuizer. Rijckholt, gem. in de Ned. prov. Limburg, ten Z. van Maastricht (XVI 448 B/O 5); opp. 131 ha (löss); 343 inw. (1 Jan. 1936; allen Kath.), levende van landbouw en veeteelt. Kerkelijk behoort R. tot de parochie Gronsveld. Geschiedenis. Rijckholt was eertijds een zonneleen, maar behoorde tevens tot de heerlijkheid Oronsveld. Van groot belang zijn de prae-historische vondsten, die er op wijzen, dat te R. aan den hoogen rand der Maasvallei werkplaatsen waren, waar steenen gebruiksvoorwerpen en wapenen werden vervaardigd uit de silexsteen, een soort vuursteen, die tusschen de mergelsteen wordt aangetroffen. L i t.: M. Kemp, Geschiedenis van Limburg (1934). Jongen/Thewissen. Rydberg,l° Johannes Robert, Zweedsch natuurkundige. * 8 Nov. 1864 te Halmstad, f 28 Dec. 1919 te Lund, waar hij sinds 1901 prof. was. Hij verrichtte belangrijk werk over den opbouw der spectra. Reeds voor 1889 begreep hij de fundamenteele beteekenis van de naar hem genoemde constante (zie onder). Verder bestudeerde hij het periodiek systeem der elementen. J, v. Santen. Constante van Rydberg. De golfgetallen van de lijnen in het spectrum van waterstof kunnen worden voorgesteld door de formule: v=R (l/n2—l/m2). Hieruit verkrijgt men de verschillende reeksen, door aan n een bepaalde waarde toe te kennen en dan m de waarden vann+ltot oo te doen doorloopen; voorn = 2oatstaat bijv. de Balmerserie. Het constante getal R in deze formule heet de constante van Rydberg en kan uit spectroscopische metingen zeer nauwkeurig bepaald worden (109 677, 759 i 0,008 cm-1). De atoomtheorie van > Bohr gaf voor het eerst een verklaring van bovenstaande formule en legde verband tusschen de waarde voor de constante van Rydberg en de lading (e) en massa (m) van het electron, de massa (mfj) van het proton, de constante van Planck (h) en de lichtsnelheid (c); dit verband wordt uitgedrukt door de formule R = 2^2 e4m/ch3 (1 + m/mH). De lijnen in het spectrum van geïoniseerd helium worden voorgesteld door de formule r= 4R ( ) waar\ n2 m 2 / bij echter de constante van R. een iets grootere waarde heeft, omdat nu de massa van het proton en liet graftcekcn der Julii, die dateeren van enkele jaren vóór het begin van onze tijdrekening. S. R. werd in 480 door de Visigoten verwoest. E. De Waele. Saint-Hemy-Geest, Fr. naam voor ■> Sint-Ilemigius-Geest. Saint-Remy-lez-Chimay, gem. in den Z. hoek van Henegouwen (XIII 176 bijkaartje); opp. 907 ha, ca. 600 inw.; landbouw, veeteelt, steengroeven; Romeinschc vondsten. Saint-Remy-lez-Dalhem, gem. ten N.O. van Luik (XVI 704 D2); opp. 207 ha, ca. 800 inw.; landbouw; steengroeven; eertijds afhankelijk van Oalhem. Santa Rita Durao, F rei José de, Braziliaansch dichter. * Tusschen 1717 en 1720 te Casa Preta, f 1784. Deze Augustijner monnik, tot doctor in de theologie gepromoveerd te Coïmbra, behoort met da Gama tot de eerste epische dichters der Braz. letteren. In zijn nationaal gedicht Caramurü, waarin hij zich een navolger toont in de klassieke school van Camoes, behandelt hij de half-historische, half-legendarische geschiedenis der schipbreuk van den Portugeeschen avonturier, Diogo Alvares Corrêa. Dichterlijk staat hot achter bij het ander nationaal poëem Uruguai van da Gama, maar dit laatste overtreft het door een boeiende schildering van land en volk. Terlingen. Sint-Rijkers, gein. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Veurne. Opp. 372 ha; ca. 200 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Saint-Sacns, Cam i 11 e, componist, organist, pianist. * 9 Oct. 1835 te Parijs, f 16 Dec. 1921 te Algiers. Leerling van Halévy en Gounod; 1868-’77 organist aan de Madeleine te Parijs en leeraar aan de Kerkmuziekschool Niedermeyer aldaar. Als componist betreedt hij geen nieuwe paden, doch bouwt op de klassieke vormen voort. Zijn stijl is uiterst klaar en geciviliseerd. Werken: van zijn tahooze werken op allerlei gebied (naast de muziek beoefende hij de dichtkunst en astronomie) zijn hier slechts genoemd: 3 symphonieën, 5 pianoconcerten, 3 viool- en 2 celloconcerten, de poèmes symphoniques „Danse Macabre” en„Le rouet d’Omphale” (naar voorbeeld van Liszt), 11 opera’s, Samson et Dalila, La princesse jaune, balletmuziek, kamermuziek, liederen en talrijke pianostukken. —L i t.: E. Durand, thematische catalogus zijner werken (1907); J. Bonnerot, S. S. (21923); G. Servières, S. S. (21930). Koole. San Salvador, hoofdstad van de rep. > Salvador, gelegen aan den Z.O. voet van den gelijknamigen vulkaan, 657 m boven zee (XVII 608 A/B 3). Ruim 96 000 inw. Universiteit, sterrenwacht, nat. bibliotheek. Aartsbisschopszetel. In de omgeving rijke koffieaanplantingen; verder vsch. industrieën. Sankt Salvalor, voormalige abdij in Neder- Beieren (bisdom Passau); ze werd 1127/8 door Otto van Baraberg aan de Norbertijnen geschonken; in 1803 is ze opgeheven. Saint-Sauveur, gcm. in het N.W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 B 2). Opp. 1280 ha, ruim 1 500 inw. Landbouw; kerk met bezienswaardige binnenversiering; kasteel „Pavillon”; tumuli en andere oudheidkundige vondsten; omvatte eertijds twee heerlijkheden. San Sebastian (Baskisch: Donostia), hoofdstad van de Spaansche prov. Guipüzcoa (43°19'N., 2°o'W.) met ruim 78 000 inw. S. ligt op een smalle landtong in de Golf van Biskaje bij de monding van de Urumea en is een zeebadplaats. Bezienswaardigheden: kon. paleis, de kerken Santa Maria (1743-’54) en San Vincente (Gotisch), raadhuis, kurzaal, citadel, theater, musea, enz. Uitvoer van tabak, tapijten, visch, chemicaliën, enz. S. werd in 1014 voor het eerst in de geschiedenis vermeld en kwam in 1200 aan Oastilië. In den burgeroorlog in 1937 geteisterd. Sipman. Saint-Servais, gem. in de prov. Namen, ten N.W. van Namen (XVIII 240 C 2); opp. 353 ha, ca. 7 400 inw.; landbouw; steen- enkalkgroeven; gieterij. In deze gem. ligt een door de natuur versterkte hoogvlakte, Camp d’Hastedon, bezet in den laat-La-Tènetijd door de Belgen (Gallische munten, Museum Namen), die er versterkingsmuren oprichtten uit steen en hout (murus gallicus), om zich te verdedigen tegen de uit het O. komende Germanen en later tegen den Rom. veroveraar. Deze vesting wordt door sommige historici geïdentificeerd met hot oppidum der Aduatuci, waarover Caesar bericht in Bellum Gallicum (11, 29 vlg.). R. De Maeyer. Lit. ; Annal. Soc. Arch. Namur (XII 1872-’73, 229 vlg.; XIV 1877, 224 ; XXVI 1905, 207, 218). Saint-Severin, gem. ten Z.W. van Luik (XVI 704 C 3); opp. 609 ha, ca. 700 inw.; landbouw; zeer merkwaardige Romaansche kerk met rijke binnenversiering; heerlijkheid, eertijds afhankelijk van Luik. Saint-Simon, 1° Claude Henri dn Rouvroy, comte de, socialist. * 17 Oct. 1760 te Parijs, f 9 Mei 1825 aldaar. Leidde een zeer avontuurlijk leven, streed in Amerika onder Washington, maakte vele reizen, waardoor hij met staatshoofden bekend raakte. Na zijn fortuin door speculaties te hebben verloren, overleed hij in zeer armoedige omstandigheden. Hij was een voorstander van het industrialisrae, het staatserfrecht en het gecentraliseerd staatsgezag. Hij was een tegenstander van voorrechten wegens geboorte en stand; een bekend gezegde van hem is; a chacun selon ses capacités et a chaque capacité selon ses oeuvres. Voorn, werken: L’industrie (4 dln. 1817-’18) ; L’organisation (1819) ; Du système industriel (1821); Saint-Saëns. I Ie met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Cl. H. de St. Simon. Nouveau Christianisme (1825). L i t.: Muckle, H. de S., Die Persönlichkeit und ihr Werk (1908).; Weiil, St.- S. et ses oeuvres (1891); Leroy, La vie véritable du comte H. de S. (1925). Borrel. 2° L o u i s de R o u v r o y, d u c de, Fransch memoircs-sehrijver. * 16 Jan. 1675 te Vcrsailles, f 2 Maart 1755 te Parijs. Hij diende in het leger (1692- 1702) en als gezant (1702-’O6, 1721), leefde aan het hof van Lodewijk XIV in halve ongenade en werd lid van den Conseil de régence (1715-’23). Werken: o.a. Mémoires (22 dln. 1876-1929); Ecrits inédits (6 dln. 1880-’83); Lettres (1721-’22). Lit. : Baschet, Le due de S. S. (1874) ; Chéruel, S. S. (1865); Boissier, S. S. (1892); Bliard, Les mém. de S. Wülaert. San Stefano (Turkscli: Jesjilkeuj), Z.W. voorstad van Istanboel aan de Zee van Marmora (111 672 H 4). De vrede van S. (3 Maart 1878) maakte een einde aan den Russ.-Turkschen oorlog van 1877-’7B; Turkije berustte in de onafhankelijkheid van Roemenië, Servië en Montenegro; stemde toe in de vergrooting van Bulgarije, waarvan het de onafhankelijkheid reeds in uitzicht stelde; Rusland verkreeg Z.W. Bessarabië en een deel van Armenië. Op den vrede van S. volgde nog in hetzelfde jaar het Congres van Berlijn, dat Turkije bevoordeelde en Rusland verzwakte. v. Son. Sint-Stevens-Woluwc, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 C 3); opp. 545 ha; ca.'2 100 inw. (Kath.); land- en tuinbouw, witlof. Sint-Sylvesterkappel, gem. in Fr.-Vlaanderen (XI 144 02). Ca. 700 inw., Vlaamschsprekend. f.andbouw. Samt-Symphorien, gem. ongeveer in het centrum van de prov. Henegouwen (XIII 176 D4); opp. 717 ha, ruim 1 000 inw. Landbouw; phosphaatproductie. Verbouwde kerk; oud kasteel; merkwaardige voorhistorische vondsten; bevatte verschillende heerlijkheden. Sao Thiago, het grootste der Kaapverdische Eil. (I 820 bijk. Kaapverd. Eil.); opp. 930 km2 met ca. 65 000 bew.; de hoofdstad Praia heeft veel handel met Europa en West-Afrika. Sint-Thomas, eiland, beboerend tot de Virginische Eilanden en tot de Kleine Antillen (18°N., 64,6°W.); opp. 85 km2, ruim 10 000 bew. Het eil. is van vulkanischen oorsprong. De gelijkn. hoofdstad heeft een goede haven ; kolenstation. In 1917 is S.-Th. door de Deensche regeering aan de Ver. Staten van N. Amerika verkocht. Sao Thomé, Portug. eiland in de Golf van Guinea (I 620 D4 en bijk. e). Op den patroonsdag van den H. Thomas 1470 werd S. T. ontdekt. Opp. 825 km2 niet ong. 60 000 bew., waarvan ong. 1 500 Blanken. S. T. is een jong-vulkanisch eil., dat in den Pico de S. 1. tot 2 142 m reikt. Het klimaat is heet en regenrijk. Het oerwoud vermindert door den toenemenden plantagebouw. De belangrijkste producten zijn cacao, koffie en palmolie. De hoofdstad is Sao Thomé. Met Principe vormt S. T. de Port. kolonie Sao Thomé e Principe. L i t.: Negreiros, Ile de S. T. (1901). v. Velthoven. Sint-Trudo (Moeteba), plaats in Belg.-Kongo, prov. Loesambo, district Sankoeroe, aan den linkeroever van de Loebi (XV 513 C 4). Vliegveld. Missie der pp. van Scheut en derZrs. van Liefde; vak- en huishoudscholen; weeshuis, ziekenhuis. Sint-Truiden, stad in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 A 5). Opp. 3 909 ha, ca. 17 000 imv. (Kath.). d Arrondissementshoofdplaats. O. L. Vrouwekerk met ‘ koor uit de 14e e. St. Pieterskerk in Romaanschen stijl. B Kerk van het begijnhof met fresco’s uit de 13e-16e e., thans museum. Recollectenkerk uit de 18e e. Kleinj seminarie van het bisdom Luik. Stadhuis met ingebouwde belfort (1606) en beiaard (zie afb. 1 op de ' pl. tegenover kolom 465 in dl. XVI). Romeinsche I voorwerpen. Krankzinnigengestichten der Broeders van Liefde. Fruitteelt; vscb. industrieën. Lauwerijs. Geschiedenis. Het grondgebied schijnt oorspr. te hebben behoord tot Ziekeren (Sarghinium). Trudo, heer uit Haspengouw, sticht er in 666 een kapittel van clerici, onder den bisschop van Mctz. In de 8e e. wordt het een Benedictijner abdij onder de jurisdictie van het bisdom Luik. De abt is heer der plaats, leenman van den prins-bisschop. De voogdij (advocatia) behoort erfelijk toe aan het huis van Loon, om, bij uitsterven ervan, op den prins-bisschop over te gaan. De plaats is tweemaal vernield door de Noormannen (882-891), ommuurd in 1058, ontmanteld door Karei den Stouten in 1467, geteisterd door de troepen van Willem van Oranje in 1568, door de Franschcn in 1676. De abdij heeft een zeer rijk archief nagelaten: o.a. Cronicon abbatura sancti Trudonis (vanaf 999), Polypticon (1248), Cartularium, Chronicon ïrudonense (1410), Gesta abbatura (Pertz, Mon. Germ. Hist., Scr. X). Prints. Op dc vergadering van St. Truiden kwamen 14 Juli 1566 een tweehonderd leden van het Compromis der Edelen onder leiding van Bodewijk van Nassau bijeen. Hier verschenen ook afgevaardigden van vsch. kerkelijke consistoriën. Dezen verlangden van den adel hulp voor het verkrijgen van vrije godsdienstuitoefening en zegden hunnerzijds financieelen steun toe. Besloten werd waardgelders in dienst te nemen en zich gewapend tegen den koning te verzetten en aan de Calvinisten bescherming te verleenen. De uiterste vleugel der verbondenen had massamoord op de Kath. geestelijken voorgesteld. J. I). M. Cornelisseyi. Sint-Ulriks-Kapellc, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 B 2); opp. 486 ha; ca. 1 200 inw. (Kath.); landbouw ,hopteelt; kasteelen Nieuwermolen en De Motte. Saint-Vaast, gem. ten N. van Binche, prov. Henegouwen (XIII 17G D4); opp. 460 ha, 2 600 inw. Landbouw, krijt- en mergelgroeven; Hene-rivier, kerk uit de 12e eeuw; reeds vermeld in de 6e eeuw; oudheidkundige vondsten. Sao Vicente, een der Kaapverdische Eil. met ong. 13 000 bew.; hoofdplaats Porto Grande (I 520 bijk. Kaapverdische Eil.). Saint-Vincent, 1° gemeente in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 C 4). Opp. 1 334 ha; ca. 600 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Bouwsteengroeven. 2° Britsch West-Indisch eiland, behoorend tot het gouvernement der Windward Islands (> Bovenwindsche Eil.), opp. 389 km2, ca. 61 000 bew. Het bestaat uit een vulkanische bergreeks. Vruchtbare, goed bewaterde vlakten liggen om het beboschte bergland. In 1498 door Columbus ontdekt, sinds 1762 Engelsch bezit. Saint-Vith (Sankt Vith), stadje in het Z.O. van de prov. Luik, op het plateau der Ardennen (XVI 704 F 3); opp. 1 469 ha; ca. 2 600 inw., vnl. Kath.; marktplaats; landbouw, veeteelt, boschbouw; verbouwde kerk; zeer bewogen geschiedenis. Sint-Vitus-dans i > Chorea. Oc met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd S. is bij de Romeinen vaak een dichterlijke naam voor > Sabini. E. De Wade. Sabellius, dwaalleeraar in Rome, begin 3e eeuw. Wat hij verkondigde was in hoofdzaak de leer van Noëtus van Smyrna, die in Rome verbreid was door Epigonus en Cleomenes. Weldra echter gold S. als het hoofd der sekte en naar hem werden die ketters Sabellianen genoemd. Ook heetten zij Patripassianen, omdat zij het onderscheid der Personen in de Triniteit ontkenden en dus aannamen, dat de Vader geleden had (> Sabellianisme). Hippolytus, die zelf in tegenovergestelde richting te ver ging, drong herhaaldelijk tevergeefs op veroordeeling van Sabellius aan bij de pausen Zephyrinus en Callistus. Maar juist het inzicht, dat de invloedrijke geleerde Hippolytus evenmin zuiver leerde, weerhield Callistus. Ten slotte moest Callistus toch tot veroordeeling van S. overgaan, maar hij veroordeelde eveneens Hippolytus, wat de naaste aanleiding werd tot diens schisma. Toen S. later zijn leer in Egypte trachtte te verbreiden, bestreed Dionysius v. Alexandrië hem vrijwel op dezelfde wijze als Hippolytus en werd daarom door paus Dionysius terechtgewezen. Franses. Sabclsprinkhanen (Locustidae), fam. der rechtvleugelige insecten. Zie > Groene sabelsprinkhaan. Sabena = Société anonyme beige d’exploitation de la Navigation Aérienne = Belgische naamlooze vennootschap tot exploitatie van het luchtverkeer. (Zie plaat; vergelijk den index in kol. 831/832.) In 1919 werd op particulier initiatief opgericht de „Sneta”=Société Nationale pour I’Etude de Transports aériens = Nationale Maatschappij tot de studie van het Luchtverkeer. In 1923 volgde oprichting van een nieuwe maatschappij door den Belgischen Staat, de Kolonie en de „Sneta”, nl. de „Sabena”. Deze is geen nationale instelling, maar een handelsvennootschap, waarin de Staat en de Kolonie aanzienlijke belangen hebben. Zij heeft tot doel regelmatige openbare en private diensten te verzekeren van het vervoer van passagiers, goederen en postwaren. De S. heeft drie onderscheiden bedrijvigheidstakken, nl. het organiseeren van regelmatige diensten in Europa eenerzijds en in Kongo anderzijds, alsook de verbinding tusschen België en Kongo. a) Europeesche luchtlijnen. De S. verbindt Brussel met de volgende steden; Antwerpen; Oostende; Knokke-Zoute; Londen; Parijs; Keulen; Frankfort; Neurenberg; München; Dusseldorf; Essen/ Mulheim; Berlijn; Hamburg; Kopenhagen; Malmö; Stockholm en Praag. Deze lijnen worden door de maatschappij bediend op eigen krachten of in „pool” met vreemde maatschappijen. b) Kongol e e s c h e luc h 11 ij ne n. In Belg.-Kongo exploiteert de S. de luchtlijn Leopoldstad—Stanley stad. Verder verbindt zij de hoofdstad van de kolonie met de voornaamste centra dezer laatste. Exploitatiestatistiek der Europ. lijnen Jaren Afgelegde km Door passagiers afgelegde km Vrachtvervoer in km/ton Postvervoer in km/ton 1933 1934 1936 1936 1937 (lOnind.) 1.063.066 1.116.960 1.257.826.6 1.614.805 1.626.344.6 3.487.160 3.912.430 6.343.615 8.673.506 10.055.734 460.800.3 499.276,0 782.385.3 1.069.618,4 1.200.940,7 12.375.3 11.149 14.692,8 20.746,1 36.017.3 Exploitatiestatistiek der verbinding België—Kongo Jaren Afgelegde km Door passagiers afgelegde km Vrachtvervoer in km/ton Postvervoer in km/ton 1936 1937 (lOmml.) 655.661 483.616 1.727.050 2.469.500 250.362,418 334.174,176 52.724,318 69.731,440 e) Luchtlijn België —Kongo. Deze inter- continentale lijn verbindt Brussel met Elisabethstad thans (1937) in 44 vlieguren. Beurtelings wordt de dienst gedaan door de Mij. Air France. De lijn wordt bediend door driemotorige vliegtuigen Savoia S. 73 en gaat over; Marseille, üran, Colom-Béchar, Reggan, Aguelock, Gao, Niamey, Zinder, Fort Lamy, Fort Archambault, Bangui, Libenge,Lumba,Stanleystad, Kindu, Kabalo, Manono en Bukama. Deze lijn staat in verbinding met de lijn op Tananarive (Madagaskar). Sabina, een der zes suburbicaire bisdommen; gesticht in de 5e e.; het werd in 1925 met Poggio Mirteto vereenigd en heeft zijn zetel te Magliano Sabino. Sabina, > Zevenboom. Sabina, Heilige, martelares. Volgens een geschiedkundig weinig waardevolle legende werd zij door de H. Serapia uit Antiochië, die zij in haar huis had opgenomen, bekeerd en een maand na deze onthoofd op 29 Aug., waarsch. nog in den loop der 3e eeuw. Üit dezen tijd stamt ook de titelkerk van de H. Sabina op den Aventijn te Rome, ofschoon de huidige basiliek eerst in het begin der 6e eeuw werd gebouwd. Met deze basiliek is het hoofdklooster der Dominicaner Orde verbonden. De 11. Dominions heeft hier zelf geleefd. Een oude schilderij herinnert aan een ontmoeting, welke hier de H. Dominicus, de H. Franciscus van Assisi en de H. Angelus O. Carm. hadden. Brandsma. Embleem van de Sabena. Sabine, Wallace Clement, grondlegger van de theorie van den -> nagalm, waarop zich de moderne > zaalacoustiek concentreert. * 1886, f 1919. Sedert 1905 hoogleeraar in de natuurkunde aan de Harvard University. Uit g. : W. C. Sabi'ne, Colleeted Papers on acoustios (Harvard University Press 1922). Jonkergouu:. Sabini (a nt. bist.), Oud-Italische stam. begrensd door Latium (W.), Umbrië (N.) en Anio (Z.), van wie de Midden-Italische volksstammen en de Samnieten afstamden. Vgl. > Sabelliërs. Sabiniani, richting (school), ontstaan in het begin der Christelijke jaartelling onder de Rom. klassieke juristen. Zij bleef tot het eind der 2e eeuw n. Chr. bestaan. De benaming is ontleend aan de meest markante figuur uit deze richting: Massurius Sa-I) in u s (bekend als auteur van een werk over het M. A. DE RUYTER Links; Portret van de Ruyter, door A. Blooteling naar Jon Lievens (1668). Rechts: Praalgraf van de Ruyler, door Kombouts Verhuist, in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (1681). Krijgsraad op de „Zeven Provinciën (geheel rechts) vóór den Vierdaagschen Zeeslag, 10 Juni 1666 ter hooa*e van Ostende. De scheepskapiteins begeven zich in sloepen naar het vlaggeschip. Links: het schip, De Eendracht" vm lui tena nt-admiraal Aert van Nes. Penteekenmg van Willem v. d. Velde den Ouden (1666), RijksPMuseum, Amsterdam b) In het uiterlijk teekeu van liet s. onderscheidt raen stof en vorm (materia en forma, Denz. 895). Onder stof verstaat raen dan het water, het brood, de olie enz., die de bedienaar gebruikt, alsook dat gebruiken zelf, terwijl met vorm worden bedoeld de woorden, die de bedienaar uitspreekt en waardoor de handeling haar volledige beteekenis krijgt. c) Er zijn in de Nieuwe Wet zeven s. (Lucius 111 „Ad abolendnm”, Denz. 402; Trente, Denz. 844), alle door Christus ingesteld; dit weten we door de overgeleverde leer; de H. Schrift verhaalt ons slechts de instelling van Doopsel, H. Eucharistie en Biecht, •en vermeldt ook het bestaan van het H. Oliesel. d) Uitwerking; des. geven vergiffenis der > zonden en de > heiligraakende genade of vermeerdering daarvan (Denz. 847 , 849). Ook geven ze alle een genade van bijstand of > dadelijke genade, overeenkomstig hun speciale beteekenis en het doel, waarvoor ze zijn ingesteld. Bovendien drukken Doopsel, Vormsel en Priesterschap een eeuwigdurend >merkteeken in. e) Voor de geldigheid van het s. wordt van den kant van den ontvanger vereischt, dat hij een levend persoon zij, die, wanneer hij daartoe in staat is, reeds geloovende is en den wil heeft het s. te ontvangen (Denz. 411 en 1536). Wat de geoorloofdheid betreft, wordt voor de s. de r do o den (■> Doopsel en > Biecht) daarenboven vereischt, dat hij een, minstens onvolmaakt, > berouw heeft over zijn zonden (Denz. 411, 741, 849, 850), en voor de s. der levenden (> Vormsel, > Priesterschap, 11. -> Eucharistie, ■> Huwelijk en > Oliesel), dat hij in > staat van genade is. Heeft de ■ontvanger echter door op ongeoorloofde wijze het s. te ontvangen, een beletsel (obex) gesteld voor de genade, dan wordt toch door Doopsel, Vormsel en Priesterschap liet merkteeken ingedmkt. En wanneer het beletsel door een goede Biecht of een volmaakt berouw wordt weggenomen, geven Doopsel, Vormsel, Priesterschap, Huwelijk en Oliesel alsnog hun genade (herleving, reviviscentie van het s.). Van den kant van den bedienaar wordt voor dc geldigheid vereischt, dat hij de macht heeft om het s. toe te dienen (Denz. 853,855). In het algemeen is daarvoor de priester aangesteld. Het Doopsel kan door ieder mensch worden toegediend, het Vormsel en het Priesterschap zijn echter aan den bisschop voorbehouden. Bovendien moet dc bedienaar de meening hebben „te doen wat de Kerk doet” (Martinus V, Denz. 672). De geldigheid vereischt echter niet, dat de bedienaar in staat van genade zij of zelfs dat hij gelooft in de werking der sacramenten. Het s. werkt dus niet krachtens dc deugd, enz. van den persoon, die liet toedient (ex opere operantis), maar enkel uit kracht van de gestelde daad zelf (ex opere o p e r a t o) (Trente, Denz. 861). f) Hoewel God iemand zalig kan maken buiten de s. om, is toch de normale weg, waarop Hij iemand tot hot eeuwig leven brengt, die der sacramenten, die geheel het menschenleven omspant (Denz. 847 , 996). g) De werking der s. is onderscheiden van > magie, doordat zij niet domweg verbonden is aan het zeggen van woorden of het stellen van ritueele handelingen, maar afhangt van de bedoeling van den bedienaar en de gesteltenis en bedoeling van den ontvanger, en slechts onder rechtstreeksche inwerking vanGodtot standkomt. Lit.: v. Coppetiolle, Alg. Sacramentenleer (1927); P. Potters, Verklaring van den Katechismus (VI 1931)- V. d. Putte. B) Liturgisch. De Christelijke liturgie is in wezen het werk van Christus zelf, op aarde door de Kerk, uit haar eigen naam en uit dien der geheele schepping, voortgezet. Dit is vnl. waar voor Christus’ Offer, dat Hij voortgaat op te dragen door Zijn priesters in de H. Mis. Het vormt de kem en het middelpunt der geheele liturgie; de sacramenten hechten zich eraan als aan hun bron. Zij zijn aldus, evenals het Offer, handelingen van den openbaren cultus, en zij zijn dit bovendien om de officieele hulde, die zij brengen aan Gods Barmhartigheid en Oppermacht, waarvan alle bovennatuurlijke gaven komen. Als openbare godsdienstige handelingen raken zij de geheele Gemeenschap, en zoo werden voorheen ook alle geloovigcn uitgenoodigd tot bijwoning der toediening van Doopsel, Vormsel, Wijdingen enz., zoowel als van de verzoening der boetelingen. Het is dus begrijpelijk, dat zij in de oudste liturgische boeken (> Traditio Apostol., -> Euchologion van S. Serapion, -> Apostolische Constituties) alle tezamen, met de H. Mis, zijn opgenomen; hetgeen heden in het Byzantijnsche Euchologium nog het geval is. Lang droeg dan ook het oude Rom. missaal den naam van Liber sacramentorum; in het Westen werd later de H. Mis afgescheiden van de rest en deze laatste ondergebracht in de Ordines roman! (> Ordo), > Pontificale, en > Rituale Romanum. De ritus der S. is in wezen overal dezelfde; vsch. onderdcelen werden geleidelijk toegevoegd. Deze zijn niet als loutere ceremonies te beschouwen; zij bezitten, als alle -> sacramentaliën, een eigen krachtdadigheid. Vgl. verder de afzonderlijke sacramenten op hun eigen trefwoord. -o— L i t.: zie onder -> Sacramentale. de Puniet. C) Sacramenten en opvoeding. Door het H. Doopsel krijgt het kind een goddelijk recht op Christelijke opvoeding. Deze heeft ten doel de doopgenade te bewaren en te ontwikkelen. Daartoe doet men het kind do waarde en gevolgen ervan begrijpen: verklaring der ceremoniën, viering van den doopdag als de eigenlijke geboortedag, vernieuwing der doopbelofte. De b i e c h t moet men het kind leeren aanwenden om de gevolgen der erfzonde te vernietigen en gelijkvormig te worden aan Christus. Men leerc het dus zijn geweten onderzoeken, vooral zijn hoofdfout ontdekken (zelfkennis), berouw verzorgen en voornemen maken. Het moet den biechtvader onbevreesd leeren zien met geloof. Zich vooral beschuldigen van de hoofdfout of het bijzonder punt en de blijdschap over de vergiffenis met de genade van het s. leeren aanwenden tot levens verbetering. Bij het H. Sacrament des Altaars is de taak van den opvoeder: door verdieping van kennis liefde wekken. Uit deze liefde ontstaat het verlangen, de innerlijke drang naar Jesus. En hieruit de ware Eucharistische daad: bezoek, Communie, en het opdragen der H. Mis. p.Gervasius. Li t. ; M. Gatterer S.J., Kintlerseelsorge (1924). I)) Sacramenten bij de Protestanten. De Protestanten verwierpen vijf en behielden twee s. n.l. Doop en Avondmaal. Volgens de Prot. zijn de s. „heilige zichtbare waarteekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de beloften der Evangelies te beter te verstaan geve en verzegde” (Heidelb. Cat. antw. 66). De Doop beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed van Christus, het Avondmaal de gemeenschap, de mystieke unie met den Heiland. Het s. bevestigt en verzegelt hetgeen reeds door het geloof bezeten wordt. De s. zijn niet strikt noodzakelijk tot zaligheid, want deze laatste is volgens de Prot. alleen aan het geloof verbonden. Er bestaat slechts een noodzakelijkheid des gebods. De kinderen van geloovige ouders, opgenomen in het genadeverbond, zijn reeds voor den Doop met het geloof begiftigd en gerechtvaardigd. Doopsgezinden, Baptisten en Anabaptisten verwerpen den kinderdoop. L i t.: H. Bavinck, Geref. Dogmatiek (IV); A. Janssens. Het Hedendaagsche Anglicanisme (1930) ; J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (111 en IV 1938); A. Kuyper, E Voto Dordraceno (I-IV, z.j.). Zie voorts Doopsel, Avondmaal (Laatste). Lammertse. E) In de Christelijke symboliek worden de s. weergegeven door een regenboog met zijn 7 kleuren. De symbolische kleuren zijn: wit (Doopsel), geel (Vormsel), groen (Eucharistie), rood (Biecht), zwart (Oliesel), paars (Priesterschap), blauw (Huwelijk). Voor de iconographie zie de afzonderlijke sacramenten. p. Oerlachus. 11. H. Sacrament des Altaars of Allerheiligst Sacrament, bij de katholieken gebruikelijke benaming voor de geconsacreerde H. Hostie. Zie hiervoor verder > Avondmaal (Laatste), Communie, Eucharistie, Mis. Verecring van het H. Sacrament. Na de aanbidding van God in Zichzelven, de aanbidding van de H. Drievuldigheid, die hemel en aarde vervult en door de genade in ons woont, is de vereering van het 11. Sacrament de schoonste en vruchtbaarste godsvrucht der Katholieke Kerk. Daardoor vereenigt zich de Christen het innigst met den ons gegeven Menschgeworden Middelaar Jesus Christus, die dit H. Sacrament instelde om door deze werkelijke gedachtenis van Zijn Zoendood het rijkst in de vruchten daarvan te doen deelen. Vandaar dat in de vereering van het H. Sacrament het opdragen en bijwonen van de 11. Mis op de eerste plaats komt. Op de tweede plaats, ten deele reeds in den eersten vorm begrepen, komt het naderen tot de H. Tafel om de 11. Communie te ontvangen, terwijl op de derde plaats komt de aanbidding en vereering van Jesus, wonend in het Tabernakel. Hieraan sluit als een meer verwijderde aan de bouw en versiering van kerken en kapellen, waar de H. Mis kan worden gelezen en het Allerheiligste kan worden bewaard. Een vijfde en laatste vorm zijn de kerk- en altaarwachten ter verdediging van het Allerheiligste. Voor al deze vormen van vereering zijn genootschappen en vereenigingen opgericht, te veel om alle te vermelden. Bij alle vormen houde men steeds het hoogst, wat op de eerste plaats komt. Er is een hiërarchie van waarden, die niet mag worden verwaarloosd. Hoewel het soms kan schijnen, dat de godsvrucht tot Maria die tot het H. Sacrament overtreft, is het bij scherper onderscheiding duidelijk, dat dit op verre na niet het geval is en overal de godsvrucht tot Maria gevoed wordt uit de godsvrucht tot het H. Sacrament en daartoe weder opwekt. Vgl. ook > Uitstelling van het H. Sacrament. Brandsma Voor de Sacramcntswondcrcn van Amsterdam en Hasselt, zie > Heilige Stede; voor dat van •> Bolsena, zie aldaar. Vanden Sacraincnte van der Nycuwcrvacrf, zie hiervoor > Nyeuwervaert. Sacramentale, meerv. sacramentalia, sacramentaliën, Lat., = met betrekking tot de sacramenten, wat op sacramenten gelijkt. 1. Theologisch begrip. S. is een voorwerp of hande- ling, waardoor in navolging van de sacramenten, maar op andere wijze (d.w.z. niet ex opere operato, zie > Sacrament) door de Kerk geestelijke vruchten aan de geloovigen worden geschonken. Er zijn sacramentaliën, die een persoon of zaak aan God toewijden en voor den eeredienst afzonderen, zooals Kruinschering en Kerkconsecratie, andere, die als officieel gebed der Kerk met groote kracht genadenafsineeken,bijv.duivelbezweringen en sommige zegeningen. v. d. Putte. 11. Liturgie. De s. maken, evenals de sacramenten, deel uit van de liturgie, hetzij zij gebruikt worden bij de toediening der sacramenten (bijv. het > Ephphet i bij den Doop), hetzij ze afzonderlijk voorkomen (bijv. aschkruisje, apostolische zegen), en dit zoowel binnen als buiten het kerkgebouw. Van alle: exorcisme n, wijdin g e n, ofwel zegeningen (constitutieve en invocatieve, zie beneden), is de wettige bedienaar een geestelijke, gemeenlijk zelfs een priester of bisschop: de consecraties zijn. wegens haar meerdere plechtigheid (gebruik van Chrismazalving, eucharistisch gebed, enz.) aan den bisschop voorbehouden en, ten deele (> pontificalia), aan abten en enkele andere prelaten (C.I.C. can. 1146, 1147, 1151-1153). De voornaamste s. zijn, buiten de > exorcismen, do consecraties en de zgn. constitutieve zegeningen, welke een blijvende uitwerking bezitten, nl.: aan personen een gewijd karakter schenken en hun de genaden van bijstand verzekeren, noodig bij het vervullen van hun plichten van staat (abten, abdissen, keizers, koningen, religieuzen, enz.); en zaken op blijvende wijze aan alle profaan gebruik onttrekken en tot blijvende sacramentaliën maken (kerken, altaren, kelken enz.; palmtakken, asch, rozenkransen, medailles, agnus-dei, wijwater, olie. kaarsen; ook de met kus te vereeren bisschops- of abtsring enz.). Alle verdienen vereering en hpogen eerbied, ook zelfs de meer bescheidene zgn. invocatieve zegeningen met slechts tijdelijke uitwerking (bijv. de ziekenzegen, de zegen van spijzen, enz.). Aan bijna alle s. is een afzonderlijke bespreking gewijd, een enkel slechts vraagt hier om een nadere toelichting. Zoo de wij ding van abten en abdissen (C.I.C. can. 322,2402). Deze is zeer oud, reeds het missaal van St. Gregorius bevat een wijdingsformule (nog in gebruik), waarin een term hoofdzaak is. welke St. Benedictus (f 643) had gebruikt ter aanduiding van het abtsambt: regere animas, regimen animarum (Regel, lifst. 2). Deze macht over zielen bestaat voor den abt in zijn jurisdictie, voor de abdis enkel in de leiding en het bestuur harer kloostergemeenschap. De plechtigheid ontwikkelde zich gaandeweg aanmerkelijk, vnl. sinds de toekenning van het gebruik der pontificalia; de abtswijding werd een nabootsing der bisschopswijding, uitgezonderd dat de abt niet geconsacreerd maar gezegend, en ook niet gezalfd wordt. Een bijzondere vermelding vraagt ook de wijd i n g der agnus – d e i: zij is nl. sinds de 15e eeuw aan den paus voorbehouden. Deze verricht haar op plechtige wijze op een der laatste drie dagen der Goede Week van het eerste jaar van zijn pausschap, en verder om de zeven jaren; op Zaterdag in Albis worden dan de a.-d. uitgedeeld. Het zijn gegoten schijfjes van de was der oude Paaschkaarsen, welke de paus, onder het uitspreken van zegenings- en wijdingsgebeden, eigenhandig dompelt in wijwater, tevoren door hem vermengd met balsem en H. Chrisma. Dit sacramentale bestond in Rome reeds in de 8e e. en diende oorspr. ter aanvulling, en daarop ter ver- vanging, van de reeds ca. 500 gebruikelijke verspreiding van stukjes Paaschkaars, door de geloovigen aangewend tot afweer van vsch. gevaar. de Puniet. 'L i t.: Assemani, Codex liturgicus ; Denzinger, Ritus •orientalium; Martène, De antiquis Eccles. ritibus; Andrieu, Les Ordines romani du haut-moyen-Sge; Cabtol, La prière des premiers chrétiens; Franz, Die kirchl. Benediktionen i. Mittelalter ; Duchesné, Origines •du culte chrétien ; de Ghellinck, Pour I’hist. du mot „Saeramentum”; Dudli, Das Segenbuch der hl. Kirche. Sacramentariërs, de Hervormden in de Nederlanden, die, Luther voorbijstrevende, de genadewerking van de sacramenten en de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het Sacrament des Altaars ontkenden en door Comelis Hoen Zwingli’s avondmaalsleer beïnvloedden. Deze beweging van 1520-’3O werd door de Wederdooperij weggevaagd, om in 1565 in vereeniging met het Calvinisme weer te herleven. Wachters. Sacramentarhiin (Lat., <( saeramentum = sacrament, geheim), naam (ook liber sacramentorum) voor het oude liturg, boek, inhoudend het aandeel van den bisschop in de viering der H. Mis en andere, met deze samenhangende, liturg, handelingen, en dat zich later tot het Missaal ontwikkelde. De bekendste zijn het S. > Leonianum, > Gelasianum, > Gregorianum. Louwerse. Sacramento, hoofdstad van den staat Californië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B 2). Ca. 94 000 inw. Marktplaats voor de landbouwproducten uit de omgeving. Zetel van een Kath. en een Prot.-Episc. bisschop. Sacramento River, rivier in den staat Califomië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B 1-2). Stroomt van Noord naar Zuid door de groote Californische Vallei en mondt uit in de Baai van S. Francisco. Veel overstroomingen. Sacramentsaltaar is het altaar, waarop zich liet Tabernakel bevindt en dat volgens het Kerkel. Wetboek het hoofdaltaar moet zijn, behoudens in > koorkerken, waar het dan veelal in een eigen kapel, Sacramentskapel genoemd, geplaatst wordt. Louwerse. Sacramentsdag, herdenkingsfeest van de instelling van het Allerheiligst Sacrament, voor het eerst in 1247 te Luik gevierd als gevolg van een visioen eener Augustines, -> Juliana van Montcornillon. Door den lateren paus Urbanus IV, toenmaals aartsdiaken van Luik, tot de geheele Kerk uitgestrekt <1264), welk besluit het Concilie van Vienne (1311) herhaalde. Sindsdien werd het met een Octaaf verrijkt. Mis en Officie zijn grootendeels van St. Thomas van Aquino. Het feest valt op den eersten Donderdag na de P'nksterweek.Zie ook > Sacramentsprocessie. Louwerse. Sacramentshuisje, een tegen den wand naast of achter het hoofdaltaar (meestal aan Evangeliezijde) geplaatst gebouwtje, bestaand uit een kast, bestemd ter bewaring van het Allerh. Sacrament, gewoonlijk voorzien van een torenvorraig dak. Het ontwikkelde zich uit het Wandtabernakel, vnl. in Zuid-Duitschland en Oostenrijk en in de Z. Nederlanden. De oudste s. dagteekenen uit de 14e eeuw; tijdens de 15e eeuw kenden zij hun hoogste ontwikkeling; hun opzet was toen geheel geïnspireerd op den toenmaligen torenbouw. Bekende voorbeelden zijn bijv. te Meersen in Ned. Limburg, in de St. Pieterskerk en de St. Jacobskerk te Leuven, in den dom te Ulm, in de St. Lorenz te Neurenberg. Uit de Renaissance-periode is Vooral bekend het 18 m hooge s. te Zout-Leeuw (België) door Cornelis de Vriendt (gen. Kloris; 1662; zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV). De jongste s. dateeren uit het begin der 17e eeuw (bijv. het s. in de St. Martinuskerk te Aalst). Sindsdien werd het s. echter allengs vervangen door het hedendaagsche altaartabernakel (> Sacramentsaltaar; Tabernakel). L i t.; Braun. Der chriatl. Altar (II 1924); 6. Jakob, Die Kunst im Dienste der Kirche (61908). Louwerse/V. Eerck. Sacramentsprocessie, processie, waarin het Allerh. Sacrament ter vereering wordt rondgedragen; in het bijzonder die op H. Sacramentsdag. Deze kwam reeds spoedig na de instelling van het feest in gebruik, nl. op het eind der 13e eeuw. In N. Ned. laat de wet haar langs openbare wegen slechts op enkele plaatsen toe (> Processieverbod). Lauwerse. L i t.: Flament, Bijdrage tot, d. Gesoh. der thans nog in Ned. bestaande P. (in; De Katholiek, 1923); Hoogveld, De H. Sacramentsprocessie (1918). Sacrarium (Lat., = heiligdom, bewaarplaats van heilige zaken; <£ sacrum = heilig), naam in de M.E. voor meerdere dingen, heden nog voor > sacristie en > piscine. Sacrificati worden die afvalligen of > lapsi genoemd, die onder de vervolging van Decius aan de góden geofferd hadden. De synode van Carthago 251 onder St. Cyprianus, door paus Comeliusgoedgekeurd, oordeelde, dat zij strenger behandeld moesten worden dan de > libellatici, die zonder te offeren alleen een bewijsje toekenden dat zij geofferd hadden. De S. moesten levenslang onder de boetelingen blijven en priesters en bisschoppen die geofferd hadden, mochten nooit meer hun functies uitoefenen. Franses. Sacrificium (Lat., = offer; ■( sacrum = heilig, facere = maken), ook: Sacrificie, noemt men in de liturgie vnl. het H. Misoffer. In den Mozarabischen ritus heet aldus de zang, die de offerande begeleidt (> Offertorium). Sacrilegic, Sacrilcgium, > Heiligschennis. Sacrista of sacri s t ij n (laat-Lat., <( sacra heilige dingen), bewaarder van heilige zaken, naam in de M.E. vnl. gegeven aan de kosters van kathedrale, collegiale en abdijkerken. Hun ambt, als priester, verschilt aanmerkelijk van dat der leekenkosters van andere kerken, veeleer > mansionarii genoemd, en die (reeds in 4e eeuw) de rol der > Ostiarii vervulden. De s., ook hoofdkoster (summus of major custos) genoemd, had andere kosters onder zich. Aan hem was ook de kerkschat toevertrouwd, waarom hij ook thesaurarius heette, en hij had het beheer over inkomsten, enz. Tegen de ontaarding, waaraan het gewone kosterambt uiteraard zeer blootstaat, werd aanhoudend geijverd, o.a. in de 19e eeuw, door de zgn. Vereeniging van misdienaars en kosters van den H. Joannes Berchmans, door het Instituut van de Clerici van den H. Viator; in den laatsten tijd ook door kosterscholen, bijv. die van Mechelen, van St. Niklaas en van Torhout; de 3-jarige cursus van de laatste werd door de bisschoppen van Brugge verplichtend gesteld. Louwerse. L i t.; De Kosterschool te Torhout (Torhout 1931); English, Handb. voor Kosters (1936). Sacristie (laat-Lat. sacristia, vgl. > Sacrista), nieuwere benaming voor het aan de altaarruimte grenzende vertrek (oorspr. sacrarium en secretarium genoemd), waarin de H. Vaten en Gewaden, ook de H. Relieken en het Allerh. Sacrament zelf werden bewaard, de geestelijken gewichtige bijeenkomsten hielden,zich kleedden voor de plechtigheden enz. Thans dient de s. alleen als bewaarplaats en kleedkamer. Vgl. het Limb. gcrfkamer, <( gerwe =gereed. Sadduceërs, een Israëlietische sekte, die ten tijde van Christus grooten invloed bezat. De afleiding van den naam is niet zeker. Waarschijnlijk komt ze van Sadok, hoogepriester uit den tijd van Salomon. Eveneens is de tijd van het ontstaan moeilijk aan te geven. Vanaf den Hellenistischen tijd openbaart zich bij sommige Joden een streven, zich aan vreemde invloeden aan te passen. Onder Joannes Hyrcanus openbaren zij zich als partij. Onder de Romeinen passen zij zich aan het Romeinsch bestuur aan. De hoogepriesters en vele priesters waren S. De veroordeeling van Jesus was ook voor een groot deel hun werk. Zij waren vnl. de bestrijders van de Kerk in Jerusalem. Wat de leer aangaat, nemen zij in tegenstelling met de Farizeërs alleen de geschreven Wet aan. Zij ontkennen de verrijzenis der dooden en een leven na den dood. Zie Act. 23.8. C. Smits. Sade, D. A. F. de, > Sadisme. Sadeler, familienaam van vsch. graveurs. Voornaamste zijn de gebrs. Aegid iu s, * 1570 te Antwerpen, f 1629 te Praag, en Jan, * 1550 te Brussel, f 1600 te Venetië; zij maakten verdienstelijke gravures (relig., mythol., allegor. voorst, en portretten ; zie de pl. t/o kol. 64 in dl. III). Li t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Sa de Miranda, Francisco de, Portugeesch schrijver. * 27 Oct. 1485 te Coïmbra, f 15 Maart 1658 te Tapada. Na Camöes en Gil Vicente de Klassieke dichter der Portug. literatuur, die op haar ontwikkeling een beslissenden invloed heeft gehad. Na zijn Italiaansche reis, die van 1521 tot 1524 of 1526 duurde en waarvan hij met een grondige kennis der Italiaansche letteren terugkeerde, begon hij in de Italiaansche elfsylbigc verzen te dichten: Fabula do Mondego (1628) en de ecloga Aleixo (1628- ’3O), waarmede hij een nieuw tijdperk opende, als voorlooper van Diogo Bernardez en Camöes. In 1532 trok hij zich, dank zij een koninklijke toelage, van het hof terug en vestigde zich op een landelijk buiten in de provincie Minho; dit leven, in nauw contact met het land en de bevolking, geheel in overeenstemming met zijn aard, gaf aan zijn lyriek een heel bijzondere charme. Zijn oeuvre, dat behalve sonnetten, brieven, eclogen ook enkele drama’s (Os Estrangeiros, d.i. De vreemden, Os vilhalpandos, d.i. De opscheppers) omvat, schreef hij voor een deel in het Spaansch, dat de duidelijke sporen van zijn Portugeesche moedertaal draagt. Ui t g.; Carolina Michaelis de Vasconcellos, Poesias de S. de M. (Halle 1885). Lit. : Th. Braga, S. de M. e a Eschola italiana (1896) ; A. F. G. Bell, Studies in Portuguese Literature (1913). Terlingen. Sadhoc Soendar Sinjjh, Indisch asceet. * 1889 te Rampoer, sedert 1929 verdwenen. Poogde het Protestantisme, waartoe hij in 1904 bekeerde, met zijn Indische wereldbeschouwing te vereenigen en predikte op zijn reizen, ook buiten Indië, dit syncretisme. Lit.: F. Heiler, S. S. S., ein Apostel des Ostens und des Westens (41926). Zoetmulder. Sa’di, andere spelling voor > Saadi. Sadisme is genoemd naar den Franschen schrijver markies De Sade (*1740, f 1814) en beteekent den toestand van hen, wier geslachtslust wordt opgewekt door het voorwerp der begeerte te kwellen en te pijnigen. In den hoogsten graad voert S. tot lustmoord. S. wordt ook actieve algolagnie genoemd in tegenstelling met de passieve algolagnie of > masochisme. Voor zedeliike beoordeeling, zie > Sexiieele psychopathologie. p. Heymeijer.. Sadoo, priester te Gabaon ten tijde van David, hoogepriester onder Salomon (3 Reg. 1.32). Naar S., wiens nakomelingen het hoogcpriesterschap behielden tot den tijd der Maccabcërs, zijn waarschijnlijk de-Sadduceërs genoemd. Saclovva, s 1 a g b ij, > Königgratz. Saccul. . .., > Secul.... Saecularlsmc, > Laïcisme. Saedeleer, Valerius De, Vlaainsch land- schapschilder en lithograaf. * 10 Aug. 1867 te Aalst. Met George Minne en Gustaaf van cle Woestijne vormde hij de eerste groep van de zgn. Latemsche school, welke in het begin dezer eeuw te St. Martens-Latem werkte. Na den Wereldoorlog vormde S. een soort kunstenaarskolonie te Etikhove. Werk in vsch. Belg. musea. SacHtingen, Willem van, Cisterciënser leekebroeder der abdij Ter Doest, bij Brugge. Geb. te Renesse in Zeeland, f 1309 in het H. Land, beroemd door zijn aandeel in den ■> Guldensporenslag. L i t.: Biogr. Nat. Beige. Sacmund dc Wijze, geleerd IJslandsch priester, * 1056, f 1133. Reisde naar Parijs en Rome en was werkzaam te Oddi (Ijsland). Hij schreef een verloren gegane Gesch. der Koningen van Noorwegen, doch ten onrechte werd hem langen tijd de verzameling van de poëtische Edda toegeschreven. Vgl. > Edda. Saenrodam, Piete.r Jansz., schilder, * 9 Juni 1697 te Assendelft, f 31 Mei 1666 te Haarlem, waar hij meestentijds werkte. Muntte uit in architectuurschildering en hoort op dit gebied tot de grootste kunstenaars der Holl. school. Zijn kerkinterieurs (ook exterieurs) en stadsgezichten zijn vol liefde en stille aandacht geschilderd. De afwerking is zakelijk uiterst verzorgd tot in de kleinste details, maar de behandeling is altijd bezield en vol devote vereering. Behalve schilderijen liet hij een groot aantal teekeningen en ook eenige etsen na. Zijn vader Jan S. was een verdienstelijk graveur. L i t.: J. de Jong, Architectuur bij de Ned. schild, vóór de Herv.; Swillens, P. J. S. (1935). Schretlen, Sacul, gem. in het W. van het groothertogdom Luxemburg (XVI 735); opp. 1 486 ha, 530 inw.; landbouw, veeteelt. Sacvis tranqulllus In uudis (Lat.) = Rustig temidden van de woedende golven. Zinspreuk van Willem den Zwijger. Blijkbaar doelend op Ovidius’ Metamorph.ll,4lo-748, het verhaal van den in den storm rustig voortdrijvenden ijsvogel; deze hexametcrachtige regel is echter noch daar, noch elders bij do Klassieken te vinden. Misschien is een Humanist uit Oranjes tijd er de auteur van, maar bij welke gelegenheid de Prins deze leus dan aannam, is onzeker. In alle geval komt ze reeds voor op een 16e-eeuwsche penning, ter eere van „Vader Willem” geslagen, waarop is afgebeeld het nestje van een ijsvogel, dobberend op zee. Vergelijk in het gelijknamige boek van dr. H. Colijn (1934) het voorwoord „Naar aanleiding van den titel”. C. Brouwer. Sala, > Oemra. Saïawiden (Sefewidcn), Perzische dynastie, zie > Perzië (kol. 651). Safe, > Kluis (1°); Safeloket. Safed, stad in N. Palestina, in Boven-Galilea ten N. van het meer van Genesareth (XIX 384 03), 838 m boven zeeniveau, 9 442 inw. (1931). Door huisindustrie (weverij, aardewerk) en als marktcentrum voor de omliggende dorpen van beteekenis. Bekende rabbijnenschool. Wessels. Safeloket. Voor definitie zie > Kluis (1°). Het verhuren van s. is een onderdeel van het bankbedrijf. De huurvoorwaarden worden in een loket-overecnkomst geregeld. Over het juridische karakter der loketovereenkomst, naar Ned. recht beschouwd, bestaat veel meeningsverschil, aangezien het Ned. Burgerlijk Wetboek de bewaarkluis niet kent. Daaruit kunnen moeilijkheden ontstaan, bijv. bij beslaglegging op den inhoud van een safeloket. Huyswians. L i t.: O. B. W. de Kat, Effeetenbeheer (1932). Salet j-llrst-mo vemen t, beweging van Amerikaansche herkomst, welke er naar streeft, veiligheidvoor-alles in en buiten bedrijven, in landbouw en nijverheid, op den weg en in het gezin te bevorderen (> Fabriekshygiëne). Ook in Ned. vond de beweging een vruchtbaren bodern en gaf o.m. aanleiding tot de stichting van het > Veiligheidsmuseum te Amsterdam. Het verslag van het in 1926 gehouden „Nationaal-Veiligheids-Congres” behelst belangrijke gegevens voor hen, die zich met onderwbs in veiligheidsproblemen belast zien. Botman. SaHI, Aurelio, Ital. schrijver on patriot. * Oct. 1819 te Forh, flO April 1890 te San Varano bij Forli. Nam sedert ca. 1845 actief deel aan den strijd voor de Ital. eenmaking in Romagna, en sloot zich geleidelijk bij de radicale opvattingen van Mazzini aan. Hij speelde een rol in de revolutie van 1848 te Rome en werd lid van het regeerend Driemanschap, met Mazzini en Armellini. Na den val van de republiek (11 Juli 1849) trok hij in ballingschap, doch mocht in 1860 naar Italië terugkeeren. Hield zich verder onledig met het uitgeven van de nog niet gepubliceerde geschriften van Mazzini. W erken; lit., geschiedenis en vooral journalistiek. Zie : Ricordi e scritti di A.S., uitg. G. Mazzatinti {l4 dln. 1892-1905). Lit.: Enciclopedia ital. (1936, met verdere bibliogr.). hausse. -o--/- uuusse. saffier is blauw gekleurde > korund (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 688 in dl. IX); edelgesteente, hetwelk evenals > robijn volgens de aldaar beschreven methode tegenwoordig synthetisch gemaakt wordt. Als kleurende stoffen worden dan ijzer en titaan toegevoegd. Stersaffier vertoont in het inwendige een zespuntige ster (vindplaats Ceylon). De synthese daarvan is nog niet gelukt. Zernike. Saffloer, Carthamus tinctorius, plantensoort van : ’t geslacht Carthamus (Voor- en Midden-Azië, ook in ; Z. Europa), van de fam. der composieten. Deze plant ! met stekelige bladeren heeft onaangenaam riekende '■ bloemen, die eerst geel, later rood gekleurd zijn. De * daaruit gewonnen gele en roode kleurstoffen werden vroeger veel gebruikt voor het verven van zijde en S wol, voor schildersverf, onschadelijke schmink, het ] kleuren van likeur, vervalschen van > saffraan bijv. 1 in Slowakije. De beter houdbare anilinekleurstoffeii ' hebben de s. verdrongen, zoodat het gewas thans ' weinig meer wordt verbouwd. Wel is de cultuur nog f beduidend in Ned.-Indië, vanwege de zaden, die f 20-35% olie leveren, welke bijzonder geschikt is voor 1 vernis en lak. Ook als kippenvoer zijn deze zaden uit- V stekend- Bonman. P Saffraan zijn de gedroogde stempels van de saf- n traanplant, Groens sativus, fam. der Iridaceeën. De (l ‘'affraanplant is afkomstig uit den Levant, en wordt vooral in Spanje en in Z. Frankrijk gekweekt. Het h zijn kleine paarse bloemen, die in den herfst bloeien, h – De stempels worden met de hand uit de bloemen geplukt en boven een zacht vuur op zeven gedroogd t Voor het verkrijgen van 100 gram s. zijn ong. 20 000 . bloemen noodig. De werkzame bestanddeelen van de s. zijn een aetherische, gele, in water oplosbare olie – en een bittere stof, de saffraanbitter. S. wordt get bruikt voor het kleuren en aromatiseeren van spijzen, r Om den hoogen prijs wordt s. veel vervalscht, o.a. i met -> saffloer en feminel. Bosch. 3 Safrol, een reukstof, die voor het parfumeeren . wordt gebruikt. Het is de grondstof voor de bereidin van een andere belangrijke reukstof, heliotropine. – >S. wordt gewonnen uit roode kamferolie, die bij de – distillatie van kamfer wordt verkregen. Hoogeveen. Saïtlcvcn (Sachtleven), Cornelis, schilder en etser. * 1607 te Gorinchem, f 1681 te Rotterdam. ' iguurstukken (met invloed van Teniers) en landschappen (met invloed van Cuyp); ook portretten. Zijn broeder Herman (1609-1685) schilderde verwante onderwerDen. unuei werpen. L i t.: Thieme-Becker, Allg-, Künstlerlex. ■ Saga (mv. sög urj is een Oud-Noorsch of Oud-JJslandsch proza-epos met sterk verlegendariseerden historischen inhoud. Waarschijnlijk sinds de 10e eeuw i mondeling in omloop (op Ijsland draagt het volksgeheugen ze thans nog trouw verder), begonnen ze pas°in de 13e eeuw opgeteekend te worden. Naar den inhoud zijn ze tot drie hoofdgenres terug te brengen: 1° de Islendingasögur of sagas van de uit Noorwegen naar Ijsland uitgeweken familiën (ca. 930); daarvan zijn de schoonste en uitvoerigste de Egilssaga! de Njalssaga, de Laxdoelasaga, de Eyrbyggjasaga; 2° de Fornaldarsögur, die meer sprookjesmotieven en verbeeldingsstoffen dan historische reminiscenties verwerken (bijv. de Thidrekssaga- de Hervararsaga; de Völsungasaga); 3° de Eiddarasög ur, die beantwoorden, naar stof en geest, aan onzen middeleeuwschen ridderroman (bijv. Elissaga ok Rosamundu; Tristramssaga ok Isondar). Meer historische geschriften als het Islendingabok, het Landnamabók, de Heimskringla, de Sturlungasaga en de Kristnisaga, hoewel ze van de in omloop zijnde sagas gebruik maakten, staan verder af van het genre; de Konungasögur zijn levensbeschrijvingen van Noorweegsche koningen. Vgl. ook > Sage. Uit g. : Altnordische Sagabibliothek (1892 vlg) Vertalingen; Thule (Jena 1914 vlg.). Uit.: 1. Jónssou, Den oldnorske og oldislandske Litteraturs Historie ( 1920 vlg.); A. Heusler, Die Anfange der islandischen Saga (1914) ; R. Heinzel, Beschreibung der islandischcn Saga (1880); Kn. Liestöl, Upphavet til en islendske Aettesaga (1929). Buur. Sagasta, Praxedes Mateo, Spaanscli staatsman, met Canovas de bekwaamste in de 2e helft van de 19e eeuw. * 21 Juli 1826 bij Logrono, \ 5 Jan, 1903 te Madrid. Aanvankelijk ingenieur, werd S. wegens zijn agitatie tegen Isabella II in 1866 en ’66 verbannen. Na de revolutie van 1868 steunde hij het gematigde monarchisme van Prim. Na de restauratie (1874) wachtte hij vsch. jaren vooraleer Alfons XII te erkennen. Vanaf 1881 echter wisselde hij met Canovas de regeering en was hij, tot 1902, zesmaal ministerpresident. Lit. ; J. del Nido y Se?alervo, Hist. polit. y parla“*■, de p- M- S' (1915); Romanones, S. o ei politico . V.Houtte. Sage (J)uitsch leenwoord, ~ zeggen) is een uit het volk opgekomen, door verdichting opgesierd verhaal met historische kern. Van invloed op de ontwik- keling ervan zijn: persoonsverwisseling, plaatselijke 1 natuurvormen, geloof in het niet gestorven zijn van ( beroemde personen, enz. Door het historische karakter en de beperking tot het menschelijke verschilt zij van ; de mythe (> Mythologie), door het historische en gelocaliseerde van het > sprookje, door het profane van de -> legende, door het historische en het gemis aan moreele strekking van de > fabel. Beroemde s. der wereldliteratuur zijn; Trojaansche oorlog, Alexander de Groote, Oedipus, Graal, Wandelende Jood, Faust, Vliegende Hollander; specifiek Germaansche; > Beowulf, Dietrichsage, Hildebrandslied, Nibelungenlied, de sagen van > Ermanarik, Gudrun, Hunnen. Nederlandsche: Genoveva van Brabant, Vrouwtje van Stavoren, Peter de Groote. De belangrijkste soort van s. is de > heldensage. De s. kan de stof leveren tot litteraire werken: > epos, tragedie, roman, saga enz. v.i. Eerenheemt. II I Pt A TfiTl 1. Sage ten Broek, > Broek (J. h. Ie bagc ten;. Sagina, > Vetmuur. Sagitta, 1° (dierk.) het oorsteentje (otoliet) van de sacculus (> Gehoororgaan, kol. 477). 2° (Sterrenbeeld)» Piü. Sacjittaria, > Pijlkruid. ” _ ■ /Tl 1 . J i. \ ni-nnA Irl hDT Sagittarius (Boogschutter), sterrenbeeld, het negende van den Dierenriem, gelegen in een der dichtste deelen van den Melkweg. Het sterren . beeld is in den nazomer ’s avonds te vinden ten L. ( van den Arend. . i Saqittarius, > Schütz (Heinrich). Saalio, Edmond, Fr. Klassiek archaeoloog. * 9 Juni 1828 te Parijs, f 7 Dec. 1911 aldaar. Schreef artikelen in vsch. tijdschriften, doch zijn naam is vooral verbonden aan het plan en het uitvoeren van de door > Daremberg opgevatte „Dictionnaire des Antiquités grecques et latines”, waarvan hij vanat 1873 tot in 1911 (letter A tot S) de ziel geweest ■ E. De Waele. Sanmüller, Johannes Bapti s t, Kath. kerkrechtleeraar. * 24 Febr. 1860 te Wmterreute (Wnrttemberg); 1884 priester, sedert 1898 prol. Werkelijk recht te Tübingen, 1926 emeritus.^ Voor n. werken; Lehrbuch des katholisehen . Kirchenrechts [1904, 41925-’34 (onvoltooid)]; Die Papstwahlen und die Staaten 1447 bis 1555 (18901 ; Die Tatigkeit und Stellung der Kardinale bis Papst Bomfaz VIII (1896) : Die kirchliche Aiifklarung ara Hof des Herzogs Karl Eugen von Württemberg (1906 ); Der Apostolische Stuhl und der Wiederaufbau des Volkerrechts und Völkerfriedens (1919). Saaö wordt als harde kogeltjes verkregen door vochtige zetmeelbolletjes te verhitten, waardoor de buitenste korreltjes verstijfseld worden. Oorspr. was de sago uitsluitend van den sagopalm afkomstig palmsago). tegenw. maakt men de meeste sago uit > aardappelmeel. Ook de knollen van do tapioca leveren sago (tapiocasago). Al deze sagosoorten worden «la'hinHmiHHel voor sniizen gebruikt. O.v.a.Lee. Sanopalm. De echte sagoboomen beboeren botanisch tot het geslacht Metroxylon van de fam. der Palmae. Het zijn uitstoelende palmen met een nugen dikken stam, die zich op 3-jarigen leeftijd begint te vormen en na omstreeks 12 jaar een hoogte kan bereiken van 8 tot 10 m. Zij komen in de meeste tropische streken zoowel in het wild als gekweekt voor in tal van variëteiten, welke in Ned.-lndië vnl. behooren tot de soorten Metroxylon Rumphii en M. Sagus. Dijkstra. – , De Metroxylon Kumpnn is ue eigeuum» a. i lukken, de M. laeve is over den geheelen Archipel verbreid. Even voor den bloei wordt de palm geveld en in stukken gehakt, die overlangs gespleten worden. Het merg wordt er uit geklopt, met water gemengd en ■mkneed en vervolgens door doeken gezeefd. Dit meel ruwe sago vormt het hoofdvoedsel van de inheemsche bevolking der Molukken en Nieuw-Guinea. Export vindt alleen plaats uit Wcst-Borneo, Sumatra en den Riouw-Lingga-Archipel. Malaka levert ook veel sago. De sago voor Europeesch gebruik wordt op bijz. wijze bewerkt: de ruwe sago wordt gespoeld, vezeefd, gekorreld en geroosterd. Hoofdcentrum van den handel is Singapore, waar veel sago tot sagomeel en parelsago (zuiver witte of doorschijnende korrels) wordt verwerkt, meestal door Chineezen. Sago bevat 70-80% zetmeel, 0,5-3% eiwit, verder cellulose, zouten en water. S. wordt in Europa gebruikt voor soepen en in de banketbakkerij. De uitvoer van sagoproducten uit Ned.-Indië bedroeg in 1936 ong. 41 ÜÜO ton ter waarde van ong. 1 millioen gulden. Li t • J. J. Paerels, art. Sago, in : van Gorkom’s Oost-Indische Cultures (III); Spreoher von Bernegg, Tropische und Subtropische Weltwirtschaftspflanzen (I. Starke- u. Zuckerpflanzen, 1929). _ Saquenay Rivcr, rivier in de provincie Quebec (Canada), de afvloeiing van het Lake St. Jphn. /a\ ; mondt uit in de St. Laurens met een zeer breed, fjordachtig dal. _ , Valoncia Saqunto, stad in de Spaansche prov. Valencia (41C33'N., 2°6'0.) met ca. 40 000 inw. en uitvoer van wijn en brandewijn. Bezienswaardig zijn de Romeinsche oudheden (theater, circus), overblijfselen van het Rom. Saguntum. Dit was met Rome bevriend. De inname van S. door Hannibal in 219 v. Chr. was de aanleiding tot den 2en Pumschen oorlog. Tot 181 i heette S. M urv ied r o. Sahagun, Bernardinus, Minderbroeder. + 1690 Missionaris in Mexico, beroemd door zijn klassiek werk over de gesch. van „Nieuw Spanje”. De groote sympathie voor de Indianen en de zeer scherpe afkeuring van het optreden van sommige veroveraars waren oorzaak, dat het handschrift eerst veel later werd gedrukt (de beste mtg. is die v. Bustamente 1829; Fransche vert. v. Jourdanet 1880; ged Duitsche v. Seler 1927; Engelsche v. Bandleier 1932). Lit • Icazbalceta, Codice Franciscano. Siglo AVI (Mexico 1889, 267 vlg.): J. Bouwman B. de S. en zijn wetensch. missiearbeid onder de Azteken (in ■ CoUect. ü-onp Neerl I, 241 vlg.); L. Lemmens, Gesch. hranzis kanermissionèn (1929, 202 vlg.); R. Richard, La „Conquête spirituelle” du Mexique (1933, 54 vlg.). v.d. Borm . Sahak, > Isaac (de Groote). ‘ Sahara of Groote Woestijn beslaat neei N Afrika, met uitzondering van de Atlaslanden; is een machtig scheidingsgebied tusschen kwarten en Blanken. Opp. ca. 6 180 000 km2. Zie kaarten Afrika (I 620 en 636). De S. bezit feitelijk een tamelijk groote verscheidenheid van landschappen, waarvan de voor, naamste de volgende zijn: 1° rotswo « H® ® ” . of hammeda’s, zooals El Eglab, Oegarta, Adrar m het ■ W Tadmait, Tassili, Ahnet, Hoggar, Iforass Air, i Tibesti, Ennedi in het centraal gedeelte, de Arabi > sche woestijn tusschen Nijl en Roode Zee gelegen. 2 . Zandwoestijnen, w.o. de labysche woestijn, – die het O. beslaat, de Erg Edeyen, de Oostelijke en de 1 Westelijke ergs, in het N. van de S. de Erg Iguidi, en t de Erg Ech Chech in het W. 3° De kiezel woestijnen, die nl. een uitgestrekt deel innemen van 1 de Libysche woestijn. 4° De Tanezr a u f t s, zon-1 der bronnen en derhalve levenloos, vooral ten L. van dc S. 5 De jonge vulkanische bergtoppen, die plotseling omhoog rijzen boven de hen omringende oude schiervlakten: Tibesti, waar de Emi-Koussi 3 400 m bereikt, Hoggar, waarvan de hoogste top 3 000 m telt en de Aïr. 6° De lage bekkens, o.a. El Djoef, de Sjotts, het Tsaadgebied, de vlakten van Mauretanië. 7° Deoaseng roe pen, welke sporadisch voorkomen, ofwel langgerekte ketens vormen in fossiele rivierbeddingen zooals de wadi’s Ighargar, Saoera, Dra, Rhir, Tamanrassetj Tafassasset. Deze drooggelegde dalen zijn bewijzen van den grooteren watervoorraad, die vroeger aanwezig was in de S. en die nl. door onthoofdingsversehijnselen aanmerkelijk verarmde. bewoners van de S. behooren meestal tot het blanke ras, behalve de zwarte Tibboe’s die meester zijn gebleven van het Tibesti-gebergte en van de omliggende gebieden. De N. Sahara is in het bezit van de Arabische nomadenvolken w.o. de Chaamba’s; de Zuidel. S. en gedeeltelijk de centrale woestijn worden beheerscht door Berbers w.o. de Toearegs. Deze volken hebben echter in hun oasen talrijke Negers ingevoerd, die voor hen werken De nomadenstammen leven dus van de opbrengst van hun kudden alsmede van die hunner oasen. Het berooven van de karavanen is, sedert de Europ. bezetting veel minder loonend geworden, en dit heeft ook voor gevolg gehad dat de woestijnbewoners huneconomisch leven hebben gewijzigd, In den harden strijd voor het levensonderhoud speelt het water een hoofdrol ; trouwens de verdeeling ervan geschiedt methodisch en de bevloeide oasen leveren een rijken oogst op, w.o. vooral de dadels. Het verkeer heeft steeds bestaan tusschen de Blanken en de Negers, niettegenstaande de groote hindernis der Woestijn, waar slechts één stroom er in geslaagd is het N. met het Z. in verbinding te stellen, nl. de Nijl.’ Reeds in de Oudheid bestonden er karavaanwegen tusschen de Middellandsche-Zeekusten en de Soedanlanden. Gedurende de M.E. werd Soedan en zelfs Aequatoriaal-Afrika door den Islam overweldigd en ontstonden er handelsbetrekkingen langs de karavaanwegen. Sedert de Europ. bezetting werd het verkeerswezen gemoderniseerd: het aanleggen van spoorwegen tot in het grensgebied van de woestijn, daarna het autovervoer en eindelijk het inrichten van een vliegdienst. Thans is het mogelijk per vliegtuig in twee dagen tijd, van de Middellandsche Zeekust (Algiers) tot Gao te reizen, om dan verder Belgisch Kongo te bereiken Frankrijk heeft het ontwerp opgevat een trans-bahanschen spoorweg aan te leggen. Voor politieke indeeling, zie krt. t/o kol. 536, dl I L i t.: H. Schirmer, Le Sahara (1893): B. F. Gautier en Lasserre, in: Les Territoircs du Sud de I’Algérie (Algiers 1922); E. F. Gautier, Le Sahara (1928)- G Hardy Le Sahara (1930) ; E. F. Gautier, La Conquêtè du Sahara (1919) ; vsch. art. in : Annales de géographie, Geographical Journal, Renseigncments colouiaux du ComHe de 1 Alnquo franpaise, La Géographie, Geological Survey, Bulletin de la Société khédiviale de géo?raphie, uitgaven van het Ministero delle Colonie . . V. Ashroeck. Sahih (Arab., = gezond, authentiek), naam van de twee voornaamste canonieke traditieverzamelingen m den Islam (> Hadis). 8 ■ aJ Tabari’ Joodsch astronoom, vertaalde m het van de 9e eeuw voor het eerst den -> Almagest van Ptolemaeus in het Arabisch. , Mohammedaansche literatuur (sub Bloeitijd, in Syrië). XXI. 6 Siugon, hoofdstad van Cochin-China, Z.O. Azië (111 448 H 7). Ca. 130 000 inw. (10 % Blanken). S ligt in een moerassige delta; de stad is regelmatig gebouwd, heeft vele regeeringsbureaux, een sterrenwacht en een radiostation. S. is uitvoerhaven van rijst. In het Z.W. sluit bij S. aan Cholon (ca. 200 000 inw waarvan 50 % Chineezen). Hier zijn de industrieën gevestigd (hout, leer, glas). b. is de zetel van den apost. vicaris van Saigon. Mgr. J. M. Sailer. Saikaido, andere naam voor > Kioesjioe. saitcr, 1 Joh a n n Mich a ë 1, Kath. theo- I l°on' M 17,^0V; Xlsl te lAresing bij Schrobenhausen, t M Mei 1832 te Regensburg. Was eerst Jezuïet, tot de orde in 1773 werd opgeheven. Daarna zette .bij zijn priesterstudie voort, werd professor te Dillingen tot 1794, besteedde de volgende jaren aan reizen en schrijven, was 1800- ’2l professor te Landshut, 1829- ’32 bisschop van Regensburg. S. was een der leiders van het verzet tegen Rationalisme en Aufklarung, zoowel in de theologie als in het kerkelijke leven. Zijn irenische gezindheid en de moeilijke tijdsomstandigheden waarin hij leefde, stemden hem tot mildheid jegens andersdenkenden, hetgeen somwijlen de verdenking van indifferentisme op hem laadde. Doch zijn trouw aan het Kath. geloof en de Kath. Kerk staat buiten allen twijfel, en zoowel door zijn persoonlijken omgang als door zijn vele ascetische geschriften heeft hij een bijuibmorfend gUnStigen invloed °P ziin tijd en omgeving r L-IS: huüz’ sc^of S. und seine Zeitgenossen (1932) • ooq uUI-(IX)' .. Pauwels. 2°Sebastian, Norbertijn. * 12 Febr 1714 te weissenhorn, f 7 Maart 1777 in Obermarchtal. S. was een kanselredenaar in den trant van Abraham a Sancta j ara; nij liet gewaardeerde ascetische geschriften na doch wordt vooral vereerd als de vader van de Zwabische dialect-poëzie; in deze taal dichtte hij vsch tooneelstukken. Th. Hij man. L\ h TTL* Goovaerts, Ecrivains etc. de PO. de Prémontre (H 1902, 122; 111 1907, 178 ; IV 1909, 301). Saillant (k rij g s k.), uitspringende 'hoek of bocht in vestmg-enceinte, verdedigingslijn of stelling. SaiHy-bij-Lennik (Fr.: Sailly-les-Lannov), gein. in Fr.-Vlaanderen (XI 144 E 3). Ca. 980 inw Iransch-sprekend. Textielnijverheid en landbouw’ Klooster van de Zusters van den H. Paulus Saürm-nticer, meersysteem in het Z.O. van hmland (X 720 C 3), sedert 1856 door het Saïma-kanaal met Wipoen aan de Finsche Golf verbonden. Met 28 sluizen wordt een hoogteverschil van 76 m overwonnen. Het gebied om het S. is het landschap > Savo. _ fr. Stanislaus. Sainghin-en-Weppes, Fr. naam voor > omgem-in-Wepe (in Fr.-Vlaanderenï. Het bisdom Meissen omvat het geheele gebied van den vrijstaat. Het had reeds bestaan van 968 tot 1681, toen het tengevolge van de Reformatie opgeheven werd. Later werd S. een apostolisch vicariaat, dat in 1921 weer tot bisdom Meissen, onmiddellijk onder den H. Stoel, werd verheven. Residentie te Bautzen. 2° Provincie van raidden-Pruisen (IX 676 D/E 2-3). Opp. 25 274 km2. Het is de meest versplinterde provincie van Pruisen. Door Anhalt wordt het bijna geheel in tweeën verdeeld. S. behoort gedeeltelijk tot het Duitsche middelgeb. In het W. ligt de Harz met den Broeken (1 142 m). Ten Z. van dit heuvelland ligt de Goldene Aue. Het Noordelijk gedeelte van Saksen heet de Altmark en is zeer vruchtbaar. Hoofdrivier is de Elbe met Schwarze Elster, Mulde en Saaie. S. telt ca. 3 400 000 inw. (86 % Prot., 7,4 % Kath.). Van den bodem is 70,1 % voor landbouw en veeteelt in gebruik, 22,0% is door bosch ingenomen. Landbouw (vnl. aardappelen en suikerbieten) vooral in de Goldene Aue en de Magdeburger Börde (26 % van den bodem is grootgrondbezit). S. bevat veel mineralen en delfstoffen, ynl. bruinkolen (33 % van geheel Duitschland), bij Weissenfels en Merseburg in dagbouw ontgonnen. Verder kalizouten bij Stassfurt, koper- en zilvererts bij Mansfeld en in den Harz. In Merseburg chem. industrie. In Halle en Maagdenburg machinefabrieken. Hakewessel. B) Geschiedenis. 1 ° Hertogdom. De Saksers worden het eerst door Ptolemaeus vermeld als woonachtig in het tegenw. Sleeswijk-Holstein. In de 3e en 4e eeuw n. Chr. breidden zij zich Zuidwaarts uit en werden verdeeld in vier groepen: Westfalen, Oostfalen, Engeren, en Noord-Albingiërs. in 449 stak een gedeelte naar lirittannië over. Na 30-jarigen strijd (772-804) werden de S. door Karei den Grooten onderworpen, die er liet Christendom invoerde en vsch. bisdommen stichtte: o.a. Bremen, Verden, Munster en Paderborn. Toen de centrale macht der Karolingers verzwakte, verhief zich een zekere graaf Ludolf, die wellicht van Widdukind afstamde, tot hertog van Saksen. Aan zijn opvolgers kwam het Duitsche koningschap (van 919 tot 1024). Keizer Lotharius van Supplinburg schonk het hertogdom aan zijn schoonzoon, Hendrik den Trotschen van Beieren (1137); diens zoon, Hendrik de breidde zijn gebied sterk uit: van den Rijn tot de Elbe, van Noord- en Oostzee tot het Opperduitsche bergland, maar in zijn strijd met Barbarossa werd hem bijna alles afgenomen (1180). Het oorspronkelijke Saksenland werd verbrokkeld, met als voornaamste kern Bnmswijk-Luneburg (het latere Hannover); slechts in het Zuid-Oosten bleef een hertogdom Saksen onder Bernhard van Askaniën over. In 1260 werd dit nog gesplitst in Saksen-Lauenburg en Saksen-Wittenberg, het laatste verkreeg de kcurvorstelijkc waardigheid. In 1423 kwam het Wettinische huis aan de regeering met Frederik, markgraaf van Mcissen en landgraaf van Thüringen. Onder zijn kleinzonen had weer een splitsing plaats: de Emestinische linie met de keurvorstelijke, en de Albertinische met de hertogcbjke waardigheid. Op den duur viel dit laatste gedeelte uiteen m de Thüringsche staatjes. Tijdens de Reformatie ging liet keurvorstendom geheel tot het Protestantisme over (keurvorst Fredenk de Wijze was de eerste en voornaamste beschermer Luther), doch Frederik August I (1694-1733) de Sterke, werd Katholiek en liet zich tot koning van 1 olen kiezen. Zijn zoon Frederik August II volgde hem in beide waardigheden op; Frederik August II i (1763-1827) zag zich Polen weer ontgaan, doch werd , onder Napoleon lid van den Rijnbond, verkreeg den i titel van koning van Saksen en het bezit van het i hertogdom Warschau. i – Koninkrijk. Wegens zijn trouw aan Napoleon , e'schten op het Weener Congres Pruisen en Rusland, ‘ dat Saksen geheel aan Pruisen zou toegewezen worden, i doch Pruisen verkreeg slechts een deel, dat sindsdien i de Pruisische provincie Saksen uitmaakt. Het kleinste ; deel bleef koninkrijk. Onder Frederik August II (1836- ; ’54) werd een in 1831 afgedwongen constitutie gehandhaafd; in 1848 werden de volksrechten aanzienlijk uitgebreid: algemeen kiesrecht, vrijheid van drukpers en vergadering. Toen men ook nog de afkondiging eischte van de „Duitschc Grondrechten”, zooals het Parlement van Frankfort deze had opgesteld, ontbond de regeering den Landdag. Dit gaf aanleiding tot een opstand, die echter met behulp van Pruisische troepen in 1849 werd bedwongen. Onder koning Jan (1854-’73) leidde Von Beust (1858-’66) als minister-president de regeering. Na de nederlaag van Oostenrijk, welks partij S. gekozen had, moest S. lid worden van den Noord-Duitschen Bond. Onder koning Albert (1873- 1902) nam het socialisme sterk toe, dat onder zijn opvolger en broer, George (1902-’O4), uit alle kiesdistricten, op één na, socialistische afgevaardigden naar den Rijksdag zond. In Saksen zelf kon het geen meerderheid krijgen wegens de toepassing van het Pruisisch „DrieklasscnstelseP’.De laatste koning Frederik August 111 (1904-’18), werd afgezet. on wr •• i . „ – . _ _ 3 Vrijstaat. Op 10 Nov. 1918 werd de republiek uitgeroepen. In Jan. 1919 kwam een Nationale Vergadering bijeen en in 1920 werd de grondwet ingevoerd, die naar die van Weimar was gemaakt. De nieuwe regeering, meestal uit socialisten en communisten bestaande, was vrij onvast; op 10 Maart 1933 maakte zij plaats voor een rijksstadhouder, door Hitler benoemd. De rijksstadhouder heeft te zorgen, dat de voorschriften van den rijkskanselier worden nagekomen. Daarom kan hij zich met alles bemoeien en heeft de nog bestaande Landdag zoo goed als geen invloed. Hij vertegenwoordigt S. in den Rijksraad. L i t.; O. Kaemmel, Sachs. Geschichte (1912). Derics. Saksen-Altenburjj, naam van een vroegèren staat in het Duitsche rijk (sedert 1922 deel van Thüringen). Opp. 1 323 km2. Saksen-Gotha, naam van een vroeger Duitscli staatje, in 1566 ontstaan. In 1825 met Coburg vereenigd. Saksen-Mcininjjcu, naam van een vroegercn staat in het Duitschc rijk aan den Zuidkant van het Thuringer Woud. Opp. 2 468 km2. In 1918 werd het een vrijstaat; trad in 1920 toe tot Thüringen. Saksenspiegcl, in het Latijn geschreven, daarna m het Nedersaksisch overgebi-acht rechtsboek, samengesteld in de eerste helft der 13e eeuw, o.m. uit geldend gewoonterecht en vsch. rijkswetten en wijsdommen door den schepen Eyke von Repgau (> Eike von Repgow). De S. bevat een boek met landrecht en een boek met leenrecht. Een veertiental stellingen uit den S zijn door paus Gregorius XI veroordeeld als ketterseb.' Vooi latere rechtsboeken (o.a. Deutschenspiegel Schwabenspiegel en vsch. stedel. rechten) is de S. van richting gevende beteekenis geweest. De Brandenburgscho rechter en edelman Johan von Buch bewerkte omstreeks 1326 den tekst, voegde daaraan glossen toe (op landrecht-gedeelte) en vergeleek den S. met Rom en canoniek recht. Het meest bekende handschrift cener Ned. bewerking is te danken aan den geestelijke Pieter van Scouwen (1461). . . T-r lOinnil – T.V „ 1,1, _,l 1- /i QQQ \ . T T Ui t g.: Homeyer (31861); Eckhardt (1933); J. J. Smits, in: Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdh. en Wetgeving (22 1872, Holl. Saksensp.); B. J. L. baron de Geer van Jutphaas (2 dln. 1888). —L i t.: W. Möllenberg, Eike v. Eepgow u. seine Zeit (1934); de Geer van Jutphaas (in : Rechtsg. Mag. 1888, 45 vlg.); over de Illustratie van S • K v Amira, Die Dresdener Bilderhandschnft des S. (1902-'26). Hermesdorf. Saksen-Weimar, naam van een vroeger groothertogdom in Thüringen in het Duitsche rijk (sedert 1816). Opp. 3 610 km2. In 1918 werd het een vrijstaat, die in 1920 in Thüringen opging. Saksisch, de taal der in N.W. Germanië gevestigde Saksen, ten tijde van Karei den Grooten en Lodewijk den Vromen, ons bekend door den > Heliand, de Genesis en enkele kleinere bronnen. Later heet het S. Middel- (tot ca. 1600) en Nieuw-Nederduitsch (> Duitsch). Grenstusschen S. en -> Frankisch in het W. is de IJsel. Van het S. moet het -> Angelsaksisch scherp onderscheiden worden. Lit.: Gallée, Altsachs. Gramm. (21910). Marman. Saksisch porselein, andere naam voor > Meissener porselein. ,T Saksisch recht, > Saksenspiegei; Volksrech- „ i- – rr U*i 1 C\ Kiilr TCa.a.r»- gal, een der Kaapverdische Eli. (I 520 bijk. Haapvérd. EU.); hoofdplaats Santa Maria. Sala. gedeelte van de > c u r t i s. c»in ïn 704- D4Ï met S 100 mw. Sala, stad m Zweden (AV ui wj mei o iw uiw. Twee km ten Z.W. van S. ligt de zilvergroeve, die in het begin der 16e e. in bedrijf genomen werd en nu nog wat erts levert. Salabangka-eilanden, eilandengroep, gelegen op een evenwijdig aan het Z.O. schiereiland van Celebes, Ned.-Indië (VII 160 B 2), loopende bank, van den vasten wal gescheiden door de goed-bevaarbare Straat Salabangka. De op deze eilanden gevestigde handelaren bevaren de O. kust van Celebes voor het opkoopen der boschproducten damar en rotan. De haven van Salabangka op het eiland Kaleroean wordt geregeld door booten der K.P.M. (Kon. Paketvaart Mi].) aangedaan. Uitvoer van boschproducten, gedroogde visch, schildpad en tripang. Olthof. Saladine. Historie van Saladine. Onder dezen veranderden titel werd omstr. 1483 gedrukt het Middelned. gedicht Hugo van Tyberien, een bewerking van het Fransche Ordene de Chevalerie, toegeschreven aan Hein van > Aken. Feitelijk in den vorm van een verhaal een mooi didactisch gedicht ter verheerlijking van het ridderwezen. Vgl. > Saladijn. ViUl 11CU uuucivYVüvi.. – j ui t g ■ Het gedicht is in dne tamelijk sterk van elkander afwijkende redacties tot ons gekomen; volgens een Brusselsch hs. werd het uitg. door J. Fr. Willems, Belgisch Museum (1842) ; volgens het Comburgsche hs. door E. Kausler (1866) ; volgens een Oxfordsch hs. door F. A. Snellaert (1869). v- Mierlo. _ – i > •' ? ,1 T)nvnno ITV Salado, 1° rechter zijrivier van de Parana in Argentinië (II 808 D 2-3); ontspringt in het Cordilleragebergte, stroomt door het Chaco-gebied, vormt groote moerasgebieden en mondt uit bij Santa Fé. 2° Rivier in het pampasgebied van Argentinië; mondt bij Rio de La Plata in den Atl. Oceaan uit. Saladiin (Arab. salah oed din, = gaafheid des géloöfs), eerste sultan van Egypte uit het geslacht der Aiiocbicden na den val der Fatinuden. 11 37 te' tekrit, + 4 Maart 1193 te Damaskus. Na groote véroveringen in Egypte (1164-'74) annexeerde hl] Syrië (1174-’B7) en vernietigde in zijn strijd tegen de Christenen ten slotte het koninkrijk Jerusalem (1187- ’92). Hij was een fanatiek Mohammedaan, die echter ook tegenover de Christenen vaak zijn ridderlijke eigenschappen toonde. Li t. : Lane-Poole, S. and the fall of the kingdoxn of Jerusalem (1898) ; Kncyclopédie de I’lslam onder de trefwoorden Aiyubides en Saladin. WdchteTS. Salah ad Din, > Saladijn. Salak, vulkaan ten Z. van Batavia, 2 211 m hoog. De krater is grootendeels door erosie verdwenen. Er zijn enkele solfataren, verder is geen werkzaamheid bekend. Salamanca, hoofdstad der gelijkn. Spaansche prov. in Leon (40°67' N., 6°39' W.), aan de spoorlijn San Sebastian—Lissabon. Ca. 46 000 inw. Bisschopszetel. Beroemde univ., gesticht onder Alfons IX van Leon (1188-1230). Uitvoer van chemicaliën, lederwaren, meel en aardewerk. S., het oude Salmantica, is een stichting van de Liguriërs en werd in 217 v. Chr. door Ha,nnibal ingenomen. Sipman. Bezienswaardigheden. Van het Romeinsche Salmantica is nog een boogbrug bewaard gebleven. Overige monumenten: uit den Romaanschen tijd de St. Martinus en de St. Marcus, uit den overgangstijd naar de Gotiek de oude kathedraal. De in samenhang daarmede gebouwde zeer fraaie en nieuwe kathedraal vertoont laat-Gotische en Renaissancevormen (1609, arch. Gil de Hontanon). Het is een 3-beukige hallenkerk met 106 m hoogen toren. De vieringkoepel is Barok. Zeer veel monumenten dateeren uit de Platereske periode (zie > Spanje, sub Bouwkunst), o.a. de St. Esteban (archit. Juan de Alava) en de Espiritu Santo, het universiteitsgebouw, en vsch. paleizen. Uit den Baroktijd de Jezuïetenkerk Seminarie Conciliar, een prachtige koepelkerk (1617). Van > Churriguerra is het 18e-eeuwsche raadhuis op het beroemde plein Plaza Mayor (zie afb. in kol. 517 in dl VII). v' Emhden. Salamanders (Urodela, Caudata), een orde van de klasse der > amphibieën, hebben een gerekt lichaam, een vrij grooten, afgeplatten kop en vrij langen staart (zie plaat t/o kolom 208 in dl. II). Op bovenen onderkaak en het gehemelte staan tanden. De s. worden in drie fam. verdeeld. De fam. der s. (Salamandridae) hebben een hagedisvormig lichaam en verliezen bij de gedaanteverwisseling meestal de kieuwen. In Ned. leeft de gevlekte landsalamander of vuursalamander. Van het geslacht watersalamander (Molge, Triton of TMturus) komen in onze streken voor; de groote watersalamander (M. cristata Laur.), 16 cm lang, met zwarten rug en rooden buik; de kleine watersalamander (M.vul-aris L.), 11 cm lang, zeer algemeen, bruingrijs met zwarte vlekken (mannetje) of zwarte strepen (wijfje); de alpenwatersalamander (M. alpestris L.), 10 cm lang, met grijzen of bruinen rug en oranjeroode (mannetje) of gele (wijfje) onderzijde. In de bergen van Midden-Europa leeft de > alpensalamander. In de meren van Mexico komt de ■> axolotl (Amblystoma mexicanum Cope) voor, donker bruingroen, 20 cm lang, die zelden volwassen wordt en zich als larve met uitwendige kieuwen voortplant. De andere fam. zijn; de vischsalamanders, reuzensalamander en de olmen (> Olm). Keer. Sidamandra, > Landsalamander. Salambria, nieuwere naam van > Peneus (zie aldaar, sub 2°) in Thessalië. . – „ v o i 1 a n ri in dft (xOli V3H Salami*, 1° Grieksch eiland in de uoii van Aegina (X 11,384 E 5). Opp. ca. 90 km2, ca. 15 000 inw., waarvan ca. 8 000 in de gelijknamige hoofdstad. Bij S. behaalde in 480 v. Chr. de Grieksche vloot de overwinning op de Perzen. 2° In de Oudheid: stad op het eiland Cyprus. De H. Paulus heeft hier gepredikt (Act. 13.6). Salamina, Antonio, Ital. staatsman. * 13 Aug. 1853 te Troia, f 9 Dec. 1931 te Rome. Aanvankelijk prof. in administratief recht te Rome; sedert 1886 conservatief volksvertegenwoordiger, minister in 1899- 1900, 1906 en 1910; minister-president in Maart 1914; niettegenstaande de oppositie van Giolitti, verklaarde hij den oorlog aan Oostenrijk op 22 Mei 1916; hij trad af op 10 Juni 1916. Na den Wereldoorlog vertegenwoordigde hij zijn land te Versailles en te Genève; later ging hij over tot het fascisme en werd senator in 1928. Werken; La neutralita italiana (1928); L’intervento 1915 (1930). Cosemans. Salangaan, Collocalia nidifica, is een zwaluw ter grootte van onze oeverzwaluw. Zwartbruin met metaalachtigen weerschijn. De staart is iets gespleten, de pooten zijn kort, de snavel is klein, haakvormig. Zij bouwen uit het speeksel, soms met strootjes vermengd, een nest, dat een lekkernij is voor velen, vooral voor Chineezen. Bekend zijn deze nestjes vooral van de Zuidkust van Java, maar zij worden ook gevonden aan de kusten van Eng.-Indië en China. Salaria, Via, (Lat., = Zoutweg)oude Romeinsche weg, vanuit Rome oorspr. naar het gebied van de Sabijnen, later doorgetrokken over de Apennijnen tot de Adria. Salas Barbadillo, Alonso Jerónimo de, Spaansch schrijver. * 1681 te Madrid, f 1636 aldaar. Had een avontuurlijke jeugd, waarin hij gevangenschap en verbanning onderging. Schreef „Curioso y sabio Alejandro”, satyriseh-novellistische levensschetsen. Voorn, werken; La hija de Celestina o La ingeniosa Elena (1612) ; Caballero puntual (1614); Corrección de vicios (1615); Don Diego de noche (1623). L 11. : M. P. D’Aglosse, Molière, Searron yB. (1888); M. Herrero, Imitación de Quevedo (in: Rev. Avunt 1928, 307). yßorst\ Salat, de voorgeschreven, vijfmaal daags te verrichten ritueele_ oefening der Mohammedanen, die na de wettelijke reiniging op elke willekeurige plaats kan verricht, worden en die bestaat uit het prijzen van Allah en Mohammed, Koranreciet en geloofsbelijdenis, verbonden met in bep. volgorde voorgeschreven lichaamsbewegingen. Zoetmulder. Lit. : Th. Juynboll, Handl. Mohamm. Wet (31925)! Salatiga, gem. in de afd. Semarang, prov. Midden-Java (XIV 496 F 3); 24 274 inw. (eind 1930), w.o. 1 977 Eur., 1 822 Chin. en 114 andere Vreemde Oosterl. Bergstadje, goed klimaat; vacantieoord. Kath. kerk (Jezuïeten) en Kath. scholen. Doorsnede door een gang met salband (bij a). Salawati, eiland behporende tot de Radja Ampat op de Noord-Westkust van Nieuw-Guinea (XVII 816 C 2). De Westkust bestaat uit kalksteen (ca. 300 m hoog), de Oostkust is laag met uitgestrekte sago- en klapperplantingen. De bevolking is voor het meerendeel Mohammedaansch. Salband (g e o 1.), de doorsncllere afkoeling eenigszins afwijkende structuur vertoonende wand van een -> gang. De grondmassa is fijnkorreliger dan die van de hoofdmassa van de gangeneventueel ook glazig. Salangaan met nest. Salbato (m uz i ekt e r m): met springenden strijkstok. Saldanba. Joao Car 1 o s de Oliveira e Daun, (eerst markies, later) hertog van, Portug. maarschalk en staatsman. * 17 Nov. 1790 of 1791 te Arinhaga, f 20 Nov. 1876 te Londen. Van moederszijde een kleinzoon van Pombal. Trad reeds vroeg in den staatsdienst, en werd herhaaldelijk minister, weigerde echter Dom Miguël te dienen en speelde aan de zijde van Dom Pedro een belangrijke rol in den Miguëlisten-oorlog (zie -> Miguël). Na de Septemberrevolutie van 1836 ging hij voor tien jaar in ballingschap; in 1846 naar het vaderland teruggekeerd, wisselde hij om beurten de rol van hoofd der regeering (1846- 49, 1861-’56, 1870) met die van leider van de oppositie af. Tusschen ]B5l -T)6 heerschte hij zoo goed als onbeperkt als dictator over Portugal. In zijn jeugd was hij met gematigd liberale denkbeelden ingenomen, in 1852 stond hij aan het hoofd van een nieuwe vrijzinnige partij, de zgn, regenerador; op het einde van zijn leven werd hij clericaal en behoudsgezind TT 7 tr, . . . O Werken; Mémoires (in het Engelsch, uitg. Carnota 2 dln. 1880). Li t. : Oliveira Martins, Portugal contemporaneo (2 dln. 1881 ; herhaaldelijk herdrukt en verbeterd)- Louw. Saldanhabaai, baai in Z. Afrika aan den Atl' Oceaan (33°Z., 18°0.), ten N.W. van Kaapstad; diep en veilig; zoo genoemd naar Antonio de Saldanha, die in 1603 deze baai en den Tafelberg ontdekte. SaUlihahuiM is in de boekhouding een staat, aangevende de debet- en creditsaldi der rekeningen in het grootboek. Zij is een hulpmiddel ter vereenvoudiging der opstelling van de balans. Daarnaast wordt ze even“ eens gebruikt als balans, op korten termijn, In de weekstaten van de Ned, Bank vindt men een dgl. s. toege-P _ C. Janssens. Saldilijst (boe k h o.u d k.) is een lijst, welke getrokken wordt uit de verschillende bijboeken, ten einde; het totaal in die bijboeken voorkomende saldo te kunnen vergelijken met het saldo van de betreffende groepenrekening in het grootboek. In de practijk gebruikt men hoe langer hoe meer in plaats van s. tellingenstaten, waarin voorkomen: de beginsaldi, de debiteeringen,.de crediteeringen en heteindsaldo. Deze vorm verdient de. voorkeur met het oog pp de verdere localiseering van eventueele fouten., ij. Janssens. Saldobiljjet is het biljet, waarop een rekening- houder aan zijn bank zicli accoord verklaart met het door de bank opgegeven saldo der rekening per een bepaalden datum. Sale, nakomeling van Sein, en een der oudvaders na den zondvloed (Gcn.10.24). Sale, Antoine de la, een der beste vertellers in proza uit de 16e e. (* 1383, \ na 1469), die met aijn Petit Jehan de Saintré (uitg. Gui■chard, 1843), waarin een hofpage door de liefde van rzijn Dame des Belles Cousincs tot volmaakt ridder gevormd, het moet afleggen tegen een plompen monnik, de moderne novelle aankondigt. Van hem zijn nog La Salade over regeeringskunst (1440); La Salie, zedenkundig (1461); L e Réconfort de Madame de Fresnes (1468), een episode uit den honderdjarigen oorlog. De Quinze Joyes du Mariage en Cent nouvelles nouvelles, die hem ook worden toegeschreven, schijnen wel niet van hem te zijn. Lit. : J. Nève (1903); W. Soederhjelm, La nouvelle Ir. au 15e s. (1910). V. Mierlo. Saleb, > Salepknollen. Salèh, Raden, Javaansch schilder. * Ca. 1814 te Semarang, f 23 April 1880 te Buitenzorg. In 1830 ging S. naar Europa, werkte daar onder leiding van Schelfhout en Kruseman, maakte reizen door Europa en Algiers, en keerde ca. 1851 naar Java terug. S. schilderde vooral dieren en dierengevechten, maar ook landschappen. Olthof. Saleiei* of Sala j a r, eiland, gelegen ten Z. van het Z.W. schiereiland van Celebes, Ned.-Indië (VII 160 B 3), administratief behoorende tot het gouvernement Celebes en Onderh., afd. Bonthain, onderafd. Salajar. Hoofdplaats: Bèntèng. Behalve het hoofdeil. behoort een aantal kleinere eil. tot dezelfde onderafd. In 1930 telde het hoofdeiland 69 937 inw. (6 Europ., 274 Chin. en 6 andere Vreemde Oosterlingen). De O. helft is hoog en daalt steil naar zee af, de W. is lager en daalt geleidelijk. Het eil. is ongeveer 80 km lang bij een grootste breedte van 13 km. Landbouw (klappercultuur) en vischvangst. Veilige reede. OUhof Saleilles, Raymond, rechtsgeleerde. *1855 te Beaune, f 3 Maart 1912 te Parijs. Achtereenvolgens prof. aan de rechtsfaculteiten van Dijon en Parijs. S. was een van de eersten om do aandacht van de Fransche rechtsgeleerden te vestigen op de bewerking van liet nieuw Duitsch Burgerlijk Wetboek, vnl. met zijn „Essai d’une théorie générale de I’obligation d’apres Ie projet du code civil allemande” (1890, 21901). Eveneens is hij baanbreker geweest in het strafrecht met zijn theorie over de aanpassing der straf aan de psychologische geaardheid van den delinquent (L’individualisation de la peine, 1896); hij had grooten invloed op de wetgeving op de arbeidsongevallen (Les accidents de travail et la responsabilité civile, 1897), en zijn studiën over den rechtspersoon (De la personnalité juridique, histoirc et théorie) zijn van overwegend belang. Merkwaardig is ook zijn Traité de la déclaration de la volonté (1901). Rondou. Saieius Bassus, Romeinsch dichter uit Nero’s tijd. Door Tacitus wordt hij als voornaamste representant der poëzie voor die dagen beschouwd. Werken verloren. Salem, 1° vaak gebruikte naam voor > Jerusalem. 2° Stad in den staat O b i o (Ver. St. v. N.Amer.) nabij Pittsburg. Ca. 11 000 inw. Metaalindustrie. 3° Hoofdstad van den staat Orcgon (Ver. St. v. N.Amer.). Ca. 26 000 inwoners. <4° Voorstad van Boston in den staat M a s s a e h use 11 s (Ver. St. v. N.Amer.). Ca. 43 000 inw. Leeren metaalindustrie. D. Brouwer. 5° Badensche gemeente aan de Aach, 6 km N.O. van het Boden Meer; ca. 700 (Kath.) inw. In de nabijheid de voormalige abdij S. (ook; Salmannsweiler), eertijds de belangrijkste Cisterciënser abdij in Zuid-Duitschland, gelegen nabij het Meer van Konstanz; werd gesticht in 1134 en in 1802 opgeheven. De abt kon sinds 1464 het subdiaconaat toedienen. De kloostergebouwen zijn bezit van de voormalige groothertogelijke familie van Baden. Th. Heijman. Salepknollen (Tubera salep), knollen van verschillende orchideeënsoorten, o.a. Orchis purpurea, morio, latifolia en militaris, Anacamptis pyramidalis. Gymnadenia conopea en Platanthera bifolia. Zij bevatten veel reservevoedsel in den vorm van zetmeel en suikerhoudend slijm, dat o.a. mannanen en galactanen bevat. De ronde of handvormig vertakte knollen worden, terstond na den bloei, uitgegraven, gedood door onderdompeling in kokend water en aan de lucht gedroogd. Bestanddeelen: 40-50% slijm, 25% zetmeel, 1 % suiker en 5 % eiwit. Het poeder zwelt met kokend water sterk op. S. wordt in de geneesk. gebruikt ter bereiding van slijmachtige dranken. In de techniek gebruikt men s. voor de bereiding van kleefmiddelen en voor het appreteeren van stoffen. Lit. : Comm. Ned. Pharm. (II °1926). Salerno, 1° provincie van het koninkrijk Italië, in het landschap Campanië. Opp. 4 939 km2, ca. 662 000 inw. De bergen reiken tot 1 900 m. De lagere deelcn dragen tarwe, maïs, olijven, wijn. Schapenteelt; visscherij. Industrie (papier, textiel, glas). 2° Hoofdstad (XIV 320 E 4) der prov. S. Ligt in een vruchtbare vlakte aan zee. Ca. 63 000 inw. Aartsbisschopszetel. Beroemde dom San Matteo (11e eeuw), waar paus Gregorius VII begraven ligt. Als Romaansche bouw begonnen; porticus met Antieke zuilen; Byzantijnsche mozaïeken, campanile. Flinke handelsstad, textielindustrie. S. is het oude Salemum, in de vroege M.E. een Longobardisch vorstendom, dat in 1077 door de Noormannen bij Napels gevoegd is. De medische faculteit van de hoogeschool is de oorsprong van de meeste medische afdeelingen in West-Europa. L i t.: Liersch, Uie Schule von S. (1902). Heere. Salcs, Franciscus van, > Franciscus van Sales. Salcsianen, 1° Voor de Oblaten van den H. Franciscus van Sales, van Annecy en die van Troyes, zie ■> Oblaten, sub 3°. 2° Gezelschap van den H. Franciscus van Salcs, gesticht 8 Dec. 1859 door don -> Bosco, vooral tot steun van het Don Boscowerk, verzorging van weeshuizen e.a. (3 leprozerijen in Columbië), wetensch. arbeid in talrijke colleges (39 eigen drukkerijen) en missioneering van Patagonië en Vuurland. Bij den dood des stichters (1888) telde het gezelschap 60 huizen met 956 leden; thans 690 huizen met ong. 11 000 leden, die in hun arbeid worden bijgestaan dooide „Salesiaansche medewerkers(sters)”, ong. 400 000. Van de S. verdienen vermelding: don Rua (t 1910), opvolger van don Bosco en kardinaal > Cagliero. Het Gezelschap heeft in Nederland: de procuur te Den Haag, het rectoraat Waubach (L.) en, in (.wording, een stichting bij Oud-Leusden. Het hoofdhuis in België is gevestigd te Luik. Li t. : Heimbucher, Die Orden u. Kongregat. d. Kath. Kirche (II 31934) ; vgl. ook het tijdschr. der S.; Het Salesiaansch Liefdewerk. Mosmans. Salette, La, bedevaartsplaats in het bisdom van Grenoble. Op 19 Sept. 1846 verscheen daar de H. Maria aan twee herderskinderen, Mélanie Calvat en Maximin Giraud (resp. 15 en 11 jaar oud). Na veel bestrijding, ook van den kant der geestelijkheid, verklaarde de aartsbisschop in 1851 de verschijning voor geloofwaardig. Sedert wordt de H. Maagd er vereerd als O. L. Vrouw Verzoenster. De missionarissen van O. L. Vrouw van La Salette, gesticht in 1852, belastten zich met de zielzorg van de pelgrims, doch zijn in 1901, tengevolge van de verbanning der kloosterlingen, door wereldpriesters vervangen. Intusschen hadden zij zich echter uitgebreid over Europa en N. Amerika (volksmissies en bekeeringswerk); tellen (1936) ca, 600 leden. Th. Heijman. L i t.; Bertrand, La Salette, documents et bibliografie (1889); Verdunoy, La S., étude critique (1906); Latholic Encycl. (IX, i.v., met uitvoerige iit.-opg-ave). Salford, stad in Lancashire, Eng., samengegroeid met Manchester (XII 464, bijkaartje A/B 2). Ca. 225 000 inw. Katoen- en chemische industrie. Zetel van een Kath. bisschop. Salgari, Emil i o, Ital. schrijver. * 25 Aug. 1863 te Verona, f (zelfmoord) 24 April 1911 te Turijn. Was kapitein in de koopvaardijvloot en schreef het beroemde, ook in het Nederlandsch vertaalde kinderhoek: Pinocchio. Men noemt hem den Ital. Jules Veine. h i t. : L. Russo, I narratori (1923). Ellen Russe. Salgótarjan, provinciestad in Boven-Hongarije (XIII 612 El). Ca. 16 000 inw. (Kath. behoudens ca. 1000 Lnth. en ca. 1 000 Isr.). Bruinkoolmijnen en steengroeven. Glasfabrieken, staalindustrie, ijzergieterijen. Salicaceac, > Wilgachtigen. Salieornia, > Zeekraal. Salicus (m uzie k), een stijgende neum van 3 of meer noten, waarvan de voorlaatste noot een Oriscus is, bij het Gregoriaanseli in gebruik. Salicylzuur, ortho-hydroxybenzoëzuur, formule (’S 1I4(01I) COOH, komt in de natuur in den vorm van een glucoside, het salicine of salicoside in den bast en de bladeren van den wilg voor. Technisch wordt het verkregen door inwerking van kooldioxyde op phenolnatrium. Het is een kleurloos kristallijn poeder, dat bij 159° C smelt. S. wordt gebruikt als conserveermiddel, maar is hiervoor minder geschikt wegens de slechte werking op de maag. In de gene e s k. wordt het gebruikt als middel tegen rheumatische aandoeningen. Ook de natriumverbinding en de acetylyerbinding, de bekende aspirine, vinden als geneesmiddel toepassing. Hoogeveen. Salie (Salvia), een plantengeslacht van de fam. der lipbloemigen. Komt met 600 soorten in de wanne en gematigde streken voor. In onze streken, vooral langs de rivieren, komt de veldsalie (S. pratensis) met groote blauwe bloemen voor. Minder algemeen zijn de kransje (S. vertiallata) met kleine licht blauwe bloemen in kransen en de boschsalie (S. nemorosa). Gekweekt worden vooral S. officinalis als specerijplant en de scharlakenroode S. splendens als sierplant. Bladeren van de Salvia officinalis, vooral verzameld op het eiland Veglia, bevatten aetherische olie, waarin t.hnyon en looistof. Aftreksels worden in de geneesk. gebruikt o.a. bij ontstekingen in de mondholte, verder als saliemelk. Zie afb. in kolom hiernaast. Li t.: Comm. Ncd. Pharm. (V 5192 G). Salie, Jan, ■> Jan, Jannetje en hun jongste kind (dl. XIV, kol. 440). Salieri, Antonio, operacomponist. * 11) Aug. 1750 te Legnago, f 7 Mei 1825 te Weenen. In 1774 dirigent van Ital. opera te Weenen. Stelde zicli onder leiding van Gluck en had hierdoor veel succes met zijn opera’s. 1788-’9O hofkapelmeester te Weenen. Zijn intriges tegen Mozart werpen een schaduw op zijn karakter. Tot zijn leerlingen bchooren Beethoven, Schubert, Liszt. Werken: 40 opera’s, o.a. Armida, Semiramide, Falstaff; oratoria, passie, instr. werken. —L i t.: v Hermann, A. S. (1897). Piscaer. Saliërs, lc Romeinsch priestercollege. Twee afdeelingen van twaalf man: de P a 1 a t i n i hadden hun offerplaats op den Palatijn, de Co 11 in i op den Quirinalis bij de Porta Collina. Zij stammen uit den koningstijd, en zijn priesters van Mars en van Quirinus. Al dansende trokken zij op 1 Maart (vroeger Nieuwjaar) en volgende dagen, in processie door de stad en hielden daarna hun beruchte diner. De leden waren, en bleven ook later, patricische aristocraten. Slijpev. 2° Groep der > Franken, afkomstig van de kusten der Zuiderzee. Omstreeks 341 vielen zij het Komeinsche Rijk binnen en zagen zich Brabant en de Kempen als woonplaats aangewezen. Van daaruit koloniseerden zij het Scheldebekken. Zij zijn de kiem geworden van het latere Frankische Rijk. Boeren. Salijjnac do la Molhe, > Fénélon (Francais de). Salini, > Jerusalem (kol. 527). Salimbene, Adam, Minderbroeder. * 1221 te Panna, f ca. 1288. In zijn bonte kroniek weerspiegelt zich heel het leven van zijn tijd. Interessant verteller, maar éénzijdig. Schreef in kleurrijk vulgair Latijn. Werken: Chronica (uitg-, d. O. Holder-Egger, in; Mon. Germ. Kist., Script., XXXII 1905-’l3 ; over de andere werken v. S., blz. XXV) ; L i t.: B. Schmeidler, Ital. Geschichtsschreiber d. XII u. XIII Jahrh. (1909' 52 vlg.); W. Mulder.Volksgcbruiken in de kroniek v. S. in-Donum Natalitiurn Schrijnen, 1929, 849 vlg.). v. d. Borne. Veldsalie. Gedeelte van een stengel met bloemen en links blad. Salis, Arnold vo n, Duitsch archaeoloog. * 29 Juli 1881 te Liestal (Zwits.). Hoogleeraar te Munster. Schreef: Kunst der Griechen (1919), merkwaardige poging om in de Klass. archaeologie een geschiedenis van de vormen-ontwikkeling op te bouwen; daarnaast Die Kunst des Altertums (1926), Das Grabmal des Aristonautes (1926). Salisburia, > Ginkgo biloba. Salisbury, hoofdstad van het graafschap Wiltshire, Engeland (XII 464 F 6), gelegen aan de Avon te midden van vlakke weilanden. Marktstad met veelsoortige industrie. Ca. 27 000 inw. Zetel van een Anglic. bisschep. De vroeg-Gotische kathedraal St. Mary (1220-’66) met den hoogsten kerktoren van Eng. (121 m) is ook belangrijk om haar buitengewone stijlzuiverheid. Zij ligt geheel geïsoleerd in het Z. van de stad op een groot grasveld. De toren is van iets later datum in hoog-Gotiek (Decorated style) uitgevoerd. Salisbury, 1° Margaretha, gravin van,» Pole (1°). 2° Rob e r t Arthur Ceci), markies va n, Eng. staatsman, na den dood van B. Disraëli (1881) de leider van de conservatieven. * 3 Febr. 1830 te Hatfield, f 22 Aug. 1903 aldaar. 1853-’6B lid van het Lagerhuis, 1866-’67 en 1874-’76 staatssecretaris voor Indië, 1876 ambassadeur in Turkije. Als zoodanig nam hij deel aan de Conferentie te Konstantinopel, en legde er zooveel bekwaamheid aan den dag, dat hij door Disraëli met de portefeuille van Buitenl. Zaken werd belast en Groot-Brittannië vertegenwoordigde op de Conferentie te Berlijn (1878). Als ministerpresident (1885-Jan. ’B6, Aug. 1886-’92 en 1895-1902) zette hij de imperialistische politiek van Disraëli voort en liet Oost-Afrika, Soedan en de Boerenrepublieken veroveren. In de Europ. aangelegenheden begunstigde hij, zonder er zich bij aan te sluiten, het Drievoudig verbond, o.m. door het sluiten van een overeenkomst met Oostenrijk en Italië voor status-quo in de Middellandsche Zee (1887), en van een andere met Duitschland aangaande de Afrik, koloniën. V. Houtte. Li t. : Gwendolen Cecil (zijn dochter), Life of Bobert, Marquis of S. (4 dln. 1921-’31); Jeyes, Life and Times of the Marquis of S. (4 din. 1895-’96); Mee, Lord S. (1902). Salisbury Plain, een golvende krijtvlakte, met kort gras begroeid, gelegen in het graafschap Wilts, als militair oefenterrein in gebruik (XII 464 E 6). Op deze vlakte vsch. overblijfsels van praehistorische en Rom. nederzettingen, o.a. -> Stonehenge (zié afb. 6 op de pl. t/o kol. 480 in dl. VII). Salisch (g e o 1.), > Norm. Salische wet, > Volksrechten. Salish-Indianen, een groep stammen der > Indianen van N. Amerika, onderverdeeld in kust-Salish en binnenland-Salish; de eersten belmoren door hun cultuur tot het Noord-Westerkustgebied, de anderen tot het Plateau-gebied. Salis-Secwis, Johann Gaudenz, F r e iherr von, Zwitsersch-Duitsch dichter van elegische natuur- en stemmingslyriék. * 16 Dec. 1762 te Seewis, f 29 Jan. 1834 aldaar. Ui t g.: Gedichte (1793); crit. uitg. door E. Korrodi (1924). ■— L i t. : A. Frey, J. G. v. S. S. (1889); E. Jenal, J. 6. v. S. (1934). Baur. Salix, > Wilg. Salland, Westelijk deel van de prov. Overijsel (XIX 336 B/C 2-3), gelegen tusschen Usel, Kamperveen, Zwartewater, Meppelerdiep en ten deele het moeras van de Vecht, Regge en Schipbeek. Salie, J. B. de la, > Joannes Baptist do la balie. Sallé, Mar ie, Fr. balletdanseres aan de Gróote Opera te Parijs. * Ca. 1711. S. bracht in het ballet de pantomime meer op den voorgrond. Zij trachtte dén dans meer inhoud te geven en ontwierp haar balletdansen zelf. : E- Dader, Une danseuse Sr. a Londres 1725- 1735 (in : Revue Musicale 1907). Terlingen-Lüeker. Hem. in den Z. hoek van Henegouwen (XIII 176, bijkaartje); opp. 1157 ha, ca. 320 inw.: landbouw, veeteelt; steengroeven; houtzagerijenmerkwaardige kapel; kerk uit de 18e eeuw; Romeinsche vondsten. Sallct, Friedrich von, Duitsch dichter van politieke en religieuze poëzie op den grondslag eener vaag humanitaire leekenmoraal. * 20 April 1812 te Ncisse, f 21 Febr. 1843 te Reichau. Voorn, werken: Gedichte (1835); Kontraste’und Paradoxen (1838); Die wahnsinnige Flasche (heroïkomisch heldendicht, 1838); Laienevangelium (1842). —- Uit g. d. Paur (1845 vlg.). – L i t.; E. Duller, F. v S . . Baur. Salluslius, Caius Crispus, Rom. historicus. * 86 v. Chr. in Amitemum, f 34 v. Chr. Stormachtige jeugd, yolkstribuun in 62, en als zoodanig tegen Milo en Cicero. In 50 werd hij door den censor Appius Claudius uit den Senaat gezet. Door Caesar’» toedoen weer quaestor (en dus ook senator) in 49. Stadhouder van Numidië in 47, waar hij door afpersingen zoo rijk werd, dat hij o.a. de beroemde „Horti Sallustiani” (tegenw. Pincio) te Rome kon aanleggen. Eerst na Caesar’s dood verzaakte hij aan de politiek voor de wetenschap en de deugd. Wij bezitten nog van hom een beschrijving der Catilinarische samenzwering en het verhaal van den oorlog met Jugurtha. Zijn vijf boeken „Historianun” gingen, op fragmenten na, verloren. S. beschikt over een prachtigen en tevens conciesen stijl, zoodat hij niet ten onrechte met Thucydides vergeleken wordt. Slijpen. Salmanassar (Assyrisch: Sjoelmanoe-asjaridoe), iiaam van meerdere Assyrische koningen. Salmanassar I (1266-1243 v. Chr.). Hij wist het Ass. rijk uit te breiden naar het N. tegen de Hettieten, maar leed tegen Katiliasj 111 van Babylonië (1260- 1243) de nederlaag. Salmanassar 111 (859-824 v. Chr.); een der grootste Ass. veroveraars (zie krt. 6 t/o kol. 188 in dl. III). Hij breidde het rijk naar alle kanten uit, onderwierp Bit-Adini in het N.W. en versloeg een coalitie van Syrische vorsten in 864 bij Karkar. In de volgende jaren hielp hij Mardoek-zakirsjoem op den troon van Babylon ; sindsdien was Babylonië vasal van Assyrië. Nog vier veldtochten volgden naar Syrië (849; 845 ; 841; 838); hij ontving daarbij de schatting van Sidon en Tyrus en ook van Jehoe van Israël (841; afgebeeld op de zgn. zwarte obelisk, afkomstig uit Chale). Ten slotte kwam geheel de karavaanweg van Cappadocië tot Assoer en geheel de kust van de Middell. Zee van Byblos tot Tarsis in de macht van Assyrië. Op het einde van zijn leven ontketende zijn jongere zoon Asjsjoerdanapli een gevaarlijken opstand om den troon; S. stierf voordat de rust was hersteld door den wettigen troonopvolger Sjamsji-adad V (822-810). Salmanassar V (726-722 v. Chr.), regeerde tevens over Babylonië. De H. Schrift vermeldt, dat hij optrok tegen koning Osee van Israël en van dezen schatting ontving; toen Osee echter af viel nam S. hem gevangen 2 SARCOPHAAG eeuw" 5 Ch?.yP(Mus.e d.e" Pto'emaeë;-tiid (Mus Londen), Nieuwe Rijk (Mus., Berlijn) en 13e g^fmt^um^ntl H. J. A. M. SCHAEPMAN Teekening van Jan Veth voor De Amsterdammer van 20 Maart 1892 «n sloeg het beleg voor Samaria; toen deze stad na een beleg van drie jaar werd ingenomen (722), was S. reeds gestorven (4 Reg.17.1-6). Vlg. Flavius Josephus (Aht. 9,13 en 14) zou hij ook Phoenicië onderworpen hebben. Alfrink. Salmannsweilcr, > Salem (6°). Salmauticcuses, een aantal professoren, ongeschoeide Camelieten te Salamanca (Sp.), die in den loop van de 17e eeuw twee groote theologische werken hebben uitgegeven: een uitvoerige commentaar op de Summa Theologica van St. Thomas en een uitgebreide moraaltheologie. De auteurs behooren tot de Thomistische school. Beide werken worden zeer hoog geschat en zijn meermalen opnieuw uitgegeven. Eender. Salmasius, Claudius (eig.: Claude de S a u m a i s e), Klassiek philoloog.'* 15 April 1588 te Sémur (Frankrijk), f 1663 te Spa. Werd in 1631 hoogleraar te Leiden, verzorgde o.m. uitgaven van Lat. schrijvers, o.a. Florus, Scriptores Historiae Augustae, 1 ertullianus, en schreef een baanbrekend werk over de Grieksche taal, „De lingua Hellenistica”. Van hem is ook een zeer omvattende studie over den laat-Latijnschen polyhistor Solinus. E. De Wade. Salmiak, > Ammoniumchloride. Salmien (g e o L), bovenste afdeeling van het Cambrium in het Belgische Maasgebied. Salmoidae, > Zalmachtige visschen. Salmon, A n dr é, dichter, verteller en aestheticus. * 4 Oct. 1881 te Parijs. Staat aan den oorsprong der na-oorlogsche „poëtische revolutie”. Werkelijk geïnspireerd dichter, zich uitend evenwel in een met opzet gedesarticuleerdlyrisme.Naar den inhoudoverweegt een meevoelen met de gevallenen en verworpelingen. ~l0,orn"'., werken; Féeries (1907); Le Calumet (1910); Pnkaz (1919); Tendres Canailles (1920) ■ La Negresse du Sacré Coeur (1921); Créances (1926) • Carré*!1* (1928). —L i t.: André Billy, La Muse aux bésicles (1922). Salmonella, groepnaam voor alle paratyphusbacillen (w.o. bijv. paratyphus A, paratyphus B, bac. entendis Gartneri, bac. Aertrycke enz.). Salmoneus (m y t h.), koning in Elis (Griekenland). In zijn vermetelheid zwaaide hij, rijdend in een stalen wagen, toortsen, om Zeus’ donder en bliksem na te bootsen: daarom werd hij tot straf door een bliksemstraal van Zeus gedood. Dit onderwerp wordt in Vondel’s gelijknamig drama behandeld. E. De Waele. Salnion Rlver \louiitains, gebergte in den staat Idaho (Ver. St. v. N. Amer.), het brongebied van de Sal m o n Riv e r. liet gebergte is rijk aan ertsen (lood, zilver en goud). Saloeën, rivier in Z.O. Azië (X 224 H 3-4) 2 500 km lang; stroomgebied 350 000 km2. Saloema, > Bovenlandsche Indianen. Balol, merknaam voor phenylsalicylaat, C 6H4OH COOC6H6, wit kristallijn poeder, dat' bij verhitting phenolhoudende dampen ontwikkelt. Smeltpunt 41°C In de geneesk. gebruikt o.a. bij darm- en blaasaandocnmgen en als omhulsel voor pillen, die daardoor pas in den alkalisch-reageerenden darminhoud worden opgelost. Lit.: Comm, Ned. Pharm. (IV 51926). Hillen. fealonie, 1 vróuw van -> Zebedeus en moeder der Apostelen Joannes en Jacobus den Meerderen. In de iconographie vindt zij een plaats bij de Maagschap van St. Anna (Museum, Gent). 2° Dochter van Herodias, op wier verzoek Joannes de Dooper onthoofd werd (vgl. Mt.14.3). In de i c o- nographie voorgesteld, dansend voor Herodes (Rogier van der Weyden), met den schotel, waarop het hoofd van St. Jan (Oostsanen). Zie afb. 1 on de nl t/o kol. 676 in dl. XIV. ' Salomé, gem. in Fr.-Vlaanderen (XI 144 D3) Ca. 1 850 inw., Franschsprekend. Landbouw. Salomon, 1° vader van Booz in de geslachtslijst van Christus (Lc.3.32). 2“ Zoon van David en Bethsabee, opvolger van zijn vader als koning van Israël. Als bekwaam vorst bracht hij Israël tot grooten bloei. Hij werd door God gezegend met buitengewone wijsheid, die spreekwoordelijk werd, en met grooten rijkdom. Het rijk, door David gesticht, bevestigde hij door een verstandige politiek. Hij bouwde vestingen en versterkte steden, zoodat zijn bestuur een tijd van vrede en voorspoed werd. Vanaf zijn regeering werd Israël bij den wereldhandel betrokken. Door het bouwen van den tempel in Jerusalem (zie onder) versterkte hij de religieuze eenheid en het godsdienstig leven. Op het einde van zijn leven werd hij door zijn buitenlandsche. heidensche vrouwen tot afgodendienst gebracht. In dien tijd begon ook reeds een tijd van verval voor Israël. Hoeken van Salonion. Naar 3 Reg.4.32 heeft S. talrijke spreuken en liederen samengesteld. Het Boek der heeft vele spreuken van S. bewaard. Mogelijk is S. ook degene, die deze in het boek verzamelde. Meerderen houden S. voor den schrijver van het > Hooglied. Ook het Boek Ecclesiastes en het Boek der Wijsheid werden hem vroeger toegeschreven. De Oden en Psalmen van S. zijn apocryphen uit later tijd (zie hieronder). ' C. Smits. Psalmen van Salomon, 18 gezangen, die veel overeenkomst vertoonen met de canonieke psalmen, waarin Gods goedheid voor het uitverkoren volk, de straf voor den ontrouw en de hoop op den komenden Messias worden bezongen. Ze werden in het Arameesch of Hebreeuwsch door een Jood uit Jerusalem opgesteld en wel na de verovering der stad door Pompeius (63 v. Chr.). Daar deze apocryphe psalmen meermalen voorkomen in de handschriften der Septuagint, treft men ze ook aan in meerdere uitgaven van deze vertaling (Swete, Rahlfs e.a.). L i t.: J. R. Marris en Mingana, The Odes and Psalms of Salomon (1916-’20); J. Vitteau, Les Psaumes de Salomon (1911); E. Kautzseh, Die Apokryphen u. Pseudenigraphen d. A. T. (II). Oden van Salomon, 42 gezangen, die door Harris in een Syrisch handschrift werden gevonden. Waarsch, zijn ze in de 2e e. in Grieksch-Gnostieke kringen ontstaan. L 11.: J. R. Harris en Mingana, The Odes and Psalms of Salomon (1916-'2O) ; J. Labourt, P. Batiffol, Les Odes de Salomon (1911); E. Hennecke, Neutest. Apokr ( 1924); W. Frankenberg, Das Verstandnis der Oden Salomos (1911). Testament van Salomon, een apocryph geschrift, waarin Salomon verhaalt, hoe hij van Michaël een ring ontvangt, waardoor hij groote macht kan uitoefenen op de duivels, die hij dan ook dwingt hem bij den tempelbouw te helpen. Als hij zich echter aan afgoderij en ontucht schuldig maakt, verliest hij die macht, waarom hij de toehoorders vermaant, zijn voorbeeld niet te volgen. Het geschrift is waarschijnlijk in het begin der 3e e. opgesteld door een Christen, die gebruik maakte van een Joodsch document uit de le e. Li t. ; Chester CharJton Mc Cown, The Testament ol fealomon edited from manuscripts (Lcjpzig-1922); Mio-ne Patrol. Gr. (122). Qreitemann. Voor den Tempel van Salomon, zie > Tempel. Salomon en Marcolf. Een in de M.E. zeer verspreid strijdgedicht tusschen Salomon, die de hoogere wijsheid vertegenwoordigt, en den leelijken Marcolf (oorspr. een der geesten of daemonen, met wie Salomon placht om te gaan) met trekken van Aesopus, die de platte, nuchtere, vaak obscene volkswijsheid spreken laat, verbonden met grappen en boerden van Marcolf. (teeds ten tijde van paus Gelasius (492-496) schijnt zulk een dialoog bekend te zijn geweest; een Latijnsch gedicht, S. et Marcolfus, werd in het Middelhoogduitsch bewerkt (14e e.) en uit aanhalingen van Boendale’s lans Teesteye (vs. 2836-2927) zou kunnen blijken, dat het gedicht ook in het Mnl. heeft bestaan. Veel bijval had het onderwerp, waarin de nuchtere volkswijsheid het won; in de 15e eeuw verscheen het als volksboek (Neurenberg 1487, Antwerpen 1501); Hans Sachs ontleende er de stof voor Fastnachtspiele aan. !n Frankrijk zijn uit de 12e en 13e e. twee gansch verscheidene dialogen bekend. Marcolf heet in het Italiaansch Bertoldo, een sedert de 16e e. daar bekend grotesk-comisoh personage. Geheel deze literatuur schijnt ontaarding te zijn van een oudere, ernstig-didactischc, voorstelling, als nog bewaard in het Angelsaksisch S. and Satumus. In het Duitsch werd Marcolf meermaals verward met Morolf uit het epos Salman u. -> Morolf; en er ook mee in verband gebracht . V. Mierlo. Ui t g.: Van het Duitsche, door W. Hartmann (1934); een herdruk van het Antwerpsche volksboek (1861, in : Vlaemsehe Bibliofilen). Li t. : W. Schaumberg, in ; Paul u. Braune’s Beitrage (II 1876, 1-63) ; H. Walther, Das Streitgedicht in der lat. Ut. des M.A. (1914). Alrehande proverbion vanden wisen Salomon. Dat S.’s wijsheid niet altijd bespot werd, als in S. en Maicolf, dat ook de oorspr. ernstige voorstelling bewaard bleef, mag bliiken uit het Mnl. gedicht van 21 strophen in kndsrijm, elk op twee rijmen. Op S.’s naam gingen in de M.E. meer, nu meest verloren, spreukgedichten, ook in het Fransch en het Duitsch. Uit g. : C. P. Serrure, Vaderlandsch Museum (1858). Voor het Fransch zijn de spreuken van S. door Samson van Nanteui! (ca. 1140), uitg. in Crapelet (1839) en Le Roux de Lincy (2 dln. 1859). V. Mierlo. Salomon-C.alvi, Wilhelm, geoloog. * 15 Febr. 1868 te Berlijn. Hoogleeraar te Heidelbcrg sedert 1901. Bekend door zijn werk over de Zuid-Alpen, in het bijzonder „Die Adamella-Gruppe” (Weenen 1907-’10). Salomons, Ann i e, meisjesnaam van: Anna Maria Francisca van Wageningen-Salomons, Ncd. letterkundige. * 26 Juni 1885 te Rotterdam. Studeerde Ned. letteren aan de universitciten te Leiden en Utrecht, wijdde zich vervolgens geheel aan haar letterk. werk, verbleef met haar echtgenoot gedurende eenige jaren op Sumatra. In haar jeugd schreef zij onder het pseud. Ada Gerlo een drietal romans, waarin zij den strijd van de intcllectucele vrouw uitbeeldt. Haar gedichten geven uiting aan liefdesmart en vrouwelijk verlangen. Haar prozawerk, verzorgd van stijl en bijzonder gevoelig van toon, is ongelijk van inhoud: nu eens beheerscht door teeder-vrouwelijk sentiment, dan weer door scherp intellectueel inzicht. Heeft het werk, gepubliceerd onder den naam Ada Gerlo, een zekere liberaliseerende tendenz, in haar overige geschriften toont A. S. zich een overtuigde en strijdvaardige Katholieke schrijfster van meer beteekenis dan men doorgaans beseft. Voorn, werken: Verzen {I 1905, II 1910); Nieuwe Verzen (1917) ; Liederen van droom en derven (1926). Onder pseud. Ada Gerlo : Herinneringen van een onafhankelijke vrouw (1915); Daadlooze Droomen (1919) ; De Oude Schuld (1922). Onder eigen naam : Over mooie boeken (1926) ; Ballingen (1927); Verhalen uit het Verre Oosten (1930); Het Huis in de Hitte (1933) ; Een meisje en een jongetje (1933). Asselhergs. Saloiuons-eilaiulen, archipel in den Stillen Oceaan, onder Britsoh gezag (XVIII 760). Opp. 28 479 km2. Warm en vochtig klimaat. De eilanden bestaan uit koraalriffen en uitgedoofde vulkanen. Economisch hebben ze weinig te beteekenen. De bevolking, op ca. 150 000 zielen geschat, bestaat uit Melanesiërs. Men heeft ze wel gerecruteerd voor de plantages van Queensland en de Fidzji-eilanden. De eil. zijn verdeeld in twee apostol. vicariaten, Noord en Zuid, het eerste met residentie te Bougainville op Kieta, het tweede te Rua Sura op Visale. Beide worden bediend door de Maristen en tellen tezamen ruim 30 500 Kath. Salomonsoordeel, een wijze uitspraak in een uiterst moeilijk, onontwarbaar geding, zooals waarin Salomon te beslissen had tusschen de twee vrouwen, die beweerden beiden de moeder van hetzelfde kind te zijn (3 Reg.3.16-28). Zie voorstellingen op de pl. t/o kol. 112 in dl. XII, en in kol. 678 in dl. VIII. Salomonszegel (Polygonatum), een plantont geslacht van de fam. der lelieachtigen; komt me-23 soorten in do N. gematigde streken voor. Zij be- zitten een dikken wortelstok met grootc uitgeholde litteekens, waar vroeger bladeren stonden. In onze streken komen vrij algemeen voor in bosschen I’. officinale, salomonszegel of Jacobsladdertje, en P. multiflorum, de veelbloemige salomonszegel met witte hangende bloemen. Zij worden ook gekweekt als sierplant. Bonman. Salon, naam van een Karolingische gouw in midden-Overijsel, liet tegenw. Salland. De Utrechtsche bisschoppen hielden deze gouw in leen van Salomonszegel. Veclbloemige Salomonszegel. Rechts boven: bloem ; rechts onder: bessen. 'Brabant en in achterleen van Gelre. Eerst in 122 C deed ’Gelre afstand van zijn rechten op dit gebied. Saloniki (ook: Thessaloniki), havenstad in Griekenland (XII 384 D2) aan de Golf van S., hoofdstad van den nomos (= departement) S. (ca. 8 800 km2, ca. 646 000 inw.), spoorwegen naar Belgrado, Stamboel, Athene en Monastir. De stad telt ca. 25 000 inw. (1928), vnl. Grieken, ook Macedoniërs en Spaansche Joden, bezit een univ. en vsch. middelbare scholen en is de zetel van een Orthod. aartsbisschop en een R.K. bisschep. S. is de derde haven van Griekenland (een deel van de havencomplexen is vrijhaven voor Joego-Slavië) en bezit veel industrie: katoen, wol, tapijten, leer, schoenen, zeep, meel, bier, tegels. Geschiedenis. In Oudheid en M.E. droeg S. den naam > Thessalonica; in 1430 viel de stad in handen der Turken, die haar Selanik noemden. In 1912 kwam S. weer in Grieksch bezit. Van 1915 tot 1918 hadden de Geallieerden hier hun operatiebasis op den Balkan gevestigd. Hoek. Monumenten. Uit de Romeinsche periode is slechts de triomfpoorl van Galerius over (300 n. Chr.). Uit vroeg-Byzantijnschen-tijd (4e-6e e.) resten de voormalige St. Georgios (thans moskee), een koepelbouw naar model van het Pantheon te Home, verder twee basilieken, de Eski Dsjoema en de belangrijke Kassimié, thans vijfbeukig met belangrijke mozaïeken. De Agia Sofia te S. is ouder dan die te Konstantinopel en vertoont dcnzelfden grondvorm, doch is minder technisch-volmaakt uitgevoerd. Laat-Byzantijnsch zijn «enige kmis-koepelbasilicken. v.Emhden. Salonmuziek was oorspr. identiek met kamermuziek, d.i. cnsemblemuziek voor kleine bezetting. In het begin der 19e eeuw wisselde, mede door invloed van het opkomende virtuozendom, haar beteekenis tot uiterlijke, briljante, zoctclijke solo-composities, meest van bedenkelijk allooi (o.a. Gebet einer Jungfrau). Robert Schumann was de eerste, die den strijd ertegen aanbond. Tot op onzen tijd bloeit de S. nog in talrijke bewerkingen en verhaspelingen van beroemde melodieën voor klein orkest (■> Potpourri en > Paraphrase). Koole. Salop, > Shropshire. Salpaus Selkii, moreenerug in Z. Finland (X 720 B/D 3) tussehen Hangö en Karelië. Bestaat uit twee heuvelrijen l/2 4km breed en 20 km van elkaar. Ze werden door smeltwaterstroomen in zee gevormd. In de hooge deelen zijn ze vlak, de N. kant is steiler dan de Z. kant. De Z. rug is 30—60 m hoog. Kymmene en Vuoksen breken er in stroomversnellingen doorheen. fr. Stanislaus. Salpen (Salpidae), fam. der > manteldieren. Een dikke, doorzichtige mantel omgeeft de inwendige organen; als ringvormige spierbanden het adem- en voedingswater hieruit naar achteren uitdrijven, schiet het dier voorwaarts, waarna door de veerkracht van den mantel weer nieuw water wordt ingezogen. Elke soort treedt op in twee vormen: als kolonie en als solitaire vorm. De leden der kolonie dragen tweeslachtige voortplantingsorganen, en uit de eieren ontwikkelen zich de solitaire s. Deze laatste planten zich ongeslachtelijk voort door vorming van knoppen aan de buikzijde; deze blijven samenbangen en groeien aldus tot een nieuwe kolonie uit. De s. leven vooral in warmere zeeën, soms in massale hoeveelheden en voeden zich met kleinere organismen. Sommige soorten zijn lichtgevend. JU. Brunn. L i t.: Brehms Tierleben (111 *1914); I. Ihle, in: Kükcnthals Handb. der Zoöl.( V 1935,401 vlg., sub Desmomyaria). Salpeter, gebruikelijke naam voor > kaliumnitraat. In samenstelling met andere woorden gebruikt, bijv. > Chili- of natronsalpeter, duidt hij op de aanwezigheid van de nitraatgroep N03. Zie ook > Ammonsalpeter; Kalkammonsalpeter; Leunasalpeter; Nitrificatie; Denitrificatie; Stikstofmeststoffen, enz. Salpeteripzuur, ook: acidum nitrosum, chemische stof van de formule HN02, in vrijen toestand niet bekend, maar alleen in waterige oplossing en verder in den vorm van zouten en esters (> Nitrieten) en ook als anhydride (N203). Zwak zuur, onbestendige verbinding, welke gemakkelijk uiteenvalt in NO en HN03: wordt als zoodanig nauwelijks gebruikt. Zernike. Salpeterplanten, planten, die de uit den grond opgenomen nitraten in zich opstapelen, in tegenstelling met andere planten, die ze direct gebruiken voor de vorming van andere stoffen (eiwitstoffen). Voorb. van s.: ganzevoet, brandnetel en onder de cultuurplanten tabak, biet, zonnebloem, aardappel en tarwe. Salpeterstruik (Nitraria), een plantengeslacht van de fam. der Zygophyllaceeën, komt met 3 struikvormige soorten in de zoutsteppen van Europa en Azië voor. Hieruit wordt soms soda gewonnen. Salpeterzuur, ook genaamd: acidum nitricum, aqua acuta, aqua fortis, aqua dissolutiva, aqua prima, sterk water; chemische verbinding van de formule HN03. In volkomen watervrijen toestand zeer onbestendig, uiteenvallend in N02, zuurstof en water; wordt gewoonlijk verhandeld als zeer geconcentreerd (ronkend) zuur van 90 % en 1,62 soortelijk gewicht en als geconcentreerd zuur van 64 % en 1,4 s.g. Het wordt verkregen door distillatie van natriumnitraat (Chili-salpeter) met zwavelzuur, door verbranden van ammoniak over platina als katalysator en bij de luchtverbranding (> Stikstof, binding der). Bij deze twee laatste processen ontstaan > nitreuze dampen, welke verder tot s. verwerkt worden. S. wordt gebruikt in het laboratorium, in het looden-kamer-proces, voor het cauterizeeren van wonden en (gemengd met zwavelzuur) voor het -> nitreeren. Het wordt verder omgezet tot nitraten, inzonderheid tot die van calcium en van ammonium. Zernike. Salsmans, Joseph, Jezuïet, moralist. * 1873 te Antwerpen. Trad aanvankelijk op als literair-historicus (specialist Vondel- en Poirtersstudie), na priesterwijding prof. in de moraal aan het theolog. college der Jezuïeten te Leuven. Verzorgde herhaalde uitgaven en bijwerking van -> Génicot’s Institutiones Theologiac Moralis en schreef in het Ned. vsch. voor leeken bestemde moraalboeken: Geneesk. Plichtenleer, Rechtelijke Plichtenleer, enz. Thans rector der residentie te Mechelen; lid der Kon. Vlaamsche Akademie. Links: Salpen mueronata (solitair) met bij a een uitgroeiende nieuwe kolonie. Rechts: Salpen africana (kolonie). Salta, 1° provincie in het N.W. van de rep. Argentinië (II 808 C/D 1-2). Opp. 124 634 km2; ruim 181 000 inw. In liet W. het Andes-gebergte, dat een hoogte van 6 000 m bereikt; het O. is vlak. Door de irrigatie kunnen op de lage deelen allerlei gewassen groeien; de hoogere gedeelten zijn geschikt voor korenbouw. Voorn, producten; tarwe, mals, suikerriet, zuidvruchten, wijnbouw. 2° Hoofdstad van I°, op 1100 m boven zee (II 808 Cl). Ca. 35 000 inw. Centrum van landbouw en veeteelt. Uitvoer vooral naar Chili en Bolivia. Bisschopszetel . Sallarello (springdans), oude dans in driedeelige maat, anapaestisch rhythme, pittig gecadenceerd en in vlugge beweging; komt in de 15e en 16e eeuw voor als nadans van de pavane i.p.v. gaillarde of romanesca, waarmede hij vaak verward wordt. Salten, F e 1 i x, pseud. van F. Saizmann, Huitsch-Oostenrijksch essayist en tooneelschrijver van liberale strekking. * 6 Sept. 1869 te Boedapest. Voorn, werken; Wiener Adel (1905); Das österreiehische Antlitz (1909) ; Gestalten und Érscheinungen (1913) ; Sehauen und Spielen (1921); Martin Overbeck (1927); Plorian (1934). Saltikow, Michael Jewgrafowitsj, pseud. N. Stjedrin, door warme liefde voor het lagere volk geïnspireerd Russisch schrijver. * 27 Jan. 1826 te Spas Oegol (Twer), f 10 Mei 1889 te St. Petersburg. Als civiel ambtenaar kwam S. met vele menschen in aanraking en schetste in zijn belangrijk werk, dikwijls in satyren, wantoestanden in Rusland. Zijn boeken worden thans nog veel gelezen en o.a. door de bolsjewieken dikwijls geciteerd. Werken: Golowjow (1880) ; Aan gene zijde van de grens (1881); Duitsche bloemlezing (1924). – Ui tg.: Gezamenl. werken (Russ., 20 dln. 1935). I, it. : v. Wijk, Russ. Letterkunde (1926). v. h'on. Saltillo, hoofdstad van den staat Coahuila (Mexico; 25°29'N., 101°5'W.). Ca. 40 000 inw. De katoen uit omliggende oasen levert de grondstof voor de hier bestaande textielindustrie. Zetel van Kath. bisschop. Salt Lakt-, Gr e at, ondiep meer in den staat Utah (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 G 5). Grootste diepte 15 m. Het G. S. L. ligt in een gedeelte van het Groote Bekken, dat geen afwatering heeft. Door de verdamping van het water en het achterblijven der zouten hoog zoutgehalte. Salt Lako City, hoofdstad van den staat Utah (Ver. Staten van N. Amer., XVIII 608 G 6), met ruim 140 000 inw., in 1847 gesticht door Brigham Young, profeet-leider der > Mormonen. Aan den geweldigen tempel in S. L. C., met den Tabernakel, die meer dan 10 000 personen kan bevatten, werd van 1853-’93 gebouwd. De tempel verbergt de mysteriën van het Mormonisme, gebezigd voor den geheimen ritus van initiatie en huwelijk. De Mormonen hebben in S. L. C. hun eigen universiteit en hun eigen Sion’s Co-operative Mercantile Institution. Lammertse. Sallon Sink, een laag gebied in liet Z. van Califomië (Ver. St. v. N. Amer.), 82 m onder den zeespiegel. Het was oorspronkelijk een deel van de Golf van Californië. Door de Coloradodelta werd het gebied van de zee afgesloten. Zoutwoestijn. Door overstrooming van de Colorado (in 1905) vormde zich in het lage bekken de Salton Sea. Salt Rlver, rivier in den staat Arizona (Ver. St. v. N. Amer.). In 1912 werd hierin de 84 ra hooge Rooseveltdam gelegd, waardoor een opp. van 150 000 acres Jand bevloeid kan worden. Saltstrom, een der drie smalle verbindingen tusschen den Saltfjord en den Skjerstadfjord [in de nabijheid van Bodö, Noorwegen (XVIII 704 C2)] en berucht wegens den zwaren stroom. Het niveauverschil tusschen deze beide fjorden kan hij hoog water en laag water 1,2 m bedragen, waardoor in het slechts 150 m breede kanaal een geweldige stroom en draaikolken ontstaan. Vooral bij springtij en in het voorjaar (veel smeltwater) is dit liet geval en kunnen de kuststoomers slechts gedurende 1 uur tusschen hoog water en laair water het vaarwater gebruiken. Wissmann. Salus, II ug o, Duitsch dichter en novellenschrijver van verfijnden vormzin en zachte stemming. * 1866 te Böhm-Leipa, f 1929 te Praag. — I Voorn, werken: JShefrühling (1900); Neuo Garben (1904) ; Glockenklang (1911); Klarer Klang(l922) ; Die sohfine Barbara (1922). Baur. Salus pópuli supréma lex (esto), Lat. = Het heil des volks zij de voornaamste we„ (voor de regeerders). Cicero, De legibus 3,3,8; vgl. Schiller’s Maria Stuart 4,9; „de voornaamste plicht”. Salutio, Bartholomaeus, Minderbroeder. * 3 April 1667 in Toscane, f 15 Nov. 1617. Had als predikant een veelbewogen leven en vanwege zijn critiek vele vijanden. In moeilijkheden met zijn geestelijke overheid gebracht, ging hij een eenzaam leven leiden in Fonte Colombo, waar hij vele belangrijke mystieke en poëtische werkjes schreef. Werd later door zijn vijanden aangeklaagd te Rome. L i t.: F. Sarri, II Ven. Bartol. da S. (1925); Dict. Hist. Geogr. (VI, 1025). v.d. Borne. Salvador, rep. en dichtstbevolkte staat in Middel-Amerika (XVIII 608 A/B 3). Opp. 34126 km2, ca. 1 700 000 inw. (bijna allen Kath.; 75 % Mestiezen, 20 % Indianen, 6 % Blanken). S. heeft vele eruptieve gebergten; vulkanen o.a. Santa Ana (2 386 m), San Vicente(2l74m), San Miguel (2 132 m). De hoofdstad San Salvador ligt te midden van deze onrustige omgeving, reeds meermalen door aardbevingen verwoest. De voornaamste rivieren zijn de Rio Lempa, Paz en Migtiel. De havens zijn niet zeer goed, met uitzondering van La Union en de Fonseca-baai. De vruchtbare bodem en het kleingrondbezit met zijn dichte bevolking'hebben intensieve cultures gevormd: koffie, suikerriet, hennep, bananen, tarwe, maïs. Het woud levert behalve vsch. houtsoorten o.a. perubalsem en rubber; veeteelt hoofdzakelijk langs de kuststreken; verder mijnbouw: goud, zilver, lood. Voorn, havens; Acajutla, La Libertad, la Union. De handel heeft grootendeels plaats met de Ver Wapen van Salvador. Handel. Jaar Import (in colon; 1 colon = ca. 1,10 gld.) Export (in colon) 1930 23.905.302 27.314.691 1931 14.911.074 22.726.996 1932 12.484.000 13.962.000 1933 16.263.428 20.296.465 1934 21.489.000 24.049.000 van den patiënt geleerd heeft, dat er van de rustkuur alleen niet voldoende is te verwachten. Dit bespaart tijd en geld. Wijnands. Sanchez, 1° Franpois, wijsgeer der latere Renaissance. * 1562 in Portugal, f 1632 te Toulouse, als hoogleeraar aldaar. S. treedt op tegen de wetenschappelijke methoden van zijn tijd en huldigt ter verkrijging van een zekere kennis het princiep van den methodischen twijfel, waardoor hij een voorlooper is van Descartes. Werk: Quod nihil soitur. —L i t.: F. Sassen Gesch. der Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. 2° Thomas, Jezuïet, canonist en moraal-theoloog. * 1660 te Cordoya, f 19 Mei 1610 te Granada. S. trad 1567 in de Sociëteit van Jesus, doceerde eenige jaren het kerkelijk recht en bekleedde daarna het ambt van novicenmeester. Zijn standaardwerk over het huwelijk werd volgens getuigenis van den bekenden canonist Fr. X. Wemz tot op den laatsten tijd toe door de Curie te Rome hoogelijk gewaardeerd (Jus Deer. IV, 20), waaruit wel blijkt, dat Pascal’s beschuldiging van laksheid ongegrond moet genoemd worden. In 1627 werden enkele uitgaven van het derde deel door de H. Congregatie van den Index verboden; de reden hiervan was echter niet de leer van den schrijver, maar het feit, dat stukken uit den tekst waren weggelaten. Werken; De s. matrimonii sacramento (3 dln Madrid 1605, Venetië 1606, Antwerpen 1607, enz. tot 1754); Opus morale in praecepta decalogi (2 dln. Madrid 1613, posthuum uitgeg.); Consilia seu opuscula moralia (2 dln. Lyon 1625, later samengesteld uit aanteekeningen van Sanchez). Verzamelde werken uitgegeven te Venetië P. Heymeijer. Sanchez Guerra, José, Spaansch staatsman. * 1869 te Cordova. Berst advocaat, daarna, 1886-1923, volksvertegenwoordiger; minister 1886 en 1908-’O9; min. pres. in 1922; leidde daarna de republ. oppositie tegen de dictatuur van Primo de Rivera; in 1929 werd hij verbannen, na den val van Primo keerde hij terug. Saneho I, koning van Portugal sinds den dood van zijn vader Alphonsus I in 1185, f 1211 in een klooster te Aloobaca. Hij bestreed succesvol de Mooren en werd door zijn wijs bestuur de vriend van boeren en stedelingen. Vandaar de bijnaam El Labrador en El Pohlador. Wachters. Sancho 11, koning van Portugal. *l2lO, f Jan. 1248 te Toledo. Aan de regeering na den dood van zijn vader Alphonsus II in 1223. Hij zette met goed gevolg den kruistocht tegen de Mooren voort, maar werd in 1246 op het Concilie van Lyon als koning ten gunste van Alphonsus 111 afgezet. Wachters. Sancta (buigingsvorm van Lat. sanctus = heilig), oude liturgische benaming, in het Westen, 1° voor het geconsacreerde Brood, in het bijz. voor gedeelten hiervan, die uit een voorafgaande pausmis bewaard bleven om in de volgende op het oogenblik der Broodbreking het eerst met het Kostbaar Bloed vereenigd te worden, d.i. ten teeken van de eenheid van het H. Misoffer in den tijd, aldus opklimmend tot aan zijn oorsprong (vgl. ■> Fermentum). In het Oosten beduidt het woord [(Gr.) ta hagia] de Eucharistie onder beide Gedaanten; zoo zegt de priester, wanneer hij ze bij de Communie der gelooyigen aan deze toont: ta hagia tois hagiois (het Heilige voor de heiligen). In dezelfde beteekenis wordt het woord ook door de > Mozarabische liturgie gebruikt. “ .Het woord s. wordt ook gebruikt voor reli- c kwieën. t ,U • Louwerse. sancta Sanctorum, ■> Scala Sancta. i Sanctie, 1° (moraal) in broeden zin iedere vergelding van een daad door belooning of straf, in enge beteekenis alleen de strafvergelding, speciaal die positieve s., welke van den menschelijken wetgever afkomstig is. De natuurlijke s. vormen de gevolgen, welke uit het al of niet onderhouden van de wet natuurlijkerwijze voortvloeien, zooals bijv. het eeuwig geluk of het gemis daarvan; de positieve s. wordt als zoodanig bepaald door God of den menschelijken wetgever (Kerk ,Staat)- P.deJona. 2 (V °lk6nr 6 c h t) De statensamenwerking na den Wereldoorlog, georganiseerd in den Volkenbond, maakt het mogelijk, gelijk in het nationale recht, naleving van internationale rechtsregels door dwang te eischen. Dezen eisch stelde Benedictus XV reeds in zijn bekenden vredesoproep van 1 Aug. 1917. Zij is voor zoover mogelijk verwezenlijkt in het handvest van den Volkenbond, speciaal in art. 16, dat den leden van den Volkenbond de verplichting oplegt om als een lid in strijd met de art. 12, 13 of 15 tot den oorlog overgaat, alle financieele en economische relaties af te breken. Naast deze economische s. spreekt art. 16 lid 2 nog van militaire sancties. Algemeen wordt aangenomen, dat een bij den Volkenbond aangesloten staat slechts s. heeft toe te passen, als hij zelf erkent, dat de staat, tegen wien opgetieden moet worden, in strijd met zijn verplichtingen tot oorlog is overgegaan. In zulk een geval moeten de economische s. toegepast worden, terwijl dat t.a.v. de militaire s. niet vaststaat. Art. 16 lid 2 is in deze zeer onnauwkeurig. De voornaamste toepassing van de economische s. had plaats in 1935 in den oorlog Itahë-Abessynië. Verschillende staten hebben niet meegedaan, als Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije en Albanië. Uit die toepassing is de Volkenbond niet vei sterkt naar voren gekomen. Toch moet men met ives de la Brière vaststellen, dat het beginsel van internationale s., op zich zelf beschouwd en onafhankelijk van zijn toepassing in 1935, een groote vooruitgang in het volkenrecht beteekent. L. Jcmssens. Lit. : Franpois, Handb. v. h. Volkenrecht (II 1933). * Francesco de, Ital. literator. 28 Maart 1817 te Morra-Irpina, f 19 Dec. 1883 te Napels. Werd als patriot gevangen genomen en verbannen, later door Garibaldi en Cavour in eereposten benoemd. In 1872 prof. in Ital. letterk. aan univ. van Napels. S. is vooral beroemd om zijn Storia della letteratura, een standaardwerk, dat veel omstreden is, tegenwoordig door Papini in diens Storia. Voor S. is alleen de vorm van beteekenis, de inbond van een letterkundig werk acht hij van ondergeschikt belan?. tü77 n JO. , _ luLLcrb itusse i-/ 1 t. : L. RIISSO, F. de S. e la fioltnra nannlifano ! 1 n “ 15rS,e*5:no e’ geschiedschrijver. * 15 Uct. IöYU te Rome. Werd hoogleeraar in de geschiedenis der Oudheid te Turijn van 1900-’29 en toen opvolger van prof. Beloch aan de univ. van Rome. Hij deed opgravingen te Creta. Zijn studies zijn van groot belang voor de kennis van de stichting en ontwikkeling van Rome. li qqq\ Dr"-.w'rken: Storia delia Republica Ateniese (1898) ; Storia dei Romani (4 dln. 1923 ; gaat tot halverwege de 2e eeuw v. Chr.). Oprichter van de Riyista di Filologia claasica. m]en Russe_ Sanctissimum(Lat.,=allerheiligst), van oudsher Je liturgische naam voor het Allerheiligst Sacrament ral. voor de (bewaarde) H. Hostie; in Italië ook gebruikt in verbinding met de H. Maagd: Maria Santissima. voor de geschiedenis van het Primaat is, dat aan bisschoppen, die door synoden waren afgezet, het recht van appèl op Rome werd toegestaan. S. wordt niet als Algemeen Concilie beschouwd. De H. Servatius heeft er aan deel genomen of althans de canones mede onderteekend. Franses. L i t.; Hefele-Leclerq, Histoire des Conciles (I 1907). Sardine (Clupea pilchardus Wall.), 20 cm lang, een soort van de fam. der haringachtigen, leeft van Z. Engeland af langs de Fransche en Spaansche kust tot Gibralter toe in den Atlant. Oceaan en soms aan de Ned. kust. De s. wordt in olie gekookt en daarmee in blikken busjes gelegd en zoo in den handel gebracht. Keer. Sardinië (Ital.: Sardegna), eiland, behoorende bij het koninkrijk Italië (XIV 320 B 4-5), opp. ca. 24 000 km2, grootste breedte 146 km, lengte 270 km. S. is verdeeld in 3 prov. Hoofdstad Cagliari. Berggroepen, tot 1 800 m hoogte, zijn onderling verbonden door aanslibbingsvlakten. Graniet overweegt in de Oosthelft, hier en daar vulkanische gesteenten. Veel ertsen, minerale bronnen, wat steenkool. De zomer is droog en heet (ca. 24°C), de winter zoel en regenachtig (ca. 9°C). Regenval ca. 700 mm. De rivieren liggen ’s zomers droog. Altijdgroene loofboomen (myrthe, eik, amandel, dwergpalmen); typische fauna (vos, hert, valk, wilde kat). S. telt ca. 1 000 000 inw. Zeer onontwikkeld, veel emigratie naar Italië, Tunis en Egypte. Thans veel ontginning, nieuwe landbouwkolonies, nieuwe verkeerswegen. Landbouw is de voornaamste bron van inkomsten (olijfolie, zuidvruchten, wijn, tabak, maïs, gerst, hennep). Veel veeteelt (schapen, geiten). Visscherij op tonijn, kreeft, sardines. Mijnbouw (zink, lood, ijzer, koper, mangaan). Industrie (leer, tapijten, majolica). Naast 1 200 km spoorweg zijn er 6 000 km straatweg, van beteekenis voor de autobussen (vreemdelingenverkeer). Vele stoombootverbindingen; vliegdiensten naar Rome. Voor de kerkelijke indeeling van S., zie de krt. t/o kol. 386 in dl. XIV. L i t.: E. Scheu, Sardinien (1923); Touring Club Italiano, Sardegna e Corsica (1929). Heere. Geschiedenis. De oudste bewoners waren Iberiërs, daarna kwamen de Etrusken en vervolgens Grieksche en Carthaagsche kolonisten. In 238 v. Chr. werd S. een Rom. provincie; van 458-633 behoorde het tot het Vandalenrijk, werd door Belisarius voor het Byzantijnsche Rijk heroverd, maar viel in de 9e e. in handen der Arabieren. In 1052 nam Pisa het in bezit: in 1164 werd S. door Frederik Barbarossa tot koninkrijk verheven (Enzio, zoon van keizer Frederik 11, was er koning over, 1242-’50); na den ondergang der Hohenstaufen kwam het aan het huis Aragon, dat het bij den vrede van Utrecht (1713) aan Oostenrijk afstond. Oostenrijk verruilde het in 1718 voor het bezit van Sicilië en zoo kwam S. aan het huis Savoye, welks vorsten zich sinds 1720 „koning van Sardinië” noemden. Zie verder > Savoye. L i t.; Prunas-Tolo, II nostro vecchio regrno sardo (1926). Derks. Sardiseh of Sardij n s c h, Italiaansch, dus > Romaansch, dialect, gesproken in Sardinië. Het valt nog in drie groepen uiteen, waarvan het dialect van Logodoro het meest typisch-Sardisch is. Sardonisch lachje, vertaling van „Sardonius risus” = een ki'ampaohtig lachen zonder uiterlijke oorzaak; bij de Klassieken: een hatelijke, grimmige lach, die veroorzaakt werd door het gebruiken van een vergiftige plant, groeiend op Sardinië (Sardonia herba), nl. de Ranunculus sceleratus, waardoor de mond als bij een smartelijken lach vertrokken werd (Sallust. Hist. 2 ; Pausanias 10,17 laat het ten onrechte teruggaan op Odyssee 20, 301/302). In de geneeskunde; de tonische faoialiskramp, bijv. bij tetanus. L i t.; Mereklin, Die Talossage u. das Sardon. Lachen 1851). C. Brouwer. Sardine. Sardonyx, een variëteit van agaat met dikke lagen, geschikt om er cameeën van te snijden. Dikwijls groen; ook kunstmatig gekleurd. Sardou, Victorie n, vruchtbaar dramaturg. * 7 Sept. 1831 te Parijs, f 8 Nov. 1908 aldaar. Richtte zich naar den steeds wisselenden smaak van het publiek. Zijn zedentooneelstukken (beïnvloed door Scribe en Dumas fils) en politieke werken missen de noodige diepte. Zijn behendig gebouwde historische drama’s hebben waarde door sommige aangrijpende tooneelen. Beroemd nog is de historische comedie Madame sans Gêne (1893). Zijn dialoog is lenig, geestig en bijtend. Voorn, werken. Zedentooneel: Nos Intimes (1861); La Familie Benolton (1865); Divorijons (1880). Polit.: Rabagas (1872, gericht tegen Gambetta). Hist. drama’s : Patrie (1869) ; La Haine (1874); La Tosca (1887); Thermidor (1891); L’Affaire des Poisons (1907). Ui t g.: Théatre Complet, bij Albin Michel (1937). —L i t.: H. RebeU, V. S. (1903); G. Monly, Les papiers de S.; notes et souvenirs (1934). Wülemyns. Sarékat of Sarèkat, ook wel Sarikat, in Indonesische talen gebruikelijke verbastering van het Arab. woord sjarikat, vereeniging. Men vindt het woord in de namen van vele politieke vereenigingen uit de na-oorlogsjaren, Sarèkat Ambon, Ambonneesche vereeniging, S. Madoera, Madoereezenbond, S. Timor, S. Sumatra, enz. De oudste is de Sarékat Islam, Vereeniging van Mohammedanen, opgericht in 1912 te Jogjakarta, oorspr. als bond van Mohamm. kooplieden ter behartiging van hun belangen, maar geleidelijk in politiek vaarwater gekomen onder de leiding van Tjokroaminoto, en in de eerste jaren van het bestaan van den > Volksraad daarin door haar leider vertegenwoordigd. De Sarékat Ra'jat, Volksvereeniging, is uit de Sarékat Islam omstreeks 1918 ontstaan als organisatie van meer extremistische richting. Omstreeks 1925 begon het woord p a r t a i het woord s. ter aanduiding van een politieke vereeniging te verdringen. Over het karakter van deze organisaties, zie onder > Inlandsche beweging in Ned.-Indië. Berg. Sarepta, 1° Grieksche naam van het Oud-Testamentisohe Sarefat, de Phoenicische stad, die door het verblijf en een wonder van den profeet Blias bekend is (3 Reg.17.9-24), gelegen tussohen Tyrus en Sidon. Belangrijke haven, waar de Sidoniërs hun glas vervaardigden (de naam S. hangt samen met het Semiotische woord voor smelten), en die ook aan de Egyptenaren en Assyriërs bekend was. Ten gevolge van de onveiligheid van de kust werd het emplacement van S. in de 13e eeuw naar het tegenw. Sarafand verplaatst, l 1 /2 km van de zee af. A. v. d. Born. 2° (Sedert 1921 Krasnoarmejsk) Russ. stad aan de Sarpa nabij de Wolga (zie krt. > Rusland B 6). Ca. 5 000 inw. Mosterdfabrieken. In S. was sedert 1767 een belangrijke Hemhutters-kolonie gevestigd, die de stad tot bloei bracht, doch in de 19e eeuw sterk in belangrijkheid daalde. v. Son. Li t.: Glitsch, Gesch. der Brüdergemeinde S. (1865). Sargasso-zee, gedeelte van den Atl. Oceaan tusschen de Bermuda-eil. en de Azoren, bekend door het veelvuldig voorkomen van het zgn. golfkruid (Sargassum baeciferum). Het veelvuldigst komt het voor tusschen de Bermuda-eil. en 40°W. en tusschen 25° en 36°N. De groote stroomen van den Atl. Oceaan sluiten dit vrijwel stroomlooze gebied in en voeren het wier aan, waardoor een verzameling daarvan ontstaat, zooals in geen der andere oceanen. Voor de tegenwoordige zeevaart is dit zeewier geen bezwaar meer, maar voor de gebrekkige zeilvaart in de Oudheid kon dit plaatselijk wel het geval zijn en reeds eenige eeuwen voor Christus waren er berichten over het bestaan der S. Uit langdurige onderzoekingen (vooral aan boord van de Michael Sars in 1910) is gebleken, dat de S. de paaiplaats is zoowel van den Europeeschen als van den Amerikaanschen aal. Wissmann. Sargassum, > Bes-wier. Sargou van Akkad, stichter van het eerste Semiotische wereldrijk van Akkad, omstreeks 2600 v. Chr. > Akkad. Sargon I, koning van Assyrië (ca. 1980-1948 v. Chr.); waarsch. heerschte hij over een wereldrijk, dat van Perzië reikte tot de Middellandsche Zee. Sargon 11, koning van As syrië (721-705 v. Chr.); broer van zijn voorganger Salmanassar V. Hij veroverde Samaria en deporteerde de bevolking naar Medië. Hij breidde het rijk uit van Cyprus tot de Perzische Golf (zie krt. 7 in kol. 190 in dl. III). Van 713-707 bouwde hij een nieuwe residentie, die hij Doer-Sjarroekin noemde (> Chorsabad). Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 48 in dl. VI. Alfrink. Sariodina, > Wortelpootigen. Sarissen, groote, soms tot 7 m lange lansen, het wapen van de Macedonische phalanx sedert Philippus en Alexander. Die der ruiterij maten slechts 4 meter. Sarlarclinjjen, > Zarlardingen. Sarmaten, Iraansch nomadenvolk, dat in de 3e eeuw v. Chr. de Scythen in W. en Z. Rusland verdrong: men verdeelt de S. in drie stammen: de Jazigs in het W., de Roxolanen tusschen Dnjepr en Don, de Alanen, die den Don verlieten naar het W., langs den Rijn trokken, Spanje en Afrika bereikten en langzamerhand verdwenen; in de 15e eeuw vond men aan den Don nog stammen, die aan de S. deden denken. Keizer Domitianus voerde strijd tegen de S. in den Sarmatischen oorlog en keizer Marcus Aurelius in den Marcomanen-oorlog. L i t.: Peisker, Neue Grondlagen der Slavischen Altertumskunde (1914); The Expansion of Slavs (1914); Niederle, Manuel de L'Antiquité slave (1923). v Son Sarmatien (g e o 1.), etage uit het Boven-Vindobonien in Oost-Europa, waarin vnl. brakwaterafzettingen voorkomen. Sarment, Jean, uitstekend dramaturg. * 13 Jan. 1897 te Nantes. Zijn oeuvre wordt gekenmerkt door een subtiele en diepe psychologie en is rijk aan treffende allegorieën. Hij drukt vooral goed de onmacht uit van de na-oorlogsohe jeugd in het verwezenlijken van de droomen, die in haar wonen. Voorn, werken: La eouronne de carton (1920); Le Pêoheur d’ombres (1921); Le Mariage d’Hamlet (1922); Je suis trop grand pour moi (1924) ; Madelon (1925) ; Les plus beaux yeux du monde (1925); Léopold le bien-aimé (1927) ; Sur mon beau navire (1928) ; Le plancher des vaches (1932). —L i t.: Fran?ois Mauriac, Dramaturges (1928). Willemyns. Sarncna Gora, > Anti-Balkan. Saroeg, vader van Nachor en overgrootvader van Abraham (Gen. 11.20). Naar hem is genoemd de stad S. in Mesopotamië, thans Saroedj geheeten. Saro(eln«j (Mal., Jav., Soend.), scheede, omhulsel, maar meer speciaal gebruikt van het kleedingstuk ter bekleeding van onderlijf en beenen en bestaande uit twee aan elkaar genaaide bont geweven of gebatikte doeken, algemeen in den Ned.-Indischen archipel door de Inheemschen, zoowel mannen als vrouwen, gedragen. Vroeger waren saroeng en kabaja ook voor Burop. dames de gewone dracht in huis. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 128 in dl. IV. Olthoj. Saron, de kustvlakte van Palestina tusschen Jaffa en het Carmelgebergte (XIX 384 B 4). klaar weiland werd reeds onder David geëxploiteerd (1 Par. 27. 29; zie Is. 65. 10), haar rijkdom aan bloemen was spreekwoordelijk (Cant. 2. 1), haar vruchtbaarheid speelde in de beloften en bedreigingen van de profeten een groote rol (Is. 33.9; 35.2). A. v. d. Born. Saros_(s terren k.). Een maans- of een zonsverduistering kan alleen plaats hebben, als volle resp. nieuwe maan dicht bij een knoop (d.i. snijpunt van schijnbare zons- en maansbaan) voorvalt. De s. is nu een periode, welke ingevoerd is door de Babyloniërs en welke vrijwel 223 synodische maanden (van volle maan tot volle maan of nieuwe maan tot nieuwe maan), 242 draconitische maanden (van knoop tot knoop) en 239 anomalistische maanden (van perigaeum tot perigaeum) bevat. Na verloop van dezen tijd is het dus weer volle maan resp. nieuwe maan bij denzelfden knoop. De s. bevat verder vrijwel een geheel aantal draconitische jaren (waarin de zon van knoop tot knoop loopt). Dus na dien tijd is ook de zon in denzelfden stand t.o.v. den knoop teruggekeerd en er heeft dus weer een verduistering plaats. De s. bedraagt 6 686 1/3 dagen, d.i. 18 jaar en 10 of 11 dagen Na verloop van dezen tijd sinds een verduistering vindt er dus weer een plaats. Hoewel zich dit niet in het oneindige herhaalt, omdat de s. niet precies een gemeen veelvoud is van genoemde maans- en zonsperioden, kunnen de maansverduisteringen zich 60 perioden (meer dan 1000 jaar) herhalen, de zonsverduisteringen tot 70 sarosperioden (meer dan 1200 jaren). Voorbeeld van herhaling van zonsverduisteringen volgens de sarosperiode: 7 Aug. 1850; 18 Aug. 1868; 29 Aug. 1886; 9 Sept. 1904; 21 Sept. 1922. Deze reeks begon in het jaar 1219 en eindigt in de 26e ee«w. p. Bruna. Sarospatak, dorp in Boven-Hongarije (XIII 512 Gl); ca. 11 000 inw., allen Hong. (helft Kath., helft Prot.). Voorheen Prot. hoogeschool, waar J. A. Comenius gedoceerd heeft. Volgens overlevering is in den burcht St. Elisabeth geboren. Sarothamnus, > Brem. Sarpedon (myt h.), zoon van Zeus en Europa; soms geïdentificeerd met zijn naamgenoot S., een der helden uit de Ilias, de veelgenoemde aanvoerder der Lyciërs, die door Patroclus gedood werd. Sarphati, S a m u e 1, Ned. geneesheer en volksvriend. * 31 Jan. 1813 te Amsterdam, f 23 Juni 1866 aldaar. Volgens S. was „geen nationale welvaart denk- baar zonder gestadige ontwikkeling, geen nationale ontwikkeling zonder kracht en kennis, geen kracht zonder goed voedsel, en geen kennis zonder goed onderwijs”. Vandaar zijn bemoeiingen, welke kenmerkend zijn voor de herleving van het Ned. bedrijfsleven ca. 1860 (> Mendel, Alex.), met de industrie (Paleis van Volksvlijt, 1864), met verbetering van de volksvoeding (Mij. van Meel- en Broodfabr., 1856), met den landbouw (Mij. tot bevordering van landbouw en landontginning, 1848), met de verbetering der volkshuisvesting (Ned. Bouwmij., 1866), met het onderwijs door de grondslagen te leggen van het handelsonderwijs in Nederland. Li t. : De Boer, S. en zijn tijd (in: Jaarb. 1928 v. h dept. Amsterdam v. d. Ned. Mij. v. Nijverheid en Han del). Verberne. Sarpi, Paolo, Serviet, Ttal. historicus. * 14 Aug. 1562 te Venetië, f 16 Jan. 1623 aldaar. Hij werd professor, provinciaal en procureur-generaal van zijn Orde te Rome (1686-’88); naar Venetië teruggekeerd, schreef hij tegen den paus en de Kath. Kerk, nl. de beroemde en partijdige Istoria del concilio Tridentino (1629; 6 dln. 1761-’65; 2 bijgev. dln. 1768). L i t. : biogr. d. Campell (1875) en Robertson (1894); vgl. ook Pastor, Gesch. der Pkpste (XII). Willaert. Sarpsborg, stad in Z. Noorwegen (XVIII 704 B 4), aan den rechteroever van de Glomm, met ca. 12 500 inw. Ten N. van S. vormt de rivier een meer, ten Z. ligt de 23 m hooge waterval Sarpsfoss. Houtzagerijen, cellulose- en carbidfabrieken. Houtuitvoer. De vlotten worden door een kanaal om den Sarpsfoss heengeleid. fr. Stanislaus. Sarrall, Maurice Paul Emmanuel, Fransch generaal. * 6 April 1866 te Carcassonne, f 23 Maart 1929 te Parijs. Vooral bekend als commandant van het IHe leger tijdens den eersten slag aan de Marne in 1914, waarbij het aan zijn energie te danken was, dat Verdun niet werd losgelaten. Van 1915 tot begin 1918 was hij opperbevelhebber te Saloniki. In 1924 werd hij hooge commissaris voor Syrië. Hij was bekend als anti-Katholiek en was in 1900 ordonnansofficier van generaal > André. van Voorst tot Voorst. Sarraut, Albe r t, Fransch politicus. * 28 Juli 1872 te Bordeaux. Radicaal volksvertegenwoordiger sedert 1902; gouvemeur-generaal van Indo-China 1911-1914; was meermalen minister sedert 1914; na den Wereldoorlog andermaal gouv.-gen. van Indo-China; 1926-’26 gezant te Angora, en op 24 Jan. 1936 eerste minister; eigenaar van het dagblad La Dëpêche de Toulouse. Cosemans. Sarrazin (ook: Sarazin, Saracin), Jan, Benedictijn, kerkelijk schrijver en politiek personage, abt van St. Vaast en aartsbisschop van Kamerijk. * Juli 1539 te Atrecht, f 3 Maart 1698 te Brussel. Hij was een der voornaamste bewerkers van de Unie van Atrecht (6 Jan. 1679). L i t.: Biogr. Nat. Beige. Erens. Sarria,fray LuisdeGranada, > Granada. Sarrusophoon, koper blaasinstrument met kleppen, conische buis (vandaar overslaande in de octaaf), aangeblazen met hobo- of fagot-mondstuk (dubbel-riet); omstr. 1863, als familie in 8 verschillende dimensies, uitgevonden door Sarrus, een Fransch milit. kapelmeester. De klank heeft iets van die der oude schalmei en pommer. In de Fransche groote orkesten wordt de s.-contrabas veelal aangewend i.p.v. contrafagot; en verder gebruikt de Fr. mil. muziek een paar lage typen van het instrument. Buiten Frankrijk heeft de s. geen opgang gemaakt. de Klerk. Sarsaparillewortel, bijwortels van soorten van het geslacht Smilax, in den handel als Honduras-s. bekend. Cyl in dervormige, onvertakte wortels, die gewoonlijk overlangs doorgesneden zijn tot stukjes van 4 cm lengte, tot 7,5 mm dik, oppervlak bruin-grijsbruin, oppervlakkige lagen bros, diepere taai, witgrijsbruin. Bij het breken stuivend, reukeloos, smaak aanvankelijk melig, daarna scherp. Bestanddeelen: saponinen. Vroeger meer dan nu in de geneesk. gebruikt. Komt nog in tal van geheimmiddolen, die als „bloedzuiverend” aanbevolen worden, voor. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (111 51926). Hillen. Sar si-Indianen, stam der ■> Indianen van N. Amerika, Prairiegebied; Alberta, Canada. Sars-la-Bruyère, Belg. gem. ten Z. van Bergen (X 111176 C 4-5); opp. 838 ha, ca. 700 inw.; landbouw ; eertijds belangrijke heerlijkheid; kerk uit de 18e eeuw; bedevaartplaats; oud versterkt kasteel in brouwerij veranderd. Sars-la-IJulssière, gem. in het Z.O. van Henegouwen (XIII 176 D5); opp. 994 ha, ruim 900 inw.; landbouw, steengroeven; Saraber-rivier; Romeinsche vondsten; zeer oude nederzetting, reeds vermeld in de 8e eeuw; ruïnes van kasteel Grigniart, met historische beteekenis. Sart, gemeente bij Spa, in het Oosten van de prov. Luik, ten W. van de Hooge Venen (XVI 704 E 2); opp. 5 687 ha, ruim 2 000 inw.; bosschen, veeteelt, landbouw; toerisme; houthandel; minerale bronnen; eertijds belangrijke metaalbewerking; overgebleven peroen (» Perron); oudheidkundige vondsten. Sart-Bernarcl, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Namen (XVIII 240 C 2); opp. 773 ha, ca. 550 inw.; landbouw. Sart-Custinne, gem. in het Z. der prov. Namen (XVIII 240 C 5-6); opp. 1 235 ha, ca. 230 inw.; landbouw. Sart-Bame-Aveline, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 C 5); opp. 1 191 ha; ca. 1 900 inw. (meest Kath.); landbouw. Sart-rn-Fagne, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Philippeville (XVIII 240 B 4); opp. 374 ha, ca. 240 inw.; landbouw. Sart-Eustache, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Charleroi (XVIII 240 B 2-3); opp. 324 ha, ca. 250 inw.; landbouw. Middeleeuwsch kasteel. Sarthc, 1° zij riv i e r van de Loire in W. Frankrijk (XI 96 C 3), bevaarbaar vanaf Le Mans. Weinig scheepvaart. 2° Depart e m e n t in W. Frankrijk (XI 64 nr. 35). Opp. 6 244 km2, ca. 385 000 inw.; hoofdstad Le Mans. Heuvelland Perche (tot 300 m). Veel landbouw (geen wijn) en veeteelt. Weinig mijnbouw, veel Industrie (glas, linnen, schoenen, levensmiddelen). Sarti, G i use p p e, componist. * 1 Doe. 1729 te Faenza, f 28 Juli 1802 te Berlijn. Leeraar van Cherubini. Werkte 1755-’75 met succes te Kopenhagen. Werken: opera's en andere vocale werken. L i t.: Findeisen, G. S. (1903). Sarto, 1° Andrea del (eigenlijk: And r. d’A g n o 1 o), schilder. * 16 Juli 1486 te Florence, f 29 Sept. 1530 aldaar. Waarsch. leerl. van Piero di Oosimo, werkte lang samen met Franciabigio, dien hij zeer beïnvloedde. Vooral als frescoschilder blonk hij uit en voorde talrijke groote opdrachten uit. Zijn stijl verraadt eenigen invloed van den jongen Michelangelo, van Leonardo en later van Dürer. In zijn vormen is hij ook eenigszins geïnspireerd op de Antieken. Zeer verdienstelijk is zijn levendig warm kleurenpalet, waarin hij verwantschap met de Venetianen vertoont. Onder zijn rijk oeuvre bevinden zich voortreffelijke portretten. Pontormo is pon znnpr Ipprlincron Lit.: T. Fraenckel, A. d. S. (1935); A. Venturi, Stona dell’arte it. tlXl. 2° Giuseooe ('JoseDhl Pina X Sart-Salnt-Laurenf, £*em. in de prov. Namen, ten Z.W. van Namen (XV111240 B/C 2); opp. 1 570 ha, o.a 4no inw • lanrlhnnnr Sarvla, Lat. spelling van den Hebr. naam Zeroeja, zuster van David en moeder van drie legeroversten van David: Abisai. .Toah e.n Asap] n P™ on n\ Sas of s ass I u i s, Oud-Hollandsch woord voor schutsluis; komt nog voor in plaatsnamen, als Sas van Gent. Dintelsas e.a. Sas, Hen r i t’, Ned. letterkundige. * 1877 te Breda. Wijdde zich aan de journalistiek en de voordrachtkunst, is vooral populair wegens zijn vlotte, humoristische schetsen van het alledaagsche leven.’ Een deel van zijn werk leed onder de haast, waarmede hij het moest schrijven; het beste gedeelte vertoont een gomoedelijke, zeer goed te waardeeren vroolijkheid. Talrijke korte novellen van S. werden uitgegeven in boekvorm, ook tooneelwerk heeft deze vruchtbare auteur op zijn naam. Voorn. werk. Tooneel: Fata morgana; Het generaalsvrouwtje ; Zijn weledelgestrenge ; Vleugellam ; Zonde. Romans en novellen : Keurbundel uit 500 novellen’ Keurbundel novellen; Op den Tweesprong ; Het vroolijke panopticum. Rijmelarij. Aaa^h.rns Var do vroegste gesch. van de S. is weinig bekendvoor de verdere gesch. zie > Lombok. 13e S. kennen een3-tal standen,adel,het gewone volk en de afstammelingen van slaven. Huwelijk van een vrouw met een man van lageren stand is verboden het omgekeerde is toegestaan, maar de kinderen zijn dan lager in stand dan de vader. Als overal in den Indischen Archipel is naast den Islam het oude volksgeloof no» blijven bestaan en in het dagelijksch leven van grooter invloed dan de Islam, vooral bil He De dorpen in de vlakte zijn regelmatig gebouwd. De mannenkleeding is een lendenkleed met gordel en hoofddoek; bij feestelijke gelegenheden (bij den adel steeds) bovendien buis en broek en > kris. De vrouwen dragen thuis twee lendenkleeden over elkaar waarvan het onderste zelfs bij baden niet wordt afgelegd en buiten bovendien een baadje, en meestal een slendang over de schouders Behalve het huwelijk na aanzoek, met betaling van een bruidsschat, komt vrijwillige en gewelddadige schaking voor. Het voornaamste middel van bestaan is de landbouw, speciaal rijstbouw op ■> sawah’s. Water- xxi, 8 schappen (soebaks) komen voor. De grond is grootendeels in erfelijk-individueel bezit. De veeteelt heeft niet veel te beduiden. Alleen vlak onder de kust wordt visschenj mtgeoefend. Huisindustrie (vlechten, wevenï is algemeen. ' Sas Bahoe, > Gwalior (2°). Sasbout, Adam, > Adam Sasbout, alwaar echter de geboorte- en de sterfdatum verkeerd zijn opgegeven. Deze moeten luiden: * 1616 te Delft, f 1653 te Leuven. Sasbout Vosmeer, > Vosmeer. ,JooHogshaven in de Jap. prov. Nagasaki ' a' inw- Scheepswerf en (I 666SR3)°’ ItaL eilaDd V°°r Valona (Albanië) Sasaks, voornaamste bewoners van het eiland Lombok. In 1930 bedroeg hun aantal: 225 Sart-Saint-Lau van Leonardo en later van Dürer. In zijn vormen is hi ook eenigszins geïnspireerd op de Antieken. Zeer ver dienstelijk is zijn levendig warm kleurenpalet, waarin hij verwantschap met de Venetianen vertoont. Onder zijn rijk oeuvre bevinden zich voortreffelijke portretten rontormo is een zijner leerlingen. L 11.: T. Fraenckel, A. d S. (1935) A. Venturi, Storia deli’ arte it. (IX). Schretlen. 2° G i u s e p p e (Joseph) >■ Pius X. Sart-Sainl-Laurent, gem. in do prov. Namen. ten Z.W. van Namen (XVIII240 B IC 2); opp. 1 570 ha, ca. 4oü inw.; landbouw. Sarvia, Lat. spelling van den Hebr. naam Zeroeja, zuster van David en moeder van drie legeroversten van David: Abisai, Joab en Asael (1 Reg.26.6). Sas oi s a s s I u i s, Uud-Hollandsch woord voor schutsluis; komt nog voor in plaatsnamen, als Sas van Gent, Dmtelsas e.a. Sas, H e n r i t’, Ned. letterkundige. * 1877 te Breda. Wijdde zich aan de journalistiek en de voordrachtkunst, is vooral populair wegens ziin vlotte. humoristische schetsen van het alledaagsche leven. hen deel van zijn werk leed onder de haast, waarmede hij het moest schrijven; het beste gedeelte vertoont een gemoedelijke, zeer goed te waardeeren vroolijkheid. talrijke korte novellen van S. werden uitgegeven in boekvorm, ook tooneelwerk heeft deze vruchtbare auteur op zijn naam. Voorn. werk. Tooneel; Fata morgana : Het generaalsvrouwtje ; Zijn weledelgestrenge : Vleugellam : Z.onde. Komansen novellen; Keurbundel uit 500 novellen-Keurbundel novellen; Op den Tweesprong ; Het vrooliike panopticum. Kijraelarij. Asselb'ras. Sasaks, voornaamste bewoners van het eiland Lombok. In 1930 bedroeg hun aantal; Mannen Vrouwen Totaal Lombok 321 607 332 271 663 878 Bali 2 248 2 155 4 403 Gele hes 19 22 41 Borneo 1 i Totaal . . . 323 875 384 448 668 323 Saskat«hcwan, l”provincie van Canada (N. Amer.; VI 732 G 3). Opp. 650 200 km2, ca. 926 000 mw Het Z der prov. behoort tot het prairiegebied. Het Und is hier buitengewoon vruchtbaar; graan teelt. Hij Saskatoon veeteelt. Het N. van S. is geheel met naaldwoud begroeid. Hoofdstad Regina, is evenals de andere steden in dit agrarisch gebied, productenmarkt en verzorgingskem voor het omliggende platteland. In groote graanelevators wordt hier het graan op de, spoorwegstations opgeslagen. OO V> ; • ° 7 " – Kivier in Canada (N. Amer.; VI 732 G 3). I)e zeer lange S. heeft een stroomgebied van meer dan 1 millioen km2. /) Rrmumr . • . Lf. Druuwer. saskatoon, stad in de prov. Saskatchewan (Canada, VI 732 G 3). Ca. 42 000 inw. Echte prairiestad met markten, opslagplaatsen, groote winkels, hotels en banken, waar de prairiebewoners komen om hun producten te verhandelen en nieuwe voorraden in te knopen. Er is een provinciale universiteit. • r. « . UlUVClöltCll. sassabasar, leider der terugkeerende Joden uit fle Babylomsche gevangenschap, ontving de door INeboekadnezar ontvreemde tempelschatten van Cvrus terug en legde de grondslagen van den nieuwen (tweeden) tempel te Jemsalem (Esdr.l.B). Volgens velen dezelfde persoon als > Zorobabel .Kroon. Sassafr-as-laurier (Sassafras officinalis), een plantensoort van de fam. der laurierachtigen; komt in tiet U. van N. Amerika als tweehuizige boom en struik voor met gele bloemen, waarna de donkerblauwe besvruchten in oranje bekertjes verschijnen. Het wortelhout (venkelhout) wordt als middel tegen koortsen, de fijngemalen bast van den wortel soms als bloedreimgingsnuddel gebruikt. Km,™™ • wSSa"-,?dcn • Perz|sche dynastie, dnor Ardasjir I m gesticht, ten gronde gegaan bij de Arab. verovering in 601. Volgden de Arsacieden (» Arsaces), die zich nog in Armenië staande hielden, als heerschers over j p®rz-,nJ‘i °P en toonden zich voortzetters van de oude traditie der » Achemenieden, bevorderaars van den godsdienst van Zoroaster met onderdrukking van alle andersdenkenden, vooral van de Christenen (> Sapor 11, > Jezdegerd I en II). De invloed van Dneksche taal en cultuur maakte plaats voor eigen Perzische beschaving (» Perzië, C). In hun streven naar de oude Perz. wereldheerschappij waren de S„ ondanks herhaalde overwinningen op het verzwakte Rnm. rijk weinig succesvol en slechts zelden strekte hun heerschappij zich verder uit dan West-Iran en Mesopotamie Niettegenstaande de macht der adellijke families wisten de S. in den regel een welgeordend bestuur te voeren; de koningsmacht was absoluut en zeer nauw met de godheid verbonden. Onder de voornaamste koningen moeten genoemd worden > Ardasjir, Sapor 11, Chosroës len 11. Bijna allen hadden strijd te voeren met het Hom. rijk, die beide partijen verzwakte en hen onbekwaam maakte, den inval der Arabieren te weerstaan, die met den slag van Nehawend (641) een einde maakten aan de regeering van Jezdegerd 111, den laatsten Sassaniede. Zoetmulder. De Sassaniedische weefsels behooren tot de oudste weefsels van het Oosten. Eenvoudig en dicht van weefsel, bestaat de teekening vnl. uit dierenfiguren, dikwijls in verbinding met menschenfiguren. Levendige, beweeglijke vormen. Jachtmotieven staan meestal in cirkels. Hoogste bloei ca. 6e eeuw. J. Ruiten. Sassari, 1° Ital. provincie inN. Sardinië. Opp. 7 619 km2, ca. 290 000 inw. Bergachtig (tot 1 360 m). In de dalen tarwe, tabak, olijven, wijn, zuidvruchten. 2° Hoofdstad van 1° (XIV 320 B 4). Ca. 64 000 inw. Aartsbisschopszetel. Spoorwegknooppunt. Universiteit uit 1666. Marktplaats. Sassen, Ferdinand, Ned. wijsgeer. * 13 Aug. 1894 te Nijmegen. Doctoreerde in 1916 te Freiburg (Zwits.) in de wijsbegeerte. In 1919 priester gewijd te Roermond. Leeraar te Rolduc. In 1929 hoogleeraar aan de Kath. universiteit te Nijmegen (in de gesch. der Gr. en Rom. wijsbegeerte, gesch. der paedagogiek en de didactiek). Lid van de Kon. Akad. van Wetenschappen. Werken: o.a. Recht en ethiek (praeadvies, 1926) ; Gesch. van de wijsbeg. der Gr. en Rom. (21932); Gesch. der Patrist. en middeleeuwsche wijsbeg. (21932); Gesch. van de nieuwere wijsbeg. tot Kant (1933); Gesch. van de wijsbeg. der 19e eeuw (1934) ; Thomas v. Aquino (1934); Nationalisme en Katholicisme (1934) ; Waarheid en zekerheid (1934); Overheidsgezag en revolutie (praeadvies 1934) ; Het recht tot „opstand” (1936): Wijsbegeerte van onzen tijd (1938). Artikelen in tijdschriften en dagbladen. Sassenheim, gem. in de prov. Z. Holland, tusschen Lisse, Voorhout, Oegstgeest en Warmond, aan de tramlijn Haarlem—Leiden. Opp. 656 ha; ca. 6 000 inw. (61 % Kath., 24 % Geref. en 23 % Ned. Herv.). Zandgrond met een weinig laagveen. Hoofdmiddel van bestaan is bloembollenteelt, daarnaast eenige landbouw en veeteelt. Belangrijke uitvoer van bloembollen. Sassenheim wordt het eerst in de 9e eeuw als Sasheim, Saksingenheim en Saxenheim vermeld. Hakewessel. Sassc van Ysselt, jhr. Leopold Frans Jan Jacob Josephvan, Ned. politicus. * 2 Sept. 1778 te Boxmeer, f 21 Maart 1844 te Den Haag. Was lid van deTweede Kamer (voorN.- Brabant): 1815- 1818, 1823-1832, 1842-1844. Zeer bekend bleef zijn strijd voor de vrijheid van onderwijs en tegen het > Collegium philosophicum, waarbij hij her- haaldelijk krachtig uitkwam voor zijn orangistische gevoelens. De Belgische opstand (1830) vond bij hem geen steun, daarom voegde hij zich, ter behoud van de eenheid, bij den prins van Oranje te Antwerpen. De beteekenis van S. is, dat hij onvervaard Kath. belangen verdedigde, toen bij zijn geloofsgenooten nog weinig politieke bedrijvigheid bestond. L i t.: Witlox, De Kath. Staatspartij (2 dia. 1919, 1527). Verberne. Sassoïerrato (eigenlijk: Giovanni Batt i s t a S a 1 v i), schilder. * 29 Aug. 1609 te Sassoferrato, f 8 Aug. 1685 te Rome. Leerling van Dominichino te Rome, waar hij ijverig Raffael en de Caracci bestudeerde; later een tijd te Venetië, waar Titiaan’s werken vooral zijn coloriet beïnvloedden. In zijn tijd zeer geliefd; hij schiep een eigen Madonna-type, dat hij echter tot in het oneindige herhaalde. Zijn werk is oppervlakkig en zoet, het vindt thans weinig waardeering meer (zie afb. 10 op de pl. t/o kol. 224 in dl. XVII). L i t.: G. Vitalctti, II Sassoferrato (1911); H. Voss, Die Malerei der Barok in Rom (1924). Schretlen. Sassoon, S i egfr i e d, Eng. dichter. * 1886. Hij behoort ten deele tot de Georgian Poets; in het eerst trokken vooral zijn realistische, verbitterde oorlogsgedichten de aandacht; later worden zijn gedichten milder en wijzer. Zijn Memoirs of a Fox-hunting Man (1928), Memoirs of an Infantry Officer (1930) en Sherston’s Progress (1936) geven de autobiographie van een jongen man vóór, gedurende en na den Wereldoorlog, met een verrassenden eenvoud en waarachtigheid. Voor het eerste deel dezer trilogie verkreegS. de Hawthornden Prize. Voorn, werken: Counter Attaek and other Poems (1918); War Poema (1919); Satirioal Poems (1926); The Heart’s Journey (1928). J. Panhuysen. Sas van Gent, gem. in Oostelijk Zeeuwsch Vlaanderen in de prov. Zeeland; omvat het stadje Sas van Gent. Ca. 3 300 inw. (80 % Kath., 10 % Ned. Herv., 3 % onkerk.). Opp. 1 449 ha; klei, waarop landbouw. Industrie: 2 suikerfabrieken; glasfabriek; chemische industrie. Veel arbeiders uit België. De plaats ontleent haar naam aan de sluis (sas) in de vaart door de Gentenaren in de 16e eeuw gegraven naar de Hont. Sas van Gent ligt aan den spoorweg en aan het Kanaal van Gent naar Temeuzen. Een tramlijn verbindt het 4e en 5e district. C. v. d. Broek. Satan, > Duivel: Demon. Satanisch vierkant (w i s k.), ■> Toovervierkant. Satansaap, > Aap (sub 2°). Satelliet, andere naam voor > maan. Satelliet-stad (stedebouw k.). Toen de bezwaren der wereldsteden gaandeweg erkend werden, meende men daartegen een remedie te hebben gevonden in de stichting van zgn. satelliet-steden. nederzettingen van een beperkte grootte, in de omgeving van de centrale stad, en daarop nog min of meer georiënteerd, doch met een eigen bedrijfsleven. Slechts een enkele maal heeft deze idee verwezenlijking gevonden (zie > Arbeiderstuindorp, en > Stedebouw). v. Embden. Satemtalen, bepaalde groep Indo-Germaansche talen, waartoe behooren: Indo-Iraansch, Armeensch, Albaneesch en Baltisch-Slavisch. Vgl. ■> Centuratalen. De quaestie of het Hettietisch en Tochaarsch satem- of centumtalen zijn, is in dezen vorm minder juist gesteld. Men moet beide talen als mengtalen beschouwen. L i t.: J. Schrijnen, Handl. bij de studie der vergel. L. van Sasse van Ysselt. Indo-Germ. taalwetenschap (21924); A. Cuny, (Chamito)- Sémitique et indo-européen (in : Mélanges offerts k Jacq. van Ginneken, 1937). Weijnen. Sater, > Satyr. Saterland, landschap in het W. van Oldenburg (Duitsohland), in het gebied van de Sater-Eems, tot voor kort grootendeels hoogveen met een zandige strook aan weerszijden van de rivier. De bewoners, ong. 4 000, zijn afstammelingen van Friezen, die zich hier in de 13e eeuw gevestigd hebben; dank zij het isolement handhaafde zich het Friesch (het Saterlandsch) hier. Door water- en landwegen (gevolg van de ontginningen) verdwijnt dit isolement en daarmee ook het dialect. van der Meer. Ssitersdal, dal van de Otterelf in Z. Noorwegen (XVIII 704 A4), 230 km lang. Van Christiaansand gaat een spoorlijn naar het N. tot Byglandsfjord. Landbouw, boschbouw en in de hoogere deelen veeteelt. Ook rendierteelt, na 1880 ingevoerd door Lappen. S. is bekend om zijn kleederdrachten en oude gebruiken- fr. Stanislaus. Salie, Eric, Fr. componist. * 17 Mei 1866 te Honfleur, f 2 Juli 1925 te Arcueil. Begon als impressionist, later naar expressionistische richting neigend. Hij bezit een eigen, droog-komieken stijl. Opmerkelijk zijn de zonderlinge titels zijner composities: En habit de cheval, Valses du précieux dégouté, Morceaux en forme de poire. Overige werken: Trois gymnopédies; Sarabandes ; het ballet Parade; Socrate (symphonisch drama); Paul etVirginie fopéra comique). Li t.: P. D. Templier, E. S. (1933); S.-nummcr der Revue Musioale (Maart_l924). Kook. Satineercn (safinage) van papier is het oppervlak gladder maken dan het na de bereiding van zelf is. Voor verschillende druk-doeleinden kan dit noodig zijn, bijv. wanneer er fijne lijncliché’s op moeten worden afgedrukt. Door het s. verkrijgt het oppervlak een zekeren glans; ook sluiten zich de poriën meer, zoodat de drukinkt minder wordt opgezogen m.a.w. langer tijd om te drogen noodig heeft en zoolang spoedig vlekt. Het s. geschiedt door persing; het papier wordt tusschen walsen (metalen cylindcrs) doorgeleid. De machine, waarin dgl. walsen in stellen zijn bijeengeplaatst, noemt men > kalander. De walsen zijn om en om van ijzer en geperst papier. Het te satineeren papier wordt vaak vooraf ingevocht, hetzij door er stoom op te blazen, hetzij in spec'ale ma- Poortenaar. Satinet, een lichte zijden stof met satijnbinding geweven. Sanellastnffen (> Sanella) worden dikwijls s. genoemd. Katoenen s. is gemerceriseerd en sterk glanzend gekalanderd. Komt in alle kleuren en ook bedrukt voor. Gebruikt voor voering- en schortenstof. Satire Ménippéc, genoemd naar den cynicus Menippos, beroemd politiek pamphlet (eerste druk 1694), een parodie van de Etats généraux der Ligue, 10 Febr. 1693, door aanhangers der „Politiques” ten gunste van Hendrik IV. De opzet schijnt uitgegaan te zijn van Jean Leroy, kanunnik van Rouen, met vsch. medewerkers. Vgl. Satyre. Ui t g.: Ch. Read (1873 van een eerste redactie ; 1876 van den eersten druk); verder door Tricoletel (1877-’81) en J. Franck (1884). V Mierlo Satisfactie, 1° > Eerherstel; Genoegdoening van Christus. 2° Satisfactiën werden de verdragen genoemd, waarbij overeenkomstig art. 7 der Pacificatie van Gent, aan de Hollandsohe en Zeeuwsche steden, die nog niet de zijde van Oranje hadden gekozen, satisfactie (= voldoening) vnl. ten opzichte van den godsdienst en het voortduren van den bestaanden regeeringsvorni werd toegezegd, indien zij zouden overgaan. Met Muiden, Weesp, Haarlem, Schoonhoven, Goes en Tholen had dit plaats in 1577, met Amsterdam in 1578. De beloften zijn evenwel niet gehouden. ki t- : v. d. Spiegel, Hist. y. d. Satisfactie van Goes en Zujd-Beveiand (1777). J. D. M. Cornelissen. Saüadzj (Eng.: Sutley; Sanskr.: Sjatadroe; de Zaradros van Ptolemaeus), grootste en Oostelijke rivier van de vijf stroomen van Pandzjab (X 224 C/D 1-2), 1 600 km lang. De S. ontspringt in den Himalaja, loopt eerst evenwijdig met dit gebergte, breekt er daarna doorheen, stroomt daarna in Z.W. richting en bereikt den Indus beneden Moeltan. Zijrivieren: Bias en Gara. Door de bevloeiingskanalen (Sirhindkanaal e.a.) verliest de S. veel water. Sipman. Satoe Mare (Roemeensch; Hong.; Szatmar-Nemeti), stad in Roemenië (XIX 112 H 3) aan de Szaraos; spoorwegcentrum; ca. 51 000 inw. (1935), meerderheid Magyaren, verder Roemenen, Duitschers en Joden. Ijzer- en meelindustrie. Satraap, titel van den bestuurder eener provincie (s a tr a p ie) in het Perzische rijk. Satsocma-ceramick, Japansch aardewerk, dat onder Koreaanschen invloed sedert de 17e eeuw op het eiland Kioesjioe vervaardigd wordt. Kenmerkend voor de S.-c. is het zeer fijn gecraqueleerde ivoorkleurige glazuur; naast het witte Satsoema werd sedert de 18e eeuw ook rijkgekleurd en met goud versierd vaatwerk gemaakt. Echte S.-c. is zeldzaam; het zoogenaamd Satsoema dat men in Europa aantreft, is slechts een exportartikel, dat sedert de 2e helft der 19e eeuw in enkele der groote Japansche steden vervaardigd wordt en hooge kunstwaarde mist. F. Herck. kit.: Ostasiatisehes Gerat (1925). Sattasai (= zevenhonderd strophen), een verzameling van lyrische gedichten in Prakrit, waarin het volksleven der Indiërs, vooral echter hun liefdesleven, tot uiting komt. In haar oudsten vormwaarsch. uit de 2e eeuw n. Chr. L i t.: Winternitz, Gesch. der Ind. Lit. (111, met opgave van vertalingen). Zoetmulder. Saturatie, 1° in de scheikunde: verzadiging van een vaste stof of vloeistof met een gas. In de suikerfabricage: > carbonatatie. 2° In de g e n e e s k. een drank, die vrij koolzuur, gevormd door ontleding van carbonaat of bicarbonaat door zuur, bevat. Saturcjja of boonenkruid, lipbloemige plant. Smalle bladeren, kleine paarse of roode bloemen. Tot ca. 60 cm hoog. Als toekmid bij tuinboonen in gebruik. Salurnalia, Romeinsch feest ter eere van Saturnus, van 17-23 Dec. Het waren te Rome de vroolijkste dagen des jaars. Men gaf elkander grappige en nietgrappige geschenken. De slaven genoten groote vrijheid, o.a. zegvrijheid. Saturnia, > Nachtpauwoog. Saturnilus, Gnostisch leeraar in Antiochië onder keizer Hadrianus (117-138). S. aanvaardt het dualisme, den strijd tusschen den hoogsten God, het goede principe en den duivel, het kwade principe. Verder de gnostische aeonenleer. Christus was een aeon, die door den hoogsten God in een schijnlichaam naar de aarde werd gezonden om de heerschappij van den God der Joden te bestrijden en den menschen de bevrijding uit de booze materie te leeren door onthouding van het huwelijk en van vleeschgebruik. Franses. Salurninus, Lucius Apuleius, Romeinsch volkstribuun. Gemengd in de troebelen van 100 v. Chr. te Rome. Door Marius, op last van den senaat, op het Capitool belegerd en vermoord. Saturninus van Alles, Ariaansch bisschop en leider der Arianen in Gallië. Hij wist op de Synode van Milaan (356) te bewerken, dat keizer Constantius den krachtigen verdediger der ware leer, Hilarius van Poitiers, naar Klein-Azië verbande. In 360 keerde Hilarius echter terug en won op de synode van Parijs (361) vrijwel alle bisschoppen van Gallië weer voor de orthodoxie. S. werd van zijn bisschoppelijke waardigheid ontheven. Franses. Saturnismus is loodvergiftiging. ■> Vergiftiging- , ... Saturnus (m y t h.), Lat. naam voor •> Cronus. Saturnus (sterren k.), de zesde groote > planeet (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 737 in dl. XIX). De namen van zijn 9 satellieten zijn opvolgend, van binnen af geteld; Mimas, Enceladus, Thethys, Dione, Rhea, Titan, Hyperion, Japetus en Phoebe; de laatste is retrograad. Titan is verreweg de grootste en reeds in een vrij kleinen kijker te vinden. De middellijn van de planeet is in de richting van den aequatorl2loookm, in de richting loodrecht daarop echter 108 000 km, wat de afplatting 1 :10 geeft. De ring van S. is door Christiaan Huyghens het eerst als zoodanig herkend. Deze ring heeft een inwendige middellijn van 142 000 km, is dus slechts ong. 10 000 km van de planeet verwijderd, en een uitwendige middellijn van 276 000 km; twee open strooken verdeelen hem in drie concentrische smallere ringen. Het ringvlak heeft een vasten stand in de ruimte, onafhankelijk van de plaats van S. in zijn baan om de zon. Van verscheiden kanten zijn er aanwijzingen, dat de ring gevormd wordt door een vlakke laag van kleine vaste lichamen ; uit het -> Doppler-effect blijkt nl., dat de snelheid der binnenste deelen van den ringgrooter is dan die der buitenste. De dikte van die laag is waarschijnlijk eenige tientallen km. De planeet zelf gelijkt in veel opzichten op den meer nabijen Jupiter, bijv. in de samenstelling der atmosfeer en door het optreden van vlekken op de zichtbare oppervlakte. S. is echter kleiner en kouder. De aswenteling wordt volbracht in ruim 10 uur. De helderheid van S. wisselt, behalve wegens zijn wisselenden afstand en de plaats der zon, o.a. ook met de wijdte van de ringen. Toch behoort S. steeds tot de helderste hemellichten, helderder dan de eerste grootte, de Kort. Satyam asti paro dharmah (Sanskrit) = waarheid is het allerhoogste; zinspreuk der theosofen. Satijn, ook satin of atlas genaamd (textiel), een zwak kruisende binding met glad voorkomen in de stof. Bestaat de bovenkant uit kettingeffecten, dan spreekt men van kettingsatijn, in het omgekeerde geval van inslagsatijn. Echte en kunstzijden, event. halfzijden s. stoffen: o.a. satin » duchesse, satin > crêpe, > messaline, > damassé. Kamgaren s. stoffen: wolsatin. Strijkgaren satijnstoffen: satin, •> doeskin, eskimo. Katoenen s. stoffen: voeringsatin, > sanella, > satinet, > moleskin, > pilot (pilout), ■> tijk, > damast. Schroeder. Satyr (G r. m y t h.). S. vormen hetuitgelaten gevolg van den god Dionysus. Zij zijn half dier, half mensch en worden afgedeeld met baard, staart en bokspooten. Bij latere kunstenaars zijn zij meer geïdealiseerd. Satyre (•( Lat. satura?, = schotel met allerlei spijzen) is een gedicht (hekeldicht) of prozawerk, waarin personen, instellingen, toestanden op schoone wijze (want geschiedt het te grof of hatelijk, dan is het een pamflet) gehekeld worden. Dit gebeurt op een toon van edele verontwaardiging of van gemoedelijken en scherpen spot. De s. der Grieksche Oudheid (Archilochus, Hipponax, enz.) zijn zeer fel; vanwege de gebruikelijke versmaat heette het bij hen jambische poëzie. In de Lat. letterkunde dienen vooral Juvenalis en Persius, Martialis en Horatius genoemd te worden, beide eersten in het ernstige, de anderen in het lichte, vroolijke genre. In de middeleeuwsche letteren vindt men de s. vooral in de geschriften der moralisten. De Renaissance deed ze naar Klassiek voorbeeld herleven; Epistolae obscurorum virorum, Erasinus’ Lof der zotheid en Samenspraken; een groot hekeldichter is Vondel: Roskam, Orpheus, Palamedes e.a. Oldenbameveldtiana. In Frankrijk in 1660 tegen de Guises de bijtende ■>- Satire Ménippëe (naar een ouden Griekschen cynicus Menippos). In de Romantiek: o.a. Schiller. Ook in de moderne lit. wordt de satyre beoefend. v. d. Eerenbeemt. Satyriasis, overprikkelde geslachtsdrift bij mannen. Voor zedelijke beoordeeling, zie > Sexueele psychopathologie. Satyrspel, > Drama (dl. IX, kol. 370). Satz, Duitsche muziekterm, in vsch. beteekenis gebruikt; in het Ned. spraakgebruik geldt s. hoofdzakelijk als een onderdeel van een meerdeelig stuk. Sau of Save, rechterzijrivier van den Donau in Joego-Slavië (XIV 625 B/E 2), 710 km lang, waarvan 600 km bevaarbaar. Ze ontstaat uit twee bronrivieren aan den voet van den Triglav in de Julische Alpen, stroomt O.- en Z.0.-waarts door het bekken van Laibach, waar ze bevaarbaar wordt, verder langs Agram, neemt achtereenvolgens het water op van Koelpa (bij Sissek, waar de regelmatige stoomvaart begint), Oena, Verbacs, Bosna (bij Brod) en Drina en mondt bij Belgrado. Haar stroomgebied heeft een opp. van 92 000 km2. Hoek. Sauer, linker zijrivier van de Moezel, ontspringt ;n het O. van de prov. Luxemburg (XVI 735), vloeit door het groothertogdom en loopt te Wasserbillig in de Moezel; zij vangt onderweg de volgende zijrivieren op; Wiltz, Alzette, Blees, Witte Emz, Oer, Zwarte Emz. De loop van de S. is zeer schilderachtig met zijn insnijdingsmeanders, zijn ruïnes en zijn talrijke dorpen. V. Asbroeck. Sauer, 1° August, Oostenrijksch-Duitsch literairhistoricus, grondlegger van de ethnologischgeographisohe methode, door zijn leerling Nadler later uitgewerkt. * 12 Oct. 1856 te Wiener-Neustadt, f 17 Sept. 1926 te Praag, als hoogleeraar. Voorn, werken: uitgaven van Rairaund en Grillparzer ; stichter en leider van Euphorion ; Reden und Aulsatze (1903) ; Gesammeite Schriften (1933 vlg.). L i t.; Festsohrift filr A. S. (1925). Baur. 2° E m i I, Duitsch pianovirtuoos. * 8 Oct. 1862 in Hamburg. Leerling van Rubinstein en Liszt, bekend door zijn Chopin- en Liszt-vertolkingen. In 1917 geadeld. Lit.: Meine Welt (1901, herinneringen). •to t_i i i * n T—: 1 QTO 3° Jose p h, Duitsch archaeoloog. * 7 Juni 1872 te Unzhurst (Baden). Hoogleeraar te Freiburg i/B in de patristiek en de Christ. archaeologie. S., die een leerling is van Kraus, beweegt zich vooral op het gebied der Christelijke iconographie. Werken: Symbolik des Kirohengebaudes (1902); Die altesten Christusbilder (1926) ; Neues Licht auf dem Gebiet der chr. Archaol. (1928). Sedert 1928 uitgever v. h. Kunstw. Jahrb. der Görres-Gesellschaft. E. De Waele Sauerbruch, Ernst Ferdinand, een der grondleggers van de moderne thoraxchirurgie en van de operatieve behandeling der longtuberculose. * 3 Juli 1875 te Barmen; prof. aan vsch. Duitsche universiteiten, sedert 1927 aan die te Berlijn. Sauerland (S öder 1 a n d), deel van het Rijn-leisteenplateau in het Z. van Westfalen, begrensd door Sieg en Ruhr (IX 512 B/C 3). Hoogvlakte met enkele ruggen, het hoogst in het O. (Rothaar met Hardler, 766 m; Langenberg, 843 m). Het vormt de waterscheiding tusschen Rijn en Wezer. Er is veel neerslag. Door de koele zomers weinig landbouw. Wel boschbouw. Hagen, Iserlohn en Ludenscheid hebben opkomende industrie. S. is het vacantieland voor het Ruhrgebied. Hakewessel. Sauk-Indianen, stam der -> Indianen van N. Amerika, Noord-Oostergebied; in den staat Wisconsin; eng verwant met de -> Fox. Saul. zoon van Cis den Benjamiet (1 Reg. 9. 1), eerste koning der Israëlieten, door Samuel gezalfd. Na zijn overwinning op de Ammonieten, die het Oost-Jordaanland binnengevallen waren, werd hij door een gedeelte des volks te Galgala tol koning uitgeroepen en later door geheel het volk te Maspha gekozen. Aanvankelijk bestreed hij met succes de Philistijnen, doch maakte zich aan een dubbele ongehoorzaamheid schuldig. Tegen Samuel’s bevel droeg hij een offer op en spaarde hij Agag, den koning der Amalekieten. Dit veroorzaakte een breuk tusschen Samuel en Saul, die van nu af geen krijgsgeluk meer ondervond en in zwaarmoedigheid verviel. Intussohen zalfde Samuel den jongsten zoon van Isai, > David, tot koning. Deze kwam als citherspeler aan het hof, doch zijn overwinning op Goliath en populariteit bij het volk'wekten den haat op van Saul, die hem meermalen trachtte te dooden. In een veldslag tegen de Philistijnen werd S. op het gebergte Gelboë gewond, waarna hij zich uit wanhoop met zijn eigen zwaard doodde. David betreurde Saul oprecht (2 Reg. 1.18). Kroon. In de iconographie wordt S. gewoonlijk in verband met ■> David behandeld. Bekend zijn werken van Rembrandt: David met het hoofd van Goliath voor S., David harp spelend voor S. (Mauritshuis, Den Haagj; Stadelsches Museum, Frankfort a. d. M.). Oostsanen schilderde S. voor de waarzegster fßilks Museum). Sauley, Félicien de, Fransch archaeoloog en pionier der Palestinologie. * 19 Maart 1807 te Rijsel, f 4 Nov. 1880 te Parijs. Bereisde sinds 1850 Palestina, meende de plek van Sodoma en Gomorrha te hebben ontdekt en groef te Jerusalem de zgn. graven der koningen op (1863). A. v. d. Bom. Werken: Voyage autour de la Mer Morte (2 dln. 1852-’53); Voyag'e en Terre sainte (2 dln. 1865). Sauh, Alexander, Heilige, Barnabiet. * 15 Febr. 1534 te Milaan, f 11 Oct. 1592 te Pavia. Op 15 1561 Barnabiet. Voorbeeld van gehoorzaamheid en ingetogenheid; beroemd prediker; doctor in de theologie. Hij gaf korten tijd lessen in de wijsbegeerte aan de univ. van Pavia, werd 1566 deken van de theol. faculteit en was van 1667 tot 1670 generaal der Orde. Tegen zijn wil werd hij biss. van Aleria op Corsica (thans opgenomen in het bisd. Ajaccio) benoemd (1670-’9l) en door den H. Carolus Borromaeus geconsacreerd. S. verwierf zich den naam van Apostel en Beschermer van Corsica. In 1591 benoemd tot bisschop van Pavia, voorzeide hij reeds bij zijn intocht zijn spoedigen dood. Terstond na zijn dood in N. Italië en op Corsica algemeen vereerd; in 1741 zalig-, in 1904heiligverklaard. Feestdag 23 April. Brandsma. L i t.: F. T. Mnltedo, Vita di S. A. S. (1904). Saultcaux-Indianen, stam der > Indianen van N. Amerika, Mackenzie-gebied; in Ontario, Canada. Saulus, oorspr. naam van den Apostel > Paulus. ——iittttiu vO,ll ucxi AjjusLßi -?-raiUUS. Saumlakki, hoofdplaats der afdeeling Tanimbar- en Babbar-eilanden (Ned.-Indië; XVII 816 C 3); tevens hoofdstatie der Kath. missie op die eilanden en standplaats van een hulpprediker. Saumur, stad aan de Loire in het Fr. dept. Maine-et-Loire (XI 96 C 3). Ca. 17 000 inw. Vele mooie kerken, o.a. Notre Dame de Nantilly, St. Pierre, St. Jean; kasteel (11e e.). Wijnbouw; champagne. Bekende cavalerierijschool. Sauppe, Hermann, Klaas, philoloog. * 9 Dec. 1809 te Wesenstein bij Dresden, f 16 Sept. 1898 te Göttingen. In 1838 prof. te Zürich, 1845 rector van het gymn. te Weiinar, 1866 prof. te Göttingen. Uitstekend Hellenist. Naast zeer vele kleinere verhandelingen over Grieksche lit. en cultuur is zijn hoofdwerk: Oratores Attici (met Baiter, 1839-’5O). Zr. Annes. Sauria vormen de orde der hagedissen; vaak wordt deze naam in verbinding met een ander voorwoord (Dinosauria, Ichthyosauria) voor de > reuzenhagedissen gebruikt. > Kruipende dieren. Sauromatum, > Droogbloeier. Sauronodentidae, -> Kruipende dieren (fossiel). Sauropoden, groep van uitgestorven gewervelde dieren, behoorende tot de > Dinosauria. O.m. worden hiertoe gerekend de Brachiosaurus en de > Brontosaurus. Sauropterygia, > Kruipende dieren (fossiel). Saururae, > Archaeopterix. Saussurc, l°Ferdinand de, Zwitsersch linguïst; achterkleinzoon van 2°. * 26 Nov. 1857 te Genève, f 22 Febr. 1913 op slot Vufflens-sur-Morge (Waadt). Sinds 1891 prof. in Genève. Werk e n ; Mémoire sur le système primitif des voyelles dans les langues indo-européennes (Leipzig 1879 ; hierin werden de ablautstheorieën gegrondvest) • Cours de linguistique générale (21922). Uit g. ; Recueü des public, scientif. de F. de S. (1922). Weijnen. 2 Horace Bénédict de, Zwitsersch natuurkundige; vader van 3°. * 17 Febr. 1740 te Conches, f 22 Jan. 1799 te Genève. Door zijn reizen in de Alpen bevorderde hij de biologie en de natuurkundige aardrijkskunde. In 1787 voerde hij de 2e bestijging van den Mont-Blanc uit en bepaalde barometrisch de hoogte. In 1783 vond hij den haarhygrometer uit. J. v. Santen. Werken: Essai sur I’hygrométrie (1783) ; dans les Alpes (1779-’96). Lit. : Senebier, Mémoire nist. sur la vie et les écrits de H. B. de S. (1801). «J Nicolas ïhéodore de, plantenphysioloog; zoon van 2°. * 14 Oct. 1767 te Genève, f 18April 1846 aldaar als hoogleeraar in de geologie. S. is bekend om zijn onderzoekingen over de opname van voedingsstoffen en de koolzuurassimilatie der planten. Voorn, werk: Recherches chimiques sur la végrécation(lBo4).B Melsen. Saussurict (g e o 1.), verweeringsproduct van plagioklaas, bestaande uit albiet, epidoot en zorsiet. O.a. typisch voor het Eijnzand in Nederland. Sautecrcn, het snel bruin bakken van vleesch of aardappelen in heet vet, boter of olie op een fel vuur, onder voortdurend heen en weer bewegen. Santin, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (X 111176 D-E 6); opp. 643 ha, ca. 500 inw.; landbouw, veeteelt, bosschen; gem. in 1914 afgezonderd van Sivrv. Sautour, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Philippeville (XVIII 240 B 4); opp. 817 ha, ca. 300 inw.; landbouw; roodmarmergroeve. Kasteelruïnen. Sauvajje, Cecile, schrijfster van verdienstelijke landelijke romans. * 1883 te la Roche-sur-Yon (Vendeé), f 1927 te Parijs. Ze hernieuwde het thema van het moederlijk gevoel. Werken: Tandis que la Terre tourne (1910); Le Vallen (1913) ; I’Ame en bourgeon (1928) ; Oeuvres (1929). —L i t.: J. Tenant, Sous le balcon de Prudent-Modérat.... : La brève journée et le chant d’amour de_C. S. (1930). Sauvegarde beteekent bescherming, verleend door een of andere autoriteit. Ook het document zelf, waarin de vorst of heer verklaart een persoon, gebouw, stichting enz. onder zijn bescherming te hebben genomen. Merkwaardig is het gebruik van dezen naam in de tweede helft der 17e eeuw o.a. voor > devotieprentjes der H. Rosalia als beschermster tegen pestepidemieën. Zij „wierden als heylighe S. op de borgersdeuren geplackt”. L i t. : A. Poirters S.J., Het Leven van de H. Maeght Rosalia teghen de peste (Antwerpen 1658); Chronijk der stad Antwerpen, door notaris Geerard Bertrijn (Antwerpen 1879). Schols. Sauvenière, gem. in de prov. Namen, ten N. van Gembloers (XVIII 240 BI); opp. 1 369 ha, ca. 1 300 inw.; landbouw. Sauwen, Arnold, Vlaamsch dichter van plastische natuurpoëzie en gevoelige liefdelyriek. * 22 Maart 1857 te Stokkem. Onderwijzer te Rekheim en te Antwerpen. Werken; Langs de Maas (1882) ; Gedichten (1890); De stille Delling (1912); Uren van Eenzaamheid (1920) ; De laatste Garven (1924). Sau werd, dorp in de Groningsche gemeente > Adorp (XII 448 C 2). Savage, Richard, Eng. dichter. * 10 Jan. 1698 (?) te Londen, f 1 Aug. 1743 te Bristol. Schreef onbelangrijke verzen, als The Wanderer (1729). Epigoon van Dryden en Thomson. Trad even op den voorgrond door zijn vriendschap met den beroemden Samuel > Johnson, die zijn levensgeschiedenis schreef (in: Lives of the Poets) en door zijn fantastische pogingen om voor natuurlijk kind van de gravin van Macclesfield door te gaan (o.a. in het gedicht The Bastard, 1728). In zijn jeugd schreef hij oproerige pamfletten in versvorm tegen George I en George 11, dien hij later verheerlijkte. Li t.; Times Lit. Suppl. (1 Jan. ’3B). Etman. Savanuali, stad in den staat Georgië (Ver. St. v. N. Amer.), aan den mond van de Savannah River (XVIII 608 K6). Ca. 86 000 inw. S. is de grootste haven van Georgië, vnl. voor den uitvoer van katoen on terpentijn. Savanne, naam van grasvlakte met verspreide boomgroepen begroeid, in streken, die een drogen tijd hebben. Vele kleine heesters, kleine lage boomgroepen en alleenstaande exemplaren van groote boomen groeien er dikwijls naast de grassen. De s. in Afrika vertoonen hetzelfde beeld als die in Amerika. Savart, Fél i x, physicus. * 30 Juni 1791 te Mézières, f 16 Maart 1841 te Parijs. Met > Biot ontdekte hij in 1820 de grondwet van het electromagnetisme. Hij onderzocht ook trillende vliezen, construeerde een tandradsirene (1830) en onderzocht de polarisatie van het licht (polariscoop van Savart). J.v. Santen. P. J. Savelberg. Save, 1° andere naam voor de rivier de > Sau. 2° (Ook: Isavi) Plaats in Roeanda-Oeroendi onder mandaat van België, residentie van Roeanda (XV 613 E 3). Missiepost der Witte Paters en der Witte Zusters. Scholen, maatschappelijke werken; verplegingpost; noviciaat voor Inlandsche kloosterzusters. Scholen voor halfbloeden. Monheim. Savelberg, Petrus Jozef, stichter van de Congregatie der Kleine Zusters en Broeders van den H. Jozef te Heerlen. * 10 Februari 1827 te Heerlen, f 11 Februari 1907 eveneens te Heerlen, waar in het eerste klooster de door hem bewoonde kamers nog in denzelfden staat in eero worden gehouden en zijn graf druk wordt bezocht. 16 Febr. 1934 werd het proces voor zijn zaligverklaring ingeleid. L i t.: J. Jansen C. s. s. R., Levensschets v. Af gr. P. J. S. (1909) ; Ilanrath C. s. s. R., Een Necl. Vincentius: De Dienaar Gods Mgr. P. J. S. (1934). Feugen. Savelli, Ital. adelgeslacht, uitgestorven 1712, waaraan de pausen het ambt van opperhofmaarschalk toevertrouwden. De pausen Honorius 111 en IV behoorden er toe. L i t.: Pastor, Gesch. d. Papste (passim). Savery, Roeland, schilder. * 1676 te Kortrijk, f 1639 te Utrecht. Hij schilderde landschappen in romantischen stijl en verdienstelijke bloemstukken, die treffen om nauwkeurige, liefdevolle afwerking. Ook werkzaam te Amsterdam en Utrecht. L i t.: K. Erasmus, R. S. (1908); Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Savignon, And r é, Fransch regionalistisch romancier. * 1882. Laureaat van de „Prix Goncourt”. Bretagne inspireerde hem voor zijn Filles de la pluie (1912) en Secret des Eaux. Het eerste dezer werken heeft er veel toe bijgedragen om de schoonheid van het eiland Ouessant in breedere kringen bekend te maken. Savigny, Friedrich Karl von, Duitsch rechtsgeleerde.* 21 Febr. 1779 te Frankfort a. d. M., f 26 Oot. 1861 te Berlijn. Hoogleeraar o.a. te Berlijn. Belangrijke figuur uit de Historische School (zie ald.l°), wier denkbeelden hij toepas te op het Rom. recht. Werken: Das Recht des Besitzes (1803); Geseb. d. röm. Rechts im Mittelalter (7 dln. 21834-’51); Vermischte Schriften (5 dln. 1850); Vom Beruf unserer Zeit f. Gesetzgebung u. ReohtBwissenschaft(verweer tegen ■> Natuurrechtelijke School) ; System des heutigen röm. Rechts. Met anderen nam hij het initiatief tot het tijdschrift: Zsehr. f. gesohichtl. Rechts wissen schaft (1815). Dit werd vooriooper der Zsehr. der Savigny-Stiftung f. Rechtsgeschichte (Roman. Abteilung 1880 vlg., German. Abt. 1880 vlg., Kanon. Abt. 1911 vlg.). L i t.: Sehultzenstein, F. C. v. S. (1930). Hermesdorj. Savilo, Henry, Eng. geleerde. * 30 Nov. 1549 bij Halifax, f 19 Febr. 1622 te Eton. Stichtte in 1619 de Savilian Professorships voor geometrie en astronomie te Oxford. Savoie, 1° landschap in 0. Frankrijk. > Savoye. 2° Departement in de Fr. Alpen (XI 64 nr. 50). Opp. 6 187 km2, ca. 236 000 inw.; hoofdstad Chambéry. Hoogste top Grande Casse (3 860 m). Weinig landbouw, meest veeteelt (rundvee; boter on kaas), 20 % bosch, 35 % woeste grond. Veel waterkracht en chem. bedrijven (aluminium, carbid), papier, leer, textiel. Veel toerisme (Mont-Cenisbaan). 3° Haute Savoie, departement in de Fr. Alpen (XI 64 nr. 49). Opp. 4 698 km2, ruim 250 000 mw.; hoofdstad Annecy. Hoogste top Mont Blanc (4 810 m). Eenige landbouw (ooft, wijn), veel veeteelt. Veel waterkracht en industiie (horloges, machines, papier, textiel, levensmiddelen). Veel toerisme. Heere. Savoir, Alf r e d, genaamd Posznanski, een van de goede Fransche „boulevardier”-tooneelschrijvors. * 1883 te Lodz (Polen), f 1934 te Pariis. Werken: La Huitième femme de Barbe-bleue (1921) ; Banco (1922) ; La couturière de Lunéville (1923); La Grande-duchesse et le gargou d’étage (1924) • Lui (1929); La Petite Cathérine (1930); La Patissièrc du village (1932). Savolaks, het gebied om het Saïma-meer in Finland. Het Z. is een mooi, open landschap, gemiddeld 100 m hoog. De wegen loopen over moreene- en smeltwatemiggen, bijv. de Poenkaharjoe. In het midden ligt Koeopio, in het W. Varkaoes met ijzerindustrie. Het N. van S. is hooger en nog voor een groot deel woest. /r. Stanislaus. Savoldo, Giovanni Girolamo, schilder. * Vóór 1480 te Brescia, f na 1548 aldaar. Blijkens zijn zeer verdienstelijke portretten onder Venetiaanschen invloed geschoold (herinneringen aan Giorgione en Titiaan). Savonarola. L i t.: B. Berenson, Venetian painters (1911); Venturi, Giorgione e il Giorgianismo (1913). Savona, 1 provincie in het Ital. landschap lagune; opp. 1 547 km2, ca. 214 000 inw. Bergachtig. Veel zuidvruchten. 2 Hoofdstad van I°, schitterend gelegen aan de Riviera di Ponente (XIV 320 B 2). Ca. 60 000 inw. Bisschopszetel. Handel in zijde, citroenen, sinaasappels. Glas-, chemische industrie. In het Palazzo Sansoni werd > Pius VII gevangen gehouden. Savonarola, Hieronymus, Dominicaan, Boeteprediker. * 21 Sept. 1452 te Ferrara, f 23 Mei 1498 te Florence. Hij trad in 1475 te Bologna in de Orde, werd in 1491 prior van San Marco te Florence, waar de Renaissance met haar verderfelijke uitwassen tijdens het bestuur van Lorenzo il Magnifico hoogtij vierde. Sedert 1490 preekte hij met apocalyptische kracht over de zonden van geestelijken en leeken en kondigde het aanstaande Godsgericht aan. Hij voorspelde o.a. den spoedigen dood van Lorenzo deiMedici (f 1492) en kondigde de komst van Karei VIII (Cyrus) in Italië en de omwenteling van den Florentijnschen staat aan. 1494 trok Karei Florence binnen. S. voerde nu een theocratisch-democratischen regeeringsvorm in en trad zeer streng op (1497 verbranding van allerlei ijdelheden, boeken enz.). Het grootste deel der priesters en kloosterlingen was tegen S. Ook met Alexander VI kwam hij weldra in moeilijkheden. In 1495 riep deze hem naar Rome, maar S. gaf aan een schriftelijke verdediging de voorkeur. Toen verbood de paus hem te preeken. S. onderwierp zich, maar in 1496 preekte hij weer tegen de zonden van Rome. Hij werd in 1497 geëxcommuniceerd, maar onderwierp zich niet, waarschijnlijk wijl hij metverschillende theologen meende, dat een si■ monistisch gekozen paus als Alexander VI geen paus on de excommunicatie volgens den vorm geen excom- I municatie was. Toen S. voor een algemeen concilie werkte om den paus af te zetten, verminderde zijn aanhang (een vuurproef werd door de Signoria afgelast). 23 Mei 1498 werd hij terechtgesteld en zijn lichaam verbrand. Meermalen is op goede gronden beproefd Savonarola’s houding te verdedigen. Hem te beschouwen als een der voorloopers der Reformatie heeft geen zin, wijl hij vrij is van kettersche tendenzen Werken: o.a. Trionfo della Croce (1497). Li t • L. Pastor (111, 158-192 ; 467-518); P. Luotto, II vero S. e il S dl L. Pastor (21900) ; J. Schnitzer, S. (2 dln. 1924); f • Molkenboer 0.P., S. (in: De Beiaard, 1917 vlg) • M. Ferrara, G.S., Prediohe e Scritti (1930) ; P. Misciattelh, S. (Ned. vert. Ellen Russe, 1936). Lamiermond. Savonlinna, Zweedsch: Nyslott, stad in Finland (X 720 C 3); ca. 5 000 inw. Ten Ó. ervan ligt op een eil. de burcht Olavinlinna of Olofsborg (1475). S. is een badplaats en onderhoudt stoombootverkeer met Koeopio in het N. en Lappeenranta in het Z. • avoye (^r,: Savoie; Ital. Savoiaï, landschap in de N. Fr. Alpen, aan de Italiaansche grens, stamland van het Italiaansche vorstenhuis (XI 96 G 3-4). Opp. ca. 10 000 km2 met ong. 500 000 inw. Sinds 1860 ls0 overdeeld in twee departementen (> Savoie, 2 en 3°). L i t.: Godefroi, Géographie de Ia S. (1930). Geschiedenis. S., oudtijds het land der Allobrogen (Sabaudia), werd in 121 v. Chr. door de Romeinen veroverd en bij de provincie Gallia Cisalpina gevoegd. Later behoorde het tot het rijk der Bourgondiërs en het Arelatische rijk en werd aldus in 1032 een deel van het Duitsche rijk. Een der stadhouders, Berwald, maakte zich tot „graaf van S”, Amadeus VI (1343-’B3) vereenigde Piemont met zijn rijk, terwijl » Amadeus VIII (1391-1434, de latere tegenpaus Felix V, 1439-’49) in 1417 den hertogstitel verwierf. In den tijd der Fransche Revolutie en van Napoleon verloor S. al zijn bezittingen op het vasteland, zoodat alleen Sardinië oyerbleef. Maar Victor Emanuel I (1802-’2l) herwon bij het Weener Congres het verloren gebied, dat met Genua vermeerderd werd. Ten gevolge van een opstand in Alexandria in 1820 deed hij het volgend jaar afstand ten gunste van zijn broer, Karei Felix (1821-’3l). Na dezen kwam de zijlinie Savoye-Carignan aan de regeering in den persoon van Karei Albert (1831-’49), die door verstandige maatregelen zijn land tot bloei bracht, doch, omdat hij in 1848-’49 door de Oostenrijkers verslagen werd, afstand deed. Zijn zoon Victor Emanuel (1849-’7B) werd de stichter van > Italië, maar stond in 1860 Savoye en Nizza aan Frankrijk af. — —•• vü i i iiivw uuii i luimuijiv ai. Lit.: Hellmann, Die Grafen v S. und das Reich (1900). Derks. Savoye, Emmanuel Philibert, hertog van, ■> Emmanuel-Philiberto. Savoye-kool, groene of geelbladige koolvariëteit met gekroesd blad. Zie ook > Kool. Savska, banovina (= gouvernement) in Joegoslavië, opp. ca. 37 000 km2, ca. 2 700 000 inw. (1931). Hoofdstad: Agram. Sawah (Maleisch, Javaansch, Soendaasch), akker voor den verbouw van rijst, door dijkjes omgeven. waardoor het wegstroomen van het water, voor den groei van de meeste rijstsoorten noodzakelijk, wordt voorkomen (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 512 in dl. XIV). Dit water kan zijn regenwater, maar zoo mogelijk wordt rivierwater naar de velden geleid, waardoor men veel minder afhankelijk is van het weer. Dgl. besproeide velden vindt men niet alleen in de tropen, maar ook in de sub-tropische streken. In Ned.-Indie zijn het vooral Java en Bali, die vele s. hebben; in 1936 op Java en Madoera samen 3 311 200 ha, op Bali en Lombok 186 287 ha. Hiervan waren 1 064 186 ha technisch bevloeid, de rest van regen afhankelijk of op Inlandsche wijze bevloeid. Voor nieuwe technische werken werd in dat jaar 1 264 000 gld. uitgegeven, voor onderhoud en herstel van bestaande werken 2 179 000 gld., alles door het Ned.-Ind. gouvernement. De oppervlakte der s. op de buitengewesten is niet nauwkeurig bekend, maar is vooral in Z. Celebes aanzienlijk. Olthof. Sawnliloonlo, hoofdplaats van de gelijknamige onderafd. in de ree. Sumatra’s Westkust, Ned.-Indië (o°4o'Z., 100°46'0.). In 1930: 16 147 inw., w.o. 638 Chin. en 517 Europeanen. Opgekomen na de ontdekking (1867) en de ontginning van steenkolen (1892). De spoorlijn naar Emmahaven dient voor afvoer van steenkolen. S. is missiepost der pp. Capucijnen en zrs. Franciscanessen van Bennebroek. v. Vroonhoven. Sawinkow, Bor i s, pseud. Ropsjin, Russisch terrorist,socialist en schrijver.* 1879, f 1926 te Moskou. S. was een der leiders der Russ. revolutionnaire partij, organiseerde den moord op grootvorst Serge in 1905, ontvluchtte en leefde tot 1924 in het buitenland, waar hij onder invloed van Meresjkowskii geraakte. Hij werkte in Polen tegen de bolsjewistische revolutie, werd in 1924 naar Rusland gelokt en aldaar waarschijnlijk geëxecuteerd. Werken (in Eng. vert.): What never happened (1919); The Black Horse (1924). v, Son. Sawm, de Mohammed, vasten, welke iedere volwassen moslim gedurende de maand Ramadan dagelijks van zonsopgang tot zonsondergang te onderhouden heeft en waarbij hem elk gebruik van spijs, drank, tabaksrook, ja zelfs zooveel mogelijk het inslikken van speeksel verboden is. Na zonsondergang zijn spijzen weer toegestaan, is het zelfs aanbevelenswaardig, betere dan gewoonlijk te gebruiken. Ti* • T’Vl Tn Tmhnll TJ on d 1 WT /t . L 11. : Th. Juynboll, Handl. Mohamm. Wet (1925); C. Berg, Enzykl. des Islam (s.v.). Zoetmulder. Savvoe (Ned.-Indië), eilandje ten W. van Roté (Ned.-Indië; XVIII 432 F 8). Opp. ca. 540 km2. Een Ad. Sax. tafelland met toppen tot ruim 300 m hoogte ; verder zacht glooiend in het binnenland. In 1930 telde het rond 24 000 zielen, waarvan 7 000 Prot. Hoofdplaats is Sf'ba. De Sawoe-kains zijn bekend omhun karakteristiek ikatpatroon. Sawoe-zee, het groote driehoekige bekken tusschen Flores, Timor en Soemba (Ned.-Indië, XVIII 432 F 7-8). De grootste diepte is 3 473 m. Sax, 1“ A d o 1 ph e, beroemd uitvinder en bouwer van muziekinstrumenten. * 6 Nov. 1814 te Dinant, t 4 Febr. 1894 te Parijs. Na zich in de werkplaatsen van zijn vader (Charles Joseph S.,* 1791, f 1866) te Brussel in het vak ontwikkeld te hebben, vestigde hij zich in 1842 te Parijs, waar hij opzien baarde met de door hem uitgevonden > saxophoon (in 7 formaten gebouwd), later met de families der saxhooms en der > saxotromba’s, die een totale omwenteling teweeg brachten in de milit. muziek. Zijn leven lang had S. processen te voeren tegen nabootsers en concurrenten, die hem den eigendom van zijn uitvindingen betwistten. Ten slotte zijn zijn verdiensten overal erkend L i t.: O. Cometant, Hist. d’un musicien du 19e siècle (1860). de Klerk. 2‘ Em i 1, economist. * 8 Febr. 1846 te Jauering (Oostenr. Silezië), f 25 Maart 1927 te Volosca (Italië). Prof. te Praag; aanhanger der Oostenr. school. Voorn, werken: Das Wesen und die Aufgabe der Nationalökonomie (1884) ; Die Verkehrsmittel in Volks- und Staatswirtschaft (3 dln. 1918-’22). L i t.: Bordewijk, Von Böhm of Sax ? (in ; De Economist, 1920). Saxhoorn, koperen blaasinstrument met ventiel – mechanisme, omstr. 1845 uitgevonden door Ad. > Sax; ontwikkeld uit de -> kleppenhoom en gebouwd in zeven formaten; sopranino (es-bugel), sopraan (bes-bugel), alt-hoorn (es), tenor-hoorn of bariton (bes), tuba (bes), bombardon (es), contrabas-tuba (bes). De s. vormen den grondslag van het fanfareorkest. De bassen van de s.-familie worden ook in het groot symphonie-orkest gebruikt, waar zij de ophicleïde verdrongen. de Klerk. Saxieola, > Tapuit. Saxilraga(ceeën), ■> Steenbreek(achtigen). Saxo Grammaticus, Dcensch geschiedschrijver. * Ca. 1150, f 1204. Hij schreef in 16 boeken de Gesta Danorum of Historia Danica, die naast de heidensche tijden het bestuur van de Christelijke koningen behandelt. Saxo, de proost van Roskilde, is waarschijnlijk een tijdgenoot. Wachters. Li t.; Larsen, S. G., hans Verk og Person (1925). Saxones (A nt. hi s t.), volksstam der Saksen, reeds in het begin van het Rom. keizerrijk in Holstein woonachtig, door Taritus Reudigni genoemd, en die in hun sterke uitbreiding andere stammen o.m. de Clianci opslorpten. Zij ondernamen roof- en plundertochten, bezetten de kust Westwaarts tot aan de Schelde en namen in de 6e e. met de Angli en de Juten deel aan de verovering van Engeland. Hun machtsverval begon in de 6e eeuw. Zie verder onder het artikel » Saksen. E. De Waele. Suxonia, > Gerst (sub Teelt). Saxonica, scriptura, wordt in de palacographie sinds Mabillon het lersche schrift genoemd, dat zich in de 6e eeuw uit de half-unciaal ontwikkelde, beïnvloed misschien door het oudere lersche schrift. In de M.E. noemde men de Saxonica meestal Scottica naar de Scotti, de lersche monniken, die deze letter gebruikten. Karakteristiek ia het driehoekig begin der schaften, welke eigenaardig gebogen zijn, vooral b en 1. De ronding der letters is opvallend. Naast deze boekletter vormde zich een cursief, de zgn. spitse hand. Oudste gedateerde hs. in deze spitse letter is Rook of ->■ Armagh (ca. 844), in de ronde het Evangeliefragment van Dublin (ca. 600). Lampen. L i t.: B. Bretholz, Lat. Palaographie (31926). Saxony, naam voor sommige strijkgaren heerenstoffen. Snxoplioon, koperen blaasinstrument met kleppen, conische buis (vandaar in de octaaf, niet in de kwint ove slaande), met claiinet-mondstuk (enkelvoudig riet); omstr. 1842 uitgevonden door Ad. > Sax en gebouwd als: sopranino (es of f), sopraan (bes of c), alt (es of f), tenor (bes of c), bariton (es of f), bas (bes of c) en contrabas (es of f). Al vroeg is de s. in de milit. muziek opgenomen en is sporadisch ook aangewend in het symphonie-orkest.De > jazz-rauziek heeft de s. een groote verbreiding gegeven. De klank van de s. heeft een eigen karakter en kan op velerlei wijze gevarieerd worden. Hiervan wordt in de jazzmuziek een kwistig gebruik gemaakt. de Klerk. Saxotromba, koperen blaasinstrument, uitvinding van Ad. > Sax, als complete familie in 7 afmetingen gebouwd; heeft veel overeenkomst met de saxhnom, maar de klank is milder. De s. heeft echter weinig verbreiding gevonden. de Klerk. Say, plaats in Fr. West-Afrika (I 636 D3), aan den Niger gelegen, ten Z. van Niamé. Say, Jean Baptist e, economist. * 5 Jan. 1767 te Lyon, f 15 Nov. 1832 te Parijs. Door velen wordt hij tot de zgn. Klassieke school gerekend, grondlegger der Fransche vrijhandelsschool; lid der Académie francaise. Van hem is afkomstig de indeeling der economie in voortbrenging, verdeeling, verbruik. Bij Napoleon viel hij in ongenade, omdat hij het hoofdstuk uit zijn Traité d'économie politique over de staatsfinanciën niet naar diens verlangen wilde wijzigen. Groote bekendheid verwierf de door hem opgestelde Loi des débouchés (= wet van den afzet): leder pro- duet vindt gemakkelijker af zet, naarmate een grootere overvloed en verscheidenheid van andere producten aanwezig is. Want ieder die koopen wil, moet beginnen met te verkoopen, waartoe hij niet in staat is, tenzij hij zelf heeft geproduceerd of er voor hem geproduceerd is; als er een teveel is van een bepaald product beteekent dit, dat er een te weinig is van andere producten, daarom is absolute overproductie onbestaanbaar. Deze wet is gebaseerd op de stelling, dat goederen geruild worden tegen goederen, welke stelling ook de grondslag is van het in- en uitvoerargument der vrijhandelaren. Voorn, werken: Catéchisme d’écon. polit. ou instruction familière qui montre de quelle fa?on les richeseea sont produites, distribuées et consommées dans la société (1815) ; Traité d’écon. polit. ou simple exposition de la manière dont se torment, se distribuent et se consomment les richessea (3 dln. 1826); Cours complet d’éeon. polit. pratique 16 dln. 1828-’3O). L i t.: Liesse, Un protesseur d’écon. polit. sous la Restauration : J. B. S. (1901); Allix, J. B. S. et les origines de I’industrialisme (in ; Revue d’écon. pol., 1901). Borrel. Sayce, Archibald Henry, Eng. Oriëntalist. * 25 Sept. 1846 te Stirehampton (Wales), f 2 Febr. 1933 te Bath. Studeerde in Oxford; 1876 prof. in de vergelijkende taalwetenschap in Oxford; legde later zijn professoraat neer en leefde afwisselend in Engeland en Egypte. Hij hield zich vooral bezig met de studie van de Akkadische spijkerschriftdocumenten. Werken: Elementary Assyrian Grammar (1875, 31904) : Records of the Past (6 dln. 1889-’92); Early history of the Hebrews (1898). Alfrink. Sbalkicn, Palaeolithische cultuur, genaamd naar de voornaamste vindplaats, S’haïkia (El Ouesra) in N. Afrika. Ze is verspreid over geheel N. Afrika, Egypte inbegrepen, en eveneens over Spanje en is verwant met de Europ. Acheuléen-cultuur. Ze onderscheidt zich echter van deze door het voorkomen van kleine, dunne, bladvormige silexvoorwerpen. Sbeita, een zoo goed als ongeschonden Byzantijnsche stad, ten Z. van Bersabee. ■> Horma. Se., Scilicet. Scabies, > Schurft. Scaccspcl, Mnl. bewerking van het Lat. Lu dus Scaccorum van Jac. de > Cessolis (zie aldaar). Van gansch anderen aard zijn schaakgedichten op de liefde toegepast, als het Fransche Echecs amoureux (2e helft 14e e.), in het Engelsch vertaald als Raison and Sensuality. V. Mierlo. Saxophoon ; links : sopraan in bes, rechts ■ alt in es. L i t. : van der Linde, Gesch. u. Lit. des Schachspiels (2 dln. 1874) ; id., Queilenstudien zur Gesch. d. S. (1881). Scacvola, Mueins, > Mucius. Scafell Pike, berg (960 m) in het > Lake-district. Scala (Ital., = trap), muziekterm voor > toonladder. Seiila(i)r (natuur k.), een grootheid, die wel een grootte, maar geen richting heeft. Dit in tegenstelling tot de vector, welke een grootte en tevens een richting heeft. Zoo is bijv. de temperatuur een s., ook een electrische lading, de drukverdeeling in de atmospheer, enz. Daarentegen is een snelheid een vector, want deze heeft behalve een grootte ook een richting. Wanneer in elk punt van een ruimte de grootte van een scalaire grootheid gegeven is, dan spreekt men van een scalairveld; bijv. als men den barometerstand voor alle plaatsen van Europa voor een bepaald tijdstip opgeeft. Borghouts. Voor scalarproduct, zie -> Vectorrekening. Scala Sancta (Lat.) = Heilige Trap. In Home vereert men de trap, die van het plein, waar de Joden verzameld waren, omhoog voerde naar het bordes waar Pilatus tot de Joden sprak, Jesus aan het volk toonde (Ecce Homo) en zich de handen wiesch. Jesus zou die trap meermalen bestegen hebben en afgedaald zijn om gekruisigd te worden. Men toont er nog bloedvlekken op. Volgens middeleeuwsche schrijvers zou die trap ca. 326 door St. Helena van Jerusalem naar Rome gebracht zijn. Dit was dan een geweldig transport, de trap bestaat uit 28 breede marmeren treden. De getuigenissen zijn ook erg laat, maar het feit, dat de trap gemaakt is van marmer uit Tyrus pleit voor de echtheid, die hiermee echter niet absoluut vaststaat. De S. S. was eerst aangebracht in het Lateraansche paleis der pausen. Sixtus V brak dit grootendeels af en liet de S. S. overbrengen naar de vrijstaande kleine kapel Sancta Sanctorum op het voorplein van St. Jan van Lateranen. Die kapel bevat verschillende relikwieën. Aan weerszijden van de S. S. staan witmarmeren groepen: het verraad van Judas, en Pilatus die Jesus aan het volk toont. De S. S. is met hout bedekt, terwijl op enkele plaatsen glas is aangebracht om de bloedsporen te kunnen zien en vereeren. Men bestijgt de S. S. geknield en kan dan langs andere trappen afdalen. Voor deze oefening bestaat zeer veel devotie van de zijde der Romeinen en pelgrims. Pius X verleende in 1908 aan allen, die gebiecht en gecommuniceerd hebben, een vollen aflaat voor elke bestijging. Franses. Scaidis, Lat. naam van de -> Schelde. Ook de naam van een oude gouw, die vermoedelijk heel het gebied van de Zeeuwsche en Hollandsche eilanden omvat zal hebben. Vgl. > Scaldisien. Sealdisien, locale stratigraphische naam voor het mariene midden-Plioceen (-> Tertiair). Deze mariene transgressie heeft vnl. Nederland, doch ook nog_ een klein deel van België overstroomd. In vsch. boringen zijn mariene midden-Pliocene afzettingen aangetoond; op één plaats namelijk in de Kauter (Zeeuwsch-Vlaanderen) treedt het in Nederland aan don dag. v. d. Geun. v. u. vreyn, Sealiger, Joseph Justus, grootste philoloog der 16e eeuw. * 6 Aug. 1640 te Agen (Z. Frankrijk), f 21 Jan. 1609 te Leiden. 1562 overgegaan tot het Calvinisme, 1572-’74 prof. te Genève; daarna vertoefde hij tot 1693 bij een bevriende familie in Z. Frankrijk en wijdde zich aan zijn studies, waarna hij te Leiden opvolger werd van den Katholiek geworden Lipsius, op voorwaarde, dat hij geen colleges behoefde te geven. Daar schreef S. zijn hoofdwerk : Thesaurus Temporum, den grondslag van de wetensch. chronologie van de Oudheid. Hij stelde ook de > Juliaanscheperiode voor. S. begon met wetensch. tekstcritiek en was de eerste, die naast de taal ook de geheele cultuur der Oudheid wilde omvatten; daarmee was hij zijn tijd twee eeuwen vooruit. Zie ook > Scioppius. L,,vv vvun >/u y wuiuiVt £JIC> UUIV UvlUjjpiUö. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V); Allg. Deutsche Biogr. (XXX); J. E. Sandys, A Hist. of class. Scholarship (II). Zr. Aanes. \**/* ut, siyrtts. Scalpeeren. Onder het woord scalp worden eenige soorten van overwinningstropheeën samengevat, die bij de natuurvolken betrekking hebben op den schedel van een vijand en die als uitloopers van een vroegere schedelvereering beschouwd worden. In engeren zin verstaat men onder scalp de gedroogde, opgespannen schedelhuid of den schedel zelf, bij voorkeur als sieraad bewaard in de hutten der krijgers. Tot het s. kan men ook het koppensnellen rekenen, dat evenals bij de Dajaks op Borneo vroeger in geheel N. Amerika voorkwam, waar het dikwijls ingeleid werd door vasten, bidden, rooken uit de heilige pijp, enz. in Z. Amerika (N. Peru, Cataraaroa, vooral bij de Jivaros) werden hersens en beenderen uit het hoofd verwijderd, waarna de huid met heete steenen werd gedroogd, totdat ze tot een klein hoofdje inschrompelde. Het komt ook voor, dat menschenhuiden gedroogd bewaard worden en dat skeletdeelen van verslagen vijanden als krijgstrophee gedragen worden, maar dit heeft met de behandeling van den schedel niets meer te maken. Hestermann. Scalpel (genees k.), operatiemes, uit één stuk gemaakt; dient om weefsels te klieven. ouiaxv UICIIO Ulll WCCIDCIÖ te Alle ven. Searaozzi, Vince n zo, architect. * 1662 te Vicenza, f 1616 te Venetië. Voortzetter en uitwerker, meer in Klassicistischen geest, van de kunst van Palladio en Serlio. Men beschouwt hem als den grondlegger van het neo-Klassicisme. Hij schreef verschillende werken over architectuur, waarin hij zijn denkbeelden ontvouwde. Dit.: Brinekmann, Die Bauk. d. 17 u. 18 Jhdt. i. d. rora. Bandera (Burger’s Handb. d. Kunstwiss.). Scandeeren, benaming voor het ontleden van een vers in maateenheden (de versvoeten). De gebruikelijke teekens zijn: boven de betoonde lettergrepen en boven de onbetoonde. Seandelli, Anton i o, componist. Hofmuzikant, later kapelmeester van den Saksischen keurvorst te Dresden. * 1617 te Bergamo, f 1580 te Dresden. Hij schreef vsch. bundels Canzoni Napolitane, en een groot aantal Duitsche meerstemmige liederenbundels; ook motetten en enkele passiones worden van hem bewaard. Lenaerts. Scandieus (muziek), een stijgende neum van 8 of meer noten, bij het Gregoriaansch in gebruik. > Neumen. Scandium, > Aardmetalen. Seamlix, > Naaldekervel. lunuiuvnvi v w. Scandores, > Kliravogels. Scapa Flow, een door vijf eilanden omgeven baai in de Orkaden ten N. van Schotland (XII 464 E 2). Opp. ca. 250 km2. Grootste basis van de Eng. vloot tijdens den Wereldoorlog. Alhier werd het overgroote deel der Duitsche vloot ingevolge het verdrag van Compiègne (11 Nov. 1918) geïnterneerd. Op 21 Juni 1919 bracht vice-admiraal von Reuter het meerendeel dezer vloot (ca. 70 schepen) bij verrassing tot zinken ter voorkoming van uitlevering aan de Entente ingevolge het toen binnenkort te teekenen vredesverdrag van > Versailles. Geleidelijk is het grootste deel gelicht en gesloopt. Scaphopoda, > Tandhorenslakken. Scapigliatura, La, Ital. letterk. groep, vnl. belangrijk van 1866 tot 1870. Aanvoerder der Scapigliati was •> Tarchetti; hun stad: Milaan; hun doel: een reactie tegen het tot zoetelijke romantiek verwordend Manzonisme. Zij waren anti-clericaal, soms atheïst, anti-militarist, absinthdrinkers en arme, vaak zieke bohémiens in het genre van Murger’s Vie de Bohème. Toch waren zij de pioniers voor de moderne literatuur en zou Carducci op deze strooming kunnen voortbouwen. Ellen Russe. Scapulier, oorspronkelijk een overkleed om het kloosterhabijt bij den arbeid te sparen, later een gewoon onderdeel van het habijt, bestaande uit twee op de schouders aan elkaar gehechte strooken van de stof van het habijt en aldus voor en achter afhangend. Leeken ontvingen het s. als teeken, dat zij deel hadden aan de goede werken der Orde. In broederschappen vereenigd droegen zij het s. als onderscheidingsteeken. Voor den nacht en ook om onder de gewone kleeren te dragen werd een kleiner s. gebruikt, ook soms leekenscapulior genoemd. De oudste zijn wel het witte van de Orde der Trinitariërs, het bruine van de Orde van O. L. Vr. van den Berg Camel en het zwarte van de Orde der Servieten. Later zijn er vele andere bij gekomen, zooals het blauwe van de Onbevlekte Ontvangenis, het roode van het H. Lijden en van de H.H. Harten van Jesus en Maria, het bruine van de Derde Orde van St. Franciscus, het paars-gele van den H. Joseph, het witte van O. L. Vr. van Goeden Raad, enz. De gewone vorm is thans twee kleine vierkante wollen lapjes van de aangegeven kleur aan de boveneinden door twee linten met elkaar verbonden en zoo over de schouders gedragen. Voor de aflaten is het voldoende eenmaal met het s. ingekleed te zijn en daarna een s., dat niet behoeft gewijd te worden, te dragen. Ook wanneeer men het een tijdlang niet meer gedragen heeft, is geen nieuwe inkleeding of wijding noodig, tenzij men het uit verachting heeft weggedaan. Sinds 1910 (Pius X) is het geoorloofd, in de plaats van een of meer s., mits niet als kleed eener Derde Orde gedragen, één enkele scapulie r-m edai 11 e bij zich te hebben, waarop aan de eene zijde een voorstelling van het H. Hart van Jesus, aan de andere een voorstelling van Maria moet staan en door een priester, die de volmacht bezit het betreffende s. op te leggen, met een enkel kruisteeken ter vervanging daarvan is gewijd. Dit geschiedde vooral, omdat het dragen der s. in het bijzonder in de missielanden en bij de heerschende mode der vrouwen vele bezwaren medebrengt, welke het dragen ervan deden afnemen. Om aan deze bezwaren tegemoet te komen heeft men sindsdien vooral in Spanje, waar men zeer gehecht bleef aan den ouden vorm, zgn. „beschermde s.” ingevoerd, wollen lapjes in zilveren etui aan koordjes. Het meest verspreid en gewaardeerd is zeker het bruine s. van Carmel. Ter herinnering aan de verschijning, waarin het 16 Juli 1251 aan den H. •>- Simon Stook, èen generaal der Orde, als een onderpand van Maria’s bijzondere bescherming werd aangewezen, viert de Kerk op 16 Juli het feest van de Gedachtenis van 0. L. Vr. van den Berg Carmel, in den volksmond het „Scapulier-feest” genoemd. Zie ook Sabbatina (Bulla). L i t.: Beringer-Gihr, Die Ablasse. Feugen. Scarabacus (> pillendraaier), kever, in het Oude Egypte als heilig vereerd. Daar men de larven te voorschijn zag kruipen uit de prop aarde, waarin de kever de eieren had gelegd, meende men, dat ze vanzelf ontstaan waren. Zoo waren ze een symbool van den zonnegod. Ook noemt men s. de Egypt. zegels in den vorm van een kever. Er zijn s. van het Oude Rijk tot de Perzische overheersching bekend .Behalve naamstempels zijn er die een feit vermelden. Ook buiten Egypte zijn wel s. gemaakt, in Babylonië, Assyrië, Palestina, Syrië, Griekenland, Italië, Sardinië en Spanje. Daar na den dood Osiris het hart van den gestorvene woog (> Osirisoordeel), ging men er bij de mummificatie toe over het hart door een s. te vervangen. Bent. Scaramclli, Johannes Baptist a, Jezuïet. * 24 Nov. 1687 te Rome, f 11 Jan. 1752 te Macerata. Schrijver van nog heden gewaardeerde werken over ascese en mystiek. Voorn, werken; Direttorio asoetico (1752) en Direttorio mistico (1754), beide in vele talen vertaald en in vele oplagen verschenen. Scarfofllio, Edo ar do, Ital. journalist. * 1860 te Paganica, f 1917 te Napels, gehuwd met Matilde > Serao. Uitte zeer oorspronkelijke visie in zijn essays en letterk. studies. Scarifleator (landb.) is een > cultivator met messen in plaats van tanden en daardoor bijzonder geschikt voor het doorsnijden van grasland, klaver- en lucernevelden om de luchttoetreding daardoor te bevorderen. Scarlatiua, Lat. naam voor > roodvonk. Scarlalti, 1° Alessandro, componist der Napolitaansche School; vader van 2°. * 1659 te Palermo, f 24 Oct. 1725 te Napels. 1694-1702 en na 1708 hofkapelmeester te Napels, in 1707 kapelmeester te Rome. S. heeft in de opera de aria verder ontwikkeld. Werken: 115 opera’s, o.a. La Rosaura (1690), Teodora (1693, eerste da-capo-aria), Tigrane (1715, orkostinstr. voorgeschreven), Griselda (1721); vele oratoria, cantates, madrigalen, motetten, instrum. werken, enz. —L i t.: J. Dent, A. S. (1905). 2° Domenico, klavierspeler en componist; zoon van I°. * 26 Oct. 1685, f 1767 te Napels. Werkte als maestro al cembalo te Londen, Lissabon en Madrid. S. heeft op de ontwikkeling van den klavierstijl een zeer grooten invloed uitgeoefend, alleen met dien van Chopin te vergelijken. Werken: ca. 350 klavier- en orgelcomposities, o.a Pièce pour le clavecin en Essercizi. L i t. : Al. Longo, D. S. (1913); W. Gerstcnberg, Die Klavierkompos. des D. S. (1933); Sittwell, D. S. (1935). Scarpanto, Ital. naam van > Karpathos. Scarron, Fransch schrijver, een der voornaamste vertegenwoordigers van de onafhankelijke letterkunde in de 17e eeuw. * Ca. 1610 te Parijs, f Oct. 1660 aldaar. Huwde in 1662 Fram;oise d’Aubigné, de latere Mme. de Maintenon, echtgenoote van Bodewijk XIV. Hij was de grondlegger van de burleske dichtkunst (Le Typhon, 1644; Virgile Travesti, 1648-’52). Schreef eveneens comedies en tragi-comedies, o.a. Jodelet, ou le maitre valet (1645), Don Japhet d’Arménie (1662). Realistisch is zijn Roman comique (1651-’67), die de kleurrijke avonturen schotst van een troep rondreizende tooneelspelers. üi t g.; Oeuvres, d. J. F. Bastien (7 dln. 1756); Poésies diverses, La Mazarinade, Virgile Travesti, Le Roman Comique, d. A. Séché (L. Michautl); Théatre complet d. Ed. Fournier. —L i t.: Paul Morillot, S. (1888); E. Magne, S. et son Milieu (21923); id., Bibliogr. générale des oeuvres de S. (1924); J. Jéran.ec, La Vie de S. (1929). Wülemyns. Scaurus, Marcus Aemilius, Romeinsch magistraat. Door Cicero en door Hortensius verdedigd en vrijgepleit in een aanklacht wegens afpersing als propraetor van Sardinië in 52 v. Chr. Twee jaren later wegens omkooping veroordeeld, op wensch van Pompei us. Scellinck, Thomaes a, van Tienen, in Brabant, „gesworen meester van de stat Namen”, schrijver van een Boek van Surgien, dat hij voltooide in 1343. Heelkundige als Jan Yperman, maar die minder van snijden, meer van genezen hield. Het werk Scarabaeus, bij mummificatie gebruikt ter vervanging van het hart. van beide schrijvers geeft ons een hoogen dunk van de heel- en geneeskunde te onzent in de 14e eeuw. Uit?.: E. van Leersum (1928). —L i t.: Vcrcoullie, in : Album Teirlinok (1931, 85 vlg.). V. Mierlo. Scenario, korte beschrijving van den gang der handeling van een tooneelstuk of film (> Draaiboek). Scepsis, > Scepticisme. Scepticisme ( Relativisme): men dient zich dus van elke uitspraak te onthouden (Gr.: epoche). Dit absolute en universeele s. is een wetenschappelijke onmogelijkheid: het is noch te bewijzen, noch te weerleggen, daar elke bewijsvoering een erkende waarheid als uitgangspunt veronderstelt. Ze is daarom ook als methode absoluut onbruikbaar (tegen Descartes). Het gematigd en particulier s. bestrijdt de mogelijkheid om bepaalde waarheden te achterhalen, bijv. enkel die op physisch (> Idealisme) of metaphysisch (> Phaenomenalisme) gebied. Particuliere methodische twijfel, als voorloopig standpunt aangaande bepaalde nog op te lossen kwesties, is voor critische wetenschapsbeoefening van het allerhoogste gewicht en werd dan ook van ouds toegepast (Aristoteles, Abaelardus, St. Thomas). Bekende sceptici waren Pyrrho, Arkesilaos, Aenesidemus, Montaigne, Bayle. Het moderne s. heet > agnosticisme. i}. d. Berg. Scèvc, Maurice, Fransch dichter. * Ca. 1500 te Lyon, f ca. 1564(?) aldaar. Voorlooper van Ronsard. Stelde zich te Lyon, samen met Louise •> Labé, aan het hoofd van een poëtische italianiseerende Renaissance, vóór de Pleïade. In Délie (1544), zijn voornaamste werk, volgt hij Petrarca’s „Canzone” na. Zijn gedichten zijn overladen met subtiliteiten en gewild duister symbolisme. De 19e-eeuwsche symbolisten beschouwen hem dan ook als hun voorlooper. Ui t g-,: Oeuvres poétiques complètes, d. Bertrand Guégan (1927) ; Délie, crit. uitg. d. Bug. Parturier (1916). —L i t.: Albert Baur, S. et la renaissance lyonnaise (1906). Wülemyns. Schaaf, Nine van der, Ned. letterkundige. * 30 April 1882 te Terhome (Friesland). Aanvankelijk dienstmeisje, later onderwijzeres, wijdde zich op lateren leeftijd aan de letterkunde, werd ontdekt en zeer geprezen door Albert Verwey. Haar proza en poëzie kenmerkt zich door een sterk ingetoomde rhythmiek, die de lectuur vertraagt, maar den lezer dwingt tot bezinning op de eenvoudige gegevens van het verhaalde. Een zekere symboliek ligt vaak ten grondslag aan haar visie op natuur en leven. Voorn, werken: Santos en Lynra (1906); Amanië en Brodo (1908); Poëzie (1919), Friesch Dorpsleven (1921) ; Naar het onzichtbare (1929); De Uitvinder (1932). Asseïbergs. Schaakspel, een bordspel, afkomstig uit Voor-Indië; de vroegste vermelding in de Sanskritliteratuur dateert uit 600 n. Chr. Reeds vóór de Kruistochten was het s. naar Italië en Spanje overgebracht (de toeschrijving daarvan aan Palamedes is onhistorisch) en in de latere M.E. verspreidde het zich verder over Europa. Het spel. De oorsprong van het s. is het Indische tsjatoerangga, een nabootsing van de toenmalige Ind. wijze van oorlog voeren. Het werd gespeeld op een hord van BxB gelijke vierkanten, waarop, onder aanvoering van den koning, bijgestaan door zijn voor- naamsten raadsman of minister, de vier geledingen van het Ind. leger (tsjatocr = vier, angga = lid of deel), nl. olifanten, strijdwagens, paardenvolk en voetvolk ten strijde werden gevoerd. Het schaakbord stelt een slagveld voor, waarop twee vijanden, die over gelijke ruimte en krachten beschikken, elkander trachten te overwinnen door het „mat” zetten van den koning. Het s. is dus een spel voor twee personen ; vierschaak is basterdspel ; het tsjatoer (vier) van tsjatoerangga slaat op de vier afdeelingen van het Indische leger, niet op het aantal spelende personen. De speelstukken. Hoofdfiguur is de koning. Dan volgt de koningin of dame, oorspr. de voornaamste mantrin (raadsman) van den koning, allengs als zijn gemalin beschouwd. Zoo is eveneens de strijdwagen geworden tot kasteel of toren, de olifant tot raadsheer of looper. Ons paard is de voortzetting van het Indische paardenvolk, de pionnen van het voetvolk. Hoogst curieus is ook de verwording van den raadsheer in het Engelsch tot bishop, in het Fransoh tot fou; en van de pionnen in het Duitsch tot Bauer. Over de spelregels kan men vele goede schaakboeken raadplegen, bijvoorbeeld: Praktische Sohaaklessen door Den Hertog en Euwe (4 deelen «1, ‘II, 2111, 2IV); Max Euwe,De Fundamenten van het Schaakspel; e.a. Enkele schaaktermen mogen hier nog volgen: gambiet, het offeren van een pion bij de opening, ten einde meer speelruimte en meer aanvalskans te verkrijgen; rochade (korte op konings-, lange op dames vleugel): men plaatst het kasteel naast den koning en dezen over het kasteel heen aan de andere zijde daarvan. Pat ontstaat als een der partijen geen zet kan doen zonder zijn eigen koning in het schaak te zetten; dit geldt, evenals het eeuwig schaak, als remise. Remise wil zeggen, dat geen der partijen meer in staat is de andere mat te zetten. Mat beteekent, dat de koning er zich niet aan kan onttrekken in den volgenden zet geslagen te worden. Voor verdere, meer bijzondere termen: aftrekschaak, verstikt mat, vrije pion, een stuk pennen, oppositie, enz., raadplege men de schaakboeken. Schaakschema. Gesch. Uit de literatuur is vooral merkwaar- dig een brief uit 1061 van St. Petrus Damianus aan paus Alexander II (in Migno, Patr. Lat., dl. 146, opusculum 20, k. 464), waarin hij hevig tegen het snoode vermaak van het schaken, vooral door priesters, uitvaart. De heilige bisschop stelt het op één lijn met dobbelen, vermoedelijk omdat hij het vierschaak op het oog had, waarbij inderdaad gedobbeld werd om de beurten te bepalen. Jac. de Cessolis O.P. schreef in het begin der 14e e. een schaakallegorie (Ludus Scaccorura), een toepassing van het s. op het maatschappelijk leven, die in de meeste moderne talen, ook het Middelnederlandse!! werd overgebracht. De nieuwe, tegenwoordige spelregels vindt men voor het eerst in een zgn. Göttinger handschrift van het eind der 16e e.; het oudste gedrukte schaakboek is van Lucena (Salamanca 1497). Merkwaardig is ook het heldendicht over het Schaakspel Scacchia Ludus van den bissch.van Alba, Marcus Vida, van 1626. Hierin o.a. de beschrijving van een schaakpartij, die de slimme Mercurius wint van Apollo. Van dit werk zijn 120 uitgaven en vertalingen verschenen. Rabelais beschrijft in 1664 in zijn Gargantua en Pantagruel (boek V, hfst. 24) een schaakpartij met levende stukken geheel volgens de nog gebruikelijke speelwijze. Onder de sindsdien talrijk verschenen schaakboeken zijn van belang de Mandragorias van Thomas Hyde(l694)en vooral de publicaties van den Ned. geschiedvorscher dr. A. v. d. Linde (zie onder lit.). De „godin” van het s. is -> Caïssa. Voornaamste spelers; A. Philidor (Franschman, 1726-’95); Andersen (Duitscher, 1818- 1879); Paul Morphy (Amerikaan, 1837-’B4, door velen als het grootste schaakgenie beschouwd); Steinitz (Oostenrijker, 1836-1900). Deze luidde de zgn. nieuwe school (positiespel) in en gold als eerste feitelijk erkende wereldkampioen. Officieel veroverden na hem dezen titel Lasker (Duitscher, * 1868) in 1896, Capablanca (Cubaan, * 1888) in 1921, Aljechin (Rus, genaturaliseerd Franschman, * 1892) in 1927, Euwe (Nederlander, * 1901) in 1935, Aljechin opnieuw in 1937. Organisatie. Bij de F.I.D.E. (Fédération Internationale des Echecs), waarvan de Nederlander mr. A. Rueb voorzitter is, zijn de nationale schaakbonden van 30 landen aangesloten. L i t.: behalve het reeds geciteerde :v. d. Linde, De Kerkvaders der Schaakgeraeente (1875); id., Gcseh. u. Lit. des Schachspiels (1874); id., Quellenstudien z. Gesch. des Schachspiels (1881); Murray, A history of Chess (1913; beste en laatste); Réti, De Nieuwe Ideeën in het Schaakspel; Van Beek, Over Bordspelen (in tschr. Studiën, Jan. 1934). A. v. Beek. Schaal (m et e o r.), Thermometer; Beaufortschaal, enz. Schaal (dier k.) noemt men bij het > ei van vogels en reptielen de buitenste, poreuze, kalkhoudende omhulling. Eveneens wordt de schelp bij de weekdieren en het harde chitineuze skelet bij de geleedpootigen met s. aangeduid. Schaaldieren, > Crustaceeën; Ringkreeften. Sehaalreehten, protectionistische invoerrechten, die volgens een vooraf vastgestelde schaal dalen of stijgen, al naar gelang de prijzen dalen of stijgen. > Invoerrechten. Scbaambeen (pubicum, os pubis), deel van het > bekken (zie aldaar, kol. 348). Schaambeenboog (Lat.: arcus ossium pubis), in het vrouwelijk bekken een meer boogvormige, in het mannelijk bekken een meer spitstoeloopende ruimte achter de schaamvoege, gevormd door de naar elkander toegegroeide schaambeenderen. Schaamlippen, > Geslachtsorganen (van de vrouw). Schaamluis, -> Corrodentia. Schaamtegevoel. Dit woord bedoelt hier niet „schaamte” in het algemeen, d.i. het pijnlijk bewustzijn van een tekort, maar in het bijzonder een gevoel van vrees en terughouding om het geslachtelijke en wat daarmee in verband staat, te toonen of te plegen. Die psychische gesteltenis, p u d o r (Lat.), door de zielkundigen bestudeerd, is geenszins te vereenzelvigen met de deugd van kuischheid, noch zelfs met de „pudicitia” (wat wij het best eerbaarheid noemen), de deugd nl. die doet vermijden wat tot onzuiverheid voert: doch het instinctief s. staat, als een kostbare waarborg, in nauwe betrekking met die beide deugden. S. is gewettigd, 1° omdat het geslachtsleven, ofschoon niet uiteraard afzichtelijk en slecht (want God heeft niets kwaads geschapen: Gen. 1.31), maar wel tot het verheven doeleinde van verwekking van redelijke wezens gericht, toch behoort tot de laagste neigingen en vermogens der menschelijke natuur, die op haar geen overwegenden invloed mogen hebben; 2° door de erfzonde en de >• begeerlijkheid is de mensch niet meer zooals hij volgens Gods wil zijn moest (Gen. 2.26; 3.7), nl. volkomen meester over zijn lagere neigingen, zoodat de geest het vleesch beheerscht: dit bewustzijn van zijn natuurlijke onmacht brengt heel redelijk een gevoel van minderwaardigheid en schaamte voort; 3° om de begeerlijkheid of geweldigen aandrang tot genot, en in het bijzonder tot sexueel en zinnelijk genot, behoort de mensch zichzelf en anderen tegen begoocheling en bekoring te beveiligen door het geslachtelijke en wat daartoe leidt, met eerbare schaamte te omsluieren, er zoo weinig mogelijk aandacht aan te schenken, en het behoorlijk verborgen en bedekt te houden, zonder nochtans te vervallen in angstvallige preutschheid, die ook prikkelend is. Zoo lost het dogma der erfzonde de schijnbare tegenspraak op, dat nl. het sexueele niet uiteraard vuil en slecht is, maar toch in den tegenwoordigen toestand van het menschdom met zeker wantrouwen en terughouding dient behandeld. Trouwens de natuur zelf prent ook bij onbeschaafde volkeren een zeker s. in, als een rem voor onbesuisd geslachtelijk leven. Sommige rationalisten en al te „moderne” denkers willen het s. uitroeien, alsof men het „natuurlijke” nooit behoefde te verbergen; van hun standpunt uit, vanwaaruitde erfzonde niet erkend wordt, is die houding eenigszins te begrijpen. Katholieken mogen daarmee niet instemmen; zij zullen integendeel in de opvoeding gezond en kalm s. behouden en aankweeken; en daar bijzonder belang aan hechten bij de oplossing van vraagstukken als geslachtelijke voorlichting, kleederdracht, naaktcultuur, openbare > eerbaarheid enz. Salsmans. Lit.: S. Thomas van Aquino, Summa Theol. (2. 2. q. 151. a. 4.); Vermeersch, De Castitate (Rome en Brugge 1919, n. 20, 413); Salsmans (in ; Dux 1930, blz. 105). Schaap (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Het s. behoort tot de familie der Oviden, geslacht Ovis. Het onderscheidt zich van het geslacht Capra (geit), uit dezelfde familie, door het bezit van traangroeven, driekantige horens, tusschenklauwklieren en gelijkmatiger wolbedekking. Het mannetje heet ram, het wijfje ooi. De wilde vormen komen oorspronkelijk voor in Azië en zijn vandaar uit verspreid over Europa, Afrika en Amerika. Van welke wilde vormen de huisschapen (Ovis aries) afstamraen is niet bekend, maar waarschijnlijk is, dat ertoe hebben bijgedragen; het moufflonschaap (Ovis musimon), het Aziatische steppenschaap (Ovis vignei) en het Aziatische Argalischaap (Ovis ammon). De resten van de oudst bekende huisschapen zijn gevonden in Zwitserland: het zgn. turfschaap (Ov. ar. palustris). Het zgn. terpschaap is een variant hiervan. Het zgn. koperschaap en het bronsschaap zijn niets anders dan mannelijke resp. vrouwelijke varianten van het turfschaap (zie: G. C. Reitsema, Zoölogisch onderzoek der Ned. terpen, I Het schaap). De wilde s. zijn alle gehoornd, bezitten behalve wol- ook dekharen, zijn vlugger, leven meestal in bergachtige streken, terwijl het huisschaap rustiger is, gevoeliger voor ziekten, meer wol bezit, terwijl bij hen het bezit van hoorns meer verdwijnt. Een indeeling der schapenrassen berust vaak op den aard van het baarkleed, nl. of ze min of meer onderen bovenhaar bezitten. Het bovenhaar bezit mergsubstantie, is dikker en grover dan het onderhaar. Hoe meer onderhaar, des te dichter is de vacht (het „vlies”). Tot de baarschapen, die dus veel bovenhaar, dat met het jaargetij wisselt, en kort kroezig onderhaar bezitten, behooren o.a. de vele Afrikaansche huisschapen en het Perzische schaap. Tot de groep der schapen met gemengde wol o.a. de heideschapen (Denemarken en Lüneburger heide), de vetstuitschapen van Z. Rusland en Midden-Azië (o.a. het Karakulschaap), het Zackelschaap van Z.O. Europa. Tot de groep, waarbij het onderhaar overheerscht, behooren o.a. het groote hangoorschaap van Boven-Italië (Bergamasker), vsch. bergrassen in Zwitserland, Tirol en Pyreneeën, het marschschaap (het schaap der laaglandsche W. Europeesche kuststreken; o.a. het Friesche en Texelsche s.); de landrassen, zooals het Drentsche, Veluwsche en Kempische s.; de langwollige witkoppige Engelsche rassen en de kortwollige zwartkoppige Engelsche rassen. Tenslotte behooren tot de groep der schapen mot zuivere wol, dus alleen met onderhaar: de merino’s. Schapenfokkerij. De s. worden hoofdzakelijk gehouden om de wol en het vlecsch, soms om de melk en den mest. De meeste s. worden gefokt in Australië. In Europa is Engeland het land, waar de meeste s. worden gehouden en ook de meeste rassen zijn gefokt. Toch gaat de schapenfokkerij in de gebeele wereld achteruit. In Ned. bedroeg het aantal s. in 1936: ■ 54 630 stuks. Men vindt, er de langzaam uitstervende ■> heideschapen, het > Friesche s., het ■> Texelsche s., enkele Engelsche rassen, waarvan het voornaamste is het -> Lincolnschaap en verder veel kruisingsproducten. Groote kudden komen haast niet meer voor. Veel onderhoud eischen de s. niet; ze loopen winter en zomer buiten; komen ’s winters alleen ’s nachts op stal; maken een uitstekende weide. In de laatste jaren is de fokkerij meer in goede banen geleid en komt er wat meer uniformiteit. Men streeft naar een schaap, dat voldoende goed vleesch vormt en goede zware kwaliteitswol bevat. Men meent dit gevonden te hebben in het Texelsche schaap. In verschillende provincies bestaan thans stamboeken, die weer samenwerken in het Centraal Bureau voor de Schapenfokkerij, gevestigd te Arnhem. Ook bestaat er een wolfederatie, die voor de deelnemers gezamenlijk de wol verkoopt, de kwaliteit der wol tracht te verbeteren door keuringen en uitbetaling naar kwaliteit en zelfs ook de wol voor gezamenlijke rekening doet verwerken tot dekens, enz. ->■ Schapenhaar. Verheij. Schaap, Joannes Henricus, Redemptorist, kanselredenaar en bisschop. * 27 Sept. 1823 te Amsterdam, f 19 Maart 1889 te Paramaribo. Priester 11 Oct. 1850. Prof. te Wittem, later bekend redenaar (Homelieën, 1880). Vertrokken naar ■> Suriname (1874), volgde hij mgr. Swinkels op en werd 10 Oct. 1880 te Wittem gewijd tot bisschop van Hetalonie. Behalve vier kerken bouwde hij de tegenw. kathedraal en had hij groote verdiensten voor onderwijs en weezenzorg. Li t.: A. Bossers Cssß., Beknopte geseh. d. kath. Missie in Suriname (1884) ; Kath. Nederl. 1813-1913 ; Een halve eeuw in Suriname (1916, blz. 50). Mosmans. Schaapjeswolken, > cirrocumulus en kleine, ronde » altocumulus. Schaar, 1° voorwerp om mede te knippen. Voor de s. van een > ploeg, zie aldaar. . I O» 2 (Dierk.) Lichaamsdeel der > hoogere kreeften. 3° (Meet k.) De kegelsneden in een plat vlak, die vier rechten (de basisrechten van de s.) raken, vormen een kegelsnedenschaar. Een s. van krommen in het platte vlak of van oppervlakken in de ruimte wordt gekenmerkt door de eigenschap, dat een willekeurige rechte van het vlak, resp. een willekeurig vlak van do ruimte, slechts door één fig. der s. wordt aangeraakt. v. Kol. Schaarbeek, voorgemeente ten N. van Brussel (VI 96 03); opp. 794 ha; ca. 126 000 inw. (een vierde ong. nog Kath.). Nijverheid: rubber-, handschoenen-, linoleum-, voedingswarenfahrieken. Kloosters van de pp. Jezuïeten („Gesü”) en der Minderbroeders. Bisschoppelijk college Ste. Maria; Beroepsschool Kard. Mercier, bestuurd door de pp. Aalmoezeniers van den Arbeid. Raadhuis in Vlaamschen Renaissancestijl (1887). Josaphatpark. S. telt 9 parochies, o.a. St. Servatius, Ste. Maria, SS. Jan en Nicolaas, H. Familie (Helmet). Schaardig (land b.) noemt men de roggeaar, als zij, doordat sommige pakjes zonder korrel bleven, haar regelmatigen vorm verloor en gapingen vertoont. S. kan een gevolg zijn van erfelijken aanleg, van beschadiging der bloempjes door insectenvreterij, hagel of vorst of van slechte bestuiving ten gevolge van veel regen tijdens den bloei. Dewez. Schaard ijk, > Rivierdijk. Schaarhout, ook: hakhout of akkermaalshout, is een boschvorm, waarbij de veiling telkens na eenige, meest 8-15 jaren, plaats vindt door het afhakken der telgen bij den grond; door het uitloopen van de wortels en de stompen wordt de opstand weer vernieuwd. Nieuwe struiken of stoven worden gevormd door zgn. afleggers, omgebogen takken, die worden ingegraven en dan wortel schieten. De hakhoutvorm werd vooral vroeger veel bij eikenbosch toegepast (voor looistof). Schaarstok noemt men balken, welke over de luikopeningen van een schip worden gelegd, ter ondersteuning van de daarover gelegde luiken. Schaatssport is een der alleroudste takken van sport. Reeds in den Bronstijd werden paarde- en rendierbeenderen benut om zich op het ijs voort te bewegen. In de 15e e. kwamen in Ned. reeds de uit hout en ijzer samengestelde schaatsen in zwang (Brugman, Vita Lydvinae, 1433). Vele schilders, van Ostade, van der Velde, e.a. hebben deze oud-Hollandsche wintersport in beeld gebracht. Was voor de Noord- en Zuid-Hollanders de gratie hoofdzaak, de Friezen zochten het meer in het afleggen van groote afstanden op de schaats. Ben uitvloeisel daarvan is de > Elfstedentocht. Hiernaast zijn in het Noorden de kortebaanwedstrijden geweldig in trek. Bekend is, dat in 1805 te Leeuwarden een dgl. wedstrijd voor vrouwen werd gehouden, waaraan door 105 rijdsters werd deelgenomen. De prijzen bestonden uit gouden voorwerpen. Later werden geldprijzen uitgeloofd, hetgeen vaak tot knoeierijen onder de rijders(sters) aanleiding heeft gegeven. De korte baan is voor mannen 160, voor vrouwen 140 m lang, en wordt slechts door twee deelnemers(sters) tegelijk bereden, eenmaal voor, en eenmaal tegen den wind. Vgl. ook » Langebaanwedstrijden. De in onze streken meest gebruikte schaats is de zgn. > Friesche schaats: steekt het ijzer hierbij achter het hout uit, dan spreekt men van „d o o r I o o p e r s”. Voor hardrijden worden vaak Noorsche schaatsen gebruikt, die langere en smallere ijzers hebben dan de Friesche modellen. Voor het kunstrijden, dat het gracieuze » schoonrijden vervangen heeft, worden in het buitenland kunstschaatsen vervaardigd. Wedema. Schabkunst, > Zwarte kunst. Schabloon, > Mal. Schabrak, zadelkleed, hetwelk het •> hamachement bedekt. Waarschijnlijk het eerst gebruikt door Hongaarsche huzaren in den vorm van een schapenvacht. Later in den vorm van een meer of minder mooi bewerkt kleed in vsch. legers in gebruik. L i t.: Bardin, Dict. de I’Armée de Terre (V); Dict. Militaire (II 1910). v. Leeuwen. Schacht, 1° (m ij nbou w) -> Mijn; Schachtafdiepen. 2° (Bouw k.) Het opgaande deel van een > zuil, gelegen tusschen basement en > kapiteel. De s. vormt het eigenliike lichaam van de zuil; de dragende functie wordt soms vertolkt door een lichte zwelling naar het midden toe (entasis) of door verticale groeven op den schacht-omtrek, de zgn. canellures. V. Embden. 3° Bovenwerk van een schoen; in engeren zin alleen van een laars; in ruimeren zin elk bovengedeelte van een schoen. Schacht, H j a 1 m ar, Duitsch economist, bankier en staatsman. * 22 Jan. 1877 te Tingleff. Van 1908 tot 1916 plaatsvervangend bestuurder van de Deutsche Bank; daarna werd hij financieel adviseur van den gouverneur-generaal in België; 1923-’3O en van Maart 1933 tot heden president van de Reichsbank. Van Aug. 1934 tot Nov. 1937 rijksminister van Econom. Zaken. Hij vertegenwoordigde zijn land op vsch. conferenties, als specialist van de financieele liquidatie van den Wereldoorlog. Cosemans. Schacht-afdicpcn ( m ij n b o u w) is het aanleggen van een verticale mijnschacht. Het eigenlijke delven is een kwestie van boren en schieten. Een aantal boorgaten wordt gemaakt met den boorhamer, hierin worden ontplofbare stoffen gebracht en electrisch afgeschoten. Het losgeschoten materiaal wordt verwijderd met een afdiepton, die omhoog gebracht wordt door de hijschinstallatie. Het grondwater wordt verwijderd door pompen. In een segment van de afgediepte schacht wordt de ladderafdeeling ondergebracht. ledere ladder is ongeveer 6 m lang en rust op een vloertje. De schachtwand wordt tijdelijk bekleed met metselwerk of met planken. Bij arelijktijdig metselen en afdiepen wordt een aparte verplaatsbare metselvloer aangebracht, eenige meters boven den schachtbodem, voorzien van een materiaallier; deze dient tevens als reserve om de menschen te kunnen ophalen bij gevaar. Zie verder > Mijn (sub II). te Poel. Schachtbok (m ij nb o u w), bovengrondsche verlenging van de schacht. Gewoonlijk als ijzeren vakwerk geconstrueerd of uit gewapend beton. Boven in den s. bevinden zich de kabelschijven, waarover de kabel loopt; deze kunnen naast of boven elkaar gelegen zijn, afhankelijk van de hijschinstallatie. De hoogte van den s. is afhankelijk van het gewicht en de snelheid der te vervoeren massa’s. Gewoonlijk bedraagt deze hoogte van 15 tot 60 m. De hoogte van de as der kabelschijf tot de as der draaischijf bedraagt bij staatsmijn „Emma” 30 m. De nieuwere mijnen hebben vaak de hijschinstallatie boven in den s. aangebracht; hierdoor komt de drijfschijf te vervallen, waardoor de kabelslijtage tot een minimum beperkt wordt. Zie ook > Mijn (sub II). te Poel. Sehachtkool, steenkool, zooals zij in de mijn gedolven aan de oppervlakte komt. Schaelilovcus zijn ovens, waarbij de schoorsteen met den oven een geheel uitmaabt. Chemisch om te zetten stoffen (te roosten of te reduceeren ertsen, te branden koolzure kalk) worden afwisselend met brandstof boven in den schoorsteen gebracht. Ook de hoogoven is een schachtoven, waarbij echter door gebruik te maken van (warme) Maaslucht de temp. bijzonder hoog wordt opgevoerd. Zernike. Sckacbtsluis, > schutsluis voor het overwinnen van een groot verval, waarbij het benedonhoofd overdekt is uitgevoerd, ten einde de hoogte van de benedendeur te beperken en deze een bovenaanslag te geven. Schack, A'd olf Friedrich, Graf von, Duitsch dichter uit den Münchner Dichterkreis, vooral vertaler uit de Oriëntaalsche en Romaansche literaturen. * 2 Aug. 1813 te Brüstwitz, f 14 April 1894 te Rome. Kunstbeschermer, vooral van Feuerbach, Lenbach en Böcklin. Naar hem is de Schack-galerie te München genoemd. Schachtsiuis. Schematische voorstelling. Voorn, werken; Spanisches Theater (1845); Firdusi (1851); Gedichte (1867); Die Plejaden (1881). Uit g. : in 10 dln. (1897 vig.). —L i t.: Berg, A. F. v. S. (1896); Walter, S. als Uebersetzer (1907). Baur. Schaddai, > Sjaddai. Schade (recht) noemt men elk vermogensrechtelijk nadeel. Vgl. ook > Schadevergoeding; Verzekering. Schade, Oskar, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in de Oud-Hoogduitsche lexicographie en de Reformatie-letterkunde. * 25 Maart 1826 te Erfurt, f 30 Dec. 1906 te Koningsbergen als hoogleeraar. Voorn, werken: Altdeutsches Wörterbuch (1866 vlg.); Geistliche Gedichte des 14/15 Jhdt. (1854); Satiren und Pasquille aus der Reformationszeit (1363). Schadeloosstelling is devcrgoedingaaniemand, die eenige schade heeft geleden, welke noodzakelijk verbonden was aan zekere handelingen tot algemeen nut. De wet noemt s. bijv. het salaris der Tweede-Kamerleden. Verder o.a. de vergoeding bij onteigening en vernietiging en onbruikbaarmaking in liet algemeen belang en de vergoeding, welke getuigen en deskundigen genieten. v. d. Kamp. Voor ppheime schadeloosstelling (moraalth eo 1.) zie > Compensatie (sub; Geheime compensatie). Schadelijke insecten, > Insecten (schadelijk voor den boschbouw); > Insecticiden; Plantenvijanden; Desinsectie. Schadelijke ruimte is de ruimte, die in een zuigerluchtpomp onder den zuiger, bij laagsten stand, in het pomplichaam blijft bestaan om aan de persklep toe te laten zich te openen. Theoretisch zou men met een luchtpomp, waarvan het volume v cm3 meet, na n pompslagen in een vat van V cm3 een spanning moeten verkrijgen van (y^—) ” at: doch omwille van de schadelijke ruimte is die verdunning na n pompslagen nooit te bereiken; hoe kleiner de s. r., des te hooger is het te bereiken vacuum van een zuigerluchtpomp. J. Wouters. Schadevergoeding is een handeling, waardoor iemand wordt geacht, eenige schade ongedaan te maken, die aan een ander is overkomen. Zij kan in het alg. bestaan in betaling van een geldsom en in herstel van den toestand vóór de schade. In Nederland ontstaat verplichting tot s. o.a. uit > wanprestatie en > onrechtmatige daad. Bij wanprestatie is de schuldenaar slechts gehouden tot betaling van een geldsom aan den schuldeischer (Ned. B.W. art. 1275). Het bedrag hiervan wordt in het algemeen bepaald door het verlies, dat de schuldeischer heeft geleden en de winst, die hij heeft moeten derven (B.W. art. 1282). De schuldenaar is echter niet verplicht, alle schade en winstderving te vergoeden, die zijn wanprestatie heeft veroorzaakt. In de eerste plaats behoeft hij alleen die schade te vergoeden, die hij bij het aangaan der overeenkomst heeft voorzien of heeft kunnen voorzien, tenzij hij te kwader trouw zijn verplichtingen niet is nagekomen (B.W. art. 12831. En voorts strekt zijn vergoedingsplicht zich niet verder uit dan tot de schade, die het onmiddellijk en dadelijk gevolg is van zijn wanprestatie, ook indien hij daarbij te kwader trouw was (B.W. art. 1284). Voor de verplichting tot s. is het niet noodig, dat het bedrag der schade nauwkeurig kan worden aangegeven. Is dit niet mogelijk, dan moet volgens den Hoogen Raad de rechter naar billijkheid een som vaststellen. Partijen kunnen echter ook bij het sluiten der overeenkomst een bedrag bepalen, dat bij wanprestatie als s. moet worden betaald (boete). Die werkelijke omvang der schade doet dan niet ter zake (B.W. art. 1285). Bij geldschulden bestaat de s. in de wettelijke interessen (B.W. art. 1286). Op welke wijze bij onrechtmatige daad de schade moet worden vergoed, zegt de wet niet, doch volgens den Hoogen Raad is de rechter vrij, te veroordeelen tot betaling van een geldsom of tot herstel in den vorigen toestand. In het algemeen gelden voor de berekening der s. bij onrechtmatige daad dezelfde beginselen als bij wanprestatie. Zie ook > Verzekering. v. d. Kamp. In België wordt de s. wegens het niet uitvoeren of het niet tijdig uitvoeren van een verbintenis, met inachtneming van dezelfde beginselen geregeld bij de art. 1136 vlg., 1142 vlg. en 1146 vlg. van het B.W. De regelen betreffende de verplichting om de veroorzaakte schade te herstellen in geval van misdrijf en oneigenlijk misdrijf, vindt men in de art. 1382 vlg. van hetzelfde wetboek. Kluyskens. Schadeverzekering is de overeenkomst van verzekering, die de vergoeding van een bepaalde, mogelijk door den verzekerde te lijden schade tot voorwerp heeft, zooals verzekering tegen brand, inbraak, oogstverzekering, enz. Naast de s. staat de > sotnmenverzekering. L i t.; Molengraaf, Leidraad bij de beoef. v. h. Ned. Handelsrecht (par. 66). Ariëns. Schadow, 1° (Johann) Gottfried, beeldhouwer en graphisch kunstenaar; vader van 2°. * 20 Mei 1764 te Berlijn, f 27 Jan. 1860 aldaar. Leerling van Antoon Tassaert, studeerde te Rome. Te Berlijn teruggekeerd, werd -S. hofbeeldhouwer en „Direktor aller Skulpturen”. S. was in zijn tijd een zeer beroemd meester; een degelijk realisme behoedt hem voor al te slaafsche navolging der Antieke kunst. Van zijn hand zijn talrijke monumenten (bronzen vierspan op de Brandenburgertorte Berlijn), waarbij vele standbeelden voor Duitsche vorsten; S.’s portretbustes van bekende tijdgenooten munten eveneens door ernstige natuurstudie uit (rector Meierotto, in het gymnasium te Joachimstal). Beroemd is de groep van prinses Luise en haar zuster (1797 te Berlijn). Li t.: H. Mackowsky, J. G. S. (1927). 2° (Friedrich) Wilhelm, Duitsch schilder en schrijver; zoon van I°. * 6 Sept. 1789 te Berlijn, f 19 Maart 1862 te Dusseldorf. Leerling van F. G. Weitsch, werd in Rome Katholiek en lid van de Nazareners. Vanaf 1826 opvolger van Cornelius als directeur van de academie te Dusseldorf. Meer theoretisch dan practisch begaafd, werd hij de stichter van de Dnsseldorfer School (■*■ Dusseldorf). Schreef „Der moderne Vasari” (1864). Van zijn hand bestaan vsch. altaarstukken. Korevaar-Hfsseling. L i t.: .1. Hübnsr, S. und «eine Schulp (1569). Schaduw (natuur k.). Brengen we in den bundel, uitgaande van een lichtpunt, een ondoorzichtig lichaam, dan ontstaat achter dit lichaam een ruimte, waarbinnen geen licht doordringt, de zgn. schaduw. De begrenzing van de s. wordt volgens de ■> geometrische optiek gevonden door het oppervlak te construeeren, bestaande uit de raaklijnen uit het lichtpunt aan het lichaam getrokken. Bij een lichtbron bestaande uit meerdere lichtpunten levert elk dezer punten zoo’n sehaduwruimte. Het gemeenschappelijke deel dezer ruimten omvat de punten, die in het geheel geen licht ontvangen (kern- of slagschaduw); de punten, die buiten alle schaduwruimten vallen, krijgen van alle punten der lichtbron licht; daartusschen is een overgangsgebied van punten, die niet van alle punten der lichtbron licht ontvangen (bij- of halfschaduw), welks helderheid vanaf de kemschaduw toeneemt. Wanneer men rekening houdt met de > buiging van het licht, dan kunnen ook die gevallen verklaard worden, waarbij het licht komt in punten, waar het volgens bovenstaande beschrijving niet verwacht zou worden (bijv. bij voorwerpen, waarvan de afmetingen van de grootte-orde van de golflengte van het licht zijn). Rekveld. Schaduwbeelden, > Schimmenspel. Sehaduwhal, met fijne horren of spijlen overdekte kweekruimte voor de teelt van sommige uitheemsohe sierplanten, o.m. Araucaria excelsa. Schaduw-photometcr, opstelling ter vergelijking van de lichtsterkten (I) van twee lichtbronnen, aangegeven door Rumford. Een donkere staaf wordt evenwijdig aan een scherm geplaatst en de lichtbronnen worden zoo opgesteld, dat de beide schaduwen van de staven dicht naast elkaar liggen en even SCHAAP 1. Lincolnschaap, ram. 2. Texelsch schaap, ram. 3. Friesch melkschaap, ram. 4. Heideschaap, ram 5. Merinoschaap ram. 6. Zwartkoppig Engelsch vleeschschaap, Shropshiredown-rom. 7. Karakul-lam (3 dagen oud). 8. Karakul-ooi. 9. Karakul-ram (met vetstuit). SIAM Links boven: Inlandsche woningen te Bangkok. Links onder: Kudde wilde olifanten binnen een omheining gedreven; op den achtergrond het paviljoen van waaruit de koning de dieren kan gadeslaan. Rechts: Bangkok, een der vele tempeltorens met twee tempelwachters op den voorgrond. Tempelcomplex te Bangkok. Inlandsche woning in het binnenland. Een der moderne paleizen te Bangkok. Straat in een der buitenwijken van Bangkok. donker schijnen, terwijl de lichtbundels in beide schaduwen het scherm onder denzelfden hoek treffen. Dan geldt: Ij: I 2 = rp* ; r22, waarin r den afstand voorstelt van een lichtbron tot de schaduw van de andere. Bekveld. • j | i ( I < 1 > i ( i i Schaduwplanten, planten, die zich het best ontwikkelen in de schaduw en het volle zonlicht niet goed kunnen verdragen. S. vindt men vooral op den bodem van dichte bosschen, bijv. zevenblad, vingerhoedskruid, penningkruid, mansoor, nieskruid °en varens. Vele s. hebben een groote bladschijf, zoodat zij bij weinig licht toch nog een behoorlijke hoeveelheid koolzuur kunnen assimileeren. Omdat de s. met weinig licht toekunnen, zijn vele s. geschikt als kamerplanten, bijv. Aspidistra, Bromelia en vele varens, o.a. Asplenium- en Pteris-soorten. Meisen. Sehaeller, Albrecht, Duitsch neo-Romantisch lyrisch dichter en schrijver van psychologische en historische romans en novellen. * 6 Dec. 1885 te Elbing. Voorn, werken: Attische Dammerung (1914); Heroïsche Fahrt (1914); Gudula (1918); Blli (1919); Helianth (1920); Dichter uud Dichtung (1923); Das Prisma (1924); Mitternacht (1928) ; Kaiser Konstantin (1929). Schaepkens, Theodoor, kunstschilder. * 27 Jan. 1810 te Maastricht, f 17 Dec. 1883 te St. Joost-ten Noode. Studeerde aan de Academie te Antwerpen en in Frankrijk en Italië. S. schilderde vooral historische stukken en portretten, waarvan vele in kerken en musea. In 1887 verscheen te Brussel een bundel etsen. In de vestibule van het Maastrichtsche stadhuis bracht hij gewelfschilderingen aan. In de Servaaskerk hangt een groot schilderij van S., voorstellende de verheerlijking van St. Servatius. Thewissen. L i t.: Le peintre Théodore Lambert Antoine Schaepkens de Maestricht (in : Publ. d. Limbourg, XX, 500). Schaepman, 1° Andreas Ignatius, Ned. bisschop. * 4_Sept. 1816 te Zwolle, f 19 Sept. 1882 te Utrecht. Priester gewijd te Oegstgeest in 1838. Daarna kapelaan te Zwolle en pastoor te Ommerschans, Assen en Zwolle. S. was de eerste president van het nieuwe groot-seminarie te Rijsenburg, opgericht na het herstel van de hiërarchie (1863). Weldra werd S. tevens vicaris-generaal. In 1860 verliet hij het seminarie en werd hij deken en pel/laan van Utrecht, en ook coadjutor van mgr. Zwijsen.1 Toen laatstgenoemde in 1868 uitsluitend bisschop van Den Bosch bleef, werd S. aartsbisschop van Utrecht. S. stichtte in 1874 het tijdschrift Archief voor de Gesch. van het Aartsbisdom Utrecht. L i t.: J. Kieyntjes (in: Nw. Ned. Biogr. Wbk., IX 1933). fa Haas. 2°Antonius Cornelius Maria. *ll Jan. 1867 te Zwolle, f 28 Aug. 1932 te Bussum. Na studies te Rome werd S. secretaris van het aartsbisdom Utrecht (1886-1900), pastoor te Zevenaar (1900-1903), daarna president en prof. in het kerkel. recht van het groot-seminarie te Rijsenburg (1903-’3l). Hij was een vooraanstaand canonist, die met p. Aertnijs C.ss.R. in 1900 het belangrijke priestertijdschrift Ned. Kath. Stemmen oprichtte en daar samen met dezen jaren lang de redactie van gevoerd heeft. ■ D ~ ~ “VVAV. 3° Hermanus Johannes Aloysius Maria, Ned. Kath. priester, publicist en staatsman, de grootste der Kath. emancipatoren (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 2 Maart 1844 te Tubbergen, f 21 Jan. 1903 te Rome. Na succesvolle studies (Kuilenburg, Rijsenburg) in 1867 priester ge- XXI. u wijd. In 1868 vertrok S. naar Rome, waar hij in 1869 promoveerde tot doctor in de theologie. In dien tijd schreef hij in De Tijd „Romeinsche brieven” over het Vaticaansch concilie. Na zijn terugkeer (1870) werd hij hoogleeraar te Rijsenburg (kerkgeschiedenis) en bleef aan De Tijd (1870 vast redacteur; 1872 hoofdredacteur). Voorts was hij met > Nuvens mede-oprichter van het tijdschrift De Wachter (1870-’B6) en na 1890 medeleider van De Katholiek. Ten volle viel de aandacht der Katholieken op S.’s machtig redenaarstalent tijdens de Parkmeeting te Amsterdam (1871), de eerste bijeenkomst van Katholieken uit het geheele land. In 1880 werd S. kamerlid (district Breda), hetgeen gerucht maakte. De grondwet toch verbood geestelijken en bedienaren van den godsdienst zitting te nemen (het voorschrift verdween in 1887). Men vond een uitweg door S. ontslag te verleenen als hoogleeraar te Rijsenburg, waarmede de meerderheid (55 tegen 14) genoegen nam. Tot zijn dood toe is S. kamerlid gebleven. De hoofdbeteekenis van S. op staatkundig gebied ligt in zijn strijd voor de politieke eenheid van zijn geloofsgenooten (> Roomsch-Katholieke Staatspartij) en hun samenwerking met de Antirevolutionnairen (•> Coalitie), noodig om de overmacht van het liberalisme te breken. Want hoewel hij met vele liberale persoonlijkheden op den besten voet stond, had hij zich de bestrijding van het liberale stelsel tot levenstaak gesteld. „Hij heeft politiek besef gewekt en de Katholieken gemaakt tot een politieke persoonlijkheid” (Van der Grinten). Zijn coalitie tusschen Katholieken en Calvinisten, welke kras in strijd was met de historische feiten en volgde op het verwerven van een eigen visie door de Katholieken op den opstand tegen Spanje (>Nuyens), heeft de eenzelvigheid van beide volksgroepen helpen verzwakken, hen vaak onderlinge waardeering doen vinden en niet weinig bijgedragen tot een verzwakking van de Prot. traditie der Noord-Ned. cultuur en nationaliteit. Daarom is S.. die onder zijn geloofsgenooten beter dan wie ook den geest gevat heeft, welke het pontificaat van Leo XIII beheerschte, ook een figuur van algemeen-cultureelen en van vèr-strekkenden invloed. Verierne. Li t. : Persijn’s groote biographie van S. (I 1912 ; II 1916 ; 111, le stuk, 1927) bleef onvoltooid ; Brom, Schaepman (1936, alwaar een uitvoerige bibliographie). Schacsberjj , gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D6), 3 km ten 0. van Heerlen, 160 m +A.P. aan den spoorweg Sittard—Herzogenrath en S.-Simpelveld; omvat het dorp S., de gehuchten Palemig en Lichtenberg en de kolonies Leenhof, Kakert en Terwinselen. Opp. 744 ha, löss; in het N. zand- en grindgrond (heide en dennenbosschon). Het aantal inw. groeide van 1 350 in 1900 tot 7 880 in 1937 (6 891 Kath., 934 Prot. en 55 zonder godsd.). In de gemeente liggen de mijnen Oranje-Nassau II en W ilhelmina. Hoofdmiddel van bestaan is mijnbouw (40% der bevolking), daarnaast winkelnering, landbouw en veeteelt. Steenfabriek; atelier van waterdichte kleeding. S. heeft veel natuurschoon: Kapellerbosch, kasteel Strijthagen en ruïne van het kasteel S. Kerkelijk behoort S. tot de parochies S. (met de rectoraten Leenhof, bediend door pp. Montfortanen, en Kakert), Terwinselen en Schandelen. Het kapelletje ter eere van O. L. Vr. van den Camel bij Leenhof is een centrum van Maria-devotie. S., oorspr. Prickenscheydt of Scheydt geheeten, deel der heerlijkheid Heerlen, werd in 1618 als afzonderlijke effecten. Zijn realisme is omstoeid van romantiek. Zijn taal is een vlot-aangepaste boekentaal. Zijn strijd tegen bijgeloof blijft oppervlakkig voor de probleemstelling en de oplossing ervan. Werken: Wildstroopers (1900); De Deemkruier (1901); Visscherseer (1901); Rivierschuimers (1903); Riria (1904); De Hannekenuit (1917); Mannen van ’t Water (1931). Uit g .: Verz. Tooneelwerken (8 dln. 1924-’2B). L i t. : A. GUlé, L. S. (in : Tooneelgids, 1923); Scheltjens’ Album (1932); R. Roemans, Het Werk van L. S. (1933). A. De Maeyer. Schel transformator, de gangbare stroombron voor een > schelinstallatie, die de spanning van het lichtnet tot de daarvoor benoodigde 6 of 8 volt reduceert. Schelven, > Adriaensz (Adriaen). Schelvisch (Gadus aeglefinus L.), een soort van de fam. der dorschvisschen, leeft in het Europ. en Amerik. deel van den Atlant. Oceaan. Hij verschilt van den kabeljauw door de geringere grootte, de gerektere gedaante, de spitse eerste rugvin en de kleur. De rug is bruinachtig, de zijden zijn zilverwit, de zijdestreep en een vlek boven de borstvin zwart. Hij wordt 60 cm lang en 8 kg zwaar. Zijn voedsel bestaat uit kleine zeedieren. Het vleesch is wit, smakelijk en licht verteerbaar. Keer. Schemering. Als de zon nog niet ver onder den horizon staat, weerkaatsen en verstrooien de hoogere luchtlagen van den dampkring het zonlicht. Daarom is het al licht vóór zonsopgang en nog licht eenigen tijd na zonsondergang. Dit heet resp. ochtend- en avondschemering. Is het juist te donker om zonder kunstlicht te werken (bij helderen hemel), dan begint of eindigt de zgn. burgerlijke schemering. Dan staat de zon ongeveer 6° onder den horizon. Op 21 Juni duurt deze s. op 62° breedte 50 min.; in voor- en najaar ruim een half uur; 22 Dec. 40 min. Is alle spoor van zonlicht aan den hemel verdwenen, dan eindigt de zgn. astronomische schemering. De zon staat dan 18° onder den horizon. Op onze breedte duurt deze s. in het winterhalfjaar vrijwel 2 uur, in den zomer veel langer, van half Mei tot eind Juli zelfs "den heelen nacht. P■ Bruna. Schemeringsopkomst of heliakische opkomst (sterren k.). Omdat de zon t.o.v. de sterren van West naar Oost loopt, zijn vele sterrenbeelden een gedeelte van het jaar alleen overdag op en dus onzichtbaar. Eenigen tijd nadat de zon deze gepasseerd is, worden ze voor het eerst weer aan den O. ochtendhemel zichtbaar. Dit weerversohijnen heet heliakische of schemeringsopkomst. De s. van bepaalde sterren of sterrenbeelden werd vooral in de Oudheid en nu nog bij enkele natuurvolken gebruikt om seizoenwerkzaamheden te regelen. De s. van de Hyaden gaf den regentijd aan Gr. huein = regenen). De s. van Sirius of de Hondster luidt de hondsdagen in, en was in Egypte het voorteeken yan de jaarlijksche overstrooming van den Nijl. P■ Bruna. Schemertoestand (geneest.) is een toestand van verlaagd bewustzijn, die vooral bij epilepsie (vallende ziekte) en > hysterie, maar ook bij andere aandoeningen voorkomt; in dezen toestand kunnen gevaarlijke handelingen verricht worden. Schemerzien. Het zien bij zwakke verlichting (schemerzien) berust op het groote adaptatievermogen van de staafjes, die bij donkeradaptatie duizenden malen gevoeliger worden. Deze zijn echter niet kleurgevoelig, vandaar dat men in het halfduister geen kleuren onderscheiden kan (het s. komt overeen met het zien van totaal kleurenblinden). Daar de staafjes vooral in de peripherie van het netvlies liggen en inde f ovea centralis ontbreken, is het s. indirect en dus minder scherp dan het directe, daglicht-zien. Ghamuleau. Schemnitz, Duitsche naam van > Stiavnica. Schenckeiius, Lambertus Thomas, Klass. philoloog. * 7 Maart 1847 te Den Bosch, f na 1624. Leeraar te Elten, Tienen en Antwerpen; 1676 rector der Lat. school te Mechelen. S. is bekend als mnemotechnicus; hij schreef erover en onderwees bovendien ook practisch de mnemotechniek. Zijn Lat. gedichten zijn gebundeld als; Elegiacarum et epigrammatum liber. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). Zr. Agnes. Sehenck van Nydeggen, Maarten, krijgsoverste. * Ca. 1640 te Goch, f 10 Aug. 1689 voor Nijmegen. S. nam aan tal van krijgsverrichtingen uit den 80-jarigen oorlog deel. Bij een mislukten aanval op Nijmegen met 20 schepen en 60 ponten verdronk hij in de Waal. J. D. M. Cornelissen. Schelvisch. Scheudel, Arthur van, Ned. letterkundige. * 6 Maart 1874 te Batavia. Kwam als knaap naar Europa, was gedurende korten tijd leeraar-Engclsch, wijdde zich geheel aan de letterkunde, die hij aanzienlijk vernieuwde door zijn neo-romantische verhaalkunst. Gevormd in de SchoolderTachtigers, maarafkeerig van de loutere woordkunst, zocht S. reeds in zijn oudste werk naar de zuivering van ’t zinsrhythme en bereikte een muzikalen verhaaltrant, waarin dialoog weinig of geen plaats inneemt. Zijn jeugdwerk, verwant aan droomerige ridderepiek, speelt grootendeels in een niet nader te localiseeren laat-middeleeuwsch landschep, geleidelijk verscherpt zich echter het waarnemingsbeeld, wanneer de schrijver, in Italië gevestigd, zijn verhalen laat spelen in den prae-Renaissancetijd. Deze middenperiode zijner werkdadigheid is de zwakste; op haar volgt, na 1927, een derde tijdperk, waarin S. zijn welluidend proza vernieuwt voor de epische weergaven van Hollandsche feiten en situaties. Sedertdien werd hij vrij algemeen erkend als de grootste en meest repraesentatieve romanschrijver van het hedendaagsche Nederland. A. v. Schendel. Enkele inzinkingen, als Der Liefde Bloesems en Rosé Angélique, daargelaten, vertoont zijn oeuvre de gestadige stijging tot een voor Nederlandsche verhoudingen zeldzame hoogte. In altijd rustig proza verhaalt de schrijver het lot van den Nederlandschen mensch, gezien door een wijsheid, die het leven lief heeft wegens de geestelijke levenswaarden. Is in het jeugdwerk die geestelijke waarde vereenzelvigd met een ijlen schoonheidsdroom, in latere romans valt zo samen met het geluk der berusting. Asselberqs. .ajw uvx wul UuUlll^• iüOOvvi/v / IfUt Voorn, werk; Drogon (1896); Een Zwerver verliefd (1904); Een Zwerver verdwaald (1907) ; Verhalen (1908); Shakespeare (1910); De Berg van droomen (1913); Pandora (1919); Der Liefde Bloesems (1921); Rosé Angélique (1922); Blanke Gestalten (1923); Angiolino on de Lente (1924); Oude Italiaansche Steden (1925); Verlaine (1926); Verdichtsel van zomerdagen (1925); De mensch van Nazareth; Fratilamur; Merona, een edelman (1927); Het Fregatschip Johanna Maria (1930); Ben eiland in de Zuidzee (1931); Jan Compagnie (1932) ; De Waterman (1933); Herinneringen van een dommen jongen (1935); Avonturiers (1936); Een Hollandsch drama (1936); De Rijke man (1936); De Grauwe Vogels (1937). – Li t.: Alph. Diepenbrock, Inleiding tot Drogon, 2e uitg.; Albert Verwey, Inleiding tot De Berg van Droomen ; id., Proza (lil); J. Greshoff, A. v. S. Schendelbeke, gem. in de prov. Ó. Vlaanderen, tenN. van Geeraardsbergen (XIX 176 CS). Opp. 688 ha, ca. 1 400 inw. (Kath.). Landbouw, tabak. Scheuectady, stad in den staat New York (Ver. St. v. N. Amer.). Ca. 96 000 inw. S. is een zeer belangrijk centrum van metaalnijverheid. Er zijn groote werkplaatsen en laboratoria van de General Electric en fabrieken van de American Locomotive Works en Ford. Schenk, J o h a n n, componist. * 30 Nov. 1763 te Wiener Neustadt, f 29 Dec. 1836 te Weenen. Leeraar van Beethoven. Bekend door zijn Singspiele. Werken: 2 missen, Stabat, harpconeerten, symphonieën en Singspiele, o.a. Dorfbarbier (1796), Der Bettelstudent (1796). Lit. : Staub, J. Sch. (1900). Schenkendorf, Max vo n, Duitsch romantisch (lichter van vaderlandsche lyriek. * 11 Dec. 1783 te Tilsit, f 11 Dec. 1817 te Koblenz. 1 V\J 11UU1VUÜ. Voorn, werken: Gedichte (1815); Poëtischer Nachlass (1833). L i t.: A. Hagen, M. v. S. (1863) ; B. v. Klein, S. (1908); W. Kosch, Arndt und S. (1925); A. Köhler, Die Lyrik S. (1915). Schenker, Heinrich, muziektheoreticus. * 19 Juni 1868 in Wisniowczyk (Galicië). Leerling van Bruckner, tracht de klassieke meesterwerken in zijn geschriften (Der Tonwille, Neue Musikalische Theorien u. Fantasien) tot hun „Urlinie” te onderzoeken. Ook gaf hij Beethoven’s pianosonaten opnieuw uit. Koole. U J " UXU« L i t.: W. Riezler, Die Urlinie (in : Die Musik XXH, 7). ... v \*** • I J, Schenking (Ned. recht), in engeren zin, is een overeenkomst, waarbij de eene partij, de schenker, eenig goed om niet afstaat aan de andere partij, den begiftigde, die dat goed aanneemt. Een s. kan niet worden gedaan ter zake des doods, d.i. onder de bepaling, dat zij eerst gevolgen zal hebben bij den dood van den schenker, en ook is zij nietig t.a.v. goederen, die de schenker op het oogenblik van de s. nog niet bezit. De schenker kan zich het vruchtgebruik van het geschonkene voorbehouden, terwijl hij dit ook aan een derde kan verleenen. Verder kan hij aan de s. voorwaarden of ■> lasten verbinden. Echter kan hij slechts in beperkte mate daarbij ontbindende voorwaarden stellen. Hij kan nl. slechts bepalen, dat de s. zal worden ontbonden voor het geval de begiftigde alleen of deze en zijn afstammelingen vóór hemzelf komen te overlijden, terwijl hij deze voorwaarde niet anders kan stellen dan ten behoeve van zichzelf. De schenker is in geval van uitwinning niet tot vrijwaring verplicht. S. tusschen echtgenooten zijn verboden, behalve t.a.v. roerende lichamelijke zaken, waarvan de waarde niet bovenmatig is. S. aan openbare of godsdienstige gestichten moeten door den Koning worden goedgekeurd. Voor de geldigheid der s. is vereischt, dat zoowel het aanbod als de aanneming geschieden bij notarieele akte, waarvan de minuut bij den notaris moet blijven berusten. Dit geldt echter niet voor giften van hand tot hand van roerende lichamelijke zaken of van schuldvorderingen aan toonder. Een s. kan behalve bij niet-vervulling der voorwaarden, waaronder zij gedaan is, worden herroepen: 1° wanneer de begiftigde zich schuldig maakt of medeplichtig is aan een aanslag op het leven van den schenker of aan een ander misdrijf jegens hem, of 2° indien hij weigert, aan den schenker, nadat deze in armoede is vervallen, levensonderhoud te verschaffen. De s. in engeren zin wordt geregeld in de art. 1703-1730 van het B.W. Onder s. in ruimeren zin wordt behalve de s. in engeren zin verstaan elke overdracht-om-niet van het bezit van roerende zaken, waarvoor het bezit als volkomen titel geldt, en elke andere bevoordeeling uit vrijgevigheid, daaronder begrepen elke voldoening aan een schuld of een verplichting, welke in rechten niet gevorderd had kunnen worden (Successiewet van 13 Mei 1869, Stbl. 36, art. 1). Voor de belasting op schenkingen, zie > Successierecht. v. d. Kamt). Naar Belg. recht is de schenking eveneens een overeenkomst, alhoewel art. 894 van het B.W. ze eenvoudig een akte noemt. Belangrijke afwijkingen van de voor Nederland vermelde bepalingen doen zich voor, naast de nochtans overwegend gelijksoortige regeling. Zoo zijn o.a. de s. tusschen echtgenooten in België niet verboden, maar degene, die de echtgenooten elkaar tijdens het huwelijk doen, kunnen altijd herroepen worden (art. 1096 8.W.), en deze s. zijn niet tegenstelbaar aan de schuldeischers van den failliet verklaarden echtgenoot (arg. art. 657 W. v. K.). De openbare instellingen, de instellingen van openbaar nut en de vereenigingen zonder winstgevend doel kunnen de s. voorloopig aanvaarden onder voorbehoud van latere goedkeuring door de bevoegde overheid (Wet van 12 Juli 1931). Verder dient opgemerkt, dat s. door personen gedaan, die geen kinderen of afstammelingen in leven hadden, van rechtswege herroepen blijven door de geboorte van een wettig kind van den schenker, al is het na zijn dood geboren, of door wettiging bij later huwelijk van een natuurlijk kind, indien het na de s. geboren is (art. 953 vlg. 8.W.). S. echter, die de echtgenooten aan elkander doen en die, welke aan de echtgenooten gedaan zijn door de bloedverwanten in opgaande linie, zijn niet herroepe- wegens de geboorte van kinderen. Kluyshens. Schenkingsrecht, > Successierecht. Schenk van Steenwijk, Geor g e, rukte in den oorlog van Karei V tegen Gelder in 1528 van het pas onderworpen Oversticht op Hasselt aan en nam het in, waarna hij zich nagenoeg van de geheele Veluwe meester maakte. Schenk van Toutenburg, Frederik, aartsbisschop van Utrecht. * Einde 1503, f 25 Aug. 1588 te Utrecht. Zoon van G e o rg e S. v. T., keizerlijk stadhouder van Friesland, en Anna de Vos van Steenwijk. Hij behaalde het licenciaat in de beide rechten, werd 1526 geheimraad van Karei V, daarna president van het Rijksgerioht te Spiers. Na zijn priesterwijding volgde zijn benoeming: in 1628 tot domdeken van Utrecht, in 1629 tot aartsdiaken van St. Pieter, in 1634 tot proost van St. Plechelmus te Oldenzaal, terwijl hij bovendien nog de geestelijke zorg voor de abdij van Rijnsburg droeg. Niet om zijn ijver en bekwaamheid, maar om de militaire diensten van zijn vader werd hij in 1561 als eerste aartsbisschop van Utrecht na de reorganisatie der kerkelijke hiërarchie benoemd. In een rondschrijven van 1666 kondigde hij de besluiten van het Concilie van Trente af, en beriep kort daarop een provinciaal concilie ter bespreking en uitvoering daarvan. Een commissie voor het oprichten van een seminarie werd in 1568 ingesteld. Maar moeilijkheden van buiten en gebrek aan energie en belangstelling bij S. belemmerden de resultaten. Bij dit slappe bestuur kwam nog als kwade noot zijn allesbehalve zedelijk leven van vroeger en zijn gierigheid en hebzucht. L i t.; Gasman, in ; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (11, met bibliogr. en lit.). Wachters. Schepdaal, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 B 3); opp. 821 ha; ruim 2 600 inw.; landbouw, aardbeienteelt. Schepen, > Scheepvaart. Schepen, I°oud t ij d s de in plaats van door het volk (zooals bij de > rachineburgii) door de overheid aangewezen vonniswijzer. De oudste sporen der schepenen gaan terug tot den Karolingischen tijd (scabini). De voorzitter van het schepengerecht sprak het vonnis uit. Het werd ten uitvoer gelegd door een grafelijk ambtenaar, den lateren -> schout. Door de opkomst der steden zijn de schepenen een belangrijke rol gaan spelen niet enkel op justitieel, doch ook op bestuurlijk gebied. Zie voorts > Schependomsreoht. Hermesdorf. 2° In het Belg. gemeenterecht: lid van het ■> College van Burgemeester en Schepenen. Schcpeiidomsrecht, recht, vroeger geldend in Holland, ten Z. van den Holl. IJsel, in Zeeland en in het algemeen daar, waar de rechtspraak berustte bij schout en schepenen. Op het gebied van het erfrecht dient men s. te onderscheiden van ■> aasdomsrecht. Bij het s. vererfde de nalatenschap volgens het parenteel-stelsel (> Parenteel) met onbegrensde representatie. Voor lit., zie > Aasdomsrecht. Hermesdorf. Scheppen, voortbrengen uit niets. Deze bepaling geeft aan, dat het geschapene in zijn geheel ontstaat enkel en alleen ten gevolge van de werking van den Schepper, zonder dat er iets verondersteld moet worden, waarop die werking wordt uitgeoefend. Hierdoor wordt s. onderscheiden van iedere andere wijze van voortbrengen, waarbij altijd iets verondersteld wordt, dat bewerkt wordt. Vandaar wordt s. ook bepaald als: voortbrengen van een zijnde als zijnde, voortbrengen van een zijnde zonder meer. > Scheppergod. v. d. Putte. Schepper. Volgens de nagenoeg eenstemmige leer der godgeleerden is alleen God Schepper en kan geen geschapen wezen ooit zelfstandig of ook als werktuig van God als schepper optreden. v. d. Putte. Scheppere, Cornelis de, Vlaamsch geleerde en staatsman. * Te Nieuwpoort, f 1656 te Antwerpen. C., die in dienst van Christiaan II van Denemarken geweest was, bewees Karei V groote diensten bij de onderhandelingen over den Sonttol, die eindigden bij het tractaat van Spiers in 1644 tusschen dien vorst en Christiaan 111 van Denemarken. Hierbij werd de oude Sonttol hersteld, waarop de rust van den Ned. handel op de Oostzee terugkeerde. W. MulderS.J. Scheppergod, de godheid, waaraan de schepping van wereld en mensch wordt toegeschreven; bij de oervolkeren (Pygmeeën, Samojeden, N. Amer. en Z.O. Austral. oervolkeren) het Hoogste Wezen, dat niet zelden bijgestaan wordt door een ondergeschikt wezen of ook gehinderd wordt door een boozen tegenstander, die dan voor de onvolmaaktheden der schepping verantwoordelijk is. Vaak verdringt de stamvader het Hoogste Wezen als Schepper. Hij brengt dan de wereld voort door zijn machtig tooverwoord, door zelfbevruchting of door paring met de stammoeder. In de culturen met een zoncultus wordt de Schepping meestal toegeschreven aan den zonnegod, die, oprijzend uit den nacht, vaak na een harden strijd met den draak der duisternis, alles door zijn licht tot het bestaan roept. In Babylon, Perzië en Indië heerschte de voorstelling, dat een god het oermonster doodt en uit zijn verschillende deelen de wereld vormt. In de speculaties der Brahmanen en van sommige Grieksohe wijsgeeren, die eenerzijds zich bewust waren van de ongereptheid van de godheid en anderzijds de schepping als een emanatie uit de godheid opvatten of de vorming der wereld zagen als een doordringen van den geest in de ongevormde oerstof, ontstond het moeilijke probleem, hoe de oorzakelijkheid van den Schepper te verzoenen met de noodzakelijkheid Hem van iedere bezoedeling met de wereld te vrijwaren. Lit.: W. Sehmidt, Der Ursprung der Gottesidee (VI 1936); > Cosmogonie. Bcllon. Schepping, 1° de scheppingswerking, die a) actief genoemd kan worden, nl. als de eeuwige daad in God, en b) passief als de afhankelijkheidsbetrekking van het schepsel tot God. 2° Het product van de scheppingswerking; dan omvat de s. het geheel van alle geschapen dingen (vgl. > Cosmogonie). Voor het doel ders., zie > God (I) 3° Bock der Schepping, > Genesis. Scheppingsverhaal van den Bijbel, > Cosmogonie (sub II). Scheprad, eenvoudig wateropvoertuig, waarbij een aantal, straalsgewijs op een horizontale as geplaatste, schoepen worden rondgedraaid tusschen twee verticale wanden en een cylindervormigen bodem (den opleider), waardoor het tusschen de schoepen aanwezige polderwater naar een hooger peil wordt meegevoerd (zie afb. in kol. 522 in dl. IV). De diepte der schoepen in het polderwater noemt men de „t a st i n g”; bij een groote tasting veel waterverzet, doch ook veel krachtverbruik. Groote s. maakt men van ijzer. De meeste oude stoomgemalen hebben s.. bijv. het Rijnlandgemaal te Katwijk a. Zee, het Lingegemaal te Steenenhoek e.a.; ze zijn als verouderd te beschouwen. Zijn de schoepen niet op een as, doch op een cylindrischen trommel geplaatst, dan spreekt men van „schepradpomp”; door den onderkant van den cylinder te laten samenvallen met den laagsten polderwaterstand, verkrijgt men dat de snelheid van het water tusschen de schoepen onafhankelijk van de tasting is, waardoor een constant waterverzet en krachtgebruik optreden. Metz. Scheprand, kartelige, onregelmatige rand aan een vel papier, dat met de hand vervaardigd (geschept) is, daar de papierbrei onregelmatig onder den rand van den schepbak vloeit. Wordt geïmiteerd bij machinaal geschept, zgn. „Oud-Hollandsch” papier. Schcrchen, Herm a n n, dirigent, enthousiast propagandist van de actueele muziek. * 21 Juni 1891 te Berlijn. Organiseert jaarlijks dirigentencursussen en schreef o.a. een Lehrbuch des Dirigierens (1929). Scherenbcrcj, Christian Friedrich, Duitsch dichter uit de Tunnel-groep, vooral bekend om zijn opgeschroefd patriottische lyriek en zijn wildnationalistische oorlogsverhalen in verzen. * 6 Mei 1798 te Stettin, f 9 Sept. 1881 te Zehlendorf. Voorn, werken: Vermisohte Gedichte (1845); Ligny (1846); Waterloo (1849) ; Leuthen (1852); Abukir (1856); Hohenfriedberg (1869) .—Uitg. d. H. Spiero. —L i t.; Th. Fontane, C. F. S. (1885) ; R. Dlich, C. F. S. (1915). Baur. Scherer, Wilhelm, Duitsch Germanist, zoowel vernieuwer van de taalstudie naar de richting der latere > Junggrammatiker toe, als organisator van de literatuurwetenschap volgens de historischphilologische methode. * 26 April 1841 te Schönbom, t 6 Aug. 1886 te Berlijn. Zoowel zijn taalwetenschappelijk werk als zijn posthuum uitgegeven Poetik (1888) huldigen een natuurwetenschappelijk streng analytisch positivisme, dat door de psychologische en de geesteshistorische scholen werd afgebroken. Baur. Voorn, werken: Jakob Grimm (1865'; Zur Gesch. der Deutschen Sprache (1868); Deutsche Studiën (1870 vlg.); Gesch. des Blsasses (1871); Geistliche Poeten der deutschen Kaiserzeit (1874); Die Anfang-e des deutschen Prosaromaus (1877) ; Gesch. d. deutschen Literatur (1883); Goetheaufsatze (1886) ; Poetik (1888); Kleine Schriften (1893); K. Müllpuhoff (1896). —L i t.: J. Schmidt, Gedachtnisrede (1887), V. Basch, S. et la philologie allemande (1889); J. Körner, W. S. (1916). Scherfbom, Vliegtuigbom. Scherfvrij (k rij g s k.), aanduiding van de mate van veiligheid in schuilplaatsen, welke tegen scherven van artillerie-prnjectielen beschermen. Schering, > Ketting. Schering, Arno 1 d, muziekhistoricus. * 2 April 1877 te Breslau. Prof. in muziekgesch. te Berlijn. Hij baarde veel opzien met zijn theorie over de uitvoeringspraktijk der muziek van het Tre- en Quattrocento (o.a. in: Studiën z. Musikgesch. der Frührenaissance 1914). Verdere werken; o.a. Gesch. des Instrumentalkonzerts (21927); Tabellen z. Musikgeschichte (41934). Zijn laatste publicaties, waarin hij aan Beethoven’s werken een nationaal of literair programma ten grondslag wil leggen, zijn volkomen onwetenschappelijk en fantastisch. Koole. Scherm, middelpuntzoekend bloemstelsel, waarvan de zijtakken op gelijke hoogte aan de hoofdas ontspringen en de bloemen vrijwel in een plat vlak liggen. Het s. heet enkelvoudig, als iedere zijtak slechts één bloem draagt, bijv. Primula, en samengesteld, als iedere zijtak weer een schermpje draagt, zooals bij de meeste schermbloemigen. Aan den voet der zijtakken van het s. bevinden zich kleine schutblaadjes, die samen een omwindsel of involuorum vormen. •>- Schermbloemigen. Melsen. Schermbloemijjen (Umbelliferen), een plantenfam. met ca. 260 geslachten (2 600 soorten), meestal kruidachtige planten met kleine witte, rosé, gele of zelden blauwe bloemen in enkelvoudige of samengestelde, soms armbloeraige schermen. De meestal radiair symmetrische bloemen zijn vijftallig en hebben een onderstandig vruchtbeginsel, dat later in twee dopvruchtjes uiteenvalt. De economische beteekenis van de s. is niet gering: peen en pastinaak leveren eetbare wortels, knolselderij een eetbaren stengelknol, peterselie, selderij, kervel en venkel leveren groente ■ in hun stengels en bladeren, komijn, anijs, dille, i koriander en venkel zijn specerijvruchten, karwij en andere soorten leveren olie. Enkele soorten zijn ge, neeskrachtig. Sierplanten zijn o.a. de kruisdistel, 1 blauwe zeedistel en Astrantia. Vergiftig zijn de ge; vlekte scheerling, waterscheerling en hondspeterselie (?). Andere bekende geslachten zijn waternavel, heelkruid, zevenblad, bevemel, watereppe, goudscherm, torkruid, engelwortel, berenklauw, naaldekervel en fluitekruid. Bouman. Schermboseh is een bosch, dat voorname functies ter bescherming van alg. volksbelangen vervult, zoo in bergstreken ter vasthouding van den bodem op de hellingen, voor bronnenbescherming; in vlakke landen tegen verstuiving van duinen. Schermen is een gevecht tusschen twee personen met blanke wapenen. Bij de Oude volken en in de M.E. werd de schermkunst algemeen beoefend. In de late M.E. richtten de burgers schermscholen op; later bleef de beoefening beperkt tot den krijgsstand, den adel e.d. Tegenwoordig wordt de schermkunst alleen nog beoefend als sport. Voornaamste wapens: degen, sabel, floret en bajonet; terwijl ook het schermen met korte of lange stokken nog wel beoefend wordt. Bij het floretschermen wordt gebruik gemaakt van de floret, een zeer licht stootwapen. De grondgedachte van het floretschermen is, dat iedere aanval moet worden geweerd en niet gestopt mag worden door een tegenstoot. Het degenschermen is minder artistiek dan het floretschermen, doch nadert (afgezien van de verdediging door masker en kleeding) meer het werkelijke gevecht. de Grood. Schermer, 1° (officieel Schermeer)droogma k e rij in de prov. N. Holland (XVIII 672 A3), ten Z.O. van Alkmaar, opp. 4 828 ha, door Amsterdamsche en Alkmaarsche patriciërs van 1631 tot ’36 drooggelegd onder verplichting een nieuwe uitwatering naar het IJ te maken (Nauemasche vaart). De S. is nu verdeeld in 4 polders met verschillende peilen; 3 eleotr. gemalen vervangen de 52 windmolens van voorheen. Er is vnl. grasland, weinig bouwland. De boeren werden langzamerhand meerendeels van pachter tot eigenaar. van der Meer. 2° N.H. paroc h i e, omvattend gedeelten van de burgerlijke gemeenten Alkmaar, Akersloot, Zuiden Noord-Schermer, Oudorp’, Graft en Schermerhom. De kerk staat in de gem. > Akersloot. Schermer, Lucas, Ned. dichter. * 6 Sept. 1688 te Haarlem, f 10 Febr. 1711 aldaar. Hij schreef een bundel middelmatige Poëzij (1712); een aantal treurspelen, Tempel van Satumus (1709); Meloager en Atalante; Atalante in den hof van Kalidon (1711). Nog gaf hij een aantal Heldendichten en Herders- en Visscherszangen uit (1709). Zijn gedichten werden, met een levensbeschrijving, uitgegeven door P. Vlaming (1712). L i t.: Kloos, Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid (1909). j>iet Visser. Schermerboezem, besloten boezem, groot 2 000 ha, peil 0,68 —N.A.P., in N. Holland, N. van het IJ, waarop het grootste deel van dit gebied der prov. afwatert (van West-Friesland slechts een klein deel) en die vnl. bestaat uit het N. Holl. kanaal van Purmerend tot Nieuwediep, Alkmaardermeer, Zaan, Nauemasche vaart, de ringvaarten der hier liggende droogmakerijen, enz. Loozing vindt plaats op het Noordzeekanaal bij Nauerna en Zaandam, op het IJselmeer bij Monnikendam, Edam en Lutjesschardam, alsmede op het Nieuwediep, waar door de laag afloopende ebben de afwatering zeer belangrijk is. Literatuur: Beekman, Nederland als polderland (31932). van der Meer. Schermerhorn, gem. in het laagveengebied der prov. N. Holland (XVIII 672 A3), tusschen de droogmakerijen Schermer en Beemster, omvattend de dorpen S. en Stompetoren (gedeeltelijk). Opp. 1 099 ha; ca. 1160 inw. (1936), waarvan 59 % Prot., 31 % Kath. (vormend de parochie S.) en 9 % onkerkelijk. Er is vnl. veeteelt en zuivelindustrie, van der Meer. Schermvormige tros, > Tros (plantk.). Sehermvverkmcj, magnetische. Wanneer men een ruimte magnetisch wil afschermen, d.w.z. er voor wil zorgen, dat de magn. veldsterkte in deze ruimte zeerklein is, ook al is daarbuiten een veld aanwezig (datnogingrootte en richting fluctueerenkan), dan omgeeft men de ruimte met één of meer schalen van magnetisch week materiaal, bijvoorbeeld weekijzer. Een groote beginpermeabiliteit en niet te kleine wanddikte is hier van belang. In de fig. is het verloop der krachtlijnen aangegeven. In de omsloten ruimte treden (practisch) geen krachtlijnen, zoodat deze ruimte magnetisch afgeschermd is. Elenbaa*. Scherpenheuvel, gem. in Belg.-Brabant, ten Z.W. van Diest (VI 96 E 2), bedevaartsplaats ter eere van O. L. Vrouw; opp. 682 ha, ca. 4 600 inw. (Kath.); landbouw, boomkweekerij. Fr. naam; Montaigu. Oorsprong der bedevaart: reeds vele eeuwen geleden werd er gebeevaard naar een heiligen eik, waarvan de takken in den vorm van een kruis gewassen waren. Rond 1400 werd aan den boom een Mariabeeld vastgehecht, dat echter in 1680, bij den inval der Geuzen, verdween en in 1687 door een ander vervangen werd. Wonderbare gebedsverhooringen hadden plaats. Later werd het beeld in een houten en daarna in een steenen kapel geplaatst. Vooral vanaf 1602 volgden mirakelen elkaar op. De aartshertogen Albrecht en Isabella kwamen er dikwijls bidden voor het krijgsgeluk der legers. Toen in 1609 Noord en Zuid een wapenstilstand sloten, lieten de aartshertogen, als dank, de kerk bouwen (in Barokstijl), volgens het plan van hun eigen schilder en bouwmeester W. Koeberger. – Zie afb. in kolom hiernaast. Ghoos. Scherpcnisse, gem. op het eil. Tholen in de prov. Zeeland; omvat het dorp S. en het gehucht Gorishoek (veer op > Yersekendam). Ca. 1 300 inw. (70 % Ned. Herv.). Opp. 1 053 ha; klei, waarop landbouw. Het dorp S. is door de Pluimpot met de Oosterschelde verbonden. Scherpenzeel, 1° dorp van ca. 600 inw. in de F r i e s c h e gem. > Weststellingwerf (XI 208 C 3). 2° Gem. en dorp in de prov. Gelderland (IX 612 B/C 3), in het Westen van de Veluwe. Opp. 1 233 ha. Aantal inw. ong. 1 900, waarvan 86 % Ned. Herv. en ruim 11 % Geref. Middelen van bestaan: landbouw, veeteelt en eiermarkt. Industrie: weverij, rijwiel- en kettingkastfabriek. Station Woudenberg-S. aan de spoorlijn Amersfoort—Kesteren. Heijs. Scherpe Resolutie heet het besluit der Staten van Holland d.d, 4 Aug. 1617, waarbij aan de troepen, die ter repartitie stonden van het gewest, werd gelast, op straffe van afdanking, om in geval van nood de regeering harer garnizoensplaatsen te helpen, ook tegen de bevelen van den stadhouder in. Verder werden de steden gemachtigd waardgelders in eigen dienst te nemen en werd verboden rechtsingang te verleenen tegen de stedelijke regeeringen over maatregelen tegen de Contra-Remonstranten. Een roekelooze en gevaarvolle resolutie, die slechts in zoover onwettig was, als zij de soldaten, die hun kapitein-generaal gehoorzaamden, met afdanking bedreigde (Fruin, Verspr. Geschr. IV). J. D. M. Gornelissen. Schcrpgras (Koeleria), een plantengeslacht van de fam. der grassen, komt met 16 soorten in de N. gematigde streken voor. Als voedergras zijn ze nog te gebruiken. Bij ons worden o.a. gevonden de soorten K. pyramidata en gracilis en het fakkelgras K. albescens. Bonman. Scherpkruid (Asperugo procumbensf, een eenjarige plantensoort van de fam. der ruwbladigen; komt in Europa en Azië op zandgrond voor. De ruwe, liggende stengel heeft in de bladoksels roodblauwe bloempjes. Na den bloei groeit de kelk sterk. Schervengericht, > Ostracisme. Magnetische sehermwerking. Scherzando, Scherzoso (muziekterm) = schertsend; speelsch en licht van beweging. Scherzo, muziekstuk van schertsend, speelsch Scherpenhcuvcl. De bedevaartskerk. karakter, pittig gerhythmeerd en snel van beweging; heeft sinds Beethoven een plaats in symphonie, sonate, enz., ter vervanging van de menuet. Schets, 1° vóórtee k e n i n g, die aan de uitvoering van een werk van beeldende kunst voorafgaat. Bij groote werken, wandschilderingen, gobelins enz. spreekt men van carton. Onder s. verstaat men tevens een vlugge notitie (in elk materiaal: krijt, olieverf enz.) of studie, die naast het eigenlijk uit te voeren werk als leidraad kan dienen, of geheel om zichzelfs wil is gemaakt, en dan niet in uitvoerigheid het voltooide werk evenaart. Poortenaar. 2° In de letterkunde is s. een korte levensbeschrijving, welke alleen de groote lijnen en voornaamste trekken geeft. Ook en vooral een kort verhaal, dat een treffend feit uit het dagelijksche leven in enkele trekken schetst (> Short story); bijv.: Schetsen van Samuel Falkland (H. Heijermans). v. d. Eerenbeemt. Schcttens, dorp van ca. 300 inw. in de Friesche gem. > Wonseradeel (XI 208 A 2). O \ / Schetz, naam van een Antwerpsche bankiersfamilie uit den tijd van Karei V. De grondlegger van haar macht was Erasmus S., die van Maastricht naar Antwerpen gekomen was. Hij was een vriend van Desiderius Erasmus, kocht de heerlijkheid Grobbcndonck en stierf in 1660. Van zijn zonen heeft zich het meest beroemd gemaakt het drietal: Gaspar, Melchior en Balthazar. Zie > Grobbendonck. Boeren. Schetziekte, > Zwammen (schadelijk voor den boschbouw). Scheuchzer, Johann Jakob, arts en natuuronderzoeker. * 2 Aug. 1672 te Zürich, f 23 Juni 1733 aldaar. Deed een voor zijn tijd zeer merkwaardige ontdekking te Oeningen in Zwaben(l726). Hij vond daar de organische overblijfselen van wat hij meende een mensch te zijn, die „van den zondvloed getuige was geweest en God gezien had” (Homo diluvii testis et theoskopis). Camper en Cuvier toonden echter aan, dat het de resten waren van een reuzensalamander, dien Tschudo den naam gaf van Andrias scheuchzeri. Hot beroemde exemplaar bevindt zich in de collectie van het Teyler-museum te Haarlem. v. d. Geyn. Scheur, voortzetting van de Nieuwe Maas. Deze verdeelt zich voorbij IJselmonde in de Botlek en S. De S. scheidt het eil. Rozenburg van het vaste land en komt door de Rotterdamsche Waterweg dwars door de duinen in zee. Scheurbuik (of scorbunt), een ziekte, optredend door te gering gebruik van vitamine C en genezend door toediening van vitamine C (hetzij als zoodanig, hetzij in versehe groente of vruchten, spec. tomaten en sinaasappel). Zij is vnl. gekenmerkt door het optreden van bloedingen in de huid, slijmvliezen en elders en kwam op de schepen der Oost-Indiëvaarders door de eenzijdige voeding herhaaldelijk in sterke mate voor. v. Balen. Scheuren van grasland, d.w.z. omleggen van grasland in bouwland, kan plaats hebben met een technisch-economisch doel, nl. als het grasbestand zoo slecht is geworden, dat de opbrengst onvoldoende is en slechts door nieuw inzaaien weer goed grasland te verkrijgen is; met een economisch doel, nl. als de tinancieele uitkomsten der veehouderij belangrijk beneden die van den akkerbouw liggen (zooals na 1932 het geval is), of met een sociaal doel, om nl. in tijden van voedselschaarschte meer broodgraan enz. te verkrijgen. Daarom werden van 1914-’lB veel graslanden omgezet in bouwland. Om deze omzetting te bevorderen stelde de Ned. regeering in 1917 een scheur premie in, varieerend van 160 gld. tot 460 gld. per ha, te verkrijgen door diegenen, die grasland omploegden en daarna graan, peulvruchten, aardappels of koolzaad verbouwden. Toen dit nog niet tot het gewenschte gevolg leidde, werd in 1918 door de Schcurwct het omleggen van een gedeelte van het daartoe geschikte grasland verplichtend gesteld. S. moet met zorg, liefst door > tweevoren geschieden, opdat de zode goed vergaat, waarbij veel voedsel vrij komt. Lastig is op gescheurd grasland het optreden van bepaalde schadelijke insecten, vooral ritnaalden. Zie ook > Kunstweide. Dewez. Scheuring, -> Schisma. Scheurleer, Daniël F r a n q o i s, muziekhistoricus. * 13 Nov. 1866 te Den Haag, f 6 Febr. 1927 aldaar. Was bankier, daarnaast muziekhistoricus. Zijn unieke collectie muziekinstrumenten en omvangrijke muziek-historische bibliotheek kwamen na zijn dood aan het Gemeentemuseum te Den Haag. Voorn, werken: Twee Titanen der 19e eeuw; Hector Berlioz en Antoine Wiertz (1878); Het muziekleven van Amsterdam in de 17e eeuw (1904); Het muziekleven in Ned. in de tweede helft der 18e eeuw in verband met Mozarts verblijf aldaar (1909). Vnl. door zijn steun kwam de Union musicolo?iquo en haar halfjaarlijkse!] Bulletin tot stand (1921-1927). Uit.; Gedenkboek (1925). Koole. Scheurmaker, -> Schisma. Scheurpremie, -wet, > Scheuren. Scheut, wijk van > Anderlecht (VI 96 C 3), alwaar in 1366 graaf Lodewijk van Male de Brabanders versloeg. Klooster (noviciaat) der > Missiecongregatie v.h. Onbevl. Hart van Maria. Scheutstek (tuin b.), stek van onrijp, groen hout, zooals men bij de vermeerdering van vsch. heesters wel gebruikt, o.m. bij Diervillea, Vaccinium, Hydrangea e.d. Men neemt deze stekken vaak met een hieltje van de moederplant en stekt bij voorkeur in de met waterdamp verzadigde atmospheer van de kweek – serre of glasklok. Rietsema. Seheveningen, N.W. deel van de gem. ’s Gravenhage, aan de Noordzee. Visschershaven en Nederlands eerste badplaats [Kurhaus, 2,5 km lange boulevard, wandelhoofd (gebouwd 1900)]. Ca. 50 000 badgasten per jaar. Het Bad, het visschersdorp en de nieuwe woonwijken S. zijn geheel van elkaar gescheiden. In 1898 werd begonnen met den havenaanleg; in 1931 kwam een nieuwe binnenhaven klaar; 1930 werd een nieuwe vischafslag opgericht. Van Mei tot December vindt haringvisscherij plaats, gedurende den overigen tijd trawlvisscherij. S. heeft eenige takken van industrie, die met de visscherij in verband staan (kuiperijen, vischconservenijs, vischnetten). Ten Z.W. van het dorp staat de vuurtoren. S. heeft een draadloos station. Het dorp is het eerst in 1470 vermeld. Schiaparelli, GiovanniVirginio, sterrenkundige. * 14 Maart 1835 te Savigliano (Piëmont), f 4 Juli 1910 te Milaan. Studeerde en werkte achtereenvolgens te Turijn, Berlijn en Poelkowa (St. Petersburg). Was 1864-1900 directeur der Brerasterrenwacht in Milaan. S. is vooral bekend om zijn waarnemingen van planeten, bijzonder van Mars, waarop hij de zgn. kanalen ontdekte (zie art. > Mars, met afb., en de onderste afb. op de pl. t/o kol. 737 in dl. XIX). Verder om zijn ontdekking, dat de zgn. sterrenregens in Aug. (Perseïden) en in Nov. (Leoniden) veroorzaakt worden door zwermen van meteoren, die in de baan van bekende kometen loopen, en waarschijnlijk uit uiteengevallen deelen dezer kometen bestaan. S. schreef ook geschiedkundige werken, o.a. over sterrenkunde bij de Oude Joden. p, Bruna. Schibboleth, > Sjibboleth. Schicht, > Monochasium. Schick. Reactie van Schick. Deze reactie dient om uit te maken, of iemand gevoelig is voor het diphtherie-toxine, dat door de diphtheriebacillen gemaakt wordt. Hierbij wordt een zeer geringe hoeveelheid van dit toxine in de huid gespoten. Zijn er nu in het lichaam verweermiddelen tegen dit toxine, dan wordt dit laatste daardoor onwerkzaam gemaakt en er komt geen reactie. Kan het individu dit toxine niet onwerkzaam maken, dan komt er op de plaats van de inspuiting een roode zwelling. De ervaring heeft geleerd, dat individuen met een negatieve Schick-reactie niet vatbaar zijn voor een infectie met diphtherie-bacillen. De reactie wordt vooral gebruikt om op scholen uit te maken, welke kinderen vatbaar zijn voor diphtherie; deze kinderen kunnen dan een behandeling ondergaan, waardoor de vatbaarheid voor diphtherie verminderd of opgeheven wordt. Wyers. Schickcle, René, Duitsch dichter, dramaturg en romanschrijver uit den Elsas, innerlijk verdeeld tusschen zijn half-Romaanschen aard en zijn Duitsch patriottisme. Zijn stijlrichting is die der nieuwe zakelijkheid. * 4 Aug. 1883 te Oberehnheim. Voorn, werken: Mein Herz, mein Land (1915); Hans im Schnakenloch (drama 1916) ; Das Erbe am Rhein (romantrilogie, 1925-’28); Himmlisohe Landschaft (1932); Die Witwe Bosca (1933). Baur. Schickhardt, Heinrich, architect en stedebouwer, grootmeester der Duitsche Renaissance. * 5 Febr. 1558 te Herrenberg bij Stuttgart, f 31 Dec. 1634 aldaar. Zijn werk vertoont reeds vroeg-Barokke vormen. De lijst van de door hem uitgevoerde werken is zeer lang; enkele der belangrijkste zijn: de gevel van het oude raadhuis te Esslingen (1586), de geheele nieuw gestichte stad Freudenstadt, de Neue Bau te Stuttgart (niet meer bestaand), het slot Mauren (1615), kerken te Göppingen, Adolzfurt, en slot Unterschwandorf. Van belang zijn de door hem van zijn Ital. reizen meegebrachte en bewaard gebleven schetsen. v. Embden. Schicks, Alƒr e d, een van de meest vooraanstaande beoefenaars van het notarieel en fiscaal recht in België. * 1867 te Zele, f 1933 te Leuven. Prof. aan de univ. te Leuven van 1890 af. Redacteur van de „Revue Pratique du Notariat” sinds 1897. Voorn, we rke n: Diot. des Droits d’enregistrement, de succession, de timbre, de transcription, de greffe et d’hypothèque (5 dln. 1896-1912); Le code formulaire de la pratique notariale (1905); Les droits de succession (1922); Trailé-Formulaire de la Pratique Notariale (7 dln. 1924-’33; in samenwerking met Alfred V. Isterbeek). Rondou. Schie, vaart in de prov. Z.Holland, die zich van de stad Delft in Z.O. richting tot nabij Overschie en verder in Z.W. richting tot de Maas te Schiedam uitstrekt. Ze is wellicht reeds in den Romeinschen tijd gegraven. Uit het S. zijn van Overschie zijtakken gegraven naar Delfshaven en Rotterdam (Delfshavensche S. en Rotterdamsche S.). Het gedeelte bij Schiedam is het Schiedamsche S., het zgn. Buitenschie (afgedamd in de 13e eeuw). Het Schiedamsche S. is 8,8 km lang en 20-40 m breed. Hakewessel. Schiebrock, gem. in de prov. Z.Holland tusschen Overschie, Berkel, Bergschenhoek en Hillegersberg. Opp. 615 ha, deels laagveen, deels klei; ca. 7 000inw., hoofdzakelijk Ned. Herv. Landbouw en veefokkerij. Schiedam, gem. aan het Schie, in de prov. Z.Holland. Opp. 840 ha (klei en laagveen), ca. 62 500 inw. (w.o. 43, 7% Ned. Herv., 35, 2% Kath., 8,8% Geref.). In de 17e eeuw werd de handel door concurrentie van Rotterdam meer beperkt tot den handel in granen; dit was mede de oorzaak tot het oprichten van branderijen (hiermede staat de gisthandel in verband). In 1885 telde S. er 415, in 1932 waren er echter nog slechts 7. Verdere middelen van bestaan zijn scheepswerven, houtzagerijen, glasblazerijen en chemische fabrieken. De havens van S. liggen aan den mond van het Schiedamsche Schie en aan den Nieuwen Waterweg (o.a. de Wilhelminahaven, gegraven in 1914, voor schepen met een diepgang tot 9,60 m). De voornaamste gebouwen van S. zijn de Groote of St. Janskerk, de Gasthuiskerk, het kleine stadhuis (ca. 1700) en de beurs (1792). Het ui terlijk der nieuwe wijken van S. is fraai. Het Park en het Sterrebosch zijn ontspanningsplaatsen. Hakewessel. Geschiedenis. S. werd in 1258 gesticht door > Aleid van Holland en Henegouwen, die door dijkaanleg een bocht van Schieland’s Hoogen Zeedijk ten Z. van Ouwerschie (thans Overschie) en Nieuwerschie (thans het gehucht bij de rolbrug hal verwegen Overschie—Schiedam) afsneed, het aan de „Nieuwe Schiedam” ontstane dorp van visschers en schippers in 1262 aan een kerk hielp en van haar neef Floris V stadsrechten er voor verwierf (1276). Zij stichtte er het kasteel, welks ruïne als „huis van Mathenesse” aan het Overschiesche plein over is. De stad werd in 1350 omwald. Tijdelijk was zij schakel in verkeer en handel tusschen Zuid-Holland en Zeeland; op den duur overvleugelde het gunstiger gelegen Rotterdam het in deze functie. In de M.E. was de haringvangst het voornaamste middel van bestaan; in de 15e en 16e e. werd de handel met de Oostzeelanden van belang. Aan het eind der 17e eeuw werd de jeneverstokerij met appendente bedrijven de hoofdbron van bestaan. Een aanmerkelijke aanwas der bevolking was het gevolg; de immigranten kwamen deels uit Brabant, deels uit Duitschland ; zij waren grootendeels Kath. Zoo werd de 18e eeuw de tijd der geleidelijke „verroomsching” van S. De oude ambachten werden bijna uitsluitend door Protestanten uitgeoefend. Een steeds heftiger anti-papisme van de „oude burgerij” beheerschte de tweede helft der 18e en het grootste stuk der 19e eeuw. Ondanks den bloei van de jeneverindustrie bleef S. in de 19e eeuw een stadje van geringe beteekenis; de snelle achteruitgang van dit bedrijf aan het eind der eeuw veroorzaakt veel emigratie, vooral van Katholieken, waardoor het percentage Katholieken daalde (omstr. 1795 ca. 60%; 1930: 33%). In 1796 telde S. ca. 9 100 inw., 1899: 27 000, 1930: 62 000. Sedert 1880 is langzamerhand de gevarieerde industrie toegenomen, die thans hoofdbron van bestaan is. Het middeleeuwsohe S. is vooral beroemd door het heldhaftig lijden van de mystieke maagd > Liduina; de ter harer herinnering boven haar graf gebouwde kerk werd later vervangen door de (sedert 1572 Hervormde) St. Janskerk. Ook bezat S. een zeer oud Begijnhof (gesticht vóór 1271) en vsch. kloosters. Na de Hervorming is de stad, na een priesterloozen tijd van 40 jaren, sinds 1610 bediend door seculieren (statie aan de Dam, thans aan de Oud-Bissch.-Clerezij) en Dominicanen. Eerst in 1863 werd weer een seculiere statie te S. gesticht (Nieuwe Haven, S. Liduina); thans telt S. 4 parochies, waarin zich een rijk-geleed Kath. leven ontplooit. L i t.: K. Heeringa, Beschr. y. S. (I, 1910); id., Uit de geseh. v. S. (in : Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde, 4e reeks, X 1911); G. A. Meijer 0.P., Kerkel. Schied. vóór de Hery. (in ; Bijdr. bisd. H. XXI, 1 vlg.); id., Gedenkb. der Dom. (1912) ; A. J. van de Ven, Het kruisbroedersconvent te S. (in : Bijdr. bisd. H. XLIII en XLIV). Schiedam, Gerrit van, Kartuizerprior en geestelijk schrijver, f 14 Oct. 1442. Hij was monnik van de Chartreuse bij Luik. Achtereenvolgens is hij prior geweest te Amsterdam, Geertruidenberg, Geeraardsbergen, Luik en nogmaals Geeraardsbergen, waar hij is gestorven. Een aantal van zijn tractaten is in hs. bewaard. Schollens. L i t.: Haarl. Bijdragen (LUI, 31-33, 41-44). Schiedamsche Schie, > Schie. Schief el, een hard beengebrek, een beenwoekering bij het paard, voorkomend op de verbinding van pijpbeen en griffelbeen, aan de voorbeenen meestal aan den binnenkant, aan de achterbeenen meestal aan de buitenzijde. Veroorzaakt in den regel geen kreupelheid. Verheij. Schieland, hoogheemraadschap in de prov. Z. Holland zich uitstrekkende van Schiedam langs de Maas en den IJsel tot hij Gouda, verder langs de Gouwe tot de Waddinxveensche brug en Moerkapeile, Bleiswijk, Bergschenhoek, Hillegersberg en Overschie insluitende, tot Schiedam. De tijd waarin dit hoogheemraadschap is opgericht, is onbekend, maar het bestond reeds ten tijde der graven uit het Hollandsche Huis. Eakewessel. Schiemansgaren, op schepen gebruikt, dun geteerd touw. Schieren, gem. in het groothertogdom Luxemburg, ten Z. van Ettelbrück; opp. 1041 ha, ca. 770 inw.; landbouw, veeteelt; rivier: de Alzette. Schicringers cn Vetkoopers noemden zich de twee partijen in de partijtwisten, die, in Oostergo en Westergo begonnen, gedurende de 14e en 16e e. heel Friesland geteisterd hebben. In Oostergo en in de stad Groningen vond men meest Vetkoopers. In de 14e e. zochten dezen den steun van Holland; tijdens de Geldersche oorlogen hielpen zij dezgn. nationale partij, terwijl de Sohieringers tot samengaan met den Bourgondischen landsheer geneigd waren. De afleiding der twee namen is onzeker. De eerste is waarsch. afgeleidvan de ~schiere”(=grauwe) monnikenkappen der Cisterciënsers. De naam Vetkoopers duidt dan vermoedelijk op de voornaamste bezigheid der Praemonstratensers en der hoofdelingen, namelijk de vetweiding. Boeren. Schiermonnikoog, Waddeneiland, tevens gem. beboerende tot de prov. Friesland (XI 208 D/E 1); opp. 5 231 ha, ong. 14 km lang, nergens meer dan 3 km breed (zie afb. 8 op de pl. t/o kol. 192 in dl. XI). Het eiland verplaatst zich Oostwaarts door afslag in het W. en aanwas in het O.; de bevolking moest nogal eens verhuizen. Van Ameland is het gescheiden door het Friesche Zeegat, van Rottumeroog door de Lauwers, O. van het Simonszand. Het eil. is thans eigendom van de Duitsche grafelijke familie von Bemstorff, was van 1608-1860 bezit van de fam. Staohouwe ; daarna van de familie Banck (Banckspolder). S. dankt vermoedelijk zijn naam (oog = eil.) aan de schiere (= grijze) monniken van het Cisterciënser klooster Klaarkamp (■> Rinsumageest), • die wellicht hier een „uithof” (= nederzetting) hadden. De gem. telt ca. 660 inw. (1937), vnl. wonende in het dorp S. of Oosterburen (nu in het W. liggende). 86% is Prot., 1% Kath. en 13% onkerkelijk. Van de 2 kindervacantiekolonies heeft de Kath. een kapel, die bijkerk van Dokkum is. Er is vnl. veeteelt; menigeen vindt in de zeevaart een bestaan; ’s zomers is er druk toerisme (badseizoen). Er is permanente verbinding met den vasten wal op Oostmahom; ’s zomers ook op Zoutkamp (ten behoeve der stad Groningen). S. heeft geen haven, alleen een aanlegsteiger. Zie verder ■> Waddeneilanden. Lit. : Schuiling, Ned. (II 61936) ; gids van Schiermonnikoog. van der Meer. Schiervlakte of peneplain is een landschapsvorm, ontstaan als eindstadium van een -> erosiecyclus, waarin verweering en erosie het reliëf weggesleten hebben, zoodat een nagenoeg vormlooze vlakte ontstond, waarop de rivieren haar evenwichtsprofiel bereikt hebben en waarop hoogstens enkele hardkoppen of restbergen zich nog verheffen. Zulk een gebied ligt dus slechts weinig boven zijn erosiebasis; daar echter in het Diluvium veel verbuigingen van het aardoppervlak hebben plaats gehad, zijn vele s. opgeheven en verbogen en van de peripherie uit dan weer opnieuw door de erosie aangetast (voorbeeld: het Leisteengeb. van den Rijn). W. Penck meende, dat vele zgn. s. niet als eindstadium van een cyclus moeten worden beschouwd, maar als primaire rompvlakten (Primarrumpf), d.w.z. vlakten, die ook tijdens de opheffing van het gebied hun eentonig karakter behielden, omdat de opheffing zoo langzaam was, dat verweering en erosie het ontstaan van reliëf konden tegengaan. Hol. Schierzand (land b.). De afstervende plantendeelen van den heidegrond geven aanleiding tot het ontstaan van zuren humus. Deze loogt allerlei stoffen uit de onder de zode liggende zandlagen uit, die daardoor een bleekgrijze kleur krijgen en daarom ook wel bleekzand of loodzand genoemd worden S. is zeer onvruchtbaar. Dewez. Schieten, 1° (landb.) > Doorschieten (1°). 2° Schieten als spe 1- en spo r 11 er m wordt meestal gebruikt, wanneer een deelnemer een doelpunt tracht te maken (schot op doel). Men spreekt daarom van s. in die spelen, waarbij het directe doel van het spel bestaat in het doen passeeren van het voorwerp, waarmede gespeeld wordt (bal, schijf), van een bepaald vlak (goal, korf). Zoodoende treffen we dezen term aan bij voetbal, handbal, hockey, korfbal, polo, ijs- rugby. Goris. Schietgebeden (Lat.; preces jaoulatoriae), korte gebeden, verzuchtingen of ontboezemingen gedurende den dag, vooral bij aanvang van eenig werk of in moeilijke omstandigheden om Gods bijstand te vragen, dikwijls onder aanroeping van de Heiligen; tevens bijzonder aanbevolen om zich te oefenen in het leven in tegenwoordigheid Gods. Sommigen wisten daardoor een wonderbare concentratie van hun geest op God te verwerven en deden tienduizenden zulke korte oefeningen per dag. Een merkwaardig voorbeeld hiervan is geweest de aalmoezenier van het Eng. leger in België p. Doyle S.J. Deze vorm van gebed is bijzonder beschreven en ontwikkeld door Hendrik > Herp O.F.M. in de 15e, en den eerbiedw. Joannes van St. Samson O. Carm., in do 17e eeuw. Aan een groot aantal schietgebeden zijn door de pausen rijke aflaten verbonden. Voorbeelden: „Mijn Jesus, barmhartigheid”. „God, wees mij zondaar genadig”. „Jesus, Maria, Joseph, staat mij bij”. Een bestendige oefening in dezen vorm van gebed is de beste waarborg voor een gebed in het uur van sterven. Brandsma. Schietkast (schei k.), > Cariusoven. Schietkatoen, > Nitrocellulose. Scliietkatoenkruit, > Buskruit. Scliietmasker is voorgeschreven bij het slachten van dieren. Er zijn verschillende soorten, nl. de schietmaskers, waarbij een kogel in de hersens van het dier wordt geschoten en die waarbij door ontspanning van een veer een scherpe pen met groote kracht in de hersens dringt. De monding van het apparaat is zoo verbreed, dat het stevig op het voorhoofd van het dier kan worden geplaatst. De ontlading of ontspanning geschiedt veelal door met een houten hamer op een knop te slaan. Schietmotten of kokerjuffers, insecten van de orde der Trichoptera. Zij gelijken wel wat op libellen; het zijn trage dieren, die in de buurt van water te vinden zijn en schoksgewijze vliegen; vandaar de naam. Zij leven enkele weken; de eieren worden afgezet op of in het water en zijn tot een geleiachtige massa verbonden. De larven vervaardigen zich kokers uit samengekleefde plantendeeltjes, schelpjes e.d. In Ned. leven ong. 100 soorten s.; de grootste is Phryganea grandis, geelbruin, tot 62 mm lang, welke vliegt in Mei-Juli en alg. voorkomt. M. Bruna. SchiMlange, gem. in het Z. van het groothertogdom Luxemburg, aan de Alzette, ten O. van Eschaan-de-Alzette; opp. 771 ha, ca. 6 500 inw.; landbouw, ijzerindustrie. Schikaneder, Johann Emanuel, theaterdirecteur. * 3 Jan. 1748 te Regensburg, f 21 Sept. 1812. Schreef o.a. den tekst voor Mozart’s Zauberflöte. L i t.: L. v. Komorzynski, E. S. (1901). JJ X l. . XX. V. IVUIUIXWIJUDIU) XX • kJ. y-l-l/UA/. Schikgodinnen, ■> Moiren. Schikking, ander woord voor > dading. Schild, 1° (k rij g s k.) afweerwapen tegen pijlen, zwaardhouwen, lansstooten e.d. Bij natuurvolken veelal een vlechtwerk, bekleed met dierenhuid, later een ronde, of anders gevormde, gebogen plaat van ijzer of brons. De grootte hield verband met het gebruik: Romeinsche zwaardvechters en Saracenen weerden de snelle zwaardhouwen af met een licht, rond schild (in lateren tijd het langwerpige scutum), boogschutters in de middeleeuwen hadden een hoog en omvangrijk schild. Het buskruit maakte het schild doelloos. In de 19e eeuw komt het terug als pantserdekking van kanonniers op oorlogsschepen, later ook op vestingwerken en op het moderne veldgeschut. In den Wereldoorlog komt het loopgraafschild in gebruik en het mobiele pantser, in den vorm van den vechtwagen of „tank”. H. Lohmeijer. 2° (H er a 1 d.) > Heraldiek. 3° (Dier k.) > Schildpadden. 4° in de geologie de naam van de oude archaeïsche kernen der vastelanden, veelal rijk aan stollingsgesteenten: zoo het Canadeesche, Baltische, Braziliaansche schild. 5° (S ter r e n k.) Schild van Sobieski (Lat. Scutum Sobiesii of Scutu m), sterrenbeeld in den Z. Melkweg ten Z. van den Arend. Het S. bevat een der rijkste Melkwegwolken. Schild, Het, Kath. apologetisch maandschrift, in irenischen geest geredigeerd, opgericht 1 Juli 1919 onder redactie van R. van Oppenraay, sterk uitgehreid 1926 onder leiding van J. P. Verhaar en F. Otten O.P. 0 Schild en vriend. In den nacht van 17 Mei 1302 werden alle Franschen in Brugge vermoord; zij werden hieraan herkend, dat ze het > sjibboleth S. en v. niet goed konden uitspreken (eig. scilt ende vrient). Schildbootj (bouw k.), boog, welke den overgang vormt van een gewelf en den sluitmuur of de sluitmuren. Schietmotten. Phryganea grandis (1,5 x w. gr.). Sehildbürger, Duitsch satyrisch volksboek (Lalenbuch 1597), dat de kleinsteedsche verhoudingen van de 16e-eeuwsche Duitsche burgerij, o.m. uit Schildau (Saksen) onschuldig humoristisch uitbeeldt. Ui t g.: in Reclams Bücherei (nrs. 1515-16). Schilddak, > Dak (3°). Schilde, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 611 03). Opp. 2 094 ha; ruim 3 200 inw. (vnl. Kath.). Zandgrond, heide, mastbosschen. Landbouw, brouwerijen. Riv.; Groot Schijn. Kasteel van Schilde. Missiehuis der pp. van Scheut. Schilderboek van den Athosberg, in 1839 door Didron aldaar ontdekt; het bevat technische en iconographische gegevens voor de Byzantijnsche schilders en werd op eigen verantwoording geschreven door Dionysius van Fouma, die te Saloniki schilderen leerde en Panselinus tot voorbeeld nam. Hij leefde in het begin der 18e eeuw, maar gaat terug op bronnen der 16e eeuw. p. Gerlachus. Ui t g.; Didron en Duraud, Manuel d’iconographie chrét. (1845 ; Duitsoh d. God. Schiller, 1855); Denys de Fourna, Manuel d’ioonographie chrét. (1909). L i t.; Ch. Diehl, Manuel d’art byzantin (11, 854-855). Schilderdoek, linnen, al of niet met katoen doorweven, of enkel katoen, bedekt met een laag, die uit een mengsel van lijm en krijt bestaat. Het wordt op een houten raam gespannen, het •> spieraam. Schilderen van houtwerk omvat de volgende bewerkingen: wegbranden van de oude verflaag, gronden met gekleurde loodwitverf en drogen, daarna tweemaal schuren, gaten stoppen en plamuren om een glad oppervlak te verkrijgen, waarna ten slotte na gronding in de af te schilderen kleur de deklaag van glansverf wordt aangebracht; bij binnenwerk wordt met extra zorg geplamuurd en veelal afgescbilderd met een matverf. Bi] s. van steen- of metselwerk moet dit volkomen droog en daarom liefst 1 h 2 jaai oud zijn en dan nog voorbehandeld worden met koolzure ammonia of lijnoliezuur; het beste gebruikt men dan silicaatverven. Bij s. van ij z e r wordt dit bij eerste-klaswerk gedompeld in zoutzuur en kaliloog en daarna in water, of gereinigd met een zandblaasinstallatie; gewoon constructiewerk reinigt men met staalborstels. Daarna worden twee loodmenielagen en 2 deklagen van gekleurde loodraenieverf of een speciaalverf aangebracht; alle lagen op ijzer zeer dun uit te strijken. P. Bongaerts. met Klopstock, Rousseau en vooral Shakespeare; hij schreef er zijn jeugddrama’s, o.m. die Eauber (1781; te Mannheim in 1782 onder grooten bijval vertoond). Datzelfde jaar kwam hij, naar aanleiding van zijn litterair werk, in conflict met den hertog, in wiens dienst hij regimentsdokter was, en vluchtte met A. Streicher eerst naar Mannheim, Frankfort en Oggersheim, om zich nadien op het buiten van Frau von Wolzogen te Bauerbach terug te trekken. Inmiddels was ook zijn eerste lyrische bundel „Anthologie auf das Jahr 1782” verschenen, en was zijn stuk Fiesko (1783) bij de opvoering een mislukking gebleken. Hierop keerde S. zich van de hist. romantiek voorloopig af en probeerde het met het burgerlijk drama Kabale und Liebe (1784). Het hiermee behaalde succes hielp hem een tijdlang aan de betrekking van tooneeldichter bij den schouwburg te Mannheim; maar een zware ziekte en zijn ongelukkige passie voor de officiersvrouw Charlotte von Kalb dwongen hem naar Leipzig, waar hij een innige vriendschap sloot met den lateren consistorieraad Chr. Gottfr. Körner (1786-’B7). In die jaren ontwierp en voltooide hij Don Carlos (1787). Datzelfde jaar vinden we hem in Weimar, op hoop dat hem daar de passende werkkring zal worden geboden; dit mislukte. Een jaar daarop ontmoette hij Goethe, die pas uit Italië terug was en hem aan een professoraat in de geschiedenis hielp aan de universiteit te Jena (1789), op grond o.m. van zijn Gesohichte des Abfalls der Niederlande (1788). Dit maakte zijn huwelijk met Charlotte von Langefeld (1766-1826) mogelijk en werd aanleiding tot verdere geschiedkundige publicaties (o.a. Geschichte des dreiszigjahrigen Kriegs, 1790 vlg.) en tot een drukke letterkundige en critische bedrijvigheid; zijn tijdschrift Thalia (1785-’93) vulde hij met eigen werk: Der Verbrecher aus verlomer Ehre (novelle), Der Geisterseher; recensies over Goethes Egmont (1788), over Bürgers gedichten (1791); Ueber Anmut und Würde (1793) en Ueber die esthetische Erziehung der Menschheit. Korte jaren na zijn huwelijk overviel hem een zware ziekte, waarvan alleen een langdurig verlof in zijn geboorteland (door de hulp van maecenassen als de erfprins van Sleeswijk-Holstein en de Deen graaf Schimmelmann mogelijk gemaakt) hem eenigszins liet bekomen. Van het jaar 1794 af bestond de allerintiemste dichtervriendschap met Goethe, die hem naar Weimar lokte en met hem samenwerkte in Die Horen (1794) en in den Musenalmanach (1796 vlg.). Het is de tijd van Schiller’s rijpste ideeënlyriek (Die Teilung der Erde; Die Ideale; Der Spaziergang; Das Lied von der Glocke) en van zijn schoonste verhalende gedichten (1797 is het zgn. balladenjaar): Der Taucher, Der Handschuh, Der Ring des Polykrates; Der Gang nach dem Eisenhammer, Die Bürgschaft, Der Kampf mit dem Drachen, Kassandra e.a. Uit dienzelfden tijd zijn: Ueber naive und sentimentalische Dichtung, het uitgangspunt a.h.w. van de moderne literatuuraesthetiek, en de scherpe Xenien (1797 vlg.), een overvloedige reeks epigrammen van Schiller en Goethe tegen letterkundig onbegrip en banaliteit. Te Weimar, waar hij sinds 1799 ook bestendig woonde, kwam S. terug naar het tooneel en leverde zijn grootste stukken: de Wallensteintrilogie (1798- ’99), Maria Stuart (1800), Die Jungfrau von Orleans (1801), Die Braut von Messina (1803), Wilhelm Teil (1804). S.’s laatste jaren werden verduisterd door een bijna ononderbroken ziekte, die de dichter met be- wonderenswaardige ethische grootheid wist te dragen. CJ o o Boteekenis. Vergeleken met de in hoofdzaak aestheticistische natuur van Goethe, is S. de ethisch gerichte ziel, die streeft naar letterkundige fixeering van de hoogste menschelijke idealen in de natuurlijke orde. Zijn levensphilosophie, door het idealisme van Kant aangeraakt, steunt op een Christendom, waarvan S. vooral de aesthetische waarden hoog stelde, maar dat naar den dogmatischen en den ethischen inhoud doortrokken is met den zuurdeesem van de > Aufklarung. Naast zijn uitvoeriger critische opstellen en zijn Gedankenlyrik en balladen, is het volstrekt blijvende deel in S.’s productie zijn tooneelarbeid, die meestal draait rondom de vraag, hoe de titelheld zich uit den maalstroom van passies en noodlotswerkingen zal weten te verheffen tot de innerlijke ethische vrijheid, die voor S. in het leven het hoogste is. Aanvaarding van de zedelijke wet verheft den mensch boven zijn noodlot (Wallenstein, Maria Stuart). Wat den dramatischen vorm betreft wist S., door de Grieken, Comeille en Shakespeare gelijkelijk beïnvloed, aan het drama van de tweede Duitsche klassiek een vorm van straffe geslotenheid naast de bewogenheid van indrukwekkend massatooneel te schenken. Ui t g.: hist.-crit. d. Petsch (15 dln. 1922). Bibli o g r. : Trömel-Marcuse, S.-Bibliothek (1925). —Li t. : K. Berger, S. (1905); Kiihnemann, S. (1905); Hecker-Petersen, S. Persönliohkeit (1904 vlg.); Bellermann, S. Dramen (1919 vlg.); J. W. Braun, S. im Urteil seiner Zeitgenossen (1882); v. Biedermann, S. Gesprache (1913); W. Spengler, Das Drama S. (1932); H. Cysarz, S. (1934); L. Waldecker, S. Studiën (1934); R. d’Harcourt, La jeunesse de S. (1928); W. Iffert, Der junge S. (1934); W. Deubel, S. Kampf urn die Tragödie (1935); K. Cnnningham, S. und die französ. Klassik (1935); H. Pongs, S. Ürbilder (1935); Egli, S. en France (1930). Er is een S.-Archief te Weimar, een S.-Museum te Marbach, een in 1859 gestichte, zesjaarlijksehe Schillerprijs voor tooneelpoëzie en een Deutsche S.-Stittung ter ondersteuning van behoeftige schrijverfarailies. Buur. Schillings, Max v o n, componist en dirigent. * 19 April 1868 te Düren, f 24 Juli 1933 te Berlijn. Was o.a. Generalmusikdirektor in Stuttgart en intendant der Berlijnsche Staatsopera. Als componist een Wagner-epigoon. Voorn, werken: opera’s Ingwelde (1894), Moloch (1906), Mona Lisa (1915, onder invloed van het > Verisme); declamatoria „Das Hexenlied” en „Jung Olai” ; liederen en kamermuziek. —L i t.: Aug. Richard, M. S. (1922) ; W. Raupp (in: Zeitschr. f. Musikwiss., Juni 1934). Koole. Schimmel, paard met lichte haarkleur. De zgn. albino’s,d.w.z. geheel witgeboren dieren (met lichte huid en zgn.glasoogen), komen zelden voor. Bij deeigenl. s. onderscheidt men; 1° die met onveranderlijk schimmelhaar, waarbij de witte haren de overhand hebben, terwijl de manen en de staart gewoonlijk donker zijn en de punt van den staart altijd donker is. Ze zijn nooit „geappeld”. Men kent hierbij: geelschimmels, bruinsohimmels, roodschimmels en moorkoppen. 2° De paarden met veranderlijk schimmelhaar worden donker geboren en worden op den duur wit. Op ouderen leeftijd worden ze geappeld (appelschimmel). Hun huid is donker, evenals de hoeven. Men spreekt hier van grauw- of blauwschimmels, zwart- en ijzerschimmels, waarbij de zwarte dekharen min of meer gemengd zijn met grauwe of witte; de muskaatschimmels, waarbij bruin, rood of geel haar met grauw en wit is vermengd. De schimmelfactor is dominant. Verheij. Arabië, waar de komische figuur Karagöz de hoofdpersoon is. Hier is het s., met zijn betrekkelijk abstracte gestalten, wellicht bevorderd door het verbod om afbeeldingen van levende wezens te maken. v. Thienen. Schimmert, gem. in Ned. Limburg ten N.O. van Maastricht (XVI 448 C 6); 140 m + A.P.; opp. 908 ha; ca. 1 960 inw. (Kath.). Lössgrond. Landb. en veeteelt. Monumentale kerk. Watertoren met uitzichttoren. Missieschool der Montfortanen. S. behoorde bij het rechtsgebied van Meersen met eigen schepenbank; in 1661 Nederlandsch. Jongen. Sehimpcr, Andreas Franz Wilhelm. Duitsch plantkundige. * 22 Mei 1856 te Straatsburg, f 9 Sept. 1901 te Bazel als hoogleeraar. Voorn, werken: Die epiphytisohe Vegetation Amerikas (1886) ; Die Wechselbeziehungen zwischen Pfianzen und Ameisen (1888) ; Pflanzengeographie auf physiologischer Grondlage (1898). —L i t.: H. Sehenok, A. S. (in: Ber. d. dentsch. Bot. Ges. XIX 1901). Schindler, Ant o n, schrijver over muziek. * 13 Juni 1796 te Meedl, f 16 Jan. 1864 te Bockenheim. Biograaf en vriend van Beethoven. Werken: o.a. Beethoven (1840, nw. uitg. door Volbach 1927) ; Aesthetik der Tonkunst. —L i t.: Ed, Hüffer, A. S. (1909). Behingen, dorpje in de Friesche gem. > Menalduxnadeel (XI 208 B 2). Schinkel, K a rl Friedrich, architect (ook schilder). * 13 Maart 1781 te Neuruppin, f 9 Oct. 1841 te Berlijn. In Italië onder invloed van Antieken gekomen, werd hij in Duitschland de leider bij de herleving der klassieke vormen der bouwkunst. Vooral in Berlijn heeft hij vele werken uitgevoerd, die door sobere monumentaliteit treffen. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 692 in dl. VIII. Lit.: Aug. Grisebach, C. F. S. (1924). Schinnen, gem. in Ned. Limburg, te Z. van Sittard (XVI 448 05). Opp. 1 462 ha (löss en beekbezinking). Ruim 3 750 inw. (97% Kath.). Landb., vee- en fruitteelt, mijnbouw, steen- en stroopfabrieken. S., in het dal der Geleen, heeft veel natuurschoon (zie afb. 3 op de pi. t/o kol. 401 in dl. XVI). Kasteel Terborg of Huis te S. Retraitehuis St. Ignatius der Jezuïeten. Jongen. Schin-op-Gcul, gem. in Ned. Limburg aan de Geul (XVI 448 C 6); spoorwegdriesprong Maastricht —-Heerlen en Maastricht—Aken. Opp. 690 ha (löss en beekbezinking), ca. 1 700 inw. (Kath.). Landb. en veeteelt, mijnbouw, toerisme. Kasteel Oost. Kluis. S.o.G. behoorde tot 1147 aan de proostdij Meersen, daarna aan de heeren van Valkenburg; bleef in 1661 aan Spanje en kwam in 1786 aan de Republiek. Zie afb. 4op de pl. t/o kol. 401 in dl. VIII. Jongen. Schinveld, gem. in Ned. Limburg, ten Z.O. van Sittard (XVI 448 C/D 6). Opp. 1194 ha (zand- en veengrond); ca. 3100 inw. (vnl. Kath.). Mijnbouw (48% der bev.), landb. en veeteelt. Jongen. Schioppa, L o r e n zo, pauselijk internuntius. * 10 Nov. 1871 te Napels, f 23 April 1935 te Den Haag. Priester gewijd te Rome in 1894. In 1905 volbracht S. zijn eerste diplomatieke zending als secretaris van een buitengewoon gezantschap naar Havanna; in 1912 werd hij secretaris bij de nuntiatuur te Münohen. S. werd tot aartsbisschop gewijd, waarna zijn benoeming tot nuntius te Boedapest volgde (1920). Vanaf 1925 tot aan zijn dood vertegenwoordigde S. den paus aan het Ned. hof. de Haas. Schip, 1° (b o u w k u n d i g) zie > Beuk. 2° Vaartuig, zie > Scheepvaart. Schip van Petrus is het symbool van de Kerk van Christus; bekend is een Öud-Christel. lamp in den vorm van een schip, waarbij St. Petrus als stuurman optreedt. L i t.: Wilpert, Mosaiken u. Malereien (I, 303) ;O. Doering, Christl. Symbole (69). Schlpa,Tito, Ital. tenorzanger van internationale vermaardheid (sinds 1911). * 2 Jan. 1889 te Lecce. Schip Argo (sterrenbeeld), Argo. Schipbeek, riviertje, dat ten deele de grens tusschen Overijsei en Gelderland vormt (XIX 336 B/C 3-4); hangt door kanalisatie samen met Buurserbeek. S. mondt door de oude vestinggracht en door de Pothoofdsluis in de oude haven van Deventer in den IJsel uit. Een deel is als Overijselsch kanaal gekanaliseerd. Bij hoogen waterstand stroomt een deel van het water door Buurserbeek naar de Hegge af, en een deel door Molenbeek langs Diepenheim. Langs S. en andere beekjes veel groengronden. Wierdsma. J o o ■ ■ Schipbrug of pontonbrug is een brug, rustende op naast elkaar verankerde vaartuigen (pontons). Om de scheepvaart door te laten moet een gedeelte uitvaarbaar zijn. Bij sterk wisselende rivierstanden worden meerdere toegangssteigers van verschillende hoogte gemaakt en wordt de brug naar behoefte verhaald. Melz. Een beeld van den jaarlijkschen groei van het passagiers-, post- en goederenvervoer van S. geeft onderstaand overzicht: Schipdeur, drijvende sluisdeur ter afsluiting van een vast dok. Jaar Passagiers Post in kg Goederen in kg 1932 18.420 134.000 878.400 1933 30.640 130.400 1.206.600 1934 60.026 167.600 1.019.400 1935 50.435 271.200 1.476.700 1936 68.629 388.800 1.329.200 Schiphol, luchthaven van de gem. Amsterdam voor landvliegtuigen, opengesteld voor het internat. luchtverkeer; een der belangrijkste luchthavens van Europa, in omvang van het luchtverkeer slechts weinig door Berlijn, Londen en Parijs overtroffen. Londen, Parijs en Hamburg, Rome, Boedapest, Stockholm, Warschau, Athene enz., zijn in één dag van S. uit te bereiken. Dit uitgebreide luchtnet wordt bevlogen met de thuisvloot van de K.L.M., de bekende Fokker- en Douglasmachines, en met vliegtuigen van de fabrieken Junkers, Savoia Marchetti, Potez, De Havilland, Wibault, Dewoitine, enz., der met de K.L.M. samenwerkende buitenlandsche luchtverkeersmaatschappijen. Koppert. Schipkapas, > Sjipkapas. Schipluiden, gem. in de prov. Z. Holland tusschen Vrijenban, Vlaardinger-Ambacht, Maasland en De Lier. Opp. 1 427 ha, ca. 4 000 inw. De grond bestaat uit klei en laagveen. In 1866 werden de gemeenten Hodenpijl en St. Maartenrecht bij S. gevoegd en in 1921 nog de gem. Hof van Delft. Schipper. 1° Ned. en Belg. recht. Vroeger werd in de zeevaart, zooals thans nog in de binnenvaart, de > kapitein als schipper aangeduid. 2° (Ned. marine) Sergeant-majoor van het schippersvak. De s. is aan boord tevens ■> chef d’équipage. Zie voorts > Deksonderofficieren. Sehippersbeurs, de bijeenkomst of de plaats van bijeenkomst van schippers en scheepsbevrachters voor het sluiten van bevrachtingsovereenkomsten in de (wilde) binnenvaart. De vrachtprijs komt of beter kwam tot stand volgens de wetten van vraag en aanbod. Sinds het in werking treden van de wet op de evenredige vrachtverdeeling in 1934 in Ned. is ditnl. niet meer het geval. Waarsch. zal deze wet gelden tot 1 Juli 1938 en dan vervangen worden door een regeling, welke beschouwd zal kunnen worden als een beginpoging tot coördinatie van het verkeerswezen. Witsenboer. Schipperscilanden, > Samoa-eilanden. Schipperskinderen. Onderwijs aan s. Ten behoeve van het onderwijs aan s. zijn in enkele plaatsen aparte scholen of klassen ingericht. Ook zijn tal van s. (vooral Kath.) in internaten ondergebracht. Het „Onderwijsfonds voor de Scheepvaart” doet veel om onderwijs aan deze kinderen te bevorderen. Jaarlijks verschijnt van dit fonds een rapport, dat gebaseerd is op de gegevens van gemeente- en schoolbesturen. Volgens het rapport over 1936 vielen dat jaar 12 766 s. in den leerplichtigen leeftijd. Hiervan bezochten 3 961 (31, 1 %) geen enkele school. 3 354 (26, 3 %) kregen geregeld onderwijs. De rest ging nu hier dan daar school. Deze bezochten soms vsch. scholen, zelfs tot 12 toe. Leemrijse. Schisma (Gr., = afscheiding, deeling) of s c h e uring. 1° Kerkrechtelijk begrip. Schisma wordt de zonde genoemd van hen, die „gehoorzaamheid weigeren aan den paus of geen gemeenschap willen houden met hen, die aan hem onderworpen zijn” (C.I.C. can. 1325, §2); zij behooren niet meer tot het lichaam der H. Kerk. De formeele zonde van s., d.w.z. die wetens en willens bedreven wordt en niet alleen voorkomt uit een onschuldige verkeerde meening over de rechtmatigheid van de kerkelijke overheid, strijdt volgens St. Thomas vooral tegen den vrede, die uit de liefde voortkomt. Zuivere scheurmakers of schismatieken, die niets anders doen dan zich afscheiden, komen zeer zelden voor; bij langeren duur verwerpen zij gewoonlijk ook eenige geloofspunten en vervallen zoo tot ketterij. Pauwels. L i t.: St._Thomas, Summa Theologiea (11. 11. kw. 39). GJcsehicdciiis. Grootere en kleinere schisma’s zijn in de Kerk van het begin af voorgekomen; zij zijn het gevolg van het menschelijk element in een goddelijke stichting. Het eerste schisma was dat van > Hippolytus van Rome (ca. 217); de voornaamste twee waren het > Westersche Schisma (1378-1417) en het groote > Grieksche Schisma (sinds 1064 en nog steeds voortdurend; zie ook > Caerularius). Kleinere, tijdelijke schisma’s vindt men behandeld op s. van -> Aquilea, van > Felicissimus, > Laurentiaansch s., > Meletiaansch s. en dat van > Photius. Het schisma van de Oud-bisschoppelijke Cleresie en dat van het Oud-Katholicisme (over welke beide zie onder > Oud-Katholieken) is langzamerhand in sommige punten tot ketterij overgegaan. Gorris. 2° (Muziek) In de mathematische toonberekening een kleine, voor het gehoor niet meer waarneembare afstand, nl. het verschil tusschen een bepaalden toon, die berekend is als gr. terts der 8e kwint, en zijn enharmonischen toon door octaven afgeleid; bijv. bis-c. Tienmaal grooter is het diaschisma: verschil tusschen een toon, die berekend is als 2e onderterts van de 4e onderkwint, en zijn enharmonischen toon, afgeleid door octaven; bijv. deses-c. Het s. is ongeveer gelijk aan het verschil tusschen de reine (ongetemperde) XXL 11 kwint en de kwint der gelijkzwevende temperatuur. de Klerk- _ Schismatieken, speciaal: benaming voor d Grieksch-Orthodoxe Kerk. Voor het kerkrechtelijk6 begrip, zie ■> Schisma. Schist (g e o 1.), een onregelmatig langs min of meer evenwijdige vlakken splijtbaar metamorph gesteente, welks splijtbaarheid een gevolg is van de aanwezigheid van evenwijdig gerangschikte bladerige of stengelige mineralen, zooals bij gerichten druk ontstaan. Sehistosoma of Schistosomum ( < Gr. schizein= splijten; sooma = lichaam), geslacht van zuigwormen. S. haematobium (= Bilharzia) parasiteert op den mensch, vooral in Egypte. Het mannetje is 1,5 cm lang en aan de buikzijde gespleten; het wijfje is draadvormig en leeft in dit buikkanaal. S. veroorzaakt in poortader en darmaders ontstekingen, met als gevolg haematurie, en soms den dood van den gastheer. De eieren ontwikkelen zich in een kleine waterslak, en infeoteeren den mensch via den mond, vooral bij het drinken van water. m Sclustosormasis, > Bilharziosis. Schizocarpium, > Splitvrucht. Schizogcnc holte, > Intercellulaire holte. Schizogonle, ongeslachtelijke voortplanting door het uiteenvallen van het lichaam in stukken, bijv. bij het malariadiertje, waar de s. afwisselt met de geslachtelijke voortplanting. Schizoïd wordt gebruikt in dezelfde beteekenis als schizothym (> Constitutietypen). Anderzijds en juister wordt s. gebezigd om toestanden aan te geven, die gelegen zijn tusschen de (normale) schizothymie en de (pathologische) » schizophrenie. Zoo spreekt men van s. psychopathen. I finliiTnnnimn v TJ Inn scmzoncura, > Bloedluis. Schizophrenie (< Gr. schizein = splijten; phrèn = middenrif, zetel van het verstand; dus: gespleten geestesleven). In de tweede helft der 19e eeuw kon men eenige ordening brengen onder de vele beelden der krankzinnigheid. Zeer belangrijk was het werk van Kraepelin, die een scheiding bracht tussohen de manisch-depressieve psychose en de s., die soms wel erg veel op elkaar kunnen gelijken maar toch in wezen verschillend zijn en ook geheel anders verloopen. Beter is het te spreken van schizophrenieën, omdat men hier niet te doen heeft met één scherp omschreven ziekte maar met groepen van verwante aandoeningen. Een andere naam is dementia praecox; „dementia”, omdat deze ziekte zich dikwijls voordoet als een > dementie, wat echter, zeker in het begin, slechts schijn is; „praecox (voortijdig), omdat deze toestanden veel vroeger optreden dan de dementia senilis of dementia praesenilis, nl. meestal reeds korteren of langeren tijd na de puberteit. Daarom spreekt men ook van Jugendirresein of hebephrenie; dit laatste is tegenwoordig meestal de naam voor een bepaalden vorm der s. (zie beneden). Bleuler paste de psychoanalytische inzichten toe op de s. en kon daardoor vele der vreemde verschijnselen der ziekte verklaren. S. is verreweg de meest voorkomende en ook in het algemeen de zwaarste vorm van krankzinnigheid. De verschijnselen zijn zeer veelvuldig en wisselend, zoodat hier slechts de vonni3.ji.iTistft Imirnon cronnomri —7o . . »wiu«»iuaTO aumicu geuuemu woraen. 1 Autisme Gr. autos = zelf), het geheel in zich zelf opgesloten zijn, geen interesse meer voor en contact met de omgevende personen en zaken hebben. Vermoedelijk is dit het allereerste en meest wezenlijke verschijnsel. De gevoelsbetrekking, die de normale mensch tot zijn omgeving heeft, valt weg en wordt vaak beleefd als een vergaan der wereld. Voor den patiënt bestaat de wereld niet meer en hij houdt dan ook vaak geen rekening meer met de werkelijkheid. Omgekeerd voelt de normale mensch dit ook aan: de patiënt doet vreemd, onbegrijpelijk en koud aan. Door het autisme wordt de indruk der dementia veroorzaakt. 2° Splijting, die zich op verschillende gebieden kan uiten. Zij is het sterkste in het gevoelsleven; de lijder heeft op hetzelfde oogenblik positieve en negatieve gevoelens tegenover dezelfde persoon of zaak; men noemt dit ambivalentie of ambitendentie. De splijting uit zich ook in den gedaohtengang: deze is verbrokkeld (zerfahren), de patiënten springen van den hak op den tak op een voor den normalen mensch onbegrijpelijke wijze. Zij herhalen vaak dezelfde woorden of handelingen (iteratie of perseveratie), vormen nieuwe woorden (neologismen), die weer zeer moeilijk of niet begrepen kunnen worden. Woorden en handelingen hebben dikwijls een magisch karakter. 3° Bijna steeds treden waandenkbeelden (> Paranoia) en > hallucinaties op. 4° Een andere groep van verschijnselen vat men samen onder het begrip > katatonie. 5° Lichamelijk vindt men soms verschijnselen, die men als uitingen van intoxicatie zou kunnen opvatten. De lichaamsbouw vertoont vaak het leptosome type. Er bestaat wel eenig verband tusschen leptosomen lichaamsbouw, schizothym karakter en s., evenals er eenig verband bestaat tusschen pyknischen lichaamsbouw, cyclothym karakter en manisch-depressieve psychose. Meestal onderscheidt men vier vormen der s.: a) De paranoïde vorm of dementia paranoïdes, waarbij vooral de waandenkbeelden en hallucinaties op den voorgrond treden; b) de katatone vorm of katatonie, als vooral de katatone verschijnselen optreden; c) de hebephrenie, die zeer verschillende verschijnselen vertoont, en d) de dementia simplex, waarbij het autisme het meest opvallende is. De s. treedt waarschijnlijk nooit op vóór het 12e jaar en meestal pas na de puberteit; de paranoïde vorm kan nog betrekkelijk laat beginnen. Er kunnen verregaande verbeteringen optreden, maar meestal verloopt de ziekte, eventueel met perioden van verbetering, zeer ongunstig, zoodat zeer vele der lijders in een krankzinnigengesticht moeten verpleegd worden, waar zij steeds een groot deel der patiënten vormen. Óver de oorzaken is weinig bekend: de erfelijkheid speelt een rol; vermoedelijk tast een organisch proces de hersenen aan; ook psychologische factoren spelen een groote rol. De na den dood aan de hersenen gevonden afwijkingen zijn soms zeer gering en in elk geval weinig typisch. De behandeling der s. heeft tot nu toe nog weinig resultaat opgeleverd. De verpleging in gestichten was een eerste groote vooruitgang. De daar toegepaste arbeidstherapie was een verdere verbetering van groote beteekenis. In de laatste jaren zijn er ook verschillende pogingen gedaan in de richting der psychotherapie met soms een vrij goed resultaat. Zeer nieuw is nog de zgn. „Shock”-behandeling (met insuline of cardiazol); een definitief oordeel over de resultaten is nog niet mogelijk. v. d. Sterren. Sehizostele, > Stengel. Schizothym-type, > Constitutietypen. ji Schlal, Johannes, Duitsch tooneel- en roman- schrijver eerst van opzettelijk-naturalistische strekking, later van impressionistische en vaag religieusgetinte richting. * 21 Juni 1862 te Querfurt. Voorn, werken: in samenwerking met A. Hoiz: Papa Hamlet (1889); Die Familie Selicke (1889). Alleen ; Meister Oelze (drama 1892); In Dingsda (1892); Frübling (1895); Peter Bojes Freite (1902); Der Prinz (1908); Seele (1922) ; Das Gottlied (1922); Die Mutter (1927). Lit. : S. Lublinski, Holz u. S. (1905); F. Fink, S.-Bibliograpbie (1928); L. Bate en K. Meyer, J. S. Leben und Werk (1933). Een J. S.- Gesellsohaft bestaat te Querfurt. Baur. Ut QuXiovllwl u UvüUuuu uv VjJ LlvXlui l • // LX Cv/ • Schlager (Duitsch) = successtuk. Woord, lied, boek, tooneel- of muziekstuk enz., dat inslaat. Ben Oostenrijksch dialect-woord, ca. 1880 voor het eerst aangewend in muzikale critieken. Schlager, Patr i t i us, Minderbroeder. * 7 Mei 1864 te Nonnenweier (Baden) uit Prot. ouders, f 17 Febr. 1930 te Eupen-Gamstock. Vele waardevolle publicaties, vooral over de vroegere „Keulsche provincie” der Minderbroeders. KJ Y UVI XUUIUW UIUUUWiU. Li t. : Franz. Stud. (XVII 1930, 401). x uiuu. yxv • xx '-■'KV, XWX/. Schlagl (Plaga), Norbertijner abdij in Opper-Oostenrijk, ten N. van Rohrbaoh; ca. 1200 gesticht als Cisterciënser klooster, doch in 121 P door Praemonstratensers bezet; S. werd in 1667 tot abdij verheven; de bibliotheek bezit talrijke hss., waaronder de oudste Hongaarsche. Th. Eeijman. Sehlamm, ook wel: slam, zeer fijn kolenslib, ontstaan bij de wassching van steenkool. Het bezinkt in bassins tot een kleiachtige massa. Aschgehalte meestal hoog, soms wel 20%. Watergehalte 26%. Het s. wordt met voordeel in de ketels der mijn verstookt, ook als goedkoope brandstof verkocht voor fornuizen en kachels in de omgeving der mijn. de Wilde. Schlcgcl, 1 August Wilhelm, Dmtsch romantisch dichter, criticus en taalgeleerde; broer vnri S° pchtpenont van s°. * 5 Sent. 1767 te Hannover, f 12 Mei 1846 te Bonn als hoogleeraar in de Oriëntalistiek. De letterkundige productie van S. [Gedichte 1800); Jon (tragedie) 1803] was spoedig verouderd ; zijn vertalingen uit Shakespeare (1797v1g.)en Calderon (1803) waren medebepalende factoren van de West-Euro – peesche Romantiek (S. was de letterkundige Mentor van Mme de Stael); zijn critische opstellen, in hoofdzaak in het eigen tijdschrift Athenaeum, formuleerden de romantische poëtica, in bewuste reactie tegen Lessing en vooral Schiller, met wien hij aanvankelijk bevriend was (Vorlesungen über schone Lit. und Kunst, 1801 vlg.; Vorlesungen über dramatische Kunst und Lit., 1803 vlg.; nieuwe uitg. d. Amo- retti 1923). Ui t g.: Deutsche Schriften, d. Boeking (12 dln. 1846 vlg.); Keuze-uitg. d. Sauer (1923); Briele, d. J. Körner (1926-’3O). Lit. : J. Körner, Die Brüder S. (1926 A. W. Sehlegel. vlg.); A. Besenbeck, Kunstanscbauung und Kunstlehre A. W. S. (1930); J. Körner, S. und der Katholizismus (1928). Baur. 2° Dorothea, geb. Mendelssohn. * 24 Oct. 1763 te Berlijn, f 3 Ang. 1839 te Frankfort a.M. Eerst gehuwd met S. Veit, later (1804) met Fr. Schlegel (zie 3°), met wien zij zich (1808) tot het Katholicisme bekeerde. Haar fragment gebleven roman Florentin (1801) beïnvloedde o.m. het werk van Eichendorff (nw. uitg. d. Kluckhohn 1933). üit g. : Briefwechsel, d. J. M. Raieh (1881); Briefe (1926). Lit.: H. Finke, D. S. (1918). Baw. 3° Friedrich, critisch leider van de vroegste Duitsche Romantiek; broer van 1° , echtgenoot van 2°. * 10 Maart 1772 te Hannover, f 12 Januari 1829 te Dresden. Sinds zijn bekeering (1808) de sterkste kracht in de Oostenrijksche Kath. heropleving. De jeugd van S. wordt beheerscht door zijn strijd voor de Romantische kunstleer, vooral in de eigen tijdschriften Athenaeum (1798-1800) en Europa (1803). Als scheppend kunstenaar brengt hij het genre der aphorismen (Fragmente) in zwang; probeert de tragedie (Alarcos, 1803), een bundel Gedichte (1809) en een autobiographisch roman-fragment Lucinde (1799). In de geschiedenis der taalkunde is zijn Ueber die Sprache undWeisheit der Inder (1808) het uitgangspunt eener vergelijkende methode, die later door Bopp, Rask en Grimm zou worden uitgediept. Uit?.: Prosaische Jugendschriften, d. J. Minor (1882); ausgewahlte Werke, d. B. Sauer (1922). —Li t. ; C. Enders, F. v. S. (1913); B. y. Wiese, F. S. (1927); O. Mann, Der junge F. v. S. (1932); A. Schlagdenhauffen, F. S. et son groupe (1934). Baur 4° J o ha n n E 1 i as, Duitsch dramaturg van de anti-Gottsched-richting, vroeg waardeerder van Shakespeare en navolger van diens blanke vers; oom van 1° en 3°. * 17 Jan. 1719 te Meiszen, + 13 Aug. 1749 te Sorö. Baur. Voorn, werken: Aesthetische und dramaturgische Schriften (nw. uitg. in de Deutsche Literaturdenkmale 1926). —L i t.: H. Bünnemann, J, E. S. f 1928). 5° K a r o 1 i n e, geb. Michaelis. * 2 Sept. 1763 te Göttingen, f 7 Sept. 1809 te Maulbronn. Van 1796 tot 1803 gehuwd met I°, later met F.W.J. von Schelling, en als zoodanig een aantrekkelijke figuur uit de Jena-Romantiek. Baur. L i t.: E. Schmidt, Briefe aus der Früh-Romantik (1912); Buchwaldt-Huch, Carolinens Leben (1915). Sehleicher, 1° A u g u s t, Duitsch taalkundige. * 19 Febr. 1821 te Heiningen, f 6 Dec. 1868 te Jena. In 1863 hoogleeimr te Praag, 1857 te Jena. Van huis uit Slavist. Hij is een overgangsfiguur van de eerste periode van de linguïstiek met mannen als Bopp naar de neo-grammatici. S. waagde als eerste een poging om de Indo-Germaansche oertaal te recon- strueeren. Ter bepaling en verklaring van de onderlinge verwantschap van de afzonderlijke Indo-Germ. talen ontwierp S. de stamboomtheorie, waarin hij aannam, dat de grondtaal zich telkens verder had gesplitst en vertakt (eerst in een Noord- en Zuid-Indo-Germ. groep en dan deze weer in een Zuid-Europeesche en Arische, gene in een Slavo-Lettische en Germaansche, enz.). Deze theorie wordt tbana door niemand meer gehuldigd. > Golftheorie. Weijnen. Werk: Compendium der yergl. Gramm. (1861-’62). 2° K u r t v o n, Duitsch generaal en staatsman. * 7 April 1882 te Brandenburg, vermoord op 30 Juni 1934 te Berlijn. Tijdens den Wereldoorlog was hij verbonden aan den generalen staf; daarna ambtenaar; minister van de Rijksweer in Juni 1932 in het kabinet v. Papen, en kanselier van 2 Dec. 1932 tot 29 Jan. 1933: met Rohm, Strasser en anderen werd hij in Juni 1934 van hoogverraad beschuldigd en zonder vorm van proces gedood. Cosemans. L i t.: R. Fischer, S., Mythos u. Wirklichkeit (1933). F. Schlegel. Schleiden, Matthias Jakob, arts en plantkundige. * 5 April 1804 te Hamburg, f 23 Juni 1881 te Frankfort a.d. M. Achtereenvolgens hoogleeraar te Jena, Dorpat, Dresden, Wiesbaden en Frankfort. Vooral bekend om zijn werken op het gebied van de ontwikkelingsleer. Voorn, wer te n : Bei trage zur Phytogenesis (in ; Archiy f. Anatomie, Physiologie und wissenschafti. Mediziu, V 1938); Grundzüge der wissenschaft!. Botanik (2 dln. 1842-’43); Die PfJanze und ihr Leben (1848). Met Nageli gaf hij van 1844-’46 het Zeitschrift für wissenschaftl. Botanik uit. L i t.: Behrens, M. S. (in : Botan. Centralblatt, VII 1881). Melsen Sehleiermacher, F r i e d r i c h, Duitsch idealistisch wijsgeer en Prot. theoloog. * 1768 te Breslau, f 1834 te Berlijn. Hoogleeraar te Halle en predikant te Berlijn. De identiteit van denken en zijn is volgens S. uitgangspunt en doel van alle philosopheeren. Dit doel kan echter nooit volledig door ons worden bereikt, omdat in ons kennen steeds óf de reëele factor (de natuur), óf de ideëele (de geest) overheerscht. Ook in den mensch zelf zijn natuur engeest verbonden. De natuur levert door de waarneming de stof van ons kennen, de geest door het denken den vorm. De vormen van het denken zijn tevens de vormen van het zijn. Het reëele wordt gekend in de physiek, het ideëele in de ethiek. Deze leert, dat alle zedelijk handelen en willen gericht moet zijn op de eenheid van rede en natuur. Grond en oorsprong van de religie is het gevoel, dat door S. aanvankelijk wordt omschreven als een beleving van het Oneindige, later als een gevoel van afhankelijkheid van het Oneindige. De religie behoeft zich de vraag naar de objectieve realiteit van het Oneindige niet te stellen; zij is louter immanent. De dogma’s van den positieven godsdienst en alle begrippen omtrent het Oneindige hebben slechts symbolische beteekenis. F. Schleiermacher. mochten tellen. Deze verzwaring der eischen voor s. wordt wel genoemd „stopwetje”. Leemrijse. Schooleompagnic, oefeneenheid bij de infanterie en onbereden artillerie, waar de dienstplichtigen worden afgericht. Bij vertrek met groot verlof worden de dienstplichtigen door het mobilisatiebureau van het regiment ingedeeld in de oorlogsonderdeelen. Bij de infanterie vormt elke s. ongeveer 2a 3 bataljons. Nijhoff. Schooldrama, opgekomen in den tijd van de Renaissance, was een drama, geschreven voor schoolopvoeringen, aanvankelijk vooral in het Latijn, later ook in de moedertaal. De stof werd aan den Bijbel ontleend en aan de Lat. blijspeldichters, met name Torentius. Het doel was paedagogisch. Het eerste was „Henno” van Reuchlin (1497); in de 16e e. waren het vooral de Ned. Humanisten en Broeders van het Gemeene Leven, die als auteurs optraden; den meesten roem verwierven Gnapheus (Acolastus), Macropedius en Schonaeus. Tot ver in de 17e e. leefde het in de beide Nederlanden krachtig voort. De Jezuïeten namen het s. als een uitstekend opvoedingsmiddel over in hun colleges te Weenen (1656), Ingolstadt, enz. De beste auteur onder hen was J. Bidermann (1678-1639), die o.a. schreef Cenodoxus. Veel zorg werd door hen besteed aan de ensceneering, onder invloed der opera. Li t. ; J. A. Worp, Gesch. van het drama en van het tooneel in Ned. (2 dln. 1904-’08) ; L. Simons, Het drama en het tooneel in hun ontwikkeling (5 dln. 1921-’32); J. Boerende, Het Leekcnspel (z.j.). v. d. Eerenbeemt. Schoolgeld. Economisch een > retributie. Juridisch zijn de s. bij de gemeenten als „belastingen” geconstrueerd, bij het Rijk niet. Zij worden gewoonlijk direct of indirect naar het inkomen geheven. In N ederl a n d worden bijv. de schoolgelden van de Rijks H.B.S. en van de lagere scholen geheven naar de „gemengde hoofdsom”, welke wordt gevonden door te nemen de belasting in hoofdsom van de >■ gemeentefondsbelasting (geheven naar het inkomen) en van de > vermogensbelasting, de laatste na te zijn verminderd met 6 gulden voor elk minderjarig kind. Lit. : Smeets en Meihuizen, Bekn. belastinggids (41937 hfst. XIX en XX ; overzicht van de schoolgelden Rijks H.B.S. en van de schoolgelden in de zeven grootste gemeenten). M. Smeets. In B e 1 g i ë is het lager officieel onderwijs (gemeentescholen, aangenomen en aanneembare scholen) kosteloos. Het officieel middelbaar en hooger onderwijs geeft aanleiding tot een retributie, die rechtstreeks aan de school moet betaald worden door hen, die het onderhoud en de opvoeding van het kind ten hunnen laste hebben. Nochtans wordt in talrijke gevallen voor do middelbare studiën vrijstelling van de retributie verleend. Het vrij onderwijs van alle graden geeft aanleiding tot schoolgeld, dat rechtstreeks aan de schooloverheid of aan het schoolbestuur verschuldigd is door hen, die voor de opvoeding van het schoolgaande kind moeten zorgen. Op te merken, dat voor middelbaar en hooger onderwijs studiebeurzen kunnen bekomen worden, die meestal beheerd zijn door de provinciale besturen, alsook studieleeningen, verleend door het Fonds der Meestbegaafden of door den Bond der Kroostrijke Gezinnen (Middelbaar Onderwijs) of nog door de -> Universitaire stichting (Hooger Onderwijs). Rondou. Schoolgemeenten, ■> Gemeenschapsscholen. Schoolkleeding en -voeding .In Nederland. Ten behoeve van behoeftige kinderen worden soms van gemeentewege kleeding en/of voeding ver- strekt op bepaalde dagen der week, meest alleen ’s winters. Ook geschiedt dit door particuliere vereenigingen met subsidie van de gemeenten. Het overgroote deel van het platteland is hier echter van verstoken. De laatste jaren zijn de posten, hiervoor op de gemeentebegrootingen uitgetrokken, sterk ingekrompen. Het gemeentebestuur of de vereeniging stelt voor de toekenning een welstandsgrens. Leemrijse. In België bestaan in talrijke gemeenten plaatselijke werken, die tot doel hebben kleederen te verschaffen aan de arme kinderen, die naar school gaan: zoo zijn er werken, die zich uitsluitend richten tot de leerlingen der Kath. scholen, terwijl andere alleen zorgen voor de leerlingen der officieele scholen. In de gemeenten, waar de wenschelijkheid van een schoolkeuken bewezen wordt, doordat de gezinshoofden, die samen 20 schoolgaande kinderen hebben, er de oprichting van aanvragen, wordt een commissie voor school maalt ij den opgericht. Zij heeft het beheer over de maaltijden, die aan de kinderen worden verstrekt. Daarvan kunnen genieten: 1° kinderen van 3 tot 14 jaar, die kribben, bewaarscholen en lagere kostelooze scholen bezoeken; 2° kinderen van meer dan 14 jaar, die de leergangen eener lagere kostelooze school blijven volgen; 3° de jongelingen beneden de 18 jaar, die een kostelooze beroepsschool volgen, aangenomen door het > Nationaal Werk voor Kinderwelzijn; 4° de kinderen van 3 tot 14 jaar, die door het geneeskundig schooltoezicht van het schoolgaan ontslagen zijn. De kinderen moeten bovendien onder een der volgende categorieën vallen: 1° zwakke kinderen; 2° kinderen, wier ouders niet over voldoende inkomsten beschikken om hun een voldoende voeding te verschaffen; 3° de kinderen, wier ouders van huis verwijderd zijn. De maaltijden worden per school uitgedeeld. V. Helshoecht. Schoolkoloniën. Voor Ned. zie > Openluchtonderwijs. België. Het > Nationaal Werk voor Kinderwelzijn richt zelf koloniën in en neemt ook reeds bestaande aan. In de s. wordt aan de kinderen onderwijs gegeven; het overige van den tijd wordt in beslag genomen door spelen, wandelingen, lichaamsoefeningen. De kinderen leven zooveel mogelijk buiten. Gewoonlijk verblijven zij drie maanden in de kolonie, een termijn, die kan verlengd worden, wanneer de gezondheidstoestand van het kind zulks vereischt. leder kind heeft bij zijn aankomst een fiche, waarop o.m. vermeld staat, hoeveel studiejaren het reeds gevolgd heeft, welke klas het op dat oogenblik volgt, of het naar de H. Mis moet gaan en den godsdienstleergang moet volgen. Om in een kolonie opgenomen te worden moeten de kinderen voorgesteld zijn door den schoolarts, door den geneesheer van de raadpleging voor zuigelingen of door den geneesheer van het dispensarium van den Nationalen Bond tegen de Tering. Zij moeten een geneeskundige kaart bezitten met de noodige aanduidingen: zij moeten minstens 6 en hoogstens 14 jaar oud zijn (uitzonderingen zijn mogelijk); zij moeten tot een huisgezin behooren, waarvan de maandelijksche inkomsten een zeker maximum niet overschrijden. De gemeentebesturen kunnen eveneens kinderen voorstellen voor een verblijf in de kolonies. V. Helshoeeht. Schoolmaaltijden, ■> Schoolkleeding en-voeding. Schoolmeester, De, pseud. van G. van der > Linde. Sehoolmeubelen. Hieronder verstaat men banken, kasten, lessenaars (tafels, stoelen), gordijnen, standaards e.d. De overige benoodigdheden als boeken, kaarten, potlooden, enz. rekent men tot de leermiddelen. Schoolonderwijs, -> Lager onderwijs. Schoolopziener. Voor Nederland zie > Lager Onderwijs (sub I E). In België wordt het toezicht van de regeering over de lagere scholen en de bewaarscholen uitgeoefend door hoofdopzieners en de kantonnale opzieners, wier bevoegdheid zich echter niet uitstrekt over het godsdienstonderwijs, dat aan geestelijke inspecteurs, welke door de hoofden van de eerediensten worden aangesteld, is toevertrouwd. De kantonnale opzieners worden benoemd onder de candidaten, die na 10 jaar dienst als onderwijzer in de lagere scholen met succes het examen van opziener af legden. Het toezicht over het onderwijs in de nuttige vrouwelijke handwerken en de huishoudkunde wordt uitgeoefend door een korps vrouwelijke opziensters. Li t. : Wet tot regeling van het lager onderwijs (met aanteekeningen door De Paeuw; 81932) ; L. Bauwens, Code de I’enseignement primaire et normal (I. Commentaire ; 11. Documentation ; 81923). De Paeuw. Schoolorganisatie. Hieronder kan men verstaan: 1° de organisatie van een afzonderlijke school, waaronder vallen: de indeeling in klassen, > klassikaal onderwijs met aanverwante kwesties: > Montessorianisme, ■> Delftsche stelsel, Mannheimer stelsel (dit laatste gelijkend op dat in Delft, maar nog verder gedifferentieerd voor bovennormalen, normaalbegaafden, zwaknormalen en zwakzinnigen), > Daltonbeginsel, de inrichting van het -> leerplan met > Gesammtunterricht, projectmethode, belangstellingscentra. Ook de vraag; » arbeidsschool of luisterschool, hoort hier thuis. Vgl. nog -> School (op maat). 2° De organisatie van het schoolwezen in zijn vollen omvang. Hieronder vallen de inrichting van het > lager, ■> middelbaar en > hooger onderwijs en de differentiatie, die bij elk daarvan weer bestaat; annex zijn het > aansluitingsprobleem en het > selectievraagstuk. Het probleem der > eenheidsschool houdt zoowel met de eerste als met de tweede beteekenis van s. verband. Rombows. Schoolreizen, > Schoolwandelingen. Schoolslag (borstzwemmen), > Zwemmen. Schoolstrijd, in Nederland, de strijd om de organisatie van het volksonderwijs. Als uitgangspunt geldt de practijk der wet van 1806, die niet zonder strijd tot stand kon komen. Deze voerde de zgn. gemengde Christelijke school in, mede ter opleiding der kinderen in alle „maatschappelijke en Christelijke deugden” (de volgorde is van belang), maar weerde leerstellig godsdienstonderwijs, hoewel feitelijk de Bijbel als leesboek gehandhaafd bleef. De wet erkende wel bijzonder onderwijs. Voor oprichting echter van een bijz. school was autorisatie noodig, welke vaak zeer moeilijk verkrijgbaar was. In feite bestond dus een onderwijsmonopolie. Dit lokte op den duur verzet uit, het eerst bij de Katholieken en later ook bij de orthodox-Protestanten, die zich mede ergerden aan de toenemende „deprotestantiseering” van het onderwijs. Pogingen om de bezwaren te ondervangen (tijdens Willem II) mislukten. De grondwetsherziening van 1848 bracht ten slotte vrijheid van onderwijs (> Onderwijswetgeving; > Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen) en gaf aanleiding tot de schoolwet van 1857. Deze handhaafde de oude formule (de volgorde echter veranderde) en verbood den onderwijzers „iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden”. Wat Groen van Prinsterer begeerde (facultatieve splitsing der overheidsschool naar gezindheden) werd afgewezen evenals de door de regeering (van der > Brugghen) voorgestelde subsidieering der bijz. scholen (met algemeene stemmen). Zoo kwam de schoolstrijd in een volgende phase; in zeer breede kringen werd de wet als een onrecht gevoeld. Haar practijk gaf, onder invloed van velerlei factoren (o.a. de moderne richting in de Ned. Herv. Kerk), het begrip „neutraliteit” vaak een anti-Christelijke interpretatie. Het verzet, gevoerd door de antirevolutionairen (vooral door Groen van Prinsterer) en de Katholieken (Mandement van 1868) had een zeer diepgaanden invloed op onze volksgeschiedenis en op de ontwikkeling van het partijwezen (> Nederland, sub II D, Politieke partijen). Een tijdlang werd het restitutiestelsel verdedigd: men zou aan de bijzondere scholen het bedrag uitkeeren, dat hun leerlingen, zoo zij het openbaar onderwijs volgden, aan de overheidskas zouden kosten. Het werd echter verdrongen door het subsidiestelsel. De strijd werd uitermate verscherpt door de wet-Kappeyne van 1879, welke niet alleen elke subsidie aan het bijz. onderwijs afwees, maar het tevens op zwaarder lasten bracht door allerlei hervormingen toe te passen. De wet-Mackay van 1889 (> Onderwijswetgeving; » Mackay) bracht een bescheiden subsidieering van het bijz. onderwijs, welke later (1901, 1905) uitgebreid werd. Dit temperde den schoolstrijd, welke steeds meer een rechtsstrijd werd, geenszins, integendeel de groei van het bijz. onderwijs vuurde de voorstanders van de openb. school, welker uitbreiding sinds 1905 niet meer toenam, tot krachtige tegenactie aan. Eerst de grondwetsherziening van 1917 maakte door het beginsel der rechtsgelijkheid te aanvaarden (uitgewerkt in de wet-De Visser) aan den rechtsstrijd een einde, welke echter nog steeds zijn nawerking doet gevoelen. Ook voor het middelbaar en gymnasiaal onderwijs kan men van een schoolstrijd spreken, welke echter veel minder krachtig gestreden werd. Niet dan ten deele werd hier bevrediging bereikt: wel staan het openb. en het bijz. onderwijs rechtens gelijk, maar niet financieel. Slechts een deel der kosten wordt bij dit bijz. onderwijs door rijkssubsidie (en soms ook door gemeentelijke bijdragen) gedekt. Voor het universitair onderwijs is de toestand nog minder: het openb. onderwijs wordt geheel door het rijk bekostigd (tenzij de gem. universiteit van Amsterdam), de bijz. imiversiteiten en hoogescholen ontvangen nauwelijks subsidie, behalve de Ned. Handelshoogeschool te Rotterdam. Zie verder > Subsidieering. L i t.: Van der Giezen, De eerste fase van de schoolstrijd (1937); Hentzen, De polit. Gesoh. van het L.O. in Ned. (1920 vlg.); Stokman, De Religieuzen en de onderwijspolitiek der Regeering i. h. Ver. Koninkr. der Ned. (1935); Van der Does, Bijdr. tot de gesoh. der wording v. d. anti-rev. of ohristelijk-hist. staatspartij (z.j.); Witlox, De Kath. Staatspartij (2 dln. 1919, 1927); Diepenhorst, Onze Strijd in de St.aten-Generaal (1 1927); Oosterlee, Gesch. v. h. christ. onderwijs (1929) : Scholten, Thorbecke en de vrijheid van onderwijs tot 1848 (1928); Goslinga, Het conflict Groen v. Prinsterer-Van der Brngghen (in : Christendom en Historie, 1925); Smit, Minister van der Brugghen (1913); Langedijk, De schoolstrijd in de eerste jaren na de wet van 1867 (1937); Feikema, De totstandkoming van de schoolwet van Kappeyne (1928). Verberne. De schoolstrijd in België. De eerste lageronderwijswet (23 September 1842) ontstond uit een vergelijk tusschen de Katholieke en de liberale partijen; ze huldigde de noodzakelijkheid van de openbare school met de mogelijkheid voor de gemeentebesturen om bijz. scholen aan te nemen; godsdienstonderwijs was verplichtend, met het recht voor de huisvaders hun kinderen daarvan vrij te stellen; aan de geestelijkheid was opgedragen toezicht te houden over het lager onderwijs, tegelijk met de leekeninspectie. Na 37 jaar werd de wet van 1842 vervangen door die van 1 Juli 1879, van liberale inspiratie. Het onderwijs werd neutraal, het aannemen van bijz. scholen werd geschrapt, en een ver doorgedreven centralisatie ontnam aan de gemeentebesturen een groot deel van hun bevoegdheid in zake lager onderwijs. Het tenuitvoerleggen van die wet gaf aanleiding tot een hevigen schoolstrijd. Vijf jaar later kwamen de Katholieken weer aan het bewind. De wet van 20 Sept. 1884 gaf aan de gemeentebesturen hun vroegere bevoegdheid tot aanneming van bijz. scholen terug. De godsdienst kwam weer bovenaan op de lijst der verplichte leervakken; doch het toezicht der plaatselijke geestelijkheid over de openbare lagere school bleef afgeschaft. De wet van 20 Sept. 1884 werd in den loop der jaren gewijzigd door die van 16 Sept. 1895, van 19 Mei 1914, van 13 Nov. 1919, 14 Aug. 1920, 23 Aug. en 18 Oct. 1921 en nog een menigte andere. De Paeuw. Schooltoezicht, -> Schoolopziener. Schooltuin. Deze dient, behalve voor uitspanning der leerlingen in den vrijen tijd, tot het opwekken van hun belangstelling voor de natuur en tot het aanschouwelijk onderricht in de kennis ervan (plantkunde, aardrijkskunde); verder tot het practisch werken erin. Men moet er in vinden: de meest bekende planten, vruchten, groenten enz. uit de streek zelf, uit het verdere vaderland en uit andere landen; verder als het kan een aquarium, een terrarium en een bijenstal en zoo mogelijk verschillende instrumenten voor weerkundige waarnemingen. Schoolvergadering (Ned.), vergadering van personeel, verbonden aan een lagere school, waar de zaken van het onderwijs, als de regeling der vacantiën, het leerplan, de lijst der te gebruiken boeken (art. 26 Wet L. 0.), na door het hoofd der school te zijn ontworpen, besproken worden. Om deze is al heel wat gestreden, nl. over de vraag: zal ze zijn „adviseerend” of „gouverneerend” ? De moderne onderwijzersorganisaties streden voor het laatste; volgens hen was het hoofd der school te autocratisch. Deze strijd is wel heel wat geluwd, eenerzijds doordat de hoofden zelf minder autoritair optreden en anderzijds doordat men met de gouvemeerende vergaderingen, die men elders had ingevoerd op de zgn. republikeinsche scholen, en waar dan telkens een ander de leiding had, nog al bittere ervaringen had opgedaan. Op de Kath. scholen zijn de s. verplichtend gesteld door de bisschoppen en hebben ze een adviseerend karakter. Leemrijse. In België is de s. geregeld door art. 39 van de samengeordende wetten op het lager onderwijs. Driemaandelijks moet de kantonale opziener de onderwijzers der gemeentescholen, aangenomen scholen en aanneembare scholen in vergadering of conferentie bijeenroepen. Jaarlijks wordt een dergelijke vergadering belegd door den hoofdopziener. In deze vergaderingen worden vraagstukken van paedagogischen of administratieven aard behandeld. De onderwijzers zijn verplicht deze vergaderingen bij te wonen en moeten om de beurt een lezing houden, betrekking hebbende op onderwijsproblemen. Rondou. School vlieg tuig, ook lesvliegtuig, tweepersoonsvliegtuig, voorzien van dubbele besturing bestemd voor het practisch bijbrengen van de beginselen der vliegtuigbesturing aan leerlingen-vlieger. Instructeur en leerling staan door middel van hoorschelp en spreekbuis of telephonisch met elkaar in verbinding- Koppert. Schoolvoedincj, -> Schoolkleeding en -voeding. School voor Maatschappelijk Werk, > Maatschappelijk Werk. Schoolwandelingcn, schooluitstapjes, schoolreizen liggen min of meer in de consequentie van den aansohouwelijkheidseisch: waar men de dingen niet bij de leerlingen brengen kan, is het dikwijls wèl mogelijk de leerlingen bij de dingen te brengen. Goede voorbereiding en uitstekende leiding zijn hierbij noodig. En dan nog zal men allerlei gevaren onder het oog hebben te zien, die de onmiskenbare voordeelen in lichamelijk, verstandelijk en zedelijk opzicht maar al te dikwijls illusoir maken. Een heel goede gids voor uitstapjes ten behoeve van Kath. scholen enz. is; J. H. D. Lindeman, De wijde wereld in (uitg. Het Kath. Schoolblad, Noordwijk -Binnen). L i t. : A. De Vletter, Schoolreizen (1917). Rombouts. Schoon (a esth e t i c a), 1° in den breedsten zin synoniem van > aesthetisch: datgene, welks aanschouwing behaagt. Dit behagen, tegengesteld aan den wellust van de naar werkelijk bezit gerichte neigingen, wordt onbaatzuchtig geheeten. Wijl onbaatzuchtig, maakt het aanspraak op algemeene geldigheid (> Smaak). 2° In den engeren zin is het schoone een soort van het aesthetische. Gekenmerkt door volstrekte belangeloosheid en zuiver welgevallen is het evenwicht van gevoel en kennis, harmonie van gewaarwording, beeld en > idee, physiologisch welzijn en psychologische ongestoordheid. Het schoonheidsbeleyen volgt het intuïtief aanvoelen van het volmaakte, d.i. van hetgeen overvloedig zijn doeleinde (organische eenheid in de menigvuldigheid) verwezenlijkt. Men onderscheidt natuur- en kunstschoon. Eet kunstschoon onderstelt in het geval van de absolute > kunst de volmaaktheid van de gewaarwordingenharmonie (->■ Gestalte); in het geval van de inhoudskunst, daarenboven het volmaakt evenwicht van uitdrukking en beleving (expressief s.) en de volmaaktheid van het voorgesteld ->■ ideaal (gewenscht natuurschoon). Ontbreekt de laatste voorwaarde, dan is het schoonheidsgevoel gemengd en derhalve wordt het kunstwerk in andere aesthetische categorieën geplaatst (> subliem, -> tragisch, enz.). De Bruyne. Schoonaardc, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten W. van Dendermonde (XIX 176 D3). Opp. 564 ha, ca. 2 500 inw. (Kath.). Landbouw. Gemeente sedert 1873 door scheiding van Wichelen. Schoondruk (typ o g r.), het aan één zijde bedrukken van een vel, zoodat de andere zijde later bedrukt wordt. Vgl. het art. Schoon- en weerdrukmachine. Schoondijke, gem. in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in de prov. Zeeland; omvat het dorp S. en vsch. buurtschappen, o.a. Sasput. Ca. 2 000 inw. (60% Ned. Herv., 15 % Geref., 20 % Kath.). Opp. 2 378 ha; klei, waarop landbouw. Het dorp S. ligt aan de tramlijn en aan den grooten verkeersweg van Breskens naar België- C. v. d. Broek. ding van vuurvaste steen wordt aangebracht. Hoewel kostbaar door bekisting en wijze van uitvoering worden hooge fabrieksschoorsteenen ook wel van gewapend beton gemaakt, aangezien ze licht zijn en aldus aan fundeeringskosten bespaard kan worden. Indien het noodig is de s. direct boven den ketel op het dak te plaatsen, zooals bij electrische centrales met Babcock-Wilcoxketels, maakt men ze van asbestcement of plaatijzer met een vuurvaste bekleeding. P. Bongaerts. Sehoorsteenthermostaat, > Thermostaat. Schoorsteen wissel, > Wisselruiterij. Schoorwal, een zand- of grindtong, die zich vanuit een kustvoorsprong ontwikkeld heeft. Soms is de s. haakvormig gebogen en wordt dan haakwal genoemd. Onder dit laatste begrip wordt echter ook een haakvormig gebogen strandwal verstaan, die dus niet aan de kust vastzit. – Eol. Schoot (g c h e e p v.), touw of takel, waarmede de van de windzijde verst verwijderde onderhoek van een zeil wordt vastgehouden. De naar de windrichting gekeerde hoek van het zeil wordt bevestigd door den „h a 1 s”. Schoot van Abraham, beeld van het geluk der zaligen in het andere leven. De uitdrukking wordt alleen gevonden in Lc. 6.22. Het beeld is ontleend aan de liefdesuiting van een moeder of aan de manier, waarop men vroeger aan een feestmaaltijd aanlag. Schoo tanker, ander woord voor balk-anker (> Anker, 3°). Schooien, 1° Frans van, Ned. wiskundige; vader van 2°. * 1581/2 te Nieuwkerke (West-Vlaanderen), f 11 Dec. 1645 te Leiden. Werd in 1611 belast met het wiskunde-onderwijs aan de door Maurits gestichte ingenieursschool te Leiden, die deel uitmaakte van de uniyersiteit. Hij gaf o.a. een bewerking van Euclides uit (Leiden 1617) en een goniometrische tafel (Amsterdam 1627). Dijksterhuis. 2° Frans van, Ned. wiskundige; zoon van I°. * 1615 te Leiden, f 29 Mei 1660 aldaar. Hij gaf als particulier wiskunde-onderwijs te Leiden en had daarbij o.a. Jan de Witt, Chr. Huygens en Joh. Kudde als leerlingen. In 1646 volgde hij zijn vader op als hoogleeraar aan de ingenieursschool. Hij was bevriend met Descartes, wiens denkbeelden hij heeft helpen verbreiden. In het bijz. heeft hij groote verdiensten gehad in het bekend maken en ontwikkelen van de nieuwe analytische meetkunde. Hij gaf in 1649 het eerste deel uit van een Lat. vert. van de Géométrie van Descartes m. commentaar, 1651 gevolgd door een tweede, naar zijn lessen bewerkt door den Deen Erasmus Bartholinus. In 1659 verscheen een tweede editie. Intusschen had hij de werken van Vieta uitgegeven (Leiden 1646). Zijn Exercitationes mathematicae (Leiden 1656-’57; Holl. vert.: Mathematische Oeffeningen, Amsterdam 1659-’6O) bevatten talrijke nieuwe vondsten van hem zelf en anderen. Dijksterhuis. Sehootshock (k rij g s k.) is de hoek, gevormd door de raaklijn aan de kogelbaan in de monding en de richtlijn. Sehootstaiel (k rij g s k.) noemt men voor eiken vuurmond de verzameling van gegevens, welke bij het schieten noodig en nuttig zijn. Schop, graaf werktuig, bestaande uit blad van hout, ijzer of staal, en steel. In tegenstelling met de spade staat deze echter niet in het verlengde van het blad, maar maakt hiermede een stompen hoek. Eischt minder bukken, maar bij het insteken in den XXI. 12 grond is meer kracht noodig. Een s. met houten blad maar met ijzeren of stalen snede noemt men scherpschop. Een smalle spade van gewelfden vorm heet boor. Bij de brok- of ballastschop bezit het blad een opstaanden rand. Dewez. Schopceren, het bespuiten van een oppervlak (metaal of hout) met een dunne, roestvrije metaallaag (gewoonlijk zink). Aldus genoemd naar den uitvinder, den Zwits. ingenieur Max U. Schoop (* 10 April 1870 te Frauenfeld, Zwits.). Schopenhauer. Li t. : M. Ü. Schoop en H. Gunther, Das Schoopsche Metallspritzverfahren (1917). Sehopenhauer, Arthur, Duitsch wijsgeer. * 1788 te Danzig, f 1860 te Frankfurt. S. reduceert geheel de wereld tot een voorstelling van het denkend subject, welke wordt bepaald door de organisatie van ons kenvermogen. In de reflectie op ons zelf is echter de mogelijkheid gegeven om den grond der verschijnselen en het wezen der werkelijkheid te benaderen. Die reflectie doet ons aan onszelf kennen als wezens begaafd met drang, behoeften en begeerten, in één woord met wil. Wat zich nu in onze intuïtieve introspectie laat kennen als wil, doet zich aan de zintuiglijke kennis voor als lichamelijkheid of stof. Deze is slechts geobjectiveerde wil of wil in uiterlijke verschijning. Naar analogie met ons zelf beschouwen wij nu ook de andere wezens als geobjectiveerden wil. Ook de Absolute Grond, waaruit de wereld voortkomt, is een onbewuste, blinde wil tot bestaan, volkomen alogisoh en irrationeel, die bij zijn verwerkelijking zonder eenige doelmatigheid te werk gaat. Vandaar dat S. over de wereld en haar bestaan een vernietigend oordeel velt. Hij is de wijsgeer van het pessimisme: de wereld is de sleohtst-mogelijke; met haar bestaan is noodzakelijk ellende en lijden verbonden. Een bevrijding van de ellende kan slechts worden verkregen door een „Verneinung des Willens zum Leben”, een overwinning op den Oerwil, die zich immers juist als wil tot leven in ons voordoet. De grondslag van het zedelijk goede handelen ligt in het medelijden, waardoor men het leed van anderen naast het zijne op zich neemt en door de verhooging van lijden, die daaruit voorkomt, weer des te dringender tot de negatie van het leven wordt gedreven. Voorn, werken: Die Welt als Wille und Vorstellung; Parerga und Paralipomena (uitg. van alle werken door P. Deussen, 14 dln. Münohen 1911). L i t.: J. Volkelt, A. S., seine Persönliohkeit, seine Lehre, sein Glaube (Stuttgart =1923) ; K. Fischer, S. ’s Leben, Werke und Lehre (Heidelberg 41934 )• J D Bierens de Haan, S. (z.j.); F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934). F. Sassen. Sehoppe, ■> Soioppius. Schoprem (k rij g s k.), rem, toegepast bij het oude geschut om den terugloop van de affuit bij het heeft alleen beteekenis in bepaalde ziektegevallen met bemoeilijkte ademhaling (ademnood), maar is voor het spreken en zingen van geen belang. v. Amelsvoorl. Schouderblad, ■> Schoudergordel. Schouderfjordcl, bij de gewervelde dieren een aantal beenstukken voor aan den romp, welke voor een stevigen samenhang zorgen van de voorste ledematen met het rompskelet. Bij het meerendeel der gewervelde dieren bestaat de s. uit drie paar beenstukken, die aan weerszijden van het lichaam liggen, nl. een paar schouderbladen (scapulae), een paar sleutelbeenderen (claviculae) en een paar ravenbeksbeenderen (coracoidea). Niet overal echter is de s. even sterk ontwikkeld. Onder de visschen bij de haaiaohtigen komt slechts een kraakbeenige s. voor, bestaande aan weerszijden van het lichaam uit een dorsaal gericht kraakbeenstuk en een ventraal-dwarsliggend verbindingsstuk. Bij de beenvisschen zijn naast andere beenstukken de drie paar reeds bovengenoemde beenstukken te onderscheiden, nl. de dorsaal gerichte schouderbladen, de ventraal liggende sleutelbeenderen en ravenbeksbeenderen, terwijl elke schouderhelft nog door een vierde beenstuk, het „cleithram”, dat bij andere gewervelde dieren niet wordt aangetroffen, aanzienlijk is versterkt. Bij de amphibieën wordt nog veel kraakbeen in den s. aangetroffen; toch zijn ook hier de genoemde beenstukken, vooral bij de kikvorschen, ontwikkeld. Waar in elke schouderhelft schouderblad, sleutelbeen en ravenbeksbeen samenkomen (schoudertop), wordt de gewrichtsholte gevormd voor het opnemen van het opperarmbeen (schoudergewricht). Veel grooter van omvang en sterker verbeend is de s. bij de meeste reptielen. Bij slangen echter en sommige slangvormige hagedissen is met het verdwijnen van de voorste ledematen ook de schoudergordel geheel of grootendeels verdwenen. Bij de vogels is de s. in verband met het vliegwezen zeer sterk gebouwd. De beide sleutelbeenderen zijn vergroeid tot het zgn. vorkbeen, dat een verbinding vormt tusschen de schoudertoppen en het groote borstbeen. Vele onderzoekers betwijfelen echter, of het vorkbeen wel homoloog is met de sleutelbeenderen. Ook de ravenbeksbeenderen vormen hier een stevige verbinding met het borstbeen. Bij de zoogdieren heeft een sterke reductie van den s. plaats gehad. Schouderbladen zijn meestal goed ontwikkeld, daarentegen zijn de sleutelbeenderen en de ravenbeksbeenderen op enkele uitzonderingen na grootendeels gereduceerd. Algemeen kan men zeggen, dat de sleutelbeenderen nog worden aangetroffen, waar aan de voorste ledematen bijz. eischen worden gesteld, zooals bij gravers, klimmers en vliegers; in enkele gevallen geldt dit ook voor de ravenbeksbeenderen. Bij den mensch zijn nog aanwezig de schouderbladen en de sleutelbeenderen; beide zijn goed ontwikkeld. De schouderbladen rusten aan de rugzijde op de ribben. Zij bezitten elk een naar buiten uitstekenden stevigen beenkam (schouderkam), die tot over de schoudertoppen heenreikt tot bescherming van het schoudergewricht. De beenhammen dienen tot aanhechting van spieren. De zwak-gebogen sleutelbeenderen vormen een verbinding tusschen schoudertop en borstbeen. Van de ravenbeksbeenderen zijn hier nog uitsteeksels, de ravenbeksuitsteeksels, voorhanden; zij zijn vergroeid met de schouderbladen en hebben nog slechts beteekenis voor aanhechting der spieren. L. Willems. Schoudcrkam, > Schoudergordel. Schoudcrligging of dwarsligging (verlos k.), zoodanige positie van de ongeboren vrucht, dat de schouder zich aan den baarmoedermond en bij den bekkeningang bevindt. Bij s. van een voldragen kind is een spontane haring volstrekt uitgesloten, zoodat tijdig maatregelen genomen dienen te worden ten einde groote moeilijkheden bij de haring te ontgaan. Castelein. Schouderontwrichtintj (genees k.), meest voorkomende vorm van ■> ontwrichting, vooral bij mannen, kenbaar aan typische vorm- en standverandering en een veerende dwanghouding; de gewrichtskop is op de normale plaats verdwenen. De wijze van repositie hangt af van de soort der s. Van groote heteekenis is naast de traumatische, de habitueele s., die dikwijls operatie noodig maakt. Krekel. Schoudcrvelum, liturgisch gewaad; doek, die om de schouders gedragen wordt door den priester, wanneer deze den zegen met het Allerheiligste geeft, en door den subdiaken, wanneer deze den kelk naar het altaar of wanneer hij de pateen draagt. In het eerste geval is het s. wit, in het tweede geval stemt de kleur overeen met die van het misgewaad. Schout, vertegenwoordiger van den landsheer en als zoodanig voorzitter van het gerecht (schepengerecht, •> Schepen). Soms wisten steden het recht den schout aan te stellen te verkrijgen. De positie van den s. is analoog met die van den > baljuw. Het ambt werd dikwijls in leen gehouden (erfelijk). De s. zorgt o.a. voor de tenuitvoerlegging van vonnissen. Hermesdorf. Schout-bij-nacht, laagste rang van de > vlagofficieren. Zie ook ■> Onderscheidingsteekenen en -> Zeeofficieren. De aanspreektitel is s. Hij staat in rang gelijk met den generaal-majoor van het leger. Schouteden, War d, Zned. tooneelauteux, beambte op een ministerie. * 1894 te Beringen (Belg.- Limburg). Scherp opmerkend realist met lichte neiging naar het groteske. Zijn taal is kleurrijk, fantasievol en verzorgd. Werken: Dorpsherrie (1924) ; Jezabel (1926). —• L i t.: L. Monteyne, Koorn en Kaf (1928). Schouten, 1° Jan Arnoldus, wiskundige. * 28 Aug. 1883 te Nieuwer-Amstel. Sinds 1914 hoogleeraar aan de Techn. Hoogeschool te Delft. Werkt op het gebied van differentiaal-meetkunde, vectorrekening en toegepaste wiskunde. 2° WaTt e r, Hollandsch heelkundige en reisbeschrijver. * 2 Sept. 1638 te Haarlem, f Oct. 1704 aldaar. Hij publiceerde Aamnerckelijcke Voyagie naar Oost-Indiën (1676) over zijn reis (1668-’64) als heelmeester naar Indië, alsook voor de historie der heelkunde belangrijke werken. Lil.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). 3° Willem Cornelisz., Hollandsch zeevaarder. * Te Hoorn, f 1625 op Madagaskar. Vergezelde Jacques le > Maire op diens tocht om Zuid-Amerika naar Oost-Indië, op welke reis de > Schouten-eilanden naar hem genoemd werden. Over de ten onrechte op zijn naam staande Wonderlicke Reyse, die niets anders is dan het vervalschte journaal van Le Maire, zie Nw. Ned. Biogr. Wbk. VII en de daar aangehaalde literatuur. Schoutcu-eilandcn, naam door den ontdekker in 1616 gegeven aan twee eilanden gelegen ten Noorden der Geelvink-baai (Nieuw-Guinea, Ned.-Indië; XVII 816 D2). Schoutens, Step h anus, Minderbroeder. * 3 Nov. 1842 te Antwerpen, f 15 Juli 1918. Als bibliothecaris bracht hij zeer vele waardevolle werkjes op het gebied der Franciscaansche studie bijeen. Van zijn hand verschenen vele publicaties, die, alhoewel niet altijd geheel af, toch zeer belangrijk zijn te noemen. Voorn, werken: Gesch. v. h. Minderbr. klooster v. Antwerpen (1908): Martyrologium Minoritico-Belgicum (1902). —Li t. : E. v. Berlo, L’Ordre d. Fr. Min. en Belgique.... 1833-1908 (1908, 365); Aota Ord. Fr. Min. (XXXVIII 1919, 99). v. d. Borne. Schouw, 1° stookplaats voor open vuur, gewoonlijk met groote, naar voren gebouwde kap of rookvang. Monumentale s. zijn bewaard gebleven uit de perioden van de Gotiek en de Renaissance; bijv. die in het raadhuis te Bergen-op-Zoom, die in het Vrije te Brugge (zie afb. 6 op de pi. t/o kol. 385 in dl. VI) en die in het raadhuis te Kampen. In latere perioden gaat de vorm meer over in dien van den thans nog wel gebmikelijken schoorsteenmantel, tot de s. een herrijzenis beleeft in de moderne, op het pittoreske en archaïsche gerichte landhuisarchitectuur (> Landhuis). v. Embden. 2° Platbodem-zeiljaoht. De planken worden alleen in de lengterichting gebogen, zoodat de spantlijnen hoekig zijn. Platte voor- en achterspiegel. 3° S. of schouwing bij polders en waterschappen e.d. een reglementair voorgeschreven periodieke inspectie van slooten, dijken, wegen, enz. Schouwburg of theater {( Gr. theatron = plaats om te zien). Bij de Grieken ontwikkelde zich de s. uit den ronden dansvloer (orchestra) rondom een altaar. Hieromheen waren ten deele verhoogde zitplaatsen voor toeschouwers aangebracht; aan de open zijde was de skènè, een architecturale achtergrond. De s. werd steeds in een dal aangelegd, zoodat de zitplaatsen langs de helling lagen. Het is onzeker, wanneer men begon de spelers op een verhoogd tooneel tegen de skènè te doen optreden; waarschijnlijk geschiedde dit eerst na de 6e eeuw v. Chr. De Romeinschc s. werden niet steeds in een dal aangelegd, doch opgemetseld. De orchestra had den vorm van een halven cirkel, de skènè was voorzien van een tooneel en bestond zelf uit eenhoogen wand door pilasters ingedeeld en voorzien van vijf doorgangen (zie afb. 6 op de pi. t/o kol. 737 in dl. XX). Er werden vrij uitvoerige machinerieën gebruikt bij betrekkelijk weinig decor, hoewel eenige decorwisseling mogelijk was. De overdekte s. (Odeum) diende in hoofdzaak voor muziekuitvoeringen. In de middeleeuwen was van vaste s. geen sprake. Opvoeringen buiten de kerken hadden plaats op estrades, waarbij veelal naast elkander de vsch. plaatsen van handeling waren aangegeven. In de Renaissance. Het beroemdste voorbeeld van een s. is het nog steeds bestaande Teatro Olimpico te Yicenza in Italië, door Palladio in 1579 begonnen. Hoewel overdekt, is hier volkomen het Romeinsche type gevolgd, ook in het tooneel, waarvan de vaste achterwand wederom vijf doorgangen heeft, waarachter in 1585 door Scamozzi perspectivische schilderingen zijn aangebracht. In het Teatro Farnese te Parma (1618-’2B) van Aleotti, toen de grootste s. ter wereld, is de middenpoort van den tooneel wand hooger en breeder geworden. Geleidelijk ontwikkelde zich nu uit deze poort de tooneelopening, zooals wij die nog tegenwoordig kennen. De architectonische versiering aan weerszijden werd hierbij tot omlijsting. In het Teatro Famese is de zaal tevens meer langgerekt. Voor den s. in -> Spanje, zie aldaar (sub Tooneelj. In het Noorden, Engeland vooral, was de s. primitiever en bestond uit een rond of veelhoekig gebouw, rondom een binnenplaats. In het gebouw be- vonden zich de loges, terwijl het tooneel zelf een estrade was, op de binnenplaats opgeslagen. Als achtergrond diende een vast fond met een of meer poorten en een balkon. Op zulke tooneelen, dus zonder verdere decorwisseling, werden de stukken van Shakespeare opgevoerd. Een bekend voorbeeld van dit type was het Globetheatre te Londen. Een combinatie van den daar gebruikelijken achtergrond met de decoratieve zijwanden van het Ital. tooneel vertoonde de Amsterdamsohe schouwburg van Jacob van Campen (1637). De zaal bevatte hier een galerij. In den nieuwen tijd. In de 18e e. ontwikkelde zich uit den Ital. vorm het nog heden gebruikelijke type in den vorm van een hoefijzer, met galerijen boven elkander en een architectonisch omlijste tooneelopening. In de moderne schouwburgen wordt er meer rekening mede gehouden, dat de toeschouwers op alle plaatsen het tooneel goed kunnen zien, evenals met acoustische mogelijkheden. Speciaal te noemen is nog het Grosse Schauspielhaus (thans Theater des Volkes) te Berlijn, door Poelzig in 1918 in een circusgebouw ingericht. Oorspr. heeft Reinhardt daar klassieke treurspelen opgevoerd, waarbij ook in de orchestra werd gespeeld, later werd alleen het tooneel nog gebezigd. L i t.; M. Semper, Theater (Handb. der Architektur, 1904) ; A. Nicoll, Development ol the Theatre (1927 ; voortreffelijk overzicht, rijk geïll.). v. Thienen. Schouwen, Westelijk en grootste deel van het eiland Schouwcn-Duivcland, het Noordelijkste der Zeeuwsche eilanden. •>- Zeeland. Schouwing (mystiek). Hieronder wordt de kennis verstaan, welke de mensch van God kan ontvangen, zoo dat hij Gods bijzijn ervaart en in zijn verstand een bovennatuurlijke kennis van God ingestort ontvangt. In de orde der visioenen is de schouwing noch een visioen van de zintuigen noch van de verbeelding, doch uitsluitend van het verstand. Ruusbroec spreekt dan ook van „ongeheelde” kennis. Het is een licht, dat God voor de ziel doet opgaan als oen voorsmaak van de Godsaanschouwing des Hemels. Men meent, dat enkele Heiligen als de H. Maagd, de H. Paulus hier op aarde reeds voorbijgaand de hemelsche aanschouwing deelachtig werden en neemt dit te gereeder aan, omdat in de menschelijke natuur voor de Almacht Gods de geschiktheid tot deze s. gezien wordt. Sommigen strekken dit voorrecht tot vele heiligen en mystieken uit, terwijl anderen huiverig zijn, dit aan te nemen. Zij geven toe, dat deze „ongeheelde” kennis een kennen is, waarvoor de verbeelding geen beeld, de taal geen woorden heeft, maar nemen toch een verstandelijk kenbeeld aan, door God in het verstand gevormd. Hierdoor doet God Zichzelven kennen en kan men in dien zin spreken van „onmiddellijke” Godskennis, zonder dat dit beteekent, dat bij die kennis geen bemiddeling is van een kenbeeld. De termen „middellijk” en „onmiddellijk” verliezen daarbij hun gewone beteekenis en waar aldus van „onmiddellijke” Godskennis wordt gesproken, is dit niet in den vollen strikten zin te verstaan, welke deze gelijk zou stellen met de visio beatifica of Godschouwing in den Hemel. Brandsma. Schraag, toestel om planken e.d. op te laten steunen. In de krijgsk. een vaste ondersteuning voor milit. bruggen, welke in haar geheel of in enkele groote onderdeelen op den wal worden gebouwd en te water gebracht; zoowel improvisaties als voorbereid materieel. Schraapstaal, 1° ku i p er s gereedschap, bestaande uit een flauw gebogen mes met aan beide uit- einden een handvat en bestemd om het bijna voltooide vat glad te schrapen. 2° Etsers gereedschap, bestaand uit een scherp geslepen, driekantig werktuigje; wordt gebruikt bij betetsen en graveeren om ongewenschte lijnen uit de koperen plaat te verwijderen; het radeermesje van den graveur. Sehraapijzer, gereedschap gebruikt door schilders om de oude verflaag te verwijderen; het bestaat uit een steel, waaraan haaks een driehoekig ijzeren plaatje is bevestigd. Zie ook > Schraapstaal. Sehraard, dorp van ca. 300 inw. in de Friesche gem. > Wonseradeel. Schrader, Eberhard, biblist en Assyrioloog. * 5 Jan. 1836 te Bronswijk, f 3 Juli 1908 te Berlijn. Studeerde in Göttingen theologie en Oostersche talen; 1862 prof. in de theologie in Zürich, 1870 te Giessen, 1873 te Jena, 1875 prof. in de Oostersche talen Berlijn. Hij verrichtte baanbrekend werk op het terrein der Assyriologie in Duitschland. Werken; o.a. Die assyrisch-babyl. Kortschriften (1872); Die Keilinschriften und das Alte Testament (1872, 3e uitg. met Zimmern en Winckler 1901-’02); Zur Frage nach dem Ursprung der altbab. Kultur (1884). Met andere Duitsche Assyriologen een uitgave van spijkersohriftteksten onder den titel: Keilinsohriftliche Bibliothek (6 dln. 1889-1928). Alfrink. Schram, Dominlcus, Benedictijn. * 24 Oct. 1722 te Bamberg, f 21 Sept. 1797 te Banz bij Bamberg. Hij schreef vscli. waardevolle theol. werken, doch is vooral bekend om zijn Institutiones Theologiae mysticae, dat zeer vele drukken in binnen- en buitenland beleefde en nog steeds wordt gewaardeerd. Het verscheen het eerst te Augsburg in twee deelen in 1774. Brandsma. Schramm, Paul, pianist. * 22 Sept. 1892 te Weenen. Bekend als Beethovenvertolker. Te Rotterdam gaf hij gedurende eenige jaren een meestercursus. S. componeerde ook. Schrank (land b.), •> Vlas. Schrankschoor, > Puntdeur. Schrant, Joannes Matthias, Ned. priester. * 24 Maart 1783 te Amsterdam, f 5 April 1866 te Leiden. Oprichter van de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken, goeddeels door hem gevuld met verzorgde artikelen, die den ouderen clerus, vooral den aartspriester J. J. Cramer, ergerden door irenische tendenzen en een aan Sailer ontleende gevoelsvroomheid. Gelijke reactie wekte zijn „Leven van Jezus”, een schoolboekje ten gebruike van Katholieken en Protestanten, welks 3e druk in 1825 op den Index kwam. S. was 1819-’3O hoogleeraar in Ned. taal, gesch. en welsprekendheid te Gent, 1830-’53 te Leiden, waar hij de eerste Kath. prof. en rector (1843-’44) was. Om zijn irenische gedragslijn en zijn wat weifelend optreden werd hij door zijn geloofsgenooten miskend; hij was een rechtzinnig, godsdienstig priester. Zijn wetenschappelijk werk is verbrokkeld en van te elementairen opzet, maar hij was een ernstig geleerde, die als Vondelverklaarder verdiensten had. L i t.: Gorris en Rogier, J. M. S. (in : Serie Studies Hist. Tijdschr. nr. 2); Rogier, Het Gentse professoraat van J. M. S. (in : Tijdschr. voor Taal en Lett. XXIII, 1935); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IX). Rogier. Schrassert, Johan, Ned. rechtsgeleerde. * 14 Juli 1687 te Arnhem, f 1756. Na voltooiing zijner studies was S. werkzaam als advocaat, 1709 secretaris der stad Harderwijk, later ook schout. Schreef o.m. Codex Gelro-Zutphanicus (rechtsgeleerd woordenboek en bronnenuitgave). Eermesdorf. Schraveering noemt men de kleine, horizontale lijnen boven of onderaan een lettergedaante. Zie > Schreeflooze letters. Schraven, Franciscus, Ned. missiebisschop. * 13 Oct. 1873 te Lottum (Ned. Limburg), f waarsch. 10/11 Oct. 1937 in China. Trad in 1894 te Parijs in de Congregatie der Lazaristen. In 1899 priester gewijd; sindsdien als missionaris in China werkzaam. In 1920 benoemd tot apost. vicaris van Tsjengtingfoe (in de prov. Hopei). Tijdens den Chin.-Jap. oorlog werd S. vermoord. Schreeflooze letters noemt men die boekdrukletters, waar alleen de hoofdvonn gegeven wordt, zonder „schreef” of „schraveering”. Een A dus als drie strepen, zonder korte lijnen aan den voet. Men noemt deze lettersoort ook vaak „grotesk”. Schrcemvarencl, -> Arend. Sehreemvvogels, Clamatores, vormen een groep der muschvogels, welke zich onderscheiden door den bouw van het onderste strottenhoofd, dat slechts twee zijdelingsche of in het geheel geen spieren bezit. Er belmoren o.a. toe: de pitta’s, grondlijsters of prachtlijsters (o.a. op de Maleische eilanden), de Zuid-Amerik. mierenvangers (Formicivora), met ong. 70 soorten, e.a. Bernink. Schrciner, Ger t h Wilhelm Otto Ferdinand, Ned. letterkundige. * 16 Sept. 1892 te Grafschaft Solms Laubach in Hessen. Studeerde aan de Lat. school te Laubach en het humanistisch gymnasium te Darmstadt, theologie en letteren aan de univ. te Giessen, Greifswald, Heidelberg en Berlijn. Was werkzaam aan het Schauspielhaus te Düsseldorf. Streed 1914-’lB eerst aan het Oostelijk, vervolgens aan het Westelijk front. Wijdde zich na den oorlog aan de letterkunde. Werd docent aan de Volkshoogeschool te Düsseldorf. Na 1929 socialistisch 'journalist. Als zoodanig in 1933 gevangen gezet. Ontkwam naar Nederland, waar hij zich toelegde op de studie der Ned. letterk. geschiedenis en vsch. opstellen publiceerde in de litteraire bladen. Asselbergs. Voorn, werk; Wij leven in Holland (1937). Schreit aal, > Kindertaal (sub 2°). Sclireker, Franz, componist en dirigent. * 23 Maart 1878 te Monaco, f 21 Maart 1934 te Berlijn. Van 1920-’32 directeur der Berlijnsche Hochschule f. Musik. Als componist uitgesproken dramaticus. Werken; o.a. drama’s ; Die Gezeiehneten (1918, zijn beste werk), Der Schatzgraber (1920), Der Schmied v. Gent (1932); de pantomime Geburtstag d. Infantin (1908); Kammersymphonie v. 23 Solo-instr. (1917). L i t. : P. Dekker, F. S.(1919); F. X. Bayerl, F.S. Opernwerk (diss. 1928). Schrepel (land b.), zie > Hakken. Schreurs, J a c., Ned. letterkundige, Missionaris van het H. Hart. * 6 Febr. 1893 te Sittard. Priester gewijd 1919. Debuteerde met jeug- Jac. Schreurs. dige, aantrekkelijke verzen in Van onzen Tijd en De Beiaard. Sloot zich na 1922 aan bij de Katholieke jongerenbeweging. Is een beminde volksdichter, die vooral als lofzanger der heiligen een zuiveren volkstoon wist te treffen. Misleidde het gemak van dichten hem vaak tot het zoeken van goedkoop effect, zijn beste werk is helder en frisch als bronwater. Een hartelijk Limburgsch accent, door hem in de Katholieke poëzie aangebracht, was een welkome vernieuwing van den religieuzen dichttrant. Voorn, werken; Voorjaar ; Voor U alleen (1923); De Bloeiende wijnstok (1924) ; Nis en Nimbus (1932) ; Sterren en Dauw (1933); De hemelsehe speler (1936). Leekenspelen : Omnis Terra ; Offensief ; De Heiligen ontwaken ; De hemelsehe twistappel; Norbert van Gennep. Biographie :De man met den rozenkrans. Asselbergs. Schrick, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 511 C 4). Opp. 1109 ha; ruim 3 200 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Landbouw. Kasteel. Schrift, 1° de voorstelling van de taal door teekens. Men onderscheidt > beeldschrift en ■*- klankschrift, en verdeelt dit laatste weer in lettergreepschrift en letterschrift. Beeldschrift of figuratief of ideeënschrift is het oudst; hierbij werden oorspronkelijk alleen de dingen en begrippen, niet de woorden of klanken door afbeeldingen voorgesteld. Hieruit ontwikkelde zich het klankschrift of letterschrift, waarbij de klanken, of liever: de phonemen, door teekens (letters) worden voorgesteld. Deze ontwikkeling is begriipeliik. Waar aan een teeken aanvankelijk een begrip en later de klank of klankgroep beantwoordde, die in die taal voor dat begrip gold, werd ook ten slotte dat zelfde teeken (gelijk in rebussen) gebruikt voor dezelfde klank of klankgroep in andere woorden. Een overgangsvorm naar het letterschrift was het lettergreepsohrift, waarbij men voor elke lettergreep een teeken heeft (bijv. Cypersch en Japansch). Het volmaaktste soort letterschrift is het > phonetisch schrift. Het is nog niet gelukt alle schriften te ontcijferen, waarsch. gaan alle schriften op één schrift terug. Onder het beeldschrift kennen wij > hiëroglyphen en > spijkerschrift. Ons letterschrift is van Semietischen oorsprong; de Phoeniciërs brachten het naar Europa, waar de Grieken en Rom. het aannamen. Dit werd, langs Karolingisch (de Humanisten meenden wel terug te gaan tot het Romeinsche, maar feitelijk was de Karolingische minuskel van tallooze handschriften hun voorbeeld) en > Humanistisch schrift, het uitgangspunt voor ons tegenw. Latijnsche schrift. De hoekige vormen, het zgn. Gotisch schrift (ofschoon het met de Goten niets te maken heeft, zie > Gotische cursief) leven voort in het tegenw. > Duitsch schrift of fractuurschrift. Zie hierover uitvoerig het art. > Alphabet. Voor de vsch. soorten van schrift, zie behalve het reeds aangehaalde, nog > Insulair schrift; Longobardisch schrift; Merovingers (sub Merovingisoh schrift); Karolingische schrifthervorming, enz. In ons letterschrift onderscheidt men verder -> majuskel, minuskel, > unciaal, ->■ cursief, vet, kleinvet, kapitaal, klein-kapitaal, gespatieerd. Verder zie men * Geheimschrift; Stenographie; Schrijfkunst; Cryptographie; Graphologie; Palaeographie. Li t. : K. Faulmann, Das Buch der Schrift (21880) ; Kurt Sethe, Der Ursprung des Alphabets (1926); J. Taylor, History of the alphabet (I XI1899); K. Brandi, Unsere Schrift (1911); H. Jensen, Gesohichte der Schrift (1925). Weijnen. 2° Heilige Schrift, zie > Bijbel; Exegese'; Inerrantie; Inspiratie; Integriteit. Schriltelijk bewijs is het bewijs, dat geleverd wordt door middel van een geschrift. Men onderscheidt: authentieke en onderhandsche geschriften. Authentieke geschriften zijn die, welke zijn opgemaakt door of ten overstaan van een persoon, daartoe door de overheid met bevoegdheid bekleed. Onderhandsche geschriften zijn de overige. Ziet een geschrift er uitwendig als een authentiek geschrift uit, dan geldt het als echt, totdat het tegendeel is vastgesteld. Verder bewijst het de waarheid van datgene, wat de ambtenaar gezien, gehoord en verricht heeft. Een onderhandsch geschrift echter geldt eerst dan als echt, wanneer degene, tegen wien men zich daarop beroept, het erkent. Ontkent deze, dat de daarop geplaatste handteekening de zijne is, dan moet degene, die zich op het geschrift beroept, dat bewijzen. Is de echtheid der onderteekening vastgesteld, dan is bewezen, dat de onderteekenaar heeft verklaard, wat het stuk zegt, dat hij verklaard heeft. Verder leveren zoowel de authentieke geschriften als de erkende of als zoodanig geldende onderhandsche geschriften volledig bewijs op tusschen > partijen en hun rechtverkrijgenden t.a.v. de waarheid van hetgeen zij daarin hebben verklaard. De wet geeft verder nog bijz. bepalingen voor afzonderlijke soorten geschriften. Het s. b. is geregeld in de art. 1904-1931 van het Ned. B. W. en in de art. 1317-1340 van het Belg. B.W. v. d. Kamp. Schriftgeleerde (O.T. Hebr.: sofer = secretaris; Gr.: grammateus; Lat.: scriba); ook de naam wetgeleerde wordt gebruikt. De S. waren de kenners en verklaarders van de Joodsche wet. Zij leidden hun stand af van Esdras. Waren oorspr. de Joodsche priesters de S., later waren het voorname leeken. Bijna alle S. waren Farizeërs. Zij verklaarden de H. Schrift in de synagogen, losten als juristen de moeilijkheden der Wet op, gaven onderricht in de scholen. Zij waren uitgesproken vijanden van Jesus. De meest bekende zijn: Hillel, Sjammai, Gamaliel. C. Smits. Schriltgraniet (ge o l.j, een kwarts-orthoklaas-pegmatiet, waarin de beide bestanddeelen zeer innig vergroeid zijn. Op breukvlakken vertoont het gesteente een teekening van glazige kwartsgedeelten op een dofferen ondergrond van veldspaat, hetgeen aan spijkerschrift doet denken. Algemeen als zwerfsteen in het Ned. Diluvium. Schriltkunde, ■> Graphologie. Schriftuurlijke lied ekens, godsdienstige liederen, vooral verspreid bij Doopsgezinden en strengere Calvinisten, dikwijls weinig meer dan aaneenschakelingen van schriftuurplaatsen. Er bestaan vele, meestal anonieme, verzamelingen (oudste ca. 1540); een verzameling van N. Biestkens (le druk 1542) werd herhaaldelijk herdrukt en vermeerderd. L i t.: D. F. Scheurleer, Ned. Liedboeken (1912) ;F. C. Wieder, Schriftuurlijke Liedekens (1900). V. Mierlo, Schrikbewind, een bewind, dat zijn bestaan gewoonlijk motiveert in abnormale omstandigheden en zich als dictatuur, met opheffing van grondwettige rechten, door geweld tracht te handhaven, meestal ten bate van een minderheid. Een bekend s. (Terreur) valt tijdens de Fr. Revolutie vanaf den val van de Girondijnen tot den val van Robespierre (Juni 1793 – Juli 1794). Deze Terreur was niet systematisch opgebouwd, maar groeide door allerlei maatregelen tot een toestand, die verscherpt werd door lagere autoriteiten, zoodat men niet Robespierre alleen voor dit s. verantwoordelijk mag stellen. Na zijn val volgde in het Z.O. de zgn. Ter- Scutken, Joh a n, leerling van Geert Groote. f 23 Jan. 1423. Verbleef 1383-’B7 in het Fraterhuis te Deventer, waarna hij te Windesheim intrad, en er als convers (geen priester), een streng ascetisch en beschouwend leven leidde. Hij zou volgens J. Busch een vlijtig kopiist zijn geweest, gezangen hebben vervaardigd voor de feestdagen, maar in het bijzonder den psalter en de evangeliepericopen met hun glossen in het Dietsch hebben vertaald. Hij zou zelfs de schrijver zijn van een vertaling van het volledig Nieuw Testament en van de Oud-Testamentische pericopen, die van ca. 1390 af tot in de 16e eeuw zeer verspreid is geweest. Hij vertaalde eveneens, wordt vermoed, het Soliloquium van zijn medebroeder Gerlach Peters. L i t.: W. Moll (in : Kerkhist. Archief, 1859, 14-246 ; 1866, 239); C. C. De Bruin, Mul. vertalingen van het N. T. (II 1934). v. Mierlo. Seutum, > Schild. Sey, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Ciney (XVIII 240 D3); opp. 981 ha, ca. 230 inw.; landbouw. Scyiax van Caryanda (Carië), Oud-Grieksch geograaf en logograaf, die in opdracht van Darius I tegen het einde der 6e e. v. Chr. een ontdekkingsvaart ondernam vanaf den Indus tot de Roode Zee en het resultaat daarvan in een (verloren) Periplous (= zeereis) neerschreef. Seylla is een rots tusschen Italië en Sicilië; daartegenover, op de N. O. Siciliaansche kust, de zeer gevaarlijke draaistroom, de > Charybdis. Toen Odysseus tusschen Charybdis en S. doorvoer, kwam hij te dicht bij S., waardoor hii schipbreuk leed en zes van zijn makkers verloor. Vandaar de; zegswijze : Incidis in Scyllam, cüpiens vitfire Charybdin (Lat.) = Ge vervalt in de S., terwijl ge (juist) de Charybdis wilt vermijden. Ge komt van den regen in den drop, van den wal in de sloot. Geciteerd uit de Alexandreis (circa 1180) van Gualtherus ab Insulis (Gaultier de Chatillon), 6, 301. Het vers is naar een Grieksch spreekwoord bij Apostolius 16, 49 en wordt ook vaak gewijzigd geciteerd: Incidit i. S., qui vult v. Ch.Vgl. Homerus, Odyssoa, 12, 86-110. C. Brouwer. Scyphus [Lat. (oorspr. Gr. skuphos) = drinkbeker], in de M.E.: de groote kelk, die bij het H. Misoffer diende tot het verzamelen van den geofferden wijn en tot het uitreiken van het Kostbaar Bloed ter H. Communie. L i t.: Braun, Das christl. Altargerat (1932). Scythen (Oudheid), algemeene naam voor verschillende volken ten N. van de Zwarte Zee. De Perzische koningen hebben hen tevergeefs bestreden. L i t.: over hun kunst en haar invloed :H. Boroffka, Soythian art (1928); id., Der Skythische Tierstil (in : Arch. Anzeiger, 1926); M. Ebert, Süd-Russland im Altertum (1921); Rostovtzeff, S. u. der Bosporus (Duitsche vert. d. Pridik, I 1931). Scythopolis, > Bethsan. Se, in de chemie de afkorting voor het element > seleen. Sealiam Harbour, mijnbouwstad aan de Noordzee in het Eng. graafschap Durham. Ca. 20 000 inw. Uitvoer van steenkolen. Sea Islands, eilandenreeks voor de kust van den staat Georgië (Ver. St. v. N. Amer.). De bodem bestaat uit marschgrond en duinen. Hier komt de beste katoen vandaan. Sealslield, Charles, pseud. van Karl A. Po s 11, Oostenrijksch-Duitsch schrijver van exotische reis- en avonturenromans, soms op autobiographischen grondslag. * 3 Maart 1793 te Poppitz, f 26 Mei 1864 te Solothum als renegaat. Voorn, werken; Der Legitime (1833); Der Virey und die Aristokraten (1834); Nathan (1835) ; Kajütenbuch (1841); Süden und Norden (1843). Ui t g.: Gesamm. Werke (1844 vlg.) ; keuze d. O. Rommel (1919). L i t.: E. Saffée, C. S. (1922); M. Djordjewitsj, C. S. (1932). Baur. Sealskin, seal (textiel), zeehondshuid, een middelzwaar plucheweefsel, dat vaak voor plaids of imitatie-bontmantels wordt gebruikt. De pool bestaat bij fijne kwaliteiten uit tussahzijde of mohair, bij grovere kwaliteiten uit mindere soorten garens. De pool heeft een lengte van 3-6 mm en is plat gelegd. Een goedkoope soort s. ontstaat door sterk ruwen van een glad weefsel en plat leggen van den stapel. Materiaal: mohair of weft, vooral in den inslag. Schroeder. Seattle, stad in den staat Washington (Ver. St. v. N. Amer.; VI 732 E 4). Ca. 370 000 inw. S. werd gesticht in 1862. Zijn opkomst dankt het aan den transcontinentalen spoorweg, zijn geschikte ligging voor exploitatiebasis voor Alaska en aan den handel op China en Japan. Hierdoor werd S. de eerste haven aan de Amer. W. kust. Invoer van zijde (Japan) en thee (China); uitvoer van ijzer, machinerieën, hout en graan. Door de nabijheid van kolenvelden ontwikkelde zich een belangrijke industrie. De stad is zetel van een Kath. en een Prot.-Episc. bisschop. D. Brouwer. Sebaldeburen, dorp in de Groningsche gem. > Grootegast (XII 448 B 3). Scbaldus, Heilige, begraven in de Prot. St. Sebaldskirohe te Neurenberg met het beroemde gedenkteeken door Peter Visoher. Het is onzeker, in welke eeuw hij als kluizenaar en geloofsverkondiger in de omstreken van Neurenberg verbleef, doch de hooge vereering, waarin zijn graf als bedevaartplaats staat, is tot in de 11e eeuw na te gaan. De legenden omtrent zijn leven missen allen geschiedk. grond. Martinus V (1425) en Gregorius XVI (1846) hebben zijn vereering bekrachtigd. Feest 19 Augustus. Feugen. Sebaste, 1° andere naam voor > Samaria in Palestina. 2° Plaats in het oude Armenië (Pontus), ook: Diospolis, heden Siwas genaamd; reeds ca. 260 bisschopszetel. Martelaren van Sebaste noemt men de 40 krijgslieden, die in 320 onder Licinius om hun geloof gedood zijn. Feestdag 10 Maart. h i t.: H. Basilius (in: Migne Patr. Gr., dl. 31); H. Greg. v. Nyssa (ibid. dl. 46): Acta Sanct. (Martii II). Scbastiani, 1° F r a n ? o i s Horace Bastien, Fr. maarschalk en diplomaat. * 11 Nov. 1775 te Bastia (Corsica), f 21 Juli 1861 te Parijs. In 1789 staakte S. zijn theologische studies om militair te worden. Hij onderscheidde zich in den Ital. veldtocht en won, ondanks onsympathiek karakter, de gunst van zijn landgenoot Napoleon, die hem in 1802 naar Egypte en Syrië zond (om er een nieuwen aanval op Engelands positie voor te bereiden) en in 1806 naar Konstantinopel, waar S. den sultan tegen Rusland opzette en den Bosporus tegen Engeland verdedigde. Sinds 1808 maakte S. de veldtochten in Spanje mee; was 1819-’3O lid van de liberale Kamergroep; onder Louis Philippe min. van Marine, later van Buitenl. Zaken; gezant in Londen. V. Claassen. 2° J o h a n n, Duitsch componist. * 30 Sept. 1622 te Weimar, f 1683 te Koningsbergen. In 1661 kapelmeester bij den keurvorst van Brandenburg. Bekend is zijn passie: Das Leiden und Sterben unsers Herm und Heilands Jesu Christi (1672), waarin hij het eerst koralen invoegt met beschouwenden inlioud. Deze koralen werden door één zangstem met instr. begelei- ding uitgevoerd. Verder: Pamasz-Blumen (geestel. en wereldl. liederen). Piscaer. Scbastianus, Heilige, martelaar, waarsch. onder keizer Diocletianus (284-306). Zijn (historisch onbetrouwbare) legende uit de 5e e. verhaalt, dat hij officier was in de keizerlijke lijfgarde, om zijn geloof met pijlen werd doorschoten en voor dood bleef liggen, doch door de zorgen van de Christenweduwe Irene herstelde, waarop hij opnieuw gevangen genomen en met knuppels gedood werd. In ieder geval was zijn graf, naast dat van paus Fabianus (catacombe Via Appia) reeds vroeg het voorwerp van bijzondere vereering; daarboven werd de Apostelbasiliek gebouwd (midden 4e e.), die later de basiliek van St. S. genoemd werd. S. wordt vereerd als patroon tegen de pest (die onverhoeds als een pijl den mensch treft), en van boogschutters en schutterijen. Zijn vereering is zeer verspreid geweest en overtalrijk zijn de afbeeldingen van zijn martelaarschap (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 49 in dl. XVII). Feestdag 20 Januari. L i t.: Acta Sanct. (Jan. II); Gerhardt, Ueber die Akten des H. S. {diss. Jena 1916). Gorris. Sebastopol (Russ.; Sewastopol, Tataarsch: Ach t j a r), Russische oorlogs- en koopvaardijhaven in den auton. Sowjetstaat Krim, aan de Westkust van het schiereiland aan een golf gelegen (zie krt. -> Rusland 06). Ca. 80 000 inw. Wegens het zachte klimaat is S. eveneens badplaats geworden. Marinehaven voor de Sowjetvloot in de Zwarte Zee. Uitvoer van graan. S. werd in 1748 gesticht. In den > Krimoorlog werd S. na de overwinning der Turken, Franschen, Engelschen en Sardiniërs bij Alma en Balaklawa verdedigd door generaal Totleben en op 9 Sept. 1866 door de Russen na een lange belegering ontruimd. Van 1918-’2O was S. steunpunt voor generaal Wrangel in zijn strijd tegen de Bolsjewieken. L i t.; Totleben, Verteidigung von S. (4 dln. 1875).v. Bon. Sebcnico, Sibenik. Sebil (Arabisch), bronhuis in een Oostersche (Islamietische) stad. Gewoonlijk is de s. vrijstaand of ingebouwd in een straathoek. Bekend is de s. van Ahmed 111 te Stamboel (1728). Sébilet (ook: Sibillet), Thomas, dichter. * Ca. 1512 te Chalon-sur-Saóne, f 28 Nov. 1689 te Parijs. Vooral bekend om zijn poëtica „Art poétique francais”, in 1548 te Lyon uitgegeven, een jaar dus vóór het manifest van de > Pleïade, waarvoor hij den weg effende. Üitg.: Art poétique, crit. uit?, d. F. Gaiffe (1910). L i t. : G. Hecq en L. Paris, La Poétique au Moyen-Age et a la Renaissance (1896). Sébilien, ■> Sébil – Kom Ombo. Sébll – Kom Ombo. Te Sébil, op ca. 3 km benoorden Kom Ombo (Egypte), werden talrijke vondsten gedaan, waarvan de inhoud zeer belangrijk is voor de kennis van de evolutie van de Capsiencultuur in Egypte. Vignard heeft dan ook deze Egyptische Capsiencultuur naar den naam der vindplaats Sébil i e n genoemd. L i t.: Vignard, Buil. de ITnstit. Iran?. d’Archéol. Grient. (XXII). R. De Maeyer. Scborrhoe is het olieachtig vet-zijn der huid onder invloed van het te sterk functionneeren der talgklieren van kleinere of grootere gedeelten van de lichaamsoppervlakte. S. wordt vooral in het aangezicht en de behaarde hoofdhuid, verder op borst en rug aangetroffen. Bij sterke s. kan men bij druk op een huidplooi de vettige talgmassa als witte draad- jes uit de klieropeningen drukken. In gebieden, waar s. bestaat, vindt men dikwijls comedonen of > meeeters. Onder den naam eczema seborrhoicum kent men een vorm van eczeem, waarvan de ontwikkeling door s. in de hand wordt gewerkt. E. Hermans. A. Secchi S. J. Sec (Fr., Eng. dry) noemt men wijnen, die niet zoet zijn. Sec, afkorting van > secans en > seconde. Secale, > Rogge. Secans (meet k.). De s. (aigekort sec) van een hoek is het omgekeerde van zijn -> cosinus. Zie > Goniometrie ; Hyperbolische functies. Secateur, snoeischaai voor één hand. De s. springt met een veer open. Secchi, Angel o, Ital. astronoom, Jezuïet. f 29 Juni 1818 te Reggio, t 26 Febr. 1878 te Rome. Trad 1833 in de Sociëteit van Jezus, werkte tijdens de revolutie van 1848 te Stonyhurst (Eng.) en Georgetown (bij Washington) en was vanaf 1849 directeur van de sterrenwacht van het Collegio Romano, die onder zijn directoraat verbouwd werd (voltooid 1852). Hij verrichtte belangrijk werk op het gebied van de spectroscopie van zon en sterren. Van hem is de eerste classificatie van de sterren naar hun > spectrum. Werken: Le soleil (1870) ;Le stelle (1878). Reesinck. Secco, 1° Ital. muziekterm, beteekent: droog, kort. 2° (Schilderkunst) » Fresco. Secco-recitatief, -> Recitatief. Seceders (( Eng. to secede = zich terugtrekken), een sekte, die zich in 1732 van de Schotsche Presbyterianen afscheidde. Zij splitste zich gedurende eenige tientallen jaren in Burghers en anti-Burghers. Zie> Groot-Brittannië (kol. 477). Secessieoorlog (War of Secession) is de naam speciaal voor den N. Amer. burgeroorlog, die van 1861 tot 1865 tusschen Noord en Zuid in de Ver. Staten werd gevoerd en die wegens den aard van het geschil vaak ook Slavenoorlog wordt genoemd. Eigenlijk was deze krijg slechts de scherpste uiting van de sedert lang bestaande tegenstelling tusschen de Zuidel. en Noordel. Staten in de Unie. De Zuidel. waren meestal uit Sp. en Fr. koloniën ontstaan; het voornaamste middel van bestaan was de plantagebouw als grootbedrijf; de leiding berustte bij een aristocratie van grondbezitters nog behept met bijna feodale opvatting nopens eigendom en macht; gezien de econ. inrichting vreesde men de buitenlandsche concurrentie niet en was men den vrijhandelsopvattingen toegedaan; in politiek opzicht stelde men federale decentralisatie en gewestelijke zelfstandigheid boven een sterk centraal beheer. In de Noordel. Staten bestond de bevolking daarentegen hoofdzakelijk uit Engelsche, lersche, Duitsche en Skandinavische elementen; men leefde er vooral van industrie en handel; het klein- en middenbedrijf was er overheerschend; hooge beschermende tolrechten werden verlangd; men streefde naar bestuurseenheid, souvereiniteit der Unie en een wijdstrekkende bondsregeering. Doch geen andere kwestie werd zoo fel omstreden als het voortbestaan van de slavernij: in het Zuiden beschouwde men het als een noodzakelijkheid negerslaven als werkkrachten op de plantages te gebruiken; in het Noorden, waar overigens minder slaven werden gebezigd, zag men niet ongaarne die plaag afgeschaft. Het -> Missouri-compromis (1820) en de > Kansas-Nebraska-bill (1864) hadden geen bevrediging geschonken. De propaganda tot afschaffing van de slavernij nam in het Noorden fel toe (Uncle Tom’s cabin), terwijl de Zuiderlingen gewag maakten van hun recht om zich uit de Unie terug te trekken (Eng.: secede), in geval deze maatregel werd doorgevoerd. Toen in 1860 Abraham > Lincoln, een man uit het Westen en een tegenstander der slavernij, tot president der Republiek was gekozen, werd dit het sein tot den burgeroorlog. Virginia, Noord- en Zuid-Carolina, Georgië, Florida, Alabama, Tennessee, Mississippi, Louisiana, Arkansas en Texas maakten gebruik van hun zgn. right of secession; zij vormden de zgn. Confederated States of America, verkozen Richmond als hoofdstad en Jefferson > Davis als president. Het Noorden onder Lincoln maakte zich op om den status quo te handhaven; voorjaar 1861 werden de vijandelijkheden geopend. Aanvankelijk, nl. tot Juli 1863, oogstten de Secessionisten de meeste successen. Zij beschikten over de meeste arsenalen, hadden de meeste officieren en bezaten in Robert > Lee een uitnemend veldheer (overwinning bij Bull-Run, 1861, en in den Zevendagenslag bij Richmond, 1862). Doch intusschen riep Lincoln nieuwe troepen op en versterkte de oorlogsvloot ten einde de havens van het Zuiden te blokkeeren. Admiraal Farragut nam New Orleans in (1862) en sloot den handel van het Zuiden met Europa af (> Alabama-kwestie). Toen Lee bij Gettysburg op het Potomac-front beslissend verslagen eii tot den aftocht genoopt werd (1863), keerde de krijgskans. De Noordelijke generaal Ulysses > Grant zegevierde bij Bicksburg in het Mississippi-gebied; hij werd tot opperbevelhebber van alle strijdkrachten in het Noorden benoemd (Maart 1864) en verdrong Lee tot bij Petersburg en Richmond. Generaal William T. > Sherman zette een beroemden opmarsch in vanuit Tennessee over Georgië naar den Atlantischen Oceaan en maakte zich meester van de havenstad Charleston (1865). Sheridan kwam in het Westen opdagen: de Zuidelijken waren omsingeld. Zij gaven Petersburg en Richmond over (3 April 1866); Lee met het hoofdleger capituleerde bij Appomatox Court House en hun laatste generaal, Joseph E. > Johnston, bij Durham in Noord-Carolina. Deze oorlog overtrof alle voorgaande door de uitgestrektheid van de strijdfronten, het aantal aangevoerde manschappen, de hooge onkosten en de zware verliezen (ca. 360 000 dooden bij de Noordelijken; ca. 260 000 bij hun tegenstanders). Hij eindigde met de versterking der Unie in haar voormaligen vorm. L 11.; Eggleston, Hist. of the Confederate War (2 dln 1910) : Blythe, A hist. of the Civil War in the U.S. (1914) ; W. G. Shotwell, The Civil War in America ( 2 dln. 1923); R. Sauliol, Une autre guerre des nations ■ La guerre de Sécession (1929); D. L. Dumond, The secession movement, 1860-1861 (1931). Lousse. XXI. 14 Sech (w i s k.) of hyperbolische secans; > Hyperbolische functies, Goniometrie. Séché, 1° A 1 phon s e, zoon van 2° en evenals zijn vader letterk. criticus, gespecialiseerd in de anecdotische geschiedenissen van groote schrijvers. * 1876 te Nantes. e Voorn, werken: o.a. L’Bvolution du thédtre n contemporain (1908); La Vie anecdotique des Brands e écrivains (met J. Bertaut; 1910 vlg.); Diagnostiseerend s essayist o.a. in Le Dictateur (1924). 0 2° Léon, Fransoh letterkundig criticus; vader s van I°. * 1848 te Ancenis, f 1914 te Nice. i Werken: o.a. Jules Vallés (1886); Les Derniers Jansénistes (1890-’91); Volney (1899); Sainte-Beuve ■ (1904); Le Cénacle de la Muse franijaise (1909). S(‘fhlcr, Sim o n, muziektheoreticus. *ll Oct. 1788 te Friedberg (Bohemen), f 10 Sept. 1867 te Weenen. Was o.a. leeraar van Bruckner. Voorn, werk: Die Grundsatze der nxusikalischen Komposition (3 dln. 1853-’54). Li t • C F Pohl, S. S. (1868). Seckau, suffragaan bisdom van Salzburg; opgericht in 1218; de bisschopszetel is te Graz gevestigd. Seekendorf, Veit Ludwig von, economist van mercantilistische richting. * 20 Dec. 1626 te Herzogenaurach bij Erlangen,f 18 Dec. 1692 te Halle. Voorn. werken; Teutscher Fürsten-Staat (1656); Christen-Staat (1685). Lit.: Zielenziger, Die alten deutschen Kameralisten (1914). Seclusie. Acte van Seclusie is de overeenkomst door Holland afzonderlijk op aandrang van Cromwell en volgens ontwerp van Johan de Witt gesloten en als geheim artikel aan de vredesbepalingen van Westminster (1664) toegevoegd, waarbij de Staten van het gewest verklaarden, „dat zij den Prins van Oranje, of iemant van deszelfs nakomelingen, nimmer zouden verkiezen tot stadhouder of admiraal hunner Provincie; noch, zo veel de stem hunner Provincie aanging, gedoogen, dat hij ooit werd aangesteld tot Kapitein-Generaal over de Krijgsmagt der Generaliteit”. Bij de stemming hierover waren vijf leden der Staten er tegen, maar de Witt, gesteund door Amsterdam, besloot tot aanneming bij meerderheid. Toen het bekend werd, ging er een storm van verontwaardiging in het land op. De positie van De Witt en zijn aanhang is er zeer door geschokt. j' D' jv/. Cornelissen. C? •• – . .. Seconde of s e c u n de, 1° (w i s k.) > Hoek: Eenheid; Cirkel. 2° Tijdeen h e i d, het 60e deel van een minuut. Heette oorspr. minutus secundus (Lat.) = tweede minuut. De s. werd vroeger ook weer in 60 deelen onderverdeeld, maar tegenw. in tiende, honderdste, enz. 3° In de leer der muzikale intervallen de naastliggende diatonische trap. > Interval. Seconde-aeeoord, > Septiemaccoord. Secondo (TtaL), muziekterm voor de baspartij van vierhandige klavierstukken; seconda volta (II da) = tweede maal bij herhalingen met afwijkende slotmaten. Secreta (Lat., <( secretum = afgezonderd, verborgen), naam (zeker sinds ca. 700) voor het gebed, tevoren, en ook lang erna (heden nog in de Ambros! liturgie), super oblata (over de gaven) genoemd. Oorspr. het eenige, de > Prefatie inleidende, over de (uitgekozen) offergaven met gedempte stem uitgesproken gebed. Het wisselt, tegelijk met > collecta en > postcommunio, volgens feesten, Zondagen, enz. Zie ook Offertorium. Louwgtsg. Secretaire, kast, waarvan het bovendeel voorzien is van laadjes en loketten en aan de voorzijde afgeslo- ten wordt met een deksel, dat, neergeklapt, als schrijfbureau dienst doet. Tijdens de 17e e. is de s. een klein meubelstuk met open onderstel (het zgn. schrijfkabinet of tatelkastje). Veel grooter is de eigenlijke, 18eeeuwsche s., welke bestaat uit een bovenkast voor het bergen der boeken, uit een middenstuk met neerslaand tafelblad en daaronder een vooruitspringende ladekast. Met den Empire-stijl verdwijnt de bovenste boekenkast en krijgt de s. opnieuw kleinere afmetingen. V. Eerck. Secretariaat van den Arbeid, sociale instelling, welke tot taak heeft het geven van rechtskundige adviezen en rechtskundige hulp aan on- en minvermogenden, benevens de bevordering door raad, voorlichting en propaganda, van het Kath. vereenigingsleven onder de arbeiders. In navolging van het instituut der Arbeitersekretare bij de Kath. werkliedenvereenigingen in Duitschland, werd in N e d. het eerste S. v.d.A. opgericht in 1903 te Maastricht, als instelling van den Limburgschen R. K. Werkliedenbond. Na enkele jaren waren deze instellingen in alle bisdommen verspreid. Zij werden opgericht en worden onderhouden door de diocesane R.K. werkliedenbonden. Vooral de uitbreiding der sociale wetgeving heeft ze noodzakelijk gemaakt. Voorlichting omtrent de toepassing der sociale wetten is dan ook een voornaam deel van hun werkzaamheden. Maar voorlichting geven zij ook met betrekking tot alle andere wetten. In 1935 gaven zij niet minder dan ruim 17 000 adviezen van allerlei aard, zoo bijv. over arbeidscontracten, belastingen, civiele zaken, erfrecht, faillissement, huurcontract, huwelijksrecht, invaliditeitswet, onderhoudsplicht, ouderdomswet, ongevallenwet, strafrecht, voogdijwet, woningwet, ziektewet, enz. H. Hermans. Sccrctaris-generaal, in N e d. en België de hoogste ambtenaar, die, rechtstreeks onder den minister, belast is met de leiding van een ministerieel departement (Ned. K.B. 4 Sept. 1823; Belg. K.B. 9 Nov. 1895). Hij vormt de verbinding tusschen de afdeelingen onderling, en kan namens den minister beschikkingen van dezen onderteekenen, doch de laatste blijft voor alle zijn departement betreffende beslissingen verantwoordelijk. Secretarisvogel (Gypogeranus serpentarius), slanke roofvogel, welks lange pooten aan een steltlooper doen denken; vrij kleine kop en tamelijk lange hals; snavel kort en gebogen, lange vleugels en staart. De veeren op het achterhoofd zijn tot een kuif verlengd (het lijkt alsof hij achter een oor een groote ganzepen gestoken heeft,vandaar de naam). Kleur; grijs en bruin, vleugels zwart, onderkant vuilwit. Lengte 126 cm. De s. bewoont een groot deel van Afrika, waar hij als slangenverslinder hoog in eere wordt gehouden. Bernink. Sccretarium (Lat., afgezonderde, verborgen plaats), evenals > sacrarium, oude naam voor > sacristie. Secretie, > Afscheiding (kol. 650). Sectarisme, Secte, > Sektarisme; Sekte. Sectie, in Ned. onderdeel van een compagnie militairen of van een overeenkomstig onderdeel. Sterkte ong. 36 tot 50 man. Sectie-colonne, in Ned. troepenformatie, waarbij de sectiën van een compagnie elk in marschcolonne, met de hoofden der sectiën op een lijn, met de bevolen tusschenruimte naast elkaar zijn opgesteld of marcheeren. Sectio aurca (Lat.) = > Gulden snede. Sectio caesarea, Lat. woord voor > keizersnede. Sector (meet k.), 1° deel van een plat vlak, begrensd door een kromme en twee rechte lijnen (bijv. cirkelsector, > Cirkel). 2° Deel der ruimte, begrensd door een gebogen oppervlak en een kegelvlak (bijv. belsector, > Bol). Sectoriaalchlmaeren (b i o 1.) zijn ■> chimaeren van dezelfde natuur als de omhullings- of periclinaalchimaeren, die bij Cytisus en Crataegus bekomen worden. Zij zijn echter gekenmerkt door het feit, dat de weefsels van de geënte soorten in sectoren naast elkaar kunnen liggen. Klassieke voorbeelden van s. zijn de door Winkler doorgevoerde entproeven met Solanumsoorten. Li t. : H. Winkler, Untersuchungen über Pfropfbastarde (1912). Dumon. Seculaire bewegingen (geo 1.) noemt men bewegingen van de aardkorst, die zich zeer langzaam voltrekken, in tegenstelling tot relatief snelle bewegingen als plooiing en breukvorming. > Bodembewegingen; Epirogenetische bewegingen. Seculaire parallax, > Parallactische beweging. Seculaire storingen (sterren k.). De planeten bewegen in ellipsen om de zon. Dit zou exact waar zijn, als ze onderling geen aantrekking uitoefenden, maar deze aantrekking veroorzaakt kleine afwijkingen, die storingen worden genoemd. De storingen worden verdeeld in periodieke, d.w.z. slechts tijdelijke afwijkingen, die dus het karakter van de baan niet veranderen, en seculaire, die progressief zijn, waardoor de baan op den duur anders van vorm of ligging wordt. Men kan bewijzen, dat de groote as van de baan en de omloopstijd der planeten niet progressief veranderen. Het perihelium loopt meestal vooruit, terwijl ook de baanhellingen en de knoopen seculaire storingen ondergaan. De baanhelling van de aardbaan ten opzichte van den aequator neemt zeer langzaam af. P- Bruna. Secularisatie. 1° Onder secularisatie van personen verstaat men het verlof voor kloosterlingen om blijvend buiten het klooster te leven. De kloosterling, die s. heeft verkregen, maakt niet langer deel uit van het kloostergenootschap en mag het ordeskleed niet langer dragen; hij is van zijn afgelegde geloften en van de verplichting tot naleven van ordesregel en -constituties verder ontslagen; niet echter van de verplichtingen (celibaat, breviergebed), aan een hoogere wijding verbonden, indien hij deze ontvangen heeft. Wat betreft het celebreeren der H. Mis, breviergebed, ontvangen en toedienen der sacramenten heeft hij voortaan de liturgie der wereldgeestelijken te voigen. Indien hij wederom in het kloostergenootschap wordt opgenomen (waartoe verlof van den H. Stoel noodig Secretarisvogel. is), moet hij opnieuw noviciaat maken en professie afleggen. Voor pauselijk-rechtelijke kloostergenootschappen kan s. uitsluitend door den H. Stoel worden verleend, voor diocesaan-rechtelijke ook door den ordinaris van de plaats. C.I.C. can. 638, 640-643. Zie ook de artikelen -> Exclaustratie en > Laïciseering. Schweigman. 2° S. van kerkelijk goed. Hieronder verstaat men het zonder verlof der Kerk in beslag nemen van kerkelijk goed voor wereldlijke doeleinden. Hierop staat de excommunicatie (C. I. C. can. 2346). Jn de geschiedenis is dit talrijke malen voorgekomen, in het groot en in het klein. Ofschoon er ten behoeve van den beslagleggenden staat of vorst allerlei rechtstheorieën zijn uitgedacht om dit te rechtvaardigen, is toch meestal eigen verrijking of onderdrukking van de Kerk het onmiskenbaar doel geweest. Reeds de Karolingische hofmeiers (vooral Karei Martel! gaven op groote schaal kloosters en hun inkomsten aan leeken in leen. De > investituurstrijd ging voor een deel ook over dit belang, zelfs waren er in de M.E. vsch. sekten (Am. van Brescia, de Waldenzen e.a.), die elk recht der Kerk op tijdelijk bezit bestreden. Onder de Reformatie werd een overgroot deel van het kerkel. goed in Duitschland geseculariseerd: bisdommen, abdijen en kloosters; het geheele ordesland Pruisen werd in een wereldlijk hertogdom omgezet. Hetzelfde deed Hendrik VIII in Engeland met tallooze abdijen en kloosters, later in den Aufklarungstijd Joseph II in zijn erflanden (over de 700). De uitgebreidste s. had plaats in Frankrijk tijdens de Fransche Revolutie (1790 en ’92) en in Duitschland bij de Reichsdeputationshauptschluss (1803), bij welke laatste alle bisdommen en alle goederen der gefundeerde stiften, abdijen en kloosters ter beschikking van de landsheeren werden gesteld. Bij de periodieke revoluties, die in de 19e e. in Spanje en Portugal plaats hadden, werd een massa kerkel. goed geconfiskeerd, zoo ook in Zwitserland (1834 en ’4l) en op zeer groote schaal in Italië, waar zelfs het geheele vermogen der > Propaganda, uitsluitend voor missiedoeleinden bestemd, werd in beslag genomen. Frankrijk volgde opnieuw in 1901, Rusland na den triomf van het Bolsjewisme, en in de revoluties der Zuid-Amerikaansche staten kwam het herhaaldelijk voor. De rijkdom der Kerk, die op sommige tijden inderdaad zeer groot is geweest, strekte niet alleen om in het onderhoud der geestelijken en den luister van den eeredienst te voorzien, maar ook om tal van maatschappelijke behoeften te verzorgen (onderwijs, wetenschap, kunst, zieken- en armenzorg in den uitgebreidsten zin, enz.), die tegenwoordig op het staatsbudget drukken. Toch is niet te ontkennen, dat niet zelden een deel ervan werd besteed aan een al te weelderig leven van hoogere geestelijken, en dat de zorg voor het tijdelijke hen vaak de godsdienstige plichten deed verwaarloozen. Doch de wijze, waarop de meeste s. hebben plaats gehad, blijft onrechtvaardig, en de Kerk is door de herhaalde confiscaties vaak aanzienlijk verhinderd in de uitoefening van haar taak. Op te merken valt nog, dat de Kerk na een conflict, waarin confiscaties hadden plaats gehad, het herstel van den vrede nooit heeft laten afhangen van de teruggave der geseculariseerde goederen. In sommige landen zijn deze wel als rechtstitel aangenomen, waarop de Staat later aan de geestelijkheid een zekere bezoldiging toekende. L i t.: Lex. f. Th. u, Kirche (IX, met overvloedige Ut., waarbij voor Engeland te voegen: Gasquet, Henry VIII and the Engl. monasteries, H 920). Gorris. Seculier (Lat. saecularis = wereldlijk), wereldlijk geestelijke, d.i. niet tot een kloostergenootschap behoorend. Tegenstelling: > regulier (in ruimeren zin). Secundaire depressie (meteorol.) noemt men een zich uitdiepende cycloon in het Z. gebied van een hoofddepressie, op het N. halfrond. > Cycloon. Secundaire eigenschappen worden in de moderne wijsbegeerte in navolging van > Locke die zintuiglijke eigenschappen genoemd, welke in tegenstelling met de > primaire in de dingen van buiten niet werkelijk aanwezig zijn, doch door de werking van de dingen op onze organen worden teweeggebracht, zooals kleur, klank en smaak. F. Sassen. Secundaire functie, > Primaire functie. Secundaire straling (natunrk.), Vallne > Röntgenstralen op een stof, dan kunnen er drie dingen gebeuren: 1° verstrooiing met ongewijzigde frequentie, 2° id. met verlaagde frequentie, dus verminderde hardheid en vergroote golflengte (> Compton-effect), 3° opwekking van flucrescentiestraling (> Karakteristieke straling). Gepaard aan de processen sub 2° en 3° is de uitzending door de getroffen materie van; 4° secundaire electronen. I°, 2°, 3° en 4° samen noemt men ook wel de secundaire straling. Uit medisch oogpunt vormen de secundaire” electronen het eigenlijk werkzame bestanddeel bij de röntgentherapie. Zij blijven in de bestraalde materie (lichaam van den patiënt), waarin hun energie in warmte wordt omgezet en zij chemische processen (ionisatie) teweegbrengen. Daarentegen zijn de secundaire röntgenstralen (I°, 2° en 3°) uit medisch oogpunt gevaarlijk voor het bedienend personeel. Bij de röntgenphotographie veroorzaken zij storende sluiering. Vsch. kunstgrepen zijn bedacht om de werking der secundaire röntgenstralen te verminderen (> Potter-Bucky diaphragma). L i t.: A. Bouwers, Physica en Techniek der Röntgenstralen (1927). W. de Groot. Secundair spectrum, •> Achromatische lens. Secundair tijdperk, > Stratigraphie. Secundicerius (laat-Lat., <( secundus = tweede), tweede zanger der > schola cantorum. Vgl. > Primicerius. Secundus, gezel van Paulus, op diens derde missiereis (Act. 20.4). Secutor, > Gladiatoren. Sedaine, Michel Jean, Fransch dramaturg. * 4 Juli 1719 te Parijs, f 17 Mei 1797 aldaar. Deze autodidact leverde met zijn beste werk: Le Philosophe sans Ie Savoir (1766), een voortreffelijk type van het burgerlijk drama, dat Diderot zich voorstelde, zonder het te kunnen verwezenlijken. Willemyns. Verdere werken: o.a. La gageure imprévue (1768). Ysch. opera-teksten o.a. voor Grétry, w.o. : Rosé et Colas (1764), Le Déserteur (1769) en Richard Coeurde-Lion (1784), die een groot en blijvend succes kenden. Sedan, stad van ca. 19 000 inw. in het Fr. dept. Ardennes (XI 96 F 2), aan de Maas. Industrie. Op 1 Sept. 1870 werd Mao-Mahon hier met 160 000 man geheel verslagen door het 3e Duitsche leger onder den Pruisischen kroonprins Frederik Willem. Metz werd niet ontzet, maar Napoleon 111, Mac Mahon en 88 000 man vielen in handen der Duitschers. L i t.; v. Seherff, Der Feldzug von S. (1897). Scdecias, derde zoon van koning Josias, werd door Neboekadnezar tot koning over Juda aangesteld in plaats van Jechonias, die als balling weggevoerd werd. Regeerde als laatste koning van Juda 597-586 (4 Reg. 24. 17). Kroon. Seden. Bonc van Seden, evenals het kortere Boeckskin van seden, in het Mnl. berijmde spreukenbundels, die naast Cato veel bij het onderwijs gebruikt werden. Veel ervan komt uit Lat. spreukenbundels, vooral uit een Facetus, als complementum Catonis bekend, met algemeene zedenspreuken, en een Facetus moribus et vita, van meer bijzonderen aard, over hoofschheid en wellevendheid voor vsch. standen. Ui t g.: W. D. H. Suringar (1891,1892). V. Mierlo. Sedgwick, Adam, geoloog. * 22 Maart 1786 te Dent (Yorkshire), f 27 Jan. 1873 te Cambridge. Voerde in 1836 den naam Cambrium in. Te zamen met Murchison werd voor een bepaald lagencomplex de naam Devoon opgesteld. Sedia cjestatoria [ltal., voor Lat.: sedes (of sella) gestatoria], draagzetel, door den paus gebruikt, wanneer hij zich naar de plaats eener plechtigheid begeeft, buiten zijn paleis gelegen. Zij bestaat uit een vergulden armstoel, bevestigd op een kleinen vloer, bedekt met tapijten, en met gouden ringen voorzien, waardoor de staven gestoken worden, die de 12 in rood gekleede dragers (palafrenieri, Lat. sediarii) op hun schouders leggen (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 560 in dl. XIX). Dgl. draagzetels werden reeds door de Rom. keizers gebruikt (eveneens met in het rood gekleede dragers), en ook, als voorrecht, door consuls. Het gebruik ervan door den paus wordt voor het eerst vermeld ca. 600; echter schijnt de oude ■> cathedra van St. Petrus reeds een draagzetel geweest te zijn. Louwerse. Sedilc (Lat., = zetel; ■( sedere = zitten), in de liturgie, naam voor: 1° de zetels aan de Epistel – zijde vóór het altaar, waarvan bij plechtigheden, die voor een deel aan het altaar plaats grijpen (H. Mis, Vespers, enz.), af en toe de celebrant en zijn assistenten gebruik maken. Heden geeft de Kerk de voorkeur aan een enkele lange bank, zonder leuning; vroeger waren het dikwijls drie zetels, rijk bewerkt, soms zelfs met een hemel overhuifd. Louwerse. De oudste s. zijn ofwel verplaatsbaar ofwel zij beboeren tot de vaste uitrusting der kerk en maken dan deel uit van den kerkbouw. In dit geval zijn de s. soms drie trapsgewijze afdalende zitplaatsen, waarvan de hoogste voor den celebrant, de twee andere voor de assistenten bestemd zijn. In de moderne tijden komen de verplaatsbare s. meer in gebruik. Tijdens de 17e en 18e eeuw zijn hun vorm en versiering ontleend aan het burgerlijk meubilair (Lodewijk-stijlen). De Kapellekerk te Brussel bezit nog s. uit de 14e e.; ook Xanten, uit denzelfden tijd. V. Herck. L i t.: E. Reusens, Eléments d’archéol. chrét. (11, 285); P. Gr. Hexges, Ausstattungskunst im Gotteshause (1934); G. Jakob, Die Kunst im Dienste der Kirche (51908). 2° De opslaanbare zitting der koorbanken. Sedimentatie (g e o 1.) is het > afzetten van zwevende vaste deeltjes in de lucht of in het wal er. Door verandering van stroomsterkte en windsterkte zal de grootte der gesedimenteerde deeltjes varieeren, waardoor een gelaagdheid der afzettingen kan optreden. > Sleepkracht. Cver uitgestrekte gebieden heeft de sedimentatie plaats in nagenoeg horizontale lagen. Bij elke mariene > transgressie treedt in de grenszone land—zee een strook op, waar vnl. grind wordt afgezet, dat door rivieren wordt aangevoerd of aan de kusten afbrokkelt. Meer zeewaarts bezinkt het zand, nog verderop de klei. De strandzone verplaatst zich gedurende de transgressie steeds meer landwaarts: op de vroegere grindzone zet zich zand af, daarboven weer klei. Bij regressie der zee zal de kleinfzetting bedekt worden door zand, en deze weer door grind. De opeenvolging grind, zand, klei, zand, grind, heet sedimentatie-cyclus en vertegenwoordigt een transen regressie der zee. De afgezette gesteenten vormen één etage: bijv. het Ypresien in België. Meestal echter zijn de cycli onvolledig bewaard gebleven. Het begrip s.-cyclus is ingevoerd door Suess en is door latere auteurs meer uitgewerkt. v. d. Oeyn. Sedimenten (g e o 1.), gesteenten, die door afzetting (> Af zetten) gevormd zijn. Sedimentatie is een van de belangrijkste processen der gesteentevorming (petrogenese) en aan de aardoppervlakte het beste waar te nemen. Men onderscheidt de s. naar hun oorsprong inklastische s. ofgruisgesteenten, chemische en organogene s. Naar het afzettingsgebied: zee of vastelanden, inclusief het zoete water, kent men > mariene en terrestrische afzettingen. Tot de laatste behooren de anemogene of aeolische s., die door den wind ter plaatse zijn gebracht, zooals bijv. de löss van Zuid-Limburg en Haspengouw. Verder fluviatiele s. (rivierzand e.d.), lacustre s. (meerafzettingen), vulkanische s. (tuffen), glaciale s. (moreenes), e.a. De voornaamste s. zijn: grind, zand, klei (resp. conglomeraat, zandsteen en kleischalie indien verhard) onder de gruisgesteenten. Identiek met deze indeeling volgens de korrelgrootte is die in psephieten (het grofste), psammieten en pelieten, welke woorden vooral in samenstellingen en als adjectief gebruikt worden. Kalksteen is evenals steenkool een organogeen s., zout een chemisch s. Mergel is een mengsel van zand en kalk, leem een kalkarme, zandige klei. Dolomiet is een door diagenese veranderde kalksteen, meestal korrelkalk. Jong. Sedjarah Mclajoe, Maleische kronieken, naam van het belangrijkste geschiedwerk der Maleische litteratuur, in 1615 geschreven of voltooid door den rijksbestuurder van Oud-Djohor. Na een legendarisch begin geeft het bock allerlei bijzonderheden over de politiek en het hofleven der verschillende Maleische staten tusschen 1300 en 1616. Ofschoon niet alle mededeelingen geloofwaardig zijn, is het boek toch een zeer belangrijke bron van inlichtingen over de geschiedenis van Sumatra en het Maleische schiereiland. De tekst is herhaaldelijk uitgegeven. Uitvoerige inhoudsopgave door Hooykaas, Over Maleische Literatuur (1937, p. 197 vlg.). Borg. S'edlcy, sir Charles, Eng. tooneelschrijver, kunstbeschermer en parlementslid. * 1639, f 1701. Door > Dryden in Essay of Dram. Poesy beschreven als „Lisideius”. Destijds beroemd om zijn conversatietalent en slagvaardigheid. Zijn werk is minder belangrijk dan men destijds dacht: het gedicht „Phyllis is my only joy” is nog beroemd. “V J 'V O Verdere werken: o.a. Antony and Cleopatra (1667); The Grumbler (1702). Elman. Sedulius, Christelijk Latijnsch dichter, le helft 5e eeuw. S. studeerde in Italië philosophie en profane wetenschap, werd later priester, ging naar Griekenland en publiceerde daar zijn werken. Hij werd vooral beroemd door zijn Paschale Carmen. Dit bezingt in zuivere hexameters en schoone poëtische taal in boek I een aantal wonderen uit het Oude Testament en in boek 11-V de wondere daden en gebeurtenissen uit het leven van Christus. S. volgt in hoofdzaak Matthaeus. Zijn opdrachtgever, de priester Macedonius, was ontevreden, omdat S. (wegens het metrum) te vrij had omgesprongen met het Evangelieverhaal. Op diens verzoek heeft S. zijn Carmen in proza omgewerkt, en dit Paschale Opus genoemd. Hier komt het Evangelie wel beter tot zijn recht, maar literair kan het gezwollen proza niet vergeleken worden bij de waarlijk hoogstaande poëzie. Verder dichtte S. nog twee hymnen, waarvan de tweede verreweg de beste is. Stukken daaruit zijn al vroeg in de liturgie opgenomen: A solis ortus cardine, met Kerstmis, en Hostis Herodes impie (de oorspronkelijke redactie van de tegenwoordige hymne Crudelis Herodes Deum) met Driekoningen. ui t g.: Migne, Patrol. Lat. (XIX); Corp. gcr. Ecol. Lat. (X). L i t.; Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV 1924); Weyman, Beitrage z. Gesch. d. Chr.-lat. Poeeie (1926). Franses. Seclulius Scottus, Lat. schrijver, midden 9e eeuw. S. kwam ca. 848 van lerland naar Luik en stichtte daar een lersche kolonie, waaraan het te danken is, dat Luik geruimen tijd een cultuurcentrum bleef. S. stond in relatie met vsch. Frankische vorsten en bisschoppen. Hij was een veelzijdig geleerde. Na 858 hoort men niet meer van hem. Werken: commentaren op de Brieven van Paulus, op Matthaeus en op den brief van Hiëronymus aan paus Damasus; commentaren op de grammatica van Butyches en van Priscianus; Liber de rectoribus christianis (een vorstenspiegel); Collectaneum (een groote verzameling van uittreksels uit tal van oude, meest heidensche schrijvers ; van de Christenen : Orosius en Lactantius) ; gedichten in vsch. metra met opvallend veel Grieksche woorden. Lit.: Manitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (I 1911). Franses. Sedulius, Hendricus (Hendrik de Vroom), Minderbroeder. * 1649 te Kleef, f 26 Febr. 1621 te Antwerpen. Doceerde te Innsbruck theologie (1678-’80) en werd oprichter der nieuwe Tiroolsche Minderbroedersprovincie en haar eerste overste. Keerde 1584 naar de Ned. terug en werd er tweemaal provinciaal. Schreef belangrijke werken over Franciscaansche geschiedenis, o.a. Historia Seraphica en Apologeticus adversus > Alcoranum Franciscanomm (dit laatste was een werk van den Prot. Alberus). Veel invloed had ook zijn ongedrukte provincie-geschiedenis. L i t.: Dirks, Hist. litt. (132 vlg-,); Collect. Franc. Neerl. (II 19 vlg., 24 vlg.); D. v. Heel, De Minderbr. Hendrik de Vroom (1931). Sée, E d m o n d, Fransch dramaturg. * 20 Maart 1876 te Bayonne. Voortzetter van het psychologisch tooneel van Porto-Riche. Eenzelfde delicate en sober analytische lamst inspireert zijn romans: Un Cousin d’Alsace (1918) en Notre Amour (1920). Werken. Tooneel: o.a. La Brebis (1896); Saison d’Amour (1919); Un Ami de Jeunesse (1921): Charité (1932). Critieken. Scebeck, Thomas Johann, natuurkundige. * 9 April 1770 te Reval, f 10 Dec. 1831 te Berlijn. Hij wisselde van gedachten met Goethe over diens kleurenleer en ontdekte het photochemisch ontstaan van kleuren door gekleurde belichting (1810). Vnl. is hij echter bekend door de ontdekking van de thermoelectriciteit (1822). Hiervan onderzocht hij de wetten en hij gaf het thermo-element als thermometer aan. Hij onderzocht ook de warmtestraling en de optische draaiing van suikeroplossingen. J. v. Santen. Lit.: Der Magnetismus der galvan. Kette (1895). Seeek, 011 o, historicus. * 2 Febr. 1860 te Riga, f 29 Juni 1921 te Munster. 1881 prof. te Greifswald, 1907 te Munster. Een der beste kenners van den Rom. keizertijd, maar sterk positivistisch-Darwinistisch en anti-religieus gericht. Hoofdwerk: Gesch. des Unterganp der antiken Welt (1895-1920). Zr. Agnes. Seeckt, Hans vo n, Duitsch generaal. * 22 April 1866 te Schleswig, f 27 Dec. 1936 te Berlijn. Tijdens den Wereldoorlog was hij chef van den generalen staf van het elfde leger, daarna van de groep Mackensen tegen Rusland en Roemenië; in 1917 werd hij chef van den generalen staf van het Turksche veldleger; van Maart 1920 tot Oct. 1926 chef van de Heeresleitung, waar hij zich vooral verdienstelijk maakte bij de reorganisatie van de Rijksweer, en den nadruk legde op de hoedanigheden van het gemotoriseerde vrijwilligersleger met langen diensttijd; 1930-’32 lid van den Rijksdag. L i t.: H. Brauweiler, Generale in der deutsohen RepubUk: Groener, Schleicher, S. (1932). Cosemans. Seedorff, Hans Hartvig Pedersen, Deensch dichter van fijn muzikale en elegant gevormde, naar den inhoud zuiver aestheticistische, probleemlooze, maar dan ook ietwat ledige lyriek. * 12 Aue. 1892 te Aarhus. Voorn, werken: Hyben (1917); Fra Danraark til Dvina (1918); Mod fremmede Stjerner (1919); De hundrede Veje (1921); To ien Kuffert (1928); De haengende Haver (1931); Sorgenfri synger (1932). Baur. Seekers (Eng., = zoekers), naam voor twee geheel verschillende godsdienstige stroomingen in Engeland gedurende de 17e eeuw: 1° synoniem met Ranters, d.i. hoogdravenden: een strooming, die in een meer of minder radicalen vorm het pantheïsme volgde. Zij werden ook Libertijnen, Sadduceërs, Shakers genoemd. 2° Synoniem met Exspecters, d.i. afwachtcnden: de aanhangers van een soort provisorische Kerk zonder officieele bedienaren en sacramenten, wachtende op het oogenblik, waarop door een als zoodanig zich verifieerenden gezant Gods de vervallen apostolische Kerk wordt hersteld. Wachters. L i t.: Jones, Studies in Mystioal Religion (1923, 449). Sccland, Deensch eiland (VIII 688 D/F 2-4); opp. ca. 7 100 km2. S. dankt zijn beheerschende positie aan zijn grootte, zijn vruchtbaarheid, zijn ligging aan de Sont en zijn vroegere ligging in het centrum van het Deensche rijk. De ondergrond bestaat in het O. uit Krijt, in het W. uit Eoceen. De bodem bestaat uit lichtere klei dan op de overige eilanden. De vruchtbaarste deelen zijn: Hede ten W. van Kopenhagen, en de vlakte tusschen Refsniis en Prastö. De landbouw levert granen, suikerbieten en voedergewassen. De meeste bedrijven zijn 20-60 ha. De invloed van de hoofdstad doet zich over het heele eiland gevoelen; de oude steden Ringsted, Sorö en Roskilde hebben nog slechts geringe beteekenis en ook aan de kust liggen maar weinig plaatsen met meer dan 10 000 inw.: Helsingör, Naestved, Holbaek. In de omgeving van Kopenhagen: groenten, bloemen, fruit. fr. Stanislaus. Scelig, Hendrik Gerard, luitenant-generaal. * 8 Sept. 1785 te Neustadt Godens (O. Friesland), f 3 Oct. 1864 te Ginneken. 1803 artillerist in Ned., daarna in Fr. dienst. Na Maagdenburgs capitulatie (1814) kapitein in het Ned. leger, 1830-’32 commandant der artillerie en hardnekkigste verdediger van Antwerpen’s citadel. Hervormde als gouverneur der Kon. Mil. Academie te Breda (1836-’62) het mil. onderwijs en stelde dit met Delprat op hooge wetenschappelijke basis. Antoni. Seond (< synodus) of seendgerecht, > Sendgerecht. Sectsjjooana, de Bantoetaal van een inheemsche bevolking van ong. 500 000 zielen, over geheel Beet- sjoeanaland (Z.W. Transvaal) verspreid. Zustertaal van het > Sotho. Selardim, verzamelnaam voor Sp. Portug. en Z.O. Europ. Joden. De S. beschouwen zich als een soort Joodschen adel, daar ze het ras zuiverder bewaard hebben dan de > Asjkenazim. S. is afgeleid van Sfard, Safrad, den ouden naam voor Spanje en Z.O. Europa (Sfardi = Spanjaard; mv. Sefardim). L i t.: Felst, Stammenkunde der Juden (1925) ;J. S. da Silva Bosa, Gesch. der Portug. Joden te Amsterdam 1593-1925 (1925); J. G. M. Moormann, De Geheimtalen (1 1932,144-149). Moormann. Selewiden of Safawiden, Perzische dynastie (1601-1721). Zie > Perzië (sub B. Gesch.). Scgantini, Giova n n i, Ital. schilder. * 16 Jan. 1858 te Arco (Zuid-Tirol),f2B Sept. 1899 op den Schafsberg bij Pontresina. Werkte op de Brera-academie te Milaan, maar is in hoofdzaak autodidact. Schilderde vnl. berglandschappen, gestoffeerd met vee, die in de stemming verwant zijn aan Millet (zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 369 in dl. XIV). S. is vóór alles een ■> plein-air schilder met een eigen, aan het divisionisme herinnerende techniek. Te Maloja ontstaan S.’s meest karakteristieke werken, waarbij in later jaren eenige zinnebeeldige voorstellingen komen. Het Segantini-museum te St. Moritz bezit fraaie stalen van zijn kunst evenals vsch. Duitsche en Zwitsersche musea. L i t.: M. Montandon, S. {in : Knackfuss, Künstler. Monogr. 1925). Korevaar-Hesseling. Seger, Èermann, scheikundige. * 26 Dec. 1839 te Posen, f 30 Oct. 1893 te Berlijn. Vond het naar hem genoemde Segerporselein uit alsook de Segerkcgcls, kegels van vuurvast materiaal, die door bijmenging van zand, veldspaat, kalk en metaaloxyden een verschillend smeltpunt kunnen hebben. Zij zijn genummerd volgens de smeltpunten en dienen als vergelijkingsmateriaal voor het meten van hooge temperaturen, bijv. voor de bepaling van aschsmeltpunten. De Wilde. Segers, 1° Gustaaf, Vlaamsch volksschrijver. * 29 Dec. 1848 te Hoogstraten, f 3 April 1930 aldaar. Onderwijzer; leeraar in de Ned. taal- en letterk. aan de normaalschool te Lier (1879). Lid van de Kon. VI. Academie. Schreef talrijke verhalen over de Antwerpsche Kempen, eenvoudig en volksch, met zedelijke strekking; soms gebrekkig in bouw en stijl. Leverde bijdragen over moedertaalonderwijs en over Vondel. Li t. : A. Walgrave (in ; Boekengids, 1926, met voll. bibliogr.). 4. Boon. 2° Jose p h, priester-missionaris van Scheut, martelaar. * 1868 te St. Niklaas, f 24 Juli 1900 te Lan-p’ in-Hsien (China). Vertrokken naar Oost-Mongolië in 1895, werd hij tijdens de Boksers-vervolging levend begraven. 3° Paul Willem, Kath.Yl. voorman. *2l Dec. 1900 te Antwerpen. Was van bij de oprichting der Centrale Hoogeschool voor Christene Arbeiders te Heverlee-Leuven (Maatschappelijk Dienstbetoon) in 1922 secretaris-medebestuurder dezer instelling. Sinds 1 Mei 1927 alg. secr. van het Algemeen Christen Werkersverbond van België. Als A. C. W.-secr. heeft hij, samen met Z. E. H. Colens, aan den uitbouw gewerkt van de Christelijke arbeidersorganisaties en haar centralisatie geleid. Heeft reeds een voorname rol gespeeld in het Kath. leven van België en vooral in de hergroepeering der Katholieken op politiek gebied, is ook lid van het Directorium der Kath. Vlaamsche Volkspartij en van het Blok der Katholieken. S. wordt zeer geacht als uitstekend redenaar en causeur; schreef ontelbare artikelen in Kath. dagbladen en tijdschriften over sociale, politieke en econ. onderwerpen. Kuypers. Segesta, Antieke stad in het N.W. van Sicilië, volgens de sage gesticht door gevluchte Trojanen; voerde in de Oudheid veelal strijd tegen de Grieksche steden op Sicilië, met name met Selinus; ca. 241 v. Chr. onder Rom. heerschappij. Van de ruïnen vermelden we het in den rotswand uitgehouwen theater en den onvoltooiden Dorischen tempel uit de 2e helft van de 6e eeuw v. Chr. (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XII), L i t.: Ziegler (in : Pauly-Wissowa, Realenzykl. des klass. Altert., s.v.). W. Vermeulen. Segestes (R om. Oudheid), aanzienlijk Cherusker, schoonvader van den vorst Arminius. S. was zijn schoonzoon slecht- en den Romeinen goedgezind. Hij waarschuwde den Rom. opperbevelhebber Varus tevergeefs voor een overval van de Germanen. Scghelijn van Jcrusaiem, een zeer phantastische, misschien althans in zijn samenstelling, oorspronkelijk Mnl. roman van Jan > Latewaert, waarin de held de vader wordt der zeven wijzen van Rome, Constantijn’s dochter Florette huwt, en, na allerlei wonderbare, misschien aan Oostersche bronnen ontleende avonturen, als Benedictus I paus wordt. Uitg.: J. Verdam (1878). V.Mierlo. Segher Dieregotgaf (of Dengotgaf of Diegotgaf), aldus door van Maerlant vermeld; een der vroegste met naam bekende dichters van het einde der 12e of begin 13e e., van Gent. Dichter van > Paerlement van Troyen, > Prieel van Troyen en Groten strijt daer hem her Hector en de Achilles in onderspraken. Verder onbekend. V. Mierlo. Seghers, 1° Daniël, schilder. * 1690 te Antwerpen, f 2 Nov. 1661 aldaar. Jezuïet. Leerling van Jan Brueghel. Bijna uitsluitend schilderde hij Madonna’s in een bloemenkrans. L i t.: Thieme-Beoker, Allg. Künstlerlex. 2° Emi e 1, bisschop van Gent. * 3 Sept. 1855 te Gent, f Mei 1927 aldaar. Doctor in de godgeleerdheid, na een kort professoraat aan het groot-seminarie te Gent, werd hij pastoor-deken van St. Jan buiten de Schelde aldaar, waar hij 26 jaar de vader der armen was. Hij werd bisschop 1 Mei 1917. L i t.: Ons volk ontwaakt (1919 en 1927). Allossery. 3° H e r c u 1 e s, schilder en etser. * 1690 te Haarlem, f ca. 1640 te Amsterdam. Een der grootste landschapschilders der Holl. school. Op zeer persoonlijke wijze ontwikkelde hij zich uit de kunst der Antwerpsche landschapsmanieristen als Coninxloo, De Momper e.a. en op zijn beurt had hij grooten invloed op de kunst van Rembrandt. Zijn visie op het landschap is bijzonder dramatisch; hij beeldt het uit bijna geheel zonder figuren, wat het gevoel van tragische eenzaamheid versterkt. Zijn grootheid treft misschien het meest in zijn (kleur)etsen, die ook om het technisch procédé een geheel eigen plaats innemen. Pas de laatste 25 jaren is hij weer ontdekt. Zijn hoofdwerk bevindt zich in de Uffizi te Florence, waar het vroeger een Rembrandt heette. Lit.: K. Pfister, H. S.; W. Steenhoff, H. S. (1924); J. Springer, S.’s Radierungen. Schretlen. 4° Karei, missie-bisschop, apostel van Alaska. * 26 Dec. 1839 te Gent, f 28 Nov. 1886 te Yoekoe (Alaska). In 1863 priester gewijd, vertrok hij naar Oregon (Ver. Staten van N. Amer.). Bisschop van Vancouver in 1873; titulair aartsbisschop van Emesa en coadjutor van den aartsbisschop van Oregon in 1878; aartsbisschop van Oregon in 1880; op zijn verzoek weer benoemd te Vancouver 1884. Door zijn knecht vermoord. L i t.: M. De Baets, Mgr. S., l’apótre de I’Alaska (Gent 1896). Allossery. Segment, 1° (m e e t k.) a) deel van een plat vlak, begrensd door een kromme en een rechte lijn (bijv. cirkelsegment, > Cirkel). b) Deel der ruimte begrensd door een gebogen oppervlak en een plat vlak (bijv. bolsegment, > Bol). Zie ook •> Lijnsegment. 2° (D ie r k.) > Segmentatie (1°). Segmentatie, 1° (d ie r k.). S. treft men in den lichaamsbouw bij verschillende dieren aan en bestaat hierin, dat het lichaam uit een aantal achter elkaar gelegen afdeelingen, segmenten, is opgebouwd. In- en uitwendige segmenteering komt voor bij de ringwormen, waar de verschillende segmenten door tusschenschotten (septen) van elkander worden gescheiden; bij de geleedpootigen heeft men alleen uitwendige segmentatie. Zijn de op elkander volgende segmenten nagenoeg aan elkander gelijk, dan spreekt men van homometamere, bij verscheidenheid in bouw van heterometamere segmenteering. Gedeeltelijke s. komt ook bij de gewervelde dieren voor, nl. in den wervelzuil. L. Willems. 2° In de g e o 1. verstaat men onder s. verdeeling van een plooibundel in culminaties en depressies door golvingen in de richting der plooiassen. Segmenteering, > Segmentatie. Segner, Johann Andreas von, medicus en natuurkundige. * 9 Oct. 1704 te Pressburg (Bratislava), f 6 Oct. 1777 te Halle. Sinds 1755 prof. te Halle. Hij verdedigde de emissietheorie in: De raritate luminis (1740). Bekend is Segner echter vooral door de uitvinding in 1760 van het zoogenaamde Bcactierad van Segner. Volgens de hydrostatica zijn de drukkingen op tegengestelde zijwanden van een vat, dat vloeistof inhoudt, aan elkaar gelijk. Indien nu die wand in A niet bestaat, en de vloeistof er vrij uitstroomt, zal de druk op den wand in B het toestel doen draaien in de aangegeven richting (zie fig.). Dit principe werd in 1760 in een korenmolen bij Göttingen voor het eerst toegepast; het wordt nog veel toegepast bij draaiende tuinbesproeiers; de benoodigde hydrostatische druk wordt geleverd door watertorens of door waterleiding. J. v. Santen/De Black. Segneri, Paul u s, Jezuïet, kanselredenaar en ascetisch schrijver. * 21 Maart 1624 te Nottuno, f 9 Dec. 1694 te Rome. Hij geldt als de hervormer der kanselwelsprekendheid in Italië. Zijn „vastenpreeken” werden in Italië in meer dan 30 uitgaven gedrukt. L i t.: Somraervogel, Bibl. de la Comp. de Jésiis (VII). V. Hoede. Scgonzac, André Dunoyer de, kunst- schilder. * 16 Juli 1886 te Boussy-Saint-Antoine (Quercy). Studeerde Oostersche talen. Reisde in Italië, Spanje en Afrika. In 1902 op de Bcole des Beaux-Arts te Parijs, dan studie op ateliers Merson en Laurens, daarna académie „La Palette” (les van Guérin, Desvallières, Blanche). S. is een van de belangrijkste moderne Franschen. Zijn kunst is robuust en gezond, vol temperament, zonder intellectualisme. Hij bemint het platteland, het vegetatieve leven en het gezonde menschelijke lichaam. Er is verwantschap met Courbet. Hij is tegelijk naturalistisch en pathetisch, driftig in de teekening, rijk en vol in zijn kleur. De schilder gaf albums uit met teekeningen van danseressen (Isadora Duncan en Ida Rubinstein) en illustreerde vele boeken, o.a. van Francis Carco, Roland Dorgelès, Tristan Bemard en Flaubert. Hij werkte mee aan vele geïllustreerde bladen en maakte décors en costumes voor balletten. L i t.: Studiën van Francis Carco en van C. B. Marx. Engelman. Segovia, 1° Spaansche provincie in Oud-Castilië. Opp. 6 943 km2. 2° Hoofdstad van de gelijkn.prov.(4o°s6'N.,4°7'W.); ca. 16600 inw. S. ligt aan de spoorlijn Medina—Madrid op een heuvel. Bisschopszetel. Wasscherijen, glas- en lederfahrieken. Monumenten: een Romeinsche waterleiding (uit den tijd van Augustus; 119 bogen, 29 m hoog, ten deele met 2 verdiepingen). Beroemd zijn het Oud-Castiliaansche slot, het Alcazar van 1362 (verwoest) en de kathedraal, een driebeukige basiliek, omringd door een kapellenreeks en voorzien van een 106 m hoogen toren (arch. J. G. de Hontanon), met prachtige kruisgang (1624). Vermelding verdienen verder de merkwaardige Romaansche kerken S. Millan, S. Lorenzo, S. Esteban, S. Andres en S. Juan, alsmede talrijke paleizen uit vsch. stijlperioden, verder de kloosters Santa Cruz (kerk Gotisch) en El Parral (kerk van 1494, laat-Gotiek) en de kerk Veracruz (1208), een centraalbouw. v. Embden. Segregatie, afzondering buiten de samenleving, speciaal van erfelijk belasten of sociaal ongeschikten om dezen van voortplanting uit te sluiten. Tegen s. rijzen vaak bezwaren, vooral, wanneer het erfelijk defect den lijder overigens niet belet zijn functie in de maatschappij naar behooren te vervuilen (doofstommen). Voor moraal en s., zie > Sterilisatie. Botman. Ségur, Louis Gaston, graaf van, Fransch prelaat, apologeet en ascetisch schrijver. * 16 April 1820 te Parijs, f 9 Juni 1881 aldaar. Hij was de kleinzoon van den verdediger van Moskou (1812), Rostopchin, wiens dochter Sophie de S., tot het Katholicisme bekeerd en met Eugène de S., een der schitterendste officieren van Napoleon, gehuwd was. 1847 priestergewijd, ca. 1866 blind geworden, 1856 kanunnik van St. Dénis te Parijs. Hij was ijverig werkzaam onder kinderen en armen, stichtte het Oeuvre de St. Frani;ois de Sales, tot verdediging en behoud des geloofs (een vereeniging van leekenapostolaat, tegenwoordig in vele landen van Europa en Amerika verbreid, met ca. 1 millioen leden) en was een buitengewoon vruchtbaar en suocesvol schrijver, wiens werken bij honderdduizenden, zoowel in het Fransch als in vertaling zijn verspreid. Reactierad van Segner. Voorn, werken: Réponses aux objections les plus répandues contre la religion (1851, daarna over de 200 uitg.); Le Pape (1860) ; I’Eglise (1861); Instruotions familières (1863); La piété enseignée aux enfanta (1864); Oeuvres compl. (10 dln. 1867-’77); Lettres (2 dln. 1882). Gorris. Segura, een rivier in Z.O. Spanje, 240 km lang, die ontspringt op de Siërra de S., het vruchtbare Ricotedal evenals de huerta’s van Murcia en Orihuela bevloeit en ten Z.O. van Elche in de Middellandsche Zee uitmondt. Segura, Juan Lorenzo de, klassiek Spaansch dichter uit de 13e eeuw. * Te Astorga. Een nieuwe geest van sentimentalisme maakt zijn werken belangrijk, mede wijl hij niet vervalt in buitensporigheden. Werken: Libro de institución cristiana; Confesionario ; Processo de cartas de amores (de eerste Sp. roman in briefvorm); Quexa y aviso contra Amor (ook getiteld : Lucindaro y Medusina). —L i t.: M. Pelayo Segura, Orig. novela (I, 339). Borst. Sehon, koning van de Oost-Jordaansche Amorieten. Zijn rijk, dat hij ten koste van de Ammonieten had uitgebreid (Num.21.26-30), strekte zich uit van den Amon tot den Jabboc (J05.12.2); hoofdstad Hesebon. Na de verovering door de Israëlieten (Num.21.21- 26) werd het land toegekend aan de stammen Ruben en Gad (Num.32.33). A. v. d. Born. Scianus, Lucius Aelius, minister van keizer Tiberius. * 20 v. Chr. te Volsinia, f 31 na Chr. te Rome. Prefect van de garde, kwam hij in de gunst van den keizer, dien hij geheel in zijn macht kreeg. Al spoedig begon hij te intrigeeren om zelf aan het bewind te komen. Hij boezemde Tiberius zulk een angst in tegen zijn verwanten, dat deze zijn verblijf op Capri nam. Na jaren pas doorzag Tiberius S. en terwijl hij den schijn aannam hem tot mederegent te bestemmen, liet hij hem gevangen nemen en wurgen. Slijpen. Seicento (Ital.; ook: secento), = zeshonderd; als zelfstandig naamwoord moet erbij verstaan worden „mille” seicento = 1600. Vandaar is s. de 17e e., vnl. in de kunstgeschiedenis gebruikelijk om de Ital. kunst der 17e e. aan te duiden. Seiches. In binnenzeeën en meren treden dikwijls hoogst eigenaardige vormen van staande > golven op, welke s. genoemd worden. S. is de Fransche naam, waarmede deze verschijnselen in het Meer van Genève aangeduid worden. Nadat deze nauwkeurig door F. A. Forel bestudeerd (ca. 1873) en beschreven werden, is de naam ook voor dergelijke verschijnselen op andere wateren in gebruik geraakt. Wissmann. Seidel, 1° Heinrich, Duitsch novellenschrijver van humor-realistische richting; schoonvader van 2°. * 26 Juni 1842 te Perlin, f 7 Nov. 1906 te Groszlichterfelde. Voorn, werken: Gedichte (1903); Leberecht-Hühnchen (1880-1908); Von Perlin nach Berlin (autobiogr. 1894). —U i t g.: Gesamm. Schriften (2 dln. 1925). L i t.: H. W. Seidel, Erinnerungen an H. S. (1912); A. Biese, H. S. (1891). Baur. 2° I na, Duitsche dichteres van intimistische lyriek, fraai gevormde novellen en stevige historische romans; schoondochter van I°. * 15 Sept. 1886 te Halle a /Saaie. Voorn, werken: Gedichte (1914); Weltinnigkeit (1918) : Das Labyrinth (1922); Brömseshof (1927) ; Das Wunschkind (1930); Die tröstliche Begegnung (1933) ; Der Weg ohne Wahl (1933). Baur. Seidl, 1° Ant o n, dirigent. * 7 Mei 1850 te Pest, f 28 Maart 1898 te New York. Dirigent in het bijzonder voor de Wagner-drama’s te Leipzig, Bremen en New York. 2° Arth u r, muziekhistoricus. * 8 Juni 1863 te München, f 11 April 1928 te Dessau. Publiceerde vnl. op aesthetisch gebied: Vom musikalischen Erhabenen (diss. 1887), Prolegomena zu einer Aesthetik der Tonkunst. 3° G a b r i e 1 von, architect, vertegenwoordiger van het eclecticisme. * 9 Dec. 1848 te München, f 27 April 1913 te Tölz. Vele bouwwerken te München, w.o. het Bayerische Nationalmuseum (1894); verder het Neue Rathaus te Bremen (1909). Sciffert, Max, muziekhistoricus. * 9 Febr. 1868 te Beeskow (Brandenb.). Hij hield zich speciaal bezig met de muziekgesch. der Nederlanden (diss. J. P. Sweelinck und seine direkten deutschen Schüler). Voor de Ver. voor > Nederlandsche Muziekgesch. (zie aldaar: dl. XVIII, kol. 403) gaf hij de complete werken van Sweelinck uit (10 dln.). Verdere publicaties; o.a. Geseh. d. Klaviermusik (1899) ; heruitgaven van de werken van Scheidt,e.a. Seignettezout, kaliunmatriumtartraat, form.: COOK(CHOH)2COONa4H2O, doorschijnende kristallen, die bij verwarming eerst smelten en daarna ontleden onder verspreiding van een caramelachtigen reuk. S. wordt bereid door wijnsteenzuur met kalien natronloog te neutraliseeren. In de geneesk. gebruikt o.a. als zacht laxans en als bestanddeel van vsch. reagentia, o.a. Fehling’s proefvocht. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (51926). Billen. Selgnobos, Charles, Fransch geschiedschrijver. * 1864 te Lamastre (Ardèche). Sinds 1890 hoogleeraar te Parijs. S. is vooral bekend door zijn Introduction aux études historiques (in samenwerking met Ch. Langlois), die als handboek voor de methode der geschiedbeoefening zeer veel gebruikt is. Verdere werken: Le régime féodal en Bourgogne ; Hist. de la civilisation ; Hist. politique de I’Europe contemp. F. Sassen. Seiler, Friedrich, Duitsch taalkundige, gespecialiseerd in de studie van leen- en spreekwoorden. * 27 Juli 1861 te Polkritz, f 16 Maart 1927 te Wemigerode. Voorn, werken: Die Entwicklung der deutschen Kultur im Spiegel des deutschen Lehnworts (7 dln. 1895 vlg.); Das deutsche Sprichwort (1918); Deutsche Sprichwörterkunde (1921) ; Die Lehnsprichwörter (1923 vlg.). Baur. Seilles, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 3) in het Maasdal; opp. 849 ha, ca. 4 000 inw. Onderschrift ter verklaring van de plaat Seinwezen op de tegenoverliggende pagina. In den regel zal men slechts over één stel seinvlaggen beschikken. Om nu toch een lettervlag of cijferwimpel twee of meer keeren in eenzelfde sein te kunnen bezigen, heeft men de vervangwimpels (v.w.) ingevoerd (zie pl., 4e kolom). De le v.w. heeft dezelfde beteekenis als de le vlag (de bovenste) uit een sein, de 2e v.w. dezelfde als de 2e en de 3e v.w. dezelfde als de 3e vlag. Het codebericht uit het Intern. Seinboek A H H H ( = Homborsund, Noorwegen) seint men dus door in één groep onder elkaar te hijschen de A, de H, den 2en v.w. en den 3en v.w. Evenzoo seint men het getal 4444 door in één groep te hijschen: cijferwimpel 4, len v.w., 2en v.w. en 3en v.w. De spelseinen (zie pl., 4e kol. onderaan) dienen om namen, welke niet in het Intern. Seinboek voorkomen, te kunnen spellen. Daartoe beteekent spelsein nr. 1 : Ik ga spellen ; iedere volgende lettervlag stelt dus een letter voor van den te spellen naam. Spelsein nr. 2 duidt het einde van een naam aan, of een punt achter de beginletters er van. Verder geeft spelsein nr. 3 aan, dat het spellen is afgeloopen en dat eventueel volgende seinen weer code voorstellen. SEINWEZEN (SEINVLAGGEN) (vnl. Kath.); kalk- en steengroeven, zinkfabrieken landbouw. Oud kasteel, eertijds afhankelijk van Namen. Geteisterd in 1914. Seillière, Ernest Antoine, baron de, Fransch criticus, socioloog en moralist. * 1 Juli 1866 te Parijs. Zijn zeer uitgebreid werk getuigt van een breed Europeesch en diep-menschelijk perspectief. Voert steeds en overal een onverbiddelijken strijd tegen de Rousseauïstische vergoddelijking van mensch en natuur. Voorn, werken: La Philoaophie de I’lmpérialisme (4 dln.); Le Romantisme des Réalistes, Gustave Flaubert (1914); Les Gonoourt moralistes (1927); Marcel Fronst (1930); J. K. Huysmans (1931); Baudelaire (1931); Le Romantisme et Ia Politique, la Morale, la Religion (3 dln. 1923). —L i t.: René Gillouin, Une Nouvelle philosophie de Phistoire moderne et (-1921)- Wülemyns. Seinboek, > Code; Seinwezen (sub B). Seine, 1° (Lat. Scquana) derde rivier van Frankrijk (XI 96 D2-F3). Lengte van ca. 780 km, waarvan ca. 600 km bevaarbaar, stroomgebied ong. 80 000 km2. De S. ontspringt op het plateau de Langres op 470 m boven de zee en stroomt naar Parijs, naar het laagste deel van het bekken. Daarna doorbreekt zij de heuvelrijen, die haar van de zee scheiden. Watertoevoer is zeer regelmatig en wisselt te Parijs tusschen 176 en 300 m3/sec. Talrijke kanalen verbinden de S. met alle deelen van Frankrijk. Mt.: Barron, Les fleuves de France. La S. (21902). 2 Kleinste departement van Frankrijk (XI 64). Opp. 480 km2, ca. 6 millioen inw. Het dept. omvat de hoofdstad Parijs en vormt het laagste deel van het bekken van Parijs. Veel tuinbouw voor de verzorging van de stad. Zeer veelsoortige industrie. 3° Seine-Inférieure, Fr. dept. aan den mond van de Seine (XI 64 nr. 4). Opp. 6 342 km2, ruim 900 000 mw.; hoofdstad Rouaan. Zeer veel landbouw (tarwe, haver, suikerbieten, appels). Veel veeteelt. Veelsoortige industrie, vooral landbouwindustrieën. (1929)*': k°r*3er*'’ trance au Travail: Le Nord-Ouest 4 Seine-et-Marnc, Fr. dept. in het landschap Ile-de-France (XI 64 nr. 17). Opp. 6 931 km2, ruim 400 000 inw.; hoofdstad Melun. Veel landbouw, vooral in het landschap Brie, en veeteelt. Belangrijke industrieën: conserven, chocolade, bier, suiker, azijn, leer, papier, glas. 5° Scinc-et-Oisc, dept. in het Fr. landschap Ile-de-France (XI 64 nr. 18). Opp. 5 659 km2, ca. 1 366 000 inw.; hoofdstad Yersailles. Het dept. ligt rondom Parijs en is zeer vruchtbaar. Tarwe, haver, aardappels, suiker. Veel tuinbouw. Belangrijke schapenteelt. Industne: . _ Heere. c: • i . # üce /e. seimap, verbindingsmiddel voor het wisselen van dienst-teekens tusschen de gevechtsleiding en den verbindingsvlieger (infanterie U-seinlap) en tusschen de artillerie en de voor dit wapen werkende artillerievliegtuigen (artillerie U-seinlap). De s. bestaat uit een U-vormigen doek van lichtgele kleur; aan elk der deelen van de U zijn drie, van 1 t/m 9 genummerde, semarmen vastgenaaid, met behulp waarvan, door cijfercombinaties, volgens een code, berichten aan de vliegers kunnen worden geseind. Bij gunstige weersgesteldheid zijn de U-lap-seinen waarneembaar van 1 200 – 2 000 m hoogte. Vgl. nog > Berichtkoker (terrein), > Luchtwaamemingsstation. Zie figuur in kolom hiernaast. Kovvert . J-VUpptTi. sempistool, schietwerktuig voor het afvuren van seinpatronen (overdag zichtbaar tot ruim 3 km) en van -> berichtkokers uit vliegtuigen. Er worden seinen mee gegeven voor den > verbindingsdienst en verkenningsseinen. Wegens geheimhouding voor den vijand wisselen deze seinen steeds. Ook wordt er het optische > noodsein mee afgegeven, bestaande uit het aanhoudend afvuren van witte seinpatronen. Koppert. scmwezcn omvat het overbrengen van afgesproken zichtbare of hoorbare teekens, die betrekking hebben op het verkeer (verkeersseinen) of de berichtgeving (verbindings- of communicatieseinen). Men kent het laatste reeds bij primitieve volken (vuren in bergstreken, gongs, tam-tam van de negers). De oudere methoden: luiden van klokken of bellen, geven van hoomsignalen (brandwacht op stadstorens), licht-, vlag- en armseinen worden ook thans ten deele nog gebruikt, maar steeds meer verdrongen door de met electrischen stroom voort- of overgebrachte seinen (licht, telephonie, telegraphie) of de met electromagnetische golven werkende radio-telegraphie en radio-telephonie. In combinatie met letter- en cijfercodes, zoowel geheime als zgn. „open” codes (zie -> Code, sub 2°; Morse), vinden deze systemen, welke in den loop der jaren, onder invloed van het moderne vervoerwezen en de moderne oorlogstechniek, belangrijke wijzigingen ondergingen, meer of minder toepassing bij de onderscheidene seinwezens, die wij verdeelen in s. te land, te water en in de lucht. A) Het s. te land kent zoowel verkeersseinen als communicatieseinen. De eerste betreffen voor een deel de seinmiddelen en seinen ten behoeve van het verkeer langs de gewone kunstwegen (auto-, voertuigen-, rijwiel- en voetgangersverkeer), die men pleegt aan te duiden met den naam „verkeersteekens” (vsch. borden, armseinen, richtingaanwijzers, claxon- en belsignalen, stoplichten, sirenes van brandweerwagens enz.). Voor het overige hebben zij betrekking op het verkeer langs spoor- en tramwegen (zie ook > Spoorwegen), waarvoor een geheel afzonderlijke regeling geldt, die ook omvat een eigen verbindingsdienst. Het communicatie-s. te land omvat allereerst de gewone berichtgeving door middel van telegraaf, telephoon en radio-telegraphie. Wat de radio betreft, mag speciaal genoemd worden de niet zoo algemeen bekende, doch voor de zee- en luchtvaart zoo uiterst Infanterieseinlap. Schaal 1:170. De standen voor het seinen met de armen. belangrijke weerberichtendienst, waarbij dagelijks op bepaalde tijdstippen in alle deelen van de werelu door grond- en scheepsstations weerberichten in code-vorm worden uitgezonden. Zie ook > Meteorologie; Weerdienst. Verder ontmoeten wij hier het s. ten dienste van land- en zeemacht, dat uiteraard geheel afzonderlijk is georganiseerd. In hoofdzaak is dit een verbindingsseinwezen voor het overbrengen van berichten en bevelen. Zie hiervoor > Verbindingsdienst, ook > Lichtpistool, Lichttelephonie, Optische seinpost, Seinlap, Seinpistool, Sluiter. Ten slotte is er het s. ten dienste van de scheepvaart, waarbij in havens en langs kusten voor het geven van optische storm-, getij- en waterstandseinen posten zijn opgericht, die overdag werken met bollen, kegels, cylinders benevens speciale vlaggen en des nachts met witte en gekleurde lichten. B) Het s. te water kent eveneens verkeers- en communicatieseinen. Bij de sclieepvaart zijn de verkeersseinen ter zee internationaal geregeld en vervat in de „Bepalingen ter voorkoming van Aanvaringen op zee”. Voor de binnenvaart geldt hoofdzakelijk het zgn. Binnenaanvaringsreglement. Met behulp van lange en korte stooten op een stoomfluit, luchtfluit, sirene of misthoorn dan wel door seinen op de klok (bel) deelen naderende schepen elkaar mede, hetgeen ingevolge deze reglementen voorgeschreven is met het oog op veilig varen. Aan verbindingsseinen tusschen zeeschepen onderling en met de wal-seinstations ontstond reeds eeuwen geleden behoefte en heden ten dage gebruikt men hiervoor naast de meest moderne hulpmiddelen der techniek (radio-telegraphie en radio-telephonie) nog steeds vlaggen, licht-, geluid- en armseinen. Voor deze berichtenoverbrenging is met het oog op de noodzakelijkheid, dat schepen van allerlei nationaliteit met elkaar moeten kunnen communiceeren zonder eikaars taal te kennen een Internationaal Seinboek ontworpen, een lettercode, waarvan de beteekenissen voor alle zeevarende naties dezelfde zijn. Voor de hierbij gebezigde lettervlaggen, cijferwimpels, vervangwimpels en onderscheidingswimpels, zie de plaat Seinwezen (tegenover kolom 431 /432). Aan elke vlag of combinatie van twee, drie of vier vlaggen is in het codeboek een beteekenis toegekend. Het boek is zoowel ingericht voor den seingever als voor den seinontvanger. Ook met de Morselamp kan uit dit boek geseind worden. In plaats van met vlaggen worden de codeletters dan geseind door middel van korte en lange lichtschitteringen volgens het Morsestelsel. Op gelijke wijze kan ook gewerkt worden met geluidseinen (stoomfluit, enz.) of kan gebmik gemaakt worden van armseinen. Deze laatste kunnen gegeven worden met een verticalen paal, waaraan twee beweegbare aanwijzers, dan wel door een persoon, die met zijn armen de standen aangeeft, noodig om alle letters van het alphabet voor te stellen. Voor meerdere duidelijkheid pleegt men hierbij in iedere hand een vlag te houden (zie fig.). Gewoonlijk wordt hiermede, evenals met de Morselamp, verstaanbare taal geseind. Naast het voorgaande heeft men nog onderwaterkloksignalen, waarmede vnl. lichtschepen worden uitgerust, als een extra hulpmiddel om bij mist of slecht zicht hun aanwezigheid kenbaar te maken. C) Bij het s. in de lucht ten behoeve van vliegtuigen onderling en hun communicatie met de grond-en scheepsstations, valt ook te onderscheiden een gedeelte ten dienste van het verkeer en een gedeelte voor het wisselen van berichten. De verkeersvoorschriften zijn ten deele plaatselijk in verband met de uiteenloopende omstandigheden op en nabij de verschillende luchtvaartterreinen en ten deele internationaal ter bevordering van het veilig verkeer met luchtvaartuigen in in het algemeen. De laatste zijn te vinden in het zgn. Luchtverkeersreglement. Op watervliegtuigen kunnen ook nog van toepassing zijn de bepalingen van het Zeeen Binnenaanvaringsreglement. De berichtendienst omvat zoowel zichtbare seinen (zie ook > Seinlap) als verschillende systemen die met behulp van de radio konden worden ontwikkeld en waarbij ook het bij de scheepvaart gebruikte Internationale Seinboek gebezigd kan worden. Zie verder > Radio-dienst; Radiobaken; Radio-peiler; Luchtvaart. Kruisinga. Seip, Didrik Arup, Noorweegsch taalkundige, gespecialiseerd in de historische grammatica der Skandinaafsche talen. * 1884 te Hoböl. Hoogleeraar te Oslo. Baur. Voorn, werken: Laaneondstudier (1916 vlg.); Norsk sproghistorie (1920) ; Dansk og norsk i Norge (1921); Norge (1923) ; Norsk spraakhiatorie for tiden tel 1370 (1931); Trondhjems bynavn (1930). Tekstcritische uitg. van de werken van Ibsen, Wergeland en P. Dass. Seipel, Ignaz, Oostenrijksch socioloog en staatsman. * 19 Juli 1876 te Weenen, f 2 Aug. 1932 te Pernitz. Van nederige afkomst; tot priester gewijd in 1899, daarna prof. in de godgeleerdheid aan de universiteiten van Weenen en Salzburg, 1908- ’l7. Toen in Oct. 1918 zijn collega Lammasch kanselier werd, trad S. in het kabinet als minister van Sociale Voorzorg; volksvertegenwoordiger sedert Febr. 1919, weldra leider van de antimarxistische Christlich soziale Partei. Toen in 1922 de toestand van Oostenrijk haast hopeloos scheen, aarzelde hij niet het kanselierschap waar te nemen, 29 Mei, en redde met de hulp van den Volkenbond zijn land van financieelen ondergang (accoord van 4 Oct. 1922). Op 1 Juni 1924 werd hij het slachtoffer van een aanval en moest zijn ontslag indienen. Hij was echter weer kanselier van Oct. 1926 tot 3 April 1929. Toen trok hij zich uit het politieke leven terug. Hij overleed aan tuberculose. Zijn heele gedragslijn was doordrongen geweest van een intensen godsdienstzin, liefde, ascetisme, verdraagzaamheid en vaderlandsliefde, en hij wordt beschouwd als Oostenrijk’s grootste staatsman sedert Mettemich. Werken: Die Wirtschafts-ethischen Lehren der Kirchenvater (1907); Nationalitatsprincip und Staatsgedanke (1915); Nation u. Staat (1916); Reden in Osterreichu. anderwarts (1926); Der Kampf um die österr. Verfassung (1930); Der christlicke Staatsman 11931). —L i t.: Ger, Dr. I. S. (1923); B. Virk, Dr. I. S. (1923); Thormann, I. S., der europ. Staatsmann (1932). Cosemans. Mgr. I. Seipel. Seipgens, Emile Antoon Hubert, schrijver. * 16 Aug. 1837 te Roermond, f 26 Juni 1896 te Leiden. In 1874 studie aan de Göttinger universiteit, in meerdere plaatsen leeraar in het Duitsch. Schrijver van diverse tooneelstukken, novellen, een on voltooiden roman (Daniël) en liedjes in dialect. Navolger van Cremer. Zijn oudere werken zijn meest anti-clericaal. Werken: o.m. Uit Limburg. Novellen en Schetsen (1881) ; Langs Maas en Geul (1890). Verspreide stukken in : De Gids (zijn beroemdste novelle Jean, De Navorsehers etc.). L i t. : J. ten Brink, Gesch. der Noordned. Lett. (111 1889, 333); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2 VII, 503); Prinsen (in: Nw. Ned. biogr. Wbk. 111, 1159)- Vermeeren. Seïr, ■> Edom. Seisachthcia, » Solon. Seises, Los (Sp. de zessen), oorspr. zes, later tien dansende koorknapen van de kathedraal van Sevilla. Tijdens het octaaf van Sacramentsdag voeren deze knapen een religieus menuet op voor het hoogaltaar in Oud-Spaansche dracht onder begeleiding van zang en castagnetten. Met pauselijke toestemming mag deze spaarzame rest van een Katholieken cultusdans blijven bestaan, zoolang de costuums nog behouden zijn- Terlingen-Lücker. Seismische gebieden, Seismograaf, Seismogram, Seismologie, > Aardbevingen. Seismonastie, > Nastie. Seismophoon (k rii g s k.), eenvoudig electrisch luisterinstrument, met hetzelfde doel als de ■> geophoon. Het is echter minder gevoelig en nauwkeurig, maar het kan, door de electrische overbrenging, op een afstand bediend worden en daardoor ook worden geplaatst in met gas vergiftigde of op andere wijze gevaarlijke mijngangen. De s. bestaat uit een looden plaat, geïsoleerd geplaatst in een koperen doos. Tusschen loodplaat en koperen deksel bevinden zich twee koolstofschijven, waartusschen koolkorrels. Loodplaat en deksel zijn verbonden met de klemmen van een elementen-batterij. De trillingen in de loodplaat, welke geluiden veroorzaken, worden door een telefoon, welke in de stroomleiding geplaatst is, weergegeven. 11. Lohm&ijer. Scistan, sterke N. win d, die in den zomer, gedurende ca. 120 dagen, over de provincie Seistan, in O. Perzië, waait. Seizing (scheepsterm), touw of band (platting), waarmede zeilen worden vastgemaakt (beslagen) aan het daarvoor bestemde rondhout, of waarmede een zeil gereefd wordt. Scizoenerediet is een -> crediet ter financiering van een seizoenbehoefte, bijv. in den landbouw. Scjm (Poolsch, = bijeenkomst), naam, waarmede vroeger de Poolsche landdag, thans de Poolsche Tweede Kamer wordt aangeduid. -> Polen (sub I G). Sckar, kampong aan de gelijknamige baai op de Zuidkust van de Mac Cluer-golf, Nieuw-Guinea (Ned.-Indië). Seki, > Batjan (3°). Sckondi, kustplaats in de Eng. kolonie Goudkust (I 536 04); ong. 17 000 inw.; spoorlijn naar Koemassi. Sektarisme, de psychologische gesteldheid, die ten gronde ligt aan het sektenwezen. Veronderstelt extremistische ideeën, welke met groote koppigheid verdedigd worden. Zie > Sekte. Sekte (<( Lat. sequi = volgen, iemands partij aanhangen) bedoelt een school of een partij, die andere gedachten wil verdedigen dan de gangbare opinies. In de gewone beteekenis wordt s. meestal toegepast op groepeeringen van religieuzen aard, die, tegen de aanvaarde leer der religieuze gemeenschap in, nieuwe of uiterste ideeën verdedigen en hun volgelingen in aparte groepeeringen vereenigen. Doorgaans verdedigen de s. te strenge en onverdraagzame opvattingen; ze interpreteeren de H. Schrift op een willekeurige manier en leggen veel proselytisme aan den dag. Er bestaan talrijke s. in de Prot. en Orthod. Kerken. Zie > Sektarisme. Valvekens, Sela (Selah?), Hebr. woord, een pauze aangevend bij den zang. Sela, jongste zoon van Juda, kleinzoon van Jacob. Seladon, Chineesch aardewerk, dat sedert de Soengperiode (960-1279) in de provincie Tsje-kiang vervaardigd werd. Het is meestal gecraqueleerd en kenmerkt zich door zijn groene glazuur. Selaginella, een ongelijksporig wolfsklauwachtig plantengeslacht van de fam. der Selaginellaceeën; komt met meer dan 600 soorten over de geheele aarde voor, meestal in dichte loofbosschen in de tropen. In Europa komen slechts 4 soorten voor, waarvan 2 in de Alpen, nl. S. helvetica en selaginoides. Gekweekt worden vsch. soorten, die tot 1 m hoog kunnen worden, bijv. S. caulescens uit Z. Azië. Lagere soorten dienen als opvulling voor bloemenmanden: vandaar de naam bloemistenmos. Bouman. Seland, Hans, Noorweegsch schrijver van volksromans in > Landsmaal; anti-naturalist en anti-decadent, van de richting der humoristische > Heimatkunst. * 5 Maart 1867 te Nes. Voorn, werken: Andror (1898); Eikeli (1900); Bydefolk (1907) ; Gard og grunn (1919); Nye Skjemtesogor (1923); Eventyret, ei utvandrarsaga (1926); Aar og dagar (autobiogr. 1930). Selange, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 E 4). Opp. 734 ha; ca. 700 inw. (vnl. Kath.). Leemen zandgrond. Riv.: de Eisch. Selangor, een staat op het schiereiland Malaka, onder Britsche bescherming (X 224 17). S. behoort tot de Federated Malay States (•>- Maleische Staten). Opp. ca. 8 600 km2, met ca. 400 000 inw. (Chineezen, Britsch-Indiërs en Maleiers). Producten: tin, bruinkool, rubber, copra. Hoofdstad Koeala Loempoer. Selaroe, Zuidelijkste eiland der Tanimbar-srocp (XVII 816 C 3). Selas-licht, gasgloeilicht met groot nuttig effect, verkregen door gebruik te maken van een gasluchtmengsel in de verhouding 1:1 of 1 : 1,6 onder druk van 250-800 mm. Srlbdritt, > Anna-Selbdritt. Sclby, marktstad in Yorkshire, Engeland, aan de rivier de Ouse. Ca. 10 000 inw. Benedictijner abdijkerk, door Willem den Veroveraar in 1068 gesticht, nog grootendeels intact; alleen het vlakke houten plafond van het basilicale schip werd door brand vernield en in 1906 vernieuwd. Selderie, plant van de fam. der schennbloemigen, die in vsch. variëteiten als groente en als toekraid wordt gebruikt, o.a. als knolselderie, als bleekselderie, waarbij zich de bladstelen en -nerven kloek ontwikkelen en die, hetzij in kunstmatigen, hetzij in natuurlijken gebleekten toestand als groente in België en N. Amerika populair is, en ten slotte als struik- of snijselderie, van welke men het blad aan sommige gerechten toevoegt. Rietsema. Seldzjoeken. Terwijl in het Westen de Mohammedanen zich onder leiding der Fatimiden losmaakten van het > Abbasiden-kalÖaat, kreeg dit laatste in de Arabisch-Perzische -wereld met een nieuw element te doen, nl. de Turken, onder wie de stam der S. het meest agressieve element vormde. Ze behoorden tot de Oeral-Altaïsche volkeren, en traden in het kaliefenrijk eerst als huurlingen op onder kalief >AI Moetasim. Zoo werden ze ca. 840 heer in Bagdad. Hierop volgde een ware volksverhuizing van Turken, die in het Kaliefenrijk Mohammedaan werden. Zij stonden echter innerlijk vrij scherp tegenover de Arabisch-Perzische cultuur en stichtten spoedig hun eigen staatjes in het kaliefenrijk. De S. overmeesterden de reeds ontstane half of geheel zelfstandige vorsten; ze wisten de waardigheid van amir-al-oemara’ te verkrijgen (936) enlieten aan den kalief slechts zijn geestelijk ambt. De krijgshaftigheid van dit ongetemde volk, mét het innerlijke verval van het Byzantijnsche rijk, schiep de gunstige gelegenheid tot een overwinning van den Islam op het Christendom, zooals sinds het eerste optreden der Arabieren niet meer was voorgekomen. Deze aanval gaf aanleiding tot den eersten kruistocht. Daarbij kwam het den Europ. ridders goed van pas, dat de Turksche volksverhuizing in Syrië en Palestina op de macht der Fatimiden was gestooten. Evenals in de Oudheid werden genoemde streken nu het slagveld tusschen de twee aan elkaar grenzende machten. Zoo viel de Islam, afgezien van kleinere afscheuringen, in twee, ook godsdienstig onderscheiden groepen uiteen, wier onderlinge vijandschap het niet tot een gemeenschappelijk optreden tegen de Christenen kon brengen. Vgl. -> Alp Arslan, Togroel Beg. Li t. : Léon Cahun, Introd. a l’hist. de I’Asie : Turcs et Mongola, des Originea è, 1405 (1896). Slootmans. Selé, Sraat, zeeëngte tusschen de Westkust van den Vogelkop van Nieuw-Guinea en het eiland Salawati (XVII 816 C 2); 70 km lang en zeer verschillend van breedte. Selccted Area (sterrenkunde). De Ned. sterrenkundige prof. J. C. Kapteyn stelde in 1906 voor, op 206 regelmatig over den hemel verspreide kleine gebieden (area’s) intensieve studie te maken van zwakke sterren, wat helderheid, spectrum, beweging enz. betreft. Zoo zou men in enkele tientallen jaren een globaal overzicht krijgen over den geheelen sterrenhemel en daardoor een inzicht kunnen krijgen in den bouw van het sterrenstelsel, wat anders door de enorme hoeveelheid sterren misschien eeuwen had gekost. Buiten dit zgn. systematische plan is er nog een speciaal plan dat de studie van bijz. gebieden moet bevorderen, als streken, die zeer rijk of zeer arm aan sterren zijn, enz. Dit plan omvat 46 area’s. Aan het „Plan of Selected Area’s” wordt over de geheele astronomische wereld gewerkt en vsch. onderdeelen zijn voltooid. Het staat tegenw. onder toezicht van Commissie 32 der Internat. Astron. Unie onder voorzitterschap van prof. dr. P. J. van Rhijn te Groningen. p. Bruna. Selectie, 1° (biologie) -> Darwinisme; Lamarckisme; Selectiemesterijen. 2° (Psychotechniek) S. beoogt het uitzoeken van personen, die voor bepaalde beroepen door hun aanleg geschikt zijn. De psychotechniek tracht met behulp van proeven de geschiktheid te bepalen. Wanneer deze geschiktheid afhankelijk is van een of enkele meer oppervlakkige soms lichamelijke functies, dan is een goede s. mogelijk gebleken. Bij een meer gecompliceerde psychische gesteldheid blijken de psyoho-technisohe keuringen nog niet in alle opzichten te voldoen. Het voordeel van deze selectiemethode is in ieder geval, dat de aangeboren eigenschappen als maatstaf worden gekozen en derhalve de invloed der oefening zooveel mogelijk wordt geëlimineerd, de Quay. 3° (Ö n d e r w ij s) Hoe de adspiranten voor middelb. en voorbereidend hooger onderwijs uit te zoeken uit de leerlingen der lagere school, ziedaar het selectieprobleem, dat men eertijds in Ned. meende te kunnen oplossen met het afnemen van toelatingsexamens; toen een poos door zich te verlaten op de geschiktheidsverklaring van lagere-schoolboofden; eindelijk door toch maar weer tot het admissie-exaraen terug te keeren, dat intusschen even slecht voldoet als vroeger: telkens blijkt, dat met succes klaar gestoomde leerlingen het onderwijs op gymn. etc. tóch niet kunnen volgen. Daarom willen sommigen, o.a. prof. Kohnstamm c.s., het examen vervangen door tests, die dan meer de intelligentie dan de parate kennis zullen moeten vaststellen. Sommigen verwachten alleen heil van een brugklasse, ook wel als schakelklasse aangeduid, staande tusschen lager en middelb. onderwijs in, maar liefst verbonden aan de middelb. of voorbereidend hoogere school, waarin de adspiranten een jaar lang op hun capaciteiten kunnen worden getoetst, terwijl de geschikten zich alvast met de werkwijze en leermethode van het verder onderwijs vertrouwd maken. Vgl. nog Aansluitingsprobleem. L i t.: zie > Aansluitingsprobleem. Verder : Rapport uitgebracht door de commissie ter bestudeering v. d. wett. regeling v. h. V. H. en het M. 0., ingesteld door de Kath. Organisatie v. h. V. H. en M.O. (1932). Rombouts. Selectiemcsterijen in Ned. Ten gevolge van het niet kunnen concurreeren op de Eng. markt met baconvarkens of zouters werd in 1930 besloten, in navolging van wat reeds lang in Denemarken geschiedde, een Commissie van toezicht op de s. in te stellen van rijkswege, welke s. in vsch. provincies werden ingericht door de stamboekvereenigingen met rijkssubsidie. Het doel der s. is door middel van proefmestingen en een beoordeeling van slachting en bereiding te komen tot een selectie naar prestatie. De selectie geschiedt aldus; uit toornen van ingeschreven fokzeugen en geregistreerde vaders worden een viertal biggen, liefst twee zeugjes en twee gecastreerde beertjes, ingezonden naar de s., waar zij volgens een vast voorgeschreven voedermethode worden gemest tot bacongewicht. Het resultaat van de grneisnelheid en het gebruikte voedsel in totaal en per dag wordt genoteerd. Na slachting worden de varkens geclassificeerd naar type en kwaliteit van het geslachte product. Op grond van de resultaten der s. kan een zeug het praedicaat sterzeug, de beer premiebeer of elitebeer ontvangen. Verheij. Selectietheorie, > Darwinisme; Lamarckisme. Selectieve reflectie, absorptie, doorlating (natuur k.). Sel. reflectie is de terugkaatsing van het licht, waarbij een sterke kleurafhankelijkheid optreedt. Zoo ontstaan de kleuren van de voorwerpen in onze omgeving, doordat het sterkste die kleur wordt teruggekaatst uit het invallende licht, die men als kleur van het voorwerp waarneemt. Een ander gedeelte van het licht wordt geabsorbeerd, zoodat ook de absorptie selectief is. Bij gekleurde glazen treedt selectieve absorptie en, daarmee gepaard, selectieve doorlating op. W. Dekkers. Selcctievraagstuk, > Selectie. Selectiviteit (radio-teohniek), de eigenschap van een ontvangtoestel om uit meerdere golven door afstemmen de gewenschte uit te zeven. Doordat in de laatste jaren het aantal en de sterkte der zenders steeds grooter werden, is het vraagstuk der s. voortdurend belangrijker geworden. Te kleine s. geeft storing door naastliggende zenders, te groote s. veroorzaakt, door verzwakking van de hooge tonen, een holle weergave. Een behoorlijke „selectie” onder diverse trillingen wordt vooral bereikt door -> bandfilters. Bij toestellen met variabele bandbreedte is de s. nog naar wensch in te stellen. v. Gils. Seleen of selenium, chemisch element, teeken Se, in eigenschappen tusschen metalen en niet-metalen instaande; atoomgewicht 78,96, rangnummer 34, in de zesde kolom van het > periodiek systeem thuis hoorende, met zwavel en telluur een natuurlijke familie vormend. S. komt voor in sommige zeldzame mineralen, zooals clausthaliet (seleenlood,, berzelianiet (seleenkoper). Het meeste s. wordt intusschen gewonnen als bijproduct van de zwavelzuurfabricage, wanneer er seleen-houdende ertsen geroost worden. Aldus werd het ook ontdekt door Berzelius (1817); hij noemde het naar de maan (Gr. selènè), zooals het verwante telluur naar de aarde genoemd was. Het s. komt in tenminste vijf modificaties voor. Twee ervan vormen roode monokliene kristallen, twee andere grijze rhombische, de vijfde is de onderkoelde vloeistof. Deze laatste is zwart en lijkt ook verder, vooral bij verwarming, op pik. Bij verhitting op ca. 180° C gaan alle modificaties over in een der grauwe metallische, welke dan bij 217° C smelt. Kookpunt 618° C. Soortelijk gewicht al naar de modificatie 4,26-4,80. De twee grijze modificaties geleiden de eleotriciteit, welke eigenschap echter sterk afhangt van allerlei omstandigheden, bijv. ook van de belichting. Hiervan wordt partij getrokken in de -> seleniumcel. Verdere toepassing vindt s. voor het kleuren van glas. In chemisch gedrag komt s. geheel overeen met zwavel; het vormt seleniden, selenieten en selenaten, waarin het resp. 2-, 4- en 6-waardig is. Zernike. Selene (Gr. my t h.), de maangodin. Zij beminde Endymion (> Maanmythologie). In de kunst werd zij vaak voorgesteld. Zij rijdt dan op een wagen of zit te paard. Seiencja, rivier in Midden-Azië, ca. 1 200 km lang. De S. ontspringt op het Changaigebergte, valt in het Baikalmeer en verlaat dit weer als Angara, die in de Jenissei valt. Belangrijke scheepvaart. Seleniumcel (natuur k.). Het metaal > seleen heeft een ohmschen weerstand, waarvan de grootte afhangt van het feit, of er al dan niet straling op de stof valt (Hittorf, 1862). Op grond van experimenten neemt de theorie aan, dat door de stralingsenergie electronen worden vrijgemaakt, waardoor het geleidingsvermogen toe-, de weerstand afneemt (inwendig photo-electrisch effect). Deze weerstandsverandering wordt o.a. toegepast bij de s., in principe bestaande uit twee electroden, waartusschen een dunne laag seleen. Zoo’n cel kan voor dezelfde doeleinden gebruikt worden als een > photocel, echter vertoont ze eenige nadeelen als een zekere traagheid, nawerkingsverschijnselen en het ontbreken van een strenge evenredigheid tusschen lichtsterkte en weerstandsverandering. Deze kunnen echter grootendeels opgeheven worden, terwijl de s. dan een hooge gevoeligheid kan bereiken (circa 0,05 ampère/ lumen). Rekveld. Selcniumeleetrode, electrode bestaande uit > seleen, dat zich in de zgn. grijze of metallische modificatie bevindt. De s. vindt toepassing in het > Becquereleffect. Sclenocjraphie of maanbeschrijving, de kennis van het maanoppervlak. > Maan. Seler, Edua r d, Duitsch volkenkundige. * 5 Dec. 1849 te Crossen a. d. Oder, f 23 Nov. 1922 te Berlijn. Bestudeerde de oud-Amerikaansche beschavingen en wist veel nieuw licht over de Mexic. en Middel-Amerik. culturen te verspreiden. De resultaten van dit langdurig onderzoek zijn neergelegd in: Gesammelte Abhandlungen zur amerik. Sprach- und Altertumskunde (5 dln. 1902-’23). v. Vellhoven. Seleucia, 1° stad in I s au r i ë (KI. Azië), bisschops- en waarsch. metropolitaanzetel sinds de 4e eeuw. Hier werd in 369 een synode gehouden voor het Oosten, tegelijk met die van -> Rimini voor het Westen. Door verdeeldheid kwam weinig tot stand, maar de bisschoppen werden daarna door keizer Constantius gedwongen de 4e Sirmische formule te onderteekenen. Frames. Lit.: Hefele-Leclercq, Hist. d. Coneiles (I 1907). 2° Seleucia-Ctcsiphon, dubbelstad aan de figris in Babylonië. Nadat Seleucia in de 2e e. tweemaal verwoest was, werd aan den anderen oever van de Tigris Ctesiphon gebouwd. Sinds 410 voerde de bisschop den titel van groot-metropoliet of katholikos en hij werd weldra beschouwd als het opperhoofd der Kerk in Perzië. Practisch werd S. onafhankelijk van het patriarchaat van Antiochië. Franses. Seleucidischc aera, -> Tijdrekening. Seleucieden, Klein-Aziatische dynastie, door Seleucus I Nicator, veldheer van Alexander den Grooten, na diens dood gesticht (> Diadochen) en geacht te beginnen met zijn terugkeer naar Babylon (312). Bij zijn dood (281 vermoord door Ptolemaeus) had hij geheel Alexanders rijk behalve Egypte in zijn macht (zie krt. t/o kol. 746 in dl. 1). Onder zijn zoon Antiochus I (324-262) en diens opvolgers scheidden zich herhaaldelijk deelen van het rijk af. Antiochus de Grootc (223-187) herwon een groot gedeelte ervan, doch moest Klein-Azië aan de Romeinen laten. Na hem raakte het uit zooveel heterogene volken samengestelde S.-rijk, waarboven een krachtig heerscher ontbrak, steeds verder in verval; de gesch. der dynastie wordt één verhaal van onderlingen strijd om de opvolging. Antiochus XIII (69-66), op wien Pompeius Syrië veroverde, kan als de laatste S. beschouwd worden. Zoetmulder. Li t. : B. Bevan, House of Seleucus (1902). Selïactorof wagenspinner (textiel), zelfspinnende mulemachine, fijnspinmaohine. Het is een automatisch werkende spinmachine. Als voornaamste onderdeelen zijn te noemen het vaststaande geraamte, voor opname van het voorgaren, en de wagen, waarop de spillen zijn aangebracht. Op deze spillen wordt het gerekte en gedraaide garen gewonden. De afzonderlijke arbeidsperioden van den s. zijn: uitrijden van den wagen, waarbij rekken en draaien van het garen; het opwinden van liet garen bij het inrijden van den wagen. De voornaamste verbeteringen aan de machine waren het aanbrengen van het kwadrant en de vormschoenen (door Roberts in 1830), waardoor een volkomen automatische werking van de machine verkregen werd, zoodat ze met recht zelfspinner of selfactor genoemd werd. Handels. Selfgovernment, > Zelfbestuur. Scllmadcman (Eng.) = man, die zichzelf ge- maakt heeft (wat hij is, kan of weet). Ca. 1847 komt de uitdrukking op in de Ver. Staten; oorspronkelijke omschrijving: die zichzelf helpt. Seligman, Edwin Robert Anders o n, economist. * 25 April 1861 te New-York. Prof. aan de Columbia-univ. te New-York. Hoofdwerk: Principles of Economica (121929). Selim I, sultan van T u r k ij e (1612-’2O), zoon van Bajezid 11. * 1467, -j- 20 September 1620. Veroverde Syrië en Egypte op de Mameloeken en bedreigde reeds Rhodüs. Soleiman de Groote was zijn eenige zoon. Selim 11, sultan van Turkije (1666-’74), zoon van Soleiman den Grooten. * 1624 te Magnesia, f 12 Dec. 1674 te Konstantinopel. Liet de regeering geheel over aan zijn grootvizier Mohammed Sokoli, veroverde in 1670 Cyprus. De groote nederlaag bij > Lepanto (1571) werd nog geen werkelijke verzwakking van het Turksche Rijk te land. Voor de moskee van S. te Adrianopel zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 289 in dl. XIV. v. Gorkom. Selim 111, sultan van Turk ij e (1789-1807), zoon van Moestafa 111. * 24 Dec. 1761 te Konstantinopel, f 28 Juli 1808 aldaar. Volgde zijn oom Abdoel Hamid 1 op. Door Bonaparte’s expeditie naar Egypte werd hij gedwongen deel te nemen aan de tweede coalitie tegen Frankrijk. In 1802 sloot hij vrede met Frankrijk en begon daarna zijn rijk te hervormen onder invloed van den Franschen gezant Sebastiani. Zijn militaire veranderingen brachten de Janitsaren in opstand en den sultan zelf ten val. v. Gorkom. Sclinus, Dorische kolonie in 628 v. Chr. op West-Sicilië gesticht; bloeiende stad, totdat 409-’OB v. Chr. de Carthager Hannibal Gigon haar veroverde en plunderde; daarna wederom korte herbloei tot den len Punischen oorlog. Van de zes Antieke tempels zijn vooral te vermelden de groote Apollo-tempel van 64 x 113 m, en de oudste stadstempel, toegewijd aan Apollo en Heracles, waarvan het tegenw. museum te Palermo een drietal merkwaardige archaïsche metopenreliëfs bezit. W. Vermeulen. L i t.: Hulot-Fougères, Selinonte, la ville etc. (1910). Scikirk, 1° graafschap in Zuid-Schotland (XII 613, nr. 67). Opp. 691 km2, ca. 23 000 inw. Grootendeels heidegrond met schapenteelt. 2° Hoofdstad van het gelijknamige graafschap (XII 464 E 4). Ca. 6 000 inw. Textielfabrieken. Sella, tweede vrouw van > Lamech, moeder van Tubalcain en Noema (Gen. 4.19). Sclla curuiis (Lat., = wagenstoel), ivoren vouwstoel, zonder rag of armleuningen, die in het Oude Rome de ambtszetel was, dien de magistratus cum imperio in de senaatszittingen gebruikten. Sellaio, Jacopo del, schilder. * 1441 te Florence, f 1493 aldaar. Leerling van fra Filippo Lippi, maar vooral beïnvloed door Botticelli. Men kent vele Madonna’s (meest > tondo’s) van hem, die hem als een verdienstelijken navolger doen kennen. L i t.: v. Marle, Developm. ital. school of painting (XTI 1931). Sclla turcica, > Turksch zadel. Sellingen, dorp in de Groningsche gem. > Vlachtwedde (XII 448 E 4). Sellum, zoon van Jabes en 15e koning van Israël, moordde het koningshuis van Jehu uit en werd zelf gedood door Manahem (4 Reg. 15.10). Sclmon, een berg, genoemd in Ps. 67 (68).16. Volgens velen is deze berg identiek met den > Hau- ran, het Asalmanusgebergte van Ptolemaeus; volgens anderen lag hij nabij Sichem (Jud. 9.48). Seloignes, gem. in den Z. hoek van de prov. Henegouwen (zie bijkaart op de kaart t/o kol. 176 in dl. XIII); opp. 1 450 ha, ca. 1100 inw. (vnl. Kath.); steengroeven, landbouw, veeteelt, bosschen. Rivier: de Oise; kerk uit de 18e eeuw; oude kapel van O.L.V. del Pilar; eertijds afhankelijk van Chimay. 17. Asbroeek. Selskip üor FryskeTacl en Skriftenkennisse, kortweg het „Aid Selskip”, in 1844 gesticht door T. R. > Dijkstra, H. S. -> Sytstra e.a.; het bekleedde en bekleedt nog een belangrijke plaats in de Friesche beweging. Taal is hier meer doel dan middel. Het Selskip bevorderde het spreken, lezen, schrijven en zingen van het Friesch, moedigde het Friesch tooneel aan, gaf begin 1900 den stoot tot het onderwijs in de „memmetael”, met name op de lagere scholen. Het eerste periodiek was „Iduna” (1848-1870; gesticht 1846), vervolgens „Forjit My Net” (1870-1916), verder 1917-’22 en 1926-heden „Fryslan”; 1850-1916 verscheen het jaarboekje „Swanneblommen” (eerst volgde men de lastige zgn. Iduna-spelling; sedert 1879 is er meer eenheid op dit gebied). Zie verder > Friesche Beweging en ■> Jong-Friesche Beweging. van der Meer. Sclwerd, 1° naam van twee gehuchten in de Gron. gemeenten Noorddijk en Oldehove. 2° Voormalige landstreek ten N. der stad Groningen. Selwerdcrdiepje, overblijfsel van de oude Hunze ten N. van de stad Groningen. Selzate, > Zelzate. Som, oudste zoon van Noë, bijzonder door God gezegend, tiende voorvader van Abraham (Gen. 11.10) en stamvader der Semiotische volkeren. Semantiek, ■> Semasiologie. Semantron (Gr., ook: sèmantèrion, <( sèma = toeken), een plank van hard en gaaf hout, waarop met een hamer geslagen wordt ter bijeenroeping van geloovigen of monniken. In het Westen meestal tabula genoemd, doch hier is het bijna geheel vervangen door schellen en klokken en leeft nog slechts voort in den > klepper en den ratel. In het Oosten werd het (ook wel hagia xula = heilig hout, genoemd) slechts ten deele vervangen; groote klokken bleven daar onbekend, en ook de kleine werden onder de Turksche heerschappij verboden. Kleinere s. worden op den linkerarm gedragen, groote (vnl. in de kloosters) in „torens” opgehangen. Lauwerse. Semaoc, eilandje in de baai van Koepang (Timor, Ned.-Indië, 10°15'N., 123°25'0.), residentie van den radja van Koepang. Ca. 2 000 zielen. Er zijn zwavelbronnen en moddervulkanen. Semaocn, strijdbaar Javaansch communist, voor het eerst op den voorgrond gekomen als voorzitter van de afd. Semarang der > Sarèkat Islam, omstreeks 1917, en weldra een van de meest radicale leden dier partij. Als helper van Sneevliet organisator der communistische beweging in Ned.-Indië. In 1923 gearresteerd, naar ïimor verbannen, doch vrijgelaten om uit Indië te verdwijnen. Sindsdien in dienst van het Moskousche communisme. Was een tijd lang lid van het praesidium van de Liga tegen koloniale onderdrukking, en hielp het bondgenootschap tot stand brengen tusschen het communisme en de Perhimpoenan Indonesia. Berg. Semarang, 1° afdeeling (residentie) van de prov. Midden-Java. Opp. 6 409 km2 (hiervan 179 773 ha droge en 184 887 ha natte sawahvelden); 2 011 616 inw. (eind 1930), w.o. 17 965 Eur., 40 651 Chin. en 2 979 andere Vreemde Oosterl. Bevolking: Javaansch; taal Javaansch. S. bestaat in het N. uit een vruchtbare vlakte (irrigatiewerken), in het Z. uit heuvel- en bergland. Hoofdculturen: rijst en suiker. 2° Regentschap van de gelijknamige afd.; opp. 1 279 km2, 701 175 inw. (eind 1930), w.o. 16 626 Eur., 31 652 Chin. en 2 581 andere Vreemde Oosterl. 3° Hoofdplaats van de prov. Midden-Java, en van de afd., regentschap en district S. (XIV 496 F 2-3); 217 796 inw. (eind 1930), w.o. 12 687 Eur., 27 423 Chin. en 2 329 andere Vreemde Oosterl. S. is de derde stad van Java, reeds twee eeuwen zoowel administratief als economisch de hoofdstad van Midden-Java (in- en uitvoer grootendeels via S.). Toch wordt het laden en lossen van goederen, dat wegens het ondiepe kustwater door prauwen geschiedt, soms ernstig bemoeilijkt door den West-Moesson, een zeehaven voor S. is derhalve al een oude wensch. S. bestaat practisch uit twee deelen: benedenstad en bovenstad. De eerste is zeer ruim gebouwd. Alle bureau’s van overheidsdiensten, alsmede handelskantoren, kazernes, winkels, de meeste hotels en ook scholen en kerken zijn daar gevestigd. Ze is zeer warm en tot voor kort ongezond [in 1906 was het sterftecijfer nog 101/2%; thans (1937) 3%, vooral door verbeterde drinkwatervoorziening, volkshuisvesting, reinigingsdienst en bestrijding van besmettelijke ziekten]. De bovenstad Nieuw-Tjandi is een ideale woonstad; huizen in villatrant met tuinen. Voor de Inh. bevolking zijn in deze omgeving hygiënische woonwijken (kampongs) aangelegd. Toch wonen de meeste Inheemschen en Vreemde Oosterl. in de benedenstad. S. is zetel van den gouverneur en van den raad der prov. Midden-Java. De gemeenteraad is voorgezeten door een burgemeester. Treinverbinding met Jogjakarta, Soerabaja, Cheribon en Batavia. Vele onderwijsinstellingen, o.a. een H.B.S. Uit K a tb. oogpunt is S. mede zeer belangrijk. In 1808 werd er de tweede kerkelijke statie van Java gevestigd. Vanaf 1824 werd kerk gehouden in een eigen huis. In 1870 vestigden zich de Franciscanessen van Heijthuisen te S. De nieuwe kerk werd in 1876 ingewijd. Vooral de laatste kwart eeuw groeide het Kath. leven te S. sterk. Er zijn thans vier Kath. kerken, drie bediend door de Jezuïeten en één door de missionarissen van de H. Familie; verder de vlg. Kath. inrichtingen: Elisahethziekenhuis, een weeshuis (gesticht in 1809), eenige Mulo-scholen, meerdere Èur. scholen, Holl.-Inl., Holl.-Chin. e.a. scholen, opleidingen en cursussen. Vele vereenigingen op godsd., charitatief, sociaal en politiek gebied. kit.: Encyclop. v. N.I. ; Ver. voor locale belangen, 25 jaren decentralisatie in N.I. (1905-’3O) ; Handelsvereen. S., jaarverslag 1935 ; Ind. verslag (II 1936); Gemeente Semarang 1906-'3l (jubileum-uitg.) ; Jaarb. 1937 (Uitg. v. h. Centr. Missiebureau te Batavia): J. H. v. d. Velden, De R.K. Missie in N.I. 1808-1908 (1908). BroJcx. Semasiologie of beteekenisleer, ook: semantiek Gr. semainein = door een teeken meedeelen), de wetenschap, die zich bezighoudt met de beteekenisontwikkeling in de taal, de oorzaken der > beteekenisverandering zoekt en wetten daarvan tracht op te stellen. Vooral door de psychologische richting in de taalwetenschap trekt de s. steeds meer belangstelling. v. Marremjk. Sembah (Maleisch, Javaansch, Soendaasch, enz.), onderdanige groet, waarbij de tegen elkaar gelegde handen met de duimen tegen het neustopje en de wijsvingers voor het voorhoofd worden gebracht. Totale invoer 447 Semasiologie 2 011 616 inw. (eind 1930), w.o. 17 965 Eur., 40 651 Chin. en 2 979 andere Vreemde Oosterl. Bevolking Javaansch; taal Javaansch. S. bestaat in het N. ui; een vruchtbare vlakte (irrigatiewerken), in het Z. uit heuvel- en bergland. Hoofdculturen: rijst en suiker 2° Regentschap van de gelijknamige afd. opp. 1 279 km2, 701 175 inw. (eind 1930), w.o. 16 626 Eur., 31 652 Chin. en 2 581 andere Vreemde Oosterl 3° Hoofdplaats van de prov. Midden-Java, en van de afd., regentschap en district S. (XIV 496 F 2-3); 217 796 inw. (eind 1930), w.o. 12 687 Eur., 27 423 Chin. en 2 329 andere Vreemde Oosterl. S. is de derde stad van Java, reeds twee eeuwen zoowel administratief als economisch de hoofdstad van Midden-Java (in- en uitvoer grootendeels via S.). Toch wordt het laden en lossen van goederen, dat wegens het ondiepe kustwater door prauwen geschiedt, soms ernstig bemoeilijkt door den West-Moesson, een zeehaven voor S. is derhalve al een oude wensch. Totale invoer Bruto-gewicht Waarde Jaar In tons van 1 000 kg In % v. d. inv. v. Java en Mad. In 1 000- tallen gld. In % v. d. inv. v. Java enMad. 1929 1930 1934 1936 346.715 291.394 147.374 133.949 17,44 17,63 17,59 16,16 123.459 104.073 36.793 31.922 17,62 18,92 19,42 •18,01 Sembahjang, eigenlijk > sembah voor God, de verplichte Mohamm. godsdienstoefening op vastgestelde tijden, vijf maal per dag en bij bijzondere gelegenheden. > Salat. Semei, zoon van Gera, verwant aan het huis van Saul, vervloekte David op diens vlucht voor Absolom; op last van Salomon gedood (2 Reg.16.6 en 3 Re?. 2.8-9 en 2.36). Totale uitvoer Semeiographie (Gr., = teekenschrift), in de muziek gebruikt voor: notenschrift. 447 Semasiologie 2 011 616 inw. (eind 1930), w.o. 17 965 Eur., 40 651 Chin. en 2 979 andere Vreemde Oosterl. Bevolking: Javaansch; taal Javaansch. S. bestaat in het N. uit een vruchtbare vlakte (irrigatiewerken), in het Z. uit heuvel- en bergland. Hoofdculturen: rijst en suiker. 2° Regentschap van de gelijknamige afd.; opp. 1 279 km2, 701 175 inw. (eind 1930), w.o. 16 626 Eur., 31 652 Chin. en 2 581 andere Vreemde Oosterl. 3° Hoofdplaats van de prov. Midden-Java, en van de afd., regentschap en district S. (XIV 496 F 2-3); 217 796 inw. (eind 1930), w.o. 12 687 Eur., 27 423 Chin. en 2 329 andere Vreemde Oosterl. S. is de derde stad van Java, reeds twee eeuwen zoowel administratief als economisch de hoofdstad van Midden-Java (in- en uitvoer grootendeels via S.). Toch wordt het laden en lossen van goederen, dat wegens het ondiepe kustwater door prauwen geschiedt, soms ernstig bemoeilijkt door den West-Moesson, een zeehaven voor S. is derhalve al een oude wensch. Totale invoer Bruto-gewicht Waarde Jaar In tons van 1 000 kg In % v. d. inv. v. Java en Mad. In 1000- tallen gld. In % v. d. inv. v. Java enMad. 1929 1930 1934 1936 346.715 291.394 147.374 133.949 17,44 17,63 17,59 16,16 123.459 104.073 36.793 31.922 17,62 18,92 19,42 18,01 Totale uitvoer Bruto-gewicht Waarde Jaar In tons van 1 000 kg In % v. d. ui tv. v. Java en Mad. In 1 000- tallen gld. In % v. d. uitv.v. Java enMad. 1930 1931 1934 1936 661.629 491.616 386.069 360.646 16,92 16,67 16,44 15,19 88.629 58.036 26.203 28.431 15,67 16,58 13,18 16,25 Semele (Gr. my t h.), dochter van den Thebaanschen koning Cadmus en Harmonia. Bij Zeus was zij de moeder van Dionysus. In de kunst werd zij meestal voorgesteld samen met Dionysus. Semendria, -> Smederevo. Semeroe, Smeroe. Semi-Arianen, gematigde Arianen, die wel weigerden het > Homoousios van het Concilie van Nicea te aanvaarden, maar toch niet zoo ver gingen als Arius. Zij beschouwden den Zoon niet als medezelfstandig met den Vader, maar toch als van soortgelijke zelfstandigheid (Homoiousianen). Naar Eusebius van Nicomedië werden zij ook >Eusebian e n genoemd. Vgl. > Homoeërs. Frames. Semi-Iïan toe talen, minder juiste benaming voor > Bantoeïde talen. Scmibrcvis, > Mensuraalnotatie. Semiconvergcnt, > Halfconvergent. Semidefiniote vorm, > Definiete vorm. Scmiclitonus (muziek), Lat. benaming voor > kleine terts. Semi-duplex (Lat., = half-dubbel) noemt men een der onderverdeelingen van den waardigheidsgraad der liturgische feesten, aangeduid door den naam > duplex. Zij ontstond tegen het eind der He e., haar vaststelling dagteekent van Pius V (f 1672). De graad geldt sindsdien ook voor de viering van zekere Zondagen en ook weekdagen. De viering der s.-d. verschilt met die der duplicia vnl. door het niet ten volle uit- zingen, maar slechts aanheffen der antiphonen vóór de psalmen van het Officie, en in het toevoegen der ■> preces. Vgl. > Duplex. Louwerse. Semieten (nakomelingen van Sem, zie Gen. 10), samenvattende naam, voor het eerst gebruikt door A. L. Schlözer in 1781, voor een groot aantal volken in Voor-Azië, Arabië en Noord-Afrika, die onderling nauw verwante talen (Semietische talen) spraken, zonder evenwel als ras een eenheid te vormen. De oorspr. woonplaats der S. is waarsch. Arabië geweest, vanwaar zij zich in vier verhuizingen over Voor-Azië en verder verspreid hebben, nl. in een Babylonische (Oost-Semietische; ca. 2000 v. Chr.), Kanaanietische (Noord-Semietische; ca. 2000 v. Chr.), Arameesche (West-Semietische; ca. 1700 v. Chr.) en Arabische (Zuid-Semietische; 600 n. Chr.) golf. Daarvóór zouden zich reeds de Egyptenaren afgescheiden hebben, terwijl van andere, kleinere verhuizingen (bijv. de Abessinische vanuit Zuid-Arabië) de datum niet met zekerheid vast te stellen valt. Scmilusa (muziek) = Ve noot. Scini-jejunium (Lat., = halve-vasten) noemde men in de Christelijke Oudheid (Tertullianus, De Jejunio, c. 13) het nuchterblijven tot het negende uur (> Noon), d.i. ong. drie uur in den namiddag, in tegenstelling met het volle vasten, dat duurde tot den avond (*..Vesper). Het s.-j. was in gebruik op Woensdag en Vrijdag (vgl. Didachè, c. 8), behalve tusschen Paschen en Pinksteren, wanneer men in het geheel niet vastte, en de weken (eerst dagen) vóór Paschen, wanneer men ten volle vastte. De Regel van St. Benedictus (cap.4l) legt het s.-j. ook op voor alle dagen van 14 Sept. tot de Groote Vasten. > Vasten; Statie. Louwerse. L i t.: Callewaert, De wekel. vastendagen i. d. vroegste tijden d. Kerk (in: Tijdschrift v. Lit., 1924). Semikubische parabool ° ° ke kromme, in rechthoekige coördinaten voor te stellen door de vergelijking y2=x3. Seminarie (Lat.: seminarium =kweekschool), studiehuis en internaat voor de wetenschappelijke opleiding en geestelijke vorming van de jongelingen, die zich als wereldgeestelijken aan den dienst van het bisdom willen wijden. Geschiedenis. De gebrekkige opleiding en het gemis aan ernstige vorming, waaraan voor een groot deel het bederf der geestelijkheid op liet einde der M.E. te wijten was, heeft het Concilie van Trente er toe bewogen om in 1663 een decreet uit te vaardigen, waarbij de oprichting van een s. in ieder bisdom werd voorgeschreven en omtrent inrichting en bestuur bepalingen werden gemaakt, die thans nog in hoofdzaak gelden. In de Romaansche landen, ook in België, werd dit zegenrijk voorschrift spoedig alg. doorgevoerd. De verwarde toestanden verhinderden de uitvoering daarvan in de Duitsche landen aanvankelijk bijna geheel. Ook nu bestaan daar nog haast geen klein-seminaries en geschiedt de theologische opleiding veelal aan universiteiten, waarbij zich dan convicten bevinden voor de geestelijke en practische vorming der studenten. Eerst toen door de Fransche Revolutie vrijheid van godsdienst was verkregen, konden in Nederland s. worden opgericht. Kerkelijke voorschriften (C.I.C. can. 1362 vlg.). leder bisdom moet een eigen s. hebben; als dit niet mogelijk is, kunnen meerdere bisdommen één s. op- XXI. 10 richten. In grootere bisdommen dient het s. in twee afdeelingen gesplitst te worden, n!. in een klein-seminarie voor de gymnasiale en een groot-seminarie voor de hoogere studies. De alg. leiding van het s. berust hij den bisschop, die het program en de reglementen vaststelt en toezicht houdt op de wetensch. en geestelijke vorming der studenten. In meer belangrijke zaken moet hij overleg plegen met een college van provisoren, o.a. bij de benoeming van professoren en van den inwonenden president (regent), die de onmiddellijke leiding heeft. Omdat de geestelijke vorming voorop staat, wenscht de Kerk, dat zij die roeping voelen tot het priesterschap aanstonds na de lagere school in het s. worden opgenomen, doch minstens moeten zij gedurende den geheelen (4-jarigen) theologischen cursus in het s. of, als zij de colleges aan een kerkelijke universiteit volgen, in een theologisch convict inwonen (can. 972). w. Mulder. Nederland. Voor de > priesteropleiding vóór 1796 zie op het aangegeven trefwoord, sub c). De groot-seminaries in N. Ned. n4 1795. In volgorde ontstonden: 1° het Bossche s., 29 Jan. 1798 te Den Bosch geopend, na eenige maanden verplaatst naar St. Michielsgestel, sedert 1839 gevestigd te Haaren; 2° het Bredasche s., 2 Juni 1798 te Breda geopend, sedert 1817 gevestigd te Hoeven; 3° Warmond, 12 April 1799 geopend door het aartspriesterschap Holland c.a., thans s. van het bisd. Haarlem; het is weder gesplitst in twee geheel zelfstandige en gescheiden afdeelingen: het philosophicum en het theologicum, een voorbeeld, dat thans ook door het bisdom Den Bosch gevolgd wordt; 4° ’s-Heerenberg, 10 Oct. 1799 geopend door de zes andere aartspriesterschappen, 1841 opgeheven; 6° het Roermondsche s., 1841 geopend door den apost. vic. van Limburg, thans s. van het bisd. Roermond; 6° Rijsenburg, in 1854 lijdelijk te Kuilenburg begonnen, 1867 in het eigen gebouw getrokken, s. van het aartsbisdom. Bovendien hebben de districten Cuyk, Nijmegen en Druten (rest van het 1801 opgeheven bisd. Roermond) een s. gehad te Nijmegen (1797-1812) en te Grootlinden (1812-’29). De districten Ravenstein en Megen, in 1801 onttrokken aan Luik, hadden een s., hoogeschool geheeten, te Huisseling (1801-’23) en te Uden (1823-’42). Semikubische parabool. De klein-seminaries in N. Ned. na 1796. In de 19e eeuw werden achtereenvolgens de volgende klein-seminaries gesticht: 1° Beekvliet, gest. 1816 te Berlicum door het apost. vicariaat Den Bosch, sedert 1817 te St. Michielsgestel; 2° Hageveld, gest. 1817 te Velzen, tot 1835 een particuliere onderneming en geen zuiver klein-sem., sedert eigendom van het aartspriesterschap Holland c.a., thans bisd. Haarlem, 1847 naar Voorhout, 1922 naar Heemstede overgebracht; 3° Kuilenburg, Oct. 1818 gest. en onder leiding van de Jezuïeten gesteld, tot 1826 bestemd voor de aartspriesterschappen Holland c.a. en Utrecht, 1826-’4l gesloten, sedert heropend voor het aartspriesterschap Utrecht, in 1906 overgegaan van de Jezuïeten op de sec. priesters, in 1936 verplaatst naar Apeldoorn; 4° Rolduc, 1831-’39 klein-sem., van het bisd. Luik, 1843 heropend als klein-sem. van het vicariaat Limburg, thans bisd. Roermond; ook de bissch. colleges te Roermond, Weert en Sittard dienen voor klein-sem.; 6° „Den Ypelaer”, 1830 gest. als partic. Lat. school te Oudenbosch, 1839 overgenomen door het vicariaat Breda, sedert klein-sem. van het vicariaat, Sendai. hoofdstad van de prov. Mijagi, op het Jap. eil. Hondo (XIV 464 B 3); oa. 200 000 imv. Universiteit. Industrie; lak, zijde. Scndcjereclit is een middeleeuwsche kerkelijke rechtspraak, staande onder leiding van de bisschoppen, maar in lateren tijd in den regel uitgeoefend door den aartsdiaken van de plaats bij zijn jaarlijksche visitatie in de oudste parochies. Het diende om een onderzoek in te stellen naar het leven van de geestelijken en de kerkelijke toestanden van een parochie. Sinds de 9e eeuw waren in elke parochie mannen aangesteld, de zgn. sendsohepenen, om getuigenis af te leggen. Naast dit onderzoek behandelde de aartsdiaken de strafzaken, die tot de kerkelijke rechtsbevoegdheid behoorden, en deed uitspraak op grond van het formalistisch bewijs (eed, godsoordeel) ; in de 13e eeuw werd echter ook het onderzoekingsproces ingevoerd. Bij gelegenheid van deze visitatie en rechtspraak werd aan den aartsdiaken een belasting betaald, die in Nederland in de schrikkeljaren aan den bisschop toeviel, een herinnering aan de dagen, dat deze nog persoonlijk voor dergelijke zaken rondtrok. Post. Li t. : P. Hinschius, Kirchengesohiehte (V 1897). Scndzjirli, dorp ten Noorden van Aleppo, aan de O. helling van het Amanusgebergte, het oude Sjamal, hoofdstad van een Oud-Ajameesoh rijk, dat tusschen de 9e en 7e eeuw v. Chr. zijn hoogsten bloei bereikte, vindplaats van beroemde Hettietische ruïnen (burcht, reliëfs, inscripties). In 1883 ontdekt, van 1888-1904 uitgegraven door een Duitsche expeditie. De gevonden voorwerpen zijn voor het grootste gedeelte naar de musea van Berlijn en Konstantinopel overgebracht. L T t.: Ausgrabungen in S. (in: Mitteil. aus den Oriënt. Sammlungen der kgl. Museen zu Berlin, Helt 11-14, 1893-1911). Senebicr, Jean, natuuronderzoeker. * 6 Mei 1742 te Genève, f 22 Juli 1809 aldaar. S. is bekend om zijn onderzoekingen over de gaswisseling en de koolzuurassimilatie der planten, waarbij hij de methoden der scheikunde en natuurkunde in toepassing bracht. Voorn, werken: Essai sur l’art d’observer et de faire des expériences (2 dln. 1775); Mémoires sur I’influence de la lumière solaire, etc. (3 dln. 1782); Rapport de I’air atmosphérique avec les êtres organisés (3 dln. 1807); Physiologie végétale (5 dln. 1800). Mélsen. Scnebiera, > Varkenskers. Scncbladen, > Sennabladen. Seneca, 1° Lucius Annaeus, de Oudere, Romeinsch rhetor en schrijver uit Corduba in Spanje, leefde in Christus’ tijd te Rome; vader van 2°. Wij bezitten gedeeltelijk zijn Controversiae, uit het geheugen opgeschreven kwasi-pleidooien of Declamationes van vele rhetoren;en zijnSuasoriae of adviezen. 2° L u ci u s A n n a e u s, de Jongere, Romeinsch wijsgeer en staatsman, zoon van I°. * 4 v. Chr. te Corduba, f 65 n. Chr. Door de moeder van Nero tot diens opvoeder benoemd, en in het begin van Nero’s regeering vrij-almachtig minister. Dan in ongenade gevallen en gedwongen tot zelfmoord. Hij schreef ethische tractaten, en dito brieven, en bovendien toonoelstukken. De eenig overgeblevene fabula praetexta der Romeinen, genaamd Octavia, wordt ten onrechte als apocrief beschouwd. Men weet er echter geen ander auteur voor aan te wijzen. Na den dood van keizer Claudius schreef S. tegen hem de zeer bittere satyre Apocolocynthosis. Zie ook > Seneka’s leren. Slijpen. Briefwisseling van Paulus en Scneca, acht apocriefe brieven van Seneca, waarin hij uiting geeft aan zijn bewondering voor de leer van Paulus, maar tevens aanspoort tot het verzorgen van den uiterlijken vorm. Hij betreurt den brand van Rome en de terechtstelling van Christenen en deelt mede, dat hij keizer Nero uit deze brieven heeft voorgelezen. In zes brieven antwoordt Paulus, waarin hij zich verheugd toont over het gunstige oordeel van den wijsgeer, maar hem tevens smeekt, zijn brieven niet meer aan den keizer en de keizerin voor te lezen, omdat hij vreest, dat zij zich aan den inhoud zullen ergeren. Deze brieven werden waarsch. in de 4e e. opgesteld. — -ro L i t.: L. Vouaux, Les Actes de Paul et ses lettres apocryphes (1913) ; E. Westerburg, Der Ursprung der Sage dass Seneca Christ gewesen sei (1881). Greitemann. Seneca- Indianen, stam der > Indianen van N.Amerika, Noord-Oostergebied, in den staat New York; de meest Westelijk gelegen stam der Iroquoisconfederatie; zij werden dan ook door de andere verbonden stammen met den naam van „grenswachters” (tegen de Huron en de Neutrals) aan geduid. Scnecio, > Kruiskruid. Sencïelder, Alo y s, uitvinder van de -> steendruk of lithographie. * 6 Nov. 1771 te Praag, f 26 Febr. 1834 te München. S., zoekende naar een goedkoopere manier om zijn eigen tooneelstukjes en muziek te drukken dan de kopergravure, probeerde op steen te etsen. Toevallig schreef hij op een van zijn steenen een waschlijstje voor zijn moeder; dit voor de aardigheid etsende, bevond hij dat het schrift bleef staan, daar er vet in zijn schrijfinkt gemengd was. Door uit de kopergravure- of plaatdrukpers een andere te ontwikkelen, die voor steenen platen geschikt was, voltooide hij de nieuwe druktechniek. Bij zijn eerste oplagen kwam hij in 14 dagen tot 120 stuks druks. Weldra verspreidde de uitvinding zich over geheel Europa. Poortenaar. Senelle, gem. in het Centrum-bekken van de prov. Henegouwen (XIII 176 E 3); opp. 2 304 ha, ca. 3 500 inw. (vnl. Kath.). Veeteelt, landbouw; steenkoolontginning; chemische nijverheid. Merkwaardige kasteelen, met name dat van S. (uit de 18e eeuw). Senegal, 1° Fransche kolonie, deel uitmakend van het generaal gouvernement van > Fransch West-Afrika (I 536 B 3), waarvan Dakar, sedert 1924 gescheiden van S., de hoofdplaats is. Thans is Saint Louis, met ca. 20 000 inw., het voornaamste centrum van S. en van Mauretanië; de plaats is meer en meer een binnenhaven geworden, sedert Dakar zich tot een machtige zeehaven heeft ontwikkeld. In het Zuiden van S. ligt Rufisque, een belangrijke marktplaats en uitvoerhaven van aardnoten. Lit. : > Fransch West-Afrika. 2° S t r o o m in WTest-Afrika (I 620 B 3), ontspringt in de gebergten van West-Soedan; zijn bronrivieren Seneca de Jongere. zijn: de Bakhoy en de Bafing; tot Kayes vertoont de Senegal verschillende watervallen; daarna is hij bevaarbaar; langs den benedenloop liggen talrijke moerassen. V. Asbroeck. Senegalgom, > Arabische gom. Scncgambië, oude naam van de Fransche bezitting van Senegal, omdat de Senegal-kolonie zich ongeveer uitstrekte tusschen de twee grensstroomen, den Senegal ten N. en de Gambia, ten Z. Scnegawortel, wortel en stengelvoet van Polygala senega, fam. der Polygalaceae (> Vleugeltjesbloem). Smaakt zeer scherp. Bestanddeelen: saponine, suiker, vet en harsen. S. wordt in de geneesk. gebruikt als slijmlosmakend middel. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (111 51926). Seneka’s leren, of: Tweespraec over alrehande swaer gheval tusschen vader en zoon; een der talrijke didactische gedichten uit de 14e eeuw, van opbeuring en troost in moeilijkheden, naar een werk van Seneca. Daarvan onderscheiden is een andere, kortere verzameling van lessen uit Seneca, die uit Maerlants Spieghel Historiael is samengesteld. Zoo is Seneca ook reeds vroeg leermeester van ons volk geweest. Ui t g.: W. D. H. Suringar (18951. V. Mierlo. Scncsius, andere schrijfwijze van den naam van den H. > Genesius. Senïl, L u d w i g, componist. * Ca. 1492 waarsch. te Zürich, f ca. 1665 te Münohen. Leerling van H. Isaak aan de Weensche hofkapel en zijn opvolger als kapelmeester. Kwam later als kapelmeester naar München. S.’s werk is zeer uitgebreid: missen, motetten, magnificats (herdruk door Kroyer, in: Denkm. Tonk. Baycrn III2) en een groot aantal Duitsche meerstemmige liederen, waarin hij een groeten lyrischen rijkdom openbaart. Lenaerts. Senga, Bantoetaal van de inheemsche Negerbevolking in den hoek tusschen Njassa-land en N. Rhodesia. Sengers, Lode, kunstschilder en illustrator. * 6 Sept. 1896 te Rotterdam. Maakte muurschilderingen in rustigen decoratieven stijl, o.a. in 1933 in het sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven; O. L. Vrouw ter Eem, Amersfoort; in het Erasmiaansch Gymnasium te Rotterdam; verder o.a. olieverfpaneelen aan boord van de „Nieuw Amsterdam”. Seniel, seniliteit (<[ Lat. senex = grijsaard), wat op den ouderdom betrekking heeft, daaraan eigen is. Vaak in minder gunstigen zin gebruikt dan het woord -> ouderdom zelf. Zie aldaar. Senior, Nassau William, economist. * 26 Sept. 1790 te Uffington (Berks), f 4 Juni 1864 te Kensington. Prof. te Oxford. Bekend door de onthoudings-theorie en de loonfondstheorie (zie > Arbeidsloon, sub Loontheorieën) en door zijn beschouwingen over den invloed van de productiekosten op den prijs en over het onderscheid tusschen het loon en de waarde van den arbeid. Bestrijder van de leer van Malthus. Voorn, werken: An introd. lecture on polit. eoonomy (1826); Two lectures on population (1828) ; Three lectures on the rate of wages (1830); An outline of the Science of polit. economy (1836). —L i t.: Handwörterb. der Staatswiss.; Diepenhorst, Leerb. van de Economie (I). Senlis, stad in het Fr. dept. Oise. Ca. 7 000 inw. Rom. muurresten, kasteel uit de M.E., kathedraal (12e-16e e.), stadhuis (16e e.). Industrie (machines, auto’s). Tot 1801 bisschopszetel. Vrede van Senlis, in 1493 gesloten tusschen Maximiliaan van Oostenrijk en Karei VIII van Frankrijk. Hierbij werd Artois aan de Nederlanden teruggegeven. Scnnaar, 1° plaats in den Anglo-Egypt. Soedan (I 636 G 3), aan den Blauwen Nijl en aan de spoorlijn, die vanChartoemnaarElOebaid voert. Ong. 8 000 inw. Even ten Z. van S. werd een groote stuwdam gebouwd, voor de irrigatie ten behoeve van de katoenteelt. S. was de hoofdstad van een koninkrijk, dat ong. 1650 ontstond en in 1820 door Egypte werd veroverd. Het leed veel van den Mahdi-opstand. Nu in Eng. handen. v. Velthoven. 2° Bijbelsche geographische naam (Gen.lo.lo; 11.9; 14.1; Is. 11.11; Dan.l.2; Zach.s.ll), waarmede het land van Babylonië wordt aangeduid. Etymologisch schijnt het aan den naam Soemer te beantwoorden, het land der > Soemeriërs. Alfrink. Scnnabladcn of senebladen, blaadjes van het gevederde blad van gekweekte Cassia angustifolia (> Sennaboom). Hoofdbestanddeelen: anthraglucosiden. Senna werkt op den dikken darm en wordt in vsch. vormen als laxeermiddel gebruikt. ■> Sennastroop. L i t.: Comm, Ned. Pharm. (II 61926). Sennaboom (Cassia), een plantengeslacht van de fam. der Leguminosen (onderfam. Caesalpinoïdeeën), komt met verschillende heester- en boomvormige soorten in de warmere streken over de geheele aarde voor, behalve om de Middell. Zee. De gele, witte of rosé bloemen staan in trossen en bezitten 5-10 meeldraden; de peulen zijn verschillend van vorm. C. acutifolia levert de beste senna (Arabisch: saenna), een purgeermiddel. C. angustifolia komt voor van O.Afrika tot Voor-Indië en levert de > sennabladen; in vsch. geneesmiddelen wordt de senna verwerkt, nadat de harsachtige stoffen door alcohol verwijderd zijn. -> Sennastroop. Bonman. Sennacherib [Latijnsche vorm (Vulgaat; Hebr.: Sanherib) van den Assyrischen naam Sin-achi-erba], koning van Assyrië (704-681); zoon en opvolger van -> Sargon 11. Hij onderwierp Babylonië, dat in opstand was gekomen. Bekend is vooral zijn tocht naar Palestina in 701 (door S. zelf verhaald op de zgn. Taylorcylinder; vgl. 4 Reg. 18 en 19; Is. 36 en 37). Hij veroverde het gebied van de Philistijnen (zie krt. nr. 7 in kolom 190 in dl. III); belegerde Lachis (voorgesteld op een reliëf in het paleis van S. te Ninive), dat hij veroverde, en sloeg het beleg voor Jerusalem; door een plaag onder zijn leger (waarschijnlijk de pest) moest hij echter aftrekken. Hij werd door zijn zonen te Ninive in den tempel van zijn god vermoord. Alfrink. Seimapculen, vruchten van den > sennaboom. Sennastroop, donkerbruine stroop, die bereid wordt door fijn gesneden > sennabladen met water te infundeeren en in het zoo verkregen vocht suiker op te lossen. In de geneesk. gebruikt als zwak laxeermiddel, vooral voor kinderen. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (51926). Billen. Sennette, » Zonnette. Senoessi-orde, Mohamm. religieus genootschap, gesticht door as-Senoessi (f 1867) met als doel de vestiging van een zuiver Mohamm. rijk. Zijn centrum hebbend in het achterland van Tripolis, kwam de S. bij zijn pogingen den Islam in Afrika te verbreiden, herhaaldelijk in botsing met de koloniale machten, vooral Italië en Frankrijk. Tegenwoordig schijnt zijn beteekenis sterk verminderd. Zoetmulder. Senones, 1° belangrijke Keltische volksstam, in hoofdzaak in het gebied van het huidige Fransche dept. Seine-et-Mame woonachtig, die zich tegen Caesar ’s veroveringsplan verzette en den door Caesar benoemden koning Cavarinus verjoeg. In 62 v. Chr. spanden ze met Vercingetorix samen en stuurden 12 000 man naar het beleg van > Alesia. Hun hoofdplaats Agedincum (tegenw. Sens) kende onder het Romeinsche keizerrijk een periode van bloei, zooals blijkt uit de resten van de aldaar gevonden muren, thermen en amphitheater. 2° Keltische stam, ca. 400 v. Chr. in Italië binnengetrokken en die, na eenßomeinsch leger vernietigd te hebben, door de Romeinen uitgeroeid werd. E. De Waele. Senoon (g e o 1.), bovenste etage der -> Krijtformatie. Senopati, > Senapati. Scns, stad in het dept. Yonne in Frankrijk (48° 12'N., 3°20'0.), ca. 18 000 inw. Zetel van den aartsbisschop van Auxerre; vroeg-Gotische kathedraal St. Etienne (12e e.; zie afb. in kol. 28 in dl. VI), de St. Maurice (12e-16e e.), het aartsbisschoppelijk paleis, overgang van Gotiek naar Renaissance. Beroemd museum voor oudheden. Veel industrie en handel in landbouwproducten. Sensatiepers, die pers, welke zich vooral toelegt op het verspreiden van geruchtmakende berichten, om aldus het oplagecijfer zoo hoog mogelijk op te voeren. In haar geheelen opmaak draagt de s. het karakter van opdringerigheid bij de openbare belangstelling. Krachtens haar aard staat zij principieel buiten elke wereldbeschouwing, hoewel zij natuurlijk een sterke neiging vertoont om zich bij de meest overwegende stroomingen van het meest actueele oogenblik aan te sluiten. Oostendorp. Sensenruth, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 B 3). Opp. 1 108 ha; ruim 300 inw. (vnl. Kath.); bosschen. Sensibiliseeren (photographisch) is het gevoelig maken van een emulsie (of van de laag op een pjaat of film) voor licht van een bepaalde (meest langere) golflengte. De eerste proeven hieromtrent werden genomen door Becquerel (1845), welke daguerrotype-platen voor het geheele zichtbare spectrum sensibiliseerde, door ze kortstondig te belichten. Gewoonlijk rekent men echter Vogel (1876) als den ontdekker, welke voor het eerst bepaalde kleurstoffen tot dit doel bezigde. Een zeer breed opgezet onderzoek naar de structuur van deze kleurstoffen en naar hun werking heeft de gevoeligheid naar steeds langer golflengte verschoven (zie onderstaande fig.); tegenwoordig reikt deze ver in het infrarood. Zernike. Sensibiliteit = gevoeligheid. Het gevoel is een zintuigelijke waarneming van velerlei aard. Men maakt onderscheid tusschen oppervlakkige s., zooals de tast-, de pijn-, de temperatuurwaarneming, en de diepe s., die bijv. voor de waarneming van den contractietoestand der spieren en den stand der gewrichten dient. Voor elk dezer gevoelssoorten zijn eigen nerveuze zintuiglichaampjes aanwezig. Klessens. Sensmeer, naam voor de Kath. parochie te Blauwhuis in Friesland. Sensualisme (w ij sb e g.), de leer, dat enkel de ■> zinnen (Lat.: sensus) bron en norm zijn van waarheid en goedheid (Condillac). > Scepticisme. Sensus catholicus noemt men het, door in hoofd en hart. leven uit het Kath. geloof en met de Kerk, verkregen vermogen, om ook zonder gedetailleerde leiding van leergezag en biechtvader en zonder bewust overleg en studie te kunnen onderscheiden, welke meeningen, devoties, instellingen, cultuurgoederen, vormen van ontspanning, enz. den Katholiek passen en welke niet. Men oordeelt dan krachtens de zgn. connaturaliteit, die door de deugden van geloof, liefde, gehoorzaamheid, enz.verkregen wordt. Pauwels. Sentani-meer, gelegen ten Z.W. van de Humboldtbaai, Noord-Nieuw-Guinea (XVII 816 E 2), op ruim 6 km van de kust; ongeveer 29 km lang. Senten. Bij den bouw van een schip worden de spanten vóór het aanbrengen van de huid door houten ribben of ijzeren staven, buitenom aangebracht, in de juiste positie gehouden. Deze ribben of staven worden senten of sentlatten genoemd. Sentimentalisme, richting in de moraalphilos o p h i e, die een overdreven beteekenis hecht aan het gevoel als instrument ter beoordeeling van de zedelijke waarde van een daad. > Gevoelsmoraal. Sentimentaliteit ( Piëtisme. L i t.: J. Prinsen, De roman in de 18e e. in West-Europa (1925). v. d. Eereribeemt. Sentimcnteelen (psychol.), een van de acht ■> karaktertypen, door Heymans onderscheiden. Gekenmerkt door sterke emotionaliteit, zwakken actiedrang, en aanwezigheid van secundaire functie. Sentimenteele richting, ■> Sentimentaliteit. Angström-eenheden Sent M'Ahesa, Baltisch solodanseres. Benutte haar typisch Egyptisch profiel tot het uitbeelden van Egypt. dansen, die zij in costuum, masker, stand en gebaar poogt te benaderen, niet zoozeer als reconstructie van den authentieken Egypt. dans, dien men immers niet kent, maar als een vertolking van den indruk, dien dansvoorstellingen op muren, graven en vazen den modernen mensch geven. Haar glansperiode was van 1920 tot 1924. Terlingen-Lücker. Senwosret (Gr. Sesostris), naam van vsoh. pharao’s der 12e dynastie. Senwosret I (ong. 1980- 1936 v. Chr.), aanvankelijk mederegent van zijn vader Amenemhet I, versloeg Libyers en Nubiërs. Senwosret II (ong. 1907-1888) bouwde zijn pyramide bij Kahoen. Hierbij zijn specimina gevonden van Cretenzische Kamares-vazen (> Aegeïsche kunst), die daardoor gedateerd kunnen worden. Senwosret 111 (ong. 1888-1850) was een groot krijgsman. Hij streed in Nubië en Palestina, en maakte een eind aan de macht der feodale vorsten in Egypte, die reeds door zijn voorgangers gebroken was. In den lateren tijd werden de daden dezer drie koningen dooreengehaald en opgesmukt met die van andere pharao’s, en werd koning Sesostris een soort nationale held van Egypte. L i t.: K. Sothe, Sesostris (Leipzig 1900). Bent. Seny, gem in het Z.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 3); opp. 673 ha, ca. 400 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steengroeven; Romeinsche vondsten; was eertijds afhankelijk van de abdij van St. Truiden. Senzeille, gem. in de prov. Namen, ten Z.W. van Philippeville (XVIII 240 A4); opp. 2185 ha, ca. 730 inw.; landbouw; steen- en marmergroeven. Sëoel (Jap.: Keijo), hoofdstad van Korea, in 0. Azië (XIV 464 B 3), bijna 400 000 inw. (w.o. ca. 100 000 Jap.). Politiek en econ. centrum van het voorin, keizerrijk. Universiteit; radiostation; vliegveld. Industrie; metaal, katoen, tabak. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 609 in dl. XV. Scpalcn, kelkblaadjes. > Bloem. Separatisme [<( Lat. separare = (afscheiden], beweging om zich op politiek, staatkundig of godsdienstig gebied van de hoofdgroep af te scheiden. a) Staatkundig s. 1° Voor Gatalaansch s. zie > Spanjejsub Gesch.). 2° Duitsch s. is een politieke beweging in Rijnland en in den Pfalz, Dec. 1918 – einde 1924, onder leiding van Dorten, Matthes, Smeets, Limbourg e.a., en met den steun van Frankrijk. Het had tot doel aan de Rijnprovinciën een onafhankelijk bestaan te verschaffen, in Duitsch staatsverband. De republiek werd geproclameerd te Aken op 21 Oct. 1923; de Voorloopige Regeering, in dezelfde maand tot stand gekomen, verdween in Nov. daarna door de hevige oppositie van de bevolking. L i t.: Dokumentensammlung zur Gesoh. des Pfalzisohen Separatismus (1924) ; Urkunden zum Separatistenputsch in Rheinland im Herbst 1923 (1925); G. Blondel, La question rhénane (1924, in : La lecture du Foyer); 6. Vial-Mazel, Erreurs et oublis de G. Clemenceau. L’aftaire du Rhin (1931); F. Grimm, Frankreich am Rhein (1931); F. Rodens, Der Sieg- am Rhein ! Frankreich und der Separatismus (1933): F. Beyer, Der Separatistenputsch in Düsseldorl 30 Sept. 1923 (1933). Cosemans. b) In godsdienstig opzicht zijn separatisten degenen, die zich afzonderlijk in gebed vereenigen zonder het plan te hebben uit de kerkelijke gemeenschap te treden. Zij vormen dus geen sekte. Separatist (Ned. faillissement srecht) is de pandhouder, de hypothecaire schuldeischer, die het beding van machtiging tot verkoop heeft gemaakt en de eerste in rang is, en de commissionnair, d.w.z. zij kunnen hun rechten uitoefenen, alsof er geen faillissement ware; zulks binnen een maand nadat de > insolventie is begonnen, behoudens de bevoegdheid van den rechter-commissaris dien termijn te verlengen; na verloop van dien tijd zal de curator doen verkoopen en hebben zij slechts recht op de opbrengst na aftrek van het daarover omgeslagen deel der faillissementskosten. Zij zijn verplicht de opbrengst van het verbonden goed aan den curator te verantwoorden met uitkeering van hetgeen die opbrengst het verschuldigde met interesten en kosten te boven gaat; vraagt de kooper zuivering van hypotheken, dan wordt echter, naar de rechtspraak van den Hoogen Raad, een rangregeling geopend, waarin ook volgende hypotheekhouders batig kunnen worden gerangschikt, eveneens zonder omslag van faillissementskosten te hunnen nadeele. De s. is gehouden aan den curator in ieder geval zooveel van de opbrengst uit te keeren, als het bedrag der hooger bevoorrechte vorderingen beloopt, zooals dat der kosten van uitwinning en boedelredding, daaronder begrepen die van faillissementsaanvrage (aldus Rechtbank Maastricht 9 Mei 1936, nr. 928). Zie art. 67, 68, 69 Faillissementswet, 80, 81, 84 W. v. K. Petit. Sephardim, > Sefardim. Sephora, 1° vrouw van Moses, dochter van den Madianietischen priester Raguel (= Jethro), moeder van Gersam en Eliezer (Ex. 2.21). 2° Een der Egypt. vroedvrouwen, wien de pharao gelastte de Joodsche jongetjes te dooden(Ex. 1.15). .Kroon. Sepia oflicinalis, > Cephalopoda. Seponeercn (lett.: ter zijde leggen) (r ec li t), niet vervolgen door het Openbaar Ministerie van ingekomen processen-verbaal of aangiften, op grond hetzij dat reeds aanstonds blijkt dat geen sprake is van een strafbaar feit of het bewijs daarvan niet geleverd kan worden, hetzij op gronden ontleend aan het algemeen belang, indien dit namelijk door een vervolging in zoo ernstige mate zou worden geschaad, dat het voorkeur verdient van vervolging af te zien. Over willekeurig s. kunnen belanghebbenden beklag doen, behalve bij de superieuren van den betrokken ambtenaar, ook bij het gerechtshof, dat de vervolging kan gelasten. Kleene. Sepoy-opstand (1867-’5B), opstand van de inlandsche soldaten in het Eng.-Indisch leger (sepoy, sipoy, seapoy, afgeleid van het Perzisch sipahi, beteekent eigenlijk ruiter). In Mei 1867 begon onder de inlandsche troepen in Eng. dienst een groote muiterij, welke in het Engelsch meer bekend is als > Indian mutiny. De opstandelingen maakten zich meester van Delhi; riepen een Indischen vorst tot groot-mogol uit en pleegden onder leiding van > Nana Sahib gruwelijke wreedheden op de Europeanen in geheel het midden-Ganges-gebied. De resident van Pandzjab, Lawrence, en de generaals Campbell, Havelock, Outram en Rosé maakten een einde aan den opstand. Het bestuur der Indische bezittingen werd aan de Oost-Indische Compagnie onttrokken en aan de Eng. regeering overgedragen (vgl. Engelsch-Indië, kol. 224). Lit. : Forrest, Hist. of the Indian Mutiny (3 dln. 1904-*l2). Lousse. Sepphoris, Palestijnsche vesting nabij Nazareth, voor het eerst genoemd onder Alexander Janneus, centrum van de oppositie tegen de zonen van Herodes den Grooten. Door Varus verwoest, werd zij door Herodes Antipas herbouwd, en de hoofdstad van Galilea, met gemengde bevolking, die Rome getrouw bleef gedurende den Joodschen oorlog van 66 tot 73 n. Chr. Later (zeker onder Antoninus Pius) krijgt S. den naam Diooaesarea; de oude naam bleef bewaard in het huidige Saffoerije. A. v. d. Born. Seppoekoc, in het Jap. gewoonlijk gebruikt woord voor hetgeen bij ons meest onder den naam > harakiri bekend is. Sepsis, > Bloedvergiftiging. 12e eeuw (H. Sava), bleef het Kerk-Slavisoh trouw. Zij bestaat vul. uit Kronieken. Het Servische epos werd bekend in de 19e eeuw door de zorgen van Vuk Karadzic, die ook in de volkstaal begon te schrijven. Kostic schreef historische drama’s in het begin van de 19e e. en vorst Peter Njegusj van Montenegro (1813-’5l) epische heldenzangen. Lazarevic (1861-’9H stond sterk onder invloed van Toergenjew; M. Sapcanin (1842-’9l) was als dramaturg bekend; onder de jonge generatie zijn Sremac, Veselinovic en Vidakovic als prozaschrijvers en Jovanovic, Kostic en Iljic als dichters bekend. De Kroatische letterkunde heeft als stichter L.> Gaj, terwijl Preradovic (1818-’72) daar als pan-Slavistisch dichter geldt. Markovic (1845-’9l) was de eerste historische romanschrijver. Aartsbisschop Saric stichtte in zijn tijdschrift Luc (1906) een moderne lyrische Kath. beweging, waarin de priester Pavelic bekend is. Onder de moderne Kroatische dichters hebben zich Bojnovic, Tuoic, Hrcic roem verworven, terwijl de prozaschrijvers Nehajew, Pemic en Matos veel gelezen worden. L i t.; Jagie, Gesch. der serb. Lit. (1867); Karasek, Slav. Literaturgesoh. (1906); Popovio, La litt. yougoslave (1932). v. Son. Screus, > Zerkel. Serdang,onderafd.van de afd. Deli en Serdang van het gouv. Oostkust van Sumatra, Ned.-Indië. Hoofdplaats Loeboekpakam. Veel Europ. cultures. Voor tabak is de grond niet zoo geschikt als in Deli. Producten: behalve tabak ook rubber, oliepalm, klappers. Serédi, Justinianus, kardinaal, Benedictijn. * 23 April 1884 te Dedki (Hongarije); prof. aan de San-Anselmo-univ. te Rome, zaakgelastigde ten Vaticane 1927, vorstprimaat van Hongarije, aartsbisschop van Esztergom. Met kard. Gasparri samensteller van den Codex Juris Canonici. Serchgras (Andropogon nardus) wordt in Ned.- Indië veel aangeplant voor de bereiding van > citronelolie. Serein (Fr.), regen uit een wolkeloozen hemel. Serena, La, haven, tevens zeer oude historische stad in de rep. Chili (II 808 B 2-3). Ruim 20000 inw. Centrum van mijnbouw en industrie. Serenade = avondmuziek, een in suite-vorm geschreven instrumentale compositie, verwant aan Divertimento en Kassation; was in de 18e eeuw overwegend voor blaasinstrumenten. Later ontmoet men de s. vaak voor strijkers alleen. S. (Duitsch „Standchen”) heet ook een bepaald soort solo-lied met begeleiding van een tokkelinstrument. de Klerk. Serenus, Gr. wiskundige, waarschijnlijk in de 4e e. na Chr. Schrijver van een commentaar op Apollonius en vanwisk.verhandelingen over cylinder- en kegelsneden. Screnus van Marseillc, Heilige, bisschop. f Ca. 600. S. schijnt te goeder trouw tegen de beeldenvereering gestreden te hebben. Hij werd daarover ernstig terechtgewezen door paus Gregorius den Grooten. Op de terugreis van Rome naar zijn bisschopsstad is hij gestorven en hij werd weldra als heilige vereerd. Seres, ook Serres, Grieksche stad (XII 384 El), hoofdstad van den nomos S. (opp. 4 200 km2, ca. 183 000 inw. in 1928), tabaks- en katoencultuur en tapijtindustrie. De stad telt ca. 30000 inw. (1928), ligt in het Stroemadal aan de spoorlijn Saloniki—Stamboel en is de zetel van een Orthodoxen aartsbisschop. Hoek. Sereth (Roemeensch: S i r e t), linkerzijn vier van den Donau (XIX 112 I/K 2-4) in Roemenië, ontstaat op de O. zijde der Woud-Karpaten, stroomt door een breed dal langs den O. voet der Karpaten, vanwaar ze haar meeste zijrivieren, o.a. Moldava en Bistritsa, ontvangt en mondt boven Galatz. De lengte bedraagt ca. 600 km, waarvan slechts de laatste 100 km bevaarbaar zijn. Hoek. Serge (textiel) worden in het algemeen de keperweefsels genoemd, vnl. die met ongelijkzijdige keperverbindingen. Voering- en kleedingstof. S. wordt in zijden, half-zijden, kunstzijden, wollen, halfwollen en katoenen kwaliteiten vervaardigd. S. chevron, s. > diagonaal, s. glacé, s. > rayé, s. royal. Sergeant, 1° bij de landmacht een onderofficier, in rang onmiddellijk boven den korporaal. Het woord s. is verwant aan Fr. servir (Fr. sergeant de ville = diender). 2° Bij de N e d. marine wordt deze term altijd gevolgd door de kwaliteit, bijv. sergeant-geschutmaker. Hoogste rang voor hofmeesters en koks. > Bootsman. Sergeant-majoor, 1° bij de landmacht een onderofficier, in rang onmiddellijk boven den sergeant. In Ned. wordt de functie onderscheiden in s.-m. administrateur, die de administratie voert bij een compagnie, en s.-m. instructeur, die vervangende luitenantsdiensten verricht. A. Lohmeijer. 2° Bij de N e d. marine wordt deze rang-aanduiding (behalve bij het korps mariniers) altijd afgekort tot majoor, gevolgd door de kwaliteit, bijv. majoor-monteur. Hoogste rang voor timmerlieden en > botteliers. > Schipper. Scrgejew-Tscnsky, Serge j Nikolajewi t s j, Russ. psychologisch schrijver van groot talent, buiten Rusland zeer weinig bekend. * 1876. Werken (Russ.): Babajey (1907); De Droefheid der Velden (1909). Sercjipo, bondsstaat in de rep. Brazilië (VI 160 H 4). Opp. 21 652 km2, ca. 660 000 inw. Naar gelang de hoogte wisselt het klimaat. Landbouw: suikerriet, cacao, rijst, tabak; op de plateau’s meer veeteelt; verder meerdere industrieën en rijkdom aan delfstoffen. Hoofdstad: Aracaju. Serjjius I, paus 687 – 8 Sept. 701. Ondanks den aandrang van keizer Justinianus II bleef S. standvastig weigeren de besluiten der zgn. > Trullaansche synode te erkennen. Hij was daarbij in zijn recht, maar de verhouding tusschen Oost en West, tusschen Konstantinopel en Rome werd zeer gespannen. Voor de Ned. kerkgeschiedenis is S. van beteekenis, doordat hij 22 Nov. 696 St. Willibrord op bijzonder plechtige wijze tot bisschep wijdde en hem het > Pallium verleende, waardoor Willibrord (de paus schonk hem den naam Clemens) aartsbisschop van de Friezen werd. Franses. L i t.: Seppelt, Die Kirche im Frühmittclalter (1934). Scrcjius Alcxandrowitsj, Russisch grootvorst, vierde zoon van Alexander 11. * 11 Mei 1857 te Tsarskoje Tselo, f 17 Febr. 1905 te Moskou, waar hij sinds 1891 gouverneur-generaal was. S. oefende als zwager en raadgever van Nicolaas II een reactionnairen invloed uit, en verhinderde bijv. het verleenen van het alg. stemrecht (1904). Hij werd door een bomaanslag vermoord. V. Eoutte. Sergius van Eonstantinopel, patriarch, voorstander van het -> Monotheletisme. f 638. Als patriarch (610-638) bewoog hij keizer Heraclius zijn Ecthesis uit te vaardigen, om daardoor den terugkeer der Monophysieten te vergemakkelijken. Er bestaan nog drie brieven van S., waarvan een aan paus Honorius I gericht is. De beroemde hymnus Akathistos werd hem ten onrechte toegeschreven. L i t.: Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (V 1932) ; Hefele-Leclercq, Hist. d. Conciles (III1910); handboeken v. kerk- en dogmageschiedenis. Franses. Sergius, bijgenaamd Paulus, wiens naam de Apostel ■> Paulus overnam, proconsul van Cyprus, door Paulus bekeerd (Act. 13.7). Sericlet (g e o 1.), zeer fijnschubbige muscoviet of -> kaliglimmer. Serie of reeks (natuurk.). Een groep spectra a 11 ij nen, hetzij in emissie- of in absorptiespectra, waarvan de frequentie aan een zekere wet voldoet en die ook overeenkomstige eigenschappen vertoonen wat betreft fijnstructuur, voorwaarden, waaronder ze optreden, afhankelijkheid van temp. en druk, meerdere of mindere scherpte, multipliciteit bij Zeemaneffect, vormen een serie. Een serie verloopt van rood naar violet, de afstanden der lijnen wordt naar den kant van het violet kleiner, ze convergeeren naar de seriegrens, waar de s. eindigt. Balmer (1886) was de eerste, die een formule voor een s. opstelde. De moderne atoomtheorie geeft een verklaring voor het optreden van en de wetmatigheden in series. Bekveld. Seriebeeld, > Luchtphotographie; Seriebeeldcamera. Seriebeeldcamera, luchtphotographietoestel voor films, in den regel met verticaal gerichte optische as veerend opgehangen boven een opening in den bodem van een luchtvaartuig. De bediening geschiedt al of niet semi-automatisch (filmtransport en sluiter gekoppeld), dan wel mechanisch of electrisch (volautomatisch). De cassettes bevatten 30 a 60 m rolfilm van 18, 24 en 30 cm breedte. Bijz. soorten s. zijn 1° de seriebeeldmeetcamera, die aangeeft het nummer van de opname, den stand van de camera en den tijd, door middel van ingebouwde telinrichting, libel en tijdmeter, welker standen hij elke opname op de hoeken van de photographie worden medegephotographeerd. 2° De horizontaalcamera van Zeiss, welke bovendien bij elke opname, twee, in onderling loodrechte richting opgenomen, beelden van den horizon vastlegt, waaruit de stand van haar optische as kan worden afgeleid. De sluiter is synchroon gekoppeld met dien van een registreerstatoscoop, een instrument dat den stand van de vloeistofkolom van een zeer gevoeligen manometer telkens photographeert en dus de vlieghoogte tot op enkele meters nauwkeurig vastlegt. Zie ook > Luchtphotographie; Luchtphotogramraetrie. Koppert. Serie-dynamo, een dynamo (> Gelijkstroom- machine), waarin de anker- en magneetwikkeling met de buitenleiding in serie geschakeld zijn. Bij het aanzetten der machine moet men de klemmen tijdelijk kortsluiten, waardoor de bekrachtiging sneltoeneemt. Om het spanningsverlies in de magneetwikkeling klein te houden, maakt men weinig windingen met geringen weerstand. De klemspanning neemt, hij constante snelheid van het anker, toe met stijgende belasting(stroom), zoodat de s. niet geschikt is voor de in centrales gebruikelijke stroomlevering of distributie met constante spanning, slechts voor een bedrijf met constante stroomlevering (serie-schakeling der verbruikstoestellenl. Serie-dynamo. Graphische voorstellingvan de afhankelijkheid van de ankerspanningE, de klemspanning Bk en het spanningsverlies in de anker- en magncetwikkeling Ia (Ra + Bm) ten opzichte van den ankerstroom Ia hij een constant aantal omwentelingen van het anker. Rendement bij normale belasting 86-95%. v. d. Well. Scriemachine is een > serie-dynamo. Senemotor is een gebjkstroommotor, waarin de in serie geschakelde anker- en magneetwikkeling op een net van constante spanning wordt aangesloten. Bij het aanzetten van den motor is de ankerstroom groot evenals het aanloopkoppel, terwijl de snelheid klein is; een gewenschte eigenschap bij tractie-, hef- en walswerktuigen. De s. mag niet onbelast of weinig belast loopen, omdat dan het aantal omwentelingen gevaarlijk groot kan worden. Men koppelt hem daarom direct aan het tedrijvenwerktuig. De snelheid kan verlaagd worden door inschakeling van een zgn. voorschakel- of regelweerstand, die tevens dienst doet als aanzetweerstand, en verhoogd door het magneetveld te verzwakken met behulp van een weerstand parallel over de veldwikkeling of door verdeeling van deze in groepen, die in serie (kleinste snelheid) of parallel (grootste snelheid) geschakeld kunnen worden (schakelwals bij tractie, hefwerktuigen, bruggen). De draaiingsrichting van den motor wordt omgekeerd door den stroom alleen in de magneet- of (gebruikelijker) in de seriewikkeling om te keeren. Het rendement bedraagt bij normale belasting 86-95 %. v. d. Well. Seriemotor. Schakelschema. + en zijn klemmen van den motor, aan te sluiten op de voedingsleiding; Ia = ankerstroom; Rm = weerstand van de magneetwikkeling; Ra = weerstand der ankerwikkeling; W = aanzetweerstand. Serieparallelsehakeling is een schakeling voor het regelen van het toerental van > seriemotoren. Worden twee motoren van gelijke constructie achter elkaar (serie) in een net geschakeld, dan is voor eiken Serie-dynamo. Linke;: schematische voorstelling!; rechts: schakelschema. N = Noordpool; Z = Zuidpool; Ia = ankerstroom; Kx en K2 = klemmen der machine; cirkel met Ia = ampèremeter; cirkel met Ek = voltmeter; de kruisjes zijn stroom verbruikende toestellen in de buitenleiding. motor slechts de halve netspanning ter beschikking, in tegenstelling met de naast-elkaar-schakeling, waarbij voor eiken motor de volle netspanning aanwezig is. De opgewekte tegen-electromotorische kracht zal in het eerste geval ongeveer de helft bedragen van die in het tweede geval, evenals het toerental, dat de motor verkrijgt. Dit is nl. afhankelijk van de tegenelectromotorische kracht volgens de formule E = pnN, waarin p het aantal polen, n het aantal omwentelingen, N de krachtstroom is. De schakeling vindt toepassing voor de snelheidsregeling van electrische trams en treinen. Pot. Serie-productie (bedrijf s e c o n.) is de voortbrenging van producten-groepen of -series. Het is een tusschenvorm tusschen de > stuk-productie en de > massa-productie. Serieschakeling (electriciteitsleer). Wanneer van twee of meer electrische > elementen de positieve pool van het eerste element verbonden wordt met de negatieve pool van het tweede, vervolgens de positieve pool van het tweede element met de negatieve van het derde, enz., dan zegt men, dat deze elementen achter elkaar geschakeld zijn of in serie geschakeld (daartegenover staat de > parallelschakeling). De aldus tot een batterij verbonden elementen leveren een grooter spanningsverschil tusschen de negatieve pool van het eerste element en de positieve van het laatste, dan elk der elementen afzonderlijk. De spanning van een dergelijke batterij is gelijk aan de som van de spanningen van elk der elementen. Borghouts. Scrimpi, of s r i m p i, Javaansch, af te leiden van impi, droom, en dus vermoedelijk oorspr. wel naam van personen, speciaal vrouwen, die, in trance gebracht, woorden uiten, welke als orakel worden opgevat. Daar de trance teweeggebracht wordt door rhythmische lichaamsbewegingen, is het begrijpelijk, dat het woord later in gebruik is gekomen voor „danseres”. Thans noemt men s. alleen de kratondanseressen, die in een groep van vier, soms van vijf, Javaansche symbolische dansen ten hove uitvoeren, dansen, beroemd geworden om hun buitengewone gratie. Berg. Serinchamps, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Ciney (XVIII 240 D/B 4); opp. 2 463 ha, ca. 900 inw.; landbouw. Kasteel van Haversin. Sering, ook wel kruidnagelboom genoemd, plantengeslacht van de fam. der olijfachtigen. Vooral één soort, Syringa vulgaris, is een populaire bloemheester. De in dichte trossen groeiende bloemen zijn wit of paars. Ze is zeer gezocht zoowel voor tuinversiering (en als zoodanig is de s. door winterhardheid en den rijken bloei zeer geschikt) als voor den handel in snijbloemen, voor welk doel men dan vooral kunstmatig vervroegde struiken met lange takken pleegt te nemen. Rietsema. Vijanden van de seringen. De voornaamste is het seringenmotje (Gracilaria syringella). Het motje legt de eieren aan de knoppen en de daaruit ontstane rupsen (lichtbruine kop en doorschijnende romp) kruipen in het inwendige van de nog in den knop besloten bladeren en doen in het uitgekomen blad blaasvormige opzwellingen ontstaan, waarin zich talrijke rupsjes bevinden. Later wordt het blad gerold en opperhuid en bladmoes weggevreten, waarna de verpopping, meestal in den grond, geschiedt. Bestrijding geschiedt door het verbranden van vroeg aangetaste bladeren. v. Schendel. Seripandus, Hieronymus, Augustijn, aartsbisschop en kardinaal. * 6 Mei 1493 te Troja (Apulië), f 17 Maart 1663 te Trente. Als godgeleerde, Oriëntalist-scripturist, redenaar, bestuurder en hervormer, was hij een der beroemdste mannen van zijn tijd. Generaal zijner Orde (1638-’61); gezant bij keizer Karei V in België (1653); aartsbisschop van Salerno (1554), kardinaal (1661). Op het concilie van Trente was hij aanwezig, eerst als Ordesgeneraal (1546), dan als aartsbisschop, eindelijk als pauselijk legaat (1661 en 1663). Om zijn wijsheid, geleerdheid en welsprekendheid werd hij er steeds als een orakel beschouwd. Hij schreef 17 uitgebreide werken, vooral over H. Schriftuur en theologie. L i t.: Oasinger, Bibliotheca Augustiniana (1768); Lanteri, Postrema saecula sex Religionia Augustinianae (II 1859). A. V. d. Born O.E.S.A. Scriphos, Grieksch eiland der Cycladen (XII 384 F 6), ca. 80 km2, ca. 3 000 inw. (1928). Ijzererts. Serlio, Sebastiano, architect, eerst te Venetië (Palazzo Zeno, 1531), later in Franltrijk, waar hij als hof-bouwmeester werkte aan het slot te Fontainebleau, het Louvre en de Tuilerieën. * 1476 te Bologna, f 1664 te Fontainebleau. Beroemd is zijn publicatie : Regole Generali di Architettura sopra le cinque Maniere (Venetië 1637; herdrukt in 1584 als: Tutte I’opere d’architettura di S. Serlio). v.Embden. Sermata, eiland in de Timor-zee (Ned.-Indië; XVII 816 B 3); het grootste eiland van de Loeang-Sermata-groep. Sermonarium (laat-Lat., < sermo = preek), ander woord voor -> Homiliarium (zie ald. sub 2°). Sermonismc, Abélard’s opvatting der algemeene begrippen als woorden, voor zoover deze op meerdere dingen kunnen worden toegepast. > Conceptualisme; Universaliënstrijd. Seroca, eiland in de Bandazee (XVII 816 B/C 3) met vulkaan (660 m). Laatste uitbarsting in 1844. Serologie is de wetenschap, die zich bezighoudt met de bestudeering van bepaalde eigenschappen van het bloedserum (> Serumtherapie) in normale en pathologische omstandigheden. Er wordt niet onder verstaan de bestudeering der chemische samenstelling van het bloedserum, maar wel de daarvan meestal onafhankelijke eigenschappen van enkele in het serum aanwezige stoffen en wel in hoofdzaak de eiwitstoffen. Het serum der verschillende diersoorten heeft verschillende eigenschappen en ook het serum van verschillende individuen van één diersoort kan onderscheiden vertoonen, welke in hoofdzaak berusten op andere structuur of samenstelling der diverse eiwitsoorten uit het serum. Maar ook het serum van eenzelfde individu kan veranderingen vertoonen, bijv. door het doormaken van ziekten. Deze veranderingen zijn in hoofdzaak gebonden aan de eiwitstoffen uit het serum, welke door het doormaken der ziekte een veranderde structuur krijgen of door welke ziekte stoffen in het serum komen, die in nauwe relatie of verband met de eiwitten staan. Nu zijn de veranderingen, die door ziekten in het serum veroorzaakt worden, meestal specifiek, d.w.z. iedere ziekte veroorzaakt daarin weer andere veranderingen en het grootste deel der serologische onderzoekingen bestaat dan ook in het opsporen van deze voor de diverse ziekten typische afwijkingen in het serum. Een deel van de door ziekten veroorzaakte serologische veranderingen zijn al vrij spoedig na het begin der ziekte te vinden en deze reacties worden dan ge- bruikt om de ziekte te diagnostiseeren (zooals bijv. de agglutinatiereacties bij de buiktyphus); bij andere ziekten komen de veranderingen pas laat. In een deel der gevallen verdwijnen de serologische veranderingen na de genezing weer in korteren of langeren tijd of er blijven slechts ternauwernood aantoonbare veranderingen over. In andere gevallen blijven de aantoonbare serologische veranderingen zeer lang, soms het gebeele leven bestaan (zooals bijv. zeer vaak bij syphilis het geval is). Het grootste deel der serologische reacties berust op het feit, dat, wanneer men het serum van den patiënt in bepaalde verhoudingen samenbrengt met de als oorzaak vermoede bacteriën, of met op bepaalde wijze gewonnen sera, of met op bijzondere wijze bereide stoffen (eiwitoplossingen, lipoidoplossingen, enz.) er een neerslag ontstaat (praecipitatie) of een samenklontering der bacteriën (agglutinatie), en hieruit kan dan de aard der ziekte met vrij groote zekerheid of waarschijnlijkheid worden vastgesteld. Ziekten, die serologisch kunnen worden vastgesteld, zijn o.a. buiktyphus, en de daarmee verwante ziekten, vlektyphus, febris undulans Bang, de ziekte van Weil, blaaswormziekte (echinocoocus), syphilis, sommige keelaandoeningen (infectieuze mononucleose), enzoovoorts. Wyers. Serologisch Instituut, Rijks-, instituut, gevestigd te Utrecht; bereidt sera en entstoffen voor den mensch; stelt serologisch onderzoek in voor wetenschap en practijk.-Ook de behandeling van door dolle honden gebetenen (•> Hondsdolheid) is aan dit instituut opgedragen. Het R. S. I. is ondergebracht in het Centraal Laboratorium voor Volksgezondheid en voortgekomen uit het particuliere therapeutisch laboratorium van > Spronck. Zie ook > Seruminrichting. Botman. Serooskcrke, 1° gem. op Schouwen in de prov. Zeeland; omvat alleen het dorp S. Ca. 250 inw. (bijna allen Ned. Herv.); opp. 332 ha; klei, waarop landbouw. Op de nabijgelegen Ooster-Schelde visscherij. 2° Gem. op Walcheren in de prov. Zeeland; omvat alleen het dorp S. Ca. 1 700 inw. (60 % Geref., 30 % Ned. Herv.); opp. 1 325 ha; klei, waarop landbouw. C. v. d. Broek. Scrosa, > Amnion. Serow, Alexander Nikolajewitsj, Russ. componist. * 22 Jan. 1820 te Petersburg, f 1 Febr. 1871 aldaar. Als componist autodidact; werkzaam als criticus en biograaf. Schreef o.a. opera’s. L i t.: v. Riesemann, Monographien zur russ. Musik (I 1922). Serpens (sterrenbeeld), > Slang. Serpent, verouderd muziekinstrument in dubbelen S-vorm; was de bas van de familie der cornetten; uit hout met leder bekleed en met ketel vormig mondstuk; werd verdrongen door de ■> ophicleïde ; heeft in Frankrijk lang gediend om den Gregoriaanschen zang te begeleiden. Serpentinc-dans, ■> Fuller (1°). Serpentijn (g e o 1.), 1° waterhoudend magnesiumsilicaat, rhombisch of monoklien kristalliseerend. Meest van groenige of gelige tint, veelal geaderd en gevlamd. Zacht, zeer goed te polijsten en daarom veel gebruikt voor ornamenten. Er zijn twee variëteiten: de vezelige s. of chrysoliet en de bladerige of antigoriet. De vezelige levert de serpentijn-a sbe s t. Edele s. is doorschijnend, lichtgroen of zwavelgeel. 2° Een metamorph gesteente, ook wel tot de opliieten gerekend, grootendeels uit het mineraal s. bestaande. Ontstaat uit basische stollingsgesteenten. Jong. Serpoechow, Russische stad aan de Oka, ten Z. van Moskou (zie krt. Rusland D 3-4). Ca. 75 000 inw. Textielfabrieken, ijzerindustrie, graanhandel. Serpula, een worm, die kalkbuisjes afscheidt. Deze buisjes worden fossiel gevonden. Het gesteente, dat opgebouwd is uit deze buisjes, heet scrpuliet. Serra, > Siërra. Serra,l° Juniperus, Minderbroeder. *24 Nov. 1713 op Majorca, f 28 Aug. 1784 te Montery (Californië). Beroemd missionaris van Californië. Stichtte vsch. zgn. reducties voor de Indianen; één ervan groeide later uit tot de wereldstad San Franoisco. Door zijn vaderlijke toegenegenheid jegens de Indianen en zijn geleerdheid bereikte hij prachtige resultaten, ook in het onderricht. L i t.: L. Lemmens, Gesch. Franzisk. Miss. (1929, 252 vlg.); Cath. Bncycl. (XIII, 730 vlg.). v. d. Borne. 2° Rena t o, Ital. criticus. * 5 Dec. 1884 te Cesena, f 20 Juli 1916 (gesneuveld op den berg Podgora). Leerling van Carducci, fijnzinnig en subtiel criticus, die echter alleen schrijft over hetgeen hij bewonderen kan. Ellen Russe. Werken; Esame di coscienza di un letterato. L i t.: A Grilli, Vcrsi e versioni di R. S. (1933). Serradella (Omithopus sativus) is een eenjarige, vlinderbloemige plant, die aan haar wijze van vruchtvorming, nl. drie tot vijf ingesnoerde peulen naar beneden hangend aan een langen steel, ook wel den naam vogelpo o t j e ontleent. Bij het dorschen breken de peulen op de insnoeringaf zonder dat de zaden vrij komen; men zaait dan ook geen zaden maar deelen van peulen. S. groeit het best op onkruidvrije zand- of zavelgronden en wordt meestal óf als ondervrucht onder rogge óf als stoppel gewas (al dan niet in mengsel met anderegroenvoedergewassen) geteeld. Het is een uitstekend veevoeder, maar ook een goed groenbemestingsgewas. De onzekere aanslag is een nadeel, vooral doordat dan meestal veel onkruid, vooral kweek, volgt. Dewez. Scrrano y Domingucz, Francisco, graaf van San Antonio, sedert 1862 hertog de 11 a Torre, Spaansch generaal en liberaalgezind staatsman. * 17 Dec. 1810 op het eiland Léon bij Cadiz, f 26 Nov. 1885 te Madrid. De eerste > Carlistenoor- Serradella; 1 -= bloempje van voror gezien, 2 van opzij gezien (vergr.j Serpent (16e e.). log, waarin hij zich in het kamp der > Christino’s onderscheidde, bracht hem in enkele jaren op het voorplan; sinds 1839 nam hij gedurende 35 jaar actief deel aan alle politieke gebeurtenissen in het rijk en bekleedde de hoogste waardigheden: een paar keer minister, senator, gezant te Parijs (1857 en 1883-’B4) en gouvemeur-generaal van Cuba (1859-’62). Na den dood van O’Donnel in 1867, nam hij de leiding van de liberale unie en verbond zich met de handlangers van generaal 4- Prim om Isabella II van den troon te stooten. Hij overwon de koninklijke troepen bij Alcolea (28 Sept. 1868) en werd in Juni 1869 door de Cortes tot regent benoemd, totdat, na veel verwarring en wisseling in Spanjes binnenlandsch bestuur, in Dec. 1874 het Bourbonsch vorstenhuis gerestaureerd werd. Daarna speelde S. geen rol van belang meer. Lousse. L i t.: de Villaurutia, El general S. (1920); A. Borrego, Hist. de la vida militar y politica de F. S. y D. (1922). Scrrano y Sanz, Manuel, Spaansch historicus. * 2 Juni 1868 te Ruguilia (Guadalajara), f 27 Oct. 1932 te Madrid. Hij werd prof. te Saragossa en schreef een groot getal werken over de geschiedenis (vnl. godsdienstgesch.) van Spanje en Sp. Amerika. Willaert. Werken: o.a. Ignacio de Loyola (1895); Pedro de Yalencia (1912); Espana y los Indios Cherokis (1916) ; Estndio critioo de las obras de S. Teresa (1921). Serratula, > Zaagblad. Serres, andere spelling voor de stad ■>■ Seres. Serres, Olivier de, Fransch landbouw- kundige en Prot. edelman. * 1639 te Villeneuve-de-Berg (Vivarais), f 1619 aldaar. Hij behoort tot de didactische letterkunde met zijn beroemd Théatre d’agriculture et Ménage des champs (1600), merkwaardig werk, dat hij gedurende 30 jaar voorbereidde. Het werd opnieuw uitgegeven in het begin der 19e eeuw. Zijn boek wil gelezen worden door iemand, die met het boerenleven of het landbouwbedrijf vertrouwd is. Goede stijl. Willemyns. Lit. : H. Baudrillart, O. de S. (in : Rev. des Deux Mondes, 15 Oct. 1890) ; H. Vaschalde, O. de S. (1886). A. D. Sertillanges O.P. Serrure, Constant-Philip, Vlaamsch taalkundige en bibliophiel. * 22 Sept. 1805 te Antwerpen, f 6 April 1872 te Moortsele. Doctor in de rechten te Leuven (1832), prof. in de gesch. te Gent (1836) en in de Ned. letterk. Nam zeer actief deel aan den VI. strijd (medestichter van: De Tael is gansch het Volk, de Maatsch. tot bevordering van Ned. tael- en letterk., het Willemsfonds) en aan de philologische beweging; met Blommaert stichtte hij de > Vlaamsche Bibliophielen, waarin hij vsch. Mnl. teksten liet verschijnen, o.a. de Grimbergsche Oorlog. Gaf ook het Vaderlandsch Museum uit (6 dln., 1856-’63). L i t.: Bio?r. Nat. (XXII): Liber Memor. univ. Gent (I). A. Boon. Serrurier, Lind o r, Ned. Japanoloog en volkenkundige. * 21 Dec. 1846 te Dordrecht, f 7 Juli 1901 te Batavia. Bekend om zijn studie van de wajang poerwo, maar vooral om den strijd, dien hij als directeur van het Ethnographisch Museum te Leiden (1881- ’96) tegen het verlammende gebrek aan belangstelling der Ned. autoriteiten gevoerd heeft. In arren moede gooide S. in 1896 het bijltje er bij neer en vertrok naar Batavia, waar hij in dienst kwam van het Museum van het Bataviaasch Genootschap. Ook op ander gebied is S. niet gelukkig geweest; de uitgave van zijn Japansche woordenboek moest in 1892 op last van Koloniën gestaakt worden en zijn wajang-studiën bleken niet bestand tegen de critiek van Hazeu. Berg. Serskamp, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten 0. van Wetteren (XIX 176 C 4). Opp. 676 ha, ca. 2 300 inw. (Kath.). Landbouw. Romeinsche begraafplaats. Scrtillanges, Antonin Dalraace, Kath. theoloog, Fransch Dominicaan, wij sgeer en conferencier. * 16 Nov. 1863teClermont-Ferrand. Medestichter van de Revue Thomiste. Lid van de Académie des sc. morales et politiques. Zijn beteekenis ligt in het accentueeren van de raakpunten der moderne gedachte met het Thomisme, door middel van talrijke publicaties. Voorn, werken: Les sources de la croyance en Dien (1903); Socialisme et christianisme (1907); Agnosticisme ou Anthropomorphisme (1908); S. Thomas d’Aquin (1910) ; La philosophie morale de S. Thomas (1916); Notre vie ; Le miraele de I’Eglise ; Les grandes thèses de la philosophie thomiste (1929); L’orateur chrétien; Catéchisme des incroyants (1930); Dien ou rien (1933). Pauwels. Sertorius, Quintus (Rom. Oudheid), Romeinsch veldheer in Spanje, aanhanger van Marius. Hij trachtte de democratische regeering in Rome te herstellen. Vermoord 72 v. Chr. Serum, zie > Serumtherapie ; zie ook ■> Bloed. Seruminrichting, Rijks-, inrichting, gevestigd te Rotterdam; bereidt sera en entstoffen voor gebruik bij dieren; ressorteert onder het dept. van Binnenl. Zaken (>Gezondheidswet; Serologisch Instituut). Serumtherapie. De persoon, die van een bepaalde infectieziekte herstellende is, heeft in zijn bloed een groote hoeveelheid anti-stoffen tegen die ziektekiemen gevormd. Zijn bloedvloeistof (scrum), ingespoten bij iemand, die door dezelfde ziekte is aangetast, kan deze laatste helpen deze ziekte overwinnen. Dit geschiedt o.a. bij lijders aan kinderverlamming. Veel meer gebruik wordt gemaakt van sera van dieren (rund, paard of schaap), die ongevoelig gemaakt zijn tegen een bepaalde ziekte. Sera tegen diphtherie en wondkramp (= tetanus) zijn van dergelijke dieren afkomstig. Ook om bij sterk verontreinigde wonden wondkramp te voorkomen, wordt reeds voor het uitbreken dezer ziekte het anti-tetanusseram ingespoten. v. Balen. Serumziekte. Na inspuiten van serum krijgen sommige menschen koorts, uitslag en gewrichtszwellingen, welke verschijnselen enkele dagen aanhouden, maar niet van emstigen aard zijn. — —— Q Is men reeds eerder met serum van een bepaald dier (bijv. paard) ingespoten, dan is men door de voorafgaande inspuiting overgevoelig geworden en men kan, wanneer opnieuw serum van hetzelfde dier wordt ingespoten, eerder en veel ernstiger verschijnselen krijgen. Daarom wordt in die gevallen, i. p. v. paardenserum, schapenserum gegeven. v. Balen. Servaas, S t., > Servatius. Scrvaes. Van Sinte-Servaos, het oudste, geda- teerde, bewaarde Middelnederlandsche gedicht, van -> Hendrik van Veldeke; breed episch aangelegd werk, met, in het eerste deel (3 264 w.), over het leven van St. Servatius, de invallen van Attila als een eeuwige bedreiging op den achtergrond; in het tweede (2 974 w.), zijn verheerlijking, met als kader de Lotharingsche geschiedenis. Het werd gedicht op verzoek van custenaer (koster) Hessel van Maestricht, volgens een Lat. vita,om het volk voorgelezen te worden; de dichter droeg ook zijn werk op aan gravin Agnes van Loon tusschen 1160-’7O. Sterk legendarisch, toch grootsch gehouden, kondigt het reeds de techniek en de werkwijze van v. Veldeke’s later werk aan. Ui t g.: Bormans (1858); fragmenten van een 12eeeuwsch hs., d. L. Scharpé (in: Leuvensche Bijdragen, 1899). L i t.; A. Kempeneers, H. v. V. en de bron van zijn Servatius (1913); Van Dam (in: Tijds. voor Ned. Taal- en Letterk., 1938). V. Mierlo. Servaes, Albe r t, kunstschilder. * 4 April 1883 te Gent. Een in hoofdzaak religieus kunstenaar, zeer vergeestelijkt in zijn voorstellingen, modem in zijn coloriet. Er is sterke neiging tot het innerlijke, mystieke en ascetische, gelaatsexpressies zijn verstorven en extatisch, lichaamsverhoudingen zijn „Gotisch” te noemen (met invloeden van George Minne en Jakob Smits, van Grünewald). Veel beroering werd verwekt toen, kort na den Wereldoorlog, Servaes ’ kruisweg op bevel van de kerkelijke overheden werd verwijderd uit het kerkje te Luythagen. Men oordeelde de vormen te subjectief voor het vrome volk. Herman v. d. Eerenbeemt kocht dien kruisweg en deze hangt thans in het Museum van Hedendaagsche Religieuze Kunst te Utrecht, waaraan hij hem schonk (zie pl. t/o kol. 736 in dl. XV). Bij de opening van dit museum in 1934 is S. door België en Nederland geridderd, de aartsbisschop van Utrecht sprak hem toe. Men vindt daar ook het zeer groote doek „Dood van de H. Theresia”. Er is verder een geschilderde kruisweg, een cyclus „Het Landleven”, een cyclus „Het Marialeven”, er is werk in de abdij van Orval, er zijn monniksportretten, schilderijen: Kerstnacht, Christus Gedoopt, Doode Christus, Boodschap des Engels, Piëta, Sint Franciscus, enz. Servaes is een leidende figuur in de opleving van de godsdienstige kunst in Nederland en Vlaanderen. „leder van mijn werken moet zijn en is een gebed van liefde en van geloof”, zoo liet hij zich uit. Zie ook afb. 4 op de pl. t/o kol. 637 in dl. II en afb. 10 op de pl. t/o kol. 448 in dl. IV. Engelman. Servatius, Heilige, als bisschop van Maastricht op Pinkstermaandag 13 Mei 384 aldaar overleden na de verplaatsing van den zetel van Tongeren (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Zijn graf, sinds ca. 660 in de door Monulphus gebouwde St. Servaaskerk, werd centrum eener vereering, welke zich verbreidde over de Nederlanden, Duitschland tot in Polen en over Frankrijk tot in Portugal en Italië, ten gevolge van huwelijken van vorstelijke personen uit onze streken, en de weelderige legenden in het Latijn en de volkstalen (in het Nederlandsch van Hendrik van Veldeke, zie > Servaes). Die legenden hebben het bericht van Gregorius van Tours over Eome-reis, verschijning van St. Petras, dood (Hist. Franc. 11, 6) en sneeuwwonder op het graf (De gloria conf. 72) van „Aravatius” als uitgangspunt en hebben haar stempel gedrukt op de iconographie. Deze beeldt S. af met den sleutel, die hem door St. Petrus in een vizioen te Rome was geschonken, ook met Anna- te-drieën als bloedverwant van Christus of met een adelaar boven het hoofd. De draak aan zijn voeten verzinnebeeldt de door hem bestreden Ariaansche ketterij. Als historisch erkent men de berichten van Athanasius over Sarbatios (=Servatius),bisschop uit Gallië, die den brief der synodevanSardica (343) mede onderteekende en onder de gezanten behoorde van den usurpatorMagnentius naar Constantius II (Apologia c. Arianos, cap. 50; Apol. ad imper. Gonst., cap. 9). Met Phoebadius van Agen was hij de leider der orthodoxen op de synodevan Rimini (359), maar aanvaardde ten slotte door misleiding of gebrek aan kennis de dubbelzinnige formule, die ook semi-Ariaansch kon verstaan worden, dat de Zoon niet een schepsel is als de andere schepselen (Sulp. Severus, Chron. 11, cap. 43-44). Van S.’ werkzaamheid in zijn eigen bisdom zijn geen bijzonderheden met zekerheid bekend. Dit neemt niet weg, dat hij de eerste ons bekende geloofsverkondiger is geweest op het grondgebied van tegenwoordig Nederland en de eerste bisschop. Zijn werk is echter grondig verwoest door de barbareninvallen van omstreeks het einde der 4e eeuw en moest in den loop van de 6e e. opnieuw begonnen worden. De te Maastricht bewaarde relikwieën (altaarsteen, beker, sleutel, gewaad, reis- en bisschopsstaf) zijn van twijfelachtige echtheid; resten van het gebeente worden bewaard in de „noodkist”, een prachtig schrijn van ca. 1166. Zie ook afb. 8 op de pl. t/o kol. 560 in dl. XX. Romaansch zegel met afbeelding van den H. Servatius. Feestdag 13 Mei (ijsheilige). In 1937 grandiooze •> „heiligdomsvaart”, die veel bijdroeg tot opleving der vereering. Prachtige beelden van S. van Ch. Vos op de oude Maasbrug en de fontein op het Vrijthof. L i t.; B. Vlekte, St. S. de eerste Ned. bissohop in historie en legende (1935), alwaar volledige lit. J. Tesser. Servatius van Enschede (familienaam: Bern. Am. Franc. Harperink), Capucijn, tooneelschrijver en drankbestrijder. * 3 Dec. 1871 te Enschede, f 13 Aug. 1930 te Breda. Hij schreef vsch. tooneelstulien, veelal met anti-alcoholische strekking. Scrvatius Lupus, ■> Lupus van Ferrières. Servet, waschbare katoenen, halflinnen of linnen doek ten gebruike bij de maaltijden. Tafellakens, servetten en vingerdoekjes vormen een geheel, bij het weven worden hierin dezelfde motieven verwerkt. Servel, M i c h a ë 1, (Miguel Serveto) Spaansch dokter en theoloog. * 29 Sept. 1511 te Tudela in Navarre, f 27 Oct. 1653 te Champel bij Genève. Uitgaande van een pantheïstisch neo-Platonisme verkondigde hij in zijn werk Christianismi Restitutio vsch. dwalingen over de leer der H. Drieëenheid. Calvijn denuncieerde 1. Legendarlsche stamboortl van de H. Moeder Anna; in den linker benedenhoek St. Servatius, klein voorgesteld, als behoorend tot het vierde geslacht. Houtsnijwerk in de Sint Salvator te Brugge (15e eeuw). 2. Houten beeld van St. Servatius, in de St. Servaaskerk te Maastricht. 3. Servatius-afbeelding uit den Renaissance tijd, door B. Strigel (ca. 1500; Pinakothek, München). Sibyllen van Erythraea (links) en van Delphi (rechts); fresco’s van Michelangelo in de Sixtijnsche kapel, Rome (ca. 1512) Links: sibylle van Tibur, aan keizer Augustus Maria met Kind toonerd; schildering van Rogier v d. Weyden (ca. 1450; Museum, Berlijn). Rechts boven: sibyllengroep; fresco van Roffael in S. Maria della Race, Rome. Rechts onder; sibylle van Delphi; fresco van Pinturicchio in S. Maria del Popolo, Rome (ca. 1510). hem bij de Kath. Fransche inquisitie en liet hem op zijn vlucht naar Italië te Genève gevangen nemen. Het door Calvijn ingeleide proces eindigde met zijn verbranding. Als zijn groote verdediger trad na zijn dood Castellio op met een geschrift: De haereticis, an sint persequendi (1554, psoud. Martin Bellius). In 1903 werd een monument expiatoire op de plaats van terechtstelling opgerioht. S. deed als dokter belangrijke onderzoekingen over de circulatie van het bloed. L i t.: Tollin, Das Lehrsystem M.S. (3 dln. 1876-’78); Van der Linden, M.S., een brandoffer der gereform. Inquisitie (1891); Dide, M. S. et Calvin (21907); Osler, M. Servetus (1909); Wynaendts Franoken, M. S. en zijn marteldood (1937). Wachters. Service (Eng.), bij het tennisspel benaming voor den beginslag. De „server” moet achter de baseline staan en den met de hand opgegooiden bal over het net in het schuin tegenover hem gelegen servicevak slaan. Serviee-burcau (reclamewezen), -> Advertentie-bureau. Servië, vroeger onafhankelijk koninkrijk op het Balkan-schiereiland, thans deel van > Joego-Slavië. Q- Geschiedenis. In de 7e eeuw n. Chr. drongen Slavische stammen uit het N. in het huidige S. binnen; zij werden bestuurd door Zoepans en het onderling familieverband had sterken invloed (Zadroega). In de 8e e. namen de Serven het Christendom aan en bleven onderdanig aan den patriarch van Konstantinopel en volgden dezen in hot schisma. Bij de verbrokkeling van het Oost-Romeinsche Rijk kwam S. tot grootheid, vooral onder de Nemanjiden (1114-1456); Stefan Doesjan (1308-’55) veroverde Albanië, Macedonië en een groot deel van Griekenland en werd in 1346 te Skoplje tot keizer (tsaar) der Serven en Grieken gekroond. Zijn wetboek is van 1349. Op 15 Juni 1389 verloren de Serven op het Lijsterveld (Kossowe Polje) een grooten slag tegen de Turken en kwamen onder Turksch bestuur; een Turksche pasja resideerde te Belgrado sinds 14691 De godsdienst bleef echter ongerept, waardoor ook het nationale gevoel bewaard bleef; echter drukten belastingen en militaire dienst zwaar op het volk. In de 18e en 19e e. begon S. te hopen op steun van het Orthodoxe Rusland. De vrijheidsstrijd nam een aanvang in 1804 onder Karadjordje (Zwarte George); in 1817 werd Milos Obrenovic tot vorst van S. uitgeroepen onder oppertoezicht van Turkije. In 1829 werd S. autonoom, doch tot 1876 bleef een Turksch garnizoen in Belgrado. Als vorsten wisselden de dynastieën Obrenovic en Karadjordjovic elkander af. Na het Congres van Berlijn (1878) werd S. volkomen onafhankelijk en in 1882 koninkrijk. Sedert 1903 regeert de dynastie Karadjordjevic weder na den moord op koning Alexander Obrenovic. Rusland spoorde S. aan tot anti-Oostenrijksche politiek, vooral na de annexatie van Bosnië en Herzegowina door Oostenrijk (1908). De voor S. gelukkige Balkan-oorlog van 1912-T3 vergrootte S. met een deel van Macedonië. Na den moord op den Oostenr. troonopvolger te Sarajevo door leden der Servische Narodna Odbrana (28 Juni 1914) raakte S. in oorlog met Oostenrijk, wat leidde tot den Wereldoorlog van 1914-’lB. Het Servisch leger onder koning Peter I, troonopvolger Alexander en generaal Misjic streed heldhaftig; na toetreding van Bulgarije tot de vijanden van S. in 1915 moest het leger onder gioote ontberingen terugtrekken naar de Adriatische Zee en naar Corfu geëvacueerd worden. Het leger werd gereorganiseerd en emigranten uit Amerika versterkten het, XXI. 18 zoodat het Servische leger in 1917 de Bulgaren bij Dobro Polje versloeg; op 19 Oct. 1918 werd Belgrado heroverd. Zie verder > Joego-Slavië (sub III). L 11.: Jirioek, Oud-Serv. Gesch. (tot 1537 ; Duitsch, 1918); Novakovic, Serv. Gesch. (begin 190 eeuw; Duitsch, 1912) ; Boghitschewitsoh, Die ausw. Politik Serbiens 1903-’l4 (1931); Tiricek, La eivilisation serbe au raoyen-age (1920); De Voogt, In den Balkan na den vrede (1913); R. Dufour, Van de Bosnische crisis tot Serajewo (1935). Vm gon_ Servieten [Ordo Servorum B.M.V. (0.5. M.) = Dienaren van Maria], gesticht 1233 door zeven voorname Florentijnen (in 1888 gezamenlijk heilig verklaard, feest 12 Febr.). Oorspr. doel: beschouwend leven en Maria-vereering, waarbij weldra kwam apostolaat, met den Augustijner regel als grondslag. De Orde verspreidde zich snel over Midden- en West-Europa, kwam, na gedeeltelijken ondergang onder Joseph II en de Fransche Revolutie, in de 19e e. tot nieuwen bloei, is ook in de missie werkzaam (Afrika, China, Japan) en telt thans ca. 2 000 leden. In België bezit zij huizen te Brussel, Spa en Leuven. Een vrouwelijke Orde (Dienaressen van Maria) werd in 1280 gesticht door den öen generaal der S., den H. > Philippus Benitius. Doel hoofdzakelijk: beschouwend leven (eeuwigdurende aanbidding), doch ZÖ zÖn °°k werkzaam in opvoeding en onderwijs van meisjes. De Orde is weinig verspreid (6 kloosters in Italië, daarbuiten nog 5). Een Derde Orde van S. werd in 1306 gesticht door de H, Juliana van Falconieri. Ze worden ook Mantellaken geheeten en hebben als doel: onderricht en ziekenverpleging. In België bezitten zij enkele huizen; hoofd huis te Ivry. L i t.: Heimbucher, Órden u. Kongreg. d. Kath. Kirche (I 51933). Gorris. Servillus, naam van vsch. Romeinsche consuls, onder wie er enkele den bijnaam Caepio droegen. Serville, gem. in de prov. Namen, ten Z.W. van Dinant (XVIII 240 0 3-4); opp. 666 ha, ca. 220 inw.; landbouw. Te S. werd een Romeinsche villa blootgelegd, die kan doorgaan als het eenvoudigste type der middel-groote provinciaal-Romeinsche porticusvüla met vooruitspringende boekvertrekken. Ze was gelegen bij de Romeinsche heerbaan van Bavai in de richting van de Maas (Dinant). L i t.: Bequet, Ann. Soc. Arch. Namur (XXIV 1900 21'26)- . Ti. De Maeyer. Servisch-Kroatisch, > Serbo-Kroatiscbe taai en letterkunde (sub a). Servitia, -> Annaten (sub 2° en 3°). Servitus, Rom.-rechtel. term voor slavernij. Voorts: last drukkend op een goed en inhoudend een gebruiks- en/of genotsrecht van zakenrechtelijken aard ten behoeve van een erf (> Erfdienstbaarheid) of van een persoon (persoonlijke dienstbaarheid; recht van vruchtgebruik, van gebruik of van bewoning). > Dienstbaarheid, HeTmesdorf, Servituut, ander woord voor > erfdienstbaarheid. Zie ook > Servitus. Servius Tullius (Eom. Oudheid) zou volgens de overlevering de zesde koning van Rome geweest zijn. Hij zou het volk in klassen en centuriën ingedeeld hebben en met het bouwen van den zgn. Serviaansohen muur begonnen zijn. Servo-rem, > Automobiel (kol. 407). Servulus, Heilige, belijder, f Ca. 690 te Rome. Bedelaar, uitmuntend door geduld en godsvrucht. Feestdag 23 December. L i t.: Gr eg. de Groote, Dialogi (IV, 14) en Homilie | (I, 15), in : Migne Patr. en 76). Servus servórum Dei (Lat.) = Dienaar der dienaren Gods. Zoo noemde zich paus > Gregorius de Groote tegenover den patriarch van Konstantinopel Joannes in 596. Toch gebruikt Greg. de Groote dezen titel reeds in een brief aan S. Leander van 591. Sinds de 12e e. gebruikt alleen de paus deze uitdrukking, hoewel ze ook vermeld staat bij de namen van Alfonsus II van Spanje en keizer Hendrik 111. Sesac, naam in het O. T. aan * Sjesjonk gegeven. Sesam (Sesamum oriëntale), gewas, behoorend tot de fam. der Pedaliaceae, is eenjarig en bereikt een hoogte van 1,50 m. S. werd reeds in de vroegste tijden om de oliehoudende zaden gekweekt en komt thans nog zoowel in subtropische als in tropische streken voor. In den Maleischen Archipel wordt het deels voor eigen gebruik, deels als handelsgewas verbouwd. De groeiduur van zaai tot oogst is op Java ca. 6 maanden. Voor eigen gebruik wordt het fijngewreven zaad veelal vermengd met rijstmeel. In Europa wordt er olie (sesamolie) uitgeperst, die gebruikt wordt voor bakolie, haarolie, zeepbereiding en als grondstof voor margarine. De persrest, de sesamkoek, wordt als vee- en pluimveevoeder gebruikt. Gemiddelde samenstelling 37 % eiwitachtige stoffen, 10% vet. Grenscijfers > codex voedermiddelen 14% vochten 15%_aschbestanddeelen in de droge stof. Dijkstra. Scsambeen, > Beenderen. Sesam! Open u!, tooverformule, die toegang geeft tot de schatten, uit het verhaal Ali Baba en de veertig roovers, in de Duizend-en-één nacht. Sesonchis, Gr. weergave van > Sjesjonk. Sesostris, Gr. weergave van > Senwosret. Scsquipedalia (verba), Lat. = (woorden van) anderhalven voet; ellenlange woorden (Horatius, Ars Poëtica 97). Sesquiterpenen (schei k.) noemt men een belangrijke groep van koolwaterstoffen, die hoofdzakelijk de samenstelling Cl 6H24 hebben. Zij komen zeer veel in aetherische oliën en plantensappen voor en vormen een bestanddeel van vele reukstoffen. Zeer waarschijnlijk moeten deze verbindingen als polymerisatieproducten van isopreen worden opgevat. Hoogeveen. Sessiel, aanduiding voor dieren, welke een vastzittende levenswijze hebben. Sestertius, Kom. munt, = semistertius = derdehalf = 27a Kom. ■> as, afgekort IJS, later HS; werd 269 v. Chr. ingevoerd. De uitdrukking milia sestertium gaf den nieuwen vorm: sestertia, bijv. centena sestertia = 100 000 s.; bij grootere berekeningen viel dit weer weg voor een vorming als: decies sestertium = 1000000 sestertiën. W. Vermeulen. Sestinc (Ital.; < Lat. sex = zes), lyrische dichtvorm in de Romaansche poëzie, gedicht in strophen van zes vijfvoetige jambische regels, waarin de eindwoorden der eerste strophe in andere volgorde bij de andere telkens terugkeeren: abcdef, faebdo, cfdabe, enz. Een terzine aan het slot bevat die woorden aan het einde van elk halfvers. Voorbeelden in den Canzoniere van Petrarca. v. d. Eereribeeml. Sestos (tegenw. Bovalli-Kalessi), stad van Oud-Thracië aan den Hellespont, tegenover Abydos liggend, bekend door het verhaal van Hero en Leander. Xerxes liet er zijn brug over den Hellespont werpen. S. was in de 6e-4e e. beurtelings door Athene en Sparta bezet, daarna onafhankelijk; de Atheners verwoestten het in 363 v. Chr. E. De Waele. Se-sutho, •> Sotho. Set, Seth. Sctaria, > Naaldaar. Sète, vroeger Cette, Fr. havenstad van Languedoc (XI 96 E 6); ca. 37 000 inw. Handel in wijn. Tonnen – makerij, kunstmest, zwavel-industrie. Set(h), Egypt. god, booze broeder van > Osiris, dien hij vermoordt; daarna vervolgt hij diens vrouw > Isis, tot hij ten slotte door •> Horus overwonnen wordt. In navolging van Herodotus identificeerden de Grieken S. met Typhoon. > Egypte (sub Godsdienst, kol. 813). Lit.: A. Ermann, Die Religion der Aegypter (1934). Seth, derde zoon van Adam. Van S. stammen de oudvaders vóór den Zondvloed af (Gen. 6). Zie ook > Sethianen. Scthe, Kurt, Egyptoloog uit de school van Erman. * 30 Sept. 1869 te Berlijn, f 6 Juli 1934 aldaar. Werd in 1900 prof. te Göttingen, in 1923 te Berlijn. S. schreef behalve zijn tekst-uitgaven belangrijke werken en artikelen over taalkundige, historische, religieuze en cultureele onderwerpen. Sethianen, Gnostische sekte der eerste eeuwen. Seth, de derde zoon van Adam, werd door hen beschouwd als de stamvader der „pneumatioi”, der ware geloovigen. Hun verdere leer omtrent God en de wereld zou aan heidensche schrijvers en heidensche mysteriën ontleend zijn. Zij brachten zeven boeken in omloop, die van Seth afkomstig moesten zijn, en andere van Abraham en Moses. Frames. Sethos, Gr. weergave van > Seti. Scti of Sethos, naam van twee Egypt. pharao’s. Het bekendst is Scti I (ong. 1308-1298?), een krachtig vorst, die Palestina pacificeerde, de Libyers versloeg en de Hettieten overwon. Hij begon vsch. groote bouwwerken, die door zijn zoon en opvolger Ramses II voltooid werden. Zie afb. in kol. 280 in dl. I en afb. 4 op de pl. t/o kol. 769 in dl. IX. Settembrini, Luigi, Ital. patriot en letterkundige. * 17 April 1813 te Napels, f 3 Nov. 1877 aldaar. Balling te Londen, later prof. aan de univ. van Napels. Hij schreef een anti-Kath. geschiedenis der Ital. letterkunde. L i t.: A. Omodeo, Figure e passioni del Bisorgimento (1932). Settic, Elkanah, Eng. dichter en tooneelschrijver. * 1648, f 1724. Door enkele tijdgenooten (o.a. de graaf van Rochester) tegenover > Dry den gesteld. Door dezen heftig aangevallen, o.a. in Absalom. Met wisselende overtuiging in de politiek, tot 1691. Toen benoemd tot „City Poet”. Stierf in het armhuis. Werken; o.a. Cambyses (1667); Bmpress o! Morocco (1671); The Female Prelate (nl. „pausin Joanna” ; 1680) ; The World in the Moon (opera, 1697) ; The Virgin Prophetess (id., 1701). Set-Tyfon, > Set(h). Sctubal, havenstad in het Portug. district Lissabon (38° 36'N., 8° 52'W.) met ca. 46 000 inw. S. ligt aan de bocht van S. en aan de monding van de Sadorivier. Uitvoer van visch, zuidvruchten, fruit, zout en kurk. In de nabijheid ligt de bedevaartsplaats Arrabida op de Serra da Arrabida. Sip man. Seulimeum, hoofdplaats van de gelijknamige onderafd. in Groot-Atjeh, Sumatra, Ned.-Indi& (s°2l'N., 96°36'0.). Vrij belangrijke veestapel en veel klappercultuur. In het binnenland nog olifanten en tijgers. Seume, Johann Gottfried, Duitsch dichter uit de prae-Romantiek. * 29 Jan. 1763 te Poserna, f 13 Juni 1810 te Teplitz. S. ontleende aan zijn avonturen als deserteur in den Eng.-Araer. oorlog de stof voor overspannen lyriek en kleurvolle autobiographisehe avontuurverhalen. Voorn, werken: Der Wilde (gedichten, 1801); Spaziergang nach Syrakus (1803) ; Mein Leben (1813). Ui tg.: d. Hausenstein (1917). Lit.: G. Hennig, J. S. (1924); Pianer-Reiszmann, J. G. S. (1904). Baur. Seurat, Georges Pierre, schilder. * 2 Dec. 1859 te Parijs, f 29 Maart 1891 aldaar. Leerling van de Bcole des Beaux Arts. Ontwikkelde zich onder invloed van Delacroix en de > Impressionisten. Met Signao is hij de vertegenwoordiger van het Neo-impressionisme, dat in 1886 geboren werd, toen S. het eerste, volgens het principe van het Divisionisme of Pointillisme geschilderde stuk exposeerde: Un Dimanche a la Grande Jatte (Art institute, Chicago). S. geeft echter niet meer den spontanen indruk van de natuur, maar verwerkt deze tot een vlakkere compositie met meer gestyleerde vormen, die hij dan in de techniek van het Pointillisme (> Luminisme) uitdrukt. Goede voorbeelden van zijn kunst bezit het Mus. Kröller, dat naar Hoenderlo wordt overgebracht. L i t.: L. Couturier, G. S. (1926). Korevaar-Hesseling. Seuse, > Suso. Seveik, Ollok a r, vioolpaedagoog. * 22 Maart 1862 te Horazdiowitz (Bohemen), f 18 Jan. 1934 te Pisek. Tot zijn bekendste leerlingen belmoren Kubelik, Zimbalist, Erica Morini, Schmuller. Schreef vsch. studies op viooltechnisch gebied, o.a. Schule der Violin-Technik, Schule der Bogentechnik, Doppelgriff Vorstudien. Kook. L i t.: A. Moser, Gesch. des Violinspiels (494 vlg.). Sevender, > Frederik van Sevender. Sevcnste Bliscap van Maria, > Bliscappen. Sevenum, gem. in Ned. Limburg, ten W. van Venlo (XVI 448 D3). Opp. 4 932 ha (zand- en veengrond). Ruim 3 000 imv. (Kath.). Land- en tuinbouw en veeteelt. S., eerst afzonderlijke heerlijkheid, in 1674 met Horst vereenigd, sedert 1836 een afzonderlijke gem. Severen, Joris Edmondus Maria Jozef van, sinds 6 Oct. 1931 stichter en leider van het Verbond van Dietsche Nationaalsolidaristen (> Dinaso of Verdinaso). * 19 Juli 1894 te Wakken (W. VI.). Humaniora aan het St. Barbara Instituut der pp. Jezuïeten te Gent, 1906-’l2. Studeerde rechten aan de Gentsche hoogeschool, 1912-’l4. Onderofficier en nadien officier bij de infanterie van het Belg. leger, 1914-’lB. Vervolgde zijn studiën te Gent, 1918-’2l. Afgevaardigde van „Het Vlaamsche Front” in de Belg. Kamer der Volksvertegenw., 1921-’2B. Homulle. Severianen, volgelingen van -> Severas van Antiochië, Monophysietische partij in de 6e eeuw. In Egypte werden zij ook Theodo s i a n e n genoemd naar patriarch Theodosius. Zij stonden scherp tegenover de Julianisten, volgelingen van Julianus van Halicarnassus (> Aphthartodoceten, Phthartolatren). Zij splitsten zich in vsch. sekten. Frames. Sevcrianus van Gabala, bisschap en kerkelijk schrijver, f Na 408. Deze Syrische bisschap trad in Konstantinopel als gewijd redenaar ep. Hij was een vijand van St. Jeannes Chrysestemus en intrigeerde tegen hem aan het hef. Zijn cemmentaar ep den brief aan de Galaten ging verleren. Zijn preeken zijn bewaard gebleven (deels op naam van Chrysestemus) in de oorspr. taal en ook in Oud-Armeensche vertaling en in Syrische fragmenten. Lit.; Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (111 21923) ; Rausehen-Altaner, Patrologie (1931); Zellinger, Studiën zu S. v. G. (1926). Fransos. Severietcn, afgescheiden groep der > Severianen of volgelingen van •> Severus van Antiochië, 6e eeuw. Séverin, Fernand, Fransch-Belgisch schrijver, in wiens verzen men, tot een organisch geheel verwerkt, terugvindt „le Pamasse” en het symbolisme. * 4 Fcbr. 1867 te Grand-Manil (Namen), f 4 Sept. 1931 te Gent, waar hij sinds 1907 de Fransche letterkunde doceerde. S. is een lyrisch dichter, met een ongerept naïeve en melancholische ziel; zijn verzen zijn Raciniaansch zacht. Hij was een eenzame, een droomer, een vriend van de schoonheid en een bewogen natuurminnaar. Zijn taal is klassiek zuiver en rijk melodieus. Werken. Poëzie: Le Lys (1888) ; Le Don d’Enfance (1891); Un Chant dans I’Orabre (1896); Poèmes ingëuus (1899); La Solitude heurense (1903) ;La Source dans le Bois (1924). Proza; Impressions de Voyage; Etudes sur Théodore Weustenraedt. Willemyns. Severini, Gin o, kunstschilder (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 256 in dl. XI). * 7 April 1883 te Cortona. Een der eerste aanhangers van het zgn. Futurisme, de kunstrichting, die omstreeks 1912 in Italië ontstond en vooral een geabstraheerde veelheid van bewegingen uitbeeldde. Hij maakte in dit genre de belangrijkste werken, o.a. zijn vermaarde Pan-Pan-dans. Omtrent 1920 begon hij weer klassicistische elementen in zijn kunst toe te laten en kwam ten slotte tot een klaren, helderen stijl, gebaseerd op de Romaansche traditie, maar met een verwerking van futuristische en cubistische elementen. In Nederland zijn vrij veel werken van S. gekocht. In 1923 keerde hij terug tot de Kath. Kerk en schilderde daarna o.a. fraaie groote muurdecoraties in de kerken van Semsales en La Roche, in Zwitserland. Ook maakte hij mozaïek, o.a. op de Triënnale te Milaan, 1933. Hij schreef zelf een werkje „Du cubisme au classicisme” (1921) en in 1931 een autobiographie (L’Arte). Engelman. L i t.: Bremmer, in : tijdschrijft Beeldende kunst. Severinus, paus (638-640). S. werd in 638 gekozen, maar pas 28 Mei 640 geconsacreerd, omdat toen eerst de goedkeuring van keizer Heraclius binnenkwam. De keizer liet door zijn gezanten eischen, dat S. de > Ecthesis zou onderteekenen. S. verwierp echter de Bcthesis en het > Monotheletisme. Hij stierf reeds 2 Aue 640. 6 Lit.: Seppelt, Das Papsttum im Frühmitteallter (1934). Franses. Seyerinus, Heilige, bisschep van Keulen, over wien de oudste berichten bij Gregorius van Tours (De mir. s. Mart. I, cap. 4) reeds legendarisch zijn. Hij is met tal van naamgenooten verward, o.a. in de Keulsche legende uit de 9e eeuw met S. van Bordeaux. Archaeologisch onderzoek bewees, dat zijn vereering te Keulen, dat hem onder de stadspatronen rekent, zeer oud is. Feestdag 23 October. Li t. : Acta Sanct. (Öot. X, 50 ylg.). Tesser. Severimis, Heilige, apostel van Noricum (ong. het tegenw. Oostenrijk zonder Tirol). f 8 Jan. 482. S. leefde eenigen tijd onder de monniken in het Oosten en kwam, kort na den dood van Attila (453),naar Noricum en vestigde zich tussohen Passau en Weenen. Hij stichtte er twee kloosters en deed zeer veel voor de Christenen van die streek, die zwaar te lijden hadden van den woeligen tijd. Zijn hoogstaande persoonlijkheid en heilig leven verschaften hem invloed ten gunste van zijn volk op Odoacer en andere heidensche of Ariaan- sche vorsten. Zijn leven werd zeer mooi en volkomen betrouwbaar beschreven door > Eugippius. Lit.: Baudrillart, S. Séverin (21908; Les Saints); Lex. f. Theol. u. Kirchf (IX 1937). Franses. Severn, langste rivier van Eng., ontspringend op Plynlimmon, het centrum van het bergland van Midden-Wales, uitstroomend in de Golf van Bristol (XIT 464 E 5-6). 338 km lang. Aan de rivier liggen o.a. Shrewsbury, Worcester en Gloucester. De Severn Borc, een 2 m hooge vloedgolf, gaat naar binnen tot Gloucester. O. de Vries. Scverus, Septi m i u s, Romeinsch keizer (193-211), Afrikaan, die met zijn Illyrische troepen Italië en Rome veroverde, en met felle energie en wreedheid het geheele rijk bedwong. De Senaat, waarin trouwens vele barbaren, vooral Oosterlingen, door hem als lid benoemd werden, verminderde in aanzien, doch de macht van het leger rees; een nieuwe, viermaal sterkere lijfwacht, werd gevormd, vooral uit oudlegioensoldaten van het Illyrisch leger. Italië, dat een bezetting van een legioen kreeg, zonk af tot den rang van gewone provincie. E. De Waele. Severus Alexander, Marcus Aurelius, Romeinsoh keizer. * 209 n. Chr. te Emesa, f 236. Na den dood van keizer > Elagabalus (222) op den troon. Goed geleid door zijn moeder Marnmaea en zijn grootmoeder Julia Maesa, terwijl de prefect der garde Ulpianns de zaken in handen hield, regeerde hij het binnenland zegenrijk. Tegenover de grensvijanden was hij minder gelukkig. En toen hij de Germanen trachtte om te koopen, werd hij in een oproer der legioenen onder Maximinus Thrax vermoord. Slijpen. Scverus, 1° Romeinsch architect, bouwde samen met Geler het > Gouden Huis van Nero. 2° Romeinsch generaal van Julianus den Afvalligen in den oorlog tegen de Chamaven. 3° Corne 1 i u s, Romeinsch dichter uit Ovidius’ tijd, wiens werken fragmentarisch bewaard zijn. Schreef o.m. een episch gedicht: Bellum Siculum. Mme de Sévigné. Severus van Antiochië, patriarch, leider der Monophysieten, schrijver, redenaar en dichter. * Ca. 466, f 638 in Egypte. S. studeerde in Alexandrië en Beyroet, leefde dan geruimen tijd als monnik en kluizenaar in Palestina, ging ca. 608 naar Konstantinopel. Door de gunst van keizer Anastasius I werd hij reeds 512 patriarch van Antiochië. Keizer Justinus I zette hem in 618 wegens zijn Monophysisme af en S. vluchtte naar Egypte. Hij bleef ijveren voor zijn leer, die niet geheel dezelfde was als die van Eutyches, zooals die in Chalcedon was veroordeeld. Hij geraakte in feilen strijd met > Julianus van Malicarnassus (-> Aphthartodoceten). Op aandringen van keizerin Theodora door Justinianus naar Konstantinopel geroepen, werd hij evenwel door de synode van 636 veroordeeld en hij keerde naar Egypte terug om daar weldra te sterven. S. schreef dogmatisch-polemische werken, een groot aantal homilieën en brieven, waarsch. een dooprituale en kerkelijke gezangen. Voor zijn leer vgl. het standaardwerk van J. Lebon, Le Monophysisme sévérien (1909). Franses. L i t.: Bardenhcwer, Gesch. altkirehl. Lit. (V 1932). Sévigné, Marie de Rabutin-Chantal, markiezin van, Fransch letterkundige. *sFebr. 1626 te Parijs, f 17 April 1696 op het kasteel van Grignan (Provence). De zwierigste en aangenaamste prozaschrijfster van haar tijd. Evenals haar vriendin, Mme. de la Fayette, is S. een zeer geleerde, evenwichtige vrouw, zonder hevige hartstochten. Werd opgevoed door Chapelain en Ménage, die haar Italiaansch, Spaansch en een weinig Latijn leerden. Uit haar vele (ca. 1500) brieven, meestal gericht aan haar dochter, Mme. de Grignan, leeren we haar levendigen geest kennen. Deze correspondentie hangt ons een merkwaardig tijdsbeeld op vooral van het salon- en letterkundig leven van de 17e eeuw, in en buiten Parijs. S., die veel op haar buitengoed in Bretagne verbleef, voelde liefde voor de natuur, een zeldzaamheid toenmaals. Haar stijl is schilderachtig, levendig en soepel, alhoewel buitengewoon verzorgd. Uit g. : Haar brieven, waarvan de copieên reeds in omloop waren gedurende haar leven, werden gedeeltelijk uitgegeven in 1697, daarna in 1725. Beste moderne uitg. door Monmergué (14 din. 1862-’66); waarbij : Lettres inédites, uitg. d. Capmas (2 din. 1876). Wülemyns. Sevilla, 1° Spaansche provincie in Andalusië. Opp. 14 062 km2, ca. 800 000 inw. 2° H o ofds t a d van 1° (37°24'N., 600'W.) met ruim 226 000 imv. Ligt in de vruchtbare Alluviale vlakte van de Guadalquivir. Zetel van aartsbisschop. Universiteit. Industrie van tabak, machines, glas, porselein en chocolade. Door den aanleg van het kanaal Alfons XIII en uitbaggering is S. zeehaven voor schepen tot 6,4 m diepgang. In 1928 werd er 1,6 millioen ton goederen in- en uitgovoerd. S. heeft ook een vliegtuig- en Zeppelinhaven. De binnenstad heeft nauwe straten, met huizen, die een Moorsch karakter dragen. De zeven voorsteden zijn veel moderner. Een dezer, Triana, heeft een Zigeuner – kwartier. S. is in 45 v. Chr. door Caesar veroverd, was van 712 tot 1021 Moorsch, en werd in 1248 door Ferdinand 111 bezet. In den tijd der ontdekkingen was S. een belangrijke haven. Sipman. Bezienswaardigheden (zie de plaat Spanje in dit deel; vgl. den index in kol. 831/832). Beroemd is het > Alcazar, na het Alhambra het gewichtigste monument van Moorsche architectuur in Spanje. De kathedraal (Gotisch, begonnen 1402) is het grootste Spaansche kerkgebouw, opgericht ter plaatse van een groote moskee, waarvan de klokketoren, de Giralda, nog een rest is (1184). Verdere belangrijke monumenten: de beurs (La Lonja) van Juan de Herrera (1583, Renaissance), het raadhuis (Ayuntamiento) in Plateresken stijl (•> Spanje, sub Bouwk.), het beroemde Casa de Pilatos (16e e.), het Casa del Duque d’Alba (1483), de universiteit (1502) met fraaie Renaissancekerk en de Barokkerken S. Ildefonso, S. Salvador en de S. Pedro en S. Marcos, het klooster Santa Paula, het hospitaal de la Caridad, het Palacio de San Telmo en de Moorsche Gouden Toren aan de haven. v. Embden. S. was reeds bisdom ca. 300. De Kerk van S. telde onder haar leden o.a. de heilige martelaressen Justa en Rufina. Op de synode van Toledo (400) blijkt do bisschop van S. reeds metropoliet te zijn. S. stijgt nog meer in aanzien, als paus Simplicius (468-482) den aartsbisschop tot vicarius van den Apostolischen Stoei benoemt en hem daardoor aan het hoofd der Spaansche kerkprovincie plaatst. Den hoogsten bloei beleefde die Kerk wel onder de heilige bisschoppen Lcander en Isidorus, den Kerkleeraar. Onder St. Isidorus werd in 619 een provinciale synode gehouden. In 712 begint de lange periode van de overheersching der Mooren, die wel neergang maar toch geen ondergang van het Christendom in S. bracht. Alleen in de 12e e. bleef de bisschopszetel lang onbezet. S. is nog aartsbisd. Frames. Sèvres, stad ten Z.W. van Parijs, in het dept. Seine-et-Oise (XI 96 bijkaartje). Ca. 15 000 inw. Te S. is gevestigd de bekendste Fransche porseleinindustric. Zij werd in 1738 te Vincennes opgericht en in 1766 naar S. overgebracht. Zij legde zich vooral toe op het vervaardigen van zacht porselein. De tafelserviezen, vazen enz. in Sèvres-porselein munten uit door hun fijne kleurschakeeringen en bekoorlijk decor; zij werden meestal geheel in blauw, groen of roze beschilderd en de uitgespaardo medaillons met bloemmotieven of figuurvoorstellingen versierd. Naar het voorbeeld van Meissen werden ook beeldjes en groepjes vervaardigd; meer oorspronkelijk echter is de niet beschilderde mat-witte kleinplastiek, die zonder glazuur gebakken werd (het zgn. „biscuit”; zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 241 in dl. VII). Na den Émpire-stijl eindigde de hooge bloei van het S.-porselein. Wat de latere 19e eeuw voortbracht, is op kunstgebied eerder onbeduidend. Dank zij den staatssteun en de medewerking van bekende kunstenaars kende de fabriek, vooral sedert de Parijsche tentoonstelling van 1926, eenige heropleving. Naast porselein legt men zich tegenwoordig ook toe op het vervaardigen van andere producten der ceramiek. Een zeer bezienswaardig museum van ceramiek is aan de fabriek verbonden. L i t.: G. Lechevallier, La manufaeture de porcelaine de S. (1908). v. HercTc. Op 10 Aug. 1920 werd te S. het zgn. Verdrag van Sèvres gesloten tusschen de Entente en Turkije, dat aan Griekenland Thracië en de eilanden Tenedos en Imbros moest afstaan, aan Italië de eilanden van Dodccanesos, en Armenië als onafhankelijken staat erkende. Syrië, Mesopotamië en Palestina werden onder Volkenbondsmandaat gesteld, Egypte onder Eng. . protectoraat, Marokko, Soedan en Tunisië aan Frank- , rijk geschonken en Tripoli aan Italië. Het Tnrksche leger werd op 50 000 man gebracht. De Tnrksche , staatsfinanciën werden onder toezicht gesteld van de ' Entente. Het verdrag van S. werd na den Grieksch- ! Turkschen oorlog vervangen door het Verdrag van , Lausanne, 24 Juli 1923. Lit. : W. Fadel, Der Vertrag- von S. (1921); H. W. V. Temperley, Hist. of the Peace Conference at Paris (VI 1924). Cosemans. Sexagesima (Lat.), eigenlijk: dies s. (= 60e dag), d.i. de eerste der ca. 60 aan Paschen voorafgaande dagen. > Septuagesima; Voorvastentijd. Sexag esimaalstclsel, > Babylonië (sub Babylonische wiskunde). Sex-appeal. Aldus noemt men de in roman, tooneel. film e.d. voorkomende prikkeling der neigingen van het eene geslacht tot het andere. Meestal met minderwaardige bedoelingen ; daarom wordt het woord ook meestal in ongunstigen zin gebruikt. Toch behoeft s.a. niet altijd verkeerd te zijn: de neiging tot het andere geslacht is iets volkomen natuurlijks en door God gewild, waar men een beheerscht gebruik van mag maken. Zoo kan b.v. in de reclame s.a. op redelijke wijze voorkomen. Indien het vestigen van de aandacht op instinctieve neigingen en op sterk levende gebruiken en gewoonten binnen de grenzen van het geoorloofde geschiedt, is er geen reden waarom de reclame van dit werkzaam middel geen gebruik zou maken. Sexbierum, dorp van ruim 1 600 inw., hoofdplaats van de Friesche gem. > Barradeel, geboorteplaats van den H. Fredericus, achtsten bisschop van Utrecht. Sexe, > Geslacht (2°, b). Sex~l>mited (b i o 1.) noemt men zulke erffactoren, die door het geslacht van het individu, waarin zij werkzaam zijn, in hun normale activiteit worden belemmerd, beperkt of geprikkeld. Scx-linked (b i o 1.) zijn die factoren, die zich steeds bevinden in het > geslachtschromosoom, dat voor het tot stand komen van het geslacht van het individu aansprakelijk is. S.-factoren zijn dus steeds met den geslachtsfactor gekoppeld (> Linkage). Sext, 1° (liturg.) eigenlijk (Lat.) hora sexta = zesde uur, het derde der Kleine Uren van het Breviergebed, oorspr. op het oude zesde uur (heden; middag) gebeden, het oogenblik van Christus’ Kruisiging. > Breviergebed; Noon; Priem; Terts. L i t. : Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturg. (II 1933). —j üuiuviu. V». uuuu. uiuuig, LI X£7 >JO). 2° (Muziek) Toonsafstand van zes diatonische trappen. > Interval. Sextaccoord (muziek), eerste orakeering van een drieklank: terts in de bas. > Omkeering. Sextant, 1° (Lat. Sext au s), sterrenbeeld ten Z. van den Leeuw. 2° Instrument ter bepaling van de hoogte van een hemellichaam boven den horizon. > Spiegelsextant. Sextet, 1° (p h i 1 o 1.) aanduiding voor de twee laatste drie-regelige strophen of.terzetten van het sonnet. 2° (Fransch: sextuor, Ital. sestetto) muzikale compositie voor zes obligate stemmen of instrumenten. Sextilis, Lat., eigenl. mensis sextilis = zesde maand, » Augustus. Sextole (muziek), groep van zes noten, metrisch gelijk aan een normale groep van 4 (soms 8) van dezelfde gedaante. Sextus Empiricus, Grieksch wijsgeer en geschiedschrijver van het scepticisme, leefde ca. 150 n. Chr. S. bestrijdt de mogelijkheid van de syllogistische bewijsvoering, de waarde van het oorzakelijkheidsbeginsel en vooral het begrip eener goddelijke voorzienigheid. L i t.: W. Heintz, Studiën zu S. E., vorgelegt von R Harder (Halle 1932); F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen (21932). p. Sassen. Sexlus Julius Atricanns, > Julius Africanus. Sexualiteit heeft zoowel een objectieve ordening tot de voortplanting als een subjectieve instelling tot de persoonlijkheid (omdat onder sexualiteit het medewerken van de specifiek menschelijke geestesvermogens, verstand en vrijen wil, wordt verstaan, kan bij plant en dier van sexualiteit in strikten zin geen sprake zijn). Deze tweevoudige begripsbepaling moet steeds het uitgangspunt vormen van de zeer veelzijdige beschouwingen over sexualiteit. In de natuur bestaat de normale harmonie van alle levensverrichtingen, zoodat wij daar alleen de werkelijkheid van s. kunnen vinden in haar ontwikkeling, volwassenheid en teruggang. De onderlinge verhouding der sexen volgt uit het aandeel, dat ieder in de voortplanting te verrichten heeft. Door afwijkingen in de organen of door een van de natuurlijke ordening afwijkend gebruik (> Neomalthusianisme; ->■ Sexueele psychopathologie) wordt de s. verminkt met de vele ongelukkige gevolgen in persoonlijk en maatschappelijk opzicht. Gezonde s. is een weldaad voor den mensch, hoewel de groote gevaren van s. voor velen haar tot een angstig bezit gemaakt hebben. S. blijft een voortdurenden aanval beteekenen van de lagere driften op onze geestelijke vermogens en hun overheersching op de persoonlijkheid, maar daaruit volgt dan weer, hoe alleen in het sacramenteele huwelijksleven de genade in harmonie met de natuurlijke vermogens kan medewerken tot een beantwoording aan het einddoel van den mensch en van de schepping. Zelfs in het huwelijk moeten de aloude wetten van Christelijke voorzichtigheid geëerbiedigd worden. Zie verder ■> Geslacht en de samenstellingen met dat woord. J ■ Deelen. S. bij de plant. Geslachtelijke voortplanting komt voor bij bijna alle plantensoorten. Overal in het plantenrijk zien wij in een bepaald stadium van ontwikkeling twee cellen (geslachtscellen of gameten) met elkaar versmelten tot een zygote, die zich dan verder ontwikkelt tot een nieuw individu. Een uitzondering hierop maken de Schizophyten (bacteriën en blauwe wieren) waarbij men nog nooit een dergelijk bevruchtingsproces heeft kunnen waarnemen. Bij sommige lagere planten is er absoluut geen verschil vast te stellen tusschen de twee geslachtscellen die met elkaar versmelten (i s o g a m i e). Zoo zien wij bij sommige wieren (bijv. Spirogyra) twee geheel gelijke celinhouden met elkaar versmelten, terwijl bij andere wieren (bijv. Ulothrix) een aantal vrij rondzwemmende, maar ook geheel aan elkaar gelijke gameten gevormd worden, die twee aan twee met elkaar versmelten. Bij sommige schimmels (bijv. Phycomyces) zien wij twee cellen versmelten, die voor het oog weliswaar aan elkaar gelijk zijn, maar die toch bepaalde physiologische verschillen vertoonen en daarom als + en gameten onderscheiden worden (> Plus- en minusrassen). Van mannelijke en vrouwelijke gameten kan hier nog niet gesproken worden. Deze treft men aan bij alle andere lagere en hoogere planten, waarbij duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tusschen twee geheel in vorm en grootte verschillende soorten van gameten, waarvan de eene soort de andere opzoekt om deze te bevruchten. Bij vele wieren en bij mossen en varenplanten zijn de mannelijke gameten (spermatozoïden) voorzien van bepaalde soort bewegingsorganen, waarmee zij zich door het water begeven naar de veel grootere en onbeweeglijke vrouwelijke eicellen(oögamie). Bij de zaadplanten zijn de mannelijke gameten niet van dergelijke voortbewegingsmiddclen voorzien. Het zijn hier bepaalde kernen van de stuifmeelkorrel, die door de stuifmeelbuis de te bevruchten eikem bereiken (> Bevruchting). De mannelijke en vrouwelijke gameten worden dikwijls op één individu gevormd (eenhuizigheid of monoecie). Ontstaan zij echter op verschillende individuen, zoodat men ook van mannelijke en vrouwelijke planten kan spreken, dan heeft men te maken met tweehuizigheid of dioecie. Melsen. Sexueclc onthouding, > Onthouding. Sexucelc opvoeding, 1° onderdeel van de opvoeding in haar geheel, waaruit volgt, dat s. o. niet als een zelfstandig onderdeel beschouwd mag worden. Gemakkelijk komt men tot deze meening, omdat aan de s. o. speciale voorwaarden betreffende de sexualiteit gesteld moeten worden. Door velen wordt aan het specifiek sexueele een te groot aandeel toegeschreven ten opzichte van de algemeene beginselen van opvoeding. Zoo moet de opvoeding van den wil tot zelfstandigheid van de geheele persoonlijkheid voeren en dus ook tot een harmonische ontwikkeling daarin van het sexueele. Deze laatste zal zich tijdens den groei van het individu van nature ontplooien; daarin vinde de s. o. een getrouwe en veilige gids. Het rijpingsproces blijve aan haar eigen wetten gebonden; alleen de verklaring van zijn beteekenis, het begrip er van moet ter s.o. aangepast worden aan iedere phase in de persoonlijkheidsstructuur. Voorlichting blijkt dan een hulpmiddel te zijn, zoodat juist het sexueele een middel vormt tot den opbouw van een volwaardig en harmonisch mensch-zijn. Kennis van het sexueele beteekent echter op zich zelf geenszins een versterking van den wil; zelfs het omgekeerde is soms waar. Primair in de s. o. is de persoonlijkheid met al haar vermogens; secundair zijn de invloeden, die daarop van buitenaf inwerken. Niemand zal de geweldige, ja overweldigende beteekenis van milieu- en cultuurfactoren ontkennen op de s. 0., die in onze dagen de jeugdrijping bedreigen. Een nadere correctie daarvan moge steeds dringender worden, toch kan zij nimmer in de plaats treden van de eisohen eener nauwkeurig voor ieder individu afzonderlijk gedoseerde aanpassing. Alle massale s. o. of voorlichting is daarom onpaedagogisch en brengt andere gevaren. Bij de in Kath. kringen steeds vrijer wordende denkbeelden omtrent voorlichting van het sexueele moge herinnerd worden aan de jongste uitspraak van het H. Officie van 18 Maart 1931 op de vraag of ; „kan worden goedgekeurd de zgn. methode van de sexueele opvoeding of sexueele voorlichting”, nl. „dat op geenerlei wijze kan worden goedgekeurd, hetgeen ter verspreiding van de nieuwe methode vooral in den laatsten tijd op schrift gesteld en in het licht gegeven is”. Ook in de encycliek „Over de Christelijke opvoeding der jeugd” veroordeelt Pins XI „de dwaling dergenen, die met gevaarlijke pretentie en met stellige woorden, een zgn. sexueele opvoeding voorstaan”, terwijl als richtsnoer gegeven wordt: „Indien op dit zeer delicate gebied, met inachtneming van alle omstandigheden, eenige individueele inlichting noodzakelijk wordt, te rechter tijd, dan worde ze gegeven door hen, die van God zending tot opvoeding en genade van staat hebben, en zijn in acht te nemen alle voorzorgen, bekend in de traditie der Christelijke opvoeding”. 2° Onderwerp in de huwelijksbeleving en in de onmiddellijke voorbereiding tot het huwelijk. Ook hier moge de stelling voorafgaan, dat in de natuur zelve voldoende voorlichting geboden wordt bij haar ongeschonden behoud. Ontkerstening, propaganda van tegennatuurlijke praktijken en sensatie hebben echter een noodlottigen invloed uitgeoefend op de hedendaagsche geestesgesteltenis, zoodat een speciale voorlichting aanbeveling verdient, waarbij dan eenige correctie kan plaats vinden van de in vroegere jaren te sterke verheimelijking der natuurlijke waarden der sexualiteit. Trouwens, de Kerk eischt een huwelijksinstructie. Tegenover de reclame van de noodzakelijkheid van onverholen sexueele voorlichting staat de erkenning van sommige gehuwden, die deze, achteraf beoordeeld, overdadig vonden. Voor Katholieken is aan te bevelen hun adviezen over s. o. in te winnen zoowel bij een priester als een geneesheer en liefst in onderlinge samenwerking, zooals door mgr. Diepen van het bisdom Den Bosch is georganiseerd in een Commissie voor huwelijksvoorlichting. J. Doelen. Sexueele psychopathologie. Er kunnen op verschillende wijzen afwijkingen van de normale geslachtsdriften (perversie) voorkomen. Vooreerst wat de intensiteit aangaat door overprikkeldheid (hypersexualiteit: satyriasis, nymphoraanie); vervolgens doordat de geslachtsdrift zich richt op een ander dan het normale voorwerp (narcisme ; homosexualiteit, bij vrouwen genoemd: lesbisme, sapphisme of tribadie); ten slotte doordat de geslachtsdrift op ongewone wijze of door buitengewone middelen wordt opgewekt (masochisme, sadisme met als uiterste de lustmoord). Vgl. deze afzonderlijke trefwoorden. Bij de zedelijke beoordeeling van al deze afwijkingen moet vooral gelet worden op de verantwoordelijkheid van hen, die dergelijke abnormale neigingen ondervinden en op hun verplichtingen. Wat de verantwoordelijkheid betreft kan niet als beginsel worden aangenomen, dat deze afwijkingen ziekten zijn, die zonder meer de zondeschuld wegnemen. Neigingen op zich zijn geen zonde, maar verkeerde handelingen moeten als schuld worden aangerekend, zoolang de noodzakelijke vrijheid van wil en het bewustzijn der verantwoordelijkheid niet verloren zijn gegaan. De vrijheid van wil stelt den mensch in staat weerstand te bieden, ook al is de verkeerde neiging sterk ontwikkeld. Wie desondanks toegeeft, handelt zedelijk verkeerd. Er komen echter ook ziektetoestanden voor, waarbij de vrije wil zeer sterk belemmerd wordt of zelfs geheel wordt uitgeschakeld; in het laatste geval is er dan van schuld geen sprake. De algemeene verplichting, zonde van onkuischheid te vermijden, geldt ook voor hen, die lijden aan een der opgesomde afwijkingen. We) kan men niet zeggen, dat wie naar aanleiding van overigens onverschillige zaken op abnormale wijze sexueele gewaarwordingen ondervinden, onder zware zonde gehouden zijn, al die aanleidingen te vermijden; maar ook voor hen blijft de regel waar, dat men de naaste gelegenheid tot zonde moet vluchten. Het is evenzeer zonde, vrijwillig verboden geslachtelijke voldoening op ongewone wijze als op gewone wijze te zoeken en vrijwillig toegeven aan de neiging naar een abnormaal object is tegen-natuurlijk. Vooral op dit gebied is samenwerking tusschen psychiater en priester noodzakelijk, om voor zoover mogelijk is den graad van verantwoordelijkheid vast te stellen, de zieken in hun inderdaad bijzondere moeilijkheden te helpen en de natuurlijke en bovennatuurlijke middelen ter genezing aan te wijzen. L i t.: A. Vermeerach S.J., De Caatitate ; Capellmann-Bergmann, Paatoralmedizin; A. Niedermeyer, Pastoral-Paychiatrie. p. Heymeijpr. Sexueele voortplanting, > Generatieve voortplanting. Seychellen, Eng. eilandengroep in den Ind. Oceaan ten N.O. van Madagaskar (I 636 15). Van de 34 eil. is Mahé het belangrijkste; hoofdplaats Port Victoria. De meerendeels hooge rotseil. hebben een vochtig, tropisch klimaat, daarom een weelderigen plantengroei; het oerwoud is grootendeels verdwenen en heeft plaats gemaakt voor plantages van klapper, vanille, cacao, koffie en rubber. Men spreekt een Fransoh dialect, dat met het Eng. de regeeringstaal is. De kroonkolonie Seychelles Islands bestaat behalve uit de S. nog uit de Aldabra-, Amiranten- en Cosmoledo-groep. De S. werden in 1602 door Vasco da Gama ontdekt; van 1742-’94 in Fransche handen, daarna Eng. bezit. Het bisdom Port Victoria, bediend door Zwitsersche Capuoijnen, omvat de gezamenlijke eilandengroep. Van de ca. 28 000 bewoners zijn ca. 25 000 Katholiek. Li t.: Colonial report on the S. (jaarl.). v.Velthoven. Seydisfjord, fjord aan de 0. kust van Ijsland, omweven door 1 000 m hooge bergen, aan den mond 60-80 m diep, in het midden 80-100 m. Aan het eind ligt Seydisfjördur metl 000 inw., hoofdstad van Oostland en voornaamste haven voor het verkeer met Noorwegen. Scydlitz, Frederik Willem, baron van, Pruisisch ruitergeneraal. * 3 Febr. 1721 te Calcar, f 8 Nov. 1773 te Ohlau. Kwam in 1740 in het Pruisische leger en onderscheidde zich in de drie Silezischo oorlogen, steeds als aanvoerder der ruiterij, vooral bij Rossbach en Zorndorf; werd ten slotte opperbevelhebber en inspecteur der Pruisische ruiterij, in hoog aanzien bij Frederik den Grooten. v. Oorkom. L i t.: Kohier, S. in seiner Bedeutung f. d. Reiterei (1874) ; Buxbaum, S. (1907); Bredow, S. (1908). Sèze, Raymond de, Fr. jurist. * 26 Oct. 1748 te Bordeaux, f 2 Mei 1828 te Parijs. S. maakte naam als verdediger van Marie Antoinette in de „Affaire du Collier” en van Bodewijk XVI in diens proces. Tijdens de Terreur werd hij gevangen gezet; daarna lid van den Raad der Ouden en tot 1816 actief agent van Bourbon. Onder Bodewijk XVIII president van het Hof van Cassatie, pair, lid van de Académie en graaf. V. Claassen. Sferolict, > Spheroliet. Sfinx, ■> Sphinx. Sforza, Ital. adelsgeslacht in de Romagna, welks leden als condottiere een groote rol speelden in de kleine oorlogen tusschen de Ital. heerschappijen. Muzio Attcndolo (* 1369, f 1424) kreeg den bijnaam Sforza (= de bedwinger), die in zijn nageslacht bleef bestaan. Als legeraanvoerders der Visconti, die over Milaan regeerden, namen zij in 1460 dit hertogdom over en behielden het tot 1640. De meest bekende van deze hertogen is Ludovico Moro (* 1461, f 17 Mei 1608 te Boches in Frankrijk), wiens nicht Bianca Maria in 1495 huwde met keizer Maximi liaan I, waardoor hij het rijksstadhouderschap over Milaan kon verwerven. Hij kreeg ernstig te doen met de pogingen der Fr. koningen om Italië te veroveren en geraakte in 1600 in Fr. gevangenschap. Zijn zoon Maximiliaan moest in 1516 na den slag bij Marignano afstand doen van alle aanspraken op Milaan. v. Oorkom. Sforzato (ook sforzando of forzato, afgek.: sf of sfz) (muziek) bedoelt versterking en betoning van een noot of accoord. S.F.S.R., afk. voor Sowjetskaja FederatiwnajaSotsjialistitsjkajaE.espoeblika, Federatieve Socialistische Sowjet-Republiek. Zie > Sowjet-Unie. Sgambati, Giovanni, componist. * 28 Mei 1841 te Rome, f 16 Dec. 1914 aldaar. Trad als wonderkind op (pianoleerling van Biszt). Voorn, werken; quiutet f kl. t., pianoconcert g kl. t., 2 symphonieën, Requiem voor koor, soli en orkest. Sjjralfito, > Schilderkunst. Sh (w i s k.) = hyperbolische sinus. Zie > Hyperbolische functies. Shacklcton, sir Ernest Henry, Eng. Zuidpoolreiziger.* 15 Febr. 1874 in Kilkee, f 5 Jan. 1922 op Georg V Land.Vanl9ol-'O4 nam hij deel aan de expeditie van Scott, 1908- ’O9 ondernam hij een tocht naarZ.-Victoria Land en besteeg den vulkaan Erebus, 1914-’l7 maakte hij tochten in de Weddelzee. Op een reis in 1922 rondom het Zuidpoolgebied bezweek hij aan een ziekte. Werken; Purthest South (1903); The Heart of the Antarctio (2 dln. 1909). Li t. : Mill, The Life of Sir E. S. (21924). de Visser. Shadvvcil, T h onias, Eng. tooneelschrijver. * 1642, f 1692. Vaak bestreden in zijn tijd om zijn veelschrijverij. Zijn werken zijn niet hoogstaand, maar interessant als zedenschilderingen. Oorspr. vriend van -> Dryden, maar toen deze zich van de Puriteinsche groepeering afscheidde (The Medal) bestreed hij hem in: The Medal of John Bayes (1682). Door Dryden afdoende belachelijk gemaakt in Mac Flecknoe. In 1688 (de Whigs krijgen de overhand) verdringt hij Dryden als „poet laureate”. Werken: o.a. The Sullen Lovers (naar Molière; 1668); Epsom Wells (1672); The Libertine (1676); The Prodigal (1744). Etman. Shaitcsbury, 1° Anthony Ashley Cooper, eerste graaf van, Eng. staatsman. * 22 Juli 1621 te Wimbome (Dorsetshire), f 2 Jan. 1683 te Amsterdam. Kwam in het Lagerhuis op voor de Parlementspartij, maar bevorderde in 1660 de Restauratie van het huis Stuart. In 1667 werd hij lid van het Cabal-ministerie, in 1672 lord-chancellor. In tegenstelling met de Katholizeerende neiging van honing Karei II werd hij na zijn ontslag in 1673 leider der parlementaire oppositie; in 1679 weer in de regeering gekomen, wist hij de Habeas-corpus-act tot stand te brengen. In den strijd tegen de opvolgingsrechten van Jacob II trad hij op voor den hertog van Monmouth en moest daarom in 1682 naar Holland vluchten. Zijn „Memoirs, letters and speeches” ziin in 1860 uitgegeven door Christie. Lit.: Christie, Lite of S. 1621-1683 (2 dln. 1871); Traill, S. (1886). v.Gorkom. 2° Anth o n y, lord, Eng. moraalphilosoof. * 1671 te Londen, f 1713 te Napels. Volgens S. is den mensch een zedelijk onderscheidingsvermogen of moral sense aangeboren, dat zich uit in een liefde tot orde en schoonheid en krachtens hetwelk wij vóór ieder verstandelijk oordeel door een spontane goed- of afkeuring op de handeling het stempel drukken van zedelijk goed of kwaad. E. H. Shackleton. Werken; Wijsgeenge essays, gebundeld als : Characteristics of men, manners, opinions, times. L i t.: F. Sassen, Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. Sbabaptian-Indianen, groep van stammen der ■> Indianen van N. Amerika, Plateau-gebied; in de staten Idaho, Oregon en Washington. Shakers (Eng., = sidderaars), 1° sekte in Engeland in de 17e eeuw. Ook bekend onder den naam ■> Seekers (zie aldaar, sub 1°). 2° Een communistische strooming onder de Quakers van Manchester, waarvan de aanhangers in 1774 onder leiding van Ann Lee naar Amerika verhuisden en daar vsch. koloniën stichtten, die thans zijn opgeheven. Hun vier hoofddeugden zijn: maagdelijkheid, Christelijk communisme, openbare belijdenis der zonden en afzondering van de wereld. Zij loochenen zoowel de godheid van Christus als de verrijzenis des vleesches. L i t.: Evans, S. (ï 858): Taylor, Shakerism, its meaning and message (1905). Wachters. Shakespeare. Shukcspcarc, Wilham, Eng. tooneelspelcr, tooneelschrijver en dichter, de grootste vertegenwoordiger van de klassieke bloeiperiode van het tooneel in Engeland ten tijde van koningin Elisabeth. Zijn spelen behooren niet zoozeer om de intrigue, die hij meestal ontleende, alswel om de geniale psychologie, waarmee hij zijn figuren tot universeel-menschelijke typen maakte, en om de niet minder genialepoëzie,die zij bevatten, tot de allergrootste werken uit de wereldliteratuur. Geboortedatum onzeker; gedoopt te Stratford-on-Avon 26 April 1664, f 23 April 1616. Zoon van klein zakenman, John S., lid van de plaatselijke magistratuur. Bijzonderheden over S.’s opvoeding zijn niet bekend. Misschien volgde hij de Lat. school te Stratford-on-Avon. Na 1677 groote achteruitgang in zijn vaders maatsch. positie. S. beoefende toen waarsch. een of ander ambacht. In 1682 gehuwd met Anne (Hathaway?). In 1584, waarschijnlijk om een of ander vergrijp, overhaast uit Stratford vertrokken. In 1692 is hij in Londen als tooneelspeler en tooneelschrijver. Aanvankelijk behoorde Shakespeare misschien tot het tooneelgezelschap van de „Leicester’s men”. Na 1694 is hij zeker lid van „Lord Chamberlain’s Men” (later „The King’s Men”). In 1692 moet hij reeds gepubliceerd hebben, blijkens de naijverige opmerkingen van Greene (Groats-worth of Wit, waarin hij, met een parodische toespeling op „Henry VI”, spreekt van een „Johannes factotum”, die zich verbeeldt de eenige „Shake-scene” van het land te zijn). 1692-’94 onzekere periode (oproer en pest in Londen). Misschien stammen hieruit zijn eerste gedichten „Venus and Adonis” (1693) en „Rapé of Lucrece” (1694). In „Palladis Tamia” (1698) van Francis Meres wordt S. ook als de schrijver van sonnetten uitbundig eenre zen. Na 1601 (dood van John S.) moet S. te Stratford veel huizen en grond, en zelfs een klein landgoed gekocht hebben. Na 1610 moet hij zich definitief te Stratford gevestigd hebben. S.’s testament wordt nog bewaard. Over S.’s geloofsovertuiging is niets bekend. R. Davis, eind 17e eeuw, beweerde dat hij als „papist” gestorven was. Deze mededeeling wordt nergens bevestigd. Voor de kwestie Shakespeare—Bacon, zie > Baconianisme. Voorde handteekening van S. zie afb. nr. 4 in kol. 393 in dl. 111. Bihliographie. In 1623 verscheen Mr. William Shakespeare’s Comedies, Histories and Tragedies („First Folio”), opgedragen aan de graven van Pembroke en Montgomery, gesigneerd door S.’s medeacteurs Heminge en f'ondell, met lofgedichten van Ben Jonson, H. Holland, L. Digges en „I. M.”. Volledig, behalve „Pericles”. Van deze stukken waren 18 reeds eerder gepubliceerd („Quarto’s”); echter zijn er groote verschillen met Folio I. Een gedeelte ervan staat bekend als de „bad quartos”. De oorzaak dezer verschillen is niet bekend. Misschien clandestien opgeteekend tijdens de voorstellingen door concurreerende gezelschappen of uitgevers. Herdruk („Second Folio”) in 1663-’64, met 7 stukken bijgevoegd, die vermoedelijk niet van S. zijn. Alleen Pericles is waarschijnlijk gedeeltelijk van hem. Er bestaat ook een stuk over „Sir Thomas More” in hs., waaraan meerdere auteurs hebben gewerkt. Men meent ook S.’s handschrift herkend te hebben. Doordat Folio I geen datums vermeldt, is de chronologie steeds onzeker. Eerste poging tot systeraatisatie is van Edmund Malone (1778). Sir E. K. Chambers geeft de vermoedelijke chronologie: (van speelseizoen tot speelseizoen) 1690-’9l Henry VI, 2 en 3; 1691-’92 Henry VI, 1; 1692-’93 Richard 111, Comedy of Errors; 1593-’94 Titus Andronicus, Taming of the Shrew; 1694-’96 Two Gentlemen of Verona, Love’s Labour’s Lost, Romeo and Juliet; 1696-’96 Richard 11, Midsummer Night’s Dream; 1596-’97 John,Merchant of Venice; 1697-’9B Henry IV, 1 en 2; 1698-’99 Much Ado about Nothing, Henry V; 1699-1600 Julius Caesar, Merry Wives of Windsor, As you like it; 1600-'Ol Twelfth Night, Hamlet; 1601-’O2 Troilus and Cressida; 1602-’O3 AU ’s Well that Ends Well; 1604-’O6 Measure for Measure, Othello ; 1605-’O6 Macbeth, Lear; 1606-’O7 Antony and Cleopatra; 1607-’OB Coriolanus. Timon of Athens; 1608-’O9 Pericles; 1609-'lO Cymbeline; 1610-’ll Winter’s Tale; 1611-’l2 Tempest; 1612-’l3 Henry VIII, Two Noble Kinsman. De sonnetten werden in 1609 geregistreerd door Thomas Thorpe. In 1620 zeer verschillende uitg. van John Benson. Wanneer ze geschreven zijn, is niet bekend. De gissingen loopen zeer ver uiteen. Vermoedelijk paste S. zich hierin aan bij de heerschende sonnetfen-mode (vgl. Sidney, Daniël, Constable). Li t. : A. W. Pollard, S. Folios and Qaartos (19091; E. K. Ohambers, Elizahethan Stage (1923): id., Disintegration of S. (1924); id., Facts and Problem» (1930). Portretten : authentiek zijn waarsch. alleen ; de buste in de kerk van Stratiord van Gerard Johnson (Janssen), en de plaat in Folio 1623 van Martin Droeshout. Efman. Shampoon, geparfumeerde verdunde alcoholische oplossing van alkalische zouten en schuiravormende extracten (zeephout), soms ook een zeepoplossing, en al of niet voorzien van op de hoofdhuid werkende therapeutische stoffen. S. bestaat ook in poedervorm. Shannon, voornaamste rivier van lerland, ontspringend in het graafschap Cavan, N. lerland, uitmondend in de Baai van Limerick (XII 464 B/C 4-6). Lengte 368 km (240 km bevaarbaar). De rivier door- stroomt vele meren of loughs, o.m. Lough Ree en Lough Derg; aan de rivier liggen o.a. Athlone en Limerick. Bij Limerick groote stuwwerken voor opwekking van electriciteit. G. de Vries. Sha nti-IVikftiiii-school, een internaat, naar het model der Europ. > Landerziehungsheime te Bolpoer, 100 mijlen van Calcutta, gesticht door den Oosterschen philosoof-dichter Rabindranath Tagore. De school telt 160 leerlingen, met circa 20 leeraren, waarvan sommige met hun gezinnen in de inrichting wonen en familiale zorg hebben voor de jongste kweekelingen. Overigens hebben de leerlingen volledig zelfbestuur; de examens voor de lagere klassen zijn afgeschaft; de grooteren worden bij het maken van proefwerk alleen gelaten. Allereerst wil de school „menschen” vormen. L i t.: Rombouts, Hist. Pedagogiek (III). Rombouts. Sliantuncj of honan, damesstof uit tussahzijde. Het garen is in verhouding dik, vrij ongelijkmatig en knobbelig. Binding: plat. Ondanks het ongelijkmatig voorkomen is de stof zeer gewild voor tropen- en strandkleding en stofmantels. Shapley, H ar I ow, astronoom. * 2 Nov. 1886 te Nashville (Montana, Ver. St. van N. Amer.). Promoveerde 1913 te Princeton; 1914-’2l astronoom aan de Mount Wilson-sterrenwacht; sinds 1921 directeur van de Harvard-sterrenwacht. Van groot belang zijn zijn onderzoekingen over den bouw van het Melkwegstelsel en over de extragalactische nevels. Werken: S. en Howarth, Sourcebook in astronomy (1929). Reesinck. Sharp, William (pseud.: Fio n a Mae-I e o d), Schotsch schrijver. * 12 Sept. 1865 te Paisley, f 14 Dec. 1906 te Castello di Maniaci (Sicilië). Schreef vsch. biographieën, o.a. van zijn vriend D. G. Rossetti (1882), Shelley (1887) en Browning (1890). Schreef onder pseud., in den geest der zgn. Keltische Renaissance, o.a. gedichten en vertellingen: o.a. The sin-eater (1896), The dominion of dreams (1899), Wind and Wave (1902), alsook enkele drama’s. Ui tg. : voll. werken (1910). L i t.: E. Sharp (zijn vrouw), Memoir (2 dln. 1912). Shasta, berg in het N. van Californië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 688 BI). Het is een 4 383 m hooge vulkaan met vijf gletsjers. Shasta-Indianen, stam der -5- Indianen van N. Amerika, Califomië-gebied; in het N. van de staten Californië en Nevada. Shaw, 1° George Bernard, lersch tooneelschrijver, criticus, essayist en romanschrijver. * 26 Juli 1856 te Dublin. Zijn familie, van Eng. origine, was Prot.; in 1876 ging hij naar Londen en hij was van 1888 tot 1898 kunstcriticus aan de Star, de World en de Saturday Review. In dien tijd verschenen zijn verdediging en ontleding van Ibsen’s tooneelwerk: The Quintessence of Ibsenism, en The Sanity of Art (1896); The perfect Wagnerite (1898). Daarvóór had hij reeds eenige romans gepubliceerd, waarvan Cashel Byron’s Profession (1886), An Unsocial Socialist (1887) en Love Among the Artists (voor het eerst in boekvorm 1900) de voornaamste zijn. Het zijn onder menig opzicht briljante boeken, paradoxaal, maar geen wezenlijke romans. Zijn eigen vormgeving vond S., toen hij tooneelspelen ging schrijven. Van zijn Plays, Pleasant and Unpleasant (1898) af begint de stroom zijner geestige stukken, die tezamen een puriteinsch-moralistische propaganda vormen van groote oorspronkelijkheid, met vele verrassende wendingen, treffende Reliques (> Percy). Behoorde tot de 18e-eeuwsche „sentimentalisten”. Werken; interessante prozageschriften, vnl. critieken, en gedichten, o.a. Pastoral Ballad en The Sohoolmistress (in versvorm van Spenser). Sheppey, eilandje aan de Noordkust van het Eng. graafschap Kent. Op dit eilandje liggen Sheerness, Queenborough en Minster Abbey. Shepstone, sir Theo p h i 1 us, Eng. staatsman. * 1817 nabij Bristol, f 23 Juni 1893. Kwam in 1820 naar Z.Afrika, trad in Eng. staatsdienst, werd in 1845 Naturellen-commissaris en was 1866-1857 minister van Naturellenzaken. In 1877 annexeerde S. de Z.Afrik. Republiek, in flagranten strijd met geest en letter der Zandrivier-Conventie (1864), en verbleef tot 1879 als administrateur van Transvaal te Pretoria. In 1880 trad hij uit den staatsdienst. Sherarcliseeren (s ch e i k.) is een wijze van verzinken, waarbij ijzeren voorwerpen in zinkstof ingepakt, tot ongeveer 600° C verhit, in een trommel worden rondgedraaid of geschud. Genoemd naar de Sherard Cowper Coles Company. Sheraton, Thomas, meubelmaker, schepper van den naar hem genoemden meubelstijl. * 1761 te Stockton-on-Tees, f 1806 te Londen. Werken: The Cabinet Maker and Upholsterer’s Drawing Book (1791, 31802); The Cabinet Dictionary (1802); The Cabinet Maker, Upholsterer and General Artist’s Encyclopedia (1804). Shcrboro-cil., een 670 km2 groot eiland vóór de Eng. kolonie Siërra Leone gelegen (I 636 B 4). Sherburne, sir Edwa r d, Katholiek Eng. dichter. * 1618 te Londen, f 1702. Was een der royalistische „Cavalier Poets” van de le helft der 17e eeuw, hofbeambte van Jacobus, in 1642 in de gevangenis, daarna in het leger van den koning, verloor bij de overwinning van de Parlementspartij al zijn bezittingen. Zijn gedichten zijn meest vertalingen. Etman. Shcridan, 1° Philip Henry, de bekwaamste Noord-Amer. cavalerie-generaal van de Unionisten in den > Secessieoorlog. * 6 Maart 1831 te Albany (New York), f 5 Aug. 1888 te Nonquitt (Mass.). Gedurende den burgerkrijg onderscheidde hij zich als bevelhebber van een cavaleriekorps, bevrijdde Washington, door de Zuidelijken bedreigd, en verwoestte systematisch het Shenandoahdal (Sept.-Oct. 1864), een tactiek die hem veel critiek bezorgde, maar waarvoor hij van den anderen kant, onder goedkeuring van > Grant, tot brigadier-generaal benoemd werd. Ten gevolge van een conflict met president -s- Johnson nam hij ontslag (Sept. 1867). Maar hij trad weer in dienst tegen de Indianen (1868-’69), werd luitenantgeneraal en maakte in het Duitsch hoofdkwartier den oorlog van 1870-’7l mee. Op zijn sterfbed werd hij tot opperbevelhebber van het leger der Unie bevorderd. Werk: Personal memoirs (2 dln. 1888). L i t.: Newhall, With general S. in Lee’s last campaign (1866); J. Hergesheimer, S. (1931); Dict. ol Amer. biography (XVII, met opg. van lit. en bronnen). Lousse. 2° Richard Brinsley, Engelsch tooneelschrijver en tooneeldirecteur (Drury Lane Theatre), parlementslid (Whig), en redenaar, de grootmeester van de Engelscho „comedy of manners”, waarin liij met scherp satyrisch vernuft de kleinheid van veel „fatsoenlijke” menschen hekelt. * Sept. 1751 te Dublin, f 7 Juli 1816 te Londen. Schaakte El. Linley, met wie hij met goedkeuring van haar vader trouwde in 1773; zij stierf in 1792, waarna hij hertrouwde. Sheridan zelf stierf in de grootste armoede grootendeels ten gevolge van te groote edelmoedigheid jegens anderen. Zijn karakter en politieke houding moeten bijzonder hoogstaand zijn geweest. Zijn beroemdste blijsp e 1 e n zijn: The Rivals, The School for Scandal, en The Critic. Etman. Sheriff (Eng.; < Angelsaksisch; scir-gerefa), in Engeland graafschapsbestuurder, die thans in hoofdzaak slechts een representatieve functie heeft. In de Ver. Staten van Amerika heeft de s. bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheden. Shcrman, 1° John, Amer. staatsman. * 10 Mei 1823 te Lancaster (Ohio), f 22 Oct. 1900 te Washington. Lid van het Congres, 1856-’6l cn van den Senaat, 1861-’77 en 1881-’97; staatssecretaris, 1897- 1898. S. was vooral deskundig op financieel gebied. Hij was betrokken in de totstandkoming van de naar hem genoemde Sherman-act van 1890 (> Anti-trastwetgeving). W e r iTé n : Selecled speeches and reports on finance and taxation 1859-’7B (1879) ; Bocollections of forty years in the House, Senate and Oabinet (2 dln. 1895). —• Ui t g.: van zijn brieven in :S. letters door Thorndyke (1894). 2° Wi 11 ia m Tecnmseh, de geniaalste veldheer in den > Secessieoorlog. * 8 Febr. 1820 te Lancaster (Ohio), f 14 Febr. 1891 te New York. Hij streed in het leger der Noordelijken bij Buil Run, onderscheidde zich in den slag bij Shiloh (1862), nam onder Grant deel aan den tocht naar Vioksburg (1862- 1863) en verving laatstgenoemden generaal aan het hoofd van het Mississippi-leger. Zijn stoute tocht door Georgia naar Savannah (Sept.-Dec. 1864) was een meesterwerk van krijgstactiek en had op de latere gebeurtenissen beslissenden invloed. Niet alleen herstelde hij door de opening van de Ossibawsond de gemeenschap met de vloot der Unie, maar hij kon bovendien Noordwaarts oprukken en de Zuidelijken helpen omsingelen. Na den vrede werd hij eerst bevelhebber van het militair departement in het Westen en, toen Grant tot president der Unie gekozen werd, luitenantgeneraal en opperbevelhebber van het leger (1869-’B3). Werken: Memoirs of genera! W. T. S. (2 dln. 1875; 41896). —L i t.: W. F. Johnson, Life of William T. S. (1891); B. H. Liddell Hart, S. Soldier, realist, American 11929) ; Dictionary of American biography (dl. XVII, met opg. van lit. en bronnen). Lousse. Sherry, Eng. benaming voor Xereswijn, welke in Spanje tusschen de monden van den Guadalquivir en de Guadalete verbouwd wordt. Vóór den uitvoer verhoogt men het alcoholgehalte door toevoeging van spiritus. Shetland-eilanden, graafschap van Schotland (XII 464 Fl), omvattend 17 eilanden, spaarzaam begroeid met weidevlakten gebruikt voor Schotsche ponies. Opp. 1 426 km2, ca. 22 000 inw. Visscherij en schapenteelt, steengroeven. Hoofdstad is Lerwick Mainland. Tot de S. behooren verder o.a. Yell, Unst en Fet(t)lar. Shetland-pony, > Pony. Shimmy, society-dans met ragtime-karakter in tweedeelige maat. Shirepaard, zwaar Engelsch koudbloodpaard, reeds in de M.E. ontstaan door kruising van het bestaand landras met Vlaamsche en Hollandsche hengsten. Schofthoogte 1,73 m. Meestal bruin gekleurd. Massaal van bouw; sterk van constitutie; goede gang, goede hoeven; met sterk behang aan de pijpen. Fokgebied: de midden-Engelsche graafschappen. Verheij. Shirley, James, Eng. tooneelschrijver. f 1696 te Londen. Studies aan de Merchant Taylors’ School, te Oxford en Cambridge. Anglic. geestelijke. Werd Katholiek, toen van beroep onderwijzer en tooneelschrijver. Overgangsfiguur tusschen „Elizabethan” en „Restoration”-tooneel. Vlotte, maar niet zeer origineele stukken. Werken: o.a. blijspelen : The Witty Fair One: The Wedding ; The Lady of Pleasure. Drama’s : The Cardinal ; The Traitor. Etman. Shirtiiic|, tamelijk dundradig en weinig dicht katoenen weefsel met platvervlechting. Sterk verzwaard met appret. Voerings- en decoratiedoeleinden. Shock (Eng., = stoot) (genees k.). Men spreekt van een shockwerking, als door een plotseling sterke prikkeling van een zintuigzenuw, bijv. door een stomp in den buik, een intensief geluid, reflectorisch een sterke verlammende werking op het hart of het zenuwstelsel wordt uitgevoerd. Bij inbrengen van een soort-vreemd eiwit in de bloedbaan kan er een paralyscerende werking op de bloedfunctie worden uitgeoefend: men spreekt dan van anaphylactische shock. Het ontploffen van granaten tijdens een aanval, wanneer de soldaten onder sterke geestelijke spanning staan, al of niet gepaard met een letsel der hersenen door een granaatsplinter of door luchtdruk, kan tot gevolg hebben, dat nog tijden later het psychische evenwicht verstoord blijft ; men spreekt dan van shcll-shock. Klessens. Shoddy (textiel), vezelmateriaal (•> Extractwol), dat teruggewonnen wordt door losplukken of scheuren van wollen brei- en tricotage-goederen, grove ongeweide kam- en strijkgarenstoffen. Shoreham, Wi 11 ia m of, Eng. religieus dichter uit het begin der 14e eeuw. Zijn gedichten, handelend over de voornaamste vraagstukken van het geloof, zijn in eigenaardige, vaak onregelmatige, metrische vormen gegoten, die een aardig beeld geven van het vaak klakkeloos ovememen der Fransche versvormen in dien tijd. Etman. Shortliornvee, het meest beroemde Engelsche vloeschrund. Meestal roodschimmels, maar ook roodgevlekt of geheel rood of wit. Bezit een dikke huid, korten breeden kop, is zeer evenredig van bouw, bezit den typischen vleeschvorm, is breed en diep en kort op de beenen; vooral daar goed ontwikkeld, waar het meeste en beste vleesch zit. Levend gewicht van een gemeste koe 800-900 kg; is vroegrijp, snelgroeiend; bezit een hoog slachtgewicht; het vleesch is sterk doorregen met vet. De melkproductie is vaak zeer gering. In de latere jaren is vooral door de gewone fokkers gestreefd naar meer melkproductie met behoud van een vrij goede vleeschproductie (de zgn. dairy Shorthoms). De melk-productie is dan ong. 3 000 kg. De Shorthoms eischen een goede verpleging en goede weiden; zijn zeer sterk verspreid over Amerika en de Eng. kolonies en ook in Europa geïmporteerd, o.a. in Duitschland en België; in Ned. ook, omstreeks 1860- ’7O, maar deze fokkerij is op een mislukking uitgeloopen. Het ras is ontstaan in het begin der 18e e. uit kruising van meerdere rassen, maar is vooral onder invloed van de bekende fokkers gebr. Colling, die zeer enge inteelt toepasten, tot zijn volmaaktheid gekomen. Verheij. Shorthouse, Joseph Henry, Eng. romanschrijver. * 1834, f 1903. Schreef zijn eersten roman, John Inglesant, die hem terstond beroemd maakte, op ong. 45-jarigen leeftijd. Deze roman geeft veel van ’s schrijvers innerlijke conflicten weer, zooals hij die ondervond bij zijn overgang van de Quakers naaide Anglic. Kerk. Etman. L i t.: B. Gosse, Portraits and Sketches (1912). Short story (Eng., = kort verhaal) is een vertelling, welke zich van de > novelle hierdoor onderscheidt, dat ze nog veel korter, dat ze minder verwikkeld en minder belangrijk van inhoud is; amusementslectuur, actueel, geestig; opgekomen in den modernen gehaasten tijd. v. d. Eerenbeemt. Shoshone Rivcr, rivier in den staat Idaho (Ver. St. v. N.Amer.). Er is een 100 m hooge dam in de canon van de S. R. aangelegd voor bevloeiingswerken. Shoshoni-Indianen, een groep stammen der > Indianen van N.Amerika, door migraties wijd verspreid, maar vnl. thuis in het Plateau-gebied (Mono-Paviotso, Paiute, Comanche), in het Z. van het Califomië-gebied (o.m. de Luiseno), enz. Meer speciaal de S.-stam, op de grens van het Plateau- en het Prairie-gebied. Olbrechts. Shrapnell, > Granaatkartets. Shrapncll, membraan van, het bovenste gedeelte van het trommelvlies, dat den gehoorgang scheidt van de koepelholte (> Gehoororgaan). Shrewsbury, hoofdstad van het Eng. graafschap Shropshire aan de Sevem (XII 464 E 6). Ca. 33 000 inw. Zetel van een Kath. bisschep. Shropshire of Sal o p, graafschap in W. Engl. (XII 512 nr. 46). Opp. 3 487 km2, ca. 244000 inw. Hoofdstad Shrewsbury. Shropshiredovvnschaap, Eng. kortwollig vleeschschaap. Ong. midden 19e e. ontstaan door kruising van landschapen met Southdown- en Leicesterschapen. Is matig groot; de geheele kop, behalve de neus, is met wol voorzien; wolgewicht 6-8 pond. Bezit meer weerstandsvermogen dan het > Southdownschaap. S. H. S.-staat, ■> Kraljevina Srba Hrata i Slovenaca. Shunt (e 1e c t r.), een weerstand, parallel geschakeld aan een instrument of een wikkeling. De stroom in iederen tak is omgekeerd evenredig met den weerstand ervan. Shuntdynamo, een dynamo (> Gelijkstroommachine), waarbij de magneet- en de veldwikkeling parallel geschakeld zijn. Bij stroomlevering aan de buitenleiding verdeelt de ankerstroom zich over deze Shuntdynamo. Links: schematische voorstelling. Rechts: schakelschema. N = Noordpool; Z Zuidpool; Rh = rheostaat; im = shuntstroom ; Kj en K2 = klemmen der machine; Ek = klemspanning; rm = shuntwikkeling; cirkel met im en I = ampèremeter voor shunten ankerstroom ; cirkel met Bk = voltmeter; de kruisjes zijn de op de buitenleiding parallelgeschakeldc verbruikstoestellen. en de veldwikkeling en wel omgekeerd evenredig met hun weerstanden. Men houdt den stroom in de magneetwikkeling zoo klein mogelijk (2-6% van den ankerstroora) door den shuntweerstand groot te maken (groot aantal dunne windingen). Door een regelbaren weerstand in serie met de veldwikkeling kan de klemspanning bij wisselende belasting practisch constant gehouden worden (shunt-regulateur, regelingsweerstand). De s. is dan ook algemeen in gebruik voor stroomlevering met constante spanning. Omdat de stroom in de shuntwikkeling nooit orakeert en dus ompolarisatie der veldraagneten is uitgesloten, is de s. ook te gebruiken voor het laden van accumulatoren. Het rendement bij normale belasting is 85-95%. v. d. Well. shuntmotor, een > gelijkstroommotor, welks anker- en magneetwikkeling parallel geschakeld zijn op de netspanning. Het aantal omwentelingen is ongeveer constant (verschilt slechts enkele procenten van nullast tot volle belasting). De snelheid is te regelen door een regelbaren weerstand (shuntregulateur, shuntregelingsweerstand) in serie met de shuntwikkeling; verhooging van den shuntweerstand geeft veldverzwakking, waardoor het aantal omwentelingen toeneemt en omgekeerd. Bij het aanzetten van den motor moet eerst de shunt worden ingeschakeld om het veld te vormen en daarna de ankerwikkeling, waarbij nog een aanzetweerstand wordt gebruikt. Dikwijls worden shunt en aanzetweerstand tot een aanloop-regelweerstand vereenigd. De s. werkt als generator, als de tegen-electromotorische-kracht grooter wordt dan de klemspanning (afdalen van bergtreinen), waarbij de stroom inhetnet gezonden wordt (terugwinning van stroom). De draaiingsrichting van der motor wordt omgekeerd door der stroom in de mag neet- of (gebruike lijker) in de anker wikkeling om t( keeren. Rende ment bij normali belasting 85-96 % SI, s ch e i k. symbool voor het element > silicium. Siacrius, > Syagrius. Siak, onderafd. van de afd. Bengkalis in het gouv. Shuntdynamo. Graphische voorstelling van de onafhankelijkheid van de ankerspanning E, de klemspanning Ei; en de shuntstroom Is van den ankerstroom Ia bij een constant aantal omwentelingen en een onveranderden shuntweerstand. Oostkust van Sumatra, Ned.-Indië, met gelijknamige rivier. Sial (geologie), een term ontleend aan de drifttheorie van -> Wegener, ter aanduiding van de bovenste deelen der aardkorst, die van granietische samenstelling zijn en rijk aan silicium en aluminium. Hieronder volgt, naar thans wel algemeen aanvaard wordt, een laag rijker aan ijzer en magnesium, dus op basalt gelijkend : sim a. Hoewel oorspr. van Süss afkomstig, is de term eerst algemeen gebruikelijk sedert Wegener, echter zonder dat diens ideeën over de onderlinge betrekking van s. en sima ingang vonden. > Aarde (inwendige van de). Jong. Sialis, > Watergaasvlieg. Sialolithiasis (genees k.), toestand, waarbij in de uitvoergang van een speekselklier een steen ontstaan is (vergelijk galsteen of niersteen). Ze bestaan meestal uit calciumphosphaat en calciumcarbonaat. Siam (Siameesch: Moeang Thai = Land der Vrijen), koninkrijk in Achter-Indië (X 224 H/I 4-5). (Zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832.) Opp. 518 400 km2, ca. 13% millioen inw. (w.o. 1 millioen Chin.). Hoofdstad Bangkok. S. is voor het grootste deel een rompgebergte van oude gesteenten, in het N. meridiane ketens tot 2 600 m hoogte, in het midden de vruchtbare vlakte van de Menam. Wapen van Siam. De Z.W. moesson brengt in den zomer regen, de N.O. moesson in den winter is droog. Regenval 1 500 tot 5 000 mm. Jaartemperatuur te Bangkok ca. 27° C. De tropische oerwouden in het Z. gaan naar het N. over in moessonwoudcn (djatihout), aan de kust mangrovebosschen. Vele wilde dieren; tijger, luipaard, olifant, neushoorn, tapir. De bevolking behoort tot de Thaistammen, meest Siameezen; in de steden Chineezen als handelslui; in het N. Lao-stammen, in het W. Sjan-stammen; in de bergstreken resten der oerbevolking. Het Boeddhisme telt ca. 10 millioen aanhangers. Ca. 15 % der bevolking kan lezen en schrijven. In 1917 werd te Bangkok een universiteit geopend. Sinds 1932 is S. een parlementaire staat, waarin de koning een opschortend veto heeft. Middelen van bestaan: voorn, landbouw (met moderne bevloeiingswerken); rijst, tabak, rubber, copra, suiker, katoen, peper. Flinke export van djatihout. Op Malaka wordt tin gewonnen. Het spoorwegnet breidt zich uit (in 1937 ca. 3 000 km); veel rivierscheepvaart. Heere. L i t.: Statist. Yearb. of S. (sinds 1916) ; Chote Khnmbhan, S. ’s wirtsobaftl. Aufbau (diss., Leipzig 1932); Doehring, S. (2 dln. 1923); Graham, S. (2 dln. 31924). Shuntmotor. Schakelschema. + en zijn de klemmen van den motor, aan te sluiten op de voedingsleiding met stroom I; Ia = ankerstroora; Is = shuntstroom; I = shuntregulateur; II = aanzetweerstand ;Ra weerstand der ankerwikkeling ; Rs = weerstand der magneetwikkelmg. Het leger bestaat uit 21 bat. inf., 13 esk. cav., 8 afd. art., 2 bat. genie, 3 afd. luchtdoelart., 1 bat. verlichtingstroepen. Algemeene dienstplicht vanaf 21e jaar. Eerste oefeningstijd 2 jaar, daarna 7 jaar in de le, 10 jaar in de 2e en 6 jaar in de 3e reserve. Jaarlijksch effectief: 24 468 (1 933 off.). Luchtmacht: 207 vliegtuigen ; sterkte bemanning 1 336. De vloot bestaat uit: 3 torpedojagers, 4torpedobooten en 17 schepen voor verschillende doeleinden. Sterkte bemanning: 3 400 (352 off.). L i t.: Annuaire milit. (1936). v. MunneTcrede. Geschiedenis. Oorspr. werd S. bewoond door vsch. volksstammen, die in de 13e eeuw n. Chr. door de Siameezen onderworpen werden. Na een ongelukkigen oorlog tegen Birma in de 17e eeuw kwam in 1782 de Chak-kri-dynastie aan de regeering. Onder Rama IV (1851-’6B) werden verdragen met het buitenland afgesloten en zijn zoon, Rama V (1868-1910), voerde, met behulp van Europeanen, hervormingen in. Hij verloor echter in 1896 Laos en in 1907 Angkor aan Fransch-Indochina. Rama VI (1910-’26) werd in den Wereldoorlog gedwongen zich bij de Geallieerden aan te sluiten. De thans regeerende vorst, een jongere broer van zijn voorganger, draagt den naam van Prajadhipok en werd door een opstand in 1932 gedwongen tot het uitvaardigen van een constitutie. Lit.: A. W. A. Graham, Siam (2 dln. 1924); Luang Pracherd Akaorbeksam, La Constitution aiamoise en 1932 (1933). Derks. Missioneering. Reeds in de 16e e. traden in S. missionarissen op; in de 17e e. werd mgr. Lambert de la Motte er apost. vicaris. Het gelukte toen den koning gunstig te stemmen voor de vrije prediking van het geloof en tevens voor een handelsverdrag met Frankrijk, waardoor de invloed van Engeland en Holland, zoo bedenkelijk voor den Kath. godsdienst, kon geweerd worden. In de 180 e. braken vervolgingen tegen de Katholieken uit. Eerst in de tweede helft der 19e e. ging het de missie eenigszins voorspoediger. Thans bestaan er het apost. vic. Bangkok, toevertrouwd aan het Genootschap der Vreemde Missiën van Parijs, en de apost. pref. Radzjaboeri, toevertrouwd aan de Salesianen van Don Bosco. Van de ongeveer 13 millioen inw. van het land zijn er ong. 86 000 Kath.; 25 000 van hen zijn Chineezen en 8 000 Annamieten, ofschoon er ook katholieken zijn van Siameeschen oorsprong. Katholieken brengen het vrijwel nooit tot leidende posten in de regeering. De vooruitgang van het Katholicisme in Siam, dat 47 inlandsche priesters en 87 inlandsche zusters telt, gaat langzaam. Het Siameesche Boeddhisme vormt een der grootste belemmeringen. L i t.: Launay, Histoire de la mission de Siam (1920). A. Mulders. Bouwkunst. De stoepa’s zijn veel gecompliceerder dan de oud-Indische; ze werden steeds slanker en rijker. Stoppa en > prang verschijnen in S. ongeveer in denzelfden tijd (13e en 14e e.). De Pra-tsjedi’s, kleine bouwsels, die den hoofdtoren omringen (> Tsjedi; ■> Birma), zijn bewaarplaatsen voor relikwieën of grafmonumenten. Er is ons weinig overgebleven van oude tempels en paleizen. De tegenw. kunst staat sterk onder Chineeschen en Europ. invloed (resp. voor religieuze en wereldsche gebouwen). L i t. : E. Diez, Die Kunst Indiens ; K. Doehring, Ind. Kunst; L. de Beylié, I'Architecture hindoue en Extréme Oriënt; J. Fergusson, Hist. of Indian and Bastern Architecture (1910). Eendricks. Siameesche kat, lichtkleurig, kortharig kattenras, met donkeren kop en dito poten. Zie afb. 6 op de pi. t/o kol. 97 in dl. XV. Siamcesche tweelingen (b i o 1.) zijn met elkaar verbonden vruchten, die niet door vergroeiing zijn ontstaan, doch als niet geheel gescheiden > eeneiige tweelingen moeten beschouwd worden. Siamsacjo, -> Palmsago. Siangtan of Hsiangtan, handelsstad van ca. 300 000 inw. in de Chineesche prov. Hoenan (VII 383 F 6). Voorname geldmarkt; handel in Chineesche artsenijen. Siantar, afkorting van > Pematangsiantar. Siaoe, eiland van den Sangi-archipel in Ned.-Indië (VII 160 bijkaartje). Voor den vulkaan ■> Api op S., zie aldaar (sub 2°). Siard, Heilige, abt van het Norbertijner klooster Mariëngaarde in Friesland (1194-1230). Onder hem trokken zijn monniken naar Belbuck in Pruisen, om er een klooster te stichten. Zijn relieken werden in 1594 opgegraven en naar Hildesheim gebracht en later over vsch. Belg. Norbertijner kloosters verdeeld. Feestdag 13 November. L i t.: Vita, uitg. d. A. Wybrands, Gesta abbatum Orti Sancte Marie (1879, 76); J. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de Middeleeuwen (111 1900). Post. Siauliai (Duitsch: Schaulen), Litausche handel- en industriestad (X 381 B 3). Ca. 22 000 inw. Belangrijk spoorwegknooppunt. In den slag bij S. (Juli 1916) maakte de Duitsche overwinning den opmarsch naar Mitau (Jeelgawaj mogelijk. Sibajak, een niet werkzame vulkaan ten Z.W. van Medan op Sumatra. Hij is 2 094 m hoog. De eenige teekenen van activiteit vormen enkele solfataren. Sibculo. Het prioraat Sibculo of Galilaea-Major te Hardenberg (Overijsel) werd in 1406 gesticht door Regulieren van Bethlehem te Zwolle, doch ging 1412 tot de Cisterciënser Orde over en werd aan Clairvaux als dochterhuis toegewezen. Het werd het middelpunt van die Cisterciënserkloosters, die zich onder invloed van Windesheim tot een strengere onderhouding verplichtten (Congr. van Sibculo). Opgeheven in 1592(?). L i t.: S. Bernard en zijne Orde, vooral in Ned. (1914, 4 vlg.). Lindeman. Sibelius, J e an, belangrijkste Finsche componist. * 8 Dec. 1865 te Tawastehus. Zijn sterk romantisch getinte muziek is door het volkslied beïnvloed. In Engeland en Amerika wordt hij veel gespeeld, op het continent te weinig gewaardeerd. Werken: o.a. 7 symphonieën, de symphonische gedichten :De zwaan van Tuonela, Finlandia; Karelia-Suite, kamermuziek en pianowerken. Li t. : E. Furuhjelm, J. S. (1931, Finsch); Cecil Gray, S. (1931). Sibenik (Kroatisch; Ital.: Sebenico), havenstad in Joego-Slavië (XIV 626 C 3), aan den breeden mond der Kerka, spoorlijnen naar Split, Agram en Sarajevo. Ca. 37 000 inw. (1931). Carbidindustrie, wijnbouw, zetel van een R.K. en een Orthod. bisschop. Bekende gebouwen zijn de dom met mooien koepel en het raadhuis. Hoek. Siberië is het Aziatische deel van de Unie der Sowjet-republieken, opp. ca. 16 millioen km2, 77°30'- 43°N., 47°-170°0. (zie kaarten t/o kol. 448 en 480 in dl. III). Opbouw. Het geheele W. en N. wordt ingenomen door een geweldig laagland met geringe helling, dus vele moerassen en meren, dat bij de Kaspische Zee onder den zeespiegel daalt. Zeer oude afgesleten gebergten (graniet en gneis), in het Tertiair weer opgeheven en van breuken doorsneden, vormen het gebied rondom het Baikalmeer (Angaraschol). Ten W. en N.O. hiervan strekken zich jongere gebergten uit tot 4 600 m (Altai-, Jablonoi-, Stanoyoi-geb.). Eruptief gesteente is in geheel Siberië te vinden; Kamtsjatka draagt vulkanen tot 4 900 m. De groote rivieren Ob, Jenissei en Lena volgen de helling, zoodat ze uitmonden in de Noordelijke IJszee; dit is zeer nadeelig voor de scheepvaart. Alleen de Amoer vloeit naar het O. af. Klimaat. S. heeft een extreem landklimaat met korten, drogen, warmen zomer en langen, konden winter. Door windstilte is de koude te dragen. De invloed van den oceaan is gering door de kustgebergten, de koude kuststrooming en de wintermaxiraa, die luchttoevocr uit het Z.O. verhinderen. Het zomerminimum trekt den moesson ver naar het Noorden. W. Siberië heelt nog veel sneeuw, deze ontbreekt in het Oosten, vandaar de eeuwig bevroren bodem. Voor Werchojansk worden gegeven: —6o° C als Januarigemiddelde; +l6° C inJuli. De plantengroei sluit zich bij het klimaat aan. In evenwiidige stroken liggen onder elkander: de toendra; de woudzone (taiga; meest naaldbooraen, berken, populieren), overgaande in steppe en nog Zuidelijker in woestijn. De tijger komt nog voor bij den Araoer; pelsdieren worden veel gejaagd: vos, hermelijn, eekhoorn, beer en wolf. Bevolking: ca. 40 millioen, waarvan ruim de helft Groot-Russen. Vooral de landbouwstreek aan weerszijden van de Trans-Siberische baan is dicht bevolkt. De N. en de Z. streken zijn aan de inh. bevolking overgelaten. Dezen behooren tot vsch. groepen; Turksche volken zijn de Kasak-Kirgiezen, Jakoeten en Tataren; tot den Finsch-Oegrischen stam behooren Ostjaken en Samojeden; verder zijn er nog de Toengoezenstammen, de Mongoolsche Boerjeten en de oud-Aziatische oervolken, zooals Giljaken, Korjaken, Tsjoeksjen, Jakoegieren, Kamtsjatdalen en Jenisseivolken. In het O. kwamen Chineezen en Koreanen binnen. De overheerschende godsdienst bij deze volken is het Sjamaïsme, doch de Kasak-Kirgiezen en Tataren behooren tot den Islam, de Boerjeten zijn Lamaïst. Alleen in het dichter bevolkte Oosten was ook een eenigszins aanmerkelijk aantal Katholieken, voor wie in 1921 een apost. vicariaat te Charbin is opgericht, en in 1923 een bisdom te Wladiwostok. Sinds » Mantsjoekwo (zie aldaar, sub Missie) zelfstandig werd, is het apost. vic. Charbin opgeheven en in acht missiegebieden verdeeld; Wladiwostok (Sowjet-Russisch) bleef na den dood van den vorigen titularisnogonbezet. Middelen van bestaan. In het N. is rendierteelt een levensvoorwaarde, daarnaast jacht op pelsdieren en vischvangst in de vele rivieren. De groote uitgestrektheid van S. verhinderde den handel, totdat de groote spoorwegen het verkeer vergemakkelijkten: Trans-Siberische spoorweg, Turk-Siberische, Trans-Kaspische, Amoer-spoorweg, enz. Daarbij voegen zich thans het zeeverkeer over de Noordelijke Ijszee en de vele vliegdiensten. In de woudzone kan men zich nu meer toeleggen op den uitvoer van landbouwartikelen (tarwe) en veeteelt (boter, huiden, wol). De rijkdom aan bodemschatten is zeer groot: in den Oeral ijzer, platina, koper, asbest, edelgesteenten; goud vooral rondom het Baikalmeer; steenkool bij Koesnetzk, waar eveneens veel ijzer voorkomt; in het uiterste Oosten ijzer, steenkool, petroleum, koper, goud; in Kazakstan alle voorname delfstoffen. Verbanningsoord. Nadat S. in den loop der 17e e. bij Rusland was getrokken, werd weinig gedaan om het onmetelijke en dun bevolkte gebied te koloniseeren. Doch het werd gebruikt, in 1648 voor het eerst, als ballingsoord voor veroordeelden om crimineele, maar ook politieke en godsdienstige redenen. De verbanning naar S. onder het czarisme was even berucht om de willekeur waarmede ze werd uitgesproken, als om de ontzettende ontberingen waaronder men in dit onherbergzaam land moest leven. Pas sinds het eind der 19e e. had ook vrijwillige kolonisatie plaats naar de streken, die beter te exploitee- ren waren; dit is onder het Sowjet-regiem voortgezet, maar evenzeer de massa-verbanning van Sowjetslachtoffers, met al de verschrikkingen daaraan verbonden. Lit. : Nansen, S. als Zukunftsland (41922); A. Schultz, S., Eine Landeskunde (1923) ; Obrutsehew, Geologie von S. (192 G); W. J. Jochelson, Peoples of Asiatio Russia (1929): N. Mikhailow, Nouvelle GéograpMe de I’U. R. S. S. (1936). Heere. Voor bestuur, staatsinrichting, politiek, propaganda en weermacht, zie > Sowjet-Unie. Voor de geschiedenis vóór Óct. 1917 zie > Rusland, voor die na 1917 zie > Sowjet-Unie. Sibertus de Beka (Siegbert van Beek), Carmeliet, de eerste Parijsche doctor uit de Nederduitsche provincie. * Ca. 1260 in de stad of het graafschap Gelre (Beek bij Nijmegen?), f 29 Dec. 1332 te Keulen. Aldaar deed hij 1280 zijn intrede in de Orde en hij bekleedde later belangrijke posten. B. doceerde aan de univ. van Parijs en volgde in vsch. strijdpunten Godfried van Fontaines, ofschoon hij in het algemeen een gematigde stelling innam. Slechts enkele werken van S. zijn uitgegeven. Aan hem dankt men het oudste document (d.i. van vóór de 14e eeuw) over de liturgie der Carmelieten. Titel; Ordinale, verplicht gesteld door het Orde-kapittel van 1312. L i t.: B. Xiberta, De scriptoribus scholasticis saeculi XIV ex ordine Carmelitarum. J. v. Rooij. Sibilla. Historie van Coninghinne Sibilla, voorgesteld als echtgenoote van Karei den Grooten, volksboek met het thema der valschelijk beschuldigde en verbannen koningin, die na lange beproevingen op wonderbare wijze in eere hersteld wordt. L i t. : E. Wolf, Ueber die beiden wiederaufgefundenen NI. Voiksbüeher von der K. S. u. Huon von Bordeaux (1857). V. Mierlo. Sibiu, Roemeensche naam van > Hermannstadt. Sibljak, steppenachtig plantenkleed van lage heesters in het Z.O. van het Balkan-Schiereiland. Siboga, ook Sibo 1 g a, hoofdplaats van de res. Tapanoeli, gelegen aan een mooie baai aan de Westkust van Sumatra, Ned.-Indië (XVIII 432 A 6). In 1930 telde het ca. 12 000 inw. Goede wegen verbinden het met Deli en het Tobameer en Zuidwaarts met Fort de Koek. In de bevolking zit een sterk Bataksch element. Siboga-cxpeditie, Ned. expeditie (7 Maart 1899 tot 27 Febr. 1900) tot onderzoek van het O. deel der zeeën van den Ind. Archipel onder leiding van prof. dr. Max Weber, hoogleeraar te Amsterdam, aan boord van het flottil je vaartuig Siboga, waarvan de oceanograaf en hydrograaf G. Tydeman commandant was. De bereikte, zeer belangrijke resultaten, door 50 medewerkers bewerkt, worden sedert 1901 gepubliceerd door prof. M. Weber onder den titel „Siboga-Bxpeditie. Uitkomsten op zoölogisch, botanisch, oceanographisch en geologisch gebied”. Einde 1936 verscheen hiervan het 128 e deel. Wissmann. Sibret, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 D3), 607 m hoog gelegen. Opp. 3 962 ha; ruim 1 300 inw. (vnl. Kath.). Leem- en moerasgrond. Bosschen. Ruïne van kasteel. Sibyllon (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832), Antieke waarzegsters en, volgens de legende althans, ook priesteressen van Apollo. Zooals in de Grieksche mythologie gebruikelijk was, werden zij gaandeweg niet enkel gemultipliceerd, maar ook geclassificeerd en gegenealogiseerd. Men kende haar namen en haar afstamming nauwkeurig. Ook Italië kreeg zijn deel aan s. Men vindt ze te Cumac (de meest beroemde), doch ook te Tibur en op Sicilië. De s. van Cumae, die steeds meer inkromp van ouderdom, zoodat zij omtrent het begin onzer jaartelling in een fleschje kon (I), heeft haar orakelspreuken aan koning Tarquinius van Rome verkocht. Men kent het verhaal; telkens als de koning de hooge som niet wenschte te betalen, verbrandde zij er drie boeken van. De drie laatste werden toen tegen denzelfdcn prijs toch gekocht. Dit is legende. Waarheid is, dat er te Rome vele eeuwen lang, en tot diep in den keizertijd (4e eeuw n. Chr.), een orakelverzameling bestond, die den naam van Sihyllijnschc boeken droeg. Officieel van staatswege werden deze geconsulteerd in benarde omstandigheden. Daartoe bestond er een apart priestercollege van eerst 2, weldra 10 en sedert het begin der eerste eeuw v. Chr. 16 leden. De voorschriften dier orakels werden dan, niet zelden met groote kosten, ten uitvner gelegd. De verzameling Sibyllijnen, die wij thans nog bezitten, zijn producten van Joden en Christenen uit de 2e e. vóór tot de 2e e. na Chr. en bevatten voorspellingen-après-date, die wel eenig belang hebben voor de geschiedenis. Slijpen. In de Christel ij ke iconographie komen s. eerst sedert de lle-12e eeuw voor, vnl. de s. van Erythraea en Tibur (S. Angelo in Formis; koorbank van Auxerre; portaal te Laon). De Tiburtijnsche s. zou aan keizer Augustus Maria en baar Kind hebben getoond aan den hemel, terwijl een stem klonk „Haec est ara caeli”, vandaar in de 12e eeuw de Tiburtijnsche s. op een marmeren altaar en in de absis (Cavallini) der kerk > Aracoeli op het Capitool te Rome. Dit verhaal werd ook behandeld in de Legenda aurea en het Speculum humanae salvationis en kwam vandaar bij van Eyck, van der Weyden, van der Goes en Mostaert. Sedert einde 14e eeuw stelt men de s. meer voor als een college van door God verlichte vrouwen naast de profeten. Voorbeelden hiervan bij Pisano (karfel, dom te Pisa), Ghiberti (baptisterium, Florence); verder zijn beroemd de s. van Michelangelo in de Sixtijnsche kapel. Ten onzent is het onderwerp niet zoo vaak als in Italië behandeld. L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I, 308- 309); K. Smits, Iconogr. van de Ned. Primitieven (31-32). p. Gerlachus. Slcardus, bisschop van Cretnona in 1186. f 1215. Bekend door zijn werk Mitrale, in 9 boeken de geheele liturgie (vnl. allegorisch) beschrijvend: plaatsen, personen, gewaden, H. Mis, Officie, Kerkel. Jaar. Sicariërs werden genoemd leden van een politieke Joodsche partij, ontstaan in den tijd der Romeinsche overheersching, toen de strijd tegen de Romeinen steeds heftiger werd (50-70). Zij ontleenen hun naam aan een kleinen, krommen dolk (sical), dien zij onder hun mantel droegen en waarmee zij hun vijanden op sluwe wijze vermoordden. Zij speelden een groote rol in den Joodschen oorlog (66-73). Siccatief. Lood- en mangaanoxyden worden in lijnolie of hars door verhitting tot oplossing gebracht tot zgn. siccatieven. Enkele procenten ervan doen door hun katalytische werking > lijnolie (olieverf) veel sneller drogen, maken er dus > vernis van. Siehar, Samaritaansche stad, in welks nabijheid de bron van Jacob lag, en waar het gesprek van Jesus met de Samaritaansche vrouw plaats vond (J0h.4.1-12). In navolging van Hieronymus beschouwen sommigen den naam als een verschrijving van Sichem; de meesten echter volgen den Pelgrim van -> Bordeaux, en onderscheiden beide plaatsen, terecht. S. zou dan identiek zijn met het tegenw. Askar. A. v. d. Born. Sichem, oude Palestijnsche stad in het Ephraimgebergte (XIX 384 04), reeds door Sesostris 111 genoemd, verder in de Amamabrieven. De aartsvaders Abraham, Isaac en Jacob verbleven rond S. (Gen. 12.6; 33.18; 35.4; 37.14), toen nog bewoond door de Hevieten (Gen. 34). S. moet spoedig door Josuë veroverd zijn, hoewel het feit van de inname nergens vermeld staat. Het werd toegewezen aan Ephraim, was een godsdienstig centrum (J05.24.1-28) en onder Abimelech de eerste koningsstad der Israëlieten (Jud.9). Roboam zou daar gekroond worden, maar werd door zijn ontactisch optreden de aanleiding tot de rijksscheuring. S. werd toen lesidentie van het Noordrijk (3 Reg. 12.26). Toen deze verplaatst werd naar Phanuël, later naar ïhirza en Samaria, raakte S. op den achtergrond. Na de ballingschap werd S. geestelijk middelpunt van de Samaritanen, vooral toen er ten tijde van Nehemias op den nabijgelegen Garizim een tempel gebouwd was. Deze tempel en de oude stad werden in 128 v. Chr. door Joannes Hyrcanus verwoest, de nieuwe stad heette Neapolis, het huidige > Naboeloes. Ruïnen van de oude stad liggen op eenigen afstand daarvan, in Balata. Opgravingen van 1913-’l4 door E. Sellin, voortgezet in 1926, met medewerking o.a. van G. Welter en prof. F. M. Th. Böhi, die ook door de oprichting van het Ned. Sichem-comité het werk steunde. Oneenigheid tusschen Sellin en Welter deed het werk staken, totdat het vanaf 1929 door Welter alleen is voortgezet. L i t.: F. M. Th. Böhi, De Gesch. v. d. stad S. en de opgravingen aldaar 1926 (Kon. Acad. Wetensoh. afd. Lett. dl. 62 Serie B, nr. 1). A.v.d. Born. Sichem, andere spelling voor ■> Zichem (in Belg.- Brabant). Sichem, Christoffel van, houtsnijder en graveur. * 1646 te Amsterdam, f 20 Oct. 1624 aldaar. Beïnvloed door Goltzius. Zijn oeuvre (portret, landschap en bijbelsche voorstelling) is omvangrijk. Zijn zoon Christoffel (* 1681 te Bazel, f 1668 te Amsterdam) leverde vele houtsnee-illustraties voor Kath. stichtelijke boekjes, die in de Z. Ned. verschenen. Zie de afb. in kol. 364-356 in dl. IV en de afb. in kol. 762 in dl. XVI. L i t.: Thieme-Becker, AU?. Künstlerlex. . Siclllaansche vespers, > Sicilië (sub B,b). Siciliane (p h i I o 1.), Ital. achtregelige strophe, stammend uit Sicilië, met slechts twee eindrijmen, volgens het schema abababab. Siciiiano, Ital. dans in maat van 6 of 12 en in gematigde beweging; komt vaak voor als langzaam deel in de sonates en andere instrumentale composities der 18e eeuw. Ook als zangstuk is de vorm van den s. aangewend. Sicilië. A) Aardrijkskunde. S. is het grootste eiland van de Middeliandsche Zee (XIV 320 D/E B-6); behoort aan Italië. Opp. 26 740 km2, ca. 4 millioen inw.; indeeling in 9 prov. Hoofdstad Palermo. Het N. deel van S. is een voortzetting der Apennijnen (kristallijn gesteente, Tertiaire kalk en zandsteen); de rest van het eiland is overwegend Tertiaire kalk, zandsteen en mergel. De toppen reiken tot 2 000 m, de vulkaan de Etna tot 3 280 m. Als begeleidingsverschijnselen van het vulkanisme minerale bronnen, zwavel, asphalt, fumarolen. Veel aardbevingen. Subtropisch klimaat; heete, droge zomer (26°C), zachte, regenrijke winter (11°C). Regenval 500 – 800 mm. Het bosch is bijna uitgeroeid. Flink ontwikkelde landbouw: tarwe, druiven, zuidvruchten, katoen en groenten. De arbeidzame bevolking emigreerde vroeger naar Z. Amerika en Tunis in verband met het grootgrondbezit. Flinke visscherij: sardines, tonijn, koraal. Benige industrie: tapijten, conserven, aardewerk. Mijnbouw: zwavel, asphalt, zeezout, marmer, petroleum. Heere. L i t.: E. Mauceri, Sicilia e Malta (1928) ;F. Kuypers, S., eine Wandcrfahrt duroh seine Kuituren (1931); Bauco di Sicilia, Notizie sulla econoraia siciliana (1930). li) Geschiedenis, a) In de Oudheid. Toen in het midden van de 8e eeuw v. Chr. Grieksche kolonisten op S. kwamen, troffen zij er de Siculiërs, die vanuit het vasteland van Italië de oorspr. Sicaniërs reeds verdrongen hadden, en eenige Carthaagsche handelsfactorijen. Van de Gr. nederzettingen noemen we Zancle-Messina, Leontini, Syracuse, Gela, Acragas (Agrigentum) en Himera. De strijd met Carthago, dat langzamerhand het W. gedeelte van S. bezette, werd door Gelon van Syracuse en Theron van Acragas door den slag bij Himera, in 480 v. Chr. te hunnen voordeele beslist. Daarna was S. een voornaam Gr. cultuurcentrum (zie bijv. > Gorgias), doch met name de strijd tusschen Tonische en Dorische steden belemmerde een rustige ontwikkeling; Athene’s inmenging door de zgn. Sicilische expeditie van 416-413 v. Chr. mislukte. Nu nam Syracuse, vooral door het werk van •> Dionysius den Ouderen, de leiding; wel kon deze stad na den len Punischen oorlog haar onafhankelijkheid nog bewaren, doch in 212 v. Chr. kwam zij onder Romeinsche heerschappij. S. was een graanschuur van Rome en Italië, doch de slavenoorlogen, geboren uit den slechten toestand van de slaven (vgl. Cicero’s redevoeringen tegen Verres) alsook de burgeroorlog tusschen Sext. Pompejus en Octavianus brachten S. in diep verval, waaruit Augustus het eiland door een nieuwe kolonisatiepolitiek trachtte te redden. L i t.: Ziegler, Sikelia (in : Pauly-Wissowa, Rcalonz. klaas. Altert., s.v.). W. Vermeulen. b) Na 440. Sicilië kwam in 440 in het bezit der Vandalen, in 493 van de Oost-Goten, in 635 van het Byzantijnsche Rijk, werd in de 9e eeuw door de Arabieren veroverd en viel in 1061 in handen der Normandiërs. In 1266 veroverde Karei van Anjou, broer van den Fransohen koning bodewijk IX, het eiland, doch in 1282 stond S. op tegen de Fransche overheerschers door de zgn. Siciliaansche Vespers, waarbij toen op Paasch-Maandag de klokken voor de Vespers luidden, volgens afspraak, onder leiding van Joannes van Procida, al degenen, die het It. woord „ciceri” niet zuiver konden uitspreken, werden vermoord. S. erkende als koning Peter 111 van Aragon. Van 1713-’2O behoorde S. aan den hertog van Savoye, daarna maakte het weer deel uit van Napels. Tijdens de overheersching der Franschen wist zich Ferdinand IV, beschermd door de Engelsche vloot, althans op S. te handhaven. In 1860 veroverde Garibaldi het eiland, dat in 1861 bij het koninkrijk Italië werd ingelijfd. Voor verdere gesch. zie -> Napels. L i t.: H. Hochholzer, Sizilien als Beiapiel der Mittelmeerisohen Kulturschichtun? (in: Hist. Zeitsehr., Bd. 155 1936). Derks. Koninkrijk der beide Siciliën is de titel, dien Ferdinand IV (I) bij zijn herstel in Napels in 1816, na de verdrijving van Murat, aan zijn rijk gaf. De naam vindt zijn hist. grond in de omstandigheid, dat de By- XXI. 17 zantijnen, toen zij in de 9e oeuw S. aan de Arabieren verloren, Zuid-Italië noemden „Sicilië aan dezen kant van de straat” (van Messina). Voor de gesch., zie > Napels (sub 3°) en > Sicilië (sub B). DpjJcs. C) Voor bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, zie Italië (s.v.). Sicillaansclie weefsels. Gedurende den Byzantijnschen tijd I6e tot 9e e.) werden in Sicilië nog geen zijdeweefsels vervaardigd. Onder de Noormannen werden in de door de Arabieren gedreven koninklijke textielwerkplaatsen te Palermo wel goudboordsels gemaakt, waarin de Islamietische invloed overheerscht. Eerst nadat door Roger II Grieksche zijdewevers naar Palermo werden gevoerd, nam de zijde-weverij een aanyang. Aanvankelijk Byzantijnsche, later ook Grieksche invloed, welke ook blijkt uit de Grieksche benaming, waarbij de weefsels naar aard van binding of kleur Amita, Dimita, Tiimita, de rijkere Heximita, de roode Diarrhodon, de groene Diaspistus genoemd worden. In de latere Sicil. weefsels Spaansche en Ital. invloed. Na de 13e e. is er geen sprake meer van S. weefsel (vermoedelijk door de opbloeiende Ital. zijdeweverij overvleugeld). J, Ruiten. Sic itur ad astra! (Lat.) = Zoo stijgt men tot de sterren 1 Dit zegt in Vergilius’ Aeneis 9,641 Apollo tot Julus na diens overwinning. Vgl. •> Per aspera ad astra. Sickc Benninghc, Groningsch brouwer en geschiedschrijver. * Na 1465, f na 1530. In een kroniek beschreef hij de Friesche geschiedenis van den aanvang tot tegen het jaar 1630. Het tweede deel hiervan is niets anders dan een ingelaschte kroniek van Johan van Lemego. Over de jaren 1478-’9l is er een leemte. Eerst vanaf 1492 beschrijft S. B. naar eigen ervaring. L i t.: De kroniek van S. B. enz., uitg. door mr. •T. A. Feith (in : Werken Hist. Gen., Nieuwe Reeks 48: 1887). OÖ''* Boeren. Sickenberger, Jose p h, Kath. exegeet. * 19 Maart 1872 te Kempten. Prol. in de exegese te München, Würzburg, Breslau en sinds 1924 weer in München. Hij is uitgever van Biblische Zeitschrift en Biblische Studiën. Werken; o.a. Leben Jesu nach den vier Evangeliën (1915-’26); Die beiden Briefe des hl. Paulns an die Korinther und sein Brief an die Romer (31923). Stekingen, Franz vo n, Duitsch ridder. * 2 Maart 1481 op den Ebemburcht bij Worms, j- 7 Mei 1523 op zijn burcht Landstuhl in de Palts. Evenals Hutten, die hem voor de Reformatorische en Humanistische beweging won, een echte vechtersbaas en plunderaar, eerst in dienst van Frans I van Frankrijk, later voor de keuze van Karei V en met den graaf van Nassau tegen Frankrijk, sinds 1522 als hoofd van den Zwabischen en Rijnlandschen adel voor de uitbreiding hunner rechten ten koste van de geestelijke vorsten. Na zijn mislukt beleg van Trier werd hij bij de inname van een zijner laatste burchten door de vorsten van Trier, Mainz, Palts en Hessen doodelijk gewond. L i t.: Ulmann, F. v. S. (1872); Rendenbach, Fehde S.-s ?effen Trier (1933). Wachters. Sicko Galcma, partijgenoot van > Jancko Douwama. Zij lieten zich in 1514 overhalen door Karei van Gelre om met Geldersche troepen de Friesche vrijheid tegen den Saks te verdedigen. Sic transit gloria mundi (Lat.) = Zoo vergaat de wereldsche glorie. Als de nieuw-gekozen paus op zijn > sedes gestatoria de St. Pieter binnenkomt voor zijn kroning, steekt de ceremoniarius driemaal een bosje werk op een rietstok]e in een kaarsenvlam in brand, en zegt telkens: „Heilige Vader, zoo enz.” (Patricius, Rit. eccl. SS. R. E. XHIa, ed. Catalanus 1, 111). Het gebruik bestond zeker al in 1409 bij de keuze van Alexander V (d’Achery, Spicilegium 6, 334, Parijs 1664). Vgl. De Navolging van Christus 1,3, 30; 1 Joh. 2.17. G. Brouwer. Sic volo, sic jübco; sit pro ratiónc volüntas (Lat.) = Zoo wil ik, zoo beveel ik het; in plaats van de rede gelde de wil. Juvenalis, Satyr. 6, 223, waar een bazige vrouw haar man, die een onschuldigen slaaf zonder schuldbewijs niet wil laten kruisigen, aldus haar onredelijken wil tracht op te leggen. Sicyum (Gr. Oudheid), haven aan de Corinthische golf, die bloeide onder de Tyrannis van de Orthagoriden (Clisthenes 690-660 v. Chr.). S. werd beroemd door de beeldhouwers Polycletus en Lysippus. Siddeburen, dorp in de Gron. gem. > Slochteren (XII 448 D3). Sidderaal (Gymnotus electricus L.), een soort van de fam. der naaktalen (Gymnotidae). Bewoont het warme zoetwater van Z. Amerika. Hij gelijkt op een aal door het rolronde, gerekte lichaam, den kleinen kop, het ontbreken der rugvin en de naakte huid. De s. wordt 2 m lang. De bovenzijde is olijfgroen, de onderzijde wit. De ■> electrische organen, die uit veranderd spierweefsel bestaan en aan weerszijden van de wervelzuil liggen, kunnen een electromotorische kracht van meer dan 300 V voortbrengen. Groote dieren worden niet gedood, maar bedwelmd; kleine dieren worden direct verlamd. Keer. Siddermeerval of si d d er va 1 (Malapterurus electricus Gm.), een soort van de fam. der meervallen, komt algemeen in de rivieren van W. Afrika voor. De s. wordt 1 m lang. Tusschen de huid en de spieren ligt het electrisch orgaan (-> Electr. organen), dat slechts voor kleine dieren gevaarlijke schokken geeft. De gladde, slijmerige huid is grijs met zwarte vlekken. Zieafb. 4 op depl. t/o kol. 625 in dl. 11. Keer. Sidderrog (Torpedo), geslacht van de fam. der sidderroggen (Torpedinidae), waarvan zes soorten in den Atlant. en Ind. Oceaan leven. Het groote electr. orgaan (> Electr. organen) ligt vooraan aan weerszijden van den kop. De electromotorische kracht is veel zwakker dan die van den sidderaal, maar kan soms menschen verlammen en kleine dieren dooden. De s. zijn rondachtige, naakte visschen. De bekendste is de gemarmerde s. (T. marmorata Risso), 1 m lang, met een bruin en wit gemarmerde bruine bovenzijde: deze leeft vnl. in de Middell. en Roode zee. In den Ind. Oceaan, ook aan de kusten van Amerika, komt de Braziliaansche s. [Narcine (Narcobatus) brasiliensis] voor. Keer. Sidc (A nt. hi s t.), havenstad in Pamphylië (Klein-Azië, I 744 D3) aan de monding van den Eurymedon. Van de belangrijke vestingwerken, aldaar ten tijde der Seleuciden opgericht, alsook van andere gebouwen zijn archaeol. resten bewaard gebleven. Sidcriet. 1° > IJ zermeteoriet. 2° S. of ij z er s p aa t, mineraal van de samenstelling FeCOs, rhomboëdrisch kristalliseerend, bruin van kleur. Belangrijk ijzererts op gangen in het Sauerland, door verdringing van kalken in de Oost-Alpen en bij Bilbao, en als concreties in sedimentair-ijzeraf zettingen. Siderische omloopstijd van een hemellichaam is de omloopstijd t.o.v. de sterren. Deze wordt ook wel de ware omloopstijd genoemd. Voor siderische maand en siderisch jaar, zie sub ■> Maand en > Jaar. Sideritis, > ijzerkruid. Sidcroliet, een steenmeteoriet (> Meteoriet) met een duidelijk gehalte aan nikkelijzer, dat echter geen samenhangend geheel vormt. Sidcrophyr, een sideroliet of ijzermeteoriet met rhombische augiet. > Meteoriet. Si Dieu n’existait pan, il land rail I’invcnter (Fransch) = Als God niet bestond, zou men Hem moeten uitvinden. Voltaire, Epitre a I'auteur du nouveau livre des trois imposteurs [1769, vgl. het art. > Impostoribus (De Tribus)], hierbij steunend op een preek van aartsbisschop John Tillotston van Canterbury (1630-’94), die weer abusievelijk Cicero (De nat. deorum 1,4) aanhaalt. Hier wordt nl. niet gezegd, dat dan de mensch God tot eigen nut en voordeel zou gemaakt hebben, maar dat wijsgeeren soms dingen uitdenken, die de góden zich niet zouden schamen zelf gemaakt te hebben. C. Brouwer. Sidikulang, hoofdplaats van de onderafd. der Dairilanden in de afd. Bataklanden in de res. Tapanoeli, Sumatra, Ned.-Indië (2°45'N., 98°20'0.). Ligt 1 000 m boven zee en heeft een heerlijk klimaat. Centrum van het werk van het Rijnsche Zendinggenootschap. Sidjoendjocng, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats (o°4l'Z., 100°68'0.), in de res. Sumatra’s Westkust, Ned.-Indië, nabij Sawahloento. Sidney, sir Philip, Eng. dichter en krijgsman. * 30 Nov. 1654 op het landgoed Penshurst in Kent, f 27 Oct. 1686 te Arnhem. Tijdens een verblijf in Parijs sluit S. vriendschap met Lodewijk van Nassau, verlaat na den Bartholomaeusnacht Frankrijk, bereist een groot deel van Europa, bezoekt op don terugtocht naar Engeland Willem van Oranje te Delft. Geeft een metrische psalmenvertaling, schrijft The Countess. of Pembroke’s Arcadia en The Defence of Poesie. In 1584 gouverneur van Vlissingen en Rammekens geworden, neemt hij deel aan krijgsverrichtingen in de Ned. en wordt op 2 Oct. 1686 bij Warnsveld doodelijk gewond. Voor zijn tijdgenooten was hij het model van een gentleman, van den hof-Humanist, in alle oude en nieuwe talen bedreven, vriend van kunsten en wetenschappen. J. D. M. Cornelissen. Sidoardjo, 1° regentschap van de afd. Soerabaja in de prov. Oost-Java; opp. 676 km2, 428 426 inw. (eind 1930), w.o. 1 376 Eur., 4 012 Chin. en 534 andere Vreemde Oosterl.; bevolking Javaansoh, taal Javaansch. S. is geheel vlak (Brantas-delta); zeer vruchtbaar (suikercentmm). Vischteelt (garnalen), en vischvangst. Sidderrog. 2° Hoofdplaats van het gelijknamige regentschap en district (XIV 496 H 3); 12 082 imv. (eind 1930), w.o. 299 Eur., 1083 Chin. en 62 andere Vreemde Oosterl. Warm klimaat. Drukke markt. S. wordt bezocht door de Lazaristen vanuit Soerabaja. Brokx. Sidon, een der oudste Phoenicische steden (XIX 384 Cl). Zou gebouwd zijn door Sidon, oudsten zoon van Canaan (Gen. 10.15). Onder het protectoraat der pharao’s van de 18e en 19e dynastie was het de voornaamste Phoenicische stad. Ofschoon het aan Aser toegewezen werd (J05.19.28), kon het nooit door de Israëlieten veroverd worden (J05.9.7-8). De Philistijnen versloegen de Sidonisohe vloot en veroverden de stad; de hegemonie over Phoenicië ging aan Tyrus over. Salmanassar 111 veroverde de stad, die aan Assyrië onderworpen bleef tot 726. Een opstand werd door Assjoerachiddin bestraft met de deportatie der inwoners, die door kolonisten uit Chaldea en Soesiana vervangen werden. Pharao Hofra bracht S. weer onder Egypt. macht (680), echter niet voor langen tijd. Ten gevolge van een opstand tegen het Perzische gezag werd de stad in 360 door Artaxerxes Ochus verbrand. Alexander de Groote veroverde S. zonder groote moeite (zie > Tyrus), na diens dood was het afwisselend in de macht van Seleucieden en Ptolemceën. In den Romeinschen tijd was S. een soort republiek, totdat Augustus de stad bij het rijk inlijfde. Paulus stapte op reis naar Rome in S. aan boord. Tijdens de Kruistochten was het afwisselend in de macht van de Mohammedanen en de Franken, die het in 1291 voorgoed verlieten. Verschillende pogingen in de 18e eeuw om de stad weer nieuw leven in te blazen mislukten; het werd overvleugeld door Aleppo en Beiroeth. Thans behoort het onder den naam Saida tot de Republiek van den Libanon; ruim 11 000 inwoners. A.v.d. Born. Sidonius Apolliuaris, Heilige, bisschep, dichter en schrijver. * Ca. 431 te Lyon, f waarsch. 489 te Clermont-Ferrand. S., uit adellijk Gallisch geslacht, huwde met de dochter van Avitus, welke laatste zich 456 tot keizer van het Westen opwierp. S. houdt een lofrede in den senaat en wordt beloond met een monument op het Forum van Trajanus. 466 wordt Avitus ten val gebracht en 458 houdt S. een lofrede op den nieuwen keizer Majorianus. Als hij dat herhaalt voor keizer Anthemius in 468, wordt hij stadsprefect van Rome. Kort daarna wordt S. teeren zijn wil tot bisschop van Clennont-Ferrand gekozen. Dan wordt de vleier der vorsten toch een waar kerkvorst. In 474 valt de stad in de macht der Goten. S. wordt verbannen en gevangen gezet, maar na eenigen tijd kan hij zijn zetel toch weer in bezit nemen. Hij stierf, in wijden kring geëerd en diep betreurd. Behalve de drie lofredenen (in hexameters) dichtte S. meerdere bruiloftsliederen. Nadat hij bisschop was geworden, dichtte hij zelden meer, maar schreef veel brieven, die in 9 boeken verzameld werden. Ook schijnt hij een verzameling Misgebeden te hebben gemaakt. Franses. Ui t g.: Mon. Germ. Hist. Auet. ant. (VIII 1887). L i t.: P. AUard, S. Sidoine Apollinaire (in : Les Saints 1910); Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV 1924). Sidrac, titel van een in de latere M.B. zeer populair encyclopaedisch werk, waarin S., een wijze philosoof uit Japhet’s geslacht, antwoord geeft op allerlei „vreemde ende ghenouchlike questien”, oorspronkelijk ca. 430, van koning Boetus: over godsdienstige en natuurlijke geheimenissen. Oorspr. in Fransch proza gesteld ca. 1243, verspreidde het zich over Z. en N. Ned., over Neder- en Opper-Duitschland, min of meer besnoeid of anders geordend. Ook in andere talen, Eng., Ital. enz. werd het overgezet. Het geheel is een mystificatie; het berust grootendeels op het Elucidarium van Honorius Augustudinensis. V. Mierlo. U i t g. ; H. Jellinghaus gaf een Nederduitsehe redactie uit (1904). Lit. : J. F. J. Van Tol, Het Boek Sidrac in de Ned. (met tekstuitgaven, 1936); L. Willems (in : Versl. en Med. K. VI. Academie, 1926, 1929). Sidrach, Babyl. naam van > Ananias, eender drie jongelingen in den vuuroven (Dan. 3.12), die met Daniël in 606 door Neboekadnezar als gijzelaars weggevoerd werden naar Babylon (Dan.l.7). Sicbcngewald, dorp in de Ned. Limb. gem. > Bergen. Siebs, Th e o d o r, Germanist. * 26 Aug. 1862 te Bremen. In 1890 prof. te Greifswald, 1902-’3O aan de universiteit van Breslau, thans emeritus, kenner bij uitstek van het Friezendom, speciaal van het Friesch. Veel publicaties. van der Meer. Werken: o.a. Gesch. der fries. Sprache (in: Paul’s Grundriss der germ. Philologie, 21902); Zur Gesch. der engl.-fries. Sprache (1889); Weatfries. Studiën (1895); Helgoland und seine Sprache (1909). Verder veel art., o.a. in: Borchling, Muuss e.a.. Die Friesen (1931). L i t.: W. Steller, Festschrift Th. S. (1933, met lit.). Sieburg, Fried r i c h, Duitsch journalist en politiek theoreticus. * 18 Mei 1893 te Altena. Voorn, werken: Gott in Frankroich (]929); Die rote Arktis (1932); Es werde Deutschland (1933). Sicdentopf, Henry Friedrich Wilhelm, natuurkundige. * 22 Nov. 1872 te Bremen. Directeur van de microscopische afdeeling bij Zeiss, Jena. In 1903 construeerde hij met R. Zsigmondy het zgn. ultramicroscoop, waarmee nog deeltjes van 4 uu waarneembaar zijn. kit.: Übungen zur wisscnsch. Microscopie (2 dln. 1912-’l3). J, ti. Santen. Siedlcc, Poolsche stad in prov. Lublin (XX 64 E 2). Ca. 40 000 inw. (46 % Joden). Bisschopszetel. Fabrieken van cement en metaalwaren. Sicgbahn, Karl Manne Georg, Zweedsch physicus. * 3 Dec. 1886 te Örebro. Sinds 1923 prof. te Upsala. Vooral bekend door zijn onderzoekingen over röntgenstralen, waarvoor hij een spectrograaf construeerde. Hij ontdekte o.a. de M-serie der röntgen-spectra. In 1924 kreeg hij den Nobelprijs. L i t.; Spektroskopie der R-Strahlen (21931). Siegbcrt van Beek, > Sibertus de Beka. Siegbert van Gembloux, > Sigebertus van Gembloers. Sicgburg bij Bonn, Benedictijner abdij, door den H. Anno 11, aartsbisschop van Keulen, in 1064 gesticht. Abt Kuno, die met Rupertus van Deutz zeer bevriend was en ook den H. Norbertus opnam, werd ca. 1126 bisschop van Regensburg. In de latere M.B. was S. een klooster voor adellijke personen. Het werd in 1803 opgeheven; 1825-’79 deed het dienst als krankzinnigengesticht, daarna als tuchthuis, tot het in 1914 weer door de Benedictijnen werd betrokken. Th. Heijman. Siegcn, stad in Westfalen met de heerlijkheid van dien naam; de stad telt ca. 33000 inw. (vnl. Prot.). Oude kerken, kasteel. IJzerindustrie. Geboorteplaats van P. P. Rubens. Siegen behoorde sedert 1256 aan de Ottonische lijn van het huis Nassau. In 1806 werd het gebied ingelijfd bij het groothertogdom Berg; in 1813 toebedeeld aan erfprins Willem van Oranje; in 1816 voorgoed toegevoegd aan de Pruis. prov. Westfalen. Sicger, Robert, Oostenr. geograaf. * 8 Maart 1864 te Weenen, f 1 Noy. 1926 te Graz. Beoefende hoofdzakelijk de sociale aardr., vooral de politieke aardr. Met F. Heiderich gaf hij Andrée’s Geographie des Welthandels opnieuw uit (1926-’3O). Sicgerswouclc, dorp van ruim 1 300 inw. in de Friesche gem. > Opsterland (XI 208 D2). Sicgfried, in Noorschen vorm ■> Sigurd, held van het > Nibelungenlied. Siegfried, aartsbisschop van Mainz, voerde met Anno van Keulen een korten tijd de regeering tijdens de minderjarigheid van Hendrik IV. In 1064 ondernam hij met ca. 7 000 pelgrims een tocht naar het H. Land, waarvan slechts 1/s deel terugkeerde. Hij bleef steeds partijganger van den koning; in 1076 verzoende hij zich, evenals zijn koning, met den paus. Slootmans. Siegfried, 1° André, vooraanstaand Fransch economist. * 21 April 1875 te Havre. Lid van de Académie des Sciences morales (1932). Werken: Politieke easay’s, o.a. PAngleterre d’aujourd’hui (1924); Les Etats-Unis d’aujourd’hui (1927); Tableau des partis en Franee (1930). 2° Wa 11 her, Zwitsersch-Duitsch romanschrijver, die de impressionistische techniek verbindt met grondige probleemstelling en psychologische uitdieping. * 20 Maart 1858 te Zofingen. Voorn, werken: Tino Moralt (zijn meesterstuk ; probleerd : het onbevredigd kunstenaarschap ; 1890) ; Um der Heimat Willen (1897); Die Fremde (1904); Wanderschafl (1922); Aus dem Bilderbuch eincs Lebens (1926). .... Siégfried-stcliing, sterke loopgraafstelling van Atrecht over Kamerijk, St. Quentin en La Fère naar Condé, waarop de Duitschers in Maart 1917 terugtrokken, een stelselmatig geheel vernield terrein, ca. 30 km diep, prijsgevende. De Duitsche legerleiding verkreeg daardoor ca. 30 km frontverkorting, meer reserves, sneed een uitspringende bocht af, dwarsboomde een a.s. Franscb-Engelsch offensief en wachtte de resultaten van den onbeperkten duikbootoorlog af. De zorgvuldig geheim gehouden voorbereiding en terugtocht geschiedden onder den schuilnaam „A Ibe r i c h”. De gelukte „A Iber i c h – beweging” openbaarde niettemin Duitschlands zwakte. De namen Siegfried en Alberich zijn ontleend aan de Nibelungensage. Antoni. Siegvvartvfoeren (bouw k.) bestaan uit dunwandige, rechthoekige kokers van beton, naast elkaar geplaatst en met een wapening aan de onderzijde. Ze vormen op snelle wijze een sterken en isoleerenden vloer. Sicien. Van der Sielen ende van den Lichamc. De strijd tnsschen lichaam en ziel werd in de didactisch-godsdienstige literatuur meermalen behandeld. Het voornaamste gedicht, in den vorm van een eeuwigheidsvisioen, is de zgn. Visio Philiberti of Fulberti; hierin stelt de ziel het lichaam verantwoordelijk voor de eeuwige verdoeming. Daaraan ontleend of er mee verwant zijn bewerkingen in de moderne talen: Fransch, Engelsch, Catalaansch, Duitsch, Noorweegsch, Tsjechisch. In het Ned. is het bewaard in twee vsch. redacties, van het einde der 13e eeuw af. V. Mierlo. Uit?.: Du Méril, Poésies populaires lat. antérieures au Xlle s.; De Ned. teksten : Blommaert, Oudvlaemsche ged. (1858); J. F. WUlems, in: Belg. Mus. (1838); de Pauw, Mnl. Ged. en Fragmenten (I 1893-’97). Lit.: M. Manitius, Gesoh. d. Lat. lit. des M. A. (111 1931); G. Ehrismann, Gesch. d. Deutsoheu Lit. (11, 2, 1927 en Schlussband 1935) ;H. Brandcs, Zur Visio Pulberti (1897). Siemens, Werner von, industrieel en grondlegger van de electrotechniek. * 13 Deo. 1816 te Lenthe bij Hannover, f 6 Deo. 1892 te Berlijn. Hij werd eerst officier, zorgde na den dood van zijn ouders door kleine technische uitvindingen voor zijn broers en zusters, o.a. door galvanisch vergulden en verzilveren (1842). In 1846 vond hij de wijzertelegraaf met zelfonderbreker uit, en het naadloos met rubber bekleeden van geleiders. Met Halske stichtte hij een telegraaf-apparatenfabriek, die vooral na zijn ontdekking van de dynamo (1866) snel groeide tot het huidige concern. In 1890 trok hij zich hieruit terug. Van zijn vele uitvindingen noemen we nog: dubbel-T-inductor (1866), seleenphotometer (1876), eerste electr. tram (1881). Ook op sociaal gebied deed hij veel (zie afb. 3op de pl. Arbeiderswoning t/o kol. 720 in dl. II). Zijn broers en zoons waren ook bekende technici. Voor de handteekening van S. zie nr. 14 in kol. 393/394 in dl. 111. Werken: Wissensch. und Techn. Arbeiten (21891); Lebenserinnerungen (21922). J.v. Santen. SiemeDS-conïerenlie-lamp is een lamp, welke als zij brandt, aangeeft, dat een bepaald lokaal bezet is. Gewoonlijk is ze verbonden met de telefooncentrale, zoodat, wanneer iemand zich telephonisch met het betreffende lokaal in verbinding wil stellen, hij gewaarschuwd wordt, dat dit niet gelegen komt. Siemens-Martinproces ter bereiding van staal bestaat uit een samensmelten van gietijzer met week ijzer (afvallen) of met ijzererts tot (zacht) staal. Door de uitvinding in 1863 van de Bessemer-peer (> Bessemer-proces) was er voor het eerst zacht staal, d.i. staal met koolstofgehalte tusschen week ijzer en gewoon staal in, op de markt gekomen, en weldra bleek de buitengewone nuttigheid van het nieuwe materiaal. Gezocht werd nu naar een oven, waarin het door eenvoudig samensmelten verkregen kon worden. Deze werd gevonden door Martin (1864), welke daartoe van een reeds eerder door Siemens aangegeven principe gebruik maakte. Dit bestaat daarin, dat de rook van het vuur zijn warmte aan de voedingslucht afgeeft en wel door middel van warmtewisselaars (> Hoog- Siegfried-stelling. oven). Het S. beteekende indertijd een groote verbetering en het levert ook thans nog het meeste zachte staal, ca. 56 millioen t per jaar. Zernike. Siena, 1° provincie van het koninkrijk Italië, in het landschap Toscane, 3 812 km2 met ca. 260 000 inw. Landbouw: tarwe, olijven, wijn. 3 noolQstau der prov. 8. (Italië XIV 320 C 3), ca. 48 000 inw. Bisschopszetel. Universiteit uit de 13e eeuw (juridische en medische faculteit). Industrie (textiel, hoeden, suiker, spiritus, biscuits). S. had in de M.E. een zeer rijke geschiedenis; het bleef tot 1655 een republiek en kwam in 1659v00r goed onder het her- togdom Toscane. Kunst. Door het vroege verval inbeteekenis draagt de stad nog een typisch middeleeuwsch en wel Gotisch karakter. Bekend is de dom (begonnen 1229), een driebeukige basiliek, gevel van Giovanni Pisano (voltooid 1380)uit rood, wit en zwart marmer met rijk beeldhouwwerk (zie afb. 4 op de pl. tegenover kol. 176 in dl. XII en afb. 2 op de pi. tegenover kol. 177 in dl. XII). De klokketoren(campanile) dateert uit de 14e e. Verdere Gotische kerken: S. Francesco (1250-1326) en S. Domenico (1293- 1391). In de S. Giovanni doopvont met beeldhouwwerk van Ghiberti en Donatello. Van de Gotische paleizen verdient vóór alle vermelding het prachtige Palazzo Pubblico (1289-1310) met merkwaardig expressieven toren; het interieur heeft belangrijke muurschilderingen. Daarnaast moeten worden genoemd het Pal. Sansedoni, het Pal. Tolomei (1205), Pal. Saracini, Pal. Buonsignori, en het Pal. di Giustizia. Renaissancebouwwerken: Pal. Piccolomini (1469, arch. Rosselino) en Pal. Nerucci, alsmede het Pal. Spanocchi (1473, arch. da Majano). o. Embden. Siena, Terra d i (Ital., = aarde van Siena), verfstof, een ijzerverbinding, die „rauw” lijkt op een donkere soort geeloker, en als „gebrande s.”, d.w.z. gecalcineerd, een diepe roodbruine kleur heeft. Beide soorten zijn zeer veel in gebruik bij kunstschilders; en zijn geheel licht-echt. Sienkiewicz, Ilenryk, Poolsch nationalistisch schrijver, door wien de Poolsche letterkunde wereldberoemd werd. * 5 Mei 1846 te Wola Okrzejska, f 15 Nov. 1916 te Vevey. Tot S.’s hoofdwerk behoort een trilogie, waarin hij den strijd van Polen tegen Turken, Kozakken en Zweden beschreef; zijn werk Quo Vadis maakte hem vooral in het buitenland bekend. S. maakte reizen naar Noord-Amerika en Afrika. In 1925 is zijn asch overgebracht naar de St. Janskathedraal te Warschau. Werken: Trilogie : Met Vuur en Zwaard, De Zondvloed, De Heer Wolodyjowski (1884); De Kruisridders (1900); Quo Vadis (1896). Vertalingen in alle talen. – Uit g. : Gezamenl. werken (Poolsch, 40 dln. 1933). L i t. : Baczynski, S. (1928); Gardner, S. (1926); Wojciechowski, Dzieje Literatury PolskiejtieSOJ.u.Son. Sieraad of versiersel. a) In dc primitieve culturen. De zucht tot versieren is bij de primitieve menschen niet minder ontwikkeld dan bij de meest beschaafde. De r e d ene n, waarom de menschen zich zelf en hun gebruiksvoorwerpen opsieren,zijn, ofschoon ze niet altijd bewust in den geest leven, tot enkele algemeene groepen terug te brengen. 1° Het zien of het bezitten van iets moois of kostbaars verschaft een innerlijk genot. 2° De zucht om zich te onderscheiden, om indruk te maken, vooral op het andere geslacht, of om vijanden schrik aan te jagen. 3° Het gebruik van s. dient, om een groep, stam of stand aan te duiden of 4° om een stemming tot uiting te brengen (overwinning, rouw). 5° S. kunnen gedragen worden met een godsd. of magische bedoeling (amuletten). 6° Het aanbrengen van versiering, zooals de zeer pijnlijke tatoueering, kan een beproeving zijn, om te onderzoeken of iemand bijv. waardig is, om in een andere leeftijdsklasse opgenomen te worden. S. geven dus niet enkel een zeker schoonheidsgenot, maar hebben gewoonlijk tevens practische doeleinden, zooals dit bijna steeds het geval is met de kleeding. Bij de manieren om het lichaam op te sieren kan men onderscheid maken tusschen versieringen, die in het lichaam en op het lichaam worden aangebracht. Tot de eerste groep behooren zeer vele dingen, die bij de meer beschaafde volken niet veel meer voorkomen, bijv. het vervormen van het hoofd; het uittrekken van de haren (baard, snor, oogharen, wenkbrauwen); het uitslaan en vijlen van tanden; het doorboren van neus, oor en lippen, om daarin s, te kunnen hangen van Siena. Palazzo Pubblioo. soms enormen omvang en gewicht; de vsch. soorten van tatoueering. Tot op zekere hoogte kunnen bij deze groep ook gerekend worden de verminkingen, die hier en daar naar aanleiding van sterfgevallen worden aangetroffen, zooals bijv. het afkappen van een vingerlid. Bii de s. op het lichaam kan weer onderscheid gemaakt worden tusschen de versiering van het lichaam onmiddellijk (zooals beschilderen, haardrachten) en de s., die omgehangen worden, zooals bijv. ringen om hals, armen, vingers, beenen. Ook op de Weeding kan een groote variatie van s. worden aangebracht. Vervaardiging. Men snijdt ringen uit schelpen of ivoor; maakt snoeren van pitten, schelpjes, klauwen, kralen; vlechtwerk van hout, vezels of metaal; gebruikt gaarne blinkende voorwerpen. In sommige streken houdt men heel veel van veeren. Bouwman. L i t.; E. Selenka, Der Schmuck des Menschen (1900). b) Bij de cultuurvolken is het s. niet minder in trek dan bij de primitieven. Aard, uitvoering en toepassing wijzigen zich met het cultuurpeil, den smaak en de technische mogelijkheden. Zoo beteekent de kennismaking met brons en de edele metalen een groote aanwinst voor de sieraadkunst. Op zeer hoog peil stond in de Oudheid het s. der Egyptenaren, dat invloed heeft uitgeoefend op de sieraadkunst van Grieken, Romeinen en Etrusken. Vooral de hals- en oorsieraden der Grieken verdienen vermelding. De sieraadkunst der Romeinen uit den Keizertijd staat niet hoog. Met de volksverhuizing wordt liet gouden s. ook in het Noorden ingevoerd. In den Romaanschen tijd en in de Gotiek worden hoofdzakelijk kerkelijke s. (ringen, borstkruisen) vervaardigd, maar meer en meer komt het profane s. in trek, om in de Renaissance een hoogtepunt te bereiken, zoowel wat betreft de veelvuldigheid van toepassing als uit artistiek oogpunt. Barok en Rococo brengen losser vormen met gebruik van emaille en porselein. Na een korte heropleving van de oude vormen en technieken in het Empire (camee) komt het verval in de 19e eeuw, waaruit men in de 20e eeuw door eerlijker materiaalbehandeling tracht los te komen. Siergewas of sierplant, plant, die ter versiering dient. Men onderscheidt één- en tweejarige zaaibloemen, vaste planten, bol- en knolgewassen, winterharde boomen en heesters en overblijvende planten voor de serre, die dan verder weer kunnen worden ingedeeld in planten voor de oranjerie, planten voor de koude en voor de warme serre, terwijl men een gedeelte der glasgewassen nog weer als kamerplant afzonderlijk kan noemen. Rietsema. Sicroszcwski, Waclaw(pseud.Sirko), Poolsch nationalistisch schrijver. * 1868 teWola Kozlowska. S. ’s moraal doet eenigszins aan die van Tolstoj denken; men noemt hem ook wel den Poolschen Pierre Loti. S. schreef veel tijdens zijn verbanning in Siberië en is thans president der Poolsche Academie te Warschau. Werken: Vaderlandlooze Pelgrims (1909); Dalai Lama (1927) ; De Heer Twardowski (1929). U i t g.: gezamenl. werken (Poolsoh 14 dln. 1936). V. Son. Sierplant, >■ Siergewas. Siërra (Sp., = zaag; Portug.: Se r ra), op het Iberisch schiereil. en in Lat. Amerika benaming voor langgerekte bergketens. Siërra de Gata, Siërra de Guadarrama, > Castiliaansch Scheidingsgebergte. Siërra de Guadclupe is een gebergte in midden-Spanje, dat de hoogvlakte loodrecht doorkruist en ten opzichte daarvan sterk opgeheven is. Siërra Leone (= leeuwengebergte, naar het brullen der branding), Eng. kolonie aan de kust van Opper-Guinea, Afrika (I 636 B 4). Opp. 80 400 km2 met 1,8 mill. inw., waarvan slechts nog 800 Blanken. Het bestaat uit een kustgebied, de eigenlijke kolonie en het binnenland, een Eng. protectoraat. De kust is door zandbanken moeilijk toegankelijk; er vóór liggen eilanden, waarvan Sherboro het belangrijkst is. Achter de kustvlakte verheft zich het hoogland, waarvan de rivieren met stroomversnellingen afdalen. Het vochtige, tropische klimaat is zeer ongezond; de gele koorts maakt de kuststrook voor den Blanke nagenoeg onbewoonbaar. De Mandingo-negers in het binnenland zijn nog overwegend heidenen; de zeer gemengde kustbevolking is grootendeels Christen. De hoofdstad Freetown werd in 1787 door een Eng. philantrop. vereeniging opgericht ten behoeve van de vrijgeworden Negerslaven; in 1808 werd S. door den Eng. staat overgenomen. De belangrijkste producten zijn: palmolie, maniok, aardnoten, mals, cacao, rubber. Van Freetown uit gaat een spoorlijn dwars door Siërra Leone. Het apost. vicariaat S.L. (residentie te Freetown) wordt bediend door de Priesters van den H. Geest en telt ca. 12 600 Katholieken. L i t.: Goddard, Handb. of S. L. (1925); Mixeed, A view of S. L. (1926). v. Velthoven. Siërra Madrc. De S. M. Occidentale is een bergland in Mexico langs de kust van den Stillen Oceaan (XVIII 608 H 6-7). Tropische plantengroei. S. M. Oriëntale is een verzamelnaam voor de gebergten langs de Oostkust van Mexico, ten N. van de landengte van Tehuantepec (XVIII 608 H/I 8). Het zijn vnl. kalkcuesta’s, waarin de rivieren nauwe dalen hebben uitgeslepen. Siërra Morena (Sp., = donker gebergte), gebergte in Z. Spanje, dat de opgeheven rand is van de > Meseta en uit Cambrische en Carbonische gesteenten bestaat. De Z. zijde, die afdaalt naar de vlakte van Andalusië, is beboscht. Siërra Nevada (Sp., = sneeuwgebergte), 1“ gebergte in het Z.O. van Spanje, dat het centrale deel van het Andalusisch bergland vormt en Alpien geplooid is. Het is 80 km lang en 30 km breed en bestaat uit kristallijne en Mesozoïsche leien. De hoogste top is de Mulhacen (3 481 km). Oct.-Mei is de S. N. met sneeuw bedekt. Sipman. 2° Gebergte in den staat C a 1 i f o r n i ë (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B/C 1-2), met toppen van meer dan 4 000 m. De S. N. is een groote schol, die in het Tertiair opgeheven werd. In het Quartair werd het gebergte vergletsjerd; sporen daarvan zijn de talrijke meren en watervallen. Door de groote hoogte (stijgingsregen) is de S. N. het waterreservoir van de nabijliggende groote steden. Er zijn enkele korte gletsjers en firnvelden. Economisch is de S. N. van belang door de opwekking van electr. kracht door het water. Verder door hout. De goudvondsten, die in 1848 den stoot tot de ontwikkeling van Californië gaven, zijn van weinig belang meer. Als recreatieoord is de S. N. zeer gezocht. Groote stukken staan onder toezicht van den staat. D. Brouwer. Siersteken, hiertoe rekent men den flanel-, ketting-, rijg-, steel-, vischgraat- en knoopjessteek met hun diverse varianten. S. worden vnl. daar toegepast, waar ze tevens als afwerking dienst doen of waar het eigenlijke borduurwerk overdadig zou aandoen. S. worden zonder voorafgaande teekening uitgevoerd. Siele Partidas (ook: Libro de las Leyes of Fuero de las leyes) is de titel van den Codex van > Alfonsus X Él Sabio van Castilië (zie dezen naam in kol. 773 in dl. I) (1252-’B4), en een middeleeuwsch meesterwerk van wijze en psychologisch juiste wetgeving. Ook wat den vorm betreft, munt het uit door taalperfcctie, taalstructuur en syntaxis. Het werd geschreven ter bevordering van de eenheid van wetgeving, als richtsnoer voor de regeerders en tot leering van het volk. Tot de voorn, medewerkers behooren Jacomo Ruiz, Roldan, Femando Martinez, e.a. Borst. Sicyers, 1° Eduard, Duitsch Germanist en phoncticus. * 25 Nov. 1850 te Lippoldsberg in Hessen, t 30 Maart 1932 te Leipzig. Sinds 1871 prof. in Jena, sinds 1883 in Tübingen, 1887 in Halle, 1892 in Leipzig. Evenals Joseph en Ottmar Rutz bekend door onderzoekingen op het punt van taalmelodie en rompstanden: elke persoon heeft een bepaalde taalmelodie en een bepaalden rompstand. Deze oefenen zeer grooten invloed op zijn taal uit. Als gevolg zal hij bijv. vnl. dichters met dezelfde taalmelodie en rompstand ten volle waardeeren. Ter eere van S. verschenen de feestbundels: Philol. Studiën (1896) en Germanica (1925). Zelf was hij zeer productief. Weijnen. 2° Wilhelm, Duitsch geograaf. * 3 Dec. 1860 te Hamburg, f 11 Juni 1921 te Giessen. Maakte groote en langdurige reizen in Zuid-Amerika, waarover hij belangrijke verhandelingen publiceerde, 0.m.; Venezuela, eine Landeskunde (1888); Reise, in Peru und Ekuador ausgeführt 1909 (1914). S. gaf een Allg. Landerkunde uit, die hij grootendeels zelf bewerkte. L i t.: H. Wagner, W. Sievers (in : Geogr. Zeitsohr., f 922). u. Velthovrn. Sieyès, Emmanuel Joseph, Fr. politicus. * 3 Mei 1748 te Fréjus, f 20 Juni 1836 te Parijs. Zijn brochure ~Qu’ est ce que ie tiers état?” (1788) eischte voor den derden stand de eerste plaats in den Staat en bracht S. als afgevaardigde der Parijsche tiers in de Staten-Generaal van 1789, waar hij de eerste maanden als het gewichtig-doend „orakel” een invloed uitoefende, ver boven zijn middelmatigheid. Wegens miskenning en uit jaloezie, o.a. op het succes van Mirabeau, trok S. zich terug; werd nog in de Nat. Conventie gekozen, waar hij voor den dood van Lodewijk XVI stemde en openlijk aan zijn priesterschap verzaakte, maar overigens hield hij zich tijdens de Terreur schuil. In 1795 bracht hij met Rewbell het Haagsch Verdrag tot stand (vrede tusschen Frankrijk en de Nederl. Republiek); werd lid van den Raad der 600, gezant in Berlijn, maar bleek geen diplomaat. Toch meende hij, als lid van het Directoire, Frankrijk te moeten leiden en zocht daartoe een helper in Napoleon; steunde hem in zijn staatsgreep; ontwierp een grondwet, maar werd daarna door Napoleon afgescheept met het presidium van den Senaat, een ruim inkomen en den graventitel. In 1816 verliet S. als régicide Fr., maar keerde in 1830 terug. L i t.: Neton, S. (1900). V.Claassen. Sigaar, een rookgenotmiddel, bestaande uit tabak, gewikkeld in tabaksbladeren in den vorm van een rol ter lengte van gemiddeld 12 cm en ter dikte van gemiddeld 16 mm. Het eene einde, vuureinde genaamd, wordt aangestoken; door bet andere einde, kop genaamd, haalt men lucht in den mond, waardoor de s. steeds verder opbrandt en de lucht, die als sigarenrook in den mond komt, den rooker een aangenamen smaak geeft. De fabricage geschiedt óf geheel handmatig, het zgn. handwerk, dat practisch zeer weinig meer voorkomt, óf met behulp van houten vormen (vormwerk) ófwel machinaal. Een s. bestaat uit: 1° binnengoed, d.w.z. korte stukjes tabak; 2° opleggers en omblad, dat zijn tabaksbladen, waarin het binnengoed ingerold wordt; on 3° dekblad, het buitenste blad van de s. Het binnenste van de s., nl. het binnengoed, gerold in oplegger en omblad, noemt met het bosje, de pop of de wikkel. Het inrollen van de bosjes in het dekblad is de eigenlijke vakkundige arbeid van den sigarenmaker. Sinds de intrede van de bosjesraachine worden de bosjes veel machinaal vervaardigd, vooral voor de goedkoopere soorten s. De compleetmachines, die niet alleen het bosje, maar de gehecle sigaar machinaal vervaardigen, komen nog slechts sporadisch voor. I De bosjes worden, alvorens opgedekt te worden, geperst in vormen, nl. houten blokken, bestaande uit bodem en deksel, waarin de juiste vorm der s. uitgesneden is. Het binnengoed, waarvan het bosje gemaakt wordt, bestaat uit vochtig gemaakte gestripte tabaksbladeren. Onder strippen verstaat men het halen van de hoofdnerf, de middelribbe, uit het tabaksblad. Ook het omblad en het dekblad worden gestript en daarna opgelegd, d.w.z. de gehalveerde ombladen en dekbladen worden zorgvuldig in dezelfde richting op elkaar geplaatst. Wanneer het bosje geperst is (alleen voor zuiver handwerk vindt geen persing plaats), wordt het door den sigarenmaker opgerold of opgedekt. Het uitsnijden van het dek ter oprolling van het bosje vereischt groote vaardigheid. Het gaat erom, uit één zijde van een dekblad zooveel mogelijk bosjes op te dekken. Na het oprollen worden de s. gesorteerd en gedroogd, van ringen voorzien en verpakt. Een sigarensorteerder sorteert op 18, 36, 54, 72 tot 90 verschillende kleuren toe, alle nuances van bruin, rood en vaal. Al naar gelang den vorm der s. onderscheidt men gewone groote sigaren, kleine sigaartjes, en cigarillos of senoritas, dit zijn dunne sigaartjes zonder kop, waarvan het mondeinde vloeiend toeloopt. Men onderscheidt verder als voornaamste soorten, s. met openen dichtgewerkten kop, met spitsen of stompen kop, dun of breed vuureinde, recht op en neer modellen, bolknakken (waarvan de knak, d.w.z. de bocht na het vuureinde, als in een bolboogje geknepen is), tuitknakken (waarvan de knak een invallend gebogen lijn aangeeft) en panatellas (lange, rechte, dunne sigaren). De kleur wordt aangegeven van licht naar donker, met de volgende termen, die aangeduid worden met de beginletters; amarillo (A.), claro (C.), colorado claro (C. C.), colorado (Col.), colorado maduro (C. M.), maduro (M.). Zijn sigaren van zeer slechte kleur, die nergens onder te brengen is, dan worden zij als miskleur bestempeld. De meest gebruikte tabakssoorten zijn Sumatra, Java, Braziel, Manilla en Havanna. Voor dekblad wordt overwegend Sumatra-tabak gebruikt; voor binnengoed voor het grootste deel Java, Braziel en Havanna. Geschiedenis. De gewoonte van tahakrooken werd door Spaansche matrozen en Engelsche kolonisten naar Europa vanuit Amerika overgebracht en wel door eerstgenoemden reeds in het midden der 16e eeuw en door laatstgenoemden in 1586 uit Virginia naar Engeland. In het laatst der 16e eeuw was rooken, ook sigarenrooken, bekend in Spanje, Portugal, Nederland en Engeland. Sindsdien heeft deze gewoonte zich gestadig over geheel Europa uitgebreid. Voor statistiek van het verbruik en hygiëne van het sigaren-rooken, zie > Tabak; vgl. ook Tabaksbelasting en Tabaksindustrie. Steinkühler. Sigambriërs, > Sugambriërs. Sigaret, rookgenotmiddel, bestaande uit zeer dun gesneden tabak, die in potloodvormige hulzen van zeer dun papier gestopt wordt. De vorm is ovaal of rond. S. zijn dikwijls voorzien van een mondstuk van kurk, karton of goudpapier. Zij worden gerookt op soortgelijke wijze als sigaren. Voor s. gebruikt men drie soorten tabak: 1° Oriënt-tabak, uit Macedonië, Bulgarije en Turkije. Deze tabak is in Egypte voor het eerst voor de sigarettcnfabricage benut; vandaar spreekt men van Egyptische s., ofschoon er in Egypte zelf geen tabak groeit. 2° Amerikaansche tabak, te verdeelen in Virginia, Burley en Kentucky-tabak; zij wordt vooral gebruikt in de zgn. Engelsche en Amerikaansche s. 3' De zwarte tabak komt veel uit Cuba en omvat verder meerendeels de tabak, die bekend is in de sigarenindustrie, vooral Java, Braziel en Havanna. Deze zwarte s. worden veel gerookt in België, Frankrijk, Snanie, Marokko en Indië. De fabricage is tegenwoordig volkomen gemechaniseerd. Eerst wordt de mélange gemaakt, nadat de tabak is aangevocht. Hierna worden Amer. tabakken doorgaans „gesausd”, d.w.z. besprenkeld met een vloeistof, welke het aroma en de soepelheid van de tabak verhoogt. Met Oriënt-tabak geschiedt dit meestal niet. Dan wordt de tabak gesneden of gekorven, gewoonlijk op a/4 mm, en gaat na droging in de sigarettenmachines, waarin een rol (bobine) sigarettenpapier van de vereischte breedte wordt aangebracht; deze rol wordt in de machine gelijktijdig met een stempel bedrukt; de tabak komt op de papierstrook, welke automatisch wordt dichtgevouwen en geplakt, de ontstane sigaret-zonder-eind wordt door een messenstelsel op de juiste afstanden in stukjes gesneden, die daarna op transportbanden vallen. De modernste sigarettenmachine produceert ca. 1 360 s. per minuut. Voor hygiëne van het sigaretten-rooken en voor statistiek van het verbruik, zie Tabak. Vgl. ook > Tabaksbelasting. Steinkühler. Sigebert I, koning van Austrasië. * 636, f 676. Koning in 661. Zie > Brunhilde (2°). Sigebert 11, Heilige, koning van Austrasië. * 630, f 1 Febr. 666. Koning 638. Opgevoed door den H. Cunibert, aartsb. van Keulen en den Z. ■> Pepijn van Landen, was S. in dien tijd van ruw geweld en losbandigheid een voorbeeld van voorzichtigheid, godsvrucht en milddadigheid, aan wiens hof ook mannen als de H. Benitius en de H. > Remaclus leefden. Hij stichtte o.a. de beroemde abdijen van Malmédy en Stavelot. Zijn overblijfselen rustten eerst te Metz, sinds 1662 te Nancy. Feestdag 1 Februari. Li t. : Kronenburg, Neerl. Heiligen in vroeger eeuwen (IV): Marie Koenen, Het Koninkje (romantische biographie). Oorris. Sigebertus van Gcmblocrs (Fr.; Sigebert de Gembloux), monnik en schrijver. * Ca. 1030. Trad op jeugdigen leeftijd in de Benedictijner abdij te Gembloers, bestuurde lange jaren de kloosterschool van St. Vincentius te Metz, keerde ca. 1071 naar Gembloers terug en stierf er 5 Oct. 1112. Schreef een Chronogra- phia, overzicht der geschiedenis vanaf 381 tot 1111, een Liber de Scriptoribus ecclesiasticis, overzicht van de kerkelijke literatuur, de Gesta abbatum Gemblacensium, een kroniek van zijn klooster vanaf 940 tot 1050. In den Investituurstrijd koos hij de zijde van den keizer tegen den paus. L i t. : S. Kirsch, De Vita et scriptis Sigeberti Gemblacensia (1841). De Schaepdrijver. Siger van Brabant, Ned. wijsgeer der 13e eeuw, leider van het Latijnsche > Averroïsme. * Ca. 1235, |l2Bl/’B4 te Orvieto. Seculier geestelijke, kanunnik van St. Martinus te Luik, magister artium te Parijs. Nadat langen tijd over persoon en beteekenis van S. allerlei misverstand had geheerscht, is men daaromtrent in de laatste decennia tot meer klaarheid gekomen door de uitgave van het Chartularium Universitatis Parisiensis en vooral door de ontdekking en publicatie van de werken van S. door Baeumker, Mandonnet, Grabmann, Van Steenberghen, Pelzer en Stegmüller. S. beschouwt de leer van Aristoteles, zooals die door > Averroës in monistischen zin was verklaard, met alle gevolgen van dien, als de hoogste praestatie van de menschelijke rede en als de definitieve wijsgeerige verklaring van de dingen. Hij is zich ervan bewust, dat deze leer op menig punt in strijd komt met de Openbaring, en weet die tegenspraak slechts op te lossen door de meening van Aristoteles, die de natuurlijke rede vertegenwoordigt, maar op strikte zekerheid geen aanspraak kan maken, voor de volstrekte zekerheid van het geloof te doen wijken. Het Averroïsme van S. werd vooral door Albert den Grooten en Thomas van Aquino bestreden. Voor hen gold het niet enkel de harmonische verbinding van geloof en weten tegenover S. te handhaven, maar ook de eigen interpretatie van de Aristotelische leer tegen die van Averroës te verdedigen en ze van de verdenking van monisme te zuiveren. Het optreden van S. leidde aan de universiteit van Parijs ook tot ongeregeldheden. In 1270 en 1277 door een kerkelijke veroordeeling getroffen, werd hij met zijn voomaamsten aanhanger Berner van Nijvel voor de Inquisitie gedaagd, deed een beroep op den paus en werd aan het pauselijk hof te Orvieto geïnterneerd. Voorn, werken; Quaestiones logicales ; Quaestiones naturales ; Impossibilia ; De aeternitate mundi; De anima intellectiva ; Quaestiones op werken van Aristoteles. —L i t.: F. Mandonnet, Siger de Brabant et I’averroisme latin au Xllle siècle (Leuven 21908-’11); F. Sassen, Gesoh. der Patrist. en Middeleeuwsche Wijsb. (21932). F. Sassen. Sigerson, Geor g e, lersch dichter, schrijver en natuurkundige (pseud. Erionnach, Patrick Henry e.a.). * 1839 te Holyhill, graafschap Tyrone. S. doceerde lange jaren plant- en dierkunde aan de Kath. univ. te Dublin. Werken: The poets and poetry of Munster (1860); Poems and ballads of Young Ireland (1888); The revival of Irish literature (1894); Hards of the Gael and Gall (1897); The Saga of king Lir (1913). —L i t.: D. J. O’ Donoghue, The poets of Ireland (1912); E. A. Boyd, Ireland’s Uterary renaissance (1916). Sigeum (A n t. g e o g r.), kaap en stad ten W. van Troje aan den ingang van den Hellespont, en als standplaats voor den handel met Pontus en de yischvangst belangrijk. In den Trojaanschen oorlog diende het als legerkamp voor de Grieken, en Achilles zou er zijn graf gehad hebben. ö o—— Sighele, Scip i o, Ital. psycholoog. * 1868. worden te Weenen en te Rome bewaard. De Joden werden schuldig verklaard en hun synagoge verwoest, terwijl op de plaats daarvan een kapel ter eere van den kleinen martelaar werd gebouwd. De betrouwbaarheid van het proces, waarbij de verklaringen onder zware pijnigingen der beschuldigden werden verkregen, wordt niet zonder grond ernstig in twijfel getrokken en het proces beschouwd als een der vele excessen, uit haat tegen de Joden begaan op grond van een schijnbare schuld. Brandsma. L i t.: Acta Sanet. (Martii III) ; Anal. 8011. (1904, 122-121) ; G. Divina, Storia del B. S. (2 dln. 1902). Simon, bijgenaamd de Ijveraar, zie > Simon (de Apostel). Sinion, l°Hermann Theodor, Duitsch natuurkundige. * 1 Jan. 1870 te Kim, f 22 Dec. 1918 te Göttingen, waar hij sinds 1907 prof. was. In 1897 ontdekte hij de sprekende booglamp, in 1906 onderzocht en verklaarde hij den trillenden lichtboog, van groot belang voor de theorie der ongedempte electrische trillingen. In 1899 begon hij met Riecke de „Physikalische Zeitschrift”. J. v. Santen. 2° Jean Baptiste Lambert, Ned. schilder, illustrator, beeldhouwer. * 1909 te Den Helder. Werkte een jaar in Parijs. Maakte o.a. wandschilderingen in een klooster ten Den Helder en op een der wereldtentoonstellingen te Parijs; en verder reliëfs en beelden aan boord van de „Nieuw Amsterdam”. 3° Sir Joh n, Eng. staatsman. * 28 Febr. 1878 te Bath. Jurist, liberaal lid van het Lagerhuis sedert 1906; attomey-general in 1913. Bij den aanvang van den Wereldoorlog streed hij aan het Fransche front. Minister van Binnenl. Zaken, 1916-’l6. In 1931 stichtte hij een nieuwe liberale groep tegen Lloyd George, en was minister van Buitenl. Zaken in het nationale kabinet Mac Donald (1931-’35); 1935-’37 min. van Binnenl. Zaken in het kabinet Baldwin 1937 kanselier van de Schatkist in het kabinet Neville Chamberlain. Cosemans. 4° Jules, Fransch wijsgeer en liberaal staatsman, aanhanger van het eclectisch spiritualisme van V. > Cousin. * 1814, f 1896. Werken: Hist. de I’Ecole d’Alcxandrie ; Le devoir; La religion naturelle; La liberté de conscience; La liberté. Lit.: F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934). 5° Rich a r d, Fr. Kath. theoloog, Oratoriaan. * 13 Mei 1638 te Dieppe (Normandië), f 11 April 1712 aldaar. Hij was eerst prof. in de philosophie in Juilly en later legde hij zich speciaal toe op tekstcritische studies over het N. T. Om zijn vrije opvattingen werden zijn werken meerdere malen veroordeeld. Wat do tekstcritiek betreft, was hij ongetwijfeld een baanbreker op een door de Katholieken weinig bestudeerd terrein. Werken; Hist. eritique du V. T. (1680 en 1685); Hist. eritique du N. T. ; Nouvelles observations le texte et les verslons du N. T. (1695). C. Smits. Simone Martini, > Martini (4°). Simonianen, Gnostische sekte, die haar ontstaan terugvoerde op > Simon den Toovenaar. Simonides van Keos, een der grootste koorlyrici van Oud-Griekenland. * 656 v. Chr., f 468 v. Chi. te Agrigentum. Als hofdichter of als deelnemer aan de agones verbleef hij aan de toenmalige voornaamste centra, o.m. bij Hiero te Syracuse, waar hij samen met zijn neef, Bacchylides, Pindarus poëtisch bekampte. Behaalde 66 overwinningen in de lyrische agones, beoefende alle lyrische genres; hem kenmerken een- voud, gevoel, schilderachtigheid. Weleens als sophist aangezien. F. Potlelbergh. Simonie, ruiling (vooral koopen of verkoopen) van geestelijke zaken (als sacramenten en sacramentaliën, heilige wijdingen, aflaten, kerkelijke ambten en waardigheden, enz.) of van tijdelijke voordeelen, welke met geestelijke zaken verbonden zijn en zonder deze niet kunnen bestaan, tegen tijdelijke goederen. Aldus genaamd naar > Simon den Toovenaar, die de macht om door de handoplegging den Heiligen Geest mede te deelen van de Apostelen voor geld wilde koopen (Act. 8.18). S. geschiedt niet alleen door het aanbieden van geld (munus a manu), maar ook door aanbeveling of voorspraak (munus a lingua) of bewijzen van diensten (munus ab obsequio). Men onderscheidt s. in natuurrechtelijken zin of naar goddelijk recht (iuris divini) en in kerkrechtelijken zin (iuris ecclesiastici). S. in natuurrechtelijken zin bestaat in de ruiling van zaken, die uit hun aard geestelijk zijn of zoodanig met geestelijke zaken verbonden zijn, dat zij zonder deze niet kunnen bestaan; s. in kerkrechtelijken zin bestaat in de ruiling van zaken, waarvan de Kerk den koop of verkoop verbiedt om het gevaar van oneerbiedigheid jegens geestelijke zaken (can. 727). De s. in natuurrechtelijken zin is uit haar aard en altijd zware zonde; s. in kerkrechtelijken zin zal ook meestal zware zonde zijn, kan echter in uitzonderlijke gevallen dagelijksche zonde zijn, als het gaat om zaken van weinig belang. Het Kerkelijk" Wetboek voorziet zware straffen tegen hen, die s. plegen. Het ruilverdrag is ongeldig; de betaalde prijs, en in zoover zulks mogelijk is, de daarvoor afgestane zaak moeten teruggegeven worden. Men moet het ambt, de waardigheid en de beneficiën, die men door s. verkregen heeft, verlaten, zelfs wanneer deze gepleegd werd door een derden persoon en de bevoorrechte niet op de hoogte was van de s. (can. 729). Zij, die schuldig zijn aan s. bij het toekennen of aanvaarden van kerkelijke ambten, waardigheden of beneficiën, loopen door het feit zelf den kerkban op, aan den Heiligen Stoel voorbehouden; bezaten zij het recht om te kiezen, voor te dragen of te benoemen, dan worden zij er voor altijd van beroofd; zijn zij clerici, dan loonen zii tevens de suspensie op (can. 2392). Het is geen s., een tijdelijke zaak te aanvaarden of te geven ter gelegenheid van een geestelijke prestatie, wanneer daarvoor een rechtmatige titel aanwezig is, door het kerkelijk recht of de gewoonte erkend (can. 730). Zoo is er bijv. geen s. in het aanvaarden van misstipendiën, stoolreohten of taksen. L i t.; H. Thomas van Aquino, Summa tbeol. (2a 2ae, q. 100). Alle handboeken van moraaltheologie in het algemeen of in het bijzonder over de deugd van godsdienstigheid (de virtnte religionis) alsook van kerkelijk recht. A. Leinz, Die Simonie (1902); R. A. Ryder, Simony (1931); A. M. Koeniger, Lex. Theol. u. Kirche (IX); voor de gesoliiedeuis van de s.: N. A. Weher, History of Simony (1909). A. Janssen. Simonoseki, andere spelling voor > Sjimonoseki. Simons, 1° Jozef, Vlaamsch schrijver van talrijke verhalen, vooral over de Antwerpsche Kempen, en van boeiende reisverhalen. * 21 Mei 1888 te Oelegem. Licentiaat in de handelswetenschappen; gewoon artillerist, later tolk bij het Eng. leger onder den Wereldoorlog. Vertelt geestig en vlot over zijn ervaringen als student, privaat-leeraar, soldaat; scherp gezien, met treffende bijzonderheden raak uitgedrukt; niet altijd zeer diep. In zijn Kempische heimatverhalen is hij op zijn best. Al zijn werken zijn Kath. van levensopvatting. Werk p n : Een Sant in zijn Land (1912); Mastentoppen (1914); Bonifaoius Suykerhuyk (1919); In hooge Sferen (1920); Verhalen van een Kanonnier (19211; Zoo ging een jaar (1922); Eer Vlaanderen vergaat (sociale roman, pseud. Ivo Drauians, 1927); Harslucht (1933) ; Dientje Goris (1935) ; Van twee koningskinderen (1935) ; Victor Ceuleman (193 V). Reisverhalen: In Spanje (1926): In Scandinavië (1928); In Italië (1930). Leverde veel vert. uit het Spaansch (P. Coloma, Alarcon) en het Eng. (P. Finn). —L i t.; M. Van Hoeck, in Boekengids (1929). A. Boon. 2° Le o Lodew ij k, Vlaamsch taal- en letterkundige. * 12 Febr. 1859 te Roermond (Ned.). Athenaeumleeraar te Brussel: lid van de Kon. VI. Academie. Leverde bijdragen over oude en nieuwe letterkunde en over taalkunde, o.a. Syntaxis van den Gothischen zin (1888); Het Roermondsch dialekt (1889); Beowulf (1896). 3° Wa 11 her, Duitsch staatsman. * 24 Sept. 1861 te Elberfeld, f 15 Juli 1937 te Berlijn. Eerst staatsambtenaar; in April 1919 afgevaardigde ter Conferentie te Versailles; minister van Buiten!. Zaken van Juni 1920 tot Mei 1921. Op de conferentie van Londen van Maart 1921 weigerde hij de door de Entente gestelde voorwaarden te aanvaarden. Van 1922 tot 1929 was hij president van het Hooger Gerechtshof te Leipzig. Cosemans. Simonshavcn, dorp in de Z. Holl. gera. > Geervliet. Simons-Mees, Josine Adriana, schrijfster (ook onder pseudoniem 1.N.A.). * 26 Juli 1863 te Rotterdam. Tooneelschrijfster van realistisch werk. Gehuwd met Leo Simons. Naast haar kleine dramatische schetsen in een bedrijf zijn haar bekendste stukken De Veroveraar, Atie’s Huwelijk en De Paladijn. Simonsz, Arend F o k k e, > Fokke Simonsz. Simpang en Simpang-Olim, twee landschappen in de onderafd. Idi van de afd. Oostkust van Atjeh, Sumatra, Ned.-Indië. De bestaansmiddelen zijn landbouw (sawahrijst, peper, klapper, pinang), veeteelt en zeevisscherij. Simpcivelcl, gem. in Ned.-Limburg, ten O. van Maastricht (XVI 448 C 5), grenzende aan Duitschland. Hoogste punt 214 m. Opp. 817 ha (löss), ca. 4 100 inw. (vnl. Kath.). Landbouw en veeteelt, mijnbouw, steenfabriek. Historische vondsten: gebeeldhouwde Rom. sarcophaag (1930; Rijksmuseum Leiden), Rom. villa (1937). Moederhuis der Zusters van het Arme Kindje Jezus. De kerk van S. werd van 1203-1795 bediend door geestelijken der abdij Beaurepart te Luik. Simplex (Lat.) = enkelvoudig; 1° liturg, onderscheidingsterm, oorspr. voor feesten, die een enkelvoudig officie hadden, terwijl andere, waarvan het nachtofficie dubbel was, duplicra (> Duplex) werden genoemd. Later gingen de termen ook over op zekere Zon- en weekdagen, en werden louter rangsbepalingen. Heden hebben feesten van den ritus s. slechts een eerste Vesperofficie, geen tweede; de Zon- en Weekdagen van dien ritus integendeel slechts het tweede Vesperofficie. Beide hebben in het Nachtofficie slechts één nocturne; enz. Zie > Feest (sub Kerkel. feesten). Louwerse. 2° In de gene e s k. verstaat men onder simplicia de plantaardige, dierlijke en minerale grondstoffen, waaruit men geneesmiddelen bereidt of die als zoodanig als geneesmiddel gebruikt worden. Simplicidentaten, > Knaagdieren. Simplicius, Heilige, paus 468-483. S. beleefde wat men den ondergang van het West-Romeinsche Rijk noemt (4761. Hij stelde den aartsbisschop van Sevilla tot vicarius van den Apostolischen Stoel aan, waardoor hij de Kerk van Spanje nauwer met Rome verbond. Hij ijverde voor handhaving der besluiten van > Chalcedon in het Oosten. Van keizer Zeno wist hij te verkrijgen, dat de Kath. patriarch van Alexandrië weer bezit kon nemen van zijn zetel. Veel kon hij echter niet bereiken tot beëindiging van den strijd met de Monophysieten en hij stierf, vóór hij stelling kon nemen tegen het Henoticon van Zeno. Literatuur: Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931). Franses. Simplicius van Cilieia (Sambelichius), Grieksch philosoof, laatste der neo-Platonici. Hij doceerde tot 529 te Athene, daarna tot 633 aan het hof van den koning Chosroës van Perzië. Hij schreef belangrijke commentaren op vsch. werken van Aristoteles. Dijhsterhuis. Ui t g.: in de Bcrlijnsche editie van Aristoteles-coramentarcn zijn verschenen die van S. op De Anima (od. Hayduck, 1822); De Coelo (ed. Heiberg, 1894); Categoriae (ed. Kalbfleisch, 1907); Physioa (ed. Diels; 2 dln. 1882, 1895). —L i t.: F. Rudio, Der Bericht des S. über die Quadraturen des Antiphon und des Hippokrates (belangrijk voor de gesch. der prae-Euclid. meetk. (1907); P. Duhem, Le système du Monde (II 1914). Simplizissimus, Duitsch humoristisch politiek blad van radicaal-liberale strekking. Gesticht in 1896 te München door A. Langen en Th. Heine; begunstigd met de medewerking van eenige vooraanstaande teekenaars-carioaturisten (als: Olaf Gulbransson en Ragnvald Blix) en scherpe woordkunstenaars (o.a. Ludwig Thoma); de radicale positie werd gewijzigd onder den Wereldoorlog, maar hiermee ging het temperamentvolle van de liberale critiek in S. verloren. Baur. Simplon, pas tusschen Zwitserland en Italië, verbindt het Rhóne dal met het Tocedal. Hoogste punt 2 007 m. Reeds in de 12e eeuw in gebruik. De Simplonstraatweg werd van 1800-1806 op bevel van Napoleon aangelegd van Brieg tot Domodossola (66,6 km). Tusschen deze plaatsen ligt ook de Simplonspoorweg (met 19,72 km langen tunnel, 2136 m onder de berghoogte). Simpson, Thomas, Eng. wiskundige. * 20 Aug. 1710 te Market Bosworth (Leicestershire), f 14 Mei 1761 aldaar. Zoon van een wever; geniaal autodidact. Werd 1743 hoogleeraar in wiskunde aan de mil. academie te Woolwich, 1745 lid van de Royal Society. Hij heeft door zijn werken sterken invloed op de beoefening der wiskunde uitgeoefend; in het bijz. droeg hij bij tot de ontwikkeling van de waarschijnlijkheidsrekening en de differentiaalrekening. Dijksterhuis. Werken; A new Treatise of Fluxions (1737); A Treatise on the Nature and Laws of Chance (1740). Simrock, K ar 1, Duitsch Germanist, die menig middeleeuwsoh woordkunstwerk in sierlijken vorm moderniseerde. * 28 Aug. 1802 te Bonn, f 18 Juli 1876 aldaar, als hoogleeraar. Voorn, werken: Nibelungenlied (1827) ; Walther von der Vogelweide (1833); Wolfram von Bschenbach (1842); Gottfried von Strassburg (1855); Das Heldenboek (1843 vlg.); Heliand (1856); Brants Narrenschiff (1872). Ui t g.: d. G. Klee (12 dln. 1907). Li t. : N. Hoeker, K. S. (1877); H. Ottendorf, Freiligrath und S. (1912). Baur. Simson, Robe r t, Schotsch wiskundige. 14 Oct. 1687 te Kirktonhall, Ayrshire, f 1 Oct. 1768 te Glasgow. Werd in 1711 hoogleeraar te Glasgow. Hij was een grondig kenner van de Grieksche wiskunde; op zijn editie van de Elementen van Euclides (Glasgow 1766) zijn de meeste Eng. uitgaven gebaseerd. Simsonbaai, dorpje en baai van > Sint Martin. Simulatie, 1° (geneesk.) bewust den indruk willen wekken, dat men ziek is. De simulant is dus niet ziek, in tegenstelling met den lijder aan een neurose, die wel ziek is, al berust diens ziekte niet op organische, maar op psychische onbewuste processen. 2° In den dierenhandel wordt simulatie toegepast om het dier bij verkoop jonger, gezonder, dikker te doen schijnen, dan het werkelijk is. Bij koeien worden de groeiringen op de horens weggeschuurd, somtijds zelfs worden de punten van de horens ingekort. De klauwen worden afgezaagd en bijgevijld; door deze twee bewerkingen maakt het dier een jongeren indruk. Bij paarden snijdt men wel enkele spiertjes onder den staart door, dan wordt de staart hooger gedragen. Bij slachtvee worden bij voorkeur de haren niet geschoren, waardoor de omvang grooter schijnt. Nog verschillende andere bewerkingen worden soms toegepast om daardoor de waarde van het te verkoopen dier te verhoogen. Simultaanschool, > Eenheidsschool. Simultnncïsme (•( Lat. simultaneus = gelijktijdig) is een moderne richting in schilder-, bouw- en romankunst. De schilders (Delaunay e.d.) willen effect maken door sterke contrasten van kleuren zonder overgang, door het als tegelijk gezien voorstellen van de drie dimensies; verwantschap met > futurisme en > cubisme. In de bouwkunst niet zoo van belang, is het dat des te meer in de literatuur. In romans tracht men, met verwaarloozing van ruimte en tijd, onderling schijnbaar tegenstrijdige feiten in een koortsachtig tempo elkaar te doen opvolgen, de lotgevallen eener groep of massa als een geheel te behandelen (unanimisme, populisme); schrijvers: Romains, Dos Passos, Joyce, Döblin, Ned.: Wagener (Sjanghai), Kuyle (Harten en Brood), Kamp (Geschiedenis van een minuut). v. d. Eerenbeemt. Lit.: Tazelaar, Het proza der nieuwe zakelijkheid (z.j.)- Sin (w i s k.), afkorting van > sinus. Sin, godheid uit het Babylonisch pantheon, god van de maan, ook genoemd Nann a r. S. was de stadgod van Oer in Zuid-Babylonië en van Harran aan den middenloop van den Euphraat. Zijn heilig getal is 30 (de dagen van de maand). Sinaai, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten W. van Sint-Niklaas (XIX 176 D2). Opp. 2 660 ha, ca. 6 200 inw. (Kath.). Zandgrond, landbouw, vsch. industrieën. Kasteel. Te Klein-Sinaai eenige bouwvallen der oude abdij van > Boudeloo. Sinaasappel, vrucht van Citrus sinensis O. (> Citrus), boom of heester afkomstig uit China, groeit thans in vele subtropische en gematigde streken. De rijkste oogsten leveren Spanje (Oostkust, Valencia en Murcia), Italië (Sicilië, Calabrië en Apulië), Algiers, Portugal, de Ver. Staten (Califomië en Florida), West-Indië, Brazilië, Paraguay, verder Palestina (streek om Jaffa), Zuid-Afrika en Australië. Vooral in de laatste drie gebieden, alsmede in Califomië is de s.-cultuur in de laatste decennia sterk uitgebreid. De meest vruchtbare streek van Europa is de provincie Valencia, die 3/4 van den geheelen Spaanschen oogst oplevert. Voorn, uitvoerhaven: Aloira. De Sp. uitvoer in 1934 bedroeg 76 millioen gld. Er bestaan vele soorten s. Men tracht steeds nieuwe en betere soorten te kweeken en is er in geslaagd pitlooze s. te cultiveeren, de zgn. navel-s. De bloed-s. heeft rood sap. De „limequat”, ter grootte van een kruisbes, is met schil en al eetbaar. De mandarijn (Citrus nobilis) is gezocht om haar aroma. De bittere s. uit Sevilla gaat grootendeels naar Engeland voor de bereiding van „dundee”-jam. In de Ver. Staten staat de cultuur op een hoog peil. De vruchten worden veelal halfrijp geplukt en kunstmatig gerijpt. Doordat de oogsten in de diverse werelddeelen op vsch. tijden vallen,wordtde markt nagenoeg het geheele jaar met s. verzorgd. In 1933-’34 bedroeg de productie van Europa 1 420 000 ton (waarvan 1 177 000 ton uit Spanje, de rest grootendeels uit Italië), van Noord-Amerika 1 400 000 ton, Azië 487 000 ton, Zuid-Amerika 217 000 ton, Afrika 196 000 ton en Australië 60 000 ton. De belangrijkste importlanden zijn Engeland, Canada, Duitschland, Frankrijk, Nederland en België. Invoerhavens van Nederland: Rotterdam en Amsterdam. Door vsch. oorzaken is de aanvoer van s. van Amsterdam verlegd naar Rotterdam. De vruchten worden door de importeurs in veiling aan den groothandel verkocht. Li t. : D. J. Moriarty, Internat. Trade in Citrus fruits (1929); J. B. Mc. Nair, Citrus products (1927); v. Oss, Warenkennis en Technologie (II 1937). Snel. Sin-achi-erba, andere spelling voor •> Sennacherib. Sinai, 1° schiereiland ten N. van de Roode Zee, tussohen de golven van Suez en Akaba (I 536 bijkaart a, B 2). Opp. ca. 60 000 km2, ca. 20 000 inw., behoorende tot Egypte. Het droge tafelland (woestijnsteppe) helt naar het N. af. Aan de kust voldoende regen. In de wadis groeien dadels en koren. Hoofdstad El-Arisj. Zie ook het artikel > Sinai-inschriften. Heere. Lit.: A. Kaiser, Die Sinaïwüste (1922) ; V. Bodenheimer e.a., Brgebnisse der Sinaï-Expedition (1929). 2° (Hebr., = doornstruikberg) Bijbelsche naam van den berg, ook Horeb geheeten, waar Moses de openbaringen van God ontving (Ex. 19 vlg.). Noch uit de gegevens der H. Schrift, noch uit die der traditie valt de ligging van den S. met zekerheid op te maken. In de M.E. en ook in nieuweren tijd werd hij geïdentificeerd met den 2 244 m hoogen Dzjebel Moesa, op de Zuidpunt van het schiereiland Sinaï; echter komen in den nieuweren tijd ook andere identificaties voor: met vulkanen ten O. van de Golf van Akaba; met een gebergte in de nabijheid van Cadesbame; en met den Dzjebel Serbal, ten N.W. van den Dzjebel Moesa. De meening, die den S. in de nabijheid van Cadesbame zoekt, is in strijd met de Bijbelsche gegevens. De identificatie met vulkanen ten O. van de Golf van Akaba zou op zich mogelijk zijn; de argumenten, die er echter voor worden aangevoerd, zijn te aprioristisch en te zwak om een zekere conclusie toe te laten; bovendien bestaan er tegen deze identificatie ernstige bezwaren. Technische bezwaren pleiten tegen den Dzjebel Serbal, ofschoon men zich voor die meening op Eusebius en Hieronymus kan beroepen. De Dzjebel Moesa echter komt nog het best overeen met de overigens vage Bijbelsche gegevens. ' V''Ö~ ~— 0~0 L i t.: M. J. Lagrange, Le Sinai biblique (in : Revue Biblique, Y 1111899, 369-392); L. Szczepanski, Nach Petra und zum Sinai (1908); P. Heinisch, Das Buch Exodus (1934, 23-30). A. v. d. Bom. Sinaia, koninklijke zomerresidentie in Roemenië (111 672 F 2), 860 m boven zee op de Z. helling der Kar- paten aan de spoorlijn Boekarest—Kroonstad, ca. 4 000 inw. (1930). Sinai-inschriften. Behalve hiëroglyphische inscripties vond Flinders Petrie in 1905 op het Serabit el Kadem-gebergte (Sinai-schiereiland) een tiental inscripties, die in een alphabetisch schrift geschreven zouden zijn, afgeleid uit Egyptische hiëroglyphen, en afkomstig van Semieten, die aldaar in de mijnen werkten; ze dateeren uit ca. 1500 v. Chr. De beteekenis van deze nog niet zeker ontcijferde inscripties voor het ontstaan en de geschiedenis van het alphabet is nog niet te overzien. Li t. : P. Savignac, in Revue Biblique (1925, 1927 en 1928). A. v. d. Born. Sinaioa, een staat in Mexico (N. Amer.; 26°0'N., 107°30'W.). Opp. 58 488 km2, ca. 400 000 inw. S. is een der heete laaglandstaten van Mexico, aan de Golf van Califomië. In het Westen teelt van tropische producten (vnl. suiker; -> Siërra Madre Occidentale). Mijnbouw: goud, zilver en lood. Hoofdstad Culiacan. Mazatlan is de uitvoerhaven van het gebied. Sinan (of Kodja mi’mar Sinan), architect in dienst van Soleiman den Grooten. * 1489 te Kaisariya in Anatolië, f 1587 te Stamboel. Hij bouwde niet minder dan 334 monumenten, meest moskeeën e.d. en vele paleizen. Hij is de bekendste Osmaansche bouwmeester. Sinanthropus, 4- Homo. Sinapis, > Mosterd. Siucfal , zeearm, het latere Zwin, die in de 7e eeuw de Z. grens vormde van het gebied der Friezen. Sinclair, 1° Margaretha. *29 Maart 1900 te Edinburgh, f 24 Nov. 1925 te Warley. Kind van arme ouders, moest zij als politoerster op een meubelfabriek meehelpen den kost -tu verdienen, doch onderscheidde zich daarbij door haar godsvrucht en bescheidenheid. In Juli 1923 trad zij als zuster Maria Francisca in bij deArmeClarissen te Londen. Begin 1925 werd zij wegens ziekte opgenomen in het sanatorium Marillao House te Warley en overleed aldaar. Zij werd begraven in haar klooster te Londen, doch twee jaar later overgebracht naar het kerkhof van Edinburgh. Haar vereering is in korten tijd over heel de wereld verspreid. Het procesharer zaligverklaring is aanhangig gemaakt. Li t. : Favier, M. Sinclair (1929) ; Forbes, M. S., een heilig- fabrieksmeisje (Ned. vert. d. J. J. M. v. Doornik M. S. F. 1928) ; Laveillio, M. S. 1900-1925 (Ned. vort. d. B. T. M. y. Voorst tot Voorst S.J., 21933). Feugen. 2° Ma y, Eng. romanschrijfster. * 1870 te Rockfeiry. Haar romans zijn van een groote verscheidenheid, van den realistischen, breed opgezetten roman af tot den karakterroman en de satyre toe. Menig werk van haar heeft een feministisch propagandistische strekking, vooral echter munt ze uit in het scheppen van ongewone, scherp geziene karakters. Upton Sinclair. Voorn, werken: The Divine Fire (1904); The Three Sisters (1914); Tasker Jevons (1916); Mary Oliver, A Lile (1919); Mr. Waddington of Wyck (1921) ; The Life and Death of Harriet Frean (1922) ; Arold Waterlow (1924); The History of Authony Waring (1927). J. Panhuijsen. 3 Upton, Amer. romanschrijver. * 20 Sept. 1878 te Baltimore (Maryland). Zijn werk bezit een groote bekendheid, maar de litteraire verdienste er van is niet zoo heel groot; het is te propagandistischsocialistisch. Al wees S. zonder twijfel vsch. wantoestanden aan in de praktijken van kapitalistische ondernemingen, toch zijn de karakters in zijn boeken te eenzijdig gezien en het verhaal is te zeer ondergeschikt aan de tendens. Zijn eerste groote succes was The Jungle (1906), waarin hij het leven in de groote slagerijen in Chicago schildert. Voorn, werken: The Metropolis (1908); King Coal (1917); The Brass Check (1919); The Goose Step (1923) ; Oil (1927); Boston (1928). J. Panhuijsen. Sinclair Lewis, > Lewis. Sinclbad de Zeeman, hoofdpersoon uit een verhalencyclus, in de > Duizend en een Nacht opgenomen, wiens wonderbare reizen naast gegevens uit de Oostersche zeevaart van de Be-10e eeuw vele motieven uit oudere poëzie, o.a. uit Homerus, bevatten. Sinder, > Zinder. Sindh, een provincie van het Eng.-Ind. presidentschap Bombay (X 224 B/C 2-3) aan de Arab. Zee. Opp. 120 460 km2, ca. 4 millioen inw. Het W. bestaat uit kaal bergland en vlakten, het midden het Indusdal met delta, het O. steppen en woestijnen, o.a. Tharr. Het droge klimaat is ongezond; de zomers zijn heet en de winters koud. De flora bestaat uit lage planten. De Indusdelta (ca. 10 000 km kanaal) levert koren, oliegewassen, rijst en katoen. De veeteelt is van beteekenis (kameelen, paarden, schapen, geiten, zeboe’s en buffels). Industrie van pannen, tapijten, leer en emaille. Hoofdplaats: Karatsji. De taal van de bewoners is 4- Sindhi. Sinds 1843 een Eng.-Ind. provincie. Missie der Ned. Minderbroeders. S. is historisch belangrijk. Sipman. Sindlii, door de bewoners van > Sindh gesproken taal; ze is nauw met het Kasjmiri (> Kasjmir) en het Lahnda (> Pandzjab) verwant, en behoort tot de N.W. groep der nieuw-Indische Indo-Arische talen. Zij bezit echter geen lit. van beteekenis. Margaretha Sinclair. L i t.: Billimoria, Bibliogr. oI Public, on Sindh and Balutchistan (21930); Linguistio Survey of India (8,1, 1919). Binding, 1° Christian, Noorsch componist; broeder van 2°. * 11 Jan. 1866 te Konsberg (Noorw.). Stilistisch met Wagner en Schumann verwant. Ook door de Noorsche volksmuziek beïnvloed. Voorn, werken: pianoquintet e kl. t., strijkkw. op. 70, 3 piano-trio’s, 3 vioolsonates, werken voor piano en viool met orkest, de opera „Der heilige Berg,” 3 symphonieën. 2° Step h a n, Noorsch beeldhouwer; broeder van I°. * 4 Aug. 1846 te Trondhjem, f 23 Jan. 1922 te Parijs. Leerling van Albert Wolff te Berlijn. Werkte te Kopenhagen, Rome en Parijs, waar hij zich bij de meer moderne Fransche sculptuur aansloot, terwijl hij uitging van de Klassicistische richting. De Ny-Carlsberg Glyptotek te Kopenhagen bevat een groote collectie zijner werken. Te Oslo bevinden zich bronzen monumenten van Bjömson en Ibsen. Korevaar-Hesseling. L i t.: M. Rapsilber, St. S. (Berlijn 1911-’l2). Sindon (Gr. sindoon), fijn Indisch lijnwaad, ook uit katoen vervaardigd (soort mousseline); vandaar; kleed, doek. In de kerkel. liturgie gebruikelijk voor het schoudervelum en het velum over den kelk van den priester, meer speciaal de Lijkwade (Lat.: sacra sindon), waarin het lichaam van Christus door Joseph van Arimathea gehuld werd (Mt.27.89). Er bestaan meer dan 40 zgn. „sindones”, waaronder de meest bekende die van Turijn, wier echtheid nog steeds zeer twijfelachtig is. I. it. : J. Braun, Handb. der Paramentik (21924, 215, 230); l,ex. Theol. Kirche (IV); W. H. Hynek, De ware afb. van Christus ontdekt (1936 ; zie hiervoor W. v. d. Riet. in ; „Sanota Maria”, 1937, blz. 27); K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst. p. Gerlachus. Sinl'onia, > Symphonie; Ouverture. Singaleesch, de op het eiland > Ceylon (vooral in het Zuidelijk gedeelte) door de meerderheid der bevolking gesproken taal. In zijn oorsprong is het S. een Indo-Arische taal, nauw verwant met het > Pali; heeft echter ook den invloed van niet-Arische, met name Drawidische talen (> Drawida’s) ondergaan, o.m. in de syntaxis. De oudere Singaleesche lit. is aanzienlijk en levert vooral voor het Boeddhisme belang op. De Singaleczcn vormen op Ceylon de heerschende klasse der bevolking. Oorspr. zijn zij een Arisch volk, dat reeds vroeg uit Westelijk Indië naar Ceylon uitweek, maar later door de uit Z. Indië immigreerende Tamils naar het Zuidel. gedeelte van het eiland werd teruggedrongen. De Singaleezen zijn het Boeddhisme, waartoe zij reeds in de 3e eeuw v. Chr. bekeerd werden, getrouw gebleven. L i t. : ”W. Ccig-er, Lit. und Sprache der Singhalesen (in : Grundrisz d. indo-ar. Philol., 1900). Scharpé. Siiiga-.Vlaharadja of Singa-Mangaradja. De onafhankelijke Bataks op Sumatra voerden onderling voortdurend strijd, wat de bevolking bij herhaling om bescherming deed vragen aan het Ned.- Ind. gouvernement. Dit bleek daartoe evenwel niet bereid, zelfs niet, toen die bevolking in 1857 vrijwillig de Ned. souvereiniteit erkende. Toen echter de door de sedert 18(11 hier werkzame Rijnsche Zending tot het Christendom bekeerde Bataks werden bedreigd, werd ingegrepen. De aanvoerder der heidensche Bataks was een priester-koning, S., wiens wereldlijk gebied maar uit één enkele plaats bestond, maar wiens macht en invloed zeer groot waren. Men vertelde van hem, dat de aanblik van zijn behaarde tong doodelijk was en dat hij daarom zijn bevelen schriftelijk gaf. S. werd verslagen en het landschap Silindoeng werd onder direct bestuur gebracht. Ook nu gaf S. den strijd niet op, wat tot de onderwerping van de Toba-landen (1884) en de overige Bataklanden (1907) voerde. In dit laatste jaar sneuvelde de laatste (tiende) S. tegen Christoffel, den aanvoerder der vervolgende colonne. Olthof. Si-nj/aii of Hsingan, hoofdstad der Chin. prov. Sjensi (VIT 383 E 4). Belangrijk verkeerscentrum; ca. 1 millioen inw. De stad leed veel door den Mohammed, opstand van ca. 1865. Singapore, 1° eiland aan de Zuidzijde van Malaka (X 224 17). Opp. 662 km2 met ca. 500 000 inw. Een spoorwegdam verbindt het eil. met den vasten wal. 2° Hoofdstad van de Straits Settleraents, op het eil. S. (X 224 I 7). Ca. 350 000 inw. (76 % Chin.). Belangrijkste handelsplaats van Z.O. Azië. Vrijhaven en sterke oorlogshaven, dokken, werf, groote opslagplaatsen; radiostation, vliegveld. Bisschopszetel. Invoer: levensmiddelen, katoen, steenkool. Uitvoer: rubber, tin, copra. S. werd in 1819 door de Engelschen bezet, die hiertoe door Raffles aangespoord waren. De naam Singapore, die teruggaat op Sanskrit Singhapoera, = Leeuwenburcht, is van vrij jongen datum, doch de plaats zelf is ook vroeger als beheerscheres van de Straat van Malaka van groote beteekenis geweest, o.a. in den tijd der Javaansche overheersching, toen zij Toeraasik heette. L i t.: Makepeaoc e.a., One hundrerl years of S. (1921); Mohr, S. (Zschr. für Geopolitik, 1925). Heere. Singaradja, hoofdplaats van de residentie Bali en Lombok, Ned.-Indië (111 657 Cl), tevens van de afd. S. en van de onder-afd. Boeleleng; 12 345 inw. (1930). Singem-in-Wepc (Fr.: Sainghin-en-Weppes), gemeente in Fr. Vlaanderen (XI 144 D3). Ca. 3 600 inw. (meest Franschsprekend). Landbouw en margarine-industrie. Klooster van de Zusters der H. Teresia. Sinfjcr, Samu e 1, Oostenrijksch-Duitsch litterair-historicus uit de school van Heinzel. * 12 Juli 1860 te Weenen, 1896-1930 hoogleeraar te Bern. Voorn, werken: Schweizer Marclien (1903 vlg.); Aufsatze und Vortrage (1912); Wolframe Stil (1916); Wolframe Willehalm (1918); Neidhartstodien (1920) ; Walther von der Vogelweide (1920) ; Pie .Irtussage (1926); Schweizerdeutsch (1928); Mittelalterliehe Lit. der dentsehen Sehweiz (1930). —L i t.: Festsohrift für g. (1930). Singhasari, naam van een rijk op Oost-Java. In 1222 maakte een man uit het volk, dien de Pararaten Angrok noemt en die als koning later Radjasa zou hebben geheeten, een einde aan het rijk van Kadiri door zich van de macht meester te maken. Zijn woonplaats, Toemapel, kreeg daarop den officieelen naam Singhasari. Van dit kleine staatje maakte de vijfde en laatste koning, Krtanagara, een groote mogendheid in den Indischen Archipel door Madoera, Bali, West-Java en andere streken te veroveren en een expeditie uit te rusten tegen Malajoe (Sjriwidjaja, Palerabang), den machtigsten staat voordien; van deze expeditie, die tot de onderwerping van Sumatra aan Java leidde en die voor de verbreiding der Jav. beschaving over den Archipel van groot belang geweest is, konden echter eerst na Krtanagara’s dood de vruchten geplukt worden. Toen Krtanagara den keizer van China tribuut weigerde, liet deze een strafexpeditie tegen Java uitrusten, die echter geen doel trof, daar Krtanagara juist voor de aankomst verraderlijk overvallen was geworden door den heer van Kadiri en daarbij het leven verloren had. Met Krtanagara eindigt het rijk van Singhasari (1292), doch zijn schoonzoon Widjaja, stichtte na de verdrijving der Chineezen en de vernietiging van Kadiri een nieuwe kraton, > Modjo-Pahit, die de geschiedenis van Singhasari zou voortzetten. Zie ook > Ned.-Indië (sub VIII, Kunst). Berg. Singkavvang, afd. met gelijknamige hoofdplaats (XVIII 432 C 5) der res. Westerafd. van Bomeo, Ned.- Indië. In 1930: ca. 260 000 zielen, w.o. 67 000 Chin. en 300 Europeanen. Sin(g)kèli (Chineesch), in Ned.-Indië gebruikelijke benaming voor de pas uit China geëmigreerde volbloed-Chineezen, tegenover lau k è h = oudgasten-volbloeds, en peranakans =in Ned.- Indië geboren al of niet raszuivere Chineezen. Ze zijn meerendeels afkomstig uit het Z. deel van de Chin. provincie Fokien en Kwangtoen (Kanton). Bijna alle s. behooren uit den aard der zaak tot de mindere volksklasse en komen als -> koeli werken op ondernemingen van land- of mijnbouw (Sumatra’s Oostkust, Borneo’s Westerafdeeling, Bangka en Billiton). De s. zijn zeer sober, zoodat ze van hun geringe verdiensten nog een gedeelte kunnen overraaken naar in China achtergelaten familie. Meer dan de andere groepen onderhouden ze contact met het moederland. De tegenw. econ. crisis heeft het aantal s. sterk doen terugloopen, doch verwacht mag worden, dat in betere tijden de immigratie weer zal toenemen. Zie ook > Singkèh-Nederlandsch. Ollhof. Singkèh-!\ederlandsch, heterochthoon Ned. dialect, gesproken door de > singkèh. Singkep, een der belangrijkste eilanden van de Lingga-archipel, Ned.-Indië. Opp. 830 km2. Heuvelachtig, rijk aan tin. Dit wordt ontgonnen door de Singkep Tin Mij., welke het tin ter smelting verzendt naar Poeloe Brani in de nabijheid van Singapore. Singkil, onderafd. van de afd. Westkust van Atjeh, Sumatra, Ned.-Indië, met gelijknamige plaats (XVIII 432 A 5). Zeer moerassig in den deltamond van de Singkil. Middelen van bestaan: handel, visscherij en landbouw. Single, Eng. benaming voor het enkelspel bij > lawntennis. Singicship company, Eng. naam voor de > Eenmansvennootschap. Singularis, enkelvoud, de grammaticale vorm, waarmede wordt uitgedrukt, dat het benoemde voorwerp slechts in één exemplaar aanwezig is. Zie > Getal, sub 4°. SiiMjularitciten (meet k.) van een vlakke kromme zijn bijzondere (singuliere) punten, zooals dubbelpunten en keerpunten, en bijzondere raaklijnen, zooals buigraaklijnen (> Buigpunt) en dubbele raaklijnen. Ook bij ruimtekrommen kunnen s. optreden, bijv. dubbelpunten, en eveneens bij oppervlakken, bijv. kegelpunten. v. Kol. J o- r Sinlgaglia, Leo n e, componist. * 14 Aug. 1868 te Turijn. Leerling o.a. van Dvorak. S. maakte veelvuldig gebruik van de Piëmonteesche volksliederen, welke hij ook apart uitgaf. . Verdere werken: o.a. vioolconcert, Bapsodia Piemontese voor viool en orkest, Danse Piemontesi v. orkest, kamermuziek, liederen. Sinjo (( Portug. senhor), in Ned.-Indië benaming voor mannelijke kinderen van Europ. landaard, als aanroep verkort tot njo. Verder wordt het kleineerend gebruikt voor > Indo’s, ook volwassenen. Sinkiang, prov. van China (111 448 F/G 4). Opp. ca. 1,8 miilioen km2, ca. 2,6 millioen inw. Op de steppen veeteelt, in de oasen landbouw. Huisindustrie. Bekende karavaanwegen. Verkeerstaal Oost-Tuiksch. Sinking of Hsinking, hoofdstad van het in 1932 gestichte keizerrijk Mantsjoekwo (Oost-Azië; XIV 464 A 2). Ca. 160 000 inw. (meest Chin.). Verkeerscentrum. Sinne, Spelen van > Moraliteit. Sinn Fein (lersch = Wij zelf), lersche nationalistische partij, door Griffith in 1906 gesticht, kwam later onder leiding van den meer radicalen De Valera, die in Jan. 1919 het lersche parlement of Dail Eireann stichtte, terwijl de strijd om den status van dominion of om volledige onafhankelijkheid tegenover Engeland zijn definitief beslag kreeg bij de verkiezingen van Juli 1937 door de overwinning van De Valera op zijn meer gematigde tegenstanders. L i t. : O. Hegarthy, The victory of S. F. (1925) ; S. O. Fadain, The lile-story of E. De Valera (1933); A. Rivoallan, L’lrlande (1934). Cosemans. Sinningia (Gloxinia), een plantengeslacht van de fam. der Gesneriaceeën, komt met 20 soorten in Brazilië voor. De groote bloemen zijn trechter- of blokvormig: de wortelstok is knolvormig. Veel gekweekt wordt Gloxinia speciosa met blokvormige bloemen in vsch. kleuren. Bonman. Sinoehc, verhaal uit het Egypt. Midden-Rijk, beschrijft in den vorm van een autobiographie de lotgevallen van zekeren Sinoehe, die na den dood van Amenemhet I in 1970 uit Egypte vluchtte naar Palestina en Syrië, daar leefde en vsch. avonturen beleefde en ten slotte naar Egypte terugkeerde, waar Senwosret I hem met weldaden overlaadde. Het verhaal is een der kunstzinnigste proza-stukken der oude Egypt. literatuur. Ver t.: A. de Buck, Egypt. Verhalen (1928). Bent. Sinope (A nt. ge o g r.), kolonie door Milete in 630 v. Chr. op de Z. kust van de Zwarte Zee gesticht, werd in de 2e eeuw v. Chr. de hoofdplaats van de koningen van Pontus, werd in 72 door de Romeinen veroverd en maakte sedert 65 v. Chr. (Pompeius’ organisatie van Azië) deel uit van de Roraeinsche provincie Bithynië. E. De Waele. Sinopel, in de > heraldiek benaming voor groen, nl. smaragdgroen. In zwartdruk weer te geven door een schuine arceering van links boven naar rechts beneden. Sinsin, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Ciney (XVIII 240 D/E 3); opp. 1 436 ha, ca. 400 inw.; landbouw; kalksteen. Sint .. . eerste gedeelte van vele Ned. en Belg. aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader op de op het tweede gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 135. Sintancj, landschap op Borneo’s Westkust, Ned.-Indië. In 1930: ca. 185 400 inw., w.o. 5 500 Chin. De gelijknamige hoofdplaats (XVIII 432 D 6-6) had toen ca. 4 100 inwoners. Sinteins, Renée, Duitsch beeldhouwster. * 20 Maart 1888 te Glatz. Maakt vooral bronzen dierfiguren, verder ook portretbustes enz. Zie afb. 8 op do pl. t/o kol. 65 in dl. IX. L i t.: R. Crevel en 6. Bierraann, R.S. (1930). Sinter (g e o 1.), een kalk- of kiezelafzetting uit bronnen, veelal door middel van bacteriën en wieren neergeslagen. Sinlheim (ook: Zinthius, Sinthis, Synthen), Johannes, Broeder van het Gemeene Leven, f Dec. 1498. Hij woonde te Deventer in het huis der clerici van het Gemeene Leven en was aan de school medeleeraar van Hegius, met wien hij commentaren op het Doctrinale puerorum van Alexander de Villa Dei en andere grammaticale werken op Klassiek gebied uitgaf. Wachters. Sint, ut sunt, aut non sint (Lat.) = Laat hen zijn, zooals ze zijn, of laat ze (heelemaal) niet zijn. Het is niet bewezen, dat de generaal der Jezuïeten, Lorenzo Ricci, dit kort voor de opheffing der orde (1773) tot paus Clemens XIV zou gezegd hebben. Het woord zou van paus Clemens XIII zijn aan het adres van den Franschen gezant kardinaal de Rochechouart in 1761. L i t.: Duhr, Jesuitenfabeln ; J. Crétineau-Joly, Clément XIV et les Jésuites (1848). C. Brouwer. Sinuessa (a nt. hi s t.), Romeinsche stad ten Z. van Latium, door de Romeinen in 295 v. Chr. ingericht als kolonie en militair steunpunt tegen Campanië, bekend en bezocht in de Oudheid om zijn minerale wateren. Sinupalliata, > Mossels (palaeontol.). Sinus (meet k.), afgekort: sin. De s. van een scherpen hoek, gedacht in een rechthoekigen driehoek, is de verhouding van de overstaande zijde tot de schuine zijde. De graphische voorstelling van de s. geeft de sinuslijn of sinusoïde. > Goniometrie; > Hyperbolische functies. Voor den sinusr e g e 1, zie > Driehoeksmeting. v. Kol. Sinus of boezem (d ie r k.) worden in de anatomie holten, inbochtingen of insluipingen zonder eigen wand genoemd. In meer strikten zin benaming voor een ruimte in het bloedvatensysteem van amphibieën en visschen, waarin het bloed uit het lichaam wordt verzameld en vanwaar het naar den hartboezem wordt overgevoerd. Bij de vrouwen wordt als boezem of s. aangeduid de verdieping, welke de beide borsten van elkander scheidt. L. Willems. Sinus pyriformus, > Keel (afb. in kol. 141). Sinuslijn, Sinusoïdc, > Sinus. Sinusregel, > Driehoeksmeting. Sinxen, oude, gewestelijk nog gebruikte naam voor Pinksteren. Sinxenbruid is de vroegere naam voor Pinksterbruid of Pinksterbloem. > Pinkstergebruiken. Sinzijj, Petrus, Franciscaan. * 29 Jan. 1876. Behoort tot de provincie van Bahia van de Duitsche Franciscanen. Groote verdiensten voor de Kath. pers in Brazilië. Publiceert in de Vozes de Petropolis en elders, in het Duitsch en Portugeesch, op apologetisch, literair, historisch en kunsthistorisch gebied. Is tevens componist. Sio, gekanaliseerde rivier, in Hongarije (XIII 612 D3), die het overtollige water van het Balatonineer afvoert naar den Donau. Sinus. Graphisohe voorstelling van de sinus van hoeken van o°—36o°. Siodmak, Robe r t, Duitsch filmkunstenaar, sinds 1933 werkzaam in Frankrijk. Voorn, films: Menschen am Sonntag, Abschied (opmerkelijk door een verrassende gelnidstoepassing), Voruntersuchung; daarna, in Frankrijk vervaardigd: La crise est finie, La vie parisienne. v. Domburg. Sioet of Assi o e t, grootste stad van Boven-Egypte in het Nijldal (I 536 G 2) met ong. 60 000 inw. S. heeft een belangrijken handel in tarwe en katoen. De kunstnijverheid heeft veel geleden door den invoer van Europ. fabrikaten. Van 1898-1902 werd de stuwdam van S. gebouwd, dienende voor de irrigatie van het beneden-Nijldal. v. Velthoven. Siólok, dorp in Hongarije (XIII 512 D3) aan het Balaton-meer. Ca. 4 000 inw., allen Hong. en Kath. Badplaats. Sion, 1° > Jerusalem (kol. 527). 2° Landgoed in de Z. Holl. gem. > Rijswijk, ter plaatse van het vroegere klooster Sion, waar Erasmns van Rotterdam zijn eerste opleiding ontving. 3° (Duitsch: Sitten) Oude stad in het Rhónedal in Zwitserland, aan den Simplonspoorweg; hoofdstad van het kanton Wallis. Ca. 7 000 inw. (vnl. Franschsprekend en Kath.). Wijnbouw. Kerk uit de 16e eeuw; op een rots het kasteel Valeria (seminarie); meerdere kloosters. S. heeft nog een middeleeuwsch voorkomen. S. is het oudste Zwitsersche bisdom, waarvan de zetel oorspr. te Octodurum (Martigny) was gevestigd, doch ca. 680 naar Sion werd verlegd. Onder de bisschoppen verdient bijzonder vermelding M. Schinner (f 1662), die sinds zijn benoeming tot kardinaal de belangen van den Kerkelijkcn Staat en de Zwitsersche Eedgenooten doelbewust vereenigde. Th. Heijman. Sioux City, stad in den staat lowa (Ver. St. v. N. Amer.; 42°36'N., 96°17'W.). Ca. 80 000 inw. Zetel van Kath. bisschep. Sioux Falls, stad in den staat Z. Dakota (Ver. St. v. N. Amer.; 42°32'N„ 96°47'W.). Ca. 33 000 inw. Zetel van Kath. bisschop. Sioux-Indianen, een hoogst belangrijke groep van stammen der -> Indianen van N. Amerika, allen verwante talen sprekend; naar aantal de belangrijkste groep na die der Algonkin-sprekenden. Zij worden in vsch. ondergroepen verdeeld, die na hun migraties zich aangepast hebben aan de plaatselijke physische en cultureele omgeving. De groote meerderheid behoort tot de Prairiecultuur, met groepen als de Dakota-Assiniboin, w.o. de Teton, Yankton, e.a., de Dhegiha-groep, waartoe ook de > Omaha behooren; de Winnebago-groep; de Mandan-groep, enz. Tot de Oostelijk wonende stammen, in het Zuid-Oostergebied, behooren o.m. de Biloxi, de Catawba, de Tuleto, en vele andere, haast alle uitgestorven stammen. Olbrechts. Sipaliwlni, rechterzijrivier van de Coeroeni, in Suriname. Slparipabo, ■> Powakka-kreek. Siphnos, eiland van de Grieksche Cycladen (XII 384 F 5-6). Opp. 74 km2, ca. 4 000 inw. Tot 696 m hoog. Hoofdstad: Apollonia. Bestaat vooral uit marmer. De groote goudrijkdom maakte S. in de Oudheid tot een der rijkste eilanden van de Grieksche wereld, zoodat de Siphniërs ca. 530 v. Chr. in Delphi hun om zijn beeldhouwwerk beroemd „schathuis” konden bouwen (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 766 en afb. 6op de pl. t/o kol. 767, beide in dl. II). S. bevatthans nog ijzer-, lood- en zinkerts. W. Vermeulen. Bipho, > Weekdieren. Siphonaplera. Vlooien. Siphon-rccorder, > Schrijf-ontvangst. Sippe, Heilige, > Maagschap. Sippenaken, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 El), opp. 501 ha, ca. 400 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; kasteel. Sir, Eng. titel voor den lageren adel; staat vóór den voornaam, die bij dezen titel steeds vermeld wordt. Verder aanspreekvorm voor ons „mijnheer”. Siracied, andere naam voor het boek van ■> Jesus Sirach of > Ecclesiasticus. Sirault, gem. in de prov. Henegouwen (XIII 176 C 3) ten N.W. van Bergen, opp. 1 664 ha, ca. 3 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, beboschte omgeving; aarde- werk. Oudheidkundige vondsten in het gehucht Romecamps. Kerk uit de 18e eeuw. Sire, verkortingsvorm van het Fransche seigneur Lat. senior, de oudere). S. werd in lateren tijd aanspreektitel voor souvereine vorstelijke personen. Sirene, toestel voor het opwekken van tonen. Er bestaan twee essentieele typen van s.: 1° het tandrad van Savart; een tandrad draait tegenover een stuk stijf karton, dat aan een uiteinde geklemd is en op deze wijze aan het trillen wordt gebracht. 2° Gaten-sirene van Seebeck. Een rad, voorzien van gaten, draait voor een buisje, waardoor samengeperste lucht stroomt; op deze wijze ontstaat een wrijvingstoon. De toonhoogte wordt in beide gevallen bepaald door het aantal gaten, resp. tanden, en door de snelheid, waarmede het rad draait. Van hetzelfde type is de s. van Cagniard de Latour, waarbij een schijf door den luchtstroom zelf aan het draaien wordt gebracht. De in de practijk gebruikte s. (alarmsirenen of seinsirenen) zijn meestal electrodynamische s., waarbij de toon opgewekt wordt door het draaien van een permanenten magneet voor een spoeltje. De geïnduceerde wisselstroom wordt, na versterking, door een luidspreker geleid. V. Itterheek. Sirenen (Gr. seiraein = omstrikken) (m y t h.), oorspronkelijk doodsgeesten, die bloeddorstig in of om de onderwereld rondzweven, en naar hun wezen met > Erinyen, > Harpijen enz. verwant zijn. Deze voorstelling is evenwel verdrongen door het beeld, dat Homerus (Odyssea XII, 160 vlg.) van hen ontwierp; meisjes met vogellijf, die door hun uitzonderlijk lief gezang de zeevaarders, hier ■> Odysseus en zijn makkers, op een eiland in de zee trachtten te lokken, om hun het bloed uit te zuigen. Dat eiland was met huiden en beenderen van dooden bedekt. In de laat-Gr. letterkunde krijgt de wordingsgeschiedenis der S. een romantische tint: de Sirene is een preutsche jonkvrouw, in een bloedslorpend wezen veranderd. Het motief der S., dat algemeen-menschelijk als een symbool van zinnelijke liefde en verderf, en, voor een zeevaardersvolk, als een soort van Loreley-motief kan aangevoeld worden, wordt in de Gr. lamst, vooral in verband met het Odysseus-avontuur voorgesteld. Dat de S. in de latere Rom. kunst op sarcophagen voorkomt, wijst terug op de primitieve beteekenis; ook op grafsteenen verbeelden zij de zielen der afgestorvenen, elders wegsleurende doodsdaemonen. Vooral de decoratieve kunst (in hoofdzaak de vazen) heeft het tweeslachtig Sirenewezen overvloedig afgebeeld. E. De Waele. Sirenia, > Zeekoeien. Sirex, > Houtwespen. Sirieius, Heilige, paus 384-399. Ofschoon S. overschaduwd werd door de veel opvallender figuur van St. Ambrosius van Milaan, was hij toch een man van beteekenis. Zijn brief aan Himerius van Tarragon met antwoord op vsch. vragen wordt de eerste pauselijke Decretale genoemd. Terwijl de brieven van zijn voorgangers nog steeds pastoraalbrieven waren met broederlijke vermaningen, is genoemd schrijven een ambtelijk stuk, in den trant en den stijl der keizerlijke decreten. Sterker kwam daardoor de opperste bestuursmacht, het primaat van Rome, tot uiting. Het pontificaat van S. bracht het begin van het Vicariaat van > Thessalonica. Frames. L i t.: Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931). Sirih, slingerplant, beboerende tot de fam. Piperaceae, geslacht Piper, waarvan de bladeren gebruikt worden bij het sirih-kauwen, een in Ned.-Indië algemeene, schoon afnemende gewoonte. Een of twee bladeren worden met gebluschte kalk bestreken en gebruikt om er een stukje pinangnoot en wat gambir in te wikkelen, waarmede de pruim gereed is. Gedurende het kauwen wordt een weinig fijngekorven tabak tusschen lippen en tanden gehouden. Het bij het sirihkauwen ontstaande roode speeksel wordt bij allerlei bezweringen aangewend. Olthof. Siriono’s, een wilde stam der -> Indianen van Zuid-Amerika, gevestigd in het Oosten van Bolivia. Sirius, de Hondsster, a Canis Majoris, de helderste ster van den hemel, gelegen in het sterrenbeeld de > Groote Hond. Door zijn helderheid was S. vanouds belangrijk bij vsch. astronomische waarnemingen, die lang uitsluitend met het bloote oog geschiedden. S. was een der eerste vaste sterren, waarbij een eigenbeweging en een parallax werden waargenomen. Uit onregelmatigheden in de eigenbeweging van S. besloot Bessel in 1860 tot de aanwezigheid van een onzichtbaar hemellichaam, dat S. door zijn aantrekking stoorde. Men maakte toen reeds een baanberekening voor de baan van S. om het zwaartepunt der beide lichamen. In 1862 vond A. Clark toevallig, toen hij op S. een nieuw kijkerobjectief beproefde, den begeleider als een zwakke ster van de achtste grootte op een afstand van 10", in de berekende richting. Het is gebleken, dat de begeleider van S. een witte ster is met geringe lichtkracht en groote massa, de best bekende der zgn. witte dwergen (■> Hertzsprung-Russelldiagram). De lichtkracht van S. is 66 maal die der zon, de begeleider is 360 maal lichtzwakker dan de zon. De massa van S. is 2,4 maal die der zon, die van den begeleider 0,96 maal. De middellijnen zijn 2 400 000 km en 48 000 km (die van de zon is 1 400 000 km, van de aarde 12 700 km, van Uranus 50 000 km, zoodat deze planeet, evenals Neptunus, Satumus enJupiter, niet of nauwelijks kleiner is dan de beschouwde vaste ster). De gemiddelde dichtheden van de twee sterren zijn resp. 0,42 en 27 000 maal de dichtheid van water; de zwaartekracht aan de oppervlakte is bij S. 22 maal, bij den begeleider echter 20 000 maal die op aarde. Volgens de -> relativiteitstheorie moeten de spectraallijnen van een lichtbron, die zich in een zwaarteveld bevindt, een verschuiving ondergaan Odysseus (vastgebonden aan den mast) en de Sirenen. Grieksche vaasschildering. naar het rood. Deze verschuiving, die bij de zon zeer gering is, is bij den begeleider van S. zeer goed aan te toonen; dit is een bevestiging, zoowel van de groote dichtheid van de ster als van de relativiteitstheorie. De afstand van S. tot de zon is 8,8 lichtjaren, de helderheden der beide componenten zijn —1,6 en 8,4; de spectraaltypen zijn AO en FO. Zij bewegen in 60 jaar om elkaar, in een ellipsbaan met excentriciteit 0,6 en een halve groote as van 3 milliard km (10 maal de middellijn van de aardbaan). Zie ook > Sothis. dn Kort. Sirmisehe formules, > Sirmium. Sinnium, belangrijke stad in Pannonië (ruïne bij Mitrovicza aan de Save, ten W. van Belgrado), was bisdom sinds begin 4e eeuw. Br werden 5 synoden gehouden in zake het Arianisme en daar werden de 4 Sirmische formules opgesteld, die een rol spelen in de dogmageschiedenis. Op de le synode van S. werd de ketter Photinus veroordeeld (347). De 2e (351 /2), door Eusebianen of Semi-Arianen belegd, stelde als middel tot hcreeniging een formule op, die orthodox was, maar alleen den term > homoousios vermeed (le Sirm. formule). Daartegen stelde de 3e synode, van overwegend strenge Arianen, een symbolum op, waarin ook > homoiousios werd verworpen en de Zoon als onder den Vader staande werd verklaard (2e Sirm. formule) (357). De 4e synode (358) was in haar deelname en besluiten vrijwel gelijk aan de 2e [3e Sirm. formule, op grond van het symbolum van Antiochië (341), maar zonder homoousios]. De 6e synode (359), door strenge Arianen belegd, ontwierp een symbolum, waarin de Zoon in alles op den Vader gelijkend werd voorgesteld (4e Sirm. formule). Dit laatste werd aan alle bisschoppen met geweld opgedrongen op de synoden van Seleucia en -> Rimini. Franses. Lit.: Hefele-Leclerq, Hist. d. Conciles (1 1907). Sirmond, Jacq u e s, Fr. kerkhistoricus. * 1559 te Riom, f 1661 te Parijs. In 1676 Jezuïet, 1681 prof. te Parijs en leeraar van den H. Franciscus van Sales, 1690-1608 secretaris van den Jezuïeten-generaal Aquaviva te Rome en medewerker aan de Annalen van Baronius. Daarna blijvend in Frankrijk, waar hij als biechtvader van Bodewijk XIII de Gallicaansche vrijheden verdedigde. Zijn werken werden in 6 dln. uitgegeven door de la Baune (1696, 21728). L i t.: Colomièa, J. S. (1671). Wachters. Sirocco (scirocco), in het algemeen in het gebied der Middellandsche Zee een Z. tot Z.O. wind, afkomstig uit de Sahara, warm, droog en met stof bezwangerd, welke dikwijls het karakter van een valwind heeft. In meer engeren zin wordt onder s. de Z. tot Z.O. wind in Italië en Dalmatië verstaan, welke daar hij geruimen tijd over de zee gewaaid heeft, warm en vochtiger is. Hij treedt hier vooral op bij het bestaan van een diep minimum op de Tyrrheensche Zee. Andere benamingen voor sirocco-verschijnselen zijn: Maledetto of Molezzo in Italië en Sicilië; Levèche in Z.O. Spanje en N. Afrika; Vent d’Espagne in Z. Frankrijk; Leste op Madeira; Samoen in Algiers, Arabië en Syrië; Chamsin in Egypte. Wissmann. Siroop, Sirupus, > Stroop. Sirvcntes ({sirven, dienstman), lied van een dienstman, Proven Qaalsch lierdicht met persoonlijk bewogen gelegenheidsstof: prijzend, hekelend, vooral politisch-strijdend; de voornaamste dichters: Marcabru en Bertrand de Bom. In het Fransch heet het serventois ; ook kruisvaartliederen en zelfs godsdienstige liederen heetten aldus. Lit. • Jeanroy, La Poésie lyrique des troubadours (1934). V. Mi rlo. Sisal, vezel uit de bladeren van agavesoorten, wordt gebruikt voor touw. Ook Ned.-Indië levert sisal. > Agave. Sisara, veldheer van > Jabin, koning van Asor, werd bij de beek Cison verslagen door den rechter Rarac en Debora (Jud.4.2). Sisebut, koning der West-Goten in Spanje (612- 620). S. steunde met zijn belangstelling het wetenschappelijk werken van St. Isidorus van Sevilla, en op zijn verzoek schreef Isidoor zijn De natura rerum. De koning dichtte zelf voor zijn bissohoppelijken vriend een gedicht van 61 hexameters over zons- en maansverduistering. Verder bezitten we van S. vijf brieven aan bisschoppen en een Leven van S. Desiderius van Vienne. öi t g.: Migne, Patrol. Lat. (d!. 80). —L i t.: Manitius, flesch. Lat. Lit. d. Mittelalters (I 1911). Franses. Sisennu, Lucius Corn., praetor 78 v. Chr. Hij schreef een werk, „Historiae” genaamd, in misschien 23 boeken. Sislnnius, paus; gewijd 18 Jan. 708, f 4Febr. 708. Sistcy, Alfr e d, schrijver en graphisch kunstenaar. * 30 Oct. 1839 te Parijs, j- 29 Jan. 1899 te Moret-sur-Loing bij Fontainebleau. S. was van Engelsche afkomst, leerling van Gleyre, sloot zich later aan bij Cl. Monet. S. schilderde bijna uitsluitend landschappen uit de omgeving van Parijs, op impressionistische wijze met een fijn gevoel voor atmosfeer. LU.: G. Geffroy, S. (1923). Korevaar-Hesseling. Sisniondi, Jean Charles Léonard Simonde de, economist en socioloog. * 9 Mei 1773 te Genève, f 26 Juni 1842 te Chêne bij Genëve. Eerst aanhanger van het liberalisme, werd hij later onder invloed van Owen, Adam Muller en Schlegel voorlooper van de hist.-ethische school; in zijn geschriften treft men elementen van het solidarisme aan. Hij doceerde te Wilna en te Parijs, en verspreidde nieuwe gedachten omtrent de bevolkingsleer en de industrieele en agrarische verhoudingen, vestigde de aandacht op het verbruiksvraagstuk en pleitte voor sociale voorzorg. Ook schreef hij uitvoerige historische werken. Borret. Voorn, werken: Tableau de I’agriculture toscane (1801) ; La Richoese commerciale (1803) ; Nouveaux principes d’écon. polit. on de la richesse dans ses rapportsaveola population (2 dln. 1819); Hist. des rép. ital. du moyen-kge (16 dln. 1818 vlg., op den Index); Hist. des Frangais (31 dln. 1821-’44). Lit.: Elster, S. de S. ein Beitrag zur Gesch. der Volkswirtschaftslehre (in; Jahrb. f. Nat.-ökon. u. Stat., 1887); Jostock, Der Ausgang des Kapitalismus (1928); Staatslexikon (IV 51931). Sissek (of Sisak), in de Oudheid Sicia, stad in Joego-Slavië (XIV 626 C 2) aan Sau en Koelpa, ca. 9 000 inw., aan de spoorlijn Agram—Belgrado; graan- en houthandel. Sistrum (<( Gr. seistron, { seiein = schudden), oud Egypt. muziekinstrument, reeds in het Oude Rijk bekend, dat met de verbreiding van den > Isis-dienst over het geheele Middellandsche-Zeegebied verspreid is. Het s. bestaat uit een handvat met een langwerpigen metalen beugel, waarin op zij gaatjes waren. Hieronder waren staafjes gelegd, die bij schudden tegen den beugel rinkelden. Bent. Sistrum. Sisymbrium, > Raket (plantk.). Sisyphiis (Gr. myth.), zoon van en vader van Odysseus. Sluw roover. Als straf moet hij in de onderwereld een grooten steen tegen een berg opwentelen. De steen rolt echter telkens weer naar beneden. Vandaar de uitdrukking: „Sisyphusarbeid”. Sitkaspar, > Spar. Sitorbonclo, hoofdplaats van het regentschap Panaroekan en het district S., Oost-Java (XIV 496 J3); 15 238 inw. (eind 1930), w.o. 213 Bur., 1129 Chin. en 571 andere Vreemde Oosterl. Flinke plaats met aanzienlijken handel, vooral in vee; warm klimaat. Het wordt bezocht door de Carmelieten vanuit Djember. Brokx- Sitta, > Blauwspecht. Sittard, gem. in Ned.-Limburg, aan de Geleen (XVI 448 C 4-6); omvat het stadje S. en o.a. de dorpen Ophoven, Overhoven en Leyenbroek. Opp. 1 899 ha (löss en beekbezinking), ruim 15 760 inw. (93,1 % Kath., 5,8 % Prot.). S. ligt aan de spoorwegen Roermond- -Maastricht en S.—Heerlen (ook electr. tram), te midden van welvarende dorpen, in de nabijheid der mijn Mimrits; het is de ingangspoort van de mijnstreek en het econ. en cultureele centrum van de mijnstreek-West. M'ddelen van bestaan: groothandel, landb. en veeteelt, mijnbouw en industrie (textiel- en steenfabriek; zuivelbedrijf). Onderwijs: bissch. College met gymnasium, H. 8.5., en handelsschool; Missiecollege St. Franciscus Solanus; missiehuis der Duitsche Priesters van het H. Hart te Leyenbroek; St. Jozefcollege; school voor maatsch. werk; ambachtsschool. S. is een dekenaat. Er is te S. een Ned.-Herv. kerk en een Isr. synagoge. Bij de uitbreiding en modermseering, vooral na 1920, bleef het karakter van het oude vestingstadje gespaard. Groote of St. Pieterskerk; basiliek met miraculeus Madonnabeeldje (pelgrimsoord); St. Michielskerk; St. Rosakapel op den Kolleberg; klooster St. Agnictenberg; stadswallen; stadspark; Steenen Sluis; Museum Het Land van S. S. heeft een mooie omgeving. Jongen. Geschiedenis. S. wordt het eerst genoemd in een schenking van koning Zwentibold. De stadsrechten werden verleend door Waleram, heer van Monschau, in 1243. S. was in handen van Brabant en Valkenburg, totdat het in 1400 aan Gnlik kwam, en bleef tot aan de Fransohe Revolutie. In 1229 werd aan de St. Pieterskerk door den bisschop van Luik een kapittel verbonden. Van de Geldersohe opvolgingsoorlogen had S. veel te lijden, evenals van den 80-jarigen oorlog, ofschoon het hertogdom Gulik buiten de Nederlanden viel. In 1632 (Maasveldtocht van Frederik Hendrik) was S. kort in Hollandsche handen, doch spoedig door Pappenheim bevrijd. S. koos in 1830 de zijde van België en was in 1848 middelpunt van de beweging van v. Scherpenzeel, die Limburg bij Pruisen wilde voegen. Li t.: Eversen en Meulleners, Limb. Gem. wapens (in : Publ. XXXV); van Wijk, Schets eener gesch. van de prov. Limburg; H. Delhougne, Eenige korte aant. uit het verleden van S. (in : Gids v. S. 1924). Thewissen. Sille, Caraillo, architect en stedebouwer. * 17 April 1843 te Weenen, f 16 Nov. 1903 aldaar. Leider van de Staatsgewerbeschule te Salzburg, later directeur van die te Weenen. Bekend is vooral zijn stedebouwkundige publicatie: Der Stadtebau nach seinen künstlerischen Grundsatzen, die een diepgaanden invloed op den herlevenden stedebouw heeft gehad. Sitlcn, Duitsche naam voor > Sion (3°). Sittcr, Willem de, sterrenkundige. * 6 Mei 1872 te Sneek, f 20 Nov. 1934 te Leiden. S. studeerde te Groningen, waar hij in 1901 promoveerde, na 1897- 1899 in Kaapstad te hebben gewerkt. Tot 1908 assistent bij prof. Kapteyn te Groningen. Sinds 1908 hoogleeraar te Leiden en sinds 1918 tevens directeur der sterrenwacht aldaar. De voornaamste onderzoekingen van S. zijn over de theorie der satellieten van Jupiter, waarvoor hij in 1931 de gouden medaille der Royal Astronomical Society in Londen ontving; over de sterrenkundige gevolgtrekkingen der relativiteitstheorie en over de gedaante en de samenstelling der aarde. S. was eeredoctor van Cambridge, Kaapstad, Middletown (Connecticut, Ver. St.f en Oxford. P. Bruna. Werken: Kosmos (1932, populair). L i t.: Biographie in Hemel en Dampkring (33e jg.). Situatiespel is een drama (vooral comedie, situatie-koraiek), waarin de handeling niet op de ontwikkeling en botsing van karakters, maar op de opeenvolging van verrassende, komische situaties berust. Situs inversus (genees k.), aangeboren afwijking, waarbij de organen, die normaliter rechts gelegen zijn, nu de linkerhelft van het lichaam innemen en omgekeerd. Een dgl. toestand vertoont dus precies het spiegelbeeld van de normale. Het hart ligt rechts, de lever links, de milt rechts, enz. Uitwendig is het lichaam volkomen normaal en pas behoorlijk onderzoek brengt deze bijzonderheden aan het licht. Niet altijd is er totale s. i., soms zijn het alleen enkele organen of groepen van organen. Wyers. Sit vcnia vcrbo (Lat.) = Als het geoorloofd is dit te zeggen; met verlof (gezegd); permitteer de uitdrukking. Naar het „venia sit dicto” (Ep.6,6,46) van Plinius den jongeren. SitvveU, Edith (* 1887 te Scarborough) en haar broers Osb e r t (* 1892) en Sach e v ere 1 1 (* 1897), Engelsche auteurs in dicht en proza. Gezamenlijk gaven ze eenigen tijd het tijdschrift Wheels uit, dat een nieuwe poëzie bracht en de opvattingen der -> Georgian Poets bestreed (zie ook -> Groot-Brittannië, kol. 483-484). In hun overige literaire werk toonen zij ieder een eigen karakter. Sium, > Watereppe. Si vis pacem, para bcllum (Lat.) = Als gij den wede wilt, bereid U ten oorlog. Herhaaldelijk uitgesproken, doch geheel onjuiste, gedachte; de steeds hooger opgevoerde bewapening is integendeel de naaste aanleiding tot oorlog. In dezen vorm is de spreuk wel van Vegetius, Epitome institutorum rei militaris. Prolog. 3. Vgl. Plato, Wetten 8,829 A; Cicero, Philipp. 7,6,19 etc. Sivle, Per, Noorweegsch schrijver van patriottische lyriek uit den strijd voor de onafhankelijkheid, deels in > Riksmaal en deels in -> Landsmaak * 6 April 1857 te Aurland (Sogn), f 6 Sept. 1904 door zelfmoord te Kristiania. Voorn, werken: Digte (1879); Noreg. Nationale Dikt (1894) ; Bersöglis- og andre Viser (1895) ; Skalderakl (1898) ; Olavskvaede (1901); Streik (1891 ; sociale strekkingsroman) ; Sogor (novellen ; 1887) ; Vosse-stubba (1894). —L i t.: Anders Hovden, P. S. (1905). L’ i t g.: Samlede Skrifter (3 dln. 1909 vlg.). Baur. Sivry, gem. in het Zuidel. gedeelte van de prov. Henegouwen (XII 176 D6). Opp. 2 365 ha, ca. 1 800 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt, steengroeven. Beboschte omgeving. Houtbewerking. Verbouwde kerk uit de 18e eeuw, met Romaansche gedeelten. Siwa, oase in de Libysche woestijn, ong. 300 km van de Middellandsche Zee, bij de grens van Egypte, met de dorpen Siwa en Aghurmi. Bij het laatste liggen enkele overblijfselen van den tempel van Zeus-Ammon, waar in de Oudheid een beroemd orakel was. Siwan, Hebr. woord, in den Bijbel aangevend de derde maand van het Joodsche jaar, Juni-Juli. Siward Aylva, Friesch hoofdeling, die tot hoofd werd gekozen in den opstand tegen Albrecht van Saksen (April 1500). Hij leidde het beleg van Franeker, dat wegens het naderen van den oogsttijd moest opgegeven worden. Siwertz, Per Sigfrid, Zweedsch schrijver van fijne, vormrijke stemmingslyriek en van door milden humor getemperde realistische romans. Zijn novellen en dramatische proeven vertoonen invloed van Bergson. * 24 Jan. 1882 te Stockholm. Voorn, werken. Lyriek; Gatans Drömmar (1905); Den unga Lönnen (1906); Lördagskvallar (1916); Vindros (1919) ; Ekotemplet (1930). Romans : Margot (19061 ; Cirklen (1907); De gamla (1909) ; Malarpirater (1911) ; Aembetsman pd Aeventyr (1912); Èn Flanör (1914); Selambs (meesterwerk; 1920); Stallverket (1922); Hem frSn Babylon (1923) ; Det stora varuhuset (1925); Jonas oeh draken (1928). Slx, 1° Ja n, tweede bisschep van St. Omaars. * 1633 te Rijsel, f 11 Oct. 1686. Prof. te Leuven; pastoor; vic.-gen. van St. Omaars; lid der Staten-Generaal (1677). Bisschep van St. Omaars, 6 Mei 1680. 2° Jhr. Jan, kunsthistoricus. * 2 Febr. 1857 te Amsterdam, f 8 Dec. 1926 aldaar. 1890 prof. aan de Rijksacademie van beeldende Kunsten, 1896 prof. in aesthetica en kunstgesch. aan de univ. te Amsterdam. S. publiceerde veel over numismatiek en gesch. van de kunst der Grieken en Romeinen. L i t.: Jaarb. v. d. Kon. Acad. y. Wetensoh. (1928-’29, 1 vl?.). Zr. Agnes. 3° Jhr. Jan Pieter, numismaticus. * 6 Nov. 1824 te Amsterdam, f 17 Juli 1899 te Hilversum. Studeerde te Utrecht en later te Amsterdam onder leiding van D. J. v. Lennep Klassieke letteren; was een enthousiast verzamelaar van allerlei merkwaardigheden, vooral van oude munten. Als lid van de Kon. Acad. van Wetensch. leverde hij waardevolle bijdragen over de munten der Ptolemaeën, die van Lycië, Lydië, Cyprus, enz. L i t.: A. E. J. Holwerda, Levensbericht van J. P. S. (in : Jaarb. Kon. Ac. v. Wetensoh., 1902). W. Vermeulen. 4° [Six van (de) Chandclicr] J o an n es, schrijver. Waarsch. * 1620 te Amsterdam, f Febr. 1696. Als zoon van een drogist maakte hij groote Burop. zakenreizen; leefde daarna vanwege zijn zwakke gezondheid in afzondering, zich toeleggend op een nieuwe psalmberijming. Het begin zijner literaire werkzaamheid was meer wereldsch, gelijk blijkt uit zijn Poësy etc. (1667), nadien door hem teruggehouden en vernietigd. Zijn godsdienstige poëzie verscheen onder den titel Davids Psalmen etc. (1674,21690; beide uitgaven met muziek). L i t.: G. Frederiks, Tijdseh. voor Ned. Taal- en Lett. (111, 227); J. Koopmans, De nieuwe Taalgids (IX, 25); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (IV); Kalff, Gesoh. der Ned. Lett. (IV). Vermeeren. Sixtius, Sibrandus, priester. * Ca. 1568 te Oosterwierum (Friesl.), f 9 Jan. 1631 te Amsterdam. Arbeidde tot ca. 1693 in Friesl., daarna in het bisd. Haarlem, eerst als ambulant missionaris, vervolgens met vaste statie te Amsterdam. Door Sasb. Vosmeer benoemd tot vicaris van het bisdom Haarlem (1611). Hij is een der ijveraars voor de stichting van het Leuvensohe priestercollege Pulcheria (1617) en bestuurde met vaste, volgens de pauselijke nuntii vaak te harde hand het aan de jurisdictie van het Haarlemsohe kapittel onderworpen deel der -> Hollandsohe Zending (nl. de oude bisdommen HaarL, Leeuwarden en Groningen). Hij was een eenigszins heerschzuchtig regent, maar een priester van apostolischen ijver. Li t. : Hensen (in : Nw. Ned. Biogr. Wbk. IV, 1246 ; aanvullend materiaal in Arob. aartsbisd. U. dl. 50, passim) ; Cornelissen, Rom. Bronnen (I, passim). Sixto-Clemcntiiia, een uitgave van de Vulgaat op instigatie en met goedkeuring van paus Clemens VIII met een voorwoord van Bellarminus. Na de mislukking van de > Sixtijnsche Vulgaat werden nieuwe commissies benoemd en kwam men ten slotte tot deze uitgave, waarop alle latere edities teruggaan. Sixtus I, Heilige, paus ca. 116-125, martelaar. Sixtus 11, Heilige, paus 257-258, martelaar. Men schrijft hem een brief toe in zake den ketterdoopstrijd, waarin hij een gematigd standpunt innam. De zgn. Sextus-spreuken zijn wel niet van hem. S. werd als martelaar bijzonder vereerd. Hij was bij het uitbreken der vervolging onder Valerianus tijdens de H. Diensten in de catacombe gearresteerd en onthoofd. Met en kort na hem stierven de diakens Felicissimus, Agapitus en de beroemde H. Laurentius den marteldood. Franses. Sixlus 111, Heilige, paus 432-440. Blijkens een brief van St. Augustinus was S. als priester gunstig gezind geweest jegens den ketter Pelagius, maar weldra een verdediger der ware genadeleer geworden. Als paus weigerde hij dan ook den Pelagiaan -> Julianus van Eclanum weer in de Kerk op te nemen. S. ondervond de moeilijkheden van de nageschiedenis van het Concilie van Ephese, maar mocht toch weldra de verzoening tusschen Cyrillus van Alexandrië en de bisschoppen van Azië beleven. Krachtig handhaafde hij tegen patriarch Proclus van Konstantinopel zijn bestuursmacht over Illyrië. S. bouwde de St. Maria de Meerdere, St. Laurentius buiten de muren en St. Sabina. Franses. L i t.: Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931). Sixlus IV (Francesco della Rovere), paus (1471- 1484) (zie pl.; vgl. den index in kol. 831/832). * 21 Juli 1414 bij Savona, f 12 Aug. 1484 te Rome. Hij was Franciscaan en generaal van zijn Orde, toen hij tot de pauselijke waardigheid verheven werd. Zonder veel resultaat wekte hij de Christenvorsten tot eenheid op, ten einde gezamenlijk het Turkengevaar te keeren. Overigens begint met S. IV de droevige tijd van het verwereldlijkte Renaissance-pausdom. Hij begunstigde op onredelijke wijze zijn talrijke familie, benoemde vele onwaardigen in het college van kardinalen, liet aan zijn neven de Rovere’s en de Riario’s alle macht, die zij ergerlijk misbruikten (verkwisting, oorlog met Florence) en deed niets tegen de toenemende omkoopbaarheid der Curie-bearabten. Als echt Renaissanceman verfraaide hij Rome en is de stichter van de Sixtijnsche kapel in het Vaticaan. Op zijn zedelijk leven valt geen vlek; de eenige beschuldiging daaromtrent komt van zijn persoonlijken vijand Infessura, door geen enkel bericht van andere zijde bevestigd. Gorris. L i t. : Pastor, Gesch. der Papsle (II 71923); Seppelt-Löffler, Papstgesch. (1933) ; Catholic Encyol. (XIV). Sixtus V (Felice Peretti), paus (1586-’9O) (zie pl.; vgl. den index in kol. 831/832). * 13 Dec. 1621 te Grottamare bij Montalto (vandaar ook di Montalto geheeten), f 27 Aug. 1590 te Rome. Van geringe afkomst, jong in de Franciscaner Orde getreden, eerst ijverig predikant, gardiaan van vsoh. kloosters, consultor van het H. Officie, professor, generaal zijner Orde. 1666 bissch. van S. Agata dei Goti, 1670 kardinaal, 1671 verplaatst als bisschop naar Fermo. Geboren heerscher ontwikkelde hij tijdens zijn vijfjarig pontificaat een geweldige energie en werd een der grootsten in de rij der pausen. Hij nam drastische maatregelen tegen het bandeloos rooverwezen, dat een ramp voor Italië was en herstelde grondig de verwarde financiën. Desondanks was hij een groot bouwer, bouwde het Lateraanpaleis en vsch. kerken, hospitalen en kloosters, voltooide het Quirinaal en den koepel van St. Pieter, breidde de Vaticaansche bibliotheek uit en verbond er een drukkerij aan, richtte drie obelisken op en legde het aquaduct Acqua Felice aan. Daarnaast reformeerde hij grondig de bestuursorganisatie der Kerk (zie Congregaties der Rora. Curie). De Vulgaat-editie der Heilige Schrift, kort voor zijn dood gereed, werd ingetrokken en verscheen verbeterd in 1692 (zie > Sixto-Clementina en Sixtijnsche Vulgaat). In zijn betrekkingen met vorsten en volken was hij de leider der zgn. Contra-Reformatie, de krachtigste der hervormingsgezinde pausen. L i t. : Pastor, Gesch. der Papste (1-71926) ; Seppelt-Löffler, Papstgesoh. (1933); Von Hübner, Sixte-Quint (3 dln. 1870) ; Schaepman, Een groot man (in : Onze Wachter 1871-’72); Ranke, Gesch. der Papste (1932, in : Historische Meisterwerke, II). Gorris. Sixtus van Bourbon-Parma, prins. * 1 Aug. 1886 te Wartegg (Oostenrijk), f 15 Maart 1934 te Parijs. Broeder van keizerin Zita van Oostenrijk, en neef van koningin Elisabeth van België; huwde 12 Maart 1919 met hertogin Hedwig de La Rochefoucauld. Tijdens den Wereldoorlog officier in het Belg. leger. In Maart 1917 gelastte keizer Karei hem in onder – handeling te treden met de Fr. regeering over het sluiten van een afzonderlijken vrede; door de oppositie van Clemenceau mislukte de poging. Voorn, werken: L’offre de paix séparée de I’Autriohe (1921); Voyage en Italië du oomte de Chambord (1933). Cosemans. Sixtijnsche kapel, 1° kapel in de stad van liet > Vaticaan, gebouwd door > Sixtus IV. 2° Pauselijke zangkapel te Rome, teruggaande op de zeer oude schola cantorum, die den naam aannam van paus Sixtus IV, die de Capella Sijjtina bouwde. Daarnaast stichtte paus Julius II een andere kapel, die den naam Capella Giulia kreeg. Sixtijnsche Vulgaat, een uitgave van de > Vulgaat, persoonlijk verzorgd en uitgegeven door paus > Sixtus V. Op het concilie van Trente was het verlangen uitgesproken naar een verbeterde uitgave van de Vulgaat. Door Sixtus V werd in 1569 tot dat doel een commissie ingesteld. Het werk van deze commissie kon niet de goedkeuring van den paus wegdragen, zoodat hij persoonlijk het werk op zich nam. In 1689 kwam dit gereed. Deze uitgave was een compromis en werd niet gunstig ontvangen. Na den dood van Sixtus V werd de verkoop geschorst en in 1692 werd besloten tot intrekking en onderdrukking der Sixtijnsche Vulgaat, welke vervangen werd door de > Sixto-Clementina. O. Smits. S. J., > Societatis Jesu; Jezuïeten. Sjaalkraag, kraag op mantel of japon, waarbij het kraagdek aan één stuk doorloopt over kraag en omgeslagen manteldeel. Bij japonnen dikwijls apart gesneden van garneerstof, waarbij de draadrichting schuin genomen wordt. Sjaddai. Onder den naam El Sjaddai openbaarde God zich aan Abraham (Gen. 17.1) en aan Jacob (Gen. 35.11). De grammaticale beteekenis van S. is onzeker; de vertalingen hebben: „de almachtige”. De naam S. staat tegenover den Godsnaam Jahweh, „de zijnde” (Ex. 6.2). De beloften, door God als „almachtige” gedaan, zal Hij als „zijnde” in vervulling doen gaan. Kroon. Sjadet of Ziadet Al 1 ah, zie Aghlabieten. Sjafi’i, al-Imam Aboe Abdoellah Moehammad as-, Mohamm. rechtsgeleerde, stichter van de rechtsschool (> Madzhab) der Sjafi ’ieten. * 767 te Gazza in Arabië, f 820 te Foestat in Egypte. Hij trad als leeraar op in Bagdad, Egypte en Mekka. De Sjafi'ieten vormen heden de heerschende rechtsschool in Zuid-Arabië, Ned.-Indië en Oost-Afrika en hebben in Egypte nog veel invloed. Zoetmulder. Sjahada, de Mohamm. geloofsbelijdenis: „Er is geen God dan Allah en Mohammed is de Gezant Gods”.' Sjahnameh, Perz. nationaal epos. > Firdoesi. Sjahrastani, Moehammad ibn Abd o e 1 1 a h as-, Mohamm. philosoof en godsdiensthistoricus. * 1076 te Sjahrastan in Chorasan, f 1163 aldaar. Het belangrijkste gedeelte uit zijn hoofdwerk Kitab al-Milal wa’n-Nihal (Duitsche vert. van Th. Haarbrücker Religionspartheien und Philosophensohulen, 1850) is dat, hetwelk de Moetazilieten en de Sji'ieten behandelt. Zoetmulder. Sjaka-jaartelling, -> Tijdrekening. Sjakjamoeni (Qakya-moeni), de historische Boeddha. Hij was van de familie der Sjakja’s, en daar hij langen tijd als kluizenaar en boeteling, als eenzame (= moeni) leefde, werd hij Sjakjamoeni genoemd. Zie ook > Boeddha. Sjakoentala, meest bekend drama van > Kalidasa. Inhoud: koning Doesjyanta ontmoet op jacht S., pleegdochter van een kluizenaar, en neemt haar tot vrouw. Geheel in haar liefde opgaand, vergeet zij een ouden asceet gastvrij te ontvangen. Zijn vloek bewerkt, dat de koning haar geheel vergeet en slechts door een ring zal kunnen herkennen. Wanneer S. aan het hof verschijnt met haar kind om zich te doen herkennen, blijkt de ring verloren. Zij wordt in den hemel opgenomen, waar ten slotte, wanneer de ring in een visch is teruggevonden, de koning, zich haar weer herinnerend, haar zoekt en aantreft. Ver t.: H. Kern, Qakuntala of het herkenningstecken (1862). Zoetmulder. Sjakti (Sanskr., = macht, vermogen), de goddelijke kracht der góden in het Hindoeïsme, gepersonifieerd en als gemalin van den betreffenden god voorgesteld en vereerd. De vereering van Moeder-godheden in voor-Arisohen tijd, welke uit recente opgravingen is gebleken, heeft hierin wel haar voortzetting gevonden. Ook het Mahajana-Boeddhisme nam den sjakticultus over. > Sjiwa. Zoetmulder. Sjalja pin, Feod o r, > Chaliapin. Sjalot, (A. ascalonicum), soort > look. Rosé of lila bloemen. Kan gemakkelijk worden voortgekweekt door middel van de jonge bollen, welke zich bij het uiteengroeien van den ouden bol vormen. Sjamal (Arab., co Arab. sjimal = linkerkant) of chemal is de gematigde N.W. wind, die over de kuststreken van de Perzische Golf en van de Zee van Oman domineert. De Grootc S. waait in Juni en Juli. Sjamanisme. De vrees voor de zielen der afgestorvenen en voor geesten, ofschoon het sterkst ontwikkeld in de matriarchale culturen, is blijkbaar eigen aan alle primitieve menschen. Deze angst leidde tot pogingen, om die gevreesde machten in toom te houden of goed te stemmen. Zij, die daarvoor over bijz. krachten beschikken, worden in Siberië sjamanen genoemd. Zij ontvangen hun kracht door overerving of door speciale eigenschappen; ook vrouwen kunnen sjamaan zijn. Op vsch. manieren brengen zij zich in een soort geestverrukking, om zoo in verbinding te komen met de geesten, die hun inlichtingen moeten verschaffen aangaande ziekten e.a. menschelijke zorgen. Zij bedienen zich van vele toovermiddelen, tooverspreuken en verkoopen amuletten. In N. Europa en N. Azië was het s. wel het meest ontwikkeld, maar hetzelfde verschijnsel treft men aan bij vele andere volken over de geheele aarde, zij het dan ook onder andere benamingen. Een eigenlijke godsdienst is het s. niet. Bouwman. L i t.: Nioradze, Der S. bei den Sib. Vólkern (1925). Sjamasj-sjoem-oekin, koning van Baby-1o n (668-648 v. Chr.), broer van koning > Assoerbanipal (zie verder aldaar). Sjambara of Oe-s j ambara, het meest belovende, gezonde en zeer vruchtbare deel van het Afrikaansche Tanganjika-territorium, in het uiterste N.O. (gelijknamige taal, ook Sjambala genaamd). In het lage W. deel zelfs Europeesche cultures (haver) en veeteelt. Spoorlijn Tanga—Aroesja, 382 km lang; hoofdplaats Loesjoto. Sjaminai. School van Sjammai, een exegetische, theologische richting der Rabbijnen, naar den rabbijn S. genoemd, een tijdgenoot van > Hillel. In tegenstelling met de school van Hillel vertegenwoordigt zij de strengere richting. _ Sjanghai (Chin., = Over de zee), grootste havenstad van China (VIT 384 H 5), in de prov. Kiangsoe, ca. 3 millioen inw. (w.o. 60 000 buitenlanders). S. ligt aan de Woesoeng, zijrivier van de Jang-tse. Belangrijk spoorwegknooppunt. Koele winter (ca. 7° C), warme, regenrijke zomer (ca. 39°C). Naast de Chineezenstad de Fransche en de internat, stad met de hotels, banken, warenhuizen enz. S. is een wereldhaven, al hinderen slibbanken de scheepvaart (diepte tot 9 m). Invoer: katoen, zijde, machines, suiker, tabak. Uitvoer: katoenen, zijde-artikelen, stroovlechtwerk, huiden, eieren. Veel industrie (katoen, zijde, wol, papier, leer, zeep, tabak, cement). Centrum voor cultuur: vele universiteiten (waaronder een Fransche Jezuïeten-univ.); mcteorol. instituut der Jezuïeten (te Sikawei, de bekende missiestatie ten W. van Sjanghai). Vele wetensch. genootschappen. Op het oogenblik (Febr. 1938) is S., tengevolge van het „incident” met China, in Japansche handen. Heere. Sjang-Kai-Sjek, Chin. generaal. * 1888. Toen hij in 1926-’26 generaal Woe-Pei-Foe verslagen had, brak hij, als leider van den Kwo-Min-Tang, met den Bolsjewistischen raadgever Borodin, vormde een nieuwe regeerlng te Nanking, en werd Dec. 1928 president met dictatoriale macht van de Nationale regeering, tot na zijn overwinning op Tjang-Tso-Lin, 1931; sedert 1932 chef van het Chin. leger. Jan. 1938 afgetreden als president. Cosemans. Sjang-Ti, versterkte vorm van Ti, den hoogsten Heerscher of Heer in den hooge, nog vaker Tien, hemel, genoemd; in China als het Opperwezen vereerd. S. T. staat boven alle andere góden. Zooals de keizer eenzaam troonde boven de verschillende ambtenarenorden, zoo troonde S.-T. boven de góden. Dat hij de wereld zou geschapen hebben, wordt van hem niet verhaald; wel wordt hij beschouwd als de hoeder en bewaarder van de vastgestelde wereldharmonie, het t ao. Hiertoe behooren ook de zedelijke wetten. Alleen de keizer mocht hem officieele hulde brengen, al was het niet uitgesloten, dat ieder hem eerde in zijn hart. Tevergeefs hebben godsdiensthistorici getracht S.-T. te verklaren uit den eeredienst der voorvaderen en hem als een soort oerkeizer te doen doorgaan, uit een personificatie van den hemel, zoodat hij een natuurgod zou zijn of uit een synthese van beide elementen: stamvader-hemel. S.-T. is in den grond het Opperwezen der oercul turen. Dat hij zóó ver van het volk af staat, is toe te schrijven aan de vroegere politieke ontwikkeling van China. Zooals de keizer van het volk door een schaar ambtenaren van steeds hoogeren rang afgezonderd werd, zoo werd ook de toegang tot het Opperwezen afgesneden door natuurgeesten en geesten der voorvaderen, waaraan het volk zijn gebeden en offers kon opdragen. Li i tl: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgeschiedenis (1935); J. Van Durme C. I. C. M., La notion primitive de Dieu en Chine (in : Gphemer. Theol. Lovan. IV, 406-420); J. J. M. De Groot, Universismus (1918). Bellon. Sjankara, Indisch theoloog en philosoof uit de 9e eeuw n. Chr., die in zijn commentaren op de Oepanisjaden en de Wedantasoetra een acosmisch monisme, de „leer der niet-tweeheid” (adwaita) ontwikkelde, welke het belangrijkste systeem der Wedantaphilosophie uitmaakt. De godheid wordt er als eenige realiteit geleerd. ■> Sjiwa. L i t.: P. Johanns, Vers le Christ par le Vedanta (I t932). Zoetmulder. Sjanker (g e n e e s k.) is een venerische zweer aan het geslachtsorgaan. Men onderscheidt harden s. (ulcus durum), welke het eerste stadium van > syphilis vormt, en zachten s. of ulcus molle, een andere geslachtsziekte, die in tegenstelling met de syphilis slechts een plaatselijke afwijking beteekent, en alleen gevolgd kan worden door een aantasten en veretteren der liesklieren (ulcus molle bubo). Bij den harden s. vindt men in een of beide liezen eveneens een klierzwelling (indolente bubo), die in tegenstelling met de klierzwelling bij ulcus molle niet pijnlijk is en niet verweekt. E. Hermans. Sjansi, prov. in N. China (VII 384 E/F 3). Opp. ca. IfiO 000 km2, ca. 12,5 millioen inw. In het N. goed bebouwd en dicht bevolkt. Landbouw: tarwe, boonen, aardnoten, katoen. Industrie; tapijten, wol. Weinig verkeerswegen. Sjan-staten, bewoond door de Sjan-volkcn, vormen aan de O. grens van Birma een onder Britsch gezag staanden statenbond (Federated Shan States), omvattend de 6 Noordel. en de 36 Zuidel. Sjan-staten (V 231 en X 224 H 3), met een opp. van 146 694 km2 en ca. 1 600 000 inw., in meerderheid Boeddhisten. De hoofdplaats is Lashio. Het bestuur berust bij een aan het toezicht van een Britsch commissaris onderworpen raad van opperhoofden. De Sjans (Chin. sjan = berg, bergbewoner), een volk, dat in de 7e eeuw n. Chr. uit Midden-Azië naar Birma uitweek, bezetten bovendien ook de grensgebieden van Siam, China en Fransch Indo-China (> Achter-Indië). Lit.: A. R. Colquhoun, Amongst the Shans (1885); Cochrane, The Shans (1915). Scharpé. Sjanti-Nikctan-school, -> Shanti-Niketanschool. Sjantoenrj, prov. in N.O. China (VII 384 G/H 3-4). Opp. ca.' 160 000 km2, ca. 30 millioen inwoners. Het O. is bergland (steenkool, ijzer), het W. laagvlakte (Keizerskanaal; tarwe, rijst, boonen, katoen, ooft). De eikenspinner levert de Sjantoengzijde. Industrie: glas, zijde, katoen, stroovlechtwerk. Hoofdstad Tsinan. Bekende havensteden Tsjifoe en Tsingtau. Uitvoer: boonen, aard- en walnoten, zijde, eieren, stroovlechtwerk. Kath. bisschoppen zetelen in Tsjifoe en Tsinan. In 1897-’9B bezette Duitschland Kiautsjou en Engeland Wei-hai-wei. Het eerste werd door Japan in 1922 teruggegeven, het laatste kwam in 1930 aan China terug. L i t.: v. Richthofen. S. und spine Eingangspforte Kiautchou (1898): Gaedertz, S. (1912). Heere. Sjao-hinjj, stad in 0 China (Vil 384 G/H 6). Ca. 200 000 inw. Industrie; zijde, katoen. Sjapira-handschrift, handschrift van het boek Deuteronomium, zgn. door Moses eigenhandig geschreven; een archaeologische fraude, die door Ch. Clermont-Ganneau in zijn werk Les Fraudes archéologiques en Palestine (Pariis 1885) ontmaskerd werd. Sjapoer, ■> Sapor. Sjarki (Arab.) of Chergui (Fr.) is een heete en droge 0. wind, die in lente en zomer over Marokko waait. De s. is de valwind van het Föhn verschijnsel over de hoogvlakten van Algerië. Sjatt el-Arab (Arabisch, = Rivier der Arabieren) heet de vereenigde stroom van Euphraat en Tigris; 150 km lang. Uitmonding in de Perzische Golf bij Fao. Slecht bevaarbaar. Sj ba, andere schrijfwijze voor > Saba. Sjclcla (Hebr., = de lage), bijbelsche naam van het heuvelachtige terrein tussohen de Palestijnsche kustvlakte bezuiden Joppe, en het bergland (XIX 384 B 6); dikwijls ook is de kustvlakte er bij inbegrepen; een vruchtbare streek, bekend om zijn rijkdom aan sycomoren (3 Reg. 10.27). Sjehcrezadc, de vertellende prinses in -> Duizend en één Nacht. Sjeik Abd el-Koerna, plaats ten W. van den Nijl, tegenover Thebe, met vele graven van particulieren uit de Egypt. Oudheid. Sjema (Hebr., = Hoor, Israël!), gebed en geloofsbelijdenis van de Israëlieten. Het bestaat uit zegenbeden en de teksten Deut.6.4-9; 11.13-21; Num.l6. 37-41. ’s Morgens en ’s avonds moet het gebeden worden. Sjoinoné-Esré, > Achttiengebed. Sjeng (Tsjeng), oud Chineesch blaasinstrument, bestaande uit een aantal tongpijpjes op een windreservoir geplaatst; het aanblazen met den mond geschiedt langs een s-vormige buis. Sjeol (Hebr., = onderwereld; > Hel), naar de opvatting der Joden de verblijfplaats der dooden. Het begrip heeft bij hen een ontwikkeling doorgemaakt. Ten tijde van het N. T. hield men het voor het verblijf, waar de dooden belooning of straf ontvingen. Later werd het de naara van de verblijfplaats der verdoemden. Sjerief, Sajjid. Sjjesjonk (Sesac), naam van 4 of 5 pharao’s van de 22e dynastie der Boebastiden (> Boebastis), die geregeerd hebben tusschen ong. 945 en 730 v. Chr. Sjesjonk I (ong. 946-924), van afkomst een Libvër, maakte een eind aan de regeering van den koninghoogepriester van Thebe. Na Salomon’s dood onder- nam hij in 930 een veldtocht tegen Palestina, waarbij hij den tempel en het paleis van Jerusalem plunderde (3 Reg.14.25 vlg.). Bent. Sji'a (Arab., = partij), naam van een groep sekten, de Sji'ietcn, in den Islam, die > Ali en zijn nakomelingen als alleen wettige opvolgers in het kalifaat beschouwden en zich daarom van de ->■ Soennieten afscheidden. Tengevolge van hun gering succes op politiek terrein kwam reeds zeer vroeg het religieuze element meer naar voren. De vermoorde Alieden, vooral Hoesain, werden en worden nog als martelaars vereerd; men voert passiespelen te hunner eere op. In sommige Sji'ietische sekten is de vereering van Mohammed’s familie uitgegroeid tot een pantheïseerende leer. In Mohammed en zijn nakomelingen manifesteert de godheid zich uitwendig, ofwel doordat een goddelijke lichtsubstantie in hen neerdaalt (bij de Imamieten), ofwel door een totale vergoddelijking (in allerlei sekten; •> Karmaten, Isma'ilieten, -> Droezen, > Noesairi’s). Volgens allen zijn de opvolgers van Mohammed in de leiding der Mohamm. gemeente (> imam) zelfstandige verklaarders der openbaring en als zondanig onfeilbaar en onzondigbaar; zulks in tegenstelling met de Soennitische kaliefen. De rij der imam’s werd met den dood van den twaalfde afgesloten, waarna de theorie ingang vond van den verborgen imam, die onzichtbaar de gemeente blijft besturen, tot hij op het einde der tijden als -> Mahdi weer zal verschijnen; aldus de Imamieten, die in Perzië ca. 8 millioen aanhangers tellen. Anderen beschouwen als zoodanig den zevenden imam Isma'il; huidige leider van deze Isma'il iete n, die vooral in Britsch-Indië gevonden en daar Khodja’s genoemd worden, is de Aga Khan. Het totale aantal Sji'ieten is op ca. 15 millioen te schatten. Hun heilige plaatsen zijn vooral: Nadzjaf, Karbala, Kazimain, Samarra en Masjhad. Lit. : D. Donaldson, Sji'ite Religion (1933); Lammens, L’lslam (1926). Zoetmulder. Sjibbolet (h), Hebr. = „korenaar” of „stroom”. Aan de uitspraak sji . . of si . . herkenden de Galeadieten de voor hen over den Jordaan voortvluchtige Ephraïmieten; de laatsten nl. konden de sj niet uitspreken (Jud.12.6 en 6). Vgl. •> Schild en vriend. Vandaar beteekent S.: herkenningswoord, parool, wachtwoord. Sjibin, plaats in N. Eg)T)te (zie bijkaart Nijldelta op de krt. t/o kol. 536 in dl. I), in de Z. delta van den Nijl. Sii'ieten, > Sji'a. Sjikhara, een meestal massieve spits, als bekroning van de cella der Indische tempels. In Noord-Indië is zij vierzijdig; de zijden convergeeren parabolisch naar den top toe. Over den oorsprong ervan zijn de meeningen verdeeld. Sjikokoe, kleinste van de vier hoofdeilanden van Japan (XIV 464 C 4). Opp. ca. 19 000km2, ca. 3 500 000 inw. Hoogste punt 2 242 m. Sjilka, rivier in O. Siberië (111 480 I 3). Sjilloek, een Hamito-Nigritische mengbevolking van ong. 60 000 zielen (1 200 dorpen) op den W. oever van den Witten Nijl (9°3o'-10°30'N.). Zeer lang (gem. ca. 1,80 m) en donker van huid, trotsch; typische rusthouding staande op één been, steunend op de speer en met de voetzool van het andere been binnen tegen de knie van het eerste geklemd. Vooral veeteelt; religie overwegend vereering van den stamvader Njikang, geen Islam. Thans opperhoogheid: Eng. gouvernement. Gelijknamige taal (dialecten Gang-Acholi, Anywak, Lango, Aloer etc.). Wils. L i t.: D. Westermann, The Shilluk people (1912). Sjilpasjastra’s, > Indië (sub IX. Indische kunst). Sjimonoscki, belangrijke havenstad in het Z.W. van het Jap. eil. Hondo (XIV 464 04). Ca. 100 000 inw. Veel visscherij, binnenl. handel en industrie (textiel, papier, chemicaliën). Dc Vrede van Sjimonoseki is na den Chin.-Jap. oorlog (1894-’95) door Rusland, Duitschland en Frankrijk in Mei 1896 opgedrongen aan Japan, waarbij dit moest genoegen nemen met Forraosa en een oorlogsschatting. De wrok in Japan verwekt door de tusschenkomst van Rusland, droeg veel bij tot het uitbreken van den Russ.-Jap. oorlog van 1904-’O5. Straat van Sjimonoscki is de zeestraat tussohen Hondo en Kioesjioe. Deze werd op 11 Juli 1863 door de Medusa voor de Ned. marine geforceerd; op 5 Sept. 1864 werden de versterkingen ervan getuchtigd door een Ned. eskader, bestaande uit Zr.Ms. Het metalen Kruis, Amsterdam, Djambi en Medusa, in vereeniging met een Britsch en een Fransch eskader [> Casembroot (Frans)]. Oorzaak was het beschieten van vreemde koopvaardijschepen door de forten tijdens binnenlandsche onlusten. Sjinasi, Turksch literator. * 1826 te Konstantinopel, f 1871 aldaar. Meer dan in de kunstwaarde van zijn werk (gedichten, drama’s, journalistieken arbeid) ligt zijn beteekenis in het feit, dat hij een der pioniers was der moderne Turksche literatuur en van de vernieuwing der Turksche taal. Zoetmulder. Sjindalka, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, distr. Opper-Katanga. Missie der pp. Salesianen. Sjingetti (Fr. Chinguetti), oasengroep in Mauretanië (I 536 B 2), ten Z.O. van Rio de Oro. Sjinkakasa, plaats in Belg.-Kongo, prov. Leopoldstad, distr. Neder-Kongo. Op den rechteroever van den Kongostroom, 21/2 km van Boma. Vesting ter verdediging van den ingang van den stroom. Sjin-to (= de „Weg der Geesten”, naam in den Boeddhistischen tijd ontstaan) is de oorspronkelijke godsdienst der Japanners vóór de opkomst van het Boeddhisme. Inhoud der leer. S. schrijft de vereering der natuurkrachten en der voorouders, beide voortbrengsels der geesten, voor. In de oudste mythen ziet men, dat de Japanners zoowel de geesten van zon, maan, onweder, wind, zee, aardbeving enz., vereerden, als de natuur zelf (zon, bergen, rivieren, boomen, donder, enz.), de dieren (slang, wolf, tijger, tot de vloo toe), sommige fetisjen (spiegel, zwaard, enz.) en zelfs levende menschen. Geesten konden bezit nemen van personen om wonderen te verrichten. Droomen waren vermaningen van de geesten. Waarzeggerij verrichtte men met de barsten na te zien, welke het vuur veroorzaakt had op het schouderblad van een damhert; later gebruikte men het schild van de schildpad (Chin. stelsel). De Sjin-tö-t e m p e 1 s zijn waarsch. ontstaan door de vereering van de dooden bij het graf, daar de geest nog in het lijk voortleeft, doch zeker ook door de vereering der geesten in boschjes. Sommigen zien Ame-no Minakoesji-no Kami, de goddelijke Heer van het Midden des Hemels, voor den oorspronkelijken oppergod aan: hij oefent geen bestuur uit, is door zichzelf in . den hemel ontstaan, heeft geen ouders, geen vrouw , noch kinderen, ook geen tempels. Het hiernamaals bestaat uit twee plaatsen: het land van den dood (jomi-no koeni) of van den eeuwigen nacht (tokojo-no 1 koeni), een vuile, donkere streek, waar het gewone volk naartoe gaat, en de vlakte der hemelsche hoogten (takama-ga hara), waar de geesten wonen en de zielen der aristocraten binnengelaten worden. Jamato (of Japan), het land, waar de zon geboren wordt (= Nip-pon), is de streek van het eeuwig licht en, de weerga van de vlakte der hemelsche hoogten. De Japansche eilanden, met de bergen, bosschen en rivieren, zijn door de kami (geesten) voortgebracht; de keizerlijke familie stamt rechtstreeks van de zongodin Amaterasoe af; de mikado is dus een god en is gelijk de zon eeuwig en supreem; daarom zal Japan altijd leven en boven alle volkeren staan. Zedenwet. Het Sjintöïsme bezit alleen een ritueel, doch geen dogma noch zedenwet: de Japansche ziel is immers zoo volmaakt, dat zij den uitwendigen steun eener zedeleer niet noodig heeft; deze is enkel noodig voor minderwaardige volkeren, gelijk Chineezen en Blanken, die ook geregeld de opkomst van wijzen en hervormers behoeven en, dit alles ten spijt, nog onbekwaam zijn aan den hemelschen keizer der wereld, den mikado, te gehoorzamen. Het zedelijk ideaal, dat het latere Sjin-to voorhoudt, bestaat in de zuiverheid des harten en de rechtzinnigheid, twee begrippen, die in Japan niet denzelfden inhoud bezitten als bij ons: de zuiverheid wordt door het aanraken van een lijk, door bloed, door slechte daden, enz. verloren, en de rechtzinnigheid, die tot plichtsgetrouwheid noopt, brengt de menschen met de geesten in betrekking. o o Ritueel. Aan de geesten werden vroeger dieren en zelfs menschen geofferd, nu echter rijst, groenten, saké (bier), enz. Men moet een bad nemen om de onzuiverheid weg te nemen. Zekere feesten worden uit dankbaarheid gevierd; bij andere wordt een vruchtbare oogst gevraagd. Oorspronkelijk was de huisvader de offeraar en de plaatselijke ambtenaar trad voor zijn streek op. Later ontstond allengs een kaste, die zich het offervoorrecht toeëigende (de families Nakatomi, Imbe, Saroeme, Oerabe). Toen het Boeddhisme opkwam, werd de oude godsdienst spoedig door het rijkere dogmatisme en het ingewikkelde ceremonieel der Boeddhisten in de schaduw gesteld; de geesten werden in den Boeddhistischen hemel ingeburgerd. Alleen aan het Hof en in de oudste nationale tempels bleef het s. tamelijk zuiver bewaard; het volk geloofde in beide godsdiensten en ging even vurig in de Boeddhistische als in de Sjin-tó-tempels offeren en bidden. Onder het bewind der Tokoegawa-sjögoens (17e en 18e e.) ontstond er een herleving der oude letterkunde, die de Japanners wederom met de oude Sjintö-begrippen over het gezag van den goddelijken mikado vertrouwd maakte en het Boeddhisme bekampte. Het nieuwe Sjintöïsme schrijft noodzakelijk de gehoorzaamheid aan den mikado en het involgen van den eigen, inwendigen drang voor. De omwenteling van 1868 ten voordeele van den mikado en het verdwijnen van het Sjögoenaat waren het gevolg der heropleving van het oude Sjintöïsme, dat nu staatsgodsdienst werd; de bonzen werden in de tempels door Sjin-tö-priesters vervangen, die een zekere rol in vaderlandsche feesten en plechtigheden te vervullen hebben. Maar de ijdelheid der Sjin-tö-leer wordt door vele denkende geesten doorschouwd: zij houden er dan slechts de hevigste vaderlandsliefde uit over: een blinde, fanatieke toewijding aan het land en aan den mikado. L i t.: W. G. Aston, Shintó (1921); J. M. Martin, Le Shintoïsme, Religion Nationale (2 dln. Hongkong 1911- ’27), Genchi Kató, Le Shintó, Religion nationale du Japon (1931). Mullie. Sjipkapas, 1 330 m hooge pas in den Midden-Balkan (111 672 F 3), waardoor de weg loopt van Kazanlik naar Gabrovo, fel omstreden in den Russisch-Turkschen oorlog van 1877-’7B; ondanks krachtige vijandelijke aanvallen slaagden de Russen er in dezen pas bezet te houden. Sjiras, hoofdstad van de Perz. prov. Farsistan (111 448 C 6-6). Ca. 40 000 inw. S. ligt op 1 600 m hoogte in een onvruchtbaar dal. Bekende karavaanstad. Industrie. In het N.O. de ruïnes van Persepolis en Pasargadae. L i t.: Huart, Shiraz (Bnzyol. des Islams, IV 1927). Sjiré, linkerzijrivier van den Zambezi (1520 G 6); verbindt het Njassa-meer met den Zambezi. Door de Murchisonvallen bereikt de S. van het Njassa-hoogland het Zambesi-dal. Slechts ten deele bevaarbaar; langs de S. een spoorlijn. Sjirk (Arab.), het „een-gezel-geven”, nl. aan God, uitdrukking voor polytheïsme of in het algemeen voor elke godsdienstige richting, welke de eenheid van God in gevaar brengt. SJisjkow, Russ. conservatief schrijver. * 1754, f 1841. Bij de taalhervorming wenschte hij het Kerk-Slavisch als model te gebruiken. Sjiwa, andere spelling voor de vazalstaat > Chiwa in Centraal-Azië. Sjiwa (Sanskr., = de gunstig gezinde, waarsch. euphemistisch gebruikt), derde uit den trits van hoogste góden uit de Hindoeïstische mythologie (> Trimoerti); hem wordt het verdelgen toegeschreven. Hij wordt dan ook vaak in vreeswekkende gedaante voorgesteld; elders ook in een dans, waardoor hij het rhythme van wereldondergang en opnieuw ontstaan beheerscht. Zijn attributen zijn o.a. slangen, een krans van doodshoofden, maansikkel in den haartooi; zijn rijdier is de stier Nandi; in zijn cultus is de lingga (phallus) het centrale symbool. Dat veel niet-Arische elementen uit den godsdienst der oorspr. bevolking in de Sjiwa-vereering zijn overgenoraen, hebben de opgravingen van Mohendzjo-Daro bevestigd. De Hindoes, die zich volgelingen van S. noemen, zijn grooter in aantal dan die van Wisjnoe, al sluit vereering van den een die van den ander niet uit. > Sjankara droeg veel bij tot herstel van het Sjiwaïsme in Zuid-Indië. In het algemeen behooren de asceten en jogi’s tot de vereerders van dezen god. In Noord – Indië brengt men aan Sjiwa’s > sjakti of goddelijke kracht, gepersonifieerd als zijn echtgenoote onder den naam van Dèwi, Doerga of Kali, een algemeen verbreide, vaak bloedige cultus. In bepaalde sekten van dit sjaktisme spelen obscene riten een voorname rol. Jn het voor-Islamietische Java was het Sjiwaïsme wijd verbreid. Daarnaast stond het Boeddhisme in zijn Mahajanistischen vorm, dat, reeds in Voor-Indië sterk door het Sjiwaïsme beïnvloed, het hier nog dichter naderde, zoodat er een mengvorm ontstond, het S j i w a – Boeddhisme, waartoe waarschijnlijk vooral geïnitieerden uit de vorstenkringen behoorden en waarin de identiteit van Sjiwa en Boeddha geleerd en de vereeniging van den ingewijde daarmee als doel nagestreefd werd. Zoetmulder. XXI. J9 Sjlejhar, J o s e f, Tsjechisch romanschrijver van naturalistische, revolutionnair socialistische richting. * 1864 te Stara Paka, f 1914 te Weinberge. Voorn, «erken: Dojmi z prirody a spolesjnosti (Indrukken uit do natuur en de maatschappij, 1894) ■ Peklo (De hel, 1905); Lipa (De linde, 1908). Sjloka, versmaat in Sanskrit, bestaande uit vier acht-lettergrepige deelen, waarvan eerste en derde trochaeïsch, tweede en vierde jambisch eindigen. Het grootste deel der epische poëzie is in s. geschreven. Sjmeljow, Iwan Sergejewitsj, naturalistisch Russ. schrijver. * 21 Sept. 1873 te Moskou. Thans emigrant, bekend door zijn romans: De Kellner uit het Restaurant; Dat, wat geschiedde. Sjoa, het centrale landschap van Abessinië, eens een zelfstandig koninkrijk, nu het belangrijkste deel met de hoofdstad Addis-Abeba (I 536 G 3 /4). Sjöberg, Erik, Zweedsch dichter van antiacademische, vroeg-romantische strekking, zonder zich echter bij de Phosphoristen (> Phosphoros) aan te sluiten. * 14 Jan. 1794 te Ludgo, f 14 Maart 1828 te Upsala. Voorn, werken: Dikter av Vitalis (1819); Senare dikter (1820); Nyare dikter (1825). —Li t. : 0. L. _ Oestergreen, Vitalis hans lil og diktning (18G9). Ui te.: d. Forselius (1873). Sjoe, in het Oude Egypte god van het luchtruim, gemaal van Tefnet; vader van Geb en Noet. Zie afb. in kol. 136 in dl. XIII. Sjoeang Tse, andere schrijfwijze voor > Tsjwangtze. Sjoedra, andere spelling voor > Soedra. Sjoedraka (Qudraka), Indisch koning-dichter, schrijver van het •> Mrittsjakatika; overigens onbekend. Sjocja, Russische industriestad bij Iwanow-Wosnetsensk aan de Teja (zie krt. > Rusland E 3). Ca. 40 000 inw. Kathedraal (thans museum); textielfabrieken. Sjoekasaptati (Sanskr.), „de zeventig vertellingen van een papegaai”, de Indische vorm van het papegaaienboek. Het origineel is verloren, de bestaande versies zijn zeer jong en uiteenloopend. Het lijstverhaal geeft de geschiedenis van een koopmanszoon, wien zijn vriend, om hem van zijn plichtverzaking te genezen, een wijze papegaai schenkt. Deze bekeert hem, en houdt, wanneer de man op reis is, gedurende 70 achtereenvolgende nachten zijn vrouw door vertelsels van een ongeoorloofde liefde af. Zoetmulder. Sjoelgin, Wasily Witalijewitsj, monarchistisch afgevaardigde in de 4e Rijksdoema, aan wien keizer Nikolaas zijn acte van troonsafstand overhandigde, schrijver van politieke memoires (Het jaar 1920). Thans emigrant. Sjoemen (Bulgaarsch; Turksch: Sjoemla), stad in Bulgarije (111 672 G 3), aan de spoorlijn Tmovo—Varna. Ca. 86 000 inw. (1934). Vesting, die den overgang over den O. Balkan bewaakt en in 18e en 19e eeuw door de Turken met succes tegen de Russen werd verdedigd. Sjoeinla, Turksche naam van > Sjoemen. Sjoe'oebijja, partij onder de Mohamm. literatoren, vooral der 9e en 10e e., die zich verzette tegen de o>rermachtspositie, ingenomen in den Islam door al wat Arabiscli was. Het was gedeeltelijk een reactie van het Perz. nationale bewustzijn. Zoetmulder. L i t.: Goldziher, Muhamm. Studiën (I 1889). Sjogoen, Japansche titel (< Chin. tsiang-kiun = legeraanvoerder), werd het eerst gebruikt toen Tamoeramaro Sakanoë den titel Sei-i Tai Sjógoen (= barbaren onderwerpende oppergeneraal) verkreeg om krijg te voeren tegen de Ainos (de oorspr. bewoners van Japan) in het Noorden (797). De S. Joritomo maakte zich in 1192 tot dictator van het mikado-paleis, en de feitelijke regeerder van het land. Vanaf dien tijd regeerden de mikado’s te Kioto slechts in naam; vsch. dynastieën van s. volgden elkaar op tot 1868, het jaar waarin de toenmalige mikado zijn macht hernam en het sjógoenaat afschafte. De voornaamste sjógoen-dynastieën waren de -> Asjikaga’s en de > Tokoegawa’s. Vgl. > Daïmio’s. Borel. Sjolochow, Michael, Sowjet-Russisch proletarisch schrijver. * 1904 in het Don-gebied. Werken: De stille Don (1930); Donverhalen (1931). Sjotts, uitgestrekte lage gedeelten in N.W. Afrika, vooral talrijk in het Z. van Tunis en Algerië; ’s winters zijn zij moerassig, ’s zomers liggen zij bedekt met zoutachtige korsten; vaak komen de s. beneden zeepeil voor. Sjolij, > Abacus. Sjramek, Frina, Tsjechisch roman- en tooneelschrijver van impressionistisch-naturalistische richting; predikt een onbegrensde genotsleer en schildert een schaamtelooze wereld van erotomanen. * 19 Jan. 1877 te Sobodka. Voorn, werken: Splav (Vloeddam, 1916); Telo (Het Vleesch, 1919). Sjri, andere naarn van > Laksjmi. Sjriwidjaja (Sanskrit, = zegenrijk en aloverwinnend), naam van de hoofdstad van een machtig rijk aan de Straat van Malaka, vermoedelijk identiek met het huidige Palembang, in de Oudheid aan de Arabieren bekend onder den naam Sriboeza, aan de Tamils als Sriwisaja, aan de Chineezen als Se-li-fo-tse of Tsje-li-woe-je. Wellicht wordt S. reeds vermeld in een Chineesch geschrift van 392 n. Chr., doch met zekerheid constateeren wij zijn bestaan in 670. Zeer gunstig gelegen aan de Straat van Malaka, voert het een levendigen handel met de overige zeestaten van Z. en Z.O. Azië, en wordt daardoor het Singapore van de Oudheid. Na de rijken Bangka en Oud-Malajoe verdrongen te hebben en na zich van den Malakaanschen Overwal meester gemaakt te hebben, wordt het de groote zeemogendheid van Z.O. Azië, en als zoodanig weet het zich ongeveer 6 eeuwen te handhaven. Vorsten uit het Sjailéndra-geslacht vinden wij van 750 tot 860 over Midden-Java regeeren, en daar wij dezelfde vorsten in dien tijd in S. aantreffen, is de vraag gerezen, of S. toen Midden-Java overheerschte of omgekeerd; Stutterheim verdedigt het eerste, Krom en Bosch verdedigen het tweede standpunt; de kwestie is van belang, omdat, indien het tweede standpunt juist is, de groote bouwwerken van Midden-Java (Boroboedoer, enz.) onder invloed van S. tot stand zouden zijn gekomen. Omstreeks 990 breekt er een strijd om de hegemonie uit tusschen S. en Oost-Java, die met de vernietiging van Oost-Java in 1006 beslecht schijnt. Een inval der Tsjola’s van Zuid-Indië in 1023 en 1024, die tot een voorbijgaande bezetting van S. leidt, geeft Oost-Java gelegenheid om zich te herstellen, en er komt dan een entente tot stand, die S. de heerschappij in het Westelijk deel van den Indischen Archipel laat en Oost-Java de heerschappij in het Oosten. In de 12e eeuw verzwakt S. echter door de opkomst van het tweede rijk Malajoe, en in de tweede helft van de 13e eeuw wordt het door Krtanagara van Singhasari aan Oost-Java onderworpen. Behalve een handelscentrum was S. een brandpunt van geestelijk leven; er woonden in de eerste eeuwen van zijn bestaan vele Boeddhistische geleerden en een deel van de Chineesche Boeddhistische litteratuur is in S. ontstaan. L i t.: N. J. Krom, Hindoe-Javaansche Geschiedenis (21931). Berg. Sjroeli (Sanskr., = het hooren), verzamelnaam van de door de Hindoes als geopenbaard beschouwde geschriften, tegenover smriti (= herinnering), de godsdienstige overlevering, die geen goddelijke autoriteit bezit. Sjwa indogcrmanicum, murmel vocaal, verkeerdelijk toonlooze vocaal genoemd, liever; klank – looze. Gevormd doordat er zich fluister- en ademgeluiden bij den stemtoon voegen. Meestal aangeduid door 9 (omgekeerde e). Men hoort haar bijv. in melk (uitgesproken; mellak). L i t.: J. Schrijnen, Handl. bij de studie der vergel. indogerm. taalwetenschap (21924). Weijnen. Sjwe is de benaming voor de Birmaansche blokvormige stoepa. Zie ook > Birma. Skaane, landschap in het Z. van Zweden (XVIII 704 C 4). Het grondgebergte is hier langs breuklijnen gedaald en bedekt met jongere lagen. Het is een vlak gebied met eenige lange heuvelruggen, die bovenop heiden en venen dragen. De vlakte bestaat uit grondmoreene en is het voornaamste landbouwgebied van Zweden met tarwe, suikerbieten en aardappelen. Meel- en suikerindustrie. De veeteelt is goed ontwikkeld: zuivelindustrie en uitvoer van vee. In den ondergrond komt steenkool voor bij Helsingborg en kaolin bij Christiaanstad. Kalk wordt ontgonnen voor cementindustrie. De hoofdstad Malmö is de 3e stad van het land. fr. Stanislaus. Skajjcn, Deensche stad in het N. van Jutland (VIII 688 Dl), met ca. 4 000 inw. Voornaamste visschershaven van Denemarken met treilervloot, installaties voor behandeling en vervoer van visch. Badplaats. Veel toerisme, o.a. voor bezoek aan de Skagens Horn, een strandwal, die zich iedere 16 jaar 1 km naar het N.O. verlengt. (Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 666 in dl. VIII.) De beteekenis als vluchthaven is overgegaanaanFrederikshaven. >Skagerrak. fr.Stanislaus. Skagerrak, zeegat tusschen Jutland en Skandinavië, vormende de verbinding van Noordzee met Kattegat en Oostzee (XVIII 704 A/B 4). De N. helft is diep (max. 700 m), zijnde een uitlooper van de Noordsche geul, de Z. helft blijft onder de 200 m, in de Jammer-bocht slechts 11 a 16 m. Het zoutgehalte is zeer variabel, men onderscheidt plekken oceaanwater met ca. 36 °/00, Noordzeewater met 34 %„ en bankwater met 23 tot 34 °/00. De oppervlaktestroom is een onderdeel van den > Baltischen Stroom en loopt naar de Noordzee; de onderstroom is zoutrijker en loopt in omgekeerde richting. Het verval van het getij is gering en bedraagt op vele plaatsen slechtsSaHdm.lVissTOaww. De Zeeslag bij Skagerrak, ook genoemd zeeslag bij Jutland, had plaats op 31 Mei en 1 Juni 1916 tusschen de Eng. Grand Fleet onder Jellicoe en de Duitsche Hochseeflotte onder von Scheer. Tactisch was de slag voor Duitschland een overwinning, echter niet van dien aard, dat Duitschland daardoor ook een strategisch voordeel heeft bevochten. De overblijvende Britsche vloot was in aantal nog steeds sterker dan de Duitsche. Over dezen slag is zeer veel gepubliceerd. Skald. Zoo heette de dichter bij de Noord-Germaansche volkeren: maker van lofliederen of gelegenheidsliederen, met persoonlijken inslag, in verwikkelde van Hoogezand naar het Slochterdiep, gedeeltelijk bevaarbaar. Slochterdiep, kanaal ten O. van de stad Groningen van het Eemskanaal naar Siochteren. Lengte 11 km, 1 schutsluis; in beheer hij particulieren. Slochteren, gem. in de prov. Groningen IXII 448 D3); omvat de dorpen S., Schildwolde, Kolham, Harkstede, Siddeburen, Helium, Scharmer en enkele gehuchten; ca. 13 800 inw. (82,1 % Prot., 1,3 % Kath., 13% onkerkelijk); opp. 14 672 ha, waarvan 73 % bouwland, 14 % grasland, 6 % tuingrond. De gem. S. omvat bijna het geheele veengebied tusschen het Winschoten diep en het Eemskanaal; hierin ligt een Diluviaal eiland. De landbouw nadert het karakter van die in de Gron. veenkoloniën (> Groningen, sub 1); coöp. aardappelmeelfabr. te Scharmer. Te S. het oud Groningsch landgoed Fraeylemaborg. Bouma. Sloe, water tusschen Walcheren en Zuid-Beveland. In 1870-’7l afgedamd ten behoeve van den spoorweg Roosendaal—Vlissingen. Sloep, kleine roeiboot. Op zeeschepen worden de reddingsbooten ook wel s. genoemd. De eigenlijke s. heeft een platten achtersteven of „spiegel”. Sloeptuig, zeiltuigage, bestaande uit een fok vóór en een grootzeil achter den mast. De fok is driehoekig en aan het voorstag bevestigd; boven- en onderzijde van het vierhoekige grootzeil zijn vastgemaakt aan twee spieren, resp. giek en gaffel. Sloot, Dominicug, exegeet. * 29 Oct. 1866 te Dcnekamp, pastoor te Abcoude sinds 1906. Hij heeft zeer veel verdiensten door zijn wetenschappelijk werk vooral op exegetisch gebied, was o.a. medewerker van het Canisiusbijbeltje. Dr. honoris causa der Universiteit van Leuven. Werken: o.a. De tijd van Christus’ geboorte; De ster der Wijzen. Sloelsk, vroeger: Pawlowsk, dorp nabij Leningrad, waar bewoners dezer stad gaarne den zomer doorbrengen; ca. 6000 inw.Paleis met mooienEng. tuin. Slogan, oorspronkelijk : oorlogskreet der Hooglanders; later gebruikt als synoniem van > slagwoord. Slöjd (uitspraak; sjleut; <" Zweedsch: Slög, = handig, kunstvaardig, bedreven) het als in een werkplaats ingerichte handenarbeid-onderricht voor jongens in Finland en Zweden. Oorspronkelijk werd er onder verstaan het vervaardigen van allerlei huisraad, zonder dat dit eigenlijk gezegd huisindustrie was. Het wordt dikwijls vertaald door „huisvlijt” of „handenarbeid” ofschoon geen van beide de beteekenis juist weergeeft, terwijl het woord s. zelf zijn beteekenis ook heeft gewijzigd, toen het onderwijs zich met de zaak ging bemoeien. Het eerst geschiedde dit in Denemarken en in Zweden. Vandaar verbreidde zich de beweging ten gunste van dit nieuwe leervak over andere landen. Men kan bij het slöjdonderwijs drie richtingen onderscheiden, nl. 1° de s. is een afzonderlijk vak van onderwijs, dat geen of weinig verband houdt met de overige leervakken. 2° S. is niet zoo zeer een leervak als wel een leervorm, die men in toepassing brengt bij de leervakken, waar hij diensten kan bewijzen. 3° S. is wel een afzonderlijk leervak, doch de oefeningen worden zoo gekozen, dat zij aan andere leervakken dienstbaar worden gemaakt. De eerste richting vindt men in Nederland het meest; het is een methodisch onderwijs, waarbij men kleine kinderen allerlei dingen van papier en klei, grootere van karton en hout leert maken tot oefening van oog en hand. In sommige landen voegt men er metaalbewerking, glasbewerking enz. bij. De nieuwste richting in s. is, in het algemeen, het zelfstandig vervaardigen van modellen uit waardehos materiaal, waarbij verschillende technieken in toepassing worden gebracht bij een bepaald’ werkstuk, bijv. winkel, poppenhuis enz., waardoor de fantasie ontwikkeld wordt en de zelfwerkzaamheid geprikkeld. C. Brom. Slokdarm, een gedeelte van het darmkanaal gelegen tusschen de keelholte en de maag. Evenals van het geheele spijsverteringskanaal bezit ook hier de wand een kring- en lengtespierlaag, die door beurtelings samentrekken en verslappen een > peristaltische beweging tot stand brengen. Hierdoor wordt het transport van den spijsbrok van de keelholte naar de maag bevorderd, doordat de kringspieren telkens voor den spijsbrok verslappen, terwijl zij daarachter samentrekken. > Spijsvertering. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 480 in dl. XVII. L. Willems. De lengte van den s. bedraagt bij volwassenen 20 tot 35 cm. Ter hoogte van de luchtpijpsplitsing en van het middenrif is de s. wat nauwer. Ziekclijke vernauwingen kunnen vsch. oorzaken hebben: 1° aangeboren misvorming; 2° gevormde litteekens als gevolg van a) verbranding (bijtende of heete vloeistoffen), b) zweervorming (infectieziekten), c) verwondingen (degenslikkers); 3° door gezwellen in of buiten den slokdarm. Ook kunnen tijdelijke vernauwingen door zgn. slokdarmkramp (oesophagisme) ontstaan. Deze aandoening komt bij nerveuze personen voor. Verder kan slokdarmkramp ontstaan door prikkeling van den s. (vreemd lichaam, enz.). Het meest voorkomende gezwel van den s. is kanker. Verdere ziekten zijn de acute en de slepende ontsteking. De eerste komt voor bij infectieziekten, verbranding, enz.; de tweede bij drankmisbruik en bij hart- en nierziekten. In den slokdarm vastzittende vreemde lichamen worden met behulp van een oesophagoscoop verwijderd. Munten verwijderde men vroeger met een muntvanger; deze behandeling wordt echter niet meer toegepast. Nelissen. Sloniin, Poolsche stad in de prov. Nowogrodek, aan de Szczara (XX 64 F 2). Ca. 17 000 inw. (60% Joden'). Tabakfabrieken. Slonimski, A n t o n i, Poolsch dichter uit de groep „Skamander”, die gerekend wordt tot de meest begaafde hedendaagsche Poolsche dichters. * 1896 te Warschau. Werken: Zwarte Lente (1919) ; Van verre Reizen (1928); De Toren van Babel (1927). Proza; Mijn reis naar Rusland (1932). Sloof, een horizontale balk ter afdekking en koppeling van een palenrij; bijv. een deksloof bij een beschoeiing. Sloop, waschbare ovprtrek voor beddenkussens in linnen, halflinnen of katoen. Sloot, N. M. C., familienaam van •> Melati van Java. Slootaarde. De uitgebaggerde modder („bagger”) uit slooten en vijvers bevat eenig plantenvoedsel en wordt, vermengd met de vaste uitwerpselen der koeien, als een soort compost speciaal gebruikt voor de bemesting van grasland, meer in het bijzonder in Zuid- Holland. Slootdorp, nieuw dorp in de > Wieringermeer met o.a. Kath. parochie; tijdelijk gem. > Medemblik (XVIII 672 AB). Slootwaterstand. De waterstand in de slooten moet op zoodanig peil zijn, dat de luchttoetreding in den bovengrond niet gehinderd wordt, zonder dat de grond echter uitdroogt. Hoe lager de watercapaoiteit, hoe hooger het waterpeil moet zijn. Op zwaren ondoorlatenden grond en gedurende den winterdag moet de s. zoo laag mogelijk gehouden worden. In drogen tijd wordt op zandigen grond wel water in de slooten gemalen (polders Koegras en Zijpe in Noord-Holland) om de voohtvoorziening der gewassen veilig te stellen; op zwaren grond helpt zulks echter niet. Dewez. Slopllcnd, > Tiendrecht. Slosse, Leop o 1 d, priester, geschied- en oudheidkundige. * 2 Nov. 1842 te Marke (W.VL), f 31 Maart 1920 te Rumbeke. Achtereenvolgens leeraarte Kortrijk en te Diksmuide, onderpastoor te St. Kruis en Isegem, pastoor te Kooigem en Rumbeke. Een van Gezelle’s beste medewerkers, schreef tal van bijdragen in Rond den Heerd en elders. Goed genealogist, maakte vele farailiestamboomen. Voorn, werk: Rond Kortrijk of schetsen over de parochiën... liggende in de voormalige dekenijen van Helkijn, Kortrijk en Wervick (5 dln. 1898-1916). —■ L i t.: P. Allossery, Pastor S. (1924). Allossery. Slot, vrij gelegen groote adelswoning, al dan niet versterkt (in het eerste geval burcht geheeten). Vooral het S. of Paleis te Versailles heeft langen tijd als voorbeeld voor den geheelen Burop. slothouw gediend. Slot, 1° (t e c h n.) een middel tot afsluiting van deuren, enz., waarbij in tegenstelling met grendels e.d. liet afsluitende element, de zgn. schoot, niet rechtstreeks bewogen kan worden, doch slechts met behulp van een uitneembaren sleutel; bij draaiing van den sleutel brengt de zgn. vlag aan het uiteinde van den sleutel de op de schoot werkende veeren en pallen in beweging. Een goed s. mag niet zonder sleutel te openen zijn en deze moet moeilijk na te maken zijn. Bij de gebruikelijke kamer- en kastdeursloten wordt eenige sleutelvariatie verkregen door uitsnijdingen in sleutelgaten en sleutel vlaggen. Een grootere variatie heeft men bij de zgn. Fransche buitendeursloten of klaviersloten, waarbij de sleutelvlag bij draaiing een aantal naast elkaar liggende ongelijke plaatjes (het klavier) moet oplichten, alvorens de op de schoot werkende veer vrijkomt. Een onbeperkte variatie is slechts mogelijk bij de zgn. patentsloten (Yale, Lips enz.), waarbij een plat sleuteltje gestoken wordt in een cylinder, die bij draaiing de schoot in beweging brengt; de draaiing wordt echter belet door een groot aantal miniatuurgrendeltjes van ongelijke lengte, passende in kokertjes van den cylinder. Slechts wanneer het sleuteltje een zoodanigen gekartelden vorm heeft, dat alle grendeltjes gelijktijdig teruggedrongen worden tot aan het buitenoppervlak van den cylinder, is draaiing mogelijk. Sloten kende men reeds in het Oude Egypte, meest uit hout vervaardigd. Het Oude Testament vermeldt de s. op vsch. plaatsen. Het keizerlijk Rome kende draaisloten; men veronderstelt, dat deze reeds voordien in Griekenland bekend waren. In den keizertijd verschijnen bovendien de eerste hangsloten. In de M.E. vooral werd het s. een object van de kunstnijverheid. Nadien worden de s. meestal eenvoudiger. — – -—o_. . 2° (K r ij g s k.) Mechanisme, dat bij primitieve handvuurwapenen uitsluitend diende tot het afvuren van het wapen. Een van de eerste s. was het radslot van Kiefuss (1517), waarbij onder de werking van een veer een gekarteld rad langs een vuursteen draaide. Dit s. heeft niet voldaan en is geheel verdrongen door het vuursteenslot met pan en deksel. Bij het zoeken naar achterladers treedt bij het s. het probleem der gasafsluiting op den voorgrond. Zie ook > Handvuurwapenen. A. Lohmeijer. 3° In de m u z i e k heet slot of sluiting (ook cadens) de wending der harmonieën, waarin een muzikale zin tot conclusie komt. Te onderscheiden zijn: 1° authentiek s., Duitsch; Ganzschluss (dominant, tonica), 2° half s. (rustpunt op de dominant), 3° plagaal s. (subdominant, tonica), 4° bedrieglijk s. (dominant, plaatsvervangende tonica, bijv. V, VI), 6° Phrygisch s. (uitwijking naar de dominant van de parallel). de Klerk. Slot, in kloosters de voor kloosterlingen voorbehouden ruimte, waarbinnen zij hun kloosterlijk leven leiden en waarbinnen anderen niet dan onder zeer bepaalde voorwaarden mogen worden toegelaten. Men onderscheidt naar de gestrengheid pauselijk en bisschoppelijk s., verder naar den aard des kloosters s. voor mannen en voor vrouwen. Alle kloosterlijke instellingen, ook zelfs als de bewoners zonder geloften in gemeenschap samenleven, zijn aan de wetten van het s. onderworpen met betrekking tot de ruimten, voor het eigen kloosterlijk leven aan te wijzen. In de Constituties of Statuten van iedere Orde, Congregatie of Geestelijk Genootschap worden deze wetten nader omschreven. Van het s. blijven uitgezonderd de kerk of kapel, de ruimten voor gasten, scholieren, op te nemen zieken of verpleegden, enz. De omschrijving van het s. moet, voorzoover niet door de Statuten geschied, geschieden door de hoogere oversten, bij zusters met plechtige geloften door den bissohop. Binnen het s. van mannenkloosters mag geen enkel vrouwelijk persoon van welken leeftijd, positie of conditie ook, en onder geen enkel voorwendsel toegelaten worden met uitzondering alleen van de echtgenoote van den hoogsten regeeringspersoon met haar gevolg. In instellingen, waar de aard van het huis de gewone inrichting van het s. niet toelaat, worde toch zooveel mogelijk een gedeelte tot s. gemaakt en in het andere de toegang van vrouwelijke personen streng beperkt tot gevallen met redelijken grond ter beoordeeling van den overste. In de huizen van nonnen met plechtige geloften mag niemand, van welke conditie of positie, geslacht of leeftijd ook, worden toegelaten zonder uitdrukkelijk verlof van den H. Stoel: uitgezonderd zijn slechts de bisschep van het diocees of de ordesoverste of dezer gedelegeerde ter gelegenheid van visitatie, maar alleen voor dit doel en vergezeld van minstens één geestelijke of kloosterling van rijperen leeftijd; verder de biechtvader of wie in diens plaats optreedt om de H.H. Sacramenten toe te dienen of stervenden bij te staan; dan de hoogste regeeringspersoon, echtgenoote en gevolg alsmede de kardinalen; ten slotte diegenen, die met verlof van den overste met inachtneming van de gewone voorzorgen binnen het s. moeten komen voor het verrichten van noodzakelijke werkzaamheden, zooals geneesheeren, werklieden, waarbij echter gehandeld dient te worden met vooraf verkregen of, zoo de tijd dringt, te veronderstellen verlof van den bisschop van het diocees. Nog sluit het s. in, dat de nonnen met plechtige geloften, daartoe verplicht, het s. niet m igen verlaten, ook niet voor een korten tijd, onder welk voorwendsel ook, zonder speciaal verlof van den H. Stoel, tenzij in dreigend gevaar van sterven of van ander groot nadeel en dan moet, indien de tijd het toelaat, dit gevaar nog worden beoordeeld door den bisschop van het diocees. Het s. sluit verder nog in, dat zooveel doenlijk uit of op de afgesloten ruimte geen uitzicht mogelijk is. Het toezicht op het s. is, ook voor kloosters onder de rechtsmacht der ordesoversten, toevertrouwd aan den bisschop van het diocees, die ook kloosterlingen, die niet onder zijn rechtsmacht staan, in geval van schending van het s. kan straffen of met straf bedreigen. Deze bijzondere macht van den bisschop ontheft echter den ordesoverste niet, ook zijnerzijds voor het onderhouden van het s. te waken. Deze zeer strenge bepalingen van het zoogenaamd pauselijk s. gelden in het algemeen ook voor de kloosters van Congregaties met tijdelijke geloften, die hoewel pauselijk goedgekeurd, geheel onder de rechtsmacht van den bisschop staan of slechts bisschoppelijke goedkeuring hebben met dien verstande, dat daarin geen personen van het andere geslacht dan de boven genoemden mogen worden toegelaten, tenzij de overste om gegronde en wettige redenen hun toelating dienstig oordeelt. De wetten der kloosterlijke clausuur zijn vroeger gedeeltelijk strenger geweest, maar dan in bepaalde Orden of kloosters; de algemeene regel was minder streng, is echter geleidelijk strenger geworden en vooral sinds het Concilie van Trente wegens mogelijke misbruiken zoo streng omschreven. Het s. is niet alleen een afsluiting van de wereld met haar gevaren, maar meer nog, als de vroegere inmuring in kluizen, een teeken van algeheele toewijzing aan God, een zich terugtrekken van de wereld om geheel met God bezig te zijn. Brandsma. Slotdividend, ■> Dividend. Sloten, 1° (Friesch; S 1 e a t) gem. en een van de elf steden in Friesland (XI 208 B 3), in het Z.; opp. 226 ha; ca. 700 inw. (1937), waarvan 78% Prot., 18% Kath. (vormend de parochie S.) en 4% onkerkelijk. Er is veeteelt en zuivelindustrie. Bezienswaardig zijn het stadhuis, de Ned. Herv. kerk, de nieuwe Kath. kerk (van A. Witteveen, schilderingen van J. Ydema) en diverse oude gevels. S. ligt aan den drukken scheepvaartweg Lemmer—Sneek; ten N. van S. ligt het Slotcnnecr, als waterweg en boezemwater van belang. 2° Dorp in de gem. Amsterdam, van der Meer. Slolcrdijk, dorp in de gem. > Amsterdam. Slotformules (Lat.: conclusiones = afsluitingen). De s. der liturgische gebeden worden onderscheiden in twee typen, nl. een lang en een kort. Het laatste bevat slechts de vermelding van den tweeden Goddelijken Persoon, de eerste vermeldt de drie Personen tezamen. Is de inhoud der gebeden zelf meestal gericht tot den Vader, de s. legt steeds den nadruk op den Zoon, en wel als den Goddelijken Middelaar. Zoo luidt de meest voorkomende groote s.: Per Dominum Nostrum Jesum Christum Filium Tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus. . . (Door Jesus Christus Uwen Zoon onzen Heer, die met U leeft en heerscht in de eenheid van den H. Geest, God. . .), en de kleine: Per Christum Dominum Nostrum (Door Christus onzen Heer). De groote s. worden vnl. gebruikt bij de gebeden van H. Mis en Breviergebed, de kleine daarbuiten. In het Oosten dient als s. veelal een ware > doxologie (vgl. > Gloria Patri). Louwerse. Slothout, scheepsterm voor de ijzeren staaf, dwars door het ondereinde van een steng, waardoor deze op de zgn. zaling komt te rusten. Slotkoers is ter effectenbeurze van Amsterdam de koers, welke uit het laatste tijdvak (tape) wordt genoteerd in de officieele prijscourant. Slowaaksch, West-Slavische, dus Indo-Germ. taal, nauw verwant aan het Tsjechisch, gesproken in > Slowakije en Hongaarsche taaleilanden. Het S. schrift is het Latijnsche met de gewone diacritische teekens. Slowaakseh ertsgebergte, Westelijk deel der -> Karpaten, vnl. door Slowaken bewoond. Slowacki, Jul jusz, Poolsch nationaal romantisch dichter. * 4 Sept. 1809 te Krzemieniec, f 3 April 1849 te Parijs. S. stond sterk onder invloed van Byron, later van Mickiewicz. Zijn asch werd in 1927 overgebracht naar den Wawel te Krakau. v. Son. Werken: Maria Stuart (1830); Kordjan (1833); In Zwitserland (1836); De Vader der Pestlijders (1838); Anhelli (1837) ; Reis naar het Heilige Land (1839); Mazepa (1839) ; Koning Geest (1845). Ui t g.: Gezaraenl. werken (Poolsch 24 dln. 1931). —L i t.: Malecki, S. (Poolsch 1901); Bychowski, S. (Poolsch 1930); Wojciechowski, Dzieje Literatury Polskiej (1930). Slowakije, landstreek in Tsjecho-Slowakije (17°-22° 0., 471 /2°-491 /2° N.). Opp. 49 015 km2. Grenst met ca. 1 400 km lange grenzen in het N. aan Duitschland en Polen, in het O. aan Polen, indien men Roethenië tot S. rekent, in het Z. aan Roemenië en Hongarije. Slechts de W.-zijde van S. is verbonden met de andere deelen van het land. De naam Slowakije is nieuw en onjuist. Toen het tot Hongarije behoorde (1918), heette het „Partes Regni Superiores” (Hong.: Felvidék = Hoogland), een gebied, dat niet alleen het door Slowaken bevolkte landsdeel omvatte, doch, afgezien van Hong. en Duitsche enclaves, ook zuiver Hong., Duitsche en Poolsche gebieden, resp. de Kleine Hong. Laagvlakte, Zips (Spiss) en Arva (Orava). Opbouw. Geheel S., behalve de Kleine Hong. Laagvlakte, behoort tot het Karpatengebied. Men onderscheidt drie gebergte-reeksen, die het vulkanische gebied in het centrum des lands omsluiten. De N. keten is de Flyschgordel, in het Tertiair opgeheven, vnl. uit zandsteen bestaande bergen (Beskiden). Ze zijn nergens hooger dan 1 700 m en vormden weleer een natuurlijke grens van Hongarije, daar slechts een enkele pas, nl. die van Jablunkov, den weg naar het W.,en een enkele, dien van Uzok en Verecke (Magyarenpoort), den weg naar het O. openliet. Gedeeltelijk ligt deze gordel buiten de grenzen van S. Binnen den gordel ligt, aansluitend aan de Alpen, de „buitenste kristallijnen reeks”, bestaande uit graniet en gneis. De Kleine Karpaten, het Nitra-geb., Lage Tatra en Hooge Tatra zijn de voornaamste deelen van deze groep, waarvan de Tatra de hoogste en meest woeste keten en de zeer ontoegankelijke Gerlachoska Stit de hoogste top (2 663 m) is. Bijna evenwijdig loopt de „binnenste kristallijnen reeks”, waartoe behooren de Hooge Fatra en de Lage Fatra met lagere toppen. Binnen deze concentrische ketens ligt het vulkanische gebied, dat aansluit bij de vulkanische bergen van Boven-Hongarije. Het Hongaarsche (thans Slowaaksche) Ertsgebergte was eertijds rijk aan mineralen, nu gedeeltelijk uitgeput (zie onder). Te beginnen met de Witte Karpaten loopt onregelmatig en niet continu de „klippenreeks”: kalksteenrotsen, waarop vaak vestingen staan (Nitra). Landschappen. Biedt de Flyschgordel een monotoon golvenden aanblik, zoowel de binnenste als buitenste kristallijne reeks geven het beeld van ruwe rot- Mosesput in het voormalig Kartuizerklooster Champmol te Dijen. Op de linkerofbeelding v.1.n.r.: Zacharias, Daniël, Isaias; op de rechterafbeelding v.1.n.r.: Moses, David, Jeremias. Beeldhouwwerk aan de kerk van het voormalig Kartuizerklooster Champmol te Dyon Op de linkerafbeelding: Oe H. Joannes met Philips den Stouten; op de rechterafbeelding: De H. Cotharina met Margarelha van Vlaanderen. 1. Deurbeslag aan de kerk te Sindelfingen (Wurtt.; 11 e eeuw). 2. Deurbeslag aan de Notre Dame te Parijs (begin 13e eeuw). 3. Lantaarn aan het Palazzo Strozzi te Florence (15e eeuw). 4. Waterput van Matsijs te Antwerpen (1470). 5. Deur uit het kasteel Maisons-sur-Seine (ca. 1650). 6. Gedeelte van een hek in S. Croce te Florence (1371). 7. Kistje met ijzerbeslag, Nederl. werk, eind 18e eeuw. 8. Fronsche sleutel van ca 1600. 9 Deurring, Duitsch werk, 16e eeuw. 10, Flek in de Ulrichskirche te Augsburg (1698). 11. Hekdeur van de Residenz te Würzburg (ca. 1750). 12. Slot met sleutel, Duitsch werk, ca. 1700. 13. Deur voor een grafmonument, door J. Schramm (ca. 1920). 14. Hek in de Ulrichskirche te Augsburg (1712). 15. Hek in de St. Agneskerk te Amsterdam, door Nico Witteman (1932). sen, waar boven 6 – 700 m geen cultuur-gewassen meer gedijen en boven 1 700 m zelfs geen naaldboomen meer aangetroffen worden. Schrale bergweiden en veelal kale rotsen liggen hierboven. Tusschen de twee kristallijne reeksen liggen de Tertiaire bekkens van Spiss, Turcov, Liptov en Nitra in het N.; van Orava en Kosice in het O. De Kleine Hong. Laagvlakte met Velky Zitny (Groote Schütt) is een Diluviale formatie, gedeeltelijk met löss bedekt. Klimaat. Het klimaat is ongunstig. De winter is streng en duurt lang. Do neerslag is groot. De afzonderlijke deelen verschillen aanmerkelijk van elkaar. Orava heeft een jaarlijksch gemiddelde dat 4°-6° C lager is dan van het Z. gedeelte. Toch komt eeuwige sneeuw nergens voor, al blijft in sommige dalen aan de N. zijde van den Hoogen Tatra sneeuw ook ’s zomers liggen. Flora cn fauna. De Karpaten zijn rijk aan beide. Naast de typische bergflora (waaronder edelweiss) speciale planten als: Campanula Carpathica, Rhododendron Kotschyi, Onasma tomense (D. Seidelbart). De hooggebergtefauna is volledig vertegenwoordigd. Naast vos, beer, gems, gazelle, arend en valk tot voor kort zelfs bison, alsook bisamrat. De bevolking telt 3 360 000 zielen. Te dicht voor het onvruchtbare land (emigratie). De Slowaken (66 %) zijn er autochtoon. Ca. 1000 hebben er zich de Hongaren (26 %) gevestigd, terwijl in de 13e en 14e e. de Duitschers (6 %) de mijnbouw-steden hebben gesticht (zie hieronder, sub > Geschiedenis). Polen (2 %) leven aan de grenzen, evenals Roethenen (3 %), die (vooralsnog) administratief tot Slowakije behooren. 70 % is Kath., 13 % Luth., 6 % Isr. en 12 % behoort tot andere of geen gezindten. Huisvesting, hygiëne, kleeding, voeding zijn ten achter. Hun kunst is primitief, geheel in overeenstemming met de zeden. Dit in schrille tegenstelling met Duitsche en Hong. steden, die monumenten van een hooge cultuur bezitten. Voor de Slow. taal, zie > Slowaaksch. Voor de Slow. letterkunde, zie > Tsjccho-Slowakije (sub Letterk.). Socinal-oconomische ontwikkeling. Waar de grondvoorwaarden voor landbouw in het gebergte ongunstig zijn en het grootgrondbezit de opkomst van een vermogenden boerenstand in den weg stond, moest de bevolking in veeteelt, industrie en mijnbouw een bestaan vinden. Met de exploitatie der mijnen zijn Duitsche immigranten begonnen, waar de Slowaken slechts als daglooners gebruikt konden worden. Na de uitputting der goud- en zilvermijnen heeft de Hong. staat er industrieën gevestigd, die echter in den Tsjecho-Slowaakschen staat de concurrentie tegen de Boheemsch-Moravische industriegebieden niet konden volhouden en thans in verval zijn. De agrarische toestanden zijn ondanks de hervormingen, die aan de kleine boeren grond verschaften, wegens geringe concurrentiecapaciteit en crisis niet verbeterd. De landbouw is op de Kleine Hong. laagvlakte (granen, suikerbieten, aan de Ipel wijnbouw) loonend, in de bergen gedijen slechts aardappels en haver. Slechts 10 % van de totale oppervlakte is bouwland. De veeteelt staat er gunstiger voor. De veestapel groeit jaarlijks met ca. 100 000 stuks runderen en ca. 20 000 paarden. Het aantal schapen is te schatten op ca. 66 000. De mijnb o u w levert steenkool (Brzno), ijzer (N. Nitra), koper (Hong. Ertsgeb.), zout en petroleum. De industrie is veelal huisindustrie. Houtzagerijen vindt men over het geheele land verspreid. Suikerfabrieken in het Zuiden. Voorts: leer, glas, spiritus. Toerisme is belangrijk in den Hoogen Tatra (Smokovec, Strbskepleso). Badplaatsen Pistjan, Trencin, Teplice. L i t.: Emm. de Martonne, Géogr. Univ. (IV 1934, blz. 583 vlg.); Stanislav Nikolau, Géogr. de la Tchécoslovaquie (Praag 1926); Jenö Cholnoky Magyarorszdg Földrajza (Pécs 1929). Sivirsky. Geschiedenis. Tijdens de Volksverhuizing waren er reeds Slaven in Slowakije. Zij weerden zich dapper tegen de opdringende Mongoolsche Avaren, die ca. 800 uit de geschiedenis verdwijnen. Na dien tijd ontstond Groot-Moravië uit Moravië en Slowakije, waar het Christendom verkondigd werd door de H.H. Cyrillus en Methodius. Tusschen 824 en 836 is Nitra een vesting en heeft een Christenkerk; ca. 880 is het een bisschopszetel. In 900 veroveren de Hongaren S., waardoor een einde komt aan het Groot-Moravische rijk en S. tot na den Wereldoorlog, met een korte onderbreking, deel van Hongarije uitmaakt. De S. hebben met Bohemen en Moraviërs in de M.E. eenig contact gehad, toen Bohemen en Hongarije een gemeenschappelijken koning hadden : nl. tijdens het interregnum na het uitsterven van de dynastie der Arpaden (1302-’O6), Wenzel II en Wenzel 111, tijdens de regeeringen van Sigismund (1387-1437) en de Jagellonen (1471-1626). Waar S. vanuit de vlakte toegankelijk was, ontstonden Hong. steden, waar de kunst tot hoogen bloei kwam (Kosice, Presov, Bardijov). De mijnsteden waren Duitsch en eveneens welvarend (Kremnica, Stiavnica). Tijdens den Turkschen tijd was S. het toevluchtsoord voor de Hongaren uit de Turksche gebieden, daar het land slechts gedeeltelijk en voor korte tijden bezet was. Vandaar dat middeleeuwsche monumenten in S. het best bewaard gebleven zijn. 1680-’B7 was S. een onafhankelijk vorstendom onder Tököly (> Hongarije, kol. 503/604). Na de Napoleontische tijden ontwaakte een nationalisme, dat later gevoed werd door de liberale denkbeelden van 1848 en het Panslavisme van de eeuwwisseling. De onafhankelijkheidsgedachte vorderde, naarmate de Hongaren door opheffing van separatistisch getinte vereenigingen en het in de hand werken van Magyarisatie deze bestreden. In parlement en pers werd de gedachte levendig gehouden en na de débacle van 1918 scheurde S. zich van Hongarije los en ging met Moravië en Bohemen Tsjecho-Slowakije vormen. Reeds spoedig kwamen autonomistische bewegingen in S. aan den dag, daar het land in een onnatuurlijke geopolitische en economische situatie kwam, terwijl de Slowaaksche en de Tsjechische volksaard niet overeenstemde. L i t.: Kami! Krofta, Gesch. van Tsjecho-Slowakije (1934). Sivirsky. Godsdienst. Aangezien S. kort na zijn bekeering tot het Christendom onder Hongaarsch bewind kwam, valt zijn godsdienstige geschiedenis samen met die van Hongarije. Tijdens de Reformatie is S. in meerderheid Katholiek gebleven ; ook dit is, naast de nationale tegenstelling, een oorzaak van wrijving met de Tsjechen, sinds S. in den Tsjecho-Slowaakschen staat is opgenomen. De vijf bisdommen, die het land deels van ouds, deels sinds de 18e e. bezat, zijn blijven bestaan; Kosice (Cassovië), Raznava, Szepes, Banska-Bystrica en Nitra. Ook zijn er twee bisdommen van den Roetheenschen ritus: Presov en Uzhorod. Sloweensch, Zuid-Slavische, dus Indo-Germaansche taal, gesproken in het Noorden van Joego-Slavië en in stukken van Italië en Hongarije. Tn de steden van deze gebieden wordt ook veel Duitsch en Italiaansch gesproken. De Sloweensche schrijftaal beteekent weinig, want er zijn maar anderhalf millioen Slowenen en die gebruiken dan nog heel gemakkelijk het Servisch-Kroatisch, omdat dit er veel op lijkt. Uit antinationale motieven heeft derhalve de Donaumonarchie op het einde van haar bestaan het Sloweensche nationaliteitsbesef gepaaid met Sloweensche scholen en boeken om aansluiting bij het veel machtigen Servisch-Kroatisch te voorkomen. L i t.: A. Meillet, Les langues dans I’Burope nouvelle (21928). Weijnen. Sloweensohe letterkunde. De S. 1. is eigenlijk gesticht door > Kopitar, terwijl Prezern (1800- ’491 als voornaamste dichter der > Slowenen geldt. Vraz (1800-’6l) verkondigde de wedergeboorte der Slavische ideeën. De Sloween Miklosic is een algemeen bekend taalgeleerde. Levstik (1831-’B7) was dichter, prozaschrijver, en criticus. Het tijdschrift Dom in Svet (Huis en Wereld), in 1888 gesticht, had als medewerkers den priester Mehved en Sardenko, Onder de moderne schrijvers gelden Cankav, Kefte, Novacan. L i t. • Karasek, Slav. Literaturgesch. (1906) ; Prijatel.i, Gesoh. der slowen. LU. (1928). v. Son. Slowenen, Slavisch volk in het N.W. van het Balkan-Schiereiland, grootendeels in Slowenië in Joego-Slavië (ca. 1 136 000), verder in Italië (ca. 100 000), Oostenrijk (ca. 40 000) en de Ver. Staten (ca. 200 000). Godsdienst; R. Katholiek. > Sloweensch en •> Sloweensche letterkunde. Gesch. Dit tot de Zuid-Slavische stammen behoorend volk kwam in de 6e e. uit het Oosten naar de streken, die O. van Passau tot Aquilea liggen en heeft zich daar tot heden in stand gehouden. Na een korten tijd zelfstandig geweest te zijn, kwam het, tot de totstandkoming van het koninkrijk Joego-Slavië, onder vreemde, vooral Oostenr. overheersching. Nadat de Avaren in 626 verslagen waren, vormden de S. een onafhankelijk koninkrijk onder Samo, dat echter reeds in de 8e e. aan Beieren en in de 10e e. aan Oostenrijk verviel. Zie verder ook ■> Oostenrijk-Hongaarsche monarchie; Krain; Joego-Slavië. v. Son. Slowenië, landschap in N.W. > Joego-Slavië (XIV 625 B/C 1-2). Opp. ca. 16 000 km2, ca. 1 000 000 inw., bijna allen R.K. Slowenen. Hoofdstad; Laibach. Zie ook -> Slowenen en > Sloweensche letterkunde. Sluder, operatie van, > Amandeloperatie. Sluierelfcct of fadingeffect, een bij radio-ontvangst vooral van kortere golven bij nacht optredend verschijnsel, waarbij regelmatige sterkteveranderingen optreden ofwel de weergave vervormd wordt. De oorzaak van het s. wordt gezocht in atmospherische storingen en in interferentie van de > directe golf en de componenten van de indirecte golf. Door een ingebouwde automatische fadingcompensatie (automatische volumecontróle) wordt deze storing gedeeltelijk opgeheven. v. Oüs. Sluicrint), liturgische, Maagdwijding. Sluikhandel, geheime handel ter ontduiking van beperkende bepalingen, zooals invoerrechten, monopolierecht e.a. Sluipaceoord (Ned. en Belg. faillissements- en strafrecht). De schuldeischer, die tot een aangeboden accoord toetreedt ten gevolge van een overeenkomst Sluipwesp (Opheltes glaucopterus; manl. ex.). hetzij met den schuldenaar hetzij met een derde, waarbij hij bijzondere voordeelen heeft bedongen, wordt, in geval van aanneming van het accoord, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar (art. 345 Ned. Str., in gelijken zin art. 6763 8e1g.,897 Fransch W. v. K.). Zulk een overeenkomst is nietig, als bij de wet verboden (uitdr. art. 598 Fr. C. d. c.). De homologatie van het accoord, door begunstiging van een of meer schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt, zal de Rechtbank weigeren (art. 272 Ned. Faillisseraentswet). Pelit. Sluiphaven, toevluchtshaven voor zeeroovers e.d. Sluipkattcn, > Civetkatten. Sluipwespen, vliesvleugelige insecten, tot vsch. fam. behoorend; de belangrijkste zijn de Ichneumonidae lof eehrn si™ dn Braconidae. Komen over de geheele wereld voor, in een groot aantal soorten, het meest in N. streken met gematigd klimaat. De wijfjes dragen een legboor, waarmee de eieren worden afgezet in het lichaam van andere insecten, vooral larven, en ook wel in spinneneieren. De larven der s. ontwikkelen zich dan ten koste van den gastheer, die wordt uitgevreten en sterft. Wij noemen hier: Agriotypus, parasiet op larven der schietmotten; Ichneumon op pijlstaartrupsen; Microcryptns, die leeft in poppen derdennenbladwesp en zelf weer door een andere wordt aangevallen; Rhyssa met langen legboor, waarmee de larven van houtwespen worden aangestoken; Pimpla op vsch. rupsen, zooals die der nonvlinders; Apanteles op rupsen van het koolwitje, en Aphidius op bladluizen. Vele s. zijn dus zeer nuttig door het verdelgen van schadelijke insecten; men heeft ze dan ook benut om deze te bestrijden, zooals in Amer. ter verdelging van de plakkerrups. M. Bruna. Sluipwijk, dorp in de Z. Holl. gem. > Reeuwijk. Sluipvvijksche plassen, > Reeuwijk. Sluis. De s. vormt de verbinding tusschen twee waterloopen met ongelijken waterspiegel. Naar het doel kan men onderscheiden: Schutsluis, dienende voor de scheepvaart (zie > Schutsluis). Uitwateringssluis, dienende om regenof welwater uit een bepaald gebied op rivier of zee te loozen. Geschiedt de loozing op zee of benedenrivier, dan zal men, in verband met de eb- en vloedbeweging, twee keer per dag gedurende een zekeren tijd kunnen loozen. Dezen tijd noemt men den sluisgang. Inlaat sluis, dienende om water in een bepaald gebied in te laten. Spuisluis, dienende evenals de uitwateringssluis om water uit te laten, doch met de bedoeling een sterken stroom te veroorzaken, ten einde slib weg te spoelen (uitwateringssluizen worden ook wel met den naam spuisluis aangeduid). Spuisluizen treft men bijv. aan bij havens aan benedenrivieren. Bij zoo’n haven legt men dan een spuikora aan, welke door middel van een spuisluis kan worden afgesloten. Bij vloed is de spuisluis open, zoodat de kom zich met water vult. Bij intreden van de eb wordt de s. gesloten. Is buiten het laagste niveau bereikt, dan opent men de s., zoodat het water krachtig uit de spuikora kan uitstroomen. Ontlastsluis, bestemd om in buitengewone omstandigheden als uitwateringssluis te dienen. Ontlastsluizen kan men bijv. aantreffen in een rivierdijk langs een polder met de bedoeling daardoor eventueel overstroomingswater uit den polder af te voeren. Keersluis, dienende om in bijz. omstandigheden water te keeren, bijv. om een kanaalpand of haven, onder normale omstandigheden in open verbinding met een rivier zijnde, bij zeer hooge waterstanden van de rivier af te sluiten, ten einde te voorkomen, dat het water in het kanaal of de haven te hoog zou oploopen. Naai de constructie onderscheidt men overdekte s., bijv. een door een dijk heengaande uitwateringssluis, en open s. De overdekte s. bestaat uit een koker, de open s. uit een vloer en twee verticale muren. In den vloer treft men den slagdrempel aan, dienende tot onderaanslag voor de sluisdeur. Aan de einden wordt de vloer begrensd door den jokdorpel. In de sluismuren bevinden zich de slagstijlen, dienende tot zijdelingschen aanslag van de sluisdeur. In den regel treft men in de sluismuren nabij de einden schotbalksponningen aan. Zie ook de artikelen > Sluisdeur en > Gekoppelde sluis. Egelie. Sluis, gem. in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in de prnv. Zeeland; omvat de stad S. en de dorpen St.-Anna-ter-Mniden en Heille. Ca. 2 900 inw. (70 % Kath.; 20 % Ned.Herv.). Opp. 2 358 ha ; klei. Landbouw en veeteelt. Tuinbouw komt op (fruit voor export). Industrie: steenbakkerij en meubelfabriek. Onderwijsinrichtingen: o.a. Fr. kostschool (Broeders van de Christel, scholen, gevestigd sinds 1908, L. 0., M.O. en handelsonderwijs); en de Kon. kantwerkschool (Sluische kant). Veel toeristenbezoek, vooral vanuit België. Bezienswaardig zijn het stadhuis (14e e.; zie afb. op de pl. bij art. » Zeeland) en de Kath. kerk (1927). Tramverbinding met de Belg. kust (Knocke) en met Breskens. C. v. d. Broek. Gcseli. Sluis, vóór 1331 meestal Lamminsvliet geheeten, ontstond in de 13e eeuw aan het Zwin, als voorhaven van Brugge. Sedert ca. 1400 was S. een belangrijke schakel in den vestinggordel van Vlaanderen. De stad is herhaaldelijk door krijgsbenden platgebrand en herbouwd, hield in den 80-jarigen oorlog aanvankelijk de zijde van Oranje, werd in 1587 door Panna ingenomen, in 1604 door Maurits veroverd en bleef (behalve 1794-1814, toen het Fransch was) tot Nederland behooren. Tn de 19e eeuw werden de vestingwerken gesloopt. Vóór de Hervorming bezat Sluis 2 parochiekerken (St. Maria en St. Jan Bapt., beide afgebroken). Sedert ca. 1678 heerschte de Hervorming; na kort herstel (1587-1604) werd het Katholicisme weer verdruki; tot 1703 stond er zelfs geen priester. Dat ondanks de opgelegde Protestantiseering het Katholicisme overheerschend bleef, is deels een gevolg van de belending der Spaansche Nederlanden. L i t.: J. H. van Dale. Blik op de vorming van S. (1871) : Krüger, Bisd. Breda (IV 584 vlg.) ; Beekman, Gesehiedk. atl., kerkel. indeeling omstr. 1550 (111 1923, 105 vlg.). Sluisdeur, beweegbare waterkeering van een ■> sluis. De meest voorkomende typen zijn: > puntdeuren, welke paarsgewijze voorkomen en draaibaar om een nabij de sluismuren gelegen verticale as; > hefdeuren, welke in verticale richting bewegen; rol- en schuifdeuren, welke in zijdelingsche richting bewegen. Minder gebruikelijk is de klapdeur, draaibaar om een nabij den siuisvloer gelegen horizontale as en dus bij het openen op den vloer neerslaande. Puntdeuren en klapdeuren kunnen slechts naar één richting water keeren. Hef-, rol- en schuifdeuren kunnen daarentegen naar twee zijden keeren. Past men dus puntdeuren toe in een sluis, waarbij het water soms aan de eene dan weer aan de andere zijde het hoogst is, bijv. bij do aansluiting van een kanaal aan benedenrivier of zee, dan moet men twee stel puntdeuren, in tegengestelde richting koerende, aanbrengen. Men spreekt dan van vloed- en ebdeuren. Behoeft een stel deuren alleen dienst te doen bij buitengewoon hooge waterstanden, dan spreekt men van stormdeuren, terwijl deuren, die alleen dienen om water te keeren in geval van doorbraak, overstrooming of dergelijke den naam dragen van nooddeuren of veiligheidsdeuren. Een bijz. vorm van puntdeur is de waaierdeur. Hierbij is aan de puntdeur een tweede vleugel, de waaier, bevestigd. Deze is draaibaar in een daartoe Sluisdeur. Waaierdeureu. in den muur gemaakte ruimte: de waaierkas, welke door middel van afsluitbare riolen, hetzij met het bovenwater, hetzij met het benedenwater in verbinding kan worden gebracht. Is de waaierkas in verbinding met het hooge water, dan sluit de deur zich, doordat de druk op den langeren waaier grooter is dan op de deur. Stelt men de kas in verbinding met het lage water, dan verdwijnt de druk op den waaier, en gaat de deur onder invloed van den druk op de deur vanzelf open. De waaierdeur kan ook dienst doen, wanneer het hooge water zich aan den anderen kant van de deur bevindt. Een stel waaierdeuren kan dus twee stel puntdeuren vervangen. S. worden in den regel gemaakt van hout of van ijzer. In beide gevallen bestaan ze gewoonlijk uit een raamwerk van verticale en horizontale liggers, waarlangs een beplanking (b e s c h o t) of beplating. Egelie. Sluisgnng, > Sluis. Sluishoofd, > Schutsluis. Sluiskil, dorp in de gem. Temeuzen in Zeeuwsch-Vlaanderen, gelegen aan het Kanaal van Temeuzen naar Gent. Het dorp is bekend om de groote cokesfabriek met stikstofbedrijf (350 arb.). Shiisvlocr, > Sluis. Sluitboom, > Overweg. Sluitccl, > Huidmondje. Sluiter, 1° (p h o t o g r.) een mechanisme, dat in ieder photographisch apparaat aanwezig is, en dient om de belichtingstijden te regelen. Men onderscheidt verschillende soorten; de meest eenvoudige is de veersluiter, die in de meer eenvoudige amateurcamera L i t.: F. Fransen, De Troebelen in het Bossche Vicariaat tijdens de overheersching van Napoleon I (in ; Bossche Bijdragen I 1917). de Haas. 6° Judo c u s, stichter van de Ned. Kath. dagbladpers. * 7 Maart 1813 te Eindhoven, f 1872 te Amsterdam. Priester gewijd te Oegstgeest (1838). In 1839 kapelaan te Waalwijk, ging S. in 1842 in de journalistiek. S. werd redacteur van De Noord-Brabander, het eenige Kath. blad in Nederland destijds, Wegens oneenigheid met de uitgeefsterverliet hij het Bossche blad en stichtte De > Tijd (1845). Sinds 1846 leidde S. zijn blad te Amsterdam. Tot aanzijn dood nam S. een eerste plaats in onder de pioniers in den strijd der Noord-Ned. Katholieken om werkeliik vrii te wnrdpn LU.: Witlox, De Kath. Staatspartij (II 1927). de Haas. 7 Willem, Minderbroeder. * 1704 te Kevelaer, ■f 1 Dec, 1770 te Antwerpen, waar hij het Museum philologico-sacrum voor opleiding in de Bijbelstudie had opgericht en bestuurde. S. legde vooral nadruk op de studie der Oostersche talen. Zijn (onvolledig gebleven) Ned. Bijbelvertaling met uitvoerige verklaring was speciaal belangrijk doordat nauwkeurig was rekening gehouden met de afwijkingen in de Prot. Ned. Bijbelvertaling. L i t.: Dirks, Hist. litt. (386 vlg.); J. Goyens, Une ecole biblique (in : Franc. Arch. Hist., XII 1919, 3 v^- _ v. d. Borne. smockwerk is ontstaan uit de behoefte, dicht aaneengeschoven ruimte in wollen- en linnenstoffen vast te zetten en tegelijk te versieren. S. is zeer veel toegepast bij de Hong. nationale drachten alsook bij de oud-Engelsche volksdrachten. Ondanks de groote verscheidenheid der versiering wordt bij de uitvoering toch steeds volgens dezelfde methode gewerkt. In het kort samengevat bestaat de techniek uit het met kleurige draden in horizontale richting verbinden van in verticale richting liggende kleine vouwen of plooitjes. S. bezit, een zekere elasticiteit. J. Ruilen. Smolensk, Russ. stad aan den Dnjepr (zie krt. Rusland C 4). Ca. 100 000 inw. Universiteit (sinds 1918), botanische tuin, radiostation. Maria-Hemelvaart-kathedraal uit de 12e eeuw (thans museum). De oude stad op den linkeroever van den Dnjepr is omringd door vestingmuren uit de 16e eeuw. Brouwerijen, lederfabrieken, graanhandel. Napoleon behaalde op 17 Augustus 1812 bij S. een overwinning op het Russ. leger, doch werd bij zijn terugkeer uit Moskou bij S. op 17 November 1812 door generaal Koetoezow verslagen. v_ gon Smollet, Tobias Ge o rg e, Eng. schrijver. * 1721 te Dumbartonshire, f 1771 te Livomo. Doktersleerlmg in Glasgow. In 1740 naar Londen. Toen zijn tooneeldraak The Regicide daar geen succes had, ging hij als scheepsdokter mee naar Carthagena, zwierf enkele jaren in W. Indië, huwde daar en kwam terug naar Londen. Zijn vele gedichten en tooneelstukken mislukten weer, maar in 1748 werd S. ineens terecht beroemd om zijn roman Roderick Random. Zijn romans zijn ruw en plat-humoristisch, maar belangrijk voor de ontwikkeling van den Eng. roman. Ze sluiten aan bij de eerste avonturenromans. Niet veel intrigue, veel biogr. elementen, vooral met betrekking tot het zeeleven. Etman. Judocus Smits. Verdere werken: o.a. Peregrine Piokle (1751); Count Fathom (1753); Humphrey Clinker (1771). Smoorspoel (electro-techniekj, een > spoel, die zoodanig is geconstrueerd, dat zij, bij een kleinen Ohmschen weerstand en geringe eigencapaciteit, een zeer grooten inductieven weerstand (> Impedantie, 1°) bezit, waardoor gelijkstroom wordt doorgelaten, maar wisselstroom sterk wordt onderdrukt of gesmoord. Behalve van de constructie van de spoel (aantal en oppervlak der windingen, met of zonder ijzerkem, enz.) hangt de inductieve weerstand af van de frequentie; men spreekt daarom van een > hoogfrequente en van een > laagfrequente smoorsP^el- _ v. Gils. Smoorspoclverstcrker, in de radioon t van gtechniek toegepaste > versterker, waarbij in den anodekring van een radiolamp een smoorspoel als koppelelement wordt toegepast. De anode-wisselstroomen veroorzaken over de smoorspoel een wisselspanning, die met behulp van een scheidingscondensator en lekweerstand aan het rooster van de volgende lamp wordt toegevoerd. De s. is te gebruiken als laagfrequent-, middelfrequent- en hoogfrequentversterker; voor ultra-korte golven is de s., door de aanwezigheid van de eigencapaciteit van de smoorspoel, niet geschikt. v. Gils. Smoren, snel „aanbraden” van vleesch in weinig vet of boter, waarna dit onder toevoeging van een kleine hoeveelheid water in een goed gesloten pan verder wordt gaar gestoofd of gestoomd. Smoren van groenten is het gaar maken van groenten in vet of boter zonder toevoeging van water. Door deze bereidingswijze wordt de groente aanmerkelijk geuriger en smakelijker. Smout, een typogr. vakterm voor zetsel, dat niet wordt gedistribueerd, doch bewaard wordt, om later weer te worden gebruikt. Smoutlcttcrs, typogr. letters, welke niet voor boekwerk worden gebruikt, doch voor advertenties, prospectussen, enz. en verschillend van grootte en karakter zijn. > Smoutzetterij. Smoutzetterij, een letterzetten]', waar uitsluitend zetsel wordt gereedgemaakt voor handels-, familie- en vereenigingsdnikwerk (> Smoutletters). Smrlti, > Sjroeti. Smuld, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 B/C 2). Opp. 1 010 ha; ca. 300 inw. (vnl. Kath.). Leemgrond, bosschen. Smulders, Willem H. A., Ned. letterkundige. * 27 Maart 1879 te Rosmalen. Werd priester gewijd; achtereenvolgens kapelaan te Made, Tilburg en Boxtel, pastoor te Ooy en Persingen. Werkte mede aan Van onzen Tijd en De Beiaard. Gaf in lyrische verzen uitdrukking aan de gevoelens en verwachtingen van den seminarist, schreef voor het Kath. volkstooneel verdienstelijke Bijbeldrama’s. Voorn, werken: Cantica Graduura; De verloren Zoon; De Hemelsche Altaarwacht; De Barmhartige Samaritaan ; Maria’s zeven vreugden ; bewerkin- Dinsdag; belangrijk winkelwezen) en industrie [zuivel, meel, veevoer, scheepsbouw, hout, metaal (o.a. machines), glas, verf, zeil en touw, tabak, aardewerk, enz.] een concurrent van Leeuwarden. Voor den Z.W. hoek van Friesland is S. hèt centrum. Door zijn ligging tusschen de meren is er veel watersport ; S. heeft de grootste jachthaven van Nederland. Op het Sneekermecr,alsscheepvaartweg cn boezemwater van belang, waarmee de stad door de Houkesloot is verbonden, vinden bekende zeilwedstrijden plaats (Sneeker Hardzeilweek in Augustus; een der belangrijkste evenementen op het gebied der zeilsport in Nederland). Gosch. Sneek was waarsch. eens zeestad aan de voormalige Middelzee en bleef tot heden een belangrijk handelscentrum. Vermoedelijk kreeg het in de 13e eeuw stadsrechten. Tot aan de Hervorming was er ’n klooster der Kruisheeren. Als steunpunt der Schieringers had Sneek groot aandeel in den strijd met de Vetkoopers. Sneek is herhaalde malen door brand geteisterd en heeft veel last gehad van overstroomingen, o.a. 1570 (Allerheiligenvloed); en 1826. van der Meer. Sneep of elr i t s (Phoxinus phoxinus L.), 9 cm lang, een soort van de fam. der karperachtigen; leeft in de rivieren van Europa (ook in Ned.). De s. heeft een krachtig rond lichaam met stompen snuit. De rug is olijfgroen of vuilgrijs donker gevlekt, de groengele zijden zijn metaalglanzend. Het voedsel bestaat uit planten en kleine waterdieren. Keer. Sneeuw, atmosferische > neerslag van ijskristallen, die, hetzij afzonderlijk, hetzij samengevoegd in sneeuwvlokken, neervallen. De sneeuwkristallen behooren tot het hexagonaal stelsel en worden onder- scheiden in: 1° tafelvormige kristallen (ster-, plaatvormen en combinaties van beide vormen), bij groote ontwikkeling volgens de drie horizontale assen en bij geringere ontwikkeling volgens de verticale as; 2° zuilvormige kristallen (prisma-, pyramidevormen en combinaties van tafelvormige en zuilvormige), bij schier gelijke ontwikkeling volgens de vier assen. De meest typische sneeuwfiguur is het stervormige kristalskelet (zie fig. 3 in kol. 682 van dl. XV). De sneeuwkristallen hebben een gemidd. middellijn van circa 0,2 cm ; de sneeuwvlokken hebben soms een middellijn van 3 a 4 cm, maximaal van 12 cm. In rustige atmosfeer vallen de kleine sneeuwvlokken van ca. 0,6 cm diameter met een gemidd. snelheid van 1,1 m per sec, de middelmatige vlokken van ca. 1,5 cm met 1,6 m per sec en de groote vlokken.van ca. 2 cm met 2 m per sec. Cf. > Druppel. Door den wind wordt de s. min of > Sneeuwjacht. De s. ontstaat, bij een temp. beneden 0°: 1° in wolken, bij overgang van onderkoelde waterdrupjes in kristallijnen toestand, als de drupjes door turbulentie tegen elkaar botsen of een zekere grootte bereiken; 2° in met waterdamp oververzadigde luchtraassa’s, bij kristalafzetting van den damp. Bij groote oververzadiging worden door rechtstreeksche condensatie spherokristallen of korrelsnecuw gevormd. > Hagel. Sneok. Waterpoort. De cirrus- en de cirrostratuswolken bestaan bijna uitsluitend uit ijskristallen (> Halo); de andere wolkensoorten kunnen, bij temp. beneden o°, uit sneeuwkristallen, -vlokken of korrelsneeuw bestaan. Uit den stratus vallen, meestal in schaarsche hoeveelheid, de sneeuwkristallen en de kleine vlokken; uit den nimbostratus en den lagen altostratus, in aanhoudenden neerslag, de middelmatige vlokken; uit den cumulonimbus, in sneeuwvlagen, de groote vlokken. De s. valt op de aardoppervlakte, bij luchttemp. tusschen +lo° en —4o°. De sneeuwelementen zijn des te kleiner en des te beter gevormd, naarmate de temp. lager is. De hevigste en frequentste sneeuwval heeft plaats bij temp. van ca. o°. Na 11 e sneeuw of sneeuwregen (Eng. sleet), d.i. s. met regen vermengd of gedeeltelijk gesmolten s., valt soms bij temp. boven Sneep. o°. Dikwijls valt de neerslag als sneeuw uit de wolk, maar wordt in betrekkelijk warme benedenluchtlagen gesmolten en valt als regen op de aardoppervlakte neer. De s. wordt gemeten door sneeuwmeters of nivometers van verschillend model, welke meestal omgevormde ■> regenmeters zijn, met speciale inrichting om de s. op te vangen en te smelten. De hoeveelheid gevallen s. gedurende een bepaalde tijdruimte wordt algemeen uitgedrukt in millimeter-regc'nhoogte, bij bepaling van de hoogte der vloeibare waterlaag, die door smelting van de s. bekomen wordt. Minder nauwkeurig is de meting van de dikte van de sneeuwlaag, welke uniform een horizontaal aardoppervlak bedekt. Bij gewone omstandigheden komt een 10 k 12 cm dikke sneeuwlaag met 10 mm regenhoogte overeen. Het aantal sneeuwdagen, de datum van den laatsten en die van den eersten sneeuwval in het jaar, de dikte en de duur van de sneeuwbedekking van den grond zijn belangrijk voor het klimaat van een streek (zie bovenstaande kaart: Sneeuwbedekking in Europa). De sneeuwlaag, als slechte warmtegeleider, beschut den onderliggenden grond tegen strenge vorst en bevoordeelt de vegetatie. Zij geeft echter aanleiding tot lage temperatuur in de onderste luchtlaag. De s. valt op hooge bergen van alle breedten der aarde (ygl. > Eeuwige sneeuw). Zij wordt op zeeniveau waargenomen in de koude luchtstreken gedurende het gansche jaar, in de gematigde streken in de koude jaarhelft en in de subtropische gewesten uitzonderlijk bij een koude-inval. De frequentie en de hevigheid van den sneeuwval nemen algemeen met de hoogte van de aardoppervlakte toe. In winderige, zeer koude streken verwaait gedeeltelijk de „droge” sneeuwlaag en worden sneeuwduinen gevormd. L i t.: Woeikoff, Einfluss einer Schneedecke auf Boden, Klima und Wetter (1889, 317); G. Hellmann, Sehneekristalle (1893); A. Wegener, Thermodynamik der Atmosphare (1911) ; H. Kohier, Kondensation des Wasserdampfes in der Atmosphare (2 dln. 1921-’22) ; Bentley (in : Monthly weather review, Washington, Nov. 1924 en Aug. 1927); Hann en Süring, Lehrb. der Meteorologie (41922-’26, 324); A. Supan, Grundziige der phya. Erdkunde (1927-’3O). V. d. Broeck. Sneeuw. Overzichtskaartje aangevende den duur der sneeuwbedekking van den grond in Europa (volgens de Martonne). Sneeuwbal, Viburnum, geslacht van heesters, behoorende tot de fam. der kamperfoelieachtigen. De witte, soms lichtrose bloemtrossen zijn rond of plat. Tot dit geslacht behoort de inheemsche Geldersche roos, met drielobbige bladeren. De buitenste bloemen zijn geslachtloos, de steenvrucht is rood. Een gekweekte vorm van de Geld. roos, met meest alle bloemen geslachtloos, is speciaal onder den naam sneeuwbal bekend en heeft ronde trossen. Snecuvvbes of radij s – boompje (Symphoricarpus racemosus), een plantensoort van de fam. der vlicrachtigen, afkomstig uit N. Amerika. Wordt veel als sierstmik gebruikt. De roodachtige, van binnen behaarde bloemen staan in afgebroken aren. De witte vrucht is een steenvrucht met twee zaden; twee andere eitjes zijn niet ontwikkeld. Den naam s. draagt ook Chiococca anguifuga (lett. = sneeuwbes, die slangen op de vlucht drijft). Deze struikvormige plantensoort van de fam. der sterbladigen komt veel in Z. Amerika voor en wordt door de inboorlingen als een middel tegen slangenbeet gebruikt; de wortel van deze plant (Radix caincae) werd vroeger als middel tegen waterzucht verhandeld. Bonman. Sneeuwgebergte, > Centraal-gcbergte. Sneeuwgrens, > Eeuwige sneeuw. Alpensneeuwhaas. Sneeuwhaas heeten eenige soorten van het geslacht haas. De Noordschc s. (Lepus timidus L.), over N. Europa en N. Azië verbreid, heeft een donker vuilbruin zomer- en een wit winterkleed. De alpensneeuwhaas (L. varronis Mill), in de bergen van Midden-Europa, heeft een effen bruin zomer- en een witwinterklced. Keer. Sneeuwhoen, Lagopus, patrijsachtige vogel, met een drietal soorten in de koude streken voorkomend. In den zomer zijn de s. bruinachtig, in den winter wit. Snavel kort en dik, de pooten wollig behaard. Gewoon sneeuwhoen. Voedsel; zaden, insecten, enz. De haan van het groote s. (Lagopus albus) is 40 cm lang. Het s. bewoont het Noorden van de Oude en Nieuwe Wereld en is een van de meest gezochte wildsoorten. Het wordt naar alle groote plaatsen in Engeland, Duitschland en Nederland verhandeld. Op de hoogvenen van Schotland en Engeland komt het Schotsche s. (Lagopus albus scoticus) voor, dat met het groote s. overeenkomt, echter in den winter niet verkleurt. Het gewone sneeuwhoen (Lagopus mutus) bewoont kale bergen dicht bij de sneeuwgrens. Vsch. kleurvariaties komen voor. ’ Bernink. Sneeuwjacht of sneeuwdrift. De sneeuw, afkomstig van een op den grond liggende laag, wordt door hevigen wind opgejaagd en met groote snelheid in de benedenluohtlagen voortgedreven. Vgl. > Sneeuwstorm. Sneeuwklokje, Galantlius, geslacht van de fam. der Amaryllidaceae. Eivormige, witte buitenste bloemdekblaadjes; groen-gevlekte binnenste bloemdekblaadjes. De bloemstengel steekt boven de bladeren uit. Bloeit Jan.-April. Veel gekweekt (bijv. G. Elwesii). Enkele merkwaardige gemiddelde snelheden Siak 1,6 mm /sec Adelaar 86 km /uur Voetganger 6,6 km/uur Storm 90 „ Paard (draf) 7,5 „ D-trein 110 „ Paard(galop) 16 „ Orkaan 146 „ rletser 16 Huiszwaluw 180 „ Schaatsen -Verkeers rijder 20 vliegtuig 300 Lichte wind 21 Geluid 333 m /sec Krachtige Licht en wind 65 „ electrici -Postduif 60 teit 300 000 km /sec Snceuwklokjcsboom [Halesia carolina (tetraptera)], een plantensoort van de fam. der Styracaceeën; hoort in N. Amerika thuis. De sierlijke struik met witte blokvormige, tweeslachtige bloemen, waarnaast ook kleinere mannelijke voorkomen, wordt dikwijls aangeplant. Bonman. Sneeuwmcter of nivometer, instrument om de hoeveelheid gevallen sneeuw te meten. ->- Sneeuw; Regenmeter. Sneeuwroem, Chionodoxa, lelieachtig bolgewas, even na crocus bloeiend, blauw of wit. Lengte van den stengel ca. 10 cm. S. groeit op kalkarmen en drogen zandgrond vaak zeer bevredigend. Verdraagt schaduw. Sneeuwschoen, voorlooper van de latere > ski in Noorwegen, een soort houten sandaal, ter lengte van drie el; aan den voorkant als een slede oploopend. Sneeuwstorm, (lichte sneeuwval bij sterken wind. De > blizzard en de > boeran zijn s. Vgl. > Sneeuwjacht. Snceuvvuil, Nyctea nyctea, een groote uil met een vlucht van bijna 1 m, die in het hooge Noorden, bijv. in Noorwegen, broedt. De kleur is bij oude mannetjes sneeuwwit. Nog niet volwassen vogels zijn wit met veel bruin en grijs. Het voedsel bestaat uit lemmingen en andere kleine zoogdieren. De s. is hoogst zelden in onze streken waargenomen. Berninh. Snecmvvlokkenboom, Chionantbus, geslacht van bloemheesters, beboerende tot de fam. der olijfachtigen. De lange, smalle kroonblaadjes zijn wit. De bloemen staan in trossen in de bladoksels. In onze streken weinig aangeplant. Sneeuwwitje, figuur uit een kindersprookje, dat ook mythische bestanddeelen bevat, zooals het verblijf onder de dwergen, de schoonheidsspiegel van de jaloersohe stiefmoeder, het dooden van een stuk vee in plaats van den mensch en vooral de langdurige slaap. Sneeverguld. Een boek kan op de snede, d.w.z. de afgesneden bladzijden, verguld worden. Geschiedt dit alleen aan de bovenzijde, dan spreekt men van kopverguld; aan alle drie zijden, dan heet het sneeverguld. Snelfiltratie, ■> Drinkwater (kol. 423, onder Zuivering van drinkwater). Snelheid. Voor definitie en berekening, zie -> Beweging (sub II). De snelheid van hemellichamen of zoogenaamde kosmische snelheden zijn zeer uiteenloopend. Een paar voorbeelden: de maan loopt met een snelheid van 1 km per sec in haar baan om de aarde. De aarde met 30 km per sec in haar baan om de zon. De planeten dichter bij de zon hebben grooter baansnelheid, bijv. Mercurius 48; Pluto, de verste, 5 km per sec. De snelheden der vaste sterren in het Melkwegstelsel loopen uiteen van 0 tot 500 km, gemiddeld zijn ze 30 km; die van de zon 20 km per sec. De spiraalnevels, Melkwegstelsels op zich, bewegen bijna alle van ons weg, en wel te sneller, hoe verder ze weg staan (■*■ Ruimte). Voor elke millioen lichtjaren afstand neemt de snelheid met 180 km per sec toe. De grootste tot nu spectroscopisch gemeten snelheid is ong. 40 000 km per sec (afstand ruim 200 millioen lichtjaren). Deze laatste snelheid is dus Ila van de snelheid van het licht. P. Bruna. Snellacrt, Fer d. August, VI. strijder en letterkundige. * 21 Juli 1809 te Kortrijk, f 3 Juli 1872 te Gent. Studeerde aan de militaire school te Utrecht, bleef als officier van gezondheid in Ned. dienst van 1829 tot 1835 en vestigde zich dan als geneesheer te Gent. Behoorde tot de groep der VI. letterkundigen, die de promotors waren der VI. Beweging; medestichter van het lett. genootschap „De Tael is gansch het Volk”, van het Willemsfonds en van de bladen „Kunst en Letterblad” (1842) en „De Eendracht”. In 1847 werd hij lid der Kon. Academie. Hij ijverde mede voor het algemeen petitionnement tot erkenning der VI. rechten, was secretaris der zgn. officieele Grievencommissie en stelde het verslag in 1866 op. Zijn werken zijn zeer talrijk; naast zijn tekstuitgaven van Ned. werken uit de 14e eeuw en de verzameling Oude en Nieuwe liedjes moeten vooral vermeld worden: Schets der Gesch. der Ned. Letteren en VI. Bibliographie (2 dln. 1857). Uytterhoeven. Sncllcgem, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.W. van Brugge. Opp. 1116 ha; ca. 1 300 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Snellen, Herman, beroemd Nod. oogarts. * 19 Febr. 1834 te Zeist, f 18 Jan. 1908 te Utrecht. In 1877 prof. te Utrecht, 1884 directeur van het Ned. Gasthuis van ooglijders. Talrijke publicaties op zijn gebied. Zijn „optotypen” (letter- en andere teekens ter bepaling van gezichtsscherpte e.d.) worden internationaal gebruikt. L i t.; in : Ned. Tijdschr. y. Geneest. (1908). Snellinx, Franciscus, Ned. dichter. * 25 Aug. 1627 te Haarlem, f 24 Febr. 1669 aldaar. Hij was lid van de Rederijkerskamer De Wijngaertrankcn. Zijn gedichten werden opgenomen in de bundels: Klioos Kraam en Apollo’s Harp, en Bloemkrans van verscheiden gedichten. L i t.: A. v. Duinkerken, Kath. Poëzie (II 1932); H. Gerlings, De aloude rhetorijkkamer De Wijngaartranken (1874). Piet Visser. Snellius (Snell van Royen), Willebrord, wis- en natuurkundige. * 1691 te Leiden, | 30 Oct. 1626 te Leiden, waar hij prof. was als opvolger van zijn vader Rudolph. Zijn belangrijkste werk is het opstellen van de brekingswetten (> Breking, sub II B), in den huidigen vorm echter van Descartes afkomstig. Hij paste als eerste de door Reinier Jemme in 1633 te Leuven gevonden methode van triangulatie toe om den aardomtrek te meten (1616-’l7). Hij werkte te Praag met Tycho Brahe en kende ook Kepler, doch bleef toch aanhanger van het stelsel van Ptolemaeus. Werken: Appolonius Batavus (1601); Eratosthenes Batavus, seu de terrae arabitus vera quantitate suscitatus (1617); Tiphys Batavus (1624). J. v. Santen. Sm-llius-expcditie, Ned. expeditie, 1929-’3O, op initiatief van den kapitein ter zee J. L. H. Luymes, chef van de afdeeling hydrographie van het departement van Defensie, uitgevoerd onder de auspiciën van de Mij. ter bevordering van het natuurkundig onderzoek der Ned. Koloniën en het Kon. Ned. Aardr. Genootschap. Door de Ned.-Ind. regeering was het opnemingsvaartuig Willebrord Snellius ter beschikking gesteld. Leider was P. M. van Riel, oud zee-officier en directeur der afd. oceanographie en maritieme meteorologie van het Kon. Ned. Meteor. Instituut te De Bilt. De staf bestond verder uit twee oceanographen, dr. H. J. Hardon en dr. H. C. Hamaker, een chemicus, dr. A. B. Boelman, een geoloog, dr. Ph. 11. Kuenen, en een bioloog, prof. dr. H. Boschma. Het terrein van het onderzoek omvatte de diepe binnenzeeën in het O. gedeelte van den Ned.- Ind. Archipel en het daaraan grenzende gebied van den Stillen en Indischen Oceaan. Van Juli 1929 tot Nov. 1930 werd dit terrein doorkruist over een afstand van ong. 34 000 zeemijlen. Door de duizenden waarnemingen onderweg en op 373 stations verricht, werd een schat van gegevens verkregen, welke geleidelijk in monographieën gepubliceerd worden onder den titel Wetenschappelijke uitkomsten der Snellius Expeditie. Thans (1937) zijn hiervan reeds een zestal verschenen. Wissmann. Snelpers, > Drukpersmachine. Snclrewaard, gem. in het Z.W. van de prov. Utrecht, aan den Hollandschen IJsel; bestaande uit de buurtschappen de Waard, Zuid- en Noord-Linschoten; opp. 1 088 ha; ca. 600 inw. (ong. 60 % Kath.). Rivier – klei; veeteelt. Snclschakelaar (electr.) is een beveiligingsschakelaar met een zeer geringen schakeltijd (Vioosec). De hefboom van den snelheidsschakelaar wordt aangetrokken door een magneet, welke door een onafhankelijke hulpbron gevoed wordt, terwijl de stroom in het magnetisch veld van den magneet een tegenwerkend veld doet ontstaan. In geval van kortsluiting, snellen aanwas van den stroom wordt het magnetisch veld plotseling verzwakt, waardoor de hefboom onder de werking van een krachtige veer onmiddellijk uitschakelt. p0t. Sneltelegraphie. Daar de telegraaf-signalen sneller over een lijn kunnen loopen dan de telegraphist den seintoets kan bewegen, heeft men naar middelen gezocht om de signalen automatisch op hoogere snelheid door te sturen (Wheatstone-telegraaf met geperforeerde papierstrook, of Siemens-sneltelegraaf), ofwel vsch. telegraphisten tegelijkertijd te laten wer- ken (Baudot-toestel). Zoodoende kan men de seinsnelheid, welke bij gewone telegraphie hoogstens 20 woorden per minuut bereikt, 3 a 6 maal grooter maken. De ontvangtoestellen moeten natuurlijk aan deze snelheid worden aangepast. Men gebruikt meestal een drukontvangtoestel (> Drukontvangst), soms ook een ondulator (-> Schrijfontvangst). Qillon. Snelvcrband (genees k.), op kunstige wijze zoodanig gevouwen verband, dat de vlakte, die met de wond in aanraking komt, zich geheel binnen bevindt on op de wond gebracht kan worden zonder dat men deze of de verbandvlakte aan hoeft te raken. O.a. bij het leger in gebruik. Snelwandelen, onderdeel van de ath 1 etie k. Bij hardloopen zijn er steeds oogenblikken, dat de looper met beide voeten van den grond is, bij het s. moet men daarentegen steeds een deel van een der voeten op den grond hebben. De wandelaar mag de teenen van den achtersten voet eerst van den grond lichten, als hij met den hak van den voorsten voet den grond heeft aangeraakt. Bij het hardloopen zijn de knieën vrijwel steeds gebogen, bij het s. moeten ze vrijwel gestrekt blijven. Qroothoff. Sneyders de Vogel, Kornelis, sinds 1920 prof. te Groningen in de Romaansche taal en letterkunde. Redacteur van Neophilologus. * 27 Dec. 1876 te Schiedam. Werken: Quaestiones ad Conjunctivi usum in posteriore latinitate pertinentes (1903); Syntaxe historique du Iramjais (2 1927); Recherches sur les faits des Romains (1934). Smckcrs, Petrus Mathias, Ned. bisschep. * 11 April 1816 te Botterdam, f 2 April 1895 te Utrecht. Priester gewijd in 1841. Kapelaan resp. te Poeldijk, Pijnacker, Amsterdam, Haarlem en Overveen. Sinds 1848pastoorresp. te Lutjebroek en Scheveningen; 12 jaar later regent van het kleinseminarie Hageveld, in 1869 president van het groot-seminarie. 1874 werd S. vicaris-generaal, in 1877 bisschop van Haarlem; van 1883 tot aan zijn dood aartsbisschop van Utrecht. L i t. : A. H. L. Hensen (in : Nw. Ned. Biogr. Wbk., II 1912). de Haas. Snieders, 1° A u g u st, Vlaamsch romanschrijver en publicist; broeder van 2°. * 9 Mei 1825 te Bladel (N. Br.), f 19 Nov. 1904 te Antwerpen. Als negentienjarig letterzetter kwam hij te Antwerpen op het Handelsblad; vier jaar later was hij hoofdredacteur. Ook hoofdredacteur van De Belg. Illustratie (1868-’B4). Gedurende meer dan een halve eeuw stelde hij zijn merkwaardige gaven van journalist en polemist ten dienste van zijn Katholiek en Vlaamsch ideaal en oefende grooten invloed uit op de politiek van zijn stad en van zijn land. Hetzelfde ideaal dient hij in zijn letterk. werk: dorpsnovellen, humoristisch-satyrische Mgr. P. M. Snickers. romans, gewoonlijk over de Antwerpsche burgerij met een bonte verscheidenheid van personages, en welgeslaagde historische romans. De karakterteekening is soms oppervlakkig of overdreven, taal en stijl zijn niet altijd voldoende verzorgd. Maar om het dramatische van de voorstelling en het jagende leven verdienstelijke en steeds geliefde volkslectuur. Voorn, werken. Novellen: Het Bloemengraf (1854) ; Sneeuwvlokje (1861); Fata Morgana (1887); Dit zijn Snideriën (1893). Zedenromans : De Gasthuisnon (1855); Het Jan-Klaassenspel (1863); Het Zusterken der Armen (1867); De Speelduivel (1870); Alleen in de Wereld (1880) ; Zoo werd hij rijk (1882); De Nachtraven (1886). Gesch. romans :De Wolfjager (1860); Op den Toren (1868); Antwerpen in Brand (1876); Anne-Dieu-le-veut (1876); Onze Boeren in 1798 (1889). L i t.: G. Segers (in : Jaarb. Kon. VI. Acad., 1906) ; J. Persyn, A. S. (1925); id., A. S. en zijn tijd (3 dln. 1925-’27); Coopman en Soharpé, Gesch. VI. Letterk. (1910) ; L. Dosfel (in : Boekengids, 1925). 2° Reni e r, Vlaamsch romanschrijver; broeder van I°. * 22 Nov. 1812 te Bladel (N. Br.), f 9 April 1888 te Turnhout, waar hij geneesheer was. Na twee geschiedk. verhalen over de 16ee.; Het Kind met den Helm (1852), De Hut v.Wardje Nulph (1854), schreef hij dorpsromans met zedelijke strekking overdeTurnhoutsche Kempen: De Meesterknecht (1855), De Lelie van ’t Gehucht (1860), Op de Grenzen (1861), De gouden Willem (1866), Narda (1869). Een trouwe uitbeelding van de dorpszeden, wat eenzijdig en braafjes, maar vol leven en humor. Prettig vertelt hij over het verlof van een plattelandsgeneesheer: Op de Pijnbank (1867). Zijn latere polemische romans over den schoolstrijd in de Kempen staan veel lager: De Geuzen in de Kempen (1876), De Goochelaar (1878), De Scheerslijper (1881), Zonder God (1883). Ui t g.; Voll. werken (24 dln. 1882-’88). L i t.: A. Snieders (in ; Jaarb. Kon. VI. Acad., 1889); Coopman en Scharpé, Gesch. VI. Lett. (1910) ; A. Van den Dries (in : Boekengids 1926, met bibliogr.). A. Boon. Snikzwaag, dorp van ca. 260 inw. in de Friesche gem. > Haskeriand (XI 208 C 3). Snippen of snipvogels, Scolopacidae, vogelfamilie, in onze waterrijke streken goed vertegenwoordigd, en als jachtvogels bekend. De slanke waadpooten zijn tot boven den hiel onbevederd. Drie teenen zijn gewoonlijk vrij, soms met spanvliezen in de hoeken. De snavel is lang, buigzaam en bij de punt hard. De ondersnavel is iets korter dan de bovensnavel. De achterrand van de vleugels is sikkelvormig gekromd. De korte staart bestaat uit 12 a 26 stuurpennen. Alle soorten houden van gezelligheid, zij leven in troepen bijeen en volgen elkanders loktoon. In onze streken worden 24 soorten, behoorende tot 22 geslachten, aangetroöen. Tot de s. in engeren zin behooren de houtsnip, watersnip, poelsnip en het hokje. Bernink. A. Snieders. Snob, Eng. woord van onbekenden oorsprong, met de beteekenis van voomaam-doend, maar onbeschaafd en aanmatigend mensch. Thackeray publiceerde in de „Punch” (1846 enz.) „The book of snobs” en maakte s. tot slagwoord; hij had in 1829 al een humoristisch weekblad uitgegeven onder den naam „The Snob”. Deze groote humorist verwijdde de vroegere beteekenis „philister” tot „platte bewonderaar van platheden”. Op het eind van de 19e e. werd s. een internationale sociaal-aesthetische spotnaam. Snoeien, inkorten van groeiende planten. Het s. geschiedt met verschillende bedoeling: om dichte vertakking te verkrijgen, nl. bij het snoeien van hagen en geschoren sierboomen; om ruimte te winnen voor verkeer, uitzicht e.d.; om invloed uit te oefenen op de vruchtbaarheid van fruitboomen, op den bloei van sierboomen of op den vorm van jonge, voor verderen opgroei bestemde planten, vooral boomen en heesters. In veel gevallen beoogt men zoowel het een als het ander. De snoei van fruitboomen, die in zomer- en wintersnoei wordt verdeeld, is, doordat men met verschillende doeleinden rekening moet houden en zich moet aanpassen aan de groeiverschillen, die aan soort, variëteit, individu, omgeving en bedrijfsdoel eigen zijn, ingewikkeld. Benige grondregels, waarmede men bijna voortdurend rekening heeft te houden, zijn: inkorten bevordert vertakking; het wegnemen van bloemknoppen, bloemen, jonge vruchten, stengels e.d. moedigt den groei der overblijvende organen aan; het wegnemen van bladeren verzwakt de plant; het wegnemen van een deel der plantenwortels tempert den lengtegroei en doet de neiging tot bloeien bij veel planten toenemen; het verwijderen van zieke en doode plantendeelen vermindert het gevaar voor plantenziekten; het maken van groote snoeiwonden vergroot het gevaar voor het binnendringon van wondparasieten. Men snoeit in hoofdzaak volgens tweeërlei systeem: 1° volgens het natuurlijk systeem, waarbij de snoeier door zijn ingrijpen niet anders doet dan meer of minder vooruitloopen op hetgeen na betrekkelijk korten tijd vanzelf zou geschieden, nl. het afstooten van takken e.d.; 2° men gaat tegen de natuurlijke neiging van de plant in en dwingt deze in een bepaalden vorm te groeien, bijv. als heg, leiboom, hoogstam e.d. Er bestaat een uitgebreide literatuur over het s., vooral betrekking hebbende op fruitboomen. Rietsema. R. Snieders. Lit. : A. en G. Rivière, Traité d’arboriculture Iruitière (1928); L. H. Bailey, The Pruning Manual (21916). Snoek (Esox lucius L.), de bekendste soort van de fam. der snoekachtigen (Esocidae); bewoont het zoetwater van het Noordelijk halfrond. De platte kop met lange onderkaak bezit een krachtig gebit. Meestal is do rug zwartachtig met gemarmerde vlekken, de buik wit met zwarte puntjes. De s. wordt 2 m lang en 35 kg zwaar. Het is de grootste roofvisch van het zoetwater, die niet alleen visschen, maar ook watervogels en zoogdieren doodt. Keer. Snoek, An drie s, acteur, dramatisch speler van ongemeene begaafdheid. * 1766 te Rotterdam, | 3 Jan. 1821 te Amsterdam. Snoekachticjen, > Snoek. *J 7 W IWlki Snoekbaars (Lucioperca sandra Cuv.), 1 m lang, een soort van de tam. der baarzen (» Percidae). Vroeger alleen in de rivieren van N.O. en Midden-Europa, is de s. om zijn smakelijk vleesch uitgepoot in de rivieren van W. Europa, ook van Ned. De s. heeft gedaante en tanden van een snoek. De rug is groenachtig, bruin gestreept, naar den buik toe zilverwit. Het is een roofvisch, die zich vooral met visschen voedt. Keer. Snoeksteur (Polypterus), een geslacht van de orde der > Ganoidei, uit de rivieren van Afrika. Het is een langgerekte visch. De parige vinnen dragen franje aan den rand, de rugvin is in kleine vinnen verdeeld. De zwemblaas doet dienst als long. De bekendste is de s. van den Nijl (P. bichir Geoffr.), 1 m lang, groen met vuilwitte onderzijde. Keer. Snoeroeramiek ontleent haar naara aan haar eigenaardige versiering. Deze is als met touwtjes verwezenlijkt, welke horizontaal op de bovenste helft van de vaas in de nog weeke klei ingedrukt schijnen. Dit touw- of snoermotief is zonder twijfel afgekeken van vlechtwerk. Als voornaamste vormen van deze ceramiek komen voor: de beker met kort rond onderdeel en langen cylinderhals on de bolvormige amphora met korten rand en kleine oortjes op den wand. Deze ceramiek dateert uit het Steenen tijdvak en hoort vnl. thuis in Thüringen, van waaruit ze over geheel Duitschland en aangrenzende gebieden verspreid is geworden. Zulke verspreiding is niet denkbaar zonder volkenbeweging. De snoerceramiek komt meestal in graven voor. Ze behoort tot een visschers- en jagersvolk, dat geen vaste woningen betrokken heeft. Snoek. Li t. : Götze, Die Gefaszforraen und Ornamente der neolithisohen schnurverzierten Keramik im Fluszgebiete der Saaie (1891); Déehelette, Manuel d’Archéol. Préhist. (I 1908); Sohuchardt, Alteuropa (21926) ; Ebert, Reallexikon der Vorgesch. (XI 1927-1928, s.v. Sehnurkera- R. De Maeyer. Snocrschakelaar is een in een electrisch snoer opgenomen druk- of tuimelschakelaar, bijv. voor het in- of uitschakelen van een leeslamp. Zie ook -> Schakelaar. Snoerspel, een kegelspel, waarbij de beide hoekkegels niet worden opgezet. Snoerwormen (Nemertinen), klasse van platwormen. De s. leven in zee en zijn vaak prachtig gekleurd; de lengte bedraagt meestal 20-60 cm. Enkele kleinere vormen in zoetwater (Prostoma). Snofroe, eerste pharao der 4e dynastie, vader van Cheops;-bouwde een trappyramide bij Medoem en de eerste echte pyramide bij Dahsjoer. Snoilsky, Ca r 1 J. G., graaf, Zweedsch dichter van liberale, laat-romantische gevoelens in koud-beheersohte, sierlijke vormen: daarom wel eens de „laatste klassieker” van Zweden geheeten; maar eigenlijk, vooral in zijn Sone 11 e r (1871), een ware > Parnassien. Zijn laatste, episch-lyrische productie van 1881-’B7 (Svenska bilder, 1886; I porslinsfabriken, 1882 e.a.) vertoont uitgesproken sociale strekking. * 1841 te Stockholm, f 1903 aldaar, na zich, voor een tweede huwelijk uit liefde, in de diplomatie ónmogelijk te hebben gemaakt (zie vooral: Nya Dikter, 1881). Ui t g.: Samlade Dikter (5 dln. 1903 vlg.). L i t.: K. Warburg, C.S. (1905); F. Böök, Svenska Studier i Litteraturvetenskap (1913, 145—237). Baur. Snor of nachtegaalrietzanger, Locustella luscinioides, vogel, weinig grooter dan een musch. De bovenzijde is roestkleurig, staartpennen bruin met donkere dwarsstrepen; onderkant vuilwit; pooten lichtbruin. De s. is een vrij zeldzame broedvogel in uitgestrekte rietmoerassen. Voedsel: insecten. Hij zingt, gezeten in een laag boompje of tegen een rietstengel, een lang aangehouden rrrr. April-Oct. in onze streken. Bernink. Snorharen, bij vele zoogdieren in de omgeving van den mond voorkomende zeer harde en stijve tastbaren. Snorra Edda, 4- Edda. Suorri Sturluson, IJslandsch geleerde on politicus, uit het geslacht Sturlu te Hvamra. Schrijver van de proza-Edda (> Edda) en van de > Heimskringla. * 1179 te Hvamm, f 1241 te Reykjaholt, vermoord door Ami Beiskr op inblazing van koning Haakon. L i t.: W. P. Ker, Sturla the Historian (1906) ; F. Paasehe (1922); S. Nordal, S.S. (1926). Baur. Snouck Hurgroiijc, C h r i s t i aan, Oriëntalist (vooral Islamoloog) van wereldnaam. * 8 Febr. 1857 te Oosterhout (N. Br.), f 26 Juni 1936 te Leiden. Promoveerde 1880 te Leiden in de Semiotische letteren, bracht bijna een jaar in het verboden Mekka door, waaruit het standaardwerk Mekka ontstond (2 dln. 1888-’89); 1889-1906 adviseur van Inl. Zaken in Ned.- Indië, waar vooral zijn adviezen over Atjeh een beslissenden invloed hebben gehad op de Atjeh-politiek der regeering; vanaf 1907 te Leiden prof. in Arabisch, Islam en Atjehsoh. Als Islamoloog is zijn groote verdienste de duidelijke uiteenzetting van de eigenl. grondslagen van den Islam; als politicus is hij vaak bestreden, waartoe ook zijn felle wijze van polemiseeren aanleiding gaf. Werken; Verspreide geschr. (6 dln. 1923-’27) ; De Atjehers (2 dln. 1893-’94) ; Het Gajoland (1903) ; Mohamraedamsm (1916). Zoetmulder. Snoerceramiek. Bolvormige amphora. Snowden, Phil i p p, Eng. socialistisch staatsman. * 18 Juli 1864 te Cowling, f 15 Mei 1937 te Tilford. Van geringe afkomst, werkte hij zich op tot staatsambtenaar, daarna tot journalist, en sloot zich in 1894 aan bij de Labourpartij. Lid van het Lagerhuis sedert 1906, en minister van Financiën in de kabinetten Mac Donald (1924 en 1929-’3l). Daarna verliet hij Labour, werd lord of Privy Seal tot 1932. Als overtuigd voorstander van vrijhandel trad hij af na het sluiten van de Conferentie van Ottawa. Cosemans. Snowdou, bergtop in N.Wales, 1 088 m (XII 464 E 5). Snoy, -> Reinier Snoy. Snuit, het vooruitspringende aangezichtsgedeelte bij de gewervelde dieren. Ook uitstekende deelen aan het voorste kopgedeelte hij ongewervelde dieren worden aldus genoemd, o.a. bij snuittorren. Snuitkevers, ■> Snuittorren. Snuittorren of snuitkevers (Curculionidae), soortenrijke keverfam., waarbij de bijtende monddeelen op een uitstekenden snuit zijn gezeten. S. zijn trage dieren; ze leven van plantenvoedsel, de larven leven meestal in planten. Vsch. soorten zijn schadelijk voor bosch- en landbouw; zie > Appelbloesemkever, Dennensnuittor, Hazelnootboorder, Rhynchitis; zie ook > Insecten (schadelijk voor den boschbouw). In graanpakhuizen leven de klander (Calandra granaria) en diens larven, die graankorrels aanvreten. In rijst komt de rijstkever (C. oryzae) voor. M. Bruna. Snurken ontstaat, wanneer gedurende den slaap mondademhaling plaats vindt; de huig geraakt in trilling, waardoor het geluid wordt veroorzaakt. In enkele gevallen vindt snurken met dichten mond plaats, echter alleen in rugligging. Snijbloem, bloem, die voor versieringsdoeleinden wordt afgesneden. Voor de centra van bloementeelt een belangrijk handelsartikel. Snijboon, > Boon. Snijden, 1° (m e e t k.) wanneer twee rechte of kromme lijnen een punt P gemeen hebben, dus beide door P gaan, zegt men, dat zij elkaar in P snijden; P is het (of een) snijp u n t (fig. 1 en 2). Hetzelfde geldt voor het snijden van een rechte of kromme lijn met een plat vlak of gebogen oppervlak (fig. 3 en 4). Twee platte vlakken, die niet evenwijdig loopen, snijden elkaar volgens een rechte lijn 1 (s nij lij n) (fig. 5). Een gebogen oppervlak wordt in het algemeen door een plat vlak (s nijvl a k) of een ander gebogen oppervlak gesneden volgens een vlakke kromme, resp. ruimtekromme (doorsnede of doorsnijdingskromme). > Kegelsnede. De doorsnede van twee elkaar snijdende bollen is een cirkel. o. Kol. 2° (Techn.) Elcetrisch snijden geschiedt op dezelfde wijze als het olectrisch > lasschen, doch met speciaal voor dit doel ingerichte snij-branders. Snijders, Frans, schilder, vooral van dieren, jachten en stillevens. * 11 Nov. 1579 te Antwerpen, t 1657 aldaar. Medewerker van Rubens. Zijn kunst is zeer Barok, overdadig en vol. L i t.: W. v. Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen. Snijdcrvogcl, Orthotomus Bennettii, vogel, behoorend tot de muschachtigen; met olijfgroenen mantel, roode kruin en nek. Onderzijde wit, totale lengte 17 cm. Woont in Z. Azië in bosschen, tuinen, enz. Voedsel: insecten. De nesten worden van twee bladeren gemaakt, die door den s. met draden aan elkaar worden genaaid. Snijdiugslijn (h er a 1 d.), horizontale grenslijn in een > doorsneden schild. Snuittorreu. Van links naar rechts; klander, dennensnuittor. hazelnootboorder (vergr.). ' Sn ijdscls. Bij de suikerfabricage worden de beetwortelen voor het uitloogingsproces fijngesneden tot s. De bijzondere, meestal dakvormige gedaante der s. komt voort uit den eisch, dat een maximaal oppervlak ontstaat bij voldoende stevigheid, duszonder dat de massa papperig wordt of moes bevat. Sn ij griend, > Griendcultuur. Snijlijn, > Snijden (1°). Sn ij sla (tuin b.), niet kroppende sla-varicteit. Snijtanden, de voorste bijtelvormige tanden in het heterodonte gebit van den mensch en de zoogdieren. > Tanden. Soa , een der districten van het radjaschap Badjawa op Flores (Ned.-Indië). Hoofdstatie van de missie in dat gebied (Gezelschap v. h. Goddelijk Woord). 12 Juni 1936 brandde de geheele, pas nieuwe statie af. Soane, sir John, architect (Hellenistisch klassicisme). * 10 Sept. 1762 in Whitohurch bij Reading (Berkshire), f 20 Jan. 1837 te Londen. Hoofdwerken; voltooiing van de Bank of England, Chelsea Hospital. Sobat, rechterzijrivier van den Witten Nijl (I 636 G 4). > Nijl. Sobek, Oud-Egypt. krokodillengod, vooral in de Fajjoem vereerd (-> Crocodilopolis). Soberheid, > Matigheid. Sobieski, Poolsch koningshuis, waaruit vooral >Johan 111 bekend is. Het geslacht S. stierf uit in 1739. L i t.: Forst-Battaglia, S. (1933). Sobieski, Schild van, (sterren b.) > Schild van Sobieski. Sobna, paleisoverste van -> Ezechias, koning van Snijden. Fig. I—s. Israël; wordt om zijn hoogmoed berispt door Isaias (15.22.16 en 4 Reg.lB.lB). Sobranje, naam van ’t parlement in > Bulgarije. Sobrietas, Kath. Ned. organisatie ter bevordering van de Christelijke matigheid en ter bestrijding van het alcoholisme. Zij is een federatie van 10 diocesane bonden. De dioc. bonden voor mannen heeten > Kruisverbond, voor vrouwen Maria vereeniging. Daarnaast is het jeugdwerk georganiseerd in dioc. jeugdbonden, samengesteld uit zelfstandige plaatselijke Sobrietasclubs en uit Sobrietasclubs in het algemeene jeugdwerk; de jeugd beneden 12 jaar wordt bereikt via de ouders in de St. Annavereeniging. De federatie S. heeft een centraal bureau te Den Bosch, Ververstr. 30. Tijdschriften; Sobrietas, Kruisbanier; voor het jeugdwerk: Ons Sobrietas Jeugdwerk. Aantal leden (1936); 64 647. Kruisverbond,Maria- en Annaver. ontstonden te Enschede, dank zij het werken van dr. Alph. ■> Ariëns. Geleidelijk groeiden ze uit tot dioc. en nat. verbanden. Uit de organisaties der volwassenen ontstonden de jongens- en meisjesbonden, die langzamerhand daarvan meer onafhankelijk werden. Oorspronkelijk geschiedde ook het reddingswerk door K.V. en M.V.; nu afzonderlijke organisatie (■> Reddingsbrigade). Ook ontstond uit haar de Kath. reclasseering. Haar optreden naar buiten culmineert in nationale congressen en landdagen. Langzamerhand kreeg de practijk van het vereenigingsleven een meer specifiek Kath. karakter en met deze verdieping ging een streven naar verbreeding gepaard, de zgn. Nieuwe Richting, in 1930 geproclameerd. Haar doelstelling wil S. verwezenlijken door het volk het verkeerde van het alcoholisme te doen inzien en te overtuigen van de waarde van de matigheid voor individu en maatschappij. Om zijn omvormende werking op het volk te kunnen uitoefenen eischt S. van zijn leden een hoogeren vorm van matigheid (> geheelonthouding of » afschaffing) als natuurlijke en bovennatuurlijke krachtbron en als sterk sprekend voorbeeld. Verder werkt S. ook voor maatschappelijke hervormingen, die zoowel van particuliere zijde als door de overheid moeten geschieden. Voor gemeenschappelijke acties in Nederland is S. met niet-Kath. organisaties aangesloten bij de nat. comm. tegen het alcoholisme (N. C. A.); ook is zij lid van de Intem. Kath. Ver. tegen het alcoholisme (I. K. V.). Zie ook > Jeugdwerk (sub II B, a, 4°). L i t.: Schriftelijke alcoholeuraus (uitg. Sobrietas Den Bosch); Alcoholisme en drankbestrijding (uitg. Sem. Hoeven); tschr.: Sobrietas. Soeho, Bijbelsche naam van drie steden in Palestina. De voornaamste lag in de Sjefela, en is bekend uit de Philistijnsche oorlogen (1 Reg. 17.1); thans esj Sjoeweike. Soeiaaldemocratic, officieels benaming in sommige landen van de voornaamste onder de vsch. socialistische, zich op Marx beroepende stroomingen en partijen. Zij komt, of kwam, vooral in de Noordelijke landen voor: Duitschland, Nederland, Oostenrijk, Zwitserland, Noorwegen, Finland enz., terwijl hun geestverwanten in andere landen zonder meer socialisten heeten: België, Frankrijk, Italië, Polen, enz. Trouwens, ook in de eerstgenoemde landen worden de sociaaldemocraten gewoonlijk kortweg socialisten genoemd, en zoowel in de eene als in de andere komen nog vsch. schakeeringen voor. De sociaaldemocratie wordt, tezamen met de andere socialistische stroomingen, behandeld onder > Socialisme (sub 11, Gesch.). Sociaal Democratische Arbeiderspartij, > Socialisme (sub II). Sociaal-deinoeratiseh jeugdwerk, a) In Nederland. De Arbeiders-jeugd-ccntralc (afk.; A.J.C.) stelt zich ten doel: de algemeene opvoeding en ontwikkeling van haar leden en voor zoover het de ouderen betreft, een meer directe voorbereiding tot het actief en doelbewust deelnemen aan de maatschappelijke taak der arbeidersklasse. De A.J.C. is op de eerste plaats een cultuurbeweging en streeft niet alleen naar een bepaalde wijze van vormgeving naar socialistisch ideaal, maar ook naar een bepaalde gemeenschappelijke ervaring, waardeering van goed en kwaad, waaraan deze vormgeving haar zin en bedoeling ontleent. Zij gaat daarbij uit van louter humanistische beginselen en zuiver natuurlijke overwegingen. Als cultuurbeweging legt zij er zich vooral op toe, de scheppende activiteit van de jeugd te wekken en de gemeensohapsgedachte te versterken door aan te kweeken liefde voor de natuur, zin voor waar kunstgenot en te bevorderen echt cultuurgenot door middel van spel, zang, dans, enzoovoorts; Pinksterfeest, Zonnewendefeest, volksdans, eigen stijl in kleeding, kampeeren. Vervolgens is de A.J.C. een voorbereiding op, en een deel der moderne arbeidersbeweging en nauw verwant aan de S.D.A.P. en het N.V.V. In overleg met beide organisaties werd een jeugdprogram opgesteld, dat een aantal hervormingseischen bevat op het gebied van de onderwijs- en arbeidswetgeving. Zij neemt deel aan de 1 Mei feesten en Septemberdemonstraties der S.D.A.P. In den Vereenigingsraad en Raad van advies hebben zitting vertegenwoordigers van S.D.A.P. en N.V.V. Door beide wordt de A.J.C. ook financieel gesteund. Organisatorisch kent de A.J.C. de A-groepen voor leden van 12 tot 16 jaar (Roo d e Val k e n); de B-groepen van 16- tot 21-jarigen en de C-groepen voor leden boven 21 jaar (Jon g-S ocial i s t e n). Coëducatie wordt toegepast; de 12- tot 16-jarigen zijn gescheiden in de horde-bijeenkomsten. Periodieken: De Kern; Het Jonge Volk; De Wiekslag; Het Signaal voor zang en dans; De Meidoorn voor natuurstudie. Buitencentra: de Paaschheuvel te Vierhouten; de Havelterberg bij Steenwijk en het Meenthuis te Blaricum. De A.J.C. beschikt over een Natuurhistorisch museum te Amsterdam; Verkoopcentrale de Brug te Amsterdam; Jeugdbureau en secretariaat Amsterdam. Tot het soc.-dem. jeugdwerk kan ook gerekend worden de Ned. arbeiderssportbond (N.A.5.8.) met zijn groepeering van junioren (jonge Pieter Jellen) en de Bond van soc.-dem. studentenclubs. b) Voor sociaal-democratisch jeugdwerk in België, zie > Jeugdwerk (sub II B, b), en in andere landen, zie > Roode Valken. Li t. : K, Vorrink, Om do Vrije mens der nieuwe gemeenschap ; De komende nieuwe Kuituur ; Stormtij; Achter de Vaandels; De A.J.C. als deel der moderne arbeidersbeweging ; K. Vorrink, Doel en wezen der A.J.C.; H. Molendijk, De A.J.C. in woord en beeld; alle uitgaven der A.J.C. Verder : B. Knoppers, Jeugd en Jeugdbeweging (II); J. Eerstman, Jeugdbeweging in Nederland ; Kohlbrugge, Practische Sociologie (IV); B. H. de Groot, Soc, Democratisch Jeugdwerk (in; Dux I J928). B. de Groot. Sociaal-revolutionnairen, Russ. politieke partij, bestaande uit geheime revolutionnaire organisaties, die in 1900 ontstond en waartoe o.a. Kerenskij behoorde. Sociale aardrijkskunde, een afdeeling van de -> aardrijkskunde, die de verschijnselen bestudeert, welke voortvloeien uit de relaties tusschen de georganiseerde menschengroepen en hun woonruimten. De uitingen van den mensch; zijn levenswijze, zijn welvaartsstreven, de occupatievormen, de statenontwikkeling, de gelegenheid tot het bereiken van een hoogere beschaving e.d., wortelen in den aard van het woongebied en worden er in hun werkzaamheid door begrensd. De groei van de volksgroep in aantal en beschaving is aan de capaciteit van het woongebied gebonden. Omdat nu de aarde uit een groot aantal landschappen bestaat, ieder met bepaalde kenmerken, zal de sociaal-geograaf deze verklarend moeten beschrijven, steeds zoekend naar de betrekkingen tusschen woongebied en menschengroep. Daartoe is het noodzakelijk, dat hij een scherp inzicht heeft in de vorming en het voorkomen van de woonruimte, in de waarde der bodemsoorten en den rijkdom aan delfstoffen. Bovendien is de ligging t.o.v. den evenaar en ook die t.o.v. de omgeving van fundamenteel belang. Evenzoo is de kennis van den opbouw van de sociale groep onmisbaar: het aantal, de dichtheid van bevolking, de opbouw in leeftijdsklassen e.d., welke gegevens door de sociographie worden geleverd. De economische en cultureele toestand der bewoners spelen ook een groote rol. Deze gebondenheid van de groep aan haar woonruimte moet door de eeuwen heen worden gevolgd, want de relaties wijzigden zich met de ontwikkeling van de groep, echter handhaafden zich de oude betrekkingen in het landschap, zoodat de ontwikkelingsperioden van de er gevestigde groep naast elkaar in de woonruimte worden aangetroffen. De bestudeering der physische en sociale krachten, in het woongebied en in de menschengroep schuilend, moet worden aangevuld met een onderzoek naar de invloeden, die omringende landschappen uitoefenden, zelfs moet vaak aan de werkzaamheid van wereldstroomingen worden gedacht, die aan de landschappen niet ongemerkt voorbijgingen. Deze breede opvatting over de taak van de s.a. wordt in Nederland vooral voorgestaan en ontwikkeld door prof. L. van Vunren, hoogleeraar in de sociale aardrijkskunde te Utrecht. In zijn Maasrapport (1936) wordt een uitgewerkt voorbeeld gegeven, hoe de s.a. in staat is, den sociaal-economischen toestand van een gebied bloot te leggen, waarbij de misstanden in alle duidelijkheid naar voren komen, zoodat de lijnen kunnen worden aangegeven naar verhoogde welvaart. Daardoor heeft de s. a. in dezen tijd van ordening een krachtig woord mede te spreken en mag de practische beteekenis van deze jonge wetenschap niet worden onderschat. Duidelijk gaf prof. van Vuuren de waarde van de s. a. aan in een rede, getiteld: De geschiktheid van den sociaal-geograaf voor beroepen in het practische leven, voorkomende in het Tijdschrift voor het Onderwijs in de Aardrijkskunde (jg. 1935,177-202). v. Velthoven. Sociale aclie, -> Sociologie. Sociale encyclieken worden die pauselijke encyclieken van de laatste halve eeuw genoemd, die zich met sociale vraagstukken in den meer strikten zin van het woord bezig houden. Leo XIII vaardigde reeds in 1878, het jaar van zijn troonsbestijging, een rondschrijven uit tegen het socialisme (Quod apostolici muneris); maar als eerste van zijn zgn. sociale encycliekenwordt toch meestal >Rerum novarum beschouwd(lB9l),als tweede dan» Gr aves de communi re (1901). Zie de afzonderlijke artikelen. Onder de encyclieken van Pius X kan als van sociale beteekenis genoemd worden: Singulari quadam (1912), waarin de taak der arbeiders-, vak- en standsvereenigingen besproken wordt en naar aanleiding daarvan vastgesteld, dat deze organisaties op zich zelf en afgezien van bijzondere omstandigheden op confessioneelen, Katholieken grondslag dienen gevestigd te zijn. Eindelijk komt bijzonder in aanmerking de encycliek Quadragesimo anno, uitgevaardigd in 1931 door Pius XI bij het 40-jarig herdenkingsfeest van Rerum novarura. Zie > Quadragesimo Anno. Ten slotte zij er op gewezen, dat de pausen de sociale vraagstukken bovendien herhaaldelijk hebben besproken in breven, motu-proprio’s, allocuties, brieven aan bepaalde personen, alles dus pauselijke documenten van minder plechtige en algemeene allure dan de encyclieken, maar vaak rijk van inhoud en precies in formuleering. Weve. Sociale ethiek, dat onderdeel van de ethiek, dat de verplichtingen van den mcnsoh in het maatschappelijk leven behandelt. L i t.; C. Schilling, Katholische Sozialethik (1929). Sociale eudacmonic, »■ Eudaemonisrae. Sociale hygiëne, > Maatschappelijke Gezondheidszorg. Sociale insecten noemt men die insecten, welke in „staatsverband” te zamen leven. Grondslag hiervan is de broedverzorging. De individuen zijn daarbij door vorm en instincten op een bepaalde taak aangewezen. In het eenvoudigste geval vindt men drie standen of „kasten”: eierleggende „koninginnen”, mannelijke dieren en de „arbeidsters”, d.w.z.: niet tot rijpheid gekomen wijfjes. Daarnaast vindt men vaak soldaten (mieren, termieten). Samenwerking der individuen treedt op in verband met onderlinge psychologische „afstemming”: één signaal brengt velen in beroering, en allerlei prikkels doen bij velen een ongeveer gelijke reactie optreden. Voortrappen eener staatvorming vindt men bij vele bijen, zooals bij de smalbij (Halictus), waar elk dier een eigen nest heeft, maar een gemeenschappelijke toegang aanwezig is, welken de dieren beurtelings bewaken. Eenjarige staten vindt men bij > hommels en > wespen, waar alleen de koninginnen overwinteren. Voor de inrichting van den bijenstaat, zie > Bijen. De instincten zijn hier hoog ontwikkeld. De dieren herkennen elkaar door den „nestreuk”; vreemde bijen worden geweerd. De mierenstaat bevat vaak een groot aantal (tot 60) koninginnen; het aantal individuen bedraagt vaak meerdere honderdduizenden; soms zelfs milliarden, wanneer filiaalnesten aanwezig zijn. Zie ook > Mieren. Termieten behooren tot een geheel andere orde, maar gelijken in levenswijze op de mieren. Het aantal der individuen kan hier ook enkele milliarden bedragen. Onderlinge herkenning vindt, zooals ook bij de mieren, plaats door middel van den nestreuk. Zie ook > Corrodontia. M. liruna. L i t.: F. Alvardes, Tierstaaten (in : Handwörterb. d. Naturwiss. IX 21934, 1108 vlg.): È. Wassmann S.J., Die Ameisen, die Termiten und ihre Gaste (1934). Sociale instellingen zijn instellingen, wier arbeidsterrein ligt op het gebied van het maatschappelijk hulpbetoon. Zij worden in stand gehouden door personen, groepen van personen of gemeenschappen (staat, gemeente, Kerk) om tegemoet te komen aan den maatschappelijke!! nood van personen, die geheel of gedeeltelijk, door of buiten eigen schuld, niet in staat zijn zich zelf te helpen. Sommige van deze instellingen dragen het karakter van adviesbureauxandere geven daadwerkelijke geestelijke, moreele of mateneele hulp; nog andere onderhouden inrichtingen waar de hulpbehoevenden verpleegd kunnen worden.’ Lit de definitie volgt, dat de s.i. een zeer uitgestrekt en een zeer varieerend terrein bewerken Ze kunnen naar hun werkzaamheid in vsch. groepen onderscheden worden. Zoo heeft men; ondersteunende msteliingen van algemeenen aard (burgerlijke kerkelijke, bijzondere); instellingen voor oudeliedenzorg, voor onvolwaardigen (> Arbeidskracht), voor lichamelijk gebrekkigen (slechthorenden, doofstommen, blinden, tuberculoselijders), voor rustbehoevendcn, zenuwlijders, psychopathen enz., voor kinderuitzendmg, weezen, verwaarloosde jeugd, bescherming van meisjes en zorg voor ongehuwde moeders, voor reclasseermg, hulp aan onbehuisden e.d., voor landverhuizers, woeker- en drankbestrijding. Have S°eiaJe kintlerhyg.enc. Deze bestudeert en bevordert de maatregelen van openbare en persoonlijke gezondheidszorg, welke de geboorte van het gezonde kind en zijn opgroeien tot een lichamelijk en geestelijk volwaardig volwassene bevorderen. Zij tracht haar doel te bereiken door volksvoorlichting m het algemeen, en vooral door de oprichting en instandhouding van consultatiebureaux voor zwangeren zuigelingen en kleuters, van adviesbureaux voor opvoedmgsinoc'lijkheden, het organiseeren van schoolartsendiensten, enz. Samenwerking van preventieve en curatieve kindergeneeskunde en een nauwe sameniverkmg met alle organen, welke de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid beoefenen, is noodzakelijk. In N e d e r 1 and wordt de sociale kinderhygiëne \ooral bevorderd door de Groene, Witte en Wit-Gele > Kruisverenigingen, onder controle van het staatstoezicht op de volksgezondheid. Koenen. iö6.Sa j’ Belgle wordt de s- k- hoofdzakelijk bevorderd door het > Nationaal Werk voor Kinder'lT;0l) dltIfebl.ed k®nt deze instelling verschillende diensten, zoo Raadpleging voor toekomstige moeders met het doel de voorzorgen bekend te maken voor een normaal ter wereld brengen van het kind. Verder bes aan er Moederhuizen, waar het lot van moeder en kind verzekerd wordt. De Raadpleging voor zuigeimgen is het meest actief; een dergelijke dienst bestaat m de meeste gemeenten van het land; een geneeskundig onderzoek der kinderen heeft er plaats tot 2 jaar met een gehjkloopende voorlichting der moeder. Bovendien bestaat ook de dienst „Druppel Melk”, die er voor zorgt aan de moeders zuivere en gezonde melk te verschaften. De Rmderknbben zijn werken, die de kleine kinderen opnemen, wanneer de moeder niet voor haar kind zorgen kan. De Kantienen voor zwakke kinderen verzekeren aan zwakke kinderen een extra-voeding \ erder telt men in België de Roode en Vlaamschê Kruisvereenigingen, welke op dit terrein zeer verd'enstehjk werk verrichten. Kuupers. Sociale kwestie, > Sociologie. . f®«“*e Politik beteekent in het algemeen het staatkundig streven tot vestiging of herstel van maatschappelijk evenwicht tusschen de verschillende mTsstimfpn1 bTevo,lklnS.en *ot het wegnemen van andere misstanden. In den tijd sinds het einde der 19e eeuw beteekent s p. vooral het herstel van de verstoringen aangericht door het economisch systeem van de Klas- XXI. SS® “°"°mio- Sedert den tijd na den Wereldoorlog 1914- 18) is s. p. niet meer tevreden met het herstellen van de aangerichte schade, maar streeft zij vooral naar een nieuwe maatschappelijke orde, waarin de verschillende groepen haar vaste plaats krijgen /oosT.h Sl L economisch (> Bedrijfsorganisatie, sub I übheki echtelijke bedrijfsorganisatie). J)i' middelen van s. p. zijn van tweeërlei aaid \ ooreerst m het vrije maatschappelijke leven allerlei vormen van organisatie (standsorganisaties vakverenigingen). Vervolgens de middelen, die dé publieki echtelijke gemeenschappen en vooral dan de Staat moeten toepassen. De belangrijkste hiervan riJn/ rnVrfi T^evinS en de > sociale verzekeimg. In het stelsel der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wordt er naar gestreefd de middelen van staat en vnje maatschappij zooveel mogelijk in de nieuwe publiekrechtelijke lichamen, de Bedrijven te combineeren. tzJl",’ heid°CialC rcchlva«r‘«9heic|, > Rechtvaardig- Sociale scholen, -> Maatschappelijk dienstbetoon; Maatschappelijk Werk. J Sociale verzekering. a) Algemeen. De be-7wl-vg d6r S°Cla ® ve.rzekp™g is: maatschappelijk zwakkere groepen m tijden, waarin zij door een of andere omstandigheid (ziekte, ongeval, invaliditeit ouderdom, werkloosheid) niet door eigen arbeid het levensonderhoud kunnen verdienen, op den grond- Jfpttelive verzek«ring een minimumbestaan ziin voorrij ]>)l!ï maatschaPPelijk zwakkere groepen F ™fral de arbeiders, maar het kunnen nok anderen echte totnn rren’-kleine zelfsta"digen), waaraan echter tot nu toe weinig aandacht door de overheid is besteed. De * Ouderdomswet staat vrijwel alleen. In het stelsel van publiekrechtelijke > bedrijfsorganisatie wordt er naar gestreefd, het particulier initiatief en de wettelijke regelingen met elkaar, zoo- rijV6n * P"bli“elijke b) Nederland. De sociale verzekering van Neder?,mvat; Ongevallenwet, ■> Invaliditeitswet, , Ziektewet, >\V erkloosheidsbesluit, * Land- en Tuin?r°T,Va,lenWet Zeeongevallenwet. Deze wettehjke regelingen gelden voor de arbeiders. Daarnaast waardonan "°g Tu®11 genoemd de Ouderdomswet, waardooi een ouderdomsverzekering voor kleine zelfstandigen mogebjk wordt (V.0.V.). Deze verzekeringswetgevmg huldigt in het algemeen het standpunt van de fondsvorming. D.w.z. dat de premies gestort worden in een fonds, uit welks rente de uit- 6n V°°r u 6 reDten voor ouderd°m, invaliditeit en ongevallen worden voldaan. De aldus Gevormde fondsen worden beheerd door de R ii k s v erzekering s b a n k te Amsterdam, welke instelliim tevens optreedt als uitvoeringsorgaan van de Ong£ \ allenwet en een gedeelte van de Land- en Tufnbouw-Ongevallenwet, terwijl deze bank eveneens bij Het Wnng Van ? Invaliditeitswet is betrokken'! voor de wi!-/p Van nei R,lksverzekeringsbank behoeft w ? iJ * belegg«g van de onder haar beheer staande fondsen de goedkeuring van den Centra len Beleggingsraad. Deze Beleg-ineslaad is tevens belast met het toezicht op de belesfnSden fwT'■ Pensloenraad;.de Rijkspostspaarbank en den Postcheque- en girodienst. Talma had voor steUt™Tfnng S°elale verzekering de voornaamste taak toegedacht aan omstreeks 80 Raden van Ar beid, lichamen van werkgevers en werknemers, met ambtelijken voorzitter op territorialen grondslag (Radenwet). Raden van Arbeid zijn er gekomen en hebben zich gehandhaafd in bescheidener getal (ongeveer 30), maar bij de uitvoering der Ziektewet hebben bedrijfsvereenigingen voor omstreeks 85% der arbeiders de uitvoering in handen gekregen. Bedrijfsvereenigingen zijn lichamen door bepaalde organisaties van werkgevers en werknemers gevormd. Men oveiweegt thans, ook de Ongevallenwet, althans ten deele, door soortgelijke bedrijfsvereenigingen te doen uitvoeren. Herhaaldelijk zijn er voorstellen tot unificatie der sociale verzekeringswetten in Nederland gedaan, terwijl daarnaast ook verscheidene malen wijzigingen van het stelsel der Invaliditeitswet werden bepleit, met name om de individueele renteberekening te vervangen door een systeem van eenheidsrent e n, waardoor dan tevens een eenheidspremie voor alle sociale verzekeringen tezamen mogelijk zou kunnen worden. Zie nog > Sociale Wetgeving. Veraart. c) In België omvatten de sociale verzekeringen de arbeidsongevallen, de beroepsziekten; de ouderdomspensioenen; algemeene wet en verder speciale regeling voor bedienden, mijnwerkers en zeelieden; de verzekering tegen onvrijwillige werkloosheid; de gezinsvergoedingen. De wetgeving omtrent de s. v. behoort deels tot het burgerlijk recht, deels tot het strafrecht. Wat deze wetgeving kenmerkt, is dat de vsch. wetten in principe steunen op het stelsel der verzekering; nochtans wordt op vele punten van het verzekeringsstelsel aige weken. Lit. : A. Eeckhout, Het vraagstuk der Soc. Verzekeringen in België (1931). V. Helshoecht. Sociale week, geregelde (jaarlijksche), door de Katholieke Sociale Actie (K.S.A.), naar het voorbeeld der Fransche Semaines Sodales, georganiseerde samenkomst van vooraanstaande Katholieken, ook uit het buitenland, ter bestudeering van sociale vraagstukken. De S. w., op initiatief van mr. Aalberse voor het eerst in 1905 te Utrecht gehouden, heeft in de laatste jaren in Nederland geregeld plaats te Rolduc. Eras. Sociale wetgeving is de wetgeving tot verwezenlijking van de > sociale politiek. Zij omvat > sociale verzekering, allerlei arbeidersbescherming (inzake arbeidsduur, veiligheid e.d., de zgn. > Arbeidswetgeving) en ook algemeener regelingen voor herstel van misstanden (> Drankwet, > Leerplicht, enz.). Voor de s. w. in Nederland laat zich het volgende schema opstellen: 1° Privaat-wettelijk arbeidsrecht, waaronder te rekenen: a) de wet op de ->■ arbeidsovereenkomst in de art. 1637, 1638 en 1639 van het 8.W., en b) de wet op de > collectieve arbeidsovereenkomst. De eerste is van 1907, de tweede van 1927. 2° Publiek-wettelijk arbeidsrecht, in vier groepen te onderscheiden: a) de wetten voor organisatie, behandeling van arbeidsgeschillen enz., zooals ■> Bedrijfsradenwet, (de thans vervallen) Wet op de Kamers van Arbeid, > Arbeidsgeschillenwet, Wet Hooge Raad van Arbeid (> Hooge Raad, 4°); b) de algemeene regelingen tot bescherming van den arbeid, zooals > Arbeidswet, •> Veiligheidswet; c) de bedrijfswetten, zooals » Steenhouwerswet, > Stuwadoorswet, Mijnreglement (> Mijnwezen, II A), > Caissonwet, > Phosphorluciferwet, Spoorwegreglement; d) de verzekeringswetgeving, zooals > Ziektewet, -> In- validiteitswet, > Ongevallenwet ( > Zeeongevallenwet, -> Land- en Tuinbouwongevallenwet); Werkloosheidsbesluit (Steunregelingen). In het stelsel der publiekrechtelijke ■>- bedrijfsorganisatie groeien het wettelijk en buitenwettelijk arbeidsrecht naar elkaar toe en komt het zwaartepunt der geheele sociale wetgeving te liggen in de Bedrijven als nieuwe publiekrechtelijke lichamen. Veraart. De Belgische soc. wetgeving kan ingedeeld worden als volgt: 1° burgerlijke arbeidswetgeving, waaronder dienen gerangschikt: de wet op het arbeidscontract [lO Maart 1900; > Arbeidswetgeving (I°)], op het bedienden – contract (7 Aug. 1922; Bediende), op het leercontract (12 April 1803). 2° De > sociale verzekeringen. 3° De instellingen van sociale voorzorg: de arbeidsbeurzen [(K.B. van 19 Febr. 1924 en 19 Jan. 1925; > Arbeidsbemiddeling (2°)]; de maatschappijen voor goedkoope woningen (wet van 9 Aug. 1889, 30 Juli 1892, 11 Oct. 1919; > Arbeiderswoningen, kol. 69G A; > Goedkoope woningen); de maatschappijen voor ouderlingen bijstand (wet van 23 Juni 1894, herhaaldelijk gewijzigd; •> Mutualiteit). 4° Arbeidsregeling: de uitbetaling van het loon der werklieden (wet van 16 Aug. 1887, wet van 30 Juli 1934); de meting van den geleverden arbeid (30 Juli 1901); de beslagneming en afstand van het loon (18 Aug. 1887, herhaaldelijk gewijzigd); de arbeidsduur (14 Juni 1921; •> Achturenwet; en 9 Juli 1936); de Zondagsrust (17 Juli 1906); de gesalarieerde huisarbeid (10 Febr. 1934); de •> vrouwen- en kinderarbeid (15 Dec. 1889, herhaaldelijk gewijzigd en gecoördonneerd bij K.B. van 28 Febr. 1919); de > werkhuisreglementen (16 Juni 1896); de betaalde verlofdagen (8 Juli 1936); de gezondheid en veiligheid van het personeel der ondernemingen (6 Juli 1899 en 26 Nov. 1937). 5° Wetgeving op het vereenigingsleven: vrijheid van vereeniging (wetten van 24 Mei 1921); de > beroeps vereenigingen (31 Maart 1898). 6° Bestuurlijke sociale lichamen: a) eigenlijke sociale bestuursdiensten: alg. bestuur voor de sociale verzekeringen en de sociale voorzorg, voor de ouderdomspensioenen, van den arbeid; b) autonome sociale bestuursdiensten; zooals de Nationale Compensatiekas voor gezinsvergoedingen (> Gezinstoeslag); de Nat. Maatsch. voor » Goedkoope woningen, de Algemeenc Spaar- en Lijfrentekas; centrale kas voor klein beroepscrediet, voor den kleinen landeigendom, enz.: c) bestuurlijke organismen met beperkte opdracht: a) raadplegende organen: de Hoogere arbeidsraad (> Arbeidsraad, 2°; Hooge Raad, 4°); de Hooge raad voor Volkshygiëne; de Hoogere raad van Nijverheid en handel; de Hoogere raad voor Volksontwikkeling, daarnaast: raadgevende commissies, bijv. voor arbeidsongevallen, gezinsvergoedingen e.a. /?) De organen tot voorkomen of regelen van collectieve arbeidsgeschillen: de nijverheids- en arbeidsraden (1(5 Aug. 1887; > Nijverheidsraad), de paritaire comité’s; de verzoeningsraden (K.B. 6 Mei 1925; > Arbeidsconflict) en ten slotte de > werkrechtersraden (9 Juli 1926). LU.: F. van Goethem, Beginselen van soc. wetgeving (1936). V. Helshoecht. Socialisatie beteekent in een aantal socialistische stelsels de vergemeenschappelijking der productiemiddelen. In het systeem van Karl Marx zou deze socialisatie het natuurnoodzakelijk gevolg zijn van de ontwikkeling van het kapitalisme. In het systeem van de revisionistische socialisten (Eduard Bernstein) zou socialisatie volgen uit een doelbewuste sociaal-economische politiek, waardoor het eene deel der productie na het andere zou worden gesocialiseerd. Het socialisme van onzen tijd gelooft niet meer aan socialisatie op de hierboven aangeduide wijze. Het communisme van Sowjet-Rusland en zijn aanhang buiten Rusland willen socialisatie gewelddadig-revolutionnair toepassen. Het overige socialisme is realistisch genoeg om de onmogelijkheid daarvan in West-Europa en Amerika in te zien en sluit zich practisch aan bij het stelsel van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, waarbij dan op den achtergrond blijft een vaag idee van verdere vergemeenschappelijking. Het socialisatie-rapport van de Nederlandsche S.D.A.P. van 1920 is dan ook geheel verouderd en in de S.D.A.P. zelf vervangen door de latere rapporten „Nieuwe organen” en „Medezeggenschap en Bedrijfsorganisatie”, waarin, met eenige niet essentieele amendementen, het stelsel der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wordt aanvaard. L 11.: K. Marx en F. Engels, Kommunistisches Manifest (1847) ; K. Marx en F. Engels, Das Kapital (I 1867 ; II 1885 ; 111 1894); E. Bernstein, Zur Geschichte und Theorie des Sozialismus (1901) ; Parlementarismus und Sozialdemocratie (1907); S. Beracha ,Le marxisme après Marx (1937). Veraart. Socialisatie-rapport, Socialisatie. Socialisme. I. Wijsgerig en economisch. A) Godsdienstig-philosophische grondslag. Een zeker socialisme is van alle tijden. Men vindt het bij de Grieken en Romeinen, in de middeleeuwen en in de tijden van Humanisme en Renaissance. Hier zal slechts worden gesproken over het socialisme na de zgn. industrieele revolutie op het einde der 18e eeuw. Het oudste socialisme is dan het zgn. romantisch of utopistisch socialisme van Robert Owen, Charles Fourier e.d., parallel loopend met het stelsel der Klassieke economie, zijn doodsvijand, en evenals dit gebaseerd op het 18e-eeuwsch rationalistisch natuurrecht. De verschijnselen hebben dan nog geen beteekenis in den grondslag van het wijsgeerig kennen. Uit overwegingen in het verstand leidt men de wenschelijke verschijnselen af en concludeert even gemakkelijk tot stelsels van vrijheid als van gebondenheid, welke laatste dan socialisme van alle variaties inhouden. Dit socialisme handhaaft zich tot het midden der 19e eeuw. De groote verandering komt met Ka r 1 Ma r x omstreeks het midden der 19e eeuw. Zijn socialisme zit vast aan het materialisme van Feuerbach. Buiten de materie is er niets. Maar Marx ziet de materie in ontwikkeling en ziet daarmee ook de materieele productie in ontwikkeling. Het eene productie-systeem volgt op het andere met ijzeren noodwendigheid en hierbij ontleent Marx een idee aan Hegel. Een bepaald productie-systeem roept noodzakelijk zijn tegendeel op (these en antithese) om dan in een verder stadium in een samenvatting van beide systemen (synthese) tijdelijk rust te vinden. Deze synthese wordt dan weer these en de kringloop begint opnieuw. J 1 . 1 1 .... . . , Ondanks een pedante wetenschappelijkheid, die Marx zich, vooral in zijn strijd met de romantische socialisten, aanmeet, is in dit alles ontzaglijk veel fantasie. De werkelijke verschijnselen, die zich voor een zeer groot deel heelemaal niet leenen voor dit denk- stelsel van Marx, worden eenvoudig in zijn systeem geperst. Daarmee wordt dan alweer aan het Aristotelisch-Thomistisch wijsgeerig principe: Voorop de verschijnselen, geweld gedaan. Dit zgn. -> historisch mat er iali s m e van Marx bevat nog iets zeer belangrijks. Alle ideologieën der menschelijke samenleving (godsdienst, wetenschap, kunst, recht) zijn niet anders dan afstralingen van het bepaald aanwezig materieel productie-systeem. Verandert dit systeem krachtens natuur-noodzakelijkheid, dan veranderen even noodzakelijk de ideologieën.’ Deze gedachte, hoe valsch ook, is van een geweldige genialiteit. Zij heeft het wijsgeerig denken er toe gedwongen, het parallelisme tusschen een bepaalde economische orde (wat niet beteekent „materieele” orde!) en een bepaald gedachtensysteem te aanvaarden. De geest echter overwint. Het zuivere en beste denken, zich weer richtend naar de verschijnselen en deze analyseerend, bereidt de nieuwe economische orde voor. De groote verandering in de economische orde volgt het nieuwe inzicht van de geestelijk-sterksten, terwijl de gedachtenwereld van de nieuwe economische orde voor een belangrijk deel door deze orde wordt bepaald. Daarbij is echter van een „Hegeliaansche” ontwikkeling geen sprake. Het Marxistisch systeem heeft in de socialistische wereld zijn beteekenis geheel verloren. De practijk van Sowjet-Rusland bewijst, hoe men zelfs daar geen geloof meer schenkt aan de bepaling van de ideologieën door de materieele economische orde. Ook daar overwint de geest, al is het de geest van den aferond. lwee andere socialistische systemen (einde 19e en begin 20e eeuw): het revisionisme en het syndicalisme, verwerpen het wijsgeerig systeem van Marx. Het » revisionisme van Bemstein legt het zwaartepunt in de actie van vakvereenigingen en parlement tot verbetering van den materieelen toestand der arbeiders, in flagranten strijd dus met een der deeltheorieën van Marx’ historisch materialisme: de Verelendungstheorie”, en plaatst als vaag ideaal de „socialisatie” op den achtergrond. Het syndicalisme van Sorel is vijandig aan den staat, vijandig aan het parlement en legt het zwaartepunt van het socialisme in den revolutionnairen wil der arbeiders. Middelen van dit socialisme zijn: de opvoeding der arbeiders in de syndicaten in onverzoenlijken strijd met de ondememers-kapitalisten, en de algemeene werkstaking. Het optreden van Mussolini heeft in Italië aan dit syndicalisme, dat reeds bezig was zich van de industrie meester te maken, den nekslag gegeven (19221. in den allerlaatsten ti|d ontwikkelt zich een neosyndicalisme (Beracha), dat verschillende aanknopingspunten _ met het stelsel van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kent. Verder handhaven zich thans het revisionisme, dat zich ook tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie keert, en het communisme als staatssocialisme op groote schaal en van een diep anti-Christelijk karakter. B) Economisch stelsel van het socialisme. Het economisch stelsel van het romantisch socialisme is: de naïeve phalanstères van » Fourier (groote arbeidsgemeenschappen),. de productie- en verbruikscoöperatie van Oven. Hit alles heeft nauwelijks meer reëele beteekenis. Marx kent geen eigenlijk economisch systeem. Het socialisme, dat volgens hem natuur-noodzakelijk moet komen, wordt door hem niet als economisch stelsel geanalyseerd. liet > revisionisme van lid navel Bernstein (Jaurès, ïroelstra) kent als economisch stelsel aanvankelijk niet veel meer dan intensieve sociale wetgeving, later concrete > socialisatie, die echter ook geheel op den achtergrond raakte. Het syndicalisme wil, even naïef als de romantische socialisten, de productie brengen in handen van de syndicaten, welker leden dan tot producent in de syndicaten zouden worden opgevoed. Het economisch stelsel van het > communisme is een wijdvertakte staatsproductie, op den grondslag van vijfjarenplannen, waarin de gevaren van eindelooze bureaucratie en verstikking door willekeur tastbaar zijn. Toch blijft dit economisch stelsel de gevaarlijkste concrete bedreiging voor onze samenleving, zoo lang deze niet welbewust den weg der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie opgaat. Vgl. nog de aangegeven afzonderlijke trefwoorden, alsook > Sociaaldemocratisch Jeugdwerk; Socialistische pers; Bolsjewisme; Sowjet-Unie. . L i t. : zie de lit. bij > Socialisatie. Verder : M. Treub, Het wijsgeerig economisch stelsel van Karl Marx (1902); W. Sombart, Der Sozialismus (1909) ; H. Quaok, De Socialisten (1922 vlg.). Veraart. 11. Geschiedkundig. A) Buitenland. De aanhangers van de socialistische denkbeelden hadden zich tijdens de le helft van de 19e eeuw meestal afzijdig gehouden van politieke en organisatorische werking. De gedachte hiertoe ontwikkelde zich vooral in Frankrijk, waar overigens de beweging van Babeuf (1796) als een voorloopster mocht doorgaan. De verwezenlijking was echter het werk van Duitschland: na de revolutie van 1848 ontstonden aldaar vsch. socialistische partijen, die echter weldra aan de repressie ten offer vielen. Eerst in 1863 werd door Lassalle de „Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein” opgericht, die het toen opkomende reformisme aankleefde en de ruggegraat werd van de in 1869 door W. Liebknecht en Bebel gestichte Soc.-Democr. Arbeiderspartij. Deze nam in het vervolg aan de verkiezingen deel, maar werd spoedig door de Socialistenwet van Bismarck (1878) gekortwiekt; eerst de opheffing der wet (1890) maakte een sneller aangroei mogelijk. De nog revolutionnaire inslag van het > Erfurtcr program (1891) maakte hoe langer hoe meer plaats voor een gematigd reformisme, dat den aangroei van het ledenaantal en den polit. invloed van de partij tot den Wereldoorlog vergemakkelijkte. Inmiddels waren ook elders sociaal-democr. partijen ontstaan. In Frankrijk, waar tot aan de Parijsche Commune de anarchistische richting de bovenhand had gehad, stichtte Jules Guesde in 1873 den „Parti ouvrier francais socialiste”, waarvan zich in 1882 de meer reformistisch gezinde „Possibilisten” afscheurden. Ook andere inwendige twisten verzwakten het Fr. socialisme, totdat alle richtingen ervan zich in 1906 aaneensloten tot den „Parti Socialiste Unifié”, onder de leiding van Jaurès. Zijn aangroci werd door zijn sterk Marxistisch karakter niet verhinderd. De Italiaansche soc.-democr. arbeiderspartij (gesticht 1882) had een gelijkloopende ontwikkeling, daar ook hier de twisten tusschen den Marxist Labriola en den reformist Turati in 1912 tot een splitsing leidden, die nooit meer werd bijgelegd. Voor Rusland ten slotte, waar de soc.-democr. beweging het wegens de absolutistische vervolging bijzonder lastig had, werd in 1883 te Genève een „Bond tot bevrijding van den arbeid” gesticht, waarin weldra ook de twee richtingen het oneens werden. Op het Congres te Brussel en Londen (1903) sprak de meerderheid (Russ. „Bolsjewiki”) zich met Lenin voor het zuivere Marxisme uit, terwijl de minderheid (Russ. „Mensjewiki”) het met de reformisten hield. Een dgl. verloop had de socialistische beweging in alle andere Europ. landen behalve Engeland, waar de > Labour-Party een veel gematigder karakter behield, al trad zij ook, met de andere soc.-democr. partijen, tot de Tweede > Internationale toe (1889). De Wereldoorlog verwekte een crisis in de gesch. van liet s. Terwijl de reformistische vleugels in de oorlogvoerende landen de regeeringen steunden, en er zelfs intraden, namen de Marxisten de denkbeelden van de Russ. Bolsjewieken over, verklaarden zich zelfs tegen landverdediging, en sloten zich in 1919 onder den naam van > Communisten in de Derde > Internationale aaneen. De na-oorlogsche ontwikkeling bracht tevens een verscherping in de kenmerken der vsch. soc.-democr. partijen. Terwijl sommige, als de Duitsehe, de Tsjechische en de Skandinaafsche soc.- democr. arbeiderspartij en de Engelsche Labour, meer en meer verburgerlijkten, bleven andere afdeelingen van de Tweede Internationale, vooral de Fransche, Italiaansche, Zwitsersche, Spaansche en Oostenrijksche (Austromarxisme) de revolutionnaire beginselen getrouwer. Uit reactie hiertegen ontstond in Italië onder leiding van Mussolini, zelf een gewezen socialist, de fascistische beweging, welke na haar zegepraal alle socialistische organisaties ontbond. Dit voorbeeld vond navolging in de meeste landen van Europa, waar een versterking van het staatsgezag gepaard ging met een verbod van de soc.-democr. arbeiderspartij of een belemmering van haar vrijheid van handelen. Alleen in Frankrijk, Engeland, Nederland, België, de Skandinaafsche landen, Spanje, Zwitserland en Tsjecho-Slowakije werd zij tot hiertoe niet door uitzonderingsmaatregelen getroffen. Tot voorkoming hiervan trachtte zij aldaar met de andere linksche partijen ■> Volksfronten op te richten. In Amerika kon de s. tot hiertoe weinig voet vatten. In de meeste Amerik. landen was het econ. leven daar – voor te weinig ontwikkeld, in andere, als in de Ver. Staten, was de levensstandaard te hoog. Alleen in Mexico en Uruguay oefende de soc.-democr. arbeiderspartij een tijdje noemenswaardigen invloed uit. Zij wordt er echter thans, resp. sedert 1929 en 1934, niet meer als grondwettelpke partij erkend. L i t. : Sombart, Der proletarische Sozialismus (2 dln. 101924); Beer, Allg. Gesch. des Sozialismus (61929); Bdwards, Der Zusammenbruch des internat. Sozialismus (1933); Mehring, Gesch. der deutsehen S.D. (121922) ; Weill, Hist. du mouvement social en France (31924) ; Nenni, La lutte des classes en Italië (1930). V. Uoutte. B) In Nederland. Omstreeks 1870 vertoont het socialisme zich in Ned. Er ontstonden enkele secties van de eerste internationale, welke zich vereenigden tot een Ned. Werkliedenverbond (1871), dat weinig beteekende. Meer succes had voorloopig het neutrale Algemeen Ned. Werklieden Verbond. Na den ondergang der eerste internationale (1872) werd de socialistische arbeidersbeweging geheel machteloos, maar het socialisme verdween niet. Een nieuwe phase begon in 1878, toen te Amsterdam de socialisten het A.N.W.V. verlieten en zich met anderen in 1881 aaneensloten in den Sociaal-Democratischen Bond (5.D.8.). Dan bewijzen goede diensten, wanneer men snel en met weinig hulpmiddelen een s. wil bereiden. Soepschildpaddcn, > Zeeschildpadden. Soera, hoofdstuk van den > Koran. Socrabaja, 1° afdeeling (residentie) van Mangkoenegoro. Aantal inw. (eind 1930): 165 484, w.o. 3 225 Eur., 11 286 Chin. en 1 388 andere Vreemde Oosterl. S. is een typische Javanenstad, met Jogjakarta centrum van Jav. cultuur. Vanuit de kratons (paleizen) der genoemde Inh. vorsten gaat groote invloed uit op het leven in S., waardoor de stad, die overigens niet mooi is, veel door toeristen wordt bezocht. Het klimaat is warm, doch niet ongezond. Kunstnijverheid (smeedkunst, leerbewerking, batikken) wordt door de kratons gestimuleerd. S. heeft een Kath. kerk (Jezuïeten), een Kath. Mulo, diverse Kath. lagere scholen, vooral voor Inh. kinderen, vsch. bonden en vereen, op godsdienstig, charitatief, sociaal en politiek gebied. Brokx. Soera Ftanu, pseud. van Isaac -> Esser. Soerat, districtshoofdstad in het Eng.-Ind. presidentschap Bombay (X 224 C 3). Ca. 117 000 inw. (70% Hindoe, 20% Mohamm., ca. 1 000 Christenen). S. ligt aan de Tapti. Uitvoer van katoen en zijde. In 1617 cenigen tijd Ned.; sinds 1759 Britsch. Soerendonk, dorp in de N.Brab. gem. > Maarheeze (XVIII 632 14). Soergel, Albe r t, Duitsch letterkundig geschiedschrijver van de aesthetisch-critische richting * 15 Juni 1880 te Chemnitz. Voorn, werk; Dichtung und Dichter der Zeit (3 dln. 1911-’33). Soesa, 1° oude hoofdstad van het rijk der Elamieten, in 640 door Assoerbanipal veroverd, later hoofdstad van het Perzische rijk. De tegenw. stad bestaat uit meerdere ruïnenheuvels, die na Loftus en Dieulafoye uitgegraven zijn door M. J. de Morgan (sinds 1897). De opgravingen worden tegenwoordig voortgezet onder leiding van R. de Mecquenem. Beroemdste vondst: de codex van Hammoerabi. De resultaten worden gepubliceerd in: Délégation en Perse, Mémoires de la Mission scientifique de Perse (Parijs, 1900 vlg.; in 1937: 25 dln.). 2° (Ook: S o u s s e) Havenstad in Tunis met ong. 30 000 inw. (I 536 El), oude Phoenicische kolonie, in den Romeinschen tijd Hadrumétum genoemd. Door de cultiveering van de kustvlakte (olijven en gerst), door de ontsluiting van de steppe in het achterland door spoor- en autowegen, door den aanleg van een haven, werd S. weer belangrijk; uitvoer van olijfolie en phosphaat. v. Vellhoven. Soesochoenan (Jav.), letterlijk: hetgeen op het hoofd gedragen of geplaatst wordt, vandaar voet (van den overheerscher, den slaaf op het hoofd geplaatst), vandaar heerscher, vorst, naam, waarmede men sinds eeuwen op Java koningen aanduidt, en bij uitbreiding ook andere vereerde personen, zooals de geliefde, doch speciaal in gebruik gekomen als titel van de vorsten van Mataram (sinds ca. 1625). Bij de rijksdeeling (1756) kreeg de vorst van Soerakarta den titel soesoehoenan, die van Jogjakarta die van sultan. In het Soerakartasche heeft de s. naast zich den mangkoenegoro, die echter lager in rang is. S. wordt vaak afgekort tot soenan, vooral in eigennamen (Soenan Giri, Soenan Kalidjogo, enz.). Berg. Soest, 1° gem. in het N.W. van de prov. Utrecht, aan de Eem; bestaande uit het dorp Soest, het gehucht Isselt, Soestduinen en deelen van Soestdijk en Soesterberg. Opp. 4 683 ha; ca. 16 000 inw. (33% Ned. Herv., 11% Geref., 36% Kath. en 14% geen godsdienst). Veel zandgrond, in het Z.W. heuvelachtig, in het W. het Soesterveen, in het 0. klei, langs de Eem. Vlak bij S. de hoogte „de Eng” (bouwland). Er is landbouw, tuinbouw, veeteelt en winkelwezen. Soesterberg omvat veel bosch en hei, zandverstuivingen en heuvels (o.a. de Stompert, met de prise d’eau van de Utrechtsche waterleiding). Ten W. van den straatweg Utrecht—Amersfoort ligt het militair vliegterrein. Missiehuis van de Paters van het Goddelijk Woord. S. met de omgeving is een bekend middelpunt van toerisme, waarvoor het door trein-, tram- en busverbindingen uitstekend gelegen is. In Soestduinen industrie van photoplaten en een emaillefabriek. Akveld. 2° Oude, schilderachtige stad in Westfalen, Duitschland. Ca. 23 000 inw. (54% Prot., 44% Kath.). S. ligt in de vruchtbare Soester Börde. Het telt een 20-tal fabrieken (ijzerbewerking, automobielen, suiker, leerbewerking). Bezienswaardigheden. In de ronde oude stad liggen 9 kerken, voor een groot deel uit groene zandsteen, o.a. de Komaansche Patroklikirche (11c eeuw), met architectonisch bijzonderen toren, de Petrikirche (12e e.), de zeer mooie Got. Maria zur Wiese (14e-16e eeuw), de Hohnekirchi' (1170-1200) end.- Nikolaikapellc (12e eeuw), het raadhuis (1713), verder vele oude patriciërshuizen in vakwerkbouw. De stadskern is omsloten dooreen bijna geheel behouden gebleven wal uit de 12e eeuw. Geschiedenis. In de 7e eeuw was er reeds een nederzetting. In de 10e eeuw kreeg S. marktrecht. In de 12e eeuw had de stad Oostzeehandel en handel met Nowgorod (als gevolg van de lakenindustrie). De stad maakte zich in de Soester Fehde (1444-’49)10s van den aartsbisschop van Keulen. De ontdekking der zeewegen vernietigde den handel. In 1609 kwam S. onder Brandenburg. S. is de eerste Duitsche stad met geschreven recht. Soest. Patroklikirche. Soestdijk, plaatsje, gelegen in de gemeenten Baam en Soest. In de gemeente Baarn ligt het paleis Soestdijk, eigendom van het koninklijk huis, in 1674 gebouwd voor stadhouder Willem III; na 1796 was het tijdelijk staatsdomein; in 1816 kwam het paleis weer aan de Oranjes. Thans verblijf van prinses Juli ana. Soesterberg, dorp in de gem. > Soest en > Zeist. Het vliegveld is militair vliegcentram in Ned. Aanvankelijk aangekocht door de firma Verwey en Lugard voor het houden van vliegdemonstraties, werd het door het Rijk overgenomen; het werd op 1 Juli 1913 de bakermat van den Ned. mil. vliegdienst door de oprichting aldaar van de Luchtvaartafdeeling. Bij deze afdeeling werden, op enkele uitzondering na, ook de vliegers gevormd, welker bekwaamheid de K.L.M. en de K.N.I.L.M. heeft groot gemaakt; daar ook werden aanvankelijk de vliegers gevormd van den Marine Luchtvaartdienst. Thans het centrum der militaire luchtvaart van de kon. landmacht. Kopperl. Soest-wetering, Westelijkste van de Sallandsche weteringen in de prov. Overijsel (XIX 336 B 3). Soetra (Sanskr., = draad, korte regel), stijlvorm in Sanskrit-lit., waarin zoo beknopt mogelijk een leerstelling wordt samengevat met het doel, het van buiten leeren te vergemakkelijken. De oude godsd. literatuur van Indië bevat daarvan veel verzamelingen, zelf ook S. genoemd, die later steeds weer becommentarieerd werden. Zoetmulder. Soetsjou, 1° stad in de Chin. prov. Kan s o e (VII 384 B 3). Mooie oase, ca. 26 000 inw. Kruispunt van handelswegen. 2° Hoofdstad der Chin. prov. K i ang s o e (VII 384 H5).Ca. 600000 inw. Vroeger beroemde industrie van lakwaren, thans moderne textielbedrijven. S. is 1896 voor den buitenl. handel geopend. Soevereiu-Gcldenaken of Ópgeldenaken (Fr.: Jodoigne-Souveraine), gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 E 4), opp. 629 ha, ca. 600 inw. (meest Kath.). Landbouw. Soeworow, Peter Alexis, Russ. veldmaarschalk. * 24 Nov. 1730 te Moskou, f 18 Mei 1800 aldaar. S. kwam al in 1742 in het leger en bleef steeds een gehard soldaat; een devote, met Kozakkenruwheid, die de bajonet boven den kogel, den onstuimigen aanval boven strategische berekening stelde en zijn soldaten tot kruisvaarders fanatiseerde. S. bedwong den opstand van Poegatsjew en de Polen (1768). Onder Romanzow maakte hij den eersten Russ.-Turkschen oorlog mee en werd na onderwerping van de Koeban-Tartarcn opperbevelhebber. In den 2en Turkschen oorlog onderscheidde hij zich bij de inname van Ismael. Na in 1794 het laatste verzet van de Polen te hebben gebroken (waarbij Praga geheel werd uitgemoord), trok S. zich uit het leger terug, maar Paul I belastte hem met het commando in den 2en coalitieoorlog, waarin S. met de Oostenr. de Franschen uit Italië verdreef, maar na een zwaren tocht over de Alpen werd hij door Massena bij Zürich verslagen en viel hij bij den tsaar in ongenade. V. Claassen. Solala, havenplaats in Port. Oost-Afrika (I 536 G 6-7); sterk verzande haven. Eenmaal een belangrijk steunpunt van den Arab. handel, ook voor de Portugeezen van beteekenis. Nu geheel overvleugeld door het dichtbijliggende Beira; heeft slechts nog eenige tientallen inwoners. v. Velihoven. Soifiei, Ardengo, Ital. schrijver en schilder. * 7 April 1879 te Rignano a. d. Amo. Schilderde te Parijs van 1900 tot 1907, schreef kunstcritieken en een boek over Rembrandt. Bij terugkeer in Florence, medewerker aan La Voce; werd in den Wereldoorlog gewond en sloot zich vroegtijdig aan bij het fascisme. Zijn boeken geven de weerspiegeling zijner snel wisselende standpunten. Hij geeft impressies van het oogenblik: tranches de vie. In 1932 Mussoliniprijs voor schilderkunst. Werken; Lemmonio Boreo (moderne Ital. Don-Quijote-figuur); La giostra dei sensi; Primi principi di una eetetica futurista ; Rieordi di vita estetica e letteraria. – L i t.: G. Papini, A. S. (1933). Ellen Russe. Soffioni, boorzuurhoudende stoombronnen in Toscane. Grondslag van een belangrijke boorzuur-industrie, terwijl de stoom tevens voor electriciteitsopwekking dient. De s. zijn van vulkanischen oorsprong. Sofia, hoofdstad van Bulgarije (111 672 E 3), 550 m boven zee op een klein plateau tusschen Witosja en Balkan, centraal gelegen op het Balkan-Schiereiland op het kruispunt van twee belangrijke wegen (thans spoorwegen), nl. de lijn Belgrado—Stamboel en die van Saloniki naar den Beneden-Donau langs Stroema en Isker. Met de snelle toename van het aantal inw., 1910: ca. 103 000, 1934: ca. 288 000, ging een moderniseering gepaard van het stadsbeeld, dat beheerscht wordt door de vergulde koepels van de Alexander-Newski-kathedraal. S. bezit een kon. paleis, vsch. regeeringsgebouwen, een univ., meerdere middelb. scholen en bibliotheken en een rijksmuseum, en is de zetel van den exarch, hoofd der Bulg.-Orthod. Kerk en van een R.K. apost. vicaris. De stad bezit een levendige industrie: zijde, wol, leer, bier, spiritus, papier. Geschiedenis. In de Oudheid werd S. Sardica genoemd; er werd in 343 een synode gehouden (> Sardica). In 809 werd S. door Bulgaren, 1382 door Turken, 1878 door Russen veroverd; werd vanaf dit laatste jaar hoofdstad van het nieuwe Bulgarije. Hork. Sogliano, Antonio, Ital. archaeoloog. * 13 Juni 1854 te Napels. Als hoogleeraar (Napels), als leider van de opgravingen (sedert 1906) en als schrijver is S. hoofdzakelijk werkzaam op het gebied van Pompeji’s archaeologie. Aanvankelijk werkte hij ook te Syracuse, Palermo en Rome. E. De Wade. Sogneüjord, langste fjord van de W. kust van Noorwegen (XVIII 704 A3), van Sognefest tot Skjolden; 180 km lang, in het W. 5 km breed, aan den mond 200 m en verder naar binnen tot 1 240 m diep. Op de smalle kustvlakten liggen boerenhoeven, boomgaarden en korenvelden. Laerdalsören aan het eind is een voornaam verkeerscentrum. De waterkracht der fjordtakken wordt steeds meer gebruikt voor industrie. Vadheim heeft electrotechnische fabrieken. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 673 in dl. X, en afb. 1 op de pl. t/o kol. 688 in dl. XVIII. fr. Stanislaus. Soheil-Tinlot, gem. in het Z.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 3); opp. 894 ha, ca. 600 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt,bosschen;Rom.graftomben. Sohier, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 B 2). Opp. 2 066 ha; ruim 400 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Kalksteengroeven. Bosschen. Feodaal kasteel. Soitjnics, Fr. naam voor de Belg. gem. > Zinnik. Soir, Le, te Brussel verschijnend neutraal (liberaal) dagblad. Werd in 1886 door de familie Rossel opgericht, die het nog steeds in eigendom heeft. Het heeft een vrije rubriek, waarin om de week vooraanstaande Katholieke, liberale en socialistische personen de vraagstukken van den dag bespreken. De S. was vlak na den Wereldoorlog zeer anti-Vlaamsch en anti-Nederlandsch, en voerde toen een hevige campagne tegen de activisten. Nog is de S. even anti-Vlaamsch, maar iets minder anti-Nederlandsch. Zij gaat door voor de spreekbuis van vele regeeringen. De buitenlandsche politieke overzichten van dit blad worden te Parijs geschreven, door den redacteur van de „Temps”, Roland de Marès, en zijn sterk anti-Duitsch. De S. heeft waarschijnlijk de grootste oplage van alle Belg. bladen. Hist. beteekenis hebben de woorden gekregen, welke het blad in de groote Juli-orisis 1914 afdrukte: La Belgique fera son devoir (België zal zijn plicht doen), met welke woorden de regeering aankondigde, dat zij zich in geval van een inval met wapengeweld zou verzetten, gelijk ook geschied is. Oostendorp. Soirees. Les Soirées de Medan, zie > Medan (Les soirées de). Les Soirées de St. Pétersbourg, zie > Maistre (1°). Soiron, gem. in de prov. Luik (XVI 704 E 2), ten W. van Verviers. Opp. 421 ha, ca. 600 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt, zuivelproductie, steengroeven. Verbouwd kasteel van S.; kerk uit de 18e eeuw. Geteisterd in 1914. Soiron, Thaddeus, Franciscaan, lector der exegese, later der dogmatische theologie te Paderbom. * 25 Maart 1881 te Kircheich. Uitgever van het tijdschrift; Kirche und Kanzel. Werken: o.a. Die Logica Jesu (1916) ; Schrift und Leben (1920) ; Das Evangelium als Lebensform des Menschen (1925). Soissons, stad in liet dept. Aisne (Frankrijk XI 96 E 2). Ca. 20 000 inw. Handel en industrie (machines, suiker, rubber, glas). Vroeger was S., Sues s i o, de oude hoofdstad der Suessionen. Reeds in de 4e e. bisschopszetel; thans verbonden met St. Quentin. In 486 versloeg Clovis er den Rom. veldheer Syagrius. In 751 werd Pepijn hier tot koning gekozen. Monumenten: de kathedraal, uit Romaanschen en Gotischen tijd (1177-1200) en de ermede verwante kerk Saint-Léger, alsmede de ruïnes van Saint-Jean-des-Vignes. Soja (Glycine hispida) is een tot de Leguminosen beboerende kruidachtige plant, die in Oost-Azië, China en Japan om de zaden, de sojaboonen, wordt gekweekt. Men onderscheidt wit- en zwartzadige variëteiten. De samenstelling van de sojaboon is geheel verschillend van die der andere leguminosen; het eiwitgehalte bedraagt gemiddeld 35 %, het oliegehalte gemiddeld 17 %. S. is een belangrijk technisch gewas, daar het de grondstof is voor vsch. producten, waarvan de s oj a o 1 i e het voornaamste is. De sojaolie wordt door persen uit de bonnen gewonnen. Zij vindt toepassing bij de bereiding van margarine en in de zeepfabricage. De bij de persing overblijvende soja koeken hebben waarde als veevoer. Het sojameel wordt verkregen door de boonen fijn te malen. Door het hooge lecithinegehalte heeft het een groote voedingswaarde en in de latere jaren vindt het in de voedingsmiddelen-industrie ingang. Het wordt ook in vsch. producten verwerkt, bijv. in chocolade. De „s o j a”, die gebruikt wordt voor de bereiding van sausen, wordt bereid door de sojaboon op een bepaalde wijze te doen gisten. Bij deze gisting ontstaat een bruine aromatische vloeistof, waarin de oorspr. eiwitten tot eenvoudiger verbindingen zijn afgebroken, die veel gelijken op de bestanddeelen van vleeschsap. Ten slotte moet nog het gebruik van de gerooste en gemalen sojaboon als koffie-surr o g a a t genoemd worden. In Ned. Indië wordt de s. (kedelee) door de Inheemsche bevolking zeer veel verbouwd als tweede gewas op de sawah na den rijstoogst. De groeiduur is hier ca. 3 maanden. De productie wordt echter nog overtroffen door de vraag, waardoor nog steeds invoer plaats vindt van zwarte s. uit Mantsjoerije, vnl. voor de sojabereiding, waarvoor de inheemsche s. zich minder goed leent. L i t. : v. Gorkom, O. I. Cultures ; K. Heijne, De nuttige planten van N. I. Bosch/Dijkstra. Sojaboon, Sojaolie, > Soja. Söjberg, Harry, Deensch romanschrijver van naturalistische richting; toch stemmingsvol en in de laatste werken ook mild-humoristisch. * 13 Juni 1880 te Ringköbing. Voorn, werken; De Levendes Land (trilogie, socialistisch ; 1916 vlg.) : Sökongen (trilogie, 1926 vlg.); Meta (1923) ; Mens Vinden hvisker i Marehalmen (1925); Fra Hjertets Krinkelkroge (1932). Banr. Soker, Egypt. doodengod met valkenkop, vereerd vooral bij Memphis. Sokkel (bouw k.), voet van een bouwwerk, speciaal wanneer hij op klassieke of klassicistisohe wijze tot uitdrukking is gebracht. Ook afzonderlijke bouwonderdeelen als zuilen en pijlers kunnen een s. hebben; deze is dan een afzonder 1 ij k, onder dit element geplaatst lichaam, niet te verwarren met het basement, dat een onderdeel is van het bouwelement, waarvan het den voet vormt. v. Embden. Sokna, oase in Libye op den weg van Tripolis naar Moerzoek (I 536 E 2); in 1928 door Italië bezet. Sokol, neutrale jeugdvereeniging in Tsjecho-Slowakije. Sokoto, eenmaal een machtig Foelbe-rijk in het Nigergebied (I 636 D3), maakt nu deel uit van de Eng. kolonie > Nigeria. Haussa’s vormen het hoofdbestanddeel der bevolking. De gelijknamige hoofdstad heeft weinig beteekenis meer; ong. 7 000 inwoners. Soja. Rechts onder: opengelegde peul, waardoor een boon zichtbaar wordt. Sokotra, eilandengroep, het verlengde van het Afrikaansche Somali-schiereiland vormend (I 620 13). Het hoofdeiland S. heeft met een drietal kleine eil. een opp. van 3 679 km2 en telt ong. 12 000 bew. Het W. deel van S. is dor, het O. draagt bosschen en weilanden. Bekend is de aloë, die wordt uitgevoerd. De bevolking, bestaande uit Somali’s, Soeaheli’s, Arabieren en Hindoes, is Mohammedaansch. De hoofdplaats is Tamrida. In 1886 nam Eng. S. in bezit, omdat het een steunpunt van den Ind. handelsweg is. L i t.; Apelt, S., eine kolonialgeogr. und kolonialpolit. Studie (1929). p. Velthoven. Sokpijpen (toch n.), gegoten geasphalteerd ijzeren pijpen, met het eene schroefdraadeinde passende in het, van inwendigen schroefdraad voorziene, einde van een volgende pijp (sok). Soks (Socx), gemeente in Fransch-Vlaanderen (XI 144 B 2). Ca. 700 inw., Vlaamschsprekend. Landbouw. Sol, Lat. naam voor den zonnegod; zie > Helios. Sol invictus (onoverwinnelijke zonnegod), > Kerstmis. Sol (muziek) is de vijfde trap van het solmisatie-systeem: in de Roniaansche landen (België inbegrepen) heeft s. vaststaande beteekenis als g. Sol (schei k.). Elke oolloïdale oplossing wordt in de > colloïdchemie sol genoemd. Naar gelang van het oplosmiddel onderscheidt men: hydrosol (colloïdale oplossing in water); alcosol (in alcohol); aetherosol (in aether); benzosol (in benzol); organosol (alg. naam voor s. in organische oplosmiddelen); aerosol (colloïdale oplossing in lucht, bijv. nevel); vitreosol (bijv. robijnglas); kristallosol (bijv. colloïdaal natrium in steenzout). A. Claassen. L i t.: A. Kuhn, Kolloidchem. Taschenb. (1935). Sola, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, distr. van Tanganjika (meer bekend onder den naam van Brugge St. Donaat). Bezettingspost. Missiepost van de Witte Paters. Solafidesleer, leer, door Luthcr ontdekt in den kloostertoren te Wittenburg bij het lezen van Paulus’ brief aan de Romeinen, waarbij hij de rechtvaardigmaking naar aanleiding van 1.17 en 3.28 toeschrijft aan het geloof alleen zonder de werken. Om de leer des te betei ingang te doen vinden, voegde hij aan 3.28 het woord ~sola” toe. Door het Concilie van Trente in de 6e zitting veroordeeld. Vgl. > Luther (sub Leer). Wachters. Solaire constante of zonneconstante is de energiehoeveelheid, nitgedrukt in gramcalorieën, welke per minuut door de zon wordt toegestraald aan een aan de buitengrens van de atmospheer gelegen oppervlak van een cm2, dat de zonnestraling loodrecht opvangt. De s. c. wordt bepaald met een ■=► pyrhelioraeter. Zij is niet onveranderlijk. De gemiddelde waarde is 1,93, volgens Abbot van de Smithsonian Institution van de Ver. St. van N. Amerika. V. d. Broeck. Solanaccecn, > Nachtschaden. Solano, ■> Levante. Solanus, > Franciscus Solanus. Solarimeter, toestel om de intensiteit der zonnestraling te meten. O. a. wordt de s. van L. Gorczynski gebruikt. Een zelfregistreerende s. wordt solarigraaf genoemd. Solario, 1° Andrea, genaamd „del Go bb o”, Ital. schilder, broeder van 2°. Werkte ongeveer 1470-1620 (Venetië, Milaan). Portretten, religieuze voorstellingen. Bekend is o.a. een Ecce Homo (zie pl. t/o kol. 640 in dl. IX). L i t. : K. Badt, A. S. (1914). 2° Cristoforo, genaamd „i 1 Go b b o”, Itab architect en beeldhouwer, broeder van I°. f 1627. In 1601 architect bij den bouw van den dom te Milaan. Bouwde aldaar nog de S. Maria della Passione. Van zijn werk als beeldhouwer is o.a. bekend de graftombe van Lodovico Moro en Beatrice d’Este in de Certosa te Pavia (1498;. Solarisatie (p hot o g r.), ook wel sol arisatie -effect genoemd, komt voor, wanneer bij het ontwikkelen van een zeer sterk overbelichte photogr. plaat of film een positief in plaats van een negatief ontstaat. De verklaring is als volgt: in normale gevallen geeft een sterkere belichting ook een grootere zwartheid; bij zeer sterke belichtingen neemt echter de zwartheid met toenemende belichting af, zoodat de schaduwpartijen dan het zwartst op de plaat komen en er dus een positief ontstaat. Zirnler Solarolie. Hieronder verstaat men in den regel een petroleumachtige lampenolie, die bij de distillatie van bruinkool-producten of bitumineuze lei wordt verkregen en die tusschen 170 en 250° C kookt. Het is echter geen scherp omlijnd begrip, zoodat ook andere soortgelijke producten onder dezen naam voorkomen. Meestal zijn deze stoffen minder zuiver dan echte petroleum. Hooaeveen. soldatenkeizers. Hieronder verstaat men de keizers, die van 193 tot 284 n. Chr., Septimius Severus tot Diocletianus, het Roraeinsche Rijk bestuurden en wier macht geheel berustte op hun legers, die hen tot keizer hadden uitgeroepen; telt men de tegenkeizers niet mee, dan hebben in dezen korten tijd een twintigtal de regeering in handen gehad; toch waren er reeds in de eerste eeuw geweest, die hun macht aan de soldaten te danken hadden, bijv. Claudius, Galba e-ai .. . _ W. Vermeulen. _ IlV.?tcnkrill1lV.?tcnkriI19eil» > Legerorganisatie (onder: feestelijke verzorging:, kol. 2531 Soldatentaal, > Beroepstalen. Soldeercn is het verbinden van twee stukken metaal door er een gesmolten stof, het soldeer, tusschen te brengen. Zachtsoldeer heeft een smeltpunt lager dan dat van lood, hardsoldeer XXI. 23 hooger dan 500°C. Zachtsoldeer is een legeering van tin en lood, hardsoldeer is zuiver koper of een legeering hiervan met zink, tin, zilver of lood. Metz. »olclo, > Solidus. Soldij, het loon, dat aan militairen beneden den rang van sergeant wordt toegekend. Bij de overige militairen spreekt men van jaarwedde. Solebay of Southwold, markt en havenstadje in het Eng. graafschap Suffolk. Ca. 3 000 inw. S. is bekend om den zeeslag in den derden Eng. Oorlog op 7 Juni 1672. De vereenigde Eng.-Fr. vloot lag ten anker bij S., De Ruyter lag onder de Holl. kust, doch hield fregatten bij de vijandelijke scheepsmacht ter verkenning. Op het bericht, dat de vijand in slechte orde geankerd was, besloot de Ruyter aan te vallen. De Holl. vloot stond onder van Gendt, de Ruyter en Banckert, de vijandelijke onder Montague, Yorck en d’ Estreés. De slag eindigde onbeslist, hoewel de Eng.-Fr. vloot veel sterker was (Eng. 45, Fr. 26, Hollanders 61 schepen, de kleinere niet medegerekend). De Ruyter trok na afloop terug naar de Holl. kust. Strategisch gevolg: de Eng.-Fransche vloot ,die gereed was geweest om een leger over te brengen, werd voorloopig daarin verhinderd. Zie ook > Schoonrveldt. _ Doorman. Solciman I, sultan van Turkije 1403-1411, zoon van Bajezid I; wordt door de Turksche geschiedschrijving niet als sultan erkend. Solciman II dc Prachtige, sultan van Turkije 1520-1566. * 1495, f 6 Sept. 1566 te Szigeth in Hongarije. Eenige zoon van Selim I, veroverde bijna geheel Hongarije (1526), belegerde Weenen(l629) en beheerschte met zijn vloten bijna de geheele Middellandsche Zee en de Roode Zee. Hij was een der machtigste Turksche heerschers, maakte verzen en stichtte groote bouwwerken. _ v. Gorkom. _L i t.; Lybyer, The government of the Ottoman em-I Dlrf.ln t*l6 time of Soleiman the raagnificent (1913). Soleiman UI, sultan van Turkije 1687-1691, zoon van sultan Ibrahim. * 1642 te Konstantinopel, f 1691 aldaar. Volgde zijn broeder Mohammed IV op’ die was afgezet vanwege de eerste nederlagen tegen het zich herstellende Oostenrijk. De bekwame grootvizier Moestafa Köprulu stuitte voorloopig de Oostenrijk- aanvallen. w. Gorkom Soleiman Pasja, Turksch generaal, militair schrijver. * 1840 te Konstantinopel, f 11 Aug. 1892 te Bagdad. Onderdrukte Christenopstanden in Bosnië-Herzegowina, bedwong Servië (1875-’76), zette met de Jong-Turksche hervormingspartij sultan Abdoel Aziz af, plaatste Moerad op den troon (1876), dreef de Russen over het Balkangebergte terug, doch kon den Sjipka-pas niet op hen veroveren, terwijl ■>- Osman Pasja het Noordelijker Plewna verdedigde (Aug.-Sept. 1877). Beschuldigd van hoogverraad werd hij veroordeeld tot langdurige gevangenisstraf (1878). Antoni. Solcmiangebergtc is een ketengebergte aan de O. grens van Baloetsjistan (111 685 E/F 2-3), dat steil afdaalt naar Pandzjab en bestaat uit zand-, kalk-, enjeisteen. De hoogste top is de Kaisarghar (3 444 m).’ Solenhofen, andere spelling voor > Solnhofen. Solenhoferkalk, zie > Lithographiscbe kalksteen. Solenoïde (e 1e c t r.), lange, cvlindervormige spoel, die regelmatig bewikkeld is met draad, welke stroom kan voeren. Solcnt, zeestraat tusschcn het N.W. van het eil. Wight en het graafschap Hampshire (XII 464 F6V 3 tot 8 km breed. Soler, A n t o n i o, genaamd Père Soler, componist. * In Catalonië, f 1783 als kapelmeester en monnik in het klooster Escorial. Werken: kerk. werken, concerten, kwartetten en klaviersonaten in den stijl van Dom. Scariatti. Een uitstekend theor. werk Llave de la Modulacion y Antigüedad de la Musica (1762). —L i t.: vgl. J. Niu, Seize Sonates anciennes d’auteura esp. (1925). Solcsmes, gem. in het Fr. dept. Sarthe. Ca. 660 inw. De beroemde Benedictijner abdij werd gesticht in 1010 als prioraat van St. Pierre de la Couture, Le Mans. In 1664 aangesloten bij de Congr. van St. Maurus en in 1772 geheel herbouwd, behalve de kerk. In 1832 door dom Guéranger hersteld. De monniken, door de Fr. vervolgingswetten herhaaldelijk uitgedreven, keerden in 1921 terug. De kerk is bekend om de Renaissance-groepen: „Les Saints de Solesmes”. Zie ook •> Benedictijnen (sub Gregoriaansch). L i t.: dom H. Quentin, Notice bist. sur I’Abbaye de S. (1924). Lindeman. Solfège, zangoefening op de namen van de toontrappen do re mi fa sol la si. Goed hulpmiddel bij uitspraak, stemvorming en trefzekerheid. Solferino, gem. in de N. Ital. provincie Mantua Ca. 2 000 inw. Door den slag van S. (24 Juni 1869) werd de beslissende overwinning bevochten door de Franschen en Sardiniërs tegen de Oostenrijkers in den oorlog van 1859 (zie > Italië, kol. 349). Ten gevolge daarvan moest Frans-Jozef bij den voorloopigen vrede van Villafranca Lombardije aan Napoleon 111 afstaan. De slag was een der bloedigste der 19e eeuw; het gezicht van het bloedige slagveld maakte op Napoleon 111 zoo’n indruk, dat hij besloot zich uit den krijg terug te trekken. Denzelfden indruk onderging de Zwitsersche schrijver Henri > Dunant, aan wiens ijver vooral het sindsdien tot stand komen van de le Conventie van ■> Genève en van het > Roode Kruis te danken zijn. L i t.: Campagne de I’empereur Napoléon 111 en Italië, 1859 (uitg. Fr. ministerie van Oorlog, 1863); Der Kriegin Italien, 1859 (11, uitg. Oostenr. Generalen Staf, 1876); Duquet, La bataille de S. (1897). Zie ook -> Magenta. Lousse. Solieitor (r ec h t), vroeger ook attorney genaamd, is in Engeland iemand, wiens werkkring ongeveer dezelfde is als die van een > procureur in Nederland, en van een > pleitbezorger in België. Hij zorgt vnl. voor het bijeenbrengen van het bewijsmateriaal en het indienen der stukken. Dit in tegenstelling tot den barrister, wiens voornaamste taak het is, voor het gerecht te pleiten. v. d. Kamp. Solidago, > Gulden Roede. Solidaire verbintenissen, > Hoofdelijkheid. Solidair-pathologic staat in tegenstelling tot de humoraal-pathologie, die gezondheid en ziekte afleidt uit den toestand der lichaamsvochten. De s. echter leidt dit alles af uit den toestand der vaste weefselen. In hoofdzaak drie perioden; 1° de > methodische school. 2° De iatro-meohanische school in 17e en 18e eeuw, die het lichaam als een mechanische machine beschouwde. 3° De pathologie volgens Virchow, die alles terugbracht op de cellen. Schlichting. Solidarlsmc. Onder S. in ruimeren zin verstaat men de uit natuurrechtelijke beginselen opgebouwde gemeenschapsleer, welke om wille der zekerheid, die de Christelijke openbaring aan de kennis der natuurrechtelijke beginselen verleent, gewoonlijk Christelijke gemeenschapsleer genoemd wordt. Het is het maatschappelijk systeem, dat de solidariteit van elke ge- meenschap met haar leden en der leden met hun gemeenschap als grondbeginsel der menschelijke samenleving stelt. Solidariteit is de uit de sociale natuur van den menseh voortvloeiende wisselwerking der onderlinge verhoudingen binnen de gemeenschap, waardoor eenerzijds de individuen en groepen, hun eigen belang behartigend, tot het welzijn der gemeenschap bijdragen, en anderzijds de gemeenschap, het algemeen belang behartigend, tot het welzijn der individuen en groepen bijdraagt. Deze solidariteit is een feit, in zooverre het in het geheel der schepping opgenomen zijn en de klaar – blijkelijke hulpbehoevendheid een samenleving in gemeenschap noodzakelijk maken; zij is een plicht, in zooverre het van nature op samenleving aangewezen zijn een vrijwillige beleving dezer noodzakelijkheid tot zedelijke verplichting maakt. De solidariteit als feit vereischt een organisch ingerichte ordening der samenstellende deelen, de solidariteit als plicht vereischt een, met behoud der persoonlijke zelfstandigheid, bewust nagestreefde behartiging van het algemeen welzijn der gemeenschap. Het S. is geen compromis noch synthese van individualisme en collectivisme; het is een oorspronkelijk stelsel, dat de op de natuur gebaseerde verhouding van individu in gemeenschap tot uitgangspunt heeft. Onder S. in cngeren zin verstaat men het door Heinrich Pesch ontworpen sociaal-philosophisch systeem, dat, met toepassing der algemeene solidariteit als feit en als plicht op het sociaal-economische leven, zich vooral hierdoor kenmerkt, dat het niet de zaak (kapitaal) maar den arbeidenden mensch op den voorgrond plaatst en een maatschappelijke indeeling naar klassen verwerpt. L i t.: Pesch, Lehrb. der Nationalökonomie (I 1914) ; Goyau, Autour du catholicisme social (1910); Gundlaoh, Zur Soziologie der Kath. Ideenwelt (1927); Sohwer, Kathol. Gesellschaftslehre (1928); Moreau, De la solidarité (1930) ; Knoll, Der soziale Gedanke im modernen Katholicismus (1932); Staatslexikon IV (61931). Barret. Soll-Deo (Lat., = voor God alleen), of solidee, noemt men soms; 1° het schedelkapje der prelaten, eigenlijk pileolus (> Kalot) geheeten en dat slechts voor het Allerheiligste wordt afgezet; 2° hetzelfde, van grover stof, in privaat gebruik (d. i. buiten altaardienst) vnl. bij religieuzen. Solidus (soldo, sou), naam van een munt. De Romeinsche gouden s. bevatte 1/n van een pond gouds en stond gelijk met 24 zilveren siliquae of 48 denarii. In de 5e eeuw veranderde deze verhouding; de Lex Salica kent een s. van 40 denarii. Deze verandering was het gevolg van een toenemend goudgebrek en een daarmee gepaard gaande verhooging van het gehalte aan toegevoegd zilver. Pepijn de Korte verklaarde den s. tot een rekenmunt op zilveren basis. Hierbij stelde hij de verhouding: 1 s. = 12 zilveren denarii, vast, welke reeds bij de Ripuariërs gebruikelijk was. Tevens nam men een tweede rekenmunt aan, het pond of lib ra, dat gelijk gesteld werd met 20 zilveren solidi. Boeren. Solifluctie (g e o 1.), het kruipen van den bodem over een bevroren onderlaag. Bekend uit de poolstreken. > Boderabewegingen. Soline (schei k.), een der vele namen voor de laagkokende (40°-60° C) fractie, die bij de distillatie van petroleum wordt verkregen. Solinqcn, stad in de Rijnprovincie aan de Wupper (IX 576 bijkaartje). Ca. 62 000 inw. (65 % Prot., 30 % Kath.). Grootindustrie (ijzerwaren: messen, scharen, chirurg, instrumenten e.'d.), leer en papier. Sedert 1929 is S. vereenigd met Wald, Höhscheid, Grafrath en Ohligs (te zamen ca. 140 000 inw.). Solipsisme ( Monisme. Soll, naam voor kleine, vaak cirkelvormige gaten, al dan niet met een meertje gevuld, welke in vroeger door het landijs bedekte gebieden voorkomen en verklaard worden als inzinkingen, ontstaan ten gevolge van de afsmelting van brokken dood ijs onder moreenebedekking. Veel zgn. sölle, bijv. in N. Duitschland, zijn echter met water volgeloopen oude groeven in moreenemergel. Hol. Sollicitatie (moraaltheo 1.). Aan den paus is voorbehouden de absolutie te verleenen aan hem, die een priester valschelijk zou beschuldigen van sollicitatie, dat nl. de priester van het sacrament der boete misbruik zou gemaakt hebben om te verleiden tot een ernstige overtreding van het zesde gebod. Zie > Casus reservatus; can. 894, 904, 2368 van het Kerk. Wetboek. Sollicitudo omnium ecclcsiarum, bu 11 e, > Jezuïetenorde (sub E). Solloem, kleine Egypt. havenplaats op de grens met Libye (I 536 Fl). Solmisatie (muziek) heet de aan Guido van Arezzo toegeschreven manier om de muzieknoten van het > hexaohord te noemen. Deze namen: ut, re, mi, fa, sol, la, zijn ontleend aan de St. Johannes-hymne, waarvan de eerste lettergreep van iederen regel op de noten c, d, e, f, g, a staan: _Ut werd later in Italië veranderd in het meer welluidende do. De s. was bedoeld als trefsysteem; mi-fa, als halvetoon-schrede, speelde daarbij een belangrijke rol; zie > Mutatie. Men kende hiervoor een reeks formules, aangevende welke trappen van de s. een toon bij een bep. mutatie kon innemen; aldus : a la mi re, c sol ut fa, f fa ut, g sol reut, enz. Door de vorderingen van chromatiek en modulatie kwamen aan liet einde der 16e eeuw het hexachord met de s. van 6 toontrappen in het gedrang. Een nieuw stelsel, gefundeerd op toonreeksen van prime tot octaaf, kwam geleidelijk in de plaats; de 7e noot werd si (» S) genoemd (zie het slot der hymne : „Sanote loannes”). De solmisatie- of Guidonische namen, uitgebreid met si, kregen, toen muteeren overbodig werd, in de Romaansche landen (België, inbegrepen) vaststaande beteekenis: ut (of do) = c, re = d, enz. de Klerk. Solnhofen, stad aan de Altmühl in Middel – Franken (Duitschland; IV 328 E 3). Ca. 1 200 inw. (vnl. Prot.). Kalk- en steengroeven. In de kerk het graf van den H. Sola, stichter der stad. In S. is een standbeeld voor Aloys > Senefelder, den uitvinder van den steendruk. In de omgeving van S. wordt de Solnhofer of lithographische kalksteen gevonden. Solo (Ital., = alleen), muziekterm voor een hoofdparti] in zang en instrumentale composities, al of niet met ondergeschikte begeleiding. Solo, Kali, of Solo-rivier, grootste rivier van Java (XIV 496 F/H 2-4). Voor de Javanen van den tegenwoordigen tijd de Bcngawan, d.i. centrale rivier, omdat zij langs Soerakarta, d.i. Solo stroomt, meer dan 500 km lang, met een stroomgebied van ong. half Nederland. De voornaamste bronrivier van de S. ontspringt in de res. Madioen en doorloopt dan de res. Soerakarta van Z. naar N. langs de hoofdplaats Soerakarta. Het Midden-Kalksteengeb. doet de S. naar het O. buigen, doch wordt ten N. van Ngawi in Madioen doorbroken. In O. richting stroomt de S. dan door Rembang en Soerabaja, waar ze de zee bereikt. Ten einde de dichtslibbing van het vaarwater tusschen Java en Madoera, waardoor de voornaamste zeeweg naar Soerabaja loopt, te voorkomen, is aan de rivier een andere mond, meer Noordelijk, gegeven. De vlakten langs de Solo zijn dicht bevolkt. Zie ook > Solovallei-werken. Olthof. Soloecisme [Gr., = spreekwijze als in de Attische kolonie Soloi in Cilicië, welker inwoners hun moedertaal weldra prijsgegeven zouden hebben voor die der nieuwe omgeving (?)]. S. noemt men een fout in strijd met de goede uitspraak eener taal; ook in het algemeen een taalfout, speciaal in strijd met de syntaxis; elders het verkeerd gebruiken van een in zich goeden vorm, bijv. in het Latijn een indicativus na ut finale. > Barbarisme. v. d. Eerenbeemt. Sologoeb, Feodor, pseud. van Fcodor Koczmitsj Tctcrnikow, Russisch pessimistisch dichter en prozaschrijver. * 17 Februari 1863 te St. Petersburg (Leningrad), f 5 December 1927 aldaar. Werken; Vertalingen ; Buch der Marchen (1908) • Schatten (1912); The Little Demon (1916) ; Little Tales (1917); Sttsser als Gift (1922). Ui tg. : Gezamenl werken (Russ. 1913). Solon, Atheensch wetgever uit het begin der 6e eeuw y. Chr., zoon van Exekestides, uit het oud koninklijk geslacht der Medontiden. Rondreizend koopman en dichter, vooral van elegieën met politieke en sociale tendenz (de eerste Attische dichter). In de na Draco voortdurende wrijvingen tusschen adel en volk werd hij in 594 aangesteld tot archont, maar met buitengewone macht bekleed. Hij bevrijdde de armen van den drukkenden schuldenlast (seisachtheia), verving de oude indeeling der bevolking volgens de afstamming door vier cijnsklassen en gaf aan eiken stand rechten en plichten volgens het bezit. Tegen beide partijen moest S. zichzelf en zijn wetgeving verdedigen: de hoofdmomenten uit zijn toenmalige elegieën zijn bewaard. Na S. kwam de tyrannis van de Pisistratiden en ten slotte > Clisthenes. S. werd onder de 7 Wijzen gerekend. V. Potlelbergh. door de Communistische Partij, de syndicaten, de coöperatieve vereenigingen, de jeugd-organisaties en de cultureele vereenigingen. De opperste Sowjet der Unie verkiest in gezamenlijke zitting der 2 Kamers een presidium bestaande uit 1 president, 11 vice-presidenten, 1 secretaris en 26 leden. Dit presidium oefent, wanneer de Opperste Sowjet geen zitting heeft, de staatsmacht uit en is verantwoordelijk aan den Oppersten Sowjet. De uitvoerende en administratieve macht behoort aan den Raad der Volkscommissarissen (Sownarkoml, die verantwoordelijk is aan den Oppersten Sowjet. De rechterlijke macht behoort aan het Opperste Hof der Unie en aan de speciale rechtbanken, die door den Oppersten Sowjet gekozen worden; de rechters zijn onafhankelijk en hangen slechts van de wet af. De federatieve republieken, autonome republieken en autonome streken bezitten als bestuur Sowjets. De Sowjet-burgers hebben recht op werk, op rust, op ouderdoms- en ziekte-verzekering, op onderwijs, op vrijheid van woord, pers, vereeniging, meeting en optochten. De vrouw heeft gelijke rechten als de man. Er bestaat plicht tot algemeenen militairen dienst. Het staatswapen is sikkel en hamer op een aardbol met onderschrift: „Proletariërs van alle landen, vereenigt U”, waarboven een ster met 6 punten. De vlag der Unie is rood met in den linkerbovenhoek een gouden sikkel en hamer, waarboven een roode ster. De hoofdstad der Unie is Moskou. De nieuwe Sowjet-grondwet gaat volgens Stalin uit van het beginsel, dat het kapitalistische systeem in de Unie geliquideerd is en het socialistische systeem overwonnen heeft. Hoewel de grondwet in tegenstelling met die van 1924 thans het geheime kiesrecht huldigt, blijft de positie der communistische partij toch overwegend, omdat deze practisch alleen bevoegd is de lijst der candidaten op te maken, zoodat als in andere dictatoriaal geregeerde landen de partij oppermachtig is en de leider der partij (Stalin) inderdaad alle macht bezit. Door een uiterst handige camouflage blijkt dit echter niet op eenige officieele wijze, zoodat de regeering der Unie zich niet identiek kan verklaren met de Russ. communistische partij en zich niet verantwoordelijk stelt voor de door deze partij gevolgde politiek en propaganda, terwijl in werkelijkheid de Sowjet-vertegenwoordigers in het buitenland de politieke en propagandistische directieven der comm. partij nakomen. L i t.: Tekst en Verklaring’ en Grondwet 1936 [in : Sovietland, nr. 1, 1937 (Jlngelseh)]. E) Godsdienst. Onmiddellijk na het uitbreken van de Russ. revolutie kwam een Russ. Orthodox Concilie bijeen, hetwelk op 24 Aug. 1917 het patriarchaat herstelde en Tychon als patriarch verkoos. De Sowjetregeering scheidde in 1918 Kerk van Staat en nam in 1918 en 1919 alle kerkelijke bezittingen en schatten in beslag, trachtte de Orthod. Kerk afbreuk te doen door het stichten van een zgn. Levende Kerk (1922), zette in 1923 patriarch Tychon (f 1925) af en erkende geen nieuwen patriarch. Hoewel naast het recht op anti-religieuze propaganda de vrijheid van godsdienst erkend werd, nam de invloed der officieuze beweging der Godloozen sterk toe, vooral omdat alle religieus onderwijs en al het charitatief optreden der priesters verboden wordt en de jeugd in anti-religieuzen zin wordt opgevoed en de meeste kerken gesloten en de priesters verbannen worden. De techniek moet den godsdienst vervangen. Naast de Russ. Orthod. Kerk heeft ook de Kath. Kerk, zoowel als alle andere kerkgenootschappen (Christelijke, Joodsche en Mohamm.), sterk onder de geloofsvervolging te lijden gehad. Paus Pius XI ijvert voor hereeniging door verspreiding der Slavische liturgie, stichting van het Collegium Russicum te Rome, enz. Art. 124 der Sowjet-grondwet van 1936 erkent vrijheid van godsdienst in de Sowjet-Unie, zoowel als vrijheid van anti-religieuze propaganda. Het is uiterst moeilijk om juiste gegevens te verkrijgen omtrent de Kath. kerkelijke organisatie op het oogenblik in de S.-U. In 1936 was de toestand aldus: van de vijf bisdommen, die Rusland bezat (zie > Rusland sub II B, kol. 59) bestaat officieel alleen nog dat van Mohilew, waarvan de titularis, mgr. de Rop, resideert in Warschau. In naam zijn hieraan ondergeschikt vijf apostolische administraties (Mohilew, Moskou, Leningrad, Charkow en Kazan) en één vicaris-generaal voor den Slavischen ritus, doch de meeste dezer posten zijn thans niet bezet. De seminaries zijn sinds 1918 gesloten. Van de 473 priesters, die het diocees Mohilew-Minsk in 1917 bezat, waren er in 1935 nog 16 over; 69 waren gevangen of gedeporteerd als dwangarbeiders. In heel Siberië, dat onder dit diocees ressorteerde, was één geautoriseerd priester over. Het bisdom Loutsk-Jitomir had in 1917 ca. 200 priesters, in 1932 nog 26, in 1935 was er naar het schijnt geen meer. Het bisdom Tiraspol had in 1917 181 priesters, in 1936 nog slechts enkele. Een overgroot aantal Duitsche boeren van Zuid-Rusland en het Wolga-bekken zijn van al hun bezit beroofd, gedeporteerd of tot dwangarbeid veroordeeld. Dit geldt zoowel voor de Kath. als de Prot. onder hen. Wapen der Sowjet-Unie. Lit. : Ziegler, De Russ. godloozenbeweging (1933); Fedotoff, The Russian Church sinee the Revolution (1928); Russie et Chrétienté (in : Domin. Russ. Studiën, Istina 1934) ; mgr. d’Herbigny, PSques 1926 en Russie (1926); Zankow, Das Orthodoxe Christentum des Ostens (1928); ds. Kern (Prot.), Mijn lijdensweg in Sowjet-Rusland (1936). v. Son. F) Weermacht. De verdediging van het land is verplichtend gesteld voor allen, do vrouwen niet uitgezonderd. De verdediging met de wapenen kan echter uitsluitend door de arbeidersklasse worden verricht. De voor den militairen dienst geschikten van de overi- king) triompheerde. Arbeid is meer een noodzakelijk kwaad en men werkt niet meer dan volstrekt noodig is. Bedelen is geen schande. Aan geld hecht men weinig en geeft het royaal uit, bijv. voor loterijen. De landbouw staat op een lagen trap van ontwikkeling (zie hieronder, onder Middelen van bestaan) evenals de andere middelen van bestaan. Heel veel is in handen van vreemdelingen. De armoede is groot en het levenspeil is zeer laag. De opleving tijdens den Wereldoorlog heeft voor S. weinig opgeleverd, omdat het volk economisch daarop niet ingesteld was. De staat en het kapitaal hebben te weinig gedaan om het volk economisch omhoog te brengen. De regeeringen zijn meestal te zwak geweest om in dat opzicht iets te doen, terwijl het kapitaal zijn tijd niet begrepen heeft. De Katholieken in Spanje hebben ook de sociaal-economische ontwikkeling te veel verwaarloosd. De tegenw. burgeroorlog brengt S. economisch groot nadeel. H) Middelen van bestaan, a) Het belangrijkste zijn landbouw en veeteelt, die aan 2/3 van de bevolking een bestaan geven. Door de gunstige neerslagverdeeling kan in het Atlantische gebied het geheele jaar landbouw (maïs, boonen, voederbieten) en veeteelt (rundvee en varkens) uitgeoefend worden. In het overige, ’s zomers droge gebied moet men zich met zijn gewassen aanpassen. Men zaait Sept.-Dec. en oogst April-Mei (tarwe, gerst, rogge, haver, boonen en erwten). Vruohtboomen met hun lange wortels vormen een tweede mogelijkheid (olijf, vijg, Johannesbrood, wijnstok, enz.). Door bevloeiing, vooral in het O. en Z. langs de kust, maakt men zich onafhankelijk van den neerslag (rijst, suikerriet, maïs, alfalfa, sinaasappel, citroenen, dadels, enz.). De grootveeteelt past harmonisch in het bodemgebruik. In het N. rundveeteelt met behulp van maïsstroo en in Oud-Castilië met het afval van N. graansoorten. Naar het Z. komen de paarden en muildieren (voedsel: haver, gerst en Johannesbrood), in hun plaats, als trekdieren. De ezel, die wel distels en grassen eet, is last- en rijdier. Het kleine varken wordt gemest met eikels. Naar het Z. neemt de schapen- en geitenteelt toe. Tegenover ca. 23 millioen schapen en geiten staan in S. 11 millioen stuks grootvee. Grootgrondbezit vindt men vooral sterk in Ciudad Real, Sevilla, Cadiz, Huelva en Granada; niet uitsluitend op arme, maar soms ook op rijke gronden. De grootgrondbezitters lieten veel braak liggen en bemoeiden zich zelf niet i met de pachters, maar lieten dit aan tussohenpersonen over. De pacht is hoog en de loonen laag. Bovendien ; zijn de daglooners vaak een deel van het jaar werkloos, i Galicië en Asturië hebben veel te kleine bedrijfjes. Het i bodèmgebruik is vaak primitief. Soms vindt men nog een soort drieslagstelsel. Kunstmest wordt nog weinig – gebruikt. Het best zijn over het algemeen de toestanden 1 in Catalonië. b) Visschcrij, De zeevisscherij is vooral kleinbedrijf. Er zijn ruim 37 000 visschers met ca. 30 000 schepen. Men vangt sardines, kabeljauw en tonijn. Visschersplaatsen zijn: Santander, La Coruna, Vigo, Huelva, Cadiz en Barcelona. Zout wordt langs de kusten gewonnen. c; Mijnbouw. Catalonië heeft oud-Tertiaire kali- en bruinkoollagen; de Z.W. vleugel van de Siërra Morena lood, zilver, kwik, en kolen; Asturië koper en zink; de Baskische prov. ijzer en Andalusië koper en zink. In het N.W. vindt men nog tin en wolfram. S. is het tweede kwikzilverland van de aarde. De opbrengst van de mijnen was in 1928 176 millioen gld. d) Industrie. Textiel in de randïandschappen, met I als centrum Barcelona. Machine-, leer-, tabak-, bier, en agrarische fabrieken vooral in Barcelona, Valencia-Malaga, Sevilla en Cadiz. e) Verkeer. In de dichtst bevolkte gebieden zijn ook de beste verkeerswegen. S. heeft ca. 87 000 km straatweg en lö 750 km spoorweg. Over het algemeen zijn de verkeerstoestanden nog primitief, biiv. op tijd rijden van treinen kent men niet. Het havenverkeer is ook nog weinig ontwikkeld. 28% van de schepen in Sp. havens vaart onder eigen vlag. De voornaamste havens zijn : Barcelona, Sevilla, La Coruna en Vigo. Men zie ook ds afzonderlijk beschreven gewesten van Spanje : > Andalusië, Aragon, Asturië, Castilië, Catalonië, Galicië, Leon, Navarra. Lit. : H. Lautensaoh, Spanien und Portugal (in : Handb. der Geogr. Wissenschaft, 1934) ; A. Rühl, Vom Wirtschaltsgeist in Spanien (1928); M. Sorre, Espagne-Portugai (in ; Géogr. Universelle VII 1934) ; O. Maull, Landerkunde von Süd-Eur. (in Enoyclop. derErdk.l929); B. H. en F. Gescher, Land en volk van 5.(1936). Sipman. I) Weermacht. In verband met den nog steeds woedenden burgeroorlog in Spanje heeft het geen zin thans over de weermacht van dat land te schrijven, waartoe betrouwbare gegevens ten eenen male ontbreken. Bovendien zouden gegevens omtrent de tegenwoordige weermacht gesteld zij waren betrouwbaar slechts van zeer tijdelijke waarde zijn, aangezien moet worden verwacht, dat, na afloop van den burgeroorlog, de weermacht van Spanje opnieuw zal worden georganiseerd. v. Munnekrede. •I) Voor bestuur en politieke partijen zie in dit artikel onder 11, Geschiedenis. 11. Geschiedenis. Ai Profane geschiedenis. a) Onder Goten en Arabieren. De oorspronkelijke bevolking werd door de Gr. schrijvers Iberiërs en Kelten genoemd. Omstreeks 1 000 v. Chr. stichtten de Phoeniciërs handelsfactorijen langs de kust, de Carthagers stichtten ca. 600 v. Chr. Cartagena (Nieuw-Carthago), de Grieken Mainake (Malaga). De Carthagers trachtten Spanje te veroveren, maar dit werd hun door de Romeinen belet (> Punische Oorlogen); deze waren onder Augustus in het volledig bezit van S., dat zij door wetgeving en taal sterk romaniseerden. Reeds in de 2e eeuw n. Chr. werd het Christendom ingevoerd, dat onder Diocletianus wreed vervolgd werd (martelaren: St. Vincentius, Eulalia, Severus e.a.). Daarna leefde het sterk op. Er werden concilies gehouden in 306 te Elvira, in 380 te Saragossa, in 400 te Toledo. De geestelijken genoten grooten invloed ook op het burgerlijk leven; de bekendsten zijn > Hosius, bisschop van Cordova, paus > Damasus, terwijl > Juvencus en > Prudentius als dichters van kerkelijke hymnen bekend zijn. In 416 veroverden de West-Goten > Catalonië (Gotalonië) en koning > Eurik (466-’B4) bezette bijna geheel S., waarvan nu Toledo de hoofdstad werd. In 687 nam > Reccared het Katholicisme aan met geheel zijn volk, zoodat nu eerst S. geheel katholiek was. Omdat de koning gekozen werd, gaf dat aanleiding tot voortdurende opstanden van den adel. Hiertegen trachtten de concilies van Toledo, bijv. dat van 633, dat voorgezeten werd door den H. •> Isidorus, op te treden, doch niet met voldoende succes. Wel kregen deze concilies, die door den koning geraadpleegd werden en waaraan ook de adel deelnam, meer en meer wetgevende macht. In een troonstrijd tusschen de zoons van Witiza en > Roderik riepen de eersten de hulp in der Arabieren of Mooren, die spoedig bijna heel S. veroverden (711; zie > Jerez de Ia Frontera). De Christenen, die zich voegden onder deze heerschappij, werden Mozarabieren genoemd, de overigen vluchtten naar de Pyreneeën. Sinds 766 vormde Cordova een onafhankelijk kalifaat onder de > Abder Raman’s en de > Hakam’s, die het land tot hoogen bloei brachten, vooral op het gebied van drainage (bevloeiing), industrie en bouwkunst. Bekende geleerden: > Avicenna, > Averroës, > Moses Maimonides verspreidden hun wetenschap ook onder de Christenen. Na 1031 werd het Mohammedaansche rijk verbrokkeld in de koninkrijken: Cordova, Jaen, Granada, Saragossa, Toledo, Valencia en Sevilla. b) De Eeconquista (Herovering) duurde acht eeuwen. Zij begon reeds onder Pelayo, die ten gevolge van een overwinning, op deMooren behaald,het koninkrijk > Asturië stichtte (718 ?). Alfons 111 de Groote (866-909) voegde er Galicië en Leon bij en zijn opvolger, Ordono II (914- ’24) verplaatste de hoofdstad van Oviedo naar Leon, en noemde zich sinds 944 koning van Leon. Enkele jaren later ontstond > Castilië door afscheiding van Leon onder graaf Feman Gonzales. De oorsprong van > Navarra ligt in het duister. Uit de Spaansche Mark, door Karei den Grooten gesticht, ontstond in de 9e eeuw het graafschap Barcelona of > Catalonië. Aragon ontstond ca. 1000 door verovering op de Mohammedanen in de Ebrovallei; in 1163 werden Catalonië en Aragon door huwelijk tot één koninkrijk Aragon vereenigd. In den strijd tegen de Spanjaarden kregen de Moeren hulp van de Noord-Airikaansche stammen de > Almoraviden (1086) en de > Almohaden (1147). De beroemdste held in dezen strijd was de -> Cid Campeador, die in 1094 Valencia veroverde. In 1085 werd Toledo veroverd. In 1230 werden door huwelijk Leon en Castilië vereenigd gelijk vroeger Aragon en Catalonië. Sinds den slag van Navas de Tolosa (1212) is de macht der Mooren gebroken. Aragon verwierfop den duur ook Sicilië (1282), Sardinië (1324) en Napels (1442); ook Castilië wist zich, vooral in Spanje zelf, uit te breiden; alleen Granada hield nog stand. c) Koninkrijk. Het huwelijk tusschen > Isabella van Castilië (1474-1604) en » Ferdinand van Aragon (1479-1616), de „Katholieke koningen”, bracht een personeele Unie tusschen beide deelen tot stand. Zij trachtten een samensmelting te verwezenlijken door de > Hermandad (een steden verbond), door het grootmeesterschap der drie ridderorden van Compostella, ■y Calatrava en y Alcantara aan zich te trekken, door de bisschopsbenoeming in hun hand te krijgen en door de instelling der Spaansche Inquisitie (1479; zie •v Inquisitie sub F). Granada werd in 1492 veroverd en in hetzelfde jaar ontdekte Columbus Amerika. De dochter van Ferd. en Isabella, Joanna de Waanzinnige, huwde met Philips den Schoenen; hun zoon Karei volgde in Castilië en Aragon op als Karei II (1616-’56; zie Karei V van Duitsohland), waarmee het Huis H a b s b u r g in S. begon. De begunstiging van Nederlanders leidde tot een opstand der Comuneros, onder Juan de Padilla, die in 1621 werd onderdrukt en waarbij alle zelfstandige stedelijke rechten verloren gingen. De meest Spaansche monarch was > Philips 11. Hij was de kampvechter voor het Katholicisme en voor de hegemonie van het Habsburgsche Huis. Bij zijn dood bleek, dat hij vruchteloos gestreden had. Zijn doel was niet bereikt, S. was verarmd en ging zijn verval tegemoet. De nakomelingen uit zijn geslacht, > Philips 111 (1698-1621) en y Philips IV (1621-’66) lieten zich leiden door hun gunstelingen de graven van > Lerma en Olivera. De laatste moest in 1648 den onvoordeeligen vrede van -> Munster, in 1659 dien van de y Pyreneeën sluiten. De zwakke Karei II (1665-1700) werd door Frankrijk geplunderd en bij zijn dood brak de y Spaansche Successieoorlog uit. Met > Philips V (1713-’46) kwam het II u i s Bo u rb o n in S. Philips V liet zich leiden door zijn echtgenoote, y Elisabeth Famese, en door -> Alberoni. Ferdinand VI regeerde van 1746 tot ’69 en werd opgevolgd door zijn halfbroer > Karei 111 (1769-’88), die bijgestaan door zijn ministers > Aranda en > Florida-Blanca, geheel regeerde als „verlicht despoot”. Karei IV (1788-1808) stond onder invloed van zijn vrouw, Maria Louisa van Parma, en van zijn minister > Godoy (zie aldaar 2°). Hij sloot zich aan bii de vijanden van de Fransche Revolutie, verloor in 1796 Santo Domingo, in 1800 Louisiana aan Frankrijk, en werd ten slotte op den troon vervangen door Joseph Napoleon (zie > Bonaparte, sub III). Hiertegen verzette zich de Sp. bevolking, die, bijgestaan door Engelsche troepen, het Fransche bestuur steeds afbreuk deed. In 1812 had er een Cortesbijeenkomst te Cadiz plaats, die een constitutie opstelde, welke echter voor > Ferdinand VII (1814-’33) werd opgeheven. Tegen dit absolutistisch streven brak in 1820 een opstand uit, die slechts met behulp van Fransche troepen werd bedwongen. In 1830 vaardigde Ferdinand de wet uit, waardoor hij eigenmachtig zijn broer, don > Carlos (zie aldaar, 2°), van de opvolging uitsloot, ten behoeve van zijn dochter > Isabella; hierdoor brak na zijn dood de eerste > Carlistenoorlog uit (1833-’4O). Isabella huwde in 1846 met haar neef Frans van Assisi, wat aanleiding werd tot de kwestie der y Spaansche huwelijken. Haar regeering was onrustig, haar voorn, ministers waren > Narvaez en O’Donnel. In 1868 brak een opstand uit onder de generaals Prim, y Serrano e.a. Isabella moest het land verlaten en de kroon werd aangeboden aan Leopold van Hohenzollem; toen deze zich door tusschenkomst van Frankrijk moest terugtrekken, aan y Amadeus I. In 1873 legde deze echter de kroon neer, omdat hij zich niet populair kon maken. Na zijn vertrek werd S. een bondsstaat, maar de verwarring werd zoo groot, dat generaal y Martinez de Campos den zoon van Isabella, ■>• Alfonsus XII (1876-’B6), tot koning uitriep. In 1876 werd een conservatieve grondwet ingevoerd, de Kerk kreeg haar vroegere positie grootendeels terug, de Basken verloren hun afzonderlijke rechten en een nieuwe Carlistenopstand werd bedwongen. Onder Alfonsus XIII (1886-1931) wisselden de liberalen onder Sagasta en de conservatieven onder y Canovas elkaar regelmatig af, al valt er weinig verschil te constateeren in hun regeeringsmethodes. Daartegen ontstonden de republikeinsche, socialistische en anarchistische bewegingen, welke in 1909 uitliepen op een bloedigen opstand, waarbij een groot getal kloosters en kerken werden verbrand. Voor het verlies zijner koloniën (> Spaansche koloniën) stelde S. zich schadeloos in > Marokko (zie ook ■> Rif). Intusschen verzuimden de Sp. regeeringen hervormingen, die vooral ten opzichte van het grootgrondbezit noodzakclijk waren, aan te brengen en de ontevredenheid uitte zich in moordaanslagen, waaraan in 1912 y Canalejas, in 1921 minister > Dato ten offer vielen. In 1923 begon de militaire dictatuur van generaal y Primo de Rivera, die geen afdoende hervormingen wist door te voeren. De Catalonische autonome beweging, die zich in 1900 tot een „Lliga regionalista” had gevormd, nam, onder * Macia, in kracht toe en in 1930 trad de dictator af. Zijn opvolger generaal Berenguer was niet opgewassen tegen de republikeinen, socialisten en regionalisten, die in 1930 bij verdrag van San Sebastian zich tot een oppositieblok hadden verbonden. Bij de verkiezingen voor de gemeenteraden behaalde de oppositie (12 April 1931) zulk een overweldigende meerderheid, dat de koning afstand deed en de republiek werd uitgeroepen. d) Republiek. Yoorloopig nam> Zamora het bestuur waar. De Nationale Vergadering, waarin de socialisten de meerderheid hadden, maakte een constitutie, waarbij de uitvoerende macht in handen is van een president, voor zes jaar gekozen door de leden van het Congres en een gelijk getal kiezers, daarvoor aange wezen. Het Congres, de Cortes, bestaat uit 47 leden, door algemeen kiesrecht voor vier jaar gekozen S. is een eenheidsstaat, maar provincies, die een ge meenschappelijk wezen hebben, kunnen zich tot een autonoom gebied (Region) aaneensluiten, mits d bewoners van dat gebied met 2/3 meerderheid dit be sloten hebben en de Cortes dit besluit heeft goedge keurd. Dit is in 1932 geschied met Catalonië (Generali dad de Cataluha). Zamora werd tot eerste presiden gekozen, terwijl Azana minister-president werd. D onrust bleef echter voortduren. Een groot aanta kloosters en kerken werden verwoest, geestelijken ver moord, de Jezuïeten verdreven, de religieuze orden ontbonden en het republikeinsch bewind kwam steeds meer onder invloed van communisten en de syndicaten der anarchisten. In 1932 trachtte generaal Sanjurgo de monarchie te herstellen, maar dit werd aanleiding to hernieuwde geweldplegingen en tot het besluit, da alle grondbezit van den adel zonder schadeloosstelling zou worden onteigend. Na 1933 werd de reactie sterker Azana trad af en > Lerroux werd minister-president De Kath. „Accion Popular”, door Gil Robles gesticht, kreeg veel invloed, maar de leider, die zei: minister werd, had niet het talent om zijn macht te gebruiken en door het doorvoeren van de noodzakelijke hervormingen de arbeiders en boeren tevreden te stellen. Het gevolg was, dat de linkerpartijen weer aan invloed toenamen. De regeering toonde zich te zwak om misbruiken tegen te gaan, zoodat brandstichting van kerken, vermoording van geestelijken weer aan de orde van den dag was. Toen in 1936 (Februari) generaal Calvo Sotelo, leider van Renovacion Espanola, door regeeringspolitie werd vermoord, duurde het niet lang (Juli) of de militairen, onder Franco, proclameerden een opstand tot herstel van orde en gezag. Franco slaagde niet zoo spoedig als verwacht was. Wel kwam het grootste deel van S. in zijn macht, maar de Oostkust, behalve Malaga en Madrid zelf, zijn nog stevig in de macht van het „Volksfront”. L i t.; R. Altamira, Histoire de I’Espagne et de la civilisation espagnole (1929) ; id., Histoire d’Espagne (1931) ; J. B. Trent, The origins of modern Spain (1934) (anti-JCatholiek); A. Ballesteros y Beretta, Historia de Espana y su influencia en la Historia universale (sinds 1919 verschenen 8 dln.; het 8e dl., loopend tot 1840 in 193 f- ... Derks. e) Actueele toestand. Politieke partijen. In het voorjaar van 1936 hebben de 1 inks c 'h e partijen in S. een coalitie gevormd, die den naam Volksfront draagt. Hiertoe behooren: 1° de links-republikeinen, die geleidelijk hervormingen wenschten van het maatschappelijk leven langs parlementairen weg. Hun leider was Azana. 2° De socialistische partij, waarin gematigden als Prieto en radicalen als Caballero. Hun program is zeer radicaal en bevat o.a. de verovering van de politieke macht door de arbeidende klasse met alle mogelijke middelen; de Kerk moet alle bezit ontnomen worden en de geestelijke Orden moeten worden ontbonden. 3° De communistische partij, die onder invloed van Moskou staat, alhoewel velen niet voelen voor een dictatoriaal staatscommunisme, maar meer voor een anarchistisch communisme. Verder is er nog 4° een marxistische en 6° een anarchistische partij. Tegen de gevormde Volksfrontregeering kwam in hetzelfde jaar in opstand een concentratie van rechts c h e partijen. Hierbij gaan samen: 1° het leger, dat door het Volksfront ter zijde geschoven werd en zich in zijn macht bedreigd gevoelde. Het schaarde zich achter Franco met diens leuze „God, Vaderland en Koning”. 2° De traditionalisten of Carlisten (zie sub Carlistenoorlogen, en Geschiedenis in dit art.). Zij eischen o.a. de absolute monarchie; gezin en maatschappij gebaseerd op streng Kath. beginselen. 3° De Acción popular, de Katholieke Volkspartij, meer bekend als de C.E.D.A., d.i. de Sp. boerenbond. De leider hiervan was Gil Robles. Deze bepaalde geen standpunt t.a.v. het republikeinsch regeeringsstelsel, maar wenschte wel te komen tot een Katholiek georiënteerden corporatieven staat. Slapte van den leider deed de partij verloopen. 4° De Phalanx, de fascisten. Verder nog twee monarchistische partijen waarvan 5° één dynastieke voorkeur voor de Sp. Habsburgers en 6° de ander geen bepaalde voorkeur heeft. De Katholieken, afgeschrikt door de bloedige moordtooneelen en verwoestingen van heiligdommen, steunen in overgroote meerderheid de rechtschen. Van de krachtens wet van 31 Jan. 1938 gevormde regeering werd generaal Franco president. Deze wet regelt de structuur van den Sp. staat, welke traditioneel Spaansch georiënteerd zal zijn, zonder autonome gewesten, zonder parlement, en corporatief; de corporaties zullen het karakter dragen van adviseerende, constructieve organen. Met dit al is de tegenwoordige burgeroorlog geen zuivere strijd tusschen het Katholicisme en vrijmetselarij of ongeloof, ook geen strijd tusschen fascisten en communisten. Wel kan men zeggen, dat het rechtsche front Katholiek en voor een groot deel fascistisch gezind is, het linksohe anti-Katholiek en socialistisch, communistisch of anarchistisch. Maar door die beide fronten loopen ook sociale, economische, politieke en regionalistische stroomingen. Sipman. Lit. : Brouwer, De Spaansche Burgeroorlog (1936): Grondijs, Spanje, een Voortzetting van de Russische Revolutie (1937);V.Vollenhoven, HetSpaansche Drama(l937). B) Godsdienstige geschiedenis. Behalve het reeds onder de profane gesch. vermelde, valt nog het volgende op te merken: De strijd tegen de Mooren gold als een geloofsstrijd en naargelang hun heerschappij werd teruggedrongen, werd de kerkelijke hiërarchie weer hersteld. De monniken van Cluny voerden ook in S. hun hervormingen in en slaagden er in de •> Mozarabische liturgie grootendeels door de Romeinsche te doen vervangen. In de 13e eeuw vestigden zich ook Carmelieten, Franciscanen en Dominicanen in S., terwijl er de Orde der Mercedariërs werd opgericht tot bevrijding van gevangenen uit handen der Mooren. In het > Westersch Schisma bewerkte kardinaal Pedro de Luna, die later zelf tegenpaus werd als -> Benedictus XIII, dat Aragon en Castilië partij trokken voor ■> Clemens VII van Avignon. Terzelfdertijd begon een beweging tegen de Joden, die door hun geldmacht te grooten invloed uitoefenden. Velen werden vermoord, anderen lieten zich doopen. Toen later bleek, dat onder de gedoopten bedriegers waren en onder de anderen verraders en vijanden (zie > Maranen), werden zij onder Ferdinand en Isabella verdreven. Onder Philips II en 111 bleken de > Morisken eenzelfde gevaar voor het geloof op te leveren, zoodat ook zij verdreven werden. Sinds was S. uiterlijk geheel en uitsluitend Katholiek, maar het Katholicisme was nationaal en afhankelijk van den koning, zoodat „troon en altaar” vereenzelvigd werden. Dit werd voor de Kerk in de 19e eeuw een groot nadeel. Het doordringen van liberale gedachten, waaronder ook verbetering en hervorming bedoeld werd, werd door de conservatieve regeeringen bestreden. In den strijd tusschen Christino’s en Carlisten werd de geestelijkheid door de Christino’s vervolgd; in 1834 werd te Madrid een aantal geestelijken vermoord. In 1836 nam de regeering de kerkelijke goederen grootendeels in beslag, en in 1841 verbrak zij de betrekkingen met Rome, doch in 1861 kwam een concordaat tot stand. In 1866 werden ook niet-Katholieke kerkgenootschappen in S. toegelaten, met vrijheid van geweten; de Kath. godsdienst bleef echter staatsgodsdienst. Door de revolutie van 1931 is deze voorrang opgeheven, het concordaat werd verbroken en het overig kerkelijk bezit tot staatseigendom verklaard met de belofte, die niet uitgevoerd is, van 50 % schadevergoeding. Sinds zijn de verhoudingen tot Rome en tot de Kerk steeds verslechterd. Door verwaarloozing, onwetendheid en bepaalde misstanden is bij de groote menigte een afkeer van de geestelijkheid ontstaan, die nochtans bij zeer velen met behoud van het geloof samengaat. Derks. 111. Taal. Zie hiervoor > Spaansch. IV. Letterkunde, a) Voorbereidingsperiode. In den loop der eerste drie eeuwen wordt het Klassieke Latijn in Spanje gesproken en geschreven (Seneca, Martialis, enz.); daarna ontwikkelt zich (tot de 8e e.) het volks-Latijn (St. Isidorus). In de 8e en 9e eeuw doen het Arabisch (Duizend-en-één-nacht) en het Hebreeuwsch (Salomón-Ben-Gabirol, Maimónides e.a.) hun invloed gelden. Bovendien ontstaan in de 9e en 10e eeuw het Galicisch en het Catalaansch-Proven«jaalsch. b) Klassiek tijdperk (12e-16e eeuw). Het eerste oud-Spaansche taaldocument (een gebrekkige copie van Pedro Abad, 1307, is overgebleven), is het Poema de Mio Cid (1140). In de 13e en 14e eeuw openbaren zich de eerste litteraire stroomingen: de Mester de Clerecfa (het cultureele genre: o.a. Libro de los Reyes Magos, de werken van Gonzalo de Berceo, 1180-1247), en de Mester de Yoglaria (het populaire genre; o.a. Cantares de Gesta, de werken van Juan Ruiz, Arcipreste de Hita, f 1363). Zeer belangrijk voor kunst en letteren is het tijdperk van» Alfonsus X El Sabio (1221-’B4). HetCastiliaansch wordt de officieele taal; vele groote werken op allerlei gebied worden geschreven: jurisprudentie (Las Siete Partidas); historie (Crónica general de Espana); astronomie (Libros del saber de Astronomia); literatuur (Cantigas y Querellas; El Conde Lucanor; de spreuken van Rabl Don Sem Tob, enz.). Het daaropvolgende tijdperk is van minder belang; drie lyrici verdienen vermelding: Don Inigo López de Mendoza, Marqués de Santillana (Serranillas), Juan de Mena (Laberinto) en Jorge Manrique (Coplas a la muerte de su padre). e) De Gouden Eeuw. De regeeringsperiode van de Katholieke koningen (1474-1617) vormt den overgang van de M.E. naar de Renaissance, en het tijdperk van Spanje’s Gouden Eeuw (16e en 17e e.) breekt aan. Groote figuren uit dien tijd zijn de dichters Juan de la Encina, Fr. Inigo de Mendoza, Fr. Ambrosio Montesinos, Rodrigo de Cota, de grammatica-schrijver Nebrija, de geschiedschrijvers Femando del Pulgar, Fcman Pérez de Guzman, en de tooneelschrijvers Bartolomé Torres Naharro en Juan de la Encina. De beroemde Tragi-Coraedia de Calixto y Melibea, getiteld La Celestina, verschijnt einde 15e eeuw. De Spaansche Renaissance (16e e.) wordt gekenmerkt door de herleving der Klassieke vormen en ideeën, naar Griekschen en Romeinsohen trant. Onder Ital. invloed voert Juan Boscan (1600-1643) de Ital. metriek (het eltlettergrepig vers) in, welke door Garcilaso de la Vega (1603-’36) vervolmaakt wordt. Talrijk zijn de navolgers, echter ook de tegenstanders (Cristóbal de Castillejo). Drie soorten romans verschijnen in den loop van de 16e eeuw: de -> ridder-, herder- en schelmenromans. Het prototype der eerste is El Amadis de Gaula, geschreven door Garci-Rodriguez (of Garci-Ordonez) de Montalvo in 1608, welke ontstellend veel navolging vond. De herdersroman beschrijft het landleven even utopisch, als de ridderroman het krijgsleven. De Sp. herdersroman is in hoofdzaak een navolging van La Arcadia van den Ital. dichter Sannazaro, en de voorn, beoefenaars van dit genre zijn: Jorge de Montemayor in Diana, Gil Polo in Diana Enamorada, Cervantes in Galatea, en Lope de Vega in Arcadia. De werken van Juan Ruiz, Arcipreste de Hita, alsmede La Celestina zijn de voorloopers van den Schelmenroman. Het beste werk van dit genre is La Vida del Lazarillo de Tormes (medio 16e e.). Verdere werken van dit specifiek Sp. genre zijn: Guzman de Alfarache (Atalaya de la vida humana), van Mateo Aleman (1699); El Gran Tacano, van Francisoo Gómez de Quevedo y Villegas, die het crescendo vormen van het Sp. schelmentype. De 2e helft der 16e e. en het begin van de 17e e. vormen het eigenlijke „gulden” tijdperk voor de Sp. letteren. Drie beroemde scholen beoefenen de lyriek; de Aragoneesche (de gebroeders Argensolas), de Sevillaansche (Fernando de Herrera) en de Salmantijnsche school (fray Luis de Léon). Ongeëvenaarde beoefenaars der mystiek vinden wij in de H. Teresia, den H. Joannes van het Kruis en fray Luis de Granada, welke laatste echter meer ascetisch dan mystisch is. De epiek vinden wij in La Araucana van Alonso de Ercilla y Zuniga, terwijl de roman in het geniale werk El Ingenioso Hidalgo Don Quijote de la Mancha van Miguel de Cervantes y Saavedra (1547-1616) een bij uitstek litterairen vorm krijgt. C. bereikte met dit werk in een slag zijn doel: de uitroeiing der verdwazende en verderfelijke ridderromans. Voor het Sp. tooneel, zie in dit artikel, sub V F. De laatste der groote dichters van de Gouden Eeuw is > Calderon de la Barca. ‘1) In de 2e helft der 17e eeuw wijzen onmiskenbare voorteekenen (> Conceptualisme, Culteranisme en Gongorisme) op een naderend tijdperk van verval (18e e.). De Sp. literatuur verliest haar karakter van oorspronkelijkheid; zij wordt navolgend, academisch en verfranscht. Slechts F. de Moratln (vader) en Leandro F. de M. (zoon) vertegenwoordigen op waardige wijze het 18e-eeuwsohe Spaansohe theater. e) Met de 19e e. breekt een tijdperk aan van wederopbloei. Men keert zich tegen de Firansche invloeden, en de School der Romantiek begint zich baan te breken. Twee stroomingen openbaren zich; het Klassicisme (in de le helft der 19e e., met Quintana en Gallego) en het Romantisme (tot ca. 1860, met Espronceda, Zorrilla, Hartzenbusch e.a.). Hierop volgt een periode van moderne reactie en dienen vermeld te worden: Nünez de Arce, Bécquer, Juan de Valera, Campoamor, Fernan Caballero, Alaroón, Pereda, Plo Baroja, Blasco Ibanez, Unamuno, Ortega y Gasset, Benavente, Lafuente e.a. De grootste figuur van het modernisme is de Z. Amerik. dichter en prozaïst Ruben Darfo (1867-1916), terwijl onder de hedendaagsche schrijvers vermelding verdienen Antonio Machado, Villaespesa, Azorfn, e.a. Een intens Katholieke tendens is de moderne Sp. iit. geheel vreemd. Anti-religieuze stroomingen, vooral onder invloed van Rusland, beheerschen de lit. der laatste jaren, en bereidden langzaam maar zeker den grooten Sp. burgeroorlog voor, die Juni 1936 losbarstte. Men zie verder ook het artikel > Spaansch-Amerika (sub Sp.-Amer. letterk.). Lit.: Menéndez Pidal, Manual elemental de Gramitica histórica espanola (51929); Zauner, Altspanisches Elementarbueh (21921); Meyer Lübke, Gram. der Roman. Sprachen (1890) ; Bello Cuervo, Gramética de la lengua castellana (1903); Ticknor, Hist. of Span. Literature (61888); Beer, Span. Literaturgesoh. (1903); Fitz-Maurice Kelly, Hist. de la lit. esp. (41926) ; Menéndez y Pelayo, Historia de la Poesia castellana en la Edad Media (191Ï-T6); J. Hurtado en J. de la Serna, Historia de la Literatura Espanola (31932) ; Menéndez Pidal, Historia de Espana (16 dln. 1936). Borst. V. Kunst. A) Bouwkunst, a) Uit praehistorische tijden zijn groote primitieve constructies in het N. bekend, die doen denken aan de dolmens en menhirs; andere gegevens wijzen op ronde huizen en koepelbouw, bijv. het koepelgraf bij Antequera (Granada). Eerst van veel lateren tijd, speciaal uit den Romeinschen Keizertijd, zijn er, hoewel relatief weinig, resten van bouwkunst bewaard: monumentale bruggen, bijv. bij Alcantara, groote waterleidingen als van Segovia, Merida, Tarragona (Tarraco), alwaar ook resten van stadsmuren en het paleis van Augustus; vermeld dienen nog te worden het theater van Saguntum en tempels van Caprara en Evora. W. Vermeulen. b) In historische tijden. Ten gevolge van het betrekkelijke isolement t.o.v. het overige Europa en het nauwe contact (ook in politiek opzicht) met Afrika, behield de Spaansche bouwkunst in alle stijlperioden een eigen karakter. De elders op de Romeinsche periode volgende Oudchristelijke architectuur wordt hier vertegenwoordigd door de bouwkunst der Wes t-G o t e n, die zich eveneens kenmerkt door een toepassing van Klassieke motieven (zuilen, kapiteelen, enz.), doch hier bovendien door de zoo typische hoefijzervormige bogen. Monumenten: S. Juan te Banos de Cerrato bij Valladolid (661), de Sta. Comba te Bande, de Sta. Maria te Melque en de S. Pedro de Navo bij Zamora. Na de komst der Mooren (711) vindt deze kunst nog een toevlucht in Asturië: S. Salvador (802) en Sta. Maria de Naranco (oorspr. paleis van Ramiro I, en als zoodanig oudste voorbeeld van een Germaansohe koningshal of palts), beide te Oviedo, de S. Salvador de Valdedios bij Villaviciosa (893) en de bekende S. Miguel de Escalada bij Leon (10e e.). De Mooren hadden aanvankelijk geen eigen architectuur, doch introduceerden voorshands invloe- den en motieven uit Perzië en Iran (centraalbouw, koepel op pendentiefs, minaretvormige torens, enz.). De S. Pablo del Campo te Barcelona behoort tot deze beginperiode. Het oudste echt-Arabisohe monument is de Groote Moskee van Cordova (786-987), dat reeds aanstonds de sprookjesachtige pracht en rijkdom van deze architectuur ontvouwde, die tot volle ontplooiing kwam in het in de 9e e. als vesting gestichte, doch in de 14e en 15e e. tot koningspaleis verbouwde Alhambra bij Granada (in den zgn. Mudéjar-stijl). Naast deze Arabische architectuur-ontwikkeling stond in Spanje de „normale” Christelijke. Van de Romaansche monumenten verdienen vermelding: de beroemde bedevaartskerk te Santiago de Compostella en de S. Isidoro te Leon, de kathedralen van Zamora, Salamanca en Lerida, welke den overgang naar de Gotiek aankondigden. De G o t i e k deed haar intrede met de zeer omvangrijke kathedraal van Taragona (fraai roosvenster in Zuid-gevel) en het fraaie klooster Las Huelgas te Burgos. Het echt-Spaansche, wat zware karakter van deze monumenten missen de voornaamste specimina van de, op Fransche voorbeelden geïnspireerde hoog-Gotiek, de zeer omvangrijke drie hoofd-kathedraien van Burgos (1221), Toledo (1227) en Leon (1250). Typisch Spaansch daarentegen is weer de, ook Gotische, kathedraal van Barcelona (1298-1448) met haar groot aantal kapellen. Vermelding verdienen hier nog de kathedralen van Valencia (1262-1482) en Saragossa, de Sta. Maria del Mar te Barcelona (1328), de merkwaardige hoofdkerk te Gerona en het hoofdwerk der Spaansche Gotiek: de reusachtige kathedraal van Sevilla (1406-1506, later gewijzigd en uitgebreid), met 6 beuken en 2 kapellenreeksen, lang 180 m, breed 108 m, hoog 40,30 m; de plattegrond werd beïnvloed door de aanwezigheid van een oude moskee ter plaatse, waarvan de minaret als klokketoren (de beroemde Giralda) is bewaard gebleven. Met de domkerken van Segovia, Salamanca en Palma komt het slot der Gotische bouwperiode. Karakteristiek voor al deze kathedralen is het weinige licht (kleine vensters) en de, de ruimtewerking schadende plaatsing van het priesterkoor in het midden van het hoofdschip. Van de Gotische burgerlijke bouwkunst verdienen o.a. vermelding: het Palacio Infantado te Guadalajara (1462), het Castillo de Coca bij Segovia (16e e.), het Casa de la Deputacion te Barcelona en de beursge bouwen (Casa Lonja) te Valencia (1498), Barcelona en Palma. Belangrijke Gotische woonhuizen bezitten vele Spaansche steden. I Het begin der Renaissance valt samen met een krachtigen politieken en economischen opbloei: verdrijving der Mooren, ontstaan van het Habsburgsche wereldrijk, ontdekking en verovering van Amerika. Vandaar de levenskracht en het groote aantal monumenten uit de periode van de vroege Renaissance of het Plateresco (zie kol. 766), die werd tot een typisch nationalen stijl (vooral inNoord-Spanje), doordat Renaissance-motieven werden toegepast op een ondergrond van Gotischen en Moorschen oorsprong, waardoor een zeer rijk, haast overladen resultaat onstond. Uit de veelheid van gebouwen uit deze periode verdienen o.a. vermelding het hospitaal Sta. Cruz te Toledo (1504), de kruisgangen te Santiago en te Leon (1520), het Casa de Ayuntamiento of Raadhuis te Sevilla (1546-’64), toevoegingen aan de kathedraal aldaar, alsmede zeer vele monumenten te Sala- manca, w.o. het fraaie Casa de las Conchas, de universiteit en het Palaelo Monterey. De h o o g-R enaissance of Graeco-Romeinsche stijl was zuiverder klassiek, doch verloor het typisch nationale karakter. Het oudste monument is het (onvoltooide) paleis voor Karei V bij het Alhambra te Granada (cirkelvormige binnenhof met zuilenarcade); het beroemdste is wel het Escorial (1563-’81) bij Madrid, hoofdmeester Juan de > Herrera, tevens de voornaamste architect van het tijdvak. Van zijn hand zijn ook de beurs te Sevilla (1584) en het slot te Aranjuez. Het door hem ingeleide klassicisme beheerschte ook de volgende periode (kon. paleis te Madrid, 1738-’64, arch. > Juvarra), tot zich een ongebonden barok baan brak, dikwijls naar den hoofdmeester Churriguera genoemd. Enkele belangrijke monumenten: hoofdplein met raadhuis te Salamanca, de Jezuïetenkerk aldaar, de gevel van de kathedraal te Santiago, de bedevaartskerk te Saragossa (La Virgen del Pilar). Het Rococo ten slotte wordt vertegenwoordigd door den Westgevel van de kathedraal te Murcia en de kathedraal te Cadiz. Daarna deden ook in S. het eclectisme en de > neostijlen hun intrede. v. Embden. B) Beeldhouwkunst. Niettegenstaande de zeer uiteenloopende invloeden, die zij vanaf de vroegste tijden heeft ondergaan, bezit de Spaansche sculptuur een zelfstandig nationaal karakter, waarvan de meest markante eigenschap bestaat in de behoefte aan sterke expressie. De West-Goten hebben geringe resten van sculptuur nagelaten, die zich nog niet van gelijktijdige Europ. beeldhouwwerken onderscheiden. In de musea te Madrid, Toledo, Cordova etc. vindt men overblijfselen van deze kunst, die door de overheersching der Mooren een al te spoedig einde vond. De Moorsche kunst met haar sterk ornamentaal karakter heeft tot diep in de middeleeuwen grooten invloed gehad op de Spaansche sculptuur, waarvan de decoratieve gedeelten (wapenschilden, heraldische leeuwen, enz.) door de fraaie gestyleerde vormen van het Moorsche ornament werden beheerscht. Vanuit Frankrijk komt in de 12e eeuw de Romaansche plastiek met haar monumentale en streng gestyleerde vormen in Spanje. De streng decoratieve Romaansche stijl strookte zeer goed met den van de Mooren geërfden ornamentalen aanleg der Sp. beeldhouwers, die als Christenen geen bezwaren kenden tegen de figurale voorstellingen. Prachtige voorbeelden der Romaansche sculptuur zijn de Portico della Gloria te Santiago de Compostella (1138), het portaal van San Vincente te Avila en de plastiek aan vsch. kerken in Catalonië. Wederom vanuit Frankrijk wordt de Gotiek ingevoerd; de sculpturen aan de portalen van de kathedralen te Tarragona, Leon, Vittoria enz. zijn Fransch van stijl. Vsch. meer eenvoudige houtsculpturen treffen daarentegen door de felle expressie, die tot in de Barok karakteristiek is voor de Sp. beeldhouwkunst. Deze houtplastiek is dus een meer nationale kunstuiting dan de geïmporteerde klassieke Fransche Gotiek. In de 16e eeuw brengen Vlaamsche en Duitsche kunstenaars de meer realistische laat-Gotische kunst naar het Iberische schiereiland. Zij worden tot Spanjaarden, verkrijgen burgerrechten en verspaanschen hun naam (Enrique de Egas = Hendrik van Eyck). Het laat-middeleeuwsche realisme strookte met de Sp. voorkeur voor expressie. Voor deze periode zijn karakteristiek de enorme in hout gesneden altaren, die vaak tot aan de gewelven der kerken reiken (hoogaltaar in de kathedraal te Toledo). Naast de scherpe karakteristiek der diverse figuurtjes in de vsch. compartimenten treft de bijz. rijke ornamentale versiering (retabel van Gil de Siloe in de Kartuizerkerk te Miraflores bij Burgos). Denzelfden rijkdom van aan de Moorsche kunst herinnerende ornamenten vindt men aan prachtige fafades der na den val van Granada (1492) steeds kostbaarder gedecoreerde kerken, zooals S. Pablo en S. Gregorio te Valladolid. Weldra maken motieven uit de Ital. Renaissance het beeld nog ingewikkelder van deze Plateresco genoemde kunst (platero: zilversmid). In het begin van de 16e eeuw komen Ital. beeldhouwers persoonlijk in Spanje; de werken, die zij er maken (grafmon. van Juan van Aragon door Fancelli in S. Tomas te Avila), zijn uit den aard der zaak niet karakteristiek voor de Sp. kunst. Van de Italianen leerden de Sp. beeldhouwers echter de realiteit beter beheerschen door middel van perspectief en anatomie en de ornamentiek der Renaissance. In het oeuvre der nationaal gebleven en typisch Sp. beeldhouwers is van de harmonische gestemdheid en het evenwicht in den vorm der Renaissance niet veel te bespeuren. De felheid en hevigheid hunner emoties maakten hen niet toegankelijk voor de sereniteit der Renaissance. Zij gaven de voorkeur aan het hout als materiaal, dat vaak polychroom behandeld is. Het museum te Valladolid bezit fraaie voorbeelden van deze houtsculpturen, die gewoonlijk onderdeelen zijn van groote altaren of koorbanken. De beroemdste meesters hebben voor deze groote silleria’s, die het koor der kathedralen van de verdere ruimten afscheiden, de sculpturen geleverd. Beeldhouwers der Sp. Renaissance zijn: Alonso Berruguete, Felipe de Vigarni, Gaspar Becerra, Juan de Juni, enz. In denzelfden tijd, waarin deze typische Sp. houtplastiek bloeit, werken Ital. meesters aan de beelden voor het hoogaltaar in de kerk van het Escorial (Pompeo Leoni, knielende figuren van Philips II e.a.). Naarmate de Barok nadert, wordt het realisme der Sp. beeldhouwkunst gedurfder en de vormen beweeglijken. Juan Martines Montanes, Pedro da Mena en Alonso Cano geven wederom in de houtplastiek hun beste werken; aan de uitbeelding van de Mater dolorosa, het crucifix, de Piëta en ascetische heiligenfiguren wordt de voorkeur gegeven. Langzamerhand wordt de grens overschreden en ontstaan werken, die door hun overdreven naturalisme terecht afkeur verdienen. Madonna’s met „echte” kleedingstukken, groote voorstellingen van het Laatste Avondmaal, die in processies worden rondgevoerd, bewijzen, dat de beeldhouwers hun realisme niet binnen de perken hebben weten te houden (Zarcillo, Laatste Avondmaal, Ermita de Jesus, Murcia). De ongebonden decoratieve sculptuur culmineert in het zgn. „Churriguerrisme”, genoemd naar José Churriguera. In beweeglijkheid en zwierigheid overtreft Spanje hier zelfs de Duitsche Barok. Aan het eind van de 18e e. trachten eenige klassicistische kunstenaars het evenwicht te herstellen; hun werken zijn koud en zonder veel belang. In de 19e eeuw heeft Spanje geen groote beeldhouwers bezeten. L i t.: M. Dieulafoy, La Statuaire polychrome en Espague (1908) ; A. Kingsley Porter, Romanesque Seulpt. of the Pilgrimroads (1923); G. Weise, Spanisohe Plastik (3 dln. 1925-’3O). C) Schilderkunst. De eerste voortbrengselen van schilderkunst op Sp. bodem zijn de beroemde muurschilderingen in de Grotten van Altamira in het N.W. van Spanje. Deze praehist. voorstellingen van vsch. dieren verbazen ieder door de uiterst levendige observatie en de vlotte impressionistische techniek. Uit de periode der West-Gotische beschaving werden geen schilderwerken bewaard. De oudste monumenten der eigenl. Sp. schilderkunst zijn miniaturen onder Arab. invloed; de bibliotheken van het Escorial en te Madrid bezitten hiervan rijke collecties. Uit de Romaansche periode dateeren vsch. overblijfselen van muurschilderingen, die sterk aan de Byzantijnsche kunst herinneren. Tot de bekendste dezer dikwijls zeer fraaie monumentale en vergeestelijkte voorstellingen behooren de gewelfschilderingen in S. Isidoro te Leon (12e e.) en uit vsch. Catalaansche kerken (te Tahull, Tarrasa, Pedret), waarvan vele fragmenten thans in het museum voor Catalaansche kunst te Barcelona zijn. Karakteristiek zijn ook de in denzelfden stijl geschilderde paneelen, die als altaarbekleeding dienst deden; het museum te Barcelona bezit hiervan ook fraaie exemplaren. De Italianen Starnina en Dello brengen in de 14e eeuw de Toscaansche en Siëneesche kunst naar Spanje; vooral in de kustlanden te Valencia en in Catalonië ontstaan talrijke altaarstukken (retablos), die denzelfden fijnen laat-Gotischen stijl vertoonen als te Praag en Keulen. Het museum te Barcelona bezit prachtige voorbeelden van deze gracieuze kunst met sterk religieus karakter. Ferrer Bassa, Lluis Borassa, Pere Sera zijn de begaafdste meesters van deze nog te weinig bekende schilderschool. In den loop der 15e eeuw brengen Vlaamsche schilders de kunst van van Eyck naar Spanje (Jan v. Eyck bezoekt in 1428 Spanje op weg naar het hof van Portugal). Een krachtiger realisme en een wanner koloriet vervangen de meer bloedelooze en vlakkere kunst van het eind van de 14e eeuw. Bekend is de „Madonna met de Raadsheeren” (Mus. Barcelona) van Lluis Dalmau. Juan de Flandes (Jan van Vlaanderen) wordt hofschilder van Ferdinand en Isabella. Talrijke altaarstukken van meesters als Rogier v. d. Weyden werden in Spanje geïmporteerd. Niettegenstaande den sterken Vlaamschen invloed behouden de Sp. schilders hun nationaal karakter, dat zich kenmerkt door strengere expressie, een droger koloriet en grootere belangstelling voor het ornament en de decoratieve kwaliteiten. Jaume Huguet, Fernando Gallego, Bermejo zijn drie der meest begaafde schilders uit deze periode. Omstreeks 1600 wordt de kunst der Ital. Renaissance in Spanje bekend; in verband met de politieke omstandigheden bestond er een intens contact tusschen Italië en Spanje. Veel Ital. schilders werden door Karei V en Philips II ontboden. Evenals voor de sculptuur ligt de beteekenis der Renaissance voor de schilderkunst in het langzaam veroveren van de realiteit door grootere kennis van anatomie en perspectief. De schilders, die zich het nauwst aansluiten bij de Italianen zooals Luis de Morales (genoemd El Divino), maken lang niet de krachtigste kunstwerken. Aesthetisch staan de werken van Francisco de Ribalta en Herrera den Ouden hooger. Evenals de sculptuur gaat de schilderkunst der Renaissance reeds vroeg over in de Barok. Groote fresco-schilders heeft Spanje niet bezeten; als het Escorial met muurschilderingen gedecoreerd moet worden, worden Ital. schilders ontboden. Ribera (gen. Lo Spagnoletto) en El Greoo zijn de twee beroemdste schilders uit de vroege Barok. Ribera sluit zich in zijn krachtig realisme en zwaar koloriet aan bij de Napolitaansohe school; El Greco gaat in zijn spontaan geborstelde doeken met hun felle expressie en zeer oorspronkelijk koloriet ver boven zijn tijdgenooten uit. In de 17e eeuw is Spanje evenals Holland het land der schilderkunst par excellence. Met zuiver picturale middelen worden religieuze stukken, portretten, maar ook stillevens op het doek getooverd. Velazquez is evenals Greoo de meest moderne schilder; zijn oeuvre bestaat vul. uit portretten van personen uit de omgeving van Philips IV. Murillo en Zurbaran, zijn beide tijdgenooten, hebben in hoofdzaak religieuze onderwerpen geschilderd; zij hebben echter aan de picturale tegenstellingen, aan de schoonheid der voorwerpen uit het dagelijksch leven evenveel, zoo niet meer aandacht besteed dan aan het religieuze sentiment. De luisterrijke ontwikkeling van de schilderkunst tijdens de Barok, in welke periode de schilderkunst zich eerst goed bewust is geworden van de in haar wezen besloten liggende mogelijkheden, wordt op schitterende wijze afgesloten door de kunst van Goya. Deze geniale kunstenaar is de beste vertegenwoordiger van het op de Fransche kunst geïnspireerde Rococo in Spanje (vele cartons van gobelins in het Escorial); tevens is hij in zijn latere periode de moderne kunstenaar, die op impressionistische wijze schrijnende realistische voorstellingen meedoogenloos in beeld brengt. Het Klassicisme wordt in S. vertegenwoordigd door den Duitscher R. Mengs. In de 19e e. heeft S. aan de ontwikkeling der schilderkunst, die zich vnl. in Parijs voltrok, deelgenomen. J. Sorolla en Zuloaga behooren tot Spanje’s meest bekende impressionisten; Juan Gris en Picasso zijn Sp. schilders, die als kubisten leiding hebben gegeven aan deze richting in de moderne kunst. Korevaar-Hesseling. L i t.: A. L. Mayer, Gesch. der sp. Malerei (21922); V. von Loga, Die Malerei in Spanien vom 14-18. Jahrhundert (1923) ; G. Richert, Mittelalterl. Malerei in Sp. (1925) ; H. Kehrer, Die sp. Kunst von Greco bis Goya (1926) ; Chandler Rathfon Post, A Hist. of Sp. Painting (1930); J. D. Bordona, Die sp. Buchmalerei. D) Kleinkunst. Voor > Spaansch-Moorsche ceramiek en > Spaansch-Moorsche weefsels, zie aldaar. Zie ook > Spaansche kant. E) Spaansche muziek, beter Iberische muziek. Er is een scherp onderscheid tusschen religieuze, volksen kunstmuziek. De karakteristiek der Sp. muziek ligt in de intervallen (overmatige seconde) en het rhythme (inheemsche dansen). Reeds zeer vroeg kende S. een eigen religieuzen zang (canto visigótico 6e eeuw, canto mozarabe sedert 8e eeuw). Het Gregoriaansoh drong via Portugal en Catalonië door. De Arabische invloed valt tusschen 711 (inval der Berbers) en 1492 (verdrijving der Mooren); omvang van dien invloed staat nog niet geheel vast. Belangrijk is het werk van koning Alfonso X den Wijzen (1224- 1286), dichter en componist (?) van ca. 400 Mariazangen (Cantigas). Belangrijkste bron voor middeleeuwsohe kunst is de Codex de las Huelgas (14e eeuw), door H. Anglès in 1931 gepubliceerd. Eveneens dichter en componist was Juan del Encina (1469 – ca. 1630) wiens instrumenten-opsomming (anafües, vihuela, al’aud) in Trionfo de Amor van belang is. Na 1620 groote bloei der klavier- en luitkunst; hoofdvertegenwoordigers de beide Cabezon’s; verdere componisten 1. Abdij te Montserrat. 2. Salamanca. Universiteitsgebouw (16e eeuw). 3. Alcoy (ten Z. van Valencia), 4. El Esconal (ten N.W. van Madrid). 5. Segovia. 6. Ronda. Een der bruggen (18e eeuw). 7. Gezicht op Betanzos (ten O. van La Corufia). 8. Toledo. Alcantarabrug met Alcazar. 9. Pyreneeën. Gezicht op den Pic du Midi. 10. Rotswoningen bi| Almeria. 11. Gezicht op Cuenca (ten O. van Madrid). 1. S. Juan te Banos (bij Valladolid), 661. 2. S. Mlguel del Escalado, bij Leon, 10e eeuw. 3. Groote moskee te Cordova (786—987). 4. Poort te Toledo, ca. 1100 (Mudéjar-stijl). 5. Kerk te Santiago de Compostella, eind lle eeuw (Romaansch). 6. Kathedraal te Zamora, 12e eeuw (Romaansch). 7. Kathedraal te Tarragono, begin 13e eeuw (Gotisch). 8. Kathedraal te Burgos, 13e eeuw (Gotisch). 9. Kathedraal te Sevilla, 1406—1506 (Gotisch); rechts de Giralda. 10. Palacio del Infantado te Guadalajara, 1462 ll. S. Maria del Mar te Barcelona, 14e eeuw (Gotisch). 12. Casa de las Conchas te Salamanca, 1512 (vroeg-Renaissance). 13. El Escorial bij Madrid, 16e eeuw (hoog-Renaissance). 14. Het zgn. Blauwe paleis te Sevilla, van A. Gonzalez (ca. 1929). 15. Universiteit te Valladolid, 18e eeuw (Barok). o.a. L. Milan, Narvaez, Valderravano, D. Ortiz, Pisador, Fuenllana, de Santa Maria. Polyphone werken in Palestrina-stijl schrijven Morales, Escubedo, Brndieu, Guerrero, Vittoria en Pujol. Veel Spaansche componisten werkten in Italië, dat ook in instrumentaal opzicht grooten invloed blijft uitoefenen. D. Scarlatti beïnvloedde Padre Soler, Matteo Albéniz, Cantallos, Sen'ano, M. Ferrer. Soler en D. Terradesdias schreven ook opera’s. Tot 1830 verdwijnt Spanje in muzikaal opzicht van het tooneet.Met de oprichting van het Madrileensche Conservatorium in dit jaar (door koningin Maria Cn'stina) leeft de inheemsche kunst weer op. Belangrijk zijn Eslava, Barbieri, Arrieta. Tot de nieuweren behooren Breton, Chapi. Een geheel eigen pianostijl schiepen de Liszt-leerling Is. Albéniz („Iberia”) en É. Granados („Goyescas”). M. de Falla werkt als orkestcomponist, Arbos als dirigent. Tot Je belangrijkste actueele componisten behooren Nin, Kspla, Halffter, Longas, Turina en de Bask F. Morapou. De grootè moderne musicoloog is mgr. Higini > Anglès. De groote nationale figuur was F. Pedrell (f 1922), die als componist (o.a. de opera: Los Pirineos) en als musicoloog den grondslag voor het nieuwe muzikale Spanje legde. L i t.: Riafio, Critieal and Bibliographical notes on early Spanish Music (1887) ; R. Mitjana, Hist. de la mnsi(|ue, Espagne-Portugal (1920; dl. IV der Encycl de la Mus. van Lavignac); J. Ribera, La müsica de las Cantigas (1922 ; Eng. vert. 1929); C. Rojo en G. Prado, El canto mozdrabe (1929); H. Collet. L’essor de la musique espagnole au XXe s. (1929); J. Trend The music of Spanish History (1926); A. Salazar, La musica contemporanea en Espana (1930). U i tg. : d. F. Pedrell, Hispaniae Schoia musica sacra (I-VÏÜ 1894 vlg.) ; d. H. Anglès, BI codex musical de las Huelgas (I-III1931) : d. L. Schrade, Luys Milan’s Libro de Musica de Vihuela (in ■ Publ. alterer Musik II 1927). Periodiek; Revista musical catalana (sedertl9o3). Triebels. F) Toonocl. a) Stukken en schrijvers. In de M.E. werden in S., evenals elders, in de kerken religieuze spelen (■>■ Auto, 2°) opgevoord, welke speciaal in Spanje reeds vroeg een zeer uitgebreiden vorm kregen. In do 7e eeuw moest zoodoende reeds van hoogerhand woiden ingegrepen tegen het inlasschen van komische scènes en later is dit nog eenige malen noodig gebleken. Speciaal Kerst-, Driekoningen- en Passiespel werden echter door de geestelijkheid sterk aangemoedigd. Ben mengsel van komische en religieuze spelelementen gaven vooral de opvoeringen tijdens de uitvoerige feestelijkheden van het Sacramentsfeest, dat in 1360 werd ingesteld. Reeds in de 14e eeuw had het tooneel een veel honger peil bereikt dan elders in Europa, vooral door het werk van Juan Ruiz, aartsbisschop van Hita, die in „Don Melon de Huerta” een uitvoerig drama schreef, rijk aan avontuurliike gebeurtenissen, waarin zelfs allegorieën voorkwamen. Merkwaardig was ook een doodendansdraraa, kort voor 1400. Op het einde der 15e eeuw toonde het Sp. tooneel reeds groote verscheidenheid. Naast de poëtische, pretentielooze spelen van Juan del Encinas ontstond het drama Celestina van Fernando de Rojas en een onbekenden medewerker (1499), een uitvoerig hartstochtelijk drama met voortreffelijke zedenschildering, dat echter misschien nimmer is gespeeld. Een nieuwen vorm van tooneel bracht sedert 1502 de latere hofdichter Gil Vicente, ni. de „auto”, een stuk van godsdienstige strekking, maar levendig en XXI. 25 vol humor. Deze autos werden zoowel in de kerk gespeeld als daarbuiten. Ten paleize kwamen zij met veel kunst- en vliegwerk tot opvoering met veel machinerieën van het W. Europ. Renaissancetooneel. Baanbrekende schrijvers waren in de Ifie eeuw nog > Torres Naharro (die de indeeling in vijf bedrijven, jomades, invoerde), en Lope de Rueda, voorts Juan de la » Cueva, van wien de indeeling in vier jornades dagteekent en die voor het eerst ook de lagere volksklassen ongeïdealiseerd ten tooneele voerde. De grootste figuur werd echter Miguel > Cervantes, de meest fantastische Sp. dichter, die echter tevens een meer strengen vorm met grooter eenheid van plaats en tijd nastreefde. Enorm productief was Felix Lope de > Vega, die ver over de 2 000 grootere en kleinere stukken schreef (comedies, autos enz.), welke alle fijn geobserveerde trekken vertoonen. Een bloeiperiode brak aan onder Philips IV (1621-1666 koning), een groot tooneelliefhebbor, die in zijn schouwburg van het paleis Buen Retiro modelvoorstellingen liet geven, waarbij geen kosten gespaard bleven. In 1635 kreeg de dichter > Calderon de la Barca daar de leiding. Zijn drama s werden er met behulp van veel machinerieën opgevoerd. Ook in de koninklijke parken werd Calderon met veel pracht en praal gespeeld. Daarmede had het Sp. tooneel een hoogtepunt bereikt, waarop het niet kon blijven. _ Geleidelijk werd buitenlandsche invloed sterker, en in de 18e eeuw kwamen in hoofdzaak Fransche klassieken tot opvoering. b) Wijze van opvoeren. De schouwburgen waren geruimen tijd nog zeer primitief, steeds zonder dak en met een neutraal gordijn als achtergrond, ook wanneer ter zijde decorstukken geplaatst waren en er van machinerieën gebruik werd gemaakt voor het doen nederdalen en opstijgen van engelen e.d. Sedert de tweede helft van de 16e e. werd vooral gespeeld op pleintjes, rondom door gebouwen omgeven. De ramen werden dan als loges verhuurd, terwijl op het plein zelf amphithoatersgewijs banken werden geplaatst naast de staanplaatsen voor het lagere volk, de luidruchtige mosqueteros, voor wier critiek iedere spelleider het grootste ontzag had. Het tooneel bleef onveranderd, hoogstens had het een overkapping ter vergemakkelijking van het werken met zweefmachines e.d. Slechts in buitengewone gevallen werd het neutrale achterdoek opgehaald om een decor te vertoonen. Anders stond het met de opvoeringen der autos. Daar werd aan drie zijden om het podium (tableda) een wagen opgesteld, met een decor, afgesloten door gordijnen, die konden worden opgetrokken, wanneer de scène zich in het desbetreffende decor afspeelde. De wagens konden ook tijdens het spel omgedraaid worden om aan de achterzijde nog een nieuw decor te vertoonen. liet theater in Buen Retiro was de eerste overdekte schouwburg. Italiaansehe decorateurs, Cesare Fontana en Cosimo Lotti, verzorgden er de decors. Een beschilderd achterdoek kwam echter ook hier nog niet voor. De achtergrond werd gevormd door een bouwsel van trappen en bogen, doch waar dit te pas kon komen, werd dit geheel weggelaten, zoodat men vrijen doorkijk in het landschap had. In Madrid werd eerst in 1708 een overdekte schouwburg naar internationaal tyP?. gebouwd. _ Thienen. G) Spaanschc dansen. Deze zijn nog altijd een levend cultuurbezit van het Sp. volk. Al vanaf de Oudheid beschrijven Romeinsche auteurs de nog steeds geldende normen; schoonheid en hartstocht. Als technisch element overheerscht in den dansvorm de hielslag, gecombineerd met het castagnette-rhythme. Bewegingen van het lichaam, vooral van de heup, geven veel dansen een lascief karakter. De inhoud is gewoonlijk het liefdespel in al zijn nuancen. Zang en begeleiding maken van de Sp. dansen een integreerend bestanddeel uit. Spanje bezit o.a. de volgende nationale dansen: den Zapateado, den > Fandango met zijn variaties: de Murcianas, de Granadinas en de Rondenas (naar steden genaamd), den > Bolero, voortgekomen uit de -> Seguidilla, de > Jota (den Sp. Tango) met haar talrijke variaties en de Habanera. Veel van deze dansen zijn bestudeerd, opgeteekend en voorgedanst door > Argentina en Escudero. Onder Moorschen invloed ontstond de > Moresoa, evenals de ook hier gedanste ■> zwaarddansen. Terlingen-Lücker. Li t. : A. Michel, Der Spanische Volkstanz (1927). II) Klecderdrachton. In de ontwikkeling der mode heeft S. zich geruimen tijd afzijdig gehouden. Van grooten invloed was in het einde der 16e e. het stijve, zwarte Sp. costuum, maar ook later, in de 17e eeuw, toen men zich in de rest van Europa weer tot geheel andere vormen had bekeerd, bleef het Sp. hofcostuum het oude stijve karakter behouden. Karakteristiek voor de kleeding der mannen was toen de -> golilla, voor de vrouwen de vertugado, die als stijve, aan weerskanten wijd uitstaande rok tot in de tweede helft der eeuw in gebruik bleef. Desgelijks het kapsel, dat dezelfde lijn volgde. Eerst in de 18e e. sloot men zich meer bij de Europ. traditie aan. De volksdrachten vertoonen zeer groote verscheidenheid. In het algemeen hebben de mannen nauwsluitende lange broeken, een breed ceintuur om het middel en een breedgeranden hoed (in Malaga echter een kleinen hoed met rondom opgeklapten rand). Daarbij een cape of soms een kleurige deken. Vrouwen hebben in het algemeen een kleuriger costuum, opvallend door omslagdoeken in velerlei vorm en tint. Het meest bekend is de dracht met hoogen kam in het haar, die echter alleen in Andalusië (Sevilla, Cordova) en in Valencia voorkomt. Zie ook -> Spaansche kant. L i t. : Isabel de Palencia, El traje regional de Espana (1926). Een goed overzicht ook in de Enciclopedia univ. U., onder Traje. v. Thienen. Spanjool, naam voor iemand van Spaansch- Joodsche afkomst. Spankraelilmctrr, > Manometer. Spann, Othm a r, socioloog. * 1 Oct. 1878 te Weenen. Sinds 1919 prof. in de sociologie te Weenen. Ontwerper van een universalistische maatschappijleer, opgebouwd op een eigen systeem van idealistische categorieën en de leer der Romantici. Grondgedachte is; het individu krijgt eerst geestelijke waarde door, via kleinere groepen, lid te zijn van het Universum (> Universalisme). Als inleiding tot de kennis van zijn systeem leze men (critisch!) „Der wahre Staat”. Veel van zijn gedachten zijn bruikbaar voor den nieuwen opbouw der samenleving. Maar dan gezuiverd van Hegel’s invloed! Ook zijn critiek op het Marxisme is het lezen waard. Om S. schaart zich een geheele school van schrijvers, velen verwant aan de nieuwe > Oostenrijksche school (■>■ Eigendom, sub B, Katholiek-sociale scholen). Zij publiceeren bij Fischer, Jena. Spann is Katholiek. L i t.: Tesser O. P., Maatsohappijphilosophie en Maatschappijleer hij O.S. (Leuven 1936). Keulemans. Spanning, 1° (techniek) kracht per oppervlakte-eenheid. Men onderscheidt trek-, druk-, buig- en sohuifspanningen. De toelaatbare spanningen voor vsch. materialen vindt men in techn. handboeken. De s. van gassen, stoom e.d. wordt uitgedrukt in kg per cm2, in cm kwikdruk of in atmosferen. 2° De electriciteitsleer verstaat onder spanning het verschil in electrische potentiaal tusschen twee geleiders. De s. is de oorzaak van de strooming der electriciteit, wanneer de geleiders door een geleidenden draad worden verbonden. Zoo spreekt men bijv. van de spanning, welke tusschen de beide polen van een electrisch element of van een accumulator bestaat, in welk geval ze gewoonlijk in de volt als eenheid wordt uitgedrukt. Borghouts. De meting van electrische spanningen geschiedt óf electrostatisch (> Electrometer) óf door het meten van den stroom door een hoogen weerstand in serie met een stroommeter (voitmeter). Zeer hooge electrische spanningen kan men bepalen uit de lengte van de vonk tusschen twee metalen bollen (bolvonkenbaan), of door een deel van de spanning, die zich over een hoogen weerstand gelijkmatig verdeelt, electrostatisch te meten. Zie ook > Spanningzoeker. W. de Groot. Spannüigsrecks, ■> Electrochemische spanningsreeks. Spanningsrogelaar, onderdeel van een > automobiel (zie ald., kol. 407 en 410); is in tegenstelling met het hulp- of derde borstelsysteem, waarbij de batterij het voltage constant moet houden, een apparaat, dat door automatische veldsterkteregeling der dynamo hetzelfde doel bereikt. Volgens den ladingstoestand der batterij regelt hij het debiet der dynamo zelfs zóó, dat er desnoods zonder batterij kan worden gereden zonder gevaar voor lampenverbranding, en hij heeft tevens het voordeel, dat de batterij minder toezicht vergt, doordat o.a. haar vloeistof minder verkookt. Guljé. Spanningsrooster (radiotech n.), benaming voor een rooster in een meer-electrodenlamp. [let is dat rooster, waaraan de spanningen van een voorgaanden kring worden toegevoerd. S|>nnnin<]slheorie (schei k.). Deze theorie werd liet eerst door von Bayer opgesteld en kan als volgt geformuleerd worden- van de verschillende standen, die twee onderling gebonden koolstofatomen kunnen innemen, is die toestand, waarbij de valenties van de koolstofatomen een tetraeder vormen, als toestand met de kleinste energie, ook het meest stabiel. Afwijkingen van deze ligging veroorzaken een verhooging van den energie-inhoud, die als spanning aangeduid wordt. Als maat voor den energie-inhoud dient de verbrandingswarmte. Zoowel uit bepaling van de verbrandingswarmte, als uit beschouwing van een moleculemodel heeft men gevonden, dat bij de verzadigde cyclische koolwaterstoffen de drie- en vierring oen sterke, de vijfring bijna geen spanning heeft. Verzadigde koolwaterstofringen met grooter aantal koolstofatomen zijn spanningsvrij. de Roy van Zuydevijn. Spanningzockcr (e 1 ec t r.), gloei- of neonlampje, waarmede men kan vaststellen, of een electrische leiding al dan niet onder stroom staat. ëpannum, dorp van ca. 350 inw. in de Friesche gem. ■> Hennaarderadeel. Spanraam (textiel), droogmachine voor textielstoffen, waarop deze door heete lucht gedroogd worden en het breedteverlies, bij het bewerken ontstaan, wordt teruggewonnen door ze te spannen tussohen bewegende kettingen. Spanrupsen, Geometridae, de rupsen van een uitgebreide vlindergroep, gekenmerkt door de wijze van voortbewegen: als de drie paar voorpooten zich hebben vastgeklemd, wordt ’t lichaam in een boog omhoog gericht en de achterste pooten naar voren gebracht; daarna laten de voorste pootparen los en de boog strekt zich voorwaarts. De rupsen kunnen zich als een dor takje neerzetten en in dien stand uren volharden. Ze zijn dan zeer moeilijk te ontdekken (mimicry). De vlinders der s. hebben teere vleugels en dunne achterlijven ; ze klappen de vleugels niet toe ; er is gewoonlijk weinig verschi 1 tusschen voor- en achtervleugels ; ze vliegen meest ’s avonds. lierninh. S. kunnen groote schade aanrichten aan ooftboomen, eik, beuk, wilg, kastanje, iep, enz. Zoowel blad- als bloemknoppen worden uitgevreten, waarbij de knoppen en de ontluikende blaadjes door een dun spinsel aaneengehecht worden. Ook in de jonge blaadjes en vruchtjes worden gaten gemaakt. Bestrijding: lijmbanden en in winter en voorjaar bespuiten met resp. 71 /, % carbolineum en o,3%loodarsenaat. v.Schendel. Spant. Kapspanten zijn de dragende deelen van een dak (> Kap). Seheepspanten zijn de verticale raamwerken, waartegen de scheepshuid steunt. Het spant ter plaatse van de grootste scheepsbreedte is het grootspant. Spar heeten de tot de geslachten Picea en Abies, fam. der Abitineeën, behoorende boomsoorten. De hier inheemsche Picea-soort is de P. excelsa (de gewone s. of fijnspar), daarnaast in parken en bosschen vsch. andere soorten, meest uit Amerika, o.a. de balsemspar, de sitka- of menziësispar, de witspar. De fijnspar heeft een rechten doorgaanden stam met bijna horizontale takken en meest iets hangende twijgen. De naalden zijn klein, vierkant van doorsnede, scherp gepunt, donkergroen. De lichtbruine, langwerpige, rolronde kegels zijn in rijpen toestand hangend. Boschbouwkundig is de fijnspar de belangrijkste houtsoort van Europa. In W.-Europa is het van nature een boom van het bergland, echter door aanplant overal in de vlakten verspreid, in N. Europa ook van nature in de laagvlakten. De s. levert het vurenhout, dat bij het werkhout de voornaamste plaats inneemt; ook het papierhout is bijna altijd vurenhout. Spanrupsen. Vliervlinder (Ourapteryx sambucaria). Spar. P. excelsa. Links: mannelijk katje ; rechts: vrouwelijk katje; midden: rijpe kegel. Van het geslacht Abies is in W.-Europa de A. pectinata of zilverspar inheemsch. Uit den Kaukasus ingevoerd, komt, kunstmatig aangeplant in bosschen en parken, bovendien de A. Nordmanniana voor, uit Amerika vsoh. soorten, zooals de A. concolor, A. grandis, A. nobilis. De zilverspar of zilverden heeft een rechten, doorgaanden stam met horizontale, alleen in den top naar boven gerichte takken, de schors is witgrauw, de naalden zijn afgeplat en, behalve aan den topscheut, naar twee zijden van den twijg gerangschikt, aan de bovenzijde donkergroen, aan de onderzijde met twee witte strepen. De kegels zijn rechtopstaand (verschil met de Picea’s), de dekschubben vallen met de zaden af. Het verspreidingsgebied is veel kleiner dan van den fijnspar [voornamel. de bergstreken van Middenen Zuid-Duitschland (Schwarzwald)]. De zilverspar is een echte schaduwhoutsoort en wordt daarom veel voor onderplanting gebruikt. Het hout komt veel overeen met dat van den fijnspar, het wordt veel gebruikt voor heipalen (bovenlandsche palen) en bouwhout, ook in den waterbouw. Sprangers. Spanrupsen. Drie rupsen van den vliervlinder. Spardek (scheepsbouw k.), dek van lichtere constructie boven het eigenlijke opperdek van een zeeschip. Sparganiutn, > Egelskop. Sparmannia (Vossianthus), een plantengeslacht van de fam. der linden; komt met enkele soorten in Z.O. Afrika voor. Veel gekweekt wordt als kamerplant de kamerlinde (S. africana) met bladeren als een groot lindeblad en witte bloemen in schermvormige trossen. De meeldraden maken na aanraking een beweging. Sparta, in het oude zooals in het moderne Griekenland (Sparti) de hoofdstad van de provincie Laconië (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 369 in dl. XII); in de Oudheid het hoofdcentrum van de Doriërs en van den Dorischen staat. Omstreeks de 11e eeuw v. Chr. zijn de Doriërs uit Noord-Griekenland in den Peloponnesus binnengedrongen; te Sparta richtten zij een soort van bestendig kamp in, van waaruit zij geleidelijk haast geheel den Peloponnesus veroverden. De inheemsche, Achaeïsche bevolking werd onderhoorig (-> Heloten, Perioiken). Het veroverde land werd onder de Spartaansche volburgers (homoioi = gelijken) in loten (klaroi) verdeeld; góden en koningen kregen bevoorrechte domeinen (temenè). De Spartaan was een militair, die leefde van de opbrengst van zijn door lijfeigenen bewerkt land. Sparta heeft altijd vastgehouden aan zijn oude, oligarchische dubbelmonarchie en de aan > Lycurgus toegeschreven instellingen. Twee koningen, een uit het huis der Aigiadai en een uit het huis der Eurypontidai, regeerden samen, bekleed met religieuze en militaire bevoegdheden. Toen in 754 v. Chr. het „democratisch” ephoraat werd ingericht, kwamen zij, evenals alle andere burgers, In sommige gevallen ontstaan bij s. groote abcessen, zgn. verzakkingsabcessen. Deze komen vaak ver van den oorspr. haard eerst aan de oppervlakte van het lichaam. Wanneer deze opengaan, is dat een ernstige complicatie en wordt het gevaar om aan deze ziekte te sterven veel grooter. v. Haeff. Spongia, -> Sponzen. Sponcjiue, in het skelet bij sponzen, vooral hoomsponzen, voorkomende stof. Sponheim, voormalige Benedictijner abdij bij Kreuznach, gesticht vóór 1123, in 1124 door Hirsauera bezet en vanaf 1470 aangesloten bij de Bursfelders; 1483-—1606 stond de Humanistisch gevormde abt > Trithemius aan het hoofd van het klooster; het werd in 1802 opgeheven. Th. Heijman. Sponning, gleuf in een stijl ter geleiding van een bewegend deel; bijv.bij schuiframen, schotbalksponning in sluismuren e.d. Ook bij draaideuren spreekt men van s.; de kozijnwijdte, gemeten in de s., is dan de sponningmaat, in tegenstelling met de kleinste wijdte of dagmaat. Zie ook > Blinde vernageling. Spons, ■> Sponzen. Sponsalia, Romeinsch-rechtelijk de belofte om een huwelijk te zullen aangaan, afgelegd in den vorm eener sponsio (plechtige gelofte). Tijdens de Republiek kon men zich te Rome van deze s. reeds vrijelijk terugtrekken zonder vermogensrechtelijk nadeelige gevolgen. Dezelfde gedachte vindt men in art. 113 Ned. B. W. (uitz. in 2e lid ingeval op aangifte van het huwelijk afkondiging gevolgd is). Regeling van het Canoniek recht in canon 1017 (in bepaalde gevallen moet schade vergoed worden). Hermesdori. Voor moraal, zie > Trouwbeloften. Sponsparcnchym, > Blad (kol. 281). Sponsriffen, riffen, die vnl. uit sponzen zijn opgebouwd. Een bekend fossiel s. ligt in de onderste witte Jura van Z. Duitschland. Spontane (autonome) beweging van planten. > Beweging (kol. 71). Spontane klankverandering (p hi 1 o 1.), klankverandering, waarbij zich noch invloed van een anderen klank, noch accent, noch spreektempo doen gelden, bijv. de verandering van Indo-Germaansche P in het Germ. Zij staat tegenover voorwaardelijke klankverandering, zooals umlaut. Eigenlijk is klankverandering in dezen zin nooit spontaan. Weijnen. Spontin, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Dinant, aan de Bocq (XVIII 240 D3); opp. 925 ha; ca. 600 inw.; landbouw; hardsteen- en kalkgroeven; mineraal water. Got. kerk (15e eeuw) met Hom. toren; middeleeuwsch kasteel. ëpontini, Gasparo Luigi Pacific o, operacomponist. * 14 Nov. 1774 te Majolati, f 14 Jan. 1851 aldaar. Te Parijs had hij in 1807 succes met La Vestale. Hij werd directeur der Ital. opera, hofcomponist; 1820-’4l werkte hij te Berlijn als hofcomponist. Tegenstander van Weber. Werken: opera’s, o.a. La Vestale (1807), Perdinand Cortez (1809), Olympie (1819), Lalla Rookh (1821). L 11. : Montanari (1851); C. Robert (1883); Ch. Bouvet, Sp. (1930). Piscaer. Sponzen (Porifera), stam van eenvoudig gebouwde meercellige dieren. De uiterlijke vorm is meestal onregelmatig, de grootte wisselt van enkele mm tot 1,5 m. De opp. is ruw en vertoont vele openingen. Geen echte organen zijn aanwezig. Elke s. heeft een kanaalsysteem, waartoe kleine instroomopeningen toegang geven. Hierin zijn ingeschakeld de zgn. ■ geeselkamers, met een middellijn van 20-60 // , waarvan de wand bekleed is met typische kraagcellen ; (choanocyten). Hierbij omgeeft een kraagvormig deel ' een geesel, die met zijn slag een waterstroom onder: houdt, waardoor zuurstof en fijne voedseldeeltjes worden aangevoerd. Het voedsel wordt tusschen de kraagcellen opgevangen, en in de onderlaag opgenomen en verteerd. Het water stroomt dan door grootere uitstroomopeningen weer weg. De romp wordt gesteund door een skelet van kalk- of kiezelnaalden, of door sponginedraden; zie > Kalk-, Kiezel- en Hoomsponzen. Tot de kalksponzen behooren de Asconen, die zeer eenvoudig gebouwd zijn: geeselkamers ontbreken, en er is slechts één holte, waarvan de wand met trilhaarcellen bekleed is. Bij de Syconen bevat de wand één laag van trilhaarkameis, terwijl bij de Leuconen een ingewikkeld systeem van kanalen en geeselkamers een meer massieven bouw doet ontstaan. De larve der s. zwemt vrij rond. Ongeslachtelijke voortplanting treedt vaak op door middel van gemraulae of broedknoppen. S. zijn overal verbreid, maar leven toch hoofdzakelijk in zee; bijzonder rijk zijn de Midd. Zee en de Indo-Australische archipel. Zie ook •> Badspons; Paardenspons; Zoetwatersponzen. L i t. : A. Schrammen, Porifera (in : Handwörterb. der Naturwiss. VIII 21933, 31 vlg.). M. Bruna. Het verzamelen van s. geschiedt voornamelijk in de Middellandsche Zee en in West-lndië. Zij worden daartoe met aan stangen (soms meer dan 10 m lang) bevestigde apparaten naar boven gehaald en ook door duikers en met netten verzameld. Bij Florida en in de Middell. Zee worden ze wel gekweekt. Na zorgvuldige bewerking (o.a. chemische bleeking) worden de s. in den handel gebracht. Palaeontologie. Daar bijna alle sponzen in het bezit zijn van een skelet, vindt men ze veel in fossielen toestand. Naar den aard der skeletbestanddeelen deelt men de sponzen als volgt in: 1° klasse der H e x a c – tinellidae: kiezelspiculae bestaan uit 3 assen, die loodrecht op elkaar staan. De spiculae kunnen los blijven of met elkaar vergroeien. Hiertoe behooren; Craticularia, Ventriculites. 2° Klasse der Demospongiae; skelet bestaat uit sponginedraden en kiezelnaalden, die nooit van het hexactinellide type zijn. Men onderscheidt hier verschillende orden, 0.a.: Monaxonidae, spiculae zijn éénassig; Tetraxonidae, spiculae zijn vierstralig; Lithistidae, onregelmatige spiculae. Tot deze laatste orde hoort; Siphonia. 3° Klasse der Calcarea: skelet bestaat uit kalknaalden, die drie- of vierstralig of onvertakt zijn. Hiertoe behooren; Corynella, Porosphaera. L i t.: K. von Zittel, Invertebrata (I «1924); H. Woods, Palaeontology Invertebrata (71936). v.d.Oeyn. Spookdiertje, -> Aap (kol. 108; met afb. op de bijbehoorende plaat IV). Spookschip. Dit komt voor in tweeërlei soort verhalen: een zondaar moet voor straf óf eeuwig, dus tot het Laatste Oordeel, rondvaren, óf hij wordt na een tijd op ongewone wijze verlost. Hiertoe behooren de vertelsels van „Reginald van Valkenb u r g”, die Alix van Kleef, de jonge vrouw van zijn broeder Walram, met dezen doodde; als Kaïnsmerk droeg hij den afdruk van de bebloede hand van zijn broer op zijn gelaat; hij voer rond op een donker s. in gezelschap van een engel en een duivel, die om zijn ziel dobbelden tot den jongsten dag. Ook de sage van den „Vliegenden Hollander”, in kem DE KATHOUEKE ENCYCLOPAEDIE EVULGETUR NOVIOMAGI DIE 1* MARTI! 1938 PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM. CENSOR AD HOC DEPUTATUS DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE EEN EN TWINTIGSTE DEEL N.V. UITGEVERSMIJ JOOST V. D. VONDEL AMSTERDAM 19 3 8 R (vervolg) Roxane (of R h o x a n e), dochter van Oxyartes, een vorst van Bactrië, en vrouw van Alexander den Grooten (327 v. Chr.). In 316 met haar zoontje gevangen gezet door Cassander en in 311 vermoord. Roy, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVIII 736 C 2); ruim 860 inw. (Kath.); opp. 2 589 ha, leemen rotsgrond. Rivier de Wamme, zijrivier van de Lomme. Koy, Leonardus van, Augustijn. * 2 Juli 1665 te Antwerpen, f 7 Oct. 1699 aldaar. R. was een heilig kloosterling en een bekend theologant en kanselredenaar. Hij schreef o.m. een zeer gewaardeerde theologie (6 dln.), uitgegeven na zijn dood. L i t.: N. de Torabeur, Proy. Bel?. Aug. (178). Royaards, Willem Corne 1 1 s, acteur en regisseur. * 21 Jan. 1867 te Amsterdam, f 24 Jan. 1929 te Menton. In 1887 verkreeg hij een engagement bij Ch. de la Mar in het Tivolitheater te Amsterdam. Daarna was hij aan vsch. gezelschappen verbonden, o.a. vier maal aan de Kon. Ver. het Ned. Tooneel ; ook speelde hij in Duitschland, Rusland, Groot-Brittannië en lerland. Behalve als acteur trad hij op als declamator. Van 1905 tot 1907 verbleef hij te Eerlijnen speelde daar onder leiding van Max Reinhardt. Na terugkeer in Holland organiseerde hij met Verkade de zomerspelen, waar Elckerlijck tot opvoering kwam. Deze kenmerkten zich door nieuwe opvattingen: als reactie op het heerschende naturalisme van die dagen werd een levendige, maar toch gestyleerde wijze van spelen ingevoerd. In 1908 stichtte hij een eigen gezelschap: de N.V. Het Tooneel; tal van klassieke en moderne opvoeringen kwamen thans tot stand. Algemeene aandacht trokken bijv. Vondel’s Lucifer en Adam in Ballingschap. Maar ook Shakespeare (Midzomernachtsdroom, Driekoningenavond) kwam tot opvoering, zoo goed als Ibsen, Strindberg en tal van andere belangrijke auteurs. In 1912 vierde R. zijn 25-jarig jubileum in Jonkvrouwe de la Seiglière van J. Sandeau en in de Violiers van W. Schürmann en in 1919 kreeg hij van de univ. te Utrecht den titel van dr. honoris causa. De N.V. het Tooneel ging in 1920 op in de Kon. Ver. het Ned. Tooneel, waarmede hij nog tal van belangrijke opvoeringen bracht. v. Thienen. Royal Canal, Noordelijke kanaalverbinding tusschen Dublin en de Shannon (XII 464 C 6); wordt bijna niet meer voor de scheepvaart gebruikt. Royal Charles, Britsch admiraalsschip, dat bij den Tocht naar > Chatham werd veroverd en naar Nederland gebracht (1667). Het wapen van den spiegel bevindt zich in het Rijks Museum te Amsterdam. lloyal Geoc/raphical Society, > Aardrijkskundige vereenigingen. O- O o Royal Mail Lines Ltd., Eng. scheepvaartmaatschappij, gevestigd te Londen, opgericht 1932, kapitaal 4 millioen p. st. Grootte der vloot 329 377 B.R.T. Onderhoudt passagiers-scheepvaartverbindingen tussohen Southampton, Fransche, Spaansche en Portug. havens en Zuid-Amerika en tusschen Londen en Middel-Amer. havens. Bekende schepen zijn de turbine-s.s. Alcantara en Asturias. de Poorter. Royalty is het aandeel in de opbrengst, dat de houder van bepaalde rechten geniet bij exploitatie ervan door anderen. Zoo bijv. de eigenaar van delfstofhoudende gronden bij ontginning door anderen ; de houder van patent- of publicatierechten bij exploitatie, resp. uitgave door anderen. Royalty-systeem, toekenning van een percentage van den verkoopprijs van een boek aan den schrijver, meestal per verkocht exemplaar. In Ned. wordt gewoonlijk de verkoopprijs van het ingenaaide boek genomen. Door dit systeem deelt de schrijver blijvend in de financieele opbrengst van zijn werk. P. Coebergh. L i t.: St. Unwin, The truth about publishing; J. Tersteeg, De Uitgever en zijn bedrijf (1930). Royement noemt men in de eerste plaats het ontnemen aan een lid van een vereeniging van zijn lidmaatschap. Dit is mogelijk, indien en voorzoover het bij de statuten is bepaald. Verder verstaat men onder r. het afvoeren van een aanteekening uit een > register, hetzij door doorhaling, hetzij door een nieuwe aanteekening, waardoor de vroegere haar beteekenis verliest. Zoo spreekt men van r. van de inschrijving eener hypotheek (zie > Doorhaling en ■> Hypotheek) en van r. van een burgerlijke rechtszaak van de ■> rol, bijv. wanneer op den dag, bepaald tot voortzetting der zaak, de > procureurs van beide -> partijen afwezig zijn. v. d. Kamp. W. C. Royaards. Royen, 1“ Gerlach (Nicolaus Jacobus Huber t u s),' Franciscaan, bijzonder hoogleeraar in de alg. taalwetenschap aan de rijksuniversiteit te Utrecht (sinds 1932). Zeer actief strijder voor de invoering der Vereenvoudigde Spelling (Kollewijn), speciaal kenner van het vraagstuk der nominale Massificatie in de taal. * 18 Oct. 1880 te Valkenburg (L.). In 1898 ingetreden bij de Minderbroeders, 1905 priester gewijd. Promotie aan de univ. te Leiden in 1926 bij prof. Uhlenbeck. In 1931 lid Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam. Redacteur van Het Museum. Werken: hoofdwerk: Die nominalen Klassifikations-Systeme in den Sprachen der Erde (Mödling 1929). Verder: De Vereenvoudigde Spelling tegen de jongste aanvallen verdedigd (1928); Het Seksuele-N-komplex (1934) ; Pronominale problemen in het Nederlands (1935) ; artikelen in De Katholiek, Tijdschrift voor Taal en Letteren, De Nieuwe Taalgids, Ons Eigen Blad, Mensch en Maatschappij. Wils. 2° Ja n F. van, boekdrukker. * 1878. Leidde met dr. P. N. van Eyck „De Zilverdistel” (> Private Press), liet in 1916 door S. H. de > Roos een eigen letter (Zilvertype) teekenen, in 1917 een andere door Lucien Pissarro. Publiceerde in 1916 zijn ideeën over Boekkunst in het werkje „Over Boekkunst”, geschreven in samenwerking met P. N. van Eyck. In 1923 nam hij het volledige beheer der drukkerij op zich en herdoopte deze in „De Kunera Pers”. Zijn geheele productie (o.a. werk van Shelley, Kloos, Villon, van Schendel) kenmerkt zich door zuiveren smaak. Aan hem, als secretaris-generaal van het hoofdbestuur van P.T.T., dankt men ook de fraaie series postzegels door Ned. kunstenaars ontworpen. Rozagijn of Rozengain, meest Z.O. gelegen eiland der Banda-groep (kaart dl. 111 kol. 710). Ca. 4 km2 groot en tot 166 m hoog en bestaande uit andesiet en koraalkalk. Hier werden door de 0.1. Compagnie de notemuskaatboomen uitgeroeid. Sedert 1876 opnieuw aangeplant. Rozanow, Wasilij Wasiljewitsj, Russ. sociaal en religieus schrijver van groot talent. * 1866 te Wetloega, f 6 Febr. 1919 in het Troitsaklooster bij Moskou. R. was langen tijd aan het conservatieve blad Nowoje Wremja verbonden en heeft zeer veel gepubliceerd over sexueele problemen, echtscheiding, onwettige kinderen, alles in verband met religieuze problemen. Hij was bovendien een der beste kenners van Gogol en Dostojewskij. v. Son. Werken (in het Russ.) : De Russ. Kerk (1906); Familieproblemen in Rusland (1903); Het donkere gezicht (1911) ; De Apocalypse der Russ. revolutie (1919). Rozaven, Jean Leissègues de, Jezuïet, godgeleerde. * 9 Maart 1772 te Quimper (Fr.), f 2 April 1851 te Rome. Hij sloot zich aan bij de > Paccanaristen, maar verliet die vereeniging in 1804 om in Wit-Rusland in de Sociëteit te treden. Leeraar in het College te St. Petersburg, waar hij prinses Gallitzin en madame Swetchine tot de Kath. Kerk bracht, daarna werkzaam te Rome. Bestrijder der dwalingen van De Lamennais. L i t.: Somraervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (YII); Guidée, Notices bist. sur quelques membres de la Soc. du S. Coeur (I 1860). jv. Uoeck. Rozenboktor. Rozenaken (Fr.: Russeignies), 'gemeente in de provincie Oost-Vlaanderen, ten Westen van Ronse (XIX 176 B 6). Oppervlakte 636 hectare, circa 700 inwoners (Katholiek). Heuvelachtig. Landbouw, cichorei. Kozonboktor of muskusboktor (Aromia moschata), bekende kever, die tot 34 mm lang wordt, staalblauwe sprieten en pooten heeft en een metaalgroene, blauwe of roode rugzijde. Klieren aan het borststuk scheiden een stof af, welke een muskus- geur verspreidt. De larve leeft in het hout van wilgen, vooral knotwilgen; op deze hoornen is de r. ook meestal te vinden. M. Bruna. Rozenburg, eiland in de prov. Z. Holland, dat in 1608 met het bedijken van den polder Blankenburg is ontstaan (latere bedijkingen in 1681, 1804,1806,1861-1862 en 1866). Het eil. vormt één gem. (met het dorp Blankenburg). Opp. ruim 3 989 ha; ruim 2 500 inw. (71 % Ned. Herv.,29% Geref.). De grond is voornamelijk klei. De polders, die 0,76-1 m +N.A.P. liggen, wateren alle door sluizen rechtstreeks op het buitenwater af. R. is een agrarisch gebied: 52 %is grasland, 46 % bouwland en 2 % tuingrond. Verbouwd worden vnl. peulvruchten, suikerbieten, aardappelen (vroege), haver en tarwe. Het eil. is verbonden met „De Beer”, een beschermd gebied, zeer vogelrijk (domeingebied). Hakewessel. Rozcndaal, 1° gem. en dorp in de prov. Gelderland, in het Z.O. van de Veluwe, 6 km ten N. v. Arnhem (XI 612 D 3-4). Opp. 2 826 ha; ca. 400 inw. (Ned. Herv.). Landbouw en boschbouw. In het W. het kasteel Rozendaal (met park), een vierkant gebouw met grachten omgeven en zwaren ronden baksteenen toren uit ca. 1300; bekend vooral is het park (17e e., in Lenótre-stijl) met waterwerken (bedriegertjes) en tuinbeelden uit de 18e e. Het geheele landgoed is 2 200 ha: heide en bosschen en het hoogste punt van de Veluwe, de Imbosch (110 m). De Ned. Herv. kerk is uit de 16e eeuw. Heijs. 2° (Ook: Rosendaël) Gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 BI). Voorstad van Duinkerken, tuinstad, kweekerijen. Ca. 15 800 (tweetalige) inw., overwegend Franschsprekend. Kloosters: Dochters der Liefdadigheid; Zusters van het Kindeke Jesus (3); Zusterkens der Armen. Rozenhonig, Roos (1°). n ■ 1 : Trnr, ATnvVl Rozenkamp, voormalige proosdij van Norbertinessen bij Appingedam. Tijdens de Hervorming opgeheven. Rozenkevertje (Phyllopertha horticola), een kever van de onderorde der bladsprietigen. Het r. wordt 8-11 mm lang en is blauwgroen met bruine of zwarte dekschilden. Men vindt het o.a. op rozen en vruchtboomen, waarvan het blad, knoppen en bloemen door aanvreten beschadigt. Voor bestrijding, zie > Roos (I°,sub Rozenvijanden). Rozenkrans, eigenlijk R. van dc H. Maagd, 1° door de Kerk sterk aanbevolen en in het Westen zeer verspreid gebed, samengesteld uit 16 zgn. tientjes, d.w.z. groepen van 10 Weesgegroeten, telkens voorafgegaan door 1 Onzevader, en waarvan het bidden plaats heeft onder het overwegen van een telkenmale verschillend geloofsgeheim. Deze 15 geheimen, onderverdeeld in 5 blijde, 5 droeve en 6 glorierijke, verdeelen Rozenkevertje (4 x w. gr.). binnenkant van den bast bevinden zich melksapvaten, die evenwijdig met den stam loopen en door dwarsgangen met elkaar verbonden zijn. Worden ze dwars doorgesneden, dan vloeit het rubberhoudende melksap, de latex, eruit. Soorten. Het dagelijks verzamelde melksap wordt gezeefd en door behandeling met azijnzuur of mierenzuur gecoaguleerd, waardoor de r. als een sponsachtige massa boven komt drijven. Deze wordt door groote rollen gewalst en tegelijk met water gewasschen. Zoodoende ontstaan lange, ong. 2 mm dikke, helderlichtgeel gekleurde vellen (de crêpe), die daarna in droogkuizen worden gedroogd. Dikkere soorten crêpe zijn direct voor verwerking als schoenzolen te gebruiken. Door het gebruik van rollen met speciale teekeningen verkrijgt men bijv. sheet rubber (ruitvormige figuren) of biscuits (kleine ronde vellen). De donkerder getinte sheets worden bovendien minder gewasschen en in roekhuizen gedroogd. Hierdoor hebben zij een andere samenstelling en zijn zij tevens geconserveerd. Voor blokrubber worden al of niet gerookte sheets tot blokken samengeperst. Ook de r., die spontaan coaguleert of aan de tapsnede stolt, wordt afzonderlijk tot vsch. soorten verwerkt. De door de inlandsche bevolking gewonnen r. komt als rcmillcd crêpe in den handel. De Para-rubber is van mindere kwaliteit en afkomstig van de in de Braziliaansche provincies Para en Manaos gelegen oerwouden. Samenstelling en eigenschappen. De Hevea-rubber bestaat voor 93 % uit de koolwaterstof-caoutchouc met de empirische formule (C6HB)n en bevat verder hars, eiwitten en vocht. Het s.g. is ong. 0,92. Ze zwelt op in benzol, chloroform, benzine, tetrachloorkoolstof en chloorzwavel. Bij gewone temp. is zij zeer rekbaar en elastisch. In de koude wordt ze bros en in de warmte week. Bij 60° kan ze worden gekneed tot een plastische massa, die bij lagere temp. weer elastisch wordt. Van groot belang is de eigenschap om gcvulcanisccrd te kunnen worden. Hiertoe wordt de r. met zwavel of zwavelhoudende stoffen gemengd en in een autoclaaf tot ong. 136° verhit. Na deze behandeling is de r. minder gevoelig voor invloeden van buiten en blijft zij elastisch tusschen 20° en 126° C. Voor zachte r. bedraagt het zwavelgehalte slechts 1 tot 6 %, terwijl harde r. en eboniet tot 50 % kunnen bevatten. Door variatie in de vulcanisatie-methode kan men do r. allerlei eigenschappen verleenen. Het 1 veranderen van de eigenschappen wordt eveneens door het toevoegen van vulmiddelen verkregen. De orga- i nisclie vulmiddelen maken de r. zachter, rekbaarder, j minder elastisch en minder sterk. De anorganische maken de r. harder en minder rekbaar. Enkele zooals \ carbon-black, zinkoxyde, titaanwit enz. verbeteren s de mechanische eigenschappen van de gevulcaniseerde ' r., terwijl andere (zooals krijt, bariumsulfaat, zetmeel, ! faktis) alleen den prijs per kg doen verminderen. Door toevoegen van minerale kleurstoffen kan men aan de r. alle gewenschte kleuren geven. 1 Latex. Ook latex zelf wordt geëxporteerd en ver- e werkt. Om het coaguleeren tegen te gaan, wordt aan , het melksap ammoniak toegevoegd. Het vervoer van } deze sterk waterhoudende massa (28 % rubber, 60 % c water en 12 % andere stoffen) zou echter vrij kostbaar worden. Door centrifugeeren of verdampen na toevoe- n ging van caseïne kan een gedeelte van het water worden 2 verwijderd. Ook het verstuiven tot een droog rubber- s poeder wordt toegepast. De export van latex bedroeg I in tonnen droge rubber: d Jaar Malaka Ned.-Indië Jaar Malaka Ned.-Indië 1925 1928 1929 3.618 2.247 3.574 2.239 1.395 437 1931 1933 1934 1.940 10.470 14.172 3.874 6.260 5.330 , Latex kan evenals rubber vulstoffen en zwavel opnemen. Zoo kunnen bijv. door porseleinen modellen in de geprepareerde latex te dompelen, het water te verdampen en daarna te vulcaniseeren, allerlei gebruiksvoorwerpen als handschoenen, speelgoed, ballons enz. worden vervaardigd. Belangrijk is ook het „spinnen” van ronde rubberdraden door een latexmengsel door een ronde opening te persen in een zwak zure vloeistof, waarin dit tot r. coaguleert. Met deze draden kunnen elastieke weefsels (lastex) worden gemaakt. Sponsrubber en schuimrubber zijn zeer volumineuze rubberproducten, die zoowel uit de ruwe r. als uit latex kunnen worden geproduceerd. Het materiaal dient als spons, mat, zitting en opvulling van geluiddempende voorwerpen. Oude rubber, regencraat. Ongeveer1 /3 der hoeveelheid oude r. kan in bruikbaren vorm worden teruggewonnen, ook al is de kwaliteit minder dan van versche r. Slechts zelden kan de verwerking rechtstreeks geschieden (schoenwerk uit oude autobanden of rubberringen uit binnenbanden). Meestal moet de r. eerst worden geregenereerd, waartoe behandelingen met zwavelzuur en stoom of met natronloog het meest geschikt zijn. Het gebruik van regeneraatrubber wordt bepaald door den marktprijs. Onderzoek van rubber. Dit strekt zich in de eerste plaats uit over de sterkte, gehalte aan r., uitrekking, soortelijk gewicht, vervorming, kleur en weerstand tegen slijtage. Voor de houdbaarheid van rubbervoorwerpen is van belang bijv. de afwezigheid van sporen koper en mangaan, daar de r. anders vlug oud en brokkelig wordt. De duurzaamheid van rubberonderdeelen wordt bovendien beoordeeld met behulp van versnelde duurzaamheidsproeven. In Ned. wordt door den Rijksrubberdienst te Delft op dit punt belangrijk onderzoekingswerk verricht. Synthetische rubber. De laatste jaren tracht men steeds meer de natuurlijke r. door synthetische te vervangen, waarbij hoofdzakelijk autarkische overwegingen een rol spelen. Of deze r. gelijk- of meerwaardig is, valt nog niet met zekerheid te beoordeelen. Over het algemeen is ze duurder en slechts voor bepaalde doeleinden te gebruiken. Men verkrijgt deze rubbersoorten door polymerisatie van acetyleen, aethyleendichloride of gechloreerde vinylverbindingen. Zij dragen o.a. de namen Buna, Duprene, Thiokol en Koroseal. Zie verder > Eboniet, Solutie, en voor andere rubberachtige producten, zie > Guttapercha, Balata en Djeloetoeng. Hoogeveen. L i t.: J. F. v. Oss, Warenkennis en Technologie (II 1937); Handwörterbuch der Natur-Wissenschaften (V) ; Rutgers en Swart, Handboek van de rubbercultuur in Indie (1921); A. J. Ultée, Caoutchouc (1980). lï) Economisch. In 1830 bedroeg de wereldproductie naar schatting 23 ton; in 1862 4 000 ton; in 1890 28 887 ton; in 1900 63 890 ton. Tot 1900 werd uitsluitend boseh- of par a-rubber gewonnen. Brazilië overheerschte met 26 750 ton. Verdere productielanden waren o.a. Kongo, Bolivia, Guinea, Senegal. De eerste rubberplantages werden ca. 1890 op Ceylon aangelegd, daarna volgden Malaka, de Straits en Ned.-Indië. In 1900 kwamen 4 ton plantage- of cultuur rubber op de markt; in 1910: 8 200 ton. In 1914 werd de boschrubber reeds door de cultuurrubber overvleugeld. In 1929 bereikte de cultuurrubber 97 % van de wereldproductie, thans (1937) 99 %. . ... De laatste jaren produceerden de voornaamste gebieden (in 1000 ton): De belangrijkste uitvoerhaven der wereld is Singapore, tevens wereldmarkt. Verder Colombo, Batavia en Medan. Het grootste importgebied vormen de Ver. St., die ongeveer de helft van de wereldproductie opnemen, vnl. voor de auto-industrie bestemd. New York is de grootste importhaven. Het resteerende gaat grootendeels naar Groot-Brittannië, Duitschland (Hamburg), Frankrijk. Londen is de hoofdmarkt voor den rubberhandel. Amsterdam heeft veel aan beteekenis verloren, de r. uit Ned.-Indië wordt vrijwel uitsluitend op afladingscontracten verkocht en gaat zoodoende buiten Nederland om. Naast de sterk vermeerderde productie, zijn ook de vraag en de prijzen gestegen. Van na 1921 dateeren de div. restrictieplannen, die prijshandhaving door productiebeperking beoogen (Ned.-Indië voerde in 1935 ca. 292 780 t rubber uit). Voor r. bestaat termijnhandel. Door de Ver. St. zijn pogingen gedaan om zich van het Engelsche rubbermonopolie ten deele los te maken, o.a. door het regenereeren van oude r. (reclaimed r.). Duitschland zocht een oplossing in de richting van synthetische r., buna geheeten. De Ver. St. fabriceeren het synthetisch product duprene. L i t.: Grafes Handbuch der organischen Warenkunde (111, 2, 1929); E. G. Holt, Marketing of crude rubber (uitg. Department of Commeroe, Trade Promotion Series nr. 55, Washington 1927); van Oss, Warenkennis en Technologie (II 1937); J. E. de Macedo Soares, Rubber, an eeonom. and statistical study (1930); H. en R. Wolf, Rubber, a story of glory and greed (1936); v. Gorkom, Oost Indische Cultures (III); A. J. Ultée, Caoutchouc, Onze koloniale Landbouw (IV 1916). Snel. Rubbcrclruk. Bij den boekdruk wordt tegenwoordig soms gebruik gemaakt van rubberplaten, waarvan met waterverf gekleurde illustraties worden gedrukt. Vroeger noemde men den > offsetdruk ook aldus. Rubcanus, > Crotus. Jaar Malaka Ned.-Indië Ceylon Wereldtotaal plantage Wereldtotaal + wilde rubber Totaal Door ondernemingen boven 40 ha Door kleine plantages Totaal Ondernemingen Door inl. bevolking Totaal 1929 447 243 204 265 147 108 80 835 861 1930 435 237 198 239 150 89 76 892 820 1931 434 239 196 252 161 91 62 783 797 1932 408 234 174 212 148 64 49 700 708 1933 445 224 221 278 165 113 63 840 862 1934 467 250 217 379 196 183 79 1.004 1.017 1935 370 240 130 287 137 150 65 864 886 Rubeba, > Rebec. Rubclla, ■> Rebec. Rubellaan (g e o 1.) is roode biotiet.> Glimmers. Ruben, 1° oudste zoon van den aartsvader Jacob en Lia (Gen. 29.32). Om zijn bloedschande (Gen. 36.22) ging zijn eerstgeboorterecht over op Joseph (Gen. 48.5) en diens twee zonen Ephraim en Manasse. 2° De stam Ruben werd bij den uittocht uit Egypte op 46 600 (Num. 1.20), bij het einde van den woestijntocht op 43 730 volwassen personen geschat (Num. 26.7). Na de verovering van Palestina kreeg R. in het Oostjordaanland een gebied toegewezen, dat ongeveer samenviel met het voormalige rijk van den Amorietenkoning Sehon van Hesebon: Oostelijk van de Doode Zee tot aan den Arnon (Num. 32.1-38). Door den Assyrischen koning Tiglatpileser werd in 734 het geheele Oostjordaanland veroverd; de bewoners werden gedeporteerd (1 Par. 6.26). Daarmee verdwijnt R. uit de geschiedenis van Israël, waarin hij nooit een rol van beteekenis gespeeld had. A. v. d. Born. Rubens, 1° Heinrich, Duitsch natuurkundige. * 30 Maart 1866 te Wiesbaden, f 17 Juli 1922 te Berlijn, waar hij sinds 1906 prof. was. Zijn levenswerk is het onderzoek van het ultraroode spectrum. Met zijn zgn. reststraal-methode (1897) maakte hij monochromatisch ultrarood (-> Reststralen). Zijn metingen aan het zwarte lichaam bevestigden de formule van Planck. Met F. Hagen onderzocht hij de reflectie van metalen, met H. du Bois ontwierp hij een pantsergalvanometer (1900). J. v. Santen. 2° Peter Paul, Ned. schilder (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 28 Juni 1577 te Siegen, f 30 Mei 1640 te Antwerpen. Eerste schildersonderricht waarsch. bij Tob. Verhaeght; daarna bij Ad. van Noort en Otto Venius. In 1698 reeds meester in het Lucasgilde. In 1600 naar Italië, waar hij lang verbleef, o.a. acht jaren in dienst van den hertog van Gonzaga; bezocht Rome en Genua, ook Spanje, waar hij overal portretopdrachten uitvoerde. In 1608 terug in Antwerpen; een jaar later huwde hij Is. Brant en werd aangesteld als hofschilder van Albertus en Isabella. Spoedig kwam hij tot groote bekendheid en werd de gevierde portretschilder. Zijn werken werden door graveurs ver buiten zijn land bekend. Hij hield een reusachtig atelier met vele leerlingen (in 1617 kwam daar van Dyck). In 1622 ontbood Maria de Medici hem naar Parijs om een reeks illustraties van haar leven te schilderen (thans in het Louvre). Een jaar later stierf zijn vrouw. In deze jaren schijnen zijn diplomatieke werkzaamheden begonnen te zijn in dienst van het Hof te Brussel, o.a. naar Madrid,‘Londen en in Holland. Bij deze gelegenheden voerde hij steeds portretopdrach- ten uit, bijv. Philips IV (6 maal). In 1630 huwde hij de jeugdige Helène Fourment. Tot het laatste toe bleef zijn werk gezocht; hij werd in den adelstand verheven, bezat twee vorstelijke woningen (in stad en buiten), waarin hij rijke collecties bijeenbracht en toen hij in 1640 overleed, werd hij in wijden kring betreurd. In bijna alle opzichten is R. een tegenhanger van Rembrandt; in hun beider werken vindt men denzelfden afstand, die er ligt tusschen de ongehoorde maatschappelijke carrière van R. en de verguizing, die Rembrandt’s deel was. Ongetwijfeld was R. een geniaal teekenaar en een virtuoos schilder, maar nimmer bereikte zijn werk die diepte van sentiment, die juist de grootheid van Rembrandt uitmaakt. De waarde van Rubens’ werk ligt vooral in den uitbundigen levenslust, waar het van blaakt. Hij was een beminnaar van het leven in al zijn vormen; ook een kenner van het menschelijk gemoed, wat vooral in zijn vroege portretten tot uiting komt, daarbij een romantisch vertolker van het landschap, waarin hij de natuur in al haar verschijningen verheerlijkte. Voor velen heeft hij in dit genre zijn beste werk geleverd. Door een ongekend succes, door welvaart en voorspoed is zijn kunstenaarsschap deerlijk vervlakt. Portretopdrachten stroomden hem in die mate toe, dat hij er een schare van helpers op na hield, die de meestal slechts in hoofdlijnen door hem opgezette conterfeitsels voltooiden, waarna de stukken van zijn signatuur voorzien werden. Dit is ook de reden, waarom thans nog zoovele zwakke werken echte voortbrengsels van zijn hand heeten. In zijn studieteekeningen kan men de geniale vlotheid het best volgen. De jonge kunstenaar was in Italië sterk onder invloed van Titiaan, Veronese en Bassano gekomen en hier ontwikkelde hij zich met groote snelheid. Juist in deze werken vindt men veelal de meeste concentratie en zij behooren tot het beste deel van zijn oeuvre. Veelzijdigheid was zijn kenmerk van het begin af; naast religieuze en mythologische onderwerpen vindt men zijn portretten en landschappen. Hoofdwerken: zelfportret met zijn vrouw uit 1609 (München); het portret van Maria de Medici uit ca. 1626 en die van zijn eerste en tweede vrouw; de groote Kruisafneming in de O.L. Vrouw te Antwerpen; eenige zijner schoonste landschappen in de Nat. Gallery te Londen en het Louvre te Parijs. Zie de pl. t/o kol. 53 in dl. I; afb. 6 op de pl. t/o kol. 536 in dl. II; de pl. t/o kol. 828 in dl. III; afb. 2, 4 en 6 op de pl. t/o kol. 448 in dl. IV; afb. 2 op de pl. t/o kol. 705 in dl. VII; afb. 6 op de pl. t/o kol. 65 in dl. IX; de pl. t/o kol. 49 in dl. XI. Voor Rubens’ monogram zie nr. 12 in kol. 15 in dl. XVIII. Lit. : A. Rosenberg, P. P. (in: Klass. d. K.) ; E. Dillon, R. (Londen 1909) ; R. Vischer, P. P. R. (1904) ; Bode, Die Meister d. holl. ü. vlam. Malersch. (1923) ; G. Glück en Fr. M. Haberditzel, Die Handzeichnungen v. P. P. R. (1928). Verder de werken van Max > Rooses over R. Schretlen. Rubcola, > Hond (roode). Hubia, > Meekrap. ïtubiaccae, > Sterbladigen. Rubico, riviertje in Italië, dat in Caesar’s tijd de grens vormde van Gallië aan Rome’s zijde van de Alpen. Door het overtrekken van den R. (-> Alea iacta est) rukte Caesar dus feitelijk het toenmalige eigenlijke Italië binnen, en maakte door dit eigenmachtig optreden een begin aan den burgeroorlog. Slijpen. Riibiilium, chemisch element, alkali-metaal, teeken Rb, atoomgewicht 85,44, rangnummer 37, in eigenschappen tusschen kalium en caesium instaande. Smeltpunt 38,6°C, kookpunt 700°C, soortelijk gewicht 1,53. In 1860 door Bunsen en Kirchhoff ontdekt, genoemd naar de roode kleur, die rubidium-zouten aan de vlam geven. Evenals kalium is r. zwak radioactief. Het komt voor in bepaalde zoute bronnen (Dürkheim) en in sommige mineralen (lepidolieth), steeds in zeer kleine hoeveelheden. Een typisch rubidiummineraal is nog niet bekend; toepassing heeft het element al evenmin verkregen. Zernike. Kubinstein, Ant o n, Russ. componist en pianovirtuoos. * 28 Nov. 1829 te Wechwotynez, f 20 Nov. 1894 te Peterhof. Talrijke wereldtournees als pianist. Wijdde zich op lateien leeftijd geheel aan de compositie. Voorn, werken: De opera’s Feramors (1863), De demon (1875); 6 symph.; 5 pianoconcerten ; kamermuziek ; liederen. Publicatie: Die Musik und ihre Meister (1892); Erinnerungen aus 50 Jahren. —Li t. : biogr. o.a. van N. Baskin (1886), B. Vogel (1888), Alb. Soubies (1895), J. F. Cooke (1928). Ruimer, Max, Duitsch hygiënist en voedingsphysioloog. * 2 Juni 1854 te München, f 17 April 1932 te Berlijn. Bekend om zijn onderzoekingen over de regeling van de dierlijke warmte, over de kleeding, de woning en de voeding. R. bouwde een voedingsleer op, vanuit physisch standpunt (calorimetrie) bezien (zijn voorgangers hadden zich tot chemisch onderzoek bepaald). Van hem is de leer van de isodynamische werking van voedingsstoffen en van de specifiek dynamische werking van eiwitten. R. was voorstander van een positieve gezondheidszorg, welke zich niet bepaalt tot verdediging tegen invloeden, schadelijk voor de gezondheid, maar bovendien de voorwaarden tot volledige ontwikkeling van ’s menschen geestelijke en lichamelijke ontwikkeling bestudeert en verwezenlijkt. Botman. Rubricator, een kunstenaar, die in deM.E.eninde beginperiode der boekdrukkunst de opschriften, de versierde beginletters, de paragraaf- en alineateekens met rooden of blauwen inkt tusschen den tekst aanbracht. Ktibrieken (Lat. rubricae; <( rubrica = roodaarde), bij de Romeinen naam: 1° voor de titels van wetten, welke met rooden inkt werden geschreven; 2° voor de wetten zelf. Het kerkelijk recht nam dit gebruik over. In de liturgie noemt men r. de regels, waarmede de Kerk de uitoefening der liturgie bepaalt. Zij worden onderscheiden in: 1° de bijz. wetten of regels (r. s p e c i a 1 e s), welke zich, in roode letter, tusschen den tekst der liturgische boeken bevinden; 2° de regels van alg. strekking (r. generales), die, gebundeld, in zwarte letter aan dien tekst voorafgaan. Beide worden verder onderscheiden in: r. praec ep t iv a e, d. w. z. strikt verplichtende r., en r. direct i v a e, niet strikt verplichtende; in; r. substantiales en r. accidentales, enz. Aanvullingen op de r., welke de Ritencongregatie uitvaardigt, noemt men decreten. Lit. : Callewaert, Institutiones Liturgicae (Tract. I, De S. Liturgia universim, nr. 124 ylg.; 31933) ; Gatterer, Annus liturgicus (41925). Louwerse. Rubroek, gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 B 2); ca. 950 inw., meest Vlaamschsprekend; landbouw. liiihruquiiis, ■> Roebroek (Willem van). Kubus, > Braam. Rucellai, Giovanni, Ital. schrijver. * 20 Oct. 1476 te Florence, f 3 April 1526 te Rome. Zoon van Bernardo, beroemd Humanist, en Nannina, zuster van Lorenzo de’ Medici. Hij studeerde Klassieke letteren, werd geestelijke, reisde in de Piovence met eervolle opdrachten van zijn oom paus Leo X. Uit naara der Florentijnsche republiek dichtte hij een welkomstgroet aan Adrianus VI. Ook Clemens VII beschermde hem en R. zou tot kardinaal benoemd worden, doch stierf kort te voren. In zijn geschriften werkt hij samen met > ïrissino, aan wien hij zijn gedicht Le Api opdroeg. R.’s tragedie Rosmunda is beïnvloed door Sophocles’ Antigone. Ellen Russe. Uitg.: G. Mazzoni, Le opere di G.R. (1887). Ruchrat, Johannes, ook genoemd vo n W e s e 1, voorlooper der Reformatie. * Te Oberwesel, f 1481 te Mainz. Hij werd in 1477 wegens zijn onrechtzinnige uitlatingen als dompredikant van Worms afgezet, maar spoedig daarop weer voor dezelfde functie in Mainz benoemd. In 1479 moest hij zijn kettersohe beweringen openlijk in den dom herroepen, waarna hij tot levenslange opsluiting in een klooster werd veroordeeld. Zijn ideeën dragen duidelijke verwantschap met die van de latere reformatoren; o.a. de verwerping van de overlevering als geloofsbron en de verheffing van de H. Schrift en het verstand tot de eenige waarheidsbronnen. Wachters. Ruckers, een familie van clavecimbelbouwers, die tusschen 1676 en 1667 te Antwerpen hebben gewerkt. Rüekcrt, Fried r i c h, Duitsch dichter van de > formistische school. * 16 Mei 1788 te Schweinfurt, f 31 Jan. 1866 te Neuses. Begonnen als laat-romantisch dicliter, met een paar bundels vrijheidslyriek (o.a. Geharnischte Sonette 1812), kwam R., als prof. in de Oriëntaalsche talen te Erlangen en na 1848 te Berlijn, onder de bekoring van allerlei Aziatische strophenvormen, die hij, niet zonder een groot vormtalent, in het Duitsch nabootst. Doet heel wat in deze productie koud aan, als vertaler is R. onovertroffen. Hij beïnvloedde Zuid-Nederlandsche formisten als Dautzenberg en Jan Ferguut. Uit g. : Ges. Werke (6 dln. 1868); keuze door Magon (1926). Lit.: C. Beyer, F. R. (1868); Magon, Der junge R. (1914); H. Meiser, F. R. (1928); C. Kühner, F. R. (1930). Baur. Rüekversicherungsvertrag, overeenkomst tusschen Duitschland en Rusland, in 1887 na het uiteenvallen van den > Driekeizersbond door Bismarck gesloten. Beide staten beloofden in geval van oorlog tegenover elkaar een neutrale houding aan te nemen. Tevens kreeg Rusland de handen vrij op den Balkan. Wegens het verzet van Wilhelm II werd het verdrag in 1890 niet hernieuwd. V. Uoulte. Rucphcn c.a., gem. in de prov. N. Brabant, ten O. van Roosendaal (XVIII 632 C 2), bestaande uit de kerkdorpen R., Schijf, Sprundel, St. Willebrord en Zegge. Opp. 5 666 ha; ong. 8 500 inw. (nagenoeg allen Kath.). Landbouw, veeteelt, eenige industrie (steen en pannen; rozenkransen). Veel natuurschoon: bosch en heide, geaccidenteerde terreinen, echter geen toerisme. Het vroeger beruchte Ruophensch Heike is tot de parochie St. Willebrord uitgegroeid; sedert 1841 kerk en school; in 1844 werd er een industrieschool opgericht (vooral kantklossen). De nieuwe kerk is een copie van de Rozenkranskerk te Lourdes; ook een Lourdesgrot. Processies er heen. Velen werken nu in de Bredasche industrie. v. Velthoven. Rudbcckia, een plantengeslacht van de fam. der samengesteldbloemigen; komt met 30 soorten in N.Amerika voor. In onze streken komen somtijds verwilderd voor R. hirta, ruwbehaard en met gele straalbloemen, en R. lacinata, met geveerde bladeren en afhangende gele straalbloemen. Gekweekt worden R. triloba met driedeelige bladeren, en R. (Echinacea) purpurea, met enkelvoudige, eironde bladeren en lange, neerhangende, purperen straalbloemen. Bonman. Kuddcr, Piet e r De, werkman, miraculeus genezene. * 1823 te Jabbeke (W. VI.), f 22 Maart 1898 aldaar. 16 Febr. 1867 brak hij zijn linkerbeen door het omslaan van een gi-velden boom. Alle medische zorgen waren zonder uitslag: de beenfragmenten bleven afgescheiden en een diepe gegangreneerde wonde etterde immer voort. Op 7 April 1875, den laatsten dag eener novene ter eere van O.L.V. van Lourdes, werd R., door alle geneesheeren verlaten, naar -> Oostakker gebracht en werd er plots volkomen genezen. Het geval verwekte opschudding en hevige pennetwisten dienaangaande ontstonden in België, Engeland, Frankrijk, Nederland, Duitschland en Italië. Na een buitengewoon scherp kerkrechtelijk onderzoek, verklaarde mgr. Waffelaert de genezing miraculeus, 26 Juli 1908, en te Lourdes (Fr.) herinnert een gedenksteen aan het wonder, dat men genoemd heeft het grootste mirakel van Lourdes. L i t. : A. De Meester, De wonderbare genezing van P. De R. (1912). Allossery. Rudderc, frater Gerardus de, Augustijn. * 1566 te Gent, f 23 Jan. 1687. Op reis naar Leuven werden R. en zijn reisgenoot broeder Henricus Zeghers (* 1656 te Gent) tusschen Brussel en Tervueren door een troep geuzen van Bergen-op-Zoom overvallen en vermoord om hun geloof. Zij werden begraven in de parochiekerk van Duisburg. L i t.: Keelhoff, Gesch. August. Klooster van Gent (1864). A. V. d. BornO.E.S.A. Ruddervoordc, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Brugge. Opp. 2 880 ha; ca. 4 400 inw. (Kath.) Zandstreek; landbouw. Ftüderer, Joseph, Duitsch tooneelschrijver van satyrisch-naturalistische richting. * 16 Oct. 1861 te München, f 20 Oct. 1915 aldaar. Voorn, werken; Fahnenweihe (1894) ; Die Morgenrpte (1904); Wolkenkuckucksheim (1909). L i t. : E. Gudenrath, J. R. (1924). Rüdeshcim, stad in Hessen-Nassau (IX 576 B 4), gelegen in de > Rheingau aan den Rijn. Ca. 5 000 inw. (80% Kath.). R. is een zeer oude handelsstad; in de omstreken veel wijnbouw. Van den ouden stadsmuur is nog de Adlerturm (16e eeuw) over. De merkwaardige Gotische St. Jakobskirche dateert uit de 14e eeuw; van de twee oude burchten heeft een als vesting voor de biss. van Mainz dienst gedaan, v. Wijk. Rudiment (nat. hi s t.), onontwikkeld orgaan of rest van een orgaan, dat zijn beteekenis bijna of geheel verloren heeft. Bijv. de blinde oogen van den grotsalamander of > olm (zie afb. aldaar). Rudistae, zeer dikschalige mossels, waarbij de slotrand ongeveer met den onderrand is vergroeid. Ze zijn soms van horens of uitsteeksels voorzien. Ze waren zeer algemeen in de warme Krijtzeeën. Werden soms tot 1 m hoog. Voornaamste genera zijn; Diceras, Hippurites. Rudolf 11, koning (911) van (Opper-) Bourgondië. f 937. R. overwon in 924 Berengarius van Friaul en werd in diens plaats koning van Italië. Ten gevolge van de intrigues van -> Irmingard, weduwe van Adalbert van Ivrea, werd echter in 926 haar stiefbroer, Hugo van Provence, door den adel als koning van Italië erkend. Toen deze in 928 ook Neder-Bourgondië verkreeg, bood hij dit aan R. aan, op voorwaarde dat R. van zijn Ital. koningschap af zou zien (933). Zoo werden de beide Bourgondische rijken tot één koninkrijk Bourgondië of Areiatië samengesmolten. Slootmans. Rudolf 111, koning (993) van Bourgondië. t 1032. Daar R. kinderloos was, erkende hij Hendrik II van Duitschland als erfgenaam. Om zijn aanspraken zeker te hebben, bezette deze de grensvesting Bazel, en moest R. vanaf 1016 een soort medezeggenschap in de regeering dulden. R. zond bij zijn dood kroon en lans aan Hendriks opvolger keizer Koenraad (1033). Zoo werd de Duitsche heerschappij over Bourgondië in 1033 een feit. Slootmans. Itudolf van Zwaben, eigenlijk von Rheinfelden, tegenkoning van Hendrik IV van D u i t s c h-1 a n d. R. kreeg in 1057 van keizerin Agnes (voogdes over Hendrik IV) het hertogdom Zwaben. Tevens huwelijkte zij haar oudste dochter Mathilde aan hem uit. In 1073 liep R. groot gevaar zijn hertogdom te verliezen wegens hoogverraad, doch Agnes wist het voor hem te redden. Hoewel Hendrik IV in 1076 binnen den gestelden termijn door den paus van den ban ontslagen werd, kozen de Duitsche vorsten R. als koning, op voorwaarde, dat deze waardigheid niet erfelijk zou zijn en hij zou afzien van de investituur der bisschoppen. Dit leidde tot een vreeselijken burgeroorlog in Duitschland. De beslissing viel in den slag aan de Grune (ten W. van Hohenmölsen, niet ver van de Witte Elster), waar Hendriks troepen wel verslagen werden, doch R. doodelijk werd gewond (16 Oct. 1080). In het oog van het volk was dit een godsgericht. Het lijk is bijgezet in den dom van Merseburg. Slootmans. Itudolf I van Habsburg, Duit s c h koning (1273-'9l). * 1 Mei 1218, f 16 Juli 1291 te Spiers (zie afb. in kol. 614 in dl. IX). Hij werd na de verwarring van het > Interregnum in Duitschland te Frankfort tot koning gekozen en te Aken gekroond. Hij redde het Duitsche Rijk, dat sinds den dood van Frederik II met den ondergang werd bedreigd, en bracht vooral door zijn overwinning op Ottokar II van Bohemen op het Marchfeld bij Weenen (1278) het huis Habsburg tot groot aanzien. Zoodoende kon hij van het door hem verkregen gebied Oostenrijk en Stiermarken aan zijn zoon en opvolger Albrecht schenken en aldus den grondslag leggen voor den lateren Habsburgschen Donaustaat. Hij liet den algemeenen landvrede afkondigen en talrijke roofburchten slechten. I* i t.: Redlich, R. v. H. Das deutsche Reich nach dem üntergange des alten Kaisertums. Wachters. Rudolf 11, keizer van Duitschland (1576- 1612), oudste zoon van keizer Maximiliaan 11. * 18 Juli 1652 te Weenen, f 20 Jan. 1612 te Praag. Was zeer begaafd, maar zwak van geest, opgaande in zijn verzamelingen van kunst en wetenschap, zich zooveel mogelijk terugtrekkende van zijn staatsplichten. Daarom moest hij ten slotte afstand doen ten behoeve van zijn broeder Matthias. Lit. : Gindely, R. II und seine Zeit (1862-18615); Stieve, R. 11, Deutscher Kaiser (1900). v.Gorkom. Ruclolf, graaf van Loon, Een zekere Ruodvoltus of Rudolfus wordt vermeld in vsoh. oorkonden van de 10e e.; hij was waarsch. graaf in Hesbingau en wordt beschouwd als de stamvader der graven van Loon. L i t.: A. Hansay, L'aucien comté et les anciens comtPß de Looz (in: Mélanges Pirenne, 1926, 196). liudullf, kroonprins van oosten r ij k-H ongarij e, eenige zoon van Frans-Jozef I. * 21 Aug. 1858 te Laxenburg, f 30 Jan. 1889 te Mayerling, waar – hij samen met zijn vriendin Maria Vetsera zelfmoord – pleegde. R. was gehuwd met prinses Stephanie van f België, dochter van Leopold 11. Kudoh' van Diepholt, hisschop van Utrecht. , f 24 Maart 1455 te Vollenhoven. R. was eerst tegen: candidaat in het Utrechtsche schisma (1423-’49) van i den door Rome in 1425 benoemden Zweder van , Culemborg. Het verzet, waarbij de wereldlijke standen R. steunden, eindigde met de opheffing van het : interdict over het bisdom en van de excommunicatie, tegen R. uitgesproken, en diens benoeming tot opvolger van Zweder, die titulair-bisschop van Caesarea werd. Walraven van Meurs, door enkele kanunniken te Dordrecht tot opvolger van Zweder gekozen, wist zich nog tot 1448 te handhaven. Door R.’s roekeloozen oorlog tegen Munster en de daaruit volgende belastingen wekte hij groote ontevredenheid. Zijn lijk werd in den dom van Utrecht bijgezet. L i t.: Coppens, Kerkgesch. van Ned. (1902); Post, Gesch. V. Nederland (II 1935, 143 vlg.). Wachters. Hu dolf van Ems, uit het ministerialengeslacht van Montfort, in Hohenems, Vorarlberg, werkzaam tusschen ca. 1220-1254; een der voornaamste en vruchtbaarste epische dichters, epigonen der groote Middel – hoogduitsche klassieken (werken: Der Gute Gerhard, Barlaam und Josaphat, Alexander, Willehalm von Orlens). Zijn laatste werk is een Weltchronik, die de populaire kennis der geschiedenis onder het Duitsche volk ten zeerste verbreid heeft; een werk in den aard van Maerlant’s Spieghel Historiael, met als voornaamste bronnen den Bijbel en de Historia Scholastica. ui t g.; Der Gute Gerhard d. Haupt (1840); Barl. u. Jos. d. Pfeiffer (1843); Alexander d. Junk (1928-’29) • Wilh. v. Orl. d. Junk (1905); Weltohronik d. G. Biirismann (1915). V.Mierlo. llndolf van St. Truiden, abt, historicus en dichter. * Vóór 1070 te Moustier-sur-Sambre, f 6 Maart 1138 te St. Truiden. Hij werd monnik en leefde in vsch. kloosters, nl. te St. Truiden, waar hij eerst tot prior en later tot abt werd gekozen (1108) en waar hij de hervorming van Cluny invoerde; nadat hij twee jaar als abt van S. Pantaleon te Keulen had doorgebracht, kwam hij terug als abt te St. Truiden (1123). Als historicus is hij onpartijdig en evenwichtig. Werken: o.a. Gesta abbatum trudonenaium (999- 1115); Tractatus de eontroversia monachorum et clericorum ; gedichten ; brieven. L i t.: S. Balau, in • Biogr. nationale (XIX, 618). Willaert Hudolff, Christoph, Duitsch wiskundige. * ca. 1500 te Jauer, f 1545 (?) te Weenen. Heeft door zijn werken -> Coss (1625) en Kunstliche Rechnung (1626) veel bijgedragen tot de ontwikkeling der algebra. De Coss is later met commentaar van M. Stifel nog herhaaldelijk herdrukt. Rudoll-meer, meer zonder afvloeiing naar zee op de grens van Abessinië, Soedan en Kenia-kolonie (I 536 G 4); opp. ca. 10 000 km2, slechts tot 8 m diep. In en om het R. werkende vulkanen. In 1888 werd dit meer door Teleki en Höhnel ontdekt. Li t. : Höhnel, Zum R. und Stefanie-See (1892). Rudolphi, Karl Asmund, bioloog. * 14 Juli 1787 te Stockholm, f 29 Nov. 1882 te Berlijn, alwaar hij sinds 1808 hoogleeraar was. Bewoog zich op velerlei gebied, maar maakte vooral naam door onderzoekingen over ingewandswormen. Hoofdwerk: Entozoorum sive Vermium Intestinalium Historia Naturalis (Amsterdam 1808-’lü). Kudolstadt, stad in Thüringen (IX 576 D3), schrijvers Herzen, onder de nationaal voelende Slavophielen Aksakow en de broeders Kirijewskij; onder de litteraire, allengs politiek wordende liberale Westerlingen Toergenjew, den grootsten Russ. romanschrijver nit het midden van de 19e eeuw, Gontsjarow, van wien de uitdrukking „nitsjewo” stamt, onder de materialisten Dobrowolskij en Tsjemysjewskij. Leskow, dichter en prozaschrijver, hield aan de moraal der Orthodoxe Kerk vast. In de tweede helft der 19e e. waren van overwegenden invloed op de Russ. lit. de werken van Dostojewskij en van graaf Leo Tolstoj, die beiden de Russ. lit. tot ver over de grenzen van R. bekend gemaakt hebben en wier boeken in bijkans alle talen der wereld vertaald zijn. Dostojewskij is het meest typeerend voorbeeld van echt Russ. natuur: zijn karakters zoeken hun heil door veel te willen lijden: zijn Christendom is het echt Russ. Christendom. Tolstoj was een uiterst bekwaam romanschrijver, wiens roem vooral gevestigd is door Oorlog en Vrede en Anna Karenina; zijn moraaltheologische geschriften, die hij vooral op den ouderen leeftijd schreef, zijn afwijkingen niet alleen van de Orthodoxe Kerk, die den kerkelijken ban over hem uitsprak, doch ook van de algemeene Christelijke leer. Daarom huldigen de Bolsjewieken Tolstoj nog wel, doch niet Dostojewskij. In het werk van den dramaticus Ostrowskij uit zich reeds de komende strijd tusschen oude en nieuwe beginselen. De zoo menschelijke drama’s van Tsjeohow hebben het Moskousche Kunsttheater van Stanislawskij tot grooten roem gebracht. Een bekend historicus uit het laatst der 19e e. was graaf Alexei Tolstoj. In het begin van de 19e e. stond de Russ. lit. voortdurend bloot aan strijd met de censuur; toch wisten nieuwe richtingen zich een baan te breken. Voorloopers der nieuwe allengs revolutionnair wordende richting waren Garsjin en Korolenko, terwijl die denkbeelden tot volle uiting kwamen bij Gorkij en Andrejew. Het symbolisme werd vertegenwoordigd door Balmont en Brioessow; een soort pantheïsme door Meresjkowskij. Na de revolutie van 1917 splitste zich de Russ. letterkunde: buiten hun vaderland bleven de emigranten, waar Boenin (Nobelprijs) zich roem verwierf; tot ben behooren eveneens Meresjkowskij, Krasnow, Koeprin, Rachmanowa. In Sowjet-Rusland was gedurende de eerste jaren het litterair talent vrij: Blok was de leider der moderne dichters, terwijl Gorkij al spoedig een soort arbiter der letterkunde werd en zulks tot zijn dood in 1936 bleef. Naast dichters als Majakowskij, Esenin, Demjan Bjednij ontwikkelden zich eenige scholen, waaronder: de Smidse (Koesnitsa) metNewyrow en Leonow; October (Oktjabr) met Gladkow en de Nep met Sjolochow. Zgn. bijloopers waren Ehrenburg, Pantalemon Romanow, Pilnjak. Bij de invoering van het le Vijfjarenplan werd ook de letterkunde aan banden gelegd. Zij, die „de generale lijn” van het staatsplan niet volgden, kwamen in den ban, zoodat de huidige Sowjet-letterkunde niet anders is dan een reclame-maken voor dat stelsel. De schrijvers in Sowjet-Rusland zijn vereenigd in de zgn. Rapp (Russ. associatie van proletarische schrijvers), welke het talent, dat zich ook in het huidige R. ontwikkelt, binnen vaste banen houdt; de schrijvers moeten bolsjewistische en meestal atheïstische propaganda maken in hun geschriften; anders worden hun werken niet uitgegeven. De Sowjet-Staat is de eenige uitgever van hoeken in het nieuwe Rusland; de boeken dragen alle het stempel van den Gosizdat (staatsuitgave). De Sowjet-Staat heeft zeer fraaie uitgaven bezorgd van Russ. bolsjewistische encyclopaedieën. Lit.; Pypin, Gesch. der Russ. Lett. (Russ., 1913) ; Prof. N. v. Wijk, Russ. Lett. (1926); Brückner, Russ. Lit. (1929); Baring, Au Outline of Russ. Lit. (1929); Stokvis, Inl. tot do Russ. Lit.-geschiedeuis (1909) ; Mirsky, Russ. Lit. (1926) ; Fülöp-Miller, Das Russ. Theater (1927) ; Groote Sowjet-Enoyol. (65 dln. 1934) ; Kleine Sowjet-Enoycl. (10 dln.; 5 dln. verschenen) ; Literatur-Bncycl. (11 dln.; 8 dln. verschenen); Techn. Eneyel. (in 26 dln. 1934). v. Son. V. Beeldende kunst. A) Inleiding. Over den oorsprong der Russ. kunst is niet veel bekend. Uit de heidensche periode zijn in Zuid-Rusland Scythische grafheuvels bewaard gebleven, waarin zich kostbare gebruiksvoorwerpen en sieraden, wapens e.d. bevonden (Iraansch-Scythische stijl, zgn. dierenstijl). Ook werden vondsten gedaan in de oud-Grieksche zeesteden aan de Zwarte Zee (Olvia, Pantikopeia). B) Bouwkunst. De eerste Christelijke kerken zijn gebouwd door buitenl. meesters naar Byzantijnsche of Kaukasische voorbeelden [Sophiakathedralen te Kiew en Nowgorod (11e e.), Dmitrij-kathedraal te Wladimir (12e e.)]. Sedert de 12e e. komt de eigen Russ. kunst op met als voornaamste centra: Kiew in de Oekraine (bijna alle oude bouwwerken verwoest); de machtige Hanze-republiek Nowgorod in het Noorden (hoogste bloeiperiode in de 14e e., kerk van den Tabor); Wladimir-Susdal (kerk van Maria Beschermster aan de Nerlja, 12e e.); in het Noord-Oosten vooral het Dwinagebied met zijn houten kerken (tentdakkerken), waarvan nog eenige uit de 16e en 17e e. bestaan (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 624 in dl. XIII); in de 15e e. ziet Moskou een samensmelting ontstaan van Byzantijnsche en Noordsche met West-Europeesche, en wel vooral Ital. vormen [de kathedralen van Maria-Hemelvaart en der Aartsengelen in het Kreml (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 64 in dl. XVIII), van de Italianen A. Fiorovanti en Alviso (resp. van 1480 en 1606); verder de door de Russen Barma en Postnik gebouwde Basiliuskathedraal (1565-’6O; zie afb. 3op de pl. t/o kol. 64 in dl. XVIII) op het Roode Plein], In de 17e e. gaat de oud-Russ. bouwkunst vaak bijna schuil onder Barokke elementen (pittoreske stijl). Kenteekenen der oud-Rus. bouwkunst zijn: geleding der wandvlakken,aanvaarding der bouwmassa ’s en streven naar hun evenwicht, anthropomorphisme (uitwerking van het bouwlichaam naar het voorbeeld van het menschelijk organisme), statische structuur. Met Peter den Groeten begint een bewuste navolging van West-Europeesche bouwvormen. St. Petersburg wordt door Duitsche, Fransche en Ital. architecten uitgebreid [Schlüter, Rastrelli (Winterpaleis, Smolnyjklooster), _ Trezzini (Petrus-en-Pauluskathedraal), Quanrenghi, Thomas de Thomon (beurs), Rossi e.a.], bij wie zich dan belangrijke Russ. architecten aansluiten [Woronichin: Kazankathedraal (1811), Sacharow, Admiraliteitsgebouw (1816)]. De drie stijlperioden van de Europ. bouwkunst, Barok, Rococo en Klassicisme, zijn ook voor de nieuwere Russ. bouwkunst kenmerkend. De tweede helft der 19e e., die in het teeken van eclectisme en wederopleving van zgn. oud-Russ. vormen staat, wisselt in het begin der 20e e. af met een navolging der Renaissance (Palladio) en van Klassieke vormen. Voor de kunst van de allerlaatste jaren, zie ■> Bolsjewistische kunst. C) Schilderkunst. Van Byzantium ontvangt R. het Christendom, en daarmede ook beschaving en kunst. Byzantijnsche meesters stichten te Kiew een kunstschool, waarin Russ. kunstenaars hun opleiding genieten (Alipij). Van Byzantijnsche schilders zijn de prachtige mozaïeken in Kiew en Nowgorod (10e e.) en de frescoschilderingen in Wladimir (12e e.), waar ook zeer mooie iconen geschilderd zijn. In Nowgorod komt in de 12e e. een zelfstandige Russ. iconen- en muurschilderkunst op (Nereditza-kerk). Door Theophanes den Griek (einde 4e e.) wordt de laat-Byzantijnsche Palaeologenkunst naar Nowgorod overgebracht en later ook door Moskou overgenomen. Het hoogtepunt der oud-Russ. iconenschilderkunst vormt het werk van Andrej Roebljow of -> Roeblew (ca. 1400). In de 15e en 16e e. neemt Moskou de leiding over (School van Stroganow). In de 17e e. ontaardt de iconenkunst in een aristocratisch-verfijnd maniërisme. De iconen winnen aan levendigheid, maar boeten in aan geesteskracht (Oesjakow). Kenteekenen der oud-Russ. schilderkunst: het ontbreken van directe natuurwaarneming, een afhankelijkheid van Byzantium en tegelijk scheppende kunstwil van het volk, diep godsdienstig gevoelen en idealisme, kleurensymboliek en lijnenrhythme, vasthouden aan traditie, monumentaliteit. Reeds in de 17e e. begint de invasie van West-Europ. kunst, die in de 18e e. in R. overheerschend wordt. Belangrijke Russ. portretschilders uit dien tijd; Lewitzkij, Rokotow en Borowikowskij. In de 19e e. overheerschen achtereenvolgens Klassicisme (Academisme, Briillow), burgerlijke romantiek (Wenezianow en Fedotow) en realisme, welk laatste in het werk van I. •> Repin zijn hoogtepunt bereikt. Omstreeks 1870 breekt zich het Naturalisme baan (Vereeniging voor reizende tentoonstellingen, Peredwisjniki). Doel: o.m. weergave van Russische realiteit, tendensschilderingen. Voornaamste vertegenwoordigers: Perow, Kramskoj, e.a. Boven deze richting uit komen: Gay (relig. schilderingen), Soerikow (historie), Lewitan (landschap) en Serow (portret). De meeste beteekenis van alle schilders van de 19e e. heeft A. Iwanow (le helft 19e e.), die zich door plein-air-studies bevrijdt van academisme en Nazareners. In de 20e e. staat de schilderkunst onder directen invloed van West-Europa (München, Parijs). De schilders vormen twee groepen: Mir Iskoesstwa te St. Petersburg (Somow, Benois, Doboesjinskij, Bakst) en den Bond van Russ. kunstenaars te Moskou (Joeon, Korowin, Maljawin, Nesterow). De eersten zijn Europ. romantici, styliseerend, werkend met zorgvuldige, strakke peinture, hun stof zoekend in het verleden en „decadent”; de laatsten zijn coloristen, ten deele impressionisten met sterke nationale tendens. Voornaamste schilder uit einde 19e, begin 20e e. is Michael Wroebel, die boven het Realisme uitkwam. D) Beeldhouwkunst. De Orthodoxe Kerk was afkeerig van sterke plastiek, van het vrijstaande beeld, vandaar slechts enkele volksche houten beelden uit de middeleeuwen. In de 18e e. ontstaat een academische beeldhouwkunst. Fransche „import” (Faconet: monument van Peter den Grooten); later ook belangrijke Russ. portret-beeldhouwers (Martos, Sjoebin). In de 19e e. vallen te vermelden de realist Antokolskij, de impressionist P. Troebetskoj (monument van Alexander 111 te St. Petersburg), uit den nieuwsten tijd Konenkow (houtplastiek) en de kubist Archipenko. L i t.: Brunow-Alpatow, Gesch. der altruss. Kunst (1932); D. Ainalow, Gesch. der rus=. Monumentalkunst (I en II 1933); Ph. Sehweinfurt, Gesch. der russ. Malerei im M. A. (1930) ; Wulfl-Alpatow, Denkmaler (1925) ; L. Réau, L’art russe (I en II 1920-’22); A. Hackel, Das altruss. Heiligenbild. Die Ikone (Nijmegen 1936) ; O. Wulff, Gesch. der neuruss. Kunst (1932) ; A. Hackel, St. Petersburg (1938). Hackel. VI. Muziek. A) Volkslied. Onder de talrijke volksliederen (roover-, kozakken-, gevangenis-, slaven- en schippersliederen) veel invloed van naburige stammen (Oekrainsche en Poolsche dansliederen, Zigeunerromances). Na Peter den Grooten ontwikkelt zich het soldatenlied, in de 19e e. het arbeids-(fabrieks-)lied en het studentenlied, tegenwoordig verdrongen door het proletarische tendenslied. B) Kerkdijk lied. Na de invoering van het Christendom (Wladimir de Groote, 989) ontwikkelt zich uit religieuze hymnen het kerklied onder invloed der Byzantijnsche muziek. Het krijgt een eigen notenschrift (krjuki = hakenneumen). De kerkel. liederen (Rospjew) zijn tot in de 17e e. éénstemmig; sedert ca. 1600 dateert in den religieuzen volkszang de meerstemmigheid. In de 18e e. dringen Westersche elementen binnen (invloed op Bortnianskij, Glinka en Lwow). De 19e e. brengt een streven naar terugkeer tot Oud-Russ. bronnen (Rasoemowskij, Odojewskij en Gretsjaninow). Veel wordt thans door atheïstische propaganda vernield. C) De kunstmuziek begint ca. 1750 met Ital. operavoorstellingen. Catharina II riep buitenl. musici en virtuozen aan haar hof. De eerste nationale componist van beteekenis is Glinka (1804-’66). Van invloed voor de muziek-aesthetica waren Oelibisjew en Sserow (Wagner-apostel), voor de paedagogiek de gebroeders Rubinstein (oprichting conservatorium). Een groote figuur, ofschoon door het Westen beïnvloed, is Tsjaikowskij; tegenover hem stond een groep van vijf musici-dilettanten, het zgn. „machtige hoopje” (Balakirew, Cui, Borodine, Moessorgskij en Rimskij-Korssakow). Meer Westersch beïnvloed zijn: Glazoenow, Tanejew, Rachmaninow e.a. Rebikow en Skriabin staan onder invloed van het Impressionisme. In het teeken der nieuwe zakelijkheid staan Prokokiew, Strawinskij (voor zijn latere werken). Neo-romanticus is Mjaskowskij, terwijl tot de jongste generatie Feinberg en Sjostakowitsj behooren. L i t.: C. Cui, La Musique en Russie (1880); E. Braudo, Die Musik der U.S.S.R. (in: Frankf. tentoonstellingscat. 1926). Ssabanejew, Gesch. d. russ. Musik (Duitsch v. Riesemann, 1926) ; Findeisen-Engel (in: Ztschr. f. Mus. Wiss., XIV 1933). Koole. VII. Toonccl. Het tooneel heeft zich in R. eerst sedert het einde der 17e eeuw ontwikkeld, doch is dan in betrekkelijk korten tijd tot enorme hoogte gestegen. A) W. Europ. tooneel aan het Hof. De allereerste tooneelopvoering ten hove, met de comedie Baba Jaga, had plaats in 1671 bij het huwelijk van tsaar Alexei (1646-’76). Deze gaf nu opdracht tot het samenstellen van een vast gezelschap van buitenlandsche acteurs en te Preobrasjenskoje Selo stichtte hij een schouwburg, een eenvoudig houten gebouw. Een Duitsch gezelschap gaf nu voor het eerst geregelde opvoeringen. Uit de voorliefde voor buitenl. spelers spreekt duidelijk het streven der Romanows naar inspireerend contact met het Westen. Peter de Groote, die het tooneel als machtigen cultuurfactor beschouwde, deed in 1702 een uitgelezen gezelschap van Duitsche acteurs samenstellen. Sedert 1724 trad het gezelschap in een nieuw gebouwd theater geregeld te St. Peters- RUNDEREN Stier van het zwartbont Frlesch-Hollandsch veeslag. Koe van het zwartbont Friesch-Hollandsch veeslag. Stier van het roodbont Maas-Rijn-IJsel-veeslag. Koe van het roodbont Maas-Rijn-IJsel-veeslag. Koe van het Groninger blaarkopveeslag. Stier van het Groninger blaarkopveeslag. Zuiver melktype (Yersey-koe), Zuiver vleeschtype (Shorthorn-koe). 1 De Wolqa bil Gorkij (Nizjnij Nowgorod). 2. Boomstammen, de rivier afdrijvend, in de nabijheid van Wologda. 3 Gezicht op Tiflis. 4 Parkainleg in Sotsji, aan de Russische Riviera 5, Stuwdam ,n het Wolpa-Moskoekanaol. 6. Dorpje aan den voet van den Kaukasus. 7. Waterkracht-centrale bi|_ Tfliis. 8. Sow|et-plem in Gorki|. 9. Staatsindustrie-gebouw in Charkow. 10. Boerderij in de Oekraïne. burg op. Een Ital. troep, in 1735 door keizerin Anna ontbonden, bracht opera en ballet en deed de Russen kennismaken met pompeuze decors met perspectivische effecten. Onder keizerin Elisabeth kwamen ook Fr. spelers naar Rusland. Tot waren bloei kwam het tooneelleven onder Catharina de Groote, die te St. Petersburg ook een dilettantentooneel voor het volk stichtte en de tooneelschool (1779). In het begin der 19e eeuw, onder Alexander I, was het contact met het W. volkomen. Het aantal schouwburgen nam enorm toe en het repertoire was volkomen internationaal. Belangrijk was sedert het midden der 19e eeuw het ballet. De tradities der klassieke techniek uit Italië en Frankrijk werden streng gehandhaafd op de keizerlijke balletschool en in het Maryinski-theater. Pogingen tot raoderniseering van het ballet bracht Sergej Diaghilew, die echter aanvankelijk alleen in W. Europa zijn plannen realiseeren kon, met behulp van Russ. dansers (Karsavina, Nijinski) en decorateurs (Bakst, Benois). Hun optreden, sedert 1909, was van den grootsten invloed op de Europ. kunst. B) Tooncel van den adel. De edelen, eerst in het midden van de 18e eeuw vrij en zelfstandig geworden, organiseerden nu kleine hofhoudingen, waarbij ook tooneelgroepen behoorden, die werden gevormd uit lijfeigenen. In sommige gevallen nam dit tooneel een hooge vlucht en sommige spelers brachten het tot groote beroemdheid. Overigens was deze vorm van tooneel voor de cultureele ontwikkeling van geen belang. C) Tooneel van de burgerij. Tooneelspelen in de Russ. taal begon in de provincie, toen, sedert 1755, Wolkow met zijn gezelschap optrad in Jaroslaw. De faam hiervan drong door tot keizerin Elisabeth, die hem naar St. Petersburg uitnoodigde. Sedert speelde hij geregeld in de beide hoofdsteden. Pogingen, in de 18e eeuw gedaan, om tot een eigen Russ. repertoire te komen, hadden geen blijvend resultaat. Eerst in de 19e eeuw gelukte dit, zij het ook in beperkte mate. Poesjkin (1799-1837), Gribodejow (1795-1829), Gogol (1809-’52) en Ostrowski (1823-’B6) zijn de scheppers; de eerste romanticus, de anderen schrijvers van satyrische spelen van ongemeene waarde als literatuur en tooneel. Weemoedig en poëtisch was Anton Tsjechow (1860-1904). Het werk van deze schrijvers vereischte vanzelf een nieuweren stijl van spelen, zonder het gebruikelijke pathos. Alle pogingen tot hervorming stuitten echter, door de reactionnaire gezindheid tijdens Alexander 111, op de grootste moeilijkheden. Eerst in 1897 kwamen door samenwerking van den regisseur Stanislawskij en den litterator Nemirowitsj Dantsjenko te Moskou opvoeringen in den nieuwen geest tot stand. Zie verder > Moskou, sub Moskousch tooneel. L i t.; Ezegodnik imperatorskich teatrow (Jaarboeken der keizerl. theaters, 1893 vlg.); Gregor en Fülöp Miller, Das russ. Theater (1927). Over ballet 0.a.; V. Svetlof, Le ballet contemporain (1912); N. Legat, Story ol the Russian school (1932). v. Thienen. VIII. Film. Reeds vóór den Wereldoorlog bezat Rusland een filmindustrie, die zich nauwelijks van andere producties onderscheidde, doch eerst de revolutie zou de Russische film van een dreigenden ondergang redden. Terwijl uitgeweken Russen als Mosjoekin, Kollin, Kirsanow, Toerjanski e.a. in den vreemde werkten, voltrok zich de opbloei der Russische filmkunst onder den impuls van de omwenteling, die echter niet veel anders deed dan de oude Russische XXI. 3 sluimerende krachten tot nieuw leven wekken. Een van de kenmerken van do Russische film is de voorkeur der regisseurs voor niet-beroepsspelers (in een land waar voortreffelijk spelersmater riaal aanwezig is) en deze voorkeur sluit in de erkenning van de oppermacht der makers. De Russen hebben ook het volledigst de wetten en mogelijkheden der montage toegepast en het dynamische karakter van de filmkunst erkend. Meer dan anderen hebben de bosten onder hen het eigen gezicht van de film ontdekt, waardoor de cinematographische kunst zich van het tooneel en andere artistieke vormen onderscheidt. Ook op het stuk van de zgn. filraphotographie hebben de R. baanbrekend werk verricht. De meeste vooraanstaande Russ. filmers hebben niet alleen films gemaakt, maar ook theorieën over de film geschreven, o.a. Koelesjow, Wertow, Poedowkin. Een der radicaalste vertegenwoordigers van de Russ. film is Dziga Wertow, leider van de groep „Film-oog” (Kinor Auge), in 1921 tot stand gekomen en van grooten invloed op vrijwel alle Russ. filmmakers. Wertow’s film „Enthusiasmus” heeft trouwens ook in andere landen bewondering gewekt om zijn radicale opvattingen over de geluidsfilm. Tot de belangrijkste kunstenaars van de Russ. film behooren Kaufmann, Toerin, > Eisenstein, Poedowkin, Dowsjenko (wiens film „De Aarde” wellicht tot dusver het schoonste filmmonument bleef), Taritsj, Room, Preobrasjenskaja, Ozep, Ekk, Ermler, Raismann, Protosanow. Onnoodig te zeggen, dat alle Russische filmers fel of bezonken, al naar hun aard, de communistische ideologie in hun films belijden. De Russ. films der laatste jaren verschillen aanmerkelijk van die der bloeiperiode. Vermoedelijk onder druk van bovenaf komen thans mannen aan het woord, die in een tammen en indifferenten vorm den zgn. ophouw van den communistischen staat op den filmband zichtbaar maken. Films als „Tsjapajew” van de gebr. Wassiliew en „Boeren” van Ermler zijn daarvan het resultaat. De oude garde komt niet meer aan de orde sinds ongeveer 1933; het heet, dat zij te revolutionnair denkt. v. Domburg. IX. Russische dansen bestaan in ontelbare variaties. Vnl. bestaat de inbond uit de „werving”, een erotischen paardans. Karakteristiek voor den mannelijken danser: stampen en hakkenslag in hurkhouding; voor de vrouwen; stampen en zwaaien met bonte doeken. Onder de meest verspreide Russ. dansen vallen de Kosatsjek (kozakkendans) en de Golubez (duivendans), waarbij ook de mimiek een groote rol speelt. Zie ook -> Russisch ballet. Lit.: O. Hatstinsky, Der Slawen Volkslied und Yolkstanz (Praag 1895). Terlingen-Lücker. Itusschen (Juncaceae), ■> Bloerabiesachtigen. Russe, Bulgaarsche naam van -> Roestsjoek. Russeignics, Fr. naam voor > Rozenaken. Hussel, lord Bertrand, wiskundige en wijsgeer. * 18 Mei 1872 te Chepstow (Monmouthshire). Eerst hoogleeraar te Londen, daarna tot 1921 te Peking. Hij schreef over de grondslagen der wiskunde en was een der eersten om de logische tegenstrij igheden aan te duiden, welke uit de verzamelingsleer van Cantor konden voortkomen. Een der bekendste -> antinomieën werd naar hem benaamd, nl. die welke voortkomt uit het begrip „verzameling, die zich zelf als element bevat”. In samenwerking met A. N. Whitehead gaf hij uit Principia mathematica, dat de grondslag voor de moderne > logistiek geworden is, met name voor de relatie-logica. Sinds 1931 is hij in den grafelijken adelstand verheven. Werken: Essay on foundations of Geometry (1897); Principles of mathematica (1903); Principia mathematica (1910). Drost. Russelius, H enri c u s, Kruisheer, prior van Suxy (Luxemburg), die het Chronicon Cruciferorum heeft nagelaten, dat een van de voornaamste bronnen is voor de geschiedenis der Kruisheerenorde. Het loopt tot de keuze van den invloedrijken generaal Augustinus Neerius in 1619 en werd uitgegeven bij Henricus Kraft, Keulen 1635. Beijersbergen van Henegouwen. Russcll, 1° C. T., stichter der sekte der > Russellisten. 2° Geo r g e Wi 11 ia m, pseud. A. E., lersch dichter, essay- en tooneelschrijver. * 1867 te Lurgan (graafschap Armagh), f 1935. Schreef veel Oostersch en pantheïstisch getinte poëzie; beoefenaar der lersche economie, gaf hij The Irish Homestead (1904-1923) en The Irish Statesman (van 1923 af) uit. Werken: o.a. Songs by the Way (1894) ; The Earth’s breath and other poems (1897) ; Nuts of knowledge (1903) ; The divine Vision (1904); By still Waters (1906); The renewal of youth (1911) ; The rural eommunity (1913); The candle of vision (1918); Voices of the stones (1925). L i t.: E. A. Boyd, Ireland’s Ut. renaissance (1916); C. P. Curran, G. R. (A. B.), 1867-1935 (in : Studies, XXIV). O Briain. 3° Hen r y Norris, Amer. astronoom. * 25 Oct. 1877 te Oyster Bay (N.Y.). Studeerde te Princetown; behaalde 1900 den doctorsgraad; 1902-’O3 werkzaam aan de sterrenwacht te Cambridge (Eng.); 1905 docent en 1911 hoogleeraar te Princeton, sinds 1912 directeur van de sterrenwacht aldaar. Zijn werk is veelzijdig: parallaxen, statistische sterrenkunde, dubbelsterren, bedekkingsveranderlijkheden, analyse van spectra; vooral is hij bekend om zijn evolutietheorie (> Hertzsprung-Russell-diagram) en zijn onderzoekingen over de quantitatieve samenstelling van zon en sterren. Hij is een leidende persoonlijkheid in de Amer. sterrenkunde. Recsinck. Werken: R., Dugan en Stewart, Astronomy (2 dln. 1926-’27); The masses of the stars (ter perse). 4° Jo h n graaf, Eng. staatsman, 3e zoon van den 6en hertog van Bedford. * 18 Aug. 1792 te Londen, f 28 Mei 1878 te Richmond. Trad als Whig in het Parlement in 1813 en was een hardnekkig verdediger van de kieswethervorming en de emancipatie der Katholieken. Hij was 1836-’39 minister van Binnenl. Zaken; 1839-1841 min. van Koloniën in de regeering Melbourne, die onder zijn invloed talrijke liberale hervormingen invoerde (Armenwetgeving, gemeentelijke hervorming, openbaar onderwijs); 1846-’52 eerste minister; daarna minister zonder portefeuille in het coalitiecabinet Aberdeen (1862-’55); minister van Koloniën in het eerste ministerie Palmerston; in 1859 minister van Buitenl. Zaken; in 1866 wederom eerste minister. Samen met Gladstone trachtte hij in 1866 een parlementshervorming door te voeren, doch dit mislukte en hij nam zijn ontslag. Voorn, werken: Essay on the engl. constitution; Causes of the Fr. revolution; Memoirs of the affairs of Europe, from the peace of Utrecht to the present time; Recollections and suggestions (autobiographie); Early correspondenoe 1805-’4O (2 dln. 1913, uitg. d. zijn zoon Rollo) ; Later correspondence 1840-78 (2 dln. 1925 d. Gooch). —L i t.: S. J. Reind, Lord J. R. 41906); Tilby, Lord J. R. (1930). Bousse. Russcllisten, een Adventistische sekte (> Adventisten), gesticht door C. T. Russell (* 1852 Pitts- burg, f 31 Oct. 1916). De R. organiseerden zich sinds 1913 in den Intern. Bond van Ernstige Bijbelonderzoekers. Russell beweerde openbaringen Gods te ontvangen, waardoor hij uit de gegevens der H. Schrift de wederkomst van Christus kon berekenen. De R. zijn zéér anti-kerkelijk en huldigen de dwaaste Schriftinterpretatie. Rechter Rutherford van New York is Russell’s opvolger, die met veel reclame profeteerde, dat in 1926 Abraham, Isaac en Jacob zouden wederkomen, de dooden opstaan, enz. De R. hebben tegenwoordig ook in Ned. veel aanhangers. L i t.: H. Bakker, Strooming en Sekten van onzen tijd (*1933) ; F. Loofs, Die „Intern. Vereinigung Brnster Bibeiforscher” (21921); R. Tisch, Die Brnsten Bibelforscher entiarvt (1924); J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (IV 1938). Lammertse. Russisch . . . zie ook sub > Rusland. Russisch ballet, oorspr. het dansensemble van het Mariatheater te St. Petersburg. Begon 1907 zijn tournee’s in Europa. Vsch. solisten traden uit en vormden onder den ouden naam nieuwe groepen (Fokin, A. Pawlowa e.a.), terwijl Diaghilew het oude repertoire danste. De traditie van het R. b. gaat terug op de oude Ital. balletkunst. Invloed van Russ. folklore, vooral in de Slavische dansen, gaf aanvankelijk het R. b. een eigen sfeer. Zijn hoogen bloei dankte het vnl. aan de eenheid van dansmuziek, costuraeering en decors, bereikt door de medewerking van moderne choreographen (Fokin, Nijinskij), componisten (Strawinskij) en schilders (Picasso, Matissé en L. Bakst). Buitendien telde het technisch volmaakte ballet-corps solisten van wereldnaam: A.> Pawlowa, Fokin, Diaghilew, Karsawina, S. Lifar, e.a. Terlingen-Lücker. Russisch-Chinecsch conflict, in 1929, ontstaan ten gevolge van de handelwijze van de Sowjet-Russische agenten in Mantsjoerije, die door de Chin. overheden werden verjaagd; onderhandelingen tusschen de regeeringen van Nanking en Moskou mislukten; de tusschenkomst van de groote mogendheden maakte een einde aan de moeilijkheden. Cosemans. Hussischc kerktaal, ■> Kerk-Slavisch. Russische postelein, > Claytonia. Russische windhond (barsoi, barzoi), een groote windhond met lang, zijdeachtig haar, werd vroeger in Rusland voor de wolvenjacht gebruikt (> Hond). Russisch-Japansche oorlog, > Japansch-Russische oorlog. Russisch kruis, ■> Kruis (afb. in kol. 719). Husson, Fr. naam voor > Kutten. Russula, een steelzwammengeslacht van de fam. der plaatzwammen. Er komen vele soorten in onze streken voor, die echter weinig voor de consumptie gebruikt worden. Giftig is de braakmssula of braakzwam (R. emetica) met roodbruin gekleurden hoed op witten of rosen steel. De 25 overige soorten zijn voor de helft tamelijk tot zeer algemeen. Zij bezitten geen melksap. Bonman. Rust (scheep v.), houten versterking aan de buitenzijde van de vroegere zeilschepen aangebracht, waaraan het staande want o£ de dwarsscheepssteuntouwen van de masten waren bevestigd. Het vormde a.h.w. een plaatselijke verbreeding van het schip. Kust, Gebed van, > Mystiek (sub C). Rustaltaar, altaarvormige tafels, of dergelijke, waarbij processies langs de wegen halt houden, en waarop men daarbij het Allerh. Sacrament plaatst om het te bewierooken,alvorens er den zegen mede te geven. Rusticus, diaken van Rome, kerkelijk schrijver uit de 6e eeuw. R., neef van paus Vigilius, speelde een rol in den > Driekapittelstrijd. Hij steunde aanvankelijk den paus, maar weldra bestreed hij zijn oom, die hem excommuniceerde. Hij schreef een strijdschrift tegen de beslissing van het 6e alg. concilie (Konstantinopel II van 663) en werd naar Thebaïs verbannen. R. heeft de Lat. vertaling der Acten van het 5e alg. concilie verbeterd en samengevoegd tot een Synodicon (uitg. door Ed. Schwarz in Acta Conciliorum Oecumenic. t. I, vol. 3 en 4, 1922-’23; 1929). Franses. Li t. : Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (V 1932). Rustiek metselwerk (Lat. opus rusticum = boersch, ruw werk) is > bossagewerk (zie afb. aldaar) met onregelmatig, onbewerkt voorvlak, ongeveer zooals het uit de steengroeven komt. Komt reeds in Romeinschen tijd voor, doch wordt vooral toegepast in de Ital. Renaissance-architectuur. Rustingh, Salomon van, schrijver. * 16 Oct. 1652 waarsch. te Amsterdam, f na 1707. Heelmeester in het Staatsche leger. Naast werken over zijn vak, schrijver van een groote quantiteit burleske, satyrische en parodieerende poëzie, o.m. op Vos’ Aran en Titus, meestal in slechten toon en over het algemeen aan Focquenbroch herinnerend. Datum en plaats van zijn overlijden zijn onbekend. Werken o. m.: Vol Geestige Werken (1693); Het Schouw-Tooneel des Doods (1707); Aran en Titus, ot Wraak en Weerwraak koddig Treurspel. Lit.: Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2 V); Worp, Gesch. van het Drama op het Toon. in Ned. (II); Frederiks en v. d. Branden, Biogr. Wbk. (21891); Worp, Jan Vos (1879). Vermeeren. Rustkuur, periode van langer of korter duur, bij voorkeur in andere omgeving, tijdens welke men lichamelijk of geestelijk zooveel mogelijk rust neemt, ten einde weer reservekracht op te doen, ofwel, door een andere energieverdeeling, invloed uit te oefenen op het reactievermogen van het lichaam tot genezing van ziekteprocessen. Mom. Rustringen, havenstad in Oldenbnrg, aan den Jadeboezem (IX 576 C 2). Ca. 49 000 inw. (meest Prot.). IJzerindustrie, scheepswerven, machinefabrieken. Ruststroom. Volgens de alteratietheorie van Hermann-Hering ontwikkelt een spier- of zenuwweefsel geen stroom, zoolang zijn stofwisseling in alle doelen dezelfde blijft. Rustende, ongekwetste, versohe spieren en zenuwen zijn dan ook volledig stroomloos. ledere storing in de chemische processen echter veroorzaakt een stroom. Deze storingen kunnen teweeggebracht worden: 1° Door afsterven van het > protoplasma; dan ontstaat de demarcatiestroom, waartoe ook de zgn. ruststroom behoort. 2° Door overgang van het rustend protoplasma in geprikkelden toestand; hierdoor treden de actiest r oomen op. Chamuleau. Husz, Karl Viktor, Oostenr. bacterioloog. * 22 Febr. 1879 te Graz. Sinds 1920 prof. te Weenen. Werk: o.a. Das Wesen und die Bekampfung1 der ansteckenden Krankheiten (1920). Rula, > Wijnruit. Rutaceae, > Ruitachtigen. Rutebcuf, Fransch dichter van Parijs, uit de tweede helft der 13e eeuw, tusschen 1260-’B5. De grootste lyrische dichter vóór Villon; van persoonlijke lyriek uit eigen nood en ellende, van zeer gewaagde fabliaux, en van allerlei soort liederen en legenden. Hij stond als machtig pamflettist met zijn kunst te midden van de strijdvragen van zijn tijd om de bedel- orden, om de universiteit, om de kruistochten, enz. Ui tg.; A. Jubenal (21874) ; A. Kressner (1885). L i t.: L. Cledat (21898). (>. Mterlo. Ruiger, naam van meerdere leden van het grafelijk huis van Kleef. Rutger I of R. van Wassenberg, broer van > Gerard I van Gelre, zou, volgens de Annales Rodenses, uit Vlaanderen afkomstig zijn. Hij werd de stamvader der graven van Kleef en had als opvolger een Rutger 11, die vóór 1092 overleden is. Boeren. Rutcjer van Wassonbcrg, > Gerard I van Gelre. Ruth, bijbelsche persoon, schoondochter van Elimelech en Noëmi. Zij was een Moabitische. Na den dood van haar man keerde Noëmi met Ruth uit Moab naar Bethlehem terug. Daar huwde R. met Boöz, eeni bloedverwant van Elimelech. Uit dit huwelijk stamde Obed, de vader van Isai, den vader van David. Zij wordt genoemd in de geslachtslijst van Christus bij den Evangelist Matthaeus (1.6). Het bijbelboek Ruth. De geschiedenis van R. wordt op eenvoudige en schoone wijze verhaald in het geïnspireerde boek R. van het O.T. Waarschijnlijk vormde het oorspr. een aanhangsel van het boek der Rechters. Tijd van ontstaan en schrijver zijn onzeker. C. Smits. Hutlienium, > Platinametalen. E. Batherford. Hutlierford, sir Ern e s t (lord R. of Nelson sinds 1931), natuur- en scheikundige. * 30 Aug. 1871 te Nelson (Nieuw-Zeeland), j-19 Oct. 1937. Sinds 1919 directeur van he Cavendisch labo ratoriura te Cam bridge. Hij ver richtte baanbrekend werk op hot gebied van de radioactiviteit en de atoomphysica. In 1902 stelde hij reeds de hypothese op. dat radioactiviteit bestaat in den overgangvanhet eene element in het andere. In 1909 vond hij, dat de a-deeltjes,» door E Rutherfordradium uitgezon- den, heliumkernen waren. Hij vond vsch. radioactieve vervalproducten en ontwierp in 1911 een atoom model, dat zijn leerling Niels Bohrvervolmaakte. In 1919 gelukte hem de splitsing van stikstof en daarmee de eerste kunstmatige verandering van de elementen. In 1908 kreeg hij den Nobelprijs voor chemie. j_ Santen. W erken: Radioactivity (1904); Radiations from radioactive substances (met Chadwick en Ellis, 1930). Ituliel (g e o 1.), een der drie vormen, waarin titaanoxyde (TiOa) optreedt. Tetragonaal kristalliseerend, roodbruin van kleur. Algemeen microscopisch bestanddeel van vele gesteenten, een enkele maal op gangen in als erts ontginbare hoeveelheden, bijv. in Virginia (Ver. Staten v. Amerika). Jong. Itutilius l upus, Romeinsch rhetor en grammaticus ten tijde van keizer Tiberius. Rutlandshire, graafschap in Midden-Engeland (XII 612 nr. 28); opp. 393 km2, ca. 18 000 inw. Hoofdstad Oakham. •'ïtutteb (Fr.: RösSon), gém. in de Belg. prov. Limburg,; ten Z. van Tongeren (XVI 480 B 6-6), op lip m hoögte; opp. 1 062 ha; ca. 1100 inw. (Kath.). Landbouw, boomgaarden. Kerk van 1844 met toren dit de 16e e., Romaansche doopvont uit de 12e e. Kasteel Hamal. Marteloord van St. Evermarus (7e e.). Hutten, 1° Fel i x, schrijver. * Sittard 1882. Gehuwd met Marie > Koenen. Figuur uit de periode van Van' onzen Tijd, onder invloed der Tachtigers, In dén beginne zeer geëerd, later minder geacht, nu weer meer gewaardeerd. Dichter (goede natuurpoëzie), dramaticus en (voornamelijk) schrijver van reisverhalen. Ook auteur van een roman en enkele novellen. : Werken. 0.m.: proza: Landen en Lien (1914); hlmburgsehe Sagen en Legenden ; Onder den Rook der Mijn; Levenswijding. Poëzie: Goede Vrijdag (1914); Sonnetten (1921); De verzonken Tuin (1923). Drama’s: Eva’s Droom ; Hagar (1917) ; Jessonda (1920). -Lil.: P Kerstens, De katholieke Litter. sinds de Hervorming (z.j.). ... Vermeeren. 2° Ge o r ge, (p. Oes las), Belg. Dominicaan. * 10 Aug. 1878 te Dendermonde. Richtte in 1904 te Gent het Secretariaat op der Christene Beroepsvereenigingen, dat later is uitgegroeid tot het Algemeen Christelijk Vakverbond van België. Is sinds den beginne de groote voorman der Christelijke Sociale Beweging van België en is nog steeds directeur van het Alg. Secretariaat der Christelijke Soe. Werken te Brussel. R. is sinds 1921 gecoöpteerd senator ; verder is hij lid van den Hoogeren Arbeidsraad en beheerder van tal van caritatieve instellingen. ; Voorn, werken: Manuol d’Etudes et d’Action jSocialej De Sociale Leer eer Kerk. | 3“ Lodevicus Hubertus, Nederlandsch Stichter eener congregatie. * 8 Dec. 1809 te Maastricht, '+ 16 Pee. 1891 te Thienen; priester gewijd in 1837. Groot ijveraar voor godsdienst en onderwijs, stichtte 21 Nóy. 1840 de Congregatie der Broeders van de Onl,evl. Ontvangenis tezamen met broeder Bern. Hoecjken. R. was behulpzaam bij de vestiging van vsch. kloosters te Maastricht, zooals de Ursulinen in 1860, de Jezuïeten in 1863 en de Soeurs de la Miséricorde in iRüK Tkeurissen. ■ li t.: Blonden, De straatnamen van Maastricht (1933). i _« a. • i? i .«am "F 1,11 r 1 Q T'l(1 • <4° Martin u s, bissohop van Luik. * 18 Dec. 1841 te Ophoven, \ Juli 1927 te Luik. Doctor in de godgeleerdheid; 1901 tot bisschop benoemd en 6 Jan. 1902 gezalfd. Heeft hij in den beginne misschien niet al te klaar gezien in de sociale toestanden, later werd hij de, redder van het Katholieke Limburg en onder zijn 'stuwkracht ontstonden in het bisdom een rectoraalschool, twee normaalscholen, acht. bisschoppelijke colleges en twaalf vak- en ambachtsscholen. In den Vlaamschen strijd was hij zijn levenlang een vooraanstaande werker, die zich door niets liet tegenhouden ih bet betrachten van zijn ideaal. Life.; Ons vólk ontwaakt (1927). Allossery. Ruttmann, W a 11 c r, een der eerste en zonder twijfel de meest, gave en consequente avant-gardist onder de filmkunstenaars. Zijn korte abstracte films ‘(opera) trachten de filmbeweging los te maken van het naturalistische object (1925). R. pleitte in tegenstelling met eehige zijner collega’s voor een spontane ffltnrhythmiek en is deze opvatting trouw gebleven. Zijn intermezzo „Kriemhilde’s droom” in de Nibelungen van Fritz > Lang was destijds een openbaring wordt ook nu neg als een historisch moment in de Blndutie der filmkunst gememoreerd. Naar dit principe maakte R. met groot succes ook enkele reclame- films. Zijn eerste groote film was „Berlin, Sinfonie einer Groszstadt”, een filmische synthese van het leven in Berlijn bij dag en nacht. Ook deze film werd, en niet alleen in de kringen der avant-garde, een ongewoon succes. Toen kwam de geluidsfilm in zwang en na eenig aarzelen vervaardigde R. zijn „Melodie der Welt”, wederom baanbrekend op het stuk van de geluidsfilmkunst. Een minder overtuigend werkstukje was het korte filmpje „In der Nacht”, doch alle daarop volgende films kunnen voorbeelden van geluidsfilms genoemd worden. Zoowel „Metall des Hiramels” als „Kleiner Film einer groszen Stadt” (Düsseldorf), „Stuttgart”, „Schiff in Not” en „Mannesmann” (1937) munten uit door een perfecte beheersching van den vorm en een bezielde toepassing der filmwetten. Geen filmkunstenaar heeft beter de verhouding van het beeld tot het geluid begrepen dan R. en deze verhouding in zijn levende en zwierige films toegepast. R. is verbonden aan de Ufa te Berlijn. v. Domburg. Rutuliërs, oude volksstam in Latium (hoofdstad Ardea), in de vroeg-Rom. geschiedenis vaak genoemd. In de Aeneis van Vergilius speelt Tumus, de koning der R., een groote rol. Rutz, Ottmar August Bruno, Duitsch zanger. * 16 Juli 1881 te Fürth. R. kwam ong. terzelfder tijd als de philoloog Ed. Sievers tot de ontdekking van den invloed der > rompstanden op het stemtimbre. Ruurlo, gem. en dorp in de prov. Gelderland, in het midden van den Achterhoek aan de Ruurlosche of Vordensche Beek (XI 612 F 3). Opp. 6 604 ha; ca. 4 260 inw. (74 % Ned. Herv., 22 % Kath.). Landbouw, veeteelt en klompenfabrieken. Markthandel (varkens). Zomerbezoek. Kruispunt spoorwegen Zutphen—Winterswijk en Zevenaar—Twente; en autowegen. Bij het dorp het kasteel Ruurlo (16e-18e e.), niet alleenstaanden hoektoren (1672). Uitgestrekte naalden loofbossohen (Groote en Kleine Meene, Ravenbosch, Windmeuleveld, Veldhoeksche bosschen). Heijs. Ruurlosche Beek, > Vordensche Beek. Ruusbroec, Jan van, Zalige, mystiek schrijver. * 1293 te Ruisbroek, waarsch. bezuiden Brussel, f 2 Dec. 1381. Studeerde te Brussel aan de Lat. scholen; werd 1317 priester en kapelaan van St. Goedelen, waar hij na 1336 de aanhangers der kettersche > Bloemardinne bestreed ; trok in 1343, in nog weinig opgeklaarde omstandigheden, naar het Zoniënbosch, waar het klooster van Groenendaal tot stand kwam: hij was er de eerste prior van, zijn gezel, de kanunnik Frank van Coudenberch, de eerste proost. Zijn leven werd 1420 beschreven door Hendrik > Pomerius (Uten Bogaerd) volgens het getuigenis van kanunniken, die R. nog gekend hadden. Jan van Ruusbroec. r R. is veruit de grootste der Mul. mystieke schrijvers. Zijn werken zijn: Vanden > Rike der Ghelieven; Die Chierheit der gheesteliker ■> Brulocht, zijn meesterwerk; het Hantvingherlijn of vanden kliekenden Steen: aanvulling bij het voorgaande; Van vier > becoringhen: meer practisch; vanden kerstenen > Ghelove: een paraphrastische verklaring van het Credo; Vanden Gheestelike > Tabemakele: het uitvoerigste en meest gelezene; Van seven sloten: een werk van geestelijke leiding voor kloosterzusters; de Spieghel der ewigher Salicheit: als een samenvatting van zijn leer, met een verhandeling over het H. Sacrament; Van seven > trappen (in de opstijging tot God); Boec der hoechster > Waerheit of Liber apologeticus; Vanden Twaelf > Beghinen. Het Boec vanden Twaelf Dogheden is hem ten onrechte toegeschreven. In deze werken heeft R. de grondslagen der eigen autochthone mystiek opgebouwd tot een grootsch systeem. Dit steunt niet zoozeer op het Thomisme, als op het Augustinisme, dat sterk van de Platonisch-Plotinische denkwijze doordrongen was. Zoo heeft zijn leer een metaphysisch-speculatief karakter, waarvan de grondslag is de vereeniging van den enkeling, van de ziel, met de Eenheid, met God, door het beleven van den Godmensch, van God, door een zich ledig maken, zich ontblooten, van alle beelden en vormen van zinnelijkheid, van al het geschapene, van het eigen ik: Drievuldigheidsmystiek. Toch was R. meer een „natuur-philosoof” dan een geschoold geleerde. Zijn theorie is alleen zoo mooi door zijn geweldige Godservaring. Als stylist is hij niet zoo klassiek, staat hij wel eenigszins ten achter in kunstvaardigheid bij Hadewijch; toch rijst zijn taal dikwijls tot de hoogste poëzie. Dan beweegt zich zijn zin op de breede golving der stemming; dan plooit zich zijn taal tot vaster rhythme, te zamen gehouden door het wel wat zwakke i' stijlversiersel, het rijm (berijmd proza). Uit geheel i Gods wijde schepping haalt hij de beelden voor zijn heerlijkste beschouwingen. Waar hij hekelt, put hij | met volle grepen uit de pittige volkstaal. Al laat hij ;. zich meermaals tot allerlei uitweidingen verleiden, zijn beste werken vertoonen een machtigen architec- £ tonischen bouw. Had Eckehart op hem invloed? Maar , had deze ook niet heel wat aan onze mystiek te dan- ( ken? Al vroeg drong R. in de Duitsche mystieke ( kringen door (Tauler, Suso). Hij beheerscht onze latere > spiritualiteit (Geert Groote, de Windesheimers, Gerl. f Peters, H. Mande), drong, door Dionysius den Kartui- l zer, vooral door Harphius, die gansche deelen van hem \ opnam, door Laur. Surius, die hem volledig in het c Latijn vertaalde, in de spiritualiteit der Kerk, naar f Italië, naar Spanje, naar Frankrijk. Wel werd hij soms } bestreden (Gerson), werd voorbehoud gemaakt voor t de lezing van zijn werken, doch de besten huldigden s hem (H. Petrus Canisius, Lessius, H. Robertus Bel- ( larminus). Zijn invloed op het geestelijke leven onzer a vaderen reikt tot in de verste nageslachten. f, • : (1858-’68); een nieuwe uitgave in n vier deeien werd bezorgd door het Ruusbroecgenoot- v schap (1931), L i t.: De Vreese, De handschriften van J. v. R.’s werken (1900-’02); volledige bibliographie * in het ook door het Ruusbroecgenootsohap aangelegde werk : J. v. R., Leven, Werken (1931). V.Mierlo. c' Ruwbladigen (Boraginaceeën of Asperifolia- i; ceeén), een plantenfamilie met 90 geslachten en 1 650 m soorten. Meestal kruidachtige gewassen, die hoofd- hi zakelijk in de gematigde streken voorkomen. De blauwe of paarsroode bloemen staan in schichten; de vi bloemen zijn vijftallig met vergroeidbladige blomjikroon, meestal met schubben aan de keel; de vrucfytj is bijna altijd een splitvrucht met ,4 nootjes. Zeer bekende geslachten zijn hondstong, bemagie, oase tong r sraeerwortel, slangenkruid, longenkruid, parelzaad en vergeet-mij-nietje. Bonman. Ruwe haai (Galeus canis Bp.), een soort van de, orde der haaien, 2 m lang, leeft aan de kusten van alle zeeën en is in de Noordzee niet zeldzaam. De bovenzij is grijs met blauwe of bruine tint; dit gaat op de zijden in zilverwit en op den buik in wit over. De jongen, tot; een aantal van 30, komen levend ter wereld. Keer. Ituwhciclsdclictcn. Onder deze benaming worden samengenomen die delicten, die uit ruwheid of gewelddadigheid voortspruiten. Tot de r. behooreno.a. mishandelingen zaakbeschadiging. Ruwheidsfactor (t ec h n.), factor op te nemen in formules betreffende de strooming van gassenl of vloeistoffen door buizen of kanalen, waardoor de remmende invloed van de meer of mindere ruwe oppervlakken van buis- of kanaalwanden tot uitdrukking wordt gebracht. De grootte van de r. is dan ook afhankelijk van de mate van ruwheid van de oppervlakte. MeizJ Rinviel, gem. in het N.W. van de prov. Utrecht, tusschen Angstel en Vecht, omvattende de plaatsön R., Oud-Aa en Nieuw-Ter-Aa. Opp. 914 ha, 560 inw. (56% Ned. Herv., 16% Geref. en 20% Kath.). Laag. veen en klei. Veeteelt. Huvvsap, bij de rietsuikertabricage het sap, dat door persen uit het riet verkregen wordt; bij de biet-1 suikerfabricage de uitloogvloeistof, die door het uit*- logen der snijdsels der bieten in de diffusiebatterijem ontstaat. Huwsuiker, de suiker, welke bij het kristalliseeren uit onreine suikersappen of suikeroplossingen 'verkregen wordt. De r. bestaat uit tamelijk zuivere kristallen van saccharose, omgeven door een huid vatt minder reine stroop. Zij is bruin gekleurd, van licht»1 bruin tot donkerbruin. R. is een belangrijk handels» artikel. Zij is de grondstof voor de suikerraffinaderij. De r. der rietproductie worden ook wel direct voor menschelijke consumptie gebruikt. De r. uit beetwortelen wordt niet in consumptie gebracht, tenzij als veevoeder en voor bijen. Het gehalte aan suiker van r. Wordt op twee wijzen aangegeven. Op de eerste plaats kati men spreken van het gehalte aan saccharose, dat bijv. 96% kan bedragen. In den handel wordt echter gerekend met het gehalte aan kristalliseerbare suiker, hetwelk berekend wordt uit het gehalte aan saccharose onder aftrek van f x het percentage asch, waarin dé factor f 4, 41 /2 of 5 bedraagt. Het aldus berekend gehalte aan kristalliseerbare suiker wordt rendement of titrage genoemd. Gewoonlijk is de titrage van r. tusschen 88 en 92. Ruwsuiker wordt dikwijls verhandeld onder benamingen, die het land van herkomst aangeven (Javasuiker, Cubasuiker, enzoovoorts). Dé termijnmarkten van suiker zijn dikwijls ruwsuikermarkten. Op andere markten wordt echter witsuiker verhandeld. p. j, j{. v. Ginneken: l,yOr°k! Leonard Petrus, componist. * 8 Mei 1889 te Utrecht. Leerling van zijn vader, dêli componist J. R., en Joh. Wagenaar. Achtereenvolgens cellist van het Utr. Sted. Orkest, te Winterthur, Berlijn, Helsingfors; daarna 2e dirigent te,Arnhem, dirigent van de Nat. Opera en ten slotte 2e dirigent van het Residentieorkest (sedert 1919). Werken: 2 orkestsuites; 4 ouvertures; poèmC voor altviool en orkest; 2 symphonieën. Kook< vervangen moet worden door die van de heliumkem, welke ong. 4 x zoo groot is als mij. Met behulp van de waarden voor de constante van R. voor waterstof en helium kan een nauwkeurige berekening van e/m, de specifieke lading van het electron, uitgevoerd worden. Rekveld. 2° Vikt o r, Zweedsch romanschrijver, journalist en vertaler van progressistisch-liberale strekking. * 18 Dec. 1828 te Jönköping, f 21 Sept. 1895 te Stockholm, als hoogleeraar. Voorn, werken; Singoalla (1857); Fribyteren paa Oestersjön (1857); Den sista Atenaren (1859 ; archaeologische professorenroman); Vappensmeden (1891); Brev (1923 vlg.). L i t.: E. Zöller, V. R. (1911); K. Warburg, V. R. ( 1900). Rydf, stad aan de N.O. kust van het Eng. eiland Wight; ca. 11000 inw.; centrum van watertoerisme. Rijdende artillerie, > Artillerie. Rye, oud stadje in het Eng. graafschap Sussex, een van de > Cinque Ports; ca. 4 000 inwoners. Ryelandt, Jos., componist. * 1870 te Brugge. Leerling van Tinei. Directeur van het conservatorium te Brugge. Componeerde vooral religieuze muziek: o.a. Purgatorium, I’Avènement du Seigneur, Maria, Agnus Dei, Christus Rex. Rijenlcelt, > Zaaien. Rijgsteek, groote, onregelmatige voorsteek, dienende om kleedingstukken in elkaar te rijgen. Wordt ook gebruikt als siersteek, doch dan klein en in regelmatige uitvoering. Rijk (r ec h t), term, in den regel gebruikt voor een op een bepaald grondgebied gevestigde volksgemeenschap (synoniem van staat), soms ook ter aanduiding van het grondgebied alleen. De Ned. en Belg. Grondwet gebruikt het woord in beide beteekenissen; waar het wordt genoemd, wordt daaronder steeds alleen verstaan het Rijk in Europa. Struycken. Rijk der hemelen. Deze uitdrukking wordt aangetroffen in het Evangelie van Matthaeus. Driemaal gebruikt hij de uitdrukking: Rijk Gods. Deze laatste wordt gebruikt door Marcus en Lucas. Deze beide zegswijzen beteekenen hetzelfde. Hemelen staat bij Mt. in plaats van den naam God, een Joodsche wijze van spreken. Reeds bij de Joden was sprake van het Rijk, Gods heerschappij over de wereld. Door hen werd het gelijk gesteld met het Rijk van Israël. Jesus sprak ontelbare malen over het Rijk. Het is de leidende gedachte van zijn onderricht en de korte samenvatting van wat Hij kwam brengen aan de menschen. Voor een goed begrip van de beteekenis van het Rijk is het derhalve noodzakélijk alle woorden, beelden, toespelingen van Jesus te ontleden. De vraag naar de beteekenis van deze uitdrukking is sinds het einde der 19e eeuw het voornaamste probleem der N. T. theologie. De auteurs van alle richtingen geven een oplossing. De meeningen zijn daarom sterk verdeeld. Vooral bij Prot. schrijvers wordt deze vraag behandeld en in de oplossing nemen zij stelling tegen de Kath. opvatting, die zij gewoonlijk samenvatten in deze woorden: Voor den Katholiek is het Rijk de Kerk. De Kath. opvatting kan als volgt weergegeven worden. Het Rijk wordt door Christus gedacht als bestaande, zijnde van geestelijken aard, Gods heerschappij over de zielen. Tegelijk is het toekomstig: de zichtbare, georganiseerde Kerk op aarde en het rijk na Christus’ wederkomst, de hemel en Gods volkomen heerschappij over de schepping. C. Smits. Rijk, Jacobus Augustinus de, letterkundige en publicist, figuur uit den kring van Broere. * 23 Sept. 1831 te Hilversum, f 1897. In 1862 priester; daarna leeraar in de philosophie te Hageveld. Medewerker o.a. aan De Katholiek, Bijdr. van het bisdom Haarlem, De Kath. Illustratie. Was vooral vurig vereerder en verdediger van Maria Stuart. Vermeeren. o— – – Werken o.m. : Goethe, Opzoomer en Pierson (1869); Vondel’s Treurspel Maria Stuart (1872). —L i t.: P. Kerstens, De Kath. Litt. sinds de Hervorming (z.j.). Rijkdom, het complex materieele goederen, die een r e d e 1 ij k e behoefte van den mensch kunnen bevredigen. Bevrediging van onredelijke behoefte is > weelde in engeren zin. Natuurlijke r. is datgene, wat de natuur zonder menschelijken arbeid oplevert; verworven r. dat wat de mensch uit de natuurschatten door zijn werken wint, door samenwerking van kapitaal, intellect en uitvoerenden arbeid. Door een onbillijke verdeeling van de opbrengst der voortbrenging tusschen de daarin deelhebbenden is het mogelijk geworden, dat de aardsche goederen zich onevenredig sterk ophoopten bij de bezittenden, die hun bezit ofwel sparen (Britsch-Indië) of productief beleggen in de takken van voortbrenging en zoo nóg meer r. verzamelen, ofwel op groote schaal verkwisten. Ten slotte is de r. aanleiding tot het uitvoeren van groote werken van liefdadigheid of bevordering van kunst en wetenschap (Maecenas). Quadragesimo Anno legt bijzonder nadruk op den plicht van „grootdadigheid”, die op de rijken rust. Een ding is zeker: betere verdeeling van den r. is de sleutel tot oplossing der sociale kwestie (-x Sociologie). Zie nog > Eigendom. Keulemans. Rijkcl, gem. in de Belg. prov. Limburg, ten O. van St. Truiden (XVI 480 B 5); opp. 267 ha; ca. 650 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel uit de 16e eeuw. Kijken, Alphonsus Joannes, Dominicaan, theologant. * 11 Jan. 1859 te Utrecht, f 5 Febr. 1924 te Huissen. Hij trad in 1876 in de Dominicanenorde, ontving in 1883 de priesterwijding en was sedert 1904 magister in de theologie. Te Huissen was hij leeraar in de speculatieve moraaltheologie en hij had door zijn adviezen, artikelen en studiën „grooten invloed op het sociaal, economisch en’politieke leven in ons land” (mr. P. Aalberse, in: Kath. Soc. Weekblad, 1924); verstond de kunst om de moderne problemen te belichten en op te lossen volgens de Thomistische beginselen. Met mgr. dr. A. Ariëns was hij de pionier der Kath. drankbestrijding en mederedacteur van het tijdschrift Sobriëtas. Lambermond. Rijkers, Dorus. * 27 Jan. 1847 te Den Helder, f 19 April 1928 aldaar. Werkte als vletterman, visscher en losser van steenkolenbooten, terwijl hij gedurende 40 jaar deelnam aan het redden van schipbreukelingen, A. J. Rijken O.P. RUSLAND (KUNST) II 9, 10 en 11. Sow|et-architectuur te Moskou: 9 Gebouw van den Raadkan de Volkscommissarissen; 10. Arbeidersclubgebouw; 11. Woonhuis. RUSLAND (KUNST) 111 1. Mozaïek in de Sophiakathedraal te Kiew (1037). 2. H. Drievuldigheid, van A. Roeblew (Moskou, 1408). 3. Wolgasleepers, van I. Repin (1873). 4. Portret van Diderot, van D. Lewitzkij (Genève, ca. 1773). 5. Detail van de Verbanning van den Bojaar Morozow, van W. Soerikow (Moskou, 1886). 6. De apostel Andreas, van A. Iwanow (Moskou, ca. 1840). 7. Portret van gravin Samoïlow met haar dochter, van K. Brüllow (Leningrad, le helft 19e eeuw). 8. De kluizenaar, van Nesterow (Leningrad, eind 19e eeuw). 9. Sowjet-kunst. „Het jaar 1919. Alarm”, van K. S. Petrow-Wodkin (1935). 10. Reliëf uit de St. Joris-kathedraal te Joerjew-Polskij (begin 13e eeuw). 11. Tolstoj te paard, van P. Troebetskoj (Parijs, eind 19e eeuw). 12 en 13. Sowjet-kunst. 12. Metaalarbeider, van J. Motowilow (1937). 13. Industrie en Landbouw, door Mevr. W. Moechina (1937). Zie ook de platen bij het artikel Icoon in deel XIII. eerst als roeier, later als schipper van de reddingboot. Men noemt het getal van 487 menschenlevens, die hij gered zou hebben. L i t.: Het Ned. Zeewezen (jg. 1928, blz. 190). Hclden-der-Zeofonds Doms Rijkers. Deze vereeniging, gevestigd te Den Haag, stelt zich ten doel het verleenen van steun: 1° aan behoeftige redders van schipbreukelingen op deNed. kust (oude Zuiderzeekust inbegrepen); 2° aan behoeftige weduwen en verdere nagelaten betrekkingen van redders, die bij redding van schipbreukelingen op de Nederlandsche kust om het leven zijn gekomen. 7 Dec. 1887 werd naar aanleiding van een zeer dappere redding door Dorus Rijkers een Heldersch Reddingsfonds gesticht. Men deed verschillende pogingen dit tot een nationaal fonds uit te breiden. Eerst 9 April 1923 kwam men tot de oprichting daarvan. De uitkeeringen van het D.-R.-fonds geschieden op de eerste plaats aan redders, die niet in dienst van een der twee groote reddingsmaatschappijen (f~ Reddingswezen, sub A en B) en dus op eigen risico, hun menschlievend werk deden, en voor wie de reddingsmaatschappijen ook niet zorgen. Het stamkapitaal bedraagt 200 000 gld., terwijl er voorts een gelijk werkkapitaal is. Tot 1936 zijn er 600 personen gesteund en is 339 366 gld. uitgekeerd. Rijkevoort, kerkdorp in de N. Brab. gem. > Beugen c.a. (XVIII 632 K 1-2). Rijkevorsel, gem. in de prov. Antwerpen, ten Z. van Hoogstraten (II 612 D2). Opp. 4 728 ha; ca. 5 600 inw. (Kath.). Zand- en kleigrond; landbouw, steenbakkerijen, heiden en dennenbosschen. De St. Willebrorduskerk, met baksteentoren in Flamboyantstijl uit de 16e e. en nieuwe spits van 64 m, is monument 3e klas. R. behoorde in vorige eeuwen aan de graven van Hoogstraten, die er een hof bezaten. Zrs. van Vorselaar. Kapel van O. L. Vr. van Zeven Weeën te Achtel, uit het begin der 17e e., monument 3e klas, met natuurschoon. St. Jpzef-Rijkevorsel, parochie, deels gem. Rijkevorsel, deels gem. Beerse, ontstond in het begin dezer eeuw door den aangroei der arbeidersbevolking uit de steen- en cementnijverheid. Zrs. van Vorselaar. Lauwerys. Op de plaats genaamd Helhoek-Heide lag een uitgestrekt urnenveld, dat onderzocht werd in 1902-’O3. Het omvatte een groot aantal grafheuveltjes, waaronder ongeveer in het midden het verbrand gebeente was bijgezet, meestal verzameld in een urn. Soms lag een kleinere um in de groote op de asch, met den bodem gekeerd naar boven. De ceramiek is zeer verwant met die van het Mame- en Aisnegebied uit denvroeg-La Tènetijd. L i t.: Stroobant (in ; Ann. de I’Acad. R. d’Archéol. de Belgique; LIV, 5e R. IV, 1902, 406-411); de Loë, Belgique Ancienne (II 1931, 223 vlg.). R. De Maeyer. Rijkhoven, gem. in de Belg. prov. Limburg, ten N.O. van Tongeren (XYI 480 C 6); opp. 392 ha; ca. 900 imv. (Kath.). Landbouw. Kasteel van Altenbiesen, eertijds een der 12 commanderijen der Duitsche Ridderorde, van 1220. De oude slotkapel dient tot parochiekerk. Kykow, Aleksej, Sowjet-Russ. staatsman. * 13 Febr. 1880 te Saratow, f 1936. Zoon van landbouwers; vóór het uitbreken van den Wereldoorlog meermalen verbannen wegens zijn revolutionnaire actie; in 1917 werd hij volkscommissaris voor Binnenl. Zaken, en in 1924 president van den Raad van volkscommissarissen. In 1930 viel hij in ongenade. Terechtgesteld in 1936. Werken: Zehn Jahr Sowjetmacht (1927); Aufsatze u. Reden (1927-’2B). —L i t.; Worobjew, A. R. (1924)- Cosemans. H ijk rijm, -> Rime riche. Dorus Rijkers. Rijks . . . . Zie voor vele woorden, die met Rijks zijn samengesteld, op het hoofdwoord. Rijks Academie van Beeldende Kunsten, gevestigd te Amsterdam, na het verval van de gilden ontstaan uit de Broederschappen (Confrérieën) van de schilderkunst in de 17e eeuw, voortgezet in het begin van de 19e eeuw als Koninklijke Acad. v. B. K. Werd op het einde van de 19e eeuw Rijks Academie van Beeldende Kunsten. Prof. A. J. Derkinderen bracht naast het bestaande onderricht in de vrije schilder- en beeldhouwkunst en graphische kunst de afdeelingen monumentale schilder- en beeldhouwkunst tot stand. Prof. R. N. Roland Holst gaf hieraan belangrijke uitbreiding. Onder den tegenwoordigen waamemenden directeur prof. P. H. van Moerkerken heeft prof. H. M. E. Campendonk de practische studie voor mozaïek, fresco enz. toegevoegd. Ook Hooger Bouwkunst Onderwijs geeft in het gebouw van de R. A. colleges. Traulwein. Rijksagent, functionaris, ressorteerende onder het dept. van Justitie, belast met voogdijraadzaken of met bemoeienissen inzake voorwaardelijk ontslag van gestraften. Rijksarbeidsbeurs, Arbeidsbemiddeling (1°). Rijksbank, Duitsche, > Deutsche Reichsbank. Rijksbomiddclaar, > Axbeidsgeschillenwet Rijksbetaalmecstcr, Ned. rijksambtenaar, belast met het doen van betalingen ten laste van het Rijk. De functie is sinds 1 Jan. 1926 opgeheven. De betalingen van het Rijk, tot dusver door hem gedaan, worden thans door den Postcheque- en girodienst verricht- Struycken. Rijks boter- cn kaas merk. Bij de wet van 17 Juni 1905 zijn bepalingen vastgesteld betreffende het merken van boter, afkomstig van aangeslotenen bij onder Rijkstoezicht staande botercontróle-stations. Geheel analoog daaraan bevat de wet van 17 Juni 1911 bepalingen omtrent het merken van kaas. Voor verdere gegevens, zie > Botercontróle en > Kaas (sub Kaascontróle). Hijksdaaldcr, een Ned. teekenmunt, welke de wettelijke waarde heeft van 1/1 van het gouden tienguldenstuk. De r. werd voor het eerst geslagen ingevolge de wet van 22 Maart 1839, zulks ter vervanging van het sinds 1816 in omloop gebrachte zilveren drieguldenstuk. Het wettelijk gehalte van den r. is sinds 1919 0,720 (daarvóór 0,946) en het wettelijk gewicht 26 gram. Rijksdag, 1° in het oude Frankische en Duitsche Rijk oorspr. de vergadering van hoogen adel en geestelijkheid, door den koning bijeengeroepen ter raadpleging in gewichtige aangelegenheden. In Duitschland heeft zich dit sinds de 12e e. bestendigd tot een vaste bijeenkomst van de voornaamste wereldl. en geestel. rijksvorsten, waartoe. later ook kleinere rijksvorsten en vrije steden werden toegelaten. De R. bestond sinds 1489 uit drie colleges: dat der keurvorsten, der overige rijksvorsten en der steden. Voor een rijkswet werd eenstemmigheid der colleges vcreischt; overigens waren de bevoegdheden van den R. niet scherp omschreven. Voor de belangrijkste zittingen door den R. in vsch. steden gehouden (Augsburg, Worms e.a.), zie op naam dier steden. Sinds 1663 was de vaste zetel te Regensburg. 2° De volksvertegenwoordiging in den Noordduitschen Bond (1867-’7l) en het nieuwe Duitsche Rijk (1871-1918), gekozen vlg. algemeen, geheim kiesrecht. Deze R. had echter niet de volledige bevoegdheid der zuiver parlementair geregeerde landen (alleen de keizer had recht van beroepen en verdagen; de rijkskanselier behoefde niet het vertrouwen der meerderheid, enz.). Een volledig parlementair karakter heeft de R. pas bekomen door de Constitutie van Weimar (1919), doch door de verwarring na den Wereldoorlog was hij allengs gedwongen hoe langer hoe meer macht aan den president en de regeering te laten (noodverordeningen); tot hij bij het optreden van het Nazibewind (1933) alle macht en beteekenis verloor. Gorris. Itijkslandbouvvconsulcnt, > Landbouwvoorlichting. Rijksopvocdingsgesticht, > Dwangopvoeding; Opvoedingsgesticliten. Hijkspostspaarbauk, > Spaarbank. Rijksseruminrichtint), -> Seruminrichting. Rijkssieraden, naam, waarmede de Nederlanders de voorwerpen plegen aan te duiden, die de > poesaka der Indonesische vorsten vormen. Zij zijn, naar Indonesische opvatting, geladen met de magische kracht, welke de vorst voor het uitoefenen van zijn sacrale functie noodig heeft, en derhalve volstrekt onontbeerlijk voor de handhaving van het rijk, waarin zij thuis hooren. Het zijn voorwerpen van allerlei aard, waarvan de historie veelal niet is na te gaan. Men kent er een heilzame werking aan toe, en daarom worden zij door de bevolking als heilig vereerd en in tijden van rampspoed in processie rondgedragen. In Zuid-Celebes zijn zij zelfs de eigenlijke dragers der koninklijke waardigheid geworden, en hebben zij als rechtspersonen eigen bezittingen (ornamentschappen); om het bezit van deze r. vooral is felle strijd gevoerd; de r. van Goa, die langen tijd in de macht van het Indische gouvernement zijn geweest, zijn in 1936 plechtig teruggegeven, toen Goa zelfbestuur herkreeg. Berg. Hijkstarra, > Tarra. Rijksvcldwacht(er) ,*• Veldwacht; Opsporingsambtenaren. Rijks verzekeringbank is een orgaan der > Sociale verzekering. Rijks-Vlaanderen, ■> Kroon-Vlaanderon. Rijkswacht. De r. in België is vnl. belast met het handhaven van de orde binnen het land, het ten uitvóer leggen der wetten en het opsporen van de schuldigen aan misdrijven om hen ter beschikking van het gerecht te stellen. Der. bestaat uit vrijwilligers, zij hangt af van het ministerie van Landsverdediging, wat aangaat het materiaal en de tucht, en van den minister van Justitie,wat betreft de handhaving van de openbare orde en de alg. rechterlijke politie. De r. is ingedeeld in groepen, compagnies, districten en brigades. De r. wordt ook gendarmerie genoemd. Rondou. Rijkswerkinriohünji (in Ned.). Plaatsing in een r. is volgens art. 9 b, 2° een der bijkomende straffen; zij kan door den rechter worden opgelegd in de bij de wet bepaalde gevallen (art. 32 Ned.'W. v. Str.), vnl. bedelarij, landlooperij, souteneurschap en openbare dronkenschap (art. 432 en 463 W. v. Str.). > Straf. Rylojcw, Kondratij Feodorowitsj, liberaal gezind Russisch dichter, dikwijls genaamd de Russische André Chenier. * 29 Sept. 1795 te St. Petersburg, f 25 Juli 1826 aldaar. R. was een vriend van Poesjkin; hij bereidde den Dekabristen-opstand van 1825 voor en werd met vier lotgenooten geëxecuteerd. Werken; Wojnarowskij (Duitsche vert. 1893); Docmy (Gedachten, 1825). v Son. Rijm (p h i 1 o 1.), in het algemeen; overeenstemming van klanken tusschen woorden of lettergrepen; men onderscheidt > alliteratie of beginrijm, -> assonantie of halfrijm, en > eindrijm. R. wordt speciaal gebruikt ter aanduiding van het eindrijm. L i t.: J. Geurts, Bijdrage tot de Gesch. v. h. R. in de Ned. poëzie (2 dln. 1904-’O6). Rijm (m et e or o I.), > Rijp. Rijmbijbel, berijmde, gedeeltelijke of volledige, overzetting in moderne talen van in het bijzonder de geschiedkundige deelen van het Oude Test., ook van het Nieuwe Test. en de Apocalyps. Frankrijk kende van de 11e tot de 15e e. talrijke R.; ook in Duitschland komen althans gedeeltelijke vertalingen op in de 11e e.; de eerste volledige R. dateert uit de 14e e. Veel werd gebruik gemaakt van de Historia Scholastica van Petrus Comestor (ca. 1160). Naar hem bewerkte Van Maerlant in het Middelnederlandse!! zijn Scholastica, gewoonlijk R. geheeten. U i t g.: van v. Maerlant’s R. door J. David (1858- ’59). L i t.: J. Bonnard, Les Traductions de la Bible en vers fr. au M. A. (1884); Hans Vollmer, Materialien z. Bibelgesch. des Mittelalters (1912-’27). V. Mierlo. Rijmcnam, gem. in de prov. Antwerpen (II 511 C 4); opp. 1 723 ha, ruim 3 200 inw. (vnl. Kath.). Zand- en leemgrond; landbouw. Rivier de Dijle. Kerk uit begin 14e eeuw. Rijmer, Jan de, pseud. van J. J. A. Goevemeur. Rijmkroniek, berijmde geschiedschrijving, gewoonlijk eerste vorm van geschiedschrijving in de moderne talen: wereldkroniek, kroniek van kloosters, heiligen, landen, steden, vorsten, gebeurtenissen (kruistochten), enz. In het Middelned. staat voorop Maerlant’s Spieghel Historiael volgens Vincent van Beauvais, met de vervolgen van Ph. Utenbroeke en Bodewijk van Velthem. Dan volgen Jan v. Boendale’s Brabantsche Veesten en Vanden derden Eddewaert; Melis Stoke’s R. van Holland; v. Heelu’s Slag van Weeringen; een Grimbergsche oorlog; een R. van Vlaanderen, een Cronieke van Brabant van Hennen van Merohtene, enz. Meestal alleen min of meer betrouwbaar, waar het gelijktijdige geschiedenis betreft. V. Mierlo. Rijmofficie (muziek) noemt men een officie (d.i. het geheel van psalmen, antiphonen, hymnen en lezingen van één kerkelijk feest), waarvan de antiphonen en responsories in versmaat, vaak ook in rijm, zijn vervaardigd; werd ook historia rhythraica en h. rimata genoemd. Reeds vanaf het begin der 10e e. vindt men sporen van gebonden vormen en meer poëtische inkleeding der officies. Van Stephanus van Luik (j- 930) stamt het oudst bekende r. ter eere van St. Lambertus, verder een van de H. Drievuldigheid. Eerst onder invloed van de kunst van Adam a S. Victore begon de r.-corapositie definitief haar nog primitieve vormen af te leggen. Maar eerst onder > Julianus van Spiers (f 1260) bereikte de ontwikkeling haar hoogtepunt; diens r. op St. Franciscus van Assisi, waarvan hijzelf én tekst én muziek samenstelde, is een van de beste scheppingen in dit genre. Het heele officie is hier één gesloten geheel, systematisch opgezet, en met een waar meesterschap uitgevoerd. Van de ca. 800 r., die tot nu toe bekend zijn, zijn er 32 directe imitaties van Julianus’ Franciscus-officie. In de Dominicaner orde en bij de Minderbroeders zijn er nog enkele in voege; bij de Carmelieten het officie van den H. Albertus van Sicilië op 7 Augustus. " r n Op dezelfde wijze heeft men ook hier en daar getracht de wisselende zangen der Mis, vooral het vers van het alleluja, door een gebonden poëtischen tekst te vervangen. L i t. : Drevcs-Blume, Analecta Hymnica. Zie verdere lit. onder > Julianus v. Spiera. Bruning. Rijmwoordenboek, woordenboek, waarin de woorden gerangschikt zijn naar de laatste betoonde lettergreep, ten behoeve dergenen, die bij het maken van verzen om rijmen verlegen zitten. Belangrijk hulpmiddel in den tijd der > Dichtgenootschappen. Witsen Geysbeek gaf het meest bekende uit: „Nederduitsch r. waarin de bruikbare rijmwoorden uit de beste dichters bijeenverzameld zijn” (1829,21849). v. d. Eerenbeemt. Rijn, 1° een der grootste en meest bevaren rivieren van Europa (X 432 E 3-4), met een lengte van 1 320 km. Ontspringt in Zwitserland op den St. Gotthard, vereenigt zich bij Reichenaumot den Achterrijn,stroomt dan door het Bodenmeer en vormt bij Schaffhausen den beroemden waterval, stroomt vervolgens langs Bazel en komt daar op Duitsch gebied. Hier worden achtereenvolgens Bovenrijnsche laagvlakte, Rijnleisteengebergte, en Benedenrijnsche laagvlakte doorstroomd. Hij komt dan bij Lobith op Ned. gebied, waar hij zich bij Pannerden splitst in het ca. 1700 gegraven Pannerdensch Kanaal (verderop Lek of Nederrijn geheeten) en Waal. Beide monden in de Noordzee uit. De R. is een der hoofdverkeerswaterwegen in West-Europa. Van Bazel tot even ten N. van Rastatt vormt hij de grens tusschen Duitschland en Frankrijk. De voornaamste linker zijrivieren zijn Aar en Moezel, de voornaamste rechter zijrivieren: Neckar, Main, Lahn en Ruhr. Voor grootere schepen is hij bevaarbaar tot Straatsburg, voor kleinere tot Bazel. Kleine zeeschepen kunnen den R. opvaren tot Keulen. De voornaamste havens zijn van Zuid naar Noord: Straatsburg, Mannheim en Keulen. Vgl. ook > Rijnland (sub Gesch.) en > Rijnvaartcommissie. v. Wijk. 2° De belangrijkste waterweg in Friesland van Lemmer naar het ïjeukemeer. Ui]n, Karei van, tooneeispeler en -schrijver. * 1876 te Antwerpen. Een tijdlang bestuurder van de Kon. Ned. Schouwburg te Antwerpen en te Gent. Schreef enkele handig gebouwde blijspel-kluchten. Zedelijk aast hij op een té gemakkelijk succes. Werken: Aan den Eindpaal (1923) ; De Vrijverklaarde) 1930); Spiritisme (1932). A. De Maeyer. Rijnaak, > Aak. Rijnbond. 1° De Rijnbond van 1254 is de overeenkomst tusschen de handelssteden aan den Rijn, waarbij zich later die van Westfalen aansloten, om zelf orde te scheppen, waar de vervallen koninklijke macht in gebreke bleef. L i t.: J. Weizsacher, Der Rheinische Bund 1254 (1879); Wagner, Der rhein. Stadtebund des 13 Jhdt. (in : Mittelrhein. Geschiohtshlatter, 1927). 2° De Rijnbond van 1658 (Alliance du Rhin) is een bond, gesloten 15 Aug. 1658 te Frankfort op initiatief van den aartsbisschop-keurvorst van Mainz en onder invloed van Mazarin, die de Fransche machtssfeer in de Rijnlanden zocht uit te breiden. Tot den R. traden toe de bisschoppen van Keulen en Munster en een aantal andere Duitsche vorsten. Deze R. had ten doel handhaving van den Westfaalschen Vrede en wederzijdsche hulpverleening bij schending daarvan; feitelijk was hij gericht tegen Oostenrijk en Brandenburg. Toen de veroveringslust van Bodewijk XIV duidelijk werd, ging hij teniet (1667). Li t. : Joachim, Die Entwicklung des Rheinbundes von 1658 (1886) ; Pribram, Beitr. z. Gesch. d. Rheinbundes von 1658 (1888). v.Gorkom. 3° De Rijnbond van 12 Juli 1806 is te Parijs gesticht door Napoleon en 16 Duitsche vorsten, die uit het rijksverband traden, zoodat het oude Duitsche Rijk werd ontbonden en Frans I de rijkskroon neerlegde. Dalberg werd, als prins-primaat, voorzitter (residentie Frankfort), maar Napoleon, als protector, was de leider. De grondwet, door Talleyrand opgesteld, huldigde gelijkheid tusschen Lutheranen en Katholieken, maar is overigens nooit volledig toegepast. Door titels en gebiedsuitbreiding wist Napoleon zijn „vazallen” aan zich te binden en maakte hij den R., die hem (sinds 1809) per jaar 120 000 soldaten leverde, als het „derde Duitschland”, tot een barrière tegen Oostenrijk en Pruisen. Na den Volkenslag werd de Rijnbond ontbonden. V. Claassen. Hijiuliluvium (g e o 1.). R. en Maasdiluvium bouwen samen het Zuidelijk Diluvium op. Deze indeeling werd ingevoerd door Staring. Rijndorp, Jacob van, auteur van tooneelstukken. * 8 Maart 1663 te Den Haag, f Dec. 1720 aldaar. Hij was sinds 1690 tooneeldirccteur te Den Haag, vanaf 1697 ook te Leiden, speelde met zijn troep ook in het buitenland, en schreef een veertiental tooneelstukken en meerdere feestspelen en vertooningen, waarin hij dikwijls oudere stukken naar den smaak van het publiek veranderde. L i t.: Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2IV en V); Kalff, Gesch. der Ned. Lett. (V); Worp, Gesoh. van het Drama en het Toon. in Ned. (II) ; Kossmann, Nieuwe Bijdr. tot de Gesch. van het Ned. Tooneel (1915); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV). Vermreren. Rijn—Hernekanaal, kanaal van Ruhrort tot Herne, waar het aansluit op het Erascherkanaal. Het R.—H.-kanaal vormtéén Westelijke zijtak van het > Dortmund—Eemskanaal. Lengte 38 km, bevaarbaar voor schepen tot 1 200 ton. Rijnland, 1° hoogheemraadschap in Ned.; > Rijnlandsboezem. 2° Nieuwere naam voor de Karolingische gouw Circa Oras Rheni, zich uitstrekkende van de Lier en de Maas tot de grens van Kennemerland, ten Oosten tot den IJsel en Bodegraven. 3° Het Duitsche gebied aan weerszijden van den Rijn vanaf de Zwitsersche tot aan de Ned. grens; meer in het bijzonder: de > Rijnprovincie. Geschiedenis. Bij de verovering van Gallië door de Romeinen werd de Rijn grens van deze nieuwe provincie en werden langs deze rivier vele steden gesticht, waardoor de Rom. beschaving in dit grensgebied groote beteekenis kreeg, in verbinding met het hier vroegtijdig optredende Christendom. Bij de verdeeling van het Rijk van Karei den Grooten in 843 kwam het Rijngebied meerendeels aan Lotharius en werd omstreden gebied tusschen Oost- en West-Frankenland, totdat het in 925 als hertogdom Lotharingen door koning Hendrik I voorgoed werd veroverd voor Oost-Frankenland en aldus ging behooren tot het Duitsche keizerrijk der M.E. Zelfs werden de Rijnlanden een kerngebied van dit Rijk en de Rijnstroom een lengte-as daarin in de tijden, waarin de Elbe ongeveer de Oostgrens vormde van het oude Duitschland tegenover de Slavische stammen, terwijl de Schelde als West-grens moest gelden. Sedert de verzwakking van het Duitsche keizerrijk en de versterking van het Fransche koninkrijk in de 13e eeuw beginnen de Fransche uitbreidingslusten te werken in Noordelijke en Noord-Oostelijke richting, steunend op de herinneringen aan het Karolingische rijk; door Richelieu en Mazarin krijgt Frankrijk vasten voet aan den Boven-Rijn (Elzas) en belangrijke uitbreiding ten koste der Zuidelijke Nederlanden. In 1766 verwierf Frankrijk het geheele hertogdom Lotharingen, dat altijd een Duitsch leen was geweest (sedert 843). De Fransche Revolutie veroverde den geheelen linker-Rijnoever, breidde Frankrijk uit tot aan zijn „natuurlijke grenzen” en verwerkelijkte aldus het ideaal der vroegere koningen. De herleving van het nationaal bewustzijn in Duitschland na de Napoleontische oorlogen bracht een groot deel van het Rijngebied aan Duitschland terug, den Elzas en een deel van Lotharingen in 1871; de afloop van den Wereldoorlog bracht deze twee landen weer aan Frankrijk. De strijd om het Rijngebied is nog niet tot rust gekomen, v. Gorkom. Lit. : Sorel, L’Europe et la Révolution (8 dln. 1885-1904) ; Kern, Die Anfange der franz. Ausdehnungspolitik (1910); v. Gorkom, Aan wien behoort Elzas-Lotharingen ? (1917) ; Schulte, Frankreich und das linke Rheinufer (1918) ; v. Gorkom, De beteekenis van den Fransch-Duitschen oorlog 1870-1871 (1927). Bezetting van Rijnland. Krachtens art. 428 vlg. van het Verdrag van Versailles (1918) moest de linkér Rijnoever, met de steden Keulen, Koblenz, Mainz en Kehl, gedurende 15 jaar bezet blijven; het civiel bestuur bleef in handen van de Duitsche ambtenaren, doch onder toezicht van de Rijnlandoommissie. In 1923 werd het Roergebied tijdelijk bezet. Een eerste gedeeltelijke ontruiming van het R. greep plaats in Jan. 1926; de volgende in Juni 1930. De volledige militaire souvereiniteit van Duitschland t.o.v. Rijnland, die door het Verdrag van Versailles was beperkt geworden, werd 7 Maart 1936 door het Nazibewind volledig hernomen, door het zenden van garnizoenen naar de steden van den linkeroever, en het eenzijdig opzeggen van het Verdrag van Locarno. L x t.: zeer talrijk; o.m. W. Vogels, Die Vertrage über Besetzung und Raumung des Rheinlandes, Textausgabe der Vertrage u. Ordonnanzen (1925); T. Grimm, Von Ruhrkrieg zur Rheinlandraumung (1930) ; P. Tirard, La France sur le Rhin (1930); H. T. Allen, The Rineland Oocupation (1927). Cosemans. Rijnlandsboezem is de boezem met een waterpeil van 0,50 tot 0,60 m —N.A.P., waarop de ruim 100 000 ha van het Ned. hoogheemraadschap Rijnland met hierbij aangesloten polders bemalen worden. De R. heeft een vrije loozing door spuisluizen te Katwijk op de Noordzee, te Spaamdam en Halfweg op het Noordzeekanaal en te Gouda op den Hollandschen IJsel. Nabij deze spuisluizen zijn stoom- of motorge- malen gebouwd, ten einde bij hooge buitenwaterstan* den en gestremde loozing den boezem te kunnen bemalen. P. Bongaerts. Hijnleistecngebcrgte. Tot het R. behooren de Westelijke uitloopers van het Duitsche middelgebergte, ten W. van den Rijn: Hunsrück met Schoonwald, Eifel, Ardennen, Hohes Venn en Ahrgebergte; ten O. van den Rijn: Taunus, met als hoogste punt den Feldberg (818 m), verder Westerwoud met Zevengebergte, Rothaargebergte en Sauerland. Het geheele R. bestaat vrijwel alléén uit Devonische lagen, welker bedekking in het raidden-Mesozoicum weggespoeld is. Hier en daar vindt men verschijnselen van vulkanischen aard. Door Rijn, Moezel en Lahn is het L. in vier deelen gesplitst. Groote nederzettingen vindt men alleen langs de randen en in de rivierdalen. Pas laat in de M.E. werd ook het hoogere gedeelte bevolkt, nadat men tot het rooien van de bosschen overgegaan was. Economisch is het Rijnleisteengebergte van beteekenis door het voorkomen van verscheidene mineralen, verder door landbouw en veeteelt en in sommige rivierdalen van wijnbouw (Moezel, Rijn). v. Wijk. Rijnprovincie, Pruisische prov., gelegen in het W. deel van Duitschland. De W. grens valt samen met de Duitsche rijksgrens van Saarbrücken tot aan het punt, waar de oude IJsel op Ned. gebied komt. Opp. 23 974 km2, ca. 8 millioen inw. (67% Kath., 30% Prot.). De R. is de dichtst bevolkte prov. van geheel Duitschland. In het Z. deel treft men de bekende toeristengebieden van den Eifel en den Hunsrück aan, welke gescheiden worden door de Moezel. Meer naar het N. gaat het middengebergte over in heuvelland en ten slotte in de Benedenrijnsche laagvlakte. In het deel rechts van den Rijn loopt het middengebergte door tot aan de Ruhr. In de R. ligt een deel van het Ruhrsteenkolenbekken met zijn geweldige industrie; de bevolkingsconcentratie van de R. is hier het dichtst. Over het algemeen treft men naast industrie en mijnbouw in het Ruhr-steenkolenbekken en het Saarland, overal landbouw aan, het meest in de zgn. Keulsohe bocht. In de omgeving der talrijke groote steden ook veel tuinbouw. Sinds 1 Jan. 1936 is de R. vergroot met het Saargebied, dat toen weer aan Duitschland terug gekomen is. v. Wijk. Rijnsatcrvvoude, gem. in de prov. Z.Holland ten N.O. van Leiden. Opp. 926 ha; bestaat deels uit klei en laagveen, deels uit een watervlakte (het grootste deel van het Brasemermeer behoort tot de gem.). Ca. 700 inw. (40% Kath. en 36% Ned. Herv.). Veeteelt. Het dorp wordt reeds in 1063 vermeld. Hakewessel. Rijnsburg, gemeente in de prov. Z.Holland ten N.W. van Leiden. Opp. 366 ha; klei en zand. Ruim 4 500 inw. (44,5% Ned. Herv., 43% Geref., 8% Chr. Geref. en 4% Kath.). Voorn, middel van bestaan; tuinbouw (speciaal het „trekken” van bloembollen). Groote bloemen- en groenteveiling; conservenfabriek. De Ned. Herv. kerk bevat nog deelen van de abdijkerk van 1200. Het dorp kan van Romeinschen oorsprong zijn. Van 1660-’63 woonde Spinoza te R. Het Spinozahuis wordt met het oude 17e-eeuwsche interieur in stand gehouden. Hakewessel. De adellijke Benedictinessenabdij te R. werd in 1133 door Petronilla van Saksen gebouwd; de eerste bewoonsters kwamen uit Saksen. In 1139 verwierf R. tegelijk met Egmond de exemptie. Dochters uit den hoogsten adel traden in, zoodat het stift in buitengewoon aanzien stond. In 1536 ging de abdij over in een kanunnikessenstift, dat in 1674 werd verwoest. L i t.: M. Hüffer, De Adellijke Vrouwenabdij van R. (1923). Lindeman. Collegianten van Bijnsburg, een kring van onkerkelijke rnenschen, oorspronkelijk Remonstrantse!) en Sociniaansch gezind, die van 1621 tot 1787 bestond. De gebroeders Van der Kodde, ontevreden met den gang van zaken in de Remonstrantsche Broederschap, stichtten een gemeente, waarin iedere geloovige het recht van vrij profeteeren had. De doop door onderdompeling werd ingevoerd. Overal werden „collegiën” opgericht en invloedrijke mannen maakten er deel van uit. De leden streefden naar een algemeene reformatie van Kerk en Christenheid, naar een zedelijke hervorming der maatschappij naar de wet van Christus, hetzij in enthousiasten trant, hetzij rationalistisch bespiegelend, hetzij practisoh moraliseerend. Zij verwierpen oorlog en belastingen, het gezag van kerkvergaderingen. De acaderaischestudiestond in verdenking. Zij waren vooral aanhangers van het Duizendjarige rijk. De laatste Collegianten sloten zich meestal aan bij de > Doopsgezinden. L i t.: J. C. v. Slee, De R. C. (1895) ; C. B. Hylkema, Reformateurs (II 1902) ; J. Reitsma, Gesch. v. d. Hervorming en de Herv. Kerk (1933). Lammertie. Rijn Scliiekanaal, ongeveer 24 km lang kanaal van den Ouden Rijn te Leiden naar de Kolk te Delft, een onderdeel vormende van den vaarweg van Amsterdam langs Leiden, Den Haag en Delft naar Rotterdam. Het wordt achtereenvolgens gevormd door de Nieuwe Vaart, de Vliet, de Zuid- of Trekvliet en de Delftsche Vliet. Rijnspoorweg, spoorlijn van Amsterdam en Rotterdam naar Utrecht—Arnhem, met een verbinding Arnhem—Oberhausen. Aangelegd op bevel van Willem I, die een rentegarantie verleende, nadat de Kamer staatsaanleg had afgewezen. Hij was eigendom der „Rhijn-spoorwegmaatschappij”, een Eng.-Ned. combinatie (vooral Eng.). Na den aanleg der staatsspoorwegen stond zij langen tijd zeer sterk, omdat haar lijn het Zuider- en Noordernet verbond. Dit monopolie werd verbroken door den aanleg van de lijn Den Bosch—Nijmegen—Arnhem. Haar positie was sedert moeilijk, desondanks weigerde zij haar bedrijf aan de S.S. tegen een vaste dividend-uitkeering over te doen. Het einde kwam bij de reorganisatie van het spoorwegwezen in 1890, toen het Rijk do lijn naastte. Lit.: Joukersi Nieboer, Gesch. der Ned. Spoorwegen (1907). Verberne. Rijntol, een tol van de graven van Gelre te Arnhem, in 1222 naar Lobith verlegd. Aan de inkomsten hiervan dankten de graven van Gelre, die als grootgrondbezitters begonnen waren, de opkomst hunner politieke macht. Rijnvaart-akte, > Rijnvaart-commissie. Rijnvaart-commissic. De staten, die op 31 Maart 1831 de Rijnvaart-akte sloten (Ned., Fr. en de Duitsche oeverstaten) vormden samen de centrale commissie voor de Rijnvaart. De Rijnvaart-akte werd herzien bij het Verdrag van Mannheira (Oct. 1868), later meermalen gewijzigd (1896, 1898, 1922, 1923). Ook de Vrede van Versailles (28 Juni 1919) bracht veranderingen, door Ned. in Jan. 1921 en Maart 1923 aanvaard. L i t.; •> Eysinga ; voorts : Eysinga, La comraission centrale pour la navigation dn Rhin (1935) ; id., De oorsprong v. d. moderne internat, rivierencommissie (1932); Struycken, Veranderingen in het Rijnregime na den Wereldoorlog (1929). Verberne. De Rijp. Het Raadhuis. RÜP of rij m (m ete o r o 1.) is de witte, kristalvormige (meestal vederachtige) ijsaanslag aan vaste voorwerpen als gras en boomtakken, welke door (nachtelijke) warmteuitstraling beneden het vriespunt worden af gekoeld. Wordt vnl. gevormd door rechtstreeksche condensatie van waterdamp uit de aangrenzende luchtlaag, waarvan de temp. bij aanraking met de afgekoelde voorwerpen beneden het > dauwpunt daalt. Bij de vorming van r. is het dauwpunt beneden o°, bij die van > dauw is het boven o°. Door bevriezing van dauw wordt soms glazige rijp gevormd. Vgl. •> Ruige vorst. Rijpvorming kan in onze streken in alle maanden voorkomen, vooral op het einde van heldere, windstille nachten. De r. kan veel schade, vooral in de lente, aan jonge planten (men zegt, dat ze „afrijmen”), aan de bloesems der fruitboomen, enz., toebrengen. Als verweermiddel tegen de rijpvorming gebruikt men glasplaten, stroo, kunstmatigen rook, enzoovoorts, om de nachtelijke warmteuitstraling van den , grond gedeeltelijk te verhinderen. A. V. d. Broeck. RijP, De, gem. en dorp in het laagveengebied van de prov. N. Holland, tusschen de droogmakerijen Beemster en Schermer (XVIII 672 A3); opp. 370 ha; ca. 1 350 inw. (1937), waarvan 46 % Prot., 41 % Kath. en 13 % onkerkelijk. Tot de Kath. parochie De R. behooren ook gedeelten van de gem. Zuid- en Noord-Schermer en Graft. Er is land- en tuinbouw. De vele wateren brachten er watersport. De R. bloeide vroeger door koopvaardij en zeevisscherij. Bezienswaardigheden; o.a. het Raadhuis (1630), gebouwd door den molenmaker en ingenieur Leeghwater, en de Herv. kerk (1654; gebrandschilderde ramen), op de plaats, waar de eerste Kath. kerk, een houten kapel (1467), stond. van der Meer. Rijpende jeugd, > Puberteit. Rijperkerk, dorp van ca. 860 inw. in de Friesche gem. Tietjerksteradeél (XI 208 C 2). Rijpheidsdeeling (b i o 1.), > Reductiedeeling. Rijpingsjaren, > Puberteit. Rypma, gebroeders, Kath. Friesche dichters: Gcrmen (• 2 Sept. 1878 te Oudega), boerenarbeider, en Johannes (* 22 Febr. 1880 te Oudega), melkcontroleur, beiden wonende te Blauwhuis. Hun verspreide arbeid is te vinden in „Forjit My Net”, „Sljucht en Rjucht”, „It Heitelan”, „Ons Noorden” en „For Roomsk Fryslan”. Van de laatste periodiek is J. R. redacteur. G. R. heeft tevens eenigen naam als schilder en teekenaar. van der Meer. Rijpwctering, dorp in de Z. H. gem. -> Alkemade. Rijs, buurtschap in de Friesche gem. > Gaasterland, in boschrijke omgeving en in de nabijheid van het IJselmeer, met veel toerisme en openluchtbijeenkorasten van Friesche vereenigingen. Voor de vacantiekolonie Mooi Gaasterland, en het in 1849 ontdekte hunebed, zie > Gaasterland. L i t.: Boeles, Friesland tot de elfde eeuw (1927). Rijsbcrgen, gem. in de prov. N. Brabant ten Z.W. van Breda (XVIII 632 D2). Opp. 3 636 ha; ong. 2 800 inw. (nagenoeg allen Kath.). Landbouw en veeteelt, tuinbouw. Veel Germ. en Rom. oudheden werden er gevonden. Kath. Kleuterhuis van het Wit-Gele Kruis in de Krabbenbosschen. Rijsbcslag (waterbouwk.), constructie van rijshout, dienende voor bekleeding van een beloop, in den droge op het beloop gemaakt. Het bestaat uit twee lagen rijsbossen dwars op elkander, en daaroverheen tuinen of staakrijen, waartusschen steen wordt gestort. Tot betere afdekking van den grondslag wordt onder het rijsbeslag wel > kramraat en een laag riet aangebracht. Zie nog > Rijswerken. Egelie. Rijscl (Fr.: Lille), oude hoofdstad van Fransch-Vlaanderen (XI 144 E 3), thans van het Noorder dept., zetel van een bisdom (sedert 1913) en van een gerechtshof. Ned. consulaat. Ruim 200 000 inw. (25 % Vlaamschsprekend), verdeeld in 25 parochies. De stad vormt het middelpunt van een stadsbebouwing van ca. 1 000 000 zielen en van een der voornaamste industriegebieden van Frankrijk (bijz. textielnijverheid). Voorname handelsstad ook voor landbouwproducten. Jaarbeurs in April. Oorspr. gelegen op Vlaamsoh gebied op de grens van Vlaamsch- en Waalsch-Vlaanderen, raakte R. verfranscht, hoewel nog tal van plaats- en familienamen Vlaamsch zijn. Ook thans vormt R. een middelpunt van Vlaamsch geestelijk leven, schilderkunst en folklore. Bezienswaardigheden: St. Mauritiuskerk (laat- Gotisch, 14e en 15e e.); St. Catharina-kerk (Gotisch, 1538); Basiliek O. L. V. der Traliën (neo-Gotisch); Oude beurs (1662); Paleis voor Schoone Kunsten (archaeologie, schilderkunst, beeldhouwkunst); Nieuwe Beurs (arch. L. Cordonnier); Stadhuis (modern, arch. Dubuisson). Onderwijs: a) Staatsuniversiteit; b) Vrije (Kath.) univ., de eenige in Frankrijk met 6 faculteiten. De faculteit van letteren en wijsbegeerte omvat een leerstoel in de Ned. taal en letterkunde en een school voor journalistiek. Onder de talrijke onderwijsinrichtingen nog de volgende Kath.: techn. hoogeschool (1.C.A.M.); 3 gestichten voor M.O. voor jongens; 16 meisjeskostscholen. Voorts 48 kloosters. v. Es. Rijsrnburg, dorp in de Utr. gemeente Driebergen-Rijsenburg; aldaar is gevestigd het groot-seminarie van het aartsbisdom Utrecht. Rijsewijk, Augustinus L u c as, Augustijn, kanselredenaar. * 11 Nov. 1824 te Arnhem, f 12 Maart 1901 te Gent. R. predikte 60 jaren lang lederen dag der Meimaand in de Augustijnenkerk te Gent. Daarenboven leidde hij ontelbare missies en retraiten, vooral in Vlaanderen. Met p. v. d. Kerckhove S.J. was hij wellicht de meest gevierde VI. predikant van zijn tijd. A. V. d. Born O.E.S. A. L i t.: Augustijner archief, Gent. Rijshout, takken cn twijgen van bepaalde lengte, vooral van taaie houtsoorten, die naar de plaats van herkomst (Brabantsch, Gaasterlandsch, Geldersch, Hollandsch en Limburgsch) verschillen. Behalve voor hoepels wordt het r. voor > rijswerken gebruikt. Naar de plaats, waar wilgenhakhout gekweekt wordt, de grienden, wordt dit r. ook griendhout genoemd (> Griendcultuur). Rijsmatcrialen, > Rijshout. Rijsmiddelen zijn grondstoffen voor de bereiding van brood en ander gebak, die aan het deeg of beslag worden toegevoegd om het tot rijzing te brengen, d.w.z. er gasbelletjes in te doen ontstaan, die het doen uitzetten. Genoemd kunnen worden : > gist, > bakpoeder en > zuurdeeg. Zie ook > Brood. Rijsscie, C. van, > Colijn van Rijssele. Rijsscn, gem. in de prov. Overijsel (XIX 336 D3), gelegen aan de spoorlijn Deventer—Almelo. Ca. 9 500 inw. (85 % Prot., 11 % Kath.). Opp. 2 606 ha, meest groengrond en hoogveen en meer naar het Z. en W. zand. Industrie (jutespinnerijen en weverijen, met ca. 1 600 arb.; en stecnfabr.), landbouw en veeteelt. R., met bosschen (Holtenberg) en heuvels, is rijk aan natuurschoon. Landgoed De Oosterhoff. Toerisme. Rijst (Oryza sativa), een plant van het geslacht Oryza van de familie der Gramineae. De bloeiwijze is een overhangende pluim. Het aantal variëteiten, verschillende in groeiduur, lengte van den halm, korrelkwaliteit en nog vele andere minder belangrijke eigenschappen, is buitengewoon omvangrijk. De behoefte aan water is bij de meeste variëteiten veelgrooter dan bij de andere granen, zoodat zij slechts op drassige of kunstmatig bevloeide gronden kunnen gedijen. Er zijn er echter ook, die op droge velden worden verbouwd. Als voedingsgewas was de r. in tropische en subtropische streken reeds in de vroegste hist. tijden van beteekenis. Men neemt aan, dat thans bij ongeveer een derde van de menschheid r. een belangrijk deel van de voeding uitmaakt, terwijl zij op vele plaatsen het hoofdvoedsel bij uitnemendheid is (zie onder, sub Verbruik). Van Zuid-Azië (vermoedelijk vanuit China) verspreidde de r. zich over Arabië naar Egypte en Noord- Afrika, vanwaar het gewas in Spanje en Noord-Italië werd ingevoerd; later is de r. ook in Amerika ingevoerd. De cultuur op natte velden (in Ned.-Indië sawah’s Hijst. Aar, met rechts bloem. geheeten) begint met een langdurige en zorgvuldige grondbewerking. Het zaad wordt op een kweekbed dicht nitgezaaid en op een leeftijd van ong. een maand overgeplant in ruimer verband. De groeiduur van zaai tot oogst varieert van 4'/2 tot 7 maanden, afhankelijk van klimaat en variëteit. Op droge gronden wordt het zaad uitgestrooid in pootgaten of in de ploegvoor. De oogst geschiedt op Java uitsluitend met het rijstmesje (ani-ani), elders veelal met den sikkel. In Ned.- Indië dorscht en pelt de bevolking haar r. door ze in een uitgehold houten blok te stampen met een langen ronden stok. Voor den handel geschiedt het pellen machinaal. Het gehalte aan voedende bestanddeelen is bij r. iets hooger dan bij aardappelen, doch minder dan bij tarwemeel. L i t.: v. Gorkom, O. I. cultures. Dijkstra. Samenstelling, verwerking en gebruik van de rijst. Van de broodgranen tarwe en rogge onderscheidt rijst zich door een hooger zetmeel- en een lager eiwitgehalte, terwij 1 vet practisch niet aanwezig is. R. is dus vnl. een zetmeelvoedsel. Terwijl in Europa de r. slechts als aanvullend voedingsmiddel in aanmerking komt, neemt deze graansoort in groote gebieden van Azië, o.a. in Ned.-Indië, de plaats van onze tarwe en rogge in. Naar schatting is de wercldrijstproductie even groot als die van tarwe (zie onder). De gevaren van de eenzijdige rijstvoeding liggen in het lage eiwitgehalte en het ontbreken van vitamine B 1, althans in de gepelde r. (> Beri-beri). De ruwe r. of pa d d y wordt veelal in de productielanden reeds gepeld, waarbij de schil (het zilvervliesje) en de kafjes worden verwijderd. Wordt deze peiling onvolledig uitgevoerd, dan krijgt men de kar g o, die uitgevoerd en in Europa of Amerika nagepeld wordt, waarbij de r., zooals wij die kennen, wordt verkregen. De fijngemalen zilvervliesjes leveren het p e 1 m e e 1, de kafjes de r ij s t d o p p e n, die niet veel waarde hebben en soms als vervalschingsmiddel van cacao en specerijen worden aangetroffen. Na het pellen wordt de r. nog geslepen en gepolijst ter verwijdering van een huidje, dat de gepelde korrels nog omgeeft. Slijpen en polijsten geschieden door wrijving van de r. tegen ruwe oppervlakken. De kunst van het maken van onze tafelrijst bestaat in het beperken van het ontstaan van gebroken korrels en van raeelachtige producten (r ij stem e e 1) tot een minimum. Rijstemeel, dat als afvalproduct bij het pellen en polijsten wordt verkregen, bevat steeds schildeelen; een zuiverder rijstemeel (r ij stebl o e m) verkrijgt men door vermaling van de schilvrije korrels. Echter duidt men het zetmeel van de r. dikwijls met de namen rijstemeel en rijstebloem aan. L i t. : A. Maurizio, Die Nahrungsmittel aus Getreide (II 1926); L. A. v. Royen en I. P. de Yooys, Mechanische Technologie (11, le stuk). G. v. d. Lee. Behalve voor meel, brood e.d. wordt r. gebruikt voor alcoholbereiding; bier, alcohol (arak), rijstwijn of saki. Het rijststroo dient voor dakbedekking, vlechtwerk, borstels, papier (fijn sigarettenpapier). Uit de kiemen wordt rijstolie geperst voor de zeep- en kaarsenfabricage. De afval van rijstpellerijen wordt als krachtvoer voor vee benut. Productie, handel en verbruik. Productie en verbruik zijn voor 96-97 % in Azië geconcentreerd. De totale met r. beplante oppervlakte bedroeg in 1934 /35 voor de geheele wereld ca. 76,6 millioen ha met ruim 120 millioen ton productie. Hiervan leverde Azië (China uitgezonderd) 79 millioen ton (waarvan Br.- Tndië 45,5; Japan 9,6; Ned.-Indië 5,7; Siam 4,6). Het aandeel in den wereldhandel (behalve voor Oost-Azië) is van ondergeschikte beteekenis. Birma heeft uitvoer over de havens Rangnen (goedkoope soorten), Bassein (betere soorten), verder Moulmein en Akyab; Siam met Bangkok als hoofdhaven; Fr. Indo-China met Saigon. Verder leveren Ned.-Indië, Korea en Indo-China veel r.; Java en Madoera leveren een kwaliteitsproduct, Singapore is een belangrijk centrum. Hongkong is de belangrijkste importhaven. Verdere productielanden o.a. Brazilië (sedert 1914), Egypte, Italië (Po-vlakte, Napels) en Spanje (Ebro-vlakte). Hoofdmarkten in Europa: Londen, Hamburg en Amsterdam. De Ned. rijstpellerijen zijn in de Zaanstreek gevestigd. De Ned. uitvoer van gepelde en gebroken r. bedroeg in 1929 ruim 89 000 ton ad 17,7 millioen gld., in 1936 109 000 ton ad 8,4 mill. gld. L i t.: v. Gorkom, Oost-Ind. Cultures (III); J. J. Paerels, De Rijst (Onze Koloniale Landbouw V); H. Schumacher, Der Reis in der Weltwirtschaft (1917); Sprecher von Bernegg, Trop. und subtrop. Weltwirtschaftspflanzen (I 1929). Itiptiloppen, Rijstebloem, > Rijst. Rijstebrij, andere naam voor > Randjesbloem. Hijstemeel, > Rijst. Rijstjjras (Leersia), een plantengeslacht van de fam. der grassen; heeft zijn grootste verspreidingsgebied in Amerika. Bij ons komt zeldzaam aan waterkanten voor, met de bloemplnim half in de bladscheede verscholen, L. oryzoides (Oryza clandestina). Rijstpapier, een Chineesche papiersoort, waarop men in China waterverf-teekeningen maakt, en dat bij ons wel voor het vervaardigen van kunstbloemen toepassing vindt. Strikt genomen is het eigenlijk geen papier, d.w.z. vervilte vezelstof, doch plantenmerg zonder meer, geplet en gedroogd, en wel van de Aralia papyrifera. Het wordt niet uit de rijstplant verkregen en dankt zijn naam waarsch. aan zijn rijst-witte kleur. Poortenaar. Rijsttafel, een maaltijd, waarvan rijst, met vsch. pikante bijgerechten (4-18) zooals sajoer, sambals, kip-, visch-, vleeschgerechten, kroepoek e.d., het hoofdgerecht vormt. De aangewezen drank hierbij is sterk gekoeld mineraalwater of bier. Rijsttafel wordt met vork en lepel gegeten. Rijstvogcl (Spermestes oryzivora), vogel van de Rij stvogel. fam. der wevervogels, zoo groot als een musch. De kop en staart zijn zwart. Groote witte wangvlek. Borst en rug leigrauw, de dikke snavel rosé. Komt voor in Malaka en op de Soenda-eilanden, uitsluitend in bebouwde landstreken, waar hij schadelijk kan zijn voor den rijstoogst. In Japan heeft men een zuiver wit ras gekweekt. Men houdt r. graag in kooien. Bernink. Hijst zetmeel, > Rijst. Hijs werken, constructies van rijshout, welke in de waterbouwkunde worden gebruikt. Als rijshout gebruikt men 2 a 4 cm dikke en 2 a 4 m lange takken van wilgen-, eiken-, elzen-, berken- of esschenhout. Voor het aandrukken van gespreide lagen rijshout dienen tuinen, bestaande uit staken, welke in het rijshout worden geslagen, en waarlangs dunne takken worden gevlochten. Het vlechthout noemt men: tuinlat, gaarde of haringband. Een ander onderdeel van r. zijn de wiepen. Deze worden verkregen door rijsbossen los te snijden, de takken onderling te verschuiven en daarna de bossen weer vast te binden. Zoodoende verkrijgt men lichamen van rijshout met een omtrek van 40 cm en een lengte naar behoefte. Voorbeelden van r. zijn: > zinkstokken, > kraagstukken, > bleeslaag en > rijsbeslag. Egelie. Itijswijck, 1° Jan-Baptist Van, Vlaamsch dichter uit den tijd der VI. herleving; vader van 2°, broeder van 3°. * 14 Dec. 1818 te Antwerpen, f ö Juli 1869. Verdienstelijk prozaïst, geestig volksdichter en redenaar. Volbsoh van toon, snerpend en geeselend zijn de Politieke Zweepslagen (1861). Zijn stichtelijke poëzie, Bespiegelingen op het Woord Gods (1853), is hol en preekerig. Ui t g.: Werken (3 dln., door Jan v. B. Jansz., 1885-’96 door Max Rooses). 2° Jan-Cornelis Van, VI. redenaar en liberaal politicus; zoon van I°. * 14 Febr. 1853 te Antwerpen, f 23 Sept. 1906 aldaar. Doctor in de rechten (1876); gemeenteraadslid en 1892-1906 burgemeester van Antwerpen. Ui t g.; Geschriften, Redevoeringen en Brieven (2 dln. 1908, met een levensschets door Max Rooses). 3° T h e o d o o r Van, VI. dichter: broeder van I°. * 7 Juli 1811 te Antwerpen, f 7 Mei 1849 aldaar, krankzinnig. Na romantisch-drakerige Eigenaardige Verhalen (1837) en Balladen won hij met Poëtische Luimen (1842), Politieke Refereinen (1844) en Volksliedjes (1846) de gunst van het publiek: „de Door” was de populaire dichter te Antwerpen. Dikwijls nog onbeholpen van taal en vorm, maar geestig en jolig met rake zetten en wel wat groven humor hekelt hij onbarmhartig het verfranscht landbestuur en allerlei misstanden. Zijn godsdienstige poëzie: Dichterlijke Bespiegeling op het Onze Vader (1842) en Godgewijde Gezangen (1844), hoewel oprecht-gevoeld, is vaak breedsprakig of prozaïsch. 1 O – X Uit g. : Voll. Werken, met levensbericht door J. Staes (3 dln. 1883-’B5). L i t.: T. Coopman en L. Scharpé, Gesch. der VI. Letterk. (1910). A. Boon. Rijswijk, l°gem. in de prov. Z. Holland, grenzend aan Den Haag en Voorburg; opp. 1 BÖ3 ha; klei en laagveen, in gebruik als weiland en tuingrond. In 1930 ca. 16 000 inw. (in 1920: ca. 9 000); neemt sterk toe door vestiging van forensen uit Den Haag. 37 % is Ned. Herv., 37 % Kath., 9 % Geref., 11 % zonder kerkgenootschap. Het dorp R. heeft een nitgestrekte kom, die reikt tot de grens van Den Haag. Er is eenige industrie. Verder een particuliere tuinbouwschool. Naast talrijke moderne landhuizen en buitens zijn er nog 17e-eeuwsche huizen: Te Hoorn on O vervoerde. Ter plaatse van het vroegere buitenverblijf Ter Nieuwburg, in 1773 gesloopt, staat een gedenknaald voor den vrede van Rijswijk (10 Sept. 1697; zie •> Nederland, kol. 367). Hakewessel. B. M. Rythovius. 2° Gem. in de prov. N. B rab a n t in het Land van Altena aan de Maas (XVIII 632 Fl); opp. 282 ha; ong. 650 inw. (allen Prot.). Landbouw en veeteelt. Rijswijk, Herman van, Herman van Rijswijk. Ftythovius, Balduinus Martinus, eerste bisschep van leperen. * 1611 te Riethoven (N.-Br.), f 9 Oct. 1683 te St. Omaars. Studeerde te Leuven; prof. te Dillingen ; later in de abdij van Park, samen met Jan Hessels; 1667 gedeputeerd naar den Rijksdag van |\Vorms,l669vicekanselierder universiteit Leuven. Bij de invoering van de nieuwe bisschoppelijke hiërarchie in 1669 werd hij de eerste bisschop van leperen en organiseerde hij het geheele bisdom. _ – – Aanwezig op het Concilie van Trente, 1663. In de Nederlanden arbeidde hij voor verzachting der plakkaten tegen de Gereformeerden. Stond den graaf van Egmont bij vóór en tijdens diens terechtstelling. Een der voornaamste promotors der eerste twee prov. concilies in de Zuidelijke Nederlanden. Speelde een vooraanstaande rol in de landspolitiek, en gaf hier steeds vaste Kath. directieven. Met andere Kath. heeren gevangen genomen door de radicale Prot. partij in Vlaanderen. Vrijgelaten na lange gevangenschap op 14 Augustus 1681. Besteedde zijn laatste levensjaren aan de reconciliatie der Kerken na den opstand tegen Spanje. Valvckens. L i t.: Willocx, L’lntroduction des décrets du concile de Trente dans les Pays-Bas (1929). Rijwiel, velocipède of fiets. Beschrijving. Het r. is een voertuig, dat door te trappen door den berijder wordt voortbewogen. De thans meest gebruikelijke vorm is de tweewieler, bestaande uit twee achter elkaar geplaatste, van > luchtbanden voorziene wielen, die verbonden zijn door een raam (frame) van holle stalen buizen met vóór- en achtervork, waarin de wielen worden bevestigd. De vork, waarin het voorwiel past, is door middel van de dwars daarop geplaatste, van handvatten voorziene stuurstang draaibaar in een buis (balhoofd), waardoor het r. bestuurbaar is. Boven op het stalen raam, dat de wielen verbindt, is het zadel bevestigd. De voortbeweging geschiedt door middel van twee, door de voeten van den berijder rondbewogen trappers (pedalen), verbonden aan stalen krukken, welke een aan de onderzijde van het stalen raam bevestigde as, de trapas, met tandwiel in draaiende beweging brengen. Een ketting zonder einde verbindt dit tandrad met een kleiner tandrad, dat op de naaf van het achterwiel gemonteerd is, waardoor de draaiende beweging van de trappers op dit wiel wordt overgebracht en het r. voortbewogen wordt. Door het verschil in grootte van de beide tandwielen maakt bij iedere omwenteling van de trappers het achterwiel een grooter aantal omwentelingen. Door deze constructie (de versnelling) kan met het r. zonder groote inspanning een snelheid van 16 tot 20 km per uur worden bereikt; wielrenners halen aanzienlijk grooter snelheden. Ontwikkelingsgeschiedenis. Het r. heeft vele vormveranderingen ondergaan. Voorlooper was de „draisine” (fig. 1), een loopwiel met twee wielen en een stuur, in 1817 uitgevonden door baron Von Drais. De voeten van den berijder rustten op den grond en hij bracht het voertuig in beweging, door zich, met lange passen loopende, telkens met de punten van de voeten af te zetten; een snelheid, ongeveer tweemaal zoo groot als die van een voetganger, kon bereikt worden. Met de uitvinding, ca. 1864, van de trappers op de as van het voorwiel begint feitelijk de geschiedenis van het r., zooals wij dat thans kennen; ze wordt vrij algemeen toegeschreven aan den Fr. werktuigkundige Ernest Michaux (fig. 2). Deze eerste r. waren van hout, met ijzeren wielbanden. Het hout werd spoedig vervangen door ijzer en staal. Begin 1876 werden in Engeland de eerste „bicycles” (fig. 3) vervaardigd, r. met een zoo groot mogelijk voorwiel (ca. 1,25 tot 1,50 ra hoog) en een klein, door een lange gebogen buis daaraan verbonden achterwieltje. Het berijden vereischte durf en was nog uitsluitend een sport. Kort daarna ontstonden vormen met lagere voorwielen, waarbij de pedalen lager dan de trapas werden aangebracht. Andere vindingen, welke het r. verbeterden en veranderden, waren: de draadspaken (1868); de > kogellagers; de kettingbe- XXL weging voor krachtoverbrenging op het achterwiel. Deze laatste vinding gaf aanleiding tot de constructie, Bijwiel. Fig. 3. Bicycle. in 1887, door J. Starley, van de „safety-bicycle” (fig. 4) (veiligheidstweewieler), een r. met twee even groote wielen en waarbij, evenals bij de tegenw. r., de omwenteling van de trapas door een ketting zonder einde werd overgebracht op het achterwiel. Deze safety, die ca. 1888 in Ned. in gebruik kwam, heeft den grooten ommekeer gebracht, het r. gemaakt tot het tegenw. populaire voertuig. De naam r. dateert van ong. 1885; daarvóór werd meest van „vélocipède” gesproken, in den volksmond „fielesepee”, later verbasterd tot het thans in Ned. algemeen gebruikelijke „fiets”. Dat de naam r. gekozen werd, is mede te danken aan de bebemoeiingen van den -> A. N. W. B. (zie aldaar). De hooge bicycle werd na 1890 spoedig geheel door de safety verdrongen. Voortdurend werd het r. verbeterd: de zgn. tangent-spaken, die het wiel steviger maakten, dateeren van ong. 1875; de spatborden van 1887; het opvouwbaar r. (voor mil. doeleinden toegepast) van 1899; het kettinglooze r., „acatène”, waarbij de ketting vervangen werd door twee conische kamwielen op trapas en achternaaf, verbonden door een roteerende stang, van 1900; het vrijwiel (Eng.: freewheel), dat den wielrijder in staat stelt onder het rijden het drijfwerk uit te schakelen en het r. met stilstaande trappers te laten doorloopen, van 1899. In 1899 kwam ook op de markt de op de achteras werkende terugtraprem. Een Rijwiel. Fig. 1. Draisine. ander remsysteem is de velgrem, werkende op de velg van het wiel, welke de oorspronkelijke, op den band drukkende handrem heeft vervangen. Als verdere verbeteringen kunnen nog worden genoemd de kettingkast Rijwiel. Fig. 2. Rijwiel van E. Michaux. Rjwiel. Fig. 4. Safety-bicycle. of kettingtrommel (Eng.; gearcase), welke den ketting omsluit; de bagagedrager en de wijzigingen, welke de rijwiellantaam heeft ondergaan, van olielampje eerst tot kaarslantaam, later tot de carbied- en de thans veel gebruikte electrische lantaarn. Een verbetering van den lateren tijd is de meervoudige versnellingsnaaf, die het mogelijk maakt, onder het rijden de omwentelingssnelheid van het achterwiel te wijzigen en dus met grootere of kleinere versnelling te rijden, al naar mate de omstandigheden: tegenwind, bestijgen van hellingen, enz., dat noodig maken. Van zeer groot belang voor het alg. gebruik is geweest de uitvinding van den ca. 1890 hier ingevoerden > luchtband, door den Ter John B. Dunlop, waardoor de massieve rubberbanden om de wielen (welke i.p.v. de ijzeren banden waren gekomen) en de later ingevoerde holle cushionbanden werden vervangen door een met samengeperste lucht gevulden band. Afwijkende vormen van het gebruikelijke r. zijn; het damesrijwiel, waarbij de horizontale bovenhuis van het raam is vervangen door een van het balhoofd onder de stuurstang schuin naar de trapas afloopende buis; de driewieler, tegenwoordig vooral toegepast voor hot vervoeren van goederen (de zgn. bakfiets); en de tweepersoonsfiets (tandem), die eenige jaren in onbruik is geweest, maar sedert een paar jaren opnieuw een toenemende populariteit geniet. Rijwielen, ingericht voor drie, vier of meer rijders (triplets, quadruplets, enz.) werden vroeger vnl. gebruikt als gangmaking bij wielerwedstrijden, maar zijn vervangen door motorrijwielen. Reeds eerder was naast het r., dat door de lichaamskracht van den berijder wordt voortbewogen, ook het motorrijwiel ontstaan, waarbij een motor de menschelijke spierkracht vervangt. Ze worden met twee en met drie wielen vervaardigd; tot de motorrijwielen worden gerekend zoowel de r. met lichten hulpmotor, die ook nog als gewoon r. kunnen worden gebezigd, als de zware machines. In 1936 waren in Ned. 49 380 motorrijwielen, driewielige en r. met hulpmotor inbegrepen. Gebruik. De toeneming van het wielrijden in Ned. geschiedde omstreeks 1896, toen allerwegen rijwielscholen werden opgericht. De rijwielindustrie heeft het buitenlandsche product in Ned. vrijwel geheel van de markt verdrongen. Door den lageren prijs is het r. binnen ieders bereik gekomen. In 1889 telde Ned. één fiets op elke 53 inw., in 1924, het jaar van invoering van de > rijwielbelasting met het „rijwielplaatje”, waren er 250 r. per 1 000 inw. en in 1936 400 per 1 000 inwoners. Vergeleken met andere landen hebben Ned. en Denemarken relatief het grootst aantal rijwielen: Ned. in 1936 ca. 3 300 000, Denemarken ca. 2 millioen; Duitschland telt 16, Frankrijk 7, Engeland 10, Italië 3,7, België 2,13 en de Ver. Staten van Amerika slechts 3 millioen. Het drukke rij wiel verkeer in Ned. wordt in het buitenland als een merkwaardigheid vermeld. De vlakheid van den bodem en de door heel het land aangelegde rijwielpaden (talrijker dan overal elders) bevorderen het rijwielverkeer en het in Ned. veel beoefende rijwieltoerisme. Tot den aanleg ervan heeft de A.N.W.B. in 1914 den stoot ge- geven; het onderhoud geschiedt vnl. door de, eveneens met steun van den A.N.W.8., in vsch. streken van Ned. opgerichte rijwielpadvereenigingen; de toerist vindt er den weg gemakkelijk, door de langs de paden geplaatste A.N.W.8.-rijwielpadwijzers. P. E. Peaux. Rijwiclbolasting (Ned. belastingrecht), belasting, geheven volgens de gewijzigde wet van 20 Juni 1924, Stbl. 806, welke economisch grootendeels het karakter van een > bijdrage heeft. Haar opbrengst wordt gestort in het > Verkeersfonds. Zij bedraagt 2,60 gld. per jaar en wordt voldaan door middel van een merk waarvan ieder, die op den openbaren weg een rijwiel berijdt, moet zijn voorzien. Het tijdvak van een jaar loopt van 1 Aug. tot 31 Juli. Er bestaan eenige vrijstellingen. Het merk wordt kosteloos uitgereikt aan het hoofd van een gezin, dat niet in de inkomstenbelasting is aangeslagen, mits nog aan eenige voorwaarden wordt voldaan. De opbrengst bedroeg over 1936 : 7 632 465 gld. In België bestaat geen staatsbelasting op de rijwielen. Wel kunnen de provinciën een dergelijke belasting invoeren, onder de goedkeuring van de hooge bestuursoverheid. Het bedrag der taks verandert van provincie tot provincie. L i t.: Pesman, De Rijwiel- en Motorrijtuigenbelastingwet (21935, naslagwerk, wordt met suppl. bijgehouden); Hofstra, Belastingen Verkeersfonds (1935, wordt met suppl. bijgehouden). M. Smeets. Rijwicllantaarn, electrische, de lamp, welke aan de voorzijde van een rijwiel het in Ned. wettelijk voorgeschreven witte (of gele) licht uitstraalt. Het gloeilampje (dat als regel gevoed wordt door een dynamo, welke door een der wielen wordt aangedreven en die tevens stroom levert voor het roode achterlicht) dient door middel van den reflector zóó gesteld te worden, dat geen verblinding van tegenliggers kan optreden, en zal normaal zijn licht enkele meters vóór het rijwiel op den grond moeten werpen, waardoor de berijder bovendien het meeste profijt van zijn r. heeft. Het gebruik van zgn. selectieve lampjes heeft het voordeel van beter zicht bij mist en van minder kans op verblinding. De reflector dient van roestvrij metaal (niet van breekbaar isolatie-raateriaal) vervaardigd te zijn; de dynamo moet ook bij geringe snelheid (met de fiets aan de hand) voldoenden stroom voor de verlichting leveren. Schnaiel. Rijwielplaatje, > Rijwielbelasting. Rijzende Kerk, -> Protestantsch Jeugdwerk op Vrijz. Christ. grondslag. Rzeszow, Poolsche stad in de prov. Lwow (Hemberg); ca. 30 000 inw. Paardenmarkt, petroleumraffinaderijen. Rzevvuski, graaf Henr y k, Poolsch historicus. * 3 Mei 1791 te Slawuta, ƒ 28 Febr. 1866 te Cudnow. R., die een vriend van Mickiewicz was, putte zijn stof meestal uit overgeleverde anecdotes. Werk e n (in het Poolsch): Herinneringen a. d. heer Soplice (1839); November (1845). —Uit g . : Gezam. Werken (1877). ■— L i t.; Wojeiechowski, Poolsche Letterkunde (Poolsch, 1930); Nitschmann, Gesch. der Poln. Lit. (1882). V. Son. s S, negentiende letter van het alphabet, die in de Nederlandsche taal een sisklank, de stemlooze dentale fricatief (■> Medeklinker) voorstelt. Het letterteeken is via de Grieksche sigma uit de Semietische sjin ontstaan. Afkortingen. S. in Hom. inscripties e.d. beteekent: Sextus, salutem, sanctus, signum, etc.;S in scheikunde=sulfur, > zwavel; s in de muziek = (Ital.) segno (= teeken: %}), of:(Ital.) sinistra (linkerhand), of: subdominant; s. in de grammatica = (Lat.) singularis, enkelvoud; S. voor namen van heiligen of in plaatsnamen = Saint, San, Sankt, Santo, Sao, Sint; s. op recepten = (Lat.) signa of signetur (men teekene), of: sumatur (men neme); s = stère, een kubieke meter; I bij opgaven van geldswaarden=dollar(Vereenigde Staten, ook: peso (van verschillende Amerikaansche staten), of: escudo (Portu- gal) of: milreis (Brazilië); S.A. = > Sturm Abteilung; Sap. bij bijbelcitaten = (Lat.) Liber Sapientiae, Boek der > Wijsheid; Sb in de scheikunde = stibium (= > Antimoon); sc. of scil. = (Lat.) scilicet, namelijk; Sc in de scheikunde = scandium (-> Aardmetalen); Sc. D. = D. Sc. (> D); S.C.J. = Sacerdotes a Sacro Corde Jesu, -> Priesters van het H. Hart; sculps. = (Lat.) sculpsit [. . . . heeft (het) gegraveerd] ; S.D.A.P. = > Sociaal-Democratische Arbeiderspartij; Se in de scheikunde = seleen; sec = seconde; sen. = senior; S.E. & O. = (Lat.) salvo errore et omissione, behoudens vergissing of weglating; Si in de scheikunde = > Silicium; si, in de muziek de naam van de zevende noot der tonenreeks (»Solmisatie), in de Romaansche landen (België inbegrepen) geldt si onveranderd als b (Duitsch h); S.J.= (Lat.) Societas Jesu, Gezelschap van Jesus (> Jezuïet, Jezuïetenorde); Sm in de scheikunde = Samarium (> Aardmetalen); S.M. = Societas Mariae, > Maristen; S.M.A. = Societas Lugdunensis pro Missionibus ad Afros, > Sociëteit van de Afrikaansche missiën; S.M.M. = Societas Mariae B. Montfort, > Gezelschap van Maria; Sn in de scheikunde = stannium, -> tin; soc. = sociaal; S.O.C. = Sacer Ordo Cisterciensis, > Cisterciënsers; Soph. bij bijbelcitaten = het Boek > Sophonias; S.O.S. = (Eng.) save our souls, red onze zielen (d.w.z. levens), in de radiotelegraphie het signaal voor schepen in nood; S.P.Q.R. = (Lat.) Senatus Populusque Romanus, de Rom. senaat en het Rom. volk (^Senaat); Sr. = senior; S.S.=stoomschip, vroeger ook: Staatsspoorwegen; S.S. = (Lat.) Sacra Scriptura, H. Schrift; S.S. = Societas S. Francisci Salesii, > Salesianen van Don Bosco; S.S. = > Schutz-Staffel; S.S.C.C. = Congregatie Sanctiss. Cordium, > Paters der H.H. van Jesus en Maria; S.S.J. = Societas Missionarium a St. Joseph de Mill Hill, St. > Josephscongregatie van Mill Hill; S.S.S. = Societas Sanctissimi Sacramenti, > Paters van het H. Sacrament; s.s.t.t. = (Lat.) salvis titulis, behoudens titels; St. = Saint, Sankt, Sint; Stbl. = Staatsblad; Stct. = Staatscourant; s.v. = (Lat. sub voce, onder het woord), ook; (Lat.) salva venia, met verlof (gezegd); S.V.D. = Societas Verbi Divini, > Gezelschap van het Goddelijk Woord; s.v.p. = (Fransch) s’il vous plait, als het u belieft; s.v.v. = (Latijn) ■> sit venia verbo. De letter S in vsch. alphabetten. Hieronder volgen alle trefwoorden betreffende personen, plaatsen e.d., samengesteld met Saint(e), San, Sankt, Sant’, Santa, Santo, Sao, Sint. Deze trefwoorden zijn voor het gemakkelijker vinden gealphabetiseerd zuiver volgens het hoofdwoord, dus zónder dat gelet is op de alphab. volgorde van het eerste naamsdeel. Dus : Sint-Baafs-Vijve komt vóór Santa Barbara, enz. Alleen namen zooals Santander, Santiago, welke steeds als één woord geschreven worden, staan verderop op de gewone plaats in het deel. Santa Agata clc’ Goti, suffragaan-bisdom van Benevento; 1762-’76 onder bestuur van den H. Alphonsus Maria de Liguori. Sint-Agatha, kerkdorp in de N. Brab. gem. > Cuyk c.a. (XVIII 632 KI, nr. 54). Sint-Acjatha-Bcrchcm, gem. in Belg.-Brabant, welke' op weg is een voorgemeente van Brussel te worden. Opp. 296 ha; ca. 9 800 inw. (slechts nog 50 % Kath.); ijzergieterij, fabrieken van kunstceramiek, cichorei, enz., land- en tuinbouw. Sint-Aflalha-Rode, gem. in Belg .-Brabant, ten Z. van Leuven (VI 96 D3); opp. 723 ha, ca. 900 inw. (Kath.); landbouw. Oot. kerk (13e eeuw). Saint Albans, veelbezocht oud stadje in het graafschap Hertfordshire (Eng.), ca. 29 000 inw. Ontstaan bij het Hom. Verulamium, genoemd naar den eersten Christenmartelaar in Engeland, Alban, een Romeinsch soldaat. Oude abdij (sedert 1877 Anglic. kathedraal), in Normandischen stijl gebouwd, waarvan het middendeel dagteekent uit de 11e eeuw. Oudste kathedraal uit den Normandischen tijd, ook wegens de liturgische indeeling belangrijk. Saint-Amand-lez-Flcurus, gem. in het O. Van de prov. Henegouwen (X 111176 F 3); opp. 1 060 ha, ca. 1200 inw.; landbouw, steengroeven; Èomeinsche vonds'ei; oude heerlijkheid met bewogen geschiedenis. Sint-Amands (bij Oppuurs), gem. in de prov. Antwerpen aan de Schelde (II 511 A4). Opp. 669 ha; ca. 4 000 inw. (vnl. Kath.). Fabriek van scheikundige meststoffen, mandenmakerijen en leerlooierijen. Sint-Amandsberg, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten O. van Gent (XIX 176 B/C 3). Opp. 604 ha, ca. 20 000 inw. (vnl. Kath.). Effen zandbodem; tuinbouw en blnemkweekorijen. Werd gemeente in 1872 door splitsing van Oostakker. Een oude kapel werd nieuwe parochiekerk in 1847. St. Amandskapel, in 1720 gebouwd door Philip van der Noot, bissohop van Gent. Groot begijnhof van Gent. Bekend kerkhof met de begraafplaatsen van talrijke vooraanstaande Vlamingen. Lauwerijs. Saint-Amant, Marc-Antoine Girard de, Fransch dichter, vertegenwoordiger van de onafhankelijk-libertijnsche letterkunde in de 17e eeuw, * 1694 te Quevilly (bij Rouen), f 1661 te Parijs. Zeer bereisd. Een der meest origineele dichters van zijn tijd, soms zelfs een groot poëet dank zij de natuurlijke bevalligheid van zijn verzen en de rijk-realistische typeering van menschen en dingen. De bewering, als zou hij slechts een cynisch-immoreel epicurist geweest zijn, is sterk overdreven. Werken: o.a. burleske gedichten, odes, sonnetten. Uit g. : Oeuvrcs poétiques, corapl. (2 dln. 1855) ; Oeuvres choisies, d. R. de Gourmont (1916). L i t.: Durand-Lapie, S.-A. (1896). Santa Ana, hevige, droge stofwind in den winter, óver Z. Califomië. De S. A. is een -> föhn. Saint-André, Fr. naam voor > Sint-Andries. Saint Andrews, zeehaven aan de St. Andrews Bay, Fifeshire, Schotland (XII 464 E 3). Historisch stadje met belangrijke onderwijsinrichtingen; ca. 10 000 inw. Kathedraal grootendeels vernield door volgelingen van John Knox en verder verwaarloosd. Nu ruïne, evenals het kasteel. Saint Andrews en Edinburgh, bisdom. St. A. ontstond als bisdom ca. 750. In 1329 kreeg de bisschop het recht den koning van Schotland te kronen; 1472 werd het een aartsbisdom met 8 suffraganen en tevens priraaatszetel voor Schotland. Sedert den dood van John Hamilton (1571) onbezet, doch in 1878 als metropool (zetel te Edinburgh) hersteld met 4 suffraganen; Aberdeen, Dunkeld, > Galloway, Argyll en Eilanden. 'Th. Heijman. Sint-Amlries, 1° gem. in de Belg. prov. West-V 1 aande r e n, bij Brugge. Opp. 2072 ha; ca. 9 100 inw.(Kath.). Zandstreek ;landbouwenborstelnijverheid. Abdij St. Andries o! Zevenbergen (Benedictijnen). bit.; Van Outrijve d’Ydewalle, Beschrijving der gemeente S.A. (1930). 2° Gem. in Franse h-Y laanderen (XI 144 E 3). Ca. 5 800 inw., meerderheid Franschsprekend. Chemische nijverheid en textiel. 3° (Saint-André-lez-Dalhem) Gem. ten N.O. van Luik (XVI 704 E 2); opp. 646 ha, ca. 400 inw.; landbouw, veeteelt, kaasfabricage; eertijds afhankelijk van het graafschap Dalhem; werd geteisterd in 1914. Sint-Andries-ter-Zaliger-Haven, voormalig Kartuizerklooster buiten de oude Haarlemmerpoort bij Amsterdam. Het was in 1392 gesticht en is in 1577 geheel verwoest. Het huis beleefde zijn grootsten bloei in de 15e eeuw. Van de prioren verdienen vermelding Gerrit van Schiedam, bekend als vruchtbaar auteur op ascetisch gebied, Jan Bolhusen en Jan Versaren. Ook Albert Kivet heeft tot het convent behoord. Bekend zijn de passages in Vondel’s Gysbrecht van Aemstel met betrekking tot dit klooster. Lit.: Haarl. Bijdragen (LUI, 87). Schollens. Sint-Annabaai, haven van > Curaijao (VIII 367). . , Sint-Annaland, gem. op het eiland Tholen in de prov. Zeeland; omvat alleen het dorp S.A. Ca, 2 700 inw. (80% Ned. Herv.); opp. 1 437 ha; klei, waarop landbouw en veeteelt. C. v. d. Broek. Sint-Annaparochle, dorp in en zetel van de Friesche gem. Het > Bilt (XI 208 BI); ca. 3 200 inw. Sint-Annaveld, > Anderlecht. Sint-Antclinks, gem. in de prov. 0.-Vlaanderen, ten Z.W. van Aalst (XIX 176 C 5). Opp. 341 ha, ca. 1100 inw. (Kath.). Heuvelachtige kleigrond, landbouw; kant- en weefnijverheid. Sint-Anlhonis, kerkdorp in de N. Br. gem. > Oploo (XVIII 623 K2, nr. 111). Slnt-Anthonypolder, polder ( opp. 554 ha) en dorp in de Z. Holl. gem. > Maasdam. San Antonio, stad in den staat Texas (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 17). Ruim 230 000 inw. Ligt aan de gelijknamige rivier. Handel en industrie ("staal, textiel, leer en tabak). Zetel van een Kath. aartsbisschop en een Prot.-Episc. bisschep. D. Brouwer. Saint-Arnaucl, Armand Jacques Ler o y de, maarschalk van Frankrijk. * 20 Aug. 1796 De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd te Bordeaux, f 29 Sept. 1864. Wegens losbandig leven verplicht zich bij het Vreemdenlegioen te laten inlijven in Algerië (1836), werd hij er in 1847 brigadegeneraal. President Bodewijk Napoleon benoemde hem tot minister van Oorlog (27 Oct. 1851); in deze hoedanigheid bereidde S. zorgvuldig den staatsgreep van 2 Dec. 1851 voor. Een jaar daarna werd hij maarschalk en bij het uitbreken van den Krimoorlog (1854) opperbevelhebber van het Fransche Oostelijke leger. Hij behaalde met lord > Raglan de overwinning aan de Alma (20 Sept. 1854). Hij overleed op het schip, dat hem naar Frankrijk bracht. Lit.: M. Quatrelles I’Epine, Le Maréchal de S.A. (2 dln. 1928-’29). Bousse. Saint-Auhin, gem. in de prov. Namen, ten N. van Philippeville (XVIII 240 B 4); opp. 1 329 ha, ca. 700 inw.; landbouw. Saint Augustinc, stad in den staat Flnrida (Ver. St. v. N.Amer.; 29057, N., 81°20'W.). Ca. 12 000 inw. S.A., een oud-Spaansche stad uit 1665, trekt door de architectonische bijzonderheden en het heerlijke winterklimaat veel vreemdelingen. Sint-Baafs-Vijve, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van Kortrijk aan de Leie. Opp. 851 ha; ca. 2 000 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw en weiden; vlasteelt. In de kerk merkwaardige kunstschatten uit de 13e en 17e eeuw. Santa Barhara, stad in den staat Californië (Ver.St. v. N.Amer.; VI 668 C 3). Ca. 34 000 inw. De stad heeft rijke petroleum- en asphaltbronnen, die gedeeltelijk in zee liggen. Zetel van Kath. bissehop. Sint-Bartholomeusdal, voormalig Kartuizerklooster buiten de Waterslootpoort te Delft, gesticht in 1469, ondergegaan in 1572. De monnik Joost van Schoonhoven is 31 Juli 1572 te Den Briel den marteldood gestorven. L i t.; Haarl. Bijdragen (XLIX, 321-367). Schollens. Ch. A. Sainte-Beuve. Sint-Bernhardpas, > Bernhard. Sint-Bernhardshond vormt den overgang van de doggen naar de herdershonden (->- Hondl; wordt in het klooster op den St. Bemhard en op andere bergpassen afgericht, om reizigers uit de sneeuw te redden. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 481 in dl. XIII. Sint-Bortlnus, abdij (abbaye de St. Bertin), aanvankelijk het St. Petrasklooster, door den H. Audnmaras ca. G6O te Sithiu gesticht. Terwijl de znsterstichting, het St. Mariaklooster, een collegiaal kapittel werd, bleef het St. Petrasklooster getrouw aan den regel van den H. Benedictus. Ca. 1100 werd het naar zijn eersten abt, den H. Bertinus, genaamd. Vermaarde abdijschool met verdienstelijke geschiedschrijvers (Annales Bertiniani, Chronicón Sithiense). Voorn, abten: H. Erkembodo, Gerard van Brogne, de kroniekschrijver Johannes Longus (f 1383), Guiibert d’Or,' die den bouw begon van de prachtige kloosterkerk, waarvan de statige ruïnen nog bestaan. Onder de Fransche Revolutie werden de monniken verjaagd (1791), klooster en kerk verkocht en verwoest (1799). Li t.; H. de Laplane, Abbés de St. Bertin (1854); O. Bied, L’ócole bertinienne (1923). De Schaepdrijver. Sainte-Beuve, Charles August! n, de pond legger van de moderne, 19e-eeuwsche, Fransehe letterk. critiek. Bewerkte den triomf van de historische of naturalistische methode tegenover het dogmatisme van Nisard en de Klassieken. * 23 Dec. 1804 te Boulogne-sur-Mer, f 13 Oct. 1869 te Parijs. Studeerde medicijnen (1824-'2l). Liet zijn studies varen ' voor de letterkunde, doch behield steeds een trek naar i positief-wetenschappelijk onderzoek. Als dichter van de Romantische richting (La Vie, les Poésies et les Peasées do Joseph Delorme, 1829) schreef hij ook den benachten autobio graphischen ro man in verzen Volupté (1834) die slechts „ui succes de scan dale” kende. S.B, zou zich voortaar geheel aan de ontlek wijden. Hij doceerde te Lausanne (1837-’3B) een cursus, waaruit L’Histoire de Port Royal ontstond, evenals zijn lessen te Luik uitgroeiden tot: „Chateaubriand et son groupe littéraire”. Zijn vele art.werden verzameld onder den titel: Portraits littéraires (1832-’64); Portraits de Femmcs (1844); Portraits contemporains (1846); Causeries du Lundi (1861-’62); Nouveaux Luudis (1863-’7O), een eenige verzameling critische monographiecn. Zijn critiek over de dichters-tijdgenooten, wien hij het falen van zijn eigen dichterscarrière nipt vergeven kon, is zeer dikwijls partijdig en vaak kleinzielig. S.-B. is gekant tegen de wetenschappelijke pretenties van Taine. Zijn Tableau de Ia poésie fran-Caise au XVIe s. (1828) herstelde Ronsard en de Pléïade weer in eere. Willemvns. Ui t g-, : Les Grands Ecrivains francais par S.-8., d M. Allom (22 dln. 1926-’33); Port-Royal, d. R. L. Doyon en C. Marehesné (8 dln. 1925-’32); Correspondanoe générale, d. J. Bonnerot (1935 vlg.); Volupté, crit. uitg. d. P Poux (2 dln. 1928); Pages choisies, d. H. Bernès. —- L i t.: .Tean Bonnerot, Bibliographie de POeuvre de S.-B. (1937); G. Michaut, S.-B. avant les Lundis (1903); id„ Etudes sur S.-B.(1905); A. Bellcssort, S.-B. et Ie XXe s. (1927); V. Giraud, La Vie Secrète de S.-B. (1935). Sankt Blasien, stadje in het Albdal in het Z. van het Zwarte Woud; 782 m. Ca. 2 000 inw. (Kath.). Mild klimaat. Herstellingsoord voor longlijders. Oude Benedictijner abdij (thans katoenspinnerij). Abdijkerk uit de 18e eeuw. Sin t -Blusius-Bockel, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten O. van Oudenaarde (XIX 176 B 6). Opp. 416 ha, ca, 800 inw. (Kath.). Landbouw. Saint-Erieuc, hoofdstad van het Fr. dept. fntes-du-Nord (XI 96 B 2), ca. 30 000 inw. Bisschopszetel, kathedraal St. Etienne (13e e.). Visscherij, oesterteelt, textielindustrie. Santa Catharina, naam van een staat in de republiek Brazilië (VII6O E/F7). Opp. 94 998 km2; ca. 1 100 000 inw. De kustzone is bergachtig (Serra de Espigac); ten W. daarvan de Serra do Mar (graniet) met daarachter een plateau van eruptief gesteente. De rivieren zijn niet voor scheepvaart geschikt. Vooral de kustzone is heet, het binnenland is gezonder. Regenverdeeling vrij regelmatig (ca. 1 400 mm). Landbouw (maïs, tarwe, gerst, peulvruchten, suikerriet, tabak, koffie) en veeteelt. Van de boschproducten moet vooral maté genoemd worden. De industrie neemt toe. Delfstoffen. S. C. heeft sterke immigratie van Duitschers. Hoofd- en havenstad: Florianq-P°5S- Zuyleti. De met San, Sint,, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hooldwoord gealphabetiseerd Sain te-Cécile, gem. in de Belg. prov. Luxemburg aan de Semois (XVI 736 B/C 4). Opp. 2079 ha, ca. 650 inw. (vnl. Kath.). Leem- en rotsgrond. Arduingroeven, ijzererts. Woud van Conques. Saint.- Chapelle, hofkapel van de koningen van Frankrijk, te Parijs; door Clovis gesticht en door den H. Lodewijk met kostbare reliquieën verrijkt. Violletle-Duc restaureerde dit meesterwerk van de Fransche Gotiek (13e e.), dat zich nabij het Paleis van Justitie bevindt (zie afb. 8 op de pl. t/o kol. 496 in dl. XIX). Th. Heijman. Saint Christopher, > Saint Kitts. Saint Ciair, Lake, meer in Noord-Amerika (42°30' N., 82°30'W.). Het Huron-meer eindigt in de St. C 1 a i rr i ver, die uitstroomt in het Lake St. Ciair. Dit laatste staat door de Detroit-river in verbinding met het Erie-meer. Oorspr. diepte 2 a 3 m; thans vergroot tot ruim 6 m. Opp. 1200 km2. D. Brouwer. J. nlll. ~ Saint-Claudc, stad in de Fr. Jura (X 196 F/G 3). Ca. 14 000 inw. Fabrieken van houten en ivoren voorwerpen. Bisschopszetel. Kathedraal (14e e.). £— ' , , Saint-Cloud, 1° gem. van ca. 16 000 mw. in het Fr. dept. Seine-et-Oise (XI 96 bijkaart), ten W. van Parijs, beroemd om het mooie park en om het kasteel, waar Marie-Antoinette vertoefde. Napoleon I werd er in 1804 tot keizer uitgeroepen. 2° Stad in den staat Minnesota (Ver.St. v. N.Amer.). Ca. 21 000 inw. Industrie. Zetel van Kath. bisschep. Santa Cruz, 1° stad in den staat Caiifomië (Ver.St. v. N.Amer.). Ruim 14000 inw. S. C. is een oude Spaansche vestiging. Nu is het een voorstad van S. Francisco. 2° Rivier in Arizona (Ver.St. y. N.Amer.). Saint-Cyran. 3° (Ook: Sainte-Oroix) Eiland, deel uitmakend van het aan de Ver. Staten van N.Amer. behoorend gedeelte der Yirginische Eilanden (17°N., 64°W.). Opp. 213 km2, ca. 19 000 bew. Bergachtig in het N. en in het 0., laag in het Z.W. Zeer vochtig klimaat. Suikerriet, katoen, tuinbouw, veeteelt. Hoofdstad: Christiansted met de haven Frederiksted. 4° Een weinig bezochte archipel in den Stillen Oceaan (XVIII 760). De ca. 6 000 bewoners zijn gemengd Polynesisch-Melanesisch. De eil. staan onder Britsch gezag. Santa Cruz de Ia Palina» hoofdplaats van het eiland Palma (Canarische Bil.) met ong. 8 600 inw. (I 520 bijkaartje Canarische Eil.). Santa Cruz de Tencrifa, hoofdplaats van het eiland Tenerifa (Canarische Eil.) met ong. 63 000 inw. (I 620 bijkaartje Canarische Eil.); bunker- en kabelstation. ■ u;; Saint-Cyran, abt van, alombekende bijnaam van Jean Du vergier de Hauranne, stichter van het Jansenisme in Frankrijk. * 1585 te Bayonne, f 11 Oct. 1643 te Parijs. Studeerde achtereenvolgens te Bayonne, Parijs en aan het Collegium theologicum der Jezuïeten te Leuven, alwaar hij met Justus Lipsius in betrekking kwam. In 1604 keerde hij naar Parijs terug; hij ontmoette er enkele jaren later Jansenius, met wien hij van toen af het plan opvatte de leer van St. Augustïnus en de strengere kerkelijke tuchtmaatregelen der Christelijke Oudheid wederom te doen gelden; hun correspondentie over dit gewaagd hervormingsplan, in geheimschrift opgesteld, is na hun dood door P. Pinthereau S.J. uitgegeven. In 1617 ■tot groot-vicaris benoemd van den bisschop van Poitiers en in 1620 tot abt van Saint-Cyran bevorderd, kwam hij in aanraking met Bérulle en tal van andere vooraanstaande geestelijken, die toen in Frankrijk aan de Contra-Reformatie werkzaam waren. Hij zelf verwierf zich een buitengewone faam als geestelijk leider. Zijn strengere opvattingen vonden ingang niet alleen bij de religieuzen van •> Port-Royal,maar ook bij velehooggeplaatste leeken, waarvan sommigen zich in Port-Royal des Champs terugtrokken, om er als kluizenaars (solitaires) te leven . In 1633 stichtte S. nog de „kleine scholen” van Port-Royal, die, zooals bekend, in de geschiedenis der opvoedkunde een zeer belangrijke plaats innemen. Beticht van kettersche theorieën te verspreiden, werd hij, op bevel van Richel ieu, vanaf 1638 tot enkele weken voor zijn dood, in Vincennes gevangen gehouden. S. schreef o.a. tegen de Eng. Jezuïeten, onder den deknaam van Petrus Aurelius, over de kerkelijke hiërarchie; zijn Jansenistische opvattingen over de biecht en de H. Communie werden in 1643 door zijn beroemdsten discinel. Antoine Amauld, gepubliceerd. L i t.: Sainte-Beuve, Port-Royal (I, 274 vlg.); Laferrière, Etude sur Jean Du Verder de Hauranne, abbe de Saint-Cyran (1912); A. De Meyer, Les premières controverses jansénistes en France (1917) ; A. Gazier, Hist. générale du mouvement janséniste(l 1922). A.De Meyer. Saint-Cyr-l’Eeole, gem. van ca. 7 500 imv. in het Fr. dept. Seine-et-Oise. Napoleon vestigde hier in 1808 de militaire school voor hoogere officieren. Saint-Denis, 1° stad aan den rechteroever van de Seine, 5 km ten N. van Parijs (XI 96 bijkaartje); beroemd door haar voormalige Benedictijner abdij, welke ca. 660 werd gesticht. Als voornaamste abt moet Suger worden genoemd. De vroeg-Got. kathedraal diende tot mausoleum van de Fransche koningen. Kooromgang van 1140. n i i■ • 1 ! -i r)OA .1. ~ – -,.■ nirnici I KllM IQ |TI De abdij werd in 1789 opgeheven; sinds 1809 is in de gebouwen een meisjes-pensionaat gevestigd. 2° Hoofdstad van > Réunion. Ca. 27 000 inw. 3° (Sint-Denijs) Gera. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Kortrijk. Opp. 1 660 ha; ca. 3 000 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Oude kerk. 4° Gem. in het centrum van de prov. Henegouwen (XIII 176 D4); opp. 480 ha, ca. 1 000 inw.; heuvelachtige omgeving; landbouw, steenkoolmijnen. S.D. werd reeds vermeld in de 8e eeuw; oudheidkundige vondsten; kerk uit de 17e eeuw; welbekende bronnen; ruïnes van oude abdij. i uuicö • Bij S.D. werd op 14 Aug. 1678 door Willem 111 een slag tot ontzet van Bergen geleverd met den Franschen bevelhebber Luxembourg. De vrede van Nijmegen was toen reeds vier dagen te voren gesloten, doch het desbetreffende bericht van Van Bevemmgk aan den Prins is niet aangekomen. Wel wist deze uit een gedrukte dépêche d.d. 10 Aug., dat de vrede zoo De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd goed als verzekerd was. De slag bleef onbeslist, maar de Franschen ontruimden hun stellingen. De gebeurtenis werpt licht op het karakter van den stadhouder (zie Fruin, Verspr. Gescllr. IV). J. D. M. Cornelissen. 5° Gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Gembloers (XVIII 240 Cl); opp. 901 ha, ca. 760 inw. Landbouw. Merkwaardig: kerktoren, oude hoeve. Siut-Denijs-lioekcl, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten O. van Oudenaarde (XIX 176 B 5). Opp. 476 ha, ca. 200 inw. (Kath.). Landbouw. Sint-Denijs-VVestrem, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten Z.W. van Gent (XIX 176 B 3). Opp. 623 ha, ca. 2 600 inw. (Kath.). Landbouw, vsoh. industrieën; renbaan. San Dicgo, stad in den staat Californië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 C 3). Ca. 160 000 inw. S.D.bezit een van de mooiste natuurlijke havens van den Stillen Oceaan. De Amerikaansche marine heeft er haar vlootbasis en haar startpunt voor vluchten over den Grooten Oceaan. De haven is bovendien van, groot belang voor de kustvisscherij (tonijn), en als uiten invoerhaven voor het achterland. D. Brouwer. San(to) Domingo, 1° republiek, het Ó. deel van het eil. Haïti in Midden-Amerika, ongeveer 2/3 van het eiland beslaande; het W. deel wordt ingenomen door de Negerrepubliek Haïti (zie krt. in kol. 639 in dl. XII). Oppervlakte 50 070 km2, ca. 1 200 000 inw. Door het land loopen van O. naar W. vier parallel gaande bergketens; zij hebben belangrijken invloed op het tropisch klimaat. Hoogste top Mount ïina (3140 m). De N. helft heeft oen meesten regenval (stijgingsregens). Gem. jaartemperatuur circa 25°C. Voornaamste rivieren Rio Jaqui en Rio Juna. De laagvlakten zijn uiterst geschikt voor tropische cultures; vele plantages zijn het eigendom van Cubanen, Italianen en Amerikanen. Een nadeel is de moeilijkheid om arbeidskrachten te verkrijgen. Veel suikerrietcultuur. De export van de cacao bedraagt 20 tot 30 000 tons (waarde 3 tot 4 raillioen dollars); daarop volgt in belangrijkheid de tabak; verder uitvoer van koffie en melasse. De veeteelt is weinig ontwikkeld; alleen de geitenfokkerij is van belang (gemiddelde export 250 000 pond geitenhuiden). Ook de fruitteelt is van weinig beteekenis; toch heeft er uitvoer van bananen en cocosnoten plaats. Waarschijnlijk is de bodem rijk aan delfstoffen. Het spoorwegnet heeft een lengte van ruim 240 km, w.o. 90 km staatsbezit. S.D. heeft luchtverbinding met San Juan op Porto Rico en met Miami (in Florida) via Cuba. Voorn, havens: S. Domingo, S. Pedro de Macoris en Porto Plata. De buitenl. handel in 1934 bedroeg 23 468 980 dollar (invoer 10 574 344, uitvoer 12 894 636). De belangrijkste invoerproducten zijn katoen, katoenen goederen, fruit, graan, groenten, mineralen en olie. Bestuur. Het land is verdeeld in 12 provincies. S. Domingo is zetel der regeering. President (voor 4 jaren), door het volk gekozen; senaat en Kamer van afgevaardigden. Kat h. Kerk. Kath. godsdienst is staatsgodsdienst. Het bisdom S. D., gesticht 1613, werd in 1546 aartsbisdom, direct onder Rome. Ook is er een pausel. nuntius. De weermacht is bestemd voor handhaving van binnenlandsche rust onder bevel van een kolonel. Vrijwilligers; dienstverband 2 jaren. Sterkte 179 officieren en 2 000 minderen, verdeeld over staf en 18 compagnieën. Zuylen. Geschiedenis. Voor gesch. van S.D. tot 1844 zie > Haïti. Presid. Santana wist tegen herhaalde inlijvingspogingen van Haïti de Dominicaansche Rep. als provincie ingelijfd te krijgen bij Spanje (1861-’66). Cabrera herstelde de onafhankelijkheid en daarna begon voor het land een politiek zeer verwarde tijd onder talrijke presidenten, constituties en revoluties. In de schuld geraakt bij de Ver. Staten, moest de Dominicaansche Rep. zich een financieele controle (1907) van deze laten welgevallen, zelfs (1916-’24) een Amerik. milit. gouverneur. Ofschoon de autonomie hersteld is, blijft de republiek financieel afhankelijk van de Ver. Staten. L i t. : o. a. W. Spence Robertson, Hist. of the Latin-Amer. Nations (1932) ; J. T. Bertrand, Hist. de I’Araér. espagn. (1929); Annuaire Pontilic. (1937); Annuaire militaire (1933). Wubbe. 2° Hoofdstad der rep. S.D. (sinds 1936 CiudadTrujillo genaamd), gelegen aan de monding van de Ozamarivier. Zij is de oudste Europeesche stad van de Nieuwe Wereld, reeds gesticht door Columbus, die haar noemde naar zijn vader Dominicus. Nadat in Sept. 1930 de stad door een orkaan verwoest was, is ze onder leiding van pres. Trujillo wederom herbouwd. Ca. 46 000 inw. Sint-Eloois-Vijvc, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van Kortrijk aan de Leie. Opp. 446 ha; ca. 1 800 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw en vlasteelt. Kerk met toren uit de 11e eeuw. Sint-Eloois-Winkel, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.W. van Kortrijk. Opp. 876 ha; ca. 2 500 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw en vlasteelt. Saint-Etienne, hoofdstad van het Fr. dept. Loire (XI 96 F 4). Ca. 200 000 inw. Bisschopszetel. Vele vakscholen. Veel industrie, vooral door de nabijheid der steenkoolmijnen. Spoorwegknooppunt. Sint-Eustatius of S t a t i u s, het Zuidelijkste van de drie Ned.->Bovenwindsche Eilanden (VI 74), de Noordelijkste verheffing van een ondiepe plaat, waarop ook St. Christopher en Nevis liggen. Lengte 7,8 km, breedte 2,6 km a 3,7 km. Opp. ca. 21 km2. S.E. vertoont zich als twee op zich zelf uit zee rijzende bergen. De kust is meerendeels steil; alleen de Oranjebaai en de Tumble-down-Dickbay bieden geschikte ankerplaats. Voor verdere geol. gegevens, zie ■> Bovenwindsche Eil. (sub II B). St. Eustatius, in de 18e e. de Golden Rock genaamd, is thans onbeteekenend. In Oranjestad woont de heele bevolking. Het is de zetel van den plaatsvervangenden gezaghebber. Behalve de Kath. kerk (zie afbeelding 6 op de plaat t/o kol. 362 in dl. VIII) en de Wesleyaansche kapel zijn er weinig steenen gebouwen. Oranjestad heeft een openbare en een bijz. school (Dominicanessen). Bevolking (31 Dec. ’36); 1198 inw., bijna uitsluitend Negers, meest Methodisten; ca. 260 Wapen van S. Domingo. De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Kath. Omgangstaal Engelsch. Voor verdere gegevens over missie e.d. zie > Bovenwindsche Eilanden, > Curapao en > Nederlandsche Antillen. Lit.: G. J. v. Grol, Econ. arbeid op S. E. 1903-’lB (in: West. Ind. Gids 1921). fr. Realino. Geschiedenis. S. E. is waarschijnlijk door Columbus in 1493 op zijn tweede reis ontdekt, kwam omstr. 1631 in het bezit der Ned. West-Indische Compagnie. Door zijn ligging en de handelsvrijheid, die het van de Compagnie genoot, werd het eiland een handelscentrum in Midden-Amerika. Vooral de Noord-Amerikanen profiteerden hiervan tijdens den Vrijheidsoorlog door zich hier van wapenen en munitie te voorzien, hetgeen mede aanleiding werd tot den vierden oorlog tusschen Engeland en Nederland. Op 3 Febr. 1781 werd S. E. door de Engelschen veroverd. Weliswaar werd het reeds het volgend jaar door de Franschen voor de Nederlanders heroverd, doch het eiland was verwoest en zijn welvaart vernietigd, doordat de Amerikanen hun handel reeds naar elders hadden verlegd. In 1801 weer door de Engelschen veroverd, in 1802 teruggegeven, in 1810 opnieuw door hen veroverd, bleef S. E. sinds 1814 Ned. bezit. Buch. Saint-Evremond, CharlesdeMarguetel de Sain t-D en y s de, Fransch schrijver, door zijn sceptisch en epicuristisch karakter voorlooper van de 18e-eeuwsche philosofen. * 1 April 1616 te Saint-Denys-le-Guast (Cotentin), f 29 Sept. 1703 te Londen. In 1661 wegens agitatorische bedrijvigheid uit Frankrijk verbannen, vestigde hij zich in Engeland, waar hij tot aan zijn dood verbleef. Voorn, werken: behalve vele kleine verhandelingen, brieven en de beroemde Comédie des Académistes* o.a. Reü. sur Ia tragédie ancienne et moderne : Essai sur la Morale d’Epicure. U it g. : Oeuvres mêlées, d. Ch. Giraud (3 dln. 1866). —L i t.: M. Wilmotte, S.-E. eritique littéraire (1921); K. Spalatin, S. -B. (1934). Santa Fé, 1° p r o v i n c i e in de rep. Argentinië, een lange smalle landstreek (II 808 D/E 2-3); grootendeels pampas-gebied. Opp. 131 906 km2, ca. 1 475 000 inw. Landbouw en veeteelt, verder groote vleeschindustrieën en leerlooierijen. St. Eustatius. 2° H o o f d s t a d van 1° (II 808 D3). Ca. 136 000 inw. Knooppunt van spoorwegen. Universiteit. Bisschopszetel. Uitvoer van granen, lijnzaad, hout en quebracho-extract. 3° Hoofdstad van den staat Nieuw-Mexico (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 H 6). Ca. 11 000 inw. S. F. was vroeger belangrijk als eindpunt van karavaanwegen. Zetel van Kath. aartsbisschop. San Franciseo, stad in den staat Californië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B 2). Ca. 635 000 inwoners, met de voorsteden mee ruim 11/,l1/, millioen S. F. groeide rondom een door Spaansche Franciscanen in 1776 gestichte missiepost, nadat men kort tevoren de prachtige baai ontdekt had. Na het vinden van goud in het binnenland van Californië in de vorige eeuw, kwam de stad snel op. Hoewel zich hier ook industrie ontwikkelde, is het vooral de handel, die het economisch leven van de stad beheerscht. Zuidvruchten, vruchten- en vischconserven, petroleum en de derivaten daarvan, rijst, hout en automobielen zijn de voornaamste uitvoerproducten. De import omvat vnl. voortbrengselen van de Pacificlanden : ruwe zijde, koffie, copra, suiker en thee. Bovendien is S. F. het financieele centrum van het Westen van de Ver. Staten. S.F., in den volksmond Frisco genaamd, is een zeer mooie stad. Zij ligt op den Zuidoever van de Golden Gate, de ingangspoort van de baai. In 190 C werd de stad door een aardbeving geheel verwoest. Evenals de meeste groote steden heeft S. F. tekort aan ruimte. Om de stad en de baai heen groepeert zich derhalve een krans van woonwijken en voorsteden. Zie afb. 6 op de plaat t/o kol. 660 in dl. XIII. Oakland (ca. 285 000 inw.), aan den Oostkant van de baai, is het eindpunt van de transcontinentale spoorwegen. S. F. heeft slechts één kleinen localen spoorweg. In Berkeley (ca. 82 000 inw.) is de universiteit van Califomiëgevestigd. S. F. is de zetel van een Kath. aartsbisschop, een Prot.-Episc., een Methodistisch-Episc. en een Gr.-Kath. bisschop. D. Brouwer. Sint-Gabriel, plaats in Belg.-Kongo, district Stanleystad (XV 513 D2). Missie der Priesters van het Heilig Hart; verblijfplaats van den apost. vicaris; middelbare, normaal- en vakscholen. Sint-Gallcn, > Gallen (St.). Sint-Gcertruid, gem. in Ned. Limburg, ten Z.O. van Maastricht (XVI 448 05). Opp. 913 ha (löss; 305 ha boomgaard). Ca. 1 000 inw. (Kath.). Landbouw, vee- en fruitteelt. S. G. heette oudtijds Eisden op den Berg. . „ , t> u Sint-Genesius-lïodc, gem. in Belg.-Brabant, ten Z. van Brussel, op den rand van het Zoniënwoud, in een schilderachtig landsohap van heuvels en vijvers (VI 96 C 3-4); opp. 2 282 ha; ca. 7 200 inw. (Kath.); papierfabriek, land- en tuinbouw. Voorm. priorij Zevenborren, van Regul. Augustijner kanunniken (1380-1784). Rode wasin de M.E. een hoofdmeierij van Brabant. Lindemans. Saint-Genois des Mottes, Jules, baron de, Belg. geschiedkundige en schrijver van historische romans in het Ned. en het Fransch. * 22 Maart 1813 te St.-Kwintens-Lennik, f 10 Sept. 1867 te Gent. Werd in 1843 prof. en bibliothecaris aan de univ. te Gent; stichtte met Snellaert in 1861 het Willemsfonds. Lid van de Kon. Acad. van België. L i t.: Biogr. Nat. (VII). A. Boon. Sint-Georgc-kanaal, zee tusschen lerland De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd en Wales, de lersche Zee verbindend met den Atlantischen Oceaan (XII 464 C/D 5-6). Breedte varieerend van 80 tot 160 km. Saint-Georges, Fr. naam voor > Sint-Joris in Fr.-Vlaanderen. Saint-Georcjes-sur-Meuse, gem. ten Z.W. van Luik (XV1704 C 2); opp. 2 046 ha, ruim 6 000 inw.; landbouw, steenkoolmijnen, kalksteengroeven; Romeinsche vondsten; historische kapel Stockay; historisch kasteel; eertijds zeer aanzienlijke heerlijkheid. Saint-Georc|es de Bouhélicr (eig.: Stéphane-Georges de Bouhélier Lepelletier), Fransch schrijver. * 19 Mei 1876 te Rueil (Seine-et-Oise). Stichter van het zgn. Naturisme. Schreef gedichten (o.a. Chants de la vie ardente, 1902), romans, essays en drama’s. Evolueerde ten slotte naar een soort symbolisch Realisme, waarin hij poogt het Symbolisme met het Realisme te verbinden. Lit.: P. Blanchart, S.-G. de B. Saint-Gérard, gem. in de prov. Namen, ten Z.W. van Namen (XVIII 240 B 3); opp. 2 664 ha, ca. 1 660 inw.; landbouw, steen- en marmergroeven; overblijfselen der abdij. Sainl-Gcnnain, gem. in de prov. Namen, ten O. van Gembloers (XVIII 240 Cl); opp. 706 ha, ca. 500 inw.; landbouw. Merkwaardig kerkkoor. Saint-Germain-en-Layc, stad in het Fr. dept. Seine et Oise, ten W. van Parijs (XI 96, bijkaartje). Ca. 22 600 inw. Bosch (4 000 ha). Het fraaie Renaissance-paleis was een kon. verblijf; onder Frans I door Pierre Chambiges van 1539-’4B gebouwd op middeleeuwsche fundamenten. Tuin- en terrassenaanleg van Le Nötre (1672); het bosch is beroemd. Edict van St. G.-en-L., d.i. het verdrag in 1570 tusschen Calvinisten en Katholieken gesloten om den 3en Hugenotenoorlog te beëindigen. Hierbij werd den Hugenoten vrijheid van geweten in het geheele rijk en vrijheid van godsdienst in vsch. steden verleend en bovendien toegang tot alle ambten en vier versterkte steden (La Roebelle, Montauban, Cognac, La Charité). De vrede van St. G., 10 Sept. 1919, tusschen de Geallieerden en Oostenrijk bepaalde voor dit laatste; afscheiding van Hongarije en Tsjecho-Slowakije als zelfstandige staten; gebiedsafstand aan Italië, Joegoslavië, Roemenië en Polen. Voor de bepalingen omtrent den Kongo, zie > Kongo (kol. 526, 533 en 536). Saint-Géry, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 D6); opp. 391 ha; ca. 300 inw. (Kath.); landbouw. Saint-Gliislain, gem. ten W. van Bergen in Henegouwen (XIII 176 C 4); opp. 397 ha, ruim 4 000 inw. (vnl. Kath.). Steenkoolmijnen, landbouw, verschillende nijverheidstakken. Hene-dal en -kanaal. Kerk uit de 16e eeuw, met Romaansch reliekschrijn; bedevaartplaats. In de 7e eeuw reeds een belangrijk godsdienstig centrum; vanaf de M.E. versterkte stad, die herhaaldelijk belegerd werd. Sint-Gillis, 1° vroeger Opbrussel, voorgemeente ten Z. van Brussel (V 196 C 3); ca. 63 000 inw. (ca. 20 % Kath.), met Franschsprekende meerderheid. Nijverheid: scheikundige producten, parfumerie, zeep, schoenen, rijtuigen, koper- en bronsgieterijen. Celgevangenis, de voornaamste van het land. ’s Rijks munt. Dudenpark. 2° Gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten Z. van Dendermonde (XIX 176 D3). Opp. 1 062 ha, ca. 7 800 inw. (Kath.). Hoogte 6 m. Land- en tuinbouw, vsch. nijverheden. Parochie sedert 1901. In 1933 vond men er een Frankische begraafplaats. Sint-Gillis-Waas, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N. van St. Niklaas (XIX 176 D2). Opp. 2 239 ha, ca. 5 600 inw. (Kath.). Kleigrond en polders, landbouw en veeteelt; vsch. industrieën. San Gimignano, gemeente in de provincie Siena (Midden-Italië), 330 m boven zee. Ca. 11 000 inw. Middeleeuwsoh stadje met muren; paleizen en paleistorens uit de 12e tot 14e e. (bloeitijd), waarvan nog 13 (vroeger 72) bewaard zijn. Beroemd zijn het Palazzo del Podesta (nu schouwburg) met fresco’s, en het Nuovo Pal. d. Pod. (13e e.), de dom (1148) met fresco’s van Ghirlandajo, de kerk Sant’ Agostino (13e e.) met fresco’s van Gozzoli. Lit.: R. Pantini, S. G. e Certaldo (1904). San Giovanni di Medua (Ital.; Albaneesch: Shen – O j i n), haven van Skoetari, N. van Drin in Albanië (I 666 B 2). San Giuliano, A n t o n i o, graaf, Ital. staatsman. * 10 Dec. 1852 te Catania (Sicilië), f 16 Oct. 1914 te Rome. Sedert 1882 liberaal volksvertegenwoordiger, in 1905 senator; meermalen minister sedert 1899 en in 1910 gezant te Londen en Parijs. Bij het uitbreken van den Wereldoorlog voorstander van neutraliteit. Cosemans. Sankt Goar, stadje op den linker Rijnoever, tegenover St. Goarshausen, 72 m boven zee. Ca. 1 600 inw. (55 % Kath., rest Prot.). Uitgebreide wijnhandel. De Evang. Stiftskirche werd van 1444-’69 gebouwd. In de M.E. was S. G. een groote vesting. Sint-Goriks-Oudcnhove, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten Z. van Zottegem (XIX 176 C 6). Opp. 566 ha, 1100 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Sint-Gotlhard, bergmassief in midden-Zwitserland (Lepontische Alpen; II 40 B 6), 2 000 a 2 600 m hoog, met steile wanden; vormt in het Z. een keten. Door den Siut-Gotlhardpas (2114 m) wordt deze keten in tweeën verdeeld. Het W. deel is het hoogst en sterk vergletsjerd [Pizzo Rotondo (3191 m), Piz di Lucendro (2 967 m)j. In de N. uitloopers is de Mutthom (3103 m) de belangrijkste top. Het O. deel is zeer wild [hoogste toppen Monite Prosa (2741 m), Pizzo Centrale ;3003 ra)]. Het gebergte bestaat uit glimmer, gneis en hoornblende, in het W. veel graniet. Het is rijk aan mineralen. Op de pashoogte (met Hospiz) ligt o.a. de Tomasee, waar de Voor-Rijn ontspringt. De S.-G.-pas verbindt de dwarsdalen van Reuss en Ticino. De weg over den S.-G. wordt pas in 1293 vermeld. De postweg is van ca. 1825. Na den aanleg van den spoorweg in 1882 werd de weg weinig meer gebruikt, tegenwoordig weer meer door toenemend autoverkeer. De St. Gotthardtunncl is 15 km lang, hoogste punt 1154 m. De bouw duimde van 1872 tot 18180. De geheele S.-G. spoorweg telt 80 tunnels en 1234 bruggen. Hakewessd. Lit.: Schmidt, G., Bahn u. Pass (1926). Sint-Helcna, Britsch eil. in den Zuid-Atlantischen Oceaan, ca. 1 870 km van de Afrik, kust verwijderd. Vulkanisch, hoogste punt 818 m. Opp. 122 km2, ca. 3 760 bew. Zacht, doch stormachtig klimaat. Belangrijke vlootbasis. Garnizoen. Haven Jamestown. S.-H. werd in 1502 door de Portugeezen ontdekt. Sedert 1651 Engelsch bezit. 1816 werd Napoleon I naar S.-H. verbannen (f 6 Mei 1821). In den tweeden » Boerenoorlog werd het eil. als verbanningsoord voor Boeren gebruikt. Saint Ilelens, 1° industriestad in Lancashi r e, Eng. (53°24'N., 2°45'W.), beroemd door glasfabricage. Ruim 100 000 inw. 2° Stadje op het eiland W i g h t ; ca. 5 000 inw. De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Saint Heller, hoofdstad van het Kanaaleiland Jersey (XII 464 E 7). Visschers- en badplaats. Ca. 28 000 inwoners. Saint-Ililaire, E. G., > Geoffroy Saint Hilaire. Saint-Hubert, stad in de Belg. prov. Luxemburg, op een hoogvlakte (434 m) (XVI 736 C 2). Opp. 3 770 ha; ruim 3 600 inw. (vnl. Kath.). Woud van St. Hubert, heide. Landbouw. Huidenvetterij, ijzersmelterijen, houtbewerking. De abdijkerk, opgetrokken in Got. flamboyantstijl, dateert van 1626. De voorgevel werd verwoest en herbouwd met twee torens in 1700. De kerk is vijfbeukig, 86 m lang en bevat 10 kapellen, een crypte, prachtige gestoelten van 1733 en een hoog altaar in Renaissance-stijl. St. Hubert is het oude Ambra, later Andage genaamd. De H. Beregisus stichtte hier in 687 een Benedictijner klooster. In 826 werden hierheen de relieken van St. ■> Hubertus overgebracht en sindsdien is de naam veranderd in St. Hubert. Het klooster werd in 1668 door de Calvinisten verwoest, herbouwd, en in 1796 gesloten door de Fr. Republiek. Thans is het kloostergebouw een staats-weldadigheidsschool voor jongens. Zeer bezochte bedevaart naar S.-H. voor gevallen van razernij. Striels. 2° Éen dorp in de N. Brab. gem. > Mill (XVIII 632 Jl, nr. 61). Sint-Iluibrechts-Hcrn, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten N. van Tongeren (XVI 480 B 6). Opp. 303 ha, ca. 550 inw. (Kath.). Landbouw. Sint-Iluihrechts-Lille, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten O. van Neerpelt (XVI 480 B 2). Opp. 1 316 ha, ca. 1 500 inw. (Kath.). Landbouw, dennenbosschen. Brouwerijen. Kerk herbouwd in 1910 met toren uit 13e eeuw. San Ilticfonso, zomerpaleis der Spaansche koningen bij Segovia. In 1720 begonnen met het Palacio Real door Ardemans. Santa Isabol, hoofdstad van het Spaansche eil. > Femando Pó (I 620 bijkrt. F. Pó). Sint-Jacobiparocïnc, dorp van ca. 2 800 inw. in de Friesche gem. Het > Bilt (XI 208 BI). Sint-Jacobs-Kapeile, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.W. van Diksmuide, aan den IJzer. Opp. 325 ha; ca. 200 inw. (Kath.). Polderstreek: landbouw, weiden en veeteelt. Leed veel in den Wereldoorlog. Sint Jan, Kath. Ned. boekhandelaren- en uitgeversvereeniging, heropgericht in 1924, stelt zich ten doel; de bevordering van het uitgeven en verspreiden van goede lectuur en de behartiging van de geestelijke en stoffelijke belangen der Kath. boekhandelaren en uitgevers. Officieel orgaan; Boek en Leven (21937). U i tg. : Catal. van Kath. Ned. boeken (1933 ; suppl. daarop, 193 H). Coébergh, St. Jansvlinder. Sint-Jan, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van leperen. Opp. 621 ha; ruim 800 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Vernield gedurende den Wereldoorlog. Sint-.lan-in-F.rcrno, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten N. van Eekloo (XIX 176 BI). Opp. 1 260 ha, ca. 1 000 inw. (Kath.). Moeras- en poldergrond. Landbouw. Sint-Jans-Geest, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 E 4); opp. 759 ha; ca. 650 inw.; landbouw. Sint- janskappel, gem. in Fr.-Vlaanderen (XI 144C2).Ca. 1100 inw., Vlaamschsprekend. Landbouw. Shit-Janskruid, > Janskruid. Sint-Jans-Molenbeek, voorgemeente ten W. van Brussel (VI 96 C 3); opp. 690 ha; ca. 62 600 inw. (een vierde ong. nog Kath.), met een Vlaamsch sprekende meerderheid. Nijverheid: voedingswaren, suikerraffinaderij, huidenvetterijen, weverijen, tapijtfabriek, ijzer-, koper- en bronsgieterijen, enz. In 1830 telde S. ca. 4 000 inw.; gelegen bij het haven- en fabriekskwartier van Brussel, heeft het een sterke werkliedenbevolking. Lindemans. Sint-Jansridders, > Johannieters. Sint-Jansstcen, gem. in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in de prov. Zeeland; omvat het dorp S.-J. en het kerkdorp Heikant en vsch. buurtschappen. Ca. 3 600 inw. (bijna allen Kath.). Opp. 2 813 ha; zand en klei. Land- en tuinbouw, veeteelt en industrie (vlas; klompen; tricotage). Het dorp S.-J. is gebouwd op den zandgrond, grenzend aan de klei. Bezienswaardig is het raadhuis van 1791. C. v. d. Broek. Sint-Jansvlinder, Zygaena filipendulae, dagvlinder met ca. 40 mm spanwijdte met smalle, zwarte, dicht beschubde voorvleugels, waarin 6 karmijnroode vlekken staan, achtervleugels karmijnrood met zwarten rand. De rups is goudgeel met 2 rijen zwarte vlekken op den rug. De S. vliegt in Juni en is in onze streken op droge gronden niet zeldzaam. Bernink. San Jeronlmo de Yuste, een vroeger klooster (Hieronymieten) in de Spaansche prov. Caceres, 38 km ten N.O. van Plasencia. Het is in 1408 gesticht. Hier is op 21 Sept. 1658 Karei V overleden, wiens gebeente in 1574 naar het Escorial is overgebracht. Sint-Joachimsmoer, kerkdorp in de N. Brab. gem. > Loon op Zand (XVIII 632 F 2, nr. 81). San Joaquin Kiver, rivier in den staat Califomië (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B/C 2). Zij stroomt van Zuid naar Noord door de groote vallei van Califomië en vereenigt zich met de > Sacramento. Het dal van de S. J. is beroemd om de daar verbouwde Zuidvruchten. Sint-Job-in-’t Goor, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 511 C 2). Opp. 693 ha; ca. 1 360 inw. (vnl. Kath.); leem- en zandgrond, bosschen. Kanaal Antwerpen—Turnhout; Riv.; Kleine Schijn. Kerk met deelen uit de 16e eeuw. Saint John, 1° eiland, deel uitmakend van het aan de Ver. Staten v. N. Amer. behoorend gedeelte der Virginische Eilanden; opp. 64 km2, ca. 1 000 bewoners. 2° Zeehaven van het Britsch West-Indisch eiland Antigua, ruim 20 000 inwoners. 3° Stad in de prov. New Brunswick (Canada; XVIII 608 M 6). Ca. 46 000 inw. S. J. ligt aan den mond van de > Saint John River. De stad heeft een modern geoutilleerde haven, van waaruit in den winter, als de St. Laurens is dichtgevroren, het Canadeesche graan verscheept wordt. Bovendien is er uitvoer van hout en visch. S. J. is de zetel van een Kath. bisschop. Saint John Lakc, meer in de prov. Quebec (Canada; 48°36'N., 72°0'W.). Opp. 910 kms. Het stroomt af door de > Saguenay River in de St. Laurens. Langs de oevers belangrijke houtpulp-industrie (courantenpapier). De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdnoord gealphabetiseerd Saint John Rivcr, rivier in New Brunswick (Canada; 47°N., 69°45'W.), 720 km lang, zeer veel watervallen. Tot Fredericton goed bevaarbaar. Aan de monding de stad > Saint John (zie aldaar, sub 3°). Saint John», 1° hoofdstad van New Foun eiland (N. Amerika; XVIII 608 N6). Ca. 40 000 inw. Belangrijke visscherijhaven. Zetel van Kath. aartsbisschop en Anglic. bisschep. 2° Een dorpje op > S a b a. Sint-Joost-lcn-l\oodc, voorgemeente ten N.W. van Brussel (VI 96 03); opp. 113 ha; ca. 30 000 inw. (een vijfde ong. nog Kath.), met Franschsprekende meerderheid. Het Noord-station van Brussel ligt op het grondgebied van S. In de 16e eeuw was de vallei van de Maalbeek een gezochte plaats voor kleine buitens (o.a. van Granvelle). In 1830 telde S. ca. 2 300 inw.; thans is het geheel in de groote stad ingesloten; het is een stadskwartier van winkels, koffiehuizen en hotels. Livdemans. Sao Jorge, een eiland der > Azoren (I 620 bijkrt. Azoren); vulkanisch, opp. 220 km2, met ca. 16 000bew. Slnt-Joris, 1° gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.O. van Nieuwpoort aan den Ijzer. Opp. 554 ha; ruim 300 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Verwoest gedurende den Wereldoorlog. 2° (Fr.: Saint-Georges) Gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 A 2). Ca. 300 inw., meest Franschsprekend. Landbouw. Sint-Joris-ten-Distel, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Brugge, aan het kanaal Brugge—Gent. Opp. 489 ha, ca. 1 900 inw. (Kath.). Zandstreek; land- en tuinbouw. Sint-Joris-Weert, gem. in Belg.-Brabant, ten Z. van Leuven (VI 96 D3); opp. 396 ha, ca. 1 000 inw. (Kath.); landbouw. Sint-Joris-Winge, gem. in Belg.-Brabant, ten N.O. van Leuven (VI 96 E 2); opp. 1 199 ha, ca. 1 700 inw. (Kath.); landbouw. San José, 1° hoofdstad van de gelijkn. provincie en van de rep. Costa Rica (XVII 608 C 3-4). Ruim 66 000 inw. De stad ligt 1 180 m hoog op een vruchtbare gezonde hoogvlakte langs de W. afhelling van het Cordillerengebergte. Universiteit, academie, observatorium. Aartsbiss. zetel. Belangrijke koffiehandel. 2“ S t a d in den staat C a 1 i f o r n i ë (Ver. St. v. N. Amer.; VI 668 B 2). Ca. 38 000 inw. Zuidvruchtenteelt. Exportcentrum voor vruchten. Saint Joscph, stad in den staat Missouri (Ver. St. v. N. Amer.; 39°45'N., 94°47'W.). Ca. 80 000 inw. Belangrijke vee- en graanmarkt; groote exportslachterijen. Zetel van Kath. bisschep. Sint-Joscphsconcjregatic van Amersfoort, van Mill-Hill, •> Josephscongregatie. Sint-Joseplisgezellenvereeniginj), > Gezellenvereeniging. San Juan, 1° provincie in het W. van de rep. Argentinië (II 808 B/O 2-3). Opp. 87 346 km2. Ca. 186 000 inw. Zoutmoerassen en zandvlakten ; landbouw is mogelijk met behulp van irrigatie : tarwe, maïs, luzerne. 2° H o o f d s ta d van 1° (II 808 C 3). Ca. 20 000 inw. Bisschopszetel. 3° Riv i e r in het W. van de rep. Argentinië; ontspringt in het Cordillerengebcrgte, doorbreekt dit en stroomt later verder onder den naam van Desaguadero; zijrivier van de Salado. 4° Hoofdstad van het West-Indisch eiland > Porto Rico. Ruim 114 000 inwoners. Steunpunt van de Amerikaansche vloot. Bisschopszetel. Uitvoer van suiker, koffie, tabak, zuidvruchten. 5° Afstrooming van het Nicaragua-meer naar de Caribische Zee. Saint-Jurc, Johannes de,Jezuïet,ascetisch schrijver. * 19 Febr. 1588 te Metz, f 30 April 1667 te Parijs. Voorn, werk: De Ia Connaissance et de I’Amour de Notre Seigneur Jésus Christ. L i t. : Sommervogcl, Bibl. de la Comp. de Jésus (VII). Sainl-Just, Antoine Louis Léon, Fr. revolutionnair. * 26 Aug. 1767 te Blérencourt, f 28 Juli 1794 te Parijs op de guillotine. Een romantische natuur met nerveus-sanguinisch temperament, die zich geroepen voelde tot leider van de Fransche Revolutie. In de Nat. Conventie dreef hij tot den dood van Lodewijk XVI, de Girondijnen en Banton. S. was een vertrouweling van Robespierre, dien hij in wilskracht en durf overtrof en in het Comité de salut public dikwijls tot de beslissing dreef. Zijn Institutions républicaines bepleiten o.a. een Spartaansche eenheidsopvoeding door den Staat. Zijn wetten van 8/13 Ventóse (26 Febr./3 Maart 1794) gaan in de richting van het communisme, misschien meer uit opportunisme (om de massa voor Robespierre te behouden), dan uit principe. L i t.: Curtis, Saint Just (1935). V. Claassen. Sinte-Katclijnc-Wavcr,gem. in deßelg.prov. Antwerpen, aan de Dijle (II 511 C 4). Opp. 2 436 ha; ca. 8 900 inw. (vnl. Kath.). Centrum, Elzestraat (parochie) en Pasbrug (met St. Jozefseminarie voor eerste jaar godgeleerdheid en wijsbegeerte). Meesteelt, tuin- en landbouw. Leem- en zandgrond. Shit-Katliarina-Lombcck, gem. in Belg.- Brabant (VI 96 B 2); opp. 631 ha; ca. 3 200 inw. (meest Kath.); landbouw, hopteelt. Tot S.K.L. behoort het gehucht Boschstraat. Saint Kitts of St. Christopher, vulkanisch eiland behoorend tot de Kleine Antillen (VI 74). Opp. 176 km2, ca. 22 500 bew. Hoofdstad Basseterre. Uitvoer: suiker. Sedert 1713 is S. K. Engelsch. Sint-Kornelis-Horebeke, gern. in de prov. O. Vlaanderen, ten O. van Oudenaarde (XIX 176 B 6). Opp. 360 ha, ca. 800 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Sint-Kruis, 1° gein. in Zeeuwsch-Vlaanderen, in de prov. Zeeland. Opp. 2136 ha., ca. 650 inw. (78 % Kath.). Vlasbewerking. 2° Gern. in de prov. West-Vlaanderen, aan het kanaal van Sluis, nabij Brugge. Opp. 1 683 ha; ruim 7 000 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Meubelnijverheid. Van het historisch kasteel van Male, dat gebouwd werd in de 12e eeuw en langen tijd de verblijfplaats was der graven van Vlaanderen, .zijn de oude toren en het benedendeel van de omheiningen overgebleven. Het overige gedeelte werd heropgebouwd en erg gemoderniseerd. Sint-Kruis-Winkel, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten N. van Gent (XIX 176 C 2). Opp. 1 179 ha, ca. 2 000 inw. (Kath.). Landbouw. Kerk uit de 15e eeuw. Sint-Kwintens-Lennik, gem. in Belg.-Brabant (V 196 B 3); opp. 1579 ha; ca. 3 800 inw. (Kath.). Mooie Gotieke kerk met interessant 14e-eeuwsch beeldhouwwerk en altaartafereelen van G. de Graver. De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden ziin op het hoofdwoord gealphabetiseerd In 1334 versloegen de Brabanders het leger van den graaf van Vlaanderen op het gehucht Ten Helleken. Tot St. K. behoort ook het gehucht Eizeringen. L i t.: A. Wanters, Hist. des Environs de Bruxelles (I 1851-’55); J. F. Vincx, De Kerk van S. K. L. (in : Eigen Schoon, XII 1929). Lindemans. Slnl-Lambrcchts-llork, gem. in de prov. Belg. Limburg, ten Z. van Hasselt. Opp. 1120 ha. ca. 1 600 inw. (Kath.). Landbouw, steenfabrieken. Sint.-Lambrcehts-WoLuwe, voorgemeente ten O. van Brussel (VI 96 C 3); opp. 723 ha; ca. 22 000 inw. (meest Kath.). Kapel van de „Ellendige Maria”, met bedevaart tot O. L. Vr. van VII Weeën. Klooster der pp. Augustijnen-Assomptionisten. Kon. Instituut voor doofstommen en blinden, bestuurd door de Broeders van Liefdadigheid. Parochiën : St. Lambertus, St. Henricus, O.L.V. Hemelvaart (Kapelleveld), H. Familie (Rodebeek). Lindemans. Sint-Laureins, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten N.O. van Eekloo (XIX 176 B 2). Opp. 2 139 ha, ca. 3 300 inw. (Kath.). Zandgrond, landbouw. Kanaal van Schipdonk en kanaal naar Zelzatc. Kerk uit de 16e e. Vier wateringen, geheeten de „Vier Maten”. Slnt-Laurcins-Berehcm, gem. in Belg.- Brabant (V 196 B 3) ; opp. 117 ha; ca. 225 inw. (Kath.); landbouw. Sint-Laurcns, l°gem. op Walcheren in de prov. Zeeland; omvat het dorp S.-L. en het gehucht Brigdamme. Ca. 1 400 inw. (45% Ned. Herv., 45% Geref.). Opp. 1 028 ha; klei, waarop land- en tuinbouw en veeteelt. 2° De St. Laurensrivier is de belangrijkste waterweg van Canada (44° 30'N., 75° 40'W.). Afwatering van het groote Noord-Amerik. merenbekken. Vele watervallen en stroomversnellingen (nu geëxploiteerd voor het opwekken van electr. kracht). Voorbij Montreal heeft de S. L. weinig verval meer. De stroom wordt steeds breeder, tot hij ten slotte een aestuariura vormt, dat in de St. Laurensbaai uitmondt. Als verkeersweg is de S. L. van groot belang; gedurende 8 è, 9 maanden worden de producten van het merengebied voor een groot gedeelte hierlangs vervoerd (o.a. granen, ertsen, kolen). De rest van het jaar is de stroom dichtgevroren (> Saint John). Ten dienste van de scheepvaart heeft men bij de onregelmatigheden in het verval laterale kanalen en sluizen aangebracht, waardoor de stroomversnellingen en watervallen vermeden kunnen worden. D. Brouwer. Saint-Lecjcr-lcz-Pecq, gem. in den N.W. hoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 A 2); opp. 549 ha; ca. 900 inw.; landbouw; merkwaardige kerk uit de 16e eeuw; overblijfselen van oud kasteel; Romeinsche vondsten; oude heerlijkheid, reeds vermeld in de 17e eeuw. Saint-Lecjer-lcz-Virton, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 D4). Opp. 1 987 ha; ruim 1 650 inw. (vnl. Kath.). Kalk- en zandgrond. Landbouw. Witte-steengroeven. Bosschen. Rivier: Ton. Sint-Lcnaarts, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 511 C 2). Opp. 2 687 ha; ca. 3 300 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Steenbakkerijen, diamantslijperijen, sigaren. Vaart Turnhout—Antwerpen. Monumentale kerk in laat-Got. stijl van het begin der 15e eeuw, door Claus van Haseldonek gebouwd. Hooge toren in baksteen, glasramen en kostbare schat. Romeinsche oudheden. L i t.: P. Goetschalckx, Bijdragen tot de Gesoh. Brecht en St. Lenaarts. Striels. Sint-Lievens-Essche, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten O. van Zottegem (XIX 176 C 6). Opp. 1168 ha; ca. 2 600 inw. (Kath.). Heuvelachtige kleigrond, landbouw. De H. Livinus stierf er den marteldood op 12 Nov. 657. Sint-Licvens-Houtem, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N. van Zottegera (XIX 176 C 4). Opp. 767 ha; ca. 3 200 inw. (Kath.). Landbouw. In de kerk een Romaansch koor uit de 10e eeuw. Saint-Ló, hoofdstad van het Fr. dept. Manche (XI 96 C 2); ca. 11 000 inw. Got. kathedraal Sainte-Croix (15e e.). Industrie. Saint Louis, 1° stad in den staat Missouri (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 16). Ca. 825 000 inw. S. L. werd gesticht in 1764, als een Fransch fort, even ten Z. van de samenvloeiing van den Missouri en den Mississippi. Na de opkomst van de vaart op den Mississippi en den aanleg van spoorwegen naar het Westen, kreeg de stad beteekenis als markt- en exportplaats voor het omringende gebied (granen, vee, tabak en pelzen): 28 spoorlijnen komen er samen. Tegenwoordig is S. L. in de eerste plaats fabrieksstad, waar de regionale producten verwerkt worden (vleesch-, tabaks-, aardewerk-, en metaalindustrie). Ook de voorsteden East St. Louis, Granite City en Granton aan de overzijde van de rivier, in den staat Illinois, zijn industrie-centra. S. L. is zetel van een Kath. aartsbisschop, een Prot.- en een Methodistisch-Episc. bisschop. De Kath. St. Louis University, gesticht in 1818, telt ca. 600 docenten en 4 300 stud., de openbare Washington University ca. 600 doe. en 3 400 stud. (gesticht in 1857). D. Brouwer. 2° Hoofdplaats van de Fransche Senegalkolonie (I 620 B 3); W. Afrikaansche havenstad, aan de monding van den Senegal-stroom gelegen; heeft veel van haar beteekenis moeten inboeten sedert het moderniseeren van Dakar. S. L. is door een spoorweg met het binnenland verbonden; telt circa 20 000 inwoners. V. Asbroeck. San Lncar de Barramcda, stad en zeebad in de Spaansche prov. Cadiz (36° 46'N., 6°22'W.) met ca. 22 000 inw. S. ligt aan de monding van de Guadalquivir en levert zout, wijn en zuidvruchten. Vanuit S. voer in 1498 Columbus en in 1519 Magalhaes uit. Santa Lucia, 1° vulkanisch Britsch West-Indisch eiland beboerend tot de Kleine Antillen (13°30'N., 60°30'W.). Opp. 603 km2, ca. 67 500 bew. Export van suiker, cacao, koffie, bananen, citroenen. Hoofdstad Castries. 2° Veel bezongen visschershaven van Napels. San Luis Potosi, staat in Mexico (XVIII 608 H 7), opp. 63 421 km2; ca. 445 000 inw. S. L. P. is een van de onvruchtbare, steppeachtige hooglandstaten van Noordelijk Mexico. Alleen mijnbouw (goud, zilver, lood en koper) levert wat op. 2° Hoofdstad van den gelijkn. staat van Mexico (XVIII 608 H 7). Ca. 70 000 inw. De stad ligt op 1 877 m hoogte. Er zijn belangrijke ertssmelterijen. Zetel van Kath. bisschep. D. Brouwer. Sint-Maarten, gem. in het zeekleigebied van de prov. N. Holland (XVIII 672 A3), ten N. van Alkmaar; opp. 1 401 ha, omvattende de dorpen S. M. (dat ligt aan den ouden West-Frieschen zeedijk en hoofdplaats der gem. is), Valkoog en Eenigenburg, alsmede de gehuchten Groenveld, Street, Rijpje, Grootven, Tolke en Westerend; ca. 1 300 inw. (1937), waarvan 73 % Protestant, 21 % Katholiek, be- De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd hoorend tot de parochies Schagen en Zijpe (Zuid), en 6 % onkerkelijk. Er is land- en tuinbouw, alsmede veeteelt. van der Meer. Sint-Maartensbosch, Kartuizerklooster, -> Kartuizer (sub B). Sint-Maarlensbrug, dorpje in de N. Holl. gem. > Zijpe. Sint-Manrlcnsdijk, 1° gem. in Utrecht. > Maartensdijk. 2° Gem. en als stadje gebouwd dorp op het eiland Tholen in de prov. Zeeland ; staat door den Pluimpot in verbinding met de Ooster-Schelde. Ca. 2 800 inw. (90% Ned. Herv.). Opp. 2 241 ha; klei. Landbouw. C. v. d. Broek. Sint-Maartcnsreeht, dorp in de Z. Holl. gem. > Schipluiden. Saint-Malo, 1° stad van ca. 13 000 inw. in het Fr. dept. Ille-et-Vilaine (XI 96 B/C 2). Oude stadsmuren, Got. kerk St. Vincent (16e eeuw). Scheepsbouw, vischvangst en vischhandel (kreeft). Badplaats. 2° De Bocht of Golf van St. Malo is een golf aan de N.W. kust van Frankrijk tnsschen het schiereiland Contentin en Bretagne (XI 96 B/C 2). Diepte minder dan 60m. De Golf is bekend wegens haar bijzonder sterke getijden. Het verval bedraagt bij don Mont Michel 12 m bij springtij en 6 m bij dood tij. De vloedgolf doorloopt den ca. 67 km langen afstand tnsschen Brehat en S.M. in slechts 18 minuten. Saint-Mai-c, gem. in de prov. Namen, ten N.W. van Namen (XVIII 240 C 2); opp. 440 ha, ca. 1 000 inw.; landbouw. Saint-Marc Girardin (gen. Mare Girard i n), Fransch criticus, moralist en politicus. * 12 Febr. 1801 te Parijs, f te Morsang-sur-Seine in 1873. Prof. aan de Sorbonne. Voorn, werken: Eloge de Lesage (1816); Bloge de Bossuet (1827); Tableau de la litt. au XVIe siècle (1828) ; Essais de littérature et de morale (1844); La Fontaine et les Fabulistes (1867); Etude sur Jean-Jacques Rousseau (1870). Vooral belangrijk: Cours de littérature dramatique (1843-'63). Sainl-Mard, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 D4). Opp. 1 626 ha; ruim 2 000 inw. (vnl. Kath.).Leem- en zandgrond. Romaansche kerk. Kasteel. Santa Marghcrita Ligurc, gem. in de Ital. prov. Liguria (XIV 320 B 2), aan de Riviera di Levante. Ca. 10 000 inw. Bekend zeebad. Koraal visscherij. Sint-Margrictc, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N. van Eekloo (XIX 176 BI). Opp. 1 049 ha, ca. 800 inw. (Kath.). Polders, landbouw. Kerk uit de 17e eeuw. Sint-Margrietc-lloutem, gem. in Belg. Brabant, ten N. van Tienen (VI 96 E 3); opp. 428 ha, ca. 730 inw. (Kath.); landbouw. Kerk met Romaanschen toren. Sancta Maria, officieel weekblad van het bisdom Breda, verschijnt sinds 1923. Sint-Maria-Aaltcr, dorp in de Oost-Vlaamsche gem. Aalter (XIX 176 A3). Santa Maria dril’Anima te Rome is de hoofdzakelijk onder Oostenrijkse!* beheer staande en voor de Duitsch sprekende, te Rome wonende Katholieken bestemde nationale kerk, waaraan tevens sinds 15 Maart 1869 een priester-college verbonden is met meerdere vrije plaatsen voor Duitschers en Oostenrijkers en sinds het begin der eeuw voor een Nederlander, die aan de Romeinsche theologische scholen studeeren. Oorspr. was het een pelgrimshuis, waarvoor de eerste appartementen werden geschonken door Jan Peters van Dordrecht. Verder ontving het legaten van vele Nederlanders en Duitschers, o.a. van Diederik van Nieheim, paus Adrianus VI en karei. Willem van Enckevoirt, welke beiden in de 23 Nov. 1511 gewijde kerk begraven werden. L i t. : J. Schmidlin, Gesch. der dtsch. Nationalkirche in Rom (1106): A. Hudal, S. M. d. A., die doutsche Nationalkirche in Rom (Rome 11*28); G. Brom, Der niederl. Ansprueh auf die dtsche Nationalstiftung S. M. d. A. in Rom (Rome ISJO9). Post. Sint-Maria-llorebeke, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten O. %'an Oudenaarde (XIX 176 B 6). Opp. 759 ha, ca. 1 GOO inw. (ged. Kath., ged. Prot.). Kleigrond, landbouw. Op den „Geuzenboek” bestaat nog de eenig overblijvende Prot. gemeente in het Vlaamsche land. Sint-Mariakappel, gem. in Fr.-Vlaanderen (XI 144 C 2). Ca. 500 inw., Vlaamschsprekend. Landb. Sint-Maria-Latem, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N.O. van Oudenaarde (XIX 176 B 4). Opp. 218 ha, ca. 660 inw. (Kath.). Landbouw. Kerk uit de 12e eeuw. Sint-Maria-Lierde, gem. in de prov. ©.Vlaanderen, ten N.W. van Geeraardsbergen (XIX 176 C 6). Opp. 888 ha, ca. 2 300 inw. (Kath.). Heuvelachtige kleigrond, landbouw. Saintc-Marie, 1° (bij Eta 11 e) gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 D4). Opp. 1 932 ha; ruim 1 150 inw. (vnl. Kath.). Leem- en rotsgrond. Riv.: Semois en Rolle. 2° (Bij Neufchateau) Gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 C 3). Opp. 2 916 ha; ruim l 000 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Riv.: W. Ourthe. 3° Een N.—Z. gericht eiland, aan de Oostkust van Madagaskar (I 636 H/I 6); heeft een kleine haven: Ambodifototra, die vanille, koffie en kruidnagels uitvoert. San Marino, vrije staat onder Italiaansche bescherming (Midden-Italië; XIV 320 D3). Opp. ca. 64 km2 met ca. 14 000 inw. (Kath., Italiaanschsprekend). De drie hoogste toppen reiken tot 738 m, 761 m en 756 m. De Groote Daad telt 20 patriciërs, 20 burgers en 20 boeren. Hij kiest den Raad van Twaalf, die hoogste Gerechtshof is. Het presidentschap wordt voor een half jaar uitgeoofend door 2 capitani reggenti. De nationale vlag is wit-blauw gestreept. De hoofdstad, door een spoorweg met Rimini verbonden, telt ca. 2 000 inw. De stad ontstond uit het, reeds in 885 genoemde, klooster San M. In 1862 sloot de republiek een verbond met het koninkrijk Italië. L i t.: L. Montalbo-Astrando, La république de S. M. (1926); E. Camimcoli, La serenissima Rep. di S. M. (1931). Heere. Sint-Martcns-Boclcgcm, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 B 3); opp. 667 ha; ca. 1 300 inw. (Kath.); landbouw. Sint-Martcns-I.alem, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten W. van Gent (XIX 176 B 3). Opp. 891 ha, ca. 1 800 inw. (Kath.). Landbouw, weiland, bosschen. Sinl-Martons-I.eerne, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten Z.W. van Gent (XIX 176 B 3). Opp. 378 ha, ca. 660 inw. (Kath.). Landbouw, vsch. industrieën. Kasteel in Vlaamsch-Spaanschen stijl uit de 16e eeuw. Sint-iVlartcns-Lcnnik, gcm. in Belg.-Brabant (VI 96 B 3); opp. 1 167 ha; ca. 1 660 inw. (Kath.); mooie Got. kerk uit de 13e-14e eeuw. L i t.: Fr. Vennekens, Gesch. der par. S. M. L. (1935). De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Sint-Martens-Licrdc, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten N. van Geeraardsbergen (XIX 176 C 6). Opp. 690 ha, ca. 1 700 inw. (Kath.). Oude Kartuizerkerk, herbouwd in 1723, thans parochiekerk. Sint-Martens-Voeren, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 El); opp. 1 294 ha, ca. 1 000 inw.; landbouw, veeteelt. Historische kapel van Steenbosch. S.M.V. was eertijds afhankelijk van het graafschap Dalhera; geteisterd in 1914. Saint-Martin, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Gembloers (XVIII 240 B 1-2); opp. 391 ha, ca. 450 inw.; landbouw, steen- en marmergroeven. Sint-Martin, het Noordelijkste en grootste van de drie Ned. > Bovenwindsche Eilanden (VI 74). Grootste lengte 15 km ; opp. ca. 110 km2. Het N. deel behoort aan Frankrijk (gouv. van Guadeloupe; hoofdplaats Marigot met ca. 3 200 inw.), het Z. aan Ned. (ruim 40 km2 met ca. 2 700 inw.); dit laatste is verdeeld in vijf districten. St. M. is heuvelachtig; hoogste punt Paradis-hill (412 m; in het Fr. gedeelte). Het W. deel van St. M. wordt hooldzakelijk ingenomen door de Simsonbaailagune (zie afbeelding 8 op de plaat t/o kol. 353 in dl. VIII). Op de heuvels bouwland, goede weiden en kreupelhout. Aan de kust zoutwinning (voorn, middel van bestaan). De hoofdplaats van het Ned. gedeelte is Philipsburg (ca. 930 inw.), zetel van den gezaghebber van de Ned. Bovenw. Eil. Het visschersdorpje Simsonbaai telt 200 inw. Omgangstaal is het Engelsch. De verbinding met Curacjao wordt onderhouden door een 14-daagsche stoorabootdienst van de K.N.S.M. Kat h. missie. Ca. 33 % der bevolking is Kath.; het overige deel Methodist. Kath. kerken te Philipsburg, Simsonbaai (in het Fr. gedeelte te Marigot en Grande Case). De zielzorg wordt uitgeoefend door pp. Dominicanen (Philipsburg; Marigot). Philipsburg en Simsonbaai hebben een bijzondere school (Zrs. Dominic.). In de hoofdplaats bedienen deze zusters het St. Rosahospitaal. Openb. scholen te Philipsburg, Koolbaai, Prinsenkwartier. Voor verdere gegevens, zie > Bovenwindsche Eilanden ; •> Curafao ; > Ned. Antillen. fr. Realino. Saint-Marlin Pcrmon, Lau r e, hertogin van Abrantès, > Abrantès. Saint Marylebone, N.W. deel van Centraal Londen. Hiertoe behoort Regent’s Park. Ca. 97 000 inwoners. Sint-Martin. Over het midden van het eiland loopt van links naar rechts de gestippelde grenslijn tusschen Nederlandsoh (onder) en Fransoh gebied. Saint Mary’s River, verbinding tusschen het Bovenmeer en het Huron-meer (N. Amerika). De stroom vertoont watervallen (o.a. Sault St. Mary; XVIII 608 K5), die aangewend worden voor opwekking van electr. kracht. Ten bate van de scheepvaart Sint-Martin. Overzichtskaartje van het Nederlandsche gedeelte. De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd heeft men een lateraal kanaal met sluizen aangelegd. Saint-Maur, gem. in den N.W. hoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 A3); opp. 347 ha, 460 inw.; landbouw; geteisterd in 1918. Saint-Maurice, stadje in het Rhonedal in het Zwits. kanton Wallis. Ca. 2 600 inw. (vnl. Kath.). Kasteel. De exempte abdij St. Maurice (oude naam Agaunum) van Augustijner kanunniken te S. M. behoort tot het bisdom Sion en werd in den aanvang der 6e e. gesticht op het graf van de Thebaansche martelaren (H. Mauritius e.a.); tijdens de M.E. was het een druk bezochte bedevaartsplaats. Aan het hoofd van het klooster staat sedert 1840 een „abbas nullius” met den titel van bisschep van Bethlehem. Tot de abdij behooren 13 parochies en een kantonnaal gymnasium. In de abdij rijke kerkschatten. Kerk en klooster dateeren uit de 17e, de toren uit de Be, de krypte uit de 6e eeuw. Te S. M. vond men in een kunstmatig aangelegde bron enkele bronzen voorwerpen, w.o. twee zwaarden, die naar allen schijn waren gedeponeerd als offergaven aan brongodheden. De voorwerpen dateeren uit den Bronstijd en het feit is zeer belangrijk voor de godsdienstige gebruiken van dien tijd. Li t. : Bbert, Reallex. d. Vorgesch. (XI 1927-’2B, s.v. Schweiz). R. De Maeyer. Saint-Médard, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 03). Opp. 1 429 ha; ruim 800 inw. (vul. Kath.). Rotsgrond. Leigroeven. Beek van Orgeo. Saint-Michcl, > Mont-Saint-Michel. Sint-Michicls, gem. in de prov. West-Vlaanderen, nabij Brugge. Opp. 959 ha; ca. 4 300 inw. (Kath.). Zandstreek; land- en tuinbouw; olieslagerij en ijzerbewerking. Feodaal kasteel van Tillegem uit de 13e eeuw. Sint-Michirlsgcstel, gem. in de prov. N. Brabant, ten Z.O. van Den Bosch (XVIII 624 Cl), bestaande uit de kerkdorpen S. M. en Gemonde (ged.). Opp. 2 261 ha; ong. 6 000 inw. (vnl. Kath.; ca. 40 Prot.). Land- en tuinbouw, veeteelt. In deze gem. bevindt zich het klein-seminarie Beekvliet van het bisdom ’s > Hertogenbosch; het Kath. > Doofstommeninstituut; het jongens-pensionaat Huize Ruwenberg; het missiehuis Nieuw-Herlaer van de Sociëteit der Afrik. Missiën met gymnasium; het Ned. moederhuis van de Congregatie der Dochters van den Goddelijken Heiland. De alleenstaande gem. toren dateert uit de 16e eeuw; aan een der muren een beeld van pater Donders. Veel natuurschoon, o.a. de landgoederen Zegenwerp en Haanwijk. v. Velthoven. Sao Micjuel, belangrijkst eiland der > Azoren (I 520 bijk. Azoren); opp. 747 km2 met ca. 120000 bew.; subtrop. klimaat met veel zuidvruchtencultuur. Saint-Mihiel, stad aan de Maas in het Fr. dept. Meuse. Ca. 4 750 inw. Abdijkerk uit de 16e eeuw. Tijdens den Wereldoorlog werd S.-M. het slachtoffer van vsch. aanvallen en tegenaanvallen; op 12 Sept. 1918 moest het Duitsche leger, onder den druk van de Amerikaansche troepen, de plaats ontruimen. Sint-Mommelin (Fr.: Saint-Momelin), gera. in Fransoh-Vlaanderen (XI 144 B 2). Ca. 300 inw., tweetalig. Landbouw, pannen bakker! jen. Bedevaart voor kinderen met spraakgebreken; beïnvloed door de overeenkomst van het woord „mommelen” met „Mommelingen”. Sankt Moritz, l°Duitsche naam voor -> Saint-Maurice. 2° (Romaansch; San Murezzan) Badplaats in Grau bünden (Ober-Engadin, Zwits.), op 1 866 m hoogte. Ca. 4 000 inw. (vnl. Prot.). S. M. ligt aan het m e e r van St. Moritz, dat doorstroomd wordt door den Inn. Droog klimaat met sterke zonbestraling. Het water is ijzerhoudend. Vele hotels. Druk vreemdelingenverkeer, zomer- en wintersport. Eindpunt van de Albula-baan en beginpunt van de Bernina-baan. Sainl-Nazairc, stad van ca. 40 000 inw. aan den Loiremond in het Fr. dept. Loire-Inférieure (XI 96 B 3). Heeft twee havens. Invoerhaven voor tarwe, ertsen en koloniale waren; bootverbindingen met Middel-Amerika. Sint-Nicolaasga, dorp van ca. 1 800 inw. met Kath. parochie in de Friesche gem. > Doniawcrstal (XI 208 B 3). De bevolking is grootendeels Katholiek. Saint-IVicolas-lez-Lièf/e, gem. ten W. van Luik (XVI 704 D2); opp. 258 ha, ruim 8 000 inw.; steenkoolmijnen, veldovens, landbouw; Romaansche kapel. Sao IVieolau, een der Kaapverdische Eil. (I 520 bijkrt. Kaapverd. Eil.); ong. 15 000 bew., meestal kleurlingen. Sint-IViklaas, stad in het N. der prov. O. Vlaanderen, hoofdstad van Waasland (XIX 176 D2). Opp. 2 766 ha; ruim 42 000 inw. (meest Kath.). Arrondissementshoofdplaats. Heeft een der grootste marktpleinen van Europa (ruim 3 ha). St. Niklaas-kerk uit de 16e e., herbouwd in de 17e e. met Barokke altaren. Neo-Gotisch stadhuis (1874) met belfort en beiaard (zie afb. 2 op de pl. tegenover kolom 192 in dl. XIX). Klein-seminarie van het bisdom Gent, met oude kerk der pp. Recollecten (1692), voor Oudere Humaniora. Museum van Schoone Kunsten; Museum van Oudheidkunde en Folklore. Normaalscholen voor jongens en meisjes. Middelbare scholen: St. Jozefgesticht, Broeders Hiëronymieten. Rijksmiddelbare jongens- en meisjesschool. Vakschool. Academie van Schoone Kunsten en nijverheidsschool. In deze nijverheidsstad behoort 3/t der bevolking tot den arbeidersstand. De voornaamste nijverheid is de textielindustrie. De tapijt-, meubelstof- en jacquardweverijen hebben verschillende grootc modemingerichte bedrijven, met ongeveer 3 500 arbeiders. Breinijverheid met meer dan 3 000 werklieden. Voorts steen-, cement- en asbestfabriek met 400 arbeiders. Lauwerijs. Geschiedenis. S. behoorde voor 1217 tot de parochie van Waasmunster, agglomeratie bij een St. Niklaaskapel voor de reizigers op de Rijselsche baan, tusschen Gent en Antwerpen (St. Niklaas, patroon der reizigers). Tot aan de Fransche omwenteling hoorde de plaats toe aan den graaf van Vlaanderen, en was zij gedeeltelijk onder de Keure van Waas, ged. onder de Beversche. Ontwikkelde zich tot een stad, naar de moderne beteekenis, dank zij de econ. bedrijvigheid in de 19e eeuw. Prims. Sint-Odiliapeel, dorp in de N.Br. gem. > Uden (XVIII 632 J2, nr. 102). Sint-Odiliënbcrg, gem. aan de Roer in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D4). Opp. 1 298 ha (zandgrond en beekbezinking); ca. 1 300 inw. (Kath.). Land- en tuinbouw, veeteelt. S.-O. is een oud cultuurcentrum. Op den Limburgschen heuvel Sint-Odiliënberg vestigden zich > Wiro, ■> Plechelmus en > Otger in het begin der 8e eeuw, stichtten een kerk ter eere van den H. Petrus en een klooster of kanunnikenhuis, dat met de kerk 2 Jan. 868 op verzoek van bisschop Hun- De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd ger aan het Sticht Utrecht werd geschonken door koning Lotharius. Het bood toen ten tijde der Noormannen een toevluchtsoord voor de Utrechtsche geestelijkheid en bleef als eigenkerk aan het bisdom verbonden. Een Utrechtsche domkanunnik droeg steeds den titel van proost van St. Odiliënberg. Het kapittel werd echter in 1361 naar Roermond verplaatst, zoodat de Reguliere Kanunniken van het H. Graf zich in 1466 op den St. Odiliënberg konden vestigen, en er tot in den Reformatietijd verbleven. S.-O. bleef na den 80-jarigen oorlog Spaansch, doch werd bij het Barrière-tractaat in 1715 aan Holland afgestaan en behoorde tot het Staatsche gedeelte van het Overkwartier van Gelderland. L i t.: M. Willomsen, Oorkonden en bescheiden van St. O. (in: Public, de la Soe. bist. et archéol. dans le duehé de Lirabourg, 22 1885, 411); Jos. Coenen, De drie Munsters der Maasgouw, Aldeneyck, Susteren, St. Odiliênberg (in ; Publ. LVI, LVII en LV111). Sint-Occlcnrodc, gem. in de prov. N. Brabant ten N. van Eindhoven (XVIII 624 C/D 1), bestaande uit de kerkdorpen 5.0., Olland, Nijnsel, Gemonde (ged.) en Eerde (ged.). Opp. 6 829 ha; ong. 7 600 inw. (vnl. Kath.; ca. 70 Prot.). Landbouw, veeteelt, industrie (stalen meubels, melkproducten, sigaren, steenen, klompen). Aan den ouden toren (begin 16e eeuw) de Prot. kerk; als sacramentskapel is in de nieuwe Kath. kerk opgenomen het Romaansche koor der middeleeuwsche kerk. In deze kerk een 14e-eeuwsche doopvont. De achtervleugel van het Augustinessenklooster is een overblijfsel van het kasteel Dommelrode. Het kasteel Henkenshage dateert van 1450, in 1860 herbouwd, later gerestaureerd. Het werd eenmaal bewoond door den dichter Willem van Haaren. In het gehucht Koevering de oudst bekende koren-windmolen van Nederland (1299). De schilderachtige watermolen in Wolfswinkel is niet meer in gebruik. In S.O. missieschool van de Paters van de H.H. Harten (Picpus). Sedert 1907 is S.O. weer bedevaartsplaats ter eere van St. Oda, wier relikwieën toen naar de kerk aldaar werden overgebracht. Geschiedenis. In den Frankischen tijd was Rode de hoofdplaats van de gouw Taxandrië; hier leefde en stierf (726) de Schotsche prinses Oda, die heilig werd verklaard. Een drukke bedevaartsplaats, geleidelijk St. Oedenrode genoemd. In 1173 stichtte gravin Hildeware hier een kerk, die tot collegiale kerk werd verheven. Hierin werd Hildeware begraven, waarvoor in 1607 een grafzerk werd gemaakt, die nu in de nieuwe Kath. kerk ligt. In 1232 kreeg S.O. dezelfde rechten als Den Bosch. Later was het de hoofdplaats van het kwartier Peelland, ook in de generalitcitsperiode. Geleidelijk werd het echter door Helmond overvleugeld. Lit; A. B. M. Hommers, S. O. van oude tijden tot heden {I9ÜBJ. v. Velthoven. Slut-Omaars (Fr.: Saint-Omer), 1° stad van ca. 18 000 inw. in het Fr. dept. Pas-de-Calais (XI 144 A/B 2). Veelzijdige industrie. De stad dankt haar ontstaan aan de Maria-Basiliek en het Maria-klooster, door den H. > Audomarus ca. 660 te Sithiu gebouwd. Het klooster werd later een kapittel van kanunniken. In de 10e eeuw kreeg do plaats haar huldigen naam. S. O. maakte deel uit van het graafschap Artois. In 1678 werd de stad door Spanje aan Frankrijk definitief afgestaan. Lit.: Dom Devionne, Histoire d’Artois jusqu’en 1713 (3 dln. 1784-W). 2° Bisdom (Sancti Audomari dioeccsis), 12 Mei 1659 als suffragaan-bisdom van Kamerijk opge- richt, doch pas in 1563 bezet. Samen met Boulogne verving het Terwaan, dat in 1553 verwoest was geworden. Opgeheven in 1801. Het gebied kwam onder jurisdictie van den bisschop van Atrecht. L i t. : O. Bied, Les évêques de 5.0.1559-1708 (1898 en 1910); Gallia Christiana(lll, 470 vlg.). De SchaepdrijveT. Sint-Paneras, gem. in de prov. N. Holland (XVIII 672 A3), N.O. van Alkmaar, aan de spoorlijn Alkmaar—Den Helder/Hoorn ; opp. 440 ha, omvattend het dorp S. P. en de buurtschap Butterhuizen. Ca. 1 500 imv. (1937), waarvan 72 % Prot., 2 % Kath., behoorend tot de parochie Oudorp, en 26 % onkerkelijk. Er is vnl. tuinbouw. van der Meer. Saint Pancras, N. deel van midden-Londen, waarin Saint Pancras Station. Ca. 200 000 inw. Saint Paul, hoofdstad van den staat Minnesota (Ver. St. v. N.Amer.; XVIII 608 15). Ca. 276 000 inw. S. P. vormt met de ten N. ervan gelegen graanstad Minneapolis een dubbelstad. Hier eindigt de vaart op den Mississippi. Belangrijk spoorwegknooppunt. Machine- en automobielfabrieken (Ford). Hamline University (46 docenten, 615 stud.). Zetel van Kath. aartsbisschop. Sao Paulo, 1° sta a t in de rep. Brazilië (VI 160 E/F 6). Opp. 247 239 km2, ca. 7 120 000 inwoners. Een moerassige kustzone met lagunes breidt zich tusschen het Serra do Mar-gebergte (1 500 m) en de zee uit. Aan den Westkant wordt de Serra do Mar een plateau (typisch cuestalandschap). Het land behoort deels tot het stroomgebied van de Parana, deels tot dat van de Parahyba. Het kustklimaat is heet en vochtig; het W. is koeler. Neerslag bij Santos gem. 2 083 mm, bij de stad S. P. 1428 mm. Landbouw (koffie, katoen, maïs, rijst, luceme, suikerriet, bananen) en veeteelt. Veel mineralen. Vsch. leer-, textiel- en metaalindustrieën. Voornaamste haven: Santos. 2° Hoofdstad van 1° (VI 160 F 6), na Rio de Janeiro de grootste moderne en industrieele stad van Brazilië, dank zij de gunstige ligging t.o.v. het achterland. Ruim 1 ÓOO 000 inw. Universiteit, aartsbisschopszetel. Polytechnische hoogeschool, sterrenwacht. Verscheidene industrieën; centrum van koffiehandel. Zuylen. Sao Paulo dc Loanda, > Loanda (I 636 E 6). Sint-Pauvvels, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N.W. van St. Niklaas (XIX 176 D2). Opp. 1162 ha, ca. 2 800 inw. (Kath.). Zandgrond, landbouw. Kerk met toren uit de 15e eeuw. Saint Peter Port, hoofdstad van het Kanaaleiland Guemsey (XII 464 E 7). Ca. 16 000 inwoners. Sint-Petersburj), -> Leningrad. Sint-Philipsland, 1° eiland in de prov. Zeeland, sinds 1880 met N. Brabant verbonden door een dam. In 1908 werd aan de Noordzijde van den dam de Prins Hendrikpolder bedijkt. De tramverbinding Steenbergen—Zierikzee gaat over het eiland. 2° Gemeente, omvattende het geheele eiland S. Ph. en bestaande uit het dorp S. Ph. en de buurtschap Anna Jacoba aan het > Zijpe. Ca. 2 150 inw. (bijna geheel Prot.). Opp. 3 150 ha; klei, waarop landbouw en veeteelt. S. Ph. is een bekende mosselhaven. Tramverbinding met Zierikzee (veer bij Anna Jacoba) en Steenbergen. C. v. d. Broek. Saint-Pierre, Fr. eiland aan de Zuidkust van New Foundland(N.Amerika; 46°40'N., 56°10'W.), met het nabijgelegen eiland Miquelon het laatste overblijfsel van het koloniale bezit van Frankrijk in N.Amerika. Zeer belangrijke visscherij. Radiostation. Beginpunt De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Boven; Londschap (1661); onder: Winterlandschap bij avond. Beide in het Rijks Museum te Amsterdam Voor de dorpsherberg (1655). Rijks Museum, Amsterdam. Riviergezicht. Privaatbezit. van vsch. transatlantische kabels. Hoofdstad St. Pierre (met vriesinrichtingen voor de visch). Saint-Picrro, Jac q u e s-H en r i Beril ard i n de, Fransch letterkundige, discipel van Jean-Jacques Rousseau. * 19 Jan. 1737 te Le Havre, | 21 Jan. 1814 te Eragny-sur-Oise. Evenals zijn meester, is hij een onrustige ziel en een zwerver. Zeer avontuurlijke jeugd. Ingenieur. Trok de aandacht door: l,e Voyage a ITle de France (1773), Les Etudes de la Mature (1784) en Paul et Virginie (1788), een poëtisch liefdeverhaal spelend in de kolonie, bezorgden hem beroemdheid tot aan zijn dood. In Paul et Virginie verdedigt hij de wijsgeerige theorieën van Rousseau. Zijn grootste verdienste is zijn beschrijvingstalent. S.'-P. wordt terecht beschouwd als de eerste groote exotische kunstenaar van de Fr. literatuur. U i t g. : Oeuvres complètes, d. Aimé Martin (12 dln. 1818-’20); Corrcspondanee (4 dln. 1826). —• L i t.: A. Barine, B. de S.P. (1891); A. Maury, Etude sur la Vie et le? Oeuvres de B. de S.P. (1892) ; Maurice Souriau, B. de S.P. d’après ses manuscrits (1905). Saint-Picrre-en-Ardenne, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 C 3). Opp. 1 691 ha; ruim 600 inw. (vnl. Kath.). Zand- en leigrond. Bosschen. Gótisehe kerk. Saint-Pierre-Capelle, > Sint-Pieters-Kapclle. Sint-Pieter, dorp aan de Maas in de gem. Maastricht (XVI 448 B 6), schilderachtig gelegen aan den voet van den > Sint-Pietersberg. Tuinbouw en industrie (mergel, cement). Zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 401 in dl. XVI. Sint-Pietersberg, plateau (123 m + A.P.) met steile randen, ten Z. van Maastricht, tusschen Maas en Jeker (XVI 448 B 5). Op den Noordrand ligt de mine van het fort St. Pieter, op den Oostrand de ruïne Lichtenberg en Slavante. Beroemd zijn de grotten van den St. P., ontstaan door het uitkappen van mergelblokken voor bouwsteen. De St. P. leverde merkwaardige fossielen, o.a. de Mosasaurus (> Kruipende dieren). Aan de St. P. bevinden zich groote mergelgroeven (zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 464 in dl. XVI). Sint-Pictersbrock, gem. in Fr.-Vlaanderen i'XI 144 A 2). Ca. 800 inw., tweetalig. Landbouw. Sint-Pieters-Jcttc, voorgemeente ten N.W. van Brussel (VI 96 02); opp. 526 ha; ca. 26 500 inw. leen derde ong. nog Kath.), met Vlaamsch-sprekende meèrderheid. Nijverheid: voedingswaren, scheikundige producten, enz. Bisschoppelijk St. Pieterscollege; klooster van de „Clercs de St. Viateur” van Parijs ialgemeen bestuur); klooster en pensionaat der Zusters van het H. Hart van Rome (noviciaat). Voormalige Premonstratenser abdij Dielegem (1140-1790), waarvan nog enkele gebouwen bestaan. Lit. : M. de Meulemeester C. S 9. R., Notes d’llist. jettoise (1914); id., De Abdij van Dielegem en de gem. .lette (in : Eigen Schoon XV 1933); J. Lavalleye, Necrologium Ahbatiae Diligemensis (in; Analecta Praemonstratensia, II 1926). Lindemans. Sint-Pietcrs-Kapcllc, 1° gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Oostende. Opp. 366 ha ; ca.26oinw. (Kath.). Polderstreek; landbouw, weiden en veeteelt. Leed veel in den Wereldoorlog. 2° (Saint-Pierre-Capelle) Gem. in het N. van de prov. Henegouwen (XIII 176 C 2); opp. 1 141 ha, ca. 1 500 inw.; landbouw; kerk uit de M.E.; eertijds afhankelijk van Edingen. Sint-Pietcrs-Leeuw, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 B 3); opp. 2 400 ha; ca. 9 400 inw. (Kath.). Mooie Gotieke kerk (14e e.); altaartafereel van G. de Crayer. Kasteel Coloma (18e e.). In de 9e e. was Leeuw het middelpunt van een uitgebreid landgoed, dat aan de St. Pieterskerk van Keulen geschonken werd. Thomas van Cantimpré werd te L. geboren. Priorij van Klein-Bijgaarden (Benedictinessen), 1234- 1792. L i t.: A. Wauters, Hist. Envir. Bruxelles (I 1891); M. J. van den Weghe, Eene Bijdrage tot de Gesch. van S. P. L. (1930) ; P. Bonenfant, La notice de donation dn Domaine de Leeuw (in ; Revue beige de Philol. et d’Hist., 1935). Lindemans. Sinl-Pieters-Lille, > Lille. Sinl-Picters-Rocle, gem. in Belg. Brabant, ten N.O. van Leuven (VI 96 E 2); opp. 678 ha; ca. 1 000 inw. (Kath.); landbouw. Kasteel van Horst. Sint-Pletcrs-Voeren, gem. in het N.O. van de prov. Luik (XVI 704 E 2); opp. 611 ha, ca. 320 inw.; landbouw, veeteelt. Kerk uit de 17e eeuw, met merkwaardige graftomben; voorhistorische vondsten; was eertijds een vrije rijksheerlijkheid. Sinl-Pietcrs-VVoluvve, voorgemeente ten O. van Brussel (VI 96 C 3); opp. 885 ha; ca. 16 000 inw. (meest Kath.). Kloosters der pp. Salesianen (St. Joriscollege) enderZrs. Franciscanesscn-Missionarissen. Sint-Pol-aan-zee, gem. in Fransch-Vlaanderen (X 1144 BI). Ca. 12 500 inw., tweetalig. Nijverheid. Klooster; Zusters der H. Familie. Sankt Pöltcn, stad in Oostenrijk (XIX 112 D2). Ca. 37 000 inw. (92% Kath.). Industrie. Bisschopszetel. Dom (ca. 1300, Barok verbouwd), Bischofshof (17e eeuw). Sankt Pölten (Sanpolitanum, S. Hippolytus) is vermoedelijk omstreeks 800 gesticht als Benedictijner abdij; vanaf de 11e e. echter bezet door Augustijner kanunniken, totdat de abdij door keizer Jozef II werd opgeheven, om er het nieuw gevormde bisdom S. P., als suffragaan van Weenen, mee te doteeren; de kloosterkerk werd daardoor tevens veranderd in een kathedrale kerk. Th. Heijman. Saint-Qucntin, stad van ca. 60 000 inw. in het Fr. dept. Aisne (XI 96 E 2). Belangrijke industrie (textiel, suiker, machines). Kathedraal. Het drukbevaren kanaal van St. Q. verbindt Schelde met Oise. In den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje (1666- 1659, vrede van Cateau-Cambresis) werd bij St. Quentin het Fransche leger in 1657 door de Spaansch-Nederlandsche troepen onder Lamoraal van Egmond (> Egmond, kol. 792) verslagen. Sint-Rcmij)ius-Gcost, gem. in Waalsch Brabant (VI 96 E 3-4); opp. 535 ha; ca. 480 inw. (Kath.); landbouw, steengroeven. San Homo, gem. in de Ital. prov. Imperia (XIV 320 A3), aan de Riviera di Ponente. Ca. 32 000 inw. Een bergwand beschut het prachtig gelegen S. R. tegen Noordenwind; derhalve zacht klimaat en subtropische plantengroei. Bekend winterverblijf. Conferentie van San Rcmo, 19-26 April 1920. De kwestie van de mandaten over Syrië, Palestina en Irak werd hier ten voordeele van Frankrijk en Engeland geregeld. De Duitsche eischen betreffende de iïetalsterkte van het leger werden afgewezen. Beslist werd ook om een nieuwe conferentie te Spa te beroepen . Cosemans. Saint-Remy, het GlanumSalluviorum van de Romeinen, stad bij Tarascon in Z. Frankrijk, ca. 6 200 inwoners, bekend wegens zijn triomfboog De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd XXI. h Sint-Willebrord, dorp in de N. Br. gem. > Hucphen (XVIII 632 C 2). Sint-Wlnoksbcrgen, gem. in Fr.-Vlaanderen 1 (XI 144 B 2). Kantonshoofdplaats in het arr. Duin- 1 kerke-Hazebroek. Ca. 3 900 inw., overwegend Vlaamsch. Hier had zich in de 8e eeuw St. Winok teruggetrokken, uit wiens kluis in 1028 de abdij ont- i stond, gelegen bij het kasteel Groen bergen der i graven van Vlaanderen. Daaruit ontwikkelde zich in de 11e eeuw de stad. Zij vormde met Broekburg en Veurne een rechtsgemeenschap: „De Hoop”. Herhaaldelijk betrokken in oorlogen, kwam zij in 1668 aan Frankrijk. Bezienswaardigheden: St. Maartenskerk; stadhuis met schilderijenrauseum; bibliotheek; Belfort in Gotischen stijl (zie afbeelding 1 en 2 op de pl. t/o kol. 161 in dl. XI); voormalige lommerd, nu gendarmerie; vestingpoorten van Vauban; torens en ruïne der abdij. Kloosters: Zwarte Zusters (van Belle); Zusters der Barmhartigheid. Bisschoppelijk Jongenscollege. Industrie; meubelen, en o.a. speelklokken met Vlaamsche wijsjes. De Fr. naam'voor St. W. is Bergues of Bergues-St. W.inoc. v- 1 Sankt Wolfgang, badplaats in Opper-Oostenrijk, aan den Sankt Wolfga n g s e e, op 649 m hoogte. Ca. 1 900 inw. Tandradbaan naar den Schafberg (1 783 m). In de kerk altaar van Michael Pacher (1481). De H. Wolfgang leefde er van 972-977 als kluizenaar. San Vuste, > San Jeronimo de Yuste. Saadi, Perz. dichter. * Ca. 1184 te Sjiras, f 1292 aldaar. Bracht een groot deel van zijn leven zwervende in den vreemde (Indië, Arabië, Syrië, Afrika) door. Zijn poëzie is didactisch en moraliseerend, gevarieerd en licht, daarom populair. -> Perzië (sub E). Werken: Boestan (- tuin) (uit", en Duitsche vert. d K Graf 1850); Goelistan (= rozentuin) (Duitsche vert. d. K. Graf 1846). Zoetmulder. Saai (saay), keperweefsel uit kamgaren-cheviot, wit, meestal echter zwart geverfd. Vroeger exportartikel van Nederland naar Japan. Saalborn, Louis, Ned. acteur. * 13 Juni 1891 te Rotterdam. Debuteerde in 1908 bij Royaards. Leidt thans een eigen gezelschap. S. is ook schilder en graphicus. Saalburg, Romeinsch grens-castellum ten N. van het tegenw. Homburg in het Taunusgebergte. Opgravingen van 1868 tot 1929; op last van keizer Wilhelm II werd het castellum volgens de plannen van L. Jacobi gereconstrueerd naar den toestand van ca. midden 3e eeuw n. Chr. In een der gereconstrueerde gebouwen, het zgn. horreum of graanmagazijn, bevindt zich een uitgehreide verzameling Rom. voorwerpen. Li t • H Jacobi, Die S., Führer durch das Kastell u. seine Samml. (l 21930). W. Vermeulen. Saaie, 1° Saksische Saaie, zijrivier van de Elbe, 442 km lang, ontspringt in het Fichtelgebergte (Waldstein) en mondt bij Barby in de Elbe (IX 512 D3). De benedenloop is reeds in de 14e eeuw door sluizen verbeterd. Vanaf Halle voor schepen van 400 ton bevaarbaar. Zie afb. 1 op de pi. t/o kol. 528 in dl. IX. 2° Frankische Saaie, rechterzijrivier van den Main in Beieren (IX 612 C/D3), 111 km lang. Saancngeit, > Geit (met afb.). Saar (Fransch; Sarre), linker zijrivier van de Moezel (IX 512 B 4). Lengte 246 km. Vanaf Saargemünd bevaarbaar. De S. is van Saargemünd tot Saar- louis gekanaliseerd over een lengte van 54 km. In het dal van de beneden-S. is wijnbouw. Het Saarkolenkanaal zorgt voor verbinding met bet Mame—Rijnkanaal. Saar, Ferdinand von, Oostenrijksch-Duitsch pessimistisch dichter en schrijver van geïdealiseerd realistische novellen, waarvan hij de stof veelal ontleent aan het leven der hoogere kringen en der officieren. * 30 Sept. 1833 te Weenen, •}• 29 Juli 1906 aldaar. Voorn, werken: Gedichte (1882); Wiener Elegien (1893); Novellen aus Oesterreich (1876); Neue Novellen (1906). U i t g.: door Minor (12 dia. 1907 vlg). L i t.; J. Minor, F. v. S. (1898); A. M. Nagier, v. S. als Novellist (1930). Baur. Saarbrüeken, hoofdstad van het Saargebied (IX 676 B 4). Ca. 130 000 inw. (bijna de helft Kath.). De stad ligt op beide oevers van de Saar gebouwd. Vliegveld. Haven. Handel en industrie; staal, papier, sigaretten. Veel onderwijsinrichtingen. S, is een nieuwe stad met veel oude resten [Got. Schlosskirche (1476), Ludwigskirche (1762-’76), oude raadhuis (1750)]. S. is het centrum van het industrieele Saargebied en van het Saarkolenbekken. Saargebied, gedeelte van Duitschland langs de rivier de Saar (IX 676 B 4). Behoorde vóór den Wereldoorlog deels tot de Rijnprovincie, deels tot Beieren. Opp. 1 921 km2. Het S. is een heuvelland met breede dalen, opgebouwd in het Carboon. In het W. ligt een uitlooper van den Hunsrück, door een breukveld gescheiden van het bergland van de Rijnpalts in het O. van het gebied. In het breukveld liggen in het N. Rotliegendes en eruptieve gesteenten, in het Z. Carboon. Hoogste punt is de Sohaumberg (671 m). Het N. deel van het S. behoort tot het stroomgebied van de Nahe, het Z. deel tot dat van de Saar. S. heeft nog een zeeklimaat (neerslag ruim 800 mm). Het'gebied ligt in de regenschaduw van den Hunsrück. Gem. jaartemp. B,6°C. Het S. telt ca. 860.000 inw. (Duitsch sprekend; 70% Kath.; rest vnl. Prot.). Er is weinig landbouw (764 ha); 30% van den bodem is met bosch bedekt. Mijnbouw (ca. 60 000 arb.) en industrie (ca. 34 000 arb.) vormen de hoofdmiddelen van bestaan. Kolenopbrengst in 1929: 13,6 millioen ton. Ontginning vnl. tusschen Neunkirchen en de Saar. Er zijn 28 hoogovens. Per jaar wordt bijna 2 1/2 millioen ton ruw staal en ruw ijzer verwerkt. Verder chemische industrie (teer), hout- en leernijverheid. Centra: Saarbrücken en Neunkirchen, verder Volklingen, Homburg en Dillingen; glasindustrie in St. Ingbert. Saarbrücken is centrum van het scheepvaartverkeer; het Saarkolenkanaal verbindt deze stad met het Mame-Rijnkanaal_ H'ikewessel. Ontruiming van het S. Door het Verdrag van Versailles werd het bestuur van het gebied toevertrouwd aan den Volkenbond; voorzien werd dat na 16 jaar een referendum zou plaats grijpen over 1° het behoud van de bestaande bestuurstoestanden; 2° de inlijving bij Frankrijk of 3° de inlijving bij Duitschland. Het referendum van 13 Jan. 1935 leverde een 90% meerderheid voor de inlijving bij Duitschland. Lit. : Katsoh, Regierung u. Volkavertretung im S. (1930) ; H. Rothfela, Selbatbestimmungarecht u. Saarabatimmung (in : Berliner Monatshefte, Jan 1935); H. E. Enthoven, Aan den vooravond van het Saarplcbiadet (1935). Cosemans. Saarinen, Gottlieb Eliel, Finsch ar– chitect. * 1873 te Rantasalmella (Finland). Werkte te De met San, Sint, enz. samengestelde trefwoorden zijn op het hoofdwoord gealphabetiseerd Melsingfors, sedert 1922 leider van de „Cranhrook Academy of Architecture” te Birmingham (Michigan, Ver. St. v. N. Amerika). Bekend van hem zijn o.a. het station te Helsingfors (1904; zie afb. 2 op de pl. tegenover kolom 736 in deel X), ontwerp voor het Vredespaleis (1906), het uitbreidingsplan van Helsingfors (1910). v. Embden. Saavcdra, 1° Angel de, > Rivas. 2° M i g u e 1, > Cervantes Saavedra. Saavedra Fajiardo, D i e g o, Spaansch politicus en schrijver. * 1584, f 1648 te Madrid. Een der beste prozaïsten van zijn tijd, vooral in Idea de un principe politico christiano (1640). Belangrijkste werk is Republica literaria, waarvan de eerste editie Juicio de Artes y Sciencias (1665) ten onrechte gepubliceerd werd onderden naam Claudio Antonio deCabrera. Borst. Saaxum, dorp in dc Groningsche gemeente > Oldehove (XII 448 B 2). Saaxumhuizen, dorp in de Groningsche gemeente ■> Bafloo (XII 448 B 2). Saaz, Johannesvo n, onopgelost pseudoniem van een Duitsch vroeg-Humanistisch dichter, schrijver van Der > Ackermann aus Böhmen. * Ca. 1360, f ca. 1414. L i t.: Burdach, Der Dichter des Ackermann aus Böhmen (1926) ; A, Bernt, Zur Person des Ackermanndichters (in : Zeitschr. für deutsche Philol. 1931). Saba, 1° e i 1 a n d, het kleinste der drie Ned. > Bovenwindsche Eilanden (VI 74) (zie afb. 6, 6 en 7 op de pl. t/o kol. 363 in dl. VIII). Opp. ca. 13 km2. Het is een steil, bijna vierkant rotseiland; hoogste top The Big Mountain (ca. 850 m). S. heeft 4 d o r p e n: Theßottom, met ca. 450 inw. (vnl. Negers), zetel van den plaatsvervang. gezaghebber, radiostation, Kath. en Anglic. kerk; verder een gouverneur.- en een Kath. school; S t. J o h n s, met ca. 260 inw.; Windwardside, met ruim 600 inw. (meest Blanken), Kath. kerk, verder een gouvemem.- en een Kath. school; H e 1 1 s g a te, met ca. 230 inw. (uitsluitend Kath. Blanken), Kath. kerkje. In de nabijheid zwavelmijnen. Goederenvervoer heeft plaats per ezel of door dragers; voor voertuigen zijn de wegen te steil. Saba heeft veel natuurschoon. De bodem is vruchtbaar (tuinbouw). Voldoende regenval (1050- 1600 ram). Niet veel veeteelt. Vervaardiging van kantwerk. De Sabanen zijn goede zeelui. Het aantal bewoners van S. bedroeg 31 Dec. ’35: 1 416 (ca. 60% Kath., 50% Anglic.). Ongeveer do helft der bevolking is blank. Op S. verblijft één Kath. priester. De taal van de bevolking is het Engelsch. Voor geolog. toestand, klimaat, missie, enz., zie -> Bovenwindsche Eilanden (sub II C) en verder (ook voor lit.): > Curaijao en > Nederlandsche Antillen. L i t.: W. de Brauw, Het eil. S. en zijn bew., W. Ind. Gids (XVI, nr. 10, 1935). /r. Realino. 2° Land (en volk: Sabecën) in Z.W. Arabië, dat echter ook in N. Arabië nederzettingen heeft gehad. Met en na de Minceën, een stamverwant volk, waarvan zij de macht ca. 600 v. Chr. vernietigden, hebben de S. Z. Arabië beheerscht tot de le eeuw n. Chr. De koningin van S. wordt in den bijbel genoemd als tijdgenoote van Salomon, verder is S. in den bijbel vooral bekend om zijn goud, wierook, edelgesteenten en specerijen, welke het voortbracht of waarin het handelde. Uit vele inscripties en ruïnen blijkt, dat het niet alleen zeer rijk was, maar ook op een hoog peil van beschaving stond. De taal der S. en Mineeën was het oud-Zuid-Arabisch, dat als schrijftaal gebruikt is tot de komst van den Islam, nu nog in het Mehri en verwante dialecten voortleeft. Lit. : Pauly’s Realenzyklopadie (s.v.); Enzykl. des Islam (s.v.); P. Dhorme, Langues et écritures sémitiques (1930, 39-46, alwaar uitv. lit.-opgave). nabailcl, Pms Pc tr u s Armand B 1 a s i u s, bekend jurist en gees telijk schrijver, Capucijn. : 14 Nov. 1850 te Langogne, • 4 Mei 1914 te Rome. Wa achtereenvolgens te Romi consultor der congregatie; van het H. Officie, var den Index, der Religieuzer en van de Sacramenten Niet gering waa zijn invloer op de ontwikkeling van hel Kerkelijk Recht, dien mei voor een gedeelte kan be oordeelen uit zijn bijdragen in de Analecta Juris Pontificii, waarvan hij een tijd de redactie had, en in de Analecta Ecclesiastica; hij had ook een groot aandeel in de codificatie van het Kerk. Recht. Met p. Joseph Calasanctius Vives v Tuto (later kardinaal) begon hij in 1884 de Analecta Ord. Min. Capuc. en schreef verscheidene ascetische werkjes (Mariologie) en heiligenlevens. Hij werd in 1911 tit. aartsbisschop van Corinthe; de kardinaalswaardigheid weigerde hij echter, die hem na den dood van kard. Yivcs y Tuto door paus Pius X werd aangeboden. jj. Placidus. Lit.: Analeeta Ord. Min. Capuc. (XXX, 212 vlg.). Sabadell, stad in de Spaansche prov. Barcelona (41°33'N., 2°6/G.) met ca. 40 000 inw., aan de spoorlijn Barcelona —Saragossa. Uitvoer van papier, weefartikelen, leder en brandewijn. Saba. Sabadillczaad, bruinzwarte zaden van Schoenocaulon officinale, van de fam. der Veratreae, een kruidachtig knolgewas, van de bergweiden van Midden en het N. van Z. Amerika (vnl. in Venezuela). Smaken brandend; het poeder prikkelt tot niezen. Bestanddeelen; ca. 4% alcaloïden en ca. 25% vette olie. Aftreksels van s. met spiritus of azijnzuur worden gebruikt als luisdoodend middel. L i t.: Comm. Ned. Pharmac. (IV 51926). Sabaïeten, monniken der > Laura van St. Sabas bij Jeruzalem, volgden hun vader Sabas in zijn strijd ; tegen de verdedigers van Origenes. Zie > Origenes (sub Origenisten-strijd). Sabaki, rivier in de Eng. Kenia-kolonie (1620 G 5). Sabang, prachtige natuurlijke haven aan de gelijknamige baai op Poelau Weh, Sumatra, Ned.- Indië (XVIII 432 A4). In 1930; 6 260 inw., w.o. 4 913 Inheemschen en 1 000 Chineezen. Het is in 1895 een kolenstation geworden en wordt sedert 1903 aangedaan door de Ned. mailschepen. v. Vroonhoven. Sabaoth, Gr. vorm van een Hebr. woord, dat in den Bijbel dikwijls bij den naam van God gevoegd wordt. De beteekenis is; leger, hemelheer, heerscharen. Onder dit leger moet verstaan worden; de Engelen, soms ook: de sterren. Sabatier, 1° Auguste, Fransch Prot. theoloog en godsdienstwijsgcer, bevorderaar van het modernisme. * 1839 te Vallan (Ardèche), f 1901 te Parijs. 1868 hoogl. te Straatsburg, 1873 uitgewezen om zijn anti-Duitsche gezindheid, 1877 hoogl. aan de Sorbonne te Parijs. Hoofdwerk: Esquisse d’une philosophie de la rcligion (1897, 61910), waarin hij het > symbolofideisme verdedigt. Bellon. 2° Paul, Fransch scheikundige. * 5 November 1864 te Carcassonne. Professor in de scheikunde aan de Faculté des Sciences in Toulouse. Beroemd door zijn katalytische hydrceringsmethode met behulp van fijn verdeeld nikkel, die ook in de techniek toepassing heeft gevonden. In 1912 kreeg hij te zamen met Grignard den Nobelprijs voor Chemie. Voorn, werken: o.a. La eatalyse en chimie organique (1913). Hoogeveen. 3° P a u 1, Prot. geschiedschrijver. * 3 Aug. 1868 te Saint-Michel de Chabrillanoux (Cevennen), f 6 Maart 1928 te Straatsburg. S. is vooral bekend door zijn studies over den H. Franciscus van Assisi. Zijn Vie de St. Fram;ois bracht een waar réveil teweeg (1894). De levendige en sympathieke schildering, vooral van Franciscus’ liefde tot de H. Eucharistie, deed sommige. Katholieken allergunstigst oordeelen. Weldra echter kwam het werk op de lijst der verboden boeken, ongetwijfeld wijl de verhouding van Franciscus tot het kerkelijk gezag geheel verkeerd was voorgesteld. In een der. vele uitgaven (1918) werd dienaangaande wel iets veranderd, maar de strekking bleef feitelijk dezelfde, ook in de laatste (1931; bezorgd door A. Goffin naar de aanteekeningen van S. zelf). Persoonlijk schijnt echter de schrijver in de laatste jaren zijns levens de Kerk steeds nader te zijn gekomen. Van meer blijvende waarde zijn de vele tekstuitgaven door S., die daarenboven door zijn beminnelijke hulpvaardigheid de Franciscusstudie sterk bevorderde. Werken: zie : Arch. Franc. Hist. (XXV 1932, 533 vlg,; over de uitg. v, Vie de S. Fr. 525 vlg.); L’orientation religieuse de la France actuelle (1911 : modernistisch), Études inédites sur S. Fran?ois uitg. door A. Golfin (1931). Lit.: v. d. Borne, Die Franziskus-Forschung (1917, 44 vlg.) ; Quirinus O. M. Cap., in ; Francisc. Leven (XI 1928, 79 vlg.). . .. . v.d. Borne. Sabauclia, nieuwe gem. in het Z.W. van de > Pontijnsche moerassen. Sabbat, 1° Israclietischc feestdag van elke week, waarop alle arbeid verboden is. Het eigenlijk ontstaan wordt in den Bijbel niet aangegeven. Waarschijnlijk gaat de viering terug naar den tijd, dat de Joden als nomaden leefden en zich naar den stand van de maan oriënteerden. Het getal zeven is bovendien een heilig getal. Het verbod te arbeiden was zeer streng (Ex. 20.10 ; 23.12). De practijk was echter in den loop der tijden verschillend. Christus noemde zich ook Heer van den S. (Mt.12.8) en verzette zich tegen sommige overdreven praktijken van de Farizeërs. Ook in den Tempel en in de synagogen werd de S. op bijzondere wijze gevierd. Tot heden toe is de S. de wekelijksche feest- en rustdag van de Israëlieten, ook van sommige Christelijke sekten (> Sabbatisten). C,Smits. 2° In de Babylonische cultuurwereld is de sabbat, d.w.z. de regelmatig door alle maand- en jaar-indeeling om de zeven dagen terugkeerende religieuze rustdag, onbekend. In zeer oude tijden (reeds vóór 2000) werd de maand (30 dagen) verdeeld in zes perioden van vijf dagen. Daarnaast werden in denSoeraerischen tijd' en in de Hammoerabiperiode de le, 7e, 16e en 28e dag van iedere maand gevierd met bepaalde offers; de 16e dag droeg den naam sjabattoe. Later, in den Assyrischen tijd, vindt men den 14en dag gevierd i.p.v. “den 15en, terwijl de 21e dag is toegevoegd, evenals de 19e dag van de volgende maand (dus de 49e dag, d.i. het zevenvoud van zeven). De gelijkenis van deze reeks met de Israëlietische weekindeeling is slechts schijnbaar. De afstand tusschen de vierdagen is niet steeds precies zeven; de reeks begint iedere maand opnieuw; alleen de IBe dag draagt den naam sjabattoe; de vierdagen zijn aan de maanphasen gebonden (nieuwe maan, enz.) en dus bedoeld als maanfeesten; zij worden beschouwd als ongeluksdagen, waarop bepaalde handelingen achterwege blijven, maar zijn geen absolute rustdagen, missen dus de meest karakteristieke eigenschap van den Israëlietischen sabbatdag. Vgl. ook > Sabbatum. Alfrink. Sabbatina, Buil a, een bulle, aan paus Joannes XXII (1322) toegeschreven, waarin deze verklaart, in een verschijning van de H. Maagd de verzekering te hebben ontvangen, dat alwie sterft, bekleed met het Scapulier van de Orde van haar Broeders van den Carmel, dagelijks haar Getijden heeft gebeden en zich des Woensdags van vleesch heeft onthouden, door haar op den Zaterdag na zijn dood uit het Vagevuur zal worden verlost. Vandaar spreekt men van het Sabatijnsch privilege van het bruine Scapulier. De echtheid dezer bulle is fel omstreden, In de pauselijke registers komt zij niet voor, evenmin als de bevestiging, welke paus Alexander V er van zou hebben gegeven. Onafhankelijk van de echtheid der bulle hebben echter vanaf Clemens VII (1628) verschillende pausen den aflaat zelven erkend en bevestigd en den Carmelieten toegestaan, als een privilege hunner Orde te prediken, dat wie de voorwaarden bovengenoemd vervult, mag vertrouwen, na zijn dood, bij voorkeur den eersten Zaterdag, door Maria uit het Vagevuur te worden verlost. Wie de volmacht heeft, het > Scapulier der Orde op te leggen, heeft ook de volmacht, de voorgeschreven goede werken door andere te vervangen. Brandsma. o 1 11 ° Sabbatisten vormen een bepaalden tak van het > Adventisrae, die leeren dat Christus allang weder- gekomen zou zijn als men den Sabbat maar op den rechten dag (Zaterdag) gevierd had. Deze gedachte werd vooral gepropageerd door mevrouw White in Amerika. De sekte is chiliastisch getint, heeft geen eigenlijke theologie, en tracht door allerlei berekening met cijfers uit den Bijbel den dag van Christus’ wederkomst vast te stellen. Ze worden ook Zevende-dagadventisten genoemd. Zij hebben over de wereld ca. 1 600 gemeenten, met ca. 900 predikanten en meei dan 100 000 leden. De sekte heeft groote financieele kracht. In Ned. is een afdeeling te Den Haag gevestigd. Lit.: H. Bakker, Stroomingen en sekten van onzen tijd (1933); P. Scheurlen, Die Sekten der Gegenwart (1923) ; J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (IV 1938)- Lammertse. Sabbatjaar wordt genoemd in het O.ï. elk zevende jaar. In dat jaar moest het veld braak blijven liggen, moest al het geleende teruggegeven en aan Israëlietische slaven de vrijheid geschonken worden (Lev. 26.1-7; Deut.ls.l vlg.). Elk zevende Sabbatjaar was een jubeljaar. C. Smits. Sabbalum (Hebr. sabbat = rustdag), naam voor den Zaterdag, door de Kerk overgenomen (ook in het Oosten). Aldus: S. in Albis = Zaterd. vóór > Dominica in Albis; S. Magnum (Groote Zaterd.) en S. Sanctum (Heilige Z.)= Paaschzaterdag (> Paschen); S. Sitientes = Zaterd. der 4e Vastenw. (> Hebdomada mediana), wegens den aanhefvan den Introïtus(ls.s6.l: Dorstigen k0mt....). Vgl. > Zaterdag. Louwerse. Sabbatweg. In de woestijn mochten de Israëlieten op Sabbat geen manna rapen en hun woning niet verlaten (Ex. 16.29). In later tijd werd dit ook toegepast als een reisverbod op dien feestdag. Men gaf echter met een beroep op Num.36.5 (een tekst, die over geheel iets anders spreekt) een bepaalden afstand aan, dien men mocht gaan, nl. 2 000 ellen. Practisch werd het verbod in later tijd nog meer verslapt. In de Handelingen wordt de afstand van den Olijfberg tot aan Jerusalem aangegeven met de woorden; een S. van •lemsalem verwijderd (Act. 1.12). C. Smits. Sabbe, 1° J u 1 i us, Vlaamsch publicist; vader van 2°. * 14 Febr. 1846 te Gent, f 3 Juli 1910 te Brugge, beeraar aan het athenaeum aldaar; vooraanstaande vrijzinnige Flamingant, die o.a. voor de oprichting ijverde van een VI. conservatorium te Antwerpen. Dichtte de cantate Klokke Roeland (door E. Tinei getoonzet); gaf een levensschets uit van P. Benoit. Lit.; Lode Monteyne, De Sabbes (1933). 2 Maur i t s , VI. letterkundige en cultuurhistoricus; zoon van I°. * 9 Febr. 1873 te Brugge,|l2Febr. 1938. Doctor in de Germ. philologie te Gent (1896), was athenaeuraleeraar te Mechclen en te Antwerpen ; conservator van het Plantijnmuseum (1919), prof. aan de Koloniale Hoogeschool (1921), het Hooger ilnst. voor Schoone Kunsten te Antwerpen (1923) en aan de vrije univ. te Brussel (1923- ’37).Tot 1938 lid van de Kon. VI. Academie. In zijn keurig gestyleerde verhalen schildert hij wat romantisch-sentimenteel het Brugsche volksleven met zijn folklore en zijn rustige atmosfeer van vrome wijding. Zijn tooneelwerk,meestal eenakters, speelt gewoonlijk in hetzelfde milieu. Schreef ook merkwaardige bijdragen over het cultuurleven in Vlaanderen, hoofdzakelijk te Antwerpen, in de 16e en 17e eeuw. Werken. Romans en novellen: Aan ’t Minnewater (1898); Een Mei van Vroomheid (1903); Do Filozoof van ’t Sashuis (1907) ; VI Henschen (1907) ; De Nood der Bariseeles (1912); In ’t Gedrang (1915); ’t Pastorken van Schaerdyeke (1919) ; ’t Kwartet der Jacobijnen (1920). —• Toooeel; Pinksternacht (opera, 1902) ; Fanny’s Sonnet (1910); Bietje (1913) ; Caritate (1914) ; ’t Kleintje ; De tooneellcs ; Vrouwenhart (1917). -Li t.-h is t. en cu I t.-h i s t.: Leven en Werken van M. de Swaen (1905); Het Proza in de VI. Lett. (1909); Mozaïek(l9l2); Dierkennis en Diersage bij Vondel (1917); Christoffel Plantijn (1921) ; Handschriften en Vroegdrukken (1923); Redevoeringen en Studies (1924); Uit hel Plantijnsche Huis (1924) ; Het Museum Plantin-Moretus (1926); Antwerpsehe Druckerye (1926) ; De Moretussen en hun Kring (1928); Letterk. Verscheidenheden (1928); Peeter Heyns en de Nimfen (1929) ; Brabant in ’t Verweer (1933); Peilingen (1935). —L i t.; L. Monteyne, De Sabbes (1933, zeer uitvoerig) ; R. Roemans, Analytische bibl. van en bibl. over M. S. (1933, id.). A. Boon. Sabceën, > Saba (2°). Sabel, houwwapen, behoorende tot de groep blanke wapenen, bestaande uit kling, stootplaat en gevest. De kling moet stevig, hard, veerkrachtig en buigzaam zijn en wordt uit staal vervaardigd. De meeste s. zijn ingericht om ook als stootwapen te worden gebruikt; de kling is dan bij de punt aan beide zijden geslepen, terwijl de punt in het midden van de breedte van de kling is geplaatst. Zie de afbeeldingen in kol. 301 in dl. V. A.Lohmeijer. Sabel, in de >heraldiek benaming voor zwart; in zwartdruk aangegeven door verticale en horizontale arceering. Sabelbeeiiijjhcicl. De hoekbij het spronggewricht bij een paard moet 140°-150° bedragen. Is deze hoek kleiner, dan noemt men het spronggewricht sabelbeenig; dit is vooral bij lichtere paarden een ernstig gebrek. Sabeldier, > Martcrachtigcn. Sabellianisme, de leer van > Sabellius, loochende het onderscheid der personen en beschouwde den Zoon en den H. Geest slechts als andere verschijningsvormen en werkingswijzen van den éénpersoonlijken God. Vrijwel hetzelfde werd later geleerd door Calvijn, Socinus, Swedenborg e.a. Lit. : Kirchl. Handlexikon (II 1912); Tixeront, Kist. d. Dogmes (I 1924). Frames. Sabellicus (eigenlijk; Cocci o), Marco-Antonio, Ital. schrijver. * 1436 te Vicovaro, t 1606 te Venetië. Lid van de Academia van Pomponius Laetus, prof. te Udine, bibliothecaris van S. Marco te Venetië. Werken; o. a. volled. uitg. d. Curion (1560) ; Rerum Venetarum historiae (1485). Willaerl. Sabelliërs (a nt. h i s t .), verzamelnaam voor de vele kleine Midden-Italische landbouwstammen als Sabini, Paeligni, Marrucini, Vestini, Hemici, Aequi, enz., die vroegtijdig door het opkomende Rome onderworpen en geromaniseerd werden. Dank zij bun behoudsgezind karakter werden bij hen vele Oud-Italische volks- en huiselijke gebruiken in eere gehouden. Maurita Sabbc. 1. Tweemotorige Handley-Page (1924). Op den achtergrond het oude stotlonsgebouwtje van het vliegveld Haren bij Brussel. 2. Interieur van een Savoia Marchetti S. 73. 3. Driemotorige Westland-Wessex-machines (1930). 4. Koning Leopold 111 op het vliegveld Haren. Links een driemotorige Savoia Marchetti S. 73. 5. Fokker F. VII (1930). 6. Savoia Marchetti S. 73 (1935). 7. Het tegenw. stationsgebouw te Haren. 8. Ingang van het vliegveld te Leopoldstad (Kongo). ius civile). In de geschriften der Rom. rechtsgeleerde schrijvers worden de S. herhaaldelijk geplaatst tegenover de richting der Proculiani (volgelingen van Proculus), waar ze met deze laatsten van meening verschillen bij den uitleg van instellingen en bepalingen van het Rom. recht. De karakteristiek als zouden de S. conservatief, de Proculiani vooruitstrevend geweest zijn, is onjuist. Hermesdorj. Sabinianus, paus 604-606. Het Liber Pontificalis verhaalt, dat S. tijdens een hongersnood het koren uit de kerkelijke voorraadschuren niet gratis ter beschikking van de armen stelde, zooals zijn voorganger St. Gregorius de Groote gedaan had, maar er geld voor eischte. De ontevredenheid van het volk zou bij zijn begrafenis sterk tot uitdrukking zijn gekomen. Franses. Lil.; Seppelt, Die Kirche im Frühmittclalter (1934). Sabimis, officier van Julius Caesar, die in 67 v. Chr. met zijn collega Cotta en 16 cohorten door > Ambiorix, koning der Eburonen in een hinderlaag gelokt werd. Sabi-rivier, belangrijkste kustrivier van Port. Oost-Afrika (I 620 G 7); zij ontspringt op het Matabelenplateau en vormt vele watervallen naar de kustvlakte toe; mondt met een groote, moerassige delta in de bocht van Safala; onbevaarbaar. Saboek-Tagin, > Gasnaviden. Sabon, > Lettergrootte. Sabotage, het onmogelijk maken der voortzetting van eenig bedrijf van de zijde der arbeiders door machinerieën, werktuigen, arbeidsgereedschappen en andere technische hulpmiddelen opzettelijk te vernielen of te beschadigen, door opzettelijk het opgedragen werk slecht uit te voeren, mogelijk ook door in geval van nood van buiten komende onheilen (brand, overstrooming, etc.) opzettelijk niet naar best vermogen te keeren. Saccharateu, verbindingen van suikers met metalen. In de geneesk. worden o.a. gebruikt calciumsaccharaat bij vergiftiging met zuringzout en ferrisaccharaat (staalsuiker) ter bereiding van arromatische ijzertinctuur. Saccharlden, > Koolhydraten. Saccharimcter, instrument ter bepaling van het suikergehalte van oplossingen. Het meten zelf noemt men saceharimctrie. > Polarimetrie. Saccharoïde, orthobenzoëzuursulfimide, wit kristallijn poeder, weinig oplossend in water, smeltpunt 228,6° C. Merknaam : saccharine. De zoete smaak is nog merkbaar in een oplossing 1 ; 100 000. S. wordt, evenals het goed oplosbare natriumzout: cristallose, gebruikt als zoetstof ter vervanging van suiker, o.a. bij diabetis. Hillen. Saccharolaten noemt men plantenaftreksels, met suiker tot droge massa’s ingedampt, die vroeger in de geneesk. gebruikt werden. Saecharose is > rietsuiker; formule: CI2II220„, disaccharide zonder open carbonylgroep, door hydrolyse te splitsen in glucose (druivensuiker) en fructose (vruchtensuiker). Saceharum officinarum, > Suikerriet. Saccheri, Giovanni Girolamo, Ital. wiskundige, Jezuïet. * 4/6 Sept. 1667 te San Remo, f 26 Oct. 1733 te Milaan. In 1697 werd hij docent in «Ie wiskunde aan het Jezuïetencollege te Pavia, in 1699 hoogleeraar aan de univ. aldaar. Zijn hist. beteekenis berust op een werk over de grondslagen van de Euclidische meetk., waarin hij een poging doet om het paral- lelaxioma van Euclides te bewijzen; zijn opvatting, dat dit axioma een vlek was, die de geometrie ontsierde, en zijn overtuiging, dat hij die vlek verwijderd had, verklaren den Lat. titel van het werk: Euclides, ab omni naevo vindicatus (d.w.z. van elke vlek bevrijd). Door dit werk is hij een voorlooper van de ■> niet-Euclidische meetkunde. Werken: Quaesita Geometrica (Milaan 1693); Neo-Statica (Milaan 1708); Euclides ab omni naevo vindicatus (Milaan 1733; Duitsche vert. in Engel-Stackel, Theorie der Parallcllinien, 1895 ; Eng. vert. van G. B. Halsted, 1920). L i t.: H. J. E. Beth, Inl. in de niet-Eucl. meetk. (1929) : H. J. Bosmans, Le géomètre Jeróme S. (in : Revue des Qu. Sc. 1925). Dijksterhuis. Sacchetti, Franco, Ital. schrijver. * Rond 1330 te Ragusa, f vermoedelijk 1400 aan de pest in Romagna. Hij nam deel aan het politieke leven, ging als gezant naar Bologna en was podesta van enkele Toscaansche stadjes. Hij schreef zijn beroemde 300 novellen, waarvan er 223 zijn overgebleven, en gedichten in Dolce stil novo. De novellen geven opgewekte, geestige schilderingen van het leven rond Florence (S. huwde een Strozzi), doch worden satyrisch als hij over monniken schrijft. Ellen Russe. L i t.: V. Rossi, Scritti di critica letteraria (1930) ; Giov. Papini, Storia della letteratura italiana (I 1937). Sacchi, A n d r e a, schilder. * 1699 te Nettuno bij Rome, f 1661 te Rome, waar hij meest gewerkt heeft (groote fresco-opdrachten). Een der hoofdfiguren der Romeinsche Barokschilderkunst; vertoont invloed van Lod. Caracci. Li t. : H. Posse, Der röm. Maler A. S. (1925). Sacchini, Antonio Maria Gaspare, operacomponist. * 14 Juni 1730 te Florence, f 8 Oct. 1786 te Parijs. Schreef te Parijs onder invloed van Gluck twee opera’s. Werken: vele opera’s, oratoria, kerk. en instrumentale werken. —L i t.: J. Prod’homme, Un musioien napol. k la cour de Louis XVI (in : Menestrei, Dec. 1925). Sacco di Koma (Ital.), d.i. de plundering van Rome op 6 Mei 1627. In den tweeden oorlog tusschen Karei V en Frans I van Frankrijk, met welken laatste paus Clemens VII verbonden was, veroverden do Duitschers, grootendeels Luthersche landsknechten en Spaansche huurtroepen, Rome en richtten er gruwelijke verwoestingen aan. De paus zelf, naar den Engelenburcht gevlucht, moest zich overgeven en voor een zware som loskoopen. Gorns. Sacerdotalc (= liber sacerdotalis: boek voor den priester), oude naam voor wat, door Rome tot eenheid gebracht, in 1614 verscheen onder den naam van > Rituale Romanum. Sachalin (Japansch: Karafoeto), eiland aan dé Oostkust van Azië (111 448 L 3-4). üpp. ca. 76 000 km(9o% beboscht); hoogste top is de Tjara Piek (1 660 m). Door de koude zeestroomingen nat, nevelig klimaat. De 50e breedtegraad scheidt het Russ. van het Japansche gebied. Het Russ. gebied (opp. ca. 40 000 km2 met ca. 16 000 inw.) levert pelsen, hout, petroleum, steenkool, goud. Het Jap. gebied (opp. ca. 36 000 km2 met ca. 296 000 inw.) heeft tot hoofdstad Otomari. Het levert hout, vischconserven, steenkool, petroleum, goud. Dit deel verkreeg Japan in 1906 na den Russ.- Jap. oorlog. De Franciscanen bedienen er de missie (onafhankelijk missiegebied). Heere. L i t.: M. Müller, Die Jap. Kolonie Karafuto (1916), Saeharomyceten, -> Gistzwammen. Sacliiirmv, 1° Alexander, oorspr. schil- der, later solodanser, leerling van I. Duncan; echtgenoot van 2°. S. treedt sinds 1910 op; bij voorkeur in dubbeldansen (walsen van Chopin) met als partner aanvankelijk Rita Sacchetto, later Clotilde von Dorp, met wie hij huwde. Solodansen: Rigaudon (Ramean), Cake-Walk (Debussy), Florentijnse!) Voorjaar (Handel), Pavane Royale Couperin, alle in eigen ontworpen postuums. Terlingen-Lücker. 2° Clotilde, geboren von Derp, solodanseres, debuteerde op 17-jarigen leeftijd te München en vond veel bijval met haar frissche natuurlijke danskunst en eenvoudige costumeering. Als partner van Alex. Sacharow (zie boven), met wien zij later huwde, werden haar dansen geraffineerder, maar boetten zij aan frischheid in (dubbeldansen op muziek van Bach, Couperin, Debussy). Solodansen: Danseuse de Delphos, Debussy, wals van Chopin, dans naar tekst van Salomon’s Hooglied. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 644 in dl. VIII. Terlingen-Lücker. Sacher-ÏVlasoch, Leopold von, Oostenrijksch-Duitsch schrijver van perverse romans, die bepaalde sexueel-pathologische neigingen uitbeelden (vandaar: > Masochisme). * 27 Jan. 1836 te Lemberg, t 9 Maart 1896 te Lindheim. Voorn, werken: Das Vermachtnis Kaïns (cyclus, 1860 vlg.); Vcnus ira Pelz (1870); Galizische Gesehjchten (1876). – Lit. : W. von Sacher-Masoch, Mcine Lebensbcichte (1906) ; Schlichtegroll, L. v. S.-M. (1906). Baur. Sachmet (Sechmet), leeuwenkoppige godin van het Oude Egypte, vnl. in Memphis vereerd. Sachs, 1° C u r t, muziekhistoricus. * 20 Juni 1881 te Berlijn. Een der beste kenners der muziekinstrumenten. Hoofdwerk: Handb. der Musikinstrumentenkunde (1920). Ook gaf hij een Reallexicon der Musikinstrumente uit (1911). 2° Hans, hoofd van de school der Duitsche Meistersinger, en strijdbaar dichter van het Lutheranisme. * 5 Nov. 1494 te Neurenberg, f 19 Jan. 1576 aldaar. S., na zijn driejarige leerlingenreis, schoenmaker in zijn geboortestad en vruchtbaar dichter van meer dan 6 000 stukken: daaronder polemische poëzie ten gunste van de Reformatie (Wittembergisch Nachtigall, 1523; Disputation zwischen einem Chorherrn und Schuhmacher 1524); fabelen, parabelen, boerden en liederen in den stijl van het Meistergesang; maar vooral 85 > Fastnachtspiele, met zoowel comischcn als ernstigen inhoud (Griselda; Judith; Tristan und Isolde; Alkestis; Der hürncn Seyfrid). Het vers van H. S. is nog het kunstelooze knittelvers; zijn strekking moraliseerend; zijn stijl plastisch. Baur. Uit g. : d. A. v. Keiler en E. Götze (26 dln. 1870 vlg.). • Lit. : G. Kawerau, H. S. (1889); K. Drescher, H. S. (1891) ; M. Herrmann, Die Bühne des H. S. (1923 vlg.) ;P. Landau, H. S. (1924); H. Röttinger, H. S. (1927). 3° J u 1 i u s, plantkundige. * 2 Oct. 1832 te Breslau, f 29 Mei 1897 te Würzburg. In 1867 hoogleeraar te Freiburg, in 1868 te Würzburg, waar hij verschillende grondleggende onderzoekingen verrichtte op het gebied der plantenphysiologie, vooral over koolzuurassimilatie, groei, bewegingsverschijnselen en invloed van uitwendige omstandigheden op de levensverschijnselen. De belangrijkste resultaten van zijn onderzoekingen publiceerde hij in de door hem vanaf 1871 uitgegeven Arbeite des botan. Instituts in Würzburg. Melsen. Voorn, werken; Lehrbuch der Botanik (1868); Vorlesungcn über Pflanzenphysiologie (1882) ; Geschichte der Botanik (1875). —■ Lit. : E. Pringshcim J. S., der Begründer der neueren Pflanzenphysiologie (1932). Saehsonhausen, vroegere stad, thans deel van Frankfort a. Main. De Appellatie van Saehsonhausen is het op 22 Mei 1324 aldaar uitgevaardigde antwoord van Lodewijk van Beieren op de 23 Maart van dat jaar over hem door Joannes XII uitgesproken excommunicatie. Hij appelleert op een algemeen concilie tegen den „zoogenaamden paus”, dien hij onder invloed van de Spiritualen aan zijn hof een ketter noemt wegens zijn constitutie inzake de armoede in de Franciscanenorde. Een schisma volgde 1328, toen Lodewijk den Spirituaal Rainalducci tot paus kroonde; bisschop Jan van Diest te Utrecht hield zich aan den wettigen paus, Willem 111 van Holland koos de partij van zijn schoonzoon Lodewijk. In 1330 onderwierp Lodewijk zich. Lit.: Hauck, Kirchengeseh. Deutschlauds (V, 1, 489 vlg.); De Jong, Handb. der Kerkgesch. (11, 384). Tesser. Sachs-Cieorgi. Reactie van Sachs-Gcorgi, een reactie, die berust op het feit, dat het serum van sommige met syphilis besmette individuen de eigenschap heeft met waterige verdunningen van gecholesterineerde alcoholische extracten uit organen (bijv. runderhart-extracten) een uitvlokking teweeg te brengen. Het serum van niet met syphilis besmette individuen veroorzaakt deze uitvlokking niet. Wyers. Sackingen, schilderachtig Duitsch stadje aan den boven-Rijn, in Baden. Ca. 6 700 inw. (79% Kath.). Ecnigc industrie. Barokke St. Fridolinsmünster (1678) met relikwieschrijn van den 11. Fridolinus e.a. kerkschatten. Trompeterschlosz. S. was aanvankelijk een dubbelklooster, dat ten Z. van het Zwarte Woud op een eiland in den Rijn door den H. Fridolinus zou zijn gesticht. Bater veranderde het in een adellijk vrouwenklooster, waarvan het Zwitsersche kanton Glarus tot het einde der 14e eeuw afhankelijk was. In 1806 werd het opgeheven. Sackvillc, Thomas cn Charles, > Dorset. Sacoches, vroeger ook in het Ned. leger gebruikte naara voor de twee door een riem verbonden zadeltasschen, welke bij de beredenen aan den voorkant van het zadel zijn bevestigd. De s. dienen voor het medevoeren van uitrustingstukken, soms van geneesk. instrumenten en medicamenten, vroeger ook van haver.' Lit.; Dict. Militaire (II 1910). v. Leeuwen. Sacraal wervels, ander woord voor > bekkenwervels. Sacrament. I. Genademiddel. A) Theologisch. Een s. is een uitwendig zichtbaar tecken, waardoor -> genade wordt aangeduid en gegeven. a) Men spreekt van s. van het > Oud Verbond [o.a. > besnijdenis en Paaschlam (> Paschen)], die volgens de leer der godgeleerden de genade beteekenden en doordat de ontvangers erin geloofden, hen geschikt maakten om de genade te ontvangen. De s. van het > Nieuw Verbond zijn echter zelf de oorzaken van het ontvangen der genade, en niet enkel teekenen (Conc. van Trente, zie Denzingcr Enchiridion nr. 843). Volgens de meer algemeene meening komt deze werking der s. overeen met die van een werktuig, zoodat we zeggen moeten, dat God door middel van het s. de genade geeft, evenals een mensch door middel van een pen schrijft. Volgens sommige theologen moet men hier spreken van een physische oorzakelijkheid, volgens andere van een morecle werking. Saint, Saintc, eerste gedeelte van vele Belgische, Fransche, Engelsche e.a. aardrijkskundige en persoonsnamen. Zie hiervoor nader de op het tweed e gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 136. Saintes, 1° stad van ca. 20 000 inw. in het Fr. dept. Charente-Inférieure. Vele onderwijsinrichtingen, mooie oude kerken (St. Pierre, Notre-Dame), maar vooral vele Romeinsche ruïnen (arena, triomfboog, thermen). 2° Gem. in Waalsch-Brabant, op de taalgrens; liet gehucht Sint-Renelde (VI 96 B 4) is overwegend Vlaamsch; opp. 1 598 ha; ca. 2 900 inw. (meest Kath.); landbouw. De Gotische St. Renildiskerk, met eigenaardigen zwaren toren, bezit de relieken van de heilige; bekende, oude bedevaartplaats. Kasteel. Lindemans. Saintsbury, George Edward Bat, ema n, Eng. letterkundige. * 23 Oct. 1845 te Southampton, f 28 Jan. 1933 te Bath. Leeraar, journalist, prof. aan de univ. van Edinburgh, lid van de British Academy. Werken: o.a. Nineteenth Century Literature (1896); A Hist. of Criticism (1900-’04); A Hist. of Engl. Prosody (1906-’10) ; A Short Hist. of French Lit. and French Lyrics (1882) ; A Short Hist. of Engl. Lit. (1898); Collected Essays (1924). Etman. Saïs, oude Egypt. gouwhoofdstad, in de W. Nijldelta, onder de 26e dynastie hoofdstad van Egypte, waar vooral de godin Neith vereerd werd. De ruïnes zijn weinig belangrijk. Sattisch tijdvak 'noemt men den tijd, waarin Saïs hoofdstad van Egypte was (663-525 v. Chr.j. Kunst, cultuur, titels enz. van dit tijdperk toonen een merkwaardig archaïseerend streven, waarbij men teruggreep op het ruim 2 000 jaar in het verleden liggende Oude Rijk. Voor de politieke geschiedenis zie men bij de pharao’s > Psammetichus, > Nechao, > Apriës en > Ahmes 11. Voor Gr. invloed ook nog bij > Naucratis. Bent. Saisino, reeds in het oude Fransche recht bekende term voor bezit (inbezitstelling). De term heeft analoge beteekenis als > Gewere. De uitdrukking „ie mort saisit le vif” wil zeggen, dat de erfgenaam door het feit van het overlijden van den erflater van rechtswege, onmiddellijk geheel in de plaats treedt van den overledene. De erfgenaam treedt ook van rechtswege in het bezit der goederen van den erflater. Art. 880 en 1002 Ned. B. W., art. 724 en 1004 Belg. B.W. Hermesdorf. Saïtisch tijdvak, > Saïs. Saive, gem. ten O. van Luik (XVI 704 D2); opp. 496 ha; ca. 1 600 inw., vnl. Kath.; landbouw, veeteelt; steenkooiontginning; zeer merkwaardige binuenversiering in de Renaissance-kerk; kasteel de Méon, ruïnen van versterkt kasteel; werd geteisterd in 1914. Sajanisch gebergte, afgesleten rompgebergte op de grens van Noord- en Midden-Azië (111 480 G/H 3). In het O. gletsjers (Moenko Sardik, 3 600 m). In het N. naaldwoud. Sajet (ook sayette), meest Engelsche of inlandsche grove wol, volgens de kamgarenmethode versponnen, echter niet gekamd (halfkamgaren). Versponnen op de vleugel- en ringspinmachine ; dient voor brei- en tricotagegoedereh en tapisserie. Handels. Sajjid (Arab., = heer), titel, welke bij voorkeur ;ian de nakomelingen van Mohammed, aan Hasanieden en Hoesainieden dus, gegeven wordt. Soms gebruikt men hem uitsluitend voor de laatsten, terwijl de eersten Sjerief (Sjarif = edele) genoemd worden, maar meestal worden beide door elkaar gebruikt. InN.-Indié vindt men veel sajjids uit Hadramaut. Zoetmulder. Sajó, zijrivier van de Theiss in Boven-Hongarije (XIII 612 Fl), vanaf Miskolcz bevaarbaar. Sakania, plaats in Belg.-Kongo, provincie Elisabethstad, distr. Opper-Katanga (X\ 6T2 G 6). Bezettingspost; post-, telegraphisohe en toldiensten. Handels- en landbouwcentrum. Station aan den spoorwegßlisabethstad—Boekama. Missie der pp. Salesianen en zrs. van Maria-Helpsters; verplegingpost. Monheim. Sakkara, dorp ten W. van > Memphis. Over grooten afstand strekken zich hier graven uit van het Oude Egypte, o.a. de trappyramide van Zoser (zie afb. 1 op de pi. t/o kol. 267 in dl. XX), vsch. kleinere pyramiden en vele inastaba’s, o.a. die van Ti en Ptahhotep. Zie ook > Serapeum. Saksen. A) Aardrijkskunde. 1° Duitsclie vrijstaat, was tot 1918 een koninkrijk (IX 676 E/F 3). Zie onder, sub B (Gesch.). Ligging, opbouw, delfstoffen. Üpp. 14 993 km2. In hoofdzaak behoort S. tot het Duitsche middelgebergte. Het bergland in het Z, des lands gaat naar het N. langzaam in heuvelland over. In het Z. ligt het Ertsgeb.; verder meer Westelijk het Elster-, Oostelijker het Elbezandsteen- en Lausitzergebergte. Het Ertsgeb. bestaat vnl. uit graniet, phylliet en glimmerschiefer; hier en daar basalt. Het is een abrasievlak van een oud plooiingsgebergte. Aan den rand van het kemgebergte wordt steenkool gevonden. Verder nog rotliegendes en quaderzandstcen. De kam van het geb. bestaat uit een golvende hoogvlakte. Hoogste pimt is de Fichtelberg (1 213 m). Vele streken zijn met löss bedekt. Steenkolen worden vnl. gevonden in het bekken van Zwickau, Ölsnitz en Döhlen-Freital. Bij Leipzig en Zittau bruinkolen. Bij Meissen wordt kaolien (voor porselein) ontgonnen. Op vsch. plaatsen zijn minerale bronnen (Bad Brambach, Bad Elster en Tharandt). Klimatologisch ligt S. op de grens van een zee- en een landklimaat. Veel Westenwind. De meeste neerslag valt tusschen Mei en Augustus. Gem. jaartemp. in Dresden 8,3° C, Chemnitz 7,9 C, Leipzig 8,3° C. i Bevolking, middelen van bestaan. ; S. telt ca. 5 400 000 inw. (87 % Prot., 4 % Kath.). : Vier plaatsen hebben meer dan 100 000 inw.; Leipzig. 1 Dresden, Chemnitz en Plauen. 12,4 % der bevolking • leeft van land- en boschbouw en veeteelt, 60,9 % van industrie, 17 % van handel en verkeer, 9,7 % van • overige beroepen. Van den bodem is 67,3,% voor ‘ landb. en veeteelt in gebruik, 25,1 % is door bosch ' ingenomen (vooral in Vogtland en het gebergte). ' Voornaamste landbouwproducten zijn rogge, tarwe, • gerst, haver, aardappelen en beetwortelen; veel oofte bouw. S. is zeer dicht bevolkt; daarom veel klein-0 bedrijf. Zware industrie vooral in Zwickau, Chemnitz • (dankt zijn opkomst aan de nabijgelegen kolengebieden), Lugau, Ölsnitz en Plauen. Het voornaamste is e hier de machinebouw, verder textielindustrie (33 % i, van de Duitsche textielindustrie); wolweverij, katoene bewerking, tapijtenweverij en kunstzijdefabricage. In n Dresden is metaalindustrie. In Leipzig houtbewer;. king (piano’s), papierindustrie en drukkerijen. In ii- Meissen porseleinindustrie. Groote invoer van landn bouw- en veeteeltproducten (veel per vrachtauto). In :t Chemnitz, Dresden, Leipzig, Plauen en Zwickau zijn ie vlieghavens. Staten v. N. Amerika. Het verkeer is nog in zijn ontwikkeling. Aan het hoofd van S. staat de president voor 4 jaar gekozen, met ernaast een congres van 42 afgevaardigden. S. telt 1 aartsbisdom en 2 bisdommen. Geschiedenis. In 1626 werd S. door de Spanjaarden onder Alvarado bezet, in 1821 maakte het zich los van het Spaansche gezag, kwam onder dat van Mexico en maakte in 1823 deel uit van de federatieve republiek Guatemala. In 1839 werd het een afzonderlijke staat. In 1907 beloofden de vijf staten van Middel-Amcrika elkaar onderlinge twisten te doen oplossen door een •scheidsgerecht. S. was in den Wereldoorlog neutraal en ontwikkelt zich rustig. Zvylen. Weermacht. Het leger van Salvador is sinds Juni 1933 in reorganisatie. Volgens de wet van 27 Juni 1933 zal het bestaan uit 5 divisiën, gevormd uit 16 reg. inf., 6 comp. luchtdoelmitrailleurs, 2 reg. en 5 divisie-esk. cav., 1 reg. en 5 afd. divisie-art., I bat. en 5 comp. pioniers, 5 comp. verbindingstroepen, 1 verkennings- en ] jachtvliegtuigafdeeling. Bovendien bestaat er een nationale garde (vrijwilligers), in vredestijd bestemd voor politiedienst. Ze is verdeeld in 1 cav. commando, sterk 411 (15 off.) en 5 inf. commandos, sterk 1416 (76 off.). Algemeene dienstplicht, verdeeld als volgt: van 18e tot 30e jaar in actieve leger, van 31e tot 40e jaar in de reserve en van 41e tot 50e jaar in territoriale reserve. Ie Oefeningstijd: maximum 1 jaar voor alle wapens. Sterkte van de lichting 3 000 man. Sterkte off. 318, ond.-off. 223. De vloot bestaat slechts uit enkele kleine vaartuigen. Sterkte bemanning 38 (8 off.). Lit. : Annuaire milit. (1936). v. Munnekrede Salvador, frei Vicente do, Braziliaansch schrijver. * 1664 te Matuim (bij Bahia), f tusschen 1636 en 1639 te Bahia. Hij is een der eerste proza-schrijvers der Brazil. letteren met zijn „Historia do Brasil”, een frisch geschreven werk, dat eerst in 1888 in de Annaes da Bibliotheca Nacional uitgegeven werd. Terlingen Salvation Army, Eng. naam voor > Leger des Heils. Salvalorianeii (Societas Divini Salvatoris, S.D. S. = Gezelschap van den Goddel. Verlosser), gesticht 8 Dec. 1881 te Home door den priester Joh. Bapt. Jordan [* 16 Juni 1848 te Gurtweil (Baden), f 8 Sept. 1918 te Tafers (bij Freiburg in Zwits.)]. Doel: uitbreiding van het Godsrijk in Europa en overzee. In 1889 begonnen de S. hun eerste missie in Voor-Indië ld oor den Wereldoorlog verloren); thans in China en N. en Z. Amerika als missionarissen werkzaam. De definitieve pauselijke goedkeuring is van 1922; de leden (bijna 2 000) zijn vooral Duitschers. In België hebben zij huizen te Hamont en Welkenraedt. In 1888 stichtte Jordan, eveneens te Rome, de congregatie der Salvatorianessen, in 1926 definitief goedgekeurd. Doel: zelfheiliging, onderricht, ziekenzorg. Zij tellen ca. 1 100 leden en zijn werkzaam in Europa, N. en Z. Amerika. In België hoofdhuis te Hasselt; daar te lande nemen zij ook den huishouddienst waar in vsch. seminaries en colleges. L i t.: Heimbucher, Die Orden u. Kongregationen der Kath. Kirche (31934). Gorris. Salvemini, G a e t a no, Ital. historicus. * 1873 te Molfe.tta. Hoogleeraar te Messina (1902), Pisa en Florence (1917), lid van het parlement (1919-’21); wegens zijn staatkundige overtuiging verbannen (1926). Zet te Londen zijn antifascistische actie voort. Werken: o. a. Manzini (1915) ; I’ltalia e gl’ Iraperi Oentraü (1871-1915). Willaert. Salve Regina (Lat., = Wees gegroet, Koningin), aanvangswoorden en naam der oudste ■> Maria-antiphoon, waarschijnlijk van de hand van -> Herraannus Contractus (f 1054). Salversan, arsenobenzol, dioxydiaminoarsenobenzol, 606, geil poeder dat ca. 31 % vijfwaardig arsenicum bevat, in 1910 bereid door Ehrlich-Hata, specifiek middel tegen syphilis en framboesia tropica. Later grootendeels vervangen door het makkelijk oplosbare neosalversan (neoarsphenamine, neojacol, neoarsenobenzol, m-diamino-p-dioxyarsenobenzolmethyleen sultoxylzuur natrium), geel tot oranje poeder met 20% arsenicum, dat om ontleding te voorkomen afgeleverd wordt in ampullen, die luchtledig of met een indifferent gas gevuld zijn. Verder worden gebruikt neozilversalversan, solusalversan, myosalversan. S.-preparaten worden tegen vsch. infectieziekten aangewend. De genezende werking wordt onderzocht op met spirochaeten of trypanosomen geïnfecteerde proefdieren en vergeleken met die van een internationaal standaardpreparaat; de giftige werking op muizen. L i t.: E. I. van Itallie, S. Mendes da Costa en W. Storm van Leeuwen, Salversan en verwante preparaten (1922). Rillen. Salvi, G. 8., •> Sassoferrato. Salvia, > Salie. Salvianus van Marseille, kerkelijk schrijver. * Ca. 390 waarsch. bij Keulen, f na 470 in Marseille. S., zelf Christen, huwde een heidensche vrouw, die hem een dochter schonk. Na eenigen tijd wist hij zijn vrouw te bekeeren en trok het gezin zich uit de wereldsche omgeving terug in de eenzaamheid van het eiland Lérins. S. werd later priester, stond in hoog aanzien bij abt Ilonoratus, werd de opvoeder der beide zonen van -> Eucherius van Lyon. S. schreef een groot werk De Gubernatione Dei, ca. 440. Het is een kras antwoord aan hen die twijfelen aan Gods Voorzienigheid wegens de rampen, die het Rijk troffen. De Romeinen van zijn tijd hebben wel het ware geloof, maar zedelijk staan zij veel lager dan de heidensche of kettersche barbaren. Hun zedeloosheid is de oorzaak van hun ondergang. Een rondzendbrief aan de Kerk verwijt aan clerus en leeken, dat men zijn plicht verzuimt door zijn geld niet aan de Kerk en de armen te schenken en te vermaken. Andere werken, door Gennadius van Marseille opgesorad, gingen verloren. uit g. : Migne, Patrol. Lat. (53); Corp. Scr. Eccl. Lat. (8, 1883). L i t. : Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV 1924) ; O. Janssen 0.F.M., L’expressivité chez Salvien de Marseille ( Latinitas Christianorum primaeva fase. 7, 1937). Ftclyisbs, Salviati, Francesco (eigenlijk; de’Rossi), schilder. * 1510 te Florence, f 1663 te Rome. Vnl. gevormd onder Andrea del Sarto. In 1620 naar Rome (onderbrekingen te Florence en Venetië). Van zijn werk is veel verloren, maar uit het resteerende blijkt zijn groot talent. Zijn fresco’s vertoonen een persoonlijkheid en zijn portretten treffen door breeden opzet en diepe karakteristiek. Li t. : H. Voss, Die Malerei d. Spatrenaissance in Rom u. Florenz (1920). . » Schretlen. Salvmia, > Vlotvaren. Saivisberg, Otto Ru dolf, architect. * 1882 te Bem. Van 1908-’3O te Berlijn werkzaam, sedert prof. aan de technische hoogeschool te Zürich. Werken: vele tuindorpen, verder landhuizen, kerken, openbare gebouwen, enz. Salvo, gelijktijdig afschieten van een aantal vuurwapens. Per s. wordt uit elk vuurwapen maar één schot gelost. Het vuren met s. geeft den commandant de beste gelegenheid om het vuur in de hand te houden. De gelijktijdige ontbranding verhoogt de moreele uitwerking. S. kunnen daarom nog nuttig zijn tegen inwendige troebelen. Op het gcvechtsveld hebben zij sedert het vervallen van de gesloten gelederen afgedaan. S. worden ook afgegeven bij militaire ceremoniën. A.Lohmeijer Salzach, rechterzijrivier van den Inn (IX 576 E 4-5). Ontspringt in de Kitzbühler Alpen op den Salzachkopf. Mondt uit in den Inn bij Burghausen. Vanaf llallein bevaarbaar. Salzburg, 1° bondsland in Oostenrijk (XIX 112 C 3). Opp. 7 153 km2. Bergland; hoogste toppen: Hochkönig (2 938 m) en Torstein (2 946 m) en in het Z. de Hohe Tauem. Bergklimaat. De voornaamste rivier is de Salzach. Ca. 240 000 inw. (99 % Kath., 1 % Prot.). Eenige landbouw, vrij veel veeteelt. Toerisme. Handel in hout en zont. 2° Hoofdstad van het bondsland Salzburg (XIX 112 C 3). Heette in den Rom. tijd luvavum. Prachtig gelegen aan de Salzach (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 146 in dl. XIX), op 420 m hoogte. Ca. 41 000 inw., met voorsteden ca. 61 000 inw. Het ligt tusschen den Kapuzinerberg (638 ra) en den Mönchs- en Festungsberg (resp. 605 en 642 m). Het oude stadsdeel ligt op den linkeroever aan den voet van den Mönchsberg en is een aaneenschakeling van pleinen. Op het Z.O. uiteinde van den Mönchsberg het kasteel Hohensalzburg (zie onder). Door zeven bruggen is de oude stad verbonden met het nieuwe gedeelte op den rechteroever aan den voet van den Kapuzinerberg. S. heeft eenige industrie. Verder is er zeer veel vreemdelingenverkeer. S. heeft vele inrichtingen van onderwijs (o.a. een universiteit) en is bekend door zijn Fcstspiele. Haketo-'ssel. Kunst. De stad wordt beheerscht door den burcht Hohensalzburg (1077-1600). Zij bezit zeer vele beroemde monumenten, vooral ook belangrijk door hun onderlingen samenhang. Bekend is het pleinencomplex bij den dom, zoo ook de „Residenz”, een Barokbouw (1596-1792) tegenover den zgn. „Neubau” van 1588. De dom zelf dateert van 1614-’2B (arch. S. Solari) en vertoont de vormen van de vroege Barok (twee torens van 1652-’66). Verder vallen te vermelden: de St. Pieter (oorspr. Romaansch, thans Rococo), do Marstall (1607), thans Festspielhaus, de Kollegienkirche, de Dreifaltigkeitskirche, de Ürsulinerinnenkirche en de Johannes-Spitalkirche, alle van J. B. Fischer von Erlach. In de omgeving der stad het slot Mirabell (1606, arch. Hildebrandt). v. Embden. :t° Het aartsbisdom S. omvat het Oostenr. bondsland S. Door de Romeinen werd het geloof in liet land verbreid; de barbareninvallen in de 5e eeuw roeiden het weder uit, tot het ca. 700 opnieuw werd gepredikt door St. Rupert, die te S. een kathedraal bouwde met het St. Petrusklooster, terwijl zijn nicht de vrouwenabdij Nonnberg stichtte. St. Bonifatius verving de lersche monniken door Benedictijnen. Met den eersten aartsbisschop Arno begint de wereldlijke macht der bisschoppen. In de M.E. beleefden het bisdom en de beide abdijen een bloeitijdperk. Aartsbiss. Gebhard trad ten volle in de hervormingsbeweging van Gregorius VII; als wereldlijk heer schaarden de bisschoppen zich bijna zonder uitzondering aan de zijde der Habsburgers. Aartsb. Lang verzette zich, hoewel zijn houding aanvankelijk bezorgdheid baarde, ten slotte met kracht tegen de Hervorming. De 17e eeuw zag den bouw van een Barok-kathedraal en de stichting der Benedictijnsche hoogeschool (1623). Aartsb. Collaredo ten tijde van do Aufklarung volgde te veel het voorbeeld van Joseph 11, maar maakte zich anderzijds verdienstelijk door begunstiging der kerkmuziek. liet tijdelijk gezag der aartsb. verviel met de secularisatie van 1802. Lit.; Ruder, Kurze Gcsch. des Landes Salzburg; Widraarn, Gesch. Salzburgs (tot 1519). Lindeman, Salzer, Anse Im, Duitsch Benedictijn en literairhistoricus. * 8 Oct. 1866 te Waidhofen. Voorn, werken: Otfrid (1883); Hymnenpoesie (1893) ; Illustr. deutsche Literaturgesch. (21926 vlg.). Snl/L'inuiw'i'mil Onsf.pnrHlrcn.li nlnanlnriH. 99lzkiiiiiinorQut) üostenrijksch cilpGnlciiiclschap in liet stroomgebied van de Traun (XIX 112 C/D 3); opp. 2 350 km2. Ligt grootendeels in Opper – Oostenrijk, verder in Salzburg en Stiermarken. Ontleent zijn schoonheid aan het naast elkaar voorkomen van zeer vsch. bergvormen (gletsjers en met bosschen bedekte bergen) en aan de meer dan 40 meren. Bekendste toppen: Dachstein (2 990 m), Grosse Priel (2 614 m; zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 144 in dl. XIX), Traunstein (1 691 m), Schafberg (1 783 m). Bekendste meren; Hallstatter See (zie alb. 5 op de pl. t/o kol. 144 in dl. XIX), St. Wolfgangs-, Traun- en Attersee. Middelen van bestaan: boschbouw, veeteelt, zoutwinning (Hallstatt), toerisme. Hakewessel. ttolvl.'ollnn 7. ii o + a v o v a Tl I'r'inoie_ Salzkotten, Zusters van, > franciscanessen (A, Aerdenhout). Salzmann, Christian Gotthilf, Duitsch paedagoog der Verlichting. * 1 Juni 1744 te Sömmerda bij Erfurt, f 31 Oct. 1811 te Schnepfenthal. Predikant te Erfurt; daarna stichter en leider van het Philantropinum te Schnepfenthal bij Gotha. Zijn streven was: leeraren en leerlingen één groot gezin, gemeenschappelijke maaltijden, huiselijke feesten; lichamelijke vorming door gymnastiek, arbeid op het land en in werkplaatsen; schoolwandelingen en schoolreizen; aanschouwelijkheid en zelfwerkzaamheid; bevordering van den wedijver; Christendom boven geloofsverdeeldheid; moraliseeren. Werken: Das Krcbsbüchlein; Konrad Kiefer: Das Ameisenbüohlein (Ned. vert. van Gunning, met uitvoerige inleiding); geschriften voor de jeugd. Dit. ; Herders Lex. d. Pad.; Rombouts, Hist. Ped. Rombouts. Samadon, dorp in het Über-Engadindal in Graubünden (Zwits.), aan den Inn (1 728 m). Ca. 1 900 imv. (80 % Prot., 20 % Kath.). Veel vreemdelingenverkeer en wintersport. Samadzj, Brahnia- (Sanskr., = godsgezelschap), Hindoeïstische sekte, door Ram Molian Roy in 1828 te Calcutta gesticht en vooral in Noord-Indië verbreid, welke het Hindoeïsme door ovememen van Christelijke elementen trachtte te vernieuwen. Haar volgelingen belijden een theïstisch godsgeloof, Wedantisch pantheïsme en ook polytheïsme verwerpend, doch rijkelijk puttend uit Oepanisjaden en Bhagawadgita. Onder de groote figuren in de B. S. behooren Debrenda Nath ïagore, vader van den dichter Tagore, en Kesjab Tsjandra Sen. Later splitsten zich drie sekten van de B. S. af en verminderde haar invloed sterk. Zoetmulder. Samain, Albert Vict o r, dichter. * 4 April 1858 te Rijsel, f 1900 te Magny-les-Hameaux (Seine-et-Oise). Droomerig-teere, melancholische dichtkunst. In Aux flancs du Vase (1898) idylles naar antiek model van een zeldzame volmaaktheid. Werken: Poëzie: Au Jardin de I’lnfante (1893) Le Chariot d’Or (1901). Proza : Contes (1902). UV Wiauui U Wl X Samalanga, landschap in de onderafd. Sirenen, afd. Noordkust van Atjeli, Sumatra, Ned.-Indië. De landbouw levert rijst, pinang, copra. Uit de bosschen worden veel boschproducten gehaald. .Samaniden, een Iraansch kaliefengeslacht, afstararaend van de Sassaniden. In Tiansoxanië tot macht gekomen, wist het in 901 de Saffariden ten val te brengen. Onder Ismaël (892-907) en zijn opvolgers Achmed (907-913) en Nasr (914-943) kwam het Perzische rijk tot hoogen bloei. De voornaamste steden Ooechara, Samarkand, Balch werden de zetels van wereldhandel, wetenschap en kunst. Onder Nasr’s zwakken opvolger werd het rijk der S. een prooi van de > Gasnaviden (998). Zie > Perzië (sub Gesch.). L i t.: -> Gasnaviden. Slootmam. Samara, belangrijke Russische handelsstad aan de samenvloeiing van de rivieren Samara en Wolga (zie krt. > Rusland F/G 4). Ca. 230 000 inw. De handel van S., bestaande uit graan en vee, heeft plaats over de Wolga en de groote spoorwegen, die over S. naar het Oosten leiden. Radiostation. Machinefabrieken, leder- en metaalartikelen. Samaria, Grieksche vorm van Sjomeron (Hebr., = wachttoren), de naam van een berg in Palestina en de stad, die daarop door koning Omri van Israël in 880 v. Chr. gebouwd, en in plaats van Thirsa tot lioofdstad van het Noordrijk verheven werd (3 Reg. 16.24) (XIX 384 C 4). Een van de weinige nieuwscheppingen van de Israëlieten, strategisch echter zeer goed gekozen. Het doorstond dan ook het beleg der Syriërs (4 Reg.6) en drie jaar lang dat der Assyriërs, die het tenslotte in 721 v. Chr. veroverden. De stad vervalt dan langzamerhand tot aan het Romeinsche tijdperk. Wordt door Gabinius (67-56 v. Chr.) weer opgebouwd. Herodes de Groote versterkte S. en maakte er een van de schoonste steden van zijn rijk van. Ter eere van keizer Augustus, voor wien er ook een tempel was gebouwd, werd de naam S. veranderd in Sebaste (= Augusta), welke naam voortleeft in het huidige Sebastijc. Het Christendom werd er gepredikt door den diaken Philippus, waarop Petrus en Joannes de stad bezochten (Act.B.6-17). Opgravingen werden 1908- 1910 in opdracht van de Harvard Universiteit door dr. Lyon, Reisner en Fisher ondernomen, en in samenwerking met enkele andere wetensch. instituten 1930- 1933 en 1936 voortgezet onder leiding van J. W. Crawfoot. Aan het licht kwamen de gebouwen van Herodes den Grooten en de bouwwerken van Jcroboam 11, Achab en Omri, verder de stadsmuur en een uitgebreide collectie ostraca met Oud-Hebreeuwsche opschriften. A.v.d.Born. L i t. : G. A. Rcisnor, C. S. Fishor en D. G. Lyon Harvard Excavations at S. (2 dln. 1924) ; J. W. Jack, S. in Ahab’s Time. Harvard Exeav. and their results (1929). Samarinda, handelsplaats aan de Oostkust van Bomeo, Ned.-Indië (XVIII 432 E 6), aan den benedenloop van de Mahakam. Zetel van een ass.-resident. In 1930: 11 050 inw., waaronder 8 435 Inheemschen en 2 154 Chineezen. De in- en uitvoerhandel met Singapore, Celebes en Java is hoofdzakelijk in handen van Europeanen, Chin. en Bandjareezen. Hij omvat rijst, gedroogde en gezouten visch, getah-pertja, rotting' en boschproducten. In de nabijheid liggen de belangrijke petroleumterreinen van de beneden-Mahaam- v. Vroonhoven. Samaiitaanschc Pentateuch. De Samaritanen, die van het O.T. alleen de vijf boeken van Moses aannemen, bezitten hiervan een Hebr. tekst, die nogal verschilt van den Masoretentekst. Deze recensie noemt men de S. P. Over den tijd van ontstaan en de critische waarde is veel gestreden. Men neemt aan, dat ze dateert uit de 6e of 4e e. vóór Christus en dat de critische waarde der lezingen geringer is dan die van de Massoreten. C. Smits. Samaritanen, in het latere Jodendom ook wel Koeteeërs genoemd (> Cutha), bewoners van de stad en landstreek Samaria, voortgekomen uit een vermenging van Israëlieten uit het rijk Israël, en heidensche kolonisten, die daar door den Assyirschen koning Sargon werden gevestigd na den val van Samaria en de deportatie, der inwoners (721 v. Chr.; zie 4 Reg. 17. 24-41). De kolonisten vormden de minderheid, vandaar dat de vereering van Jahwe ook onder de S. heerschend bleef, zij het dan in niet geheel rechtzinni – gen vorm (voornaamste verschilpunten met de Joden; alleen de Pentateuch, dien ze in een oud-Hebr. letterschrift bezitten, is H. Schrift; cultus op den Garizim. waar nog heden het paaschfeest gevierd wordt; afwijkende verwachting van den Messias, dien ze Taheb noemen). Aanvankelijk onderhielden de S. contact met de Israëlieten van het rijk Juda; na de ballingschap werden deze betrekkingen verbroken, doordat de Joden weigerden, de S. aan den tempelbouw te laten meewerken (Esdr.4.3). Deze en andere gebeurtenissen leidden tot den bouw van een eigen tempel op den Garizim (412 v.Chr.?; in 132 v. Chr. door Joannes Uyrcanus verwoest) en tot een definitieve scheiding tusschcn Joden en S., tevens het begin van een felle vijandschap, die reeds in het N. T. op verschillende plaatsen tot uiting komt (J0h.4.9; 8.48; zie ook Ecc1i.50.28) en na dien tijd nog steeds groeide. Ondanks de vervolgingen, die de S. van de Joden, Christenen, Arabieren en Turken te verduren hebben gehad, hebben zij zich weten te handhaven (te Naboeloes), al is hun aantal dan ook zeer geslonken en komen ze buiten Palestina niet meer voor. L i t. : J. Montgomery, The S., the earliest Jewish sect, their history, theology and literature (1907); J. E. H, Thomson, The S. (1919); M. Gaster, The S. (1926) ; Samaritan Bschatology (I 1932); Merx, Der Messias oder Ta’eb der S. (1909) ; A. v. Gall, Dor hebr. Pentateuch der S. (1914). A.v.d.Born. De barmhartige S. In een van zijn parabels stelde Jesus een S. als voorbeeld van daadwerkelijke naastenliefde. Deze mooie parabel wordt alleen gevonden in het Evangelie van Lucas. Zie Lc.10.30-37. De parabel van den barmhartigen S. vindt men reeds afgebeeld in den Codex Rossanensis en vsch. Byzantijnsche hss.; in het Westen in het Evangeliarium van Otto 111, ook in het „Hortus deliciarum” en het „Speculum humanae salvationis”; monumentale voorstelling te Burgfelden; op de glazen van Sens, Bourges en Chartres. Bij do Ned. Primitieven (Herri met de Bles) wordt de scène in een uitvoerig landschap geplaatst; vooral bekend is het werk van Scorel. Ook Rembrandt behandelde het onderwerp meermalen. L i t.: K. Künstie, Ikonogr. der christl. Kunst (I 398- 399) j'.K. Smits, Iconogr. v. d. Nederlandsche Primitieven (77). p.Gerlachus. Samarium, 4- Aardmetalen. Samarkand, stad in de Sowjet-rep. Üesbekistan in W. Azië (111480 D/E 5). Ca. 100 000 inw. (Tadzjiks, Oesbeken, Perzen). Ligt in een vruchtbare vlakte, aan den spoorweg Boechara-Tasjkent; van oudsher een belangrijk verkeersmiddelpunt. Vele oude gebouwen, moskeeën en mausoleeën getuigen van de vroegere grootheid (zie afb. 8 en 9 op de pi. t/o kol. 288 in dl. XIV). In de moskee Goer-Emir ligt Timoer-Lenk bejraven. Handel in rijst, wijn, vruchten, thee. Industrie: tapijten, katoen, zijde. Oudtijds heette S. Marakanda en was hoofdstad van Sogdiana; door Alexander den Grooten verwoest. In 712 door de Arabieren bezet, werd het een belangrijk cultureel centrum voor den Islam. In 1868 kwam S. aan Rusland. Heere. Lit.: Schaeder, S. in Enzyol. des Islam (IV 1925). Samart, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Philippeville (XVIII 240 B 4); opp. 496 ha, ca. 150 inw.; landbouw. Kasteelruïnen. Samaweda (Sanskr., = de wetenschap der melodieën), een der vier categorieën, waarin de > Wedaliteratuur wordt ingedeeld. Het > samhita-gedeelte bevat een aantal strofen, waarvan ieder drager is eener bepaalde, in het Wedisch ritueel gebruikte melodie. Uit g. en vert. d. Th. Benfey (1848). Sambas, landschap in de afd. Singkawang der residentie Westerafd. van Bomeo, Ncd.- Indië (XVIII 432 C 5), met gelijknamige hoofdplaats. Zeer bergachtig met breede laagvlakte ten Noorden van Singkawang. De Chineezen, die hier wonen, zijn hoofdzakelijk landbouwers. Producten; copra, peper, rubber en rijst. v. Vroonhoven. Sambeek, gem. in de prov. N. Brabant aan de Maas ten Z. van Boxmeer (XVIII 632 K2), bestaande uit de kerkdorpen S., Mullem, Stevensbeek en het rectoraat Twist. Opp. 3 031 ha; ong. 2800 inw.(vnl. Kath.; ca. 50 Prot.). Landbouw en veeteelt. Op het grondgebied van de vroegere modelboerderij Lactaria verrees sedert 1933 het nieuwe dorp Stevensbeek met een klooster van de Congregatie van het Allerh. Sacrament (Brakfeenstein) en een van de Dominicanessen van Bethanië. In S. een klooster der Redemptoristinncn. Stuwdaramencoraplex in de Maas. v. Velthoven. Sambeek, Joannes van, Ned. Jezuïet en dichter. * 16 Oct. 1601 te Gennep, f 28 Sept. 1666 te Harderwijk. Nadat hij in 1621 in de Orde der Jezuïeten was getreden, werd hij in 1637 pastoor te Harderwijk, waar hij een zeer grooten apostolischen ijver aan den dag legde. In 1663 verscheen zijn „Geestelijk jubilee van het iaar O.H. 1660” in druk. Lit.: A. v. Duinkerken, Kath. Poëzie (II 1932); Archief v. h. Aartsbisd. Utrecht (11, 111, XI). Piet Visser. Sambclichius, > Simplicius. Samber (Fr.: Sambre), linker zijrivier van de Maas (IV 404 B/C 2), ontspringt in Frankrijk, ten Z. van Avesnes, loopt door een landbouwstreek, daarna door een machtig centrum van staalindustrie (Hammont, Maubeuge, Jeuraont), vertoont in de streek van Thuin een Ardensch insnijdingskenmerk om vanaf Marchienne-au-Pont tot Namen in een breed dal voort te kronkelen, waar zich het steenkool- en industriebekken van Charleroi en Beneden-Samber heeft gevestigd. Het dal vertoont talrijke kronkels en terrassen. Het verval der S. (0,40 w i m) is tamehjk gering t o.v. de andere Waalsche bijrivieien van de Maas, hetgeen met de hulp van kunstwerken van de S. een belangrijken bevaarbaren weg heeft gemaakt. Zij vangt o.a. de volgende zijrivieren op: de Hautes bij de Fransche grens, de Biesniele te Thuin, de Eau d’Heure te Marchienne-au-Pont, en verder de beek van Acoz en de Biesme, alle rechts. Als linkerbijrivieren vermelden wij de Piéton te Charleroi, de Orneau te Jemeppe s. Sambre. V. Asbroeck. Sambor, Poolsche stad aan den Dnjestr (XX 64 E 4). Ca. 26000 inw. Weverijen, graan-en veehandel. Sambiieus, -> Vlier. Same, > Cephallenia. Samendrukbaarheid. Een lichaam samendrukken is zijn volume verkleinen. Alle lichamen zijn samendrukbaar, omdat ze poreus zijn; zij bestaan immers uit moleculen, die door kleine tusschenruimten. natuurkundige poriën, gescheiden zijn. Bij de gassen is de samendrukbaarheid zeer groot; bij de vaste lichamen is ze zeer afhankelijk van dc natuur der stof; bij de vloeistoffen is ze zeer gering; ze wordt gemeten met den -> piëzometer. J. Wouters. Samengesteld blad, -> Blad (sub C). Samengcstelclhlocmigen of Composieten, de grootste plantenfamilie, met 800 geslachten en 13 000 soorten, meestal kruidachtige gewassen en struiken. Wordt aldus genoemd, omdat een aantal Samengesteldbloemigen. Geheel links: Korenbloem (Centauren cyanus), bloemstelsel met alleen buisbloemen; met rechts daarvan' buisbloempje afzonderlijk. Rechts boven; Bitterkruid (Plcr,ls hieracioides), bloemstelsel met alleen lintbloemen: met rec ts daarvan: hntbloempje afzonderlijk. Rechts onder: Zonnebloem (Helianthus a muusf, bloemstelsel met lintvormige randbloemen en buisvormige schijfbloemeh; met rechts daarvan twee buisbloempjes en daaronder een Hntbloempje. bloemen door een gemeenschappelijk omwindsel tot een biologische eenheid gemaakt wordt, die door een niet-deskundige voor één bloem aangezien wordt (bloemstelsel; korfje). In het bloemstelsel komen voor óf enkel lintbloemen óf enkel buisbloemen, óf lint- en buisbloemen. Enkel lintbloemen bezitten de Cichorieae, die melksap hebben in vertakte vaten. Zeer bekende geslachten zijn cichorei, andijvie, akkerkool, biggenkruid, leeuwentand, morgenster, schorseneer, paardenbloem, melkdistel, havikskruid en sla. Buis- (en lint-)bloemen komen voor bij de Tubuliflorae, waarvan zeer bekende geslachten zijn: leverkruid, guldenroede, madeliefje, aster, fijnstraal, rozenkransje, viltkruid, droogbloem, dahlia, stroobloem, alant, zonnebloem, cosmos, tandzaad, afrikanen, kamille, duizendblad, ganzebloem, chrysanth, hoefblad, kruiskruid, goudsbloem, klis, distel en centauren (korenbloem en knoopkruid). Bonman. Samengestelde breuk. In de rekenkund e noemt men die breuken, waarvan teller en noemer of b Samengestelde kans. Samenkoppeling, term uit de grammat ic a voor een wijze van woordvorming. Bepaalde woordgroepen, die geregeld in een zelfde syntactisch verband voorkomen, krijgen vaak een geïsoleerde beteekenis, waarbij de eigenlijke beteekenis der afzonderlijke woorden op den achtergrond raakt. Is zoo’n groep voor ons taalbewustzijn min of meer de aanduiding voor één begrip geworden, dan spreken we van samenkoppeling, waarmee we zoowel het proces als het product daarvan bedoelen; bijv. een handvol kersen, een bijdehante jongen, paardrijden, in den wind slaan, enz. Het is niet strikt noodig, dat de woorden aaneengeschreven worden of door verbindingsstreepjes vereenigd. Een bijzondere groep van s. zijn de zgn. scheidbaar samengestelde werkwoorden, bijv. dóórloopen, thuisbezorgen, afkijken enz. De samenkoppeling kan, bij verdere isoleering, weer het model worden, waarnaar nieuwe woorden worden gevormd, die dus niet uit het syntactisch verband ontstaan. Men noemt deze nieuwvormingen -> samenstellingen. Marrewijk. XXI. 7 Samenladingsdienst, > Groupafredienst. Samenleving (staat k.), •> Maatschappij; (d i e r k.) > Symbiose. Samenloop van strafbare feiten (N e d. recht) doet zich voor, als de rechter meer strafbare feiten van eenzelfden verdachte tegelijkertijd heeft te berechten. Eendaadsche s. (concursus idealis), als meer strafbare feiten vervat zijn in één feit, daad, handeling (art. 65 W.v.S.). Wat onder één feit is te verstaan, vormt een moeilijke juridische kwestie. Meerdaadsche s. (concursus realis), als meer strafbare feiten en tevens meer „feiten” aanwezig zijn; hierbij wordt dan verschil gemaakt voor oplegging vamgeiijksoortige en niet eelijksoortige hoofdstraffen. In het eerste geval wordt één straf uitgesproken, in het tweede iedere straf op_ zichzelf (cumulatiestelsel). Zie art. 67 W. v. S. ,PomPe> Handb. v. h. Ned. Strafrecht (21938, blz._2ol vlg.). A«m xb* 13 e 1 s* r e c n t bestaat s. v. s. t., wanneer twee of meer misdrijven worden gepleegd, alvorens over een enkel dezer feiten een vonnis is geveld, dat m kracht van rechterlijke gewijsde is getreden. De Belg. wet onderscheidt eveneens eendaadschen samenloop en meerdaadschen samenloop. In geval van eendaadschen samenloop wordt er maar een enkele straf opgelegd, eventueel de zwaarste; ingeval van meerdaadschen samenloop worden soms al de straffen zonder eenige beperking samengevoegd. Deze regel geldt voor politiestraffen, fiscale geldboeten en de bijz. verbeurdverklaring. Soms worden de straffen opgeslorpt; in dit geval wordt alleen de zwaarste straf toegepast, welke soms met vijf jaar kan worden verhoogd. Criraineele straffen slorpen de correctioneele straffen en de politiestraffen op. De zwaarste crimineele straffen slorpen de mindere op, en de correctioneele gevangenisstraf slorpt de politie-gevangonisstraf on. Voor enkele misdrijven worden de straffen samengevoegd op beperkte wijze, d.w.z. voor elk van de feiten wordt een straf uitgesproken, doch het totaal straffen mag nooit het dubbele van het maximum der zwaarste straf overtreffen. Dit geldt voor samenloop van correctioneele straffen en samenloop van correetioneele geldboeten met politiegeldboeten (art. 58 tot Ned. W.v.S.). Collin. samenspanning (complot) speelt in het huidige strafrecht nog slechts een geringe rol, nl. bij zware misdrijven tegen de veiligheid van den Staat (art. 96 (W. v. S.). Samenspel. Deze terra drukt niet het gezamenlijk deelnemen aan een spel uit, maar duidt op de samenwerking van spelers ter bereiking van het directe doel van het spel. Vanzelfsprekend kan van s. slechts sprake zijn in partij- of groepspelen (zie > Spel). Dit spel-element is van groote paedagogische en psychologische waarde door de sociale instelling, die van de spelers gevraagd en den gemeenschapszin, die bij hen ontwikkeld wordt, tevens door de sociale ervaringen, die er door beleefd worden Ü – 11 wcxociu wuiueii. i3ij alle spelen, waarin het element s. voorkomt, behoort dit ook in de spelpractijk toepassing te vinden, omdat het een voorname voorwaarde is ter „beleving” van het spel. Daarom zijn niet alle spelen geschikt o.a. voor eiken leeftijd en beide geslachten. De aard en mate van samenwerking moet rekening houden met den (ook socialen) ontwikkelingsgang en eigen kenmerken van het individu. S. veronderstelt een begrijpen van het spel-doel, het kennen van de taak, die de speler daarbij heeft en het kunnen overzien van de situaties, die zich tijdens het spel voordoen, met daaruit voortvloeiend bepalen van het inoidenteele spelgedrag. Er is in de spelen een climax te vinden met betrekking tot het element s. Dit culmineert in de groote partij-spelen, zooals voetbal, handbal, hockey. Deze zullen derhalve eerst volledig tot hun recht kunnen komen en als spel „beleefd” kunnen worden, wanneer o.a. de sociale ontwikkeling van het spelend individu zoodanig niveau bereikt heeft, dat het hierbij gevraagde s. daarmee correspondeert. Gons. Samenstellende afleiding noemt men in de grammatica de woordvorming, die schijnbaar plaats heeft doormiddel van een samenstelling + praefix of suffix, terwijl in werkelijkheid de samenstelling niet bestaat. Ze komt tot stand, doordat men een vaak voorkomende groep woorden met een prae- of suffix verbindt, bijv. vrijgevig, onderzeeër, tweedehands, enz. Soms ontstaan dan uit deze s. door zgn. Rückbildung samenstellingen, bijv. driehoek driehoekig, eenvoud eenvoudig, enz. v. Manemjk. Samenstelling. 1° S. of compositum, terra uit de grammatica. Wanneer naar het model van een > samenkoppeling nieuwe woordverbindingen worden gemaakt, spreekt men niet meer, als bij de samenkoppeling, van juxta-positie, maar van compositie. Het product van deze compositie noemt men compositum of samenstelling. Van de samenkoppeling onderscheidt de s. zich dus doordat het een nieuwvorming is naar bepaald type, het verschil met de > afleiding is, dat bij de s. de deelen als afzonderlijke woorden kunnen voorkomen, terwijl de afleiding plaats heeft door middel van prae- en suffixen. Wanneer van een bepaald type van s. veel nieuwvormingen voorkomen, noemt men die productief. Vsch. combinaties zijn mogelijk; twee zelfstandige naamwoorden (die zelf weer s. kunnen zijn), bijv. bessenplukker; twee bijvoeglijke naamwoorden, bijv. doofstom; werkwoordstam + zelfst. naamwoord, bijv. slaapkamer, enz. Wanneer de s. zoozeer aaneengegroeid is, dat men ze als enkelvoudig woord (simplex) gaat opvatten, spreekt men van verholen samenstelling, bijv. jonker, schout, niets, enz. v. Marrewijk. 2° (Schei k.) Wet der constante samenstelling. Deze luidt: een chemische verbinding, onverschillig hoe ook verkregen, bestaat steeds uit dezelfde relatieve hoeveelheden der elementen, waaruit zij is opgebouwd; d.i. zij is constant van samenstelling. Dit is de kenmerkende eigenschap, die een verbinding onderscheidt van een mengsel; de wet kan dus ook gebruikt worden als definitie van het begrip verbinding. J. L. -*• Proust stelde de wet in 1799 op; zij werd bestreden door Berthollet; de controverse duurde vele jaren. Ten slotte overwon het inzicht van Proust, niet zoozeer omdat hij de argumenten van zijn tegenstander weerlegde; als wel omdat de chemie in haar ontwikkeling de wet van Proust noodig had. Thans weten wij, dat men bij dissocieerende verbindingen (en dezulke werden vnl. door Berthollet geanalyseerd) een mengsel van de verbinding met een of meer harer componenten in handen heeft. Zulk een mengsel zal dus soms niet aan de wet voldoen. In een dgl. geval spreekt men tegenw. van bertholloïde verbindingen (bijv. ferro-oxyde). Zernike. Samentrekking (p hi 1 o 1.), > Contractie. Samenwerk encle vennootschap in België. De s. y. bestaat uit vennooten, wier aantal en inbreng veranderlijk zijn; de inbreng bestaat uit stor- tingen in baar geld of werkelijken inbreng; de deelbewijzen, die den inbreng vertegenwoordigen, zijn niet vatbaar voor afstand aan derden. Behalve deze deelbewijzen mag er geen enkele andere soort titels uitgegeven worden. De s.v. werd in het handelswetboek ingevoerd door de wet van 18 Mei 1878 (Handelswetboek, Boek I, Titel IX; De Vennootschappen). Sindsdien herhaaldelijk gewijzigd, o.ra. bij de wet van 28 Sept. 1932. Deze vorm van vennootschap is het gevolg van de ontwikkeling der coöperatieve beweging. Alhoewel hij, in den geest van den wetgever, aan de arbeiders moest toelaten zich op voordeelige wijze te vereenigen, was dit niet het eenige doel. De s. v. is in principe een vennootschap van personen, d.w.z. dat do persoonlijkheid der vennooten van grooter belang is dan de kapitalen, die in gemeenschap worden gebracht. Oprichting. 1° Grondvoorwaarden: a) de essentieele voorwaarden vereischt bij de oprichting van iedere vennootschap; b) de s. v. moet ten minste zeven leden tellen lart. 116, al. 2). 2° Vorm voorwaarden: de vennootschap moet worden opgerioht bij authentieke of onderhandsche akte, in twee exemplaren. De akte moet in haar geheel worden bekend gemaakt. Op straf van nietigheid moeten in deze akte worden vermeld : a) benaming en zetel der vennootschap; b) voorwerp of doel der vennootschap; c) nauwkeurige opgave der vennooten; d) wijze, waarop het maatschappelijke fonds gevormd is of later gevormd zal worden en het minste bedrag ervan. Toelating, ontslag en uitsluiting van vennooten en het beheer worden geregeld volgens de statuten; zeggen deze niets, dan volgens de wet. In 1935 bestonden er 3 283 samenw. vennootschappen. L i t.: Louis Fredericq, Beginselen van het Belg. Handelsrecht (II 1931); Charles Resteau, Traité des Soc. coopératives (Brussel 1926). V. Helshoecht. Samenzang, > Cantus directaneus. Samgar, Oud-Testamentisch rechter, die streed tegen de Philistijnen (Jud.3.31). Samhita (Sanskr.) = verzameling, met name de verzamelingen van hymnen, gebeden, offerformulieren en litanieën, waaruit het oudste gedeelte van de > Weda-literatuur bestaat. Samkhja, philosophisch stelsel in > Indië (zie aldaar, sub VI. Indische philosophie). Samland, schiereiland in Öost-Pruisen tusschen Frisches en Kurisches Haff en de Oostzee, ca. 75 km lang en 30 km breed (IX 512 II). Het W. deel is een ca. 60 m hoog klif, dat in den Galtgarben 110 m bereikt. Het O. is vlakker. In de zgn. blauwe aarde bevindt zich barnsteen. Een der voornaamste vindplaatsen is Palmnicken. Langs de kust vsch. badplaatsen. Samma, 1° kleinzoon van Esau (Gen. 36.13). 2° Broeder van David (1 Reg.16.9). Sammartini (San Martino), Giovanni Ba 11 ist a, componist. * 1701, fl5 Jan. 1776 te Milaan. Organist te Milaan, 1737-’4l leeraar van Gluck. Werken: symphonieën, triosonates, vioolconcerten, ooneerti grossi, kerkel. werken. —L i t.: Rob. Sondheimer, G. B. S. (in: Zeitsohr. für Musikw. 111, 1920). Sammoeramat, ■> Semiramis. Samoa-eilanden of Schippers-eilan- den, eilandengroep in den Stillen Oceaan (XVIII 760), ten deele bestaande uit vulkanische, ten deele uit koraaleilanden. Zij werden, tusschen 1764 en 1770, voor het eerst bezocht door Eng. en Fransche ontdekkingsreizigers. De grootere eilanden, Sawaii en Upolu, met Apia als hoofdstad en haven, hebben een opp, van 2 934 km2 en ca. 43 000 bewoners, w.o. 40 000 Samoa’s. Zij behoorden vroeger aan Duitschland; nu staan zij onder mandaat van Nw. Zeeland. Tutuila en de kleinere eilanden behooren aan de Ver. Staten en hebben een opp. van 157 km2 en tellen ca. 10 000 bewoners. Administratief centrum en haven van dit deel is Pago Pago. Voornaamste product van de Samoa-eilanden is copra, verder cacao. Alle Samoa’s zijn Christenen: Katholieken, Methodisten en zelfs Mormonen. Het onderwijs wordt gegeven door staats- en missiescholen. Het apostolisch vicariaat S., met residentie te Apia, wordt bediend door de Maristen en telt ruim 11000 Katholieken. /). Brouwer. Samoeges, vergriekschte vorm van den naam > Sjamasj-sjoem-oekin, koning van Babylon. Zie nader over S. onder > Assoerbanipal. Samoem (< Arab. Samm = gift), hevige, droge, zeer heete en verstikkende wind, die, vooral in de lente en den zomer, over de woestijnen van N. Afrika en Arabië waait. Vgl. •> Haboob. Hij jaagt gewoonlijk dikke zandwolken op, komt, meestal overdag, plotseling op en duurt niet langer dan 20 min. De s. is een buiverschijnsel (» Bui) aan een koud front. Samoerai, krijger, vóór 1871 Japansch ridder m den dienst van een > Daimio of landheer, en door dezen met rijst betaald; hij woonde in het kasteel van zijn landheer en moest hem met blinde gehoorzaamheid in den oorlog volgen. Hij leefde volgens een codex van ridderlijkheid, die wel eenige gelijkenis met onze ridderschap vertoont, doch slechts een aardsoh, praotisch idealisme voor oogen hield. Nu noemt men hem Sjizokoe (man der militaire klas), en hoewel velen na de verdwijning van het leenstelsel onbekwaam waren zich door eigen werk een weg in de wereld te banen, bleven toch de schranderen onder hen de voorname posten in de maatschappij bezet*en- Mullie. Samogitië (Litausch: Zemeiten, Duitsch: Schamaiten), landstreek in Westelijk Litauen (X 381 A/B 3). Reeds in 1246 als Duitsch leengoed beschouwd, werd S. eerst in 1390 door de Duitsche Orde veroverd, die het in 1422 aan Litauen moest afstaan. Li t. : Krumpholtz, S. u. der Deutsche Orden (1890). samojeden. Noord-Siberische volksstam, verwant aan de Finsch-Oegrische stammen; ca. 17 000 zielen. De S. zijn klein van gestalte, geel van huidkleur, zwart van haartooi; zij houden zich met vischvangst en jacht bezig. Samojeden-schiereiland (Jam a 1), schiereiland in N.W. Azië (111 480 D/E 1). Oppervlakte ca. 140 000 km2, toendra, bewoond door een duizendtal Saraojeden. Rendierteelt. Samolus, -> Waterpunge. Samos, 1° Grieksche nomos (~ departement), omvattende o.a. de eilanden S. en Ikaria (XII 384 H 5), 792 km2, ca. 70 000 inw. (1928). 2° Grieksch eiland nabij de kust van Klein-Azië (XII 384 H 6), opp. 468 km2, ca. 60000 inw. (1928). Het midden is bergachtig (tot 1 440 m hoog), aan Z. en 0. kant vooral liggen vruchtbare vlakten, waar men den bekenden Samoswijn en graan teelt. Hoofdstad: Vathy (ca. 8 000 inw.). Hoek. Het Oude .Tonische S., bekend om scheepvaart, handel en kunstzin, beleefde zijn hoogsten bloei in de 6e eeuw v. Chr. onder > Polycrates. In Klassieken en Hellenistischen tijd beleefde het een voortdurende wisseling van politieke constellatie, totdat het in 129 v. Chr. bij de Romeinsche provincie Asia werd ingedeeld. Duitsche opgravingen brachten talrijke Antieke resten, met name een Hera-tempel, aan het licht. 0 Lit. : Bürchner, S. im Altertum (in : Pauly-Wissowa 1 Realenz. klass. AltGrt., s. v.), W• Vgtïïibulbyi : Samosata (Ant. hi s t.), tegenw. Sams a t, t hoofdplaats van de Syrische provincie Commagene, – ten W. van den Euphraat, een grens-versterking onder het Romeinsche keizerrijk. De Christelijke schrijver , > Lucianus en > Paulus van S. zijn hier geboren. ) Samosir, onderafd. van de afd. Bataklanden der . res. Tapanoeli, Sumatra, Ned.-Indië; hoofdzakelijk i het gelijknamige eiland in het Tobameer omvattend, ï dat een opp. heeft van 768 km2. Het eiland is grootendeels bergachtig. De bodem bestaat uit een rooden , leemachtigen grond, waarin het regenwater moeilijk i doordringt. Daardoor lijdt het land ondanks een regeni val van 1 290 mm aan watergebrek en is het bijna : geheel boomloos. Landbouw en veeteelt zijn de voornaamste bestaansmiddelen, Sawah’s komen voor. Paardenteelt is van belang, met uitvoer naar de Karolanden. Ook visscherij op het Tobameer. De weefkunst bloeit en levert fraaie ragidoeps. Het eiland is dicht bevolkt en door de niet ruime bestaansmiddelen is de volkswelvaart gering. Veel emigratie. De bevolking is nog grootendeels heidensch. In het Zuiden is sedert 1893 de Zending werkzaam, terwijl het Ned. bestuur in 1906 gevestigd is. v. Vroonhoven. Samothrace, Grieksch eiland in de Egeesche Zee (XII 384 G 2), bergachtig (tot 1 600 m hoog), veel eikenwouden en olijven, schaars bevolkt, opp. ca. 150 km2, ca. 4 000 inw. Paulus bezocht S. on ziin 2e reis (Act. 16.11). 1 1 Samowar, Russisch toestel om thee te zetten, bestaande uit een ketel, waarin een met gloeiende kolen gevulde cylinder het water aan het koken brengt. Op de plaats van het deksel wordt een kan geplaatst, waarin de theebladeren met een weinig water, door den heeten damp uit den ketel verhit, het aftreksel vormen. Sampan (( Chin. san pan = drie planken), soort van kleine vaartuigen, door middel van roeiriemen of zeilen voortbewogen en in gebruik in het Westelijk deel van den Indischen archipel. Het aantal verschillende vaartuigen, hiertoe gerekend, is zeer groot. Olthof. Sampang, plaats op Oost-Java (XIV 496 13)- 12 673 mw. (eind 1930), w.o. 37 Eur., 300 CMn. en 72 andere Vreemde Oosterl. Drukke veemarkt. Warm klimaat. S. wordt bezocht door de Carmelieten vanuit Malang. Samprasarana (p hi I o 1.), een aan de Oud-Indische grammatica ontleende term, is de naam voor het verschijnsel, dat bij syncope een voorafgaande postconsonantische i, u, r, 1, n de functie van den verdwenen klinker ovemeemt, bijv. Lat. ager (akker) < * agrs < * agros; in de Oostelijke Ned. dialecten de uitgang in plaats van en, bijv. laatn i.p.v. laten. gem. in de Belg. prov. Luxemburg XVI 736 D2). Opp. 3 788 ha; ca. 900 inw. (vnl. Kath.). Leem- en rotsgrond, bosscben. Samsara (Indisch), de kringloop des levens, waaraan de mensch door zijn > karma gebonden is, en die steeds tot wedergeboorte dwingt, tot men de verlossing (moksja) deelachtig wordt. Samson, rechter in Israël uit den stam van Dan, door zijn moeder bestemd voor het ■> nazireaat, waaraan hij zijn ongewone lichaamskracht dankte. Hij was de gevreesde bestrijder van de Philistijnen, die zijn volk verdrukten, doch raakte verstrikt in de netten van de Philistijnsche vrouw Dalila, die hem, na eenige mislukte pogingen, het geheim van zijn kracht ontrukte: nadat zij hem het hoofdhaar (het uitwendig teeken van het nazireaat) had afgesneden, verloor hij zijn kracht, werd overweldigd en moest te Gaza slavenwerk in den tredmolen verrichten. Ter bespotting naar den Dagon-tempel gevoerd, stierf hij, met tal van vijanden, onder de neerstortende puinen, nadat hij op zijn berouwvol gebed zijn kracht herkregen en de kolommen, die den tempel schraagden, ontzet en verwrikt had. S. pleegde hiermede geen zondige zelfmoord, daar hij als rechter den ondergang' der vijanden van zijn volk beoogde (Jud.l3-16). Kroon. Samuël, laatste > rechter van het Israëlietische volk, die het koningschap invoerde en Saul tot koning zalfde. Hij oefende een gunstigen invloed uit op zijn volk en behaalde de overwinning op de Philistijnen. Ook als profeet trad hij op vóór en tijdens de regeering van Saul en David. Ook deze laatste werd doorhem tot koning gezalfd (zie pl. t/o kol. 720 in dl.VIII). C. Smits. Eerste en Tweede Bock van Samuël, > Koningen (Eerste en Tweede Boek der). Samuël, 1° Adol p h e, Belg. componist; vader van 2°. * 11 Juli 1824 te Luik, f 14 Sept. 1898 te Gent. Leerling van de Luiksche en Brusselsche conservatoria. Ie Prijs van Rome (1846). Bestuurder van liet Gentsch Conservatorium (1871), lid van de Académie Royale de Belgique; stichter van de Concerts Populaires te Brussel (1865). Bewonderaar van Berlioz, Liszt en Wagner, ondergaat hij den invloed van deze meesters in het grootste deel zijner werken, waaronder het oratorium Christus (1894) het meest bekend is. v. d. Bonen. 2° (Samuel-Holeman) Eugë n e, Belg. componist; zoon van I°. * 30 Nov. 1863 te Schaarbeek (Brussel). Zijn belangrijkste werk is een kort lyrisch drama, La Jeune Fille a la Fenêtre (1900), dat in menig opzicht als anticipeerend beschouwd kan worden. v. d. Bonen. 3° Sir Herb e r t, Eng. staatsman. * 6 Nov. 1870 te Liverpool, van Joodsche afkomst. Sedert 1902 is hij liberaal lid van het Lagerhuis; minister 1909- 1916; postmaster-general in 1910 en 1916; 1920-’25 oppercommissaris voor Palestina; minister van Binnenl. Zaken 1931-’32 in het kabinet Mac Donald. Werken: Liberalism, an attempt to state principles and proposals (1902); The war and liberty (1917); Philosophy and the ordinary man (1932). Cosemans. San . . . , eerste gedeelte van vele aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader de op het tweede gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 136. San, inheemsche naam voor > Bos(ch)jesmannen en hun taal. San’a, hoofdstad van het imanaat Jemen, Z.W. Arabië (II 630 C 4). Ca. 50 000 inw. (w.o. 7 000 Joden). Mooie tuinen buiten de wallen. Welvarend handelscentrum (bazars, moskeeën). In de nabijheid ontginning van goud, koper, ijzer, steenkool. Sanaga, kuststroom in Kameroen (I 520 E 4) met waterversnellingen; enkel bevaarbaar in den benedenloop. Sanana, hoofdplaats der afdeeling Soela, Ned.- Indië (XVII 816 B 2). Sanatogeen, -> Voedingspreparaten. Sanatorium. Dit is een inrichting, die zich het herstel der tuberculoselijders ten doel stelt. Ook bestempelt men wel inrichtingen voor lichte zenuwzieken of herstellenden met dezen naam. Het sanatorium voor tuberculoselijders heeft in den loop der jaren veranderingen ondergaan. Voorheen, toen voornamelijk lichte gevallen werden uitgezonden en ook de behandeling over veel minder middelen beschikte dan tegenwoordig, werden aan deze inrichtingen niet zulke hooge eischen gesteld, daar de behandeling ongeveer uitsluitend uit hygiënisoh-diëtetische maatregelen bestond. Hoofdeisch was dat het sanatorium in een gunstige omgeving lag, liefst in zanderige streek met veel dennenbosschen, terwijl de bouw van dien aard moest zijn, dat er veel licht en lucht binnen kon komen. Hier deed de patiënt dan zijn zgn. » sanatoriumkuur. Sinds dien echter is, door de al betere mogelijkheden van diagnostiek: verbeterde röntgeninstallaties, geregeld bloedonderzoek, verfijnd sputumonderzoek, en ook door de grootere mogelijkheden van therapeutisch handelen; > pneumothorax, phrenico-exairesis (> Phrenicus nervus), > thoracoplastiek, het sanatorium meer en meer geworden tot een kliniek voor tuberculoselijders met uitgebreide raedisch-technische installaties. Bovendien is deze ontwikkeling urgent geworden, sedert er al meer patiënten naar de sanatoria gezonden worden, die in een meer gevorderd stadium der ziekte verkeeren, bij welke patiënten juist vaak een chirurgisch ingrijpen noodig is tot het verkrijgen van een definitief herstel. Zoo is het moderne sanatorium al meer en meer op een ziekenhuis gaan lijken, dat zich speciaal op het herstel van lijders aan tuberculose heeft ingesteld. Toch moet er uitdrukkelijk op gewezen worden, dat de hygiënisch-diëtetische rustkuur en vooral ook de lang doorgevoerde bedrust, zoo lang de afwijkingen nog niet tot rust zijn gekomen, de basis van elke behandeling blijft. Nadat herstel bereikt is, ondergaat de patiënt nog een zgn. arbeidskuur, welke niet alleen een test is op het bereikte herstel, doch tevens dient om den patiënt weer geleidelijk aan te gewennen aan de eischen, die zijn werkkring in de maatschappij hem stelt en hem tevens weer zelfvertrouwen te schenken, hetwelk door de soms zeer langdurige rustkuur meer of minder geschokt kan zijn. Wijnands. Sanatoriumkuur. Deze begint steeds met de bedrust, welke korter of langer zal moeten duren al naar den aard van ieder geval afzonderlijk. Over het algemeen wordt de bedrust voortgezet, totdat de afwijkingen tot rust zijn gekomen. Is dit stadium bereikt, dan komt de patiënt geleidelijk aan al langer op den ligstoel om ten slotte als dit goed verdragen wordt, geleidelijk aan al meer en meer te gaan wandelen, aan welke wandelkuur ten slotte de arbeidstherapie wordt aangesloten. De bedkuur zal vaak ondersteund worden door een actievere therapie in den vorm van een chirurgisch ingrijpen of pneumothorax, terwijl bovendien medicamenten, bijv. goud, ten dienste staan om in goed uitgekozen gevallen de hygiënisch-diëtetische kuur te ondersteunen. Herhaaldelijk wordt dit meer actief ingrijpen, ook wel collaps-therapie genoemd, reeds zeer vroeg toegepast, als namelijk observatie Sanctorale (Lat., = betreffende de heiligen), 1° oude naam voor het liturg, boek, inhoudend de lezingen over de Heiligen voor het Koorgebed; 2° hedendaagsche naam voor de liturgie van het gedeelte van het liturg. Jaar, dat door de Heiligenfeesten wordt ingenomen (vgl. > Tijd-eigen). Lauwerse. Sanctuarium (Lat., = plaats voor heilige zaken), benaming 1° voor de altaarruimte eener kerk (Ned.: priesterkoor), 2° voor een geheele kerk, en 3° gewestelijk (s. = heiligdom) voor relikwie. In de middeleeuwen noemde men ook s.: reliekhouders, rustplaatsen van H. Gebeenten, kerkelijke bezittingen, enz. Louwerse. Sanctus, aanvangswoord en naam van den, de > prefatie besluitenden zang, bestaand uit de woorden, die Isaias de Engelenkoren hoorde zingen (15.6.3) en uit het later hieraan toegevoegde psalmvers (Ps. 117. 26, vgl. Mt.21.9) Benedictus qui venit.... (Gezegend die komt ....). Reeds de Joden gebruikten in hun liturgie het S. met vsch. toevoegsels, van hen nam de Kerk het over en gaf het (aanvang 2e eeuw?) zijn genoemde plaats in het Eucharistisch Gebed. Oorspr. werd het door de geloovigen gezongen, waarna de priester den canon vervolgde; heden leest de priester de woorden, die het koor zingt. Gewoonte is (sinds de M.E.) om bij het S. te schellen, ook wel met een klok, Sanctusklok, te luiden; het voorschrift een kaars (S a n c t u skaa r s) op de Epistelzijde van het altaar te doen branden vanaf het S. tot na de H. Communie, geraakte meer en meer, vooral in de parochie-kerken, in onbruik; beter bewaard werd dat van twee > toortsen in de Hoogmis. Louwerse. Sand, 1° George, eigenlijk Lucie Aurore D u p in, baronne Dudevant, romanschrijfster van de romantische richting. * 1 Juli 1804 te Parijs, f 8 Juni 1876 op het slot Nohant (Berry). Haar oeuvre omvat; hartstochtelijke lyrische romans, sociale en landelijke romans. Tot de eerste behooren Indiana (1831), Lélia (1833), Jacques (1834), Mauprat (1837), waarin ze de onbeteugelde passie verdedigt en welke voor velen een bron van onherstelbaar zieleonheil zijn gebleken. Te Nohant gevestigd sinds haar liaison met Musset (1833-’36), ondergaat ze den invloed van de sociale philosophie van Lamennais en Pierre Leroux. Hieruit groeien socialistisch gevoelerige romans, o.a. Le Meunier d’Angibault (1846). Haar buitenleven inspireerde haar eindelijk ook landelijke romans, die het minst doode deel van haar zeer omvangrijk oeuvre uitmakénTEa Mare au Diable (1846), La petite Fadette (1849), Framjois le Champi (1850), Les Mai tres sonneurs (1862). Ui t g.: Correspondance (6 dln. 1882-’84); Oeuvres (48 dln.); Correspondance de G. S. et d’Alfred de Musset (1904). —L i t.: E. Seillière, G. S. mystique de la passion, de la politique et de I’art (1920); Wladimir Karénine, G. S.: sa yie et ses oeuvres (4 dln. 1927); Dorrya Fahmy, G. S. auteur dramatique (1935); M. Moret, Le Sentiment religieux de G. S. (1936). Willemyns. 2° K a r 1 Ludwig. *5 Oct. 1795 te Wunsiedel, ■J- 20 Mei 1820 te Mannheim. Hij studeerde in de theologie te Tübingen, Erlangen en Jena en was een der leiders van de Duitsche studentenbeweging (Burschenschaft). Dwepend met godsdienst, vrijheid en vaderland, vermoordde hij te Mannheim August von ■> Kotzebue (1819), die een aanval tegen de academische vrijheid gericht had en die verdacht werd een spion van Kusland te zijn. Hij werd ter dood veroordeeld en onthoofd. Lit.: K. L. S. dargestellt durch seine Tagebücher und Briefe von einigen seiner Freunde (1821); K. A. von Müller, K. L. S. (1924). Bousse. Sanda, plaats in Belg.-Kongo, prov. Leopoldstad, distr. van Neder-Kongo, aan den linkeroever van de Djili (XV 613 A/B 4). Missiepost der pp. Jezuïeten, school. Sandaal (Lat. sandalium), losse zool aan den voet bevestigd door middel van banden of riemen; nog in gebruik bij Capucijnen, ongeschoeide Carmelieten, Franciscanen, Passionisten en vsch. vrouwelijke orden. Minder juist noemt men aldus (reeds ca. 800) het liturg, schoeisel, oorspr. aangeduid met den juisteren naam van campagus. Dit werd in de 5e eeuw in Rome uit den hoogeren stand overgenomen ten gebruike van paus en diakenen, later ook van de andere geestelijken, zich daarbij geleidelijk over het geheele Westen verspreidend. In de 11e eeuw werd het gebruik weder beperkt, en wel tot paus, bisschoppen en kardinalen, en, als privilegie, abten (> Pontificalia). De oorspr. lage schoen verhoogde zich in lle-13e eeuw en liep sinds de 16e weder terug tot den hedendaagschen pantoffelvorm echter met een hak voorzien. Langen tijd waren deze sandalen van leder gemaakt, sinds 12e-13e eeuw zijn zij van zijde. Zij worden in alle liturgische kleuren gebruikt, uitgezonderd zwart. > Schoenen. L i t.: Braun, Die Liturg. Gewandung (1907); id., Die lit. Paramentik (1924); Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturg. (1932-’33). Louwerse. Sandakan, havenstad in Britsch Noord-Bomeo (V 762 Dl). Ca. 12 000 inw. üitvoer van tabak, koffie, sago, rubber. Sandarak (realgar), > Arseenertsen; -> Arseniksulfieden. Sandarakcypres, Callitris quadrivalvis, Afrik, soort van het geslacht Callitris, klasse der naaldboomen; een 6-9 m hooge boom in Algiers, Marokko (Atlas-gehergte), die goed bruikbaar hout levert. De Romeinen roemden dit hout, en noemden het Citrus. Zij importeerden het uit Mauretania (Marokko) en de tafels, die er uit vervaardigd werden, hadden zeer groote waarde. Ook de hars was reeds vroeg bekend en aangewend als reukmiddel. De oude Egyptenaren gebruikten deze hars voor het balsemen der lijken en later voor de geneeskunde. Thans dient dit product voor fabricatie van vernissen, bijzonder voor houtverguldsel, voor photographische doeleinden en voor verwerking tot lijm. Bonman. Sandawe(o£fic. schrijfwijze: Wa-ssandawi), mengbevolking van ong. 20 000 man in O. Afrika (tussohen 6°-6° Z. en 35°-36° O.). Onderlaag waarschijnlijk verwant met de > Bos(ch)jesmannen, later menging met de binnengedrongen Hamieten en Bantoe-negers. De S. leven van kleine jacht (boog) en vischvangst, primitieven landbouw, veeteelt. Individueels woningen (tembe), geen dorpen. Huwelijk overwegend monogaam, bij rijkeren ook polygamie. Geen totemisme, wel magische praktijken. De taal bezit een systeem van zuigklanken (->- Clicks) en tonen; grammaticaal woordgeslacht. Lit.: O. Dempwolff, Die Sandawe (1916). Wils. Sandbcrger, Ad o If, muziekhistoricus. * 19 Dec. 1864 te Würzburg. 1910- ’3O prof. te München. Schreef eenige opera’s, doch verwierf zijn grootste bekendheid als musicoloog. Werken: Beitrage z. Geschichte der bayrischen Hofkapelle unter Lasso (I en 111 1894-’95); vsch. art. over Lasso, Haydn, Beethoven, etc. gebundeld in Gesammelte Aulsatze (3 dln. 1920-’34). Verder gal hij werken van Abaco, Pachelbel, en Kerll opnieuw uit in de Denkmaler d. Tonk. in Bayern. —L i t.: twee „Festschrifte” (1919 en 1929). Sande,l°Felix van de, onderwijzer,tooneelauteur en -directeur. * 9 Nov. 1824 te Mechelen, f 11 Maart 1890 te Koekelberg. S. hielp bij het oprichten van schouwburgen en tooneelinstellingen te Brussel, Antwerpen en Mechelen. Hij schreef 16 drama’s, 10 blijspelen en ca. 80 alleenspraken. Het best zijn de blijspelen. Vooral wat vindingrijkheid betreft, loopt hij vast bij de uitwerking, door uiterlijkheden en holle romantiek, ondanks cultureel en sociaal streven. Rond 1880 wordt hij anticlericaal. Uit g. : Verzamelde werken (6 dln. 1879-’B4). —• L i t.: L. Monteyne, Het VI. Tooneel. A. De Maeyer. 2° J o h a n van den, jurist, geschiedschrijver. * 28 Juni 1668 te Arnhem, f 17 Nov. 1638 te Leeuwarden. Gepromoveerd te Leiden (1697), hoogleeraar te Franeker (Sept. 1598), raadsheer in het Hof van Friesland (1604), gedelegeerd rechter over Oldenbarnevelt, De Groot, Hoogerbeets. Schrijver van vsch. juridische werken. Gaf uit het werk van zijn oom Everard van ■> Reyd en zette diens arbeid voort in een werk, dat, in 1650 voor de eerste maal verschenen, vsch. drukken beleefde en in 1663 den titel kreeg „De waeckende leeuw der Nederlanden”. Het loopt tof 1648. Historische waarde is gering. J.D.M. Cornelissen. Sandeau, Léonard Sylvain Jules, romancier en dramaturg. * 19 Febr. 1811 te Aubuisson, f _24 April 1883 te Parijs. Schreef idealistische romans. Lid van de Acad. franc, sinds 1858. .Liiv* »au uc Xitau. Slim» IOUO. Voorn, werken: Mademoiaelle de la Seiglière (1848 : op tooneel gebracht in 1851) ; Sacs et parchemins (1851); La Roohe aux mouettes (1871); Jean de Thomraeray (1879). Sandc Bakhuyzen, van de, > Bakhuizen en > Bakhuyzen. Sandelhout. Rood s. komt van de Legmninose > Pterocarpus santalinus; het wordt gebruikt bij bouwwerken en als verfhout. Santalum album, een plantensoort van de fam. der Santalaceeën, levert het echte, gele sandelhout. Het dient voor wierook, vervaardiging van rozenkransen en andere voorwerpen; ook levert het sandelhoutolie, dat in de geneeskunde gebruikt wordt als antigonorrhoicum. Australische soorten, o.a. S. lanceolatum en S. austro-caledonicum, leveren eveneens sandelhout. Voor cambal-hout, zie > Baphia nitida. Sandemanianen, sekte, genoemd naar Robert Sandeman (* 1723, f 1772), die deze van de Presbyterianen afgescheiden sekte een loersysteem gaf en daardoor vele leden aanwierf in Schotland, Engeland en N. Amerika. Sandcn, A r i e, pseud. van Xav. > Adriaensen. Sander (aard r.), > Moreene. Sanders, Jan, ook genaamd Jan van > Heinessen. Sandcrus, Anto o n, vooraanstaand historicus. Gedoopt 15 Sept. 1682, f 16 Jan. 1644 te Affligem. Uit arme familie; ontving steun voor zijn studies. Priester rond 1610. Verbleef te leperen en te Brussel, waar hij censor librorum was. Voorn, werken: Flandria illustrata (3 dln. Keulen 1641); Chorographia sacra Brabantiae (2 dln. Brussel 1659). Dit laatste werk ontstond met samenwerking van vele geleerden. Sandfirden, dorpje in de Friesche gem. ■> Wijmbritseradeel. Sandhi (Sanskrit, •■= verbinding, samenvoeging), in de taalkunde de klankwijziging, die zich voordoet bij het samentreffen der woorden in den zin, of binnen het woord zelf. Het is een veel voorkomend verschijnsel, dat in het Ned. gewoonlijk niet in de spelling wordt aangeduid; bijv. onbepaald spreekt men uit: ombepaalt; ik zei: ik sei; tob zoo niet: top soo niet; enz. v. Marremik. Sancljaja, naam van een koning van Midden-Java, die blijkens de inscriptie van Tjanggal van 732 In de eerste helft van de 8e eeuw geleefd moet hebben. In „A Javanese period of Sumatran history” (Soerakarta 1929) verdedigt Stutterheim de opvatting, dat S. een groot veroveraar is geweest, die ver buiten Java zijn invloed heeft doen gelden. Deze kwestie is van belang, omdat er een innig verband moet hebben bestaan tusschen de politieke positie van Midden-Java van 725 tot 925 en de groote activiteit op het gebied der bouwkunst, die uit prachtige scheppingen als Boroboedoer, Tjandi Mendoet enz. blijkt. Stutterheim’s opvatting heeft echter veel bestrijding gevonden. L i t.; Krom, Hindoe-Jav. Geschiedenis (21931, 143 Yl?-). Berg. Sandjak (= vaandel), oude Turksohe benaming voor een door een moetesarrif bestuurd gedeelte van een provincie. De vroegere verdeeling in sandjaks valt vrijwel samen met de tegenwoordige in vilajets. Sandoa, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, distr. Loealaba; aan den rechteroever van de Loeloea (XV 612 E 6). Bezettingspost; gerechtshof; belangrijk verkeerscentrum; handelspost. Missie der PP-Franciscanen en zrs. Franciscanessen; maatschappelijke werken. Prot. missie der Methodist Episcopal Congo Mission; gasthuis. Monheim. Sandomierz (Sandomir), Poolsche stad aan de Weichsel (XX 64 D3). Ca. 8 000 inw. Bisschopszetel. In 1570 werd de Consensus van S. geteekend, waarbij de Lutherschen, Calvinisten en Boheemsche Broeders hun eenheid van geloof uitspraken. L i t.; Bobrzynski, Dzieje Polski (1927). Sandr, zandruggen, die afgezet zijn in het voorland van gletsjers en opgebouwd zijn door het smeltwater der ijsmassa’s. Sandrart, Joachim von, schilder, etser en schrijver over kunst. * 12 Mei 1606 te Frankfort, f 14 Oct. 1688 te Neurenberg. Vnl. geschoold te Utrecht (Honthorst e.a.); schilderde meest portret. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 529 in dl. XIII. L i t. : P. Kutter, J. v. S. als Künstler (1907). Sandweiler, gem. in het Z. van het groothert. Luxemburg; opp. 790 ha, ca. 1 000 inw.; landbouw, veeteelt; kerk met mooie binnenversiering. Sandwich, twee dunne sneetjes gesmeerd brood, al of niet ontdaan van de korst, waartusschen een hartige of zoete belegging is aangebracht en in zoodanigen vorm opgediend, dat ze, zonder gebruikmaking van bordje, mes en vork, gemakkelijk gebruikt kunnen worden. Open s. zijn dunne boterhammetjes, met boter en een smakelijke en aardig uitziende belegging. Opgerolde s. zijn lange plakken brood, besmeerd, belegd en stevig opgerold, gedurende eenigen tijd in koude omgeving bewaard en kort voor het gebruik in plakjes gesneden, die er dan uitzien als broodspiralen. S. ontleenen hun naam aan den Eng. graaf Sandwich (1718-’92). v. Oerle-Nipper. Sandwich-eilanden, -> Hawaiï-eilanden; Falkland-eilanden. Sandwich-trog, zeer diepe, boogvormige inzinking nabij de Sandwichgroep in den Zuid-Atl. Oceaan. Het Duitsche expeditieschip Meteor loodde hier Febr. 1926, benoorden de Sandwich-eilanden, een diepte yan 8 264 m, de grootste van den Z.Atl. Oceaan. Saneering, lett.: het gezond maken, 1° in b edrijfs-economische beteekenis meer in het bijzonder: het nemen van die maatregelen, noodig om een onderneming, soms ook een geheelen bedrijfstak, weer solide en rendabel te maken. De s. bestaat meestal hoofdzakelijk uit een financieel gedeelte, dikwijls echter gaat het met veranderingen in de leiding, met personeelmutaties en veranderingen in het productieprogramma en de organisatie gepaard. Alvorens men tot s. overgaat, moet onderzocht worden of de onderneming nog wel te saneeren is. Schmalenbach spreekt o.a. van „reine Sanierung”; deze is aanwezig, wanneer men tot afstempeling op het aandeelenkapitaal overgaat, zonder dat aan aandeelhouders schadevergoeding wordt uitgekeerd, terwijl geen nieuwe middelen aan de onderneming worden toegevoegd. Men stempelt op aandeelen af en gebruikt het vrijgekomen kapitaal voor extra afschrijvingen. Men past dezen vorm van saneeren toe om eerder tot winstuitkeering te kunnen overgaan, anders had eerst het verliessaldo uit de winst moeten worden opgeheven. Meestal is voor s. de toevoer van nieuw kapitaal noodig. De meest in zwang zijnde vormen bij deze s. zijn: a) afstempeling op oude en uitgifte van nieuwe aandeelen, b) bijbetaling op de aandeelen door de oude aandeelhouders. In geval a worden daarbij aan de nieuwe aandeelhouders soms speciale voorkeursrechten verleend. Ten slotte kan men saneeren door eigen aandeelen in te koopen beneden pari, zoo het verliessaldo op te heffen en de kapitaalbasis te verlagen. Deze methode is echter slechts toepasselijk als de onderneming over voldoende liquide middelen beschikt. v. Vugt. L i t.: B. Sehmalenbach, Finanzierungen (I 51932). 2° (Stedebouw k.). Opruiming en vervanging van complexen onbruikbare oude woningen, welke bijv. onbewoonbaar kunnen worden verklaard, waarna zij bestemd zijn om te verdwijnen. Gewoonlijk wordt de s. ter hand genomen door de overheid, in het belang der volksgezondheid. In de meeste oudere groote steden zijn dergelijke maatregelen dringend noodzakelijk, dikwijls gaan zij gepaard met straatverbreedingen, soms wordt zelfs het geheele stadsplan ter plaatse herzien, ten einde de noodige openheid en licht en lucht te verkrijgen. v. Emlden. Sanclla (textiel), sterk glanzend satijnweefsel uit katoen voor voeringsdoeleinden. Sanem, gem. in het Z.W. van het groothertogdom Luxemburg, in de streek der mijnertsen (> Eseh aan de Alzette) gelegen; opp. 2 442 ha, ruim 4 800 inw.; landbouw. Omvat meerdere gehuchten. Sanga, 1° plaats in Belg.-Kongo, proy. Leopoldstad, district van Neder-Kongo, bij de watervallen van de Inkisi. Hydro-electrische instellingen. 2° Rechter z ij r i v i e r van den Kongo in Fransch Equatoriaal-Afrika (XV 512 C/D 2-3). Ongeveer 1 700 km lang. Sangallo, G i u 1 i a n o da, architect en beeldhouwer. * 1446 te Florence, f 20 Oct. 1616 aldaar. Behalve te Florence en Rome ook in Napels en Milaan werkzaam. Hij stond in hooge gunst bij de Medici en het Flor. stadsbestuur (o.a. hoofdingenieur van den vestingbouw). Het werk van Brunelleschi heeft hem zeer beïnvloed. Al vroeg ontving hij opdrachten in Rome (paleis van het Vaticaan). In Florence ontwierp hij verschillende paleizen, waarvan maar enkele tot uitvoering kwamen. In 1605 weer naar Rome, maar na 2 jaren terug in Florence, waar hij medewerkte aan de afwerking van den domkoepel. In 1613 ging hij andermaal naar Rome, waar Leo X hem de leiding gaf van den bouw der St. Pieter, maar in 1616 keerde hij terug naar Florence wegens ziekte. Zijn broeder A nt o n i o werkte veel met hem samen. Schretlen. L i t.: J. Baum, Bauk. u. Plastik d. ital. Friihren. (1920); A. Venturi, Storia d’arte ital. (8 I 1923). Sang(g)ar, landsohap van de onderafd. Bima, eiland Soembawa (Ned.-Indië). Sinds de uitbarsting van den Tambora zoo goed als onbewoond. Sanogau, onderafd. van de afd. Pontianak der Westerafd. van Bomeo, Ned.-Indië. Aan de Kapoeas ook de gelijknamige plaats (V 762 B 2). Sangi(he)-eilanden, gelegen ten N. van het N.O. einde van het eiland Celebes, Ned.-Indië, met de Talaoeteil. samen de afd. S. en Talaoet-eil. vormend van de residentie Manado, met de hoofdplaats Tahoena. De S. bestaan uit drie groote en vele kleinere eil., alle bergachtig, met vulkanen en vulkanische verschijnselen. In 1930: 134 904 inw. (62 Europ., 2 697 Chin. en 97 andere Vreemde Oosterl.). Op de groep liggen 5 zelfbesturende landschappen, met een radja aan het hoofd. De Inheemsche bevolking is bijna geheel tot het Prot.Christendom overgegaan. Landbouw (klappers) is het hoofdmiddel van bestaan. De handel is vnl. in handen van de Chineezen. Olthof. Sang-po, rivier, die een deel vormt van den bovenloop van de > Brahmapoetra (X 224 G/H 1-2). Sanguessa, Franciscus Ludovicus, Minderbroedei, * 1663 te Mechelen, f 11 Aug. 1741. Voorbeeldig bestuurder en gewaardeerd leeraar. Was gedurende 19 jaren bisschop van het diocees Roermond. L i t.: A. Sanderus (R. v. d. Male), Chorographia Sacra Brabantiae (111 Den Haag 1727, 119). Sanguine, rood krijt, vooral gebruikt voor portretteekeningen; speciaal door de Fransche figuurteekenaars der 18e eeuw als Boucher, Watteau enz. Sanguinici (p syc h o l.j, een van de 8 karaktertypen, door Heymans onderscheiden. Gekenmerkt door zwakke emotionaliteit, activiteit en afwezigheid van secundaire functie. > Constitutietypen. d'Espallier. Sanguisorha, > Sorbenkruid. Sanhedrin ((Gr. sunedrion = senaat), raad, rechtbank bij de Joden. Naar Joodsche overlevering zou deze raad zijn ingesteld door Moses. De geschiedenis van het ontstaan is zeer duister. Sinds Antiochus den Grooten (200 v. Chr.) bestond een senaat van ouderen. Het S. bestond uit 71 personen: hoogepriesters, schriftgeleerden en oudsten. Onder de Romeinen behielden zij een religieuze, politieke en administratieve macht, voor zoover dezen het toelieten. C. Smits. Groot Sanhedrin noemt men ook de bijeenkomst in 1807 te Parijs van 70 afgevaardigden van Fr. synagogen, om de verhouding tusschen staat en Joden te regelen. Het S. aanvaardde o.a. den milit. dienstplicht, de Fr. huwelijkswetgeving en een organiek decreet, dat over de Fr. synagogen een centraal consistorie instelde (3 rabbijnen en 2 leeken), door Napoleon benoemd. V. Claassen. Sanherib, Hebreeuwsche vorm (Statenbijbel) van den Assyrisohen naam Sin-aohi-erba, in de Vulgaat > Sennacherib. Sanicula, > Heelkruid. Sanidicn (g e o 1.), een glazige doorzichtige variëteit van orthoklaas (» Veldspaten), verbreid in uitvloeiingsgesteenten. Sankara, Brahmaan uit Malabar, die in de 9e eeuw fel het Boeddhisme bestreed met een nieuwe leer, de > Wedanta, een volstrekt monisme. Sankoeroe, rivier in Belg.-Kongo; voorn, rivier van de Kasai; vanaf Pania-Moetombo tot haar monding te Basoko (XV 512 E 3-4) 800 km bevaarbaar, 3 km breed in haar middenloop. Haar bovenloop is bekend onder den naara Loebilasj. Stroomversnellingen van Wolf. Ontspringt op de Sambahoogvlakte. Bespoelt een aantal handelsposten, waaronder Loesambo, de hoofdstad van de provincie. Zij heeft talrijke zijrivieren, waarvan de Loeilo, de Boesjimaie, de Loebi en de Loebefoe de belangrijkste zijn. Monheim. Sankt . . eerste gedeelte van vele Duitsche e.a. aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader op de op het tweede gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 135. Sanktjc, ander woord voor devotieprentje. Sannazzaro, Jaco p o, dichter. * 28 Juli 1466 te Napels, f 24 April 1630 aldaar. Hij bootste Virgilius na en schreef een Arcadia en Rime. In het Latijn gedichten op Christus en O. L. Vrouw. L i t. : W. Zabughin, Storia del Rinaso. cristiano(l924). Sana I haler Alpen, > Steiner Alpen. Sanocrysine, > Goudpreparaten. Sanpoil-Indianen, stam der -> Indianen van N. Amerika, Plateau-gebied, in den staat Washington. Sansculotte, op het einde van de 18e e. in Fr. een naam voor leden van de volksklasse, die niet de dure culotte (korte, zijden broek), maar de lange pantalon droegen. Tijdens de Fr. Revolutie partijnaam voor de Jacobijnen. Sansevcrino, Gaetaiio, Ital. neo-schol wijsgeer. ♦ 1811 te Napels, f 1866 aldaar. Seculier priester, tot 1860 hoogleeraar te Napels en scriptor aan de Kon. Bibliotheek. S. kwam van een „Christelijke wijsbegeerte” in eclectischen geest geleidelijk tot grooter waardeering van het Thomisme. Voorn, werk: Philosophia christiana eum antiqua et nova oomparata. L i t.: F. Sassen, Gesch. v. d Wijsb. der 19e eeuw (1934). Sassen. Sanskrit, in Europa dikwijls gebruikt voor Oud-Indisch in het algemeen, dus niet alleen klassiek Sanskrit, maar ook Wedisch. Zie > Indië (sub VII, Taalk. overzicht). Voor Sansbrit-liferatuur, zie > Indië (sub VIII, Lit.) en > Boeddhistische literatuur. Sanson-Flamsteed, projectie van, > Flamsteed (projectie van S.-F.). Sansovino, Andrea (eigenlijk: A. Contu c c i), beeldhouwer en architect. * 1460 bij Monte Savino (Arezzo), f 1629 aldaar. In de leer bij Ant. Pollaiuolo, Bertoldo en Giul.da Sangallo, waarna hij zich te Florence vestigde. Van 1491-1499 in Portugal, waar hij opdrachten voor den koning uitvoerde. Naar Rome geroepen door den paus, werkte hij er voor Julius II en later voor Leo X te Loreto. Zijn kunst heeft een groote ontwikkeling doorgemaakt; zijn jeugdwerken passen geheel in het Quattrocento, maar zijn late schep- ■ pingen dragen den stempel van de rijpe Renaissance. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 852 in dl. XIV. L i t.: G. H. Huntley, A. S. (19I5). Schretlen. Sans peur et saus reproche, > Chevalier sans peur et sans reproche. ( Sanssoucl. De philosoof van S. Zoo noemde e koning > Frederik de Groote in 1750 zichzelf in den !* ondertitel van zijn verzamelde werken: „Oeuvres du Philosophe de Sans Souci”. Dit „zorgenvrije” lievelingsverblijf werd vlg. plannen v. Knobelsdorf tusschen 1746 en 1747 in Rococostijl bij Potsdam gebouwd. Frederik de Groote is er ook gestorven; Frederik Willem IV en Wilhelm II bewoonden het eveneens. Het is een groot complex bouwwerken, colonnades, waterpartijen, parkaanleg, oranjerieën, ook een Vredeskerk in oud-Christelijken basiliekstijl. > Potsdam (met C. Brouwer. Sant’, Santa . . . , eerste gedeelte van vele aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader de op het tweede gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 135. Santalum, -> Sandelhout. Santander, 1° hoofdstad van degelijkn. Spaansc h e prov. in Oud-Castilië (43°27'N, 3°so'W.). Ligt aan de Ria van S. Ca. 85000 inw. Badplaats. Bisschopszetel. Uitvoer van tabakswaren, papier, bier, suiker, ijzer en visch. Bezienswaardigheden: Got. kathedraal (13e eeuw), kasteel, Magdalenaslot, theaters, arena, enz. In de nabijheid minerale bronnen, het zeebad El Sardinero en 40 km Westelijk de plaats Comillas met pauselijke universiteit. Sipman. 2° Naam van een dept. in de rep. Columbia; opp. 23200 km2, ruim 330000 inw. Grootendeels bergachtig. Uitvoer: suiker, koffie, cacao, koper, goud, ijzer-erts. Hoofdstad Bucaramanga. Santander del Norte, dept. in de rep. Columbia. Opp. 31 740kka,ma, ruim 600 000 inw. Hoofdstad San José de Cucuta. Santarem, hoofdplaats van het gelijknamige Portug. district (opp. 6 619 km2 met ruim 350 000 inw.) met ca. 11 000 inw. S. ligt aan de Taag (39°14'N., B°42'W.). Uitvoer van olijven, wijn, groenten en textielwaren. De naam S. ontstond uit Santa Irene, naaide heilige, die hier den marteldood stierf. Sipman. Santé de Sanctis, Ital. psycholoog. * 7 Febr. 1862 te Parrano. Hoogleeraar te Rome in de experimenteel psychologie en de neuro-psychiatrie. Stichtte in 1906 te Rome zelf het Instituto di psicologia experimentale. Is de grondlegger der kinderpsychiatrie in Italië. W e r k e n ; La scala metriea di Binet e Simoni. Ultimi resultati (1914); L’educazione dei deficienti (1915); La oonversione religiosa (1924). Santee-Indianen, stam der ■> Indianen van N. Amerika, Prairie-gebied; Zuid-Dakota; behoort tot de Dakotagroep der Siouxstammen. Santen, Hendrik van, Minderbroeder. * Te Xanten(?), f 1493. Was o.a. gardiaan te Mechelen. Van zijn geschriften is vooral belangrijk het mystieke: Die collacie. Lit. : M. Verjana, H. v. S. (in: Ons Geestelijk Erf 1V1930, 196 vlg.) ; W. Schmitz, Het aandeel d. Minderbr. in onze middeleeuwsche lit. (1936, 29 vlg.). Santes, Fr. spelling voor > Zande, in Fr. Vlaanderen. Santi, Raffael, ■> Raffael. Santiago, 1° provincie in de rep. Chili. Opp. 16 988 km2; ca. 970 000 inw. S. bestaat uit een kustvlakte met het daarachter gelegen Cordillera-gebergte. Middelen van bestaan: landbouw, veeteelt, tuinbouw (irrigatie). Delfstoffen. 2° Hoofdstad van I°, tevens van de rep. Chili (II 808 B 3), aan weerszijden van de Mapocho, in een vlakte met de Andesketens als achtergrond (Cerro San Pamón, 3 091 m). Ca. 716 000 inw. (vnl. Kath.). Zetel der regeering, staats- en Kath. universiteit, aartsbisschopszetel met seminarie, sterrenwacht, Nationaal Museum enbibliotheek. Belangrijke industrieën: machine, leer, textiel; handel in landbouwproducten, ertsen. S. is in 1541 door Pedro de Valdivia gesticht. Herhaaldelijk door aardbevingen geteisterd. Zuylen. 3° (Ook genoemd: S. de los Caballeros) Hoofdstad van de gelijkn. prov. in de rep. Santo Domingo (XII 640). Ca. 17 000 inw. Tabakscentrum. Santiago de Compostella, stad in de Spaansche prov. La Coruna (39°14'N., B°42'W.) gelegen aan de spoorlijn S.— Pontevedra. Ong. 27 000 inw. Zetel van aartsbisschop. Bedevaartsplaats ter eere van den H. Jacobus den Meerderen (-> Compostella). Universiteit. Uitvoer van weef artikelen, religieuze voorwerpen. Sipman. Het centrale monument vormt de kolossale kath – draal (1078-1211) met omringende gebouwen (hospitaal en vele kloosters). Het is het meest imposante Komaan – sche gebouw in Spanje en verraadt duidelijke Fransche invloeden (S. Semin te Toulouse). Het is een driebeukige kruisbasilica met vieringkoepel en kooromgang met vijf kapellen. De Westgevel met twee torens is barok (1738-’47), de andere gevels ziin jonger, behalve de Zuidzijde, die oorspronkelijk Romaansoh is gebleven, met riik beeldhouwwerk. De fraaie kruisgang (1521) is een voorbeeld van den Plateresken stijl (zie > Spanje, sub Bouwkunst). Het zeer groote Hospital Real (1489-1610) is een werk der vroeg-Renaissanoe, het klooster S. Martin Pinario daarentegen dateert uit de slotperiode van dit stijlvak. Verder vallen te vermelden de kerk Sta. Maria Salomé (Romaansoh portaal, Gotische voorhal en klokketoren), de universiteit (18e e.), alsmede het aartsbisschoppelijkpaleis enhetPalacioConsistorial.v.Eraftdm. Santiago de Cuba, haven, tevens hoofdstad van de prov. El Oriente in de rep. Cuba, aan een inham van de Caribische Zee (VIII 327-328 F 2-3). Ruim 146 000 inw. (vnl. Kath.). Aartsbissohopszetel. Uitvoer van suiker, koffie, tabak, rum, ananas, hout, ertsen. Santiago dol Estcro, 1° provincie in de rep. Argentinië (II 808 C/D 2). Opp. 138 439 km2; ca. 380 000 inw. Veeteelt, grootendeels extensief, landbouw met behulp van irrigatie. 111 VU vuil Ull^UtlVj. 2° Hoofdstad van het gelijkn. departement (II 808 C/D 2). Ca. 30 000 inw. Bisschopszetel. Ui wu jXJ LJf, \JUI, KJ\J \J\J\J XIIVY . Santillana, Marqués de, ■> López. 7 *• V/ ' 1 Saitlini, Giovanni (eigenlijk: Johann Santin Aicliel), grootmeester der Boheemsche late Barokarchitectuur. * 1667 te Praag, f 1723 aldaar. Hoofdwerken: de kloosterkerken te Sedlitz, Kladrau en Seelau. Verder vele andere kloosters en kerken, alsmede enkele adelshuizen en kasteelen. Hij was voorlooper en leermeester van Kilian Ignaz Dietzenhofer. v. Embden. ' m 11111 WU iguuu lyicviiciuiuivi . I/. XiIIVWW». Santje, ander woord voor •> devotieprentje. Santo . . . , eerste gedeelte van vele aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader de op het t w e ed e gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 136. Santollna, > Heiligenbloem. Saiitoni (Ant. hist.), zeer volkrijke Keltische stam, die in Gallië aan den Oceaan tusschen de Charente en de Garonne woonde. In hun hoofdplaats Mediolanum Santonum (tegenw. Saintes) hebben de archaeol. opgravingen resten aan het licht gebracht van een amphitheater, thermen en eerebogen van Romeinsche keizers. E. De Waele. Santonine, Cl 5H1803, kleur- en reuklooze, glanzende kristalletjes met zwak bitteren smaak, voorkomende in en bereid uit wormkruid. Smeltpunt 172° C. In de geneesk. gebruikt o.a. ter bereiding van wormkoekjes en wormpatronen. Kan vergiftiging veroorzaken, zich uitend in geel zien, citroengele urine en ontlasting, onrust, blindheid. Als tegengift laxantia en chloralhydraat; maag- en darmspoelen. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (IY 51926). Billen. Santorini, > Thera. Santos, havenstad in den staat Sao Paulo, rep. Brazilië (VI 160 FG). Ca. 150 000 inw. Bisschopszetel. Uitvoer van koffie, bananen, zuidvruchten, katoen, huiden, bevroren vleesch. Santos Rabbino, -> Sem Tob. Santpoort, dorp in de N.-Holl. gem. -> Velsen (XVIII 672 A4), met forensen en vreemdelingenverkeer. Santri, naam voor de leerlingen op een Javaansche priesterschool. •> Pesantrèn. Sao . . . , eerste gedeelte van meerdere aardrijkskundige namen. Zie hiervoor nader de op het tweed e gedeelte der namen gealphabetiseerde trefwoorden in kolom 103 tot 135. Saoedië (genoemd naar > IbnSaoed), sinds 1932 naam voor het koninkrijk ■>- Nedzjd, Hidzjaz, enz. xxiwixixxx >VWX uumiuuijn iIVVXIiJVX, XAIU/iJ UIU, \J±i.£J, Saóne, 1° grootste zijri v i e r van de Rhöne (0. Fr.; XI 96 F 3-4). De S. ontspringt op de Monts Faucilles en is een kalme, druk bevaren rivier (vanaf Gray). Het Saöne-bekken is warm en geschikt voor wijnbouw. Talrijke kanalen (Canal du Centre, Bourgondisch kanaal, Rhöne-Rijnkanaal, enz.). Als de S. in Lyon in de woeste Rhöne vloeit, is de scheepvaart ten einde. 2° Haute Saónc, departement in O. Frankrijk (XI 64 nr. 27). Opp. 6 376 km2, ca. 220 000 inw.; hoofdstad Vesoul. Heuvelland, voor 36 % bedekt met bosch. Rundveeteelt. Landbouw (haver, tarwe, tabak). Belangrijke industrie (katoen, zijde, machines). o J \ » J » 3° Saone-et-Loire, departement in O. Frankrijk (XI 64 nr. 31). Opp. 8 627 km2, ca. 640 000 inw.; hoofdstad Macon. 65% is landbouwgebied (tarwe, aardappels, suiker, vlas); veel wijnbouw. Belangrijke veeteelt. Mijnbouw (steenkool, bruinkool, ijzer). Le Creusot is het middelpunt der hoogovens. Verder glas-, papier-, textiel-, levensmiddelenindustrie. Heere. Saparoea, onderafdeeling der residentie Amboina met de eilanden Haroekoe en Noesa Laoet, Ned.- Indië (II 122 02). Ook naam der hoofdplaats op hetzelfde eiland, waar men nog het oude fort Duurstede aantreft. De voornaamste voortbrengselen zijn kruidnagel en kopra. De bevolking, eertijds Katholiek, is onder drang der Oost-Indisohe Compagnie Protestant geworden. Geurtjens. Saperda, > Populierboktor. Saphan, schrijver in dienst van honing Josias (4 Reg.22.3). Saphira, vrouw van > Ananias; beiden bedrogen Petrus door geld achter te houden en werden plotseling met den dood gestraft (Act. ö). Sapicntia, > Wijsheid (Boek der). Sapientieele Boeken van dc H. Schrift, > Wijsheidsboeken. Sapicnti sat (Lat.) = De verstandige heeft (aan één woord) genoeg; een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. De in alle talen voorkomende gedachte van Plautus (Persa, 4,7, 19; Terentius’ Phormio 3,3, 8) luidt oorspronkelijk: Dictum sapienti sat est. C. Brouwer. Sapindaeeac, > Kastanjeachtigen. Sapodilleboom (Achras sapota), een plantensoort van de fam. der Sapotaceeën, oorspr. Mexicaansch wordt thans in alle tropische gebieden gecultiveerd; de vrucht, die zeer verschillend kan zijn in grootte, kleur en vorm, smaakt als een mispel. Het ingedikte melksap levert kauwgom; het hout is duurzaam en hard. Bonman. Saponaria, > Zeepkruid. Saponinen (s ch e i k.) noemt men een ingewikkeld gebouwde groep van organische verbindingen, die in het plantenrijk voorkomen en die in water, evenals zeep, schuim kunnen vormen. Zij vertoonen een sterke haemolytische (> Haemolyse) werking en zijn daardoor in zuiveren toestand vergiften. S. komen in > houtzeep en in de zeepbessen uit Ecuador voor en dienen o.a. voor het maken van emulsies. Hoogeveen. Sapor (Perzisch Sjapoer, = koningszoon), naam van eenige koningen uit het huis van de > Sassanieden. Sapor I (241-272) beoorloogde met afwisselend geluk het Rom. rijk, doch kon zijn verovering van Armenië en Klein-Azië niet blijvend maken. Sapor II (310-379) was een groot bevorderaar van den godsdienst van Zoroaster en vervolger der Christenen. Keizer Julianus sneuvelde in een oorlog tegen hem en zijn opvolger, keizer Jovianus, werd door hem tot een smadelijken vrede gedwongen. Zoetmulder. Sappe, loopgraaf, meer in het bijzonder als deze zig-zag naar den vijand wordt gegraven, onder vijandelijk vuur. Sappccrcn is het graven van loopgraven onder vuur, zonder zich bloot te geven. In het zgn. sappehoold graaft een man met groote snelheid, telkens afgelost door een ander. Hij werpt den grond naar achteren, waar anderen dezen, vooral aan ’s vijands zijde, tot een hoogere gronddekking op het maaiveld brengen. Van de 17e eeuw tot 1914 noemde men dit „sappeeren voet-voor-voet”, in tegenstelling tot het „gezwind sappeeren” door een keten van zich ingravende manschappen. Zie > Loopgraaf en > Sappeur. H.Lohmeijer. Sappemeer, gem. in de prov. Groningen (XII 448 D3); omvat de dorpen S., Kleinemeer en enkele buurten, o.a. Borgercompagnie; ca. 6 700 inw., waarvan 39 % Prot., 10,7 % Kath. (vormend de parochie Kleinemeer), 1,8 % behoort tot een andere en 48,5 % tot geen kerkelijke gezindte; opp. 1 330 ha, waarvan 63 % bouwland, 13 % weiland, 24 % tuingrond. Veenkolonie, in de eerste helft der 17e e. ontstaan; ter plaatse lagen het Sappe- of Duivelsmeer en ten Z. ervan het Kleinemeer. Landbouw, tuinbouw en eenige veeteelt; industrie: o.a. stroocartonfabriek, gist- en spiritusfabr.Te S. een R.H.B.S.met 5-j.cursus. Bouma. Sappcr, 1° Ag nes, Duitsch schrijfster van aanbevelenswaardige vertellingen voor de jeugd. * 1852 te Würzburg, f 1929 aldaar. Voorn, werken; Das erste Schuljahr (1895); Das kleine Dummerle (1904); Lieschens Streiche (1907); Grusz an die Freunde (1922). 2° Kar 1, Duitsch geograaf. * 6 Febr. 1866 te Wittislingen (Beieren). Werkte als koffieplanter van 1890-’9l in Guatemala, als geoloog van 1891-’95 in Mexico en bereisde geheel Middel-Amerika. Ook veel vulcanologische studies. Werken 0.m.: Grundriss der phys. Geogr. yon Guatemala (1894) ; Wirtschaftsgeogr. von Mexiko (1908); Natur und Lebensbedingungen in den trop. und tropennaheu Gebieten (1920); Mittelamerlka (21927); Die Tropen (1923); Allgf. Wirtschafts- und Verkehrsg'eosrr (21930); Vulkankunde (1927). SBppeur (k rij g s k.), soldaat, opgeleid voor het sappeeren (■> Sappe). In Frankrijk streefde tegen 1700 Vauban er naar, deze soldaten in vaste onderdeelen bijeen te brengen. Berst na zijn dood geschiedde zulks. Ook in Ned. werd in 1748 een regiment mineurs en s. opgericht (zie » Geniel. Thans verstaat men onder den naam s. den > pionier (Frankrijk, Oostenrijk, enz.). De 18e-eeuwsche s. was bij zijn werk beschermd door een zwaren helm en kuras. In Frankrijk vormen helm en Iniras nog het genie-onderscheidingsteeken, in Ned. en België de (zij het niet geheel juist gedetailleerde) helm. H. Lohmeijer. Sapphische strophe, > Sappho (1°). Sapphisme is homosexualiteit bij vrouwen. Voor zedelijke beoordeeling zie ■> Sexueele psychopathologie. Sappho, l°(of Psapphoo) Oud-Grieksche dichteres uit de 7e/6e eeuw v. Chr., van Lesbos, behoort met Alcaeus tot de Lesbisch-Aeolische lyriek (zie afb. in kolom 347 in deel XII). In Mytilene leidde zij een soort kostschool voor adellijke meisjes. Van haar negen, den Alexandrijnen bekende dichtbundels, blijven nog enkel twee liederen en vele fragmenten over. Haar poëzie is de directe uiting van haar geheele gevoelsleven met een erotischen ondergrond. Buiten de epithalamiën, waren vele andere gedichten monodisch, d.w.z. door één stem met lierbegeleiding voor te dragen. De tiende Muze genoemd; door Romeinsche dichters, vooral Catullus, nagevolgd; Horatius schrijft veel in de naar S. genoemde sapphische stroph e (een verbinding van drie katalektische, choriambische trimeters met een slot-adoneus, bijv. Horat. Od. I, 2). Ui t g.: de fragmenten verzameld in : Diehl, Anthologia Lyriea Graeca (I, 325 vlg.). V. Pottelbergh. 2° Dc Nederlandsche S., bijnaam voor Anna -> Bijns, mogelijk omdat ze genoemd wordt (evenals de Grieksche): „de eerste Nederlandsche vrouw, die in de Nederlandsche letteren eene goede vertooning maakt” (Busken Huet, Land van Rembrand I, 668). Een leerling van Justus Lipsius drukte dit uit in het vlg. distichon: Arte pares Lesbis Sapho et mea Bynsia, distant/ Hoe solo: vitia haec dedocet, illa docet. C. Brouwer. Sapropelithen (g e o 1.), rottingsgesteenten, ontstaan door ophooping en samendrukking onder luchtafsluiting van gestorven waterorganismen. Op deze wijze is o.a. de zgn. Cannelkool ontstaan. Zie ook > Slik. Sapropelium, > Laagveen. Saprophyten (afvalplanten), planten, die zich voeden met de organische stoffen van doode planten of dieren, in tegenstelling met de parasieten, die hun organische stoffen betrekken van levende organismen. > Heterotrophe planten. De meeste s. belmoren tot de lagere planten, in het bijzonder tot de schimmels en de bacteriën, die dan ook de groote opruimers in de natuur zijn. Kweekt men de s. op een voedingsbodem, dan moet men daaraan naast anorganische ook organische voedingsstoffen toevoegen, waarvoor vooral suiker, eiwitstoffen en vetzuren in aanmerking komen. Sommige s. kunnen alleen op een voedingsbodem gekweekt worden, als zij met bepaalde koolstofverbindingen gevoed worden, bijv. Mycoderma aceti, die aethylalcohol of azijnzuur moet hebben en miltvuurbacillen, die zich het best ontwikkelen op een peptonhoudenden voedingsbodem. Tot de hoogere planten be- hooren slechts enkele s.; zij hebben een bleek geel uiterlijk, bijv. het stofzaad (Monotropa hypopitis) en het vogelnestje (Neottia nidus-avus). Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat deze planten parasitisch leven en zich voeden met organische stoffen, welke zij betrekken van schimmels, die in hun wortels worden aangetroffen. > Mycorrhizen. Wanneer s. in groote massa’s bij den mensch opgenomen worden, kunnen ze wel door hun toxische producten vergiftigingen veroorzaken; ziekmakende eigenschappen hebben ze echter als regel niet. L i t.: H. Burgeö, Saprophytismus und Symbiose (1932). Melsen. Saprozoën noemt men dierlijke organismen welke van rottende stoffen leven. Sara, 1° vrouw van > Abraham en moeder van Isaac; heette eerst Sarai. Haar graf wordt nog getoond bij Hebron. Symbool van de vrijheid tegenover > Hagar, die de slavernij beduidt. 2° Vrouw van den jongen Tobias, dochter van Raguel (T0b.3.7). Beroemd is Rembrandt’s werk : Tobias en zijn vrouw Sara (Collectie Goudstikker, Amsterdam ; keizer Friedrich Museum, Berlijn ; collectie Sir Herbert Cook, Richmond). Sarabaïten, Egyptische monniken, die alleen of in groepjes woonden, zonder overste of regel leefden en door hun gemis aan tucht ergernis gaven. Ze werden door den H. Hiëronymus en Cassianus bestreden; het concilie van Chalcedon verbood ze en de regel van den H. Benedictus noemt ze de afschuwelijkste soort monniken. Th. Eeijman. Sarabande, dans van Spaanschen oorsprong, die in zijn evolutie aanmerkelijk van karakter veranderde en ten slotte opgevat werd in langzaam tempo, driedeelige maat en statig van allure. Zoo kennen wij de s. uit de suites en kamersonates van de 17e en 18e eeuw, waarin zij een vaste plaats kreeg als contrasteerend langzaam deel, tusschen courante en gigue. Gezongen s. kwamen in de 17e en 18e eeuw ook veelvuldig voor. de Klerk. Saracecn, > Mohammedaan. Saragossa, 1° Spaansche provincie in Aragon. Opp. 17 424 km2, ruim 530 000 inw. 2° Hoofdstad der gelijkn. prov. (41°39'N., o°62'W.). Ligt aan de Ebro. Ca. 176 000 inw. Zetel van aartsbisschop. Universiteit (1474). Industrie: textielen lederwaren, zeep, piano’s, chocolade, chemicaliën. Monumenten: De kathedraal La Séo (1119- 16e e.), inwendig rijk versierd, en vele grafmonumenten bevattende; daarnaast de beroemde tweede kathedraal der stad: La Virgen del Pilar, een koepelkerk met vier hoektorens, een der belangrijkste Spaansche bedevaartplaatsen. Verder San Pablo (1260), Sa. Engracia [in Plateresken stijl (Spanje, sub Bouwk.)], de beurs (La Lonja), een zeer fraai Renaissance-monument en het raadhuis. Ten slotte verdient nog vermelding het slot der koningen van Aragon, eens zetel der Arabische vorsten (het Aljaferia), thans kazerne en ernstig beschadigd. Saraja, 1° laatste hoogepriester vóór de Bab. gevangenschap, gedood door Neboekadnezar (4 Reg. 26. 18). 2° Hoofd eener priesterklasse na de ballingschap (Esdr. 2.2). Sarajevo, hoofdstad van de banovina Drinska in Joego-Slavië (XIV 626 D3). Ca. 78 000 inw. Spoorlijnen naar Mostar, Visegrad en Travnik. De bevolking bestaat uit Orthodoxen, R. Kath., Mohammedanen (vnl. in de bazarwijk Tsjersjia) en Joden; zetel van R.K. aartsbisschop, Orthod. bisschop en Mohamm. Reis-Oel-Oelema. Bekende gebouwen zijn de Hoezrefbeg-moskee (16e eeuw), de oude Servische kerk en de R.K. kathedraal. De stad bezit textiel- en tabaksindustrie; in de nabijheid vindt men bruinkolen en koper. Geschiedenis. S. werd pas van beteekenis, toen de Turken er in de 16e eeuw een belangrijke vesting van maakten. Vanaf 1861 hoofdstad van Bosnië, met dit gewest in 1878 onder bestuur van Oostenrijk-Hongarije en in 1918 aan Joego-Slavië. Op 28 Juni 1914 geschiedde in S. de moord op den Oostenrijkschen troonopvolger Frans-Ferdinand en zijn gemalin door den Bosnischen Serviër Princip, welk feit aanleiding werd tot den Wereldoorlog. Hoek. Sara-kreek, rechterzijrivier van de Suriname; hieraan lag vroeger het eindstation van den spoorweg, Dam. Er wordt nog goud gevonden. Saramaeea, rivier in Suriname, ontspringt op het Wilhelmina- en het Asch Van Wijkgebergte, stroomt in N. richting, tot ze de Wanicakreek opneemt, verder Westwaarts, tot ze zich vereenigt met de Coppename. Aan den bovenloop wonen Matoeari-negers (> Boschnegers); aan den benedenloop lagen vroeger veel plantages, thans liggen er vnl. vestigingsplaatsen, meerendeels van Britsch-Indiërs. Rechterzijrivieren: Kleine Saramaeea, Moeroe-Moeroe, Mindrineti en Wanekreek; linkerzijrivier; Poikakreek, waaraan een Caraïebendorp met Katholieke kerk en school. fr. Virgilius. Saramacea-kanaal, kanaal in Suriname, op het einde der 18e eeuw gegraven. Verbindt de Dominékreek met de Wanicakreek en verschaft aldus een waterweg tusschen de Suriname en de Saramacca. In 1896 werden aan de beide uiteinden van dien waterweg schut- en afwateringssluizen gebouwd; daardoor konden 8 200 ha land langs het kanaal ingepolderd worden (Saramaccapolderl. De gronden langs de afwateringskanalen werden uitgegeven aan Creolen en Britsch-Indiërs; bij leiding V werd een Kath. kerk en school, en langs den N. oever van het kanaal een weg van Paramaribo naar de Saramacca (24 km) aangelegd. fr. Virgilius. Saramaccaners, > Boschnegera. Saran, Fran z, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in de studie der metriek. * 1866 te Altranstadt, f 1931 te Erlangen, waar hij hoogleeraar was. Voorn, werken: Der Rhythmus des franzósischen Verses (1904) ; Verslehre (1907); Zur Metrik des epischen Verses der Serben (1934) : Deutsche Verskunst (1934). Sarapis, ■> Serapis. Sarasar, zoon van den Assyrischen koning > Sennacherib, doodde zijn vader (4 Reg.19.37). Sarasate, Pab 1 o de, vioolvirtuoos. * 10 Maart 1844 te Pamplona, f 21 Sept. 1908 te Biarritz. Als tienjarig wonderkind trad hij al aan het Spaansche hof op; componeerde ook vsch. dankbare vioolwerken (Spaansche dansen, zigeunerwijzen, Fausü'antasie). Lit. : A. Moser, Gesoh. des Violinspiels (p. 457); J. Altodiel, Memorias de S. (1909). Sarasin, twee neven: Fri t z (* 3 Dec. 1869 te Bazel) en Paul (* 11 Dec. 1856 te Bazel, f 7 Febr. 1929 aldaar). Zij reisden eenige malen naar Ceylon en bestudeerden er de primitieve Wedda’s ; verder tochten in Celebes (1893-’96 en 1906-’O7), waar zij de Toradja’s onderzochten. In de Toala’s ontdekten zij de rest van een voor-Maleisohe bevolking, verwantschap vertoonend met de Wedda’s. Voorts bestudeerden ze er de fauna en ontdekten het Mahauna- en Towoetimeer. Werken: Ergebnisse naturwissenschaftl. Forschungen auf Ceylon (5 dln. 1887-1908) ; Materialien zur Naturgeschichte der Insel Celebes (5 dln. 1898-1906); Reisen in Celebes (2 dln. 1905). y, Velthoven. Saraswati, in de Rigweda heilige naam voor den Indus (Eng.-Indië). Ook andere rivieren worden S. genoemd. De stroomgodin van een dezer rivieren is in Voor-, Indië en in andere door het Hindoeïsme beïnvloede landen de godin der wetenschap geworden. Zij wordt in de inleiding van vele Sanskrit geschriften door den auteur om hulp en verlichting van het verstand aangeroepen. Op Bali plegen de geletterden op haar feestdag hun boeken schoon te maken. Saratow, belangrijke Russische handelsstad aan de 5 km breede Wolga (zie krt. » Rusland F 4). Ca. 350 000 inw. Tot 1918 was S. zetel van den Kath. bisschop van Tiraspol. Voormalige zetel van Orth. aartsbisschop. Tsjernysjewskij-universiteit (3 fac.), veeartsenijschool. Scheepswerven, weverijen, houthandel. Sarcasme (<( Gr., = ontvleezing), een stijlfiguur, in wezen identiek met de > ironie, maar bitter en bijtend van inhoud en toon. Veelvuldig bij Multatuli en Van Deyssel. Sarcey, Francisque, dramatisch criticus. * 8 Oct. 1828 te Dourdan, f 16 Mei 1899 te Parijs. Hield vast aan de traditioneele opvattingen in zake tooneelappreciatie. Zijn artikelen verschenen vnl. in Le Temps (vanaf 1867). Schitterend conferencier. Werken: o.a. Souvenir? de jeunesse (1884); Souvenirs d’dge mür (1892); Le Théatre (1893) ; Quarante ans de théatre (7 dln. 1900-1902); Le Journal de jeunesse de Sarcey, 1839-1850 (1903). —L i t.; L. de Anna, F. S., professeur et journaliste : sa vie et son oeuvre (1920). Sarcinen (genees k.), niet-pathogene coccen, waarbij bij de vermenigvuldiging de deeling plaats heeft in drie loodrecht op elkaar staande vlakken, zoodat er vierkante groepjes van 8 coccen ontstaan, die tezamen op een wolbaal gelijken. Ze worden nogal eens in de maag gevonden. Wyers. Sareoma (genees k.), kwaadaardig gezwel, uitgaande van ander weefsel dan dekepitheel of klierweefsel (■>- Carcinotna). Veelal kan men microscopisch aan het gezwel nog zien van welke soort cellen het is uitgegaan en deze oorsprong wordt dan in den naam uitgedrukt: fibrosarcoom: s. uitgaande van bindweefselcellen; leiomyosarcoom: s. uitgaande van gladde spiercellen; osteosarcoom: s. uitgaande van beenweefsel. In het algemeen geldt, dat hoe duidelijker de celsoort te herkennen is, waarvan het sarcoom is uitgegaan, des te minder kwaadaardig is het gezwel, en omgekeerd. Wanneer de celvorm, waarvan het gezwel is uitgegaan, niet meer te herkennen is, benoemt men de sarcomen naar den celvorm: rondcellen-sarcomen, polymorphcellige s., enz. De algemeene eigenschappen van kwaadaardige gezwollen zijn bij > Carcinoma behandeld. Bij de sarcomen worden de metastasen gaarne via de bloedbaan verspreid. > Sarcomatose. Wyers. Sarcomalose (genees k.), algemeene uitzaaiing van een sarcoma door het geheele lichaam, ofwel het ontstaan van saroomateuze gezwellen op vsch. plaatsen in het lichaam. Sarcophaag (< Gr.: sarx = vleesch; phagein = eten), steenen doodkist (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Volgens Theophrastes zouden s., gemaakt uit een steensoort bij Assus in KI.-Azië, reeds na 40 dagen het lijk nagenoeg geheel verteerd hebben. Bij de oude Egyptenaren vindt men anthropoïde s., d.i. aan den vorm van de mummie aangepast, en rechthoekige s. Terwijl de cultuur op Creta op het einde van het tweede millennium v. Chr. als ook de cultuur in Clazomenae in KI.-Azië nog in de 6e eeuw v. Chr. leemen s. bezat, was in de eigenlijk Grieksche beschaving ten gevolge van de lijkverbranding de s. bijna niet in gebruik. Met name de Etruriërs en de Romeinen kenden sarcophagen met soms rijke reliëfs, gewoonlijk uit de mythologische wereld, in den vorm van een rustbed of ook van een offeraltaar (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 273 in dl. X). De s. uit vroeg-Christelijke tijden dragen dikwijls het borstbeeld van den overledene en reliëfvoorstellingen van bijbelsche gebeurtenissen (zie afb. in kol. 721/722 in dl. XIII en afb. 4 op de pl. t/o kol. 660 in dl. VI). In latere tijden wijkt de s. voor het zich meer en meer ontwikkelende grafmonument. L i t.; K. Robert, Die antiken Sarkophagreliefs (Bd. 2/3, 1890-1919) ; H. T. Obermann, De oudchristelijke sarcophagen (1911) ; G. Wilpert, I sarcolagi eristiani antichi (4 dln. 1929-’33). W. Vermeulen. Sarcophaagaltaar noemt men een in de Renaissance zeer geliefden altaarvorm, waarvan onderbouw (stipes) de gedaante heeft van een sarcophaag. > Altaar en afb. 7 in kol. 63 in dl. 11. Sarcopsylle pcnetrans, > Zandvloo. Sarcoptes, > Schurftmijt. Sarcosoom, bij kolonievormende neteldieren de grondmassa, waarin de afzonderlijke individuen staan ingeplant of met elkander worden verbonden. Sarcosporidiën zijn parasieten, die in het spierweefsel van warmbloedige dieren voorkomen. Bij den mensch worden ze weinig aangetroffen. Op den duur kunnen ze verkalken. Wanneer zij in groote hoeveelheden in het vleesch van slachtdieren voorkomen, wordt dit vleesch afgekeurd, omdat dit tegenzin opwekt. Sardanapal, de naam van > Assoerbanipal, koning van Assyrië, zooals die voorkomt bij de Grieksche historiografen. Sardcs, hoofdstad van het Lydische rijk, 546 v. Chr. door Cyrus veroverd, in den tijd der Perzen en Seleucieden zetel van een stadhouder. 17 n. Chr. door een aardbeving verwoest, door Tiberius herbouwd; bloeiende marktplaats. Het Christendom vond er spoedig ingang; een van de brieven uit de Apocalyps is aan den bisschop van S. geiicht(Apoc.3.l-6). A.v.d.Born. Sardica. 10 Synode van S. In S., het tegenw. Sofia, werd op verlangen van paus Julius I in 343 een Concilie bijeengeroepen door de keizers Constans en Constantius, om de eenheid te herstellen tusschen de Katholieken en de Euaebianen of semi-Arianen. Er waren ca. 100 Kath. bisschoppen en ca. 80 van de tegenpartij. Daar de voorzitters, Hosius en 3 pauselijke gezanten, aanstonds St. Athanasius en Marcellus van Ancyra toelieten, scheidden de Eusebianen zich af, veroordeelden de aanvoerders der partij van Nicea (de Katholieken) en reisden af. De Kath. bisschoppen verklaarden Athanasius en Marcellus onschuldig, excommuniceerden de hoofden der tegenpartij, vernieuwden de dogmatische beslissing van Nicea. Ook werden er disciplinaire canones vastgesteld. Van belang heerlijkheid verkocht aan Frederik van S., bleef in 1661 aan Spanje en kwam in 1786 aan de Republiek. In 1649 werd S. een parochie. Jongen. Schilfer, 1° Dirk, Ned. pianist. * 25 Nov. 1873 te Rotterdam, f 16 Febr. 1981 te Amsterdam. Leerling van het conservatorium te Keulen, winnaar van een Mendelssohnprijs (1894). Maakte grooten naam met zijn cyclus van elf historische concerten. Tournées door Duitschland, Oostenrijk, België. S. was een der grootste Chopin-vertolkers. Zijn composities zijn Duitsch georiënteerd (Brahms-Liszt). Voorn, werken: voor piano : acht études op. 3; Sonate inaugurale Toccata op. 18, Valse di bravura, paraphrase over de wals „Wiener Blut” van Joh. Strauss ; Kamermuziek: 4 sonates voor viool en piano; voor orkest: Suite Pastorale en Rhapsodie Javanaise. L i t.: Schafer, Gedenkboek (1932). Koole. 2° Wilhelm, Duitsch schrijver van fijngestiliseerde klein-epiek en van soms anti-Katholieke historische novellen en romans. * 20 Jan. 1868 te Ottrau. Voorn, werken: Die Halsbandgeschichte (1910); Kar! Stauffers Lebensgang (1912); Hnldreich Zwingli (1926); Anekdoten (1925) ; Die 13 Bücher der deutechen Seele (1922). Schalcrdichtunjj noemt men in de Duitsche letterkunde het voor de > Barok kenschetsende pastorale genre, dat zoowel dramatisehen, als epischen en lyrischen vorm aannam. Voorn, vertegenwoordigers zijn; Opitz (Dafne 1627), Gryphius (Die geliebtc Domrose 16601 en de dichters, gegroepeerd in ■> Palmenorden, > Pegnitzschafer e.a. genootschappen. Zie ook > Bucolische poëzie. L i t.: O. Rühle, Die S. (1885). Baur. Schalfelaar, > Jan van Schaffelaar. Schaffen, gem. in Belg. Brabant, ten N. van Diest (VI 96 F 1-2); opp. 2 207 ha, ca. 2 460 inw. (Kath.); landbouw, veeteelt. Militair vliegveld. Schalfhausen, 1° kanton in N. Zwitserland; opp. 298 km2. Ca. 62 000 inw. (20% Kath.). Landbouw, wijnbouw, veeteelt, toerisme (waterval van Schaffhausen). Door gebruik van waterkracht is er industrie; wagons, wapens, ijzer- en staalwaren, wolspinnerij, klokkengieterij, aluminium (in Neuhausen). 2°Hoofdstad van 1°,0p395m(1X6768/C6). Ca. 21 260 inw. (vnl. Prot.). Vooral ijzer- en textielindustrie. Waterwerken ter opwekking van electriciteit voor de industrie. De stad heeft vele oude huizen, torens, poorten en kerken, o.a. het Romaansche Munster, een Romaansche basiliek (11e e.), de Got. Johanniskirche, het oude en nieuwe raadhuis en de Munot-toren. Bij S. de bekende waterval (16- 19 m hoog, 116 m breed). Hakewessel. Schafflc, Albert Eberhard Friedri c h vo n, staatssocialist. * 24 Febr. 1831 te Nürtingen (Wiirtt.), f 26 Dec. 1903 te Stuttgart. Prof. te Weenen, minister van handel. Voorstander der organische school; een der eersten die op het gewicht van het arbeidersvraagstuk heeft gewezen. Voorn, werken; Die Nationalökonomie oder allg. Wirtschaftslehre (1861) ; Bau und Leben des sozialen Körpers (4 dln. 1875-78); Quintessenz des Sozialismus (1875); Die Aussicbtlosigkeit der Sozialdemokratie (1885); Aus meinem Leben (2 dln. 1905). L i t.: Spann, A. S. als Soziologe (1908). Schaffncr, Jakob, Zwitsersch-Duitsch romanschrijver van onkerkelijk-ethische, conservatieve strekking. * 14 Nov. 1875 te Bazel. Voorn, werken: Die Erlhflferin (1908); Konrad Pilater (1910); Der Bote Gottes (1911) j Der Dechant von Gotteebüren (1917); Das Wunderbare (1923); Das groszo Erlebnis (1926) ; Die Jtinglingszeit des Johannes Schattenhold (1930); Johannes (1933); Eine Deutsche Wanderschaft (1933). Schüfli, Lud wig, Zwitsersch wiskundige. * 16 Jan. 1814 te Grasswyll, f 20 Maart 1896 tc Bern. Was eerst predikant, wijdde zich later geheel aan de wiskunde, waarin hij 1863-’9l hoogleeraar te Bern was. Hij schreef over vsch. gebieden der wiskunde (o.a. kubisch oppervl., eliminatie) en was de eerste, die de regelmatige veelvlakken in een ruimte van vier dimensies behandelde (Theorie der vielfachen Kontinuitat, Bern 1901). Dijksterhuis. Schalt, > Veer (van vogels). Schaf Mam, Benedictijner abdij in bet dal van de Isar, Z. W. van Miinchen; gesticht in 762, werd ze in 965 door de Hongaren verwoest; in de 11e e. diende ze tot kapittelkerk voor saeculiere kanunniken, doch in 1140 aanvaardde ze den regel der Norbertijnen; in 1595 werd ze tot abdij verheven en in 1803 geseculariseerd. In 1866 werd ze ingericht tot een Benedictijner prioraat, dat in 1910 een abt aan het hoofd kreeg. De kloosterkerk is in de 18e e. verbouwd tot een meesterwerk in den Rococo-stijl. Th. Heijman. Schagen, gem. in het zeekleigebied der prov. N. Holland (XVIII 672 A3), aan de spoorlijn Alkmaar—Den Helder; opp. 2 006 ha, omvattende de stad S. en de buurtschappen Nes, Grootewal, Tjallewal, > Keins, Wad, Tolke, Lagodijk en Zeegebuurte. Ca. 4 300 inw. (1937), waarvan 53% Prot., 27% Kath. en 19% onkerkelijk. Tot de parochie S. behooren ook de dorpen Barsingerhom, Kolhorn, Haringbuizen, Nieuwesluis, Sint Maarten, Valkoog en Wieringerwaard. Frislanden tuinbouw, veeteelt, winkel- en marktwezen (S. is eoon. middelpunt der omgeving) en eenige industrie. van der Meer. Schagen, Johan Christiaan Jacob van, Ned. letterkundige. * 11 Dec. 1891 te Vlissingen. Studeerde rechtswetenschap te Utrecht en Amsterdam, is sedert 1924 administrateur ter gemeentesecretarie te Rotterdam. Medewerker aan De Gemeenschap, sloot S. zich als dichter aan bij de groep der jongere Katholieken en ging over tot het Katholicisme. Zijn poëzie, die naar den vorm aan rhythmisch proza verwant is, geeft de religieuze gevoelens van een modern mensch weer, vol verlangen naar eenvoud. Voorn, werk: Narrenwijsheid (1925); Litanie (1928). Asselbergs. Schagcrbrug, dorpje in de N.-Holl. gem. > Zijpe (XVIII 672 A3). Schaick, Joannes Antonius Stephanus van, Ned. priester en componist. * 3 Dec. 1862 te Utrecht, f 14 Juni 1927 te Culemborg. Was achtereenvolgens kapelaan, secretaris van het aartsbisdom Utrecht, pastoor te Eibergen (1903), president van het klein-seminarie te Culemborg (1906). Tevens kanunnik. Als lid der St. Gregorius-vereeniging en als componist heeft S. groote verdiensten voor de ontwikkeling der kerkmuziek in Nederland. Schaik, Josephus Robertus Henricu s van, Ned. politicus. * 31 Jan 1882 te Breda. Oefende na promotie in de rechtswetenschappen (1906) een advocatenpraktijk uit (Arnhem, Den Haag) en kreeg in 1917 zitting in de Tweede Kamer, waarvan hij in 1929 voorzitter werd. In 1932 voorzitter van den Mijnraad. In Colijn’s tweede (1933’-36) en derde (1936-’37) kabinet was S. min. van Justitie. Daarna wederom lid van de Tweede Kamer, met welker presidium hij andermaal bekleed werd (1937). Verberne. Schakelaar (e 1e c t r.). Als onderdeel van electrische verlichtingsinstallaties treft men aan > draai-, drukknop- of > kipschakelaars, waarmede een of meer electrische lampen (of groepen daarvan) veilig inof uitgeschakeld worden. Zie ook -> Hotelschakelaar. Schakelbord, onderdeel van een electrische installatie en het centrale punt, van waaruit men geheel of gedeeltelijk de installatie bedient en overziet. Voor een huisinstallatie volgt het s. op de kabelinvoering en bevat den hoofdschakelaar, den meter, de veiligheden en de verdeeling van den hoofdaanvoer in diverse groepen voor de door het huis gaande leidingen, welke groepen elk afzonderlijk beveiligd zijn en somtijds elk afzonderlijk in- of uitgeschakeld kunnen worden. Vroeger bestond dit s. algemeen uit een marmeren plaat met houten omlijsting, tegenw. gebruikt men kastjes van gietijzer of isolatiemateriaal. Het s. is tevens schakelinstaliatie, omdat er deelen op gemonteerd zijn, die onder de hoofdspanning staan. In tegenstelling hiermee zijn deze deelen bij groote installaties, zooals voor electrische centrales, fabrieken e.d. geheel apart van het s. opgesteld. Bovendien is het s. dan meestal slechts een onderdeel van de zgn. schakelwacht, waarin behalve s. ook veelvuldig schakellessenaars en schakeltafe 1 s worden aangetroffen. Op het s. (in de schakelwacht) ziet men aanwijzende en/of registreerende Volt-, Ampère-, Watt-, frequentie- en cosymeters, spanningsregelaars, synchroniseerapparaten, relais, enz. Hulpschakelaars bedienen stuurstroomen voor de zgn. afstandsbediening der hoofdschakelaars, een en ander verduidelijkt door signaallarapen, optische schema’s en acoustische signalen. Aan de verlichting, het materiaal, de overzichtelijkheid, de plaatsing, de grootte, den vorm der instrumenten wordt tegenw. zeer veel zorg besteed en men streeft naar weglaten van alle overdadigheid. F. van Berckel. Schakelklasse, > Selectie-vraagstuk. Schakelschool, school voor begaafde inheemsche kinderen in Ned.-Indië, opgericht in 1921 ten einde hun, die slechts drie jaren inheemsch onderwijs genoten hebben, zooveel kennis van het Nederlandsch en zooveel algemeene ontwikkeling bij te brengen, dat zij na vijf jaar even ver zijn als de leerlingen, die de > Hollandsch-Inlandsche school verlaten, en dat zij middelbaar onderwijs kunnen volgen. Vooral bedoeld voor eenvoudige dorpskinderen. Een prachtig schooltype, geheel gebaseerd op het principe „gelijke kansen voor allen naar hun begaafdheid”. Berg. Schaken, > Schaakspel. Schaking, 1° bij primitieve volken, zie > Bruidwerving. 2° Recht. S, is een misdrijf, bestaande in het onder bepaalde omstandigheden wegvoeren van een vrouw, met het oogmerk om zich haar bezit in of buiten echt te verzekeren (art. 281 N e d. W. v. S.). Het maximum der straf verschilt naargelang de wegvoering met de toestemming der vrouw geschiedt, dan wel door list, geweld of bedreiging met geweld. In het Belg. recht is s. een misdrijf, dat bestaat in het ontvoeren van een minderjarige van gelijk welk geslacht met het doel hem te onttrekken aan het gezag zijner ouders of aan de zorg der personen, aan wie de rechterlijke overheid of de minister van Justitie hem heeft toevertrouwd. Opdat het feit zou strafbaar wezen, moet het gepleegd zijn met geweld, list of bedreiging, tenzij het een meisje geldt, dat den vollen leeftijd van 18 jaren niet heeft bereikt. In dit geval is s. zelfs strafbaar, indien het meisje heeft toegestemd of haar schaker vrijwillig gevolgd heeft. De schaker, die het meisje, dat hij ontvoerde of liet ontvoeren, gehuwd heeft, en zij die hebben deelgenomen aan de ontvoering kunnen slechts vervolgd worden, nadat de nietigheid van het huwelijk onherroepelijk uitgesproken is (artikel 368 tot 371 W. v. Str.). Collin. Kerkelijk recht. Gewelddadige ontvoering. Schalaiie (Fr.: Escanaffles), gem. in den N. W. hoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 A 1-2), aan de Schelde en nabij de Waalsch-Vlaamsche taalgrens; opp. 1 331 ha, ca. 1 600 inw. (vnl. Kath.). Zand- en kleiachtige landbouwgrond. Kasteel Saulchois; kerk uit 16e eeuw. Hom. vondsten. V. Asbroeck. Sehalcken, Godfried, schilder. * 1643 te Made, f 16 Nov. 1706 te Den Haag. Leerl. van G. Dou, dien hij sterk imiteerde. Zijn portretten, hoewel innerlijk leeg, hebben wel verdienste. L i t. : Thieme-Becker, AUg. Künstlerlex. Schalie (g e o 1.), een in vrij regelmatige lagen splijtbaar gesteente, zeer fijn korrelig, van sedimentairen oorsprong, al dan niet zwak metamorph. Schalk (bouw k.), dunne, half- of driekwartronde zuil, geplaatst tegen een wand of pijler. Zij komen vooral voor in de Romaansche en Gotische architectuur: uit de s. ontspringen dan de gewelfribben. Schalken, het vastmaken van de dekkleeden over scheepsluiken. De schalkkleeden of presennings worden over de luiken gespannen en daaraan door middel van schalklatten en keggen vastgeklemd, tusschen de zgn. schalkklampen of haken. O * ~ ~ “«“VU. Schalkhoven, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten N. van Tongeren (XVI 480 B 5). Opp. 227 ha, ca. 300 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel uit begin!7e eeuw. WWW lil** . 1 muil. J. uuiiuuuu** . IUWW/V1 Uit UCgUll I C CCUW . Schalkwijk, gem. in het Z. van de prov. Utrecht, aan de Schalkwijksche Wetering; bestaat uit het dorp S., en de gehuchten De Heul en Rietveld.Opp. 1790 ha; ca. 1 400 inw. (ca. 84% Kath.). De grond bestaat uit rivierklei van den Krommen Rijn en wordt vnl. gebruikt voor landbouw en veeteelt. Akveld. Schall von Bell, Johann Adam, Duitsch Jezuïet en beroemd astronoom aan het keizerlijk hof te Peking. * 1 Mei 1691 te Keulen, f 16 Aug. 1666 te Peking. Trad in 1611 te Rome in de Sociëteit, maakte zich naast philosophie en theologie op meesterlijke wijze de exacte wetenschappen eigen, vertrok in 1617 naar de Chineesche missie, waar hij in 1631 aan het keizerlijk hof geroepen werd. Hier zette hij het werk van M. > Ricci voort en verwierf door zijn verbetering van den Chineeschen kalender den grooitsten invloed, en vrijheid voor het Cliristendom. Ook onder de nieuwe dynastie der Mantsjoe’s (1644) wist hij zich te hand- J. A. Schall von Bell. haven; in 1657 werd hij zelfs directeur van het astronomisch bureau, welke positie hij ten gunste van de missie wist te gebruiken, zoodat het aantal Christenen in enkele jaren sterk toenam, toen de missionarissen onder de bescherming van keizer Xun Chi vrij konden werken. Na diens dood in 1661 brak de langverwachte storm los uit nationale reactie, en p. Schall werd gevangen gezet tot kort voor zijn dood in 1666. Evenals Rioci had hij verschillende werken in het Chineesch uitgegeven, van godsdienstigen en natuurwetenschappelijken aard. Ondanks alle verdachtmakingen, vooral in den pijnlijken > accommodatiestrijd is S. niet alleen een groot astronoom, maar ook een groot missionaris geweest. Li t.: Vath, J. A. Schall y.'B. (1933). A. Mulders. Schallanalyse, een wetensoh. methode om naar klanktoon en rhythme het auteurschap van literaire producten te onderzoeken. De methode steunt op het principe, dat elke geestelijke activiteit beantwoordt aan een bepaalde lichamelijke activiteit. ledere auteur schrijft steeds in een bepaalden toon en met een vast rhythme. Deze methode, door E. Sievers en J. Rutz uitgevonden, werd toegepast op bijna alle boeken van het N. T. De resultaten worden door de meeste exegeten niet aangenomen. C. Smits. Schallebijter, ■> Gouden loopkever Schalmei, oud blaasinstrument met dubbel riet; voorlooper van de hobo. > Pommer. Dient als melodiepijpbij den doedelzak. Tongwerk van 4' of 8' in hetorgel. Het lage register der clarinet heet ook s. (chaluraeau). Schalsum, dorpje van ruim 200 inw. in de Friesche gem. •> Franekeradeel (XI 208 B 2). Schalier of s p all e r (1 a n d b.) is een nietdoorlatende veenlaag, die, opgebouwd uit een groot aantal horizontale laagjes, meest op 10-20 cm beneden het maaiveld zit. Sehaltin, gem. in de prov. Namen, ten Z. O. van Namen (XVIII 240 D3); opp. 859 ha, ca. 700 inw.; landbouw. Schamaiten, > Samogitië. Schamel, > draaistel; houten bankje, schemel, draagbalk yan het onderstel van een wagen. Vandaar is een s. in de spoorwegtechniek: de balk met draagpot, waarop de rijtuigbak op het draaistel rust. Ook: dwarsbalk op een schamel wagen, waarop de lading rust; > Draaischamel. Beijnes. Schamolbalk (spoorwegtechniek), de dwarsbalk in een draaistel, waarop de rijtuigbak in den ondersohamelpot, vastgeschroefd op den s., op het draaistel rust. Do s. wordt gedragen door de wiegveeren, vandaar ook wel wiegbalk. Wiegbalk en wiegveeren kunnen, hangende in de wieghangers, in de dwarsrichting van het draaistel, evenwijdig aan de wielassen, een weinig schommelen. Uit staalplaten gelascht of als één gietstalen geheel met den onderschamelpot gegoten. Beijnes. Schamppalen zijn korte palen van steen of ijzer, geplaatst in de hoeken van poorten, staldeuren e.d. om het botsen (schampen) der wielen tegen de deuren te voorkomen. Schaiidorph, Sophus, Decnsch schrijver, eerst van romantische gedichten, later, onder invloed van Brandes, van grof-realistische romans; soms voortreffelijk humorist. * 8 Mei 1836 te Ringsted, f 1 Jan. 1901 te Kopenhagen. Voorn, werken: Sruaafolk (1876) ; Uden Midtpunkt (1878); Thomas Früs Historie (1881); Samlede Digte (1882); Stille Livsfolk (1889) ; Frigjort (1896; anti-kerksch !). L i t.: Bang, Realisme og Realister (1®79)- Buur. Schandpaal, paal, waarop een daartoe veroordeelde vroeger tot zijn schande in het openbaar werd te kijk gesteld. Gewoonlijk bevonden deze palen zich tegen raadhuis of rechthuis. Boven den paal bevonden zich ringen of beugels, waarmede de veroordeelde werd geboeid. Een dergelijke s. is nog intact aan het stadhuis te Woerden. v. Embden. Schans, eenvoudig verdedigingswerk van grond, omringd door een hindernis, voor opstelling van infanterie en licht geschut. Schanskorf, bodemlooze, met grond gevulde mand als bekleedingsmiddel van borstweringen of als dekkingselement voor batterijen c.d. Schanz, 1° Martin, Klass. philoloog. * 12 Juni 1842 te Üchtelhausen, f 16 Dec. 1914 te Würzburg, waar hij 1870-1912 prot. was. S. publiceerde veel over Plato als voorwerk voor zijn groote critiscbe Plato-uitgave (onvoltooid). In liet Handbuch der Altertumsw. van Iwan v. Müller bewerkte Mj de Pvörnische Lit.-geschichte (4e druk van Hosius sinds 1927), waardoor hij het meest bekend is. Zr. Agnes. 2° Pa u 1 vo», Kath. priester en theoloog. * 4 Maart 1841 te Horb, f 1 Juni 1905 te Tübingen. Hij was prof. in de exegese van het N.T. en de theologie te Tübingen. Hij was vnl. apologeet en wist zich aan te passen aan de vraagstukken van zijn tijd. Hij schreef commentaren op de Evangeliën. Zijn meest bekende werk is een apologie van het Christendom. Werken: o.a. Moderne Apologetik (1903); Apologie des Christentums (41910). C. Smits. Schapengras (Festuca ovina), grassoort, vanwege geringe productie en voederwaarde voor weiland practisch waardeloos, echter zeer geschikt voor den aanleg van gazons en sportvelden. Schapcnhorzei (Oestrus ovis), vliegensoort van de fam. der Tachinidae. Het volwassen insect is 10-12 mm lang, geelachtig grijs met doorschijnende vleugels, en vliegt van Mei-Oct. De eieren worden gelegd op den neus van schapen; de larven ontwikkelen zich in neus- of voorhoofdsholten en worden tot 30 mm lang. Zij worden ten slotte uitgeniesd en verpoppen in den grond. De larven worden gevaarlijk, als zij in grooter aantal optreden, en hebben soms den dood van den gastheer ten gevolge. M. Bruna. Schapenkaas. Op Texel wordt in de zomermaanden uit volle schapenmelk kaas gemaakt van ongeveer 2 kg gewicht, Goudsch model, wit en groen van kleur. De groene wordt vóór het stremmen gekleurd met een aftreksel van verschen schapenmest; soms worden ook komijnekaasjes gemaakt uit afgeroomde melk. De beteekenis dezer kaassoorten neemt af. Ook de bekende Fransche Roquefortkaas wordt uit schapenmelk bereid. Verheij. Schaper, Johan Hendrik Andries, Ned. politicus. * 12 Febr. 1868 te Groningen, f3l Aug. 1934 te Rijswijk. Oorspr. arbeider (huis-en decoratieschilder), daarna journalist. In 1894 medeoprichter der S.D.A.P. en sedert 1899 kamerlid. In de innerlijke crisis in zijn partij (ca. 1900-1906) stond de gematigde S. meestal aan den rechtervleugel. Zijn standpunt naderde dicht dat der Duitsche revisionisten. Verberne. Werken: Een halve eeuw van Strijd (2 dln. 1933-’35), Schar, ■>- Platvisch. Schar, Johan n Friedrich, bedrijfshuishoudkundige. * 21 Maart 1846 te Ursellen (kanton Bom), f 25 Sept. 1924 te Freidorf bij Basel. S. is een der eersten, die een poging deed om te komen tot een volledig uitgebouwde systematische „Handelsbetriebslehre”. Hij zag deze echter als een onderdeel der algemeene economie, niet als een zelfstandig op zich staanden tak van wetenschap. In zijn leer onderscheidde hij verder een „allgemeine” en een „spezielle” Betriebslehre, welke laatste zich met de afzonderlijke bedrijfstakken bezig hield. Evenals Nieklisch is S. iemand van de normatieve richting. Ook op het gebied van boekhouden was S. geen onbekende. C. Janssens. Werken: o.a. Aligemeine Handelabetriebslehre (zijn hoofdwerk ; 51923) ; Der Soziale Handel (rede 1916); Lebenserinnerungen (1924) ; verder: Kaufmannische Unterrichtsstunden ; Buchhaltun? und Bilanz (61932). Schardam, dorp in de N.'Holl. cera. -> Bects (XVIII 672 B 3). Schardingcrrenctie, andere naam voor de > reductaseprocf. Scharl, dorpje in de Friesche gem. -> Hemelumer Oldephaert en Noordwolde (XI 208 A3). Scharlaken, verouderde naam voor een fijne wollen stof van helderroode, naar het oranje neigende kleur. Thans wordt met s., of scharlakenrood, alleen deze kleur aangeduid. ~ Scharlakenrood, amido-aszo-toluol-azo-/?-naphtol, donker roodbruin poeder, dat in de geneesk. gebruikt wordt in zalven om de epitheelvorming op wonden te bevorderen en als kleurmiddel voor microscooppreparaten. Scharlakcnwinde (Quamoclit coccinea), sierplant uit Zuid-Amerika, behoorend tot de windenfamilie (convolyulaceeën). Slingerplant met trompetvormige, welriekende, scharlakenroode of oranje bloemen en gaafrandige hartvormige bladeren. Seharloo, deel van Willemstad op > Curacao (VIII 367). Scharnier, dorp in de Groningsohe eem, > Slochteren (XII 448 03). Scharnier Aa, een landbouwvaart in de gem. Sloohteren; wellicht een deel van de oude Fivel, die uit het Foxhol stormeer Noordwaarts stroomde. Scharnegoutum, dorp van ca. 750 inw. in de Friesche gem. Wijmbritseradeel (XI 208 B 2). Scharnhorst, Gerhard David Joh an n, Pruisisch veldmaarschalk. * 12 Nov. 1756 te Bordenau, f 28 Juli 1813 te Praag. Na dienst in vsch. Duitsche legers, ging hij in 1801 naar het Pruis, leger over en onderscheidde zich als gouverneur van de mil. academie en op den veldtocht van 1805-’O7, o.a. bij Auerstadt en Eylau. Als chef van den generalen staf reorganiseerde hij daarna het Pruis, leger tot een echt volksleger (Landwehr; Krumper-stelsel: recruten snel af richten en vervangen door anderen, om in korten tijd heel de bevolking militair te oefenen). Met Fichte wekte S. het patriotisme, maar werd op bevel van Napoleon ontslagen. Stierf aan een wonde, in den slag bij Lützen opgeloopen. V. Claassen. Scharnier, metalen onderdeel, waarmede o .a. deuren en ramen draaibaar aan ’t kozijn worden bevestigd. Een s. bestaat uit twee metalen plaatjes, de „bladen”, gemeenschappelijk draaibaar om één as, de scharnier – pen. Eén blad wordt op het kozijn geschroefd één aan de deur. Ramen worden gewoonlijk aan twee, deuren aan drie s. „afgehangen”. Er bestaat een groote verscheidenheid in vormen. v. Embden. Seharnieregge, > Eggen. Schamicrgew richt, > Gewricht (1°). Scharnierhol, kleine groef of sponning in een L. Scharpé. deur- of raamkozijn, waarin het buiten het vlak van deur of raam uitstekende deel der scharnieren (de „knoop”) kan worden ondergebracht. Scharnierligger, brugligger (ook kapspant), gewoonlijk met meerdere overspanningen, waarbij door bet aanbrengen van schamieipunten het evenwicht der constructie steeds gewaarborgd is (statisch bepaalde constructie) en zgn. temperatuursspanningen of extra spanningen bij het verzakken van pijlers en landhoofden uitgesloten zijn. De meest bekende vorm is de „Gerbersche” s., bestaande uit 2 kleine zijoverspanningen met overkragende gedeelten, waarop dan de middenoverspanning met 2 scharnieren rust. P. Bonaaerls. Scharpé, Lodew ij k, Vlaamsch taal- en letterkundige. * 24 Oct. 1869 te Tielt, f 4 Mei 1935 te Betekom. Doctor in de Germ. phil. te Gent (1894), prof. in de Ned. en Duitsche taaien letterk. te Leuven (1898). Lid van de Kon. VI. Academie. BezorgdeMnl.tekstuitgaven, vooral uit de Rederijkers, o.a. met J. W. Muller de Spelen van Cornelis Everaert (3 dln. 1898-1920) en vlotte vertalingen uit het Duitsch en ’t Nederduitsch (o.a. > Brinckmann’s Kasper Oom en ik). Schreef een Nederl. Uitspraakleer (1912) en met T. Coopman een Gesch. der VI. Lett. (1910). L i t.: Bibliogr. Univ. Leuven (VI, 1937). A. Boon. Seharrelvogcls, Coraciidae, vogelfamilie, den laatsten rang vormend in de orde der boomvogels. Tot de s. behooren ca. 20 soorten, ter grootte van een Vlaamsohe gaai, met bont veerenpak. S. zijn onrustige, niet lang op dezelfde plaats vertoevende vogels. Vliegen behendig, met allerlei vreemde lichaamsbewegingen. Hun geluid is krijschend. Zij leven van insecten, hagedissen en vruchten. In onze streken is slechts één soort waargenomen, Coracias garrulus (hoofdkleur lichtgroenblauw,staartdonkerblauw). Hij broedtinN.Europa. Bezoekt op den trek geheel Afrika on Z.Azië. Scharster Rijn, belangrijk vaarwater in Friesland tusschenTjeukemeer en Langweerder Wielen. Scharten, Carel Theodoor, Nod. letterkundige. * 14 Maart 1878 te Middelburg. Be- C. Th. Scharten. gaf zich in de journalistiek als buitenlandsch correspondent, eerst van het alg. Handelsblad, vervolgens van De Telegraaf. Het grootste gedeelte van zijn werk ontstond in samenwerking met zijn echtgenoote, de romancière Margot Scharten > Antink. Als letterkundig criticus maakte S. vooral naam door zijn studie over Bilderdijk, als dichter behoort hij tot de epigonen der Tachtiger School. Assdbergs. Vo o rn. werken: Voorhal (1901); De krachten der toekomst (critiek, 2 dln. 1909); De Roeping der kunst (1916) ; Kroniek der letteren (1916-’20); De bloedkoralen doekspeld (1921). Zie verder > Antink. Scharten-Antink, Marg o t, echtgenoote van Carel > Scharten; zie -> Antink. Scharwenka, Xaver, pianist en componist. * 6 Jan. 1860 te Samter (Posen), f 8 Dec. 1924 te Berlijn. Leeraar aan Kullaks Akademie te Berlijn,daarna op concerttoumee (Europa, Amerika), 1881 dir. van naar hem genoemd conservatorium te Berlijn, waaraan ook zijn broeder Ludwig Ph. S. (* 16 Febr. 1847, f 16 Juli 1917) verbonden was, daarna (1891) dir. van een gelijknamig conservatorium te New-York. Voorn, werken: 4 pianoconcerten, vscb. „Polnische Tanze” en een opera Mataswintha. Lit.: Klange aus meinem Leben (1922). Koole. Schat, vinden van een, >Gevonden voorwerp. Schathuizen, kleine tempelvormige gebouwen, die in de Grieksche Oudheid in de cultussteden door de onderscheiden steden, veelal in eigen architectuur – stijl, opgericht werden. Te Delphi werden in do s. de aan Apollo toegewijde geschenken (kunstvoorwerpen of goud), te Olympia die ter eere van Zeus opgeborgen. Bekende s. waren te Delphi dat van Athene (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 641 in dl. VIII), en die van Siphnos en Cnidos. E. De Waele. Schatkist, gebruikelijke benaming voor de openbare geldmiddelen van een rijk. > Schatkistpapier. Sehatkistpapier is de verzamelnaam voor waardepapieren met korten looptijd, uitgegeven ter voorziening in de behoefte aan kasgeld van het Rijk of een ander openbaar lichaam. In Nederland kent men voor de financiering der Rijksschatkist vooral twee soorten van s., te weten: 1° schatkistbiljetten en 2° schatkistpromessen. De schatkistbiljetten zijn schuldbekentenissen aan toonder met een looptijd van ten hoogste 6 jaren, voorzien van halfjaarlijksche coupons. De schatkistpromessen zijn schuldbekentenissen van het Rijk in den vorm van een -> promesse met een looptijd van ten hoogste 12 maanden. De rente voor schatkistpromessen wordt bij de uitgifte in den vorm van een disconto verrekend. Huysmans. België. De financiering der schatkist wordt gedaan door uitgifte van sohatkistcertificaten met een looptijd van 90 dagen, üp den Donderdag van iedere week geschiedt een nieuwe uitgifte voor een te voren vastgesteld bedrag onder vorm van toekenning aan den laagstbiedende wat betreft rentevoet. De rente wordt zooals in Nederland bij de uitgifte in den vorm van een disconto verrekend. J. Cardijn. Scbattinqscouimissie (Ned. hela stingrecht), commissie uit de ingezetenen van een gemeente, benoemd door den gemeenteraad, die met den inspecteur der directe belastingen of der registratie de kleinere aanslagen in de inkomstenbelasting vaststelde. Bij de wet tot verlaging van de openbare uitgaven van 29 Nov. 1935, Stbl. 686, zijn zij praktisch opgeheven. M. S meeis. M. Scharten-Antink. In België voorzien de art. 55 en vlg. van de samengeordende wetten op de inkomstenbelastingen een dgl. commissie. Zij is belast met de schatting van de belastbare inkomsten, indien ter zake een geschil ontstaan is tusschen den taxeerenden controleur en den belastingplichtige. De s. is samengesteld uit een afgevaardigde aangeduid door den gemeenteraad; vier vertegenwoordigers van den handel en de nijverheid; twee der vrije beroepen en vier van den landbouw. De benoeming der leden van de s. is opgedragen aan den provincialen bestuurder der rechtstreeksche belastingen (K. B. 12 Oct. 1930). Rondou. Schattingsvermogen (w ij s b e g.) of waardeeringsvermogen, een van Aristoteles’ inwendige > zinnen, waardoor het zinnelijklevend wezen bepaalde dingen onmiddellijk en onafhankelijk van alle ervaring kent als nuttig of schadelijk voor zijn bestaan. Het dierlijk s. (vis aestimativa) staat in nauw verband met het •> instinct en wordt soms daarmee vereenzelvigd. Het menschelijk s. (vis cogitativa) kent, onder invloed van het verstand, een ding niet enkel als individueel nuttig of schadelijk, maar ook als behoorend tot een nuttige of schadelijke soort. v. d. Berg. Schatzgcyer, Gaspar, Minderbroeder. * 1463/4 te Landshut, f 18 Sept. 1527 te München. Provincie-overste en ijverig verdediger der Observanten. Dikwijls in strijd gewikkeld, wilde Mj dien toch eigenlijk niet. Bij de opkomst van het Protestantisme trachtte hij bemiddelend op te treden. Toen dit mislukte, wijdde hij zich geheel aan de bestrijding door preek en geschrift. Werken: Serutinium divinae Scripturae (Bazel 1522: opnieuw uitg. d. U. Schmidt, in: Corpus Cathol., afl. 5, Munster 1922). L i t.: M. Paulus, K. Sch. (Preib. 1898 ; over de geschr. 144 vlg.); C. Schmitz (in : Franz. Stud., II 1915, 367 vlg.). v. d. Borne. Schaudinn, Fri t z, zoöloog, die zich vnl. bezig hield met het onderzoek van protozoën (amoeben). * 19 Sept. 1871 te Röseningken (Oost-Pruisen), f 22 Juni 1906 te Hamburg. In 1898 met Romer reis naar Noordelijke poolstreken, waarna hij de verkregen resultaten in zijn boek F'auna arctica verwerkte. Vooral beroemd geworden, doordat hij in 1906 in samenwerking met Hoffmann den verwekker van de syphilis, de spirochaeta pallida, ontdekte. Werd daarna hoofd der afdeeling protistenkimde in het Instituut für Schiffsund Tropenhygiëne. E. Hermans. Schaukal, Richard von, Oostenrijksch-Duitsch dichter en novellenschrijver van het moderne > Dandyisme. Zijn later werk vertoont echter grooteren ernst en Katholiseerende levensdiepte. * 27 Mei 1874 te Brünn. Voorn, werken: Verse (1896); Ausgewahlte Gedichte (1904); Kapellmeister Kreisler (1906); Das Buch der Seele (1908); Heimat der Seele (1917); Ge- zeiten der Seele (1925) ; Herbsthöhe (1933) ; Von Kindern und Tieren (1934); Brkenntnisse und Betraehtungen (1934). L i t.: J. Mumbauer, Die deutsche Dichtung der neuosten Zeil (I 1931); J. Nadler, R. v. S. (1932). Baur. Schaulen, Duitsche naam van > Siauliai. Schaumann, R u th, gehuwd met Fr. F u c h s, Duitsch schrijfster van zachte legenden en sprookjes en van godsdienstige lyriek. Ook beeldhouwster en plaatsnijdstei van religieuze inspiratie (zie afb. 3 en 7 op de pl. t/o kol. 208 in dl. XV). S. is bekeerlinge. * 24 Aug. 1899 te Hamburg. Voorn, werken; Die Kathedrale (1920); Das Passional (1926) ; Der Rebenhag (1927) ; Die Tenne (1931); Der Krippenweg (1932); Amei (1932) ; Yves (1933) ; Der singende Fisch (1934). L i t.: R. Hetsch, R. S. (1933). Baur. Schaumburg-Lippc, vrijstaat in het W. van het Duitsche Rijk (IX 576 C 2). Opp. 340 km2. Ca. 50 000 inw. (98 % Prot.). Het N. deel is vlak; in het Z. uitloopers van het Wezergebergte en den Bückeberg (367 m). Landbouw (vooral rogge en haver). Hoofdstad : Bückeburg. Het vorstendom S.L. ontstond in de 17e eeuw; 1918 werd het een vrijstaat. Schayes, Anto i n e, Belg. archaeoloog. * 11 Jan. 1808 te Leuven, f 8 Jan. 1869 te Brussel. Bibliothecaris in Den Haag (1830). Keerde naar België terug (1833) en werd archivaris en museum-conservator. Scha ijk, gem. in de prov. N. Brabant ten W. van Grave (XVIII 632 II). Opp. 2 904 ha; ong. 2 300 inw., allen Kath. Landbouw, veeteelt, eenige steenindustrie. Ong. 300 ha boschaanleg langs de Udensche dreef. Schebesta, Paul, Pater van het Goddelijk Woord, ethnoloog en ontdekkingsreiziger. * 20 Maart 1887 te Gross-Petcrwitz (Opper-Silezië). In 1911 priester gewijd; ging in 1912 als missionaris naar Portug. Oost-Afrika; in 1920 werd hij prof. in volkenkunde en taalwetenschap aan het missiehuis St. Gabriël te Mödling bij Weenen. Tn 1924-’25 reisde hij naar de Semangs op Malaka en in 1929-’3O en 1934 -1936 (met p. Gusinde) naar de Pygmeeën in Midden- Afrika. Voorn, werken; Bei don Urwaldzwergen von Malaya (1927); Drang Dtan (1928); Bambuti, die Zwerge von Belgisch-Kongo (1932); Der Urwald ruft wieder (1936). Andres. Schedel (Lat.; c r a n i u m) noemt men het kopskelet bij de gewervelde dieren, bestaande uit been of kraakbeen. Men kan hieraan twee deelen onderscheiden, nl. het craniale deel, dat vnl. dient tot bescherming van de hersenen, welke hierin als in een doos liggen opgeborgen, en van de groote zintuigen (gezichts-, gehoor- en reukzintuig) en het viscerale deel, dat steun geeft aan de neus- en mondholte en bij visschen bovendien aan de kieuwboogstreek. Bij den mensch en de hoogere gewervelde dieren worden beide deelen resp. onderscheiden als hersenschedel en aangezichtsschedel. De grondvorm, waaruit de s. zich ontwikkelt, is steeds kraakbeenig. Bij haaiachtigen blijft deze (primordiale) kraakbeenschedel tijdens het volwassen stadium bestaan. Bij het ontstaan van den beenen s. wordt het embryonaal aangelegde kraakbeen bij beenvisschen en amphibieën grootendeels, bij hoogere gewervelde dieren geheel vervangen door been. Bovendien worden nog een aantal niet kraakbeenig gepraeformeerde beenstukken in den s. opgenomen, zoodat men twee groepen van beenderen kan onderscheiden, nl. ver vangingsbeenderen (ossa substituentia) of primaire beenderen, die de plaats innemen van het embryonale kraakbeen, en dekbeenderen (ossa investientia) of secundaire beenderen, die zonder voorafgaande kraakbeenvorming vanuit het bindweefsel der huid worden aangelegd en daarom ook wel huidbeenderen worden genoemd. In het craniale deel van den beenen s. vormen deze dekbeenderen op de eerste plaats een nieuw (secundair) schedeldak, daarbij openingen latend voor de opneming van de zintuigen. Het aantal beenderen, dat aan de vorming van den s. deelneemt, is oorspr. (zooals nu nog bij de beenvisschen) zeer groot; neemt echter bij de hoogere gewervelde dieren door wegvallen of onderlinge vergroeiing zeer sterk af. Bij den mcnsch (en de zoogdieren) worden nog de volgende beenstukken aangetroffen; a) In den hersenschedel: 1° het achter- Boven: schedel van terzijde gezien; onder: schedel van voren gezien. 1 = achterhoofdsbeen; 2 = slaapbeen; 3 = uitwendige ooropening; 4 = wiggebeen; 5 = zeefbeen ; 6 = wandbeen; 7 = voorhoofdsbeen ; 8 = jukbeen; 9 = onderkaak; 10 = bovenkaak; 11 = neusbeen ; 12 = traanbeen; 13 = neustussohenschot: 14 = neusschelpbeen. hoofdsbeen (os occipitale), een versmeitingsproduct van vier beenstukken (occipitalia). In het midden bevindt zich een opening (achterhoofdsopening), waardoor hersenen en mggemerg met elkander in verbinding staan. Aan weerszijden van deze opening liggen de twee achterhoofdsknobbels, welke passen in gewrichtsuithollingen van den eersten halswervel (atlas). 2° De twee slaapbeenderen (ossa temporalia); zij vormen aan weerszijden de benedenzijwanden van de schedelholte. Het zijn gecompliceerde beenstukken, waaraan te onderscheiden vallen het schubbeen (squamosum), een plat gebogen beenstuk, en het rotsbeen (petrosum), een zeer hard gedeelte, waarin het gehoororgaan ligt opgeborgen. Beide beenstukken vergroeien reeds vroegtijdig met elkaar. Ook de beenen gehoorgang met aan het einde den ring om het trommelvlies, en een naar buiten gericht uitsteeksel, dat verbinding zoekt met het jukbeen, behooren tot het slaapbeen. 3° Het wiggebe e n (os sphenoidale), een onparig beenstuk, dat uit vier componenten (sphenoidalia) is samengesteld. Het middenstuk vormt grootendeels den bodem der hersenholte en de twee zijvleugels drijven zich wigvormig tusschen de beenderen van den zijwand in, terwijl zij tevens den achterwand van de oogkas vormen. 4° Het zeefbeen (os etmoidale), aldus genoemd naar de zeefvormige doorboringen voor doorlating der reukzenuwen. Het ligt voor het wiggebeen boven de neusholte. Aan den bovenkant draagt het een naar boven uitstekenden kam, aan de benedenzijde een naar onderen gerichte lamel, als gedeeltelijk neustusschenschot. 5° De twee wandbeenderen of kruinbeenderen (ossa parietalia) vormen grootendeels het schedeldak. In de mediaanlijn grijpen zij met een zigzag-naadverbinding in elkaar of worden zooals bij vsch. zoogdieren door het voorhoofdsbeen gescheiden. 6° Het voorhoofdsbeen (os frontale), dat met de wandbeenderen de rest van het schedeldak vormt, bestaat in aanleg uit twee beenstukken, die tijdens het jeugdstadium meer naar elkaar toegroeien en ten slotte in de mediaanlijn met elkander versmelten; bij vele zoogdieren blijven beide deelen door een naadverbinding gescheiden. Het voorhoofdsbeen vormt naar beneden den bovenrand van den oogkaswand. b) De aangezichtsschcdel. Hieraan zijn te onderscheiden: 1° de twee jukbeenderen (ossa jugalia). Zij vormen aan weerszijden van het hoofd een boogvormige verbinding tusschen het slaapbeen en de oogkas. Door de boogvormige ruimte loopen de kauwspieren van de onderkaak. 2° De onderkaak (os mandibulare), oorspr. twee beenstukken, die vooraan in de mondholte samenkomen en daar met elkander vergroeien; bij zoogdieren blijft dikwijls een losse verbinding bestaan. > Onderkaak. 3° Dè bovenk a a k (os maxillare), uit drie stukken, twee zijstukken en een middenstuk opgebouwd. > Bovenkaak. 4° De verhemeltebeenderen (ossa palatina), twee naast elkaar liggende platte beenderen, die met de naar binnen gebogen bovenkaaksranden het dak van de mondholte en den bodem van de neusholte vormen. 5° Het ploegschaarbeen (vomer), een onparig beenstuk, dat met de neerhangende lamel van het zeefbeen het neustusschenschot vormt. 6° De twee neusbeenderen (ossa nasalia), kleine platte beentjes, welke bovenaan de neusholte bedekken. 7° De twee traanbeenderen (ossa lacrimalia) liggen in den binnenhoek der oogkassen. Zij be- zitten een doorboring om het traankanaal naar de neusholte door te laten. L. Willems. Zie ook > Schedelbreuk en > Schedellichten. Lit.: Ihle, van Kampen, Nierstrasz, Versluis, Leerb. der vergl. Ontleedkunde (II); R. Wiedersheim, Vergl. Anatomie der Wirbeltiere (51924); W. Schimkewitsch, Lehrb. der vergl. Anatomie der Wirbeltiere f1921}. Schedel, Hart m a n n, Humanist en geschiedschrijver. * 1440 te Neurenberg, f 1514 aldaar. Samensteller van de beroemde „Weltchronik”, gedrukt in 1493 en versierd met 1 800 houtsneden, waarvan sommige meermalen voorkomen en aldus het totaal op ca. 2 000 afbeeldingen brengen. Zie afb. in kol. 251 in dl. IX en afb. 5 op de pl. t/o kol. 625 in dl. XIII. Li t. ; Poortenaar, Boekkunst en Grafiek. Schedelbreuk, opheffing van den normalen samenhang van de beenige bedekking van den schedel, ontstaat door trauma. Men onderscheidt ze a) naar de localisatie in; breuken van schedeldak, van gezichtsschedel en schedelbasis; b) naar de wijze van ontstaan in breuken, ontstaan door buiging en in die, ontstaan door barsten. De eerste ontstaan door inwerking van trauma op een scherp omschreven plaats en op de plaats van het geweld, de tweede als het trauma inwerkt op een groote oppervlakte op de zwakste plaats, zooals bijv. dikwijls bij schedelbasisbreuk, waar bij dwarse samendrukking van den schedel de breuk optreedt op de zwakste plaats aan de schedelbasis. De prognose hangt sterk af van de mate, waarin de hersenen en hersenzenuwen mede aangedaan zijn en van de omstandigheid of de breuk gecompliceerd is. De behandeling is meestal conservatief; slechts op bepaalde indicatie (bijv. impressie, uitwendige wond, toenemende druk op de hersenen) wordt operatief inefeerepen. Krekel. Sehcdeleultus. Op menige laat-Palaeolithische vindplaats (o.a. -5- Ofnetholen) heeft men gevallen van gedeeltelijke begraving kunnen vaststellen. De hoofden van overleden familieleden werden van den romp gescheiden en piëteitvol bijgezet in een gemeenschappelijk graf. De overige deelen van het lichaam werden wellicht verbrand. Ben dgl. ritus bewijst, dat sommige volken uit het Diluviaal tijdperk op deze wijze een bijz. vereering aan den dag legden voor het menschenhoofd, dat ze als den zetel van den geest beschouwden en bewaarden als een fetisj van het familiegoed, begaafd met wonderbare krachten. Een ander gebruik, dat eveneens een getuigenis is voor den s., was het vervaardigen van bekers uit schedels, die dan als cultusvoorwerpen gebruikt werden. L i t.: Ebert, Reallex. d. Vorgesch. (IV 1926, s. v. rab)* R. De Moever. a, ue maeyer, Schedclindcx, » Hoofdindex. Schedelleer of craniologie noemt men de studie van den vorm en de afmetingen van den menschelijken schedel. Vgl. echter ook het artikel > Phrenologie. Schcdellichton (trepanatie), ingreep in de heelkunde, waarbij door zagen of op andere wijze een opening in de beenige schedelbedekking gemaakt wordt, soms voor aandoeningen van de schedelbeenderen zelf, meestal om den inhoud der schedelholte toegankelijk te maken voor de > hersenchirurgie. S. is een der oudste operaties, waarvan men het bestaan in de gesch. der heelkunde kan aantoonen. Krekel. Schedelligging, > Aangezichtsligging; Achterhoofdsligging; Kruinligging; Deflexie-ligging. Schedelloozen (Acrania) vormen een afd. der > chordata. Het skelet bestaat slechts uit de vliezige chorda; daarboven ligt het ruggemerg met een blaas- vormige verwijding vooraan. De voornaamste soort is het > lancetvischje. Schedelzalving. Onder de liturgische hoofdzalvingen is er een, welke als een schedelzalving wordt aangeduid, nl. die van de doopelingen, na het Doopsel, met het H. Chrisma; die van den bisschop bij zijn wijding wordt veeleer kruinzalving genoemd en is een zalving van de tonsuur. Lauwer se. Scheebcn, Math i a s Joseph, Kath. theoloog. * 1 Maart 1835 te Meckcnheiin bij Bonn, f 21 Juli 1888 te Keulen. 1860-’BB professor aan het seminarie te Keulen. S. was de grootste Katholieke denker van de vorige eeuw in Duitschland, die steunend op groote kennis van de Kerkvaders en de oude theologie, weer aan het bovennatuurlijke leven zijn plaats in de godgeleerdheid wist te geven. Voorn, werken: Die Mysteriën des Christentums (1865) Handb. der kath. Dogmatik (4 dln. 1873-’B7, voltooid door K. Atzberger). Pauwels. Schcede (vagina), > Geslachtsorganen (kol. 699). O \ ’w /■ Sehcefbloem (Iheris), een plantengeslacht van de fam. der kruisbloemigen; komt met vsch. eenjarige en overblijvende soorten in Z. Europa voor. Aangevoerd is plaatselijk in onze streken I. pectinata, met sterk stralende bloemkroon. Verwilderd zijn somtijds de gekweekte soorten Iberis umbellata en amara met witte of lichtpurperen bloemkroon. Als sierheestertje in rotstuinen vindt men dikwijls Iberis sempervirens. Bonman. Scheefhals (caput obstipuni), blijvende afwijking in stand van het hoofd, waarbij dit naar een bepaalden kant gedraaid en gewend is. S. is aangeboren of verkregen door aandoeningen van hals- en nekspieren. Behandeling bestaat in doorsnijding of gedeeltelijke verwijdering der aangedane spieren, repositie en fixatie in goeden stand. Schecfsymmetrische determinant (w i s k.) is een > determinant, waarvan elk element ajk gelijk is aan het tegengestelde van het element aki, zoodat dus voor de elementen van de hoofddiagonaal (i = k) geldt: akk=— akk=o. L i t.: F. Schub, Lessen over de hoogere algebra (I 91921). M. J. Scheeben. Scheel, > Scheelzien. Scheel, Karl Friedrich Fran z Christian, Duitsch natuurkundige. * 10 Maart 1866 te Rostock. Hij heeft groote verdiensten op organisatorisch gebied. Sinds 1902 geeft hij uit Verhandlungen der Deutschen Phys. Gesellschaft en Phys. Berichte. Met Berliner en Roth zette hij het tabellenwork Landolt-Bömstein voort, met Geiger gaf hij uit Handbuoh der Physik, met Berliner het Phys. Handwörterbuch. Scheeliet, mineraal van de samenstelling CaW04, tetragonaal kristalliseerend, licht van kleur. Dikwijls uit wolframiet ontstaan en zoodoende verbreid op tinertsgangen. Als wolframerts ontgonnen in Californië cn Argentinië. Scheelzien bestaat, wanneer één der oogen van den juisten stand in de eene of andere richting is afgeweken. Wanneer de beweeglijkheid der oogen ongestoord is, spreekt men van concommitteere n d s. Het s. is afwisselend, wanneer nu eens het eene dan het andere oog gebruikt wordt om te fixeer en; het is eenzij d i g, wanneer steeds hetzelfde oog den verkeerden stand inneemt. Bi nnenwaarts s. komt het meest voor bij ->■ o ververziendheid, buitenwaarts s. bij bijziendheid. Vaak is het verwaarloosde oog zeer zwakzichtig. S. wordt veelal met goed gevolg bestreden door het voorschrijven van een bril; soms is heelkundig ingrijpen noodzakelijk. S. wordt ook veroorzaakt door verlamming van een of meer der oogspieren; optreden van -> dubbelbeelden is hierbij een voornaam verschijnsel. Ruhbrechl. Schecmda, gem. in het O. der prov. Groningen (XII 448 D3); omvat S., Eeksta, Heiligerlee, Nieuw – Scheemda, Westerlee, ’t Waar, Kloosterholt; ca. 7 200 inw., waarvan 86,9 % Prot., 3,5 % behoort tot een ander en 9,6 % tot geen kerkelijke gezindte; opp. 4 692 ha, waarvan 71 % bouwland, 7 % weiland, 15 % tuingrond; landbouw, veeteelt, tuinbouw en eenige industrie, o.a. stroocartonfabr.; te > Heiligerlee een gieterij van torenklokken en een brandspuitenfabriek. Aldaar ook een monument, herinnerend aan 23 Mei 1668: dood van graaf Adolf van Nassau. Bouma. Scheen, 1° scheenbeen, -^Ledematen. 2° In de typographie een werktuig om het zetsel in het raam vast te zetten. Men deelt de s. in drie groepen in, nl. die met wig-, rollen- en schroefsystcem. De oudste soort s. zijn de wigvormige, welke oorspronkelijk van hout waren. In plaats van de houten vervaardigde men getande ijzeren s., welke met een sleutel naar elkaar toe of van elkaar af worden geschoven (Hempelsysteem). Bij het rollensysteem (Marinoni-systeem) worden de getande s. met eveneens getande rolletjes tegen het zetsel gebracht. Het schroef- of Hölzle-systeem bestaat uit een s., waarin een wig door middel van een sleutel voor- of achteruit wordt bewogen. Het laatstgenoemde systeem is het Ronner. 3° (Spoorwegtechniek), Scheen, scheenstuk, vorkstuk, hoomblok, vormt de verticale geleiding, en daarmede de begrenzing van de horizontale beweging van een > draagpot. De wangen van den draagpot glijden bij de (verticale) beweging van wagenbak en draaistelraam op de veeren, langs de te smeren, glasharde stalen vlakken van de aan weerszijden van den draagpot op het frame (balans- of lijfplaten) bevestigde scheen. Beijnes. Scheepje, of wierookscheepje, noemt men het doosje, dat den wierook bevat bestemd om met behulp van een lepeltje op het vuur in het wierookvat geworpen te worden, en dat sinds de 14e eeuw den vorm van een scheepje heeft. Oorspr. werd het accrra genoemd (reeds door de oude Romeinen) en had het den vorm van een busje, later ook van eenig dier (draak, leeuw). > Wierook. Louwerse. Scheepje (of schapraai) van St. Annuit, > Anna (Heilige). Schcepshefwerk, > Hefinricliting. Scheepshygiëne, reeds vrij oude wetenschap, welke zich met tal van bijzondere hygiënische vraag- stukken bezighoudt, dio zioli aan boord van schepen voordoen, als: geneeskundige voorziening, eerste-hulpbij-ongelukken, voorkomen van besmetting, drinkwatervoorziening, voeding, warmteregeling e.a. Groote havensteden als Hamburg en Liverpool bezitten afzonderlijke instituten, die met de bestudeering van genoemde vraagstukken zijn belast. Voor ontratting, zie > Desinseetie. Botman. Scheepshypotheek, -> Scheepvaart (sub G). Scheepsroeper, > Megaphoon. Schcepsvcrklaring (recht), Kapitein. Scheepsvoorrcchten, -> Scheepvaart (sub G). Sehccpszcmlers. S. worden gebruikt om varende schepen door middel van draadlooze telegraphie of telephonie in verbinding te brengen met aan den wal opgestelde kuststations. Zij zijn voor verschillende schepen, o.a. passagiersschepen, dwingend voorgeschreven. De oudste typen, de zgn. bluschvonk- of draaivonkzenders, behooren tot het type gedempte zenders. Zij stralen hun energie uit door het schoksgewijze in slingering brengen der antennes, zoodat deze een serie van gedempte slingeringen uitzendt. De energie wordt ontleend aan een > slinkerkring, welke zijn energie ontlaadt door middel van een vonkenbrug, d.i. een serie achter elkaar geschakelde vonkpolen, welke tusschen twee electroden overspringt. Aangezien men den kring niet mag doorslingeren (wat mogelijk zou zijn bij een gewone vonkontlading, omdat nadat de vonk is ingeleid, de weerstand van den vonkboog zeer gering wordt), wordt de vonk kunstmatig verbroken. Bij de bluschvonk geschiedt dit, doordat de vonk zeer sterk gekoeld wordt (ïelefunken), bij de draaivonk, doordat de electroden t.o.v. elkaar roteeren, waardoor dus de vonk door afstandvergrooting wordt verbroken (Marconi). Tegenwoordig komt meer en meer de ongedempte zender in gebruik, daar hij economischer is, scherper af te stemmen en bovendien in het korte-golfverkeer en het telephonievcrkeer onmisbaar is te achten. Dubois. Scheepvaart. A) Begrip. Naar de eischen door de wet gesteld aan schip en bemanning, wordt de s. onderscheiden in: 1° binnenvaart, dat is de vaart op rivieren, kanalen en meren, den oudsten en nog altijd zeer belangrijken vorm van s.; ook voor het doordringen in onbekende landstreken is ze van groote beteekenis. 2° Kustvaart; a) groote kustvaart, voor de verbinding van naburige kusten; b) kleine kustvaart, voor locaal verkeer tusschen de havens van een zelfde land en als zoodanig vaak wettelijk beschermd of begunstigd. 3° Zeevaart, het oversteken der zeeën en oceanen. Naar de regelmaat of bestemming kan men ieder der drie soorten verdeden in: de lijnv a a r t, waarbij de schepen aan vaste havens en vertrektijden gebonden zijn, on de wilde- of trampvaart, waarbij de schepen hun lading zoeken, waar ze te krijgen is: in hoofdzaak zullen de laatste vrachtschepen zijn, maar ook toeristenbooten kunnen er onder vallen. B) Geschiedk. ontwikkeling. Oudheid. Bij de oude Babyloniërs en Egyptenaren bestond alleen binnenvaart; de laatsten gingen later met Grieksche en Phoenicische zeelui aan kustvaart doen; zoo liet waarschijnlijk pharao Necho door de Phoeniciërs Afrika omvaren. In het Twee-stroomenland werd eerst onder Alexander den Grooten de Perzische Golf bevaren. De Phoeniciërs gingen het eerst aan zeevaart doen; na in het tegenover gelegen Cyprus cle kopermijnen te hebben geëxploiteerd, bezochten ze alle kuststreken van de Middellandsche Zee en verkregen zelfs het tin uit Engeland; de Phoenicische Carthagers bevoeren de Westkust van Afrika tot Kameroen. De Grieken en Romeinen beperkten zich in hoofdzaak ook tot de Middellandsche Zee, al maakte Pytheas van Massilia een reis tot Noorwegen; de Romeinen groeven verbindingskanalen tusschen de rivieren om de open zee te ontwijken. In de m i d d e 1- eeuwen waren er drie centra: de Middoll. Zee, waar Venetië en Genua, de Oostzee, waar de Hanze, en hot Noordzeekanaal-gcbied, waar de Engelsohe en Fransche kanaalhavens de kustvaart beoefenden. De Noormannen strekten hun tochten verder uit tot Ijsland, Groenland en N. Amerika en de Arabieren bevoeren de kusten van den Indischen Oceaan. Ontdekkingsreizen werden in dezen tijd voornamelijk over land gemaakt; dit veranderde ca. 1500: do erkenning van de bolrondheid der aarde, het gebruik van het compas, waren o.a. oorzaken van grootere reizen. Toch was de reis van Vasco da Gama naar Indië nog grootendeels kustvaart, maar Columbus was toen reeds den Atlantischen Oceaan overgestoken. Voor de verschillende groote zeereizen van dezen nieuwere n tijd, welke vaak handelsroutes inleiden, zie men > Ontdekkingsgeschiedenis. Deze scheepvaart was zeer kostbaar door de kleine schepen, den langen reisduur en do vele groote risico’s; vandaar dat toen in hoofdzaak die goederen werden aangevoerd, welke hier niet te krijgen waren; voor massavervoer waren deze schepen ook niet geschikt. Dit veranderde door de toepassing van de stoomkracht, hoewel deze aanvankelijk voor de zeescheepvaart nog zeer onbelangrijk bleef. C) Moderne scheepvaart. In 1819 voer de eerste stoomboot over den Atlantischen Oceaan, de eerste transatlantische stoomvaartlijn werd in 1840 geopend door den reeder Samuel Cunard. Het aantal stoomschepen nam aanvankelijk niet snel toe: in 1890 bestond nog 41,3% der wereldhandelsvloot uit zeilschepen, doch in 1933 was dit 0,8%. Door het graven van het Suezkanaal en later het Panamakanaal, het inrichten van bunker- en tankhavens werd do wereldscheepvaart sterk bevorderd; de steeds grooter wordende schepen voerden in steeds sneller tempo en zonder veel risico de producten der geheele wereld aan, vanwaar ze het goedkoopst te krijgen zijn. Het vervoer van sommige goederen is zoo groot, dat naast de indeeling der schepen in die voor passagiers en goederen afzonderlijke schepen gebouwd worden voor bepaalde goederen, bijv. tankschepen voor vloeistoffen, steenkool-, erts-, hout-, graan- en fluitschepen; ook deze komen in liin- en in tramnvaart voor. D) Voornaamste stoomvaartmaatschappijen. Nederland: Stoomvaart Mij. > Nederland (zie ook > Amsterdam, kol. 230-231); > Holland-Amerika lijn (zie ook ■> Rotterdam, havenbedrijf, kol. 822); ■> Rotterdamsche Lloyd (zie ook > Rotterdam, havenbedrijf, kol. 822); Kon. Ned. > Pakketvaart Mij. (zie ook > Amsterdam, kol. 230-231); Kon. Ned. ■» Stoomboot Mij. (zie ook > Amsterdam, kol. 230-231); Ver. Ned. > Scheepvaart Mij. (zie ook > Amsterdam, kol. 231); > Java-China-Japan lijn N.V. (zie ook > Amsterdam, kol. 230-231); >Batavierlijn (zie ook > Rotterdam, havenbedrijf, kol. 822); Kon. -> Hollandsche Lloyd (zie ook > Amsterdam, kol. 231); •>• Bataafsche Petroleum Mij.; v. Nievelt Goudriaan en Co. (zie ook 4- Rotterdam, kol. 822). Engeland: Britisli India Steam Navigation Co. Ltd.; Furnes Lines; A. Holt & Co; Ellerman Lines Ltd.; British Tanker Co. Ltd.; > Peninsular and Oriental Steam Nav. Co.; Canadian Pacific Steamship Ltd.; -> Royal Mail Lines; Oceanic Steam Nav. Co. Ltd.; Cunard Steamship Co. Ltd.; Anglo Saxon Petr. Co. Ltd.; Canada Steamship Lines. Duitschland: Hamburg-Amerika Linie (> H.A.P.A.G., zie ook > Hamburg); > Nord-deutscher LIo)'d; Deutsche Dampfschifffahrtsgesellsch.; Hansa Baltisch-Amerik. Petroleum-Import G.m.b.H. (zie ook -> Hamburg); Hamburg-Südamerik. Dampfschifffahrt-Gesellsch. Frankrijk; Compagnie Générale > Transatlantique Contractuels des Messageries Maritimes; Chargeurs Réunis Corap. Frangaise de Navigation a Vapeur; Compagnie des > Messageries Maritimes; Société Générale de Transports Maritimes a Vapeur. Italië: Italia delle Flotte Riunite; Lloyd Triestino; Navigazione Libera Triestina; Cosulick Societa Triestina di Navigazione; Tirrena. Noorwegen: Wilhelm Wilhelmsen; Westfal-Larsen & Co.; A. F. Claveness & Co.; FredOlsen&Co. Zweden: Transatl. Rederi A. 8.; Grangersberg; Stockholms Rederi A. B. Svea. Spanje: Ybarra & Co.; Sir Ramon de la Sota K. B. C.; Compania Trasmediterrana. België: Compagnie Maritime Beige. Denemarken: Dct Forenede Dampskibssel- skab; Det Ostasiatiske Kompagni A. S.; A. P. Möller. Rusland: Sowtorgflot. Ver. Staten; United States Shipping Board; Standard Shipping Co.; Standard Vacuum Transportation; Dollar Steamship Lines Ine. Ltd.; United Fruit Co.; Matson Navigation Co.; Gulf Resining Co.; Roosevelt Steamship Co. Japan: -> Nippon Yusen Kabushiki Kaisha; Osaka Shosen Kabushiki Kaisha; Dairen Kisen Kabushiki Kaisha; Kokusai Kisen Kabushiki Kaisha. F) Vciligheidsmiddelen on -voorscliriïfcn. Veiligheids middelen. 1° Sleepdiensten in de havens (> Sleepdienst). 2° Loodsdienst: a) van zee naar de havens (in Ned. en België in beheer bij het Rijk); b) in de havens (gemeentedienst). Zie > Loods; > Loodsdienst. 3° Bebakening en betonning(> Baken; Betonning). 4° Vuurschepen (bekende; Maas, Noord-Hinder, Haaks) en vuurtorens (Brandaris op Terschelling). 6° Reddingswezen aan de kust en op zee (> Reddingswezen, sub A en B). 6° > Sein wezen (zie aldaar). de Poorter. Veiligheidsvoorschriften. Naast de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (> Seinwczen) bestaan, ten behoeve van de veiligheid van schepen en opvarenden op zee, zoowel internationale als nationale voorschriften. In Ned. zijn deze vervat in: de Schepenwet (wet van 1 Juli 1909, gewijzigd 31 Dec. 1931). Deze wet onderscheidt preventieve bepalingen ten doel hebbende scheepsrampen te voorkomen, en repressieve bepalingen, die regelen bevatten omtrent het instellen van een onderzoek naar scheepsrampen, die hebben plaats gehad. Het preventieve gedeelte betreft vnl. voorschriften omtrent den bouw der schepen, de vereischte sterkte, de waterdichte indeeling van de romp, de maximum diepgang, de uitrusting, de belading en de bemanning. Ingevolge deze wet zijn ingesteld: E) Wcrcldtonnage van stoom- en motorschepen in 1936: 64 006 000 bruto registerton, waarvan: Engeland 17.183.000 Nederland 2.607.000 BritscheDomin. 2.990.000 Griekenland.. 1.801.000 Ver.Staten 11.906.000 Zweden 1.607.000 Japan 4.216.000 Spanje 1.146.000 Noorwegen 4.064.000 Denemarken.. 1.134.000 Duitschland .. 3.708.000 Overige landen 5.824.000 Italië 3.067.000 Frankrijk 2.973.000 de Visser. a) De Schecpvaart-inspcctic, belast met het toezicht op de naleving der vorenstaande preventieve bepalingen. Zij controleert derhalve o.m. doorloopend de zeewaardigheid der schepen, tijdens hun oponthoud in havens of dokken. b) De Commissie tot vaststelling van de uitwatering, welke eveneens tot taak heeft mee te werken aan de uitvoering dezer wetsbepalingen. Zij is nl. belast met het vaststellen van den grootst toelaatbaren diepgang, die de zeeschepen in verband met hun grootte en sterkte mogen hebben. Het voorschrijven van een maximum diepgang is een der belangrijkste veiligheidsmaatregelen. c) De Raad voor de Scheepvaart, die is ingesteld in verband met de repressieve bepalingen der Schepenwet en derhalve belast is met het onderzoek naar de oorzaken van scheepsrampen. Acht hij een ramp veroorzaakt door de ongeschiktheid van kapitein, stuurlieden, machinisten of radio-telegrafisten, dan kan hij den betrokkene onbevoegd verklaren tot den dienst op de in deze wet bedoelde schepen. De kapitein, die zich jegens reeders, bevrachters, schepelingen of passagiers misdraagt, en de kapitein resp. stuurman, machinist of radio-telegrafist, aan wiens schuld een ramp te wijten is, kan worden berispt of voor hoogstens 2 jaar onbevoegd verklaard tot het doen van dienst. De kroon kan de bevoegdheid teruggeven of den duur dor onbevoegdheid verkorten. G) Recht, a) Ned, recht. Scheepvaart is voor wat het privaatrechtelijk gedeelte betreft, vooral geregeld in het tweede Boek van het Ned. Wetboek van Koophandel. Daarnaast bestaan andere administratieve wetten en eenige regels berusten slechts op rechtspraak, zooals de regel: schip is territoir: in beginsel wordt een schip behandeld als gebied van den staat, welks vlag het voert, maar dit geldt o.m. niet voor toepassing van merkenwet of successiewet, wel van de auteurswet en, vanwege art. 3 W. v. S., voor het strafrecht. De nationaliteit van een schip, die het recht medebrengt een bepaalde vlag te voeren, is gewoonlijk afhankelijk van de nationaliteit van de meerderheid van de eigenaars van het schip en de Ned. wet stelt in art. 311-313 W. v. K. zeer hooge eischen. Schepen zijn vatbaar voor hypotheek en worden, hoewel zij als roerend goed zijn te beschouwen, evenals onroerend goed in registers geboekt; maar, anders dan in het burgerlijk recht, zijn er veel voorkomende vorderingen, die bevoorrecht zijn boven hypotheek: art. 3180 Ned. W. v. K. noemt als zoodanig onder meer gages der bemanning, hulploon, scheepvaartrechten en vorderingen uit aanvaring. Een schip is verplicht talrijke scheepspapieren aan boord te hebben zooals de > charter (aldaar sub 2°), cognossementen, manifest, meetbrief en zeebrief. Het W. v. S. kent bijz. scheepvaartmisdrijven en soheepvaartovertredingen, zie art. 381-415 en 469-474 ter; bijz. bepalingen waren noodig, omdat een schip in volle zee of in het buitenland een wereld op zich zelf is onder gezag van een, zonder rechtstreeksche staatsbemoeiing aangesteiden, kapitein. Loeff. b) Belg. recht. Al hetgeen de koophandel op zee aangaat en dus meer bepaaldelijk de scheepvaart wordt geregeld door het 2e boek van het Wetb. van Koophandel, gewijzigd door de wetten van 21 April 1879, 10 Febr. 1908, 12 Ang. 1911,5 Juni 1928 en de vier wetten van 28 Nov. 1928. In het algemeen is het zeerecht een onderdeel van het handelsrecht, doch alle regelen van zeerecht behooren daarom niet tot het handelsrecht. Enkele behooren tot het arbeidsrecht, met name de wet van 6 Juni 1928 betreffende dienstovereenkomsten op zee; andere behooren tot het strafrecht, met name de wet van 6 Juni 1928, houdend het tucht- en strafwetboek voor de koopvaardij en zeevisscherij. Door den Belg. wetgever is veel gedaan om de eenmaking van het zeerecht te bevorderen; het is daarom o.m. dat de vier wetten van 28 Nov. 1928 het Belg. zeerecht in overeenstemming hebben gebracht met vsch. internationale verdragen, nl. het verdrag van 25 Aug. 1924 betreffende de beperking der aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen, het verdrag van 10 April 1926 betreffende de voorrechten en hypotheken op zeeschepen; het verdrag van 25 Aug. 1924 nopens het vaststellen van eenige eenvormige regelen inzake cognossementen en het verdrag van 10 April 1926 betreffende het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende immuniteit van staatsschepen. L i t. : Smeesters cn Winkelmolen, Droit Maritime et droit fluvial (1929) ; Jacobs, Le droit Maritime Beige (1889) ; V. Bladel, Le droit Maritime administratif beige (1912); id., Connaissements et régies de la Have (1929). Collin. Scheepvaartkanaal, kanaal, dienende ten behoeve van de scheepvaart. Men kan onderscheiden binnenvaartkanalen en zee vaart kanalen, naar de schepen, die van het kanaal gebruik maken. Doel van den aanleg van een s. kan zijn: 1° de vaart over een gedeelte van een rivier te vervangen (lateraalkanaal, bijv. Julianakanaal); 2° de vaart over zee te vervangen (bijv. Noord-Hollandsch kanaal); 3° twee rivieren met elkander te verbinden (bijv. Maas—-Waalkanaal); 4° twee zeeën met elkander te verbinden (bijv. Suezkanaal); 5° een bestaand kanaal met een rivier te verbinden (bijv. kanaal Wessem—Nederweert); 6° een belangrijke plaats of streek met een bestaanden vaarweg te verbinden (bijv. Twentekanalen). Egelie. Scheepvaartmaatschappijen, Ver e enig d e Nederlandsche, gevestigd te Den Haag, opgericht in 1920, onderhouden lijndiensten op Afrika, Britsch-Indië, Australië en Oost-Azië. De vloot bestaat uit 22 schepen, welke ook gelegenheid bieden voor passagiersvervoer. Schecpvaartmisdrijven (overtredingen), -> Scheepvaart (sub G). Scheer, Eeinhardt, admiraal der Duitsche marine. * 30 Sept. 1863 te Oberkirchen; f 25 Nov. 1928 te Weimar. Trad in April 1879 op 16-jarigen leeftijd te Kiel in marinedienst, maakte tweemaal als jong adelborst een wereldreis, onderscheidde zich in Kameroen en werd in 1897 op het Reichs Marine Amt te werk gesteld. S. werd in 1910 schout-bij-nacht, commandeerde eind 1914 het 3e eskader, dat bestond uit de nieuwste dreadnoughts en werd 15 Febr. 1916 belast met het bevel over de Hochseeflotte. Vanaf dit oogenblik dateert het offensief optreden van de Duitsche vloot, hetwelk leidde tot den slag bij het > Skagerrak. • Na de revolutie trok S. zich terug en vestigde zich te . Weimar. Doorman. > : – , – ; , ; j , , . , Scheerbart, Paul, Duitsch anti-naturaiistiscli schrijver van prae-expressionistisch phantasiewerk (astraalromans enz.), ernstig van inhond, groteskhumoristisch van vorm. * 8 Jan. 1863 te D.mzig,fl4 Oct. 1915 te Berlijn. Voorn, werken: Tarub (1897); Lesabéndio (1913); Glas-architektur (1914). Lit.; E, Mondt (1912); W. Scheller, P. S. (1922). Baur. Schceren, ook: kaaide, stekelroos, wateraloë, krabbeschecr (Stratiotes aloides), een plantensoort van de cenzaadlobbige familie der waterkaarden; komt in Siberië en geheel Europa behalve de Zuidelijke schiereilanden in stilstaand en langzaam stroomond water voor. Tijdens den bloei drijven do tweehnizige planten aan de oppervlakte van het water met witte bloemen; de mannelijke bloemen met 12-15 meeldraden zijn gesteeld, de vrouwelijke bijna zittend met 1 vruchtbeginsel en 6 stempels. De lijnvormige scherpgezaagde bladeren, die in een rozet staan, dienen soms alsvoedsel voor varkens of als mest. Bonman. Scheerling, ook : gevlekte scheerling, dolle kervel (Conium maculatum), een plantensoort van de fam. der schermbloemigen; komt van het Baikalmeer tot en met N. Amerika over het geheele N. halfrond voor op onbebouwde plaatsen. Het is een tweejarige plant, 0,60 -1,80 m hoog, met glanzigen hollen stengel en bladstelen, aan den voet bruinrood gevlekt, met wit bloemscherm. De plant is zeer vergiftig door een alcaloïd, dat soms in de geneeskunde gebruikt wordt. Bij de Grieken was het oen van de ingrediënten voor den giftbeker. > Waterscheerling. Bonman. Schecrvlucht van een vliegtuig is een vlucht, uitgevoerd op zoo geringe hoogte, dat het vliegtuig a.h.w. over de terreinvoorwerpen heenscheert. Deze vlieghoogte wordt aangehouden om het verrassende element bij den aanval met raitrailleurvuur en/of scherf-, brand- en gasbommen op ’s vijands strijdkrachten op den grond en te water. De aanval in s., waarbij van elke inzinking, welke terrein of begroeiing biedt, gebruik gemaakt wordt om de zicht- en hoorbaarheid te verminderen, stelt zeer hooge eischen aan den vlieger. Kovvert. Scheeve spheer (sterren k.). Overal buiten de polen en den aequator beschrijven de hemellichamen dagelijks cirkels aan den hemelbol, die scheef op het vlak van den horizon staan. Naar den aequator toe nadert die stand tot loodrecht, naar de polen toe tot horizontaal. Daarom heet de hemelbol (spheer) opjniddelbare breedten scheeve spheer. P. Bruna. Schelfel, Joseph Victor von, Duitsch dichter uit de laat-romantische, formistische school. * 16 Febr. 1826 te Karlsrahe, f 9 April 1886 aldaar. S. veroverde een thans overdreven schijnende beroemdheid met zijn teer-roraantischo, ziek-sentimenteele novelle in verzen Der Trompeter von Sackingen (1864) en zijn drinklustige studentenlyriek Gaudeamus (1868). Zijn pseudo-historische roman Ekkehard (1865) hangt van het middeleeuwsch kloosterleven in Duitschland een onhistorisch tendentieus beeld op. Uit?.: Ges. Werke d. J. Proelsz (7 dln. 1907). L i t.: J. Proelsz, S. Leben (21902) ; A. Breitner, J. V. v. S. (1912); W. Grebe, Die Erzahltechnik V. v. S. (1919) ; J. A. Beringer, S. als Zeiehner und Maler (1925); Scheffel im Lichte seines lOOen Geburtstages (1926) ; B. Krieger, V. v. S. (1926). Baur. Scheller, 1° Arie, schilder en graphisch kunstenaar. * 10 Febr. 1795 te Dordrecht, f 15 Juni 1858 te Argenteuil bij Parijs. Leerling van Guórin te Parijs, waar hij het grootste deel van zijn leven woonde. S. behoort tot de groep 19e-eeuwscho schilders, die in een gladden academischen vorm bij voorkeur romantischpathetische stemmingen in beeld brengen en daarvoor hun onderwerp behalve aan den godsdienst ontleenen aan legendes en dichters als Byron, Goethe enz. Scheffer was in zijn tijd zeer beroemd; men kan zijn kunst het best leeren kennen in het museum te Dordrecht. Korevaar-Hesseling. L i t.: C. Hofstede de Groot, A. S. (1872). 2° Jacob Gijsbert de Hoop, Ned. letlerkundige. * 28 Sept. 1819 te Den Haag, f 31 Dec. 1893 te Amsterdam. Geschiedschrijver van de Reformatie in Holland en van de Doopsgezinde Gemeente, verloor vroegtijdig zijn vader, die lid der Ned. Herv. kerk was, ontvihg zijn opvoeding van zijn oom Jacob de Hoop, onder wiens invloed hij Doopsgezind werd, deed 1843 te Utrecht doctoraal examen in de theologie, werd 1870 doctor honoris causa te Leiden. S. was redacteur van het satyrisch letterkundig maandblad Braga, na 1859 hoogleeraar aan het Doopsgezinde seminarie, waar hij de kerkhistorie doceerde. Voorn, werken: De Doopsgez. Broederschap in Ned. voor vervloeiing en ondergang bewaard (1861); Gesch. der kerkhervorming in Ned. van haar ontstaan tot 1531 (1873); Verslagen wegens den staat der algemeene Doopsgez. Soe. in Holland (1861-’69); Inventaris der archiefstukken berustende bij de Doopsgez. Gemeente te Amsterdam (1883). —-Li t.: Levensberichten v. d. Maatsch. der Ned. Lett. (1894). Asseïbergs. Scheifler, Joannes, > Angelus Silesius. Scheg (s c h e e p s b.), verbreeding van de voorof achtersteven onder water, vooral op zeilschepen toegepast om zijdelings afdrijven te voorkomen en beter koers te kunnen houden. Op do oudere zeilschepen werd het ver vooruitstekende gedeelte van den voorsteven onder den boegspriet ook s. genoemd. Bijvoet. Ol O • Schcidcmann, 1° Heinr i c h, Duitsch organist. * Ca. 1596 te Hamburg, f begin 1663 aldaar. Studeerde 1613-’l4 bij J. Pz. Sweelinck. Werken; orgel- en klavierstukken, meest in handschrift. —L i t.; vgl. Vierteljahrsschrift lür M. W. (1891). 2° Philip, Duitsch socialistisch staatsman. * 26 Juli 1865 te Kassei. Eerst journalist, sedert 1903 lid van den Rijksdag, waarvan hij vice-president werd in 1912; staatssecretaris in het kabinet Max van Baden in Oct. 1918. Proclameerde de republiek op 9 Nov. 1918; minister-president in Febr. 1919, trad af in Juni daarna, toen hij weigerde het vredesverdrag van Versailles te onderteekenen. In 1933 vluchtte hij naar het buitenland. Werken; o. m. Papst, Kaiser u. Sozialdcmokratie in ihren Friedeusbemühungen 1917 (1921) ; Memoiren eines Sozialdemokraten (1928). Li t. : Kuttner, Ph. S. (1919); Lensz, Ph. S. (1919). Cosemans. . , -x^xxU„, * XX. yxwxu;. KyUÖCinU/US. Scheiding, 1° ->- Echtscheiding. 2° Scheiding van goederen, > Huwelijksgoederenrecht. B° Scheiding van tafel en bed (afkorting : s. t. b.). Moraal. Krachtens de natuurwet, dus Gods wet, is de huwelijksband absoluut onverbreekbaar (> Echtscheiding). Deze onverbreekbaarheid is noodig voor het heil van de menschheid. Voor het doel van het huwelijk, het voortbrengen en opvoeden van kinderen en den onderlingen steun voor het leven, is het ook noodig, dat de gehuwden samen blijven leven, een gezinsleven leiden. De echtgenooten zijn daartoe verplicht en noch eenzijdig noch met onderling goedvinden mogen zij zich aan dien plicht onttrekken, tenzij om zeer ernstige redenen. In gevallen nl., waarin de samenleving practisch onmogelijk wordt, mag zij worden opgeheven. We noemen dit: scheiding van tafel en bed (Lat. divortium imperfectum = onvolkomen echtscheiding). Vóór het Christendom werd dit soort s. nergens erkend of in wetten geregeld. De reden is, dat volledige echtscheiding was toegestaan. De doorvoering van de Christelijke huwelijksleer maakte toestaan van en regeling van de s. t. b. noodzakelijk. Christus zelf heeft deze s., d.i. opheffing van de samenleving met behoud van den huwelijksband, voor zijn volgelingen niet steeds uitgesloten verklaard, toen hij leerde, dat het geval van overspel een uitzondering is op de wet om zijn vrouw niet te verstoeten, al blijft het waar, dat het huwen van een der partijen na de verstooting steeds overspel is (Mt.19.3-9; Mc.10.2-12). De voorschriften van de zedenleer aangaande de s. t. b. werden in de kerkelijke en burgerlijke wetgevingen opgenomen en nader uitgewerkt. Waar later in strijd met de natuurlijke zedewet de echtscheiding werd ingevoerd, verdween het instituut van s. t. b. weer als overbodig uit de wetgeving. In werkelijkheid was het niet overbodig geworden, daar vele burgers aan de heilige natuurlijke onverbreekbaarheid van het huwelijk vasthielden en terecht gewetensbezwaren hadden tegen het voeren van een echtscheidingsproces. Om daaraan tegemoet te komen werd o.a. in Nederland de s. t. b. weer in de wet opgenomen. Kerkdijk recht. Daar de verplichting tot samenleving uit het huwelijk zelf voortvloeit on het huwelijk der Christenen onder de rechtsmacht der Kerk valt, cischt de Kerk het oordeel over genoegzame gronden en het toestaan van s. t. b. voor zoover het gedoopten betreft terecht voor zich op. Zij erkent, dat overspel aan de onschuldige partij het recht geeft de samenleving voor altijd te verbreken, behoudens enkele uitzonderingen bijv. medeplichtigheid aan het kwaad. Dit neemt niet weg, dat het soms om redenen van anderen aard, bijv. het welzijn van de kinderen, niet geraden ja zelfs verkeerd kan zijn dit recht te gebruiken. Onder de redenen, die tot tijdelijke s. recht geven, worden genoemd; ernstige vergrijpen of wangedrag, die ofwel naar de ziel ofwel naar het lichaam de andere echtgenoot bedreigen of aan ernstig gevaar blootstellen of de samenleving ondraaglijk maken. Indien deze redenen later ophouden te bestaan, moet de samenleving weer worden hersteld. Behoudens het geval van zeker en onbetwijfelbaar overspel en de gevallen, waarin een onraiddellijk verbreken der samenleving het eenig mogelijke middel is om een groot nadeel af te wenden, mag de onschuldige partij niet op eigen gezag de samenleving verbreken, maar dient zij de zaak aan de kerkelijke overheid voor te leggen (aan den bisschep, meestal door bemiddeling van den pastoor) en haar oordeel af te wachten. Zooals bij alle zaken, waar de rechten van anderen mee gemoeid zijn, is ook hier eigen berechting niet toelaatbaar. Wie op eigen gezag de samenleving verbroken heeft, wordt althans wat het openbare leven betreft, aangezien als overtreder van de kerkelijke wetten en niet openlijk tot de sacramenten toegelaten, totdat hij eerst zijn zaak aan het oordeel van de kerkelijke overheid heeft onderworpen en in het gelijk is gesteld. Het spreekt vanzelf, dat bij s. t. b. alles gedaan moet worden om de goede en Katholieke opvoeding van de kinderen te verzekeren. Eender. Ncd. recht. Het Ned. recht kent tweeërlei s. t. b., nl. die, welke om een bepaalde reden, en die, welke op verzoek van beide echtgenooten wordt uitgesproken. De eerste kan worden gevraagd op dezelfde gronden als die, welke een vordering tot > echtscheiding wettigen, en verder ter zake van buitensporigheden, mishandelingen en grove beleedigingen, door den eenen echtgenoot jegens den anderen begaan. Het recht, deze scheiding te vorderen, vervalt echter in dezelfde gevallen, als waarin het recht op echtscheiding te niet gaat. Aan den anderen kant kan de echtgenoot, die een eisch tot s. t. b. heeft ingesteld, niet meer op denzelfden grond echtscheiding vragen. De rechtspleging dezer s. t. b. geschiedt op dezelfde wijze en voor denzelfden rechter als die in zake van echtscheiding. Voor s. t. b. op verzoek van beide echtgenooten is vereischt, dat zij gedurende ten minste twee jaar zijn gehuwd geweest en bij authentieke akte de voorwaarden hebben geregeld van hun voorgenomen scheiding, zoowel t.a.v. zichzelf, als met betrekking tot de uitoefening der ouderlijke macht en de zorg voor hun kinderen. De aanvrage tot deze s. t. b. geschiedt bij verzoekschrift aan de arrondissementsrechtbank van de woonplaats der beide echtgenooten. Deze beveelt daarop hun gezamenlijke en persoonlijke verschijning voor een of meer harer leden, ten einde een verzoening te beproeven. Komt deze niet tot stand, dan beveelt zij na zes maanden een nieuwe verschijning. Volharden de echtgenooten daarop bij hun voornemen, dan wordt wederom na zes maanden de zaak opnieuw behandeld on op het verzoek beslist. Zoowel bij s. t. b. om een bepaalde reden als bij die op verzoek van beide echtgenooten wordt het vonnis openlijk bekend gemaakt. Eerst daarna werkt het ook tegen derden. De voornaamste gevolgen zijn 1° ontheffing van de verplichting tot samenwoning, 2° opheffing der gemeenschap van goederen, 3° het recht van de vrouw, haar goederen zelf te beheeren, en 4° bevoegdheid der echtgenooten, na vijf jaar ontbinding van het huwelijk te vragen. De s. t. b. gaat van rechtswege te niet door verzoening der echtgenooten, waartoe geen formaliteit is vereischt. De s. t. b. wordt geregeld in de art. 288-304 van het B.W. v. d. Kamp. Belg. recht. In de gevallen, waarin er aanleiding is tot het vorderen van > echtscheiding wegens bepaalde oorzaak, staat het den echtgenooten vrij den eisch tot scheiding van tafel en bed in te stellen (B.W. art. 306). Deze scheiding ontbindt niet het huwelijk, bijgevolg blijft de plicht van getrouwheid en onderstand bestaan, en is een nieuw huwelijk van de beide echtgenooten, zoolang de s. t. b. duurt, ónmogelijk. Zij heeft echter voor gevolg, dat de echtgenooten gescheiden van elkaar mogen leven en dat zij gescheiden zijn van goederen, indien voorheen een gemeenschap tusschen hen bestond. De van t. en b. gescheiden vrouw heeft het volle genot van hare burgerlijke bevoegdheid, zonder dat zij genoodzaakt is de machtiging van haren man of van den rechter te vragen. De echtgenoot, tegen wien de s. t. b. werd uitgesproken, verliest al de voordeelen die de andere echtgenoot hem, hetzij bij hun huwelijkscontract, hetzij sedert het sluiten van het huwelijk had verleend. Door het feit, dat bij uitspraak van s. t. b. het huwelijk niet ontbonden is, blijft de prescriptie van art. 312 B.W. bestaan en worden in beginsel de kinderen, die na die uitspraak geboren worden, geacht van den man te zijn. Nochtans kan deze laatste krachtens do wet van 20 Maart 1927 ontkennen, dat het kind geboren 300 dagen na de beslissing, waarbij de vrouw werd gemachtigd een afzonderlijke woonplaats te hebben, zijn kind is. De rechtvordering tot ontkenning is echter niet ontvankelijk, indien de vrouw bewijst, dat de echtgenooten feitelijk hereenigd zijn geweest. Een belangrijke karakteristiek van de s. t. b. is, dat wanneer zij uitgesproken werd voor een andere oorzaak dan die van overspel, na drie jaren de echtgenoot, die oorspronkelijk verweerder was, een vordering kan inspannen om de s. t. b. tot echtscheiding om te zetten, indien de andere echtgenoot niet toestemt hot normaal echtelijk leven te hernemen. De rechtbank kan aan dien rechtseisch gevolg geven, doch is er niet toe gehouden. Li t. : E. Van Dievoet, La Séparation de Corps et la loi du 20 Mars 1927 (1928). Rondou. 4° Scheiding van Kerk en Staat. God heeft zoowel de Kerk als den Staat gewild als twee autonome machten, en wel over denzelfden individueelen mensch, die immers tegelijkertijd lid van de Kerk en burger van den Staat is. Normaal is dus, dat Kerk en Staat samenwerken en zich verstaan omtrent hun beider verhouding bij de uitoefening hunner rechten en de vervulling hunner plichten. Hoe deze verhouding principieel dient te zijn, vindt men uitvoerig toegelicht in het art. > Kerk, sub II B 4°, kol. 194. Uit het daar gezegde volgt dat de s. van Kerk en Staat, waarbij de Staat absolute vrijheid van godsdienst afkondigt en godsdienst tot privaatzaak verklaart, voor den Katholiek in principe onaanvaardbaar is. De > Syllabus veroordeelt dan ook in nr. 66 de stelling: De Kerk moet van den Staat en de Staat van de Kerk gescheiden worden. Hieruit volgt echter niet, dat deze scheiding in geen enkel geval duldbaar is, of zelfs niet in bepaalde omstandigheden als minder kwaad en als recht mag opgeëischt worden. Waar tegenwoordig zoo goed als alle staten een op godsdienstig gebied geheel gemengde bevolking hebben, is de s. van Kerk en Staat dan ook in de meeste landen, hetzij geheel, hetzij in zekere mate doorgevoerd en door de Katholieken aanvaard. Meestal is zij nochtans niet volkomen; vaak genieten de bedienaren der kerkgenootschappen een zeker tractement, vrijstelling of verlichting van krijgsdienst e.d. Zoo b.v. in Nederland en België, waarover men zie > Kerk, sub II b, kol. 195-198. In vele andere gevallen is er tusschen den Staat en den Paus een Concordaat gesloten (men zie hierover op > Concordaat), waarbij de wederzijdsche verhouding is omschreven (bijv. Italië, Polen, Duitschland, Roemenië en vele andere). Slechts weinige landen (Groot-Brittannië, de Skandinavische landen, sommige staten van Zuid-Amerika) kennen nog een staatskerk met geprivilegieerde positie. Gorris. L i t.: Hergenröther, Kath. Kirohe u. Christl. Staat (1872, Kath.); Friedberg, Die Grenze zwischen K. u. St. (1872, Prot.); Haring, K. u. St. (1907, Kath.) ; Herder’s Staatslexikon (6111, met hist. overzicht en rijke lit.-opg.). Seheidingswettcn, in Frankrijk uitgevaardigd in 1905. Zij bevestigden de scheiding van Kerk en Staat en verboden de vorming en hot behoud van niet„erkende” godsdienstige vereenigingen. De beginselen van de S. werden door paus Pius X in de encycliek „Vehementer Nos” veroordeeld. V. Houtte. Scheidsgerecht, > Arbeidsgeschillenwet. Scheidsman, > Arbitrage. Scheidsmuur is een muur, die dient tot afscheiding tusschen gebouwen, landerijen, hoven en tuinen. Hij wordt gerekend, gemeen te zijn, tenzij het tegendeel blijkt. Dit laatste wordt in bepaalde gevallen aangenomen (zie art. 682 Ned. 8.W., art. 664 Belg. 8.W.). Indien de gebouwen niet even hoog zijn, wordt de s. slechts verondersteld, gemeen te zijn tot de hoogte van het laagste gebouw. De rechten en verplichtingen van de eigenaars van een s. worden geregeld in de art. 683 vlg. van het Ned. B.W. en in de art. 665 vlg. van het Belg. B.W. v. d. Kamp. Scheidsrechterlijke commissie (België), ->■ Arbitrale Commissie. Scheidt, Samuel, organist. * 1587 te Hallo a. d. S., f 30 Maart 1664 aldaar. Leerling van J. Pz. Sweelinck te Amsterdam, 1609 organist en kapelmeester te Halle a.d. S. Hij heeft de orgelkunst tot groote hoogte gebracht en was vooral meester in bewerking van koralen. Werken: Tabulatura nova (psalmen, toccata, koralen, enz.; 3 dln. 1624) ; cantiones sacrae, concert! sacri, symphonieën (3 stemmen en continuo), enz. —■ Lit. : C. Mahrenholz, S. Sch. (1924); R. Hünieken, S. Sch. (1936). Piscaer. Scheikunde, ■> Chemie. Scheikundige technologie, > Chemische technologie. Schoil, Jean Vincent, Fransch Oriëntalist, Dominicaan. * 10 Juni 1858 te Königsmachem (Lotharingen). Leidde 1894 de Turksche opgravingen in Aboe Habba (Sippar); vooral bekend door de Fr. opgravingen in Soesa, waarvan S. de teksten (vooral de codex van > Hammoerabi) publiceerde en ontcijferde (in de Mémoires de la Délégation en Perse 11-VI, 1899-1906). Voorn, werken; Recueil des signes archaiques cunéii'ormes (1898) ; Grammaire assyrienne (met Fossey, 1901). Alfrink. Sohein, Joli a n n Hermann, componist. * 20 Jan. 1586 te Grünhain, f 19 Nov. 1630 te Leipzig. Vertegenwoordiger van nieuwen concerteerenden stijl. Werken: o. a. Venus Krantzlein (1609); Banchetto musicale (1617, variatie-auiten). —■ L i t. : A. Prüfer, J. H. Sch. (1895); E. Müller, S. (in : Die Musik, XXIII, 2). Schemer, 1 Christoph, astronoom, Jezuïct. * 1573 (?) te Wald (Zwaben), f 18 Juni 1650 te Neisse; 1610 prof. te Ingolstadt; 1623 rector van een college te Neisse. Hij ontdekte onafhankelijk van Galileï de zonnevlekken (1611) en nam deze regelmatig waar; hij vond een pantograaf uit en verrichtte physiologisch-optische onderzoekingen. Reesinck. W erken: Oculus h.e. fundamentum opticum (1619); Rosa ursina sive sol (1626); Pantographice (1631). xvuaa uiDiua öivo BUI , r illltUgXapillUO Proef van Scheiner. Deze toont de veranderingen in de optische verhoudingen in hot oog bij accommodatie duidelijk aan. Kijkt men door twee fijne ope- ningen Ox en 02, die dichter bij elkaar liggen dan de middellijn van de pupil, naar twee achterelkaargeplaatste naalden P en Q en fixeert men door accommodatie de voorste (P), dan ziet men de achterste (Q) dubbel (fig. 1). De stralen, die van P komen, snijden elkaar op het netvlies, die van Q moeten elkaar dus voor het netvlies snijden en geven dan een dubbel beeld (Qt en Q 2). Accommodeert men op Q, dan ziet men P dubbel. Immers, de stralen van Q snijden elkaar in het netvlies, dus de stralen van P uitgaande snijden elkaar er achter en geven het dubbelbeeld (Plt P 2 fig- 2). Chamuleau. 2° j u 1 i u s, astronoom. *25 Nov. 1858 te Keulen, f 20 Deo. 1913 te Potsdam; 1887 assistent, 1894 observator aan het astrophysisch observatorium te Potsdam. Onderzoekingen op hét gebied van spectraalanalyse en photometrie. Schei-treehter (s ch e i k.) dient om twee vloeistoffen, die zich niet met elkaar mengen, te scheiden. Men laat hiertoe de onderste vloeistof wegloopen en sluit de kraan op het juiste oogenblik. Schel, kleine luiklok of beiaardklok. > Beiaard. Schelde, stroom (XI 96 El en IV 404 B/Cl-3), ontspringt in Frankrijk, in de omgeving van St. Quentin, vloeit door een landbouwgebied, daarna door het N.Fransch steenkool- en metaalindustriegebied van Anjou, Dowaai (Douai), Valenciennes, breekt door een kalksteen- en krijtachtige streek in Henegouwen (Doornik), kronkelt door het kleiachtige gedeelte van Vlaanderen en vanaf Mclsen, door het zandachtig Vlaanderen, waar, vanaf de Gentsche omgeving, de Polderstreek der Beneden-Schelde reeds begint. Vanaf Antwerpen wordt de S. een machtige breede zeearm; op Ned. grondgebied onderscheidt men de Wester-Schelde of Hont en de Ooster-Schelde. De S. meet slechts 370 km lengte, met een gemiddeld verval van 0,40 m; het gedeelte op Belg. bodem (200 km) heeft een zeer gering verval, ten gevolge waarvan de getijden zich doen gevoelen tot Gent en ook op de beneden-zijrivieren. De voldoende diepgang, de werking van ebbe en vloed, alsmede het standvastig baggeren, hebben op de Beneden-Schelde de ontwikkeling vergemakkelijkt van een der machtigste havensteden van de wereld, Antwerpen. Het bekken der Schelde strekt zich over de grootste helft van België uit, en bevat nl. de volgende zijrivieren; Hene, Soarpe, Leie, Zwalm, Dender, Dunne, Rupel, waarin het rijke watornet van Brabant en ged. Antwerpen en Limburg ongevangen wordt. bv/v** en .uimuuig worut. De Schelde bezit een druk verkeer en heeft daarnaast ook toeristisch belang, ook met haar groote verscheidenheid van landschappen en steden, van dorpen en kunstmonumenten, waarvan de schoonheid door talrijke kunstenaars werd verheerlijkt. V. Asbroeck. Schcldejol, zeilboot, behoorend tot een in Nederland en België nationale eenheidsklasse; lengte 6 m, zeiloppervlak 17,58 m 2, Houari-tuig. Scheldemuseh, éénpersoons-tweedekker kabinevliegtuigje met Praga B motor van 32 pk, geconstrueerd door den Ned. vliegtuigbouwer Slot op de werf De Schelde te Vlissingen: als Scheldemeeuw met bootromp éénpersoons-watervliegtuigio. Schelderode, gem. in de prov. 0. Vlaanderen, ten Z. van Gent (XIX 176 B 4). Opp. 676 ha, ca. 1100 inw. (Kath.). Heuvelachtige bodem. Landbouw. Gerestaureerde kerk uit het einde der 16e eeuw. Scheldewlndeke, gein. in de prov. O. Vlaan- ten Z. van Gent (XIX 176 C 4). Opp. 1 184 ha, ca. 2 inw. (Kath.). Heuvelachtig, landbouw. Gerestaureerde kerk uit de 16e e. met koor uit de 14e eeuw. Scheler, Max, Duitsch wijsgeer. * 1874 te München, f 1928 te Frankfort. Werd op 15-jarigen leeftijd Katholiek, studeerde o.a. bij R. Eucken te Proef van Scheiner. Fig. 1 en 2. Jena en was sinds 1919 hoogleeraar te Keulen. Op het wijs®, denken van de na-oorlogsche generatie in Duitschlnnd heeft S. een zeer sterken invloed uitgeoefend. De verwachting, dat hij een nieuwe Kath. wijsbegeerte in de wereld zou brengen, is echter door zijn laatste werken geheel verijdeld. De methode door S. gevolgd, brengt hem in nauw verband met > Husserl en de > phaenomenologie. Maar zijn uitgesproken realisme en zijn oriëntatie naar de concrete werkelijkheid en het leven geeft aan zijn denken een eigen cachet. Gaarne sluit hij aan bij de traditie van Augustinus, Pascal en Newman, maar daarnaast voelt hij zich verwant met Nietzsche en Bergson. Aan den positieven godsdienst weet hij in het kader van het wijsg. stelsel een plaats in te ruimen, en wel met beroep op een oorspronkelijke en eigensoortige religieuze ervaring. Aan velen heeft hij daardoor den weg naar het Christendom en de Kath. Kerk gewezen, al bleef hij zelf tot zijn dood daarbuiten, nadat hij ze eens had verlaten. Boven het schouwen van de wezenheden of de eidetische structuur der dingen, dat reeds overwegend irrationeel is, gaat voor Scheler het aanvoelen der waarden, dat als de primaire functie van den mensch moet gelden. Hoogste van deze waarden is God, wiens werkelijkheid in eigen individueele ervaring door den mensch wordt beleefd. In zijn laatste werken heeft S. echter het theïstisch Godsbegrip opgegeven voor een idealistisch pantheïsme. Zedelijk goed handelen is voor S. verwerkelijken van waarden. In zijn Kath. periode acht hij den mensch daartoe slechts in staat, in zoover hij aan Gods werk in de wereld deelneemt en met God in liefde verbonden is. Werken: Der Forraalismus in der Ethik u. d. materiale Wertethik; Der Genius des Krieges u. d. deutsche Krieg; Vom Umsturz der Werte ; Vom Ewigcn im Menschen; Die Wissensformen u. d. Gesellschaft; Die Stellung des Menschen im Kosmos. Dit.: B. Przywara, Religionsbegründung (Freiburg 1923); J. Geyser, M. S.’s Phil. der Religion (Freiburg (1924); A. Altmann, Die Grondlagen der Wertethik, M. S. ’s Brkenntnis- und Seinslehre (Berlijn 1931); F. Sassen, Wijsbegeerte van Onzen Tijd (1938). F. Sassen. | Schelfhout, L o d e w ij k, kunstschilder, kleinzoon van Andreas Schelfhout. * 1881 te Den Haag. Ca. 1900 decoratieschilder in Duitschland. Later te Haarlem, invloeden van Théophile de Bock. Reisde naar Parijs, waar hij kwam onder invloed van Van Gogh, Cézanne en Matisse. Cubistische invloeden (Lo Fauconnier). Streeft zeer naar vergeestelijking, maakte veel religieuze voorstellingen. Glas-in-lood in kapel der Katholieke kweekschool te Hilversum. Ging over tot het Katholicisme. Maakte veel droge naaldetsen. Engelman. Schclinstallatie, electrische, acoustische aignaal-inrichting, welke gecombineerd kan worden met een > buitendeurtelefoon, met > lichtsignalen of een nummerbord. De electrische schellen (of zoemers) worden in werking gesteld door middel van dmkboutons, deur-- of matcontacten e.d. Als stroombron dienen gelijkstroomelementen of de zgn. > scheltransformator, welke laatste o.m. de bedrijfszekerheid van een s. verhoogt. Schndbel. Sehell, Herminn, Kath. theoloog en apologeet. * 28 Febr. 1850 te Freiburg, f 31 Mei 1906 te Würzburg. 1884-1906 prof. te Würzburg, ook als redenaar bekend. S. was in zijn werken te irenisch tegenover al het moderne, achtte de Scholastiek verouderd en eischte, dat de Kerk meer met de wereld zou meegaan. Hij verkondigde eenige dwalingen, o.a. over Gods wezen en over de hel; eenige boeken van hem werden op den Index geplaatst, waaraan hij zich onderwierp. Alleen in ruimer zin is hij een voorlooper van het Modernisme, waar hij buiten bleef staan. L i t.: J. de Jong, Handb. der Kerkgesch. (IV 31937, 288)- Pauwels. Schellak (Lacca in tabulis). Door steken van een schildluis in takken van eenige tropische planten treedt een hars uit, waaruit men met soda de kleurstof verwijdert; het restant is schellak. Grondstof voor meubel – politoer, spirituslak e.a. kleefmiddelen, zegellak, enz. Max Scheler. Schelle, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 611 B 8). Opp. 782 ha; ruim 4 300 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Landbouw. Riv.: Schelde, Rupel, Schelle-Vliot. Kasteelen; Laarhof, Scherpenstein, Tolhuis. Kerktoren uit de 13e eeuw. Sehellebelle, gem. in de prov. O. Vlaanderen, tusschen Gent en Dendermonde (XIX 176 03). Opp. 743 ha, ca. 2 900 inw. (Kath.). Land- en tuinbouw, vsch. industrieën. Kerk uit de 15e eeuw. Schellenboom, > Halve Maan (2°). Schelling, > Pond (2°). Schelling, Friedrich Wilhelm, Duitsch wijsgeer, idealist. * 1775 te Leonberg (Wurttemberg), f 1854 te Ragaz (Zwits.). Hoogleeraar te Jena, Würzburg, Erlangen, München. Uit de vier perioden van zijn denken is het meest van belang die van de identiteitsphilosophie, waardoor hij een schakel vormt in de ontwikkeling van Kant tot Regel. Het Ik en de natuur laat S. voortkomen uit een gemeenschappelijken oergrond, het Absolute Indifferente, dat als ongescheiden eenheid en volstrekte identiteit van subject en object, geest en natuur, van het ideëele en het reëele, de hoogste werkelijkheid, het eenige Ding an sich, uitmaakt. De concrete dingen in natuur en geest zijn slechts de verschijnselen van het Absolute. Het Absolute is alleen te bereiken door de intellectueele aanschouwing, eigen functie van alle transcendentale denken, die door haar werking het object produceert, zoodat in haar het produceerende met het geproduceerde samenvalt. Voorn, werk: System des transcendentalcn Ideaüsmus. L i t.: E. v. Hartmann, S. ’s phil. System (Leipzig 1897); F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934). p. Sassen. Schellingwoude, dorpje in het landelijke gedeelte van Amsterdam, met dam en de Oranjesluizen tusschen IJ en IJselmeer (XVIII 672 A4). Schellinkhout, gem. in het West-Friesohe zeekleigebied der prov. N. Holland (XVIII 672 B 3), ten O. van Hoorn, aan het IJselmeer; opp. 650 ha, omvattend de plaats S. en de gehuchten de Wijmers, de Nek en Muimikij; 535 inw. (1937), waarvan 87% Prot., 8 % Kath. (behoorend tot de parochies O. en W. Blokker) en 5 % onkerkelijk. Er is veeteelt en ooftbouw. Bezienswaardig is de oude kerk (ca. 1400). Stadsrechten verwierf S. in 1402. Ter hoogte van S. had de zeeslag plaats tusschen Com. Dirksz. van Monnickendara en Bossu (1573). van der Meer. Sehellumen, gem. in de prov. Z. Holland tusschen Gorinchem, Hardmxveld, Giessen Nieuwkerk en Hoornaar. Opp. 301 ha, ca. 500 inw. (bijna allen Ned. Herv.). Kleigrond; hoofdmiddel van bestaan is veeteelt. Schelmenroman (Spaansch: nov e 1 a picar e s c a). Zoo heeten een groep romans, ontstaan in den tijd der Renaissance, met als hoofdpersoon een bedeljongen (Sp. picaro), later een schelm of avonturier, wiens lotgevallen en streken niet zonder satyrische strekking verhaald worden. De eerste en verreweg de beste is Lazarillo de Tonnes (1554) van een onbekenden Spaanschen schrijver. Hij werd veelvuldig nagevolgd in Spanje zelf; Guzman de Alfarache door Aleman, Historia de la vida del gran tacano Pablos van Quevedo, en elders: Der abenteuerliohe Simplizissimus van Grimmelshausen (1669), Den Vermakelijken Avonturier door N. Heinsius (1695), Gil Bias door Lesage (1715 vlg.). Breero ontleende er gegevens aan voor zijn Spaanschen Brabander. Lit.: J. Prinsen, De roman in de 18e e. in West-Europa (1925); S. Érens-Bouvy, Het Leven van Lazanllo de Tormes (1922). o. d. Eerenbeemt. Schelpen (conchyliën) komen voor bij wee kdieren (Mollusca) en rankpootigen (Cirnpedia). Ze bestaan of uit één stuk, zooals bij de slakken, of uit 2 klepvormige schalen, zooals bij de mossels, en slechts zelden uit meerdere stukken, zooals bij de keverslak en eendenmossel. Men kan aan de s. drie lagen onderscheiden, nl. de buitenste of conchioline-laag, bestaande uit een chitineuze grondsubstantie, de middelste of prisma-laag, gevormd uit schuin of loodrecht t.o.v, het oppervlak gerichte kalkzuiltjes, en de binnenste of paarlemoer-laag, eveneens bestaande uit kalk, maar gerangschikt in platen parallel aan het oppervlak. De gedaante en kleur der s. zijn uiterst verschillend, maar vnl. bij de slakken is groote verscheidenheid en schoonheid te vinden en zij zijn daardoor van oudsher door de verzamelaars gezocht. Onder de tweekleppige s. vindt men de grootste vormen, zooals die van de reuzenmossel (Tridacna gigas L.), welke schaal 250-300 kg zwaar kan worden. Een groote menigte wordt niet meer levend aangetroffen, maar versteend. Zeker hebben de s. een grooten invloed op de vorming der aardkorst gehad en vooral zijn het de kleinere, soms microscopisch kleine soorten, die lagen gevormd hebben en deze vorming nog voortzetten. Was vroeger het verzamelen van s. een groote liefhebberij, tegenwoordig hecht men niet zooveel waarde daaraan, omdat het eigenlijke dier ontbreekt. Zie ook * Huid (kol. 666). Keer techelpenkalk, synoniem met > Muschelkalk. Seheipkalkmortel is een mortel of metselspecie van schelpkalk en zand; de verharding is gering Na toevoeging van eenig tras ontstaat „schelpkalk-trasmortel”, waarvan de verharding en de binding beter is en de waterdichtheid toeneemt. Sehelpkokerworm (Lanice conchilega), tot de veelborstelige wormen behoorend dier van den zeebodem._ Het voedsel bestaat uit plantenkost. De s. maakt zich een huis van samengelijmde zandkorrels en schelpstukjes; deze kokertjes spoelen vaak op het aan. jf. Bruna XXI. 10 Schclpkreeltcn, > Mosselkreeften. Schelpvloo, > Mosselkreeften. Schelpzwam (Crepidotus of Claudopus variabius), een steelzwammensoort van de fam. der plaatzwammen; komt met kleine kortgesteelde witte hoedjes vrij algemeen op takjes enz. voor. Sehelstrate, Emmanuel, theoloog en conservator der Vaticaansche Bibl. te Rome. * 1649 te Antwerpen, f 6 April 1692 te Rome. Priester. Publiceerde vsch. befaamde werken over de gesch. der Concilies. techeltema, 1 Car e 1 Steven Adama van, Ned. letterkundige. * 26 Febr. 1877 te Amsterdam, f 6 Mei 1924 te Bergen. Kleinzoon van den Amsterdamsohen dominee en dichter 0. S. Adama van Scheltema; zoon van den kunsthandelaar, studeerde te Amsterdam aan het gymnasium en de universiteit, werkte mede aan de Vox Gymnasii en Propria Cures, waarin hij zich een aanhanger beleed van de nog jonge sociaal-democratische arbeiderspartij. Hij werd de populaire zanger van het Ned. socialisme, weemoedig, maar toch optimistisch, opstandig, maar toch burgerlijk, geestdriftig, maar tevens geestig, met een neiging naar het guitige en jongensachtige. Als theoreticus eener nieuwe poëzie verzette hij zich tegen het aesthetisch individualisme der Tachtigers om het sociale lied te verdedigen, waarbij algemeene verstaanbaarheid een waardenorm is. Zijn losse liedjes, deels beminnelijk door eenvoud, werden zeer genoten, zijn pleidooi was echter niet overtuigend. Het meest treft de diepe melancholie van zijn aard, waardoor hij aan de burgerlijk-sentimenteele dichters der 19e eeuw, vooral aan De Genestet verwant is. Genietelijk is ook zijn satyrisoh werk. Naast de groote dichters van het socialisme de mindere als kunstenaar, was hij als propagandist een krachtige steun voor de beweging- die hij diende. In 1934, tien jaar na zijn dood, werd zijn lyrisch dichtwerk verzameld in één band. V oorn. werken: Een weg van verzen (1900); Uit den Dool (1901); Van Zon en Zomer (1902); Londen (1903); Dusseldorp (1903); Amsterdam (1904); Grondslagen eener Nieuwe Poëzie (1907) ; Zwerversverzen 1 Eenzame Liedjes (1906); Zingende Stemmen 1908 ; Gelukwensen bij Troelstra’s 50eu Geboortedag (1910); Italië (1910); De Keerende Kudde (1920); De Tors (1924); Gevleugelde Spreuken (1924); Kunstenaar en Samenleving (1924); Verzamelde Gedichten (1934). —L i t.: Bernard Verhoeven (in ;De Beiaard, a2K In !“emorianl s- A- y- Seheltema door dr. J. A. Balkestein, prof. W. A. Bonger e.a.; Gerard Brom (in: Van onzen Tijd, 1915); J. P. Ankersmit (in: De Socialistische Gids, 1924); Anton van Duinkerken (in ; Asselbergs. 2° Jacobus, Ned. geschiedkundige. * 17 Maart 1767 te Franeker, f 25 Oct. 1836 te Utrecht. In 1820 werd hij griffier bij het Hoog militair gerechtshof te Utrecht. Uit de vsch. archieven, die hij tot zijn beschikking had, stelde hij zijn Geschied- en letterkundig mengelwerk samen, dat tal van historische kleinigheden en bijzonderheden beschrijft en uitgegeven werd in 6 dln. (1825-’36). Ook vertaalde hij Heintje de Vos, van Hendric van Alcmaer (1829). L i t. : J. Kops, Hulde aan de letterkundige verdiensten van J. S. (1836); P. Scheltema, Het leven ... van J. S. (1839). piet visser. Schelljens, Lod. Vincent, realistisch tooneelauteur. * 8 Dec. 1861 te Brussel. Onderwijzer, debuteerde met „Wildstroopers”, dat een van zijn beste werken bleef. Hij vertoont weinig stijgende lijn. Dramatiek van de daad, met uiterlijkheden en knal- SehiMerezel, standaard, waarop de kunstschilder zijn te beschilderen doek onder het werken heeft staan. In de 17e eeuw meestal een driepoot, zooals thans nog veld-ezels. De atelier-ezels zijn thans meestal rechtstandig. Schilderkunst, gewoonlijk omschreven als de kunst, die het ons omringende in lijn en kleur weergeeft of afbeeldt, welke definitie van Aristoteles afkomstig is, zou men het best kunnen definieeren door haar te noemen het beelden der dingen zoodanig, dat de door deze bij den schilder gewekte aandoeningen door het schilderstuk ook weder bij den aanschouwer opgeroepen worden. De s. moet dus juist niet zijn de getrouwe afbeelding der werkelijkheid, die er veelal van wordt verwacht, doch de zuivere weergave van des kunstenaars visie daarop. Dit is door vele schilders en schrijvers op allerlei wijzen gezegd (beroemd is de definitie van kunst door Zola: „la nature vu a travers un temperament”), en dit inzicht heeft er sommigen, uit wanhoop dat het zoo zelden begrepen wordt, toe gebracht, volkomen voorstellingslooze schilderijen te gaan schilderen om de uiting van het gevoel vrij te houden van alle bijgedachten, die de aanschouwer gewoonlijk heeft. Verstaat men heden onder schilderkunst gewoonlijk de zgn. „vrije”, zelfstandige en naturalistische, deze is gegroeid uit de zgn. „toegepaste”, versierende en decoratieve schilderkunst, waarvan het hoofddoel was een architectuur-onderdeel (wand, plafond, glasraam etc.) te versieren in aansluiting met het geheel. De versierende s. dus gaat uit van vlakvulling en gebruikt vooral groote omtrekken en vlakke, decoratieve kleur, toegepast op emblemen, symbolen, afgesproken herkenningsmiddelen, teekens. De vrije s. maakt gebruik van lichtval en schaduw, lijn-enluchtperspectief.d.w.z. de afstand, die den verschijningsvorm zelf der dingen eigen zijn. Dit vrije, losse schilderij is vooral uit het half aan de architectuur gekoppelde altaarstuk gegroeid tot een kunstuiting met eigen wetten, toen met de Renaissance de kunst naast openbare gebouwen ook de woningen verrijken ging en geheel zelfstandig werd. Mozaïekwerk is wel een der oudste vormen van schilderkunst; het bestaat uit ineengelegde stukjes stof, meestal steen (het wordt ook in hout, leder, glas enz. vervaardigd), welke in een cement- of lijmlaag op den vloer, aan den zolder of aan den wand worden aangebracht. Zie ook -> Mozaïek, > Incrustatie en > Intarsia. Florentijnsch m. is omamentaal inlegwerk, op schoorsteenen, tafelbladen, kleerkisten, doozen, étuis enz.; de ornamenten worden dan ingelegd met lazuursteen, gekleurde marmers en malachiet, parelmoer enz., soms ook met kostbare gesteenten. Beroemd zijn de mozaïeken der oud-Christel. en Byzantijnsche kerken (Venetië, Ravenna). Zie verder ook > Terrazzo. Glasschildcrcn, nauw met mozaïekwerk verwant, kan zelfs als „mozaïekglas” geheel of nagenoeg geheel uit samengevoegde gekleurde stukken glas bestaan. Meestal echter beschildert men die met de fijnere details der voorstelling, terwijl de hoofdlijnen vaak door de looden banden gevormd worden, die de stukken glas bijeenhouden. De beschildering wordt in het (al of niet gekleurde) glas gebrand. Het g. kwam vooral ter versiering der Christelijke kerkramen in gebruik in de Gotiek, om later met de Renaissance opnieuw een bloei te beleven. In de 17e eeuw raakte het glasschilderen met het muur- en miniatuurschilderen op den achtergrond. De herleving der oude technieken, die de Engelschman William Morris en zijn vrienden omstreeks 1890 brachten, deed de belangstelling ervoor weer groeien; te onzent zijn vooral Der Kinderen en R. N. Roland Holst de vertegenwoordigers en navolgers dier Engelschen. Zie ook -> Glasschilderkunst. Een andere vorm van schilderen is het miniatuurschilderen (> Miniatuur). De fijne bewerking daarbij vindt men terug in het schilderen op porselein en faience, waar de verven als bij het werken op glas ingebrand worden. Het muurschildcrcn (> Frescoschilderingen) was in Egypte reeds eeuwen voor het begin onzer jaartelling in gebruik. Men werkt op een gepleisterden wand, die óf droog is (al secco), óf versch gekalkt en waarbij dus de verf nat op de natte kalk gestreken wordt (al fresco). Men schetst de omtrekken op den drogen wand (in houtskool) en legt ze met verf vast, waarna hierover een dun laagje kalk gestreken wordt waarop onmiddellijk de eigenlijke schildering komt. Kalk en schildering drogen te zamen op en de schildering is meteen a.h.w. gefixeerd. Bij het frescowerk werd telkens een klein stukje muur met kalk gepleisterd, den volgenden dag nam men weer een stuk onderhanden, enz. Het fresco-werk is het duurzaamste, wanneer men niet, zooals da Vinei gedaan moet hebben, olie- of andere verf aan de kalkverf toevoegt. Het al secco met lijmverf of tempera geschilderde blijft voor vocht uiterst gevoelig en zal meestal weldra verweeren. Voor het fresco gebruikte men uitsluitend minerale verfstoffen, die zich chemisch met de metselkalk (zuiver rivierzand en gebluschte steenkalk) verbonden. Het kleurenaantal was daardoor dus zeer beperkt. De hedendaagsche fabriekverf (Keim’s mineraalverf) telt een grooter getal schakeeringen dan de oude meesters gebruikten. Voor geschiedk. overzicht van de > frescoschilderingen, zie aldaar. Verwant aan het fresco is het „sgraffito”-werk, vooral in de Renaissance aangewend. Op een onderlaag van zwarte mortel (door vermenging met houtskool of roet aldus gekleurd) brengt men een dunne laag met water aangelengde witte kalk. Hierin krast (sgraffitare = krabben, krassen) men met een stift of spatel, zoodat het zwart weer te zien komt. Is de kalk gedroogd, dan is de versiering, als het fresco, meteen onuitwischbaar geworden. Olicvcrfschildcrcn is uit het tempera-schildercn (waarbij de verven met eigeel als bindmiddel gemengd worden) voortgekomen. Men neemt gewoonlijk aan, dat de gebroeders van Eyck, Jan en Hubert (als deze, hetgeen bestreden wordt, tenminste bestaan heeft) er de grondleggers van zijn. Het verfpoeder wordt meestal met lijnolie aangewreven. Aanvankelijk schilderde men, als bij altaarstukken, op paneel, later ook op schilderlinnen. Beide voldoen het best, wanneer ze van een ondergrond voorzien worden, zoodat de olie niet door het hout of het linnen opgezogen wordt. Een mengsel van krijt en lijm geeft een daartoe geëigenden grond. Men kan in olieverf meer dan in eenige andere techniek het reeds geschilderde overschilderen. Wanneer men enkele punten in het oog houdt, kan dat zonder gevaar van barsten of geringere duurzaamheid geschieden; de onderlaag dient eerst goed gedroogd te zijn, en de nieuwe laag houdt er het best op, als de oude eerst wordt afgeschuurd. Door het in meerdere lagen over elkaar heenschilderen wordt wat olie uit de bovenste verflaag door do daaronderliggende weg- gezogen; de verf „trekt” of „schiet in”, d.w.z. wordt dof. Dit kan door vernissen weer worden verholpen, zoodat de verven weer in hun vollen gloed voor den dag komen. Vernis dient tevens tot bescherming tegen den luchtinvloed (vocht, gassen). Olieverf gebruikt men vooral als een dikke laag („dekkend”). Voor lichte kleuren vermengt men er dus wit mede. Men kan er echter ook wel doorschijnend mee werken door er olie of terpentijn aan toe te voegen (glacis, glaceeren). De duurzaamheid der olieverf berust hierop, dat de olie door aanraking met de lucht verhardt. Hieruit volgt, dat zij eenigen tijd behoeft om intens te drogen: de buitenlaag droogt het eerst. Een dikke verflaag dus blijft nog inwendig drogen en samentrekken, ook al schijnt ze aan de oppervlakte droog, en dit is de reden van het barsten van veel schilderijen: op een aldus nog werkende verflaag schildert men opnieuw en krijgt dus ongelijk samentrekkende lagen op elkaar. Sedert de uitvinding is het olieverfschilderen, dat tal van stijlen doorliep, algemeen beoefend gebleven. Een bloeitijd beleefde het in de 17e eeuw in Holland. Waterverf, waarvan gomachtige stoffen het bindmiddel zijn, wordt met water aangelengd zeer dun gebruikt en is dus steeds doorschijnend. Ook meerdere lagen over elkaar blijven dat. Het gebruik van dekwit blijft meestal tot onderdeelen beperkt, die te klein zijn om het wit van het papier uit te sparen. Waterverf kwam in de 19e eeuw meer algemeen in gebruik, vooral de Engelsche meesters als Turner, Bonington enz. bereikten er groote resultaten mede. Met gom tot dekkende verf verwerkte waterverf heet ■> gouache. Pastelschilderen was vooral in de 18e eeuw in zwang. Daar de verfstoffen met een „pasta” vermengd zijn en tot zachte pijpjes, als krijt, verwerkt worden, is het resultaat spoedig krijtachtig, pappig, week. Zie > Pastel. Poortenaar. Schildhoofd, > Heraldiek (kol. 187). Vgl. > Kwartierhoofd. Schildhouders, > Heraldiek (kol. 190). Schildklier, glandula thyreoidea, is een endocrine klier, d.w.z. een klier, die stoffen afscheidt, hormonen geheeten, welke direct aan de lymphe en aldus aan het bloed afgegeven worden. De s. ligt aan den hals, direct voor de luchtpijp. Zij wordt opgebouwd uit twee zijkwabben en een middenkwab. Het klierige orgaan scheidt een sterk jodiumhoudend product af, het thyroxine, dat reeds in 1916 door Kendall kristallijn werd afgescheiden, en waarvan Harington de formule berekende. Bovendien scheidt de s. nog een hormon af, het 3,6 Dijodthyroxine. De s. staat o.a. in wisselwerking met het hersenaanhangsel en in samenhang met het vegetatieve zenuwstelsel. Dit blijkt bijv. uit de labiele depressieve geestesstemming, die bij verhoogde s.-functie regel is, wat haar bij de Franschen den naam bezorgd heeft van de „glande de I’émotivité”. Tijdens de pubescentie, menstruatie, graviditeit en laotatie-periode is de klier vaak wat opgezet (Botticelli’s Madonna’s vertoonen dit duidelijk). De werking der s. hangt ook innig samen met de regeling der suikerstofwisseling, het niveau van den grondomzet der voedingsproducten en dus met de vetafzetting. De s. beïnvloedt de bloedverdeeling, de hartwerking, de sexueele functies, etc. Een tekort aan functie remt de ontplooiing, niet alleen der lichamelijke, doch ook der geestelijke functies, zoodat een tekort aan s.-hormon met achterlijkheid in lichamelijke en geestelijke ontwikkeling gepaard gaat. Zie ook > Myxoedeem. Vergrooting der s., struma geheeten, komt in sommige streken, bijv. in Tirol, Zwitserland e.a. endemisch voor. Vermeerderde werkzaamheid der s. leidt tot de ziekte van -> Basedow. > Schildklierchirurgie. Zie ook > Cretinisme; Myxoedeem. L i t.: overzicht bij E. Laquer, Hormone und Sekretion (1934). Klessens. Scliilclklicrchirurgie omvat de verschillende heelkundige kunstbewerkingen bij > kropziekten. De meest voorkomende operatie is de gedeeltelijke of geheele verwijdering der schildklier bij -> kropgezwellen, -> Basedowsche ziekte en kwaadaardige ontaarding, misschien in de toekomst bij bepaalde hartziekten. In sommige gevallen wordt volstaan met onderbinding van voedende bloedvaten. Bij abcesvorming wordt het abces geopend. Bij de s. valt ook te rekenen de chirurgie der bijschildklierlichaampjes; aandoeningen hiervan kunnen voeren tot typische ziektebeelden, o.a. van het skelet, waarbij de verwijdering van het zieke bijschildklierlichaampje gewenscht is. Krekel. Schildklierpreparaten, > Orgaanpreparaten. Schildknaap, > Ridder. Schildkraakbccn, > Keel (kol. 140). Schildluizen (Coccina), een onderorde van de Hemiptera, te verdeelen in wolschildluizen (Cocci dae), die leven onder een dichte bedekking van washaren; in schildluizen (Diaspidae), levende onder een wasschild; en in dopluizen (Lecanidae), waarvan het chitineachtige schild met het dier is vergroeid. De s. leggen eieren, die vaak reeds in het moederdier uitkomen. Groot verschil in de geslachten: vaak geen of weinig mannetjes; deze kunnen zich bewegen en nemen geen voedsel tot zich (geen zuigsnuit). De vrouwtjes nemen voedsel op (zuigsnuit), vleugels ontbreken; ze kunnen zich na vastzuigen niet meer bewegen. Vele s. zijn schadelijk voorhout- en kruidachtige planten door sap-onttrekking. Vijanden: lieveheersbeestje en eenige sluipwespen. Schadelijk vooral zijn: San-Joséschildluis, de kommasohildluis, die de gedaante van een komma heeft en die leeft op appel, peer, pruim, perzik en bes, en de perzikdopluis, vooral op druif en perzik, en de wijnstokdopluis, vooral op druif. Bestrijding: spuiten der houtachtige gewassen in rusttoestand met 7l/a % – carbolineum. L i t.: M. v. d. Broek en P. Schenk, Ziekten en Beschadigingen der Tuinbouwgewassen (1925). v. Schendel. Schildmeer, een meer in Duurswold (XII 448 D2), prov. Groningen; veel watersport. Schildpad, 1“ (d i e r k.) ■> Schildpadden. 2° In de kunstn ij verheid naatn voor het bewerkte pantser van > schildpadden (vooral caretschildpad). Voor het gebruik worden de hoornen platen in dunne, min of meer doorschijnende lagen gezaagd, die op een hel-rooden of vergulden achtergrond gelijmd worden. Door verhitting wordt het s. week en laat het zich in allerlei vormen persen. Vooral sedert de 17e e. wordt het s. gebruikt tot het vervaardigen van luxevoorwerpen (doosjes, omslagen van boeken, knoppen van wandelstokken, meshechten, enz.). In de meubelkunst komt s. voor als inlegwerk (> Intarsia), soms ook als fineerwerk. In de kunstnijverheid van het Verre Oosten en van Indië is het s. van groote beteekenis. V. Herck. 3° (K r ij g s k.). Reeds in de Oudheid trachtte men een bres in vestingmuren te maken door ondermijning (> Mijn). Ten einde den muur gedekt te naderen, bewoog zich een groep krijgslieden voorwaarts met de schilden als een gesloten, nagenoeg horizontaal vlak boven het hoofd. Deze s. dekte ook de eerste ondermijningswerkzaamheden. Bij den aanval op lage muren werd de s. ook gebruikt om aan een volgende kleinere groep gelegenheid te geven over dit dak den muur te beklimmen. H. Lohmeijer. Schildpadbloem (Chelone of Pentastemon), een Mexicaansch plantengeslacht van de fam. der leeuwen – bekachtigen; levert vsch. overblijvende sierplanten, o.a. de gentiaanschildpadbloem, P. gentianoides, in vsch. tinten, P. digitalis, wit, en P. barbatus (Chelone barbata), scharlakenrood, met dichtbehaarde onderlip. Bonman. Schildpadden (Testudinata), een orde van de klasse der > kruipende dieren; ze bezitten een schild of pantser, dat uit een rug- en buikschild bestaat. Het bestaat uit platen, door verbeening der huid gevormd, on is met het skelet vergroeid. Alleen aan hals, ledematen en staart blijft de huid leerachtig. Van de wervels zijn alleen de hals-, heiligbeen- en staartwervels beweeglijk. Rug- en buikschild zijn gewoonlijk aan de zijden met elkaar verbonden. Al deze beenplaten zijn aan de buitenzijde met hoornen platen bedekt, die niet met de omtrekken der beenplaten overeenkomen; deze platen leveren het > s c h i I dp ad. De korte pooten kunnen evenals kop en staart onder het pantser teruggetrokken worden; de voeten zijn tot loopen of zwemmen ingericht. De eieren, meestal met een kalkschaal, worden in den grond begraven. De s. kunnen zeer oud worden; de meeste bewonen de tropen. De voornaamste fam. zijn: de > landschildpadden; de > zeeschildpadden (met de geslachten Chelone en caretschildpad); de > rivierschildpadden. Keer. Palacontologic. De eerste vondst, die de opstelling eener afstammingsreeks der s. mogelijk maakte, is Eunotosaurus uit het Perm in Zuid-Airika. Bij Eunotosaurus is het schouderblad zeer kort en reikt niet meer over de ribben. Tusschen schouder- en bekkengordel liggen 8 wervels. In latere vormen vereenigen de ribben zich tot een rugschild; tusschen schouderen bekkengordel zijn 5 wervels. Bij Triassochelys, uit de Keuper van Halberstadt, treedt voor het eerst een buikschild op. -rTT. . r' Bij de jongste schildpadden komen schouder- en bekkengewricht aan den rand van het schild te liggen, zoodat het buikschild haast even groot is als het rugschild. ïriassochelys bezat tanden, latere schildpadden zijn steeds tandloos. De s. hadden groote ontwikkeling in Jura en Krijt. Li t. : K. A. von Zittel, Grundzüge der Palaontologie (II 41928). V' ft. Oeyn. Schildpadtorretjes behooren tot de fam. der goudhaantjes; hun kop wordt bedekt door een groot halsschild, dat samen met de dekschilden aan den kever een schildpadvorm geeft. S. zijn vaak fraai gekleurd; in Ned. leeft een 17-tal soorten, w.o. Cassida nebulosa, die 6-6 mm lang wordt en op onkruid en suikerbiet vaak schade aanricht. De kleur is roestbruin met zwarte vlekken. M. Bruna. Schildvaren (Aspidiura). Onder dezen naam waren vroeger bekend moerasvaren, mannetjesvaren en stekelvaren. Schildvleugelige insecten, > Coleoptera. Schild voet, > Heraldiek (kol. 187). Schildvulkaan, > Vulkanisme. Schildwacht, soldaat, die met een geweer, karabijn of getrokken zijdgeweer op post of uitkijk is gesteld. Met betrekking tot de gehoorzaamheid en de ondergeschiktheid wordt in Nederland de s. in de uitoefening van zijn functie gelijk gesteld met een meerdere. A. Lohmeijer. Schildwolde, dorp in de Groningsche gem. > Slochteren (XII 448 D3). Schildzaad (Alyssum), een plantengeslacht van de fam. der kruisbloemigen ; komt met ong. 100 soorten in het gebied van de Middellandsche Zee en Midden-Europa voor. In onze streken wordt A. Alyssoides met gele bloem gevonden, terwijl A. Saxatile, eveneens geel, A. Berthami wit (bijenvoeder) en andere soorten gekweekt worden. Bonman. Schild zoom. > Heraldiek (kol. 187). Schiller, 1° Ferdinand Canning Sc o 11, Engelsch wijsgeer, pragmatist. * 1864, t 1937. Hoogleeraar te Oxford en te Los Angeles. Schiller baseert de kennis niet op abstracte princiepen, maar op de concrete menschelijke natuur (humanisme). Waarheid bestaat alleen in betrekking tot het kennend subject en zijn werkzaamheid. Voor een ieder is slechts dat waar, wat hem voordeel brengt en zijn levensdoeleinden dient. Werkelijkheid is voor een ieder slechts datgene, waarin hij belang stelt, en waarvan hij het bestaan terwille van zijn handelen bevestigt. leder mensch schept zich een eigen wereld, die hij door zijn kennen voortdurend vervormt en vervolmaakt. > Humanisme (2°) ; Pragmatisme. Voorn, werken: Humanism ; Studies in Humanism. L i t.: T. B. Muller, De kennisleer van het Anglo-Amerikaansch pragmatisme (1913); E. Leroux, Le pragmatisme américain et anglais (Parijs 1923); F. Sassen, Wijsbeg. van onzen Tijd (1938). F. Sassen. 2° J o h. C h r i s t. F r i e dr i c h (v o n), naast G o e t h e de leidende figuur in de tweede klassieke periode van de Duitsche letterkunde. * 10 Nov. 1769 te Marbach, f 9 Mei 1805 te Weimar. Leven. Gesproten uit een kleinburgerlijke officiersfamilie van logeren rang, kende S. bekrompen jeugdjaren in de achtereenvolgende gamizoensteden van zijn vader: te Lorch (1763), te Ludwigsburg (1766). In 1773 kwam hij, op vo orstei van hertog Karl Eugen, op hetmilitairegymnasium van deze laatste stad, later (1776) op de militaire academie teStuttgart.waar hij eerst de juridische, daarna de medischerichting uitgestuurd werd. De aldaar heerschende paedagogische dwang van den strengen hertog deed hem veel lijden en wekte in hem den drang naar vrijheid, die aan zijn > Sturm-und-Drangperiode haar ethischen inhoud zou geven. In een lering van praeromantisch gestemde vrienden leerde hij er in het geheim dwepen J. Ch. F. v. Schiller. Schimmel, Hendrik Jan, Ned. schrijver. * 30 Juni 1825 te ’s-Graveland, f 15 Nov. 1906 te Bussum. Burgemeesterszoon; na zijns vaders dood (1842) genoodzaakt in het onderhoud van zijn familie te voorzien. In 1863 directeur der Amsterdamsche credietbank. Literaire arbeid op het gebied van tooneel (Schiller, Hugo), poëzie en historischen roman (Scott, Von Scheffel). Als romancier schrijver van eenige historische romans, welke niet zonder beteekonis zijn. Van 1861 tot ’67 mederedacteur van De Gids. Medeoprichter van de vereeniging Het Ned. Tooneel had hij grooten invloed op het tooneelleven van zijn tijd. Werken: Tooneel: o.a. Twee Tudors ; Struensee ; Het Kind van Staat. Romans: Bonaparte en zijn Tijd ; De eerste Dag eens nieuwen Levens of Kokhuizen in 1572 ; Mary Hollis ; Mylady Carlisle ; Sinjeur Semeyns ; De Kapitein van de Lijfgarde. U i t g. : Voll. Romant. Werken (19 dln. 1892-’95); Dramatische Werken (3 dln. 1884-’B6). —L i t.: H. Robbers, H. J. S. (in: Mannen van Beteekenis, XXXVIII 1907) ; C. Busken Huet (in: Litt. Fant. en Krit. 11, 167 en XV, 95); Potgieter (in: Werken XVI, 1); Jan ten Brink (in ; Gesch. der N. Ned. Lett., II 1888, 325); J. Prinsen J. Lzn. (in ; De oude en nieuwe historische Roman in Ned. 1919); Te Winkel (in ; Ontwikkelingsgang 2VII) : Kalff (in : Gesch. der Ned. Lett. VII); Zuidema (in : Nw. Ned. Biogr. Wbk. 111, 1138). Vermeeren. Schimmelantiloop (Hippotragus), een geslacht van de fam. der -> runderen, met sterke manen, bezit horens, die met een scherpen boog achterwaarts gebogen zijn en uitstekende ringen dragen. De meest verbreide soort in Afrika is de paardantiloop (H. equinus Desm.), 2 m lang. Uitgeroeid in het Kaapland is de kleinere blauwgrijze blauwbek (H. leucophaeus Pall.). Keer. Schimmelpenninck, Rutger Jan, Ned. staatsman. * 31 Oct. 1761 te Deventer, f 25 Maart 1825 te Amsterdam. Behoorde tot de gematigde patriotten, speelde een rol bij de > Regeeringsverandering van 1795 (voorzitter van hetvoorloopigbestuur van Amsterdam) en in de eerste > Nationale Vergadering. In 1798 werd S. gezant te Parijs en werkte als zoodanig mede aan de totstandkoming van den vrede van Amiens. Napoleon stelde groot vertrouwen in S. en bewerkte, dat hij van 1805- ’O6 aan het hoofd van de Bataafsche republiek stond als raadpensionaris. Tijdens de inlijving bij Frankrijk had S. zitting in den keizerlijken Senaat. Napoleon verhief hem tot „comte de I’empire”. Door koning Willem I werd S. benoemd tot lid van de Eerste Kamer. Verberne. Lit. : Colenbrander, S. en koning Lodewijk (1911). Schimmels zijn draadvormige mioro-org a n i s m e n, die als één der laagste plantenvormen beschouwd moeten worden. Ze behooren in het plantenrijk tot de fungi, die worden verdeeld in bacteriën, eumyceten (schimmels) en myxomyceten, welke laatste voor den mensch van geen beteekenis zijn. De bacteriën vermeerderen zich door eenvoudige splitsing (ongeslachtelijk), terwijl bij de eumyceten een geslachtelijke en ongeslaohtelijke vermeerdering bekend is. De s. worden verdeeld in vier groepen: de hyphomyceten, ascomyceten, phycomyceten en basidiomyceten. S. bestaan ófwel uit een lange, meestal sterk vertakte draadvormige cel met vele kernen erin, ófwel uit een sterk vertakte keten van achter elkaar geschakelde cellen. De meeste soorten zijn omgeven door een duidelijke cellulose-membraan, waarbinnen het celprotoplasma zich bevindt. Aan een s. kan men onderscheiden het eigenlijke, draadvormige altijd sterk vertakte vegetatieve deel (thallus genaamd) en een deel, dat voor de voortplanting zorgt (fructificatie-organen en sporen). De draden (hyphen) van de thallus vormen een dicht netwerk van viltachtige door elkaar loopende draden (mycelium). Wanneer het fructificeerende deel van het mycelium zijn functie verricht heeft, gaat het meestal te gronde. Het mycelium is soms zéér vast in den voedingsbodem verankerd, vormt in andere gevallen een min of meer dicht samenhangend beslag op den voedingsbodem. Sommige soorten hebben een sterk indringend vermogen en woekeren in haren, in de huid, door celwanden heen of diep in de voedingsbodem. De s. planten zich voort door sporen. Deze ontstaan soms in de draden, groeien soms buiten op de eindvertakkingen der draden, in weer andere gevallen in of op speciale fructificatie-organen. Bij sommige soorten groeit uit de spore direct een nieuwe s., bij andere moet er eerst samensmelting van twee cellen plaats vinden, alvorens er een zgn. zygospore of oöspore kan ontstaan, waaruit dan de nieuwe s. weer uitgroeit. De sporen van s. worden overal gevonden, zijn bijv. in de lucht talrijker dan bacteriëen en aangezien s. op velerlei voedingsbodems kunnen groeien (vooral wanneer deze suikerhoudend zijn), vindt men ze ook vaak op voedingsmiddelen. Een deel der s. heeft voor den mensch ziekmakende eigenschappen. Inwendige ziekten, door s. veroorzaakt, zijn echter zeldzaam. Bij dieren komen deze meer voor. Bij planten zijn schimmelziekten zeer gewoon. De meeste in het dagelijksche leven voorkomende s. zijn: Penicillium glaucum, die als een grijsgroen beslag op allerlei materiaal groeien kan. Ook de Aspergillus glaucus (eveneens groengrijs), de Aspergillus niger (zwart) en andere aspergillussoorten komen veel voor als verontreiniging van etenswaren. Wyers. Schimmenspel. Hieronder verstaat men een soort marionettenspel, waarbij niet de poppen zelf zichtbaar zijn, maar hun schaduwen geprojecteerd worden op een doorschijnend, van achteren verlicht scherm. Do poppen zijn van stijf, vaak van doorschijnend en dan gekleurd materiaal gemaakt en worden door den bespeler van het s. achter het scherm bewogen. Het schimmenspel heeft zich vooral in Azië ontwikkeld. Britsch-Indië was in deze een centrum, waar het s. thans echter nauwelijks meer voorkomt. Zeer levend bleef het echter als Wajangspel in Ned.-Indië, op Java en in anderen vorm op Bali, waar nog steeds verhalen uit de Hindoe-mythologie tot opvoering komen. Veel grover is het s. in Turkije en R. J. Schimmelpenninck. Voorn, werken: Grundlinien einer Kritik der bisberigen Sittenlehre ; Reden über die Beligion; Monologe. Lit.: W. Dilthey, Das Leben S.’s (Berlijn 1922); S., der Philoaoph des Glaubens. sechs Aufsatze von E. Troeltseb u. A. (Berlijn 1910); F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934). F. Sassen. Schlcifengalvanomctcr berust op de beweging van een vrij stugge draadlus (Schleifen) a in het veld van een permanenten magneet b. De zeer kleine beweging van de lus, wanneer door deze een electrische stroom loopt, wordt door een microscoop met oculairschaalverdeeling c bekeken. De beweging is aperiodisch gedempt. De inwendige weerstand is 6 a 10 ohm, de gevoeligheid 0,3 tot 0,01 microampère per schaaldeel. Voordeelen: groote spanningsgevoeligheid en ongevoeligheid voor dreuning. W. de Groot. Schleyer, Martin, uitvinder der wereldtaal Volapük (1880). * 18 Juli 1831 te Oberlanda (Baden), t 16 Aue. 1912 te Konstanz. Pastoor. Schlick, Gaspar, Oostenrijksch staatsman in dienst van keizer Frederik 111. f 1449. Hij was het, die op den Rijksdag van iiesan (;on (1447) aan Philips den Goeden het voorstel deed, alle Bourgondische gewesten in één koninkrijk te vereenigen. Schlicmann, II einr i c h, Duitsch archaeoloog. * 6 Jan. 1822 te Neubukov (Mecklenburg-Schwerin), f 26 Deo. 1890 te Napels. Na een voorspoedige handelscarrière wijdde hij zich sinds 1858 aan de studie van het Grieksch en de Homerische Oudheid. Deed vanaf 1870 aanvankelijk alleen, later met Dörpfeld, opgravingen o.a. te Hissarlik, waar hij het Troje van Homerus in op één na de laagste der 9 grondlagen meende te ontdekken, en te Mycene, Orchomenos en Tiryns. Rijke vondsten (goud en schatten in Troje en Mycene) bekroonden zijn werk, dat aan de studie van Homerus een historische basis schonk. Werken: Trojanische Altertümer (1874); Troja u. seine Ruinen (1875); Mykenae (1878); Ilioa (1881); Orchomenos (1881) ; Tiryna (1886). Schlömilch, Oskar, wis- en natuurkundige. * 13 April 1823 te Weimar, f 7 Febr. 1901 als prof. te Dresden. Hij schreef vele wiskundige werken en gebruikte o.a. de electrolytische cel als gelijkrichter. Werken: Handb. der algebr. Analysis (61881) ; Anal. Geometrie des Baumes (61898); Handb. der Mathematik (3 dln. 21904). Gaf 1856-’9B de Zeitschr. f. Jlath. u. Phys. uit. J. v. Santen. Schlörsysteem, > Meststoffen. Schlosser, Friedrich Christoph, Duitsch historicus. * 17 Nov. 1776 te Jever, f 23 Sept. 1861 te Heidelberg. Prof. te Heidelberg (1819); zijn werken zijn door liberalisme beïnvloed. Werken: o.a. Weltgesch. (19 dln. 1815-’24); Geseh. des 18. Jhdt. (1823). Lit. : biogr. d. Weber (1876). Schlumbcrger, 1° Jean, Fransch romanschrijver. * 26 Mei 1877 te Guebwiller. Behandelt de moreele na-oorlogsche problemen in Le Camarade infidèle (1922). Gaf eveneens o.a. Un Homme Heureux (1920) en Saint-Satumin (1932). Zijn romans zijn overdreven analytisch. L i t.: M. Martin du Gard, Moralités libérales; S. (1932). Willemyns. 2° Léon Gustave, Fransch geschiedschrijver en archaeoloog. * 17 Oot. 1844 te Gebweiler, f 1929 te Parijs. Zijn schriften behandelen hoofdzakelijk de Byzantijnsche historiographie, tot welker heropbloei in Frankrijk hij zeer veel bijdroeg. Schleifengalvanometer. Werken: 0.a.: Numismatique de I’Orient latin (1878); L’épopée byzantine ala fin du Xe s. (3 dln. 1896-1905) ; Récits de Byzance et des Croisades (2 dln. 1916-’22). E. De Waele. Schlüter, Andreas, beeldhouwer en architect. * 1660 waarsch. te Danzig, f 1714 te St. Petersburg. Voorn, figuur der Barok-beeldhouwkunst in Duitschland; werkte meest te Berlijn, waar hij groote opdrachten uitvoerde; zijn kunst is overladen en druk. L i t.: Ladendori, Der Bildh. u. Baum. A. S. (1935). Schmalenbach, Eug e n, bedrijfshuishoudkundige. * 20 Aug. 1873 te Schmalenbach bij Halver (Westfalen). S. is een empirisch-realist op zijn gebied, wiens eigenlijke theoretische prestaties op het terrein der algemeene bedrijfshuishoudkunde slechts te vinden zijn in tijdschriftbijdragen. Daarnaast hield hij zich bezig met het onderzoek van bijzondere vraagstukken op het gebied van de balansleer, boekhouding, financiering en kostprijs. Werken; o.a. Dynamische Bilanz (41924); Der Kontenrahmen; Selbstkostenberechnung und Preispolitik (51931); Finanzierungen. S. was uitgever van „Zeitschrift für Handelswissenschaftlicbe Forschung”, in welk tijdschrift vooral S.’s theoretische beschouwingen zijn neergelegd. C. Jamsens. Sehmalkaldcn, stad aan de W. zijde van het Thüringer Woud (IX 676 D3). Ca. 11 000 inw. (97% Prot.). S. is een oude stad. Stadswallen, Got. St. Georgskirche (1460), Renaissance-slot Wilhelmsburg (1590), Got. raadhuis (1419). IJzerindustrie. S. wordt het eerst in 874 vermeld, in 1227 stad. Schmalkaldische artikelen, een der in 1680 in het Concordiënboek opgenomen symbolische geschriften, door Luther in 1537 naar aanleiding van het door Paulus 111 te Mantua bijeengeroepen concilie geschreven, dat een uitvoerige uiteenzetting geeft van de Evangelische leerstellingen. Schmalkaldischc bond, in 1630 gesloten tusschen zeven Prot. vorsten en elf steden, waarbij zich in 1536 nog andere steden voegden, onder leiding van keurvorst Johan van Saksen en landgraaf Philips van Hessen voor zes jaar, met het doel elkaar te verdedigen, zoodra zij „om het woord Gods” zouden worden aangevallen. In 1635 werd hij voor tien jaar hernieuwd. De Schmalkaldische oorlog brak in 1546 uit tusschen den keizer en den Schmalk. bond. Z. Duitschland was spoedig door Karei veroverd, terwijl de overwinning bij Mühlberg in 1647 ook N. Duitschland in zijn macht bracht. Johan van Saksen en Philips van Hessen werden gevangen genomen. Wachters. Schmidt, 1° Erich, Duitsch litterair-historicus (vooral Goethe-speoialist), uit de school van Scherer. * 20 Juni 1853 te Jena, f 29 April 1913 als hoogleeraar te Berlijn. Voorn, werken: Richardson, Rousseau und Goethe (1875); Lenz und Klinger (1878); Goethes Faust in ursprünglioher Gestalt (1888); Lessing (1884); Charakteristiken (1886 vlg.); uitg. van Goethe, Uhland, Kleist, e.a. —L i t.: G. Roethe, E. S. (1913): F. Kluge, B. S. (1913). Baur. 2° Érn e s t Willem, VI. tooneelauteur. * 14 Aug. 1886 te Antwerpen, f 19 Febr. 1937 te Deurne. Beambte. Zijn tooneel is realistisch met naturalistischen inslag. Hij schrijft een allervaardigsten dialoog, tot vlak wordens toe. Verstandsmensoh, met een voorliefde voor het behandelen van zedelijke verwording. Werken; Het Kindernummer (1919); De Meskien (1920); Tilly’s Tribulaties (1921); De twee Vrienden en de Vrouw (1923); De Peer als twistappel (1925); De Gang der Wereld (1925). —L i t.; Mouteyne, Krit. Bijdr. over Tooneel (1926); id., Koorn en Kaf (1928). 3° Pater Expeditus, Franciscaan, Duitsch litterair-historicus, vooral op het gebied van de tooneelgeschiedenis. * 3 Juli 1868 te Zittau. Voorn, werken; Bühnenverhaltnisse des deutsohen Schuldramas (1903); Poccis lustiges Komödienbüchlein (1907); Die schönsten Heiligenlegenden (1912); Vom Lutheraner zum Franziskaner (1912); O. Ludwig (1921); Faust (1923); Magnalia Dei (1926) ; Das spanisohe Fronleichnamsspiel (1934). Baur. 4° Ferdinand August, Duitsch bevorderaar van lichamelijke oefening. * 25 Juli 1852 te Bonn, f 14 Febr. 1929 aldaar. Berst arts te Bonn. Later prof. Heeft vooral de hygiënische beteekenis van systematische lich. oef. belicht en geijverd om de goede elementen uit het > Zweedsche stelsel voor gymnastiek (bijv. rompoefeningen) algemeen ingang te doen vinden. Door zijn wetensch. werken is het besef van de waarde van lich. oef. zeer verbreid on het inzicht verdiept. Goris. —uons. Werken: Unser Körper (1913); Physiologie der Leibesübungen ; Die Schwedische Schulgymnastik (1912). 5° Fri t z, bedrijfshuishoudkundige. * 13 Maart 1882 te Wahrenbrück (Saksen). S. is, wat men in de bedrijfshuishoudkunde zou kunnen noemen, een vertegenwoordiger der theoretische richting, die vanuit den gezichtshoek van de marktwaarde het probleem der bedrijfshuishoudingen onderzoekt. Hierop heeft hij een volledig zuiver theoretisch systeem opgebouwd. Vnl. is zijn leer neergelegd in „Die Organische Bilanz im Rahmen der Wirtsohaft”. Daarnaast hield hij zich bezig met vsch. vraagstukken uit de organisatie en techniek van den handel. /J^„e>rk^n: o,a- Dle or?anische Tageswert BUanz (■>1929) ; Die Industrie-Konjunktur, ein Rechenfehler (1927); Kalkulation und Preispolitik. S. is uitgever en redactieleider van „Die Betriebswirtschalt”. C Janssens 6° Johannes, Duitsch taalgeleerde. * 29 Juli 1843 te Prenzlau, f 4 Juli 1901 te Berlijn. Sinds 1873 prof. te Graz, later in Berlijn, Indo-Germanist. In tegenstelling met de stamboomtheorie van zijn voorgangers ontwierp hij een Wellentheorie of golftheorie: nauwere overeenkomst tusschen twee talen of taalgroepen hoeft niet terug te gaan op gemeenschap van herkomst. Tusschen twee naburige talen immers valt er steeds een zekere overeenstemming waar te nemen. De nieuwvormingen dan ook, die aanleiding zouden geven tot het splitsen van het eenvormige Indo-Germaansch, vertoonden zich op verscheiden punten van het taalgebied en verbreidden zich golfsgewijze. Later zijn tusschendialecten en bemiddelende variëteiten verdwenen en ontstonden de scherpe grenzen, die de Indo-Germaansche talen in historischen tijd afbakenen. Werken; Die Verwandtschaltsverhaltuisse der jndo-german. Sprachen (1872, hierin de Wellentheorie ontworpen); Pluralbildungen der indogerman. Neutra (hierin het bewijs, dat de neutra oorspr. collectieve eingularen waren, 1889); Kritik der Sonantentheorie (1895); Zur Geschichte des indogerm. Voealismus (1871- ’75); Die Urheimat der Indogermanen und das europaische Zahlsystem (1890). Weimen. 7° 011 o Ernst, > Ernst (Otto). Pater W. Schmidt. 8" Wilhelm, Pater van het Goddelijk Woord, een van de voortreffelijkste onderzoekers op gebied van volkenkunde, taal- en godsdienstwetenschap. * 16 Febr.lB6BteHörde(Westfalen). In 1898 priester gewijd. In 1896 werd hij prof. aan het missiehuis St. Gabriël te Mödling bij Weenen, 1920 prof. in de volkenkunde aan de univ. te Weenen, 1927 directeur van het pauselijk museum voor missie- en volkenkunde te Rome en 1931 directeur van het Anthropos Instituut te Mödling. Hij paste de cultuurhistorische methode in de volkenkunde toe en verwierf zich onvergankelijke verdiensten door, tegenover de beweringen van het Evolutionisme, het feit van een vroeg monotheïsme te stellen. Vgl. >Cultuurhistorische trappen; Drietredentheorie. Voorn, werken; Die moderne Ethnologie (in het door hem opgerichte tijdschrift Anthropos, 1 1906) • Die Mon-Khmer-Völker (1906); Die Stellung der Pygmaenvölker in der Entwicklungsgeschichte der Menschheit (1910); Die Gliederung der australischen Sprachen (1919); Völker und Kuituren (met W. Koppers ; 1924) ■ Der Ursprung der Gottesidee (I-VI 1912-’35); Die Sprachenfamilien und Sprachenkreisen der Erde (1926); Handbuch der vergleichenden Heligionsgeschichte (1980) ; Handbuch der Methode der kulturhistorischen Bthnologie (1937); Das Eigentum auf den altesten Stufen der Mensohheit (11937). Een lijst van Schmidt’s geschriften is te vinden in het Festschrift für W. Schmidt (Weenen 1928). Andres. 9° Wilh e 1 m, > Sohmidtbonn. 10° Wilhelm, Oostenr. meteoroloog. * 1883, f 1936. Prof. in de physica der aarde aan de univ. te Weenen; bestuurder van de Oostenr. Zentralanstalt für Meteorologie und Geodynamik. Verklaarde de mechanica der onweders en buien (buienkop van S.) en de massawisseling in de atmosfeer. W erken: Massenaustausch in freier Luft und verwandte Erscheinungen (1925); Künstliches Klimain der Umgebung des Menschen (1936). Sehmidtboiiii, Wilhelm, pseud. v. W. S c h m i d t, Duitsch tooneel- en romanschrijver van de neo-Romantische richting, soms nogal zwoel. * 6 Febr. 1876 te Bonn. Voorn, werken: Mutter Landstrasse (1901); Der Graf von Gleichen (1908); Der verlorne Sohn 11912); Dietrioh von Bern (1929); romans: Der Heilsjringer (1906); Yerzauberte (1923); Denkmal eines jungen Lasttragers (1927). Schmitt, 1° Car 1, staats- en volkenrechtsgeleerde. * 11 Juli 1888 te Plettenburg (Westfalen). Hoogleeraar te Berlijn. Vervult een belangrijke rol in het nationaal-socialistische Duitschland, o.a. als Pruisisch staatsraad en als lid van den „Führerrat” der academie voor Duitsch recht. Werken: o.a. Diktatur (21926) ; Politische Theologie (21934) ; Kernfrage des Völkerbunds (1926); Das Reichsstatthaltergesetz (1933); Staat, Bewegung, Volk (1933). . 2° Florent, componist. * 28 September 1870 te Blamont (dept. Meurthe-et-Moselle). Leerling van Massenet en Fauré. 1900 Prix de Rome. Als componist door de Duitsche romantici en de Russen beïnvloed. Voorn, werken: pianokwintet, Psaume voor koor en orkest, kamermuziek, liederen. L i t. : C. Ferroud (in : Revue Musicol., V 1924); Erio Blom (in ; Chesterian, 1931/32, 121 vlg.). Sehmitthenner, Paul, architect. * 15 Dec. 1884 te Lauterburg (Elzas). Hoogleeraar aan de technische hoogeschool te Stuttgart. Fijnzinnig kunstenaar, die, onder aanvaarding van de vak-tradities, bijzondere gave en zuivere werken heeft tot stand gebracht. Onder het nationaal-socialistische bewind is hij min of meer de leider geworden van de Duitsche architectuurbeweging. Grootere werken: tuinstad Staaken, Haus des Deutschtums te Stuttgart, Sammelschule Zuffenhausen en verder vele grootere en kleinere landhuizen, buitenhuizen e.d. v. Embden. Schmoller, Gust a v, historiseh-ethisoh economist. * 24 Juni 1838 te Heilhronn, f 27 Dec. 1917 te Bad Harzburg. Prof. te Halle, Straatsburg, Berlijn, lid der Pruisische Akademie der Wissenschaften en van vele buitenlandsche academies. Hij behoorde tot de in 1872 te Eisenach ontstane realistische school en was medeoprichter en voorzitter van de Verein für Sozialpolitik. Heftig tegenstander van de Manchesterschool en van het Neo-Malthusianisme, was hij leider van de Duitsche historische school, welker leerstellingen hij zoover dreef, dat hij alle absolute beginselen ontkende. Voorn, werken: Ein offenes Sendschreiben an Herrn Prof. Dr. Heinrioh von Treitsohke (1875); Die Gerechtigkeit in der Volkswirtschaft (1880) ; Ueber Wesen und Verfassung der grossen Unternehmungen (1889); Grundr. der allgemeinen Volkswirtschaftslehre (2 deelen 1900-’O4). Lit.: Neumann, Schmollers Stellung zum wirtschaftlichen Individualismus (1921); Herkner, Schmoller als Soziologe (in: Jahrbueh für Nat. 1922). Borrel. Schmullcp, Alexander, violist. * 6 Dec. 1880 te Mozyn (Rusland), f 29 Maart 1933 te Amsterdam. Leerling van Sevcik en Auer, van 1914 tot zijn dood leeraar aan het Amsterd. Conservatorium. Hij gaf een cyclus van alle vioolwerken van Bach en maakte talrijke concertreizen, o.a. met Max Reger. Vsch. art. van zijn hand verschenen gebundeld na zijn dood als: Over muziek en musici (1934). Koole. Literatuur: P. F. Sanders (in: De Muziek VII 1933, 294). Schnack, Friedrich, Duitsch dichter van neo-Romantische poëzie en sprookjesproza. * 5 Maart 1888 te Rieneck. Voornaamste werken: Vogel Zeitvorbei (1922); Das blaue Geisterhaus (1924); Beatus und Sabine (1927); Der Sternenbaum (1930); Das neue Land (1933); Kliek aus dem Spielzeugladen (1933) ; Der erfrorne Engel (1934). Selmecbenburger, Max, Duitsch patriot- tisch dichter, o.m. van Die Wacht am Rhein (1840; muziek 1870). * 17 Febr. 1819 te Thalheim, f 3 Mei 1849 te Burgdorf. Voorn, werk: Deutsche Lieder (1870). L i t.: M. Friedlander (in: Deutsche Rundschau, 1923). Schneckoppe (Tsjechisch: S n e z ka), hoogste top van het Reuzengebergte (1 603 m). Op den top een meteorologisch station. Selmecvoigt, Geo r g, dirigent. * 8 Nov. 1872 te Wiborg (Finland). Was eerst in Helsingfors solo-oellist, daarna dirigent te Riga, München, Stockholm, Oslo en ’s zomers te Scheveningen (Kurhausconcerten). SclineidemUhl, grensstad in West-Pruisen (IX 676 G 2). Ca. 44 000 inw. (66 % Prot., 33 % Kath.). Houthandel, machine- en cementindustrie. Marktplaats. Schneidemühl bezit verscheidene hoogere en vakscholen. Schneider, 1° Bulogius, afvallig Minderbroeder. * 1756 in Beneden-Franken, f 1 April 1794. Werd prof. aan de univ. te Straatsburg en trad daarna in dienst van de revolutie-rechtbank; stierf echter zelf op het schavot. L i t.: L. Oliger (in : Franz. Stud., IV 1917, 368 vlg.; VIII 1921, 292 vlg.). 2° Ferdinand Josef, Duitsch litterairhistoricus van de ideeënhistorische richting. * 6 Dec. 1879 te Mariaschein. Hoodeeraar te Halle. Voorn, werken: Jean Pauls Altersdichtung (1901) ; Jean Pauls Jugend (1905); Deutsche Diohtung vom Ausgang des Baroeks bis zum Beginn des Klassizismus (1924); Der Expressive Mensch und die deutsche Lyrik der Gegenwart (1926); Lessing und die monistische Weltanschauung (1929) ; Chr. Fr. Grabbe (1934). 3° Hermann, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in de Middel-hoogduitsche heldenpoëzie en in de Romantiek. * 12 Aug. 1886 te Zweibrücken. Hoogleeraar achtereenvolgens te Tübingen en te Berlijn. Voorn, werken: Die Gedichte und die Sage von Wolfdietrich (1913): Studiën zu H. v. Kleist (1915); Uhlands Lehen, Diohtung, Forachung (1920); Heldendichtung, Geiatliehendiohtung, Ritterdichtung (1925); Germanisohe Heldensage (3 dln. 1928-’34); Vom Wallenstein zum Demetrius (1934). Sclmitzler, Arth u r, Oostenrijksch-Duitsch roman- en tooneelsclirijver van decadent-neoromantische richting. * 16 Mei 1862 te Weenen, f 21 Oct. 1931 aldaar. Als medicus verzorgt S. de psychologische ontleding van zijn personages ; maar zijn voorkeur gaat naar het zenuwmoede, melancholische type; zijn werk ademt een ongezond-erotomane atmosfeer en vertoont een gemaakt-eleganten, ietwat vrouwelijken stijl. Baur. Voorn, werken. Drama’s; Anatöl (1893); Liebelei (1895); Der Schleier der Beatrice (1900); Der grime Kakadu (zijn meesterstuk 1899); Lebendige Stunden (1902) ; Einakter (1915). Romans en novellen: Sterben (1895); Frau Bertha Garlan (1901); Dammerseelen (1907); Fraulein Blse (1924); Traumnovellle (1925); Aphorismen (1927); Therese (1928). —U i t g.: Gesammelte Schriften (1928 vlg.). —L i t.: J. Kapp, A. S. (1912); J. Körner. in Gestalten und Probleme (1921); R. Specht, A. S. (1922); S. Liptzic, Arthur Schnitzler (1932). Schnorr von Carolsfeld, 1° Juli u s, Duitsch schilder en graphisch kunstenaar; vader van 2°. * 26 Maart 1794 te Leipzig, f 24 Mei 1872 te Dresden. Leerling van de academie te Weenen en van J. A. Koch aldaar. Sluit zich te Rome aan bij de > Nazareners. Maakte in Italië fraai geteekende landschappen en kleine schilderijtjes. Werd in 1826 prof. te München; in het Residenzschloss aldaar ontstonden zijn enorme fresco ’s met de Nibelungensagen en de geschiedenis van Karei den Grooten, Frederik Barbarossa, enz. Van S.’s schilderijen is beroemd: Luther te Worms (1869, München, Maximilianeum). Deze groote scheppingen zijn krachtiger dan de overbekende 240 houtsneden met bijbelillustraties, die S. in Dresden maakte, waar hij sedert 1846 directeur van het Museum en prof. aan de academie was. L i t. : H. W. Singer, J. S. v. C. (in: Künstlermonographien 1911). Korevaar-Hesseling. 2° Ludw i g, tenor, de eerste Tristanvertolker; zoon van I°. * 2 Juli 1836 te München, f 21 Juli 1865 te Dresden. L i t.: R. Warner, Brinuerungen au S. v. C. (in; Gesaramelte Sohr. VIII). Schober, Joha n n, Oostenrijkse!! staatsman. * 14 Nov. 1874 te Perg, f 20 Aug. 1932 te Baden (Weenen). Berst verbonden aan de Weensche politie, waarvan hij president was sedert 28 Juni 1918, tot Jan. 1922, toen hij bondskanselier en min. van Buitenl. Zaken werd tot Mei 1922; en andermaal vanaf Sept. 1929. Op 19 Maart 1931 sloot hij een tolunie met Duitschland, die echter ongedaan werd gemaakt ten gevolge van de oppositie van Frankrijk; hij trad af op 28 Jan. 1932. L i t.: Kleinsohmied, S. (1930). Cosemans. Schoberia, > Zoutmelde. Schobcrt, J o h a n n, klavierspeler en componist. f 28 Aug. 1767 te Parijs. Belangrijk voor de ontwikkeling der kamermuziek, omdat hij als eerste het zwaartepunt legde in een obligate klavierpartij. Werken: vele kamermuziekwerken. L i t.: H. David, J. S. (1928). Sehoeck, Othmar, belangrijkste Zwits. componist. * 1 Sept. 1886 te Bronnen. Leerl'ng o.a. van Reger. Stilistisch behoort hij tot de Duitsche laatromantiek Het zwaartepunt zijner composities ligt in zijn talrijke liederen; later meer opera-compositie (o.a. Venus, Vom Fischer u. syner Fru). L i t.: Schub, O. S. (1934). Sehoeffor, Peter, uiterst bekwaam lettergraveur, letterontwerper en boekdrukker. * Ca. 1426 te Gemsbeim, f 1502 te Mainz. Medewerker van Gutenberg, werkte later samen met den goudsmid Fust of Faust, die Gutenberg geld geleend had en bracht samen met dezen het eerste gedateerde gedrukte boek tot stand, het beroemde Psalterium (Psalmorum codex), gedateerd 14 Aug. 1467. Hij verbeterde, volgens een oude getuigenis, Gutenberg’s methode om drukletters van metaal te gieten. Beroemd is een rijk-versierde bladzijde in rood, blauw en zwart van zijn psalterium, een voor dien tijd technisch wonder, waarvan de werkwijze nog steeds moeilijk te doorgronden valt. Lit.: Poortenaar, Boekkunst en Graphiek; G. Zedler Von Coster zu Gotenborg. Poortenaar. Schoeisel, voetbekleeding. Voor de soorten van s. zie > Laars, Schoen. Voor de vervaardiging zie > Schoenindustrie, Steekmaat. Wat het gebruik van s. in den loop der tijden betreft, zie het volgende: In de Oudheid. De Egyptenaren droegen sandalen, welke van geprepareerde palmbladen of papyrus vervaardigd en van linnen voering voorzien waren. Leder werd slechts zelden gebruikt. Bij de Grieken heerschte de grootste verscheidenheid van s.; naast laarzen en schoenen werden sandalen in allerlei vorm zeer veel gedragen. Deze bevestigde men met riemen, welke van den zool uit tusschen de eerste en tweede teen door- gingen en op den voet met riemen van zij- en achterkant werden samengeknoopt. Metalen versieringen kwamen voor. In Hellenistischen tijd droegen hetaeren hun naam in reliëf op de zolen, zoodat deze bij het gaan in den grond werd gestempeld. Apart zijn de kothurnen, de hooge schoenen der tooneelspelers. De Romeinen kenden schoenen en laarzen. Gelijk de Etruriërs droegen zij soms daarbij lederen beenwindsels. Sandalen werden door mannen slechts bij plechtige gelegenheden gedragen, door vrouwen echter in het dagelijksoh leven. Het volk had grove sandalen en kl°;j]pen. De militairen droegen laarzen (caligae). Middeleeuwen. Tot aan de 13e eeuw droeg mens., dat zich aan den vorm van den voet aansloot. Daarna begoïmen de schoenen puntig te worden. De Gotische voorliefde voor spitse vormen openbaarde zich vooral in de 14e e. in schoenen met zeer lange punten (tootschoenen, Fr. poulaines), die tot aan het einde der 15e eeuw in zwang bleven. Renaissance. Een contrast bracht de 16e eeuw. Algemeen werd in het costuum de breedte geaccentueerd en zoo kreeg ook het s. breede punten (koemuilen, Ochsenmauler), soms, evenals de kleeding, opengehakkeld over kleurige voering. Eerst in de tweede helft van de eeuw, onder invloed van de Spaansche mode, werd het s. minder extravagant. Men droeg ook laarzen met nauwsluitende hooge schachten. Nieuwe tijd. Eerst de 17e e. bracht s. met hakken, die oorspr. rond en matig hoog waren. Voor mannen en vrouwen was toen de vorm van het s. nog gelijk. De schoen sloot op den voet met een strik of rozet, bevestigd aan twee slippen terzijde, vallend over een middenstip. In de tweede helft der eeuw kregen de schoenen zeer lange, vierkante punten. De schachten der laarzen werden wijd en zakten om het onderbeen ineen. Tegen 1700 werden de hakken hooger, soms kleurde men deze rood. In de 18e e. droegen de mannen zwarte schoenen met gespen, de vrouwen hadden s. van een geheel ander type, met zeer hooge hakken, bijna midden onder den voet, en eenigszins opgewipte punten. De Empiretijd bracht als reactie lage schoenen zonder hakken, met linten om het been bevestigd, die tot omstreeks 1840 in zwang bleven. De huidige balletschoenen danken hieraan nog hun oorsprong. Schoenen met hakken en ook laarzen kwamen daarna geleidelijk weer op. Eerst in de allerlaatste jaren is, onder invloed van de sport, een gemakkelijker type van s. ontstaan, hoewel hooge hakken voor avondtoilet voor dames nog in gebruik bleven, zelfs als de schoen verder tot een simpele sandaal was gereduce®r.rï* . v. Tkienen. Liturgisch schoeisel kent slechts de Westerschê Kerk, nl. de pontificale > sandalen. Den priester is alleen voorgeschreven bij het opdragen van het H. Misoffer geschoeid te zijn, zoodat alsdan het gebruik van pantoffels e.d. verboden is. Louwctsb i . w. JJUUiWtTSV, Schoen, leeren voetbekleeding, die ongeveer tot aan de enkels reikt. Is het schoeisel van een schacht voorzien, dan noemt men het •> laars. Voor de vervaardiging, zie het art. > Schoenindustrie; voor het gebruik van schoenen in den loop der tijden, zie het art. > Schoeisel. Schoenberg, gem. in het Z.O. van de prov. Luik (X\l 704 G 3); opp. 2 529 ha, ca. 800 inw.; landbouw, veeteelt, boschbouw; Oer-rivier; ruïnes van oude burcht (Burg), overblijfsels van oud kasteel (Alt-Burg), verblijfplaats van Lotharius I. Schocncrèmc of schoensmeer bestaat in hoofdzaak uit een of meerdere wassoorten, liefst bijen- of camaubawas, die zoonoodig met een olie (terpentijnolie) zijn verdund. Door toevoeging van een pigment, bijv. roet of beenzwart, wordt een bepaalde kleur verkregen. Schoener, zeilvaartuig voor de kustvaart, gewoonlijk getuigd met twee masten en langsscheepsche gaffelzeilen, in welk geval des. gaffelschoen e r genoemd wordt. Ook worden deze s. met drie en meer masten getuigd. Er zijn in de Ver. Staten s. met zeven masten gebouwd. De topzeilschoener heeft aan den voorsten mast bovendien 3 a 4 razeilen en heeft veel overeenkomst met de schoenerbrik, welke laatste echter geen gaffelzeil voert aan denvoorstenmast, doch een meer volledig tuig met vier h vijf ra-zeilen. Zij vormen als het ware den overgang tot de grootere ra-schepen. Bijvoet. Schoener tuhj, zeiltuigage, waarbij de achterste mast (groote mast) hooger is dan de voorste (fokkemast). Schoenindustrie is ontstaan uit het vroegere handwerkbedrijf. De overgang dateert van 1880 en verliep zeer langzaam tot 1900, toen het tempo der mechaniseering aanmerkelijk werd versneld. De omzetting is in Ned. zeer radicaal geweest, aangezien het vroegere handwerk hier geheel is verdwenen, in tegenstelling met België, waar het fijne handwerk zich gedeeltelijk heeft kunnen handhaven, meer speciaal in Izegem en omgeving. Brabant, en meer speciaal de Langstraat, is nog steeds het centrum der Ned. schoenindustrie, hoewel de laatste jaren vooral Gelderland (Nijmegen, Arnhem, Lichtenvoorde), Overijsel (Enschede), Noord-Holland (Amsterdam, Volendam) een flink aandeel van de productie leveren. De s. als geheel vervaardigt schoenen, laarzen en pantoffels in leder, stof en rubber. Het fabricageproces is zeer ingewikkeld als gevolg van de verscheidenheid in grondstof, den invloed der mode, het groote aantal bewerkingen van korten duur met een zeer moeilijke arbeidsverdeeling, het verschil in maakwijzen, enz. De productie van de Ned. schoenindustrie in 1936 bedroeg ca. 15 millioen paar met een waarde van ca. 30 millioen gulden, terwijl het aantal arbeiders op ca. 12 000 kan worden gesteld. Het verbruik aan schoenen per hoofd en per jaar bedraagt voor Nederland ongeveer 2 paar. Mustert. Schoenlapper of kleine vos, Vanessa urticae, een dagvlinder met een vleugelspanning van 40 mm. Bovenzijde geelrood metsmallenzwarten achterranden daarin helderblauwe maantjes; voorvleugels geel en wit met zwarte vlekken. De rups is donkergrijsmet onduidelijke vlekken en gele lengtelijnen, in Juni en Augustus op brandnetels. In onze streken algemeen. De schoenlapper vliegt van Juni-September tot het voorjaar. Bernink. Schoenmaat, > Steekmaat. Schoenmakersborst, misvormde borstkas, waarbij het borstbeen naar binnen is gedrukt. Kwam vroeger dikwijls voor bij schoenmakers, omdat bij het handwerk de gebogen houding en de druk van den schoen tegen de borstkas deze vervorming veroorzaakten. Tegenw. wordt de misvorming meestal veroorzaakt door > Engelsche ziekte. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 641 in dl. IV. Schoensmeer, > Schoencrême. Schoepenpomp, > Centrifugaalpomp ; Axiale schoepenpomp ; Bemaling. Gaflelschoener. Schoffel, > Hakken; Schoffelen. SchoMelegge, > Eggen. Schoffelen dient om de bovenlaag van den grond los te houden en onkruiden te vernietigen. Een noodzakelijke voorwaarde om s. te kunnen toepassen is rijenzaai. Behalve met diverse handgereedschappen (-> Hakken), kan ook machinaal geschoffeld worden, wat veel tijd bespaart. De schoffelmachine of het schoffeltuig bestaat uit een raam rustend op 2, 3 of 4 wielen. In dat raam zijn de schoffels, die eenzijdig als een ploegschaar, maar meest tweezijdig als schoffels werken, zoo bevestigd, dat zij overeenkomstig de rijen wijdte der gewassen gesteld kunnen worden. De schoffels moeten in en uit het werk gesteld en onder het werk met behulp van een stuurinrichting (bij do Dijkveld Stol een zgn. autostuur; daardoor door één man te bedienen) zijdelings heen en weer bewogen kunnen worden. Zijn de schoffels alle aan een verschuifbaar raam vast verbonden, dan is de diepgang van alle gelijk en is de machine alleen op effen terreinen te gebruiken. Door de schoffels scharnierend aan het raam te bevestigen kunnen zij onafhankelijk van elkaar de oneffenheden van den grond volgen en blijft de diepgang van alle schoffels dezelfde. Door toepassing van het zgn. parallelogramsysteem, zooals o.a. bij de Lipsia, wordt tevens (met behulp van twee loopgewichten) bereikt, dat de hoek, dien de schoffels met den grond maken, steeds voor alle schoffels gelijk blijft. Door verwisseling van schoffels kan men de schoffelmachine ook geschikt maken voor het aanaarden, dichtdekken, plantgat maken, enz. Loofbeschermers, d.w.z. ronde schijven naast de schoffels aangebracht, verhinderen het dichtdekken der jonge planten met den lossen grond. De schoffelploeg of paardehak is een soort ploeg, voorzien van een drietal schoffels, waarmede niet meer dan twee rijen bewerkt kunnen worden. In lichte constructie en dan meest voor slechts één rij kan deze ook als handschoffelmachine gebruikt worden. Dewez. Schofieimachine, > Schoffelen. Schöfler, Peter, ■> Schoeffer. Schokbreker, > Auto (kol. 407). Cnimbhiiic Pu ia fanh P'l • (Granaat. Mn Schokbuis, > buis (sub ü); > liranaat (in kolom 242). , O -l- ..I 1..,.. innnknvnTTn or+n 1 ff in (Tnl'H-! 11 L' Schokker, visschersvaartuig, ingebruik op de voormalige Zuiderzee, vermoedelijk oorspr. thuis behoorende op Schokland. Kenbaar aan den vooroverhellenden rechten voorsteven. Thans zoo goed als verdwenen. Schokker is een variëteit van de gewone erwt (Pisum sativum), afwijkend hiervan door het meer forsche loof en de groote hoekige zaden. De lagere op- Schoenlapper. brengst wordt goedgemaakt door den hoogeren prijs. Wordt op betere grondsoorten verbouwd. Schokking, Jan, Ned. staatsman. * 10 Mei 1864 te Amsterdam. Studeerde theologie en rechten; promoveerde 1894 in de rechtswetenschappen, daarna werkzaam als Ned. Herv. predikant. Nam werkzaam aandeel aan de oprichting van de zgn. Friesch Christelijk-historische Partij (> Christelijk-Historische Unie). S. was kamerlid 1901-’O9, 1918-’26, 1926-’32, en in het eerste ministerie-Colijn (1926-’26) minister van Justitie. In 1932 kreeg hij zitting in den Raad van State. Verberne. Schokland, eiland in het IJselmeer (XIX 336 A 2), sinds den Franschen tijd een deel der prov. Overijsel. S. is 4 km lang en een paar minuten gaans breed. De bodem bestaat uit zeeklei, welke ligt op laagveen. In 1840 waren er nog 700 bew. en omvatte S. de kunstmatig opgehoogde buurtschappen Emmeloord (Kath.), Ens (Prot.) en Zuiderbuurt. Om armoede en hooge onderhoudskosten is het eiland ontruimd (1859-’6O) en vestigden de bewoners zich te Blokzijl, Kampen (Brunnepe) en Vollenhove. Thans wonen op S. vier gezinnen voor verlichting en havendienst. De haven van Emmeloord en de reede aan den Oostkant worden veel gebruikt. Schokland levert alleen riet. Wierdsma. Schol (dier k.), > Platvisschen. Schol noemt men in de geologie iedere tectonische eenheid van eenige uitgebreidheid. Kleinere s. zijn meestal door breuken begrensd, maar men spreekt ook van Eurazië wel als één schol. -> Schollengebergte. Schola cantorum, ook kortweg Scho 1 a, noemt men zoowel het koor van zangers (> Cantor), sinds de eerste eeuwen belast met de uitvoering der meer ingewikkelde kerkzangen, als de ruimte, waarin dezen zich bevonden. Paus Gregorius de Groote gaf aan de s. van Rome een geordenden vorm, een eigen woning, enz. De eerste zanger der s. heette primus (of prior) scholae (later primicerius), de tweede secundus (later secundicerius), de vierde onderrichtte de talrijke zangknapen (meest weeskinderen). Het voorbeeld vond navolging: 7e eeuw in Engeland, Be-9e eeuw in het Frankenrijk onder Pepijn (St. Bonifatius) en vnl. onder Karei den Grooten (Hofschool) en zijn opvolgers; beroemd waren de s. van York, Metz, Eichstatt, Reichenau, Fulda, Reims, Orleans, spoedig ook S. Gallen, enz. Het bleven tot op heden vnl. kloosterschola’s (Solesmes, Beuron, enz.). Zoowel Pius X (22 Nov. 1903) als Pius XI (20 Dec. 1928) drongen op herstel der oude s. ook daarbuiten aan. > Cantor. L i t.: Haberl, Die röm. Schola 0. (1898). Louwerse. Scholastica, Heilige. Al wat van deze H. met zekerheid bekend is, is ontleend aan het Tweede Boek der Dialogen van St. Gregorius. Zuster van St. Benedictus, was zij op jeugdigen leeftijd aan God gewijd en werd zij na haar dood in het graf van haar heiligen broeder bijgezet. Feest 11 Februari. Lindeman. Scholastiek. A) Wijsbegeerte. Scholastieke wijsbegeerte (s. w.) is de wijsbegeerte der middeleeuwen, die in de overtuiging van de ondergeschiktheid van alle menschelijk weten aan het hoogste einddoel, en in de zekerheid, dat ook voor het wijsgeerig denken een objectieve waarheid bereikbaar en feitelijk reeds bereikt is, op zeer uiteenloopende wijze de gegevens van de rede, zooals die door de groote denkers van het verleden zijn bijeengebracht, met die van de Openbaring tracht te vereenigen in een dubbel systeem van Christelijke wereldbeschouwing, waarin geloof en weten ieder een eigen plaats behouden. De s. w. wordt gedragen door het middeleeuwsche schoolwezen en is vrijwel in haar geheel aan de eischen van het onderwijs gebonden, zoodat haar ontwikkeling grootendeels de vaste lijnen van de schooltraditie volgt. Zij houdt ten nauwste verband met de religieusgerichte opvattingen van haar tijd over leven en cultuur. Toch wordt zij door haar beoefenaars althans theoretisch van de godgeleerdheid onderscheiden, maar doordat theologische en philosophische kwesties bijna steeds naast en door elkaar worden behandeld, loopen haar beider grenzen feitelijk vaak dooreen, temeer daar dikwijls het practisch criterium ontbreekt om het gebied van de rede van dat van het geloof gescheiden te houden. Impliciet heeft de s. w. steeds de overtuiging gehuldigd, dat de rede, hoewel op eigen gebied autonoom, het Christelijk geloof niet kan tegenspreken, maar omtrent de feitelijke verhouding van geloof en weten loopen de meeningen sterk uiteen. Ook omtrent de vraagstukken, die het wijsgeerig denken in den loop der middeleeuwen bezig hebben gehouden, bestaat in de s. w. een groot verschil van meening, zoodat daarin tal van richtingen en stroomingen te onderscheiden zijn. Aan oorspronkelijkheid of nieuwe oplossingen van oude problemen hecht de s.w. echter weinig belang. Zij neemt gaarne de waarheid op wijsgeerig gebied van de oude denkers over, en het verschil van meening is grootendeels te verklaren uit de verschillende waarde, die aan de denkbeelden der voorgangers wordt toegekend. Tot de 13e eeuw geniet Augustinus zoo goed in de philosophie als in de theologie een onbeperkt gezag. Door hem draagt het grootste deel der s. w. een stempel van Neo-Platoonsche denkwijze. Ook als in de 13e eeuw door sommigen op wijsgeerig gebied aan Aristoteles de voorkeur wordt gegeven, blijft het aanzien van Augustinus bij de andere richtingen onverminderd voortduren. Naast Augustinus en later Aristoteles is vooral Boëthius de groote leermeester van de s. w. De directe kennis van de wijsbegeerte der Grieken en Romeinen was vooral in de vroege middeleeuwen zeer gering. Pas sinds het midden der 12e eeuw werden, veelal door bemiddeling der Arabieren, wijsgeerige geschriften der Oudheid op groote schaal door vertaling voor het Westen toegankelijk. Naast de s. w. van het Christelijk Westen wordt ook gesproken van een Joodsche en een Arabische Scholastiek, die formeel van dezelfde beginselen uitgaan, en de s. w. van het Westen in menig opzicht hebben beïnvloed. De s. w. wordt verdeeld in; ->■ Vroegsoholastiek, Hoogscholastiek, Laatscholastiek. Zie ook Na-Scholastiek, Neo-Scholastiek. L i t.: E. Gilson, L’esprit de la phil. médiévale (Parijs 1931-’32); F. Sassen, Gesch. der Patrist. en Middeleeuwsche Wijsb. (21932); M. de Wulf, Hist. de la phil. médiévale (Leuven-Parijs e1934-’36). F. Sassen. B) Theologie. Als men de scholastieke theologie (s. t.) bepaalt niet naar haar uiterlijke verschijning, haar technisch apparaat, maar naar haar wezen, dan is ze een wetenschap, welke, als iedere andere wetenschap, ontstaat door de werkzaamheid van de menschelijke rede. Maar zij wordt gekarakteriseerd tot een van iedere andere onderscheiden wetenschap, omdat zij niet tot uitgangspunt neemt natuurlijke inzichten, maar geloofswaarheden, welke met elkaar in verbinding worden gebracht, waaruit conclusies worden getrokken, waarvan eenige verklaring wordt gegeven, en die tegen ontkenning en bezwaren worden verdedigd. Het goed recht van een dergelijke theologie volgt uit de bepaling van het geloof als een verstandelijke aanname van geopenbaarde waarheden en wordt door het Vaticaansch Concilie bevestigd (Denz.l796). Uitdruklijk werd de s. t. door het kerkelijk gezag meermalen tegen hen, die haar waarde ontkennen, in bescherming genomen (Denz. 1676,1662,1680,1713). In de s. t., welke door verstandswerk tot stand komt, vindt de philosophische waarheid een plaats, al heeft deze een ondergeschikte rol, omdat de geloofswaarheid het leidend beginsel is. De middeleeuwsche scholastieke theologen putten uit verschillende philosophische bronnen, waartegenover de groote scholastieken critisoh stonden. De spitsvondigheid, waarmee middeleeuwsche scholastieken, vooral in de na-scholastiek, futiliteiten behandelen, doet geen afbreuk aan de waarde van de groote middeleeuwsche scholastieken, die zich daarvan vrij houden. Als middeleeuwsche scholastieke theologen zijn vooral bekend: Alexander van Hales, de H. Bonaventura, de H. Albertus de Groote, de H. Thomas van Aquino, Joh. Duns Scotus. Lit. : Martin Grabmann, Die Gesch. der soholastischen Methode. Kréling. Scholekster, ook strandkievit of bonte Piet, Haematopus ostralegus, vogel ter grootte van een houtduif. Kop, hals en schouders zwart; vleugels zwart met witten band; staart zwart, aan den wortel wit. Verder wit. Snavel en pooten rood. Zeer algemeen in de duinen, op het strand, op de weiden van Friesland en langs de Zuiderzee. Voedsel; schaaldieren, wormen, larven, kleine visschen en vogeleieren; ook plantaardig. Het nest ligt op den grond. De 3 a 4 eieren zijn geelachtig met donkerbruine vlekken, stippen en strepen. Roep: een schel tepiet-tepiet; alarmkreet: een vaak herhaald pie-pie-pie. De s. is trekvogel, hoewel er ook verscheidene aan de kust en op de Wadden overwinteren. Berninlc. Scholendilfcrentiatic, > School (op maat). Scholhoff, Erw i n, pianist en componist. * 8 Juni 1894 te Praag. Energiek propagandist voor de modernen. Zijn composities zijn zeer door de jazz beïnvloed. Scholia, Antieke verklaringen, aan den tekst der schrijvers toegevoegd. Cicero gebruikt dit Grieksche woord het eerst in het Latijn. Waarschijnlijk dankt het zijn beteekenis aan de school-bestemming, al is de samenhang met wetenschappelijken arbeid (scholè) ook mogelijk. Een groote massa dezer commentaren, veelal zonder naam of ook pseudoniem, is ons van Grieksche en Romeinsche schrijvers bewaard gebleven, en vormen soms een kostbaren schat van helpende gegevens, al staan ze doorgaans, zuiver wetenschappelijk gezien, slecht aangeschreven. Slijpen. Scholiasten, de schrijvers van de > scholia. Het is mode geweest hun wijsheid of wijsheden met den nek aan te zien. Niet geheel onverdiend. En toch danken wij hun veel onmisbaar materiaal. De voornaamste zijn wel de bewerkers en verklaarders van Pindarus, Homerus, Aristophanes, Vergilius en Horatius. De namen van Servius en Donatus zijn vooral aan de twee laatsten verbonden. Slijpen. Schöll, Gustav Adolf, Klass. philoloog. * 2 Sept. 1806 te Brünn, f 26 Mei 1882 te Weimar. S. bestudeerde vnl. de trag. poëzie der Grieken en Goethe. L i t.: Allg-, Deutsche Biogr. (XXXII). Sehollaert, Frans Victor Marie Ghis-lai n, Belg. Kath. staatsman. * 19 Aug. 1851 te VVilsele (bij Leuven), f 28 Juni 1917 te St. Adresse (bij Havere). Vestigde zich als advocaat te Leuven en was er vsch. malen stalhouder der balie. In 1888 tot volksvertegenwoordiger verkozen, wat hij bleef tot aan zijn dood. Had een groot aandeel aan het politiek leven; geen enkel vraagstuk van belang kwam ter bespreking, of hij zelf had het initiatief of alvast de leiding daartoe genomen. Van Mei 1895 tot Aug. 1899 was hij minister van Binnenl. Zaken en Openb. Onderwijs (schoolwet van 1895 en herinrichting van de burgerwacht). Van 1901 tot 1908 voorzitter der Kamer der Volksvertegenwoordigers; werd later in Nov. 1912 in deze hoedanigheid herkozen. Minister van State benoemd op 6 Mei 1912; stond aan het hoofd van het kabinet van Juni 1908 tot Juni 1911 en was achtereenvolgens min. van Binnenl. Zaken, min. van Landbouw en Binnenl. Zaken, min. van Kunsten en Wetenschappen. In dezen tijd verwezenlijkte hij de overname van de Kongokolonie, de legerwet, die den algemeenen dienstplicht voorbereidde, de schoolwet, waarop hij viel. Alhoewel geen groot redenaar, dwong hij eerbied af door zijn oorspronkelijke karaktervastheid, zijn sterke kalmte en zijn groot staatsmansbeleid. Met zijn zwager Helleputte stichtte hij den > Belgischen Boerenbond. Zie ook > Boer (III). Uytterhoeven. Scholekster. Sehollengebergte (Eng. blook mountains), gebergte, dat ontstaat, wanneer de aardkorst in groote schollen (->■ Schol) gebroken wordt en daarbij de schollen scheef gesteld worden, zoodat hun eene zijde boven de omgeving oprijst. Voorbeeld: de ketens in het Great Basin in de Ver. St. van Amerika, waarnaar dit type van gebergte wel het Basin-Range-type wordt genoemd. Hol. Schollevaar, -> Aalscholver. Scholte, 1° Hendrik, Ned. letterkundige. 1903 te Amsterdam. Studeerde aan de universiteit aldaar, behoorde tot de jongeren-groep, die in Het Getij en De Vrije Bladen aan het woord kwam, interesseerde zich bijzonder voor de film, werd mede-oprichter van Filmliga, later publicity-manager van de Metro Goldwyn Mayer-film. Zijn lyrisch dichtwerk bekoort door zuiverheid van toon, doch is weinig uitgebreid, zijn tooneel- en filmkronieken vertegenwoordigden het standpunt der avant-garde. Voorn, werk; Refereinen (te zamen met J. R. Th. Campert, 1922) ; Chrysantheen (1923); Intermezzo (1927). Asselbergs. 2° Hendrik Peter, Ned. Hervormd predikant. * 25 Sept. 1805, f 25 Aug. 1868. In 1833 te Doeveren staande, verborg hij zijn sympathieën voor de Geref. leer niet. Toen ds. H. de Cook in 1834 te Ulrum werd afgezet, trad ook S. openlijk op en het Classicaal Bestuur van Heusden schorste hem. Op 1 Nov. 1834 teekende hij met zijn geheele gemeente een „Acte van Afscheiding”, waarin zij verklaarden niet langer te willen leven onder een bestuur, dat menschelijke bepalingen boven Gods Woord stelde. Hiermede is de Synode der Herv. Kerk bedoeld. Het Prov. Kerkbestuur van N. Brabant zette hem op 10 Dec. 1834 af. De afgescheiden gemeente van Utrecht beriep hem in 1837, vanwaaruit hij veel invloed oefende op Amsterdam. In 1847 vertrok hij naar Amerika. Zie voor de beweging, die S. aanhing, > Doleantie (met kort resumé der Afscheiding). Lammerlse. Schollen, 1' Joannes Henricus, Prot. theoloog. * 17 Aug. 1811 te Vleuten, f 10 April 1885. Vanaf 1843 hoogleeraar te Leiden. Met zijn leermeester C. W. > Opzoomer, van wien hij onder meer in de leer over de kenbaarheid van het godsdienstige afweek, was hij de grondlegger van het > Leidsch Modernisme. Pauwels. 2° Jo h. Henri c u s, derde apost. prefect van Ned.-Indië. * 8 Mei 1797 te Zifflich (Duitsch grensplaatsje bij Nijmegen), f 7 April 1865 te Nijmegen. Priester gewijd in 1822, kwam hij 1826 te Batavia aan on werd in 1831 benoemd tot apost. prefect als opvolger van mgr. Prinsen. Onder zijn bestuur vallen de eerste dienstreizen naar Sumatra, Celebes en de Molukken en de oprichting van de statie Padang. Wegens zwakke gezondheid keerde hij in 1842 naar Nederland terug. Zijn opvolger was mgr. Jac. Grooff. L i t.: Arn. J. H. v. d. Velden S.J., De R.K. Missie in N.0.1. 1808-1908 (1908). Wessels. 3° Kasp a r, schrijver, priester; in het midden der 17e eeuw te Antwerpen. Auteur van Den oprechten Weghwyser naer het eeuwigh Leven (Antwerpen 1664). Lit. : Frederiks en v. d. Branden, Biogr. Wbk. (II 1891, 700). Scholtenskanaal, kanaal in het Z.O. der prov. Drente (IX 352 B/C 2), uit het Van Echtenskanaal door J. E. Soholten Noordwaarts gegraven (1905), waar het onder andere namen bij Emmer-Compascuum het Stads-Compascuumkan. bereikt. Lengte 12,5 km, 3 schutsluizen. Bouma. Scholz, Wilhelm v o n, Duitsch dichter van ernstige, vaag-religieuze lyriek; roman- en tooneelschrijver en theoreticus van de moderne neo-klassiek. * 15 Juli 1874 te Berlijn. Voorn, werken: Der Spiegel (1902); Gedanken zum neuen Drama (1904-T6); Der Jude von Konstanz (1905); Meroe (1906); Vertauschte Seelen (1910); Der Wettlauf mit dem Schatten (1921); Das Jahr (1927); Perpetua (1926); Der Weg nach Ilok (1929); Wanderungen (1934). L i t.: Fr. Droop, W. V. S. (1922); E. Bleuler, W. v. S. (1928). Éaur. Schomberg, Frederik, graaf van, veldheer. * 1615 te Heidelberg, f 1 Juli 1690 in den slag aan de Boyne in lerland. Streed als jong veldheer in den 30-jarigen oorlog; trad in Franschen dienst en verwierf den maarschalkstitel; sedert 1685 in dienst van den keurvorst van Brandenburg; ging met stadhouder Willem 111 in 1688 naar Engeland, v. Oorkom. Schommelende reeks (wis k.) is een > reeks met reëele termen, waarbij de som sn noch tot een eindige, noch tot een oneindige limiet nadert, bijv. de reeks I—l+l—l+l—. ... L i t.: F. Schub, Lessen over de hoogere algebra (111 9192 G). Schonaeus (Schoon) Corne 1 i s, Humanist. * 1541 te Gouda, f 1611 te Haarlem. Hij was (de laatste Katholieke) rector van de Latijnsche school te Haarlem en verwierf groote faam als schrijver van Lat. > schooldrama’s. Deze zijn verzameld uitgegeven onder den titel Terentius Christianus (1614 en 1712). Li t. : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Schönaich Caroiath, Emil, Pri n z zu, Duitsoh dichter en novellenschrijver van de neo-Romantische school. * 8 April 1852 te Breslau, f 30 April 1908 op slot Haseldorf (Holstein). i liJJi IX XUW OIUU XJ.UOVIUUII Voorn, werken; Lieder an eine Verlorene (1878); Geschichten aus Moll (1884); Gedichte (1903) ; Auswahl (1907). —U i t g.: Gesamm. Werke (7 dln. 1922). L i t.: G. Schiller, B. Pr. z. S. C. (1909); B. Becker, Pr. E. v. S. C. (1927). Schönau, 1“ voormalig Benedictijner klooster tussclien Koblenz en Wiesbaden; 1127-’32 als dubbelklooster gesticht. Dit was het nog tijdens het verblijf van de H. > Elisabeth van Schönau, doch later werd de vrouwelijke afdeeling verplaatst. Het nonnenklooster is in 1606 opgeheven; het mannenklooster in 1803. 2° Voormalige Cisterciënser abdij bij Heidelberg, gesticht in 1142 en in 1656 opgeheven. Hier leefde Hildegundis van S., een burgerdochter uit Neuss, die in mannenkleeding met haar vader het H. Land bezocht en daarna in S. intrad. Na haar dood (1188) kwam men tot de bevinding, dat men misleid was. Er zijn schrijvers van de Cisterciënser Orde, die haar zalig noemen, doch van een cultus is geen sprake. L i t.: Derwein, Das Zistero. Kloster S. (1931). 3° Voormalig klooster der zusters van Citeaux, gelegen ten N. van Würzburg; het werd 1189-1192 gesticht en in 1664 opgeheven. Sinds 1669 is het een klooster van de pp. Conventueelen. Th. Heijman. Bchöabach, Anton Emmanuel, Oostenrijksch Germanist. * 29 Mei 1848 te Rumburg, f 25 Aug. 1911 te Schnms, als hoogleeraar te Weenen. Voorn, werken: Ueber Lesen und Bildung (1888); Walther von der Vogelweide (1890 ; 21924); Hartmaun von Aue (1894); Otfrid-Studien (1894); Gesammelte Aufsatze (1900). Baur. Schönbart- ofSchembart-loopen,gemaskerde vastenavondspelen van het slagersgilde te Neurenberg, gevierd van het midden der 14e eeuw tot 1539. Lit.: Dresoher, Das Nürnb. S.-buoh (1908). Sehönberg, 1° Arnold, componist. * 13 Sept. 1874 te Weenen. Aanvankelijk neo-romanticus (Verklarte Nacht en Gurrelieder) evolueerde hij over het Impressionisme (Pelleas und Melisande, het drama „Erwartung”) tot atonalist (> Harmonieleer). Leerlingen o.a. Alban Berg en Egon Wellesz. Verdere werken: o.a. liederen, waarvan vsoh. met orkest; drama’s : Die glückliehe Hand, Erwartung; Pierrot Lunaire (21 melodramatische stukken); talrijke werken voor orkest (variaties) en kamermuziek. Schreef Harmonielehre (31922). Lit. : A. Berg e.a., A. S. (1912); E. Wellesz, A. S. (1921) ;P. Stefan, A.S. (21933). S.-heft van het tschr. Anbruch (Sept. 1924). Festschrilt voor zijn 60en geboortedag (1934). Koole. 2° Gustav Friedrich von, Duitsch > kathedersocialist. * 21 Juli 1839 te Stettin, f- 3 Jan. 1908 te Tübingen. Prof. te Basel, Freiburg i. B. en Tübingen. Voorn, werken: Zur wirtschaftl. Bedeutung des dt. Zunftwesens im Mittelalter (1868); Arbeitsamter (1871); Handb. der polit. Oekonomie (3 dln. 1896). L i t.: van den Boom, G. F. v. S. (in.: Soziale Kultur 1908). Schoner, Johannes, Duitsch geograaf. * 16 Jan. 1477 te Karlstadt, f 16 Jan. 1547 te Neurenberg. Schreef een aantal geogr. en astron. werken; in 1616 begon hij met de vervaardiging van aardglobes, waarop voor het eerst het nieuwe werelddeel Amerika voorkomt (zie afb. in kol. 185/6 in dl. I). De grootste globe bevindt zich in de Stadsbibliotheek te Neurenberg. Lit.: F. C. Wieder, Monumenta cartographica (I 1925). p. Velthoven. Schonrjauer, Martin, graveur en schilder. * Ca. 1430 te Colmar, f 2 Febr. 1491 te Breisach. Eerst als goudsmid opgeleid. In zijn gravures, die om het technisch meesterschap verbazen en in zijn schilderwerken, vertoont hij sterken invloed van Rogier, wat een verblijf in de Nederlanden waarsch. maakt. Zijn vindingrijkheid in het scheppen van composities is onuitputtelijk. Zijn figuren, vaak met dramatische expressie, zijn slank en gratievol. Zijn graphisch werk bestaat uit 115 nummers. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 32 in dl. XVI en afb. 10 op de pl. t/o kol. 177 in dl. XVII. Lit.: M. Lehrs, Gesoh. u. krit. Katal. des Kupferstiches im 15en Jhdt. (V en VI 1925) ; C. Champion, S. (1925). Schretlen. Schönherr, Kar I, Oostenrijksch-Duitsch schrijver van regionalistische, vaak realistische en anti-Katholieke volksdrama’s. * 24 Febr. 1867 te Axams. Voorn, werken: Erde (1907); Glaube und Heimat (1910); Der Weibsteufel (1915) ; Kindertragedie (1919); Es (1923); Der Armendokter (1927). L i t.: A. Bettelheim, K. S. (1928). Sehoobeke (Fr.: Escobeques), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 D3). Ca. 110 inw., Franschsprekend. Landbouw. School, 1° (landb.) > Garve. 2° (Meet k.) Een stralen-, resp. vlakkenschoof wordt gevormd door alle rechten in de ruimte, resp. alle vlakken in de ruimte, die door éénzelfde punt gaan. School in de beteekenis van onderwijsinrichting, zie -> Onderwijs; in de beteekenis van gebouw, waarin onderwijs gegeven wordt, zie > Schoolbouw; zie ook de volgende samenstellingen met school. Ingebouwde school is een school, die deel uitraaakt van een complex gebouwen, die ook een ander doel kunnen hebben, dan alleen L. O. geven (bijv. een internaat). School op maat (uitdrukking van den Zwits. paedoloog en paedagoog Ed. Claparède). Hieronder verstaat men onderwijs en scholen naar ieders persoonlijken aanleg en behoeften. Anders gezegd: differentiatie van onderwijs, om het groote nadeel van het klassikaal onderwijs,de ongelijkheid van vermogens, zooveel doenlijk op te heffen. Openbaringen van dit streven (gedeeltelijk reeds vóór Claparède schreef) waren of zijn: het Mannheimer, het > Delftsche en andere dgl. stelsels (zie > Schoolorganisatie); de scholen voor zwakzinnigen (die voor blinden en doofstommen waren reeds veel ouder); ■> begaafdenscholen. Tegen scholendifferentiatie in het algemeen kan moeilijk iemand bezwaar inbrengen. Wel drijven democraten, communisten e.d. niet zelden hun eischen te ver; daartegen gaan dan ook de protesten, bijv. ten onzent van prof. Bavinck en dr. G. Lamers S.J. Ter wille van het leven, dat steeds gecompliceerder wordt en daardoor steeds meer gespecialiseerde eischen stelt, is differentiatie van school en opleiding noodzakelijk. Bij een zoo rijk gedifferentieerd schoolwezen, vooral voor leerlingen, die de 1. s. achter den rug hebben, worden dan welhaast bureaux voor schoolkeuze gewenscht. Daarin zouden zaakkundige raadgevers zitting moeten hebben, die niet alleen precies weten, welke verdere schoolgelegenheden er bestaan, maar ook op de hoogte zijn met heb moderne begaafdheids- en psychotechnisch onderzoek. Lit. : W. Stern, Die Jugendkunde als Kulturforderung, mit bes. Berücksiehtigung des Begabungsproblems (1916); S. Rombouta, Hist. Ped. (111 1928). Rombouts. Schoolakte, > Onderwijsbevoegdheid. Schoolarts, > Medisch schooltoezicht. Schoolbatteri], oefeneenheid bij de bereden artillerie. Een regiment veldartillerie bestaat uit een staf en drie s., bij deze laatste heeft de africhting van de dienstplichtigen plaats. Uit de verschillende jaarklassen dienstplichtigen worden door het mobilisatiebureau van het regiment de oorlogsonderdeelen samengesteld. Elke s. vormt ongeveer 5 a 6 oorlogsbatterijen. Nijhoff. Schoolbestuur. (Ned.) Een instelling (bijv. kerkbestuur) of vereeniging (bijv. St. Vincentiusver.) kan tot doel hebben het doen geven van onderwijs in een bep. richting. Dit kan zijn om godsdienstige redenen, of ook wel om paedagogische (Montessori, Dalton, Decroly). De vereeniging moet rechtspersoonlijkheid bezitten. Het bestuur dezer vereeniging richt dan tot het gemeentebestuur het verzoek (> Schoolbouw) om een school te mogen stichten. Het bestuur dier vereeniging is dan schoolbestuur. Leemrijse. In België dient een onderscheid gemaakt te worden tusschen het officieel en het privaat of vrij lager onderwijs. Het bestuur van de officieele lagere scholen, ook gemeentescholen genaamd, berust in handen van den gemeenteraad. Inderdaad voorziet art. 14 van de samengeordende wetten op het lager onderwijs, dat de lagere gemeentescholen door de gemeente worden bestuurd. Wat het vrij onderwijs betreft, berust het bestuur in handen van het school-comité, patronage-comité, kloostergemeenschap of dergelijke instanties, die de school hebben opgericht. Er wordt niet geëischt, dat dit comité of die gemeenschap rechtspersoonlijkheid zou hebben. Rondou. School houw. Ten behoeve van het geven van gewoon L.O. kunnen door de gemeentebesturen (of het Rijk) scholen gebouwd worden. Dit zijn openbare (zgn. neutrale) scholen. Ook kan een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereeniging tot het gemeentebestuur het verzoek richten, óf voor haar een school te stichten óf gelden voor die stichting beschikbaar te stellen. Het gemeentebestuur heeft aan dit verzoek te voldoen binnen drie maanden, indien aan de voorwaarden in de wet gesteld voldaan wordt. Bij niet-inwilliging is beroep mogelijk op Gedep. Staten en vervolgens op de Kroon. Een der belangrijkste voorwaarden is, dat er een lijst moet worden overgelegd van de namen der kinderen, welke op die school geplaatst zullen worden. Hiervoor zijn vier minima gesteld voor gemeenten boven 100 000 inw., van 100 000-60 000, van 60 000- 26 000 en daarbeneden. De oorspr. minima van de wet 1920 zijn later verhoogd, terwijl tevens de bepaling werd ingevoerd, dat kinderen, die op een school van dezelfde soort plaats hadden genomen of konden nemen, niet mee land en vestigden zich in Bicester (Oxfordshire), vanwaar zij in 1921 verhuisden naar Eccleshall bij Stafford, waar de communiteit begon weg te kwijnen. Dom Constantinus M. Bosschaerts 0.5.8., met de leiding belast, wekte haar op tot nieuw leven en stipte discipline en richtte een nieuw klooster op te S., dat in 1926 werd betrokken. In 1927 verbond hij aan de priorij de organisatie van vrouwelijke leeken-apostelen, de Oblaten van Christus-Koning, over wie men nader zie onder > Oblaten (sub 3°). Schoterland, voormalige gem., groot 14 225 ha, in de prov. Friesland, in 1934 met de gem. > Aengwirden en een klein deel der gem. > Haskerland samengevoegd tot de nieuwe gem. > Heerenveen; Haskerland werd vergroot met een deel van de gem. S. De dorpen Hoornsterzwaag, Jubbega-Schurega, Oudehorne, Nieuwehome, Katlijk, Benedenknijpe, Bovenknijpe, Mildam, Oudeschoot, Oranjewoud, Nieuweschoot en het Meer behooren thans tot de gem. Heerenveen; de dorpen Rottum, St. Johannesga, Gaast, Rohel, Delfstrahuizen, Rotsterkaule en Schoteruitdijken tot de gem. > Haskerland. Schoterlandsche Corn pa j/nons vaart, kanaal in Friesland van Heerenveen Oostwaarts, gegraven ter ontginning van het Oldehomster hoogveen en eindigend hij de Opsterlandsohe Compagnonsvaart; de S. C. is in 4 panden verdeeld. Schoterzijjl, > Kuinder. Schotland. A) Aardrijkskunde. Zie hiervoor > Groot-Brittaimië en Noord-lerland. B) Geschiedenis, a) Profaan. S., oudtijds Caledonië genoemd, werd door Agricola gedeeltelijk veroverd (82 n. Chr.), maar de „muur van Hadrianus”, in 122 gebouwd, werd de practische grens van den Rom. invloed. De oudste bevolking, de Pieten, werd door uit lerland (Scotia) gekomen Christen Schotten versterkt en bekeerd en hun naam is op de landstreek zelf overgegaan. De Schottenkoning Kenneth werd in 844 de stichter van het koninkrijk S. Dit had te lijden van de aanvallen der Angelsaksen en der Noormannen, later van de troontwisten, waarvan die van Macbeth, die in 1040 zijn neef Duncan vermoordde, de bekendste is geworden. Na den dood van Alexander 111 (1286) brak een troonstrijd uit tusschen het geslacht Balliol en Bruce; Robert Bruce I (1306-’29) wist zich te handhaven, ook tegen de Engelschen (overwinning bij Bannockbum, 1314). Zijn zoon en opvolger, David II (1329-’7l), volgde in den 100-jarigen oorlog tegen Engeland een Franschgezinde politiek, welke houding regel werd voor zijn opvolgers. Met zijn neef, Robert II (1371-’9O), kwam het huis Stuart aan de regeering. De regeeringskracht van dit huis werd bij voortduring verzwakt door opstanden van den adel en door de blijvende veeten tusschen de machtige „clans”. Het huwelijk van Jacob IV (1488-1513) met Margareta Tudor, dochter van Hendrik VII van Engeland, was de grondslag van de aanspraken van het huis Stuart op den Eng. troon. Jacob V (1513-’42) huwde met Maria de Guise; zijn dochter Maria met Frans II van Frankrijk (zie > Maria Stuart). Haar zoon, Jacob VI, volgde haar op onder voogdij van haar halfbroer Jacob van Murray; in 1678 meerderjarig geworden, nam Jacob zelf de regeering in handen. Opgevoed in het Calvinisme en bevreesd zijn aanspraken op den Engelschen troon te verliezen, heeft hij niets gedaan om zijn moeder (onthoofd 1587) te bevrijden. In 1603 volgde hij Elizabeth als > Jacob I in Engeland op, waardoor de personeele unie tusschen Engeland en Schotland tot stand kwam. De reëele unie had plaats, toen onder Anna in 1707 het Schotsohe Parlement werd opgeheven en in het Eng. Parlement een aantal Schotten zitting kregen. Zie verder ■> Groot-Brittannië en Noordlerland, sub 111 A (kol. 470 vlg.). L i t.: A. Lang-, A hist. of Scotland (4 dln. 1900-’07); B. Terry, Hist. of Seotlaud (1920); 6. Thomson, A short hist. of Scotland (1930). Derks. b) Godsdienstgesch. Het eerste bewijs voor het Christendom in S. is de geschiedenis van den H. > Ninianus; daarna is er sprake van een zekeren St. > Palladius, over wien verder weinig vaststaat. > Columbanus (zie aldaar sub 1°) uit lerland bekeerde de Pieten in het Noorden. Hij stichtte het klooster te Jona (563), vanwaaruit de prediking over het land plaats vond. De H. Margareta, gehuwd met Malcolm 111 (1093), bracht de Kerk in S. meer in overeenstemming met de Kath. gebruiken elders. Onder koning David (1124) werden een aantal kloosters van Benedictijnen en Augustijnen gesticht, die later werden versterkt met de komst van Franciscanen en Dominicanen. Tijdens de oorlogen met Engeland verslapte de Christelijke geest: bisschoppen streden mee en er ontstond een bijna algemeen verval. In 1425 werden de aanhangers van Wicliff, de Lollarden, door Parlementsbesluit strafbaar gesteld. In 1472 bepaalde een bul van paus Sixtus IV, dat de zetel van den primaat zou zijn te St. Andrews. Sinds 1625 trachtte de Luth. leer in S. binnen te dringen; de godsdienstige verdeeldheid werd aangestookt door Engeland, ondanks de pogingen van koning Jaeob V, die krachtig gesteund werd door David Beaton, kardinaal-primaat van S. De dood van den koning maakte de tegenpartij overmoediger en de kardinaal werd in 1646 vermoord. De nieuwe primaat, John Hamilton, riep in 1649 een nationaal concilie te Edinburgh bijeen, waar verschillende belangrijke hervormingsbesluiten werden genomen. Ze kwamen echter niet meer tot uitvoering, wegens de agitatie van den fanatieken John > Knox, die aan het Calvinisme de overwinning wist te bezorgen. Zie verder > Groot-Brittannië en Noord-lerland, sub 111 B (kol. 477). L i t.: A. Bellesheim, Gesch. d. kath. Kirche in Schottland (2 dln. 1883). Derks. C) Schotsche letterkunde. Alleen de letterkundige voortbrengselen van S. in de volkstaal kunnen hier behandeld worden. De in het Latijn geschreven werken vallen vanzelfsprekend buiten deze bespreking en die, welke in het Engelsch geschreven zijn, vindt men sub ■> Groot-Brittannië en Noord-lerland (V). De Schotsche taal was, letterkundig gesproken, slechts betrekkelijk kort een levende taal. S. werd eerst laat een zelfstandig koninkrijk, en verloor die zelfstandigheid weer betrekkelijk vlug. Alleen in de tijden, waarin scherpe conflicten, vnl. met Engeland, werden uitgevochten , leefde het nationale gevoel, en daarmede de nationale letterkunde op. Er zijn drie voorname perioden. a) Het begin vanaf den onafhankelijkheidsoorlog in de 13e-14e eeuw, tot ong. de 16e eeuw. De eerste Schotsche dichters zijn maar legendarische persoonlijkheden. De eerste met volstrekte zekerheid bekende dichters zijn: John Barbour („Bruce”, 1376), Andrew Wyntoun, de schrijver van een Original Chronicle, en Blind Harry (Henricus, Henry the Minstrel), de hartstochtelijke schrijver van het hevig anti-Engelsche „Sir William Wallace”, en een aantal schrijvers van geringer formaat. De dichtkunst wordt nog geheel episch-historisch opgevat. . b) De bloeiperiode der Schotsche letterkunde valt in de 16e en 16e e., als de invloed van de Fransche poëzie en van Chaucer nieuwe dichtvormen doen ontstaan. Koning Jacobus I (1394-1437) in zijn The Kingis Quair (’s Konings Boek) is de eerste, dié deze nieuwe vormen gebruikt. Verder Robert Henryson, aan de enkele titels van wiens gedichten men reeds den Chaucerschen invloed herkent: Testament of Creseide, Orpheus and Eurydice, e.a. Zijn Robene and Makyne werd door > Percy in diens Reliques gepubliceerd. ■/ X —VVV*«* William Dunbar, * 1460(?), de schrijver o.a. van Twa Marryit Wemen and the Wedo, The Friars of Berwick, en The Thistle and the Rosé, wordt de grootste Schotsche dichter vóór Bums genoemd. Garvain Douglas, 1475(?)-1623(?), de auteur van o.a. Palice of Honour, King Hart en een Aeneas-vertaling, schijnt meer middeleeuwsch georiënteerd. Sir David Lyndsay, 1490(?)-1656(?), de schrijver van de eerste politieke satyre in Schotland en Engeland: The Satyre of the Three Estates (tooneel), en verder van: The History of Squire Meldrum, een romantische biographie, en ook van veel kleinere gedichten, geeft scherpe critieken op Kerk en Staat, sterk beïnvloed door de Reformatie. De anonieme gedichten van dien tijd zijn ongetwijfeld het vermelden waard. Het zijn meest liefdesen drinkliederen in volkschen trant, zooals: Plebis to Play; Christis Kirk on the Grene; Sym and his Brudir; The Wowing of Jok and Jymmy. Pas in ca. 1549 ontstaat het eerste origineele proza. Het is vervat in The Complaint of Scotland, anoniem, in Chaucerschen stijl geschreven, en voor een werk van dien tijd sterk ouderwets aandoend. Van veel beteekenis wordt het proza in de volkstaal niet. We noemen nog Sir Gilbert Haye, Buke of the Lawe of Armes, Spektakle of Luf, Short Memoriale of the Scottis Corniklis, en gaan de vele traotaten en strijdschriften op kerkelijk-politiek terrein, in Latijn, Engelsch of in de volkstaal geschreven, stilzwijgend voorbij. c) Met de 17e eeuw begint het verval, misschien doodde de Union of the Crowns in 1603 het nationale gevoel, de voornaamste inspiratiebron voor een volksche literatuur. In de 18e eeuw bestaat er practisch geen Schotsche letterkunde meer. Het gebruik van enkele dialectische vormen verandert daar niets aan, en wanneer een dichter het nog eens in de volkstaal probeert, blijft dat toch altijd een cultuur-genre, dat de taal geen nieuw leven inblaast. De groote Schotten van lateren tijd, zooals Smith, Hume, Boswell, Walter Scott, behooren tot de Eng. letterkunde, en worden in dat verband behandeld. In het eind van de 16e eeuw vinden we nog Alexander Scott en Alexander Montgomerie en in het begin van de 17e eeuw sir William Mirce of Rosvallan (1694- 1657). Later Robert en Francis Sempyll, vader en zoon, de schrijvers van anti-Katholieke satyres en van volksche balladen. Verder wordt het heele tijdvak overheerscht door de Whig- en Tory-ruzies. Proza en poëzie zijn nog maar van een scherp, hatelijk en vaak grof-immoreel soort. Onder de proza-schrijvers noemen we nog Abacuck Bysset en den grammatica-schrijver Alexander Hume. Als allerlaatste onder de Schotsche dichters valt te noemen Robert > Bums (1769-’96), die de mondelinge volkspoëzie opnieuw levend maakte, en door zijn terugkeer tot de lyriek een nieuwe opleving in de stijve 18e-eeuwsche literatuur in Eng. veroorzaakte. Etman. ö) Schotsche dansen. De oudste Schotsche volks- dansen zijn de Scotch Reels, de > Ecossaisse, de lersche Jig, > Gigue, meestal met de karakteristieke doedelzakbegeleiding. Daarnaast beoefenen de mannen > zwaarddansen. Schotsche Hooglanden (Highlands), het bergachtige, Noordel. deel van Schotland, ten W. van de lijn Firth of Clyde—Stonehaven, gemiddeld 900 m hoog, met Z.W.—N.O. gerichte bergkammen en diepe dalen (glens). Glen More verdeelt de Hooglanden in een Noordel. deel (hoogste top 1 046 m) en een Zuidel. deel, de Grampians, waarin de Ben Nevis een hoogte van 1 340 m bereikt. In het W. zet het bergland zich voort op de Hebriden, naar het O. gaat het over in de smalle Noordzee-kustvlakte. De bodem bestaat uit zeer oude lei- en gneisgesteenten, in het O. bedekt door Old Red Sandstone. Op verschillende plaatsen komen vulkanische gesteenten aan de oppervlakte, gletsjers in den Ijstijd hebben den verweeringsbodem weggevoerd, het bergland is daardoor onvruchtbaar en alleen geschikt voor boschvegetatie en schapenteelt. Bevolking schaarsch en arm, in het W. hebben de Gaëlischsprekende Kelten zich gehandhaafd, in het O. is de bevolking naar afkomst en taal Germaansch. O. de Vries. Schotsche muis (aardappelsoort), > Aardappel. Schotsche School, wijsgeerige richting in de 18e eeuw, die ter bestrijding van het scepticisme van > Hume de beoordeeling van waar en valsch aan den common sense of het gezonde menschelijk verstand toeschrijft, en de zekerheid van de objectieve waarde der kennis daarop baseert. Haar voorn, vertegenwoordiger is Th. > Reid. L i t.: F. Sassen, Gesch. v. d. Nieuwe Wijsb. tot Kant (1933)- F. Sassen. Schott, Gerard, oceanograaf. * 15 Aug. 1866 te Tschirma (Thüringen). Sedert 1903 verbonden aan de Deutsche Seewarte te Hamburg en in 1921 benoemd tot prof. honoris causa aan de univ. aldaar. Een der meest vooraanstaande oceanografen van den tegenwoordigen tijd. Hij nam in 1898-’99 deel aan de Valdivia-Expeditie en bewerkte het oceanographische gedeelte der publicaties daarvan. Onder de talrijke van zijn hand verschenen werken verdienen speciaal vermelding: Physische Meereskunde (31924) en de beide standaardwerken Geographie des Atlantischen Ozeans (21926) en Geographie des Indischen und Stillen Ozeans (1936). Wissmann. Schottegat, > (VIII 367). Schottiseh, > Polka. Schotwond is een drukwond. De druk ontstaat door de kracht, die een explosie aan een projectiel heeft medegedeeld. Vorm, uitbreiding, diepte en gevaarlijkheid hangen van verschillende omstandigheden af. Voor handvuurwapenen is dit bij > kogelwonden besproken. Verwondingen door granaatsplinters geven meestal aanleiding tot verbrijzelingswonden, waarbij de kans tot het treffen van belangrijke organen en tot infectie groot is. Krekel. Schotzalm, > Zeeforel. Schotziekte, > Zwammen (schadelijk voor den boschbouw). Schouder, > Schoudergordel. Schouderadcinhsdintj. Door het optrekken van de bovenste ribben en de sleutelbeenderen wordt speciaal het bovenste gedeelte van de borstholte uitgezet. Men gebruikt hierbij in hoofdzaak de longtoppen, die slechts weinig inhoud hebben. Deze ademhaling eischt veel energie en levert weinig resultaat, reur blanche (1794-’95), een wraakoefening van de bevolking op de Jacobijnen. Van 1796 tot 1799 trachtte het Directoire door allerlei dwangmaatregelen het Jacobijnenrégime door te zetten, o.a. door den staatsgreep van > Fructidor, die inleiding werd op de zgn. „tweede Terreur”. Bij het herstel van Bourbon (1816) namen Kath. en royalisten wraak op republikeinen en Hugenoten, van wie zij tijdens de Revolutie hadden te lijden gehad. Ook deze reactie, weer in het Zuid-Oosten, heet (2e) Terreur Blanche. V. Claassen. Schrikkeljaar is een jaar van onze jaartelling, dat een dag langer is dan een gewoon jaar van 366 dagen. Het zgn. tropische jaar, d.i. de tijd, dien de zon noodig heeft, om tot hetzelfde punt van haar baan terug te komen, bedraagt 365 dagen, 6 uren, 48 min., 46,43 sec., iets minder dus dan 366V4 dag. Met een dergelijke grootte kan een burgerlijke >• kalender natuurlijk niet rekenen. Vandaar nam reeds Caesar bij de invoering van zijn > Juliaanschen kalender aan, dat het jaar 366V4 dag telde, vier jaren dus 1 461 dagen. Hiernaar construeerde hij een cyclus van 4 jaren, waarvan het eerste een s. van 366, de drie andere jaren van 365 dagen zouden zijn. Daar het uitgangspunt echter onjuist was (het jaar werd nl. 11 min., 14 sec. te lang genomen), komt men na 128 jaren reeds tot een verschil van bijna één dag. Deze misrekening was een der oorzaken, waarom in den loop der eeuwen alle kalenderdata zich steeds verder van hun oorspr. plaats t. o. v. de voor-en najaars-eveningen verwijderden. In het bijz.was dePaaschdatum (»Paaschstijl) nietmeerin overeenstemming met de bewegingen der hemellichamen, waarnaar hij geregeld moest worden. Een der verbeteringen, die de Gregoriaansche kalender bracht, was derhalve, dat de voorjaarsevening weder op 21 Maart werd gesteld, waartoe in 1582 elf dagen werden overgeslagen. Om een herhaling der fout te voorkomen, werd daarbij bepaald, dat voortaan in elke 400 jaren 3 schrikkeldagen zouden uitvallen en wel in de eeuwjaren 1700, 1800, 1900, 2100, 2200, 2300, enz. Men kan dezen regel het best zoo uitdrukken: dat alleen die eeuwjaren s. zouden zijn, die, na weglating der nullen, door 4 deelbaar zijn. Geheel in orde is deze berekening ook dan nog niet, maar het verschil bedraagt eerst na meer dan 3 000 jaren één dag. Overigens is Caesar’s regeling behouden, volgens welke alle door vier deelbare jaren een schrikkeldag zouden bevatten. Caesar plaatste dezen dag na 23 Febr. In de Latijnsche Kerk is deze bijzonderheid behouden gebleven en wordt het feest van S. Matthias, dat op 24 Febr. valt, in een s. op 25 Febr. gevierd. De Grieksche Kerk nam 29 Febr. als schrikkeldag aan, gelijk ook in het tegenw. gebruik gedaan wordt. v. Campen. Schrikncuroscn zijn neurosen, waarbij schrik een groote oorzakelijke beteekenis heeft, zooals bij de > ongevalsneurosen en oorlogsneurosen. Schröder, 1° Edward, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in Middelhoogduitsche tekstcritiek en taalkunde. * 18 Mei 1858 te Witzenhausen. Hoogleeraar te Göttingen. Voorn, werken: Die Kaiserchronik (1892); Zwei altdeutsche Rittermaren (1920); Kleinere Diohtungen Konrads v. Würzburg (1924) ; Die deutschen Personennamen (1907); Die deutschen Burgennaraen (1927). 2° F. C. M. (pseud. Frits Roosdorp), Ned. naturalistisch en pessimistisch prozaschrijver. * 1874, f 1898. Auteur van gevoelige schetsen uit het leven van het kind, gepubliceerd in het boek Kinderleven (1898). 3° Ludwig von, Indoloog. * 1851 te Dorpat, f 1920 te Weenen. Hoogl. univ. Weenen. Hoofdw.; Arische Religion (1914; 21923), waarin Mj de natuurmythologische school van Max Müller bestreed en de groote beteekenis van het Hoogste Wezen bij de Indo-Europ. volkeren onderstreepte. Bellon. Schröder-Devrient, Wilhelmina, zeer begaafd operazangeres. * 1804 te Hamburg, f 1860 te Koburg. Sehrödint|cr, Erw i n, natuurkundige. * 12 Aug. 1887 te Weenen, hoogleeraar te Jena, Breslau, Zürich en sinds 1927 te Berlijn. Hij speelt een groote rol in de ontwikkeling van de huidige natuurkunde. Op grond van de hypothese van de -> Broglie, volgens welke men iedere bewegende massa door een golfbeweging kan voorstellen, ontwierp hij in 1926 een nieuw atoommodel, wat hem voerde tot de zgn. vergelijking van S., welke buitengewoon vruchtbaar bleek te zijn en quanten- en atoomtheorie op denzelfden grondslag plaatste. Hij bewees, dat zijn resultaten aequivalent waren met de langs geheel anderen weg verkregen uitkomsten van Heisenberg-Born. Ook aan de verdere ontwikkeling nam hij levendig deel. Verder leverde hij bijdragen over kleurenleer en over radium en onderzocht hij interferentie aan Wollaston-draden. In 1933 kreeg S. met Dirac den Nobelprijs. L i t.: Abhandlungen überWellenmeohanik (1927); Vier Vorlesungen über Wellenmeehanik (1928). J. v. Santen. Schroeder van der Kolk, Jan Lodewijk Gonradus, geoloog. * 25 Aug. 1865 te Zutphen, f 17 Juni 1906 te Den Haag. 1898-1905 hoogleeraar in Delft. Werkte voornamelijk voor de uitgave van een nieuwe geologische kaart van Ned., in de daartoe door de Kon. Akademie ingestelde Commissie nam hij een werkzaam aandeel. Hierdoor kwam hij tot het > zandonderzoek. Hoewel hij de uiteindelijke resultaten van deze onderzoekingen, die in de laatste jaren van zooveel belang werden, niet beleefde, evenmin als het tot stand komen van de geologische kaart, heeft hij baanbrekend werk verricht ten aanzien van de microscopische determinatie van mineraalkorrels. De naar hem genoemde methode van S. maakt het mogelijk, door gebruikmaking van scheeve belichting, zeer nauwkeurig te bepalen, of een mineraalkorrel een brekingsindex heeft boven of onder dien van de vloeistof, waarin men haar heeft ondergedompeld. Deze immersie-methode is thans in Amerika ook voor zuiver mineralogische doeleinden zeer verfijnd, maar de beginselen van deze verfijning liggen in het werk van S. Werken: Bijdrage tot de kennis van de verspreiding van onze kristallijne zwervelingen (diss. Leiden 1891); Tabellen zur mikrosk. Bestimmung der Mineralien nach ihrem Brechungsindex (21906)_; Mikrosk. Studiën über Gesteine aus den Molukken (in: Sammlungen des Geol. Eeicbs Museums in Leiden, 1896-’99) en tal van tijdschriftartikelen. —L i t.: J. Lorié, S. en zijn werkzaamheid (in; Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 1905, blz. 1056). Jong. Schroef, 1° techniek. Voor de propeller of > luchtschroef, zie aldaar. De scheepsschroef bestaat uit twee of meer bladen van gebogen vorm, welke, evenals de wieken van een windmolen, straalsgewijze op een naaf zijn bevestigd. De windmolenwieken en de s. berusten op hetzelfde De oorspr. scheepsschroef, waarvan de uitvinding wordt toegesohreven aan Archimedes, bestond uit één rondgaand schroefvlak, een constructie, die ook wordt toegepast in den zgn. watervijzel of tonnemolen. Ver- volgens ontstonden de s. met twee en meer bladen, waarbij dan elk blad een deel van het schroefvlak vormt. Thans zijn de vierbladige s. de meest gebruikelijke. Hoewel reeds van oudsher nu en dan pogingen zijn gedaan om vaartuigen doormiddel van eens. voort te stuwen, heeft pas de toepassing van de stoommachine als beweegkracht, aan boord van schepen, geleid tot het praotisch gebruik van de s. als voortstuwer. De meeste stoomschepen zijn voorzien van slechts één s. Schepen met groote snelheid en een groot machinevermogen worden voorzien van twee of meer s., gedreven door parallel loopende assen, en worden al naar het aantal schroeven dubbel,- triple- en quadruple-schroefschepen genoemd. Bij schepen met zeer groot stoomvermogen zijn somtijds twee s. achterelkaar op de verschillende assen geplaatst. De s. worden gewoonlijk vervaardigd van gegoten ijzer of gegoten staal, terwijl ook brons of koper wordt toegepast. Bijvoet. De s. als middel om krachten vergroot over te brengen. Wikkelt men een schroefgang af op een plat vlak, dan ontstaat een rechthoekige driehoek, waarvan de schuine zijde een hellend vlak voorstelt. Door de schroef te draaien kan men een last in de richting der schroefas verplaatsen, en de kracht, waarmee dit geschiedt, wordt bepaald door de wetten van het hellend vlak. Deze kracht hangt af van den hellingshoek, d.i. van den spoed der schroef, de tegenwerking van den last en den wrijvingscoëfficiënt. A. Mulder. 2° (P 1 an t k.) ■> Monochasium. Schroefas, schrocfbewcging (natuurk.). Elke algemeene verandering van stand in de ruimte van een vast lichaam kan worden teruggebracht tot een wenteling en een voortgaande beweging. Geschiedt deze laatste in de richting van de as van wenteling, de schroefas, dan maken alle punten buiten de as een schroefbeweging. Schroeflijn. Fig. 1-3. Schroefbouten, ijzeren bouten met aan het ééne einde een kop en aan het andere einde schroefdraad, waarop, nadat de s. door de te verbinden boutgaten is gestoken, een bijpassende moer wordt geschroefd. Diverse soorten: met ronde, vierkante en zeskante koppen enz. en met verschillende soorten schroefdraad komen voor. Vorm en afmetingen van iedere soort zijn vastgelegd in de betreffende normaalbladen der Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Ned. P. Bongaerts. Sehrocfbuizen zijn ijzeren buizen met aan beide uiteinden schroefdraad; ze worden geschroefd in verbindings-, kruis-, T- en andere hulpstukken. Schroefdraad is de groef in den vorm van een > schroeflijn in moeren, meerhouten e.d. Zie ook Schroefbouten. Bij schroefstangen in lieren, vijzels enz. gebruikt men vlakke s. met een draad van rechthoekige doorsnede. Schroeflittmg, > Fitting. Schroefgeit (Capra falconeri Wagn.), 1,6 m lang, een soort van de fam. der > runderen, leeft in Z. Azië. De horens der bokken zijn schroefvormig gedraaid en kunnen, de kromming nagemeten, 1 m lang worden. Schroeflijn (meet k.) is een op een omwentelingscylinder gelegen ruimtekromme, welke de eigenschap heeft, dat zij door ontwikkeling van den cylinder op een plat vlak overgaat in een rechte lijn. De rechte AB' in fig. 2, welke den rechthoek voorstelt, die ontstaat door het cylindervlak van fig. 1 langs een beschrijvende lijn open te snijden en vervolgens op een plat vlak uit te rollen, brengt één schroefgang van de s. te voorschijn, als die rechthoek weer op den cylinder gerold wordt. De rechte BC', evenwijdig aan AB', geeft bij oprolling een tweeden schroefgang, die op den eersten aansluit, enz. Het stuk AB is de spoed en de hoek a de hellingshoek van de s. De toepassingen van de s. berusten op de eigenschap, dat zij, evenals de rechte lijn en de cirkel, in zichzelf verschoven kan worden. Bij een omwenteling verplaatst zij zich daarbij vooruit over een afstand, gelijk aan de spoed. De raaklijnen van de s. vormen een ontwikkelbaar schroefoppervlak. Er bestaan ook niet-ontwikkelbare schroefoppervlakken. Een voorbeeld hiervan is het oppervlak gevormd door de loodlijnen uit de punten van de schroeflijn neergelaten op de as van den cylinder (fig. 3). L i t.: > Beschrijvende Meetkunde. v. Kol. Schrocfmicrometcr, > Micrometer. Schroef oppervlak, > Schroeflijn. Schrocfpalcn zijn holle ijzeren fundeeringspalen met gietstalen puntstukken, voorzien van schroefbladen, waarmede de palen in den grond worden geschroefd. Bij slappen bodem neemt men groote en bij vasten bodem kleine schroefbladen. In verband met de eenvoudige wijze van aanbrengen worden ze veelal toegepast bij zeewerken, o.a. wandelhoofden (Scheveningen). P. Bongaerts. Schroefpomp, een schoepenpomp met axiale uittreding van het water. > Centrlfugaalpompen. Schroot, smalle plank van geringe dikte (19-26 mm bij 76-127 mm); handelsbenaming. Schrootblad, een aan den Duitschen term Schrotblatt ontleende naam voor een prentsoort van ca. 1500, die in boeken en bij losse prenten toepassing vond. Als de houtsnede drukte men het s. in hoogdruk, echter van een metalen plaat. Aangezien het wegsnijden van hetgeen wit moest blijven hierin zeer bewerkelijk was, liet men groote partijen (achtergronden) staan, die dus zwart afdrukten; om nu die zwarte massa’s te breken sloeg men er met een ponsoen (wit afdrukkende) stippel-figuren in, die een zeer eigenaardig karakter aan het s. geven. Vandaar ook de Eng. en Fr. namen: dotted prints, en manière criblée. Zie afb. in dl. IV kol. 677, Bernard. v. Siena. Poortenaar. Schroefmolen. Deze dient voor het schroten (grof malen) van graan, dat bestemd is hetzij voor de bereiding van grof brood, hetzij voor veevoeder, hetzij voor verwerking in de industrie (bijv. spiritus-fabricatie). Meestal bestaat de s. uit maal walsen met een grof oppervlak of uit -> molensteenen. O. v. d. Lee. Schrijfbureau of s chrijft a f e 1. Het prototype van het s. vindt men in de 18e-eeuwsche lessenaars der copiïsten en miniatuurschilders. Het eigenlijke s. komt op in den style Louis XVI (->- Lodewijkstijlen) en handhaaft zich in het vervolg in vsch. variaties; met schuiflaadjes en loketten boven het tafelblad, of onder het tafelblad (o.m. het zgn. bureauministre) met uittrekbaar of neerslaand tafelblad, enz. De style Louis XVI voerde het rollend deksel van het cylinderbureau in. Het tegenwoordige s. vertoont meestal het type van een bureau-ministre: het tafelblad blijft geheel vrij. Zie > Secretaire. V. Herck. Schrijfkramp, > Schrijfstoornis. Schrijfkrijt (g e o 1.), een kalkgesteente uit het > Krijt. Het is opgebouwd uit schaaltjes van kleine organismen, die in de bathyale zone (200 -1 000 m) der zee geleefd hebben, waarop het voorkomen van phosphaatknollen en glauconietkorrels wijst. Schrijfkunst, 1° vaardigheid in het schrijven. Het schrijfonderwijs pleegt tot op den huidigen dag te worden opgevat als onderwijs in het „schoonschrijven”, ofschoon wij hier te lande reeds sinds een kwart eeuw de vroegere calligraphie (staand schrift) door loopend schrift hebben vervangen en daarmee den eisch der sierlijkheid prijs gaven. In den grond is dit schrijven (het produceeren van letterteekens en de verbindingen daartusschen) slechts een middel in dienst van het eigenlijke schrijven, d. i. het omzetten van klank- in schrifttaal. Deze dienende rol, die nog steeds aan gewicht verliest, naarmate de schrijfmachine veld wint, is men pas den laatsten tijd gaan begrijpen. Er verschenen dan ook reeds methodes, die het gansche schrijfonderwijs in de eerste twee of drie leerjaren willen afwerken. Nadien wordt het natuurlijk nog wel beoefend, doch slechts in dienst van de overige schoolvakken. Men neemt het op het oogenblik ook niet meer zoo nauw met de befaamde geleidelijkheid, en hoeft dat ook niet, wanneer het schrijven, als bij Montessori, wordt voorbereid eenerzijds door teekenen (omtrekken en arceeren van figuren) om de hand te oefenen, en anderzijds door met behulp van den huid- en spierzin (het betasten van schuurpapieren letters) de vormen der letterteekens a.h.w. in de hand te prenten. De eerste soort oefeningen werd door de beste Ned. schrijfmethodes reeds overgenomen. Ook met de sóórt van schrift, het loopende met zijn dik-en-dunne neer- en ophalen, willen velen breken, om het te vervangen door het overal-even-dikke koord- of Sütterlin-schrift, ofwel door het Engelsche „printwriting”, drukletterschrift, het meest gelijkend op de thans zoo in trek zijnde Nobelletter, en in Nederland blokschrift gedoopt. Inderdaad heeft dit schrift voordeelen, waarvan dit niet het minste is, dat de schrijfletter met de drukletter overeenstemt en men dus de leerlingen, die pas beginnen te lezen, voortaan met veel minder moeite alles, wat ze lezen, ook kan laten schrijven. De aesthetische waarde, die het vak kan hebben, behoeft met de nieuwe lettersoort niet te verdwijnen en kan o.a. bevorderd worden door in hoogere klassen met de redispen te leeren werken. L i t.: v. Gestel en v. d. Laan, Het schrijfonderwijs in nieuwe banen (21937) ; Panken en Versteeg, Handl. Vooruit in nieuwe richting (1933); Rombouts, Kath. Pedagogiek (1934). Rombouts. 2° De kunst van het vervaardigen van sierlijk schrift (calligraphie, schoonschrift). Sinds het schrift voor practische doeleinden in gebruik was, heeft men zich daarnaast ook tnegelegd op schoonschrift. Vóór de uitvinding der boekdrukkunst was het schrift het eenige middel om het geschrevene te bewaren en te vermenigvuldigen, en bij vele geschriften hechtte men hooge waarde aan een niet alleen leesbaar, maar ook uiterlijk schoon handschrift. Bij de Chineezen, de Perzen en andere Mohamm. volken vond men reeds vroeg groote kunstenaars op dit gebied. In het Westen vooral tijdens de latere M.E. Vooral de begin- en hoofdletters, gesierd en doorweven met dier- en bloemfiguren en allerlei arabesken, ontwikkelden zich tot ware kunstproducten (zie de art. -> Initiaal, > Miniatuur). Kort voor de uitvinding der boekdrukkunst bereikte de s. haar hoogste peil; daarna kwam ze in verval of nam de drukpers haar taak over. Toch worden ook nu nog vaak oorkonden of stukken van bijzonderen aard door calligraphen uit de hand vervaardigd. Schrijfmachine, toestel tot het mechanisch voortbrengen van schriftteekens. De eerste practisch bruikbare s. werd geconstrueerd in 1867. Dit was een machine met onzichtbaar schrift. In 1890 werd de eerste machine met zichtbaar schrift gebouwd. Het groote voordeel van de s. is de grootere snelheid, die daarmede kan worden verkregen, de duidelijkheid van het geschrevene en de mogelijkheid om tegelijkertijd meerdere exemplaren van eenzelfde formulier samen te stellen. In de latere jaren zijn aan de s. alle mogelijke apparaten gebouwd, welke de gebruiksmogelijkheid daarvan ten zeerste verruimen. Met name moeten hier genoemd worden: de kolommen-instel-inrichting, de tabulators, apparaten voor het insteken van bepaalde formulieren, terwijl andere in de machine vastgehouden worden, e.d. In vsch. opzichten kunnen de s. onder bepaalde groepen worden ingedeeld. Zoo onderscheiden we: de walsen-machine, waarbij geschreven wordt op een wals, dit is de normale s.; de vlak-schrijvende s., die op een onder de machine gelegen plaat schrijft; de machines met toetsen; de machines met een wijzer, waarbij slechts één toets voorkomt en de aan te slane letter met behulp van een wijzer wordt opgezocht; de Mignon; de machines met één shift, de huidige normale s., waarbij dus elke toets 2 teekens bevat; en de machine met 2 shifts, waarbij elke toets 3 teekens bevat, de Adler en de Archo; de machine, waarbij de letters zijn aangebracht op hefboomen, wederom de normale s.; de machines met stootstangen of de machines, waarbij de letters op stangen, die rechtstandig naar de rol schuiven, zijn aangebracht, de Adler en de Archo; en de cylindermachines, waarbij de letters op een rubbercylinder zijn aangebracht, de Hammond. L i t.: Brauner, Die Schreibmaschine in techn., kul tureller und wirtsehaftl. Bedeutung (1925). C. Janssens. Schrijf ontvang st, een ontvangstmethode bij draad- of draadlooze telegraphie, waarbij het telegram in den vorm van conventioneels signalen wordt ontvangen, en dus moet worden overgeschreven (in tegenstelling met de ■> drukontvangst). De oorspr. Morsetelegraaf is een eerste type van schrijf-ontvangst. Later werd op lange telegraafkabels de siphon-record e r als ontvangtoestel gebruikt, bestaande uit een gevoeligen galvanometer, waarvan de beweegbare wikkeling een hevel uit capillaire glasbuis draagt: één uiteinde van dien hevel ligt in een klein inktreservoir, terwijl het andere uiteinde op de papierstrook rust. Signalen brengen den galvanometer in beweging, waardoor de hevel ze in den vorm van een geonduleerde lijn op de papierstrook teekent: vandaar ook de naam ondulator. Nu men over goede lampversterkers beschikt, behoeft de ondulator niet meer zoo gevoelig te zijn, en construeert men hem volgens het principe van den eleotrodynamischen > luidspreker. Gillon. Sclirijfstoornis kan voorkomen bij a) o r g a- nis c h e aandoeningen. Hieronder valt de agraphie, die optreedt bij aandoeningen der hersenschors en die van denzelfden aard is als de > aphasie. Verder de schrijfstoomissen bij verlammingen, kramp en beven en bij coördinatiestoomissen, die berusten op ziekten van het zenuwstelsel, b) Ook door psychische werkingen kunnen verlamming, kramp en beven optreden, die storend zijn bij het schrijven. Soms treden kramp en beven alléén, bij het schrijven op. De stoornissen der eerste groep moeten medisch behandeld worden, eventueel gecombineerd met schrijfoefeningen. Bij stoornissen der tweede soort is ■> psychotherapie aangewezen. v. d. Sterren. Schrijftaal, > Algemeen beschaafd Nederlandsch. Schrijn, > Relikwiehouders. Schrijnen, l°JosefCarel Frans Hubert, Klassiek philoloog; broer van 2°. *3 Mei 1869 te Venlo, t 26 Januari 1938. 1894 priester gewijd en leeraar te Roermond; 1910 lector, 1912 bijzonder hoogleeraar, 1921 buitengewoon hoogleeraar te Utrecht; 1923 professor te Nijmegen in Gr. en Lat. taalkunde, alg. taalwetensch. en volkskunde ; 1924 geheim kamerheer, in 1929 huisprelaat van Z.H. den Paus, in 1927 lid van de Kon. Academie van Wetenschappen. In de taalkunde is S. vooral bekend door zijn praeformantentheorie; in de taalwetenschap legde hij nauw verband tusschen taal en cultuur, en wees op het bestaan van een Oud-Christ. groeptaal; hij gaf als eerste een synthetisch overzicht van de Ned. volkskunde. Uitnemend zijn zijn verdiensten voor en bij de stichting der Kath. universiteit te Nijmegen, waarvan hij de eerste rector-magnificus werd. Voorn, werken: Handl. bij de studie der vergel. Indog. taalwetenschap (21924; Duitsche vert. van W. Fisoher 1920) ; Ned. Volkskunde (I 21930, II21933); Uit hetleven der Oude Kerk (1919); Charakteristik des aitchristl. Latein (1932) ; Essai de bibliographie de géographie linguïst. générale (1933) Zr. Agnes. 2° L a u r e nt i u s Joséphus Antonius Hubertus, Ned. bisschep; broer van I°. * 30 Juli 1861 te Venlo, f 26 Maart 1932 te Roermond. Priester gewijd inlBBs. Tot 1909 was S. verbonden aan het bisschoppelijk college te Roermond, sinds 1897 had hij de leiding. Nadien was S. de directeur van Rolduc tot 1914, toen hij benoemd werd tot bisschop van Roermond; tot aan zijn dood heeft hij deze waardigheid bekleed. de Haas. Schrijvertje, > Draaikevers. Schub noemt men een vrij plotselinge verergering bij ziekten, vooral bij die, welke door infectie of vergiftiging worden veroorzaakt, nadat een verbetering of een stilstand was ingetreden. Sehubart, 1° C rist i a n, Duitsch dichter en musicus uit het ■> Sturm und Drang. * 24 Maart 1739 te Obersontheim, f 10 Oct. 1791 te Stuttgart. Zijn strijd, ook als journalist, gold de politieke en sociale bevrijding van den burgerstand; hij werd er voor gegijzeld; invloed op Schiller. Voorn, werken: Samtliche Gedichte (1785); Lebcn und Gesinnungen (autohiogr. 1791). —U i t g.; Gesamm. Schriften (1839 vlg.); Auswahl (1929). —L i t.: F. Schairer, C. S. (1914); Gaiser, S. Sehioksale (1929). Baur. 2° Wilhelm, Duitsch papyroloog. * 21 Oct. 1873 te Liegnitz. Custos van de papyri in Berlijn; de Grieksche papyrusteksten aldaar gaf hij uit. i r j o “.i Schubben, huidbedekking bij de vsch. dieren, vooral bij visschen en reptielen. Vischschubben worden inde lederhuid aangelegd en bestaan uit verkalkt bindweefsel of been. De volgende schubvonnen kunnen hier worden onderscheiden: rond- of cycloïdschubb e n bezitten een ronden vorm met gladden rand, kamofctenoïdschubben zijn voorzien van tandvormige uitsteeksels, waarmede zij in de huid vastzitten, ruit- of ganoïdschubben vertoonen een ruitvorm en zijn bedekt met een laagje ganoïne, tandof placoïdschubben bestaan uit een beenplaatje, waarop zich een naar achteren gerichte tand verheft. De eerste drie vormen komen bij beenvisschen voor, bestaan hoofdzakelijk uit verkalkt bindweefsel en vertoonen groeistrepen, welke tijdens den groei ontstaan. Tandschubben komen bij de haaiachtigen voor, bestaan geheel uit been en bezitten geen groeistrepen; zij vallen uit en worden door nieuwe vervangen. De s. bij de reptielen worden door de opperhuid met medewerking van de lederhuid aangelegd, doordat deze laatste achterwaarts gerichte opbuigingen vormt, welke door de opperhuid met een stevige hoomlaag (vandaar hoornschubben) worden bedekt. De s. bij de ongewervelde dieren zooals bij vlinders zijn verdikte chitineafscheidingen. Bij planton spreekt men van schubben, wanneer de epidermis meercellige uitgroeiingen vertoont, die zich parallel aan de oppervlakte uitbreiden. L. Willems. Jos. Schrijnen. Schubdieren (Pholidota), een orde van de klasse der zoogdieren, leven in Afrika en Z. Azië, eenzaam, Mgr. L. J. A. H. Schrijnen. S chub dieren .’Ste pp enschub dier. overdag verborgen, ’s nachts insecten, vooral mieren en termieten, zoekend. Groote hoornen schubben, dakpansgewijze over elkaar gelegen, bedekken het gerekte lichaam. De tandenlooze kop is klein met spitsen snuit, de pooten kort met sterke graafnagels. De grootste soort, het steppenschubdier (Manis temmincki Smuts) uit Afrika, wordt 1,5 m lang. Keer. Schubert, Frans Peter, beroemd liederencomponist. * 31 Jan. 1797 te Lichtenthal, f 19 Nov. 1828 te Weenen. Eerste onderricht van zijn vader. Door zijn mooie stem kwam hij in de Weensche hofkapel. Toen zijn stem begon te breken, werd hij hulponderwijzer bij zijn vader (1813). Hij componeerde onafgebroken. In 1818 en 1824 was hij klavierleeraar bij de Esterhazy’s. Verder kon hij zich door ondersteuning van zijn vrienden (Schober, Mayrhofer, Hütenbrenner, Grillparzer, Schwind) geheel aan de compositie geven. Uitvoeringen waren zeldzaam, éénmaal heeft hij zelf een concert gegeven (1828). Zijn werken zijn, gezien het korte leven, ongeloofelijk groot in aantal. Niet alle hebben dezelfde waarde, wat een gevolg is van onvolkomen opleiding en gemis aan algemeene ontwikkeling. Vóór alles is hij nieuw in de harmonieën; daarbij heeft hij voor de liedkunst ongeëvenaarde verdiensten (strophenlied, doorgecoranoneerd liedl. Werken: opera’s, Singspiele, koorwerken, kerkel. werken, kamermuziek, symphonieën, klavierwerken, 603 liederen, o.a. de bundels Die sehöne Müllerin, Die Winterreise, Schwanengesang. —U i t g.: voll. uitg. d. Mandyczewski (4 dln. 1884-1897). L i t. : Th. Gérold, F. S. (1923); Paul Stefan, F. S. (1928); K. Kobald, F. S. (1935); G. Sohünemann, Erinnerungen an S. (1937); L. v. Strien, S. (biogr. en liederen; 1936). Piscaer. Sehubsalamander (Lepidosiren paradoxus Fitz.), een soort van de orde der > longvisschen, leeft in de Amazone-rivier. Het lichaam is aalvormig, de schubben zijn klein, vinnen en kieuwen slecht ontwikkeld. Schubvleugcligc insecten, > Vlinders. Sehubvvortel (Lathraea), een plantengeslacht van de fam. der leeuwenbekachtigeh; komt met 5 soorten in Europa en Azië voor. In onze streken wordt soms in bossohen gevonden L. squamaria, een bleekrose plant met donkerrose bloemen in een knikkenden tros. De plant parasiteert op wortels van den hazelnoot. Bonman. Schuchardt, Hugo, Romanist en alg. taalgeleerde. * 4 Febr. 1842 te Gotha, f 21 April 1927 te Graz. Sinds 1873 prof. in Halle, sinds 1876 in Graz. Studie van Romaansche dialecten, Romaansche randtalen, Kaukasisch, taalvermenging, woord- en zaakgeschiedenis, taaloorsprong, enz. Werken: Der Vokalismus des Vulgürlateins (I-111 1866-’68); Kreolische Studiën (I-IX 1882-’91); Slavo- Deutsches und Slavo-Italienisches (1885); Ueber die Lautgesetze, Gegen die Jung-Grammatiker (1885); Romanisehes und Keltisohes (1886); Weltspraohe und Weltsprachen (1894); Romanisohe Etymologica (I-II 1898-’99); Sprachursprung (I-111 1919-’2O). Lit.: Leo Spitzer, Hugo-Schuchardt-Brevier (a 1928, met voll. bibliographie). Wdjnen. Schüek, Joh. Henr i k, Zweedsch letterkundig historicus van internationalen rang en van liberale denkrichting. * 2 Nov. 1855 te Stockholm. Hoogleeraar aldaar. Voorn, werken: Illustrerad Svensk litteraturhistoria (21926 vlg.) ; Alhnan litteraturhiatoria (1919 vlg.). Franz Schubert. Sehuckert, 1° Charles, Amer. geoloog. * 3 Juli 1858 te Cincinnati. Hoogleeraar aan de Yaleuniv. (1904-’23). Bekend door zijn werk op het gebied der palaeogeographie, dat samengevat is in een theorie, waarbij de aardkorst verdeeld wordt in een aantal continenten met daartusschen geosynclinale gebieden, terwijl deze verdeeling vrij permanent wordt gedacht. Jong. 2° Johann Sigmund, Duitsch industrieel. * 18 Oct. 1846 te Neurenberg, f 17 Sept. 1895 te Wiesbaden. In 1873 stichtte hij te Neurenberg een kleine machinefabriek, waaruit de Siemens-Schuckertwerken groeiden. Schückincj, 1° Levin Anton, Duitsch journalist en romanschrijver uit den kring van A. v. Droste-Hülshoff; grootvader van 2°. * 6 Sept. 1814 te Klemenswerth, f 31 Aug. 1883 te Pyrmont. Voorn, werken: bist. romans : Ein Schlosz ara Meer (1843) ; Die Ritterbürtigen (1846); Ein Sohn des Volkes (1849); Die Herberge der Gerechtigkeit (1879). 2° L ev i n Ludwig, Duitsch Anglist en litterair-historicus van de sociologische richting; kleinzoon van I°. * 29 Mei 1878 te Burgsteinfurt. S. is hoogleeraar te Leipzig. Baur. Voorn, werken; Charakterprobleme bei Shakespeare (1919) ; Soziologie der literarischen Geschmacksbildung (1932) ; Die Familie im Puritanismus (1929); Die Englisohe Dit. im Mittelalter (1927). Schuddcr of schudkast, > Dorschmachine. Schuercn, 1° Gert van der, Nederduitsch kroniekschrijver en grammaticus. * 1411 te Xanten. Sterfjaar onzeker. Voorn, werk: Vocabularius qui intitulatur Teuthonista vulgariter dicendo der Duytschlender (kortweg genoemd ; Teuthonista, een Duitsch-Latijnsch wbk. 1475-1477). Het Duitsch-Latijnsche deel is in 1804 opnieuw uitgegeven door C. Boonzajer en J. A. Clignett. Van belang voor het dialect van Kleef met het omliggende Nederrijnland. —L i t.: AUg. Deutsche Biographie (XXXIII, 81). 2° Jhr. L. F. C. H., ridder de van der, bevorderaar van de belangen van den boerenstand in Nederland. * 30 Sept. 1841, f 10 Jan. 1921 te Zevenaar. Stichtte in 1896 den Ned. Boerenbond. Van 1908 tot 1921 burgemeester van Zevenaar. Tevens lid van de Prov. Staten van Gelderland. Zie nog •> Boer (sub 118, kol. 625/526). Sehucrmans, Lode wij k, Vlaamsch taalkundige. * 26 Jan. 1821 te Kampenhout, f 30 Aug. 1891 te Wilsele, waar hij pastoor was. Lid van de Kon. VI. Academie. Medestichter van het Davidsfonds (1876). Vervaardigde het Algemeen VI. Idioticon (1865-’7O, met bijv. 1883). Li t. : Jaarb. Kon. VI. Acad. (1893). Schüllncr, Wilhelm A. P., onderzoeker op het gebied der tropische geneeskunde. * 2 Jan. 1867 te Gernheim. Na uiterst belangrijken werkkring in Ned.-Indië (Deli) bijzonder hoogleeraar (1923-’37) in tropische geneeskunde vanwege het koloniaal instituut (afdeeling trop. hygiëne), aan de universiteit te Amsterdam. Talrijke onderzoekingen werden door hem zelf en zijn leerlingen verricht, o.a. op het gebied van de malaria en de gele koorts. Schuhplattcln, Z.Duitsche volksdansvorm, ontleent zijn naam aan de bewegingen van den danser, die in het midden van de dansplaats zijn sprongen maakt en daarbij het rhythme aangeeft door het afwisselend slaan op dijen (zgn. „paschen”) en schoenzool (het „platteln”). Het meisje beweegt zich met een vlugge rollende voetbeweging rond haar partner. Deze dansvorm is niet tot Beieren en Tirol beperkt, maar komt met varianten bij meerdere bergvolken voor (Spanje: Zapateado, Schotten: Fling). Terlingen-Lücker. Schuiïbewccjiiijj, > Schuif diagram. Schuifdeur (waterbouw k.), > Sluisdeur. Schuildiajjram, graphische voorstelling, in gebruik bij stoommachines en pompen om het verband vast te leggen tusschen den in den cylinder optredenden druk en den stand der schuif (schuifbewe- ... aw Schuifcrskapellc, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N. van Tielt. Opp. 791 ha; ca. 1100 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Schuifkracht of dwarskracht (t e c h n.) treedt op in een op afschuiven belast constructiedeel en kan in verschillende doorsneden verschillende waarden hebben, afhankelijk van de belasting. Schuifpasser, dient om de dikte van een staai of de lengte van een kort voorwerp nauwkeurig te meten. Om de dikte van een staaf te meten bijv. schuift men deze tusschen de kaken A en B; men kan dan op een nonius aflezen hoever de bek van den passer geopend is. Aan den s. zijn dikwijls ook nog een paar andere kaken C en D, waarmede men den inwendigen diameter van een buis kan meten. J. Wouters. Schuifraam, opschuifbaarraam, dat de -> luchtverversching in de woning ten dienste staat. Om te deugen, moet het hoog kunnen worden opgeschoven, de onderrand moet met een gleuf in een liefst metalen lijst van de vensterbank passen, en de bovenrand moet zich zoodanig over den onderrand van het bovenraam leggen, dat de wind er niet door kan. Ten slotte moeten ook de gleuven ter zijde van het raam, wanneer dit neergelaten is, zoo om het raam passen, dat doordringen van tocht onmogelijk is. Het nadeel, dat de zwaardere, koude buitenlucht, vooral bij eenige windsterkte, te snel de woonruimte vult, kan voorkomen worden door op de vensterbank een schuine glasplaat aan te brengen, die naar de kamer helt, en op zij door driehoeken van hout of metaal wordt afgesloten. Deze deflector (Van Loghem) vergemakkelijkt in hooge mate de regeling van de toetreding der buitenlucht (vooral bij krachtigen wind) en verzekert de gelijkmatige vermenging van koude buiten- met warme binnenlucht. Zoo gebouwd, bewijst het s. ook voor scholen en ziekenhuizen, vooral bij centrale verwarming, waarbij de radiatoren onder het raam zijn geplaatst, goede diensten. Schuifspaiming is de > schuifkracht, gedeeld door het opp. van de doorsnede van een constructiedeel, waarin de schuifkracht werkt. Schuifsteenen, platte, doffe rolsteenen, die veel in grind voorkomen. Schuiftrompet, > Trompet. Schuifweerstand, regelbare weerstand, welke in de electrotechniek gebruikt wordt. Een geïsoleerde metalen draad is op een klos gewonden. Volgens de lengterichting van den klos is de isolatie gedeeltelijk blank geschuurd; over deze blanke plaatsen kan een metalen contact schuiven. De beide uiteinden van den weerstand worden nu gevormd door het eene uiteinde van den draad en door het contact. Door het contact te verschuiven kan dan een grootere of kleinere lengte van den draad, d.w.z. meer of minder weerstand, in den stroomkring worden ingeschakeld. Borghouts. Sehuilenburg, kasteel der bisschoppen van Utrecht; waarsch. bij Hellendoorn; het werd in 1123 door keizer Hendrik V belegerd en verbrand. Schuiling, Roelof, Ned. geograaf. * 27 Mei 1864 te Armen (Drente), f 21 Juni 1936 te Deventer. Leeraar aan de kweekschool, later bij het M. O. te Deventer. Schreef veelgebruikte aardr. schoolboeken en een groot aantal artikelen. S. was de promotor van de vacantie-cursussen voor geografen. Zijn hoofdwerk is: Nederland, Handboek der Aardrijkskunde (1884), waarvan de 6e druk verscheen (dl. 1 1934, dl. II 1936). S. streed voor het behoud van de eenheid in de aardr. en ging bij de geographische beschrijving van het natuurlijk landschap uit. L i t.: Gedenkboek R. Schuiling (1924); Tien vacantie-cursussen voor geografen (1924). v. VeUhove.n. Schuilkerken, naam voor de als kerk gebruikte gebouwen, waarin onder vigueur der plakkaten de Katholieken gedurende de Republiek in het verborgene hun godsdienstoefeningen hielden. Naar hun aard en oorspr. afkomst onderscheidt men in de steden o.a. huis-, zolder- en pakhuiskerken, vaak, speciaal te Amsterdam, nog eeuwen later betiteld met den huisnaam (Krijtberg, Boom, Posthoorn, Stadhuis van Hoorn, Duif, enz.). Oorspronkelijk waren deze „bidplaatsen”, vooral zoo ze van tijdelijken aard waren, bekrompen en primitief, dikwijls echter voorzien van vernuftige inrichtingen, die den priester het ontvluchten en den gastheeren het camoufleeren der kerkmeubelen (altaar, enz.) mogelijk maakten. Naarmate door het stelsel der > recognities meer veiligheid verkregen werd, kon de inrichting der kerkjes verbeterd worden; soms zijn zij door gestadige verfraaiing, uitmuntend door een goed besef van eenheid, gegroeid tot juweelen van binnenarchitectuur, rijk aan barokke schoonheid. Van de primitieve huiskerken is geen type over; het „Haantje” of „Onze Lieve Heer op Zolder” (thans Museum Amstelkring) te Amsterdam bewaart in appendente vertrekken eenige heugenis ervan; de groote meerderheid der s. is in de eerste helft der 19e eeuw afgebroken. In een enkele groote stad was dit reeds in de tweede helft van de 18e eeuw geschied; dan moest echter nog een verborgen kerk gebouwd worden. Dit is de eigenlijke schuilkerk: ingebouwd, slechts door sloppen te bereiken, inwendig echter volkomen kerk, soms van indrukwekkende Rococo- Schuifpasser. schoonheid. Het schoonste type van deze schuilkerken is de Leeuwenstraatsche (St. Rosalia) te Rotterdam (1936 gerestaureerd). Schuurkerken waren de bedehuizen te lande, in oorsprong dan ook schuren, stallingen of delen, later speciaal als kerk gebouwde schuren, meest van hout, met stroo gedekt, die uiterlijk in niets hun bestemming verrieden. Hun bouw, verbouw, reparatie enz. stonden onder tyranniek toezicht van Gecommitteerde Raden of Gedeputeerde Staten en werd met zware extra-recognities aan de officieren gekocht. Op heel het platteland der Republiek en dat van Lingen vond men deze schuren, die hier en daar het nog tot over het midden der 19e eeuw hebben uitgehouden, pijnlijk getuigend van den vernederden staat der Katholieken onder de Republiek. L i t.: zie op Holl. Zending ; allerlei monographieën over parochies leveren het materiaal; zie verder : Gerard Brom, Herleving der kerkel. kunst in kath. Neder], (1933, passim). Sehuilnis (k rij g s k.), kleine, nisvormige > schuilplaats voor enkele soldaten. Schuilplaats (k rij g s k.), tegen artillerievuur gedekte ruimte, bij voorkeur geheel ingegraven of gemineerd. De dekkingsdikte van grond, hout, stalen balken, beton of gewapend beton bepaalt, of men in deze ruimte > scherfvrij of > granaatvrij is. Schuilplaatsrjasmaskcr. In de schuilkelders, welke dienen als toevluchtsoorden voor de burgerbevolking bij luchtbombardementen, en in de schuilplaatsen, waarin de troepen te velde (in de loopgraven) zich aan de uitwerking van ortilleriebeschietingen en luchtaanvallen onttrekken, wordt voor den toevoer van versohe, gezuiverde lucht gebruik gemaakt van schuilplaatsgasmaskers. Door middel van zulk een s. wordt (hetzij electrisch, hetzij met handkraoht) buitenlucht binnen de overigens luchtdicht afgesloten schuilplaats gezogen, welke buitenlucht in dit s. tevens wordt gezuiverd van event. daarin aanwezige strijdgassen of rook (nevel). Dit aanzuigen van lucht in een schuilplaats heeft tevens het voordeel, dat hierin een overdruk ontstaat, waardoor het binnendringen van ongezuiverde, met gas bezwangerde buitenlucht door mogelijk aanwezige lekken in de luchtdichte afsluiting wordt tegengegaan. De capaciteit van een s., d.i. de hoeveelheid lucht, welke per minuut kan worden aangezogen, behoort verband te houden met de grootte der schuilplaats. Fiévez. Schuimaarde, afvalproduct der suikerindustrie. > Schuimpers. S. heeft waarde als meststof, met name wegens de vrij groote hoeveelheid fijnverdeelde kalk, welke zij bevat, naast kleine hoeveelheden van andere voedingsstoffen voor de planten. Schuimbeestje (Ptyelys of Philaenus spumarius), ■> Cicaden. Schuilkerk te Amsterdam, thans Museum Amstelkrini Schuimpcrs, benaming voor de filters, waarin bij de suikerfabricage het uit de carbonatatie tredende mengsel van suikersap met calciumcarbonaat wordt gefiltreerd. De in de s. achterblijvende massa wordt > schuimaarde genoemd. Zie ook ■> Carbonatatie. Schuinbalk, > Heraldiek (kol. 186). Schuinstrcep is een smalle schuinbalk. > Heraldiek (kol. 186). Sehuitendiep, andere naam voor > Winschoterdiep (XII 448 C/E 3). Schuiverstuw, > Stuw. Schuld treedt in ethiek en recht op in den zin van het verschuldigde en in dien van schuldigheid. Een s. in den eersten zin (debitum), als zijnde een vermogensrechtelijke verplichting om iets te geven, kan ontstaan uit overeenkomst (koop, huur, etc.) of onmiddellijk uit de wet (natuurwet of positieve wet). Tot deze laatste categorie behooren. vooral de wederzijdsche verplichtingen van de echtgenooten onderling en van ouders en kinderen; en verder de plicht tot > restitutie of schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad. S. in den tweeden zin (culpa) duidt op de toerekenbaarheid van een daad, die met de zedenwet of het recht in strijd is. Wordt de toerekenbaarheid opgeheven, resp. verminderd, dan vervalt of vermindert in gelijke mate de s. (> Menschelijke handeling). Men heeft in alle recht onderscheid te maken tusschen gevallen, waarin de reohtsschennis opzettelijk geschiedt (d olu s ; 0.1. C. can. 2200) en gevallen, waarin zonder boos opzet de schennis van het recht toch aan iemands s. te wijten is, vanwege zijn nalatigheid of schuldige Sohuurkerk te Nieuwkoop. onachtzaamheid (culpa in technisch-juridischen zin; C.I.C. can. 2203). Voor culpa juridica en theologica, zie > Restitutie. Buys. Wereldlijk recht. A) Voor schuld in den zin van dcbitum (bijv. geldschuld), de daarmede correspondeerende schuldvordering, en de rechten en verplichtingen van schuldeischer en schuldenaar, zie > Verbintenis. Voor belastingschulden, zie het art. > Belastingen. Voor de schulden der overheid krachtens leening voor zoover deze door bijzondere bepalingen worden beheerscht, zie > Schatkistpapier en Grootboek (der Nationale Schuld). B) Schuld in den zin van culpa. a) Burgerlijk recht. 1° Ned. recht. S. in ruimeren zin heeft iemand, door wiens handelen of nalaten aan een ander schade is toegebracht, wanneer hij die schade heeft voorzien (opzet) of wanneer een normaal mensch haar heeft kunnen voorzien (schuld in engeren zin). Zij is een vereisohte voor de verplichting tot > schadevergoeding bij wanprestatie (B.W. art. 1271) en onrechtmatige daad (B.W. art. 1401). De rechter moet in ieder geval afzonderlijk beslissen, wanneer zij aanwezig is. v.d. Kamp. 2° Naar Belg. recht geldt evenzeer een onderscheid tusschen de s. uit overeenkomst (art. 1137 8.W.) en die uit onrechtmatige daad (art. 1382 vlg.). De wetgever heeft geen bepaling gegeven van het schuldbegrip. De rechter neemt doorgaans aan, dat s. bestaat in de overtreding van eenige verplichting, waartoe men gehouden is; verplichting althans in den ruimsten zin van het woord, en nl. om overal en altijd met de noodige voorzichtigheid, bekwaamheid en oplettendheid te werk te gaan, zelfs wanneer men zijn rechten uitoefent (rechtsmisbruik). Kluyskens. b) Strafrecht. 1° In het Ned. strafrecht komt s. in verschillende beteekenissen voor: 1° In het W. v. S. beteekent het: onachtzaamheid (bijv. art. 307). 2° In het W. v. Strafv. beteekent het: begaan hebben van het feit (art. 27 en 250). 3° In de strafrechtwetenschap, overeenkomstig het algemeen spraakgebruik, beteekent het ook; a) het kunnen helpen, m.a.w. de vermijdbaarheid, van de wederrechtelijke gedraging oftewel van de verstoring der rechtsorde (bijv. in de formule: geen straf zonder s.); of b) de vermijdbare verstoring der rechtsorde (bijv. in het oordeel: straf is vergelding van s.). Omtrent deze derde beteekenis bestaat veel principieel meeningsyerschil, en de toepassing van dit schuldbegrip biedt in wetgeving en rechtspraak groote moeilijkheden. In de wetgeving wordt dit schuldbegrip ontleed in: wederrechtelijkheid, opzet of onachtzaamheid (t.a.v. de wederrechtelijkheid), toerekenbaarheid (in verband met art. 37 W. v. S.). Lit.: Pompe, Handb. y. h. Ned. strafrecht (21938, blz. 102 vlg1.). Pompe. 2° In het Belg. strafrecht verstaat men onder s. dit zedelijk element van het strafbaar feit, waardoor een persoon het misdrijf weliswaar niet heeft gewild, doch ook niet met noodige zorg heeft vermeden. Er is s., wanneer de dader het kwaad veroorzaakt heeft, hetzij bij gebrek aan vooruitzicht hetzij oij gebrek aan voorzorgen. Onder deze benaming verstaat men eerst onvoorzichtigheid, dat is, het kwaad niet te hebben voorzien, wanneer het voorzienbaar was; ofwel een nalatigheid, dat is, de mogelijkheid van het kwaad wel te hebben voorzien, maar niet met de noodige zorgen te hebben vermeden. Collin. XXI. 13 Schuldbekentenis in het Ned. recht is een onderhandsch geschrift (* Schriftelijk bewijs), waarbij iemand zich eenzijdig verplicht tot voldoening van gereed geld of van een zaak, welke op een bepaalde waarde kan worden vastgesteld. Zij moet geheel worden geschreven met de hand van dengene, die haar heeft onderteekend, of ten minste moet daaronder behalve de handteekening door den onderteekenaar worden geschreven een goedkeuring, houdende in voluitgeschreven letters de som of de hoegrootheid of de hoeveelheid der verschuldigde zaak. Dit geldt echter niet in zaken van koophandel (B.W. art. 1915)- v. d. Kamp. Belg. recht. Art. 1326 Belg. B. W. stelt in beginsel dezelfde vereischten. De uitzondering, die het eveneens bevat, strekt zich uit tot kooplieden, ambachtslieden, landbouwers, wijngaardeniers, daglooners en dienstboden. Schuldbelijdenis. De Kerk kent tweeërlei s.: 1° de sacramenteele, d.i. die van de > biecht; 2° een niet-sacramenteele, vervat in een vaste formule, die naar het aanvangswoord > Confiteor wordt genoemd (zie aldaar). Schuldbrief, > Obligatie. Schuldcischer, > Verbintenis. Zie ook > Schuld. Voor benadeeling van s., zie het art. > Benadeeling van schuldeischers. Schuldenaar, > Verbintenis. Zie ook > Schuld. Schuldenkwestie (na den Wereldoorlog), > Herstelbetalingen. Schuldgevoel (p syc h o 1.), de onlustvolle toestand, waarvan men zich vooral bewust is na het stellen of nalaten van een handeling, waarover men spijt heeft. Het komt voort uit het besef, dat men zich als de oorzaak weet of beschouwt van feiten, welke het geweten niet toelaatbaar acht. Gewoonlijk werkt het een afkeuring van het gehemde en den wil om voortaan anders te handelen in de hand en is zoo een machtig hulpmiddel tot zedelijke vervolmaking. Het optreden en koesteren van s. in overdreven mate komt als abnormaal verschijnsel voor bij scrupulanten, melancholici en in het algemeen bij lijders aan angstof dwangneurosen. Men spreekt ook van een on b ewus t s., dat volgens de psycho-analyse zijn oorzaak zou vinden in het Oedipus-complex. Vele misdadigers zouden hun daad volvoeren om aldus aan de strafbehoefte, voortkomend uit het onbewuste s., een tastbaar houvast te geven. Zie ook > Berouw; Schuld; Psycho-analyse; Scrupulositeit. Chorus. Schuldvergelijking, > Compensatie. Schuldvermenging, > Confusio. Schuldvernieuwing, overeenkomst waarbij een bestaande schuld door een nieuwe vervangen wordt hetzij door verwisseling in den persoon van schuldenaar of schuldeischer, hetzij door wijziging van de voorwaarden der schuldplichtigheid (bijv. een gewone schuld wordt omgezet in een wisselschuld). Met de oude schuld gaan, tenzij anders overeengekomen is, de daaraan verbonden voorrechten en hypotheken teniet. Zie Ned. B.W. art. 1449 vlg., Belg. B.W. art. 1271 vhr. Schuldvordering, > Verbintenis. Schillen, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten O. van Diest (XVI 480 A4). Opp. 1139 ha; ca. 1 500 inw. (Kath.). Landbouw; steenfabrieken. Schulpengat, > Marsdiep. Schulptrek, > Nicomedes (sub Conchoïde v. N.). Sehuls-Tarasp-Vulpera, complex van dorpen in het Inn-dal in Graubünden (Zwits.). Schuls (1 244 m) telt ca. 1 400 inw. (66 % Prot., 33 % Kath.). Op 1 268 m ligt het hotelkwartier Vulpera. Ten Z.W. van S. ligt Bad Tarasp (1360-1460 m) met ca. 360 inw. (Kath.). Het wordt beheerscht door het kasteel Tarasp (lle-18e e.). Bij S.T.V. meerdere minerale bronnen. Schulte, 1° Alo y s, Duitsch historicus. * 2 Aug. 1867 te Munster. Hij werd prof. te Freiburg i. B. (1893), Breslau (1896) en Bonn (1901-’26) en directeur van het Pruisisch hist. Instituut te Rome (1901-’O3). Werken: o. a. Gosoh. des mittelalt. Handels und Verkehrs zw. Westdeutschl. u. Italien (2 dln. 1900); Die Fugger in Rom (1904). Wülaert. 2° Johann Friedrich, ridder von, vermaard Duitsch canonist. * 1827 te Winterberg (Westfalen), f 1914 te Meran. 1856 prof. te Praag, 1872-1902 te Bonn. Oorspronkelijk Katholiek, is hij 1870 een der leiders geworden en sindsdien gebleven van het Oud-Katholicisme in Duitschland. Voorn, werken: Geschichte der Quellen u. Dit. des canon. Rechts von Gratian bis auf die Gegenwart (3 dln. 1875-’80; baanbrekend werk); Das Kath. Kirohenrecht (2 dln. 1856-’60); Lehrbuch des kath. u. evang. Kirchenrechts (41886). Schultz, Franz Joh., Duitsch litterairhistoricus van voorzichtig-eclectische richting. * 4 Dec. 1877 te Kulm, hoogleeraar te Frankfort a. M. Voorn, werken: Görres (1902); Der Verfasser der Nachtwaohen von Bonaventura (1909); Murners Deutsche Schriften (1918); Klopstock (1924); Das Schicksal der deutsohen Literaturgeschichte (1929). Sehultzc, Max Johann Sigispnund, Duitsch histoloog. * 26 Maart 1826 te Freiburg i. 8., f 16 Jan. 1874 te Bonn. Vanaf 1864 professor in de anatomie te Halle en vanaf 1869 te Bonn. S. is vooral bekend om zijn onderzoekingen over de cel, waarmee hij aantoonde, dat het protoplasma het voornaamste bestanddeel is van de cel, dat deze grondstof bij planten en dieren dezelfde eigenschappen heeft en dat de celwand slechts van onderschikt belang is en slechts een product is van het levende protoplasma. Ook ontdekte hij de fijnere zenuwuiteinden in het reuk- en gehoororgaan en in het netvlies van den mensch en de dieren. De resultaten van zijn werk werden in verschillende wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. In 1866 grondvestte hij het „Archiv für mikroskopische Anatomie”. L i t.: G. Schwalbe, in : Arch. f. Mikrosk. Anat. (X 1874). Melsen. Schultzc-Naumburg, Paul, architect. * 10 Juni 1869 te Almrich a. d. Saaie. Directeur van de Staatliche Kunsthochschulen te Weimar. Vele werken, w.o. kasteelen, hoerenhuizen, woningen, scholen, enz. Ook vele publicaties. Schulz-Charlton. Het verbleekingsphcnomcen van S.-C. bij > roodvonk bestaat hierin, dat men door intracutane inspuiting van immuun serum (d.w.z. serum van patiënten, die voor het roodvonk onvatbaar zijn) om de inspuitplaats een verbleeking van het roodvonkexantheem ziet optreden. De reactie wordt diagnostisch toegepast. Botman. Schulze-Delitsch, Franz Hermann, voorstander der coöperatieve voorschotsvereenigingen. * 29 Oct. 1808 te Delitsch, f 29 April 1883 te Potsdam. Hij wilde de zelfstandige handarbeiders door vereeniging beschermen tegen de concurrentie der fabrieken; daartoe richtte hij sinds 1860 credietvereenigingen op. Tegenstander van Lassalle. Hij stichtte het Allg. Verband der deutschen Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften. Voorn, werken: Assoziationsbuch für dt. Handwerker und Arbeiter (1853); Vorschuss- und Kreditvereine als Volksbanken (1861); Die prakt. Mittel und Wege zur Hebung der arbeitenden Klassen (1863) ; Die Bntwicklung des Genossensohaftswesens in Deutschland (1870). Lit. : Alberti, S.-D. als Volkswirt (1900); Handwörterb. d. Staatswiasenschalteu. Borrel. Schumachcr, 1° Fri t z, architect. * 4 Nov. 1869 te Bremen. Hij leidde o.a. de stedebouwkundige werken bij de ontmanteling van Keulen (1920-’24), en is Oberbaudirektor van het uitbreidingsplan van Hamburg. Tevens ontwierp hij een groot aantal bouwwerken aldaar; o.a. paleis van Justitie, tehuis voor ouden van dagen, koelhuizen in de haven, crematorium, zeer vele scholen. Verder zagen een groot aantal publicaties van zijn hand het licht. v. Embden. 2° Wi m (eigenl.: Wütze), schilder. * 28 Febr. 1894 te Amsterdam. Autodidact, voor wiens belangrijk werk koele tinten en vaste lijngeving karakteristiek zijn. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 266 in dl. 11, en afb. 10 op de pl. t/o kol. 353 in dl. XVIII. Schumann, 1° C 1 ar a, geb. W iec k, pianiste, echtgenoote van 2°. * 13 Sept. 1819 te Leipzig, f 20 Mei 1896 te Frankfort a. M. Maakte groote concertreizen, speelde werken van Beethoven, van haar man, Chopin, e.a.; 1878-’92 leerares aan het Conservatorium Hoch te Frankfort. Werken; instrumentale en vocale werken. L i t.: B. Ditzmann, Cl. Sch. (I 81925 II ’1925 111 41920). 2° Robert Alexander, beroemd componist der romantiek, echtgenoot van I°. * 8 Juni 1810 te Zwickau, t 29 Juli 1856 te Endenich. Zoon van een boekhandelaar. Als student (rechten) muziekonderricht van Fr. Wieck. Overdreven technische oefeningen hadden in 1831 een verlamming der rechterhand ten gevolge. Van nu af was hij autodidact en gaf zich uitsluitend aan de compositie en aan muziekcritiek. 1834 mede-oprichter der Neue Zeitschr. für Musik, die hij 1836-’44 alleen redigeerde. In 1840 huwelijk met Clara Wieck. In 1843 leeraar aan het conservatorium te Leipzig; 1844-’sote Dresden; 1860-’53 muziekdirecteur te Dusseldorf. Geestesziek deed hij een poging tot zelfmoord (1864) en bracht zijn laatste levensjaren in een gesticht door. Voor de klavierliteratuur is hij belangrijk door zijn vele werken, vooral door de kleine karakterstukken, waarin het lyrisch element overheerscht. In zijn liederen kan hij met Schubert vergeleken worden, alleen zijn de begeleidingen van grooter beteekenis; de grootere werken zijn minder sterk. Werken; Orkestwerken, o.a. 4 symphonieën, ouverturen, koorwerken, o.a. Paradies und die Peri. Liederen, o.a. bundels: Liederkreis, Frauenliebe und Leben, Dichterliebe. Orgel- en klavierwerken : Papillens, Carnaval, Kinderszenen, Kreisleriana, concert op. 54. Geschriften: Gesamm. Schriften (61914). L i t.: Robert Schumann. Wasielewsky, S. (41926); La Mara, R. Sch. (1911); W. Dahms, Sch. (1916); Basch, B. S. (1926); M. Beaulils, R. S. (1932). Piscaer. Sehumaim-Heink, Ernestine, geb. Rössler, bekende altzangeres aan de opera’s te Dresden, Hamburg en Berlijn. * 16 Juli 1861 te Lieben bij Praag. Sinds 1905 burgeres der Ver. Staten. Schumpctor, Joseph Alois, economist. * 8 Febr. 1883 te Triesch (in Mahren). Prof. te Czemowitz, Graz, Bonn en sinds 1932 aan de Harvarduniversiteit te Cambridge in N. Amerika. Als man van groot gezag is hij vooral bekend door zijn studies over de ondernemersfunctie, waarin hij de „Führer”-gedachte verwezenlijkt ziet. Hij maakt onderscheid tusschen de statische en de dynamische maatschappij en zegt, dat de rente slechts dynamisch te verklaren is. ' u u i u. •» v i u v u , j,uvuii& uti nuuovuam, ijui* wicklung (1912); Wesen und Hauptinhalt der theor. Nationalökonomie (1908) ; Epochen der Dogmen- und Methodengeschichte (in; Grundriss der Sozialökonomie, 1914); Vergangenheit und Zukunft der Sozialwissenschaften (1915) ; Zur Soziologie des Imperialismus (1919). Schungiet, mineraal, is zuivere koolstof met weinig of geen waterstof, maar welke nog niet in graphiet is overgegaan. Het staat dus in tusschen graphiet en anthraciet. Vindplaats: Rusland. Schurega, > Jubbega-Schurega. Schürer, Emi 1, Prot. theoloog en exegeet. * 2 Mei 1844 te Augsburg, f 30 April 1910 te Göttingen. Hü bewoog zich vnl. on het terrein van het N.T. Voorn, werk; Gesch. des jiid. Volkes im Zeitalter Jesu Christi (I 51920 ; 11-111 41907-’O9). Schurft, 1° (scabies) door de sarcoptes hominis of > schurftmijt veroorzaakte, zeer besmettelijke huidaandoening. Wordt veroorzaakt door het binnendringen der bevruchte vrouwelijke schurftmijten in de huid. In de oppervlakkige huidlagen graven deze diertjes een gang, waarin zij tijdens het vooruitkruipen hun eieren leggen (ongeveer 20 a 30 per mijt). Uit de eieren komen larven voor den dag, die zich weldra op de huidoppervlakte tot geslachtsrijpe mijten ontwikkelen. Schurftgangen worden 1-2 cm lang en zijn met het bloote oog gemakkelijk te herkennen. Ze zijn vnl. gelocaliseerd tusschen de vingers, aan de polsen, in en om den navel, dijen, onderbuik en geslachtsorgaan. Ook elders op romp en extremiteiten kunnen zij voorkomen. Het hoofd blijft altijd vrij. S. geeft veel jeuk, welk verschijnsel vooral zeer sterk voor den dag treedt, als de patiënt naar bed gaat. Door het krabben ontstaat vaak secundaire infectie. S. is door een goed geleide schurftkuur in enkele dagen te genezen. Daarbij wordt alleen resultaat bereikt, als alle mijten worden gedood en eventueel in de omgeving van den patiënt bestaande bronnen van infectie (andere personen, die eveneens aan s. lijden) tegelijkertijd worden behandeld. E. Hermans. 2° Bij planten komen onder den naam schurftziekten de vlg. aantastingen door zwammen voor: Aardappelschurft; zie hiervoor > Aardappelparasieten. Schurft bij appel en peer is zeer schadelijk. Symptomen: op de zeer jonge blaadjes reeds kleine zwarte wollige vlekjes, die later stervormig uitgroeien en hard worden; het blad groeit niet door en wordt hobbelig. Ook op de vruchten zijn dgl. vlekjes met een bruinen inhoud (■>• roest), die aanleiding geven tot scheuren. De twijgen worden ook aangetast en krijgen een „schurftig” uiterlijk. Oorzaak; de zwam Venturia inaequalis bij den appel en V. pirina bij den peer. Verspreiding: hoofdzakelijk door conidiën, in den winter en het voorjaar ook door ascosporen, die dan o.a. door wind en regen worden meegevoerd. Voor bestrijding, zie Appelparasieten. Li t. : Verslagen en mededeelingen van den Plantenziektenk. Dienst. v. Schendel. Sohuritmijt (ca. 90 x w. gr.). Schurftmijt (Sarcoptes scabiei of Acarus siro), spinachtig dier van de orde der mijten, familie der Acaridae. Kleur roodgrijs, lengte 0,3—0,45 mm. Men verdeelt de ééne soort in vsch. variëteiten: die van den mensch (var. hominis), van den hond (var. canis), van het paard (var. equi) en andere. Die, welke op dieren leven,kunnen tijdelijk op den mensch overgaan. Zie verder het artikel > Schurft. M. Bruna. Schurftzalf, samengestelde zwavelzalf, lichtbruine zalf, die bereid wordt door menging van gesublimeerde zwavel, vaseline, paraffine, kalizeep, cadeolie en marmerpoeder. In de geneesk. gebruikt bij schurft: op drie achtereenvolgende avonden inwrijven en den morgen daarna een warm bad. Li t.: Comm. Ned. Pharm. (51926). Rillen, Schurigt, Karl, dirigent. * 3 Juli 1880 te Danzig. Leerling van Humperdinck, achtereenvolgens kapelmeester in Mainz, Zwickau, Dortmund, Goslar, Wiesbaden. In Nederland dirigeerde hij te Amsterdam, Den Haag, Scheveningen (Kurhaus). Voor het seizoen 1937-’3B aan het Utr. Sted. Orkest verbonden. L i t.: Fr. Oeser (in : Ztschr. f. Musik Cl, 610). Koole. Schurman, Anna Maria van, Ned. letterk. * 5 Nov. 1607 te Keulen, f 4 Mei 1678 te Nicuwerd. Was de geleerdste vrouw harer dagen. Werd op 13-jarigen leeftijd ten huwelijk gevraagd door Jacob Cats, maar wenschte niet te trouwen. Wijdde zich aan de studie der moderne, Klassieke en Oostersche talen; bekwaamde zich in de vrouwelijke kunsten als handwerken, glasschilderen, boetseeren; onderhield een levendige wetenschappelijke briefwisseling met de geleerden van haar tijd, o.a. Vossius, Huygens en Mersenne, was bevriend met Descartes, maakte kennis met Jean de > Labadie, aan wien zij zich geheel hechtte. Zijn mysticisme kwam overeen met haar ietwat ziekelijk religieus temperament. Voorn, werken: Opuseula hebraea, graeoa, latina, gallica, prosaïca et metrica (1648); Het genezen van den blindgeborene (1671); Paelsteen van den tijd onzes levens (1638); Buklèria seu melioris partis electio (1673). Lit.: S. D. J. Schotel, A. M. v. S. (1855). Assp.lhp.rns. Schürmann, Jules, Ned. letterkundige. * 1874 te Rotterdam, f 1927. Dichter met een verfijnd post-romantischen toon, epigoon der Tachtiger school. Voornaamste werken: Chineesche verzen; Mijmeringen van een mandarijn; De eenzame weg; Uit de stilte. Sehurtz, Heinrich, Duitsch volkenkundige. * 11 Dec. 1863 te Zwickau, f 2 Mei 1903 te Bremen. Naast vsch. speciale studies, publiceerde S. veelgebruikte handboeken over volkenkunde, nl. Katechismus der Völkerkunde (1893) en Völkerkunde (1903). Sehusehnigg, Kurt Edler von, Oostenrijksch staatsman. * 14 Dec. 1897 te Riva (Gardameer). Tijdens den Wereldoorlog werd hij door de Italianen gevangen genomen. Daarna staatsambtenaar. In 1927 werd hij lid vandenNationalen Raad,minister van Justitie in 1932, en van Onderwijs in 1934; op 30Ju1i1934,na den moord op Dollfuss, werd hij bondskanselier. Cosemans. Schussenriccl (ook: Soreth), voormalige Norbertijner abdij ten Z. van Ulm; gesticht ca. 1183 en in 1440 tot abdij verheven. In 1803 werd ze door den staat genaast en sedert 1876 doet ze dienst als rijks-krankzinnigengesticht. Schuster, Alfridus Ildephonsus, Benedictijn, liturgist, kardinaal. * 18 Jan. 1880 te Rome. Abt van S. Paulus buiten de Muren 1918; kardinaal-aartsbissch. van Milaan 1929. Bekend vnl. door zijn werk over de H. Mis Liber Sacrament orum (9 dln. 1930 vlg.). Louwerse. Schutblad, 1° (plantk.) > Bractee. 2° In boeken zijn s. de blanke of geornamenteerde bladen voor- en achterin, die mede het binnenwerk aan den band vasthechten. Schutbril. De s. dient om het gezond oog te beschermen tegen stof, hout- of metaalsplinters, prikkelende dampen, stralende hitte, schadelijk licht en andere gevaren, die in of buiten het beroep eenig onderdeel (hoornvlies of netvlies) ervan bedreigen (> Beroepshygiëne). Dienovereenkomstig heeft de s. geen optische breking (> Bril), maar wel worden de glazen verschillend geconstrueerd, al naar de schadelijkheid, die moet worden afgewend (> Lasschen). Botman. Schutcolloïd (schei k.). Onder schutcolloïden of beschuttingscolloïden, verstaat men colloïden, welke in staat zijn, bij toevoeging aan gemakkelijk uitvlokkende (coaguleerende) solen (•> Sol), deze voor uitvlokking te behoeden (of beschutten, vandaar de naam). S. behooren steeds tot de lyophile colloïden. Voorbeelden van s. zijn: gelatine, Arabische gom, eiwitstoffen, albuminen, plantenslijmen, tinzuur (zie bijv. > Goudpurper van Cassius). De s. vinden uitgebreide toepassing voor het maken van houdbare colloïdale oplossingen. A. Claassen. L i t.: A. Kuhn, Kolloidchem. Taschenb. (1935). Schutjes, Ludovicus Henricus Christin n u s, geschiedschrijver. * 26 Dec. 1818 te Eindhoven, f 9 Jan. 1892 te Orthen. Priester gewijd in 1841, sindsdien achtereenvolgens werkzaam te Goirle, Den Bosch en Orthen. Tijdens zijn pastoraat te Orthen heeft S. geschreven: Kerkelijke Gesch. van het Bisdom ’s Hertogenbosch (6 dln. 1870-’76), nog steeds de voornaamste historiebron voor genoemd diocees. Schuschnigg. L i t.: C. F. X. Smits (in : Nw. Ned. Biogr. Wbk., II 1912). de Haas. Schutkleuren, > Mimicry. Schutsluis. Schematische voorstelling. Schutkolk, > Schutsluis. Schutsgeest, bijzondere beschermgeest van een plaats, een huis, een stam, een persoon; speelt een bijzondere rol bij sommige Indianenstammen, waar de jongelingen in strenge afzondering vasten, totdat hun bijzondere schutsgeest (nagual, vandaar nagualisme) zich aan hen, vaak onder diergedaante, in een droom onenbaart. Bellon. Schutsluis vormt de verbinding tusschen twee deelen van een scheepvaartweg met verschillende hoogte van waterspiegel en dient om de schepen gelegenheid te geven van het eene naar het andere peil over te gaan. Een s. bestaat in den regel uit twee sluishoofden en een schutkolk. De sluishoofden bevatten de beweegbare waterkeeringen. Het aan de zijde van het bovenpand gelegen sluishoofd noemt men het bovenhoofd, het andere het benedenhoofd. Bij een s. aan benedenrivier of zee, waarbij de waterstand soms aan de eene, soms aan de andere zijde van s. het hoogste is, spreekt men van buitenhoofd en binnenhoofd. In de schutkolk vinden de schepen plaats, welke door de s. worden geschut. Hierbij onderscheidt men opschutten en afschutten, naar gelang het schip van laag naar hoog peil wordt overgebracht, of omgekeerd. Het schutten vindt als volgt plaats. Wanneer een schip, dat opgeschut moet worden, uit het benedenrand de sluis is binnengevaren (het niveau in de schutkolk is dan uiteraard gelijk met het peil van het benedenpand), worden achter dit schip de benedendeuren (sluisdeuren in het benedenhoofd) gesloten. Vervolgens wordt, hetzij door het openen van de rioolschuiven in het bovenhoofd, hetzij door het openen van de > rinketten in de bovendeur, hetzij op andere wijze, water uit het bovenpand in de schutkolk ingelaten. Dientengevolge stijgt het niveau in de schutkolk, tot het ten slotte het peil van het bovenpand bereikt heeft. Alsdan kunnen de bovendeuren worden geopend en kan het schip het bovenpand invaren. Bij het afschutten heeft het omgekeerde plaats. Egelie. Schutten, > Schutsluis. Schutten der bruid, > Bruiloftsgebmiken. Schutter (sterrenbeeld), > Sagittarius. Schutter, Lo d. de, Zned. auteur. * 1879 te Antwerpen, f 1923 aldaar. Schreef enkele stukjes, meer leuk dan origineel. Zijn ideeënspel „Ras” moet als mislukt worden aangezien. Schuttersgang (krijgsk.), ander woord voor weergang of > ronden weg. Schuttersgilde. A) In dc middeleeuwen was het schuttersgilde een vereeniging van burgers, tot geregelde oefening in den wapenhandel, in Ned. ontstaan in de 14e eeuw. Behalve de dienst voor de vorsten was ook de verdediging der eigen haardsteden aan deze gildebroeders in het bijzonder opgedragen; voorts hadden zij ook de zorg voor het herstel der orde in geval van oproer of tumult. Zij stonden dus in den dienst en onder het gezag van de openbare macht. Juist uit hoofde hunner verplichtingen tot „beschutting” der stad tegen den in- en uitwendigen vijand, werden ze „schutters” genoemd, niet, gelijk velen gemeend hebben, om de hanteering van schietgeweer. Zij waren geen schieters, maar beschutters, zoodat het ook geenszins een contradictio in terminis is, wanneer ook schuttersgilden worden aangetroffen, die met pieken of zwaarden waren gewapend. De s. waren voorloopers van de latere stedelijke > schutterijen. v. Munnekrede. B) In den modernen tijd zijn de schuttersgilden als private vereenigingen van sport en vermaak blijven voortbestaan in Gelderland, Zeeland, Brabant en vooral in Limburg, waar bijna ieder dorp zijn schutterij heeft, georganiseerd in den Limburgschen Bond van schutterijen. De meeste schutterijen zijn gekleed in oude legeruniformen met veel gouden en zilveren koorden, tressen en kwasten en hooge pluimen. Zij zijn uitgerust met sabels en geweren van oud model. Zij treden op ter begeleiding van de „bronk”, d.i. de jaarlijksche sacramentsprocessie, bij het inhalen van nieuwen pastoor, burgemeester en neomist. De zegen met het Allerheiligste wordt door hen met geweersalvo’s en kamerschoten (donderbussen) begeleid. Sommige schutterijen, bijv. die te Gronsveld, hebben nog de „bijlmannen”, die met hooge beremutsen op en met bijlen gewapend voor de processie uit loopen en op den weg geplaatste hindernissen opruimen, een herinnering aan den Franschen tijd, toen sommige elementen het uittrekken der processies trachtten te beletten. Op het jaarlijksche schuttersfeest, waar de pastoor het eerste en de burgemeester het tweede schot pleegt te lossen, wordt op den vogel geschoten. Die den soms al vaak geraakten vogel naar beneden schiet, wordt tot k o n i n g uitgeroepen. Hij draagt bij alle plechtigheden het schutterszilver op borst en rug, bestaande uit vele vaak eeuwenoude gegraveerde platen en zilveren vogels. Op enkele dorpen kent men ook de waardigheid van keizer voor den schutter, die meerdere malen achter elkander het koningschap verwerft. Op de schuttersfeesten, waar soms tot vijftig schutterijen bij elkander zijn, neemt behalve het prijsschieten, de optocht een voorname plaats in en worden ook prijzen gegeven voor de beste houding in den optocht, voor de mooiste uniformen, voor den besten trommelaar, voor den kranigsten koning, den oudsten schutter en de verstkomenden. In Brabant worden nog wedstrijden gehouden in het vendelzwaaien. In Maastricht bestaat nog het Doogschuttersgild der Sebastianen, gesticht in de 14e eeuw, waarvan de leden de handboogsport beoefenen, doch niet in het publiek optreden. L i t.: J. A. Jolles, De schuttersgilden en schutterijen van Limburg (in : Public, d. Limb. 1936 jg. 72 en 1937 jg. 73); id. van Gelderland (in: Gelre’s Bijdragen XXXIV 1931); id. van Noord-Brabant (in : Uitg. v. h. Prov. Genootsch. v. K. en W. in N. Br. 1933-’34); id. van Zeeland (in : Uitg. v. h. Zeeuwseh Genootsch. v. Kunsten en Wetensoh. 1934); C. te Lintum, Onze Schuttervendels en Schutterijen 1550-1908 (1910). Themssen. C) Folklore. Door de s. zijn vsch. folkloristische gebruiken bewaard gebleven, zooals het draaksteken te Beesel en het Evermarusspel te Kutten bij Tongeren. Vroeger bakte men ook gildekoeken, vierkante krentenkoeken, die verorberd werden bij het bier op den feestmaaltijd; hiervoor werd ook een gildekalf of gilde-os geslacht, welk dier eerst, met bloemen en kransen behangen en de horens verguld, in optocht door de stad was rondgeleid. Knippenberg. Schuttersput (k rij g s k.), kuil, waarin de soldaat dekking vindt tegen geweer- en mitrailleurvuirr, granaatscherven e.d. Schuttersstukken, > Doelenstukken; Groepsportret. Schutterij. A) Stedelijke instelling, 1667-1795. De Unie van Utrecht (1579) erkende vrijwillige, onbezoldigde s. (vgl. > Schuttersgilde), doch slechts onder gehoorzaamheid aan een stadsbestuur. De s. traden zelden buiten de steden op en gaandeweg verminderde hun beteekenis. B) Rijksinstelling. Na 1795 bestonden er plaatselijk naast het staande leger s., ter beschikking van den staat. Tijdens de Fransche overheersching zijn ze geleidelijk door Nationale Garden vervangen. Na het herstel der onafhankelijkheid (1813) werd persoonlijke schuttersplicht ingevoerd, met weerbelasting voor de niet-opgeroepenen. De „dienstdoende s.” in de steden oefende des Zondags; de „rustende s.” ten plattelande werd niet geoefend. In 1827 werden nummerverwisseling en plaatsvervanging ingevoerd en de weerbelasting afgeschaft en maximaal 26 (I) oefenuren per jaar voorgeschreven. In den Tiendaagschen Veldtocht (1831) bewezen enkele s. (ca. 13 000 schutters te velde) goede diensten, doch de meeste schoten schromelijk te kort. In 1870 werden 21000 schutters gemobiliseerd, doch zij bleken voor direct gebruik ongeschikt. De Landweerwet van 1901 schafte de s. af. Het doel der s. na 1795 was, naast het eigenlijke leger in vredestijd gewapende en geoefende burgerij te hebben ter handhaving van rust in de steden en bij oorlogsgevaar of oorlog voor stads- en landsverdediging, een soort volkswapening en legerreserve. Door den zeer geringen oefentijd, de ongeoefendheid van officieren en kader (legerofficieren werden van het instituut verre gehouden), de slappe handhaving der tucht door de zgn. krijgs- of schuttersraden, waren geoefendheid, saamhoorigheid, tucht en encadreering diep onvoldoende. Voortdurend verzet der Staten-Generaal belette de regeering om de s. te verbeteren. Zoo waren en bleven s. voorwerp van ieders spot; vele spotliederen, -prenten en uitdrukkingen danken aan de s. hun ontstaan (de Schoolmeester, Speenhof). Voor de Belgische s., zie > Burgerwacht. Li t. en plaatwerk : C. te Lintum, Onze Schuttervendels en Schutterijen 1550-1908 (1910) ; P. P. C. Gelette, in het tijdsohr.: Krijgswetenschap (1926-’27). Antoni. Schuttevaar is een schippersvereeniging met de hoofdzetel te Zwolle; beijvert zich voor de verbetering van havens, vaarwaters, sluizen, ligplaatsen, bakens, verlichting, enz. Schuttrange, gem. in het Z.O. van het groothertogdom Luxemburg, in het Lyr-dal; opp. 1 610 ha, ruim 1 000 inw., landbouw, veeteelt. Schütz (S agi 11 ar i u s), Heinr i c h, beroemd componist. * 8 Oct. 1586 te Köstritz, f 6 Nov. 1672 te Dresden. Van 1609 tot 1612 bij Giov. Gabrieli te Venetië, in 1613 hoforganist te Kassei en van 1615 tot zijn dood hofkapelmeester te Dresden. Maakte vele reizen. Hij heeft Duitschland bekend gemaakt zoowel met dubbelkorige schrijfwijze der Venetianen, als met den nieuwen monodischen stijl. Werken: Daphne (eerste Duitsehe opera); passie’s, o.a. 7 Worte am Kreuz, Historia des Leidens J. Chr., Historia Auferstehung J. Chr., Historia Geburt J. Chr., motetten, madrigalen, psalmen enz. U i t g.: voll. uitg. d. Ph. Spitta (16 dln. 1885-’94), met suppl. (van A. Schering, 1909, en H. Spitta, 1927). L i t.: A. Pirro, H. S. (1913); A. jüinstein, H. S. (1928); H. Moser, H. S. (1937). Piscaer. Schutzbund, vereeniging van alle in het buitenland wonende Duitschers, gesticht te Berlijn in 1919; ijvert in Oostenrijk voor > Anschluss. Schutzstallel (afgekort: S.S.), politieke strijdgroep van de Duitsehe Nationaal-socialistische arbeiderspartij, in 1925 opgericht. Hun bijzondere taak is de bescherming van Hitler’s persoon. Schuur, Andreas van der, Jansenistisch priester. * 1666 te Gorinchem, f 16 Jan. 1719 te Utrecht. Studeerde te Leuven, 1680 priester gewijd, achtereenvolgens secretaris van > Neercassel, kapelaan te Stompwijk, Den Haag, Enkhuizen, Rotterdam, pastoor te Culemborg (1684-’92) en korten tijd te Vianen; legde zijn functie neer, vestigde zich te Utrecht, werd 1716 kanummik. Te Rotterdam en Culemborg raakte hij met de Jezuïeten in twist over het Jansenisme. Bekend door zijn Bijbelvertaling (1689-1717), op verzoek van Neercassel ondernomen; zij werd voltooid door den Delftschen boekhandelaar van Rhijn, verscheen 1732 in haar geheel en is nog bij de Oud-Katholieken in gebruik. Polman. Lit.: De Oud-Katholiek (Lil 1936, 318-319). Schuurkerken, ■> Schuilkerken. Schuurman, Anna M. van, minder juiste spelling voor > Schurman. Schuurmiddelen, min of meer scherpe stoffen, gebruikt voor het grondig reinigen van stevige voorwerpen, van hout, ongepolijst metaal, steen enz. Het schuren vervangt het poetsen bij antieke voorwerpen om de matte glans te bewaren. Droogschuren geschiedt met schuurlinnen of -papier, d.i. hard papier of linnen met lijm bestreken, waarop amarilpoeder, zand of fijn glas. Bij nat schuren gebruikt men sodawater, azijn, zoutzuur, citroen of karnemelk als vloeistof en schuurmiddelen van verschillende grof te, zooals: Brusselsche aarde (ijzerhoudende, vettige kleisoort; zachtschuurmiddel), puimsteen als stuk of in poedervorm, zand (duin-, rivier-, bikzand; zeer grof), marmerschraapsel, geprepareerde schuurmiddelen, puimsteen of dgl. gemengd met zeep of andere middelen, voor het reinigen van de handen, houtwerk e.d. v. Oerle-Nipper. Schwab,!0 Gust a v, Duitsch laat-Romantisch dichter uit den kring van Uhland; vooral begaafd voor ballade en volkslied; fijnzinnig bewerker der volksboeken en der klassieke sagen. * 19 Juni 1792 te Stuttgart, f 4 Nov. 1850 aldaar. Baur. Voorn, werken; Gedichte (1828); Volksbucher (1836); Sagen des klassisohen Altertums (1838). L i t. : W. Schulze, G. S. (1914) ; G. Stock, G. S. (1916). 2° Heimann, acteur. * 2 Juni 1862 te Amsterdam. S. is een groot karakterspeler, tot wiens glansrollen o.a. Dokter Bemhardi behoort. 3° Raymond, Fransch dichter. * 1884. Het hoofdthema van zijn heftig innerlijk werk is de tragische afzondering, die op iedereen van ons weegt. Zijn vers: „J’appelle Dieu celui quivientsansqu’on I’appelle” werkt hij uit in bijna al zijn dichtstukken: Mathias Crismant, Otez la pierre, Nemrod, Les derniers chants de Nemrod, enz. Willemyns. Sehwabach. De Proef van Sehwabach in de oorheelkunde dient om de beengeleiding van een patiënt te onderzoeken, waartoe een klinkende stemvork op het been achter het oor gehouden wordt. > Gehoororgaan. Verkorte beengeleiding wijst op binnenoordoofheid. Nelissen. Sehwabacher, de ronde vorm van de zgn. Duitsehe of Gotische letter (in schrift en in druk), tegenover de hoekig-gebrokene gedaante van de „Fraktur”. Schvva indogermanicum, > Sjwa indogerm. Schwalbach, 1° gem. in het Saargebied ten Z.O. van Saarlouis, ca. 3 760 inw. (vnl. Kath.). Kolen- 2° Bad S., tot 1927 Langenschwalb a c h geheeten, badplaats nabij Wiesbaden (Duitschland; IX 676 B/C 3). Ca. 3 900 inw. (66% Prot., 33 % Kath.). Minerale bronnen (vooral tegen bleekzucht en bloedarmoede). Schwamm drüber! (Duitsch) = Spons eroverl Uit! Afgeloopenl De oorsprong van de uitdrukking, die ook in het Fransch en Engelsch voorkomt, is uit den tekst van Millöckers operette Der Bettelstudent (1882), vervaardigd door Zeil (= Walzel) en Genée. Toch gebruikt Corneille dit beeld al. Schwann, Theo d o r, natuuronderzoeker. * 7 Dec. 1810 te Bonn, f 11 Jan. 1882 te Keulen. Grondvestte de dierlijke celleer: de leer dus, dat de cel de eenheid van leven in het dierlijk lichaam vormt. Voorn, werk: Mikrosk. Untersuoh. über die tjbereinstimmung in der Struktur und dem Wachstum der Thiere u. Pflanze (1839). Schwartte (genees k.), verdikking der pleurabladen ten gevolge van een pleuritis exsudativa. Schwartze, Thérèse van Duyll-, schilderes. * 20 Deo. 1862 te Amsterdam, f 23 Dec. 1918 aldaar. Zij was leerlinge van haar vader J. G. Schwartze, van G. Max en van Von Leubach. Huwde in 1906 met A. C. G. Van Duyll. Schilderde en pastelleerde veel portret van Holland’s gegoede burgerij, mondain, soms enkel op haar routine, maar in het ernstiger werk met uitstekende techniek, met vloeiende teekening en verfijnd kleurgevoel. Zij heeft ook etsen en lithographieën gemaakt. Een prijs, ingesteld voor jonge portretschilders, is naar haar genoemd. Engelman. Schwarz, 1° Johannes Albert Traug o 11, philoloog. * 22 Juni 1836 te Langowan, f 28 Febr. 1918 te Soerabaja. Sinds 1861 te Sonder (Minahasa) werkzaam voor het Ned. Zendelinggenootschap. Zeer verdienstelijk beoefenaar van het Tontemboansch, waarvan hij een woordenboek vervaardigde (1908) en teksten uitgaf (3 dln. 1907). Zijn grammaticale materiaal van die taal is gepubliceerd door den heer en mevrouw Adriani. L i t.: J. A. T. Schwarz als taalbeoefenaar {in : Bijdr. T.L.V.-kunde v. N.I. 1918, blz. 438 vlg.). Berg. 2° Samnel, kunstschilder. * 28 Juli 1881 te Zutphen. Leerling van de Antwerpsche academie. Behoorde tot den kring van onafhankelijke schilders, die ca. 1913 te Amsterdam onder invloed van het cubisme kwamen, later School van Bergen heetten. Reizen naar Italië, Spanje, Duitschland en Amerika, waar hij voor tijdschriften toekende. Hij schildert figuur, landschap, bloemen, havengezichten, hollende paarden. Maakte houtsneden en uitstekende litho’s. Engelman. Sehwarzburg-Hudolstadt, vroeger vorsten- dom (tot 1918) en vrijstaat (tot 1920) in Thüringen. Sedert dien bij Thüringen. Schwarzburg-Sonderhausen, vroeger vorstendom (tot 1918) en vrijstaat (tot 1920) in Thüringen. Sedert dien bij Thüringen. Schwarzenberg, 1° Fel ix , prins van, Oostenrijksch militair, diplomaat en staatsman. * 2 0otvIBOO te Krumau (Bohemen), f 6 April 1862 te Weenen. Hij was gezant te Napels, nam onder Radetzky deel aan den veldtocht in Opper-Italië en werd in Nov. 1848 aan het hoofd van het nieuwe ministerie gesteld. Nu begon de meest gewichtige periode van zijn loopbaan; Oostenrijk van den nasleep van de Maart-Revolutie te bevrijden. Hij bewerkte eerst, dat de zwakzinnige keizer Ferdinand I de plaats ruimde voor zijn jeugdigen neef Frans Jozef, ontbond den revolutionnairen Rijksdag te Kremsicr vergaderd, verleende een nieuwe uiterst conservatieve grondwet (4 Maart 1849; ingetrokken 31 Dec. 1851) en onderdrukte met behulp van een Russisch leger den opstand in Hongaiije. Thans was hij sterk genoeg om op de samenkomst te Olmütz (29 Nov. 1860 ; zie ■> Olmütz, sub Olraützer Punktation) en de-Dresdener-conferentiën (Dec. 1860-Mei 1861), tegenover het Pruisisch streven naar hegemonie, den Duitschen Bond van 1816 in zijn oude gedaante te herstellen. L i t.: Ad. Berger, Leben des Fürsten Felix zu S. (1853 ; nieuwe druk 1881); F. Heller, S. (1933). Lousse. IT Qr 1 Plll'l in n Artcil-nru-iilrn/ili Tmlrlmn nv 2 Karl Philip p, Oostenrijksch veldmaarschalk en diplomaat. * 15 April 1771 te Weenen, 116 Oct. 1820 bij Leipzig. Schwarzenberg onderscheidde zich in de Turkenoorlogen en in den strijd tegen Frankrijk (o.a. bij Hohenlinden en Wagram). Als gezant te Parijs onderhandelde hij over het huwelijk tusschen Napoleon en Marie Louise. Op den tocht naar Rusland (1812) commandeerde S. de Oostenr. afd.; overwon in den najaarsveldtocht van 1813 Vandamme bij Culm en kreeg daarna het opperbevel over de geallieerde legers tegen Napoleon. V. Claassen. Seluvarzrheindorf, dorp in de gemeente Vilich in de Rijnprovincie (behoort tot den „landkreis” Bonn). Oude kerk, in 1161 gebouwd in den vorm van twee boven elkaar liggende kapellen met schilderingen uit denzelfden tijd. Schwarzschild, Kar 1, sterrenkundige. * 9 Oct. 1873 te Frankfort a. M., f 12 Mei 1916 te Potsdam. S. studeerde in Straatsburg en München en was achtereenvolgens werkzaam te Weenen, München, Göttingen en Potsdam. Zijn werkzaamheid was zeer veelomvattend, vnl. over bouw en beweging van het sterrenstelsel (> Ellipsoïdaalhypothese), theoretische astrophysica, waarnemingstectiniek, vooral de theorie der photographischeplaat, quantentheorie, enz. P. Bruna. VjUUUVI/UlllU/l/iU/) Cllfli i . JLfl (A/11/Ul, Sehweighauser, J o h a n n, Klass. philoloog. * 26 Juni 1742 te Straatsburg, f 19 Jan. 1830 aldaar. Van 1777-’B9 en van 1808-’23 prof. in Grieksoh en Oostersche talen te Straatsburg. S. bestudeerde vooral het Grieksohe proza en gaf dat uit. Hoofdwerken: Herodotus ; Polybius (beide met lexica); Athenaeus. L i t.: Allrr. Deutsche Bioer. (XXXIII). _ Zr. Agnes. Schweikart, Ferdinand Karl, Duitsch jurist en wiskundige. * 28 Febr. 1780 te Elsbach, f 17 Aug. 1859 te Koningsbergen. Hij stelde de zgn. Astralgeometrie op, die afwijkt van de Euclidische en geldt daardoor als een der voorloopers van de niet-Euclidische meetkunde. L i t. : F. Engel en P. Sthckel, Die Theorie der Parallelliuien (1895). Dijksterhuis. Schweinfurth, stad in het N.W. van Beieren (IX 576 D3), gelegen aan den Main, aan den spoorweg Neurenberg—Würzburg en Neurenberg—Erfurt. Ca. 42 000 inw. (52 % Kath., 45 % Prot.). Belangrijke gebouwen zijn: Johanniskirche uit de laat-Romaansche periode, van 1335-1400 in laat-Gotischen stijl omgebouwd. Verder: het raadhuis (1569-72) van N. Hofmann in Duitschen Renaissancestijl, alsook het gymnasium en Mühltor (1564). In het Westen veel industrie (kogellagers, kleurstoffen, gelatine). In 791 wordt de stad voor het eerst genoemd. In 1282 werd S. rijksstad. Hakewessel. Schweinfurth, Geor g e, Afrika-reiziger en ethnoloog. * 29 Dec. 1836 te Riga, f 19 Sept. 1925 te Berlijn. Van 1868-’7l maakte hij zijn belangrijksten tocht den Nijl stroomopwaarts. Hij verkende het Z.-W. stroomgebied van den Nijl en ontdekte vsch. volksstammen, o.a. het dwergvolk der Akka. Later bereisde hij nog de Lybische en Arabische woestijn en Abessinië. Werken: lm Herzen von Afrika (2 dln. 41922); Auf Unbetretenen Wegen in Aegypte (1922). de Visser. Schweinlürther cjrocn, ook Parijsch groen genaamd, zie •>- Arsenieten. Schwcitzcr, A 1 b er t, Prot. theoloog, philosoof, arts en musicus. * 14 Jan. 1876 te Kaysersberg. Privaatdocent in exegese van het N. T. te Straatsburg, 1902-’l3. Daarna vertrok hij als zendeling naar Kongo. Als exegeet vertegenwoordigt hij de eschatologische richting. Later kwam hij bij zijn philos. studies, die vnl. „het leven” als ethisch principe willen vaststellen, ook tot de „religionsgeschichtliche” methode. Als musicus verdedigt hij een eigen opvatting over Bach en werd hij tevens een hartstochtelijk verdediger van de orgelmuziek. Ook als zendeling vertegenwoordigt hij een eigen richting. Zelf ging hij eerst de geneeskunde bestudeeren en hij wilde overal ziekenhuizen oprichten. De gedachte van de medische missie vond in hem een uitstekend verdediger. Werken; o.a. Von Reimarus zu Wrede (1906) ; Gesch. der paulinischen Forsohung (1911);, Die Mystik des Apostel Paulus (1930); J. S. Baeh (51922). L i t.: O. Krans, A. S., Sein Werk undseine Weltanschauung (21922); J. Eigenhuis, A. S. (1929). C. Smits. Schweizcrische Dcpesehenagcntur, het officieuze Zwitsersche persbureau, dat te Bern gevestigd is. Schwenckfeld, Kasp a r, sektestichter. * 1489 te Ossig, f 1561 te Ulm. Hij trad sinds 1521 openlijk voor het Lutheranisme op, dat hem spoedig om het tekort aan wedergeboren leven in de Evangelische Kerken zou teleurstellen en een eigen mystiek-speculatieve richting deed inslaan met talrijke van het Lutheranisme afwijkende leerstellingen. Dit bleef hem tot zijn dood vervolgen, evenals zijn aanhangers, Schwcnckfcldianen genaamd, die in 1734 uit Duitschland naar Pennsylvanië uitweken. S. liet behalve verschillende theologische geschriften ook een vertaling van de Navolging van Christus na. L i t.: Bcke, S., Luther und der Gedanke einer apoatolischen Reformation (1911); Jones, The spiritual Reformera in the 16th and 17th centuries (1914); Hirsch, Zum Verstandnis S. (in: Festgabe für K. Müller 1922); Seeberg, Der Gegensatz zwischen Zwingli, S. und Luther (1929); Kriebel, The Schwenckfelders in Pennsylvauia (1904). Wachters. Schwendener, Sim o n, Zwitsersoh plantkundige. * 10 Febr. 1829 te Buchs, f 27 Mei 1919 te Berlijn, waar hij tot 1910 professor was in de plantenphysiologie. S. is bekend om zijn werken over de rang- schikking der mechanische weefsels in verband met de stevigheid van de plantendeelen en om zijn ontdekking, dat de korstmossen uit schimmels en wieren zijn opgebouwd. Voorn, werken: Unters. üb. den Flechtenthallus (in : Nagelis Beitrage zur wissensch. Botan. afl. 2-4, 1860-’68); Das mechan. Princip im anat. Ban der Monokotylen (1874); Die mechan. Theorie der Blattstellungen (1878). Lit. : Zimmermann, S. S. (in; Ber. der Deutsch. Botan. Ges. XL 1922). Melsen. Schwerin, hoofdstad van den vrijstaat Mecklenburg-Schwerin (IX 676 D2), gelegen aan de Z.W. oever van den Schweriner See. Ca. 66 000 inw. (meerendeels Prot.). Het oude stadsdeel ligt tusschen de Pfafferteiche en de Burgsee. De Gotische dom, in baksteen uitgevoerd, werd 1416 voltooid; de toren werd in neo-Gotiek (1890) gebouwd: in de kloostergang is de „Landesbibliothek” gevestigd (ruim 200 000 deelen). Verder de St. Nicolaaskerk (Barok, 1708-’l3), en het in Renaissancestijl gebouwde slot met eenige oudere deelen (1845-’57), thans museum. S. wordt reeds in 1018 als Wendenburg genoemd. In 1160 werd het door Hendrik den Leeuw opnieuw gebouwd. S. is bisschopsstad geweest. Hakewessel. Schwering, Juli u s, Duitsch litterair-historicus van eclectische richting. * 14 Febr. 1863 te Ibbenbüren. Hoogleeraar te Munster. Voorn, werken; Zur Gesch. des niederl. und span. Dramas in Deutschland (1895) ; F. W. Weber (1900); Kritische Studiën (1902); Die Lit. der Westfalisehen Mark (1909); Lit. Streifzüge (1930); Die deutsehe Dichtung des Mittelalters (1937). Schwcynhcym, Conrad von, > Pannartz. Schvvind, Moritz von, Oostenr. schilder en graphisch kunstenaar. * 21 Jan. 1804 te Weenen, f 8 Febr. 1871 te München. Leerling van Comelius te München, waar hij in 1847 prof. werd. In de keus zijner onderwerpen is S. typisch romantisch; door zijn illustraties van vele sprookjes is hij bij het Duitsche volk zeer bekend geworden (o.a. De 7 Raven, Museum Weimar). Naast deze sprookjes heeft S. talrijke illustraties o.a. voor de Fliegende Blatter gemaakt in houtsneden en vele genrestukjes in den geest van het Biedermeier. Duitsche „Gemütlichkeit” drukt hij uit in een gladden en teekenachtigen stijl (Der Hochzeitsmorgen, Berlijn, Nat. Gall.), die hem zoowel in de groote muurschilderingen verhindert werkelijk groot te zijn (wandschilderingen in het slot Hohenschwangau), als in zijn olieverfschilderijen („Sangerkrieg”, Frankfort, Stadelsches Inst.). Zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 546 in dl. IX, afb. 1 op de pl. t/o kol. 208 in dl. X, en afb. 6 op de pl. t/o kol. 160 in dl. XIX. L i t.: H. M. Eiser, M. S. (1930). Korevaar-Hesseling. Schwob, Mayer André Marcel, Fransch letterkundige. * 23 Aug. 1867 te Chaville (Seine-et-Oise), -j-12 Febr. 1906 te Parijs. Zeer geleerd schrijver, aangetrokken tot het symbool en het mysterie. Le Roi au Masqué d’Or (1892), Les Vies imaginaires (1896), La Lampe de Psyché (1903), enz., zijn zuiver en mooi van stijl. Zijn critisch werk (bijv. Spicilège 18%) bestudeert Villon, R. L. Stevenson, G. Meredith, La Terreur et la Pitié, La Perversité, enz. S. debuteerde met een Etude sur I’argot francais en gaf eveneens een merkwaardige vertaling uit het Engelsch van Daniël de Foe’s Moll-Flanders. Wiïlemyns. Schwundstufc of zweemtrap, > Normaal trap. Schwyz, 1° kanton in Zwitserland tusschen Vierwoudstedenmeer, Zürioher Meer en Glamer Alpen. Opp. 908 km2 (19 % bosch, 68 % bouw- en weiland), ca. 63 000 inw. (bijna allen Kath. en Dnitschsprekend). Een bekende bergtop in S.is de Rigi. Veeteelt, industrie, landbouw, wijnbouw. Veel toerisme. > Einsiedeln is een bedevaartplaats. S. is een der oerkantons van het Eedgenootschap. 2° Hoofdstad van 1° aan den Z.W. voet van de Mythen (517 m). Ca. 8 300 inw. (97 % Kath.). Veehandel en toerisme. Pfarrkirche (1774), raadhuis met mooie fresco’s. Groot bissch. college Mariahilf. Schijf, kerkdorp in de N. Brab. gem. > Rucphen c.a. (XVIII 632 C 3). Schijfcgge, > Eggen. Schijfslakken zijn longslakken van het geslacht Planorbis, die in zoetwater alg. voorkomen. Zij ontleenen hun naam aan den vorm van het huisje, waarbij de windingen in één vlak liggen („posthorentje”). Schyl, > Jiul. Schijnbare afmeting heet in de sterrenkunde de hoek, waaronder een hemellichaam wordt gezien. Deze is evenredig met de werkelijke afmeting en omgekeerd evenredig met den afstand. De schijnbare lengte van de komeet van Halley was in Mei 1910: 160°. Van de zon is de schijnbare middellijn 32'; van de maan gemiddeld 31'; van de planeet Mars hoogstens 26". De grootst bekende s. a. van een vaste ster is 1/18". P. Bruna. Schijnbare afstand (sterrenkunde), de hoek tusschen de richtingen naar 2 hemellichamen van de plaats van den waarnemer uit. Schijnbare omtrek (meet k.). De grens tusschen het uit een punt O zichtbare deel en onzichtbare deel van een oppervlak is de ware omtrek voor het punt O. De projectie van den waren omtrek uit O op een plat vlak is de s c h ij n b a r e oppervlakte op dat vlak. v. Kol. Schijnbare plaats (sterrenk.) heet de plaats van de ster, zooals we die aan den hemel zien, alleen gecorrigeerd voor refractie. Schijnbevvijs in de wiskunde, beschouwing met onjuiste conclusie door een fout in de redeneering of teekening. Bijv. om te bewijzen, dat iedere driehoek gelijkbeenig is, teekent men het snijpunt M van de bissectrix van tophoek A met de middelloodlijn van de basis binnen den driehoek. Men bewijst nu de congruentie der driehoeken AMF en AME en eveneens van MBF en MCE, waaruit volgt AB=AC. v. d. Corput. Schijnconsonanten zijn in de muziekharmonieën die consonanten, welke, hoewel ze op zichzelf genomen een consonant karakter hebben, toch een dissoneerend effect maken, door het verband waarin zij voorkomen. Schijnbewijs. Schijn cl el, gem. in de prov. N. Brabant ten Z.O. van Den Bosch (XVIII 624 Cl), bestaande uit de kerkdorpen S. (2 parochies), Wijbosch, Eerde (ged.) en Gemonde (ged.). Opp. 4 542 ha; ong. 9 000 inw. (vnl. Kath.; ca. 70 Prot.). Landbouw, veeteelt, industrie (kousen, was, hoepels, klompen). Fraaie 16e-eeuwsche toren; in Wijbosch een standaardmolen. In S. is het moederhuis van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand, gevestigd met kweek- on huishoudschool. Lagere landbouwschool. In de kerk de grafsteen van den zeeheld Jan van Amstel (1600-’69). v. Velthoven. L i t.: Br. Taurellus, Gesoh. van de gem. S. (1935). " * iuu uu &VU». u. Schijndel, Henricus van, Jezuïet. * 9 Juli 1835 te Gemert, f 11 Nov. 1911 te Maastricht. Prof. in de theologie ald. Van 1880-’9O te Amsterdam, waar hij de vereeniging Geloof en Wetenschap reorganiseerde en tot hoogen bloei bracht. Eerste moderator der in 1893 te Leiden opgerichte R.K. Studentenver. L i t.: Kath. Illustratie (jg. 35, 274); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IX). V. Hoeck. Schijndood, toestand van bewusteloosheid, ademstilstand en niet waarneembare hartswerking. Komt alleen voor bij plotselinge schadelijke inwerking van buiten (bijv. verdrinking, kortsluiting). S. kan zonder behandeling enkele minuten blijven bestaan; door kunstmatige -s- ademhaling en hartmassage kan het soms gelukken de levensverrichtingen te hernieuwen. Zie ook > Doodsteekenen. J. Deelen. Schijngestalte of phase (sterren k.). Donkere hemellichamen vertoonen, wanneer ze van opzij belicht worden, behalve een donker gedeelte een grooter of kleiner belicht deel. De verschillende gedaanten van dit belichte deel heeten de s. van het lichaam. Zoo doorloopt de maan practisch alle schijngestalten van nieuwe maan over eerste kwartier, volle maan en laatste kwartier tot nieuwe maan, de binnenplaneten Mercurius en Venus eveneens. De buitenplaneten hebben geen volledigen kring van s., hun phase verschilt nooit veel van de volle. Uit de helderheidsverandering bij verandering van s. kunnen vaak gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de oppervlaktegesteldheid. de Kort. Schijnhazclaar (Corylopsis), een plantengeslacht van de fam. der Hamamelidaceeën. Komt met enkele soorten in Azië voor. Als sierstruik kweekt men de 1 m hooge C. spicata uit Japan. Schijnheiligheid of hypocrisie is een van de ondeugden, welke in strijd zijn met de oprechtheid. Schijnheilig is de mensch, die door woorden of daden er op werkt om door anderen voor beter, deugdzamer, heiliger te worden aangezien dan hij in werkelijkheid is. Het is een ondeugd, die op zich niet tot de zwaarste behoort, al staat zij den eerlijken mensch meer tegen dan menig grootere ondeugd. S. wordt tegenwoordig dikwijls verward met het verborgen houden van eigen zonden of zwakheden, ook als dit geschiedt om andere redenen. Zelfs spreekt men tegenwoordig al van schijnheiligheid, wanneer iemand pleit voor maatregelen ter bescherming van de openbare zedelijkheid. Dit is onjuist. Eender. L i t.: S . Thomas, Summa Theol. (11. 11. q. 111). Schijninkomcn. Beslissend voor de definieering van s. is de definieering van inkomen. Van bedrijfseconomisch standpunt beschouwd, kan alleen de uitkeerbare winst ter consumptie worden aangewend, dat is de bruto winst na aftrek van alles, wat noodig is voor instandhouding der onderneming in de gegeven maatschappelijke verhoudingen. Het begrip s. is vooral op den voorgrond getreden in den inflatie-tijd. Waardestijging der voorraden en der productie-middelen schept op zichzelf geen verteerbaar inkomen. Lit. : P. Schmidt, Kalkulation und Preispolitik (1930). v. Vugt. Schijnkoepel, -v Koepel (1°). Schijnraket (Erucastrum), een plantengeslacht van de fara. der kruisbloemigen. Op zandgrond vindt men in onze streken de een- of tweejarige E. Pollichii met bleekgele, groengeaderde bloemen. Schijntrulfels (Hymenogastraceeën), een steelzwammenfam. Leven geheel of gedeeltelijk onder den grond. Zij openen zich niet regelmatig maar door rotting komen de sporen vrij. Tamelijk algemeen is in onze streken de valsche truffel (Rhizopogon luteolus), lederachtig geel-bruin, later olijfkleurig, door draden omsponnen. Bonman. Schijnvrucht, vrucht, die niet alleen ontstaan is uit het vruchtbeginsel, maar ook uit andere deelen van de bloem, bijv. de aardbei. Deze is ontstaan door opzwelling van den bloembodem, terwijl de eigenlijke dopvruchtjes aan den buitenkant van den vleezigen, opgezwollen bloembodem worden aangetroffen. Melsen. Schijnwerk (k r ij g s k.), ter misleiding van luchtverkenning (vooral luchtfoto’s) gemaakte schijnbare verdedigingswerken, welke de aandacht van gemaskeerde geveohtsopstellingen afleiden en in elk geval het artillerievuur over deze en echte werken verdeelen. Schijnwerper, algemeen gebruikt Germanisme voor lichtwerper, een apparaat, dat krachtig licht werpt in bepaalde richting, waarbij de uitgestraalde lichtbundel bij het zgn. slagl i c h t (ter illuminatie van bouwwerken e.d.) aanmerkelijk breeder is dan bij het zoeklicht. Sciuthos, eiland ten N. van Euboea (XII 336 B 3), dat samen met de andere eilanden der Magnesische groep achtereenvolgens door Cariërs, Dolopiërs en Chalcidiciërs bezet werd, en aan de Atheners tot vlootstation diende tegen Philippus. Scicnüa media (Lat.), middenkennis, een kennis in God aangenomen door het > Molinisme om in dit systeem te kunnen verklaren, hoe het handelen van den vrijen mensch door God met onfeilbare zekerheid gekend kan worden. Zie ook > Praedestinatie. Scientific management (Eng.), in het Ned. meestal wetenschappelijke bedrijfsorganisatie genoemd, is ingevoerd door Taylor. Het doel was om de organisatie van het bedrijfsleven wetenschappelijk te oriënteeren. Allereerst was er een algemeene toename in het toepassen van de natuur-wetenschappen op het gebied van de techniek, daarop volgden de psychologisch-medische wetenschappen en activiteiten, met het resultaat, dat in het algemeen het logisch denken voor alle menschelijke handelingen in het bedrijfsleven werd gestimuleerd. Door de ontwikkeling van de grootbedrijven zijn de methoden van scientific management toegenomen, omdat het kleinbedrijf nog door den persoonlijken leider kon worden geleid, terwijl vooral voor het grootbedrijf de empirische kennis noodig was, om de krachten van alle soorten werkers te coördineeren en te leiden tot een goed resultaat. de Qmy. Scilicet (Lat.) = (Si) scire licet = als men het (nauwkeurig) weten wil; dus: namelijk, of: te weten; Z. Ned.: ’t is te zeggen. Afgekort: scil. of sc. Scilla, •> Zee-ajuin. Scilly-eilanden, ca. 150 Britsche eilanden (waarvan 5 bewoond), op 40 km van Kaap Landsend (X 11464 07). Opp. 163 km2, ca. 1 700 inw. Belangrijke teelt van vroege groenten en bloemen voor de Londensche markt. Scintilla Animae, > Vonkje der ziel. Scintiüeoren, > Fonkelen. Seioppius (of Schoppe), Kasp a r, philoloog. * 27 Mei 1576 te Neumarkt, f 19 Nov. 1649 te Padua. In 1698 Katholiek geworden en naar Rome gegaan; daarna werkzaam als diplomaat. Twistziek karakter; vermengde in zijn geschriften tegen > Scaliger en > Casaubonus wetenschap en geloof jammerlijk. Sinds 1636 leefde hij te Padua, dat hij om zijn vele vijanden niet durfde verlaten. L i t. ■ Allg. Deutsche Biogr. (XXXIII); J. E. Sandys, A Hiat. of class. Scholarship (II). Zr. Aqnes. Scipio, een der voornaamste Romeinsche families, uit de gens Comelia. Talrijke leden hebben zich in den loop der eeuwen jegens het vaderland verdienstelijk gemaakt. Wij noemen: Lucius Cornclius S. Barbatus, consul 298 en overwinnaar van Etrurië. Zijn grafschrift is een der oudste Lat. inscripties. Cneius Cornelius S. Asina, consul 260 v. Chr., die met zijn collega Duilius de eerste Romeinsche vloot bouwde. Tegen Carthago. Cneius Cornclius S. Calvus, consul 222 v. dhr. Bevocht de Carthagers in Spanje, terwijl Hannibal in Italië was, en overwon Hanno. Publius Cornelius S., consul 218 v. Chr. Was de vader van den meest beroemden, die nu volgt. Hij vocht ook in Spanje, maar sneuvelde, evenals zijn broeder Cneius in 212, in Italië. Publius Cornelius S. Alricanus Maior, de grootste der Scipio’s. * 236 v. Chr. te Rome, f 183 te Liternum. Na reeds op 21-jarigen leeftijd aediel te zijn geweest, verkreeg hij drie jaar later het gevreesde proconsulaat in Spanje. Daar hergaf hij moed en eer aan de Romeinsche legioenen; maakte zich ook bij de bevolking bemind en onderwierp het heele schiereiland. Consul in 205, verlegde hij het brandpunt van den tweeden Punischen oorlog naar Africa en dwong aldus de Carthagers, Hannibal terug te roepen. Deze werd door S. verslagen, hetgeen het einde van den oorlog beteekende. Slag en vrede van Zama 201 v. Chr. De rest van zijn leven is minder glorieus. Censor 198, en nogmaals consul 194, verloor hij zijn populariteit door zijn trots. Na een veldtocht tegen Antiochus kwamen hij en zijn broeder zóó verrijkt terug, dat men hen aanklaagde. Vrijgesproken en opnieuw aangeklaagd, ging hij vrijwillig in ballingschap naar Liternum aan de kust van Campanië. Lucius Cornclius S. Asiaticus, broeder van Africanus. Kreeg den titel Asiaticus na zijn veldtocht tegen Antiochus. Na Airicanus’ dood werd hij nogmaals aangevallen en veroordeeld te Rome, maar bleek te arm om de boetesom te betalen. Publius Cornelius S. Acmilianus Africanus Minor, zoon van Aemilius Paulus, en door adoptie in de familie S. getreden. * 186, f 129 v. Chr. te Rome. Consul 147; overwinnaar in den derden Punischen oorlog, en vernietiger van Carthago 146. Dertien jaar later werd hij de overwinnaar van Numantia, dat zich tien jaar gehandhaafd had tegen een beleg van Rome. Teruggekeerd, nam hij partij tegen Tiberius Gracchus, die toen juist te Rome ageerde. Hij werd in bed vermoord. Publius Cornclius S. Nasica, Consul 138. Daarna Pontifex Maximus. Hij was de groote vijand van Tiberius Gracchus, en voerde de bende aan, die den tribuun met 300 aanhangers op het Capitool ombracht. Slijpen. Scirpus, > Bies. Sciuridae, > Eckhoomachtigen. Sclayn, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Namen, aan de Maas (XVIII 240 D2); opp. 423 ha, ca. 1 660 inw.; landbouw; steen- en kalkgroeven; pijpaarde. Soleranthus, > Hardbloem. Selerochloa, •> Zwenkgras. 7 o Scleroderma, een steelzwammengeslacht van de fam. der Sclerodermataceeën; komt met 25 soorten over de geheele aarde voor. De knolvormige vruchtlichamen komen onder en op den grond voor. De buitenste laag (peridium) is kurk- of leerachtig, terwijl de eerst vleezige inhoud later verdroogt en stuift. De meest bekende soort is > aardappelbovist. Bonman. Sclerodermie (genees k.), chronische huidaandoening, waarbij na deegachtige zwelling een merkwaardige verdikking en verharding der huid optreedt. Het ziekteproces kan gegeneraliseerd of gelocaliseerd optreden. Vooral bij den gegeneraliseerden vorm worden door de huidverandering belangrijke functiestoornissen veroorzaakt. Bij den gelocaliseerden vorm ontstaan in de huid verdikte banden en schijven met voor de afwijking typische verkleuringen in de huid. De behandeling is zeer ondankbaar, in den laatsten tijd worden goede resultaten gerapporteerd met orgaantherapie (alvleeschklier). E. Hermans. Seleropeliet (g e o 1.), een verharde peliet, dus meest een schalie of een lei. Scleroproteïnen, > Eiwit. Sclerose (<( Gr. skleros = hard) (genees k.), verharding. Deze ontstaat meestal doordat na bindweefselwoekering (bijv. bij wonde of ontsteking) dit nieuwgevormde bindweefsel op den duur gaat schrompelen, waardoor het zeer hard en vast wordt. Ook wanneer beenweefsel gaat woekeren, zoodat de normaal tusschen de beenbalkjes van spongieus been aanwezige mazen geheel of ten deele gevuld worden met beenweefsel, spreekt men van s. (hier osteoscler o s e). Wanneer in het oor de verbindingen tusschen trommelvlies en inwendig gehoor verbeenen, spreekt men van otosclerose (> Gehoororgaan, kol. 479, 3°). De naam > arteriosclerosis drukt uit, dat bij die aandoening de wanden der arteriën hard worden. Wyers. Sclcrostomiasis is een ziekte, veroorzaakt door sclerostomen, rondwormen. Deze komen in de ingewanden o.a. van paarden en varkens voor. Ze kunnen zich nestelen in den bloedvaatwand en daardoor bloedvaatverwijding veroorzaken, met alle gevaren daaraan verbonden. Komen zij in groot aantal voor, dan vermagert het dier aanzienlijk. Sclerotium, rusttoestand van eencellige planten, bijv. amoebe, waarbij de cel door een stevigen celwand omgeven is. Sclerotiën noemt men ook de rusttoestanden van sommige schimmels, bijv. moederkoom, waarvan de lichaampjes bestaan uit dicht dooreen geslingerde schimmeldraden. Melsen. Scoetari, > Skoetari. Scolex noemt men den kop bij de lintwormen. Scoliose (g en e e s k.) noemt men afwijkingen in de as van de ruggegraat in zijdelingsche richting. Gewoonlijk gaat deze zijdelingsche verkromming tevens gepaard met een draaiing der wervels (t.o.v. elkaar) in het verkromde gedeelte. Door vele verschillende oorzaken kan de afwijking ontstaan; een van de meest voorkomende is: een slap spierstelsel, gecombineerd met een sterken groei van het individu (bijv. kinderen in den puberteitsleeftijd). Ook de gewoonte om een slechte houding bij loopen of zitten (op school) aan te nemen, kan een s. doen ontstaan. De behandeling bestaat in het versterken van de rugspieren, gecombineerd met pogingen en methoden om de verkromming als het ware terug te duwen. v. Haeff. Scolopax, > Houtsnip. Scolopenders (Scolopendridae), > duizendpooten uit warme landen, die een aanzienlijke grootte kunnen bereiken. Het zijn nachtdieren, die op roof uitgaan, en waarvan de beet, samen met de werking van het gif, dat uit de kaken vloeit, de prooi doodt, en bij den mensch ontsteking veroorzaken kan. In Z. Eur. en Klein-Azië leeft de gordel-s., die 7-8 cm lang wordt; in tropisch Z. Araer. de reuzen-s., tot 26,5 cm lang, waarvan de beet den mensch kan dooden. M. Bruna. Scolopcndrium, een varengeslacht, dat met 1 soort in Europa en met 11 in Amerika voorkomt. S. vulgare komt in de bosschen van Midden-Europa voor en verder ook in Azië en Amerika; deze soort wordt ook gekweekt dikwijls in afwijkende vormen (zgn. monstrositeiten). Bij alle soorten zijn telkens 2 sporenhoopjes door één vliesje bedekt: de bladeren zijn niet geveerd. Bonman. Scontro-vorm is een vorm van de rekening, in de boekhouding, met 2 zijden, zgn. debeten creditzijde (folio). Scop. Zoo heette de dichter bij de West-Germaansche volkeren. Hij behoorde tot het gevolg van den vorst, maker en drager van lof- en -> heldenliederen, die hij met harpbegeleiding voordroeg. Hij kon ook wonen onder het volk (■>■ Bemlef), of rondgaan van hof tot hof (->- Widsith). Later, tot in het vroeg Middelhoogduitsch, kon ieder dichter scop heeten, zelfs de berijmer van een preek. V. Mierlo. Scopas, Grieksch beeldhouwer uit Paros, van 400-340 v. Chr., werkzaam in Tegea, te Halicamassus en te Ephese. Karakteristiek is de uitbeelding van zijn koppen: er ligt iets vermoeids in de pathetische uitdrukking van de diepliggende, overschaduwde oogen, waartegen de energieke kop, die zich licht naar boven toe wendt, eenigszins reageert. Uitgaande vooral van deze kunst-eigenaardigheid, en met de gevelbeelden van den tempel te Tegea als vertrekpunt, heeft men vele beelden uit de Oudheid, hetzij oorspronkelijk, hetzij nagevolgd, aan S. toegeschreven. Beroemd zijn de beelden van het Mausoleum te Halicamassus, Meleager (Mus. Berlijn), de razende Maenade (Dresden), Apollo de citherspeler (Mhnchen) en (onder zijn invloed en kunstrichting bewerkt) Niobe en haar kinderen (Florence). E. De Waele. Scopolamine, hyoscine, duboisine, Ci,H2INO4 H2O, tropazure ester van scopoline, die bereid wordt uit bilzenkruid (Hyoscyamus) of uit de bladen van Duboisa myoporoïdes. In de geneesk. wordt het hydrobromide van s. gebruikt als pupilvergrootend middel, verder als injectie ter voorbereiding van aethernarcose en bij maniakale toestanden. Vergiftigingen ook met doodelijken afloop kunnen reeds na toediening van enkele mg optreden. Hillen. Scopolia, > Klokbilzenkruid. Scorbuut, -> Scheurbuik. Seorcl, Jan van, schilder. * 1 Aug. 1496 te Schoorl, f 6 Dec. 1662 te Utrecht. Leerling van C. Buys; in 1618 naar Italië, in 1622 door paus Adrianus VI opgenomen, die hem o.a. tot kanunnik benoemde. In Rome onderging hij vooral sterken invloed van Raffael. In 1626 te Utrecht, een jaar later voor eenigen tijd te Haarlem, daarna voor goed te Utrecht (kanunnik der St. Marie). Hl] was de vertegenwoordiger van het Romanisme in de N. Nederlanden en de grootendeels door hem geïntroduceerde, aan Italië ontleende nieuwe vormgeving won hier spoedig veld. Hij had een druk beklant atelier. Zijn portretten vormen het beste deel van zijn werk. Ant. Mor en M. Heemskerk waren zijn leerlingen. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 273 in dl. XII, afb. 8 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XVIII, en afb. 6 op de pl. t/o kol. 576 in dl. XX. L i t.: G. J. Hoogewerff, J. v. S., peintre d. 1. renaissance holl. (1923); M. J. Friedlander, Alt. Nied. Malerei (XII). Schretlen. Scoriabricks zijn slakken-keien van een blauwzwarte kleur, gegoten van ijzerhoogovenslakken. Ze zijn afkomstig uit Red-Car in Yorkshire en worden gewoonlijk gebruikt voor trottoirbestrating; het bovenvlak heeft dan ruitvormige groeven. Scorpius (sterrenbeeld), > Schorpioen. Scotland Yard, populaire aanduiding voor New Scotland Yard, hoofdkwartier van de metropolitane politiemacht van Londen met de voorsteden. Seotorna (<( Gr. skotos = duisternis, blindheid) is een klein defect in het gezichtsveld. Men noemt het subjectief, wanneer het als donkere vlek door den patiënt wordt waargenomen; objectief, wanneer het ontdekt wordt bij het onderzoeken van het gezichtsveld ; absoluut, wanneer alle lichtgewaarwording is verloren; relatief, wanneer geen kleuren of ten minste niet alle kleuren worden herkend. Centraal s.: in het midden van het gezichtsveld (vergiftiging met tabak en alcohol, diabetes en andere ziekten); ring-s.: rondom het midden (retinitis pigmentosa); flikker -s.: bij migraine; is dan vergezeld met subjectieve, meestal zig-zag verloopende lichtverschijnselen. Rublrecht. Scoloom, andere vorm voor > Scotoma. Scott, 1° Cy r i 11, Eng. componist. *27 Sept. 1879 te Oxton. Stilistisch hoort hij onder de impressionisten, zijn werk is echter van trivialiteit niet steeds vrij te pleiten. Zijn occulte studies waren van invloed op zijn stiil (exotisch). Werken; 2 opera’s, 2 symphonieën, talrijke kamermuziek- en pianowerken. Koole. 2° Gabr i e 1, Noorweegsch roman- en tooneelschrijver van de religieus-gerichte Heimatkunst. * 8 Maart 1874 te Leith (Schotland) als zoon van een scheepspredikant. Voorn, werken: Digte (1894); Siv (1903); Breder Lystig (1909); Jernbyrden '(1915); Kilden eller brevet om liskeren Markus (1918) Enok Rubens levnetslöp (1917); Vindholmens beskrivclse (1919) ; Sven Morgendug(l926);Hyrden (1927); Fant (1928); Josefa (1930); Storebror fl934);SkipperTerkelseus levnetslöp (1935). Baur. 3° Rob e r t Falc o n, Eng. Zuidpoolreiziger. * 6 Juni 1868 te Devonport, f eind R. F. Scott. Maart 1912 in het Zuidpoolgebied. Van 1899-1904 leidde hij de expeditie van de Discovery en ontdekte het Koning Edward VII Land. In 1910 ondernam hij een tocht naar de Zuidpool, welke hij 18 Jan. 1912 bereikte. Op den terugweg kwamen alle deelnemers om, de lijken werden in Nov. 1912 gevonden. Werken: The Voyage of the Discovery (2 dln. 1905). Lit. : H. G. Ponting. Het eeuwige ijs; de Zuidpoolexpeditie van kapitein Scott. de Visser. 4 Sir Wa 11 er, Eng. romanschrijver en dichter, een der grootste figuren als dichter en prozaschrijver van de Romantiek en erond legger van den hist. roman in Engeland. * 15 Aug. 1771 Edinburgh, f 21 Dec. 1832 op het slot Abbotsford. In zijn autobiographie (gepublic. 1890) vertelt S. veel over zijn jeugd, die hij voor een groot deel op het ziekbed doorbracht. Zijn opvoeding was daardoor gebrekkig, maar door zijn leeswoede bereikte hij toch een groote ontwikkeling. De Scotts herleiden hun geslacht tot een der oudste clan-opperhoofden uit de Border-lands. S.’s sterk familiegevoel dreef hem al vroeg tot bestudeering van de Schotsche letterkunde, balladen en romances. De uitgebreide kennis daarvan vindt men in al zijn latere werken terug. S. bezocht de high school en later de univ. te Edinburgh, waar hij rechten studeerde. In 1799 werd hij „scheriffdepute” van Selkirkshire en in 1806 griffier bij het gerecht. Zijn eerste letterkundige reputatie bereikte hij als dichter. Na kennismaking met de Duitsche romantiek vertaalde hij Bürger, en, na Lewis’ werk gelezen te hebben, begon hij zelf romantische poëzie te scheppen. Goethe inspireerde hem tot beoefening van het historisch-romantische genre, waardoor een schakel werd gevormd met zijn feodalistische familie-enthousiasme. Hij publiceerde een verzameling balladen en gedichten in Minstrelsy of the Scottish Border (1892). Een gedicht, dat in opzet voor de gravin van Dalkeith de legende van Gilpin Homer behandelde, ontwikkelde zich tot: The Lay of the Last Minstrel. Dit gedicht werd het prototype van het nieuwe romantische vers in Engeland. Het maakte S. met één slag beroemd. In dien tijd, waarin hij grooten welstand bereikte, kwam S. in contact met James Ballantyne, een drukker te Edinburgh, die hem overhaalde zich financieel voor zijn zaken te interesseeren en hem later zelfs lid van de firma maakte. Het verschijnen van Waverley werd vertraagd door het vele werk, dat S. voor de firma verrichtte; 1806-’OB verscheen Marmion, weer een groot succes. De uitgave van The Lady of The Lake bracht veel geld op, maar vele onpractische uitgaven verzwakten de kas van Ballantyne zoodanig, dat een faillissement slechts met vreemde hulp kon worden afgewend. Waverley verscheen nu anoniem bij Constable in Londen. Tusschen 1813 en 1817 publi- ceerde S. veel ondanks zijn zeer drukke werkzaamheden. In 1817 werd hij vrij ernstig ziek, maar toch verscheen tot 1820: Rob Roy, The Heart of Midlothian, The Bride of Lammermoor, en in 1820 Ivanhoe. Daarna: Kenilworth, Quentin Durward, St. Roman’s Well, Redgauntlet, The Talisman, etc. In 1826 vernam S. plotseling, dat de firma Ballantyne en Co. geheel aan den grond zat; zijn geheele verdere leven is één heldhaftige strijd geweest om die schuld (130 000 p.st.) af te betalen. In 1830-’3l verschenen nog Count Robert en Castle Dangerous. Hij stierf in 1832 op zijn landgoed te Abbotsford. L i t. : J. G. Lockhart, Memoirs of the Life of Sir W. S. (1838). Etman. Scottica, Scriptura, > Saxonica. Seotus, > Duns Scotus. Seotus Eriugena, Johannes, wijsgeer. Zijn tweede naam duidt zijn afkomst aan: „uit Erin”, waar hij omstr. 810 geboren schijnt, f Ca. 877 in Frankrijk. Reeds vroeg, zeker vóór 847 werd hij door Karei den Kalen naar Parijs geroepen als leeraar aan de Schola palatina. Zijn beteekenis ligt vooreerst in zijn strijd tegen de predestinatie-leer van den monnik Gotschalk; vervolgens in zijn vertalingen (wel gebruik makend van anderer vertalingen) van verschillende Gr. schrijvers in het bijzonder van den Pseudo-Dionysius den Areopagiet, wiens negatieve en mystieke theologie hij daardoor veel ingang deed vinden; eindelijk door zijn wijsgeerig hoofdwerk over de Indeeling der Natuur „De Divisione Naturae”, waarin hij sterk idealistisch en intellectualistisch de natuur vooral ziet, gelijk zij in Gods verstand ontstaat, een eigen bestaan voert, maar in haar wezen toch weder tot God is terug te voeren en tot God moet wederkeeren. Zijn idealistische voorstellingswijze en terminologie is voor velen aanleiding tot misverstand geworden en leidde reeds in de 9e eeuw tot veroordeeling van zijn werken in twee plaatselijke synoden. Toen later inderdaad pantheïstisch denkenden zich op hem beriepen, werd dit in de 13e eeuw oorzaak van een veroordeeling door het hoogste kerkelijk gezag. Hij is onder dit opzicht eenigszins te vergelijken met ■> Eckehart en ■>■ Angelus Silesius. Aan zijn persoonlijke rechtzinnigheid kan nauwelijks worden getwijfeld. Ook wijkt zijn wijsbegeerte, in den juisten zin verstaan, van de heerschende Platoonsche denkwijze minder af, dan vaak wordt voorgesteld. Zijn tegenstelling daarmee, en zijn verheerlijking als zelfstandig denker tegenover de dogmatisch-gebonden wijsbegeerte van zijn tijd, zijn sterk overdreven. Brandsma. Scout, -> Padvinder; voor de organisatie der Kath. s. in België en Ned., zie ■> Verkenner. Scranton, stad in den staat Pennsylvania (Ver. St. v. N. Amer.; 41°26'N., 76°33'W.). Ca. 140 000 inw. Industrie en mijnbouw. Walter Scott, Seraperboard, of schaafpapier, teekencarton met dikke couche van krijt en caseïne, waarop men Oost-Indischen inkt zoowel kan wegschrapen als opzetten, een nieuw procédé, dat voor reclameweek gebruikt wordt. Men kan dus in een zwarte partij witte lijnen krassen, zoodat grooter afwisseling verkregen kan worden dan bij het gebruik van gewoon papier. Poortenaar. Seriabinc, > Skrjabin. Scriba, letterlijk: schrijver. Bij de Romeinen was de s. een ondergeschikte beambte in dienst van den senaat of van overheidspersonen, een soort secretaris. Ook privé personen hielden scribae. In later tijd wordt de scriba tot de notarii gerekend en met dezen geïdentificeerd. Ook de afschrijver van handschriften wordt scriba genoemd. De scriba civitatis der M.E. is de stadsschrijver, gemeente-secretaris. In Byzantium hadden de scribae o.a. tot taak de bevelen des vorsten naar de provincies over te brengen en daar te doen uitvoeren. De Vulgata gebruikte het woord om de Schriftgeleerden aan te duiden, bijv. Mt.23.2; Mc.1.22; Lc.22.2, enz. Lampen. Scribaan, •> Kabinet (3°). Scribani, Karei, historicus, Jezuïet. * 21 Nov. 1561 te Brussel, f 24 Juni 1629 te Antwerpen. Hij stichtte de kloosters van Antwerpen, Brussel en Lier; rector van de kloosters te Antwerpen en Brussel. Werken: o.a. J. Lipsii defensio posthuma (1608); Historia de las guerras de los Paises Bajos (1627). Willaert. Scrlbblerus. Memoirs o! Martinus S., satyrisch geschrift door de Scribblerus Club (ca. 1713, leden: Arbuthnot, Atterbury, Congreve, Gay, lord Oxford, Pamell, Pope, Swift), bedoeld om de zgn. „alzijdige” veelweterij van vele menschen te bespotten. De naam M. S. werd ook door Pope en George Crabbe als pseud. gebruikt. Etman. Scribe, Augustin Eugène, Fransch dramaturg. * 24 Dec. 1791 te Parijs, f 20 Febr. 1861 aldaar. Niettegenstaande zijn vele tekortkomingen mag hij worden beschouwd als de beroemdste blijspeldichter van de eerste helft der 19e eeuw. Als geen ander weet hij een intrigue kunstig samen te vlechten en zwierig te ontknoopen. Zijn technische vaardigheid is verbluffend en al zijn stukken zijn knap van dialoog. Meer dan 400 stukken, w.o. politieke en historische spelen. Werken o.a. : La Veuve du Malabar (1822) ; La loge du Portier (1823); Le Mariage d’Argent (1827) ; Bertrand et Raton (1833); La Camaraderie (1837); Le Verre d’eau (1840) ; Puf! (1848); Adrienne Lecouyreur (1849) ; Bataille de Dames (1851). Verder talrijke operateksten e.d.: o.a. la Muette de Portici (1828) ; Robertle Diable (1831). —U i t g.; Oeuvres Compl. (Dentu, 76 dln. 1874-’B5) ; Tbé&tre choisi, d. Charlot (1911). —■ Lit. : J. Bolland, Les Comédies politiques de Seribe (1912); René Doumie, De S. ü Ibsen(lB93). Willemyns. Scrlbonius, Romeinsch geneesheer tijdens Claudius. Hij schreef een waardeloos receptenboek. Scrlbonius Curio, Cai u s, Romeinsch redenaar en staatsman uit den tijd van Cicero en Caesar. Eerst republikeinsch gezind, daarna, sedert 50 v. Chr., tot de partij van Caesar toegetreden. Hij sneuvelde in Africa. Scrinium (Lat.), schrijn, noemde men in de Oudheid een doos of kistje, waarin men vnl. zalven of boekrollen bewaarde. Sinds de M.E. werd het de naam voor kostbare, relieken inhoudende kistjes. Scrips zijn gedeelten van aandeelen of obligaties, door de betrokken maatschappijen uitgegeven resp. als dividend, ten einde de winst in het bedrijf te kunnen houden, of tot regeling van achterstallige rente. Vgl. -> Dividend en > Stockdividend. Scriptores historiae Augustac, > Historia Augusta. Scriptorium, naam van het middeleeuwsche schrijfvertrek, waar de schrijvers (scriptores) de liturgische boeken calligrafeerden. De inrichting is uit > miniaturen bekend; de schrijflessenaar stond steil, ook de boeken lagen op lezenaars voor het gebruik gereed. De miniaturen werden door speciale boekverluchters geteekend (miniatores). Poortenaar. Scriverius, Petrus, geschiedschrijver, be- oefenaar van het Grieksch en Latijn. * 1676 te Haarlem, f 30 April 1660 te Oudewater. Hij gaf vsch. geschiedkundige werken uit, o.a. in 1606 „Oud-Bataviën, nu genaamd Holland”, in 1609 „Batavia Illustrata, seu de Batavorum insula scriptores varii”, waarin, als begin van een archaeologie van Nederland, een beschrijving van in Holland gevonden Romeinsche oudheden. In critische aanmerkingen bij middeleeuwsche kronieken verwerpt hij de „stroowissen ende visevasen”, de fabeltjes, die daarin te vinden zijn, de overdrijving bij getallenopgaven enz. Het inlasschen van redevoeringen, gelijk de Humanistische geschiedschrijving dat wilde, achtte hij papier- en tiidverlies. J. D. M. Cornelissen. Scrophularia, > Helmkruid. Scrophulariaceeën, > Leeuwenbekachtigen. Scropbulodcrma (genees k.), een in huid en onderhuidsch weefsel gelocaliseerd ziekteproces van tuberculeuzen aard, dat dikwijls in de huid optreedt boven een soortgelijke aandoening van daaronder gelegen organen (klieren, beenderen, lymphvaten). S. komt vnl. bij jeugdige personen voor en is vooral dikwijls in den hals gelocaliseerd. Als regel geneest s. met achterlating van weinig fraaie litteekens. Als behandeling komt vooral in aanmerking zorg voor den algemeenen toestand, terwijl locaal door middel van chirurgischen ingreep of stralentherapie het proces kan worden beïnvloed. E. Hermans. Serubber (scheik.), > Ammoniakwasscher. Scrupel, > Scrupulositeit. Scrupulositeit. Begrip. S. is gewone angstvallige en tot strengheid geneigde gewetensgesteltenis, omtrent beloopen schuld of omtrent de zedelijke verplichting van iets te laten of iets te doen, in het bijzonder van zijn zonden te biechten. Zulk scrupuleus geweten moet wel onderscheiden van een nauwgezet geweten, dat nl. zonder angstvalligheid en uit liefde tot God ook de kleinste wezenlijke zonden tracht te vermijden, en daarom lof verdient. Een scrupel is ook te onderscheiden van gewetensangst; de eerste is een al te streng zedelijk oordeel met zenuwachtige vrees gepaard; de laatste daarentegen kan ook een gewettigde vrees beteekenen. Niet zelden heeft de s. uitsluitend op één of enkele punten betrekking en is de betrokkene nopens andere punten te laks. S. worde niet op de eerste plaats als een „bekoring van den booze” beschouwd, maar veeleer als een psychopathologisch verschijnsel, soms wortelend in een echte phobie van godsdienstigen aard, nl. een psychisch abnormale en slecht begrepen vrees voor het kwaad, voor God en zijn straffen; de duivel kan toch dien indruk ten kwade benutten en op de spits drijven. Kenschetsend van s. is het angstgevoel, dat de lijder onbekwaam is te beheerschen of af te leggen; herhaaldelijk onderzoeken en den biechtvader raadplegen en toch stijfhoofdig blijven tegenover diens oordeel; verstrikt geraken in immer nieuwe bijzonderheden en kleinigheden; doodzonde zien, waar goede christenen met gezond verstand althans geen groote schuld vermoeden; de benevelde en verwarde rede controleert en beheerscht niet meer de opgezweepte verbeelding en de vreesindrukken, en deze zijn niet door rechtstreeksche redeneering te genezen. Ofschoon s. zeker voordeel kan voortbrengen, bijv. de ziel zuiveren van hoogmoed, gebreken en zonden, en haar behoeden voor gevaren, is er doorgaans grooter nadeel mede verbonden, zoowel voor lichamelijke gezondheid en goede levensvreugde, als voor het normale evenwicht tusschen verstand, verbeelding en gevoel, dat tot krankzinnigheid toe verstoord kan worden. De scrupuleuze verliest veel tijd en maakt zich onbekwaam tot velerlei nuttig werk; hij verwaarloost ernstige ascese en godsvrucht, ja door wanhoop kan hij tot laksheid en tot een zondig leven vervallen. Het is dus van groot belang, dat hij zich zoo goed mogelijk van zijn pijnlijke en gevaarlijke psychische gesteltenis trachte te genezen. Behandeling. Beslist zal hij vermijden al wat de s. nog verergeren zou, als lezing van theologische of eenzijdig ascetische boeken; eenzaamheid en ledigheid (te verhelpen door intense bezigheid, vooral lichamelijk werk, en door gezonde ontspanning); herhaaldelijk in de biecht op het verleden terugkomen (indien zijn vroeger gedrag zondig was, dan doe hij eens, maar ook niet meer, een algemeene biecht); valsche opvattingen min of meer bewust koesteren, alsof God slechts een onverbiddelijke rechter was, alsof een inwendige indruk of gedachte steeds met toestemming van den wil gepaard ging, alsof men in moreele zaken naar mathematische zekerheid moest streven, alsof de mensch de oplossing zijner gewetensmoeilijkheden zelf moest vinden en duidelijk inzien. Bovenal schenke de angstvallige zijn volle vertrouwen aan een bekwamen vasten biechtvader, want alleen door blinde gehoorzaamheid aan het woord van Gods vertegenwoordiger kan hij genezen. Hij moet overtuigd zijn en nederig aannemen, dat zijn gemoedsgesteltenis niet normaal is, dat hij zelf niet kan oordeelen over zijn gewetenstoestand, dat God dus van hem, meer nog dan van anderen, vraagt dat hij zich late leiden. Van ziin kant zal de priester met onverstoorbaar geduld en vaderlijke goedheid, maar ook zeer duidelijk en vastberaden, richting geven; schadelijke onwetendheid opklaren, bijv. omtrent de kuischheid; opleggen zich niet te verontrusten noch te spreken in de biecht over het verleden, tenzij het klaarblijkelijk een buitengewoon en zwaarwichtig geval gold, dat zeker nooit in eenige biecht begrepen was; en voor de toekomst alle onderzoek, en alle gedachte van door te handelen doodclijk te zondigen, van kant schuiven, ten ware men, in een nieuw geval, dadelijk en klaarblijkelijk de zwaarwichtigheid er van inzag. Met één woord; voor een scrupuleuze, zoowel wat het verleden als wat de toekomst betreft, geldt alleen klaarblijkelijk h e i d, d.i. zulke zekerheid als twee en twee vier is. In acute gevallen, als de scrupels zeker in een zware abnormaliteit wortelen, kan men de medewerking van een bekwamen Katholieken psychiater inroepen. L i t.: alle boeken, die de theologische zedenleer en de praktijk van den biechtstoel behandelen. De biechtvader oordeele of hij den scrupuleuze een der vele goede boekjes daarover voorzichtig ter lezing kan aanbevelen. Onder de theoretische werken vermelden wij slechts : Eymieu, Le gouvernement de soi-même (dl. 2, Obsessions et scrupules, 1906) ; Gemelli, De scrupulis ; Psychopathologiae specimen (Florence 1913) ; d’Agnel en d’Espiney, Le scrupule (1929); de Lehen, De weg van den inwendigen vrede (1930). Salsmans. Scrutinium (Lat., = doorzoeking, < soruta, Gr. grutè, oude rommel), in, kerkel. zin; de examens, welke van de doopcandidaten werden afgenomen. > Catechumenaat. Scud (Eng.), nautische term voor de lage, sneldrijvende flardenwolken of fracto-nimbus onder de regenwolken. > Nimbus. Seudéry (of Scuderi), 1° Georges de, Fransch dramatisch dichter en romanschrijver van gering talent; broer van 2°. * 1601 te Le Havre, f 1667 te Parijs. Eerst beschermer, naderhand tegenstander van > Comeille, tegen wien hij o.a. de onrechtvaardige en arglistige Observations sur Ie Cid en Apologie du Théatre schreef. Intussohen schreef hij vsch. tooneelstukken en publiceerde: Poésies diverses (1649) en een epos; Alaric (1664). L i t.: Charles Clerc, Un matamore des Lettres ;La Vie tragique de G. de S. (1929). Willemyns. 2° M a d o 1 e i Ti e de, Fransche schrijfster; zuster van I°. * 16 Juni 1607 te Le Havre, f 2 Juni 1701 te Parijs. Zij is het type van de „précieuse”. Als „Sappho” treedt ze op in haar werk Artamène ou le grand Cyrus (10 dln. 1649-’53), een der groote mondaine en „heroïsche” liefdesromans van de 17e eeuw, nu onleesbaar geworden. Haar eindelooze romans behouden echter een historische waarde, vermits zij, onder den dekmantel der Oudheid, zeden en gedragingen van schrijfsters tijd weergeven. S. was innig bevriend met Pelisson en stichtte een ietwat pedant salon; haar „Samedis” werden druk bezocht o.a. door: Courart, Tallemant, Ménage, Mme. de Sévigné. Verdere werken: o.a. Clélie (10 dln. 1654 ylg.); Ibrahim ou I’illustre Bassa (4 dln. 1641); Conversations morales (1680-’92). —L i t.: Rathery en Boutron, Mlle. de S;, sa vie et sa correspondance, aveo un choix de ses poésies (1873); Claude Aragoussès, M. de S., reine du Tendre (1934). Willemyns. Sculpsit = hij (zij) heeft (het) gegraveerd. Op kopergravures gewoonlijk tot sculps. of sc. afgekort achter den naam. Vgl. excüdit = hij (zij) heeft (het) uitgehouwen, op beeldhouwwerken of afbeeldingen ervan. Vgl. > Invenit. Sculptuur, onder dit woord worden verstaan alle voortbrengselen op het gebied van de beeldhouw- en houtsnijkunst. Seultetus, Abraham, Prot. theoloog. * 24 Aug. 1666 te Grimberg in Silezië, f 24 Oct. 1626 te Embden. Op vsch. plaatsen, o.a. te Heidelberg en aan het hof van zijn begunstiger Frederik V van de Palts trad hij als predikant op, bevorderde de reformatorische beweging in vsch. streken (Opperpalts, Brandenburg) en was sinds 1618 theologie-prof. aan de univ. van Heidelberg. Na zijn vlucht uit de door den vijand bedreigde stad vestigde hij zich in 1622 als predikant te Embden. Op de Dordtsche synode stond hij aan de zijde der Contra-Remonstranten. Hij liet geschriften na op exegetisch, homiletisch en ascetisch gebied. Wachters. Scunthorpe, fabrieksstad in het Eng. graafschap Lincolnshire met hoogovens en staalindustrie. Ca. 34 000 inw. Scupoli, Laurentius, Theatijn. * 1630 te Otranto, f 28 Nov. 1610 te Napels. Op 40-jarigen leeftijd in de Orde getreden, werd hij spoedig een zeer gezocht leider in het geestelijk leven; ten gevolge van den schandelijksten laster werd hij echter in den leekenstand teruggeplaatst. In de eenzaamheid van zijn verder zeer teruggetrokken leven schreef hij het wereldberoemde werkje II Combattimento spirituale (= De geestelijke Strijd), door een Heiligen Franciscus van Sales hoog geprezen, in een groot aantal talen, ook in het Nederlandsch telkens weer uitgegeven. Feugen. Scutari, > Skoetari. Scutcllaria, > Glidkruid. thans bisd. Breda, sedert 1878 te Bavel gevestigd. Daarnaast hebben de meeste religieuze orden en congregaties hun eigen klein- en groot-s., zij het onder andere benamingen. L i t.: van der Loos, Gesch. van het sem. Warmond (1932); Smeets, Het sem. te ’s-Heerenberg (in: Arch. Aartsb. Utr. XLVII, 1 vlg.); van Hoeck, Het sem. te ’s-Heerenberg (in : Arch. Aartsb. ütr. XLIX, 1 vlg.); Taskin e.a., Gedenkboek Hageveld (1917) ; Franssen, Gesch. van het kl.-sem. in het bisd. van ’s-Bosch (1915); Kleijntjes, Ferrieri en Hageveld (in : Bijdr. bisd. Haarlem XLIX, 313 vlg.) ; Strater, Het oude seminarie te Culemborg (in : Studiën dl. 77, 46 vlg.); Gorten en Euyten, Rolduc in woord en beeld (1902); F. Sassen (in : Ned. arch. voor kerkgesch. 1936). Zie verder de werken van Krüger, Schutjes en Habets over de Zuidel. bisdommen, benevens de lit. i. v. •> Hoüandsche Zending. Rogier. In België zijn de Trentsche besluiten omtrent de seminaries reeds spoedig uitgevoerd, nadat door Parma en onder Albert en Isabella het Katholicisme aldaar hersteld was. In de 19e e. zijn er nog een aantal nieuwe s. aan toegevoegd. Thans heeft het aartsbisd. Mechelen een groot-seminarie te Mechelen, klein-seminaries te Waver en te Hoogstraten; het bisdom Brugge groot-s. te Brugge, klein-s. te Roesselare; Gent groot-s. te Gent, klein-s. te St. Niklaas; Luik groot-s. te Luik, klein-s. te St. Truiden en te St. Rooh; Doornik groot-s. te Doornik, klein-s. te Bonne Espérance; Namen groot-s. te Namen, klein-s. te Floreffe en te Bastenaken; Luxemburg, beide seminaries te Luxemburg. Het klein-seminarie staat open voor alle jongelingen, die de Latijnsch-Grieksche humaniora verlangen te volgen; het aldaar afgeleverde certificaat van middelbare studiën geldt ook als voorbereiding tot de universiteit. Seminole-Indianen, stam der > Indianen van N. Amerika, Zuid-Oostergebied; op het schiereiland Florida, waar een kleine groep zich gehandhaafd heeft; de overigen werden naar Oklahoma (Indian Territory) overgebracht. Semipalatinsk, stad ih de autonome Sowjetrep. Kasakstan in Midden-Azië (111 448 E/F 3). Ca. 75 000 inw. Handelsstad, verkeerscentram. Landbouwindustrieën. Semi-Pelatjianisme, dwaling, die een middenweg zocht tusschen Pelagius en de strengere genadeleer van Augustinus. Het S. leerde, dat het eerste begin van het geloof en ook van ieder goed werk van den vrijen wil uitgaat, maar dat dan aanstonds de genade te hulp komt en dat de genade noodig is voor de voltooiing. Deze leer komt het eerst voor in de 13e der Collationes van Joannes Cassianus, den abt van Marseille, en werd door de monniken van Marseille en in het algemeen van Zuid-Gallië gepropageerd (Vincentius van Lerins, Gennadius van Marseille, Faustus van Reji e.a.). Het werd vooral bestreden door Prosper van Aquitanië en definitief veroordeeld op het 2e Concilie van Orange in 629. Franses. Scmipermeabel, > Halfdoorlaatbaar. Semiramis, de vergriekschte benaming van de Assyrische koningin Sammoeramat, gemalin van Sjamsji-adad V (823-810 v. Chr.). Zij was een Babylonische prinses, waarschijnlijk een dochter van den Babylonischen koning Mardoekzakir-sjoemi. Na den dood van haar gemaal nam zij vijf jaar het regentschap waar over haar zoon Adad-nirari 111. Onder de regeering van haar zoon behield zij grooten invloed. Het is niet onwaarschijnlijk, dat zij later in Babylon resideer- de en daar de hangende tuinen inrichtte, waarvan Herodotus verhaalt. Alfrink. Scmis, een stijl in de boekbandversiering van de 18e eeuw, waarbij met een fileet kleine stippen over den band verspreid worden aangebracht, als zaad op een akker: vandaar de naam. De beroemde Fransche binder Nicolas Eve is er de uitvinder van. Scmito-Chamiotisch of Hamito-Semietisch, »■ Afrika, sub Afrikaansche talen, kol. 639. Semitonium (muziek), halve toon, kleine seconde. Semlin, -> Zemun. Semmelweis, Ignaz Philip p, gynaecoloog. * 1 Juli 1818 te Boedapest, f 13 Aug. 1866 te Weenen. In 1847 ontdekte hij de oorzaak der kraamvrouwenkoorts, nl. besmetting van buiten, vooral door de handen van geneesheeren en vroedvrouwen. S. vond grooten tegenstand. Rond zijn boek hierover: Die Aetiologie, der Begrifl u. die Prophylaxe des Kindbettfiebers (1861), ontstond een groote strijd, die S. tot krankzinnigheid bracht. Lit. : Th. Malade, S. (1924 ; Ned. vertaling) ; L. Destauches, La vie et I’oeuvre de Ph. S. (1924). Semmering-pas, 980 m hooge pas in Oostenrijk op de grens van de Kalk- en de Centraal Alpen (XIX 112 D3). In de 12e eeuw kwam de weg in gebruik. In 1854 is de Semmeringspoorweg voltooid (eerste bergspoor van Europa met 15 tunnels). Zie afb. 8 op de pl. t/o kol. 144 in dl. XIX. Semne, Oud-Egypt. grensvesting bij de 2e cataract van den Nijl. Semnopilhecus, > Aap (1°). Semonides van Samos, gewoonlijk „van Amor- gos” genoemd naar zijn gewone verblijfplaats, Oud-Grieksch dichter uit de 7e eeuw(?) v. Chr. Verloren zijn zijn elegieën en een hem toegeschreven Geschiedenis van Samos; enkel een elegie en een paar stukken uit zijn Jamben (= satyren) zijn bewaard : bitter, maar zonder den hartstocht van een Archilochus. Semper, Gottfried, architect. * 29 Nov. 1803 te Hamburg, f 15 Mei 1879 te Rome. 1834-’4B prof. aan de Bau-akademie te Dresden, 1853-’7l aan de polytechnische school te Zürich. Hij ontleent zijn architectonische vormen aan de Italiaansche Renaissance. Voorn. werken: Hoftheater te Oreaden (1837 en 1869); Polytechnlcum en Sterrenwacht te ZUrioh ; Raadhuis te Winterthur; Burgtheater en Ilof-Museumcomplex te Weenen. Belangrijke publicaties : Der Stil in den technischen und tektonischen Kunsten (1860-'63); Die vier Elemente der Baukunst (1851); Wissenschaft, Industrie und Kunst (1852). v. Emhden. Semper idem (Lat.) = Altijd dezelfde. In Cicero's Tusc. Disp. 3,16,31 roemt hiermee Xantippe de gelijkmoedigheid van haar man Socrates (nl. zijn zelfde gelaatsuitdrukking bij uitgaan en thuiskomen). Devies van W. Bilderdijk. Sempcrvivum, > Huislook. Scmpronii, > Gracchus. Scmstwo, ■> Zemstwo. Sem Tob, Rabbino de Carrión, klassiek Joodsch-Spaansch schrijver uit 13e-14e eeuw. Zijn hoofdwerk, Proverbios morales, opgedragen aan Peter den Wreeden(l36o- ’69),behoort tot hetdidactisch poëtisch genre. Het bevat wijze spreuken ontleend aan den Bijbel, den Talmoed, Avicebrón en Hanain ben Ishak. Laakt onrecht en verkwisting,verheft den arbeid, de zwijgzaamheid en de deugd als het hoogste goed. De stijl is bondig, en het geheel is doortrokken van een philosophische zwaarmoedigheid. Verder: Consejos y documentos al rey Don Pedro. Zijn navolgers zijn 0.a.: > López de Mendosa (Marqués de Santillana), > Pérez de Guzman, en Gómez > Manrique. L i t.: M. Pelayo, Antologla (1916 111, 124): Zarco, Catól (I, 57). Borst. Sen, Bijbelsche naam van een plaats in de nabijheid van Masphath, alleen in 1 Reg. 7.12 genoemd; volgens de meeste exegeten een verschrijving van Jesjana (2 Par. 13.19), het tegenw. Ain Sinja, in de nabijheid van het oude Bethel. Senaat. Bij de Romeinen was de s. een voornaam bestuurslichaam (zie onder, sub 1°); in sommige landen met parlementairen regeeringsvorm is de s. de Eerste Kamer (voor België, zie onder, sub 2°). De naam hangt samen met (Lat.) senex = grijsaard. Oorspronkelijk: een vergadering met raadgevende stem (aan den koning). 1° De Senaat van Rome bestond uit de patres, dit zijn de oudste vertegenwoordigers van de voorname geslachten (patriciërs). Tijdens de Republiek kreeg de Senaat een deel van de werkelijke macht (met de magistraten en de volksvergaderingen). Hij had het oppertoezicht over de financiën, de leiding in buitenlandsche aangelegenheden, en werkdadigen invloed op vrede, oorlog en verdragen. Door het Senatus Consultum Ultimum droeg hij aan de consuls buitengewone bevoegdheden op in verband met den dreigenden of aanwezigen oorlogstoestand. Op den duur steeg zijn macht; in de 3e en 2e eeuw v. Chr. werd de S. voor de volksvergadering bovendien ongeveer wat de Raad van State is voor het Ned. parlement: een wetsvoorstel moest eerst door den Senaat goedgekeurd zijn. Deze machtsverhouding ligt ook uitgedrukt in de bekende formule, die o.a. op openbare Romeinsche gebouwen (ook boven wetten, op legerstandaards, enzoovoorts) te lezen was (en is): S.P.Q.B. = Senatus populusque Romanus: senaat en volk van Rome. In de 2e eeuw v. Chr. beheerschte de S. practisch het Rijk. Hij telde toen 600 leden, uit adel en plebs bestaande, en door den censor gerecruteerd uit de gewezen magistraten, van de quaestoren te beginnen. Hun onderschei – dingsteekenen waren: een gouden ring, een breede purperen zoom aan hun kleed, en roode schoenen. Voorzitter was een der hoogste magistraten, die de vergadering ook bijeenriep en de dagorde vaststelde. Gedurende den Keizertijd bleef de S. wel bestaan, doch verloor voortdurend aan macht, totdat hij niet meer was (en is) dan de gemeenteraad van Rome. Slijpen. 2° De senaat in België is een der beide Kamers, die de natie vertegenwoordigen en bekleed zijn met de wetgevende macht. Volgens art. 53 en 64 van de Grondwet bestaat de S. uit: 1° rechtstreeks door het kiezerskorps aangestelde senatoren, naar verhouding van één senator voor elke 80 000 inw.; 2° provinciale senatoren, door de Provinciale Raden gekozen, naar verhouding van één senator voor elke 200 000 inw., met een minimum van 3 senatoren per provincie; 3° gecoöpteerde senatoren, door den Senaat zelf gekozen ten bedrage van de helft van het getal der provinciale senatoren. Maken ook deel uit van den S. de zonen van den Koning en bij ontstentenis dezer de Belg. prinsen van den tak der kon. familie, die aan de Regeering moet komen (art. 68). Om tot senator gekozen te worden moet men: 1° Belg zijn door geboorte of de groote naturalisatie ontvangen hebben; 2° het genot hebben van de burgerlijke en poli- tieke rechten; 3° zijn woonplaats hebben in België; 4° tenminste 40 jaren oud zijn. De keuze van de rechtstreeks door het kiezerskorps aangestelde senatoren blijft evenwel beperkt tot zekere categorieën van personen, omstandig aangegeven in art. 66bis der Grondwet. De senatoren genieten geen jaarwedde; zij hebben echter recht op een schadeloosstelling voor hun onkosten. Op een paar zeer kleine uitzonderingen na hebben beide Kamers dezelfde bevoegdheid. In strijd met wat in Nederland bestaat hebben ze beide het initiatiefrecht. Rondou. Senèn, lersch Heilige, stichter van de kerk en het klooster te Inis-Cathaig, een eiland in de rivier Shannon bij Kilrush. S. leefde waarsch. in de 6e e. en schijnt als missionaris grooten invloed gehad te hebben. Zijn vereering breidde zich later uit over Wales, Cornwallis en Bretagne. De van hem bestaande Latijnsche en lersche levens zijn van weinig waarde. L i t.: J. F. Kenney, The sources for the early history of Ireland (1 1929). Ö Briain. Sénancour, Etienne Pivert de, Fransch letterkundige. * 1770 te Parijs, f 1846 te Saint-Cloud. Zijn roman Obermann (1804) is een desperaat sombere teekening van den romantischen held. Verdere werken: Rêveries sur la nature primitive de I’homme (1799) ; L’amour selon les lois primordiales et selon les convenances des sociétés modernes (1805). Uit g. : Obermann, crit. uitg. G. Michaut (2 dln. 1931). —L i t.; Michaut, S., ses amis et ses ennemis- Wülemyns. Sénapati (•( Sanskrit séna = leger, pati = heer, dus: legeraanvoerder), een van de titels van de vorsten van Soerakarta en Jogjakarta, Java. Met dien naam wordt speciaal genoemd de stichter van het rijk Mataram . Na den ondergang van ->■ Modjo-Pahit voerden de bij het uiteenvallen van dit rijk ontstane rijkjes onder elkaar tal van oorlogen om de hegemonie, welke achtereenvolgens aan Demak en Padjang ten deel viel. S. was de zoon van een lageren ambtenaar van Padjang, den petinggi van Mataram. Hij werd aan het hof opgevoed en stond hoog in de gunst. In 1675 volgde hij zijn vader op, en nam den titel Sénapati ing Ngalogo aan. Hij wist zich zelfstandig te maken tegenover Padjang, dat hij versloeg, en welks vorst hij liet vergiftigen (1682), waarna S. zijn macht over geheel Midden- en een groot deel van Oost-Java uitbreidde, gebruik makende van de twisten over de opvolging in Padjang. S. overleed in 1601, en werd begraven in Pasar-Gedé te Jogjakarta. Ollhof. Senault, Jean-Franpois, Fransch kanselredenaar, eenvoudig doch voornaam talent. * 1601 te Auvers bij Pontoise, f 1672 te Parijs. Werd in 1662 overste van het Oratoire (zie het artikel > Oratorianen, sub b). Willemyns. Werken: o.a. De I’usage des passions (3 041); Harangnea funèbres de Louis Ie Juste et de ... Marie de Médicis (1644) ; Panégyriques des Saints (1655-’5B). Senchus Mór is de naam van de oude lersche wetboeken, ongeveer dateerend uit de 8e eeuw. Het is niet zoozeer een verzameling wetten als wel een aantal verhandelingen over recht en billijkheid, waarin kwesties over grondbezit, eigendom, pacht, rechtspositie en organisatie geregeld worden. Het grootste gedeelte van de S. M. is wel gepubliceerd, maar nog niet grondig bestudeerd. L i t.: The oldest fragments of the S. M. door R. I. Be?t and R. Thurneysen (facsimile-reproductic met inleiding, Dublin 1930). Q Briain. Septariënklei. In Ned. komen op sommige plaatsen in de midden-Oligocene klei, die uiterst weinig fossielen bevat, rondachtige kalkconcreties (■>■ Concreties) voor, die tot 1 m groot kunnen worden. Aan den buitenkant zijn ze bedektmet een laagjezwavelijzer;binnenin bestaan ze uit een netwerk van spleten of septariën, die vaak een groot aantal calcietkristallen bevatten. Wegens het veelvuldige voorkomen van s. noemt men in Duitschland de midden-Oligocene klei ook wel Septarienton. v.d.Geyn. Septariënmergel, mergel, waarin septariën (> Septariënklei) optreden. September (Lat. mensis Septembris; ( septem = zeven), in den Oud-Eomeinschen kalender de 7e maand, sedert de invoering van de Juliaansche tijdrekening de 9e maand van het jaar; telt 30 dagen. Daar de herfst den 22en of 23en dezermaand aanvangt, draagt zij ook den naam Herfstmaand. S.is toegewijd aan de H.H. Engelbewaarders. v. Campen. Folklore. Op 1 Sept., het feest van St. Aegidius of St. Gilles, gaan de moeders met haar kinderen ter kerke om de kleinen te laten zegenen tegen de stuipen; te Wijk-Maastricht worden hij die gelegenheid „krollebollen” (appelbollen) gebakken. In het volksgeloof blijft het weer van dien dag vier weken aanhouden. Met St. Michiel (29 Sept.) verdwijnt de hitte; vallen vóórdien de eikels, dan is het vroeg winter. Een spreekwoord luidt: „St. Michiel steekt het licht aan, Maria-Boodschap (26 Maart) blaast het uit”. Knippenberg. Scptemberconvcntie, op 16 Sept. 1864 tusschen Frankrijk en Italië gesloten. Italië beloofde de hoofdstad te verleggen van Turijn naar Florence, en verder niets te ondernemen tegen Rome en de Kerkelijke Staten. Frankrijk zou zijn troepen uit Rome binnen de twee jaren terugroepen (> Italië, sub Gesch.). L i t.: Mingbetti, La oonvenzione di settembre (1899). Septembermoorclcn, massa-moorden (2-5 Sept. 1792) gepleegd in de Parijsche gevangenissen op 300 priesters, 800 edelen, Zwitsers e.a. (ook op vroeger veroordeelden, die in de gevangenissen werden aangetroffen). Klassenhaat, moordlust, opgewondenheid om de naderende Pruisen en het ophitsend geschrijf van Marat werkten er toe samen. Vooral treft het Comité van de Commune, de Parijsche secties en enkele particulieren (Maillard) zware schuld; Danton en andere regeeringspersonen in zooverre, dat zij uit vrees of uit politieke berekening de misdaad hebben laten begaan. L i t.: Walter, Les massacres de S. (1932); Gautherot, Septembro 1792 (1927). V. Claassen. Septet (Fr. septuor, It. settetto), muzikale compositie voor zeven obligate stemmen of instrumenten. Seplïontaines, > Simmem. Septichaemie, ziektetoestand ten gevolge van een invasie van ziektekiemen in het bloed, die er zich in kunnen handhaven of zelfs vermenigvuldigen. Septiemaccoord, vierklank, samengesteld uit grondnoot, terts, kwint en septiem. Omkeeringen zijn: 1° kwint-sext-accoord, 2° terts-kwart-accoord, 3° seconde-accoord. Bijv. Septimana (Lat., = vnl. week; ( septimanus = tot het zevental behoorend). Aldus S. Maj o r = Goede Week; S. Mediana = Middelste Week (der Vasten). Deze laatste werd oudtijds, evenals de eerste Vastenweek en de Goede Week, op bijz. wijze gevierd (althans in Italië). •> Vasten; Halfvasten. Louwerse. Septimanië (( Lat. septem = zeven), gebied van het 7e (Romeinsche) legioen in Gallië. Later ging de naam over op het Z.O. deel van Gallië om de golf van Lyon. Onder > Karei den Grooten (zie aldaar, kol. 49-60) was het een der Marken, later een hertogdom onder den naam Narbonne; in 1229 kwam het rechtstreeks onder de Fransohe kroon. Septimius Scverus, ■> Severus (keizer). Scptimontium (R om. Oudheid), naam van een feest, dat in December te Rome werd gevierd ter herinnering aan de opneming van de zeven heuvels binnen den ringmuur der stad. Septisch, met ziektekiemen besmet of verontreinigd. Septizonium, oud Romeinsch bouwwerk, onder Severus te Rome opgericht tot afsluiting van de Via Appia, en bestaande uit een gevel van drie verdiepingen. De bestemming van het S. kent men niet juist; denkelijk is het als grootscheeps opgevatte watertoren bedoeld geweest. Het is ca. 1690 afgebroken. E. De Waele. Septolc of scpiimolo (muziek), groep van zeven noten, metrisch gelijk aan een normale groep van 6 of 8 noten van dezelfde gedaante. Scpton, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 C 2). Opp. 1 226 ha; ruim 500 inw. (vnl. Kath.). Bosschen, kalksteengroeyen. Riv.: Riz de Brassère, met onderaardschen loop van 1 500 m. Septuagesima (Lat.), eigenl. dies s. = zeventigste dag, nl. van de voorbereidingsperiode op Paschen van ca. 70 dagen, die met Septuagesima-Zondag aanvangt. Onder S.-t ij d verstaat men echter de drie weken (aanvangend met Zondag S., Zondag Sexagesima en Zondag Quinquagesima), die aan den Vastentijd (oorspr. aanvangend met Zondag Quadragesima) voorafgaan en daarom Voorvastentijd worden genoemd. In het Oosten kent de Kerk een dgl. periode van volle 70 dagen (10 weken); de naam S. is er echter onbekend. -> Voorvastentijd. Louwerse. Septuaginta, Gr. vertaling van het Oude Testament. ■> Bijbel (onder Vertalingen). Septum, ook: saeptum (Lat., <( saepes = heg, afsluiting), 1° in de kerkelijke bouwkunst: de koorafsluiting, ook > cancellus, of (mv.) cancelli, genoemd. 2° In de dierkunde verstaat men onder s. de beenige, kraakbeenige of vliezige scheidingswanden, welke bepaalde holten of ruimten verdeden, zooals het neustusschenschot in de neusholte, de scheidingswand tusschen de beide hartboezems en hartkamers, enzoovoorts. Ook de scheidingswanden bij inwendig gesegmenteerde dieren worden septen genoemd. L. Willems. Scpulehrum(Lat.),graf.Voor altaargraf, zie > Graf (kol. 232). Sepulchrijucn, andere benaming voor 1° de mannel ij ke Orde der Reguliere Kanunniken van het H. Graf. Zie > Kanunnik, sub 2°. 2° Voor de vr o uw e lij k e Órde van de Reguliere Kanunnikessen van het H. Graf. Deze ontstond naast de mannelijke, doch bleef na het te niet gaan van de laatste voortbestaan en verbreidde zich over de Zuidel. Nederlanden, het Rijnland en N. Frankrijk. Na de stormen der Fr. Revolutie breidde zij zich vanuit België opnieuw uit over Duitschland, Engeland en Spanje, thans niet meer zoo als vroeger uitsluitend een contemplatief leven leidend, maar ook zich wijdend aan de opvoeding van meisjes. België telt onder twee moederhuizen, Turnhout en Bilsen, resp. 11 en 4 dochterstichtingen; de N e d. huizen (S. Odiliënberg, H. Landstichting en Nijmegen) behooren onder Turnhout. L i t.: Heimbucher, Orden u. Kongrog. der Kath. Kirche (311 1934), Goïi'is. Sequani, volksstam uit het oude Gallia Celtica, tusschen Jura, Rijn en Vogezen woonachtig (tegenw. Franche-Comté), met als hoofdplaats Vesontio (Besan(jon). In hun strijd tegen de Haeduërs riepen zij de Germanen van over den Rijn ter hulp; daarbij verloren zij een derde van hun grondgebied, dat ze evenwel later, na Ariovistus’ nederlaag, terugkregen. Zij namen verder deel aan den strijd tegen Caesar en stuurden 12 000 man naar > Alesia. Ook in de le eeuw n. Chr. traden zij vijandelijk op tegen de Romeinen. Hun grondgebied werd eerst bij Belgica, later bij Germania Superior ingedeeld. E. De Waele. Scquanien, > Juraformatie. Soquedin, gemeente in Fransch-Vlaanderen (XI 144 D3). Ca. 1 060 inw., Fransch-sprekend. Landbouw. Sequens (<( Lat. sequi = volgen). 1° In de intuïtionistische wiskunde verstaat men hieronder de opeenvolging der cijfers 1,2, . . ~ 9. Het is een nog onopgelost probleem, of er al dan niet in de decimaalontwikkeling van het getal n 3,14169 .... een s. optreedt. 2° In de melodie- en harmonieleer de trapsgewijs (hooger of lager) herhaalde voortzetting van een motief. 3° (Kerkmuziek) Sequentia. \— / ■ 1 Sequcntia of p r o s a, speciale vorm van lofzang, op enkele hooge feestdagen in gebruik, wordt gezongen in de Mis na het alleluja. Waarschijnlijk ontstaan in het N.W. van Frankrijk, einde 9e eeuw; oorspr. is het niet anders als een gewone > troop op de noten van het Alleluia-vers; langzamerhand ontwikkelt zich dit tot een eigen genre (2e periode), dat heel spoedig karakteristiek wordt door den dubbel-strophigen vorm, met vrij-rhythmischen tekst en een soort rijm; gewoonlijk is de melodie in deze periode een oorspronkelijke compositie, zoo bijvoorbeeld Victimae paschali, Laetabundus, enz. Met Adam van St. Victor (f 1192 of 1177) begint de derde periode, een algeheele vernieuwing met zoet-vloeiende, maar strenge metrische teksten op een vlotte, elegante melodie, o.m. Salve Mater Salvatoris, Laudes Crucis (> Lauda Sion). Na 1200 had elk feest zijn eigen s., door het Concilie van Trente beperkt tot 6: Victimae Paschali (Paschen), Veni Sancte Spiritus (Pinksteren), Lauda Sion (Sacramentsdag), Stabat Mater (7 Smarten van Maria), Dies Irae (Lijkmis); oudere orden hebben nog andere sequenties. L i t.: Cl. Blume, Sequentiae ineditae (1900); Misset en Aubry, Les preses' d’Adam de S. Victor (1900); G. Dreves, Analecta hymnica (passim). Brüning. Sequentiarium, ook Liber sequentialis en Prosarium genoemd, is een liturg, boek der M. 8., inhoudend de talrijke > Sequentiën of Prozen, meestal vereenigd met de > Tropen, en dan ook Troparium genoemd. Sequester (genees k.), in het algemeen dood weefselstuk; meestal wordt er een afgestorven beenstuk mede bedoeld, zooals dat optreedt na ontstekingen van beenmerg. Sequestratie, ■> Bewaargeving. Sequidilla, Sp. volksdans in 3/, maat uit midden-Spanje, in de 17e eeuw ontstaan. S. beteekent: vervolg, nl. voortzetting van de muziek van den bolero, overgenomen door zang en guitaar. De oorsprong is duister (Moorsch of Zigeunersch?). De 4 paren beginnen den dans eerst na de eerste gezongen strophe en volgen ongeveer de figuren van den > fandango. Sequoia, > Mammoetsboom. Scquoiapark (in Califomië), > Natuurreservaat (sub e). Serafijnen, een der Engelenkoren; ■> Hiërarchie (sub 11, Hiërarchie der Engelen). Seraf ijnenordc, hoogste Zweedsche onderscheiding, gesticht in de 13e eeuw, in 1748 vernieuwd. Een klas; vlg. de statuten alleen voor 23 Zweden en 8 buitenlanders. Teeken: een wit kruis met 8 punten, tusschen de armen een serafijn, op de armen een patriarchaal kruis; in het hart een blauwe ruit met I H S. Lint: blauw. E. v. Nispen t. Sevenaer. Sérail, Fransche schrijfwijze van het Perzische woord seraj, paleis, dat via het Turksch in het Westen bekend is geworden als naam van het vrouwenverblijf in Oostersche paleizen. Het woord is gelijkwaardig met het Arabische harfm, met klemtoon op de laatste lettergreep, hier als harem uitgesproken. Berg. Scrainjj, machtig nijverheidscentrum ten Z.W. van Luik (XV1704 D2); opp. 2 232 ha, ca. 46 000 inw., vnl. Kath., eenige Pret.; talrijke vreemde werklieden. Maasdal. Cockerill-fabrieken (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 784 in dl. XVI), steenkoolmijnen, hoogovens, ijzer- en staalfabrieken, beroemde kristal- en glasfabrieken van Val-St.-Lambert. Kerk uit de 18e eeuw, met rijke binnenversiering van vsch. tijdstippen. Kasteel van S., vroeger toebehoorend aan de prinsbisschoppen van Luik; oude abdij van Val-St.-Lambert. Oudheidkundige vondsten. Eertijds afhankelijk van Luik. V. Asbroeck. Serainq-Ic-Chateau, gem. in het W. van de prov. Luik (Haspengouw, XVI 704 C 2); opp. 440 ha; ca. 300 inw. Landbouw. Verbouwd oud kasteel. S. werd reeds vermeld in de 10e eeuw. Serajewo, > Sarajevo. Serang, 1° andere schrijfwijze voor het eiland > Ceram. 2° Regentschap van de afd. Bantam in de prov. West-Java; opp. 1 867 km2; 619 007 inw. (eind 1930), w.o. 307 Eur., 4 162 Chin. en 189 andere Vreemde Oosterl. Inh. bevolking 60 % Javaansch, 40 % Soendaneesch, taal meer Javaansch dan Soendaneesch. De Javaan van S. verschilt zeer van dien van Midden-Java. S. is grootendeels vlakte; rijstbouw. 3° Hoofdplaats van het gelijknamige regentschap en district (XIV 496 B 2); 11163 inw. (eind 1930), w.o. 260 Eur., 1 663 Chin. en 113 andere Vreemde Oosterl. Warm doch niet ongezond klimaat. S. wordt bezocht door de Franciscanen vanuit Rangkasbitoeng. Brokx. Serao, Mati 1 de, Ital. romanschrijfster. * 7 Maart 1866 te Patras (Griekenl.), f 25 Juli 1927 te Napels. Zij is de uitbundige schrijfster van het traditioneele Napolitaansche leven, vol weemoed en vreugde. Haar romans waren populair en werden ook veel in het Fransch vertaald. Gehuwd met B. > Scarfoglio. Werken: o.a. II ventre di Napoli; II paese di Ci i- cagna ; San Gennaro nella leggenda e nella vita. L i t. : L. Russo, I narratori (1923) ; Ugo Ojetti, Cose viste (II en IV, 1924 en ’2B). Ellen Russe. Serapeum, tempel van > Serapis. Scraphinus van Brugge (familienaam D e V o s), Capucijn, Ned. dichter. * 4 Maart 1669 te Brugge, f 11 Maart 1728 te Brussel. In 1679 was hij te Leuven Capucijn geworden. Zijn werkjes verschenen steeds naamloos, doch altijd dragen ze een of andere leus, waarin de woorden Spiritus Arden s, Brandt-Geest of iets dergelijks voorkomen. Die leus zinspeelt op den kloosternaam Seraphinus, daar Serafijnen geesten zijn, die voor Gods troon „branden”. Werken: De Verdruckte Onnooselheijt of het Leven van de Saelighe Maeghet en Martelersse Maria, bijgenaemt de Allendighe (1702, onuitgeg.); Het seldzaem Leven..., van den H. Alexius (1711); Het Boeksken van de vier üytersten (8 uitg. 1712-’22): Blyeyndigh Treurspel- De Goddelijoke Voorsienigheyd beproeft in Berthulpho en Ansberta (1720). L i t.: P. Hildebrand, P. Seraphira de Vos van Brugge (in: Leuv. Bijdr., XXIV 1932, 1-35; en in: Franc. Leven, XX 1937, 176 179). p. Hildebrand. Seraphinus van Brussel (familienaam Jan Ruf f y n), Capucijn. * 7 Juli 1594 te Brussel, f 1 Oct. 1661 te Antwerpen. Capucijn sedert 1610, en 1628-’3O missionaris op vsch. plaatsen in Holland. Tijdens het beleg van Den Bosch moest hij uit Nijmegen vluchten en na overleg met den apost. vicaris reisde hij naar Madrid, om er met den koning nopens politiek en godsdienstige toestanden te onderhandelen. In zijn missiegebied teruggekeerd, werd hij wegens zijn eigenmachtig optreden en zijn politieke drijverijen door de oversten in 1630 teruggeroepen. Sedertdien poogde hij zijn leven lang, steeds tevergeefs, naar de missie terug te keeren. L i t.: Archief v. Utrecht (XXXI, 333-336, 348 ; XXXIII, 1-3; XLIII, 219-220);. Bossche Bijdr. (VII 1925, 38, 45) ; .1. D. M. Cornclissen, Rom. Bronnen v. d. kerkel. toestand der Nederl. (1932). p. Hildebrand. Scraphinus van Montc Granaro (familienaam : Felix Rapagnano), heilige, broeder-Capucijn. * 1640 te Monte Granaro (Ancona), f 12 Oct. 1604 te Ascoli. Feestdag 12 October. L i t.: Liber Memorialis O.M. Cap. (1928, 250). Serapion van Thmuls, bisschop en kerkelijk schrijver, f Na 359. Eerst monnik en abt, werd S. vóór 339 bisschop van Thmuïs in Beneden-Egypte. Hij stond in hoog aanzien bij St. Athanasius en St. Antonius den Kluizenaar. In 356 ging hij als afgezant van Athanasius naar het hof van keizer Constantius om zich over de Arianen te beklagen. De zending mislukte en S. werd verdreven van zijn zetel en door een Ariaan vervangen. Van zijn vrij talrijke brieven zijn er slechts twee gevonden. Zijn werk over de titels der psalmen ging verloren. Bewaard bleven een werkje tegen de Manichaeën en het beroemde Euchologion of Sacramentarium. Naast een of meer gebeden van de hand van S. zelf bevat dit werk oudere gebeden der kerk van Thmuïs, door S. geredigeerd. Het is van hooge waarde voor de geschiedenis der liturgie, speciaal van den Canon der H. Mis. L i t.: Bardenhewer, Gesch. altkirohl. Lit. (2111 1923). Franses. Serapis of Sarapis, Egypt. godheid, etymologie onzeker. Volgens sommigen is de naam ontstaan uit Osiris Apis, waarbij de O door de Grieken als lidwoord werd beschouwd. Pantheïstische godheid, bij de Helleniseering van Egypte onder de Ptolemeeën ontstaan uit een syncretisme van Egyptische (> Osiris) en van Grieksohe religieuze en philosophische opvattingen, meestal geassocieerd met > Isis, die hem echter meestal in de schaduw drong. In de kunst voorgesteld met zeven zonnestralen en de korenmaat op het hoofd, gewoonlijk met een zeer zwaarmoedige uitdrukking op het aangezicht. Zijn heiligdom noemde men Serapeum. Het beroemdste was te Canopus bij Alexandrië, een ander te Memphis, en een te Rome op het Marsveld naast dat van Isis. Li t. : E. Schmidt, Die Einführung- des Sarapis in Alexandrië (1909); Fr. Cumont, Les religions orientales dans le paganisme romein (21929). Bellon. Serawak, staat in N.W. Borneo onder Br. bescherming (111 H/I8). Opp. ca. 130 000 km2; ca. 600 000 inw. (Maleiers, Chin.). Kust moerassig, binnenland bergachtig (oerwoud). Houtsoorten, rubber, copra, sago, peper, petroleum, goud, steenkool. Hoofdstad Koetsjing. L i t.: Hose, Natural men, A record from Borneo (1926). Scrbo-Kroalischc kuust is tot de in 1918 tot stand gekomen nationale eenheid van Joego-Slavië nauw te onderscheiden in Servische en Kroatische k. In Kroatië uitte de kunst zich sedert de 13e e. in bouwkunst, eerst in Romaanschen stijl (kathedraal van Trogir, 1240), daarna in Gotischen stijl (kathedraal van Sibenik, 16e eeuw). De Servische kunst onderging invloed uit Italië en Byzantiura; in de bouwkunst onderscheidt men: de scholen van Raska (12e e.), van Zuid-Servië (14e e.) en van Morava (16e e.). De iconographie ontwikkelde zich in het Orthodoxe Servië. In den modernen tijd kwam de beeldhouwkunst tot groote ontplooiing; de werken van Mestrovic zijn alom bekend; Torna Rosandic is minder in het buitenland bekend. De schilderkunst volgde in Kroatië, op inspiratie van bisschop Strossmayer, de Westersche kunst met Bukovac, Vidovic, Basic. In Servië bleven de schilders meer onder invloed van het Byzantinisme; Daniël en Krstic zijn Westersch-georiënteerd. Slowenië is in zijn kunstuitingen vooral door Oostenrijk beïnvloed. L i t.: Millet, L’ancien art serbo (1919) ; Fry, Die Mittelalterl. Baukunst Dalmatiens (1911) ; Petkovio, L’art serbo au moyen-age, (1930); üspenski, L’art byzantin chez les Slaves (1930); Taborsky, Ivan Mestrovio (Tsjechisch, 1933); L’art en Yougoslavie (Guide Bleu, 1937). v. Son. Serbo-Kroatische taal en letterkunde. a) Taal. Het Serbo-Kroatisch is een Zuid-Slavische, dus Indo-Germ. taal, gesproken in Joego-Slavië, nauw verwant met Bulgaarsch en Sloweensch, zeer muzikaal. De namen Servisch en Kroatisch hebben alleen betrekking op politieke en confessioneele verschillen tusschen deze volkeren, de taal is hetzelfde. De Orthod. Serven gebruiken het voor practische eischen gewijzigde alphabet van Cyrillus, de Kath. Kroaten het Lat. alphabet met diacritische teekens als het Tsjechisch. Er is nog geen volkomen eenheid in de literatuurtaal (zie onder). Weijnen. b) Letterkunde. Hoewel de taal in wezen één is, heeft het verschil in godsdienst en letterschrift ten gevolge gehad, dat de Servische letterkunde nationalistisch en orthodox, de Kroatische dikwijls ook nationalistisch en veelal uitgesproken Katholiek was. Eerst in den allerlaatsten tijd komt het eenheidsgevoel bij de Joego-Slavische schrijvers soms tot uiting. '"" “ o De oude Servische letterkunde, dateerend uit de typeeringen, tooneelmatig weloverwogen effecten, en een dialoog, die doorgaans sprankelend is van vernuft. S. is een groot tooneelschrijver, maar geen groot dramaturg;daarvoor is de opzet van zijn stukken te weinig wezenlijk dramatisch en zijn de karakters, die er in optreden, ondanks een vaak zeer juiste, meer algemeene typeering, te weinig volkomen menschelijk. Zijn wijsgeerig-ethisch standpunt is bovendien vaak geheel onaanvaardbaar. S. vindt armoede het grootste kwaad, daarom ook is hij een propagandist van het socialisme en stelt hij herhaaldelijk de nutteloosheid van straf en vergelding vast. Hij gelooft aan de evolutie van wat hij de Life Force noemt, die nu gevorderd is tot den mensch, maar die door enkele uitstekende vertegenwoordigers der menschheid verder gebracht kan worden tot den Uebermensch. Daar de ontwikkeling immers afhankelijk is van enkele uitstekende menschen, is S. ook individualist. Het dualisme tusschen de blinde streving van de Life Force en den wil van het sterke individu, tusschen fatalisme en vrijheid, verklaart de vele tegenstrijdigheden in S.’s geschriften. Het is begrijpelijk, dat in zijn stukken helden voorkomen, Julius Caesar in Caesar and Cleopatra (1900), Jeanne d’Arc in Saint Joan (1928) en vanzelfsprekend, dat deze laatste niet als heilige, maar als de voortzetster van de ontwikkeling van de Life Force gezien wordt, en dus totaal misteekend is. Voorn, werken. Behalve de boven reeds genoemde ; Three Plays for Puritans (1901); Man and Superman (1903); John Bull’s Other Island (1904); Major Barbara (1905); Getting Married (1908) ; The Showing up of Blanco Posnet (1909); The Bark Lady of the Sonnets (1910); Androcles and the Lion (1912); Pygmalion (1912); Great Catherine (1913); Heartbreak House (1917); Back to Methuselah (1921); The intelligent Woman’s Guide tot Socialism (1928); The Apple Cart (1929); The Adventures of the Dark Girl in her Search for God (1932). —L i t.: G. K. Chesterton, George B. S. (1909); Hol – BroOk Jackson, G. B. S. (1907) ; A. Henderson, G. B. S. His Life and Works (1911); id., Table Talks of G. B. S. (1925); E. Shanks, B. S. (1924) ;J. P. Hackett, Shaw. George versus Bernard (1937). J. Panhuijsen. 2° Hen r y Wheeler (pseud. Josh Billings), Amer. humoristisch populair-philosophisch schrijver. * 21 April 1818 te Lanesborough (Mass., Ver. Staten), f 14 Oct. 1888 te Monterey (Califomië). Schreef in eigengemaakte phonetische spelling. Werken: o.a. Josh Billings his Sayings (1866); Farmer’s Allminax (1870). 3° Napier, Engelsch meteoroloog. * 1854. Professor te Londen; bestuurder (1906-1921) van de Meteorological office. Behandelt algemeene meteorologie. Werken: o.a. Life history of surface air currents (in samenw. met K. G. K. Lempfert, 1906); Manual of meteorology (4 dln. 1926-’3l). Shawncc-Indianen, een Algonkinstam der > Indianen van N. Amerika, Zuid-Oostergebied; in Kentucky en omgeving. Sheddak, ■> Dak (sub 10° en 11°). Shcerncss, oorlogska ven op het eilandje Sheppey, bij de uitmonding van de Medway in de Theems (XIT 464 G 6). Ca. 19 000 inwoners. Sheet, Rubber. . Sheetasphalt of gewalst asphalt, zie > Asphalt. Shcfiield, industriestad in het Eng. graafschap Yorkshire (XII 464 F 6). Ca. 512 000 inw. Centrum van staalindustrie; messen, wapens en machines. Hoogovens, steenkolenmijnen, universiteit. Sedert 1916 ook Anglic. bisdom. Shell (g e o 1.), het onderzeesche gedeelte der vastelanden (continentaal plat); gewoonlijk rekent men de grens bij ca. 200 m diepte. G. B. Shaw. Shell, > Koninklijke Ned. Mij. tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Ned.-Indië. Shelley, 1° Mary, geb. Godwin-Wollstonecraft, Eng. schrijfster, tweede vrouw van P. B. Shelley. * 30 Aug. 1797 te Londen, f 1 Febr. 1851 aldaar. Schreef o.a. als onderdeel van een gezamenlijk met Shelley en Byron opgestelde serie in 1818: Frankenstein, de geschiedenis van een kunstmatig geschapen menschelijk monster, een der meest geslaagde romans van de „Mystery and terror”-school. In 1838 verzorgde zij een uitgave van Shelley’s werken. Etman. P. Shelley. 2' Percy Bysshe, Èng. dichter uit den bloeitijd der Romantiek. Leidende figuur in de Europ. romantische literatuur. * 4 Aug. 1792 te Horsham (Sussex), |8 Juli 1822. Van adellijke afkomst; studeerde te Eton en Oxford; werd daar weggestuurd wegens het publiceeren van het pamflet: The Neoessity of Atheism. Huwde Harriet Westbrook, die hij later verliet voor Mary Godwin. Met deze gehuwd na Harriet’s zelfmoord in 1816. Kwam om het leven op een zeetocht tijdens een storm bij Spezzia. Aanvankelijk atheïst, later vaag pantheïst. Vriend van Byron. Zijn sterk melodische poëzie kenmerkt zich door een hooggestemde natuurliefde en een impulsieven haat tegen alle onderdrukking en sociale onrechtvaardigheid. Zijn gedicht The Cloud werd in het Nederlandsch nagevolgd door Jacques Perk („Iris”). Gedichten o.a. : Queen Mab (1813); Alastor (1815); Revolt of Islaam (1817); Mask of Anarohy (1819) ; Prometheus Unbound (1819) ; The Genei (1819); Adonais (1821); Epipsvchidion (1821); Hellas (1821); Triumph of Life (1822). Etman. Shell-shoek, > Shock. Shcnstone, Wi 11 ia m, Eng. dichter. * 1714 te Leasowes (Worcestershire), f 1763. Studeerde te Oxford, werkte mee aan de samenstelling van Percy’s Bekend om zijn „massapsychologie”. Schreef o.a. La delinquenza settaria (1897). Siflhet (Roemeensch; Hong.: Maramaros Szi g e t), stad in Roemeniëaande Theiss (XIXII2 13), ca. 28 000 inw. (Joden, Magyaren en Roemenen). Sigillaria (p alae o nt.) behoort totdefam. der Sigillarieae, tot de klasse der Lycopodieae. Boomachtige gewassen, met enkelvoudigen of vertakten stam; de bladeren zijn langen smal, spits toeloopend. De plaats van aanhechting van den bladsteel op den stam vertoont een 6-hoekigen indruk. S. komt voor het eerst voor in boven-Devoon van Amerika; is zeer algemeen in het Carboon, treedt nog sporadisch op in het Perm. L i t.: K. A. Zittel, Handbuch der Palaontologie (II Abt. Palaophytologie, 1890). v.d.Geyn. Sigillum (Lat., = zegel; < signum = teeken), in de liturgie: het steenen sluitplaat je (ook > tabula genoemd) van het altaargraf. Breuk van het s., ofwel verwijdering ervan zonder bisschoppelijke toestemming, veroorzaken ontheiliging (> Ontwijding) van het altaar. > Altaar; Graf (sub II B). Louwerse. Sigismund, Heilige, koning der Bourgondiërs, martelaar, f 524. Door Avitus, bisschop van Vienne, uit het Arianisme bekeerd, deed hij veel voor de bekeering van zijn volk. In den strijd met de Franken gevangen genomen, werd hij in 524 vermoord. Zijn lijk werd door Ambrosius, abt van St. Maurice (Wallis), in de abdijkerk bijgezet. Feestdag 1 Mei. L i t.: Acta Sanct. (Maü I). Feugen. Sigismund, Duitsch keizer (1410-’37), zoon van Karei IV. * 15 Febr. 1361 waarsch. te Neurenberg, f 9 Dec. 1437 te Znaim. In 1378 markgraaf van Brandenburg, dat hij in 1415 aan de Hohenzollem verpandde, in 1387 door zijn huwelijk met de oudste dochter van Bodewijk den Grooten koning van Hongarije, in 1411 Roomsch-koning, in 1433 te Rome tot keizer gekroond, in 1436 in naam althans koning van Bohemen, waar de veroordeeling van Hus de Hussieten-oorlogen ontketende. Bij gebrek aan mannelijke opvolgers stierf met hem het Luxemburgsche huis uit en kwamen met zijn schoonzoon Albrecht V, hertog van Oostenrijk, de Habsburgers op den troon. In zijn strijd tegen de Turken leed hij de nederlaag bij Nicopolis (1396). Hij maakte zich verdienstelijk door zijn krachtige medewerking tot herstel der kerkelijke eenheid en beëindiging van het Westersche schisma. Actief nam hij deel aan de bijeenroeping en beraadslagingen van het Concilie van Konstanz (1414-’18), waarvoor hij > Hus een geleidbrief verleende. Wachters. L i t.: Aschbach, Gesch. Kaiser Sigismunds (4 dln. 1838-’45); Main, The emperor S. (1903); E. Göller, König S. Kirchenpolitik vora Tode Bonifaz IX bis zur Berufung des Konstanzer Konzils 1404-T3 (diss., 1902). Sigismund I, koning van Polen (1506-’4B), jongste zoon van Casimir ÏV. * 1 Jan. 1467, f 1 April 1548 te Krakau. Volgde in 1506 zijn broeder Alexander op den Poolschen troon op. Zijn tweede gemalin, de Milaneesche Bona Sforza, trok vele Ital. Renaissance-kunstenaars naar het Poolsche hof. v. Oorkom. Sigillaria. Midden: reconstructie 7an s; Links en rechts twee stukken stam met indrukken yan bladaanhechting (reßp. van g. denudata en S. tesselata). Sigismund II Augustus, koning van Polen (1648-’72), eenige zoon van Sigismund I. * 1 Aug. 1520 te Krakau, f 7 Juni 1672 te Knyszyn (bij Bialystok); vergrootte de Poolsche heerschappij in 1644 met Litauen, in 1561 met Lijfland en de leenhoogheid over Koerland. Bij het voortdringen der Hervorming gaf hij in 1672 algemeene godsdienstvrijheid. Met hem stierf het huis der Jagellonen uit. v. Gorkom. Sigismund 111, koning van Polen (1687- 1632;, koning van Zweden (1692-1604) als eenige zoon van Johan 111 uit het huis Wasa. * 20 Juni 1666 te Griepsholm, f 30 April 1632 te Warschau; zijn moeder was een zuster van koning Sigismund II van Polen. Met het oog op de Poolsche aanspraken werd hij Katholiek opgevoed en in 1587 tot koning van Polen gekozen als opvolger van Stephan Bathory. Hij bevorderde met kracht de Contra-Reformatie in Polen, o.a. door de vestiging der Jezuïeten. Door zijn vaders dood (1692) viel hein ook de Zweedsche kroon toe, maar hij moest de heerschappij in Zweden overlaten aan zijn oom Karei IX; in strijd geraakt met dezen, werd hij verslagen in 1598 bij Stangebro. Het kwam tot een langdurigen oorlog tusschen Zweden en Polen, in het verloop waarvan de zoon van Karei IX, Gustaaf Adolf, ten slotte Lijfland voor Zweden veroverde. Ook bij zijn inmenging in de Russ. aangelegenheden was hij niet gelukkig. v. Gorkom. Sigli, onderafd. met gelijknamige hoofdplaats (XVIII 432 A4), in de afd. Noordkust van Atjeh, Sumatra, Ned.-Indië. Tevens een kust- en handelsplaats aan de straat van Malaka. Siglo dc oro (Sp., = gouden eeuw), de Spaansche Gouden Eeuw. > Spanje (sub Sp. letterk.). Sigmaringen, stadje op 577 m hoogte aan den Donan in het voormalig vorstendom Hohenzollern-Sigmaringen (IV 330 D3). Ca. 5 400 inw. (vnl. Kath.), levende van landbouw. Bij S. het slot van de vroegere vorsten van Hohenzollern-Sigmaringen (16e-19e e.). Sigmatisme, •> Lispelen. Signaalhoorn, > Klaroen. Signae, Paul, schilder en schrijver. * 11 Nov. 1863 te Parijs. Naast Seurat was S. de bekendste vertegenwoordiger van het Neo-impressionisme, waarvan hij de theorie vastlegde in zijn boek „D’Eugène Delacroix au Néo-impressionisme”. S. schilderde vnl. zee- en riviergezichten (in pointillistische techniek), die van licht en zon stralen. Korevaar-Hesseling. Signatuur Lat. signum = teeken). 1° Apostolische s., hoogste pauselijk gerechtshof, dat in tegenstelling met andere rechtbanken uit kardinalen bestaat; aan het hoofd staat de prefect. Is hof van cassatie ten opzichte der rota, zoowel om bezwaren tegen een auditeur, als tegen een uitspraak. Beslist ook over de bevoegdheid van ondergeschikte rechtbanken. Van de beslissing der s. is geen beroep mogelijk; zij kan haar uitspraak geven zonder aangifte van redenen. Wordt bijgestaan door de stemgerechtigr de prelaten, zeven in getal en de verslaggevende pre- laten (referendarissen). C.I.C. can. 1602-1606, can. 1880, nr. 1, 1902, nr. 3. Drehmanns. 2° (Genees k.) Leer der signaturen, een zeer eigenaardige geneeskundige leer, volgens welke de geneeskundige planten en stoffen in hun uiterlijke gedaante gelijken op de ziekten, waarvoor zij geschikt zijn. Zoo bijv. pulmonaria tegen longziekten, enz., enz. Deze leer is ontwikkeld door Paracclsus, en hangt samen met zijn ideeën omtrent den microcosmosmensch, die een weerspiegeling is van den macrocosraos—heelal. Schlichting. 3° (T y p o g r.) S. der drukvellen is een cijfer, dat de volgorde der vellen aangeeft en dat voor den boekbinder is aangebracht om de vellen in de juiste volgorde in te binden. Bij octavo-formaat, dat is een vel van 16 pagina’s, komt op de 17e pagina het cijfer 2, op de 33e pagina het cijfer 3, enz. Het wordt uit een kleinere lettergrootte dan de tekst gezet en gewoonlijk onder rechts van elke eerste pagina van een nieuw vel geplaatst. Indien het bladzijde-cijfer rechts onder de pagina’s staat, komt het signatuur links. Ronner. Signet (Fr., = zegelstempel) is een firma-embleem. Op de titelpagina van een boek plaatst de uitgever vaak zijn s. Vroeger bracht de drukker zijn s. op zijn drukken aan. Vgl. ook > Vignet. Significa, leer van de psychische associaties, die aan het gesproken woord ten grondslag liggen; de s. gaat na, waarom nu juist dit bepaalde woord en geen ander wordt uitgesproken; welke de verandering is, die zulk een woord bij den hoorder te weeg brengt, en waarom. Het is gebleken, dat dit alles slechts voor een gedeelte is af te leiden uit de gebruikte woorden zelf. Voor de wiskunde is de s. van beteekenis, omdat ze de taal, welke het wiskundige construeeren begeleidt, op haar inhoud onderzoekt en dus ook, wat haar juistheid betreft, toetst. L i t.: G. Mannoury, Die signifischen Grundlagen der Mathematik; Erkenntnis (IV 1934). Drost. Sicjnorclli, Luc a, schilder. * Ca. 1460 te Cortona, f 1623 te Florence. Leerling van Piero della Francesca, ook invloed van Pollaiuolo en Verrocchio. Gewichtige figuur in de ontwikkeling der N. Ital. schilderkunst; hij bracht veel nieuws. Met een sterk gevoel voor ruimte en voor vormen wijdde hij speciale aandacht aan het menschelijk lichaam, waarvan hij de anatomie meesterlijk leerde beheerschen (zie de pl. t/o kol. 464 in dl. XI). In zijn groote fresco’s, meest met vele figuren, imponeeren de composities vol harmonie en rhythme, door monumentaliteit. Hij verwierf bij zijn leven reeds groote bekendheid en werd o.a. door den paus naar Rome geroepen, waar hij den Mosescyclus voor de Sixtijnsche kapel schilderde. Zijn coloriet is droog, maar met levendige kleureffecten, die het plastische element versterken. Zijn hoofdwerken zijn wandfresco’s, in de Mariakapel van den dom te Orvieto, waarin hij zijn rijpe kracht ten toon spreidt (hier o.a. zijn fraaie zelfportret). Zijn kunst heeft op de vorming van Michelangelo grooten invloed gehad. L i t.: v. Marle, Development ital. school of painting. Schretlen. Signoret, Emmanuel, Fransch lyrisch dichter. * 14 Dec. 1872 te Lancon (Bouches-du-Rhóne), f 20 Dec. 1900 te Carmes. Gaf harmonische en gloedvolle verzen, echter dikwijls hoogdravend en meer romantisch dan symbolistisch. Werken: Le livre de I’Amitié (1891); Daphné (1894); Vers dorés (1896); La Souffrance des eaux (1899); Le premier livre des élégies (1900). WillemynS. Sigonio, Car 1 o, Ital. historicus. * Ca. 1620 te Modena, f 28 Aug. 1684 te Ponte Basso bij Modena. Zijn verdienste was, dat hij de M.E. weer naar voren bracht en beschreef; S. schreef in het Latijn. L i t.: L. A. Muratori, Vita di C. S. (1732); G. Zaccagnini, Storia dello studio di Bologna durante ii Rinasoimento (Genève 1930). Ellen Rwse. Sigtcnhorst Meyer, Bernard van den, componist. * 17 Juni 1888 te Amsterdam. Leerling van De Pauw en Bernard Zweers. Werken: voor piano, kamermuziek, liederen en acappella-werken : biographio van Sweelinck (een nieuwe uitgave van Sweelinck’s klavierwerken is in bewerking). Sigtuna, stad in Zweden ten N.W. van Stockholm (XVIII 704 D4), ruim 1 000 inw. Eens een der grootste steden van Zweden, gesticht door Olaf Eriksson, in 1187 door de Esten verwoest en sedert van weinig beteekenis. Ruïnen van Petrus-, Laurentius-, Olafs- en Nikolaaskerk. Sigurd is in de Noordsche saga’s de naara voor den Siegfried der > Nibelungen. Hij is de zoon van Siegmund uit Frankenland; overwint den draak, die den schat van den dwerg Andvari behoedt; dringt tot de Walkure Brynhild door; komt naar koning Gjuki (Gibieh) aan den Rijn; sluit bondgenootschap met diens zonen Gunnar, Högni en Gutthorm; wordt door hun zuster Gudnm (Kriemhild) bemind, die hem door een drank Brynhild doet vergeten; wint Brynhild voor Gunnar en wordt ten slotte door Gutthorm vermoord. Het lied van Hümen Seyfrid (16e e., teruggaande op liederen uit de 12e en 13e e.), het volksboek Vom gehörnten Siegfrid (17e e.), de Noordsche Thiedreksage (ca. 1260) hebben nog andere meer sprookjesachtige bijzonderheden over Sigurd’s jeugd. L i t.: bij G. Ehrismann, Gesch. der d. Lit. (Pchluszband, 1935). F. Mierlo. Sigurjónsson, Jóha n n, IJslandsch dichter en tooneelschrijver, aanvankelijk in het Deensch. * 19 Juni 1880 op Ijsland, f 30 Aug. 1919 te Kopenhagen. Voorn, werken; Dr. Rung (1908); Bjoerg-Eyvind og hans Hustru (1911); Galdra-loftur (1915)-; Maard (thema uit de Njdlssaga). Sigvatr Thordarson, Noorweegsch-IJslandsch skald uit de omgeving van de koningen Olaf den Heiligen en Magnus den Goeden. * Ca. 995, f ca. 1045. Bereisd in Frankrijk, Engeland en Italië, schreef hij reisherinneringen in de Austrfararvisur (1019) en huldedichten voor zijn koninklijke beschermers (Bersöglisvisur). Ui t g.: d. F. Jónsson, in : Den norsk-islandske skjaldedigtnmg (1908). liaur. Sihipomp. > Babypompen. Sikh (mogelijkerwijze Pandzjab is verspreid, omvat thans (1928) een 3 280 000 aanhangers. Een eigen gewijde schrift, het Adigranth, kwam reeds vroeg, onder Nanak’s opvolger, tot stand. In later tijd, van ca. 1700 af, kreeg de gemeenschap der S. steeds meer en meer een militair karakter. In 1849 kwam zij definitief onder B-itsch gezag te staan. L i t.: J. D. Cunningham, A History ol the Sikhs (21918). Scharpé. Sikiana, stam der > Bovenlandsche Indianen. Sikkii, 1° plaats aan de Zuidkust van Flores (Ned.-Indië), reeds in de 16e eeuw missiestatie. Tn 1884 opnieuw opgericht door p. Lecocq d’Armandville S.J.; thans een voorbeeldige en bloeiende parochie, waar ook het klein-seminarie van de Kleine-Soendaeilanden de eerste jaren een onderkomen vond. Het leeft hoofdzakelijk van den handel; de mannen zijn soms maanden achtereen afwezig, zijn echter op alle groote hoogdagen thuis om in hun gezin die feestdagen te vieren. 2° Landschap, bestaande uit de gebeele onderafd. Maoemere op Flores (Ned.-Tndië), ingedeeld in 7 Inheemsche gemeenten en tellende (1930) 123 132 zielen. Het is de eenige onderafd. van Flores, waar geen vrouwenoverschot is. v. d. Windt. Sikkel, 1° Seraietische gewichts- en geldeenheid. 2° Halvemaanvormig, spitsuitloopend sn ij me s met korten steel, vroeger gebruikt voor het snijden van koren, enz., thans nog voor het oogsten van vlas e.d. Sikkels zijn reeds in het Steenen, maar vooral in het Bronzen en Ijzeren tijdperk in gebruik geweest. Sikkel en hamer komen voor in het wapen der Sowjetunie en zijn het symbool der communisten. 3° (P 1a n t k.) > Monochasium. Sikkclduin, -> Barkhaan; Duinen. Sikkclkruid (Falcaria), een plantengeslacht van de tam. der schermbloemigen; komt plaatselijk in onze streken op leemgrond voor en heeft witte bloemen. De bladeren zijn scherp stekelig gezaagd. Sikkim (ook; Sikhim) is de naam van een gebergtestaat in Eng.-Indië (zie bijkaartje bij de krt. t/o kol. 224 in dl. X) aan de Z. helling van den Himalaja. Opp. 7 298kka,ma, met ca. 110 000 inw. (62,6 % Hindoe, 31 % Boeddh., 400 Christenen). S. heeft een zeer vochtig klimaat en tot 2 100 ra hoogte een tropischen plantengroei. Verbouw van katoen, tarwe, gerst, maïs, thee en oliegewassen. Bewoners: de Leptsja en de Bhot. Hoofdstad: Tamlong. S. is de hoofdtoegang naar Tibet. Sinds 1890 onder Britsch protectoraat. Sipman. Silanion van Athene, Gr. beeldhouwer uit de 4e eeuw v. Chr., die o.m. een beeld van Plato gemaakt heeft, waarin hij een nuchtere, zeer natuurgetrouwe voorstelling van den wijsgeer nastreefde (zie afbeelding 2 op de plaat tegenover kolom 368 in deel XII). Silas, gezel van > Paulus op diens eerste missiereis, ook Silvanus geheeten (Act. 16.22 vlg.). Silaus, > Weideheuvt'l. Silbermann, beroemde familie van orgel- en klavierbouwers. De meest vermaarde vertegenwoordiger was G o 11 f r i e d S., * 14 Jan. 1683 te Klein-Bobritzsch (Saksen), f 4 Aug. 1753 te Dresden. Bij zijn broeder Andreas (* 1678, f 1734), die zich te Straatsburg als orgelbouwer gevestigd had, leerde hij het vak en rond 1710 begon hij zelfstandig te werken in zijn geboortestreek (te Freiberg). In deze stad bouwde hij het beroemde orgel van den dom. Men kent van hem 47 orgels, o.m. dat van de slotkerk te Dresden. Hij is ook te beschouwen als de eerste pianofabrikant. Het is niet precies uitgemaakt, in hoeverre hij als uitvinder aan dit nieuwe instrument deel had Cristofori). Drie zonen van Andreas S.: Joh. Andreas (* 1718, f 1783), Joh. Daniël (*1717, f 1766) en Joh. H e i n r i o h (* 1727, f 1799), alsook een zoon van dezen laatste: Joh. Friedrich (♦ 1762, f 1817), hebben als orgelmaker of pianofabrikant naam gemaakt. de Klerk. L i t.: Ernst Flade, Der Orgelbaucr Gottfr. S. (1926). Silene. Links: nachtsilene (S. nutans) met ernaast een zaaddoos; rechts; blaassilene (S. vulgaris) mot ernaast een zaaddoos. Silene, oen plantengeslacht van de fam. der muurgewassen; komt met meer dan 300 soorten hoofdzakelijk in het gebied om de Middell. Zee voor. In onze streken vindt men S. vulgaris (inflata) met opgeblazen kelk en witte bloemkroon; verder op zandgrond de kegelsilene (S. conica), een eenjarige plant met rosé bloemen, de pekbloem (S. Armeria), bleekpurper met kleverige knoppen, en de overblijvende nachtsilene (S. nutans) met vuilwitte bloemen. Zeldzamer zijn de gaffelsilene (S. dichotoma) met witachtige bloemen en de Fransche silene (S. gallica), beide eenjarig. Vsch. soorten worden gekweekt, o.a. de hangsilene (S. pendula), een lage plant met rosé bloemen. Bonman. Silenrieux, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Walcourt aan de Eau d’Heure (XVIII 240 A4); opp. 1 624 ha, ca. 1 000 inw.; landbouw; hardsteen; houthandel. Silcntbloo, onderdeel van een > automobiel (zie ald. bol. 407), bestaat uit twee concentrische bussen, waartusschen elastische rubber is geperst, waardoor eraan bevestigde onderdeelen onder een kleinen hoek t.o.v. elkaar draaien kunnen. In tegenstelling met het gewone bussysteem vergt dit smering noch onderhoud. Guljé. Silenfium (Lat.) = stilzwijgen; woord, in vele sacristieën ter waarschuwing aangebracht, wijl de Kerk, in aansluiting bij het gebod voor de zgn. reguliere plaatsen in kloosters (eetzaal, kapittelzaal, kerk, kruisgang, sacristie, enz.), wenscht, dat daar het stilzwijgen heersche als in het kerkgebouw zelf. Zie verder -> Stilzwijgen. Louwerse. Silenus (myt h.), storapneuzig, ruig-behaard en kaalhoofdig grijsaaard, opvoeder van Dionysus, dien hij in drinkpartijen inwijdt, waarbij hijzelf het wel eens zoo bont maakt, dat hij dronken van zijn ezel op den grond valt. Koning Midas van Phrygië, die hem langs den weg vond, raapte hem op en verzorgde hem, in ruil waarvoor hij verheven wijsheidsspreuken verkreeg. Nog andere Silenen worden genoemd: zij zijn het prototype van de Romeinsche satyrs, dikhoofdige, wanstaltige wezens, met dikke lippen en stompneus, lange ooren, manen en paardenstaart. In de Oud-Gr. kunst, vooral op vazen, worden zij dikwijls in ongepasten omgang met nymphen, kortom als vrienden van „wijn, vrouw en gezang” voorgesteld. E. De Waele. Silesius, Angelus, > Angelus Silesius. Silex, > Vuursteen. Silczië. A) Aardrijkskunde. S. is een gebied in het O. van Midden-Europa; het behoort hoofdzakelijk tot Duitschland (IX 676 F-H 3), verder tot Polen en Tsjecho-Slowakije. Pruisisch-Silezië bestaat uit Neder- en > Opper-Silezië, resp. met een opp. van 26 601 en 9 714,6 km2, en resp. ca. 3 220 000 (29,5 % Kath.) en 1 600 000 inw. (88,6 % Kath.). Dwars door S. stroomt de Oder in een laagland. Op den Z.W. rand van S. liggen o.a. de Sndeten met Reuzengebergte (Schneekoppe 1 603 ra), Eulengeb., Glatzergeb. (Gr. Schneeberg 1 422 ra). In de inzinking ten Z.W. van Breslau een Tertiair vulkaanlandschap (Zobten 718 m, Geiersberg 673 m, Mittelberg 415 m). S. heeft een continentaal klimaat. De bergstreken zijn guur. Jaarlijksche neerslag in de vlakte 600-600 mm, in het gebergte ruim 1100 mm. Ca. 66 % van den bodem in gebruik voor landbouw (rogge, tarwe, gerst, haver, aardappelen, suikerbieten): Neder-Silezië is het voornaamste landbouwgebied van Pruisen. Van de opp. is 28,9 % in Neder- en 27,6 % in Opper-S. met bosch bedekt. S. is rijk aan steenkolen. Het kolengebied heeft een opp. van ca. 800 km2. De kolen liggen zeer diep. Voornaamste gebied op den rechter oever van de Oder in Opper-S. Voornaamste industrieplaatsen in Pruisisch-S.: Beuthen, Gleiwitz, Ratibor, Oppeln (metaal, tabak, brouwerij). Het belangrijkste deel van het steenkolengebied behoort echter aan Polen: in 1926 leverde geheel S. 36,7 millioen ton kolen, waarvan het Duitsche deel 14,27 het Poolsche deel 21,42 millioen ton. In de Sudeten glas- en aardewerk-industrie (centrum Waldenburg). Handelscentrum en grootste industriestad is Breslau. Poolsch-Silezië of Slask (XX 64 C 3-4) heeft een opp. van 4 230 km2 en telt ca. 1 300 000 inw. Hoofdstad Katowice. Zeer belangrijk industriegebied door zijn rijkdom aan mineralen (steenkolen, ijzer, zink). Industriesteden o.a. Katowice, Königshütte, Myslowice, Mikolow, Rybnik, Plzczyna (Pless), Tamowskie Góry en Lubliniec. Tsjecho-Slowaaksch Silczië of Sleszko heeft een opp. van ca. 4 423 km2 (XX 112 B 1-2) en telt ca. 675 000 inw. (48 % Tsjech., 40 % Duitschers), waarvan 84 % Kath. Tamelijk ruw klimaat. Neerslag ca. 700 mm. Veel landbouw (46 %) en bosoh (34 %). Verder ook veeteelt, mijnbouw (steen- en bruinkolen, ijzer) en industrie (machines, ijzerwaren, staal, textielwaren). Hoofdstad Opava (Troppau). Lit. : Partseh, S. (2 dln.) ; Sorg, S. (1927). B) Geschiedenis. Sinds de 10e eeuw behoorde S. tot Polen. Keizer Frederik Barbarossa verdeelde het onder de 3 zonen van den Poolschen koning, waarna het in vsch. hertogdommen uiteenviel. De Silezische hertogen onderwierpen zich aan Bohemen en kwamen aldus onder het huis Habsburg. De voorn, hertogdommen waren Jèigemdorf, Liegnitz, Brieg en Wohlau, waarop Frederik de Groote van Pruisen, steunend op verouderde verdragen, aanspraak maakte. Zoo ontstonden de drie Silezische oorlogen. Bij den eersten bezette Fred. zonder oorlogsverklaring S. en werd verslagen bij Mollwitz (1741), doch behaalde in 1742 twee overwinningen; hij dwong Maria Teresia Opper- en Neder – Silezië af te staan (vrede van Breslau); slechts een klein deel bleef aan Oostenrijk. Den tweeden SU. Oorlog (1744-’45) ondernam Frederik, omdat hij, wegens de successen, die Oostenrijk tegen zijn andere vijanden behaalde, bevreesd was S. weer te zullen moeten afstaan. Hij overwon bij Hohenfriedberg, Soor en Kesselsdorf en sloot den vrede van Dresden (1746), waarbij de vorige vrede bevestigd werd. De derde Sil. Oorlog (1756-’63), een poging van Maria Teresia om S. te herwinnen ('*- Zevenjarige Oorlog), eindigde met den vrede van St. Hubertusburg, waarbij het veroverde definitief aan Pruisen bleef. Bij de vredes van Versailles en St. Germain (1917) kwam Oostenrijksch S. aan Tsjecho-Slowakije, terwijl Pruisisch Opper-S. aan een volksstemming onderworpen werd. Bij deze, gehouden 1921, bleef het grootste gedeelte aan Pruisen, doch het economisch waardevolste (mijnen, industrie) kleinere deel kwam aan Polen. In 1922 sloten Duitschland en Polen te Genève een verdrag voor den duur van 15 jaar, waarbij zij wederzijds beloven hun minderheden op voet van gelijkheid te behandelen. Derks. L i t.: Morgenbesser, Gesch. von S. (1908); O. Meyer, S. in der Deutsch. Gesch. (in : Hist. Zeitschr. 155, 1936), Slllvcrstolpc, Carl Gudmund, Zweedsch historicus, uitgever van het Svenskt diplomatarium (1875 vig.) en leider van de Historiskt Bibliothek (1876 vlg.). * 1840, f 1899. SUhoucttenphotocjraphie, het opnemen van voorwerpen, die volkomen in het donker geplaatst zijn, terwijl de achtergrond heel sterk belicht wordt. Hierdoor ontstaat een beeld, dat volkomen zonder details of halftinten is. Om scherpe contouren te verkrijgen dient men zorg te dragen, dat de afstand tusschen achtergrond en het te nemen onderwerp groot is, anders ontstaat er gemakkelijk een soort halo- of overstralingseffect, Ziegler. Silicaat (schei k.). S. zijn de verbindingen van kiezelzuur (Sio2) met andere oxyden. Met uitzondering van enkele carbonaten (marmer, dolomiet) bestaan vrijwel alle gesteenten en alle glas- en aardewerksoorten uit s. De mineralogen zijn reeds vroeg begonnen met systematiseering van het geweldige materiaal, daarbij geleid door de chemische samenstelling en de kristallographische eigenschappen. Het verkrijgen van een inzicht in den moleculairen bouw was echter zeer moeilijk door de groote indifferentheid op chemisch gebied; dit in tegenstelling tot de organische lichamen. Aan speculaties heeft het natuurlijk niet ontbroken, maar tot een werkelijk aanvatten van het probleem kon het eerst komen met behulp van de röntgenspectroscopie, welke echter geen inzicht vermag te geven in den bouw der amorphe s., dat zijn de natuurlijke en kunstmatige glassoorten (> Glas). Wat betreft de kristallijne s., laten de resultaten zich als volgt samenvatten: In alle s. is het silicium-atoom omringd door vier zuurstof-atomen in tetraëder-ligging. In het kristalrooster kunnen nu deze tetraëders samenhangen op vier verschillende manieren. a) Zonder tusschenkomst der zuurstof ionen, maar door middel van de metaal-atomen van het s. Hiertoe behooren de mineralen zonder uitgesproken splijting, welke soortelijk zwaar zijn. Hun rationeele formule moet zoo geschreven worden, dat het individueele bestaan van de Si04-groepen tot uiting komt: granaat = Ca,_Al 2(Sio4)s, olivijn = JIg2Si04._ b) De tetraëders hangen door tusschenkomst van de zuurstof-atomen tot ketens aan elkaar, waarbij dus iedere tetraëder door twee andere omgeven is. Deze ketens worden door de metaalatomen aan elkaar verbonden. Hiertoe behooren de mineralen, welke gemakkelijk in vezels splijten (asbest, enstatiet, pyroxeen). Van de tetraëders behooren twee zuurstofatomen elk tot twee tetraëders; er blijven er dus 2 + 2/2 = 3 per Si-atoom over: hun formule moet met Si03 geschreven worden. Diopside = CaMg(SiOs)2. c) De tetraëders hangen door middel van de zuurstofatomen tot platen aan elkaar, waarbij elke tetraëder door drie andere omgeven is. Deze platen worden weer door de metaalatomen verbonden. Hiertoe beboeren de mineralen, welke gemakkelijk in platen splijten (de mioa-soorten). Per Si-atoom zijn er nu 1-f s/2 = 21/i zuurstofatomen; hun formule moet met Si205 geschreven worden, bijv. talk (0H)2Mg3(5i206)2. d) De tetraëders hangen met alle vier de zuurstofatomen tot drie-dimensionale lichamen aan elkaar. Mineralen zonder uitgesproken splijtbaarheid van gering soortelijk gewicht. Hun formule moet met Si02 geschreven worden. Voorbeelden: de veldspaten. Anorthiet = CaSi2Al208. Hier, zooals in vele andere gevallen, neemt het aluminium deel aan den opbouw van de Si04-tetraëders. Dit verklaart, waarom het aan de oude chemie niet gelukt is om een rationeele classificatie van de s. tot stand te brengen. Want de verhouding silicium : zuurstof of silicium ; basismetalen zegt niets, wanneer het mineraal ook aluminium bevat, omdat dit soms tot de basis-metalen, soms tot het silicium en soms zelf gedeeltelijk tot het een en gedeeltelijk tot de andere behoort. Augiet bijv., bruto samenstelling CaAl2Si06, moet geschreven worden CaAl (SiAlO6). Hieruit blijkt dan, dat het in klasse b valt, immers tusschen de haken is de verhouding (Si + Al); O = 1 : 3. Zernike. i iii i i i _ i. • .i • Ji .1 _ i Silicaatvervcn hebben waterglas als bindmiddel en worden o.a. gebruikt voor gecementeerde muren en voor bescherming tegen ontbranding. Silicacjel is chemisch neergeslagen, waterhoudend kiezelzuur. Bereiding bijv. uit waterglas en zoutzuur; de verkregen gelei wordt gewasschen, gedroogd en in kleine stukjes gebroken. Gebruik als adsorbeerend middel, bijv. in gasmaskers en in den dubbelen wand van vaten voor het bewaren van vloeibare lucht (om daar het vacuum in te handhaven). Voor dit laatste doel verdient het de voorkeur boven actieve kool, omdat deze met vloeibare lucht ’n explosief mengsel geeft. Zernike. Silicakalk, kiezelzure kalk, wordt in Ned. verkregen als bijproduct van de staalfabrieken te IJmuiden en als meststof gebruikt. S. bevat 42-45% kalk berekend als CaO en 32-35% Si02. Silicispongiae, > Kiezelsponzen. Silicium, chemisch element, teeken Si, atoomgewicht 28,06, rangnummer 14, thuishoorend in de vierde kolom van het periodiek systeem, daarin vooral verwant met titaan. Is na zuurstof met 28 % naar veelvuldigheid het tweede element in de aardkorst, waar het uitsluitend in den vorm van ■> silicaten voorkomt. S. zelf, grauw metallisch van uiterlijk, is niet ductiel, maar heeft overigens alle eigen- schappen van een metaal. Smeltpunt 1 420° C, kookpunt 2 600° C, soortelijk gewicht 2,4. Het wordt niet op technische schaal gewonnen, echter wel in den vorm van legeeringen inzonderheid met ijzer (zie > Ferrosiliciura, verder > Silumin). Zernike. Siliciumbrons is geen brons en ook geen siliciura-legeering, maar rood koper, hetwelk door silicium gedesoxydeerd is en nog slechts sporen silicium bevat. Gebruik, wegens groote trekvastheid, voor bovengrondsche electrische geleidingen. Siliciumstaal, staal met ca. 0,70 % siliciumgehalte; zoowel vastheid als elasticiteit zijn groot (rekgrens 36 kg/mm2, breukvastheid tot 68 kg/mm2). Gebruikt voor bruggen en veren. Silicosis van de longen (g ene e s k.) krijgen arbeiders in steengroeven en ertsmijnen door het inademen van het bij dat werk gevormde stof, dat in hoofdzaak uit verbindingen van kiezelzuur (silicaten) bestaat. Dit ingeademde stof verwekt in de longen allerlei reacties (ontstekingsverschijnselen, bindweefselwoekeringen, enz.). Siliqua, 1° oud-Romeinsch muntgewicht van 0,19 g, beantwoordend aan het Grieksche > keration. Na de invoering van den gouden -> solidus is een s. goud = 1/21 solidus; sinds de 6e eeuw is de s. een zilvermunt volgens deze muntwaarde. 2° (P 1a n t k.) > Hauw. Silistria (Roemeensch: Sili s t ra), Donauhaven in Dobroedsja, Roemenië (XIX 112 K5), ca. 17 000 inw. (1930), veelvuldig omstreden vesting in de Russisch-Turksche oorlogen in de 19e eeuw, was 1878-1913 Bulgaarsch. Silius Italiëus, Titus Catius, Romeinsch dichter uit de eerste eeuw n. Chr. Hij heeft een epos gedicht, getiteld „Punica”, in 17 boeken. Dit begint met het optreden van Hannibal in Spanje en eindigt met den slag bij Zama. De inhoud is vooral aan Livius ontleend; wat betreft den vorm wordt Vergilius nagevolgd. De zgn. „Homeros latinus” wordt beschouwd als een jeugdgedicht van S. Weijermans. Siljanmeer, meer in Zweden (XVIII 704 C 3), 165 m boven zee, 126 m diep, 40 km lang en 11 breed, het „oog” van Dalame. Om het meer ligt een ring van Silurische leisteen, die samen met de meerafzettingen van het post-Glaciaal een vruchtbaar, dichtbewoond landbouwgebied vormt. De boeren houden er vast aan oude gebruiken en kleederdrachten. Veel toerisme. Sill of intrusieplaat (geo I.), een smalle laagvormige > intrusie. Sillanpaa, Frans Erik, Finsch romanschrijver van regionalistisch-idealistische richting, beïnvloed door Hamsun, Strindberg en Karlfeldt. * 16 Sept. 1888 te Tavasthyrs. Geboren uit den geringen boerenstand, kwam S. tijdens zijn mislukte medische studie te Helsinki tot het pantheïstisch monisme, dat de wijsgeerige grondslag is van zijn heele werk. Pas in 1915 begon hij, met korte verhalen, de aandacht te trekken. Zijn novellen zijn over het algemeen beter dan zijn romans, die te vaag lyrisch zijn en te zeer aan uitrafeling van stemmingen doen. Zijn later werk is straffer van bouw en geeft een grondige ontleding van de Finsche boerenpsyche, in het kader van onovertroffen natuuruitbeelding. S. werd reeds vroeg als Nobelprijscandidaat voorgedragen. Voorn, werken: Elama ja aurinko (Het Leven en de Zon ; 1915); Ihmialapsia elamaan Saatossa (Mensckenkindereu op den levensweg; 1916); Rakas isan- maani (Mijn lief geboorteland ; 1917); Hurskaa kurjuus (Vrome Armoede; 1919); Nuorena nukkunut (Silja de dienstmaagd ; 1931); Thomas Nippernaadi; Menschen in den Zomernacht (1936). Baur. Sillimaniet (geo 1.), een rhombisch aluminiumsilicaat, een allotrope modificatie van andalusiet en distheen, typisch mineraal der regionale metamorphose in diepere lagen en dan belangrijk gesteentevormend mineraal. Sillon, Le (Fr., = de voor), Kath. democratische beweging in Frankrijk, gesticht omstreeks 1900 door Mare Sangnier. Om haar overdrijvingen t.o.v. de waarde der democratie en de menschelijke waardigheid, haar interconfessioneel karakter, afwijken van do beginselen van Leo XIII en afwijzing van de leiding der Kerk werd zij 25 Aug. 1910 door Pius X veroordeeld, waarna zij zich volkomen onderwierp en opgeheven werd. Lit.: Yves de la Brière S.J., Etudes (dl. 125, hlz. 133 vlg.). Pauwds. Silo. De Egyptenaren bewaarden groenvoeder en ander voer in steenen gebouwtjes, door de Romeinen silo’s genoemd. Later is deze naam vnl. toegepast op reservoirs van steen of hout, gebouwd voor het bewaren van graan (> graansilo), meel, peulvruchten, cokes, kolen, cement, enz. Was het bewaren van groenvoeder in kuilen in den grond in Italië reeds eeuwenlang bekend, op aanraden van Goffart in Frankrijk en Fry in Engeland werden daarvoor sedert 1880 meer en meer gemetselde of betonnen s. gebruikt, oorspr. van rechthoekig, later meer van rond model. Deze bevinden zich of geheel of gedeeltelijk in den grond. De Amer. s. of kuiltorens, cylindrisch van vorm, met een hoogte van 10 m en meer en een middellijn van 5-10 m, staan daarentegen bijna geheel op den grond. Zij worden vnl. gevuld met gehakselde maïs, die, boven in de s. geblazen, naar beneden valt en door haar eigen gewicht de noodige persing van de massa veroorzaakt. De rechthoekige s., o.a. gebruikt voor het inkuilen van gestoomde aardappelen, worden dikwijls in batterijen gebouwd met gemeenschappelijke tusschenwanden. De Carpene- of Trevigiano-silo alsook de Aurichsilo worden door middel van een goed sluitend deksel luchtdicht gemaakt. Zie > Ensileeren. Uewez. Silo, Bijbelsche naam van een stad in het Ephraimgebcrgte, thans Seiloen (XIX 384 C 4); het eerste religieuze centrum der Israëlieten in Palestina (1 Reg.l.3). Na de verovering van Canaan werd hier de ark des verbonds en de tabernakel geplaatst (Jos. 18.1), waar ze bleef tot aan de oorlogen met de Philistijnen, die do ark buitmaakten. Sindsdien was het met de beteekenis van S. gedaan, en werd het een beeld van vergane glorie (Jer.7.12,14). S. was de geboorteplaats van den profeet Ahias (3 Reg. 11). B. Robinson ontdekte de ligging van S. Opgravingen werden er gedaan door een Deensche expeditie onder leiding van H. Kjaer en A. Schmidt, sinds 1926. A. v. d. Born. L i t.: H. Kjaer, I det heilige Land. De Danske Udgravninger 1 Shilo, Elis og Samuels By (1931). Siloë-inschrift, Hebreeuwsch inschrift, 1880 gevonden in den tunnel, die de Gihon-bron bij Jerusalem verbindt met den vijver van Siloë aan de Zuidkant van de stad (» Jerusalem, sub Uitbreiding en Topographie en nr. 13 op de krt. aldaar). Het vermeldt, dat men van beide kanten was begonnen den tunnel in de rots uit te houwen en dat men op zekeren dag elkaar ontmoette. De tunnel heeft een lengte van 1 200 el en de rots verhief zich 100 el boven het hoofd van de gravers. Zeer waarschijnlijk is de tunnel gegraven in de dagen van koning Ezechias (726-697 v. Chr.); vgl. 4 Reg.20.20; 2 Par. 32.30. Alfrink. Siloengkang, plaats aan den weg van Solok naar Sawahloento, Sumatra, Ned.-Indië (o°44'Z., 100°46'0.). Bekend centrum van de weefkunst. Vele mannen emigreeren bij gebrek aan arbeid. Silphidae, > Aaskevers. Silphium, > Zonnekroon. Silumiii is een legeering van aluminium met 12,6 % silicium, welke bij 670° C als eutecticum smelt. Gebruik: inzonderheid v» r gietwerk. Süurus, > Meerval. Siluur (g e o 1 .), Palaeozoïsche formatie, volgend op het > Cambrium. De naam is ingevoerd door > Murchison, voor een gebied in Engeland; Shropshire, dat eertijds door den volksstam der Siluren is bewoond geweest. De grens tusschen Cambrium en S. berust op paleontologische gronden, o.a. op liet voorkomen van bepaalde > trilobieten in S.; de begrenzing echter tusschen S. en Dcvoon is gekenmerkt door een palaeogeographisch verschijnsel, nl. het ontstaan van de Caledonische plooiing. Het S. wordt in twee etages ingedeeld; aan de basis het Ordovicium, gevolgd door het Gothlandien. Deze indeeling is duidelijk waarneembaar in Engeland, en kan elders in Europa slechts door vergelijking der fauna met die uit Engeland worden opgesteld. Wat de fauna betreft, is het S. gekenmerkt door de opkomst der Tetracorallen, Brachiopoden, Echinodermen, Mollusci. Als gidsfossielen voor deze etage zijn bij uitstek geschikt de Graptolithen (> Monograptus) en verschillende soorten Trilobieten, o.a. Trinucleus, Calymene, Phacops. Het best bekend zijn de Silurische gebieden uit Engeland en Skandinavië. O In Vlaanderen, o.a. bij Hamme, Eekloo en Gent, is op betrekkelijk geringe diepte onder de Krijtformatie S. aangeboord. Hierom neemt men aan, dat S. zich ook op groote diepte onder Nederland zal uitstrekken; het is echter nergens aangeboord. L i t.: R. MurcMson, The Silurian System (1838); M. Gignoux. Geologie Stratigraphique (21936). v.d.Geyn. Silva, Antonio José da, Portug. tooneelschrijver. * 1705 te Rio de Janeiro, f 1739 te Lissabon. De stukken van „den Jood”, zooals hij genoemd werd, behoorden tot de populairste van het Theatro do Baiiro Alto te Lissabon. Zijn tooneelstukken, waarvan Guerras do Alecrim e Mangerona wellicht het beste is, dragen, temidden van de gezwollen en onnatuurlijke producten der 18e eeuw, tenminste een eigen karakter. Maar zijn on-Katholieke opvattingen brachten hem in conflict met do Inquisitie, en zijn onverzettelijke houding leidde tot zijn veroordeeling in een auto-da-fé. Werken: Ribeiro, Theatro deA. J.(1911). Terlingen. Silvaert, verstooten Hollandsche gravenzoon, mythische voorvader der Brederode’s. Silva Mcriwido, een boschachtige en moerassige streek aan de Beneden-Maas (Merwede), welke in het begin der 11e e. door Friezen ontgonnen werd. Silvanus (Eom. guds d.), Oud-Italische woudgod, ong. dezelfde als Faunus. Hij wordt voorgesteld met een geitenvel om, waarin hij vruchten draagt. Silvamis, andere naam van > Silas. Silvcrlus, Heilige, paus 536-637. S., zoon van paus Hormisdas, werd door den Oost-Gotenkoning Theodahad op den pauselijken Stoel verheven en achteraf stemden clerus en volk met de keuze in. Door toedoen van keizerin Theodora werd hij, op valsche beschuldiging van hoogverraad, gevangen genomen en naar Patara in Lycië verbannen. Keizer Justinianus werd beter ingelicht en wilde hem naar Rome terug laten voeren en dan de zaak door een synode laten onderzoeken. Maar de nieuwe paus Vigilius wist van den keizer te verkrijgen, dat S. aan hem werd toevertrouwd. Hij zond hem naar het eiland Palmaria en daar is S. van honger en uitputting gestorven. Doodsjaar is niet bekend. L i t.: P. Hildebrand, Die Absetzung des Papstes Silverius (in : Hist. Jahrb., 1922); Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931). Fransos. Silver-point of „zilverstift”. Zilver geeft op een papier of perkament, dat van een krijtgrond is voorzien, een dunne, grijze lijn. Rembrandt teekende met een zilveren stift bijv. een portret van Saskia. Silvester I, Heilige, paus 314-335. De periode van zijn pontificaat wordt geheel beheerscht door de figuur van Constantijn den Grooten. Historisch weten we van S. alleen, dat hij zich op het Concilie van Nicea liet vertegenwoordigen en dat hij een basiliek bouwde boven de catacombe van Priscilla. De legende, die tot de 2e helft der 5e e. teruggaat, weet veel meer van S. te vertellen, o.a. dat hij Constantijn doopte en hem daarbij van melaatschheid genas. ■> Constantijn de Groote (sub Constitutum Constantini of Constantijnsche schenking). Feestdag 31 December. Franses. Lit. : Seppelt, Der Aufstieg des Papettums (1931). De Oudejaarsavond wordt naar S. veelal ook Silvesteravond genoemd. Voor de volksgebruiken, zie onder > Oudejaarsavond en -> Jaarsdag. Zie ook > Gelegcnheidsgraphiek. o*l a w * /r1 . 1 J_\ 1 J _ * A... Silvcstcr 11 (Gerbert), paus en geleerde. * Omstreeks 950 bij Aurillac (Auvergne), f 1003 te Rome; paus in 999. Gerbert heeft veel gereisd en naast theologie bijzonder wiskunde en natuurwetenschappen gestudeerd. Zijn ongewone kennis van de geheimen der natuur bezorgde hem zelfs den roep van toovenarij. Hij schreef over arithmetica en astronomie en was de eerste Europ. schrijver, die het gebruik van het Indo-Arabische positiestelsel bevorderde; hij kent echter het teeken O niet en plaatst de cijfers op de apices van den > abacus. Gerbert was secretaris van den aartsbiss. van Reims en werd later zelf door den Fr. koning tot aartsbiss. van dit diocees benoemd, doch de paus bekrachtigde deze benoeming niet. In 998 werd hij aartsbiss. van Ravenna en het volgende jaar, door invloed van den hem zeer genegen Duitschen keizer Otto 111, paus; de eerste Franschman die deze waardigheid bekleedde. Hij was een waardig en voor de hervorming der kerkelijke toestanden ijverig werkzaam opperherder. Uit g. : Olleris, Oeuvres de G. (1867); Bubnov, Gerberti Opera Mathematica (Berlijn 1899) ; Migne, Patr. Lat. (dl. 139). Li t. : Döllinger, Papstlabeln (218901; Pioavet, G. un pape philosophe d’après I’hist. et la légende (1897); Duc de la Salie de Rochemaure, G. Ie savant, le faiseur de reis, le pontile (1921). Dijksterhuis/Gorris. Silvester lil (Joannes, biss. van Sabina) werd in 1045 door het Rom. volk tegen den onwaardigen > Benedictus IX tot paus gekozen, doch spoedig daarop door den laatste verdreven. Op de synode van Sutri (1046) werden beiden voor afgezet verklaard; S. keerde daarop naar zijn bisdom terug. Door sommigen wordt hij als tegenpaus beschouwd en niet in de rij der wettige pausen meegerekend. L i t.: Duchesne, Premiers temps de I’Etat Pontif. (21904). Gorris. Silvester IV (Maginulf), aartspriester te Rome, door Hendrik V van 1106 tot 1111 tegen Paschalis II als tegenpaus gehandhaafd. Silvcster Gozzolini, Heilige. * 1177, f 1267. Leidde als geestelijke een vroom en ijverig leven, tot het zien van het lijk van een bloedverwant hem ingaf, zich in de eenzaamheid terug te trekken. Hij nam met zijn volgelingen den Benedictijner regel aan en bouwde de abdij Monte Fano (1231). In 1247 werd zijn instituut goedgekeurd. Feestdag 26 November. De door S. G. gestichte Silvcstrijnen, die een zeer strengen levensregel volgen, zijn nooit zeer talrijk geweest. Tegenwoordig hebben ze nog eenige kloosters in Italië en bedienen het missiebisdom Kandy (Ceylon). Lit. : Heimbucher, Orden u. Kongregationen der kath. Kirche (I 31933). Silvester, Russ. priester uit de 16e eeuw, die veel invloed had op de jeugd van Iwan den Verschrikkelijken en geacht wordt de schrijver te zijn van den Domostroj (Huisbestuurder), waarin het Moskousche leven van de 16e e. beschreven wordt. Silvesterordc, pauselijke orde van verdienste, ingesteld door Gregorius XVI in 1841, als vernieuwing van de Orde van den > Gouden Spoor. Pius X scheidde in 1905 de beide weer. De S. heeft 3 klassen: grootkruis, commandeur en ridder. Ordeteeken: een gouden Maltezer kruis, met zilveren stralen tusschen de balken en in medaillon afbeelding van paus Silvester I. Het lint is 5-strookig, 3 rood, 2 zwart. Silvesterorde. L i t.: Acta Sanctae Sedis (1904-’O5). Gorris. SilvcstrlJnen, > Silvester Gozzolini. Siivolde, dorp in de Geld. gem. •> Wisch (XI 512 F 4). Silybum, -> Mariadistel. Sima, •> Sial. Simaba, een Amer. plantengeslacht van de fam. der Simarubaceeën; levert in de schors van enkele soorten een middel tegen koorts en diarrhee. Een alcoholisch aftreksel van de zaden van S. cedron is een tegengif tegen slangenbeet; het wordt in de wond gegoten. Bonman. Simaloer of Simeuloeë, eiland aan de Westkust van Sumatra, Ned.-Indië (XVIII 432 A 5). Opp. ca. 4460 km2. Heuvelachtig, hoogste top ongeveer 600 m. Veel oerwouden met goede houtsoorten. De bevolking leeft van rijstbouw op sawah’s en ladangs, klapperteelt, visscherij en handel in boschproducten. Rijke veestapel, vnl. karbouwen. v. Vroonhoven. Simaruba, een Amer. plantengeslacht van de fam. der Simarubaceeën (bitterhout). Levert in de wortelschors van enkele soorten, o.a. S. amara en officinalis, een middel tegen diarrhee. S. versicolor in Brazilië levert een geneesmiddel tegen slangenbeet, ingewandswormen en ongedierte. Bonman. Simatsjek, Matej Anastazia, Tsjechisch roman- en tooneelschrijver van naturalistische richting; leider van de Svetozor-groep. * 1860 te Praag, f 1913 aldaar. Voorn, werken: Svetla minulosti (Lichten uit het verleden, 1901); Latsjna srdce (Hongerige harten, 1904); Chei zjit (Leven wi! ik ! 1908); Filijia Korinka (1896). U i tg .: in 20 dln. (1907 vlg.). 5.1.M.A.V.1. (afk. voor; Steun In Medische Aangelegenheden Voor Inheemschen), vereeniging, in 1926 opgericht, gevestigd te Zeist. Doel: geneeskundige hulpverschaffing en geestelijke opheffing van de Inheemsche bevolking in Ned.-Indië. Middelen; bij studenten en verpleegsters trachten belangstelling voor haar doel te wekken, bemiddeling bij het uitzenden van artsen en verpleegsters, geldelijk steunen van bestaande en oprichting van nieuwe ziekenhuizen voor de bevolking. Olthof. Simba, plaats in Belg.-Kongo, prov. en district Stanleystad, aan den rechteroever van de Lopori (XV 612 E 2). Eindpunt van de riviervaart op de Lopori. Handelscentrum. Missiepost van de pp. van Mill-Hill en van de zrs. Franciscanessen van Asten; verplegingpost; maatschappelijke werken. Monheim. Simbirsk, > Oeljanowsk. Simeon, stam van Israël (J05.19.1). Hun gebied lag ten Z. van Juda, doch de stam schijnt nooit een vast gebied bewoond te hebben; daarom wordt de stam S. door Moses niet meer vermeld (Deut.33). Simeon, 1° zoon van den aartsvader Jacob en Lia (Gen .29.33). 2° Grijsaard te Jerusalem, die Christus bij diens opdracht in den tempel in zijn armen mocht nemen (Lc.2.25). Voor iconographie zie •> Opdracht (1°). Zie pl. (vgl. den index in kol. 831/832). Simcon, tsaar van Bulgarije, 893-927. Hij was een krachtig vorst, die de door Leo VI, keizer van Byzantium, tegen hem opgezette, wilde Magyaren en Petsjenegen versloeg. Dit werd een groot onheil voor West-Europa, want daarop richtten toen de verslagenen hun l>/2 eeuw durende, verwoestende invallen. Sloolmans. Simeon, Heilige, bisschop van Jerusalem (misschien identiek met > Simon den Apostel). Volgde ca. 62 den apostel Jacobus als bissch. van Jerusalem op. Vóór de verwoesting van Jerusalem (70) was hij met de Christengemeente naar Pella in het Overjordaansche uitgeweken en hij stierf 120 jaar oud als martelaar aan het kruis (ca. 107). Feestdag 18 Februari. Simeon Mctaphrastcs, Byzantijnsch hagiograaf, 2e helft der 10e eeuw. S., ambtenaar in Konstantinopel, verzamelde op verlangen van keizer Constantijn Porphyrogenitus een groot aantal heiligenlevens en legenden. Hij heeft die stilistisch omgewerkt, maar den inhoud zonder critiek overgenomen. Wat in strijd is met de geschiedenis, was dus reeds aan zijn bronnen te wijten. De verzameling werd later nog aangevuld. Ongeveer 140 heiligenlevens zijn door hem bewerkt. Daarnaast wordt hem een verzameling toegeschreven van ascetische spreuken uit Basilius, Macarius, Chrysostomus e.a. U i t g.: Migne, Patrol. Graeca (dl. 114-116). —-Lit.: Lex. f. Theol. u. Kirche (IX 1937); Acta Sanct. (I, praefatio). Frames. Simeon Stylites, Heilige. * Ca. 389/90 te Sis (Cilicië), f 469. Trad als jongen van 14 jaar in het klooster van Teleda, leefde daarna 10 jaar lang als kluizenaar in Tel-Nesjin, door visioenen en wonderen bekend. In 423 trok hij zich terug op een zuil; 37 jaar leidde hij dit leven, echter op verschillende zuilen, de laatste 18 m hoog. Zijn prediking en wonderen bewerkten vele bekeeringen. Feestdag 6 Januari. Vgl. > Styliten. Lit.: Acta Sanct. (Jan. I); Delehaye, Les Saints Stylites (1923). Feugen. Simcon van Thessalonica, Grieksch-schismatiek theoloog, f 1428/9. Deze aartsbisschop (sinds 1410) schreef groote werken op theologisch gebied. Een Dialogos tegen alle ketterijen (o.a. Jodendom, Islam en R.K. Kerk); een werk over de Sacramenten; Over den tempel Gods (Kerk en hiërarchie); 4 kleine traktaten over het Symbolum en het priesterschap; antwoorden aan Gabriël van Pentapolis (over liturgische en dogmatische kwesties). S. was > Palamiet en sterk anti-Latijnsch. Hij bestreed het Filioque, de aflaten, den vorm van het Westersche Doopsel en andere vooral liturgische gebruiken. Hij verwierp de onfeilbaarheid, maar erkende het primaat van den paus (zonder blijkbaar de consequentie te aanvaarden). Ui t g.: Migne, Patrol. Graeca (dl. 155). —L i t.: Jugie, Theologia dogmatica christianorum orientalium (I 1926, 111 1930, IV 1931). Frames. Simcon van Trier, Heilige. * Te Syracuse, f 1 Juni 1035 te Trier. Na zijn opleiding in Konstantinopel vertoefde hij vele jaren in het Oosten en werd ten slotte monnik in een klooster op den Sinai. Op reis naar Frankrijk, ter inzameling van aalmoezen, kwam hij in aanraking met Eberwijn van St. Martin (bij Trier) en liet zich in 1028 door dezen „inmuren” (zie > Kluizenaar) in een kluis aan de Porta Nigra, waar hij tot zijn dood leefde en ook begraven werd. Feestdag 1 Juni. Li t.: Aota Sanct. (Junü I). Feugen. Simeonovgrad, Bulgaarsche naam van > Anchialos. Simeuloeë, > Simaloer. Simlcropcl, > Ak-Metsjet. Simiae vormen een onderorde van de orde der apen, nl. de eigenlijke apen, tegenover de onderorde der halfapen (prosimiae). ■> Aap. Simile simile quacrit (Lat.) = Het gelijke zoekt het gelijke. Bij vele auteurs te vinden gedachte, op moreel zoowel als op immoreel en op neutraal gebied. Vgl. Odyssee 17,218; Plato, Symp. 196 B; Cicero, Cato Maj. 3,7. Similia simüibus curanlur (Lat.) = Het gelijke wordt door het gelijke genezen; hoofdstelling der ■> homoeopathie. Vgl. > Contraria contrariis curantur. Li t. : Hahnemann, Organen der rationellen Heilkunde (1810). Similigravure, een, in het midden der 19e eeuw, door Ch. Petit te Parijs uitgevonden procédé tot het vervaardigen van typographische clichés met behulp der photographie. Het is ook de Fransche benaming voor autotypie. Simillion, Konstantijn, schrijver. * 26 Nov. 1836 te Antwerpen, f 1915. Bureeloverste bij het stedelijk bestuur. Schreef novellen en, in samenwerking met J. Bruylants Sr.: „Burgemeester van Stralen” (1858), een drama. Simla, districtshoofdstad van de Eng.-Ind. prov. Pandzjab (X 224 Dl). Ca. 30 000 inw. Ligt 2 160 m boven den zeespiegel. Badplaats. Zomerresidentie van den vice-koning. Simmei, Georg, Duitsch wijsgeer uit de School van ■> Dilthey. * 1868 te Berlijn, f 1918 te Straatsburg, als hoogleeraar aldaar. S. huldigt in de Simeon bij de opdracht in den tempel met het kind Jesus in de armen. Altaarschildering van Rogier van der Weyden (1458). Alte Pinakothek, München. H. Simon de Apostel, St. Jan van Lateranen, Rome. Links; Paus Sixtus IV. Fresco van Melozzo da Forli, Vaticaansche pinacotheek, Rome (1477). Achter den paus, kardinaal Pietro Riario, voor hem kardinaal Giulio della Rovere, de latere paus Julius II; knielend voor den paus de humanist Platina, zijn benoeming tot bibliothecaris der Vaticaansche bibliotheek ontvangend. Rechts: Paus Sixtus V, Schilderij door onbekenden Venetiaanschen meester, Vaticaan, Rome. kennisleer een volslagen relativisme, dat hij ook in de geschiedphilosophie toepast. Later naderde hij de opvattingen van de Badensche School van het -> Neo- Kantianisme. Werken: Monographieën over Rembrandt, Goethe, Schopenhauer, Nietzsohe ; Einleitung x. d. Moralwissensohaft; Probleme der Gescniebtsphilosophie; Philosopbie des Geldes; Hauptprobleme der Philosophie: Lebensanschauung. L i t.: F. Sassen, Wijsbeg. van Onzen Tijd (1938). F. Sassen. Simmentalcr vee, een bekend Zwitsersch hooglandsch veeras; geschikt voor drie doeleinden: melk- en vleesch-produotie en arbeid. Melkgift is matig, vetgehalte hoog; het S. v. is krachtig gebouwd met goede vormen; meestal licht tot donkergeel van kleur, ook wel rood-geel gevlekt; buik en onderste deelen der ledematen en staart wit; kop ook wit, muil is vleeschkleurig. Levend gewicht der koeien ong. 700 kg; stieren tot 1 200 kg. Fokgebied in de dalen van de Simme en Saane in het kanton Bern. In Z. Duitschland ook veel gefokt, maar de ras-eigenschappen zijn er niet zoo goed als in Zwitserland. Verheij. Simmern (ook: Septfontaines), gem. in het W. van het groothertogdom Luxemburg. Opp.: 1 496 ha, ruim 600 inw. (vnl. Kath.). Landbouw. Insnijdingsdal van de Eisch; ruïne van oud versterkt kasteel; verbouwde kerk uit de 12e eeuw. Landbouw, toeristisch centrum. Simon, 1° zoon van Onias I en diens opvolger als hoogepriester, bijgenaamd de rechtvaardige, geprezen in Eccli.so.l. Leefde volgens de oudere meening kort na 300 v. Chr.; volgens den Talmoed en nieuwere verklaarders tijdens Alexander den Grooten. 2° Zoon van Onias 11, hoogepriester omstreeks 200 v. Chr. 3° Tempeloverste, die de tempelschatten aan ■> Heliodorus verraadde (2 Mac. 3.4). 4° Genoemd onder de broeders des Heeren (Mt.l3. 55); zoon van Maria van Cleophas, zuster der H. Maagd. Volgens velen dezelfde als Simon de Ijveraar. 5° De Pharizeër, die Christus ten gastmaal noodigde (Lc.7.36). 6° De melaatsche, die Christus te Bethanië ontving (Mt.26.6). Kroon. Simon, Apostel, bijgenaamd Zelo t e s (de Ijveraar, Lc.6.15) (zie pl.; vgl. den index in kol. 831 /832). Zijn bijnaam dankt hij waarsch. aan zijn ijver voor de Wet. Niet onwaarschijnlijk is hij dezelfde als de > Simon (zie aldaar 4°) van de in Mt.13.66 genoemde „broeders des Heeren”, en misschien ook als > Simeon, de tweede bissohop van Jerusalem. Overigens is over zijn apostolaat (in Palestina? Egypte? Perzië? Brittannië?) niets met zekerheid bekend. Feestdag 28 October. _ L i t.; Acta Sanet. (Oct. XII); Lagrange, Evangile selon St. Mare (41929). Simon van Audcnaerde (familienaam; Franc, van Achtere), Capucijn, missionaris in de Holl. Zending. * Ca. 1678 te Oudenaarde, f 3 Dec. 1646 te Antwerpen. Toen hij minister-provinciaal was van de Vlaamsche Capucijnenprovincie, stichtte hij in 1625 de Capucijnenmissie in Holland; hij was daar geruimen tijd als praefectus missionis, dan weer als missionaris werkzaam. Lit.: Analecta O. M. Capuo. (XI, blz. 91); Bossche Bijdragen (Vil; blz. 28 vlg.). p.Placidus. Simon van Cassia, Zalige, Augustijn. * Einde 13e e. te Cassia (Umbrië), f 2 Febr. 1348 te Florence. Even geleerd als deugdzaam, bedeeld met de gave van XXI. 18 voorzegging en van wonderen, verkondigde hij met buitengewonen ijver en vrucht het woord Gods in bijna geheel Italië; vooral echter te Florence, waar hij vele openbare zondaressen bekeerde, die hij in een door hem gesticht klooster onderbracht. Uit nederigheid heeft hij nooit een ambt aanvaard. Van zijn hand hebben wij 14 werken, waarvan vsch. in sierlijk Italiaansch geschreven zijn. Het voornaamste is: Libri 15 de gestis Omni Salvatoris, dat meermalen herdrukt werd, o.m. te Regensburg in 1733. A. V. d. BornO.E.S.A. L i t.: Ossinger, Bibl. Aug. (1768); Lantcri (1 1858). Simon le Cordonnicr, berucht als beul van den dauphin in den Temple. * 1736 te Troyes, f 28 Juli 1794 (met Robespierre geguillotineerd). Als > Cordelier kreeg S. te Parijs een gemeentebetrekking. Ofschoon hij den dauphin niet altijd hard behandelde, maakte hij hem lichamelijk en geestelijk toch tot een mislukking. L i t.: Lenótre, Louis XVII et I’énigme du Temple (1921). V.Glaassen. Simon van Cyrenc, vader van Alexander en Rufus, droeg het kruis van Christus naar Calvarië (Mt. 27.32). Simon de Maccabeër, > Maccabeën. Simon Petrus, zoon van Jonas of Joannes, ontving van Christus den naam > Petrus (J0h.1.41). Simon Stock (Simon Ang 1 u s), Heilige, Carmeliet. * Waarsch. in het graafschap Kent (Eng.) op het eind der 12e e., f 16 Mei 1265 te Bordeaux. Op het kapittel te Aylesford (1246) werd hij gekozen tot zesden generaal van zijn Orde, den eersten sedert de vestiging der Orde uit het Oosten in West-Europa. Hij paste den regel aan deze veranderde omstandigheden aan, en verkreeg daarop de goedkeuring van Innocentius IV en de opname der Orde onder de Bedelorden. Gebed en overweging bleven nochtans als eerste roeping beschouwd worden. In de Nederlanden stichtte S. in .1249 de kloosters te Haarlem en Brussel. Op 16 Juli 1251 verscheen hem de H. Maagd en gaf hem in het kleed der Orde, waarvan het scapulier als onderscheidend deel gold, het onderpand van haar bijzondere bescherming. Om hierin te deelen namen vele leeken ook dit kleed der Orde aan, wat de grondslag werd van de broederschap van het H. Scapulier van den Carmel. Twee Maria-hymnen, Flos Carmeli en Ave Stella matutina, worden nog steeds, als door hem gedicht, gebeden en gezongen. Feestdag 16 Mei. Vgl. de art. > Carmelieten en > Scapulier. Feugen. L i t.: Acta Sanct. (Maj. 111 en VII); A. Monbrun, Leben des H. S. v. Stook (1888); T. Brandsma O. Carm., Carmelite Mystieiem (Chicago 1936); id., in: Carmelrozen (Mei 1937, 16). In de iconographie wordt Simon afgebeeld knielend voor de H. Maagd, die hem het scapulier overrijkt. Bekend zijn werken van W. Damery (Parijs en Mainz), Gaspar de Crayer (Gent). L i t.; K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen ; Male, L’art relig. après le Conoile de Trente (blz. 450); A. Miohel, Hist. de l’art (VII, 231). Simon de Toovenaar te Samaria, wilde voor geld de handoplegging koopen van de Apostelen (Act.B). Naar hem heet het verhandelen van geestelijke zaken > simonie. Simon van Trente, Heilige, vereerd en dikwijls aangehaald als voorbeeld van een slachtoffer van een -> ritueelen moord, aan hem als knaapje van twee en een half jaar voltrokken door eenige Joden van Trente op den Witten Donderdag (22 Maart) 1476. De akten van het daarna tegen deze Joden gevoerde proces strophen, stafrijmend, met gezochte woordschikkingen, metaphoren en » kenningar. De oudste s. zijn Noorwegers (Bragi ca. 830); hun kunst bloeide vooral in Ijsland: de voornaamste Egil Skallagrimson ca. 900-982; ook Kormak, Hallfred, enz. Uit g. der skaldisohe kunst: J. Jonsson (4 dln. 1908-’l5). V. Mierlo. Skalenoëder, een kristalvorm uit het tetragonale of trigonale stelsel, dien men zich het best kan denken als ontstaan uit een bisphenoïd of een rhomboëder, door ieder der zijvlakken door een tweetal dakvormig elkaar snijdende vlakken te vervangen. De trigonale s. komt veel voor bij calciet. Zie afb. 10 en 12 in kol. 686 in dl. XV. Skallagrimsson, -> Egill Skallagrimsson. Skanderbcg, Turksche naam van den Albaneeschen volksheld George Castrioti. * Ca. 1400, f 17 Jan. 1468 te Alesio. S. werd door de Turken als gijzelaar in den Islam opgevoed onder den naam van Iskander (Alexander), werd in 1443 weer Christen en stond, ondersteund door den paus, Napels en Venetië, op tegen de Turken, en leidde met zijn Albanen den heldenstrijd. v. Son. Skunclinavië, schiereiland in N. Europa (XVIII 704/706); ca. 1 900 km lang, 400-760 km breed en 775 000 km2 groot. Het W. deel is het koninkrijk ■> Noorwegen, het O. het koninkrijk > Zweden. Tot de Skandinavische volken worden behalve de bewoners van Noorwegen en Zweden gerekend de Denen, de IJslanders en de bewoners van de Faröer. Voor Skandinavische kunst, zie > Denemarken; Finland; Noorwegen; Zweden. Skandinavische dansen. Zoowel de Noorsche als Zweedsche volksdans sluit zich bij de oude traditie aan. In Noorwegen was het Hulda Garborg, die een folkloristische herleving van de oude dansvormen bewerkte. L. M. Linderaann, een Noorsch musicus, verzamelde circa 600 Noorsche volksliederen en dansen. In Zweden bevorderde de studentenvereeniging Philochorus (1880) de inheemsche danskunst (Daldans, Ballingen- en Oxdansen, zwaarddansen). Deze vereeniging gaf in 1920 een verzameling van 400 oude dansmelodieën uit (Upsala). De „Folkvisedanslaget” in Stockholm en zustervereenigingen zetten het werk van Philochorus voort. In 1927 vond te Stockholm het eerste Skandinavische volksdanscongres plaats. In Denemarken is de volksdans nog niet systematisch bestudeerd, alhoewel ook hier zeer mooie, oude dansen bekend zijn. Terlingen-Lücker. Skandinavische muntunie. Hieronder verstaat men de muntovereenkomst, welke, op het voetspoor van de •> Latijnsche Muntunie, in 1872 tusschen Zweden, Noorwegen en Denemarken werd gesloten met de gouden kroon als grondslag. Na den Wereldoorlog moest de Unie echter, om dezelfde oorzaken als zich bij de Latijnsche Muntunie deden gelden, worden opgeheven. Skapoliet (g e o 1.), een tetragonaal kristalliseerend mineraal, dat wordt opgevat als een isomorph mengsel van een chloorhoudend natrium-aluminiumsilicaat met een calcium-aluminiumsilicaat, soms ook sulfaat-houdend. Treedt op ten gevolge van pneumatolytische omzettingen van plagioklaas. Skarga, Piotr, Jezuïet, vurig Poolsch prediker en kampvechter voor de Hereeniging der Kerken, hofprediker van koning Sigismond 111. * 1536 te Grojec, f 27. Sept. 1612 te Krakau. v. Son. Werken; Preeken (1597); Over de eenheid van Gods kerk (1600). L i t.; Berg, S. (Fransoh 1916); Wojeiechowski, Dzieje Literatury Polskiej (1930). Skatol, skatool of /?-methylindol is een in den darm en de faeces voorkomende, weerzinwekkend riekende verbinding, die in zuiveren toestand bij 95° C smelt. S. kan ook synthetisch worden bereid en wordt in de reukstoffenindustrie gebruikt. Het dient ook als vulling van een der cylinders van de reukmeetinstallatie, een apparaat, waarmede bij het Ned. leger de reukscherpte van de soldaten wordt beoordeeld. Hoogeveen. Skeel, Moge n s, Deensch tooneelschrijver uit de school van Molière. * 1660, f 1694. Voorn, werk: Grevens og Friherrens Komedie (tegen den jongen adel). Skelet of geraamte, bij de gewervelde dieren het samenstel van beenderen, die onderling door naden of gewrichten samenhangen. Bij de hoogere gewervelde dieren is het hoofdzakelijk opgebouwd uit been, bij de lagere ook uit kraakbeen. Hetgeeft eenerzijds steun aan het lichaam en bescherming aan zwakke organen en dient anderzijds alspassief bewegingsapparaat, in zooverre zich hieraan de spieren vasthechten, welke de verschillende skeletdeelen in beweging brengen. Naar ligging kunnen de beenderen van het skelet onderscheiden worden in beenderen van den > schedel, beenderen van den romp, omvattend de > wervelzuil, de > ribben en het > borstbeen, en beenderen van de gordels (> bekken en > schoudergordel) en > ledema- Ook bij de ongewervelde dieren spreekt men van skelet, wanneer harde bestanddeelen aan het lichaam steun en bescherming geven, zooals het chitineskelet bij de geleedpootigen, het kalkskelet bij stekelhuidigen, het kalk- of kiezelskelet bij sponzen en cnidariën. L. Willems. Skeletbouw (bouw k.), een constructiesys- Skelet van den mensch. teem, waarbij de muren van een gebouw niet langer de traditioneele constructieve dragende functie hebben, doch waarbij deze functie is overgenomen door een raamwerk van betonnen of stalen stijlen (kolommen) en regels (balken), waartusschen de wanden alleen nog maar als afsluitingen worden aangebracht. Dit leidt tot een geheel andere architectonische vormgeving, doordat behandeling dezer wanden, niet meer gebonden door constructieve eischen, veel vrijer kan zijn. Het meerendeel der moderne groote gebouwen is, meer of minder consequent, als skeletbouw uitgevoerd, ook dan, wanneer het uit het uitwendige niet blijkt. v. Embden. Skellig of Sceilig Michael is een steile rotspartij, 7 mijl uit de kust van Kerry (lerland), met een der oudste nederzettingen van asceten en kluizenaars uit vroeg-Christelijk lerland. Sceilig Michael, toegewijd aan St. Michael, ligt 200 m boven zeeniveau en is veel moeilijker toegankelijk dan soortgelijke stichtingen op rotseilanden aan de kusten van Normandië en Comwallis. De > bijenkorf-cellen met steenen plafonds zijn goed bewaard gebleven. L i t.: B. Brown, The arts in early England (1903); A. Kingsley Porter, The crosses and culture of Ireland (1931). O Briain. Skelton, John, Eng. dichter. * Ca. 1460, f 21 Juni 1529 te Westminster. Studeerde te Cambridge. Gunsteling van de gravin van Richmond, leermeester van den tateren Hendrik VIII. Priester gewijd in 1498, maar wegens wangedrag door zijn bisschop tijdelijk van zijn ambt ontheven. Aanvankelijk vriend van kard. Wolsey, maar later diens gezworen vijand. Vooral beroemd om zijn satyrische gedichten, die soms zeer realistisch zijn, o.a. The Boke of Phyllyp Sparowe; Colyn Cloute (tegen misbruiken onder de geestelijkheid); A Ballad of the Scottysche Kinge (de nederlaag der Schotten bij Glodden Field). Ook enkele tooneelspelen, waarvan alleen bewaard Magnificence, een satyrisch-moralistisch mirakelspel. Etman. Ski (Noorsch; spr. uit: sjie). Om zich gemakkelijk voort te bewegen op losse sneeuw,gebruikte men van ouds de met rendierof zeehondenvel bekleede sneeuwschoen. Waarschijnlijk is hieruit de lange, smalle, van voren naar boven omgebogen houten ski ontstaan, waarop de voet in het midden met riemen wordt vastgebonden. Zeker is, dat de ski, evenals de sneeuwschoen, een gebruiksvoorwerp is, dat sedert eeuwen bij alle volken op het Noordelijk halfrond, die sneeuw kenden, in gebruik is geweest. De bewoners van Lapland hebben de eerste skiloop-wedstrijden in het leven geroepen, welke sport zich daarna snel heeft uitgebreid. Zoo is officieel bekend, dat reeds in 1767 in Christiania (Oslo) dgl. wedstrijden om prijzen zijn gehouden. In Noorwegen werd het nut van het skiën voor het leger reeds vroegtijdig ingezien. Men stichtte er in 1660 officieele ski-compagnieën, welk voorbeeld later door andere landen is gevolgd. Omstreeks 1700 is de ski van verkeersmiddel meer algemeen tot sportvoorwerp geworden. De skisport verbreidde zich naar Rusland, na 1800 ook naar Oostenrijk en Engeland, en den laatsten tijd is ze zelfs in geheel Europa populair geworden. Uiteraard kwam als sneeuwgebied het eerst Zwitserland in aanmerking, doch de laatste jaren wordt er in de Duitscho middelgebergten (Eifel, Vogezen, Thüringen, Zwarte Woud) in Oostenrijk, Spanje en Frankrijk eveneens druk skigeloopen. In sommige streken kan zelfs van een volkssport worden gesproken, zooals het bijv. in Noorwegen al geruimen tijd is. In de sportwereld is het „loopen” met ski’s geworden tot een kamp, waarbij, hetzij individueel, hetzij in groepen, bepaalde trajecten (waarop soms verschillende verkeersmoeilijkheden voorkomen) zoo snel raogelijk moeten worden afgelegd. Vanouds hebben de Finnen zich bil het afleggen van groote afstanden per ski onderscheiden. Onder ski-springen verstaat men het maken van een rechtstandigen sprong, op ski’s, vanaf een springplaats, ski-schans genoemd; na op den grond te zijn aangeland, glijdt de springer verder. Men bereikte sprongen van ruim 70 m. De in 1924 te Chamonix opgerichte Internationale Ski-Bond omvat vrijwel alle landen, waar wintersport wordt beoefend. Skiën, stad in Z. Noorwegen (XVIII 704 B 4) met ca. 17 000 inw. S. ontstond in de 14e eeuw bij een zusterklooster, kwam tot bloei door houtzagerij en houthandel. In 1861 begon men de waterkracht te gebruiken van twee watervallen in de Skienelf. Haven van Telemarken. Skilf, roeivaartuig voor één persoon, uitsluitend voor sport gebruikt. ■> Roeisport. Skin-oflect. In het algemeen is de electrische stroom over de doorsnede van een geleider gelijkmatig verdeeld. Neemt echter, zooals bij draadlooze telegraphie het geval is, het aantal perioden toe tot honderdduizenden en meer, dan gaat de stroom meer en meer langs de oppervlakte van den geleider loopen, aangezien hij door het veld, dat hij zelf opwekt, uiteen wordt gedrongen. Men noemt dit verschijnsel skin(huid-)effect. Dubois. Skjolclborg, Johan, Deensch romanschrijver van conservatief gerichte, realistische boerenromans (->- Heimatkunst). * 27 April 1861 te Thy (Noord-Jutland). Voorn, werken: En Stridsmand (1896); Kragehuset (1899); Gyldholm (1902) ; Sara (1906 ; sterk erotisch); Spillemandens Hjemkomst (1914), Nye Maend (1917) ; Jens Jakobs Sönner (1920); Praesten i Lögum (1921 vgl.); Slaegten (1925). Uit g. ; Udvalgte ökril'ter (1910). Lit. : G. Brandes, in: Samlede Skrilter (XV) ; Rimestad in Digtere: Forhör. Baur. Sklavcnmoral, > Dubbele moraal. Sklereïdcn, > Sklerenchym. Sklercuchym, plantaardig weefsel, dat bestaat uit cellen of vezels met sterk, doch gelijkmatig verdikte en meestal verhoute celwanden en die in volwassen toestand geen levenden inhoud hebben (zie afb. in kol. 186 in dl. VII). De cellen en vezels van het s. kunnen afzonderlijk als steencellen of sklereïde n tusschen andere cellen voorkomen. Meestal Ski. Benige ski-modellen: 1 = gewoon model, 2 = zgn. langlaufski; 3 ~ springski. Onder de ski’s: profiel in dwarsdoorsnede. 4 = profiel vanhetgewone model ski. 5 = skistok. echter zijn de sklerenchymcellen en -vezels vereenigd tot weefsels, die stevigheid verleenen aan de plant en die in overeenstemming met deze functie altijd op bepaalde wijze in de plant gerangschikt zijn. Zie -> Mechanische weefsels. Melsen. Skobelew, Michael Dmitrijewitsj, generaal. * 29 Sept. 1843 bij Moskou, f 7 Aug. 1882 aldaar. Is bekend door zijn onderdrukking der Poolsohe opstanden (1863-’64), in Toerkestan, Chiwa en Boechara (1869/76), bij den Sjipka-pas en het beleg van Plewna (> Soleiman Pasja, > Osman Pasja; 1877-’7B), na den vrede van S. Stefano weder in den veldtocht tegen de Toerkmenen (1880). Meedoogenloos, vastberaden aanvoerder. L i t.: Mad. Adam, Général S. (1886). Antoni. Skoda, Jose p h, geneeskundige. * 10 Sept. 1806 te Pilsen, f 13 Juni 1881 te Weenen. In 1846 prof. in Weenen. Beroemd door zijn nauwkeurige uitwerking der physische diagnostiek (kloppen en beluisteren). Tevens is hij de vader van het zgn. nihilisme, dat alle oude behandelingsmethoden overboord wierp, waardoor hij een slechten invloed op de geneeskunde heeft uitgeoefend. Voorn, werk: Abhandlung über Percussion und Auscultation (1839). Schlichting. Skodra, Albaneesche naam van > Skoetari. Skoepsjtina (Zuid-Slavisch, = vergadering), naam der nationale volksvertegenwoordiging in Joego-Slavië en vroeger in Montenegro en Servië. Skoetari, 1° (Turksch; Oeskoedar) deel van Konstantinopel, op de Aziatische kust (111 672, bijkaart a). Schilderachtig gelegen tegen de hellingen nabij den Bosporus. Talrijke bazaren, moskeeën, landhuizen. S. heette oudtijds Chrysopolis. 2° (Albaneesch: Skod ra) Stad in Albanië (I 665 BI) nabij de plaats, waar de bevaarbare Bojana het Meer van S. (opp. 366 km2, diepte 44 m) verlaat. S. telt ruim 29 000 inw. (1930), Mohamm., R. Kath. en Orthod., en is de zetel van een R.K. aartsbisschop. Bekende gebouwen zijn de oude burcht, enkele moskeeën en de R.K. kathedraal. Levendige handel in landbouw- en veeteeltproducten; wol- en leerbe werking. Geschiedenis. In 168 v. Chr. door de Romeinen veroverd. In de M.E. achtereenvolgens aan Byzantijnen, Slaven en Venetianen; sedert 1479 aan Turken. In 1913 door Montenegrijnen veroverd, doch door de Groote Mogendheden aan Albanië toegewezen en door een internationale troepenmacht bezet. Van 1916-’lB in Oostenrijksch bezit. Hoek. Skonkiniet (geo 1.), een syeniot of foyaïet met zeer hoog gehalte aan donkere bestanddeelen. Skoplje (Turksch: Üs k ü b), stad in Servisch-Macedonië (XIV 626 E 3) in een moerassige vlakte aan beide oevers van de Vardar; belangrijk spoorwegcentrum, hooldstad van de banovina Vardarska; ca. 65 000 inw. (1931), waarvan de meerderheid Serven en Macedoniërs, waarnaast echter op den linkeroever der rivier vele Mohamm. Albaneezen en Turken wonen. S. is de zetel van een Orthod. metropoliet en een R.K. bisschep, bezit een philosophische faculteit, drijft levendigen handel in landbouw- en veeteeltproducten en heeft eenige leer-, metaal- en wolnijverheid. Geschiedenis. In Oudheid Scupi genaamd; behoorde in M.E. afwisselend aan Byzantijnen en Bulgaren en in de 14e eeuw aan de Serven. Van 1392 tot 1912 Turksch, daarna aan Servië, 1916-’lB door Bulgaarsche troepen bezet, thans Joego-Slavisch. Roek. Skorup, Servische gegiste zure melk, eng met yoghurt verwant. Skrain, 1° A m a 1 i e, geboren A 1 v er, Noorweegsch romanschrijfster van positivistisch-naturalistische, sterk-pessimistische richting. * 22 Aug. 1846 te Bergen, f 16 Maart 1905 te Kopenhagen. S. brengt in haar romans al de bitterheid over van haar eigen tweemaal ongelukkig uitgevallen huwelijkservaringen, eerst met den scheepskapitein Muller (tot 1878), later met den schrijver Erik Skram (tot 1894; zie hieronder, sub 2°). Voorn, werken; Constance Ring (1885); Fru Inez (1891); Forraadt (1892); Agnete (tooneelspel, 1893 ); Professor Hieronymus (1895); Sommer (1899); Julehelg (1900); Hellemyrsfolket (quadrilogie, die de wetten der erfelijkheid behandelt, 1887 vlg.). – L i t.: A. Tiberg, A. S. (1910); D. Jacobson, in : Gads danske Magasin (1910) : G. Brandes, in : Det ny Aarhundrede (11 1905); A. H. Winsnes, Norges Litterator (V 2). Baur. 2° Erik, Deensoh romanschrijver van naturalistische, immoreele richting; tweede echtgenoot van Amalie S. (zie boven, sub 1°). * 10 Maart 1847 te Kopenhagen, f 21 Nov. 1923 aldaar. Voorn, werken: Gertrude Coldbjörnson (1879 ; een pleidooi voor het zuivere huwelijk); Hinsides Graensen (1887); Agnes Vittrup (1897); lïellen Vige (1898). Skrcdsvig, Kristian, Noorweegsch schilder en romanschrijver van neo-Romantische richting. * 1854 te Modum, f 1924. Voorn, werken: Möllerens Sön (1912) ; Evens Hjemkomst (1916), beide met autobiogr. inslag. Skrjabin, Alexander Nicolajewitsj, componist. * 10 Jan. 1872 te Moskon, f 14 April 1915 aldaar. Concert-pianist; dan tot 1903 leeraar te Moskou; daarna uitsluitend componist. In zijn eerste werken door Chopin, Liszt en Wagner beïnvloed, later streeft hij door samenwerking van alle kunsten naar een romantisch-raysticisme; zoo verlangt hij bijv. in zijn Prometheus (1911) een „lichtklavier”, dat bij het neerdrukken van de toetsen vsch. kleuren uitstraalt, die met den geest der muziek overeenkomen. In de werken zijner laatste periode ontwikkelt zijn stijl zich deels in expressionistische, deels in occulte richting. Verdere werken: o.a. voor piano walsen, etudes, preludes, mazurka’s, 10 sonates; voor orkest: symph. met slotkoor, Le divin poèrae (= 3e symph.). Geschrift; Prometheïsehe fantasieën (uitg. d. Riesemann). Li t. ; Biogr. v. Ssabanajew (Russ. 21923); Baglefield Hu!!, A. Russian True Poet (31922) ; A. .1. Swan (1923); P. Dikermann, Die Entw. d. Hanr.onik bei S. (diss. 1931). Skrzynski, Alexander, graaf, Poolsch politicus. * 19 Maart 1882 te Krakau, f 25 Sept. 1931 te Ostrow. Minister van Buitenl. Zaken in 1922-’23 en 1924-’25. Voorzitter van den Poolschen Ministerraad en minister van Buitenl. Zaken, 1925-’26; vertegenwoordigde Polen te Locarno, 1925. v. Son. Skunk, > Stinkdier; > Marterachtigen. Skye, grootste eiland van de buiten-Hebriden, Schotland (XII 464 C 3). Opp. 1 666kka,ma, ca. 14 000 inw. Hoofdstad Portree. Skyros, onvruchtbaar rotseiland ten N. van Euboea (XII 384 F 4), behoorend tot Griekenland. Opp. 202 km2, ca. 3100 inw. In de Oudheid rijk aan marmer. Men vindt er kopererts. Skyscraper, Eng. woord voor wolkenkrabber. > Hoogbouw. Skywriting (Eng., = luchtschrift), het schrijven van een advertentie (noodzakelijkerwijs meestal slechts uit één woord, nl. het woordmerk, bestaande) in de lucht door middel van een enorme hoeveelheid witten rook, welke ontstaat door een chemische stof in poedervorm in de uitlaatbuizen van den motor van een vliegtuig te brengen. Deze rook is zoodanig samengesteld, dat hij zeer langzaam vervloeit, waartoe ook meewerkt, dat de uitgestooten gassen door den schroefwind in een spiraalvormige beweging worden gebracht. De leesbaarheid hangt uiteraard geheel en al af van de atmosferische condities en een helderen hemel. De hoogte, waarop wordt geschreven, is meestal meer dan 2 500 m. Elke letter is ong. 800 m lang, de lengte van een woord 7-16 km. Bij gunstige condities is het luchtschrift leesbaar over een oppervlak van 250 km2. Slewe. Sla, naam voor vsch. planten, waarvan het blad in rauwen toestand wordt gegeten. De meest bekende soort is Lactuca sativa, de eigenlijke s., een plant van de fam. der composieten, waarvan men tallooze variëteiten kent, die kroppen vormen, terwijl daarnaast ook niet kroppende rassen voorkomen. Eveneens wordt de naam s. gegeven aan bladeren der paardenbloem (nl. > molsla), soms aan die van cichorei (nl. „suikerijsla”) en aan een plant van geheel andere familie, de > veldsla, Valerianella olitoria. Slaan is een bij vele spelen toegepaste handeling. Het is dan meestal een bal (groote of kleine bal, deze laatste als luchtbal of „gevuld”), die met of zonder slaggereedschap geslagen wordt. Bij vuist- en volleybal is het s. met de onbeschermde hand de voornaamste spelhandeling, terwijl bij het kaatsen de slag-hand vaakomwikkeld wordt terbescherming en versteviging van de hand. Het s. is een nieuw element in de reeks van spelen, waardoor de waarde en aantrekkelijkheid verhoogd wordt. Het s. vereischt een zekere vaardigheid, die, geleidelijk ontwikkeld, van fundamenteel belang is voor spelen als tennis en hockey. Zie ook > Slaggereedschap. Met s. wordt ook wel aangeduid het uiteindelijk resultaat van een spel, wanneer de eene partij dooreen overwinning de andere partij een nederlaag bezorgd, „geslagen” heeft. Ooris. Slaap, 1° bij nicnschcn en dieren een rusttoestand in de psychische activiteit. -w X J Van het wezen van den s. is nog weinig bekend, al hebben in de laatste decenniën de inzichten over dit proces een aanzienlijke wijziging ondergaan. De opvatting, dat de tusschenhersenen een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van den s., heeft bevestiging gevonden in de waarnemingen bij de epidemische encephalitis (Von Economo, Handt), der normalen und pathologischen Physiologie 1926, 17 III). Het bestaan van een zgn. slaapcentrum is duidelijk, daar aandoeningen in den hersenstam slaapstoringen veroorzaken, bijv. heftige slaapneigingen (■> slaapziekte) of, omgekeerd, hardnekkige slapeloosheid. Zie ook > Narcolepsie. Een verband van den s. met vermoeidheid wordt algemeen aangenomen en Pierson in zijn Physiologie du Sommeil neemt aan, dat de s. door vermoeienisstoffen wordt opgewekt. Het rhythrae van waken en slapen is innig aan dag en nacht gebonden zoo zelfs, dat sommige nachtwerkers overdag niet kunnen slapen. Omkeering en storing in dit rhythme wordt o.a. na hersenontsteking en ook bij oude menschen met hersenvaatverkalking gevonden. Daar het „slaapcentrum” eenerzijds in directe verbinding staat met de groote hersenen, anderzijds met het overige lichaam, zullen zoowel inzinkingen van de hoogere, geestelijke functies als van de lichamelijke functies den s. vergezellen. Von Economo spreekt dan ook van hersenslaap, d.w.z. uitschakeling van bewuste waarnemingen en van den wil, en van lichaamsslaap, d.w.z. uitschakeling der zenuwbanen en vegetatieve reflexen. Beide moeten gelijktijdig intreden; immers, zinken do lichamelijke functies weg, en blijven de geestelijke inzinkingen door emoties e.d. uit, dan is het inslapen gestoord. De conceptie „hersenslaap-lichaamsslaap” is ook van belang voor de toepassing van slaapmidde-1 en. Deze kan men onderscheiden in die, welke de hersenschors remmen, en die, welke direct op het slaapcentrum in den hersenstam inwerken. De s. kan dan hetzij door werking op het slaapcentrum, hetzij door narcotiseering der groote hersenen, waarbij de werking der zintuigen vermindert, bevorderd worden. Maar daarnaast kunnen ook geneesmiddelen, die een verlamming van het slaapcentrum door verzwakking der wakkermakende prikkels bewerken, benut worden, al naar gelang het type der slaapstoring dit vereischt. Behalve de genoemde vermoeienisstoffen zou ook de kalkstofwisseling bij het slaapproces een belangrijke rol spelen. Tijdens den s. blijven de autonome, vegetatieve lichaamsfuncties, zooals de ademhaling, hart- en darmwerkimr, behouden, al is ook hun functie verminderd. 5 Twee typen van slapers kunnen onderscheiden worden; zij, die in bed komend, snel warm worden en daarna in den s. geleidelijk afkoelen, en anderen, die juist omgekeerd, de grootste moeite hebben warm te worden, doch dan ook hun warmte behouden. Pawlow meent, dat inwendige remmingen den s. doen ontstaan. Immers daar bij herhaling van prikkels de functie der hersencellen uitput, zal, daar tegelijkertijd andere hersendeelen onwerkzaam worden, de s. intreden. Wiersma verklaart den s. psychologisch (Nederl. Tijdschr. v. Geneeskunde, bd. 76); bij aanhoudende concentratie van de aandacht op niet-emotioneele en niet belangwekkende gedachten, verliest de aandacht zijn kracht, zoodat de s. intreedt. Klessens. Slaapstoornissen kunnen optreden bij organische ziekten der hersenen en, wat veel meer voorkomt, op grond van psychische stoornissen. S. van de eerste soort ziet men vooral bij de encephalitis epidemica (Europeesche slaapziekte), waarbij de patiënt langen tijd ononderbroken slaapt, of integendeel langen tijd niet slaapt, of alleen overdag en niet gedurende den nacht slaapt. Von Economo kwam daardoor tot de ontdekking van een slaapcentrum in de tusschenhersenen, dat regelend inwerkt op de slaapfunctie. De psychische slaapstoornissen, die vooral het inslapen betreffen, zijn de uiting van geestelijke conflicten, waarbij onbewuste strevingen en angst meestal een groote rol spelen. Een behandeling met slaapmiddelen en /of psychotherapie is aangewezen. v.d. Sterren. 2° Voor s. van planten, zie > Nyctinastie. Slaap heen, > Schedel. Slaapbol, > Klaproos. Slaapkuur. Vooral bij lijders aan -> manischdepressieve psychose geeft men een langerdurende s., waartoe men gebruik maakt van soranifeen, dial e.a. Soms is het resultaat zeer gunstig. Slaapmos (Hypnum), plantengeslacht van de fam. der Hypnaceeën; vele der talrijke soorten, die vroeger tot dit geslacht gerekend werden, zijn thans over vsch. geslachten verdeeld. In dennenbosschen wordt H. Schreberi, het s., zeer veel gevonden. Slaapmuizen, > Relmuizen. Slaapmutsje of knipmutsje, Eschscholtzia, plant van de fam. der papaverachtigen, die als éénjarige bloemplant in tuinen voorkomt en met gele, oranje of witte bloemen bloeit. Slaapster ,DeSchóone, figuur uit een kindersprookje. Zij is oorspr. de winternatuur, die door de lentezon gewekt wordt, zooals het slapende meisje door den kus van den prins, die den tooverslaap verbreekt. Misschien ontstaan door het Oud-Grieksch verhaal van den herder Epimenides op Creta, die meer dan 50 jaren in een grot zou geslapen hebben, waarna hij nauwelijks meer herkend werd door zijn jongsten broeder. Knippenberg. Slaapwagen, in gebruik op de spoorwegen, wordt steeds uitgevoerd als „convertible car”, als transformeerbaar: overdag met zittingen, ’s nachts met bedden. In Europa is de ruimte-indeeling als bij een normaal D-rijtuig met zijgang, op twee- of drieassige draaistellen, met gesloten vouwbalgen in de kopwanden. Twee of vier slaapplaatsen per compartiment, twee boven elkaar in de dwarsrichting van het rijtuig. Elke coupé met eigen waschgelegenheid. In Engeland en Skandinavië ook derde klasse slaapwagens met drie bedden per compartiment boven elkaar. In Amerika liggen de bedden bij normaaluitvoering in de langas van het voertuig, door gordijnen gescheiden. Met middengang, waschgelegenheden in de koppen van het rijtuig. Exploitatie van slaapwagens in Europa door speciale maatschappijen; Compagnie internationale des Wagons-lits et des grands Express européens; Mitropa. In Amerika; Pullmann Ine. en de maatschappijen zelf. Beijnes. Slaapwandelen. Het kan voorkomen, dat iemand gedurende den slaap zijn bed verlaat, zich dan meer of minder ver verwijdert en daarbij den weg vindt ook in vrij ingewikkelde situaties. Meestal keert de wandelaar slapende weer in zijn bed terug en weet ’s morgens niets van de nachtelijke gebeurtenis. Het s. heeft een verregaande overeenkomst met den droom; het groote verschil is echter, dat het in den droom niet tot werkelijk handelen komt. De volksmeening heeft voor het s. veel interesse gehad en daardoor zijn allerlei meer of minder phantastische voorstellingen ontstaan: o.a. dat de slaapwandelaar niet gewekt mag worden, dat hij soms over den rand of den nok van een dak loopt en daarbij nooit een ongeluk krijgt of dat hij gedurende het s. misdadige handelingen kan verrichten. Vergeleken met de werkelijkheid bevatten deze meeningen zeer veel overdrijving. Het is echter geen overdrijving in dezen zin, dat het slaapwandelen mede veroorzaakt wordt door verschillende onbewuste strevingen, die zeer sterk en niet geheel onschuldig zijn. Aangezien ieder geval op zich zelf moet beoordeeld worden, is het aan te raden den huisarts of zenuwarts te raadplegen. Slaapwandelen wordt ook noctambulisme genoemd. v. d. Sterren. Slaapziekte is een in tropisch Afrika in vele gedeelten van dat werelddeel zeer ernstig verbreide ziekte, welke, indien niet tijdig wordt ingegrepen, doodelijk verloopt. Deze ziekte wordt veroorzaakt door een in het bloed levende parasiet: trypanosoma. De ziekte begint met hoofdpijn en zwelling van de klieren (vooral in den nek) en van de milt. Geleidelijk gaat de algemeene gezondheidstoestand achteruit, de patiënten vermageren en worden slaperig en suf. Soms treedt krankzinnigheid op. De slaapzucht wordt steeds ster- ker, zoodat zij ten slotte ergens neervallen en blijven liggen en als regel te gronde gaan. Des. kan alleen worden overgebracht door den steek van een met trypanosomen besmette tse-tse-vlieg. Waar geen tse-tse-vliegen voorkomen, kan ook geen s. bestaan. In vele Afrik, kolonies wordt door de regeeringen een krachtige strijd tegen deze de bevolking decimeerende ziekte gevoerd. Men bestrijdt de tse-tse-vliegen, doet de bevolking naar minder gevaarlijke streken verhuizen, isoleert de zieken en behandelt ze met verschillende geneesmiddelen, waarvan het Germanine (Bayer 205) zeker wel het belangrijkste vormt. E. Hermans. Slaboon, ras van boonen, behoorende tot de gewone > boonen (Phaseolus vulgaris); de scheede is eetbaar. Slachtafval is een verzamelnaam voor de ingewanden van geslacht vee. Hiervan worden verschillende deelen nog in voor den mensch nuttige voedingsmiddelen omgezet, andere bij de bereiding van geneesmiddelen gebruikt en kan de rest na verwerking als dierlijk voedsel of mest worden gebruikt. Slachten. Dit geschiedt nadat het dier met een schietmasker is gedood, door keeldoorsnijding, waarbij de groote bloedvaten aan den hals geopend worden en het lichaamsbloed vrij volledig wegvloeit. De huid wordt op bepaalde wijze ingesneden, zoodat de huid zoo gunstig mogelijk als een gelijkmatig stuk met zoo weinig mogelijk uitsteeksels van het lichaam wordt gehaald en bij de bewerking tot leer zoo veel als het kan wordt benut. Na opening van borst- en buikholte worden de ingewanden verwijderd en wordt het karkas aan de hakken van de achterbeenen opgehangen. Vervolgens wordt het dier in twee helften gezaagd of gehakt door splijting van de wervels. Daarna snijdt men iedere helft in tweeën, waarbij een voorvoet en achtervoet of -bout ontstaat. Slachtersnek, plaats van historische terechtstelling in de Zuid-Afrik, geschiedenis (1815); oorspr. zoo genoemd als ontmoetingsplaats van veeopkoopers in de 18e eeuw. Hier werden vijf Boeren terechtgesteld wegens deelneming aan den opstand tegen het in 1806 onwettig gevestigde Britsche gezag aan de Kaap, vooral uit verzet tegen de inboorlingenpolitiek van sir Charles ■> Somerset. S. was een sensationeele episode in een lange reeks van oorzaken tot den Grooten Trek (1836). Slachthuis. Het s. wordt door de Ned. vleeschkeuringswet vereischt voor het slachten der dieren, die voor menschelijk gebruik zullen dienen. Daar waar de gemeenten te klein zijn om een eigen s. te bouwen, worden langzaam onder dwang van de prov. en rijksoverheid vsch. gemeenten verplicht tot het vormen van keuringskringen, waar dan voor eenige gemeenten te zamen één s. wordt opgericht. De vleeschkeuring kan in een s. centraal geschieden en daardoor bestaat er minder kans on knoeieriien. Zie ook ■> Vleeschkeuring. -■ o Slachtmaand, > November. Slachtvee. Dit wordt speciaal aangehouden en gevoederd om in goede conditie, al naar gelang van de wenschen van de bevolking, ter slachtbank te kunnen worden gebracht. Bijv.: veel vleesch en weinig vet; veel vet; blank kalfsvleesch, enz. Slalelijke arbeid, > Zondagsrust. Slag (veeteeltkundig), een groep van dieren van eenzelfde ras, die speciale erfelijke of niet erfelijke eigenschappen bezitten, die niet karakteris- tiek zijn voor het geheel e ras. De begrippen ras en s. worden dikwijls door elkaar gebruikt, bijv. Friesch-Hollandsch zwartbont veeslag, roodbont Maas-Rijn-IJselveeslag; Groninger blaaskopveeslag. Verheij. Slagader (Lat. arteria), bloedvat, dat het bloed van het hart wegvoert. De wand der s. is in tegenstelling met die der > aders dik, elastisch en van sterke gladde spieren voorzien. Zij kloppen mede in het hartrhythme en zorgen daardoor voor een regelmatigen bloedstroom. Men onderscheidt hoofdslagaders, die het bloed rechtstreeks uit het hart wegvoeren, en slagaders, de vertakkingen van den hoofdslagader. De hoofd- of lichaamsslagader, welke het bloed van uit de linkerkamer naar het lichaam vervoert, wordt aorta genoemd. Zie ook > Aders; > Bloedsomloop. Zie ook de pl. t/o kol. 480 in dl. XVII. L. Willems. Slagbcdding. Bij het te waterlaten van schepen op de kiel worden, ter weerszijden van die kiel, slagbeddingen aangebracht, nl. balken of goten met de noodige sleden of sleepstukken ter ondersteuning van het schip tegen zijdelings overvallen. Slagdop (k rij g s k.), holle messing dop, gevuld met slagsas, die vóór werkdadig vuur op de vroeger gebruikte buizen werd geschroefd. > Buis (sub B). Zie de bovenste afb. (sub 1) in kol. 242 en de afb. (sub 2) in kol. 716, beide in dl. XII. Slagdrempel, > Schutsluis (met afb.). Slagclse, Deensche stad op het eiland Seeland (VIII 688 E 3), met ca. 14 600 inw. Ijzergieterijen, machinefabrieken en levensmiddelenindustrie. Slaggcreedscbap. In vele spelen, waarin het element > slaan voorkomt, wordt dit toegepast door middel van eenig s. Bekend zijn: racket (tennis, badminton), stick (hockey), bat (cricket), knuppel (honkbal, kiepers, kastie), plank (slagbal). Bij sommige spelen wordt het s. gebruikt om een nieuwe spelphase in te leiden (slagbal, kastie, cricket), bij andere is het s. het eenige of voornaamste middel om het spel voortgang te doen vinden (tennis, hockey). Bij de spelen, die als sporten worden beoefend, moet ook het s. aan bepaalde eischen voldoen om zooveel mogelijk gelijke voorwaarden te verkrijgen bij een wedstrijd. Goris. Slaghoedje, cylindervormig metalen dopje, gevuld met een ontplofbaar mengsel, dat door slag of stoot ontploft. Vgl. > Slagdop. Zie de bovenste afb. in kol. 242, afb. 1 in kol. 716 en afb. 2 in kol. 716, alle in dl. XII. Slaginstrumenten hebben in de muziek hoofdzakelijk een rhythmische rol. Men onderscheidt zein:l° membranophonen: a) (bepaalde toonhoogte) pauken; b) (onbep. toonh.) trommen, tamboerijn; 2° idiophonen: a) (bepaalde toonh.) klokken, klokkenspel, xylophoon, vibraphoon, enz.; b) (onbep. toonh.) bekkens, tamtam, triangel, castagnetten, ratel, enz. > Muziekinstrumenten, de Klerk. Slagkar, tweewielig voertuig, speciaal geschikt voor het transport in heuvelachtige terreinen en op ongelijke wegen. Slagkruiser, een scheepstype, ontwikkeld uit het type > kruiser. De taak van den kruiser is tweeledig: 1° verkenning (oogen van de vloot); 2° aanval op de handelsverbindingen. In dit verband is voornamelijk van belang, dat een vloot over véél kruisers beschikt. Deze laatste eisch is in beginsel strijdig met opvoeren van het deplacement. Noodzakelijk zijn kleine, snelle kruisers met grooten actieradius. Toch heeft zich de groote s. ontwikkeld met nog een derde taak, nl. „fast wing” yan de slagvloot. Kenmerkende eigenschappen: zware batterij, groote snelheid, lichtere pantsering dan de slagschepen. Doorman. Slagkwik of > knalkwik behoort tot de > fulminaten en is een verbinding, die gemakkelijk ontploft, waartoe een lichte slag reeds voldoende is. Het wordt gebruikt in > slagpijpjes, slaghoedjes en in -> slagsnoer of -koord en dient vooral als initiaallading voor de ontsteking van andere springstoffen. Hoogeveen. Slaglengte, afstand tusschen de uiterste standen van de zuigerstang eener machine met heen- en weergaande beweging. Slaglijst, > Dorschmachine. Slagpen noemt men de groote veeren aan de vleugels der vogels. > Veer. Slagpijpje, koperen huisje, gevuld met -> slagkwik (loodazide) en kaliumchloraat of met loodazide en tetryl (tetrylloodazidepijpje). Dient voor het tot detonatie brengen van springstoffen. Zie de bovenste afb. in kol. 242 en de afb. in kol. 715/6, beide in dl. XII Slagroom is dikke room, waarvan het vetgehalte minstens 40 % bedraagt. Door slaan en kloppen bij lage temperatuur stijf gemaakt. Slagrijm, rijmsoort, waarbij alle versregels op elkaar rijmen. Rijmschema a a a. Slagschip, het scheepstype, door ontwikkeling ontstaan uit het •> linieschip. Het s. is het schip om het meesterschap ter zee te bevechten of te behouden. Bewapening: hoofdzakelijk batterij van zware vuurmonden. De pantsering is zeer zwaar; de waterdichte indeeling maakt dit type schip bijkans immuun voor torpedo’s en mijnentreffers. De snelheid werd regelmatig opgevoerd, hetgeen alleen mogelijk was door de lengte te vergrooten; daardoor wordt het deplacement opgevoerd tot momenteel 35 000 ton. Behalve de zware batterij is er een volledige luchtafweerbatterij; de pantsering der dekken is berekend op treffers van vliegtuigbommen. Verder zijn alle belangrijke compartimenten gasdicht gemaakt. Doorman. Slagsnoer (k rij g s k.), ontstekingsmiddel, waardoor initiaalladingen in verspreid aangebrachte > springladingen practisch gelijktijdig tot ontploffing kunnen worden gebracht. In s. bevindt zich een doorgaande kern van -> slagkwik en eenige andere springstoffen. Slag stijl, > Schutsluis (met afb.). Slagtanden, naam voor > hoektanden, wanneer deze ver boven de andere tanden uitsteken. Dit komt vooral bij roofdieren voor. Slagwoord is een woord of woordcomplex, dat inslaat, treft, als noodzakelijke en praegnante verkorting van een program, wensch, ideaal of eisch. Zoo’n woord ondergaat een beteekenisverwijding, zoodat de oorspronkelijke en logische beteekenis min of meer plaats maakt voor een gevoelsinhoud, en symbolisch wordt voor een bepaalde gedachte of gedachtenrichting, waarmee het ook staat of valt. Geen normale beteekenisverandering, maar het woord komt a. h. w. uit zijn lexicologische rust in een emotioneel stadium, wordt veel meer een tooverformule. Op politiek, sociaal, economisch, wetenschappelijk of kunstgebied wordt het de voorrijder der idee, het omstreden vaan ervan, want het komt voort uit hartstocht en strijd. Zoo ging het bijv. met „bourgeois” voor socialisten en artisten, met „decadentie” in de schilderkunst, met „het suvere Evangelium” en „reformatie in hoofd en ledematen” op godsdienstig gebied; met „Ariër”, dat een interna- tionaal prikkelwoord werd, verwordend tot mode-, scheld-, spot- of hoonwoord, daarmee het lot deelend van „aristocraat”, „anarchist”, „ketter”, „paap”. Soms hield het dubbelhartige ervan het woord in het leven, zooals „humaniteit”, „Aufklarung”. In 1812 werd door Murray (a new English Dictionary) al het „catchword” vermeld; ons slagwoord werd wel naar het Duitsche „Schlagwort” nagevolgd, dat ca. 1860 opkwam. L i t.: Ó. Ladeudorf, Historisches Schlagwörterbuch (1906); R. Rotheit, Kernwörter des Weltkrieges (1916) ; W. Bauer, Das S. als Sozialpayohisohe Erscheinung (in : Hist. Zeitschr. dl. 122, 1920). C. Brouwer. Slagwijdtc (electrotechn.), de lengte van de electrische vonk, welke tusschen twee geladen geleiders kan overspringen. Slajjzijdc. Een schip heeft s., als het om een of andere reden zijdelings overhelt. Slakken, > Buikvoetigen; Gastropoda. Slakken (t e c h n.) zijn de onzuiverheden, welke bij vele metallurgische processen boven op het metaal komen drijven. Naar den aard van deze processen spreekt men van: hoogovenslakken, Thomasslakken, enz. Ook; vuilverbrandingsslakken, hoewel dit feitelijk sintels zijn. Zernihe. Slakkencement is een mengsel van fijngemalen, in water gekoelde, basische ijzerhoogovenslakken (zgn. „slakkenmeer’) met gebluschte vette kalk. Slakkenhuis, > Gehoororgaan (kol. 475-476). Slakkenkeien, keien gegoten van vloeibaarijzer- of koperhoogovenslakken. IJzerslakkenkeien komen voor als straatkeien en trottoirtegels (> Scoriabricks), zwart van kleur. Ook kent men de grijsgroene koperslakkenkeien, langwerpig en geschikt voor licht verkeer. F. Bongaerts. Slakkcnstroop, volksnaam voor althaeastroop (> Althaeawortel). Slakkcnzand ontstaat bij waterkoeling (granuleering) van hoogovenslakken; grondstof voor cementfabricatie en bijmengsel voor den asphaltwegenbouw. Slaklijn, > Limaijon. Slakvormige bastaardrups is de larf van bepaalde bladwespensoorten. Men onderscheidt die der ooftboomen (Eriocampoides limacina) en die der rozen (E. aethiops). Ze voeden zich met de bladeren. Bestrijding: spuiten met 0,3 % poedervormig loodarsenaat in 1 %-ige kalkmelk. Slama, Adalbert, modern hervormer van het onderwijs in lichaamsoefeningen, Oostenrijkse!) inspecteur van het gymnastiekonderwijs. S. heeft steunend op > Gaulhofer en N. Bukh een methode voor dit onderwijs gegeven, die vele goede elementen bevat. Werk: Neudeutsches Turnen (31933). Goris. Slamat, vulkaan in Midden-Java (XIV 496 E 3), 8 432 m hoog. Vertoont drie binnen elkaar gelegen kraters, waarvan alleen de binnenste nog eenige werkzaamheid vertoont. De kraterbodem ligt op 3 187 m. Een aantal erupties in den aanvang der vorige eeuw (1825, 1835, 1849) produceerden slechts een weinig asch. Jong. Slameier-Af rikaansch, heterochthoon Ned dialect, gesproken in Z. Afrika door de Mohamm Maleiers, die er als rondreizende handelaars of visschers Afrikaansch trachten te spreken. L i t.; J. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I 21928, 225 vlg.). Ringslang (Tropidonotus natrix). Slamctan, ook kandoeri, op Java kendoeri of kendoerèn, maaltijd van Mohamm. godsdienstigen aard. Volgens de Mohamm. leer geldt het geven van een dergelijken maaltijd als een verdienstelijke daad, waarvoor den gastheer in het hiernamaals het loon zal worden gegeven. Reciteeren van Koranteksten of litanieën verhoogt de waarde. Als gasten komen in de eerste plaats in aanmerking vrome lieden en verder de armen. Ook het deelnemen geldt als verdienstelijk. Het maal wordt echter waardeloos, wanneer bepaalde gebodsbepalingen worden overtreden, zooals bijv. het maken van muziek op verboden instrumenten of het gebruik van alcoholische dranken. De s. kan ook opgedragen worden aan anderen, bijv. een overledene of een heilige. In het volksgeloof echter leeft nog de oude opvatting, dat de essence der spijzen genoten wordt door de geesten der afgestorvenen of de heiligen, terwijl dan de stoffelijke resten door de gasten genoten kunnen worden. Aanleiding tot het geven van een s. is een Mohamm. feestdag, een belangrijke gebeurtenis in het gezin, bepaalde perioden der zwangerschap, bepaalde data na iemands overlijden, het plan om iets belangrijks te gaan ondernemen, enz. Olthof. Slang. Slangen (Ophidia) vormen een orde van do klasse der kruipende dieren; ze hebben een uiterst lang, smal lichaam. De huid is met schubben of schilden bedekt; de opperhuid, die er over'heen ligt, groeit niet mee, maar wordt afgestooten. Het skelet bezit een groot aantal wervels; elke wervel, behalve de eerste halswervel en de staartwervels, draagt een paar ribben, die vrij eindigen, daar het borstbeen ontbreekt. De ribben, de eigenlijke bewegingsorganen, zijn met haar uiteinden door pezen aan de onderzijde der huid verbonden. De spitse tanden Gladde slang (Coronella austriaca). zijn achterwaarts gericht; er zijn drie soorten tanden; gladde, van binnen niet holle tanden, gegroefde tanden en holle tanden met een kanaal. De gegroefde en holle tanden, grooter dan de andere, staan voor in de boven- kaak; door de groef of het kanaal komt het gift in de wond. Dit gift bevindt zich in de giftklier, die bij de slapen ligt en door een buis met den tand verbonden is; de kaakspieren drukken bij het bijten op de giftklier, waardoor het gift in de wond gespoten wordt. Voor de behandeling van den > slangenbeet, zie aldaar. De smalle, in tweeën gespleten tong kan ver uit den bek gestoken worden. De inwendige organen liggen achter elkaar; er is slechts één lange long. Deslangen voeden zich met levende dieren, die door de niet vergiftige s. doodgedrukt en door de giftslangen met het gift gedood worden. Door den zeer uitrekbaren mond kunnen zij een groote prooi inslikken. De eieren, die door sommige bebroed worden, hebben een leerachtige schaal; enkele s. zijn eierlevendbarend. De voornaamste fam. zijn: de > reuzenslangen; de Colubridae (met vertegenwoordigers in onze streken; > Colubrinae); de pronkadders (> Brilslang); de > zeeslangen; de > adder. Keer. In de symboliek geldt de s. als het zinnebeeld voor de voorzichtigheid, ook van de sluwheid, den nijd, de dialectica, de verleiding (vandaar soms half mensch en half dier; Michelangelo, Sixtijnsche kapel te Rome); een s. uit een kelk kruipend (attribuut van St. Joannes den Evangelist) beduidt het vergif. Zie ook hierbeneden sub Koperen slang. L i t.: A. Michel, Hist. de I’art. p. Gerlachus. Slang van het paradijs. In het paradijsverhaal van Gen. 3 wordt Eva tot zonde verleid door een slang. Door God wordt daarom de vloek uitgesproken over de slang en vijandschap aangekondigd tusschen het zaad van de slang en van de vrouw. Het geheele verhaal wijst op een wezen van hoogere orde, de Satan. Zie ook Ap0c.12.9. Ook in oudere niet-Bijbelsche verhalen wordt de draak voorgesteld als het principe van het kwaad. C. Smits. Koperen slang. Toen de Joden bij hun tocht door de woestijn tegen God gemord hadden, zond God slangen en vele menschen stierven. Toen bekeerden zij zich en Moses kreeg van God opdracht een slang te maken en deze in het kamp op te hangen. Wie gebeten was en naar de koperen slang opkeek, werd genezen (Num.2l. 5-10). De redding werd door God bewerkt. De koperen slang was een voorafbeelding van Jesus aan het kruis (J0h.3.14), vandaar in de C h r i s t e 1 ij k e symboliek is de koperen s. een zinnebeeld van Christus aan het kruis. Bekend zijn voorstellingen van de kope- ren s. door Michelangelo (Sixt. kapel, Rome), C. Engelbrechtsen (Leiden), S. Vouet (Toulouse). Slang (Lat. Serpens), sterrenbeeld ten Z. van Hercules. Door den > Slangendrager wordt het beeld in twee gescheiden deelen verdeeld. Slang, lang kanon van klein kaliber uit de 16e eeuw. > Geschut. Koningsslang (Boa constrictor). Slang (p hi 1 o L), Eng. woord voor gemeenzame taaleigenaardigheden van de verschillende bedrijven en beroepen en volksklassen (studenten, jagers, armen); inzonderheid: dieventaal. Vooral gebruikt in verband met Engelsche verschijnselen. Ook in N. Amerika wordt het woord s. gebezigd voor de platte taal. L i t.; H. Spies, Kultur und Sprache im neuen England (21928, met bibliogr.). Slangcactusscn (Hylocereanae), ook: boschcactussen, onderfam. van de cactussen. Klimmende of hangende soorten met lange, dunne takken en korte doornen. Zeer bekend is Selenicereus grandiflorus, met groote witte bloemen, die des nachts bloeien en heerlijk geuren. Aporocactus flagelliformis draagt roode bloemen, die 3 of 4 dagen bloeien. Bonman. Slangenbeet. Bij s. dienen we, wat betreft de gevolgen voor den patiënt, onderscheid te maken tusschen s. van slangen, behoorende tot de Colubriden, en die van slangen, behoorende tot de Viperiden. De Colubriden scheiden een gif af, dat vooral het zenuwstelsel aantast, terwijl de Viperiden een gif afscheiden, dat het bloed en de bloedvaatwanden aantast. Het gevolg is, dat een beet van een tot de Colubriden behoorende slang aanleiding zal geven tot meer algemeene stoornissen in het zenuwstelsel, terwijl de Viperidebeet eerst tot sterke locale afwijking aanleiding geeft. Zeer spoedige hulp na s. is gewenscht, welke moet bestaan in afbinden van het lichaamsdeel, terwijl de bijtwond moet worden uitgesneden of geëtst met een zuur, loog, alcohol of kaliumpermanganaat. Zeer belangrijk is het inspuiten van een meestal met behulp van meerdere slangengiften bereid antislangenbeetserum. E. Hermans. Slangcndrager (O phiu c h u s), sterrenbeeld ten Z. van Hercules. De S. met de -> Slang zijn in de zomer- en herfstmaanden ’s avonds in het Z. te zien. De Slangendrager en de Slang. Slangenkruid (Eohium), een plantengeslacht van de familie der ruwbladigen; komt met 60 meestal kruidachtige soorten in Europa voor. In onze streken is vooral langs de kust zeer algemeen E. vulgare, een tweejarige plant met korte en lange witte haren en bloemen, die eerst rood en later blauw gekleurd zijn. De bladeren kunnen als spinazie gebruikt worden. Bonman. Slangenstaart, > Dunstaart. Slang en volte, vlucht van een luchtvaartuig volgens een slingerlijn. Slangcnwortcl, Calla, eenzaadlobbig plantengeslacht van de familie der aronskelken, waarvan sommige soorten waarde hebben als sierplant. De in het wild voor- komende soort, C. palustris, is een water- of moerasplant. Schutblad aan den binnenkant wit. Roode bessen. De plant is in haar geheel vergiftig. Slanghagedis (Plesiosaurus), een 13 m lange soort der Sauropterygia (> Kruipende dieren; paleontologisch), leefde van het Trias tot in het Krijt in Europa. Slangsterren (Ophiuroïdea), klasse van stekel- huidige dieren met schijfvormigen romp en vijf lange, ronde, beweeglijke armen, die soms vertakt zijn. S. bezitten een groot regeneratie vermogen; enkele zijn lichtgevend. In de Noordzee leven vsch. soorten, zooals de > brokkelster. Slankaap (Semnopithecus), > Aap (kol. 107). Een soort is de fraaie boedeng (budeng; S. maurus G.) in de bosschen van Java, Sumatra en Bomeo; hij is glanzend zwart met een haarmuts op den kop; het lichaam is 76 cm lang met een even langen staart. Slankjuffers (Agrionidae) zijn kleine, slanke > libellen; een in onze streken alg. soort is Agrion pulchellum. Slapen (Lat. tempora), de aan weerszijden van het hoofd boven de wangen gelegen platte gedeelten. Slapen, > Slaap. Slapers. Legende der Zeven Slapers. Een in Oost en West zeer verbreide legende van zeven (of acht) jongelingen, van wie de eerste somtijds Max|- milianus heet. Vandaar heeten de Z. S. ook St. Maximilianus en gezellen. Zij zouden onder de vervolging van keizer Decius in een grot van den Panajir-Dagh bij Bphese gevlucht en daarin ingemetseld zijn; onder keizer Theodosius II zouden zij teruggevonden en voor een korten tijd weder ten leven zijn opgewekt als levende getuigen van de Verrijzenis der lichamen. De legende, van Syrischen oorsprong en het eerst door Jacob van Sarug (521) literair bewerkt, stamt waarschijnlijk uit den tijd van den strijd om het dogma der Verrijzenis, die onder Theodosius II omstreeks het midden der 5e eeuw zijn hoogtepunt bereikte. Van Syrië werd ze naar Griekenland en Armenië en zoo naar Gallië verspreid (Gregorius van Tours). De grot werd vele eeuwen door pelgrims bezocht en werd het middelpunt van een reeks heiligdommen. Hun feest werd gevierd op 27 Juli. Zij werden in het bijzonder aangeroepen als patronen tegen koorts en slapeloosheid. De beste uitgave der oude legende geschiedde wel door A. Allgeier naar een hs. in Sachau (in: Oriens Christianus, 1916-’18). Brandsma. Slangenkruid (B. vulgare). Slappetcrp, dorpje in de Friesche gem. > Menaldumadeel (XI 208 B 2). Slask of Poolsch-Silezië, > Silezië. Slatapcr, Scip i o, Ital. schrijver. * 14 Juli 1888 te Triest, f 3 Dec. 1915 (gesneuveld op den berg Podgora). S. was lector in de Ital. letterkunde aan het koloniaal instituut te Hamburg, medewerker aan La Voce. Hij schreef een werk over Ibsen en belichtte diens sociale en moreele beteekenis. Zijn roman II mio carso is autobiographisch. Hij beschrijft de kwelling der burgers van Triest, die zich vreemd voelen zoowel tusschen de Italianen als tusschen de Oostenrijkers. Ellen Russe. Slatkonja, Georg vo n, musicus. * 1456 te Laibach, f 1622 te Weenen. Eerste kapelmeester en organisator der keizerlijke hofkapel, kanunnik van Laibach, later bisschop van Pedena, sedert 1513 van Weenen. Wist den componist H. Isaac voor de hofkapel aan te werven en stond in betrekking met de Weensche Humanisten en comnonisten van ziin tijd. Lenaerts. Slangenwortel (C. palustris). Rechts onder: doorsnede van een bloempje. Slauerhofï, Jan Jacob, Ned.letterkundige. * 15 Sept. 1898 te Leeuwarden, f 6 Oct. 1936 te Hilversum. Was de rijkst begaafde dichter van de na-oorlogsche generatie in Noord-Nederland. Na voldane studie in de medicijnen werd hij scheepsdokter en zwierf over alle zeeën, hetgeen zijn eenzelvig levensgevoel ontwikkelde tot diep bewusten afkeer van de huidige Westersche cultuur. Zijn poëzie, vol verlangen naar de diepe zuivere stilte, is een verzet tegen het burgerlijkcultureel leven; zijn taal, grillig, monotoon, maar toch rijk van beweging en rhythme, bereikte een groote soepelheid. Zijn prozawerken stemmen naar den inhoud met zijn poëzie overeen, die, beïnvloed door Carbière, Rimbaud en Ruben Dario, aan de kunst der poètes maudits verwant is. S. is bij uitstek de dichter van de zee.Verrevan areligieus, wijst hij alleorthodoxieaf. Voorn, werken. Poëzie : Archipel (1922) ; Clair Obscur (1926 ); Oost Azië (1927); Eldorado (1928); Serenade (1930) ; Saturmis (1930) ; Fleur du Haricage (1928); Yoeng poe tsjoeng (1930); Soleares (19341 ; Een eerlijk zeemansgraf (1936). Proza: Het lente-eiland (1930) ; Schuim en Asch (1930); Het verboden Rijk (1932) ; Het Leven op aarde (1934); De Opstand (1937, posthuum). Drama; Jan Pieterszoon Coen (1930). —• L i t.: In memoriam J. J. Slauerhoff, speciale aflevering van Groot Nederland (1936). Asselbergs. Slaven, Indo-Europ. volk, dat zich ca. 1000 v. Chr. scheidde van den Baltisch-Slavischen stam en zich vestigde tusschen Weichsel en Pripet; in de eerste eeuwen der Christelijke jaartelling splitsten zich de S. in Oost-S. (Russen, Wit-Russen en Oekrainers), West-S. (Polen, Kasjoeben, Wenden, Tsjechen, Slowaken) en Zuid-S. (Slowenen, Kroaten, Serven en wat taal betreft Bulgaren). De naam S. wordt het eerst gebezigd door Ptolemaeus, die van Soeovenen (Soubènoi) sprak, terwijl later de Gr. vorm Sklaboi en de Lat. vorm Sclavi ontstonden. Uit het verloren gegaan algemeen Slavisch ontwikkelden zich: het oud-Slavisch, het Russisch, het Oekrainsch, het Wit-Russisch, het Poolsch, het Kasjoebsch, het Polaansch, het Lusatisch, het Tsjechisch, het Slowaaksch, het Sloweensch, het Kroatisch, het Servisch, het Bulgaarsch. De Oost-S. en een gedeelte der Zuid-S. (Serven en Bulgaren) behooren grootendeels tot den Orthod. godsdienst; de overigen zijn grootendeels Katholiek. Er zijn ca. 200 millioen Slaven. Over gesch., kunst enz. der S. zie men de afzonderlijke Slavische landen : > Rusland, Polen, Tsjecho-Slowakije, Joego-Slavië, Servië. L i t.: Niederle, Mamiel de I’Antiquité slave (1923); Peisker, The Expansion of Slavs (1914); Safarik, Abkunft der S. (1828); Sjachmatow, Ontstaan der Slavische talen (Russ. 1899); Meillet, Le slave commun (21934). v. Son. Slavische muziek. Ethnologisch vallen de Slavische volkeren uiteen in 1° Oost-Slaven, den Russisch-Oekrainschen stam; 2° West-Slaven, a) Tsjechen, b) Slowaken, c) Polen; 3° de Zuid-Slaven, a) Serven, b) Kroaten, c) Bulgaren. 1° Voor de muziek der Oost-Slaven, zie > Rusland (sub Russische muziek). J. J. Slauerhoff. 2° a) en b). Afgezien van de volksliederen vormt de Tsjecho-Slowaakschc muziek geen eenheid; componisten als Stamitz, Benda, Dussek, Tomaschek en Dreyschock werkten geheel naar Duitsch voorbeeld. Eerst met de Romantiek wordt men zich meer van den volksliederenschat bewust. Fr. Smetana en A. Dvorak zijn de eersten, die deze bewust in hun werk toepassen. Van de voorn, componisten moeten worden vermeld: Z. Fibioh, V. Novak, Jos. Suk, O. Ostrcil, K. B. Jirak, Jac. Weinberger, O. Nedbal, K. Krenek en A. Haba. L i t. : A. Soubies, Hist. de la mus. en Bohème (1898); P. Nettl, Jfusikbarock in Böhraen u. Mahren (1927). c) Ook Polen wordt tot ca. 1800 door het Westen beheersoht. De 16e-eeuwsche orgel- en luitkunst (Jan v. Llublin) wijst naar Duitschland, W. v. Samter (f 1572) en Martinus Leopolita (* 1640, f 1589) staan onder Palestrina-invloed. Omgekeerd brengen Poolsche violisten de nationale dansen als polonaise en mazurka naar Pruisen en Frankrijk. Na de Russische inlijving nam het Poolsche muziekleven zeer af. Uit dezen tijd moeten toch genoemd: J. Kozlowski (* 1757, f 1821) Kamienski (* 1724, f 1821), vorst R. Radziwill (* 1775, f 1833), W. Kurpinski (* 1785, f 1857), Jos. Elsner (* 1769, f 1854), de leeraar van Chopin, en F. Dobrzynski (* 1807, f 1866). Een hooge vlucht neemt het muziekleven met > Chopin, die zijn leven echter grootendeels in Frankrijk doorbracht; als liedercomponist is Stan. Moniuszko (* 1819, f 1872) van belang. Invloed van Brahms onderging Wl. Zelenski (* 1837, f 1921). H. Wieniawski (* 1835, f 1880) verwierf wereldnaam als vioolvirtuoos; zijn pianistische evenknie is J. •> Paderewski (* 1860). Belangrijke modernen; E. Mynarski (* 1870), G. Fitelberg (* 1879), L. Rozycki (* 1883) en als voorn, figuur Karol Szymanowski (* 1882, f 1936). Lit.: M. T!yb, in: Lavignao, Encyclopédie de la Vfusique (Y, 2568 vlg.); Zd. Jaehimecki, Historja rauzyki polskiej (1920); Al. Polinski, Historja rauzyki polskiej wzarysie (1908); H. Opienski,La musique polonaise(1918). 3° Zuid-Slavischc muziek. In de Servische en Kroatische muziek neemt de volksmuziek het belangrijkste deel in (hoofdinstrument: de Gusla, een eensnarige schootviool). Na 1830 begint ook hier de opleving. De eerste Kroatische opera schreef V. Lisinski (1846). Belangrijke figuur is Davorin Jenko (* 1835, f 1914), o.a. 39 opera’s en het nationale volkslied. Verder nog: Franz Vilhar, F. v. Sicca en vooral de Kroaat B. Sirola (* 1889). In Servië zijn nog van belang: Stojanovic (* 1865, f 1914), Binicki (* 1872) en Milojevic. In Bulgarije: Karadzov en P. Wladigeroff (* 1899). Zie verder ook -> Rusland (sub Russ. muziek). L i t.: G. Bedong, Der Musik. Bau des Montenegr. Volksepos (in : Arch. Néerland. de Phonétique VIII/IX, 1933); W. Wünsch, Die Geigentechnik der Guslaren (1934); J. Mantuani, in : Adlers Handbuch der Musikgesoh. (21930, 1165 vlg.); P. Panolf, Alt-Slavische Volksund Kircbenmusik (in: Bückens Hdb. d. Musikgesch.); W. Spassow, Volksmusik, Volksinstr. und Volkstanze der Buig. (diss. 1931). Koole. Slavenhandel. Voor den handel in slaven in vroeger tij den, zie > Slavernij (sub Geschiedenis). In het Ned. recht is s. een zwaar misdrijf (art. 274 W. v. S.). Daarnaast zijn eveneens zware straffen gesteld op verschillende handelingen in de scheepvaart, met s. in verband staande (art. 276-277 W. v. S.). Deze strafbepalingen zijn in hoofdzaak ontleend aan wetten van 1818, Stbl. 39, en 1824, Stbl. 75, beide berustend op een verdrag met Engeland van 1818, bekend gemaakt in 1848, Stbl. 79. Voor Ned.-Oost-Indië werd de s. afgeschaft in 1860 (wet van 1869, Stbl. 33), voor Ned.-West-Indië in 1862 (Stbl. 164 en 166). Pompe. Vlg. Belg. recht wordt s. bestraft door de wet van 3 Juli 1893, opgemaakt in uitvoering van de alg. akte van de conferentie van Brussel van 2 Juli 1890. Behalve degenen, die handel drijven in slaven, v orden eveneens gestraft de kapiteins, officieren en matrozen, welke dienst doen aan boord van een schip, dat zich bezighoudt met s., en degenen, die het schip vervrachten of uitrusten. Collin. Slavenkust, naam van een gedeelte der West-Afrikaansche kust (I 620 D4), gelegen langs de golf van Guinea, tusschen Volta- en Nigermond ; deze naam wijst op den vroegeren slavenhandel met Amerika. Slavenmeer, Groot, meer in het Mackenzieterritorium, Canada (VI 732 F 2). Slavenmoraal, > Dubbele moraal. Slavenoorlogen. S. in de Oudheid grepen ca. 135 v. Chr. plaats in verschillende streken van de Romeinsche wereld. Tot de oorzaken van dergelijke opstanden moet gerekend worden het al te zeer stijgende aantal van niet-vrijen, het intellectueele peil van sommigen onder dezen, die dikwijls verkochte krijgsgevangenen waren, alsook het feit, dat velen onder hen als gladiatoren de wapens hadden leeren hanteeren. Op Sicilië, waar een uitgebreid systeem van latifundia tot erge misstanden aanleiding gaf, bood een zekere Eunus, die zichzelf koning Antiochus noemde, tot in 132 aan de Romeinen een succesvollen tegenstand. Sporen van slavenopstanden worden vermeld in Rome, Attica en op Delos, het eiland der slavenmarkt. Gevaarvoller echter was het oproer van Spartacus (73-71 v. Chr.), dat, zich uitbreidend over Italië tot de Galliërs, een tijdlang Rome’s bestaan ernstig bedreigde. E. De Waele. Voor den Noord-Amerikaanschen s., zie > Secessieoorlog en > Missouri-compromis. Slaven talen. Op vsch. Antillen-eilanden (Haïti) en in eenige provincies van Guyana en Brazilië zijn de oorspr. talen der geïmporteerde Negers in gecreoliseerden vorm bewaard gebleven. Vooral in gebruik bij zekere magische riten. Op de Deensche Antillen ook menging met Ned.bestanddeelen (zie Neger-Hollandsch in het art. > Neger-Engelsch enz.). Slavernij. A) Begrip. De volkomens., zooals die vooral bij de Oude Grieken en Romeinen in zwang is geweest, is een toestand van zoodanige dienstbaarheid onder menschen, dat de dienstbare geacht wordt als een zaak in het bezit te zijn van zijn heer, zich rechteloos tot dezen moet richten als was in hem zijn levensdoel gelegen. De onvolkomen of gematigde s. is de levenslange dienstbaarheid aan een ander met het levensonderhoud als eenige vergoeding, zij laat echter de onvervreemdbare menschenrechten van den dienstbare intact. Het spreekt van zelf, dat de vrijheidsbeperking bij de gematigde s. verschillende graden toelaat. > Hoerigheid, Lijfeigenschap. B) Zodelijke beoordccling. De volkomen s. moet onvoorwaardelijk als strijdig met het natuurrecht worden afgewezen. Alle menschen immers bezitten gelijkelijk de persoonlijke waardigheid. Als zoodanig bezitten zij hun doel onmiddellijk in God en in hun eigen hoogste geluk; uit deze meest wezenlijke verhouding vloeien onvervreemdbare rechten voort, die door iedereen moeten geëerbiedigd worden. De onvolkomen s. is weliswaar minder passend, omdat een zoodanige mate van vrijheidsbeperking en afhankelijkheid met de persoonlijke waardigheid en de gelijkheid van allen minder overeenkomstig is, bovendien leidt zij gemakkelijk tot allerlei excessen; maar dat zij zonder meer door het natuurrecht wordt verboden, kan moeilijk worden volgehouden. Zij laat immers de onvervreemdbare menschenrechten onverlet, terwijl anderdeels de verplichting tot een dergelijke dienstbaarheid op rechtmatige wijze kan ontstaan: nl. door vrijwillige verbintenis, door gerechtelijke veroordeeling bij wijze van straf voor bedreven misdaden of zelfs ter vereffening van schulden, wanneer geen andere middelen hiertoe voorhanden zijn; ook bij overwinning in een rechtvaardigen oorlog kan het opleggen van deze s., althans voor een zekeren tijd, een rechtmatige bestraffing zijn of het eenige middel om geleden schade te laten herstellen; eindelijk kan deze s., op welke wijze ook ontstaan, met de verhoudingen in een volk zoodanig vergroeid zijn, dat de plotselinge en algemeene opheffing ervan het algemeen welzijn ernstig zou bedreigen en bijgevolg onverantwoord zijn. De geboorte uit slafelijke ouders op zich zelf is moeilijker als een rechtmatige titel te aanvaarden. L i t.: Cathrein, Moralphilosophie (II 1924); Diet. de Théol. cath. (s.v. Eelavage). Koenraadt. C) Geschiedenis, a) Oudheid. Bij de volkeren der Oudheid was de s. algemeen; vooreerst door het maken van krijgsgevangenen door oorlogsgeweld en overheersching, dan ook door menschenroof en door strafwetten, die misdadigers tot s. veroordeelden. Bijna alle oude rijken: China, Assyrië-Babylonië, Perzië, Egypte, enz., hadden een zeer uitgebreiden slavenstand en slavenhandel. Ook de Joden hielden slaven, doch de Mozaïsche wet bevatte vsch. voorschriften te hunner bescherming; in Israël behield de slaaf zijn essentieele menschenrechten, en de Jood-slaaf moest zelfs na hoogstens 7 jaar, bij gelegenheid van het jubilé, worden vrijgelaten. Bij de Grieken en Romeinen kreeg de s. een enorraen omvang. Eerst brachten de talrijke oorlogen massa’s krijgsgevangenen als slaven binnen de Grieksch-Romeinsche wereld; toen de krijg niet genoeg gevangenen meer opleverde, hadden er onder de grensvolken groote slavenjachten plaats en talrijk waren de slavenmarkten (Cyprus, Ephese, Delos, Chios, de grenssteden van het Rom. Rijk), waar slachtoffers van den meest verscheiden volksaard bij duizenden verhandeld werden. Geheel de maatschappij, waar het handwerk bij de vrijen in minachting stond, was gebouwd op de s.; zoowel voor den huiselijken dienst als voor de industrie, den landbouw, de administratie, zelfs de opvoeding, en tal van andere maatschappelijke functies. Er waren families, die duizenden slaven hielden, enkele tot 20 000 toe. Nu moet men zich niet voorstellen, gelijk wel eens uit uitzonderlijke voorbeelden van wreedheid wordt afgeleid, dat de Romeinen hoofdzakelijk slaven hielden om hen te kwellen; hun normale toestand was wellicht draaglijker dan die van menig vrije uit later tijd (zie de opstellen van A. Slijpen in tsclïr. Studiën, dl. 119, 1933); maar van den anderen kant zijn de zekere voorbeelden van gruwelijke willekeur tegenover slaven, individueel en massaal, toch talrijk genoeg; en vooral: wettelijk was de slaaf geen persoon, maar een ding, op één lijn gesteld met vee en landbouwwerktuigen. Zelfs de hoogst staande geesten, Aristoteles, Xenophon, de Rom. juristen, konden zich niet tot de erkenning van hun menschelijke waardigheid opwerken, al zijn er bij Epictetus, Seneca en anderen wel sterke uitingen te vinden omtrent de wenschelijkheid van een menschwaardige verhouding tusschen heer en slaaf. b) Het Christendom kon de s. niet aanstonds afschaffen, vooreerst omdat het eeuwen moest duren, vóór zijn geest geheel het openbaar leven had doortrokken, en vervolgens omdat de afschaffing ervan nog lang in de bestaande structuur der maatschappij niet mogelijk was zonder totale verwarring en ineenstorting der samenleving. Als de H. > Melania, die onmetelijk rijk was, omstreeks 500 haar talrijke slaven wil vrij laten, verwekt dit groote ontsteltenis bij dezen zelf; de maatschappij was nog niet zoo ver, dat daarin plaats en broodwinning was voor den op zich zelf staanden, kleinen vrije. Doch het is de onvergankelijke verdienste van het Christendom, dat het van den aanvang af voor den slaaf de erkenning van zijn menschelijke waardigheid en rechten heeft opgeëischt. „Er is geen verschil tusschen slaaf en vrije; Gij zijt allen één in Christus Jesus”, had St. Paulus geleerd (Gal. 3. 28), ofschoon hij de s. als bestaand feit bleef erkennen en de Kerk nog lang na hem. Toch werd al spoedig door de sterke uitspraken van de groote kerkvaders en kerkel. schrijvers (de H.H. Chrysostomus, Basilius, Gregorius van Nazianze, Augustinus) meer en meer het besef gewekt, dat dit stelsel zeer gebrekkig en onvolmaakt was, hetwelk af te schaffen een hoogst verdienstvolle daad was. Men begon dan ook den slaaf met geheel andere oogen te beschouwen: reeds vroeg kon hij priester en kloosterling worden, eerst met, later ook zonder de toestemming van zijn heer; zijn huwelijk werd heilig gehouden; hij zelf tegen willekeur steeds meer beschermd; vrijlating waar mogelijk bevorderd en geprezen. Onder invloed van het Christendom drongen deze en andere beschermende bepalingen ook in de wereldlijke wetgeving door. Toen nu tengevolge van het afnemen der slaven in de steden die van het platte land daarheen werden overgeplaatst, schreef de Êom. regeering, om het land niet van de noodige werkkrachten te berooven, voor (Codex Just. XL, 47, 7), dat geen landerijen vervreemd mochten worden zonder de opwonende slaven, het begin van de > hoerigheid en een aanzienlijke verbetering in het slavenlot. Naarmate de tijden veranderden vonden de opwekkingen tot vrijlating meer gehoor en had deze op groote schaal plaats. Hoezeer dit sociaal-economisoh beschouwd nog een ramp in plaats van een weldaad kon zijn, blijkt wel hieruit, dat in de vroege middeleeuwen tal van vrijen zich als hoorigen in de macht van een heer of klooster begaven. Doch de eigenlijke s. verdween allengs uit de Christenheid in een langzaam proces, dat van de 6e tot de 11e, 12e, 13e eeuw zou duren. De hoerigheid bleef, soms zeer drukkend, elders veel lichter, in sommige landen tot het einde der 18e e. bestaan; in andere verdween ze reeds veel vroeger. Herleving der slavernij. Zoo zou sinds de latere M.E. de s. uit de Christenlanden verdwenen zijn, indien geen nieuwe omstandigheden een herleving hadden veroorzaakt. Vooreerst de oorlogen met de M ohammedanen. Deze verkochten niet alleen hun Christenkrijgsgevangenen, maar ook de inwoners der veroverde steden, als slaaf (bijv. Carthago, 696, alle inwoners; Antiochië, 1269, 8 000 inwoners; Konstantinopel, 1453, het deel der bevolking, dat in de Aya Sophia gevlucht was). Uit Spanje en Z. Italië, die eeuwen lang zoo verschrikkelijk van de Mohammedanen te lijden hadden, werden duizenden slaven weggesleept; het is te betreuren, maar te begrijpen, dat de Christenen om de Middell. Zee uit represailles ook hun Mohamm. krijgsgevangenen tot slavendienst dwongen. Geheel en al onverdedigbaar was dit misschien niet, maar erger was, dat hierdoor het gevoel van afschuw voor dit mensohonwaardig bedrijf verloren ging en wederzijds piraten en kapers er op uit voeren, om waar ze maar konden, slaven buit te maken. Niet alleen werden deze gebruikt als galeislaven, wier lot verschrikkelijk was, maar ook de huisslavemij ontstond weer in de Zuidel. landen, hoewel zeker op verre na niet in dien omvang als in den vroegeren tijd, noch in dien harden rechtloozen vorm. Pas in het begin van de 18e eeuw verdwijnen de laatste sporen hiervan. Niet onvermeld mag hier blijven de heldhaftige toewijding van de religieuze orden der > Trinitariërs en der Mercedariërs, die uitsluitend gesticht waren om de Christenslaven in de Mohamm. landen vrij te koopen, desnoods door zich zelf als gijzelaar aan te bieden (de Mercedariërs deden de gelofte: Ik zal in de macht der Mohammedanen blijven, als het noodig is voor den vrijkoop van Christus’ geloovigen). In 600 jaar hebben de eerstgenoemden 900 000 Christenslaven bevrijd; de laatstgenoemden in 4 eeuwen bijna 500 000. Ook de missionarissen van den H. Vincentius a Paulo hebben onverschrokken aan dit werk deelgenomen. De grootste vlek in de geschiedenis der Christenvolken, Katholieke zoowel als Protestantsche, blijft de menschonteerende Negerhandel. Om de voor de cultiveering van het land ongeschikte Indianen in Amerika te vervangen, werden Negers uit Afrika ingevoerd. In hoe ver dit aan het initiatief van den Dominicaan Barth. de las > Casas is toe te schrijven, is niet duidelijk. Zeker heeft hij het dan gedaan met de edelste bedoelingen, zonder kennis van den waren stand van zaken, en het spoedig diep betreurd. Doch nadat de eerste „privilegies” ,tot het vervoeren van Negerslaven naar Amerika gegeven waren, ontwikkelde zich de noodlottige handel eerst bij Spanjaarden, weldra bij Franschen, Engelschen en Hollanders, die er groote profijten uit trokken. De ongelukkigen werden in Afrika opgekocht van Negerkoningen, die hun krijgsgevangenen of zelfs eigen onderdanen hiervoor uitleverden; het transport over zee, voor de gewone scheepvaart reeds zulk een tocht vol lijden en ontbering in die dagen, was voor de Negerslaven verschrikkelijk; en op de markten van Amerika werden zij verkocht voor huisdienst of harden arbeid op de plantages. Natuurlijk moet men ook hier niet denken, dat elke slaaf door zijn meester slechts voortdurend gekweld werd; er waren veel goede, of tenminste verstandige meesters en voorbeelden van buitengewone slaventrouw waren niet zeldzaam; maar even min die van schandelijke excessen. Tegenover dezen gruwel, die geheel op rekening komt van winzuchtige particulieren en de staatsbesturen, die dit alles bij verdragen en vredestractaten onderling regelden, stond de Kerk vrij wel machteloos. Pius II (f 1464) had het bedrijf der Portugeezen, die reeds vóór de ontdekking van Amerika slaven van de Guineesche kust haalden, magnum scelus, een groote misdaad genoemd; Paulus 111 gaf in 1637 een bulle, waarin hij het tot slaaf maken niet alleen van Indianen maar van menschen van welk ras ook, Christenen of heidenen, ten scherpste veroordeelt; Urbanus VIII herhaalt dit in 1639; Benedictus XIV in 1741; Gregorius XVI in 1839. Alles te vergeefs. Het eenige wat de talrijke missionarissen in Amerika vermochten, was het lot der ongelukkigen zooveel mogelijk te verzach- ten en voor hun rechten op te komen, een taak, die zij in overvloedige mate en dikwijls met groot succes hebben verricht. Moderne tij d. Pas omstreeks het begin der 19e eeuw komt er aan den schandelijken Negerhandel een einde. Men bewijst aan de philosophie der Aufklarung te veel eer met dit hoofdzakelijk of alleen aan haar toe te schrijven. Er hebben „philosophen” aan meegewerkt, doch anderen evenzeer en het terrein was reeds lang door de leer der pausen, der Spaansche en Italiaansche theologen en mannen als William Penne.a. voorbereid. De voornaamste promotor, de Engelschman Wilberforce, was een geloovig Anglicaan, en Pius VII steunde het Congres van Weenen (1815) met al zijn autoriteit bij de uitvaardiging van een verklaring tegen den slavenhandel. Deze werd geteekend door de meeste koloniale mogendheden; hiermee kwam allengs aan den openlijken slavenhandel een einde. De afschaffing der s. zelve moest nu wel spoedig volgen; voor de Engelsche koloniën gebeurde dit in 1833, de Fransche in 1848, de Nederlandsche in 1860 (Ned.-Indië) en 1862 (West-Indië), de Ver. Staten na den Secessieoorlog in 1866, Brazilië geleidelijk sinds 1871, geheel in 1888. Clandestien bleef en blijft het slavenhalen en de s. evenwel nog voortbestaan. Juist in de 19e eeuw is Afrika ontzettend geteisterd door de moorddadige slavenjachten der Arabieren. Zanzibar werd een centrum van slavenhandel, van waaruit de ongelukkigen verkocht werden naar Arabië, Egypte, Turkije, Perzië tot Siam toe. Kardinaal Lavigerie is de groote ijveraar geweest tegen de 19e-eeuwsche Afrikaansche slavenjachten, daarin krachtig gesteund door paus Leo XIII en de mogendheden. De anti-slavemijconferentie van Brussel, in 1889 door zijn propaganda tot stand gebracht, stelde een soort van internationale code op tegen den slavenhandel. Is hiermee aan slavenhandel en slavernij oen einde gekomen? Het schijnt wel van niet. In landen buiten Europa bestaan ze zeker nog. Liberia werd er voor eenige jaren bij den Volkenbond voor aangeklaagd; in Abessinië schijnt s. tot aan de verovering door Italië bestaan te hebben; vage berichten over hetgeen op dit gebied in de binnenlanden van Azië en Afrika op het oogenblik nog voorkomt, geven wel geen juist beeld van den toestand, maar stellen toch het voortduren der slavernij aldaar wel buiten twijfel. Thans is de bestrijding van dit euvel in handen van den Volkenbond; een conventie tot bestrijding der s. is in 1926 voorgesteld en door de meeste staten geratificeerd. In hoe verre de daarbij getroffen maatregelen effectief zullen zijn, moet de toekomst leeren. Voor wetgeving tegen s. in Ned. en België, zie Slavenhandel. Gorris. L i t.: zeer uitvoerige en zaakrijke overzichten zie men van Dutilleul, in : Dict. Theol. Cath. (V, i. v. Bsclavage) en van Paul Allard, in: Dict. Apolog. de la Foi Cath. (I, i.v. Bsclavage). Verder P. Allard, Les Esclaves Chrétiens (31900); id., Esclaves, Serfs et Mainmortables (21894); Heinisch, Sklavenrecht in Israël u. im alten Oriënt (1935); Steinmanu, Sklavenlos u. alte Kirche (41922); Wallon, Hist. de I’Esclavage (3 dln. 21879); Brucker, Nègres (La traite des) et les 11 issionnaires (in: Dict. Apol. III); Pastor, Gesch. der Papste (V 71923); Cochin, L’Abolition de Pesclavage (2 dln. 1861); Vrijman, Slavenhalers en slavenhandel (Patria-serie, dl. V 1937). Slavinnenhandel, blanke, > Vrouwenhandel. Slavisch, > Baltoslavisch. Zie ook > Slaven, Slavische kerktaal, ■> Kerk-Slavisch. Slavistiek is de studie van alles, wat in verband staat met de Slavische taal, letterkunde en cultuur’. L i t.: > Baltoslavisch. Slavobaltisch, > Baltoslavisch. Slavonië, landschap in N. Joego-Slavië (111 672 B 2) tusschen Sau en Drau, opp. ca. 14 000 km2; grootendeels vruchtbare laagvlakten met belangrijken landbouw (maïs, tarwe en wijn) en veeteelt (runderen en varkens); in het midden een oud bergmassief tot 984 m hoog. S. telt ca. 800 000 inw.; R.K. Kroaten, behoudens een vrij klein Servisch (en Orthodox) gebied in het midden. Steden; Esseg en Brod. Hoek. Siavophielen, Russische geestelijke en letterkundige beweging, die ca. 1840 in Rusland ontstond in tegenstelling tot de Zapadniki (Westerlingen). De S. beschouwden de oude Russ. Ortbod. beschaving als hooger staande dan de overige Europ. cultuur. Bekende S. waren de gebroeders Kirijewskij, Aksakow, Chomjakow, deels ook W. Solowjew, Katkow, Samarin en Dostojewskij. L i t.; Masaryk, Zur russ. Geschichts- u. Religionsphilosophie (1913); Hurwioz, Die polit. Ideeen des Slawentums (1933). v. Son. Siawejkmv, 1° Pentsj o, Bulgaarsch hoofddichter van laat-romantische, nationalistische richting. * 27 April 1866 te Trewna, f 10 Juni 1912 te Bmnati. Voorn, werk: zijn onvoltooid epos Het bloedige lied (1912). —U i t g.; in 7 dlu. (1921 vlg.). 2° Pet k o R., Bulgaarsch journalist en nationalistisch dichter, navolger van Russen en Grieken. * 17 Nov. 1827 te Tarnowo, f 1 Juni 1896 te Sofia. Slavvi, hoofdplaats van gelijknamig district, regentschap Tegal, Midden-Java (XIV 496 E 2); 17 115 inw. (eind 1930), w.o. 171 Eur., 1 368 Chin. en 82 andere Vreemde Oosterl. Drukke markt. Warm klimaat. S. wordt bezocht door de Missionarissen van het H. Hart van Jesus vanuit Tegal. Brokx. Slawiansk (Oekrainsch: Slowianska), Oekrainsche stad aan den Torets, bij den Donets (zie krt. > Rusland D5). Ca. 30 000 inw. Zoutziederijen. Zoutwater- en modderbaden. Slcchtbijl, een bijl met korten steel, waarmede aan een ruwen, gevelden boomstam een eenigszins kantigen vorm wordt gegeven. Slechthoorenden, > Hardhoorenden. Slechtvalk, Falco peregrinus, vogel, zeer bekend als de jachtvalk van de M.E. af tot lieden. Kop en bovenzijde leikleurig-blauw, zwarte streep onder het oog, kin en keel wit, borst wit met roodachtig waas en zwarte schachtstrepen; onderzijde en broek geelachtig wit met zwarte dwarsbanden, staartpennen blauwgrijs met donkere banden en geelachtigen zoom, pooten geel. Des. iskleiner dan een buizerd, maar feller, sterker. Komt hier op den trek niet zelden voor. Leeft van vogels, konijnen, Slechtvalk. enz. Nest op steile rotswanden, boomen, kerktorens en ruïnes. Werd en wordt nog afgericht voor de vangst van reigers, patrijzen en fazanten. Bernink. Slede of slee, 1° voertuig zonder wielen op houten of metalen ribben, inzonderheid gebruikt om over ijs of sneeuw te glijden, deels als transportmiddel, deels voor wintersport. In sommige landen en streken werden vroeger en worden ook thans nog wel sleden gebruikt voor vervoer op (onbesneeuwde) bestrate wegen of ook op bergweiden voor melkvervoer e.d. (zie afb. 6 en 6 op de pl. t/o kol. 32 in dl. XVII). Zie verder > Arreslede; Wintersport. 2° (S c h e e p s b.) Constructie van houten balken, welke onder de kiel van een schip worden aangebracht en waarop het schip over met hard vet, talk en zeep besmeerde goten te water wordt gelaten. Sleeckx, Jan Lambreeht Domien, een van de grondleggers van het Zned. tooneel en van het wordend literair realisme. * 2 Febr. 1818 te Antwerpen, f 13 Oct. 1901 te Luik. Trad in het onderwijs, dat hij verliet in 1885. S. hielp vsch. bladen en tijdschriften stichten te Brussel en te Antwerpen; schreef romans en novellen, tooneel en critiek. Zijn werk is vol gemoedelijk realisme. Technisch blijft het verbonden met de Romantiek. Werken: o.a. Romans : De Straten van Antwerpen (1843); In ’t Schipperskwartier (1861). Tooneel; De Klucht van de Schoenlappers (1848); Geld of Naem (1858); Zoo de ouden zongen, zoo piepen de jongen (186 l); Oude en Nieuwe Adel (1866). —• U i t g.: Werken van D. S. (17 dln. 1877-’B4). L 11. : M. Rooses (in: Lett. Studiën, 1894); P. Fredericq, Levensschets van D. S. (1803); F. van Veerdeghem, Levensbericht van D. S. (1902); L. Baekelmans, D. S. (in: Drie VI. Realisten, 1918). A. De Maeyer. Sleedoorn, ook sleepruim of trekkebek (Prunus spinosa), een plantensoort van de fam. der roosachtigen; komt over geheel Europa voor als een 2-3 m hooge struik of boompje. De witte bloemen staan alleen of met twee bij elkander en verschijnen vóór de bladeren. De bolronde blauwe steen vruchtjes zijn sterk berijpt en hard; voor de vorst zijn zij zeer wrang, later echter eetbaar. Als sierplant kweekt men een gevuldbloemigen vorm. De s. heeft takdoorns. Bonman. Sleen, gem. in het Z. der prov. Drente (X 362 B 2); omvat de dorpen Zuid- en Noord-Sleen, Schoonoord en eenige gehuchten; ca. 6 200 inw., waarvan 89,6 % Prot., 1 % behoort tot een andere, 9,6 % tot geen kerke!. gezindte; opp. 6 876 ha, waarvan 31% bouwland, 23 % grasland, 36 % woest (heide, veen), 6 % bosch (vooral door het Staatsboschbeheer aangelegd); landbouw, veeteelt (gemengde bedrijven), aardappelmeelfabr. en zuivelfabr. Bij Noord-Sleen twee hunebedden. De Gotische toren van Zuid-Sleen dateert van ca. 1400. Bouma. Sleenerstroom, zijriviertje van het Drostendiep in het Z.O. der prov. Drente; gaat met een grondduiker onder de Verlengde Hoogeveensche Vaart door. Sleep, een landbouwwerktuig, bestaat uit een of meerdere balken of staven (en dan weer onderling door balken of kettingen verbonden), die dwars of eenigszins schuin t.o.v. de voortbewegingsrichting liggen en door middel van een ketting worden voortgetrokken. Als s. kan men ook een omgekeerde eg gebruiken, mits de tanden hiervan niet of weinig boven het raam uitsteken. De s. houdt in werking ongeveer het midden tusschen de eg en de rol. De grond wordt er mee geëffend en samengedrukt, maar blijft aan het oppervlak kruimelig. Dewez. Sleepboot, kleine stoomboot met betrekkelijk groot stoomvermogen, uitsluitend ingericht tot sleepen van schepen. Meestal zijn het schroefbooten. Op ondiepe wateren worden ook raderbooten gebruikt, o.a. op den boven-Rijn en Donau. Een bijz. type vormen de zgn. zeesleepbooten, waaronder booten met machines van meer dan 1 000 1.P.K., waarmede dikwijls groote zeereizen worden ondernomen. Vooral de Ned. sleepbootmaatschappijen hebben op dit gebied een wereldreputatie. Bijvoet. Sleepdienst (N e d. recht). Van rechtskundig oogpunt bezien wordt betwijfeld, of een overeenkomst tot het sleepen van schepen een vervoerovereenkomst is of een zgn. overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten. Merkwaardig is de bepaling van art. 538 Ned. W.v.K., naar welke bij aanvaring en de daarmede gelijkgestelde gevallen het gesleepte schip, in het verkeer gewoonlijk genoemd sleepschip, aansprakelijk is voor de fouten van het sleepende schip (= sleepboot). Loejf. In het Belg. recht is de overeenkomst van s. niet bijzonder geregeld. Haar natuur is dan ook nog altijd niet nauwkeurig omschreven. Onderscheid dient gemaakt tusschen het sleepen van zeeschepen en het sleepen van binnenschepen. In alg. regel wordt aangenomen dat de sleeper, welke een zeeschip voortsleept, zich tijdelijk toegevoegd bevindt tot het personeel in dienst van het schip; ook is de kapitein in dit geval aansprakelijk ten overstaan van derden voor de begane fouten, omdat hij de leiding behoudt van alle manoeuvres. Het tegenovergestelde is het geval in de binnenscheepvaart, waar, volgens algemeen gebruik, de leiding van den sleep toebehoort aan den sleepboot. Doch deze regelen zijn niet absoluut, en het is mogelijk dat de omstandigheden een andere oplossing opdringen. Zoo kan het gebeuren, dat voor het sleepen van een groot Rijnschip de schipper moet beschouwd worden als de bevelhebber van de sleep. Gollin. Slecpdraadantcnnc, antenne van een luchtvaartuig; wordt voor het gebruik door een antennekoker in den bodem van het luchtvaartuig gevierd. D„ Sleephclling, > Helling. Sieepkraeht is de kracht, waarmede niet drijvende vaste stoffen (steenen, grind, zand, slib) door den vloeistofstroom meegesleept worden. De s. is het gevolg van botsingen van de vloeistofdeeltjes tegen de korrels vaste stof en dus gericht volgens, en evenredig met de snelheid van de stroomende vloeistof en met de doorsnede der korrels. Daar de snelheid plaatselijk steeds van richting verandert, zal de s. een wisselenden verticalen component hebben. Telkens, wanneer deze omhoog gericht is, en samen met den opwaartschen druk grooter dan het gewicht der korrels, zullen deze dus even opgenomen en raeegesleept worden. Daar het korrelgewicht evenredig is met de derde macht van de middellijn en de s. slechts met het kwadraat, zullen de grootste korrels het eerst bezinken. In rivieren neemt de snelheid naar den mond toe af, zoodat dus de korrelgrootte van het afgezette materiaal ook naar den mond toe afneemt. Voor toepassing der sieepkraeht, zie onder > Slibtoestel. H. v. Santen. Sleepraddetector (radiotech n.), een oude vorm van detector, welke vóór de uitvinding der radiolampen gebruikt werd om ongedempte golven hoorbaar te maken. Ze bestond uit ten roteerend koperen schijfje, waarover een metalen draadje gleed. Door het draaien traden nu weerstandsveranderingen op op de contactplaats tusschen schijfje en veertje, welke, wanneer de ongedempte trillingen hier overgevoerd werden, de amplitude dezer trillingen varieerde. Deze variaties waren nu hoorbaar in een telefoon en maakten dus ontvangst mogelijk. Dubois. Sloi‘pschljf, > Luchtschijf. Sleepsluis, schutsluis, waarin een sleep in haar geheel kan worden opgenomen, zonder de formatie te verbreken. Dgl. sluizen hebben dus een lange schutkolk. Vaak is deze dan door een tusschensluishoofd in twee deelen verdeeld, zoodat men, wanneer een enkel schip moet worden geschut, niet de geheele kolk behoeft te gebruiken. Egelie. Sleepstuk is het glijdstuk van geperst staal, aluminium of harde kool, bevestigd aan de beugels van electrische trams en treinen voor het afnemen van den stroom van den rijdraad voor de voeding van de motoren. Sleeptank, ook wel proeftank genoemd, is een langwerpig bassin van gewapend beton van 100 tot 200 m lengte, bij een breedte van 6 tot 15 m en een diepte van 3 tot 6 m. Over dit met water gevulde bassin loopt een electrisch gedreven wagen, waarvan de snelheid nauwkeurig geregeld kan worden. Op dezen wagen bevinden zich vsch. zelf-registreerende toestellen, waarmede het mogelijk is den weerstand van een scheepsmodel van bepaalde afmetingen en bij vsch. snelheden te meten. Deze modellen worden vervaardigd van paraffine en onder den wagen in het bassin geplaatst en door middel van hefboomen met de meettoestellen verbonden. Uit de resultaten van deze proeven kan met vrij groote nauwkeurigheid de weerstand en dus ook het voortstuwingsvermogen van het betreffende schip worden afgeleid. De Engelschman William Froude was de eerste, die omstreeks 1870 de aandacht vestigde op het belang van deze proeven. In Ned. werden omstreeks dienzelfden tijd door den marine-ingenieur A. Tideman dgl. proeven genomen in een van de havenbassins van de Marinewerf te Amsterdam. Thans bestaan in bijna alle schepenbouwende landen proeftanks. Behalve het meten van weerstanden bij vsch. snelheden, wordt in de proeftank ook het onderzoek van de scheepsschroeven of voortstuwers verricht. Bijvoet. Sleeptoon of circumflexua, ferm ter aanduiding van het tweetonig muzikaal accent in een lettergreep (bijv. in den groet; daag), terwijl men voor het ééntonig muzikaal accent den term stoottoon bezigt. Sleeswijk (Schleswig), stad in Sleeswijk-Holstein, aan de Schlei (VIII 688 C 4). Ca. 19 000 inw. (vnl. Prot.). Bestaat uit de zgn. Altstadt en de stadsdeelen Holm en Lollfusz. Voornaamste gebouwen: Petridom (13e eeuw) en het slot Gottorp. S. wordt in de 9e eeuw voor het eerst genoemd. In 948 werd S. een bisschopsstad (na de Hervorming opgeheven). Van 1731 tot 1846 residentie van den Deenschen stadhouder van Sleeswijk-Holstein. Sleeswijk-Holstein (Schleswig-H.), provincie van Pruisen (IX 576 C/D 1-2). Opp. 16 072 km2. Ca. 1600 000 inw. (92% Prot., 2,5% Kath.). S. H. bestaat uit de, tot 1864 aan Denemarken behoorende hertogdommen Sleeswijk-Holstein en Lauenburg. Verder belmoren ook Helgoland en eenige andere eilanden tot de prov. S.H. ligt over het geheel in de Noord-Duitsche vlakte. De Noord-Duitsche landrug heeft echter als hoogste punt in S.H. de Bungsberg (164 m). Van de oudere gesteenten komen alleen bruinkool-, XXI. 20 krijt- en Zechsteinvormingen voor, doch alleen als onderlaag; aan de oppervlakte vindt men slechts Diluvium en Alluvium. In het N.O. vele heuvels en meren, o.a. het Plönermeer (30 km2). Langs de Oostzee klei (roggebouw), in het W. groote heidevelden en venen. Langs de Noordzee Kleipolders. In de 19e eeuw werd door inpoldering veel land bijgewonnen. Duinen bevinden zich slechts op enkele plaatsen. De Oostzeekust is zeer geleed (Kieler Förde, Eckemförde, Sohlei, baai van Flensburg). Elbe en Eider zijn de voornaamste rivieren. Kanalen; Keizer Wilhelmkanaal (1896 geopend), Eiderkanaal, Elbe-Travekanaal. Het klimaat is door den invloed van de zee gematigd. Middelen van bestaan. 51,8 % van den bodem is landbouw- en tuinbouwland (haver, tarwe, gerst, aardappelen, suikerbieten, koolgewassen), 26,8 % grasland (veeteelt; runderen, paardenfokkerij, varkens, pluimvee), 7,7 % bosch, 1,9 % woeste grond. Ontginning van gips, kalksteen en zout. Leder-, ijzer-, textiel- en tabaksindustrie (vnl. in Kiel, Altona, Neumünster en Flensburg). In Kiel scheepswerven. Brunsbüttel, Glückstadt en Altona zijn belangrijke zoevisscherijplaatsen. Kustvisscherij in de Oostzee. Verder aan de gelede kust veel vreemdelingenverkeer. De provincie vormt één regeeringsdistrict; zetel der regeering is Kiel. L i t.: H. Sievers, Landerkunde von S. H. (1925). Geschiedenis. Sleeswijk was in den tijd van Karei den Grooten een hertogdom tegen de Denen; Koenraad II stond het in 1036 aan den Deenschen koning Kanoet den Grooten af. Het werd door stadhouders bestuurd, die in hun streven het leen erfelijk te maken, steun zochten bij de graven van Holstein. Het gevolg was, dat S. in 1375 met Holstein vereenigd werd en na langdurigen strijd tegen Denemarken bleef S.-H. sinds 1460 een Deensch leen. De beide hertogdommen werden later meermalen onder de verschillende erfgenamen van de Gottorpsche en de Sonderburger linie verdeeld tot zij door een verdrag tusschen koning Christiaan VII van Denemarken en Paul I van Rusland uit het huis Holstein-Gottorp geheel aan Denemarken kwamen met een groote mate van zelfbestuur. Holstein werd wegens zijn Duitsche bevolking in 1816 als lid aangenomen van den Duitschen Bond. Denemarken trachtte van zijn kant Sleeswijk in te lijven, hetgeen onder Frederik VII in 1848 geschiedde. De Duitsche Bond zond een leger onder Wrangel, dat Denemarken tot den vrede dwong. De Londener Protocollen (1862) bepaalden, dat na den dood van Frederik VII zou opvolgen Christiaan van Sonderburg-Glucksburg, met voorbijgaan van de oudere linie van Augustenburg, en dat de hertogdommen hun afzonderlijke rechten en gewoonten zouden behouden. Nochtans gaf Frederik VII enkele maanden voor zijn dood een grondwet, die ook voor de hertogdommen zou gelden, waarmee zij practisch ingelijfd werden. Hiertegen kwam Frederik van Augustenburg in verzet, die in S.-H. erkend werd. Toen bezetten Pruisen en Oostenrijk de hertogdommen en Denemarken moest ze bij den vrede van Weenen (1864) afstaan; ze werden voorloopig door Pruisen en Oostenrijk gemeenschappelijk bestuurd: Sleeswijk door Pruisen, Holstein door Oostenrijk (verdrag van > Gastein). Oostenrijk riep de standen van Holstein bijeen, opdat deze zelf over hun lot zouden beslissen, hetgeen Bismarck een verbreking van het verdrag van Gastein verklaarde. Hieruit ontstond de oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk; bij den vrede van Praag (1866) werd Pruisen gemachtigd de hertogdommen in te lijven, die een Pruisische provincie werden. In 1920 liet de Volkenbond krachtens den vrede van Versai 11 es in Noord-Sleeswijk een volksstemming houden, met liet gevolg, dat een stuk tusschen Flensburg en Tondem, de zgn. Clausen-linie, bij Denemarken is gekomen. Derks. L i t.: G. Waitz, S. H.s Geschichte (2 dln. 1851-’54). Sleeuwijk, kerkdorp in de N. Brab. gem. De > Werken c.a. (XVIII 632 El). Slecj, groote houten hamer voor het in den grond slaan van palen. Sleiclanus, Jobannes, historicus en diplomaat. * 1606 te Schleiden in het Rijnland, f 1566 te Straatsburg. Als professor in geschiedenis en in diplomatieke zendingen werkzaam in Z. Ned., Duitschland en Frankrijk. Hij vertaalde o.a. de > Comines uit het Fransch in het Lat. Zijn hoofdwerk is: De statu religionis et reipublicae Carolo Quinto Caesare Commentarii (1666, waarna 80 edities in vsch. talen tot 1786 volgden). In 1656 verscheen De quattuor summis Imperiis (Babylon, Perzië, Griekenland, Rome), ook herhaaldelijk herdrukt en vertaald. S. werd van Katholiek Zwingliaan en ten slotte Lutheraan; zijn werk is zeer partijdig tegen Karei V en vertoont duidelijke sporen van zijn denkwijze en van zijn bewogen tijd. L i t.: De Seyn, Diot! des Ecrivains Beiges; Moreid, Dict. Histor. (i.v.). Gorris. Slcidinge, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N. van Gent (XIX 176 B 2). Opp. 2 074 ha, ca. 5 700 inw. (Kath.). Landbouw. Slemp, drank, welke bereid wordt door thee, saffraan en andere specerijen in melk te laten trekken. Bij dit aftreksel wordt nog suiker gevoegd. Slenk; a = slenk; b = horst. Slemphout (scheepsbouw k.), hout, waarmede in een houten schip kiel en steven met elkaar worden verbonden. Slcmpicj (land b.) noemt men een grond, als hij na bewerking door regen gemakkelijk dichtslibt (•>■ Dichtslempen). Dit komt speciaal voor bii sommige lichte zavelgronden en wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een minder gunstige verhouding van klei, fijnstof en zand. Kalkbemesting heft de slempigheid op dit soort gronden niet op, vermeerdering van humus door groenbemesting werkt gunstig. Dewez. Slenakcn, gem. in Ned. Limburg, aan de Gulp (XVI 448 C 6). Hoogste punt 221 m. üpp. 723 ha (verweeringsleem; grasland); ca. 660 inw. (Kath.). Veeteelt. S. biedt veel natuurschoon. Het was een rijksheerlijkheid tot 1796. Slendang, ongeveer 21/2 m lange, 1/2m breede, vaak gebatikte of eigen geweven doek, door de vrouwen van vsch. volken in Ned.-Indië voor vsch. doeleinden, vooral echter als draagdoek gebruikt. De bekende Javaansche danseressen (•*- ronggèng, tlèdèk, bedojo, serimpi) maken er bij haar dansen geregeld technisch gebruik van. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 128 in dl. IV. Olthoj. Slenk, 1° (g e o 1.) het gezonken deel van de aard- korst tusschen twee min of meer verticale breuken. De hooger gelegen deelen zijn de horsten. Bekende s.; de Bovenrijnsche laagvlakte tusschen Zwarte Woud en Vogezen ; de Jordaanslenk (met de Doode Zee) tusschen Libanon en Antilibanon, zich voortzettend in Golfvan Akaba, Roode Zee en O. Afrikaansche meren; de Centrale s. in den Ned. ondergrond tusschen den horst van de Kempen-Zuid-Limburg en den Peelhorst. Jong. 2“ (O c e a n.) De zeer diepe gedeelten van de diepzeebedding, vaak smal en zeer lang, worden s. of diepzeeslenken genaamd. Die, welke voorkomen aan de randen van het vastelandplat, worden randslenken, randtroggen of randinzinkingen genoemd. In de diepzeeslenken worden de grootste Oceaandiepten aangetroffen. Bekende s. zijn o.a. de > Japansche randinzinking (8 612 m diep), > Philippijnen-randinzinking (10 830 m). Slenk, naam van een geul in de > Lauwerszee, in den vaarweg Zoutkamp—Schiermonnikoog. Slonkaap (Semnopithecus), > Aap (kol. 107). Slouh (ook: Chleuh), de Z. Marokkaansche ondergroep der moderne > Berberdialecten (Tacheihait). Reeds voor de 12e eeuw sporen van een eigen religieuze literatuur. Sleutel, 1° werktuig, dat door omdraaiing iets opent of sluit. > Slot (1°). In de liturgie worden s. gebruikt bij de toediening van het Ostiariaat, nl. de sleutels der kerk, welke de wijdeling onder het Wijdingsgebed aanraakt en waarmede hij daarna de kerkdeuren openen en sluiten moet (■*■ Ostiarius). Indealgemeene symboliek is de s. een zinnebeeld der bestuursmacht. Zoo werden vroeger bij de overgave van een stad de sleutels der stad aan den overwinnaar overhandigd. In de Christel, symboliek geldt de s. als het symbool voor de deugd van geloof. Als attribuut bij St. Petrus (Mt.16.17) vindt men twee s.: een s. des Hemels (van goud), een van de aarde (van zilver). Vgl. >Sleutelmacht. 2° Muziekteeken, dat voor aan den notenbalk geplaatst wordt en dient om de noten een bepaalde toonhoogte toe te kennen. De sleutels, oorspr. letterteekens, ontstonden tegelijk met de diastematische notatie (zie ook > Notenlijnen). Er zijn 3 vormen, correspondeerendemetf( 0' ). c( Jp ),g( )- Door wijziging van plaats op den balk groeide het aantal tot 9, overeenkomstig de vsch. stemsoorten. Subbas-sleutel en Fransche viool-sleutel hebben maar een beperkt gebruik gekend. Van de zeven andere bleven practisch aangewend: bas-, tenor-, alt- en vioolsleutel. Bariton-, mezzo-sopraan- en sopraan-sleutel dienen als transpositiemiddel, zooals trouwens ook de overige. Het onlogisch gebruik om de tenor in te schrijven, waardoor alles een octaaf te hoog genoteerd staat, wordt tegenwoordig vaak verholpen door den s. deze gedaante te geven: De Gregoriaansche muziek gebruikt de c-sleutels op de lijnen 4,3 en 2, alsmede den f-sleutel op 4en 3; aldus: de Klerk. Sleuteladvertentie, een advertentie, waarin een voor elke annonce en ieder blad afzonderlijk anders gemerkte coupon voorkomt, om te controleeren, hoeveel antwoorden men op elk blad ontvangt en ook om te beoordeelen de doelmatigheid van elke advertentie op zich, van de in het orgaan ingenomen plaats en van den dag van plaatsing. Het aantal binnengekomen coupons vormt evenwel geen betrouwbare maatstaf. Daarom wordt in de s. ook wel gevraagd om antwoorden te adresseeren aan een speciaal genummerde afdeeling. Slewe. Sleutelbeen, deel van den > schoudergordel. Breuk van het s. is een veel voorkomende breukvorm, ontstaat indirect door val op de tot afweer uitgestrekte hand of direct. De repositie is gemakkelijk, maar voor de fixatie is nog geen afdoende wijze gevonden. Daarom geneest de sleutelbeenbreuk vaak met een lichte misvorming, zonder dat echter de functie gestoord is. Krekel. Sleutelbcenaclcmhaliujj of clavicula ire ademhaling, -> Schouderademhaling. Sleutolblocmijjen (Primulaceeën), een tweezaadlobbige plantenfam. met 28 geslachten en 500 soorten eenjarige of overblijvende kruidachtige gewassen. De meestal enkelvoudige bladeren staan tusschen de steunblaadjes; de kelk is blijvend, de kroon trechtervormig vergroeid en heeft vaak ingesneden slippen; de meeldraden verschillen soms in lengte bij verschillende individuen (heterostylie). Zeer bekende geslachten zijn: sleutelbloem (zie onder), waterviolier, wederik, guichelheil, alpenklokje, cyclamen, melkkruid, dwergbloem en waterpunge. Behalve als sierplanten hebben de s. geen bijz. beteekenis. De sleutelbloem (Primula), berenoor, eierkruid of bakkruid komt met 210 soorten vul. in gebergten en in Eur., ook in de vlakten voor. In onze streken worden gevonden: de gewone s., P. veris, een overblijvende plant met dooiergele bloemen, en P. elatior, de slanke sleutelbloem, met lichtgele bloemen: zeldzamer is de stengellooze sleutelbloem, P. acaulis, met alleenstaande bloemen. Deze laatste soort wordt veel als sierplant gekweekt evenals de aurikel, P. auricnla, met vsch. gekleurde bloemkroon. In rotstuinen worden ook veel soorten gebruikt, o.a. P. farinosa glutinosa en clusiana. Als kamerplanten gebruikt men veel P. chinensis en obconica, de eerste soort in verschillende tinten, de laatste in rood, violet, rosé en wit. Menschen met een gevoelige huid krijgen door aanrakingmet afgescheiden stof van de klieren van P. obconica uitslag op de handen en het gelaat. Na enkele dagen verdwijnt deze vanzelf. Bonman. Sleutelbloem {Primula veris). Sleutelmacht is de naam, die soms aan de feestuurs- en wijdingsmacht der Kerk wordt gegeven, vooral in verband met de zondenvergeving. De naam komt van het door Christus gebruikte beeld van de sleutels van het hemelrijk, die aan Petrus werden gegeven (vergelijk Mt.16.19). Pauwels. Sleutelstuk (bouw k.), ook bal k d r a-- g e r genoemd, in de constructie van zolderingen het lange platte houtblok, dat gedeeltelijk in den muur gemetseld is en dient om de vracht der moerbalken over te brengen op steenen consoles of schuingaande karbeelen. Slevogt, Max, Duitsch schilder en graphisch kunstenaar. * 8 Oct. 1868 te Landshut, f 20 Sept. 1932 te Neu-Castell bij Landau. Leerling van de Academie te München. Werd na 1901 te Berlijn naast Liebermann en Corinth de hoofdfiguur van het Duitsche Impressionisme. Als voortreffelijk graphisch kunstenaar maakt hij illustraties in romantischen of fantastischen geest (o.a. Sindbad de Zeeman 1908, Rübenzahl 1909). Schildert acteurs, portretten, dieren en landschappen. L i t.: W. v. Alten, Max S. (1926); B. Waldmann, S.’B graph. Kunst (1924). Korevaar-Hesseling. Siezsko o( Tsjecho-Slowaaksch Silezië, -> Silezië. Slib, > Mariene afzettingen. Slibben, uitwasschen van zaclite gesteenten in een stel zeven met gaatjes van steeds toenemenden diameter, waardoor de bestanddeelen naar grootte geschift worden. Slihloestel (land b.). Om bij het mechanisch grondonderzoek de fijnere deeltjes (•»■ Fijnaarde) nog verder te kunnen scheiden naar hun korrelgrootte, maakt men gebruik van een s. of slibcylinder. Doordat de kleinere gronddeeltjes in verhouding tot hun gewicht een grooter oppervlak hebben dan de grootere deeltjes, zullen zij opgeschud in water langzaam zakken (bezinkingsmethode) en door een opwaarts gerichten waterstroom eerder meegevoerd worden (spoelmethode). Door nu in een cylinderglas een bepaalde hoeveelheid grond in water op te schudden en na eenigen tijd het nog niet bezonken gedeelte af te voeren, kan men een scheiding maken tusschen afslibbare en nietafslibbare deelen. Met behulp van een s. kan men de fijnaarde nog in meerdere fracties verdeelen. De s. van Kühn, van Sikorski alsmede die van Aster- berg en Kopecky werken volgens de bezinkingsmethode, het slibtoestel van Schone volgens de spoelmethode. Dewez. Slibzuiger, drijvend toestel om slibafzettingen op te ruimen. In tegenstelling met een ■> hopperzuiger is de zuigbuis niet langszij van het schip aangebracht, doch in een kleine beun. Tijdens het zuigen vaart het schip, waarbij de mond der zuigbuis tegengesteld wijst aan de vaarrichting. E. Bongaerts. Slichtenhorst, Arend van, geschiedschrijver. * Waarsch. ca. 1615 te Arnhem, f 8 April 1667 te Nijkerk. Bekend is hij gebleven door zijn „Gelderse geschiedenissen” (Arnhem 1664), een gewijzigde en vermeerderde bewerking van Pontanus, Historiae Geldricae. Sliding, > Roeisport. Sliedrecht, gem. aan de Merwede in Z. Holland in de Alblasserwaard. Opp. 2 797 ha (vnl. rivierklei); ca. 13 600 inw. (bijna allen Prot.). S. heeft aannemersbedrijven voor baggerwerk, twee machinefabr., scheepswerven, betonwaren, veekoeken. Aan de overzijde van de Merwede behooren tot de gem. nog polder-, riet- en biezenlanden. Het griendbedrijf gaat achteruit. Tot S. behoort de buurt Baanhoek, een halte aan de spoorlijn Dordrecht—Gorinchem. Slievc Bloom, bergland in den lerschen Vrijstaat (XII 464 C 6). Hoogste top 628 m. Sligo, graafschap in de prov. Connaught van den lerschen Vrijstaat (XII 613, nr. 127). Opp. 1 789 km2, ca. 80 000 inw. Hoofdstad Sligo (XII 464 B 4), met ca. 11 000 inwoners. Slik (g e o 1.), onverharde kleiige sedimenten op den zeebodem of in meren. Naast het > diepzeeslik kent men vsch. variëteiten van kalkslik, gevormd uit de resten van kleine organismen, en het terrigeene s. in de nabijheid der vastelanden, dat veel meer anorganisch materiaal bevat. Overwegend organisch van oorsprong is het eiwitrijke rottingsslik of sapropelium, het bezinksel van afgestorven plantendeelen en dierlijke resten in het zoetwater. > Mariene afzettingen. Jong. Slikgat, opening in een stoomketel, waardoor het bezinksel in de vloeistof verwijderd kan worden. Slikken is een samengestelde reflexbeweging, welke door prikkeling van de keelholte opgewekt wordt, waardoor een peristaltische samentrekking der slokdarmspieren ontstaat. Letsels van het verlengde merg, der uittredende zenuwstammen en der slikspieren zelf veroorzaken slikstoringen. Klessens. Slikkerveer, dorp in de Z.H. gem. > Ridderkerk. Slikploeg, toestel, gebruikt om ondiepten in tochten of slooten los te ploegen. Het is samengesteld uit houten planken, het onderwaterdoorsneeprofiel van tocht of sloot vormend; aan den onderkant is de s. van ijzeren tanden voorzien en hij wordt stevig vastgemaakt onder den vlakken spiegel van een boot. Het geheel wordt dan voorstrooms voortbewogen. Goed voor het verwijderen van slikachtige specie. E. Bongaprts. Slindkolk, ander woord voor draaikolk; slindkolk noemt men ook een diepen poel, die ter plaatse van een dijkdoorbraak door het draaien van het water is ontstaan. Slingc, naam van twee riviertjes in Ned. 1° De Aaltenschc Slinge of Slingerbeek, ook Aaltensche Beek, ontspringt in Westfalen, overschrijdt bij Oeding de grens en stroomt ten Z. van Winterswijk, dan langs Breedevoort en Aalten en komt bij Doetinchem in den Ouden IJsel (XI 512 F/G 4). Een aftakking, de Bielheimerbeek, komt al beneden Gaanderen in den IJsel. 2° De (Groenlosehe) Slinge ontspringt ten Z.O. van Winterswijk, stroomt langs Groenlo en mondt bij den Lochemerberg uit in de Berkel (XI 612 F/G 3-4). Neemt rechts de Hengelosche beek op met rechts de Ratumsche beek. De Ratumsche beek is bekend door de Secundaire en Tertiaire ontsluitingen in haar bedding. Hrijs. Slingclandt, Simon van, staatsman. * 14 Jan. 1664 te Dordrecht, f 1 Dec. 1736 te Den Haag. Sinds 21 April 1681 student te Leiden in letteren, geschiedenis, wiskunde en rechten. Volgt 4 Aug. 1690 zijn vader Govert v. S. op als secretaris van den Raad van State en neemt dit ambt gedurende 36 jaren met veel talent waar. Zijn groote kennis van de bestuursinrichting der Republiek blijkt uit de na zijn dood uitgegeven Staatkundige Geschriften. Sinds 17 Juli 1727 raadpensionaris, wordt hij, vasthoudend aan het nauwe verbond met Engeland en Oostenrijk tegenover Frankrijk, een der voornaamste leiders van de Europ. politiek. J. D. M. Cornélissen. Slinger (wiskundige theorie). 1° De enkelvoudige of mathematische slinger is een massapunt, dat onder den invloed der zwaartekracht gedwongen wordt zich langs een boloppervlak met vast middelpunt te bewegen. Een technische benadering wordt verkregen door een kleinen looden bal met een practisch onrekbaren draad aan een vast punt draaibaar op te hangen (draadslinger). Beweegt zich dit stelsel in een plat vlak en is 1 de afstand van het zwaartepunt tot het ophangpunt, g de versnelling der zwaartekracht en & de uitwijkingshoek op het tijdstip t, dan is d2s/dt2 + g/1 sin $ = o, waaruit de slingertijd tO, d.i. de tijd voor één heen- en weergang, kan worden afgeleid; t0 =2 n l/1 /g [1 -f p (so)]. Voor kleine amplituden kan de uitdrukking tusschen haken worden verwaarloosd. Hieruit volgt het „isochronisme”, d.w.z.: kleine slingeringen van verschillende uitwijking worden in denzelfden tijd volbracht (Galileï). Beweegt het stelsel zich in een kegelvlak, kegelslinger, dan is t0 =2n h/g (h =de afstand van het bewegingsvlak van het massapunt tot het ophangpunt). 2° De physischc slinger is een vast lichaam, dat in een vast punt zonder wrijving draaibaar is opgehangen en, uit zijn evenwichtstoestand gebracht, aan de werking der zwaartekracht wordt overgelaten. Is s de afstand tusschen zwaartepunt en ophangpunt en k de traagheidsarm van het lichaam t.o.v. de as van wenteling, dan slingert het in gelijken slingertijd met een enkelvoudigen slinger van de lengte 1 = k2/s, welke de gereduceerde slingerlengte wordt genoemd. Voor de slingerproef van Foucault, zie onder > Foucault. 3° De ballistische slinger is een physische slinger, die door een slag, op zekeren afstand van het ophangpunt toegebracht, in beweging geraakt. Geschiedt de stoot door een afgeschoten kogel en blijft deze in den slinger steken, dan kan men uit de slingerwijdte de snelheid van het projectiel bepalen. L i t.: Grimsehl, Lehrb. der Physik (I). A. Mulder. Slingeraap, > Aap (kol. 108). Slingerbeek, > Slinfro. Sliucjcrdans. De oorsprong van den s. ligt in de labyrinthsage. Op het eiland Delos werd reeds in de klassieke Oudheid ter herinnering aan de Theseus- mythe een s. gedanst. Ook natuurvolken verbinden aan hun cultusdiensten dansen in labyrinth-, zigzag- of slingervorm. De overgang van den dierdans (slang) naai den s., die de bevrijding uit nood en gevaar verzinnebeeldt, loopt parallel met de ontwikkeling van primitieve naar hoogcultuur. In Ned. bleven enkele s. als volksdans bestaan: het Vlöggelen te Ootmarsum, de >■ Cramignon in Z. Limburg. In Eng. aanverwant: de Furry of Faddydans. L i t.: G. v. d. Leeuw, In den hemel is eenen Dans (blz. 20 vlg.'. Terlingen-Lücker. Slingerdraadweofscl, open stof met om elkaar geslingerde kettingdraden. Bijzondere weeftechniek. Slingeren (scheep v.), de dwarsscheeps rollende beweging van een schip. Om het onaangename van deze beweging op passagiersschepen te verminderen zijn soms zgn. slingertanks aangebracht: met water gevulde ruimten of tanks van bepaalde constructie, welke het s. van het schip tegenwerken. Slingerproeven worden genomen met nieuwe schepen. Door aan het schip een slingerende beweging te geven en den slingertijd te bepalen, wordt de plaats van het scheepszwaartepunt bepaald. Bijvoet. Slingcrcjari'n (lussen-, loopmaren), effecttwem, ontstaan door twemen van een kerndraad met een draad uit veerkrachtige lange wol, die dan op bepaalde afstanden lusjes vormt. Slinfjcrkring (e 1e c t r.) noemt men een stroomkring, die zelfinductie (L), capaciteit (C) en ohmschen weerstand (R) bevat, omdat in dezen stroomkring vrije electrische trillingen of, bij verandering van een stationnairen toestand, vereffeningswisselstroomen kunnen optreden. De trillingen hebben een frequentie van v= —1 / ( V 2.t Y LC \2L/ perioden per seconde. Is de ohmsche weerstand R klein t.o.v. den trillingsweerstand L/C, dan wordt de eigenfrequentie v 0 = , welke overeenkomt met de freu7l |/ L C quentie, waarbij voor stationnairen wisselstroom resonantie optreedt. Is de weerstand R niet te verwaarloozen klein, dan wordt do eigen frequentie kleiner, de trillingen langzamer, waarbij voor R = 2 de eigenfrequentie nul wordt. Er kunnen dan geen vrije trillingen meer optreden en vereffeningsstroomen verloopen aperiodisch. L i t.: Barkhausen, Einführung in die Schwingungslehre (1932) ; Rüdenberg, Elektrische Schaltvorgange (1928). V' Stekelenburg. Slingerplanten, klimplanten, waarvan de stengel omhoog groeit door zich om een of ander voorwerp te winden. De meeste s. zijn linkswindend, d.w.z. planten, waarvan de top, van boven gezien, een draaiende beweging uitvoert in een richting, die tegengesteld is aan die van de wijzers van een uurwerk, bijv. boon. Veel geringer is het aantal rechtswindende planten, bijv. kamperfoelie, terwijl planten, die nu eens rechts en dan weer links winden, zeer zeldzaam zijn, bijv. > Bowiea volubilis. Melsen. Slingerproef, > Foucault (slingerproef van). Sllnjjerihcrmometer, > Temperatuur. Slingerwormen behooren tot de fam. der Tubificidae, Orde der weinigborstelige ringwormen. In zoetwater komt zeer veel voor Tubifex tubifex, 3-4 cm lang, doorschijnend roodachtig van kleur. Deze s. leven in buisjes in den bodem; het achtereinde maakt voortdurend een slingerende beweging om zuurstof op te nemen. M. Bruna. Slins, gem. in het N. van de prov. Luik (XVI 704 D2); opp. 638 ha, ca. 1 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, stroovlechterij; kerk uit de 18e eeuw. Slip, het verschil tusschen den > spoed van de scheepsschroef en den werkelijk afgelegden weg door het water bij één omwenteling. Slipgevaar voor auto’s e.d. op wegen. Bij asphaltwegen vermindert men het s. door het inwalsen van scherpzand of basaltsplit in het wegoppervlak; bij betonwegen maakt men ribbels in het wegoppervlak. S. in bochten vermindert men door het verhoogen der buitenbocht. P. Bongaerts. Sliphcr, Vesto Melvin, astronoom. * 11 Nov. 1875 op een farm in Indiana (Ver. St. van N. Amer.). Promoveerde 1909 te Indianapolis; 1901 astronoom aan de Lowellsterrenwacht (Arizona), sinds 1917 directeur daarvan. Zijn werk ligt grootendeels op het gebied van de astr. spectroscopie; hij ontdekte de groote van ons af gerichte radieele snelheden der extragalactische nevels. Reesinck. Slippen, 1° van landvoertuigen, is het uitglijden der wielen. > Slipgevaar. 2° S. van een vliegtuig noemt men het zijdelings doen glijden van een vliegtuig om dit bij het zweven snel hoogte te doen verliezen bij geringe voorwaartsche verplaatsing. Slissen is een vorm van > lispelen. Siiven, oude naam S 1 i vn o, stad in Bulgarije (111 672 G 3) aan de Z. helling van den Balkan. Ca. 31 000 inw. (1934). Spoorlijn naar Boergas, weg over den Pas van Demirkapoe naar Tmovo. Textielindustrie. Orthodoxe aartsbisschop. Slivno, oude naam van -> Sliven. Sljucht en Rjucht (Friesch, = eenvoudig en waar), Friesch weekblad, los van de organisaties, opgericht 1897, eerste redacteur Waling » Dijkstra. S. en R. geeft literatuur van algemeene strekking. Bekende medewerkers waren of zijn dr. F. Buitenrust Hettema, T. E. Holtrop, B. S. Hylkema, mej. S. Kloosterman, dr. G. A. Wumkes, D. Raima, R. Brolsma,prof.dr. G.Gosses,P.Sipmae.a.nawder Meer. Slobeend of lepelbekeend, Spatula clypeata, eendensoort, weinig kleiner dan de wilde eend. Het mannetje in praohtkleed heeft kop en hals glanzend groen, borst en schouders wit,buik bruin, rug zwart, vleugels zwart en blauw met groenen spiegel. Pooten oranje ; snavel zwart, naar voren toe lepelvormig verbreed, zooals geen andere eend vertoont. Het wijfje is geheel bruin met donkere vlekken en lichte zoomen, spiegel groen, vleugeldekveeren grijsblauw. De s. leeft van kleine waterinsecten ; nestelt in graspollen. Plaatselijk vrij algemeen. Legt 8-12 geelachtige eieren. Trekvogel. Bernink. Slobeend (mannetje). Slochter Aa, een 3,6 km lang kanaaltje ten N. gemonteerd is. De gordijn-s. wordt bijna uitsluitend in de vakphotographie gebruikt, evenals de luchtdruk-s. De gordijn-s. werkt met regelbare veerspanning, de luchtdruk-s. echter met samengeperstc lucht. De spleet-sluiter, die in de duurdere camera’s gemonteerd is, werkt direct voor de plaat of film, terwijl de electrische sluiter uitsluitend voor wetenschappelijke doeleinden toepassing vindt, 0.a.: airo-photographie en voor opnamen, die korter zijn dan 0,001 sec. Zirgler. 2° (M i 1 i t.) Een optisch seinmiddel, waarvan door het openen en sluiten van kleppen beurtelings lichte en donkere vlakken zichtbaar worden gemaakt voor het wisselen van teekens; wordt alleen overdag gebruikt voor korte verbindingen, onder meer in voorste lijn, vooral indien de strijd een beweeglijk karakter draagt. Marlet. Sluiter, (Jan) Wi 11 y, kunstschilder. * 24 Mei 1873 te Amersfoort. Studeerde op de Rotterdamsche Academie. Schildert landschap, zeegezichten, paarden en figuur. Vlot en modieus werk. Maakte ook veel boekillustraties, affiches, caricatuurteekeningen en politieke prenten („De Nieuwe Amsterdammer”, in den Wereldoorlog), etsen en lithographieën. Trad vaak op den voorgrond als officieel vertegenwoordiger van Ned. schilders. Engelman. Sluitkool, koolras, dat groote kroppen bladeren vormt. Sluitnota, het schriftelijk bewijs van het sluiten eener verzekering, dat door den makelaar wordt afgegeven aan den verzekeraar, alvorens de polis is opgemaakt en afgegeven. Zij bevat de voorwaarden, waaronder de verzekering is gesloten. Sluitspieren of sphincters zijn kringvormige spieren, welke dienen om een of andere opening te sluiten, zooals de mondopening, den maaguitgang en de anale opening. Eveneens worden de spieren, waarmede de mossels hun schelpen sluiten, s. genoemd. Sluitsteen (bouw k.), middelste steen van een gemetselden boog. Deze wordt van links en rechts (de „aanzetten”) symmetrisch opgebouwd, zoodat met het plaatsen van den middelsten steen de boog wordt gesloten. Hij krijgt dikwijls een rijkere behandeling, hetzij door beeldhouwwerk, hetzij door uitvoering in een edeler materiaal. v. Embdm. Sluitstuk, beweegbaar onderdeel van een achterlaadkanon, dienende om het kanon aan de achterzijde te sluiten. Men heeft wig- en schroefsluiting. Bij de eerste wordt het wigvormige stalen blok horizontaal of verticaal in de ligplaats geschoven. Het in- en uitbrengen geschiedt door een transportschroef of door middel van een schuifhefboom. In gesloten stand is het s. gegrendeld. Bij de schroefsluiting wordt de sluitschroef van achteren in den vuurmond gebracht en door draaiing vastgezet. Bij het moderne geschut vindt men dikwijls automatische sluitstukken (geheel, half of kwart automatisme), waarbij bepaalde verrichtingen automatisch door de werking van in het s. opgenomen veeren geschieden. Elk s. moet voorzien zijn van de noodige veiligheidsinrichtingen. Nijhoff. Sluizen, 1° gem. in de prov. Belg.-L imburg, ten Z.O. van Tongeren (XVI 480 C 5). Opp. 305 ha, ca. 700 inw. (Kath.). Kalk en mergelsteen. Landbouw. Merkwaardige Romeinsch-Byzantijnsche kerk, gerestaureerd in 1866. 2° Gem. in Belg.-B raba n t, ten Z.W. van Tienen (VI 96 E 3); opp. 391 ha, ca. 440 inw. (Kath.); landbouw. Sluizenlrap, ■> Gekoppelde sluis. Slump (oorspr. Eng. woord) noemt men de inzakking van een op een vlakke plaat gestort hoopje beton. Bij de keuring van beton wordt met de grootte van de s. rekening gehouden. Men stort daartoe de beton in een metalen afgeknotten kegelmantel, onderwijdte 0,20 m. bovenwijdte 0,10 m en hoogte 0,30 m (kegel van Abrams) en meet de inzakking van den betonkegel na het lichten van den mantel. Stampbeton kent men een slump toe van 1-3 centimeter en gietbeton van 6-9 centimeter. P. Bongaerts. Slurf (Lat. proboscis), de sterk verlengde snuit bij verschillende zoogdieren, ontstaan door sterke ontwikkeling der spieren van het aangezichtsgedeelte, dat de uitwendige neusopeningen draagt. In de meeste gevallen dient de s. als een tastorgaan, zooals bij den tapir; bij olifanten echter fungeert de zeer verlengde s. tevens als grijporgaan. Ook bij de ongewervelde dieren worden dikwijls vooruitstekende monddeelen s. genoemd, bijvoorbeeld het zuigapparaat bij de kamervlieg. L. Wülems. Slurfdieren, > Olifanten. R. F. de Sluse. Sluse, Ren 6 Frantjois de, Belg. wiskundige. * 2 Juli 1622 te Visé, f 19 Maart 1686 te Luik. Kanunnik van de kathedraal van St. Lambert te Luik. Wiskundige van Europ. vermaardheid; hij correspondeerde over wisk. en andere onderwerpen met tal van beroemde tijdgenooten.o.a.Huygens en Pascal. Hij vond een tangentenmethode, die van belang is voor de geschiedenis van de differentiaalrekening,bevorderde sterk de analytische meetkunde. Werken: Mesolabum (Luik 1659, herdrukt met De Analysi, Miscellanea, Luik 1668). Lit.: Le Paige, Corresp. de R. F. de S. (Rome 1885). Dijksterhuis. Sluter, Claus, beeldhouwer (zie pl.; vgl. den index in kol. 831/832). * Ca. 1360 in Holland (Haarlem?), f ca. 1406 te Dijon. Waarsch. geschoold in Holland of aan den Nederrijn. In dienst der Bourg. hertogen heeft hij voor het klooster Champmol bij Dijon beeldhouwwerken geleverd, die tot de schoonste documenten der M.E. behooren (zie afb. 9 op de pl. t/o kol. 225 in dl. XVII). Er spreekt een aangrijpend realisme uit met een vormgeving, die het volmaakte benadert [de figuren van den Mosesput (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 48 in dl. XVIII), de „pleurants” van het graf van Philips den Stouten, e.a.]. Hij heeft een vruchtbare school in Bourgondië achtergelaten. L i t.: G. Troescher, C. S. und die burgund. Plastik um die Wende des 14. Jhrdt. (2 dln. 1932 vlg.). Schretlen. Sluys, Willem van der, pastoor te Rotterdam, schreef ca. 1500 een Chronycke . . . der stadt Rotterdam (in hs. op stedelijk archief te Rotterdam). Verkort uitg. door C. van Alkemade (1724). Sluyter, Willem, schrijver. * 22 Maart 1627 te Neede, f Dec. 1673 te Zwolle. O.a. predikant te Eibergen, Alkmaar, Deventer en Rouveen. Als dichter stond hij buiten het leven van zijn tijd. In zijn werk streefde hij naar grooten eenvoud, welke soms middeleeuwsch aandoet; hoewel hij anti-Katholiek was, herinnert daaraan ook zijn Mariavereering. Uit g. zijner werken te Amsterdam en elders (1680-’B2), o.m. inhoudende; Psalmen, Hooglied, Gezangen, Sterfgezangen, Lof der H. Maagd Maria, Vreugdecn liefdezangen ; Alle de Werken (1839, daarna in 1861). —■ L i t.: Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2IV, 79); Kalff, Gesch. der Ned. Lett. (IV, 502); Ruys, in : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V, 753). Vermeeren. Sluyters, Jan (J. C. B.), kunstschilder. * 17 Dec. 1883 te Den Bosch. Leerling van de Academie te Amsterdam. Prix de Rome in 1904. Reizen naar Italië en Spanje. Verbleef te Parijs. S. is een der meest beteekenende hedendaagsche schilders van Nederland. In zijn vroegen tijd onder invloed van Toulouso Lautrec geweest, ook van Van Gogh, omstreeks 1913 cubistische invloeden. Met sterke vitaliteit heeft hij zich ontwikkeld, vooral tot een colorist van bijzondere kwaliteit. Hij schildert veel figuur, vooral naakt, portret, landschap, stilleven, bloemen (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 265 in dl. II). Zijn Staphorster periode lokte veel discussie uit. Vermaard om zijn baby-portretten. Het werk van S. is spontaan en driftig van teekening, ook zeer temperamentvol in de kleur. Brutale effecten weet hij tot harmonie te vereenigen. Er was een periode, omstreeks 1920, dat hij zijn vrouwenfiguren lange, gerekte vormen gaf, die ietwat geforceerd aandoen. Later natuurlijker van vorm geworden en meer verstild van stemming. Bekende werken; portret van mevr. de V., zelfportret, portret van kardinaal van Rossum en van burgemeester deVlugt. Een goede keuze geeft het Stedelijk Museum te Amsterdam. L i t.: Just Havelaar, J. S. Engelman. Slijkgat, het Zuidel. gedeelte van den mond van het Haringvliet ten N. van het eil. Goeree. Slijkgras (Spartina) is een grassoort, die als slibvanger goede diensten bewijst en als zoodanig, in Zeeland o.a. in het Sloe aangeplant, de aanslibbing sterk heeft helpen bevorderen. Slijkregen bestaat uit troebele waterdruppels. Laat, bij verdamping, een slijkerige vlek op den grond achter. Wordt vooral in de Middellandsche-Zeestreken, soms in onze landen, waargenomen, wanneer regen valt uit een bovenluchtstrooming van Atrik. oorsprong, welke in de Sahara met zanddeeltjes beladen werd. > Bloedregen. A. V. d. Broeck. Slijkvlieg (Eristalis tenax), vliegsoort, die met zijn bruine kleur en glasheldere vleugels op een bij gelijkt, en op en bij bloemen te vinden is. De larve is de bekende rattenstaartlarve. Slijkvulkanen zijn warme of koude modderbronnen, waarbij soms het uitgeworpen slijk een ke?el heeft opgebouwd, die aan een vulkaankegel doet denken, al is ten gevolge van de groote vloeibaarheid van de modder de helling en dus de hoogte veel geringer. Warme s. zijn soms van post-vulkanischen aard, de ontsnappende gassen zijn van koolzuur, zwaveldamp e.d. Ook ontstaan wel s. ten gevolge van phreatische erupties, d.w.z. uitbarstingen door stoomvorming in het grondwater, dat door vulkanische werking verhit is. De bekendste s. hebben met eigenlijk vulkanisme echter niets te maken. Zij ontstaan, doordat aardgassen ontwijken uit aardolie houdende lagen. Evenals het eigenlijke vulkanisme is dit vulkanisme van sedimentairen oorsprong aan breuken en plooien gebonden. Het zijn dus aardolie-indicaties van belang. De ontwijkende gassen zijn vnl. koolwaterstoffen, dus brandbaar. Zoo ontstaan de „eeuwige” vuren op het schiereiland Apsjeron bij Bakoe. De afmetingen kunnen vrij aanzienlijk worden, eenige honderden m hoog bij enkele km doorsnede. Bekende s.-gebieden liggen in het Russische petroleumgebied bij Bakoe, in Roemenië, op Trinidad (Br. W.lndië) en in de Orinoco-delta. Jong. Slijm (Lat. mucus), het afscheidingsproduct van de slijmklieren. Het is een kleverige, taaivloeiende, kleurlooze massa, die hoofdzakelijk uit water bestaat en slechts een klein percentage (ong. 5%) vaste bestanddeelen bevat. De kleverigheid dankt het s. aan de slijmstof mucine. Deze wordt in de slijmcellen door ombouwing van grondstoffen, welke aan het bloed zijn onttrokken, gevormd. In het s. komen microscopisch kleine korreltjes, slijmkorreltjes voor. Slijm heeft verschillende functies. Het s. van het mondspeeksel dient ora het vooral droge voedsel meer glijbaar te maken. Het s. der luchtwegen neemt de in ademlucht voorkomende stofdeeltjes en ander ongewenschte stoffen op welke door opwaartsche strooming van het s. naar buiten worden gebracht. Het s., dat de huid van verschillende dieren bedekt, heeft tot functie de huid vochtig te houden of glibberig te maken om ze tegen vijanden te beschermen. L. Willems. Slijmbacteriën of myxobacteriac e e ë n, familie der bacteriën, zijn staafvormige cellen zonder geesel en omgeven door een slijmig membraam. Zij bewegen zich langzaam en vallen soms in 4 of 6 sporen uiteen. Evenals de > slijmplanten vereenigen zij zich tot zgn. pseudoplasmodiën, waaruit de voortplantingscellen ontstaan. Slijmbeurs (Lat. bursa mucosa of synovialis), een zich aan de binnenzijde van het gewrichtskapsel bevindende celrijke laag van los bindweefsel, welke een eiwitrijk, slijmerig secreet afscheidt om de gewrichtsvlakken te smeren. Voor slijmbeurs ontsteking, zie > Bursitis. Slijmcellen, zeer groote, epitheliale cellen in slijmvliezen of slijmklieren, welke het » slijm afzonderen. Slijmhoest, > Kinkhoest. Slijmhuicl, -> Slijmvlies. Slijmlaag, > Huid. Slijmstoflen, > Mucinen. Slijmvissehcn (Blenniidae), een fam. van de orde der beenvisschen. De s. hebben een naakte, slijmerige huid. Het lichaam is gerekt, met grooten, plompen kop. Het gebit bestaat in elke kaak uit een enkele rij lange tanden; zij kunnen heftig bijten. Het zijn roofvisschen, die in alle zeeën leven. In de Noordzee leeft de zeewolf (Anarrhichas rufus L.), 2 m lang, van boven bruingeel, van onderen witgrijs; zijn vleesch is smakelijk. In de Middell. Zee leeft de slijmvisch (Blennius tenticularis Brünn), 15 cm lang, bruin met donkere vlekken. " Keer. Slijmvlies (membrana mucosa), bij mensohen en dieren de bekleeding van kanalen of holten, die in open verbinding staan met de buitenwereld, zooals het darmkanaal, de luchtwegen, geslachtsgangen. De benaming dezer vliezen geschiedt overeenkomstig de organen, welke zij bekleeden, zooals mondslijmvlies, darmslijmvlies, enz. Het s. bestaat uit één- of meerlagig epitheel, dat rijk is aan kliercellen of slijmklieren, die met het afgescheiden slijm het buitenoppervlak van het s. vochtig houden. Onder het slijmepitheel ligt een bindweefsellaag (submucosa). L. Willems. Slijmzwammcn (Myxomycetes), slijmplanten (Myxophyta) of zwamdieren (Mycetozoa), zijn eigenaardige organismen, zoowel op schimmels als op lagere dieren (amoeben) gelijkend. Men vindt ze op mest en rottende plantendeelenals veelkernige protoplasmamassa’s of p 1 a s m o d i a, die klomp- of netvormig en wit, geel, rood of bruin van kleur zijn. De s. bewegen zich voort door een strooming der protoplasmamassa. Bij droogte of kou vormen zij harde „sklerotia”. Na eenigen tijd ontstaan sporen in typische vruchtlichamen; hiermee gaat gepaard een reductiedeeling in de kernen. De sporen kiemen tot zgn. myxoflagellaten: eenkemige zwermsporen, die zich door een geesel voortbewegen. Bij droogte kunnen deze overgaan tot een soort rusttoestand: de microcysten. De zwermsporen gaan na eenigen tijd over in myxsmoeben, die geeselloos zijn en zich kruipende voortbewegen. Hiertusschen treedt dan na eenigen tijd paarsgewijze versmelting op, waarbij de kernen weer diploïde worden. Het versmeltingsproduct groeit tot een nieuw plasmodium uit. M. Bruna. Slijpc, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Oostende aan het Kanaal van Plasschendale. Opp. 1 754 ha; ca. 1 200 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Slijjpplaatje, een dunne doorsnede van een gesteente door slijpen verkregen, geschikt voor microscopisch onderzoek in doorvallend licht. De dikte bedraasrt ca. 0,03 mm. Slijterij, gelegenheid waar sterke drank verkocht mag worden per flesch of por maat, echter niet voor consumptie ter plaatse. •> Drankwet. Sm, de afkorting, die in de chemie wordt gebruikt voor het onder de > aardmetalen beschreven element samariurn. Smaad (Ned. recht) is aanranding van iemands eer of goeden naam, door telastelegging van een bepaald feit, met het kenlijk doel om daaraan ruchtbaarheid te geven (art. 261 W. v. S.). Voorzoover de dader klaarblijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging, is er geen strafbaarheid. Onnoodig schimpende bewoordingen doen practisch deze strafuitsluiting te niet. Pompe. In het Belg. recht onderscheidt men eenvoudige smaad, eerroof (voor beide zie Eerroof) en > laster. Smaadschrift is > smaad, door middel van geschriften of afbeeldingen. Smaak ,l°Smaakzintuig, een derlagere zintuigen, waarmede bij de smaakwaameming de smaakprikkels worden opgenomen. Wanneer onder smaak verstaan wordt het vermogen om de verschillende voedingsstoffen te onderscheiden, dan bezitten reeds de lagere ongewervelde dieren hiervoor een zintuig in den vorm meestal van verspreide cellen, smaakcellen, welke de smaakprikkels opnemen. Bij de gewemelde dieren liggen de smaakcellen tot groepen in smaakknoppen ofsmaakbekers vereenigd. Dit zijn bekervormige organen, waarbinnen centraal de smaakcellen gerangschikt staan. De smaakcellen bezitten een langgerekten vorm, treden aan het benedeneinde in verbinding met de fijne vertakkingen der smaakzenuwen en dragen aan het vrije boveneinde zeer fijne draadvormige aanhangels. Van elkander worden de smaakcellen gescheiden door steun- of dekcellen, welke hen omgeven. Bij de lagere gewervelde dieren zooals visschen kunnen de smaakknoppen over de geheele huid verspreid, bij amphibieën in neus en mondholte voorkomen, terwijl zij bij de hoogere gewervelde dieren uitsluitend beperkt blijven tot de mondholte en wel vnl. tot de tong. De smaakknoppen liggen bij de laatste ook niet verspreid, maar staan op smaakpapillen vereenigd. Naar den vorm, welken deze papillen hebben, kunnen onderscheiden worden: 1° omwalde papillen (papillae vallatae), welke in wisselend aantal (bij den mensch 7-11) achter op de tong liggen in een V-vormige rij. Zij bestaan uit een papil, omgeven door een walvormige verdikking, waartusschen zich een diepe gleuf bevindt. In den rand der papil liggen de smaakknoppen ingezonken en wel zoo dat de vrije uitloopers der smaakcellen in de gleuf uitkomen. Op den bodem der gleuf monden slijmklieren uit, waarvan het afgescheiden secreet de gleuf telkens uitspoelt om ze voor nieuwe smaakstoffen weer toegankelijk te maken. 2° Paddenstoelvormige papillen (papillae fungiformes), knotsvormige organen, waarvan het verdikte boveneinde de ingezonken smaakknoppen bezit. Men vindt deze papillen vnl. langs de randen der tong, zij stijgen aan het achtereinde schuin op naar den tongrug, zoodat zij het voorste gedeelte van den tongrug vrijlaten. Hier bezit de tong dan ook zeer weinig smaakorganen. 3° Bladvormige papillen (papillae foliatae), komen bij sommige zoogdieren, o.a. bij de knaagdieren, aan weerszijden op het achtereinde van de tong voor en bestaan uit sierlijk gerangschikte blaadjes. De over de geheele tong voorkomende draadvormige papillen (papillae filiformes) bezitten geen smaakfunctie. Behalve de tong bezitten ook het gehemelte en de huig smaakknoppen, de overige aan de mondholte grenzende deelen zooals wangen en lippen niet. Alléén stoffen in opgelosten toestand kunnen gesmaakt worden. De verschillende smaakprikkels worden niet overal evengoed waargenomen. Zoo is de punt der tong meer gevoelig voor zoete, de tongwortel voor bittere, de randen der tong voor zure sraaakprikkels. Het is nog niet bekend, welke eigenschappen der stoffen de, smaakprikkels vormen. Voor zure stoffen schijnen het de vrije waterstof-ionen te zijn. Ook brengen stoffen van zeer verschillenden aard dezelfde smaakwaameming teweeg. Zoo smaken alle suikersoorten zoet maar ook glycerine en chloroformdamp. Dat smaak bij de waardeering der voedingsstoffen een ondergeschikte rol speelt, blijkt wel uit het feit, wat wanneer het reukvermogen door ontsteking van het reukslijmvlies is opgeheven, men weinig of niets meer smaakt. Tijdens het eten dringen aromatische stoffen tot de neusholte door en prikkelen de reukcellen. . L. Willems. 2° Smaak in de aesthetica is het vermogen en de act aesthetisch aan te voelen en te beoordeelen. De goede s., deels aangeboren, deels door cultuur ontwikkeld, velt met aanspraak op algemeene geldigheid, gegronde oordeelen over de aesthetische en artistieke (> Kunst) waarde van de kunstwerken. Volgens den inhoud is de s. grootendeels individueel en sociaal veranderlijk, volgens den vorm normaalmenschelijk, ofschoon er smaakloozen en aesthetisch ongevoeligen bestaan. De Bruyne. Over den s. valt niet te redetwisten, > De gustibus (et coloribus) non est disputandum. Smaakc» llon, Smaakknoppen, ■> Smaak (1°). Smaaland, 200-300 m hoog plateau in Z. Zweden (XVIII 704 C 4); opp. ca. 46 000 km2, bedekt met grove moreenen. De hoogste punten zijn Taberg (342 m) en Tomtabacken (378 m). Verder veel bult- rotsen, moreeneruggen en smeltwaterruggen. Een groot deel is met bosch en moeras bedekt. De rand is door veel rivieren versneden, die tal van watervallen vormen. Veeteelt is het voornaamste middel van bestaan. Verder landbouw met rogge en in het W. ook haver. Uit de huisindustrie ontstonden hout-, papieren meubelindustrie. In het O. glasindustrie en in het W. katoen met Boraas als centrum. Jr. Stani4aus. Smak, ouderwetsch zeilvaartuig voor de kustvaart. Het was getuigd met twee masten, waarvan de voorste de grootste of groote mast was; de achterste, de bezaansmast, was veel kleiner en geheel achterop geplaatst. Smakt, dorp in de Limb. gem. > Venraij. Smalfilm is de film, die zich van de normaalfilm onderscheidt door een geringere breedte van het filmband. Er zijn smalfilms van 171 /2, 16, 9en mm, terwijl de zgn. normaalfilm 32 mm breed is. De bioscoopfilms zijn alle vervaardigd op normaalfilm. Van sommige werd ook een smalfilmcopie gemaakt, welke zich bij uitstek leent voor vertooning in kleinere ruimten, ten eerste wegens de onbrandbaarheid van de smalle celluioidstrook, ten tweede wegens de goedkoopte en de verplaatsbaarheid van het projectietoestel. De s. van 16 mm geniet veruit de voorkeur en werd door internat, afspraken als courant geaccepteerd. Slechts in Frankrijk en Engeland maakt men bovendien nog een noemenswaard gebruik van de IT mm-smalfilm. De maten 9en G mm vinden nog wel toepassing in de huiselijke filmerij. De vaklieden staan afwijzend tegenover deze maten, daar zij te kleine beeldjes vertoonen om een rustige en veilige montage te kunnen garandeeren. In de laatste jaren is het gebruik van de s. (16 mm) zeer sterk toegenomen, niet alleen bij de amateurs, doch ook bij vaklieden, vooral individueel en onafhankelijk werkende filmers. In de leringen van filmhandel en -industrie tracht men de rechten voor s. zooveel mogelijk te verbinden aan de rechten voor normaalfihn om te voorkomen, dat beide maten van een en dezelfde film elkaar beconcurreeren. v. Domburg. Smalle tiend, » Tiendrecht. Smallingcrland, gem. in Friesland, Z.O. van Leeuwarden, met zand- en veenbodem, opp. 12 122 ha, omvat de dorpen Drachten (zetel der gem.), Drachtster-Compagnie, Houtigehage, Opeinde, Nijega, Oudega. Boornbergum, Kortebemmen en een deel van Rottevalle. Op 1 Jan. 1937 16 657 inw., waarvan 86 % Prot., 13% onkerkelijk en 1/3 % Kath. In > Drachten is een klooster der pp. Franciscanen en een slotklooster der Zrs. Carmelitessen. Dit dorp (9 000 inw.) heeft een Rijks H.B.S. met 5-jarigen cursus, een kweekschool voor onderwijzers, een middelb. landbouwschool, een huishoud- en ambachtsschool. S. heeft veeteelt en landbouw met weekmarkt in Drachten; verder is er zuivel-, leer-, drijfriemen-, sigaren- en houtindustrie. Door de gem. gaan vele waterwegen en de tramlijn Lemmer—Heerenveen—Dokkum. S. ontleent zijn naam aan Sma.l!e-Ee, een gehucht aan de Smalle-Eester-Zanding, waar in de M.E. een Benedictijner klooster stond, in 1581 afgebroken. Aan dit klooster dankte de streek veel op gebied van landbouw en ontginningen, handel en verkeer. Veenafgraving op groote schaal vond plaats sedert de 17e e. van der Meer. Smalnciisapcn, > Aap (kol. 106). Smalspoor, -> Spoorwegen. Smalt* (schei k!) is een kobaltsilicaat, hetwelk om zijn fraaie blauwe kleur als verfstof gebruikt wordt alsmede om glas te kleuren. Minder juist wordt ook aldus gekleurd glas wel s. genoemd. Smal tien, ■> Spijskobalt. Smaragd, groene edelsteen, die als mineraal hetzelfde is als beryl (zie afb. 9 op de pl. t/o kol. 688 in dl. IX). In vroeger,tijden meer algomeene benaming voor alle groene edelgesteenten. Oriëntaalsche s. is groene korund. Echte s. wordt gevonden in Opper-Ègypte, waai reeds in de Oudheid kostbare exemplaren vandaan kwamen, in den Oeral en incidenteel op vsch. andere plaatsen; tegenw. komen de meeste steenen uit Columbia. S. is slechts onder hoogen druk stabiel; de synthese ervan is dan ook zeer moeilijk, maar schijnt in den laatsten tijd toch gelukt te zijn; nadere gegevens hieromtrent ontbreken echter nog. Vele zgn. synthetische s. is eigenlijk groene synthetische korund. Zernike. Smaragdharjcdls, > Hagedissen. Smaracjdus'. abt van St. Mihiel, Lat. schrijver, begin 9e eeuw. S. schreef een commentaar op de liturgische lezingen (vooral steunend op Augnstinus, Hiëronymus, Gregorius en Boda), een Via regia of vorstenspiegel, een Diadema monachornm (over de deugden der monniken, naar Cassianus, Isidoor. Gregorius). een verklaring van den Regel van St. Benedictus, een commentaar op de grammatica van Donatus in 15 boeken. L i t.: Manitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (I 1911). Franses. Smart, Man van Smarten, benaming voor > Christus. Smarten van Maria. Voor verklaring en iconogranhie, zie onder > Zeven smarten; voor de feesten onder Mari af eesten. Smart, Christopher (pseud. „Mary Midnight” en „Pentweazle"), Eng. dichter. * 1722, f 1771. Studeerde te Cambridge. Journalist in Londen. Vertoefde 1766-’5B in een krankzinnigengesticht (volgens Johnson evenwel normaal), schreef daar zijn beroemdste werk: A Song of David. Verder o.a. Poems on Several Occasions (1752), Hilliad (satyre op Hi 11, die zijn Poems becritiseerde; 1763). Etman. Smarten (ledcrbewerking) is het losmaken van het haar van de huiden door een gecontroleerd omzettingsproces der opperhuid, waarbij de lederhuid intact blijft. Smash (lawntcnnis), een slag op een hoogen bal, niet de bedoeling hem met groote snelheid te retourneeren. Smeclercvo (vroeger Seme n d r i a), stad in Joego-Slavië (XIV 626 E 2), nabij Donau en Morava. Spoorlijn naar Belgrado. Ca. 10 000 inw. (1931). Varkensteelt; wijnbouw. Oude burcht. Smcdt, Charles De, Bollandist.* 6 April 1831 te Gent, f 6 April 1911 te Brussel. Hij werd prof. te Namen (1865), te Drongen (1857 en 1863) en te Leuven (1864); legde zich toe op de kerkgeschiedenis, waarin hij als baanbreker optrad; werd Bollandist (1870, 1876, voorzitter in 1882) en stichtte de Analecta bollandiana. Hij was rector van het St. Michielscollege te Brussel (1899). Willaert. Werken: o.a. Les principes de la critique hist. (1882); medewerker aan de Acta Sanotorum (1887 vlg.). Smec(ci)kolen, > Esskolen. Smeedkunst (zie pi.; vgl. index kol. 831/832). Alhoewel het ijzer reeds in de voorhistorische tijden bewerkt werd, kwam de s. eerst tot hoogere ontwikkeling tijdens de M.B. Vooral de deurhengsels der toen- malige kerken (o.m. de Notre-Darae te Parijs en de St. Pauluskerk te Luik) zijn meesterwerken der s. Ook in het middeleeuwsch meubilair vond het gesmeed beslagwerk veel toepassing; verder was veel huisraad toen in gesmeed ijzer vervaardigd. In navolging der Klassieke Oudheid gebruikte de Renaissance bij voorkeur edeler metalen (brons, enz.) dan ijzer. Tijdens de Barok en het Rococo daarentegen kende de s. opnieuw een hoogen bloei: de talrijke toepassingen zoowel in de burgerlijke als de kerkelijke bouwkunst (hekken, traliewerk, trap- en balkonleuningen, pomp- en putversieringen; verder enkele communiebanken) getuigen van hoogen decoratieven kunstzin en groote technische vaardigheid. Met de 19e eeuw werd het smeedijzer grootendeels verdrongen door het gietijzer. Als doorzichtig afsluitingsmiddel van hooge kunstwaarde heeft het smeedwerk opnieuw zijn plaats in de hedendaagsche bouwkunst; ook in het kerkelijk meubilair vindt het enkele belangrijke toepassingen. L i t.: Brüning, Die Schmiedekunst bis zum Ausgung des 18. Jbdt. (21922); H. R. d’Allemagne, La Ferronnerieancienne(l924); O. Johannsen, Gesch. des Biaens (21925)- V. Eerde. Smeedstaal of smeedbaar staal, staal, dat in zich de eigenschappen van vloeiijzer en staal vereenigt ; trekvastheid 65-61 kg/mma en rek 24-16 %; gebruikt voor assen e.d. Smeedwerk is een verzamelnaam voor het halfof eindproduct van het smeden: een vorrabewerking van metalen door middel van hameren, waarbij steeds de elasticiteitsgrens, zoo mogelijk nimmer, tenzij opzettelijk bij het afhakken, de vastheid van het te bewerken materiaal wordt overschreden. Bij het smeden wordt het materiaal gebogen, gestrekt, gestuikt of afgehakt. Is de vormveranderingsbewerking uitsluitend een persen of walsen, dan noemt men het eindproduct dienovereenkomstig perswerk (auto-carrosserie), walswerk (rail) en spreekt men niet van smeden. Afhankelijk van het materiaal naar soort (ijzer, koper) en vorm (staaf, plaat) geschiedt de bewerking koud of warm. De gewenschte tijdelijke verlaging van de elasticiteitsgrens wordt meestal bereikt door verhitting in een smidsvuur of vlamoven (oliebranders). De smid brengt het te bewerken materiaal op het aambeeld, waarop de noodige mallen, messen of pennen worden gestoken, bewerkt het werkstuk zelf met de bankhamer of zijn hulp, de voorslager, hanteert de voorhamer. Ofwel het smeedstuk wordt onder de luchtof stoomhamer gebracht, of tusschen de bekken van de smeedmachine. Kennis van de voor elk materiaal verschillende, juiste smeedtemperatuur, ook in verband met de homogeene structuur van het smeedstuk, is van zeer groot belang. Smeedtemperatuur voor bijv. hard staal is de geelgloeihitte: 1100° C. Door goed smeden kan de structuur van het materiaal verbeteren: dichter, kleinere kristallen en daarmede verhooging van trek- en breukgrenzen. De technische smeedstukken vinden de meest uiteenloopende toepassingen in zeer verschillenden vorm als assen, drijfstangen, klinknagels, machine-onderdeelen, pijpen, veeren, enz. Beijnes. Smeekgebed is het > gebed, waarin men God smeekt om zijn gaven; op de eerste plaats den Hemel met wat daartoe noodig is. Dit sluit een erkenning in van God als Oorsprong van alle goed en is zoo een uiting van godsdienst. Smecle (Deschampsia of Aira), ook: boendergras en bent, een plantengeslacht van de fam. der grassen; komt met 20 soorten in de koude en gematigde streken (in de tropen op de bergen) voor. In onze streken vindt men veel D. caespitosa in moerassige weiden en aan waterkanten; het is een geschikt voedergras, maar vormt bulten. Op droge gronden komt D. flexuosa, de bochtige s., voor. Op moerassigen veengrond groeit de moerassraeele, D. discolor, zeldzaam. Bonman. Smecrebbc-Vloerzcgem, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten N. van Geeraardsbergen (XIX 176 C 6). Opp. 366 ha, ca. 600 inw. (Kath.). Oneffen bodem, kleigrond, landbouw. In de Gotische kerk doopvont uit de 14e eeuw. Bestond tot begin der 19e e. uit twee afzonderlijke gemeenten Smeerebbe en Vloerzegera. Smeerenburgbaai, baai van het eiland Amsterdam aan de N.W. punt van Spitsbergen (bijkaart bij krt. Skandinavië t/o kol. 704 in dl. XVIII)! Hier ontstond in 1617 de Ned. nederzetting Smeerenburg voor de walvischvangst. In 1700 was het al een ruïne. In 1878 werd er een gedenkplaat geplaatst ter herinnering aan twee overwinteringen. fr. Stanislaus. Smecrklier, > Slijmbeurs. Smeerkliercyste of atheroomcyste, gezwel met brijachtigen inhoud, uitgaande van een haarzakje. De wand wordt gevormd door den wand van het haarzakje; de inhoud bestaat uit vervette huidcellen, vetdroppeltjes en kleine haartjes. Het gezwel ontwikkelt zich van de huid uitgaande onder de huid. Behandeling bestaat in verwijdering. Krekel. Smcerlaacj (land b.) is een laagje zwart zandrijk veen, ook wel pik, gliede of mot genaamd, dat meermalen voorkomt onder de heidezode en als de oorzaak van het ontstaan der > ontginningsziekte wordt beschouwd. Smith heeft uit dit veen een stof, de glidine, afgescheiden, die volgens hem de ziekte veroorzaakt. Dewez. Smeermiddelen (t ec h n.) dienen ter voorkoming van de slijtage en de warmteontwikkeling bij het droog over elkaar wrijven van machinedeelen. De geringste wrijvingsverliezen en slijtage treden op bij zuivere vloeistofwrijving, als het s. een ononderbroken laag vormt tusschen de wrijvende deelen. Gemengde wrijving treedt op, als de smeermiddellaag niet genoeg draagkracht bezit, dus bij kleinen toevoer van s., bij hooge drukken en kleine snelheden tusschen de bewegende deelen. Droge wrijving, die noodlottige gevolgen heeft, ontstaat bij afwezigheid van het s.; zij treedt ook als grensgeval op bij aanloop of vlak voor den stilstand van bewegende machinedeelen. S. zijn mengsels van koolwaterstoffen, eventueel met bijmengselen, bijv. graphiet. Voor de beoordeeling van s. zijn van belang: het soortelijk gewicht (mineraalolie 0,89 – 0,96; steenkoolteerolie 1,1), het vlampunt, als het s. bij hooge temp. gebruikt wordt, stolpunt, druppelpunt van vetten, de viscositeit of taaiheid; chemisch onderzoekt men op verontreinigingen, aschgehalte, zuurgetal, verteringsgetal, verzeepingsgetal. Met oliebeproevingsmachines en uit bedrijfsproeven vormt men zich een oordeel over de resultaten van een bepaald s. in de practijk. Opgave over het gebruik van bepaalde s. voor elk speciaal doel van den werktuigbouw vindt men in de vakliteratuur en prospectussen der oliemaatschappijen. L i t.: tijdschrift „Die Schmiertechnik”. Zie ook > Olie; Aardolie. v. Stekelenburg. Smeerolie, > Smeermiddelen. Smeersel of liniment noemt men in de geneesk. een dik-vloeibaar mengsel, dat dient voor uitwendig gebruik. Smeerwortel (Symphytum officinale), ook: schuurwortel, spek- of vetwortel, een plantensoort van de fam. der ruwbladigen; groeit algemeen aan waterkanten en op vochtigen grond met roodviolette, rosé of witte blokvormige bloemen. De wortels worden gebruikt voor zwachtels bij beenbreuk, de bloemen tegen catarrh. Bourmn. Smecrzeep, > Zeep (zachte). Smegma-bacil (mycobacterium smegmatis) is een bacil, dien men bijna altijd in de buurt van de urethra-uitmonding zoowel bij den man als de vrouw kan vinden. Hij is zuurvast en heeft dientengevolge groote overeenkomst met den tuberkelbacil. Wanneer men de urine wil onderzoeken op de aanwezigheid van tuberkelbacillen moet dus steeds gezorgd worden (door zeer zorgvuldige reiniging der uitwendige geslachtsorganen ofwel door de urine door middel van een katheter af te tappen), dat er geen s.-b. in terecht kunnen komen. Terwijl de s.-b. wat vorm en kleurbaarheid betreft dus veel overeenkomst met tuberkelbacillen kunnen vertoonen, zijn ze hiervan door kweekmethoden of door dierproeven te onderscheiden. Op de gewone voedingsbodems groeit de s. vrij gemakkelijk, wat de tuberkelbacil niet doet, maar het zekerste onderscheidingsteeken is de dierproef. De tuberkelbacil verwekt bij de cavia typische tuberculose, terwijl de s.-b. voor die dieren geheel onschuldig zijn. Wyers. Smeken. Jan de Baertraakor, alias Smeken, Brusselsch rederijker, misschien afkomstig uit Den Bosch; sedert 1486 stadsdichter, f 15 April 1517. Van zijn werk is niets bewaard. Op den naam van S. stond tot nog toe het mirakelspel Vanden Sacramente vander Nyeuwervaert, dat nu blijkt het werk te zijn van Antonis de > Roovere. XXI. 21 L i t.: Van Eeghem, Rhetores Bruxellenses (in ; Revue Beige de Phil. etd’Histoire, 1935,431 vlg.). p Mierlo. Smelleken, ook blauwe gier ofmer-1 ij n, Falco columbarius aesalon, de kleinste roofvogel van onze streken; wordt vrij veel in herfst en voorjaar waargenomen, doch nog nooit nestelend. Vanboven blauw-grijs met zwarte strepen, verder lichtbruin met donkere strepen; staart vnl. blauwgrijs, pooten geel. Het wijfje is meer grijsbruin. Voedsel; kleine zangvogels. Bernink. Smolt, ■> Zand-aal. Smeltbak, in de suikerindustrie: reservoir, waarin suiker ter verdere zuivering in water of in verdunde suikeroplossingen wordt opgelost, gewoonlijk onder verwarming met stoom. Smoltingswarmtc (natuur k.). Een stof heeft warmte noodig om te kunnen smelten; deze warmte, smeltingswarmte genoemd, wordt niet door den thermometer aangetoond (> Smeltpunt); daarom wordt ze ook wel latente (verborgen) s. genoemd. In het bijzonder noemt men s. van een stof het aantal gramcalorieën, dat noodig is om één gram van die stof, bij haar smeltpunt, van den vasten in den vloeibaren toestand te doen overgaan. O Bij het stollen komt die warmte vrij en wordt dan aan de omgeving af gegeven als s t o 1 1 i n g s w a r mte. De s. van een stof is gelijk aan haar stollingswarmte. J. Wouters. Smeerwortel. Smcltprop, bij stoommachines een prop in een alarm- of veiligheidstoestel; bestaat uit een metalen mengsel, dat tijdig smelt om daardoor gevaar aan te toonen of gevaar te voorkomen. Smeltpunt (natuur k.). Gedurende den ganschen tijd, dat een vaste stof smelt, blijft de temp. onveranderd, zoolang de vaste en vloeibare phase der stof naast elkaar blijven bestaan ; die temp. heet het smeltpunt van die stof. Deze wet geldt echter niet voor mengsels van vaste stoffen. Zie Smelttraject. In dezelfde omstandigheden van zuiverheid en druk smelt een stof altijd bij dezelfde temp. Daarom heeft men het s. van ijs als een vast punt kunnen nemen om de schaalverdeeling van den thermometer op te maken. Omgekeerd, wanneer men een vloeistof afkoelt en het verschijnsel der oversmelting vermeden wordt, zal zij bij de temp. van hot s. beginnen te stollen; bij deze omgekeerde proefneming wordt die temp. het stolp u n t, en in het bijzonder bij water het vriespunt genoemd; het stolpunt is dus hetzelfde als het smeltpunt. Sommige stoffen, zooals hars, lak, pik, die uit een zeer samengesteld mengsel van allerlei stoffen bestaan, hebben geen bepaald smeltpunt: bij verwarming worden zij voortdurend weeker, en men kan geen bepaalde temp. aanwijzen, waarbij zij als vloeibaar kunnen beschouwd worden. Andere stoffen, zooals steenkool en krijt, hebben geen bepaald smeltpunt, omdat zij een ontledingsproces ondergaan, alvorens hun smeltpunt bereikt is. Onder verhoogden druk lukt het wel deze stoffen te smelten. J. Wouters. Smolttrajcct noemt men het temperatuur-interval tussclien beginnend smolten en volledig gesmolten zijn van een mengsel van sommige vaste stoffen (vgl. echter ook > Smeltpunt). In het eenvoudigste en trouwens ook het meest voorkomende geval begint het s. bij bet > eutecticum en het eindigt bij het smeltpunt van een der componenten van het mengsel. Zernike. Smelt vei liy heid (electrotechn.) dient, evenals de > automaatzekering, ter beveiliging van electrische leidingen e.d. tegen ongewenschte overbelasting. Het doorsmelten van een in de > veiligheid ondergebracht draadje verbreekt de keten bij gevaar. Smerdis, ook Bardes of Tanyoxarkes (Xenophon) genoemd, zoon van Cyrus den Grooten van Perzië en jongere broer van Cambyses. Omdat hij bij de Perzen zeer bemind was, liet Cambyses hem heimelijk vermoorden. Tijdens den veldtocht van Cambyses naar Egypte (526) gaf een zekere Gaumata, die sprekend op S. geleek, zich uit voor den vermoorden prins. > Pseudo-Smerdis. Alfrink. Smerinthus, > Avondpauwoog. Smeroe, hoogste vulkaan van Java (XIV 496 H 4), 3 676 m hoog, ten Z. van het Tenggergebergte in 0. Java, waarmede het één complex vormt. Hoewel regelmatig werkzaam (1815, 1831, 1886, 1896, 1911) gaf de S. door zijn vulkanische activiteit niet tot ernstige rampen aanleiding. De ramp van Loemadjang (Aug. 1919), waarbij ruim 200 mensohen om het leven kwamen, werd veroorzaakt door een modderstroom, die echter het karakter van een normale grondverschuiving droeg en door overvloedigen regenval werd teweeggebracht. Zie afb. 6 op de pl. tegenover kolom 321 in dl. X. Jong. Smet, 1° Alo y s De, kanunnik, godgeleerde. * 27 Febr. 1868 te Oostrozebeke, f 19 April 1927 te Brugge. Na studiën aan de Leuvensche hoogeschool werd hij weldra de gevierde leeraar aan het grootseminarie te Brugge. Zijn voornaamste werk: De Sponsalibus et matrimonio, verwierf een wereldfaam. Allossery. 2° Andries De, van Brugge, compilator van Die Excellente Cronike van Ylaenderen, te Antwerpen 1631 gedrukt. 3°Bonaventura De, > Vulcanius. 4° Gustave De, kunstschilder. * 1877 te Gent. Studeerde aldaar op de Academie. In 1901 was lüj te Laethem, waar hij den invloed van Claus onderging. Tijdens den Wereldoorlog verbleef hij in Holland en veranderde zijn impressionistischen stijl. Hij werd een typische expressionist, niet terugsohrikkend voor sterke deformaties. Ontplooit zich pas goed na 1920, in België (contact met Constant Permeke). Zijn gegevens zijn simpel, de vormen groot en soms cru, de kleur is zeer gedifferentieerd. Lit. : Paul Colin ; S. Pierron; André de Ridder (Sélection). Engelman. 5° Piet e r Dte, Jezuïet, missionaris, apostel van het Rotsgebergte. * 31 Jan. 1801 te Dendermonde, f 23 Mei 1873 te St. Louis (V. St. v. Amer.). Vertrok in 1821 met > Neiinckx naar N. Amerika, werd er Jezuïet en priester gewijd (1827). S. is de groote apostel der talrijke Indianenstammen en hun machtigste beschermer in de streek van het Rotsgebergte,dat Smetana. hij herhaaldelijk overstak en doorkruiste. Zijn vele brieven, die zijn tallooze reizen verhalen, werden na 1843 uitgegeven in 4 dln. Standbeeld te Dendermonde. L i t.: P. Laveille S.J., Le Père De S. (1913). Allossery. temetana, Bednch, naast Dvorak de grootste Tsjechische componist der 19e eeuw. * 2 Maart 1824 te Leitomischl, f 12 Mei 1884 te Praag. Zijn stijl is sterk nationaal gekleurd; hij verklankt gaarne stemmingen en tafereelen van zijn land (orkest-cyclus: Ma Vlast: Mijn Vaderland, waarin o.a. „De Moldau”). Zijn meesterwerkwerd de komische opera De verkochte bruid, daarna volgdeDalibor en Lihoesja. In 1874 werd hij doof (muzikale autobiographie is zijn strijkkwartet Uit mijn leven) en hij overleed in geestelijke verwarring. L i t.: Rychnowsky, S. (Duxtsch, 1924); Nejedly, B. S. (2 dln. 1924-’29, Tsjechisch). Koole. Smet De Nayer, Paul, graaf de, Kath. staatsman. * 13 Mei 1843 te Gent, f Juni 1913 te Brussel. Werd als groot-industrieel volksvertegenwoordiger in 1866, en was de promotor van de wet op de werkmanswoningen en van die tot regeling van vrouwen- en kinderarbeid. In 1894 werd hij minister van Financiën, van 1896 bleef hij, met enkele maanden tusschenruimte, tot in 1907 hoofd van het Ministerie en fungeerde als minister van Financiën of min. van Openbare Werken. In 1899 werd hij benoemd tot minister van State. Na zijn ministerschap werd hij in 1908 provinciaal senator. Als min. van Financiën verwezenlijkte hij groote hervormingen in zake staatshoekhouding, fiscus, algemeene spaar- en lijfrentekas, alcoholcijns; als eerste minister regelde hij de toepassing der evenredige vertegenwoordiging in de landsverkiezingen (1899), de arbeidscontracten en de ouderdomspensioenen (1900). Hij steunde met zijn beste krachten de politiek van Leopold II tot het verfraaien van België en tot het uitvoeren van grootsch opgevatte openbare werken. U ytterhoeven. Smcthis, Johannes, oudheidkundige. * 10 Oct. 1690 te Aken, f 30 Mei 1661 te Nijmegen. Studeerde o.a. te Harderwijk onder Pontanus, verbleef in Duitschland, Frankrijk en Engeland, was o.a. hoogleeraar in de wijsbegeerte te Sedan en ten slotte sinds 1618 predikant te Nijmegen. Zijn groote reputatie dankt hij aan zijn oudheidk, studiën en aan zijn zeldzame collectie Romeinsche oudheden, die hij in Nijmegen en omstreken wist te verzamelen, en die in 1704 na den dood van zijn zoon verkocht werd aan den keurvorst van de Palts. 11'. Vermeulen. Werken: o.a. Oppidum Batavorum seu Noviomagum (1645). Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). Smetlede, gem. in de provincie O. Vlaanderen, ten Z.O. van Wetteren (XIX 176 C 4). Oppervlakte P. de Smet' S.J. 403 ha, ca. 1300inw. (Kath.). Effen bodem. Landbouw. Smctona, Anta n a s, Litausch patriot. * 10 Aug. 1874 te Uzuleniai. Medewerker aan do Litausche onafhankelijkheid, van 1919-’2O en sedert 1926 president der republiek Litauen. L i t.: Takulis, La Lithuanie restaurée (1932) ;de Chambon, La Lithuanie moderne (1933). Smctpocder, poeder, dat bij de kinderverzorging gebruikt wordt om vorming van roode plekken en dergelijke „smetten” van de huid te voorkomen. Smetstof verbreiding, > Infectie. Smet van Huysse, De. Deze deed voorzeggingen in verband met godsdienstige en politieke stroomingen in Vlaanderen. Deze werden verscheidene malen opnieuw uitgegeven. Leefde in de 14e eeuw. L i t.: Biogr. Nat. Beige. Smidsdoofheid, > Beroepshygiëne (s°). Smient, Anas penelope, een eend, iets kleiner dan de gewone wilde eend. Prachtkleed van het mannetje: kop en hals roestbruin; mantel parelgrijs met fijne zwarte dwarslijntjes; bovenste gedeelte van de borst bruinrood; groote slagpennen bruingrijs, spiegel groen, met wit afgezet ; buik wit; pooten blauwgrijs. Het wijfje is bruinachtig. Overwintert in groot aantal langs de kusten en breede riviermonden. Bernink. Smildo, gem. in het W. der prov. Drente (IX 362 A 2); omvat Bovensmilde, Hijkersmilde, Hoogersmilde, Kloosterveen; ca. 6 300 inw., waarvan 89,6 % Prot.; 2,6 % behoort tot een andere, 7,8 % tot geen kerkel. gezindte; opp. 6 319 ha, waarvan 52 % bouwland, 13 % grasland, 28 % woest, 2 % bosch. Landbouwbedrijven, vooral in het N., gemengde bedrijven in het Z.; aardappelmeelfabr., kalkzandsteenfabr., 2 zuivelfabr. Veenkolonie, lengte ca. 16 km ter weerszijden van de Drentsche Hoofdvaart. Het gemeentehuis staat te Kloosterveen. Bouma. Smildervaart, andere naam voor > Drentsche Hoofd vaart. Smirke, sir Robe r t, architect, o.a. van het Britsch Museum te Londen (1826). * 1 Oct. 1781 te Londen, f 18 April 1867 te Cheltenham. Leerling van > Soane. Smising, Theodorus, Minderbroeder uit Westfalen, bekend Scotist. f 1626 te Leuven. L i t.: Dirks, Hist. litt. (148). Smissen, Alfred, baron van der, militair. * 1 Febr. 1823 te Brussel, f 16 Juni 1895 aldaar. Nam als officier deel aan de veldtocht tegen de Kabylen in Algerië; maakte deel uit van den generalen staf van het Belg. vreemdenlegioen van keizer Maximiliaan van Mexico. Werd in 1879 luitenant-generaal van het Belg. leger en in 1882 commandant van het 2e militaire district. Als adjudant van den koning stond hij dezen herhaaldelijk bij in zijn ijveren voor algemeenen dienstplicht, waaraan hij ook vsch. brochures wijdde. U ytterhoeven. Smient. Adam Smith. Smit, Jan O 1 a v, Ned. bisschop. * 19 Febr. 1883 te Deventer. Doctoreerde in 1907 in de wijsbe- geerte en in 1909 in de theologie aan de Gregoriaansohe universiteit te Rome, in 1912 in de biibelwetenschap aan het Pausel. Bijbelinstituut aldaar. In 1906 priester. Van 1913 tot 1922 hoogleeraar in de exegese aan het groot-seminarie Rijsenburg (Utrecht). In dezen tijd verwierf S. zich groote verdiensten als organisator van de Ned. missie-actie. Van 1922 tot 1928 apost. vicaris van Noorwegen; in 1922 titulair bisschop van Paralus. Sinds 1929 consultor van de Congregatie der Propaganda en kanunnik van St. Pieter te Rome. Werken: De daemoniacis in Historia Evangelica (diss. 1913); Het Vaticaan (met R. Post, 1932); Naar Rome (1933) ; Rome (dl. 111 1935). Smilh, 1° A d a m, grondlegger der economie als wetenschap. * 5 Juni 1723 te Kirckaldy in Schotland, f 17 Juli 1790 te Edinburgh. Studeerde te Glasgow en Oxford. Prof. te Glasgow. In 1764 maakte hij met den jongen hertog van Buccleugh een reis door Europa, tijdens welke hij in Frankrijk in aanraking kwam met > Quesnay, wiens physiocratische leerstellingen van grooten invloed zijn geweest op zijn econ. opvattingen. Zijn wereldberoemd boek over den rijkdom der volken, een meesterwerk in zijn soort, waaraan hij tien jaren arbeidde, verschafte hem den naam van Vader der Staathuishoudkunde. In zijn critiek op het Mercantilisme was hij onnoodig scherp en niet geheel rechtvaardig. Zijn theorie omtrent de zedenleer, welke hij op onveranderlijke natuurwetten baseerde, die den mensch uit eigen beweging aanzetten tot wat goed voor hem is, bracht hem er toe het eigenbelang als de groote drijfkracht in het econ. leven te erkennen, waaraan geen belemmering in den weg mag worden gelegd, zoodat op dit gebied de grootst mogelijke vrijheid heerschen moet. Zie voor de verdere uitwerking van zijn leer, waarmede hij de stichter werd der zgn. Klassieke school, het art. > Liberalisme. Voorn, werken: Theory of moral sentimente (1759); An inquiry into the nature and the causes of the wealth of nations (1776). L i t. : Oneken, Ad. S. in der Kulturgesohichte (1874); Rae, Life of A.S. (1895); Small, A.S. and modern sociology (1907); Handwörterb. der St.-W.; Staatslexikon (IV 61931). Borrel. 2° Geor g e, Eng. Assyrioloog. * 26 Maart 1840 te Londen, f 19 Aug. 1876 te Aleppo. Als kopergraveur was hij Rawlinson behulpzaam bij de uitgave van de Cuneiform Inscriptions of Western Asia; hij kreeg zooveel interesse in deze nieuwe wetenschap, dat het Britsch Museum hem sinds 1866 als assistent de gelegenheid schiep tot verdere studie. Hij ontcijferde vele nieuw ontdekte teksten (o.a. het Babylonische zondvloedverhaal op de 11e tafel van het Gilgamesjepos) en deed meerdere opzienbarende vondsten. Driemaal maakte hij een reis naar het Oosten; deed uitgravingen in Mossoel (Ninive); op zijn derde reis bezweek hij aan de pest. Werken: Assyrian Diseoveries (1875; 71883); History of Assurbauipal (1871) ; Assvria from the earliest times to the Fall of Niniveh (1875) ; Bponym canon from the death of ?alomon to Nebuehadnezzar (1875); na zijn dood door Sayee uitgegeven • History of Babylonia (1877); History of Sennaoherib (1878). Alfrink. 3° Sir He n r y („Harry”) George Wake 1 yn, Britsch-Afrikaansch krijgs- en staatsman. * 28 Juni 1787 te Whittlesey (Eng.), f 12 Oct. 1860. Ofticier in 1805, deed dienst in Z. Amerika, Spanje, Frankrijk, N. Amerika en te Waterloo; in 1828 aan de Kaap in den zesden Kafferoorlog (1834-’36). Benoemd tot gouverneur van het O. gedeelte der Kaapkolonie, koos hij de zijde der Boeren inzake Kafferbeleid en werd hierom ontslagen door de Rijksregeering te Londen en als militair overgeplaatst naar Britsch-Tndië (> Aliwal). 1847-’62 gouverneur der Kaap-kolonie en hooge commissaris in het overige Z.Afrika. Hij trachtte de Boeren, die republieken gesticht hadden in Natal en Oranje-Vrijstaat, te bewegen onder het Britsche gezag terug te keeren. Zij weigerden: Pretorius verdreef de Engelschen uit de door S. gestichte Oranje-rivier-Suzereiniteit en werd vogelvrij verklaard. In den slag bij Boomplaats (1848) werden de Boeren verslagen, die daarop over de Vaal trokken en de Z.Afrik. Republiek stichtten. S.erkende haar onafhankelijkheid bij de Zandrivier-Conventie (1852); hij keerde terug naar Engeland. Lit. : J. Noble, South Africa (1877); Theal, Gesch. van Z. A. (IV). Hasselaar. 4° H o b b e, Ned. kunstschilder. * 7 Dec. 1862 te Witmarsum. In 1876 met zijn familie naar Amsterdam gekomen, waar zich zijn talent voor teekenen openbaarde. Bezocht de Quellinusschool en de Academie. Verdere studies bij Verlat. Subsidie van de koningin. Schilderde stadsgezicht, het water, landschap. Een vlot en vruchtbaar talent, wiens werk door de burgerij gezocht werd. Engelman. 5° Jo e, stichter der > Mormonen. 0° S y d n e y, Eng. Anglic. geestelijke en schrijver. * 3 Juni 1771 te Woodford (Essex), f 22 Febr. 1845 te Londen. Studeerde te Winchester en Oxford. Parochiegeestelijke te Nether Avon, tevens huisleeraar. Later te Edinburgh, waar hij studeerde en preekte. Daarna verbleef hij te Londen, Yorkshire, Bristol, en ten slotte weer te Londen, waar zijn schitterende preeken algemeen beroemd werden. Onderscheidde zich door zijn edelmoedigen strijd voor de rechten der Katholieken en voor sociale rechtvaardigheid. Werken: Six Sermons (1800); Peter Plymley’s Letters (1807 ; tegen de bestrijders der Kath. emancipatie) ; A letter to the electors upon the Catholic Question (1820); A fragment on the irish R. Catholic Church (1845); Sermons at St. Paul’s (1846). In 1802 stichtte S. de Edinburgh Review. Etman. 7° William Sidney, Eng. admiraal. * 21 Juni 1764 te Westminster, f 26 Mei 1840 te Parijs. Al in 1780 bij de Eng. marine; versloeg 1790 in Zweedschen dienst de Russ. vloot bij Svensksund. Na de verovering van Toulon (met Hood) haalde S. als gezant in Konstantinopel den sultan over tot een verbond tegen Frankrijk. Hij belette daarna de verovering van Akka (Syrië) door Napoleon en dwong Menou tot het verdrag van Alexandrië, waardoor de Franschen Egypte moesten ontruimen. In 1807 leidde S. een vlootexpeditie tegen de Franschen in Portugal; 1821 benoemd tot admiraal. V. Claassen. Sinillificld, deel van de City of London, met het eeuwenoude St. Bartholemew’s Hospital en de grootste vleeschmarkt der wereld. Smithsoniet of zinkspaat (g o o 1.), zinkmineraal, chemische formule ZnC03. Kristalliseert rhoraboëdrisch, groenig en gelig van kleur, veelal in dichte aggregaten. Secundair zinkerts, uit zinkblende door verweering ontstaan, vooral in kalken en dolomieten. Bekend van Moresnet, vsch. vindplaatsen in Duitschland en Engeland, Sardinië, Missouri en Kansas in de Ver. Staten. Jong. Smit Kleine, Engbert Frederik, Ned. letterkundige. * 11 April 1846 te Haarlem, f 1925 te Maarssen. Redacteur van Spar en Hulst, De Banier en Nederland. Schreef ook onder het pseud. Piet Vluchtig. Schrijver van vertellingen, feuilletons en verzen. Bekend zijn wel zijn Haagsche Hopjes (1883). Verdere werken: Heidekruidjes (1871); Liedjes (1872) ; Kritische Schetsen (1882) ; Carmen Sylva (1886). —L i t.: Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VII, 549). Vermeeren. Smits, 1° De Oude Heer, pseud. van Mark Prager -> Linde. 2° D i r k, Ned. dichter. * 20 Juni 1702 te Rotterdam, f 26 April 1752 te Hellevoetsluis. S. was ambtenaar van de accijnzen. Zijn letterkundig werk is verdienstelijk, al neemt het nergens een hooge vlucht. Werken: Israels brandoffer (1737) ; Mengeldichten (1741); Over de Poëtische verrukking (1743) ; Rottestroom (1750, zijn bekendste, ofschoon niet zijn beste werk). —U i t g.; volk werken (1823). —L i t.: N. Versteeg, in: Nagelaten gedichten van D. S. (1764); A. de Jager, D. S. (1852). Piet Visser. 3° E u g én e, Belg. schilder. * 1826 te Antwerpen, f 1912 te Brussel. Werkte te Brussel, Parijs en Rome. Schilderde portret, genre- en historiestukken. Werk in vsch. Belg. musea. 0 4° Jak o b, kunstschilder. * 1856 te Rotterdam, f 1928 te Moll (Achterbosch, in de Kempen). Kwam in 1876 op de Académie des Arts Décoratifs te Brussel, studeerde verder te München en Warschau. Vestigde zich in 1895 in de Kempen, liet zich in 1900 in België naturaliseeren. S. schilderde de nederige landlieden met een innige melancholie en een groote, religieuze toewijding, hij schilderde ook de grootsche wijdheid van velden en bosschen. Zijn middelen zijn sober, soms ruw, dan weer met een email-achtigen glans, maar steeds is hij diep en mystisch van gevoel. Dit kwam vooral uit in zijn bijbelsche tafereelen, die soms aan Rembrandt doen denken. Hij schildert den Heiland temidden van de Kempische boeren, in een innige atmosfeer (zie afb. 9 op de pl. t/o kol. 448 in dl. IV). Publiceerde in 1911 een album met etsen, met inleiding van George Eekhoud. Men vindt van zijn beste werk in de musea van Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en Kortrijk. In Nederland werd hij pas goed bekend door een tentoonstelling in het Museum Boymans te Rotterdam in 1937. Te Moll is een monument voor S. opgericht. Engelman. O L i t.: G. Eekhoud ;A. Breuer ; Cam. Lemonnier. 5° Joan n e s Henricus, seminarieregent. * 11 Febr. 1780 te Eindhoven, f 10 Juli 1854 te St. Michielsgestel. In 1805 priester gewijd te Grave. S. heeft bijna zijn geheele loopbaan als priester doorgebraoht in het klein-seminarie van Den Bosch. Tijdens de moeilijkheden met Napoleon was hij belast met de jurisdictie van het vicariaat. Vanaf 1816 tot aan zijn dood had hij de leiding van het klein-seminarie. Zijn aanteekeningen vormen een belangrijke bron voor de geschiedenis van het Bossche diocees in de eerste helft van de 19e eeuw. gen van de eerste en de sevenste Bliscap van onsen Vrouwen. Asselbergs. Smuts, Jan Christiaan, Boerengeneraal en -staatsman. * 24 Mei 1870 te Riebeek-West. Studeerde te Stellenbosch en Cambridge; advocaat te Kaapstad en Johannesburg, 1898 staatsprocureur. In den 2en Boerenoorlog streed hij tegen de Engelschen en werd commandant-generaal. Nam deel aan de vredessluiting te Vereeniging (1902). Met Botha nam hij deel aan den econom. opbouw en de politieke leiding van zijn volk. In 1906 kreeg S. in den Volksraad van Transvaal de portefeuille van Binnenlandsche Zaken en in 1910 in den Volksraad der Unie van Zuid Afrika te Kaapstad de portef. van Binnenl. Zaken, Mijnwezen en Verdediging. Bij het uitbreken van den Wereldoorlog (1914-’18) koos de Unie de zijde der Geallieerden; in 1917 werd S. naar Londen geroepen en als lid van het Oorlogskabinet leidde hij de luchtverdediging van Londen en nam hij deel aan krijgsoperaties op het W. front en in Palestina. Na sluiting van den Wapenstilstand in 1918 ontwierp S. met goedkeuring van pres. Wilson het Statuut van den Volkerenbond en teekende met Botha namens Z. Afrika het Vredesverdrag van Versailles. Na den dood van Botha werd S. (Aug. 1919) eerste minister der Unie. In de politiek was hij voorstander van samenwerking tusschen Boer en Brit. In 1922 werd hij verslagen door de vereenigde Nationale en Arbeiderspartijen onder gen. Hertzog. Na de verkiezingen van 1934 werd hij opnieuw leider van het kabinet en na de fusie in 1936 met gen. Hertzog diende hij onder dezen. Besselaar. Smijers, Albe r t, muziekhistoricus. * 19 Aug. 1888 te Raamsdonksveer. Leerling van Anton Averkamp, studeerde later aan de Akademie f. Musik und darstellende Kunst (afd. Kerkmuziek) te Klosterneuburg; in 1912 ontving hij de priesterwijding, daarna studeerde hij aan de Weensche univ. muziekwetenschap (Guido Adler) en promoveerde in 1917 op proefschrift Karl Luython als Motettencomponist (uitg. in het Tijdschr. voor Ned. Muziekgesch., XI 1923, 1-95). Leeraar aan het seminarie te St. Michielsgestel en directeur van de afd. Kerkmuziek van de R.K. Leergangen te Tilburg, daarna (1926-’3O) hoofdleeraar voor muziekgeschiedenis aan het Amsterd. Conservatorium. In 1930 aanvaardde hij het hoogleeraarschap in de muziekwetenschap te Utrecht met een rede over Ned. Muziekgeschiedenis. Zijn belangrijkste werk is de bezorging van de uitgave der gezamenlijke werken van Josquin des Prez (sedert 1921 verschenen 18 afl.). Verdere publicaties: Die kaiserliche Hofmusik-Kapelle von 1543-1619 (in : Stud. z. Musikwissenschaft VI); De Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te ’s Hertogenbosch (in: Tijdschr. v. Ned. Muziekgesch. XI-XIV); Missa ad modulum Benedicta es van Ph. de Monte ; J. v. d. Vondels Kruysberg van C. Padbrué, madrigalen van C. Schuyt en Band 1 en 2 van Attaignant’a Treize livres de Motets. Koole. Smyrna, hoofdstad der gelijknamige Turksche prov. in Klein-Azië (XII 384 H/I 4). Ca. 200 000 inw. S. ligt aan de goed bevaarbare, 70 km lange Golf van S. en is de grootste haven van Turkije. Spoorwegen naar het binnenland. Invoer: machines, textiel, steenkool, suiker. Uitvoer: tabak, rozijnen, vijgen, katoen, tapijten. Industrie: textiel (Smyrna-tapijten), leer, aardewerk. Zetel van Kath. aartsbisschop. Gesch. Het Oude S. lag bij do monding van den Hermus (XII 336 14) en was een kolonie der Aeoliërs. Het werd ca. 680 v. Chr. door koning Alyattes van Lydië totaal verwoest, werd na Alexanders verovering een der eerste steden van Voor-Azië en verkreeg, voor verleende hulp, menig voorrecht van de Romeinen, doch verloor in 59 v. Chr. zijn onafhankelijkheid, maar bleef een zeer welvarende stad. Zijn eerste bisschep, de H. Polycarpus, stierf in 156 den marteldood. Archaeologische resten werden er gevonden, o.m. van friezen, die den strijd van góden en reuzen voorstellen. S. stond onder Byzantijnsche heerschappij tot 1344. Daarna bestuurden de Johannieters de stad tot 1403, toen zij door Timoer Lenk genomen werd. In 1425 ging zij voorgoed aan de Turken over. In 1919 werd zij door de Grieken bezet, maar in 1922 werd zij door de Turken heroverd. Heere/E. De Waele. L i t.; B. Hartmann, lm neuen Anatolien (1928). J. Chr. Smuts. Smyrna-knoopwcrk, zeer oude techniek voor het maken van > tapijten, waarbij wollen of zijden draden telkens om twee strak gespannen kettingdraden van het weefraam of den weefstoel worden geknoopt. De knoopdraden worden op bepaalde lengten (eenige cm) gesneden en met de hand ingeknoopt. Aan een tapijt kunnen meerdere werkers(-sters) tegelijk arbeiden. De ingeknoopte draden vormen de pool, terwijl een of meer inslagen tusschen elke rij knoopen de verbinding of het grondweefsel vormen. Hoe grooter het aantal knoopen op een bepaalde breedte, hoe kostbaarder (naast de waarde van teekening en kleur) het tapijt. S. wordt ook als dameshandwerk beoefend en dan, afgezien van enkele kleine stukken op het weefraam, vnl. op stramien gewerkt. Overschrijdt de breedte van het werkstuk de breedte van het stramien, dan moet in banen worden gewerkt, die later worden aaneengehecht. Het aantal knoopen is gebonden aan het aantal draden in de breedte van het stramien. J. Ruiten. Srayrne, -> Myrrha. Sn is in de scheikunde de afkorting voor het element > tin. De letters stammen van het Lat. woord stannum. Snaar. Als een s. haar grondtoon geeft, vormen zich alleen aan de uiteinden knoopen; daartusschen is een buik. Het aantal trillingen van den grondtoon is omgekeerd evenredig met de lengte van de s., recht evenredig met den wortel uit de spannende kracht en omgekeerd evenredig met den wortel uit de massa van 1 cm s. (wetten van Mersenne; 1636). Bij de boventonen komen tusschen de uiteinden nog andere knoopen voor. De aantallen trillingen van grond- en boventonen verhouden zich als 1 : 2 : 3 : 4 . . . . De snaren van de muziekinstrumenten zijn ofwel gedraaid uit weefsels van geprepareerde lamsdarmen, of uit gietstaal getrokken; beide soorten worden ook wel met koper- of zilverdraad omsponnen om een dieperen toon te verkrijgen. Snaarclectrometer, > electrometer, welke bestaat uit een geleidenden dunnen draad(metaaldraad of gemetaliseerden kwartsdraad), welke tusschen de platen van een condensator (meestal wigvormige metaalstukken met de scherpe kanten naar elkaar toe) is gespannen. De beweging van den draad in het veld bij verandering van de potentiaal wordt door een microscoop waargenomen. W. de Groot. Snaargalvanometer van W. Einthoven (1903), galvanometer, welke berust op de beweging van een, enkele mm lang, uiterst dun (enkele microns) verzilverd kwartsdraadje, dat als stroomdrager fungeert in een zeer sterk magnetisch veld (10 a 20 000 gauss). De beweging is aperiodisch, de insteltijd is ca. 0,01 sec., de weerstand is hoog (10000 ohm), de gevoeligheid tot 0,00001 microampère per schaaldeel. Zie ook > Einthoven (W.). w. de Groot. Snaarinstrumenten, > Strijkinstrumenten * Harpinstrumenten. Snaaskerke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Oostende, aan het kanaal van Plasschendale. Opp. 895 ha; ca. 960 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Suikerfabriek: zeepziederii. Snae Feil Mount, hoogste top van het eiland Man, 620 m (XII 464 D/E 4). Snake River, linkerzijrivier van de Columbia River (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 G 5). De S. R. ontspringt in het Yellowstone Park. Zij stroomt over een lengte van meer dan 400 km door een canon, die een diepte heeft van 1 200 – 1 800 m. Groote irrigatiewerken. Snauwmast, op groote zeilschepen vroeger tegen den zwaren mast aangebrachte dunnere mast, uitsluitend dienend ter bevestiging van het zeil. Snavel, bij vogels de harde en sterk verhoomde huid op boven- en onderkaak, die hij als met een scheede omkleedt. De vorm van den s. kan zeer verschillend zijn; bij zaadeters hard, kegelvormig en stomp, bij insecteneters dun en spits, bij roofvogels kort en krachtig, terwijl de bovensnavel haakvormig Snaarelectrometer (schematisch). M = microscoop: S = snaar; Ix en I 2 = isolatie; Wj en W 2 = wigvormige metaalstukken, aan welke door een in het midden geaarde batterij gelijke doch tegengestelde spanningen worden aangelegd. over den ondersnavel is gebogen en de randen van den laatste passen binnen die van den eerste. L. Willems. Snavelbies of grasbies (Rhynchospora), een plantengeslacht van de fam. der cypergrassen; komt met 150 soorten over de geheele aarde voor. In onze streken vindt men op zandigen veengrond en vochtige plaatsen op de heide de bruine s., R. fusca, met geelbruine aartjes. Witachtige, later rood wordende aartjes heeft de witte s., R. alba, op vochtige heide en veengrond. Bouman. Snavelhauvvtje (Soria of Euclidium), een plantengeslacht van de fam. der kruisbloemigen; komt soms in onze streken voor. S. syriaca (E. syriacum) is ruwbehaard, heeft witte bloemen en kortgesteelde, behaarde kauwtjes en enkelvoudige gezaagde bladeren. Snaargalvanometer (schematisch). PP' = magneetpolen; MM' = magneetspoolen; Ob = objectief; Oc = oculair; L – lichtbron; SS' = snaar met stroomtoevoerdraden. Snecanus, Gellius (ook: Je 11e Hotz e s), Hervormer van Leeuwarden. * Ca. 1640 te Sneek, f ca. 1600 waarsch. te Leeuwarden. Eerst pastoor te Giekerk, daarna predikant op do geheime bijeenkomsten der Hervormden. Tot tweemaal toe moest hij voor Alva naar Emden vluchten, totdat de vrede van 1578 hem toestond terug te keeren. 13Aug. 1578 leidde hij de eerste Prot. godsdienstoefening in de kerk van het Jacobijnenklooster te Leeuwarden. Hij is een van de grondleggers van de Herv. Kerk in Friesland, vooral te Leeuwarden en droeg veel bij tot de oprichting van de Academie te Franeker. De Staten verleenden hem tegen het einde van zijn leven een ruim pensioen. L i t.: Knipsoheer, in ; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VI, met opg. geschriften en lit.). Wachters. Snede van I)(‘lipkind (w i s k.). Wordt de verzameling der rationale getallen (d.w.z. de verzameling van alle geheele getallen en breuken, zoowel positieve als negatieve) in twee klassen, een rechter- en een iinkerklasse, ingedeeld, zoodanig dat elk getal van de rechterklasse de eigenschap heeft, dat ieder grooter rationaal getal ook tot de rechterklasse behoort, dan definieert deze indeeling een s. van Dedekind, die ofwel met een rationaal getal samenvalt, of een > irrationaal getal definieert. Bijv.; komen in de rechterklasse alle rationale getallen, die grooter dan of gelijk aan 2 zijn en in de linker klasse alle rationale getallen, die kleiner dan 2 zijn, dan bepaalt deze indeeling het rationale getal 2. Komen echter in de rechterklasse alle positieve rationale getallen, wier kwadraat grooter dan 2 is en in de linkerklasse alle overige rationale getallen, dan definieert deze indeeling het irrationale l/ÜT Li t. : F. Schub, Het getalbegrip, in ’t bijzonder het onmeetbare getal (1927). «. d. Corvut. Sneek (Friesch: Sn i t s), gemeente en een van de elf steden in Friesland (XI 208 B 2), op kleibodem, aan de spoorlijn Stavoren—Leeuwarden, de tramlijn Lemmer/Heerenveen—Harlingen en den waterweg Stavoren/Lemmer—Leeuwarden/Groningen. Opp. 910 ha; 1G 125 inw. (1937), waarvan 67 % Prot., 14 % Kath. (vormend de parochie S.) en 29 % onkerkelijk. De bevolking neemt de laatste jaren snel toe. S. bezit o.a. een Kath. ziekenhuis, een Rijks H.B.S. met 5-jarigen cursus, een stedel. Gymnasium, een Prot. kweekschool voor onderwijzers, een ambachtsschool en een huishoudschool. Bezienswaardig zijn het stadhuis (2e helft 18e eeuw), de St. Martinikerk met klokhuis en de Waterpoort (1613). In S. staat ook het raadhuis van Wijmbritseradeel, welke gem. deze stad bijna geheel omsluit. Economisch is S. door zijn handel (veemarkt op breekt weldra een tijd aan van luidruchtige agitatie, vooral in 1886, voortkomend uit zelfoverschatting on affectieve opstandigheid. Het hoogtepunt van het oudere socialisme in Ned. is het congres te Groningen (1893), dat het parlementarisme afwees (-> Domela Nieuwenhuis). Dit bracht de crisis: ook bij het Ned. socialisme bestond de tegenstelling tusschen het libeitaire en autoritaire element, tusschen zuiverievolutionnaire en parlementaire strevingen. Na eenige aarzeling richtten de voorstanders van het parlementarisme toen de Sociaal -Democratische eid e r s Par t ij (S.D.A.P.) op (26 Aug. löH4), welke in 1897 twee kamerzetels bezette. De partij, welke den S.D.B. betrekkelijk spoedig verdrong, ontwikkelde zich voorspoedig. De spoorwegstakingen van 1903 brachten een inzinking welke men m 1906 te boven kwam. De zuigkracht der partij bleef echter lijden, cenerzijds onder een moeilijke verhouding tot de vakbeweging, anderzijds en meer onder een tegenstelling tusschen de practische politici (bchaper en Vliegen bijv.) en de Marxisten (De-Nieuwe-lijdgroep). In de practijk naderde de S.D A P dicht het » revisionisme, zonder het geheel te aanvaarden (> ïroelstra). In 1906 ontstond een crisis welke nog bezworen kon worden. Twee jaar later leidde een^nieuw conflict tot een scheuring (» Communisme!. ue nederlaag der coalitie in 1913 gaf de S.D.A P gelegenheid een tweeden stap te doen naar het parlementarisme: haar werden drie portefeuilles aangeboden Y -708» Dirk). Dat een buitengewoon partijcongres siechts met een kleine meerderheid weigerde, bewijst, dat de partij in het overgangsstadium was gekomen van louter oppositie-voeren tot het aanvaarden van regeenngsverantwoordelijkheid. Dit werd bevestigd door de invoering van algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging (> Nederland sub II D, Politieke partijen) waardoor zij de tweede partij in getalsterkte werd. Dit overgangsstadium bestaat feitelijk nog, hoewel zij in 1925 bereidheid toonde deel te nemen aan een regeeringscombinatie (> Marchant) ®rugmans' De arb- Wasse in Ned. in de li9qnseUW ( 1929j: Vhc°en’ Dageraad der volksbevrijding (190 S ; y. soc. dein. standpunt); id.. Die onze kracht ontwaken deed (2 dln. 1924); id., Oorsprong, gesch. en nedendaagsehe stand der soc. beweging (1931); Troelstra Gedenkschriften (4 dln. 1927-’3l) ; Schaper, Een halve enTrhp-HSi9lJm 21Uf01933'’35) i Roland Holst, Kapitaal en Arbeid (2 dln. 1913 ; van rev. standpunt) ; Quack, De socialisten, personen en stelsels (herhaaldelijk herdrukt) : nutter, De spoorwegstakingen van 1903 (1935) ■ De Bruyn-Japikse, Staatk. Gesoh. v. Ned. in onzen tijd (VI, z.].); Oud, Om de democratie (4 dln. 1922-’33). Verberne • u i *«or S* *n zie > Arbeidersorganisatie in Belgie, en > Belgische politieke partijen (sub III), /ie ook > Belgische Werklieden Partij. SocialisUsolH- pers is die pers, welke zich dooide Marxistische beginselen laat leiden. Deze pers is practisch in alle landen, wat de algemeene leiding aangaat, geheel van de politieke partij afhankelijk; zij is aan de partijcongressen verantwoording verschuld!gd, en evolueert in haar gedachtengang geheel met de ontwikkeling der socialistische partij mede. e s. p. heeft de laatste tientallen jaren in vele landen een groote vlucht genomen; tevens heeft zich naast de officieele partijpers een breede vertakking van organen dag-, week- of maandblad, gevormd8 waarin afwijkende, soms extremistische, dikwerf ook meer religieus getinte stroomingen haar bedding vinden. De consequent Marxistische groep, de communis- tischc, heeft een geheel eigen pers gekregen, welke volkomen naast de s. p. bestaat. , rr6 n worde“ de soc. dagbladen uitgegeven door de W;y. De Arbeiderspers. Het hoofdorgaan is „Het Volk met ochtend- en avondeditie. Van de kopbladen is de Rottcrdamsche „Voorwaarts” ongetwijfeld het belangrijkste. Het zeer principieele tschr. der bewepng is „De Socialistische Gids”, terwijl de religieuze hewegmg zich in „Taak en Tijd” kan uiten. In B e 1 g i e verschijnen o.m. Le Peuple (Brussel), De Volksgazet (Antwerpen), Vooruit (Gent), La Wallonië (Luik) en Le Journal de Charleroi (Charleroi). De voornaamste buitenlandsche soc. dagbladen zijn Le Popuaire (Frankrijk) en de Daily Herald (het orgaan der Lng. Labourparty). In de rechtsche totalitaire en autoritaire landen verschijnen geen socialistische bladen meer. _ Oostendorp. societas (Lat.), maatschap, d.i. de naar Kom' lecht op consensus (wilsovereenstemming) berustende overeenkomst, waarbij partijen zich met het oog op bereiking van een geoorloofd doel verbinden tot inbreng van goederen en/of arbeid. Ontoelaatbaar als s. was het beding, dat een der socii (vennooten) geheel van | de winst uitgesloten zou zijn (s. leonina). Overigens wor 1 aan^ 'n w*nsk (verlies) vrijelijk geregeld Af. , _ . Hermesdorf. feocietas leouma, > Societas. ~ Sö ? 5,s ,Tefu ,T'at') = van het gezelschap (de Sociëteit) van Jesus. Afkorting; S.J., achter deli naam van een lid van de Orde der > Jezuïeten Société Générale de Belcjinuc IV.V., bank met hoofdzetel te Brussel. Werd in 1822 opgericht door konmg Willem I onder de benaming Algemeene Maatschappij ter begunstiging der Volksvlijt. Haar kapitaal bedroeg 5° milhoen gld.; thans 1 milliard frs Aanvankelijk een deposito-, disconto- en emissiebank, maar vanaf haar jongste jaren ook in industrieele ondernemingen betrokken en wel thans in 67 industrieele ondernemingen, bijna alle in België of Belg -Kon-o gelegen, en in 38 banken. 8 ° Sociëteit voor de Afrikaansche Missiën, van aZ °"c l?°clftas pro missionibus ad Alros: 8.M.A.), vereeniging van wereldpriesters en leekebroeders gesticht te Lyon, 1856, door mgr. Manon de Brésillac (f 1859); na zijn dood vooral uitgebreid en georganiseerd door den eersten generalen overste Josi Ang Planque (f 1907). Doel; voor het moordend West-Afnkaansche klimaat geschikte missionarissen te vormen. In 1900 definitief pauselijk goedgekeurd. Telt (1936) 820 leden en bedient 14 apostol. vicariaten of prefecturen in Afrika, en een 20-tal negerparochies in Amerika. Er is een Ne d provincie hoofdhuis te Cadier-en-Keer en opleidingshuizen te St. Michiels-Gestel en Bemelen. Het grootseminarie is ondergebracht in Hastings (Eng ) B el– fLlZot tC Ave-et’Aüffe Na->' Kirche' (I?“m4)her’ °rdCn U' Kon?reeat de^Kath. Sociëteit Vim Jesns, > Jezuïeten; Societatis Jesu. Sociëteit van Suriname is de naam der financreele combinatie, die 21 Mei 1683 Suriname van de West-Ind. Cömpagme overnam en bestond uit drie gelijkgerechtigde aandeelhouders; de West-Ind. Compagnie, de stad Amsterdam, en Cornelis van Aerssen ffï™" Sommelsdijk of diens rechtverkrijgenden.’ In 1791 nam de Ned. staat de kolonie Suriname over van de „Sociëteit”. Ruch Society-dans, > Moderne dans. Socinianen of Unitariërs, rationalistisch-Protestantsche sekte, genoemd naar hun voomaanrten leeraar Faustus Socinus uit Siena (1539-1604), die nog gedeeltelijk zelf den Rakowschen Catechismus opstelde, welke in 1606 verscheen. Zij stellen het verstand boven Bijbel en Openbaring, verwerpen de leer van de H. Drieëenheid, Christus’ godheid en de verlossing door Hem, en aanvaarden Hcrnl alleen als voorbeeld. Zij hebben nog aanhangers in Zevenburgen (60 000), Engeland (50 000) en de Ver. Staten (80000), waar hun geest leeft in de Harvard-universiteit. Pauwels. Li t. : Algermissen, Konfessionskunde (blz. 535-539). Socioc|raphie, > Sociale aardrijkskunde. Sociologie, in eigenlijken zin = maatschappijleer, die zich bezig houdt met ontstaan en doei van mensch en samenleving. Eenigen vatten haar op als een onderdeel der ethica, anderen als cultuurhistorie of althans als een niet-wijsgeerig getinte studie van mensch en samenleving. Sommigen eindelijk zien in haar de studie der sociale kwestie, bijv. verdeeld over de vraagstukken van; landbouw, middenstand, vrouwen; daarnaast verschillende economische kwesties. O.i. dient de s. te behandelen het begrip maatschappij, haar oorsprong en opbouw uit de diverse > groepen, haar instandhouding door het gezag en haar drievoudig doel: verstandelijk, zedelijk, economisch. Leidraad bij deze behandeling is de grondgedachte: de mensch is evenzeer individu als sociaal wezen; hij moet door en in de maatschappij worden bijgestaan in zijn natuurlijk Godsstreven op al die punten, waar hij het zelf niet afkan (-> subsidiariteitsbeginsel). Hiertegen dwalen: > Rousseau (de mensch is a-sociaal), > Hobbes (de mensch is anti-sociaal), het > naturalisme en » positivisme (de mensch is niet vrij en er is geen streven naar God), het > universalisme (de mensch is in geestelijk opzicht niet af zonder „Gezweiung”; dus loochening van zijn persoonlijkheid). Aan de maatschappij wordt een verkeerd doel gesteld, o.a. door het > liberalisme (de vrije ontwikkeling van den homo economicus), het > socialisme (dat is toch volgens het socialisme niet het doel van de maatschappij; productie en verdeeling door den Staat om gelijkelijk in aller stoffelijke behoeften te voorzien, zonder verband met den godsdienst) en het -j- staatsabsolutisme (de mensch is er geheel voor den Staat; > Hegel). Bestudeering van het bovengenoemd object der s. brengt ons nauw in aanraking met de sociale kwestie, die niet anders is dan het probleem van een behoorlijke verdeeling van Gods gaven onder alle menschen, welke verdeeling in de war is gestuurd door het individualisme, den grooten vijand, die bij Pius XI geen genade vindt. Individualisme was wederom niet mogelijk zonder verval van geloof en zeden, zoodat Quadragesimo Anno terecht ook op die punten verandering eischt. Men tracht de sociale kwestie op te lossen a) in liberalen zin, door zoo volstrekt mogelijke vrijheid op economisch terrein te bepleiten (> Manchesterschool, Physiocraten). Zij zien niet in, dat die vrijheid, zonder binding van God of zijn gebod, juist de oorzaak is van die kwestie, b) In sooialistischen zin, door den Staat te belasten met het bestuur van productie en verdeeling; dit is fout door de absolute binding, even sterk als bij staatsabsolutisme. Nauw verwant aan deze pogingen zijn die der Staats- en > Kathedersocialisten. c) In Katholieken (Christelijken) zin. Hierbij zijn verschillende richtingen te onder- scheiden. De school van Ang e r s is al vrijwel historisch geworden, doordat Rerum Novarum andere idealen voorhield, door meer te vragen van den Staat dan het weinige, wat genoemde school eischte (zoo weinig mogelijk ingrijpen) en te wijzen op de groote taak der vakvereenigingen en de plichten der rechtvaardigheid, terwijl deze school meer van de liefdadigheid en niets van zuivere arbeidersvereenigingen verwachtte (mgr. Freppel). In den geest van Leo XIII (zie ook > Sociale Encyclieken) is de richting der Luiksche school (mgr. Pottier, De Mun, La Tour du Pin), die zeer weinig verschilt van die der zgn. Christen-Democraten. Zij willen beide terug naar den tijd van vóór het individualisme, vragen moderne gilden (corporaties) en een behoorlijk staatsingrijpen door sociale wetgeving [bij de Christen-Democraten (Toniolo) vooral ten bate der lagere klassen], Deze opvatting valt vrijwel samen met die van het > Solidarisme. Radicaler is men altijd in den Oostenrijkschen hoek geweest. Reeds de Haiderthesen, later de Nieuwe Weensche richting, die geen herstel, maar totale vernieuwing der maatschappelijke orde eischt (Ude, Orel) en daarom reeds menige terechtwijzing uit Rome ontving, vooral inzake haar eigendoms- en arbeidsleer (onder meer in Quadragesimo Anno). Zie ook Oostenrijksche School (sub B); Arbeidersvraagstuk; Arbeidersbeweging; Arbeidersemancipatie; Arbeidsloon. De practijk dezer scholen voert tot sociale actie. Deze is allernaast gericht op een intense organisatie om door middel daarvan allerlei verbeteringen na te streven. Als organen van die actie ziet men de vakorganisatie en de standsorganisatie. In Nederland is deze sociale actie voor de Katholieken geregeld door een decreet van het Episcopaat van 26 Sept. 1916. Dit besliste een strijd tusschen wat men wel noemt de Leidsche en de Heerlensche school (resp. Aalberse en Aengenent tegen Poels en Hermans) over het wezen dier organisaties. Ze omvatten niet alleen arbeiders, doch zijn ook opgericht voor andere beroepen en standen. Wat overigens in details de organisatie en werkzaamheid der sociale actie in Ned. betreft, daarvoor zie men de afzonderlijke artikelen als > Arbeidersbeweging; Katholieke Sociale Actie; Katholieke Democratie; enz. Voor België is de sociale actie behandeld onder ■> Arbeidersorganisaties in België, waarbij ook te vergelijken > Christen-Democraten. Speciaal de werklieden zijn ook internationaal georganiseerd en zij kunnen via het > Internationaal Arbeidsbureau (8.1.T.) te Genève grooten invloed uitoefenen op de sociale wetgeving. Ruim 60 ontwerpen van internationale sociale wetgeving verlieten dit Bureau en bijna 700 ratificaties zijn erop gevolgd. Verder zijn er talrijke internationale vereenigingen, die sociale actie voeren, met een zuiver privaat karakter: > Internationaal Arbeidsbureau (Bazel), > Internationaal Christelijk Vakverbond, > Internationaal Verbond van Vakvereenigingen, de zgn. Eerste, Tweede en Derde > Internationale. Ook vsch. vereenigingen, onder > Internationale Vrouwenorganisatie opgesomd, kunnen hiertoe gerekend worden. L i t.: Aengenent, Sociologie (1931) ; Antoine, Cours d’Boonomie Sociale (1921); Brun, La Cité Chrétienne (1922); Case, Outlines of Introductory S. (is positivistisch ; New York 1924) ; La Hiërarchie Cath. et le problème social (1931) ; Niekel, Rationeele Maatsch. en Staatsleer (1931) ; Ude, Sociologie (Schaan 1931) ; Wor-Utscheck, Soz. Christentum (1931); Banchi, Vita Sociale (1932); Dictionnaire de S. (1933) ; Cavalléra, Précis de la doctr. soc. cath. (1933); Lima, Pela Reforma Social (Cataguazes, Brazilië 1933); Donat, Ethica (1934); Fallon, Soc. Econ. (1934) ; Sturzo, Essai de Soc. (1935); Keulemans, Maatschappijleer (1937). Keulemans. Empirische sociologie, wetenschap, die, naar de opvatting van een groot aantal sociologen van den tegenwoordigen tijd, een streng natuurwetensch. regelmatigheid tracht aan te toonen in de betrekkingen en verschijnselen van het menschelijk maatsch. leven. Sociologische School, groep Fransche beoefenaars der ethnologie en vergelijkende godsdienstgeschiedenis; hoofdvertegenwoordiger B. > Durkheim, die onder den invloed van W. -> Wundt de sociale gemeenschap als de bron van ieder hooger geestes- en cultuurleven, dus ook van het godsdienstig leven, beschouwt. Zij trachtten dit te bewijzen door de elementaire vormen van het gemeenschapsleven bij do natuurvolkeren te bestudeeren. Hierbij werd de beteekenis van het individu geheel over het hoofd gezien. Tot deze school behoorden nog Lévy-Bruhl, Hubert, Mauss, Ch. Blondel. L i t.: K. L. Bellon, De s.s. en de oorsprong der godsdiensten (in; Ons Geloof, 1926) ; id., Inl. tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932); S. Deploige, Le conflit de la morale et de la sociologie (41932). Bellon. Socratcs, Gneksch wijsgeer. * 469 v. Chr. te Athene, f 399 aldaar. Werd ter dood veroordeeld en dronk den gifbeker. Geschriften heeft S. niet nagelaten, zoodat wij voor de kennis van zijn leer en beteekenis op de vaak uiteenloopende berichten van lateren zijn aangewezen. Door zijn leerlingen Plato cn Xenophon en door Aristoteles wordt hoog opgegeven van zijn edel karakter, onbaatzuchtig zoeken naar wijsheid en verheven zedelijke idealen. Zeker is, dat hij het wijsg. denken der Grieken in menig opzicht heeft bevrucht. Niet alleen Plato is door hem tot de wijsbegeerte ingeleid, maar ook de Megarische, Elisch-Eretrische, Cynische en Cyrenaeïsche Scholen zijn uit leerlingen van S. gevormd. hen eigenlijk wijsg. systeem heeft S. niet ontworpen, liet is er hem slechts om te doen, een methode aan te "even om te komen tot zekere en algemeen geldige kennis, welke hij vindt in de door inductie gewonnen begrippen. Met de eenmaal gevonden begrippen stelt hij zich echter niet tevreden, maar hij blijft verder zoeken, om steeds meer de waarheid te benaderen. Ook is de kennis voor hem geen doel in zich, maar zij zal, toegepast op ethisch gebied, moeten dienen om zijn medeburgers zedelijk te verbeteren. Het zedelijk handelen immers acht S. door het juiste inzicht volkomen bepaald: wie een zuiver begrip heeft van het goede, zal vanzelf goed handelen (Socratisch determinisme). Zonder zich uitdrukkelijk tegen hét Grieksche volks- geloof te keeren, tracht S. aan het Godsbegrip een redelijk-verantwoorden inhoud te geven. Deze inhoud blijft echter zeer beperkt. Het agnosticisme overheerscht. Ook over het lot van de ziel na den dood weet hij niets met zekerheid mede te deelen. In de politiek is S. anti-democratisch; daardoor haalde hij zich den haat van de machthebbers in Athene op den hals. Li t. : Is. van Dijk, S. (1922) ; F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen (21932). F. Sassen. Soerates Scholasticus, Grieksch kerkhistoricus, midden 6c eeuw. S. was waarsch. advocaat in Konstantinopel. Hij schreef kort na 439 een Kerkgeschiedenis in 7 boeken als voortzetting van Eusebius van Caesarea. Zij loopt van 305 tot 439. Nog vóór 450 gaf hij een tweede editie en deze is voor ons bewaard gebleven. Hij steunt vooral op Eusebius, Athanasius en Rufinus, ofschoon hij in zijn nieuwe uitgave zegt. dat hij veel onjuistheden in Rufinus heeft gevonden. Tegenover St. Cyrillus van Alexandrië is hij zeer partijdig. Hij schetst vooral den dogmatischen strijd, maar gaat als niet-theoloog (hij bleef leek) op de dogmatische kwesties niet nader in. Uit g. ; Migne, Patrol. Graeea (dl. 67). L i t.: Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV 1924). Frames. Soda is chemisch gesproken natriumcarbonaat. Na2C03, watervrij, met één molecuul kristalwater (sei de soude) of met tien (de in de huishouding gebruikte kristalsoda). S. wordt sinds overoude tijden gewonnen uit de soda-meren van Egypte (■>- trona), in West-Europa uit de asch van strandplanten. Met toenemend gebruik van zeep en glas was deze bron onvoldoende; derhalve schreef de Fransche Academie van Wetenschappen in 1776 een prijsvraag uit betreffende een bereidingswijze van s. uit keukenzout. Deze werd beantwoord door -> Leblanc, welke een proces voorsloeg en later ook in practijk bracht, hetwelk (behalve keukenzout) kalksteen en zwavelzuur als grondstoffen gebruikte; zoutzuur was een bijproduct van dit „Leblanc-proces”, dat tot 1870 alle soda leverde en bovendien de ruggegraat van de chemische industrie van die dagen was. In genoemd jaar lukte het aan S o 1 v a y volgens reeds lang bekende reacties soda ook technisch te winnen; ook hier zijn keukenzout en kalksteen grondstoffen, terwijl ammoniak voor de chemische omzettingen noodig is, maar weer terug wordt verkregen („ammoniak-soda-proces”). Tientallen jaren vochten de beide processen om den voorrang. Het resultaat is, dat tegenw. nog slechts enkele Leblanc-fabrieken bestaan. Den laatsten tijd wordt in de Ver. Staten ook weer veel natuurlijke s. gewonnen. De productie van s. bedraagt ca. 4 millioen t per jaar, waarvan ong. 1L verbruikt wordt door de glasindustrie, 1/3 door de chemische industrie, 1/6 voor de bereiding van zeep en 1/12 in de huishouding. Er wordt bovendien ca. 1 millioen t bereid als tusschenproduct bij de fabricage van natronloog. Voornaamste productielanden: Ver. St. v. N. Amer., Gr. Brittannië, Duitschland, Frankrijk. Voor bijtende, canstischc of caustieke soda, zie > Natriumhydroxyde. Socrates. Li t. : 11. Molitor, Die Fabrikation der S. (1925) ; v. Oss, Warenkennis en Technologie (I 1937). Zernikf. Soddy, Frederick, physico-chemicus. * 2 Sept. 1877 te Eastboume. Sinds 1919 prof. te Oxford, bekend door zijn werk over radioactiviteit. In 1902 stelde hij met > Rutherford reeds de juiste hypothese, dat radioactiviteit verval van elementen was. In 1903 toonde hij met Ramsay aan, dat bij radioactief verval helium ontstaat. Met > Fajans onderstelde hij het be- staan van isotopen (1910) en den verschuivingsregel over radioactief verval. Volgens dezen regel voert uitzending van een a-deeltje tot verlaging van het atoomnummer met twee, uitzending van een d-deelte tot verhooging met één. Vgl. ook > Radioactiviteit. In 1916 toonde hij aan, dat ook uit uraan helium ontstaat. In 1921 kreeg hij den Nobelprijs voor chemie. Ook bewoog hij zich op economisch gebied. Werken: Interpretation of radium (41920); Science and Life (1920) ; Money versus man (1931) ; Interpretation of the atom (1932). J, v% Santen. Soden, Hermann von, Prot. bijbelgeleerde. * 16 Aug. 1852 te Cincinnati, f 15 Jan. 1914 te Berlijn, alwaar Mj sinds 1913 prof. was. Bewerkte met 40 medewerkers van 1894 tot 1913 een tekstcritische uitgave van het Grieksche N. Testament. S. herleidt de 2 339 door hem onderzochte hss. tot 3 recensies, welke hij noemt K(oinè), H(esychius) en I (Palaestinensis). Niettegenstaande het uitvoerige tekstapparaat is de tekst door S. vastgesteld vaak onbetrouwbaar, omdat de codices niet nauwkeurig afgeschreven zijn en de indeeling in drie recensies vaak willekeurig is. Werk; Die Schriften des N. T. in ihrer altesten erreichbaren Textgestalt (4 dln. 1902-’l3). Li t. : in: Revue bibl. (1913, 481). Kroon Söderberjj, Hjalra a r, Zweedsch roman- en tooneelschrijver van liberale denkrichting. * 2 Juli 1869 te Stockholm. Zijn werk, vooral op de Fransche tachtigers (Maupassant, Anat. France) geïnspireerd, is amoralistisch. Voorn, werken; Martin Bircks ung-dora (1901); Doktor Glas (1905); Framlingarne (1903) ; Gertrud (tooneelstuk 1906) ; Den alvarsamme Leken (1912); Aftonstjarnan (1912; drama); Ödestimmen (1922; drama); Jesus Barrabas (1928). Baur. Söderblom, Nathan, Prot. theoloog. * 15 Jan. 1866 te Trönö, f 12 Juli 1931 te Stockholm. Hij was 1894-1901 pastor der Zweedsche kerk te Parijs, 1901-’l4 prof. in de godsdienstgeschiedenis en -philosophie in Upsala en Leipzig, daarna aartsbisschop van Upsala en primaat van Zweden. Gedurende den Wereldoorlog ijverde hij voor den vrede en protesteerde o.a. tegen de hongerblokkade van Duitschland; daarna was hij vooral werkzaam voor de > hereeniging der kerkgenootschappen, waartoe onder zijn leiding te Stockholm de wereldconferentie over Life and Work plaats had in 1925. Voorn, werk: Das Werden des Gottesglaubens (1914: rationalistisch en evolutionistisch). Pauwels. Söderhamn, Zweedsche stad aan do Botnische Golf (XVIII 704 1)3). Ca. 11 700 inw. IJzerindustrie, uitvoer van hout en steen. De haven van de stad is de Stugsund, 6,8 m diep. Södermanland, provincie van Zweden (XVIII 704 D4) tusschen het Malarraeer in het N., het Hjalmarmeer in het W. en de zee in het O. Opp. 6 811 km2; ca. 190 000 inw. Het is een laagland met van W. naar O. een 60-90 m hoogen heuvelrug. Landbouw. Weinig steden, bijv. Södertelje, Katarineholm, Eskilstuna, Oxelösund. jr. Stanislaus. Sodoliet (g e o 1.), gesteente vormend, regulair kristalliseerend mineraal uit de groep der foiden, een natriumaluminiumsilicaat met een chloride. Vnl. in stollingsgesteenten der alkali-reeks. Sodoma, Bijbelsche naam van een van de steden der Pentapolis, woonplaats van Lot (Gen. 13.12). Haar koning Bersa nam deel aan den oorlog van Gen.l4. Om haar zedeloosheid, die in Israël spreekwoordelijk was (Jer.23.14; 2 Petr.2.6-7; Jud.7), werd zij door God met drie andere steden verwoest (Gen. 18.20 – 19.29), welke verwoesting het type is geworden van goddelijke strafgerichten [15.1.9; Jer.49.18; P5.10(11).6]. Voor de topographische kwestie, zie > Pentapolis. Zie ook * Saulcy. A.v.d.Born. Sodoma, eigenlijk: Giovanni Antonio de’ Bazz i, schilder. * 1477 te Vercelli, f 1549 te Siena, waar hij reeds als knaap in de leer schijnt te zijn gekomen. Zeer sterk vertoont zich in zijn jeugd echter de invloed van Leonardo da Vinei. In 1607 vertrok hij met Ag. Chigi naar Rome, waar vooral Raffael en do Antieken op hem in werkten. Pakkend wist hij later de levensblijheid der laatsten in zijn prachtige fresco’s in de Villa Famesina uit te beelden. Hij trok veel rond in Italië, maar kwam steeds naar Siena terug, waar hij groote werken uitvoerde (Oratorium S. Bemardino, (’atherinakapel van S. Domenico, raadhuis e.a.; zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 612 in dl. IV). Er is machtige ruimtewerking in zijn fresco’s, zijn figuren, grootsch van bouw en beweging, zijn vol waarachtige menschelijkheid; zielenadel gaat er samen met ideale liefelijke vormen. Nergens misschien heeft hij de schoonheid van het menschelijk lichaam treffender uitgebeeld dan in zijn H. Sebastiaan (in de Uffizi te Florence). Onderzijn vele leerlingen blonken Becoafumi en Peruzzl uit. Lit. : R. H. Gust, Giov. Ant. B. (1906); E. Jacobson, Sodoma u. d. Cinquecento in Siena (1910). Schretlen. Sodomie is tegemiatuurlijke onkuischheid wat het geslacht betreft, aldus genoemd naar de stad » Sodoma, die wegens de onkuischheid harer inwoners door God verdelgd werd. O Sodomsappel (Calotropis), een plantengeslacht van de familie der As c 1 e p i a da c e ae, dat van West-Afrika tot Achter-Indië verspreid is. De voornaamste vertegenwoordiger is C. procera, die in de dorre steppenvlakten vaak in grooten getale wordt aangetroffen. Dezen struik ziet men zelfs in Palestina aan de Doode Zee. De p-oote, bijna ronde, groenachtige vruchten zouden de uit den bijbel bekende Sodomsappels zijn. Het Boek der Wijsheid spreekt nl. in verband met de verwoesting van Sodoma en Gomorrha over „planten, die bij ontijd vrucht dragen” (10.7). Voor de geneeskunde hebben de wortels waarde. De proeven om de zijdeachtige haren der zaden loonend te benutten, zijn niet geslaagd. Bonman. Soeakin, oude havenplaats aan de Roode zee, overtochtsplaats voor de pelgrims naar Mekka (I 536 G 3). Ong. 8 000 inw. Daar de haven niet aan moderne eischen voldeed, werd Noordwaarts Port Soedan aangelegd. Soebang, hoofdplaats van gelijknamig district, regentschap Krawang, West-Java (XIV 496 G 2); 10 539 inw. (eind 1930), w.o. 114 Eur., 460 Chin. en 17 andere Vreemde Oosterl. Centrum rijstcultuur. Goed klimaat. S. wordt bezocht door de Kruisheeren vanuit Bandoeng. Brokx. Soeehona, rivier in het woudgebied van N. Rusland, een der bronrivieren van de Dwina. Ze ontspringt ten N. van Wologda in een moreenegebied op 250 m hoogte, stroomt naar het N.O. tot Sewerodwinsk, waar ze eenige zijrivieren opneemt en den naam Dwina krijgt. fr. Stanislaus. Socchos, Gr. weergave van -> Sobek. Soedak, badplaats in de Krim aan de Zwarte Zee (zie krt. » Rusland C/D 6). Ca. 3 000 inw. Wijnhandel. Ruïne van Genueesch slot. Soedan (Arab. Bilad as Soedan = land der zwarten), uitgestrekt kindschap ten Z. van de Sahara, SPANJE (KUNST) Diego Velasquez, Kroning van Maria Prado, Madrid. grensland tusschen de woestijn en het tropisch oerwoud, tusschen de Blanken en de Negers, tusschen den Islam en het heidendom. De S. strekt zich W.—o.- waarts uit, van den Atl. Oceaan tot de Roode zee en het Abessinische hoogland, en bestaat uit den W e s t-S. of het Niger-gebied, den Midde n – S. of het gebied van het Tsaad-meer en den ü os t – S ~ gewoonlijk Anglo-Egypt. S. genoemd, het gebied vim den Nijl. De West- en Midden-S. behooren aan Frankrijk en zijn verdeeld inFransch W e s t – Afr i k a en Fransch Equatoriaal-Afrika (voor aardr. en economie dezer landen zie men op de trefwoorden Fransch West-Afrika en » Fransch Aequatoriaal-Afrika; voor de missies aldaar zie de kaart van > Afrika tegenover kolom 537), terwijl de Eng. kolonie > Nigeria ook tot in den Midden-S. reikt. De Oost-S. behoort geheel aan Engeland. Anglo-Egyptischc Soedan, Eng. kolonie ten Z. van Egypte (I 536 F/G 3). De A.E.S. wordt omgeven door Egypte, Libye, Fr. Equat. Afrika, Belg.-Kongo, Oeganda, Abessinië en Erythrea, terwijl hij in het N.O. aan de Roode Zee grenst. Het is het gebied van den _> Nijl, waarin talrijke zijrivieren nitstroomen. Vooral in het regenarme N. deel hebben de rivieren groote beteekenis voor de irrigatie, vooral de Blauwe Nijl, waarin bij Sennaar een stuwdam werd gebouwd. Het N. deel wordt ingenomen door de -> Nubische woestiin. Het /. van den Anglo-Egypt. S. is met savannen bedekt, zelfs komt hier en daar het oerwoud voor; verder N.waarts steppen en woestijnen. Het savannenen steppengebied heeft een rijke fanna: gazellen, antilopen, giraffen, terwijl in de moerassige streken nijlpaarden, krokodillen en vele vogelsoorten worden aangetroffen. De bevolking is evenals die van den geheelen S. sterk gemengd. Negers en Hamito-Seraieten vormen de rassen, waaruit de kleurlingen ontstonden. De Hamieten in het N.O. deel zijn veeteeltnomaden, in het N. Nijldal houden zij zich met de dadelpalmcultuur bezig, meer naar het Z. overlieerscht de teelt van negerkoren, terwijl ook veeteelt en jacht worden beoefend. De Engelschen ontsloten in den modernen tijd uitgestrekte gebieden door irrigatie en den aanleg van spoorwegen; de katoenteelt werd zeer belangrijk. Een spoorlijn komt uit Egypte en splitst zich te Atbara in een tak naar de haven Port Soedan en het katoendistrict Kassala, de tweede tak voert langs Chartoem en Sennaar naar El Gebeid in Kordofan. Geschiedenis. In de Oudheid stonden de Nubiërs onder Egypt. invloed; ze werden tot het Christendom bekeerd, maar in de 19e eeuw gingen zij tot den Islam over. Later werd een Mohamm. dynastie gesticht, die veel macht uitoefende. Na het midden der 19e e. kreeg Egypte en daarmede Engeland steeds meer invloed0 waartegen zich de > Mahdi in 1881 fel keerde: hij onderwierp den geheelcn Oost-Soedan. De Eng. Gouverneur Gordon werd 26 Jan. 1885 vermoord. In 1896 begon Kitchener aan de herovering van den S., die in 1899 tot een goed einde werd gebracht. Door het verdrag van 19 Jan. 1899 werd de Oost-S. onder gemeenschappelijk bewind van Egypte en Engeland gesteld In 1926 hield de Eïvnt. invloed in den Sneren —nj t *■* uvu tjuouaiu uu. L 11. : Budge, The Bgyptian Sudan 1(2 dln. 1907) ■ iauxier, Etudes soudanaises (1921); Stern, Der A B s’ _ ». Vellhoven. Missie. De Anglo-Egyptischo Soedan vormt één apostolisch vicariaat, nl. van Kartoem, bediend door de Zonen v. h. H. Hart van Jezus van Verona (zie kaart > Afrika, t/o kolom 537). Van de ruim 4,5 mülioen inw. zijn nog slechts ruim 4 500 Katholiek. Soedan talen, > Afrika (sub Afrikaansche talen): Kongo (sub IV, Kongotaleu). Soodra, in het Voor-Indische kastenstelsel oudtijds evenals nu de benaming van diegenen, die tot de vierde en laagste klasse der samenleving behoorden, en als dusdanig verplicht waren den leden der drie hoogere klassen, den > Brahmanen (priesters), den Ksjatrija’s (krijgsheeren) en den Vaisjja’s (landbouwers, middenstand) eerbied te betuigen, in Zuid-Indië is de benaming bovendien uitgebreid tot het Drawidische volksdeel (* Drawida’s). Vgl. > Kaste. Scharpé. Lit: H. H. Risley, The people of India (21915). Soefi (Arab., soef = wollen kleed), benaming in den Islam voor de voorstanders van een meer ascetische richting, die daarom wel Soefisme genoemd wordt. Reeds in de eerste eeuwen van den Islam vinden we figuren, die, waarsch. beïnvloed door de Christelijke, vooral Syrische spiritualiteit, zich op een ascetisch leven (armoede, onthechting, versterving) toelegden binnen het kader der orthodoxie. Tegenover de verstarring van een te juridische godsdienstopvatting ontwikkelde zich in de volgende eeuwen een strooming, welke de liefde tot en de vereeniging met God op den voorgrond plaatste. Op haar ontwikkeling hebben zeer verscheiden factoren (Christendom, Neoplatonisme, Perz. en Ind. invloeden) ingewerkt. Vooral in Perzië was er de neiging om aan de practijk van godsvereeniging, die men in de extase meende te bereiken, een pantheïstische verklaring ten grondslag te leggen, al is vaak voorzichtigheid bij een verklaring in dezen zin van de uitingen der mystici geboden, zooals Massignon in zijn monographieën over den mysticus al > Halladzj aantoonde. Pantheïstisch of niet pantheïstisch, steeds staat in de leer van het Soefisme de eenheidsverklaring Gods (tawhid) in het centrum. Om tot de practijk der persoonlijke vereeniging met God te komen heeft men een voorbereiding te doorloopen, waarbij initiatie door een leeraar onontbeerlijk is en die vsch. stadia (makamat) omvat, waaraan bep. innerlijke gemoedstoestanden (ahwal) beantwoorden. Het bereiken van het eindpunt, de gnosis (ma’rifa) of de hoogste realiteit (hakika), wordt negatief als een „verdwijnen van het zelf” (fana) of positief als een „verblijven in God” (baka) beschreven. Vergelijkingen met de zinnelijke liefde zijn vooral bij de Perz. dichters veelvuldig. Reeds vroeg vereenigde men zich tot groepen, die later tot mystieke broederschappen (tarika.) uitgroeiden. Men tracht er vooral door technische middelen (> Dzikr; Derwisjendans) tot een extatischen toestand te geraken. Tot de meest op den voorgrond tredende figuren van het Soefisme belmoren > Halladzj, > Gazali, die deze lang als kettersch beschouwde richting haar plaats in de orthodoxie verzekerde, de menist -> Ibn al-Arabi, vele Perz. dichters, o.a. > Dzjalaloeddin Roemi. Lit. : R. Nicholson, Mystics of Islam (1914): Lammens, L’lslam (1926). Zoetmulder. Socjoeli, Dz jal aio e’d-Din as-, Mohammedaansch veelschrijver op het gebied van philosophie en geschiedenis, exegese en Wet, philologie en rhetorica. * 1445 te Soejoet in Boven-Egypte, f 1505 te Rawda. Soekaboemi, 1° regentschap van do afd. Buitenzorg in de prov. West-Java; opp. 4 214 km-661 150 inw. (eind 1930), w.o. 3 415 Eur., 9 380 Chin.’ en 358 andere Vreemde Oosterl.; bevolking Soendaneesch, taal Soendaneesch. Klimaat zeer goed. S. is vrijwel geheel heuvel- en bergland; zeer vruchtbaar. In de dalen rijst, in het heuvelland tot in het gebergte toe vooral rubber, thee en kina. 2° Hoofdplaats van het gelijknamige regentschap en district (XIV 496 B 2); 34 191 inw. (eind 1930), w.o. 2 259 Eur., 4 587 Chin. en 162 andere Vreemde Oosterl. Aangenaam koel klimaat (602 m boven zee). Vacantie- en herstellingsoord. Schitterende omgeving. Kath. kerk (Jezuïeten). Europ., Holl.-Inl., Holl.-Chin. e.a. Kath. scholen. Kath. ziekenhuis. Brokx. Soekaradja, hoofdplaats van gelijknamig district, regentschap Banjoemas, Midden-Java (XIV 496 E 3); 16 632 inw. (eind 1930); w.o. 3 Eur., 840 Chin. en 78 andere Vreemde Oosterl. Warm klimaat. S. wordt bezocht door de missionarissen van het H. Hart van Jesus vanuit Poerwokerto. Brokx. Soekhoem, hoofd- en havenstad der auton. Sowjetrepubliek Abchasië aan de Zwarte Zee (zie krt. > Rusland E 6). Ca. 32 000 inw. Badplaats; botanische tuin, natuurkundig museum. Tabakshandel. Soekkoer-stuvvdam, ook: Lloyddam, dam in den Indus bij de stad Soekkoer (X 224 B 2). Deze dam is 1Ö24-’3l gebouwd, heeft een lengte van 1,6 km, een hoogte van 58 m en kan ca. 24 000 km2 land bevloeien. Soela-eilanden, zeer bergachtige (tot 700 m hooge) eilandengroep, beboerende tot het sultanaat Temate (XVII 816 A/B 2). De voornaamste eil. zijn: Taliaboe, Soela Mangoli en Soela Sanana of Soela Besi. De bevolking is Mohammedaansch. Soeiaiman, andere spelling voor > Soleiman. Soelina, een der Donaumonden in Roemenië (XIXII2 L 4); voert 7a 8 % van het Donauwater af; door regularisatie bevaarbaar voor schepen tot 7 m diepgang. Bij den mond de havenstad Soelina met ca. 6 000 inw. Soeloek, Javaansch, naam, die gegeven wordt 1 aan de merkwaardige recitatieven in veelal onbegrepen taal, die de ->■ dalang tijdens de opvoering van een Javaansch drama zingt telkens, wanneer er in het spel een magische spanning optreedt, die geneutraliseerd moet worden [cf. Tjan TJoe Siem, Hoe Koeroepati zich zijn vrouw verwerft, Javaansch drama (1938)]; 2° aan Javaansch-Mohammedaansche mystieke liederen, besproken door P. Zoetmulder S.J. in Pantheïsme en Monisme in de Javaansche Soeloeklitteratuur (1935). Berg. Socloe-zce (ook: Jol o – zee of Zee van Mindoro), randzee van den Stillen Oceaan tusschen Philippijnen, Soeloe-eilanden en Bomeo. Grootste diepte 5 580 m op ca. B°so'N. en 121°60'0. Soemarokow, Alexander Petrowitsj, stichter der Russ. dramatische kunst. * 1718 te Wilmerstrand, f 1777 te Moskou. Navolger van Comeille. Werken: Gezamenl. uitg. (Russ. 10 dln. 1787). Soemba, eiland in Ned.-Indië (XVIII 432 B/F 7-8), andere naara: Poelau Tjendana of Sandelhouteiland, ten Z. van Flores en ervan gescheiden door Straat Soemba. Opp.; enkelen geven 16 875 km2, anderen 11069 en weer anderen rond 14 000 km2. 182 354 inw. (in 1930). Langs de Noordkust vormen de baaien goede ankerplaatsen. Midden-Soemba is een kalkplateau met kopjes. Het N. van West- en Oost-Soemba eveneens. Midden-Soemba heeft ondergrondsche afwatering, Oost- en West-Soemba bovengrondsche. In het Z. zijn bergen, bestaande uit eruptief-gesteenten. In W. Soemba gaan de toppen tot 900, in O.Soemba tot 1 200 m (hoogste top de Wangga 1 225 m). De hoogvlakte van Midden-Soemba is bij voorkeur het teeltterrein voor de zeer goede en zeer gezochte Soemba – paardjes (de beroemde Sandelwoods). Midden- en Oost-Soemba leven bijna geheel van de paardenteelt; het gras heeft een zeer hoog kalkgehalte, waardoor de Soembaneesche paardjes zoo sterk schijnen te zijn. De veestapel gaat onder den druk der tijden sterk op en neer, eer achteruit dan vooruit, omdat ook in Indië de auto het paardenverkeer tot op zekere hoogte verdringt. De geheele veestapel telde in 1930 ruim 100 000 stuks vee, waaronder 40 000 paarden. Een groot gedeelte van S. is onvruchtbaar. Langs de kusten hebben zich veel vreemde elementen vastgezet (Sawoeneezen, Endeneezen, Boegineezen e.a.), die de eigen bevolking in ondernemingslust overtreffen; numeriek is deze echter in de meerderheid. Het eigenlijke Soembaneesche volk bestaat uit drie kasten : de Maramba’s, waartoe ook de vorsten en rijksgrooten behooren; de Kabisoe’s, de groote groep der vrijen; en „de kleine man”, de afstammelingen der vroegere slaven. De bevolking houdt zich, behalve met paardenteelt, bezig met tuinbouw en sawahbewerking. Ges c h. der missie: Op 16 Aug. 1887 werd bij gouvernementsbesluit de vestiging op S. van een Kath. geestelijke toegestaan; 21 April 1888 vestigden zich aldaar p. Schweitz S.J. en broeder Busch S.J. In November 1889 moesten de Jezuïeten het eiland tijdelijk verlaten om andere posten te bezetten; bovendien was de bevolking schijnbaar nog niet rijp voor de christianiseering. In 1913 wilde p. Noyen, de toenmalige apost. prefect der Kleine Soenda-eilanden, S. weer opnieuw bezetten, maar kreeg geen verlof, omdat intusschen de Prot. er zich gevestigd hadden. In 1929 werd eindelijk de vestiging weer toegestaan, echter alleen in het Laoragebied, terwijl de oude vestigingsplaats door de Prot. bezet bleef. Nu zijn twee priesters en één broeder van de Missionarissen van het Goddelijk Woord op Soemba werkzaam, met als hoofdstatie Wcëteboela. Soembawa, 1° eiland van de res. Timor en Onderhoorigheden, Ned.-Indië (XVIII 432 E 7). Opp. ruim 13 000 km2; met de omliggende eil. 14 739 km2. 315 612 inw. (1930). Het is zeer onregelmatig; de kusten zijn een aaneenschakeling van groote inhammen en vooruitspringende punten; men zou het eiland kunnen beschouwen als twee groote schiereilanden, door een landengte verbonden. De grootste baai is de Saléhbaai, de baai van Bima de belangrijkste. Voornaamste bergtoppen: de Tambora, 2 860 m (beruchte uitbarsting in 1815), de Sangenges, 1 695 m; de Aroe Hasja, 1 676 m, en de Goenoeng Maria, ruim 1 600 ra. De bevolking behoort tot de Maleische groepeering, maar aan de kusten hebben de vreemdelingen grooten invloed. De geheele bevolking schijnt Mohamm. te zijn behalve de animistische Dooe Donggo’s en de Dooe Kolo’s. De flora en fauna dragen een meer Aziatisch karakter. Er zijn hooge wouden; in de dalen is rijke vegetatie; verder worden er uitgestrekte grasvlakten en savannen aangetroffen; in het binnenland groote kudden herten, wilde varkens en katten, slangen en krokodillen. De veeteelt bloeit er: paarden, karbouwen en geiten. Als boschproducten hebben sapanhout en kajoe koening beteekenis. In den lateren Hindoetijd was S. onderworpen aan > Modjo-Pahit, daarna (1616) aan Goa, in 1675 schijnt het onderworpen te zijn geweest aan Separang-Lombok. Dan verdwijnt het vrijwel uit de geschiedenis; wel hooren we nog van contracten met de Nederlanders in de jaren 1766,1858 en 1875, maar een eigenlijk volledig contract is er eerst in 1905. Sinds 1909 hoort S. tot de residentie Timor en Onderhoorigheden. Staatkundig bestaat S. uit de landschappen Soembawa, > Bima, Dompo en > Sanggar. Het eerstgenoemde vormt: 2° Het sultanaat Soembawa, omvattend het Westelijk schiereiland in zijn geheel, met 113 333 inw. (1930), waaronder 5 127 Boegineezen. Verreweg het grootste gedeelte van de bevolking houdt zich bezig met akkerbouw, maar bijna alle beroepen zijn op de een of andere manier vertegenwoordigd, vooral de textielnijverheid eischt een groot percentage van de bevolking op. Het landschap wordt geregeerd dooreen sultan, die den naam voert van Datoe Maktar. Hem ter zijde staat een raad van drie rijksgrooten, den Datoe Ranga, den Datoe Kalibla en den Datoe Dipati. De districtshoofden hebben den titel van Demoengs, terwijl de kampoenghoofden den naam hebben van Njaka. Voor de Kath. missie behoort S. tot het apost. vicariaat van de » Kleine Soenda-eil. (paters van Steyl), doch op dit eiland is nog geen missiepost gevestigd. Soemedang, 1° regentschap van de afd. Priangan in de prov. West-Java; opp. 1 566 km2, 330 562 inw. (eind 1930), w.o. 257 Eur., 908 Chin. en 41 andere Vreemde Oosterl.; bevolking Soendaneesch, taal Soendaneesch. S. is vrijwel geheel heuvel- en bergland. Rijstbouw; thee en rubber. 2° Hoofdplaats van het gelijknamige regentschap en district (XIV 496 C 2); 12 448 inw. (eind 1930), w.o. 82 Eur., 460 Chin. en 31 andere Vreemde Oosterl. Goed klimaat. S. wordt bezocht door de Kruisheeren vanuit Bandoeng. Brokx. Soemenep, 1° regentschap van de afd. Madoera in de prov. Oost-Java; opp. 2 136 km2; 630 536 inw. (eind 1930), w.o. 344 Eur., 1 866 Chin. en 1 621 andere Vreemde Oosterl.; bevolking Madoereesch, taal Madoereesch. S. is geheel vlakte en heuvelland. Droog en warm klimaat. Maïs, veeteelt, vischvangst, zoutwinning. Veel emigranten naar Oost-Java. 2° Hoofdplaats van het gelijknamige regentschap en district (XIV 496 I 2-3); 17 824 inw. (eind 1930), w.o. 171 Eur., 1 002 Chin. en 820 andere Vreemde Oosterl. Zeer warm klimaat. Belangrijke veemarkt. Belangrijke Inh. nijverheid. Sinds 1937 heeft S. een Kath. kerk (Carmelieten), klooster en scholen van de Zusters van het Kostbaar Bloed. Brokx. Soemerië, Socmeriërs, land en volk in het Zuidelijk gedeelte van Babylonië, waarsch. hetzelfde als het Bijbelsche Sinear. S. werd van ca. 3000 tot ca. 1600 v. Chr. bewoond door de Soemeriërs, een volk van onbekend, misschien reeds gemengd ras, dat voor een groot gedeelte de cultuur (bijzonder het schrift) heeft geschapen, die later door de Semiotische veroveraars werd overgenomen. Zie > Panbabylonismc. Lit. : Th. Wooley, The Sumerians (1929). Soemerischc wiskunde, -> Babylonische wiskunde. Soemla, -> Sjoemen. Soemo, volk der Miskito-Matagalpa van de > Indianen van Midden-Amerika. Soemy, stad in de Oekraïne aan den Psjol bij den Dnjepr (zie krt. > Rusland C/D 4). Ca. 48 000 inw. Suikerraffinaderijen, textielfabrieken. Socnan, > Soesoehoenan. Soenda-eilanden, collectieve naam voor sommige eilanden in den Ned.-Ind. archipel. Zij worden onderscheiden in Gro o t e S. (Java, Sumatra, Borneo, Celebes) en > Kleine Soenda-eilanden (zie aldaar). Soenda-landcn, -> Priangan; zie ook > Soendaneesch; Soendaneezen. Socndanecsch of Soendaasch, Indonesische taal, gesproken in West-Java behalve aan de Noordkust (zie bijkrt. Talen t/o kol. 498 in dl. XIV) door 8 a 9 millioen menschen (» Soendaneezen). Met het Javaansch (> Java, sub IV) komt het in bouw in vele opzichten overeen. Opmerkelijk zijn voor het S. het intensieve gebruik van typeerende hulpwerkwoorden (r a j pijas, bleek worden; rot nginoem, drinken; tjeb melak, planten), het bezit van trappen van vergelijking, de meervoudsaanduiding met behulp van een geïnfigeerde r, de vrije plaatsing van het demonstrativum e.a. Het S. heeft belangrijken invloed uitgeoefend op het Bataviaasch Maleisch, doch heeft zelf den invloed ondergaan van het Javaansch, dat eeuwenlang de taal der toonaangevende kringen geweest is; vandaar, dat het S. ook sociale differentiaties kent (lemes, tegenover meerderen, kasar, tegenover minderen, sedeng, tegenover gelijken), en dat het S. geschreven werd met Jav. letters, behalve in Mohamm. kringen, waar het Arabische schrift in gebruik was. De laatste 50 jaren heeft het S. echter de gelegenheid om zich vrijer te ontwikkelen, thans vooral door de werkzaamheid van „Volkslectuur” en van het Java-Instituut, die talrijke boeken en tijdschriften, in Latijnsch letterschrift, uitgeven. S. Coolsma en H. J. Oosting schreven ieder een woordenboek en een spraakkunst. Van belang zijn verder: Kartawinata, Soendaasch-Hollandsche samenspraken (41916); en J. Kats en Soeriadiradja, Spraakkunst en Taaleigen van het Soendaasch (21933). Berg. Soendaneczcn, Indonesisch volk, 8a 9 millioen zielen sterk, bewoners van de Priangan (Preanger, Z.W. Java), als berglanders in beschaving achtergebleven bij de Javanen der lager gelegen gebieden en der kustlanden, door wie zij politiek en cultureel overheerscht plachten te worden. Eigen staatkundige organisaties hebben de Soendaneezen wel gekend (rijk van Padjadjaran, 1325-1626), maar na > Modjo-Pahit oefende > Mataram er zijn invloed uit en van Mataram kwamen* de Nederlanders. Maatschappelijke organisatie, midddelen van bestaan, volkskarakter, kleeding, gebruiken, kunsten en wetenschappen vrijwel als bij de Javanen. De S. zijn iets feller Mohammedaan, met uitzondering van de > Badoej’s, die hun vóór-Mohammedaanschen cultus bewaard hebben. Vgl. Soendaneesch; Soendasche letterkunde. Berg. Soonda-randinzinkhig of Socnda-trog, ook Java-diep genaamd, steile, langgerekte, zeer diepe inzinking, op 200 a 300 km afstand evenwijdig aan de kust der Kleine Soenda-eilanden en Java loopende. De S. begint bezuiden Soemba en loopt voorbij Straat Soenda, waarna zij langs Sumatra voort – gezet wordt door den iets minder diepen Mentawei-trog. De S. is meer dan 6 000 m diep, voor een groot gedeelte (o.a. het Planet-diep) zelfs meer dan 7 000 m. Grootste diepte 7 460 mop 10°20'Z. en 110°O. Wissmann. Soendasehe letterkunde. De S. 1. is veel minder omvangrijk, veel mindor gevarieerd, voel minder klassiek en veel minder verfijnd dan de Javaansche, in welker schaduw zij steeds een kwijnend leven geleid heeft. De voorname Soendaneezen spraken en schreven Javaansch en zij lazen ook Jav. literatuur; in het hart der Soenda-landen zijn Jav. geschriften aangetroffen uit de 14e eeuw eneenSoend. boekenlijst van omstreeks 1520 bevat slechts namen van Jav. geschriften. In de talrijke wawatjan’s (verhalen in dichtvorm) worden Jav. versmaten gebruikt en veelal ook onderwerpen uit de Jav. letterkunde behandeld, ofschoon men oer-Soendasche gegevens er onder kan aantreffen, zooals het door Hidding behandelde rijstverhaal Soelandjana. Ook het wajangspel is op Jav. leest geschoeid. Typisch Soendaasch zijn de pantoon’s, waaronder men hier verstaat mythologische geschiedenissen in ouderwetsche taal, in proza, dat afgewisseld wordt door achtlettergrepige rijmlooze verzen; de verhalen worden door den toekang pantoen met begeleiding van de katjapi (soort luit) gezongen. Do voornaamste pantoen is de Loetoeng Kasaroeng, het heilige verhaal van den aap-god, op aarde neergedaald om een godendochter te helpen bij het verrichten van allerlei bovenmenschelijke praestaties. C. M. Pleyte heeft zich door het verzamelen en het uitgeven van deze pantoon’s zeer verdienstelijk gemaakt. In de volkskunst speelt een groote rol de sisindiran, die soms den Maleischen vorm van 4 maal 8 lettergrepen heeft, soms in Jav. maten gesteld is. De eerste helft (tjangkang, schil) is woordenklingklang zonder zin, die door den klank zinspelingen bevat op hetgeen met de tweede helft (eusi, inhoud) bedoeld wordt. Men reciteert ze voor allerlei doeleinden (scherts, spel, flirt, minnespel, onderrichting), en soms zoo, dat de eusi geïmproviseerd wordt door een ander dan die de tjangkang uitgesproken heeft; improvisatie en traditie houden elkaar in evenwicht. Met de nieuwere ontwikkeling der taal gaat nieuw letterkundig leven gepaard. Hadji Moehammad Moesa (f 1884) bracht, al hield hij aan de oude tradities vast (brieven in Jav. versmaten!), het Soendaasch als literatuurtaal tot aanzien. Nu „Volkslectuur” de letterkundige productie stimuleert, krijgen jongere schrijvers gelegenheid hun talent te ontplooien. Onder het vele, dat van gebrek aan ervaring en traditie getuigt, bevinden zich echter ook eenige zeer geslaagde moderne werken, o.a. Pangeran Komel, een historische roman van Memed Sastrahadiprawira. L i t.: H. H. Juynboll, Catalogus Handschriften Leidsche Univ. Bibliotheek (Leiden 1899, 1912) ; K. A. H. Hidding, Gebruiken en godsdienst der Soendaneezen (Batavia 1935). Berg. Soeugari, rechter zijrivier van de Amoer in Mantsjoerije, O.Azië (111 480 J/K 4). Ca. 1 300 km lang, over een groot deel bevaarbaar, maar zes maanden door ijs versperd. De vlakte aan weerszijden, reeds door spoorbanen doorsneden, is een gebied met toekomst en levert tarwe, boonen, suikerbieten. Soen jat-sen. Soen jat-sen, Kantonneesche naam van Swen I-sien, alias Swen Wen en Swen Tsjoeng-sjan. * 12 Nov. 1866 te Tsjoihang (Kwang-toeng), f 12 Maart 1925 te Peking. Hij was de zoon van een Prot. prediker in dienst der Zending, en vestigde zich als geneesheer te Makao. Na korten tijd reisde hij naar Amerika en Engeland om de omwenteling in China onder de Chineezen te prediken. Toen de omwenteling te Woutsj’ang uitbrak (10 Oct. 1911), ging hij naar Sjanghai en werd voorloopig voorzitter van het revolutionnaire gouvernement te Nanking (1 Jan. 1912), maar toen > Joean Sje-K’ai verkozen werd, trok hij zich terug en werd gevolmachtigd commissaris der spoorwegen. Hij stichtte de Nationale Partij > Koeo-Min-Tang ; de verkiezingen van'Jan.- Febr. 1913,'welke alles behalve ernstig waren. vielen in het Noorden’ten voordeele van Hoean, doch in het Zuiden veelal ten voordeele van de Nationale Partij uit. Soen ging na den greep van Joean naar de keizerskroon naar Kanton om de revolutie te ontketenen; 25 December werd een wapenstilstand gesloten, doch een nieuwe oorlog brak in 1918 uit ten nadeele van Soen. Het werd Dec. 1920, vooraleer de omstandigheden wederom gunstig werden om een gouvernement te Kanton op te richten, maar wat Soen ook deed, de erkenning door de mogendheden bleef hem geweigerd. Hij kwam nu sterk onder den invloed van den Sowjet-gczant doffe en van het communisme. In Oct. 1924 vertrok hij over Sjanghai en Japan naar Peking, overal redevoeringen uitsprekende, doch hij overleed aldaar het jaar daarop. Na zijn dood haalde men een politiek testament voor den dag, waarvan de echtheid soms betwist werd, maar dat de keure der partij werd. Soen was, gelijk P. Wieger S.J. in zijn Prodromes (blz. 9) zegt „de type van den afbreker”; hij had slechts één gedachte, nl.: te vernielen. Vgl. •> Chinafsub Gesch., kol. 402) en Joean Sje-K’ai. Mullie. Li t. : d’Elia S.J., Le Triple Démisme (Sjanghai 1929). Socnna(h) (Arab.), gebruik, manier van doen; met name de soenna van den profeet Mohammed, omvattende zijn wijze van doen en die van anderen, in zoover hij ze voorschreef of stilzwijgend goedkeurde. Als zoodanig is de s., overgeleverd door de traditie (> hadis) en als onfeilbaar beschouwd, na den Koran een bron van de Mohammedaansche plichtenleer (> Islam). Zoetmulder. L i t.: Th. Juynboll, Handl. Mohamm. Wet (31925). Soennieten, „aanhangers van de > soenna(li)”, benaming van de orthodoxe Mohammedanen in tegenstelling met de Sji'ieten, niet alsof dezen geen soenna zouden erkennen, maar omdat zij een eigen soenna naast de orthodoxe hebben. Soep. vloeibaar gerecht, gemaakt van: vleesch-, visch- of groentenbonillon. Afkooksel van peulvruchten of zetmeelhoudende stoffen, gebonden doormiddel van rijst, vermicelli, bloem en dergelijke meelsoorten en voorzien van één of ander vulsel. Gewoonlijk wordt s. aan het begin van den maaltijd gegeven, doch zij kan ook als enkele maaltijd worden gebruikt. Socptabletlen zijn soep in verduurzaamden vorm, verkregen door de gedroogde grondstoffen, o.a. uitgedampten bouillon, boonenmeel, groen ten, kruiden, vet enz., in tabletvorm samen te persen. Deze producten Solor, zie het art. > Oost-Flores en Soloreilanden. Sololhurn, l°kanton in de Zwits. Jura, in het N.W. van Zwitserland. Opp. (enclaven inbegrepen) 791,4 km2; ca. 146 000 inw. (46 % Kath., 45 % Prot.), bijna allen Duitsch sprekend. Hoofdmiddelen van bestaan: veeteelt, boschbouw (36 % van den bodem) en vooral industrie; horloges, ijzerwaren, schoenen, cement, kamgarens, katoen. 2° Hoofdstad van I°, aan de Aare. Ca. 14 500 inw. (45 % Prot., 46 % Kath.). Zetel van den bisschop van Bazel. Industrie (horloges). In het nog ten deele ommuurde oude stadsgedeelte de Ursuskathedraal (1762-’73), de Jesuitenkirohe (1688), het Zeughaus (1614) met wapenverzameling, de Zeitglockenturm (13e e.). Schilderijenmuseum, groote bibliotheek. Solovallei-vverken. De slechte oogstresultaten in het stroomgebied van de Kali » Solo in de residenties Rembang en Soerabaja als gevolg van de afhankelijkheid van den regen voor de besproeiing der > sawahs deden plannen ontwerpen voor de irrigatie van dit uitgestrekte gebied. In 1893 werd de betreffende wet aangenomen. Al spoedig bleek het oorspr. geraamde bedrag van 19 000 000 gld. verre van voldoende. Een nieuwe raming kwam tot het dubbele (1897) en in 1898 werd schorsing der werkzaamheden gelast. Toen een ingestelde commissie tot de conclusie kwam, dat de directe baten onvoldoende zouden zijn om rente en aflossing der geïnvesteerde gelden eruit te kunnen voldoen, werd verder van deze wijze van bevloeiing afgezien. Sedert is het werk niet hervat, doch door middel van > wadoeks, de wadoek Pridjetan, met een capaciteit van 9 000 000 m 3, en de wadoek Patjal, 40 000 000 m 3, wordt in de waterbehoefte gedurende den drogen tijd voorzien. Olihof. Solowjetskijj (Solowki), Russ. eilandengroep in de Witte Zee (zie krt. > Rusland D 1-2). Strafkolonie der Sowjets, waarheen talrijke Orthod. en Kath. priesters verbannen werden. l_L it. : W. Brunowski, In Sowjetkerkern. Solovvjew (Solowjow), 1° S er g e j Nikolaj ew i ts j, Russ. historicus, vader van 2°. * 18 Mei 1820 te Moskou, f 16 Nov. 1879 aldaar. Prof. aan de univ. te Moskou (1847-’77). Werken: De Ondergang van Polen {Russ., 1863) ; Russ. Geschiedenis (Russ., 29 dln. 1879). 2° Wladimir Serge jewitsj, Russ. schrijver en philosoof, strevend naar de Hereeniging der Kerken onder primaatschap van den paus ; zoon van I°. * 16 Jan. 1859 te Moskou, f 31 Juli 1900 te Oezkojd bij Moskou. Na korten tijd professor in de philosophie te Moskou geweest te zijn en sympathie gevoeld te hebben voor de Slavophielen moestS.zijn werkzaamheid in Rusland staken wegens zijn openlijk af- keuren van de doodstraf. In Kroatië kwam hij in aanraking met bisschop Strossmayer en werkte sindsdien aan de Hereeniging der Kerken. Hij wordt veelal de Russische Newman genoemd. Het staat niet vast, of S. Katholiek geworden is, hoewel het jaar 1896 daarvoor genoemd wordt. S. zou visioenen van de Sophia (de Wijsheid Gods) gehad hebben en heeft deze beschreven. Werken: La Russ!e et l’Eglise Universelle (in het Fr. geschreven 1881; nieuwe uitg. 1922): De Rechtvaardiging van het Goede (Eng. vert. 1918); Oorlog, Vooruitgang en Einde der Geschiedenis en Korte Geschiedenis van den Antichrist (Eng. vert. 1918); Geestelijke Grondslagen van het Leven (Duitsche vert. 1922). —L i t.: mgr. d’Herbigny S. J., Un Newman russe (1911); Baksky, The Philosophy of VI. S. (1916). v. Son. Solrc-Saint-Géry, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (XIII 176 D6). Opp. 2 115 ha, ca. 900 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt, bebosohte omgeving; steengroeven. Talrijke oudheidkundige, vnl. Romeinsche vondsten. Solre-sur-Sambrc, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (XIII 176 D6). Opp. 1387 ha, ca. 3 000 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt, steengroeven. Beboschte omgeving. Rivier; de Samber. Merkwaardige middeleeuwsche kerk (ged. 15e eeuw); goed bewaard versterkt kasteel uit de 13e eeuw; talrijke oudheidkundige, vooral Rom. vondsten; eertijds machtige heerlijkheid. V. Aslroeck. Solstitium, > Zonnestilstand. Solutie of solution (<( Lat. solutio = oplossing) wordt verkregen door rubber in benzine op te lossen. De viskeuze vloeistof dient als plakmiddel van rubbervoorwcrpen en wordt in groote hoeveelheden bij de fabricage van auto- en fietsbanden verwerkt. > Rubber. Solutréen, naam voor het tweede stadium van het jong-Palaeolithicum, dat volgt op het Aurignacien en het Magdalénien voorafgaat. De term is afgeleid van Solutré, een plaatsje bij Macon (Fr. dept. Saóneet-Loire), waar op de plaats genaamd „Le Grot du Chamier” belangrijke overblijfsels uit vermeld tijdperk werden gevonden en onderzocht (resten van paardengebeente, waartusschen overblijfsels van haarden). Solutréen-nederzettingen, die meestal in grotten en holen waren aangelegd, wegens het droog en koud klimaat, zijn vnl. gekarakteriseerd door de aanwezigheid van kleine, sierlijk bewerkte pijl- of werpspiesspitsen in den vorm van laurier- of wilgenbladeren en van kerfspitsen (pointes a cran). Deze tot nog toe ongekende vormen in het Palaeolithisoh silex-materiaal vertoonen tevens een nieuwe methode van retoucheeren, die bestaat in het afslaan van dunne splinters over de geheele oppervlakte van het voorwerp en aan beide zijden, wanneer het lauriervormige pijlspitsen betreft. In dit cultuurstadium komen ook diersculptuur en diergraveering voor op beenderen en steen. in weerwil van de benaming is de „heimat” van het Solutréen echter niet te zoeken in Frankrijk, maar wel in O. Europa. In een reeks holen in Hongarije, Moravië, Oostenrijk en Polen vindt men de meest primitieve en oudste typen van deze nieuwe gebruiksvoorwerpen. Verspreid naar Z. Duitsohland, gaat dan deze Solutréencultuur naar de Rijnstreek en vandaar naar Frankrijk, vnl. naar het Z. in het gebied tusschen Loire en Pyreneeën, waar men een jonger en meer ontwikkeld stadium van bewuste cultuur aantreft, die van W. S. Solowjew. hieruit langs de kust in Spanje doordringt, ten W. in Cantabrië en ten O. in Catalonië. Lit. : Déchelette, Manuel d’Archéologie Préhistor. Celt. et Gallo-Romaine (I 1908) ; Ebert, Reallexik. d. Vorgesch. (XII 1928); Menghin, Weltgesch. der Stemzeit (1931). ftm fte Maeyer. Solvabiliteit is de eigenschap aan financieele verplichtingen te kunnen voldoen. Men legt hier niet zoozeer den nadmk op het moment, waarop deze voldaan kunnen worden (■*■ liquiditeit), maar op de totale waarde der activa gesteld tegenover de gezamenlijke verplichtingen, speciaal de crediteuren. Het eigen kapitaal plus de reserves vormen het stootblok. v. Vugt. Solvabiliteitsverzekering, ook wel in s o 1- vabiliteitsverzekering genoemd naar het gevaar, dat door de verzekering gedekt wordt, is een credietverzekering, waarbij de verzekerde zich dekt tegen de onverhaalbaarheid van zijn vordering, hetzij in het algemeen op den schuldenaar, hetzij op een bepaald voorwerp of onderpand ten gevolge van nader aangeduide gebeurtenissen. Een voorbeeld van verzekering tegen onverhaalbaarheid op den schuldenaar is de herverzekering, genoemd in art. 279, lid 3 van het Ned. Wetboek van Koophandel; een verzekering tegen onverhaalbaarheid op een bepaald voorwerp is de hypotheekverzekering. Arièns. Lit. : Molengraaff, Leidraad bij de beoefening van het Ned. Handelsrecht (6e druk, blz. 900 vlg.). Solventnaphta (s c h e i k.) wordt bij de distillatie van steenkolenteer verkregen. Het is een vloeistof, die tusschen 160 en 180° C wordt opgevangen en ook wel in de bij 160° C kokende „oplossingsbenzol I” en de bij 180° C kokende „oplossingsbenzol II” wordt gesplitst. Solwerd, dorp in de Gron. gem. > Appingedam. Som (wis k.). De som van twee gelijksoortige grootheden a en b verkrijgt men door a met b te vermeerderen. Soma was bij de oude Indiërs de benaming van een door persing en gisting van het sap van een zekere plant (vermoedelijk do Asclepias acida) verkregen drank. Aanvankelijk was de s. den góden, vooral Indra, toegewijd, later ook zelf als een godheid opgevat en als dusdanig met een uitgebreid ritueel omringd. Het bestaan van de s. moet, op grond van het Iraansche aequivalent Hao m a, reeds in het Indo-Iraansche tijdperk worden aanvaard. In de latere Indische mythologie neemt de s. een bijz. plaats in als verpersoonlijking van de maan. L i t.: A. A. Macdonell en A. B. Keith, Vedie Index <1912- s-v-)- Scharpé. Somali, het voornaamste nomadische Hamietische veetelersvolk in N.O. Afrika, in Abessynië en de Eng. Kenya-kolonie. Verwant met de Galla; Nigritische inslag en latere Arabische infiltratie. Sterk geïslamitiseerd. Zie afb. Ben 9 op de pl. t/o kol 628 in dl. I. Somalilancl of Somali-schicrciland, de Oostelijke punt van Afrika ten Z. van de Golf van Aden (I 520 H 4) en eindigend in Kaap Guardafui. Het binnenland bestaat uit een zachtgolvende hoogvlakte, alleen in het N. langs de Golf van Aden een hooge breukrand tot ong. 3 000 m. De afhelling vindt naar het Z.O. plaats, wat door de rivieren, o.a. de Webi Sjebeli en de Joeba wordt aangegeven. Het klimaat is heet en droog, vooral in het binnenland, daarom een schrale plantengroei; langs de rivieren galerijwoud, verder steppe, hier en daar zelfs woestijn. Het gevolg is, dat S. weinig bewoners heeft. Franschen, Engelschen en Italianen bezetten in de tweede helft der 19e e. het kustgebied; Italië door de verovering van Abessinië (1936) ook het binnenland. Fransch S., aan de Bab el Mandeb gelegen; opp. 22 000 km2, ong. 90 000 inw.; de bevolking bestaat uit Somali’s en Danakils. Hoofdplaats is Dzjiboeti, door een spoorlijn met Addis Abeba verbonden. De apost. prefectuur van Dzjiboeti (Capuciinen) telt ca. 800 Katholieken. Britsch S.. opp. 176 000 km2 met 350 000 inw.; een steppeland; hoofdplaats is Berbera. Groote strategische beteekenis; tegenover het Eng. Aden aan de groote handelsroute naar Indië. In 1884 kwam het in Eng. handen. Als missieland behoort Britsch-S. tot het apost. vicariaat van Arabië. Italiaansch S., opp. 496 000 km2, met ong. 1 mill. inw. Een steppenland. Nomadiseerende Somali’s en Galla’s, langs de kust Bantoe’s. Hoofdplaats: Mogadisjoe. Door de verovering van Abessinië zijn de Ital. koloniën Erythrea en Ital.S. verbonden, v. Velthoven. Hfit apost. vicariaat van Mogadisjoe (Franciscanen) telt ca. 1800 Katholieken. Somateria, > Eidereend. Somatische mutatie (b i o 1.). Deze term wordt soms gebruikt voor > knopvariatie. Somatische parthenogenesis (b i o 1.), zie ■> Parthenogenesis. Somatisch plasma (plant k.), protoplasma der lichaamscellen in tegenstelling met het k i e mplasma der geslachtscellen of van de cellen, wier ontwikkeling leidt tot de vorming van geslachtscellen. Sombart, Werner, economist. * 19 Jan! 1863 te Ermsleben ara Harz. Prof. te Breslau en Bellijn. Bekend door zijn studie over het socialisme, waarin hij zich tegenstander van Marx toont, en over het moderne kapitalisme; voorstander van autarkie; loochent elk verband tusschen ethiek en economie. Voorn, werken: Der moderne Kapitalismus (1902); Die Juden und das Wirtschaftsleben (1911); Der Bourgeois (1913); Der proletarische Sozialismus (2 dln. 1924) ; Die Zukunft des Kapitalismus (1932). Li t. : Gross, Die wirtschaftstheoret. Grundlagen des „modernen Kapitalismus” von S. (1931) ; Kitsch, S.’s Stellung zur Sozialismus (1931). Sombor, > Zombor. Sombrei’le, gem. in de prov. Namen, ten Z.W. van Gembloers (XVIII 240 BI); opp. 1 763 ha; ca. 2 600 inw.; landbouw. Middeleeuwsch kasteel. Sombrero, Britsch West-Indisch eiland, beboerend tot de Leeward Islands (18°36'N., 63°38'W.), het Noordelijkste der kleine Antillen. Opp. 0,6 kni2! Somoren, gem. in de prov. N. Brabant ten Z. van Helmond (XVIII 632 I/J 3), bestaande uit de kerkdorpen S. Dorp, S, Eind, S. Heide en Lierop. Opp. 8 227 ha; ong. 6 800 inw. (vnl. Kath.; ca. 100 Prot.). Landbouw, veeteelt en industrie (garens, stroohulzen). In Lierop een Kath. landbouwhuishoudschool voor meisjes uit den boerenstand. v. Velthoven. Someren, Johan van, rechtsgeleerde, talenkenner en dichter. * 3 Juli 1622 te Dordrecht, f 22 Dec. 1676 aldaar. Studie te Leiden, promotie 1645, nadien te Den Haag en Dordrecht. In 1655 pensionaris der stad Nijmegen, 1666 griffier der Chambre mi-partie. Werken: behalve vsch. in hs. : Herstelde Oudheyd etc. (1657) ; Uytspanning der Vernuften etc. (poëzie, 1666); Gajus Julius Caesar (treurspel, 1670). L i t. ; Kalll, Gesch. der Ned. Lett. (IV 435) ; Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2111, 546); Van Kuyk, Nw. Ned. Biogr. Wbk. (II). Vermeeren. Somerset, lord Charles, Britsch gouverneur der Kaapkolonie (1814-’26). f 1831 in Engeland. S. is type van den Britschen conservatief van ouden adel, die als gezagsdrager in een tijd zonder vertegenwoordigende instellingen door hoogmoed en heerschzucht onherstelbare schade heeft toegebracht aan de Britsche belangen in Z. Afrika. Brak alle bepalingen van de Acte van Capitulatie van 1806, bleef moedwillig buiten voeling met de Holl. bevolking, voerde een verkeerde inboorlingenpolitiek en taalbeleid, maakte Engelsch de eenige schooltaal in 1822, regeeringsmedium in 1826 en uitsluitend rechtstaal in 1828. Hij wekte wrevel en haat bij Hollandsch- en Engelschsprekend Z. Afrika en is de ware aanstichter van den Grooten Trek en daarmede onbedoeld de redder van het Hollandsch-Afrikaansch volksbestaan. In 1826 teruggeroepen om zich te verantwoorden op alzijdige klachten, werd hij niet herbenoemd. Besselaar. Somersetshire, graafschap in Z.W. Engeland (XII 612 nr. 8). Opp. 4 196 km2, ca. 476 000 inw. Hoofdstad Taunton. In het midden vlak, in het N. bergland. Mijnbouw, steengroeven. Somis, Giovanni Battista, violist on componist. * 25 Dec. 1686 te Turijn, f 14 Aug. 1763 aldaar. Was kon. kapelmeester te Turijn. Werken: sonaten en triosonaten. L i t.: G. Findo, Un grande Violinista Torinese ed nna famiglia di violinisti G.B.S. (1927). Sommatie (recht), > Ingebrekestelling. Sommatiemethoden voor divergente reeksen (wis k.) zijn voorschriften, waardoor het mogelijk is, ook aan divergente > reeksen een „som” toe te kennen; die voorschriften worden steeds zoo gekozen, dat ze bij toepassing op convergente reeksen (> Convergentie, 1°) de gewone som dezer reeksen opleveren. L i t.: Borel, Lepons sur les séries divergentes (21928); Knopp, Theorie und Anwendung der unendlichen Eeihen (31931). J. Ridder. Somrac, 1° rivier in N. Frankrijk (XI 96 Dl-E2). Een kanaal, ca. 160 km, begeleidt de rivier. Dit gebied is een der grootste slagvelden uit den Wereldoorlog. De zgn. Sommeslag woedde 23 Juni tot 26 Nov. 1916. De Franschen onder Foch en de Engelschen onder Haig stonden hier tegenover Fritz von Below. De Entente beschikte over een geweldige overmacht aan materiaal en behaalde 15 km terreinwinst. Meer dan 1 millioen man vielen in deze maanden. De Duitschers verloren er de oude geoefende manschappen. L i t.; A. v. Stosch, dln. 1927). 2° Departement in N. Frankrijk (XI 64 nr. 3). Opp. 6 277 km2, ca. 467 000 inw. ; hoofdstad Amiens. Vnl. landbouw (tarwe, suikerbieten, vlas) ; veel appels (cider); en veeteelt. Industrie : landbouwproducten, machines. Somme-Leuzc, gom. in de prov. Namen, ten N.O. van Ciney (XVIII 240 E 3); opp. 1 260 ha, ca. 500 inw.; landbouw. Sommelsdijk, gem. in Z.Holland, op Flakkee, ten Z. van het Haringvliet. Opp. 1 842 ha (zeeklei; bouwland). Ca. 3 600 inw. (bijna allen Prot.). S. heeft eenige huizen uit de 17e eeuw. De > Aerssen’s waren heer van S. Sommelsdijk Post, voormalig fort aan de samenvloeiing van Cottica en Commewijne in Suriname, in 1684 gebouwd en in 1750 weer verlaten. Sommclsdijkskrcck, kreek in Suriname, door gouverneur Corn. van Aerssen, heer van Sommelsdijk, uitgediept om tot afwatering te dienen van de lagere gronden ten N. van Paramaribo. Sommenverzekerincj is de verzekering, die beoogt den verzekerde, onafhankelijk van geleden schade, een geldsom te verstrekken onder omstandigheden, waarvan het ontstaan, of het tijdstip, waarop zij zullen voorkomen, onzeker is. Type is de levensverzekering. Schadeverzekering. Sommer, Joh. Ferdinand, Klass. philoloog. * 4 Mei 1875 te Trier. Prof. te Bazel, Rostock, Jena, Bonn en (sinds 1926) te München. Werken 0.a.; Handb. der lat. Laut- u. Formenlehre (sinds 1914 met Krit. Erlauterungen) ; Vergl. Synt. der Schulsprachen. , Sommerard, Edmond du, Fransch archaeoloog en teekenaar. * 27 April 1817 te Parijs, f 5 Febr. 1885 aldaar. Zoon van Alexandre du S., colleotionneur, uit wiens collectie het Musée de Cluny te Parijs gedeeltelijk is samengesteld; na zijn vader was E. du S. er conservator; hij stelde ook een wetensch. cataloog van dit museum samen (1883). L i t.: Thieme-Beeker, Allg. Künstlerlex. (XXXI). Sommerïelcl, Arno 1 d, natuurkundige. * 6 Dec. 1868 te Koningsbergen. Sinds 1906 prof. te München. Eerst wijdde hij zich aan de mechanica en ontwierp met F. Klein een theorie over den gyroscoop. Later leverde hij belangrijk werk op natuurk. gebied, vooral over de quantentheorie. Hij vervolmaakte de theorie van Bohr, waardoor later alle toen bekende spectroscopische verschijnselen werden verklaard (fijnstructuur). In 1916 voerde hij, onafhankelijk van W. Wilson, een tweeden quantenregel in. In 1927 paste hij de Fermi-statistiek toe op de electronentheorie van de metalen, waardoor de wet van Wiedemann-Franz over de verhouding van warmte- en electriciteitsgeleiding kon worden verklaard (behalve bij zeer lage temperaturen). Werken; Theorie des Kreisels (met F. Klein, 4 dln. 1897-1910); Atombau und Spektrallinien (51931), met Wellenmech. Erganzungsband (1929). J. v. Santen. Sommervogcl, Carolus, Jezuïet, bibliograaf. * 8 Jan. 1834 te Straatsburg, f 4 Mei 1902 te Parijs. Voorn, werken: Diot. des ouvrages anonymes et pseudonymes, publiés par des religieux de la Comp. de Jésus (1884); Bibliotheoa Mariana de la Comp. de Jésus (1885); Bibliotbèque de la Comp. de Jésus (9 dln. 1890-1900 ; voortgezet door Bliard'. L 11.: Le K.P.C. S. (in ; Etudes XCI 1902, 499-513) ; Brucker, Le R. P. C. S. (in: Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus X blz. I-XVII). V. Hoeck. Sommethonne, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 736 C 4). Opp. 866 ha; ruim 450 inw. (vnl. Kath.). Kalk- en leemgrond. Riv.: Thonne. Sommière, gem. in de prov. Namen, ten N.W. van Dinant (XVIII 240 C 3); opp. 928 ha, ca. 400 inw.; landbouw; steengroeven. Somnambulisme. Men onderscheidt het natuurlijke s., nl. het ->■ slaapwandelen, en het kunstmatige, d.i. het hypnotisme (men zie op deze beide trefwoorden). Somnileen, slaapmiddel, een der > barbitalen. Wordt bij onrustige krankzinnigen ook gebruikt als sedativum (rustmiddel). Zie ook > Slaapkuur. Somnolentie (g e n e o s k.) is de toestand van sufheid en verlaagd bewustzijn, die optreedt bij ziekten der hersenen en bij vergiftigingstoestanden. De s. kan een voorstadium zijn van en overgaan in liet > co ma. Sompniarys, verloren gedicht, waarschijnlijk over droomen, van J. van Maerlant. Somport, bergpas in de W.Pyreneeën (42°48'N., o°32'W.), 1649 m hoog. Somzcc, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Charleroi (XVIII 240 A3); opp. 604 ha, ca. 500 inw.; landbouw; steengroeven. Son c.a., gemeente in de provincie N. Brabant ten N. van Eindhoven (XVIII 632 H 2), bestaande uit de kerkdorpen S. en Breugel. Opp. 3 600 ha; ong. 3 400 inw. (vnl. Kath.; ca. 100 Prot.). Landbouw, veeteelt en industrie (steen, klompen). Kerk en toren van S. uit de 16e e., de toren van Breugel 16e e. Het 18eeeuwsch raadhuis is gerestaureerd. Prachtig natuurschoon met veel toerisme: Potjesberg, Houtberg, Fonteinberg. Veel bebossching in de Groote Heide. In Son leiden de Broeders -> Alexianen een sanatorium. Geboorteplaats van bisschop > Sonnius. In Breugel werd in 1926 een gedenkteeken voor Pieter Brueghel onthuld. v. Velthoven. Son, Jan Bapt i u t van, een der voornaamste Ned. emancipatoren. * 8 Juni 1804 te Den Bosch, f 6 November 1876 aldaar. Studeerde te Leiden, waai hij in November 1827 promoveerde in de rechten. Daarna advocaat te Den Bosch en in 1838 officier van Justitie. Had in 1840 zitting in de zgn. dubbele Kamer en was 1844-’4B minister van R. C. Eeredienst (zie ■> Placet, recht van). Daarna ambteloos. Voorbeeldig werker op charitatief gebied. Zijnbescheidenheid, welke feitelijk forsche zelfverloochening was, verhinderde, dat hij ca. 1860 voor de Ned. Katholieken werd, wat Schaepman later wezen zou. Wel bleef hij steeds „de meest gezochte raadsman van al wat groot was in Katholiek Nederland” (Witlox). Bijna geheel hield hij zich afzijdig van het politieke leven (-> Roomsch- Katholieke staatspartij). L i t.: Witlox, De Kath. Staatspartij (II 1927); Witlox, Mr. J. B. t. S. (in : Varia Historica, 1936). Verterne. Sona-Bata, plaats in Belg.-Kongo, prov. Leopoldstad, distr. Neder-Kongo. Station aan de spoorbaan Matadi—Leopoldstad. Handelscentmm. Missiepost van de pp. Redemptoristen en van zrs. van Liefde, beroepsscholen, maatsch. werken, gasthuis en verplegingspost voor Inlanders. Prot. missie van de American Foreign Missionnaiy Society, gasthuis. Monheim. Sonant (p hi 1 o 1.). In het Indo-Germ. klanksysteem zijn a, e, o uitsluitend vocalen; i en u daarentegen kunnen ook consonantisch (halfvocalisch), nl. als j en w optreden. De liquidae en nasales 1, r, m, n, die normaal consonanten zijn, komen ook in bepaalde omstandigheden zelfstandig voor, als silbevormende klanken 1, r, m, n: zoo Sanskr. karoti, hij doet, krtas, 000 O o gedaan. In het laatste geval zijn die klanken „sonantisch” en de heele groep (i, u; 1, r, m, n) heet sonanten, daar de verhouding van r tot r volkomen evenwijdig is met die van i tot j. ° L i t. : Meillet, Introd. a I’étude compar. des languee indo-europ. (1924). Mansion. Sonate, instrumentaal stuk (solo, duo, ook trio), meestal een cyclus van 3 of 4 contrasteerende deelen, waarvan, sinds de tweede helft der 18e eeuw, het eerste doorgaans den zgn. sonatevorm bezit. Lang voordien had men allerhande instrumentale composities als s. bestempeld. In de 17e eeuw kende men naast de strenger gecomponeerde kerksonate (sonata da chiesa) de uit dansvormen bestaande kamersonate (sonata da camera), die nauwelijks van de suite te onderscheiden is en zich hierin ook oploste. Als triosonato zijn beide concepties druk beoefend. De ontwikkeling der vormen in de symphonie vond daarna weerklank in de s., die dan ook allo evoluties door- maakte. de Klerk. Sonatine, een kleine sonate van twee, hoogstens drie deel en, met weinig of geen doorwerking in het hoofddeel; meestal voor paedagogisch doel geschreven. Soncino, Girolamo, vermaard drukker van Hebreeuwsche werken te Rimini, eerste helft 16e eeuw. Naar dezen is een bekende Engelsche drukpers de Soncino Press genoemd. Sondeerballon, > Luchtballon (als hulpmiddel bij de meteorologie). Sondel, dorp van ca. 400 inw. in de Friesche gem. > Gaasterland (XI 208 B 3). Sonden. 1° Die Materie van den Sonden, een nog onuitgegeven Mnl. tractaat (hs. 1425-’3O) over zondenleer, gedemonstreerd aan een reeks exempelen, legenden en uittreksels uit kerkvaders, kerkleeraars, godgeleerden, enz. L i t.: W. de Vreese (in; Ons Geestelijk Erf, 1927). 2° Spieghel der Sondcn, een zeer uitvoerig leerdicht, waarvan nog 16 972 w. bewaard zijn, in een Nederduitsch hs., door een West-Vlaming uit de 14e eeuw: over de hoofdzonden, met aan het slot over het kwaad der tong. Aan het begin ontbreekt heel wat. 45 exempelen lichten de leer toe. Er bestaat ook een vrije prozabewerking van, die er nog zes exempelen aan toevoegt. V. Mierlo. J. B. van Son. Ui t g.: J. Verdam (gedicht en prozabewerking, 1901). Sönderboi‘o, stad in Denemarken, hoofdstad van het eiland Alsen (VIII 688 C 4). Ca. 10 800 inw. (meest Prot.). Door een brag over de Alsensund is de stad met het vasteland verbonden. Badplaats en kleine haven. Sonderbund, separatistisch verbond van de Zwitsersche Kath. kantons Uri, Schwyz, Unterwalden, Luzem, Zug, Freiburg en Wallis, dat in 1845 tot stand kwam tegen de Prot. kantons, waar sedert 1830 talrijke democratische hervormingen ingevoerd werden. De meerderheid van den federalen landdag ontbond den S. (20 Juli 1846), nadat de liberalen in Genève en St. Gallen de overwinning behaald hadden. Daar de S. weigerde zich bij deze beslissing neer te leggen, ontstond er een gewapend conflict tusschen het bondsleger aangevoerd door Dufour, en het kleine leger van den S. onder generaal Salis-Soglio (Sonderbundsoorlog, Nov. 1847). Freiburg en Luzem werden ingenomen en de troepen van den S. te Gislikon verslagen (> Zwitserland, sub Geschiedenis). Boxisse. Sondrio, 1° pro v. in het N. Kal. landsohap Lombardije. Opp. 3 199 km2, ca. 134 000 inw. Wijnbouw. Zeer bergachtig. 2° Hoofdstad van 1° (XIV 320 BI). Ca. 11 000 inw. Songk(h)oi, rivier in Z.O. Azië (VII 384 C/D 7), lengte 800 km, mondt uit in de Golf van Tonkin met een groote delta van ca. 15 000 km2. Songwc, plaats in Belg.-Kongo, prov. Elisabethstad, distr. van Opper-Katanga. Missie der pp. Salesianen, verplegingspost. Soniënbosch, > Zoniënbosch. Sonnabait, oudtijds een groot rijk op Timor (Ned.-Indië), bestuurd door een Lio-Rai (keizer), waaraan een groot aantal rijken onderworpen was. Nu is er slechts van over het districtje Klein-Sonnabait in Zuid-Timor. Het is het gebied van de Dawantaal. Sonnaville. De Sonnaville – Rusthuis. Een stichting, opgericht in 1919, beheert het De Sonnaville-Rusthuis te Hees, ten behoeve van Kath. verpleegsters. Voor zoover er plaats is, kunnen ook andere werkende vrouwen daar een rustkuur ondergaan. Het huis dankt zijn naam aan de jong gestorven verpleegster Annie de S., te wier nagedachtenis haar oom door milde giften de stichting mogelijk maakte. H.J. Damen. Soimebcrg, stad in het Thüringer Woud (DuitschL; IX 576 D3). Ca. 21 000 inw. (vnl. Prot.). Sterrenwacht (op 638 m). Duitsch speelgoedmuseum. S. is een middelpunt der speelgoedindustrie (40 % der geheele Duitsche productie). Sonneqa, dorp van ruim 260 inw. in de Friesche gem. ■> Weststellingwerf (XI 208 C/D 3). Sonnenschcin, Carl, belangrijke figuur in het Kath. openbaar leven van Duitschland als schrijver, redenaar en sociaal leider. * 16 Juli 1876 te Dusseldorf ,f 20Febr. 1929 te Berlijn. Priester in'l9oo; in 1906 verbonden ;aan den Volksverein f. d. Kath. (Deutschland te München-Gladbach;inl9lB naarßerlijn.Eerst arbeidde hijwooral onder ,de universiteitsstudenten om hen tot sociale werkers te vormen; tijdens den Wereldoorlog wijdde hij zich aan den ziekendienst in het leger; daarna was hij in ruimeren kring werkzaam, met woord en pen op sociaal, charitatief en cultureel gebied. Hij stichtte talrijke werken en periodieken; onbaatzuchtig en zelf arm, was hij vooral vol liefde en hulpvaardigheid voor de misdeelden. L i t.: vsch. biographieên, o.a. door Thrasolt (18e duizendtal 1931). Gorris. Sonnet of klinkdicht (<( Ital. sonetto), gedicht, bestaande uit 2 vierregelige strophen of kwatrijnen: het octaaf, en 2 drieregelige of 3 tweeregelige strophen: het sextet; met het sextet begint de wending (Ital. volta, Fr. la chute) van het s. De oudste s. hebben jambische versmaat en slepend rijm, de jongere hebben dit soms afgewisseld, of ook geheel vervangen door staand rijm. Sommige s. hebben een aanhangsel of coda. Het zgn. Shakespeare-sonnet wijkt van den gewonen vorm af: 3 kwatrijnen, afgesloten door 2 rijmende verzen. Het s. is met de Renaissance uit Italië (Dante, Petrarca, Michelangelo) tot ons gekomen. Het oudste Nederlandsche s. is van Lucas de Heere. Een sonnettenkrans is een aaneenschakeling van 15 s., bijv. Mathilde van Jacques Perk, Adoratie van Willem Kloos. ten Berge. Sonnino, Sydn e y, Ital. staatsman. * 11 Maart 1847 te Pisa, f 24 Nov. 1922 te Rome. Aanvankelijk diplomaat, werd hij in 1880 volksvertegenwoordiger en voorstander van de politiek van Crispi. Minister van 1893 tot 1896, waarna hij Giolitti bekampte; minister-president in 1906 en 1909-’IO, minister van Buitenl. Zaken van Nov. 1914 tot Juni 1919; hij onderteekende het verdrag van Londen van 26 April 1916, en vertegenwoordigde zijn land op de Vredesconferentie van Versailles. Cosemans. Li t. : L. Hauvette, S., Tittoni, Orlando (Parijs 1916). Sonnius (ook: ,Van de Velde en De Camp o), Franciscus, theoloog, eerste bisschop van Den Bosch en van Antwerpen. * 1506 te Son bij Eindhoven, f 29 Juni 1676 te Antwerpen. Studeerde en doctoreerde aan de hoogeschool te Leuven, waarna hij prof. werd in de theologie aldaar; trad op in vsch. geloofsprocessen, werd in 1546 mede-inquisiteur en begeleidde bisschop De Croy van Doornik naar het Conc. van Trente (1646-1547). Als prebendarius aan de kathedraal van Utrecht verbonden, trad hij op als inquisiteur in Zeeland en Friesland. Hij ging naar Trente (Mei 1651-April 1662) als theoloog van Philips 11, en publiceerde vsch. geschriften van catechiseerenden aard. Hij was aanwezig op het Colloquium van Worms (1567) en werd volgend jaar door koning Philips naar Rome afgevaardigd, om aldaar een nieuwe kerkelijke inrichting voor de Nederlanden te bewerken (1669). Op voorstel van koning Philips werd hij bij bulle van 10 Mei 1661 tot eersten bisschop van het nieuwe bisdom Den Bosch benoemd. Zijn installatie echter baarde moeilijkheden, vooral vanwege het ingekrompen bisdom Luik, en vanwege de abdij Tongerloo, toegewezen tot dotatie van het bisdom; maar eens aanvaard, dwong zijn sterke persoonlijkheid zich op en strekte zijn werkzaamheid zich uit over heel de uitgestrektheid zijner prov., al werd hij enkele maanden verjaagd door den Beeldenstorm. Op 30 Oct. 1569 trad hij in bezit van zijn commende-abdij Tongerloo. Bij breve van 13 Maart 1670 werd hij overgeplaatst op den bisschopszetel van het nieuwe diocees van Antwerpen. Hij was een van de bezielers van de eerste prov. synoden van Mechelen in 1670 en 1674 en hield zelf diocesane synoden in 1674 en 1676. Terzelfdertijd bezorgde hij een reeks geschriften dienstig tot catechisa- F. Sonnius. C. Sonncnschein. tie. Na de uitspattingen van de Spaansche soldaten was hij een der ijverigste leden van de Staten van Brabant, die het terugroepen van het Spaansche leger eischten van Philips en een oproerige houding aannamen. Hij werd begraven in het koor zijner kathedrale kerk te Antwerpen, terwijl zijn hart overgebracht werd naar zijn Antwerpsohe oommende-abdij St. Bemards. Zijn portret is bewaard in de O. L. V. kerk van Antwerpen. Li t. : Biogr. Nat. Beige ; Nw. Ned. Biogr. Wbk.; Dict. de Seyn ; Goossens, S. in de pamfletten (1917); Erens, Tongerloo en 's Hertogenbosch (1925). Erens. Sonora, staat in Mexico, aan de Golf van Califomië (30°0'N., 110°30'W.). Opp. 182 633 km2, ca. 275 000 inw. De staat ligt in den subtropischen woestijngordel; door bevloeiingswerken verbouw van granen, peulvruchten en suikerriet. Van meer belang is de mijnbouw (vnl. Amerik. kapitaal): goud, zilver, lood en vooral koper. S. is een van de belangrijkste ertsstaten van Mexico. Iloofdstad Hermosillo; haven Guyamas. D. Brouwer. Sonoy, Diederik, Geuzen-aanvoerder. * 1529 te Calcar, f 2 Juni 1697 op Dijksterhuis bij Pietersburen. S. onderteekende het Verbond der Edelen en werd door den Bloedraad verbannen. Oranje belastte hem in 1668 met de organisatie der Watergeuzen en in 1670 met inzameling van gelden. In 1672 ’s prinsen plaatsvervanger in N. Holland, waar hij zich berucht maakte door ongehoorde gruweldaden tegen de Katholieken in 1676 (zie: Hooft, Ned. Historiën). Onder Leicester stond S., heftig Calvinist, geheel aan diens zijde; ging in 1688 naar Engeland en in 1693 naar Oost-Fricsland. J. D. M. Cornelissen. Sont (Deensch Öresunt), voornaamste verbinding van Oostzee met Kattegat (VIII 688 F 2-3), 100 km lang en tusschen Helsingör en Helsingborg 4 km breed. In de omgeving van Amager en Saltholm liggen de gevaarlijkste punten van het vaarwater. De W. zijde is beter tot ontwikkeling gekomen dan de O. zijde, o.a. door de heerschende W. winden, fr. Stanislaus. De belangen, die de Nederlanders bij de Sent hadden voor hun handel op de Oostzee dagteekenen reeds uit de M.E. Gedurende de 16e e. breidde hij zich in strijd met de Hanze steeds meer uit tot de „Moeder – commercie”, die gedurende de 16e en 17e e. van de grootste beteekenis voor de welvaart, in het bijzonder van Amsterdam, worden zou. Het was een vrachtvaart tusschen Oost en West, gelijk het toen werd genoemd, d.w.z. tusschen N. Europa en de Middellandsche Zee. De belangrijke voortbrengselen der Oostzeelanden, graan, hout en visch werden gehaald, zout, textielwaren, wijn, specerijen gebracht. Vooral het zout werd grootendeels geleverd door de Hollanders, die het luwe zout van Brouage en Roebelle, van Santa Maria en San Luoar naar de zoutziederijen in de Nederlanden voerden en na de bewerking verder exporteerden. De retourvrachten met graan maakten Amsterdam in de tweede helft der 16e eeuw tot het centrum van den Europ. graanhandel. J. D. M. Cornelissen. L i t.: G. W. Kernkamp, De Nederlanders op de Oostzee, 1497-1660 (in : Vragen d. Tijds, 1909). Sonus (1 it u r g.), •> Intrede. Soort, 1° (logica) een der -> praedicabilia of zegbaarheidstitels, nl. die, welke als gezegde in een oordeel de volledige wezensbepaling van het onderwerp aangeeft. De s. kan van de individuen zonder beperking in aantal eenzinnig gezegd worden. Lit.: J. Th. Beyseng, Logica'(3Ï923T40-48), F.Sassen. 2° (W i s k.) In de intuïtionistische verzamelingsleer is s. een eigenschap, die een mathematisch object bezitten kan en waardoor men zeggen kan, dat het object van die soort is. Het begrip treedt dan in de plaats van de verzameling. Drost. 3° (Biologie) > Soortvraagstuk. Soortbastaard (b i o 1.). De grenzen tusschen soort (> Soortvraagstuk) en > ras, zooals zij in de systematiek meestal zijn aangegeven, komen niet steeds overeen met de levende werkelijkheid. Dit verklaart de zeer tegenstrijdige uitslagen, die men in de oudere literatuur in verband met interspecifieke en intergenerische kruisingen aantreft. Sommige als soortbastaarden erkende individuen zijn eenvoudig terug te brengen tot splitsingstypen van een gewone rassenkruising, terwijl het ontstaan van ■> constante bastaarden en van nieuwe soorten, als gevolg van kruisingen tusschen soorten of geslachten, niet zoo algemeen voorkomt als vroeger wel werd beweerd. De vraag, of de soort als eenheid werkelijk in de natuur bestaat, of enkel een door de systematiek geschapen abstractie is, wijst op de moeilijkheden, die men heeft ondervonden om de groepen van levende organismen volgens het natuurlijk stelsel te rangschikken. Waar de kruising van twee individuen, ook al werden deze door de systematiek in twee verwante soorten gerangschikt, nakomelingen geeft, wier eigenschappen zich volgens de gewone Mendelsche wetten splitsen, kan in de meeste gevallen aangenomen worden, dat deze individuen in werkelijkheid tot één enkele soort belmoren. Naarmate het onderscheid tusschen de te kruisen organismen grooter en het systematisch verband tusschen beide kleiner wordt, is de uitsplitsing der bastaardgeneraties ingewikkelder, indien ten minste van bastaardvorming of van vruchtbaarheid der eventueel verkregen bastaarden nog spraak kan zijn. De detailstudie van de > erfelijkheid bij bastaarden tusschen soorten en geslachten zal er ongetwijfeld veel toe bijdragen om het > soortvraagstuk nader tot zijn oplossing te brengen. Zooveel is thans zeker, dat ook bij soortkruisingen de tegenstelbare eigenschappen volgens het Mendelsch schema kunnen splitsen, doch dat zich bij de niet tegenstelbare eigenschappen een ingewikkelde, nog niet verklaarde splitsing voordoet. Intusschen gaf de moderne cytologie een afdoende verklaring van de steriliteit van sommige soortbastaarden en toonde zij aan hoe, uit de kruising van twee soorten, een tetraploïde vruchtbare soort kan ontstaan, met als chromosomengetal de som van het aantal chromosomen van beide parentale soorten. Onvoldoende verklaard is echter het feit, dat de orchideefamilie bijv. zoo gemakkelijk geslachtsbastaarden geeft, en dat bij dieren de kruising tusschen geslachten soms mogelijk is (bijv. Phasianus, Gallus, Gennaeus en Chrysolophus), terwijl in andere gevallen nauw verwante soorten van andere geslachten geen bastaarden geven; evenmin heeft men kunnen verklaren, waarom de kruising 9 radijs x 3 kool mogelijk is, terwijl de reciproque kruising nooit bastaarden gaf, noch waarom de kruising 9 tarwe x Calorimetrie). Voor de gassen maakt men onderscheid tussehen de s. w. bij constant volume (Cv) en de s. w. bij constanten druk (Cp). Voor de gassen en de vloeistoffen worden de eigenschappen der s.w. beheerscht door thermodynamische wetten of door wetten uit de kinetische gastheorie (> equipartitietheorema, quantentheorie). De theorie der s.w. van de vaste stoffen werd ontwikkeld door Debye. Verder kent men nog zekere empirische wetten, zooals die van > Dulong en Petit, den Regel van > Kopp, enz. V. Itterheek. Soortclijkc weerstand (of specifieke weerstand) (electriciteitsleer). Hieronder wordt verstaan de weerstand (in ohms uitgedrukt) van een kubus van een geleidende stof, waarvan de ribbe 1 om is, als deze kubus in de richting van een der ribben door een overal even sterken eleetrischen stroom wordt doorloopen. Is de soortelijke weerstand van een stof bekend, dan kan de weerstand van anders gevormde lichamen van deze stof berekend worden. De s. w. is voor verschillende stoffen verschillend. Hij is afhankelijk van de temperatuur; bij metalen wordt de s.w. bij verwarming grooter, de toename is bij benadering evenredig met de temperatuur. Verder is de s. w. sterk afhankelijk van de zuiverheid van het metaal. Borghouts. Soortclijk gewicht van een stof is het aantal grammen dat 1 cm3 van die stof weegt, onder normale omstandigheden van temp. en druk. Door de bepaling van het gram is het s. g. van water van 4° C temperatuur 1; daarom kan men de d i c h the i d van een stof bepalen als het getal, dat aangeeft, hoeveel maal zoo zwaar een bepaald volume van die stof is, vergeleken bij eenzelfde volume water van 4° C; dit getal geeft ook het s. g. Om het s. g. te bepalen moet men kennen: 1° het gewicht, 2° het volume van het lichaam of het gewicht van eenzelfde volume water van 4° C. Om deze metingen te doen beschikt men over vsch. methodes, zooals het gebruik der > hydrostatische balans, der balans van > Mo h r of der veerbalans van dolly ofwel het toepassen der pyonometermethode. Nauwkeurig gesproken bestaat er toch een verschil tusschen de twee begrippen s.g. en dichtheid, want het eerste is een gewicht en wordt in grammen uitgedrukt, het tweede is een verhouding, dus een onbenoemd getal. JXWouters. Soortkruising, > Soortbastaard. Soortnaam, in de grammatica de benaming voor een zelfstandig naamwoord, dat de klasse of soort aanduidt, waartoe een individu (dat dan weer een eigennaam bezitten kan) behoort, bijv. jongen, paard. Soortvraagstuk (biologie). In de systematiek verstaat men onder soort (species) een groep planten of dieren, die zich door wezenlijke en bestendige kenmerken van andere organismengroepen onderscheidt, wier afzonderlijke individuen onder elkaar vruchtbaar zijn en nakomelingen vóórtbrengen, die onder dezelfde groeivoorwaarden een vrijwel stabiele populatie vormen. Het feit, dat sommige planten en fruitboomen zelfsteriel of intersteriel zijn, dat ook individuen van twee verschillende soorten soms met elkaar vruchtbare nakomelingen kunnen geven, dat sommige > soortbastaarden zich op dezelfde wijze gedragen als bastaarden tusschen rassen, toont duidelijk aan, hoe moeilijk het veelal is, de grenzen te trekken tussohen ras, soort en andere individuengroepen van het planten- en dierenrijk. Sinds Linnaeus wordt voor de benaming der soorten het binominaal stelsel, in 1620 door K. Bauhin ingevoerd, algemeen aangewend. Thans weet men echter, dat de zgn. > Linneaansche soort geen eenheid is, maar een soms zeer heterogeen mengsel van erfelijk verschillende individuen (Jordansche of elementaire soort). De oplossing van het eigenlijke soortvraagstuk ligt in het antwoord op de vraag, of de soorten al dan niet veranderlijk zijn en of er nieuwe soorten kunnen ontstaan. Linnaeus hield nog vast aan het fixisme; in zijn bekend werk Philosophie zoologique (1809) viel Lamarok echter de stelling van de onveranderlijkheid der soorten aan en bouwde zijn afstammingstheorie op, die op thans niet meer aanvaardbare grondslagen berust. Het > Darwinisme won de wetenschappelijke kringen voor de theorie van de afstamming der soorten, zonder echter een geheel bevredigende verklaring van de waargenomen feiten te kunnen brengen. Het is thans de vraag, of de evolutieverschijnselen bepaald tot het verleden behooren en een gevolg waren van thans niet meer optredende erfelijke variaties, dan wel of de evolutie nog steeds doorgaat; of dus nog steeds nieuwe soorten ontstaan, die voor de verdere ontwikkeling van het planten- en dierenrijk van beteekenis zijn. Dat door mutatie nieuwe rassen ontstaan, die voor de erfelijke variatiebreedte van de soort een aanwinst zijn, valt niet te ontkennen. Op zichzelf hebben zij wellicht geen beteekenis voor de evolutie, doch zij kunnen van belang worden, zoodra zij met andere soorten of mutaties van andere soorten gekruist worden. De Duitsche geneticus Erwin Baur (f 2 Dec. 1933) heeft aangetoond, dat het door Darwin gestelde principe van de natuurlijke teeltkeus de verklaring brengt van het ontstaan van de Antirrhinum-soorten in Spanje, Italië en Noord-Afrika. Een afdoende verklaring van het s., resp. van het evolutieproces geeft de natuurlijke selectie echter niet, vooropgesteld dan nog het voorhanden zijn van muteerend heterozygoot materiaal. Lit. : O. Hertwig, Das Werden der Organismen (1922); B. Tschulok, Deszendenzlehre (1922); V. Jolles, Gerichteto Mutationen und ihre Bedeutung für das Bvolutionsproblem (in: Biel. Zentralbl., 1931) ; A. Nael, Phylogenie der Tiere (in : Hdb. d. Vererb. Wiss. 111, 1, 1931). Dumon. Sopata, ■> Isopata. Sophar, een der drie vrienden van Job (Job 2.11). Sophla, hertogin van Brabant; tweede echtgenoote van > Hendrik II van Brabant en dochter van de H. > Elisabeth van Thüringen. Sophia Barthout, eerste echtgenoote van > Reinoud II van G e 1 re. Zij was uit het geslacht der heeren van Mechelen. f 1329. Sophia van Rheincek, vrouw van > Diederik VI van Holland. Zij overleed in 1176 in geur van heiligheid. Sophia, Frederika Mathilda, prinses van Wurttemberg, koningin der Nederlanden. * 17 Juni 1818 te Stuttgart, f 3 Juni 1877 te Den Haag. Huwde 18 Juni 1839 met haar neef Willem, erfprins der Nederlanden, die in 1849 als koning Willem 111 den troon besteeg. Het huwelijk was weinig gelukkig ; langen tijd woonde koningin S. afgezonderd in het Huis ten Bosch. Zij was een zeer begaafde vrouw, zoowel letterkundig als artistiek. Haar hof was een centrum van artistiek en letterkundig leven. Vooral buitenlandsche kunstenaars en geleerden werden er ontvangen, hetgeen de Nederlandsche soms ontstemde. Verberne. Li t. : Blok, in : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I) ; Knippenberg, Huwelijken van de laatste Oranjes (1936). Sophia Louisa, Wilhelmina Maria, prinses der Nederlanden. *8 April 1824 te Den Haag, f 23 Maart 1897 te Weimar. Dochter van honing Willem II en koningin Anna Paulowna. Huwde 8 Oct. 1842 met groothertog Karei van Saksen-Weimar-Eisenach. Zij toonde zoowel in Nederland als in Saksen-Weimar veel belangstelling voor onderwijs en liefdadigheid. Verberne. Sophia van Chotek, echtgenoote van Frans Ferdinand van oosten r ij k, zie > Hohenberg. Sophiekruid, ■> Raket. Sophooles. Sophisme (logica) is een valsclie, onjuiste of gebrekkige redeneering, welke tot dwaling voert. Lit.: J. Th. Beysens, Logica (31923, 249-275). Sophisten, gemeenschappelijke naam voor een aantal wijsgeeren uit de Grieksche Verlichting (einde 6e eeuw v. Chr.), die zich tot taak stelden, in den tijd van den opbloei der cultuur na de Perzische oorlogen en van de opkomende democratie, aan de Grieksche jeugd een passend onderwijs te geven, en den Grieksohen staatsburgers de ontwikkeling bij te brengen, die hen tot politieke werkzaamheid en tot optreden in de volksvergadering geschikt zou maken. Door Plato en Aristoteles worden de S. zeer ongunstig beoordeeld, en wordt hun oppervlakkigheid, mooipraterij, schijnwijsheid en geldzucht verweten. De voorn. S. zijn: Protagoras van Abdera, Gorgias van Leontini en Hippias van Elis. Lit.: F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen (21932). F. Sassen. Sophoclcs, de tweede der drie groote Oud-Grieksche tragici. * 497 v. Chr. te Colonos (Attica), f 406; uit een voorname familie gesproten; om zijn innemend karakter genoot hij de algemeene sympathie; vervulde hooge ambten (o.m. hellenotamias in 443, strategos van 441 tot 439); bevriend met o.m. Pericles en Herodotus; nog een man van den ouden stempel met een vroom geloof aan de religieuze tradities, weinig of niets door de verlichting der sophisten beïnvloed. S. leidde in 480 het knapenkoor bij de overwinning te Salamis, overwon 18 maal in de tragische agones (de eerste maal in 468 v. Chr.), voerde den derden acteur in en bracht het aantal choreuten van 12 op 16. Hij vernieuwt weinig in de oude sagen, die hij nog als historisch beschouwt; zijn oorspronkelijkheid ligt haast uitsluitend in de weergalooze karakterteekening: deze op zich zelve verklaart het dramatisch gebeuren. Het wereldbeleid der góden, hoe gruwelijk het tegenover den sterveling moge zijn of schijnen en hoe diep hij het ook aanvoele, neemt hij kalmaan, zonder opstand in zijn gemoed. Zijn harraonievolle taal staat in het midden van de zware, sombere van Aeschylus en de lichte, "klare, sophistieke van Euripides. Zijn kunst herinnert aan de harmonie en de gaafheid van die van Phidias. Werken. Van het oeuvre van S., hetwelk naar Suidas 123 stukken omvatte, zijn 111 titels bekend en, buiten talrijke fragmenten, 7 stukken volledig bewaard, nl. Ai a s (de waanzin en de zelfmoord van Aias), Trachiniai (de dood van Heracles door het giftig kleed hem door zijn vrouw toegezonden), B 1 e c t r a (de wraak van de kinderen van Agamemnon op hun moeder), Philoetetes (de terugkeer van den op Lemnos verbannen held naar Troje, in 409 opgevoerd), ten slotte de 3 aan den Thebaansehen sagenkring ont leende meesterwerken: Antigone, Oedipus Tyrannus en Oedipus te Colonos. In 1912 bracht een papyrus nagenoeg de helft van een satyrspel (Ichneutai De Speurders) aan het licht. U i t g.: d. Campbell (2 dln. 1879-’Bl, met Eng. comm.): Jebb (7 dln. 1883 vlg., met Eng. vert.) ; Schneidewin en Nauck (7 dln., vsch. uitg.); Pearson (1924); Masqueray (2 dln. 21929, met Fr. vert.). De fragmenten in Nauck, Tragicorum Graecorum Fragmenta (1889); afzonderlijk en met de papyrifragmenten uitgegeven door Pearson (3 dln. 1917). V. Pottelbergh. Sophonias, profeet van het O.T. Hij profeteerde in Judea onder koning Josias (639-609), voordat diens hervorming was doorgevoerd. Het bock Soplionias, een der geïnspireerde boeken van het 0.T., wordt gerekend tot de zgn. kleine propheten. S. schrijft over een dag van Jahwe, die zal aanbreken als straf voor de omliggende volken. Jerusalem bekeert zich echter niet. God dreigt met zware straffen en ten slotte zal het volk zich daarom weer tot God wenden. Niet lang na zijn optreden heeft S. het boek geschreven. Voor de Apocalyps van Sophonias, zie > Elias (sub Apocalyps van Elias). L i t.: o.a. A. van Hoonacker, Les douze petits prophètes (1908). G. Smits. Sophora, een plantengeslacht van de fam. der vlinderbloemigen; komt met 26 soorten in de gematigde en tropische streken voor. S. japonica wordt om de Middell. Zee gekweekt als een 20 m hooge boom, dikwijls met hangende takken. Het bruine hout wordt voor meubelen gebruikt; de bloemknoppen leveren een kleurstof. S. tomentosa, een struik van tropische kusten, levert geneesmiddelen. Sierplanten zijn S. violacea, sinensis en platycarpa. Bonman. Sophron, Oud-Griekscli dichter uit Syracuse (5e eeuw v. Chr.), de schepper van den kunstmimus (> Mimus). Herondas’ Mimiamben en ook Theocritus’ Idyllen staan sterk onder zijn invloed; ook Plato, zijn bewonderaar, dankt hem misschien wel een en ander wat de dramatische techniek zijner dialogen betreft. L i t.; de fragmenten in Kaibel, Comic. Graec. Fragm. (1889)- V. Pottéliergh. Sophronius van Jcrusalcm, patriarch, Kerkvader. * Ca. 560, f 638. S., waarsch. eerst leeraar der rhetorica, werd monnik, reisde met Johaimes Moschus naar Egypte en naar Rome. In Palestina terug, werd hij de machtigste verdediger der ware leer tegen het > Monotheletisme. Hij trachtte door rechtstreeksche besprekingen de kopstukken der dwaling terug te brengen. Zoo onderhandelde hij in Alexandrië met patriarch Cyrus en in Konstantinopel met patriarch Sergius. In 634 werd hij patriarch v. Jerus. Een tweedeelig werk tegen de ketterij met 600 citaten uit oudere Vaders ging verloren. S. schreef het Leven van de Egyptische martelaren Cyrus en Joannes, met Moschus samen het Leven van Joannes den Aalmoezengever en hij redigeerde het Pratum spirituale van Moschus. Het Leven van Maria van Egypte is hem wel ten onrechte toegeschreven. Verder zijn er gedichten en preeken van hem overgeleverd. Dogmatisch belangrijk is vooral zijn preek op Maria-Boodschap. Franses. Lit. : Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (V 1932). Soppèng, zelf besturend landschap, tevens vormend de gelijknamige onderafd. van de afd. Bonè, gouv. Celebes en Onderh., Ned.-Indië. Hoofdplaats: Wattansoppèng. In 1930: 113 796 inw. (6 Europ., 112 Chin. en 335 andere Vreemde Oosterlingen). Ten W. van S. ligt Soppèng-Riadja, een zelfbesturend landschap, dat voor 1906 met S. een geheel uitmaakte. Het bestaat uit een vruchtbare vlakte, in het W. afgesloten door een gebergte, in het O. door heuvels. Bevolking bijna geheel Mohamm. Landbouw (rijst, maïs). Olthof. Sopraansleutel of discantsleutel (muziek), de c-sleutel op de le lijn. . > Sleutel. Sopraanstcm, hoogste vrouwen- of knapenstem. Omvang ca. van c 1 – a 2, bij zeer hooge sopraan van c 1 – c 3, zelden tot c 4. Sorbenkruid. Kleine pimpernel. Links boven: vrouwelijke bloem, links onder; mannelijke bloem. Sopron (Duitsch; Oldenburg), autonome stad in Transdanubië (Hongarije, XIII 612 B 2). Ca. 36 000 inw. (waarvan 15 000 Duitschers; 23 000 Kath., 10 000 Luth.). Luth. theol. faculteit van de hoogeschool van Pees. Boschbouw-, mijnbouw- en giettechniek-afdeelingen van de techn. hoogeschool te Boedapest. Soranus van Epbese, beroemd arts uit de le eeuw n. Chr. Werkte te Rome. Aanhanger der methodische school. Schreef vele werken, waaronder de verloskundige uitmuntten, die eeuwen lang als model gegolden hebben. , Lit.: Johannes Ilberg, Die Ueberlieferung der Gynaekologie des S. v. E. (1910). Sorben, Slavische volksstam, tot de groep der > Wenden behoorend, tegenwoordig nog in gering aantal (ca. 60 000) over in de > Lausitz. Eigenaardige volksgebruiken zijn er nog bewaard gebleven, o.a. in de kleederdracht en in het gebruik van de witte kleur als rouwkleur. Sorbenkruid of pimpernel (Poterium of Sanguisorba), een plantengeslacht van de fam. der Iroosachtigen; komt met 30 meestal kruidachtige soorten in de gematigde streken voor. In onze streken worden de groote pimpernel, P. officinale, met langwerpige, en de kleine p., P. sanguisorba, met ronde aren gevonden op vochtige weilanden en in de duinen. Beide soorten worden ook als sierplantgekweekt even – als de Amer. soorten 'P. canadense en tenuifolium. Een struikachtige soort, P. spinosum, komt veel voor in het gebied om de Middell. Zee en wordt daar voor heggen gebruikt. De gedoomde takken hebben misschien het materiaal voor de doornenkroon van Christus geleverd. Bonman. Sorbisch of Wendi s c h, ook genoemd : taal van de Lausitz (> Sorben); West-Slavisch. Het Opper- en Neder-Sorbisch hebben elk hun aparte schrijftaal. Behalve enkele glossen en kleinere fragmenten zijn er geen oudere teksten dan uit het eind van de 15e eeuw. Tegenwoordig in het Lat. schrift geschreven. o o O Li t. : G. Schwela, Vergl. Gramm. der ober- und niedersorbischen Sprache (1926). Weijnen. Sorbon, Robert de, Fransch theoloog. * 1201 te Sorbon (bij Rethel), f 1274 te Parijs. Was kanunnik te Parijs, kanselier van de universiteit, en schreef vsch. theol. werken. Zijn voornaamste verdienste ligt echter in de stichting van de ->■ Sorbonne. O . – • Sorboime, naam, gewoonlijk gebruikt voor de theol. faculteit van de univ. van Parijs. Oorspronkelijk huis, gesticht in 1267 door Robert de > Sorhon voor arme magistri en studenten der theologie te Parijs. Daar werd ook les in deze wetenschap gegeven door theologen met grooten naam als > Willem van St. Amour, -> Hendrik van Gent e.a. Allengs werden er ook betalende studenten opgenomen; het verblijf mocht, na voltooiing der philosophie, hoogstens tien jaar duren. Ook studenten, die niet tot de S. behoorden, kwamen de lessen volgen; de meeste theologie-prof. der univ. werden lid van de S. en zoo werd deze op den duur feitelijk de theol. faculteit van de Parijsche univ., die ook in de S. haar vergaderingen hield. Begunstigd door de pausen, bekend om de spreekwoordelijke gestrengheid van haar examens, kregen de magistri der S. een buitengewonen invloed; haar uitspraken op theol., moraal en zelfs politiek gebied genoten in heel de Kath. wereld het grootste gezag. Richelieu was een van haar grootste begunstigers en ligt in de kapel der S. begraven. Tegen Protestantisme en Verlichting is de S. altijd een bolwerk van orthodoxie geweest, doch zij sloot zich aan bij het Gallicanisme en verloor daardoor veel van haar invloed. In 1792 ging ze door de Fransche Revolutie ten gronde; door Napoleon werd ze in 1808 hersteld. Ze kwam echter niet meer tot haar vorig aanzien en werd 1882 opgeheven. Haar uitgebreid gebouwencomplex is 1884-’B9 herbouwd en is thans in gebruik bij de Ecole des Hautes Etudes. De Pctitc Sorbonne, eveneens te Parijs door R. de Sorbon gesticht voor grammatica en letteren, kwam lang niet tot hetzelfde aanzien als haar zuster-instel- L i t. : De Boulay, Hist. d. l’Univcrsité de Paris (1665- '73) ; Denifle, Chartularium Universitatis Paris. (1889- ’97); Feret, La faculté de théol. de Paris et ses docteurs les plus célèbres (1894-1909). Gorris. Sorbus, > Lijsterbes. Sordino (demper). Als middel om den toon te dempen wordt op den kam der strijkinstrumenten een houten of metalen kammetje, de s. geplaatst; bij koperen blaasinstrumenten is de s. een trechtervormige stop, die in den beker geschoven wordt; bij pauken en trommen dient een doek over het vel als zoodanig; in oude piano’s werd door middel van het linkerpedaal een viltdoek tusschen hamers en snaren geschoven, terwijl tegenwoordig het dempen op de piano geschiedt door de hamers op korteren afstand te doen aanslaan, ofwel door het mechaniek te verschuiven, waardoor niet meer alle snaren van één toon tegelijk aangeslagen worden. De dempers in de piano, welke dienen om het voortklinken van een aangeslagen snaar te verhinderen, zijn van een andere orde dan hier bedoeld wordt. de Klerk. Sorediën, voortplantingslichaampjes der > Korstmossen. Sorée, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Namen (XVIII 240 D2); opp. 808 ha, ca. 600 inw.; landbouw; draineerbuizen. Sorel, 1° Ag n e s, maitresse van koning Karei VII van Frankrijk van 1444 tot ’5O. * Ca. 1422 uit lagen adel te Fromenteau in Touraine, f 1460. Aan haar invloed dankte Karei waarschijnlijk zijn latere energie in den strijd tegen de Engelschen. Haar plotselinge dood wordt zonder voldoende bewijs aan vergiftiging toegeschreven. Velen zien in een schilderstuk van de Moedermaagd door Jean Foucquet uit het jaar 1450 haar portret. L i t.; Duquesne, Vie et aventures galantes de la belle S. (1909). Wachters. 2° Albe r t, Fransch historicus. * 13 Aug. 1842 te Honfleur, f 29 Juni 1906 te Parijs. Prof. in de diplomatieke gesch. te Parijs, leerling van H. Taine, dien Hij opvolgde in de Académie fram;aise. Werken: o.a. L’Europe et la Révol. fr. (1885- 1904, 31893) ; Hist. diplom, de la guerre franco-allemande (1875); La question d’orient au XVIIIe siècle (21889). 3° Geor g e s, socialist. * 2 Nov. 1847 te Cherbourg, f 30 Aug. 1922 te Boulogne-sur-Mer. Droeg in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van de theorie van het revolutionnaire syndicalisme (> Socialisme, kol. 678). Oefende critiek op de democratie en had daardoor invloed op de ontwikkeling van het Ital. fascisme. Werken: o.a. Reflexions sur la violence (1908); Les illusions du progrès (1908) ; La décomposition du marxisme (1908) ; Matériaux d’une théorie du prolétariat (1919). —L i t.: Pirou, G. S. (1924) ;M. Freund, G. S., der revolutionare Konservatismus (1932). Sorex, > Spitsmuizen. Sorgc, Reinhard Johannes, Duitsch expressionistisch schrijver, van een volgeling van Nietzsche tot een dichter van Katholieke belijdenispoëzie uitgegroeid. * 29 Jan. 1892 te Flüelen (Zwits.), t 20 Juli 1916 op het front te Ablaincourt (Somme). Voorn, werken: Der Bettler (1912 ; symbolistisch drama); Guntwar (1914) ; Metanoeite (1915) ; Mystische Zwiegespraohe (1922); König David (1916) ; Mutter der Himmel (een Marialied in 12 zangen ; 1918) ; Gericht über Zarathustra (1921) ; Nachgelassene Gedichte (1925). Li t. : Das Juuge Deutschland (1913, nr. 1); W. Spael, R. S. (1921) ; M. Rockenbach (1923) ; M. Humfeld, Ein Gralsucher unserer Tage (1929) ; S. Serge, R. J. S. Unser Weg (31934). Baur. Sorghum, verzamelnaam voor een aantal kleinkorrelige graansoorten, die in sommige tropische landen, o.a. onder den naam van kafferkoren, in den vorm van uit de grof gemalen korrels bereide koeken worden gegeten. De stengels bevatten de sorghumsuikcr, die er als een stroop uit wordt gewonnen. G. v. d. Lee. Soria, 1° een Spaansche provincie in Oud-Castilië (41° 47' N„ 2° 30' W.). Opp. 10 311 km2, ruim 162 000 inwoners. 2° Hoofdstad van I°, met ca. 8 000 imv. Ligt aan de Duero. Levert mantilla’s. Bezienswaardigheden: Romaansche kerk (13e-14e eeuw), kasteel (1692). 6 km. ten N. van S. liggen de ruïnen van Numantia. Sipman. Soria, > Snavelhauwtje. Soriano, F., > Suriano. Sorinnc, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Dinant (XVIII 240 C/D 3); opp. 1 110 ha, ca. 400 inw.; landbouw; hardsteengroeven. Kasteelhoeve. Sorhme-la-Lonfjuo, gem. in de prov. Namen, ten Z.O. van Namen (XVIII 240 D2); opp. 472 ha, ca. 250 inw.; landbouw. Sorites, > Kettingredeneering. Soroban, > Abacus (kol. 210). Sorptic, > Absorptie. Sorrcnto, schilderachtig gelegen stad in de Ital. prov. Napels (XIV 320 E 4). Ca. 30 000 inw. Bisschopszetel. Zuidvruchten. De Romeinen uit den Keizertijd bouwden hier hun villa’s. Sorteercn, indeelen van goederen naar soorten. S. is een belangrijke functie van den handel, speciaal van den groothandel. Het uitoefenen dier functie eischt groote kennis, zoowel van het artikel als van de aanwendingsmogelijkheden, vooral bij agrarische artikelen en grondstoffen, die in uiteenloopende kwaliteiten worden voortgebracht. Goederen van verschillende kwaliteit moeten dikwijls gemengd worden, bijv. tabak, thee. Artikelen zooals katoen en graan, die in vrij stabiele kwaliteit worden voortgebracht, vertoonen toch veel verschillende soorten, die men in kwaliteitsklassen of graden verdeelt (gradeeren). De kwaliteitsklassen zijn van belang voor de wereldhandelsgoederen, die op type of kwaliteitsaanduiding worden verkocht (> Termijnhandel). L i t.: J. Hirsch, Der Moderne Handel, Grundrisg der Sozialökonomik (V. Abt., 11. Teil, Tübingen 1925); K. Oberparleitcr, Funktionen- und Risikenlehre des Warenhandels (1930); M. van Overeem, Organisatie en Techniek van den Handel (I 1934). Snel. Sorteermachines zijn de machines, welke bij de ponskaartensystemen gebruikt worden om de geponste kaarten naar bepaalde gezichtspunten te sorteeren. De Hollerith-sorteermachine werkt electromagnetisch, terwijl de Powers-sorteermachine mechanisch werkt. Bij beide machines geschiedt het sorteeren zóó, dat steeds eerst op eenheden, daarna op tientallen wordt gesorteerd. Hierdoor wordt bereikt, dat de kaarten reeds direct in een juiste volgorde komen te liggen. C.Janssens. Sorus, hoopje van sporendoosjes bij de varens. De sori, die meestal bruin van kleur zijn, bevinden zich aan de achterzijde der bladeren, hetzij in het midden of langs den rand. In het eerste geval kunnen zij beschermd zijn door uitgroeiingen (indusiën) van het blad, terwijl zij in het laatste geval vaak bedekt worden door den naar achteren omgeslagen rand van het blad. Melsen. Sosipater, 1° aanvoerder in het leger van Judas den Maccabeër (2 Mac. 12.19). 2° Verwant van Paulus (Rom. 16.21). Sosnowiec, Poolsche industriestad in de prov. Kielce (XX 64 C 3). Ca. 110 000 inw. Centrum van het Dombrowa-steenkolengebied. Ijzer- en staalfabrieken; textielindustrie. Sosos van Pergamum, mozaïek-kunstenaar uit de 3e-2e eeuw v. Chr. Van een zijner werken, dat op naturalistische wijze een eetkamer na een maaltijd voorstelt, zijn in Afrika en te Rome navolgingen weergevonden (Mus. Lateranen te Rome); van hem is ook bekend een schilderachtig tafereeltje met duiven, waarvan een navolging te Tivoli in de villa van Hadrianus ontdekt is. E. De Waele. Sosoyc, gem. in de prov. Namen, ten N.W. van Dinant (XVIII 240 C 3); opp. 649 ha, ca. 650 inw.; marmer en graniet. Sostenuto (Ital.), muziekterm voor: gedragen, ingehouden. Sosthenes, overste der synagoge te Corinthe, die Paulus aanklaagde bij den proconsul Gallio, maar daarom gegeeseld werd (Act. 18.17). Waarschijnlijk dezelfde, die later bekeerd door Paulus zijn broeder genoemd wordt (1 Cor. 1.1). Sostratus, overste van de bezetting te Jerusalem onder •> Antiochus IV Epiphanes, door wien hij wegens nalatigheid in het opeischen der belastingen afgezet werd (2 Mac. 4.27). Sostratus van Cnidug, Grieksch architect, bouwde begin 3e eeuw v. Chr. den Pharos van Alexandrië, een ca. 100 m beogen vuurtoren. Sotelo, Ludovieus, Zalige, Minderbroeder. * 6 Sept. 1674 waarsch. te Sevilla, f 25 Aug. 1624 als martelaar in Japan. Werkte met onvermoeibaren ijver, ook voor opleiding van een inheemschen clerus. Over zijn taak als leider van het gezantschap van vorst Masamune naar paus Paulus V zijn de meeningen nog steeds verdeeld. Lit.: L. Pastor, Gesch. d. Papste (XII, 245); L. Lemmens, Gesch. Franzisk. Miss. (1929, 167 vlg.), waar verdere literatuur. v.d. Borne. Soter, Heilige, paus ca. 166-174, waarsch. martelaar. Uit het antwoordschrijven van bisschop Dionysius van Corinthe weten we, dat paus Soter een brief aan die kerk had gezonden met een rijke gift voor de armen en voor de Christenen van Corinthe, die tot de mijnen veroordeeld waren. Daaruit spreekt het medeleven van Rome met de andere Kerken. Franses. Sotcrlologic, leer over de > Verlossing. Solheby, Willi a m, Engelsch schrijver. * 1757, f 1833. Vriend van sir Walter Scott, wiens dood hij beschreef. Zijn niet zeer belangrijke werken omvatten een Vergilius- en een Homerus-vertaling, verder „Poems” en tooneelstukken. Sothis (<( Egypt. Sopdet), Gr. naam van de ster S i r i u s. Daar op den dag van haar > schemeringsopkomst de Nijl begon te zwellen, werd deze dag nieuwjaarsdag voor de Oude Egyptenaren. Omdat het Egypt. burgerlijk jaar 365 dagen telde en het S.-jaar 36574, verwijderde iedere 4 jaar de S.-opgang zich 1 dag van het burgerlijk nieuwjaar, zoodat 1461 burgerlijke jaren gelijk zijn aan 1460 S.-jaren en na deze periode weerde opgang van S. op den burgerlijken nieuwjaarsdag viel (S.-periode). Nu is bekend, dat in 139 n. Chr. een nieuwe S.-periode begonnen is. Dit gegeven met andere combineerend, kan men als vrij zeker aannemen, dat de Egypt. kalender is ingevoerd 19 Juli Juliaansche rekening (= 16 Juni Gregoriaanse!) 4241 v. Chr. te Heliopolis, het oudste jaartal van de wereldgeschiedenis. Bent. Sotho, de taal van een aantal Basoeto-clans, die ong. een eeuw geleden met elkaar versmolten zijn. Thans ook buiten Basoetoland gesproken in bepaalde deelen van Transvaal, Oranje-Vrijstaat, O. Griqualand. Een taal met waarsch. veel toekomst als verkeerstaal in Z. Afrika (aantal sprekers 1,3 millioen). Li t. : B. Jaoottet en C. M. Doke, A grammar of the Sesuto language (1927). Wils. Soto, 1° Andreas de, Minderbroeder. * In Castilië, f 5 April 1626 te Brussel. Kwam als biechtvader van aartshertogin Isabella naar de Nederlanden. Gedurende vele jaren was hij commissarius generalis Provinciae Germano-Belgicae van de Minderbroeders en ijverde o.a. voor de invoering der zgn. Recollecten-hervorming. Schreef vsch. ascetische werkjes, waarvan enkele in het Ned. werden vertaald. Lit.: Dirks, Hist. litt. (142 vlg.); Peri, Chronographia (in: Collect. Franc. Neerl., I, 358); J. Goyens, Norma vivendi pro domibus Recollectionis (in : Arch. Franc. Hist., XXV 1932, 59 vlg.). v.d. Borne. 2° Dominicus (oorspr.: Franciscus) de, Dominicaan, beroemd dogmaticus, moralist en natuurkundige. * 1494 te Segovia, f 1560 te Salamanca. Van 1545-’47 op het Concilie van Trente werkzaam als de theoloog van Karei V en als vertegenwoordiger van zijn orde. Daarna prof. in Salamanca. S. is de schrijver van een werk over de Physica van Aristoteles, In octo libros physicorum commentarii et quaestiones [gedrukt Duaci (Douai) 1613], Uit zijn werk blijkt, dat de Parijsche scholastici van zijn tijd de leer der versnelde valbeweging kenden. Eenderl Dijksterhuis. Voorn, werken: commentaar op de libri sententiarum van Petrus Lomb.; idem op den Brief a. d. Rom.; De natura et gratia ;De jure et justitie. —L i t.: P. Duhem, Etudes sur Léonard de Vinei (111 1913); E. J. Dijksterhuia, Val en Worp (1924). 3° Hernando de, Spaansch zeevaarder en veroveraar. * 1600 te Barcarrota, f 21 Mei 1642 in het Mississippigebied. Hij nam deel aan de tochten van Pizzaro en Almagro in Peru; 1639-’42 veroverde hij Florida. L i t.: Garcilaso de la Vega, De tocht naar Florida in 1539 (zijnde de geschiedenis van Hernando de Soto ; naar het oude Spaansch bewerkt door W. J. v. Balen, 1930). de Visser. Soltengilden, gezelschappen van vroolijke pretmakers, in de latere M. E., van den aard van de Fransche Eniants sans souci. Het bestaan daarvan wordt wel betoogd, doch kan uit enkele allegorische gedichten als J. van Oistvoren’s Blaue scute niet bewezen worden, althans niet in den zin van werkelijk bestaande en georganiseerde gezelschappen. Vgl. > Blauwe Schuit, > Nar, > Reinuut. V. Mierlo. Sotternie. Zoo heeten in het Mnl. onze oudste kluchten: grof-komische stukken, die na de > abele spelen werden opgevoerd. In het Fransch had so 11 i e een beperkter beteekenis: satyrische, meestal politiek – satyrische klucht, als Gringore’s Jeu du prince des sots. Sottie, > Sotternie. Sotto voce, muziekterm voor: met halve stem. Sou, > Solidus. Soubirous, -> Bemadette Soubirous. Soubrette, in de operataal aanduiding voor komische sopraanrol in de opera, welke zoowel coloratuur als goed tooneelspel verlangt. De naam s. komt het eerst in tooneelstukken van 4- Marivaux voor. Voorb.: Blondchen in Mozarts Entführung. Soudacns. Des Soudacns dochterkijn, een vooral in N. Germaansche landen verspreide legende en volkslied, van een heidensche jonkvrouw, die, in verrukking voor de bloemen, door een engel of Christus ontvoerd wordt naar een klooster, waar ze den Maker der Bloemen leert kennen en beminnen. Bij ons komt de oudste redactie voor in een Suyverlick Boekcxken, . . . ghemaeckt eertijds bij den salighen Tonis Harmansz. van Warvershoef (Amsterdam, z.j. 2e helft 16e eeuw). Was hij ook de dichter? Van een prozaredactie zijn drie stukken bekend uit de eerste helft der 16e eeuw. L i t.; J. Boltc, Die Sultanstoehter (in : Zeitschrift f. deutsche Altertum, 34) met uitg. van oudste Middelh. versie (15e e.), telt 34 oudere versies en nieuwere liederen. Ons Ned. lied bij : Willems, Oude Vlaemsche liederen (1848, nr. 130); en bij : Fl. Van Duyse, Het Oude Ned. lied (nr. 632). V. Mierlo. Souday, Paul, strijdbaar Fransch journalist en criticus. * 1869 te Le Havre, f 1929 te Neuilly (Seine). Sinds 1912 verzorgde hij het litterair feuilleton van de Temps. Niet zoo zeer aan vormschoonheid dan wel aan de ideeën hechtte hij belang en bestreed daarom al wie zijn positivistisch rationalisme niet aanhing. Zijn Voltairiaansche geestesgesteldheid leidde hem tot heftige vooringenomenheid. Werken: Marcel Fronst, Paul Valéry, André Gide (1927); Les Romantiques è, I’Académie (1927); La Société des Grands Esprits (1929); Dialogues critiques (1930). Hij bezorgde ook een uitg. van de „Mémoires de Voltaire” (1927). —U i t g.: gebundelde artikelen!: Les livres du „Temps” (1913). —L i t.: Fr. Lefèvre, Une heure avec (4e série, 1927). Willemyns. Soufïlot, Jacques Germain, architect, hoofdmeester van den Style Louis XVI. * 22 Juli 1713 te Irancy bij Auxerre, f k29 Augustus 1780 te Parijs. Hoofdwerken; Panthéon te Parijs (1755); deelen van het Louvre; Temple Protestant en gevel van het Hótel Dieu te Lyon ; kasteel Chaton ; Hltel Dien te Mécon (1760). Souïi, -> Soefi. Soufjné-Iïemouchamps, gem. in het Z.O. van de prov. Luik (XVI 704 D3). Opp. 2 400 ha; ruim 2 000 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt, boschbouw, steengroeven. Sedert 1919 als afzonderlijke gemeente van Aywaille gescheiden. Toeristisch centrum. Beroemde grotten en kenmerkende karstverschijnselen, ook in de omgeving. Bekend erosiedal van Quareux („Fonds de Quareux”) in het dal van de Amblève.Historischkasteelvan„Montiardin”.y.AsiroecH-. Soulme, gem. in de prov. Namen, ten O. van Philippeville (XVIII 240 B 4); opp. 689 ha, ca. 200 inw.; landbouw; marmergroeve. Merkwaardige kerk. Souit, J e a n, Fr. maarschalk. * 29 Maart 1769 te Saint-Amand, f 26 Nov. 1861 aldaar. Na enkele jaren milit. dienst, werd S. benoemd tot brigade-generaal. Napoleon achtte hem sinds Austerlitz hoog en benoemde hem tot maarschalk en „hertog van Dalmatte”. Na den veldtocht van 1807 kreeg S. commando’s in Portugal en Spanje, maar stelde zijn aandacht meer op een vice-koningschap dan op krachtige oorlogvoering. Na den slag bij Bordeaux tegen Wellington (1812) koos S. partij voor Bourbon; streed bij Waterloo weer onder Napoleon en werd daarom in 1815 door Bourbon verbannen; onder Louis-Philippe min. van Buitenl. Zaken. V. Claassen. Soumagnc, gem. in de prov. Luik (XVI 704D/E 2), ten W. van Verviers. Opp. 804 ha, ca. 4 600 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steenkoolontginning; kasteel Micheroux, kerk met zeer merkwaardige binnenversiering. Geteisterd in 1914. Soumoy, gem. in de prov. Namen, ten W. van Philippeville (XVIII 240 A4); opp. 633 ha, ca. 200 inw.; landbouw; kalkgroeven. Soupault, Philippe, hedendaagschFransoh dichter en romancier, vriend en geestverwant van Eluard, Tzara, Aragon, Breton, enz. * 2 Aug. 1897 te Chaville (Seine-et-Oise). Aanvankelijk aanhanger van dadaïsten en surrealisten, bewandelde S. later meer traditioneele paden. Voorn, werken. Romans: Le Bon Apótre (1923) ;A la Dérive (1923); Les Frères Durandeau (1924); Le grand homme (1930). Poëzie: Rosé des Vents (1920); L’lnvitation au suicide (1921); Les Champs Magnétiques (1921); Westwego (1922); Wang-Wang (1924). Poésies complètes 1917-1937 (1937). —L i t.: Benjamin Crémieux, Inquiétude et reconstruction; . . .„Le Bon apótre” de Ph. S. (1931). Wülemyns. Sourdine, Fr. voor > Sordine. Sousa, 1° John Philip, populaire marschcomponist. * 6 Nov. 1854 te Washington, f 6 Maart 1932 te Reading. Aanvankelijk kapelmeester bij de Amerik. Marine. Reisde later met eigen orkest onder stormachtigen bijval door Amerika. Ook sclireef hij eenige operettes. 2° Frei Lu i s de, Portug. schrijver. * Ca. 1565 te Santarem, f 1632 te Bemfiea (Lissabon). Zijn met een romantische sfeer omweven leven (als Manuel de Sousa Coutinho was hij Maltezer ridder; werd, waarschijnlijk tegelijk met Cervantes, in 1576 in Algiers door de Mooren gevangen gehouden; huwde met de weduwe van Dom Joao van Portugal en trad later tegelijk met zijn vrouw in het klooster) leverde twee eeuwen later Almeida Garrett stof voor een drama: Frei Luis de Sousa. Zijn in het klooster geschreven werken van religieuzen en historischen aard, Vida de D. Fr. Bartolomeu dos Martyres (1619), Historia de S. Domingos (1623), Anais de D. Joao 111 (uitg. d. Alexandre Herculano 1846) worden meer om hun proza dan om objectieve juistheid gewaardeerd. Terlingen. Sousii de Vlacedo, Antonio de, Portug. schrijver. * 1606 te Oporto, f 1682 te Lissabon. Edelman van Philips IV van Spanje en secretaris van Alfons VI van Portugal. Zijn eerste werk, belangrijk op historisch gebied: Flores de Espana, Excelencias de Portugal (1631) schreef hij in het Spaansch, maar zijn verdere werken Eva e Ave (1676) en het episch gedicht Ulyssippo (1640), opmerkelijk door zuiverheid van taal, in het Portugeesch. Terlingen. Soutachc, smal, glanzend bandje, uiterlijk gelijkend op een plat vlechtje. De dunne glanzende draden zijn om een katoenen kern gewonden. S. dient voor gameering in lijnversiering, vnl. op kleedingstukken. Souteneurschap (N e d. recht) is sinds de zgn. Zedelijkheidswet Regout (1911) strafbaar, en wel op dezelfde wijze als bedelarij en landlooperij (art. 432 vlg. W. v. S.). De wet omschrijft het feit als: „Als souteneur uit de ontucht van een vrouw voordeel trekken”. Souteneur is iemand, die op de ontucht van een vrouw parasiteert, en daarbij op deze ontucht door dwang of steun invloed uitoefent. Pomp». (B elg.re c h t) Door art. 8 van de wet op de bedelarij en landlooperij (1891) worden met land- loopers en bedelaars gelijkgesteld de bijloopers van ontuchtige vrouwen (souteneurs). Verder voorzien de art. 380 bis en ter van het W. v. Str. (wet 26 Mei 1914) zekere straffen tegen hen, die door bedrog, geweld, bedreiging, misbruik van gezag of door welk ander ■dwangmiddel een meerderjarige wouw tot het plegen van ontucht hebben verronseld, verleid of vervreemd. Eveneens zijn straffen voorzien tegen hen, die een meerderjarige vrouw tegen haar wil in een huis van ontucht ophouden of ze tot het plegen van ontucht dwingen. Rondou. Souterliedekens, psalmliederen in berijmde vertaling uit het Latijn op melodieën van bekende Ncd. volksliederen, uitgegeven door W. van Zuylen van Nijevelt (Antwerpen, Simon Cock 1540). Het groot aantal (168) en het feit, dat voor ieder lied de eerste tekstregel van het volkslied vermeld staat, geeft aan de s. een groot belang als bron van het Ned. volkslied. Tientallen uitgaven volgden op die van 1640. In 1566 bewerkte Jacobus Clemens non Papa de s. driestemmig (uitg. Susato Antwerpen) en werd hierin gevolgd door Gherardus Mes en Cornelis Buschop, die beiden vierstemmige s. schreven. Die van Mes bleven slechts gedeeltelijk bewaard. Lenaerts. Uitg.: Herdruk van Cl. non Papa's 8. door Comtner (coll. Mus. Batav. XI); van Buschop door M. Seiffert (1899). Drie bundels S. van Cl. n. P. door K. Ph. Bernet Kempers (Delft 1936). L i t.: K. Ph. Bernet Kempers, Die S. des Cl. n. P. (in ; Tschr. Ver. Ned. Muz. XII, XIII); Mineolf-Marriage, S. (Den Haag 1922). Southall, W. voorstad van Greater London, Ca. 39 000 inwoners. Soul Lampion, zeer belangrijke havenstad in het graafschap Hampshire, Eng. (XII 464 F 6), tegenover het eiland Wight. Ca. 176 000 inw. Veel middeleeuwsche bouwwerken (kerken, stadsmuren en torens). Zetel van Anglic. bisschop. Industrie: machines, schepen, suiker, bier. Aanloophaven voor vele passagiersschepen (na Londen en Liverpool de grootste haven van Groot-Brittannië). Groote in- en uitvoerhaven. de Vries. South Etend, industriestad in den staat Indiana (Ver. St. v. N. Amer.; XIV 40). Ruim 100 000 inw. Southbridge, stad in den staat Massachusetts {Ver. St. v. N. Amer.), waar de vervaardiging van optische instrumenten voor de geheele Unie gelocaliseerd is. Ca. 16 000 inwoners. Southdownschaap, het oudste, kleinste en vroegrijpste kortwollige Engelsche vleeschschaap. Ongehoomd. Onderste deel der beenen, het gezicht en de rechtopstaande vrij lange ooren zijn donkerbruin tot zwart gekleurd en zijn zonder wol; alleen het voorhoofd bezit wol. Groeit snel, eisoht veel zorg, bezit weinig weerstandsvermogen; wol van vrij goede kwaliteit; gewicht der wol 3-6 pond. Kwaliteit van het vleesch is goed; is vaak gekruist met andere rassen om nieuwere te vormen. Verheij. Soutliend-on-Soa, haven- en badplaats in het Eng. graafschap Kent, aan den Noordelijken oever van den Theemsmond. Ca. 120 000 inwoners. Soulhcrne, Thomas, Eng. tooneelschrijver. * 1659 te Dublin, f 1746. Een van de schaarsche goede tragedieschrijvers onder koningin Anna. Studeerde te Oxford, diende eenigen tijd in het leger. In zijn tijd zeer populair en beroemd. Vriend en medewerker van Dryden. Werken: The Loyal Brother (1682) ; Oroonoko .(1696). Etman. Southey, Eobert, Eng. dichter. * 12 Aug. 1774 te Bristol, f 21 Maart 1843 te Keswick. Een van de drie groote Romantische dichters in Eng. (met Wordsworth en Coleridge). Minder belangrijk dan de anderen, maar met zeer voel invloed op zijn tijd. Als schrijver van een ontzaglijke productiviteit. Poet laureate 1813-’43. Medewerker aan de Quarterly Review. Werken: o.a. Poems (verz. in 10 dln. in 1837 ; o.a. het bekende „Battle of Blenheim” en „The Cataract(of Lodore”); verder : The Fall of Robespierre (1794); Joan of Are (1795) ; Thalaba the Destroyer (1801) ; The Curse of Kehama((1810); Vision’of Judgment (1821). Etman. Southjjate, woonwijk in het W. van Greater London. Ca. 66 000 inwoners. Southport, haven- en badplaats aan de lersche Zee in N.W. Eng. (XII 464 E 5). Ca. 79 000 inw. South Shields, haven- en fabrieksstad in N. Eng. aan de Tyne (XII 464 F 4). Ca. 114 000 inw. Scheepsbouw, mijnbouw, chemische industrie. Uitvoer van steenkolen. Southwark, industriewijk van Londen, ten Z. van de Theems. Ca. 172 000 inw. Zetel van een Kath. bisschop. Southvvell, Robert, Zalige, Eng. schrijver, Jezuïet. * Ca. 1561 te Horsham St. Faith’s bij Norwich, f 21 Febr. 1595 te Londen. Buitenslands opgevoed (o.a. Rome en Parijs), kwam in 1686 naar Engeland trots het verbod voor Kath. priesters om langer dan 40 dagen in Engeland te vertoeven. In 1689 huiskapelaan van de gravin van Arundel, Ann Howard, in 1592 bij de uitoefening van zijn priesterlijk ambt gevangen genomen, gefolterd en in 1595 opgehangen. Zijn verzen, vnl. in de gevangenis geschreven, bezingen de geestelijke liefde tegenover de aardsche. Werken: (alle verschenen na zijn dood) St. Peter's Complaint (1595) ; Maeoniae (1595) (relig. gedichten, w.o. het bekende „Burring Babe”); Fourfold Meditation of the foure last things (1606); A hundred Meditations of the Love of God (1873). •—L i t.: Alexis Possoz, Vie du Père R. S. (1866) ; Henry Foley, Records of the Society of Jesus (1877). Etman. Southwold, andere naam voor > Solebay. Soutine, kunstschilder. Geboren te Wilna. Ging aldaar op de Academie van Schoone Kunsten. Kwam in 1913 te Parijs, waar hij eerst het atelier Cormon bezocht en vervolgens in armoede op Montparnasse woonde, samen met Modigliani. S. is een onrustige, bewogen Joodsche geest, zeer geneigd tot den „panischen” kant der kunst, met een voorliefde voor meesters als Rembrandt, Tintoretto, Courbet. Zijn werk is fel van dynamiek en rhythme, hevig van kleur. Een driftige, die zich zelden tempert tot stilte en helderheid, maar groote schildersgaven bezit. Hij schildert landschap, figuur, keukenstukken. Een der belangrijkste werken is de Geslachte Os, die doet denken aan een dergelijk werk van Rembrandt. Men vindt zijn schilderijen vooral in de collecties Bing, Guillaume en Zborowski. Engelman. Souvereincn, het conisch uitboren van een cylindrisch geboord of geponst gat. Souvereiniteit, de hoogste macht, die rechtens aan geen andere macht gebonden is, met dien verstande dat, waar sprake is van een ontwikkelde rechtsorde, de dragers van de souvereine macht toch weer gebonden zijn aan het recht (> Rechtsstaat). In de internationale statengemeenschap berust de souvereiniteit bij de individueele staten, die er deel van uitmaken. In de staten berust de souvereiniteit, al dan niet gedeeld, bij de hoogste staatsorganen, een en ander al naar gelang den staatsvorm. Voor Nederland zou men kunnen zeggen, dat de souvereiniteit berust bij Koning en Parlement. Struycken. Souvret, gem. in het O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 E 4); opp. 371 ha, ruim 4 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, steenkoolontginning; oudheidkundige vondsten. Souza, Robert de, Fransch dichter, phoneticus en criticus. * 4 Nov. 1865 te Parijs. Ten gevolge eener nauwkeurige ontleding van de verschillende rhythmische systemen, poogde hij den klassieken Franschen versbouw op nieuwe grondvesten te fundeeren. Voorn, werken. Poëzie : Sources vers le Fleuve (1897) ; Terpsiehore (1920); Mémoires (1921) ; Modulations (1928). Essay’s: Le Rythme poétique (1892) ; Du Rythme en Francais (1912); Défense de la Poéaie vivante (1923). Willemyns. Souza Caldas, Antonio Pereira de, Brazil. dichter. * 1762 te Rio de Janeiro, f 1814 aldaar. Een der sterkst dichterlijke voorloopers der Romantiek in de Brazil. literatuur. Uit zijn individualistische periode is de ode Ao homem selvagem, geïnspireerd door Rousseau’s ideeën; na in Portugal met de Inquisitie in aanraking gekomen te zijn keerde hij tot de Kerk terug; in Rome ging hh theologie studeeren en daar werd hij priester gewijd. Zijn poëzie kreeg een religieuzen achtergrond: Poesias Sacras, opgenomen in zijn Obras Poeticas (1820-’2l). Terlingen. Sovct, gem. in de prov. Namen, ten N.O. van Dinant (XVIII 240 DB); opp. 1 315 ha, ca. 530 inw.; landbouw. Sovjet, > Sowjet; Sowjet-Unie. Sowjet (Russ. Sawjèt = Raad), in het Russische staatswezen veelal gebruikte term voor staatscolleges (Rijksraad, enz.), sinds 1906 voor revolut. instellingen als Raad van Arbeiders, sinds 1917 voor het nieuwe Rusland. Zie ook -> Sowjet-Unie. v. Son. Sowjet-Unie (U.S.S.R. = Unie der Socialistische Sowjet Republieken). A) Voor aardrijkskundige gegevens, zie •> Rusland, Siberië, Oekraïne, Kaukasië, enz. Zie pl. en krt. (vgl. index in kol. 831/832). B) Staatkundige gebieden. Volgens de grondwet van de Sowjet-Unie van 5 Dec. 1936 (art. 13, 22-29) bestaat de Unie uit: a) de Russische federatieve socialistische Sowjetrepubliek, waaronder begrepen zijn de territoriën: Azow-Zwarte Zee, het Verre Oosten, West-Siberië, Krasnojarsk, Noord-Kaukasiö; de streken: Woronesj, Oost-Siberië, Gorkij, Iwanowo, Kalinin, Kirow, Koebisiew, Koersk, Leningrad, Moskou, Orask, Orenburg, Saratow, Swerdlowsk, het Westen, het Noorden, Stalingrad, Tsjeljabinsk en Jaroslawl; de autonome republieken: Tatarië, Basjkirië, Dagestan, Boerjat-Mongolië, Kabardino-Balkarië, Kalmykië, Karelië, Komi, Krim, Mari, Mordowië, Wolga-Duitschers, Noord-Ossetië, Oedmoert, Tsjesjeen-Ingoesj, Tsjoewasj en Jakoet; de autonome streken der : Adygeiën, Karatsjeën, Oiroten, Joden, Hakazen en Tsjerkessen. b) De Oekrainsohe socialistische Sowjet-republiek, waaronder begrepen zijn de streken; Winitsa, Dnjepropetrowsk, Donets, Kijew, Odessa, Charkow en Tsjemigow en de Moldawische autonome socialistische Sowjet-Republiek. c) DeWit-Russische socialistische Sowjet-republiek. tl) De socialistische Sowjet-republiek Azerbeidjan, waartoe behooren: de autonome Sowjet-republiek Nakisjevië en de autonome streek Nagorno-Karabach. XXI. 24 e) De socialistische Sowjet-republiek Georgië, waartoe behooren: de autonome Sowjet-republieken der Abchazen en der Adzjaren en de autonome streek Zuid- Ossetië. I) De socialistische Sowjet-republiek Armenië. !J) De socialistische Sowjet-republiek Toerkmenië. 1») De socialistische Sowjet-republiek Oezbekië, waartoe behoort de autonome Sowjet-republiek Kara-Kalpak. i) De socialistische Sowjet-republiek Tadsjekië, waartoe de autonome streek Gomo-Badaksian behoort. j) Dp socialistische Sowjet-republiek Kazakië, waartoe de streken: Aktjoebinsk, Alma-Ata, Oost-Kazakstan, West-Kazakstan, Karaganda, Koestanai, Noord-Kazakstan en Zuid-Kazakstan behooren. k) De socialistische Sowjet-republiek Kirgizië. C) Economische toestand. De S.-U. heeft getracht het individualistisch, op winstvorming gebaseerd kapitalistisch systeem te vervangen door planmatige, socialistische organisatie, waarbij socialisatie van industrie en landbouw bereikt moest worden en alle handel met het buitenland staatsbemoeiing werd. De productiemiddelen behooren tot den socialistischen eigendom. Collectieve eigendom moet in de plaats treden van individueelen eigendom. Na vsch. experimenten diende het Vijfjarenplan tot verwezenlijking dezer idee; het stuitte wegens bureaucratische organisatie op vele moeilijkheden in de practijk. Een hooge rol wordt toegekend aan de teclmiek. Door het uitblijven der wereldrevolutie valt het in de S.-U. moeilijk het socialistische stelsel in één land te verwezenlijken; daaraan wordt ook in de S.-U. net nog niet volledig slagen der plannen toegeschreven. Productie (1936) in 1 000 centenaren: tarwe 37 060; rogge 23 000; haver 18 320; aardappelen 513 000; suikerbieten 113 600. Mineralen (in 1000 ton): steenkolen 108 900; petroleum 25139; gietijzer 12 453; mangaanerts 2 377. Invoer (in 1000 roebels): wol 305 888; machines 39 093 ; rubber 14 224. Uitvoer (in 1 000 roebels): graan 36 959; hennep 20 122; pelswaren 30 144; hout 83 887; petroleum 42 691. Uit Ned. resp. België en Luxemburg werd ingevoerd voor 72 722 000, resp. 47 058 000 roebels; naar Ned. resp. België en Luxemburg werd uitgevoerd voor 53 863 000, resp. 88 235 000 roebels. Lit.: Elster, Zehn Jahre Sowjetindustrie (1929); Schiller, Die Krise in der Landwirtschaft in der S.-U. (1933); Herbart, En U.R.S.S. (1936); Lion Feuchtwanger, Moskau 1937 (1937); Yvon, Ce qu’est devenue de la Révolution russe (1937). D) Bestuur en staatsinrichting, politiek en propaganda. De Sowjet-grondwet van 6 Dec. 1936 verklaart, dat de Unie een socialistische staat van werklieden en boeren is, gegrondvest op de dictatuur van het proletariaat. Het hoogste orgaan der staatsmacht der Unie is de Opperste Sowjet der Unie, die wetgevende macht bezit, en bestaat uit 2 Kamers: de Sowjet der Unie en de Sowjet der Nationaliteiten, die gelijke rechten bezitten. De Sowjet der Unie wordt gekozen door de burgers der Unie, verdeeld in kiesdistricten, 1 afgevaardigde op de 300 000 inw.; de Sowjet der Nationaliteiten bestaat uit 25 afgevaardigden voor iedere federatieve republiek, 11 voor iedere autonome republiek, 5 voor iedere autonome streek en 1 voor iedere nationale streek. Het kiesrecht is sinds 1936 algemeen en geheim en wordt verkregen bij het 18e levensjaar; de lijst der candidaten wordt opgemaakt ge klassen vormen een speciale reserve, bestemd voor den dienst achter het front. Zij betalen een bijzondere belasting en zijn verplicht in vredestijd gedurende bepaalde tijdperken militaire werkzaamheden te verrichten. Het Sowjet-lcgcr is een combinatie van een permanent leger (het zgn. roode leger) en een miiitieleger. Het permanente leger, vóór 1934 662 000 man sterk, is thans gebracht op 1 300 000 man. Jaarlijks worden van de 800 000 voor den militairen dienst geschikte recruten 33 % bij dat leger ingelijfd. Het militieleger met permanent kader wordt territoriaal ingedeeld en geoefend. Daartoe is het land verdeeld in 11 militaire districten, in elk waarvan aan het hoofd staat een revolutionnaire militaire raad, gepresideerd door den militairen commandant van het district. De raad staat onder den volkscommissaris voor de verdediging en is belast met de voorbereiding van de mobilisatie, de opleiding en de oefening enz. van troepen en burgers van het district. De opperbevelhebber wordt benoemd en ontslagen door den raad van volkscommissarissen. Hij geniet een groote zelfstandigheid in strategische aangelegenheden, hetgeen niet wegneemt, dat hij verantwoording schuldig is aan den volkscommissaris voor de verdediging. Wat het aantal regimenten en het aantal groote eenheden betreft worden officieel geen gegevens bekend gemaakt. Uit tal van publicaties kan echter worden afgeleid, dat het Sowjet-leger een reusachtige sterkte heeft en bestaat uit minstens 263 reg. inf., 80 reg. cav., 100 reg. lichte en 26 reg. zware art., 23 bat. en 21 esk. genie, 11 bat. pontonniers, 6 reg. en 12 afzonderlijke bat. vechtwagens, 10 reg. spoorwegtroepen met een groot aantal geblindeerde treinen, 3 reg. en 11 afzonderlijke bat. scheikundige troepen benevens zeer talrijke hulpdiensten. De luchtmacht wordt geschat op 3 000 gevechtsvliegtuigen met alleen aan militaire vliegtuigen een reserve van 2 000. De dienstplicht is als volgt geregeld: van 17e tot 19e jaar militaire vooroefening. Met ingang van het 19e jaar actieve dienst van 6 jaar, waarvan in het permanente leger onafgebroken onder de wapenen 2, 3 of 4 jaar (afhankelijk van het wapen) met verloven van 3, 2 of 1 jaar, waarin herhalingsoefeningen, en in het militieleger 1 tot 3 maanden per jaar gedurende 5 jaren met militaire instructie gedurende de intervallen in de woonplaatsen. Na afloop van den actieven dienst achtereenvolgens in de le reserve tot 35e jaar, en in de 2e reserve tot 41e jaar. Ook na het bereiken van dit jaar wordt van verschillende categoriën nog dienst gevergd. Behalve dit millioenenleger bestaan er in de Sowjet-Unie nog talrijke militaire organisaties, waarvan de voornaamste zijn: de G.P.Oe. (grenswachters en geheime staatspolitie) ter sterkte van 46 390 en de escorte troepen (bestemd voor het geleiden van de gevangenen) ter sterkte van 13 200. Sociale samenstelling van het leger; arbeiders 45,8 %, boeren 42,5 %, ambtenaren 11,7 %. Politieke samenstelling van het leger: communisten: 26,6 %, jonge communisten: 23,9 % (Komsomol), partijkozen; 50,5 %. Politieke samenstelling van de bevelvoering: communisten: 67,8 %, jonge communisten: 4,0 %, partijkozen: 28,2 %. De vloot bestaat uit: 4 slagschepen, 7 kruisers, 35 torpedojagers en mijnenleggers, 38 onderzeebooten (waarvan 12 in aanbouw), 60 vaartuigen van verschillenden aard. L i t.; Annuaire milit. (1936). v. Munnekre.de. G) Geschiedenis sinds 1917. De vestiging der dio- tatuur van het proletariaat in Nov. 1917 in Rusland was in werkelijkheid niet anders dan het aan de macht komen der communistische partij, welke onder leiding van Lenin de oppermacht verkreeg. De arbeiders-, soldaten- en boerenraden, welke krachtdadig aan de verwezenlijking der communistische revolutie hadden medegewerkt (hun samenstelling komt eenigszins overeen met die van de Duitsche > Arsolraden) verloren al spoedig hun beteekenis. Om het oude te verwoesten begon men met anarchie, verwoesting van landgoederen en fabrieken, afschaffing van het oude recht. Op 3 Maart 1918 sloot men vrede te Brest-Litowsk met de Centralen. Alle financieele verplichtingen, door vorige regeeringen aangegaan, werden geannuleerd. De buitenlandsche handel werd gemonopoliseerd en de gansche industrie werd staatseigendom. De communisten hadden te kampen met buitenlandsche interventie en binnenlandschen tegenstand (Denikin, Wrangel, Koltsjak). Trotskij schiep het roode leger en herstelde de discipline; Rusland verloor echter Finland, de Baltische staten en een deel van Wit-Rusland aan Polen. Toen de matrozen-opstand te Kronstadt (Febr.-Maart 1921) de comm. partij had doen inzien, dat de toestand van het land hopeloos was geworden, begon men, zonder echter de comm. beginselen te verzaken, doch slechts als noodmaatregel, met de Nieuwe Economische Politiek (NEP), die den vrijen handel weer toeliet, en gestut door deze politiek, zoowel als door het roode leger en de administratieve politie (Tsjeka, later Gepoe) wist de comm. partij zich te handhaven, zelfs niettegenstaande den grooten hongersnood van 1921. Na Lenin’s dood (21 Jan. 1924) verkreeg Stalin als secretaris-generaal der comm. partij de eigenlijke oppermacht in de S.-U. en wist deze te bewaren, niettegenstaande de oppositie: a) van rechts (Boecharin, Tomskij, Rykow), welke twijfelde aan de doelmatigheid der collectivisatie en in 1929 door Stalin vernietigd werd, b) van links (Trotskij, Zinowjew, enz.), welke de permanente revolutie en het integrale communisme wenschte; in 1927 werd Trotskij uit de Unie verbannen en tot den huidigen dag wordt de oppositie in de S.-U., zich uitend in sabotage, spionnage, enz., gebrandmerkt onder den naam van Trotskiïsme en door monster-processen, meestal eindigend met toepassing van de doodstraf, onderdrukt; het is daarbij problematiek of de gestraften werkelijk volgelingen van Trotskij zijn. Het economisch leven in de S.-U. volgde de lijnen van het Staatsplan tijdens het Eerste Vijfjarenplan (Pjatiletka) van 1928-’33 en het Tweede van 1933-’3B, waarbij de industrie sterk ontwikkeld werd en nieuwe industrie-gebieden verrezen en de landbouw door collectivisatie (Kolchozen en Sowchozen) op hooger peil werd gebracht. Het gelukte Stalin den tegenstand der boeren tegen dit stelsel te overwinnen. Hoewel voortdurend comm. propaganda in het buitenland voerend (China, Spanje, Mexico, Bulgarije, Baltische Staten), wenschte de Sowjet-regeering ter consolidatie van den binnenlandschen toestand toch vrede met het buitenland te bewaren en sloot daarom vriendschaps- en non-agressie-verdragen met vreemde staten door bemiddeling van den volkscommissaris voor Buitenl. Zaken Litwinow, welke culmineerden in de toetreding der Unie tot den Volkenbond (Sept. 1934). De meeste staten hebben de S.-U. erkend; Nederland behoort tot de zeer enkele, die zulks niet gedaan hebben. L i t.: Raptschinsky, Gesch. der Russ. Revolutie (1930); Trotskij, Gesch. der Russ. Revolutie (1932); Gurian – van Son, Het Bolsjewisme (1982) ; Rollin, La Révolution russe (1931); Knickerbocker, The Soyiet Pive-Year Plan (1931) ; Wibaut, Economisch Sovjet-Rusland (1931) ; van Son, 100 vragen en antwoorden over het Russ. communisme (1937); Huyts, Geschiedenis der Russ. revolutie (1930-’36); Gide, Retour de I’U.R.S.S. (1936)- v. Son. Sowremenik (Russ., = tijdgenoot), Russ. letterkundig tijdschrift, onder Poesjkin’s invloed in 1837 opgericht, waarin o.a. Dobroljoebow veel gepubliceerd heeft. Sowremennija Zapiski (Russ., = hedendaagsche annalen), Russ. letterkundig emigrantentijdschrift, te Parijs verschijnend, waaraan o.a. Meresjkowskij, Boenin, Remizow medewerken. Soy (bij Durbuy), gemeente in de Belgische prov. Luxemburg (XVI 736 C/D 1). Oppervlakte 2 811 ha; ruim 1 250 inwoners (voornamelijk Katholiek). Lei- en mergelgrond. Kalkovens. Kalksteengroeven. Riv.; Gisbelle. Romeinsche oudheden. Soyc, gemeente in de provincie Namen, ten Z.W. van Namen, aan de Sambre (XVIII 240 B/C 2); oppervlakte 768 hectare, circa 870 inwoners ; landbouw. Kasteel. Sozoinenus, Grieksch kerkhistoricus, midden 6e eeuw. Evenals Socrates Scholasticus advocaat in Konstantinopel, schreef ook S. een Kerkgeschiedenis, in 9 boeken als voortzetting van Eusebius van Caesarea. Zij loopt van 324 tot 439 en ontstond tusschen 439 en 450. Zij gaat grootendeels parallel met die van Socrates, maar bevat bovendien een schildering der vervolging in Perzië onder Sapor II en veel mededeelingen over beroemde monniken (naar Rufinus en Palladius). S. schrijft beter dan zijn collega maar is minder critisch. Ui tg.: Migne, Patrol. Graeca (dl. 67);/-—Lit.: Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV 1924). Franses. Spa, bekende badplaats, tevens gemeente, in de prov. Luik (XVI 704 B 3) (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 784 in dl. XVI). Ruim 8 600 inw. Talrijke zgn. „Pouhons” [(Waalsch) pouhon = bron], rijk aan ijzerzouten en koolzuur, liggen in S. en zijn prachtige omgeving verspreid; ze worden vooral bezocht door lijders aan chronische rheumatiek, bloeddrukziekten, bloedarmoede e.d. Dit bezoek aan de baden van S. dateert uit de 16e e. Vooral in de 18e eeuw was het de eerste mode-badplaats van Europa. Maart – Nov. 1918 was S. groot-hoofdkwartier der Duitschers. Vanuit S. ging keizer Wilhelm II op 10 Nov. 1918 naar Nederland. Conferentie te Spa. Van 5 tot 16 Juli 1920, tusschen de Entente en Duitschland; de Duitsche kolenleveringen werden vastgesteld op 2 millioen ton maandelijks, en de sterkte van de Rijksweer op 160 000 man, daarna, van 1921 af op 100 000. Lit.: J. Bardoux, De Paris è. Spa (1921). Zie ook > Herstelbetalingen. Cosemans. Spaakbeen, > Ledematen. Spaansch, Romaansche taal, wier gebied slechts ten deele met Spanje samenvalt. Hoofddialecten: Aragonsoh, Asturisch, Leonesisch, Andalusisch en Castiliaansch. Het Catalaansch behoort bij het Provenijaalsch, het Galicisch bij het Portugeesch. In het N.W. is het Baskisch zelfs niet-Indo-Germaansch. In het Spaansch zitten naast de vulgair-Latijnsche, Iberische, Germaansche, Arabische e.a. elementen. De oudste sporen van het S. zijn bij Isidorus. Daarna heeft men stukken uit het midden van de 12e eeuw. De schrijftaal heeft zich uit het Castiliaansch ontwikkeld. Sinds de 16e eeuw is het Spaansch ook de taal geworden van geheel Zuid-Amerika (uitgezonderd Brazilië en de drie Guyana’s), van Middel-Amerika en Mexico. Hier en daar bestaan trouwens nog de inlandsche talen, maar die zijn nergens officieel en overal natuurlijk in verval. L i t.: Gramatica de la Lengua Castellana por la Real Academia Bspanola; Van Haafl, Kleine Spaansche Spraakkunst (21923, zeer goed leerboek); A. Griera, Atlas lingüistic do Catalunya (1923). Vgl. Romaansche talen. Weijnen. Spaansch-Amerika, 1° cultureel: de door de Spanjaarden (16e en 16e e.) veroverde en gekoloniseerde deelen van het werelddeel Amerika. 2° Staatkundig: de republieken en koloniën van Middel- en Z. Amerika (behalve Brazilië), die Spaansch of een door inheemsche invloeden gewijzigd Spaansch als officieele taal hebben. Wübbe. Spaansch-Amcrikaanschc letterkunde. De Sp.- Amer. letterk. omvat in hoofdzaak Mexico, Middel-Amerika, Cuba en geheel Z. Amerika behalve Brazilië en Guyana. Litteraire stroomingen, methodes en idealen loopen parallel met die van het moederland. Vanzelfsprekend vond de taalcultuur aanvankelijk weinig beoefening. Als oudste werk vinden wij La Araucana van Alonso de Ercilla (* 1633, f 1694). Ontdekkings- en veroveringsverhalen waren uiteraard de eerste producten; daarna komen botaniek en astronomie (J. C. Mutus, * 1732, f 1808, en A. Humboldt). Het > Gongorisme tast zelfs de 17e- en vroeg-18eeeuwsohe lit. aan. Ook het Neo-Klassieisme vond weerklank, in het W. (Quintana en Gallego met hun Odes). In navolging van het moederland vond ook het Romantisme (hier zonder voorafgaande M.E.) een vruchtbaren bodem, hoewel de lyriek het vruchtbaarste genre werd. Mexico. De meest bevoorrechte Sp. kolonie (eerste drukpers 1639; eerste universiteit 1660 te Mexico, bij decreet van Karei V). In de 16e en 17e eeuw bezochten Andalusische dichters Mexico (Diego Mejfa, Gutierre de Cetina, Mateo, Aleman e.a.), wier invloed merkbaar bleef. Aleman publiceerde er Ortograffa Castellana (1609). In 1683 vond een groot dichtersconcours plaats (F. de Terrazas); H. Gonzalez de Eslava schreef Coloquios espirituales y Poesfas sagradas (1610); Balbuena roemt M. in La Granada Mexicana (1604); J. Ruiz de > Alarcón is een der voorn, schrijvers uit dien tijd. De Salmantijnsche school beïnvloedt M. de Navarrete (t 1809). De 19e eeuw wordt gekenmerkt door een Romantischen inslag, onder invloed van Espronceda en Zorilla. Voorn, schrijvers: Ignacio Rodrfguez Galvan (* 1816, f 1842) met Profecfas de Guarimoc; J. J. Pesado (dichter); J. de Dios Pesa (* 1862, f 1910), traditionalist in Poesfas Completas, en Luis Urbina (* 1868, f 1937). Middel-Amerika. De literaire pionier van Guatemala is de Jezuïet Rafael Landfvar, die „Rusticatio Mexicana” schreef. De beroemdste schrijver, dichter en prozaïst is Ruben ■> Darfo. Cuba. De universiteit van Havana werd gesticht in 1721 bij decreet van Innocentius XIII. Eerst in 1792 begint eenige lit. bloei. De eerste dichters van naam zijn M. de Zequeira y Arango (* 1760, f 1846) en M. J. de Rubalcava (* 1769, f 1806). Bekendste 19eeeuwsche dichters zijn: J. M. Heredia (* 1803, f 1839) met „En una Tempostad”, „Niagara”, „Al Sol”, enz., de dichteres Avellaneda (f 1873) en de dichter Placido (eigenl. G. de la Concepoión Valdés) (* 1809, f 1844); de dramaturg J. J. Müanés, Mendive, Luaces en Zenea. Moderne schrijvers: J. Gautier Benftez, Fabio Fialloa, en Eduardo Zamacais. L i t.; Menéndez y Pelayo. Antologia de Poetas Hispana-Americanoa (Madrid 1893-’95) ; Cafiete, Bscritorea espanoles e hiapano-amer. (Madrid 1884) ; Lagomaggiore, America lit. (Buenos Aires 1883); Currier, Spanish-American Lit. (in: Catholic University Bulletin Mei 1911). Peru- Ofschoon eens het hart van het groote Incarijk, is Peru uit politiek en lit. oogpunt van weinig beteekenis. Garci > Las(s)o Inca de la Vega is de eerste schrijver van naam. Niettemin prijzen Cervantes en Lope de Yega in de Gouden Eeuw eenige Peruaansche schr. (o.a. Amarilis, dichteres uit Huanuco). Medrano verdedigt later het Gongorisme. Romantisme begint er ca. 1860 onder invloed van Espronceda, Zorilla, Lamartine en V. Hugo. Het meeste werk is imitatief, vlg. de methode van Velarde. De latere schrijvers ondergaan den invloed van den Franschen vervaltijd en het Symbolisme (o.a. Chocano, * 1867, f 1900). Ecuador. Tot 1721 behoorde Ecuador tot Peru. Franciscanen en Jezuïeten onderwezen er het eerst de kinderen van Sp. families. De Jezuïet Jacinto de Evia, uit Guayaquil, publiceerde „Ramillete de varias Flores poéticas” (1676) in Gongoristischen trant. J. Velasco (* 1727, f 1819) schreef „Colecoión de poesfas hecha por un Ocioso en la ciudad de Faenza”. De beste dichters waren: J. J. de Olmedo (de Spaansche „Quintana”, * 1780, f 1847) met „La Victoria de Junin” ; Bello (uit Venezuela) en Heredia (uit Cuba). Columbia. Tot 1819 heette Columbia; het Nieuw-Granada. Juan de Castellanos (* 1562) schreef een epos van 150 000 verzen, het „langste Sp. dichtwerk”. Camargo’s werk „Poema heroico de S. Ignacio de Loyola” dient vermelding. De eerste drukpers dateert van 1738. De vier bekendste 19e-eeuwsche dichters zijn: J. B. Caro (vader), Arboleda, Ortiz, Gutiérrez Gonzalez en M. A. Caro (zoon). Tot de modernen belmoren: Diógenes Arrieta, Ign. Gutiérrez Ponce en J. Rivas Groot. Venezuela. Tot de voomaamste'schrijvers beboeren A. > Bello en Rafael Maria Baralt (* 1810, f 1860), schrijver van Historia de la Republica de Venezuela. Chili. Naar het voorbeeld van Ercilla’s „La Araucana begon Pedro de Oho in 16 000 verzen zijn „Arauco Domado” (Lima 1696). Eerst in 1820 brengt Camilo Henriquez (* 1769, f 1825) eenig werk voor het theater („De Spiegel van Deugd en Ondeugd”). J. J. de Mora en A. Bello geven er in 1028 den stoot aan de algemeene ontwikkeling. In 1843 wordt de univ. van Santiago de Chile opgericht, waar Bello rector wordt. Van eenig belang zijn de sch ijvers: Dofia Mercedes Marin del Solar (* 1810, f 1866), E. Lillo, G. Biest Gana, B. de la Barra (dichter), en A. Biest Gana (romanschrijver). Argentinië. De late lit. ontwikkeling is te wijten aan de latere koloniseering. Het oudste lit. werk is „Argentina y conquista de la Plata” (1602) van Martin del Banco Centenera. Vermelding verdienen J. Cruz Varela (* 1794, f 1839), dichter en dramaturg; en de eerste groote dichter Esteban Echeverria (* 1805, f 1881), die na zijn studies in Parijs, in 1830 het Fr! Romantisme in Argentinië introduceert, o.a. in zijn werk „La Cautiva”. J. Marmol (* 1818, f 1871) is de schrijver van „Amalia”. Populaire cowboysongs, onder den titel van „Martin Fierro” (1872), verschijnen van José Femandez. „Prometeo” en „Atlantida” van 0. V. Andrade (* 1838, f 1882) doen denken aan V. Hugo. Als modem romanschrijver dient vermeld 0. M. Ramirez (Uruguay), schrijver van „Los amores de Marta”. Borst. Spaansche aak, > Eschdoom. Spaanschc furie, > Furie (Sp.). Spaansche Huwelijken (Fr.: Mariages espagnols), naam, gegeven aan twee reeksen huwelijken, gesloten tusschen de koningshuizen in Frankrijk en in Spanje, met het doel om beide landen dichter bij elkaar te brengen: 1° die van Lodewijk XIII van Frankrijk met de infante Anna van Oostenrijk, en van Lodewijks zuster Elisabeth met den prins van Asturië, later Philips IV van Spanje (1616). Desondanks werden Frankrijk en Spanje als vijanden in den 30-jarigen oorlog gewikkeld. 2° Die van do Spaansche koningin, Isabella 11, met haar neef Francisco de Asis, hertog van Cadiz, en van Isabella’s jongere zuster, Maria Fernanda Louisa, met Antoine van Orleans, hertog van Montpensier, vijfden zoon van den Franschen koning Louis-Philippe (1846). De S. H. werden naar den zin van Louis-Philippe gesloten tegen de politiek van Engeland, dat prins Leopold van Saksen-Coburg, neef van den Eng. prinsgemaal, als echtgenoot der Spaansche koningin gewenscht had. Engeland legde zich niet neer bij de nederlaag en zoo brachten de S. H. het einde der -> Entente cordiale. Lousse. L i t.; voor bolde kwesties, een art. van L. Delavaud (in : La Grande Enoycl., dl. XXIII. s.v. Manage, X, Histoire). Alléén voor de laatste: G. Weill, L’éveil des nationalités et le mouvement libéral, 1815-1848 (1930). Spaansche kant, zijden borduurwerk op linnen ondergrond, uitgeknipt als kantwerk en met goud- of zilverdraad afgewerkt en met metalen loovertjes versierd. Het is een soort geborduurd, grof kleurrijk en schitterend kantwerk, dat in het begin van het Louis XIV tijdperk zeer bekend was. J. Hutten. Spaansche kcr s, andere naam voor bonte > kers. Spaansche koloniën. Spanje wist langen tijd zijn koloniën te handhaven in Z. Amerika, Mexico, de Antillen, de Philippijnen, alsmede enkele kleinere bezittingen in Afrika. Bij het herstel van Ferdinand VII (1814) weigerden de koloniën in Amerika zich aan hem te onderwerpen, omdat hij hun de handelsvrijheid onthield en de Spanjaarden boven de inboorlingen begunstigde. Onder leiding van Simon > Bolivar (zie aldaar) verklaarden de Sp. koloniën in Z. en Middel-Amerika zich onafhankelijk. Alleen de bezittingen in de Antillen bleven nog aan het moederland, doch » Cuba was sinds 1867 in opstand en ging evenals Porto Rioo door den oorlog met de Ver. Staten in 1898 verloren. Ook de > Philippijnen kwamen toen in Amerik. bezit. Spanje verkocht in 1899 zijn overige koloniën, de > Carolinen, aan Duitsohland en beperkte zich tot » Marokko en enkele kleinere bezittingen aan de W. kust van Afrika. Derks. Spaansche mat, geldstuk ter waarde van 2,60 gulden, vroeger in Nederlandsch-Indië in gebruik, sedert de muntzuivering in 1910 uit de circulatie verdwenen. Spuunschc peper, Capsicumannuum, plant van de fam. der nachtschaden, met stervormige, 6- tot 6-talilge bloemkroon. Men kan onderscheid maken tusschen de sterk peperachtig smakende variëteiten, meestal pepergenoemd, en de niet of weinig scherp smakende rassen, welke in den laatsten tijd onder den naam > paprika worden geteeld. Spaansche ruitcr(scheepsterm),een naar beneden gerichte, aan het vooreinde van den boegspriet bevestigde ' uithouder tot spanning van de aan boegspriet of kluifhout bevestigde touwen. Spaansche slag, > Zwemmen. Spaansche Suecessie-oorlog (1701-’l4). Na den dood van den kinderloozen Karei II van Spanje maakte Lodewijk XIV van Frankrijk aanspraak op den Spaanschen troon voor zijn kleinzoon Philips (> Philips V van Spanje). Daartegen maakte de Duitsche keizer Leopold I aanspraak voor zijn tweeden zoon Karei (> Karei VI van Duitschland). Een geweldige oorlog ontbrandde tusschen eenerzijds Duitschland en de zeemachten Holland en Engeland (voorn, legerhoofden: Marlborough en prins Eugenius), anderzijds Frankrijk en Spanje (voorn, aanvoerder: Villars). De Franschen leden in bloedige veldslagen groote nederlagen (Hochstadt 1704, Ramillies 1706, Oudenaarde 1708, Malplaquet 1709). In 1710 viel het anti-Fransohe Whig-ministerie in Engeland, Karei volgde in 1711 zijn broer Joseph I als keizer op en was dus geen geschikt candidaat meer, zoodat bij de vredes van Utrecht (1713) en Rastatt (1714) Frankrijk toch nog een niet ongunstigen vrede sloot en Philips onbestreden den Spaanschen troon kon innemen. Doch de Spaansche Zuidelijke Nederlanden werden nu Oostenrijksch, en de Nederlandsche Republiek bezette er een aantal barrière-steden (zie het artikel > Barrière-tractaat). Gorris. Spaanschc vlieg, -v Vliegen (Spaansche). Spaansche Zee, benaming door zeevarenden gegeven aan het gedeelte van den Atl. Oceaan tusschen de W. kust van het Pyreneesche Schiereiland, de Azoren en de Kaapvcrdische Eilanden. Spaansch-Guinea, > Guinea. Spaansch-Marokko, > Marokko; Rif (Er). Spaansch-Moorsclie ceramiek, aardewerk, met wit dekkend tinglazuur bekleed, dat in Spanje na den inval der Moeren vervaardigd werd in navolging van de Oostersche faïence, waarvan het de techniek en de versieringmotieven (arabesken, bloem- en bladversiering, enz.) grootendeels overnam. Kenmerkend voor de S.-M. c. is de metaalglans. Naast vaatwerk produceerden de Mooren ook tegels (Sp. azulejos) ter bekleeding van vloeren en binnen- en buitenmuren (bijv. Alhambra te Granada). De S.-M. c. kwam tot hoogen bloei in de 14e en 15e e.; bekende centra waren Manises, Malaga en Valencia; na de onderwerping der Mooren handhaafde deze industrie zich in enkele steden tot op onze dagen. Spaansche peper. Rechts : vrucht. In de 15e e. was deze ceramiek van grooten invloed op de ontwikkeling der > majolica. V. Herck. Spaansch-Moorsche weefsels, oude weefsels, waarbij Spaansche zoowel als Moorsche elementen invloed hebben uitgeoefend op teekening en uitvoering. De eerste is kenbaar aan de zuiver Islamietische vlechtmotieven, soms gecombineerd met ranken, cirkels en achthoekige verdeelingen. De Moorsche invloed kenmerkt zich door arabesken en zuivere bandvlechtingen. J. Rullen. Spaansch schrift, ook Toletaansch of gebruikelijker West-Gotisch schrift genaamd, ontstond uit het Romeinsche cursiefschrift, dat eerder in Spanje dan in Frankrijk ingang vond. Vooral onder de West-Gotische koningen (6e-7e e.) bloeide de Lat. literatuur, later onder de Arabieren werd de Sp. schrijfkunst bijna uitsluitend in de kloosters beoefend. In het Z. was het S. s. breeder, in het N. slanker. In Asturië prachtige boekillustratie, in Catalonië waren de hss. bescheidener. Het S. s. is niet zeer gelijkmatig, rijk aan ligaturen en daardoor zijn de letters soms zeer verscheiden in vorm. Dit maakt het Spaansche schrift moeilijk leesbaar. Na de 8e eeuw werd dit beter. Tot het einde der 10e eeuw overheerschte een kleine, gedrongen, iets naar links overhellende letter. In het begin der 12e eeuw begon de Frankische minuskel op te komen. Literatuur: J. Burnam, Palaeograpbia Iberica (Parijs 1920); Ch. Clark, Collectanea Hispanica (Parijs 1920); Z. Garcia Villada, Paleogr. espanola (Madrid 1923). Lampen. Spaarbank is in Nederland een bank, welke uit sociale overwegingen is opgericht ten einde de kleine spaarders in de gelegenheid te stellen hun spaarpenningen op soliede en rentegevende wijze te beleggen in den vorm van spaarinlagen. Het spaarbankwezen is in vele landen wettelijk geregeld, in Ned. evenwel niet. Van staatswege is in Ned. ter bevordering van het spaarwezen de Rijkspostspaarbank opgcricht. De meeste bijzondere s. in Ned. (gesticht door corporaties, vereenigingen, gemeenten of bijz. personen) zijn aangesloten bij den Ned. Spaarbankbond, nl. 290 banken. Deze bond houdt o.a. toezicht op de administratie der aangesloten s. Naast de Rijkspostspaarbank en de particuliere s. zijn mede ter bevordering van het spaarwezen opgericht de > Boerenleenbanken. De s. beleggen haar gelden vnl. in obligatiën en andere schuldbekentenissen van publiekrechtelijke lichamen en eerste hypothecaire leeningen. Het tegoed van inleggers a) bij de Rijkspostspaarbank, b) bij de bijzondere s. leden van den Ned. Spaarbankbond en c) bij de plaatselijke Boerenleenbanken aangesloten bij de Centrale Banken van Eindhoven en Utrecht, bedroeg einde 1935 (uitgedrukt in millioenen guldens resp. a) 646, b) 484 en c) 423. Huysmans. Spaarbanken bestaan in België niet, daar het spaarwezen en het bankwezen wettelijk en afzonderlijk gereglementeerd zijn. Alleen die instellingen mogen gewag maken van „sparen”, die voldoen aan de voorschriften van afd. I van het K.B. van 16 Dec. 1934. De toegelaten beleggingen zijn streng gereglementeerd en bestaan in overheidspapier en hypothecaire leeningen. De Algemeene Spaar- en Lijfrentkas, die staatswaarborg heeft, werd opgericht in 1865; op dit oogenblik (einde 1937) beheert zij ruim 18 milliard frs. spaarinlagen en pensioenfondsen. J. Cardijn. Voor spaarbankwezen in Ned. – Indië, zie -> Volkscredietwezen (in N.1.). Spaarkas, Belgische naam voor > Spaarbank. Spaarkom (waterbouwkunde) De s. dient om het waterverbruik door een schutsluis te vermin deren .Men laat dan bij het af laten van de schutkolk een gedeelte van het water in de spaarkom vloeien, van waaruit het bij de eerstvolgende vulling van de sluis weder kan worden benut om do kolk gedeeltelijk te vullen. Egelie. Spaarndam, dorp in de gein. > Haarlem (XVIII 672 A4), waar vroeger het Spaame in het IJ uitmondde. Er is een bijkerk van de parochie Haarlemraerliede. De gera. S. is in 1927 bij Haarlem gevoegd. Spaarne, voormalige rivier in N. Holland (XVIII 672 A4), ontstaande uit de plassen bij Heemstede en Bennebroek; langs Haarlem („S paarnesta d”) stroomde het S. naar het IJ; thans is het een belangrijke waterweg naar het Noordzeekanaal, tevens boezemwater. van der Meer. Spaarmvoude, dorp in de N. Holl. gem. > Haarlemmerliede en Spaamwoude. Spaar transfer ma tor, > Transformator. Spaat ijzersteen, > Sideriet. Spanhtel, een dun, breed mes, dat van onderen breeder is dan van boven, van een houten handvat is voorzien, en dat gebruikt wordt voor het dooreenmengen van verven. Spaarkom. Spadix (plant k.), bloeikolf, aarvormig bloemstelsel met vleezig verdikte spil, bijv. bij kalmoes. Spaendonck, Gerard van, schilder. * 22 Maart 1746, f 11 Mei 1822 te Parijs. In 1770 vestigde hij zich te Parijs, werd teekenaar aan den Jardin des Plantes, waaraan hij tot zijn dood verbonden bleef; sinds 1793 „professeur d’iconographie naturelle”. Talrijke ontwerpen voor Sèvres-aardewerk. Werkte mede aan vsch. werken op het gebied van natuurl. historie. Zijn bloemen- en vruchtenstukken, die wel aan het werk van Jan van > Huysum doen denken, waren in zijn tijd zeer gezocht. L i t.: Wurzbach, Nied. Künstlerlex.; Maandbl. voor Beeldende Kunsten (5 1928, 348). Spaghetti, > Macaroni. Spagirische geneeskunde. Dit woord is het eerst door Paracelsus gebruikt en beteekent geneeswijze door chemicaliën, vooral door de zeer actieve essenties van bepaalde stoffen. Aan deze idee lag ten grondslag een chemische opvatting van het lichaam. P. voerde daarom de alcoholische extracten (tincturen) in en zijn volgelingen voerden verschillende chemicaliën in zooals het antimoon. Onder de Spagiristen waren kwakzalvers, mystici, Rozenkruisers, enz., maar langzaam ontstond daaruit de chemiatrische school van de le Boë-Sylvius. Zie ook het artikel > latrochemie. Sehlichting. Spagnoletlo, > Ribera. Spahi (( Perz.-Turksch sipahi = soldaat), oorspr. Turksche ruiters. Tegenw. gebruikt voor de Fransche inboorlingeneavalerie, in Tunis, Algerië, Marokko. Vgl. ook Sepoy’s in het art. »Sepoy-opstand. Spalacidac, > Blindmuizen. Spalatinus (eigenl.: George Burkhardt), begunstiger der Reformatie. * 17 Jan. 1484 te Spalt bij Neurenberg, f 16 Jan. 1545 te Altenburg. Als student in de rechten kwam hij aan de univ. van Erfurt in contact met den Humanistischen kring van Mutianus, die hem na zijn priesterwijding in 1508 als secretaris en hofkapelaan bij keurvorst Frederik den Wijzen van Saksen aanbeval. Voor dezen trad hij als tusschenpersoon op bij vsch. staatslieden en geleerden. Aan dit hof won ook Luther hem voor zijn beweging en maakte uit den Humanist een bijbelvasten theoloog. Van hun brieven zijn alleen Luther’s antwoorden bewaard gebleven. Na Frederiks dood werd hij pastoor in Altenburg (1625), waar hij de Reformatie dooivoerde en nog andere functies, o.a. visitator, vertegenwoordiger op rijksdagen, vervulde. Van zijn geschriften zijn de voornaamste: Annales reformationis en Chronicon et annales, 1463 tot 1625. Wachters. L i t.: Kolde, in : Realenzykl. f. Prot. Theologie (XVIII); Berbig, S. und Luther bis 1525 (1906). Spalato, Ital. naam van ■> Split. Spalbeek, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten W. van Hasselt (XVI 480 A4). Opp. 626 ha, ruim 760 inw. (Kath.). Landbouw. Zeer oude kapel van O. L. Vr. Boodschap, met muurschilderingen. Spalding, 1° John Lancaster (pseud. Henr y H a m 111 o n), Amer. bisschep, redenaar, schrijver, dichter, staatsman, paedagoog. * 2 Juni 1848 in den staat Kentucky, f 25 Aug. 1916. Hij werd in 1885 eerste bisschep van Peoria en was de groote propagandist voor de Kath. universiteit van Washington. Voorn, werken; Essays and Reviews (1877); Education and the higher life (1890) ; Means and ends ol education (1895); Thoughts and theories ollife and edueation (1897); God and the soul (1901); Reiigion, agnosticism and education (1902); Socialism and labor (1902) ; Reiigion and art (1905). Rombouts. 2° Martin John, een der meest vooraanstaande kerkvoogden van de Kerk in Amerika in de 19e e. * 23 Mei 1810 teßardstone(Kentucky), f 7 Febr. 1872 te Baltiraore. 1860 bisschop van Louisville, 1864 aartsb. van Baltimore. Als priester werkzaam in de zielzorg en in de pers (stichter van The Catholic Guardian, redacteur van The Catholic Advocate). Op een reis naar Europa was hij de voornaamste bewerker van de stichting van het Amer. college te Leuven. Als aartsb. leidde hij het 2e concilie van ■> Baltimore (1866), was aanwezig op het Vaticaansche Concilie (1870) en schreef vsch. historische en anolosretische werken. Uiowuowio CU a.pwnjgOlMOUUC WCI IV CU. L i t.: The Cath. Encycl. (XIV). Gofïis, M. J. Spalding. Spalkvcrband, verband, waarbij een liohaams- deel aan een voldoende lang en stevig voorwerp, de spalk, op zoodanige wijze bevestigd wordt, dat het niet meer te bewegen is. Spallanzani, Lazzaro, natuuronderzoeker. * 12 Jan. 1729 te Scandiano (bij Eeggio), f 11 Febr. 1799 te Pavia. Tegenstander van de generatie spontanea. Onderzoeker van de procreatie en de kunstmatige bevruchting (in Opuscoli di fisica animale e vegetabile, 1776). U i t pr. : Opere scelte (6 dln. 1825-’26). Spalier, •> Schalier. Spanboog (1 i ch. o e f.), een typische oefenvorm uit het ■> Zweedsche stelsel voor gymnastiek, meestal met behulp van en aan het wandrek uitgevoerd, die veel toepassing en ook veel bestrijding heeft ondervonden. Bedoeld als spierversterkende oefening van buik- en rugspieren met mobilisatie van den schouder – gordel kan de s., onder deskundige leiding toegepast, goeden invloed uitoefenen. De vaak voorkomende, minder juiste uitvoering ook van deze oefening heeft er toe bijgedragen, dat de R.K. Kweekschoolbond het wandrek verboden heeft voor de bij deze instantie aangesloten opleidingsinstituten voor onderwijzers(-essen). Garis. Spanbroek, gem. in het West-Friesche zeekleigebied der prov. N. Holland (XVIH A3) ten N.W. van Hoorn; opp. 1 312 ha; ca. 1 800 mw. (1937), waarvan 85 % Kath. (behoorend tot de parochies S., Obdam en Zuidermeer), 14 % Prot. en 0,6 % onkerkelijk. Er is veeteelt, land- en tuinbouw. van der Meer. Spandau, district van de stad Berlijn (sinds 1920) aan samenvloeiing van Kavel en Spree (IX 676 E 2). Ca. 112 000 inw. Handel en industrie (machines en chem. prod.). Tot 1917 was S. een vesting. Spandaw, H a j o Albert, Ned. letterkundige. * 23 Oct. 1777 te Vries (Drente), f 28 Oct. 1865 te Groningen. 1814 griffier der Staten te Groningen; 1846 raadsheer in het Prov. Gerechtshof aldaar. Als dichter en schrijver navolger van Feith en Bilderdijk; gaf als Tollens, uiting aan de toenmalige zelfgenoegzaamheid. Het bekendste zijner werken is wel zijn leerdicht De Vrouwen (1807). W erken 0.m.: Vriendschap en Liefde (1800); Gedichten (1805); Nederlands Behoud (1815) ; Vrouwelijk Schoon (1835) ; Gedichten (4 dln. 1835) ; gaf ook de gedichten van T. Modderman en B. H. Lulofs uit; werkte mede aan vsch. tijdschriften. Lit. : Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VI); Kalff, Gesch. der Ned. Lett. (VI, 196 en VII, 422); Zuidema, in : Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Vermeeren. Spanga, dorp van ca. 500 inw. in de Friesche gem. > Weststellingwerf (XI 208 03). Spangenberg, August Gottlieb, bisschep der ■> Hernhutters. * 15 Juli 1704 te Klettenberg, f 18 Sept. 1792 te Berthelsdorf. Hij ontmoette als student in de rechten te Jena Zinzendorf, wiens vriendschap aanleiding werd, dat hij zich aangetrokken voelde tot de broedergemeente van Hermhut in Moravië en uit zijn functie aan de theologische faculteit en het weeshuis te Halle ontslagen werd. In de eerste 30 jaar (1733-’62) was hij de over heel de wereld inspecteerende en organiseerende missionaris van de gemeente, de volgende 30 jaren (1762-’92) wijdde hij aan de zuivering en consolidatie van de Duitsche Moravische Kerk, zoodat men hem met recht den tweeden stichter van Hermhut kan noemen. Hij schreef een biographie van Zinzendorf en de Idea fidei fratrum: een Hermhuttersche dogmatiek. L i t.: Reichel, A. G. S. (1906). Wachters. Wapen van Spanje Spaniël is een klein, kort gebouwd, langharig jachthondenras (> Hond) met lange ooren. De kleur is verschillend. Het Blenheimras is wit en bruin gevlekt. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 480 in dl. XIII. Spanje (Sp. Espana Hispania), een republiek in Z.W. Europa (zie pi. en krt.; vgl. den index in kol. 831/832). De opp. van het rijk in Europa bedraagt 497 397 km2 en het aantal inw. ca. 231/2 millioen. I. Aardrijkskunde en economie. A) Ligging. S. ligt tusschen 43° 45' en 36°N., en tusschen 9°2o'W. en 3°15'0. Slechts met 430 km van de 1000 km Noordgrens is het verbonden met het overige Europa. Bovendien bestaat die grens vnl. uit de ontoegankelijke > Pyreneeën, die klimatologisch en cultureel S. en Frankrijk scheiden. De verkeerstoename, mede bevorderd door den aanleg van tunnels, werkt er toe mede de strenge cultureele scheiding te breken. De overige grenzen van S. zijn zeegrenzen, uitgezonderd in het W. de grens met Portugal. De Straat van Gibraltar scheidt geologisch en klimatologisch S. niet van de N. kust van Afrika, maar wel cultureel. Vroeger, toen de verhoudingen anders lagen, zijn cultuurstroomen langs dezen weg S. binnengekomen. De Sp. havens, uitgezonderd Barcelona, hebben geen deel aan het verkeer door het Suezkanaal en zijn aangewezen op den eigen in- en uitvoerhandel. B) Opbouw en reliëf. De kern van S. wordt gevormd door een hoogvlakte, de > Meseta, die verdeeld wordt door het Castiliaansch Scheidingsgebergte, een gestaffelde Tertiaire keten. Deze horst verheft zich tot 2 660 m (Plaza de Almanzor) en overtreft daardoor de hoogvlakte 1 000 – 2 300 m in hoogte en verdeelt haar in de vlakten van Oud- en Nieuw-Castilië. Randgebergten omsluiten de laatstgenoemde. De Siërra Morena vormt den Z. rand, die vanuit de vlakte van Andalusië een gebergte lijkt, maar geen echt gebergte is evenmin als het Iberisch Randgebergte. Beide zijn slechts de opstaande randen van de hoogvlakte. In het N.W. sluit het geologisch zeer oude granietische bergland van Galicië de Meseta af. De N. omlijsting vormt het Cantabrisch gebergte, dat grootendeels Tertiair is. De rivieren Duero, Taag, Guadiana hebben hun dalen in de hoogvlakte uitgesneden. Voor de twee eerstgenoemde vormt het Castiliaansch Scheidingsgebergte de waterscheiding. De Ebro stroomt door een Tertiair inzinkingsbekken, dat opgevuld is met Tertiaire, Diluviale en Alluviale afzettingen evenals de Guadalquivirvlakte, die in het Mioceen nog een zeebocht was. Het Andalusisch gebergte, het Catalonisch Kustgeb. en de Pyreneeën zijn Tertiaire plooiingsgebergten. De groote vormen in het reliëf van Spanje zijn vooral ontstaan door Tertiaire veranderingen in het Hercynisch geplooide en later nog eens opgeheven (in de lijn La Corana—Caceres—Andujar) Iberisch massief. Sporen van Diluviale vergletsjering vindt men nog in de gebergten terug (karen, trogdalen, moreenen, enz.). Jonge kustheffing heeft in Asturië op tafelbladen gelijkende strandterrassen doen ontstaan, terwijl de ria’s van Galicië hun ontstaan te danken hebben aan jonge SPANJE EN PORTUGA SPANJE EN PORTUGAL SPANJE EN PORTUGAL kustdaling. In de omgeving van kaap St. Vincent vindt men Recente schoorwal- en klifvorming. De Middellandsche-Zeekust is gekenmerkt door bochten, die bij het ontstaan van de Middell. Zee gevormd zijn. Toen (Tertiair) ontstond ook de straat van Gibraltar door slenkvorming tusschen evenwijdige lengtebreuken. Door opheffing en aanslibbing zijn de kuststrooken van Almeria, Murcia—Alicante, Valencia—Gastellen en Tarragona ontstaan, maar daardoor ontbreken aan de Middell.-Zeekust natuurlijke havens, die wel aangetroffen worden aan de Atlantische ingressiekust. C) Klimaat. S. speelt klimatologisch de rol van een klein continent. Het midden, dat door den gebergtenkrans afgesloten wordt, vormt ’s zomers een minimum-gebied, waarheen de lucht van alle kanten toestroomt, ’s Winters ligt boven de N. Meseta de kem van het maximumgebied, waarvan de lucht wegstroomt. De droogte, de groote zomerhitte en de felle winterkoude van de Meseta moet verklaard worden uit het feit, dat dit gebied een op ca. 40°N. gelegen hoogvlakte is, waarvan de randgebergten den regen opvangen (Ciudad Real: Jan.-temp. 6,1°; Juli-temp. 26,2°; jaarl. neerslag 40 cm). De weinige regen in het binnenland valt in het voor- en najaar tijdens de overgangen. Het N.W. van S. staat het geheele jaar onder invloed van de Atlantische cyclonen en heeft daarom een zeeklimaat met koele zomers, zachte winters en veel neerslag (San Sebastian: Jan.-temp. 8°; Julitemp. 20°; jaarl. neerslag 120 cm). De Mediterrane kust ontvangt den regen vooral in den winter onder invloed van een der locale Middell.-Zeeminima (Valencia: Jan.-temp. 10°; Juli-temp. 24°; jaarl. neerslag 60 cm). De zomerdroogte (Barcelona 1 maand; Valencia 3 m.; Gibraltar 4 m.) neemt evenals de jaartemp. naar het Z. toe. Door het ontbreken van gletsjers hangt de waterrijkdom van de rivieren samen met den neerslag, waardoor ’s zomers vooral de lage waterstanden optreden en de hoogste standen bij de regenmaxima bereikt worden. Zonder kunstwerken hebben de rivieren dan ook weinig beteekenis voor de scheepvaart. D) Plantenwereld. Afgezien van de vele verwoestingen vertoont het plantenkleed van N. naar Z. een overgang van Midden- en West-Europ. planten naar N.-Afrikaansche. In het N. treffen we aan eik, dopheide, vingerhoedskruid, bramen, enz. en Zuidwaarts komen voor olijf, steeneik, dwergpalm, Johannesbroodboom, enz. De verwoestingen hebben in het droge S. veel gras-, kruid- en struiksteppen doen ontstaan. Subspontaan (d.w.z. nadat het oorspronkelijke, spontane plantendek verdwenen was) zijn maqui, harde grassen, o.a. espartogras, garigue, uit elkaar staande struiken, waaronder vele labiaten. Van den Sp. bodem is 4 % bedekt met bosch en 46 % met subspontanen plantengroei; 13% wordt ingenomen door vruchtboomen en 25 % door velden en wijnbergen. E) Voor de dierenwereld, zie in kol. 756 (Veeteelt) in dit art. F) Bevolking en godsdienst. Ca. 76 % van de tegenw. Spanjaarden heeft een langwerpigen schedel, donkere oogen, zwart haar en een bruine huidskleur. Blonde typen met blauwe oogen herinneren aan Germ. invloeden. Afgezien van de Basken, wordt in S. vrijwel overal het Spaansch, een Romaansche taal, gesproken. Kenmerkende trekken van den Spanjaard zijn beweeglijkheid, spraakzaamheid, gezelligheid en hoffelijkheid. De hidalgo is sinds de herovering van S. op de Mooren het trotsche, dappere, arbeid en geld ver- achtende, ridderlijke type. Niets doen en armoede zijn geen schande. Tijd en geld spelen een geringe rol (zie onder Soc.-econ. ontwikkeling in dit art.). De Spanjaard is meer fatalistisch dan de W. Europeaan. Regionaal treden bij den Spanjaard sterke verschillen op. De Catalaan is ijverig en ondernemend, de Aragonees trotsch, de Bask levendig en zelfbewust, de Asturiër en Galiciër melancholisch en geduldig werkzaam, de Navarrees zwaartillend en openhartig, de Andalusiër traag en fantastisch. Een zich staatkundig éénvoelende natie hebben de Spanjaarden dan ook nooit gevormd. In naam zijn de Spanjaarden overwegend Katholiek, doch sinds de 18e e. hebben verlichting, liberalisme, vrijmetselarij, socialisme en communisme hoe langer hoe meer menschen van het geloof vervreemd, en, gelijk dat bij Zuidelijke volken opvallend voorkomt (vgl. Frankrijk, Italië, Zuid-Amerik. Staten) velen van hen tot felle „anti-clericalen” gemaakt, die, zoo dikwijls ze de macht in handen kregen, de Kath. Kerk sterk verdrukten. Dit neemt niet weg, dat de massa, deels ook zij die van de Kerk los staan, deelneemt aan de vele processies en een groote vereering heeft voor de Moeder Gods en de heiligen. Zoo vindt men dus diepe geloofsovertuiging naast groote slapte. De randgebieden zijn dichter bevolkt dan het midden. Alleen Madrid maakt hierop een uitzondering. Het midden komt niet boven de 60 inw. per km uit en soms is de dichtheid maar 20 en minder. Het dichtst bevolkt is Valencia (400). G) Sociaal-cconom. ontwikkeling. Aan het eind van het oudere Steenen tijdvak was in het altijdvochtige S. de Magdaléniencultuur (teekeningen in de holen van Altamira bij Santander), tegelijk met de uit Afrika afkomstige Capsische cultuur in het overige gebied. In het laatst van den jongeren Steentijd kwam in Galicië de Atlantische hunebeddencultuur en aan de Z.O. kust de Almeiracultuur (uit N. Afrika). Ca. 600 v. Chr. woonden de Kelten in Galicië en de Iberiërs in het Mediterrane gebied. In den jongeren Steentijd was er reeds akkerbouw en waarsch. reeds kunstmatige bevloeiing evenals wijnbouw en olijfcultuur. Misschien hebben evenwel de Phoeniciërs of Grieken dit gebracht. Door de Carthagers kwam de dadelpalm. De menschen der Bronsperiode kenden reeds koper- en tinwinning, die van den Ijzertijd de ijzerertsontginning. Van 206 tot 19 v. Chr. onderwierpen de Romeinen het schiereiland. De Romaniseering is voor taal en geesteshouding van den grootsten invloed geweest. De Indo-Germaansche Basken bleven evenwel wat zij waren. In 409 kwamen de Germanen uit het N., die vooral in Galicië duidelijke sporen hebben nagelaten. Van de grootste beteekenis was de Moorenheerschappij (711- 1492), die zich bijna over het geheele land verbreidde. Alleen in het N. bleven de Christelijke W. Goten de macht behouden. De Mooren brachtten suikerriet, banaan, citroen, sinaasappel, rijst en Johannesbroodboom. De olijfcultuur werd verbeterd en de bevloeiing uitgebreid en verbeterd. Het bekende scheprad, de „noria”, is Arabisch. De koloniale periode, die nu volgde, heeft S. economisch uiteindelijk niet vooruitgebracht. Wel werden nieuwe gewassen ingevoerd als aardappel, maïs, agave, enz., evenals zeer veel zilver en goud, maar de Sp. wereldpolitiek ging veel menschen eischen, terwijl het goud daarnaast nog veel meer Spanjaarden aantrok. Het gevolg hiervan was, dat men in het moederland den arbeid ging geringschatten. Het hidalgisme (voor hidalgo, zie hierboven, onder Bevol- onder de bestendige contróle der vijf ephoren. Deze, jaarlijks verkozen vertegenwoordigers van het volk (enkel de homoioi!) oefenden in feite het opperste gezag uit. Verder bestond van overouds de raad der geronten (gerousia, geroochia), welke was samengesteld uit 28 burgers boven 60 jaar oud, die levenslang den koninklijken raad vormden, samen met de ephoren het opperste gerechtshof uitmaakten en als staatsraad de volksvergaderingen voorbereidden. Van de volksvergadering (apella) maakten alle volburgers vanaf hun twintigste jaar deel uit; hier werden de voorstellen over oorlog en vrede, over allerlei verdragen, inzake wetgeving door geroep verworpen of bekrachtigd en werden ook de geronten en de andere beambten (misschien ook de ephoren) verkozen. Bekend was de ruwe Spartaansche tucht en het leven in gemeenschap (> Syssitiën). Eeuwenlang genoot S. de faam het bolwerk te zijn van Hellas; over zijn groote rol in de Grieksche geschiedenis, zie art. > Griekenland (dl. XII, kol. 329 vlg.). In de laatste eeuwen der klassieke periode verminderde geleidelijk het aantal volburgers, wat, met het prijsgeven van de oude, strenge zeden, de hoofdoorzaak werd van het verval. De slag te Leuctra (371 v. Chr.) beteekent het einde van de macht van S. In 243 v. Chr. beproefde Agis IV en na hem Cleomenes 111 (235-219) den staat te hervormen door o.m. tot de Lycurgische instellingen terug te keeren, wat evenwel mislukte. Vanaf de 2e en de daarop volgende eeuwen v. Chr. wordt het verval dan ook hoe langer hoe meer zichtbaar. In den Romeinschen keizertijd werd S. beschouwd als een bezienswaardig, levend museum- V. Pottelbergh. L i t.: > Griekenland (lit.-opgave sub I A Geschiedenis) ; Pareti, Storia di Sparta Areaica (1917); Busolt-Swoboda, Griech. Slaatskunde (2 dln. 1920-’26). Spartacistcn, leden van den radicaal-socialistischen bond, gesticht te Berlijn op 7 Jan. 1917, en die onder leiding kwam van K. Liebknecht en Rosa Luxemburg; tijdens de revolutie van 1918 werd de bond de communistische partij. De naam vindt zijn oorsprong in de Spartakusbrieven, door Liebknecht uitgegeven in 1916. Cosemans. L i t..: E. Meyer, Spartakuaim Kriege (1927, bronnen). Spartacus, verwekker van een der > Slavenoorlogen bij de Romeinen. Spartanburcj, stad in den staat Z. Carolina (Ver. St. v. N. Amerika); ca. 29 000 inw. Belangrijke textielindustrie (katoen). Sparti, Nieuw-Grieksche naam van > Sparta, hoofdstad van den nomos (=departement) Laconië (XII 384 D5). Zetel van Orthod. bisschop; zijde-industrie. Spartin», > Slijkgras. Spartire, muziekterm voor: een compositie in partituur brengen. Spasmophilie Lat. spasmus = kramp) noemt men een bij kleine kinderen (1-2 j.) voorkomenden chronischen toestand van verhoogde nerveuze prikkelbaarheid, die een verhoogde neiging tot kramptoestanden veroorzaakt. Naast verschijnselen als algemeene krampen, tetanie en laryngospasmus, komen er latente symptomen voor in den vorm van een verhoogde electrische prikkelbaarheid der zenuwen (Erb ’s verschijnsel). Ook de mechanische prikkelbaarheid der zenuwbundels kan verhoogd zijn (bijv. facialis-contractie bij bekloppen, Chvostek). S. wordt geweten aan een storing in het kalkgehalte van het bloed ten gevolge van afwijkingen in de functie der bijschildklier. Klessens. Spat komt voor bij paarden aan het spronggewricht en is veelal een beenwoekering, waardoor kreupelheid kan optreden. Spatader (synoniem van blauwschuit), > Aderspat. Spatel {( Lat. spatula) is de strijkspaan van den stucadoor, de boetseerspaan van den beeldhouwer en het tempermes van den schilder. Spatha (plant k.), bloeisc h e e de, een draagblad, dat een bloemstelsel in den oksel draagt, bijv. bij palmen en aronskelken. > Bractee. De s. dient voor de bescherming van het bloemstelsel of voor de aanlokking van insecten. In het laatste geval is de s. opvallend gekleurd, bijv. bij Anthurium. Mehen. Spaliamentum, term, waarmede de Kartuizers de wekelijksche wandeling van hun convent buiten de kloostermuren aanduiden. Spatie (typ o g r.) is de benaming voor een dun reepje typographisch letterwit. Het dient om tusschen de woorden of tusschen de letters te worden gezet, als daartusschen witte ruimte moet kómen. Spatkracht (bouw k.) is de horizontale kracht, die het voetpunt van een schuinen balk, bijv. bij een kapspant, op de ondersteuning uitoefent; de s. wordt dan opgenomen door trekbalken of trekstangen tusschen de spantvoeten. Spatula, > Slobeend. Spaubeek, gem. in Ned.-Limburg, in het dal der Geleen (XVI 448 C 5). Opp. 568 ha (meest löss); ca. 1 600 inw. (bijna allen Kath.). Landb., veeteelt, mijnbouw en eenige industrie (baksteen, beton, stroop). Bij het station S. het retraitehuis St. Ignatius. Spearman, Charles Eduard, Eng. psycholoog. * 10 Sept. 1863. Sinds 1911 hoogleeraar aan de univ. te Londen. Vnl. bekend door zijn studie over de intelligentie. Werken; The nature of „intelligence" and the principles of cognition (1923); The abilities of man; their nature and measurement (1927). Specerij-eilanden, > Molukken. Specerijen zijn deelen van planten, die om hun geur en smaak gebruikt worden om spijzen te kruiden. Door hun physiologisohe werking hebben zij invloed op de spijsvertering, de afscheiding van het speeksel, het maagsap, enz. Het gebruik als reukmiddel stamt reeds uit de oudste tijden en vele producten, uit s. bereid, vinden ook nu nog toepassing in de parfumerie en zeepfabricage (bijv. kruidnagel olie). Ook als geneesmiddel worden de s. aangewend. De meeste s. zijn afkomstig van tropische planten (zie onder, sub Cultuur). Het kunnen zeer verschillende deelen van de betreffende plant zijn; zoo is kaneel de bast, muskaat en peper de vrucht, kruidnagel de bloemknop, enz. De s. danken hun geur en smaak aan een aetherische olie. Vele specifieke bestanddeelen ervan kunnen kunstmatig worden bereid. Echter zijn de natuurlijke s. veelal te prefereeren, daar zij door bijraengselen, zooals harsachtige stoffen en vetten, geuriger zijn. Bosch. Cultuur. S. zijn reeds sedert de grijze Oudheid bekend. Tijdens de Kruistochten drong het gebruik in Europa door. Na de ontdekking van den zeeweg naar Indië werd Lissabon de centrale stapelplaats. Toen de Portug. markt voor de Hollanders gesloten werd, zochten deze zelf den weg naar Ned.-Indië, namen de Molukken of Specerij-eilanden in bezit en trachtten door allerlei middelen het monopolie van den s.-handel te bemachtigen en te behouden (verbodsbepalingen betreffende de teelt, verbranding van voorraden om prijzen hoog te houden en de beruchte > hongitochten). In milden vorm bleef dat stelsel tot in de zestiger jaren der 19e eeuw gehandhaafd. De cultuur is vnl. in handen van Inlanders en Chineezen, zoowel in Ned.-Indië als in de Straits. De prijzen der s. zijn geleidelijk gedaald en de beteekenis van den wereldhandel is sterk afgenomen. De meeste s. zijn van tropischen oorsprong. Hoofdgebieden zijn Z.O. Azië en de Indische Archipel. Belangrijkste s.; peper (Straits, Ned.-Indië), nootmuskaat en foelie (Ned.- Indië), kruidnagelen (Zanzibar, Madagaskar), kaneel en cassia (Ceylon, China, Indo-China), vanille (vroeger vooral Centraal-Amerika, Tahiti en Réunion, thans levert Madagaskar het hoofdaandeel), gember (Indië, Znid-China, Japan, Jamaica). Andere s. komen van de warm-gematigde streken, zooals saffraan van de gebieden om de Middellandsche Zee. In de gematigde streken groeien: anijs, karwij, komijn, venkel en koriander (scherradragende gewassen), mosterdzaad en mierikwortel (kruisbloemigen). Paprika wordt in Hongarije en Spanje geteeld. Truffels worden ook wel tot de s. gerekend. De grootste markt voor s. is Londen. Voor nootmuskaat en foelie is Amsterdam de belangrijkste markt. Ook peper, kruidnagelen en kaneel worden er verhandeld, maar die markt heeft tegenover Londen aan beteekenis ingeboet. Zie verder onder de afzonderlijke trefwoorden. L i t.: H. Fortuin, De Arasterdamsche Goederenmarkt (II 1935); Wigman, S. (in : van Gorkom's Oost-Ind. Cultures, II); Grafes Handb. der organischen Warenkunde (IV, 1, sub : Narkotische Genussmittel, Drogen, Gewürze, Harze ; 1930); v. Oss, Warenkennis en Technologie (II 1937); Redgrove, Spiees and Condiments (1933); D. A. Zoethout, De Plant in Nijverheid en Handel (1913). Zie voor statistisch materiaal: Landbouwexportgewassen van Ned.-Indië (jaarboek). Snel Specerij struik, Calycanthus floridus, N. Amer. bloemheester met welriekende, bruinachtige bloemen. Bladeren tegenoverstaand, enkelvoudig, van onder viltachtig. Algemeen gekweekt. Specht, R icha r d, muziekcriticus. * 7 DecemberlB7ote Weenen, f 18 Mrt.1932 aldaar. Schreef feuilletonistische biographieën van J. Strauss, R. Strauss, Joh. Brahms e.a. Spechten, Piciformes, orde der vogels met slechts een familie: Picinae. De talrijke leden uit alle werelddeelen kan men dadelijk herkennen. Door den bouw van het geraamte, van snavel en pooten, staart en veeren vormen zij een scherp afgesloten groep. De snavel is een beitel, door overlangsche richels versterkt. De pooten zijn kort en van vier teenen voorzien, waarvan twee naar voren en twee naar achteren gericht zijn (klimvoeten). De staart is bijz. krachtig: als steun bij het klimmen en beitelen. Het tongbeen zit op den schedel vast. De tong is puntig en van weerhaakjes voorzien en kan wel 1 dm uit den bek gestoken worden. Opzij van den schedel liggen twee lijmklieren, die bij het bewegen van den ondersnavel lijm afzonderen voor de tong, zoodat bijv. mieren met hun eieren en cocons daaraan vastkleven en naar binnen gehaald kunnen worden; larven en rupsen in den bodem worden aan de spitse punt met weerhaken gespietst en zoo uit hun schuilhoeken getrokken. Eigenlijken zang kent men bij de spechten niet. Het gelach van den > groenen specht (Ficus of Geoinus viridus) is algemeen bekend. Ook de zwarte specht (Picus raartius) lacht. Voor den grooten, den middelsten en den kleinen bonten s. (resp. P. of Dendrocops maior, medius en minor), zie onder > Bonte specht. BerninJc. Speciaal\ va jjens zijn spoorwegwagens van bijz. constructie. Zij dienen voor het vervoer van goederen van bijz. aard, zooals: koelwagens voor vleesch, bier, vruchten; sohamelwagens voor zeer lange voorwerpen; tankwagens voor vloeistoffen; glaswagens voor groote kisten glas; of voor den technischen spoorwegdienst, zooals: meetwagens voor het verrichten en registreeren van metingen over de ligging van het spoor, trekkracht, enz.; gewichtswagens met ballaststukken voor het controleeren van weegbruggen; ongevallen- en kraanwagens voor het opruimen van versperringen. K. Bongaerts. Specialist (in de genees k.), arts, die een bepaald onderdeel van de geneeskundige praktijk uitoefent en zich daartoe door een bijz. opleiding heeft voorbereid. Hoewel iedere arts de vrijheid heeft zich tot een bepaald onderdeel te beperken, is in Ned., door bemiddeling van de Ned. Mij tot bevordering der Geneeskunst, een regeling tot stand gekomen, waarbij een arts als s. kan worden erkend. De onderlinge verhouding van s. tot > huisarts is aan algemeen erkende normen onderworpen. J, Deelen. Specialités noemt men in de gene e s k. de geneesmiddelen, die onder een merknaam, voor het ?ebruik gereed, meest voorzien van een gebruiksaanwijzing, in den handel komen. In Gehe’s Codex (Dresden 71937) is de samenstelling van ca. 35 000 s. opgenomen. Het Rijks-Instituut voor Pharmaco-therapeutisch onderzoek te Leiden onderzoekt op aanvraag of op eigen initiatief daartoe in aanmerking komende s., waarbij herhaaldelijk blijkt, dat de samenstelling, die op de verpakking vermeld staat, niet overeenkomt met den inhoud en/of afwijkt van vorige monsters. L i t.; Mededeelingen van het Rijks Inst. voor Pharmac. Onderzoek. Hülen. Specie, baar geld, in tegenstelling met papieren geld. Specie (bouw k.), 1° het mengsel van zand en water met cement, kalk, tras e.d., waarmede gemetseld wordt (metselspecie of mortel); -> Mortel. 2° De uit ontgravingen voortkomende grond (g r o n d s p e c i e). Species,l° (logiea) Lat. woord voor > soort (1°). 2° In de gene e s k. verstaat men onder s. of kruiden mengsels van grof verdeelde plantaardige grondstoffen, die gebruikt worden ter bereiding van aftreksels: „thee” of pappen. Specifieke zmtuigcnenergie, een door Joh. Müller (1801-1858; „Gesetz von den spezifischen Groote bonte specht. Sinnes-energien”) gegeven subjectivistische verklaring van de zinnelijke qualiteiten der > buitenwereld, hierop neerkomend, dat onze verschillende zinnen op eenzelfde oorzaak (bijv. electrische prikkeling der sensibele zenuwen) reageeren overeenkomstig hun eigen specifieken aard (het gezichtsvermogen bijv. met een lichtgewaarwording, het gehoor met een geluidsgewaarwording, enz.), terwijl omgekeerd dezelfde zin op verschillende oorzaken (mechanische, chemische of electrische prikkeling der zenuw) toch altijd op eenzelfde wijze reageert (het gezichtsvermogen bijv. altijd met een lichtgewaarwording). v.d. Berg. Speckle (ook: Specklin), Daniël, Duitsch vesting- en stedebouwkundige. * 1536 te Straatsburg, f 1689 aldaar. Was o.m. als stadsarchitect te Straatsburg werkzaam. Hij achtte de Ital. versterkingswijze onjuist. Hij ontwierp groote en krachtige bastions en ravelijnen, een beter te verdedigen bedekten weg, lage bekleedingsmuren e.d. Spectator, The, 1° Eng. dagblad onder leiding van Addison en R. Steele. Gesticht 1 Maart 1711, opgeheven 6 Dec. 1712, heropgericht door Addison 1714, maar na enkele maanden verdwenen. Het blad stond, volgens de inleiding, onder de denkbeeldige leiding van een club van menschen uit verschillende standen, waaronder „Sir Roger de Coverley” en Mr. Spectator zelf. Geen politiek, alleen „een verfrissching van het zedelijk gevoel” en literatuur. Werkelijke medewerkers, behalve Addison en Steele, waren: Bustace Budgell, Eusden, Philips, Pope en Tickel. 2° Gelijknamig radicalistisch weekblad, in 1828 opgericht door R. Rintoul, bekend door zijn actie voor de hervormingen van Lord John Russel, 1831. Later opgenomen in The Saturday Review. Zie ook > Spectatoriale Geschriften. Etman. Spectatoriale geschriften, tijdschriften, gewijd aan beschouwingen over vraagstukken van den dag, popularizeering van allerlei wetenschap, critiek der zeden; men vindt er essays, karakterschetsen, satyren,novellen;ze ontstonden in de 18e eeuw en behoorden in zekeren zin bij de toenmalige koffiehuizen. Zeer talrijk; de eerste in Engeland (Steele, Addison; zie > Spectator, 1°), voornaamste in Frankrijk die van Marivaux, in Nederland van Justus van Effen, in Zwitserland van Bodmer en Breitinger; in Duitschland wel de meeste, maar niets van waarde erbij. L i t.: J. Prinsen, De roman in de 18e eeuw in West-Europa (1925). v.d. Eennbeeml. Spcctraalanalysc (natuur k.), methode voor het herkennen en quantitatief bepalen van chemische elementen of verbindingen uit hun emissie- of absorptie-spectra. De grondleggers der s. zijn Kirchhoff en Bunsen (1860). De s. vindt uitgebreide toepassing voor wetensch. en industrieele doeleinden. > Spectrum (der sterren). Spectraalkleuren (natuurk.) noemt men die kleuren, welke ontstaan als een lichtstraal door een prisma ontleed wordt. Het zijn rood, oranje, geel, groen, blauw, violet en de tusschen iedere twee dezer kleuren liggende overgangstinten. Spectraallijnen (natuur k.). In de eraissieen absorptiespectra van gasvormige stoffen zijn de geëmitteerde of geabsorbeerde stralingen beperkt tot zeer smalle gebieden, spectraallijnen genaamd. Afgezien van de oorzaken, die tot een verbreeding der s. leiden (> Lijnverbreeding), correspondeert elke lijn met een straling van bepaalde golflengte en frequentie. ■> Emissielijnen; Serie; Spectrum. Onder splitsing van s. verstaat men het uiteenvallen van een spectraallijn in meerdere componenten ten gevolge van in of buiten het atoom gelegen oorzaken (> Zeemaneffect; Starkeffect). Bekveld. Speclraalphotometrie (natuur k.), leer van de meting van de relatieve of absolute lichtsterkte van vsch. doelen van een continu spectrum of van spectraallijnen. De instrumenten, waarmee deze metingen uitgevoerd worden, heeten spectrophotometers. Meestal wordt in de s. de photographische methode gebruikt: de vergelijking van de intensiteiten wordt uitgevoerd met behulp van de zwarting, die de lijnen op een photographische plaat teweegbrengen. Bekveld. Spcctraalrecks, Serie. Speetroheliojjraaf. Spoctrofjraaf. Dit toestel is in honfdzaak gebouwd als een > spectrosconp; het oculair is vervangen door een inrichting, waarin een photographische plaat geplaatst kan worden; het verkregen spectrogram stelt tot veel grootere meetnauwkeurigheid in staat dan de visueele waarneming en vormt een blijvend document. Bij gebruik van ultraviolet licht dienen de lenzen en prisma’s uit een stof te bestaan, die het ultraviolet niet absorbeert (bijv. kwarts, fluoriet). Voor licht van nog kortere golflengten stoort de absorptie van de lucht; men heeft hiervoor de zgn. vacuumspectrograaf gebouwd, waarbij de geheele stralengang in vacuo verloopt (Schumann, Lyman). > Röntgenstralen. Voor sterspectrograaf, zie ■> Astrospectroscopie. Rrkveld. Spcctroheliojjraak', instrument, waarmee men dezonsoppervlakte kan photographeeren in zuiver monochromatisch licht en waarmee men ook de chromospheer en de protuberansen buiten een zonsverduistering kan photographeeren. De eerste waarneming van de protuberansen buiten een eclips geschiedde in 1868 door J. Janssen en J. N. Lockyer, gelijktijdig, doch onafhankelijk van elkaar. Dat men onder gewone omstandigheden de protuberansen en de chromospheer niet ziet, komt doordat hun licht veel zwakker is dan hetzonlicht, dat door de aardatmospheer verstrooid wordt (de blauwe hemel). Schema van een spectroheliograaf. Ontwerpt men echter met het objectief van een kijker een zonsbeeld op de spleet van een spectroscoop en wel zoo, dat juist het beeld van een protuberans op de spleet valt, dan zal men, bij voldoend groote dispersie, de emissielijnen van de protuberans in het spectrum waarnemen; dit komt doordat het verstrooide zonlicht in een spectrum nitgespreid en dus verzwakt wordt, terwijl de breedte van de emissielijnen te verwaarloozen is. De lengte van de waargenomen spectraallijn hangt af van het gedeelte van de spleet, dat door de protuberans verlicht wordt (fig. a). Laat men nu het zonsbeeld zich t.o.v. de spleet verplaatsen en teekent men in iederen stand de spectraallijn, dan krijgt men een beeld van de protuberans (b). De s. van Hale (1892) berust op een dergelijk principe (o). Het objectief O van een kijker ontwerpt een zonsbeeld op de tafel AB, waarin zich de spleet S bevindt. Van het strookje van het zonsbeeld, dat op S valt, ontwerpen de lenzen L en L' en de tralie T een spectrum op den onderkant van AB, waaruit door een verplaatsbare spleetS'een bepaalde lijn wordt afgezonderd. Boven S'bevindt zich een cassette met photogr. plaat P. Laat men nu zonsbeeld en plaat op hun plaats blijven, doch AB, L, L' en T zich samen verplaatsen, dan doorloopt S het zonsbeeld en S' de photogr.plaat; op Pontstaat dan een monochromatisch zonsbeeld, een > spectroheliogram. Reesinck. Spectrohcliogram, monochromatisch zonsbeeld, opgenomen met den > speotroheliograaf. Men gebruikt gewoonlijk de lijnen van Ca of H. De Ca-s. vertoonen vlokken-, de H-s. wervelstructuur (> Flocculi; ■> Filamenten). Al naar gelang het gedeelte van de spectraallijn, dat men gebruikt, krijgt men s. van hoogere of diepere lagen van de zonsatmospheer. Zie afb. bij > Zon. Reesinck. Speetromctrie, Spcctrometer (natuur k.). Een spectrometer is een toestel voor het meten van den brekingsindex van een stof voor licht van verschillende golflengten. In hoofdzaak bestaat de s. uit een cirkelvormige tafel, van een verdeeling in graden voorzien, waarop een prisma van de te onderzoeken stof, verder een buis met spleet en lens (collimator) en een kijker, waarin het gevormde spleetbeeld wordt waargenomen (■> Spectroscopie). Uit den stand van den kijker volgt de deviatie, die het licht in het prisma verkregen heeft. Ook meet men den hoek, waaronder het licht het prisma verlaat, alsmede den brekenden hoek van het prisma. Uit deze gegevens kan men eenvoudig den gezochten brekingsindex afleiden. Spectrometrie der > röntgenstralen omvat de nauwkeurige bepaling van de golflengten der > karakteristieke stralen. Rtkveld. L i t.: M. Siegbahn, Spekt,roskopie der R. (21931). Spectrophotometer, > Spectraalphotometrie. Spectroscopie, het bestudeeren van spectra, die visueel waarneembaar zijn gemaakt met behulp van een spectroscoop. Deze bestaat in principe uit; a) een buis, die aan de eene zijde een spleet draagt, die in het brandpunt staat van een lens aan het andere einde (collimator); b) een kijker met objectief en oculair; c) een inrichting, die aan het licht dispersie geeft, bijv. een prisma, combinatie van prisma’s of een rooster. Het licht, dat door den spleet den collimator binnentreedt, verlaat dezen als evenwijdigen bundel en ondergaat dan de dispersie in de onder c genoemde inrichting. Door het objectief van den kijker wordt nu van elk der uittredende evenwijdige bundels een spleetbeeld gevormd in het brandvlak; deze serie beelden vormt een spectrum, dat de waarnemer door het oculair als door een loupe waarneemt. Bij den zgn. zakspectroscoop is de bouw sterk vereenvoudigd: een spleet, een rechtziend prisma en een loupe als oculair. Vaak is de s. ook voor golflengtemetingen geschikt gemaakt. Rekveld. Voor spectroscopie der hemellichamen, zie ■> Astrospectrosoopie. Spectroscopische dubbelsterren zijn > dubbelsterren, waarvan de componenten niet gescheiden zijn waar te nemen, doch waarbij de baanbeweging merkbaar is uit het Doppler-effect (> Doppler, s.v.). Spectroscopische parallax (sterren k.). Uit de intensiteiten van sommige lijnen in het > spectrum van een ster is de absolute helderheid van die ster af te leiden. Uit absolute en schijnbare helderheid is dan de parallax te berekenen. Een op deze wijze bepaalde parallax heet s. p. Reesinck. Spectrum, kleurenband, die ten gevolge van de analyse van het licht door middel van > dispersie of > buiging, in een spectroscoop of daarmee overeenkomende opstelling verkregen wordt (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Als het licht direct afkomstig is van een lichtbron, heet het gevormde s. een cmissicspcctrum.Zoo’n s. kan zijn: a) continu, d.w.z. de kleuren vormen een ononderbroken reeks, wat erop wijst, dat alle golflengten met merkbare sterkte aanwezig zijn; of b) d i s con t i nu, d.w.z. de reeks is telkens onderbroken, de kleuren vormen zeer smalle gebieden, > spectraallijnen, die soms in groepen zoo dicht bijeen liggen, dat ze bij een geringe dispersie den indruk van min of meer breede banden geven. Men noemt de onder b) genoemde s. resp. lijnen- en > bandenspectra. Ook de 'lijnen blijken bij grootere dispersie vaak uit meerdere componenten te bestaan. Deze componenten vormen de fijnstructuur van de lijn (bijv. doublet, triplet, -> multiplet). Continue spectra treden op bij lichtgevende vaste stoffen (gloeidraad), vloeistoffen (gesmolten metalen) of gassen onder bepaalde omstandigheden; lijnenspectra leveren lichtgevende gassen (bijv. Na-lamp; boogontlading tusschen metaalelectroden, het zgn. boogspectrum, bestaande uit boeglijnen), die uit atomen bestaan, terwijl bij moleculen de bandenspectra optreden (bijv. met stikstof gevulde ■> Geisslersche buis). Wanneer het licht, afkomstig van een lichtbron, die een continu s. geeft, een absorbeerende stof passeert, ontbreken in het gevormde s. de geabsorbeerde kleuren, er ontstaat een zgn. absorptiespectrum. Ook dit kan een lijnen- of bandenspectrum zijn, al naar gelang de absorbeerende deeltjes atomen of moleculen zijn. Het feit, dat zoowel het emissieals het absorptiespectrum karakteristiek zijn voor de stof, die tot dit s. aanleiding geeft, alsmede voor den toestand, waarin die stof verkeert, maakt het onderzoek van s. zeer belangrijk. Men heeft uit de resultaten van dit onderzoek waardevolle gegevens kunnen verzamelen omtrent bouw en verdere eigenschappen van de onderzochte atomen en moleculen. Ook bij andere stralingen (warmte-, ultraviolette, Röntgenstralen) kan een dgl. analyse uitgevoerd worden en het resultaat van de splitsing van de straling in zijn bestanddeelen wordt ook daar wel spectrum genoemd (> Reststralen; -> Infrarood; > Röntgenstralen). Rekveld. Spectrum der sterren. De sterren hebben evenals de > zon een spectrum van donkere lijnen op een continuen achtergrond. Een indee 1 i n g der ster- spectra is gemaakt door Secchi; deze onderscheidde 4 klassen, aangeduid met de cijfers I-IV; een dgl. indeeling werd ook opgesteld door Vogel (1874); E. C. Pickering onderscheidde 16 klassen, die hij aangaf met de letters A-Q; de tegenw. classificatie van miss Cannon is uit die van Pickering ontstaan door weglating van de minder belangrijke klassen. Zoo bleven over de klassen O-B-A-F-G-K-M, die in deze volgorde een continu verloopende reeks vormen; daarnaast heeft men nog enkele meer zeldzame typen, zooals Q (novae), P (planetaire nevels), enz. Voor een nauwkeuriger aanduiding worden de overgangen tusschen twee opeenvolgende typen nog in 10 onderklassen verdeeld, die aangeduid worden met cijfers; F 5 is bijv. een spectrum, dat halverwege tusschen F en G staat. Allerlei bijzonderheden worden met kleine letters aangegeven; e wijst op emissielijnen, p (peculiar) op afwijkingen van het normale type, enz. Beschrijving der vsch. typen: Voor O zie > Wolf-Rayet-sterren; voor B zie > Heliumsterren; in type A zijn de waterstoflijnen (Balmerreeks) zeer sterk, in de volgende typen neemt hun intensiteit geleidelijk af en treden de metaallijnen op den voorgrond; van F naar M neemt de intensiteit van de hooge temperatuurliinen en in het bijzonder die van de vonklijnen af, die van de lage temperatuur- en boeglijnen neemt toe (de woorden vonk- enbooglijn duiden oorspr. die lijnen aan, die in laboratoriumspectra sterker zijn, resp. in de electr. vonk en in den lichtboog. Practisch zijn de vonklijnen de lijnen van het geïoniseerde, de booglijnen die van het neutrale atoom. Daar de ionisatie toeneemt met stijgende temp., zijn vonklijnen hooge temperatuurliinen); het M-spectrum bevat, naast talrijke metaallijnen, banden van de verbinding Ti02. Dat de s. der sterren in een continu verloopende reeks zijn te rangschikken, bewijst reeds, dat zij niet bepaald worden door de chemische samenstelling, doch door den physischen toestand van de ster. De kleur der sterren verandert van O tot M van wit over geel tot rood; hieruit volgt, dat de reeks een rangschikking geeft naar dalende temp., hetgeen bevestigd wordt door een onderzoek van het gedrag der spectraallijnen. Toch wordt het s. ook beïnvloed door den druk in de steratmospheer. Een lagere druk veroorzaakt een sterkere ionisatie. In ijle sterren zijn dus de vonklijnen sterker dan in dichtere sterren van dezelfde temp., zoodat er binnen iedere spectraalklasse nog kleine verschillen bestaan, afhankelijk van den druk in de steratmospheer. Nu staat deze druk in verband met de afmetingen van de ster en deze bepalen ook (bij gegeven temp.) de absolute helderheid; het is daardoor mogelijk uit het s. de absolute helderheid af te leiden (> Spectroscopische parallax). Zie verder de art. > Hertzsprung (sub Hertzsprung-Russell-diagram); Kleur (2°); Temperatuur (der sterren); Doppler (sub Doppler-effect). Reesinck. Magnetisch spectrum. Indien men van een lijnvormig radioactief preparaat, dat /3-stralen uitzendt, een nauwen bundel hiervan in een luchtledige ruimte in een homogeen magneetveld brengt, dan worden de electronen, die eerst alle ongeveer dezelfde bewegingsrichting hadden, door het magneetveld verschillend afgebogen. De deeltjes beschrijven nl. in een magneetveld, dat loodrecht op de bewegingsrichting is aangebracht, een gedeelte van een cirkel, waarvan de straal R gegeven is door R massa van het electron; v zijn snelheid; e zijn lading; H de magn. veldsterkte en c de lichtsnelheid). Het verschil in afwijking der electronen wordt veroorzaakt, doordat hun snelheden verschillend zijn. Volgens de formule worden de snelste deeltjes het minste afgebogen. Vangt men nu de deeltjes op een photogr. plaat op, die zich in de afgebogen baan bevindt, dan blijkt het dat er een continue zwarting optreedt (veroorzaakt door de continue snelheidsverdeeling der primaire en tevens lijnen bij die radioactieve stoffen, die y-stralen uitzenden. Hier treden dus groepen van electronen met bepaalde discrete snelheden op. Dit zijn de secundaire /f-stralen, welke door de j>-straling worden opgewekt. Een dgl. opname lijkt veel op een met een spectrograaf opgenomen spectrum. Het magnetisch spectrum is dus een snelheidsspectrum, terwijl het optische spectrum een frequentiespectrum ls- Elenbaas. Molecuulspectrum. Het deel van het s., dat veroorzaakt wordt door veranderingen in de > potentieele energie tusschen de atomen of atoomgroepen van een molecuul onderling, noemt men het molecuulspectrum. Het molecuulspectrum is meestal zeer gecompliceerd en dicht met lijnen bezet; deze lijnen zijn echter steeds tot spectraalreeksen samen te voegen. Wanneer men het molecuulspectrum analyseert met een ■> spectroscoop met weinig dispersie, vloeien de vele lijnen ineen tot banden van schijnbaar continu licht. Daarom wordt een molecuulspectrum vaak ook bandenspectrum genoemd. Zmkker. Specularia, ■> Venusspiegel. Speculatie is het door koop en verkoop (of omgekeerd) deelnemen aan den handel in goederen of waardepapieren met het uitsluitende rechtstreeksche doel om door het tijdsverloop tusschen koop en verkoop (of omgekeerd) de kans op een voordeelig prijs- of koersverschil te verkrijgen en dit voordeelige verschil in den vorm van winst te realiseeren. ■> Haussier, > Baissier. In den beurshandel (> Beurs) is een behoorlijk functionneerende s. noodig in het belang van den bonafide handel, nl. ten einde aan de markt de noodige breedheid en stabiliteit te geven. De schaduwzijde der s. bestaat in de excessen, waartoe zij veelal aanleiding kan geven, vooral gedurende een hausseperiode. Vgl. > Beursmoraal. L i t.: O. von Nell Breuning S. J., Grundzüge der Börsenraoral (1928); 11. H. Brace, The Vahie of Organized Speeulation (1913). Huysmans. Speculatiebouw, > Revolutiebouw. Speculum humanae salvationis (Lat., = spiegel van de verlossing der menschheid), een in het begin der 14e eeuw (door Ludolphus van Saksen?) ontstane compilatie in proza op rijm van de geschiedenis van den val en de verlossing der menschheid in typologischen zin, ontleend zoowel aan de gewijde als profane geschiedenis. Er zijn 247 hss., grootendeels zonder illustratie, uit de 14e-16e eeuw bekend; door de blokboeken van het S. (Ned.: Dat speghel onser behoudenisse) met tekst en illustratie werd het bekend bij Ned. (v. Eyck, Bouts) en Boven-Rijnsche meesters (Witz; glasramen te Mülhausen). Het werk bestaat uit 42 hoofdstukken: 1-2 schepping (zie afbeelding in kolom 466 in deel X), zondeval, geschiedenis der menschheid tot Noë; 3-6 leven van Maria; 7-42 geschiedenis van Christus; de meeste hss. hebben nog 3 lifst. toegevoegd: Zeven lijdensstaties van Chr.; Zeven Smarten van Maria; Zeven Vreugden van Maria. Ui t g.: J. Lutz en P. Perdrizet, Speo. hum. salv. (2 1. Continu spectrum. 2. Lithium (lijnenspectrum). 3. Natrium (lijnenspectrum). 4. Kalium (Mjnenspectrum). 5. Calcium (lijnenspectrum). 6. Waterstof (lijnenspectrum). 7. Kwik (lijnenspectrum). 8. Neon (lijnenspectrum). 9. Stikstof (bandenspectrum). 10. Zonnespectrum met Fraunhoferlijnen. 11. Kaliumpermanganaat (absorptiespectrum). 12. Chlorophyl (lijnenspectrum). dln. Leipzig 1907-’09); E. Kloss, Spee. hum. salv. Ein niederl. Blockbuch (1925). —L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der ehristl. Kunst (99-101) ; van Hall, Repertorium (6711-6725) : Kronenburg. Maria’s Heerlijkheid in Nederland (V, 584). p. Gerlachus. Spee, l°Friedrich von, Duitsch priesterdichter uit den Baroktijd, Jezuïet. * 26 Febr. 1691 te Kaiserswerth, f 7 Aug. 1636 te Trier, tijdens een pestepidemie. Als prozaschrijver ijverde S. anoniem in zijn Causa Criminalis (1631) tegen de onmenschelijkheid der heksenprocessen, en gaf in zijn Güldenes ïugendbuch (1649) een met poëzie doorspekte leekenascese in den trant van pater Poirters. Zijn Trutz-Nachtigall (1649) bracht de innigste vroomheids- en natuurlyriek, die in de eonigszins gekunstelde vormen van de Barok geschreven werd. Ui t g.: d. A. Weinrich (1908). —L i t.: H. Cardauns, F. y. S. (1884); Th. Fbner, S. imd die Hexenprozesse (1898) ; Diel-Duhr, F. v. S. (1901); H. Schaehner, F. v. S. (1906); A. Becker, Eie Sprache F. v. S. ’s (1912); W. Kosch, F. v. S. (21921); I. Marlens, Die Dar-Stellung- der Natur bei F. v. S. (1926). Baur. 2° Maximilian, Graf von, Duitsch viceadmiraal. *22 Jrnii 1861 te Kopenhagen, f 8 Dec. 1914 bij de Falklandeilanden. Was bij het uitbreken van den Wereldoorlog commandant van het kruisereskader in Oost-Azië (pantserkruisers Scharnhorst en Gneisenau en eenige lichte kruisers). Trok hiermede door den Stillen Oceaan en versloeg op 1 Nov. 1914 schout-bij-nacht Sir Christopher Cradock nabij Kaap Coronel, waarbij de pantserkruisers Good Hope en Monmouth verloren gingen. Werd op 8 Dec. 1914 bij de -> Falklandeilanden verslagen, waarbij hij sneuvelde. Speeksel (Lat.: saliva), vloeibaar afscheidingsproduct der speekselklieren, waarvan het gewichtigste bestanddeel, > ptyaline, zetmeel splitst in suiker en dextrine. Verder lost het s. de voedingsstoffen gedeeltelijk op, en bevordert het de geschiktheid tot de voortbeweging door den slokdarm. Het s. wordt voortgebracht door de -> mondspeekselklieren. Voor buik speekselklieren, zie > Alvleeschklier. Zie ook > Spijsvertering. Speeksel in de liturgie. Een der laatste exorcismen, welke aan het Doopsel voorafgaan, is dat, waarbij ooren en neus met een weinig speeksel worden aangeraakt, onder de woorden: „Ephpheta, dat is: open U” en: „tot zoeten geur” (vgl. Mc. 7.32-36). Oorspr. (tot in 7e eeuw?) werd, in plaats van s., olie gebruikt. > Catechumenaat; Ephpheta. Louwerse. Speelgoed. Hiertoe behooren de voorwerpen, waarmede het kind aan zijn lust tot bezig zijn kan voldoen en welke daarvoor door hem zelf of door volwassenen zijn vervaardigd. De opvoedkundige waarde ligt niet in de kunstigheid, waarmede het s. gemaakt is, maar uitsluitend in de mate, waarin het zich aanpast aan de kinderpsyche en waarin het gelegenheid biedt de fantasie te ontplooien. Tot de kenmerken van goed s. moeten verder gerekend worden: eenvoudige vormen, duurzaam, gemakkelijk te reinigen materiaal, dat een minimum kans op ongelukken geeft. Meestal zal het kind s. uit zijn naaste omgeving kiezen en daarom ondergaat het, ofschoon het stabiele elementen heeft, den invloed van den tijd (ridderfiguren in M.E., tinnen soldaatjes in 18e e., auto’s en vliegtuigen in 20e e.). De jongen zal een uitgesproken voorkeur hebben voor die voorwerpen, welke met mannelijke bezigheden samenhangen (trein, wapens, enz.), het meisje voor die, welke in de vrouwelijke sfeer thuisbehooren (poppen, keukengereedschap, enz.). Vondsten in graven uit praehistorischen tijd hebben leemen menschen- en dierenfiguurtjes aan het licht gebracht, die waarschijnlijk als s. gediend hebben. In Egypt. graven werd beweeglijk houten s. gevonden. Het s. der Gr. en Rom. kinderen wordt in de Klass. literatuur herhaaldelijk vermeld; het was gemaakt van klei, ivoor of brons. De kinderen in de M.E. speelden o.a. met ridderfiguren uit klei of hout. In de 17e en 18e e. is het de bloeitijd van het kunstige en gekunstelde speelgoed. In de 19e eeuw ontstaat het mechanisch s., dat in toenemende mate geperfectionneerd werd, meestal tot schade van de opvoedkundige waarde. Zie nog ■> Pop. Terlingen-Lücker. L i t. : O. Seyffert en W. Trier, Spielzeug (1923) ; Gröber, Kinderspielzeug aus alter Zeit (1928). Speelkinderen (recht), term voor bastaardkinderen. > Bastaard. Speelman, de Latijnsche joculator, de Fransohe jongleur, is een rondreizende speler, muzikant, danser, berentemmer, maker van allerlei grappen ter verlustiging, in de middeleeuwen. In den romantischen tijd en de gansche 19e eeuw door heeft men hem in Duitschland ook, door een onderscheid tusschen hoogere en lagere speellieden, tot dichter verheven: tot den drager en maker van oude en nieuwe liederen, van gansche epische gedichten in meer coraischen, grotesken toon, met meer humor, met herhaaldelijk wederkeerende forraulen en motieven, als van bruidwerving en schaking (Konig Rother, Salraan u. Morolf, Orendel, Oswald, Herzog Ernst, enz.). De meesten zouden stammen uit het Rijnland. De tegenw. strekking echter is den s. gansch buiten de literatuur te houden. Lil.: H. Naumann (in : Merker-Stammler’s Reallexikon 1928-’29). V.Mierlo. Speelman, Cornelis Janszoon, Ned. staatsman en veldheer, gouverneur-generaal van Ned.- Indië. * 3 Maart 1628 te Rotterdam, f 11 Jan. 1684 te Batavia. In dienst der 0.1. C. Gouverneur en directeur van Coromandel; als superintendant-admiraal dwong S. Makassar tot het Bongaaisch tractaat (> Boni). In 1678 directeur-generaal, in 1681 gouverneur-generaal. Onder zijn bewind werd Temate definitief onderworpen en Bantam in een afhankelijke positie gebracht. Na S.’s dood bleken ernstige grieven tegen zijn beleid. L i t.: in ; Bijdr. Kon. Instituut voor de taal-, landen volkenkunde van Ned.-Indiê (dl. 94, 1936). Olthof. Speelschuld (N e d.) is een schuld, welke ontstaat uit spel of weddingschap. Zij kan niet in rechte worden opgeëischt, tenzij hot spel geschikt is tot lichaamsoefening, zooals schennen of wedloopen. Doch ook in dat geval kan de rechter den eisch ontzeggen of verminderen, wanneer hij het bedrag te hoog vindt. Heeft de verliezer echter de s. vrijwillig voldaan, dan kan hij haar niet als onverschuldigd terugvorderen (B.W. art. 1826 vlg.). Dit laatste geeft aan de s. het karakter van een > natuurlijke verbintenis, v. d. Kamp. In België gelden volstrekt dezelfde beginselen als in Ned. (art. 1966 tot 1967 8.W.). Een s., die vrijwillig betaald werd, kan slechts teruggevorderd worden, wanneer van den kant van den winner bedrog, list of oplichting bestaan heeft. 1 O Niet enkel de verliezer kan aan den winner, die hem in rechte zou aanspreken, het verweermiddel dat het een s. geldt, tegenstellen; maar ook de rechter zelf kan ambtshalve deze exceptie opwerpen en den eisch afwÜzen- Kluyskens. Speeltuin, 1° tuin, annex aan buitencafé met het doel, den bezoekers van het café vermaak te bezorgen. 2° Een van speelwerktuigen en speelgelegenheden voorziene afgerasterde ruimte, die door buurtbewoners, althans een commissie van ouderen, wordt beheerd en waarin kinderen onder toezicht en leiding bewegingsspelen kunnen beoefenen. De eerste speeltuin naar Amerik. voorbeeld werd in 1900 te Amsterdam opgericht door den arbeider U. J. Klaren, als reactie tegen door intellectueel en geleid Toynbeewerk in „Ons Huis”. De speeltuinbeweging is uitgegrneid tot een belangrijke paedag. instelling met zelfbestuur en zelfwerkzaamheid der arbeiders (in Amerika: „Playground Movement”). R. Deden. Speelveld, -y Recreatieterreinen. Speenhof!', Jacobus Hendrikus, Ned. volksdichter en zanger. * 23 Oct. 1869 te Kralingen (bij Rotterdam). Aanvankelijk was de jonge S. bij de marine, vier jaar later volgde hij zijn aanleg voor teeltenen en werd medewerker aan vsch. dag- en weekbladen, in binnen- en buitenland. In het door hem opgerichte Klein Tooneel begon hij zijn loopbaan als liederzanger en dichter. Hij schreef een dertigtal een-acters, een aantal volksstukken, revues en zedespelen. Zijn 360 liedjes, alle in volkschen trant, sommige wat ruw, maar alle uit het hart van het volk gegrepen, verzamelde hij in tien bundels Liedjes, Wijzen en Prentjes, die in honderdduizenden exemplaren over de wereld verspreid werden. Met zijn vrouw maakte hij een aantal kunstreizen naar Amerika en Ned.-Indië. Piet Visser. Lit. : Gr. Nederl. {I 1911); Elsevier (I 1913); HoII. Revue (1928;; De Gulden Winckel (1925, 1929). Speenkruid, ook: kleine gouwe (Ranunculus ficaria of Ficaris vema), een plantensoort van de fam, der ranonkelachtigen ; komt in geheel N. Europa en Azië voor. Het kruidachtige plantje is tot 16 cm hoog en bloeit van Maart tot Mei met gele bloemen. De wortels zijn knolvormig verdikt en in de oksels ontstaan ook knolletjes, waardoor het s. zich vegetatief voortplant. Voor het groote speenkruid zie > Helmkruid. Bonman. Spocrdistel, > Vederdistel. Speerwerpen (a t h 1 e t i e k). Bij het s. mag de werper een aanloop nemen tot een op den grond aangegeven lijn. Hij moet de speer vóór die lijn loslaten. Overschrijdt hij die lijn, voordat hij de speer heeft losgelaten, dan is de worp ongeldig. De afstand wordt gemeten van de lijn tot het punt, waar de speer in den grond is blijven staan. Verste worp (1937) ruim 77 m. Spcinshart, Norbertijner klooster, Z.O. van Bayreuth, gesticht ca. 1146; op het einde der 15e e. werkte het zeer verdienstelijk voor het herstel van de kloostertucht in de Boheemsche Praemonstratenser abdijen en werd daarom tot abdij verheven. S. werd opgeheven in 1803, doch in 1921 weer als prioraat hersteld. Th. Ileijman. Spoiscobalt, > Spijskobalt. Spek. Speklaag is bij vsch. dieren de dikke vetafzetting in het onderhuidsbindweefsel, zooals bij zwijnen, zeeroofdieren en walvisschen. Deze speklaag kan dienen als reservevoedsel of om een te groot warmteverlies tegen te gaan. Bij het varken onderscheidt men speciaal vet s., uitsluitend bestaande uit vet, en mager s., bestaande uit vet met daartusschen lagen vleesch (doorregen s.). Beide soorten bomen voor als: versch s., pekelspek, d.i. licht gezouten s., en rookspek, d.i. licht gezouten en daarna gerookt s. Door zouten en rooken wordt s. tegen bederf gevrijwaard. Spckboon (tuin b.), ras van groote, weekschillige boonon. Spekdam, ■> Dijksput. Speke, John Banning, Eng. Afrikareiziger. * 4 Mei 1827 in Jordans, f 16 Sept. 1864 te Bath. S. bereisde in 1844 en 1857-’59 met Burton Aequatoriaal Afrika en bereikte als eerste Europeaan het Tanganjika- en het Victoria-meer. In 1860-’64 vond hij de uitvloeiing van den Nijl uit het Victoria-meer en volgde de rivier tot Gondokoro. Werk: Journal of the Diseovery of the Source of the Nile (2 dln. 1883). de Visser. Spekholzerheide, belangrijk dorp bij de mijnen Willem-Sophie en Wilhelmina in de gemeente > Kerkrade, met de aangrenzende buurten Kerkrade-West genoemd (XVI 448 D5). Ca. 14000 inw. (vnl. Kath.). Spekkever (Dermestes lardarius), insect van de gelijknamige fam., kosmopoliet, van 7-8 mm lengte en zwarte kleur; de dekschilden vertonnen een geelgrauwen dwarsband. De eieren worden gelegd op vleesch, kaas, bont, opgezette dieren e.d., waarvan de larven leven. De aangerichte schade is vaak aanzienlijk. Reeds na 6 weken kan de ontwikkeling voltooid zijn. M. Bruna. Speklaag, Spek. Speksteen is een vettige en met mesjes en beitels snijdbare kalkstof, welke in vsch. kleuren voorkomt. Men kan s. heel gemakkelijk snijden, zagen en boren en zoodoende sculptuur tot stand brengen, welke een aardige, decoratieve of schoone uiting kan zijn op het gebied der plastische kunst. Etienne. Speenkruid. Speksteenpoeder, Talk. Spektakelstuk {( Lat. spectaculum = schouwspel; in het Ned. bijgedachte aan: spektakel = drukte, lawaai) is een tooneelspel, waar vooral gestreefd is naar effectbejag in opzet en taal, regie en décor. Aldus bij Jan Vos in de 17e eeuw, in de opera’s der 17e en 18e eeuw. v. d. Eerenbeemt. Spel. Aan de meest uiteenloopende handelingen van mensch en dier is deze naam gegeven. Het s. der dieren heeft deze benaming te danken aan de overeenkomst vooral met dat van jonge menschen. Levendig bewegen, boeiende, natuurlijke activiteit, schijnbaar zonder zin en zonder waarde. Het s. schijnt den mensch ingeboren, is een uiting van onze natuur, die vooral in de jeugd groote waarde heeft (> Speltheorieën; Speelgoed). Wordt de spel-activiteit genomen als het meest oppervlakkige, het materieele element, dat het s. kenmerkt, dan moet hierbij opgemerkt worden, hoe deze actie natuurlijk en totaal is, d.w.z. zoowel vegetatieve als sensitieve en intellectieve krachten nemen er aan deel. Met betrekking tot de vormgeving van de spelactiviteit, waardoor zij tot een bepaald s. wordt, moeten eerst buiten den mensch gelegen factoren als medewerkzaam genoemd worden (opvoedingsmaat- regel, milieu-omstandigheden, „mode”, atmosferische en klimatologische invloeden). De typische kenmerken, die het s. in verschillende leeftijdsperioden draagt, het opvallend onderscheid bij beide geslachten, de te onderkennen invloed van vorming en ontwikkeling, van aanleg en erfelijkheid, dit alles wijst erop, dat het formeele spel-element moet gelegen zijn in de menschelijke natuur en correspondeert met de behoeften hiervan. De jeugd kiest bewegingsspelen, omdat haar bewegingsdrang deze vraagt. Typeerend is het voorbeeld van de ontwikkeling van het sociaal gedrag en zijn toepassing in het s. Eerst zijn de spelers geheel egocentrisch ingesteld, dan met anderen meespelend, waarbij ieder nog zijn eigen s. speelt; langzamerhand komt er een met elkaar spelen, ontwikkelt zich een •> samenspel, een onderwerpen aan leiding, factoren, waarop ten slotte het grooto partij-spel steunt. Een analoge spel-ontwikkeling is te herkennen met betrekking tot den verstandelijken groei; eveneens met betrekking tot de karakterontplooiing. Eenmaal volwassen geworden, zal zijn natuur blijven dringen tot s. en ook nu zal zij den vorm bepalen, doch nu herkent men meer den invloed van buiten den mensch gelegen omstandigheden; in het s. kan de reactie van de persoonlijkheid op leven en gemeenschap tot uiting komen. Om zijn groote waarde behoort het s. in ieder opvoedingssysteem een vooraanstaande plaats in te nemen. Een samenleving, die geen plaats, tijd en ruimte laat voor het s., steunt niet op natuurl. grondslagen. Goris. De ethische beteekenis van het s. be- rust vooral op twee momenten: het s. is te appreeieeren als een verpoozing, waardoor lichaam en geest hun spankracht en den lust en de opgewektheid tot hernieuwden ernstigen beroepsarbeid hervinden; en verder kan het s. niet weinig bijdragen tot harmonische lichamelijke, geestelijke en raoreele vorming. In het s. der jeugd treedt dit opvoedende moment sterk op den voorgrond; maar ook het s. der volwassenen mist zijn opvoedende waarde niet, wat voor den totalitairen staat een aanleiding geworden is om, meer dan een gezonde vrijheid gedoogt, ook op dit deel van het volksleven beslag te leggen (> Dopolavoro). Genoemde momenten zijn ook het uitgangspunt van de ethiek van het s. Het s. moet zijn dienende functie ten opzichte van de hoogere levenswaarden getrouw blijven. Verder stelt St. Thomas voor de ethiek van hèt s. deze drie eischen; 1° het s. mag niet met de goede zeden of het recht in strijd zijn; 2° de ontspanning van den geest mag geen algeheele oplossing beteekenen, het s. mag niet in banaliteit, baldadigheid of losbandigheid ontaarden; 3° het s. moet gepast zijn naar omstandigheden van persoon, plaats, tijd, enz. (11.11.168. 2). De Kath. moraal acht een gepast s. niet zonder meer met de Zondagsheiliging in strijd, maar wel eisoht zij vaste perk en paal, zóó dat de religieuze wijding en rust van den Zondag geëerbiedigd worden. Zie verder > Genotzucht en > Gezellig leven. Voor het hazardspel, zie > Kansspel en > Speelschuld. Buys. Spelers, Stephanus (kloosternaam S t ephanus a S. Paul o), Carmeliet. * 1625 te Oudenaarde, f 15 Maart 1694 te Boxmeer. In 1659 werd hij prior van den Carmel van Boxmeer en in 1667 eerste pastoor uit de Orde der Carmelieten. Hij bleef dit tot zijn dood en werd ook deken van het district Cuyk. Voorheen prof. der theologie, publiceerde hij o.a. een Theologia moralis, waarvan minstens 5 drukken worden vermeld. In de auctie-catalogen van Van Leeuwen zijn er 3 opgenomen (cat. 1882, cat. 1910, cat. 1913). Zijn werken worden opgenoemd in Bibl. Carmelitarum. Spelling. A) Begrip. Onder spelling (schrijfwijze; orthographie) verstaat men de systematische afbeelding van de klankbegrippen eener taal met behulp van een vast en beperkt stel teekens (letters). Daarom is een phonetische spelling, die zoo veel mogelijk alle klanken tracht weer te geven, in de practijk onbruikbaar, daar men daarvoor veel te veel teekens zou behoeven. Phonetische spelling is dan ook slechts voor wetenschappelijke doeleinden in gebruik, en ook dan nog is het onmogelijk alle klanksohakeeringen geheel juist weer te geven. De objectief gesproken klanken omvatten slechts de toevallige en vaak zeer wisselende realisaties der klankbegrippen; een goed gespeld en geschreven stuk taal (schrijftaal) is daarom in zich meer en beter „taal” dan de klank- of spreektaal. «) Geschiedenis. In de M.E. bestonden er omtrent de s. van het Nederlandsch praotisch geen vaste gewoonten. Pas in de 16e eeuw komt het streven naar meer eenheid op, zoowel onder den invloed van de Renaissance met haar verhooging van het nationale zelfgevoel, als van de Fransohe en Latijnsche voorbeelden. De oplossingen zijn meestal een verkapt particularisme: Joos Lambrechts gaat evengoed uit van zijn Gentsche moedertaal (1650) als later Spieghel in zijn ïwespraak van de Nederduitsche Letterkunst (1684) van het Amsterdamsch. In de 17e eeuw, tijd reeds van veel meer taaleenheid en stijlgevoel, plegen met name Vondel, Hooft e.a. overleg omtrent een aantal taaien spellingskwesties. Huygens en Oats zijn vrij conservatief in hun spellingen, Breero minder. De s. van den Statenbijbel is evenzeer een voorzichtig compromis tusschen de verschillende vormen, die in kerkelijke en litteraire geschriften reeds gangbaar waren, als de gansche taal van dit voor het Ned. volk zoo gewichtige werk (1635). In de 18e eeuw is L. ten Kate zeer revolutionnair; s. acht hij slechts een conventioneele aanduiding van de woordklanken, al wil hij daarnaast wel degelijk ook het geslachts- en naamvalsverschil van de en den etc. handhaven (1723). Huydecoper daarentegen sluit veel meer aan bij de oudere conservar tieve opvattingen (1730). Het eerste blijk van staatszorg voor de landstaal bestaat in de opdracht van minister J. H. van der Palm onder de Bataafsche Republiek aan den Leidschen hoogleeraar M. Siegenbeek om een officieele uniforme s. te ontwerpen. Siegenbeek ging in zijn ontwerp (1804) vrij conservatief en eclectisch te werk, maar vond een heftigen tegenstander o.a. in Bilderdijk, die in zijn Ned. Spraakleer (1826) slechts van één spelregel weten wilde: spel gelijk gij spreekt. In 1863 bouwden M. de Vries en L. A. te Winkel op de basis van het oude een nieuw spellingstelsel op, dat van vier zeer eenvoudige en verstandige regels uitging (beschaafde uitspraak, gelijkvormigheid, afleiding, overeenkomst) en zooveel mogelijk én met de taalgeschiedenis én met de verspreiding der verschillende dialectische vormen rekening hield. Bastaardwoorden en samenstellingen bleven moeite geven. Aanvankelijk alleen bedoeld voor het nieuwe (groot) Nederlandsch Woordenboek, werd deze gematigde nieuwe s. dank zij den moreelen steun der regeering binnen een tiental jaren in Noord zoowel als in Zuid via het onderwijs ingevoerd. Doch reeds vrij spoedig kwam er verzet. Wils. In 1891 schreef R. A. > Ko 11 ewij n zijn eerste artikel „Onze lastige spelling”, waarop in 1893 de Vereemgmg tot vereenvoudiging van onze schrijftaal gesticht werd. Een commissie werd benoemd om de voorstellen te onderzoeken. Aangenomen werd de ee en oo in open lettergrepen altijd enkel te schrijven, behalve de e op het eind van een woord. De sch waar ze als s wordt uitgesproken door s te vervangen, den uitgang -lijk als -lik te schrijven, de als ie uitgesproken i als ie te schrijven, de buigings-n te laten vervallen, en de bastaardwoorden zooveel mogelijk te vernederlandschen. Gaandeweg zijn die voorstellen vrij ingrijpend gemitigeerd, vooral door een nieuwe commissie in 1903. De tijdschriften Taal en Letteren en De Nieuwe Taalgids voerden een ijverige propaganda voor de zgn. Vereenvoudigde Spelling. In 1916 en 1918 werd er een Staatscommissie ingesteld om deze voorstellen te onderzoeken. De eerste antwoordde geheel afwijzend. De tweede deed een bemiddelingsvoorstel, dat niet werd uitgevoerd. Een Gidsartikel van Karei Scharten zette de vulgarisatietendenzen der Vereenvoudigers duidelijk uiteen. Meer en meer taalkundigen werden voor de Vereenvoudiging gewonnen; doch de letterkundigen petitioneerden er telkens tegen in. De zaak bleef traineeren, totdat minister Marchant in 1933 een commissie van vier voorstanders en een tegenstander bijeenriep om een practische bemiddeling tusschen beide richtingen te ontwerpen. Het resultaat was naar verwachting. Maar de Kamer bemoeide er zich mee en sprak zich beslist tegen de algeheele afschaffing der buigings-n uit. Minister Marchant herstelde het evenwicht van zijn regels, door tegenover die n nu een paar kleine concessies, die de commissie aan de tegenpartij gedaan had, te laten vervallen, en schreef toen bij Algemeenen maatregel van Bestuur zijn spellingsregels voor eerst op alle examens, later op alle openbare scholen; doch hij kon het kabinet niet bewegen de Departementen zelf met deze spelling te laten meegaan. Zoo was er een onhoudbare toestand ontstaan met twee officieele spellingen: een schoolspelling en een regeeringsspelling, die min. Slotemaker de Bruine (althans in de flexieregels en de voomaamwoordelijke aanduiding) weer iets dichter bij elkander heeft gebracht; maar iedereen wacht op de eindbeslissing, waartoe de onderhandelingen met minister Hoste van België nog hangende zijn. L i t.: Zie onder > Kollewijn. Een bundel opstellen van v. d. Bosch, Kollewijn, De Vooys, Eoyen, Hesseling', Valkhof! en Simons ; Jac. van Ginneken, Grondbeginselen van de Schrijfwijze der Nederlandsche taal (1931) ; J. Wille, Taalbederf door de school van Kollewijn (1935); Spellingnummers van Onze Taaltuin (111 2en 3, IV 1 en 2). Jac.v. Ginneken. Spelt, > Tarwe. Voor afb. zie nr. 4 op de pl. t/o kol. 160 in dl. XII. Speltheorieën trachten een antwoord te geven op de vraag naar het waarom (causaal) en waartoe (teleologisch) van het spel van mensch, kind en dier. Van de geldende theorieën, die verschillende aspecten van dit probleem zoowel als de moeilijkheid om de kem van het vraagstuk te benaderen dóen uitkomen, noemen wij: de recreatie-theorie (Schalier, Lazarus): het spel dient tot ontspanning en herstel van krachten na den arbeid; de kracht-overschot-theorie (Spencer): het spel is ontlading van overtollige krachten; de atavistische theorie (St. Hall): in het kinderspel worden de rudimentair aanwezige oerinstincten van vroegere, primitieve geslachten afgereageerd (> Biogenetische grondwet); de katharsis-theorie (Carr, Claparède): in het spel worden op onschadelijke wijze aandriften afgereageerd; dezgn. Vorübungstheorie (Groos, W. Stern): het spel is voor-oefening voor het werkelijke leven; de psychoanalytische richting (Freud): in het spel openbaart zich, al of niet gecamoufleerd, het onderdrukte driftleven van het kind; de machtsbewustzijnstheorie (Adler): het spel dient om minderwaardigheidsgevoelens door meerwaardegevoelens te compenseeren en zoo het verlangen naar macht te bevredigen; Buy t e n dij k : het spel is een verschijningsvorm van de ervaring zelf, én van hot zelfstandig worden van het jeugdige, dat den dynamischen vorm van het spel moet aannemen, en zich door oer-aandriften verwerkelijkt; Kohnsta m m ; het kind speelt, omdat de dynamiek van het spel en het ermee gepaard gaande machtsgevoel en (bij de „sociale” spelen) gemeenschapsgevoel een specifiek lustgevoel opleveren, dat spontaan wordt ontdekt en dan altijd weer wordt gezocht. Berger. Spencer, 1° Geor g e, Passionist. * 21 Dec. 1799 te Londen, f 1 Oct. 1864. Anglic. geestelijke sedert 1822, werd Mj in 1830 opgenomen in de Kath. Kerk en priester gewijd in 1832 te Rome. Aangemoedigd doorWiseman.stichtteS. in 1838 een gebedenverbond voor Engelands bekeering, hetwelk hijzelf in 1844 op hetcontinent kwam overplanten. Hij bezochtltal.,Frankrijk en België; ook Duitschland, waar hij o.m. Görres en Döllinger voor zijn kruistocht tracht* te te winnen, en Ned., waar Le Sage ten > Broek in zijn tijdschriften de actie vurig steunde. In 1847 trad hij bij de Passionisten te Aston Hall in en heette voortaan Tgnatius a S. Paulo. Na zijn noviciaat hervatte hij spoedig zijn gebedsactie, waarvoor hij in 1851 niet zonder moeite de goedkeuring van Pius IX verkreeg. Hij doorkruiste vsch. malen West-Europa om gebeden voor Engeland te bedelen. In zijn laatste levensjaren werkte Hijzelf door het geven van talrijke missies en het houden van lezingen niet alleen aan de bekeering van Engeland, maar ook, zooals hij het noemde, aan de heiliging van lerland. Oswald. Li t : Urb. Young_C. P., Life of Father I. S. (1933). G. Spencer. 1 Herbert, Eng. wijsgeer, positivist en evolutionist. * 1820 te Derby, f 1903 te Londen. S. is de ontwerper van een systeem van „Ss'nthetische wijsbegeerte”, waarin de verschijnselen, die het eenige voorwerp vormen van ons kennen, tot eenheid worden gebracht met behulp van de grondstellingen van de onverwoestbaarheid van de stof, de continuïteit van de beweging en het voortbestaan van de kracht. Fundaraenteele wet van alle gebeuren is de voortdurende herverdeeling van stof en beweging, onderscheiden in ontstaan of evolutie en haar tegengestelde, vergaan. Bij de toepassing van het evolutiebegrip op het orga nische,psychische, ethische en sociale leven neemt S. de gedachte van den s t r u g g 1 e fo r 1i f e uit het transformisme van ■> Darwin over. De laatste verklaring van de verschijnselen kan echter slechts worden gevonden in een eerste oorzaak, opperste realiteit, oneindig en absoluut, waarvan zij de symbolen zijn. Deze is echter voor ons kennen volstrekt ontoegankelijk (the GreatUnknowable). Voorn, werken: Social statics ; Principles of Psychology ; First principles; Principles of Biology : Data of Ethics; Principles of sociology ; Politica! Institutiona ; Man versus the State ; Auto-biography. L i t.: D. D. Spencer, The Life and Letters of H. S. (Londen 1908); J. V. de Oroot, Het agnosticisme van H. S. (in: Denkers van Onzen Tijd, 21918, 1-83); F. Sassen, Wijsb. der Negentiende Eeuw (1934). F.Sassrn. Spcner, Philips Jacob, hoofdvertegenwoordiger van het Luthersche piëtisme. * 13 Jan. 1636 te Rappoltsweiler (Opper-Elzas), f 5 Febr. 1705 te Berlijn. Predikant te Frankfort a. M., Dresden, Leipzig en sinds 1691 te Berlijn. Hij hechtte meer waarde aan een innerlijke persoonlijke vroomheid des harten dan aan het dogma en legde zijn ideeën en de middelen tot vernieuwing neer in zijn Pia desideria (1676). Hij vond veel aanhang bij den adel en de univ. van Halle, terwijl Wittenberg hem bestreed. Zijn streven was practische vroomheid ingang te doen vinden door zijn sinds 1670 gehouden bijeenkomsten met vrome oefeningen: collegia pietatis, maar in zijn opbouwend werk werd hij geremd door zijn trouw aan het Luth. dogma. Hij liet een groote serie geschriften na, waarvan de voornaamste door Grimberg werden uitgegeven. L i t.: Grünberg, S. (3 dln. 1893-1906). Wachters. Spcngcl, Leonhard von, Klass. philoloog. * 24 Sept. 1803 te München, f 8 Nov. 1880 aldaar. 1836 prof. te München, 1842 te Heidelberg, 1847 weer te München. Zijn voornaamste studiegebied was de Grieksche rhetorica; hij gaf de Rhetores Graeci uit in 3 dln. H. Spencer. Spcngler, Oswa 1 d, Duitsch geschiedphilosooph. * 1880 te Blankenburg, f 1936 te München. S. is vooral bekend door zijn Untergang des Abendlandes, waarin hij in den geest van > Dilthey een typologie der culturen opstelt, en de biographie der Westersche cultuur in een voorspelling van haar naderenden ondergang laat eindigen. Na den oorlog vonden deze denkbeelden een ongekende verspreiding om later spoedig te worden vergeten. F. Sassen. Verdere werken; Preusseutum und Sozialismus; Die politischen Pflichten der deufschen Jugend ; Der Mensch und die Teohnik; Jahre der Entscheidung. Lit.: F. Sassen, Wijsb. van Onzen Tijd (1938). Spcnser, E d m u n d, Eng. dichter. * 1552(?) te Londen, f 16 Jan. 1699 aldaar. In 1678 bij de hofhouding van den graaf van Leicester, bevriend met sir Philip > Sidney, met wien hij medelid was van de lit. vereeniging „Areopagus”. 1680 secretaris van lord Grey de Wilton, regeeringsafgevaardigde in lerland. In 1594 gehuwd met Elizabeth Boyle, welk huwelijk hij bezong in Epithalamion (1595). Bij den brand van zijn kasteel in 1689 door lersche opstandelingen moeten enkele boeken van de „Faery Queene” verloren zijn gegaan. S. stierf in betrekkelijke armoede te Londen; begraven in de abdij van Westminster. Zijn roem is vnl. gebaseerd op de Faery Queene (boek 1-3 1686, boek 4-6 1596). De opzet was: 12 boeken, behandelend twaalf zedelijke deugden, vertegenwoordigd door ridders, alles te zamen een beeld van den volmaakten „gentleman”, tevens epos ter eere van Elizabeth. Het sterk allegorisch karakter ervan, met de vele historische toespelingen en de bewust-archaïsche taal, maken het tot een moeilijk te begrijpen gedicht. De zuiver-poëtische gedeelten zijn echter van de hoogste soort. Het werd geschreven in een nieuwen versvorm, de „Spenzerian Stanza” (8 maal 6 jamben, rijmend ababbcbc, plus 1 maal 6 jamben, rijm c). Verdere werken: Shepherds Calendar (1579); Astrophel (op Sidney, 1686) ; Colin Clouts Come Home again (terugkeer naar het gehate lerland ; 1591); Complaints (jeugdverzen, 1591) ; Amoretti (liefdesgod, voor El. Boyle) ; Prothalamion (1596); View of the Present State of Ireland (proza, 1596). Etman. Sperballon. Hieronder wordt verstaan een luchtballon, die door kabels met andere s. en met den grond is verbonden en zoodoende een bepaald gebied voor luchtverkeer afsluit. -> Luchtversperring. Spcreheus (S perch e i o s ; in de M. E.: He 11 a da), rivier in Midden-Griekenland (XII 384 D4), ontstaat op den Pindus, stroomt door de vlakte van Laraia en mondt uit in de Golf van Lamia. Spcrcieboon, boon met weeke scheede. > Boon. Sper-condensator (e 1 e c t r.). Wanneer door een electrische keten een stroom vloeit, bestaande uit een hoogfrequente componente en een laagfrequente (welke eventueel een gelijkstroom mag zijn), is het soms gewenscht die twee van elkander te scheiden. In den tak, waardoor enkel de hoogfrequente stroom mag gaan, plaatst men een condensator. Deze verspert de andere componente den weg. Gillon. Sperïort (krij g s k.), op zich zelf staand fort voor het afsluiten van een toegangsweg te land of te water. Spcrgula, > Spurrie. Spcrlaagphotocel, lichtgevoelig element, opgehouwd uit een metalen grondplaat 1, een halfgeleider 2 en een metalen ring 3, welke electrisch verbonden is met een doorzichtige electrode 4. De halfgeleider is meestal koperoxyduul (Cu2o), verkregen door gedeeltelijke oxydatie van de koperen plaat 1 ; tusschen 1 en 2 vormt zich daarbij een dun, unipolair geleidend laagje, de zgn. sperlaag. Voor 3 wordt veelal een dun huidje goud of zilver genomen. Wanneer de cel door licht getroffen wordt, worden in 2 electronen vrijgemaakt; een deel van hen wipt, dank zij hun be- Sperlaagphotooel. wegingsenergie, van Cu20 naar Cu over, vanwaar zij moeilijker weer terug kunnen gaan, omdat de sperlaag den doorgang verhindert. Zij nemen derhalve den gemakkelijker weg en vloeien langs een uitwendige leiding [waarin een stroommeter (6) is opgenomen] terug naar het Cu20. Bij voldoend kleinen uitwendigen weerstand is de stroomsterkte evenredig met de verlichtingssterkte der sperlaagphotocel. Zie ook > Becquereleffect, dat in wezen op hetzelfde beginsel berust. Toepassingen: o.a. als luxmeter, als relaisbuis, in de photometrie en de pyrometrio. L i t.: B. Lange, Die Photoelemente und ihre Anwendung (1936). J. F. Custers. Sporlinie (k rij g s k.), samenhangende rij sperforten en kleinere werken. Spermaceti, > Walschot. Spormatiën (b i o 1.), mannelijke voortplantingscellen bij de lagere planten, die zich van de > spermatozoïden onderscheiden, doordat zij geen eigen beweging hebben. Spermatozoïden of antherozoïden, mannelijke voortplantingscellen bij de lagere planten, die zich met behulp van trilharen zelfstandig kunnen bewegen. Zie afb. c in kol. 600 in dl. XII. Vgl. > Spermatiën. Spennondc-archipcl, groep lage koraaleilandjes, gelegen ten W. van het Z.W. schiereiland van Celebes, Ned.-Indië (4°4o'Z., 109°0'O.), daarvan gescheiden door een in het Z. goed bevaarbare geul. Slechts een klein deel is bewoond. Landbouw (klappers) en visscherij zijn de voornaamste middelen van bestaan. Sperrmarkcn zijn bijzondere soorten marken, welke haar oorsprong vinden in de Duitsche deviezenwetgeving van Juli 1931, welke de bedoeling had afvloeiing van buitenlandsche saldi te verhinderen. De voornaamste soorten zijn: fAltguthaben. Dit zijn markenvorderingen van buitenlanders, ontstaan vóór 16 Juli 1931 en niet vallende onder de zgn. > „Stillhalte”, dus alleen van particulieren. Hiermede gelijkgesteld zijn vorderingen van personen, na 3 Aug. 1931 buitenlander geworden of naar het buitenland vertrokken (Auswandererguthaben). 2° Kr editsperrmarken. Dit zijn marken-saldi van buitenlanders, ontstaan door liquidatie van Duitsche vermogensbestanddeelen, behoorende tot een nalatenschap, na 19 Febr. 1932 ontstaan. 3°Notensperrmarken. Deze zijn ontstaan uit vorderingen van buitenlanders, die na 19 Febr. 1932 Duitsche betalingsmiddelen of bankbiljetten in marken naar Duitschland hebben overgemaakt. 4° Effectensperrmarken. Deze zijn afkomstig van den verkoop in Duitschland van effecten aan buitenlanders toebehoorende. 6° Registermarken. Deze zijn ontstaan door de credietovereenkomst van 1931, waarbij de buitenlandsche Stillhalte-crediteuren (d.w.z. de banken) het recht ontvingen terugstorting van hun credieten op een niet-rentedragende rekening bij de Reichsbank te eischen. 6° Konversionsperrmarken. Deze vinden haar oorsprong in het Transfer-moratorium van 1 Juli 1933. De beschikking over de hier genoemde Spermarken verleent de Devisenbewirtschaftungsstelle (D.8.5.), behalve over de Registermarken, waarover de Reichsbank de controle heeft. Sperrung (genees k.). Vooral bij lijders aan schizophrenie kan men waarnemen, dat de patiënt plotseling iets niet meer doet of zegt; men krijgt daarbij den indruk, dat plotseling een sterke remming op- treedt. Het plotselinge en sterke is het onderscheid tegenover de -> remming (Hemmung). Spervogel, Middelhoogduitsch (Opperduitsch) rondreizend dichter, einde 12e eeuw, die het later zoo hoog ontwikkelde genre der spreuken begon: uit persoonlijke of algemeene levenservaring, zedenkundig, godsdienstig, soms in korte fabels of in een ■> bispel. Het schijnt echter, dat onder dien naam twee, misschien drie, dichters gaan, waarvan de oudste Herger zou heeten, die Spervogel-Anonymus of S. I genoemd wordt. V. Mierlo. Ui t g.: Vogt, Des Minnesangg Frühling (1920). Sperwer, Accipiter nisus, in onze streken de meest gewone roofvogel, ca. 40 cm lang. Kleuren van het mannetje; bovenzijde blauwgrijs, over den staart vijf donkerder banden. Onderzijde wit met roestkleu- rige dwarsbanden. Washuid en pooten geel. Het wijfje bruiner, en 1/3 grooter. De s. vliegt meestal laag over den grond, scheert langs heggen en struiken en schiet woest en onstuimig af op een bewegenden vogel. Voedsel: groote en kleine vogels, zoogdieren, enz. Het. nest wordt graag in naaldhout, vrij hoog, van takjes gebouwd. De zes eieren zijn groenachtig met bruine vlekken. Bernink. Spessart, dun bevolkt bergland in W. Duitschland (IX 612 C 3-4). Voortzetting van het Odenwald. Opgebouwd uit bontzandsteen; ondergrond van kristal – lijne gesteenten, die in het \V. aan de oppervlakte komen. Ten deele boschrijk. Hoogste top Geiersberg (585 m). Toerisme. Sperwer. Spcssarticn, een groene variëteit van > spinel. Spessarlict (ge o 1.), een lampropbysisch ganggesteente, bestaande uit plagioklaas en augiet op hoornblende. Speusippus, Grieksch wiskundige en philosoof, 4e eeuw v. Chr. Neef van Plato en zijn opvolger als hoofd der Academie. Hij schreef over getallenleen L i t.: E. Frank, Plato und die sogen. Pythagoreer (1923). Speyer, Duitsche naam voor > Spiers. Spcycr, Johan en Wendelin, > Spira. Speyk, Jan Carel Josephus van, Ned. zeeofficier. * 1802 te Amsterdam, f 5 Febr. 1831. Was tijdens den Belg. opstand commandant van een kanonneerboot, welke bij Antwerpen tegen den wal dreef en kans liep in vijandelijke handen te geraken. Stak de mnnitiebergplaats in brand; het schip vloog met vriend en vijand in de lucht. S. ligt begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Spezia, 1° provincie in het N. Ital. landschap Ligurië. Zeer bergachtig. Opp. 894 km2, ca. 225 000 inw. 2° Iloofdstad van 1° (XIV 320 B2}. Ca. 108 000 inw. Mooi subtropisch klimaat, badplaats. Wijnbouw en vischvangst. Sinds 1867 sterke oorlogshaven met arsenalen, werven en kanonnengieterijen. Sphaeteria, klein, smal eiland aan de Goll van Navarino (ten Z.W. van Griekenland), bekend om de belegering in 425 v. Chr. van de Spartanen door de Athcensche hoplieten. Spliaorophoon noemt Jörg Mager de door hem uitgevonden muziekinstrumenten met > electrische toonopwekking. Sphaqnuin, > Veenmos. Sphaleriet, > Zinkblpnde. Spheer, 1° (w i s k.), ander woord voor > bol. 2° (S ter r e n k.) > Ptolemaeus (sub Systeem van P., kol. 284). Sphcgiclae, •> Graafwespen. Sphcnoïd (g e o 1.), een kristalvorm uit het rhombische of monokliene stelsel, bestaand uit twee elkaar snijdende vlakken, waarvan het eene uit het andere kan worden afgeleid door draaiing om een tweetallige symmetrie-as, dus een wigvorm. Een combinatie van twee s. geeft het bisphenoïd (zie afb. 21 in kol. 685 in dl. XV), dat ook in het tetragonale stelsel voorkomt. Jong. Sphcnoidalia, de wiggebeenderen of de componenten waaruit het wiggebeen is opgebouwd. -> Schedel. Sphcnoliet (g e o 1.) is een wigvonnige intrusie. Sphenopteris, uitgestorven zaadvaren, kenmerkend voor het midden-Carboon, komt ook nog in Mesozoische afzettingen voor. Bladeren zijn klein, wigvormig, aan de basis smal toeloopend. Nervatuur geveerd, met hoofdnerf. Een groot aantal soorten is bekend. Sphcrische afstand (meet k.) van twee punten A en B op een bolvlak is de kleinste van de twee bogen, waarin A en B den grooten cirkel verdeelen, die door A en B gaat. Sphcrische afwijking, > Aberratie(natuurk.). Sphcriseh exces, ■> Boldriehoek. Sphoroïdc (meet k.) of verkorte omwentelingsellipsolde ontstaat door wenteling van een ellips om haar korte as. > Ellipsoïde. Spheroliet (geo 1.), een uit radiaal gerangschikte mineraalvezels opgebouwd bolletje, dat als ontglazingsproduct van vulkanische glazen en in de grondmassa van uitvloei ingsgesteenten optreedt. Zijn de vezels niet om een punt, maar om een lijntje gerangschikt, zoodat langwerpige vormen ontstaan, dan spreekt men van axo 1 i et. Jong. Spherometcr, toestel, met behulp waarvan Je kromtestraal van een gebogen oppervlak gemeten kan worden (bijv. bij een lens). Spliingidac, Pijlstaarten. Spliinx, 1° in Egypte beeld met het lichaam van een leeuw en den kop van een koning, soms eener koningin. Het meest bekend is de s. te Gizeh, die 20 m hoog en 73,6 m breed is, een beeld van Chephren (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 768 in dl. IX). Gaarne omzoomde men wegen naar tempels met s. aan weerszijden (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 65 in dl. XV). Behalve de Egyptenaren hebben ook de Hettieten en Assyriërs s. gebouwd. Bent. 2° In de Gr. mythologie is S. een dochter van Typhaon en de slang Echidna; ze gaf in de Oedipussage in de omgeving van Thebe het vlg. raadsel op: „wat gaat ’s morgens op vier voeten, ’s middags op twee en ’s avonds op drie voeten?”; wie de oplossing niet vond, werd gedood. Oedipus raadde, dat de raensch bedoeld was. Daarna stortte de s. zich in de diepte. De Gr. kunst stelde de s. voor als een gevleugelde leeuw met het bovenlichaam van een vrouw. Sphragis (Gr.), signum, signaculum, later ook character (Lat.), = zegel, merkteeken; in liturgischen zin: 1° het kruisteeken (vandaar sphragizein, en ; signare = met het kruisteeken merken, bekruisen). 2° Het Doopsel, en wat van de toediening en uitwerking daarvan noodzakelijk deel uitmaakt, bijv.: de Doopgeloftcn (eed), de herschepping naar het beeld van Christus (zelf de „afdruk van Gods wezen”, Hebr. 1.3), enz. Bij de Joden was eveneens de voorafbeelding van het Doopsel, de Besnijdenis, het merkteeken van het toebehooren aan God (Gen. 17.10-11). 3° Sinds de 3e eeuw het H. Vorm s e 1 als door handoplegging en bekruising van het voorhoofd met H. Chrisma toegediend, en den Christen makend tot soldaat in den krijgsdienst van Christus (ook de Romein kreeg bij zijn inlijving in den keizerl. krijgsdienst een merkteeken ingeprikt of ingebrand). 4° Het stuk van het voornaamste, of eenige, Offerbrood der Grieksche H. Mis, dat daaruit gesneden wordt met de ■> Heilige Lans (zie ald., sub 2°), en waarin zich een zegel bevindt ingedrukt, bestaande uit de letters IC XC NI KA (= Jesus-Christus overwint). Vgl. > Proscomidi; Lam (sub B). Li t. : Dölg-er, S. (Paderborn 1911); Real-Encyklop. d. christl. Alterthürnor (s. v.). Louwerse. Spica (Lat., = korenaar) (sterren k.), a Virginis, de helderste ster van de Maagd. Helderheid 1,2 magnitude, afstand ong. 160 lichtjaren, spectraal type 83. Vnl. door de verandering van de lengte van S. ontdekte Hipparchus de > praecessie (zie ald., sub 2°) der aequinoxen. Spiccato (muziekterm), een zeer korte streekmanier bij strijkinstrumenten. Spie, wigvormige pen van hout of ijzer om iets vast te klemmen, bijv. een wiel op een as. Spiegel, 1° gebruiksvoorwerp, gemaakt van glas of gepolijst metaal, dat dient om spiegelbeelden te doen ontstaan. De gewone vorm is de vlakke s.; holle of bolle s. vinden in het dagelijksch leven weinig toepassing. De Oudheid kende vnl. metalen s. (koper, brons, goud, zilver): glazen s. waren echter bekend. In de M.E. vervaardigde men s. uit een verbinding van tin en kwikzilver (tinamalgama). Heden ten dage worden s. vnl. van glas gemaakt, dat aan den achterkant verzilverd wordt. Daarnaast bestaan gepolijste metalen spiegels. De s. is liet symbool der voorzichtigheid, waarheid en ijdelheid. Spiegel van gcreehtiglicïd is een titel, waaronder Maria wordt aangeroepen in de Litanie van Loreto (overeenkomstig 5ap.7.28). 2° Voor het in de M.E. gewone, figuurlijke gebruik van s. in den zin van verhandeling, zie Speculum en > Spieghel. 3° In de natuurkunde is s. de algemeene naam voor een oppervlak, waaraan licht- of warmtestralen vol- gens de reflexiewet teruggekaatst worden. Men onderscheidt: a) v 1 a k k e s., waarbij het reflecteerende oppervlak een plat vlak is. Het hierbij gevormde beeldpunt B van een lichtpunt L ligt zoo, datLß loodrecht op den s. staat en door dezen gehalveerd wordt. b) Holle en bolle s., waarbij het reflecteerende oppervlak een deel van een boloppervlak is. Valt een smalle bundel evenwijdig licht op een hollen spiegel, dan convergeeren de stralen na reflexie in een punt, dat brandpunt (F) genoemd wordt en gelegen is midden tusschen het middelpunt M van het boloppervlak en het snijpunt S van de lijn uit M evenwijdig aan de invallende stralen met het boloppervlak. Bij lichtpunten L, die op SM liggen zoo, dat SL )SF, behoort een reëel beeldpunt (B); voor SL< SF ontstaat een virtueel beeldpunt. In beide gevallen geldt voor kleinen openingshoek van de invallende bundels in benadering de betrekking: 1/SL + 1/SB = 1 /SF. Voor bolle s. geldt een overeenkomstige formule; de beeldpunten beboerende bij reëele lichtpunten zijn hier echter steeds virtueel. Als de opvallende evenwijdige bundel niet smal is of een te grooten hoek met de hoofdas maakt, ontstaan beeldfouten (spherische > aberratie, > coma, ■> astigmatisme). ' 0 —• c) Parabolische s., waarbij het reflecteerende oppervlak een deel van een rotatieparaboloïde is. Hierbij wordt een bundel evenwijdig licht zonder afwijking in het brandpunt geconvergeerd en omgekeerd worden de uit het brandpunt afkomstige stralen als een zuiver evenwijdige bundel teruggekaatst. Rekveld. 4° In de stoomtechniek is s. het vlakke deel aan den cylinderbuitenkant eener stoommachine, waarin de toeen afvoeropeningen voor stoom of water zijn aangebracht en waarover de schuif zich heen- en weer beweejt. » . .... © 5° In de schcepshouwk. is s. het bovengedeelte van den achtersteven van een zeeschip. Vroeger rijk en overdadig versierd, thans gewoonlijk alleen vermelding van naam en thuishaven van het schip dragende. Spiegel, FFerdinandAugust, graaf, aartsbisschop van Keulen. * 25 Dec. 1764 op kasteel Canstein in Westfalen, f 2 Aug. 1836. Hij was geneigd tot het Febronianisme en werd door Napoleon tot bisschop van Munster benoemd (1813), doch door den paus niet bevestigd. Nadat zijn gezindheid in meer kerkelijke richting was veranderd, werd hij 1824 aartsb. van Keulen, als hoedanig hij verdienstelijk werkzaam was voor de vorming der geestelijkheid en de reorganisatie van zijn diocees. Doch slap was zijn houding in de kwestie der gemengde huwelijken, waarin hij zelfs tegen de pauselijke beslissing inging (zie: Kölner Wirren, onder > Keulen, en > Droste zu Vischering) en tegenover het Hermesianisme (zie ■v Hermes, Georg). Gorris. Links; vlakke spiegel; rechts: holle spiegel. Li t.: Bastgen, JSrzb. Graf Spiegel u. derH.Stuhl(l922). 2° Laurens Pieter van de, Ned. staatsman. * 19 Jan. 1736 te Middelburg, f 7 Mei 1800 te Lingen. Tn 1769 secretaris van Goes, 1768 burgemeester, 1785 raadpensionaris van Zeeland, 1787 raadpensionaris van Holland. Een kundig, bekwaam, eerzuchtig, werkzaam man, de leider in het stadhoudersgezinde Zeeland. Reeds terstond na zijn benoeming tot raadpensionaris van Holland kwam hij op voor de herziening van het verouderde quotenstelsel. De oorlogsgebeurtenissen van 1793-’94 verlamden zijn werkzaamheid. Op 4 Febr. 1795 door de patriotten gevangen genomen, werd hij op 20 Dec. 1798 ontslagen en week 10 Aug. 1799 uit naar Lingen. J. D. M. Corndissen. Spiegelaflezinjj (n a t u u r k.) is een middel, door Gauss en Poggendorff bedacht, om kleine wentelingshoeken nauwkeurig te meten. Een kijker wordt op tamelijk grooten afstand van een klein spiegeltje geplaatst, dat aan het draaibaar toestel bevestigd is. Juist boven of onder den kijker, en loodrecht daarop, is een lange schaalverdeeling aangebracht, die door het spiegeltje in den kijker wordt teruggekaatst. Bij de kleinste wenteling van het spiegeltje verplaatst zich het beeld van de schaalverdeeling aanmerkelijk ten opzichte van den kruisdraad van den kijker, zoodat een kleine wenteling van het toestel met meer nauwkeurigheid kan afgelezen worden. Bij de objectieve s. wordt een lichtstraal door het spiegeltje naar een schaalverdeeling teruggekaatst, zoodat bijv. een groot aantal toeschouwers gelijktijdig de afwijking kan constateeren. J. Wouters. Spiegelas ofdraaispiegelas noemt men in de symmetrieleer een symmetrieas, waarbij een punt met een symmetrisch gelegen punt tot dekking wordt gebracht door eerst een draaiing en daarna een spiegeling uit te voeren. Men onderscheidt in de kristallographie 2-, 3-, 4- en 6-tallige s., waarvan echter alleen de beide laatste tot nieuwe symmetrische puntstelsels aanleiding geven. Bij deze s. heeft dus draaiing plaats over een hoek van 90, resp. GO"’. Jong. Spiegclberg, Wilhelm, Egyptoloog. * 25 Juni 1870 te Hannovor, f 23 Dec. 1930 te München. Prof. te Straatsburg (1899), Heidelberg (1919), München (1923), groot kenner van het Demotisch. Spiegelbrons, legeering bestaande uit 3 deelen koper en 1 deel tin, welke om haar witte kleur, haar hardheid maar nochtans gemakkelijke bewerkbaarheid, vroeger voor astronomische spiegels gebruikt werd. Tegenwoordig, nu de techniek van het glas zooveel verder ontwikkeld is, geeft men de voorkeur aan deze stof (welke dan verzilverd wordt). Zurnike. Spiegelglas is gegoten glas, doorzichtig gemaakt door slijpen en polijsten; is meestal dikker dan het gewone geblazen vensterglas. Spiegeling, > Symmetrie. Spiegelkarper, ■> Karper. Spiegelproef van Fresnel. Twee spiegels S, en S 2, waarvan de normalen een zeer kleinen hoek vormen,geven van een lichtbron L twee virtueels beelden Lj en La, die zeer dicht bij elkaar zijn Spiegelproef van F'resuel. 1. Apostelen aan de Portico della Gloria te Santiago de Compostella (12e eeuw). 2. Annuntiatie aan S. Vincente te Avila (ca. 1200). 3. Romaansch crucifix (eind 11e eeuw). Mus.# Leon. 4. Retabel van Gil de Siloe te Miroflores (eind 15e eeuw). 5. Philips II met zijn le, 3e en 4e vrouw en Don Carlos; monument van P. Leoni in de kerk van El Escorial (eind 16e eeuw). 6. F. Zarcillo, De Judaskus (18e eeuw). Ermita de Jesus, Murcia. 7. J. de Juni, Beweening (ca. 1550). Kathedraal te Segovia. 8. Joannes de Dooper (13e eeuw). Kerk te Albocacer. 9. Koningsbeeld (ca. 1300). Kathedraal te Leon. 10. St. Jacobus de Meerdere (15e eeuw). Mus. Barcelona. 11. J. M. Montaiïes, St. Dominicus (ca. 1625). Museum, Sevilla, 12. P. da Mena, St. Franciscus (17e eeuw). Kathedraal te Toledo 13. R. Bellver y Ramon (1845—1924) St. Andreas. St. Franciscuskerk te Madrid. riZ/sf Sera, Madonna met Kind (eind 14e eeuw). Mus., Barcelona. 2. L. Dalmau, Madonna met de Raadsheeren (1443). Mus., Barcelona. 3. J. Huguet, Sf. Joris (15e eeuw). Mus, Barcelona. 4. F. de Ribalta, Visioen van Sf. Franciscus (ca. lóOOl. Prado, Madrid. 5. F. Zurbaran, St. Bonaventura leidt een kapittel (ca. 1650). Louvre, Parijs M A-'J °ó Onderricht aan de H. Maagd (ca. 1660). Prado, Madrid. 7. Velazquez, De Drinkers (1629). Prado, Madrid 8 El Greco, Damesportret (eind 16e eeuw). Museum, Glasgow. 9. Goya, 2 Mei 1808. Prado, Madrid. lU. 1-, rradilla (1848—1921), Joanna de Waanzinnige. Museum, Madrid. 11. J. Sorolla y Bastida (1863 1923), Terugkeer van de vlschvangst. Museum, Parijs. gelegen. L, en L 2 fungeeren als twee cohaerente lichtbronnen, die aanleiding geven tot interferentieverschijnselen (> Interferentie). Op een scherm Sch zal bij gebruik van monochromatisch licht uitdooving zijn op die plaatsen P, waar L,P en L2P juist (n -f 1/2) l verschillen (n is een geheel getal, X is de golflengte). Een maximum van helderheid ziet men daar, waar het optische wegverschil nl bedraagt. Op het scherm ontstaat een systeem van afwisselend donkere en lichte strepen. W. Dekkers. Spiccjclsextant, optisch instrument (uitgevoerd door Hadley in 1731), in beginsel bestaande uit een cirkelsector van 60° (sextant). Loodrecht op het vlak van dezen sector zijn twee vlakke spiegels geplaatst, nl. S, inliet middelpunt M van den sector en draaibaar om een as door M, loodrecht op het vlak van den sector, en S', niet draaibaar, evenwijdig aan het diaphragma O, waar bet oog van den waarnemer zich bevindt. Van den laatsten spiegel is de bovenste helft doorzichtig. Als de aan S bevestigde arm op 0° staat, zijn beide spiegels evenwijdig. Wil men nu bijv. den hoek tusschen twee sterren bepalen, dan houdt men de s. zoo, dat een der sterren A door het doorzichtige deel van S' gezien wordt en draait S tot de andere ster B via het spiegelende deel van S' gezien wordt (zie fig.). Het aantal graden, dat de arm gedraaid is, geeft de helft van den hoekatstand der sterren. Des., die gewoonlijk in metaal wordt uitgevoerd en bij O van een kijker voorzien is, is een geraakkelijk hulpmiddel voor hoekmeting, dat geen vaste opstelling behoeft (nauwkeurigheid der metingen circa l/2 minuut). De s. vindt vooral bij de scheepvaart toepassing. Bekveld. Spiegelteleseoop, > Reflector. Spieghel, Middelnederlandsche benaming voor een didactische verhandeling. il. L. Spieghel. Spiegelsextant. Spicghel Historiael. Mnl. gedicht van J. van Maerlant, een vrije bewerking van Vincent van Beauvais’ Speen lum historiale; in vier partieën, waarvan hij de tweede oversloeg (later voltooid door Ph. Utenbroke) en de vierde werd geëindigd door Bodewijk v. Velthem, die er nog een vijfde aan toevoegde (uitg. De Vries en Verwijs, 1857-’63). V. Mierlo. Der Leken Spicghel, > Leken. Spicghel der Sonden, > Sonden. Spioghel der mcnscelicbe behoudcnisse, > Speculura humanae salvation's. Spieghel van Volcomcnhcit, werk van Hendrick van > Herp. Spieght‘l, Hendrick Laurensz., Ned. Humanistisch dichter. * 11 Maart 1649 te Amsterdam, f 4 Jan. 1612 te Alkmaar. Deze letterkundige koopman, die veel met D. Vz. > Coornhert omging, en met hem en Roemer Visscher ijverde voor een zuiveren Nederlandschen stijl en taal, was lid van de Rederijkerskamer In liefde bloeyende. Zijn gansche leven lang is hij goed Katholiek gebleven, ofschoon hij zeer gematigd in zijn optreden was, en in zijn verzen een groote mate van stoïcijnsche verdraagzaamheid nastreefde. XXL 26 De woeligste jaren van de jonge sNed. Republiek brachten hem wel in ongelegenheid, doch konden zijn naar diepe waarheid, deugd en schoonheid strevende ziel niet deren. Hij stierf aan oen kinderziekte. Werken: Melis Stoke’s Rijmkroniek (1591); Hertspieghel (zijn voornaamstewerk, 1614;1723bezorgd door P. Vlaming; nieuwe uitg. m. commentaar d. A. C. de Jong, 1930); Ruygh beworpvan de 5 Redekaveling ofte Nederduitsche Dialeotike (1587); Bijspraakx Almanak (1606) ; Epictetus Handtboexken ende Cebes’ Tafereel (1615). S. werkte ook mede aan de Tweespraak van de Nederd. Letterkunst van zijn Rederijkerskamer (1584). L i t. : Leven van S., in P. Vlaming's uitgave (1723) ; Meyer, in : Noord en Zuid (1892) ; Alb. Verwey, H. Lzn. S. (1919, tegen vele conclusies van V. dient voorbehoud gemaakt te worden; o.a. zou S. de vertaler zijn van het lei-anti-Roomsohe boekje van P. Bloocias, Een claghe Jesu Christi) ; H. J. Allard, in: Jaarb. van Alb. Thijra (1901). Piet Visser. Spielhagen, Fried r i c h, Duitsch romanschrijver en journalist van radicaal liberale strekking en realistische techniek. * 24 Febr. 1829 te Maagdenburg, f 26 Febr. 1911 te Charlottenburg. S. maakte den socialen en cultuurpolitieken tendensroman na Gutzkow, ca. 1860, tot een hoogstaand kunstgenre (zie zijn Beitrage zur Theorie und Technik des Romans, 1883- 1898). Problematische Naturen (1860) verheerlijkt de ideeën van de revolutie van 1848; In Reih’ und Glied (1866) verwerkt de figuur van Ferd. Lassalle en zijn sociale strevingen; Hammer und Amboss (1869) speelt tegen den Marxistischen klassenstrijd het ideaal uit van de menschelijke persoonlijkheid, vrijwillig in den dienst der gemeenschap; Sturmflut (1876) beeldt de financieele rampen uit te Berlijn, na den oorlog van ’7O. Een klein aantal romans en novellen (Die Dorfkokette, 1878; Plattland, 1880; Noblesse oblige, 1888; Stumme des Himraels, 1894) behandelen een meer algemeen-menschelijk probleem, als de liefde. Uitg.: Samtliohe Romane (29 dlu. 1904 vlg.); Meisterroraaue (3 dln. 1929). Lit. : H. Henning, F. S. (1910); V. Klemperer, Die Zeitromane F. S.’s (1913); E. Mensch, S.-Brevier (1929). Baur. Spiennes, gem. in Henegouwen (XIII 176 04), ten Z.O. van Bergen. Opp. 639 ha, ca. 460 inw. Landbouw, veeteelt, phosphaatontginning, steengroeven (silex). In archaeologisch opzicht is Spiennes beroemd om zijn Neolithische silexmijnen. Meer dan 26 mijnschachten werden ontdekt, vnl. op de plaats genaamd „Camp a Cayaux”, die tot op meer dan 12 m diepte afdalen, waar rijke silexlagen van goede kwaliteit voorhanden waren. Ze eindigen in vsch. horizontale galerijen van geringe diepte en onregelmatig aangelegd. In deze mijnen vond men o.a. voor den mijnarbeid benoodigde voorwerpen uit zandsteen, silex, beenderen en hoorn. Bij den ingang der mijnen lagen werkplaatsen, waar do silex bewerkt werd tot allerhande werktuigen. Ook overblijfsels van woningen en graven werden aangetroffen. Het feit, dat mensohengebeente en vnl. schedels weergevonden werden in hutbodems, bewijst dat deze woningen ten slotte dienden als rustplaats van de overleden bewoners. Li t. : de Loë, Belgique Ancienne (1928, 184 vlg.). Spier, naam voor > rondhout van lichtere afmetingen. Vgl. ■> Spriet. Spier. Spieren (Lat. musculi) zijn bij dieren de organen voor de actieve beweging. Ze komen bij alle metazoën voor behalve bij sponzen en holtedieren, waar de spierfunctie wordt verricht door bepaalde epitheelcellen met lange uitloopers, waarbinnen een lange cylindrische, sterk lichtbrekende vezel (spierfibril) voorkomt. De s. bij de overige meercelligen bestaan uit een groot aantal langgerekte, spoel vormige spiercellen, waarvan de protoplasmatische inhoud (sarcoplasma) wordt orageven door een zeer dun membraan (sarcolemma). In het sarcoplasma loepen parallel aan de lengteas der cel een aantal zeer dunne draden, spierfibrillen, de eigenlijke actieve organen bij de spierfunctie. Naar den bouw dezer fibrillen onderscheidt men dwarsgestreepte en gladde spiercellen en dienovereenkomstig dwarsgestreepte en gladde s. Bij de dwarsgestreepte spiercellen bezitten de fibrillen afwisselend enkel- en dubbellichtbrekende schijfjes. Bij gladde spiercellen ontbreekt deze dwarsteekening. Ook in aanleg verschillen de dwarsgestreepte spiercellen, daar zij een syncytialen bouw bezitten, d.w.z. zij zijn ontstaan uit een groot aantal cellen, waarvan de afscheidingen verdwenen zijn; hierdoor zijn zij ook meerkemig. Uitzondering maken de hartspiercellen, welke dwarsgestreepten bouw vertoonen maar geen syncytium vormen. Een aantal spiercellen of spiervezels worden samengebundeld en door bindweefsel (het perimysium internum) omgeven, terwijl een groot aantal van dergelijke spierbundels door een oppervlakkige bindweefsellaag (perimysium externum) worden samengevat en de s. samenstellen. In het algemeen kan men zeggen, dat onze skeletspieren dwarsgestreept zijn, de s. der viscerale organen zijn glad. De eerste zijn meestal aan onzen wil onderworpen, willekeurige s.; de gladde niet, onwillekeurige s. Behalve de skeletspieren, welke door middel van pezen aan hun uiteinden met het skelet zijn verbonden, en de viscerale spieren, welke de inwendige organen bezitten, zijn nog te onderscheiden: huidspieren, welke van het skelet naar de huid verloopen, kringspieren, welke een opening, holte of kanaal omgeven en dienen om deze te sluiten of te vernauwen, lengtespieren, welke eveneens kanalen en holten omgeven, en als antagonisten van kringspieren werken. Physiologie van dc s. De functie van een s. is samen te trekken en daardoor bepaalde deelen van het lichaam in beweging te brengen. Deze functie berust op de spiercellen, welke volgens hun lengteas samentrekken, waarbij zij korter en dikker worden. De eigenlijke actieve elementen zijn de binnen de spiercel voorkomende spierfibrillen. De werkzaamheid berust niet op een oxydatieproces, daar ook zonder toetreden van 02 samentrekking plaats heeft. Bij de werkzaamheid van een s. wordt onder invloed van enzymen uit glycogeen melkzuur gevormd, dat zich vast verbindt met de spierstof. Dit heeft opzwelling en derhalve verkorting van de s. ten gevolge. Om het melkzuur weer uit de spierstof vrij te maken en de s. tot een nieuwe samen- trekking in staat te stellen, wordt 1/4 van het melkzuur onder toetreden van 02 verbrand tot C02 en met de daarbij vrijkomende energie de overige 3/4 melkzuur weer in glycogeen omgezet. De snelheid, waarmede een s. samentrekt, is afhankelijk van de constructie der cellen. Bij dwarsgestreepte s. geschiedt de samentrekking zeer snel, bij gladde verloopt zoowel samentrekking als verslapping zeer langzaam. De prikkels voor de samentrekking ontvangen de s. normaliter van het zenuwstelsel, doch ook mechanische, electrische en chemische prikkels kunnen een s. tot samentrekking brengen. De verkortingstoestand van een s. berust niet op een enkele samentrekking, maar op een aantal zoo snel achter elkaar uitgevoerde contracties, dat er geen tijd is voor een merkbare verslapping. Men noemt dezen verkortingstoestand tetanus. Ook de vlugste spierbewegingen (behalve de hartbewegingen), welke wij uitvoeren, berusten op een tetanus. Het aantal spiercontracties, welke voor het optreden van een tetanus noodig zijn, is geheel afhankelijk van de hoedanigheid van de s. Sommige worden reeds bij een paar contracties per sec in een tetanus geplaatst, bij dwarsgestreepte s. bedraagt het gewoonlijk meer. De arbeid, welken een s. kan verrichten, is afhankelijk van haar volumen. L. Wülems. Spier, l°Jo (Jozeph, Eduard Adolf teekenaar. * 26 Juni 1900 te Zutphen. Als teekenaar verbonden aan het dagblad De Telegraaf. Veel van zijn geestig en fijnzinnig werk publiceerde hij in boekvorm: Amsterdam zwart op wit (1930); Artis zwart op wit (1930); Teekeningen (1933); Per potlood door Nederland (1934); Uit en Thuis (1936). Zieafb. in kol. 18 in dl. VII. 2° Ros a, harpiste. * 7 Nov. 1891 te Den Haag. Studies te Den Haag en Berlijn. Gedurende eenige jaren aan het Residentie-orkest te Den Haag verbonden. Treedt sindsdien door geheel Europa als soloharpiste op. Spic-raam, raam, waarop het schilderdoek gespijkerd wordt. De hoeken zijn van wiggen, „spieën”, voorzien, waardoor de vier latten wat uiteengedreven kunnen worden, om het doek te spannen, als het door het opnemen van olie of vocht slap wordt. Spiercel, ■» Spier. Spierdijk, dorp van ongeveer 2000 inw. en Kath. parochie, behoorend tot de gem. Berkhout, Obdam en Spierdijk (XVIII 672 A3). Spiere, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z.O. van Kortrijk aan de Schelde en haar bijrivier de Spiere. Opp. 698 ha; ca. 1 000 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw en weiden. Spieren, > Spier. Spiering (Osmerus eperlanus L.), een soort van de fam. der zalmen. Bewoont de kusten van Europa (vooral N. en O. Zee) en O. Amerika. 30 cm lang. De schubben missen den zilverglans veroorzakende stof, zoodat het lichaam erdoorheen schijnt. De kleur is geel of roodachtig, alleen rug en zijdestreep zijn Spiering. blauwgroen. De s. verschijnt in het voorjaar aan de kusten, om voor de voortplanting naar de rivieren te trekken. Keer. Spierklei. Indien tusschen klei veenlagen voorkomen, waarvan de hurauszuren oplossend gewerkt hebben op de daaronder gelegen kleilagen, noemt men deze laatste wel s. of zure klei. Spiero, Heinrich, Duitsch litterair-historious uit de school van E. Schmidt, vooral gespecialiseerd in de studie der 19e eeuw. * 24 Maart 1876 te Koningsbergen. Voorn, werken; Gesch. der deutschen Lyrik seit Claudius (1308); Gesch. der deutschen Frauendiohtung (1912) ; Detlev von Lilienoron (1913) ; Gerhard Hauptmann (1922) ; Raabe (1924): Die Heilandsgestalt in der neueren deutschen Dichtung (1926); Deutsche Köpfe (1926); Raabe-Lexikon (1926): Th. Fontane (1928); benevens eenige romans en novellen uit de richting der > Heimatkunst. Buur. Spierpijn of myalgie kan het gevolg zijn van locale afkoeling: bijv. omalgie, d.i. pijn aan de punt van het schouderblad; lumbago, d.i. pijn in de lendespieren of het > spit; een stijve nek, etc. Ook door overmatige inspanning kan traumatische spierpijn ontstaan, bijv. tennisarm, schaatskuitpijn, e.d. Spicrs (Duitsch: Speyer), hoofdstad van de Beiersche prov. Rijnpalts (IX 676 C 4). Ligt in de vruchtbare, beschutte Rijnvlakte. Ca. 28 000 inw. (61 % Kath., 48 % Prot.). De stad is onregelmatig gebouwd. Veel industrie (tabak, schoenen, bier). Van 1920-’24 is de nieuwe Rijnhaven aangelegd. S. was vroeger Hanze- en bisschopsstad. Het belangrijkste monument is de dom, een kruisvormige basiliek (begonnen 1030, Romaansch) met een omvangrijke krypte onder koor en dwarsschip. Deze laatste bouwdeelen zijn 1086 vernieuwd (Lombardische invloeden). Het gebouw is sterk gerestaureerd. Zie alb. 3 op de pl. t/o kol. 49 in dl. VI, en afb. 9 op de pl. t/o kol. 656 in dl. XX. Oorspr. was S. een Rom. bezetting, sinds 830 bij het Oost-Frankische rijk, 1294-1797 vrije rijksstad, 1627- 1689 zetel van het Reichskammcrgericht, in 1689 door het leger van Lodewijk XIV totaal verwoest, waarbij de asch van acht Duitsche keizers verstrooid werd, 1801 -1816 bij Frankrijk, 1816 bij Beieren. Van de vele daar gehouden rijksdagen zijn de gewichtigste die van 1526 en 1629 (waar de naam Protestanten ontstond; > Protestantisme). Als bisdom dateert het uit de 4e e. en is het sinds 1817 suffragaan van Bamberg. Spierstelsel, de gezamenlijke spieren, welke bij een organisme voorkomen. > Spier. Spi oss, Ado 1 f, Duitsch gymnastiekpaedagoog. * 3 Jan. 1810 te Lauterbach, f 9 Mei 1868 te Darmstadt. Door het speculatief ontwerpen van methodisch te rangschikken turn-oefeningen, die sreheel gebaseerd waren op de bewegingsmogelijkheid zonder met het bewegingseffect rekening te houden, wist S. zoowel theoretisch als practisch te voldoen aan onderwijs-eischen, waardoor de zgn. schoolgymnastiek ontstond. Werken; Lehre der Turnknnst (4 dln. 1840-’46); Turnbuch für Schulen (2 dln. 2 188u-’B9). Garis. Spiethoff, Arthur August Kaspar, economist. * 13 Mei 1873 te Dusseldorf. Prof. te Praag en te Bonn. Aanhanger van de realistische school. Bekend door zijn studie over de economische crises. Voorn, werken: Beitrage und Theorie der allg. Wirtschaftekrisen (1905); Geld und Güterwelt (1909). Spil, windas op een schip, waarmede ankerketting en de zwaardere touwen worden gewonden. De verticale spil heet gangspil, de horizontale braadspil. Spildraai (verlos k.), draaiende beweging, die door het voorliggende deel tijdens de haring wordt uitgevoerd op zijn weg door het bekken. Bij de gewone > achterhoofdsligging heeft de s. tot gevolg, dat het achterhoofd van de vrucht naar voren, d.w.z. naar de > symphysis gericht komt. Castelein. Spilict (g e o 1.), oude naam voor olivijn-vrije, oudere, dus verweerde basalten. Spilleleen, leen, dat ook op vrouwen kon vererven. Het zwaardleen vererfde alleen op mannen. Het zwaard symboliseert de bezigheid van den man (k rij g), de spil de vrouwelijke van het spinnen. > Leenstelsel. Spil vorm, in de fruitteelt een leiboom met één hoofdtak en lang vruchthout. Spin (dier k.), > Spinachtigen; Spinnen. Spin (natuur k.). Volgens de theorie van Bohr (■> Atoomtheorie) zijn de scheik. elementen opgebouwd uit een positief electrisch geladen kem, waaromheen, in ellipsvormige banen, de negatieve electronen wentelen. Om rekenschap te kunnen geven van vsch. verschijnselen in de spectra der elementen bleek het noodig aan te nemen dat de electronen bovendien een rotatie uitvoeren om een binnen het electron gelegen as (ontdekt door Goudsmit en Uhlenbeck in 1926). Voor deze rotatie heeft men het woord spin ingevoerd (afgeleid van het Eng. „spinning”). Later bleek, dat ook sommige andere elementaire deeltjes een s. hebben. Borghouts. Spina hifida, aangeboren spleet van de ruggegraat ten gevolge van de onvoldoende sluiting der wervelbogen. Spinachtigon [Arachn(o)id(e)a], klasse van geleedpootige dieren, die van de insecten vooral verschillen, doordat kop en borst tot kopborststuk versmolten zijn, door het ontbreken van sprieten en de aanwezigheid van vier paar ponten. Als monddeelen fungeeren de kaakvoelers (cheliceren), die de prooi grijpen en dooden, ter verdediging dienen en vaak scharen dragen; verder de kaaktasters (pedipalpen). Verder zijn vaak spin- en gifklieren aanwezig. De ademhaling geschiedt bij de kleinste s. door de huid; verder door tracheeën en bij schorpioenen en echte spinnen door zgn. boeklongen, waarin het bloed stroomt langs dunne platen, die de zuurstof laten passeeren. De enkelvoudige oogen vertonnen elk een lens, een glaslichaam en een netvlies. De lengte der s. varieert van 0,1 mm tot 22 cm. De meeste leven op het land, en vsch. s. (vooral mijten) parasiteeren op andere dieren. Enkele soorten leven in water. Verwant zijn de fossiele > Gigantostraca en de bijna geheel uitgestorven ■> Xiphosura. Men verdeelt de s. in de orden der -> schorpioenen, bastaardschorpioenen, -> hooiwagens of bastaardspinnen, spinnen, mijten, e.a. L i t.; A. Kastner, Arachn. (in : Handwörterb. der Naturwiss. I 21931, 356 vlg.). M. Bruna. Hoewel de s. uiteraard slecht fossiliseeren, zijn fossielen, welke veel overeenkomst hebben met schorpioenen, reeds uit het boven-Siluur van Gotland, Schotland en New York bekend. Uit het Carboon kent men reeds de meeste orden van de tegenwoordige s. Bijzonder talrijk en fraai geconserveerd, waarbij de monddeelen, elk haartje, en zelfs webben bewaard ge- bleven zijn, vindt men ze in de oligocene barnsteen der Oostzeelanden. v. Tuijn. Spina ventosa (winddoron), een tuberculeuze aandoening van de kleine hand- of voetbeentjes, welke aanleiding geeft tot het opzwellen daarvan. Spinazie, Spinacia oleracea, plant van de familie der ganzevoetachtigen; als groente gekweekt. Onderste bladeren eirond, meer naar boven pijlvormig, bovenste langwerpig. Tot 30 a 40 cm hoog. Groenachtige, kleine bloemen. De Tetragonia expansa wordt ook Nieuw-Zeelandsche spinazie genoemd; behoort tot de fam. der posteleinachtigen; dikke bladeren, gele bloemen. Soms wordt de naam s. gegeven aan de spinaziezuring of » patiëntie (Rumex patientia). Spindololie of s p i 1 o 1 i e is een minerale olie, die voor het smeren van snelloopende assen wordt gebruikt. Spincl, mineraal van de volgende samenstelling: MgO.AI2Os. Het magnesium kan door ferro-, het aluminium door ferri-ijzer vervangen worden; zoodoende treden alle mogolijke kleuren op. Helder roode exemplaren dragen de namen bal a s – robijn of rubi c e 1, donkergroene, rijk aan ijzer, dien van pleonast. Fraaie steenen komen van Birma en Ceylon (zie afb. 11 op de pl. t/o bol. 688 in dl. IX). S. is ook een verzamelnaam voor verbindingen opgebouwd uit het oxyde van een tweewaardig metaal en één van een driewaardig, voorzoover ze (evenals de echte s.) regulair kristalliseeren. Vele komen als mineraal voor, andere zijn in het laboratorium verkregen. Voorbeelden : FeO.Al203 (hercyniet); Zno-Al203 (gahniet); FeO.Fe,o, (> magnetiet); FeO.Cr203 (chromiet). Spinel wordt ook synthetisch vervaardigd en als siersteen in den handel gebracht, vooral in groene variëteiten. Zernike. Spinet (Fr. épinette; Ital. spinetta; D. Schachtbrett), klavierinstrument, beboerende tot de familie der > clavecimbels. De vorm is gewoonlijk onregelmatig vijf- of zeshoekig. De s. werden in drie soorten gebouwd, nl. een grootere en twee kleinere soorten (quint- en octaafspinet), waarvan de grootere een omvang hadden van C-f"'. Spinhuis, naam voor de reeds in 1596 bestaande Amsterdamsche vrouwengevangenis. De vrouwen moesten er met spinnen den kost verdienen. De mannen deden dit in hun gevangenis door het zagen van hout; vandaar de naam Rasphuis. Vgl. ook > Gevangeniswezen. Spinklieren of spinspoelen, > Spinnen. Spinmachines (t e x t.) zijn te verdeelen in voor- en fijnspinmachines. Het vezelmateriaal wordt op voorspinmachines los gemaakt en daarbij worden onzuiverheden min of meer verwijderd. Hierop volgt meestal het kaarden, hetwelk eveneens ten doel heeft, de vezels nog meer te openen en ten slotte deze zooveel mogelijk evenwijdig te leggen, waarbij dan een net of vlies ontstaat. In het algemeen onderscheidt men twee systemen van spinnen, en wel voor de lange vezels volgens de kamgaren-manier en voor de korte vezels volgens de kaard- of strijkgaren-manier. Terwijl in de kamgaren- en katoenspinnerij het net van den schrobbelmolen (kaardmachine) tot een band wordt samengevat en het fijner wordt gemaakt door het meermalen te rekken en te verdubbelen door middel van strekcylinders, verkrijgt men in de strijkgarenspinnerij door verdeeling van bet net of vlies op den zgn. continu- of netverdeeler, die rechtstreeks aan den laatsten schrobbelmolen achter den peigneur aangebracht is, smalle strookjes, die reeds de fijnheid van het voorgaren hebben. Het fijnspinnen, dat bestaat in het rekken en ineendraaien van het dikke en onsterke voorgaren, geschiedt of met de vleugel- of de ring-s. of op den -> selfactor. Handels. Spinmalen, wintersamenkomsten van boerenmeisjes in Oostelijk Nederland, vooral Drente, om te spinnen, waarbij de jongelui elkander vaak vonden. Spinnen (Araneida), orde van spinachtige dieren (> Spinachtigen) met ongeleed achterlijf en spinklieren. De monddeelen dragen gifklieren met krachtige werking (het gif bijv. van één kruisspin kan door injectie ca. 1 000 jonge katten dooden). De spinklieren monden uit op tepels van het achterlijf. Hierop vindt men de zgn. spinspoelen, dunne buisjes, die bij de kruisspin een draad leveren van 0,000 4 mm dikte, welke aan de lucht stolt. Vele draden smelten samen tot één relatief zeer sterken en elastischen draad. S. zijn landdieren, slechts enkele soorten vindt men in zeeof zoetwater. Zij bewegen zich loopende of springende voort; soms ook zwevende op een zweefdraad, waarbij afstanden van honderden km kunnen worden afgelegd. Het voedsel bestaat vooral uit insecten; tropische spinnen jagen ook op hagedissen, kikkers, visschen of jonge vogels. De s. tellen vele duizenden soorten. Naar de levenswijze verdeelt men ze wel in > jachtspinnen en netspinnen. Zie ook > Huisspin, Kruisspin, Vogelspin, Waterspin, Wolfsspin. M. Bruna. Italiaansoh spinet (1571). Spinnen (textiel) is het rangschikken van korte of lange wollen, katoenen of andere soorten vezels in zooveel mogelijk evenwijdige ligging, ten einde ze als vezelbundels door rekken en draaien tot lange draden (garen) te vormen, hetwelk ofwel met de hand, ofwel, wat meer voorkomt, machinaal kan geschieden. ■> Spinmachines. Handels. Spinnende watertor (Hydrophilus piceus), groote zwarte kever van de familie der watertorren, 35-44 mm lang, bezit roeipooten met zwemhaien. Leeft in slooten, vijvers en plassen en voedt zich vooral met planten. Onder water wordt de ademlucht aan de buikzijde meegenomen, waardoor deze een fraaien zilverglans verkrijgt. De ongeveer 60 eieren worden ingesponnen in een „scheepje”, dat blijft drijven en voorzien is van een hoornachtig uitsteeksel, dat steeds naar boven steekt. M.Bruna. Spinners, Bombyces, Spinnende watertor; bo- een vlindergroep, gekenven: kever; onder: larve, merkt door ietwat plom- pen bouw, sterke beharing en het feit, dat hun rupsen zich een cocon spinnen, voordat zij zich gaan verpoppen. Die cocon is zoo kenmerkend, dat men eraan kan zien, van welke soort s. de cocon afkomstig is. Er behooren o.a. toe de zijdespinner, de rietspinner, de nachtpauwoog (zie afb. 5 en 7 op de pl. t/o kol. 226 in dl. XVIII) en de > nonvlinder (zie afb. aldaar). Bernink. Spinnevvcbvlies, > Hersenen (kol. 248). Spinnewiel, toestel om met behulp van een rad te > spinnen. Het s. in zijn tegenwoordigen vorm is een uitvinding van H. Jurgens te Bronswijk (1630). Spinodalc kromme (meet k.) op een oppervlak, dat niet uitsluitend uit parabolische punten (> Dupin) bestaat, wordt gevormd door zijn parabolische punten. Spinol», Am brosio, veldheer in Spaanschen dienst. ♦ 1509 te Genua, f 26 Sept. 1630 te Castelnuovo. In 1605 werd hij opperbevelhebber der Sp. troepen in de Nederlanden. Zijn schitterendste wapenfeiten zijn de inname van Oostende (22 Sept. 1604) en van Breda (11 Juni 1625). Namens koning Philips 111 had hij ook de belangen der Sp. kroon te behartigen bij, ja desnoods tegen de aartshertogen. Met den almachtigen Olivares, minister van Philips IV, had hij diepgaande meeningsverschiilen over het bestuur der Nederlanden, die hij dan ook in 1627 verliet. Boeren. Spinoza, Baruch (Hebr., = de gezegende, vandaar ook Benedictus geheeten), Ned. wijsgeer van Portugeesch-Joodsche afkomst. * 24 Nov. 1632 te Amsterdam, f 21 Febr. 1677 te Den Haag. Was aanvankelijk in den handel werkzaam. leerde Latijn en Grieksch bij Fr. van den > Enden, en maakte zich door eigen studie met de wijsbegeerte van zijn tijd en het verleden vertrouwd. Om zijn vrijzinnigheid uit de synagoge gebannen, werd hij genoodzaakt Amsterdam te verlaten, vestigde zich eerst te Rijnsburg, later te Voorburg, en in 1670 te Den Haag. Werken: Korte Verhandeling van God, den mensch en deszelfs welstand: Renati Descartes Principia Philosophiae; Cogitata metaphysica; Tractatus theologico-politicus; Ethica, more geometrico demonstrata; Tractatus politicus: Tractatus de intellectus emendatione: Compendium grammaticae linguae hebraicae. Beste uitgave door C. Gebhardt (4 dln. Heidelberg 1923). Wijsbegeerte. Het stelsel van S. is systematisch gezien de logische en critische afsluiting van het Cartesianisme, maar het ontleent zijn voornaamsten inhoud niet aan Descartes, doch aan het Platonisme der Renaissance, de Arabische wijsbegeerte, de Joodsche scholastiek en mystiek. Aan Descartes dankt het met de mathematische methode zijn logischen en formeelen opbouw. De zijnsleer van S. is pantheïstisch. Er is slechts één oneindige, volkomen onafhankelijke zelfstandigheid, het algemeen zijn, oorzaak van zichzelf, welks wezen zijn bestaan insluit. Zij is in zichzelf en wordt uit zichzelf begrepen. Haar wezen wordt uitgemaakt door oneindige attributen of grondeigenschappen, van welke een ieder de eeuwige en oneindige wezenheid volkomen uitdrukt, terwijl de concrete dingen als modi of bestaanswijzen in de zelfstandigheid zijn en uit haar begrip moeten worden begrepen. Die ééne Zelfstandigheid noemt S. God. Met het theïstisch Godsbegrip heeft dat van S. slechts den naara gemeen. De transcendentie Gods is volkomen opgeheven; ieder persoonlijk karakter van de Godheid wordt geloochend. In Gods wezen is de noodzakelijke en eenige grond van de dingen naar zijn en wezen gelegen. De wereld moet zijn en zóó zijn, omdat God zóó is. Van Gods attributen kent het menschelijk verstand er slechts twee: denken en uitgebreidheid, die echter als volledige uitdrukkingen van Gods wezen onderling en met de andere volkomen één zijn. Ook lichaam en ziel van den mensch vormen als modi van de Zelfstandigheid onder de beide attributen slechts één werkelijkheid, van verschillende zijden bezien. Na den dood bestaat de ziel enkel voort, in zoover zij deel uitmaakt van het eeuwige denken Gods. De zedelijke orde valt met de zijnsorde samen. Goed is identiek met realiteit, kwaad met realiteitsgebrek of zijnsbeperking. De deugd bestaat in het bewuste streven naar zelfbehoud, waarmee de mensch zijn eigen wezen bevestigt. Zedelijke vrijheid is het vrij-zijn van belemmerende affecten. De aangeboren kennisdrang drijft den mensch ten slotte over alle begripskennis heen naar de intuïtie, de onmiddellijke aanschouwing van het Oneindige, waarvan ook S. zelf bij de constructie van zijn begrippenstelsel was uitgegaan. Hier bereikt hij de adaequate kennis van zichzelf en van alle dingen in God. In de vreugde, die daarmee samengaat, de am o r Dei intellectualis, wordt hij volkomen bevredigd. Lit. : K. O. Meinsma, S. en zijn kring (1896); J. Freudenthal, S., sein Leben u.s. Lehre (Heidelberg 21927); W. G. van der Tak, Bento de Spinoza (1928); J. H. Carp, Het Spinozisme als wereldbeschouwing (1931) ; St. von Dunin-Borkowski, S. (3 dln. 1932-’36); F. Sassen, Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). p Sassen Spinoza. Spinrockc. Die evangeliën vanden Spinrocke, volksboek vooral over bijgelooviglieden der vrouwen, in den vorm van een vergadering van zes vrouwen, die zes avonden samenkomen en elk op haar beurt de capittels van haar „evangelie” dicteeren, waarop de overige haar glose maken. Uit het Fransch Bvangiles des Quenoilles, te Brugge gedrukt in 1480, maar ouder; de Ned. bewerking bestond vóór 1518. üit g. : Fac-simüé uitg. van druk van 1520 (oudste) door 6. J. Boekenoogen (1910). Li t. : aldaar ; en P. Janet, Les Evangiles de la quenoille (1855). V. Micrlo. Spinrok, stok, waaromheen op het spinnewiel het vlas of de wol zit, die men spinnen wil. Spint is de naam voor het lichte en zachte hout tusschen de eigenlijke houtlaag en den bast van een boomstam. Planken met zgn. blauw s., d.w.z. met blauwe vlekken of strepen, worden voor gebruik bij een bouwwerk onvoorwaardelijk afgekeurd. ■>- Hout; Kopshout. Spintkevers (Scolytidae) zijn zeer schadelijke, kleine, rolronde, zwarte of bruine kevers; sprieten knopvormig, pooten kort, tarsen vierledig. Larven weinig behaard, rolrond en pootloos, meest geel of lichtrood; poppen kort en gedrongen. De s. leven „gezellig”, meer ot minder diep in den bast, of er achter, meest in naaldhout. Zij maken typische vraatfiguren, bestaande uit een „moedergang”, geboord door het moederdier, met daarvan uitstralend „larvengangen”, aan het eind verbreed als „poppenwieg”. Hiervan uit vreet zich de volwassen kever naar buiten. Vijanden der s. zijn sluipwespen, vogels, roofinsecten. v. Schmdel. Spintlicht, Spintwegge, ■> Lampbegietjesavond. Spion is in oorlogstijd de persoon, die, heimelijk of onder valsche voorwendsels, in den kring der krijgsverrichtingen van een oorlogvoerende inlichtingen inwint of tracht in te winnen, met het oogmerk die aan de tegenpartij mede te deelen. De op hecterdaad betrapte spion kan niet zonder voorafgaande rechterlijke uitspraak worden gestraft. Die s., die, nadat hij het leger, waartoe hij behoort, weder heeft bereikt, later door den vijand wordt gevat, kan voor zijn vroegere daden van spionnage niet meer ter verantwoording worden geroepen (art. 31 conventie IV van 1907, Wetten en gebruiken van den oorlog te land). Zie verder over spionnage de art. 77 en 78 Ned. W. v. Milit. Str. Nijhoff. Belg. recht. Tijdens den Wereldoorlog werden vsch. Besluiten-wetten getroffen betreffende het landverraad en de spionnage, die thans het voorwerp uitmaken van de art. 116 vlg. van het W. v. Str. Spionnage wordt ook behandeld in de art. 15 vlg. van het militair W. v. Str. Art. 17 noemt s. dengene, die verkleed, en met het doel zich documenten of inlichtingen aan te schaffen in het belang van den vijand, op de plaatsen van krijgsverrichtingen, in militaire posten, cantonnementen e.d. aangetroffen wordt. Spionnage, gedaan door een militair, wordt met den dood en de milit. degradatie gestraft. Rondou. Spira, da, of Johann von Speyer, bekend als de eerste drukker te Venetië; Duitscher van geboorte. Verkreeg zijn licentie van den doge daar ter stede in 1469. Zijn broer Wendelin volgde hem op. --Spiraal (meet k,), De hyperbolische s. en de s. van Archimedes kunnen in poolcoördinaten voorgesteld worden door de vergelijkingen rco=a en r=aco; de hoek cu wordt in radialen gemeten en a is in beide fig. de straal van den cirkel. De hyperbolische s. nadert aan den eenen kant asymptotisch tot de raaklijn aan den cirkel in A, aan den anderen kant asymptotisch tot het punt O, om welk punt ze in steeds nauwer wordende kringen draait zonder het te bereiken. De spiraal van Archimedes begint in den oorsprong en draait in steeds wijdere kringen om dat punt. Zie ook > Logarithmische spiraal. v. Kol. Spiraalnevels, > Extragalactische nevels. Spiraalwier (Spirogyra), een plantengeslacht van de fam. der draadjukwieren; komt met ong. 100 soorten over de geheele aarde in zoet en brak water voor. Het bladgroen ligt in een spiraalband tegen den celwand. De planten drijven meestal in groote vlokken op het water. Zie afb. 2 in kol. 56 in dl. V. Bonman. Spiraea, een plantengeslacht van de fam. der roosachtigen; komt met 60 struikvorraige soorten in Midden en O. Azië voor. In Z. Europa (in onze streken soms verwilderd) groeit S. salicifolia, het theeboompje met rosé of witte bloempluinien. Gekweekt worden verder de viltige S. tomentosa, de gamanderspiraea (S. chamaedrifolia) en de pruimspiraea (S. prunifolia). Verder wordt de naam s. ook gegeven aan het plantengeslacht Astilbe van de fam. der steenbreekachtigen. Bonman. Spirant noemt men in de klankleer den > medeklinker, die gevormd wordt door vernauwing van het spreekkanaal, zonder totale afsluiting, zoodat de ontsnappende lucht een geruisch doet ontstaan. Men noemt ze daarom soms geruisch-klanken; bijv. v, z, s. Spirc, André, Fransch-Joodsch dichter, die vooral sinds 1917 veel ijverde voor het Sionisme. * 28 Juli 1868 te Nancy. De inspiratie voor zijn krachtige, door wraak en wrok bezielde verzen zocht hij in den Bijbel. Sinds 1903 beoefende hij een totaal vrije techniek, waarin het geaccentueerd het syllabisch vers vervangt; het rijm vervalt. Werken. Poëzie: o.a. Veraets (1908); Et j’ai voulu la paix (1916) ; Fourniaseurs (19241. Poèmes de Loire (1929). Proza : o.a. Israël Zangwill (1909); Les Juifs et la Guerre (1917). Wülemyns. Spiridion, Heilige, ook Spyridion en Spyridon genoemd, leefde in de 4e eeuw. Bisschop van Triinithonte op Cyprus. Ook als bisschop bleef hij het ambt van schaapherder waarnemen. Hij is gehuwd geweest en had een dochter Irene, die hij ter aanwijzing van verborgen geleend geld uit haar graf zou hebben opgeroepen. Aan het hof van keizer Constans te Antiochië zou hij, door een hoveling in hot gezicht geslagen, terstond zijn andere wang hebben aangeboden. Op het Concilie van Nicea sprak hij tegen de Arianen. Zijn lichaam werd later naar het eiland Corfu overgebracht en daar staande in een schrijn vereerd. In de Byzantijnsche Kerk is zijn nagedachtenis in hooge vereering, in Piraeus houdt men op zijn feest plechtige processies. De Orde der Carmelieten heeft deze vereering naar het Westen overgebracht en vereert in hem een harer voorbeelden. Zijn feest wordt in de Byzantijnsche Kerk gevierd op 12 Dec., in de Orde van Carmel op 14 December. L i t. : Migne, Patr. Lat. (dl. 69 en 116) ; Migne, Patr. Graeca (dl. 63); Aeta Sanct. Propylaeum Nov.: Joh. Georg v. Saksen, Der hl. S. (1913); Lex. 1. Theol. u. Kirche (IX). Brandsma. Spirifer, -> Brachiopoda. Spiriferen-zandsteen (g e o 1.), kalkhoudend gesteente, rijk aan spirifer-soorten (> Brachiopoda). Komt o.a. voor in de Lias van Z. Duitschland. Hyperbolische spiraal. Spirillen zijn bacteriën, die een spiraal of kurketrekkervormig lichaam hebben. Het typische van deze bacteriesoort is, dat ze in meer dan één richting getoomd zijn. Sommige s. hebben een lichaam, dat slechts een deel van één kurketrekkerwinding vormt en deze noemt men vibri o n e n, bijv. vibrio cholerae (zie afb. VIII in kol. 641 in dl. III). Andere vertoonen onregelmatige of regelmatige windingen. Spiraal van Archimedes. Over de juiste classificeering van de s. is men het niet eens en speciaal de afgrenzing t. o. v. spirochaeten is bij de vsch. onderzoekers anders en vaak willekeurig. Wyers. Spiritisme. 1° de verschijnselen, die de spiritisten ter verdediging van hun leer aanvoeren, zijn in hoofdzaak de verschijnselen van bezetenheid en verschijningen van geesten. Het behoort tot de taak der parapsychologie allereerst te onderzoeken, of de vermelde verschijnselen inderdaad voorkomen, en vervolgens, zoo mogelijk, een verklaring te geven met inachtneming van het eenvoudigheidsbeginsel, dat ons verbiedt de verklaringsprinciepen zonder noodzaak te vermeerderen. Het onderzoek naar de feitelijke gegevens wees uit, dat enkele der vermelde verschijnselen voldoende kunnen worden verklaard met de kennis die de pathopsychologie en de parapsychologie verschaften. Naast die pseudo-spiritistische verschijnselen blijft er een betrekkelijk kleine rest over, die volgens den huldigen stand van de wetenschap het contact met de geesten als werkhypothese toelaat. Lit. : Tenhaeff, Het Spiritisme (1936). Tenharff. 2° Godsdienstig. Tot wereldbeschouwing werd het s. reeds in het midden van de vorige eeuw verheven, vooral door Allan Kardeo. Onder degenen, die het als zoodanig beschouwen en die na den Wereldoorlog veel talrijker zijn geworden, bestaat echter zeer groote oneenigheid, o.a. in de leer over God, Zijn wereldbestuur, den toestand der zielen in het hiernamaals, de zedelijkheid, enz.; wel neemt men algemeen het voortbestaan der zielen na den dood en de mogelijkheid van vrij contact tusschen levenden en overledenen aan, en ontkent de straffen van het hiernamaals. Beoordeeling. De kemleer van het eigenlijke s. is in strijd met de Katholieke leer, dat de zielen na dit leven alleen door een bijzondere toelating van God (die alleen wordt gegeven om redenen aan Gods wijsheid bekend en niet op het verlangen der menschenf in rechtstreeksche verbinding kunnen komen met de levenden; de eigenlijke band tusschen levenden en dooden ligt in de gemeenschap der Heiligen. De laatste officieele kerkelijke verklaring (van het H. Officie, 24 April 1917) noemde „het deelnemen aan spiritistische seances met of zonder medium, hetzij door vragen aan geesten of zielen te stellen, of door alleen te luisteren of door alleen maar tegenwoordig te zijn, ook wanneer men uitdrukkelijk of stilzwijgend te kennen geeft niets met booze geesten te maken te willen hebben” ongeoorloofd. L i t.: artikel in Dict. Apol. Foi Cath. Pauwels. Spirituales, die leden der > Minderbroedersorde, die in strijd met de regelverklaringen der oversten en der pausen de armoede wilden beleven naar het voorbeeld van Franciscus’ leven en testament. Onder invloed der geschriften van •> Joachim van Fiore werd hun idealisme revolutionnair fanatisme. Gerardus van Borgo leerde in zijn Introductorius in evangelium aeternum (1254), dat in 1260 het evangelie van Christus zou verdwijnen voor het evangelium aeternum. Na den dood van St. Bonaventura brak de strijd hevig los. Men onderscheidt drie groepen onder de S. De S. van Auoona, eerst gevangen gezet, daarna als missionarissen in Armenië, als Coelestinerkluizenaars in Z. Italië, als vluchtelingen in Griekenland, eindelijk ten Z. van Rome levend, werden veroordeeld door de bul Sancta Romana (1317), waarin voor het eerst de naam Fraticellen voorkomt, welke later ook voor andere kettersche richtingen gebruikt werd. Onder > Angelus Clarenus, die zich als hun generaal beschouwde, zetten zij hun levenswijze voort (Clareners) en werden later in de Orde opgenomen. De S. van Toscane onder •> Übertino da Casale, ontkenden de wettigheid van Bonifatius VIII, maakten zich met geweld van kloosters meester, werden geëxcommuniceerd en vluchtten naar Zuid-Italië en Sicilië, waar Frederik II hen beschermde. Ca. 1460 verdwenen zij. De S. van de Provcnce verdedigden de leer over de armoede van hun overleden leider ■> Petrus Olivi; hun tegenstanders vielen deze tegelijk met andere theologische meeningen aan. Na onderzoek door een kardinaalscommissie op het concilie van Vienne gaf de constitutie Exivi de paradiso inzake de armoede een practisch-bemiddelende, en Fidei catholicae over de andere punten een veroordeelende beslissing. In 1317 onderwierpen zich deze S. nagenoeg allen. In hun verzet tegen den paus kozen vele S. de partij van Bodewijk van Beieren, waren betrokken bij de appellatie van Sachsenhausen, terwijl een hunner, Pietro Rainalducci, zich 1328 tot tegenpaus liet kronen (Nicolaas V), maar zich weldra te Avignon onderwierp. Kennis der financieele politiek der Avignonsche curie doet milder oordeelen over de S., wier ideaal ten slotte onder goedkeuring van het kerkelijk gezag grootendeels verwezenlijkt is door de Observanten. Bit.: Denifle, in : Areh. f. Lit. u. K.G. {I 1885, 49 vlg.); meerdere studies van Ehrle in de eerste vier deelen aldaar ; B. Muller, Das Konzil von Vienne [1934 ; vgl. Scholastik X (1935), 240 vlg., 406 vlg.]; E. Bonz, Ecclesia spiritualis (1934). Tesser. Spiritualisme, 1° richting in de wijsbegeerte, die de zintuiglijk waarneembare wereld als symbool, teeken of verschijnsel eener hoogere, bovenzinnelijke, of geestelijke werkelijkheid beschouwt. Voorn, vertegenwoordigers: Plato, Plotinus, Augustinus, Lcibniz, Maine de Biran, Ravaisson, Ollé-Laprune, Alexander. F. Sassen. 2° Godsdienstige strooming, welker aanhangers, de zgn. Spiritualistcn, de geestelijke gaven ontvangen, gedragen en uitgedeeld wenschen te zien buiten kerkelijke en priesterlijke bemiddeling om, en dus het directe contact van de ziel met God zonder sacramenten, bijbel of geestelijke personen nastreven. Deze verzamelnaam omvat natuurlijk vele sohakeoringen, naargelang de houding tegenover het kerkelijk of dogmatisch gezag afwijzend of duldend is, d.i. beschouwd als een soort kanaliseerende bedding van den stroom des Geestes in het individu. De eerste richting laat den geest waaien, waarheen hij wil en zet de deur wijd open voor allerlei excessen van libertinisme en zedelijke bandeloosheid. Bekende uitingen van s. zijn de Zwickauer profeten in 1621, de Independenten onder Crorawell, het Piëtisme, het Quakerisme, de Christian Science Church. Wachters. Spiritus, > Aethylalcohol; Brandspiritus. Geneeskrachtige spiritus wordt verkregen door grondstoffen met spiritus of spiritus en water te macereeren en daarvan een bepaalde gewichtshoeveelheid af tedestilleeren, bijv. kaneel-, citroen-, lepelbladspiritus. Anijsspiritus is een mengsel van anijsolie, spiritus en amonia; aromatische s. is > eau des carmes. H Uien. Spiritus asper (Lat., = scherpe adem), in de Grieksche grammatica de naam van het teeken ', dat geplaatst wordt boven g (rho) als aanvangsmedeklinker van een woord, en boven de aanvangsklinkers, die met ademklank beginnen, bijv. hapax; daarnaast kent het Grieksch ook den spiritus lenis. het teeken ’ dat voorkomt boven aanvangsklinkers zonder ademklank. v. Marrewijk. Spiritus Icnis, > Spiritus asper. Spiritus Paraclitus, beginwoorden van een encycliek van paus Benedictus XV, gedateerd 16 Sept. 1920. Deze werd uitgevaardigd naar aanleiding van het eeuwfeest van den H. Hieronymus. Na een opsomming der verdiensten van dien heilige voor den Bijbel wordt studie van Bijbel, verspreiding van de H. Schrift aanbevolen, en eenige normen aangegeven voor studie, lezing en verspreiding. Ook wordt in deze encycliek gesproken over den verkeerden uitleg door sommigen gegeven van woorden van paus Leo XIII in: Providentissimus Deus. C. Smits. Spiroehaeten zijn spiraalvormig om de lengteas gewonden of golfvormige microörganismen. Ze kunnen zich sterk buigen en zijn zeer beweeglijk. Welke plaats ze in het classificeeringssysteem der microörganismen innemen, is een nog veel omstreden vraagstuk. Sommige onderzoekers rangschikken ze onder de groep spirillen der bacteriën (en plaatsen ze dus in het plantenrijk), andere vinden, dat ze meer overeenkomst vertoonen met de laagste vormen van dierlijk leven. Om aan al deze moeilijkheden te ontkomen, worden ze vaak in een aparte groep samengevat, nl. die der Spirochaetales. Deze groep is dan weer onderverdeeld al naar gelang van vorm, beweeglijkheid, aantal der windingen, kweekbaarheid en gedrag t.o.v. sommige chemische stoffen. De belangrijkste onderafdeelingen der Spirochaetales zijn: Leptospira, bijv. de Leptospira icterohaemorrhagica, de verwekker van de ziekte van Weil; Spironema of Borrelia, bijv. Borrelia Obermeyeri, de verwekker van de typhus recurrens, of de Borrelia Vincenti, die bij de angina van Plaut-Vincent een rol speelt; Treponema, bijv. Treponema pallidum (ook genoemd Spirochaeta pallida), de verwekker van de syphilis, en de Treponema pertenue, de verwekker van de framboesia; weer andere groepen zijn Spirochaeta, Cristispira, Spirosoma enz. Onder al deze soorten zijn er, die voor den mensch ziekmakende eigenschappen hebben, terwijl andere als onschuldige saprophyten bij den mensch worden gevonden. In den mond bijv. worden vaak spiroehaeten gevonden, die nooit een ziekte bij den mensch veroorzaken. Ook bij dieren (konijnen bijv.) zijn ziekten bekend, die door spiroehaeten veroorzaakt worden. Wyers. Spirogyra, Lat. naam voor > spiraalwier. Spirometcr is een toestel om de hoeveelheid uitgeademde lucht te meten. De s. van Hutchinson bestaat uit een in water gedompelde klok, die door de uitgeademde lucht, die er ingeblazen wordt, omhooggeheven wordt. Een verdeeling op de klok laat toe om de hoeveelheid uitgeademde lucht te meten. Ook gebruikt men wel een drogen s., die uit een gummizak bestaat, welke wordt opgeblazen en daarbij een wijzer in beweging brengt, die langs een geijkte schaal loopt. Chamuleau. Spironema, > Spirochaeten. Spit (lumbago), synoniem met „myalgia lumbalis” (> Spierpijn), berust op een traumatische of vaker op een rheumatische aandoening der lendespieren. Na vertillen of koudevatten krijgt de patiënt plotseling een pijnlijke scheut door de lenderugspieren; men spreekt ook wel wegens dit plotselinge begin van > heksenschot. De stijve nek en de omalgie, d.i. pijn onder de schouderbladen, zijn aan de lumbago verwante spierpijnen. Klessens. Spithead, zeestraat tusschen N.O. van het eil. Wight en het vasteland van het graafschap Hampshire (60° 44' N., 1° 6' W.). Ook de reede van Portsmouth, de voornaamste Eng. oorlogshaven, wordt aldus genoemd. Spitsbergen (Noorsch: Sval b a r d), eilandengroep ten N. van Skandinavië (zie bij krt. Skandinavië, XVIII 704), bij verdrag van Parijs in 1920 aan Noorwegen toegewezen. S. omvat vijf groote eilanden en veel kleine: W. Spitsbergen 39 400 km2, Noordoostland 16 900 km2, Edge-eiland, Barentszeiland, Prins Kareis Voorland, samen 63 806 km2 opp. Svalbard was reeds in 1194 bij de Noren bekend, maar werd later vergeten. De bist. ontdekking had plaats in 1696 door de Ned. expeditie onder Heemskerk, ■> Barentsz en de Rijp. In de 17e eeuw was S. van belang voor de walvischvangst; Ned. nederzetting Smeerenburg. Aan de activiteit der Nederlanders herinneren ook nog de namen: Amsterdameiland, Hinloopenstraat, Nieuw-Friesland, e.a. Toen de rijkdom aan walvisschen afnam, daalde de belangstelling voor de souvereiniteit over de eilanden tot na de ontdekking van de steenkoolvelden. S. ligt op de shelf, die het Euraziatisch continent omzoomt, en bestaat grootendeels uit horizontale lagen van Siluur tot Trias, nl. zandsteen en leisteen en uit Tertiaire lagen met veel vulkanische gesteenten. Het W. is een hooggebergte met scherpe kammen en spitse bergen, waarvan de hoogste 1 760 m is. Het binnenland heeft eentonige vlakten. Te Green Harbour begint de poolnacht op 27 Oct. en eindigt 16 Febr. De Golfstroom is van veel invloed langs W. en N. kust. De O. kust is dikwijls het heele jaar door pakijs geblokkeerd. N.W. en N. winden overheerschen. Luchttemp. aan de IJsfjord in Febr. —lB°, in Aug. 4,5° C. Laagste temp. —6o° C. Het W. kustgebergte heeft veel regen, het binnenland is droog. De sneeuwgrens ligt op 200-300 m. Het bergland heeft veel gletsjers en ook de plateau’s en tafelbergen dragen ijskappen. Er groeien geen hoornen; dryas, wilg en berk vormen lage struiken, samenhangende heide- en toendravegetatie komt slechts op gunstige plaatsen voor. Veel vogels aan de kusten, verder rendier, poolvos, zeehond, walrus en walvisschen. De econ. beteekenis bestaat in het voorkomen van steenkool: Carbonische steenkool ten N.O. van de IJsfjord, die niet ontgonnen wordt, Mesozoïsche kool aan de O. zijde van de Adventbaai, waarvan de exploitatie gestaakt is, en Tertiaire kool ten Z. van de IJsfjord over een opp. van 7 000 km2. De voornaamste ontginning is hier die van Longyear City. Ze is in handen van Noren en leverde in 1929 ca. 300 000 ton. Er wonen 700 menschen. De Ned. Spitsbergen Mij. heeft de exploitatie gestaakt. Er komt ook wat ijzer, zink, goud en asbest voor. Noorwegen heeft op S. meteorol. stations en radioposten gesticht te Green Harbour, Adventbaai en op het Bereneiland, een geophysisch observatorium te Kwade Hoek en 3 postkantoren. fr. Sfanislaus. Spitsboog» gemetselde > boog, bestaande uit twee (cirkelboogvormige) helften, die elkaar in den top onder een scherpen hoek ontmoeten. Men onderscheidt gedrukte, gelijkzijdige en verhoogde s., al naar de ligging van de middelpunten („trekpunten”) binnen, op of buiten den boog. De s. is het meest sprekende uiterlijke kenteeken voor den Gotischen bouwstijl (> Gotiek), doch komt ook daarbuiten meermalen Belgische electrische trein en stoomtrein. Nederlandsche electrische trein, gestroomlijnd type 1937 38. Nederlandsch Diesel-mechanisch rijtuig, type 1937. Belgisch Diesel-mech. rijtuig voor buurtverkeer, type 1935. Nederlandsche Diesel-electrische trein, type 1934. Belgische Diesel-electrische trein, type 1936. Links: Kop van een Nederlandsche electrische trein, gestroomlijnd type 1937 38; met links Ned. seinpaal. Midden: Belgische seinpalen. Rechts: Nederlandsche locomotief met stroomlijn-ommanteling, 1935. 1,3, 5, 7 en 9 photo's Publ. Ned Spoorwegen; 2,4, 6 en 8 photo's Publ. Belg. Spoorwegen. 1. Interieur van een electrisch seinhuis te Brussel-Noord. 2. Bestuurdersplaats van een Nederlandsche electrische trejn, gestroomlijnd type 1937 38. 3. Belgische goederentrein-locomotief, type 36 van 1922. 4. Belgische reizigerstreinlocomotief, type 1 van 1935. 5. Spoorbrug over de Maas en tunnel bij Hoei. 6. Spoorbrug over den IJsel bi| Zwolle. 7. Kolenmengplaats te Schaarbeek. 8. Kolenoverslag bij Born. 9. Type van modernen Belgischen stationsbouw; Blankenberge. 10. Type van modernen Nederlandschen stationsbouw: Sittard. . t . D .. * 2,6, 8 en 9 photo's Publ. Ned. Spoorwegen; 1-5. 7 en 10 photo s Pub . Belg. Spoorwegen. Zie ook de platen bij het artikel Locomotief In deel XVI. voor. Omtrent den oorsprong van dezen eigenaardigen boogvorm zijn vele theorieën opgesteld; zekerheid bestaat dienaangaande evenwel niet. v. Embdm. Spitsmuizen (Soricidae), een fam. van de orde der insecten eters; leven in alle werelddeelen, behalve in Z.Amerika en Australië. De s., de kleinste zoogdieren, gelijken op muizen, hebben een slank lichaam en een verlengden snuit. Zij scheiden een muskusachtige stof af, waardoor zij voor vele dieren ongenietbaar zijn. De reuk- en tastzin zijn het best ontwikkeld. Hoofdzakelijk zoeken zij ’s nachts haar voedsel, waarvan de hoeveelheid zeer groot is en dat haast alleen uit het geheele dierenrijk stamt; doorliet verdel- gen van schadelijke dieren zijn zij nuttig. Zij houden geen winterslaap. In Ned. leven vijf soorten. De gewoonste is de boschspitsmuis (Sorex araneus L.), een bruin tot zwart diertje, 11 cm lang. Zeer zeldzaam is de donker grijsbruine dwergspitsmuis (S. minutus L.), 7 cm lang, het kleinste zoogdier ten N. der Alpen. De zwarte waterspitsmuis [Neomys (Crossopus) fodiens Pall.], 12 cm lang, kan door de stijve haren aan achterpooten en staart goed zwemmen; zij is schadelijk voor de vischteelt. Een andere soort is de > huisspitsmuis (Crocidura). Een variëteit van deze, de veldspitsmuis, komt in Limburg voor. In het Middellandsche Zeegebied leeft de Z. Europ. s. (Pachyura etrusca Savi), 6,6 cm lang, het kleinste zoogdier. Keer. Spitta, 1" J. Au g. Phil i p p, Duitsch muziekhistoricus. * 27 Dec. 1841 te Wechold (Hannover), f 13 April 1894 te Berlijn. Zijn internationalen roem vestigde hij met zijn standaardbiographie over J. S. Bach (2 dln. 1873-’80), een mijlpaal in de geschiedschrijving der muziek. Verder gaf hij met > G. Adler het „Vierteljahrsschr. f. Musikwissenschaft” uit (1886-’94). Verder vsch. studies (o.a. over Buxtehude, Handel). Aooie. «O nV . . n.UÜLK. 2 Pn 11 ip p, Duitsch dichter van Prot. piëtistisch getinte lyriek. * 1 Aug. 1801 te Hannover, f 28 Sept. 1859 te Burgdorf. Spitsboog. Links; gedrukte spitsboog; midden: gelijkzijdige spitsboog ; rechts : verhoogde spitsboog. Voorn, werken: Psalter und Harfe (1833,1843); Nachgelassene Lieder (1861); Lieder aus der Juijendzeit (1898). LU.: Münkel, P. S. (1861). Spitteler, Kar ï, Zwitsersoh-Duitsch dichter van symbolistisch-wijsgeerige epische gedichten, benevens van balladen en moderne zedenromans. * 24 April 1846 te Liestal, f 29 Dec. 1924 te Luzern. S.’s felle anti-Duitschgezindheid vertraagde zijn verdienden bijval in Duitschland. Nobelprijswinnaar (1919). De door hem, in klassiek-mythologische verbeeldingen uitgedrukte levensbeschouwing (beïnvloed door Schopenhauer en Nietzsche) predikt een onchristelijk pessimisme in een taal van prophetisch doorgloeide warmte en toch met de stof volledig overeenstemmende, waardige beheerschtheid. Voorn, werken: Prometheus und Epimetheus (prozavorm 1881 ; poëtische vorm 1924); Extramundana (1883); Schmetterlinge (1889); Lachende Wahrheiten (1892); Balladen (1896); Conrad der Lcutnant (1892); Gustav (1892); Imago (1906); Die Madchenfeinde (1907); Olympischer Friihling (ca. 20 000 verzen • zijn meesterstuk ; 1900-1910). —L i t.: G. Meissner, C. S. (1912); R. Meszlény, C. S. und das neuhochdeutsche Epos (1918); B. Gottschalk, C. S. (1928); F. Schmidt, Die Brneuerung des Epos. (1928); S. Streicher, S. und Böckhn (1926); R. Faesi, C. S. (1933). Baur Spitten, -> Graven. Spitzen, Otto Antonius, historicus en theoloog. * 10 Oct. 1823 te Steenwijkerwold, f 1 Aug. 1889 te Zwolle. Priester gewijd te Oegstgeest in 1846, kapelaan resp. te Zwolle en Groningen; 1861 prof. te Warmond. Sinds 1868 pastoor te Heino, sinds 1866 te Zwolle. Heeft zich als schrijver vooral verdienstelijk gemaakt door zijn studiën over de > Navolging, waarvan hij den Ned. oorsprong duidelijk aantoonde. Voorn, werken: Thom. a Kerapis als schrijver der Navolging gehandhaafd (1880) ; Les Hollandismes de I’lmitation de Jésus-Christ (1884). L i t. : Nw. Ned (III). deHaas. Boschspitsmuis. Spitzor, Leo, Romanist, stilistiekbeoefenaar. * 7 Febr. 1887 te Weenen. Sinds 1925 prof. in Marburg. Sinds 1930 in Keulen, sinds 1933 in Konstantinopel. Werken: Die Wortbildung als stilistisches Mittel (1910); Aulsatze zur roman. Syntax und Stilistik (1918); Stiletudien (2 dln. 1928); Romanische Stil- und Literaturstudien (2 dln. 1931); Hugo-Schuchardt-Brevier (21928). Spitzweg, Kar 1, Duitsch schilder. * 4 Febr. 1808 te München, f 23 Sept. 1886 aldaar. Autodidact; schildert scenes uit het leven der Beiersche burgers in de stad en op het land, humoristisch gezien. De landschappen zijn breed geschilderd en fraai van verlichting. Sedert 1846 leverde S. ook geestige teekeningen voor de Fliegende Blatter. Voorbeelden van zijn kunst in de musea te München. Korevaar-Hesseling. L it. : H. Uhde-Bernays, K. S. (1924). Splanchnologic (Gr., = leer der ingewanden), onderdeel der ontleedkunde. Zie» Anatomie. Spleen (Eng.), eigenlijk miltzucht, hypochondrie; vgl. Gr. splèn = milt. Het werd wel een typisch Engelsche ziekte genoemd, waardoor de lijder iets gemelijks, landerigs over zich krijgt. Ironisch en populair beteekent het: iets zonderlings, een impuls, caprice, een impetuositeit. Spleet-enten of spleetgriffelen, wijze van > enten, waarbij het aan weerszijden aangesneden -> ent-rijs past in de opengekloofde > onderlaag. Toepassing bij sommige boomsoorten op stammen van middelbare dikte. Spleetstippel, > Stippels. Spleettonen, ->■ Wrijvingstonen. Spleetvleugei, > Vleugel. Splencclomie, operatief verwijderen van de milt. Splenitis = ontsteking van de milt. Bij vele infectieziekten wordt de milt grooter en bevat dan een groot aantal exsudaatcellen, in hoofdzaak polynucleairen. Zoolang over de functie van de milt zoo weinig bekend is, kan men moeilijk uitmaken of er hier Van een ontsteking sprake is, of dat deze verschijnselen in de milt beboeren bij het geheel van afweermechanismen, die het lichaam in dergelijke omstandigheden in het werk stelt. Héél zeldzaam ontstaat er bij infectieziekten in de milt een abces (bijv. bij buiktyphus of bij etterende ziekten). Een tuberculeuze ontsteking van de milt is echter niet zóó zeldzaam, ook wanneer men afziet van de miliair tuberculose, waarbij de milt evenals het grootste deel der andere organen vele tuberculeuze ontstekingshaardjes vertoont. Wyers. Splenter, B run o De, Belg. kerkelijk rechtsgeleerde en kanunnik. * 2 Jan. 1835 te Ooigem, f 22 Oct. 1899 te Kortrijk. Promoveerde 1863 te Rome; werd 1877 pastoor te Manchester (Eng.) en in 1891 kanunnik-theologaal van Salford. Warme voorstander der rechten van het lersche volk en groote werker voor het Kath. onderwijs en de Kath. drukpers. L i t.: P. Allossery, Onze West-Vlaamsehe zendelingen (I 1924). Alloss“.ry. Splinters. Jan Splinters testament, veel gelezen volksboek: hoe Jan S. het aanlegde om zich door nonnen te laten opnemen en lekker verzorgen, door haar op een rijke erfenis in een koffer te laten hopen. Dezelfde grap in Thijl Uylenspieghel. L i t.: J. W. Muller (in : Tiidschr. voor Ned. Taal- en Letterkunde, 1899). Split (Ital.: Spa 1 a t o), belangrijkste havenstad in Joego-Slavië (XIV 625 C 3). Spoorwegen naar Agram (Likabaan) en Travnik. S. telt ca. 44 000 inw. (1931), waarvan ca. 3 000 wonen in het oude paleis van Diocletianus (zie onder), en is de zetel van een R.K. bisschep. In de nabijheid cement- en carbidindustrie en wijnbouw. Mooie omgeving (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 608 in dl. XIV). Hoek. S. heeft bij de uitbreiding van Rome’s macht en cultuur een belangrijke rol vervuld. De glansperiode valt ca. 300: keizer Diocletianus liet er een reusachtig paleis (198 x 168 m), een als vesting aangelegd bouwwerk oprichten. De stad werd later door de Goten vernield. In 630 werd S. zetel van een aartsbisdom. Oudere tempels, o.a. die van Aesculapius (paleistempel), en het mausoleum van den keizer werden er voor den Christelijken cultus omgebouwd. E. De Waele. Splitleder (lederbewerking), leder, bereid uit de onderste huidlaag, die afvalt bij het splijten van de huid, die tot overleder verwerkt wordt. Splitsen. 1° (W i s k.) S. van een getal beteekent het getal schrijven 1° als een som van andere getallen (genaamd s. in summ a n d e n), 2° als product van andere getallen (> ontbinding in factoren). 2° (B i o 1.) Splitsing is een in het > Mendelisme veelgebruikte term om aan te duiden, dat de individuen van een bepaalde generatie erfelijk verschillen. 3° Bepaalde wijze van vlechten van touwwerk, hetzij ter verbinding van twee einden of ter vorming van een oog of lus. Splitting, > Klemsloot. Splitvrueht, schizocarpium, droge vrucht, die uiteenvalt in meerdere eenzadige deelvruchtjes (dopvruchtjes of nootjes) en waarvan de deelen gesloten blijven, bijv. bij schermbloemigen (twee- voudige s.), ruwbladigen (viervoudige s.) en reigersbek (vijfvoudige s.). Melsen. Spliigen, 2 117 m hooge pas in de Graubünder Alpen tusschen den Tambohom (3 276 m) en den Surettahom (3 031 m) op de Zwits.-Ital. grens. Splijting (genees k.), » Schizophrenie. Ook bij > hysterie spreekt men wel van een splijting der persoonlijkheid en van het bewustzijn. Splijlvarens (Schizaeaceeën), een plantenfara., waarvan de sporangiën niet tot hoopjes vereenigd zijn. De ronde of langwerpige sporen verlaten het sporendoosje door een scheur, die aan den top ontstaat. De vruchtbare bladeren verschillen sterk van de onvruchtbare: de planten kruipen meestal voort met een wortelstok. Enkele geslachten zijn Schizaea, de klimmende Lygodiura en de wierookvaren (Moliria caffrorum). Bonman. Splljtwicren, ■> Blauwwieren. Splijtzwammen, > Bacteriën. Spodium, > Beenderkool. Spoed, de afstand, dien een schroef zou afleggen in de richting van de as, bij één omwenteling en bewogen in een vaste massa.-x Schroef; Schroefdraad; Schroeflijn. Bij de meeste metalen vliegtuigschroev e n was het aanvankelijk alleen mogelijk den spoed aan den grond in te stellen; een dgl. schroef wordt een verstelbare schroef genoemd. Sinds 1932 ongeveer worden echter bestuurbare schroeven toegepast, waardoor de spoed tijdens de vlucht versteld kan worden. Men past hiertoe vsch. middelen toe, zooals: oliedruk, centrifugaalkracht, veerdruk, stuwdruk en mechanische transmissie. Bekende systemen zijn die van Hamilton Standard, Ratier, Smith, enz. Door wijziging van den spoed wordt in de verschillende vliegtoestanden een beter rendement bereikt. Om steeds onder alle omstandigheden het volle motorvermogen ter beschikking te hebben, wordt als laatste verbetering thans de „constant speed” schroef van Hamilton Standard ingevoerd, waarbij het motortoerental steeds een eenmaal ingestelde waarde blijft behouden en de spoed dientengevolge gedurig varieert tusschen de min. en max. afstelling. v. Lammeren. Spoedbestelling,bestelling van goederen onmiddellijk na aankomst. Bij het vervoer per spoor worden goederen, welke als expresgoed verzonden zijn, kosteloos met spoed bezorgd. Bij vervoer als snelgoed geschiedt spoedbestelling alleen tegen afzonderlijke betaling. Spoel (r adi o -1 ech n i e k), een uit meerdere koperdraadwindingen bestaande wikkeling. Het doel is meestal een hooge zelfinductie te verkrijgen, d.w.z. een grooten weerstand (impedantie) voor wisselstroomen. Voor hoogfrequent spoelen wordt massief koperdraad gebruikt of in elkaar gevlochten vetersnoer (litze), dat uit een groot aantal onderling geïsoleerde dunne koperdraadjes bestaat; voor zendspoelen wordt de draad of buis, ter vermindering van den hoogtrequentweerstand, vaak verzilverd. Naar de manier van wikkelen onderscheidt men verschillende typen s., bijv. een- en meerlaagsche cylinderspoelen, vlakke s. als honigraat-, spinneweb- en mandbodem-spoelen; met deze laatste bijzondere spoelconstructies tracht men de eigencapaciteit van de s. zoo gering mogelijk te maken. Het, door een wisselstroom opgewekte, wisselend magnetische veld zal induceerend werken op naburige geleiders; om ongewenschte koppeling door dit strooiveld te ontgaan zijn verschillende systemen van zgn. veldlooze s. in gebruik. Vooreerst de a s t a – tis c h e s.; deze wordt gevormd door twee gelijke spoelhelften, die op dezelfde as, maar tegengesteld gewikkeld zijn, waardoor naar buiten de strooivelden van beide helften elkaar opheffen. Een bijzondere vorm van astatische s. is het type binoculaire s.; hier zijn de beide spoelhelften niet co-axaal, maar met parallelle assen gemonteerd. Bij de t o r o i d spoelen vormt de as een cirkel, waardoor het magnetische veld in zichzelf gesloten is en er dus heel weinig strooiing zal zijn. Tegenwoordig worden veelal afgeschermde s. toegepast, waarbij de s. geheel omsloten wordt door een metalen doos. Het wisselend magnetische veld van de s. veroorzaakt in het scherm een wervelstroom, waarvan het veld tegengesteld gericht is aan hot opwekkende veld, waardoor buiten het scherm geen veld aanwezig is; een nadeel is de verhooging van de demping door de verkleining van de effectieve zelfinductie. v. Gils. Spoelberch de Lovenjoul, vicomte Charles de, Belg. bibliograaf en criticus. * 1836 te Brussel, f 1907 te Royat. S. is vooral bekend om zijn werken over de Fransche romantici. Voorn, werken: Hist. des oeuvres d’H. de Balzac (1879); Hist. des oeuvres de Th. Gautier (1887); La Véritable hist. d’„Elle et lui” (18.J7) ; Sainte-Beuve inconnu (1900). Spoeling, irrigatie,geneesk.bewerking, waarbijeen lichaamsholte met behulp van stroomende vloeistof gereinigd wordt. Voor s. der vagina)gebruikt men bij voorkeur warm water,soms gemengd metzwakke antiseptica. Spoclvullliicj (m ij nb o u w). Volgens deze methode wordt de door de ontginning ontstane ruimte met fijn korrelig gesteente opgevuld. Het gesteente wordt door een waterstroom door buizen meegevoerd en ter plaatse gebracht. Het water krijgt gelegenheid om weg te vloeien en het vulmateriaal blijft achter. S. is zeer gunstig voor beperking van eventueele opper – vlakteschade. De samendrukbaarheid is slechts 5- 16 %. Men gebruikt deze soort opvulling slechts bij uitzondering, wegens de hooge kosten. Het vulmateriaal bestaat uit afvalproducten van wasscherijen, smelterijen enketelbatterijen; ook welzand,grind of leem. Het materiaal dient tot een bepaalde korrelgrootte gemalen te worden en wordt dan gemengd met water ([gunstigste verhouding 1: l}en door buizen al of niet onder druk ter plaatse gevoerd. Het water wordt teruggewonnen en gereinigd. S. wordt toegepast bij dikke vlakke lagen, indien het opvulmateriaal dichtbij te krijgen is (Silezië) en bij het winnen van beveiligingspijlers. te Poel. Spoelwormen (Ascaridae), fam. der Nematoden, parasieten levend in het darmkanaal van mensch en dier (> Ingewandsworm). S.zijri langgerekte, ronde wormen,ongeleed en bleek van kleur; de kop draagt lippen cn fijne tandjes. Ademhaling door •> anoxybiose: koolhydraten worden gesplitst in koolzuurgas en valeriaanzuur. De eieren ontwikkelen zich in aarde of water. Bekende soorten: de gewone s. (Asoaris lumbricoides) bij menschen varken; A. megalocephala in paard en A. canis in kat en hond. M. Bruna. Spohr, Louis, violist en componist. * 5 April 1784 te Bronswijk, f 22 Oct. 1859 te Kassei. In 1817 kapelmeester te Frankfort, 1822 hofkapelmeester te Kassei. In zijn werken is hij vóór alles violist; ze zijn overheerschend melodisch en sterk chromatisch. Werken: 150 composities, o.a. vioolconcerten ; 9 symphonieën (Die Weihe der Töne, Die vier Jahreszeiten); opera’s (Faust, Jessonda); oratoria (Das jüngste Gericht, Die letzten Dinge, Des Heilands letzte Stunden). Geschrift: vioolschooi (1831). —L i t.: W. Neumann, L. S. (1854); Göthel, Das Violinspiel L. S. (1935). Piscaer. Spokane, stad in den staat Washington (Ver. St. v. N. Amer.; XVIII 608 G 5). Ca. 120 000 inw. Oorspr. was S. een mijnstadje. Dank zij enkele gunstige factoren (waterkracht en spoorwegen) is de plaats in de laatste jaren uitgegroeid tot een moderne grootstad. Marlet voor koren, fruit, vee, wol en ertsen uit de omgeving. Zetel van een Kath. en een Prot.-Episc. bisschop. Spoleto, stad in de Ital. prov. Pemgia (XIV 320 D3). Ca. 33 000 inw. Bisschopszetel. Talrijke resten uit de Oudheid (waterleiding, araphitheater) en uit de middeleeuwen: de dom S. Maria Assunta uit de 7e eeuw, in de 12e eeuw vernieuwd, in 1643 door Bernini van binnen Barok omgebouwd. Verder de kerken S. Maria de Loreto (1672), S. Agostino (basilica uit de 4e eeuw, oorspr. Romeinsche tempel), beide buiten de stad, en S. Pietro (1000, gevel Romaansch) en S. Rocco. Ten slotte de burcht La Rocca (1364) en de paleizen della Signoria (16e eeuw) en Arroni met sgraffitowerk. Het oude Spoletium was een der belangrijkste steden in Umbrië. Sinds 670 was S. een Longobardisch hertogdom. In 889 maakte hertog Guido zich tot koning van Italië. In 1189 kwam het hertogdom aan den Kerkelijken Staat en daardoor in 1860 bij het koninkrijk Italië. Sponcl(a)eus, versvoet, bestaande uit twee lange lettergrepen (vier maateenheden). Een plechtig, eenigszins dalend rhythme; bijv. Heilig, heilig, nog eens heilig, / driemaal heilig, eer zij God (Vondel). Spondylitis (Gr., = ontsteking van wervels) (genees k.). Onder s. verstaat men een tuberculeuze aandoening van de ruggegraat. Soms zijn daarbij slechts enkele wervels aangedaan, soms vele. In dit laatste geval ontstaat later een misvorming van de ruggegraat (bult, Pott’sche bochel). Evenals alle andere tuberculeuze aandoeningen van het skelet, is ook deze een locale aanduiding van een algemeene ziekte. Het grootste gevaar dezer aandoening is, dat het naburige ruggemerg bij het proces zal betrokken worden. Vroeger stierven 60 % van al de spondylitislijders; heden ten dage veel minder en indien direct na de ontdekking der afwijking maatregelen worden genomen om deze te beperken, is het sterftecijfer gering. Die maatregelen zijn: absolute rust van het aangedane lichaamsdeel, verblijf in de openlucht dag en nacht, bij voorkeur aan zee (bacterie- en stofvrije lucht, veel ultraviolet licht) of in de bergen; zorgvuldige verpleging, om afwijkingen in de as van de ruggegraat te voorkomen. Verpleging der zieken in een speciaal sanatorium is uit den aard der zaak zeer wenschelijk. De genezingsduur bedraagt van één tot drie jaar. Operatieve maatregelen zijn vooral in het begin van de ziekte te verwerpen. Spoelwormen. Links; mannetje; rechts: vrouwtje; onder: ei (sterk vergr.). het verhaal, dat een Hollandsch zeekapitein met zijn schip moest blijven varen tot den jongsten dag, omdat hij in overmoed God had uitgedaagd; in haar tegenwoordigen vorm gaat de sage in de litteratuur op zijn verst terug tot in de 18e eeuw; de localisatie bij Kaap de Goede Hoop doet denken aan de stoute ontdekkingstochten der Hollandsche zeelui in de 17e eeuw in die gevaarlijke wateren, waar twee zeestroomen elkaar kruisen, zoodat schepen elkaar kunnen passeeren met volle zeilen in tegenovergestelde richting; de antipathie der Engelschen, wier handel bedreigd werd, maakte van den demonisohen zeekapitein een Hollander. Knippenberg. L i t.: Kleijntjens en Knippenberg, Limburgsche Sagen; G. Kalff Jr., De sage van den Vliegenden Hollander (1923, een belangrijke studie, maar weinig critisch in religieus-historisehe en psycho-analytische beschouwingen). Spoor, 1° van een bloem, een meest hol, kegelof draadvormig uitsteeksel aan den voet der kroonblaadjes of kelkblaadjes, dat honig bevat, bijv. bij 0. I. kers en viooltje. 2° Bij sommige vogels, vooral bij de hoendervogels, een aanhangsel aan de pooten. Spoorbloem (Centranthus), een plantengeslacht van de fam. der valeriaanachtigen; omvat 12 soorten, overblijvende kruidachtige planten, waarvan er enkele als sierplant gebruikt worden, die soms verwilderen. De gespoorde bloemen staan in pluimvormige bijschermen. De roode s. (C. ruber) heeft witte en rosé variëteiten. De eenjarige lange spoorbloem (C. macrosiphon) wordt met rosé, witte of vleeschkleurige bloemen gekweekt. Bonman. Spoorkaartje en andere spoorwegplaatsbewijzen. De gewone s. van karton heeten Edmonsonkaartjes (maat ca. 31 x 67 mm), naar hun uitvinder Edmonson (* 1792 te Lancaster, Eng.). Werden ca. 1840 voor het eerst gebruikt. Ze zijn zeer handig voor uitgifte, afrekening, controle. Voor internat, biljetten, geldig naar keuze over vsch. reiswegen of over groote afstanden, zijn zij minder geschikt. Hiervoor worden biljetten in blad- of boekvorm (couponboekjes) gebruikt, waarvan na het afleggen van een traject een gedeelte afgescheurd wordt, waardoor belet wordt dat meer dan eenmaal een zelfde traject met hetzelfde biljet afgelegd wordt. De spoorwegen, toegetreden tot de Union internat, pour I’émission de billets a coupons combinés (zetel Brussel), kunnen met de coupons dezer vereen, rondreisbiljetten in boekvorm voor bijna elke willekeurige reis samenstellen. Toegetreden zijn de belangrijkste Europ. spoorwegen behalve de Duitsche, Hongaarsche, Noorsche, Russische en die der Balkanstaten. Bepaalde reisbureaux kunnen reisbureau-couponboekjes samenstellen. Het Internat. Spoorweg Transportcomité bepaalt voor biljetten in internat, verkeer vorm, kleur, wijze van bedrukken, te bezigen taal, enz. K. Bongaerts. Spoorvolcjcn (recht), > Intertiatio. Spoorvvcgdienstregeling, -> Dienstregeling; Keisgids. Spoorwegen, wegen of banen, waarop voertuigen zich kunnen bewegen over een bepaald spoor, dat bestaan kan uit 1, gewoonlijk 2 spoorstaven, hetzij in den grond verzonken, hetzij hooger geplaatst. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832). A) Techniek. Men spreekt van tandradbanen (bij hellingen steiler dan 1 : 40), wanneer tusschen de spoorstaven een tandreep aanwezig is, waarin een of meer tandraderen van het voertuig grijpen (■*- Bergspoorwegen; zie afb. in kol. 687/638, en de pl. t/o kol. 640, beide in dl. IV); van kabelbanen (> Kabelspoor), wanneer het spoor uit een kabel bestaat, waaraan het voertuig veelal hangt. Indeeling. Naar de s p o o r w ij d t e : is de afstand der twee spoorstaven, binnenwaarts gemeten, 1,436 m (Eng. maat 4 voet 8,6 inch), dan spreekt men van normaal spoor, is die grooter, van breed spoor, kleiner, van smal spoor; naar het doel: gewone spoorwegen voor het vervoer van personen, vee en goederen; fabrieksspoorwegen, die alleen het vervoer ten behoeve van fabrieken en werkplaatsen bedienen; mijnspoorwegen, uitsluitend ten dienste der mijnen; naar de beweegkracht: gewone spoorwegen, waar de stoomlocomotief de trekkracht levert; daarover kunnen ook treinen met diesel-electrische tractie loopen en, bij beperkt vervoer, motorrijtuigen; electrische spoorwegen, waar de voortbeweging door electr. stroom geschiedt; men treft beide soorten gecombineerd aan; naar de belangrijkheid: hoofdspoorwegen, waarover veel verkeer gaat en waar de snelheid 100 a 120 km per uur kan zijn, en secundaire, ook lokaalspoorwegen genoemd, waar minder belangrijk verkeer plaats heeft en de max. snelheid 60 km bedraagt. Bouw. Alvorens een s. aan te leggen, moet hij getraceerd worden, d.i. het bepalen van de as, richting en ligging (bogen en hellingen). Is het tracé vastgesteld, de rentabiliteit berekend, de concessie verkregen, de grond gekocht en aan de noodige wettelijke en administratieve regelingen voldaan, dan gaat men, nadat het lengteprofiel (aangevende de bogen en hellingen, alsook de kunstwerken, overwegen, enz.) geteekend, de noodige plannen der werken gemaakt en begroot zijn, over tot den bouw. Eerst de > aarden baan en de kunstwerken, dan wordt het > ballastbed opgebracht, waarop de •>- bovenbouw, terwijl rekening gehouden wordt met het profiel van vrije ruimte (> Omgrenzingsprofiel, 2°). Bij de bepaling van den aard van ballastbed en bovenbouw is rekening te houden met de ba 11 astcoëff i c i ë n t, nl. de verhouding tusschen den druk op en de samendrukking van het ballastbed. Deze coëff. wordt bepaald uit de formule c = p/y, waarin p = druk in tonnen per cm2 onder het steunpunt, y = zakking van het steunpunt in cm. Stations. Bij steden en dorpen langs den s. worden stations met emplacementen gebouwd, onderscheiden in hoofd-, tusschen- en eindstations. Verder o.a. in kopstations, waar de hoofdsporen dood loopen en het terugzetten der locomotieven geschiedt 1° met behulp van draaischijven (d.z. schijven, waarop een spoor bevestigd is en die op een spil in een verzonken kuip draaien, waardoor het schijfspoor aangesloten kan worden aan een der daar naar toe leidende sporen), 2° met > rolwagens of traversen, of 3° met > wissels; bet hoofdgebouw bevindt zich aan den kop dier sporen; eilandstations, d.z. tusschenstations, waar hoofdgebouw met perrons tusschen de hoofdsporen gelegen zijn; schiereilandstations, bij samenkomst van twee spoorrichtingen, waarbij het stationsgebouw zich bevindt in de wigvormige ruimte, door deze twee sporen gevormd. Op de grootere stations treft men, behalve hoofdgebouw met perrons en overkappingen, neven- en dienstgebouwen, goederen- en locomotiefloodson, watervoorzieningen enz., nog stationsinrichtingen aan, zooals tunnels en overbruggingen om personen gelegen- heid te geven van het eene naar het andere perron te gaan zonder over de sporen te loopen, voor de goederen: liften en zgn. bagagetunnels, verhoogde los- en laadplaatsen voor het lossen en laden van goederen en vee, waterkranen om locomotieven en tenders van water te voorzien; kolenparken (open stapelplaatsen van brandstoffen), kolenlaadinrichtingen om langs mechanischen weg kolen te transporteeren; vaste resp. transportable kranen om o.a. voorwerpen te laden in en uit spoorwagens; weegbruggen om wagonladingen te wegen (op de weegbrug ligt een spoor, waarop de wagen gereden wordt; het eigenlijke weegraechanisme bevindt zich in een kelder daaronder), > ladingmallen, en stootbokken om het doorschieten van treinen of wagens te verhinderen, bestaande uit een grondlichaam door houten wanden omgeven, ook wel uit een samenstel van spoorstaven, schorend geconstrueerd en voorzien van een stootbalk al of niet met veerende buffers. Op kopstations treft men soms hydraulische stootbokken aan, waar de stoot door een hydraulische inrichting opgevangen wordt. Seinwczon. Voor de beveiliging van het verkeer dienen de seinen, vastgelegd in een seinreglement. Een sein is een teeken, dat dient om de aandacht van het personeel te vestigen op een bijzonderheid, het verkeer betreffende, of wel om een bevel te geven tot een bepaalde verrichting. Men kent hoorbare seinen, gegeven door electrische klok of wekker, door hoorn of mondfluit, en zichtbare seinen. Dit zijn: 1° palen met een of meer beweegbare armen (afzonderlijk staande of verzameld op een zgn. seinbrug) of met al of niet draaibare schijven van bepaalden vorm en kleur. Uit den stand dier armen of schijven ziet men hoe gereden en of gestopt moet worden. Een hoofdseinpaal geeft aan of het gedeelte spoor, door dezen paal beveiligd, al of niet bereden mag worden en geldt uitsluitend voor treinen; hij kan een inrij-, uitrij-, spoor-, afstands- (op of nabij stations), richtings-, blok- (> Blokstelsel) of herhalingsseinpaal zijn. Arm horizontaal = onveilig, onder een hoek van 46° naar boven = veilig, onder dien hoek naar beneden = langzaam rijden. 2° Op stations treft men o.a. nog aan; rangeerseinen op kortere palen; wisselseinlantaams laag bij den grond bij wissels; ’s nachts worden de seinen sub 1° en 2° verlicht, waarbij groen veilig, rood onveilig en geel langzaam rijden beteekent. 3° Seinen op treinen, rangeerdeelen en bijzondere voertuigen; meest voorkomende zijn; frontsein: ’s nachts 2 witte lichten vóór op de locomotief (hoofd v. d. trein); „sluitsein”, aangevende het einde van de trein: overdag 1 ronde roode schijf met witten rand (staartschijf) benevens 2 rechthoekige rood en wit gekleurde borden, ’s nachts 3 roode lichten. Zijn er bij het frontsein schijven /lichten bijgevoegd of een of meerdere der schijven/lichten in kleur of vorm gewijzigd, zoo beteekent dit dat er anders gereden wordt of moet worden dan de normale dienstregeling aangeeft. 4° Seinen op bepaalde plaatsen te geven: vertooning van armbewegingen door het personeel met of zonder vlaggen of lichten (beteekenis der kleuren zie sub 2°). 5° Seinen langs den weg: verkenborden (wit waarop een zwarte S, aanduidende dat de trein een halte tot op 450 m is genaderd en baken (> Mistbank), die de beteekenis „geef acht” hebben. 6° Seinen voor electrische treinen; ruitvormige blauwgekleurde borden met witte randen en figuren of letters, die (behalve de gewone seinen) voor deze treinen gelden, L i t.: H. van Berckel, Spoorwegbouw en- onderhoud (41922); Spoorwegtechniek, handboek voor spoorwegtecbnioi enz. (I 1935). E. v. Berckel. B) Geschiedenis en tegenwoordige toestand. Het gebruik van vaste sporen in het verkeer is al oud. Sedert de 16e e. gebruikte men in mijnen houten balken, later met ijzer beslagen. Het hulpmiddel kreeg zijn modernen vorm door de uitvinding van het walsen van rails (1820). De eerste spoorweg voor vervoer van personen en goederen is van 1796 (Engeland). Paarden dienden voor tractie. Weldra kwam het vraagstuk van mechanische tractie aan de orde. Stephenson bouwde zijn eerste locomotief in 1814, maar eerst tegen 1830 was de toekomst van het nieuwe verkeersmiddel verzekerd, toen hij zijn locomotief „Rocket” construeerde en de lijn Manchester-Liverpool voor passagiersvervoer aangelegd werd. Weldra vond het „stoomros” verbreiding op het continent. a) Het oudste Ncd. spoorwegplan is van W. A. > Bake, dat niet tot uitvoering kwam. De eerste spoorlijn was die van Amsterdam naar Haarlem (1839), later doorgetrokken tot Rotterdam, eigendom der ■> Holl. Ijzeren Spoorwegmij. Daarop volgde de > Rijnspoorweg. Veel verder kwam men vóór 1850 niet. Concessies waren er genoeg, maar het Ned. kapitaal hield zich afzijdig. Nadat het geven van staatssteun (subsidie; rentegarantie) door de Eerste Kamer afgewezen was (Febr. 1860), wist Van > Hall een meerderheid te vinden voor staatsaanleg van negen lijnen, ongeveer twee netten van Utrecht en Arnhem uit, onderling verbonden door den Rijnspoorweg (1860). In 1863 werd de exploitatie toevertrouwd aan de Mij. tot Exploitatie van > Staatsspoorwegen. Omstreeks 1880 voldeed het spoorwegnet aan redelijke eischen, echter niet het verkeersapparaat. De stelselloosheid in den aanleg wreekte zich. De drie groote maatschappijen deden elkaar doodelijke concurrentie aan, waarin de kleinere ondernemingen (Centraal spoorweg ; Noord-Brabantsch Duitsche spoorwegmij.) bekneld raakten. Onderlinge aansluitingen lieten vaak veel te wenschen over. Dit alles gaf aanleiding tot een parlementaire enquête (1882) en een reorganisatie (1890). De Rijnspoorweg werd door den staat genaast; de twee andere groote maatschappijen kregen elk een net, van de grenzen naar de groote havens, en in het centrum des lands vsoh. lijnen in gezamenlijk gebruik. Dit gaf verbetering, maar de rentabiliteit bleef zwak. In 1917 kwam een fusie tusschen H.IJ.S.M. en S.S, tot stand, waarbij haar bedrijven voor gemeenschappelijke rekening werden uitgeoefend. Ook dit gaf op den duur geen verbetering van het financieel resultaat. Ingevolge overeenkomsten, in 1920 tusschen den Staat en de beide maatschappijen gesloten, moest de schatkist jaarlijks aanzienlijke bedragen bijpassen (over 1936 niet minder van 31 850 000 gld.). Dientengevolge werd door de wet van 26 Mei 1937 het spoorwegbedrijf gereorganiseerd. De reorganisatie behelst: verlichting der vaste financieele lasten, overdracht van den eigendom en de exploitatie van alle aan den Staat en aan S.S. en H.S. toebehoorende spoorwegen aan één nieuwe maatschappij, de N.V. Nederlandsche Spoorwegen (N.S.) en de liquidatie van S.S. en H.S., met ingang van 1 Jan. 1938. Het aandeelenkapitaal der N.S. bedraagt 10 millioen gld. en is aan het Rijk overgedragen tegen inbreng door het Rijk van de ingevolge der overeenkomsten van 1890 met S.S. en H.S. verhuurde Staatsspoorwegen alsmede de aan S.S. en H.S. verhuurde eigendommen, welke het Rijk voor zijn dienst niet meer behoeft. Obligatiën, schuldbekentenissen en aandeelen aan toonder van S.S. en H.S. worden ingewisseld tegen schuldbewijzen van het Rijk tot een nominaal bedrag van ten hoogste 460 millioen gulden. De rente en aflossing dezer schuldbewijzen zijn grootendeels ten laste van N. S. Voor lengte van het Ned. spoorwegnet e. a. statist. gegevens, zie het artikel > Nederlandsche Spoorwegen. Rollend materieel. De N.V. Nederlandsche Spoorwegen bezigt stoomlocomotieven en bovendien voor de reizigerstreinen electrische en verbrandingsmotor-rijtuigen en treinstellen met electrisch of mechanisch drijfwerk en voor den rangeerdienst locomotoren. Het park van de N.S. telt 960 stoomlocomotieven, 2 532 rijtuigen met 164 773 zitplaatsen, 26 748 eigen goederenwagens en 1 460 wagens in particulier bezit. L i t.: Jonckers Nieboer, Gesch. der Ned. Spoorwegen (1907); Verberne, Gesch. v. Nederland (VII 1937 en VIII 1938). Verlerne/K. Bongaerls. b) België is na Frankrijk, dat reeds in 1832 begonnen was, het eerste land op het continent, dat het Engelsche voorbeeld volgde: in 1835 werd de eerste spoorlijn met stoomtractie voor passagiersvervoer tusschen Brussel en Mechelen geopend; in 1836 werd deze doorgetrokken naar Antwerpen en in 1837 kwam de lijn Antwerpen—Gent tot stand. Verdere uitbreiding volgde spoedig, wijl België omzijn industrieën door gebrek aan waterwegen een dicht spoorwegnet noodig had. Ook thans nog is het het dichtste van alle landen. In 1845 had België aan hoofdspoor lijnen 678 km, in 1866 2306 km, in 1886 4417 km; met de locaalspoorlijnen mee bezit het nu meer dan 10000 km spoorlijn. Naast exploitatie door den staat van den aanvang af, waren er spoedig ook vsch. particuliere maatschappijen, vooral voor locaalspoorwegen. Hoe vroeg men het economisch en zelfs politiek belang van den spoorweg inzag, blijkt wel hieruit, dat toen in 1867 een Belg. maatschappij wegens financieele moeilijkheden het gebruik van haar lijnen aan een Fransche maatschappij afstond, de publieke opinie daarin een begin van inlijving bij Frankrijk zag. Daarop kwam dan ook in België een wet tot stand, waarbij de verkoop van spoorwegen aan anderen zonder voorkennis en goedkeuring der regeering werd verboden. Gorris. In 1926 had er een groote reorganisatie in de Belgische spoorwegen plaats. Bij de wet van 23 Juli van dat jaar kreeg de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (8.5. M.) het recht om het net van de Staatsspoorwegen van 1 Sept. 1926 af, gedurende 76 jaar te exploiteeren. De Staat heeft het recht na 20 jaar de aan de Mij. afgestane rechten onder bepaalde voorwaarden weer tot zich te trekken. Het recht van exploitatie werd geraamd op 11 milliard frs., waarvoor aan den Staat een bedrag van 10 milliard frs. aan preferente en van 1 milliard frs. aan gewone aandeelen werd toegekend. De vaste rente en de aflossing der preferente aandeelen zijn ten laste van den Staat. Op 31 Dec. 1936 bedroeg de lengte der door de B.S.M. geëxploiteerde lijnen 4 849 km, het aantal personen in vasten dienst 83 130. In 1936 bedroegen de exploitatieuitgaven 2 304,6 millioen frs., de totale opbrengst 2 287,1 millioen frs., waarvan voor reizigers, bagage en postcolli 764,8 millioen frs., goederen 1 475,6 millioen frs. Belangrijke spoorwegmaatsch. naast de B.S.M. zijn nog; de Belgische Noorder Spoorweg Mij. [lijnen : Luik—Namen—Dinant—Hastière—Glvet; Charleroi—Jeumont (grens); Bergen—Quévy (grens)]; de C h i m a y spoorweg M ij. (lijn; Hastière—Chimay—Hirson); de Spoorwegmij. Mechelen —■ Terneuzen [lijnen; Mechelen—St. Nicolaas—Hulst—Terneuzen en Zelzaete (grens)—Sluiskil]. Nationale Mij. van Belg. Buurtspoorwegen. Zetel te Brussel. Exploiteert en verpacht buurtspoor- en autobuslijnen, die zich over geheel België uitstrekken. De lengte der buurtspoorlijnen bedraagt (Dec. 1936): in eigen exploitatie 4 493 km, verpacht 231 km; die der autobuslijnen: in eigen exploitatie 462 km, verpacht 2 867 km. De aandeelen zijn hoofdzakelijk in het bezit van den staat, de provincies en gemeenten. Rollend materieel. Ook de B.S.M. bezigt stoomlocomotieven en bovendien voor de reizigerstreinen electrische en verbrandingsmotor-rijtuigen en treinstellen met electrisch of mechanisch drijfwerk en voor den rangeerdienst locomotoren. De B.S.M. telt 3 648 stoomlocomotieven, 7187 rijtuigen raet470169 zitplaatsen en 101800 eigen goederenwagens en 4226 wagens in particulier bezit. K. Bongaerts. ERRATA Deel I. Kol. 446,33 e regel van onderen: Russel;lees: Russell Kol. 729, 21e regel van onderen: Oldemannen lees: Oldermannen. Deel 11. Kol. 612, 18e regel van boven : Marine; lees Marineschildering. Kol. 799, 11e regel van onderen: > Rabbath Moab lees: Gr. naam van Ar Moab. Kol. 818, 30e regel van boven: Pijlstaartvlinders lees: Parelmoervlinders. Deel 111. Kol. 96, 26e regel van boven: Phannacoliet; lees Pharmacoliet. Kol. 728, 21e regel van onderen, prasat-dak; lees phrasat-dak. Deel VI. Kol. 71, 31e regel van boven: 1902; lees: 1910. Kol. 760, bovenste regel: Madagascarboom; lees: Madagaskarboon. Deel VII. Kol. 76, 3e regel van onderen: Stikstofverbinding; lees: Stikstofbinding. ; ■ o Kol. 251, 27e regel van onderen: Cercoleptus; lees: Cercoleptes. Kol. 276, 24e regel van onderen: Netvleugeligen; lees: Vliesvleugeligen. Deel IX. Kol. 101, 25e regel van onderen: Dinormis; lees: Dinomis. Deel XI. Kol. 631, 6e regel van boven: 0,983; lees; 1,017 Kol. 631, 7e regel van boven: 0,978; lees: 1,022. Kol. 636, 32e regel van onderen: Munro; lees Monro. Deel XII. Kol. 13, 8e regel van boven: Morenen; lees Moreene. Deel XIII. Kol. 231, 22e regel van boven: Mariamme; lees Mariamne. Deel XIV. Kol. 262,13 e regel van boven : Psallentium ; lees Psallendum. Kol. 436, 18e regel van boven: Mathijssen; lees Matthijssen. Deel XV. Kol. 481, Kohier, 3° (Josef), 4° (Ulrich Leopold) 6° (Wolfgang); lees: Kohier, I°, 2°, 3°. Deel XVI. Kol. 28, 8e regel van boven: Geurtjens; lees; Olthof. Kol. 189, 14e regel van onderen: Massaniello; lees: Masaniello. Kol. 501/502, 12e regel van boven: * 13 Juni 1883; lees: * 18 Dec. 1883. Kol. 779, 29e regel van onderen; maagdsluimering; lees: maagdsluiering. Kol. 779,28 e regel van onderen; sluimering; lees: sluiering. Deel XVII. Kol. 74, 18e regel van onderen: 1662; lees: 1652. Kol. 160, 19e regel van onderen: Mozetta; lees; Mozzetta. Kol. 191 en 207. De beide portretten in deze kolommen moeten worden omgewisseld. Kol. 242, 9e regel van boven : Roseau d’Ore; lees: Roseau d’Or. Kol. 690, 84e regel van boven: Mezoera; lees: Mezoeza. Deel XVIII. Kol. 284. De in den 23en regel van boven voorkomende namen Strasser en Rohm vervallen, daar deze personen bij de „partijzuivering” van 30 Juni 1934 vermoord werden. Kol. 394, 22e regel van onderen: „plat-kruiszingen”; lees: „plat” (d.i. zonder verhooging) tegenover het „kruis” zingen. Kol. 718, le regel onderschrift van de afbeelding: Persephone; lees: Arethusa. Deel XIX. Kol. 269, 5e regel van onderen: 15.7.3; lees: 15.1.3. Kol. 689. Tn het art. Pelletier staan onnauwkeurigheden; zie de juiste voorstelling van zaken in het art. ■> Zusters van O. L. Vrouw van Liefde des Goeden Herders. Kol. 628, 27e regel van onderen: Perquidoux; lees: Pesquidoux. Kol. 753, 27e regel van onderen; Piëzo-electrometer; lees: Piëzo-electriciteit. Deel XX, Kol. 647. De in kol. 547-549 in het artikel Renaissance onder A aangebrachte onderindeeling (Wezen, Doorwerking, enz.) moet vervallen. Met leze het artikel dus als één geheel zonder op deze indeeling te letten. Kol. 606, bovenste regel: Kringende dieren; lees; Kruipende dieren. Kol. 643, 9e regel van boven: Furizeërs; lees: Farizeërs. LIJST DER IN DEEL XXI OPGENOMEN PLATEN EN KAARTEN tegenover kolom: Rubens 1 32 Rubens II 33 Runderen 64 Rusland (natuurk. kaart e.a.) 48/49 Rusland I 66 Rusland (kunst) II 80 Kusland (kunst) 111 81 Ruysdael, J. van 128 Ruysdael, S. van 129 Ruyter, M. A. de 144 Sabena 146 Sarcophaag 176 Schaap 256 Schaepman, H. J. A. M 177 Seinwezen (Seinvlaggen) 432 Servatius 480 Siam 267 tegenover kolom: Sibyllen 481 Simeon 644 Simon de Apostel 644 Sixtus IV 646 Sixtus V 645 Sluter 624 Smeedwerk 625 Sowjet-Unie zie de platen en kaart Rusland Spanje en Portugal (natuurk. kaart e.a.) 762/753 Spanje I 768 Spanje (kunst) II 769 Spanje (kunst) 111 800 Spanje (kunst) IV 801 Spanje (kunst) 688 Spectrum 784 Spoorwegen I 816 Spoorwegen II 817