Arkansas het hoofdgebied. Maine, New York, Pennsylvania en Michigan leveren het grootste aandeel in den aardappeloogst. In de Negerstaten wordt de aardappel door de bataten vervangen. Tuinbouw. De tuinbouw is ,zeer veelzijdig ontwikkeld en is al naar het klimaat gespecialiseerd. Handelstechnisch is de cultuur uitstekend georganiseerd (truck farming). Zoo zijn Georgia, Zuid Carolina en New Jersey beroemd voor hun meloenen en augurken, Maryland en Delaware voor tomaten, Virginia voor spinazie, Michigan voor selderij, Long Island voor asperges. Aan den tuinbouw is een bloeiende conservenindustrie verbonden. Oolttcelt. Ook de ooftteelt staat op een hoogen trap van ontwikkeling. Het belangrijkst is de teelt van appels vnl. aan de oevers van Lake Ontario, in het gebied van de Ohio en den Mississippi, in de dalen van de Alleghanies en in bevloeide streken van Nebraska, Kansas, Oregon en Californië. Perziken worden vnl. in het Z. van de Appalachen aan den Oostelijken oever van het Michiganmeer en in de Zuidelijke prairiestaten gekweekt. Pruimen, kersen en peren in het gebied rondom de Groote Meren, in het dal van de Hudson en vnl. in Californië, waar ook veel abrikozen verbouwd worden. Zuidvruchten (sinaasappels, citroenen, grapefruit, amandelen, dadels, olijven, ananas) worden in Californië en Florida verbouwd. De druiventeelt heeft zich snel uitgebreid, vooral in Californië; verder in de omgeving van Lake Ontario en Lake Erie en in Virginia. Opbrengst van de belangrijkste ooftsoorten in 1936 (1 bushel = 35,2381 liter); Handelsgewassen. De opbrengst en het beplant areaal van de voornaamste handelsgewassen bedroegen in 1936 (1 000 acres = 405 ha; 1 short ton = 907,2 kg; 1 pound = 453,6 g); Van de handelsgewassen speelt de suikerbiet, ondanks de vele bemoeiingen, nog geen groote rol. Ze wordt vnl. in Colorado, Californië, Utah, Wisconsin en Michigan verbouwd. Suikerriet wordt alleen in Louisiana en Florida geplant. De productie van de ahornsuiker neemt af door de ontwouding en de con- currentie van de andere suikerplanten. De opbrengsten van tabak vertoonen groote schommelingen. Enkele streken aan de Connecticut en de Susquehanna leveren eerste kwaliteit tabak. De hoofdoogst komt echter uit de Appalachen, vooral uit N.Carolina, Kentucky, Tennessee en Z.Carolina. De belangrijkste van de handelsgewassen is echter katoen. In 1781 werd katoen het eerst verbouwd aan de Chesapeake Bay, later breidde het katoengebied zich uit langs de Atlantische en Golf-kustgebieden. De voornaamste katoenstreken vindt men in Texas, Mississippi, Arkanas, Alabama en Georgia. Hop werd vroeger alleen in New York, aan de Mohawk en de boven-Delaware verbouwd, thans ook in de Siërra Nevada en in het Cascadegebergte; de opbrengst is ca. 35 % van de totale wereldproductie. De voedingsgewassen voor inheemsch gebruik, als verschillende klaver- en grassoorten, komen verspreid voor, vooral in de prairiestaten. b) Veeteelt. Evenals de landbouw heeft de veeteelt zich na de ontsluiting van het W. enorm ontwikkeld. Door de Spaansche kolonisten is het Texas-vee (relatief minderwaardig) ingevoerd; de uit Engeland en Nederland geïmporteerde rassen zijn zeer verbeterd, in het bijzonder in het gebied van de Atlantische kust tot aan de Groote Meren. In het O. legt men zich toe op het fokken van goed melkvee. Het aantal runderen (alle soorten tezamen) werd in 1937 geschat op 66 676 000 stuks. De paardenfokkerij staat in de Oostelijke landbouwstaten op een hoog peil. Het Araerikaansche paard stamt af van het Engelsche. Volgens de schatting van 1937 bedroeg het aantal paarden 11 527 000. Varkensteelt is door den verbouw van maïs in de Zuidelijke landbouwstaten van groot belang, evenals in die van het midden. Hun aantal bedroeg volgens schatting 42 774 000 (1937). Schapenteelt vindt men in de Cordilleren, waar vooral voor het vleesch wordt gefokt; aantal in 1937 52 676 000. Kippenfokkerij is vooral in de laatste jaren in de Oostelijke staten toegenomen. c) Vissclicrij. Deze levert groote opbrengsten. Vnl. aan de Oostkust, waar koude en warme zeestroomen zich mengen, is zij van beteekenis, evenals aan de Westkust van Alaska en bij San Francisco (conservenindustrie). Verder op de Groote Meren, terwijl de oesterteelt van Long Island en Chesapeake Bay bekend is. Appels Pruimen, versch . . . . . . 133.600 tons Pruimen, gedroogd . . . . . 177.200 „ Kersen Perziken Abrikozen . . 233.000 „ Druiven . . 1.878.790 „ Sinaasappels Grapefruit . . 27.383.000 „ Citroenen . . 8.316.000 „ d) Boschbouw. Van „boschbouw” kan slechts in de laatste jaren gesproken worden. Voordien heerschte roofbouw op groote schaal, waardoor in verschillende streken een schier onherstelbaar verlies aan den houtopstand werd toegebracht. In het O. is 3/4 van het vroegere bosch verdwenen. Deze roofbouw is aanleiding geweest tot de instelling van „National Forests”. In 1936 besloeg de oppervlakte van de National Forests 165 978 691 acres. Een campagne tot herbebossching is thans begonnen, mede in verband met de aan den dag getreden hevige bodemvernieling. Zoo ligt het in de bedoeling in de beide Dakota’s, Nebraska, Kansas en Oklahoma een zgn. Shelter Belt over meer dan 1 000 mijlen afstand te planten, ter bescherming van akkers en boerderijen. De Atlantische kuststaten ten Z. van de Delaware, de Zuidelijke Staten en het N.W. leveren nog hout. Het met bosch beplante gebied in de V. S., dat hout voor den handel kan leveren, is 494 898 000 acres groot. e) Mijnbouw. In de 2e helft van de 19e eeuw begon de groote ontwikkeling van den mijnbouw. Opbrengst van de mijnbouwproducten in 1935 Gewas Beplant areaal (in 1000 acres) Opbrengst Suikerbieten . 9.177.000 short tons Suikerriet . . — 5.033.000 short tons Tabak . . . 1.467 1.167.068.000 pounds Katoen . . . 30.064 12.407.000 balen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . (1 troy oz. = ca. 373 g; 1 short ton = 907,2 kg 1 long ton = 1016 kg; 1 pound = 463,6 g; 1 barrel = 159 liter): In Califomië, Alaska, Z.Dakota, Colorado en Utah wordt thans goud gewonnen, in Idaho, Montana, Arizona, Colorado en Utah zilver. De groote steenkoollagen in het 0., vnl. in Pennsylvania, en de ijzervoorraad in de Appalachen deden daar een groote ijzer- en staalindustrie ontstaan. Door het ontginnen van de groote ijzerertsgebieden bij de Groote Meren (speciaal de Mesabi Range) onderging aanvankelijk de industrie rondom Pittsburgh een groote uitbreiding, mogelijk gemaakt door de goede waterwegen. Thans zijn in Toledo, Detroit, Chicago, Buffalo en Cleveland nieuwe centra van zware industrie ontstaan. De V. S. beschikken over uitgebreide steenkoollagen. De voornaamste velden zijn: 1° het anthracietgebied van Rode Island (1 300 km2); 2° het anthracietveld van Pennsylvania (1 200 km2); 3° het steenkoolveld van de Appalachen (Pennsylvania, Maryland, W.Virginia, Ohio, Kentucky, Tennessee, Alabama met een opp. van ca. 150 000 km2); 4° het Michiganbekkcn (1 800 km2) 6° het centrale steenkoolgebied (in Illinois, Indiana, Ohio, Kentucky; 120 000 km2); 6° het prairie-steenkoolgebied (in lowa, Missouri, Texas, Ohio, Kentucky; 200 ÓOO km2). In Alaska zijn nog onontgonnen steenkoolvelden, evenals men daar en in de prairiestaten onontgonnen bruinkoolvelden vindt. Koper werd vroeger hoofdzakelijk rondom de Groote Meren ontgonnen, vnl. in Michigan; thans in Arizona, Montana, Nevada en Utah. De V. S. hebben de grootste koperopbrengst der wereld. Wat de aluminiumwinning betreft, staan de V. S. op de eerste plaats. Petroleum werd vroeger vnl. in Pennsylvania gewonnen, maar de productie neemt daar sterk af. Daarna werden eerst in Ohio en W.Virginia, vervolgens in Indiana, Texas en Californië, tenslotte in Kansas, Oklahoma en Illinois petroleumvelden aangeboord. Califomië en Oklahoma leveren 86 % van de totale opbrengst. Voor het transport van de petroleum van de vindplaatsen naar de raffinaderijen, meest aan de Atlantische kust gelegen, dient een net van buisleidingen. De natuurgasbronnen zijn vnl. in Pennsylvania, Indiana, W.Virginia, Texas en in het Mississippi- en Ohiogebied. De winning van helium, waarvan de V. S. en Rusland practisch het monopolie bezitten, is in handen van de Unie. Enorme phosphaatlagen zijn in Florida, Tennessee, Z.Carolina, Arkansas en vnl. in de Noordelijke staten van de Cordilleren gelegen. I) Industrie. De groote rijkdom aan grondstoffen, waterkracht en steenkool, en de toepassing van rationeele arbeids- en bedrijfsmethoden zijn oorzaken van de geweldige ontwikkeling der Amerikaansche industrie. Het totaal aantal fabrieken bedroeg in 1933: 141 769. Hierin vonden 6 056 736 personen werk, ter- wijl voor een waarde van 31 358 840 000 dollar werd geproduceerd. De waarde van de productie van enkele belangrijke industrieën bedroeg in 1933 (in 1000 dollar): De levensmiddelenindustrie neemt als gevolg van het agrarische karakter van een groot deel van de Unie een belangrijke plaats in, waarbij de slachterijen sterk op den voorgrond treden. De Westwaartsche ontwikkeling van de extensieve landbouwbedrijven werd gevolgd door de steeds verder Westelijke vestiging van slachterijen: van Cincinnati naar Chicago, dan naar St. Louis en vervolgens naar Kansas City en Omaha. Meelfabrieken vindt men vooral in de groote steden van de tarwestaten. Hoofdzetel van de conservenindustrie is Califomië. Van de textielwaren nemen katoenen stoffen de eerste plaats in. De katoenindustrie was reeds vroeg in New England ontwikkeld en verspreidde zich later langs de Atlantische kust. Verder zijn wol, zijde, linnen en jute-industrie belangrijk, welke ook vnl. in New England gevestigd zijn. Zeer belangrijk zijn de confectiefabrieken, die vooral in de Oostelijke staten gevestigd zijn. Speciaal in de ijzer – industrie (zie in dit art. onder: Mijnbouw) is het trustwezen doorgedrongen. Goud . . . Zilver . . 66.667.034 „ „ Ijzererts Piff iron . . .... 21.178.352 „ Bitumineuze steenkool 369.324.000 short tons Cokes . . . .... 35.141.261 „ Koper . . . Aluminium .... 119.295.000 „ Petroleum . .... 993.942.000 barrels Natuurgas . .... 1.875.000.000.000 kubieke voet Phosphaat . .... 3.042.381 long tons Vleeschwaren . 1.490.085 Meel e.d 574.210 Conserven 439.988 Katoenen stoffen 861.170 Daraesconfectie 846.300 Heerenconfectie 445.220 Ijzer- en staalproducten . 2.463.001 Machines . 2.069.419 Motorrijtuigen (zonder motorfietsen) . . 1.096.946 q) Handel. Reeds voor 1914 overtrof de uitvoer den invoer. In 1935-’36 (tot 30 Juni) bedroeg de waarde van den uitvoer 2 413 111 000 dollars en van den invoer 2 216 388 000 dollars. Belangrijkste uitvoerprodueten zijn machinerieën, onbewerkt katoen, petroleum en petroleumproduoten, automobielen en haar onderdeden, chemicaliën en tabak; belangrijkste invoerproducten: koffie, suiker, thee, cacao, rubber, hout en papier, zijde. De uitvoer is gericht naar Engeland, Canada, Japan, Britsch-Malaka, Philippijnen, China, Engelsch-Indië, Duitschland, Ned.-Indië, Frankrijk; de invoer vindt plaats vanuit Engeland, Canada, Japan, Frankrijk, Duitschland, Z.Airika (alleen de voornaamste zijn hier in volgorde genoemd). Vóór 1914 bestond het grootste gedeelte van de Amer. handelsvloot uit schepen voor de binnenscheepvaart; in 1914 maakten de Amer. schepen volgens tonnage slechts 23 % uit van in- en uitvarende schepen. Na den Wereldoorlog veranderde dit geheel. In 1936 beschikte de handelsvloot voor den buitenlandschen handel en de walvischvangst over 4 168 386 ton, terwijl de schepen voor de kustvaart en kustvisscherij een tonnage van 10 328 562 ton omvatten. h) Verkeer. Door de ontwikkeling van het verkeer is de ontsluiting van het land mogelijk gemaakt. 1° Waterwegen. De rivieren in de Appalachen zijn tot ver in de 19e eeuw de belangrijkste, bijna de eenige verkeerswegen geweest. Door de uitvinding van raderbooten in 1807 werd het verkeer op de Mississippi, Ohio, Tennessee, Hudson en op de Groote Meren van steeds meer belang, waarin de concurrentie van de spoorwegen echter verandering bracht. Door de natuurlijke waterwegen reeds vroeg door kanalen te ver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . sim. ii binden, werd de waarde van het waterwegennet zeer vergroot: in 1825 werd het Hudson- met het Eriemeer verbonden door het Eriekanaal; in 1822 Hudson-Champlainkanaal; in 1850 kanaal van de Potomac naar de Cumberland Rivcr. Verschillende kanalen van locale beteekenis ontstonden in deze periode aan de Oostzijde van de Alleghanies. In hetzelfde tijdvak werden verbindingen gegraven tusschen de Ohio en den Mississippi en de Groote Meren, en werden de verbindingen tusschen de meren gekanaliseerd (Ohio-Cleveland kanaal, Miamikanaal, Wabash-Eriekanaal, Illinois-Michigankanaal, St. Mary’s kanaal, St. Clairkanaal). De kanalen rondom de Groote Meren hebben hun beteekenis door verbetering, gedeeltelijk door omlegging (bijv. vervanging van het Eriekanaal door het Bargekanaal) behouden: de overige hebben bijna geheel hun vroegere beteekenis verloren. 2° Spoorwegen. Met den bouw van de eerste spoorlijn werd in 1830 tusschen Baltimore en Susquehanna een aanvang gemaakt en vervolgens werden in het O. door particuliere maatschappijen zonder eenige eenheid spoorwegen aangelegd. In 1863 werd met den aanleg van een transcontinentale lijn begonnen, in 1869 werd deze Central Pacific geopend. In 1881 volgde de Southern Pacific, in 1883 de Northern Pacific, in *) Dit komt neer op een schuld van 3 653 dollar per 1 1889 de Atlantic and Pacific, 1896 de Great Northern en in 1909 de Milwaukee Puguet Sound Railway. Het totale net omvat thans rond 624 000 km. 3° Wegen. Door de groote automobielproductie waren betere wegen noodig. Tegenwoordig wordt een net van z'gn. State highways aangelegd, die gedeeltelijk de oude Indianen- en pionierswegen volgen. Zelfs het transcontinentale personenvervoer van de spoorwegen ondervindt concurrentie van het automobielverkeer. 4° Luchtvaart. Transcontinentale Lichtlijnen verbinden de belangrijke centra van het O. (Boston, New York, enz.) met die van het W. (San Francisco, Los Angelos, enz.). Verder moeten nog genoemd worden de luchtlijnen langs de Oostkust (New York—New Orleans en New York—Miami met verbindingen naar Midden- en Z.-Amerika) en de luchtlijn langs de Pacifische kust, welke een luchtverbinding tot stand brengt van de West-Amer. kuststeden met Mexico, Panama, enz. Binnen het kader van deze continentale O.—W.- en N.-—Z.-verbindingen worden talrijke „interlocale” diensten onderhouden. In 1936 werd er volgens dienstregeling ruim 100 millioen km gevlogen, 1 020 931 passagiers, 3 156 491 kg expresse vrachtgoed en 6 021 993 kg brieven werden vervoerd. J) Staatsinrichting. Aan het hoofd van de regeering van de Unie staat een president, bijgestaan door een kabinet van 10 ministers (minister van Staat, van Financiën, Oorlog, Justitie, Posterijen, Marine, Binnenlandsche Zaken, Landbouw, Handel, Arbeid). De wetgevende macht wordt uitgeoefend door een Congres, bestaande uit een Senaat (96 senatoren) en een Huis van Afgevaardigden (bestaande uit 435 leden en verder 2 delegates en 2 commissioners). Het lidmaatschap van Senaat en Huis van Afgevaardigden is aan een leeftijdsgrens gebonden (resp. 30 en 21 jaar). De leden van den Senaat worden voor 6 jaar gekozen (om de 2 jaar 1/3 deel), de voorzitter is de vice-president van de V. S. De leden van het Huis van Afgevaardigden worden voor 2 jaar gekozen, de voorzitter is de speaker, door de leden gekozen. De hiërarchieke indeeling van de rechterlijke macht is als volgt: Supreme Court, Circuit Court of Appeal, United States District Court, verschillende Special Courts (Courts of Claims, Courts of Customs, en Patent Appeals), District of Columbia Courts, Territorial Courts. ledere staat heeft een Senaat en een Huis van Afgevaardigden. De Noordelijke staten zijn verdeeld in provincies (counties), welke weer in gemeenten (townships) onderverdeeld zijn; in de Zuidelijke staten bestaan alleen maar provincies, terwijl in het Midden-Westen en Noordwestelijke staten beide indeelingen voorkomen. In het overige W. is al het land in gemeenten van 15,64 km2 verdeeld. Land Inkomsten Uitgaven Schulden Unie State Gouvemements.... 3 062 countics Cities, towns, e.d 2.626.330.000 2.207.935.000 1.313.832.000 6.330.150.000 3.906.556.000 2.207.936.000 1.411.826.000 6.644.964.000 21.834.566.000 2.360.958.000 2.390.830.000 12.826.051.000 39.411.404.000 *) K) Financiën. Opgave der inkomsten, uitgaven en schulden van de Unie in 1932, volgens het Bureau voor de Statistiek. hoofd van de bevolking. Lit.: officieele uitgaven: Census of the United States; Agricultural Yearbook; Annual Reports of the U.S. Dep. of the Int. U.S. Geol. Survey, Washington; Statistical Abstracts of the U.S. Dep. of Commerce, Bureau of foreign and domestic commerce; Publications of the U.S. Coast and Geodetio Survey. Algemeene werken; F. Machatschek, Landerkunde von Nordamerika (1924); L. R. Jones en P. W. Bryan, North America; A historical, economie and regional geography (1928); R. Blanohard, L’Amérique du Nord. Etats-Unis, Canada et Alaska (1933); A. P. Brigham, The United States of America (1927); Ch. Cestre, Les Etats Unis (1927); A. Siegfried, Les Etats-Unis d’aujourd’hui; H. U. Faulkner, American economie history (1928); A. Rühl, Vom Wirtsehaftsgeist in Amerika (1927). Comijn. L) Weermacht. De verdediging van de V. S. van A. is om voor de hand liggende redenen in hoofdzaak toevertrouwd aan de vloot. Deze is dan ook in verhouding tot het leger zeer sterk. Het leger bestaat uit het actieve leger, de nationale garde (waarvan een gedeelte actief) en de georganiseerde reserve (slechts een kern van reserve-off. en minderen). De recruteering voor alle 3 deelen van het leger berust op het vrijwilligersstelsel. In oorlogstijd kan met toestemming van het congres de dienstplicht in werking treden. Het actieve leger bestaat uit 15 brig. inf. (38 reg. inf. + 1 reg. vechtwagens); 3 brig. cav. (16 reg.); 7 brig. veld-art. (16 reg.); 1 brig. kustart. (28 reg.); 7 reg. genie; 2 320 vliegtuigen en hulpdiensten. Sterkte van het actieve leger: 167 803 (14 591 off.), die van de nationale garde: 189173 Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . (13'721 off.). Alleen het actieve leger kan in vredestijd buiten de grenzen optreden. In oorlogstijd is natuurlijk, na invoering van den dienstplicht, een inillioenenleger te vormen, dat echter niet dadelijk bruikbaar is. De vloot is sterk: 15 slagschepen (+ 2 in aanbouw), 3 vliegtuigmoederschepen (+3 idem), 27 kruisers (+ 10 idem), 210 torpedobooten en jagers (+ 23 idem), 84 duikbooten (+ 8 idem). Deze vloot wordt nog belangrijk uitgebreid. Sterkte bemanning 109 794 (10 879 off.) met een reserve van 52 028 (10 240 off.), 584 watervliegtuigen, 5 bestuurbare ballons. Lit.: Ammaire müit. (1937). v. Munnekrede. 11. Geschiedenis. A) Profaan. Voor de geschiedenis deroorspr. bevolking, de Indianen, zie onder > Noord-Amerika (kol. 624). De koloniale periode begint met de vestiging van Europeanen; Spanjaarden (Florida, Mexico, Califomië en Texas) in de 16e eeuw, Franschen (Canada en Mississippigebied) in de 17e eeuw, Engelschen (langs de O. kust) in de 17e eeuw (Virginia 1607 is de oudste Eng. kolonie) en de Nederlanders (aan de Hudson, Nieuw-Amsterdam, etc.), wier gebied in 1664 aan Engeland kwam. Al vroeg is er Eng. overwicht en ofschoon aanvankelijk bezittingen van kolonisten en maatschappijen, kwamen de 13 kolonies langs de O. kust gaandeweg (1624-1745) aan de Eng. kroon. Elke kolonie had een Eng. gouverneur en een gekozen Congres voor wetgeving en belastingbewilli- De vrede van Parijs na den kolonialen zevenjarigen oorlog tusschen Frankrijk en Engeland over grensafbakening (1756-’63) bracht behalve Canada ook O. Louisiana tot aan de Mississippi aan Engeland. De bevolking der 13 kolonies, grootendeels bestaande uit om geloofswille geëmigreerde Eng. families, waren, mede wegens de Eng. monopolistische handelspolitiek, anti-Engelsch en hadden na 1763 het moederland niet meer noodig. Franklin stelde in 1754 reeds een plan tot vereeniging der 13 kolonies op. Toen de kolonisten weigerden aan Engeland invoerrechten op bepaalde Europeesche artikelen te betalen en als represaille de haven va,n Boston werd geblokkeerd, hielden de 13 kolonies in 1774 hun eerste Congres te Philadelphia, waar zij hun rechten proclameerden en zich solidair verklaarden. De Amerik. Vrijheidsoorlog brak uit (1776-1783) en een tweede Congres stichtte (1775) de Ver. Staten van Amerika en benoemde George Washington tot opperbevelhebber; een derde Congres (1776) proclameerde op grond van de leer der volkssouvereiniteit de onafhankelijkheid der V. S., door Engeland na de nederlagen bij Saratoga (1777) en Yorktown (1781) erkend bij den vrede van Versailles (1783). Het gebied der V. S. omvatte toen de oude 13 kolonies met Louisiana tot aan Florida, de Mississippi en de Groote Meren. Gaandeweg werd dit gebied uitgebreid en ingedeeld in nieuwe staten: W. Louisiana werd van Frankrijk (1803), Florida van Spanje gekocht (1819); Mexicaansch gebied werd ver- : worven: Texas door annexatie (1845), Nieuw Mexico i en Californië na een oorlog (1848); Alaska werd ge- i kocht van Rusland (1867). De jaren 1783-’B9 worden I door Amerik. geschiedschrijvers wel genoemd „de cri- ' tieke periode”, omdat bij gebreke aan een door alle ’ staten aangenomen grondwet de jonge unie uiteen ( dreigde te vallen. De grondwet van 1787, die nog steeds bestaat, i maakte van den tamelijk lossen statenbond een bonds- 1 staat; 1787-’9l namen de 13 oorspr. kolonies achter- ( eenvolgens de grondwet aan en 1791-1912 deden dit 1 1 bij opname in de Unie resp. de andere 35 staten. Met , het presidentschap van Washington (1789-’97) begint r het tijdperk van bevestiging en consolidatie van den 3 bondsstaat (1789-1829), gevolgd door de jaren 1829-’6l, , waarin de Zuidel. staten het overwicht hadden, te s beginnen met president Jackson, onder wien het zgn. , spoils-system (bezetting en uitbuiting van alle over– heidsambten door de overwinnende politieke partij) 1 zijn intrede deed. Na den Burgeroorlog of > Secessie, oorlog van 1861-’65 volgt de reconstructie der Unie en tof den Wereldoorlog de tijd van grootkapitalisme . en imperialisme. i Door de Monroeleer blijft het imperialisme der • ereenigde Staten in de 19e eeuw aanvankelijk bei perkt tot de Amerikaansche continenten (Middel- en , Zuid-Amerika), maar in een oorlog met Spanje i (1898) werden Porto Rico, Guam en de Philippijnen ■ veroverd en Cuba onder protectoraat gesteld; voor den aanleg van het Panamakanaal werd een republ. Panai ma gesticht (1903) uit Columbiaansch gebied, met een Amerik. kanaalzone; Samoa- en Hawaiï-eil. werden bezet en over talrijke Middel- en Zuid-Amerik. republieken werden feitelijke (soms militaire, soms economische) protectoraten ingesteld. Pan-Amerikaansche congressen trachten nog steeds een vooral economische belangengemeenschap te consolideeren tusschen alle Amerik. republieken onder auspiciën der V. S. Ofschoon het imperialisme (gevolg van geweldige econ. ontwikkeling) meestal hoogtij vierde onder republikeinsche presidenten en onder democratisch bewind vele protectoraten werden opgeheven (bijv. over Nicaragua, Haïti en de Philippijnen) brengt de uitgroei van Japan als wereldmacht ook den tegenwoordigen, democratischen president (Roosevelt) tot imperialistische maatregelen (twee oceaanvloten, bezetting van eenige Pacific-eilanden). Sedert 1830 kwam er een vloed van immigranten uit Engeland, Duitschland, Skandinavië en lerland, zoodat immigratiewetten, o.a. tegen Chineezen, Japaimeezen en contractarbeiders, werden uitgevaardigd. In deze jaren gaan zich tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten vele tegenstellingen openbaren op het gebied van ras, politiek, economie, de slavenkwestie enz., waaruit ten slotte de > Secessie-oorlog resulteerde (zie aldaar). Toen na den Burgeroorlog alle staten weer autonoom en gelijkberechtigd waren (1868), volgde, onder meestal republikeinsche presidenten, een geweldige economische ontwikkeling, vooral in de Noordelijke landbouwen industriestaten. De „civil service reform” (1883) trachtte een einde te maken aan het spoi 1 ssystem, d.i. aan de corruptie in het beambtenapparaat 0.a., door onttrekking van ambten aan den invloed van partijwisseling. Ook tegen de trusts en de plutocratie werden maatregelen genomen. Aan den Wereldoorlog namen de V. S. deel sinds 1917 (onder president Wilson) ter veiligstelling van aan de Geallieerden geleende kapitalen en als represaille tegen den onbeperkten Duitschen duikbootoorlog. Circa 2 millioen Amer. soldaten brachten aan het Westelijk front de beslissing. Ofschoon Wilson „de vader van den Volkenbond” wordt genoemd, hielden de V. S. zich daarbuiten en sloten een afzonderlijken vrede met Duitschland. Direct na den Wereldoorlog nam de Unie, door haar enorme economische ontwikkeling, een leidende positie in in de wereldeconomie (o.a. door het > Dawesplan 1924, het > Youngplan 1929 en het > Hoover-moratorium 1981 ter regeling Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . .., van de oorlogsschulden) en de wereldpolitiek (conferentie van Washington 1921, de conferentie van Londen 1930 en het > Kellogg-paot 1928); al hield men zich buiten de ingewikkelde politiek der Oude Wereld of bepaalde zich daarin tot de rol van „waarnemer” of bemiddelaar. De econ. wereldcrisis bracht in 1933 een democratische overwinning; presid. F. Roosevelt stelde, om de moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden, een volmachtenregeering in, de zgn. Nira (Nation. Industr. Reoovery Administration). Politieke partijen. Deze waren van den aanvang af talrijk, splitsten zich dikwijls, namen nieuwe namen aan, enz.; eerst de slavenkwestie en der Burgeroorlog maakten een definitieve scheiding in Republikeinen en Democraten, die tot aan de opkomst der socialisten en communisten, de twee eenige partijen bleven en nu nog verreweg de twee voornaamste zijn. Zie voor tegenstellingen dezer partijen ook > Secessieoorlog. Republikeinsche part ij, als zoodanig bestaande sinds 1864 en toen samengesteld uit de oude Whigs en de democraten van de N. Staten, wilde de slavernij afschaffen en legde den nadruk op een centralistische, krachtige bondssouvereiniteit. Handelsen industrie-kringen, voorstanders van protectie en hooge tarieven, behoorden ertoe; zij wisten in 1860 hun candidaat Lincoln tot president te verheffen met als gevolg o.a. den Burgeroorlog, maar ook de afschaffing van de slavernij. Tegen het einde der 19e eeuw werd de partij zeer imperialistisch, o.a. onder de presidenten Mac Kinley en ïh. Roosevelt. Een tijdelijke splitsing der partij bracht den democraat Wilson (1912) aan het bewind, maar van 1921-’32 had zij weer de meerderheid in het Congres en werden republ. presidenten gekozen (Harding, Coolidge, Hoover). Democratische partij, als zoodanig hersticht en genoemd door Jackson in 1829, had haar aanhang niet alleen, maar wel vooral in de Z. staten; zij was voor vrijhandel en tegen hooge tarieven en grootkapitalisme; 1817-’25 was zij de machtigste partij (Jefferson, Monroe), evenals van 1829-’6O. Na de keuze van den republikeinschen Lincoln duurde het tot 1884, 1892 (Cleveland) en 1912 (Wilson), tot er weer een demoor. president was. In het N. heeft de demoor. partij haar machtscentrum in Tam m a n y-H all te New York, met welken naam zoowel het gebouw als de daarin zetelende Tammany Society en haar politiek worden aangeduid. Dit is een loge-achtige, democratische vereeniging te New York, gesticht door Mooney in 1789 en genoemd naar een legendarisch Indianenhoofd; zij handelt volgens het spoils-system (zie boven), is de overheerschende machtsfactor van de democr. partij en beheerscht o.a. ook de stedelijke politiek van de stad New York. Socialisten. In 1877 werd de Socialist Labor Party gesticht, die in 1904 opging in de grootere Socialist Party of America, die weinig uitzicht op groote resultaten heeft, al stelt zij bij de presidentsverkiezingen wel candidaten. Het zwaartepunt der arbeidersbeweging ligt evenwel bij de vakvereenigingen. Ook bestaat er voor het platteland sinds 1919 een Farmer Labor Party. Presidenten der Ver. Staten, 0.a.: Washington 1789-’97; Monroe 1817-’26; Mac Kinley 1897-1901; Th. Roosevelt 1901-’O9; Taft 1909-’l3; Wilson (democr.) 1913-’2l; Harding (rep.) 1921-’23; Coolidge (rep.) 1923-’29; Hoover (rep.) 1929-’33; F. D. Roosevelt (democr.) vanaf 1933. L i t.; H. T. Colenbrander, Gesoh. v. d. Ver. Staten v. Amerika (1927); y. Loon-Kramers, Amerika (1930); W. M. West, A history of the Amerio. nation (1929); Jos. Stulz, Die Ver. Staaten v. Amerika (in: Geseh. der führenden Völker; d1.|30 1934, waarin zeer o verachtelijke lit. opg.); uitgebr. bibliogr. verder in: A. B.Hart, American Nation, a history (28 dln. 1904-’18); Cambridge Modern History (VII 1903) Fr. Schöuemann, Die Ver. Staaten v. Amerika (2 dln. 1932 ; American Historieal Review, waarin de nieuwste publicaties; W. Greenwood Beach en B.E. Walker, American Social Problems (1934); W. S. Myers, The republican party, a history (1928); Kent, The democratie Party (1928); Hillguit, Gesch. des Sozialismus in den Ver. St. (1906); D. W. Brogan, The American politica! System (1933). Wübbe. B) Voor de missie-gesch. zie > Amerika (kol. 144 vlg.). Zie ook hierboven sub I H: Godsdiensten. 111. Talen. Naast de overschotten der stervende Indianentalen en de evenmin levenskrachtige talen van allerlei niet-Engelsche kolonisten, als het Jiddisch, Litausch, Albaansch, ■> Amerikaansch (van de Hollanders) wordt er overwegend en bijna algemeen Amerikaansch-Engelsch gesproken. Zeker hebben de Bngelschen enlerenN. Amer. gekoloniseerd,maarook de Hollanders en de Franschen. En de groote meerderheid van de bewoners van de V. S. stamt geheel of gedeeltelijk af van ouders of voorouders, wier moedertaal niet-Engelsoh was. En toch overheersoht het Engelsoh hier alles en is het de eenige taal in het officieele, politieke en zakenleven. Dus heeft men in N. Amerika een zeer geriefelijken linguistisohen toestand. Men gaat ook van dit gebied een taalatlas uitgeven. Tengevolge van de Britsoh-Amerikaansche taalgemeenschap is het Engelsoh de voornaamste handelstaal van de wereld. > Groot-Brittannië en Noord-lerland (sub IV, Taal). L i t.: A. Meillet, Les langues de I’Burope nouvelle (1918); J. Schrijnen, Bssai de bibliographie de géographie iinguistiquc générale (Nijmegen 1933). Weijnen. IV, Letterkunde. a) Kolonisatie! ij d (ca. 1588-1765). In de Puriteinsche Noordelijke Koloniën verschenen enkele geschiedkundige werken en later godsdienstige gedichten (The Bay psalm book, 1640). De eerste Amer. vertegenwoordiger in de wereldliteratuur is B. Franklin, met zijn practische Poor Richard’s Almanach (1732-’69) en een Autobiographie, waarin het democratisch Amer. levensgevoel voor het eerst tot uiting komt. b) Revolutie! ij d (1765-1815). De literatuur staat in dienst van het groeiend nationaliteitsgevoel. Th. Jefferson; Declaration of Independence (1776); President Washington; Farewell address (1796). J. Barlow tracht in zijn Columbiad (1807) een nationaal epos te scheppen. Th. Godfrey, de stichter van het Amer. drama, schrijft propagandistische stukken. Nu ontstaan de nationale liederen, zooals The star-spangled banner (1814). Webster publiceert de American Dictionary of the English language (2 dln. 1828). c) Klassieke periode (1815-’65), de tijd van de Romantiek. Op de eerste plaats is er de pantheïstische Concord-groep (genoemd naar de geboorteplaats van Emerson) met den natuuraanbidder Thoreau (Walden, 1854) en Hawthome, die in zijn korte verhalen en romans de vertelkunst op een hooger peil brengt. Verder de Harvard-groep, waaronder de populaire lyrische dichter H. W. Longfellow. De overgang tot de natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing blijkt uit de werken van den gezelligen prater O. W. Holmes. Whittier en H. Beeoher- Wat niet onder Y ... . te vinden is, zoeke men onder Yf ... . Stowe(Uncle Tom’s cabin, 1852) ageerden tegen de slavernij. In New York gaf de romantische Knickerbocker-groep den toon aan. Hiertoe behoort Wash. Irving (Sketch-book, 1819). J. F. Cooper, de Amer. W. Scott, schrijft levendige historische romans en pathetische Indianenverhalen. De Romantiek bereikte haar hoogtepunt in de liefdesgedichten, de gruwel- en spookverhalen en de spannende detective-romans van A. E. Poe. In Pennsylvanië schreef W. Whitman zijn uitzonderlijke, vrije verzen, de veelzijdige B. Taylor zijn Faust-vertaling (1871) en Ch. Leland zijn caricaturistische Hans Breitmann Ballads (1868). d) De nationale periode (na 1865). De overwinning van het natuurwetenschappelijk materialisme toont zich in het realistisch en naturalistisch karakter van de literatuur. Er wordt een scherp negatieve critiek op de samenleving uitgeoefend (E. Masters, Spoon River Anthology, 1916; Sandburg, Chicago Poems, 1916). De optimistische lyrische dichters Lanier en Riley o.a. worden tot zwijgen gebracht door het voortwoekerend agnosticisme (W. Moody). Verschijnselen van decadentie (Jazz-rhythmen van V. Lindsay, Congo, 1914). Negergedichten van P. Dunbar, Mc Kay, e.a. Het typisch Amer. korte verhaal wordt meer en meer populair (M. Twain, Bret Harte, A. Bierce, H. James, O. Henry). Romans. Naast werken van den ouden stempel (Wallace; Ben Hur, etc.) treedt het psychologische, analytische genre sterk op den voorgrond (W. D. Howells; Silas Lapham, 1884).'Mark Twain speelt in zijn humoristisch-burlesque reisbesclirijvingen en satyrische sprookjes de rol van den pessimistischen democraat. H. James geeft op subtiele wijze het contrast aan tusschen Amerikaan en Europeeër. Een sterk naturalistischen inslag vertoonen de Nobelprijswinnaar S. Lewis (Main Street, 1920; Babbitt, 1922), de socialist U. Sinclair (The jungle, 1906; Oil, 1927), en de groote stylist Th. Wilder (Bridge of San Luis Rey, 1917). Tot de door Proost en Joyce beïnvloede richting van de bewustzijnskunst behoort Dos Passos (Manhattan Transfer, 1926). Belangrijke oorlogsromans schreven: Dos Passos (Three soldiers, 1921), E. Cummings (Enormous room, 1922), E. Hemingway (Farewell to Arms, 1929). Schrijfsters van naam zijn: E. Wharton, Z. Gale, W. Cather, E. Glasgow, E. Faber, e.a. Het tooneei is in handen van trusts, waarvoor de financieele kant hoofdzaak is. Bekende tooneelsehrijvers zijn: A. Thomas, W. Fitch en Sheldon. \V. Moody trachtte het Wild-West drama te veredelen. Na den Wereldoorlog probeerden jonge schrijvers, zooals E. O’Neill (Emperor Jones, 1921; Hairy ape, 1922; Mourning becomes Electra, 1931), den smaak te verbeteren. Deze stukken onderscheiden zich door knappe karakterontledingen en ingenieuze intrigues. De literaire critiek ontwikkelde zich in de 19e eeuw (E.A.Poe, J. R. Lowell, T. Higginson, C. Norton, G. Woodberry, P. E. Hore, e.a.), onder leiding van N. Foerster (American criticism, 1928). Biographieën komen in trek door den invloed van L. Strachey en de nieuwe psychologie. Lit.: Cambridge history of Amer. lit., ed. W. Trent e.a. (4 dln. 1917-’21); T. Stanton, Manualof Amer. Lit. (1909); E. A. en G. L. Duyckinck, Cyclopaedia of Amer. Lit. (2 dln. 1877); M. C. Tyler, History of Amer. Lit.: Lolonial and Revolution period (4 dln. 1878-’97); F. L. Pattee, History of Amer. Lit. sinee 1870 (1915); id., The New Amer. Lit. 1890-1930 (1930); L. Untermeyer, Modern Amer. poetry (1921); C. Tan Doren, Amer. Nevel (1921); F. L. Pattee, Development of the Amer. short story (1923); A. H. Quinn, History ol the Amer. Drama (3 dln. 1923-’27); G. C. de Mille, Literary criticismin America (1931). Beek. V. Bouwkunde. In de periode van de verovering door de Blanken (tot ca. 1700) werd vnl. in hout gebouwd (blokhuizen, vakwerkbouw) en een enkele maal ook baksteen toegepast (zoo aan het oudste bewaard gebleven kerkje te St. Luke’s, Virginia). Dan volgt de eerste periode van de „Colonial Style”, klassicistisch gericht, sterk Bngelsch beïnvloed (Inigo Jones, Christopher Wren, James Gibbs strekken tot voorbeeld). Typisch is voor deze richting de toepassing van schoon metselwerk met wit geschilderd hout (hoofdwerk: Miles Brewton House te Charleston, Zuid-Carolina, 1765). Van beteekenis is verder het werk van Bulfinch (1763-1844) te Boston alsmede de Spaansche invloed in de Westelijke Staten (zgn. missie-stijl). Voorbeelden: S. Juan Capistrano en St. Barbara, beide in Californië. Gedurende den Vrijheidsoorlog kwam de Fransche invloed op (bondgenootschap tegen Engeland), getuige o.a.hetplan voor de nieuwe hoofdstad Washington. President Jefferson (1743-1826) had een duidelijke voorkeur voor het klassicisme, in den zin van Palladio (universiteit Virginia City Hall te Charleston, Zuid-Carolina). Deze voorkeur bleef, doch het ideaal verschoof gaandeweg naar Hellas(arch.Latrobe). Voorbeelden: de Bank of Pennsylvania te Philadelphia, het kapitool te Washington. Evenals in Europa is de 19e e. de periode der neo-stijlen: Klassicisme, neo-Gotiek, enz. werden tegelijk toegepast. Speciaal na den Burgeroorlog (1861-’65) gaf de economische opbloei aanleiding tot een levendigebouwbedrijvigheid, waarbij het eclecticisme hoogtij vierde. Een speciaal Amerikaansch motief vormen de wolkenkrabbers, de in staalskelet uitgevoerde, zeer hooge kantoorgebouwen. Oudste voorbeelden: Tacoma Building (1887) en Masonic Temple (1891), beide te Chicago. Deze zijn in details dikwijls (althans bij de oudere voorbeelden) aan historische stijlen aangepast, doch hun geheele verschijning geeft ze iets typisch modems en zij beheerschen het stadsbeeld der meeste nieuwe Amerikaansche steden. Enkele bekende voorbeelden: Woolworth Building, Reliance Building, Fisher Building, Chicago Tribune Building, Shelton Hotel. De eerste architect, die met het eclecticisme heeft willen breken, is wel Louis Sullivan (*1856, f 1924), die zocht naar een nieuwen „Amerikaanschen” stijl. Voorbeeld: het Wainwright Building te Chicago. Hij vindt weinig navolging, zoo ook zijn leerling, de vooral in Europa zeer bekende Frank Lloyd Wright (Midway Garden, Chicago; Imperial Hotel, Tokio; Unity Church, Oak Park; vele woonhuizen). Inmiddels blijft het eclecticisme heerschen (arch. Mc. Kim, Mead en White, verder Harry Bacon, Ralph Adam Gram, Fergusson). ' v. Embden. Lit.: F. Kimball, American Architecture; Th. E. Tallmadge, The Story of architecture in America; W. Hegemann, Araerikanische Architektur und Stadtebau (a 1927); J. Gréber, I’Arehiteoture aux Etats Unis (1920). VI. Muziek. Van een eigen, nationale muziek kan bij een jongen statenbond van 48 staten nauwelijks sprake zijn. Zuiver inheemsch is slechts de Indiaansche muziek waarover reeds vele publicaties bestaan, doch waarvan het onderzoek het schrijven van een standaardwerk nog lang niet toelaat. Ten tijde der > Pilgrimfathers waren het Psalter van Ainsworth (1612 Amsterdam), de psalmverzamelingen van Sternhald en Hopkins de belangrijkste muzikale uitdrukkings- \\ at niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . middelen. De eerste in Amerika geboren componisten zijn waarschijnlijk F. Hopkins (1737-’9l) voor de wereldlijke, en James Lyon voor de kerkelijke muziek. Later werden de eenigszins zoetelijk-sentimenteele liederen van Sankey (1840-1908) zeer populair. Tot circa 1800 culmineerde het muzikale leven vnl. in Philadelphia. Mannen als Hopkinson en Benjamin ■>- Franklin (1706-’9O) waren hier van invloed. Het groote repertoire van de Oude Wereld, vooral de in Engeland zoo gelielde ballad-opera, burgerde zich snel in. Nu begon er groote trek der Europeesche musici; Daponte, Manuel > Garcia, diens dochter Pauline Viardot en > Malibran, Jenny Lind, zij allen vonden er een enthousiaste ontvangst. Ook Duitsche invloed deed zich gelden. Theodor Thomas en Leopold Damrosch richtten orkesten op. De Secessie-oorlog inspireerde tot talrijke nationale liederen en marschmuziek; voorn, componisten: F. G. Root (1820-’96), Daniël Emmet (1818-1904) en de jongere „marschkoning” John Philip Sousa (1854-1932). De groote invloed van het negervolkslied (toentertijd Aethiopian Ballado genoemd) deed zich gelden, vooral bij Stephen Collins Foster (1826-’64) (o.a. My old Kentucky Home). Met William Fry (1813-’64), G. Bristow (1825-’9B) en St. Emery (1841-’9l) begint de componistenrij der symphonische en operamuziek. Langs J. K. Payne (1839-1906), tevens professor aan de Harvard-Universiteit, G. W. Chadwick, Bird en Foerster werd door Edward > Mac Dowell (1861- 1908) een onbetwistbaar hoogtepunt bereikt. Tijdgenooten zijn nog: Horatio Parkers, Peter Lutkin, Edgar Stillman Kelley, Frank en Walter Damrosch. Op allen drukt de nieuw-Duitsche school haar stempel. Naast deze richting bestaat interesse voor het planter- en negerlied. Vooral Arthur Fauvell (* 1872), Harvey Worthington Loomis (* 1865) laten zich hierdoor inspireeren. Indiaansche motieven benutten Skilton (* 1868), Ch. Cadman (* 1881), Will. Marion Cook, Nath. Dett(* 1882) en HenryGilbert(lB6B-1928). Wetenschappelijke studies over de inheemsche muziek leverden Fr. Russel Burton (f 1909) en Natalie Curtis Burlin (f 1921). Veramerikaansoht is de Blsasser Charles Loeffler (* 1861), wiens composities ook in Europa worden gewaardeerd. lets vooruitstrevender zijn Ernest Schelling (* 1876), Mortimer Wilson (* 1876), John Alden Carpenter (* 1876), die Reger en Mahler-invloeden ondergingen, en Blair Fairchild (* 1877), Charles T. Griffes (1884- 1920) en J. Deerns Taylor (* 1885), die den blik naar Frankrijk wendden. Tot de modernen zijn te rekenen; Albert Stoessel (* 1894), John Powell (* 1882), Louis Grünsberg (* 1883), Percy Grainger (* 1882) en de Zwitser Emest Bloch (1880), terwijl de nieuwste richting vertegenwoordigen Roger H. Sessions (1896) en Aaron Copland (* 1900). Sedert den Wereldoorlog moet een nieuwe strooming in de Ver. Staten worden vermeld: de -> jazz (syncopated music). Haar eigen rhythmiek en instrumentatie (gestopte koperinstrumenten) beïnvloedde de symphonische muziek tijdelijk zelfs in Europa. Vernieuwingen zijn echter hiervan niet meer te verwachten. De muziekwetenschap wordt vertegenwoordigd door O. G. Sonneck (1873-1928), Otto Kinkeldey (* 1878) en Carl Engel (* 1883). L i t.: F. R. Burton, American Primitive Music (1909); L. C. Elson, History of American Music (1925); èrove’s Dictionary of Music and Musicians (American supplement (1928); C. Engel, art. in Adlers Hdb. d. Musikwis- senschaft (II 1929, 1186-1200); Mabel 6. Despard, The music ol the United States. lts sources and history; A short outline (1936). Zie ook ■> Jazz. Koole. VII. Tooneel. Het tooneel in de V.S. heeft zich in de 19e eeuw ontwikkeld onder invloed van Europa. Veel is daartoe bijgedragen door de talrijke gastvoorstellingen, die van Europa uit werden ondernomen. Het eerst, in 1820, stak Kean over naar Amerika en na hem zijn vrijwel alle acteurs en regisseurs van internationale beteekenis in de V. S. opgetreden (Sarah Bernhardt, Bleon. Duse, Stanislawski, Reinhardt). Europeesch tooneel werd trouwens ook gebracht door permanente troepen, die in een vreemde taal optraden. Zoo bestond te New York jarenlang een Duitsche schouwburg. T* • • j; Bevrijding uit een conventioneele, somberkleurige ensceneering bracht het jaar 1912, toen allerwegen een bont en levendig coloriet werd toegepast in de ontwerpen van den Weener Joseph Urban (het zgn. Urbanblauw), van Lee Simonson en van R. E. Jones, welke laatste, evenals de zeer bekende tooneelontwerper Norman Bel Geddes, later ook als regisseur begon op te treden. Tot de vooraanstaande troepen, die toen streefden naar vernieuwing in spel en aankleeding, behoorden de Washington Square Players. Sterke invloed kwam in latere jaren ook uit Rusland. Opvoeringen in den geest van het tooneel in de eerste jaren der Russ. revolutie, met aanduidende stellage-decors en expressionistischen stijl van spelen, trekken thans te New York enorme belangstelling. De groote interesse voor het tooneel blijkt uit de opvoeringen, georganiseerd in en door musea en universiteiten, evenals uit de talrijke experiraenteerende theaters in verschillende plaatsen, de Theatre Guild, enz. Een groot deel der opvoeringen in de grootere steden heeft door verzorging van regie en spel een peil bereikt, dat slechts zelden in Europa bereikt is. Een typisch Amerikaansche vorm van tooneel, die op zijn beurt Europa beïnvloedde, is de revue met de machinaal-gelijke dansen der girls (Ziegfeldgirls, Tillergirls, enz.). In de laatste jaren heeft ook het tooneel der Negers meer algemeen belangstelling getrokken. Voor tooneelschrijvers, zie hierboven, sub IV (Letterk.). v. Thienen. Vereenigd kanaal, kanaal in het Z.O. der prov. Groningen, van het punt van samenkomst van het Mussel Aa- en het Ruiten Aa-kanaal bij Veelerveen Noordwaarts gaande tot de Westerwoldsche Aa ten Z.W. van Nieuweschans. Lengte 15,6 km; 2 panden; bevaarbaar voor schepen tot ruim 150 ton; in 1935 ca. 6 400 schepen (406 000 ton). In beheer bij het water schap Westerwolde. Het heet ook wel B. L. Tijdenskanaal, genoemd naar den landbouwer B. L. Tijdens, die de kanalisatie in Westerwolde bevorderde. Bouma. Vereeniging. A) Begrip, Een v. is een gemeenschap van menschen, die onder leiding van een bestuur, door actieve samenwerking een bepaald doel nastreven. Het doel kenmerkt de v. naar haar soort. Als het doel den mensch naar heel zijn aard en wezen omvat, spreekt men van een volmaakte v.; dit is alleen het geval bij de Kerk en bij de staatsgemeenschap (zie » Kerk; Staat). De onvolmaakte v. omvatten den mensch slechts naar het aan het doel correspondeerend deel van zijn wezen. Met den naam van natuurlijke v. worden meer bijzonder dezulke aangeduid, waarvan, zooals bij de staatsgemeenschap en het huisgezin, het bestaan en de aard rechtstreeks en volledig Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . aan de natuurwet ontleend zijn; de overige noemt men vr ij e v. Naar gelang tot bereiking van het doel het bestuur al of niet met overheidsgezag moet zijn bekleed, onderscheidt men publiekrechte lij k e v., zooals provincie, gemeente, bedrijfschap, en privaatrechte! ij ke, t.w. die, welke politieken invloed, ontwikkeling, sport, amusement enz. benogen. Bij de vraag naar de verhouding van het overheidsgezag tegenover het recht van v., bedoelt men uitslüitend de privaatrechtelijke v. Aangezien de drang tot het vormen van v. uit de menschelijke natuur zelve voortkomt, moet het overheidsgezag op dit gebied de grootst mogelijke vrijheid eerbiedigen (subsidiariteits-beginsel; zie ■> Staatsbemoeiing). Geen recht van bestaan hebben de v., waarvan het doel met het eigen wezen der volksgemeenschap in strijd is, zooals v. tot verspreiding van godloochening en van onzedelijke praotijken; voor het overige kan alleen vrijheidbeperkend worden opgetreden om redenen aan het algemeen belang ontleend. Het onderling gedrag der leden eener v. en dat der v. onderling en tegenover de volksgemeenschap moet door den geest van solidariteit zijn gekenmerkt. Rechtspersoonlijkheid noemt men de hoedanigheid, waardoor een v. als zoodanig rechtssubject wordt. Het hangt van den wil der leden af, of een v. met rechtspersoonlijkheid zal zijn bekleed. Om wille der rechtszekerheid is het noodig, dat het staatsgezag voorschriften uitvaardigt, die moeten zijn vervuld, opdat een v. als rechtspersoon kunne optreden. B) Geschiedenis. In de geschiedenis van alle volkeren is het vereenigingswezen bekend. In het republikeinsche Rome bestond een sterk ontwikkeld vereenigingsleven op allerlei gebied. De XII tafelen stonden volledige vrijheid toe en elke v. kon naar eigen inzicht haar statuten opmaken, mits men de wet niet overtrad; in de eerste eeuw vóór Chr. werden echter alle v. met politiek karakter verboden. Toen Caesar aan het bewind was gekomen, verbood hij, op enkele uitzonderingen na, alle v.; later werden niet-politieke v. oogluikend toegelaten, waaronder vooral de Collegia funeraticia tot bloei kwamen. In den lateren keizertijd werden de beoefenaars van een bedrijf verplicht zich bij de betreffende collegia aan te sluiten, hetgeen aan deze een publiekrechtelijk karakter verleende. Ten tijde van Karei den Grooten waren v., waarvan de leden zich onder eede verplichtten, verboden; andere v. mochten alleen ouderlingen materieelen steun tot doel hebben. In de M.E. waren vooral de > gilden bekend. Ten gevolge der aanvaarding van het absolute vrijheidsbeginsel werden tijdens de Fransche revolutie v. van burgers van eenzelfden stand of beroep bij de Wet > Chapelier verboden. Door de Fransche overheersching werd dit verbod in de wetgeving der meeste Europeesche landen overgenomen. Zie > Coalitieverbod. In het revolutiejaar 1848 werd in de meeste lamden het recht van vereeniging in beginsel erkend. Sindsdien heeft het vereenigingsleven een grooten omvang aangenomen. Lit.: Klein, Das Organisationswesen der Gegenwart (1913); Gierke, Deutsches Genossenschaftsrecht (4 dln. 1871-’81); Staatslexikon; Handwörterbuch der Staatswissensohaften. Borrel. C) Hedendaagsch vereenigingsrecht. Ncd. recht. Het recht tot het oprichten van v. vindt zijn grondslag in art. 9 der Grondwet. Deze kent dit recht toe aan alle ingezetenen. De wet verder regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der open- bare orde. Tot de v. behooren de v. in engeren zin, de naamlooze vennootschap, de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap, de onderlinge waarborgmaatschappij en de coöperatieve v. De v. in engeren zin is geregeld door de wet van 22 April 1855, Stbl. 32. Volgens deze wet is een v. eerst rechtspersoon, als zij door een wet of K.B. is erkend. Vereenigingen, voor onbepaalden tijd of voor langer dan 30 jaar aangegaan, behoeven een erkenning door de wet. De erkenning geschiedt door goedkeuring van de statuten of reglementen der v. De goedgekeurde statuten of wijzigingen daarvan worden door de staatscourant openbaar gemaakt. Bij afwijking van goedgekeurde statuten kan het Openbaar Ministerie bij den burgerlijken rechter vervallenverklaring van de rechtspersoonlijkheid der v. vorderen. Vreemdelingen, die geen ingezetenen zijn, kunnen geen lid zijn van staatkundige v. Op 19 Mei 1938 is aanhangig gemaakt een ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling der onderhavige wet. Zie ook -> Vergadering (recht van), v. d. Kamp. Belg. recht. Waar men in België spreekt over v., moet men een onderscheid maken tusschen de v. met en de v. zonder rechtspersoonlijkheid. Onder de eerste zijn vnl. te rekenen: 1° al de handelsvennootschappen, die behandeld worden in titel IX van het Wetboek van Koophandel (de vennootschappen onder gemeenschappelijken naam; de > commanditaire vennootschappen; de > naamlooze vennootschappen; de -> samenwerkende vennootschappen; de > credietvereenigingen; de > personenvennootschappen); 2° de vereenigingen zonder winstgevend doel (zie beneden); 3° de > mutualiteiten; 4° de wettelijke erkende > beroepsvereenigingen. Onder de tweede categorie zijn te rekenen de tallooze feitelijke v., die berusten op een overeenkomst van •> maatschap en beheerscht worden door de art. 1832 vlg. B.W. Rondou. Vereeniging zonder winstgevend doel (Belg. recht). Vóór de wet van 27 Juni 1921 hadden de zedelijke personen, andere dan de handelsvennootsohappen en de openbare besturen of instellingen, zooals bijv. de kloostergemeenten, geen rechtspersoonlijkheid. De wet van 1921 brengt hierin een diepgaande wijziging en bepaalt, dat rechtspersoonlijkheid kunnen verwerven: alle vereenigingen, die zich onthouden handels- of nijverheidsdaden te stellen en die niet beoogen winsten aan hun leden uit te keeren. Het verwerven van de rechtspersoonlijkheid is afhankelijk gesteld van zekere voorwaarden en formaliteiten, o.a. a) de vereeniging moet minstens drie leden tellen; b) de statuten moeten zekere vermeldingen inhouden en gepubliceerd zijn in het Staatsblad; c) een alphabetische lijst van alle leden moet neergelegd worden op de griffie van de Rechtbank van Eersten Aanleg van den zetel der vereeniging; zij moet jaarlijks bijgehouden worden; d) de akten en stukken, uitgaande van de vereeniging moeten de vermelding dragen: „Vereeniging zonder winstgevend doel”; e) de vereeniging mag geen andere onroerende goederen bezitten dan die, welke noodig zijn tot het bereiken van het nagestreefde doel; f) jaarlijks heeft de vereeniging een speciale belasting te betalen ter vervanging van de successierechten. Bij niet naleven van de wettelijke voorschriften kan de Rechtbank van Eersten Aanleg de ontbinding der vereeniging bevelen. Rondou. D) Tal van vereenigingen, zoowel in Nederland als in België, zijn op het hoofdwoord behandeld, bijv. > Effectenhandel (Vereen, voor den), Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder \\T ... . eenvolgens dirigent der Mij. tot Bevordering der Toonkunst te Rotterdam, der Diligentia-concerten te Den Haag en der „Felix Meritis”- en „Caecilia”-concerten te Amsterdam. Zijn muziek is conservatief, sterk door Duitschland beïnvloed, doch afkeerig van de toenmalige Nieuw-Duitsche School (Wagner, Liszt). Voorn. werken: symphonieën, ouvertures, kerkel. muziek (w.o. een requiem voor mannenkoor), liederen, mannenkoren. 2° Maai k e n, > Bessemers (Maria). 3° Rafa ë 1, Vlaamsch letterkundige. * 1866 te Wommelgem (Antwerpen). Na den Wereldoorlog week hij uit naar Duitschland. Zijn werk bezit literaire en tooneeltechnische verfijning, zonder veel diepte; symbolisme zonder psychologische verantwoording. Werken: ’t Minnebrugje (1899); Quinten Massijs (1908); Reinaert de Vos (1901); Jezus de Nazarener (1904); Semini’s kinderen (1909). 4° R o m b o u t, beeldhouwer. * 1624 te Mechelen, f 1698 waarsch. te Den Haag. Leerling o.a. van Frans van Loo. Ca. 1646 te Amsterdam, later te Leiden; in 1664 lid van het Haagsche schildersgilde, waarvan V. in 1668 deken werd. Hij is vooral bekend door verschillende grafmonumenten van bekende persoonlijkheden, bijv. van Kortenaar (Groote Kerk, Rotterdam, 1666), van Michiel de Ruyter (Nieuwe Kerk, Amsterdam, 1681; vgl. afb. 2 op de pi. t/o kol. 144 in dl. XXI), van de gebroeders Evertsen (Abdijkerk, Middelburg, 1682). Zie ook afb. 4 op de pl. t/o kol. 225 in dl. XII. Verhuur, > Huur. Verifieatievercjaderincj (Necl. faillissement s-r e c h t), vergadering van schuldeischers, door den curator voorbereid en door den rechter-commissaris voorgezeten, waarbij de ingediende vorderingen worden onderzocht en behoudens geschil (> Eenvooiproces) vastgesteld, een aangeboden accoord of voorstel tot voortzetting van het bedrijf wordt behandeld en de curator verslag van den stand van den boedel uitbrengt en desverlangd inlichtingen geeft. Petit. In België geldt nagenoeg dezelfde regeling als in Nederland. Zij wordt vastgesteld in hfst. IV van de Belg. Faillissementswet, handelend over „de aangifte en over het onderzoek naar de echtheid der schuldvorderingen”. Rondou. Verisme, 1° Ital. lelle r k. beweging van het nationalisme, ontstaan als reactie op Romantiek en hist. romans (Manzoni) onder invloed van Balzac en Stendhal. Daarna vond ook het psychologisch Naturalisme van Zola navolging in het Verismo; Giuseppe Rovani en Ippolito Nievo zijn de pioniers, de grootste meesters zijn echter Verga, d’Annunzio en Fogazzaro. Ellen Russe. 2° De antiromantische, realistische strooming in de Ital. opera. Zij werd door Ibsen en Zola beïnvloed. Hoofdvertegenwoordigers; Mascagni, Leoncavallo, Puccini, Eugen d’Albert, Reyer. Veristici, beoefenaars van het > Verismo. Verjaring, 1° (burgerlijk recht), a) Acquisitieve verjaring, Eigendom (sub Verkrijging, s°). b) Bxtinctieve v. is een wijze, waarop een > verbintenis tenietgaat. De meeste verbintenissen verjaren door het verloop van 30 jaren (Ned. B.W. art. 2004; Belg. B.W. art. 2262), sommige echter door het verloop van een korteren tijd. Zoo verjaren naar Ned. recht door het verloop van één jaar bijv. de vorderingen van herbergiers en van arbeiders, wier in geld vastgesteld loon telkens na korter tijd dan een kwartaal wordt betaald (B.W. art. 2005), door het verloop van twee jaar bijv. de vorderingen van artsen, apothekers, deurwaarders (B.W. art. 2006), advocaten en notarissen (B.W. art. 2007) en door het verloop van vijf jaar bijv. de vorderingen van timmerlieden, metselaars en winkeliers (B.W. art. 2008). In deze gevallen, waarin een kortere termijn geldt, kan echter van degenen, die zich op de v. beroepen, een eed worden gevorderd, dat de schuld werkelijk is betaald (B.W. art. 2010). De directe belastingen verjaren volgens art. 11 der Invorderingswet (van 22 Mei 1845, Stbl. 22) door het verloop van drie jaar na de dagteekening van het aanslagbiljet of na de laatste beteekende akte van vervolging. Voor invoerrechten en accijnzen geldt echter de gewone termijn van 30 jaren. v. d. Kamp. Het Belg. recht kent zeer vele korte verjaringstermijnen. Wij noemen slechts: 1° die van 10 jaar wegens geweld, dwaling, bedrog, curateele, krankzinnigheid, het niet-gemachtigd zijn der getrouwde vrouw, het staan onder een gerechtelijken raadsman. 2° Die van 6 jaar wegens hetgeen per jaar of in kortere periodieke termijnen betaalbaar is. 3° Bij bepaalde rechtsvorderingen van notarissen, pleitbezorgers, artsen, apothekers, deurwaarders, kostschoolhouders, onderwijzers en meesters, dienstboden, arbeiders en werklieden (5 jaar, 2 jaar, 1 jaar of 6 maanden). 4° Die van gewezen minderjarigen tegen hun voogd wegens het voogdijbestuur (10 jaar). . —O—J v— J Deze verjaringen zijn vastgesteld deels in bijzondere wetten, deels in de art. 2271-2277 B.W. 2° Het kerkelijk recht neemt de regeling der verkrijgende zoowel als bevrijdende verjaring over van het wereldlijk recht in het betrokken land (C.I.C. can. 1508), behoudens de gelding van enkele eigen bepalingen, welke het kerkelijk recht zelf geeft (can. 1509-1612), waarvan hier vooral te vermelden is de eisch van voortdurende goede trouw voor de verkrijgende verjaring (can. 1512): het is niet voldoende (zooals in het Rom., Ned. en Belg. recht), dat de bezitter op het oogenblik, dat hij de zaak in bezit kreeg, te goeder trouw was, hij dient ook gedurende het geheele voor v. gevorderde tijdsverloop te goeder trouw te zijn gebleven. Schweigman. Verjonging, 1° bij mensch en (lier. Sinds de biologen de werking van de afsoheidingsproducten der inwendige klieren beter kennen, hebben zij er in de laatste jaren naar gestreefd de biologische kenmerken der jongere leeftijdstadia op kunstmatige wijze bij oudere individuen te voorschijn te roepen. Reeds in 1847 had Berthold aangetoond, dat inwerking van vreemde teelbalsecreties bij gecastreerde hanen den wasdom van den kam en den mannelijken vechtlust kan bevorderen. Sindsdien is de studie van de endocrine secreties bij het hoen zeer ver gevorderd. Naast den invloed van de castratie op de secundaire geslachtskenmerken bestudeerden Pézard e.a. de wijzigingen, die bij den haan door eierstokenting teweeggebracht worden. Het onderzoek naar de werking van de verschillende hormonen bij het hoen leidde verder tot de mogelijkheid langs kunstmatigen weg een omkeer van het > geslacht te verwekken (vgl. ook > Hermaphroditisme). Het is echter vooral bij ratte n, dat men de mogelijkheid van verjonging duidelijk heeft kunnen aantoonen. Het oriënteerend onderzoek van Harms (1914) voerde tot de Steinach’sche operatie, waardoor deze Duitsche geleerde er in slaagde aan Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . VERKEERSTEEKENS Bovenstaande teekens zijn (tenzij anders vermeld is) volgens de internationale regeling van Genève 1931 die dit verschijnsel vertoont; echte typische verbazing vindt men dan ook bijna uitsluitend bij tuberculose. Wyers. Verkeer en vervoer. A) Begrip. Verkeer in den ruimsten zin is het geheel der onderlinge betrekkingen tusschen de menschen, zoowel hun verplaatsing in de ruimte, als hun geestelijke omgang door middel van gesproken woord, schrift, telegraphie, radio, enz. In engeren zin: de verplaatsing van personen en goederen door verkeersmiddelen (vervoer). Hier wordt gehandeld over verkeer in dezen laatsten, economischen zin. Naarmate de economische betrekkingen en behoeften zich uitbreidden en de techniek vorderingen maakte, werd het v. meer en meer ontwikkeld en ontstond een in aantal en aard steeds grootere verscheidenheid van vervoermiddelen. B) Vervoermiddelen. Deze vindt men afzonderlijk behandeld op eigen trefwoord; automobiel, luchtschip, rijwiel, schip, spoorweg, vliegtuig enz. C) Ontwikkeling van het verkeer. In de Oudheid had het voornaamste v. plaats over zee (Phoeniciërs, Carthagers, Grieken, Romeinen), ofschoon er ook belangrijke handelswegen door Klein-Azië waren, die verbinding gaven met Indië en China. Op den duur hadden de Romeinen ook reeds een dicht net van uitstekende landwegen over heel hun gebied aangelegd voor verkeer te paard of per wagen en postkar (per snelpost kon men bijv. vanuit Rome in iets meer dan 6 dagen Keulen bereiken). In de woelingen der vroege M.E. raakten deze wegen in verval en had het overigens weinig uitgebreide verkeer hoofdzakelijk plaats door middel van kustvaart en langs de rivieren (Noormannen, Genua, Venetië, Hanze). In de latere M.E. waren reeds weer belangrijke landwegen in gebruik, waarlangs een aanzienlijke handel werd gedreven, bijv. van Rome over de Alpen naar Augsburg en Neurenberg; van Marseille naar Parijs-Brugge en Parijs-Bremen-Hamburg; van Londen-Antwerpen over Keulen-Frankfort naar Praag en Weenen, van Amsterdam naar Keulen, van Luik naar Den Bosch, van Klein-Azië naar Krakow, en vele andere. Door de ontdekking van de zeewegen naar Indië en Amerika nam het v. in tot dan toe ongekende mate toe, evenals trouwens het Europeesoh handelsverkeer door de ontwikkeling van handel en industrie en de meerdere veiligheid der wegen. In de 19e e. bracht het gebruik van stoomboot en spoorweg, in de 20e dat van luchtschip en vliegtuig, het v. tot zoodanige ontwikkeling, dat wat vroeger maanden en jaren eischte thans in dagen en uren kan worden bereikt. Zie de samenstellingen met > Verkeer-. D) Het huidige verkeer heeft plaats te water, hetzij over zee (zie > Scheepvaart), hetzij langs de groote rivieren en stroomen, hetzij langs binnenwateren (zie ■> Beurtvaart, Binnenscheepvaart); vervolgens over land [spoor (zie > Spoorwegtarieven en tariefstelsels), > Automobiel (zie aldaar, sub Automobilisme), > rijwiel; op kleineren afstand paard en wagen]; en door de lucht (zie > Luchtverkeer). Wat de organisatie betreft; het v. heeft voor een groot deel plaats door openbare middelen van vervoer, dat zijn de zoodanige, die ten algemeenen dienste staan, en ofwel door de overheid zelf worden geëxploiteerd, ofwel door deze aan een concessie zijn gebonden en door haar gecontroleerd worden. Gorris. In Nederland zijn dit: a) Spoorwegen. Deze kunnen slechts aangelegd worden krachtens > concessie van de overheid. Het spoorwegverkeer is geregeld in de wet van 9 April 1876, waarin o.m. aansprakelijkheid van de spoorwegondememers, rijkstoezicht op de spoorwegen, tarieven en veiligheidsvoorschriften voorkomen. Voor de tegenwoordige verhouding tusschen staat en spoor zie Naasting; Spoorwegen (sub B, a). b) Locaalspoor- en tramwegen, kunnen eveneens slechts aangelegd worden krachtens concessie. Het verkeer met deze middelen van vervoer is geregeld bij de Wet van 9 Juli 1900. Ygl. verder ->- Tramwegen. c) Autobussen. Autobusdiensten kunnen slechts worden uitgeoefend krachtens vergunning van Gedeputeerde Staten. Van dezer beslissing staat beroep open bij de Kroon (Wet Openbare vervoermiddelen). d) Luchtvaartuigen. Zie > Luchtvaartwet. e) Het verkeer met andere openbare middelen van vervoer is niet van een concessie afhankelijk en is geregeld in de Wet Openbare vervoermiddelen. Struycken. Verkecrsongcvallcnstatistick Nederland en België In België: a) Spoorwegen. Deze zijn gebonden aan concessie en toezicht van den staat. De tarieven worden vastgesteld door den raad van beheer behoudens het recht voor de regeering verlaging der tarieven te eischen of verhooging te verbieden. De regeering regelt de politie en verzekert de veiligheid der spoorwegen volgens de van kracht zijnde wettelijke bepalingen. Een wet van 26 Maart 1932 geeft de maatschappij het recht openbare autobus- en autocardiensten in te richten. Zie verder-> Spoorwegen (sub B,b). Aantal 1933 1934 1936 1936 Ned. België Ned. België Ned. België Ned. België V erkeersongevallen Gedood Gewond 41.816 427 12.601 19.113 352 8.072 44.706 744 14.638 19.471 364 8.461 43.043 763 14.616 24.907 613 10.390 43.724 790 14.703 28.596 626 11.448 b) Buurtspoorwegen. De wet van 24 Juni 1885 heeft de regeering gemachtigd de statuten goed te keuren van een maatschappij gesticht te Brussel onder de benaming van „Nationale maatschappij der buurtspoorwegen”. De statuten werden goedgekeurd door K.B. van 6 Juli 1885 en later door vsch. wetten gewijzigd. De exploitatie der buurtspoorwegen wordt beheerscht door het politiereglement van 24 Mei 1931. De maatschappij kreeg toelating door de wet van 11 Aug. 1924 autovervoerdiensten in te richten. c) Tramways. Zie > Tramwegen (sub België). d) Autobussen en autocars. De wet van 21 Maart 1932, welke die van 15 Sept. 1924 heeft afgeschaft, regelt het vervoer van personen door middel van autobussen, autocars enz. Het art. 13 van deze wet voorziet twee soorten rechten. Door de vergunninghoudende maatschappijen te betalen; 1° De rechten welke de staat, de provincie en de gemeenten Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . van een innerlijk verdeelde natuur met ziekelijk overspannen zenuwen en een eenvoudig kindergemoed. Soms is hij volop een Katholiek dichter, die ter eere van Jesus en Maria ongemeen ontroerende verzen heeft geschreven. Zijn taal is vrij origineel en vóór alles muzikaal. Zijn zinnen vormen geen logisch, wel een rhythmisch geheel. V. was vertrouwd met alle versmaten en rijmen; zijn prozawerk is doorgaans minderwaardig. Ui t g.: Oeuvres complètes (5 dln. 1925-’27); Oeuvres posthumes (3 dln. 1926-’29); Correspondance (2 dln. 1922-’29); Choix de Poésies. Lit.: Van Bever en Monda, Bibl. et iconographie de V. (1926). E. Lepelletier, P. V. (21923); P. Martino, V. (1924); M. Coulon, Au ooeur de V. et de Rimbaud (1925); E. Delahaye, La part de V. et Rimbaud dans le sentiment religieux contemporain (1935); A. Adam, Le vrai V. Essai psychanalytique (1936). Wülemijns. Verlamming (genees k.). Als de zenuwbanen n4ar en vdn de hersenen door ontsteking, door druk of door beschadiging onderbroken zijn, kunnen de spieren niet meer willekeurig bewogen worden, zij zijn verlamd; kan de zintuigprikkel de hersenen niet meer bewerken en niet meer waargenomen worden, dan is er bijv. gevoels- of gehoors- of gezichtsverlamming. De spierverlamming is slap bij peripheren, en stijf (spastisch) bij centralen zetel der v. Klessens. Verlanden van een veen. Dit gebeurt wanneer paardestaarten en rietsoorten zich in een sapropeliumlaag gaan wortelen. Zie verder onder > Laagveen. Verlaten (tuin b.) noemt men het kunstmatig vertragen der ontwikkeling van planten met het doel buiten het gewone seizoen te kunnen oogsten. In het bijzonder wordt het v. met groote virtuositeit toegepast in het centrum der Belgische druivencultuur, Hoeilaart. Verlaten Eiland, een der drie eilandjes van > Krakatau (met krt.). Verlatenheid, geestelijke. Een zeer gewoon verschijnsel in het geestelijk leven is, dat tijden van innige blijde godsvrucht worden afgewisseld met tijden, waarin de mensch zich in het verkeer met God uitermate verlaten en eenzaam gevoelt en slechts geloof en verstand kunnen doen volharden in de oefeningen van het geestelijk leven. Deze v. komt in den regel voort uit de natuurlijkerwijze wisselende psychische gesteltenis van den mensch, maar uit de levens van vele Heiligen is het duidelijk, dat ook God deze toestanden in den mensch te voorschijn roept om zijn deugd te beproeven en tot heldhaftigheid op te voeren. Niets is in dezen toestand beter, dan geloof en verstand boven gevoel en ervaring te laten spreken, zich geheel aan God over te geven en zoo mogelijk nog stipter en getrouwer te zijn in het verkeer met God en de oefeningen van deugd en godsvrucht. Om den mensch in dezen staat te troosten en te bemoedigen heeft Christus zelf deze v. willen ondergaan. Op zijn verzuchting „God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten” liet Christus echter volgen : „Vader, in Uwe handen beveel Ik mijn geest” en volbracht Hij in heldhaftige gehoorzaamheid zijn offer. Brandsma. Verlaten kinderen ( N e d. recht) zijn kinderen, die niet staan onder ouderlijke macht en in wier voogdij niet reeds op wettige wijze is voorzien, en die geen woonplaats binnen het Koninkrijk hebben of wier woonplaats niet bekend is (minderjarigen hebben wettelijk woonplaats bij ouder of voogd). Over zoodanige kinderen wordt een voogd benoemd door den kantonrechter der laatste woonplaats en, bij ontsten- tenis daarvan, door den kantonrechter van het te kanton te Amsterdam. B. Smeets. (Belg. recht) De Belg. wet van 10 Maart 1925 op den openbaren onderstand maakt een onderscheid tusschen: verlaten kinderen, vondelingen en behoeftige weezen (art. 76). V. k. zijn kinderen, die, geboren uit een bekenden vader en moeder, eerst door hun ouders of te dezer ontlasting door andere personen opgevoed werden en naderhand verlaten zijn, zonder dat men weet, wat er van den vader en de moeder geworden is of dat men zich tot hen kan wenden. De voogdij van deze kinderen is toevertrouwd aan de commissie van openbaren onderstand, door welke zij opgenomen zijn. Deze commissie belast een harer leden met het uitoefenen van het ambt van voogd. De overige leden der commissie vormen den voogdijraad (art. 78). Zie ook -s» Kind (sub Verlating). Rondou. Verlating van familie is in het Belg. recht geregeld door art. 391 bis W. v. Str. (wet van 14 Jan. 1928, art. 1). Dit artikel voorziet zekere straffen tegen alwie, veroordeeld geweest zijnde door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak om een jaargeld tot onderhoud uit te keeren aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of bloedverwanten in opgaande linie, meer dan drie maanden in gebreke is gebleven de termijnen ervan te betalen. Rondou. Verlating van hulpbehoevenden. Ned. recht. Zij, die verplicht zijn hulpbehoevenden, vnl. kinderen, op eenigerlei wijze bij te staan, worden onder bepaalde beperking in geval van plichtsverzaking ten dezen gestraft. Titel XV van het W.v. Str. bevat twee misdrijven, nl. 1° opzettelijk iemand, tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging de schuldige krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloozen toestand brengen of laten (art. 265), en 2° een kind beneden zeven jaar te vondeling leggen, of, met het oogmerk om er zich van te ontdoen, verlaten (art. 256). Het eerste misdrijf, in het wetboek nieuw ingevoerd, ligt bij het grensgebied van wat het Ned. strafrecht principieel strafwaardig acht. De rechtspraak is nogal terughoudend in de uitlegging van „in een hulpeloozen toestand brengen of laten”. Uitbreiding der strafbaarheid t.a.v. verzuimen van ouders, natuurlijken vader, en eventueel anderen, die krachtens de wet tot onderhoud enz. verplicht zijn, en dezen plicht op soms schandelijke wijze verzaken of ontduiken, wordt tegenwoordig wel bepleit. Lit.: Simons, Leerboek v. h. Ned. Strafr. (II 1929, blz. 25). Pomve. Verlating van kinderen, zie Kind (s.v.). Verléc, gem. in de prov. Namen (XV111240 E 2-3), ten Z.O. van Namen. Ca. 200 inw. (vnl. Kath.); opp. 679 ha; landbouw. Middeleeuwsch kasteel van Chantraine. Verlegde Maas, Bergsche Maas, Nieuwe Maasmond, een gegraven verbinding van de Maas met het Hollandsch Diep, om daardoor aan de Maas een betere afwatering te geven; in 1904 werd de V. M. geopend. Zie > Maas. Vcrlei, > Leenstelsel. Verleiding. Algemeen. V. is het met zachte middelen (d.w.zjzonder geweld,bedreiging of bevel) iemand leiden tot het begaan van onbehoorlijke handelingen. In het strafrecht, o.a. in Ned., is v. onder allerlei bepaalde omstandigheden strafbaar gesteld, bijv. uitlokking tot een strafbaar feit, poging tot uitlokking tot misdrijf, omkoopen, en zgn. verleiding van meisjes, welke misschien in engeren zin verleiding kortweg kan heeten. Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder W . . . , Picd. recht. De verleiding van meisjes is sinds 1911 in het Ned. strafrecht strafbaar en in 1936 ruimer en zwaarder strafbaar gesteld. Art. 248 ter W.v.Str. stelt thans met ten hoogste vier jaar strafbaar hem, die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een minderjarige van onbesproken gedrag, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijze moet vermoeden, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen met hem te plegen of zoodanige handelingen van hem te dulden. Pompe. Belgisch recht. Al wie, ten einde een anders driften te voldoen, een minderjarige van de eene of andere kunne tot ontucht, bederf of prostitutie heeft aangehitst, of deze heeft bevorderd of begunstigd, is strafbaar, hetzij hij den staat van minderjarigheid heeft gekend, hetzij hij dezen staat van minderjarigheid niet kende ten gevolge van zijn nalatigheid. Eveneens is strafbaar al wie, ten einde een anders driften te voldoen, door bedrog of door geweld, bedreiging, misbruik van gezag of door elk ander dwangmiddel een meerderjarige vrouw of een meerderjarig meisje tot het plegen van ontucht heeft verronseld, verleid of vervreemd (art. 379 vlg. W. v. Str.). Collin. Verlengbaar krediet (N e d. belastingrecht), één van de vormen, waarin krediet voor verschuldigden accijns wordt verleend. Het komt voor bij den > wijnaccijns; practisch komt het hier op neer, dat de wijnhandelaar geen accijns behoeft te betalen over zijn voorraden wijn. M. Smeets. In België wordt het verlengbaar krediet geregeld door de art. 282 tot 289 van de algemeene wet op de tol- en accijnsrechten. Het krediet kan worden toegestaan voor een periode van 1 tot 9 maanden. Het verleenen van het voordeel van krediet wordt afhankelijk gesteld van een borgstelling. Rondou. Verlengde (meet k.), In de fig. is de halfrechte rechts van B zoowel het v. van het lijnstuk AB als van de halfrechte links van B. Verlengde Hoogcveensche Vaart, ■> Hoogeveensche vaart. Verlcnus, andere spelling voor > Vairlenus. Verleure, Euge e n, priester-missionaris; broeder van 2°. * 27 Febr. 1840 te leperen, f 10 Aug. 1905 te Moelagamoedoe (Malabar). Nog seminarist zijnde, voegde hij zich in 1862 bij zijn broeder Karei in Malabar te Moelagamoedoe, waar hij onafgebroken 43 jaar arbeidde als pastoor, rector en leeraar van het seminarie door hem gesticht, als bestuurder van het weeshuis, door hem en zijn broeder ingericht. Hij had een buitengewoon taalgemak en was tien talen volkomen machtig. L i t.: P. Allossery, Onze Westvlaamsche zendelingen (I 1924). Allossery. 2° Karei (kloosternaam: Victor), Ongeschoeid Carmeliet, missionaris; broeder van I°. * 19 Juni 1838 te leperen, f 28 Juni 1897 te Quilon (Malabar). Bij de Ongesch. Carmelieten ingetreden in 1852, vertrok hij naar Malabar in 1859, waar hij Moeloegamoedoe stichtte. Samen met zijn broeder Eugeen V. richtte hij er in 1868 een weeshuis op en na zijn dood kwam D. Louise De > Meester, herhaaldelijk door hem daartoe verzocht, haar missiecongregatie stichten. In 1876 werd hij tot administrator benoemd van het vicariaat van Mangalore. In 1878 telde men over het deel van Malabar, door hem en zijn broeder be- werkt, reeds ca. 36 000 bekeerlingen. Hij ook was het, die de kerken van Quilon en Trivandrum bouwde. In 1891 werd hij vicaris-generaal van Quilon. L i t.: P. Allossery, Onze Westvlaamsche Zendelingen (11924); P. Andreas a Sta Maria, Pater Victor, een apostel van Zuid-Indië (1929). Allossery. Verlichte despoten, ■> Verlichting. Verlichting, Vcrüchtingsinstallatic, ■> Lichttechniek; Verlichtingssterkte. Verlichting van binnenruimten. a) Daglicht. Tot voor kort werden venstergrootte en vensterplaatsing vnl. bepaald op grond van ervaring en gevoel. De architect heeft zich daarbij o.a. rekenschap te geven van het verschil in karakter van het licht, invallende uit de verschillende windstreken (Zuidligging der vensters veel zon, maar ook veel warmte, wisselende intensiteit op verschillende uren van den dag, Noordligging geen zon, weinig warmte, minder animeerend, maar gelijkmatige verlichting). Een juiste vensterplaatsing is een krachtig hulpmiddel bij het componeeren van binnenruimten: galerijen met raamreeksen in een langswand, studeerkamers met plaatselijk geconcentreerde dagverlichting, tuinkamers met één" open wand, kelderruimten en souterrains met hooggeplaatste vensters, enz. Ook de venstergrootte is van bijzondere beteekenis, en dient gekozen te worden in overeenstemming met den aard van het vertrek en de daar te verrichten werkzaamheden. Het menschelijk oog kan zich wel over een wijde marge aanpassen, doch er zijn grenzen, die niet mogen worden overschreden, terwijl tevens voor verschillende doeleinden een optimum-verliohtingssterkte kan worden aangegeven. Het is onjuist te meenen, dat een maximum aan verlichtingssterkte onder alle omstandigheden ideaal zou zijn: bepaalde werkzaamheden (lezen, schrijven) kunnen bijv. beter in het gedempte licht binnenshuis dan buiten geschieden. Een maat voor de werkzaamheid van een venster kan nimmer absoluut zijn, daar de intensiteit van het daglicht zelf elk oogenblik wisselt. Men moet daarom met een relatieve maat, het daglicht-quotiënt, aangeven de verhouding tusschen de verlichtingssterkte onder den vrijen hemel en die in een aangenomen punt in de beschouwde binnenruimte. De gewenschte waarde van dit quotiënt wisselt al naar de bestemming der ruimte van ca. 1/40 tot 1/10. Het kan o.a. graphisch worden bepaald met het zgn. Waldram-diagram. In arbeidsruimten heeft vaak bovenlicht de voorkeur wegens de regelmatiger verspreiding en de minder sterke schaduwvorming en vooral ook omdat er grootere aaneengesloten ruimten mee kunnen worden verlicht (bij vensters in de zijwanden kan de vertrekbreedte gewoonlijk niet meer dan ca. 15 m. bedragen). Voor woonruimten is bovenlicht minder gewenscht (weinig karakteristiek, o.a. door onduidelijke schaduwvorming, maakt wat slaperig, ongunstig voor isolatie en ventilatie, verzwakt in hooge mate de ruimtewerking). Kan geen directe zonbestraling worden toegelaten, dan moet Noorderlicht worden toegepast, hetgeen bij bovenlicht voert tot zaagdaken (zie > Dak). b) Kunstlicht. De groote opbloei van het kunstlicht dateert uit het jongste verleden. Betrekkelijk kort geleden kende men slechts kaars en olielamp als bescheiden lichtbronnen. Daarna kwam de petroleumlamp, het gaslicht en thans de electrische lamp, welke een hooge perfectie heeft bereikt (o.a. geen luchtver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W VERMEER Kantwerkster. Louvre, Parijs. De Brief. Rijks Museum, Amsterdam Damesportret. Museum, Boedapest. De Keukenmeid. Rijks Museum, Amsterdam Meisje. Mauritshuis, Den Haag, VERONESE 1 Christus in het huis van den tollenaar (1573; Accademia, Venetië). 2. Apotheose van den slag bl| lepanto (1571; Doqenpaleis. Venetië). 3. Zelfportret (1566; Villa Barbaro in Masèr). 4. De H. Mennas (Plnacoteca, Modena). 5 De verloving van de H. Catharina (ca. 1575; o. Catarina, Venetië). 6. Visioen van de H. Helena (National Gallery, Londen). bruik, als kaars, olie of gas) en tot zeer groote lichtsterkten wordt vervaardigd. Dit laatste brengt evenwel het bezwaar mede, dat de oppervlaktehelderheid te sterk wordt voor het menschelijk oog, zoodat voor de speciale afdemping of afscherming moet worden gezorgd, in den vorm van een ballon, kap of scherm; zulks in tegenstelling bijv. met kaarsverlichting, waar grootere verliohtingssterkte werd verkregen door het naast elkaar stellen van meerdere primaire lichtbronnen (kaarsen), welke elk voor zich zeer goed door het oog verdragen kunnen worden. Voor kantoren en andere werkruimten heeft men inderdaad goede en fraaie armaturen (balonnen e.d.) weten te vervaardigen; voor woonruimten zijn deze nog schaarsch en worden vele zinlooze producten aangeboden. Men onderscheidt: directe, half-indirecte en geheel indirecte v. Bij de directe v. worden alle voorwerpen in de ruimte op de eerste plaats verlicht door rechtstreeks van de lichtbron afkomstige lichtstralen (de lamp, al dan niet omgeven door een doorschijnend armatuur, is dus onmiddellijk zichtbaar), terwijl bij volledige indirecte v. de lamp uitsluitend het daarboven gelegen plafond (of eventueel een wandgedeeltei bestraalt, dat het licht in de verdere ruimte reflecteert. Het eerste geeft een gedifferentieerd licht met krachtige schaduwwerking, het tweede een onbepaalde v. met weinig of geen schaduw aan de voorwerpen. Indirect licht is duur (veel absorptie door het plafond) en architectonisch onbevredigend, want onduidelijk (lichtbron onzichtbaar; daarentegen wordt een plafondgedeelte aan de normale functie onttrokken en tot lichtbron geforceerd). Bij eerste kennismaking werkt indirecte v., juist door de onduidelijkheid, nogal sensationeel, zoodat deze vorm vooral voor bioscooptheaters e.d. toepassing vindt. Een tusschenvorm is de h a 1 f-i n d i r e c t e v., welke het licht ten deele rechtstreeks, ten deele via reflectie tegen het plafond uitzendt. Het verlies is hier geringer, de onduidelijkheid is goeddeels opgeheven (zichtbare lichtbron), terwijl de schaduwvorming sterk verzwakt blijft, hetgeen in werkruimten (kantoren e.d.) een voordeel is. De directe verlichtingsarmaturen zijn doorzichtig of ondoorzichtig. In het laatste geval reflecteeren zij het licht rechtstreeks in de gewenschte richting. Er moet voor worden gezorgd, dat de gloeilamp door het armatuur bedekt blijft (bureau-lamp onder ooghoogte). Het indirecte armatuur is ondoorzichtig en reflecteert tegen het plafond. Het half-indirecte armatuur bestaat gewoonlijk uit een opaal-glazen schaal onder de gloeilamp, welke eenig licht doorlaat, doch het meeste naar boven reflecteert. Rondom en boven de lamp kan dan eventueel een blanke of matglazen ballon worden aangebracht, v. Embden. Verlichting, weg der, > Mystiek; Contemplatie. Verlichting (D. Aufklarung, Fr. la Philosophie), geestesrichting van eigen karakteristiek, die in de 17e e. aanvangend, in de 18e e. tot volle ontwikkeling gekomen, tot in onzen tijd haar blijvende uitwerking heeft. Over den theoretischen grondslag ervan, wat betreft wijsbegeerte en maatschappijleer, zie men het art. > Aufklarung. Practisch heeft de V. op alle levensterrein doorgewerkt, uitgaande van de beide hoofdbeginselen: de volstrekte genoegzaamheid of zelfs onbeperkte souvereiniteit van de rede, en de onverdorven volmaaktheid van de menschelijke na- tuur. Vooral op godsdienstig, politiek en letterkundig gebied is de invloed der V. zeer merkbaar. a) Godsdienstig. Door de overschatting van de rede, die niets kon aanvaarden dan wat ze kon begrijpen, ging de eerbied voor de Openbaring verloren. Buiten de Kerk voerde dit tot Deïsme (Voltaire) en zelfs tot volslagen atheïsme (Helvétius, d’Holbach); binnen de Kerk namen ook vele geestelijken, en leeken, die voor intellectueel wilden doorgaan, verwante ideeën over. Men schaamde zich voor heiligenvereering, bedevaarten en processies, traditioneele devoties; kerkelijke hoogleeraren doceerden in Schriftuur, geschiedenis, kerkelijk recht zeer ver gaande rationalistische ideeën [het Febronianisme (> Febronius) is voor een goed deel een uitvloeisel uit de V.]; tusschen kerkelijk dogma en Protestantsch-individualistisohe geloofsopvatting werden de grenzen zoo veel mogelijk verdoezeld. „Christendom boven geloofsverdeeldheid” werd buiten de Kerk openlijk, en binnen de Kerk bij velen feitelijk, de leus. Een leven volgens de inspraken der onbedorven natuur werd noodzakelijk en voldoende geacht. „L’athéisme est Ie seul système, qui puisse conduire I’homme a la liberté, au bonheur, a la vertu” (d’Holbach). Als de deïst dit wilde beweren voor deïsme of la philosophie kwam het op het zelfde neer, want bij hem was, althans practisch, elke bemoeienis van Gods wege met ’s menschen willen en handelen uitgesloten. b) In de politiek en het maatschappelijk leven deden nieuwe, naast goede ook sterk overdreven, ideeën opgeld omtrent de hoogheid van den staat, de leerstellige en de burgerlijke verdraagzaamheid, de waarde der natuurwetenschappelijke studiën, enz. De politiek maakte zich los van den godsdienst (Frederik II), of beschouwde en gebruikte dezen alleen als machtig hulpmiddel om de burgerlijke orde te handhaven (Joseph II). Bij het lofwaardig streven naar opheffing van het volk werd vaak al te zeer de nadruk gelegd op verruiming van kennis, zedelijke verheffing enz. volgens uitsluitend natuurlijke normen; nochtans werd het volk zelf niet rijp geacht om hier volgens de principen der „gezonde philosophie” voor te kunnen zorgen. Zoo werd de leuze: „Alles voor, niets door het volk”. Het > Josephisme is van dezen geest de sterkste uiting; het ging zoo ver, dat den pastoors werd voorgeschreven de geloovigen in de Zondagspreek te wijzen op het nut van bemesting, de wenschelijkheid van inenting, e.d.; dat alleen kloosterorden, die practisch stoffelijk nut (onderwijs, ziekenverpleging) afwierpen, mochten blijven bestaan; dat gestreefd werd naar een albeheerschende, elke traditie verloochenende centralisatie enz. Vandaar de naara van Verlichte Despoten voor de zoo juist genoemde vorsten, voor Catharina II van Rusland e.a. (zie > Despotisme). Doch de consequentie uit de gepredikte principen was niet te stuiten; zij werd geformuleerd in de leuze van „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap”, die, hoe schoon in zich ook, doch niet gebaseerd op godsdienstigen grondslag, voerde tot de gruwelen van de Fransche Revolutie en in de 19e e. tot de oppermacht van het Liberalisme en de ontkerstening van het openbare leven. Ongetwijfeld lagen in de V. gezonde ideeën; zij was voor een goed deel een berechtigde reactie op het voorafgaande tijdperk. Maar uit haar verkeerd uitgangspunt moesten noodzakelijk, naast goede, ook verderfelijke gevolgen voortvloeien. L i t.: Over de V. is zeer veel geschreven; elk handboek van godsdienst- of cultuurgesch. heeft er uitvoerige Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . uitweidingen over (zie bijv. De Jong’s Handboek der Kerkgesch. III); ook in de groote wetenschappelijke encyolopedieën en de meeste cultureele tijdschriften vindt men er over gehandeld. Wij verwijzen slechts naar Troeltsoh, Aufklarung (Gesamm. Schriften IV, Prot.); Zoepfl, Deutsche Kulturgesch. (II 1929, Kath.), beide met verdere literatuur, en de art. van Madelin in de Revue des Deux Mondes van 1924. Gorris. c) De literatuur was het voornaamste voermiddel van de gedachten der Verlichting. Dit beteekende op zichzelf een omwenteling in het geestelijk leven van Europa, waar tot dusver nieuwe ideeën omtrent godsdienst, wijsbegeerte, maatschappijleer, politiek en sociologie gelanceerd waren op den kansel of in een kring van deskundigen. De ontwikkeling der nationale literaturen in de 17e eeuw en de grootere verspreidheid van de leeskunst maakten mogelijk, dat de „nieuwe philosophen” hun ideeën rechtstreeks ingang deden vinden door middel van het boek, geschreven in de landstaal. Dit had drie opvallende gevolgen: 1° de vulgarisatie der wetenschappen, 2° de verheffing van de bellettrie, speciaal van den roman en het essai, tot organen van geestelijke leiding, 3° de concentratie van geleerden en letterkundigen in nationale genootschappen en academiën. Ook de poëzie werd in dit proces betrokken. In alle landen ontstond een wijsgeerige programma-poëzie, soms didactisch, soms episch, vaak lyrisch in den vorm van oden op eenig wijsgeerig begrip. De oden aan de vrijheid, de leerdichten over de zuivere godsdienstigheid vermenigvuldigden zich snel. Het essai kwam tot grooten bloei. De Lettres Persanes (1721) van Montesquieu, de geschriften van Rousseau en de Encyclopaedisten in Frankrijk, Nathan der Weise (1779) en de theoretische schrifturen van Lessing, Winckelmann (1755), de romans van Fielding, Richardson, Sterne, de essais van Addison en Pope, de ideeëndrama’s van de neo-Klassicistische school-Addison in Engeland, Voltaire in Frankrijk, Alfieri in Italië zijn wel de meest invloedrijke van de uiterst talrijke geschriften, die via de letterkunde de ideeën der Verlichting propageerden. L i t.: o.m. L. Bertraud, La fin du classicisme (1897); H. Hettner, Litteraturgeschichte des Aohtzehnten Jahrhunderts (6 dln. 61912); A. Brou S.J., Le dixhuitième siècle littéraire (3 dln. 1923-’27); A. Bosker, Literary criticism iu the age of Johnson (1930); Paul Hazard, La crise de la conscience européenue (3 dln. 1934; het derde deel geelt uitvoerig lit. op). Speciaal in de Ned. letterkunde drong de Verlichting op drieërlei wijze binnen, namelijk via het Engelsche scepticisme en atheïsme van Bayle en Toland, via het Fransche rationalisme en klassicisme van Montesquieu en Voltaire, via de Duitsche aesthetica van Lessing en Riedl. Ze verbond zich met tendenzen, die hier heerschten, te weten de humaniseering van den Christelijken godsdienst, de zucht naar gemoedsvroomheid, de behoefte aan een maatschappelijk evenwicht. Haar vertegenwoordigers zijn meest van Protestantschen huize. Zij wenden de gegevens van de Verlichting aan om een natuurlijke volksmoraal te verbreiden, die wil voldoen aan de primaire eischen van geest en hart, tevens de maatschappelijke rust waarborgende. Poëtisch van weinig invloed, daar dichters als Feitama en Seis over onvoldoende talent beschikten, had de Verlichting belangrijker beteekenis voor het Nederlandsche proza, dat zich in de spectatoriale geschriften van Justus van Effen, en in de romans van Wolff en Deken, en Adriaan Loosjes tot een krachtig nationaal realisme vernieuwde. De theoretische verhandelingen van R. van Goens, F. Lelyveld, Hier. van Alphen over aesthetische onderwerpen, en de wijsbegeerte van F. Hemsterhuis vertoonen mede dezen invloed, doch wijzen reeds op de naderende Romantiek, die weliswaar eenige bestanddeelen van de Verlichting behoudt om ze over te dragen aan Drost, Bakhuizen v. d. Brink en Potgieter, maar die toch het wezen van de Verlichting aflegt, doordat het sentimenteele het pleit wint van het rationalistische element. Een zuivere Verlichtingslitteratuur van beteekenis heeft Nederland niet gekend. Het karakter der Aufklarung werd vertroebeld door de menging met inheemsche tendenzen. De invloed is echter groot en ingrijpend geweest. Asselbergs. Verlichtingsarmatuur, -> Armatuur; Straatverlichting. Verlichtinjjssterkte. Hieronder verstaat men het aantal -> lumen, dat op 1 m 2 van een verlicht oppervlak valt. De eenheid, waarin de v. wordt uitgedrukt, is de > lux. Voor het meten van de v. wordt wel gebruik gemaakt van zgn. luxmeters, waarbij in principe de te meten v. met een serie door het instrument gegeven, geijkte v. wordt vergeleken, of de in een photocel opgewekte electrische stroom als maat voor de grootte der v. dient, waarbij de schaal van den meter, die dezen stroom aanwijst, reeds in lux geijkt is. Rekveld. Verlichtincjstroepen (m i 1 i t.) worden in Nederland gevormd door een categorie genietroepen (> Genie), waaraan de verlichtingsdienst met alle bij het leger in gebruik zijnde zoeklichten is opgedragen. Deze dienst omvat zoowel het tactisch gebruik als de technische bediening van deze zoeklichten met de daarbij behoorende luistertoestellen (voor het opsporen van vliegtuigen), en is georganiseerd in zoeklichtafdeelingen. Marlet. Verlies- en winstrekening (boek h.) is de staat, aangevende de door de bedrijfsakte ontstane veranderingen in het vermogen van de onderneming. Zij bevat aan de debetzijde de onkosten, aan de creditzijde de opbrengsten. Verliesmutatie (b i o 1.) is een > mutatie, die het gevolg is van het verloren gaan van een » erffactor. Zij is van recessieven aard en werd door De Vries regressieve mutatie genoemd. Verlingem, gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 D/E 3). Ca. 1 200 inw. (Fransoh sprekend). Landbouw. Bezienswaardigheid: Hoeve der Tempeliers. Verlof, ■> Vergunning. Verlofdagen, betaalde, > Vacantie(Belg. recht). Verloren Maandag is een andere benaming voor > Koppermaandag. Verloren vorm (b r o n s g i e t e n). De meest geperfectionneerde wijze van het in brons gieten van boetseerwerk is het bronsgieten met verloren vorm. Door middel van een lijm- of gelatinevorm vervaardigt men van het boetseerwerk een wasafgietsel, met een kern van vormzand. Op dit wasafgietsel maakt men een vorm van vormzand, waarna men de was wegsmelt en hierdoor plaatsruimte geeft aan het vloeibare metaal, dat dan denzelfden vorm krijgt als de weggesmolten (verloren) wasvorm. Ygl. het artikel Klokkengieten. Etienne. Verloren Zoon, parabel uit het Nieuwe Testament (Lc.15.11 vlg.), waarin verhaald wordt van den zoon, die na zijn erfdeel in losbandigheid verkwist te hebben, van zijn vader de gevraagde vergiffenis ver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . krijgt en weder in liefde wordt aangenomen. In deze parabel wordt Gods barmhartigheid ten opzichte van den zondaar voorgesteld. Voorstelling in de kunst. De parabel van den V. Z. vindt men in verschillende scènes in Byzantijnsche handschriften, in Evangeliaria (Goslar), Armenbijbels en in het Speculum humanae salvationis; enkel historisch weergegeven, niet symbolisch, vinden we de geschiedenis van den V. Z. in de glasramen van Chartres, Bourges; verder in de sculptuur aan de kathedraal van Auxerre; de V. Z. als lichtzinnig jongeling, die met dobbelsteenen speelt en zich met vrouwen ophoudt; ook badend en bedelend (tapijt te Marburg); in verschillende scènes geven hem A. Dürer, A. Carracci, Hier. Bosch, Jan van Hemessen, Murillo, Rubens, Rembrandt, Holbein, Teniers e.a. Lit.: K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst (1928, 401); K. Smits, Iconografie van de Ned. Primitieven (1933, 76-77); van Hall, Repertorium (1936, passilll)- p. Gerlachus. Verloskunde is dat gedeelte van de geneeskunde, dat zich bezighoudt met de geboorte en alles wat daarmede samenhangt. Van de vroegste tijden af als afzonderlijke kunst beoefend, is de v. eerst sinds recenten tijd een algemeen erkend onderdeel der geneeskunde geworden en vormt sinds de laatste vijftig jaren, meestal tezamen met de gynaecologie, een afzonderlijk geneeskundig specialisme. Naast de specialisten en huisartsen hebben de vroedvrouwen een groot deel der v. in handen, terwijl de ouderwetsche ■> bakers bezig zijn te verdwijnen. De opvatting, dat bij iedere bevalling werkelijk deskundige hulp van vroedvrouw of arts dringend gewenscht is, wordt langzamerhand algemeen. Castelein. Verloskundige (Fr. = accoucheur, D. Hebamme, Eng. midwife). Langen tijd is het gewoonte geweest de mannen, artsen, die zich bijzonder toelegden (specialiseerden) op het verleenen van raad en bijstand bij de verlossing van de vrouw, accoucheur te noemen. De vrouw, die zich hiermede bezighield, werd accoucheuse genoemd. In Nederland mag de verloskunst beoefend worden door huisarts, specialist, vrouwenarts en > vroedvrouw (accoucheuse, sage-femme). Deze alleen zijn bevoegd (een kraamverpleegster, kraamverzorgster of baker mogen dit dus niet) tijdens de haring de vrouw inwendig te onderzoeken (toucheeren) en het kind ter wereld te helpen brengen. Een en ander valt onder de wet op de uitoefening van genees-, heel- en verloskunst van 1866. Lubbers. In België zijn de wettelijke verordeningen dezelfde. De bevoegdheden van de vroedvrouw zijn echter meer beperkt; zij mag geen weeën verwekkende middelen toedienen tijdens de baring, wat in Nederland, onder bepaalde voorwaarden, wel het geval is. Heymans. Verlosser, > Verlossing (theol.); Jesus; Christus. Verlossing (the o 1.), het bevrijden van het menschdom uit de slavernij van den duivel en de zonde, waarin het tengevolge van Adams zonde geraakt was. Daar deze zonde een oneindige beleediging van God was, kon alleen een oneindige voldoening dit kwaad herstellen. De mensoh zelf was er dus niet toe in staat. God heeft echter geheel vrij en uit goedgunstigheid van eeuwigheid besloten den mensoh te bevrijden door Jesus Christus, den Godmensoh, te zenden als Verlosser. Als mensch was deze in staat het Lijden en den Dood te ondergaan en wegens Zijn Godheid had dit een oneindige uitboetende kracht. Deze uitboeting is daarom voldoende en ook bedoeld tot uitboeting van alle zonden der geheele menschheid. Om echter persoonlijk te deelen in de gevolgen der V. is het vereisoht, dat men met Christus’ verlossende kracht verbonden worde door het Geloof en de Sacramenten, tengevolge waarvan men begiftigd wordt met Heiligmakende Genade en de Liefde. > Christus(ll).u.d. Putte. Lit.: Al. Janssens, Het Mysterie der V. (1931). Godsdiensthistorisch. In de breedste beteekenis van het woord, als bevrijding uit een of anderen nood, komt de verlossingsgedachte in de meeste godsdiensten van af de primitiefste tot het Christendom onder een of anderen vorm voor. Zij kan echter een zeer verschillenden inhoud en beteekenis hebben. De mensch wil verlost worden uit lichamelijken nood: armoede, ziekte, rampspoed, verdrukking, dood. Hij kan dien nood voelen als enkeling, als lid van een stam of van een grootere nationale gemeenschap, als lid van een sociale klas of stand. Hij kan den dieperen grond van dien nood zien niet alleen in de levensomstandigheden maar ook in het mensch zijn zelf: de mensch, als mensch, ligt onder den druk van het noodlot (de heimarmenè van het Hellenisme); zijn samenstelling uit stof en geest, uit lichaam en ziel bindt hem vast aan de ellende dezer aarde, belet zijn geest of zijn ziel deelachtig te worden aan een hemelsch of aan een goddelijk lot (Orpheotelesten, Phythagoreeërs); zijn concreet, persoonlijk bestaan, zijn ikbewustzijn staat zijn vereeniging met het absolute in den weg (Brahmanisme); het bestaan zelf is lijden en oorzaak van alle lijden (Boeddhisme). Deze verschillende opvattingen kunnen in verschillende combinaties met elkaar vereenigd zijn. Komen deze combinaties door onderlinge beïnvloeding tot stand, dan ontstaan syncretismen, zooals het Hellenistische en Hindoeïstische syncretisme. Een ethische beteekenis krijgt de verlossingsgedachte als de nood gevoeld wordt als een straf voor schuld of zonde en vooral als het zonde- of schuldbewustzijn zelf de nood is, waaruit de mensch wil verlost worden. Alhoewel de verlossingsgedachte onder dezen vorm ook in vele en zelfs in de primitieve godsdiensten voorkomt, toch is ze eerst in het Christendom zuiver en expliciet gevoeld en uitgedrukt. Een religieuze beteekenis krijgt de verlossingsgedachte als de nood gezien wordt in verband met de godheid en meer in het bijzonder als de redding uit den nood van de godheid verwacht wordt. De religieuze mensch verwacht verlossing van zijn god, hetzij deze hem rechtstreeks redt, hetzij dat hij door een middelaar, een heilbrenger, een verlosser de bevrijding brengt. Deze verlossers zijn dan gedacht ofwel als mythische gestalten, zooals Mani in Polynesië, Osiris in Egypte, Mardoek in Babylonië, Attis in Klein-Azië, Dionysos Zagreus in het Orphisme, Krisjna in het Hindoeïsme enz., ofwel als historische persoonlijkheden, die als godsgezanten optreden of als zoodanig worden vereerd, en vaak met allerlei mythische karaktertrekken worden opgesmukt. Apollonius van Tyana, Mani, Boeddha zijn, ieder in zijn soort, typische vertegenwoordigers van deze verlossersfiguren. Een magische beteekenis krijgt de verlossingsgedachte als de mensch meent de verlossing te kunnen bewerken door middel van allerlei riten, die bijzondere, geheimzinnige krachten in werking stellen. Het sterkste voorbeeld hiervoor is de Brahmanistische offerrite. Ook de riten en praktijken in verband met de Wat niet onder V .... te vinden is, zoebe men onder W ... . Hellenistische en Hindoeïstische verlossers, die vaak als incarnatie van het plantenleven en dientengevolge ook als levenschenkers werden gedacht, droegen meestal een magisch karakter. Vsch. philosophische systemen meenen ook een weg te kunnen aanwijzen, waarlangs de mensch eigenmachtig de verlossing kan bereiken: a) Het weten, het diepere inzicht in den waren grond van zijn nood of in het wezen van zijn natuur verlost den mensch en dit diepere inzicht verwerft hij door geestelijke ascese, door contemplatie of zelfs door algeheele onderdrukking van zijn gehechtheid aan het bestaan (Boeddhisme van den Kleinen Weg, Neoboeddhisme, verschillende Indische philosophische systemen, Plato, de Stoa, Plotinus, Spinoza, Schopenhauer, Ed. von Hartmann, theosophie, anthroposophie); b) De zuivere, onbaatzuchtige vervulling van den plicht en de volstrekte zelfbeheersching brengen de verlossing voor den mensch (Kant, Fichte, Eucken enz.), c) De volledige aanvaarding en ontplooiing van de natuurlijke menschelijkheid (Humanisme, J. J. Rousseau, deïsme en Aufklarungl of de meedoogenlooze doordrijving van zijn diepste levensinstincten (Nietzsche) brengen den mensch de bevrijding uit alle onnatuurlijke banden door godsdienst, moraal of sociale conventie opgedrongen, d) Wetenschap en techniek brengen den mensch de nuttige, bevrijdende kennis (Comte, Ostwald, Haeckel), de verovering door het proletariaat van de economische productiemiddelen (socialisme) samen met de uitbanning van ieder godsgeloof (Communisme, Bolsjewisme) brengen het ' toekomstig aardsch paradijs en verlossen het proletariaat uit ellende en verdrukking, e) De zuivering van het ras, die zijn volle ontplooiing mogelijk maakt en het nationaal zelfbewustzijn sterkt, maakt het volk vrij van vreemde verdrukking en geeft het zijn vertrouwen weer in eigen kracht (nationaal-socialisrae). •r • -r-r- » •*-* 11 T 1 1 l 1 1 _ 1* 4 AOF \ . L i t.: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); G. van der Leeuw (geloovig Prot.), Phanomenologie der Religion (1933); B, Bartmann, Dogma und Religionsgesohichte (1922); L’idée de rédemption (in; Semaine internationale d’ethnologie religieuse, IVe session, Milaan 17-25 Sept. 1925). Bellon. In de Christel ij ke kunst vindt het verlossingsmotief herhaaldelijk een uitbeelding. Men denke slechts aan scènes als Noë in de ark, Daniël in den leeuwenkuil, Jonas in den visch en het offer van Isaac door Abraham; niet zelden is het een uitbeelding van de liturgische gebeden bij de > Commendatio animae. Zie > Catacomben (kol. 122); Podgoritza. p.Gerlachus. L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (1928) Verlossing (accouchement) (verlos k.), > Baring. Verloving (moraaltheo 1.). Deze is geen oorzaak van strikte reohtsverplichtingen tusschen de verloofden, zooals de officieele > trouwbeloften, maar toch houdt zij een voorloopige belofte in. De verloofden blijven vrij de v. te verbreken, maar het is toch ongeschreven wet, dat iemand een v. niet mag aanhouden, als hij zijn plan om met den ander te trouwen heeft opgegeven. Dit wordt terecht beschouwd als bedrog en als oneerlijk. De v. heeft ten doel, dat de partijen elkander leeren kennen, voordat zij zich door het huwelijk voor altijd aan elkander verbinden. Alleen zij, die de v. aldus beschouwen, hebben waarborgen een gelukkig huwelijk te zullen sluiten. De omgang der verloofden is dus niet alleen geoorloofd, maar ook goed. Wat betreft de daden, die dienen tot of gericht zijn op de geslachtelijke bevrediging is aan verloofden niets geoorloofd, wat ook aan andere niet-gehuwden verboden is. Op dit gebied geeft de v. geen bijzondere rechten. Wel veroorzaakt de persoonlijke hartelijke verhouding, die er tusschen verloofden bestaat, speciale gevaren. Daarom mogen zij de normale maatregelen er tegen niet verwaarloozen. Daartoe behooren: de v. niet beginnen, als er geen redelijke vooruitzichten zijn om binnen niet al te langen tijd te huwen; niet te veel samenkomen en vooral niet in de eenzaamheid. Eerbied, hoogachting en onbaatzuchtige liefde voor elkander, zoowel naar de ziel als naar het lichaam, moeten al hun daden beheerschen. Ook de ouders hebben op dit punt hun verantwoordelijkheid, welke niet ophoudt, als zij een goed woord of een vermaning hebben doen hooren; maar die zoo noodig ook verplicht het ouderlijk gezag te doen gelden. Alleen een v., doorgebracht in ernst en in reinheid, die geenszins vreugde en blijheid uitsluiten, biedt den grondslag voor een gelukkig huwelijk. Het aangaan van een gemengde verkeering is als naaste gelegenheid en voorbereiding tot een gemengd huwelijk uiteraard ongeoorloofd. Bendrr. L i t.: dr. Huddleston-Slater, „Ja, ik wil” (1937); Callewaei't 0.P., Het Verkeeren (31936); Hardy Schilden S. J., „Zij” en Gij (1926); id., Gij en „Hij” (31932). Voor de liturgie, zie > Huwelijk (sub I B). Voor de verloving bij de primitieve volken, zie > Huwelijk (sub III). Verloving van Maria. Voor de overlevering zie > Maria-apocriefen (2°). Voor het feest, zie > Mariafeesten (sub C). In de Christel ij ke kunst wordt de v. van Maria voorgesteld door een scène in de openlucht (Italië) of in den tempel (Duitsohland), waarbij de hoogepriester de hand van Maria legt in die van St. Joseph of waarbij St. Joseph den ring aan Maria’s vinger steekt. Reeds in de Oud-Christel. kunst (Gallische sarcophaag); Evangeliarium van Hendrik II (München); vooral sedert de 16e eeuw; gebeeldhouwd altaar te Kalkar; in Italië behandelde fra Angelico het onderwerp en vooral is Raffael’s „Spozalizio” (Milaan) beroemd. In de Nederlanden: G. Zegers (Brugge). Lit.: K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst (1928, 328); A. Miehel, Hist. de Part (register, 1929, i.v. Mariage de Marie, blz. 226); J. A. P. Kronenburg, Maria’s feestkring in Nederland (1919, 105-107). p. Gerlachus. Voor mystieke verloving, zie > Mystiek; Contemplatie. Vermaak, ander woord voor genoegen of ontspanning. Zie hiervoor onder > Gezellig Leven. Zie ook > Vermakelijkheidsbelasting. Vermakelijkheidsbelasting (Ned. belastingrecht). Volgens art. 277, letter i der gemeentewet, mogen de gemeenten een belasting heffen op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden. Zij wordt vastgesteld bij gem. verordening. Over 1936 bracht deze ■>- verteringsbelasting in totaal op 5 604 000 gld. M. Smeets. In België is de v. meer bekend onder den naam van „taks op de openbare vermake-lij kh e d e n”. Is een staatsbelasting, welke georganiseerd is door de wet van 28 Febr. 1920. Art. 1 van deze wet bepaalt, dat al wie doorgaans of toevallig openbare vertooningen of vermakelijkheden inricht, onderworpen is aan een belasting, die procentsgewijs wordt berekend op het ruw bedrag van de inkomsten, door deze vertooningen of vermakelijkheden verzekerd. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Kwijtschelding of vermindering worden toegestaan voor vermakelijkheden, waarvan de opbrengst afgestaan werd aan menschlievende werken, of aan werken, die een karakter hebben van kunst, letterkunde, wetenschap of openbaar nut. De voorwaarden van deze kwijtscheldingen of verminderingen zijn nader omschreven in het K.B. van 4 Jan. 1922. Rondou. Vermandere, Ren é, letterkundige. * 25 Februari 1857 te Kortrijk; sedert 1889 te Antwerpen. „Van Zon-zaliger” (1906)5 is een novelle met fijnen humor. Verder circa 20 blijspelen vol levensoptimisme. Vermandois, voormalig Fransch graafschap in het boven-Sommegebied. Pepijn, een zoon van Bernhard van Italië, achterkleinzoon van Karei den Grooten, kreeg in de 9e eeuw V. van Bodewijk den Vromen in leen. Heribert II (f 943, een kleinzoon van Pepijn) heeft deze bezitting in de 10e eeuw op allerlei wijzen zoo uitgebreid, dat ze het kernland vormde van het latere Champagne: Troyes, Meaux, etc. Het huwelijk van zijn dochter Lietgard met Theobald I van Blois-Chartres legde den grondslag voor de vereeniging van de Westelijke en Oostelijke landen in Francië. Philippe-August voegde het graafschap V. weer bij het koninkrijk (1213). Slootmans. Lit.: L. P. Colliette, Mémoires pour servir a Phist. eccl., civ. et milit, de la province de V. (3 dln. 1771-72). Vermaning, broederlijke (correptio fraterna), > Berisping (3°). Vermeer, 1° (V. van Haarlem; ook; van der Meer) Jan, schilder. * 1628 te Haarlem, f 1691 aldaar; verdienstelijk landschapschilder onder invloed van Jac. Ruysdael en Fil. de Koningh. Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. 2° (V. van Delft) Johannes, schilder (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/8321. * 31 Oct. 1632 te Delft, f 15 Dec. 1675 aldaar. Een der grootste figuren onzer schilderschool en wereldberoemd vooral om zijn genrestukken, waarin de problemen van het licht op geheel persoonlijke wijze behandeld zijn. Door geen meester is ooit dat seréene, klare licht geëvenaard, dat wij in zijn werken treffen en dat er een stemming van stilte en weldadige rust in toovert. Zijn kleurenpalet en vooral zijn blauw is verzadigd van diezelfde sfeer. Niemand heeft waarschijnlijk ooit zuiverder het diepste wezen van de Hollandsche gemoedsstemming uitgebeeld; wars van alle praalzucht wist hij bezonkenheid en stilte in gelukzalig evenwicht te treffen. Hij is het tegenbeeld van den eindeloos gecompliceerden Rembrandt, die zich verdiepte in dramatische zielconflieten en in romantiek; bij hem geen onthaal op fantasie, maar een louter zich verdiepen in de innigheid, in de harmonische pracht van het dagelijksche leven, zooals zijn gelijkmatig gestemde, evenwichtige ziel het onderging. Die innigheid vond hij overal om hem, in de interieurs waar hij kwam, bij de menschen, die hij ontmoette of in het rustige stadje, waar hij woonde, en voorbeeldeloos wist hij die stemmingen op de edelste, puurste wijze uit te beelden. Zoo werden zijn schilderstukken tot wonderen van verheven harmonie, waarin het stille, glanzende licht, dat in zijn kleuren tintelt, het diep ontroerende element vormt. Hij was het middelpunt der Delftsche school en het karakter van zijn kunst had er grooten invloed o.a. op C. Fabritius en P. de Hoogh. Door een gelukkig toeval bleven de meesterwerken van zijn klein oeuvre grootendeels in ons land (Mauritshuis in Den Haag, Rijks Museum, Amsterdam, Mus. Boymans, Rotterdam). Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 363 in dl. XVIII. Schretlen. Lit.: E. Plietsch, V. v. Delft (1911); Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (41923); A. Plasschaert, J. V. en P. de Hoogh (1924); B. Beiffenberg, V. v. D. (1924). Vermeersch, 1“ Arthur Maria Theod o o r, vermaard moralist, canonist, ascetisch schrijver, Jezuïet. * 26 Aug. 1858 te Ertvelde (bij Gent), f 12 Juli 1936 te Leuven. Priester gewijd 26 Juli 1889, sedert 1918 prof. aan de Gregoriana te Rome. Voorn, werken o. a.: Theologia moralis (4 dln. 31933-’35); De religiosis Institutie et Personis (2 dln. I 21907, II 41910) : Epitome iuris canonioi (met J. Creusen S. J.; 3 dln. 51933-'36); Pratique et doctrine de la dévotion au Sacré-Coeur (2 dln. 71930); Méditations sur la Sainte Vierge (3 dln. 51933). Uitg. van Periodica de re morali, canonica, liturgica, sedert 1905. Volledige lijst zijner talrijke geschriften in: Miscellauea Vermeersch (II 1935). Schweigman. 2° G u s t a a f, schrijver. * 1878 te Veurne, f 1924 te Aalst. Autodidact, naturalistisch schrijver van een aantal grijs-sombere werken, waarin het instinctenleven (vaak het laagste en het brutaalste) trek na trek ten volle uitgeteekend wordt. Ten getuige de romans Mannenwetten, Nazomer, Het rollende Leven, Het Wederzien, enz., die daarbij nog zwak van compositie zijn. Sterker gebouwd, maar even troosteloos-treurig en zelfs walgelijk is zijn eerste en meest bekende werk; Last (2 dln. 1904). Streng voorbehouden lectuur. Sohry. Vermeil, Edmond, Fransch cultuur-historicus, gespecialiseerd in de Duitsche beschavingsgeschiedenis. * 1878; hoogleeraar te Straatsburg. , 0-~ Voorn, werken; Jean Adam Möhler (1913); L’Allemague contemporaine (1925); La constitution de Weimar (1923); La pensée religieuse d’Brnest Troeitsch (1923); L’empire allemand (1926); Les origines de la guerre et la politxque extérieure de I’Allemagne (1926). ***' J-UUUUJUI/ v/.o.uvii.l'UX o 1 miciuaguc X 0 lj\J j. Vermenging (r ec h t), > Confusie). Vermenigvuldiger, -s- Vermenigvuldiging. .j ’ b' Vermenigvuldiging. 1° (Algebra) De vermenigvuldiging van een getal a met een getal b is de bepaling van een getal c, dat juist b maal zooveel eenheden bevat als a; c heet het product van a en b, a het vermenigvuldigtal en b de vermenigvuldiger. Een v. van meer dan twee getallen heet een gedurig product. -s- Oneindig (s°: Oneindig prod.). v. d. Corput. 2° (Meet k.) Men vermenigvuldigt het punt A t.o.v. het punt O (centrum) met het getal m door op OA een punt A' te bepalen, zoodat OA' = m.OA. De fig. ABCD wordt t.o.v. O met m vermenigvuldigd door dit te doen met alle punten der fig. Bij een v. met een negatief getal geeft men OA' en OA tegengestelde richtingen. De ontstane fig. wordt productfiguur genoemd. Men noemt O ook een gelijkvormigheidspunt der twee figuren. Zie •> Gelijkvormig. De v. is zoowel in het platte vlak als in de ruimte uit te voeren. v. Kol. Vermenigvuldigtal, ■> Vermenigvuldiging (1°). Vernies, •> Wormen. 7 – ■ ■ Vermetel vertrouwen (praesumptio) is met V ermenig vuldiging. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . middelen, van kleeding en van nachtleger en de militaire bakkerijen. Verplichting. ■> Plicht. Verponding, belastingheffing, in de Nederlanden gedurende de 14e eeuw en later voorkomend, waarbij als maatstaf voor de heffing werd uitgegaan van het in ponden gewaardeerde vermogen der belastingplichtigen. Verpoten, ander woord voor ■> verplanten. Verraad, ■> Hoogverraad. Verre broek, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 D 1-2). Ca. 1 500 inw. (Kath.). Opp. 1 581 ha. Zand- en kleigrond, landbouw. Kerktoren uit de 15e e. met mooie kerkmeubelen en zerksteenen. Vcrrekeningsprijs (e c o n.) is de prijs, waartegen de kosten in de kostprijsberekening worden opgenomen. Dit kan zijn de aanschaffingsprijs, standaardprijs, marktprijs. Voor prestaties en halffabrikaten van afdeelingen kan het zijn de » kostprijs of de marktprijs. Tak. Verrekenkas of compensatiekas (Belg. soc. wetgeving), kas, waarin de patroons zekere stortingen moeten doen om gezinsvergoedingen aan hun loontrekkenden te verzekeren. De bijdrage van de patroons verandert naargelang het aantal der gebezigde arbeidskrachten en het aantal geleverde werkdagen. Tusschen deze verschillende kassen bestaat eenverrekening of compensatie. Men onderscheidt verschillende soorten van kassen, nl. de vrij e ka ss6 n, d.w.z. vereenigingen zonder winstgevend doel, die door de Regeering zijn aangenomen bij welke de patroons zich vrij kunnen aansluiten; de Nationale Verrekenkas en de Hulpkas van den Staat: deze zijn beide parastatale instellingen met rechtspersoonlijkheid. De Nationale Verrekenkas, bij welke alle vrije of primaire kassen zich moeten aansluiten, vormt een soort van herverzekering. Bij de Hulpkas zijn van rechtswege aangesloten de patroons, die nagelaten hebben zich bij een vrije primaire kas aan te sluiten. Van minder belang zijn de speciale kassen, die voor bepaalde bedrijven in het leven zijn geroepen. De wet van 10 Juni 1937 op de uitbreiding van de kindertoeslagen tot de niet-loontrekkenden voorziet het tot stand brengen van onderlinge kassen voor niet-loontrekkenden. Alhoewel deze kassen eveneens op het beginsel der verrekening berusten, vertoonen zij een zekere gelijkenis met onderlinge verzekeringen. Zie > Gezinstoeslag. Rondou. Verrekenpakket, bij de Ned. p o s t er ij e n een pakket, waarvan de waarde bij de bestelling ingevorderd moet worden. Het pakket is dus onder rembours verzonden. Verrekijker, ■> Kijker. Verres, G a i u s, Romeinsch magistraat en stadhouder. f 43 v. Chr. Zijn bekendheid dankt hij aan zijn schurkenstreken. Of juister aan de aanklacht van Cicero tegen hem (in 70 v. Chr.). In meesterlijke pleidooien legde deze redenaar bloot, hoe V. de bewoners van door hem bestuurde provincies had uitgezogen, en met smaad en onrecht overladen, en ten doode toe mishandeld, om aan eigen passies te voldoen. Deze verkwikkelijke biographieën bezitten wij nog. Vooral Sicilië is het terrein van zijn baldadigheden geweest. _ Slijpen. Vcrria, > Berroia. Verrier, Paul, Fransch Germanist en taalkundige, vooral gespecialiseerd in de metriek. * 1860 te Ferté-Maoé, hoogleeraar in de Skandinavistiek te Parijs. Voorn, werk: Essai sur les principes de la métrique anglaise {3 dln. 1909). Verrierpalmet (fruitteelt), leiboom, bestaande uit in elkaar vallende U-vormen. Ten onrechte heet deze vorm wel palmet-kandelaber. Verriest, 1° A d o 1 f, advocaat, letterkundige; broeder van 2° en 3°. * 15 Aug. 1830 te Deerlijk, f 21 Juni 1891 te Kortrijk. V. was medeleerling van Gezelle te Roeselare en zijn leven lang zijn groote vriend en beschermer. Zijn werk verscheen in 1893, door de zorgen van G. Gezelle, onder titel: Gedichten en Aanspraken. Allossery. I Hugo Verriest. 2° G u s t a a f, schrijver; broeder van 1° en 3°. * 1843 te Deerlijk, f 1918 te St. Cloud. Schreef, naast vele geneeskundige bijdragen in wetensch. tijdschriften, een studie: Over de grondslagen van het rhythmisch woord. 3° H u g o, schrijver; broeder van 1° en 2°. * 26 Nov. 1840 te Deerlijk, f 1 Nov. 1922 te Ingooigem. Leerling van Gezelle in de Poësis te Roeselare en zelf leeraar aldaar van A. Rodenbach. Op lateren leeftijd principaal te leperen, pastoor te Heule en ten slotte te Ingooigem, waaraan zijn bijnaam „pastoor van ten lande” verbonden is. Het merkwaardige bij V. ligt vooral in het feit, dat hij een beperkt aantal grondbegrippen en gemeenplaatsen omtrent volk en taal, leven en kunst, natuur en waarheid, schoonheid en smaak, met onmiskenbaar talent ontwikkeld, geïllustreerd, gevulgariseerd en toegepast heeft in een serie bekoorlijke causerieën, studies, artikelen en schetsen, vol frisch-tintelend leven. Hierin werkte de onvervalschte oorspronkelijke natuur na van zijn heer en meester Guido Gezelle. Hem gansch eigen is echter de charme van het woord, de fijne uitstraling van een ongemeen – bloeiende, lichtelijk poseerende persoonlijkheid. Met deze gaven heeft hij Vlaanderen aan Holland geopenbaard in meer dan achthonderd voordrachten, en leven gewekt in ontelbare geslachten van Zuid en Noord. Zijn programma ligt vervat in de volgende woorden: „dat groot, dat edel volk (het Vlaamsohe volk) moet wederom onder de zon komen, leven, roeren, spreken, werken, in één woord: bestaan” (in: Vlaamsche Vlaste 1875, 57). ’ Vo orn. werken: studies in Vlaamsche Vlagge, die hij mede had helpen stichten (1875), en: De Nieuwe Tijd (1896-1901), waarvan enkele gebundeld in: Regenboog (1901); Twintig Vlaamsche Koppen (1901); Op Wandel (1903); Voordrachten (1904). Lit.: L. Scharpé, De Verriesten (in: Jaarboek der alg. Gentsche Kath. Stud. Vereenigingen, 1909); A. Walgraeve, H. V. (1920); A. Boon, In Memoriam H. V. (1923); De Pilleciin, H. V. (1926). Sóbry. Verrillon, Fransche benaming voor > glasharmonica. Vcrroeehio, Andrea del, beeldhouwer en Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . schilder. * 1436 te Florence,''f 1488 te Venetië. Werkzaam te Florence en Venetië; hij was op de eerste plaats beeldhouwer; schilderijen van hem zijn er slechts weinige bekend. Zijn plastische werken toonen verwantschap met A. Pollaiuolo; er spreekt echter meer schoonheidsgevoel uit, meer zin tot sierlijkheid (David, in het Bargello te Florence; zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 577 in dl. XX). Zijn hoofdwerk, waaruit ongemeene kracht en grootheid spreken, is het standbeeld van Colleoni te Venetië (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 363 in dl. XIV). Zijn overwegend gevoel voor het plastische treft in zijn weinige schilderijen (Doop van Christus, in het Uffizi te Florence). Hij schijnt vele leerlingen gevormd te hebben, de bekendste was Leon. da Vinei. Schretlen. Lit.: H. Mackowsky, A. V. (in: Künstl. Monograph., 1901); M. Cruttwell, A. V. (1904); M. Reymond, V. (1906). Verroesten, het door > roest aangetast worden van ijzer. Verroterie, ■> Edelsmeedkunst (sub A ). Verrueano (g e o 1.) noemt men de roode conglomeraten, die tijdens het Perm in de omgeving der Alpen werden af gezet, waarschijnlijk in een zeer droog klimaat. Verruga peruviana (g ene e s k.) is een vrij- ! wel uitsluitend in Peru voorkomende, ook Oroya- 1 koorts genaamde afwijking, die vooral bij kinderen wordt waargenomen en oorzaak is van het optioden van heftige typhusachtige koortsen, die meestal wel 1 a 2 maanden aanhouden, om dan geleidelijk te verminderen. Soms komen na een maand of later, in een aantal gevallen ook zonder voorafgaande koorts, wratachtige roode zwellingen voor den dag, vooral in het gezicht en de strekzijde der ledematen, terwijl ook de slijmvliezen niet altijd gespaard blijven. Niet zelden verloopt v. p., vooral de hooge koorts veroorzakende vorm, doodelijk. Men vermoedt, dat deze afwijking door den steek van insecten (Phlebotomen ?) wordt overgebracht. E- Hermans. Verrukking, > Extase. VerriinStuart, CoenraadAlexandei, economist. * 22 Dec. 1866 te Weesp. Na hoodeeraar geweest te zijn te Delft en te Groningen, bekleedde iuj te Utrecht 1917-’34 den hoogleeraarszetel mde staathuishoudkunde en de statistiek. Voorstander eener zuiver empirische economie. yoo r n. werken: Ricardo en Marx (1890); Inleiding tot de beoefening der Statistiek (3 dln. 1928); De grondslagen der volkshuishoudkunde ( 1930); Hoofdtrekken van de leer der maatschappelijke voortbrenging (1981). Verriizcnis. 1° De Verrijzenis van Christus. Geloofsleer is, dat Christus op den derden dag na zijn sterven, op den Paaschdag verrezen is uit den dood en wel uit eigen kracht. Het was niet slechts schijn, dat Hij zijn Lichaam weer heeft aangenomen, maar in werkelijkheid heeft Zijn Ziel zich vereenigd met hetzelfde Lichaam, waarin Hij gestorven is (> Symbolum en verschillende concilies; zie ook Denzinger, nrs. 256, 994, 286,344, 422,462). Wel was dit Lichaam verheerlijkt, d.w.z. het was onttrokken aan de ontbindende natuurkrachten, zoodat de verrezen Christus niet meer lijden en sterven kon en ook geen beboette meer had aan voedsel, maar toch heeft Christus in werkelijkheid voedsel genuttigd om de waarheid zijner V. te bewijzen (Denzinger, 344, 422). Daar de V. het voornaamste bewijs is van de waarheid van Christus prediking, heeft Hij door zijn vele verschijningen velen, maar vooral de Apostelen tot getuigen ervan gemaakt. v.d. Putte. In de Christel ij ke iconographie is de Verrijzenis van Christus sedert de 4e eeuw gebruikelijk (zie pi.; vgl. den index in kol. 831/832). Ze wordt weergegeven door een kruis met > labarum, waaronder twee bewakers slapen; vnl. uitgebeeld door handelingen, die op de V. volgden: vrouwen en engel bij het ledige graf; in de Byzantijnsche kunst door de > Nederdaling ter helle; vanaf de 12e eeuw geeft men de eigenmachtige opstanding van Christus weer: Christus met overwinningsvaan in de rechterhand stijgt op uit het geopende graf, een motief, dat tot in de 15e eeuw blijft overheerschen; de Italiaansohe 13e-eeuwsche kunst prefereert Christus weer te geven staande in of neven het graf: eerst bij de Renaissance vinden we in Italië den triomfeerenden Christus op Paaschmorgen glorievol verrijzen. Voor de Barokmeesters gold de V. als een graag gezien onderwerp; een nieuw element (Christus stijgt op uit het gesloten, soms zelfs verzegelde graf) komt langzaam naar voren. Talloos zijn de voorbeelden; Giotto, Taddeo Gaddi, Schongauer, Fra Bartollomraeo, J. van Eyck, R. v. d. Weyden, A. Carracci, Sadeler, Martin Vos, Rembrandt e.a. f i ■ n Tr . non L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der ohristl. Kunst (1928, 500-507); E. Male, L’art rel. après le Conoile de Trente (1932, 292-294); K. Smits, Iconografie van de Ned. Primitieven (1933, 121-123); A. Michel, Hist. de l’art (Register, 1929, blz. 243). p. Gerlachus. 2° Verrijzenis van de doodcn. Bij het -> einde der tijden zuilen alle gestorvenen verrijzen, d.w.z. de ziel van allen, die gestorven zijn, zal wederom vereenigd worden met hetzelfde lichaam, waarin zij geleefd hebben. Behalve in de symbola vinden wij deze leer uitgedrukt o.a. in het concilie van Lateranen van 1215 (Denzinger, nr. 429). Het blijkt ook uit de H. Schrift (J0h.5.28-29; 1 C0r.16.54) en is een standvastige leer der traditie. Hoewel verstandelijke redeneering niet noodzakelijk tot het aanvaarden van de v. leidt, kan het verstand toch ook niet de onmogelijkheid ervan aantoonen. Niet duidelijk is ook hoe het gebeuren zal, dat ieder in zijn eigen, vroegere lichaam verrijzen zal, maar ook zijn daartegen geen overtuigende bezwaren aan te voeren. De lichamen der rechtvaardigen zullen bij de v. verheerlijkt zijn, naar het voorbeeld van het Lichaam van Christus, de lichamen der verworpenen echter verrijzen in schande en gemerkt met het teeken der verwerping. Lit. : dos!" de Brandt, Christelijke Eschatologie (1935)- P. Potters, Verklaring van den Katechismus (11, 344; 111, 307). • __ v.d. Putte. Godsdiensthistorisch. Het geloof in de verrijzenis, d.w.z. in de lichamelijke opstanding der dooden vinden we voor het eerst in het Parsisme. Het is niet onwaarschijnlijk, dat het Parsisme in dit opzicht het Jodendom heeft beïnvloed, toch toont een nauwkeurige vergelijking van den inhoud en de beteekenis van het Joodsche geloof in de opstanding met dit der Perzen, dat die beïnvloeding niet direct en niet diepgaande is geweest. De eerste duidelijke uitspraak over een persoonlijke verrijzenis komt voor bij Daniël, 12.1. Bij Isaïas 25.8; 26.19-21; bij Ez. 27.1-14; bij Os 6 1-3- 13-14 is spraak van de opstanding van geheel het volk. Uitdrukkelijk leeren de boeken der Maocabeeën de opstanding der dooden: 2 Mac. 7.9-29; 12.43- 45; 14.16. Ook de Islam leert in navolging van het Jodendom en het Christendom de lichamelijke verrijzenis. In al deze godsdiensten heeft de v. plaats op het einde der wereld, op den „jongsten” dag. > Hiernamaals. . Bellon■ Vers (p h i I o 1.). De natuurlijke accentrhythmiek Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W van de taal wordt in het vers door de hoogere bewogenheid van den dichter tot een uitgesproken regelmaat van vaste tegenstellingen versterkt en opgeheven. Eén stel van zulke tegenstellingen, op zich beschouwd, heet een versvoet, de kleinste rhythmische eenheid dus, die het vers bezit (vier-, vijfvoetige verzen, enz.). Het Ned. vers berust op de tegenstellingen in accentdruk, waarmede niet gezegd is, dat de toonhoogte en de duur der silben etc. op de structuur en de schoonheid daarvan geen invloed zouden hebben. Bij een zgn. vrij of dynamisch vers (vers libre, WaltWhitman, P.Claudel) wordt de algemeene indruk van een zekere rhythmische regelmaat gewekt, zonder dat men zich daarom aan de strenge voorschriften der versleer houdt; zoo in het Ned. bijv. rijmlooze verzen. Wils. 2° (Ook: versus, versikel) Een ondergeschikt sierstuk der k e r k e 1 ij k e g e t ij d e n. Meestal is het een psalmvers of een andere kernachtige spreuk; bij voorkeur ontleend aan het Oude Testament. Nochtans komen ook andere bronnen voor. Verzen zijn vaak gedeeld; de voorbidder zegt het eerste, het koor het tweede deel als antwoord (het eerste deel heet dan v. =V; het tweede deel heet dan responsum = f)i). Hoogstwaarschijnlijk is het v. als liturgisch onderdeel aan de synagoge ontleend en houdt het verband met de Grieksche troparia (zie > Bvzantiinsche muziek, kolom 601). L i t.: C. Callewaert, De Breviarii Romani Liturgia (in: Liturg. Instit. Tr., II nr. 291, 1931). Vermist. Versailles, hoofdstad van het dept. Seine-et-Oise (XI 96 E 2); ca. 67 000 inw. Bisschopszetel. Belangrijke garnizoensstad met militaire vliegvelden. Metaalindustrie. Veel tuinbouw. Zie pl.; vgl. index kol. 831/832. Paleis. Onder Lodewijk XIII werd door Leroy van 1631 tot ’34, mogelijk op de plaats van een ouder kasteeltje, een vierhoekig slot met uitspringende hoektorens gebouwd. Lodewijk XIV had een voorliefde voor dit jachtslot, dat in den loop der 17e en 18e eeuw voortdurend uitgebreid werd, onder leiding van vsch. architecten. Van dezen bracht Hardouin-Mansart den Zuidelijken (1678-’80) en den Noordelijken (1685-’B9) vleugel tot stand, alsook de Spiegelzaal (1679), waar vervolgens (1679-’B4) de schilder Lebrun werkzaam was, wiens schilderingen men ook elders in het paleis aantreft. Hardouin-Mansart schiep nog de slotkapel (1699-1710), belangrijk om ruimte-behandeling. In 1682 werd het paleis door Lodewijk XIV tot zijn vaste residentie gemaakt. Voor ■> Trianon (Groot- en Klein-), zie aldaar. Tuinaanleg. De herschepping voor bodewijk XIV van den tuin bij het paleis, het voornaamste werk van Le Nótre, in ca. 1662 begonnen, ging met groote moeilijkheden gepaard, daar op het vlakke terrein het benoodigde water van ver aangevoerd moest worden. De geometrische aanleg is een meesterstuk van architectonischen stijl. Groote, zacht glooiende grasvlakten maken het gebruik van trappen overbodig; veelvuldige boomen-rijen doorkruisen in stervorm het geheel met zijn vele waterwerken. De eigenlijke tuin is in vele kleine vakken verdeeld; zgn. „bosquets” zijn op verschillende wijzen aangelegd. De onderdeelen zijn tot één harmonisch geheel gerangschikt; de perspectivische werking verkreeg Le Nótre door hooge heiningen, waarachter nóg hoogere boomen, door onderbreking van de evenwijdige hoofdwegen door schuin-kruisende, door licht en schaduw in juiste verhouding te verdeelen, enz. Beeldhouwwerken van Girardon, Coysevox, enz. versierden den tuin allerwegen. Zie afbeelding 1 op de plaat tegenover kolom 817 in deel XXII. De tuin bij het Grand Trianon is eenvoudiger dan die van V. en is waarschijnlijk óók van Le Nótre, met zijn bosquets, waterwerken, enz. De eerst regelmatige tuinaanleg van het Petit Trianon moest in 1774 plaats maken voor den landschappelijken van A. Richard (waarin een gehucht bij een klein meer, een molenzeen „laiterie”, enz.), later de geliefkoosde verblijfplaats van Marie Antoinette. Zie ook > Frankrijk (sub Fransche tuin-architectuur). Hendricks. Voornaamste verdragen en vredes. 1° In 1756. Op 1 Mei werd te V. het verdedigend verbond tusschcn Frankrijk en Oostenrijk gesloten, dat het zgn. > Renversement des Alliances beteekende. 2° In 1783. Op 3 Sept. sloot Engeland te V. vrede met de opgestane Amerikaansche koloniën, die daarbij hun onafhankelijkheid erkend zagen. 3° In 1871. Op 26 Fobr. werd hier de voorloopige vrede onderteekend, die een einde maakte aan den Fransch-Duitschen oorlog en 10 Mei d.a.v. te Frankfort in een definitieven vrede omgezet werd. 4° In 1919. Als gevolg op den wapenstilstand van Compiègne, op 11 November 1918, werd door de Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden besloten hun afgevaardigden te zenden naar Versailles, ten einde definitieve vredesvoorwaarden op te stellen, die Duitschland verplicht zou worden te onderteekenen. De conferentie werd geopend op 18 Jan. 1919 onder voorzitterschap van Clemenceau, met als voornaamste gedelegeerden Wilson, Lloyd George en Orlando, en de politieke, militaire en economische raadgevers. Na eindelooze moeilijkheden, conflicten en breuken was het tractaat klaar op 7 Mei 1919, doch de Duitsche afgevaardigde v. Brockdorf Rantzau weigerde te onderteekenen; eerst op 28 Juni daarna werden de vredesbepalingen door H. Müller, niet zonder protest echter, aangenomen. Het verdrag van Versailles beoogde niet alleen de regeling van de hangende geschillen, gebiedsafstand, herstelbetalingen, enz., maar ook de oprichting van den Volkenbond. L i t.: Meertalige tekst uitgegeven o.m. in 1924, en door he'- Carnegie Endowment lor international Peaoe. Zeer talrijke studiën. Cosemans. Versehaeren, Th e o d. J., Zned. schilder en tooneelauteur. * 5 November 1874 te Mechelen, f 20 Juli 1937 aldaar. Eerst in 1918 begon hij te schrijven, vol satyre, hoofdzakelijk nar-figuren; cerebraliteit gegrond op werkelijkheid; meer aanschouwelijk spel met tintelend woord, dan eigenlijke handeling; verwant aan A. Van de > Velde, maar minder litterair, minder virtuositeit, doch even nerveus; te vlak. Werken: Acta bureaucratica (1917); Gokwaja (1923); Z. Exc. Dansa (1924); Homines automatum spiritus (1925); Janus Dubel (1927); Koning Wil (1931); Wind en Co. (1933). Lit.: C. Godelaine (in: Tooneelgids, 1929); Z. Andries (in: Avant-garde, 1935); G. Caluwaers (in; Jaarboek bond v. VI. tooneelschrijvers, 1937). A. De Maeyer. Verscliaeve, C y r i e 1, Zned. schrijver. * 1874 te Ardooie. Studeerde in de theologie te Brugge, waar hij zijn eerste kenschetsende kunstbeschouwingen en gedichten leverde in De Vlaamsche Vlagge. Gedurende ruim 16 jaren leeraar in de Poësis te Tielt, en sedert 1911 kapelaan te Alveringem bij Veurno. Hier bezielde V. onder den Wereldoorlog 1914-’lB de Vlaamsch-nationale jeugd en haar idealistisch-gave frontbeweging; zijn huis werd het hoofdkwartier van de vooruitstrevende intellectueelen, en is het tot op Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . heden gebleven. Als Diotscher, als raensch en als kunstenaar is Verschaeve een figuur van bronechte oorspronkelijkheid, tevens natuurlijk een teeken van tegenspraak. Hoe hartstochtelijk omstreden ook, bleef hij echter steeds geniaal-zeker van zichzelf. De kern van zijn sterke persoonlijkheid (en van zijn kunstinspiratie meteen) ligt in het aanvoelen van het leven van den mensch als iets ontzaglijk groots: een wezenssiddering ten overstaan van Gods oneindigheid. Zijn omvangrijk oeuvre, waar één enkele lijn doorgaat vanaf „Lentenachten” tot „Elijah”, omvat naast een passieverhaal voor A. Vogel geschreven en een aantal redevoeringen op aandringen van allerlei vereenigingen gehouden, een complex van lyriek, kunstbeschouwingen, drama’s en bijbelsche tafereelen. Alles is doorspekt met kernachtige wijsheidsspreuken, aphorismen en paradoxen. De taal is vaak onzuiver, maar steeds bliksemend. Van de lyrische gedichten is „Zeesymphonieën” (1911) het uitvoerigste en ook het machtigste, terwijl „Nocturnen” wellicht het aangrijpendste is. Door deze verzen, hoe hard en hobbelig ook, vaart de groote stroom van V.’s grondërvaring. De „Uren bewondering voor groote kunstwerken”, in Dosfel’s tijdschrift „Jong Dietschland” in 1908 begonnen, omspannen een heele wereld in den tijd en in de ruimte, en alle kunsten van de architectuur tot de muziek. Verschaeve’s dramatische productie behelst vijf tragedies en bijbelsche tafereelen. Jacob Van Artevelde en Philip Van Artevelde (verschenen onder schuilnaam Oorda, 1912), F. Verbist (1913), Judas (1914-’l9), Maria Magdalena (1928) en, Elijah (1937). Ook van al deze stukken is het zoogenoemde „afgrondgevoel”, dat niets anders is dan de doorvoelde afhankelijkheid tegenover God, de kern en de inspiratie. Spijts zeer lofwaardige pogingen, o.a, van L. Dosfel, Dirk Van Sina, K. Elebaers, M. Vandewalle, P. Callewaert, P. Vermeir en anderen, schijnt het laatste woord over V. en zijn werk nog niet gezegd. Hier blijkt historisch perspectief geboden. Ondertusschen zorgde de Leuvensche universiteit ervoor, dat deze eenzame nog levend zou gehuldigd worden als „drager van den sensus humanitatis”. Dit geschiedde in Nov. 1937 bij de toekenning van het eeredoctoraat, ter gelegenheid van het eeuwfeest van Met tijd en vlijt. Uitg.: Huldeuitgaaf: C. Verschaeve, Verzameld Werk (reeds 8 dln. verschenen, 1934-’3B). Sóbry. Verschaffelt, Jules Emile, Zned. natuurkundige. * 27 Jan. 1870 te Gent. Promoveerde te Gent in 1894, te Leiden in 1899, prof. te Brussel 1906- 1920, sinds 1924 te Gent. Hij vertegenwoordigt de Ned. school (■>■ Karaerlingh Onnes, Lorentz, v. d. Waals) in België en verrichtte verdienstelijk werk op het gebied der capillariteit en der warmteleer. Hij verklaarde den invloed van kleine bijmengsels op de kritische opalescentie en ontwikkelde met > Keesom een theorie over de kritische grootheden van mengsels. Verrichtte metingen (te Leiden) over capillaire opstijging van vloeibaar gemaakte gassen en over retrograde condensatie, ontwierp theorieën over oppervlaktespanning, dampspanning en verdampingswarmte. Werkt tegenwoordig o.a. over de toepassing van de warmteleer op de eleetriciteitsgeleiding. In 1895 kreeg hij den prijs van de Koninklijke Academie van België. Werken: Thermostatica (1933); Aanvullingen der Thermostatica (1938). J. v. Santen. Cyriel Verschaeve. Versehepingsdocumenten. Bij vervoer over zee ontvangt de inlader als ontvangbewijs een zoogenaamd stuurmansrei;u (Eng.: mate’s receipt) dat niet verhandelbaar is en later ingeruild wordt tegen een, gewoonlijk verhandelbaar, > cognossement; zie ook Doorcognossement. Deze stukken worden afgegeven, nadat het goed ingeladen is, in tegenstelling tot de > charter, die slechts dient tot bewijs van een overeenkomst van ■> reisbevrachting of > tijdbevrachting. Aan boord van een zeeschip moet zich, vooral voor fiscale doeleinden, ook bevinden een ■> manifest, een lijst van de geheele lading; voor eigen gebruik maakt de reeder een stuwplan op, waarop wordt aangegeven de verdeeling der lading over de verschillende ruimen. Bij vervoer over de binnenwateren, vooral als dit naar het buitenland geschiedt (verkeer tusschen Nederland en België, Rijnvaart, vaart naar Frankrijk), zijn charter en > cognossement ook zeer gebruikelijk, als een schip in •> reisbevrachting vaart; bij vervoer van > stukgoed wordt in Ned. vaak een > vrachtbrief gebruikt, vooral het vast model > beurtvaartadres van de Vereeniging Stoom en Zeil. Loef). Verscheurende dieren, andere naam voor > roofdieren. Verschil van eercdicnst (als huwelijksbeletsel), > Gemengd huwelijk. Verschkade (w a t e r b o u w k.), kade, welke wordt toegepast bij het maken van een dijk op een tusschen hoog- en laagwater liggenden grondslag. Men maakt dan telkens den grondslag voor een gedeelte dijk ter lengte van enkele honderden meters hoogwatervrij, door dezen te omringen met v., welke tot boven hoogwater reiken. Den afstand der langskaden neemt men zoodanig, dat dijk en > dijksputten er tusschen kunnen vallen. Egelie. Versehooningsrccht, het recht om zich van het geven van getuigenis of het beantwoorden van bep. vragen te verschoonen. Dit komt in Ned. strafzaken toe: 1° aan de bloed- en aanverwanten van verdachte in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met den derden graad alsmede aan zijn echtgenoot(e) of vroegere(n) echtgenoot(e). 2° Aan hen, die uithoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent datgene, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. 3° Aan hem, die door het beantwoorden der gestelde vraag zichzelf of een persoon, tot wien hij in de onder 1° genoemde betrekking staat, aan het gevaar eener strafrechtelijke veroordeeling zou blootstellen. T.a.v. het onder 2° genoemde ambts- of beroepsgeheim, zie > Beroepsgeheim. Kleene. In B e 1 g i ë komt het v. slechts toe aan de boven sub 2° genoemde personen. Verschoren, Frans, Zned. schrijver. * 1874 te Ste. Katelijne Waver. Gemoedelijk verteller over Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . het leven der kleinstad, op zijn best in het teekenen van kinderen. Werken: o.a. üit het Nethedal (1908); Jeugd (1912); Langs kleine Wegen (1912); Vlaamsche Humor (1923). Verschuivingskrachten, > Poolverschuiving. Versehuivincjswet van Wien (natuur k.). De kleur van een gloeiend lichaam is witter, naarmate de temperatuur hooger is. Het maximum van intensiteit verschuift bij hoogere temperatuur naar den blauwen kant van het spectrum. Zie > Stralingswetten. Dekkers. Verschuur, Timothens Josephus, Ned. politicus en sociaal-econoom. * 18 Maart 1886 te Utrecht. Na promotie (1910) werkzaam als redacteur aan De Maasbode (sinds 1912 als parlementair redacteur) tot 1919. Daarna voorzitter van den Raad van Arbeid te Breda. In het derde ministerie Ruijs de Beerenbrouck (1929- -1933) was V. minister van Arbeid, Handel en Nijverheid (in 1931 werd de naam van zijn dept. veranderd in ministerie van Econ. Zaken en Arbeid). In Mei 1933 volgde zijn herbenoeming in het tweede ministerie-Colijn, sinds Juli 1933 als minister van Economische Zaken. Als minister ontwikkelde V. een groote werkzaamheid: reorganiseerde de afdeeling Handel en Nijverheid van zijn departement, ontwierp o.m. de crisiswet met daarbij noodige centrales. In April 1934 zag hij zich wegens gezondheidsredenen genoopt af te treden. Het openbare leven bleef hem echter opeischen: o.m. als curator van de Ned. Handelshoogeschool, als commissaris-generaal voor de Ned. deelneming aan de Brusselsche wereldtentoonstelling, als voorzitter van de R.K. Staatspartij (1938). Verberne. Verschijning van God, > Godsverschijnineen in hetO.T. Verschijning des Heeren, > Aanbidding der Koningen; Driekoningen; Epiplianie. Verschijning als mystiek verschijnsel, zie > Visioen. Versccz, Magyaarsche naam van -s» Vrsac. Verset, vorm van liturgische orgelmuziek; kort, maar vaak kunstig bewerkt stuk, op het thema van hymnestrophe of psalmvers, waarmede de koorzang afgewisseld wordt. Versieringen (It. fioriture ; Eng. graces ; D. Manieren, Ornamente), in de muziek door teekens (overblijfsels van het neumenschrift) of kleine noten uitgedrukte omspelingen van een toon of verbindingen tusschen twee tonen. Oorspronkelijk werd het aanbrengen van v. meestal aan de willekeur der uitvoerders overgelaten. Echter reeds in de middeleeuwen gebruikte men aanwijzingen voor bepaalde v. In Barok- en Rococo-periode werd van de v. een overdadig gebruik gemaakt. Geleidelijk is men er toe gekomen de v. doorgaans in gewone notenwaarden uit te drukken. Men onderscheidt: 1° aanslaande v. (Voorslag, sleper, pralltriller, bijter of mordent, dubbelslag boven de noot); 2° naslaande v. (naslag, portamento, dubbelslag na de hoofdnoot); 3° invullende v. (triller, tremolo, arpeggio). de Klerk. Verslag (journalistiek), het korte, objectieve overzicht, dat, staande een vergadering, van de besprekingen 'wordt gemaakt, om zoo snel mogelijk in de courant geplaatst te worden. Versneller (schei k.), een stof van organische of anorganische natuur (loodoxyde, aniline, ureum, guanidine, nitro-verbindingen e.a.), welke in de rubberindustrie wordt gebruikt om den vulcanisatietijd te verkorten. Door de toevoeging van zeer kleine hoeveelheden van een v. kan deze soms tot op 1 /100 worden bekort, waarbij tegelijk een verbetering van de eigenschappen van de > rubber kan worden verkregen. Zie in verband hiermede > Katalyse. Hoogeveen. T. J. Verschuur. Versnelling (natuur k.), verandering der snelheid in de tijdseenheid. Bij kromlijnige bewegingen onderscheidt men de baanversnelling, d.i. de v. in de richting van de raaklijn, de centripetale versnelling naar het krommingsmiddelpunt gericht, en de hoekversnelling. A. Mulder. Versnellingsbak, onderdeel vaneen > automobiel (zie aldaar, kol. 406); dient tot het op de juiste verhouding overbrengen der beschikbare motorkracht naar de achterbrug. Verspenen. In het bij den boschbouw beboerend kweekerijbedrijf worden de op zaaibedden geteelde, meest kleine planten (een enkele maal ook in het wild gestoken planten) nog één of meer jaren in ruimen stand op bedden met goed voorbereiden bodem uitgezet om de planten zelf en ook het wortelgestel tot krachtige ontwikkeling te brengen, alvorens het plantsoen op de blijvende standplaats wordt uitgeplant. Deze maatregel heet verspenen, de aldus behandelde planten verspeend plantsoen. Sprangers. Ver spreiding. Voor de v. van het Christendom als bewijs van zijn bovennatuurlijk karakter, zie onder > Christendom (kol. 472). Verspreiding der Joden, Diaspora. Verspreiding der volkeren, > Spraakverwarring; Toren (sub Toren van Babel). Verspreidingsdelicten zijn misdrijven, bestaande in het verspreiden van geschriften of afbeeldingen met allerlei bepaalden strafbaren inhoud, dus handelingen van boekhandelaren, kranten venters, propagandisten, enz. In het Ned. Wet b. v . Strafrecht waren deze handelingen, om wille van de zgn. drukpersvrijheid, oorspronkelijk alleen strafbaar als bekendmaking bij de verkrijgers het doel was, dus niet voor boekhandelaren, wel voor propagandisten. Sinds 1934 is deze beperking vervallen. Pompe. r – —1 0 . – – Vérspringen (g y m n.), een bepaalde wijze van springen, waarbij de horizontaal oversprongen afstand de maatstaf is voor het resultaat. Men onderscheidt in de athletiek v. met en zonder aanloop (dit laatste wordt heel weinig meer beoefend) en v. met behulp van een polsstok. Als beginpunt wordt een bepaalde lijn genomen (achterrand van een ingegraven balk, die aan bepaalde eischen moet voldoen) en als eindpunt wordt genomen dat punt van den indruk van eenig lichaamsdeel, hetwelk het dichtst bij het beginpunt is gelegen. Zie ook > Springen en Springmateriaal. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 545 in dl. XII. Goris. Verspringend rijm, eindrijmsysteem, waarbij Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W de afstand der rijmende woorden nogal groot, doch telkens even groot is, bijvoorbeeld: abc abc. Vcrspronck, Johannes, portretschilder. * Ca. 1597 te Haarlem, f 30 Juni 1662 aldaar. Gevormd onder Frans Hals, dien hij in zijn fraaie portretten vaak benaderde. Zijn beeltenissen zijn echter stemmiger en ernstiger, terwijl zijn palet meest op zwart en grijs is afgestemd. Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen. Verspijck, jhr. Gustave Marie, generaal-majoor van het Ned.-Ind. leger (1870-’74). * 19 Febr. 1822 te Gent, f 7 Mei 1909 te Den Haag. In 1846 als 2e luit. der infanterie overgeplaatst bij het Ned.-Ind. leger. Onderscheidde zich bij de krijgsverrichtingen in Borneo; werd wegens uitmuntende diensten als waarnemend resident buitengewoon bevorderd tot luit.-kolonel en in 1865 benoemd tot kolonel, chef van den generalen staf. Was als generaal-majoor 2e bevelhebber der 2e Atjeh-expeditie. Savalle. Verstand, het hoogere geestelijk kenvermogen, dat den mensch specifiek eigen is en hem in staat stelt de dingen te verstaan en te begrijpen, d.w.z. het wezenlijke daarvan te kennen. Voor zoover het dit onmiddellijk kent, spreekt men van > intellect; voor zoover middellijk, d.w.z. langs den weg eener redeneering, van > rede. Tusschen intellect en rede bestaat dan ook slechts een logisch > onderscheid. Daar de mensch nagenoeg al zijn verstandelijke kennis door redeneering moet verwerven, is hij een bij uitstek „redelijk” wezen (> Kennen). De Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte maakt echter wel reëel onderscheid tusschen het actieve „werkend verstand ”of abstraheervermogen (> Abstractie) en het passieve „kennend verstand”. Als geestelijk kenvermogen bezit het v. geen stoffelijk orgaan: de hersenen zijn orgaan der zinnelijke kenvermogens, waarvan het normaal functionneeren slechts voorwaarde is voor het verstandelijk kennen (immers: zonder voorstelling geen begrip). Als zoodanig kan het v. ook alles kennen, wat er is of zijn kan. Het > niets kan natuurlijk ook niet gekend worden, tenzij als tegenstelling van het iets (zoo bijv. onwetendheid, valschheid, zonde, armoede, ziekte, dood). Maar al kan de mensch alles kennen, hij kent niet alles ten volle, maar slechts naar de mate van zijn begrensd bevattingsvermogen: hij is niet alwetend. Lit. ; Doodkorte, Begrijpen (1932); Hoogveld, Inl. tot de Wijsbeg. (1 1933); v. d. Berg, „Abstrahentium non est mendacium” (in; Studia Cath. 1937, Beysensnurnmer). v. d. Berg. Voor de gave van verstand, zie ->- Gaven van den H. Geest. Verstand der dieren. Als men, en terecht, het v. bij dieren ontkent, bedoelt men daarmede, dat de dieren geen abstracte begrippen hebben, geen logische gevolgtrekkingen kunnen maken, geen inzicht hebben in het wezen en de waarde der dingen, m.a.w. niet in het bezit zijn van een van het stoffelijke intrinsiekonafhankelijk kenvermogen, waarvan de drager een zuiver geestelijke ziel moet bezitten. Hiermede is niet in strijd, dat men aan de dieren „intelligentie” toekent, daaronder verstaande „een vermogen indrukken als ervaring te bewaren en bij latere gelegenheden toe te passen”. Dit overschrijdt niet het niveau van het louter zinnelijke, innerlijk aan de materie gebonden, leven. De analogieën met ons menschelijk gedrag, die men bij de dieren vindt, bijv. het gebruiken, zelfs vervaardigen, van instrumenten, de dierentaal, enz., laten zich positief verklaren binnen de grenzen van het zuiver zinnelijk leven; dat geldt ook, zooals tal van dierenpsychologen erkennen, van de proeven van W. Kohier. Daarentegen bewijzen talrijke gegevens het ontbreken van eenig, zij het ook nog zoo rudimentair verstand. Lit.: E. Hütler, De anthropoiden op Teneriffa (in: Studiën, dl. 111 en 112 1929). Hüffer. Verstandelijke vorming, > Onderwijs; Vormende waarde. Verstechniek, de wijze, waarop een dichter, innerlijk zoowel als uiterlijk, zijn verzen opbouwt. > Vers. Vorsteen ing, -> Fossiel. Verstegen, Richard, Kath. polemist der Contra-Reformatie. * Ca. 1550 te Londen, f 1640 te Antwerpen. Schreef van uit Antwerpen vinnige Engelsche pamfletten tegen koningin Elizabeth, en later even vinnige Nederlandsche tegen de Hollandsche Calvinisten. Rombauts. Versteghe, Jan G., -> Veluanus. Verstek, 1° (recht) de verklaring van een rechter, dat een der partijen in een proces op een voor de behandeling van dat proces vastgestelden tijd en plaats niet is verschenen. Van partijen wordt in dat geval gezegd, dat zij v. „laten gaan”, van den rechter, dat hij v. „verleent”. Laat in Nederland in een burgerlijk proces de eischer v. gaan, dan is dit proces hiermede geëindigd (de gedaagde wordt „van de instantie ontslagen”), terwijl de eischer in de kosten wordt veroordeeld (W.v.B. Rv. art. 76). Laat in een burgerlijk proces de gedaagde v. gaan, dan wordt de vordering van den eischer toegewezen, tenzij ze den rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt (W.v.B. Rv. art. 76). Blijft in een strafproces de verdachte weg, dan kan de rechter bevelen, dat hij op een door hem te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn, en daartoe tevens zijn medebrenging gelasten (W.v. Sv. art. 271 en 272). Zie verder > Verzet, v. d. Kamp. In België gelden nagenoeg dezelfde beginselen als in Nederland. Het v. wordt geregeld: voor de vredegerechten door art. 19 vlg. W.v.B. Rv.; voor de Rechtbanken van Eersten Aanleg door art. 149 vlg. W.v.B. Rv.; voor de Hoven van Beroep door art. 470 W.v.B. Rv.; voor de Rechtbanken van Koophandel door art. 434 W.v.B.Rv. In strafzaken wordt het v. geregeld door de art. 149 vlg.; 184; 186 en 187 van het W.v. Sv. Rondou. 2° (Bouwk.) Naam voor de lijn onder een hoek van 45°, volgens welke een profiel onder een rechten hoek wordt omgezet. Een vierkante schilderij-lijst heeft bijv. bij eiken hoek een verstek. Verstellen, repareeren van versleten deelen aan kleedingstukken of huishoudgoed door inzetten van nieuwe stukken. Voorheen werd steeds op dezelfde manier versteld, nl. door het inzetten van stukken met rechte hoeken. Tegenwoordig wordt in heel veel gevallen, o.a. bij versleten kruisgedeelten van broeken of bij mouw- en armsgatdeelen van japonnen, versteld met ronde hoeken. Rondverstellen is bij mouw- en armsgatdeelen van japonnen minder zichtbaar en heeft niet de zwakke boekplaatsen van het rechthoekig verstellen. J ■ Hutten. Verster, Floris Honrik, kunstschilder. * 9 Juni 1861 te Leiden, f 21 Jan. 1927 aldaar. Behoorde, met Breitner en Isaac Israëls, tot de beste schilders van het geslacht, dat na de Haagsche School kwam. Gedurende zijn H.8.5.-jaren les van den schil- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . der en lithograaf Bos. Dan lessen in het genootschap Ars Aemula, bij Breitner, wiens invloed hij omtrent 1880 onderging, op de Haagsche en op de Brusselsche academie. V. was een groot en innig colorist. Men maakt gewoonlijk onderscheid tusschen zijn hartstochtelijke en zijn bezonnen periode, maar de tijdsgrenzen zijn moeilijk te trekken. Hij schilderde veel bloemstillevens met diepen gloed en donker-laaiende kleur. Tusschen 1892 en 1909 veel waskrijtteekeningen. Verder portret, tuingezichten, kerkinterieurs, geplukte vogels. In de laatste jaren brengen zijn bloemstillevens en stillevens van tinnen kannen een groote verdieping en verstilling. Hij maakte ook etsen en een enkele litho. Zijn werk behoort tot het beste, dat in de impressionistische periode in Holland werd gemaakt, het vertoont de edelste vaderlandsche deugden in zijn innige werkelijkheidsaanschouwing. Zie afb. Sop de pi. t/o kol. 384 in dl. V. L i t.: Floris V., catalogus door W. Soherjou (1928), met bijdragen van Albert Verwey, H. P. Bremmer en A. M. Hammacher. Versterken (p h o t o g r.). Een photographisch negatief met te weinig gradatie, waarvan men slechts zeer flauwe afdrukken kan vervaardigen, is te verbeteren door v. Men onderscheidt twee methoden, nl. het gelijkmatig opvoeren der zwarting van het metaalzilver, speciaal voor te kort ontwikkelde of sterk overbelichte negatieven, of het versterken van hoofdzakelijk metaalzilver-arme gedeelten van het negatief (te sterk ontwikkelde of te kort belichte opnamen). De photogr. literatuur geeft hiervoor zeer veel goede recepten en methoden. Vgl. Verzwakken. Ziegler. Versterker, indeelectro-techniek een toestel, uitgerust met een of meer radiolampen, die zoo gekoppeld zijn, dat een kleine electrische ingangsspanning (energie) vele malen versterkt wordt. Kenmerkend voor een v. is de versterkingsfactor, de gevoeligheid, de vervorming („Klirrfactor”), het opgenomen vermogen en het eindvermogen. Al naar de wijze van koppeling spreekt men van ■>- weerstand-, > transformator- en smoorspoelversterker; al naar het doel onderscheidt men hoog- en laagfrequentversterkers voor radio, telegraphie, televisie, geluidsfilm, grammophoonplaten-opname en -weergave en krachtversterkers voor zenders, distributiecentralen en krachtluidsprekers.«;.6ï7s. Versterking, 1° (eleetrotechn.) > Versterker. 2° (K rij g s k.) Versterkingskunst. Versterkingskunst (k rij g s k.), te onderscheiden in veldversterkingskunst en krijgsbouwkunst of duurzame versterkingskunst. De laatste omvat naar de bestemming sperversterkingen (sperwerken of -forten voor het afsluiten van wegen door gebergte, moerassen, e.d. en sperliniën als aan de Fr. Oostgrens), afsluitingsstellingen (bijv. Nieuwe Holl. Waterlinie), kustverdedigingswerken en strategische steunpunten ; versterkte operatievelden (als bij Verdun in Fr.), oorlogshavens, bruggenhoofden en centraalstellingen (bijv. Vesting Holland). Gesch. De duurzame v. omvat feitelijk ook de > milit. bouwkunst, welke men wel aanneemt te eindigen, toen het ijzeren geschut voerde tot de zgn. > Oud- en Nieuw. Ital. versterkingswijzen. In Nederland ontwikkelde zich, aanpassende aan de Ned. terreinen, de •> Oud-Ned. versterkingswijze, waaruit v. > Coehoorn de Nieuw-Ned. versterkingswijze ontwierp. In ) Fr. ontwikkelde Vauban zijn stelsel uit het Italit aansche, maar na > Cormontaigne verstarde dit onder 3 invloed van de School van Mézières, doch het hield i stand tot 1870. In Duitschland had men het Oud-Ned. – stelsel, tot Landsberg en > Wallrave (oud-Pruisische – versterkingswijze) het gebastionneerde stelsel verlieten. 1 De Franschman de > Montalembert had daarna navol: ging .in de > Nieuw-Pruisische versterkingswijze. Na . 1870 maakten Fr. en Duitsche forten een gelijksoortige ) ontwikkeling door. In België bouwde > Brialmont zijn i > eenheidsforten. Rookzwak buskruit en brisantgrana; ten brachten de verspreiding van doelen in Duitsche , > groepsbevestiging en Oostenr. > ontlede forten; • de oorlog van 1914-’lB de doorgaande loopgraafstel• lingen met gewapend-betonnen schuilplaatsen. Sedert: dien ontstonden de Fr. ontlede forten met ondergrondsche kazernes en de sperliniën van kazematten van beton of staal. H. Lóhmeijer. Versterkingsstelsel (k rij g s k.), Belg. verdedigingsstelsel, berustend op een complex versterkingen, dat tot doel beeft de verdediging van grondgebied tegen een inval van vreemde strijdkrachten te bevorderen. Deze versterkingen bestaan hoofdzakelijk uit massale versperringen door voorbereide vérstrekkende en grondige vernieling van toegangswegen en gebieden langs de landsgrenzen, alsook uit verdedigingswerken, blokhuizen, schuilplaatsen en andere in gewapend beton gebouwde schietstellingen opgericht achter belangrijke hindernissen. Deze laatste zijn ofwel van natuurlijken oorsprong, zooals lange en steile rotswanden en kloven, valleien, stroomen en rivieren, ofwel van artificieelen aard, zooals grachten en kanalen. De verdediging van deze hindernissen geschiedt door f lankeering er van door middel van automatische vuurwapens. In het versterkingstelsel, dat o.m. de grenskanalen, het Albert-Kanaal, de Maas en de Schelde omvat, werden deels de voor den Wereldoorlog bestaande forten en vestingen, en verder verschillende sedertdien opgerichte forten ingeschakeld. V. Coppenolle. Versterving. In het geestelijk leven moet de oude mensch in een nieuwen worden herschapen, moeten de kwade neigingen worden onderdrukt, deugden worden geoefend. Aldus is de eerste trap in het geestelijk leven, na inkeer en boete voor het bedreven kwaad, maar nog veel meer ter voorkoming van nieuw kwaad, het doen sterven van het verkeerde in ons. In de middeleeuwen sprak men van „het stervende leven”, het leven van versterving, de via purgativa of den weg der zuivering. In vele gidsen van het geestelijk leven, o.a. bij Ruusbroec en Herp, werd die weg in 12 „stervingen” verdeeld. Het is geheel onjuist, de v. op de eerste plaats lichamelijk te zien in kastijding, vasten, onthouding, vermoeienis, opsluiting, eenzaamheid, stilzwijgen ,ienz.; voornamer is de geestelijke v. door bedwinging van oordeel en onderdrukking van allerlei innerlijke neigingen en gemoedsbewegingen. In dezen zin is v. verwant aan zelfbeheersching, ingekeerdheid, ingetogenheid en de naaste trap tot innerlijk gebedsleven. Men kan deze ook de eerste vruchten der v. noemen. Hoewel de v. uiteraard een eenigszins negatief karakter heeft, is het goed, haar steeds zooveel mogelijk positief te zien als grondslag voor de beoefening van het geestelijk leven, als een geestelijke vrijmaking. In dien zin heeft vooral de Ned. Devotie der 14e en 15e eeuw daarop sterk den nadruk gelegd. Brandsma. Verstikking, > Stikken. Verstoktheid des harten, > Zonde. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Verstopping (geneesk.), ook obstipatie, obstructie of constipatie genoemd. Hieronder verstaat men het feit, dat de ontlasting niet vanzelf regelmatig geschiedt. De ontlasting wordt dan moeilijk en pijnlijk, doordat er een sterke indroging ontstaat, waardoor de consistentie verandert, en ook de omvang grooter wordt. Er ontstaan dikwijls aambeien en andere moeilijkheden. Soms is alleen nog met behulp van een groote massa laxantie ontlasting te krijgen. Meestal is het een gevolg van verwaarloozing. Vergelijk > Koliek. L.Jansen. Verstrooide straling (n a t u u r k.) ontstaat bij verstrooiing van straling aan materiedeeltjes. Zoo treedt bij doorgang door een goudfolie (d.i. een zeer dun goudblaadje) een zeer sterke verbreeding van een bundel a-stralen op ten gevolge van verstrooide straling. Dekkers. Verstrooidheid is de toestand, waarin men zijn aandacht niet kan houden bij datgene, waarmee men bezig is. V. komt tot stand, doordat er tegelijkertijd meer of minder onbewuste gedachten of phantasieën bestaan. In de lichtere vormen is v. een algemeen menschelijk verschijnsel en dan weinig hinderlijk. De zwaardere vormen kunnen worden tot een ernstige stoornis bij het werken en ook op andere wijze zeer hinderlijk zijn. Vermoeidheid bevordert of verergert dikwijls de v. Bij ernstigere vormen is psychotherapie aangewezen. v. d. Sterren. Verstrooiing van het licht, > Lichtvoortplanting; Avondrood; Rayleigh (verstrooiingswet van). Verstuiking, > Distorsie. Vcrstijncn, H. C. G. M., schilder. * 9 Juli 1882 te Soekaboemi. Werkte o.m. aan aardewerk- en porseleinfabrieken (o.a. in Bohemen); verder als ontwerper aan de faiencefabriek der Société Ceramique te Wijk-Maastricht. V. legt zich toe op portret, landschap, dierenstudie. Verder lithographeert hij, boetseert, vervaardigt boekbanden, affiches, enz. Verstijvings-operatie. Voor de genezing van bepaalde, meestal tuberculeuze gewrichtsaandoeningen is het vaak aangewezen, om aan dit gewricht absolute rust te geven, hetzij tijdelijk, hetzij blijvend. Dit kan geschieden door een zgn. verstijvingsoperatie. Speciaal wordt deze operatie verricht bij ruggegraattuberculose: de operatie volgens > Albee, en bij tuberculose van het heupgewricht (> coxitis). v. Haefj. Versvoet, -> Vers. Vertakking (plant k.). Het ontstaan van nieuwe zijtakken aan den thallus van lagere planten en aan wortels en stengels van hoogere planten kan op twee wijzen geschieden: 1° bij de dichotome v. splitst de top van een tak zich in twee volkomen gelijke takken; deze vertakkingswijze is zeldzaam bij de hoogere planten en komt veel voor bij de lagere planten (> Dichotomie). 2° Bij de zijdelingsche of monopodiale v., die vooral bij hoogere planten voorkomt, ontwikkelen zich de nieuwe zijtakken niet aan den top, maar opzij van de hoofdas (■> Monopodium).Hierbij spreekt men dan van r a c e m e u z e v., als de hoofdas zich sterker ontwikkelt dan de zijtakken, en van c y m e u z e v., als de groei van de hoofdas spoedig stilstaat en de zijtakken zich verder ontwikkelen. Ben bijzonder geval van de laatste vertakkingswijze isdesympodialev. (> Sympodium). Zie ook > Bloeiwijze. Melsen. Vertalingen der H. Schrift, > Bijbel (kol. 653 en kol. 557); Bijbelvertalingen. Verte (ook: vertatur) (Lat.) = sla (de bladzijde) om; zie ommezijde; z.0.; z.0.z.; afgekort: vert. Vcrtebrata, > Gewervelde dieren. Vertegenwoordigend lichaam, naam van de Ned. volksvertegenwoordiging, 1798-1801. Telde 94, bij getrapte verkiezingen gekozen leden; verdeeld in twee Kamers, waarvan de Eerste Kamer (64 leden) over de wetsontwerpen beraadslaagde, welke door de Tweede Kamer (30 leden) werden af- of goedgekeurd. Verberne. Vertegenwoordiging, 1° (staatsrecht) > Volksvertegenwoordiging; Delegatie. 2° (Privaatrecht) V. is aanwezig, wanneer iemand een -> rechtshandeling verricht in de plaats en ten behoeve van een ander persoon. V. kan berusten op een overeenkomst (bijv. huwelijk met den > handschoen; -> Procureur) of een rechterlijk vonnis (bijv. voogdij) of rechtstreeks voortvloeien uit de wet (bijv. ouderlijke macht). Men onderscheidt onmiddellijke en middellijke v. [zie ■> Lastgeving (A) en > Tusschenpersoon]. v.d. Kamp. Vertelling. Een v. is een verhaal (> Epiek), veel minder omvangrijk dan de > roman, veel minder belangrijk van levensmoment, veel minder sterk van verwikkeling dan de novelle; zij ontleent haar stof aan het dagelijksch leven; de trant is vlot, niet diep, pet weinig bijzonderheden of psychologische motiveering; in vers of in proza. Is zij van komisohen aard, dan heet zij > humoreske; is ze heel kort, dan > schets of short story. Zie ook > Ballade; Romance; Legende; Sprookje; Fabel; Parabel. Geschiedenis. In de Oudheid kwam de v. als zoodanig niet veel voor, tenzij in grooter verband (■> epos, leerdicht, roman, geschiedwerk). In de middeleeuwen. De conté is een kortere vertelling met grappigen, meermalen obscenen inbond, dan > fabliau genoemd, in het Nederlandsch boerde; doch ook met emstigen inhoud, en dan meestal „conté pieux, conté dévot” genoemd; of leerarend, beschrijvend, Fr.: „dit”, ons „sproke”. Doch ook langere verhalen konden in de middeleeuwen conté heeten. Onder de contes pieux nemen de Mariamirakelen de voornaamste plaats in. Andere contcs pieux zijn voorbeelden van Gods goedheid of gerechtigheid; het beste is wel „Le chevalier au hamel”, ook in het Nederlandsch bewerkt. De Anglo-Normandische monnik Nicole Bozon (begin der 14e eeuw) vervaardigde zijn contes moralisés: fabels, parabels, vertellingen bij eigenschappen van dieren en steenen, ter beleering. Naar het voorbeeld van Boccaccio, dikwijls ook in een omlijsting verbonden, kwamen contes en novellen in proza op, als „Cent nouvelles nouvelles” van Antoine de la Sale (een uitg. Leroux de Lincy, 2 dln. 1841), de „Recueil” van Philippe de Vigneules (1615), de „Grand Paragon” van Nicolas de Troyes (1636-’37), de „Nouvelles récréations et joyeux dévis” van Bonaventure des Périers (1658), met het hoofdwerk „Heptameron” van Marguérite de Valois (gedrukt 1668). Andere zulke contes zijn uitgegeven door Lacroix, Les vieux conteurs francais (1840) en Louandre, Chefs d’oeuvre des conteurs francais (3 dln. 1873-’74). De conté grivois werd door La Fontaine opnieuw tot letterkundige beteekenis gebracht. Perrault gaf een letterkundigen vorm aan vele sprookjes, „contes de fées”; hierin nagevolgd door Hamilton, de gravin d’Aulnoye en anderen, wier werken in de verzameling „Cabinet des fées” zijn opgenomen. Voltaire bracht de contes philosophiques. Marmontel vernieuwde de conté moral, deugdzame idyllen, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... waarvan er een honderdtal verzamelingen ontstonden. In de 19e e. zetten Balzac met zijn Contes drólatiques en Alfred de Musset met zijn Contes en prose het oude genre der grappige, leuke vertellingen voort. De moderne novelle is er in vele opzichten de ontwikkeling van. In de Ned. werd gedurende de 19e eeuwde v. in dicht en proza veel beoefend: Staring, v. Lennep, Hildebrand. N a 1880 meer diepte en innerlijke bewogenheid; Couperus, Jan Walch, Top Naeff, S. Falkland (H. Heyermans), F. Pauwels, C. Buysse, F. Timmermans, enz. L i t.: R. Petsch, Wesen und Formen der Erzahlkunst (f 931- v. d. Eerenbeemt/V.Mierlo. Vertenton, Petrus, priester-missionaris van het H. Hart. * 1884 te Hamme. Priester 1909, vertrok naar Ned. Nieuw-Guinea in 1910 en werd er de redder der uitstervende Kaja-Kaja’s, de koppensnellers. In 1921, na 15 jaar missiewerk, was er nog geen enkele Katholiek ; in 1926, bij het vertrek van V., was ruim een vierde der heeie bevolking gedoopt of catechumeen, terwijl bovendien de herleving van het volk was begonnen. 23 Maart 1927 werd V. als missie-overste naar Belg.-Kongo gezonden. Allossertj. L i t.; E. Boelaert, De redding der Kaia-Kaias (1930). Verterinysbelastinyen (leer der openbare financiën), belastingen, welke worden geheven ter zake van door de individuen gedane verteringen. Zij kunnen op directe wijze worden geheven (in Ned. bijv. de » personeele en de woonforensenbelasting ;in België de aanvullende personeele belasting); meestal moet echter tot indirecte heffing worden overgegaan (bijv. in Ned. en België > accijnzen, omzetbelasting, > overdrachttaks, vermakelijkheidsbelasting, enz.). De v. nemen in het samenstel van Ned. belastingen een belangrijke plaats in. Zie Belastingen. Lit.: Bordewijk, De theorie der belastingen (1931); Hulst, Over v. (diss. Rotterdam, 1931); van Gijn en Polak, De alg. beginselen van de belastingheffing (praeadvies, 1927); Do Visschere, Het Belg. belastingwezen en zijn grondbeginselen (1935). Zie verder > Accijns en > Invoerrechten. Af. Smeets. Vertex (sterren k.). De bewegingen der vaste sterren hebben twee tegengestelde voorkeursriohtingen. Zie •> Sterstroomen. De twee punten aan den hemel, die deze voorkeursrichtingen bepalen, heeten de vertices (meervoud van vertex) der sterstroomen. Ze liggen in de sterrenbeelden Orion en het Schild van Sobieski; of in de coördinaten rechte klimming en declinatie uitgedrukt: 6 uur 15 min., + 13° en 18 uur 15 min., 13°- P. Bruna. Verticaalcirkel (sterrenk.) is een groote cirkel aan den hemelbol, die door zenith en nadir gaat, en dus loodrecht (verticaal) op den horizon staat. Vcrticaal-illuniinator, andere naam voor > opaak-illuminator. Vcrticalisme (bouw k.), stijlrichting, waarbij het accent wordt gelegd op de verticale richting. Voorbeeld: de Gotiek. Valt bij het horizontalisme de nadruk op het stapelen van de samenstellende materie, bij het v. wordt vooral uitdrukking gegeven aan den wil tot opstreven van den concipieerenden geest. Verlichten, oude rechtsterm: afstand doen van iets. Zoo had vertichting plaats door de vrouw, die voor de baar uitging (ze deed afstand van de baten der gemeenschap). Vertifjo, Lat. voor > duizeling. Vertrouwen, ■> Hoop. Zie ook > Vermetel vertrouwen. Vcrtrijk, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 E 3), ca. 800 inw. (Kath.) ; opp. 594 ha; landbouw. Petrus Vertenten. Vcrtugadin (Spaansch: vertugado), wijde rok, in de 16e eeuw klokvormig uitstaande, daarna, sedert ca. 1680, over heupkussens gedragen. De v. kwam uit Spanje, doch werd tot ca. 1630 ook elders gedragen. Verus, Lucius Aurelius, Rom. keizer. * 130 te Rome, f 169 te Venetië. Aangenomen zoon van keizer Antoninus (138-161). Met den neef van dezen laatste, Marcus Aurelius, een voortreffelijk regent, volgde hij zijn stiefvader als keizer op. Op zijn veldtochten tegen de Parthen en de Marcomannen liet hij zijn onderbevelhebbers den krijg voeren en gaf zich zelf aan de grofste losbandigheid over. Verval. Bij de getijden noemt men v. het verschil in hoogte van den waterstand bij hoogwater en dien van laagwater. Gemiddeld verval is het verschil tusschen gemiddeld hoogwater en gemiddeld laagwater. Op rivieren en kanalen wordt met „verval” bedoeld het verschil in hoogte van den waterspiegel op twee vsch. punten van die rivier of dat kanaal. Vervalschincj. 1° Van geschriften, > Valsohheid in geschrifte (2°). 2° Van eetwaren, > Warenwet; Warenvervalsching. Vervaltermijn, > Fatale termijn. Vervangende gevangenisstraf, > Geldboete. Vervangende hechtenis. Deze wordt naast vermogenstraf, vooral geldboete, opgelegd, en kan slechts ten uitvoer gelegd worden ingeval de geldboete enz. niet voldaan wordt. Vcrveclvuldigingsmachines zijn machines, waarmede een eenmaal geschreven, getypt of geteekend stuk kan worden gereproduceerd. De meest gebruikelijke zijn: 1° de stencilmachines, waarbij de af te drukken tekst op een > stencil wordt overgebraoht. Het aantal afdrukken bij deze machine is vrijwel onbeperkt. 2° De hectographeer-apparaten (zie > Hectographeeren). Het aantal afdrukken bij dit procédé is beperkt. 3° Drukmachines berustend op cliché-principe of op type-principe. Hiertoe moeten worden gerekend: de > steendruk of lithographie, de zinkdruk, de > glasdruk, de offsetdruk en het Ormigproces. Over de eerstgenoemde soorten van druk, zie de afzonderlijke trefwoorden. Het Ormig-proces heeft veel overeenkomst met het hectographeerproces. Het berust hierop, dat door het beschrijven van een blad, op het eronder gelegde carbonpapier, dat van bijzondere kleursterkte is, de_ tekst op de keerzijde in spiegelschrift verschijnt. Dit spiegelschrift geeft bij af drukking weerden goeden tekst. Het aantal duidelijke afdrukken is klein, zoodat dit proces zich niet leent voor het vervaardigen van groote oplagen. 4° Photographeermachines. Tot dit systeem moeten worden gerekend de lichtdrukmachines en het zuiver at niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . de temperatuur en druk van de aardoppervlakte, treden bovendien allerlei chemische omzettingen op, waardoor de samenhang verbroken wordt. leder klimaat heeft zijn eigen hoofdtype van v.: chemische en organische v. overheerschen in de vochtige klimaten der tropen en gematigde zonen, mechanische v. eenerzijds in woestijnen, anderzijds in het hooggebergte en de poolstreken. Jong. Verwelken (plant k.), ■> Turgor. Verwennen (opvoed k.). Men verwent het kind door al te groote toegeeflijkheid jegens zijn lusten en luimen en door lichamelijke vertroeteling. Het is het tegendeel van opvoeden. Komt meer voor in het gezin dan op school of pensionaat. Het laatste is vaak het correctief van het eerste. Ook in de school des levens wordt veel goed gemaakt. p. Gervasius. Verwenschinjj, > Vervloeking. Verwerping, > Praedestinatie; Decretum (sub Decretum horribile). Vcrwey, A 1 b e r t, Ned. letterkundige. * 16 Mei 1865 te Amsterdam, f 8 Maart 1937 te Noordwijk. Uit orthodoxe ouders geboren, volgde V. de school met den Bijbel ; vervolgens studeerde hij op de H.B.S. te Amsterdam, waar hij dr. Doorenbos tot leeraar had. Na zich korten tijd in het zakenleven te hebben bewogen, wijdde hij zichgeheelaan de letterkunde, en kwam sterk onderinvloedvan den zes jaarouderen Kloos, met wien hij in 1886 De Nieuwe Gids oprichtte. Hij bleef redacteur tot het befaamde conflict in 1889, dat hem voorgoed van Kloos verwijderde. In 1894 stichtte hij met Bodewijk van Deyssei het Tweemaandelijksche Tijdschrift (sedert 1902 „De Twintigste Eeuw” genaamd), doch toen ook deze samenwerking onmogelijk bleek, richtte hij in 1904 „De Beweging” op, zijn eigen maandblad dat grooten invloed uitoefende op de ontwikkeling der Nederlandsche dichtkunst. Na zijn huwelijk in 1890 met een dochter van Joh. van Vloten, trok Verwey zich terug te Noordwijk, waar hij zich toelegde op de studie der oudere Nederlandsche letterkunde. Door de Groningsche universiteit in 1919 tot doctor hon. causa gepromoveerd, werd hij in 1924 benoemd tot hoogleeraar in de Ned. letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. In 1935 legde hij deze functie neer en werkte aan de populaire uitgave van Vondel’s werken, die kort voor zijn dood verscheen. De dichterlijke ontwikkelingsgang van V. vervreemdde hem van het Tachtiger individualisme, dat hij aanvankelijk beleed, en verwijdde zijn aandacht concentrisch van het individueele tot het persoonlijke, het nationale, het universeele. In zijn poëzie is de „beleden ziel van den mensch” de ziel van het heelal; in zijn oritisch werk treedt hij op als verdediger der idee van het dichterschap, dat hij beschouwt als een maatschappelijke niet alleen representatieve, maar ook bezielende functie. Zijn omvangrijk oeuvre, dat bij alle verscheidenheid van onderwerpen, een gesloten eenheid vertoont, weerspiegelt duidelijker dan het werk van één zijner tijdgenooten het Nederlandsche geestesleven van zijn levenstijd. Het ontroert zelden onmiddellijk, doch het is indrukwekkend en menigmaal grootsch, spijts de ietwat eenzelvige verstandelijkheid, waardoor het voor velen duister bleef. V. kende aan de „verbeelding” een zeer bijzondere werking toe, zij was voor hem als de bloesem van het „ver-stand” en hij beschouwde haar als het orgaan tot levensopenbaring in schoonheid. Hoewel hij den godsdienst zijner jeugd op lateren leeftijd niet meer beleed, bleef hij onder den invloed van het Hollandsche Calvinisme, ook in den wijsgeerigen Spinoza-cultus, die zijn natuurlijke religiositeit bevredigde. Hij is de grootste Nederlandsche criticus van den nieuwsten tijd. Als dichter sluit hij aan bij de Hollandsche traditie van Spieghel-Huygens-Potgieter. Als beoefenaar der letterkundige geschiedenis verwierf hij, speciaal voor de Vondelstudie, groote verdiensten. Voorn, werken. l°Gedichten. Persephone en andere gedichten (1885); Van het Leven (1888); De Joden (1892); Johan v. Oldenbarncveldt (1895); Aarde (1896); De Nieuwe Tuin (1898); Het Brandende Braaraboseh (1899); Dagen en Daden (1901); Jacoba van Beieren (1902); De Kristaltwijg (1903); Uit de Lage Landen bij de zee (1904); Verhalende Poëzie (1905); Het Blank Heelal (1908); Verzamelde Gedichten (3 dln., waarin Het Levensfeest, 1911-’12); Het Eigen Rijk (1912); Het Zichtbaar Geheim (1915); Het Zwaardjaar (1916); Goden en Grenzen (1920); De Weg van het Licht (1922); De Maker (1924); Rondom mijn werk (1925); De Legende van de Ruimte (1926); De Getilde Last (1927); Vondel Herdacht (1929); De Figuren aan de Sarkofaag (1930); De Ring van Leed en Geluk (1932); Het Lachende Raadsel (1935); De Dichter en het Derde Rijk (1936); Het Kind van het Land (1936); In de Koorts van het Kortstondige (1936). 2° P r o z a: Een Inleiding tot Vondel (1892); Toen de Gids werd opgericht (1897); Stille Tournooien (1901); Luide Tournooien (1903); Leven van Potgieter (1903); De oude Strijd (1905); Inleiding tot de nieuwe Ned. dichtkunst (1905); H. Lz. Spieghel (1919); Proza (10 dln. 1921-’23); Van Jaoques Perk tot nu, intreerede als hoogleeraar (1925); Vondels Vers (1927); Ritme en metrum (1931); Mijn Verhouding tot Stefan George (1934); Het lezen en schatten van gedichten (1935); Het Lijden aan den Tijd (1936). 3 Uitgaven; Brieven van Busken Huet aan Potgieter (1925); Vondels volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza (1937). Lit.: Maurits Uyldert, A. V. (1908); W. Kloos, Veertien Jaar (I 115, II 112); Nieuwe Litteratuurgesch. (111, 8,21,106; IV, 213); Frans Erens, Litt. Wandelingen; Fred. van Eeden, Langs den Weg; B. Verhoeven, De Zilveren Spiegel; A. v. Duinkerken, Achter de Vuurlijn; id., in: De Gids (jrg. 1935, 1937); Verwey-nummers van De Nieuwe Taalgids (1935) en De Stem (Juli-Aug. 1937). Zie ook de lit. over de > Tachtigers. Asselberg*. Verwonding, scheiding van den normalen samenhang van levend weefsel door mechanisch geweld. Voor geneesk. zie > Wond. Voor het strafrecht zie > Mishandeling. Albert Verwey. Moraal. V. is dikwijls tevens -> verminking. Echter niet altijd. Tegen zijn wil iemand verwonden is onrecht. Zichzelf verwonden of toestemming ertoe geven aan anderen, is in den regel ongeoorloofd; het kan echter geoorloofd zijn als er een ernstige reden voor is. Deze moet gewichtiger zijn, naarmate de v. zwaarder is. Met name is het geoorloofd, als de v. noodig is in het belang van heel het lichaam, bijv. bij operaties. Wanneer de v. geen blijvende schade aan Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . het lichaam toebrengt, omdat de natuur de gevolgen weer heelt, kunnen ook andere redenen v. geoorloofd maken. Ben voorbeeld is de v., toegebracht om bloedtransfusie te kunnen verrichten. Wanneer verwonden tevens verminken is, moet de zedelijkheid beoordeeld worden naar de regels, die voor > verminking gelden. Een onrechtmatigen aanvaller verwonden uit noodzakelijke zelfverdediging is geen kwaad, als de wetten der zelfverdediging worden onderhouden. Bender. Verworn, Max, physioloog. * 4 Nov. 1863 te Berlijn, f 23 Nov. 1921 te Bonn. V. was achtereenvolgens prof. te Jena, Göttingen en Bonn. Hij is vooral bekend om zijn werk op het gebied der physiologie van de cel en van de zenuwphysiologie. Daarnaast hield hij zich ook bezig met psychol. en philos. vraagstukken. Voorn, werken: Allgem. Physiologie (71922); Das Neuron in Anatomie und Physiologie (1900); Die Mechanik des Geistes (1906); Zur Psychol. der primitiven Kunst (21917); Die Fragen nach den Grenzen der Erkenntnis (21917). L i tF. Fröhlich (in: Ztschr. 1. allg. Physiologie, Bd. 20, 1923). Melsen. Verworven eigenschappen (b i o 1.), eigenschappen, die door de milieu-invloeden in het phaenotype worden te voorschijn geroepen, zouden volgens het Lamarckisme reeds in de eerste generatie ofwel in de volgende geslachten verworven zijn, d.w.z. in het idioplasma zijn vastgelegd en van dit oogenblik af ook in een gewijzigd milieu aan de nakomelingen kunnen overgeërfd worden. Men weet thans, dat de erfelijke structuur van een levend wezen inderdaad door sommige uitzonderlijk sterke prikkels gewijzigd kan worden en dat de geneticus het dus in zijn macht heeft op kunstmatige wijze bepaalde > mutaties te doen loskomen; van een overerven van de v. e. in Lamarckistischen zin is echter geen sprake. Dumonn. Verwijs, Eel c o, Ned. taalkundige. * 17 Juli 1830 te Deventer, f 28 Maart 1880 te Arnhem. Studeerde aanvankelijk theologie te Groningen, daarna letteren te Leiden. Promoveerde in 1867 op een proefschrift over Jacob van Maerlant. Vervolgens o.a. archivaris der provincie Friesland te Leeuwarden. Vestigde zich daarna te Leiden en ten slotte te Arnhem. Na den dood van L. A. te Winkel werd hij redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal en kort daarna ook van het Middelnederlandse!! Woordenboek, later voortgezet door dr. J. Verdam. Behalve als redacteur van de woordenboeken, is V. bekend om zijn publicaties over Maerlant en diens tijd. Vgl. > Oera-Linda-boek. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Offermans Vervvijzingsregcl (in het internat, p r i-. vaatrecht), > Collisieregel. Verzachtende omstandigheden zijn i n strafrechtelijken zin omstandigheden, die de strafwaardigheid verminderen en daarom tot straffen beneden de voor de betreffende delicten bepaalde speciale minima kunnen leiden. In het N e d. W.v. Str. bestaan speciale minima van straffen niet, maar geldt voor alle delicten het algemeene minimum der betreffende straf. Voor moord bijv. kan de rechter levenslange gevangenisstraf of twintig jaar, maar ook desnoods een dag opleggen. Daarom hebben de v.o. er geen wettelijke beteekenis. Pompe. In het Bel g. W. v. Str. worden de minimumstraffen, die bij v. o. kunnen toegepast worden, geregeld door de art. 79 vlg. Aldus bijv. wordt de doodstraf vervangen door levenslangen of tijdelijken dwangarbeid, door opsluiting of door een gevangenisstraf van min- stens 3 jaar. Aldus ook nog wordt de dwangarbeid van 10 tot 15 jaar vervangen door opsluiting of door een gevangenisstraf van tenminste 6 maanden. Rondou. Verzadiging. 1° (N atu u r k.) Men spreekt yan v., wanneer in een ruimte van bepaalde temperatuur juist zooveel damp of gas aanwezig is als die ruimte bij die temp. kan opnemen. > Verzadigingsdruk. Voor v. van de lucht met waterdamp, zie verder > Vochtigheid en > Oververzadiging. Voor verzadigden stoom, zie > Stoom. 2° Magnetische verzadiging. Indien men een ferro-magnetisch materiaal magnetiseert, dan neemt met toenemende veldsterkte H, de magnetisatie I tenslotte nog maar langzaam toe en bereikt een verzadigingswaarde. In de figuur bij > ferromagnetisme is de inductie B = 4jcl + H als functie van H uitgezet. De inductie blijft ook na de verzadiging langzaam stijgen, door het aandeel van H in B. De verzadigingswaarde 4jtl voor ijzer bedraagt 21600 Gauss. Men stolt zich voor, dat bij de verzadiging alle elementairmagneetjes inde veldrichting zijn komen te liggen. Zie > Magnetisme. Élenbaas. 3° (S c h e i k.) a) > Saturatie (1°). b)lnde organische scheikunde verstaat men onder verzadigde verbindingen die stoffen, die verzadigd zijn t.o.v. waterstof, d.w.z. geen waterstofatomen meer in hun molecule kunnen opnemen. Verzadigingsdruk (natuur k.) is de druk, dien men op een damp of op een gas, onder zijn > kritische temperatuur, moet uitoefenen, om ze te verzadigen; deze druk is gelijk aan de maximumspanning van den verzadigden damp en neemt toe, gelijk deze, bij stijgende temperatuur. J. Wouters. Verzadiging sgebied (natuurk.) is dat gebied van temperaturen en drukken, waar damp en vloeistof met elkaar in evenwicht zijn. Bij verhooging van temp. komt men aan een temp., waarboven slechts één aggregaatstoestand mogelijk is en dus niet meer van verzadiging gesproken kan worden: de kritische temperatuur (> Kritische grootheden). J. v. Santen. Vcrzadigingsstroom, electrische stroom, welke onafhankelijk is van de spanning, tengevolge van het beperkte aantal electrische deeltjes (electronen of ionen), dat voor het electriciteitstransport beschikbaar is. V. treedt bijv. op bij thermische > electronenemissie, zooals in een radiolamp, waarbij het aantal electronen, dat de gloeikathode uitzendt, bepaald wordt door temperatuur en geometrische afmetingen der kathode. Een ander voorbeeld van v. is de photoelectrische stroom in een •> photocel, waarbij het aantal electronen bepaald wordt door den lichtstroom, welke de cel treft. In beide gevallen neemt de eleotrische stroom in het begin toe met toenemende spanning, om bij voortdurend grooter wordende spanning een verzadigingswaarde te bereiken. Toepassingen: radiolamp (sommige en photocel (niet met gas gevuld). J■ F. Custers. Verzaking van den duivel (abrenuntiatio), •> Doopsel (sub I B). Verzakking of prolaps (genees k.). Door verslapping en beschadiging van spieren en banden rondom de vrouwelijke geslachtsorganen kan de plaatselijke verhouding dermate gestoord worden, dat deze organen onder invloed van de zwaartekracht en van den in de buikholte bestaanden druk naar beneden verplaatst worden. Naast aangeboren zwakte spelen hierbij vooral voorafgegane haringen (> Perineaalruptuur) een groote rol. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . VERSAILLES (PALEIS) w6rkpnZiiS8 MnLneHf°|lei B?' Vooraanzichtvari het paleis. 3. Grand Trianon. 4. Gezicht in het park met waterwerken. 5. Maison de la Reine in het „gehucht van Mane Antomette. 6. Spiegelzaal in het paleis 7 Een der fraaie za en in het paleis (Galerie des batailles). 8. Slaapkamer van (odewijk XW fn het paleis. 9P Slaapkamer van Mane Antomette in het Petit Trianon. H. JEAN-BAPTISTE VIANNEY en H. VINCENTIUS A PAULO H.Vincentius a Paulo. H. Jean-Baptiste Marie Vianney, pastoor van Ars, Verplaatsing van de baarmoeder zelve ontbreekt bij de v. bijna nooit, maar wordt meestal voorafgegaan door uitstulping van den wand derscheede, waarbij vaak ook naburige organen (blaas, endeldarm) betrokken zijn. Daardoor kunnen ernstige klachten ontstaan, die dringend om behandeling vragen. Naast de conservatieve behandeling met een prothese (> pessarium; ring) moet vaak tot operatieve verbetering worden overgegaan. Castelein. Verzakkingsabees, > Abces. Verzamelen, cultuurtrap van het, > Economie (vormen der). Verzameling (w i s k.). Onder een v. verstaat men de samenvatting van duidelijk gedefinieerde en te onderscheiden dingen (elementen) tot één geheel. Laat men deze van G. Cantor afkomstige definitie toe, dan blijkt de leer der v. tot paradoxen aanleiding te geven (> antinomieën). Moderne onderzoekingen, die nog niet afgeloopen zijn, hebben tot doel door beperking van de in de wiskunde toe te laten v. de bekende paradoxen te vermijden en het optreden van nieuwe te voorkomen. Vgl. > Intuïtionisme (2°). Lit.: Fraenkel, Einleitung in die Mengenlehre (31928). j' Ridder. Verzamelingslcer, ■> Verzameling; Antinomieën der verzamelingsleer. Verzamclkom, > Bassin. Verzamelnaam, > Collectivum. ■Verzamelplaats (krijgsk.). Voor Ned., zie > Appèlplaats. In B e 1 g i ë de plaats, waar de manschappen van een legerenden of bivakkeerenden troep samenkomen in geval van alarm, van vertrek, van appèl, enz. Verzamelwoede is de practisch onbedwingbare neiging om allerlei voorwerpen te verzamelen, terwijl de waarde der voorwerpen zelf geen of geen voldoende verklaring daarvoor is. V. is een tot het gebied der > neurosen behoorend verschijnsel, maar komt ook bij psychosen voor. De neurotische vorm is voor psychotherapie toegankelijk. v. d. Sterren. Verzeepinjj is in de organische scheikunde de tegengestelde reactie van > verestering, dus het splitsen van esters in alcohol en zuur. Technisch komt dit het meest voor bij de splitsing van vetten in glycerine en vetzuur. Dit kan geschieden met alkaliën onder toevoeging van katalysatoren in autoclaven of met andere stoffen, die een splitsing veroorzaken, o.a. lipase en het Twitchell-reactief. Bij de bewerking met alkaliën ontstaan de natrium- of kaliumzouten van de vetzuren, de zeepen. Hoogeveen. Verzeeping sg etal van een olie of vet is het aantal milligrammen KOH, welke noodig zijn om 1 g van het vet volledig te verzeepen; het is dus een maat voor het gehalte aan gebonden en vrije vetzuren. Verzegeling (recht) is het aanbrengen van een zegel op een voorwerp om verandering in dat voorwerp of in andere voorwerpen door onbevoegden te voorkomen. De Ncd. wetgeving kent v. van 1° een nalatenschap. Deze geschiedt door den kantonrechter in tegenwoordigheid van den griffier op vordering van bepaalde personen of ambtshalve. Van de v. wordt een proces-verbaal opgemaakt, terwijl de kantonrechter een bewaarder der zegels aanstelt. Ook de ontzegeling heeft plaats door den kantonrechter in tegenwoordigheid van den griffier. Is het zegel gelegd vóór de begrafenis, dan geschiedt de ontzegeling na drie dagen sedert de begrafenis, anders na drie dagen sedert de v. Ook van de ontzegeling wordt proces- verbaal opgemaakt (W. v. B. Rv. art. 658-677). 2° De goederen van een afwezige. Hiertoe is de bewindvoerder dier goederen, indien het noodig mocht zijn, verplicht (B. W. art. 520). 3° De goederen eener huwelijksgemeenschap. Deze v. kan gedurende het proces worden verzocht door de vrouw, die scheiding van goederen heeft gevraagd (B. W. art. 245 iuncto W. v. B. Rv. art. 808). 4° Een besloten of geheim testament. Het zegel moet worden geplaatst op het stuk zelf of op het papier, dat tot omslag dient (B. W. art. 987). 5° Inbeslaggenomen voorwerpen. Indien deze in een omslag kunnen worden gesloten, moet zulks geschieden en de omslag worden verzegeld (W. v. Sv. art. 116). Strafbaar is hij, die opzettelijk zegels, waarmede voorwerpen door of vanwege het bevoegd openbaar gezag zijn verzegeld, verbreekt, opheft of beschadigt, of de door zoodanig zegel bewerkte afsluiting op andere wijze verijdelt (W. v. Str. art. 199). u. Kamp. De Belg. wetgeving kent verzegeling van: 1° een nalatenschap. Geschiedt door den vrederechter op vordering van belanghebbenden en in bepaalde gevallen door toedoen van het Openbaar Ministerie of op de verklaring van burgemeester of schepen of ambtshalve. Van de v. wordt proces-verbaal opgemaakt én een bewaarder der zegels wordt door den vrederechter aangesteld. Ontzegeling geschiedt eveneens door den vrederechter. Het tijdstip is hetzelfde als naar Ned. recht (W.v.B.Rv. art. 907-940). 2° De huwelijksgemeenschap. De in gemeenschap gehuwde vrouw, die eischeresse of verweerster is in een echtscheidingsproces, kan vordefen, dat de zegels gelegd worden op de roerende goederen van de gemeenschap. Ze worden niet gelicht dan onder boedelbeschrijving met waardeering, en onder verplichting van den man, de geïnventariseerde goederen te voorschijn te brengen of als gereohtelijk bewaarder voor hun waarde in te staan (art. 270 8.W.). 3° Een besloten of geheim testament. Het zegel moet worden geplaatst op het papier, dat de beschikking bevat of op den omslag (art. 976 8.W.). De art. 283-288 W.v.Str. bevatten bepalingen omtrent het verbreken van zegels en nalatigheid in het bewaren van zegels. Verzekering is de overeenkomst, waarbij de verzekeraar zich tegen genot van een premie verbindt om den verzekerde onder omstandigheden, waarvan het ontstaan, of het tijdstip waarop zij zullen voorkomen, onzeker is, een bepaalde geldsom uit te keeren of op andere wijze schadeloos te stellen. Men onderscheidt: schadeverzekering, die vergoeding van schade (verlies of winstderving) tot doel heeft, ensommenverzekering, waarbij de verzekerde verkrijging van een geldbedrag beoogt zonder verband met eenige door hem te lijden schade. Tot de eerste categorie behooren de brand-,'inbraak-, » oogst, casco- en > winst-verzekering, tot de tweede de levens- en de ongevallenverzekering. Bij deze laatste is wel veelal het nadeel, dat van iemands overlijden of een mogelijk hem treffend ongeval wordt geducht, aanleiding tot het sluiten van een v., doch de daarbij bedongen uitkeering behoeft met dat nadeel niet in overeenstemming te zijn. Dit neemt niet weg, dat in het algemeen v. over- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . XXIII. 14 dracht van risico is, en daaraan ontleent zij haar groote beteekenis, en tevens haar rechtvaardiging. Want tegen betaling van een betrekkelijk geringe premie neemt de verzekeraar het verzekerd risico, hetwelk de verzekerde niet kan of niet wenscht te dragen, voor zijn rekening, terwijl hij tot het dragen van in enkele gevallen voorkomende schade in staat wordt gesteld door de premies, betaald ook door de vele verzekerden, die geen schade lijden. V. worden ook gesloten in den vorm van > onderlinge v.; daarvan is sprake bij onderlinge verzekering- of waarborgmaatschappijen, waarvan de leden het fonds bijeenbrengen en de uitkeeringen ontvangen. De verzekeringsovereenkomst wordt aangegaan bij een akte, > p o 1 i s genaamd, waarin de voorwaarden, waaronder de v. wordt gesloten, vermeld staan. Deze voorwaarden heeten beurscondities, wanneer de voorwaarden bedoeld worden, die door een vereeniging van assuradeuren zijn vastgesteld en gepubliceerd; een polis, deze condities bevattend, wordt beurspolis genoemd. Tot de algemeens beginselen der schadeverzekering behoort de regel, dat de v. slechts geldig is tot het beloop van de waarde van het verzekerd voorwerp, alsook dat de verzekerde bij dat voorwerp belang moet hebben. Gaat dit belang op een ander over, dan komt in het algemeen ook de v. ten behoeve van den nieuwen belanghebbende te loopen. Het bew ij s van de waarde ten tijde van het optreden van schade moet door den verzekerde worden geleverd, tenzij die waarde in den polis is uitgedrukt. Hebben deskundigen de waarde vooraf vastgesteld, dan is de verzekeraar aan deze waardeering gebonden. Voorts kan men een bepaald belang niet meer dan eens voor de volle waarde tegelijkertijd verzekeren; is dit geschied, dan pleegt alleen de oudste v. in stand te blijven. De verzekerde moet alles doen, wat redelijkerwijze van hem kan worden gevergd, ten einde schade te voorkomen of te verminderen; is schade opgetreden, dan moet hij den verzekeraar daarvan dadelijk in kennis stellen. Schade, door eigen schuld of door gebreken van het verzekerd voorwerp ontstaan, blijft doorgaans voor rekening van den verzekerde. Gebouwen worden tegen brand ook wel verzekerd door het sluiten van een zgn. herbouwverzekering, in welk geval de verzekerde tot herbouw van het pand verplicht is. Daar het nieuwe gebouw meer waarde heeft dan het oude, is de verplichting van den verzekeraar tot het dragen van de kosten van herbouw in Ned. veelal beperkt tot drie vierden van die kosten. De levensverzekering wordt gesloten op het leven van een bepaald persoon, hetzij voor den duur van diens geheele leven, hetzij voor een bepaalden tijd. Zelfmoord of toepassing van de doodstraf doet, Volgens de Ned. wet, de levensverzekering vervallen. Het verzekeringswezen is oud. Reeds in de 13e eeuw kwamen verschillende vormen van v. voor. Voor > sociale verzekering, zie aldaar. Lit.: W. L. P. A. Molengraaf!, Leidraad; J. G. L. Nolst Trenité, Nederlandsch Assurantierecht; T. J. Dorhout Mees, Verzekeringsrecht; W. v. Eeckhout, Inleiding tot de v. (1837); Le droit des assurances terrestres (21933). Ariëns. Verzekeringskamer, > Levensverzekering (sub II). Vcrzckeringswiskuncle (levensverzekering). De beide hoofdproblemen der verzekeringswiskunde zijn: 1° hoe moeten de door de verzeker- den te storten premiën berekend worden, opdat deze gelden gezamenlijk bij vruchtdragend beheer, op grond van statistisch vastliggende ervaringen (hiertoe behooren o.a. de sterftetafels), juist voldoende zullen zijn voor het doel, waartoe de verzekeringen gesloten worden; 2° over welke middelen (premiereserve) moet de verzekeraar op een bepaald tijdstip beschikken om daarmee en met de verdere premiestortingen der verzekerden aan de toekomstige verplichtingen op grond van het statistisch verzameld ervaringsmateriaal juist te kunnen voldoen? L i t.: C. L. Landré, Mathem. technische Kapitel zur Lebensversicherung (61921). J. Ridder. Verzendhuis. De hooge vaste kosten, welke aan de distributie door middel van groote winkels zijn verbonden, hebben geleid tot het ontstaan van het v. Ook hier ontmoet men gespecialiseerde v. en ondernemingen, die als een warenhuis nagenoeg alle artikelen voeren. Tot de eerste groep moeten gerekend de verkoopsafdeelingen van industrieele ondernemingen die met uitschakeling van den detailhandel rechtstreeks aan de consumenten leveren. In de tweede groep ontmoet men het eigenlijk v., een zelfstandige handelsonderneming, die door toezending van catalogi der gevoerde artikelen aan het publiek deze tracht te verkoopen. Het v. in den vorm van zelfstandige handelsonderneming heeft noch in Ned. noch in België groote beteekenis in den detailhandel, v. Hellenberg Eubar. Verzenen = hielen. Dc v. tegen den prikkel slaan = zich verzetten, vruchteloozcn tegenstand bieden, met het hoofd tegen den muur loopen. Ontleend aan Act. 9.5, waar Paulus door Jesus aldus wordt aangesproken t.a.v. zijn bekeering. De prikkel is een puntige stok om trekdieren vooruit te drijven; slaat het dier met den hiel terug, dan doet het zich des te meer pijn. Komt in Fransch, Duitsch, Engelsch, Neder-duitsoh als spreekwijze voor. C. Brouwer. Verzot is een handeling, waardoor iemand de gevolgen van een gerechtelijke verrichting van een ander tracht te stuiten. De Ned. en Belg. wetgeving kennen vlg. vormen van verzet. 1° V. tegen een vonnis. Dit kan in de eerste plaats worden gedaan door den gedaagde in een burgerlijk proces, die bij -> verstek is veroordeeld (Ned. W.v.B.Rv. art. 81 en vlg.; Belg. W.v.B.Rv. art. 157 vlg.), en door den verdachte in een strafproces, die door een bij verstek gewezen vonnis niet van de geheele telastelegging is vrijgesproken (Ned. W.v. Sv. art. 399 vlg.; Belg. W.v.Sv. art. 151, 187, 188 en 208). De zaak komt dan weer voor den zelfden rechter, behalve in -s- kort geding, waarbij de zaak voor de tweede maal door de rechtbank behandeld wordt (Ned. W.v.B.Rv. art. 294). Verder kan v. tegen een vonnis worden gedaan door personen, die geen partij waren bij het vonnis („derden”), indien dit vonnis hun rechten heeft benadeeld (Ned. W.v.B.Rv. art. 376-380; Belg. W.v. B.Rv. art. 474 vlg.). Ook dit v. komt weer voor denzelfden rechter. 2° V. tegen een executoriaal beslag. Dit kan worden gedaan door den derden geëxecuteerde (Ned. W.v.B.Rv. art. 477 en 478; Belg. W.v.B.Rv. art. 609-612). 3° V. tegen > verzegeling en ontzeg e 1 i n g (zie aldaar) (Ned. W.v.B.Rv. art. 665 en 667-668; Belg. W.v.B.Rv. art. 926-927). v. d. Kamp/ Rondou. Verzien, een verouderd biologisch begrip, dat eenigszins verband houdt met dat van de > tele- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . (1583 en 1592) en het bekende Officium defunctorum (6-st., 1606) voor keizerin Maria. Ui tg.: volledige werken in modernen druk door F. Pedrell (8 dln. 1902-’l3). Lit.: F. Pedrell, T. L. de V. (1918). Lenaerls. Victoriaansche periode, de periode van 532 j laren, waarop de Aquitaansche chronoloog Victorius f of Victurius (5e eeuw na Chr.) het systeem van zijn s paasohtafel (lijsten der Paaschdata) bouwde. Door den , maancirkel (19 jaren) te combineeren met den zonne- , cirkel (28 jaren), kwam hij tot deze periode van 19 x 28 = 532 jaren (annus magnus), diè naar hem ) gewoonlijk de V. p. wordt genoemd. v. Campen. ) Victoria-meer of Yictoria-Njanza, grootste meer van Afrika op de grens van de Keniakolonie en het Tanganjika-territorium (I 636 G 4/5). Opp. 68 800 km2 (tweemaal Nederland); op 1133 m hoogte gelegen tusschen de Oost- en Centraal-Afrik. slenk. Door de geringe diepte (gemiddeld slechts 75 m) en ook door den vorm wijkt het V. zeer van de andere, diepe en langgerekte meren af. Het V. is een vlakke inbuiging van den bodem, welke zich met water vulde. Een groot aantal eilanden ligt in het meer verstrooid met een gezamenlijke opp. van ca. 6 000 km2. De belangrijkste rivier, die in het V.uitstroomt, is de Kagera, als de bronrivier van den Nijl beschouwd. De Westoever is regenrijk en draagt tropisch oerwoud, de Oost- en Zuidoever zijn droog en daarom steppenland. Door den Oeganda-spoorweg is hetV. sedert 1902 met Mombas aan den Indischen Oceaan verbonden; in 1928 kreeg het door een spoorlijn verbinding met de Tanganjika-baan, die deze bij Tabora bereikt. Op het meer is een geregelde stoombootvaart. De belangrijkste plaatsen zijn: Kisoemoe en Entebbe in het N.,_Moeanza in het Z. en Boekola in het W. Het V. werd in 1858 door Speke ontdekt; van 1901-’O7 voerde Whitehouse een nauwkeurige kustmeting uit. Lit.; jfperthes, Der V. Nyanza (1914); M. Graham, The V. Nyanza and its üsheries (1929). v. Velthoven. Victoria regia (Euryale amazonica), een plantensoort van de fam. der waterlelieachtigen; komt in Z. Amerika vooral in het gebied van de Amazone voor. De plant werd het eerst ontdekt in 1801 en wordt vanaf 1846 in de botanische tuinen gekweekt, waar men meestal een afzonderlijke kas voor dit gewas heeft. De groote ronde drijvende bladeren met een opstaanden rand hebben een doorsnede van 2 m en kunnen gemakkelijk een gewicht van 36 kg dragen (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 612 in dl. XIV). De bloemen hebben een heerlijken geur en gelijken op die van een waterlelie; zij staan op een stevigen stengel iets boven den waterspiegel en hebben een straal van 16-20 cm. Den eersten avond openen zij zich en zijn dan wit gekleurd; ’s morgens sluiten zij zich om des avonds weer open te gaan en hebben dan een rosé kleur; den derden dag verwelken zij. De stekelige vruchten bevatten vele zwarte zaden, die door de Indianen als watermals gegeten worden. Bonman. Victoria-vvatcrval, waterval in de Zambesirivier, Centraal-AMka (I 536 F 6). De waterval is 1 600 m breed, dus half zoo breed als de Niagara, maar ca. tweemaal zoo hoog. Majesteitelijk breed, rustig en helder stroomt de Zambesie over een gelijke basaltbedding, om over een door drie rotsen in vieren verdeelden rand in een rookenden en kokenden 110 m diepen afgrond met donderend geraas omlaag te storten. Men onderscheidt: het Duivels-cataract, 27 m breed, dan den Grooten Waterval, in twee helften gesplitst van onderscheidenlijk 600 en 300 m breedte, eindelijk den Regenboog-val, ruim 600 m breed. Het hoor- en schouwspel tart beschrijving: op een afstand van drie uren gaans zijn de opstijgende mistwolken reeds zichtbaar. Het uitzicht van de in 1906 er overheen gebouwde, 130 m hooge spoorbrug is onbeschrijfelijk. De ontdekkinglwordttoegeschreven aan > Living – stone in 1865, zooals vermeld op een standbeeld, 6 Aug. 1934 nabij den val onthuld. Karei Trichardt echter had in 1835 den val reeds bezocht en beschreven, terwijl op de bekende kaart van d’Anville, verschenen bij Izaak Tirion te Amsterdam in 1763, op den juisten breedtegraad aan den Zambesi aangegeven staat: Groote Waterval; bovendien verwees Carl Peters in Aequatorial und Süd-Afrika (1896) naar een kaart, vóór 1719 te Amsterdam vervaardigd, waarop de val staat aangegeven. Besselaar. Victormus, Gajus Marius, heidensch en Christelijk schrijver, midden 4e e. V. werd geboren en wetensoh. gevormd in N. Afrika, maar werkte in Rome, waar hij leeraar der Rhetorica was met zoo’n succes, dat zijn beeltenis werd opgericht op het Forum van Trajanus. Omstreeks 355 bekeerde hij zich tot het Christendom. Zijn voorbeeld heeft grooten indruk gemaakt op Augustinus. Als heiden schreef hij grammaticale, metrische, rhetorische en philosophische werken, commentaren op de dialogen van Cicero, vertalingen van Aristotelische en neo-Platonisohe geschriften, o.a. van Porphyrius. Na zijn bekeering schreef hij anti-Ariaansche tractaten, hymnen en commentaren op de brieven van Paulus, waarvan bewaard bleven de commentaren op Gal., Eph. en Phil. Victorinus is de eerste Christelijke Latijnsche schrijver, die dieper doordrong in metaphysische problemen, wat hem bracht tot nieuwe woordvorming, van belang voor de taalgeschiedenis. L i t.: Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (111 21923, 460 vlg.). Frames. Vielorinus van Pcttau, bisschop, kerkelijk schrijver, waarsoh. martelaar onder Diocletianus. Deze bisschop van Pettau in Stiermarken is de eerste Latijnsche exegeet. Hieronymus vermeldt commentaren op: Genesis, Exodus, Leviticus, Isaias, Ezechiel, Habacuc, Ecolesiastes, Hooglied, Matthaeus en Apocalyps. Alleen de Apocalypscommentaar is bewaard gebleven in een kortere bewerking door Hieronymus, die nl. de chiliastische passages wegwerkte. Een stuk van het origineel is teruggevonden. Verder bezitten we een kort tractaat De fabrica mundi. Dat V. identiek zou zijn met Pseudo-Tertullianus Adversus Haereses is op grond van stijlverschil weinig waarschijnlijk. Lit.: Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (II 21914, 657 vlg.). Franses. Victorinus, pater (familienaam: Jan Joseph Delbrouck), Minderbroeder, priester-missionaris, martelaar. * 14 Mei 1870 te Boirs (Luik), f 11 Dec. 1898 te Se Keou Chan. Priester 1894, vertrok naar Z.W. Hoepei 8 Febr. 1897, maar werd kort daarop na dagenlange folteringen onthoofd voor zijn woning. L i t.: GT Monohamp, Vie ct lettres du R. P. Victorin Delbrouok (1901); mgr. Verhaeghen, Les derniers jours d’un martyr (1903). Allossery. Victorius van Appcltcrn (familienaam Gerard Banken), Capucijn. * 18 Juni 1848 te Appeltern (Gelderland), f 27 Febr. 1918 te Rome. Capucijn der Belg. prov., lector en missionaris, verbleef in lerland, Kl.-Azië, Indië en Rome. Werken 0.a.; Libellus manualis sacerdotum (Me- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ohelen 1900); Manuale liturgioum (2 dln. Meohelen 1901- *03); Handbook for oatholio chaplaina (Bombay 1910); Manuale missionariorum (Brugge 21911); Celebrantis soeius (Brugge 1913); Compendium praelectionum juris regularis (Doornik 21913); S. Liturgiae promptuarium (3 dln. Brugge 1913-’l9). L i t.: in: II Massaja (Febr. 1916); Neerlandia Franc. (II 1919,147-150). Hildébrand. Victorius van Aquitania, Fransch wiskundige en astronoom in de 5e eeuw. Schrijver van een Canon Paschalis (467), een der oudste Computi, d.w.z. werken ter berekening van den datum van het Paaschfeest. > Victoriaansehe periode. U i t g.: Victorii Calculus, door Friedlein (Rome 1871). Victorijnen, Kanunn. van St. » Victor te Parijs.' Hadden niet alleen beteekenis voor de hervorming van het canonicale leven, doch ook voor den opbloei van philosophie, theologie en mystiek. De naam van Hngo van St. Victor, die blijkens zijn mystiek geschrift De arrha animae zijn jeugd in het klooster van Hamersleben (bij Halberstadt) doorbracht, is een hoogtepunt in het intellectueele en mvstieke leven der 12e eeuw. Van minder belang is Godfried van St. Victor (f 1194). Zijn Fons philosophiae, welke Migne slechts fragmentarisch bekend was, werd in zijn geheel door A. Charma te Caen in 1859 uitgegeven. Zie ook » Richard van St. Victor. 37». Eeijman. Vicima, -s» Kameelen. Vieus (wijk), stedelijke nederzetting, ontstaan rond burcht, of klooster. Hier gold hetzelfde recht als op het omringende platteland, voor zoover niet in privileges anders was bepaald. Eerst wanneer de v. rechtspersoonlijkheid verwierf, werd zij tot > stad. Vaak is een stad uit meerdere van zulke nederzettingen ontstaan. Boeren. Vida, Marco Girolamo, neo-Latijnsch dichter. * Kort voor 1490 te Cremona, f 27 Sept. 1566 te Alba, waar hij sinds 1632 blsschop was. Zijn hoofdwerk is Christias, een epos over het leven en lijden van Christus, in den stijl van Vereilius. Vidal de la Blache, Paul, Fransch geograaf. 22 Jan. 1845 te Pézenas, f 5 April 1918 te Tamarissur-Mer. V. was de eerste in Frankrijk, die een diploma in de aardrijkskunde verkreeg. Onderging grondig den invloed van Ritter en Humboldt. Werd zelf baanbreker der geographie in zijn land. Gaf het eerste onderwijs in de geographie aan de hoogere normaalschool te Parijs (1877- 98), Gansch de Fr. school staat nog onder zijn invloed. Vestigde vooral de aandacht op de regionale geographie. Stichtte de Annales de Géogr. en Bibliographie géogr. annuelle. *-> j O- O * • Werken: Atlas Général (Parijs 1894); Tableau de Geogr. de la France (1903); de Paris, 1910); La France de I’Est (Lorraine-Alsace) (1917); Principes de Géogr. huraaine (uitg-, d. Em de Martonne, 1922). LpUvtp L,ejevre. Vide (videatur) (Lat.) = zie, men zie (na). Bij verwijzingen naar andere (plaatsen in) boeken, enz. Afkortingen: v.; vid. Vide (Fr.), muziekterm voor: losse snaar. (Lat.), term voor liet maken van een coupure in een muziekstuk. Men zet „Vi” aan het begin en „de” aan het einde van het over te slaan gedeelte. Vlcleant cónsules, ne quid res puhlica detnménti capiat (Lat.) = Laten de consuls toezien, dat de staat (republiek) geen schade lijde. Het zgn. senatus consultum ultimum, een senaatsadvies in gevaarlijken tijd, waarbij den beiden consuls opgedragen werd een onbeperkt eenhoofdig, dictatoriaal gezag in te stellen. Zoo bijv. bij de onlusten in den tijd van C. Sempr. ■> Gracchus (121 v. Chr.) en bij de samenzwering van > Catilina (63 v. Chr.). Vgl Cicero, In Catil. 1,2,4; Caesar, De bello civ. 1,5,3 ; 7,4. Sallustius, Catil.29; Plutarphus, C. Gracch.l4. C. Brouwer. Video mcllóra probóquc/Deteriória scquor (Lat.) = (Wel) zie ik het betere en keur het goed, (maar) ik volg het slechtere. Medea in Ovidius’ Metamorph. 7,20. Vgl. Euripides’ Medea 1078 vlg • St. Paulus in Rom., 7.15,16,19,20. Vidimus, in de oorkondenleer een afschrift van een oorkonde, dat in bepaalde formules is ingekleed en gewaarmerkt door een zegel. Afgegeven door een -> kanselarij, beteekende het een bevestiging van de in de oorspronkelijke oorkonde vervatte rechtshandeling. Het door ambtenaren uitgegeven v. had slechts kracht van authentieke copie. Het zegel gaf de wettelijke bewijskracht. In de I3e eeuw kwam het v. algemeen in gebruik, om de bezwaren, verbonden aan het bewaren en multipliceeren van oorkonden, te ondervangen. Boeren. \ iebig, Cla ra, Duitsch romanschrijfster van naturalistische, vaak anti-Katholieke strekking, * 17 Juli 1860 te Trier. Voorn, werken: Kinder der Eiffel (1897); Das Weiberdorl (1900); Das tagliche Brot (1900); Die Wacht am Rhem (1902); Das schlafende Heer (1904); Das Kreuz rn Venn (1908); Miittcr und Söhne (1917); Unter dem Freiheitsbaum (1923); Die Passion (1925); Die goldenen Berge (1927); Die ruit den tausend Kindern (1929); Die *s3e Holfnung (1933). Uitg.: Ausgewahlte Werke (8 dln. 1922). Lit.: G. Scheufller, K. V. (Brfurt 1927). Vieilsalm, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 El); opp. 2 849 ha; ruim 3 750inw. (Katli.). Leemenleigrond. Landbouw. Leigroeven, slijpsteenen, porseleinaarde. Handel in dennenhout. Door de gem. stroomt de Salm, bijrivier van de Amblève. Kasteel en ruïnes van het oude kasteel van Salm (9e eeuw). Striels. viclra, Antonius, Jezuïet, kanselredenaar en missionaris. * 6 Febr. 1608 te Lissabon, f 28 Juli 1697 te Bahia (Brazilië). Prediker aan het hof van Jan IV van Portugal. Volbracht diplomatieke zendingen naar Parijs, Den Haag, Londen en Rome (1646-’6O). Missionaris bij de Indianen in Brazilië (1652-’6l). Daarna in Lissabon, waar hij zich den naain verwierf van grootsten kanselredenaar in Portugal. • ®*;u- _ v. Hoeck. \ iélé-Griïfin, Fran c i s, Fransch symbolistisch dichter. * 26 Mei 1864 te Norfolk (Ver. Staten van Amerika), f 1937 te Bergerac (Frankrijk). Geen groot doch desniettemin invloedrijk dichter, vooral tijdens de eerste groei-jaren van de symbolistische school. Voorn, werken: La ehevauohée d’Yeldis (1893 j; Pnocas Ie Jardinier (1898); Plus loin (1906); La lumière de la Grèoe (1912); Le livre des Reines (1929). Bloemlezing en Ut.: P. Viélé-Griflin, Choix de Poèmes (met inleiding van Jean de Cours, 1924) V lelie(> vedel; v. a roue), de boerenlier of draailier (in de M.E. ook voorkomende onder de namen: organistrum, symphonia en chifonie) is een zeer oud snaar(strijk-)instrument, voorzien van een zwengel, waarmede een schijf in draaiende beweging kan gebracht worden, die behalve twee bourdonsnaren, een raelodiesnaar aanstrijkt, welke laatste met een klaviertje (8 tot 24 toetsen) in verband staat. Vaak zijn dubbele snaren aangebracht. Dit klassieke bedelaarsinstruraent heeft zich in de 18e eeuw eenigen tijd in de bijzondere belangstelling der hooge kringen in Frankrijk Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . XXIII. 15 diagonaalpunten Dj, D2, D3 zijn de hoekpunten van den zoogenaamde diagonaaldriehoek. Bijzondere v. zijn > parallelogram, > trapezium, vierkant e.a. Een rationale v. is een v., waarvan de zijden, de diagonalen en de oppervlakte door rationale getallen worden voorgesteld. v. Kol. Vierhoekig getal, > Veelhoekig getal. Vierhuizen, naam van dorpen in de Groningsche gemeenten > Bierum en > Ulrum (XII 448 B 2). Viering, de gewoonlijk kwadratische ruimte, welke ontstaat door de doorsnijding (kruising) van langsohip en dwarsbeuk bij een kruiskerk. Deze ruimte vormt het hoogtepunt van de geheele compositie: hier ontmoeten de verschillend gerichte horizontale tendenzen van langschip en dwarsschip elkaar en gaan op en komen tot rust in de verticale richting, welke in de v. overheerscht. Daarachter ligt het doel van de geheele kerkruimte: het koor met altaar, welke wederom van hoogere orde zijn. Gewoonlijk ligt de afdekking (het gewelf) boven de v. hooger dan in de aangrenzende ruimte; zoo wordt de v. de synthese van de West-Christelijke basilikale lang-kerk en de Oost-Christelijke rond- of koepelkerk. Dit wordt nog geaccentueerd, indien zich boven deze v. een toren (de v i eringtoren verheft). De vier hoekpijlers, welke de v. markeeren, heeten devieringpijlers. v. Embden. Vierkandt, A I fr e d, socioloog, philosoof en ethnoloog. * 7 Juni 1867 te Hamburg. Hoogleeraar te Berlijn. Werken: o.a. Natur- und Kulturvölker (1896)* im Kulturwandel (1908); Gesellschaftslehrè ( 1928); Staat und Gesellschaft der Gegenwart (31929)‘ Der Dualismus im modernen Weltbild (1923). Redigeerde net Handwörterbuch der Soziologie (1931). Volledige vierhoek. Vierkant. 1° (Meetk.). Een vierkant is een rechthoek (> Parallelogram), waarvan alle zijden gelijk zijn. . (Algebra) Ander woord voor kwadraat (> Kwadraat, 1°). 3° Kleinste vierkanten (foutentheorie). Aan alle metingen kleven fouten. Nadat de > systematische fouten zijn bepaald en weggewerkt, blijven nog de > toevallige fouten over. Om deze uit het resuf taat der metingen te elimineeren, heeft men méér waarnemingen te doen dan voor het bepalen van het gezochte resultaat strikt noodzakelijk zijn. Door op bepaalde wijze deze veelheid van waarnemingen met elkaar te combineeren, daarbij nog systematisch een gewicht (graad van vermoedelijke nauwkeurigheid) aan iedere waarneming toekennend, krijgt men het meest waarschijnlijke resultaat. De waarnemingen vertoon® af wijkingen _ van dat resultaat. De kansrekening leert nu, dat dat resultaat het waarschijnlijkst is, waarbij de som van de vierkanten dier afwijkingen zoo klein mogelijk is. De bedoelde wijze van combineeren noemt men daarom de „methode der kleinste vierkanten”. E. Bongaerts. Vierkantcn-net, op topographische kaarten horizontaal en verticaal evenwijdig aan elkaar getrokken lijnen op 1 000 m afstand. Door het noemen van het nummer van achtereenvolgens de verticale en de horizontale lijn wordt een vierkant aangeduid. Een punt in het vierkant wordt in decameters ten opzichte van deze lijnen bepaald, A. Lohmeijer. Vierkantsbeen (Lat. quadratum), bij vogels en de lagere gewervelde dieren een beenstuk tusschen onderkaak en schedel. Het werkt hier als een hefboom, zoodat de onderkaak ver van de bovenkaak kan worden verwijderd en daardoor de mond ver kan worden opengesperd. Vergelijkend anatomisch wordt het aambeeld in het gehoororgaan bij de zoogdieren homoloog gedacht met het vierkantsbeen der overige gewervelde dieren. Vlerkantsjongens, > Protestantsch Jeugdwerk op algemeen Christelijken grondslag (kolom 237). Vierkantsvergclijking (w i s k.) of vergelijking van den tweeden graad heeft de gedaante ax2 -f bx + c = 0; a, b en c zijn de coëfficiënten van de vergelijking. De beide wortels van deze vergelijking worden gegeven door de formule x = (—b ± |/b2 4ac) /2a. LU.: P. Wijdenes, Lagere algebra {II 21926). Verriest. Vierkantswortel, > Wortel. Vierkieuwigen, Cephalopoda (kol. 234). Vierkleurendruk is een reproductie van een gekleurd origineel in vier kleuren. Behalve voor de drie hoofdkleuren: rood, geel en blauw, heeft men een cliché noodig voor de sluitkleur, welke gewoonlijk zwart of grijs is. Voor de geelplaat maakt men geen gebruik van een kruisraster, doch van een korrelraster, ten einde moiré te voorkomen. De overige cliché’s worden op dezelfde wijze vervaardigd als bij de driekleurendruk. Naargelang van het drukprocedé, waarmede de reproductie is gemaakt, spreekt men van een vierkleurenboekdruk, -steendruk, -offsetdruk, -diepdruk of -lichtdruk. Men zie ook de plaat Driekleurenautotypieën tegenover kolom 400 in deel IX. Ronner. Vierkoningenbond (Duitsch; Vier k ön i g s b ü n d n i s), een verdrag, besproken tusschen de regeeringen van vier koninkrijken in Duitschland, nl. Beieren, Wurttemberg, Saksen, Hannover, en op 27 Febr. 1850, alléén door de eerste drie onderteekend. De bedoeling was zich te verzetten tegen den door Pruisen voorgestelden bondsstaat op klein-Duitschen grondslag (■>- Dnion) en terug te keeren naar de oude gedaante van den Duitschen Bond. Lit.: -> Driekoningenverbond; Union. Lnusse ■“ * v** " umon. LOUSS6, Vierlandcnpunt, > Vaals; Limburg (’Ned.L Vierling, > Eeneiige tweeling. Vierling sbeek, gem. in de prov. N. Brabant ten L. van Boxmeer aan de Maas (XVIII 632 K/L 2), bestaande uit V., Vortum (met Mullem in de gem. Sambeek één parochie) en het gehucht Groeningen met een kapel. Opp. 3 026 ha; ong. 1 700 inw. (vnl. Kath., ca. 30 Prot.). Land- en tuinbouw (boom- en rozenkweekerijen). De 16e-eeuwsche kerk van V. is gerestaureerd en vergroot. Ten W. van de spoorlijn ligt het kasteel Hattert; de kasteelen De Voort en Makken werden gesloopt. v, Velthoven. Vierluik, schilderstuk, bestaande uit vier met scharnieren onderling verbonden paneelen. Zie ook het artikel > Drieluik. Wat niet onder V .... te vinden is, zooke men onder W Vie romaneéc (Fr., = tot roman gemaakt leven) is een modern soort van > biographie. De auteur bedoelt in den historischen persoon vooral den mensch te teekenen, doch zoo, gelijk hij zelf hem ziet. De v. r. geeft soms een verrassenden kijk op de psyche, maar het gevaar is niet denkbeeldig, dat het meer roman dan levensbeschrijving wordt. Bekende auteurs o.a. André Maurois, Emil Ludwig. Lit.: C. Tazeiaar, Het proza der nieuwe zakelijkheid (z.j.); J. v. Heugten (in: Boekenschouw, XXX 1936-'B7, 241). v. d. Eerenheemt. Vieroog (Anableps tetrophthalmus), beenvisch van de fam. der tandkarpers (Cyprinodontidae), welke zijn naam dankt aan den eigenaardigen vorm zijner oogen. Uitwendig zijn deze door een donkere streep in een bovenste en onderste helft verdeeld. Het onderste gedeelte is door sterkere welving der hoornlaag beter aangepast aan het grootere lichtbrekingsvermogen van het water; het bovenste met een meer vlak hoornvlies is beter geschikt om in de lucht te zien; vandaar zwemt deze visch steeds aan het wateroppervlak, waarbij het bovenste deel van het oog boven, het onderste deel onder water gehouden wordt. L. Willems. Vierschaar, gerechtsplaats of gerechtszitting. Eigenlijk de banken, waarmede de gerechtsplaats werd afgezet. Dev. spannen (afzetten met koorden) is gerechtszitting houden. Viersel, gem. in do prov. Antwerpen (II 411 C 3); opp. 474 ha; ruim 860 inw. (Kath.). Zandgrond. Diamantnijverheid (ca. 200 werklieden). Landbouw. Rivier: de Kleine Nete. Albertkanaal. In het gehucht Vierseldijk staat een schandpaal. Kasteel van Voorschoten. Van de kerk van V. zijn koor en kruisbeuk uit de 15e eeuw. . Striels. Vicrsen, stad in de Rijnprovincie (district Düsseldorf). Ca. 34 000 inw. (vnl. Kath.). V. heeft textielindustrie en verder fabricage van ijzer, genotmiddelen en meubels. De Gotische Remigiuskirche dateert uit de 12e eeuw. In 1713 kwam V. bij Pruisen. Vierset-Barse, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 03), ten Z.O. van Hoei; opp. 2 181 ha, ca. 1 700 inw.; landbouw, veeteelt, beboschte omgeving; steengroeven; rivier: de Hoyoux; kasteel van Royseux. Vierverlatcn, dorp in de Gron. gem. > Hoogkerk (XII 448 B/C 3). Vieroog. Vièrves, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 B 5), ten N.O. van Couvin, ca. 650 inw. (vnl. Kath.); opp. 1114 ha; landbouw; steengroeven. Middeleeuwsch Vicrvliik (meet k.) of tetraëder is een driezijdige -j- pyramide. Zie ook > Veelvlak. VierVlaksliock, > Veelvlakshoek. Volledige vierzijde. Viervoetigcn, > Quadrupeda. Viervoudig verbond, > Quadmple alliantie. Vierwoudstedenmeer, Duitsch: Yierwaltstattersee (zie krt. Zwitserland, D 2-3), in Zwitserland gelegen meer, tusschen de kantons Uri, Schw^z, Unterwalden en Luzern, 437 m boven zee. Opp. 114 km2, grootste lengte 38 km, breedte 1 tot 5 km, grootste diepte 214 m. Het water is helder, blauwgroen en zeer vischrijk. De Heuss stroomt door het meer, waarin de Musta, de Engelbergen Aa en de Sarner Aa uitmonden. Het meer bestaat uit zes bekkens: de Urner, Gersauer, Weggiser, Küssnachter, Luzemer en Alpnacher See. Bij- storm is vooral de Urner See gevaarlijk. Op het meer is een levendig verkeer. Aan de oevers liggen vele centra van vreemdelingenverkeer, zooals: Flüelen, Brunnen, Küssnacht, Stansstad, Luzern, Vitznau en Weggis. Aan de oevers van het meer speelt de Tellsage (zie > Teil). Vierzehnheilijjen, bedevaartskerk ten N. van Bamberg in Oberfranken, Duitscliland, gebouwd op de plaats, waar in 1446 de 14 ■> Noodhelpers aaneenherder verschenen zouden zijn. De kerk is een pronkjuweel der Barok, 1743-’7l gebouwd door J. B. Neumaim. De ruimtewerking is buitengewoon rijk en gecompliceerd; het uitwendige veel eenvoudiger. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 544 in dl. IX. Vierzijde (meet k.). Een volledige v. wordt gevormd door vier rechten (zijden) en hun zes snijpunten (hoekpunten). ViesviUe, gemeente in het O. van de provincie Henegouwen (XIII 176 E 4), ten Noorden van Charleroi; opp. 612 ha; ruim 2 000 inw., vnl. Kath.; landbouw, veeteelt, scheikundige nijverheid; Piéton-rivier, kanaal Charleroi—Brussel; oudheidkundige vondsten; Gotische kerk; eertijds Naamsche enclave in het hertogdom Brabant. V. Asbroeck. Victa, Franciscus (FranQois Vi è te), Fransch wiskundige. * 1540 te Fontenay-le-Comte, f 13 Deo. 1603 te Parijs. Hooggeplaatst rechterlijk ambtenaar, die zich uit liefhebberij met de wiskunde bezig hield en de grootste Fransche wiskundige van de 16e eeuw werd. Hij is de schepper van de symbolische algebra en leverde bijdragen tot de theorie der vergelijkingen en tot de toepassing van de algebra op de meetkunde. Zijn werken zijn moeilijk te lezen wegens onduidelijkheid en talrijke neologismen en Grieksohe termen. Uit?.: Vietae Opera Mathematica (ed. Fr. van Schopten. Leiden 1646). Dijksterhms. Viëtor, 1° K a r 1, Duitsch litterair-historicus van de geesteshistorisohe richting, gespecialiseerd in de studie van het Barok. * 29 Nov. 1892 te Wattenscheid; hoogleeraar te Giessen. Voorn, werken: Die Lyrik Hölderlins (1921); Geschichte der deutschen Ode (1923); Der junge Goethe (1930); medeuitgever van de reeks Von deutseher Poeterey (1928 vlg.); Probleme der deutschen Barock-nteratur (1928). 2° Wilhelm, Duitsoh taalgeleerde. * 26 Dec. 1850 te Kleeberg (Hessen-Nassau), f 22 Sept. 1918 te Marburg a. d. Lahn. Sinds 1884 buitengewoon en sinds 1896 gewoon hoogleeraar in Marburg. Hij wilde het taalonderricht hervormen door vooral op het spreken te letten. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Werken: Der Sprachunterricht musz umkehren (1882); Kleine Phonetik (u 1920); Elemente der Phonetik des Deutschen, Englischen und Franz. (’1923). Weijnen. Vicux-Bcrqiiin, Fransche naam voor de Fr.- Vlaamsche gem. Berkin. Vieux-Gcnappe (O u d-G ene p i ë n), gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 C 5), opp. 1 848 ha; ca. 1 200 inw. (meest Kath.); landbouw; zand- en steengroeven. Vleuxtemps, Henri, violist en componist. * 20 Febr. 1820 te Verviers, f 6 Juni 1881 bij Algiers. Vanaf 1833 grootc concertreizen in en buiten Europa, met groot succes. 1871-’73 leeraar aan het conservatorium Brussel. Zijn composities staan nog steeds op de programma’s. Werken: concerten, études, sonate, enz. L i t.: P. Bergmans, H. V. (1920). Piscaer. Vieuxvülc, gem. in het Z. van de prov. Luik 704 D3); opp. 441 ha, ca. 200 inw.; landbouw, veeteelt; beboschte en rotsachtige omgeving; steengroeven. Rivier: de Ourthe. Ruïnes van het kasteel van Logne, grot „Gave Notre Dame”. Vieux-Walefle, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2); opp. 314 ha, ca. 400 inw.; landbouw, veeteelt. Kasteel. Vifgage (re e h tj, > Mortgage. Vlgée-Lcbrun ,Elisabeth Louise, Fransch schilderes. * 16 April 1755 te Parijs, f 30 Maart 1843 aldaar. Gehuwd met den kunsthandelaar Lebrun, van wien zij in 1794 scheidde. Leerling van Joseph Vernet en Greuze. Mme. V.-L. dankt haar roem aan de vele smaakvolle portretten, die zij van haar tijdgenooten maakte, in de eerste plaats van Marie-Antoinette (vsch. exempl. in het Mus. te Versailles). Bij het uitbreken der Fr. revolutie trok zij naar het buitenland, waar zij aan tal van hoven de portretten schilderde van schoone vrouwen en bekende mannen (o.a. te St. Petersburg). Teruggekeerd te Parijs in 1802, offerde zij aan den geest van den tijd en kleedde haar modellen „a la Grecque”. Naar den geest blijven deze werken toch 18e-eeuwsch met hun teere kleuren en coquette charme. Tot haar beste werken behooren het zelfportret met stroohoed (1782, Londen) en dat met haar dochter (1787, Louvre). Op lateren leeftijd schreef zij: Souvenirs de ma vie (3 dln. 1835-’37). L i t.: P. de Nolhac, Mme. V.-L. peintre de Marie-Ant. (1912); L. Hautecoeur, Mme. V.-L. (1918): Blum, Mme. Vigee-Lebrun, peintre des grandes dames du 18e siècle (1920). Korevaar-Hesselinq. Vigerius, Nic., > Cousebant. VlgUantlus, dwaal leeraar begin 5e eeuw. Sinds 400 bestreed hij in woord en geschrift het coelibaat, het monnikswezen, het vasten en vooral de vereering van heiligen en relikwieën. Zijn werken werden aan St. Hieronymus toegezonden, die ze scherp en afdoende weerlegde. Waarsch. is V. toen uit Galiië verbannen, want hij was nog in Calagnrris in Aquitanië, toen Hieronymus zijn werken ontving, maar > Gennadius vermeldt hem als priester in Barcelona. Fransos. Vigilie (vigiliae), een aan het Romeinsche leger ontleend woord, dat „nachtwake” beteekent en in de liturgie is overgenomen. Zie Nachtwake. Hooge feesten werden oudtijds door een nachtelijken dienst ingeleid. Wegens overmatige krachtsinspanning en misbruiken werd rond den tijd van Karei den Grooten U 814) de nachtelijke plechtigheid verlegd naar den vooravond, omtrent de 12e eeuw naar den achtermiddag en in de 14e eeuw naar den morgen van den voorafgaanden dag. i Ofschoon het woord oorspr. dus slechts de nac h t: wake vóór een kerkelijk feest aanduidt, is het zoowel in ■ de liturgie als in de chronologie den geheelen, aan een feest voorafgaanden dag gaan beteekenen. Op dezelfde wijze werd met „avond” de geheele voorafgaande dag ' aangegeven, zooals blijkt uit het raiddeleeuwsche Kerstavond = 24 December (D. Christabend); Jaarsavond = de dag vóór Jaarsdag of Nieuwjaarsdag = Oudjaar; Vastenavond = Dinsdag vóór de Vasten; Duitsch Sonnabend = de dag vóór Zondag = Zaterdag. Ook andere benamingen van de vigilie (Latijn nox, D. Vorabend, Eng. eve, Fr. nuit) hebben hun oorspr. beteekenis uitgebreid tot: d a g vóór het feest. Het doel der v. werd: door gebed en versterving de geloovigen te zuiveren om de groote genade van het volgende feest beter deelachtig te worden. Deze boetpleging, het houden van een vastendag, eertijds aan alle vigilies verbonden, is thans slechts voor de vigilies van Kerstmis, Pinksteren, Maria-ten-Hemelopneming (15 Aug.) en Allerheiligen (1 Nov.) voorgeschreven. Het chronologische begrip v., wanneer nl. dit woord wordt gebruikt om een bep. datum aan te geven, is onafhankelijk van de kerkelijke vigilieviering. Zoo vindt men de dateering: „op de vigilie van dit of dat feest”, ook bij feesten, waarvan de Kerk geen v. viert, en altijd beteekent het den onmiddellijk aan een feest voorafgaanden dag, ook als de kerkelijke vigilieviering vervroegd was, wat bij feesten, die op een Maandag vallen, voor den tusschenliggenden Zondag regel is. Lit.; zie Nachtwake. v.Campen/Verwilst. Vigilius, paus (537-555). Zijn voorganger Silverius was op valsche aanklacht van hoogverraad door Justinianus’ veldheer Belisarius afgezet en deze (onder invloed van keizerin Theodora) wist de verkiezing van V. door te zetten. Hij ontving de wijding op 29 Maart 537, maar wettig paus werd hij pas na den dood van Silverius 2 Dec. 537. Eerst heeft hij de schade, die Rome en vooral de catacomben hadden geleden bij de verovering en plundering door de Oost-Goten, zooveel mogelijk hersteld. Weldra begon echter de onzalige > Driekapittelstrijd. Daar V. niet wilde toegeven aan den eisch van Justinianus om diens edict van 543 tegen de zgn. Drie Kapittels te bekrachtigen, liet de keizer hem naar Konstantinopel voeren (647). In zijn Judicatum 548 veroordeelde V. de Drie Kapittels, maar wegens dreigend schisma in het Westen herriep hij in 550. Het 5e Alg. Concilie in 553 moest uitkomst brengen. Kort na de opening verbood V. in zijn eerste Constitutum de veroordeeling, maar de pressie van keizer en omgeving werd zoo sterk, dat hij zich bij de veroordeeling der Drie Kapittels door het Concilie neerlegde en dit in zijn tweede Constitutum van 23 Febr. 654 uitvoerig motiveerde. Het volgend jaar is V. op terugreis naar Rome te Syracuse overleden. Bij de beoordeeling van zijn gedrag in deze kwestie moet niet vergeten worden, dat het vonnis over de Drie Kapittels wel als een betreurenswaardige afkeuring van een maatregel van het Concilie van Chalcedon (451) kon beschouwd worden, maar niet met de dogmatische beslissingen van dat Concilie in strijd was en vooral, dat zijn tweemaal zwichten voor den eisoh van Justinianus door de omstandigheden, zijn wegvoering uit Rome, den invloed van zijn nieuwe omgeving en de wijze, waarop hij door den keizer behandeld werd, verklaard zooal niet geheel verontschuldigd wordt. L i t.: Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931); Duchesne, Vigile et Pélage (in: Rev. Questions hist., Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W 36 1884, 369 vlg.); id., L’Bglise au sixième siècle (1925); Sloots, De diaken Pelagius.... (1936). Franses. Vigilius van Tapsus, bisschop, kerkelijk schrijver eind 5e eeuw. Schreef een groot werk in vijf boeken Contra Eutychetem. Boek I-111 bestrijden Eutychianisme en Nestorianisrae en toonen aan, hoe de Katholieke Kerk den juisten middenweg houdt, IV-V verdedigen de leer van paus Leo den Grooten in diens Epistola dogmatica. V. schreef verder een dialoog Contra Arianos, Sabellianos en Photinianos en vermeldt twee vroegere anti-Ariaansche werken, die echter verloren gingen. Andere werken zijn hem ten onrechte toegeschreven. U i t g.: Migne, Patrol Lat. (dl. 62). L i t.: Bardenhewer, Gesch. altkirclil. Lit. (IV 1924, 553 vlg.); Pieker, Studiën zu V. v. T. (1897). Franses. Viglius (Vigli), > Aytta van Zwichem (2°). Vigne, 1° Andry de la, Fransch dichter en dramaturg. * 1467 te La Rochelle, f vóór 1627. In een reisverhaal, deels in proza deels in verzen, „Vergier d’honneur”, beschreef hij de expeditie van Karei VIII naar Napels, waarvan hij deel uitmaakte. Voor de burgers van Seurre dichtte hij het Mystère de Saint Martin (1496), dat er met veel luister werd opgevoerd samen met een blijspel en een beroemd gebleven moraliteit: De I’Aveugle et du Boiteux. L i t.: E. L. de Herdaniel, Un Rhétoriqueur. A. de la V. (1919). Wülemyns. 2° Casimir de la, ■> Delavigne. 3° Paul de, beeldhouwer. * 1843 te Gent, f 1901 te Brussel. Verbleef in Italië en te Parijs. Tot zijn rijpste scheppingen behooren „Onsterfelijkheid” (1884, Museum Brussel), „Triomf der Kunst” (1885, geplaatst vóór het Museum te Brussel) en het gedenkteeken van Jan Breydel en Pieter de Coninck te Brugge (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 385 in dl. VI). Van zijn vele monumentale werken, portretbusten en standbeelden vindt men voorbeelden in de belangrijkste Belg. musea. Zie nog afb. 3 op de pl. t/o kol. 449 in dl. IV. Vgl. ook art. > België (sub Beeldhouwkunst, kol. 456). Vignet, een klein prentje, boven- of onderaan een bladzijde van een boek, ter versiering. Onderaan dient het gewoonlijk als afsluiting, vooral van een hoofdstuk; bovenaan is het vaak een omlijsting van den titel van het hoofdstuk of de beginletter daarvan. Poortenaar. Alfredde Vigny. Vignola (eigenlijk: Jacopo Barozzi), architect, vertegenwoordiger van de Ital. laat-Renaissance en Barok. * 1 Oct. 1607 te Vignola, f 7 Juli 1573 te Rome. Hoofdwerken: Pal. Farnese te Caprarola (1647) en de kerk II Gesix (1568) te Rome (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XIV). Hij had een tijdlang de leiding bij den bouw van de St. Pieter te Rome. Van zeer veel belang voor de architectuur-ontwikkeling zijn zijn publicaties geweest: Regole delle cinque ordini d’architettura (Venetië 1662) en Regole della Perspettivaprattica(posthuum,Romeil6B3).u.Bjn6dew. Vignon, 1° Barthélemy, Fr. architect. * 1762 te Lyon, f 1846 te Parijs. Vertegenwoordiger van het neo-Klassicisme. Werken: Palais des Elysées te Parijs. Paleis te Neuilly, Paleis Louis Bonaparte te Parijs, en voor alles: de Madeleine-kerk te Parijs (begonnen 1809). 2° M a r i e Louise, Fransche dichteres van de spiritualistische richting. * 1886 te Parijs. Voorn, werken: Chants de jeunesse (1911); La douleur solitaire (1920); Ciels elairs de France (1922- ’33); Le coeur ardent et grave (1924); Elégies seorètes (1928). Vigny, A If r e d de, Fransch dichter, een der belangrijkste van de Romantische school. * 27 Maart 1797 te Loches uit een adellijke familie, f 17 Sept. 1863 te Parijs. Tot 1827 bij het leger. Van 1822 tot ’37 publiceerde hij meerdere verzenbundels, waarvan de laatste, Les Poèmes antiques et modernes (1837) een vermeerderde en herziene uitgave is van de vorige. Ondertusschen schreef hij ook romans en novellen: Cinq- Mars (1826),5te110 lo (1832) en Servitude et grandeur militaires. Van 1846 tot ’53 leefde hij op zijn landgoed in Maine-Giraud, waarna hij naar Parijs terugkeerde. Van 1843 tot ’64 publiceerde hij nog in de Revue des Deux Mondes belangrijke poëmen. Deze werden, samen met zeven andere onuitgegeven gedichten, in een posthuum verschenen bundel Destinées (1864), zijn meesterwerk, opgenomen. Vermeldenswaard is bok het pathetische en succesrijke Chatterton (1835), een der weinige romantische stukken met dramatische interesse. In 1845 werd V. lid van de Académie Framjaise. Een volbloed romanticus is V. niet. Het is evenwel zijn verdienste, de romantische lyriek bekwaam te hebben gemaakt ideëen te dragen. Hierbij bedient hij zich op gelukkige wijze van het symbool, aldus de gedachte een waarlijk obsedeerende plasticiteit bijzettend. Uit zijn poëzie straalt op aanschouwelijke wijze zijn levensbeschouwing. De wereld van V. is een wereld zonder God. De geniale mensch is er, omdat hij uitreikt boven de andere schepselen, tot eeuwige eenzaamheid gedoemd en vervalt in een onontkoombaar pessimisme. Buiten een hautaine gelatenheid is voor hem geen heil (cf. „La Mort du Loup”). Dit soort stoïcijnsch waardigheidsbesef gaat gepaard met een oprecht medelijden voor de verdruk – ten( cf. „Eloa”). Deze twee gevoelens beheerschen V.’s heele oeuvres. Zijn vers doet vaak prozaïsch aan, doch versmelt desniettemin op verwonderlijke wijze de gedachte met de poëzie. Uitg.; Oeuvres complètes (d. Baldensperger, 1914- ’33); Poèmes antiques (crit. uitg. d. E. Estève, 1931); Les Destinées (crit. uitg. d. E. Estève, 2 dlu. 1924); Journal d’un poète; Théatre (2 dln.); Moreeaux ehoisis {d. R. Canal). Li t.: F. Baldensperger, V. Contribution è sa biographie intelleotuelle (1912); id., V. Nouvelle contribution asa biographie intellectuelle (1932); B. Estève, V., sa pensee, son art (1932); P. Flottes,V. (1925) ;_id.. La pensée politique et sociale de V. (1927); P. Barrière, V. (1930). Viflo, stad in Spanje (XX1762 BI), in de provincie Pontevedra, gelegen aan den Zuidoever van de Ria de V. Ca. 65 000 inw. Het havenverkeer bedroeg in 1925 ca. 7 millioen ton. Visscherij, scheepswerven, conservenfabrieken. Tijdens den Spaanschen Successieoorlog vernietigde in 1702 een Ned.-Eng. eskader hier een Fransch-1 Spaansch eskader. Sipman. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vigogne, kunstwol uit gescheurde, weeke halfwollen weefsels, ondergoederen, enz.; is een mengsel van wol met minderwaardige katoen gesponnen als strijkgaren (kaardgaren). Vijjouroux, Fulcrain Grégoire, theoloog en exegeet. * 13 Febr. 1837 te Nant, f 21 Febr. 1915 te Issy. Professor in de exegese aan het seminarie Saint-Sulpice, daarna aan het Institut Catholique van Parijs. Van 1902 tot ’l5 secretaris van het Bijbelinstituut. Zijn geschriften hebben over het algemeen een apologetische strekking, zijn houding was niet al te conservatief en niet al te vooruitstrevend. Hij begon de uitgave van de Dictionnaire de Ia Bible. Werken 0.a.: Le Livre des Psaumes (1888); La Bible et les découvertes modernes en Egypte et en Assyrie (4 vol. 61896); Manuel biblique, Ancien Testament (121905-’06); over de door Brassao bijgewerkte, door Rome veroordeelde uitgave, zie > Bacuez. C. Smits. Vihucla (Sp.). V. dearco = gestreken luit, zooveel als gamba viola; v. de mano = Viipuri, andere spelling voor > Wipoeri. Vikél(l)as, Demetrios, Nieuw-Grieksch romanschrijver en dichter van romantische richting. Ook als Shakespeare-vertaler verdienstelijk. * 1835 op Syra, f 20 Juli 1911 te Athene. Voorn, werk: Loukis Laras (1879; een klassiek geworden verhaal van den strijd tegen de Turken). Viking (< Oudnoorsch vik = bocht), zeekoning bij de oude Noormannen, held. Met V. betitelt men ook wel de Noormannen zonder meer. Viksten, A 1 b e r t, Zweedsch romanschrijver uit de school van Kn. Hamsun; machtig uitbeelder van de Norrland-menschen. * 1889. Voorn, werk: Baverbacken. Vilain XIIII, 1° Charles, burggraaf, Belg. staatsman. * 15 Mei 1803 te Brussel, f 16 Nov. 1872 te Maaseik. Maakte deel uit van het Nationaal Congres; ijverde voor een door de grondwet getemperde erfelijke monarchie; was van 1831 lid van de Kamer der Volkvertegenwoordigers, werd Belg. gezant in Italië, een functie, die hij in 1855 tijdelijk ruilde voor die van minister van Buitenlandsche Zaken. – Het is onbekend, hoe de familie Vilain, aan de toevoeging XIIII komt. Uytterhoeven. 2° Jean Jacques Philippe, Belg. staatsman. * 1712 te Aalst, f 1777. Burgemeester van Aalst tot 1761; daarna te Gent. In 1754 door de Staten-Generaal tot pensionaris van het graafschap Vlaanderen verkozen. 1756- ’59 en 1761-’64 eerste schepen van de Keure van Gent, waarna hij deze waardigheid combineerde met die van groot-baljuw. Hij maakte zich in deze hoedanigheid zeer verdienstelijk door het in orde brengen van de verwarde financiën van het graafschap Vlaanderen. Van 1770 af hield hij zich bezig met landlooperij en de bedelarij. Hij schreef hierover een eerste memorie (pas veel later door Charles Hippolyte Vilain XIIII uitgegeven), naar aanleiding waarvan men overging tot het bouwen van een tuchthuis te Gent (gedeeltelijk 1772-’73; in 1776 geopend). Deze instelling groeide weldra uit tot een model voor den tijd en werd door Willem I in 1827 voltooid. Het Gentsche tuchthuis was de eerste groote gevangenis ter wereld, tevens merkwaardig om het onderwijs van nuttige beroepen, dat V. er bijzonder nastreefde. L i t.: Réflexions sur les finances de la Flandre (Gent 1755); Mémoires sur les moyens de corriger les malfaiteurs et fainéants a leur propre avantage et de les rendre utiles a I’Etat (Gent 1775, 21849). Vilaras, J o a n n i s, Nieuw-Grieksch dichter van anacreontische lyriek en rationalistische fabelen en satiren. * 1771 te Joannina, f 1823. Ui tg.: d. A. Politis (1827). Vilbcth, > Einbeth. Vildrae, Charles (pseud. voor Charles Messager), Fransch unanimistisch dichter en tooneelschrijver, gesproten uit de groep van de ■> „Abbaye”. * 22 Nov. 1882 te Parijs. In zijn poëzie spreekt hij zich uit als een verheven-denkend en breedaanvoelend humanitarist. Zijn tooneel beweegt zich op den rand van de poëzie en van het onderbewuste. Het bezit een zeldzame suggestieve kracht en schept een hallucinante atmospheer om de meest alledaagsche thema’s. Voorn, werken. Poëzie: Poèmes (1905); Images et Mirages (1908); Le Lion d’Amour (1910); Les Chants du désespéré (1921). T o o n e e 1: Michel Auclair (1922); Madame Béliard (1925); Le Pèlorin (1926); La Brouille (1930); Le Jardinier de Samos (1932). Essay’s: Notes sur la technique poétique (met G. Duhamel); Russio neuve (1937). Wülemyns. Viljandi (Duitsch: Fellin), hoofdstad der Estische prov. V. aan het meer van V.; ca. 14 000 inwoners. Paardenteelt. Villa, Romeinsch landhuis of landhoeve, oorspr. zeer eenvoudig ingerioht; grootere landhuizen stonden onder een opzichter of rentmeester (villicus). De rijkere Romeinen bezaten in de steden en op het platteland soms luxueus ingerichte v. met praohtigen tuinaanleg, overdekte hallen en zuilengangen, baden en installatie van „centrale verwarming”. Dergelijke v. waren veelal plaatsen van samenkomst voor groepen van dichters en geleerden (Horatius, Vergilius; Cicero, Plinius); eveneens werden zij dikwijls een soort musea van allerlei kunstschatten, die de eigenaar er wist samen te brengen. Beroemd waren de weelderige keizervilla’s van Tiberius op Capri, van Hadrianus te > Tivoli. W. Vermeulen. In de Frankische periode verstond men onder villa in het gebied ten Noorden van Loire en Alpen een eenheid van landelijke exploitatie, toebehoorend aan één persoon. In het gebied der villa onderscheidde men drie zonen: 1° de hof (curtis; de latere > vroonhof) met bijbehoorenden grond (de zgn. reserve); 2° de hoeven in gebruik bij grondgebruikers (meest onvrijen); 3° de zgn. gemeente (communia), ten gemeenen gebruike van de bewoners der hoeven. Deze zonen konden ten opzichte van elkander parallel (Feldgemeinschaft) of concentrisch (Einzelhof) loopen. Indien de heer afwezig was, werd het geheel bestuurd door een villicus. Een v., welke deel uitmaakte van het koninklijk domein, was een villa publioa; omtrent het beheer ervan vindt men vele regels in het beroemde Capitulare de villis (800). Vele villae correspondeeren met een tegenwoordig dorp. Soms evenwel is een dorp uit meerdere villae ontstaan. Of uit de v. zich ook steden ontwikkeld hebben, is nog een twistvraag. Wel is het waar, dat in latere middeleeuwen in Fransch sprekende gebieden de naarn v. ook gegeven werd aan stedelijke nederzettingen, voordat zij tot stad verheven waren. Vgl. > Villa Franca. Boeren. L i t.: Fustel de Coulanges, L’alleu et le domaine rural pendant T époque mérovingienne (1889); R. Schroeder en E. v. Künszberg, Lehrbuch der deutsohen Rechtsgeschichte (71932). Renaissance. De herleefde belangstelling voor de Klassieke Oudheid in de Renaissance, welke samenvalt met een hernieuwde belangstelling voor de natuur en het buitenleven, doen de wensch tot het Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W bouwen van villa’s in oud-Romeinschen zin opnieuw opkomen, en wel op de eerste plaats in het geboorteland der Renaissance: Italië. De specimina uit de periode van de vroeg-Renaissance, welke vooral in de omgeving van Florence en Rome verrezen, zijn goeddeels gesloopt of grondig verbouwd, zoodat er weinig van over is. Uit de 16e e. zijn vooral de V. Farnesina en de V. Madama bij Rome bekend; beide met op den beganen grond een groote, naar de tuinzijde open hal. Verder: V. Lante alla Bagnaja bij Viterbo, V. di Papa Giulio bij Rome en de beroemde V. d’Este bij Tivoli, waar vooral de nadruk valt op den tuinaanleg. De architect Galeazzo Alezzi bouwde vele fraaie V. in de omgeving van Genua. Speciale vermelding als Ital. villabouwer verdient ook Palladio (het bekendste is zijn V. Rotonda bij Vicenza). Als prototype voor de Barok-villa kan de V. Medici te Rome gelden. g Buiten Italië kwam de eigenlijke villabouw nauwelijks tot ontwikkeling; in Nederland dienen in dit verband de groote buitenhuizen genoemd te worden, welke in de 18e e. in de door de rijke burgers gezochte ..lustwarande’s” werden eebouwd. „lustwaranae s werueii geuuuwa. Voor de moderne v. zie Landhuis, v. Embden. Villach, stad in het voorm. Oostenrijk (Karnten) aan de Drau (XIX 112 C/D 3), 608 m boven zee, aan den voet van deVillacherAlpen. Ongeveer 23 000 inw. De Gotische kerk is uit de 14e eeuw en heeft een 96 m hoogen toren. Er is houtindustrie en ijzer- en leerbewerking. 4 km ten Z. van V. ligt Warmbad-V. met zwavelhoudende bronnen. In de middeleeuwen w7as V. een belangrijke handelsplaats tusschen Weenen en Venetië. V. heeft veel vreemdelingenverkeer. Villa Iran ca. Overeenkomstig de meervoudige beteekenis van den term > villa wordt hieronder verstaan zoowel een domein, waarvan de gronden en bewoners van bepaalde heerlijke lasten waren bevrijd, alsook (met name in Fransch sprekende gebieden) de geprivilegieerde kern van een stedelijke nederzetting (oppidum), waar de neringdoenden (mercatores) gevestigd waren. Boeren. Villanee, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 B 3); opp. 2 342 ha; ruim 600 inw. Leem- en rotsgrond. Bosschen. Rivier: de Lesse. Villanclla (Ital.), meerstemmig strophenlied uit de 16e e.; homophoon van zetting en volksch van karakter en inhoud. Villani, Giovanni, Ital. kroniekschrijver. * Laatste helft 13e eeuw 7, f tijdens de post van 1348 te Florence. Als Guelf nam hij actief deel aan het politiek leven en hij was driemaal prior van Florence. Zijn 12-deelige Nuova Cronica gaat van mythologische tijden tot 1346. In het begin verwijst hij veelvuldig naar andere kroniekschrijvers, maar met deel VII, dat bij het jaar 1266 begint, wordt hij oorspronkelijk en belangrijk. De beste uitgave is van Maghari (Florence 1823). Ellen Russe. Villanova-cultuur, een cultuur, aldus genoemd naar de vondsten bij het Ital. dorpje Villanova bij Bologna, ongeveer overeenkomend met de ->■ Hallstattcultuur ten N. van de Alpen; ongeveer in het begin van het eerste millennium na Chr. Villar(d) de Honnecourt, bouwmeester uit de 13e eeuw. Bekend doordat van hem een schetsboek bewaard is gebleven, waarin opmetingen van verschillende Gotische bouwwerken zijn aangeteekend (o.a. van de kathedraal van Reims). Villa Real, stad in Portugal (XXI 762 C 2), hoofdstad (met ca. 6 500 inw.) van het gelijknamige district (opp. 4 273 km2; ca. 250 000 inw.). De stad is gelegen aan de Corgo. Het district levert zuidvruchten, wijn, vee en weef artikelen. Villari, Pasquale, Ital. historicus en staatsman. * 12 Oct. 1827 te Napels, f 7 Dec. 1917 te Florence. Prof. te Pisa en Florence; senator (1884) en minister (1891). Een der voornaamste Ital. historici van zijn tijd. Werken: Storia di G. Savonarola (2 dln. 1859-’61); N. Machiavelli (1877-’82); 1 primi due secoli.... di Firenze (1893-’94) ; e.a. Villars, Louis Hector, hertog van, pair en maarschalk van Frankrijk. * 8 Mei 1663 te Moulins, f 17 Juni 1734 te Turijn. Streed in den Spaanschen Successie-oorlog, maakte zich verdienstelijk, maar leed de groote nederlaag bij Malplaquet (11 Sept. 1709); behaalde in 1712 de overwinning op het Ned. leger bij Denain. Op 80-jarigen leeftijd werd hij in den Poolschen Successie-oorlog door Lodewijk XV naar Italië gezonden, waar hij Milaan en Mantua veroverde en stierf. Melchior de Vogué gaf zijn Mémoires uit (6 dln. 1884-’94). , L i t.: de Vogué, V. d’après sa correspondance (2 dln. 1888); Babeau, Le maréchal de V. (1891); Sauliol, V., La manoeuvre de Benam (1921). v. Gorlcom. Villarsia, > Watergentiaan. Ville-cii-Hesbaye, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten N.W. van Hoei; opp. 654 ha, 680 inw.; landbouw, veeteelt. Rivier: de Méhaigne. Romeinsohe vondsten, kerk met graftomben. Villefranche-sur-Mer (Ital. Villafranca), schilderachtig gelegen stad in het dept. Alpes-Maritimes (ca. 6 400 inw.). Diepe haven (oorlogshaven; diensten op Amerika). Vreemdelingenverkeer. Villefraiielie-sur-Saóne, stad in het dept. Rhóne, Frankrijk; ca. 200 m boven zee; ca. 18 000 inw. Textielindustrie, auto’s en landbouwwerktuigen. Belangrijke wijnmarkt. Villcgas, Esteban Man nel de, Spaansch dichter. '* 1589 te Matute (bij Najera), f 16G9 aldaar. Bijgenaamd „de Zwaan van Najerilla”. V. is de vader der Spaansche Anacreontische poëzie en de schepper der Cantilenas. Als knaap schreef hij Delecias en verbeterde dit werk op 20-jarigen leeftijd; men kent dit werk onder den naara Éróticas. Hij schreef de odes: A Garcilaso en Al Céfiro, en verder satyres en eenige elegieën. _° . . – —. ~ , , i L i t.: V. de los Rios. Mem. de la vida y escritos de D. E. M. de V. (1774). Borst. Vlllehardouin, Godfried van, Fransch historicus. * Ca. 1150 te Villehardouin (bij Troyes), f ca. 1213 te Missinople (Thracië). Hij was „maréchal de Champagne” en nam deel aan den 4en Kruistocht als onderhandelaar (met de Venetianen, later met de Grieken en ook om de hoofden der Kruisvaarders met elkaar te verzoenen) en als strijder (nl. in de belegering van Konstantinopel, 1203, en tegen de Bulgaren, 1205). Daarna dicteerde hij zijn „Conquête de Constantinople”, de eerste groote kroniek in Fransch proza. Hij heeft de gebeurtenissen met veel zorg uitgekozen en samen gebracht; zijn taal is eenvoudig, sober en klaar. Maar hij heeft vaak feiten weggelaten om zijn partij (die van de barons) te bevoordeelen. Uit g. van La Conquête de Gonst. door de Wailly (1872) en doorßouchet (3dln. 1891). Lit.: de Wailly, V. et Joinville (1872); Gerland, Gesch. des lat. Kaiserreichs von K. (1905); Rennell Rodd, The princes of Aehaïa (1907). Willaert. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE EVULGETUR NOVIOMAGI DIE 1* SEPTEMBRIS 1938 PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM. CENSOR AD HOC DEPUTATUS 1 4 OCT. 1938 DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE DRIE EN TWINTIGSTE DEEL N.V. UITGEVERSMIJ JOOST V. D. VONDEL AMSTERDAM 19 3 8 T (vervolg) Tulp (Tulipa), een plantengeslacht van de fam. der lelieachtigen, komt met ongeveer 50 soorten in de gematigde streken van Europa en Azië voor. De meeste soorten hebben zittende stempels op een driehokkig vruchtbeginsel. Er zijn zes meeldraden en zes bloemdekbladeren ("zie afb. 5 in kol. 377 in dl. V). De bollen bevatten een scherpe giftige stof, tulipine, die door koken vernietigd wordt; in Syrië worden de bollen gegeten. In onze streken vindt men soms, waarschijnlijk verwilderd, de gele of boschtulp, T. silvestris, waarvan de geelgroene bloemen voor het opengaan knikken. De meeldraden zijn aan den voet behaard. De tuintulp, in ca. 4 500 variëteiten gekweekt, stamt hoofdzakelijk van T. Gesneriana, T. suaveolens en T. praecox uit Azië en Z. Europa. In 1659 werd de t. door Conrad Gesner uit Konstantinopel naar Augsburg overgebracht en beschreven. Enkele jaren later door Clusius naar Holland overgebraoht en gekweekt, kwam er al spoedig handel in dit gewas en werden er hooge prijzen voor betaald, speciaal voor nieuwere variëteiten (■> Tulpenhandel). In den loop van drie eeuwen heeft men zich met afwisselend succes op het winnen van nieuwe variëteiten toegelegd, die nu in twee groepen en verschillende rassen ingedeeld worden. De vroege tulpen omvatten de Duc van Tholl, enkele vroege en dubbele vroege; de 1 ate of Meibloeiende: de Darwintulpen (sinds 1890 in den handel) en hun gestreepten vorm: Rembrandttulpen; verder de oude Breeder- of éénklenr-tulpen, Cottage-tulpen, leliebloemigen, Mendeltulpen, ontstaan uit kruisingen tussohen Datwin- en Duc van Tholl-soorten en de Triumph-tulpen, alle langstengeligo rassen. Bij de parkiet- of papegaaitulpen heeft men oude en nieuwe, hooge en lage variëteiten samengevoegd, die grillig van franje voorziene bloemen bezitten. Verder worden er nog verschillende species (in het wild voorkomende) tulpen gekweekt, welke zeer opvallende kleuren en vormen bezitten, zooals de zeer vroegbloeiende T. Kaufmanniana, de schitterend roode soorten T. Forsteriana, Eichleri, Greigi, praestans en praecox en de kleine T. persica, linifolia en pulchella. Bonman. L i t.: J. Dix, Tulpen voor kamer en tuin (z. j.) Tulpenvijandcn. De voornaamste zijn: de scl erotiënziekte, veroorzaakt door de zwam Sclerotium tuliparum; heeft rotting van den bol ten gevolge, waardoor de tulpen in het voorjaar niet opkomen of geen of zeer weinig loof vormen. Na het afsterven van den bol treden de zwamdraden naar buiten en vormen sclerotia, die voor verdere besmetting zorgen. De botrytisziekte, veroorzaakt door de zwam Botrytis parasitica, is gekenmerkt door het geheel of gedeeltelijk afsterven van de ong. 10 cm lange scheut. Buiten op den bol worden sclerotia gevormd. De aaltjesziekte, veroorzaakt door Tylenchus devastatrix, een Nematode, die stengeldeelen en onderste bladeren sterker in de breedte dan in de lengte doet groeien, waardoor zij kroezen, korter blijven en een donkerder kleur krijgen. v.Schendel. Tulp, Nico laas, zich noemend dr. Klaas Pieterszoon, Amsterdamsch geneesheer en politicus. * 1693 te Den Haag, f 1674 aldaar. Trad op den voorgrond als practiseerend geneesheer, professor in de anatomie aan de Illustre Schole, en lid der vroedschap van 1622 tot 1674. Hij was viermaal burgemeester. Zijn Observationes medicae (vertaald als Insigten over de Geneeskunst) belmoren tot de belangrijkste geneeskundige werken der 17e eeuw, terwijl de vertaling van beteekenis was voor de vorming eener medische terminologie. Zijn beeltenis komt voor op de Anatomische les van Rembrandt. Li t. Elias, De Vroedschap van Amsterdam, 1578- 1795 (1903); Busken Huet, Het Land van Rembrandt (1912). Tulpenboom. Tulpenboom (Liriodendron tulipifera), een plantensoort van de familie der Magnoliaceeën; komt in N. Amerika voor als boom, tot 68 m hoog. In onze streken wordt hij ook als sierboom aangeplant en bereikt dan een hoogte van 8-16 m. De langgesteelde bladeren zijn afgeknot vierlobbig; de groote, roodach- tig gele bloemen hebben den vorm van een tulp. Het hout is gemakkelijk te bewerken en wordt in de meubelmakerij gebruikt. De naam t. wordt ook wel voor de > magnolia gebruikt, doch ten onrechte. Vgl. > Beverboom. Bonman. Tulpenhandel. Uit speculatiezucht ontstond in het najaar van 1636 in Holland een toenemende handel in bloembollen, die tegen vaak fantastische prijzen van de eene hand in de andere overgingen. Menschen uit allerlei maatschappelijke kringen hoopten in korten tijd hiermede rijk te worden. Toen in het voorjaar van 1637 een plotselinge prijsdaling intrad, was dit de financieele ondergang van velen. Tulpen parasieten, > Tulp (s.v.). Tulsa, stad in den staat Oklahoma, Ver. Staten van Amerika (36°14'N., 96°13'W.). Ca. 140 000 inw. T. is het administratief centrum van de petroleumindustrie, waar de hoofdkantoren der maatschappijen, de banken en de advocatenkantoren zijn. Hier is ook de zetel van de machtige American Association of Petroleum Geologists. D. Brouwer. Tu Marcéllus eris! (Lat.) = Gij zult Marcellus zijn I (Vergilius, Aeneis 6,883)- In de onderwereld toont > Anchises aan zijn zoon > Aeneas de toekomstige helden en grooten van het Romeinsche volk (nakomelingen van Aeneas), ook Marcéllus, den neef van keizer Augustus (zoon van diens zuster Octavia), dien de keizer graag als zijn opvolger gezien had, doch die jong overleed. Wordt geciteerd bij een voorwerp van onvervulbare verwachting. G. Brouwer. Tumenol, > Ichtyol. Tummo-gebergte, gebergte in de Noordelijke Sahara (I 520 B 2), ten Z. van de Tezzan, in het grensgebied van de Italiaansche en Fransche bezittingen. Tumor, > Gezwel. Tumulustjraf is een graf (of een aantal graven), waarover een heuvel is opgeworpen. Zie > Graf (sub I B, a: praehistorisch graf). Tunbridge Wells, badplaats in Engeland (XII 464 G 6) in het graafschap Kent. Ca. 36 000 inw. Tunder, Fran z, organist. * 1614, f 6 Nov. 1667 te Lübeck. Was van 1641 tot zijn dood organist aan de Mariakerk te Lübeck; voorganger van D. Buxtehude. Onderrioht van Frescobaldi. Werken: solo-cantaten, koorwerken met instrumenten, koraalbewerkingen. —L i t.: W. Stahl, P. T. und D. Buxtehude (1919). Tungelroij, dorp in de Ned.-Limb. gemeente > Weert. Tungrl, > Thoringi. Tungsten, Eng. woord voor > wolfram. Tuncjuragua, 1° provincie in de republiek Bouador, grootendeels hoogland. Veeteelt; rijk aan thermale bronnen. Opp. 4 867 km2. Ca. 127 000 inw. Hoofdstad: Ambato. 2° Vulkaan in de Oost-Cordilleren der republiek Ecuador. 6 087 m hoog. Zuylen. IXXXV/XV XJVUWUVi . V VW. O Tunica, Rom. bovenkleed, meest tot de knieën reikend; tamelijk wijd en in den regel gegord; oorspr. zonder mouwen of met mouwen tot de ellebogen. In lateren tijd verlengd tot op de voeten: t. talaris. De t. met lange mouwen, t. manicata, kwam eerst gedurende den lateren keizertijd in de mode. Op de t. kwamen versieringen voor, die rang en stand van den drager aanduidden. Deze versieringen bestonden vnl. uit breede of smalle purperen strepen; clavi (t. laticlavia, t. angusticlavia). De met gouden palmtwijgen geborduurde t. palmata droeg een veldheer op zijn triomftocht. De t. schijnt bij man en vrouw denzelfden vorm gehad te hebben en heette ook wel stola (zie afb. 8 en 9 in kol. 355/366 in dl. XV). J. Hutten. Toen bij de ontwikkeling der profane kleederdracht de oorspronkelijke kleeding als liturgische bewaard bleef, werd de t. ook hier weder het onderkleed, dat met den thans gebruikelijken naam > alba werd aangeduid. Zie ook het art. •> Tunicella. Hoenders. L i t.: E. v. Sichart, Practische Kostümkunde. Tunica-Indianen, haast uitgestorven stam der -> Indianen van N. Amerika, Zuid-Oostergebied; in den staat Mississippi. J.ll UCU DUCIOiL Tunicata, > Manteldieren. Tunicella, het 1 i t u r g i s c h opperkleed voor den sub-diaken, zooals de > dalmatiek zulks is voor den diaken. Beide kleedingstukken komen practisch met elkander volkomen overeen wat stof, vorm, kleur en versiering betreft. De t. is evenals de dalmatiek ontstaan uit de tuniek, doch was oorspronkelijk bedoeld als een soort tunica, te dragen tusschen dalmatiek en albe. De t. werd omstreeks de 8e eeuw het speciale kleedingstuk voor den subdiaken. Koenders. Tunis, 1° Fransch protectoraat in Noord-Afrika, tussohen Algerië en Italiaansch Libye (XVII 260 K/L 2-6); oppervlakte ca. 126 180 km2; ong. 2 600 000 inw.,w.0.2 169 000 inboorlingen; 196 000 Europeanen, ca. 91 000 Franschen en 92 000 Italianen; 66 000 Joden. Men onderscheidt in T. de volgende landstreken: 1° de T e 11, in het N.-kustgebied; het is de voortzetting van de Algiersche kuststrook; wordt gekenmerkt door grooten neerslag, wouden (kurkeiken), ertsrijke bergen (ijzer en lood), kleine vlakten met intensieven landbouw, waarvan Bizerte de marktplaats is. 2° De gebergten met binnenvlakten, waarvan de rijke Medjerda met graanvoortbrengst en veeteelt; de bergrug van Tunis (met hoogten, die ruim 1 500 m bereiken), waar landbouw, veeteelt en mijnontginning heerschen; de vlakte van Tunis, vruchtbaar gemaakt door bevloeiing; het is het best gekoloniseerd gedeelte van T. met de groote stad Tunis als belangrijkste marktplaats. 3° De S a h e 1 of Oostelijke kuststreek van Kaap Bon tot Sfax, met zacht klimaat en voldoenden neerslag; het is bij uitstek het land van de olijfboomen. Talrijke inlandsche dorpen leven ook van vischvangst. De kustrand speelde een belangrijke historische rol. Sousse en Sfax zijn de voornaamste steden. 4° Het Zuiden, waar het steppenkarakter geleidelijk overgaat in dat van woestijn, bezaaid met oasen; dit gewest bezit een rijke phosphaatontginning. De wadi ’s verdwijnen in de sebka’s en aan den rand van de Sahara liggen de > sjotts. De bevolking bestaat voor 90,6 % uit inboorlingen, waarvan een veel geringer percentage dan in Algerië zich bezighoudt met veeteelt, de voornaamste bestaansbronnen zijn land- en mijnbouw. T. heeft steeds een drukke immigratie gekend, vooral van Italianen en Malteezen, die echter zeer verminderde in de laatste jaren. Toch overtreffen de vreemde immigranten nog de Fransche in aantal. Tunis heeft als voornaamste voortbrengselen: landbouwproducten: graan, wijn, olijven, zuidvruchten en groenten. Ook veeteelt en de vischvangst zijn bronnen van bestaan voor een aanzienlijk gedeelte der bevolking. In de laatste jaren is de mijnontginning een machtige economische factor geworden, dank zij de groote hoeveelheden voortgebrachte phosphaten, ijzer en loodertsen, en ook omdat deze nieuwe rijkdom de moderne economische uitrus- ting van het land in de hand heeft gewerkt (spoorwegexploitatie, havenwerken, handel). In 1934 produceerde T. 1 766 000 t phosphaten, 546 000 t ijzererts en 16 020 t lood. De industrie is echter nog zeer beperkt in T.; de landbouwnijverheid is verder gevorderd. Frankrijk heeft een machtig aandeel in de uitvoer en invoer, maar de vreemde invloed is ook aanzienlijk, vooral die van Italië. Het bestuur berust in handen van den bey, onder controle van den Franschen resident-generaal; deze wordt bijgestaan, nl. door een raad, waarin Franschen en inboorlingen zetelen. De caïds staan onder toezicht van Fransche ambtenaren. T. heeft een bewogen geschiedenis. De eerste overheerschers waren de Carthagenen (> Carthago), die weldra werden verdrongen door de Romeinen, die er een bloeitijdperk deden ontstaan, waarvan de hedendaagsche ruïnes nog de macht verkondigen (> Africa). Daarna had de inval der Vandalen plaats en later die der Mohammedanen, waartegen de H. Bodewijk een aanval deed. In de 16e eeuw werd T. overrompeld door de Turken, die er de „deys” lieten regeeren; deze gouverneurs echter kregen te veel macht en hun onafhankelijkheid deed talrijke misbruiken ontstaan, hetgeen de tusschenkomst der Franschen vergemakkelijkte. Door de verdragen van Bardo (1881) en Marsa (1883) werd T. onder protectoraat gesteld van Frankrijk. Dank zij de ondervindingen, opgedaan in Algerië en met de medewerking der immigranten, heeft de Fransche kolonisatiepolitiek hier snelle vorderingen bereikt. Kerkelijke gesch. In T., dat vroeger tot de roemrijke Afrikaansche kerk van ■> Tertullianus, St. > Cyprianus en St. > Augustinus behoorde (zie ook 4- Afrika, kol. 544) was het Christendom geheel vernietigd door de veroveringen van Vandalen, Arabieren en later invallende Mohammedaansche volksstammen. Gedurende de M.E. hebben Dominicaansche en Franciscaansche missionarissen heldhaftige doch vergeefsche bekeeringspogingen aangewend; feitelijk konden zij slechts, evenals Trinitariërs en Mercedariërs, werken aan de geestelijke verzorging van Christenkooplieden en den vrijkoop van Christenslaven. In 1741 werd een apostolisch vicariaat opgericht, dat in 1884 werd omgezet in het aartsbisdom •> Carthago (eerste aartsb. kard. •> Lavigerie, zetel Tunis), rechtstreeks afhankelijk van den H. Stoel. De aartsbisschop is primaat van Afrika. Het aartsbisdom omvat geheel de kolonie T. en telt ca. 195 000 Kath. (1936). De begunstiging der Mohamedanen door het Fransche gouvernement is een hinderpaal voor de missie onder de geheel Mohamedaansche bevolking. 2° Hooidstad yan het gelijknamig protectoraat, gelegen aan een gunstigen inham van de Middellandsche-Zeekust (XVII 260 K/L 2): ruim 200 000 inw., w.o. talrijke Europeanen en Joden (ca. 24 000); de Italiaansche wijk heet „Klein Sicilië”; de inlandsche stad telt ca. 117 000 inw.; de Europeesche wijk heeft meerdere moderne gebouwen. In de omgeving liggen Bardo, met talrijke ruïnes, La Goulette, badplaats en visschershaven, Carthago met St. Lodewijkskerk en musea, Marsa, verblijfplaats van den bey. V. Asbroeck. . kit.: Leys, Mines, carrières et phosphates en Turnsie (1912) ; J. de Lanessan, La Tunisie (1917) ; J. Lawin, Manuel de I'émigrant en Tunisie. Le peuplement en Tunisie (1918) ; S. Ferdinand-Lop, La Tunisie et ses richesses (1921) ; La Tunisie, in : Larousse (1931) ; Atlas colonial francais (uitg. I’lllustration, 1929) ; J. Brummelkamp, Sociale geografie van Afrika (I 1929). Timkers, (ook: Dunckers, German-Baptists, Dompelaers) heeten die Baptisten, die den doop ontvangen door onderdompeling, niet in staande, maar in knielende houding. Zij sloten zich op initiatief van Alexander Hack in 1708 in de omgeving van Marienborn in de Wetterau aaneen, trokken onder diens leiding in de jaren 1719-’29 voor het grootste deel naar Noord-Amerika en tellen daar thans nog ruim 150 000 leden. Zij erkennen buiten het doopsel het Avondmaal, de Voetwassching en de zalving met ;olie. Zij loochenen de eeuwige hellestraffen en verwerpen eed en krijgsdienst. Zie Baptisten. Wachters. umwu. tav, JU/MUViOIA/il. rr U/VlbbOl S. Tunnel. 1° T. worden gebouwd voor ondergrondsche doorvoering van het verkeer, wanneer dit bovengronds ónmogelijk of te kostbaar is. Te onderscheiden zijn: a) t. door bergen en heuvels, ter beperking van omwegen of om ontoegankelijke en gevaarlijke hellingen en ketens te ontgaan (gletsjers, afgronden, lawinegevaar enz.), b) T. onder rivieren, stroomen, zeearmen enz., indien de zeescheepvaart hooge, kostbare bruggen zou eischen met verkeersbelemmerende opritten, c) T. in dichtbebouwde wereldsteden, ten einde met de spoorwegen ongehinderd tot in het stadscentrum te kunnen doordringen en daardoor het straatverkeer te ontlasten. a) Bij berstwn ncis graaft men eerst aan beide uiteinden zoover mogelijk toegangskloven uit; de eigenlijke t. kan daarna zonder meer door breken met pneumatische hamers, boren en met springstoffen gevormd worden. Afhankelijk van de vastheid van het bergmateriaal brengt men al voortgaande houten steunwanden aan, die daarna vervangen worden door een bemetseling van breuksteen of bij onbetrouwbaren bovengrond door een gewanend-betonraantel. uuvcugiuuu uuui t/Cii goWcipcllll-Ut/tüllllldiiltcl. Men begint steeds aan beide tuimel-einden en zoo mogelijk, indien de t. op enkele tusschenpunten den bergwand dicht nadert, door korte zijtunnels op meerdere punten om den bouwtijd te bekorten. Voor het uitzetten der tunnelrichting vanuit beide tunneleinden worden beide uiteinden gekoppeld door een zuiver op te meten driehoeksnet over het gebergte heen en wordt tevoren een richtingstunneltje geboord. Van deze richtingstunnel uit werkt men verder, hetzij van boven naar beneden, hetzij omgekeerd. De t. zijn gewoonlijk gewelfd; de dwarsafmetingen zijn voor enkel spoor; hoog 5 m en breed 5 m, voor dubbel spoor: hoog 6 m en breed ca. 8 m en voor gewoon verkeer; hoog 4 a 6 m en breed 6 a 7 m. De grootste uitgevoerde spoorwegtunnels zijn: b) Bij het bouwen van rmertunucls zijn bijzondere uitvoeringswijzen te volgen om het hoofd te bieden aan den waterdruk en den druk van de gewoonlijk onbetrouwbare bovenliggende grondlagen. Lengte (in m) Bouwtijd Simplontunnel 19.731 1898-1905 Apennijnsohe tunnel 18.510 1925-1930 St. Gotthard-tunnel 14.944 1872-1878 Lötschbergtunnel 14.612 1906-1913 Mont-Cenistunnel 12.232 1857-1871 Arlbergtunnel 10.248 1880-1885 Bij geringe waterdiepte en ligging van de t. direct onder den bodem, maakt men de t. in een open bouwput tusschen twee afdammingen, die na den af bouw worden opgeruimd; de t. maakt men dan van gewapend beton met een rechthoekige doorsnede. T>” 1 ■ 1 1 1 l.nn wtnn V. IJ Irl Ain A fnnTl al _ Bij diep, breed water kan men bij kleine tunneldoorsneden en een dikke kleilaag boven de t. dezelfde werkwijze als bij bergtunnels volgen, zooals bij de voetgangerstunnel te Antwerpen, lang 572 m en cirkelvormig met een diameter van 4,30 m, waarbij een 3,50 m dikke kleilaag aanwezig was (uitgevoerd in 1931-’33). , , Is de waterkeerende laag onvoldoende, dan kan men de zgn. „s childme t h o de” toepassen. De zuiver cyllndrische tunnelwand bestaat dan uit aan elkaar te bouten gietijzeren elementen, die door een in het hart van de t. geplaatsten montagearm (erector) op hun plaats worden gedrukt; het eigenlijke graafwerk geschiedt met behulp van een plaatijzeren cylinder met scherpen snijrand, die door een groot aantal hydraulische persen, steunend tegen het reeds af gebouwde tunneldeel, naar voren wordt gedreven (het „schild ). Bij sterken waterdrang plaatst men op eenigen afstand achter het schild een ijzeren schot met luchtsluis en voert met perslucht den druk in de werkkamer zooveel op, dat een evenwicht gevormd wordt met het opdringende buitenwater. Deze werkwijze is o.m. toegepast bij de „Hollandtunnel” te New York en ook bij de voertuigentunnel te Antwerpen (gebouwd 1931-’33); de Antwerpsche t. heeft een rijweg – breedte van 6,75 m bij een inwendigen cylinderdiameter van 8,70 m en een lengte van 1 769 m, waarvan 1 237 m volgens de schildmethode uitgevoerd. J UI/ i IXI T wiQV/AAU 1 U # a . . Een andere methode wordt gevolgd bij de in uitvoering zijnde Rotterdamsche Maastunnel. Na eerst twee oevertunnels resp. lang 275 m en 211 m in open bouwputten gemaakt te hebben, wordt de eigenlijke riviertunnel ter lengte van 584 m gevormd door in een te baggeren sleuf in den rivierbodem de te voren in een droogdok gebouwde tunnelmooten van gewapend beton te laten zinken; de ca. 70 m lange mooten worden daartoe tijdelijk van kopschotten voorzien. De tunnel bestaat uit: twee voertuigentunnels, elk breed 6 m en hoog 4,20 m alsmede een wielrijderstunnel, breed 5 m en een voetgangerstunnel, breed 4 m; de beide laatste boven elkaar. Op 15 Juli 1937 werd door den burgemeester mr. P. Drooglever-Fortuyn de eerste graafemmer in bedrijf gesteld; men verwacht de t. 4 jaren later gereed te hebben, de kosten zullen ca. 15 millioen gulden bedragen. c) De bouw der ondcrgrondsche spoorwegen in groote steden (underground, tube, métro) geschiedt, indien op flinke diepte, op analoge wijze als die van bergtunnels ; bij geringe diepte worden ze in van boven open bouwputten gebouwd en na afbouw weder met grond afgedekt. “*■ 2° In moderne ontlede forten een onderaardsche gang van groote doorsnede. De kleinere gangen heeten > poterne, galerijen, enz. T. werden ook gemaakt m de stellingen van het Westelijk front 1915-’lB. Tunnel über der Spree, naam van een Berlijnsche kunstenaarsvereeniging, in 1827 door den humoristischen journalist M. Saphir (1796-1858) gesticht en tot ca. 1860 het rallieerpunt gebleven van al wat te Berlijn als letterkundig of plastisch kunstenaar naam had. De geregelde, vroolijke bijeenkomsten werkten stimuleerend op de productie van Dahn, Fontane, Geibel, Heyse, Seidel, Storm, Strachwitz en vele anderen onder de dichters, van Menzei en Hosemann onder de schilders. L i t.; Fontane, Von Zwanzig bis Dreiszig (1898); id., Scherenberg (1885); F. Behrend, Geschiehte des T. ü. d. S. (1919 vlg.). Baur. Tuntange, gem. in het W. van het groothertogdom Luxemburg. Opp. 1 874 ha; 770 inw. Landbouw, veeteelt. Tuotilo, monnik van Sint Gallen, aan wien vroeger, ten onrechte, de uitvinding der tropen (•> Troop, 2°) en sequenties werd toegeschreven. Tupaja, een geslacht van de fam. der Tupaiidae van de orde der insecteneters, leeft in Achter-Indië en den Indischen Archipel. De soorten gelijken op eekhoorns, hebben een langen snuit en langen tweerijig behaarden staart. Hun voedsel, dat zij op hoornen zoeken, bestaat uit insecten en vruchten. De grootste is de tana (T. tana Raff.), 20 cm lang, met een donkerbruinen pels. . Keer. Tupi, een in het O. van Z. Amer. verbreide taalfamilie, hoofdzakelijk ten Z. van de Amazone tot aan de La Plata. Door de missionarissen werd het Tupi gemaakt tot de algemeene verkeerstaal (lingua geral), wat het heden nog is. Tu quoque, Brute? (Lat.) = Ook gij, Brutus? Aan J. Caesar toegeschreven laatste woord bij zijn vermoording (15 Maart 44 v. Chr.), toen M. Jun. Brutus hem een der 23 dolksteken toebracht. Suetonius (Caesar, 82) en Cassius Dio, 44,19, ontkennen het, maar halen de woorden wel als legende aan. Caesar zou het dan nog in het Grieksch hebben gezegd: „Kal su teknon”. Shakespeare haalt „Et tu, Brute” reeds als citaat aan (J. Caesar 3,1). C. Brouwer. Tura, Cosi m o, Ital. schilder. * Tusschen 1420 en 1430 waarsch. te Ferrara, f 1495 aldaar. Hoofdfiguur der school van Ferrara; werkte veel voor het hertogelijk hof. Majestueuze grootheid en trotsche ernst kenmerken zijn werk. Zijn metaalachtig vormgevoel en harde teekening doen aan beeldhouwwerk denken, zijn stofuitdrukking, die telkens treft door zijn zin voor rijke detailleering, is uiterst knap. Zijn palet is vol van pralende diepe kleuren. Hij was ook werkzaam te Venetië. L i t.: Venturi, Storia dell’arte ital. (VII, 3); v. Marle, Developm. ol italian painting. Schreden. Turati, 1° Augu s t o, Italiaansch fascistisch politicus. * 25 Aug. 1888 te Parma. Eerst journalist; nam deel aan den opmarsch naar Rome, werd volksvertegenwoordiger in 1924 en algemeen secretaris van de fascistische partij van 1926 tot 1930; in 1932 werd hij verplicht zich uit de partij terug te trekken. _ 2° Fili p p o, Italiaansch socialistisch leider. * 27 November 1857 te Canzo, j* 29 Maart 1932 in ballingschap te Parijs. Eerst journalist; in 1892 stichtte hij de socialistische partij te Genua; volksvertegenwoordiger sedert 1896. In 1912 benoemde hij Mussolini tot hoofdopsteller van de Avanti, bestreed de Tripolitaansche politiek en de deelneming van Italië aan den Wereldoorlog. Cosemans. Turbellaria, > Trilhaarwormen. Turbine, krachtopwekraachine, aangedreven door stoom of water(> Stoomturbine). In tegenstelling met de gewone machine, waarbij de arbeid eerst ontwikkeld wordt in heen- en weergaande beweging om daarna omgezet te worden in een roteerende beweging, wordt het eerstestadium bij de t. overgeslagen. Daardoor berust een t. in gevallen, waar roteerende beweging gewenscht is, principieel op een betere constmctiebasis en neemt daarom een steeds uitgebreider werkterrein in, vooral sinds het gelukt is het aantal omwentelingen, dat aanvankelijk zeer groot was, te beperken. Beukers. Onderscheid wordt gemaakt in hoogedruk- en lagedrukturbine, waarbij als algemeene regel gesteld mag worden, dat de eerste haar stoom direct van den stoomketel toegevoerd krijgt en de laatste in serie geschakeld wordt met de eerste en door den afgewerkten stoom daarvan wordt aangedreven. Turbocompressor, machine van groote capaciteit tot het comprimeeren van gassen of lucht tot drukken niet hooger dan ca. 10 at, en gekenmerkt door gelijkmatige levering, weinig slijtage en eenvoudig bedrijf in vergelijking met zuigercompressoren. De sneldraaiende rotor (3 000 – 5 000 omwentelingen per minuut) draagt een aantal waaiers, waarin het medium, onder invloed van de centrifugale kracht, van binnen naar buiten stroomt en daarbij toeneemt in druk en temperatuur, zoodat koeling noodzakelijk is, bijv. in het tusschen eiken druktrap gelegen gedeelte, waar de lucht van richting omkeert. Het rendement van een t. bedraagt 62-66 %. F. v. Berckel. Turbojjenerator, een > wisselstroomgenerator ter directe koppeling aan een stoomturbine. Het deel, waarin de wisselstroom geïnduceerd wordt, is stilstaand (stator) en omgeeft het met gelijkstroom gevoed, draaiend deel (rotor). De diameter van den rotor wordt, met het oog op de in het materiaal toe te laten elastische spanningen, begrensd door de omtreksnelheid, zoodat deze kleiner, en dus de lengte van den rotor grooter is, dan bij minder snelloopende wisselstroomgeneratoren van hetzelfde vermogen. Bij 3 000 of 1 500 omwentelingen per min. van de turbine-as en een gewenschte frequentie van 50 hertz, is het aantal polen 2 of 4. De rotor is als een volle nikkelstalen cylinder uit één stuk gesmeed met de as, waarin diepe gleuven geschaafd worden teropneming van demagneetwikkeling in den vorm van spoelen van bandkoper, door metalen spieën opgesloten. De spoelkoppen worden door metalen kappen met ventilatie-openingen tegen de werking der centrifugale kracht beveiligd. Van de gleuven wordt slechts een gedeelte (twee derde of vier vijfde) gebruikt voor de magneetwikkeling, de overblijvende, door de spoelen omvat, vormen de polen. Met het oog op te groote verwarming moet men kunstmatige ventilatie toepassen. Rendement bij vollast 97 %. v.d. Well. J “ /U – Turbulente beweging van vloeistoffen (natuurk.) treedt op, wanneer de snelheid grooter wordt dan de kritische snelheid (zie > Hydrodynamica). Kenmerken zijn: de drukvermindering neemt sneller dan evenredig met de snelheid toe; de strooming is niet stationnair; druk en snelheid in een punt zijn niet constant, doch schommelen om een middelwaarde; de banen van de deeltjes zijn niet eenvoudig krommen, doch zeer willekeurig, vandaar dat ingebrachte kleurstof in den stroom geen stroomdraden vormt, maar onraiddeliijk den geheelen vloeistofstroom kleurt. H.v. Santen. Turciansky Svaty Martin, stad in Slowakije XIX 112 F 2). Ca. 5 000 inw. Het cultureel middelpunt van Slowakije. In 1861 werd hier de motie aangenomen, die van Hongarije de onafhankelijkheid van Slowakije eischte. Museum. Turda (Roemeensch; Magyaarsch: Maros T o r da), stad in Zevenburgen, Roemenië, Z.O. van Klausenburg. Ca. 20 000 inw. (1936). Glas- cn cementindustrie. Tureluur. Turdidae, > Lijsters. — 7 – -—“ • Tureluur, Tringa totanus, een steltlooper van de familie der plevieren; iets kleiner dan een kievit met roode pooten en half rooden snavel. Bovenzijde bruingrijs met witte dwarsvlekjes, kop en hals met bruinachtige lengtestrepen. De groote slagpennen zijn zwart met witte binnenvlag. Over den vleugel loopt een witte band. Staart wit met donkerbruin. Onderkant vnl. wit. Broedt op vochtige weiden bij heideplassen en ook in de duinen; de vier gevlekte groengele eieren lijken veel op kievitseieren. Voedt zich met larven, wormen, schaaldiertjes, soms met jonge kikkers. Trekvogel. De roep klinkt als helder: tuut-tuut. BerninJc. Turenne, HenrideLatour d’A uvergne, vicomte de, Fransch veldheer. * 11 Sept. 1611 te Sedan, f 27 Juli 1675 aan de Sasbach in Baden. Werd als Hugenoot in de Ned. republiek opgevoed, streed sedert 1630 in de Fransche legers, in den 30-jarigen oorlog en tot 1659 tegen de Spanjaarden. In de onlusten der Fronde stond hij tegenover het hof, maar verzoende zich in 1651. In 1668 Katholiek geworden, streed hij in den oorlog van 1672 tegen de Republiek, tegen de Brandenburgers en tegen de keizerlijke legers in een reeks van veldslagen tot aan zijn dood. Zijn Mémoires zijn uitgegeven in twee deelen (1909-’l4). L i t.: Duruy, Hist. de Turenne (1889); Roy, T., sa vie, les institutions militaires de son temps (1898); Weygand, T. (1930); Camon, Condé et T., deux grauds capitaines du 17e s. (1933). v. Goïkom. Turf, brandbare stof, bestaande uit halfvergane plantendeelen. Wordt gewonnen uit hoogen laagveen. T. van hoogveen wordt, na verwijdering van de bovenste plag, direct uit den bodem gesneden en op stapels gedroogd (lange losset.). T. van laagveen wordt verkregen door het slappe veen uit de plassen te baggeren, op de oevers te drogen on daarna in turfvorm te snijden (kleine vaste t.). Losgeplukte hoogveenturf of turfmolm en maohinaalfijngesnedenhoogveenturf of turfstrooisel worden gebruikt als isolatiemiddel, in stallen, enz. P. Bongaerts. — ~— 1 7 – Turf (heraldiek), andere naam voor een liggend blokje (zie •> Heraldiek). Turfmolm, > Turf. Turgor (b i o 1.), spanning van den cel wand van een plantencel, toe te schrijven aan den druk, die door den celinhoud tegen den wand wordt uitgeoefend. Deze druk is toe te schrijven aan den osmotischen druk van het celvocht (> Cel, 4°). In dit celvocht, dat zich bevindt in bepaalde holten van het protoplasma (vacuolen) zijn verschillende anorganische en organische stoffen opgelost, zooals suikers, zouten, zuren enz. Door dit semipermeabele protoplasma dringt water binnen in de > vacuolen (vgl. > Osmose). De vaouolen worden daardoor grooter, de celinhoud zet uit en drukt tegen den celwand, die daardoor gespannen wordt. Een dergelijke turgescente cel kan weer tot ontspan- ning gebracht worden, wanneer zij gelegd wordt in een zoutoplossing, die een hoogere osmotische waarde heeft dan het celyocht. Het water begeeft zich dan uit de vacuolen naar de oplossing (-> Plasmolyse). De t. der plantencellen is van beteekenis voor de stevigheid van de plantendeelen. Het verwelken der bladeren e.d. is toe te schrijven aan het feit, dat de cellen door het afstaan van water haar turgor verliezen. Melsen. Turgot, Anne Robert Jacques, baron de I’Aulne, staatsman en economist. * 10 Mei 1727 te Parijs, f 18 Maart 1781 aldaar. Als minister van financiën en landbouw, handel, nijverheid en verkeer onder Lodewijk XVI, trachtte hij het land te bevrijden van den mercantilistischen druk. In 1776 vaardigde hij edicten uit tot afschaffing van de heerenrechten, binnenlandsche tolliniën, graanrechten en gilden, werd echter hetzelfde jaar reeds ten val gebracht door de bevoorrechte klassen. Als aanhanger van het physiocratisme schreef hij in Mercure de France (1759) een Bloge de Goumay. In zijn Réflexions sur la formation et la distribution des richesses (1766) ontwierp hij de later door Smith ontwikkelde definitie van productief kapitaal als een produceerend product en stelde hij de fructificatietheorie tot verklaring der kapitaalrente op. L i t.: Schelle, Les premiers travaux éeonomiques de T. d’après ses manuscrits inédits (in: Revue d’histoire des doctrines écon. et soc., 1911); Tschupp, Das theoret. System T.’s (1929) ; Rappaport, Die sozialen Theorien Turgots (in: Archiv für Sozialwissenschaft u. Sozialpolitiek (1931). ' Borrel. Turificati werden zij genoemd, die in de vervolgingen der eerste eeuwen hun geloof verloochenden door wierook te strooien in het vuur, dat brandde voor de beeltenis der góden of van den keizer. Turini, Francesco, organist. * 1589 te Praag, f 1666 te Brescia. 1601 hoforganist van keizer Rudolf 11, studeerde nog in Italië en was later (1624) organist aan den dom te Brescia. Werken: missen, motetten, madrigalen, sonaten. Turken, Turkmenen (Toerkmenen), > Turkvolken. Turkoois, waterhoudend aluminiumphosphaat, colloïdaal als gel of triklien kristalliseerend. Meestal in dichte kliervormige massa’s. Hemelsblauw tot appelgroen. Komt op spleten voor in kiezelgesteenten, o.a. in Silezië, Perzië en Egypte. Gebruikt als siersteen. Sommige t. in den handel is echter gekleurd fossiel been, terwijl andere blauwe phosphaten, bijv. lazuliet, wel met t. verward worden. Vele t. vertoonen bruine vlekjes van ijzer. Jong. Turksch(e), zie ook ■> Turkije (s.v.). Turksche oorlof/en, > Balkanoorlogen; Turkije (sub Gesch.). Turksch-rood-olie, > gesulfoneerde olièn; dankt haar naam aan gebruik bij het verven van Turkschrood, alizarinerood. ■> Alizarine. Turksch zadel (Lat.: sella turcica), zadelvormige uitholling van het wiggebeen (■>- Schedel), waarin het hersenaanhangsel rust. w aai in uct uti ocuiwwiiiuiipt Turku, > Toerkoe. Turkvolken, ook Turk (o) tataren, samenvattende naam voor een groep volkeren, die Altaïsche talen spreken en in Oost-Europa en West-Azië wonen. Hun vaderland lag in Midden-Azië. De T. waren de eerste dragers der herderscultuur. Zij drongen ca. 1000 n. Chr. in Klein-Azië binnen en kwamen hier aan de macht. In Zuid-Rusland hadden zij zich reeds eerder gevestigd. Tegenwoordig wonen de T. in Turkije, deelen van Europeesch (Tataren, Basjkieren e.a.) en Aziatisch Rusland (Kirgiezen, Oesbeken, Jakoeten, Toerkmenen e.a.) en Perzië (de zgn. Azerbeidsjan-Tataren). De in Turkije wonende Turken, ook Osmanen of Ottomanen genoemd, tellen 10 k 16 millioen zielen. Zij wonen ook buiten Turkije hier en daar op den Balkan. Het zijn Mohammedanen van de Soennietisohe richting. v b * Turkije, I. Aardrijkskunde. A) Algemeen. T. is een republiek in Klein-Azië (111 448 A/B 6-6), voor 3 % gelegen in Zuid-Oost-Europa (het deel in Klein-Azië heet ook Anatolië of Anadoli). Opp. 763000 km2; ca. 16 millioen inw. Hoofdstad Ankara, ca. 126 000 inw. De vroegere hoofdstad Istanboel = Konstantinopel telt ca. 760 000 inw. IJ) Opbouw. T. behoort tot het groote Dinarische plooiingsgebied, in den Quartairen tijd van Europa gescheiden door het wegzinken van Bosponis en Hellespont. Vulkanische gesteenten komen voor naast oud-kristallijne; breuken en opgeheven randen gaven verder vorm aan het landschap. In den Ararat wordt de grootste hoogte, 5 150 m, bereikt. C) Klimaat. Het kustgebied kent droge, heete zomers en vochtige winters en heeft de planten van het Middell. Zeegebied. De Oostelijke kant van de Zwarte Zee heeft regen in alle jaargetijden en nog veel bosch. Het binnenland is droog (25 cm regen), steppe. D) Bevolking. Deze bestaat in hoofdzaak uit Turken, daarnaast uit Koerden. De dichtheid van bevolking is gering behalve aan de kusten. De godsdienst is overheerschend de Islamietische ("Soennieten). De Kath. Kerk heeft een aartsbisschop in Smyrna, een bisschop op Chios, een apost. vicaris van den Lat. ritus te Stamboel, 3 aartsbisschoppen en 9 bisschoppen van den Armeenschen, 1 aartsbisschop en 3 bisschoppen van den Chaldeeuwschen en 1 bisschop van den Syrischen ritus. Maar vsch. dezer bisdommen bestaan toch eigenlijk nog slechts in naam (zie sub I). J O / E) Middelen van bestaan. Landbouw en veeteelt overwegen. De landbouwhogeschool in Ankara zorgt, dat betere methoden ingang vinden. Voornaamste producten: in het W. tabak, zuidvruchten en katoen. Aan de Noordkust: tabak, rijst, hazelnoten. Aan de Zuidkust: katoen, zuidvruchten, suikerriet. In het binnenland; tarwe, gerst, suikerbieten. Schapen en geiten overwegen bij de veeteelt. Het bosch (ca. 12 %) is zeer verwaarloosd. Visscherij en zoutwinning zijn van beteekenis in het Westen. De mijnbouw komt op; steenkool, marmer, mangaan, meerschuim, zwavel, kwikzilver, zink. De industrie gaat sterk vooruit: textiel, levensmiddelen, metaal, leer, tapijten, cement, olijfolie enz. Spoor- en straatwegen worden gebouwd (de Anatolische en de Bagdadspoorweg). F) Onderwijs. Vroeger beteekende het onderwijs zeer weinig. De hoogere standen bezochten scholen, die door buitenlanders geleid werden. Sinds 1925 is er schoolplicht; in 1928 is het Latijnsche alphabet ingevoerd. Het analphabetisme vermindert langzamerhand. Naast de universiteit te Istanboel zijn er hoogescholen te Ankara. G) Bestuur, enz. De president wordt voor vier jaar gekozen door de Nationale Vergadering. Er is algemeen kiesrecht. De president kiest zijn ministers uit de Nationale Vergadering. De landskleuren zijn rood en wit. Er zijn vele staatsmonopolies, o.a. van suiker, zout, alcohol, lucifers, tabak, opium, speelkaarten enz. Het oude Islamietische recht is in 1926 vervangen door nieuwe wetboeken (in navolging der Zwitsersche wetboeken). Heere. L i t.: W. Noordman, T. (1933); Frey, T. (Handbuch der geogr. Wiss., 1931) ; Klinghardt, Tükün Jordu (1925). H) Weermacht. Het leger bestaat uit 60 reg. inf.; 6 reg. berginf.; 29 reg. cav.; 18 reg. veldart.; 9 reg. zware art.; 7 reg. vestingart.; 16 bat. luchtdoelart.; 3 luchtvaartreg. (370 vliegt.); 13 bat. genie en hulpdiensten. Groote eenheden; 9 legerkorpsen, 5 cavalerie-divisiën, 3 bergbrigaden en 1 brigade vestinginf. Algemeene dienstplicht van 21 tot 46 jaar. Eerste oefentijd: H/j jaar (inf.) tot 3 jaar (marine). In beginsel iedere 2 jaar een herhalingsoefening. Gemiddelde jaarlijksche sterkte: 126 000 (15 000 off.). Luchtmacht 8 383. De vloot bestaat uit: 2 slagkruisers, 2 kruisers, 9 torpedojagers en torpedobooten, 5 onderzeebooten en 24 vaartuigen voor verschillende doeleinden. Bemanning 9 200 (1 200 off.). L i t.: Annuaire mil. (1937). v. Munnekrede. I) Huidige stand van het kerkelijk leven. De houding van T. ten opzichte van het Christendom was in den lateren tijd allesbehalve gunstig. Den Wereldoorlog benutte men om de Armeniërs te verdelgen. De oorlog met Griekenland in 1921-’22 ontketende een dergelijke vervolging tegen de Grieken in Klein-Azië. Ook mengde Nieuw-Turkije zich in de kerkelijke aangelegenheden van de Orthodoxie, o.a. door de afschaffing der waardigheid van patriarch van Konstantinopel. Van de afgescheiden Christelijke Kerken, vooral de Grieksch-Orthodoxe, die in Klein-Azië veel bisdommen telden, is zoo goed als niets overgebleven. Ook de Protestantsche stichtingen zijn meerendeels verdwenen. De in het apost. vicariaat van Konstantinopel en het aartsbisdom van Smyma, waarmee het apost. vicariaat van Klein-Azië verbonden is, aanwezige Katholieke priesters (Franciscanen, Dominicanen, Capucijnen, Lazaristen, Assumptionisten, Salesianen) oefenen zielzorg uit onder de Katholieken, die tot den Latijnschen ritus behooren. Van vrije Evangelie-verkondiging is geen sprake. Weliswaar heeft Nieuw-Turkije het kalifaat afgeschaft en in beginsel vrijheid van godsdienst geproclameerd, maar practisch beheersoht de Islam nog altijd het Turksche leven, terwijl aanvaarding van de Christelijke leer beschouwd wordt als afval en losmaking van het Turksche volk. De ontchristelijking gaat verder, zooals o.a. blijkt uit het verbod om een geestelijk kleed te dragen (1935). Zie ook boven, sub D. A. Mulders. 11. Geschiedenis. Voor de gesch. tot de 14e e. zie •> Klein-Azië. In het midden der 14e e. begint de gesch. van het Turksche Rijk met het opdringen der Turken onder Osman uit Toerkestan naar het W. Zijn zoon, Orchan I, bracht het Oost-Rom. Rijk harde slagen toe, richtte het Janitsarencorps op, overschreed den Hellespont in 1364. Moerad I veroverde Macedonië en versloeg de Serven op het Lijsterveld (1389). In de 14e en 15e e. drongen de Turken steeds verder door op den Balkan; Konstantinopel viel in 1453. Mohammed II (1461-’81) nam den titel van sultan aan. In de 16e e. vielen Syrië, Palestina, Arabië en Egypte in handen van Turkije. Soliman I (1520-’66) veroverde de laatste bolwerken der Christenen in het O.: Belgrado en Rhodos, en deed invallen in Hongarije, veroverde de Noordkusten der Zwarte Zee en bestreek met zijn vloot de Middellandsche Zee. Wel lieten de Mohammedanen den Christenen in hun rijk een zekere mate van vrijheid van godsdienst tegen hooge belastingen, toch beduidde het Turksche voortdringen een groot gevaar voor het Christendom en Europa, waartegen de pausen coalities trachtten te vormen. In de 17e e. begon in T. groote corruptie te heerschen wegens den overmoed der Janitsaren en der Pasja’s; oorlog met Perzië verzwakte het rijk. Na 1683 (mislukte aanval op Weenen) begon de macht der T. in Europa te tanen. Rusland, groote mogendheid geworden, maakte aanspraken op Konstantinopel en op bescherming der Orthodoxe Christenen in het rijk. Daardoor ontstond de Oostersche kwestie, die vooral voor Rusland en Oostenrijk beteekende: verdrijving der Turken uit Europa. Men duidde den sultan en zijn regeering (Sublieme Porte) dikwijls aan als den „Zieken Man”. Nadat Rusland in de 18e e. de kusten der Zwarte Zee had veroverd, verloren de Turken in de 19e e. groote deelen van hun gebied in den vrijheidskamp der onderdrukte volken: Griekenland werd onafhankelijk in 1827, Servië vorstendom in 1830. Egypte en Arabië gingen verloren. Mahmoed II (1808-’39) schafte het Janitsarencorps af en regeerde absolutistisch. Wel stonden in den > Krimoorlog Frankrijk en Engeland aan de zijde van T., doch door het stijgen van den schuldenlast kwam Turkije onder controle der groote mogendheden (Dette publique ottomane 1882). Abdoel Hamid II (1876-1908) zag zijn rijk verder vervallen. Na het congres van Berlijn (1878) verloor T. alle rechten op Servië, Montenegro en Roemenië; Bosnië en Herzegowina werden door Oostenrijk bezet; in 1881 kwamen Thessalië en Epirus aan Griekenland; Tunis aan Frankrijk; in 1882 Egypte aan Engeland. Tegen concessies aan Duitschland (Bagdad-spoorweg 1898) reorganiseerden Duitsche officieren het Turksche leger. De Jong-Turksche partij onder Moestafa > Kemal bewerkte afstand van den sultan Abdoel Hamid in 1908 en de verkrijging eener constitutie in 1909. In 1911-’l2 verloor T. aan Italië Tripolis en de Dodekanesos, terwijl in de > Balkanoorlogen van 1912-’l3 T. bijkans geheel uit Europa werd teruggedrongen. In den > Wereldoorlog stond T. aan de zijde der Centralen en capituleerde op 30 Oct. 1918 te Moedros; bij den vrede van Sèvres (10 Aug. 1920) verloor het Syrië, Palestina, Mesopotamië, Arabië, Armenië, de Westkust van Rlein-Azië met Smyrna. Nu begon echter de groote herleving van T. onder aanvoering van Moestafa Kemal, die op 20 Jan. 1921 te Ankara de Turksche republiek stichtte en Klein-Azië aan de Grieken ontnam. De vrede van Lausanne (24 Juli 1923) erkende het nieuwe bewind en T.’s heroveringen. T. werd nu geheel hervormd door president Kemal. Het Kalifaat werd in 1924, de Islam als staatsgodsdienst in 1928 afgeschaft. In 1926 werden polygame huwelijken, de sluiers der vrouwen en de fez der mannen verboden. In 1925 werd de Gregor. kalender en in 1928 het Latijnsche alphabet ingevoerd. In 1933 kregen de Turksche vrouwen actief en passief kiesrecht. In 1932 trad T. tot den Volkenbond toe en sloot non-agressie-verdragen met Rusland, Perzië en de Balkanlanden. Ook met Griekenland is de verhouding veel verbeterd. L i t.: Hammer-Purgstall, Gesch. des Osman. Reiches (1835); Jorga, Gesch. des Osra. Reiches (1913); Jonquière, Hist. de I’Empire ottom. (1914; Price, The Rebirth of T. (1923) ; Toynhee and Kirkwood, T. (1926); Kemal-Pasoha, Die neue T. (1929); Lamouche, Hist. de Ia Turquie (1934). v.Son. 111. Taal. De Tmksche taal, thans bijna alleen in een paar Balkan-provincies en in heel Klein-Azië gesproken, is het Osmanli, dat met het Mongoolsch, Toengoesch, Boerjetisoh, Oeigoersch, Kirgisisch en Oezbekisch tot den Altaïschen taalstam, of den rechtervleugel der Oeral-altaïsche talen behoort. Hiermee ook verwant zijn de Oud-Turksche Orchoninscripties in Mongolië en aan de Jenissei, door Vilhelm Thomsen ontcijferd en thuisgebracht in zijn; Inscriptions de I’Orkhon déchiffrées (Helsingfors 1896). Zie vooral de Turksche woordenlijst blz. 201 vlg. Jac.v.Ginneken. IV. Turksche literatuur. De Turksche geschreven lit., in den loop der 13e eeuw in Klein-Azië voortgekomen uit de volksliteratuur, toen de overmacht van Arabisch en Perzisch begon te verminderen, bleef toch eeuwenlang den invloed dezer talen, vooral van het Perzisch, ondervinden. Daaraan ontleende men de dichtvormen (masnawi, kaside, enz.); daaraan ook de stof tot bezingen van mystieke en profane liefde of tot beschrijven van de heldendaden en romantische avonturen der oud-Perzische helden. In de 14e e. waren ->■ Nesimi met zijn mystieke lyriek en Ahmedi met zijn Iskandarname, in de 15e e. de kasiden-dichter Sjeichi op den voorgrond tredende figuren. Daarnaast ontwikkelde zich vanaf de 15e e. het proza, meest in historische werken. Vooral het hof der Osmanen-dynastie was een literair centrum en haar bloeitijd in de 16e e. weerspiegelt zich in de lit., waarin de Ivrische dichters Foezoeli (f 1663) en > Baki (t 1699) voor later tijden als onbereikbare voorbeelden, de eerste voor diepte van gevoel, de tweede voor klassieken vorm en taaibeheersching, golden. De volgende eeuwen zien nog enkele grooten, o.a. > Nef’i, maar in het algemeen verraadt gebrek aan originaliteit en ware inspiratie het cpigonenwerk. r*v 1 • 1. Z M lOa a daa rWT De hervormingsbeweging, die in de 19e e. door Westersche, vooral Fransche beïnvloeding zich op vele gebieden doorzette, bracht ook een volledige omwenteling van de literatuur. ->Sjinasi, > Kemal Bei en Zija Pasja waren de voormannen dezer revolutie, waardoor de Turksche lit. aan den Islam-invloed onttrokken en door en door vereuropeescht werd. Romans, novellen en tooneelstuhken naar Westersch model waren naast journalistiek werk de voornaamste uitingen. Ze schiepen de mogelijkheid voor de ontwikkeling eener moderne nationale lit., die heden in het nationale T. van Kemal Pasja tot bloei begint te komen. Zij streeft naar vereenvoudiging van taal en zuiverheid van gevoel en sluit zich nauw aan bij volksliteratuur en volksleven, in overeenstemming met de echt-Turksche idealen. Zija Gök Alp (f 1924) was de groote promotor. De dichter Faroek Nafidh en de romanschrijfster Chalide Edib Chanim dienen genoemd. T • i Tl /-»■! 1 TTÏ-J -f AJ.J T)n/vi-nrr / C dln L i t.: E. Gibb, Hiatory of Ottoman Poetry (6 dln. 1900-’O9) ; P. Hom, Gesch. der türkischen Moderne (1909); Köprülü Zade Mehmed Fuad, in : Enz. d. Islam (a.y. Turken). Zoetmulder. V. Voor Turksche kunst, zie > Islam (sub C). Turnen, zijn oorspronkelijken zin was t. synoniem met > gymnastiek. Nu wordt deze naam gegeven aan liet bedrijf van gymnastiek- of tumvereenigingen, zoodat t. de sport-vorm van gymnastiek kan genoemd worden, waarbij dus het streven naar prestaties vnl. aan brug, rek, ringen en paard hoofddoel is geworden. Door het opvoeren van de techniek heeft het t. ingeboet aan algemeen vormende waarde. Zie > Turnorganisatie. Goris. Turner, 1° C., > Tourneur. 2° Joseph Mallord William, Engelsch schilder en etser. * 23 April 1775 te Londen, f 19 Dec. 1851 te Chelsea. Leerling van Malton, Hard- wiek en van de Academie. Maakte talrijke reizen. Onder invloed van Cl. Lorrain ontwikkelde hij zich tot Engelands grootsten landschapsschilder. Met zuiver schilderachtige middelen (licht, lucht en atmosfeer) componeerde T. zijn landschappen, die soms een romantisch, soms een phantastisch visionnair karakter dragen (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 497 in dl. XII). Zijn uitgebreid oeuvre leert ons evengoed het gouden zonlicht van Venetië kennen, als de grijsheid der Londensche misten. T.’s aquarellen zijn spontaner geschilderd en geven een levendiger beeld van de natuur dan de gecomponeerde schilderijen. Naar voorbeeld van Lorrain’s Liber Veritatis maakte T. het Liber Studiorum, een verzameling ontwerpen voor landschappen , welke door een staf van graveurs in schaaf – techniek zijn overgebracht. De Tate Gallery te Londen bezit vele olieverfschilderijen en schetsen van zijn hand tezamen met ca. 400 aquarellen en vele duizenden teekeningen. L i t.: W. Armstrong, T. (1902); Bayes, T. (1931); Rawlinson, The engraved work of T. (1908-’13); Finherg, The water colours ot T. (1909). Korevaar-Hesseling. Turnhout, stad in de prov. Antwerpen (II 512 D2), ten O. van de stad Antwerpen. Opp. 5 644 ha; 28 000 inw. (Kath.). Stad sedert 1212, thans nijverheidscentrum met papier-, ijzer- en sigarenfabrieken, enz. Spoorweg naar Herentals en vertakking van het Kempisch kanaal. St. Pieterskerk met koor van 1484. Oud kasteel, eertijds jachtpaviljoen der hertogin van Brabant, thans Gerechtshof (monument 3e klas) met wandschilderingen door K. Boom. St. Theobalduskapel (mon. 3e klas); ook geclassificeerd natuurschoon in de omgeving. Nieuwe parochiekerken van het H. Hart, van Maria-Middelares en van het Kind Jesus. Begijnhof van 1372 met monumentale poort. Verschillende kloosters, o.a. van de Jezuïeten, gesticht in 1845 (met college, begonnen in 1807 door P. de Nef, en Apostolische school); van de Kanunnikessen van het H. Graf (met middelbare en normaalschool); van de Broeders van Scheppers (St. Victorsgesticht). Staatsmiddelbare school en vakscholen. Oudheidkundig museum Taxandria. Monument van dr. R. Snieders. Lauwerijs. Geschiedenis. Vermeld van in de 11e eeuw, was een jachtgoed van de hertogen van Brabant, afgestaan aan Maria van Brabant, die Reinout van Gelder huwde 1357). Maria stichtte er een kapittel en een priorij (Korsendonk) die zich met Windesheim vereenigde. Wordt belangrijk als residentiestad onder Antoon van Bourgondië. Verwoest in 1607 door van der Marck. De heerlijkheid kwam aan het huis van Nassau, einde der 17e eeuw (Amalia van Solms). Bloeit op in de 18e eeuw als handels- en nijverheidsstad. Op 27 Oct. 1789 werden de Oostenrijkers er verslagen door do Patriotten (Van der Mersch). In de onmiddellijke buurt werd de slag geleverd van de Tielenheide (1698, Staatschen tegen kolonel Varax der Spanjaarden). Li t : Jansen, T. in het verleden en heden (1905); id., Gids voor T. (1935). Prims. Turnhout, 1° Gerardus van, componist, vader van 2°. * Ca. 1620 te Turnhout, f 1580 te Madrid. Hij was in 1545 kapelzanger der kathedraal te Antwerpen, 1662 meester der O. L. Vr.-broederschap en 1663 kapelmeester. In 1572 werd hij kapelmeester van Philips II te Madrid. T. schreef motetten, chansons en een mis. 2° Johannes van, componist, zoon van I°. 1586 kapelmeester te Brussel van Alex. Farnese, gou- verneur der Nederlanden; 1611 bijgevoegd en 1618 eerste kapelmeester der koninklijke kapel aldaar. Hij schreef madrigalen en motetten. Lenaerts. ” Turnip, kruisbloemig gewas, geteeld om den vleezigen, verdikten, meestal knolvormigen wortel. Wordt in Engeland veel verbouwd als hoofdvrucht, speciaal voor schapenvoer, op zwaar bemest land, en komt dan in teeltwijze met de koolraap overeen. In Nederland sporadisch verbouwd als Mei- of zomerknol. Dewez. Turiiorfjanisatic. In België bestaan, buiten enkele alleenstaande, meestal afgescheiden leringen, drie groote federaties voor de gymnastiekbeoefening. A) Het Nationaal Verbond der Eath. Turnkringen. Op 30 Oct. 1892 werd te Berchem bij Antwerpen de Kath. Turnbond gesticht, d.w.z. de hoofdvereeniging, die de Kath. kringen zou groepeeren, leiding en steun geven. Jaarlijks, maar telkens in een andere stad of gouw, heeft het bondsfeest plaats, waarop de aangesloten kringen van heel het land met hun leden of ten minste een afgevaardigde vertegenwoordigd zijn. Zoo is er eenheid van gedachte en leiding mogelijk. Het vakblad Belgica, dat om de 14 dagen verschijnt, is de mijn, waaruit alle inlichtingen en raadgevingen geput worden. Het Nat. Verbond der Kath. Turnkringen is aangesloten bij de Kath. Turninternationale (U.1.C.C.E.P.), die sinds de internat, vergadering, gehouden te Praag op 10 Juni 1928, waarop voor het eerst technische afgevaardigden uitgenoodigd waren, de hooge leiding en bescherming geeft. De belangrijkste onderafdeelingen van het Nat. Verbond zijn; de gouwbonden (in elke provincie), ook nog gewestelijke groepeeringen, zooals het Kempisch Verbond, het Rupelverbond, arrondissementsverbonden, enz. Een turnkring van eenige beteekenis heeft vier groepeeringen; adultenafdeeling en leerlingenafdeeling, elk gesplitst in afd. voor jongens en meisjes. v*“ o-iu. vuui juugcuo cu uxciöjcö. B) De Onzijdige Belg. Turnbond, waarbij alle liberale vereenigingen zijn aangesloten. Tijdschriften: Turnleven, officieel orgaan van den Kon. Belg. Turnbond; De Turner, Tijdschrift der Vlaamsche turners van den K.B.T. Groepeeringen: Ooster-, Zuider- en Namensche gouwen, Noorder- en Middengouwen, Oost-Vlaamsche gouw en West-Vlaamsche gouw. wüu t 111oi_'iguuvv cu vv cat-v laamsoiie guuw. C) De Socialistische Turnkringen. Deze zijn min talrijk en bestaan enkel in de fabriekscentra. Al de turnkringen in België maken een slechte periode door. De overdreven belangstelling voor het voetbal verbrokkelt veel vereenigingen. Enkel een turnkring, die zelf aan voetbal doet, behoudt zijn leden. Ducheyne. 1 T VVVVWI UUUVj k/VUUUUt uijli ivU-UU* is UO/ E’ (j ! (/C • Voor Nederland zie -> Snort (sub Snortoreanisatiei. . muuiüuu Ziic -r OJJUI t JÖUU OjJUrLUlgcUilSclliej. Turnover, > Arbcidersbeweegli ikheid. A j -7- .rtJ UclUtToUcWccgllJKllßlCl. Turnu Severin, stad in Roemenië (XIX 112 H 4), aan den N. Donauoever, waar de rivier de Ijzeren Poort verlaat, aan de spoorlijn Temesvar—Boekarest. Ca. 21 000 inw. (1936). Belangrijkste Donauhaven van Klein-Walaohije. Hoek. Turoon (g e o 1.), een der oudste etages van het boven-Krijt, zoo genoemd naar het landschap Touraine. Turr eeremata, Lat. naamvoor > Torquemada. 5 iiuuiii » uui xunju^maua. Turrls (Lat. = toren), in de liturgie een busje met torenvormige afsluiting, waarin de H. Eucharistie aan de zieken gebracht werd. Vgl. > Ciborie; Py.xis; Theotheca. Turlur, -> Tortelduif. Turijn (Ital.: Torino). 1° Provincie van het koninkrijk Italië. Oppervlakte 5 481 km2; ca. 1 160 000 inw. T. strekt zich uit van de Alpen tot in de Povlakte. Vruchtbaar, veel landbouw (tarwe, maïs, hennep, wijn); veeteelt; zijderupsen. Zeer veel industrie. 2° Hoofdstad van de gelijknamige Ital. provincie (XIV 320 A 2), 240 m boven de zee, aan do Po. Ca. 640 000 inw. Aartsbisschopszetel. De universiteit dateert uit 1404. Talrijke vakscholen en hoogescholen. Academie van Wetenschappen; hoogere krijgsschool; vliegschool. Radiostation. Zeer drukke industrie (auto’s, katoen, kunstzijde, leer, rubber). Belangrijk spoorwegknooppunt. Vliegveld. De Keltische stad werd onder Augustus een Roraeinsche kolonie. Ca. 600 werd T. een Lombardisch hertogdom. In 1045 kwam het aan Savoye. In 1865 ging de rang van hoofdstad van Italië over op Florence. Heere. * ’ 'v* AIWA VAU AIAIVA T I*ll A V * VI A AVI ViIUU • AA Wf U • Bezienswaardigheden: De hoofdlijnen van een Rom. castrum zijn nog te herkennen in het plan van de oude stadskern. Verder de kathedraal S. Giovanni Battista (1492-’9B; Renaissance), een driebeukige basiliek met dwarsbeuk en achthoekigen vieringskoepel (1657- 1694 verrijkt met de ronde Capella SS. Sudario). De S. Lorenzo (1634-’66, arch. Guarini), een centraal – bouw. De S. Filippo Neri (1675, arch. Guarini, gewelf, na instorting van het oorspronkelijke, van 1714, arch. Juvarra). De S. M. Della Consolata (1679, begonnen door Guarini, koepel van Juvarra van 1703). Het Jezuïetenconvict, thans Academie van Wetenschappen (1678, arch. Guarini). Het Palazzo Carignano (1679, arch. Guarini). Het kasteel of Palazzo Reale (1646), baksteenbouw. Verder het Castello del Valentino (1633, naar het Luxembourg te Parijs); het Palazzo Madama; oorspr. middeleeuwsch; herhaaldelijk verbouwd, vooral door Juvarra (1718), die statietrap en Westgevel ontwierp; het Palazzo d’Ormeo (1730, Juvarra). De S. Christina (1637, Castellamonte, en 1718, Juvarra). De S. M. del Carmine (1732-’35, het hoofdwerk van Juvarra). Verder nog vele andere paleizen en monumenten, o.a. Pal. Asinari di S. Marzano, Pal. Graneri, Pal. Barolo, de universiteit, Pal. Saluzzo di Paesana, Pal. Cavour, S. Chiara, Capella Corpus Domini en het Teatro Regio. Nabij T. ligt ten slotte het verreweg belangrijkste kerkelijke monument: de Superga, een werk van Juvarra (gekoepelde centraalbouw, 1717-’3l; zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XIV). L i t.; L. B. Bertarelli, Piemonte (Touriug Club Italiano, 1930) ; Cognasso, fctoria di T. (1934). v. Embden. De synode van ï., in 401, trachtte tevergeefs een eind te maken aan den strijd tusschen de bisschoppen van Arles en Vienne om voorrang en bijzondere rechten. > Arles; Zosimus; Vienne. ' tiWOUUUO, I ICUIiCi Tuscaloosa, stad in den staat Alabama, Ver. Staten van Amerika (I 649 B 3). Ca. 21000 inw. Kolenmijn en ijzerindustrie. Tuscarora-randinzinkincj, het Noordelijke gedeelte van de Japansche randinzinking ter hoogte der Koerilen. Zoo genoemd naar het Amer. oorlogsschip ïuscarora, hetwelk, loodende voor het leggen van een telegraafkabel, hier in 1874 een diepte van 8 613 m vond. Wissmann. Tusehe, een vettige lithographische inkt, welke op vsch. manieren wordt bereid. Een oud Fransch recept schrijft de volgende bestanddeelen voor: 160 g talk, 160 g was, 160 g zeep, 160 g schellak en Parijsch zwart, welke bestanddeelen vlg. deze verhouding worden samengesmolten. Ronner. Tuscië, > Toscane. Tusculum, oude Romeinsche stad (tegenw. > Frascati) met Odysseus’ zoon Telegonus als mythische stichter, geboorteplaats van vele aanzienlijke Romeinen, en onder de republiek en het keizerrijk als de villa-stad bekend. Cicero, tijdens zijn verblijf te T. op zijn landgoed, schreef er zijn wijsgeerige verhandeling: „Tusculanae disputationes”, zoodat T. spreekwoordelijk het buitenverblijf beteekent, waar men in vrede werken kan. Archaeologische resten vond men te T., o.ra. van een bronnenhuis, het theater en het amphitheater. E. De Waele. Tussaud, Madame, geb. Marie Grossholtz, Zwitsersch beeldhouwster. * 1760, f 1860. Studeerde kunst in Parijs; modeleerde de hoofden van de leiders der Fransche Revolutie, kwam in 1802 naar Londen, opende in 1833 een wassenbeeldengalerij in Baker Street, genaamd Mme. Tussaud’s Exhibition, in 1884 overgebracht naar Marylebone Road, in 1925 grootendeels verbrand, in 1928 heropend, nog altijd een van de „sights” van Londen. G. de Vries. Tusschcncelstof (dier k.), bij sommige weefsels een tusschen de cellen en door deze afgescheiden stof, zooals bij > been, > kraakbeen en > bindweefsel. Tusschendek, > Dek. y ■ Tusschcndomiuant, in de harmonieleer het gealtereerde accoord, dat dominant wordt van een volgend laddereigen (soms ook gealtereerd) accoord, hetwelk daardoor neventonica wordt. Tiisschenhandci, in ruimen zin: het geheel van handelaars, die de keten vormen tusschen producent en consument, zooals opkoopers, groothandelaars, exporteurs eenerzijds (collecteerende of verzamelende handel), en importeurs, groothandelaars, detaillisten of kleinhandelaars anderzijds (distribueerende of verdeelende handel). De keten is veelal het langst bij agrarische producten. Het getal tusschenschakels tracht men wel te verminderen (zgn. uitschakelingstendenz). Die pogingen kunnen uitgaan van de zijde van den producent, die rechtstreeks aan de consumenten wil leveren, bijv. bij petroleum („van de bron naar de lamp”), maar ook van de zijde van den consument, door de zgn. coöperatieve verbruiksvereenigingen (directe of rechtstreeksche handel tusschen producent en consument). T. in engen zin: de handel, welke de schakel vormt tusschen den collecteerenden en den distribueerenden handel; in hoofdzaak de exporteurs en importeurs, maar veelal ook de in- en verkoopcommissionairs, de banken, de makelaars en andere tusschenpersonen, die bij import en export een rol vervullen. Onder internationalen t. verstaat men de in- en uitvoerhandel tusschen verschillende volkshuishoudingen door kooplieden tot een ander land behoorend. L i t. : L. Kirsch, Der moderne Handel (1925); M. van Overeem, Organisatie en Techniek van den Handel (I 1934); N. J. Polak, De Taak van den Tusschenhandel (1924, opgenomen in: Bedrijfseconomische Studiën, 1932). Snel. Tussehenhoofd, > Sleepsluis. Tusschcnkaaksbeen, 4- Bovenkaak. Tussehenkringzender, radiozender, waarbij de oscilleerende lamp niet rechtstreeks aan de antenne is gekoppeld, doch waarbij van een tusschenkring, bestaande uit een zelfinductie en een capaciteit, als tusschenschakel wordt gebruik gemaakt. Het doel van den tusschenkring is het zuiveren van de in den oscillator opgewekte trillingen van de neventrillingen, welke tevens ongewenscht worden opgewekt. Dubois. Tusschenpersonen (recht) zijn: I°personen, die ten behoeve van anderen, die hun daartoe opdracht hebben gegeven, overeenkomsten sluiten. Zij kunnen dit doen op eigen naam (bijv. commissionnairs) of in naam van hun opdrachtgevers (bijv. makelaars, handelsreizigers, filiaalhouders, winkelbedienden, procuratiehouders, handelsagenten, assurantiebezorgers). In het eerste geval zijn zij > partij bij de overeenkomst, in het tweede niet. Voor de rechten en verplichtingen van den t. zie men onder de afzonderlijke trefwoorden, zooals > Commissionnair, Makelaar, Procuratiehouder. Nieuwe regelen omtrent handelsagenten en handelsreizigers zijn voor Ned. vastgesteld bij de wet van 5 Nov. 1936 Sb. 207. v. d. Kamp. 2° Bovendien verstaat men onder t. degenen, wien een testamentaire beschikking of schenking gedaan wordt met de bedoeling, dat zij het geschonkene doen toekomen aan iemand, die onbekwaam is om dit voordeel te ontvangen. De art. 958 en 1718 Ned. 8.W., 911 en 1099 Belg. B.W. verklaren deze beschikkingen nietig. Degene, die haar nietigheid inroept, moet de tusschenpersoonstelling bewijzen, behalve ingeval de beschikking is gemaakt aan vader, moeder, afstammelingen of ecatgenoot van den onbekwame, in welk geval dit bewijs overbodig is (zie ook art. 1100 Belg. 8.W.). Tusschenras (b i o 1.), een door Hugo de Vries ingevoerde term om rassen aan te duiden, waarbij, onder invloed van > modificaties, bepaalde anomalieën, zooals > klemdraai, optreden. LUIUVVU, , “fV ” Tusschenregel, > Puntdeur. Tusschen-Sambcr-en-Maas, landstreek in Z. België, tusschen de Maas en de Samber gelegen, beslaat het W. gedeelte van de prov. Namen en het Zuiden van de prov. Henegouwen; bevat een strook van het West. steenkoolbekken van Wallonië, de Marlagne, het land van > Thuin, de Fagne (zie > Famenne) en in het uiterste Zuiden het N.W. deel van de > Ardennen; het is de voortzetting in Westelijke richting van de > Condroz. Het eigenlijk T. S. en M. gebied is samengesteld uit sterk geplooide en gestoorde Primaire rotsen, die tot schiervlakte vereffend zijn en hier en daar bedekt liggen met Secundaire en Tertiaire lagen; de Quartaire nederzettingen bedragen verschillende dikten, waardoor het economisch belang zeer verschillend is, eveneens ter oorzake van de chemische samenstelling der aardlagen. Het reliëf van 200 m tot ruim 300 m vertoont een tamelijk regelmatige opeenvolging van N. naar Z., van heuvelruggen en dalen, die vaak overeenstemmen met een concordanten teotonischen bouw, ofschoon er ook reliëfinversies voorkomen. In het algemeen wisselen de hardere zandsteen- en psammietenhoogten af met de lagergelegen kalksteen- en schistenformaties. Behalve de Oise, die ontspringt in den Z.W. hoek, behooren al de wat e r 1 oop e n tot het bekken van de Maas. In hun midden- en benedenloop hebben zij vaak schilderachtige uitsnijdingsdalen uitgespoeld, nl. de Molignée, Viroin, Heure. In de kalksteenrotsen doen zich karstverschijnselen voor, nl. te Dinant en Couvin. Waar de ondergrond ondoordringbaar is, liggen vijvers en moerassen, nl. te Virelles, Seloignes, Sivry, Rance, Posses. De Noordelijke industrierand uitgezonderd, bevat de streek weinig steden; de b ev o Iki n g leeft vooral van landbouw en veeteelt, alsmede van het exploiteeren van steengroeven. De belangrijkste bronnen van bestaan zijn: landbouw, fruitteelt, veeteelt, boschbouw, jacht op wild in de talrijke wouden, steengroeven, waarin verschillende marmersoorten, zand- en kalksteen, psammieten; ook ijzererts, dat eertijds druk ontgonnen werd, aardewerk, vischvangst. De zuivelindustrie heeft sedert eenige jaren goede vorderingen gemaakt. Behalve de verscheidenheid der landschappen zijn voor het toerisme ook van groot belang de overgebleven bezienswaardige gebouwen, kerken, kasteelen, hoeven, van vorige eeuwen, die men nog op talrijke plaatsen aantreft. Verder bezit T. S. en M. de welbekende „marches de I’Entre Sambre-et-Meuse”, die voor folklore en geschiedenis vermeldenswaardig zijn, nl. Thuin, Walcourt, Gerpinnes, Fosses, Ham-sur-Heure, enz. F. Asbroeck. Tussehenspel, > Interludium. Tussehenteelt (t ui n b.), productie van een bijcultuur tusschen een hoofdgewas in den tuin. Vaak is bijv. kropsla een tussehenteelt bij bloemkool of de erwt een tussehenteelt bij aardbeien. Tusschenveredcling (t ui n b.), kort verbindingsstuk van een peervariëteit met den kwcepeeronderstam, toegepast, wanneer die peervariëteit slecht met kwee vergroeit. Als t. doen bepaalde peren dienst, bijv. Curé en Conseiller a la Cour. Tusschenvoegscl, -> Infix. Tussehenwerpsel, ->■ Interiectie. Tusschenzetsel of entre-deux, kant of borduursel, dat een verbinding vormt tusschen twee stukken goed. Tusschenzin, > Zin. Tussenbroek, Hendrika van, componiste, speciaal van kinderliederen en -operettes. * 2 Dec. 1854 te Utrecht. Leerlinge van R. Hol aan de Utrechtsche muziekschool. Tussilago, > Hoefblad. Tussis, ■> Hoest; Kinkhoest. * 9 xj-vcoo, XVUUUIUeSL. .Tiiteiii, P eter, Deensch romanschrijver van liefst exotische en sportief-primitieve thema’s. * 1909 vAvuiounc en opux wei-primitieve triema s. * iyU2. (1929°) °rn' werken: Fangstmaend (1928): Larsen Tutela (impuberum), ■> Impubes: Vooedii. impuUCS, VUUgUIJ, Tullorlsme, een der •> moraalsystemen. Tuuk, Hermanus Neubronner van der, Indoloog van buitengewone bekwaamheid, grondlegger van de vergelijkende Maleisch-Polynesische taalkunde. * 23 Febr. 1824 te Malaka, f 17 Aug. 1894 te Soerabaja. Hij ontving zijn opleiding in Nederland en werd in 1848 door het Ned. Bijbelgenootschap naar de Bataklanden (Sumatra, Ned.-Indië) gezonden om den Bijbel in het Bataksch te vertalen. Het gelukte T. het vertrouwen der bevolking te winnen, en hij was de eerste Europeaan, die op een reis naar de binnenlanden het Tobameer zag. In 1858 naar Nederland teruggekeerd, begon T. zijn verzamelde stof uit te werken. Naar Indië teruggekeerd, legde hij zich vooral op het Lampongsch toe. In 1873 ging T. in regeeringsdienst over en werd naar Bali gezonden om een oud-Javaansch woordenboek (op Bali is het Oud-Javaansch beter dan op Java zelf bewaard gebleven) samen te stellen. Zijn bibliotheek, handschriften en ethnologische verzameling liet T. na aan de Leidsche universiteit. Voorn, werken: Kawi-Balineesoh-Nederlaudsch woordenboek [posthume uitg. d. Brandes (I-III) en Rin- kes (IV), 1897-1912] ; Bataksch-Nederduitsch woordenboek ; Tobasche spraakkunst. Olthoi , L/unuj, I uwim, J u 1 jan, Poolsch lyrisch dichter van de groep Skamander. * 1894 te Lodz. U it g. : Gez. Werken (Poolsch, 1929). – – o- • '-‘HUU WUIBUU, JL.U4VJ. Tuxtla, vulkaan in Mexico, aan de Noordzijde van de landengte van Tehuantepec (18°24'N., 95°19'W.). In historischen tijd zijn er drie erupties geconstateerd, w.o. een geweldige aschregen in 1793. " svnciuigc aöUUCgCU lil ±l^7o. Tvedl, Jen s, Noorweegsch naturalistisch landsraaal-schrijver, uit de school van A. Garbore * 1857. U i tg. : Saml. Skrifter (12 d!n. 1932 vlp.l * w g. • oauu. ojuruier om. lyóZ vig.j. Twaalf artikelen des Geloofs, > Apostolische Geloofsbelijdenis. Twaalfjjodenkruid (Dodecatheon), een plantengeslacht van de fam. der sleutelbloemigen, komt met 30 soorten in N. Amerika voor en wordt soms als sierplant gebruikt. Zoo heeft men verschillende variëteiten van 1). meadia met knikkende bloemen in schermen en wortelstandige bladeren. Ttnuman rruiuwouftUUXgC UiaUtJltJli. jDOUmCin. Twaallhelmlgen (Dodecandria), een plantenklasse van het kunstmatige stelsel van Linnaeus. De planten, die hiertoe behooren, hebben bloemen met twaalf meeldraden. Twaalfjarig Bestand, 1609-1621, wapenstilstand gedurende den > Tachtig]arigen oorlog tusschen Spanje en de aan Spanje trouw gebleven Nederl. gewesten eenerzijds, en de opgestane gewesten anderzijds. Het werd tegen den zin van Maurits onder sterke bemiddeling van Frankrijk en Engeland door Oldenbarnevelt doorgezet. Tot definitieven vrede kon men niet komen, wijl Philips 111 den eisch stelde, dat de Republiek van de buiten-Europeesche vaart zou afzien en het herstel van den Kath. eeredienst zou toelaten. In de koloniën ging de oorlog dan ook door en de plakkaten bleven van kracht. In de Noordelijke Nederlanden is het T. B. gekenmerkt door de inwendige troebelen van den strijd tusschen Contra-Remonstranten en Remonstranten, en tusschen Oranje- en staatsgezinden over de souvereiniteit van respectievelijk de Staten-Generaal of van de Staten der afzonderlijke gewesten. De godsdienstige strijd liep uit op den triomf der Contra-Remonstranten (zie Synode van -> Dordrecht); de politieke, die eng met den godsdienstigen was verbonden, liep uit op den gerechtelijken moord op Oldenbamevelt en de gevangenzetting van Hugo de Groot e.a. Na het Bestand heeft Frederik Hendrik nog aanzienlijke veroveringen op Spanje gemaakt; Groenlo, Den Bosch, Maastricht; in het algemeen: het grootste gedeelte der zgn. > Generaliteitslanden. Li t: Nuyens, Gesch. der Kerkel. eu polit. Geschillen in de Republiek, voornamelijk gedurende het T B (2 dln 1886/7). Gorns. Het T.B. vormde voorde Zuidelijke Nederlanden een tijd van betrekkelijke rust. De werkzaamheid der geestelijke Orden kon zich nu, onder de bescherming der aartshertogen Albertus en Isabella, ten volle ontplooien. De homologatie der land- en stadsrechten, door Karei V begonnen, maar door de troebelen tegengehouden, kon nu uitgevoerd worden. Brussel bloeide als hofstad en diplomatiek centrum. Toch dreigde meermalen het Bestand ontijdig een einde te nemen, zoo in 1610, en 1614 vanwege de Kleefsche erfenis en in 1619, toen Spinola de Palts veroverde. Wel werden alle functies door Zuid-Nederlanders bekleed, maar in den raad der aartshertogen overheerschten de vreemde- lingen. In het algemeen moet men dan ook den tijd van het Bestand beschouwen als een overgang naar de hernieuwde verspaansching. Boeren. Twaalf IVachten, -> Joelfeest. Tw'aalltafelcnwct, -> Leges XII tabularum. TwaaUvingerige darm, > Spijsvertering. Zie pl. t/o kol. 480 in dl. XVII (sub resp. 7 en f). Twaal!voetsjol, internationale klasse van open zeilbooten, die alle nauwkeurig aan de officieele bouwteekeningen en bouwbestekken moeten voldoen. Zeiloppervlak 9,3 m 2. Twaalven, dc, uitdrukking, gebruikt voor de Twaalf Apostelen (> Apostel). Twain, Mark, pseudoniem van Stephen Langhorne Clemens, Amer. humoristisch schrijver en satyricus. * 30 November 1835 te Florida (Missouri), f 21 April 1910 te Redding (Connecticut).Wasals bediende werkzaam op een drukkerij, later loods op de Mississippi, waar hij in den ui troep der loodsen „mark twarnTzijn pseudoniem vond,was eenigen tijd redacteur van The Enterprise, wijdde zich daarna geheel aan de literatuur en het geven van lezingen. Reisde in Europa, Indië en Australië. T., die aanvankelijk droog humoristisch werk leverde in het destijds gebruikelijke genre, dat vooral den spot dreef met het oude Europa, en de cultuur, naar Europ. model, van New England, ontwikkelde zich tot den eersten grooten satyricus van de Ver. Staten en werd een der baanbrekers voor een eigen Amer. literatuur. T.’s inzichten omtrent godsdienst en beschaving zijn zeer beperkt en vaak onaanvaardbaar, zijn menschenkennis echter is veelzijdig, zijn voortdurend verzet tegen de conventie en zijn scherpe blik voor misstanden brachten hem ten slotte tot een pessimisme, niet geheel oneeliik aan dat van Dean Swift. Werken: o.m. The Jumping Frog of Cavaleras County (1867); The Innocents Abroad (1869) ; Tom Sawyer (1876, Ned. vert. : Tom Sawyer’s reisavonturen); The Adventureg of Huckleberry Finn (1884, Ned. vert.; De lotgevallen van Huckleberry Finn) ; Joan of Are (1896); The Man that Corrupted Hadleyburg (1899); What is Man ? (1905); The Mysterioug Stranger (posthuum, 1916). J. Panhuijsen. Tweebrocderigc meeldraden, > Meeldraden. Tweecirkelgoniomcter, een moderne uitvoering van den goniometer, waarbij het kristal waarvan de hoeken gemeten moeten worden om twee onderling loodrechte assen draaibaar is. Men kan dan met één opstelling een groot aantal vlakken meten, meet echter niet direct den hoek tusschen de vlakken maar moet deze berekenen uit de gemeten hoeken. De t. wordt ook theodolietgoniometer genoemd. Jong. Tweed, rivier op de grens van Engeland en Sohot- land (XII 464 E 4), bij Berwick-upon-Tweed in de Noordzee uitmondend. Tweed, stof, genoemd naar de industrieplaats Tweed in Schotland. De origineels t. worden vervaardigd uit met de hand gesponnen garens. Materiaal is de uit Schotland afkomstige grove cheviotwol. Tegenwoordig noemt men zoo haast alle meerkleurige strijkgaren-stoffen, die door hun wat ruw uiterlijk aan graniet doen denken. Toepassing: sportkleeding, mantels, enz. Zware kwaliteiten zijn heeren-, lichtere kwaliteiten damesgoed. Sehroeder. Tweede gezicht (second sight). Het komt soms voor dat iemand in levendige en aanschouwelijke voorstellingen ziet plaatsvinden (heel vaak een ongeluk, een lijkstoet), wat zich naderhand in werkelijkheid afspeelt. Dit verschijnsel, in sommige streken zooals Westfalen zeer bekend, noemt men tweede eezicht of paragnostisch waakgezicht. Tenhaeff. L i t.: W. H. C. Tenhaefl, Het tweede gezicht (in : Tijdschr. v. Parapsychologie, VII, blz. 34) ; K. Schmeïng, Das Zweite Gesioht in Niederdeutschland (1937). Tweede huwelijk. Overeenkomstig den bijbel (1 C0r.7.8 en 39-40) heeft de Kath. Kerk altijd geleerd, dat het aangaan van een tweede huwelijk (of derde, enz.) na den dood van den vorigen echtgenoot geoorloofd is, hoewel het volmaakter is (eervoller, zegt het kerkelijk wetboek, can. 1142) verder ongehuwd te blijven. Speciale omstandigheden kunnen het t. h. beter en aan te raden maken, bijv. het welzijn van kleine kinderen uit het eerste huwelijk. Sommige Kerkvaders hebben nogal sterk afkeurend over het t. h. gesproken. De > Montanisten en de Novatianen leerden, dat het ongeoorloofd was. Eender. Mark Twain. Tweede Kamer, een der beide Kamers, waarin in Nederland de Staten-Generaal zijn verdeeld. De T. K. telt 100 leden, die door de kiezers (> Kiesrecht) voor 4 jaren gekozen worden volgens het beginsel der > evenredige vertegenwoordiging. De leden treden tegelijk af en zijn dadelijk herkiesbaar. Om als lid der T. K. gekozen te kunnen worden wordt vereischt, dat men Nederlander zij of > Nederlandsch onderdaan, den ouderdom van 30 jaren heeft bereikt, en niet van de verkiesbaarheid zij ontzet, of van de uitoefening van het kiesrecht uitgesloten, behoudens eenige uitzonderingen (art. 85 der Grondwet). De leden ontvangen een schadeloosstelling van 4 000 gld. per jaar en een pensioen van 120 gld. voor ieder zittingsjaar tot een maximum van 2 800 gld, De ï. K. besluit over aanneming of niet-aanneming van alle wetsontwerpen die haar door den Koning worden gedaan. Zij kan ook wijzigingen in die ontwerpen aannemen of zelf voorstellen van wet doen. Zij heeft het recht van > interpellatie en van > enquête. Vgl. voor België het art. •> Volksvertegenwoordigers (Kamer der). Slruycken. Tweedekker of biplaan, > Vliegtuig (sub Vliegtuigtypen). Tweegevecht of duel, privaat gevecht tusschen twee personen volgens van tevoren gemaakte afspraak. Oorspronkelijk was het t. niet strafbaar. Het speelde in het primitieve strafproces zelfs een rol bij het bewijsrecht, nl. als een vorm van Godsoordeel: de winnende partij in het t. werd beschouwd als rechthebbend in het proces. Sinds eenige eeuwen echter stelde de overheid t. strafbaar. Vóór t. werken opvattingen in sommige groepen omtrent eer en omtrent haar handhaving, ertegen werken in het algemeen Kerk en Staat. In het Ned. strafrecht wordt de strafbaarheid van t. en van daarmee samenhangende handelingen geregeld in art. 162-156 W. v. S. Deze strafbepalingen geven afwijking van de gewone regels omtrent dooden en mishandelen. Eenerzijds worden verschillende handelingen, die t. bevorderen, zonder meer tot misdrijf gestempeld, anderzijds wordt dooden en toebrengen van lichamelijk letsel in t., mits dit volgens bepaalde gebruikelijke regels plaats heeft gehad, minder zwaar gestraft. In Ned. komen blijkbaar t. en daarmee samenhangende handelingen zelden of nooit voor. Pompe. Belgisch recht. De Belg. wet straft degenen, die uitdagen tot t. of hetzelve uitlokken door spotternijen of beleedigingen, en hen, die getuigen zijn. De straffen voor slagen en verwondingen in t. zijn over het algemeen zwaarder dan de straffen voor andere slagen en verwondingen, doch indien in het t. een tegenstander gedood is, wordt de straf van levenslangen dwangarbeid herleid tot een gevangenis van een tot vijf jaar. Bijzondere regelen zijn ook voorzien in geval van herhaling. Collin. Moraal. Een oer-oude vorm van tweegevecht, om door den strijd van enkelen dien der legers te vervangen, gelijk men dat in 1 Reg. 17 en ook in de profane oude geschiedenis wel aantreft (Ilias 111 en IV), kan allicht gebillijkt worden. Verder valt natuurlijk geen bezwaar te maken tegen een ongevaarlijken wapenhandel als spel of met sportieve strekking (ridderlijk toumooi, schermen etc.). Maar het echte t., dat, zoo al niet het dooden, dan toch het treffen en verwonden van den tegenstander tot inzet heeft, is in strijd met de Christelijke moraal en met de natuurwet zelf, die verbieden zichzelf of anderen te dooden of te verminken of het daar op aan te leggen of zich aan gevaar daarvan bloot te stellen. Bij het t. als Godsoordeel misdoet men bovendien door God op de proef te stellen ; en het t. om de eer te wreken of te handhaven gaat uit van een geheel valsch en onchristelijk georiënteerd eerbesef. Daarom heeft de Kerk van het begin af het t. veroordeeld en er zware kerkelijke straffen op gesteld. Van groote beteekenis zijn vooral geweest de veroordeeling door het Conc. van Trente (cap. D et e s t ab i 1 i s, de Reform, sess. 25, c. 19) en de Bulle van Benedictus XIV Detestabilem (1752). Volgens het tegenwoordig geldende recht worden allen, die zich aan dit misdrijf schuldig maken, of daartoe uitdagen of een uitdaging aannemen, en verder ook allen, die een t. uitlokken of daartoe op eenigerlei wijze medewerken, bestraft met den kerkelijken ban (can. 2351); zij, die in een t. of tengevolge van verwondingen in een t. opgeloopen, omkomen, mogen niet kerkelijk begraven worden, als ze tenminste niet voor hun dood teekenen van inkeer en berouw hebben gegeven ("can. 1240). Deze veroordeeling en bestraffing betreft het t. in al zijn verschillende vormen: ook het zgn. t. „tot het eerste bloed vloeit” en de zgn. „Mensur” van de Duitsche studentenwereld. Buvs. oLuucxitcuweieiu. nuys. L i t.: Aertnys-Damen, Theol. mor. (I 121932, 584 vlg.); Staatslex. d. Görres-Ges. (s.v. Zweikarapf; V 51932,1728). Tvveehandigen (Bimana) zijn volgens Linnaeus de menschen in tegenstelling met de vierhandigen (*■ Quadrumana). Tweehuizigheid (diaecie), > Bloem (kol. 380). Tweejarige planten (Lat.: plantae biennes) vormen het eerste jaar een wortelrozet van bladeren, waarna zij reservevoedsel opstapelen, dat het tweede XXIII. 2 jaar verbruikt wordt tot het vormen van een opgaanden stengel, die bloemen en vruchten voortbrengt. Zij worden aangeduid met het teeken G . Voorbeelden: suikerbiet, radijs, vingerhoedskruid. Melsen. Tweekamp, > Godsoordeel; Tweegevecht. Tweekicuwiyen, > Cephalopoda. Tweeklank, ander woord voor > diphtong. Tweekoren (land b.), > Emerkoorn. ■- »w wnvi til u u u *-'•/> ~ UUICIRUUIU, Tweeledige kamer, > Chambre mi-partie. Tweeling. 1° (B i o 1.) Tweelingen, die hun ontstaan danken aan de ontwikkeling van twee afzonderlijk bevruchte eicellen, vertoonen even groote erfelijke verschillen als de kinderen, die na elkaar uit hetzelfde ouderpaar geboren worden. Bij den mensch telt men één t. op 85,2, één drieling op 7 628 en één vierling op 670 734 afzonderlijke geboorten. Het procent tweelinggeboorten verschilt volgens het klimaat en het menschenras. Of de tweelinggeboorte op erfelijken grondslag berust, is nog niet afdoende bewezen voor > eeneiige tweelingen, wel echter voor de gewone tweelingen. Dumon. 2° (G e o 1.) > Kristaltweelingen. Tweelingen (Latijn Gemini), sterrenbeeld, en het derde teeken van den Dierenriem. Het dankt zijn naam aan de beide heldere sterren > Castor en -> Pollux. Het wordt in het N. begrensd door den Voerman, links door den Kreeft, ten Z. door den Kleinen Hond en den Eenhoorn, rechts door Orion. In deze streken zijn de T. ’s avonds in het Z. zichtbaar van Dec. tot Juni. de Kort. Tvvcelin(jsluis, > Dubbele sluis. Tweelingwoorden (p h i 1 o 1.) zijn oorspronkelijk wisselvormen van één woord, die later dikwijls als zoodanig niet meer te herkennen zijn en die ook verschillende beteekenissen aannemen. De term t. (vgl. Hoogduitsch Zwillingswörter) is van lateren tijd; vroeger sprak men van: dubbelvormen, dubbelden of doubletten naar het Fr. doublets. Er zijn verschillende gevallen te onderscheiden, o.a. 1° t. met verschillende klinkers, bijv.: Dietsch en Duitsch; dof en duf; hoofsch en heusch; plecht en plicht; snoeven en snuiven; 2° t., waarvan het een een verkorte vorm is van hot andere, bijv.: boedel en boel; dienaar en diender; teeder en teer; 3° t., die, wat den vorm betreft, alleen verschillen in klemtoon, bijv. dóórloopen en doorlóópen, wantrouwend en wantrouwend; 4° t. met verschillend grammatisch geslacht, bijv. de hof en het hof; de fortuin en het fortuin; de Schrift en het schrift. Het verschijnsel van de geleidelijke beteekenisverandering noemen we: beteekenisdifferentieering. L i t.: J. Verdam, Uit de gesoh. der Ned. Taal (hlat. 15)- Tiecke. Tweelingzuil bestaat uit twee naast elkaar geplaatste zuilen, gewoonlijk met één, gecombineerd kapiteel en dito basement. Het motief wordt o.a. toegepast in de Romaansche architectuur. Tweelippige bloem, > Lippig. —--5 – irn Tweeluik, ander woord voor > diptiek (2°). – •• V '«<■■■«» im uv,i VY \\jyjL -7- UIJJWCR I. Tvveemachtigcmeeldraden, -> Meeldraden. " iav.uivuu.uv-u. Tweeslachtig of bisexueel (plantk.), > Bloem (kol. 380); (d i e r k.) > Amphibiën. Zie verder > Hennaphroditisme; Gynandromorphisme. Tweeslachtige góden waren vooral de góden van den plantengroei, waarbij het vrouwelijke, barende karakter naar voren treedt, en de scheppergoden, waarbij het mannelijke, meer actief verwekkende element benadrukt wordt. Tot de eerste groep behooren godinnen als Isjtar, Cybele-Agdestis, enz.; tot de tweede góden als de Egyptische Atoem, de Indische Prajapati, enz. In Griekenland en Rome was vooral bekend Hermaphrodites, bekend uit Ovidius’ Metamorphosen. Hij had echter eerder een literaire en artistieke dan een religieuze beteekenis. De oud-missionaris J. \\inthuis meent aan het Hoogste Wezen der oerculturen een tweeslachtig karakter te rrioeten toeschrijven. Zijn opvatting werd bestreden door W. Schmidt en door de meeste godsdienst-historici verworpen. > Hermaphroditisme. L i t.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932); J. Winthuis, Mythos und Kult der Steinzeit (1933). Bellon. Tweeslagstelscl, > Landbouwstelsels. Tweestroomen-hypothese, > Sterstroomen. Tweetaligheid, 1° het feit, dat een bepaalde persoon twee talen practisch even vlot kan gebruiken (psychologisch verschijnsel). ‘ 2° Het "feit, dat in "een 'bepaald land (bijv. België) twee talen ongeveer evenveel aanzien genieten (sociologisch verschijnsel). > Bilinguïsme. _ Weijnen. 3° T. van kinderen. De taal, zooals een kind die leert spreken, is steeds de resultante van tweeërlei factoren: innerlijke, hier den algemeen-menschelijken aanleg; en uiterlijke, d.i. de taal der omgeving. Groeit een kind op in een tweetalige omgeving, dan legt het niet alleen geen voorkeur voor één der talen aan den dag, maar het haspelt ze ook niet door elkaar: onbewust stelt het zich in op de omstandigheden van het oogenblik: het spreekt bijv. tegen zijn Franschen vader altijd Fransch, tegen zijn Duitsche moeder altijd Duitsch. Vergissingen als „il bat le lion mort” zijn zeldzaam. Wèl verwarrend en remmend werkt tweetaligheid op school, vooral wanneer als voertaal een andere dienst doet dan het kind in het gezin en buiten het onderwijs spreekt. Dit werkt nadeelig op het karakter, het denkvermogen, het leeren zoowel van de eigen taal als van de vreemde taal, de algemeene ontwikkeling. Vandaar, dat in de meeste koloniale onderwijssystemen aanvankelijk de landstaal en later pas de taal van het moederland als voertaal gebruikt wordt. In Friesland wordt op ca. 100 scholen onderwijs in het Friesch gegeven, echter niet in de laagste, maar in de hoogste klassen, niet als voertaal, maar als leertaal. L it” G. J. Nieuwenhuis, Het Nederlandsch in Indië (21930). Rombouts. Twceterm (w i s k.), > Veelterm. Tweeloppig accent (p hi I o 1.), zoodanige verdeeling van de klanksterkte in een silbe, dat er twee culminatiepunten van geluidskracht, van ongeliike sterkte, ontstaan. Ygl. > Accent; Eentoppig accent; Sterk gesneden accent; Zwak gesneden accent. h, Twcevlaksliock (m eetkunde). Twee halve vlakken, die door dezelfde rechte begrensd worden, verdeelen de ruimte in twee deelen, die beide t. genoemd worden. De beide vlakken zijn de zijden en hun snijlijn is de ribbe van den t. De grootte van een t. wordt aangegeven met behulp van een standhoek. Deze wordt verkregen door in een punt van de ribbe in elk van de vlakken een loodlijn op de ribbe te trekken. Is de standhoek scherp, dan wordt de|t. scherp genoemd, enz. Van de twee t., die in de fig. feitelijk afgebeeld zijn, heeft men gewoonlijk den uit' springenden op het oog. L i t.: > Stereometrie. v. Kol. Tweevleugeiige insecten, Diptera, orde van insecten met stekende en zuigende monddeelen en twee vliezige voorvleugels; de achtervleugels zijn tot kolfjes vervormd. Gedaanteverwisseling volkomen. Ong. 48 000 soorten, waaronder vele schadelijke. Men verdeelt de t. i. in de onderorden der » muggen, vliegen, bremzen en luisvliegen. Ben nieuwere indeeling is: muggen; orthorhaphe vliegen met pop, die vrij is, of aan den rug openspringt (o.a. de bremzen); en cyclorhaphe vliegen met tonnetjespop, die door een deksel openspringt (vliegen, zweefvliegen, horzels, luisvliegen e.a.). M. Bruna. Tweevurgen of tweevoren (land b.). Het scheuren van grasland en het ploegen van heidegrond wordt veelvuldig in twee arbeidsgangen gedaan. De eerste ploeg schilt de zode of plag af en keert die om, de tweede, die dan door de voor gaat, gaat dieper door den grond en bedekt de omgekeerde zode met een flinke laag grond. Deze wijze van grondbewerking noemt men tweevurgen. Dewez. Tweezaadiobbig en (Dicotylen), een klasse van planten, behoorende tot de bedektzadigen, die in tegenstelling met de > eenzaadlobbigen in het zaad twee bladeren hebben; verder krijgt het kiemplantje een blijvenden hoofdwortel, de stengel is dikwijls vertakt en heeft diktegroei, omdat de vaatbundels, die in een kring staan, door een cambium doorsneden worden; de hand- of veernervige bladeren kunnen samengesteld zijn en de bloemen hebben als grondtal 2 of 5. De t. worden nog weer verdeeld in choripetalen en sympetalen, naargelang de bloemkroonbladeren losbladig (of ontbrekend) óf vergroeid zijn. Bonman. Twclloo, 'dorp in de Geld. gem. > Voorst (XI 512 E 3). Twente, Oostelijk deel van de prov. Overijsel (XIX 336 D/B 3-4), meest bestaande uit gemengd Diluvium met hoogveen en beekbezinking. Uit de oude huisindustrie is hier Nederlands voornaamste textielindustrie gegroeid, met nevenbedrijven. De volgende grondstoffen moeten worden ingevoerd: ruwe katoen uit N. Amerika, Br.-Indië, Egypte en iets uit Ned.-Indië; garens uit Lancashire, België, Frankrijk en Duitsohland; kunstzijde voor het verwerken van kunstzijde in katoenen stoffen. De spinnerijen leveren 40 % der in Nederland benoodigde garens. Gemaakt worden: tafel- en servetgoed, handdoeken, beddelakens, sloopen, gebreide- en tricotgoederen, fluweel en peluche, band, veters, katoenen dekens, dweilen, naaigarens. Behalve katoenindustrie heeft Twente jute(te Rijssen) en belangrijke metaalnijverheid (Stork-Heemaf in Hengelo, verder in Borne, Enschede en Almelo); deze laatste is ontstaan uit reparatiewerkplaatsen en uitgegroeid tot een zelfstandig groot bedrijf. Vgl. > Twentekanalen. Wierdsma. “ Geschiedenis. ï. is misschien genoemd naar de door Tacitus vermelde Tubanten. In de M.B. behoorde het, onder den naam Tuenta, tot het wereldlijk gebied van den bisschop van Utrecht, die het aan een schout of drost ter besturing gaf. Bij de secularisatie van het Utrechtsche bisdom door Karei V in 1628 kwam 1 • aan den keizer; het vormde met Salland en Vollenhove een der drie kwartieren van Ovenisel (administratief, niet politiek; in de Staten van Ovenjsel waren de kwartieren als zoodanig niet vertegenwoordigd, slechts de edelen en steden). T. was verdeeld in acht Tweevlakshoek. richterambten; Oldenzaal, Ootmarsum, Enschede, Belden, Kedingen, Borne, Haaksbergen en Diepenheim, terwijl het mede in T. gelegen Almelo een vrije heerlijkheid vormde. Tusschen 1690 en ’97 werd T. grootendeels door Maurits veroverd, doch in 1605 ging het weer aan de Spanjaarden verloren. Pas in 1626 kwam het door de verovering van Oldenzaal voorgoed in Nederlandsch bezit. Deze late aanhechting bij de Republiek was oorzaak, dat het Katholicisme in T. zich had kunnen herstellen, zoodat ook nu nog het gewest grootendeels aan het Katholiek geloof trouw is gebleven. T. volgt in den Franschen tijd en onder het koningschap de geschiedenis van Overijsel, maar bewaart, vooral op het platte land, nog zeer sterk eigen aard en wezen met eigen taal, folklore, bouwwijze (het hallehuis of löshoes), enz. Zie ook -■>■ Overijsel. Gorris. Twentsch. Het dialect in Twente gesproken is een onderdeel van het Geldersch-Overijselsch (> Gelderland, sub III). Daarnaast wordt in Overijsel nog > Stellingwerfsch in het Noord-Westen en een weinig Drentsch langs de Drentsche grens gesproken. Alle zijn dit Oostelijke, zgn. Saksische dialecten. Li t.: J. Gallée, Woordenb. van het Geldersch-Overijselsch dialect (1895; hierin staat achterin een aparte lijst met afwijkingen voor Twente) : Th. Ribbert, Phonologie des Dialektes von Tilligte in Twente (1933); een omvangrijke oude literatuuropgave in : Onze Volkstaal (1,132). Weijnen. Twentekanalen, gedeeltelijk nog in uitvoering zijnde kanaalverbinding van het Twentsohe industriegebied met den IJsel beneden Zutphen (XIX 336 B /E 3-4). Het hoofdkanaal is het ca. 50 km lange kanaal Zutphen—Hengelo—Enschede. Dit heeft een zijtak naar Almelo, lang 13,5 km. Het hoofdkanaal en het zijkanaal zijn resp. bevaarbaar voor schepen van 1 360 t en van 600 t laadvermogen. Het hoofdkanaal heeft schutsluizen te Eefde, Belden en Hengelo. Egelie. Tvvcntcrzaad of revelaarskind noemt men het zaad van vlas, afkomstig van > tonzaad. Twerj (sedert 1931: Kal i n i n), Russische stad (XXI 48 D3) aan de Wolga, Twertsa en Timaka en aan den spoorweg Moskou—Leningrad. Ca. 120 000 inw. Centrum van textiel-industrie; lederfabrieken. Kathedraal van Christus’ Verheerlijking (17e e.), thans museum. v, Son. Twerii, > Twijn; Garen. Twespraack van de Nederduitsche Letterkunst door Spieghel onder het gezag van de Amsterdamsche Kamer „In Liefde bloeiende” in 1584 uitgegeven., was de eerste Renaissance-spraakkunst, waarbij het beschaafd Amsterdamsch als normale uitspraak gold. Als grondbeginsel werd genomen de regel van eenparigheid en gelijkvormigheid. Jacobs. L i t.: Kooiman, Proefschrift over de Twespraack. Tvvikkclsche Vaart, beekje, dat tot het stroomgebied behoort van de Hegge in de prov. Overijsel (XIX 336 D3). De T. V. loopt om het landgoed De Twikkel, ten W. van Hengelo. TwiJl (textiel), Eng. naam voor keper, Fransch = croisé of serge. Blauw t. is meestal fijne kamgarenkeperstof met gelijkzijdig uiterlijk. Kan ook katoenen keperstof zijn. Binding: inslagkeper. Ook zijden stoffen gaan onder dezen naam en worden gebruikt voor mantels, hoeden en parapluies. Schroeder. Twisk, gem. in het West-Friesohe zeekleigebied der prov. N. Holland (XVIII 672 B 3), ten Z.W. van Medemblik, opp. 724 ha, omvattend het dorp T. en de buurtschap Bennemeer; ca. 675 inw. (1937), waarvan 86 % Prot. en 14 % onkerkelijk. (Kerkelijk behoort T. tot de parochie Medemblik.) Er is land- en tuinbouw en veeteelt. Merkwaardige steenen kerktorenspits. Twist, dorp in de N. Brab. gem. > Oploo en Sambeek (XVIII 632 K2). Twistgesprek (disputatie, godsdienstgesprek). Hieronder kan men laten vallen de uiteenzetting van een bepaald godsdienstig onderwerp tusschen gelijkgezinden met een of meer gefingeerde tegenstanders, om deze waarheid van alle zijden te belichten. Van groot nut voor de wetenschap en de apologie. Vooral in zwang sinds de scholastiek op scholen en vergaderingen. Een moderne vorm is de zgn. praatavond. Maar bij voorkeur wordt de naam toegepast op de disputen tusschen Katholieken en andersdenkenden of tusschen andersdenkenden van verschillende richting onderling. Het is in opzet een vredelievende poging om tot hereeniging te komen, maar practisch bijna altijd zonder resultaat of eerder nadeelig, omdat de kloof meestal verdiept wordt. Het kerkelijk recht eischt voor openbare t. tusschen Katholieken en niet-Katholieken daarom de uitdrukkelijke toestemming van den H. Stoel of in dringende gevallen die van den bisschep van het diocees (Can. 1325, § 3). Vooral in gebruik sinds de Reformatie, maar daarvóór toch ook niet onbekend, o.a. te Carthago tusschen Augustinus en de Donatisten (411). De voornaamste t. zijn die van Leipzig tusschen Eek, Karlstadt en Luther (1519); van Marburg tusschen Luther en Zwinglianen (1629); van Hagenau, voortgezet te Worms en daarna op den Rijksdag van Regensburg (1640-’4l), van Regensburg (1546; zie > Pigge): de laatste twee tusschen Katholieken en Lutheranen; van Poissy tusschen Katholieken en Hugenoten 11561); van Genève tusschen den Calvinist La Faye en den H. Franciscus van Sales (1596); van Mechelen tusschen Katholieken en Anglicanen (met particulier karakter, 1921-’25). Wachters. Tvvo step, moderne society-dans in even maat en rustig tempo, meer bekend onder den naam s 1 o w – fox. Vgl. > Moderne dans. Twijfel, > Scepticisme. Twijfelzucht is een > symptoom, dat vooral bij de > dwangneurose en de daarmee verwante > psychasthenie optreedt, maar dat ook in lichteren graad zeer dikwijls voorkomt bij personen, die niet aan deze neurosen lijden. T. uit zich in een dwangmatig twijfelen-moeten of men iets gedaan heeft of niet, of men iets juist heeft gedaan of niet, etc. Als deze twijfel zich richt op de zedelijkheid eener handeling, ontstaat de > scrupulositeit. Het opvallende bij de t. is, dat men eenerzijds vaak overtuigd is en dat anderzijds toch de twijfel zich opdringt. Het gewone bewuste denken staat meestal machteloos tegenover dezen twijfel. De lichtere vormen van t. zijn niet zeer storend en kunnen weer verdwijnen. Bij zwaardere vormen is psychotherapie aan te raden. v. d. Sterren. Twijg, houtige plantenstengel, die ca. één jaar oud is. De t. is de tusschenvorm tusschen scheut en tak. Gulzige twijg is een kweekerterm voor een twijg van bijz. groote afmetingen, ontstaan door een sterken aandrang van sap en door haar sterken groei geneigd andere organen te overvleugelen. Twijn (t e x t.), twem, een uit twee of meerdere garens op de vleugel- of ringtwernmachine samengedraaide draad. Het doel kan zijn aan het garen meer dikte en stevigheid, doch meestal meer gelijkmatigheid te geven. Om een bepaald effect te verkrijgen, kunnen garens van verschillende soort, dikte, kleur, draaiing en lengte gebezigd worden, die dan los of vast, met de draaiingsspiralen naar rechts of links, getwernd worden (effecttwern). Ook kunnen leeds getwijnde draden met andere draden een tweede of derde maal getwernd worden. Het twijnen of twemen kan zoowel zgn. nat als droog geschieden. Namen van effecttwem: mouliné-, knoopen-, lassen-, bouclé-, vlammen-, spiraal-, crêpe-twem en andere. Schroeder. Twijzel, dorp van ca. 1 000 inw. in de Friesche gem. -> Achtkarspelen (XI 208 D2). TwlJzelerheide, dorp van ca. 1 250 inw. in de Friesche gem. > Achtkarspelen. Tyelie (Gr: Tuchè = lot),‘Gr. godin van het toeval, uitdeelster van onverhoopte en onberekenbare dingen, die alles ten goede stuurt en daarom met hoorn van overvloed of stuurrad afgebeeld wordt. Doch eveneens waren wentelende bol en vleugels haar attributen; zij wijzen op het wankelbare van het geluk. Tycho Brahe, -> Brahe. Tychon, Wassilij Iwanowitsj Bj e-law i n, patriarch der Russ. Orthod. Kerk. * 19 Jan. 1866 te Taroptsa, f 7 April 1925 te Moskou. In 1905 werd T. aartsbisschop van Wilno, in 1917 werd hij tot aartsbisschop van Moskou en patriarch gekozen en moest op 12 Mei 1922 zijn ambt neerleggen wegens verwikkelingen met de Sowjet-regeering. v.Son. Tyconlus, Donatistisch schrijver, tweede helft der 4e eeuw. Als Donatist was hij gematigd. Zijn twee werken naar aanleiding van het schisma gingen verloren. Bewaard bleven twee werken op schriftuurgebied, van ca. 380: Liber regularum (regels voor het nagaan van den zin der H. Schrift) en Apocalypscommèntaar. Deze werd vooral benut door > Beatus van Liébana. ijieuaua. . /TTT Lit * Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (lil, 495-498). . Franses. Tijd is het aftellen eener beweging naar het voor en na (Arist.). Zie > Plaats en tijd. Soorten van tijd, die men in het dagelijksch loven en in wetenschap gebruikt, zijn: > ware t., > middelbare t. en sterretijd. Voor Greenwich-, West-Europ., Midden-Europ., Oost-Europ. tijd, zie > Standaardtijd. In Nederland gebruikte men tot 1937 zgn. Amsterdamschen tijd, d.w.z. den middelbaren zonnetijd van den , Amsterdamschen Westertoren, die 19 min. 32 sec. voor is bij Greenwich- of West-Europeeschen tijd. In 1937 is dit verschil veranderd in 20 min., zoodat de t. nu geregeld is naar een meridiaan, die 8 km Oostelijker ligt. België heeft West-Europ. of Greenwiohtijd. In den zomer wordt in Nederland, België en andere landen de klok een uur vooruit gezet, de tijd gebruikt wordt van een meridiaan, die 15 Oostelijker ligt (de zgn. Zomertijd). Zie ook > Tijdsbepaling; Tijdrekening; Tijdsvereffening. Verder > Relativiteitstheorie. P‘ Bruna. Tijd (van het werkwoord). Een handeling, door een werkwoord uitgedrukt, kan worden voorgesteld als op dat oogenblik geschiedend, als in het verleden liggend, of in de toekomst zullende gebeuren. Wanneer dit tijdsverschil in de vormen van het werkwoord tot uiting komt, spreken we van de tijden van het werkwoord. Zoo onderscheiden we in het Ned. het praesens of den tegenwoordigen tijd, het praeteritum of den verleden tijd en het futurum of den toekomstigen tijd. Bovendien kan een handeling op elk van die tijdstippen worden voorgesteld als reeds geschied, geschiedende, of nog in de toekomst liggend. Vandaar dat we nog verschillende vormen meer hebben. Het Ned. maakt daartoe gebruik van hulpwerkwoorden van tijd, omdat het werkwoord zelf slechts twee tijdsvormen bezit. Het Latijn, en onder de moderne talen het Fransch, hebben op dit gebied een veel uitvoeriger paradigma. Als men let op den aard van de handeling, of deze nl. nog aan den gang is of was', dan wel reeds afgeloopen, spreekt men van het > aspect. Daarom kunnen we ook onderscheid maken tusschen voltooiden en onvoltooiden tijd. In het Ned. komt het tijdsbegrip meer naar voren dan bijv. in het Grieksch of in de Slavische talen, waar de verschillende vormen de verschillende aspecten weergeven. Bij vertaling moet men daar rekening mee houden. Dit is bijv. een der oorzaken van de moeilijke vertaalbaarheid der profetische boeken van het 0.T., omdat het Hebreeuwsch wel aspecten, maar eigenlijk geen tijden kent. In de stilistiek hebben de tijden nog aparte waarde. Daartoe belmoren bijv. voor het Latijn het praesens en perfectum historicura. v- Marrewijk. – – i 1-1 i n 1.1 tuft Tijd, De, 1° N e d. Kath. dagblad. Gesticht in 1845 te Den Bosch door Judocus Smits, die het, door toedoen van enkele Katholieken in Holland, waar men een Kath. courant begeerde, in 1846 naar Amsterdam overbracht, waar de Kath. voorman J. W. •> Cramer als mederedacteur optrad. Voor de emancipatie der Katholieken in Ned., hun opvoeding tot actieve staatsburgers heeft De Tijd, die eerst in 1848 een dagblad werd, zeer groote beteekenis gehad (zie afb. 1 in kol. 611/512 in dl. £1). Het blad gaf leiding en voorlichting in den strijd om hun rechten, het gaf scholing in politieke vraagstukken en bracht, toen van organisatorisch verband niet gesproken kon worden, een elementaire eenheid. Mede daarom beteekent De Tijd in Katholiek Nederland een eerwaardig stuk traditie. L i t.: Witlos, De Kath. staatspartij (1927). Verherne. 2° Een Belg. dagblad, 1921 gesticht, en tot in 1928 eigendom van het Algemeen Christelijk Vakverbond van België. In Deo. 1926 sloot dit een contract af met de N.Y. Het Volk, waardoor De Tijd voortaan zou gedrukt worden op de persen van Het > Volk. In 1928 verzaakte het A.C.V. aan zijn eigendomstitel op De Tijd die door Het Volk werd overgenomen en verder uitgegeven. De beide bladen kregen eenzelfde redactie. Vanaf 1 Jan. 1935 dragen beide als ondertitel: Orgaan van het Algemeen Christelijk Werkersverbond van B j ië D V. Helshoecht. Tijdaffaire, •> Termijnhandel. Tiidbevrachtmjj is naar N e d. recht de overeenkomst, waarbij de eene partij (de vervrachter) zich verbindt een aangewezen schip gedurende een bepaalden tijd ter beschikking te stellen aan de wederpartij (den bevrachter), teneinde het te haren behoeve tot de vaart ter zee te gebruiken, tegen betaling van een prijs, berekend naar tijdsduur. Art. 453 Ned. W. v. li. Vel. > Charter. , Het Belg. recht maakt geen onderscheid tusschen reis- en tijdbevrachting. De bevrachting wordt behandeld in de art. 112-143 Belg. W. v. K. Tijdbuis, > Buis (sub B). Tijdeigen (liturgie). Hieronder verstaat men het Kerkelijk Jaar, dat op den eersten Zondag van den Advent aan vangt en zich, met voorbijzien van de feesten der Heiligen (Eigen der Heiligen), be- weegt rond tijden en feesten, die te zamen het leven en werken des Verlossers uitbeelden. Dit T. wordt gesplitst in twee groote deelen: den Kerstkring, loopend van af den eersten Advents-Zondag tot aan Septuagesima, en den Paaschkring, die het overige deel van het Kerkelijk Jaar omvat. In beide kringen valt een gedeelte, dat » Besloten Tijd genoemd "wordt (zie ald.). Koenders. Tydcman, Hendrik Willem, rechtsgeleerde en taalkundige. * 1778 te Utrecht, f 1863 te Leiden. Student te Groningen. Hoogleeraar in de rechten achtereenvolgens te Deventer, Franeker en Leiden. T. was een veelzijdig geleerde en een zeer vruchtbaar schrijver. Groot vriend van Willem Bilderdijk. In 1825 werd de vriendschap verbroken door meeningsverschil over den toenmaligen strijd der Grieken voor hun onafhankelijkheid. Na Bilderdijk’s dood kocht T. al diens geschriften en gaf diens geschiedenis des Vaderlands uit, voorzien van talrijke eigen aanteekeningen en bijvoegsels (Amsterdam 1832-’53, 13 dln. in stukken). Over zijn belangrijk werk als secretaris van de Maatschappij der Ned. Letterkunde, zie: H. de Buck, De studie van het Middelnederlandse!! (1931, blz. 93-124 en 160-176). L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (II). Offermans. Tijd en Vlijt, Met, taal- en letterlievend genootschap, door den hoogeschoolstudent E. Van Straelen in 1836 te Leuven gesticht, om in de jonge mannen van toen de liefde tot de onderdrukte eigen Nederduitsche taal en nationaliteit te vestigen. Bijna alle Vlaamsche letterkundigen der laatste veertig jaren leverden in dezen kring hun eerste pennevruchten, en ontelbare schrijvers uit Zuid en Noord traden er als sprekers in op. Liefde tot taal en volksgeschiedenis, literaire smaak en bezieling samen met Nederlandschen gemeenschapszin werden hier een eeuw lang gewekt. Achtereenvolgens waren voorzitters van M. T. en V. de professoren David, Willems, P. Alb. Thijm, Vliebergh, Sencie, Boon, Sobry. Bij de herdenking van het honderdjarig bestaan (Nov. 1937) werden door de Leuvensche universiteit vijf eeredoctoraten toegekend: aanmej. Belpaire,prof. G. Brom, Stijn Streuvels, A. van Duinkerken en Cyr. Verschaeve. L i t.: Van Puyvelde, Bijdrage tot de geschiedenis van M.T. en V. (in : Dietsche Warande en Belfort, 1905, blz. 112-121); Dosfel, Schets van een geschiedenis der VI. Stud. bew. (1924, bl. 13-28); Sobry, Feestverslag bij de herdenking van het eeuwbestaan (in: Ons Leven, jg. 1937-'3B). Sobry. Tijdig, naam van een Ned. m a a t s c h a p p ij, die, op initiatief van dr. Poels, in 1915 werd opgericht, om in het oplevend mijngebied grondspeculatie ten nadeele van de volkshuisvesting tegen te gaan. De maatschappij, die nauw samenwerkt met de Centrale der bouwvereenigingen „Ons Limburg”, koopt zelf de gronden, welke te eeniger tijd voor woningbouw kunnen worden bestemd. Van het in de maatschappij gestoken kapitaal wordt uit de eventueel gemaakte winst ten hoogste 5 % rente betaald. De rest wordt aan „Sociale doeleinden” besteed. „Tijdig” heeft haar doel bereikt. De gronden, waarop arbeiderswoningen werden gebouwd, waren lang te voren haar eigendom en werden door haar tegen normale prijzen aan de bouwvereenigingen overgedragen. Met de winsten behaald uit den verkoop van nabijgelegen perceelen, voor andere doeleinden dan arbeiderswoningbouw bestemd, heeft zij veel nuttige sociale werken kunnen steunen of stichten. „Tijdig” is ook de naam van de bekende redevoering door dr. Poels uitgesproken op den Limburgschen Katholiekendag van 1903. Hierin werd, in verband met de economische omwenteling, toen te voorzien in het Zuiden van Limburg, maar ook met de gewijzigde verhoudingen in het algemeen, krachtig aangespoord tot „tijdige” actie voor het sociale welzijn des volks. H. Hermans. Tijdloon, > Leenstelsel. Tijdperk (geol.), Stratigraphie. Tijdrekening, jaartelling of aera. I. Algemeen. T. is een ononderbroken, bij een bepaald tijdstip (•>■ Epoche) beginnende reeks van jaren, die van dat tijdstip af geteld worden. Als zoodanig koos men een opvallende gebeurtenis, bijv. een troonswisseling. Van daar af werden de regeeringsjaren van den heersohenden vorst geteld. De vroegste tijdrekeningen van langeren duur zijn ontstaan, doordat men de regeeringsjaren ook na den dood van den vorst bleef doortellen. De meeste tijdrekeningen van de Oudheid zijn slechts in wetenschappelijke kringen in gebruik geweest. De oudste is die van Nabonassar. Haar epoche-dag is 1 Thoth = 26 Febr. 747 v. Chr. Aan deze sluit zich aan „de aera van den dood van Alexander”, naar zijn opvolger ook de Philippische genoemd. Zij begint 1 Thoth 425 volgens Nabonassar = 12 Nov. 324 v. Chr. Dan volgt de aera van Augustus, die met de verovering van Egypte door de Romeinen, 1 Aug. 30 v. Chr., haar aanvang neemt. De oudste burgerlijke t. is de Seleucidische aera. Zij vangt aan bij de overwinning bij Gaza van Seleucus Nicator op Demetrius, 1 Oct. 312 v. Chr. De Joden noemen deze aera de T. der contracten. Van meer blijvende beteekenis was de in Egypte opgekomen jaartelling van Diocletianus of de aera der martelaren, die op 29 Aug. 284 n. Chr. begon en tot de invoering van de Christelijke t. vrij algemeen in het Westen in gebruik is geweest. Daarnaast waren of kwamen in het W. ook andere t. in gebruik: nl. volgens de jaren der consuls (zie > Consulaatsjaren), later die der keizers, met bijvoeging van de -> indictie. Sedert het consulaat slechts door de keizers werd bekleed, vervielen de consulaatsjaren en bleven alleen de regeeringsjaren van den keizer gehandhaafd. Deze wijze van dateering werd overgenomen door de Germaansche vorsten, door pausen en bisschoppen. De dag, van waar af de regeering gerekend werd, was echter zeer verschillend: de dag der keuze, der wijding of der konings- of keizerskroning. Bij de pausen behield de gewoonte, hun regeeringsjaren (anni pontificatus) te tellen van den dag der kroning af, de overhand. Bisschoppen telden altijd van den dag hunner wijding af. Profane heerschers zonder koningstitel (hertogen, graven) tellen hun regeeringsjaren niet. Notarissen waren verplicht in hun acten de regeeringsjaren van koning en paus te noemen. In Nederland worden de regeeringsjaren alleen nog bij plechtige gelegenheden in staatsstukken vermeld. Een eigenaardige t. was de Spaansche aera, die in Spanje en Portugal van de 6e tot de 16e eeuw gangbaar was. Haar oorsprong is onzeker. De epochedag was 1 Jan. 38 v. Chr. Wercldtijdrckeningcn, die bij de Schepping aanvangen, zijn er vele geweest. De Joden kenden een wereldaera, door rabbi Hillel Hanassi in de 4e eeuw n. Chr. uitgedacht, die met 7 Oct. 3761 v. Chr. aanvangt. Sextus > Julius Africanus stelde het begin van zijn wereldaera op 1 Jan.' 6502 v. Chr. In Alexandrië en Antiochië kende men weer andere. Zij werden alle verdrongen door de Byzantijnsche aera, die, op grond van zuiver chronologische overwegingen, op 1 Sept. 5609 v. Chr. haar aanvang nam. In Rusland is zij eerst in 1700 door Peter den Grooten afgesohaft, in Griekenland tot de Onafhankelijkheidsoorlogen blijven gelden. Ook > Scaliger, > Petavius e.a. hebben in later tijd nog wereldtijdrekeningen geconstrueerd, waarbij gerekend werd, alsof de > Juliaansche kalender in den vorm, dien zij van Augustus gekregen had, sedert het begin der wereld had bestaan, v. Campen. 11. Bijzondere tijdrekeningen. Hieronder wordt naast de wijze van jaar telling ook de wijze van jaar indeeling of kalender der vsch. volken behandeld. A) De Babylonisch-Assyrische jaartelling geschiedde naar de regeeringsjaren der koningen. Het jaar was een maanjaar, bestaande uit 12 maanden, die oudtijds in de verschillende gewesten verschillend genoemd werden. Sinds Hammoerabi komen de volgende namen (van de stad Nippoer) in algemeen gebruik: Msanoe, Ajaroe, Simanoe, Doo’oezoe, Aboe, Oeloeloo, Tisjrïtoe, Araxsamma, Kisilimoe, Thebêtoe, Sjabathoe, Adaroe. De nieuwe maand begint, als de nieuwe maan is geconstateerd. De maanden hadden 29 of 30 dagen. Het jaar begon met de voorjaarsnachtevening. Twaalf maanden vormen 364 dagen. Om het verschil met het zonnejaar op te heffen, werd op ongeregelde tijden een schrikkelmaand tusschengevoegd; eerst in 634 schijnt een 8-jarige cyclus te zijn ingevoerd, welke later werd veranderd in een 27-jarigen; in 381 werd een 19-jarige cyclus ingesteld, waarbij het jaar 0,3, 6, 11, 14, 17 een tweede Adaroe en het jaar 9 een tweede Oeloeloe had. De maanden zijn verdeeld (althans in Cappadocië reeds voor 2000 v. Chr., en waarsch. ook in Babylonië) volgens het sexagesimaalsysteem der Babyloniërs in zes weken van vijf dagen. Daarnaast wordt volgens de maanphasen de le, 7e, 15e en 21e dag van iedere maand gevierd met bijzondere offers. De dag begint met zonsondergang en wordt verdeeld in zes gedeelten, drie voor den nacht en drie voor den dag, of wel in twaalf dubbel-uren, ieder van dertig minuten, zoodat de minuut beantwoordt aan vier van onze minuten. Lit.; B. Meissner, Babylonien und Assyrien (II Heidelberg 1925). Alfrink. B) Egyptische t., zie > Egypte (sub Astronomie, kol. 819) en > Sothis. C) Voor-Indische jaartelling. De meest bekende zijn Wikramaditja, ook Samwat genaamd (aanvang 57 v. Chr.) en Sjaka, ook Saliwahana genaamd (aanvang 78 n. Chr.). D) Bijbelschc of Joodsche tijdrekening. Bij de Israëlieten werden de jaren niet naar een vaste aera, maar naar regeeringen of merkwaardige gebeurtenissen geteld. Zij hadden het lunisolare systeem, dus een zonnejaar, ingedeeld in 12 maanmaanden (en een eventueele schrikkelmaand) van 4 weken, waarin de Sabbat als rustdag. Nieuwjaar viel oudtijds in den herfst (1 Tisjri), later in de lente (1 Nisan). De maanden werden aanvankelijk met de Phoenicisch-Kanaanitische namen benoemd, later eenvoudig geteld. Na de ballingschap kregen ze de Babylonische namen. In de 4e eeuw n. Ohr. werd een wereldtijdrekening (zie boven sub I) aangenomen. v. d. Born. E) Perzische tijdrekening. De Avesta-kalender, die in het jaar 12 maanden van 30 dagen telt, voegt op het eind van het jaar 5 „Gatha-dagen” bij en iedere 120 jaar een maand. De zomer telt 7, de winter 5 maanden. Volgens Perz. traditie dateert hij uit den tijd van Zoroaster. Verwaarloozing der intercalatie in roerige tijden maakte hervormingen noodzakelijk; de laatste, deNieuw-Perzische t., kwam onder Dzjalal-ad-din (1073-1092) tot stand. Zijn tijdrekening is nog steeds bij de volgelingen van Zoroaster in gebruik en rekent vanaf 16 Maart 1079. Lit.: L. Gray, Der jranisehe Kalender (in: Geiger-Kuhn, Grundr. der iran. Phüologie, II1904). Zoetmulder. F) Grickschc tijdrekening. De Grieken hebben, evenmin als de Romeinen, een eigenlijke tijdrekening gehad. De telling naar > Olympiaden is door Timaeus voor wetenschappelijk gebruik ingevoerd, maar heeft nooit in het burgerlijk leven gegolden en werd bovendien, evenals de verschillende tijdrekeningen, die bij de verwoesting van Troje haar aanvang namen, door de schrijvers op zeer uiteenloopende wijze gebruikt. Officieel en in het burgerlijk leven rekende men naar eponyme ambtenaren: in Argos naar de ambtsjaren van de priesteres van Aera, die levenslang was aangesteld, in Athene naar den jaarlijks aftredenden archon, in Sparta naar den eersten ephoor, in Achaia, Aetolië en Thessalië naar den jaarlijks aangestelden strateeg. > Eponymie. Het jaar was een zgn. maanjaar van 354 dagen, verdeeld in 12 maanden, waarvan zes 30 en zes 29 dagen telden. Om het verschil tusschen maanjaar en zonnejaar te regelen, werd af en toe een schrikkelmaand van 30 dagen ingeschoven. De maand was verdeeld in 3 decaden, die de beginnende, de middelste en de afloopende genoemd werden. In de eerste en tweede decade werden de dagen óf in doorloopende reeks (1-20) geteld óf per decade (bijv. 4e dag van de beginnende decade, 5e dag van de middelste decade). In de derde decade telt men van achter af. De 29e van een maand bijv. heet: de 2e dag van de afloopende decade. In het na-klassieke tijdperk komt de verdeeling der maand in weken in gebruik en krijgen de dagen namen, die het stempel dragen van astrologische invloeden: Zondag, Maandag, etc. o ’ O » . . G) Oud-Romeinsche tijdrekening. De van elkaar sterk afwijkende tijdrekeningen naar de stichting van de stad Rome (anni ab urbe condita) hebben slechts in wetenschappelijke en literaire kringen opgeld gedaan. De meest bekende is die, welke naar Varro genoemd is, volgens welke de stichting van Rome op 21 April van het derde jaar der zesde Olympiade = 753 v. Chr. valt. Officieel telde men, evenals in Griekenland, naar de eponyme ambtenaren, nl. de consuls. > Eponymie. Toen sedert het begin van de 4e eeuw n. Chr. de rij der consuls af en toe onderbroken werd, behielp men zich, door de jaren met den naam van den laatst gefungeerd hebbenden consul te benoemen, onder de toevoeging „post consulatum”, afgekort PC. De laatste consul was Flavius Basilius Junior (541 n. Chr.), naar wien men lang gedateerd heeft. Sedert Justinus II (665-578) werd het consulaat steeds door de keizers bekleed. Toen werden de > consulaatsjaren door de regeeringsjaren der keizers vervangen (zie boven; I Algemeen). Voor den Rom. kalender, zie > Juliaansche kalender. H) De Christelijke tijdrekening telt de jaren van de geboorte van Christus af. Zij werd ontworpen (526) door den Soythischen, te Rome wonenden abt > Dionysius Exiguus, en heet daarom ook de Dionysiaan- sche t. Hij verving de telling naar de regeeringsjaren van Diocletianus, die een der rubrieken van de Alexandrijnsche paaschtafels vormde, door de telling naar de Geboorte van Christus. „Wij willen”, schreef hij zelf, „de herinnering aan een goddeloozen Christenvervolger niet aan onze tijdrekening verbinden”. Dionysius liet op het 247 e jaar van Diocletianus (dat het laatste was op de paaschtafel van Cyrillus en eindigde op 28 Aug.) volgen het jaar 532 na Chr., dat met 1 Jan. aanving. De tafel of cyclus, die hij opstelde (waarin allerlei tijd-characteristica: indicties, epacten, maancirkels, lunae XIV, Paaschdata c.d. berekend waren), liep van 532-625. Hij zegt echter nergens, hoe hij zijn jaren-na-Chr. berekend heeft. Waarschijnlijk heelt hij aangenomen, dat Christus in Zijn 31e levensjaar gekruisigd en op 25 Maart verrezen is. Daar nu in zijn cyclus Paschen in het .jaar 563 op dien datum valt, moest het natuurlijk ook 632 jaren vroeger op 25 Maart gevallen zijn; de Verrijzenis moest dus in het jaar 31 hebben plaats gehad en Christus 31 jaren eerder zijn geboren. Het staat wel vast, dat Dionysius het geboortejaar van Christus eenige, waarschijnlijk 4 of 5 jaren te laat heeft gesteld, maar of het op grond van de bijbelsche gegevens .mogelijk is, dat jaar precies te bepalen, blijft een groote vraag (zie > Geboorte, sub: Geboorte v. Christus). De Christel, t. is niet terstond overal ingevoerd. Door den H. Augustinus, den apostel der Angelsaksen, werd zij met Dionysius’ paasohtafel naar Engeland gebracht, in welk land zij het eerst in de praktijk werd gebruikt. Vooral door den geschiedschrijver en chronoloog Beda Venerabilis, die er in zijn historiewerk (ca. 730) gebruik van maakte en een cyclus ontwierp loopende van 532-1063, is deze tijdrekening zeer verbreid geworden. In de M.E. werd zij in het Westen overal geldend. Slechts de kroniekschrijver Marianus Scotus (11e eeuw) is er van afgeweken. Hij meende, dat Christus in zijn 34e levensjaar gestorven is, in het jaar 12 van Dionysius’ jaartelling, en derhalve geboren moest zijn 22" jaren eerder dan Dionysius vaststelde. In Spanje was de Christel, t. in de 14e en in Portugal in de 15e eeuw nog niet algemeen aanvaard; de Grieksche Christenen namen haar in 1700 aan. Zij wordt thans, met enkele uitzonderingen, over de geheele wereld gebruikt (zie hieronder: Republikeinsche t. en Fascistische t.). Sedert de 18e eeuw wordt de Chr. t. in de wetenschap ook algemeen toegepast voor de jaren vóór Christus’ geboorte, door van dat tijdstip af terug te tellen. Hoezeer deze regeling ook toe te juichen valt, zij geeft toch vaak aanleiding tot vergissingen. De astronomen duiden daarom het jaar, dat historici en chronologen 1 v. Chr. noemen, als het jaar O aan, het jaar 2 v. Chr. als —1 enz. De slag bij Salamis bijv. werd geleverd in 480 v. Chr. of in het jaar —479. Voor de jaarindeeling der Christel, tijdrekening zie > Juliaansche Kalender, Gregoriaansche tijdrekening. v. Campen. I) De Mohammedaanschc tijdrekening is gebaseerd op het zuivere maanjaar van 354 dagen, verdeeld in 12 maanden van afwisselend 30 en 29 dagen, genaamd: Moeharram, Safar, Eabi al-awwal, Rabi al-achir, Dzjoemad al-awwal, Dzjoemad al-achir, Radzjab, Sja’ban, Ramadan, Sjawwal, Dzoe’l-ka’da, Dzoe’l– Elke 30 jaar wordt elfmaal (in het jaar 2,5, 7,10,13, 16,18, 21, 24, 26, 29 van iederen cyclus van 30 jaar) de laatste maand tot een maand van 30 dagen verlengd. ledere 321/2 jaar doorloopt het beginpunt van dit maanjaar het geheele zonnejaar. Kalief Oemar I, van wien deze jaartelling afkomstig is, nam als beginpunt den eersten dag der maand, voorafgaande aan de > hidzjra van Mohammed, overeenkomende met 16 Juli 622 na Chr. A. D. 1938 komt overeen met 1358 Hidzjra. Zoetmulder. J) De Republikcinschc tijdrekening werd ingesteld door de eerste Fransohe Rep. op 6 (24) October 1793 en door Napoleon afgeschaft op 1 Januari 1806. Het ontwerp was van den wiskundige Romme, maar werd door Fabre d’Eglantine in anti-Christelijken geest gewijzigd, want doel van den republikeinschen kalender was, volgens verklaring van Romme zelf: Zondagsviering en heiligenvereering af te schaffen. Het jaar begon daags na herfstnachtevening, op 22 Sept., de „eerste dag der vrijheid” (want op 22 Sept. 1792 was de tyrannie-raonarchie afgeschaft). Het werd verdeeld in 12 maanden van 30 dagen, nl. 3 herfstmaanden: vendémiaire, brumaire, frimaire; 3 wintermaanden: nivóse, ventóse, pluviöse; 3 lentemaanden: germinal, floréal, prairial; 3 zomermaanden: messidor, thermidor, fructidor. ledere maand werd verdeeld in 3 décades, elk van 10 dagen. De namen van de dagen voor elke décade waren: primidi, duodi, tridi, quartidi, quintidi, sextidi, septidi, octidi, nonidi, décadi. De décadi zou, in plaats van den Zondag, verplichte rustdag zijn. Na de 360 dagen werden nog 5 aanvullende dagen ingevoegd, de zgn. sansculottides; om de vier jaar (franciade) nog een 6e, de grandsansculottide, die alle als nationale feestdagen zouden worden gevierd. De namen van heiligen werden vervangen door die van dieren, vruchten en landbouwwerktuigen. Het Fr. volk heeft dezen anti-Christelijken kalender nooit aanvaard; ook hierom heeft Kobespierre er nooit voor geijverd. Na hem slaagde het Directoire evenmin. V.Claassen. K) Fascistische tijdrekening (in Italië). Deze begint 28 October 1922 en wordt officieel gebruikt. Ze heet E. F. (era fascista). Men schrijft bijv. 1938- XVI (De Rom. cijfers geven de E. F. aan). L) Voor de apologische tijdrekening, zie > Stratigraphie; Absolute ouderdomsbepalingen van de aardkorst. Tijdrekenkunde of chronologie is de leer van het meten van den tijd. De tijd kan slechts gemeten worden door de gebeurtenissen, die er zich in afspelen of, scherper gezegd, door de bewegingen, die er in plaats vinden. De eenige vaste en algemeen begrijpelijke maatstaf voor het meten van den tijd zijn de gelijkmatige, regelmatig terugkeerende bewegingen der hemellichamen, die daarvoor, afgezien van andere in het dagelijksohe leven gegolden hebbende populaire > tijdsbepalingen, dan ook van ouds door alle volkeren gebruikt zijn. Dientengevolge heeft de t. een dubbele taak. Zij heeft vooreerst datgene te leeren, wat de astronomie over de beweging der hemellichamen vastgesteld heeft, voor zoover het voor de bepaling en vergelijking der tijdseenheden in aanmerking komt. Dit deel der t. noemt men de mathematische of astronomische t. Vervolgens leert de t., hoe de verschillende volkeren de bewegingen der hemellichamen voor hun > tijdrekening gebruikt hebben enhoe deze verschillende tijdrekeningen met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht: de technische of historische t. Deze laatste wordt weder onderverdeeld in de leer van den kalender en die van de jaartelling. De grondslag voor de t. als wetenschap is gelegd door Joseph Justus Scaliger (De emendatione tempo- rum, 1583, 31629) en Dionysius Petavius S.J. (Opus de g doctrina temporum, 1627, 31734). De studie der t. van ] de M.E. nam een groote vlucht in de 18e eeuw, vooral 1 door het werk van dom d’Antine e.a. (Art de vérifier les i dates et les faits historiques, 1750, 41818-’44). L i t.; L. Heler, Handb. der mathemat. u. techn. Chronologie (2 dln. 1825-’26); H. Grotefend, Handb. der histor. Chronologie des deutschen M.A. und der Neu- , zeit (1872). Beknopter, maar zeer goed is F. Rühl, Chro- J nologie des M.A. u. der Neuzelt (1897). De bruikbaar- 1 heid van R. Fruin, Handb. der Chronologie (1934) is ge- 1 legen in het op Nederland betrekking hebbende gedeelte, i Tabellen e.d. vindt men in het zeer praktische boekje | van H. Grotefend, Taschenbueh der Zeitrechnung , (71935). v.Campen. Tijdsbepaling geschiedt door met een passageinstniment of meridiaancirkel den doorgang door den meridiaan van een of meer zgn. tijdsterren waar te nemen; dit zijn sterren, die dag en nacht waarneembaar zijn en wier plaats zeer nauwkeurig bekend is. Door deze waarneming is de sterretijd van de plaats van waarneming bekend, waaruit de ware of middelbare zonnetijd berekend kan worden. Fundamenteele tijdsbepalingen gebeuren nog maar op enkele sterrewachten, die zorg dragen voor draadlooze uitzending der wetenschappelijke tijdseinen. Vergelijk het artikel > Tijdsignaal. P. Bruna. Tijdsehokbuis, > Buis (sub B). Tijdsignaal, signaal, dat gegeven wordt om een bepaald tijdsoogenblik aan te geven. Vroeger geschiedde dit bijv. ten behoeve van de scheepvaart veelal optisch. Tegenwoordig geschiedt het vanwege de veel grootere nauwkeurigheid vrijwel uitsluitend door middel van de radio. Het t. bestaat als regel uit een serie karakteristieke waarschuwingsteekenen, besloten met een signaal, dat zoo nauwkeurig mogelijk op een vooraf bekend gemaakt oogenblik wordt gegeven. Ten behoeve van degenen, die hooge nauwkeurigheid wenschen, bijv. astronomen, wordt dan even daarna radiographisch medegedeeld hoeveel onderdeelen van een seconde het t. fout is geweest (zie Tijdsbepaling). Door toepassing van deze correctie is dan de tijd zoo nauwkeurig mogelijk bekend. T. worden door verschillende groote radio-zenders, zooals Eiffeltoren, Nauen e.d. één-of meermalen daags uitgezonden. Ook omroepzenders zenden, hoewel minder nauwkeurig, deze seinen herhaaldelijk uit. Dubois. Tijdstudie (bedrijf s e c o n.) omvat het opteekenen, ontleden en samenvatten der tijden van de elementen eener bewerking. Meestal heeft men hier te doen met een handbewerking, doch de t. kan ook betrekking hebben op geestelijken arbeid en op machinale bewerking. Het woord „Time-study” is afkomstig van > Taylor en werd door hem het eerst toegepast om tot de juiste bepalingen van de deelhandelingen te komen en aldus vereenvoudiging van de handbewerkingen en de uitschakeling van overbodige bewerkingen te verkrijgen. Thans wordt in de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie de t. veelvuldig toegepast voor vereenvoudiging van werkzaamheden, doch tevens voor het bepalen van premie- en tariefloonen, alsook voor de bepaling der werkindeeling aan een loopenden band. de Quay. Tijdsvcrellening is het verschil tusschen > waren tijd en > middelbaren tijd. Dit verschil bedraagt hoogstens 16 minuten, d.w.z. dat om 12 uur ’s middags middelbaren tijd de zon hoogstens 16 minuten vóór of na zijn hoogsten stand is. In de astronomische almanakken werd vóór 1931 de t. algemeen genomen als middelbaren tijd minus waren tijd. De Engelsche Nautical Almanac gebruikt sinds 1931, het Duitsche Berliner Jahrbuch sinds 1938 waren tijd minus middelbaren t. P. Bruna. Tijdverzekcring, een soort van ■> transportverzekering. Tijdwoorden bij den kleuter. Een tweejarig kind is in hoofdzaak nog een oogenblikswezentje: van het verleden is het het verst verwijderd; van de toekomst moet het althans eenige notie hebben, daar immers het wenschen en willen, dat zijn heele leventje beheerscht, pas in de nabije of verdere toekomst in vervulling kan gaan. De infinitief met een bijwoord is de eerste vorm van het futurum: dan koek eten; morgen wandelen. Een andere toekomstaanduiding hebben we in: „Gaat Keesje slapen” of „Gaat Keesje vallen”, waarin gaat fungeert als hulpwerkwoord van de naaste toekomst, nog liever als hulpwerkwoord van hoop of vrees. Kennis van het verleden openbaart zich als herkenning of herinnering. In het tweede levensjaar bestrijkt de terugkenning nauwelijks een paar weken, de herinnering nog slechts een etmaal; in het derde loopt de eerste over maanden, de laatste over een paar weken, echter zoo goed als uitsluitend met betrekking tot wat indruk maakte. Woorden als vandaag, morgen, gisteren, worden wel gebruikt, maar beteekenen weinig meer dan: nu, later, vroeger. „Is vandaag morgen, is het nü morgen?” zijn heel gewone kleutervragen. De moeilijkheid schuilt natuurlijk in het relatieve dezer aanduidingen, waardoor het vandaag gisteren en het morgen vandaag wordt. Maar verleden tijdsvormen gaat de driejarige toch al vrij druk napraten. De verleden deelwoorden komen voorop: „Keesje mooie taat ebakt” (K. heeft een mooie taart gebakken). Stap voor stap schrijdt de vormelijke differentiatie verder, onder leiding der analogie. Niet echter zonder een massa ontsporingen, als: ik is, ik ziet, de jongens was geweest, eroept, opgegeet, meegebrongen, loopte, vliegde, ongeweerd en opengereerd (geopereerd). Geen wonder: èn wijs èn tijd èn persoon èn getal èn actief èn passief te leeren beheerschen eischt een ontzaglijke inspanning, waaraan nog de lagere-schoolleerling de handen meer dan vol heeft. Rombouts. Tijger (Felis tigris L.), een soort van de fam. der katachtigen, bewoont, behalve de hooge gedeelten, bijna geheel Azië. Op Sumatra, Java en Bali leeft de kleinere eiland- of Soendatijger, lichtgeel met zeer dicht bij elkaar staande zwarte strepen. Een variëteit met het kostbaarste vel is de Oost-Siberische t., die met den staart 4 m lang wordt. Het beste en langste bekend is de konings- of Bengaalsche t. De lengte van het lichaam bedraagt bij het volwassen mannetje Koningstijger. 3 m, de staart is tot 95 cm lang. Het wijfje is kleiner en bezit een zwakkeren baard op de wangen. De teekening vertoont een levendige tegenstelling tusschen de lichte, roestgele grondkleur en de zwarte strepen, die er over heen loopen. Sommige strepen zijn gedeeld, de meeste zijn enkelvoudig. Bij voorkeur leeft de t.op dicht begroeide plaatsen. Een uitsluitend nachtdier is hij niet. Allerlei dieren vormen zijn voedsel. Keer. Tijgerkat (Felis tigrina Erxl.), een soort van de fam. der katachtigen, leeft in Z. Amerika. Het lichaam is 50 cm lang, de staart 30 cm. Rug en zijden zijn vaalgeel, de buik is wit; op rug en zijden bevinden zich zwarte kringvormige en ronde vlekken. Keer. Tijgerlelie, ■> Lelie. Tijgeroog (g e o 1.), een kwarts variëteit, bruin tot blauw, vezelig van structuur, in afwisselende lagen gekleurd, pseudomorph naar asbest. Halfedelsteen, bekend van de Kaapkolonie. Tijgerslang (Python molurus L.), een soort van de subfamilie der Pythoninae van de fam. der reuzenslangen; leeft van Z. Malaka tot den voet van den Himalaja. Hij wordt 4 m lang. De kop is grijs-vleeschkleurig, de rug lichtbruin; op achterkop en nek bevindt zich een groote, donkere gaffelvormige vlek; de rug draagt een rij van groote, langwerpig vierzijdige, roodbruine, zwartgezoomde vlekken, sommige met helgeel midden; op de zijden komen kleinere overlangsche vlekken voor. Keer. Tijhaven, > Haven. Tijk (textiel), damastachtige stof, met katoenen ketting en linnen- of werk-inslag, eventueel ook geheel uit katoen. Binding: 5-schafts-kettingsatijn, soms 4-schafts-vischgraatkepers. Voorkomen: effen, gekleurde strepen, of Jacquardpatronen. De laatste hebben voor grond kettingsatijn en voor de figuur inslagsatijn, eventueel gemengd met passende andere bindingen. Doek: voor beddegoed. Schroeder. Tylenchus, > Tarweaaltje. Tylcr, Wat, > Wat Tyler. Tijloos of h e r f s 11 ij 1 o o s, Colchicum autumnale, lelieachtig bolgewas, dat in den herfst bloeit zonder blad te dragen en in de lente enkel bladeren voortbrengt. Bleekpaarse, op crocusgelijkendebloemen. Komt voor in vochtige weiden e.d. en is zeer giftig. Een gekweekte, bloemenrijke soort is C. byzantinum. Aftreksel van t. worden in de g e n e e s k. o.a. tegen jicht en rheumatiek gebruikt. Tylor, Edward Burnett, Eng. anthropoloog en ethnoloog. * 2 Oct. 1832 te Camberwelt bij Londen, f 2 Jan. 1917 te Wellington (Somersetshire) 1883 directeur van het universiteitsmuseum te Oxford, 1896 hoogleeraar ibid. Beroemd om zijn animistische theorie over den oorsprong en de ontwikkeling van het godsdienstig leven. ->■ Animisme. Tijm (T. serpyllum). Links kelk; rechts bloem. L i t.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932). Bellon. Tijl Uilenspiegel, > Uilenspiegel. Tijm (Thymus), een plantengeslacht van de fam. der lipbloemigen, komt met 35 soorten hoofdzakelijk in het Middellandsche-Zeegebied voor. In onze streken vindt men zeer algemeen op zandgrond de wilde t., ï. serpyllum, met lichtpurperen, soms witte bloempjes in hoofdjes; de plant is zodevormend. Gekweekt wordt de T. vulgaris met gele bloemen aan opstaande stengels. De bladeren (Herba thymi) worden in de apotheek gebruikt en in de keuken als toekruid bij vleesch, enz. In Zuid-Europa, vooral in Frankrijk, wordt een aetherische olie uit de bloeiende plant gedistilleerd, die het antiseptische thymol en enkele andere stoffen bevat. Tijmolie wordt gebruikt tegen kinkhoest en diphtheritis. Tymjanovv, Joe r y Ni – kolajewitsj, Sowjet-Russisch historicus en romanschrijver. * 1894 te Rjesjitsa. Werken: Kuchelbecker (1929 ; ook in Duitsche vert.); De Dood van W asir-Moechtar (1930). Tympanon, (bouw k.), Gevelveld. Tympanum, 1° (bouw k.), ander woord voor ■> tympanon. 2° (D i e r k.) De trommelholte in het > gehoororgaan. Tynan, Katharine, populaire lersche romanschrijfster en dichteres. * 3 Febr. 1861 te Dublin, f 2 April 1931. Bekend is haar Autobiographical twenty-five years, middle years and years of shadow. Tyndale (Tindale), Wi 11 ia m, Reformator en bijbelvertaler. * Tusschen 1490 en ’95 in het graafschap Gloucester, f 6 Oot. 1636 te Vilvoorde bij Brussel. Spoedig na zijn priesterwijding ca. 1521 verkondigde hij kettersche ideeën, gaf een vertaling van het N.T. in het Engelsch en zocht daarvoor bij weigering van de Engelsche uitgevers een drukker in Duitschland. Op aandrang van Engeland werd hij door de keizerlijke politie te Antwerpen gevangen genomen, te Vilvoorde opgesloten on als ketter verbrand. Zijn werken bewegen zich bijna uitsluitend op exegetisch gebied. L i t.; Deraaus, W. T. (1871). Wachters. Tyndall, John, lersch physicus. * 21 Aug. 1820 te Leighlin-Bridge, f 4 Dec. 1893 te Hind Head. Verrichtte belangrijke onderzoekingen over diamagnetisme, zonnestraling, thermo-electriciteit. Onderzocht gletsjers en verklaarde deze met het door zijn leermeester Faraday ontdekte en door T. regulatie genoemde verschijnsel. Hij vond ook het Tyndall-effect. T. was een groot voorstander van de materialistische wereldbeschouwing. > Tyndallisatie. J.v. Santen. Werk: The glaciers of the Alps (1860). L i t.; Life and work with reminiscenses bij friends (1894). Tyndallisatie of gefraotionneerde sterilisatie noemt men de methode, door John > Tyndall aanbevolen om stoffen, die niet tegen hooge temp. bestand zijn, te steriliseeren door ze op 3-7 achtereenvolgende dagen telkens ca. 1 uur bij 60-90° C te verwarmen. Verondersteld wordt, dat bij de verwarming de vegetatieve vormen der bacteriën gedood worden en dat in de tusschenruimte de eventueel aanwezige sporen zich tot bacteriën ontwikkelen. Deze veronderstelling gaat bij stoffen, die een goeden voedingsbodem voor bacteriën vormen, mits bewaard bij een gunstige temp. (ca. 37° C), meestal op, hoewel ook dan kans bestaat, dat niet alle sporen ontkiemen en thermoresistente bacteriën aanwezig zijn. In stoffen met desinfecteerende werking zullen sporen sporen blijven; voor deze heeft deze methode, die veel bij sterilisatie van geneesmiddelen wordt toegepast, geen zin. Hillen. Tync, rivier in N. Engeland (XII 464 E/F 4), ontstaande uit de vereeniging van Noord- en Zuid-Tyne. Aan de mond Tynemouth en N. Shields, op eenigen afstand daarvan Newcastle-Gateshead, alle „Tyne-Havens”. Langs de rivier steenkolenmijnen en scheepsbouw. Tij rij o, dorp van ca. 1360 inw. in de Friesche gem. > Opsterland (XI 208 C 2). Tijns, > Cijns. Type ( Constitutietypen; Karaktertypen; Temperament. 3° (B i o 1.). De eerst beschreven vorm van een of andere diersoort in de biologie of palaeontologie heet het type-exemplaar of holotype.De exemplaren derzelfde soort, die tot een vollediger beschrijving bijdragen, heeten paratypen. 4° (Warenhandel) > Gradeering. Typha, > Lischdodde. Typhoid Mary was een New-Yorksche keukenmeid, die typhusbacillen-draagster was. Volgens een publicatie in 1907 veroorzaakte zij bij de verschillende families, waarbij ze diende, een aantal typhusgevallen. In het geheel konden 26 gevallen worden nagespeurd, waarbij zij de bron was van de infectie. Wyers. Typhon (m y t h.), een der > Giganten. De Grieken stelden den Egypt. god > Seth met hem gelijk- Typhoon (taifoen) is een geweldige wervelstorm, dikwijls met orkaankracht, in het W. deel van den Noordelijken Stillen Oceaan. Die in de Chineesche Zee en de Japansche wateren zijn het best bekend, vnl. door de studies van José Algué S.J. te Manilla (The Cyclones of the Far-East, Manilla 1904) en L. Froc S.J. te Zi Ka Wei (Sjanghai) (Atlas of the Tracs of 620 typhoons, Sjanghai 1920) en anderen, verbonden aan de verschillende meteorologische observatoriën op deze beide plaatsen, te Hongkong en in Japan. De oorsprong van den t. is te zoeken in het gebied tusschen 140° en 170° O. en 16° en 3° N. Prof. T. Okada (Tokio) neemt als grenzen aan 130° en 180° O. en 15° N. en 0° Z. Aanvankelijk is de bewegingsrichting W. tot W.N.W., later buigen zij om tot N. en N.O. tot 0.N.0. Dit ombuigingspunt kan reeds beoosten de Philippijnen liggen, doch andere buigen eerst veel Westelijker, tot in China toe, om. Behalve deze normale banen komen de laatste jaren steeds meer berichten van enkele t., die abnormale banen doorloopen, met een Zuidelijken component er in, sommige gaan zelfs een stuk terug en doorloopen een soort lus (door de Engelschen „loops” genaamd). Het stormveld is soms klein, 25-50 zeemijl (45- 90 km), andere daarentegen hebben een stormveld van 200 a 300 zeemijl, ja zelfs van 500 zeemijl (900 km) en nog meer. Ook de snelheid van verplaatsing is zeer verschillend: van 0 tot 60 zeemijl per uur, en op ver- schillende punten der baan geheel anders. De kracht is eveneens zeer verschillend, bij sommige t. wordt geen stormkracht bereikt, bij vele daarentegen wordt orkaankracht van ongeloofelijke intensiteit ontwikkeld. Ook dit kan op verschillende punten der baan anders zijn. In het centrum heerscht dikwijls windstilte. De verwoestingen door een dergelijken t., vooral waar hij de kusten bereikt, kunnen geweldig zijn (Philippijnen, China, Japan), zoowel door de enorme windkracht als door de er door veroorzaakte vloedgolven. Zelfs voor de groote Oceaanstoomers kunnen t. hoogst gevaarlijk worden. Voortdurend letten op de voorteekenen van een t. en op de waarschuwingsseinen der omliggende meteorologische stations is dus een eerste vereischte. Het gemiddelde aantal t. per jaar bedraagt 20 a 21, vooral de zomermaanden (Juli tot Oct.) zijn gevaarlijk (max. in Sept.). Voor het tijdig onderkennen van de nadering van t. wordt wel gebruik gemaakt van den > barocyclonometer. Wissmann. Typhus. Men kent verschillende soorten ziekten die typhus genoemd worden: a) vlektypbus (typhus exanthematicus) of kortweg typhus. Dit is een zeer gevaarlijke infectieziekte, die overgebracht wordt door de kleerluis. De oorzaak van deze ziekte is nog niet met volkomen zekerheid bekend. Waarschijnlijk spelen > rickettsia, een bepaald type zeer kleine microörganismen, erbij een rol. De vlektyphus is in onze streken uitermate zeldzaam; er gaan soms verschillende jaren voorbij zonder dat er gevallen van gezien worden. De patiënten zijn zéér ziek, hebben hooge koortsen en krijgen roode vlekjes op het bovenste gedeelte van den romp. De diagnose kan bevestigd worden door de agglutinatiereactie yanWeil-Felix, waarbij bepaalde soorten proteus-bacillen door bet serum der patiënten geagglutineerd worden. b) Typ h u s recurrens is een ziekte, veroorzaakt door een splrochaet: Borrelia obermeyeri. Ook deze ziekte wordt door insecten, vooral luizen, overgebracht. Het kenmerkende van deze vrij onschuldige ziekte zijn de perioden van koorts, die met koude rillingen beginnen, enkele dagen duren en afgewisseld worden door perioden zonder koorts en met volkomen welbevinden. In het algemeen komen er zonder behandeling 2 a 4 van dergelijke koortsperioden. De ziekte wordt met succes behandeld met een of ander sal varsanpreparaat. c)Febris typhoidea, typhus abdominalis, of buiktyphus is de „typhus”, die in onze streken het meest bekend is. Deze ziekte wordt veroorzaakt door den typhusbaoil, in 1880 ontdekt door Eberth (zie afbeelding IX in kolom 541/642 in deel III). De infectie geschiedt meestal door het drinken van besmet water of besmette melk, terwijl ook groenten wel als overbrengers bekend zijn. De incubatieperiode bedraagt 2 a 3 weken. Daarna begint de ziekte zeer langzaam met onwelbevinden, hoofdpijn, matheid en geringe koorts. In den loop der volgende dagen worden de verschijnselen erger en de koorts hooger. Na 6 a 8 dagen is de ziekte volledig ontwikkeld en de koorts voortdurend 39 a 40° C. De patiënten zijn wat suf, soms is er diarrhee, de pols is, de temperatuur in aanmerking genomen, vrij laag; er is hevige hoofdppn en een lichte bronchitis. De ziekte blijft 2 a 3 weken op het hoogtepunt; daarna verdwijnen de ziekteverschijnselen en de koorts geleidelijk weer in den loop van 6 a 8 dagen. Bij deze ziekte ontstaan er in het onderste gedeelte I van den dunnen darm zweren en een enkele maal geven deze tot ernstige bloedingen en ook wel tot perforatie aanleiding. Andere complicaties, die bij deze ziekte op kunnen treden, zijn o.a. longontstekingen, hersenvliesontstekingen, beenmergontsteking, enz. In verband met de darmzweren krijgen de zieken vrij streng dieet en aangezien ze toch al niet veel eten en de koorts zeer afmattend is, vermageren deze patiënten sterk. Een causale behandeling bestaat er op het oogenblik voor deze ziekte niet. De diagnose wordt bevestigd door het aantoonen der bacillen in het bloed of door de agglutinatiereactie van Widal, waarbij typhusbacillen door het serum der zieken tot samenklontering worden gebracht. Wyers. Typische zin vau dc H. Schrift. > Bijbel (sub Hermeneutica). Typographie, > Boek; Boekdrukkersbedrijf. Typographisch puntcnstclsel noemt men de verdeeling van de > lettergrootten in een stelsel van eenheden, punten genaamd. Typologie, Bijbel s c h e, (Gr. <( tupos = indruk, stempel, vandaar: afbeelding; logos = leer) is de leer omtrent den typischen zin der H. Schrift, te onderscheiden van den eigenlijken en den overdrachtelijken zin. Zie >■ Bijbel (sub Hermeneutica). Typus is de benaming van het edict, waardoor keizer Constans II in 647 een eind wilde maken aan den Monothelietenstrijd (> Monotheletisme). Onder strenge straf verbood hij, te spreken over één of twee werkingen, één of twee willen in Christus. Het edict bereikte zijn doel niet en werd door paus Martinus I in 649 verworpen. Franses. Typus gallinaceus, verwekker van de vogeltuberculose. » Tuberkelbacil. Tyrannendooders noemt men twee adellijke Grieken, Harmodius en Aristogiton, die een overigens mislukten aanslag op Hipparchus (■>• Hippias) pleegden en zelf omkwamen. Bekend is het beeld der T., door Antenor na de verdrijving der tyrannen in 510 v. Chr. opgericht op de Atheensche agora, en dat wel het oudste politiek gedenkteeken kan heeten. In dezt mooie groep komt de jongste der T. dreigend aangestormd, terwijl zijn makker hem met zijn mantel beschermt. Vgl. •>- Tyrannenmoord. E. De Waele. Tyrannenmoord. Met de Renaissance en het opkomend absolutisme der vorsten herleefde ook de theorie en practijk der Oudheid in zake den politieken moord: moord door vorsten op politieke tegenstanders gepleegd, en moord door de onderdanen op tyrannieke vorsten. Een theoretische strijdvraag is dit wel sinds eeuwen niet meer, maar dat ook de practijk verdwenen zou zijn, kan ook van de latere tijden tot de allerlaatste jaren toe, helaas, niet gezegd worden. Het moordrecht der onderdanen op tyrannieke vorsten was vooral aan de orde tijdens de godsdienstoorlogen der 16e eeuw in Frankrijk. Van de zijde der Calvinisten, en ook van de zijde der Liga, waren er, die verdedigden, dat het volk zich ook gewelddadig tegen een tyrannieken vorst verzetten mag, hem mag afzetten en eventueel terechtstellen; en in noodgevallen, als de vertegenwoordigers van het volk niet kunnen samenkomen, zou ook een particulier burger op eigen initiatief een tyran mogen dooden (> Monarchomachen). Deze opvatting werd, met zeker voorbehoud (mits de volkswil duidelijk zij, na ernstige en geleerde mannen geraadpleegd te hebben), ook voorgestaan door den Jezuïet J. de » Mariana, in een vorstenspiegel (De rege et regis institutione, Madrid 1599), dien hij samenstelde voor het onderricht van den Spaanschen infant, den lateren Philips 111. In den strijd tegen de Jezuïeten heeft men hierin aanleiding gevonden, van die persoonlijke opvatting van Mariana een punt der zgn. > Jezuïeten-moraal te maken. Die fabel is niet moeilijk te weerleggen: Jezuïeten (en Katholieken in het algemeen) zijn allerminst de eenigen geweest, en ook niet de eersten om dat te houden, en verder kan de opvatting van een of anderen Jezuïet toch bezwaarlijk als de Jezuïeten-moraal gelden. De toenmalige generaal der Orde, p. Claudius Aquaviva, censureerde het boek van Mariana en verbood zijn onderdanen zooiets te leeren. De traditioneele Katholieke moraal veroordeelt lederen vorm van moord. Aan de overheid kent zij slechts het recht toe, sommige misdadigers, die langs wettelijken vorm van proces van schuld overtuigd zijn, te dooden. Verder kent zij aan ieder, gemeenschap en enkeling, het recht toe van rechtmatige zelfverdediging. Of een volk ook het recht heeft, zich desnoods met geweld te verzetten tegen een tyrannieken vorst, die het recht der onderdanen verkracht en het algemeen welzijn ten gronde richt, is zoowel onder Katholieke theologen en rechtsphilosophen als onder andersdenkenden een punt van geschil (zie > Opstand); maar de gangbare opvatting in de Katholieke moraal ontzegt absoluut aan den particulieren burger het recht om op eigen initiatief zulk een tyran te dooden. Lit.: De Jong, Handb. der Kerk. geschiedenis (3 111, 275 met lit.); Derks, De monarehomachen (in tschr. Studiën, 109 1928); Niekel, Rationeele Maatschappijen Staatsleer (1931, 214); Eender, Gij zult niet dooden (1938, 11, 116). Buys. Tyrannie, oorspronkelijk niet altijd, later immer: willekeurige vorm van alleen-regeering, uitgeoefend door een uit het volk of het buitenland opgekomen usurpator, tyran genaamd. Men onderscheidt wel een rechtmatig aan het bewind gekomen tyran, die onrechtvaardig regeert, en een tyran, die zoowel onrechtvaardig regeert als onrechtmatig zich in het bezit der regeeringsmacht gesteld heeft. Naar deze onderscheiding beoordeele men het verzet tegen de t. Wij kunnen dienaangaande de leer beknopt samenvatten: t. is niet geordend op het algemeen welzijn, dus een geordende verstoring der t. is geen opstand en geen zonde (St. Thomas, Summa Theol., II II a. 42 q. 2 ad 3). Lijdelijk verzet is steeds geoorloofd en kan zelfs plicht worden, wanneer de t. tegen hoogere normen ingaat. Verdedigend daadwerkelijk verzet is steeds geoorloofd; aanvallend ook, indien het zonder geweld geschiedt; met geweld, d.w.z. afzetten van den tyran, alleen wanneer het algemeen welzijn het eischt en het middel niet erger is dan de kwaal. Dit laatste is bijna immer het geval, waarom de encycliek Quod Apostolici Muneris het doorgaans afwijst. De encycliek Nos es muy (Mexico) is op dit punt minder sceptisch en geeft een opsomming in vijf punten van wat mag en niet mag. Een usurpator, die nog niet aan de macht is gekomen, mag men met gewelddadig verzet tegemoettreden (St. Thomas, Sent. II D. 44, 2. 2 ad 5); > Legitimiteit. In de 16e en 17e eeuw werd, vooral door zich op een individualistisch beginsel baseerende schrijvers van Calvinistischen huize, die men wel Monarehomachen noemt, de 4- tyrannenmoord verdedigd. In Griekenland en elders in de Oudheid treft men de t. aan als een veel voorkomenden regeeringsvorm. Men onderscheidt een vroeg en een laat tijdperk (> Tyrannis). De moderne dictatoriale bestuursvormen zijn ongetwijfeld zuivere typen van tyrannieke regeeringen, inzooverre de wil van den eenling daar wet is; we laten in het midden, of de dictators op wettige wijze aan de macht gekomen zijn. De „verlichte despoten” waren, formeel genomen, eveneens tyrannen. Keulemans. Tyrannis (Griekenland). Voor de oudere t., zie > Griekenland (I, kol. 330); voor de jongere t., zie > Dionysius I; Dionysius II; Dertig (de); Griekenland (I, kol. 331/332). Tyras, Jaco b u s, Minderbroeder. * Ong. 1693 te Antwerpen, f 3 Sept. 1638 te Hoorn. In Den Haag en Oudewater, later in Hoorn en Enkhuizen trok hij als missionaris rond om te voorzien in de geestelijke behoeften van de Katholieken, wat hem meer dan eens in gevangenschap en groot levensgevaar bracht. Trad ook op in geschrift als polemicus. L i t.: St. Antonius (IX 1903, 33 vlg.); Neerl. Seraph. (111 1929, 459 vlg.; XI 1937, 118 vlg.). v.d. Borne. Tyroglyphus, > Kaasmijt. Tyrolienne, dans in driedeelige maat, verwant aan den > Landler. Tyrone, graafschap in Ulster, N. lerland. Opp. 3 264 km2. Ca. 132 000 inw. Meestal goed bebouwd heuvel- en bergland. Steenkolenmijnen en marmergroeven. Hoofdstad Omagh. Tyrosinase, -> Oxydasen. Tyrrell, G e o r g e, leider van het > Modernisme. * 6 Febr. 1861 te Dublin, f 15 Juli 1909 te Storrington (Sussex). 1879 van Anglicaan Katholiek geworden, 1881 Jezuïet, 1906 geseculariseerd, 1909 geëxcommuniceerd. Hij had van alle leiders den grootsten invloed in niet-wetenschappelijke kringen. Voorn, werken: Lex Credendi (1906) ; Through Seylla and Charybdis (1907) ; Christianity at the Cross Roads (1910). Pauwels. Tyrrheensche Zee (of Bekke n), gedeelte van de Middellandsche Zee tusschen Corsica, Sardinië, Sicilië en Italië (XIV 320 B/E 3-6). Gemiddelde diepte ca. 3 000 m, grootste diepte 3 731 m (ten Z.W. van de Pontijnsche Eilanden). Tyrtaeus, Oud-Grieksch elegieëndichter uit de 7e eeuw v. Chr., leefde en dichtte vooral in Sparta ten tijde van den tweeden Messenischen oorlog. Naast kleinere fragmenten bezitten we van T. nog drie volledige oorlogsgedichten, die den moed der Spartanen in den strijd opwekten en eeuwen lang in Sparta werden gezongen, ook met het oog op de vorming der jeugd. L i t.: Diehl, Anthologie Lyrica Graeoa (I, blz. 5 vlg.)- V. Pottelbergh. ïyrus, Grieksche naam van het Phoenicische Zor (= rots), tegenwoordig Zoer geheeten (XIX 884 02). Met en na > Sidon de machtigste handelsstad van Phoenicië, reeds vermeld in de Amarnabrieven en door de Egyptenaren, die het lang wisten te beheerschen. Het lag oorspronkelijk op een rotseiland nabij de Middellandsche Zeekust, zoodat de bewoners aangewezen zeevaarders waren. Als zoodanig hadden ze de suprematie in de Middellandsche Zee, een suprematie, die ze versterkten door het stichten van koloniën (Cyprus, Carthago, Spanje). De relaties van Tyrus met Israël waren steeds vriendschappelijk (> Hirara en > Salomon). Ten tijde van de Assyrische expansie wist Tyrus zijn onafhankelijkheid te bewaren (alleen de stad op het vasteland werd veroverd), maar het moest zwichten voor Neboekadnezar. Alexander de Groote kon de stad pas na een beleg van 7 maanden veroveren, met behulp van een dam tusschen de kust en het eiland; deze dam is langzamerhand tot landtong aangeslibd. In het Romeinsche keizerrijk was T. de hoofdstad van de provincie Phoenice. In 638 door de Arabieren veroverd, in 1291 door de Egyptische Mameloeken. Sindsdien verloor de stad spoedig alle beteekenis. Ze telt thans ca. B 000 inwoners. L i t.: W. B. Fleming, The History of Tyre (1915). Op de Synode van T., in zake het Arianisme, gehouden van 335 tot 336, was de groote meerderheid der bisschoppen tegen Athanasius, den machtigen bestrijder der ketterij. Hij werd veroordeeld en afgezet. Tysens, Gysb e r t, schrijver van een aantal hekelende tooneelstukken, vertaler en navolger der Fransche tooneelpoëzie. Een en ander zag in Amsterdam tusschen 1717 en ’39 het licht. Verder nog dichter van ander werk. L i t.; J. G. Frederiks en F. Jos. v. d. Branden, Biogr. Wbk. (21891). Tijtgat, Edg a r, kunstschilder. * 1884 te Brussel. Vooral bekend geworden na den Wereldoorlog als schilder van humoristische scènes uit het leven der kleine burgerij. Primitivist op een gewilde manier, naïeve poëzie nastrevend. Hij maakt een soort van volksprenten, die echter niet zonder raffinement zijn, wat vooral uitkomt in de kleur. WaL vuuicii uiLKumt 111 uc iucui. Lit.: André de Ridder (Sélection). Engelman. Tzara, Tristan, Franschtalig dichter van Roemeensch-Joodsche afkomst. * 4 April 1896. Hij is de verkondiger, zoo niet de uitvinder van het > Dadaïsme. Zijn gedichten zijn waardeloos, doch teekenend voor de beweging, waarop ze zich beroepen. Werken: o.a. 25 Poèmes (1918); Cinéma Calendrier du Coeur Abstrait Maison (1920); De nos Oiseaux (1923); Sept Manilestes Dada (1924); Oü boivent les Loups (1932) ; L’Antitête (1933). Tzetzes, Johannes, Byzantijnsch grammaticus en dichter uit Konstantinopel, 12e eeuw. Type van een Bijz. geleerde, weinig oorsprordmlijkheid, geweldige eruditie. Bekendste werk: Chiliades (mythol.- gesohiedk. miscellanea). Tzum, terpdorp van ca. 1 000 inw. in de Friesche gem. > Franekeradeel (XI 208 B 2). Tzummarum, dorp van ca. 1 650 inw. in de Friesche gem. > Banadeel (XI 208 B 2). u U, de 21e letter van het alphabet. Het is oorspronkelijk de vorm, dien de Latijnsche V in het unciale en cursieve schrift had aangenomen; in het minuskelschrift der 10e eeuw werd de vorm V geleidelijk als beginletter, de U in het midden van het woord gebruikt, waaruit langzamerhand de U tot het afzonderlijk teeken voor den klinker werd. Afkortingen. U als Rom. afkorting isurbs (= stad, nl. Rome); U in de scheikunde = > uraan; U bij de Duitsche marine = Unterseeboot,onderzeeër; u. i. = (Latijn) ut infra, als beneden; uitg. = uitgave; U.J.D. = (Lat.)utriusquejuris doctor, doctor in de beide rechten ; U.L.O. = Uitgebreid Lager Onderwijs; uit. = (Lat.) ultimo, op den laatsten (dag; nl. der maand); u.s. = (Lat.) ut supra, als boven; U.S.(A) = (Eng.) United States (of America), Vereenigde Staten (van Amerika), of: Uncle Übach-ovcr-Worms, gem. in de Ned. prov. Limburg, ten N.O. van Heerlen; omvat de dorpen Waubach en Rimburg en de gehuchten Groenstraat, Lauradorp (rectoraat der paters Salesianen) en Abdissenbosch (rectoraat). Opp. 1 007 ha (löss en zandgrond); ruim 6 600 inw. (ca. 86% Kath.; ruim 2 000 niet-Ned.), levende van mijnbouw (ca. 800 mijnwerkers), landbouw en veeteelt. G. C. Übaghs. U.-0.-W. is het in 1816 aan Nederland gekomen gedeelte der heerlijkheid Übaoh, waarvan het deel ten O. der Worm met het dorp U. aan Pruisen kwam. Voor 1795 behoorde U. aan de abdij Thorn als leen van Brabant. In 1886 werd de gemeente Rimburg met U.-0.-W. vereenigd. Jongen. Übaghs, Gerard Casimir, Ned. wijs- De letter U in verschillende alphabetten. geer. * 1800 te Berg-en-Terblijt, f 1875 te Leuven; priester 1824, leeraar te St. Roch, Luik en Rolduc, hoogleeraar te Leuven. U. was aanhanger van het traditionalisme, later ook van het ontologisme, waarin hij den vasten grondslag meende te hebben gevonden voor een wijsbegeerte, die ook ten bate van het Kath. geloof aan het rationalisme weerstandzoukunnen bieden. Zijn denkbeelden vonden in kerkelijke kringen een groote verspreiding, maar werden na langen strijd in 1866 door de kerkelijke overheid definitief veroordeeld. Voorn, werken: Logica, Ontologia; Theodicea; Anthropologia; Anthropologie psychologique; Essai d’idéologie ontologique. Lit.; H. van Grunsven, G. C. U. (1933); F. Sassen, Wijsbegeerte der 19e eeuw (1934). F. Sassen. Übagsberg, hooggelegen dorp in de Ned. Limb. gem. > Voerendaal; in de nabijheid; Vrouwenheide (217,5 m +A.P.). Übbergen, gem. en dorp in de prov. Gelderland (XI 512 D4), 3 km ten Z.O. van Nijmegen. Omvat tevens de dorpen Beek, Berg en Dal, Érlecom, Leuth, Kekerdom, Ooij en Persingen. Opp. 3 315 ha; ruim 5 200 inw. (93 % Kath., 6 % Ned. Herv.). Middelen van bestaan: landbouw, vreemdelingenverkeer, steenindustrie en wasscherijen. Druk bezochte pensionplaats. Uitgangspunt voor mooie excursies naar Reichswald, Kleef, Xanten, Berg en Dal (bergspoor). Door nabije ligging van Nijmegen (onderwijs) en ligging op de Noordhelling van het sterk ingesneden heuvelgebied met rijke boschvegetatie een woonplaats van vele welgestelden. Heijs. Übbo Emmius, > Emmius. Überbrcttl, > Cabaret (1°). Übermensch. Het staat vast, dat Ü. als sla gwoord reeds vóór Nietzsche meermalen is gebezigd. We wijzen op Homerus’ Ilias 4,176 en Odyss. o.a. 2,266; Seneca, Ep.7,2,3;Hesiodus, Theogonia 995. De voorn, en vroegste bewijsplaats uit den nieuweren tijd schijnt te zijn: Herm. Eab 0.P., die Ü. en „übermenschliche Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Engel” op ironische wijze in een brief van 1627 aan een Luthersch-gezinde zuster naast elkaar plaatst (Fortgesetzte Samml. von alten u. neuen theol. Sachen, Leipzig 1721, blz. 704). De geniale taalschepper Nietzsche heeft aan dit woord den meest praegnanten zin gegeven, nl. van een hooger type mensch dan de doorsnee is, door wilskracht, geesteskracht, dieper genieter van het levensgenot, die aan de normale beperkingen ontsnappen mag (Verz. Werken 6,13). Vgl. > Umwertung aller Werte. L i t.: R. M. Meijer (in Zschr. f. dt. Wortforschung dl. 1 en 11, 1901-’2). C. Brouwer. Übertino da Casale, Spirituaal. * 1259, f na 1328. Franciscaan, lector te Florence en prediker te Perugia. Sloot zich onder invloed van Olivi aan bij de Spiritualen, wier lotgevallen hij beschreef in zijn Historia Tribulationum en wier verdediging hij voerde op het concilie van Vienne. Om aansluiting bij de communauteit te ontgaan werd hij met verlof van Joannes XXII Benedictijn in 1317; in 1322 schreef hij op verzoek van dien paus een verhandeling over de armoede van Christus, vluchtte na de veroordeeling van de leer der Spiritualen op dat punt naar Bodewijk van Beieren, leverde het materiaal voor de passage over den armoedestrijd in de Appellatie van > Sachsenhausen en nam actief deel aan het schisma van Nicolaas V. Zijn hoofdwerk is de Arbor vitae crucifixae Jesu, aansluitend bij Bonaventura, met Joachimitische ideeën en felle aanvallen op Bonifatius VIII en Benedictus XI. Lit.: F. Callaey, LTdéalisme franciscain spirituel au 14e siècle (1911): E. Müller, Das Konzil von Vienne (1934); Ehrle, in; Archiv f. Lit. u. Kirohengeseh. (1886- ’B7). J. Tesser. Übcrwcq, Fried r i c h, Duitsch wijsgeer. * 1826, f 1871; hoogleeraar te Königsberg. U. is vooral bekend door zijn GrundrissderGeschichte der Philosophie (1862-1866), die later door anderen opnieuw is bewerkt en nog steeds geldt als het beste handboek voor de geschiedenis der wijsbegeerte. F. Sassen. Übi areano Dei, beginwoorden van de eerste groote encycliek van paus Pius XI, waarin deze „den vrede van Christus in Christus’ rijk” maakte tot program van zijn pontificaat. Übi bene, ibi pafria (Lat.) = Waar (’t iemand) goed (gaat), daar (is) zijn vaderland. In dezen vorm is het het refrein van een lied van Friedr. Hückstadt (* 1781, f 1823): „Fro bin ich und überall zu Hause” (Gedichte, Rostock, 1806, 144). Even materieel is de gedachte echter al te vinden bij Aristophanes’ Ploutos 1151 en Cicero’s Tusc. Disp. 5, 37, 108 (ontleend aan Pacuvius, f 130 v. Chr.). C. Brouwer. Übiërs, Germ. stam, le eeuw v. Chr. woonachtig op den rechter Rijnoever bij de Lahn. Caesar beschermde hen tegen de Suebi; 38 v. Chr. vestigde Agrippina hen op den linker Rijnoever rond oppidum of ara Übiorum, dat 50 na Chr. een Rora. kolonie werd onder den naam van Colonia Agrippina (Keulen). Trouwe onderdanen van Rome, later opgegaan in de Franken. ÜbiquKeiten (bedrijf s e c o n.). In zijn Über den Standort der Industrien (1909) behandelt Alfred Weber drie typen van industrie-vestigingsplaatsfactoren. Bij deze noemt hij übiquiteiten al die factoren, welke overal zijn te vinden en welke bij de bepaling van de standplaats géén beteekenis hebben. Zie verder > Vestigingsplaats. Tak. Übiquiteitsleer (theologie). Luther leerde, dat de aanwezigheid van Christus in de H. Bucha- ristie, niet tot stand kwam door > transsubstantiatie, maar doordat Christus, ook naar zijn Lichaam, deelde in de e- Alomtegenwoordigheid (Übiquitas) van den Tweeden Persoon der H. Drieëenheid. Verschillende van zijn leerlingen werkten dit verder uit door te leeren, dat deze lichamelijke Alomtegenwoordigheid afhankelijk was van Christus’ wil, om zoo te verklaren, dat Christus’ Lichaam alleen maar in de H. Eucharistie aanwezig was (hypothetische U.). v. d. Putte. Ueayali, rechter zijrivier van de Amazone (VT 160 B 2-3), welke ontspringt aan den Oostelijken voet van de Cordilleren van Peru, en is ontstaan uit de Apurimac en Urubamba; ze mondt tegenover Nauta in de Amazone uit, na een loop van 1 900 km. Zuylen. Uccello, Pa o 1 o, eigenlijk: Paolo Doniof D o njo, schilder, aanvankelijk beeldhouwer en medewerker van Lor. Ghiberti (deuren Baptisterium, Florence). * Ca. 1400 te Florence, f 1475 aldaar. Een afzonderlijke figuur in de Florent. schilderkunst; academisch aangelegd, zocht hij de oplossing van perspectivische problemen en ruimtewerking. Zijn stijl is zeer monumentaal; zijn onderwerpen zijn meest profaan. Hij was de eerste schilder van veldslagen. Schretlen. Lit.; v. Marle, Developm. of italian paint. (X). Ueimont, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 B 3). Opp. 1 179 ha; ruim 400 inw. (Kath.). Leemen rotsgrond. Bosschen. Udall, N i o o 1 a s, Eng. blijspelschrijver. * 1506 in Hampshire, f 1556. Na zijn opleiding in Oxford werd hij onderwijzer (o.a. aan Eton College). Voor zijn leerlingen schreef hij de eerste klassieke Eng. comedie, Ralph Roister Doyster (1563?), gebaseerd op Plautus. Ook hielp hij bij de vertaling van eenige werken van Erasmus. Beek. Udtlelermeer, meertje in de buurtschap Uddel, gem. Apeldoorn, prov. Gelderland (XI 512 D3), in het N. van de Veluwe. Opp. 4 ha. Deels met biezen dicht gegroeid. Vroeger was het U. grooter en was het de oorsprong van de Hierdensche beek, terwijl ook het Bleekermeer ertoe behoorde. Zeer mooie omgeving. Aan het 11. ligt de > Hunnenschans. Heijs. Uddcvalla, stad aan de W. kust van Z. Zweden (XVIII 704 B/C 4), ten N. van Göteborg. Ca. 15 000 inw. U. leed veel door den grensstrijd tusschen Zweden en Noorwegen, door den overgang aan Zweden en door den brand van 1806. De nieuwe stad ligt op een lage vlakte ter weerszijden van de Bave Aa. Industrie van katoen, lucifers, papier en hout. Vischvangst en handel. Udemans, Godefridus Cornelisz., schrijver en vertaler. * Ca. 1580 te Bergen-op-Zoom, f 20 Jan. 1649 te Zierikzee. Predikant te Haamstede 1599 en Zierikzee sinds 1604. Ondervoorzitter der Dordtsche Synode. Werken; o.a. Oeff. der christ. Deugden (1612); De laeste Basuyne (1615); Hemels Belegh (1633); Absolomshayr (1643); Een schoon Tractaat van de Uytnementheyt van een christen Mensche, enz. door Messire P. de la Place (1611). —JL it: Knipscheer, in: Nw. Ned.Biogr.Wbk.(X). Uden, gem. in de prov. N. Brabant ten Z.O. van Den Bosch (XVIII 632 12), bestaande uit de kerkdorpen U., Volkel en St. Odiliapeel (bediend door Kruisheeren). Opp. 6 277 ha; ong. 9 000 inw. (nagenoeg allen Kath.). Landbouw, veeteelt, een vermaarde kersenteelt en eenige nijverheid (stroohulzen, koek). In den laatsten tijd werden veel woeste gronden ontgonnen; een nieuw Peeldorp met kerk en school ontstond (St. Odiliapeel). U. behoorde in de Generaliteitsperiode tot het Land van > Ravenstein, waar het Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . / Katholicisme vrij mocht worden uitgeoefend. Zoo vestigden zich hier na den val van Den Bosch de Birgitinessen (1629), thans nog voortbestaande (zie > Birgitta van Zweden). Voorts staat in Uden nog het missiehuis St. Willibrordus der paters van Steijl met juvenaat en broedernoviciaat; het retraitehui s en noviciaat der missiezusters > Dienaressen van den H. Geest; een gasthuis onder zusters Borromaerinnen'vanTrier; en een pensionaat onder zusters Franciscanessen van Veghel. v. Velthoven. De Kruisheeren, in 1629 uit Den Bosch verjaagd, vestigden zich in 1636 te Uden, in de vrije heerlijkheid het Land van > Ravenstein. In 1674 werd de bediening van de Kapel van het genadebeeld, O. L. Vrouw ter Linde (1358?) aan hen opgedragen, en onder hun bestuur begon weer de bloei van de eeuwenoude bedevaarten, die onder de Hervorming waren gestuit. In 1696 werd de kapel kloosterkerk en sinds 1710 woonden de Kruisheeren bij de kapel. Van ong. 1702 tot 1905 was het notenhouten beeldje bemanteld, maar het is door prior G. van Mil in zijn ouden luister hersteld. Onder de Fransche overheersching taant de publieke devotie (tot dan toe 70 processies per jaar); sinds 1800 is er weer opbloei. Het klooster, dat na de inlijving bij Frankrijk domeingoed was geworden (1812), werd in 1902 van den Staat teruggekocht. Toen in 1840 onder Willem II weer novicen mochten intreden, was Henr. van den > Wijmelenberg de eerste, die in handen van Jac. van Winden, den eenigen nog overigen priester van het klooster te Uden, zijn professie aflegde. Generaal geworden in 1853, verlegde v. d. Wijmelenberg na twee jaren het generalaat naar het oudere (1371) klooster Sint Agatha bij Cuyk. In 1904 begon prior Van Mil te Uden den nieuwbouw van het huidige klooster en de kapel. De Latijnsche School was begonnen in 1743 door den Kruisheer Wouter Peynenburg ter voorbereiding voor alle hooger onderwijs. De leerlingen waren extern. In 1879 opgeheven, werd het onderwijs nog privatim voortgezet, tot in 1886 de magister-generaal W. Smits, die tevens prior was te Uden, aldaar een nieuwe school begon, maar nu uitsluitend ter opleiding van priesters. Sinds den nieuwbouw van 1924 werd de school internaat. Beijersbergen van Henegouwen. Lit: J. Francino, In cruce vita (1936). Udenhout, gem. in de prov. N. Brabant ten N.O. van Tilburg (XVIII 632 F 2), bestaande uit de kerkdorpen U. en Biesenmortel (bediend door Capucijnen). Opp. 2 686 ha; ong. 4 600 inw. (nagenoeg allen Kath.). Landbouw en veeteelt; nijverheid (steen, klompen, hout). In het Capucijnenklooster de theologische studies; bovendien noviciaat voor broeder-Capucijn. Huize Assisië, internaat voor zwakzinnige kinderen, in 1903 opgericht; Huize St. Vincentius, internaat voor achterlijke meisjes, opgericht in 1925. U. heeft veel bosschen met een deel der vermaarde Drunensche duinen. v. Velthoven. Udine, 1° provincie in Noord-Italië. Opp. 7 163 km2, ca. 800 000 inw. 2° Hoofdstad van 1° (XIV 320 Dl). Ca. 66 000 inw., 140 m boven de zee in een vruchtbare vlakte. Aartsbisschopszetel. Spoorwegknooppunt. Industrie (katoen, zijde, ijzer). Udo, > Audius. Uerdinjjen, voormalige Duitsche stad; maakt sedert 1929 deel uit van > Krefeld-Uerdingen. Lichtkrorame van de U Geminorum-ster SS Cygni.. Uerdincjer liuie, > Limburg (kol. 467, sub k). Ula, hoofdstad van de Sowjet-republiek der Basjkieren (XXI 48 H 4); ca. 150000 inw. (vooral Russen). Industrie (textiel, metaal, spiritus). Uia, afkorting van > Universal Film Aktiengesellschaft. U Geminorum-sterren, klasse van halfregelmatige veranderlijke sterren, waarvan 10 a 15 exemplaren bekend zijn. Bij de ster U Geminorum, waarnaar de klasse genoemd is, schommelt de helderheid ge- woonlijk onregelmatig om de grootte 13,5; met tussohentijden, die varieeren van 60 tot 150 dagen, loopt de helderheid snel op tot ong. de 10e grootte om dan langzamer weer ai te nemen; twee soorten van maxima komen voor, kortere en langere. De oorzaak van de veranderingen is totaal onbekend. Reesinck. Ugolino, Vincenzo, componist der Romeinsche school en belangrijk vertegenwoordiger van den Palestrina-stijl. f 1626. U. was beurtelings kapelmeester aan S. Maria Maggiore te Rome, aan de kathedraal te Benevento, aan San Luigi dei Francesi te Rome en vanaf 1620 aan de Cappella Giulia in de St. Pieter. Hij liet een uitgebreide reeks godsdienstige muziekwerken na (motetten, psalmen, missen, ook madrigalen). Lenaerts. Ugolino da Orvicto, muziektheoreticus (ca. 1400), priester te Ferrara, schrijver van een tractaat De musica mensurata. Uhde, Fritz von, Duitsch schilder. * 22 Mei 1848 te Wolkenburg (Saksen), f 25 Febr. 1911 te München. U. was eerst officier, maar ontwikkelde zich onder invloed van Makart en Piloty tot schilder en vervaardigde militaire schilderijen voor het casino van zijn regiment te Dresden. De studie der Hollandsche schilders van de 17e eeuw (Frans Hals) bracht hem tot het Impressionisme. Vanaf 1883 sclulderde U. op impressionistische manier en legde hij zich toe op het in beeld brengen van bijbelsche tafereelen, op naturalistische wijze voorgesteld in een 19e-eeuwsche entourage. Karakteristiek voor U. zijn schilderijen als: „Laat de kinderen tot Mij komen” (Mus. Leipzig, 1884), „Komm, Herr Jesu und sei unser Gast” (Nat. Gall. Berlijn, 1885). Na 1890 schilderde U. verschillende impressionistische portretten, zooals dat van Nachbaur in de rol van Walter v. Stolzing (Opemhaus, München), en van den tooneelspeler Wohlmuth (Mus. Oslo, 1893). Lit.: H. Bosenhagen, U., des Meisters Geraaide (1908); F. von Ostini, U. (21911). Korevaar-Hesseling. Uhland, J o h. L u d w i g, Duitsch romantisch dichter en Germanist van liberaal-democratische richting. * 26 April 1787 te Tübingen, f 13 Nov. 1862 als hoogleeraar aldaar. U. was het hoofd van de zgn. Zwabische dichterschool; als scheppend kunstenaar een meester van de historische ballade (Taillefer; Des Sangers Fluch; Graf Eberhart der Rauschebart; Bertran de Born e.v.a.); ook zijn natuurstemmingen, erotische lyriek en patriottisch-democratische volksliederen sloegen-in; als dramaturg heeft hij minder beteekenis. Op wetenschappelijk gebied hielp U. mede Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . de academische beoefening der Middelhoogduitsche literatuurstudieen ook van de Romaansche mediaevistiek organiseeren. Voorn, werken; Gedichte (1815); Vaterlandische Gedichte (1817); Ernst Herzeg von Schwaben (drama, 1818) ; Ludwig der Baier (drama, 1819); Schriften zur Geschichte der Dichtung und Sage (1865 vlg.). —■ U i t g.: Gedichte (critiache uitg. d. E. Schmidt e.a., 1898); Gesammelte Werke, d. W. Reinöhl (8 dln. 1914 vlg.). —• L i t.: H. Schneider, J. L. U. (1920); L. Lang, U.s dramatische Arbeitsweise (1914); W. Reinöhl, U. als Politiker (1910). Baur. Uhlenbeck, Christianus Cornelius, Ned. linguist. * 18 Oct. 1866 te Voorburg (Z. Holl.). In 1892 buitengewoon hoogleeraar te Amsterdam, 1899-1926 prof. te Leiden. Maakt studie van Indo-Germ., Baskische, N. Aziat. en N. Amerik. talen. Werken: Handb. der Indische klankleer (1894); Kurzgefasstes Etymologisches Wörterbuch der gotischen Spr. (1900); Beitrage zu einer vergleichenden Lautlehre der bask. Dialekte (1903); Ontwerp van eene vergelijkende vormleer der Eskimotalen (1907); Ontwerp van eene vergelijkende vormleer van eenige Algonkintalen (1910); Some general aspeots of Blackfoot morphology (Amsterdam 1914). Weijnen. Ui of ajuin (Allium), uit zaad opgekweekte bol eener looksoort. Zeer algemeen geteelde groente en belangrijk handelsobject. Bekende u. zijn > zilverui, pootui en > zaaiui. Voor verwante planten als knoflook, prei, sjalot e.d., zie onder > Look. Rietsema. üienvijanden. Tot de d i erl ij k e uienvijanden behooren: het stengelaaltje, dat de kroefziekte veroorzaakt; de Tylenchus devastatrix, die de kiemplantjes meestal doet sterven of een abnormalen diktegroei aan de oudere planten geeft (de bol kan door sterke aantasting binnenin zwellen en barsten); de uienmot (Acrolepia betulella), welks rupsje in het inwendige der bladeren leeft en ze doet rotten; de sjalotten vlieg (Eumerus strigatus), welker pootlooze larven vreten in het hart en in het ondereinde van den bloemstengel en van de bladeren van uien en sjalotten; de uienvlieg (Anthomyia antiqua) doet zeer veel kwaad : de maden leven in den bol, vreten dezen gedeeltelijk op en doen hem in rotting overgaan. J. L. Uhland. Plantaardige uienvijanden zijn: uienbrand of zwarte mop (Urocystis cepulae); vroeg aangetaste planten blijven klein; op de bladeren builvormige opzwellingen, die brandsporen laten ontsnappen; in onze streken van weinig beteekenis. Valsche meeldauw. De uienroest (Puccinia porri) treedt in onze streken zelden hevig op; voor ’t algemeene,zie> Roest. v.Schendel. L i t.: Ritzema Bos en T. A. C. Sehoevers, Ziekten en Beschadigingen der Landbouwgewassen (V 1923). Uier, het complex van door de huid ingesloten melkklieren, gelegen tusschen de achterbeenen en onder den buik bij de hoefdieren, speciaal bij de een- hoevigen en de herkauwers. Bij de koe, het melkdier bij uitnemendheid, bestaat de u. uit twee helften, door een elastischen huidwand (ophangband) in de lengterichting van elkaar gescheiden. ledere helft is weer verdeeld in twee op zich zelf staande klieren (kwartieren), het voorste en het achterste kwartier, door geen wand van elkaar gescheiden, ieder voorzien van een tepel of speen, met een uitvoeropening voor de melk. Tusschen en om het klierweefsel bevindt zich bindweefsel. Het klierweefsel bestaat uit een zeergroot aantal kleine lobjes of kwabjes, welke weer zijn opgebouwd uit nog kleinere klierblaasjes. leder klierblaasje bestaat uit een laag melkkliercellen, welke, in functie, uit de grondstoffen, door het bloed aangevoerd, de melk vormen en afscheiden in de inwendige holten der blaasjes (alveolen). De gevormde melk komt dan in de lobjes en vandaar door kleine buisjes in steeds grooter wordende kanalen en tenslotte door 10 a 12 kanalen in de boven iederen tepel liggende holte of boezem. Vandaar wordt de melk via het tepelkanaal door het zuigen of melken uit den u. verwijderd. De tepel is hol en eindigt in het tepelkanaal, dat door een kringspier wordt afgesloten van de buitenlucht. De melkvorming en -afscheiding staat in sterke mate onder invloed van het zenuwstelsel. Een groot gedeelte der melk wordt tijdens het melken gevormd. Verheij. Uierontsteking (mastitis) wordt bijna altijd veroorzaakt onder invloed van bacteriën, welke in den uier binnendringen óf door de bloedbaan, óf door de opening van den tepel. In de melk vinden deze bacteriën een uitstekend voedsel, zoodat zij zich daar snel kunnen vermenigvuldigen. Zij tasten dan het weefsel aan, waardoor een abnormale melkvorming plaats gaat vinden en de melk van aanzien gaat veranderen. De in onze streken het meest voorkomende uierontstekingen worden veroorzaakt door streptococcen (kettingbacteriën), tuberkelbacillen, staphylococcus pyogenes en den bacil van het besmettelijk verwerpen. De ontsteking wordt bevorderd door onjuist melken, genezing treedt slechts in die gevallen op, waarbij de uierontsteking nog niet ver voortgeschreden is en men ten spoedigste afdoende maatregelen neemt. Dit geldt echter alleen voor de streptococcen-mastitis. Uikhoven, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 C 4) ten N. van Maastricht. Opp. 414 ha; ca. 950 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Uil, > Uilen. Uilebord, > Dak. Uilen, 1° Striges, een orde der vogels. De u. zijn gekenmerkt door een zacht, grauw gevederte, een katachtigen kop met een sluier om de oogen, bevederde pooten met keerteen. U. zijn nachtroofvogels, die in alle deelen der wereld voorkomen. In onze streken zijn vijf soorten inheemsch: ransuil en velduil (beide wel tot de ooruilenfamilie gerekend), boschuil, kerkuil en steenuil (welke in de sluieruilenfamilie ondergebracht worden). Zie op deze trefwoorden. Bernink. ~ ~ In de Oudheid gold de uil reeds als voorspeller van den dood; zijn vreemd uiterlijk, geruischloos vliegen en akelig geschreeuw gaven daartoe aanleiding. Bij de Grieken was de uil de vogel van Ballas Athene, en zoo werd hij het symbool der wijsheid. De Acropolis van Athene herbergde in zijn rotsspleten talrijke uilen, waardoor „uilen naar Athene dragen” de beteekenis kreeg van „overbodig werk doen”. Uilengehuil wordt in het volksgeloof voor onheilspellend gehouden; in Gelderland zegt men: „Krast er een uil, breekt er een glas, dan sterft de meesteresse ras”. Knippenberg. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . 2° Noctuidae, een fam. van nachtvlinders met groote sprieten en oogen en lange zuigtong. De romp is forsch, de vleugels zijn klein maar stevig en worden snel bewogen; u. zijn goede vliegers. De voor- vleugels zijn door dwarslijnen en vlekken geteekend. U. vindt men het geheele jaar door; sommige vliegen ook overdag. Vele soorten in Ned., waarvan de bekendste zijn: s>- gamma-uil, weeskind en huismoeder (Agrotis pronuba). Van deze laatste zijn de voorvleugels leemgeel tot zwartbruin, de achtervleugels geel met zwarten rand; zij vliegt van half Juli tot September. M. Bruna. Uilenbaardeii, een bijna uitgestorven oud Nederiandsch hoenderras, gekenmerkt door een gevederden baard, maar zonder kuif op den kop; wel een tweehoornige kam. Uilenspiegel, T ij 1, held van een zeer verspreid volksboek, oorspronkelijk Nederduitsch (ca. 1480), met het zotte leven van dien boerenlummel, zijn poetsen, grappen en boeverijen aan pastoors en geestelijken, aan vorsten, ook aan werklieden, burgers en stedelingen: werk van klassenstrijd en spot, dikwijls plat en vies. Het werd vertaald in het Hoogduitsch (ca. 20 drukken in de 16e e.), in het Latijn, in het Nederlandsch (misschien reeds ca. 1620), Fransch, Bngelsch, Deensoh, Poolsch. Het gaf aanleiding tot een gansche reeks van dergelijke fratsenboeken. De > Coster vernieuwde het in de 19e e. en maakte T. U. tot symbolischen held van de Vlaamsche beweging. Ui t g.: van den oudsten Straatsburgschen druk door H. Knust (1884); Facsimile door Edw. Schröder (1911) van bet Ned. boek, bij Nijhoff (z.j.). Lit.: Lappenberg, Dr. Thomas Murners Uienspiegel (1854); Chr. Wal/er, Zur Gesoh., der. Volksbüchcr vom Eulensp. fM»}. V. / Mierlo. UUeveer, een ziekte in liet doode eikenhout, veroorzaakt door een schimmel, vertoont zich aanvankelijk als witte en donkerbruine vlekjes (gelijkend op een uileveer); op den duur vermindert de samenhang van het hout. Uilpapegaai, Stringops habroptilus, is de merkwaardigste van alle papegaaien. Het is een groote Nieuw-Zeelandsche nachtvogel, door de inlanders Kakapo genoemd. Door den gelen krans van veeren om de oogen lijkt hij op een uil. Hij klimt niet of weinig en vliegt ook niet. In overeenstemming daarmee zijn de vleugelspieren, de kam op het borstbeen en het vorkbeen rudimentair. Voedsel: bladeren en jonge spruiten. Eén, zelden twee, zuiver witte eieren ter grootte van een duivenei worden gelegd in het molm van oude boomen. Bcrninh. Uintah Mountains, bergketen, behoorende tot de Rocky-Mountains, ten Z.O. van het Great Salt Uilen. Huismoeder. Lake, in den staat Utah, Ver. Staten van Amerika (XVIII 608 G/H 5). Uist. Noord-Uist en Zuid-Uist, twee eilanden van de Buiten-Hebriden, Schotland (XII 464 C 3). Heuvelig met vele meren. Opp. 492 km2. Ca. 8 000 inwoners. Uitademing (exspiratie; zie > Ademhaling) geschiedt passief door ontspannen der inademingsspieren en de veerkracht der borstkas; bij actieve uitademing (bijv. bij spreken) ook doof de werking der uitademingsspieren, in het laatste geval onder invloed van onzen wil. v. Amelsvoort. Uitbalanceer en, bij machines e.d. het in evenwicht brengen van ongelijk zware roteerende massa’s met het doel een gelijkmatigen gang te bekomen; bijv. bij locomotieven wordt tegenover de kruk in de drijfwielen een uitbalanceerend contragewicht aangebracht (zie nr. 20 in de bovenste afb. op de pl. t/o kol. 676 in dl. XVI). Uitbarsting, > Eruptie. Uitbergen, gem. in de prov. O. Vlaanderen, ten W. van Dendermonde aan de Schelde (XIX 176 C 3). Opp. 648 ha; ca. 1 600 inw. (vnl. Kath.). Landbouw. Bosschen. Oude kerk met toren uit de 14e e. Kasteel met park. Uitbreidingsplan of plan van uitbreiding (stedebouw k.), een overeenkomstig de daartoe in de Nederlandsche Woningwet gestelde eischen vervaardigd plan voor de verdere, ruimtelijke ontwikkeling van een menschelijke nederzetting; in engeren zin het plan voor de uitbreiding van de bebouwde kom van een stad of dorp. Een dergelijk plan bestaat uit een kaart en bijbehoorende bebouwingsvoorschriften. De kaart'geeft aan: het tracé en het profiel der nieuw ontworpen wegen, straten, singels enz., de plaats voor de nieuw ontworpen bebouwing, de plaats voor industrieele vestigingen, voor parken, plantsoenen en sportvelden, alsmede (en dit is van het hoogste belang), welke gebieden niet in aanmerking komen voor bebouwing of een dergelijke stedelijke bestemming, doch voor het agrarische gebruik dienen te worden gereserveerd. De voorschriften geven nauwkeurige omschrijvingen van den aard der onderscheiden soorten van bebouwing (hoog of laag, open, half open, gesloten, met of Wat niet onder U . . . . is, zoeke men onder Oe . . . . xxm. 3 Uilpapegaai of Kakapo. zonder winkels of bedrijven, enz.), alsmede vele administratieve bepalingen. Zie verder > Stedebouw. v. Embden. In B e 1 g i ë is het u. in bovenbeschreven zin meer bekend onder den naam urhanisaticplan. Do gemeenten kunnen dergelijke plannen opmaken en maken van dit vermogen vooral gebruik bij het uitbouwen van nieuwe kwartieren of wijken, bij bet aanleggen van nieuwe straten of ook bij de ■> onteigeningen bij zóne. Deze laatste jaren werd herhaalde malen het probleem gesteld van urbanisatie der groote stedelijke agglomeraties, waarin verscheidene aan elkander grenzende gemeenten betrokken zijn. Bij K.B. van 1 Dec. 1936 werd o.ra. tot de studie van dit probleem baron Holvoet als regeeringscommissaris aangesteld. Als oplossing stelt hij de oprichting voor van metropolitaansche districten met een intercommunalen raad. Deze raad zou o.m. alles wat de urbanisatie betreft en dus ook het vaststellen van de u. in zijn bevoegdheid hebben. Lit.: baron Holvoet, De groote stedelijke agglomeraties (1937). Rondou. Uitbuitingstheorie, -> Eentetheorieën. Uitdampen is in de scheikunde het verdampen van een oplossing tot de opgeloste stof zich begint af te scheiden; wordt vooral toegepast bij het > omkristalliseeren. Uitdoovingshoek, > Polarisatiemicroscoop. Uitdrukking sbcwcging (gymnastiek). Deze term is vnl. door systemen voor rhythmische gymnastiek gebruikt, vooral wanneer zij in de richting van den dans hun toepassing ontwikkelen. Hierbij wordt dan verondersteld, dat o.a. gevoelens door middel van bewegingen zijn uit te drukken. Als voorbereidende oefeningen worden dan u. met eenvoudiger inhoud, zooals trek-, duw-, stootbewegingen, geïmiteerd. Goris. tcciu. Uitdrukkingsgymiiastick. Deze naam wordt gegeven aan de gymnastiek, die de menschen er toe wil brengen door middel van hun bewegingen gevoelens e.d. uit te drukken. Ondersteund door muziek leidt dit meestal tot eenigen dansvorm (zie ook > Uitdrukkingsbeweging; Dalcroze; Delsarte). Goris. Uitdunnen noemt men in den bosohbouw het geleidelijk door veiling verminderen van het aantal stammen op dezelfde oppervlakte. Zoo zal een dennenbosch, dat pas geplant is, 16 000 a 20 000 planten per ha bevatten, terwijl op 60-jarigen leeftijd dit aantal tot ongeveer een tiende deel is teruggebracht. Het uitdunnen is de belangrijkste boschbouwkundige maatregel. Het hoofddoel is het verschaffen van meer licht en wortelruimte aan de overblijvende hoornen, zoodat deze zich beter kunnen ontwikkelen. Tegelijk moet echter de natuurlijke takreiniging door het opgroeien in gesloten stand voortgang vinden. Boomen, die sterk in groei achterblijven of door den slechten, te breeden vorm der kroon niet veel voor de toekomst beloven, worden in de eerste plaats weggenomen. Doode boomen moeten in ieder geval worden verwijderd wegens brand- en inseotengevaar; het is echter beter om ze uit te dunnen, voor ze geheel dood en dus minderwaardig geworden zijn. Het uitgedunde hout wordt verkocht, men spreekt dan van de vooropbrengsten van het bosch, die zeer belangrijk kunnen zijn; bij een 50-jarig dennenbosch kunnen ze een kwart, bij een 100-jarig de helft van de totale opbrengst bedragen. Men onderscheidt verschillende systemen van uitdunning, zooals laagdunning, waai'bij vooral de onderdrukte boomen en die met beklemde kronen wor- den verwijderd, enhoogdunning, die zich vooral richt op het vrijstellen van de kronen der meestbelovende hoornen. Beide systemen gaan echter in elkaar over. Lichting noemt men een zeer sterke uitdunning op ouderen leeftijd van het bosch, waardoor veel licht op den bodem komt met het doel een natuurlijke bezaaiing in te leiden of voorbereiding te treffen voor onderplanting of onderzaaiing. Sprangers. Uitersten (theo 1.). De U. van den mensch, d.i. datgene wat den mensch bij het eind van zijn aardsch leven en daarna ten deel valt, zijn de > dood, het oordeel, de > hemel en de > hel. Ook worden er wel onder gerekend het > voorgeborchte en het > vagevuur. Zie > Eschatologie. L i t.: P. Potters, Verklaring- van den Katechisraus (111 1929, blz. 256); Jos. de Brandt, Christelijke Eschatologie (1935); H. Dollmayr, Hieronymus Bosch u. die Darstellung der vier letzten Dingen in der niederl. Malerei des 15. u. 16. Jhdts. (in: Jahrb. der Kunsthist. Sammlungen, Weenen XIX 1898, 284-343). V. d. Putte. Uiterste reden (wis k.), -> Gulden (sub Gulden snede). Uiterste term, in de logica de twee elementen van een > syllogisme, wier verband door vergelijking met den > middenterm wordt gezocht, en in de ■> conclusie wordt uitgesproken. Li t. : J. Th. Beysens, Logica (31923). Uiterste wil, ■> Testament. Uiterwaarden, strooken tusschen het zomerbed van een rivier en de rivierdijken, vormende het winterbed van de rivier. De u. dienen voor waterafvoer en waterberging bij hooge waterstanden. Uitgang (p hi 1 o 1.). Een Indo-Gerraaansch woord bestond uit een wortel (de vaste kern der woordvormen, niet nader vatbaar voor ontleding), een of meer affixen (elementen die het begrip van den wortel in zekere mate wijzigen en nader aanduiden) en een uitgang. Een u. is het veranderlijk element, dat dient om de betrekking aan te duiden, die het woord in den zin heeft, dus; getal, naamval, persoon, aspeet, wijze, tijd, enz. bijv. droom-t, droom-en, des vader-s, vader-s. Historisch ontstond de u. uit de afleidingssilbe en deze uit een samenstellingslid. U. staan nooit alleen, maar hebben hun vaste plaats in een complex systeem, bovendien kunnen ze niet door elkaar na nominaalen verbaalstammen gezet worden. > Flexie. In de moderne, afgeleide talen zijn de u. veelal verloren geraakt, afgesleten. Zoo maakte het oude Germ. nog bij de substantiva verschil tusschen eersten en vierden naamval; het Duitsch doet dit alleen nog bij de zwakke substantiva, het Ned. bij geen enkel substantief meer. Verschillende elementen, die wij thans als u. beschouwen, zijn in vroegere perioden stamvormende elementen geweest, bijv. de uitgang -er voor het meervoud in het Duitsch, de meervoudsuitgang in Nederlandsch hanen, oogen, ooren, enz., de oude uitgang is daar verdwenen. Weijnen. Uitgebreidheid. Onder u. verstaat men die eigenschap of dat bijkomstig zijnde van de stoffelijke dingen, waardoor deelen buiten deelen worden geplaatst. Dat u. een eigenschap (zgn. accidens) van de stof is, en niet, zooals Descartes en vele anderen leeren, het wezen van de stof vormt, volgt o.a. hieruit, dat stoffelijke dingen hun wezenheid behouden, ook al verandert hun u. Een mensch kan grooter worden, maar blijft deze of die mensch. U. sluit in een veelheid van deelen. Volgens de Aristotelisch-Thomistische > stof-en-vormleer is de oereigen bron van deze veel- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe heid de eerste stof of materia prima. Overeenkomstig deze wijsgeerige inzichten is de u. verder het eerste accidens der stoffelijke dingen; de overige eigenschappen of accidentia wortelen in de u. Daarom hebben de hoedanigheden van de stoffelijke dingen ook een quantitatieve en meetbare zijde. Uitgebreid zijn is een andere wijze van zijn dan die van „ergens zijn”. Immers „ergens zijn” wordt slechts gezegd van meerdere uitgebreide dingen, die t.o.v. elkaar een bepaalde (plaatselijke) betrekking hebben. Th. v. d. Bom. Uitgebreid Lager Onderwijs, -> Lager Onderwijs. Uitgeest, gem. op den rand der geestgronden, in de prov. N. Holland (XVIII 672 A3), knooppunt van de spoorlijnen Amsterdam—Alkmaar en Haarlem—Alkmaar; opp. 2 200 ha, omvattende de dorpen U. en Marken-Binnen; circa 4 000 inw., waarvan 52% Kath. (vormend de parochie U. en gedeeltelijk die van Krommenie), 28 % Prot. en ruim 18 % onkerkelijk. Er is land- en tuinbouw, veeteelt en eenige industrie (zuivel en hout). van der Meer. Uitgesehulpt, een heraldisch stuk met ronduitgesneden tanden: bijv. kruisen, een schildzoom. ■> Heraldiek (met afb. 11 in kol. 183 in dl. XIII). Uitgesloten derde, > Principium tertii exolusi. Uitgesteldc Schuld. In 1814 greep de regeering van Willem I terug op de > tiërceering. Van de totale schuld (1 800 millioen gld.) werd sfechts 1/3 deel rentegevend, het overige (1 200 millioen gld.) bleef erkend als uitgestelde schuld, welke geen rente zou dragen. De bedoeling was jaarlijks 4 millioen gld. werkelijke schuld (N.W.S.) af te lossen en een gelijk bedrag aan U. S. rentegevend te maken. Bij de financieele hervorming tijdens Willem II (zie > Hall, F. A. van) werd de U. S. geconverteerd in Ned. Werkelijke Schuld tegen een koers van 68 per duizend. Verherne. Uitgever is degene, die werken of geschriften enz. in druk uitgeeft, onder zijn naam verspreidt en daarvan zijn beroep maakt. De u. dient over meer dan middelmatige algemeene ontwikkeling, een critisch oordeel en gezond idealisme te beschikken. De eigenschappen van een goed koopman zijn ook voor hem onontbeerlijk. Het moet betreurd worden, dat het nog mogelijk is, dat ook degenen, die als uitgever ongeschoold zijn, boeken en periodieken kunnen uitgeven, dikwijls tot schade van het geschrift en zijn verspreiders. In N e d. moet de u. op de Lijst van erkende U. zijn geplaatst, om zijn beroep te kunnen uitoefenen. De boekhandelaar mag alleen dan zijn uitgaven in voorraad nemen. De Ned. u. zijn georganiseerd in den Ned. uitgeversbond (opgericht 1880), welke op 1 Jan. 1938 122 leden telde (95 firma’s), en in de •> Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels. De Kath.uitgevers zijn bovendienaangeslotenbijdevereeniging > Sint Jan. Het aantal erkende u. in Ned, bedroeg in 1937 ca. 400, waarvan ruim 100 te Amsterdam. In Vlaanderen zijn de u. georganiseerd in de Vereeniging (tot bevordering van het Vlaamsche Boekwezen (opgericht in 1929). Alle personen of firma’s in Vlaamsch-België, die een tak van 'het boekwezen uitoefenen, kunnen lid zijn van deze vereeniging. Aantal hierbij aangesloten uitgevers 116, totaal erkende u. 120. Lit.: J. Tersteeg, De u. en zijn bedrijf (1930); St. TJnwin, The truth about publishing (31929); Lex. des ges. Buchwesens (111 1937). Zie verder Catal. der Ver. tot bevordering van de belangen des boekhandels. Coebergh. Uitgeversband, de thans verreweg het meest voorkomende boekband, welken de uitgeverom het boek laat zetten en die machinaal vervaardigd is. Vroeger bond men de boeken uit de hand in en koos de eigenaar van elk exemplaar zich een band naar zijn persoonlijken smaak; dit was (16e eeuw) toen regel, thans uitzondering. Gelukkig leeft de belangstelling voor het prima, uit de hand gebonden boek, die vrijwel dood was, weer iets op. Het handwerk is sterker en fraaier dan de machinale boekband. Poortenaar. LJitgevcrscongrcs, Internationaal, bureau te Genève, komt gewoonlijk om de drie jaar bijeen in de hoofdsteden van Europa. In 1936 te Londen, in 1938 te Berlijn. Uitgloeien, -> Ontlaten. Uithalen (schilder k.). Bij het gebruik van olieverf wordt een gedeelte van de olie, waarmede de verfstoffen zijn bereid, opgezogen doorbet paneel, doek, of een vroeger geschilderde verflaag, wanneer de kunstenaar meermalen op eenzelfde gedeelte verf aanbrengt. De verflaag wordt daardoor mat, flets, en verliest haar bekoring; ook de juiste toon-waarden (> Toon, 2°) laten zich dan niet bepalen. Onder het schilderen verhelpt men dit euvel door de gedroogde, doffe plekken met een voorloopig vernisje te bestrijken; uithalen. Pas na geruimen tijd, als alle verf goed droog is, kan men zonder gevaar voor barsten een olieverfschilderij definitief vernissen, waardoor aan den glans alle recht weervaart. Poortenaar. Uithangbord, > Uithangteeken. Uithangteeken. Onder uithangteekens vallen vooreerst borden, aan staven of stangen uitstekend van de puien der huizon, meestal om daarop door spreuken of figuren den aard van het in dat huis uitgeoefende bedrijf aan te geven. Ook hadden ze wel, evenals -> gevelsteenen, de ruimere bedoeling, het huis een naam te geven, ten einde het van andere te onderscheiden. Na het in gebruik komen der luifels werd het teeken dikwijls boven op de luifel geplaatst. Deze, en nog andere soorten van buiten aan de huizen aangebrachte herkenningsteekens, kan men samenvatten onder den naam uithangteekens. Ze zijn een kostbare bron voor de kennis van geschiedenis en volksleven eener stad. Bij de Grieken is weinig over u. bekend; de Romeinen maakten er zeker gebruik van en de op hen volgende volken sloten hierbij aan. In de Nederlanden werden ze vooral talrijk na het opkomen der steden. Veelal werd een teeken gekozen, dat het bedrijf beduidde: Vat of Kan (herberg; ook wel in navolging der Romeinen: een krans), Gaper (apotheker), St. jan de Dooper (bontwerker), Toren van Babel (metselaar), enz. Wilde men alleen een naam geven aan het huis, dan koos men afbeeldingen van raenschen (keizer, monnik), dieren (pauw, zwaan), planten (pereboom, lelie), voorwerpen, steden, waar de bewoners vandaan kwamen, enz. Ook de heraldische spreuken en figuren van den adel hebben invloed geoefend op de keus van de u. der burgers. Naar deze teekens werden dan dikwijls de bewoners van het huis genoemd en menige familienaam van thans moet daaraan zijn oorsprong te danken hebben: De Koning, Prins, Vos, De Wolf, Uyttenbogaert (uit den boomgaard), enz. Eveneens werd het adres der huizen veelal naar uithangbord of gevelsteen aangegeven; hieraan herinneren o.a. nog de namen der vroegere Amsterdamsche schuilkerken: De Posthoorn, De Ster, De Krijtberg, enz. Allengs werden de u. in de steden met haar nauwe straten zoo talrijk en onmatig van afmeting, dat zij, Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . vooral sinds ook de luifels meer en meer in gebruik kwamen, licht en lucht verhinderden toe te treden. In de 17e en 18e eeuw werden dan ook stedelijke verordeningen uitgevaardigd tegen al te groote of te ver uitstekende u. In Parijs werden ze zelfs in 1761, in Londen in 1766, geheel verboden. Hierna is het gebruik ontstaan om de huizen te nummeren. Merkwaardig is in sommige steden de zorg der overheid voor zuiver taalgebruik op de u. In België beval die van Eekloo in 1859, dat op de u. de wetten, de zeden en de taalregels moesten geëerbiedigd worden en Leuven schreef goede spelling voor op straffe van intrekking. Ten slotte heeft in vele landen de fiscus zijn voordeel aan het nut weten te paren, en door het heffen van > precariorechten zijn inkomsten verhoogd en het gebruik van u. beteugeld. LU.: Larwood en Camden Hotten, History o£ Signboards (1866); Van Lennep en Ter Gouw, De Uithangteekens (2 dln. 1868; algemeen); De Potter, Boek der vermaarde Uithangborden (Vlaamscb). Gottis. Uithoorn, gem. in het laagveengebied der prov. N. Holland (XVIII 672 A4), grenzend aan de prov. Utrecht en Z. Holland; ligt aan den Ainstel en aan de spoorlijn Amsterdam.—Uithoorn—Nieuwersluis; opp. 1 863 ha, omvattende het dorp U. en de buurtschappen De Kwakel, Vrouwenakker, Zuiderlegmeer, Noorderlegmeer en Banken. Ca. 4 000 inw. (1937), waarvan mim 57 % Kath., behoorend tot de parochies U. (aartsbisdom Utrecht), Kwakel en Kudelstaart (beide bisdom Haarlem), 36 % Prot. en 6 % onkerkelijk. Er is veeteelt, landbouw (Noorder- en Zuiderlegmeer), tuinbouw (De Kwakel) en in het dorp U. handel (ouder meer Donderdags kaasmarkt) en industrie (exportslagerij, groentenconserven, tabak, veredeling textielafvalproducten en teer). Op den Amstel is veel watersport. van der Meer. Uithuizen, gem. in het N. der prov. Groningen (XII 448 02), omvat vnl. U. en Uithuizerpolder; ca. 4 400 inw. [70,6 % Prot., 14,6 % Kath. (vormende de parochie U.), 13 % onkerkelijk]; opp. 3 078 ha (82 % bouwland, 13 % grasland, 5 % tuingrond). Vnl. landbouw, veeteelt, tuinbouw; een machinefabriek. In de nabijheid de oude Ommelander borg „Menkema”, dateerend uit de 14e eeuw, doch in de 17e eeuw geheel vernieuwd; geschonken aan het Museum van Oudheden te Groningen. Bouma. Uithuizermeeden, gem. in het N. der prov. Groningen (XII 448 C 2), omvat de dorpen XL, Roodeschool, Oudeschip, Oostemieland, Oldenzijl. Ca. 4 900 inw. (97,1 % Prot., 2,3 % onkorkelijk); opp. 4 968 ha (88 % bouwland, 10 % grasland, 2 % tuingrond). Vnl. landbouw en veeteelt. In de Herv. kerk een oude graftombe. Bouma. Uithuizerpoldcr, > Uithuizen. Uitkerke, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten N.W. van Brugge aan het kanaal van Blankenberge. Opp. 1 481 ha; ca. 2 800 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw. Uitkoken (s c h e i k.) is het verwijderen van een gas of van een zeer vluchtige vloeistof uit een minder vluchtige vloeistof door verhitten. De bewerking kan zeer versneld worden door een indifferent gas (c.q. lucht) door de vloeistof heen te laten borrelen. De theorie leert, dat dit op hetzelfde neerkomt als u. in een vacuum. Uitkraging of overmetseling (bouw k.) heet een laag (of meerdere lagen) metselwerk, welke is overgebouwd, d.w.z. naar voren uitsteekt, over de daar- onder gelegen laag. De u. wordt o.a. wel toegepast onder gootlijsten, o.a. in de Romaansche architectuur (zie bijv. afb. 1, 4 en 7 op de pl. t/o kol. 656 in dl. XX). Uitkristalllseeren, > Omkristalliseeren. Uitkijkpost (k rij g s k.), scherfvrij gedekte wacht- of uitzichtpost in veldstellingen of op forten. De dekking kan bestaan uit pantser, beton, stalen balken, hout, enz. en is voorzien van een kijksleuf. Uilkijkstelling (k r ij g s k.), steigerwerk in hoornen e.d. als uitzicht voor artillerie-waamemers, wachtposten, enz. Uitlander, Oud-Testamentische term voor vreemdeling; door de Boeren voor Engelschman gebruikt in den tijd vóór den Tweeden Vrijheidsoorlog; zie > Transvaal (Gesch.). Uitleenbibliotheek, > Volksbibliotheek. Uitlegging, 1° van de H. Schrift, zie > Bijbel (onder: Hermeneutica). 2° Van rechtsvoorschriften en rechtshandelingen, zie > Interpretatio; Billijkheid; lus honorarium. Uitleidina (recht), > Inleiding. Uitlevering. U. is een daad van internationale rechtshulp, bij welke een staat, binnen wiens gebied een delinquent zich begeven heeft, dezen ter strafrechtelijke berechting uitlevert aan een anderen staat. Voor politieke delicten wordt in het algemeen niet uitgeleverd. Men heeft daarbij wel tussohen verschillende soorten politieke delicten onderscheid gemaakt. Volgens art. 4,2 e lid van de Nederlandsche Grondwet worden de alg. voorwaarden, op welke ten aanzien van u. van vreemdelingen verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten, bij de wet geregeld. Deze wet is de Uitleveringswet van 1875. Voor u. van een vreemdeling is dus in Nederland noodig, 1° dat de wet ze toelaat, 2° dat Nederland met den staat, die u. vraagt, een uitleveringsverdrag heeft gesloten, 3° dat de staat, waaraan zal worden uitgeleverd, deze u. vraagt, en Nederland de u. als overeenkomstig met een verdrag toestaat. Blijkens de Uitleveringswet mogen Nederlanders niet aan vreemde staten worden uitgeleverd. _ Pompe. Belg. recht. U. is de overlevering van een voortvluchtigen misdadiger door een staat, welke onbevoegd is om hem te straffen, aan een anderen staat, die hem wel mag straffen. Het uitleveringsrecht is in België geregeld door de wet en door de verdragen. In België wordt de u. slechts toegestaan, indien er een verdrag gesloten is met den staat, die uitlevering vraagt. Deze verdragen mogen slechts gesloten worden onder voorwaarde van volstrekte wederkeerigheid. U. mag slechts toegestaan worden voor feiten, voorzien in art. 1 der wet van 1874 en eveneens voorzien in het uitleveringsverdrag. Politieke misdadigers worden niet uitgeleverd. Ook wordt niet uitgeleverd voor misdrijven, welke samenhangen met politieke misdrijven. u“ wordt slechts toegestaan, wanneer de Belgische rechter onbevoegd is om van de feiten kennis te nemen. Daarom worden Belg. burgers niet uitgeleverd. Immers de misdrijven door de uitleveringswet voorzien en door Belgen in den vreemde gepleegd worden door de Belgische rechtbanken gevonnist op klacht van den benadeelden persoon of van zijn familie of een ambtelijk bericht. Vreemdelingen in België strafbaar worden evenmin uitgeleverd. De u. wordt slechts toegestaan indien de feiten in beide landen strafbaar zijn. Over de u. wordt beslist door de uitvoerende macht. De regeering moet echter het advies vragen van de rech- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe .... terlijke macht, met name van de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep. Het advies van deze Kamer is echter niet bindend voor de regeering. Collin. Uitlokking van een strafbaar feit. Hiermede duidt het N e d. W.v.Str. aan, dat iemand opzettelijk door bepaalde, limitatief opgesomde middelen teweegbrengt, dat een ander, die zelf strafrechtelijk aansprakelijk is, een strafbaar feit pleegt. Is de ander niet aansprakelijk, dan spreekt het W. v. Str. van het doen plegen van een strafbaar feit door dien ander. De uitïokker geldt als dader van het door hem uitgelokte strafbaar feit. Vgl. -> Deelneming. Het Belg. W. v. Str. (art. 66) spreekt van aanzetting tot een misdaad of wanbedrijf. Uitloogen (s c h e i k.) is het oplossen van een gemakkelijk oplosbare stof uit een mengsel met niet of veel minder oplosbare stoffen. Een wijze van winnen van keukenzout, dat zich eenigszins diep in den grond bevindt, bestaat bijvoorbeeld daarin, dat men water naar de afzetting laat loopen en dit als sterke pekel naar boven pompt (aldus bij Boekelo, prov. Overijsel). U. is dikwijls ook een natuurlijk proces, bijv. het oplossen van kalkknollen in koolzuur-houdend water. Uitloopers of stolonen, lange, dunne stengels, die over den grond kruipen, bijv. bij de aardbei. Op de knoopen der u. ontstaan wortels en zijtakken, zoodat hier nieuwe planten worden voortgebracht. Door het afsterven der tusschenliggende stengelstukken komen deze nieuwe planten los van de moederplant. Melsen. Uitlotingssysteem is het stelsel, volgens hetwelk een •> obligatie-leening wordt uitgeloot. Zie Af lossen. Uitputting beteekent in de arbeidsphysiologie een verregaande graad van vermoeidheid, waarbij door normale rustperioden de krachten niet geheel hersteld worden, zoodat geleidelijk een oververmoeidheid ontstaat. Normaal is, dat de menschelijke arbeidskracht, na genoten rust, op hetzelfde niveau begint als den dag tevoren. In geval van u. heeft dus een geleidelijke roofbouw plaats. Het herstel kan erg langdurig zijn. Ten gevolge van de moderne arbeidsmethoden, waarbij de menschelijke arbeidskracht t.a.v. het tempo en de tijdsindeeling ondergeschikt wordt gemaakt aan de machine, komt u. veel meer voor dan voorheen. Tot heden toe is men er niet in geslaagd, om experimenteel de u. resp. den graad van u. vast te stellen. de Quay. Uitroepcn, liturgische, > Formule (1°). Liitruimingslaagtc (g e o l.j. Een n. ontstaat door erosie en denudatie in een zone van minder weerstandbiedende gesteenten. Voorbeelden: de laagte aan den Zuidvoet der Ardennen; de Baar-laagte tusschen Zwarte Woud en Alb-rand. Uitsehakelaar (electrotech n.), een inrichting tot het verbreken van den electrischen stroom in een keten. Bij niet sterke stroomen geschiedt de verbreking in één der met de stroombron (net) verbonden leidingen, éénpolige u., door het draaien van een knop, waarbij een, tusschen de veerende uiteinden der onderbroken leiding geklemd, geleidend stuk vervangen wordt door een daarop volgend isoleerend segment, draaischakelaar. Bij sterkere stroomen geschiedt de verbreking in alle leidingen, dus bij gelijkstroom in de twee leidingen, tweepolige u., bij draaistroom in drie leidingen, driepolige u. De toevoerleidingen (net) eindigen in veerende klemstukken, de verbruiksleidingen in draai- bare"messen, mes-uitschakelaar, die bij stroomlevering de klemstukken met de verbruiksleidingen verbinden en gelijktijdig met een hefboom, hefboom uitschakeiaar, kunnen worden uitgeschakeld. Het snel verbreken van den stroom wordt bevorderd door de messen wegdrukkende veeren. Het beveiligen der verbruikstoestellen tegen te sterke stroomen kan automatisch geschieden door den stroom door een spiraal te leiden, waarin bij een bepaalde stroomsterkte een weekdjzeren kern wordt getrokken, die de messen uit de klemstukken rukt (maximum-uitschakelaar). v.d. Well. Uitscheiding (excretie), het proces, waardoor de afbraakproducten der stofwisseling, de schadelijke en niet-bruikbare stoffen buiten het lichaam worden gevoerd. Hierbij worden de producten door het bloed aan de betreffende uitscheidingsorganen (zie hieronder : Uitscheidingsstelsel) afgegeven en onveranderd buiten het lichaam gebracht. Onder uitschcidingsstclscl worden de organen samengevat, welke het proces der uitscheiding regelen. De voornaamste dezer organen zijn: 1° de longen, die de afbraakproducten der koolhydraatstofwisseling, koolzuur en water uit het bloed opnemen en bij de uitademing aan de buitenwereld afgeven. 2° De •> huid, waarin talrijke zweetklieren voorkomen, die naast water ook de typische uitscheidingsproducten, ureum en anorganische zouten, buiten het lichaam voeren. > Zweetklieren. 3° De snieren, de voornaamste u., vooral van de afbraakproducten der stikstofwisseling en van in het bloed niet thuisbehoorende of in overmaat aanwezige opgeloste stoffen. De eigenlijke uitscheidende organen in de nieren zijn de > Malphigische lichaampjes. De hierdoor afgegeven producten worden langs gemeenschappelijke kanalen naar het nierbekken vervoerd en van hier langs de urineleiders naar de blaas. Deze laatste is een zakvormig orgaan, waarin de urine tijdelijk wordt opgehoopt. Zie ■> Urineblaas. _ De uitscheiding der afvalproducten der spijsvertering (stoelgang) geschiedt door de aarsopening. In den dikken darm worden deze afvalproducten ontdaan van water, zoodat het een brijachtige massa wordt, welke vervolgens door de peristaltische beweging van den darmwand naar den endeldarm wordt gedreven en van hier met behulp der buikspieren (buikpers) uit de aarsopening naar buiten gebracht. L. Willems. Uitslaan (scheepsbouw k.), het teekenen van een onderdeel van een scheepsromp op ware grootte. Uitslajj (w i s k.), > Netwerk. Uitsluiting van gemeenschap, > Huwelijksgoederenrecht ; Huwelijksvoorwaarden. Uilsluitiiigsrceht of recht van veto bij pauskeuze, > Pauskeuze. Uitspraak (recht), -> Vonnis. Uitstel van betaling, > Moratorium; Stillhalteovereenkomst; Surséance van betaling. Uitstelling van het Allerheiligste (liturgie), een handeling, waarbij het H. Sacrament des Altaars openlijk onder een kleinen vasten of verplaatsbaren troonhemel of expositietroon (> Troon) op het altaar ter aanbidding wordt uitgesteld. Deze uitstelling, welke in de 14e eeuw opkwam, en een uitvloeisel is van het in 1264 ingestelde H. Sacramentsfeest en de daarbij gebruikelijke processie, vond des te gretiger ingang) wijl men sinds lang gewoon was de relieken Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . der heiligen in een glazen cylinder, welke in een torenvormig schrijn gevat was, voor een ieder zichtbaar te doen zijn (uitstelling van relikwieën). Het Kerkelijk Recht onderscheidt een dubbele u.: een private u., waarbij alleen het tabernakel wordt geopend, zoodat de ciborie met het Allerheiligste zichtbaar is, en een publieke u., waarbij het H. Sacrament in een monstrans gebracht en onder een troonhemel geplaatst wordt, zoodat de H. Hostie zichtbaar is. Terwijl voor de eerste soort u. geen bijzondere toestemming vereischt is en zij om iedere billijke reden kan geschieden, is de tweede van de toestemming des bisschops afhankelijk en vordert uiteraard een ernstiger reden, vooral van meer of minder publieken aard. Elke uitstelling moet besloten worden door den zegen met het Allerheiligste, waaraan het zingen van het Tantum ergo en de bewierooking van het Allerheiligste voorafgaat. In Ned. is de strikt-private u. niet gebruikelijk; daartegenover heeft zich de gewoonte ingeburgerd, om het H. Sacrament in een ciborie ter aanbidding uit te stellen. In België bestaat de gewoonte om het H. Sacrament in een ciborie ter aanbidding uit te stellen in de bisdommen Luik en Doornik. In de andere bisdommen wordt het gemeene recht toegepast. De strikt-private uitstelling is er niet onbekend. Koenders. Uitsterven (p ala e o n t.). Het volledig uitsterven van diergroepen komt verschillende malen in de historische geologie voor, bijv. bij ammonieten, trilobieten, Sauriërs, enz. De oorzaak van het uitsterven moet zoowel gezocht worden in uitwendige factoren, zooals bijv. verandering van physisch en biologisch milieu, als wel in interne factoren, zooals bijv. rudimentair worden van organen. v.d. Geyn. Uitstoelen, 1° in den boschbouw het zich vormen van nieuwe scheuten op de stompen van aigekapte of -gezaagde boomen. Het vermogen daartoe is bij de loofhoutsoorten zeer verschillend; naaldhoutsoorten stoelen in het algemeen niet uit. 2° (L a n d b.) Voor het vermogen van granen om uit te stoelen, zie > Graan (kol. 211, met afb. in kol. 212). Uitstrooming. Wanneer een vloeistof uit een wijd vat langs een kleine opening uitstroomt, wordt zijn uitvloeiingssnelheid bepaald door het theorema van Torricelli: v = l/2gh, waar h de afstand tusschen vloeistofoppervlak en opening is, en g de versnelling der zwaartekracht. Het debiet (per sec) wordt gegeven door de formule D = o s ]/2gh, waar s de doorsnede der opening is, en o de oontractiecoëfficiënt (voor ronde openingen oo 0,62). Gebeurt de uitstrooming door lange buizen, dan gehoorzaamt ze aan de wetten der > Poisseuille’sche of der > turbulente strooming, en wordt bepaald door den stroomingsweerstand. De Black. Uittocht der Joden uit Egypte, > Israël (sub B); Exodus; Paschen (sub A). Uittrede uit de Kerk is volgens de Kath. leer ónmogelijk, daar het door het doopsel eenmaal verkregen lidmaatschap'der Kerk on verliesbaar is en dus noch vrijwillig opgegeven, noch tot straf onttrokken kan worden (volgens de Prot. opvatting is dit wél mogelijk). Wie zich f e i t e 1 ij k buiten de kerkelijke gemeenschap plaatst (feitelijke, eenzijdige u.), ten gevolge van > ketterij, > schisma, volledigen > afval, begaat een zware zonde en een zwaar kerkelijk misdrijf, verliest daardoor de rechten aan het kerkelijk lidmaatschap verbonden (niet echter het lidmaatschap zelf) en loopt een van zelf intredende excommunicatie in (C.I.C. can. 2314). Schweigman. Üittree-arbeid (natuur k.). Bij het > photo-electrische effect komen ten gevolge van lichtabsorptie electronen vrij uit de bestraalde stof (bijv. metaal). Een deel der geabsorbeerde energie wordt verbruikt om het electron van het metaal uit in vrijheid te stellen. Deze energie wordt uittree-arbeid genoemd; zij is de arbeid, welke door het electron bij het overschrijden der metaalgrens verricht moet worden. De rest der geabsorbeerde energie wordt door het electron meegenomen in den vorm van kinetische energie. Ook bij de thermische > electronenemissie is er van u.-a. sprake. J. F. Custers. Uitvaart, > Begrafenis; Requiem-mis. Uitvaartbrood, > Begrafenisgebraiken. Uitval (k r i j g s k.), een offensieve handeling, welke door een ingesloten verdediger wordt verricht, hetzij om de aanvalsvoorbereidingen van den vijand te storen, hetzij om den aanvaller te verdrijven of om zich door hem heen te slaan. Op groote schaal ondernomen, een uiterst moeilijke operatie. Voorbeelden uit de latere krijgsgeschiedenis: de uitvallen uit Parijs (1870/71), Plewna (1878), Port Arthur (1904), Antwerpen (1914). van Voorst tot Voorst. Uitverkiezing, ander woord voor > praedestinatie. Uitverkoopwezen. Onder den naam u. vat men samen de tijdelijke aanbiedingen tegen verlaagde prijzen, welke in den detailhandel periodiek voorkomen. Bedrijfseconomische overwegingen liggen aan deze handeling ten grondslag. Door seizoenwisseling, verandering in mode of behoeften e.d. dreigen verliezen op voorraden te ontstaan, welke verliezen men tracht te voorkomen, door tijdig een opruiming van de betreffende artikelen te houden. Naast deze periodieke opruimingen doen zich gevallen voor, welke tot een uitverkoop aanleiding geven, bijv. opheffing van de zaak of een deel daarvan. Een derde groep van tijdelijke prijsverlagingen vormen de zgn. speciale aanbiedingen, waarvan zgn. witte weken een voorbeeld vormen. In Nederland is evenals in vsch. andere landen het uitverkoopwezen wettelijk geregeld, omdat de concurrentiestrijd dit handelsgebruik had doen ontaarden in een concurrentiemiddel zonder meer. Steeds werd de opruimingsperiode vervroegd uit concurrentieoverwegingen, de benaming uitverkoop gebruikt, wanneer daarvan in werkelijkheid geen sprake was, terwijl ook het zgn. „nachschieben”, het koopen van partijen goederen, welke dan in de opruiming werden geplaatst, veelvuldig plaats vond. De Ned. Wet op de Uitverkoopen en Opruimingen (1935, Stbl. nr. 564) tracht deze euvelen te bestrijden, door de tweemaal per jaar voorkomende periodieke opruimingen aan een bepaalden tijd en benaming (balansopruiming, seizoensopruiming) te binden. Een opruiming buiten deze aangewezen tijdvakken, o£ een uitverkoop mag niet worden gehouden, tenzij krachtens een vergunning van de Kamer van Koophandel. De vergunning wordt door de Kamer slechts dan verleend, wanneer naar het oordeel van de Kamer werkelijk voldoende grond tot het houden van een opruiming of uitverkoop aanwezig is. De speciale aanbiedingen vallen in Nederland, voorzoover zij niet het karakter van een opruiming of uitverkoop dragen, buiten de wet, zulks in tegenstelling tot bijv. Duitschland. v. Hellenberg Subar. In België wordt het u. geregeld door het besluit-wet Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . nr. 121 van 26 Febr. 1935. Art. 1 van dit Besluit voorziet, dat de verkoop in het klein van ongebruikte koopwaren niet mag worden aangekondigd ol aangeplakt als een „verkoop bij opruiming” of „uitverkoop” of onder een soortgelijke benaming, welke aanduidt, dat de verkoop wordt ingericht met het oog op den spoedigen afzet van een voorraad, tenzij de betrokken handelaar den kleinhandel van de aldus verkochte koopwaren in België sedert tenminste een jaar drijft en er ingeschreven is in het handelsregister. Verder voorziet deze wet zekere straffen, o.m. tegen hem, die valschelijk aankondigt of aanplakt, dat de koopwaren worden uitverkocht om reden van sterfgeval, van faillissement, van uitscheiding van bedrijf of verbouwing. De koning kan daarenboven den duur der uitverkoopen beperken, de minima tijdspannen bepalen, welke de seizoenuitverkoopen dienen te scheiden en de keus reglementeeren van de plaatsen en de lokalen, waar die verkoopen plaats hebben. Rondou. l'ilviiirlinrj, > Octrooi. Uitvloeiingsgosteentcn of effus i e g e-8 t e e n t e n (g e n 1.) noemt men stollingsgesteenten, die aan de aardoppervlakte vast geworden zijn, dus meestal lava’s. Ze vertoonen meestal een porfierische structuur, al is deze bij de meer basische gesteenten, vooral als zij in dikke lagen voorkomen, wel eens minder duidelijk. Onder de u. zijn allerlei glazige gesteenten, zooals obsidiaan, en gesteente met Wazige of slakachtige structuren, zooals puimsteen. Over het algemeen kan men bij ieder dieptegesteente het overeenkomstige u. aanwijzen. Zoo behoort bazalt bij gabbro, kwartsporfier (lipariet) bij graniet, andesiet bij dioriet. Geologisch komen u. voor in dekken of lavastroomen, ingeschakeld in de normale volgorde der sedimenten, een enkele maal ook in oude vulkaanruïnes als gangen of pijpen. Vgl. > Stollingsgesteenten. Jong. Uitvlokken noemt men in de scheikunde het verschijnsel, dat zich uit een heldere vloeistof een vaste vlokkige massa begint af te scheiden en op den bodem zakt. De vaste verbinding kan spontaan ontstaan door ontleding of na afkoeling, maar kan ook door het toevoegen van andere chemicaliën gevormd zijn. Vgl. Uitvlokkingsreacties. Hoogeveen. Uilvlokkingsreacties. Deze worden o.a. in de geneeskunde gebruikt en berusten op het feit, dat vaak wanneer bij elkaar gebracht worden een bepaalde stof en serum van een dier, dat verweermiddelen tegen die stof in zijn bloed heeft, er een neerslag, of uitvlokking, ontstaat. Met deze reacties kan men dus deze verweermiddelen aantoonen en aangezien deze meestal slechts ontstaan, wanneer ziektekiemen of toxinen in het lichaam dringen en er een ziekte veroorzaken, wijst de aanwezigheid van die verweermiddelen erop, dat die ziekte doorgemaakt wordt of doorgemaakt is. Zie ook » Praecipitinen en > Serologie. Wyers. Uitvoerende macht, Bestuur; Bestuursorganen ; Bestuursrecht. Ijitvoeringshandcliny, > Poging ;Deelneming. Uitvoerpremiën, > Bescherming. Uitvoerrechten, rechten geheven ter zake van den uitvoer van bep. goederen. Zij zijn in Nederland reeds geruimen tijd afgeschaft. Wel wordt in Nederland > statistiekrecht geheven van de uitgevoerde goederen. In Ned.-Indië zijn zij in de laatste jaren tijdelijk geheven op sommige producten. L i t.: H. Lambooy, Uitvoerrechten (1925). M.Smeets. In België zijn de u. afgeschaft sinds de wet van 26 April 1853. Niettemin geeft de wet van 13 Juli 1930 aan de regeering de machtiging om u. te heffen op een zeer gering aantal van bepaalde koopwaren. Lit.: G. Neven, Traité des douanes et accises. Rondou. Uilvocrstatistiek, -> Statistiek. Uitvulwit (t y p o g r.) bestaat uit staafjes, welke lager zijn dan de typographische letters; het dient om de ruimten tusschen de woorden naar behoefte te vermeerderen of te verminderen. Uitwateringskanaal, > Afvoerkanaal. Uitwateringssluis, > Sluis. Uitweg (of noodweg), rechtvan, is het recht van den eigenaar van een stuk land of erf, dat tusschen andere landen zoodanig ligt ingesloten, dat het geen toegang heeft tot den gemeenen weg of de gemeene vaart, om van de eigenaars der naastgelegen landen te vorderen, dat zij hem een uitweg ten dienste van zijn land of erf aanwijzen, onder verplichting van een vergoeding, die evenredig is aan de schade, welke daardoor veroorzaakt wordt. De u. moet als regel worden genomen aan de zijde, waar de toegang van het stuk land of erf tot den gemeenen weg of de gemeene vaart de kortste is, echter zóó, dat altijd bij voorkeur die richting wordt genomen, welke de minste schade veroorzaakt aan het land, waarover die u. is verleend (Nederlandsch B.W. art. 715 vlg.; Belgisch B.W. art. 682 vlg.). v. d. Kamp. Uitwcllingerga, dorp van ruim 500 inw. in de Friesche gem. -> Wijmbritseradeel. Uitwerpselen, -> Faecaliën. Uitwierde, dorp in de Gron. gem. > Delfzijl. *** bVIU. J*. Uitwinning. Voor recht van u., zie -> Borgtocht (sub I); Pand. Uitivinteren (land b.). Hetu. van wintergraan, d.w.z. het afsterven gedurende den winter, is vaak het gevolg van verdrogen. Zonnig, vriezend weer overdag doet water uit de bladeren verdampen, wat door de wortels, die in den bevroren grond staan, niet kan worden aangevuld: de plant gaat verwelken. U. als gevolg van wateronttrekking aan de cellen, tengevolge van ijsvorming in de plantendeelen, het zgn. „doodvriezen”, komt minder voor en nog wel het meest bij klaver. Overigens zijn de diverse rassen verschillend resistent tegen de inwerking van lage temperaturen. Sneeuwdek werkt gunstig tegen het u., omdat de warmte-uitstraling van den grond belemmerd wordt. U. kan ook optreden, doordat de wortels der planten blootstuiven bij sterken wind, die dan het bovenste uitgedroogde aardlaagje meevoert. ■> Opvriezen. Dewez. UIUII IUCCYUCIU. U|MIXV«CII> ±.'C’ IAJZ/b. Uitwijking, 1° (m u z i e kj een niet definitieve > modulatie. 2° Ander woord voor > emigratie. 3° (S ter r e n k.) > Digressie (3°). \ ~ .. . / O J • Uitwijzing (van vreemdelingen), ander woord voor > uitzetting. L'itzaaiimj (p at h o 1.), ander woord voor > disseminatie. Uitzet, lijf-, bedden- en huishoudgoed, waarmee iemand wordt toegerust, bijv. bij huwelijk. Vroeger werd de u. menigmaal uit zelfgesponnen vlasgaren vervaardigd en bestond uit een grooter aantal stukken. De tegenwoordige u. is gedeeltelijk van andere grondstof en kleiner in aantal stukken, een gevolg van de telkens wisselende mode, die ook voor > ondergoed voortdurend nieuwe modellen en weefsels voorschrijft, alsook ten gevolge van do huidige waschmethodes, waardoor in veel gevallen voor huishoud- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . goed aan katoen boven linnen de voorkeur wordt gegeven. Voor het fijne tafelgoed, voor heerenzakdoeken en droogdoeken, speciaal glazendoeken, verdient linnen de voorkeur, omdat in het eerste geval niets den glans van het linnen damast kan evenaren, en in het tweede geval katoen na eenige malen wasschen pluist en de bezwaren hiervan zich in het gebruik demonstreeren. Wordt in onze streken bij het aanschaffen van een nitzet de beurs geraadpleegd, voor een Indischen uitzet heeft men tevens rekening te houden met gewijzigde omstandigheden ten gevolge van het klimaat. Men houde vooral rekening met de Indische waschmethode, welke groote slijtage veroorzaakt. Katoen of half linnen verdient voor tafel-, huishouden beddegoed de voorkeur boven zuiver linnen, omdat het laatste beduidend duurder is en even snel om vernieuwing vraagt. In de groote plaatsen worden soms Europ. bedden gebruikt, zoodat de afmetingen van lakens en sloopen dezelfde kunnen zijn als bij ons gebruikelijk. De inlandsche goeling of rolsloop is echter noodzakelijk als maatregel tegen de warmte (afmetingen: 40 bij 100 cm). De strook aan den voorkant van het beddelaken is afneembaar en meestal versierd met inlandsche kant en tusschenzetsels. Voor lijfgoed is ongekleurde, onverzwaarde, dunne, maar ondoorzichtige zijde de prettigste dracht. Voor damesondergoed kieze men als model chemise-envelop met rokje. Voor heerenkleeding voldoen de witte katoenen pakken het meest. Voor meer gekleede costuums neemt men shantung. Vóór den overtocht verwijdere men alle spelden, die het opgemaakte goed bijeen houden. J. Rullen. Uitzetten (tuinbouw), het wegnemen van een onder de oppervlakte gelegen zandlaag uit teelgrond, met de bedoeling eenerzijds den grond te verlagen en daardoor waterrijker te maken, anderzijds om het verkregen zand te verkoopon. Uitzetting (uitwijzing) (reet t), term, gebruikt voor het over de grenzen brengen van ongewenschte vreemdelingen. Aangezien in de practijk in Nederland aan vreemdelingen geen verblijfpas wordt uitgereikt, zooals de vreemdelingenwet vordert, kunnen feitelijk alle vreemdelingen naar het enkel oordeel van de politie worden uitgezet. Er wordt echter gelegenheid gegeven tot een beroep op den minister van Justitie (> Vreemdelingen). Zie ook > Vreemdelingenrecht. Struycken. In België is de u. geregeld door art. 1 van de wet van 12 Febr. 1897, dat aan de regeering de machtiging geeft bij maatregel van bestuur den vreemdeling, die door zijn gedrag de openbare rust in gevaar brengt, te. dwingen zich uit een bestemde plaats te verwijderen, in bepaalde plaatsen te wonen of ook het Rijk te verlaten. Verder ook nog bepalingen in het K.B. van 14 Aug. 1933, aangevuld bij Besluit-Wet nr. 100 van 16 Febr. 1936 op de politie op de vreemdelingen. Rondou. Uitzetting (natuurk.). 1° Door de warmte. Bijna alle lichamen zetten uit, wanneer zij verwarmd worden. Bij vaste lichamen onderscheidt men een lineairen uitzettingscoëfficiënt en een kubieken uitzettingscöëfficiënt. De lineaire uitzettingscoëfficiënt van een vaste stof is het getal, dat aangeeft hoeveel cm 1 cm van die stof langer wordt bij een temperatuursverhooging van 0° tot 1° C. De u. van een staaf is evenredig met zijn lengte, doch zij is niet nauwkeurig evenredig met de temperatuursverhooging, omdat zij bij hoogere temperaturen grooter is dan bij lagere; daarom geven de tabellen dikwijls den gemiddelden lineairen uitzettingscoëfficiënt op. De kubieke uitzettingscoëfficiënt van een stof is het getal, dat aangeeft hoeveel cm3 1 cm3 van die stof uitzet bij een temperatuursverhooging van 0° tot 1° C. De kubieke uitzetting groeit ook aan met de temperatuur; daarom bezigt men doorgaans een gemiddelden kubieken uitzettingscoëfficiënt. De kubieke uitzettingscoëfficiënt van een stof is zeer benaderend gelijk aan driemaal den lineairen uitzettingscoëfficiënt. Een hol lichaam zet uit alsof het geheel massief was: dit kan men bewijzen met den bol en ring van ’s Gravesande. — O Benige stoffen krimpen bij verwarming in, doch het zijn slechts schijnbare uitzonderingen op de algemeene wet, want ófwel zijn het heterogene stoffen, zooals kleiaarde, ófwel vindt men, gelijk bij uitgerekte caoutchouc, dat de lineaire uitzettingscoëfficiënt wel is waar negatief is, maar dat nochtans de kubieke uitzettingscoëfficiënt positief blijft. Bij vloeistoffen maakt men onderscheid tusschen de werkelijke u. en de schijnbare u. ten opzichte van het vat, waarin ze gegoten zijn. De werkelijke uitzettingscoëfficiënt is gelijk aan den schijnbaren vermeerderd met den uitzettingscoëffioiënt van de stof, waaruit het vat vervaardigd is. Water krimpt in bij een temperatuursverhooging van 0° tot 4° C, daarna zet het uit, zoodat het bij 4° zijn kleinste volume en zijn grootste dichtheid heeft. Omdat de uitzetting van kwik zeer regelmatig is tussohen 0° en 200° C, gebruikt men meestal deze stof om thermometers te vervaardigen, die dienen om temperaturen te vergelijken. Als men den uitzettingscoëfficiënt van een gas wil bepalen, moet men goed zorg dragen, dat de spanning van het gas dezelfde blijft. Nauwkeurige proefnemingen hebben aangetoond, dat alle gassen denzelfden uitzettingscoëfficiënt hebben, namelijk 1/273. 2° Door smelting. De meeste stoffen zetten bij het smelten uit. Dit kan men nagaan door te onderzoeken of de vaste stof zinkt of drijft in de gesmolten stof. IJs, ijzer, bismuth en zilver maken uitzondering op deze wet; zij krimpen in bij het smelten, zoodat hun vaste stof op hun vloeistof blijft drijven. J. Wouters. Ultzettingscoëlficiënt, > Uitzetting (natuurkunde). Uitzicht, erfdienstbaarheid van, > Erfdienstbaarheid. Uitzocten, > Afzoeten. Ujejski, Kor nel, zwaarmoedig lyrisch Poolsch dichter. * 1823 te Beremiany, f 1897 te Pawlowo. Werken: (Poolsch): Klaagliederen van Jeremias (1847); Bijbelsche Melodieën (1852); Gez. uitg. (1893). Üjpest, voorstad van > Boedapest. Ukelela, Hawaiaansche gitaar, bespannen met vier stalen snaren; wordt als citer bespeeld maar steeds met glissando, echter niet door vingerverschuiving, maar door middel van een metalen plaatje. Ukkel, voorgemeente ten Z. van Brussel (VI 96 03). Opp. 2 291 ha; ca. 49 000 inw. (ong. een derde nog Kath.). Hoofdplaats van kanton; zetel van dekenaat met 22 parochiën. Bijparochiën in de gehuchten Kalevoet, Karloo (met bekende bedevaart), Langeveld, Stalle. Brouwerijen, bleekeriien, katoendrukkerijen, tuinbouw. Bisschoppelijk St. Pieterscollege; klooster der paters Jezuïeten (Fransche provincie). Op het heuvelachtig grondgebied van tlkkel, op den rand van Zoniënbosch, ontstonden vele kasteelen Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . met uitgestrekte parken. In de M.E. gold het recht van Ukkel als landrecht voor het geheele kwartier van Brussel en al do landelijke schepenbanken gingen ten hoofdvonnis naar Ukkel. Lindemans. Lit.: A. Wauters, Hist. Enyir. Bruxelles (III); L. Van der Kindere, Deux notes k propos d’Uccle. L’Echevinage (in; Buil. Acad. Roy. de Belgique, 1904); G. des Marez, Le droit d’üccle (in: Buil. Comm. Roy. des Anciennes lois et ordonnances, X); E. M. Meyers, Het West-Brabantsche erfrecht (1929); Em. van der Linden, Bijdrage tot de geschiedenis der Schepen- of Hoofdbank van ükkel (in; Eigen Schoon, XVIII 1935); id., Carloo-St. Job in ’t Verleden (1922); Daelemans, Uccle, Maria’s Dorp (1858); A. van Loey, Studie over de plaatsnamen in de gem. Ükkel (Kon. Vlaamsche Acad., 1931). Het sterrenkundig en weerkundig observatorium werd bij K.B. van 8 Juni 1826 (Den Haag) gesticht, maar het gebouw aan den N.O. rand van Brussel was eerst in 1833 voltooid. Het observatorium werd in 1890 naar Ukkel verplaatst en gesplitst: in 1898 in sterrenkundigen en meteorologischen dienst, en in 1913 in de Kon. Sterrenwacht en het Kon. Meteorologisch Instituutvan België te U. Sinds 1929 een meteorologische filiaalinrichting op het vliegveld te Brussel (Haren). Arbeidsveld van de sterrenwacht: sterrenkunde, waarnemingen met aequatoriaal en meridiaancirkel, opsporing van kleine planeten, hemelphotographie, spectroscopie, uurdienst, seismologie. Instrumenten; telescoop van Zeiss, dubbele en drievoudige aequatoriaal van Zeiss, groote aequatoriaal van 42 cm opening, id. van 15 cm, meridiaancirkel van Askania, id. van Repsold, photographisch aequatoriaal, spectrograaf, seismograaf (Galitzine). Arbeidsveld van het meteorologisch instituut: meteorologie, aërologie, inzonderheid de stratospheerkunde (meteorograaf van Jaumotte), weerkunde (synoptische weerberichten en -kaarten), weerverwachtingen, aëronautische meteorologie (meteorologische beveiliging van de luchtvaart), klimatologie, atmospherische electriciteit en aardmagnetisme. V.d. Broeck. U-kl ass«', beperkte klasse van zeiljachten, in 1918 in Nederland ingevoerd. Minimum gewicht 4 200 kg. Totaal zeiloppervlak 45 m 2. Uksein (plaatselijke uitspr.: Oesjem), gemeente in Fransch-Vlaanderen (XI 144 BI). Ca. 500 inw. (Vlaamsch sprekend). Landbouw. Ulbeek, gera. in de prov. Belg. Limburg (XVI 480 B 5), ten N.O. van St. Truiden. Opp. 697 ha; ruim 760 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Ulbricht, bolphotometer van, zie > Bolphotometer. Ulcinj, Servische naam van > Dulcigno. Ulcaaborg, oude naam voor -> Ooeloe. Ulecoten, dorp in de N. Brab. gem. > Baarle-Nassau (XVIII 632 E 3). Ulestraten, gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 05), ten N. van Meerssen; omvat het dorp U. en de gehuchten Vliek, Waterval, Moorveld e.a. Opp. 807 ha (löss); ruim 1 100 inw. (Kath.); levende van landbouw en veeteelt, mijnbouw en fabrieksarbeid. Huize Vliek met vijvers. U. ressorteerde oudtijds onder de schepenbank van Meerssen, kwam in 1626 als heerlijkheid aan den graaf van Aspremont-Lijnden en behoorde sedert 1719 aan het geslacht Hoensbroek. Jongen. Ulex, > Gaspeldoorn. Ulflingen (Fr.; Troisvierges), gem. in het N. van het groothertogdom Luxemburg; opp. 3 786 ha, ca. 2 750 luw.; rotsachtige en beboschte omgeving; landbouw, veeteelt, steengroeven; spoor- en autobusverkeer; zeer oude nederzetting; bezienswaardige kerk; toeristisch centrum voor het Ardensoh gedeelte van het groothertogdom. V. Asbroeck. UUt, dorp in de Geldersche gem. Gendringen. Ullathorne, Williamßern., Benedictijn, bisschep van Birmingham. * 7 Mei 1806 te Pocklington (Yorkshire), f 21 Maart 1889 te Oscott (bij Bath, Eng.). In 1824 in de Orde getreden te Downside (bij Bath), 1831 priester, 1833 naar Australië vertrokken, waar hij de eerste organisatie der verspreide Katholieken ter hand nam. Ook werkte hij met veel toewijding en vrucht onder de dwangarbeiders, door het Eng. gouvernement naar Australië getransporteerd. Zijn uiteenzetting bij een verblijf in Engeland tegenover een parlementaire commissie over de'nadeelen der transportatie bracht er, ondanks den tegenstand uit Australië zelf, veel toe bij, dat dit strafmiddel werd afgesohaft. In 1841 voorgoed naar Engeland teruggekeerd, werd hij pastoor te Coventry, 1846 bisschop i.p.i. en bestuurder van eenige Eng. kerkdistricten en in 1850 bij het herstel der kerkelijke hiërarchie in Engeland, waarvoor hij zelf de onderhandelingen in Rome gevoerd had, bisschop van Birmingham. Als zoodanig toonde hij zich een ijverig bestuurder, knap organisator, schrijver van belangrijke ascetische werken en speelde hij een rol van beteekenis op hetVaticaansch Concilie. In 1888 legde hij zijn waardigheid neer. U. was een der leidende figuren van het Kath. Engeland zijner dagen. Voorn, werken; History of the Restoration of Cath. Hierarchy in Eng. (21871); Groundwork of Christian Virtues (21888); Christian Patience (21888). L i t.: Autobiography (uitg. door Dane, na zijn dood, 1891) en Letters (1892); Granderath, Gesch. des Vatik. Konzils (3 dln. 1903-’O6, reg. i. v.); Catholio Encycl. (XV, met verdere lit.). Gorris. UUswater, mooi gelegen meer in het Cumbrisch Gebergte, een van de meren in het Lake-District, Engeland. Ulm, stad op 480 m hoogte in Wurttembefg, op den linkeroever van den Donau, die hier Hier en Blau opneemt, met het tegenoverliggende Neu-Ulm (op Beiersch gebied) door vier bruggen verbonden (IX 576 C 4). Ca. 62500 inwoners (ca.-55 % Prot., 44%Kath.). Ulm is een stad van middeleeuwsch type, ondanks de vrij omvangrijke industrie (autobussen, Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Ulm. De dom. brandspuiten, machines, koperwaren, landbouwmachines, tabak, bierbrouwerijen). Spoorwegknooppunt. Hakewessel. Bezienswaardigheden. Het hoofdmonument is de dom, begonnen 1377, eerste bouwmeesters de Parlers, later o.a. (1392) Ulrioh von Ensingen en (1419) Hans Kim. In 1507 werd de verdere bouw van den toren beëindigd, eerst eind 19e e. kwam de spits tot stand. De kerk is een vijfbeukige basiliek met twee torens bij het koor en een zeer hoogen en rijken West-toren. Verder het raadhuis (de zgn. Neue Bau, 1680-’9l), het korenhuis (1591), het Oude (1622) en het Nieuwe Tuighuis (1665), vele burgerwoonhuizen uit de 16e en 17e eeuw, en een deel der stadswallen (langs den Donau). v. Embden. Ulmaccae, > lepachtigen. Ulmaria, > Filipendula. Ulmus, > lep. UX.O. (Uitgebreid Lager Onderwijs), > Lager Onderwijs (sub Uitgebreid L. 0.). Ulotrichalcs, > üroenwieren. Ulpia Novlomagus, de op inschriften voorkomende naam van de Rom. vesting, die op de > Peutinger kaart Noviomagus = Nijmegen heet. Deze vesting moet door keizer Trajanus (van de gens Ulpia), 98-117, gesticht of vernieuwd zijn. L i t.: Holwerda, Nederlands Vroegste Geschiedenis (21925). Ulpiaims, Domitins, Romeinsch rechtsgeleerde uit het eind der 2e en begin der 3e eeuw n. Chr., afkomstig uit Tyrus. Schrijver o.a. van een leerboek: Regularum liber singularis. Ulrich (Odalricus), Heilige, patroon van het bisdom Augsburg, waarover hij bisschep geweest is. * 890 te Kyburg (Zwitserl.), f 4 Juli 973 te Augsburg. Leefde eerst in de wereld als edelman; in 923 door toedoen van zijn familie tot bisschop van Augsburg benoemd, toonde hij zich in een moeilijken tijd van verschrikkelijke Hongareninvallen een zorgzaam bestuurder van buitengewone bedrijvigheid (visitaties, kerkenbouw) en heiligheid van wandel. Aanstonds na zijn dood werd hij door het volk vereerd; deze vereering werd reeds in 993 door paus Joannes XV plechtig goedgekeurd: de eerste plechtige > heiligverklaring. Lit.: Koch, Gesch. u. Kultus des H. U. (1877); Stützle, Leben des H. U. (1880); Cath. Ene. (XV). Gorris. Ulrich. Meester Ulrich was een edelsmid te Maastricht, aan wien een aantal reliekhouders uit de Maastrichtsche schatkamers worden toegeschreven. In 1490 vervaardigde hij het groote patriarchale kruis, een der voornaamste H. Kruisreliekhouders der stad. Lit.: Bock en Willemsen, Antiquités Sacrées. .. a Maestrieht (1873). Ulrich von Ensingcn, architect. * 1350 te Einsingen bij Ulm, f 1419 te Straatsburg. Bouwmeester van de munsterkerken te Ulm en te Straatsburg. Ook heeft hij gewerkt aan den dom te Milaan. Ulrich van Eschcnhach, episch dichter, uit Bohemen, arbeidde aan het hof van Wenceslas II (1278-1306), dichtte een Alexandreïs, volgens Gautier de Chatillon, en een Wilhelm von Wenden (d.i. Bohemen) ter verheerlijking van zijn vorst; een legende, verbonden met de geschiedenis van Bohemen. Ui tg.: W. Toiseher (1876 en 1888). V.Mierlo. Ulrich von Lichtenstein, Middelhoogduitsch Minnesinger. * 1200, f 1275. Uit den adel van Stiermarken; bezingt in zijn Vrowen dienst zijn eigen (?) minnedienst, met inlassching van liederen, en geeft in zijn Frowen punch een strijdgedicht tusschen ridder en dame over het verval der hoofsche zeden. Ui tg.: R. Bechstein (2 dln. 1888). Lit.: Annemarie Bruder, Studiën zu ülrioh von Lichtenstein. Frauendienst (1923). Ulrich van Straatsburg, Scholastiek natuuronderzoeker en wijsgeer, Dominicaan, f 1277; lector te Straatsburg. U. was leerling van Albert den Grooten en werkte de Neo-Platoonsche elementen in diens denken verder uit. Werken: De sumrao bono; Commentaren op Aristoteles en Petrus Lombardus. —-Lit.: F. Sassen, Patristisohe en Middeleeuwsche Wijsbegeerte (21932). Ulrich von Türhcim, uit adellijk geslacht. Geb. bij Augsburg, episch dichter (tusschen 1230-1250), die Godfried van Straatsburg’s Tristan en Wolfram v. Eschenbach’s Willehalm voortzette. Alles epigonenkunst. V. Mierlo. Lit.: Eberhard Kurt Busse, U. v. T. (1913). Ulrich von Zatzikhovcn, Middelhoogduitsch episch dichter, capellanus Uolricus de Cecinchovin in Thnrgau, Zwitserland; dichtte ca. 1194 een Lanzelot naar een verloren bron van Hue van Morville, ouder dan Chrétien de Troyes’ gedicht. Zijn stijl is nog weinig hoofsch. Uitg.: d. K. A. Hahn (1845). V. Mierlo. Ulrum, gem. in het N. der prov. Groningen (XII 448 B 2), omvat U., Vierhuizen, Zoutkamp, Niekerk en Houwerzijl; ca. 3 800 inw. (91,8 % Prot., 8 % onkerkelijk); opp. 3 100 ha (89 % bouwland, 9 % grasland, 2 % tuingrond); vnl. landbouw en veeteelt en eenige visscherij; garnalendrogerij te Zoutkamp, ’s Zomers een stoombootverbinding Zoutkamp—Schiermonnikoog. In U. een 13e-eeuwsch kerkgebouw. Bouma. Ulsda, dorp in de Groningsche gem. > Beerta (XII 448 E 3). Ulster (t e x t i e 1), eigenlijk een lange wijde overjas, die in de provincie Ulster in lerland veel gedragen wordt. De daarvoor gebruikte stoffen heeft men eveneens u. genoemd. Meestal zijn het uiteenloopende dikke strijkgarenstoffen met ruwen bovenkant voor winterjassen. Hiervan vermelden we: 1° de dubbelweefsels met bindketting. Bovenweefsel gewoonlijk geheel anders van uiterlijk dan het onderweefsel, dat in het algemeen groote ruiten van andere kleur vertoont. De bindketting loopt tusschen de twee weefsels heen en weer en hecht de twee weefsels samen. Door het uit elkaar trekken van boven- en onderweefsel komt de bindketting goed te voorschijn. 2° Lichte u. kunnen twee systemen kettingdraden en één systeem inslagdraden hebben, of slechts een enkelvoudig weefsel zijn. De ulsterstoffen worden in de appretuur door wasschen, vollen en eventueel ruwen dichter, dikker en soepeler gemaakt. Schroeder. Ulster, Noordelijk gedeelte van lerland (XII 464 C 4), waarvan het grootste deel behoort tot Northern Ireland (ca. 1 256 000 imv., waarvan ruim 60 % Prot.), drie Katholieke graafschappen met ca. 300 000 inw. tot den lerschen Vrijstaat. De Prot. bevolking bestaat uit afstammelingen van Engelsohen, Schotten en Hugenoten. Middelen van bestaan: landbouw, veeteelt, textiel-industrie en scheepsbouw. Voor de g e s c h. van U. zie > lersche Vrijstaat (kol. 18 vlg.). ö. de Vries. Ultimatum, laatste verklaring in , een geschil tusschen twee staten, waarbij een der partijen aan de andere bepaalde eischen stelt, die binnen een in het u. genoemd tijdsverloop moeten worden ingewilligd. * 'ft Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . ... Ultrabasische gesteenten (geol.), stollingsgesteenten, bijzonder arm aan lichte bestanddeelen, zooals peridolieten. Ultrafiltratie (s ch e i k.) is filtratie (bijna steeds onder druk) van een colloïde oplossing door een filter met zeer nauwe poriën (semipermeabele membraan), waarbij ook de colloïden door het filter worden tegengehouden. Het filter kan bijv. bestaan uit een laagje collodion op gewoon papier of doek als drager. Door het collodion meer of minder te laten uitdrogen, alvorens het in water te brengen, of door wisselende samenstelling van het oplosmiddel van het collodion, kan men de grootte van de poriën varieeren. Deze kan bepaald worden door den druk, noodig om lucht door het filter te blazen. Vervolgens kan men onderzoeken, welke colloïden nog door het filter gaan en welke niet, en aldus een inzicht verkrijgen in de grootte van de colloïde deeltjes. U. is aldus een belangrijk hulpmiddel bij de zuivering en de studie van de colloïden. Industrieele toepassing stuit af op de geringe capaciteit van de filters. Zernike. Ultrakortcgolltoestel, in de ra d i o-o n tvangtechniek een nauwkeurig instelbare ontvanger voor ontvangst van electrisohe golven met een golflengte beneden 10 m (bijv. van televisiegolven). Ultramarijn, > Blauwsel. Ultramieroscopie. In een -> microscoop zijn twee punten, die op kleineren afstand dan ca. de helft der golflengte van het gebruikte licht van elkaar verwijderd liggen, niet meer gescheiden waar te nemen. Hieruit volgt echter niet, dat deeltjes, waarvan de afmetingen kleiner zijn dan de genoemde afstand, onzichtbaar zouden moeten zijn. Door ->- buiging nl. van het licht aan dgl. zeer kleine deeltjes ontstaat een straling, die zich in alle richtingen voortplant, waardoor de deeltjes waarneembaar worden. De methode van de u., ontwikkeld door Siedentopf en Zsigmondy (1903), maakt hiervan gebruik. Onder een microscoop worden de deeltjes zijdelings zeer sterk verlicht, terwijl men zorgt voor een donkeren achtergrond, waartegen de buigingsschijfjes zich vertoonen. Uit deze schijfjes kan men de aanwezigheid, ten deele de grootte, maar niet den vorm der deeltjes waarnemen. De vergrooting van den microscoop behoeft slechts zoo sterk te zijn, dat de afstand van de deeltjes binnen het oplossend vermogen valt, zoodat de deeltjes gescheiden waargenomen kunnen worden. Met behulp van de u. kunnen deeltjes waargenomen worden, waarvan de afmetingen slechts eenige millioenste deeien van een mm bedragen: de grens wordt bepaald door het feit, dat voor nog kleinere deeltjes de intensiteit van het afgebogen licht te gering wordt. Rekvèld. Ultramontaau (( Lat. ultra = voorbij; mons = berg), 1° in de M.E. door de Italianen gebruikte benaming voor de bewoners van „over de bergen” (de Alpen), vooral de Daitschers. 2° Vooral sedert begin 19e eeuw door vijanden der Katholieke Kerk gebruikte schimpnaam voor de K a – tholieken, omdat dezen alleen zouden gehoorzamen aan het gezag van „over de bergen” (nl. den paus), met opoffering van de belangen van eigen volk en vaderland. In Nederland tijdens den emancipatiestrijd, ingezet door Le Sage ten > Broek, trachtten de aan de Kerk vijandige Protestanten, en later de Liberalen, hun houding te rechtvaardigen door te beweren, dat zij niet streden tegen de goede, vaderlandslievende Katholieken, maar tegen de Ultramontanen; dit waren dan juist die Katholieken, die voor hun vrijheden en rechten opkwamen. Alberdingk Thijm schetst zich zelf als den „Ultramontaanschen Klant, begroet met slijk en steenen”. 3° Tijdschrift. Le Sage ten Broek nam den scheldnaam U. uitdagend als eerenaam over en noemde een der vele door hem gestichte tijdschriften: De Ultramontaan, tijdschrift voor Dompers en Ignorantijnen (5 dln. 1826-’3O). Gorris. Ultra-rcalisme, wijsgeerige theorie over de waarde der algemeens begrippen, welke houdt, dat deze als zoodanig in de werkelijkheid buiten ons bestaan. Voorn, aanhangers: Plato, J. Scotus Eriugena, Remigius van Auxerre, Gerbert van Aurillac, Anselmus van Canterbury. > Realisme; Nominalisme; Universaliënstrijd. F. Sassen. Ultrarood, > Infrarood. Ultra’s, bijnaam, onder de Restauratie gegeven aan de Fransche partij der ultraroyalisten, die het werk van de Revolutie van 1789 geheel ongedaan wilden maken, ook op sociaal gebied. Zij hadden het vooral gericht op de afschaffing van het Concordaat van 1801 en het terugschenken der nationale goederen aan hun voormalige eigenaars. Ze waren „plus royalistes que le roi” en erkenden als hoofd niet den koning Bodewijk XVIII, maar diens broeder, den graaf van Artois, later Karei X. Van 1820 tot 1828 waren zij aan het bewind onder den hertog van Richelieu, graaf Villèle en Polignac. Hun machtigste tegenstanders waren de > Doctrinairen. Li t.: S. Charléty, La Restauration (1921). Lousse. Ultraviolet, electromagnetische straling van kortere golflengte dan het uiterste violet, uitgezonden door een lichtbron in gewonen zin. Het u. in engeren zin strekt zich uit tusschen de golflengten 400 en 200 fifi, hoewel ook de straling met nog kleinere golflengte (gemeten tot ongeveer 10 u/i) er eigenlijk toe behoort. Het u. kan zoowel een continu als een lijnen- of bandenspectrum vertoonen, afhankelijk van den toestand van het emitteerende lichaam. Belangrijke bronnen voor u. zijn de zon (de grens van de straling ligt bij 290 mi, de kortere golflengten worden door de atmospheer geabsorbeerd) en de kwartskwiklamp (-> „hoogtezon”), die een lijnenspectrum geeft. Het menschelijk oog is in het algemeen ongevoelig voor u., hoewel bij een zeer groote intensiteit en onder gunstige omstandigheden een kleurlooze, grijze indruk verkregen wordt. U. werkt sterk in op een photographische plaat, van welke eigenschap bij het onderzoek van deze stralen dan ook gewoonlijk gebruik gemaakt wordt. Bij verschillende chemische processen heeft u. een merkbaren invloed op het tot stand komen van de reactie of op de reactiesnelheid. Gassen, die met u. bestraald worden, worden geïoniseerd (bijv. de in de atmospheer voorkomende ionen zijn ten deele door de u. zonnestralen gevormd). Zeer veel stoffen vertoonen bij bestraling met u. een sterke en voor de stof karakteristieke > luminescentie. Nu men tegenwoordig over lampen beschikt, die slechts u. van bepaalde golflengten met merkbare intensiteit uitstralen, is deze eigenschap in handel, industrie en techniek zeer belangrijk voor het herkennen en keuren van bepaalde stoffen (bijv. een versch ei fluoresceert rood, een oud ei blauw). Ook biologisch is het u. zeer belangrijk; door een gemis of tekort aanu. bestraling, hetzij afkomstig van de zon of van een kunstmatige bron, ontstaan sommige ziekten (rachitis) en wordt het ontstaan van verschillende ziekten (ook infectieziekten) in de hand gewerkt (scrofulose, tuberculose). Echter heeft u. van kortere golflengte dan door de /V * Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . zonnestraling geleverd wordt in het algemeen een schadelijken invloed op de weefsels. Vele stoffen absorbeeren het u., ook bijv. glas (zie echter > Uviolglas). Het onderzoek dezer stralen geschiedt daarom (tot ongeveer 200 pp) met lenzen en prisma’s van kwarts of vloeispaat. Voor nog kleinere golflengten absorbéeren ook deze stoffen, terwijl bovendien de absorptie door de lucht storend wordt. Het onderzoek vindt dan plaats met behulp van een geëvacueerde > spectrograaf, waarin een metaalrooster de noodige dispersie geeft, gecombineerd met gelatinevrije photographische platen (Schumann). De onderste grens van de op deze wijze onderzochte u. straling valt ongeveer samen met de bovenste grens van de gemeten golflengten der röntgenstralen (15 nfi). Voor de toepassing van ultraviolet licht in de geneeskunde, zie onder > Lichttherapie. Rekveld. Ultravirus is een levende smetstof, die zoo klein is, dat ze niet met een microscoop kan worden waargenomen en bovendien door de uiterst fijne poriën heenglipt van een bepaald soort porseleinen filter (Berkefeld; Chamberland), die bacteriën niet laat passeeren. Men kan u. niet kweeken op gewone voedingsbodems en over den eigenlijken aard ervan is zeer weinig bekend. Er bestaan zeer vele soorten ziekten, door u. veroorzaakt, o.a. pokken, mazelen, bof, hondsdolheid, sommige vormen van encephalitis, waterpokken, gele koorts. Vgl. > Virus. Wyers. Ulucj-Beig, aifdere spelling voor zie > Oeloeg Beg. Ülvenhout, dorp in de N. Brab. gem. > Ginneken c.a. (XVIII 632 D2). Ulysses, andere naam voor > Odysseus. Umbalaha of Agridiogen, gouw, welke slechts eenmaal, in de 11e eeuw, genoemd wordt en welke men zoekt in de omgeving van Vollenhove. Umbella (ook: umbelüno), kleine, lichte draaghemel van witte zijde, welke aan één enkelen stok wordt gedragen door iemand, die achter den priester loopt, wanneer deze het H. Sacrament naar een zieke of van het eene altaar naar het andere draagt. Het gebruik der u. ontmoet men vooral in de Zuidelijke landen, waar het Allerheiligste plechtig en openlijk naar de zieken mag gebracht worden. Umbelliferen, *■ Schermbloemigen. Umberto I, koning van Italië (1878-1900), zoon en opvolger van Victor-Emmanuel 11. * 14 Maart 1844 te Turijn, f 29 Juli 1900 te Monza. U. oefende geen poUtieken invloed uit en werd door een anarchist vermoord. Lit.: Pedrotti, Vita e regno del re U. (1900). UmbiJicaal (w i s k.), -> Navelpunt. Umbilieus, een staaf van hout, been of ivoor, welke in de Oudheid diende om er een handschrift op te rollen. Het handschrift werd met het uiteinde aan deze staaf geplakt. Het uit de rol stekende gedeelte van den u. werd dikwijls rijk versierd. Umbra (Lat., = schaduw) (sterrenk.), 1° •> Verduistering. 2° Bij een zonnevlek de donkere kern, waaromheen zich de minder donkere > penumbra bevindt. Umbrella, het scherm- of blokvormige gedeelte aan het lichaam van kwallen, waarmede door rhythmische samentrekkingen zwembewegingen worden uitgevoerd. Umbrië, landschap in Midden-Italië (XIV 320 D3), 8 497 km2, ca. 700 000 inw. U. reikt van de Apennijnen tot het Trasimeensche meer en is een landbouwgebied. Het opwekken van electriciteit geschiedt op groote schaal. L i t.: G. Angelini-Rota, L’Umbria (1925). Gesch. De grenzen van het tegenw. Umbrië zijn anders dan die in de Oudheid. De Umbriërs vormden in de Oudheid met de Sabijnen den grootsten stam van Midden-Italië. Hun gebied reikte tot de Adriatische zee; eind 6e eeuw werden ze van de kust verdrongen door de Galliërs. Door dezen en de Etruriërs bedreigd, sloten ze zich omstreeks 400 v. Clir. bij Rome aan. Ze behooren tot den Oscisoh-Umbrischen taaltak (> Italia). Voor de verdere gesch. zie > Toscane. Zr. Agnes. Umbriël (sterren k.), de tweede satelliet van Uranus, ontdekt door Lassell in 1851. De gemiddelde afstand tot Uranus is 270 000 km, de omloopstijd 4,13 dag. De middellijn wordt geschat op 700 km, de helderheid op de 16e grootte. Unica, stad in Zweden (XVIII 704 E 3), aan den mond van de gelijknamige rivier, in een vlak kustlandschap, hoofdstad van Vesterbotten. Ca. 12 000 inw. Na den brand van 1888 mooi herbouwd met breede straten. Het zwaartepunt ligt nu in Holmsund, 13 km beneden U. aan de open zee, sedert 1921 door een spoorweg met U. verbonden. Hout-industrie en houthandel. fr.Stanislaus. Umlaut (p h i 1 o I.), ook wel genoemd metaphonie of breking, is het verschijnsel, dat een vocaal onder invloed van een vocaal in de volgende lettergreep van kleur verandert (dus een bepaalde vorm van klankwijziging). Meestal bedoelt men den i-umlaut, d.i. het verschijnsel, dat in het Oudwestgermaansoh en het Oudnoorsch de a, a en achtervocalen der stamlettergreep de articulatieplaats wijzigden in de richting van i, onder invloed van i of j in een volgende silbe. Velen nemen aan, dat eerst de tusschenliggende medeklinkers gemouilleerd geweest zijn. Umlaut is volgens J. van Ginneken een der prae-Slavismen. L i t.: A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937, § 95 vlg.); J. van Ginneken, Ras en Taal (1935). Weijnen. Umpire, Eng. woord, ook op het continent in sportkringen gebruikt, voor scheidsrechter. Umwcrtung aller VVertc, ondertitel van > Nietzsche’s werk: „Der Wille zur Macht”, dat een revolutie wil in de heerschende moraal. In plaats van de Christelijke democratische moraal van het medelijden, van de zwakken en van de massa, moet de moraal van den sterke treden, van den Edelmensch. Vgl. > Ober- liiam Sanctam, bul van» Bonifatius VIII (zie aldaar). Unamuuo, Miguel de,beroemd Spaansch philosoof en romanschrijver. * 29 Sept. 1864 te Bilbao, f3l Dec. 1936 te Salamanca. Studeerde te Madrid en promoveerde in de letteren en wijsbegeerte .^Profes- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . M. de Unamuno. sor in het Grieksch aan de univ. van Salamanca (1891); rector magnificus (1900). Tijdens het bewind van Primo de Rivera verbannen naar de Canarische Eilanden (1924); in 1930 amnestie en vestiging te Parijs. Zijn opportunistische ideeën hielpen in 1936 den burgerkrijg in Spanje ontketenen; hij sprak zich echter (uit angst) uit voor Franco. Als schrijver behoorde hij tot de generatie van ’9B; zocht het echte Spanje in dorpjes en onder het volk. Hij breidde den woordenschat uit en vernieuwde de taal door zijn etymologische studie. Paarde een scherpen, strijdlustigen, dynamischen geest aan een zeer hartstochtelijk gemoed en is het zuivere type van een Spaanschen geest. Zijn werk is van een diepe intensiteit en van een sterk dramatisch karakter. Voor den geest van zijn werk maken wij echter ernstig voorbehoud. Voorn, werken; o.a. Niebla (1914); Abel Sanehez (1917); La Tia Tula: Amor y Pedagogia (1902). L i t.; J. Sorel, Los hombres del ’9B; ü. (1917); Gerardo Diego, Poetas del Norte: M. de U. (in; Rev. de Occidente, 1923); M. Romero Navarro, M. de U., novelista, poeta, ensayista (1928). Borst. Unanimisme (<( Lat. unus = een; animus ziel), een richting in de moderne romankunst, welke als „held” niet neemt een individu, maar een heele groep gelijkgezinden of lotgenooten. Komt vooral bij Jules Romains voor (La vie unanime, 1908). Uncia, ■> As (Rom. gewicht). Uneiaalschrilt, in de palaeographie een majuskelschrift, van de Capitalis onderscheiden door de ronding van sommige letters, vooral van A D E H ClX(v>OMNfcco}u:usUt Uneiaalschrilt uit de 6e eeuw. M Q. Het is zeer moeilijk de oudste uncialen te dateeren. Waarschijnlijk was het U. reeds in de 2e eeuw in gebruik en bleef het tot de Be. Later nog alleen als sieraad. Lit.: E. A. Lowe en E. K. Rand, A sixtheentury fragment of the letters of Pliny the Younger (1922); L. Traube-P. Lehmann, Die lat. Hss. in alter Capitalis und in üncialis (in: Vorlesungen und Abhandlungen, I, 157-263). Lampen. Sigrid Undset. U(nclc) S(am) (Eng.) = Oom Sam. De afkorting U. S. van United States, die Samuel Wilson (te Troy aan de Hudson) op rundvleesch en andere levensmiddelenzendingen zette tijdens den 2en Engelsch-Amerikaanschen oorlog (1812-’l4) als inspecteur van de legerproviandeering. Deze afkorting werd in zijn omgeving schertsenderwijs, en doelend op zijn bijnaam oom Sam, aldus uitgelegd. Later: naam voor de bewoners van de Vereenigde Staten van Amerika. C. Brouwer. Undatie-theoric (g e o 1.), een theorie ter verklaring van de > gebergtevorming, opgesteld door den Ned. geoloog dr. R. W. v. Bemmelen. Het is een variatie der oscillatietheorie van Haarmann. Zij verklaart de gebergtevorming dus als afglijding van laagpaketten van verheffingen der aardkorst, die door inwendige kracht te voorschijn geroepen zijn, en verwerpt tangentieelen druk in de aardkorst. Principieel nieuw is de verklaring der verheffingen uit differentiatieverschijnselen in de vloeibare onderlaag der aardkorst. De theorie wordt veel bestreden. Lit.: R. W. v. Bemmelen, De u. (in: Natuurkundig Tijdschr. v. Ned. Indië, dl. 92 1932, 85 vlg.). Jong. Undccime (m uz i e k), toonsafstand (inter- val) van 11 diatonische trappen; = octaaf + kwart. Undset, S ig r i d, Noorweegscli schrijfster van getemperd naturalistische romans. * 20 Mei 1882 te Kalundborg (Denemarken) als dochter van een Noorweegsch archaeoloog. Reisde in Italië en Frankrijk; liet zich in 1925 uit den echt scheiden van den schilder Svarestad en werd datzelfde jaartothet Katholicisme bekeerd. Nobelprijs in 1928. De vroegste werken van U. offerden nog aan de liberaal -re volutionnaire mode van ca. 1900; vooral de huwelijksmoraal en een weinig beheerscht feminisme zijn er de thema’s van. Eenmaal onder de bekoring van de Oud-IJslandsche saga’s gekomen, verdiept zich haar romantechniek, zoowel in den modernen psychologischen, als in den historisohen roman tot een breed uitgebouwd, spannend en toch grondig ontledend verhaal, met ernstige probleemstelling (voorkeur voor middeleeuwen) en verheven Christelijke ethiek. Haar werk is uiteraard lectuur voor oordeelsrijpe volwassenen. Het is meerendeels in het Nederlandsch vertaald. Voorn, werken: Fru Marta Oulie (1917); Den lykkelige Alder (1908); Jenny (1911); Fattige Skjoebner (1912); Vaaren (1914); De kloge Jomfruer (1918); Kristin Lavransdatter (1920 vlg.); Olav Audunsson (1925 vlg.); Det braendende Busk (1930); Ida Blisabeth (1932); Etapper (1929); Elleve Aar (1934). Lit.; J. Bing (1924); H. Haffner (1932) Flaskamp (1934). Baur. Undulator of ondulator, > Schrijfontvangst. Undulatus-wolk, vormafwijking van sommige wolkensoorten, waarbij de wolk golfvormen, volgens een of twee richtingen, vertoont. Uncjarctti, Ginseppe, Ital. dichter. * 10 Febr. 1888 te Alexandrië. Thans hoogleeraar in de Ital. letterkunde in Brazilië. Voorstander der poésie pure en gedeeltelijk van het futurisme. Werken; II porto sepolto (1916); Allegria di nau-Iragi (1919); Sentimento del tempo (1936). Ümjier, 1° Franz, Oostenr. plantkundige en palaeontoloog. * 30 Nov. 1800 te Arnthof (Stiermarken), f 13 Febr. 1870 te Graz. U. was hoogleeraar in de plantkunde te Graz en te Weenen. Hij toonde aan, dat er groote overeenkomsten bestaan tusschen het protoplasma van planten en dieren. Ook werkte hij over de geslachtelijke voortplanting der mossen. L i t.; Eeyer, Leben und Wirkeu des Naturhistorikers F. U. (1872). MeJsen. 2° Johan Hendrik Willem, Ned. historicus en taalkundige. * 1861 te Den Haag, f 1904 te Rotterdam. Gemeente-archivaris van Rotterdam. Behalve door zijn geschiedk. werk over de geschiedenis van Rotterdam, is hij vooral bekend door zijn Bibliographie van Vondel’s werken (1888) en zijn uitgave van Vondel’s Dichtwerken (31 dln. 1888-1894), een herzienen herdruk der uitgave van v. Lennep. Ook voltooide U. de Vondel-uitgave van Alberdingk Thijm. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV). Offermans. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . 3° Rudo 1 f, Duitsch Germanist, als litterair – historicus schepper van de probleemhistorische richting, die de individueel-psychologische monographie met de typologische beschouwingswijze verbindt. * 8 Mei 1876 te Hildburghausen. Hoogleeraar te Göttingen. Voorn, werken: Hamann und die Aufklarung (1911); Herder, Novalis, Kleist, Studiën über die Entwicklung des Todesproblems (1922); Aufsatze zur Literatur- und Geistesgeschichte (1929); Zur seelengeschichtlichen Genesis der Romantik (1930). Baur. Ungnad, Arth u r, Assyrioloog. * 3 Aug. 1879 te Maagdenburg. In 1909 prof. in Oostersche talen te Jena, 1913-’l4 te Philadelphia, 1919-’2l te Greifswald, 1921-’3l te Breslau. Voorn, werken: Babyloniseh-assyr. Gramm. (1906; 21926); Syrische Gramm. (1913, 21932); Hebr. Gramm. (1912, 21926); Babylonische Briefe aus der Zeit der Hammurapidynastie (1914). Ungulata, Lat. naam voor > hoefdieren (zie op dat trefwoord voor dierk. gegevens). Palaeontologie. In het Óud-Tertiair is een groote ontwikkeling der hoefdieren waar te nemen, waarop voor een groot gedeelte de biostratigraphische indeeling van het Tertiair berust. Men onderscheidt vsch. onderorden als > Condylarthra, Artiodactyla, Perissodactyla. Tot de laatste onderorde hooren ïitanotherium, Eohippus, Rhinoceros. ' v.d.Geyn. Ungvar, Hong. naam voor > Uzhorod. Uniaten. Hieronder kan men verstaan de > Oostersche Kerken, voor zoover zij uit vroegere ketterij of schisma tot de eenheid der Kath. Kerk zijn teruggekeerd, meestal met behoud van eigen liturgie. Dergelijke Kerken, gewoonlijk Geünie e r d e n genoemd, heeft men van de Grieksch-Geünieerden, de Abessyniërs, Armeniërs, Chaldeeuwsche Christenen, Jacobieten, Maronieten, Melchieten, Kopten (zie deze woorden) en de Thomas-Christenen van > Malabar. Meer in het bijzonder noemt men Uniaten de in 1596 te > Brest-Litowsk met de Kath. Kerk vereenigde Roethenen. Voor zoover deze onder Russisch bewind zijn gekomen, is de Unie weer verloren gegaan, maar in stand gebleven zijn de Geünieerde Roetheensche kerken in Polen (3 bisd.), Tsjeoho-Slowakije (1), Joego-Slavië (1), Ver. Staten (2 Geünieerde Roetheensche bisschoppen, zonder afgebakend gebied), Canada (1 bissch. als in V.S.). De Roetheensche U. van Argentinië en Brazilië staan onder den Lat. bisschop. Unieursaal (w i s k.), > Rationale kromme. Unie van Atrccht,. van Utrecht, zie > Atrecht; Utrecht. Unie van Socialistische Sowjet-Republickcn, > Sowjet-Unie. Unie van Zuid-Afrika. I. Aardrijkskunde en economie. Zie pi. (vgl. index kol. 831/832). A) Algemeen. De Unie van Zuid-Afrika is een dominion van het Britsche Gemeenebest van Natiën, bestaande uit de vroegere Britsche koloniën : Kaapkolonie, O r a n j e – Vrijstaat, Transvaal en Natal, 31 Mei 1910 vereenigd tot U- nie van Z.-A. krachtens de Zuid-Afrika-Wet, aangenomen door het Britsche parlement (1909). De vier landsdeelen vormen geographisch één geheel tezamen met Noord – en Zuid-Rhodesië, Beetsjoeanaland, Swaziland, B asoe toeland en Zuid-West – A f r i ka, die echter hier buiten beschouwing blijven, als behoorende tot een ander staatsverband. De Unie omvat een gebied, bijna 40 maal zoo groot als Nederland in Europa; het ligt tusschen 22° en 32° Z. en 16°36' en 32°43' O. B) Vorming. De Unie wordt begrensd in het N. door Portugeesch Oost-Afrika, Rhodesië, Beetsjoeanaland en Z. W. Afrika, in het W. door den Atlantischen Oceaan en in het Z. en O. door den Indischen Oceaan. De kustlijn van de Koenene (N.W.) tot den Zambesi (N.0.) is ontoegankelijk voor groote schepen: vlak en zandig (W.), en steil en rotsachtig (O. en Z.). Natuurlijke havens, en dan nog door kunstmiddelen toegankelijk gemaakt en gehouden, zijn er maar twee; Tafelbaai met Kaapstad én Port Natal met Durban. De vele rivieren, vooral in Z. en 0., die in zee uitmonden, zijn onbevaarbaar, behalve Oranjerivier en Zambesi, die door watervallen en stroomversnellingen slechts gedeeltelijk te bevaren zijn. Enkele ondiepe baaien of reeden en riviermondingen worden als havens gebruikt: Mosselbaai, Algoabaai met Port Elizabeth, Oost-Londen, Port St. John en Port Shepstone. De zee aan drie zijden was twee eeuwen lang meer een beletsel dan een hulpmiddel voor het verkeer; het tropische en sub-tropische binnenland in het N. evenzoo; deze afzondering was bevorderlijk aan natievorming en de inwoners hebben het zeevarend en handelsinstinct der voorvaderen verloren. De Portugeezen hebben op hun handelstochten naar Indië eeuwenlang Z. Afrika links laten liggen. Na de Napoleontische oorlogen hebben Europeesche zeemogendheden de strategische waarde van de Kaap als wachthond tusschen twee oceanen en den knoop tusschen O. en W. ingezien, welks waarde rijst en daalt met de mindere of meerdere waarde van het Suezkanaal. Nagenoeg evenwijdig aan de kust loopt een halfcirkelvormige opvolging van bergenreeksen, van de zee gescheiden door een kustgordel, W. op een afstand van 48 tot 160 km, Z. en O. 8 tot 13 km; slechts deze smalle strook ligt lager dan 300 m. Vooral in het Z. en Z.O. stijgen steile randgebergten; Roggeveldberg, Komsberg, Nieuweveld-, Sneeuw- en Stormbergen, die uitloopen op den reusachtigen bergknoop der Drakensbergen: den Mont aux Sources (4 000 m). Deze keten vormt de waterscheiding tusschen de talrijke kustrivieren, die in den Indischen Oceaan uitmonden, en het uitgestrekte Oranjerivier- en Vaalgebied op de binnenlandsche hoogvlakte, dat in den Atlantischen Oceaan uitwatert. Achter dezen wal liggen hoogvlakten, 1 500 tot 2 000 m boven den zeespiegel; zij beslaan grootendeels de Kaapkolonie, Oranje-Vrijstaat en Transvaal. Op de terrassen en op de plateau’s verheffen zich platte of „tafelbergen”, uit lagen lei- en zandsteen opgebouwd, en kegelvormige bergen of „spitskoppen”. Eigenaardig voor het N. en Z. der Kaapkolonie zijn de „pannen”, die slechts in den regentijd water bevatten; enkele pannen zijn honderden km2 groot. L i t.: P. Serton, Zuid-Afrika (1933); Hedley A. (Huivers, The seven Wonders of S. A. (1929); Reizen in Z. Afr. (1924, regeeringsuitgave); Paul Skawran, Das Süd-Afrika-Buch (1937); Union-Castle S.S. Co., South and Bast Africa. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men'onder Oe . . . . Wapen der Unie van Z. Afrika. Unie van Zuid-Afrika. De kruisjes geven de grenzen der Unie aan Unie van Zuid-Afrika C) Klimaat. De geographische uitgebreidheid en het verschil in hoogte boven den zeespiegel tusschen kuststrook en binnenland verklaren de groote klimaatverschillen. Het Z.W. heeft winter-, het N. en 0. zomerregens; in het Z. valt regelmatig regen gedurende het jaar. De koude Benguellagolfstroom Zuid—Noord veroorzaakt een koel klimaat langs de Westkust, gepaard met geringen regenval. De warme golfstroom Noord—Zuid langs de Oostkust heeft twee gevolgen: 1° hooge temperaturen, 2° rijkelijken regenval bij Oostel. winden. Het centrale plateau heeft van Oct. tot Jan. overvloedig regen, onweder en hagelslag met groote steenen. De neerslag kan 10 cm beloopen binnen een half uur en veroorzaakt schade door het wegspoelen van teelaarde, welke erosie in de hand gewerkt wordt door aanhouden van te veel vee, dat het „veld” tot stof vertrapt, en door het „veldbranden”, dat noodeloos de vegetatie doodt. De temp. stijgt zelden boven 27° C; de nachten zijn, behalve aan de kust, het geheele jaar koel; nachtvorsten, vooral in de wintermaanden, regel. D) Planten- en dierenwereld. De plantenwereld bestaat uit bosschen, steppenland met boomen begroeid (bosveld), grasvlakten en woestijngebieden met struiken (bossies) bewassen. Bosch slechts 400 000 ha aan de Zuidkust en in de tropische deelen. „Bosveld” in het O. Hier komt ook het grasveld voor: in Oranje-Vrijstaat en Transvaal kort gras, tusschen de randgebergten en de kust lang gras. De Botanische Tuin te Kaapstad en het Kirstenbosch er dichtbij bevatten nagenoeg alle Z. Afrikaansche en vele ingevoerde planten. Aan dieren was het land oorspr. zeer rijk; leeuwen, olifanten en nijlpaarden („seekoeie”), groot en klein wild waren overvloedig, vooral zebra’s, gazellen en antilopen („bokke”); buffels en giraffen trokken in kudden rond. Verbreiding van beschaving; veeteelt en landbouw, aanleg van steden en dorpen, verdreven allengs het wild, dat nog in wildreservaten voor uitroeiing bewaard wordt, zooals in Kruger-wildpark (20 000 km2 groot) en de Addo-bosschen. Namen van plaatsen en rivieren herinneren nog aan leeuw, tijger (eigenlijk luipaard), zeekoe, olifant, krokodil, baviaan en jakhals. L i t.: C. Beekhuis, Plantenleven in Z. A. (1937); Kruger-Wildtuin {regeerings-uitgave, z.j-)- E) Bevolking en samenleving. Volgens de statistiek van 1937 bestaat de bevolking in ronde cijfers totaal uit 93/4 millioen; ruim 2 raill. Blanken, 63/4 mill. Naturellen, 3/4 mill. Kleurlingen en 1/i mill. Aziaten. Van de Blanken behooren ruim 56 % tot de Holl.- Afr. Kerken. Deze opgave geeft echter het aantal Afrikaners niet juist weer, daar velen als „arme Blanken” rondtrekken en zich niet aanmelden en andere Afrikaners tot Eng. genootschappen, sekten of geen Kerk behooren. Men kan het aantal Afrikaners veilig op twee derden stellen, terwijl het andere derde deel uit Engelschen, andere nationaliteiten en Joden (6 %) bestaat. De Blanken vormen de leidende administratieve, militaire, economische, sociale en cultureele klasse. Dreigende indringing der andere rassen wordt afgewend door territoriale, sociale en economische segregatie, zoo verre en zoo lang als mogelijk. Stemrecht wordt uitgeoefend door eiken Blanke, die 18 jaar oud is en aan zekere eischen van welstand en moraal voldoet. Kleurlingen in de Kaap-prov., die schrijven kunnen, mogen aanzoek doen om stemrecht. In Blanke gebieden kunnen Zwarten, in Zwarte gebieden Blanken zich niet als boer vestigen; in de steden zijn afzonderlijke woonwijken, „locaties”, voor gekleurden, die ook hun eigen kerken en scholen hebben. Economisch bestaat wettelijk een „kleurslagboom”, die soorten werk afzonderlijk aan Blanken en Gekleurden toewijst. Voor verdere inlichting, zie > Bantoe’s, > Boschjesmannen, -> Basoeto’s. In de Unie van Zuid-Afrika zijn twee soorten Indiërs, nl. uit Ned.-Indië (Maleiers) en uit Britsdi- Indië. De Maleiers (Afr.: Slamse volk of Slamaaiers), gevestigd aan de Kaap, zijn afkomstig van bannelingen uit Ned.-Indië. Zij zijn in hoofdzaak woonachtig te Kaapstad en in de Westelijke Provincie (werkzaam als handwerkslieden, koetsiers e.d.; spreken Afrikaansch). Hun aantal bedraagt ong. 10 000. De Britsch-Indiërs wonen in Natal en zijn in 1860 vanuit Britsch-Indië ingevoerd voor werk op de suikerplantages. Na afloop van hun contract bleven velen in het land en zij zijn zoo sterk vermei gvuldigd, dat er in Natal meer Indiërs wonen can Blanken; van de 180 000 Indiërs in de Unie woonachtig, zijn er ruim 100 000 van Afrikaansche geboorte. Wegens hun doodende concurrentie op handelsgebied wordt krachtens de Unie-Immigratiewet van 1 vestiging van Indiërs verboden. Er is geen gelijkberechtigdheid met Britsche burgers, zelfs geen politieke gelijkheid. Sedert 1913 werken comité’s en reizen delegaties tusschen Zuid-Afrika en Britsch-Indië om dit verschil opgeheven te krijgen, maar het streven der Afrikaners naar behoud van Europeeschen levensstandaard en handhaving van Westersche beschaving vormt een slagboom op den weg van politieke en sociale gelijkstelling. Sedert 1927 heeft en gebruikt de Indische regeering het recht een agent-generaal in de Unie aan te stellen. L i t.: A. J. Barnouw, Language and Race Problems in S. Air. (Den Haag 1934); Volkstrek Statistiek in 1936 (Blauwboek, 1939); C. Hollmann, Bantoe-stories uit Transvaal (1930); R. J. van Reenen, lets oor Boesmankultuur (1920); I. D. du Plessis, Bijdrage van die Kaapse Maleier (1935); J. A. Smith, Brit en Boer (1917). F) Bronnen van beslaan. De eerste bodemvaste Afrikaners waren de „V rijbu r g e r s”, van 1657 af: handwerkers en boeren, zelfstandige burgers. Zij waren de volksplanters. Jagers en avonturiers hadden het binnenland verkend, nomadische herders maakten het in de 18e eeuw productief. Landbouwers cultiveerden het daarna op „boereplase” en legden dorpen aan, waaruit steden ontstonden met ambachten, bedrijven en handel. Kenmerkend is, dat Boer de eigennaam werd van het Afrikaansche volk. a) Landbouw, de ruggegraat des lands, levert een jaarlijksche waarde van 70 millioen p.st. Drogelandboerderij bewerkt streken, voorheen slechts voor veeteelt geschikt. Aan „dammen” (kunstmatige waterreservoirs), besproeiingswerken, model- en proefboerderijen, landbouwscholen en navorsohingswerk besteedt de regeering jaarlijks millioenen. De Unie is niet een land, maar een werelddeel, en levert: koren, gerst, rogge, haver, mielies (maïs), aardappelen, erwten, boonen, uien, lucerne, gras; maar ook suiker, koffie, thee, katoen, tabak, wijn, druiven, rozijnen en krenten; appels, peren, perziken, abrikozen, pruimen en jam, ook citrus- en zuidvruchten. b) Boschbouw. Vlam en bijl hebben groote woudgebieden verwoest; bebossching, als werkverschaffing van overheidswege ondernomen, plant millioenen Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . De onderschriften van de platen Unie van Zuid-Afrika I en II zijn onderling verwisseld. Men gelieve dus voor plaat I den tekst onder plaat II te raadplegen en voor plaat II den tekst onder plaat I UNIE VAN ZUID-AFRIKA 1 1. Cogmans Kloof bij Montagu (Kaapprovincie). 2. „Volley of Desolation” bij Graaft Reinet (Kaapprovincie). 3. Port Elizabeth (Kaapprovincie). 4. Struisvogel-farm bij Oudtshoorn (Kaapprovincie). 5. „Groote Schuur”, woning van den eersten minister bij Kaapstad (Kaapprovincie). 6. ~Groot Constantie”, oud-Hollandsche boerderij (1685), ten Z. van Kaapstad (Kaapprovincie). 7. Gezicht op den Leeuwenberg vanaf den Tafelberg (Kaapprovincie) 8. De Touw-rivier in de ~Wildernis”, ten O. van George (Kaapprovincie). UNIE VAN ZUID-AFRIKA II 1. Stadhuis te Johannesburg (Transvaal). 2. Straat in 5.' PrL.oria^met 7Goud"i,n*" acacia’s (voor looibast), eucalyptus, coniferen en populieren, voor een aanzienlijk deel om voor stutten in de mijnen gebruikt te worden. Incidenteel zal bebossohing ook grondverspoeling (erosie) verhelpen. c) Veeteelt vereischt groote boerenhoeven, daar het Air. „veld”, vooral ’s winters, onvoldoende voedsel biedt; door verdeeling in kampen en aankweek van wintervoer worden zij meer productief gemaakt. Nabijheid van markten voor melk, boter, kaas, eieren en vleesch is immer een voordeel. Aan grootvee telde de Unie volgens de laatste opgave 10 millioen stuks (zuivel, vleesch, huiden); aan kleinvee 66 millioen (wol en geitenhaar). Het aantal geldt echter minder dan het gehalte. In tien jaren is het aantal paarden van 1 millioen tot de helft verminderd (vnl. door mechanisch verkeer en tractie). Huiden en wol zijn de voornaamste uitvoerartikelen. De gemengde boerderij is in Z. Afrika de veiligste bedrijfsvorm (droogte, hagel en plagen onder producten en vee). d) Handel Handels- en zeevarend instinct zijn van erfgoed zwerfgoed geworden; de Brit heeft de erfenis overgenomen onder beneficie van inventaris. In 1936 bedroeg de uitvoer der Unie 114 500 000 p.st., een surplus op den invoer van 28 238 000 p.st. Aan landbouwproducten werd uitgevoerd ter waarde van ruim 25 miilioen p.st., aan mineralen ruim 50 millioen; ingevoerd van overzee bijna 80 millioen, uit Rhodesië en Z.W. Afrika ook bijna 80 millioen. Het leeuwenaandeel van den handel liep over Engeland; Duitschland, Frankrijk en België stonden ongeveer gelijk; Britsch-Indië en de Ver. Staten volgden; onderaan op de lijst stonden Italië en Nederland, met bijna l 1 /2 millioen. Onder de invoerende staten kwam Engeland als eerste met ruim 33 millioen, Ver. Staten met 15, Nederland met minder dan l 1 millioen. Van de vier voornaamste havens in de Unie liggen er drie in de Kaapprovincie: Kaapstad, Port Elizabeth en Oost-Londen; de vierde en belangrijkste (Azië en Australië) is Durban in Natal. In 1936 laadden 2 247 schepen in Kaapstad 1 millioen ton en losten 700 000; te Port Elizabeth 748 schepen met 581 000 ton tegen 234 000; in Oost-Londen 776 schepen met 547 000 tegen 200 000; Durban werd aangedaan door 1 438 schepen, zij losten anderhalf millioen ton en laadden er 4 millioen. De Uniehavens werden dat jaar bezocht door 1 040 Britsche schepen en 315 onder andere vlag, w.o. 58 Ned.; de Eng. schepen maten bijna 4 millioen ton, de Ned. even 200 000. c) Nijverheid. De econ. ontwikkeling van het dunbevolkte en grootendeels onvruchtbare Z. Afrika bleef gedurende ruim twee eeuwen beperkt tot veeteelt en landbouw. De ontdekking der diamanten bracht een kortstondige opleving en werd georganiseerd door buitenlandsch kapitalisme in de De Beers’ Company. De ontdekking van goud, vooral op den Witwatersrand (1886), leidde tot een econ. wedergeboorte, die zich manifesteerde in de stichting en groei van Johannesburg. Bij gelukzoekers uit aller heeren landen voegden zich landszonen, onbekend met moderne techniek. Naar voedsel en materiaal ontstond ongekende navraag. Ossenwagens bezorgden transport, dat de spoorwegen weldra overnamen. Handel, landbouw en veeteelt bloeiden op, nieuwe nijverheden ontstonden. Een nog zwellende goudstroom schiep en bevredigde nieuwe behoeften. Spoortrein, auto en vliegtuig volgden wegen, die alle naar Johannesburg leidden, de productiemarkt en handelsmetropool. Elk ons uitgevoerd goud verarmt het nationaal be- zit, waarom de goud- en diamantbelasting dient om de andere bronnen van bestaan te versterken: mijnbehoeften worden zwaar belast, land- en veeproducten voor uitvoer goedkoop naar de kust vervoerd. Verdere mineralen zijn; steenkool, zilver, koper, tin, ijzer, asbest, platina, mica, mangaan en marmer. Ten einde handel binnen het Britsche rijk te bevorderen, bestaan er voorkeurtarieven, toch heeft de politiek der nationale partij er toe geleid ook plaatselijke verwerking van grondstoffen te bevorderen, bijv. de ijzeren staalindustrie (Yscor) nabij Pretoria. Sedert den Wereldoorlog is de plaatselijke nijverheid meer dan vervijfvoudigd; de voornaamste zijn spoorwegwerkplaatsen, machinefabrieken, openbare werken voor kracht en licht en bouwondernemingen. Verder fabrieken van meubelen, zeep, schoenwerk, koek, cigaretten, porselein- en aardewerk, lucifers, cement, dynamiet en asbestartikelen. Vele buitenlandsche fabrieken, vooral uit Groot-Brittannië en Amerika, hebben dochterfabrieken in Zuid-Afrika gesticht. Dit.: Sensus Industriële Inrigtings (Blauwboek, 1936); Sensus 5 Mei 1936 (Blauwboek, 1936); J. D. van Ketwick Verschuur, Econ. Toestanden in Z. A. (1916); J. P. van der Merwe, Die Kaap onder die Bat. Rep. (1926); G. Preller, Ons Goud-roman (1935). G) Financiën. Inkomsten en uitgaven met de bijdragen aan de provincies in den vorm van leeningen waren als volgt: Inkomsten Uitgaven Leeningen in p. st. in p. st. in. p. st. 1936 39.679.000 30.433.000 6.399.000 1937 37.752.000 30.025.000 6.458.000 H) Onderwijs. Het onderwijs behoort tot de bevoegdheid der provincies, behalve het hooger en het beroepsonderwijs. In 1934 waren er 8 913 gesubsidieerde scholen, waarvan 4 782 met 364 641 leerlingen voor Europeanen en 4 131 met 446 674 leerlingen voor inboorlingen. Het hooger onderwijs dateert van 1873, toen de University of the Cape of Good Hope gesticht werd; deze nam enkel examens af, terwijl het onderwijs gegeven werd aan met de universiteit verbonden University Colleges. In 1918 werden drie universjteiten gesticht met bevoegdheid tot het geven van onderwijs en tot het afnemen van examens: die van Zuid-Afrika (als federale) en die van Kaapstad en Stellenbosch. In 1921 kwam die van Witwatersrand erbij, in 1930 die van Pretoria. I) Recht en rechtspraak. In de U. geldt nog steeds als gemeen recht (common law) het Roomsch-Hollandsch recht, d.i. het ten deele Romeinsche ongecodificeerde recht van Holland, zooals dit in de Kaapkolonie gold ten tijde van den afstand aan Engeland in 1806. De invloed van het Engelsch recht neemt toe (Statuted law inzake wisselrecht, vennootschapsrecht, strafrecht, procesrecht, rechterlijke organisatie). De rechtsprekende bevoegdheid is verdeeld tusschen de plaatselijke Magistrates Courts en het Supreme Court, welke laatste afdeelingen heeft in de provincies. 11. De geschiedenis tot 1910 is behandeld onder ■> Kaapkolonie, Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal en Trek (Groote). Voor de stichting van Port Elizabeth, zie > Port Elisabeth; voor den slag bij Amajoeba, zie > Transvaal; voor de beide Conventies van Aliwal-Noord, zie > Basoeto; voor den Afrikaner Bond, zie > Hofmeyr. De zgn. Boerenoorlog is uit militair Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe XXIII. 4 oogpunt behandeld onder > Boerenoorlog; voor de oorzaken, zie > Kaapkolonie, Natal, enz. De gesch. der Unie van Zuid-Atrika begint bij haar stichting in 1910. Tot deze vereeniging waren voorheen reeds pogingen gedaan; zij kreeg echter pas haar beslag, nadat de vier deelen door wapengeweld onder het Britsche gezag waren gebracht. Zij is het werk van lord Selborne, gouverneur der Kaapkolonie; zij is ontworpen door een Nationale Conventie, die tot een resultaat kwam 10 Mei 1909 te Bloemfontein, welk ontwerp aanvaard werd bij parlementswet te Londen in Aug. 1909. 31 Mei 1910 werd de Unie een feit. Generaal Botha werd belast met de vorming van een ministerie; hij was een voorstander van verzoening tusschen de beide Blanke bevolkingselementen. Generaal Hertzog, één der ministers, verzette zich in 1912 tegen verdere concessies aan de Engelschen en stichtte de nationale partij; de eerste minister ontbond het parlement en na herkiezing liet hij gen. Hertzog buiten het kabinet. Bij het uitbreken van den Wereldoorlog in 1914 besloot het parlement Groot-Brittannië te helpen, veroverde Zuid-West-Afrika op de Duitschers, bood bijstand in Oost-Afrika en in Frankrijk. Onder gen. De Wet en gen. Beyers verzette een groot volksdeel zich in 1915 tegen deelneming; deze rebellie werd gewelddadig onderdrukt. Bij den vrede van Versailles onderteekende de Unie als gelijkberechtigde met de andere staten het verdrag. De Unie verkreeg Zuid-West-Afrika als mandaatgebied. Generaal Botha stierf Aug. 1919, generaal Smuts werd verkozen als eerste minister, die zijn Zuid-Afr. partij samensmolt met de Unionisten, de sterk Britsche politieke partij. Bij de verkiezingen in 1923 werd deze alliantie verslagen en gen. Hertzog als eerste minister verkozen, die de leiding voerde over de nationale partij, die samenwerkte met de Engelsche arbeiderspartij, Tot 1933 duurde deze regeering, die recht liet wedervaren aan beide volksdeelen en het land tot grooten bloei bracht. Het Afrikaansch als gelijkberechtigd met het Engelsch nam een hooge vlucht in den staatsdienst, bij het onderwijs en in de samenleving. De Bijbelvertaling verscheen (1933). Een eigen vlag: oranje, wit en blauw en een eigen wapen werden wettelijk ingevoerd, de Afrikaner begon aan zijn rechten te komen na een eeuw van onrecht; daarnaast echter trad hij het Afrikaansche volksdeel een verarming in, die zich nog steeds uitbreidt en 40 % der Afrikaners beneden het levenspeil der Blanken heeft gebracht. Na de verkiezingen van 1933 nam gen. Hertzog gen. Smuts in zijn ministerie en leidt hij de Vereenigde Nationaal-Zuid-Afr. partij; de oppositie bestaat uit de nationale en dominionpartijen, de principieel Afrikaansch- en Britschgezinden. Lit.: Buiten de onder de geseh. van Kaapprov., Oranje-Yrijstaat, Transvaal en Natal genoemde werken: George Cory, Hist. of S.A. (6 dln. 1910-’30); F. Gie, Geschiedenis van S.A. (2 dln. 1924) ; Eric Walker, Hist. of S. A. (1928); Cambridge History of British Empire {VI 1934); J. A. J. Agar Hamilton, South Africa (z.j.); W. van Everdingen, De oorlog in Z. Afr. dln. 1915); W. J. Leyds, Het Insluiten der Boeren-republieken (2 dln. 1914); id., De Eerste Annexatie van Transvaal (1916); E. C. Godée Molsbergen, Jan van Riebeeck (1936); G. Preller, Piet Retief (1930); id., Scheepers Dagboek (1938); G. M.’Call Theal, South African History (1902). 111. Bestuursvorm. Britsch politiek instinct en ondervinding van eeuwen, gepaard aan overtuiging van eigen onovertrefbaarheid en tevens een hooge mate van aanpassingsvermogen hebben de Unie van Z. Afrika in 1910 staatsinstellingen verleend, die rusten op twee hoeksteenen: 1° de Unie is een integreerend deel van het Britsche Rijk (sedert 1928: Br. Gemeenebest van Natiën) en 2° Éngelsch en Hollandsch (sedert 1925: ook AJrikaansch) genieten dezelfde rechten, vrijheden en voorrechten. Het uitvoerend gezag berust bij den koning als koning van Zuid-Afrika, en wordt uitgeoefend door hem of een gouverneurgeneraal als zijn vertegenwoordiger. opperbevel van land- en zeemacht berust bij hem. Hij kan ministers aanstellen als hoofden van staatsdepartementen voor de Unie. Kaapstad is de wetgevende, Pretoria de administratieve hoofdstad. De wetgevende macht berust bij het Unie-parlement, bestaande uit den honing, een Senaat en een Volksraad. Vier leden van den Senaat, daartoe verkozen, zijn bijzonder belast met de behartiging van de belangen der inboorlingen. In elk der vier provinciën benoemt de gouverneur-generaal-in-rade een administrateur: er is ook een Provinciale Raad, samengesteld door openbare verkiezingen, deze verkiest een Uitvoerenden Raad. De rechtsprekende macht berust bij het Hoogste Gerechtshof, samengesteld uit den hoofdrechter, rechters van beroep en de presidenten en andere rechters van de onderscheiden afdeelingen van het Hoogste Gerechtshof in de provinciën. Deze bestuursvorm is een compromis tusschen het federatieve en het centrale principe van bestuur, zoodat bijv. het onderwijs, de hospitaaldienst, openbare werken en andere diensten ressorteeren onder de provinciale overheid. De schering van het stelsel is Afrikaansch, de inslag Britsch. De dominion- of vrijgewestelijke vorm, vastgclegd in het statuut van Westminster (1929), is elastisch en laat speling toe naar nadere Britsche aansluiting of plaatselijk meerdere vrijheid. Lit.: Philip R. Botha, Staatk. Ontwikkeling (1926); H. Edelman, Vorming en Ontvoogding van Z. A. (1935); P. L. A. Goldman, Transvaal Archief (1927); S. Hofmeyr, Boere-Repuhlieke en Volkereg (1933); M. Steyn Vorster, Die Britse Ryk (1929); A. Wypkema, Invloed van Ned. en Ned. Indië op Regswese in S. A. (1934). IV7. Godsdiensten. Heidendom. De Bantoestammen huldigen het animisme, vooral de vereering van de geesten der voorvaderen. Ziekten en epidemieën, misgewas en hongersnood kunnen voorkomen of afgewend worden door het gunstig stemmen der geesten, hetgeen o.a. plaats vindt doorbet brengen van offeranden als symbolische gaven. Beeldendienst is onbekend en de tooverdokters vervullen het ambt, dat elders door priesters bekleed wordt; zij en de regenmakers zijn de tusschenpersonen tusschen de vertoornde geesten en de schuldige menschen. Eigenlijke mensohenoffers worden niet gebracht: wat er evenwel dicht bij komt, is het gebruik om voor zekere genees- en toovermiddelen deelen van ingewanden en edele lichaamsdeelen voor te schrijven, meest van knapen, die daartoe ontvoerd en geslacht worden. Door sociale en economische botsing met het Blanke element geraakt de heidensche inboorling ontworteld uit zijn stamtradities, waaronder zijn godsdienst; verblijf in de mijnen en andere nijverheidsmiddelpunten brengt hem echter binnen bereik van missie en zending. De Islam in Zuid-Afrika dateert uit de 17e en 18e eeuw, toen slaven uit Ned.-Indië en andere Aziatische gebieden ingevoerd zijn, die in aanraking geweest waren met het Mohammedanisme in hun eigen land. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Vooral echter, nadat aanhangers van den Islam, en daaronder hoog beschaafde en vorstelijke personen, wegens politieke en religieuze muiterijen van Java naar de Kaap verbannen werden. Het meest bekend is sjeik Josef, een Maleische hoogepriester, in 1694 naar de Kaap verbannen; zijn nagedachtenis als een heilige wordt nog jaarlijks gevierd bij de Karamat nabij Faure (Kaap). Ook in Natal en Transvaal zijn veel (ca. 180 000) Indiërs woonachtig, waaronder een aantal Mohammedanen. Daar, zoowel als aan de Kaap, vinden we moskeeën. Jaarlijks brengen gehuurde schepen pelgrims naar Mekka en weer terug. In Durban is een begin gemaakt met hooger onderwijs aan Indiërs [zie verder hierboven (sub Bevolking en samenleving: Maleiers en Indiërs)]. De Islam breidt zich uit door natuurlijken aanwas, niet in de mate als in Noord- en Oost-Afrika door proselitisme. De Mohamm. bevolking is trouw aan haar godsdienst, onthoudt zich van sterken drank, is arbeidzaam, spaarzaam en gehoorzaam aan de wet. Zij kan geschat worden op ca. 50 000 zielen. Protestantisme. Onder het Engelsche volksdeel is de Anglicaansche kerk het sterkst vertegenwoordigd: ruim 18 % van het totaal der Blanken; verder zijn alle Engelsche gezindten en sekten aanwezig gelijk in Engeland. Onder het Afrikaansche volksdeel vermeldden ruim 55 % op hun censusbiljet, dat zij tot een der drie Hollandsche Kerken behoorden. Dit zijn; de Nederduitsch Geref. Kerk, de aloude landskerk uit den tijd der stichting (1652), verreweg de talrijkste; de Nederduitsch Herv. Kerk van Afrika, hoofdzakelijk in Transvaal, en de Geref. Kerk van Suid-Afrika, ook wel > Dopper- of Krügerkerk geheeten, de streng Calvinistische. Vooral de Nederduitsch Geref. kerk doet veel zendingswerk binnen de Unie, echter ook daarbuiten in Njassaland en Soedan. Zij besteedt jaarlijks meer dan 85 000 p.st. aan zendingswerk. Tezamen telt het Protestantisme ruim 3 millioen leden. Katholieke Kerk. Tot in de 19e e. bestond er geen mogelijkheid om in Z. Afrika missiewerk van beteekenis uit te oefenen. In 1837 werd het vicariaat Kaap de Goede Hoop opgericht, dat aanvankelijk geheel Z. Afrika omvatte, doch sindsdien meer en meer onderverdeeld is. In 1922 werd de Nederlander mgr. B. A. Gijlswijk O.P. apostolisch delegaat van Z. Afrika, \TTfI t T>T A “ ' ' puvjuiimia UUIUUO -li±UZidlliUl(J Uüy. R iTEN: x; W?Bt;Kaapland ; 2. Oost-Kaapland ; 3. Kimberley; 4. Oranje Riyier- 5 Natal • 6 SalisbnrvÏ4\liwa^ami5qUUmtaiaS' B^ll^10; Bafo*tola.nd; n- Eshowe; 12. Marianhill; 13.’ Windhoek'; TV T ; !i„ V 1 tUmtata. PREFECTUREN: I. Centraal-Kaapland ; 11. Mount Currie ■ 111 Noord-Transvaal- V. Lijdenburg; V. Swaziland; VI. Roelawayo. Missiegebied: a. Queenstown. Praelatura nullius: b.Mozambique’ -v – uumuo. u. Y ONEERE N D E ORDEN, CONGREGATIES EN ttttf\t •ra ij a- i.-- S gemeten; W lersohe wereldgeestelijken; Z Zonen van het H. Hart van Jesus. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe • wvjv.i rvciijKc yeuieaen . Kaart der kerkelijke indeeling van geheel Zuid-Afrika. Alle districten behooren tot de Unie van JZuid-Afrika met uitzondering van nr. 6 (Sabsbury), VI (Boelawayo) en b (de praelatura nullius Mozambique) door wien de organisatie verder werd voortgezet. Thans is de Unie van Z. Afrika met het mandaatgebied Z.W. Afrika ingedeeld in 14 vicariaten, 6 apostolische prefecturen en één missiegebied. Zie het bijgaand kaartje. De opgaven omtrent het totaal aantal Katholieken in de Unie en haar mandaatgebied varieeren tusschen de ca. 320 000 en 360 000. L i t.: Lesourd, Hist. des Missions Catholiques (1937). V. Bijzondere vraagstukken. A) Boer en Brit. – Numeriek is de verhouding van 2 tot 1. Sedert de ■ annexatie (1806) is er strijd tusschen beide, somtijds met de wapenen (1880-’Bl en 1899-1902), doorgaans met tong, pen en stembiljet; cultuurstrijd. In het voordeel der Britten zijn een wereldtaal en 12 eeuwen letterkunde; wereldrijk, -handel en -kapitaal; sport, modes en manieren; stuiverspost, radio, rolprent en pers; concert- en tooneelgezelschappen, clowns en opwekkingspredikers; goud- en diamantmijnen. In het voordeel der Afrikaners: eerstgeboorterecht, volkssamenhang, geschiedenis en gemeenschappelijk geleden onrecht, twee-derden volksmeerderheid en gunstige wereldopinie. Als gevolg van doorvechten, meer bekendheid en gewenning komt er beter verstaan en waardeeren. De tijd moet de oplossing brengen. B) Rassenvraagstuk. Numeriek is de verhouding van Wit tot Zwart als 1 tot 3; ethisch als voogd tot onmondige, aan zijn zorgen toevertrouwd; historisch, grootendeels ook wettelijk geregeld, segregatie: territoriaal, sociaal en economisch; vertroebeld door onkunde of politiek van Britschen kant door uitspelen van Zwart tegen Wit onder de leuze; verdeel en heersoh! Het rassenprobleem ligt ten grondslag aan de meeste andere en roept om een oplossing in het belang van Boer, Brit en Bantoe. C) Armc-Blankcnkwestie. Van het Afrikanerdom is 40 % gezonken beneden het economisch peil, dat de grenslijn vormt tussohen Wit en Zwart. De oorzaken zijn historisch: de Anglo-Boerenoorlog, die land en volk verwoestte; de taalkwestie, gebrek aan opvoeding, verkeerde soort opvoeding, gebrek aan sympathiek verstaan door veroveraar en regeering, invoering van klassenstelsel, overhaaste industrialiseering van een agrarisch volk. Cultuur-histori s c h : botsing tusschen patriarchale cultuur en moderne zakelijkheid, tweetaligheid, taalstrijd, misverstand tusschen Brit en Boer. Ethisch : onvermogen om onrecht te ■ verkroppen, minderwaardigheidsgevoel. Economisch: droogte, veeziekten, plantenziekten, verouderde landbouwmethoden, armoede. De oplossing ligt in arbeidskolonies voor werkschuwen, gepast onderwijs en vakopleiding voor de ieugd, sympathiek verstaan en helpen door de overheid/ Besselaar. VI. Weermacht. Algemeene dienstplicht van 17e tot 60e jaar. Wie niet onder de wapenen komt, is verplicht lid van een schietvereeniging te worden. 600 leden vormen een commando. Het leger bestaat uit: a) permanente strijdkrachten op Engelsche leest geschoeid. Vrijwilligers met le dienstverband van 8 jaar, daarna telkens 2 jaar. Tevens bestemd voor opleiding en oefening der overige troepen. Sterkte: 3 946 met 66 vliegtuigen, b) Kustverdedigingstroepen, in beginsel vrijwilligers (4 jaar); tekort aangevuld door loting, c) Burgerwacht (garde civique). Actieve burgerwacht gerecruteerd als b en gevormd door burgers van 17 tot 25 jaar; cursussen van 6 a 10 dagen; 10 dagen per jaar in een oefenkamp. De reserve van de burgerwacht wordt gevormd door burgers van 25 tot 45 jaar. De nationale reserve door burgers van 17 tot 60 jaar, die niet gediend hebben. Jaarlijksche sterkte van b en actieve burgerwacht tezamen 11 743 (602 off.). d) Commando’s. In 1936: 1 382 vereenigingen met 108 427 leden. Sterkte van de actieve burgerwacht: 27 bat. inf.; 13 bat. art.; 6 comp. genie; 1 bat. pioniers; 2 gepantserde treinen; 1 luchtvaartafdeeling benevens hulpdiensten. Hiermede gevormd: 6 brigades inf. en 1 brigade kustartillerie. De v 1 o o t bestaat uit 6 kleine schepen. Lit.: Annuaire milit. (1937). v. Munnekrede. VII. Hollandsch-Afrikaansche letterkunde. A) Vóór 1875. Werk van kunstgehalte, zelfs indien het geschreven is in het Nederlandsch, maar Afrikaansoh van geest en sfeer, zoodat het nergens elders had kunnen ontstaan, behoort tot de Afrikaansche literatuur. Jacht-, reis- en ontdekkingsverhalen, dagregisters door Kaapsche gouverneurs anderhalve eeuw aangehouden, dagboeken van gezeten burgers, briefwisseling, dichtwerk, klacht- en smeekschriften naar Amsterdam, vertoonen sporadisch kunstwaarde, maar zijn vooral cultuurhistorisch van belang. B) Eerste Afrikaanschc Beweging, 1875 tot 1900. Het Genootskap van Regte Afrikaners met de leuze: „Skryf soos jy praat”, in 1876 gesticht, verheft het reeds anderhalve eeuw gesproken Afrikaansch tot schrijftaal uit reactie tegen verengelsching. De Beweging werkt propagandistisch, polemisch en didactisch. Die Patriot (1876- 1904) is het orgaan, dat het volk zijn taal leert lezen en schrijven. Er verschijnen taalboeken, vaderlandsche en Bijbelsohe geschiedenis, kinderboeken, dichtbundels, novellen en romans, tooneelstukken en reisbeschrijvingen. Meest bekend zijn ds. S. J. du Toit, C. P. Hoogenhout, Jan > Lion Cachet en president > Reitz van den Oranje-Vrijstaat. C) Tweede Afrikaansche Beweging, 1906 tot heden. De Engelsche oorlog, 1899-1902, verklaart scheiding en onderscheid. Eerst oorlogspoëzie, die ten slotte haar stof objectiveert en uitput. Nieuw motief werd eigen natuur, vooral symbolisch gezien: de vlakte als beeld van verlatenheid, de os als type van kracht en geduld, de „besembos” van vertrapte, maar zich herstellende volksidentiteit. Driemanschap: Jan > Ce 11 ier s, met Die Vlakte, Die Rivier, Martjie, Unie Kantate, Jopie Fourie, Die Saaier, Lewenstuin, Groot Gesien en Liefdelewe, meest allegorie en mystieke symboliek. Totius (pseud. van dr. J. D. du > Toit) is de dichter van de smart, beheerscht en ■ geloovig aanvaard. By die Monument klaagt het i oorlogsleed; Verse van Potgieter’s Trek zijn verwerkt ■ in Uit donker Afrika: rassenstrijd als wereldprobleem; ■ Wilgerhoombogies is persoonlijke lyriek; Rachel ! bezingt de Oostersche smartenmoeder, opnieuw beroofd in de concentratiekampen; Trekkerswee vertelt ) van den tol, dien Z. Afrika betaalt voor zijn expansie; Passieblomme, een zielbiecht. Vooral de Bijbelver– taling (1933) en de Psalmberijming (1937) leveren 3 dichterlijken en wetensohappelijken natiedienst. De . derde van dit driemanschap is de medicus Louis b Leip o 1 d t (* 1880), de veelzijdigste en vrucht– baarste: Oom Gert vertel, realistisch; Dingaansdag, ; historisch en natuurdicht; Uit drie Werelddele, steme mingsgedichten; Bergtragedie, pantheïstisch; Skooni heidstroos zoekt rust in schoonheidscultus; Die i Heks is het eerst geslaagde Afrikaansche drama. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Een tweede driemanschap vormen Langenhoven, Malherbe en Visser. Den overgang naar dezen vormt J. H. H. de Waal, f 1938, met den historischen roman: Johannes van Wyk. C. J. Langenhoven (f 1932), journalist, advocaat en politicus, is de Mefisto met de facile pen, gedoopt in gal en alsem, maar hij teekent zijn stukken met „Sagmoedige Neelsie”. Hij is de lieveling van het publiek, cynisch en piëtistisch, ijdel en paradoxaal, de Afrikaansche Multatuli, die de Engelschen geeselt. Professor D. F. Ma 1- her b e (* 1881) begint met poëzie, maar levert daarna het best verzorgde proza; hij schrijft Bijbelsche romans op het thema van de analogie der Afrikaners met het volk Israël. De medicus A. G. Visser (f 1929) is de meest herdrukte natuurdichter, die klank- en kleurrijk zingt van bloemen en blijdschap. D) Hedendaagschc Jongeren. Door hen wordt de letterkunde bewuste kunstuiting, gesteund door technische vaardigheid, in Europa, vooral aan Ned. universiteiten, geleerd. Niet bij allen: ook zijdelings is geprofiteerd. Jochem van Bruggen schept in Ampie den eersten levenden Afrikaanschen mensch in de literatuur. Sangiro (A. A. Pienaar) en de gebroeders Hobson vertolken de dierenziel. Jan van Melle filmt een vriendelijke werkelijkheid. Vooral de vruchtbare C. M. van den Heever dicht en schrijft zonder zich te herhalen en legt een verdwijnend Boerenleven vast, maar heeft ook oog en hart voor het grootestadsleven. Mikro (C. H. Kuhn) brengt den kleurling voor het voetlicht. Hun weg nog zoekende, brengen anderen den inboorling op het tooneel, niet als komischen factor alleen,maar als economischen en socialen medeburger. De algemeene verarming der Afrikaners, die den sprong uit de 17e in de 20e eeuw een salto mortale vinden, wordt in haar tragiek van vele kanten benaderd, maar is nog niet in kunstvorm volwaardig verwerkt. Een schare van jonge dichters: de gebroeders van Wijk Louw en W. B. G. Louw, J. D. du Plessis en Uys Krige, Willem Erlank en anderen, van dichteressen en vertelsters als Marie Linde, Eva Walter, Sophie Roux, Hettie Smit, Anna de Villiers en Elisabeth Eybers hebben diep gedronken uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bronnen. Zij zijn modern, universeel, strijden met conflicten, worden wat vroeg levensmoede, maar worstelend komen zij boven. Dat een bevolking, niet veel talrijker dan de Amsterdamsche, binnen twee geslachten een nieuwe Dietsche taal tot kunsttaal maakt van een letterkunde met eigen stempel, is een feit, dat in Nederland en Vlaanderen meer erkenning verdient dan het geniet. L i t.: Afrikaanse Boekegids, Ons eie Boek (kwartaalblad; 1935-’38); G. Besselaar, Zuid-Afrika in de Letterkunde (1914); S. P. E. Boshoff, Volk en Taal van S. Afrika (1921); D. B. Bosman, Oor die Ontstaan van Afrikaans (1928); F. C. L. Bosman, Drama en Toneel in S. Afrika (1928); E. J. M. Conradie, Holl. Skrywers uit Suid-Afrika (1934); G. Dekker, Afr. Literatuurgeskiedenis (21937); D. C. Hesseling, Het Afrikaans (1923); M. S. B. Kritzinger, Plateatlas by die Afr. Letterkunde (1931); F. E. J. Malherbe, Humor i. d. Algemeen en i. d. Afr. Lett. (1924); G. S. Nienaber, Die Afr. Beweging (1931); P. Nienaber, Die Afr. Romantematologie (1938); E. C. Pienaar, Taal en Poëzie v. d. Tweede Afr. Beweging (1920); P. C. Schoonees, Die Prosa v. d. Tweede Afr. Beweging (1927); Skrywerskring, Die Afrikaanse Boek (1936); id., Die Afrikaanse Boek (1937). Besselaar. Uniform Lat. uniformis = eenvormig, gelijkvormig) is de naam voor de gelijkvormige kleeding van militairen en enkele andere groepen van personen, zooals politie-, spoorwegbeambten, enz. Het gebruik van u. op groote schaal voor militairen ontstond in de 17e eeuw met de oprichting van de staande legers. Aanvankelijk diende de kleur der u. om de regimenten van elkaar te onderscheiden. He eersten, die volledige u. doorvoerden, waren de Franschen, tijdens Lodewijk XIV. Deze hebben als voorbeeld gediend voor vele Europeesche legers. Men hechtte toen, en meer nog onder Napoleon, groote waarde aan de sierlijkheid der u. en het valt niet te ontkennen, dat de korpsen, getooid met groote hoofddeksels en met rijk van treswerk en andere versierselen voorziene kleedingstukken en uitgerust met prachtig leerwerk, vaak in witte kleur, door hun verschijnen alleen reeds indruk maakten. De verbetering der vuurwapenen en vooral de invoering van het rookzwakke buskruit in 1871 waren oorzaak, dat de eisch van sierlijkheid voor een groot deel moest wijken voor dien van doelmatigheid. Om op afstand minder zichtbaar te zijn, werden voortaan alle opvallende kleeding- en uitrustingstukken vermeden. Ook werd de uniform van de officieren, zooveel mogelijk, met die van de manschappen in overeenstemming gebracht. Al bleef de eisch van sierlijkheid, althans netheid, der militaire uniformen gehandhaafd, sedert vorengenoemden tijd vroeg altijd verder gaande perfectionneering der bewapening steeds grootere versobering, meer gemak van beweging en geringere zichtbaarheid. Zag men dan ook bij het begin van den Wereldoorlog in de legers nog uniformen van donkere, soms zelfs van opvallende kleuren, spoedig werden deze kleuren zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van het terrein. Zoo voerden, naar het voorbeeld der Engelschen, die hun koloniale troepen reeds vóór den Wereldoorlog als eersten in > „khaki” kleedden, de Duitschers hun „feldgrau”, de Franschen hun „bleu d'horizon” (sedert kort vervangen door khaki), de Belgen het khaki in. In Nederland werd het in 1913 aangevangen kleeden der troepen in „grijsgroen” voltooid. Algemeen is de noodzakelijkheid van den stalen > helm als hoofdbescherming gebleken. Sommige legers hebben, naast de velduniform, een zgn. parade-uniform, waarbij aan het blijvend verlangen naar sierlijkheid ruimer kan worden voldaan. Aan tradities dient bij de u. zooveel mogelijk de hand te worden gehouden. Het in Nederland sedert kort opgerichte Genootschap voor Militaire Traditie en Uniformkunde tracht het zijne daartoe bij te dragen en gemaakte fouten te doen herstellen. Ygl. > Tenue. Zie ook > Uniform verbod. Lit.: R. Knötel, üniformenkunde; id., Handbuch der Uniformkunde (21937, bewerkt en uitgebreid d. H. Knötel en H. Sieg); F. G. Blakeflee, Army Uniforms of the world (1919). v. Leeuwen. Uniform convergent of gelijk m a t i g c. noemt men in de w i s k. een reeks, waarvan de termen afhangen van een reëele of complexe veranderlijke, en die in elk punt van het convergentiegebied (->- Convergentie) van de reeks aan een bepaalde (hier niet nader te noemen) voorwaarde voldoet. Lit.; F. Schub, Lessen over de hoogere algebra (111 91926). Verriest. Uniforme boekhouding. De wenschelijkheid om boekhouding, balans en statistische gegevens van verschillende bedrijven met elkaar te kunnen vergelijken en om op gelijke basis een economisch gemotiveerden kostprijs te bepalen, doet de behoefte ontstaan aan uniforme classificeering en benaming van de posten in Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . boekhouding, balans en statistiek. Tot dit doel worden dan normaal-systemen ontworpen, die als richtlijnen kunnen dienen voor de zgn. u. b., die tenslotte minder beoogt een technische uniformeering, dan wel een gelijke groepeering en benaming. Vooral vereenigingen van ondernemers houden zich hiermede bezig; in Amerika onder leiding van het Department of Commerce; in Duitschland doet dit het Reichskuratorium für Wirtschaftlichkeit, dat op basis van de Schmalenbachsche Kontenrahmen eenheidsboekhoudingen heeft ontworpen voor weverijen, machinefabrieken, ijzergieterijen, bruinkool-ontginningen e.d. Tak. Uniformitcitsrcgel (b i o 1.), een door Lang ingevoerde term om het verschijnsel aan te duiden, dat de Fxindividuen uit de paring van erfelijk zuivere ouders onderling gelijk zijn (> Mendel, 2°, sub Mendelisme). Uniformverbod. Sinds een wet van 1933 bepaalt art. 436 a van het N e d. W. v. Str., dat hij, die in het openbaar kleedingstukken of opzichtige onder – scheidingsteekenen draagt of voert, welke uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig streven, wordt gestraft met hechtenis of geldboete. In deze bepalingen worden dus bepaalde uniformen en opzichtige onderscheidingsteekenen voor de openbaarheid verboden. Wat onder de woorden „uitdrukking van een bepaald staatkundig streven” moet worden verstaan, geeft in de toepassing vaak tot twijfel aanleiding. Pompe. In België is het uniformverbod geregeld door de wet van 29 Juli 1934, gewijzigd door de wet van 4 Mei 1936, op de private milities. Art. 1 bis van deze wet verbiedt het optreden in het openbaar van private personen in groep, die hetzij door hun oefeningen, hetzij door hun uniform of door hun uitrusting het voorkomen van militaire troepen hebben. De overtredingen geven aanleiding tot zekere straffen alsook tot het beslag op de uniformen, onderscheidingsteekenen e.d. Rondou. Unigcnitus, pauselijke constitutie van 8 Sept. 1713, die 101 stellingen van den Jansenist Paschasius > Quesnel veroordeelde. Zij veroorzaakte, hoofdzakelijk in Frankrijk, een hevigen en langdurigen strijd, waaraan regeerders, bisschoppen, theologen, priesters en reguliere geestelijken deelnamen. Eerst met de Fransche omwenteling hield de strijd op. A. De Meyer. Lit.: J. Carreyre, Le jansénisme durant la Régeuoe (3 dln. 1930-’34); Kirchenlexikon (VI 21889). Unilateraal (w i s k.), > Analyse situs. Unimak-eiland, een van de Aleoeten, behoorende tot Alaska, Ver. St. van Amerika (54°50'N., 164°0'W.). Op dit eiland staat de Shishaldin, een 2 725 m hooge vulkaan. Unio, > Verfmossel. Unio hypostatiea,> Hypostatische vereeniging. Unio mystiea, -> Mystiek. Union, naam in de Duitsohe geschiedenis der 19e eeuw gegeven aan den Klein-Duitschen staat, dien Pruisen onder uitsluiting van Oostenrijk in 1849-’6O trachtte op te richten. Op 26 Mei 1849 sloot Pruisen met Saksen en Hannover het zgn. > Driekoningenverbond (vgl. > Trias-politiek), waar de meeste kleine staten zich bij aansloten. Maar het Weener Kabinet werkte tegen en, daar Beieren en Wurttemberg nu afzijdig bleven, trokken Saksen en Hannover zich terug (> Vierkoningenbond). Van 20 Maart tot 29 April 1850 werd evenwel nog een Unionsparlaraent te Erfurt gehouden (•> Erfurt, sub Parlement te E.), doch Oostenrijk riep den ouden Bondsdag weer samen (2 Sept. 1850). De oorlog dreigde tusschen de twee Duitsche grootmogendheden, doch bij de onderteekening van de ■> Olmützer Punktationen (29 Nov. 1850) kon het conflict op vreedzame wijze worden bijgelegd. Lousse. L i t.: Hassel en Meinecke, Radowitz (2 dln. 1905-’l3). Union, La, stad in de Spaansche provincie Murcia (XXI 752 F 4), gelegen aan de spoorlijn Cartagena en Los Blancos. Ca. 45000 inw. U. heeft ontginningen van ijzererts, zink, lood, mangaan. Union Castle Mail Steamship Company Ltd., stoomvaartmaatschappij, gevestigd te Londen, in 1900 samengevoegd uit de Union Steamship Company, opgericht 1856, en de Castle Mail Packets Company, opgericht 1881. Gestort kapitaal 6 480 000 p.st. Scheepvaart-verbindingen van Southampton, London en Rotterdam met West-, Zuid- en Oost-Afrika. De totale vloot is 379 000 registerton groot, de Poorter. Union de Fribourg, internationaal congres van Kath. sociologen te Freiburg (Zwits.). Om tot overeenstemming te komen omtrent allerlei sociale kwesties in de verschillende landen werd door mgr. Mermillod, La Tour du Pin, Milcent, prins Löwenstein en graaf Küfstein de U. de F. in 1884 opgericht. Deze internationale conferentie vereenigde elk jaar Kath. afgevaardigden der drie groote vereenigingen van sociale studiën: den Franschen studieraad der Arbeiderskringen (Maignen, de Mun), het Duitsch-Oostenrijksche Comité, dat onder voorzitterschap stond van prins von Löwenstein en de Ital. Academie te Rome, voorzitter mgr. Jaoobini; daarnaast vele geleerden van naam. De conferenties werden geleid door graaf von Blome uit Oostenrijk en de conclusies werden door mgr. Mermillod, bisschop van Freiburg, aan de goedkeuring van den paus onderworpen; de aangenomen stellingen Melden een oritiek in op het moderne kapitalisme, het toonstelsel, het liberalisme, of hadden betrekking op de voorwaarden, onder welke een corporatief regiem kon worden hersteld. Leo XIII steunde den arbeid der U. de F., welker richtlijnen ingingen tegen de conservatieve houding van de School van Angers; een groot gedeelte van het door de U. de F. bijeengebrachte Studiemateriaal vond zijn weg naar de encycliek Rerum Novarum. Vooral in het begin verweet men de U. de F., dat ze zeer socialistisch was. Door de openlijke goedkeuring van Leo XIII had dit verwijt geen zin meer. Wel getuigden sommige stellingen van een zeker radicalisme. Door den dood van mgr. Mermillod (1892; in 1890 was hij kardinaal geworden) viel de Unie uiteen. De opvattingen der ü. de F. ten opzichte van den arbeid, de arbeidswetgeving, de taak der openbare macht en der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zijn vereenigd in de brochure: „Union de Fribourg” (Parijs 1893). L i t.: Georges Guitton S.J., 1891, Une date dans l’histoire des Travailleurs (1931). Verhoeven/Keulemans. Union-eilanclcn, > Tokelaoe-eilanden. Unione popolarc, vereeniging in Italië, in 1905 door Pius X gesticht, in den geest van den Duitschen > Yoiksverein, om „de Katholieken van alle klassen te groepeeren om een gemeenschappelijk middelpunt van leer, propaganda en organisatie”. Zij verwierf groote successen; een goede Kath. pers werd opgericht. Niet te verwarren met denPartito populare van don> Sturzo. Lit.: G. Toniolo, L’unione popolare Ira i cattoliei d’ltalia (1908); G. Montioelli, Italia religiosa (4 dln. 1932). Beijershergen v. Henegouwen. Union Jack, de Britsche nationale rijksvlag: blauw veld, waarop 1° het rechtopstaande kruis van St. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . George, rood op wit (Eng.); 2° het schuinstaande kruis van St. Patrick, rood op wit (lerland); en 3° het schuinstaande kruis van St. Andries, wit op blauw (Schotland). Zie afb. op de pl. Vlaggen (vgl. index kol. 831/ 832). G. de Vries. Unionsparlament, > Erfurt (Parlement te) en > Union. Unisono (muziek), eenklank; de prime van de intervallenleer. Unitariërs, 1° P r o t. s e k te, die de Drieëenheid Gods loochent en Jesus voor een goddelijk geïnspireerd leeraar en mensch houdt. In 1638 namen de U. in Zevenburgen dezen naam officieel aan. De Poolsche aanhangers dezer leer bleven zich > Socinianen noemen. De > antitrinitarische beweging dateert reeds van den tijd der reformatoren, alhoewel er toen nog geen gemeenten van U. bestonden. Afzonderlijke U. waren bijv. de Anabaptisten Hans Denk, Ludwig Hetzer, > David Jorisz. en Michael > Servet. De U. werden in Polen in de 17e eeuw onderdrukt; in Hongarije en Zevenburgen sloten zij zich aaneen (synode te Thorda, 1566). Daar ontstond een strijd tusschen Blandrata en Franz David over de aanbidding van Jesus; dit leidde tot een splitsing onder de U. in adoranten en nietadoranten. Franz David en zijn aanhangers werden op de synode te Klausenburg (1579) veroordeeld. De door David verworpen aanbidding van Jesus werd in een geloofsbelijdenis vastgelegd. Die zich daarmede niet konden vereenigen, vluchtten naar Hongarije. De Zevenburgsche U. konden zich moeilijk handhaven en moesten hun beroemde school te Klausenburg in 1718 aan-de Katholieken overgeven. Toen Zevenburgen bij Hongarije ingelijfd werd (1848), kregen de U. weer vrijheid van godsdienstoefening. Zij bezitten nu 163 gemeenten met ruim 69 000 zielen. Sedert ca. 1860 houden de U. aldaar betrekking met die in Engeland en Amerika, waar het Unitarisme veel bloeiender is. In Groot-Brittamiië tellen de U. 372 kerken onder een generale synode; in de > Ver. Staten van Am. ca. 500 gemeenten. Ook hebben zij in beide landen theologische scholen of opleidingscursussen. Zij hebben geen dogmatische vorming en verplichten hun predikers niet tot een geloofsbelijdenis. De Kerk veroordeelde de U. in de constitutie „Gum quorundam” van 7 Aug. 1556 (Denzinger, Enchiridion nr. 993). L i t.: J. de Jong, Handb. der Kerkgesch. (111, 291). Zie voorts ■> Socinianen. Lammertse. 2° Wel eens verkeerdelijk gebruikte naam voor > Unitarissen. Unitarissen, politieke partij in Ned. tijdens de Bataafsche republiek, die de meest volstrekte bestuurscentralisatie wilde. Zij bereikte haar doel in de grondwet van 1798, welke niet dan na twee staatsgrepen tot stand kon komen. De minderheidsregeering der Unitarissen, soms Bataafsche Jacobijnen geheeten, omdat zij de leer der Fransche Jacobijnen volgden, duurde tot 1801. Verberne. United Frec Church oï Scotlund, > Groot-Brittarmië en Noord-lerland (kol. 477). United Press Association, groot Amerikaansch persbureau, dat in Europa twee hoofdbureau’s heeft, in Berlijn en in Londen, vanwaar de pers in de verschillende landen van berichten voorzien wordt. De berichtgeving draagt geen officieel of officieus karakter, en werkt vooral rond die feiten, welke sterk de belangstelling trekken; soms zijn de informaties niet geheel van een zekere sensationeele strekking vrij te pleiten. Oostendorp. United States of America, > Ver. Staten van Amerika. Univers, L’, Katholiek dagblad, verschijnend te Parijs; gesticht 1831, sedert 1843 geleid door Louis Veuillot, die aan het blad wereldbekendheid gaf. Van 1861 tot ’67 opgeheven, wijl het de Ital. politiek van Napoleon bestreed en de encycliek van Pius IX gepubliceerd had. Na L. Veuillot’s dood achtereenvolgens geleid door zijn broeder Eugène, diens zoon Pierre, dan door Pierre’s broeder Franijois en Aug. Roussel. Sinds 1896 is het blad samengesmolten met L e Monde, sinds 1907 weer met La Vérité francais e. Beijersbergen v. Henegouwen. Univcrsaalinstrument of altazimuth, een instrument om hoogte en azimuth van een ster te meten. De kijker kan daartoe om een verticale en een horizontale as bewogen worden, welke assen beide van cirkels met schaalverdeeling voorzien zijn. Omdat bij waarnemingen in de buurt van het zenith het oculair recht naar beneden is gericht en dus de waarnemer dan in een ongemakkelijke houding zou komen, wordt meestal de gebroken kijker gebruikt: het licht wordt door een prisma in de horizontale as geworpen, aan welks einde het oculair zit. Is de verticale cirkel minder nauwkeurig verdeeld, en dient het instrument hoofdzakelijk voor meting van azimuth, dan heet het > theodoliet. P. Bruna. Universal Film Akticngescllschaft (afk. Ufa), Duitsche filmmaatschappij, gevestigd te Berlijn. De Ufa is een der oudste en zeker de belangrijkste filmonderneming van Duitschland. Geruimen tijd, vooral in de jaren vóór en direct na den Wereldoorlog, stond de Ufa, artistiek gesproken, aan het hoofd van de filmactiviteit der geheele wereld. Befaamde regisseurs als Fritz Lang, Ernst Lubitsch en Walter Ruttmann hebben lange jaren bij de Ufa gewerkt. Ruttmann is er nog steeds aan verbonden. De overrompelende opkomst van de Amerikaansche filmindustrie heeft van ca. 1922 af de Ufa sterk achteruitgedrongen en de zaken zelfs gedeeltelijk overgenomen. Hoewel in de laatste jaren na de komst van het nationaal-socialisme de Ufa weer geheel zelfstandig is geworden, heeft deze maatschappij haar vroegeren bloei niet meer kunnen herwinnen. Zie afb. 8 op de pl. tegenover kol. 688 in dl. X. v. Homburg. Universaliënstrijd, dispuut in de > Vroegscholastiek, ontstaan naar aanleiding van een passage in de Eisagoge van Porphyrius, vertaald door Boëthius, waar de vraag wordt gesteld, of de soorten geslaohtsbegrippen (universalia) in de werkelijkheid buiten ons, dan wel enkel in ons denken bestaan; en in het eerste geval, of zij stoffelijk, dan wel onstoffelijk zijn, vervolgens of zij gescheiden van de ervaarbare dingen, dan wel in en met deze bestaan. Rond deze kwestie, welke eigenlijk de objectieve waarde van onze kennis tot probleem maakt, groepeeren zich de oplossingen van het > ultra-realisme, het gematigd realisme (zie ■> Realisme, I°, b) en het •> nominalisme. J. , KJJ Kil 111/U ~r~ 11UU111IU/IIOIXIK. Lit.: F. Sassen, Patristisohe en Middeleeuwsohe Wijsb. (21932). F. Sassen. Universalisme, maatschappij-philosophisch systeem, dat door den Weenschen socioloog Othmar > Spann en zijn school wordt voorgestaan. Karakteristieker voor dit systeem is zijn Duitsche naam „Ganzheitslehre”. Een bijzondere opvatting over de verhouding van geheel en deelen beheerscht nl. dit geheele systeem. In tegenstelling met het > Solidarisme ziet het U. Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . in de maatschappij niet een geheel, dat door toedoen der krachtens hun natuur sociaal aangelegde individuen u i t zijn deelen ontstaat, maar een geheel, dat voor de deelen is en als een superindividueel structuursysteem den grond vormt, waaraan de individuen ten volle hun zijn ontlcenen. Deze stelling van de prioriteit der maatschappij t.o.v. de individuen hangt samen met de wijsgeerige basis van het U., die het vindt in het „objectieve idealisme”. Op grond daarvan mag men, daar de maatschappij iets zuiver geestelijks is, haar niet evenals het materieeluitgebreide opgebouwd denken u i t deelen, maar moet men in haar de verklaring erkennen van alle subjectieve geestesverschijnselen der individuen. De maatschappij is niets anders dan de objectieve geest, waarvan het individueel geestelijke in ontstaan en voortduren afhangt. Aldus schaart Spann zich én in terminologie én in gedachtengang onder de volgelingen van Hegel. Evenals deze laatste doet hij dan ook tekort aan de zelfstandigheid en de eigenwaarde der menschelijke persoonlijkheid. Op de bijeenkomst van Katholieke sociologen te Maria-Laach in 1931 verzekerde Spann weliswaar, dat hij nooit bedoeld had het „sui-juris”-karakter van den mensch te bestrijden, maar zijn wijsgeerige bespiegelingen over vrijheid en zelfstandigheid van den mensch weerspreken deze beweringen geheel en al. Krachtens het bovengenoemde idealisme relativeert hij de zelfstandigheid en daarmede de vrijheid van den menschelijken geest en weet zich in laatste instantie evenmin als zoovele andere idealisten te vrijwaren van pantheïstische strekkingen. Ook in de verdere uitwerking van Spann’s sociologisch systeem blijven de idealistische invloeden bemerkbaar. De sociologische ervaring wordt bij hem voortdurend doorkruist door aprioristische elementen. Vandaar dat hij zuiver analytisch meent te kunnen besluiten tot den organischen opbouw van de maatschappij. Door dit apriorisme krijgt het maatschappij-hervormingsplan van Spann een al te schematisch rationalistisch karakter en houdt niet voldoende rekening met de concrete actueele maatschappij, waarin dit plan moet worden verwezenlijkt. Het wordt daardoor een revolutionnair plan, dat o.a. voor geheel de maatschappij het leidersbeginsel als ideaal stelt. Om zijn idealistische strekkingen, om zijn veronachtzaming van de waarde der menschelijke persoonlijkheid en tenslotte om zijn revolutionnair karakter is het U. voor Katholieken niet aanvaardbaar. L i t.: G. Tesser, Maatschappijphilosophie en Maatschappijleer bij Othmar Spann; A. Weve, De maatschappijleer van het Universalisme en Sint Thomas. G. Tesser. Universalistfn. U. noemt men die Protestanten, die beweren, dat het zoenoffer van Christus een universeel zoenoffer was. De „voorafgaande wil Gods” besloot, dat het offer van Christus voor heel de wereld zou zijn, de „volgende wil Gods” besloot, dat het alleen aan de geloovigen daadwerkelijk ten goede zou komen. In Nederland vindt men de U. bij de ■> Remonstranten. Ze vormen overigens geen afzonderlijke Prot. groep, doch men vindt ze overal behalve bij de Gereformeerden, die trouwens een scherp omschreven praedestinatie-leer hebben. 1 Lammertse. Universaliteitsbeginsel, 1° (f ai 11 iss ementsrecht) > Faillissement (sub D). 2° (Strafrecht) > Internationaal strafrecht. Universe, The, een der groote Katholieke Eng. weekbladen, dat een sterk apologetisch karakter draagt, en de groote wereldgebeurtenissen speciaal onder religieuze belichting ziet. De U. beschikt over een uitstekenden inlichtingendienst over de geheele wereld en publiceert geregeld bijdragen van de bekendste Kath. Eng. schrijvers. Oostendorp. Universitaire stichting, > Studiebeurs (sub b) en > Stichting. Université impériale, een instelling van Napoleon (17 Maart 1808), die, onder toezicht van een „grootmeester van de Université”, belast werd met de organisatie van alle onderwijs in het keizerrijk. Om haar monopolistisch en a-religieus karakter werd de U. i. door de Kath. bestreden. De wet Falloux (1850) beperkte de U. i. tot het openbaar onderwijs. Universiteil. I. Ontstaan, verbreiding in de M.E. De universiteit, d.i. de instelling van honger onderwijs, die in tegenstelling met > hoogeschool uiteraard het geheele menschelijke weten omvat, dankt haar ontstaan aan het middeleeuwsche streven naar organisatie. Toen nl. de wetenschap der Oudheid, samengevat in de > Artes liberales, Vrije Kunsten, nog slechts aan kathedraal-, klooster- of stadsscholen werd overgeleverd, groeiden eenige dezer scholen in de 12e eeuw tot u. uit, gewoonlijk studia gene ra 1 i a genoemd, en wel doordat zich aan deze scholen beroemde professoren verbonden, die voor hun lessen in de philosophie (tot de Artes behoorende), de theologie, rechten of medicijnen van heinde en verre studenten trokken. Zoo werden de kathedrale school van Parijs en de stadsschool van Bologna tot studia generalia, de eerste vnl. voor philosophie en theologie, de tweede voor beide rechten. In beide steden werd de naam u. aanvankelijk niet gebruikt om de algemeenheid der leervakken uit te drukken zooals thans, maar om de [corporatie, de vereeniging der leden van het studium generale aan te geven en wel in Parijs de corporatie van professoren en studenten, vereenigd naar de afzonderlijke faculteiten (theologie, recht, medicijnen en artes, deze laatste onderverdeeld in naties); in Bologna de vereeniging van studenten alleen. De u., dat is de corporatie der genoemde personen, was een der vele gilden, nl. het gilde bestemd voor het bedrijf der wetenschappen: zij bestond dus uit meesters (professoren), gezellen (meesters in de artes, d.i. degenen, die de voorbereidende vakken hadden doorloopen) en leerlingen (studenten in de artes); zij streefde naar monopolie in de stad en leidde op tot het zelfstandig uitoefenen van het bedrijf, d.i. het doceeren, waartoe de bevoegdheid (facultas docendi) eerst werd gegeven na het afleggen van de meesterproef (examen). Overeenkomstig deze wijze van ontstaan kende deze corporatie geen eigen gebouwen, inkomsten of bezittingen; de professoren gingen voort hun hoorders in de oude kathedraalschool te verzamelen, of daar waar zij een geschikte ruimte vonden; zij leefden van de opbrengsten der kerkelijke beneficies of van het klooster, waartoe ze behoorden. Maar de corporatie streefde naar autonomie in eigen zaken en jurisdictie over haar leden, hetgeen beteekende een zich onttrekken aan den domscholaster te Parijs en aan het stadsbestuur te Bologna. Door staking en verhuizing naar andere plaatsen en door den steun der pausen en koningen wisten ze de verlangde privileges te verkrijgen. Het bestuur kwam tenslotte aan de leiders der vereeniging, gewoonlijk rector genoemd, d.i. nota bene in Bologna aan den leider der studenten. Toen ging de naam u. van de genoemde vereeniging op de instelling over, die intusschen ook eigen gebouwen, inkomsten en Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . UNIE VAN ZUID-AFRIKA 111 7 ™ pL?"* *?" N-W,-.™n Pietermarifzburg (Natal). 2. Gezicht op de Drakensbergen (Natal). 3. Umlaas Falls ten wacht" tnfn ;naHl,Zn ur|? Nkta *■ 4'im Va ifyz°fJ °i10 hllis’' tusschen Pietermaritzbu rg en Durban (Natal). 5. „De Schildwacht , top in de Drakensbergen (Natal). 6. Kaffervrouwen aan den arbeid. 7. Kafferkraal. 8. Straat in Pietermaritzburg. 9. Stadhuis en oorlogsmonument te Durban. UTRECHT (STAD) St. Gertrudiskerk. Universiteit. Domtoren en stadhuis (links). Domkerk. f t. Catherijnenkerk. Kloostergang bij den Dom. Oude Gracht. Jaarbeursgebouw. [Postkantoor. Administratiegebouw der Ned. Spoorwegen. bezittingen kreeg. Van de gebouwen schijnen de colleges, d.w.z. convicten, kosthuizen voor arme studenten, de eerste te zijn geweest; spoedig deden deze nl. ook dienst als leszalen en werden in Oxford en Cambridge de eigenlijke zetels der universiteit. Tegelijk met de u. van Parijs groeide ook die van Salerno, hoofdzakelijk voor de medicijnen bestemd, en op het eind der 12e eeuw werd voor hetzelfde vak ook de u. van Montpellier opgericht. Oxford ontstond in dezelfde eeuw o.a. ten gevolge van moeilijkheden, die professoren en studenten in Parijs ondervonden, terwijl Cambridge weer op gelijke wijze uit Oxford voortkwam (1208). De verdere groei der u. over Europa hing samen met het nationale streven der vorsten om binnen hun gebied een dergelijke hooge onderwijsinrichting te hebben, soms ook met de opkomst van nieuwe ideeën, die aan de bestaande u. niet voldoende tot haar recht konden komen. Zoo richtte keizer Frederik II voor zijn Z. Italiaansch koninkrijk in 1224/34 de u. van Napels op met zuiver totalitaire bedoelingen om de opvoeding der intellectueelen en ambtenaren te kunnen beïnvloeden. Tot deze groep kan men ook de u. van Toulouse rekenen, door Raymond VII op verzoek der pausen tegen de Kartharen opgericht, verder de Spaansche universiteiten Palencia, Valladolid, en de beroemde van Salamanca, ten deele ook die van het Duitsche Rijk, waarbij echter ook de opkomst van het nominalisme in Parijs van invloed is geweest: Praag 1348, Weenen 1365, Heidelberg 1386, Keulen 1388, en die van Leuven, door Jan IV in 1426 bijzonder voor Brabanders en Nederlanders gesticht. Bij deze werkten de geestelijke en wereldlijke autoriteiten aan de opdracht mede; de paus verleende de volmachten, die in staat stelden om overal geldende leerbevoegdheid te geven. Door samenwerking van beide machten kwamen er talrijke universiteiten tot stand; vóór de Reformatie worden er 80 vermeld. 11. Nieuwere tijd. Het moderne universitaire onderwijs beoogt een dubbel doel, nl.: het wil de studenten tot zelfstandige, wetenschappelijke werkers vormen en tevens hen tot docenten der middelbare scholen opleiden en tot andere maatschappelijke beroepen door hun een hoeveelheid kennis bij te brengen. Voor de benoeming der professoren hebben de faculteiten gewoonlijk het voordrachtsrecht; gewoonlijk komen daarvoor de doctoren van het bepaalde vak in aanmerking, maar in sommige landen slechts degenen, die na hun promotie nieuwe examens hebben afgelegd (Privatdozenten na Habilitationsschrift in Duitschland; agrégés in Frankrijk; bezitters van licentia docendi in Italië). A) Staals-univcrsitciten. In de nieuwere tijden werden de u. gewoonlijk van overheidswege opgericht. 1° Nederland. Om genoemde reden stichtten in den tijd van de Republiek 6 van de 7 provincies een u., nl. te Leiden, Utrecht, Groningen, Franeker, Harderwijk en het Athaeneum te Deventer. Na de opruiming door Napoleon heeft Nederland thans drie rijksuniversiteiten: Leiden, Utrecht en Groningen; hierbij moet dan de gemeentelijke u. van Amsterdam gevoegd worden. Voor organisatie enz., zie > Hooger Onderwijs (sub II). 2° België bezat tot den Franschen tijd slechts de u. van Leuven; in 1816 werden de staats-universiteiten van Luik en Gent opgericht, heringericht in 1836. Zie > België (dl. IV, kol. 462, sub C) en > Hooger Onderwijs (sub III). 3° Ook in de overige landen zijn de meeste openbare u. als staatsuniversiteiten te beschouwen, waarbij do staat de gebouwen bouwt en onderhoudt, de professoren en andere ambtenaren betaalt, de algemeene eischen van het leerprogram vaststelt en eenig toezicht op de naleving houdt. Toch hebben zij gewoonlijk een tamelijk groote autonomie behouden. Aldus zijn de groote universiteiten van Europa als de Fried r i c h Wilhelmuniversitat te Berlijn met ruim 10 000 studenten en meer dan 500 docenten en 80 wetenschappelijke instellingen; de u. van Parijs met ongeveer evenveel studenten, verdeeld over de faculteiten van medicijnen, rechten, wis- en natuurkunde, letteren en Prot. theologie en hoogeschool van pharmacie; een deel van deze faculteiten is gevestigd in de > Sorbonne. Vele Duitsche u. hebben behalve de gewone ook een faculteit voor Katholieke theologie, waarvan de professoren door het rijk worden betaald en benoemd (op voordracht van de faculteit met vetorecht van de bisschoppen; Munster, Bonn, Freiburg, Tübingen, Breslau, München, enz.). Eenigszins afwijkend van deze inrichtingen zijn de universiteiten van Oxford en Cambr i d g e, die publiekrechtelijke lichamen zijn gebleven, afgevaardigden naar het Parlement zenden en jurisdictie over de studenten uitoefenen. Wezenlijk hierbij zijn colleges, waarin bijna alle studenten wonen, en waarvan de bestuurders belangrijke posten in de leiding der u. innemen. Naast de studie wordt ook de opvoeding als taak der u. beschouwd. Oorspronkelijk had de Harvard University te Cambridge (Massachusetts in de Vereenigde Staten), veel overeenkomst met de genoemde Engelsche. Het door den Puriteinschen predikant John Harvard in 1636 opgerichte college beoogde toen opvoeding en onderwijs in den geest van zijn overtuiging. Dit college groeide echter in de 19e eeuw uit tot een volledige u., door meer dan 6 000 studenten bezocht. Zij stelt aan de studenten hoogere toelatingseischen dan de andere Amerikaansche u. en heeft op wetenschappelijk gebied zeer veel gepresteerd, beschikt over een rijke bibliotheek en uitgebreid studiemateriaal, maar verloor haar Puriteinschen geest. Zij kan echter moeilijk als staatsuniversiteit beschouwd worden, omdat zij volledige autonomie en zelfs jurisdictie over de studenten behouden heeft en leeft van eigen zeer rijke fondsen en giften van particulieren. Ofschoon de meeste Amerikaansche univ. van overheidswege zijn opgericht, bestaan daar ook stichtingen van particulieren, zooals de Comell University en de John Hopkins University, die toch ook weer moeilijk als bijzondere u. te beschouwen zijn. lï) Bijzondere univcrsitcitcn. 1° In Nederland, a) De Kath. Universiteit van Nijmegen werd 17 Oct. 1923 geopend na langdurige voorbereiding en zelfs veel pennestrijd in de pers over de stad, waar de u. zou worden gevestigd. Nijmegen won het pleit, o.a. door de belofte van een ruime subsidie. De u. werd gesticht en wordt nog beheerd door de Sint Radboudstichting, welke voor dit werk beschikt over enkele sinds 1906 verzamelde fondsen, over de opbrengst van de collecten, die jaarlijks na den Universiteitszondag in elke parochie worden gehouden en ten derde over subsidie van 100000 gld., waartoe de gem. Nijmegen zich (na eenigen politieken strijd in den gemeenteraad en daarbuiten) bij overeenkomst van 11 Mei 1923 voor 75 jaar tegenover de St. Radboudstichting heeft verplicht. De gemeente heeft daartegenover het recht van voor- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . dracht voor twee curatorsplaatsen en van vrijstelling der collegegelden voor een aantal door haar aan te wijzen studenten. De u. begon haar werkzaamheden in den herfst van 1923 met 35 docenten, nl. 27 hoogleeraren (van wie 6 buitengewoon), 5 lectoren en 3 assistenten, verdeeld over de drie faculteiten dezer u.: Theologie 8, Letteren en Wijsbegeerte 20 en Rechten 7. Het aantal docenten werd later uitgebreid en was in den cursus 1937/38 tot 40 (resp. 9, 23, 8) benevens een privaatdocent gestegen. Bij het onderricht werd van het begin af veel nadruk gelegd op de practische wetenschappelijke oefeningen der studenten onder leiding der professoren, waarvoor instituten noodzakelijk waren. Vandaar werden er voor de volgende vakken afzonderlijke instituten opgericht: Theologie, Oude Letteren, Ned. Letteren, Fransoh, Duitsch, Engelsch, Nieuwe Geschiedenis, Middeleeuwsche Geschiedenis, Ned. mystiek, Rechten, Psychologie en Philosophie, Kunstgeschiedenis, Semitica. Aan de inrichting dezer instituten heeft de St. Radboudstichting veel zorg en geld besteed. Daarnaast staat de bibliotheek, die, door schenking en aankoop snel gegroeid, thans ruim 200 000 banden bevat. Ook het aantal studenten bewoog zich in de eerste tien jaren in stijgende lijn. Er werd begonnen met 189 (11 theologen, 112 voor Letteren en Wijsbegeerte, 66 voor Rechten), de laatste jaren steeg het aantal boven de 500. Van 1923 tot 1933 (resp. 1933-Juli 1938) zijn er 272 (resp. 279) doctorale examens afgelegd, nl. 23 (17) in theologie, 103 (121) in letteren en wijsbegeerte, 146 (141) in wijl er 38 (62) promoties plaats hadden. Deze cijfers geven gegronde hoop voor een verder gunstige ontwikkeling der Universiteit. Veel zal echter afhangen van de vraag of het Nederlandsche Katholieke volk de noodige gelden zal kunnen blijven bijeenbrengen en wel op een wijze, dat de twee andere faculteiten (resp. 25 en 50 jaren na de stichting der u.) zullen kunnen worden opgericht, waaraan het Bestuur der St. Radboudstichting reeds zijn aandacht gewijd heeft. Vgl. ook > Hooger Onderwijs (sub II B). Post. L i t.: behalve talrijke brochuren en blaadjes voor propaganda, de Jaarboeken van de Sint Radboudstichting en de Jaarboeken van de R.K. Universiteit. b) De Vrije Universiteit, d.i. vrij van Kerk en Staat, maar gebaseerd op de Gereformeerde levensbeschouwing, werd 20 October 1880 opgericht te Amsterdam door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag, die in 1878 onder leiding van A. Kuyper in het leven was geroepen. Deze vereeniging, die de gelden bijeenbrengt, meest van kleine luiden, en de u. bekostigt, wordt vertegenwoordigd door een Directorium van 7 leden, dat het hoogste bestuur der u. in handen heeft, de 6 curatoren benoemt en op hun voordracht de professoren aanstelt. Het eerste jaar telde de Vrije U. slechts 50 studenten, welk aantal wel spoedig toenam, maar in de litteraire en juridische faculteiten gering bleef, totdat de hoogeronderwijswet Kuyper 1905 aan de examens van deze en andere bijzondere u. wettelijke bevoegdheden verleende. In 1930, toen de u. haar 50-jarig bestaan vierde, bestond zij uit vijf faculteiten met 25 professoren, nl. 6 voor Theologie, 6 voor Rechten, 8 voor Letteren en Wijsbegeerte, 4 voor wis- en natuurkunde, 2 voor medicijnen. Zij wordt bezocht door ruim 500 studenten, waarvan ongeveer de helft theologen zijn. Lit.: Jaarverslagen v. d. Yereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag. 2° In België bestaan twee bijzondere universiteiten de Katholieke van Leuven, heropgericht in 1833 [zie ■> Leuven (kol. 348) en > Hooger Onderwijs (sub 111 B)], en de liberale van Brussel, opgericht in 1834 (zie > Hooger Onderwijs, sub 111 B). Lit.: Pandectes Beiges, dl. 127, V° Universitaire (Enseignement). 3° Ook in vsch. andere landen zijn bijz. Kath. universiteiten opgericht, hetzij door bep. Ordes, als te Rome (> Gregoriaanscheuniv.) en Tokio doordeJezuïeten en te Notre Dame (Amerika) door de Congreg. van het Goddelijk Woord, hetzij door de Kath. van het betreffende land, o.a. Manilla, Washington (beide zeer uitgebreid) en Milaan. Deze laatste is opgericht in 1920; examens door den staat erkend sinds 1924; gelden verzameld op den universiteitszondag; 78 professoren, 16 assistenten, faculteiten van Rechten, Letteren en Wijsbegeerte, politieke en sociale wetenschappen, en hoogere cursussen voor degenen, die al doctor zijn. De hoogere onderwijsinstituten in Frankrijk (zie > Institut Catholique): Rijsel, Angers, Parijs, Lyon hebben geen recht om aan hun studenten bij het afleggen der examens bevoegdheid tot doceeren aan Fransche staatsscholen te geven. Lit.: H. Denifle, Die Entstehung der Universitaten des Mittelalters bis 1400 (1885); St. d’lrsay, Histoire des Universités franijaises et étrangères (2 dln. 1933-’35); H. Rashdall, The universities ol Europe in the middle ages (2 dln. 21936); N. Schachner, Mediaeval Universities (1937). Post. Universités Calholiques, Fédération des, is een vooral door prof. Gemelli van Milaan en prof. Schrijnen te Nijmegen tot stand gebrachte vereeniging van de verschillende Katholieke universiteiten. Zij gaf in 1934 een Annuaire Bulletin des Universités Catholiques uit (Nijmegen 1934), waarin 19 van deze inrichtingen een verslag over de academische jaren 1931-’33 publiceerden en allerlei andere inlichtingen gaven. Door den dood van mgr. Sclirijnen is het bestaan van deze instelling wel in gevaar gebracht, maar er is reden om te hopen, dat zij door de zorg van prof. Gemelli in stand zal blijven. Post. Universum, het geheel der Schepping, voor zoover het onder Gods leiding naar een gemeenschappelijk doel: Gods glorie, streeft. Unruh, F r i t z v o n, Duitsch expressionistisch tooneel- en romanschrijver van de pacifistisch-revolutionnaire strekking van de groep Aktion. * 10 Mei 1885 te Koblenz. Voorn, werken: Offiziere (1911); Louis Ferdinand Prinz von Preuszen (1913); Vor der Entscheidung 1914); Ein Geschleeht (1916); Opfergang (1916); Platz (1920 ; Bonaparte (1926); Flügel der Nike (1925). Lit.: Meister, F.v.ü. (1925); Gutkind, F. v. U. (1927). Unster, > Weegtoestellen. Unterwalden, Zwitsersch kanton ten Zuiden van het Vierwoudstedenmeer; opp. 768 km2; bestaat uit Obwalden (493 km2, ca. 19 500 inw., nagenoeg geheel Kath.) en Nidwalden (275 km2, ruim 15 000 inw., eveneens bijna allen Kath.). Obwalden omvat het dal der Sarner Aa met den Lungern- en Sarner See plus de enclave Engelberg. 85 % van den bodem is in gebruik (56 % weide en bouwland, 30 % bosch). Veeteelt en fruit; vreemdelingenverkeer (Engelberg). Geen industrie. Voornaamste plaats: Samen. Nidwalden omvat het benedenhal van de Engelberger Aa en de kust van het Vierwoudstedenmeer. 76,8% van den bodem is in gebruik (51,2 % weide en bouwland, 25,3 % bosch). Veeteelt en ooft; hout- en cement- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . industrie; vreemdelingenverkeer. Hoogste punt: Stanserhorn (1901 m). Hoofdplaats: Stans. Hakewessel. Unwin, Ra y mond, Engelsch stedebouwer. * 1863 te Oxford. Ontwerper van de plannen voor Hampstead en Letchworth. Publicaties: The art of Building a Home en Town Planning in Practice. Zie ook > Stedebouw; Tuinstad. Upigny, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 Cl), ten O. van Gembloers. Ca. 200 inw.; opp. 339 ha. Landbouw. Uplade, een der sterkten van Balderik (zie > Adela, 2°), waarover > Alpertus Mettensis ons verhaalt. Hier werd' graaf Wichman van Hamalant vermoord. U. was gelegen tusschen Nijmegen en Elten en werd tegen 1018 door de rijksgrooten verwoest. Upland, vruchtbaar landschap in Zweden ten N. van het Malarmeer. Opp. 12 443 km2 met ca. 670 000 inw. Omstreeks 900 was Sigtuna het centrum als residentie van koning en bisschop, nu is Upsala het geestelijk middelpunt. De groeve van Dannemora levert zeer goed ijzererts. Lövsta en Strömberg hebben ijzerindusstrie. fr. Stanislaus. Uppdall, Kristofer, Noorweegsch landsmaalschrijver van sociale romans in cyclus. * 1878 te Beitstaden. Voorn, werken; Kvaede (1905); Dansen gjenom Skuggeheimen (10 dln. 1911-’24); Elskhug (1919); Altarelden (1920). Upper Ten (thousand) (Eng.) = De bovenste tien (duizend). Hiermee bedoelde Nath. P. Willis (* 1806, f 1867) in de New Yorksche courant Evening Minor (11 Nov. 1844) de crème, de élite, nl. de toonaangevende kringen van die stad; 10 000 was toenmaals het aantal personen van den bedoelden stand. Later werd de uitdrukking, die in Engeland bewaard bleef, in Amer. vervangen door the four hundred. C. Brouwer. Upsala, 1° pro v. in Zweden (XVIIIj 704 D 3-4) aan de Botnische Golf ten N. van Stockholm, deel van het landschap Upland. Opp. 5 313 km2; ca. 140 000 inw. KJ KJJLKJ lYlli. , V«. IÏUWUUIW. 2° Hoofdstad van I°, met ruim 30 000 inw. In het N. der oude stad staat de dom, tusschen 1260 en 1435 in Gotischen stijl gebouwd en na meerdere branden in den stijl van den tijd hersteld. Na 1276 residentie van den Kath. aartsbisschop, nu zetel van den Luth. aartsbisschop van Zweden. De universiteit is in 1477 gesticht. Door de hernieuwing ervan in 1642 herkreeg U. de beteekenis van geestelijk centrum van Zweden. Industrie van machines, fietsen, rubber en aardewerk. /r. Stanislaus. «« t» ƒ T. O LUUISLU'US. Upstalboom, verbond tot instandhouding van den landvrede in Friesland, waarsch. ontstaan in de eerste helft van de 12e eeuw, toen het grafelijk gezag er verdwenen was. Te A u r i c h in Oost-Friesland kwamen de afgevaardigden van de landsdeelen bijeen voor het maken of bekrachtigen van wetten, die gedeeltelijk golden voor het geheele Friesche gebied van het Vlie tot den Wezer (de „zeventien keuren” en „vierentwintig landrechten”), gedeeltelijk voor een bepaald gebied (de „overkeuren” voor de Oost-Friesche gewesten) om daardoor orde en rust te handhaven. Daarnaast werden ook maatregelen getroffen tegen vreemde indringers. Na 1250 hooren wij niets meer van het verbond en de pogingen van Westergo en de stad Groningen in de 14e eeuw om het te doen herleven, zijn op een mislukking uitgeloopen. L i t.: H. G. W. v. d. Wielen, Friesland door de eeuwen heen (in a£l. sinds 1934, blz. 140-160); D. Kalma, Skiedms fen Fryslta (1935). IJdema. Upapa, > Hnp. I'—1 7 ' Uraan, chemisch element, metaal, teeken U, atoomgewicht 238,14, rangnummer 92; aldus het zwaarste natuurlijk voorkomende element. Radioactief, „vader” van een geheele reeks van andere elementen (> Radioactiviteit). In de zesde kolom van het periodiek systeem thuishoorend, met molybdeen en wolfraam een natuurlijke familie vormend. Smeltpunt 1 850° C, soortelijk gewicht 18,7. Komt in de natuur voor als uraan-pikerts (Us08) bij Joachimsthal in Bohemen. Het erts wordt ontgonnen om er het radium uit te winnen, waarbij de uraanverbindingen als bijproduct ontstaan. Ü. is in zijn verbindingen voornamelijk zeswaardig. In de gewone zouten treedt het tweewaardige radicaal U02 (uranyl) op; de formule van het nitraat is bijv. U02 (N03)2.6H20 (gebmik in de photographie als versterker). liet element is verder zuurvormend in het natriumzout Na2U04, hetwelk als zeer bestendig geel tot bruin glazuur op porselein gebruikt wordt, en in het geel-groen fluoresceerende uraanglas. Deze eigenschap van fluorescentie komt aan vrijwel alle zeswaardige uraanverbindingen toe. Door reductie gaan zij over in de vierwaardige urano-verbindingen. Zernihe. Uraemie, ander woord voor niervergiftiging. Deze kan optreden, wanneer de functie van de nieren belangrijk geleden heeft. Dan worden de door het lichaam afgewerkte stoffen niet in voldoende mate door de nieren uitgescheiden en treden allerlei verschijnselen op als hoofdpijn, braken, diarrhee, lichamelijke en geestelijke slapte, onrust, soms sterke verwardheid, ademhalingstoornis. Meestal verloopt de u. doodelijk. Door bloedonderzoek kan de diagnose worden bevestigd, terwijl de therapie bestaat in dieet, poging tot verbetering der nierfunctie en bestrijding der afzonderlijke verschijnselen. v. Balen. Uraeus, slang, die de Egypt. zonnegod op het hoofd draagt ter vernietiging zijner vijanden. Hierom wordt ook de pharao voorgesteld met een U. voor op de kroon of diadeem (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 705 in dl. IX). In de U. werd de godin Oeto vereerd, die beschermster was van Beneden-Egypte. Zie •> Boeto. «vuvimouvi wcto v»u JJüllüUCll-XJgJ'ptC. UlKj JJUCtU. Uraliet, > Hoornblende. « 7 – AXVVL.U.VUV.U. Urania, een der 9 -j- Muzen. Muze van de sterrenkunde, voorgesteld met een globe (zie afb. in kol. 169 in dl. XVIII). Uranienburg, de eerste sterrenwacht van beteekenis in Europa, die 1576-’BO op het eiland Hven met steun van den Deenschen koning door Tycho > Brahe is gebouwd. Belangrijke waarnemingen zijn hier en in het nabijgelegen Stjarneborg door Tycho verricht, welke waarnemingen de grondslag waren voor Kepler’s onderzoekingen. Reeds in!697werden beide sterrenwachten verlaten en kwamen zij snel in verval. P. Bruna. lil » wx im. x . XX» c*»OM<. Uraniniet, ander woord voor > pekblende. "UUIU lUUI J7VQUIWIUC. Uranisme, ander woord voor -> homosexualiteit. — 7 „vwiv*. t v/v»i y uumuoi/AU«im.cil. Uranus (G r. ra y t h.), de Hemel, echtgenoot van Gaea, de Aarde. Hij was de stamvader van de Titanen, de Cyclopen en de Centimanen. Door zijn zoon Cronus werd hij van de heerschappij beroofd. ■ ■ XXV/V/1 OVilWjjpiJ UUXUUIU. Uraiius (sterren k.), de zevende groote planeet. Ontdekt door W. Herschel in 1781 als een schijfvormig object van de zesde grootte. Zijn gemiddelde afstand tot de zon bedraagt 2 900 mülioen km, de omloopstijd 84 jaar. De middellijn van U. is ca. 50 000 km, 4 maal die van de aarde, de massa 16 maal die der aarde. De aswenteling wordt in bijna 11 uur volbracht. Over de natuurlijke gesteldheid op U. is at niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . weinig bekend, de temp. moet ong. —2oo° C bedragen. Van Uranus zijn 4 manen bekend: Ariël, Umbriël, Titania en Oberon (zie ook deze trefwoorden en > Neptunus). de Kort. Urbaansch college. Dit werd 1 Aug. 1627 gesticht door paus Urbanus VIII (1623-’44) in het door Joh. B. Vives daarvoor beschikbaar gestelde paleis Ferratini aan de Piazza di Spagna ter opleiding van geestelijken (zoowel missionarissen als inlanders), die in de missielanden (tot 1853 ook Nederland) werkzaam zouden zijn. Het biedt wetenschappelijke opleiding en volledig onderhoud aan ca. 200 studenten, voortkomende uit ca. 36 naties. In het U. C. is een theol.- philos. hoogeschool gevestigd, waarin naast de inwonende studenten ca. 300 externe studenten lessen volgen en eventueel den doctorsgraad kunnen verwerven. Het geheel werd overgeplaatst naar een modern gebouw op den Janiculus, dat 26 April 1931 door paus Pius XI persoonlijk werd ingewijd. Post. L i t.: R. Post en J. Smit, Het Vaticaan (1932, 263). Urbanisatie-plan, de in België gebruikelijke benaming voor > uitbreidingsplan. Urbanus I, Heilige, paus 222-230. Onder zijn bestuur duurde het schisma van > Hippolytus voort. Urbanus II (Odo), Zalige, paus van 12 Maart 1088 tot 29 Juli 1099. Franschman. * Ca. 1042 te Chatillon s. Marne, fte Rome. Monnik van Cluny; door Gregorius VII naar Rome geroepen om hem in zijn hervormingsarbeid bij te staan. U. zette als paus het werk van Gregorius met kracht en beleid voort, toonde zich verzoeningsgezind, maar handhaafde onwrikbaar het verbod van leekeninvestituur. Herhaaldelijk moest hij voor de keizerlijke partij uit Rome wijken, doch deze verzwakte allengs meer en meer, terwijl het pauselijk aanzien sterk steeg. Dit bleek vooral, toen U. op de synoden van Piacenza en Clermont (1096) zijn oproep tot den > kruistocht zoo geestdriftig zag beantwoord. L i t.: Paulot, Un pape francais (1905) ; Gay, Les papes du Xle siècle (1926); Catholic Encycl. (XV); Seppelt-Löffler, Papstgeschichte (1933). Gorris. IJrbaiius 111 (Umberto Crivelli), paus van 25 Nov. 1185 tot 20 Oct. 1187. * Te Milaan, f te Ferrara. Tevoren was hij aartsbisschop van Milaan. Als paus kwam hij in conflict met keizer > Frederik I Barbarossa wegens de aan den paus vermaakte, door den keizer betwiste, bezittingen van > Mathilde van Toscane, en het voorgenomen huwelijk van ’s keizers zoon, den lateren Hendrik VI, met Constantia, de erfdochter van Sicilië, waardoor de Kerkel. Staat geheel omsingeld dreigde te worden. W erken: Brieven, in: Migne Patr. Lat. (dl. 202). —• Lit.: Catholic Encycl. (XV); Seppelt-Löffler, Papstgeschichte (1933). Gorris. Urbanus IV (Jac. Pantaleon), paus van 29 Aug. 1261 tot 2 Oct. 1264. * Ca. 1200 te Troyes (Frankrijk), f te Perugia. Wegens de in Rome voortdurend heerschende onlusten is hij gedurende zijn driejarig pontificaat nooit in Rome geweest en verbleef meestal te Viterbo of te Orvieto. Hij beleende Karei van Anjou, den broer van den H. Lodewijk van Frankrijk, met het koninkrijk Sicilië, dat door de Hohenstaufen (» Manfred) wederrechtelijk in bezit werd gehouden. De H. > Sacramentsdag werd door hem voor heel de Kerk voorgeschreven (zie > Juliana van Mont Cornillon). Door de benoeming van te veel Fransche kardinalen bereidde hij de komende moeilijkheden van > Babylonische Gevangenschap en > Westersch Schisma voor. Overigens man van groote plannen en groote daadkracht, die echter te kort regeerde om veel tot stand te kunnen brengen. L i t.: Catholic Encycl. (XV); Seppelt-Lölfler, Papstgeschichte (1933). Oorris. Paus Urbanus V. Urbanus V (Wilhelmus Grimoard), Zalige, een. der pausen van Avignon van 28 Sept. 1362 tot 19 Dec. 1370. * Ca. 1310 te Grisac (Frankrijk), f te Avignon. Voor zijn pausschap was hij professor in het kerkel. recht en Benedictijner abt geweest. Heilig' van levenswandel, vol ijver tegen de misbruiken van zijn tijd en rusteloos werkzaam voor den vrede in Italië en Frankrijk. Ondanks den tegenstand van het Fransche hof .en de vele Fransche kardinalen, keerde hij in 1367 naar Rome terug, waar door kard. > Albornoz de orde hersteld was. Wegens de weldra weer uitgebroken onlusten ging hij echter in Sept. 1370 opnieuw naar Avignon, waar drie maanden later overleed. Gorris. L i t.: Baluzius, Vitae Paparum Avenionens.; Chaillan, Le bienheureux U.V. (in: Colleotion Les Saints, 1911); Pastor, Gesch. der Papste (I 91926); Cath. Encycl. (XV); Seppelt-Löffler, Papstgeschichte (1933). Urbanus VI (Bartholomeus Prignano), paus van 8 April 1378 tot 16 Oct. 1389. * 1318 te Napels, f te-Rome. Hij was aartsbisschop van Bari, toen hij tot paus gekozen werd; de laatste paus, die niet voortkwam uit het college van kardinalen. Weliswaar had het Romeinsche volk, onder dreigend misbaar, van het Conclaaf geëischt, dat thans (na den terugkeer van U.’s voorganger > Gregorius XI uit Avignon naar Rome) een Romein of tenminste een Italiaan zou gekozen worden, doch er is nauwelijks twijfel aan, dat desondanks de keuze vrij geschiedde en dus geldig was. Gedurende drie maanden werd U. dan ook door alle kardinalen en heel de Kerk erkend. Hij was echter, bij al zijnbekwaamheid, onkreukbaarheid enhervormingsijver een onberaden man van heftigen, queruleuzen aard. In zijn, op zich gerechtvaardigd, verlangen om den al te grooten invloed der Fransche kardinalen te breken, verbitterde hij deze zóózeer, dat zij zijn verkiezing voor onvrij en dus ongeldig verklaarden en een nieuwen paus (> Clemens VII) kozen. Daarmee was het groote > Westersche Schisma begonnen. Ook de daarop volgende jaren van U. waren voortdurend zeer omustig: het hoogtepunt was een complot van den koning van Napels tegen hem, waaraan ook zes zijner kardinalen deelnamen; vijf hunner liet U. terechtstellen. L i t.: Pastor, Gesch. der Papste (I 91926); Salembier, Grand Schisme d’Occident (31921); Catholic Encycl. (XV); Seppelt-Löffler, Papstgeschichte (1933). Gorris. Urbanus VII (Joaraies Castagna), paus. * 1521 te Genua. Stierf reeds 12 dagen na zijn verkiezing, 27 Sept. 1690. Hij had een voorname rol gespeeld op het Concilie van Trente en was pauselijk legaat bij de Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . vredesonderhandelingen te Keulen (1679) tusschen Philips II en de Ned. Republiek. Gorris. L i t.; Pastor, Gesch. der Papste (X 81933); Cath. Encyel. (XV) ; Seppelt-Lölfler, Papstgeschichte (1933). Urbanus VIII (Maffeo Barbarini), paus van 6 Aug. 1623 tot 29 Juli 1644. * 1568 te Florence, f te Rome. Zelf fijn beschaafd man, bevorderde hij kunsten en wetenschappen, voerde groote bouwwerken uit (o.a. het > Urbaansch college 'voor de Congregatie de ■>• Propaganda Fide), verbeterde het missaal, en het brevier waarvoor hij ook nieuwe > hymnen dichtte, stelde regels vast voor de heiligverklaring en verbood het boek Augustinus van -> Jansenius. Ook was hij ’n ijverig bevorderaar der overzeesche missiën. Onder zijn regeering valt het tweede proces tegen > Galilei. In den toenmaals woedenden 30-jarigen oorlog zag hij veeleer politieke dan godsdienstige belangen in het spel en bleef daarom neutraal. Dat hij zelfs > Gustaaf II Adolf zou gesteund hebben, is echter onwaar. Te betreuren valt bij hem zijn nepotisme, hetwelk hem in betreurenswaardige conflicten met de Famese’s van Parma bracht. Voor een zijner bouwwerken gebruikte hij het brons van het dak van het Pantheon, hetgeen hem de zeer onverdiende, althans schromelijk overdreven pasquinade bezorgde: Quod non fecerunt barbari, fecerunt Barbarini. Gorris. Lit.: Pastor, Gesch. der Papste (XIII 71928); Cath. Encycl. (XV); Seppelt-Lölller, Papstgeschichte (1933). Urbaimspillcn, maag- en sliimpillen, pillen bereid uit aloë. Urhi et orbi (Lat.) = aan de stad (Rome) en de (heele) wereld. Tegenwoordig naam voor den plechtigen zegen, die de paus op het hoogfeest van Paschen (tijdens het 11. Jaar of bij jubilé’s) vanaf de loggia van den St. Pieter geeft, en die behalve voor de daar verzamelde menigte ook bedoeld is voor alle geloovigen. Vroeger ook gegeven vanaf deze plaats op Witten Donderdag en op het feest van de H.H. Petrus en Paulus, in de Kerk van St. Jan van Lateranen op Hemelvaartsdag en in de St. Maria Maggiore op den feestdag van O. L. Vrouw Tenhemelopneming en ook bij de pauskroning. Na de bezetting van Rome (1870) is dit gebruik geschorst, maar Pius XI heeft het dadelijk na zijn keuze weer hersteld, om daarmee a.h.w. een begin te maken met de verzoening tusschen Quirinaal en Vaticaan. Zie afbeelding 3 op de plaat tegenover kolom 560 in deel XIX. De samenkoppeling urhi et orbi vindt men al bij Ovidius, Fast. 2,684; meer als antithese bij Cicero, Cat.1,4,9 en Corn. Epos, Atticus, 20,6. Vgl. Mabillon, Mus. Italic. (Parijs 1689, 2,221 vlg.). C. Brouwer. Urbino, stad in de Ital. provincie Pesaro (XIV 320 D3), 450 ra boven zee, ca. 20 000 inw. Aartsbisschopszetel. Vele mooie kerken en openbare gebouwen, waaronder het Palazzo Ducale (15e eeuw) en het geboortehuis van Raffael. Universiteit. G e s c h. U. is het Romeinsche Urvinum Metaurense, behoorde reeds vroeg tot den Kerkelijken Staat. Was van 1213 tot 1631 echter in bezit van verschillende families. In laatstgenoemde jaar kwam het opnieuw aan den Kerkelijken Staat (zie kaartje in kol. 202 in dl. XV). L i t.: Lipparini, Urbino (in: Italia artistica, \I 41930). Urdaneta, Andreas, Spaansch cosmograaf en vlootbevelhebber. * 1498, f 1568. Trad bij de Augustijnen in te Mexico (1553). Op verzoek van Philips II ondernam hij (1564) nog een krijgstocht naar de Molukken, onderwierp de inwoners ervan, gaf er een groote uitbreiding aan het Kath. geloof en stichtte er verscheidene Augustijner kloosters. Daarna keerde hij terug naar Mexico, waar hij stierf. A. V.d. BornO.E.S.A. L i t.: Lanteri (111 1859, 222-223). Ureter of urineleider, de afvoerbuis van de nier naar de urineblaas (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 480 in dl. XVII). Vgl. > Urethra. Paus Urbanus VIII. Ureterp, dorp van ruim 2 800 inw. in de Friesche eem. Opsterland (XI 208 D2). gOUI. V|)OIICIIUUU tJW XJ CjJ . Urethaan, aethylcarbaminaat, NH2(CO)OC2H5, kleurlooze kristallen, die in de g e n e e s k. gebruikt worden om de oplosbaarheid van kininezouten in injectie-vloeistoffen te verhoogen en als slaapmiddel. Urethra of urinekanaal, de naar buiten leidende uitvoergang der urineblaas. Vgl. > Ureter. Zie ook Urethritis; Urethroscopie. Urethritls is een ontsteking van de > urethra. Als symptomen treden op branderigheid of pijnlijkheid bij het urineeren, soms frequente mictie (dikwijls urineeren) en slijmerige of etterige afscheiding uit de pisbuis. Verschillende oorzaken kunnen aanleiding geven tot het optreden van u. In de meeste gevallen wordt u. veroorzaakt door infectie met gonococcen, waarbij als regel althans in het begin der ziekte een overdadige etterige afscheiding bestaat (druiper-etter druipt uit het urinekanaal). Bij den man onderscheidt men u. van het voorste en van het achterste gedeelte van het urinekanaal (urethritis anterior en posterior). E. Hermans. Urethroscopie (g e n e e s k.) is het door middel van een urethroscoop (metalen buis met klein electrisch lampje en lens) bezichtigen van het inwendige van de > urethra. Ureum of diaminocarbonyl, formule: CON2H4, is het eindproduct van de omzettingen, die de eiwitstoffen in het lichaam ondergaan en wordt in de urine afgescheiden. Een volwassen mensch levert per dag ca. 1 500 g urine, die 2 % ureum bevat, en produceert dus dagelijks ong. 30 g u. Het kan er onder de noodige voorzorgen uit afgescheiden worden door toevoeging van salpeterzuur, daar het met dit zuur een betrekkelijk moeilijk oplosbare verbinding vormt. Wegens het hooge gehalte aan stikstof (47 %) wordt u. als stikstofmest gebruikt. Het wordt technisch bereid door ammoniumcarbonaat onder druk op 130-140° C te verhitten, waarbij dit zout 2 moleculen water verliest CO(ONH4)2 = CO(NH2)2 + 2H20. Het is een witte, kristallijne stof, die bij 132° C smelt en in water gemakkelijk oplost. Wegens de hygroscopiciteit wordt het wel met salpeterzuur tot ureumnitraat gebonden en zoo als kunstmest gebruikt. Het vindt in den landbouw echter weinig toepassing, omdat het hooge gehalte zeer nauwkeurig uitstrooien noodig maakt en het product tevens Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . licht kluit, waardoor de uitstrooibaarheid te wenschen overlaat. Hoogeveen/ Dewez. Urfé, H o n o r é d’, Fransch romancier, die de traditie van de middeleeuwsche ridderromans voortzet. * 11 Febr. 1668 te Marseille, f 1 Juni 1626 te Villefranche (Alpes Maritimes). Onder den titel L’Astrée schreef hij een beroemd gebleven sentimenteel-herderlijken roman (I-111 1607-’l9; IV posthuura in 1627, met aanvullingen van zijn secretaris Baro), een imitatie van de Diana Enamorada (1542) van den Spanjaard Georges de Montemayor. In L’Astrée uit zich op pregnante wijze een ideaal van hoofsche galanterie en mondaine hyper-beschaafdheid, die het maakte tot een wetboek van wellevendheid voor de groote wereld, bij wie het werk grooten opgang maakte. Zijn inwerking was verreikend en diepgaand. Het werd de oorsprong van een Europeesche geestdrift voor den pastoralen roman. Verdere werken: Epitres morales (1598); La Siréine (1606, thans onleesbaar); La Sylvanire ou la Morte vive (1625, in blanke verzen). Ui t g.: L’Astrée, d. H. Vaganay (5 dln. 1925-’28); G. Michaut, H. d’U., Oeuvres poétiques ohoisies (1909). Lit.: H. Bochet, L’Astrée, Les origines (1923); M. Magendie, Du Nouveau sur I’Astrée (1927). Urft, 40 km lange zijrivier van de Roer in de Duitsche Rijnprovincie (IX 676); ontspringt in het Eifelgebergte. Beneden Gemünd bij Malsbenden is in 1904 een groote stuwdam gebouwd, om het industriegebied van Düren en Aken van electriciteit te voorzien. Urjja of O e r g a, vroegere naam van > Oelan-Bator-Choto. Urt/oon, > Krijtformatie. Uri, oorspronkelijk kanton van het Zwitsersch eedgenootschap, ten Z.O. van het Vierwoudstedenraeer. Ca. 23 000 inw. (93 % Kath.). Het Urner Meer dringt diep het land in. U. is zeer bergachtig. Ruw klimaat. Het bewoonbare deel wordt voornamelijk gevormd door het dal van de Reuss en zijdalen. De voornaamste bergmassieven zijn Uri Rotstock (2 932 m) en Grosser Spannort (3 202 m) in het Westen en Grosser Windgalle (3 192) m) in het Oosten. 62 % van den bodem wordt benut, 41 % is weiland, 11 % bosch. Veeteelt en industrie (carbid, springstoffen, papier, hout). Sedert de opening van den Sint-Gotthardspoorweg is er veel vreemdelingenverkeer. De hoofdplaats is Altdorf. Bekend is vooral Flüelen aan het Urner Meer. Halcewessel. Uria, > Zeekoeien. Urias, veldheer van David (2 Reg. 11). David verleidde Bethsabee, de vrouw van U., tot echtbreuk en liet om haar te huwen, U. in den oorlog door zijn legeraanvoerder Joab op een gevaarlijken post plaatsen, zoodat IJ. sneuvelde. Den daartoe strekkenden brief aan Joab gaf David aan U. zelf mede. Vandaar Uriasbrief = een voor den brenger gevaarlijk schrijven. Kroon. Uriël, in het O.T. naam van meerdere personen. In de apocriefen een aartsengel [in 4 Esdr. 4 redetwist U. met Esdras over geheimen; in het boek Henoch (passim) is U. de bewaker van engelen, menschen en sterren]. Urim, -> Oerim. Urine (pis), het uitscheidingsproduct der nieren. Bij den mensch en de zoogdieren een licht-gele tot donkerbruine, heldere vloeistof, waarin opgelost voorkomen keukenzout, ureum, in kleine hoeveelheden urinezuur, hippuurzuur en verder stoffen, welke door het bloed uit den darmwand werden opgenomen, zooals urobiline van galkleurstoffen afkomstig, indoxylzwavelzuur als producten van den darminhoud, en andere stoffen, welke geen voedende waarde hebben, zooals asparagine na het eten van asperges, caffeïne en theïne na gebruik van koffie en thee, enz. De vaste bestanddeelen van u. bedragen ongeveer 4%. De hoeveelheid u., welke door den mensch normaal dagelijks wordt afgescheiden, bedraagt ongeveer 1 a 1,5 1, kan echter bij veel wateropname aanmerkelijk stijgen. De hoeveelheid ureum in de u. is afhankelijk van de hoeveelheid opgenomen eiwit. Bij vogels en reptielen wordt vooral urinezuur afgescheiden. Zie > Urineblaas. L. Willems. Urineblaas, een in het uitscheidingsstelsel der nieren voorkomend zakvormig orgaan, dat als reservoir dient om de door de nieren uitgescheiden -> urine tijdelijk te bewaren [voor u. bij den mensch zie men de plaat t/o kol. 480 in dl. XVII]. Bij de lagere gewervelde dieren is zij ontstaan als een zakvormige uitstulping van den cloaca-wand, bij de hoogere gewervelde dieren een rest van de embryonaal voorkomende > allantois. Bij den mensch bezit zij een spoelvormige gedaante en ligt in het kleine bekken achter de schaamvoege. De buitenwand bestaat hoofdzakelijk uit spieren, de binnenwand is bekleed met een (in leegen toestand) sterk geplooid, vaatrijk slijmvlies, dat door een bindweefsellaag (submucosa) is omgeven. Bij toevoer van de urine door de urineleiders wordt de wand uitgerekt, zoodat zonder merkbare spanning een vulling van 1 a 1,5 1 mogelijk is. Bij den overgang naar de afvoerbuis, urethra, bevindt zich een kringspier, welke afhankelijk van onzen wil de blaas gesloten houdt. L. Willems. Urinekanaal, > Urethra. Uriucleider, > Ureter. Zie pl. II (sub k) t/o kol. 480 in dl. XVII. Urk, eiland en gemeente in het IJselmeer, Z.W.— N.O. gestrekt, behoorend tot de prov. N.Holland (XVIII 672 C 3); opp. 81 ha, vroeger grooter (zie •> Zuiderzee, sub Ontstaan). De hoogere deelen zijn grootendeels Diluviaal. De Westrand bestaat uit een 9 m hoogen keileemheuvel (keileem tot 10 m dik), het Hooge Klif, waartegen en waartussohen Alluviale afzettingen. Deze heuvel daalt langzaam naar het O. en gaat over in een Alluviaal, laag gebied, de Staart, 60 ha groot, bestaande uit zandige klei, waarschijnlijk een zoetwatervorming. Dit gebied, wei- en hooiland, wordt door een kade en een paalgordel beschermd, bedoeld als bescherming tegen afslag, niet tegen overstemming. Zeewering en haven worden door het Rijk onderhouden. U. telt ongeveer 3 600 inw., vormend één dorp, geheel Prot. (onkerkelijk 1930: 0,27 %; in 1930: 1 Kath.; thans geen). De vrij arme bevolking leeft overwegend van visscherij op Waddenzee en Noordzee; de laatste, thans uitsluitend met motorschepen, uitgeoefend van Terschelling tot Hoek van Holland, is al zeer oud. De vloot telt 260 visschersvaartuigen (1935). ’s Zondags wordt nimmer gevischt. Sedert de afsluiting der Zuiderzee gaat een deel der jeugd in andere beroepen. Een ijsfabriek staat in dienst der visscherij. Er is geen landbouw, alleen eenige (te wreinig) veeteelt, grootendeels op de Staart. Vandaar invoer van melk, landbouwgewassen en andere levensbehoeften, ’s zomers ook vaak van drinkwater per dagelijksche bootverbinding van Kampen en Enkhuizen (’s Zondags niet), ’s Zomers komen veel toeristen, die vrijwel allen denzelfden dag weer vertrekken. U. kent geen immigratie, tenzij onder de hoogere Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . beroepen; wel is er tijdelijke emigratie, meest naar N. Holland (dienstboden naar de groote steden; arbeiders naar de Zaanstreek). Door den aanleg van den N.0.-polder in het IJselmeer zal U. spoedig geen eiland meer zijn, maar een deel vormen van de Westelijke afsluiting der droogmakerij. In de middeleeuwen behoorde Urk o.m. aan de heeren van Kuinre en aan die van Voorst; kerkelijk hoorde het langen tijd onder het St. Odulphusklooster te Stavoren. In 1660 kwam Urk aan de stad Amsterdam. L i t.: Sohuiling (II 61936); de Vooys, Bijdrage tot de sociale geografie van het eil. U. (in: Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen., 2e serie, XLVIII 1931). van der Meer. Urlus, J a o q u e s, operazanger (tenor). * 9 Jan. 1867 tellergenrathbij Aken, f 6 Juni 1935 te Noordwijk. Ontving zijn opleiding bij Averkamp, Nolthenius en Corn. van Zanten. Hij maakte succesvolle tournees door het geheele continent, en Amerika (met Caruso). Als Wagner-vertolker was hij ongeëvenaard. Koole. Urmia of Oermia, stad in de Perzische provincie Azerbeidsjan (111 461 B/C 6), 1 400 m boven de zee, ca. 20 000 inw. Handel in rozijnen. Zetel van een Kath. apostolisch delegaat en van een Chaldeeschen aartsbisschop. Urmia-meer (Oermia-meer), meer in het N.W. van Perzië (111 460 C 5-6), 1 300 m boven de zee; opp. ca. 5 000 km2; tot 14 m diep. Ca. 20 % zoutgehalte. Urmond, gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 C 5) ten Z.W. van Sittard aan de Maas; omvat de kerkdorpen U. en Berg en de gehuchten Nattenhoven en Graetheide. Opp. 529 ha (löss en rivierklei); ca. 2 200 inw. (60 Prot., overigen Kath.), levende van landbouw en veeteelt en vooral van mijnbouw (ca. 200 mijnwerkers). Maasgrindbaggerij; riet- en teenvlechterij. Klooster der pp. Conventueelen. Prot. kerk (sedert 1685). Schippersgildehuis uit 3670. U., voor 1795 Guliksch, was tot circa 1850 een drukke Maashaven, eertijds met stadsrechten en wallen. Jongen. Urn, 1° vaas, bij de volkeren uit de praehistorie (Bronstijd en Ijzeren tijdperk) en de Klassieke Oudheid en ook in den nieuwen tijd in gebruik om de overblijfsels van veraschte lijken te bewaren. In de Oudheid gebruikte men over het algemeen een daartoe geschikte vaas uit het huishoudelijk gebniiksvaatwerk. Men kon echter aan de u. een bijzonderen vorm geven: gezichtsum, huisurn. Gewoonlijk is ze van gebakken aarde, maar ze kan ook uit kostbaarder materiaal vervaardigd zijn, zooals brons, glas, steen of marmer. Zoo de u. niet voorzien is van een eigen deksel, wordt ze gewoonlijk afgedekt met een steen of met een kleinere vaas. Ze wordt ofwel vrij in den bodem neergezet ofwel in een steenen kist of in een nis van een columbarium. De u. is dus het voornaamste bestanddeel van een brandgraf en van groot belang voor het dateeren er van. Onder den invloed van het Christendom werd stilaan de lijkbegraving weerom in eer hersteld. R. De Maeyer. 2° In de p 1 a n t k. zijn urnen bladeren of bladdeelen, die den vorm hebben van bekers. Zij komen voor bij ■> insectenetende planten. Meestal bevatten zij sappen, waardoor de insecten, die in de bekers terecht komen, verteerd worden (zie afb. a in kol. 213 in dl. XIV). Melsen. Urobiline (g e n e e s k.) is een reductieproduct van bilirubine. Dit bilirubine ontstaat in het lichaam bij afbraak van de bloedkleurstof. In normale omstan- ■ digheden is deze laatste afkomstig van afgewerkte roode bloedlichaampjes, maar kan ook in ziekelijke . omstandigheden afkomstig zijn van roode bloedlichaampjes, die te gronde gaan. Het bilirubine wordt door de lever uitgescheiden en is de kleurstof van de gal. Het komt dus met de gal in den darm. Hier wordt het bilirubine gereduceerd tot u. (vroeger ook stercobiline genaamd), dat een bruinroode tint heeft en mede de kleur aan de ontlasting geeft. Het grootste gedeelte van het u. wordt met de faeces verwijderd. Een kleiner deel wordt weer opgenomen uit den darm en hiervan wordt wederom het grootste gedeelte in de lever weer tot bilirubine gemaakt, dat dan opnieuw met de gal wordt uitgescheiden. Het gedeelte van het u., dat in de lever niet tot bilirubine kan worden omgezet, wordt door de nieren met de urine uitgescheiden. In normale omstandigheden zit er maar betrekkelijk weinig u. in de urine, maar wanneer de lever ziek is en dus niet het uit den darm opgenomen bilirubine kan verwerken, komt er veel u. in de urine, evenals wanneer er veel bloed wordt afgebroken, dus veel bilirubine en dientengevolge ook veel u. ontstaat. Veel u. in de urine (u r o b i 1 i n uri e) wijst dus ofwel op een slechte leverfunctie of op een abnormale afbraak van bloedkleurstof. IJ. toont men aan met de reactie van Schlesinger, die op het feit berust, dat het zinkzout van u. fraai groen fluoresceert. Ook kan men het u. reduceeren tot urobilinogeen, dat een onkleurbare verwante verbinding is, die met dimethylamidobenzaldehyd onder bepaalde omstandigheden een roode kleur vertoont. Wyers. Uroeeridae, ->■ Houtwespen. 7 ' Urodela, > Salamanders; Amphibiën (sub Palaeozoölogie). Urologie, onderdeel der c h i r u r g i e, dat zich bezighoudt met de chirurgische afwijkingen der organen, die dienen voor de afscheiding der urine. Al volgt de u. de algemeene regels der chirurgie, na de uitvinding van den blaasspiegel heeft zich een bijzondere techniek voor onderzoek en behandeling ontwikkeld, die er toe gevoerd heeft, dat de u. een afzonderlijk specialisme in de heelkunde geworden is. Krekel. Urotropine, merknaam voor hexamethyleentetramine, hexamine, (CH2)6N4, condensatieproduct van formaline en ammonia, kleine kristallen met zoutachtig brandenden smaak, gemakkelijk oplosbaar in water. U. sublimeert bij 270° C. Het wordt in de g e n e e s k. gebruikt o.a. bij blaasaandoeningen. Hillen. Urquhart, sir Thomas. * 1611, f 1660. Geleerd, maar excentriek Eng. schrijver van enkele wetenschappelijke en literaire werken, zooals Trissotetras (1645, over trigonometrie) en Logopandecteision (1653, een plan voor een wereldtaal). Vertaalde ook een gedeelte van Rabelais (1653). Ursa Maior (Lat., = Groote Beer), ciroumpolair sterrenbeeld. Daar het gemakkelijk herkenbaar is en in onze streken altijd nabij het Noorden zichtbaar, levert het een eenvoudig middel om met behulp van de > Poolster de Noordrichting vrij nauwkeurig te bepalen. Het bevat 6 sterren van de eerste en tweede grootte, waaronder > Mizar. Een aantal van de met het bloote oog zichtbare sterren van dit sterrenbeeld behooren tot de Ursa Maior- g r o e p of Ursa Maior-stroom, een > open sterrenhoop. De tot deze groep behoorende sterren worden herkend aan hun gemeenschappelijke beweging. De zon bevindt zich met de aarde te midden van deze Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . sterren, zoodat wij ze in alle richtingen aan den hemel zien, maar heeft zelf een andere beweging, de Kort. Ursa Minor (Lat., = Kleine Beer), circumpolair sterrenbeeld, dat de hemelnoordpool bevat en de > Poolster. In onze streken is het altijd in het Noorden zichtbaar. Ursberg, voormalige Norbertijner abdij, in de gem. Bayersried-Ursberg ten Z.W. van Neurenberg, gesticht in 1126 en in 1360 tot abdij verheven. Het klooster werd tijdens de godsdienstoorlogen verbrand, doch 1673 /4 weer opgebouwd. In 1803 werd het geseculariseerd, doch in 1884 door den pastoor van U. aangekocht. Deze richtte het tot een ziekenhuis in en belastte met de verzorging de door hem gestichte St. Jozefscongregatie der Franciscanessen, welke er thans haar moederhuis heeft. In U.ontstond hetChroniconUrspergense(Mon.Germ. Hist. Script. XXIII, 337 vlg.), waarvan als auctor is vastgesteld: proost Burchard (f 1230). Vanaf 1190 is de kroniek zelfstandig geschreven, doch eenzijdig keizerlijk en daardoor anti-pauselijk. Th. Heijman. Urscl, Charles Jozef, hertog van, politicus. * 9 Aug. 1777 te Brussel, f 27 Sept. 1860 aldaar. Fungeerde in den Fr. tijd als maire van Brussel. Werd door Willem I benoemd tot minister van Waterstaat en Publieke Werken; bleek niet opgewassen voor zijn taak en werd grootmeester van het Huis der Koningin. Maakte in 1830 deel uit van het prinselijk gevolg te Brussel en te Antwerpen. Werd lid van den Belgischen senaat. Behoorde tot de Orangistische edellieden, die in 1834 aan den Prins van Oranje zijn in beslag genomen paarden weder wilden aanbieden. üytterhoeven. Ursem, gem. in de prov. N. Holland (XVIII 672 A3), ten 0. van Alkmaar, liggend deels in het West-Friesche zeekleigebied en deels in de droogmakerij de Schermer; bodem deels klei, deels laagveen; opp. 1657 ha, omvattend het dorp U. en de buurtschappen Rustenburg, Noorddijk en Mijzen. Ca. 1450 inwoners, waarvan ruim 76% Kath. (vormend de parochie U.) en 23% Prot. Er is veeteelt met zuivelindustrie en tuinbouw. Het dorp U. is zeer oud; tot in de 13e eeuw was hier een munt; door Floris V in 1294 naar Medemblik verplaatst. van der Meer. Ursicinus, Heilige, wordt opgegeven als tweede opvolger van St. Servatius als bisschop van Maastricht, omtrent 420. Overigens niets van bekend. Feestdag 1 October. Ursidae, > Beerachtigen. Ursa Maior en Ursa Minor. Het cirkeltje stelt de hemelpool voor. Ursula cn de elfduizend maagden. In den tijd van de Christenvervolging onder de Rom. keizers zijn er te Keulen een aantal maagden als martelaressen gevallen, waarsch. onder keizer Diooletianus (284- 306). Dit is een volkomen betrouwbaar overgeleverd feit, blijkend uit het nog aanwezige zgn. Clematiusinschrift (van ca. 400), waarin Clematius verklaart een nieuwe kerk gebouwd te hebben in plaats van een vroeger heiligdom, dat boven het graf der maagdenmartelaressen was opgericht. Om dit historisch gegeven heeft zich een buitengewoon weelderige legende ontwikkeld, waarvan wij de eerste sporen pas ruim 600 jaar later ontdekken. Van geen der maagden (wier aantal niet genoemd wordt) is ons de naam overgeleverd, laat staan eenige levensbijzonderheid. In de 9e en 10e e. worden er echter voor het eerst verschillende genoemd: Odilia, Pinnosa, Martha, Saula, Britula, Ursula e.a., uit wie ten slotte Ursula als leidster der groep, die 11 000 maagden zou geteld hebben, naar voren treedt. Met de herinnering aan de Keulsche martelaressen werd een Britsche legende versmolten, en zoo ontstond de Ursulalegende, welker hoofdinhoud hier op neerkomt: de Britsohe koningsdochter U., door een heidenschen prins ten huwelijk gevraagd, wil haar maagdelijkheid bewaren en vlucht met 10 adellijke jonkvrouwen, elk vergezeld van 1 000 gezellinnen, in 11 schepen, naar het vasteland. Zij bereiken Tiel, varen den Rijn op tot Keulen en ondernemen een bedevaart naar Rome; vergezeld van den paus (Cyriacus, die niet bestaan heeft en van het pausschap afstand zou gedaan hebben om de maagden te begeleiden) keeren zij naar Keulen terug, dat juist door de Hunnen wordt belegerd. Liever dan hun maagdelijkheid prijs te geven, laten allen zich door de barbaren dooden. Door hemelsche tusschenkomst worden nu echter de Hunnen van Keulen verdreven, waarop de lichamen der maagden plechtig binnen de stad worden begraven. Moge dit alles nu al niets te maken hebben met de te Keulen gemartelde maagden, met volle recht worden deze zelf onder goedkeuring der Kerk door het geloovige volk vereerd, zij het dan onder pas later opgekomen namen. Vooral de vereering van St. Ursula was zeer populair sinds de 11e eeuw; naar haar is de Orde der > Ursulinen benoemd en zij was de patrones zoowel van de Parijsche Sorbonne als van de universiteiten van Weenen en van Coïmbra. Haar feest en dat harer gezellinnen wordt gevierd op 21 October. Gorris. L i t.: den tekst der voornaamste middeleeuwsohe documenten vindt men in Acta Sanctor. (Oet. IX, met uitvoerige, doch niet afdoende, oritiek van Victor de Buok); andere studies over deze stof in: Analecta Bollandiana (dl. 10, 16, 22, 23, 30, 47); Levison, Das Werden der Ursulalegende (1928); Ons Geestelijk Erf (111 1929]; Butler-Thurston, Lives of te Saints (X 1936). Een tweede der Keulsche maagden, de H. Odiha, wordt bijzonder in de Orde der > Kruisheeren als patrones vereerd. Relikwieën werden van Keulen naar het hoofdklooster te Hoei overgebracht en vandaar ver- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . PROVINCIE UTRECHT PROVINCIE UTRECHT deeld over de kloosters te Kerniel, St. Agatha (bij Cuyck) en Uden. Te Kerniel bevindt zich een kostbaar houten reliekschrijn van 1292, het oudste voortbrengsel der Luiksche schilderschool. Het is belangrijk om de oudste kleeding der Kruisheeren, die er op is afgebeeld. De heilige zelf wordt er voorgesteld met een hermelijnen koningsmantel, dien zij beschermend over haar zusters uitspreidt (vgl. Mt. 23.37 en Lc. 13.34). Dit is het prototype van al dergelijke voorstellingen en vindt na twee eeuwen zijn bekroning in de reliekkast van Hans Memlinc (1489), te Brugge. Lit.: Van Lieshout O.S.Cr., Kond het Reliekschrijn van St. Odilia (Studiekring Hasselt, XI, 1, 1933). Beijersbergen van Henegouwen. In de Christel ij ke kunst wordt U. gewoonlijk voorgesteld als jonge maagd met lange, loshangende haren, boek en pijl, of pijl alleen in de hand (B. Zeitblom), ook een pijl in den hals of twee pijlen in de hand (J. van Oostsanen), soms ook samen met de H. Maagd. Onder invloed der Mantelmadonna ziet men ook U. met breeden mantel, waardoor zij haar gezellinnen beschermt (Linz a. d. Rijn, 13e eeuw), vooral in de Keulsche Schilderschool en bij Memlinc (Brugge) (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Sedert de 16e eeuw historische scènes rond U. uitgebeeld (Meester Wilhelm, Bartel Bruyn, Burgkmair e.a.); verder ook een cyclus met de geschiedenis van U.: te Treviso (T. da Modena), te Keulen (Museum en Ursulakerk), Brugge (Memlinc). Deze laatste volgt de Gulden Legende op den voet. Beroemd is ook het werk van V. Carpaccio te Venetië. Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (1928, 566-573); van Hall, Repertorium (3622-3623); K. Smits, leonogr. van de Ned. Primitieven (206-206). p.Gerlachus. Ursulinen, naar St. ■> Ursula genoemde vrouwenorde, gesticht door de H. -> Angela de Merici in 1535 te Brescia, met als voornaamste doel de Christelijke opvoeding van meisjes. Angela’s gezellinnen vormden geen communauteit; zij leefden in haar familie, echter volgens een vasten leefregel en onder leiding eener overste. Haar voorbeeld vond navolging in andere steden van Italië; allengs gingen de U., vooral onder de leiding van den H. > Carolus Borromaeus, tot kloostervorming over, legden eenvoudige geloften af en stonden onder de jurisdictie der bisschoppen, binnen wier gebied haar huizen gelegen waren. p 0 o .. «——• In Frankrijk ontstond de eerste stichting in 1594 te L’lsle sur Sorgue, maar vooral van het klooster van Bordeaux uit (1606) verspreidde de instelling zich over dit land. De algemeene geest en regel van de H. Angela bleef de gemeenschappelijke grondslag, doch ieder nieuw gevormd moederhuis vormde met zijn filialen een zelfstandige congregatie, met eigen reglement en gewoonten. De vsch. stichtingen stonden onafhankelijk van elkaar, alleen verbonden door den band der liefde en den gemeenschappelijken, op St. Angela geïnspireerden, geest. In 1612 werd de congregatie van Parijs door Paulus V tot orde verheven met plechtige geloften en pauselijke clausuur; weldra gold dit ook voor andere U.-congregaties. Nu breidde de orde zich ook uit over de Nederlanden (Luik, Roermond e.a.), Duitschland, Oostenrijk, Hongarije en Polen; in 1727 begonnen Fransche U. haar zegenrijken arbeid in New-Orleans; in den loop der eeuw vestigden er zich in vsch. plaatsen van N. Amerika. Bij het uitbreken der Fransche Revolutie telden de U. ca. 450 kloosters; deze gingen meest ten onder door de revolutiemannen en de Duitsche secularisatie van 1806; in Frankrijk vielen de U. van Valenciennes en Orange als martelaressen voor haar trouw aan haar geloof en haar roeping (1920 en 1925 zaligverklaard). Na de Fransohe Revolutie volgde nieuwe bloei. Br werden wederom vsch. diocesane congregaties gesticht, die evenwel dikwijls, wegens de politieke omstandigheden van het land waarin ze woonden, geen plechtige geloften aflegden. In 1831 ontstond in Z. Ned. de belangrijke stichting te ■> Tildonk, die ook in N. Ned. vertakkingen uitzond. Intusschen kwam er een streven op naar meerdere centralisatie en aaneensluiting der vsch. congregaties; dit voerde reeds in de 19e eeuw tot de vorming van eenige gewestelijke unies. Toen nu de Ital. kloosters te Rome en Calvi (in Umbrië), die op uitsterven stonden, hulp en toevoer van religieuzen van de Fransohe communauteit te Blois ontvingen, vormden deze drie een Unie onder een Generale overste. Tot deze zgn. Roracinschc Unie traden thans, onder de krachtige aanmoediging der pausen, vooral Leo XIII en Pius X, steeds meer congregaties toe, zoodat in 1900 te Rome een generaal Kapittel kon gehouden worden, waar reeds 70 huizen waren vertegenwoordigd. Steeds meer breidde deze Rom. Unie zich uit; in 1928 werden haar constituties pausel. goedgekeurd en werden de U. erkend als werkelijke orde van > moniales, ofschoon met eenvoudige geloften. De Rom. Unie telt 11 provincies en 6 vice-provincies. Het aantal Ursulinen bedroeg in 1935 omstreeks 13000 in 400 kloosters, waarvan ruim de helft tot de Romeinsche Unie behoort; de overigen vormen zelfstandige diocesane congregaties of autonome kloosters. Deze laatste kunnen vrij sterk door de haar eigen constituties en gewoonten verschillen; zoo bestaan in Brescia nog steeds Ursulinen, die in haar eigen familie leven en alleen de gelofte van zuiverheid afleggen; die van Troyes hebben geen clausuur, andere leggen zich meer op ziekenverpleging toe. Allen, zoowel de U. der Rom. Unie als de niet-aangeslotene, zijn ook in de missies werkzaam. Lit.: De Orde der H. ürgula (1932); Heirabucher, Orden u. Kongregationen der kath. Kirche (31 1933); Nolet, Katholiek Ned. (111 1932). Gorris. Nederland. De meeste U.-kloosters stammen direct of indirect uit Tildonk. De van daaruit gestichte huizen stichtten nieuwe kloosters, die dan weer zelfstandig werden, en zoo kwamen uit die Ned. huizen weer nieuwe voort, ook in Engeland, Duitschland, Ned.-Indië en Zuid-Afrika. Bij de Rom. Unie zijn aangesloten: Venraij, Sittard, Boxtel, Eysden, Roermond, Posterholt, Maastricht, Grubbenvorst, Kerkrade, Echt, Bergeyk, Horst, Bleierheide, Tilburg, Chevremont, Bygelshoven, Eindhoven,Nijmegen, Venlo en Weert; pro vincialaat en noviciaat te Vught; tezamen 21 huizen, met ca. 1000 leden. Zelfstandig staan: a) De Congregatie der Zusters U. van het Bisdom Haarlem, gesticht 1898 door pastoor Smeeman te Monnikendam. Moederhuis te Bergen. In Nederland 16 huizen. Sinds 1925 missie aan den Boven-Nijl. b) U. van Sint Salvator, ontstaan in 1881 te Roermond door de vereeniging van do uit Dusseldorf gevluchte U. met de zusters van het klooster Zum Salvator, 1622 gesticht te Munster-Eiffel. Doel: onderwijs aan meisjesscholen. In 1887 naar Duitschland teruggekeerd. In Nederland te Roermond en te Maastricht. c) De Missie-Congregatie der religieuzen U. van Weltevreden-Halfweg, gesticht in 1856 te Batavia-Noord- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe .... XXIII. 5 wijk; overgeplaatst naar Weltevreden. Noviciaat te Halfweg. Doel: onderwijs. Zes huizen in Ned.-Indië. Lit.: Kath. Nederland (111 1932). Nokt. België. Tot de R o m. Unie behooren: de U. van Bergen (in Henegouwen), met missiën in alle werelddeelen. Daarnaast bestaan nog de diocesane unies van Tildonk (aartsb. Mechelen), met missiën in Britsch-Indië; die van Overpelt (bisd. Luik) met missiën in Belgisch Kongo; die van O. L. Vr. van Waver (bisd. Mechelen) met missiën in Belg. Kongo. De Fransche Ursulinen van Bordeaux hebben een pensionaat te Doornik, die van Dole te Vorst, die van Tours te Assebroek. Allossery. Urtica, Urtieaceac, > Brandnetel; Brandnetel – achtigen. Urtiearia, > Netelroos. Urtiet (g e o 1.), een dieptegesteente uit de groep der > foïdieten, bestaande uit nefelien met heel weinig aegirien als donker bestanddeel. Uruguay, 1° rivier in Z. Amerika (II 808 E 2-3), welke ontspringt als Rio Pelotas op de Serra do Mar. Vormt de grens tusschen meerdere staten en heeft diep ingesneden dalen. Lengte 1 580 km (320 km geschikt voor scheepvaart). 2° Republiek in het Z.O. vanZ.Amerika(HBoB E/F 3). Oppervl. 186 926 km2 met ca. 20U0000 inw.; het grenst in het O. aan den Atlantischen Oceaan, in het N. aan Brazilië, in het Z. aan de Rio de la Plata en in het W. aan Argentinië. Opbouw. Natuurkundig is het grootendeels een voortzetting van het Zuidelijk Braziliaansch bergland; het Oostelijk deel bestaat uit granietruggen met in de rivierdalen fluviatiele afzettingen en langs de kust een breed duinlandschap. In het N. is het kristallijne gesteente bedekt met sedimentgesteente, in het W. en in het midden is het bedekt met basalt en vormt meerdere plateau’s. In het algemeen een niet hoog, zacht golvend landschap. Door daling van den bodem ontstonden ria’s. Het grootste deel behoort tot het stroomgebied van de Uruguay, verder tot den Rio Cebollate en de Santa Lucia. Jaar Export (in pesos) Import (in pesos) 1933 66.637.590 62.712.339 1934 69.772.758 60.643.965 Klimaat. U. ligt op de grens van de tropische en gematigde zone; gem. jaartemp. 16° 0; neerslag vrij regelmatig: 870-1 100 mm. De bodem is vruchtbaar. Bevolking en godsdienst. De bevolking bestaat uit Blanken, meest van Spaansche en Portugeesche afkomst, met Indiaanschen inslag. De Indianen zijn hier geheel uitgeroeid. Door immigratie neemt het inwoneraantal toe. Ondanks de zorg voor goed onderwijs zijn er nog veel analphabeten. Bijna de geheele bevolking is Katholiek. Montevideo, sinds 1878 bisdom, is sinds 1897 een aartsbisdom en heeft 2 suffragaan-bisdommen. Middelen van bestaan. De belangrijkste bedrijfstak is de veeteelt, die zich langzaam herstelt van de zeer zware inzinking, welke in de crisisjaren heeft plaats gevonden. Huiden en wol stegen sedert 1933 het belangrijkst in prijs. De akkerbouw toont ook teekenen van vooruitgang: 8% van het grondgebied en 6% der bevolking vindt er zijn bestaan in. Ruim 40% van het landbouwareaal wordt door eigengeërfde boeren bewerkt. De waarde der landbouwproducten werd in 1937 op 40 millioen pesos per jaar gesteld, d.i. 12% van de waarde der geheele productie. Tuinbouw is er vooral in de streek van Calonia. De industrie omvat in hoofdzaak de bereiding van vleeschextract en koelhuisvleesch. De mijnbouw heeft weinig te beteekenen: goud bij Cunapiru, verder meerdere ertsen in het Z.; marmergroeven bij Min as en Maldonado. De verbeterde economische toestand komt tot uiting in de sterke stijging van de opbrengsten der invoerrechten. Groote hydraulische werken worden aangelegd aan den Rio Negro met plannen van irrigatie en nieuwe industrieën. In weinige jaren werd ü. reeds een rijst exporteerend land. De handelsbalans is actief. De drie voornaamste landen, waarmede U. handel drijft, zijn Ver. Staten v. Amerika, Japan en Gr. Brittannië: 60% van den totalen uitvoer (1937); voor import is de volgorde als volgt: Gr. Brittannië, Ver. Staten v. Amerika, Duitschland. Het verkeer breidt zich meer en meer uit. Het land heeft den gouden standaard. Bestuur. De president wordt gekozen voor 4 jaar en wordt bijgestaan door een kamer van afgevaardigden en door den Senaat. Zuylen. Wapen van Uruguay. Weermacht. Het leger bestaat uit: 19 bat. inf.; 9 reg. cav.; 3 reg. art.; 4 bat. genie; luchtvaartafdeeling (45 vliegtuigen), benevens hulpdiensten. Hiermede worden gevormd 2 divisiën = 4 brigaden. In oorlogstijd algemeene dienstplicht. In vredestijd wordt het staande leger gevormd door vrijwilligers (minstens 1 jaar). Burgers van 17 tot 30 jaar 3 maanden per jaar op zon- en feestdagen onder de wapenen. Jaarlijksche sterkte 7 566 (822 off.). De vloot bestaat uit 1 torpedoboot (1150 ton) en 9 kleinere vaartuigen. Bemanning 899 Jtoppen. L i t.: Annuaire mil. (1937). v. Munnekrede. Geschiedenis. Profaan. De Spanjaard Juan Diaz de Solis ontdekte het land, het werd in de 17e en 18e eeuw door de Portugeezen en in 1777 door de Spanjaarden bij het verdrag van San Ildefonso in bezit genomen als Banda Oriental van het vice-koninkrijk Buenos Aires. Door Brazilië geannexeerd als prov. Cisplatina (1821), werd U. door Lavalleja in den slag bij Ituzaingo (1826) tot de onafhankelijke Republica Oriental del U. verheven. Onder den eersten president Rivera (1830-’34) belegerde zijn tegenstander Oribe de hoofdstad Montevideo; hieruit ontstonden de twee partijen: de liberale Colorados (steunend op Mestiezen en Burop. immigranten) en de conservatieve Blancos (steunend op Creoolsch grootgrondbezit en de Kerk), wier langdurige burgertwisten het land ruïneerden. Uit een noodgedwongen Godsvrede (1897-1903) ontstond een periode van rustiger ontwikkeling o.a. onder president Battle (1903-’l5), die evenwel de diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan verbrak (1911). President Terra (1931-’36) regeerde vrijwel dictatoriaal; meerdere rust der laatste jaren verhoogde de algemeens welvaart. Kerke I ij k. Het Kath. missiewerk in U. werd reeds in de 16e e. door de Franciscanen begonnen; in Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . de 17e e. sloten zich de Jezuïeten er bij aan. Na de uitdrijving dezer laatsten (1767) waren de Indiaansche inboorlingen van hun beschermers beroofd, zoodat zij, niet bestand tegen de gewelddadigheden der Blanken, in 1832 geheel waren verdwenen. Lit.; o.a. W. Spence, Robertson, Hist. of the Latin-Araer. Nations (1932); J. T. Bertrand, Hist. de I’Amér. espagn. (1929; waar verdere lit.); Annuaire Pontßical (1937); Lesourd, Hist. des Missions cath. (1937). Wübbe. Urville, Dumont d’, > Dumont d’Urville. Urville, Kaap d’, kaap op Noord-Nieuw-Guinea (Ned.-Indië, XVII 816 D2) bij de monding van de Memberamo-rivier. Usedom, eiland behoorend tot de Pruisische provincie Pommeren (IX 512 E/F I—2). Ca. 46 000 inw. (vnl. Prot.). In het N. begrensd door de Pommersche bocht, in het W. door de Peene, in het Z. door het Stettiner Haf, in het O. door de Swine, die U. scheidt van het eiland Wollin. U. heeft een opp. van 445 km2. Hoogste punt (duinen); 60 m. Voornaamste middelen van bestaan zijn landbouw, veeteelt, visscherij en scheepvaart; ook is er veel vreemdelingenverkeer. De hoofdplaats U. telt ca. 1 600 inw. De voornaamste badplaats is Swinemünde. Halcewessel. U-seinlap, > Seinlap. Useldintjen (Fr.: Useldange), gem. in het W. van het groothertogdom Luxemburg (XVI kol. 735). Opp. 2 392 ha, ruim 1 000 inw. In het dal van de Attert; ruïnes van middeleeuwsche vesting. Landbouw, veeteelt. Spoorweg- en autobusverkeer. Usener, Karl Herman n, Klass. philoloog, godsd. historicus. * 23 Oot. 1834 te Weilburg, f 21 Oct. 1905 te Bonn. Prof. te Bern, Greifswald en Bonn. U. is de grondlegger van de moderne vergelijkende ■> godsdienstgeschiedenis. Usingen, > Arnoldi (Bartholomeus von). Usipeten of Usipiërs, Germ. stam op den rechter Rijnoever ten N. van de Ruhr. Eng verbonden met de > Tenoteri, wier lot zij deelden. Usk, rivier in Engeland, ontspringend in het Bergland van Wales, uitmondend bij Newport in het Kanaal van Bristol. Usküb, Turksche naam van > Skoplje. Uskwerd, gem. in het N. der prov. Groningen (XII 448 02), omvat het dorp U. en enkele buurten. Ca. 1 800 inw. (61,3 % Prot., 3 4 % Kath., 35 % onkerkelijk); opp. 2 703 ha (87 % bouwland, 12 % grasland). Vnl. landbouw en veeteelt. Bouma. Usquert, andere spelling voor -j- Uskwerd. Usselincx, Willem, koopman. * 1567 te Antwerpen, f na 1647. In 1591 vestigde hij zich te Middelburg. In zijn plannen tot het oprichten van een West-Indische Compagnie ondervond luj tegenwerkingvan de invloedrijkste staatslieden. De val van Olden- barnevelt echter ruimde groote hinderpalen uit den weg, zoodat het nieuwe handelslichaam in 1621 tot stand kwam. De werkwijze der Compagnie strookte evenwel niet met zijn opvattingen; hij verliet het land en bracht jarenlang in Zweden door, waar hij eveneens voor de oprichting van een West-Indische Compagnie ijverde. Toen hij hier geen voldoenden steun vond, trachtte hij Frankrijk voor zijn plannen te winnen, doch vergeefs. Herhaaldelijk heeft hij Nederland nog bezocht, waar hij ook zijn laatste levensjaren, in verarmden toestand, doorbracht. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Buch. U.S.S.R. (= Unie van Socialistische Sowjet-Republieken), ■> Sowjet-Unie. Usti nad Labcm, Tsjechische naam van -> Aussig. Usuardus, Benedictijn van St. Germain-des-Prés. f Ca. 875 (op 13 Jan.). Hij vervaardigde op last van Karei den Kalen tusschen 803 en 869 een nieuw martyrologium met gebruikmaking van de reeds bestaande. Het verdrong spoedig de oudere martyrologia en werd de grondslag voor het tegenwoordige Martyrologium Romanum. Lambermond. Usucapio (Lat.), verjaring. Wijze van (quiritarische) eigendomsverkrijging uit het Rom. recht (reeds bekend in Twaalftafelenwet), Vereischt was daadwerkelijke gebruikmaking (later: juridisch bezit) der zaak gedurende door de wet vastgestelden tijd (2 jaar onroerend, 1 jaar roerend goed). Het klass. recht stelde voorts tot eisch: iustus titulus en bona fides. Hermesdorf. Usus (Lat.), gebruik. In het Rom. recht: het aan een bepaalden persoon (voor het leven) toegekend zakelijk recht, inhoudend de bevoegdheid gebruik te maken van eens anders zaak (persoonlijke dienstbaarheid). De gebruiker had aanvankelijk geen aanspraak op de vruchten (zie hiervoor > Ususfructus); later nam het Romeinsche recht een ruimer standpunt in. Zie ■>- Servitus. Uermesdorf. Ususiructus (Lat.), vruchtgebruik. In het Hom. recht: het aan een bepaalden persoon (voor diens leven) toegekend zakelijk recht, inhoudend de bevoegdheid om de aan een ander toebehoorende zaak te gebruiken en daarvan de vruchten te trekken (persoonlijke dienstbaarheid). > Servitus. Hermesdorj, Ut (muziek), eerste trap van de > solmisatie; sinds de 17e eeuw voor de practijk van het op noten zingen (solfieeren) ook Do genoemd. Zie > Ut queant laxis. Utah, staat in de Ver. Staten van Amerika (39°0'N., 112°0'W.). Opp. 220115 km2; ca. 508 000 inw. De staat werd gesticht in 1847 door de Mormonen; in 1850 werd het gebied als territorium opgenomen in de Unie; in 1896 werd het tot staat verheven. Het O. deel van U. is bijna onbewoond bergland. Het Westen van den staat behoort tot het Groote Bekken. Het geheele gebied is zeer droog. Alleen door bevloeiing is landbouw en veeteelt mogelijk. Van staatswege worden hiervoor verschillende werken aangelegd; de lengte der irrigatiekanalen bedraagt meer dan 12 000 km. In het geheele gebied komen ertsen voor. De mijnbouw levert vnl. kolen, koper, lood, zink, goud en zilver. Aan het Great Salt Lake liggen de hoofdstad Salt Lake City en Ogden, beide handeldrijvende groote steden. Van de ruim 140 000 inw. van Salt Lake City behoort 91 % tot de sekte der Mormonen. In overig U. is dit percentage door vreemde immigratie iets lager. D. Brouwer. Utah-meer, zoetwatermeer in den staat Utah, Ver. Staten van Amerika (40°14'N., 111°53'W.). Opp. Wat niet onder U . . . . te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Willem Usselincx. 360 km2; 5 m diep. Het meer staat door de rivier de Jordaan in verbinding met het Great Salt Lake. Ute-Indianen, stam der > Indianen van N. Amerika, op de grens van het Plateau- en het Zuid-Westergebied; in het Z. van Colorado. Oïbreehts. Utenbogaert, andere spelling voor -> Wtenbogaert. Utenboghaerd, Ned. naam van > Pomerius. Utenbroecke, Philip, van Damme, verder onbekend, bewerkte de door van > Maerlant overgeslagen tweede partie van Spieghel Historiael. Ui t g.: door van Hellwald, die een volledig hs. ontdekt had'te Weenen, en M. de Vries en B. Verwijs (1879); Nap. de Pauw, in: Mnl. Ged. en Fragm. (II 1903, blz. 153-171); nog andere fragm. bekend. V.Mieno. Utcnhove, Willem, priester te Aardenburg in Zeeuwsch-Vlaanderen. f 1246. Vertaalde, blijkens een tekst van Jacob van Maerlant, in het West-Vlaamsch een Fransch Bestiaire (van Richard de Fournival?). Een fragment, 208 w. lang, is er nog van bewaard. _ _ – _. . 1. AT nJ n J /I nt» 1/ n L i t.: Nap. de Pauw, in: Verslagen en Meded. der Kon. VI. Acad. (1901, 22-53). Utcro-salpingocjraphie is het voor geneeskundige doeleinden door middel van röntgenstralen in beeld brengen van de baarmoeder en de eileiders bij de vrouw. Deze worden daartoe met een contrastgevende, jodiumhoudende vloeistof opgevuld.^ ° ljticaJ,l°oudste Phoenicische kolonie in Afrika. In den 3en Punisohen oorlog stond U. aan de zijde van Rome. Na den val van Carthago werd het de hoofdstad van de Roraeinsche provincie Africa. Cato Minor pleegde hier 46 v. Chr. zelfmi ~ 2° S t a d*in den staat New York, Ver. St. van Amerika (43°0'N., 75°12'W.), aan het Eriekanaal. Van de ruim 100 000 inw. van U. werken er ruim 14 000 in de industrie, o.a. in de textielfabrieken. Utile liulci, > Omne tulit punctum. Utilismc, > Utilitarisme. Utilitarisme, het raoraalsysteem, volgens hetwelk een daad zedelijk goed genoemd wordt wegens haar utiliteit of nuttigheid. Het individueel u. noemt een handeling zedelijk goed, wanneer deze voor het individu nuttig is, het sociaal u. eischt nuttigheid voor de gemeenschap. Dit systeem beteekent de vernietiging van elke moraal. Of men een daad, bijv. waarheidspreken, diefstal enz. goed of slecht noemt, hangt niet af van de eventueele nuttigheid, maar enkel van de al of niet-overeenstemming met de > natuurwet. . P. de Jong. Utiliteitsbouw, de bouwkunst, voorzoover deze betrekking heeft op bedrijfsgebouwen. De u. is zoo oud als de architectuur zelf; reeds bij de primitieve volkeren zijn stallen, graanschuren e.d. noodig. Ook de pakhuizen uit de M.B. zijn goede voorbeelden van u. In den modernen tijd evenwel heeft, parallel met de economische ontwikkeling, de u. een zeer groote vlucht genomen: hij omvat alle fabrieken, centrales, pakhuizen, silo’s, stations, vliegtuighallen, garages, gemaal- en sluis-gebouwen, watertorens, vuurtorens, enz. enz. Eerst gaandeweg heeft zich een zekere vormentaal ontwikkeld, welke aangepast is aan het bijzondere, technische en zakelijke karakter van den u.; welke uit een ideëel oogpunt zich zeer nederig heeft te gedragen, doch in materieel opzicht zeer op den voorgrond treedt ten gevolge van de vaak zeer groote afmetingen van zijn objecten. 1J- Embden. Utiliteitsmoraal, > Utilitarisme. Utingeradecl, gem. in het midden der prov. Friesland (XI 208 nr. 18) met grootendeels kleibodem, ten O. van het Sneekermeer, doorsneden door de spoorlijn Zwolle—Leeuwarden, opp. 6 207 ha, omvattende de dorpen Oldeboorn (hoofdplaats der gem.), Nes, Akkrum, Terhorne, Terkaple en Akmarijp. Ca. 6 000 inw., waarvan 66 % Protestant, 1 % Kath. (behoorend tot de parochies Imsum en Joure) en 42 % onkerkelijk. Er is veeteelt, tuinbouw en industrie en door de plassen watersport. Eertijds stonden er twee kloosters: het Nesseroonvent en het Aalsumer klooster. van der Meer. Utitz, E m i 1, psycholoog. * 27 Mei 1883 te Praag. 1916-’33 hoogleeraar te Kalle. Was redacteur van het „Jahrbuch der Charakterologie Bd. 1-V, 1924-’2B. ” Werken: Psychologie der Simulation (1918); Charakterologie (1925); Charakter und Umwelt (1927). Utopisch socialisme* Deze Denaming, aikomstig van Marx, duidt een economisch leerstelsel aan, dat het beeld van de juiste inrichting der maatschappij tracht te ontwerpen uit philantropische onrealiseerbare verzinsels. Ze is ontleend aan het boek van den H. Thomas Morus: De optimo rei publicae statu deque nova insula Utopia. Als voornaamste vertegenwoordigers worden door Marx genoemd: > Samt-Simon, ■> Fourier en > Owen, wien hij op spottenden toon een bourgeois-sooialisme verwijt, ofschoon hij toegeeft, dat hun geschriften goed critisch materiaal bevatten. Heden duidt men gewoonlijk met utopische socialisten alle schrijvers van > staatsromans aan._ Het onderscheid tusschen utopisch en wetenschappelijk socialisme bestaat voornamelijk hierin, dat het eerste van eeuwige beginselen van recht, vrijheid en gelijkheid uitgaat, de inrichting van den toekomststaat als een zuiver denkproces opvat en hem op vreedzame wijze tot stand wil brengen door propaganda en experimenten, terwijl het tweede geen eeuwige beginselen, maar slechts een zuiver histonsch-eyolutionistisch proces erkent, den toekomststaat mt de ontwikkeling der historie, die de vernietiging van het kapitalistisch productiestelsel brengen zal, verwacht en zijn totstandkoming door middel van den Klassenstriid wil bespoedigen. Vgl. > Socialisme sub I A. In de nieuwere, vooral Duitsche, socialistische literatuur heeft het U.S. een meer positieven zin, in zoover men geen zuiver fantasiebeeld ontwerpt, maar een toekomstige maatschappij schept uit mogelijkheden, die blijken realiseerbaar te zijn. Zoo bij Wilbrandt, Hendrik de Man, Rathenau, Weitling, Hennes. . . , tt 1- G / O Hl n lUlV) • L i t.: Kautsky, Vorlauler des neuen S. (2 dln. 1919); Wilbrandt, Der Sozialismua (1919); Bernatein, Der Sozialiamus einst u. jetzt (1922); Staatalexikon. Borrel. Ut queant laxis, de beginwoorden van de hymne op het feest van Sint Joannes den Dooper, waarvan elk halfvers telkens één toon hooger begint. Om zijn leerlingen de muzikale intervallen beter m het geheugen te prenten, gebruikte Guido van Arezzo deze begin-lettergrepen, die op deze wijze de notennamen werden van zijn nieuwe vinding: het hexaohord. Zie > Solmisatie. Vgl. > Ut. , Brunmg. Utraquisten «Lat. uterque = beide), voorstanders van de H. Communie onder beide gedaanten: brood en wijn (uit den kelk = Lat. calix, vandaar worden de U. ook Caüxtijnen genoemd). Zl3 zijn de meer gematigde Hussieten, in tegenstelling niet e veel verder gaande, fanatieke Horebieten of favorieten (zie > Hussieten, Ziska). De U. hingen de leer aan van Jacob van Mies, die als professor te Praag Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . sinds 1414 de stelling verdedigde, dat men de H. Communie onder twee gedaanten (sub utraque specie) moet ontvangen krachtens gebod van Christus en om aan grooter genade deelachtig te worden. Niet alleen de priesters in de H. Mis, doch ook de leeken zouden onder beide gedaanten moeten communiceeren. Het concilie van Konstanz veroordeelde die leer, in zooverre deze de kerkelijke praktijk om aan de leeken de H. Communie alleen onder gedaante van brood te geven als heiligschennend en ongeoorloofd beschouwde (sessio XIII, 15 Juni 1416; Denz. 626). In de bul Inter Cunctas, 22 Febr. 1418, wordt bij het onderzoek naar rechtzinnigheid de vraag voorgeschreven, of men de tegenwoordigheid van den geheelen Christus onder elk der beide gedaanten aanneemt en of men zich bij het genoemde decreet van Konstanz neerlegt. De Prager Compactaten, 1433, stonden den leekenkelk toe voor Bohemen en Moravië, onder voorwaarde dat de geloovigen onderricht werden, dat Christus onder elk der gedaanten geheel tegenwoordig is en communiceeren onder beide gedaanten niet noodzakelijk is ter zaligheid. In 1462 trok Pius II dit verlof in. In de 16e eeuw was de beweging voor den leekenkelk wederom zeer krachtig, ook in Duitschland en Frankrijk. Het concilie van Trente definieerde in de 21e zitting, 16 Juni 1562, opnieuw de kerkelijke leer (Denz.93o-937). Pius IV stond in 1664 voor een aantal Duitsche diocesen den leekenkelk weer toe, maar daar de verwachting, dat dit tot bekeering van vele Protestanten zou bijdragen, niet in vervulling ging, werd ook ditmaal het gegeven verlof weldra ingetrokken. Lit.: handboeken der kerkgesoh.; Bullarium Eomanum (IV); Braunsberger, Canisii Epistulae (IV); 6. Constant, Concession £ I’Allemagne de la communion sous les deux espèces par Pie IV (1922-’26). jm Tesser. Utrecht. I. Bisdom, a) Het door St. Willibrordus in 697 gestichte aartsbisdom, dat alle Friezen zou omvatten en eenige suffraganen krijgen, kon niet verwezenlijkt worden. Utrecht werd een bisdom, dat op het eind der 8e eeuw onder het aartsbisdom Keulen gesteld werd, en behalve de Friezen ten W. van de Lauwers enkele Saksische en Frankische streken ten O. van den IJsel en ten Z. van de Waal omvatte. Het strekte zich derhalve (tot 1569) uit over het grondgebied van het tegenw. Ned. met uitzondering van Groningen (gedeeltelijk), Brabant en Limburg. In de 9e en 10e eeuw leed het pasgekerstende en geconstitueerde diocees veel van de Noormannen, zoodat niet alleen de cultusgebouwen werden geplunderd en verwoest, maar dat zelfs de bisschoppen zich verder naar het Oosten, o.a. in Deventer, moesten vestigen, bijv. St. > Radboud (f 917). Onder bisschop Balderik (f 976) herstelde zich de situatie langzamerhand. Onder hem en onder zijn door de keizers benoemde en gewoonlijk uit den vreemde gezonden bisschoppen van de 11e en 12e eeuw geraakte het bisdom tot bloei, leverde zijn bijdragen voor de kruistochten, speelde een belangrijke rol in den investituurstrijd, langen tijd ten voordeele van den keizer, onder Godebald (1114-’27) echter aan de kerkelijke zijde. In dezen tijd kreeg het ook zijn centrale ambtenaren als den vicaris generalis in pontificalibus (bestuurder), vic. gen. in spiritualibus (wijbisschop), wat later den officiaal; het werd tevens in de groote bestuursdistricten, nl. de aartsdiaconaten, verdeeld, gesteld onder de proosten der Utrechtsche stadskapittels (Dom, Oud-Munster, St. Jan, St. Pieter, St. Marie) en die van Oldenzaal, Deventer, Tiel-Amhem en Emmerik, be- nevens twee domkanunniken (den chorepiscopus en den proost van West-Friesland), en onderverdeeld in dekenaten en parochies. Deze organisatie maakte een intensieve zielzorg mogelijk, die behalve door preeken en het toedienen der H. Sacramenten ook door een rechtspraak, de send {■> Sendgerecht), geschiedde. Bij alle tekortkomingen van geestelijkheid en volk bij het vervullen van hun plichten en het onderhouden van de Christelijke moraal openbaarden zich in Utrecht zeer troostrijke verschijnselen: het stichten van kloosters door beschouwende en actieve orden in dorpen en steden, het bouwen van groote en kleine kerken en vele devotie-kapellen, het instellen van talrijke prebenden en vicarieën, het beoefenen van een bewonderenswaardige liefdadigheid, door het geven van aalmoezen en het in leven roepen, in stand houden en begunstigen van huizen voor zieken, leprozen, behoeftigen en pelgrims; het oprichten van scholen bij kloosters, kapittels (->■ Dom, sub Domkerk en Domschool van Utrecht), en vooral bij parochie-kerken, welke laatste zich in de grootere plaatsen meestal tot Latijnsche scholen als de voorgangers van onze gymnasia ontwikkelden; vele broederschappen en een diepe, innige devotie met een wereldberoemde literatuur (> Moderne Devotie), ten slotte een krachtige observantie-beweging in de 15e e. bij de Regul. Kanunniken, Benedictijnen, Carmelieten, Dominicanen en Franciscanen. Geregeld gehouden synoden (meestal tweemaal ’s jaars) bewaarden het contact tusschen den bisschep en de geestelijkheid. De misstanden moeten ten deele worden toegeschreven aan te weinig selectie van de candidaten voor den priesterlijken en kloosterlijken staat en te weinig moreele en theologische vorming van priesters, kanunniken en monniken. Vandaar was de clerus niet bestand tegen de propaganda en verleiding der Reformatoren, ondanks den steun van den helaas door vreemdelingen geleiden staat, zoodat alles sinds ongeveer 1625 bergaf ging. ' o o O O' De kiem van het wereldlijk gebied van het Sticht Utrecht lag in het met immuniteit begiftigde grondbezit der Kerk, waaraan in de 10e e. wereldlijke jurisdictie over bepaalde streken en in dezelfde eeuw graafschappen werden geschonken (Drente 1024, de stad Groningen en het Gerecht 1040, Vollenhove ca. 1045), zoodat het ■> Sticht ca. 1100 voltooid was en het gebied omvatte, dat later den naam Nedersticht (prov. Utrecht) en > Oversticht (Overijsel, Drente, Groningen) heette, zonder dat van eik stuk de rechtstitel kan worden aangewezen. Tot het midden van de 12e eeuw was het Sticht de machtigste staat van de Noordelijke Nederlanden, zooals ook de bisschoppelijke residentiestad het verst in cultuur gevorderd was. Ten gevolge van den invloed der graven van Holland en Gelre op de bisschopskeuze daalde de beteekenis van Utrecht snel, en bereikte onder bisschop Jan van Diest (1322-’4O) het laagste punt. Toen trad een herstel in onder invloed van biss. Jan van Arkel (1342-1364) en Frederik van Blankenheim (1393-1423) en ook van de standen, die sinds den landbrief van biss. Arend van Hoorn (1375) machtig waren geworden. De wereldlijke standen (adel en steden) bemoeiden zich ook met de bisschopskeuze en veroorzaakten aldus het Utrechtsche Schisma (1423-’5O), doordat zij Rudolf van Diepholt handhaafden, eerst tegenover den door den paus benoemden Rhabanus, biss. van Spiers, en in 1425 ook tegenover Zweder van Culemborg; toen echter Eugenius IV de Staten in het gelijk stelde (1432), bleven eenige geestelijken Zweder, en van 1433 tot 1450 Walraven van Meurs steunen. De politieke strijd van dit schisma \\ at niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . was in 1426 ten deele ook een gevolg van het voortdringen der Bourgondiërs in de Noordel. Nederlanden. Was Zweder reeds een Bourgond. candidaat, in 1456 werd Utrecht een Bourgond. bisschop, nl. David van Bourgondië, opgedrongen, hetgeen voortaan telkens geschiedde. De laatste wereldlijke vorst van het Sticht, Hendrik van Beieren (1524-’29), kon het bestuur tegenover zijn door Karei van Gelre gesteunde onderdanen niet handhaven; hij verpandde daarom eerst het wereldlijke gebied aan Karei V (Nov. 1627, verdrag van Schoonhoven) en deed er in Oct. 1628 geheel alstand van, hetgeen door Clemens VII in Aug. 1529 werd goedgekeurd. De nieuwe bisschop kon zich voortaan geheel aan het geestelijke bestuur van zijn diocees wijden. b) Bij de oprichting van de nieuwe bisdommen in 1559 (> Nederland, Kerkelijke geschiedenis) werd Utrecht een aartsbisdom (suffragaanbisdommen: Middelburg, Haarlem, Leeuwarden, Groningen en Deventer), dat echter niet tot volledige ontwikkeling kwam, ofschoon aartsbisschop Fred. Schenck van Toutenburg (1661-’80) in 1565 een provinciale synode hield en pogingen deed tot oprichting van een seminarie. De oorlogstoestand, de overgang tot de Unie van Utrecht, het verbod van de uitoefening van den Kath. godsdienst beletten de twee nog benoemde opvolgers de taak te aanvaarden. Sinds 1592 werd het bestuur geleid door Sasbold > Vosmeer, eerst als vicaris generalis van Utrecht, maar weldra als apostolisch vicaris van de Hollandsche missie, hetgeen juridisch het einde beteekende van het aartsbisdom, dat slechts als bestuursdistrict van het missiegebied (> Hollandsche Zending) bleef bestaan. Nominaal bleef Utrecht het kerkelijk middelpunt der zending, ofschoon niet alle apost. vicarissen er zetelden. Hij werd er sinds 1633 bijgestaan door het Utreohtsche Vicariaat (> Kapittel, sub 4°, b), waarvan de houding in 1702-’O3 tegenover Petrus Codde en het Jansenisme aanleiding gaf tot het Utrechtsche Schisma (> Oud-Katholieken). Het missiegebied was verdeeld in aartspriesterschappen, en werd sinds 1727 door de internuntii te Brussel bestuurd. Ondanks de naar tijd en plaats wisselende, maar vaak zware vervolging handhaafde het Katholicisme zich met moeite, totdat eerst het duur gekochte oogluikendtoelaten en vervolgens de vrijheidsideeën van Patriotten en Fransche Revolutie verbetering brachten. De officieele gelijkstelling van alle burgers voor de wet (1798,1816), het terugkrijgen van eenige kerken onder Bodewijk Napoleon, de vereeniging met België deden het verlangen naar een herstel der hiërarchie levendig worden, hetgeen, na een poging van 1827 eerst in 1853 verwezenlijkt, van Utrecht opnieuw een aartsbisdom maakte (zie onder, en vgl. Herstel der > Hiërarchie (sub I C). L i t.: voor kronieken, zie J. Romein, Noordned. Geschiedschrijving in de Middeleeuwen (1932). Voor oorkonden: de publicaties van Dodt v. Flensburg, v. Heussen, v. Water, Brom, Muller-Bouman-Brandt, Post. Algemeene werken: W. Moll, Kerkgesch. van Ned. vóór de Hervorming (6 dln. 1864): Gesch. van Nederland, uitgegeven onder leiding van prof. dr. H. Brugmans (I en II 1935); R. Post, Gesch. der Utrechtsche bisschopsverkiezingen tot 1535 (1933); O. Oppermann, Untersuchungen zur Gesch. v. Staat und Stift Utrecht (in: Westd. Zeitschr. XXVII, XXVIII, 1908, 1909). Voor monographieën, zie bij de namen van personen en plaatsen; voor de latere geschiedenis, zie > Nederland (sub 111 B: Kerkelijke geschiedenis), en > Hollandsche Zending. Post. c) Het in 1853 herstelde aartsbisdom omvat de provinciën Utrecht, Overijsel, Drente, Friesland en Groningen in haar geheel, Gelderland ten N. van de Waal, van Noord-Holland het Gooi op enkele plaatsen na en van Zuid-Holland de Vijfheerenlanden (zie de kaart Kerkelijke indeeling t/o kol. 337 in dl. XVIII). Van 1863 tot ’5B werden resp. opgericht dekenaten, parochiën, kerk- en armbesturen, en werden een kapittel en een vicaris-generaal aangesteld. Tegelijkertijd werden de voorschriften en statuten over kerkelijk leven, het vieren van den eeredienst en de plichten van de geestelijken gepubliceerd; alsook het feesteigen (1856) en de Catechismus (1861) goedgekeurd. In 1867 werd de eerste diocesane synode gehouden, in 1928 de tweede. Einde 1936 telde het aartsbisdom 22 dekenaten met 364 parochiën, 4 bijkerken en 28 rectoraten (behalve de openbare en niet-openbare kapellen der verschillende religieuze gestichten). De geestelijke bediening werd uitgeoefend door 710 priesters, nl. 353 pastoors, 28 rectoren en 329 kapelaans; aan de seminaria waren 25 priesters verbonden. Van de parochiën werden 4 bediend door Augustijnen, 2 door Carmelieten, 3 door Dominicanen, 8 door Franciscanen en 1 door Jezuïeten (met 1 rectoraat). De Capucijnen en Conventueelen oefenden elk de bediening uit in één bijkerk. De paters van het Gezelschap van het Goddelijk Woord en de Missionarissen van het H. Hart beheerden elk één rectoraat. In 1863 bedroeg het aantal Katholieken ca. 290 000, einde 1936: 577 201, w.o. 464 667 communicanten; van dezen hebben in 1935 32 071 hun Paschen niet gehouden. .. , „ Aan het groot-seminarie, in 1857 te „Rijsenburg Driebergen geopend, geven 8 hoogleeraren college. Van het sinds 1854 bestaande klein-seminarie behielden de Jezuïeten tot 1906 de leiding; sedert kwam het bestuur in handen van eigen priesters. In Sept. 1935 is een nieuw gebouw te Apeldoorn betrokken, waar 17 priesters les geven. d) Voor de over het aartsbisdom Utrecht aangestelde aartsbisschoppen, zie het art. > Aartsbisschoppen van Utrecht. De daarin genoemde mgr. J. H. G. Jansen overleed in Mei 1936 en was in Febr. van dat jaar opgevolgd door mgr. J. de > Jong (1936 tot heden). L i t.: P. Albers, Gesch. v. h. Herstel der Hiërarchie m de Nederlanden (II 1904); J. de Jong, Mgr. Zwijsen a s aartsbisschop van Utrecht (in: Bossche Bijdr. dl. 8), Jaarlijksche Kronieken in: Archief v. d. Gesen. v. n. Aartsbisdom; Beekman en Hensen, De R.K. kerk in het koninkrijk der Nederlanden in 1853 (Geschiedkundige Map van Nederland, krt. nr. 16). de^HddS. 11. Provincie in het midden van iNeaeriana; opp. 1 386 km2; 464 900 inw. (1 Sept. 1937); na Z en N. Holland het dichtst bevolkt. De grens loopt in het O. door deOeldersche Vallei, volgt dan ie Zuiderzeekust, loopt vervolgens loor het Gooi en in het N.W. en W. door de kleien veengebieden. In het Z. is de Hijn-Lek de grens. Zie plaat en kaart [vergelijk index kol. 831/8321. a) Opbouw. U. bestaat uit een Oostelijk, Diluviaal en een Westelijk Alluviaal gedeelte. De grens wordt ongeveer gevormd door den Krommen Rijn, en Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Wapen der provincie Utrecht. dan door een lijn van de stad Utrecht recht naar het Noorden. Het Diluviale deel is grootendeels heuvelland en wel een deel van den Utrechtsch-Gooischen heuvelrug. Ten N.W. van Amersfoort is een laagte, welke de Utrechtsche heuvels van die van het Gooi scheidt. Hierin ontstond veen, dat in de 13e eeuw (via de Praamgracht) ontgonnen werd en naar de Eem vervoerd. De heuvelrug bestaat in de kern uit gestuwd prae-Glaciaal, bestrooid met Noordelijke zwerfsteenen (bijv. den Kei bij de Lage Vuursche). De spoorlijn Utrecht—Arnhem doorsnijdt bij Maarn dezen rug en vormt er een bekend profiel. Een geologisch park in de buurt vertoont verschillende (vooral Noordelijke) gesteenten. De Grebbeberg (53,4 m), de Amerongsche berg (69,2 m), de Darthuizerberg (48,2 m) en de Stompert (57,7 m) zijn bekende hoogten. De stuwwal neemt naar het N. in hoogte af. Enkele zandverstuivingen zijn op het Fluvio-Glaeiaal in het Westen nog over, nl. de Soester en de Paltser duinen. Ten Oosten van de stuwmoreene ligt op de Utrechtsch-Geldersche grens een laagte, de Geldersche Vallei, van onder naar boven bestaande uit prae-Glaciale zanden, Glaciaal keileem, de Eemlaag (zandlaag met schelpen, waarop zeeklei), daarop het laagterras van den Rijn (de Geldersche vallei is een oude Rijnbedding, echter niet meer in historischen tijd) en op dit post-Glaciaal zand ontstond het veen, waarnaar bijv. Veenendaal is genoemd. Deze venen zijn vanaf de 15e eeuw afgegraven. De Bisschop-Davidsgrift diende voor den afvoer van turf. In het N. van de vallei is dan nog zeeklei aangebracht. Aan den W. voet van de heuvels ligt eerst het laagterras (zand) en vervolgens de rivierklei van den Krommen Rijn, dus van den oorspronkelijken Rijn. In de Westhelft van de provincie liggen op dé Diluviale gronden, die hier onder de jonge vormingen wegzakken, verschillende Alluviale gronden, waarvan de veengronden (en wel het zgn. laaggelegen hoogveen) het meest aan de oppervlakte komen, echter langs de voormalige rivieren bedekt met rivierklei, terwijl in de laaggelegen droogmakerijen van het N.W. ook wel oude blauwe klei te voorschijn komt. b) Hoogte en afwatering. De hoogtelijn van 1 m + A.P. loopt ongeveer N.—Z. midden door de provincie (over de stad Utrecht). Het land ten O. van die lijn heeft een natuurlijke afwatering. De Geldersche Vallei watert in haar geheel af naar het Noorden, met behulp van de Barneveldsche en Limtersche beek, die him water op de Eem brengen. In het Z. is de Vallei nl. afgesloten door den Grebbedijk en in geval van nood is er ten W. van Veenendasl nog een slaperdijk, waarin voor de afwatering drie duikersluizen (heulen) zijn aangebracht. Over het algemeen laat de afwatering van de \ allei veel te wenschen over. Herhaaldelijk is al sprake geweest van een scheepvaartkanaal door de Vallei, dat dan tevens voor de afwatering van nut zou zijn; echter kwam geen dezer plannen tot uitvoering. In het rivierkleigebied heeft vooral de Kromme Rijn beteekenis voor de afwatering (door een duikersluis te Wijk bij Duurstede kan men ook water uit den Rijn inlaten), alsmede de Vaartsche Rijn, een gegraven water van Vreeswijk tot het stadswater van Utrecht. Dit water wordt te Utrecht door de Weerdsluis op de Vecht gebracht. Daar de Vecht niet altijd op de Zuiderzee kon loozen, liep het land er om heen vaai onder, waarom men in 1930 te Muiden een gemaal plaatste dat echter in verband met de vorming van het IJsel- meer veel van zijn beteekenis heeft ingeboet. De W. helft van de provincie is vanwege zijn lage ligging ingedeeld in polders. De wateren hier zijn boezemwateren. Zoo loost de Lopikerwaard op den gekanaliseerden Holl. IJsel terwijl de rest van het land behoort tot Woerden, Amstelland en den Vechtboezem. Van de dijken in dit gebied verdient vooral vermelding de Lekdijk-Benedendams, de belangrijkste van al onze dijken, om het groote gebied, dat hij beschermt. c) Bevolking en godsdienst. Het geboortecijfer in de provincie U. is iets lager dan dat van het Rijk, het sterftecijfer ongeveer gelijk. De godsdienstige indeeling is als volgt; 31,04 % Kath., 41,54 % Ned. Herv., 8,79 % Geref., 0,41 % Israël., 6,63 % andere groepen, 11,59 % onkerkelijken. o x 1 r / u J * " De omgeving van Wijk-bij-Duurstede heeft meer dan 80 % Kath., die van Bunschoten meer dan 80 % Geref. en van Veenendaal geldt hetzelfde voor de Ned. Hervormden. De onkerkelijkheid is het grootst in plaatsen als Baarn, De Bilt en Amersfoort; daarentegen is ze in de gemeente Utrecht (9,2 %) niet hoog voor een groote stad. Utrecht en Amersfoort hebben ieder een Oud-Katholieke gemeente. d) Economische toestand. 1° Bodemgebruik. Utrecht heeft de volgende bodemindeeling: 58,5 % weiland, 13,5 % bosch, 6 % bouwland, 6 % tuinbouwgrond, 4,6 % woeste grond. Op de zandgronden is deels landbouw (vaak in dienst van de veeteelt), deels weiland. De pluimveeteelt neemt sterk toe: Veenendaal en Amersfoort zijn eiermarkten. De vroegere tabaksbouw van Amerongen en Rhenen neemt geregeld af, in de omstreken van Amersfoort komt hij heelemaal niet meer voor. De Utrechtsche rivierkleilanden zijn grootendeels grasland, wat gedeeltelijk veroorzaakt wordt door het kwelwater. De minst geschikte stukken worden wel tot grienden gemaakt. De landbouw (haver, tarwe, rogge, peulvruchten en groenvoedergewassen) staat niet op hoog peil. Onkruidvrije akkers komen hier haast niet voor, de opbrengst per ha is zelfs lager dan die van de zandgronden. Ter vergelijking het volgende staatje over de jaren 1930-’34 (uitgedrukt in hl per ha): De tuinbouw komt hier voor in den vorm van beweide boomgaarden. Het middelbedrijf (10—50 ha) overweegt. Gewas Polder in Noord Groningen Graafschap Zutphen Kleigrond van den Krommen Rijn Wintertarwe . 43 31 25 Rogge .... 42 32 25 Haver .... 77 42 35 Bonnen . . . 32 23 19 Het W. deel van de provincie heeft bijna uitsluitend veeteelt. Men vergelijke onderstaande tabel; Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Streek Grasland IBouwland Tuinbouwgrond Lopikerwaard. . . Kleigebied van den IJsel en den Ouden 8.693 ha 141 ha 454 ha Rijn 12.489 ha 462 ha 1.286 ha Het Noord-Westen 27.307 ha 428 ha 978 ha De melk wordt hier op de boerderij tot Goudsche kaas verwerkt (Utrecht en Breukelen zijn belangrijke kaasmarkten). In verband met de grootte van het gezin komt dit in Kath. streken nog veel voor. Het Groningerblaarkopvee (meer mest- dan melkvee) maakt hier steeds meer plaats voor het zwartbonte Friesch- Hollandsche rund. De tuinbouw breidt zich vooral rondom de stad Utrecht steeds meer uit, ook de glascultuur (o.a. bij Punnik en Vleuten). In de lager gelegen uiterwaarden en binnendijksche landen komen ook hier veel grienden voor. 2° Industrie. Een industriegebied als zoodanig is de prov. U. zeker niet. De industrie van de groote plaatsen werd in de betr. artikelen genoemd (zie > Utrecht, Amersfoort, Veenendaal, Zeist, De Bilt). Vermelding verdienen nog de steenfabrieken, zuivelindustrie en mandenmakerijen in het Z.W. van de provincie. 3° Vissch e r i j. Door de afsluiting van de Zuiderzee en den achteruitgang van de zalm- en elftvisscherij beteekent de visscherij vrijwel niets meer. 4° Verkeer. In Utrecht en Amersfoort bezit de provincie twee belangrijke spoorwegknooppunten. Verder loopen er primaire wegen door het gewest, waarvan de ontmoetingspunten echter buiten genoemde steden vallen. Wat het verkeer te water betreft, vanouds bezit U. den waterweg van Amsterdam naar den Rijn; tegenwoordig het Merwedekanaal, het belangrijkste kanaal voor de binnenvaart in Nederland, bevaarbaar voor schepen tot 2 000 ton. Het dateert van 1891, maar voldoet thans niet meer; het is te smal, de sluizen te Vreeswijk hebben te geringe capaciteit en de vele laagliggende bruggen hinderen de scheepvaart. Daarom is in 1931 besloten hierin verbetering en gedeeltelijk verandering te brengen. De plannen tot aanleg van een kanaal door de Geldersche Vallei (ook van beteekenis voor de afwatering van dit gebied, zie aldaar) gingen ook nu,evenals in 1879(plan Tak,van Poortvliet) niet door; nu niet, omdat men zou moeten wachten, totdat de Zuiderzeewerken klaar zijn. Het Merwedekanaal krijgt van Amsterdam tot Utrecht grootere afmetingen, terwijl een nieuw kanaal gegraven zal worden van Utrecht langs Jutphaas naar Wijk-bij-Duurstede, en vandaar naar de Waal bij Tiel. Voor het verkeer Amsterdam—Rotterdam wordt van Jutphaas naar Vreeswijk een zijkanaal gemaakt met nieuwe sluizen, 800 m ten O. van Vreeswijk. De lage bruggen worden vervangen door hoogere. Tusschen Amsterdam en Wijk-bij-Duurstede is slechts één pand, de werken bij laatstgenoemde plaats waren begin 1938 vrijwel voltooid. Vooral voor de N.W.-polders van de provincie zal dit kanaal ook beteekenis hebben voor de afwatering. 5° Vreemdelingenverkeer. De centrale ligging van stad en provincie brengt vanzelf bijzondere voordeelen voor het toerisme mee. Over de bezienswaardigheden van de verschillende plaatsen werd in de betr. artikelen reeds gesproken; hier nog eenige algemeene opmerkingen. Het watertoerisme vindt in de Vecht en de Loosdrechtsche plassen een krachtigen stimulans. Het Oosten van de provincie is door zijn natuurschoon bekend, zoowel bij vacantiegangers als bij hen, die zich als forens of rustend burger vestigen in De Bilt, Zeist, Driebergen, Doorn, Maarn, Amersfoort, Soest en Baarn. L i t.: R. Schuiling, Nederland ;A. A. Beekman, Ned. als polderland; Utrecht, Sticht en stad. \Akveld. c) Geschiedenis. Met den afstand van de wereld- lijke ma.M (temporaliteit) door den elect Hendrik van Beieren, in Oct. 1528, aan Karei V, hield de bisschoppelijke staat U. op te bestaan. Karei werd door de Staten van het Nedersticht (d.i. ongeveer de hedendaagscheprovincie U.) als erfheer aangenomen. Sedertdien is de geschiedenis van het gewest nauw met die der overige provinciën verbonden. Met Holland en Zeeland stond het onder één stadhouder, maar het had een eigen Raad of Hof. De Staten bestonden, evenals vóór 1528, uit drie leden: de geestelijkheid, gevormd uit afgevaardigden van de vijf kapittelen der stad U., de ridderschap, en de stad Utrecht met de vier kleine steden. Na de Hervorming werd het eerste lid vervangen (1582) door de geëligeerden. Een College van Gedeputeerde Zaken, bestaande uit 9 leden, door Maurits in 1610 op 12 gebracht, had het dagelijksch bestuur in handen. Het platteland was verdeeld in 4 kwartieren: Eemland, het Nederkwartier, het Overkwartier en bet land van Montfoort, aan het hoofd waarvan een maarschalk stond, die dezelfde functie vervulde als elders landdrosten en baljuwen. Politiek voerde de stad U. in het gewest den boventoon. Beide gingen in 1677 tot de partij van Oranje over, in beide werd in 1680 de openbare uitoefening van den Kath. godsdienst verboden. Tijdens Leicesters bewind stond U. aan diens zijde, gesteund door de democratische regeering van de stad. Eerst in 1688 kwam de regentenaristocratie aan het bewind en zocht het gewest toenadering tot Holland. Met deze provincie koos U. tijdens het Twaalfjarig Bestand partij tegen Maurits. Toen de Franschen in 1672 hier kwamen, werd het gewest door hen bezet en gaf de stad U. zich zonder slag of stoot over. Het heeft het gewest, na het vertrek der vijanden, moeite gekost, wederom in de Unie te worden opgenomen. De stadhouder zette in 1674 en 1676 niet alleen de steden naar zijn hand door de zgn. regeeringsreglementen in werking te stellen, maar koos voortaan ook de geëligeerden zonder voordracht en kreeg het recht de afgevaardigden ter Staten-Generaal te wraken. De oproerige bewegingen van 1748 kwamen ook in U. tot uiting, maar vooral in de twisten tusschen Patriotten en Prinsgezinden (1780-’B7), toen de Staten in tweeën gesplitst waren, waarvan het prinsgezinde gedeelte te Amersfoort, het patriottische te U. zetelde, deed het gewest van zich spreken. Bij de nadering van de Pruisische legers (1787) verliet de patriottische opperbevelhebber, de Rijngraaf van Solms, met de verdediging van de stad U. belast, haastig zijn post. Ook de Franschen ondervonden in 1796 nauwelijks moeilijkheden. In 1798, bij de vestiging van de Bataafsche Republiek, werd het gewest onder drie departementen verdeeld: dat van den Rijn, dat van Tessel en dat van de Delf, maar reeds in 1801 als zelfstandig departement U. hersteld. Als deel van het Koninkrijk Holland kreeg het eenigszins andere grenzen en van 1810-’l3 maakte het deel uit van het Département du Zuiderzee. In 1814 werd de zelfstandigheid der provincie hersteld. Haar grenzen werden in 1819 en 1829 gewijzigd.^ L i t.: Tegenw. Staat {XI 1758); Groot Placaatboek van Utr (11729); Fruin-Colenbrander, Staatsinstellingen in Nederl. (1901, 82, 123, 238, 355). Verder alg. werken als Bor, Wagenaar, Blok, Geyl. V- Campen. 111. Hoofdstad van de gelijknamige provincie. Opp. 2 298 ha; hiervan beslaat de bebouwde kom ca. 1 400 ha, de rest is hoofdzakelijk weiland en wat tuinbouwgrond. Deze gronden liggen vooral tusschen Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . Ouden Rijn en Merwedekanaal. Zie plaat (ygl. index kolom 831/832). a) Bevolking (1 Sept. 1937): 162591 inw., waarvan 36,3% Kathol., 40,7% Ned. Herv., 6% Geref., 6,1% andere Prot. groepen, 0,9% Oud-Katholiek, 0,7% Israëlietisch en 9,2%onkerkelijk. b) Plattegrond. De grenzen van de gemeente U. loopen zeer grillig: In het Z. dringt de zgn. Rivierenwijk tusschen Merwedekanaal en Vaartsohen Rijn diep in de gemeente Jutphaas; in het N. loopt de grens met Zuilen dwars door straten en pleinen. Op vsch. plaatsen reikt de bebouwde kom tot aan de grens, hier en daar is U. buiten zijn grenzen gegroeid. Zoo behoort het tuindorp in het N.O. tot de gem. Maartensdijk, de wijk Hoograven tot de gem. Jutphaas. Uitbreiding naar het O. is in verband met de Hollandsche waterlinie (de verboden kringen) onmogelijk. Voor weinig steden in Ned. is uitbreiding van grondgebied zoo noodzakelijk als voor U. Momenteel is een commissie onder leiding van het Geogr. Instituut van de Utrechtsche universiteit op onderzoek naar de wenschelijkheid (noodzakelijkheid) van stadsuitbreiding. Tot nu toe (1937) stuitte alles af op het verzet van de gemeenten in den omtrek (de oorspr. Utrechtsohe plannen wilden o.a. De Bilt en Zeist annexeeren). De oude stad ligt op een lagen heuvel, die in de buurt van Domplein en stadhuis tot 6 m + N.A.P. reikt, waardoor de schilderachtige grachten zeer diep liggen. Die oude stad ligt tusschen de Singels. Van de vroegere vestingwerken getuigen nog de oude bolwerken, die sterk tot het schoon van U. bijdragen (o.a. Lucas-Bolwerk). In het N. van deze binnenstad liggen twee historische pleinen, het Vredenburg en de Neude, en verder het Janskerkhof, één van de vele „Kerkhoven”, die het aan kerken zoo rijke middeleeuwsche U. bezat. Van N. naar Z. loopen er, ongeveer evenwijdig aan elkaar, twee grachten door, in het Westen de Oude Gracht, in het Oost en achtereenvolgens de Plompetorengracht, de Drift, de Kromme Nieuwe Gracht en de Nieuwe Gracht. De Westelijke is vooral winkelstraat, de Oostelijke meer woonstraat, met dikwijls nog groote, ouderwets aandoende patriciërshuizen. In de 19e eeuw heeft de stad zich naar alle richtingen uitgebreid. In het N. kwam er „de Weerd” bij, vroeger een ommuurde voorstad, het scheepvaarten industriekwartier; in het N.W. breidde de stad Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe Wapen der stad Utrecht. Plattegrond van de binnenstad van Utrecht.’ 1. Domkerk; 2. Domtoren ; 3. Kloostergang v. d. Dom : 4. Kloostergang v. St. Marie; 5. St. Pieterskerk; 6. St. Janskerk : 7. Nicolaïkerk ; 8. Jacobikerk ; 9. Buurkerk; 10. St. Kloostergang v. St. Catherijnen ;’l2. Universiteit; 13. Panshuis; 14. Stadhuis; 15. Aartsbisschoppelijk museum ; 16. Post- en telegraafkantoor ; 17. Centraal Station ; ElB. ï Administratiegebouw der i spoorwegen; 19. Jaarbeursgebouw : 20. Station Maliebaan.' zich uit langs den Amsterdamschen Straatweg; in het W. langs den Leidschen weg, in welke richting het Merwedekanaal overschreden werd (de tuinwijk „Oog in al”); in het Z. de Rivierenwijk; tusschen de twee laatste het Centraal station en de veemarkt, en vervolgens in het 0., ten N. W. van de Maliebaan „Buiten Wittevrouwen” (naar een oude poort) en het Wilhelminaparkkwartier. Een harmonisch geheel werd echter niet verkregen. Hier komt bij, dat het verkeer in de stad op vsch. punten zeer wordt gehinderd door de spoorlijnen. In 1937 is aangevangen met verschillende spoorwegwerken, die hierop gericht zijn, dat de spoorbanen, voorzoover zij door de stad loopen, zullen worden opgehoogd en dan de wegen met tunnels er onder door worden geleid. Vóór 1940 hoopt men met deze werken gereed te zijn. Wat Utrecht van de grootere Ned. steden onderscheidt, is „het heele huis.” Men kent hier weinig of niet, zooals in Amsterdam en Rotterdam, de groote huurkazernes, met drie of vier verdiepingen hoven elkaar. Aan parken bezit Utrecht het Wilhelminapark en het Hogelandspark met museum van het Staatsboschbeheer in het 0., en het Julianapark met natuurhistorisch museum. De vanouds bekende Maliebaan verliest langzamerhand haar aristocratisch karakter. c) Beteekenis. Deze ontleent U. allereerst aan zijn centrale ligging. Zoo werd het in de 19e eeuw knooppunt van spoorwegen (de N.S. hebben hier hun administratiegebouwen en een spoorwegmuseum), terwijl het langs Merwedekanaal en Vaartsche Rijn ook te water goed te bereiken is. Hierdoor kreeg de stad industrie, welker terreinen vooral liggen aan het Merwedekanaal van Maarssen tot Jutphaas, waar ook de gemeentelijke industrieterreinen zich bevinden, terwijl ook langs het nieuwe kanaal reeds terreinen geprojecteerd zijn. Voornaamste industrieën: staalindustrie (Jaffa, Werkspoor, de Utrechtsche machinefabriek van Smulders en de Ned.staalfabrieken, voorheen Muinck Keizer),goud- en zilverwerken (van Begeer en van Brom), lood- en zinkpletterij, chemische, sigaren- en clichéfabrieken e.a. De stad is verder markt- en winkelstad voor de omgeving, waarmee ze met locaaltreinen, bussen en de tram U.-—Zeist verbonden is. Het vreemdelingenverkeer is in verband met de mooie omgeving en met het feit dat U. in het centrum van het land een belangrijke congresstad is, van groote beteekenis. U. is verder een belangrijk handelscentrum. Tot 1928 bevonden de markten zich op het Vreeburg, thans zijn ze overgebracht naar de Croeselaanbuurt, met gemakkelijk vervoer. Vooral de veemarkt en de groenten veiling zijn van belang. Sinds 1917 is ü. ook de zetel van de Kon. Ned. Jaarbeurs, ten dienste zoowel van den nationalen als van den internat, handel. In 1936 werd er een agrarische afdeeling aan verbonden met de bedoeling op de voorjaarsbeurzen meer het technisch karakter te accentueeren, en op de najaarsbeurzen meer de agrarische zakenbelangen. Het aantal deelnemers aan de voorjaarsbeurs 1937 bedroeg 1 779 (waarvan 1 369 uit Nederland). Voor de najaarsbeurs waren deze getallen 1 207 en 843. Ten dienste van handel en industrie is Utrecht tevens zetel van een Kamer van koophandel en fabrieken. Het gebied van de Kamer bestrijkt bijna de geheele provincie, met uitzondering van het Oostelijk deel (de Geldersohe Vallei). lijn. ucci wviuv/ijvuv i nnv. i. d) Verzorging der bevolking. 1° Godsdienstig. U., als zetel van St. Willebrord, werd in 1853 opnieuw een aartsbisdom. In 1868 ging de aartsbis- schop er wonen (thans in de Maliebaan). Het dekenaat U. omvat behalve de stad ook de parochies De Bilt en Bilthoven. U. zelf heeft 18 parochies, waarvan 2 van de Augustijnen, 1 van de Jezuïeten en 1 van de Dominicanen. 2° Onderw ij sinstellingen. Allereerst de rijksuniversiteit, opgericht 1636, die 2 733 studenten telde (1936 /7). Door de heele stad verspreid zijn haar instituten en laboratoria, waarvan we hier noemen het Rijks ■> Serologisch Instituut, het Ooglijdersgasthuis en de Rijksklinieken (andere ziekenhuizen zijn het St. Antoniusgasthuis, de Emmakliniek, en het Diaconessenhuis). Als 6e faculteit werd de Veterinaire Hoogeschool opgenomen. Wat het M.O. en het V.H.O. betreft, bezit Utrecht een Kath. lyceum, een stedelijk en een Christelijk gymnasium, een rijks-, 2 gemeente-, een Chr. en een bijz. neutrale een lyceum voor meisjes, een middelbare handelsdagschool. Verder een rijks- en twee Christelijke kweekscholen, en een Kath. normaalschool voor meisjes. Voor het U.L.O. en L.O. werd (eind 1935) als volgt gezorgd: Voor het voorbereidend L.O. waren er eind 1935: 19 Kath. fröbelscholen (met 2 279 leerlingen), 23 Prot. (met 2 031 11.), 14 neutr. (met 896 11.). Openbaar L.O. Kath. L.O. Prot. L.O. Bijz. neutr. L.O. Scholen 40 35 27 2 Leerlingen 7.452 8.219 6.115 225 Openbaar Kath. Prot. U.L.O. U.L.O. U.L.O. Scholen 6 9 8 Leerlingen 766 1.008 886 De R.K. Jeugdcentrale onderhoudt een Kath. huishoud- en industrieschool, een Kath. avondvakschool en een Kath. handelsavondschool. Tot het nijverheids■ onderwijs behoort verder een middelbaar-technische i school voor bouwkunde en een school voor de graphi■ sche vakken. vunju/u. ; 3° Op gebied van kunsten en wetensch. i dienen nog genoemd: het Provinciaal Utr. Genootschap i van Kunsten en Wetenschappen, het Hist. Genooti schap, de stadsschouwburg, de concertzalen van Tivoli ■ en van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen • (dat het koor van de St. Mariakerk als stadsconeerti zaal verving), de kerkmuziekschool en de muziek. school van de Maatschappij tot Bevordering der Toon> kunst. Op het gebied van de beeldende kunsten zijn ■ werkzaam het Genootschap „Kunstliefde” en de Ver> eeniging Voor de Kunst. Verder het Centraal Museum, ) met zijn bekende hist. afdeeling (zie afb. van paus Adri– anus VI op de pl. t/o kol. 428 in dl. I), het > Aarts> bisschoppelijk Museum, in 1862 opgericht door mgr. ) v. Heukelum, dat vooral kunst der middeleeuwen – bevat [schilderijen (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 417 in 3 dl. XI), beeldhouwwerken, paramenten, edelsmeed-1 werk etc.] en het Museum van Nieuwe Religieuze i kunst in het voormalig St. Catharijneconvent [werk – van A. Derkinderen, J. Thorn Prikker, Alb. Servaes (zie pl. t/o kol. 736 in dl. XV), Charles Eyck, F. Mes – 0.5.8. (zie pl. t/o kol. 353 in dl. XVI) en Joep Nico-3 laasl. ) iclclo J . Tenslotte is U. nog in het bezit van een kanton- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . gerecht, een arrondissementsrechtbank, den Centralen Raad van Beroep en de Rijksmunt. Ten O. van de stad ligt het landgoed Rhijnauwen (stedelijk eigendom), dat gedeeltelijk voor jeugdherberg is ingericht, gedeeltelijk als theehuis. Akveld. L i t.: Utrecht, Sticht en Stad; Gemeenteverslagen; Verslagen v.d. Kamer v. Koophandel en Fabrieken (1937)# e) Bezienswaardigheden. Utrecht bezit, behalve bovengenoemde musea, verschillende groote en merkwaardige gebouwen, gebruikt voor administratieve doeleinden, van gemeente, provincie en spoorwegen, o.a. het door paus Adrianus VI gebouwde en in 1623 voltooide paushuis (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 432 in dl. I), het middeleeuwsche huis Oudaen, vsch. gasthuizen en resten van kloosters; verder belangrijke onderwijsinrichtingen (zie boven), de Ned. Kerkmuziekschool voor de opleiding van Kath. koordirigenten en organisten, de in 1636 opgerichte universiteit, waaraan de Veeartsenijkundige hoogeschool als zesde faculteit en bijz. leerstoelen ter opleiding van Indische ambtenaren verbonden zijn; haar bibliotheek en instituten (bijv. dat voor kunsthistorie) bergen een grooten schat boeken, vele en kostbare hss. met miniaturen, o.a. het beroemde 9e-eeuwsche Psalterium van Utrecht (zie afb. 6 en 7 op de plaat tegenover kolom 560 in dl. VI). Het centraal museum bevat de verzamelingen van provincie, staat en aartsbisdom (•>■ Aartsbisschoppelijk museum), verder zijn er nog het aartsb. museum der Oud-Katholieken, het museum voor nieuwe religieuze kunst, brandweer, spoorwegen, boschbouw. Van de kerken is de ->■ Dom met domtoren (zie afbeeldingen in kolom 201/202 in deel IX) en St. Michaëlskapel het merkwaardigste, dan ook de in 1046 gebouwde zuilenbasiliek St. Pieter, de uit denzelfden tijd stammende, maar in Gotischen stijl omgebouwde St. Jan, de tegenwoordige Kath. kathedraal St. Catherijnen met bijgebouwen, de 13e-eeuwsche Buurkerk, die in de M.E. als kerk der burgerij fungeerde, de St. Jacobi met het graf van pastoor Duifhuis, en ten slotte de gerestaureerde, Romaansche kloostergang van St. Marie. Lit.: J. J. de Geer van Oudegein, Het oude Trecht (1875); S. Muller Fz., De oude huizen van Utrecht (1911); Tijdschrift van v. Monde en Vermeulen. Post. i) Geschiedenis. Ter plaatse van het tegenwoordige U. lag bij het begin onzer jaartelling een Rotneinsch legerkamp, dat deel uitmaakte van een verdedigingsstelsel langs den Rijn. Bij den opstand der Bataven in 69 n. Chr. ging het in vlammen op. Een tweede en derde legerkamp namen zijn plaats in. Zie > Albiobola. In een reisboek van de 4e eeuw kwam voor het eerst de naam Traiectum voor. Toen de Romeinen zich uit deze streken terugtrokken, namen de Friezen het verlaten Traiectum in bezit. Op hun beurt werden zij verdreven door de Franken. Reeds de koningen Theudbert II (595-612) en Clothachar (612-623) verleenden immuniteitsrechten aan een kerkje aldaar, dat aan St. Maarten toegewijd was (Oorkondenboek van U., I nrs. 40, 43 , 46). De onder Dagobert omstr. 631 gebouwde St. Thomaskapel wordt dus ten onrechte voor het oudste kerkgebouw in N. Nederland gehouden. Herhaaldelijk was U. in wisselend bezit van Friezen en Franken. De laatsten stichtten er een bpcht. Eerst toen St. Willibrord in 697 het Friesche bisdom oprichtte en Pepijn hem in 722 den eigendom van den burcht met omliggend gebied ten geschenke gaf, was U voorgoed gevestigd. Na de verovering door de Noormannen omstr. 857 is het bisschop Balderik, die den burcht ca. 920 uit de puinen herbouwde. In 934 kreeg Traiectum muntrecht en tegelijk droeg de ondergang van Dorestad er toe bij, dat U. in beteekenis toenam. Geleidelijk aan ontstond ten W. van den burcht een bewoonde wijk. Het tijdstip, waarop U. stadsrecht kreeg, is onbekend, maar veilig mag het in het eerste kwart der 12e eeuw worden gesteld. Uit een oorkonde van 1122 blijkt, dat men toen bezig was aan den bouw der stadsmuren, die tot in de 19e eeuw U. hebben omgeven. Binnen die muren stonden toen reeds de kapittelkerken van den Dom, St. Salvator (ook Oud-Munster genoemd), St. Jan, St. Pieter, St. Marie en de St. Paulusabdij. De oudste parochiekerk, de Buurkerk, wordt in 1131 voor het eerst vermeld, de tweede, de St. Jacobskerk, is waarsch. kort na 1148 gesticht, de St. Nicolaaskerk dateert uit het laatst der 12e eeuw, de St. Geertruidakerk werd in 1259 van buiten de muren binnen de stad overgebracht. De meeste kloosters dateeren uit de 13e en 14e eeuw. Door voorrechten, haar door de Duitsche keizers verleend, werd de economische bloei van de bisschopsstad zeer bevorderd. Een levendige handel ontstond op Keulen, Duisburg, Denemarken, Noorwegen, de Duitsche steden aan Noord- en Oostzee, op Holland en Vlaanderen. U. is echter niet de handelsstad geworden, waartoe zij bestemd scheen. Politieke woelingen tegen het einde der 13e eeuw hebben er toe bijgedragen dien handel voorgoed te verdrijven. Voortaan zou het de industrie zijn, vooral de lakenindustrie, waarin de stad haar bestaan zou vinden. Heel de M.E. door bleef U. de machtige en meest beteekenende stad in N. Nederland. Bewust van haar kracht streefde zij vastberaden naar zelfstandigheid en bond in de tweede helft der 13e eeuw den strijd aan met haar heer-bisschop om de souvereiniteit. Reeds ca. 1178 was het haar gelukt een zelfstandige crimineele rechtspraak te verwerven. Haar invloedssfeer breidde zij ook buiten de muren uit en het contingent burgers werd vergroot met talrijke bewoners van het omringende platteland. Tegelijk bestreden binnen de stad een aristocratisch en democratisch kamp elkaar op leven en dood. Bij de revolutie van 1304 behaalden de kleine luiden, georganiseerd in 21 gilden, de overwinning op de aristocratie, die haar bestaan gevonden had in den toen verloopenden handel. De stedelijke raad werd voortaan gevormd door 12 schepenen, 24 raden en de 42 dekens der gilden. Feitelijk werd de stad door de gilden geregeerd. – O O— O De ontwikkeling van deze democratische stad, die op weg was een vrije rijksstad te worden, werd meermalen vertraagd of gestuit. Vooral bisschop David van Bourgondië (1456-’96) verzette zich tegen de souvereiniteitstendenzen en slaagde er in U. ten onder te brengen. Wel keerde het blad, toen de stad, na den dood van Karei den Stouten (1477), het vrijheidslievende hoofd weer verhief, maar in 1483 dwong de Roomsch-koning Maximiliaan haar door een langdurig beleg haar heer onderdanig te zijn. Voortdurend bleef U. echter in verzet en vooral sedert hertog Karei van Gelder zich tegen de Bourgondisch-Oostenrijksche politiek gekeerd had, kwam de zaak van de burgerij steeds sterker te staan. De bisschoppen zagen op den duur geen kans meer hun tijdelijk gezag te handhaven en ten slotte deed bisschop Hendrik van Beieren in 1528, met toestemming van den paus, afstand van de temporaliteit, ten behoeve van Karei V. Verder dan ooit was U. daarmede van het bezit van souvereiniteitsrechten verwijderd. De magistraat werd Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . door den keizer aangesteld en de stad in bedwang gehouden door het kasteel > Vredenburg. Een bittere tijd brak aan. De Spaansche bezetting drukte zwaar en de beeldenstorm (1566) verwoestte tal van kerken en kloosters. Ook toen de Spanjaarden de stad verlieten, de burgerij Vredenburg sloopte en tot de partij van Oranje overging (1577), herkreeg de stad haar oude rechten niet. In 1579 werd de Unie van Utrecht binnen de stad gesloten. Tegelijk kreeg de Hervorming de overhand en in 1580 werd de uitoefening van den Kath. godsdienst in stad en provincie verboden. De kerken kwamen in Gereformeerde handen en de Katholieken konden nog slechts in schuilkerkjes samenkomen. De onderdrukte democratische strevingen braken in 1586 en 1610 weer aan de oppervlakte los. Met de oprichting in 1618 van een Vroedschap, waarvan de leden voor hun leven zitting hadden, was echter de aristocratische partij, onder medewerking van prins Maurits, aan de winnende hand. In dezen tijd had U. allang zijn overheerschende plaats afgestaan. De stad, waarvan men het aantal inwoners toen zeker niet hooger dan 26 000 behoeft te schatten, had echter nog genoeg vertrouwen in de toekomst, om in 1636 haar Illustre School door de Staten tot Academie te laten verheffen. Maar pogingen, een dertigtal jaren later gedaan, om U. naar Amsterdamsch voorbeeld uit te leggen, mislukten ten eenenmale. Er was teruggang. Achteraf valt de Utrechtsche schildersschool, die langs Jan van Scorel verbinding met de M.E. had, als een belangrijk verschijnsel op. Tot haar voornaamste vertegenwoordigers behoorden in de 17e eeuw: Abraham en Hendrik Bloemaert, Joachim Wttenwael, Paulus Moreelse, Joost Cornelisz. Droochsloot, Gerard van Honthorst, Hendrik ter Brugghen, Cornelis van Poelenburgh, Pieter Saenredam en Roelant Savery. Toen de Franschen in 1672 kwamen, gaf U. zich zonder ernstig verzet over en twee jaren lang was het vijandelijk hoofdkwartier er gevestigd (zie boven, sub II e). Nog eenmaal schitterde U. met kortstondigen luister, toen in 1712 en 1713 de onderhandelingen over den vrede vertegenwoordigers van heel Europa binnen zijn wallen brachten. Op het einde der 18e eeuw was de stad het middelpunt der Patriottenbeweging, waar de student Quint > Ondaatje een groote rol bij speelde. In 1830 werden de wallen geslecht en in 1860 werd de stad uitgelegd. Sedertdien is U. opnieuw een centrum geworden in velerlei opzicht. De Ned. Jaarbeurs werd er voor het eerst in 1917 gehouden, in 1921 ondergebracht in een vast gebouw, dat daarna herhaaldelijk is uitgebreid (zie ook hierboven, sub 111 c). Tal van nationale (o.a. ’s Rijks Munt), semi-officieele (o.a. de Ned. Spoorwegen) en kerkelijke instellingen zijn in U. gevestigd en als congresstad is het zeer gezocht. Het is een belangrijk knooppunt van spoor- en andere verkeerswegen. Pogingen tot annexatie van omringende gemeenten zijn tot nu toe vruchteloos geweest. Lit.: Tegenw. Staat (XI 1758); V. J. Blondeel, Beschr. der stad U. (1757). Een volledige geseh. der stad bestaat nog niet. Alles wat over U. gepubliceerd is, vindt men in; Catalogus der Bibliotheek over U. (1881, suppl. 1906); wat daarna verscheen is vermeld in een geschreven supplement ten gemeente-archieve. v. Campen. Unie van Utrecht, op 23 Jan. 1679 gesloten, kan als een uitbreiding van de bestaande Unie tusschen Holland en Zeeland beschouwd worden. Zij was bedoeld als verbond ter verdediging tegen den gemeenschappelijken vijand, werd door de omstandigheden als een grondwet van de Republiek der Ver. Nederlanden, ofschoon zij daarvoor niet bestemd en niet geschikt was, en bleef gedurende twee eeuwen (tot 1796) de eenige formeele band, welke de N. Ned. gewesten samenbond. Zij bracht een statenbond tot stand tusschen gelijkstaande souvereine staten, die echter het recht van uittreding evenals dat van staatkundig verkeer met het buitenland hadden afgegeven, zoodat de Unie ondanks de buitengewone losheid van het verbond, tegenover het buitenland een eenheid was. De bepalingen der Unie wijzen op het doel om „ten ewygen daeghen by den anderen te blijven in alle forme ende maniere als off siluyden maer een Provincie waeren”; geven de middelen aan tot gezamenlijke verdediging, o.a. belastingen „eenpaerlick ende op eenen voet”, verplichting tot militairen dienst voor alle inwoners van 18-60 jaren; sommen een aantal verplichtingen op der leden jegens de generaliteit, het buitenland en elkander. Van bijzondere beteekenis was art. 13, dat aan Holland en Zeeland toestond in zake den godsdienst te handelen naar eigen goeddunken, terwijl de andere provinciën zich konden houden aan den Religievrede of wel te zamen of afzonderlijk de nuttig geoordeelde maatregelen mochten treffen, mits niemand om zijn godsdienst vervolgd zou worden. Lit.: P. L. Muller, De Unie van Utrecht (1878). J. D. M. Cornelissen. Utrechtsche documenten. Aldus werden de stukken genoemd, door het Utrechtsch Prov. en Stedelijk Dagblad van 23 en 28 Febr. 1929 gepubliceerd. Zij verwektengrootesensatie; ze bevatten nl. den tekst van een geheime militaire overeenkomst, die in 1920 tussohen Frankrijk en België zou zijn gesloten en de interpretatie, die daarvan zou zijn gegeven op een conferentie van de Fransche en de Belgische étatmajors in 1927. Het sensationeelste daaruit was wel, dat in geval van een Fransch-Duitsch conflict de geallieerde troepen door Ned. Limburg zouden trekken om het Ruhr-gebied te bezetten. De drie raarschroutes door Ned. Limburg werden nauwkeurig aangegeven. Over de echtheid dezer documenten is veel getwist. Van officieele Belgische en Fransche zijde werden ze voor onecht verklaard; ze zouden door een zekeren Frank Heine, een agent van de 2e afdeeling van den Belg. generalen staf, in elkaar gezet zijn. De bekende Vlaamsche nationalist Ward Hermans had ze over de grenzen gebracht. De zaak en de bedoelingen, die er achter gezeten hebben, zijn altijd duister gebleven; van actueel belang zijn in alle geval de U. d. niet meer. Gorris. Utrechtsche sterrenwacht, een der oudste bestaande sterrenwachten, in 1642 gesticht op den Smeetoren, een der vestingtorens van U. Tot 1826 werd er geen eigenlijk wetenschappelijk werk gedaan, alleen tijdbepalingen. In 1826 werden een parallactische kijker en een meridiaankijker aangeschaft, benevens een uurwerk, welke later naar een nieuwe sterrenwacht op Sonnenborgh werden oyergebracht. Het instrumentarium werd toen nog verrijkt met een parallactischen kijker van 26 cm opening. Tot 1936 werden op de U. s. alleen visueele waarnemingen verricht, vooral van veranderlijke sterren, planeten en kometen. Na de benoeming in 1937 van prof. dr. M. Minnaert als directeur wordt de U. s. hoofdzakelijk instituut voor zonnephysica. P. Bruna. Utrechtschc zendiugsvcrecniging, gevestigd te Utrecht, werkt op Boeroe (3 320 Prot.), Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe .. . . Halmaheira en Morotai (16 392 Prot.) en Nieuw-Guinea (62 235 Prot.), waar resp. 17, 98 en 172 scholen door haar werden geopend (cijfers van 1936). Zie verder > Ned. Indië (sub IV C, Prot. zending). Olthof. Utrera, stad in de Spaansche provincie Sevilla, aan de spoorlijn Sevilla—Cadiz (XXI 752 D4>. Ca. 23 000 inw. In de omgeving landbouw. In de naaste omgeving: de bedevaartskerk Nuestra Senora de la Consolación. Utricularia, > Blaasjeskruid. Utriculus, •> Gehoororgaan (kol. 477). Utrillo, Maurice, kunstschilder. *25 Dec. 1883 te Parijs. Zoon van de schilderes Suzanne Valadon, van wie hij den lust tot schilderen erfde. Studies op het college Rollin. Op 19-jarigen leeftijd begonnen met schilderen. In 1902, en nog eenige malen nadien, opname in een gezondheidskolonie. U. schilderde vooral de kerken, de raadhuizen en de café’s van de banlieue, met een naïveteit, die vaak op de merkwaardigste wijze omsloeg in raffinement. Vooral zijn kleurgevoel is zeer verfijnd. Hij schrok er niet voor terug om naar de goedkoopste ansichtkaarten te werken, wanneer hem dat lustte. Br is geen schilder van stadsgezichten denkbaar, die méér karakteristiek de stad Parijs, vooral de stille en armelijke gedeelten van de voorsteden, heeft uitgebeeld. De slechtste architectuur wordt bij hem tot schoonheidsfactor door zijn zuiver-schilderlijke, onsentimenteele gave. Hij maakte de decors van het ballet „Birabeau”, bij Diaghilew. Zijn werken vindt men in het Luxembourg te Parijs, in het museum van Grenoble en in tal van andere verzamelingen van Europa. O Lit.: Francis Carco (N.R.F.), André Salmon, M.U.; Florent Fels, M.üMaurice Ravnal. M.U. Ennelman. x-iuxcub reis, ui.u.; maunce xtaynai, m.u. angelman. Uur. 1° Tijdmaat. In de Oudheid werden bij sommige cultuurvolken (bij de Egyptenaren reeds in 3 000 jaar v. Chr.) de dag en de nacht elk in 12 uren verdeeld. De dag- en nachturen waren dus ongelijk lang en veranderden ook in den loop van het jaar van lengte. Alleen de Chineezen en Babyloniërs verdeelden het etmaal in 12 even lange uren, die resp. vanaf middernacht en zonsopgang werden gerekend. De moderne tijd met zijn nauwkeuriger tijdmeters eischte voor dag en nacht en voor het geheele jaar even lange uren, die per dag óf tweemaal van nul tot 12, óf eenmaal van 0 tot 24 geteld worden. Zie ook -> Uurwerk. P. Bruna. 2° Heilig uur, zie > Heilig uur; Alacoque (H. Margareta Maria). Kanoniekc uren (getijden), zie > Brevier. Uureirkel (sterrenkunde), een groote cirkel, die door de beide hemelpolen gaat. Alle punten, die op één u. liggen, hebben gelijken > uurhoek. Uurwerk. v/oxx u. iiggdl, UCUUCU gcllJKoU UUI iiUtJK. Uurhoek van een ster is de hoek tusschen den uurcirkei van de ster en den meridiaan, gerekend van den meridiaan af naar het Westen. Zij wordt vaak i.p.v. in graden, minuten en seconden uitgedrukt in uren, minuten en seconden en is dan even groot als het aantal uren, enz. sinds de ster den meridiaan ten Z. van de pool is gepasseerd. U., grooter dan 180° of 12 h, worden ook wel negatief genomen. Zoo is 20 uur of 300° uurhoek = 4 uur of —• 60° uurhoek. P. Bruna. Uurloon, -> Loonstelsel. Uurwerk, instrument voor het meten van den tijd. In de fig. is het beginsel weergegeven van een slingeruurwerk met aandrijving door een gewicht. Het koord, waaraan het gewicht P hangt, is gewonden op een as, waaraan een tandwiel bevestigd is. Dit stelsel zou, aan zich zelf overgelaten, een versnelde beweging verkrijgen; door den slinger wordt echter, door middel van de stang g, het anker-echappement ACB heen en weer bewogen; de haken A en B grijpen daarbij in de tanden van het wiel, dat zich daardoor bij iederen heen- en weergang van den slinger één tand verplaatst. De vorm van de tanden en de haken A en B is zoo gekozen, dat telkens aan den slinger een kleine stoot wordt medegedeeld, waardoor de slinger in beweging wordt gehouden. De beweging van het tandwiel wordt overgebracht op de wijzers van het u. In plaats van een dalend gewicht kan men ook een gespannen veer voor de aandrijving van het u. gebruiken. Ook kan in plaats van den zwaartekrachtsslinger een klein rad wordengebruikt.dat schommelingen volbrengt onder invloed van de veerkracht van een spiraalveertje; de schommelingen van dit rad, de onrust, regelen weer door een echappement den gang van het u. Bij zakhorloges, die in iederen stand moeten loopen en dus onafhankelijk moeten zijn van de zwaartekracht, moet de aandrijving door een veer en de regeling door een onrust geschieden. Zie ook > Chronometer. De gang van een u. wordt bepaald door den slinger – tijd van slinger of onrust; deze slingertijd moet dus zoo goed mogelijk constant worden gehouden. Om den invloed van de thermische uitzetting te elimineeren stelt men den slinger zoodanig samen uit deelen van verschillend metaal, dat de uitzettingen der deelen elkaar opheffen (compensatieslinger) of men gebruikt een slinger van invar. Daar de werking van het echappement op den slinger de gelijkmatigheid van den gang kan beïnvloeden, heeft men vsch. systemen bedacht, waarbij deze werking tot een minimum wordt gereduceerd. Over de astronomische precisie-uurwerken zie hierbeneden. Geschiedenis. (Zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832.1 De oudste tijdmeters waren > gnomon en > zonnewijzers; daarnaast werden water-, olie- en zanduurwerken gebruikt. De eerste raderuurwerken ontstonden omstreeks 1300. Zij waren voorzien van een horizontaal slingerenden staaf, de balans, die op dezelfde wijze op een tandwiel werkte als het bovenbeschreven echappement, maar die niet door een slinger bewogen werd, doch alleen door de stooten van het tandwiel; de gang van deze u. was onregelmatig. Het rader-uurwerk werd sedert de 14e eeuw vul. ge- Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe . . . . bruikt als torenuurwerk (Straatsburg, Danzig e.a.), in ' de 15e eeuw ook als huismeubel; in de 16e eeuw aan Ê merkelijk verbeterd door de uitvinding van de ge- 1 spannen veer. Ofschoon in de 16e eeuw de zandlooper 1 nog in voege is, zien we toch meer de klok, vnl. de hang- < klok, door een gewicht m beweging gebracht, in ge- j bruik. Sedert de invoering van den slinger (1667, door Christiaan Huygens ; zeker is, dat Galileï reeds eerder < een ontwerp van een slingeruurwerk gereed had) is de 1 zandlooper practisch in onbruik geraakt. De onrust, s een uitvinding van Rob. Hooke (1668) is ook door : Huygens alg. bekend geworden. De oudste klokken van 1 ijzer of koper hebben den vorm van een lantaarn en zijn 1 met een groote wijzerplaat voorzien; aanvankelijk ' alleen een uurwijzer, zonder slagwerk, wel met een wekker, waarvan het gewicht over een schijf liep. Bekend zijn vooral de Friesche klokken met koperen gewichten aan kettingen, eikenhouten kast op console 1 of „stoeltje”, wijzerplaat rijk geornamenteerd naar den stijl en den smaak van den tijd. De rijkere Friesche klokken hebben uur- en minutenwijzer en slagwerk. Bekende klokkenmaker: J. Wibrandt te Leeuwarden. De Zaansche klok is gewoonlijk rijker dan de Friesche: geheel van metaal en rijker van ornament, niet zelden voorzien van den naam van den maker (Dirk Jacobsz, Jan Koogies e.a.) of een spreuk; gewoonlijktwee wijzers, de minutenwijzer vaak op een aparte schijf onder de wijzerplaat aangehracht. Van 1726 tot 1800 in Nederland bloeitijd van de uurwerk-industrie te Amsterdam (D. Bramer, W. Heimelinck e.a.), Rotterdam, Dordrecht, Delft, Leiden, Wormerveer e.a. Voornaamste typen zijn: staartklok, soort hangklok in den vorm van een Friesche klok: de verlenging, die de beide consoles, waarop de klokkenkast rust, verbindt, gaf haar den naam „staarf’klok; in kleiner formaat heet ze „schippertje”; verder tafelklok: loopt op een veer, geeft dag en datum, maand en stand van de maan soms aan, vaak met rijk speelwerk, fraaie in koper uitgezaagde en op fluweel aangebrachte wijzerplaat (Laurens Blade, Den Haag), met ebbenhouten kast; eindelijk de groote staande klok, in Engeland „grandfatherclock” geheeten, waarvan tallooze specimina bewaard zijn; tenslotte heeft men een uurwerktype, bekend onder den naam van > pendule. Het zak-uurwerk, gewoonlijk afhangend aan den hals, werd in 1610 te Neurenberg uitgevonden en kwam sedert het gebruik van den secondenwijzer (18e eeuw) vooral in gebruik. L i t.; J. Drummond Robertsen, The evolution of clockwork (bevat uitv. bibliographie; 1931); E. Bassermann-Jordan, Uhren (81922); K. Sluyterman, Huisraad en Binnenhuis in Ned. in vroegere eeuwen (1918, blz. 151-157, 247-253); M. Blzas, Het horloge in den loop der eeuwen; Graesse-Jaennicke, Führer für Sammler u. Liebhaber (1906, blz. 155-162). p.Gerlachus. Astronomische uurwerken. Voor de plaatsbepaling der sterren aan de sfeer zijn zeer nauwkeurige uurwerken noodig. Vóór de uitvinding van het slingeruurwerk konden de standen der sterren dan ook maar ruw bepaald worden. Ben sterrenkundig u. is steeds een slingeruurwerk, waarin de oorzaken van onregelmatigen gang zooveel mogelijk onschadelijk gemaakt zijn. Die oorzaken zijn: 1° de invloed van de temperatuur op de slingerlengte. Deze kan grootendeels gecompenseerd worden, maar bij de beste u. wordt ook de temperatuur constant gehouden. 2° Veranderlijke luchtdruk. Om den invloed hiervan te elimineeren sluit men de kast luchtdicht af. 3° Opwinding: deze moet regelmatig, liefst automatisch geschieden. 4° De werking van het echappement op den slinger. Deze is in de zgn. Shorttklokken op de volgende wijze ondervangen. Buiten het u. hangt een vrije slinger in een kast met lagen luchtdruk (ong. 3 cm kwik). Deze krijgt eens in de halve minuut langs electrischen weg een impuls van het uurwerk, waardoor de slinger op gang blijft. Tegelijk met dien impuls maakt de vrije slinger een contact, waardoor de eigenlijke klok, die iets vóórloopt, geremd wordt, zoodat ze weer gelijk is. De vrije slinger, die dus zeer weinig arbeid verricht, bepaalt zoo den gang van het u. Er zitten nog onregelmatigheden in den gang, doordat de kast van den slinger langzaam lucht doorlaat, door aardtrillingen en door onbekende oorzaken. Sinds 1925 worden Shorttklokken o.a. in de Greenwiclisterrenwacht gebruikt. In de beste astron. u. is de gang tot op enkele honderdste sec. per dag constant. P• Bruna. Uusikaupunki (Zweedsch: Nystad), stad aan de Z.W.-kust van Finland (X 720 B 3), ten N.W. van Toerkoe. Ca. 4 200 inw., hout- en korenhandel, export van steen. Haven 6 m diep. DevredevanU. in 1721 maakte een einde aan den Noordschen oorlog. Zweden stond aan Rusland af: Lijfland, Estland, Ingermanland, Karelië en kreeg Finland terug. Uusimaa (Zweedsch; Nyland), prov. in Z. Finland. Opp. 12 140 km2, ca. 600 000 inw. Het N. bestaat uit zandvlakten van den Salpaoesselka, begroeid met bosch; het midden is een rotsig heuvelland met klei vlakten; en in het Z. ligt een soherengroep voor de kust. De kleivlakten vormen een dichtbewoond landbouwgebied. De voornaamste steden zijn Helsinki, Hanko, Porvoo en Loviisa. Zie nr. 1 op de krt. t/o kol. 720 in dl. X. fr. Stanislaus. Uuthoven, nederzettingen van de middeleeuwsche agrarische Orden, in afhankelijkheid van het hoofdklooster. Ze heetten ook wel voorwerken en naar hun Latijnsche benaming (grangiae, curiae) grangiën of curie n. Onder leiding van een magister, die meestal priester was, bewerkten de leekebroeders het kloostergoed. Voor de omwonenden hadden deze klooster-hofsteden niet enkel econ. beteekenis, doch ook een godsdienstige, daar ze niet zelden met geestelijke privilegiën begiftigd waren. Th. Heijman. Uvala, > Karst. Uva-ursi-bladen, > Beerendruifbladen. Uvioljjlas is oorspronkelijk een merknaam voor glas, hetwelk ultraviolet doorlaat en zichtbaar licht niet of weinig. Deze eigenschap wordt verkregen door te zorgen, dat het glas slechts weinig ijzer (en dit in den ferrovorm) bevat. Een verbeterde vorm van uviolglas heet ook wel Wood’s glas. Een lamp met veel ultraviolette stralen (bijv. een kwikdamplamp), voorzien van een dergelijk glas, heet uviol- of Wood-lamp en wordt gebruikt om alle mogelijke voorwerpen en stoffen op hun fluorescentie in het ultraviolette licht te onderzoeken. Voor de toepassing zie > Ultraviolet. Zernike. Uyldert, M a u r i t s, letterkundige, journalist. * 16 Febr. 1881 te Amsterdam. Redacteur van het Algemeen Handelsblad. Dichter in den geest van Yerwey, behoorende tot de groep van De Beweging. In zijn werk is een sombere, met de Weltschmerz der romantiek te verbinden weemoed aanwijsbaar. Werken. Dichtbundels: Naar het Leven (1906); De Tuinen van Liefde en Dood (1913); Het Lied van de zeven Hemelen (1923); De glazen 80l (1926); De Gletsoher (1934). Proza; AUmrt Verwey (1908). Üylenbrock, Pieter Johannes, schrijver Wat niet onder U .... te vinden is, zoeke men onder Oe .. .. * 7 Dec. 1748 te Amsterdam, f 16 Dec. 1808 aldaar. Jong in den handel, verkeerde hij in den dichterkring van den boekhandelaar Pieter Meyer. Na zijn huwelijk in 1780 zelf een boekwinkel. Sindsdien leider van een eerde en uitgever. Als zoodanig zond hij de Kleine Dichterl. Handschriften in het licht. Zelf was hij voornamelijk, ook als vertaler, werkzaam voor het tooneel. W erken: o.a. Fedra (treurspel, 1770-’80); Romeo en Julia (treurspel, 1771-’86); Merope (treurspel, 1779); De Echtgenooten hereeuigd (treurspel, 1781); Gajus Gracchus (treurspel, 1797); De Gevangene of de Gelijkenis (blijspel, 1798). Lit.; Zuidema, in: Nw. Ned.|Biogr. Wbk. (IV); S. Geleerd, Les Traductions hollandaises de Racine au XVIIe et au XVIIIe siècles (Zutphen 1936). Uytenbogaert, andere spelling voor > Wtenbogaert. Uz, Johann Peter, Duitsch anacreontisch dichter uit de •> Verlichting. * 3 Oct. 1720 te Ansbach, f 12 Mei 1796 aldaar. Voorn, werken: Lyrische Gedichte (1749); Theodicee (1755); Der Sieg des Liebesgottes (1753). Uitg. d. Sauer (1890). Lit.: E. Petzet, J. P. U. (21930). Uzhorod (Hong.: Ung v a r), hoofdstad van Roethenië (Tsjecho-Slowakije, XIX 112 H 2). Ca. 27 000 inw. Oude Hongaarsche vestingstad. Houtbewerking. Handel in de handen der Joden. V V, de 22e letter van het alphabet. Stelt voor: de stemhebbende labiale fricatief (->- Medeklinker). Het teeken gaat terug op de Grieksche Y (upsilon), die gevormd is uit de Semiotische „waw”. Latijnsche inscripties en handschriften gebruiken v voor u. Afkortingen. V in Rom. inscripties = vivus, vixit, Victoria, vale, enz. V als Rom. cijfer = 5; V in electrotechniek = volt (als eenheid van electrische spanning); V in de scheikunde = vanadium; v.of yid. = (Lat.) vide of videatur, zie, men zie (> Vide); val. = > valuta; v.c. —(Lat.) verbi causa, bij voorbeeld ; v.c. in handelstaal = (Ital.) vostro conto, uw rekening ; v. Chr. = vóór Christus; V.D. = (Lat.) volente Deo, zoo God wil; V.D.M. = (Lat.) verbi divini minister, bedienaar van het woord Gods (gebruikt voor predikanten); vert. = (Lat.) vertatur, sla om (nl. de bladzijde) (zie -> Verte); vert. = vertaler, vertaling; vgl. = vergelijk; vid. = (Lat.) videatur, men zie (■>• Vide); VI. =' Vlaamsoh, Vlaanderen; vlg. = volgens of volgende; v.m. = voormiddag; vnl. = voornamelijk; vol. = (Lat.) volumen, deel van boek, of volume, inhoud; V.S. = Vereenigde Staten van Amerika; v.v. = (Lat.) * vice versa; w. = verzen; vz. = voorzitter. Vaagö, twee groote eilanden van den Lofotenarchipel, Noorwegen, gescheiden door den Gimsöstroom (XVIII 704 Cl). Op Vestvaagö de visschershavens Balstad, Ure en Stamsund; op O s t v a a g ö; Henningsvaer, Kabelvaag. Guano-industrie. Vaalbeek, gem. in Belg. -Brabant (VI 96 D3), ten Z. van Leuven, ca. 260 inw. (Kath.); opp. 257 ha; landbouw. Vaalerts. Onder dezen naam vat men een aantal koperertsen samen, die regulair kristalliseeren (in tetraëders, vandaar ook: tetraëdriet), in chemische samenstelling echter nogal verschillend. In hoofdzaak sulfoarsenaten en sulfostibraten van eemvaardig koper, dat echter ten deele vervangen kan worden door zink, zilver, ijzer, enz. Belangrijk kopererts, plaatselijk ook als zilvererts van beteekenis. In gangen in den Harz, Comwall, Bolivia, Mexico, enb. Jona. ~ . , uuuy, \ aalrlvler, naar de kleur (vaal, grauw) aldus genoemde zijrivier van de Oranjerivier in Zuid-Afrika (1536 F 7). Ontspringt in het Z.O. deel van Transvaal, W. van de Drakensbergen, vloeit in Z.W. richting over een lengte van 680 km en valt bij Douglas in de Oranjerivier. Is onbevaarbaar en vormt de grens tusschen Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Takken zijn: Klip-, Mooi-, Vet- en Riet- met Modderrivier. Besselaar. Vaals, gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D5), grenzende aan Duitschland en België, ö km ten W. van Alten, omvat het stadje V., het dorp Vijlen en vele gehuchten, o.a. Holzet, Lemiers en Mamelis. Opp. 2 401 ha, meest löss; zeer heuvelachtig; veel grasland en bosch (zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 464 in dl. XVI). Ruim 8 000 inw. (bijna allen Kath.); levende van mijnbouw (ca. 300 mijnwerkers), fabrieksarbeid (textielen naaldenfabriek) en vreemdelingenverkeer. cu victJinutumgeiiverKeer. V. is het uitspanningsoord voor Aken en heeft een Duitsch dialect. V. heeft een Kath., een Ned. Herv. en een Luth. kerk (gebouwd in 1736 voor de Lutheranen Wat niet onder U.... te vinden is, zoeke men onder 0e.... Wat niet onder V.... te vinden is, zoeke men onder W... De letter v in vsch. alphabetten. uit Aken). Boschrijke omgeving. Vaalserberg, hoogste punt van Nederland (322,8 m + A.P.) met uitzichttoren. Vierlandenpunt (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 464 in dl. XVI). Pensionaat Blumental (vroeger kasteel der Van Clermonts). Kasteel Vaalsbroek (zie onder). Seminarie der pp. Redemptoristen. Abdij Benedictusberg te Mamelis. Vaals omvatte vroeger de schepenbanken V., Holzet en Vijlen, die in 1656 vereenigd werden, m het Land van Herzogenrade; het kwam in l»61 aalJ de Republiek. Fabrikanten uit Aken (van Clermont) brachten er in de 17e eeuw de lakenindustrie, die er twee eeuwen bloeide. V. is (was) geheel op Aken georiënteerd en tot 1914 werkten ca. 800 Vaalser arbeiders in Aken. _ . . Het Huis Vaalsbrock is in 1761 herbouwd door Johan Amold van Clermont. Met drie vleugels ligt het om een plein. Hoofdvleugel heeft twee verdiepingen; de lagere zijvleugels worden gevormd door bijgebouwen. In het park bevindt zich het mausoleum (le helft 18e eeuw) der familie van Clermont. V. was oorspronkelijk Gronsveldsch leen en op het eind der 16e eeuw in bezit van Johan Bertolf van Belven. Verdere bezitters waren 0.a.: 1499 Johan Crümmel van Nechtersheim, 1631 van Eys gen. Beusdael, 1735 Lamberts van Cortenbach, 1761 van Clermont. 1 hans eigendom van de Erven yon der Mosel. j,.d.Venne. "'°Zand van Vaals. De bovenste afdeeling van het Onder-Senoon in Zuid-Limburg heet G r o e n z a n d va n V Door groot glauconietgehalte is het donkergroen gekleurd; plaatselijk is het door het bij de verweering van glauconiet vrijgekomen ijzerhydroxydegeel gekleurd. Door de Belg. geologen worden dgl. zanden, die in de omgeving van Herve voorkomen, als gro enzanden van Herve aangeduid en hiernaar heet deze etage ook wel: Herve ni e n. v. d. heyn. Vaandel (bij de cavalerie: standaard) 1 in Nederland bij de koninklijke 1 a n d m a c h t het eereteeken van de korpsen. Het moet worden beschouwd als het zinnebeeld van de trouw van den militair aan den dienst van koningin en vaderland. Het is het eenigblijvende, de kern van het korps, m tegenstelling met den commandant, de officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten, die allen komen en gaan, telkens aan hun opvolgers het v. nalatende en toevertrouwende. Vandaar dat de militairen aan het ontplooide v. de hoogste eerbewijzen brengen. InNed. bestaat het v. uit een aan een zwarten stok gedragen doek van oranje zijde. De stok is aan het boveneinde voorzien van een eikenkrans, waarop een langwerpig voetstuk met een rustenden leeuw, houdende een opgeheven zwaard. Voor de verdere beschrijving zie K.B. van 22 Aug. 1925 nr. 27. Vgl. > Standaard. v. Leeuwen. ' Bij "de Kon 7 Ned. marine bezitten alleen de korpsen > adelborsten (> Koninklijk Instituut voor de Marine) en de > mariniers een vaande 2° In België bestaat het v. uit een aan een zwarten stok bevestigd doek van driekleurige (zwarte, gele en roode) zijde, waarop de tijdens den Wereldoorlog door het korps verrichte wapenfeiten met letters in gouddraad vermeld staan. De stok is aan het boveneinde voorzien van een eiken- en een lauwerkrans, waarop een voetstuk, houdende een rechtstaanden leeuw. Up het voetstuk staan de Belg. leus „Eendracht baart macht , alsmede het korpsnummer vermeld. V. Coppenolie. Vaandrig (N e d.), adspirant reserve-officier, die heeft voldaan aan het examen voor reserve-luitenant en in den troep na practische scholing nog van zijn geschiktheid tot aanstelling moet doen blijken. V. (kornet) is in rang gelijk met adjudant-onderoflicier. In België is v~ een aan den regimentsstaf verbonden lager officier, die het regimentsvaandel draagt, telkens wanneer dit het korps vergezelt. Vaardiflheidsocfening (ook: behendigheidsoefening). Naam en daartoe behoorende oefenvormen zijn ingevoerd door de nieuwere stelsels voor g y m n a s t i e k, die naast de hygiënische verzorging van het lichaam ook zijn practische bruikbaarheid willen verbeteren. Wel beschouwd bevat elke gymnastische oefening een vaardigheidselement. 1 ij de v. is dit dan het hoofdelement. Het is een gelukkig verschijnsel, dat de v. hoe langer hoe meer toepassing vinden. Door het psychologisch moment, dat deze oef. inhouden en de meer vrije wijze van uitvoeren, zijn deze oefenvormen goed in overeenstemming met den aard van den mensch, geven den subjectieven aanleg meer gelegenheid zich te uiten en worden met veel animo Vaas . Het vaatwerk uit de Oudheid had uitsluitend een nuttigheidsdoel, en werd, zooals trouwens tot in de moderne tijden, hoofdzakelijk op de draaiende pottenbakkersschijf vervaardigd. Rel i ë f vazen treft men doorloopend aan vanaf het Neolithisch tijdpeik, doch, daar het seriewerk gold, is het repertorium minder verscheiden en minder belangrijk dan m de beschilderde vazen; de reliëfkunst heeft late uitloopers gekend o.m. in Arrezzo (Italië), waar vaak de afzonderlijk-gefabriceerde motieven op de vazen geplakt werden, en in Gallië (> terrasigillata). Ook plastische vazen met dierenvormen of vrouwenfiguren vindt men aldoor: wellicht schuilt er in hun gebruik een magisch element. Veruit het belangrijkst zijn de besc h 11 de r – de v.: hun ontwikkeling loopt vanaf de zgn. > Kamaresvazen uit de Grieksche voorgesch._ (ca. 2000 v. Chr.), die naar den vorm fijn, harmonisch zijn en opvallen door hun siermotieven uit de dierenwereld, naar den geometrischen stijl (1000 v. Chr.) met meanders zigzaglijnen en schematische vormen van mensch en dier, de Dipylonvazen met uitvaart-voorstellmgen. Oostersche invloeden slopen in de vazenkunst binnen (o.m. palmetten, griffioenen) in de scholen van Rhodos, Corinthe en Athene, doch stilaan (6e eeuw v. Chr ) wordt het bonte menschelijke gebeuren (krijg, jacht, sport, gelag) tot hoofd-onderwerp. Twee stijlen volgden elkaar op: 1° de z w a r t e – s c h a d u w b e e 1- d e nst ij 1, waarbij de figurenomtrek uitgekrast, de daarin liggende vlakte zwart geschilderd en bepaalde trekken weer rood uitgekrast werden; het bloeitijdperk lag te Athene (575-626) en bracht o.m. de bekende Francois-vaas voort. 2° De roode-figurens tij 1 ' op den rooden achtergrond van de vaas werd de figuur uitgespaard; met het penseel werden de details van lichaam en kleedij, alsook de tusschenruimte zwart aangegeven. Veel genaamteekend wer dateert uit dit tijdperk. (Zie afb. 1 en 2 op de p . t/o kol. 240 in dl. VII en afb. 4, 5 en 6 op de pl. t o kol. 368 in dl. XII.) Verval kwam er stilaan, toen men in de 5e e., onder invloed der schilderkunst, naar dieptevoorstelling begon te streven. Vanaf de 4e eeuw vervalt men opnieuw in de planten-, dieren- en ge°m ' ; trische motieven: en de vazen hebben in hoofdzaak , een witten of een donkeren achtergrond. D°ch ook . deze laatste techniek, en met haar de geschilderde ■ vazenkunst, raakte verdrongen door het reliëfwerk en Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W UTRECHT (PROVINCIE) I buml VRnn7he.?k°[r7i- fA AeQfoo-rt- ?’ Bu"nik-,3-''^olen van Ruysdael" te Wijk-bij-Duurstede. 4 Haven te Spaken-9’ f Zeist' 6- Seminarie „Riisenburg te Driebergen. 7. Prinselijk paleis te Soestdijk. 8. Grebbeberg te Khenen. 9. De Soester duinen. UTRECHT (PROVINCIE) II piassen, j. K Nieuwersluis. 9. Het Gein bij Abkoude. het metalen vaatwerk. Zie verder, ook voor den nieuweren tijd, het art. > Ceramiek. E. De Waele. L i t.: E. Pfuhl, Malerei u. Zeichnung d.Griechen [1923). Vaasa, Finsche provincie aan de Botnische Golf (X 720 B 3). Opp. 41 348 km2, ca. 580 000 inw. De gelijknamige hoofdstad heeft ruim 26 000 inw. Van 1855 tot 1917 heette V. Nicolaistad. De haven voor groote schepen ligt in het W. op het eiland Wasklot; Brandö in het N. heeft fabrieken en werven. Uitvoer van haver, rogge, teer, hout, boter. Industrie: katoen, tabak, suiker en machines. fr. Stanislaus. Vaassen, dorp in de gem. Epe, prov. Gelderland (XI 512 D 2—3). Zie > Epe. Het kasteel de C a nn e n b u r g h, bekend uit den strijd tusschen Heeckerens en Bronkhorsten, wordt reeds in 1372 genoemd. Het is een langwerpig vierkant gebouw met vierkante hoektorens; het heeft een uitbouw en vooruitspringenden toren uit het midden der 16e eeuw. Fraai interieur: betimmering, kapel, schoorsteenen, familieportretten. Het is misschien ontstaan uit de in de 8e eeuw vermelde hoeve en kerk in de villa Fasna. Thans toeristenhotel. De baksteenen toren der Ned. Herv. kerk, met klokken, dateert van 1420 en 1501. Te V. is gevestigd een metaalgieterij, tevens machinefabriek. Heijs. V'aast, Benedictijner abdij te Atrecht. Gesticht in 658, in 881 door de Noormannen verwoest, daarna herbouwd en ca. 1008 door Richard van Saint-Vannes, op last van graaf Boudewijn IV van Vlaanderen, hervormd volgens den geest van Cluny. De abdij speelde een voorname rol in de economische ontwikkeling van de stad Atrecht en van Artesië. In Augustus 1435 grepen in de abdij de onderhandelingen plaats tusschen de vertegenwoordigers van Frankrijk en Engeland om een einde te stellen aan den Honderdjarigen Oorlog. In 1754-’Bl werd de abdij opnieuw herbouwd. Zij verdween echter gedurende de Fransche Revolutie. De nog overblijvende gebouwen hadden veel te lijden gedurem i de den Wereldoorlog. Vgl. » Vedastus (Heilige). L i t.: A. de Loisne, Dict. hiat. et. archéol. du dépt. du Pas-de-Calais (1873-’B4). De Schaepdrijver. V aatbundcls (p 1 a n t k.) zijn bundels van fijne buisjes (vaten), waardoor het transport van stoffen door wortels, stengels en bladeren plaats vindt. Elke vaatbundel bestaat uit twee deelen; 1° het houtgedeelte of xyleem (ook wel hadroom of vasaalgedeelte), waardoor water en opgeloste anorganische stoffen vervoerd worden, en 2° het bastgedeelte of phloëem (leptoom of kribraalgedeelte), waardoor organische stoffen getransporteerd worden. In zijn allereerste ontwikkeling: onstaat een vaatbundel uit een procambiumbundel; deze bestaat uit eemge rijen van nog onvolwassen cellen, die tusschen net reeds volwassen weefsel liggen. De vaten ontstaan, doordat van een cellenreeks de tusschenliggende celwanden geheel of gedeeltelijk doorboord worden. Andere cellen ontwikkelen zich tot langgerekte vezels met dikken celwand en levenloozen inhoud; zij geven stevigheid aan de v. Sommige cellen ondergaan niet dergelijke groote veranderingen; dit zijn de parenchymcellen van de v. o B,OUW* In het phloëem kunnen worden aangetroffen : 1 bastparenchymcellen, met levenden inhoud. 2° Bastvezels. 3° Zeefvaten, waarvan de tusschenschotten der achter elkaar liggende cellen door talrijke kleine gaatjes doorboord zijn, zoodat zij op zeefjes lijken. De cellen hebben een levenden : inhoud. 4° Begeleidende cellen, die ! langs de zeefvaten liggen. In het xyleem kan men vinden: l°houtparenchymcellen met levenden inhoud. 2° Houtvezels. 3° Houtvaten, waarvan de cellen water of lucht bevatten. Naar de doorboring der tusschenschotten onderscheidt men de houtvaten in: a) Ringvaten, waarin van elk tusschensohot nog een ring is blijven zitten, b) Laddervaten, waarvan de tusschenschotten door een aantal evenwijdige spleten doorboord zijn. Naar de eigenschappen van den wand onderscheidt men: a) Spiraalvaten, met spiraalvormige wandverdikking. b) Netvaten, met netvormige wandverdikking. c) Gestippelde vaten, met vele hofstippels. 4° Tracheïden, langwerpige cellen met spiraal vormige wandverdikking of vele stippels. Ook deze doen dienst bij het transport. Ligging. De v. van den -> stengel liggen in het centrale gedeelte (centralen cylinder) meestal in een kring gerangschikt (naaktzadigen, tweezaadlobbigen) of onregelmatig verspreid (eenzaadlobbigen). Zij zijn bijna steeds collateraal, d.w.z. het xvleem ligt aan den binnenkant van het phloëem, zelden bicollateraal, d.w.z. zoowel aan binnenzijde als buitenzijde van het xyleem ligt een phloëem, bijv. bij de solaneae. Bij de y. der wortelstokken van lelietje van dalen en iris echter ligt het phloëem geheel omgeven door het xyleem (concentrisch v.). Bij naaktzadigen en tweezaadlobbigen blijft steeds nog een rest van het procambium over tusschen xyleem en phloëem (open v.), welke later een rol gaat spelen bij den > diktegroei. Zie ook > Cambium. Sommige v. zijn nog omgeven door een stevige scheede van sklerenchymvezels; men nöemt dan den vaatbundel met de scheede een fibrovasaalbundel r»:.1 .i. _ iii* i . Bij de w o r t e 1 s liggen de v. ook in een kring. De xyleem- en phloëembundels zijn hier echter afzonderlijk en niet-collateraal, maar radiaal gerangschikt, d.w.z. naast elkaar gelegen, zoodat men in den vaatbundelkring beurtelings een phloëembundel en een xyleembundel tegenkomt. O In de bladeren liggen de y. in de bladnerven. In verband met hun ontspringen uit het vaatbundelstelsel van den stengel, ligt hier het xyleem steeds boven het phloëem. Voorkomen. V. worden alleen gevonden bij de hoogere planten (Phanerogamen) en bij de varenplanten, die daarom ook wel > vaatcryptogamen genoemd worden. Melsen. L 11.: Strasburger, Über den Bau und die Verrichtun|en der Leitungsbahneu in den Pflanzen (1891); F. A. F. C. Went, Leerboek der alg. plantkunde (1923). Vaatcryptogamen of varenplanten (Pteridophyta) vormen de tweede onderafdeeling van de archegoniënplanten en omvatten de varens, paardestaarten en wolfsklauwen (ook de uitgestorven Spaenophyllaceeën). Zij onderscheiden zich van de onderafdeeling der mossen door het bezit van vaatbundels, die in de sporendragende plant, die uit het embryo ontstaat, voorkomen. Deze heeft geheel het uiterlijk van de overige Cormophyten, dus heeft onderdeelen als stengel, wortel en blad. Uit de sporen, die in de sporendoosjes (sporangia) gevormd worden, ontstaan voorkiemen, waarop zich de antheridiën en archegoniën ontwikkelen. Deze voorkiemen, die bij de heterospore families uit macro- en microsporen ontstaan en dan resp. vrouwelijke (met archegoniën) en mannelijke (met antheridiën voorziene) prothallia leveren, zijn klein en hebben een thalloïd uiterlijk. De mannelijke geslachtscellen (spermatozoïden) bewegen zich door twee tot vele zweepharen naar den hals van het arche- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . XXIII. 6 eonium en dringen door het halskanaal tot de eicel door waarmee er een versmelt. Uit het embryo, dat hieruit ontstaat, ontwikkelt zich een nieuwe sporenlant. . , 1 Vaatqezwel (angioom) (genees k.), ontwikkelingsstoring, meestal aangeboren, optredend m den vorm van een gezwel, dat uit bloed- of lymphevaten bestaat, die of nieuw gevormd zijn of door verwijding van kleinere vaten ontstaan zijn. V. komt voor m alle organen, maar valt het meest op in de huid. Verwijdering is meestal gewenscht wegens het gevaar van bloedingen, functiestoringen en uit cosmetische overwegingen. Zie ook > Haemangiomen. Krekel. Vaatvlics (choroidea) is het middelste, vaatnjke vlies van het -> oog (zie nr. 3 op de afb. in kol. 122 in dl. XIX). Ziekten van het v. kunnen zelfstandig optreden of zich verder uitstrekken tot het straalhchaam en het regenboogvlies. Ontsteking van het v. (choroïditis) kan het gevolg zijn van een doorborende verwonding; meestal echter wordt ze veroorzaakt door ziekten van het lichaam; tuberculose, syphilis, metastase van etterbacteriën uit zieke organen. Ze heeft gewoonlijk een slepend verloop, leidt niet tot blindheid, zelden tot ernstige gezichtszwakte, behalve bij aandoening van de gele vlek. Zeer uitzonderlijk, maar uiterst gevaarlijk, ook voor het leven, is het sarcoom van het vaatvlies. . „ , £ubbrecht. Vaatwerk, liturgisch, > Vat (2°). Vac (D.:Waitzen), stad in Hongarije (XI11 612 E 2). Ca. 21 000 inw. (meest Kath.). Bisschopszetel. Kathedraal met gewelfschilderingen van Maulpertsch. Chemische en textielindustrie, meelfabrieken, distilleerderijen. Vacanlie «Lat. vacare = vrij zijn). Algemeen. De v. onderbreekt voor langeren tijd den arbeid door rust of ontspanning. Zij geeft gelegenheid om nieuwe krachten te verzamelen en neemt de vermoeienis weg. V voor arbeiders is nog niet alg. geworden als sociale maatregel. Bij geestelijken arbeid komt meer vermoeienis en oververmoeienis voor dan bij lichamehjken arbeid, en bij den laatsten herstelt men sneller Men moet meer en vaker va-cantie hebben bij geestelijken arbeid. Aanvankelijk kenden in Nederland alle onderw ij sinrichtingen alleen groote zomervacantie, Kerst- en Paaschvacantie; tegenwoordig kent men op meerdere scholen nog Pinkster- en hertstof Allerheiligenvacantie. De duur van de zomervacantie varieert naargelang het L. 0., M.O. of H.O. betreft in Ned aanmerkelijk korter dan in de meeste andere landen (in België duurt de zomervacantie voor het Middelbaar Onderwijs bijv. ong. twee maanden en begint ze ca. 15 Juli). Verlenging der v. brengt voor de ouders een grooteren plicht mee om te zorgen voor gezonde ontspanning en stuit aldus op bezwaren hunnerzijds. Kr vaan in Ned. stemmen op om de groote v. te plaatsen van half Juli tot half Augustus, het warmste deel van bet iaar in Nederland. W. Willems. \ De tendens om alle vacanties in Bel g i ë eenvormig aan te vangen en te eindigen, begint pas door te breken. Yacantie, voor zoover het de handarbeiders betreft is in Nederland nog een veelomstreden instituut. Voor de hoofdarbeiders is de v. echter vnj algemeen ingeburgerd. Bij de hoogere functies begonnen, drong vandaar het toekennen van v. allengs ook gemakkehjker tot de aangrenzende groepen door. Wellicht ook, omdat deze benerkter in aantal zijn dan de handarbeiders. Ook onder dezen wordt echter het verlangen naar v. Jaren Aantal overeenkomsten Aantal betrokken arbeiders 1920 605 122.466 1930 1.302 337.660 1931 1.274 316.973 1932 1.146 216.636 1933 1.020 206.944 1934 883 206.441 1935 965 164.680 1936 903 187.618 1937 861 199.736 merkbaar sterker, en in voorname bedrijfstakken als bouwbedrijf, metaalindustrie, mijnbedrijf en textielindustrie is de toepassing reeds vrij algemeen doorgevoerd. , ... In het loodgieters-, fitters- en sanitairbedrijf van de drie groote steden en Haarlem, werd in 1928 zelfs 20 weken voor de toepassing van v. gestaakt. De omvang der v. is niet nauwkeurig onder ci]lers te brengen. De statistiek vermeldt alleen de toepassing voor zoover deze in collectieve arbeidsovereenkomsten is vastgelegd. Daaruit blijkt o.m. duidelijk de sterke beperking der v. tijdens de economische wereldcrisis. De beweging in cijfers (op 1 Juni der betr. jaren) is aldus; 1 ; Deze overeenkomsten bepalen voorts, dat op 1 Juni 1937 188 033 arbeiders tijdens v. het volle loon ontvangen; voor 2 290 is daaromtrent niets geregeld en 9 363 ontvangen boven hun loon een yacantiebuslag. Voor 60 107 arbeiders duurt de v. één week; voor 73 386 van 4 tot 6 dagen, voor 26 635 van l tot 3 dagen en voor 39 650 (waaronder het mijnbedrijf) langer dan een week. In deze cijfers zijn echter groote bedrijven als metaalindustrie en textielindustrie met begrepen, omdat daar geen collectieve arbeidsovereenkomsten bestaan. Een wettelijke regeling wordt ook in Nederland met toenemenden aandrang bepleit. De minister van Sociale Zaken stond aanvankelijk zeer gereserveerd, maar verklaarde Nov. 1937 in de Tweede Kamer, een wettelijke regeling tot verplichte v. m nadere overweging te zullen nemen. , "folie 1 p- i ë is de vacantie van handarbeiders geregeld door de wet van 8 Juli 1936 op de jaarlijksche betaalde verlofdagen, gewijzigd door K.B. van 2 Oot. 1937. Deze wet kwam tot stand onder den invloed van de stakingen, welke in den loop der maanden Juni en Juli 1936 in België uitbraken. Het is een kaderwet, die voorziet dat in een achttiental bedrijfstakken de leden van het personeel (zoowel handarbeiders als bedienden en leerjongens) jaarlijks recht hebben op een betaald verlof van minstens zes dagen. Zij bepaalt verder, dat de koning op voordracht van de m laacl vergaderde ministers de verplichting van betaalde verlofdagen kan uitbreiden tot andere bedrijfstakken en ondernemingen, voor zoover dienaangaande een overeenkomst door de paritaire commissies van bedoelde bedrijfstakken en ondernemingen werd getroffen. “ Tn uitvoering hiervan waren op einde Mei 1938 reeds een negentigtal K.B. genomen, zoodat men mag zeggen, dat op heden de verplichting van verlofdagen tot het overgroot gedeelte der bedrijfstakken is mtee r De wet beperkt de verlofdagen tot de bedrijven, die Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . minstens vijf werkkrachten bezigen. Doch talrijke paritaire commissies hebben besloten de betaalde verlofdagen verplichtend te maken voor al de ondernemingen van hun categorie, wat ook het aantal weze der gebezigde werkkrachten. De perioden, binnen welke de verlofdagen moeten genomen worden, worden meestal geregeld door de paritaire commissies. Hetzelfde geldt voor de modaliteiten van betaling. Meestal wordt thans de betaling geregeld bij wijze van verlofkaarten met verlofzegels (ten bedrage van 2 % van het loon en uitsluitend te dragen door den werkgever). Deze verlofkaarten kunnen uitgewisseld worden op het oogenblik, dat de werknemer zijn verlof neemt. De Nationale Maatschappij van Belg. Spoorwegen levert voor de betaalde verlofdagen reisbiljetten uit tegen verminderd tarief. Door K.B. van 7 Mei 1937 werd bij het Ministerie van Verkeerswezen een Nationaal Bureau voor Arbeidersvacantie opgericht. Lit.: René De Jongh, Codex van Sociale Wetgeving (1938, blz. 445-546, 1286-1305); Paul Horion, La Durée du Travail industriel et commercial et les congés annuels payés (1937); Velge, Eléments de droit industriel beige (2e suppl., 1937). Rondou. Vacarasco, H é 1 èn e, Franschtalige dichteres van Roemeensche nationaliteit. * 3 Oct. 1866 te Boekarest. Lyrisch-hartstochtelijk temperament, dat zich uitstort in verzorgde verzen zoowel van romantischen als van Parnassiaanschen bouw. Voorn, werken. Poëzie: I’Ame sereine (189 G); Lueurs et flammes (1903); Jardin passionné (1908); La dormeuse éveillée (1914); Dans I’or du soir (1928). Verder enkele romans en geromanceerde memoires. Willemyns. Vacatie, 1° het verrichten van een gerechtelijke handeling, bijv. liet verschijnen ter terechtzitting door een getuige of deskundige, het uitbrengen van een exploit door een deurwaarder, het aanwezig zijn van een rechter of griffier bij het opmaken van een akte of verrichten van een rechtshandeling. 2 (Ook vacatierecht) Vergoeding verschuldigd voor een v. in de eerste beteekenis (> Griffierechten). 3° Het tijdsbestek, waarin een v. in de eerste beteekenis plaats vindt. v. d. Kamp. Vaccaria, > Koekruid. Vaccinatie, > Inenting. Vaceine-entstol. Oorspronkelijk werd hiermede bedoeld de pokken-entstof. Deze werd verkregen door het pokkenvirus bij een koe (= Lat. vacca, vandaar de naam) in te brengen. Uit den inhoud van de daarbij ontstane pokpunten werd nu een entstof verworven, waarvan de verwekker blijkbaar, ten gevolge van het verblijf in de koe, verzwakt was en nu bij den mensch alleen plaatselijk pokpunten kon veroorzaken, doch met meer de echte pokziekte zelf. Deze entstof, eigenlijk dus de eenige, die met eenig recht „vaccine” genoemd wordt, wordt tegenwoordig verkegen uit de pokpunten, die bij een kalf veroorzaakt worden. In het algemeen is de bedoeling van een vaccine, om verzwakte of, in andere gevallen, ook gedoode verwekkers van de ziekte bij den mensch binnen te brengen, met den opzet, dat deze in het lichaam de ziekte in een zeer lichten graad zullen teweegbrengen. De ervaring immers leert, dat het doormaken van sommige ziekten een immuniteit tegen die ziekte achterlaat, riet doormaken van de ziekte in zeer geringen graad zou toch al voldoende verweermiddelen oproepen, om het individu tegen verdere besmetting te vrijwaren. Soms lukt het deze verweermiddelen ook op te roepen, door de menschen in te spuiten met gedoode ziektekiemen. Niet voor elke infectieuze ziekte gelukt het de menschen onvatbaar te maken; voor iedere ziekte, waarbij dat wel mogelijk is, moet weer afzonderlijk uitgezocht worden, hoe het virus verzwakt of gedood moet worden. Zooals gezegd, wordt het virus bij de pokken verzwakt door passage door koe of kalf (Jenner); bij de hondsdolheid door uitdroging (Pasteur). Bij typhus en de daarmede verwante ziekten, evenals bij de cholera, worden gedoode kiemen ingespoten, zoo ook tegen staphylococcenziekten (steenpuisten e.d.), waarbij het vaccin bestaat uit een suspensie van gedoode staphylococcen. Ook bij vele andere ziekten worden vaccins gebruikt, soms alleen prophylactisch, doch ook soms wel therapeutisch, dus als geneesmiddel, wanneer de ziekte eenmaal uitgebroken is. In dit laatste geval kan men zich dan de voorstelling maken, dat het lichaam de echte virulente ziektekiemen niet kan overmeesteren, maar, door injectie van steeds grootere doses van verzwakte of gedoode kiemen, wel geprikkeld kan worden tot het geleidelijk en in grootere hoeveelheid maken van verweermiddelen, zoodat er tenslotte hiervan genoeg zijn om ook de virulente ziektekiemen onschadelijk te maken. Alle vaccins berusten derhalve op de voorstelling dat het lichaam, na inbrengen van de verzwakte of gedoode kiemen, zooveel verweermiddelen zelf maakt, dat er immuniteit tegen de ziekte ontstaat (actieve immuniteit), in tegenstelling tot serum-behandeling, waarbij men met het serum verweermiddelen inspuit, die tevoren opgewekt zijn bij het dier, waarvan dat serum afkomstig is. Een immuniteit, met seruminjecties verkregen, heet passieve immuniteit. _ Wyers. Vaccinium, > Boschbes. Vacheleder, snel in draaiende vaten plantaardig gelooid zoolleder (zie » Leder, snb B, Fabricage). De naam is van Franschen oorsprong; in Frankrijk werd de moderne zooilederbereiding het eerst uitgevoerd. Ter onderscheiding van kuip- of ouderwetsch gelooid leder is deze benaming algemeen in gebruik. Vaeublitz-lamp, > Magnesium-photographie. r■' o . V acuolen, ruimten binnen het protoplasma der plantencellen, gevuld met celvocht en omgeven door een semipermeabele protoplasmalaag, de tonoplast. Het celvocht is een waterige oplossing, waarin velerlei stoffen, zooals suikers, zouten, organische zuren, enz., worden aangetroffen. De v. zijn van belang voor het tot stand komen van den > turgor der plantencellen. Ook bij sommige dieren worden v. in de cellen gevonden, in het bijzonder bij de een-cellige dieren, waar twee verschillende soorten van v. worden aangetroffen; 1° voedingsvacuolen, waarin de opgenomen voedingsstoffen worden verteerd, 2° contractiele of pulseerende v. (samentrekbare blaasjes), waarin de vloeibare uitscheidingsproducten worden verzameld, welke dan door de samentrekking dezer v. naar buiten gestooten worden- Melsen. Vacuum of luchtledig. Dit is voor het eerst nagenoeg verwezenlijkt door > Torricelli (1643) zonder pompen; door Von > Guericke (1650) met pompen. Een absoluut luchtledig is niet te verwezenlijken, daar er geen stof bestaat zonder dampspanning. In het v. van Torricelli bevindt zich kwikdamp van 0,001 mm kwikdruk. Het beste v. bevindt zich buiten de aarde in Wat niet onde V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . de ruimte tusscben de hemellichamen, lot voor korten l tijd was het v., verkregen met pompen, zeer gebrekkig r Hierin is een belangrijke verbetering gekomen door de kwikdampstraalpompen (> Gaede, Langmuir), waar- f mede v. tot 10-7 mm te verkrijgen zijn. Deze drukken worden gemeten met > manometers. Ilooge v. zijn noodig voor > vacuumvaten, radiolampen, röntgenbuizen, enz. Andere methoden om hoop v te bereiken 1 ziin nog absorptie door kool en den laatsten tijd oo oliedarapstraalpompen. Vgl. >Horror vacun Vaeuummeter. . . vacuumdistillatic (schei k.) is distillatie onder verminderden druk (van ca 5 cm kwikdruk tot zeer neringen druk). De stoffen distilleeren dan br, lagere temperatuur, zoodat er geen of minder ontleding optreedt. Vroeger uitsluitend m het laboratorium toegepast, wordt v. thans ook veel in de industrie gebezigd, vooral in de petroleumraffmaderi] (winnen van smeerolie, vaseline, paraffine en dergehjke) Het vacuüm, waaronder gedistilleerd wordt, wordt steeds hooger opgevoerd. Thans spreekt men reeds van ultrahoogvacuumdistillatie, met welk woord men misschien wel aan de taalkundige, maar daarom nog met aan de technische grens gekomen is. termice. Vacuumcjlas, > Vacuumvat. Vaeuummeter• Naast de luchtpomp, die het vacuum verwekt, heeft de vacuumtechmek een instrument noodig, dat het vacuum, of liever den resteerenden gasdruk, meet. Een dergelijk toestel heet een vacuummanometer of kortweg vaeuummeter. ' Baseerde men vroeger dit meetinstrument op het barometerprincipe of op de wet van Boyle (kwikmanometer) de hoogvacuumtechniek, met haar uiterst lage drukken, stelde nieuwe eischen. Zij maakte hierbij gebruik van de resultaten van de theorie der zeer verdunde gassen en van de verschijnselen van electrische ontladingen in verdunde gassen. Men kan aldus de moderne manometers of v. onderscheiden in gaskinetische en electrische vacuummeters. De eerstgenoemde heeten wrijvings-, radiometer- of warmtegeleidingsvacuummeters, naargelang ze een toepass g C ofwel van de schijnbare afname van den coëfficiënt der inwendige wrijving, ofwel van de radiometer werking, ofwel van de schijnbare afname van den coëfficiënt der warmtegeleidmg in zeer verdunde oa – sen. Tot de tweede categorie hiervan behoort de ab solute manometer van ■> Knudsen, absoluut genoem , omdat men door de directe botsingen van moleculen onafhankelijk van het verkrijgen van een absoluut vacuum, den totalen druk van alle aanwezige gassen en dampen in waar te nemen grootheden meet. De electrische v. houden verband met de electronentheone der metalen (o.a. verzadigingsstroom, Riohardson). De moderne instrumenten meten drukken van de orde – o TT~ VaLiT“”iitin: J. H. A. ter Heerdt, Overzicht van de theorie en de toepassingen van gassen, waarin de onderlinge botsingen der moleculen kunnen vertadotdTorden (dfss. 1923); Handhuoh der Physik (11, 390 vlg.). teT üeeral' Vacuumrcm, > Remsysteem. Vaeuumvat, ook vaouum- of Dewaxglas. Om vloeistoffen bij hooge of lage temperaturenbfwwen moet men een vat hebben, dat de warmte slecht door laat Men kiest nu het vat dubbelwandig en pompt de tusschenruimte leeg, waardoor stroommg vm voorkomen wordt. Voor lage temp brengt . kool tegen den binnenwand, die de gasresten abso beert. Om warmtestraling te voorkomen, worden de wanden verzilverd en de straling aldus gereflecteerd. Er schiet alleen over: de geringe geleiding door den glazen of metalen wand. V. worden gebruikt m koude laboratoria (Leiden) en als thermosflesch. J. v. Santen. Vada, plaats aan den Zuidelijken oever van de Waal, genoemd bij Tacitus (Historiae, V 20, 21), we – licht ergens in de buurt van Dordrecht. Vadem (vaam), lengtemaat, in gebruik op schepen sm de diepte van het vaarwater aan te geven. De lengte bedraagt 6 Eng. voeten. Ook de lengte van ankerkettingen en trossen wordt in v^mtgedrnkt. Vader, > Vaderschap; Vaderlijk* macht. God de Vader is de Eerste Persoon der H. > Uneeenheid. Brengt door Zijn Zelfkennis den Zoon voort en uit hun wederzijdsohe Liefde komt de H. Geest voort. Vgl. > Drieëenheid. Aan den Vader wordt de Schepping toegeschreven. Vaderland is als begrip verwant aan vaderhuis; van dit laatste begrip is het eerste een verbreedmg. Het land, waarin wij zijn geboren en getogen ot althans met welks bewoners wij als gevolg van lanö duriff verblijf door opvattingen en levensgewoonten een zekere eenheid hebben verkregen, is ons een v Men kan zich dus een tweede v. verwerven. Hoewel de grenzen van het v. gewoonlijk met die van den staat zullen samenvallen, staan we hier toch voor twee verschillende begrippen. De Kath. moralisten brengen de v a d e rlan d sliefde terug tot de ouderliefde of pieteit. De mensch is nl. schuldenaar van al degenen, die tot zijn bestaan, opvoeding en cultureel bezit hebben bijgedragen. Na God dankt hij in die opzichten het meest aande ouders en aan het v. „Zooals het derhalve aan de godsdienstigheid eigen is, om God den eeredienst te geven, zoo behoort hettot de ■ouder liefde om de ouders en het v. te eeren (St. Thomas van Aauino Summa Theol. 2. 2 q. 101 a. 1). Ten opzichte van het v. vraagt deze deugd vooral dlen en lipfrlp . _ Vaderlandsche liederen, ixeueieu, waarin zich de fierheid over en de liefde tot het vaderland m soms met afweergevoelens tegen wie het bedreigen, ze zijn opgewekt, volksch en voor samenzang geschikt Het'v.l. bij uitstek is het ■> volkslied (mstnkton zin), dat een officieel en haast gewijd karakter krijt »«;• ™ hPSPT. I Vaderlandse!» Museum. Het V. M. voor Nederduitsche Letterkunde, Oudheid en Geschiedenis, tiidschrift, uitgegeven door C. P. > Serrure van 1806 tot 1863 (5 dim), belangrijk wegens de er in opgenomen onuitgegeven teksten en andere philologisohe en geschiet! kundige bUdnpn. Serrure zeu. Vaderlijke macht (vaderlijk gezag), > Gezin, Ouderlijke macht. Voor het Kom. recht, zie > Patria potestas. Vadernaam, * Patronymioum. Vaderreclit, > Patriarchaat. Vaderschap, de betrekking van den vader tot het kind, berustend op het feit der voortbrenging,, i de natuurlijke zoowel als in de bovennatuurlijke orde 1 De natuurlijke wordt kort weergegeven m het . gezegde- het kind is iets van den vader. Hierop zijn j gebaseerd alle rechten (* vaderlijke macht), maar 3 ook alle plichten, die de vader heeft (mwijderenzm – geldt dit ook van de moeder; * Ouderplichten). Het Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W bovennatuur! ij ke v., gezegd van God jegens den mensch, berust op de aanneming tot kind Gods door de genade (R0m.8.16); ook wordt de mensch door de eeuwige zaligheid in zekeren zin gelijkend op den Hemelschen Vader. In geestelijken zin bezit de Kerkelijke Hiërarchie het vaderschap over de kinderen der Kerk (■>• Bisschop; Pastoor). Keulemans. Onderzoek naar vaderschap heeft in Ned. plaats in verband met een rechtsvordering tegen den vader van een natuurlijk kind, dat niet door hem is erkend, om door een uitkeering in het onderhoud en de opvoeding van dat kind gedurende diens minderjarigheid te voorzien. Vader wordt vermoed te zijn degene, die met de moeder gemeenschap heeft gehad tusschen den 301 en en 179 en dag vóór de geboorte. Tegen dit vermoeden is echter tegenbewijs toegelaten. Het is daarbij voldoende, dat den rechter de overtuiging wordt verschaft, dat de betreffende man niet de vader is van het kind (B.W. art. 344 a). v. d. Kamp. In België is het onderzoek naar v. enkel toegelaten in de volgende gevallen: 1° wanneer er is bezit van staat van onecht kind onder de omstandigheden voorzien bij art. 321 8.W.; 2° indien er gedurende het wettelijk tijdperk der bevruchting heeft plaats gehad schaking met geweld, list of bedreiging, willekeurige hechtenis of opsluiting of verkrachting (B.W. art. 340 a. W. 6 April 1908). Het bezit van staat blijkt uit een voldoende vereeniging van feiten, die de betrekking van afstamming en van bloedverwantschap aantoonen tusschen een bepaald persoon en de familie, waartoe hij beweert te behooren. De voornaamste van die feiten zijn: dat die persoon altijd den naam gedragen heeft van den vader, van wien hij beweert af te stammen; dat de vader hem als kind heeft behandeld; dat hij voortdurend in de samenleving als dusdanig erkend is geworden; dat de familie hem als dusdanig erkend heeft (B.W. art. 321). Rondou. Ontkenning van vaderschap. In het algemeen geldt als de vader van een kind de man, met wien de moeder van dat kind op het oogenblik van diens geboorte of op een tijdstip binnen 300 dagen daarvóór was gehuwd (B.W. art. 305 en 310). In bepaalde gevallen echter kan deze man zijn vaderschap ontkennen, waardoor hij niet meer als de vader wordt beschouwd. Ontkenning is mogelijk: 1° indien het kind geboren is vóór den 180 en dag van het huwelijk (op dezen regel bestaat een drietal uitzonderingen; B.W. art. 306); 2° indien de man sedert den 300 en tot den 180 en dag vóór de geboorte van het kind in de onmogelijkheid is geweest, met de moeder gemeenschap te hebben (B.W. art. 307); 3° indien de vrouw overspel heeft bedreven en de geboorte van het kind voor den man verborgen heeft gehouden (B.W. art. 308); 4° indien het kind 18vP-v!ren dagen na den dag, waarop een vonnis tot scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan (B.W. art. 309). Het recht van den man tot ontkenning van het vaderschap is aan korte termijnen gebonden (B.W. art. 311). ». d. Kamp. ®.el gi ë is de o. v. v. geregeld door de art. . ’ 313 en 314 B.W. De gevallen, waarin de ontkennmg van v. kan gevraagd worden, zijn nagenoeg dezelfde als in het Ned. recht, behoudens nochtans het geval voorzien onder 4° hierboven. De Belg. wet eischt met, dat de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed reeds in kracht van gewijsde zou gegaan zijn. De ontkenning van v. kan geschieden, zelfs wanneer er slechts een eisch tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed werd ingesteld en het kind geboren is driehonderd dagen na de beslissing, waarbij de vrouw werd gemachtigd een afzonderlijke woonplaats te hebben, en minder dan honderd tachtig dagen sedert de bepaalde afwijzing van den eisch of sedert de verzoening. Echter is de ontkenning niet meer mogelijk, indien de vrouw bewijst, dat de echtgenooten feitelijk hereenigd zijn geweest (B.W. art. 313, gewijzigd door de wet van 20 Maart 1927). Rondou. Vadoos water, > Juveniel water. Vadstena, stad aan het Vettermeer, Zweden (XV111704 C 4). Ca. 3000 inw. Kasteel. Te V. was eertijds het moederklooster van de Orde der H. > Birgitta van Zweden. Het werd door haar omstr. 1346 gesticht en had groote beteekenis voor de Zweedsche literatuur en kunstnijverheid. In 1595 werd het opgeheven. De kerk is sedert in gebruik bij de Lutheranen, doch geldt nog steeds als „Birgittas Helgedom”. Het klooster doet dienst als krankzinnigengesticht. Th. Heijman. Vaelbeke, Lo de wijk van, volgens het getuigenis van J. van Boendale de beste liederdichter en musicus uit zijn tijd, begin 14e eeuw, die „vant van stampiën (d.i. dansliederen) die manieren”. Er is echter niets van hem bewaard. Vaering, Astr i d, Zweedsch romanschrijfster van de richting der realistische > Heiraatkunst (Norrland). * 15 Dec. 1882. Voorn, werk: Prosten; Marja. Vaernewyck, 1° Arnold van, > Bostius (Arnold). 2° Ma r c u s van, Vlaamsch schrijver. * 21 Dec. 1518 te Gent, f 20 Febr. 1569 aldaar. Na verschillende reizen naar Italië en door Noord- en Zuid-Nederland, vestigde hij zich te Gent, werd tweemaal schepen der stad en nam als factor der rederijkerskamer Maria teeren een aanzienlijk deel aan het letterkundige leven van zijn tijd. Hij schreef een Cronycke van Vlaenderen (1567,1563); een Spieghel der nederlandscher audtheyt (1568), dat in den tweeden druk heette Historie van Belgis {herhaaldelijk herdrukt). Hij schreef nog een Vlaamsche audvremdigheyt (1560), een geschiedenis van keizer Karei; in het bijzonder een gelijktijdige geschiedenis van de gebeurtenissen in Vlaanderen tusschen 1566 en 1668 (uitg. F. Van der Haeghen, 5 dln. 1872-’81). Nog een groot aantal werken van hem werden nooit gedrukt of uitgegeven. V. Mierlo. Vae soli (Lat.) = Wee den eenzame! Aanmaning van den Prediker (Ecc1.4.10), om zich niet te onttrekken aan de samenleving (uit gierigheid), ook vanwege het voordeel der wederzijdsche hulpverleening, „want als hij valt, heeft hij niemand om hem op te richten”. Gewoonlijk gebezigd om ook de gevaren der onvrijwillige eenzaamheid te betreuren. C. Brouwer. Vaesrade, rectoraat in de gem. Nuth in Ned.- Limburg. V. was (reeds in 1139) een bezitting van het Kapittel van St. Servaas te Maastricht met een eigen schepenbank. In 1821 werd de gemeente V. bij Nuth ingelijfd. Vae victis ! (Lat.) = Wee den overwonnenen ! Volgens Livius 5,48 en andere auteurs wierp de aanvoerder der Galliërs, » Brennus, zijn zwaard in de weegschaal, waarop 1000 pond goud werd afgewogen als krijgsbelasting na den slag bij de Allia (387 v. Chr.) met de Romeinen, toen deze laatsten nl. zich verzetten tegen te zware gewichten, hierbij gebruikt, en sprak hij deze gevleugelde woorden (bijv. Plautus, Pseudolus 5,2, 19). C. Brouwer. Vafiobebers, Aegeïsche kunst (3°). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vaaans (muziek). Quintus vagans noemde men in de 16e en 16e eeuw de vijfde stem m composities voor meer dan 4 stemmen. Daar deze partij nu eens aan sopraan, dan aan alt, tenor of bas toebedeelt was, en al de partijen van de v. in éen stemboek stonden, hetwelk dus bij de uitvoerders van hand tot hand ging, noemde men haar de dolende oi vagans. , , “e KlerK' "Vaqan ten-poëzie. Met de opkomst der universiteiten op het einde van de 12e en in de 13e eeuw breidde het studentenleven zich aanzienlijk uit. Vagantes waren de naar de universiteiten optrekkende of veelal omboemelende studenten, die aan de kloosters, pastorieën, hoven en burchten in hun onderhoud trachtten te voorzien door er hun kunsten en grappen ten beste te geven. Meestal in het Latijn, uit de school. De eigenlijke vagantenliederen zijn de levenslustige potatoria, lusoria, amatoria, drink-, spel- en liefdeliederen, dikwijls zeer realistisch en zinnelijk, doch daarnaast komen in verzamelingen van vaganten-liederen, als in de beroemdste: de > Carmina Burana, ook ernstige gedichten voor met zedelijke beleermg, met satyre op schraapzucht en simonie bij de hoogere geestelijkheid; ook politieke liederen, kruistochtliederen, liederen over de standen, over de wisselvalligheden der Fortuna, enz., zelfs een Kerstspel en een Paaschspel. Ook ouderen van jaren, zelfs geestelijken, deden aan dit leven mee, waartegen dan sedert het midden der 13e eeuw door de Kerk werd opgetreden. Een der beroemdste vagantendichters is de zgn. Archipoëta; de levenslustige, humanistische vagantenliederen van Walther van Chatillon staan m een verzameling van St. Oraaars. De benaming vagans heeft trouwens een zeer vage beteekenis; zij wordt gebruikt voor allen, die zie door hun dichtkunst het bestaan verzekerden en de gewone themata dezer poëzie behandelden. Zoo onderscheidt men soms een ernstig vagantisme, en een doller vagantisme, waarvan de aanhangers ook > Doliarden heetten, of te onzent Lollarden, sedert de 14e eeuw, en Aemout- of Everaert-broeders. V . Mierlo. Vagebond of zwerver, > Bedelarij; Landlooperij. Vagevuur of purgatorium. De zielen van hen, die na den dood nog tijdelijke straffen hebben uit te boeten of schuldig zijn aan dagelijksche zonden, komen niet terstond in den Hemel, maar moeten eerst hun schuld uitboeten en gelouterd worden. Zij missen de zalige > aanschouwing Gods en moeten uiterlijke en innerlijke straffen ondergaan. _ De leer over het v. is kerkelijke leer. Zij steunt op de traditie der Kerk en vindt steun in 2 Mac. 12.40 en 1 C0r.3.10-16. Zij is als geloofsleer vastgesteld in het concilie van Florence (1439) en van Drente (zie Denzinger, nrs. 693 en 840, 983). Niet vastgesteld is, dat de straf een zuivering door > vuur msluit. Dok mag men dit geen algemeene theologische meenmg noemen. , , Door H. Missen, aflaten, goede werken en gebeden kunnen de levenden deze >■ geloovige zielen te hulp komen. .. „ , L i t.; Jos. de Brandt, Christelijke EschatologieJl93s). Ben ofïicicclc gedachtenis aller zielen in het vagevuur is de Oude Kerk onbekend. Langzamerhand ontstond zij in het Oosten: eerst op Zondag Apooreo (= Sexagesima), later nog een andere op Zaterdag vóór Pinksteren. Misschien werkt deze datum na m veie Spaansche kloosters, alwaar deze gedachtenis oudtijds gevierd werd op Pinkster-Maandag (ca. 600 , vgl St. Isidorus in: Migne, Patr. Lat. LXXXIII, 894). In het Westen stelde abt Odilo van Clnny deze in voor zijn onderhoorige kloosters op 2 Nov. 99b (Statutum S. Odilonis pro defunctis; Migne, Patr. Lat. CXLII, 1038). De instelling verbreidde zich snel, komt echter in de Kerk van Rome eerst voor in de 15e eeuw (vgl. Ordo Romanus XIV, 101). Paus Benedictus XV breidde op 10 Aug. 1916 het vroeger door Benedictus XIV m 1748 aan Spanje en andere landen geschonken privilegie, om op Allerzielen drie Missen te mogen lezen, voor alle priesters der wereld uit. Officieel heet deze da» „Commemoratio omnium fidelium defunctorum en hij is als duplex feest te vieren. Vermist. Voorstelling in «1c kunst. Onder myioea van ue mystieke schrijvers in de late M.E. veelvuldig voorgesteld in de volkskunst en op houtsneden (>ars moriendi) der 16e eeuw. In de beeldhouwkunst dient vermeld het altaarstuk te Regensburg en m de schilderkunst een werk uit de Regensburger School te München: engelen louteren de geloovige zielen van het v. Vooraf veel vagevuur-voorstellmgen op afbeeldingen van O. L. Vrouw van het H. Scapulier (o.a. van° Rubens). De salamander is het symbool van de s-eloovige ziel in het vagevuur. ° L i t.T K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst nnaa. ft2l-523k p.Oerlachus. Vagina of scheede, > Geslachtsorganen (Vrouwelijke). Vaninismus, kramptoestand van de spieren, die in de omgeving van de uitwendige geslachtsorganen der vrouw gelegen zijn, waardoor de geslachtelijke vereeniging wordt bemoeilijkt of ónmogelijk gemaakt. Plaatseïijke ontsteking vormt vaak deeersteaaneiding tot het ontstaan van dezen toestand; het volledige beeld staat echter sterk onder den invloed y- ,n. Vaqlieri, Dante, Ital. archaeoloog.* 31 Mei 1865 te Triest, f 13 Dec. 1913 te Ostia. Hoofdzake lijk om zijn opgravingen te Ostia bekend. Was medewerker aan het Uizionario Epigrafico. Vaaotonie « Lat. vagus = zwervend; tonus – spanning) (genees k.), verhoogde spannmgstöestand in het gebied, dat door de tiende hersenzenuw (= nervus vagus) van zenuwen voorzien wordt, d w.z. vooral de borst- en buikingewanden. V. 18 f®ke"' merkt door nauwe pupillen, een neiging tot polsve – la studeerde hij vooral Aristoteles. Werken: Uitg. v. Ennius, N aeviue Varro, Beitr zn i Arist. Poetik; Opuscula academica; Ges. Phü. Schrifte (2 dln. 1911 – -23). Zr- A3nes' Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W Vai of Vei, kleine negerstam in het Z. van Siërra Leone (W. Afrika). Resten van moederrecht, geheime sacrale mannen- en vrouwenbonden (Poro, Sande). In het bezit van een eigen alphabet (silbenschrift), uitgevonden door den neger Doaloe Boekere. L i t.; Delafosse, L’anthropolugie (X). Vaihincjer, Hans, Duitsch wijsgeer, pragmatist. * 1852, f 1933. Hoogleeraar te Halle, oprichter van de Kant-Studien en de Kant-Gesellschaft. In zijn Philosophie des Als-Ob verdedigt V. een opvatting van de kennis als biologische functie met louter practische waarde. Ons kennen bedient zich doorloopend van ficties, die wij voor waar aannemen, omdat zij ons kunnen helpen' om bepaalde doeleinden zoo snel mogelijk te bereiken. F. Sassen. Lit.: F. Sassen, Wijsbegeerte van onzen tijd (1938). Vair, Guillaume du, Fransch redenaar, criticus en moralist. * 1566, f 1621. Een der behendigste tegenstrevers van de Ligue, bekend vooral door twee van zijn werken: De la constance et consolation ès calamités politiques en De I’Eloquence tranraise. ui t g.: De I’Eloquence franpaise, d. Radouant (1907). • L i 1.1 Radouant, G. du V. (1907). . Vairlenus, Hieronymus (ook: Verlenus en Verlensis), inquisiteur en vicaris-generaal van het bisdom Haarlem. * 1511 te Den Bosch of te Veerle bij Diest, f ca. 1589 te Haarlem. Eerst leeraar in het Fratershuis te Den Bosch, waar hij 1542 een Latijnsche syntaxis publiceerde, in 1552 docent van de H. Schrift te Utrecht, in 1567 pastoor van St. Jacob aldaar, in 1566 vicaris-generaal van bisschep van > Nieuwland van Haarlem, en later van diens opvolger Godfried van ■> Mierlo. Tot tweemaal toe heeft V., tijdens de gedwongen vlucht van dezen laatste, het bestuur over het bisdom Haarlem waargenomen Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Erens VajclaHunyad, Magyaarsche naam van > Hunedoara. Vakbeweging, > Vakorganisatie. Vakblad, > Vakpers. Vakbond, > Vakorganisatie. Vakgroep duidt op arbeiders, die een onderdeel van den bedrijfsarbeid verrichten. In het bouwvak: timmerlieden, metselaars, schilders, stucadoors; in de metaalindustrie: vuurwerkers, bankwerkers, scheepsbouwers, draaiers, vormers, enz. Om beter de uiteenloopende belangen enz. te kunnen beoordeelen en verzorgen is de v. ook in de vakbeweging bekend. In het R. K. Werkliedenverbond hebben de aangesloten vakbonden van overheids- en semi-overheidspersoneel en die van hoofdarbeiders elk een eigen vakgroepbestuur ter verzorging van hun belangen. Deze hebben meer de taak adviezen uit te brengen aan verbondsbestuur en verbondsvergadering. Naar buiten treden zij niet zelfstandig op. Ook in vakbonden als die van fabrieksarbeiders en spoor- en tramwegpersoneel bestaat een vakgroep-indeeling. Onder leiding van eigen groepsbestuur worden de speciale belangen behandeld en de voorzitter heeft in zijn kwaliteit zitting in het hoofdbestuur van den bond. Naar buiten optreden is echter aan het hoofdbestuur voorbehouden. Dit is ook het geval bij den bouwvakarbeidersbond, die plaatselijke vertegenwoordigers van v. als schilders en stucadoors in eersten aanleg bijeen roept om over de contractueele arbeidsvoorwaarden te oordeelen en beslissen, behoudens het recht van correctie door den bondsraad of referendum. Kuiper. Vakoc, plaats in Belg.-Kongo (XV 513 A4), prov. Leopoldstad, district Neder-Kongo, aan den oever van de Kesa. Handels- en landbouwcentrum. Veeteelt. Missie der Paters van Scheut en van de Zusters van St. Vincentius a Paulo. Lagere school, verplegingspost. Maatschappelijke werken. Monheim. Vakonderwijs, in ruimeren zin de theoretische en practische voorbereiding tot het uitoefenen van een vak. De practische voorbereiding noemt men veelal > vakopleiding, hoewel dit woord ook wel als synoniem van vakonderwijs in den aangegeven ruimeren zin gebruikt wordt. Vgl. ■> Beroepsscholen; Nijverheidsonderwijs. Vakopleiding. Algemeen. V. sluit aan bij het algemeen vormend onderwijs, en omvat de speciale opleiding tot beroepsarbeid in landbouw, industrie, handel, zeevaart, enz. Alzijdig opgevat, is onder v. ook de opleiding van onderwijzers, die op huishoudscholen voor meisjes e.d. inbegrepen. Het betreft de opleiding voor toekomstige sociaal-economische werkzaamheid, uitgezonderd de zuiver wetenschappelijke functies. Uiteraard moet de v. de technische ontwikkeling op den voet volgen. Ofschoon op de practijk ingesteld, wordt niettemin de theoretische inslag der v. sterker, naarmate mechanische bewerktuiging de handenarbeid vervangt. Eischen van werktuigkundigen aard komen alméér op den voorgrond. Dit noopt tot uitbreiding van de v. In Nederland was volgens de jongste gegevens in het schooljaar 1935-’3G het aantal leerlingen bij het nijverheidsonderwijs gestegen tot 131 836, tegen 126 965 in het vorige jaar. Bovendien waren 2 176 jongens in opleiding volgens het leerlingwezen (zie > Leerlingstelsel). Het aantal inrichtingen voor v. bedroeg 699, en 8 voor het leerlingwezen. Het huishoudonderwijs in scholen en cursussen werd gegeven aan 46 737 en het landbouwhuishoudonderwijs aan 10 967 leerlingen. In gesubsidieerde Kath. inrichtingen werd v. gegeven aan: a) 66 dagscholen met 8 898 leerlingen, b) 244 avondscholen met 17 641 leerlingen, c) 35 land- en tuinbouwscholen met 2 653, en 193 land- en tuinbouwcursussen met 3655 leerlingen. Bovendien haddenSmiddelb. Kath. handelsscholen 466; 4 hoogere handelsscholen 113; en 39 handelscursussen 3 692 leerlingen. In 1937 waren voorts in opleiding 5 339 onderwijzers (2 945 vr.), waarvan 2 528 (1 446 vr.) in Kath. kweekscholen. Op de rijksbegrooting voor 1938 is 12,9 millioen gld. voor nijverheidsonderwijs uitgetrokken. Daarin zijn begrepen 6 millioen aan subsidie voor jongens-, en 3 millioen voor meisjes-scholen voor lager onderwijs. Aan subsidiën voor v. volgens het leerlingwezen noteert de begroeting 64 000 gld. Nagenoeg 2,5 millioen gld. is bestemd voor de opleiding van onderwijzers. De bedragen van rijkswege aan v. besteed, zijn stijgend; maar, vergeleken met de kosten alleen aan onderwijzerssalarissen bij het lager onderwijs (87,6 millioen) maken ze een poover figuur. De toekomstige economische positie van Ned. noopt tot uitbreiding van vakonderwijs. Zie ook Nijverheidsonderwijs. Kuiper. In Belsrië wordt, buiten het individueele leerlingschap bij de werkgevers in de kleinnijverheid, de georganiseerde collectieve v. verzekerd ófwel door het werkhuis in de school ófwel door de school in het werkhuis. Wat den eersten vorm betreft, nl. het werkhuis in de school: in dit \\at niet onder \ .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . stelsel wordt én de theorie én de practijk onderwezen in de school. Tengevolge van de zware financieele lasten, welke dit stelsel medebrengt: voor het oprichten van speciale werkhuizen, de vereischte outilleering, de organisatie van het werk en het bijzonder onderlegd personeel, zijn de opleidingsmogelijkheden ervan zeer beperkt, zoodat het ook geen voorbereiding kan verzekeren voor alle beroepen. Den tweeden vorm, dien van de school m het wenthuis, vindt men weer bij de inrichtingen voor v., gehecht aan industrieele bedrijven, waar de leerjongens uitsluitend werken voor de privaatindustrie. De belanghebbende werkgevers verschaffen zelf de grondstoffen: de leerjongens werken mee aan de industrieele bestellingen en ontvangen een loon. Dit stelsel heeft het voordeel dat het de jongens rechtstreeks opleidt in den geest van het fabrieksmilieu, dat het voor ieder beroep mogelijk is en bovendien geen zware uitgaven vergt. Anderzijds beoogt het hoofdzakelijk het belang van de onderneming en niet dat van den leerjongen. Het voert ook tot een al te sterke specialiseering. Dit stelsel wordt reeds lang toegepast in groote bedrijven in België, vooral in de constructiewerkhuizen. Vgl. > Leerlingstelsel. Wat het i n d i y i d u e e 1 e leerlingschap aangaat, vooral interessant voor de kleinbedrijven, heeft de regeering bepaalde aanmoedigende maatregelen getroffen, o.a. het premiestelsel. Als bemiddelaar tusschen ministerie en leerlingen of patroons, treden de zgn. leerlingensecretariaten en het landsfonds op. Voor het technisch onderwijs in België, zie ook onder > Nijverheidsonderwijs (sub II). Lit.: D. R. Van den Bossche, Het Technisch onderwijs in België (1934). Kuypers. Vakorganisatie. Algemeen. V. is naar de gangbare opvatting de in vrijheid gevormde, en vak- of bedrijfsgewijze ingedeelde organisatie van arbeiders, belast met de verzorging van hun sociaal-economische belangen, meer bijzonder op het gebied der arbeidsvoorwaarden. Arbeidersbeweging. In Nederland heeft de middenstandsbeweging ook haar vakbonden van kleinindustrieelen en -handelaren, doch deze worden niet onder v. begrepen, evenmin als de organisaties van groot-industrieelen en -handelaren. Als begin der huidige v. noteert men m Ned. een te Den Haag opgerichte vakvereeniging van typografen in 1848, door hun Amsterdamsche vakgenooten gevolgd in 1849. Met 11 plaatselijke vereenigingen en 1 430 leden werd de landelijke vakbond van typografen (de huidige Algem. Nederl. in 1866 opgericht. Hij was de eerste (moderne) vakbond in Nederland. De timmerlieden begonnen in 1866 en de metaalbewerkers in 1877, beiden te Amsterdam. Dit ging onder de leuze der neutraliteit, die echter spoedig een socialistischen inslag kreeg. Intussclien werd ook reeds in 1872 te Arnhem de eerste Katholieke vakvereeniging (van timmerlieden) opgericht. De behoefte aan samenwerking in de v. leidde reeds in 1871 tot oprichting van het (tijdens den Wereldoorlog verdwenen) Alg. Ned. Werkliedenverbond. Dit verbond verloor zijn beteekenis toen in 1898 het anarchistisch getinte Nationaal Arbeidssecretariaat werd opgericht. Dit was de eerste vakcentrale van Nederland, die ook nu nog bestaat, maar op haar beurt ook weer nagenoeg is verdrongen door het sociaal-democratische Ned. Verbond van \akyereenigingen, dat in 1906 werd opgericht. In de periode 1890-1900 maakte ook de oprichting van Katholieke en Prot.-Christelijke vakvereenigingen groote vorderingen. De Katholieke v. begon toen met diocesane vakbonden, doch omstreeks 1903 kwam de nationale organisatievorm sterk op den voorgrond en deze werd, na de goedkeurende beslissing van het Ned. episcopaat in 1909, algemeen doorgevoerd. In dit jaar werd ook, ongeveer tegelijk met het Christ.-Nat.-Vakverbond, het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie opgericht, dat in 1925, bij de fusie met de Federatie der Diocesane Werkliedenbonden, in het Ned. R.K. Werkliedenverbond is opgegaan. Zoowel in eigen kring als tegenover elkander hadden Katholieken en Protestanten langen tijd moeilijkheden over de principieele basis der v.; of die nl. naar het Duitsche voorbeeld interconfessioneel moest zijn, ofwel door de eigen strenge religieuze beginselen moest worden gedragen. Het confessioneele standpunt werd echter na den Wereldoorlog algemeen aanvaard en voor de Katholieken reeds door een beslissing van het Ned. episcopaat in Juni 1909 uitdrukkelijk voorgeschreven. Van de totaal 723 600 leden der v. in Nederland was op 1 Jan. 1937 een percentage van 43,9 confessioneel georganiseerd, tegen 21,8 in 1910. Vakcentrale Ledental In „/ v h totaal (119J3“- (1 Jan. 1937) Ledental (1 April 1938) N.V.V. 283.400 39,16 302.259 R.K.W. 168.100 23,23 177.322 C.N.V. 108.200 14,96 113.231 N.V.C. 44.600 6,16 46.719 De 227 vakbonden met 11 324 plaatselijke afdeelingen zijn grootendeels gecentraliseerd in vakcentrales. De voornaamste daarvan zijn: Nederlandsoh Verbond van Vakvereenigingen (afk. N.V.V.); Roomsch Katholiek Werkliedenverbond (R.K.W.); Christelijk Nationaal Vakverbond (C.N.V.) en Nederlandsche Vak Centrale (N.V.C.). Haar aandeel in het totaal aantal leden: De kleinere vakcentrales zijn: Nationaal Arbeids Secretariaat (N.A.S.) met 11 630 leden (1,57 %); Ned. Syndicalistisch Vakverbond (N.S.V.) met 1 876 leden (0,26 %) en Oud Katholiek Vakverbond (0.K.V.) met 600 leden (0,08 %). Dan bevat de statistiek nog niet de jongste spruit, de Nationale Werknemers Vereeniging (N.W.V.), een nationaal-socialistisch aanhangsel, dat 1000 leden zou tellen. Overigens omvat het niet bij eenige vakcentrale aangesloten deel der v. 105 500 leden (14,58 %). Van het totaal aantal georganiseerden zijn voorts 466 100 uit het vrije bedrijf; 183 800 personeel in openbaren dienst en 73 700 administratief en technisch personeel. Het financieel vermogen der v. (vakcentrales en vakbonden bijeen) steeg van 3,8 millioen in 1914 tot ruim 39 millioen gulden op 1 Jan. 1937. Kuiper. Voor de v. in België, zie -> Arbeidersorganisatie (in België); Algemeen Christelijk Vakverbond voor België; Belgische politieke partijen (sub III). In Ncd.-Indië zijn de werknemers tot twee groote r groepen te brengen, de Europeesche en met hen gelijk – r gestelde en de Inheemsche en met hen gelijkgestelde, – waarvan de Chineesche wel de voornaamste zijn. 3 Voor beide groepen zijn de koloniale verhoudingen Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W UURWERK 1. Duitsche tafelklok (16e eeuw). 2. Fransch zak-uurwerk met deksel (16e eeuw). 3. Duitsch zak-uurwerk met deksel (17e eeuw). 4. Duitsch tafelklok (Munchen, 1562). 5. Zaansche hangklok (Dirk Jacobsz, 17e eeuw). 6. Nederl staartklok (18e eeuw). 7. Friesche stoeltkesklok (17e eeuw). 8. Fransche pendule (Empire, ca. 1805). 9. Engelsche lantaarnklok (ca. 1600). 10. Engelsche tafelklok (Roger Dunster, ca. 1700). 11. Fransche hangpendule (ca. 1740). 12. „Grandfatherclock" (ca. 1700). 13. Nederl. staande klok (Leiden, 1780). 14. Fransche staande klok (Louis XVI, eind 18e eeuw) VATICAANSCHE STAD met ein qedeelte van het Gouvernementspaleis. 6. Bronzen p.|nappel m het Cort.le della P.gna. 7. Cort.le d. 9 S. Damaso (Sint Damasusplein). 8. Nieuwe Pinacotheek. 9. Gouvernementspaleis. lang een beletsel geweest om zich te organiseeren; voor de Europeanen het geringe aantal, de groote verspreiding en de omstandigheid, dat voor elk hunner de hoogere rangen open stonden en door de meesten ook bereikt werden; voor de Inheemsche werknemers de omstandigheid, dat een bepaalde vakbekwaamheid niet vereischt werd en niet bestond. Van de Europeanen vereenigden zich het eerst de Gouvernements-ambtenaren: onderwijzers (Ned.-Ind. Onderw. Genootschap) (1894),. leerkrachten bij het middelbaar onderwijs (1903), Europeesche onderofficieren (1902), werktuigen bouwkundigen (resp. 1902 en 1908) enz. Later volgden de werknemers in de particuliere bedrijven: cultuurgeëmployeerden (1908), enz. Eerst de ontwaking van het Oosten na den Russisch-Japanschen oorlog bracht naast activiteit op politiek gebied en grootendeels onder invloed daarvan, organisatie van Inheemsche werkkrachten. Het aantal vakbonden was weldra tot eenige honderdtallen gestegen, waarvan enkele ingeschreven bij het -> kantoor van arbeid (op 1 Jan. 1935 : 111 vak-organisaties met 72 675 leden) en in vakcentrales vereenigd. De uit de Europ. vakbeweging bekende strijdmiddelen werden overgenomen en de meestal revolutionnair georiënteerde leiders, veelal tevens de leiders der politieke vereenigingen, werkten bij voorkeur met staking. Door toevoeging van art. 161 bis aan het Wetb. van Strafrecht (Stbl. 1923, nr. 222) heeft de regeering het opruien tot staking strafbaar gesteld in die gevallen, dat verstoring der openbare orde of ontwrichting van het economische leven redelijkerwijze als gevolg van de opruiing te verwachten is, terwijl het lidmaatschap van verschillende vakbonden voor overheidspersoneel verboden is. Hoezeer de politiek in de vakbeweging overheerscht, kan bijv. blijken uit de omstandigheid, dat het eerste Indonesische arbeiders-congres in Aug. 1933 te Soerabaja gehouden, plaats had na onderling overleg van de voornaamste politieke vereenigingen P. 8.1. (Persatoean Bangsa Indonesia), P.I. (Partai Indonesia) en P.N.I. (Pendidikan Nasional Indonesia). De belangrijkste vakcentrales zijn wel: V.V.O. (Verbond van Vereenigingen van Overheidspersoneel), A.V.A. (Associatie van Vereenigingen van Academici), de Federatie van Europeesche werknemers, C.1.V.0. (Centrale van Indische Vereenigingen van Overheidspersoneel), P.V.P.N. (Persatoean Vakbonden Pegawai Negri), F. 1.0.0. (Federatie Indonesische organisaties van Overheidsdienaren) en P.S.S.I. (Persatoean Sarekat Sekerdja Indonesia). Lit.: Mededeelingen omtrent enkele onderwerpen van algemeen belang1 (Landsdrukkerij Weltevreden, Mei 1922); A. A. de Kat Angelino, Staatkundig beleid "en bestuurszorg in Nederlandsch-Indië (II 1930, met op blz. 656 vlg. uitgebreide lit.). Olthof Vakpers, in engen zin, bedoelt organen met uitsluitend vak-technischen inhoud. Deze is van geringen omvang. Onder v. wordt echter meer de vakvereenigingspers verstaan. In Nederland is deze v. omvangrijk, als gevolg van de onderscheiden richtingen in de vakbeweging. En een eigen orgaan, hetzij week-, 14-daagsch- of maandblad, behoort tot de uitrusting van een volwaardigen vakbond. Van de 24 bij het R.K. Werkliedenverbond aangesloten vakbonden hebben 23 een eigen vakblad. Zóó is het ook elders, en al zijn geen statistische gegevens beschikbaar, mag wel een aantal van omstreeks 400 vakbladen worden geraamd. Het aantal vakbonden is nl. 227, en voorts 213 zelfstandige nationale en plaat- selijke vakvereenigingen. Daarbij dan nog de organen van vakcentrales, jeugdorganisatie, enz. De inbond der v. is wel ten deele van vak-technischen aard, maar grootendeels ten dienste van mededeelingen en van organisatorische voorlichting der leden, alsmede tot sociaal-economische ontwikkeling. Dit doet zij de laatste jaren ook meer en meer met gebruik van photo’s en teekeningen. Kuiper. i België. De meeste vakcentralen, aangesloten i bij het Algemeen Christelijk Vakverbond van België, geven een eigen vakblad uit met als doel de leden in nauw contact te doen leven met de organisatie, hun de noodige mededeelingen te verstrekken over wat in de vereeniging omgaat: congressen, algemeene en bestuursvergaderingen; hen voor te lichten over wat rechtstreeks verband houdt met hun beroep en hun tevens ook een algemeene, zedelijke en godsdienstige vorming te geven. Onder deze vakbladen zijn er, die wekelijks verschijnen, zooals „Ons Verbond” (orgaan van het Centraal Verbond der Christene Textielbewerkers), „De Rechte lijn” van het personeel van Y.P.T.T.Z.L. (Yzerenwegen, Post,Telefoon,Telegraaf, Zeewezen, Luchtvaart); andere verschijnen meermalen per maand, zooals „Le Droit de PEmployé” en „Ons Recht” (orgaan van de Landelijke Bediendencentrale); sommige om de maand, zooals dat van de Christen Centrale van Hout- en Bouwbewerkers; „Ons Orgaan” van de Christene Centrale van Voeding; „De Boek- en Papierbewerker”, de „Vervoerarbeider”, „De Vrije mijnwerker”, „De Nieuwe Tijd”, „De Ploeg”, „De Verkeersagent” (van het personeel der openbare'besturen), „Het Vakonderwijs”, enz. De oplage dezer vakbladen is die van het ledenaantal; de leden ontvangen het blad kosteloos. Ook de socialistische centralen beschikken over een vakpers. F. Hdshoecht. Vakscholen, > Beroepsscholen; Nijverheidsonderwijs; Vakopleiding. Vaktaal, ongeveer synoniem met > beroepstaal, doch het duidt op nauwkeuriger classificatie, daar „vak” een enger begrip is dan „beroep”. Vakverbond, Vakvereeniging, > Vakorganisatie. Vakwerk, 1° (techn.) naam voor een draagconstructie, bijv. een brugligger, een kapspant, een hijschkraanarm, enz., waarbij, ter beperking van gewicht en materiaal, niet één zware balk wordt toe»epast, doch deze wordt opgelost in een samenstel van meerdere staven, die aan hun uiteinden in zgn. „knooppunten” aan elkaar verbonden worden en een aantal min of meer gelijkvormige vakken vormen. In wezen is een v. niets anders dan een hooge balk, waarvan slechts de onderste en bovenste vezels, die resp. de trek- en drukspanningen opnemen, gebruikt worden en het tusschenliggende balkgedeelte wordt vervangen door een aantal verticale en schuine staven (de „verticalen” en „diagonalen”); deze staven hebben slechts ten doel de getrokken en gedrukte staven (onderrand en bovenrand) op afstand te houden en de dwarskrachten op te nemen. In de staven van een v. treden slechts trek- en drukspanningen en geen buigspanningen op. X 0 . Naar den vorm van de randstaven onderscheidt men „parallelliggers” met evenwijdige onder- en bovenrandstaven, paraboolliggers met een parabolisch gebogen bovenrand e.a.; naar den stand der verticalen en diagonalen onderscheidt men N-liggers, M-liggers, K-liggers e.a. Bij lange vakwerkstaven voert men deze weer als Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . een afzonderlijk v. uit en spreekt dan van „samengesteld v.”. De meeste v. zijn „platte v.” met alle knooppunten in één plat vlak; worden meerdere platte v. met elkaar in verband gebracht, dan heeft men een „ruimtevakwerk” (torens, radiomasten e.d.). Het aangewezen materiaal voor v. is vloeistaal. Houten v. komen echter ook voor; de knooppunten zijn dan gecompliceerd en door de vele ijzeren verbindingsbeugels met bouten verzwakt. Betonnen v. worden slechts weinig toegepast wegens de kostbare bekistingen en de ongeschiktheid van beton (ook gewapend) om zuivere trekspanningen op te nemen. P. Bongaerts. 2° (Bouw k.) Vakwerkbouw is een constructiewijze, waarbij de wanden van een gebouw worden samengesteld uit een geraamte van houten stij 1 e n (verticaal), regels (horizontaal) en schoren (diagonaalsgewijze), welke alle in één vlak zijn gelegen. De overblijvende vakken worden gewoonlijk opgevuld met metselwerk en soms (bijv. voor boerenschuren) met vlechtwerken van takken, waarover leem wordt gestreken. Deze vullingen worden gewoonlijk gepleisterd en met (soms eenigszins gekleurde) kalk bestreken, de houtconstructie dikwijls in een andere kleur afgewerkt, hetgeen een levendig effect geeft. Het constructiesysteem maakt het mogelijk, elke verdieping (op de doorstekende vloerbalken) iets naar voren te bouwen, hetgeen ruimte-winst binnen geeft, den gevel en de straat tegen regen beschermt en bovendien een fraaie en krachtige aesthetische werking heeft. De v. is van oudsher tot ontwikkeling gekomen in de houtrijke landen (voorzoover daar althans niet de blokbouw wordt toegepast: wanden van opgestapelde zware balken, als bijv. in Skandinavië en in de Alpenlanden). Goede voorbeelden geven Duitschland (met typische verschillen tusschen de Frankische, Saksische en Alemannische gebiedsdeelen), Frankrijk en Engeland. Ook in Ned. en België komt v. hier en daar voor. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 305 in dl. IV; vsch. afb. op de pl. t/o kol. 624 in dl. XIII; afb. 2op de pl. t/o kol. 464 in dl. XVI. »• Embden. Val, touw, waarmede een scheepszeil wordt geheschen, zooals grootzeil-val, fokkeval, enz. Val van den mensch, van de enge 1 e n, Zondeval. Val, vrij e, (natuur k.) is de val van een lichaam, dat aan alle storende invloeden is onttrokken; het valt dan alleen door de zwaartekracht. Alle storende invloeden te vermijden is practisch niet mogelijk, zoodat een zuiver vrije v. niet voorkomt, maar men benadert dezen zeer dicht, indien men uit de ruimte, waarin het lichaam valt, de lucht zooveel mogelijk verwijdert. Uit de daarbij verrichte metingen heeft men kunnen opmaken: 1° dat alle lichamen even snel vallen, en 2° dat de wegen, in achtereenvolgende gelijke tijdsdeelen doorloopen, te rekenen van het oogenblik af, waarop de v. begint, tot elkaar staan als de getallen 1,3, 5, 7 enz. Hieruit heeft men de valwet kunnen afleiden: s = 1/2 g t2, waarin sde valhoogte (baan), t het tijdsverloop en g de versnelling der zwaartekracht voorstelt (voor onze streken 981 kines per sec). Voor de snelheid na zeker tijdsverloop t vindt men hieruit: v = g t of v = l/2gh (h = de valhoogte). De v. is dus een voorbeeld van een gelijkmatig versnelde translatorische > beweging. Zie ook > Valbeweging; Valmaohine. A. Mulder. Valais, Ic, Fr. naam voor het Zwitsersche kanton ■> Wallis (zie krt. > Zwitserland, C 4). Valamo, groep Finsche eilanden (X 720 D3) in het N. deel van het Ladogameer. Het grootste dezer groep heet eveneens Valamo en heeft een opp. van 25 km2. Het meest bekend is daar het klooster, gesticht in 992. De tegenw. gebouwen: meerdere Gr.-Orthod. kerken, het verblijf van den overste en verschillende hermitages dateeren uit de 19e eeuw, den bloeitijd van het klooster. Sinds Finland onafhankelijk is, is het aantal kloosterlingen sterk verminderd, /r. Stanislaus. ... r i * j _ i. . 1 A m ATI llv i Airn/l n Valaorltes, Aristoteles, Nieuw-Gneksch dialectdichter van romantische, sterk nationalistische anti-Turksche inspiratie. * 1824 te Santa Maura op het eiland Leukas, f 1879 te Athene. Voorn, werken: Verzamelde lyriek (1857); tragedies; Mnemosyne (1857); Astrapogiannos (1867); Athanasios Diakos (1867); episch verhaal met lyrische stukken: Phrosyne (1869). L i t.: A. Manarakis, Neugriechischer Parnass (1879). Valbelliet, een ultrabasisch dieptegesteente, bestaande uit olivijn, (rhombische) pyroxeen en hoomblende. Valbeweging, zooals deze in de natuur voorkomt, wijkt (somtijds aanzienlijk) af van den vrijen val, wegens de storende invloeden: 1° de aswenteling der aarde, waardoor alle vallende lichamen een kleine afwijking naar het O. krijgen; 2 de omringende lucht, die, als zij in beweging is (wind), het vallende lichaam meesleept. Is de lucht in rust, dan oefent zij op het vallende lichaam krachten uit van wrijving en tegenstand. De wrijving is uiterst gering, maar de tegenstand wordt bij toenemende snelheid zoo belangrijk, dat hij ten slotte gelijk kan worden aan het gewicht van het lichaam. Van dat oogenblik af valt het met een gelijkmatige snelheid verder: eindsnelheid. Deze wordt door regendruppels vaak bereikt, alvorens zij op de aarde vallen. .. .. A Mulder. Vaibuena, andere schrijfwijze voor > Balbuena. Valburg, gemeente in de prov. Gelderland (XI 612 D4) in de Over-Betuwe. Omvat de dorpen: Valburg, Andelst, Herveld, Zetten, Slijk-Bwijk, Oosterhout en Homoet. Opp. 4 828 ha; ca. 6 600 inw. (ruim 68 % Ned. Herv., 35 % Kath. en 3 % Gerei.). Landbouw, fruitteelt. Veiling te Valburg aan de spoorlijn Nijmegen—Dordrecht. Te Andelst oude Ned.Herv. kerk (14e eeuw), eveneens te Herveld (14e eeuw) en Slijk-Ewijk (15e eeuw). Te Zetten de bekende > Heldring-gestichten voor verwaarloosde meisjes en ongehuwde moeders. Te Oosterhout jamfabriek.Gemeentehuis te Herveld. Heijs. Valbijl, De, maandschrift der Kath. jongeren, onder redactie van Gerard en Henri > Bruning te Nijmegen, verscheen in Maart, Mei en Juni 1924, dus in het geheel slechts driemaal. Onbarmhartig in zijn critiek op de toenmalige priesterdichters, beslist satyrisch tegenover de bestaande maatschappelijke opvattingen, bestreed dit blad de democratie als stelsel en als mentaliteit en verweerde het zich tegen de vervlakking van het geestelijke leven onder de Ned Katholieken. Het had weinig inteekenaars, doch oefende door zijn fel pamfletairen toon grooten invloed uit op de jongere generatie, wier strevingen het met klem en hartstocht uitsprak. Medewerkers waren o a. Frans Schaapman en Gerard Wijdeveld. AsseWergs. Valckcnaer, 1° Johan, Nederlandsch politicus. * 12 Jan. 1769 te Franeker, f 25 Jan. 1821 te Bennebroek. Kort na zijn promotie (in de rechten) benoemd tot hoogleeraar aan de universiteit te Frane- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke-men onder W . . . . ker. Speelde een actieve rol in de Friesche patriottenbeweging en week in 1787 uit naar Frankrijk. Paar ontwikkelde zijn revolutionnaire gezindheid zich tot ultrajacobinisme. Na de Regeeringsverandering van 1796 vervulde V. wel eenigen tijd een professoraat te Leiden (1795-’96), maar hij bewoog zich vooral op politiek gebied. Hij had zitting in de > Nationale Vergadering en werd tweemaal (1796-’97; 1799-1801) belast met een missie bij de Spaansche regeering. In 1801 (> Staatsbewind) werd hij ambteloos, hetgeen hij tot zijn dood bleef, al bewees hij tijdens koning Lodewijk Napoleon nog enkele diplomatieke diensten. Lit.; Sillera, Het leven van Mr. J. V. (2 dln. 1876): Bijvanck, Doms’ Droefheid (z.j.). Verherne. 2° Lode w ij k Gaspar, Klass. Nederlandsch philoloog. * 7 Juni 1715 te Leeuwarden, f 15 Maart 1786 te Leiden. 1741 prof. te Franeker, 1766 te Leiden. Zeer goed Graecist, vooral goed kenner der Gr. dialecten en van het Grieksch in den tijd van het Hellenisme. Van vele Gr. auteurs bewerkte hij een uitgave. Lit.: J. B. Sandys, A History of olass. Scholarship (11, 456). Zr. Agnes. Valckenburg, Lucas van, schilder. * Ca. 1540 te Mechelen, f ca. 1625 te Brussel. Hij schilderde vooral romantisch getinte landschappen, die groote verdienste hebben. Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex.; Zülch, Die künstl. fam. v. V. (in; Oud-Holl. 49, 1932). Valckenier, 1° Adriaan, gouvemeur-generaal van Ned.-Indië. * 6 Juni 1695 te Amsterdam, t 20 Juni 1751 te Batavia. V. vertrok in 1725 naar Ned.-Indië als onderkoopman, doorliep snel vsch. rangen, om in 1737 tot gouverneur-generaal gekozen te worden. De voornaamste gebeurtenis tijdens V.’s bewind is de opstand van de Chineezen en de daarop gevolgde groote Chineezenmoord (1740). Over het aandeel van V. in deze laatste gebeurtenis is men het niet geheel eens. Met den Raad van Indië kon V. als gouv.-generaal niet goed overweg, en in 1740 liet hij drie leden (van Imhoff, de Haze en van Schinne) gevankelijk naar Nederland voeren. Naar het vaderland teruggeroepen (1740), vertrok V. in 1741, doch werd op last van bewindhebbers aan de Kaap in hechtenis genomen en naar Batavia teruggebracht om daar terecht te staan wegens zijn aandeel aan den Chineezenmoord en wegens de gevangenneming der drie leden van den Raad. Het proces duurde zoo lang, dat V. vóór den afloop ervan en na tien jaar gevangenschap in de gevangenis overleed- " Olthof. V/ l/W I • 2° Gilles, een invloedrijk Amsterdamsch burgemeester. * Te Amsterdam, f 5 November 1680 aldaar. „Een gevaarlijke intrigant, die achter een masker van koelheid een cholerisch karakter verborg, waarin sluwheid, koelbloedigheid en overleg zich paarden aan toomeloozen hartstocht” (J. E. Elias, gesch. v. h. Amsterdamsche Regentenpatriciaat). In 1665v00r den eersten keer burgemeester,gedroeg hij zich als vurig aanhanger der staatsgezinde beginselen. In 1667 dreef hij met Fagel, pensionaris van Haarlem, het Eeuwig Edict door. Toen De Witt’s positie zwakker werd, liep V. in 1670 naar de Oranjepartij over en werd een heftig tegenstander van den raadpensionaris. In 1675 kwam er echter wegens de groeiende macht van het Oranjehuis weer een kentering in zijn politiek en werd hij de verdediger der republikeinsche gedachte. Gedurende 1679-’BO oppermachtig leider van Amsteram- J. D. M. Cornelissen. Valckenisse, MariaMargarethavan, als Ongeschoeide Carmelites Maria MargarethaderßngelenofdeHeiligeNonvan Oirschot. *26 Mei 1606 te Antwerpen, f 5 Febr. 1658 ald. Haar vader was Philips van V., heer van Heymisse, haar moeder Catherina van Dycke. V. was een kind der genade, aan hetwelk de H. Communie eerder en veelvuldiger werd toegestaan dan gebruik was. Zij trad in den Carmel te Antwerpen in 1624 en werd vicaresse en later priorin van het klooster te Oirschot in 1644, voor welke stichting Maria de Medici de bescherming verkreeg van Frederik Hendrik. Zij droeg in haar lichaam Jesus’ lijdensteekenen, haar ziel doorstond een gestadig Gethsemane tot haar dood. Haar lichaam bleef na haar dood onbedorven en welriekend en scheidde een overvloed van olie af, gelijk zij tijdens haar leven voorspeld had en die zij bestemd had om te verbranden voor het H. Sacrament. Op last van de Staten-Generaal werd 5 jaar na haar dood het lijk naar Den Bosch vervoerd en in de St. Jan begraven. Later werden de relieken opgegraven en naar Leefdaal bij Leuven vervoerd; vandaar hebben de Carmelitessen van Den Bosch in 1890 een gedeelte gekregen; in 1931 ook die van Oirschot. I. it.: J. de Kroon, Maria Marg. der Engelen, de H. non van Oirschot (1932). C. Speet. Valders, dal van de Begna-Elf in Z. Noorwegen (XVIII 704 B 3). Het N. is door een spoorweg ontsloten, het Z. met het Spirilienmeer is stil en afgelegen. In de M.E. ging het verkeer van Oslo met de Westkust door dit dal. Valdes, Francisco de, Spaansch legeraanvoerder en schrijver, f 1580 te Antwerpen. Dankt als militair zijn bekendheid vooral aan het beleg van Leiden (1574); nam nog deel aan het beleg van Maastricht door Parma. Zijn „Espejo y disciplina militar”, onder dagteekening Deventer 20 bet. 1571 opgedragen aan Fadrique de Toledo, werd in 1586 te Brussel gedrukt. J. D. M. Cornelissen. Valdivia, 1° provincie in Z. Chili; opp. 27 801 km2; ruim 235 000 inw. Grootendeels bergachtig met talrijke vulkanen en meren. 2° H o o f d s t a d van 1° (II 808 B 4-5). Door de talrijke Duitsche bevolking heeft de stad een Europeesch voorkomen. Ca. 40 000 inw. Talrijke industrieën. Voorhaven: Corral. In 1551 door de Pedro de V. gesticht. V. vormt een apost. administratie van het bisdom San Carlos d’Ancud, onder een eigen titulairbisschop. Valdivia-cxpeditie, Duitsohe diepzee-expeditie onder leiding van Chun met als oceanograaf Gerh. Schott. Onderzocht 1898-’99 den Atl. en Ind. Oceaan. Het stoomschip Valdivia voer van de N. IJszee tot aan Antarctica, waar men het Bouveteiland ontdekte; vervolgens werd de Ind. Oceaan nauwkeurig verkend. Deze expeditie is vooral vermaard door het groot aantal loodingen en diepzeetemperatuur-opmetingcn, door Schott gepubliceerd als: Wissenschaftl. Ergebnisse der deutschen Tiefseeexpedition auf dem Dampfer Valdivia (1898-’99). Ook veel nieuwe zoölogische vondsten. v.Velthoven. Valdonien (g e o !.),> stratigraphische etagenaam voor een Krijtafzetting uit Z. Frankrijk. Valduc, -> Ilamme-Mille. Vale, naam van paarsbloeiende erwtensoorten met lichtgrauw gekleurde zaden. De Wijkcrv., ook wel witkiemen of blauwpeulen genaamd, worden voor zaad, maar ook voor groenvoeder geteeld, de grootc v., Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . zwartkiemers of Capucijners, uitsluitend voor zaad. De verbouw van vale erwten is van weinig beteekenis. Dewez. Valée, Sylvain Charles, graaf, Fransch maarschalk. * 1773 te Brienne-le-Chateau (dept. Aube), f 1846 te Parijs. Hij diende in het reyolutionnaire en in het keizerlijke leger, werd tot divisiegeneraal bevorderd (1811) en door Napoleon tot graaf verheven. Door Charles X werd V. tot pair van Frankrijk benoemd (1830), en tijdens de expeditie van Algiers voerde hij het opperbevel bij de belegering van Constantine (1837). Daarop werd hij maarschalk van Frankrijk en gouverneur-generaal van Algerië. X’iaaUVLljrV CIX guuvwuvm O Lit.: M. Girod, Grands artilleurs. Le maréchal V. (1912). Bousse. Valence, hoofdstad van het dept. Dróme (Frankrijk XI 96 F 4), aan den linkeroever van de Rhóne, 125 m boven zee, ca. 36 000 inw. Bisschopszetel. In de kathedraal St. Apollinaire (ca. 1100) gedenkteeken ter eere van paus Pius VI, in 1799 hier gestorven in gevangenschap. Textielindustrie. _ Heere. Valencia, 1° (V. del Cid) provincie in Spanje; opp. 10 958 km2; ca. 1000 000 inw. De gelijknamige hoofdstad (XXI 752 F3j is gelegen in de huerta van de Guadalaviar, 4 km voor de monding van deze rivier in de Golf van V. Ze telt ca. 320 000 inw. De oude stad ligt op den rechteroever van de Guadalaviar en is door vijf bruggen verbonden met de wijken van de nieuwe stad op den linkeroever. Bezienswaardig zijn de kathedraal (in 1095 uit een moskee opgebouwd), de Gotische Santa Catalinakerk (I4e eeuw), San Martin (1372), San Juan del Mercado (1368), markthal, raadhuis, paleizen, musea, enz. V. is de zetel van den aartsbisschop en is in het bezit van een universiteit. Het heeft tabaks-, zijde-, ijzer-, glas- en aardewerkindustrie. In 1927 werden 7,3 millioen ton goederen in de haven van Y. in- en uitgevoerd. Spoorlijnen en straten geven verbinding met de belangrijkste plaatsen in de omgeving. Sipman. 2° Andere spelling voor > Valentia in lerland. 3° Hoofdstad van den staat Carabobo in de rep. Venezuela (zie krt. > Zuid-Amerika, C 1-2), 426 m boven zeeniveau met ca. 37 000 inw. Bisschopszetel. Valenciennes, stad in het dept. Nord (XI 96 El), aan de Schelde, ca. 43 000 inw. Belangrijk mijn- bouwgebied (steenkool). Veelzijdige industrie (hoogovens, spoorwegmateriaal, suiker, cichorei, glas, textiel). Belangrijke markt. Valencieime(s)-kant, Vlaamsche soort van kloskant (> Kant), waarvan het fond, een vierkante, soms ronde maas, naar de stad Valenciennes genoemd is. Zie afb. 11 op de pl. t/o kol. 817 in dl. XIV. Valens, Flav i u s, Kom. keizer (364-378). * Ca. 328 te Cibalae (Pannonië), f 9 Aug. 378. Zijn broer, keizer > Yalentinianus I, benoemde hem tot keizer voor het Oosten met gelijke rechten. Hij streed tegen den usurpator Procopius (366 en 366) en de Goten onder > Athanaric (367-369), die Procopius geholpen hadden. Onder deze verbreidde hij na den vrede ijverig het Arianisme. In 376 gaf hij den door de Hunnen verdreven W. Goten een woonplaats in Bulgarije; door de ambtenaren onderdrukt, stonden ze echter op en versloegen het leger van V. in 378 bij Adrianopel; V. zelf sneuvelde. Zr. Agnes. Valcntia (soms: Valencia), eilandje aan de Z.W. kust van lerland (XII 464 A 5-6). Opp. 26 km2, ca. 2 000 bew. Beginpunt van telegraafkabels naar Trinity Harbour op New Foundland (N. Amerika). Belangrijk weerkundig waarnemingsstation. Valentie (schei k.), > Waardigheid. Valentien (g e o 1.), boven-Silurische etage uit Skandinavië, gekenmerkt door het voorkomen van de graptolieth: Rastrites. Valencia. Kathedraal (links) met klokkentoren (rechts). Valeiitinianen, naam van de volgelingen van > Valentinus (1°). Valcntinianus I. Flavius, Rom. keizer (364-376). * Ca. 321 te Cibalae (Pannonië), f 376 te Bregetio. Na Jovianus werd V. tot keizer uitgeroepen door de troepen van Nicea. Hij beschermde de bedreigde grenzen van Rijn en Donau en bestreed het Arianisme in het Westen, terwijl zijn broer > Valens, keizer voor het Oosten, daar de dwaalleer juist propageerde. Hij stierf in het kamp te Bregetio. Zr. Agnes. DUICII 111 net _ , Valentinianus 11, Flavius, Kom. keizer (375-392); zoon van > Valentinianus I. * 371, f 16 Mei 392. Als vierjarig kind werd hij mederegent van zijn broer > Gratianus voor Italië en Afrika, onder leiding van zijn moeder > Justina. > Theodosius de Groote hielp hem tegen den tegenkeizer Maximus, bracht hem terug tot de rechtzinnige leer, en gaf hem als opvoeder * Arbogastes, die den jongen keizer echter liet vermoorden. 7jr- Agnes. Valentinianus 111, Flavius Placidus, Rom. keizer (426-456); zoon van Constantius 111 en Galla Placidia, een dochter van Theodosius den Grooten. * 419 te Ravenna, f 16 Maart 456 te Rome. Onder zijn regeering gingen Afrika en Britannia verloren; zijn veldheer Aetius versloeg de Hunnen op de Gatalaunische velden in 461. V. liet zich overhalen om Aetius, zijn besten steun, in 464 te dooden; zelf werd hij toen door diens aanhangers in 456 vermoord op het Marsveld. r• Agnes. Valentinus, 1° Gnostisch schrijver en hoofd van een sekte, midden 2e eeuw. V. werd in Egypte geboren en in Alexandrië wetenschappelijk gevormd. Van ca. 135 tot 160 was hij in Rome leeraar. Hij verliet de Kerk, aldus Tertullianus, en stichtte een eigen sekte, toen hij zich bij een pauskeuze gepasseerd gevoelde. Van zijn leer (> Gnosticisme) is voor de latere theologie en geschiedenis van belang: 1° dat de aeon Sotèr (Gr., = Verlosser) hij het Doopsel op den mensch Christus nederdaalde; 2° het onderscheid tusschen pneumatici (Valentinianen), die verlost zijn en in den Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . hemel (het pleroma) komen, de psychici (Katholieken), die door geloof en goede werken in een tusschenplaats kunnen komen, en de hylici (stoffelijke mensohen, ongeloovigen), die zeker verloren gaan. Zijn werken en brieven gingen op enkele citaten na verloren. V. werd vooral bestreden door > Irenaeus en Tertullianus. Lit.; Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (I 1913, 358-364); Stetfes, Das Wesen des Gnostizismus (1922). Frans es. 2° Heilige, Romeinsch priester en martelaar, f 269. Attribuut; een zwaard. Feestdag 14 Januari. 3° Heilige, martelaar uit Terni, priester, f 306. Patroon tegen jicht en vallende ziekte. Attribuut: een haan of een jongen. Feestdag 14 Februari. Zie > Valentijnsdag. 4° Heilige, 4e eeuw, als bisschep van Tongeren en onmiddellijke voorganger van St. Servaas vereerd in het bisdom Roermond op 8 Juni. Hij speelt een voorname rol in de Servaas-legenden; historisch staat over hem niets vast. L i t.: Habets, Geseh. v. h. Bisd. Roermond (I 1875, 113); Henschenlus, De episcopatu Traiectensi Diatriba (1653, blz. 81-85); Vlekke, St. Servatius (1935, blz. 31). 5° Heilige, apostel van Ratië, abt van Mais bij Merano (Tirol). f 472. Feestdag 7 Jan. en 4 Aug. Valentinus van Leuven, in de wereld; Q u intinus van den Cangaerdt. * Ca. 1597 te Leuven, f 2 Mei 1657 te Brussel. Hij was de laatste apost. prefect der Capucijnenraissie in de Hollandsche Zending die in 1644 door den H. Stoel werd opgeheven. Met p. Bonaventura van Oldenzaal voerde hij als minister-provineiaal deze opheffing uit. Dit ambt vervulde hij 1638-’41,1644-’47 en 1655-’57 in de Vlaamsch-Belgische Capucijnenprovincie. p. Placidus. Valenlimis Paquay, ■> Paauav. – i aijuuj, -7- X tiqUttv . Valentijn, Franpois, schrijver van het eerste encyclopaedische werk over Ned.-Indië. * 17 April 1666 te Dordrecht, f 6 Aug. 1727 te Den Haag. Vertrok in 1686 als predikant naar Ned.-Indië, waar hij op Ambon werd geplaatst. Van uit Ambon maakte V. dienstreizen naar de omliggende eilanden; in 1694 tot 1705 in Nederland; maakte in 1705 als veldprediker een tocht in Oost-Java om daarna weer op Ambon te werken (1707-’l3), waarna hij repatrieerde. Voorn, werk: Oud- en Nieuw-Oost-Indiën (5 dln. 1724-’26; 1855-’5B nieuwe, echter incomplete uit-^r' ®* Keyzer).—■ Lit. : Encyclopaedie van ■Ned.-Indië (IV 2e druk); Indische Gids (dl. II jg-. 1900). Valentijn ende IVameloes, beroemde Mnl. ; roman uit de 14e eeuw, uit het (verloren) Fransch ] vertaald, en ook slechts fragmentarisch bewaard; volgens later Fransch volksboek werd het volksboek i Valentijn en Ourson bewerkt; met het thema der ( belasterde koningin: Valentijn, als ridder opgevoed, vindt na bonte avonturen zijn broeder, die door een c wolvin gezoogd was geworden, en beiden wreken hun 1 onschuldige moeder, Pepijn’s zuster Phyla. Bewerkin- I gen bestaan uit het Fransch in het Nederiandsch Nederduitsch, Hoogduitsch, Italiaansch, Engelsch, t Uslandsch. Mierlo. i Li t.: W. Seelmann, Valentin und Namelos flBB4l. 1 E. de Valera. •• J v dieiiuu UI1(1 iNa/lIIGIOS (löö4j. Valentijnsdag, St. (14 Februari). Hierop herdenkt de Kerk den H. Valentinus (zie > Valentinus, 3 ). Dat hij wordt aangeroepen bij vallende ziekte, berust op volksetymologische verklaring van zijn naam (Lat valere = gezond zijn). Te Westhoven bestaat nog een St. Valentinusput. InDuitschland zonden verliefden elkaar geschenken op „Vielliebchentag”; in Engeland is het nog de dag der liefdesverklaringen; elk meisje wil dan graag „Valentine” zijn. De liefdesbetrekking duurde soms kort; zoo ontstond ons gezegde „voor Sint Feiten loopen”. Deze volksgebruiken, ontsproten uit lentefeestviering, staan slechts in ver verwijderd en gezocht verband met den heilige. Knippenberg. Vale Press, een Londensche private-press, in 1896 gesticht door den boek- en beeldenden kunstenaar Charles Ricketts, op voorbeeld van William Morris; hun persen en eenige andere luidden een herleving der drukkunst in. Valera, E a m o n n de, lersch staatsman. * 14 Oct. 1882 te New York. Zijn vader was een Zuid-Amerikaan. Berst prof. aan de universiteit te Dublin. Na zijn veroordeeling ten gevolge van den mislukten opstand, van 24 April 1916, werd hij leider der > Sinn Fein-partij en lid van het Lagerhuis. In Dec. 1921 verwierp hij het verdrag, waardoor aan lerland de dominion-status werd toegekend; tegenstander van den gematigden Cosgrave, eischte hij volledige zelfstandigheid, met annexatie van Ulster. President geworden van den lerschen Vrijstaat in Maart 1932, schafte hij dadelijk den eed van trouw aan den koning van Engeland af; de betrekkingen met het moederland werden definitief geregeld, en het verdrag onderteekend door de V. in Anril 1938 L i t.: D. Gwynn, The hist. of Ireland (1923): De V. (1933)- Cosemans. Valera y Alcala Galiano, Juan, Spaansch criticus en romanschrijver. * 11 Oct. 1824 te Cabra (Cordova), f 18 April 1905 te Madrid. Neoclassicus, man van encyclopaedische ontwikkeling en fijne beschaving. Kunstzinnig en phantastisch wordt al hetgeen de tooverstaf van zijn vernuft aanraakt. Zijn verzen missen echter iedere inspiratie. In zijn laatste jaren was hij blind. Voorn, werken: Pepita Jiménez (1874; zuiver van karakter); Parsondes; El pajaro verde; El fuego divino (gedicht); Asclepigcnia (drama). Borst Valeriaan (Valeriana), een plantengeslacht van de fam. der valeriaanachtigen; komt met 200 soorten hoofdzakelijk in de gebergten van Z. Amerika en de N. gematigde streken voor, terwijl enkele soorten in de vlakten op vochtige plaatsen groeien. Het zijn overblijvende, onaangenaam riekende kruiden met bloemen in bijschermen. In onze streken vindt men algemeen V. officinalis, valeriaan, donderbloem of faldrian geheeten, tot 1 m hoog met lichtroode kleine bloempjes; de wortelstok heeft soms uitloopers (zie onder). Waarschijnlijk is de vliervaleriaan, V. excelsa (sambucifolia), met minder blaadjes en grootere bloemkroon, een variëteit van de gewone v. De kleine v., V. dioica, wordt tot 30 cm hoog en heeft witte of rosé bloempjes; de plant is tweehuizig. De witte groote v., V. Phu, tot 2,30 m hoog, wordt als sierplant gebruikt. Bonman. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . Gebruik in de genees k. Uit den stompen, omgekeerd kegelvormigen stengelvoet van de V. officinalis ontspringen talrijke draderige, overlangs gerimpelde bleekbruine bijwortels, versch nagenoeg reukeloos; de eigenaardig doordringende geur ontwikkelt zich pas bij drogen; ze worden gedroogd gebruikt. Bestanddeelen; vluchtige olie, bestaande uit esters van valeriaan-, boter-, azijn- en mierenzuur. V. wordt in den vorm van infuus, extract of tinctuur gebruikt als zenuwkalmeerend middel. bTÏU Comm. Ned. Pharm. (111 51926). Hillen. Valeriaan zuur, butaancarbonzuur-1, formule 06H10O2, is een vetzuur,dat bij 186° C kookt en waarvan vier isomeren bestaan. Het gewone v. komt in de natuur voor in den vorm van esters, vnl. in de valeriaan- en angelicawortels. Synthetisch wordt door oxydatie van amylalcohol een van de isomeren, het isovaleriaanzuur, gewonnen. In de geneeskunde wordt deze verbinding als zenuwstillend middel gebruikt. Vel. > Valeriaan. Hoogeveen. Valerianella, > Veldsla. ... Valer fan iis, Publius Licinius, Rom. keizer (253-260). Tot keizer uitgeroepen door de legioenen in Raetië, benoemde V. dadelijk zijn zoon > Gallienus tot keizer voor het Westen. Van alle zijden werd het rijk in deze jaren aangevallen; V. zelf streed tegen de Perzen, die hem bij Edessa versloegen in 258; hij raakte in handen van koning Sapor I en stierf in gevangenschap ca. 268. V. was den Christenen in het begin goed gezind; doch door zijn omgeving beïnvloed, vaardigde hij in 257 en|2sB hen Valcrio, L u c a, Ital. wiskundige. * 1562 te Napels, f 17 Jan. 1618 te Rome. Schrijver van twee belangrijke werken: De centro gravitatis solidorum (Rome 1604) en Quadratura parabolae (Rome 1606). Valerius, 1° naam van een patricisch Romeinsch geslacht, dat tal van beroemde figuren heeft voortgebraeht. Wij noemen:^ P. Vaï. Poplicola, een der stichters van de Republiek en consul in 509 v. Chr. Zijn naam is aan de provocatiewetten verbonden. M. Val. Corvinus, die in een gevecht met een Galli- schen reus door een raaf werd bijgestaan, waaraan hij zijn bijnaam dankte. Veel legendarische overwinningen werden hem toegeschreven. Hij stierf honderd jaar oud omtrent 300 v. Chr. M. Val. J.Messala Corvinus, redenaar en letterkundige en politicus uit Cicero’s tijd. Vriend van Tibullus en Horatius. Consul in 31, praefectus urbi in 27 v. Chr. Valeriaan (V. officinalis). Links bloempje, 2° N i e t tot het geslacht, genoemd sub I°, behoorden: Val. Maximus. Hij leefde in het begin onzer jaartelling en schreef een collectie interessante verhalen en gezegden over en van beroemde of voorbeeldige personen. Val. Januarius Nepotianus en Julius Paris, waren epitomatoren van den vorige. Met zekerheid weten we niets over hen. Val. Antias. Een annalist uit Sulla’s tijd, aan wien Livius later veel dankte. Val. Cato, Romeinsch dichter uit Noord-Italië, uit de eerste eeuw v. Chr. Een der zgn. neoterici of modernen, uit den kring, waartoe ook Catullus hoorde. Door les geven moest hij in zijn onderhoud voorzien- _ „ Valerius en Eucharius. Heiligen, de eerste bisschoppen van Trier in de derde eeuw. Hun relieken bevinden zich nog in de St. Matthiaskerk te Trier. Van hun leven is verder niets met zekerheid bekend. De legende van hun leven, volgens welke de H. Petrus hen naar Trier zou hebben gezonden, stamt eerst uit de 9e eeuw. Het feest van den H. Valerius wordt gevierd op 29 Jan., dat van den H. Eucharius op 8 December. L i t. : Acta Sanct. (29 Jan.). Brandsma. Valerius Andreas, bio-bibliograaf. * 1688 te Deschel in Zuid-Brabant, f 1656 te Leuven. Hij was professor te Leuven in het Hebreeuwsoh (1612) en de rechten (1628); sinds 1638 stond hij ook aan het hoofd van de universiteitsbibliotheek. Zijn groote verdienste ligt in zijn Bibliotheca Belgica (1623), een biographisch woordenboek van Nederlandsche, vooral Zuid-Nederlandsche, schrijvers. De gelijksoortige werken van Zweerts (1628) en > Foppens (1680) hebben op V. A. s werk als grondslag voortgebouwd. _ Gorns. Valerius, Adrianus (eigenlijk: Adriaen Wouters z.), Ned. componist. * Te Middelburg, f 27 Jan. 1625 te Veere (notaris aldaar). Publiceerde een bundel van 76 volksliederen uit zijn tijd, voorzien van een luittabulatuur onder den titel Nederlandtsche Gedenckclanck. In 1871 verscheen een gedeeltelijke herdruk, bezorgd door de Ver. voor Noord > Nederlandsche Muziekgeschiedenis. Knnle. Valéry, Paul, Fransch dichter en denker. * 30 October 1871 te Cette (Herault). Buiten alle snobisme om blijkt hij toch te zijn een der belangrijkste schrijvers Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W P. Valéry. van het huidige Frankrijk. Hij is bij uitstek de inwendig bewogen dichter van het verstand en alleszins een der eigenaardigste en diepste geesten van onzen tijd. Debuteerde in de dichtkunst op 18-jarigen leeftijd om, kort erna, in een volkomen stilzwijgen te vallen, dat 20 jaar zou duren. Schreef ook voorbeeldig proza. Lid van de Acad. frangaise sinds 1925. Werken. Poëzie: La Jeune Parque (1917); Le Cimetiére marin (1920); Album de Vers anciens (1920); Charmes (1922): Morceaux choisis (1930); Poésies (1931); Amphion (1932); Sémiramis (1934). Proza: o.a. Introduction a la méthode de Léonard de Vinei (1895); La soirée avec M. Teste; L’Ame et la Danse (1921); Variété (3 dln. 1924-’36); Regards sur le Monde actuel (1931); Morceaux choisis (1930); Moralités (1932). —• Li t.; B. Davis et R. Simonsen, Bibl. de P. V. (1926); P. Souday, P. V. (1927); R. Fernandat, P. V. (1927); A. Maurois, Introd. k la méthode de P. V. (1932); Ernest Bendz, P. V. et Part de la prose (1937); E. Noulet, P. V. (1938). Willemyns. Valcry Larbaud, > Larbaud. Valeton, Isaac Marinus José, Klass. philoloog. * 30 Maart 1860 te Groningen, f 31 Maart 1911 te Amsterdam, waar hij sinds 1879 prof. was. 1890 lid der Kon. Academie van Wetenschappen. Redacteur van Mnemosyne. Valctta, La, hoofdstad van het Engelsche eiland Malta (XIV 320 E 7); ca. 50 000 inw. Aartsbisschopszetel. De stad werd in 1666 door den grootmeester der Johanniter Orde, Jean de Lavalette, gesticht. Universiteit. Belangrijke aanloophaven. Strategisch knooppunt voor de Britsche marine. Heere. Valignani, Alexander, Jezuïet, missionaris. * 20 Dec. 1638 te Chieti, f 20 Jan. 1606 te Macao. Als provinciaal in Indië (1583-’B7) en Japan (1692) bracht hij de Oost-Aziatische missies op het hoogste punt van hun bloei. Li t.: Etudes (jg. 124 1910); De Jonge, De Orde der Jezuïeten (I 1928); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VIII). Valjevo, stad in Joego-Slavië (XIX 112 F 4); in vruchtbare landstreek; spoorlijn naar Belgrado; ca. 11 000 inw. (1931). Valk, > Valkachtigen. Valk, 1° Adr i anu s van der, aartspriester van Holland, Zeeland en West-Friesland. * 1701 te Den Haag, f 16 Juli 1755 aldaar. 1730-’46 pastoor te Leiden, sinds 1746 pastoor te Den Haag en aartspriester. L i t.: Van der Loos, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV). 2° Ant o n van der (pseud. Ton van Tast), kunstschilder. * 24 April 1884 te Delft. Van 1901 tot 1904 leerling van de Haagsche Academie, in 1904 van de Rotterdamsche Academie, in 1906 op de Académie Julien te Parijs. Portret, bijbelsche voorstellingen, Oostersche landschappen. Zijn werk is mijmerend van aard en vol fantasie. Hij is vooral bekend als teekenaar en illustrator. Illustreerde o.a. „Sindbad de Zeeman”. Verder caricaturen in De Groene, De Ware Jacob, De Notenkraker, Haagsche Post (zie afb. in kol. 19/20 in dl. VII) en andere bladen. Hij maakte ook etsen en lithogranhieën. Enaehnan. xxij uuiv ciocu en iimugiapmeeii. rjnyeiman. Valkaclitigen. Deze familie van de orde der roofvogels (Falconiformes) wordt verdeeld in twee families: gieren en valken. Voor de eerste familie, zie men het artikel > Gieren. Tot de valken behooren de kiekendieven, havik, sperwer, buizerd, de arenden en de valken in engeren zin. Tot deze laatste groep rekent men > torenvalk, > slechtvalk, > boomvalk en smelleken. Ze zijn te kennen aan de inkeping in den ondersnavel, waarin een tandvormige verbreeding van den bovensnavel past. De bovensnavel is aan den wortel overdekt met de washuid. Krachtige, sterk gebogen klauwen. Valkenjacht. Bernink. C O ' . In de symboliek is de valk het zinnebeeld van adellijke geboorte; als attribuut bij de H.H. Bavo (zie afb. t/o kol. 156 in dl. IV), Cecilia (C. Engclbrechtsen, Leiden), Agigolf, Quirinus, Laurentius Diaken en Julianus (Rogier van der Wevden, Brussel). VII U UXIUIIIUO V«Jll UCI >* CVUWI, ±JI UOOUI I, L i t.: A. E. H. Swaen, De y. in de iconographie (1926). Valkenburg, 1° gem. in Ned. Limburg (XV1448 C 5) aan de Geul, 10 km ten O. van Maastricht; omvat het stadje V. (zie afb. 6 op de pi. t/o kol. 401 in dl. XVI), dat zich over de aangrenzende gemeenten uitgebreid heeft. Opp. 46 ha; 2 116 inw. (op 1 Jan. ’3B), meest Kath., ruim 100 Prot. en Isr. Er zijn plannen voor uitbreiding door annexatie der gemeenten Houthem, Schin-op-Geul en Oud-Valkenburg en gedeelten der gemeenten Hulsberg en Berg-Terblijt tot ca. 2 600 ha met ca. 8 000 inw. Hoofdbron van bestaan is vreemdelingenverkeer (hotels en pensions); ruim 60 mijnwerkers. V. is door zijn ligging en omgeving een internationaal toeristenoord met veel bezienswaardigheden: gemeentegrot, Romeinsche catacomben (> Catacomben, kol. 123), ruïne van het kasteel De Dwingel, model steenkolenmijn, Fluweelen grot, rotspark, openluchttheater, Lourdesgrot, Wilhelminatoren, kluis op den Schaasberg, rotspartijen langs de Geul. V. heeft een Kath. en een Ned. Herv. kerk en een Isr. synagoge ;St. Ignatius-College der Duitsche Jezuïeten met sterrenwacht, scholasticaat der Paters van de H.H. Harten, klooster der Fransche Redemptoristen, St. Jozefs-Instituut. Jongen. Geschiedenis. Het land van V., heerlijkheid en later graafschap ontstond uit de voogdij van Meerssen. Het oudst regeerende geslacht waren de Heeren van Heinsberg, die ook Heeren van Montjoye (•>• Monschau) werden. In de 14e eeuw worden zij’ door de hertogen van Brabant opgevolgd en is V. een der vier Brabantsche Landen van Overmaas. Het stadje V. ontstond uit het gehucht bij den burcht V. (zie beneden), waarna het oorspronkelijke V. den naam Oud-Valkenburg kreeg. Het werd in 1632 door de Hollandsche troepen ingenomen. Bij de splitsing in Staatsch- en Spaansch-Valkenburg door het Partageverdrag van 1661 werd V. Staatsch. In het jaar 1673 werden de wallen van het stadje gesloopt. V. was eigen parochie sedert 6 Deo. 1218. Lit.: Bachiene, Vaderl. Geographie (V, Aanhangsel tot St. Brabant, 1795); Bversen en Meulleners, V. (in; Publ. d. Lim., dl. 35, jaarb. 1899). Thewissen. Het kasteel der heeren van V. wordt voor het eerst vermeld in 1040, is herhaaldelijk geheel of gedeeltelijk geslecht, o.a. in 1329 door de Brabanders, en weer opgebouwd. In den 80-jarigen oorlog was het afwisselend in handen van Spaanschen en Staatschen. Na 1644 gedeeltelijk gesloopt, in 1648 herbouwd en in 1672 definitief opgeblazen. Belangrijke resten zijn in de 19e eeuw nog verder tot ruïne vervallen. In 1922 werd het aangekocht door de Catacombenstichting en overgedragen aan de stichting „Kasteel van Valkenburg”. De ruïnes zijn sindsdien gerestaureerd. Behouden bleef o.a. gedeeltelijk de wapenzaal, de kapel en fragmenten van torens. Oorspr. bewoond door de heeren van V., na 1400 door de drossaarden van dit land. v. d. Venne. 2° Gem. en dorp in de prov. Z. Holland (zie krt. > Zuid-Holland, C 2), ten W. van Leiden. Opp. Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder W . . . . 465 ha (meerendeels klei). Ca. 1 000 inw. (72 % Ned. Herv., 19 % Gerei, 8 °/? Kath.). Middelen van bestaan zijn veeteelt en zuivelbereiding. Bij V. zijn herhaaldelijk Romeinsche oudheden gevonden. De opgravingen van de belangrijke Rom. nederzetting bij Torenvliet zijn nog niet beëindigd. Reeds in een oorkonde van omstreeks 906 wordt melding gemaakt van de kerk te „Yalcanaburg”. Valkenjacht. Voor de valkenjacht, een in de M.B. onder edellieden zeer geliefde vorm van vermaak, werd vooral de > sleohtvlak gebruik, alsook de havik. De vogels werden bij voorkeur jong gevangen en door valkeniers afgericht om andere vogels in de vlucht aan te vallen. Zno werden bijv. de slechtvalken losgelaten op reigers, die in de buurt van hun nest op vischvangst gingen voor hun jongen. Met zijn sterke klauwen, moest hij trachten den veel grooteren reiger in de vlucht te grijpen. Als de jachtstoet uittrok werd over den kop der vogels een kapje gezet ter bedekking van de oogen, teneinde ze tijdens het vervoer naar het jachtterein rustig te houden. In Engeland en Duitschland worden thans nog vogels voor de jacht op fazanten en patrijzen afgericht. Op den Balkan dresseert men roofvogels voor de vangst van vossen en zelfs van wolven. De laatste Ned. valkenier, die het bedrijf van vangen en africhten van valken uitoefende, stierf in 1936 (zie > Valkenswaard). Voor de geschiedenis der valkerij zie het art. Jacht (sub ; Jachtvogels). Lit.: De valkerij in de Ned. (1937). Berninlc. Valkenswaard, gem. in de prov. N.Brabant ten Z. van Eindhoven (XVIII 624 C 2), bestaande uit de kerkdorpen V. (2 parochies), Dommelen, Borkel en Schaft. Opp. 5 283 ha; ong. 11 000 inw. (vnl. Kath.; ca. 450 Prot.). Landbouw en veeteelt; vnl. industrie; sigaren- en schoenfabrieken. In de sigaren-industrie werken ca. 2 000 arbeiders. Het Dommelsch bier is vermaard. V. heette vroeger Weedert of Weert, later Valkenswaard in verband met de valkenvangst, begin 17e eeuw begonnen. In 1926 werd de laatste valk gevangen; de laatste valkenvanger, Karei Mollen, overleed in 1936. Fraai marktplein met kastanjeboomen. Gemeentelijke karpervijvers langs den Leenderweg; gem. natuurwandelpark langs den Eindhovenschen weg; natuurreservaat „De Malpy” langs den Luikerweg. Venbergsche- en Keersoppermolen. Groeiend toerisme. Lit.: Gids voor V. (1932). v.Velthoven. Val-klemtoon, > Accent. Val kruid ofwolverlei (Arnica), een plantengeslacht van de fam. der samengesteldbloemigen; omvat 18 soorten, waarvan in onze streken op veenachtigen heidegrond vrij algemeen de oranjebloeiende A. montana voorkomt. Voor gebruik in de geneesk. zie > Arnica. Valkuil (k r i j g s k.), gemaskeerde kuil, als hindernis tegen vechtwagens. Valla, Lorenzo, pionier der Italiaansche Humanisten. * 1407 te Rome, f 1 Aug. 1457 aldaar. Hij trok het eerst de aandacht door zijn bewondering voor Quintilianus te stellen tegenover de algemeen gangbare voor Socrates. Uit zijn eerste jaren dateert het wulpsche De Voluptate; later, gedurende zijn Napolitaansche jaren als secretaris van koning Alfons van Aragon, schreef hij zijn belangrijkste Lat. werken: Elegantiarum latinae linguae libri VI; De libero arbitrio, en een bestrijding van de zgn. Constantijnsche Schenking (zie > Constantijn, kol. 63). Eenzaam en vaak onbegrepen, werd hij pas na zijn dood beroemd. Zoo publiceerde Erasmus V.’s geschriften over het Nieuwe Testament. L i t.: G. Manend, Vita di L. V. (1891). Valladolid, provincie in Oud-Castilië, Spanje. Ca. 300 000 inw.; opp. 8 171 km2. De gelijknamige hoofdstad V. (XXI 752 D2) heeft ca. 80 000 inw. en is gelegen aan het kanaal van Castilië en de Pesuerga. Industrie: spoorwegwerkplaatsen,ijzergieterijen, papier en lederwaren, wijn, chocolade. V. heeft een universiteit (in 1346 gesticht) (zie afb. 16 op de pl. t/o kol. 769 in dl. XXI) en is de zetel van een aartsbisschop. Van 1469 tot 1606 was V. hoofdstad van Spanje. van opaujc. Monumenten: de (onvoltooide) kathedraal (1585), ontworpen door Juan de Herrera (drie beuken, koepel met vier hoektorens, waarvan slechts één voltooid); S. Maria la Antigua (Gotisch, 1096); het voormalige Colegio de Santa Cruz (1480, nu museum); het Colegio S. Gregorio en het Colegio S. Pablo (beide overgang- Gotiek naar Renaissance, ca. 1500); de kerken S. Miguel, S. Salvador, S. Benito en S. Martin (alle middeleeuwsch). Vallée Poussin, 1° Charles, baron de la, Belg. wiskundige; broer van 2°. * 1866. Vanaf 1892 hoogleeraar aan de Kath. universiteit te Leuven. Verricht zeer belangrijk werk op het gebied der moderne integraalrekening. 2° L, bar o n de la, hoogleeraar aan de univ. van Gent; broer van I°. * 1869. Gaat door als een der beste kenners van het Indische Boeddhisme, waarover hij verschillende gespecialiseerde studies schreef. De uitkomsten van deze onderzoekingen vatte hij samen in: Bouddhisme; Opinions sur I’histoire de la dogmatique (1909); Nirvana (1925); La morale bouddhique; Le dogme et la philosophie du Bouddhisme (1930). Zijn besluiten zijn steeds goed gefundeerd en kenmerken zich door hun wijsheid en voorzichtigheid. Bellon. UUIU UUII WIJOIU/IU * Valle-Inelan, Ramón Maria del, modern Spaansch romanschrijver. * 28 Oct. 1870 te Puebla de Caramifial (Pontevedra), f 5 Jan. 1936 te Madrid. V. wordt genoemd de „modernste onder de modernen”; hij is een geestverwant van Rubén > Dario. Zijn stijl is sterk lyrisch en aristocratisch. Hij beoefent de kunst om do kunst; de vorm is hoofdzaak. Staat onder Franschen (Maeterlinck, Paul Verlaine) en Italiaanschen (d’Annunzio) invloed. De inhoud van vele zijner werken is sterk erotisch en als zoodanig vereischen zij voorbehoud. Voorn, werken: Aromas de leyenda (poëzie, 1907); Memorias del Marqués de Brandomin, Sonatas (1904); El Pasajero (een echt Sp. thema, over dood en aardsehe vergankelijkheid; 1920). —• Lit.: J. Casares, Critica profana (1916); Arthur L. Owen, Sobre el arte de Don R. del V. I. (in: Hispania, VI, Calilornië 1923); Olav K. Lundeberg, An evening with Valle-Inclan (in: The Modern Language Forum, XVIII 1933). Borst. Vallciwind, ander woord voor > dalwind (met afb.). Vallen of meervallen (Siluridae), een fam. van de orde der beenvisschen, bezitten een naakte huid; in den bek staan sterke tanden en aan de kaken hangen lange baarddraden. Zij leven in zoetwater. Hiertoe behooren; -> meerval en > siddermeerval. Vallende ster, ->■ Meteoor. Vallende ziekte, 1° (bij mcnschcn) andere naam voor > epilepsie. 2° (Van koolplantcn) -> Vallers. Vallers o! vallende ziekte van de kool is een ziekte die veel voorkomt in het N. Holl. kooldistrict; Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . URSULA De dood van de H. Ursula. Paneelschildering van Memlinc (1489). Ursulaschrijn, St. Janshospitaal, Brugge. wordt veroorzaakt door de zwam Phoma oleracea, welke woekert aan den wortelhals van verplante kool en vaak zoo’n groot gedeelte ervan in rotting doet overgaan, dat de stengel breekt. Roode kool heeft er meer last van dan witte, de savoyekool zeer weinig. De koolvlieg (Anthomyia brassicae) beschadigt door het leggen van eieren den wortelhals en schijnt tevens de overbrengster der zwamsporen te zijn, zoodat zij een groote rol bij de infectie speelt. Bestrijdingsmiddelen zijn niet bekend. v. Sehendel. Vallery-Radot, Robe r t, Fransch dichter van intimistische poëzie en essayist van Katholieke richting. * 31 Juli 1885 te Alleux bij Avallon. Voorn, werken; Le grain de myrrhe (1906); L’eau du puits (1910); Leur royaume (roman, 1910); Anthologie de la poésie catholique (1916); Le réveil de I’esprit (1917); Lamennais (1932); Diotature de la nene (1931); Le secret de la nuit (1936). Vallés, Jules, groot, doch miskend Fransoh schrijver uit de 19e eeuw. * 11 Juni 1832 te Puy-en-Velay, f 1886 te Parijs. Liet een driedeelig autobiographisch werk na, tot op lieden naar vorm en inhoud ongeëvenaard in de Fransche letterkunde, nl. Jacques Vingtras; I. L’Enfant (1879), 11. Le Bachelier (1881), 111. L’lnsurgé (1886). Beschrijft doorgaans op ongemeen heftige wijze de ellende in en de rebellie tegen de onrechtvaardige maatschappij [cfr. L’Argent (1857), Les réfractaires, La Rue (1866), Les Enfants du peuple (1879)]. Willemyns. \ allombrosa (Lat. Vallis umbrosa, = schaduwrijk dal), drukbezochte badplaats in Toscane, Italië, tusschen Florence en Camaldoli. Het klooster aldaar, oorsprong van een Benedictijner Congregatie, werd door den H. > Joannes Gualbertus gesticht. Deze Congr. verdedigde, in strenge ascese levende, het cenobietisch Benedictijnsch ideaal tegen kluizenaarsstreven als van Camaldoli. L,it.: S. Hilpisoh 0.5.8., Geschichte des Bened. Mönchtums (1929, 167); Heimbuoher, Die Orden und Kongr. der Kath. Kirche (I 31933, 320). Lindeman. Valmachine. Deze dient om de valbeweging te verlangzamen, zoodat zij nauwkeuriger waargenomen kan worden. Galileï (1602) gebruikte daartoe een hellend vlak of goot, waarin een kogel naar beneden kon rollen. De beweging is van denzelfden aard als de vrije val, indien men van de wrijving en den tegenstand der lucht mag aizien. Een andere v. is door Atwood (1784) uitgevonden; zij verlangzaamt den val door een tegenwicht, dat door een koord over een katrol met het vallende lichaam verbonden is. De nauwkeurigste v. is echter de slinger. Dat alle lichamen in het luchtledig even snel vallen, kan men (bij benadering) waarnemen in de zgn. valbuis, waarin zich een looden balletje en een veertje bevinden: zoolang de buis met lucht is gevuld, valt het lood veel sneller dan de veer; heeft men ze zoo goedmogelijk luchtledig gepompt, dan kan men geen verschil in valsnelheid meer zien. ->Val (vrije) A. Mulder Valman, Papoea-stam van Nieuw-Guinca e.a.- V al meer, gem. in de prov. Belg.-Limburg ten O. yan Tongeren (XVI 480 C 5). Opp. 609 ha; ca. 1 550 inw. (Kath.). Landbouw, steenbakkerijen. De gemeente bestaat uit twee dorpen; Val en Meer. VaW. dorp in het Fr. dept. Marne. Op 20 Sept. I 1(92 brachten de Revolutie-legers onder Dumouriez i en Kellermann Sr. door de zgn. „kanonnade , van V.” de Pruisen onder Bnmswijk tot staan; meer 1 een moreel dan een strategisch succes. Gedenkteeken , voor Kellermann (1892), die door Napoleon benoemd 1 werd tot „hertog van Valmy”. V.Claassen. t Valeis, Fransch vorstengeslacht, aldus r genoemd naar het graafschap V. in Ile-de-France . (Frankrijk), door koning Philips 111 in 1285 aan zijn ' jongeren zoon Karei geschonken. De rechte lijn Capet-V. 3 bezette den Franschen troon 1328-1498, te beginnen j met Philips VI, de zijlijn V.-Orleans 1498-1515, de ■ zijlijn V.-Angoulême tot 1589 met den dood van . Hendrik 111. Het geslacht wist zich in het bezit van • het graafschap, sinds 1406 hertogdom, sinds 1498 deel ■ van het koninklijk domein, te handhaven tot de Fransche revolutie. Vgl. •> Frankrijk (kol. 88). L i t.: Dodu, Les V. (1934). Wachters. Valois, Georges, pseud. van Al f red Georges Gres sent, socioloog. * 7 Oct. 1878 te Parijs. In aansluiting bij de ideeën van Georges Sorel staat hij een economische richting der maatschappij in syndicalistischen geest voor. Tot 1925 maakte hij deel uit der Action fran^aise. Voorn, werken; L’homme qui vient (1907); L’economie nouvelle (1919); L’homme contre I’argent (1928); Un nouvel &ge de I’humanité (1931). Valona (Albaneesch: V 1 o r a ; Grieksch: Avlona), stad in Albanië (I 666 B 3), nabij de meest beschutte baai, die de Albaneesche kust bezit. Ca. 9 000 inw. (1930). De toegang tot de haven wordt beheerscht door het Ital. eiland Saseno. In het achterland wordt petroleum gevonden. Valor (Lat.) = waarde, in de gene e s k. : de werkingswaarde van geneesmiddelen, bepaald door middel van het dierexperiment. Valorisatie (( Lat. valor = waarde) noemt men in de iiandelsecon. meestal het samenstel van maatregelen, welke ten doel hebben den prijs van een product op een zeker peil terug te voeren (d.i. hooger dan het bestaande), ten einde de productie ervan weder loonend te maken. Deze maatregelen kunnen door de overheid getroffen worden, zooals geschiedde door de Braziliaansche regeering t.a.v. de koffie, of ook door de geïnteresseerde particulieren zelf, al of niet met overheidssteun, zooals met diverse andere producten geschiedt: rubber, thee, suiker, tin, enz. Vaiparaiso, hoofdinvoerhaven van de rep. Chili (II 808 B 3), hoofdstad van de prov. Aconcagua, gelegen aan de bocht van V., eindpunt van de trans-Andinische spoorlijn. Ca. 200 000 inw. Door de bouwwijze heeft de stad een Engelsch voorkomen. Het stratenplan is rechthoekig. Het havenverkeer was in 1934; 2 122 342 N.R.T. invoer, 2 173 050 N.R.T. uitvoer. Verschillende industrieën, voorname handelsplaats. In 1906 bijna geheel verwoest door aardbevingen. Zuylen. Valreep, touw, dienende tot leuning van een scheepstrap. De term valreep wordt ook gebruikt ter aanduiding van de trap zelf. V alsainte, Kartuizer klooster nabij het dorp Charmey in het Zwitsersche kanton Freiburg, bijzonder schilderachtig gelegen in het gebergte van Gruyère aan den voet van de Berra (spoorwegstation Bulle). Het is in 1295 gesticht. In 1901 en volgende jaren zijn vele Kartuizers, verdreven uit Frankrijk, door dit convent opgenomen. Het klooster telt niet minder dan 38 cellen voor de monniken, welke alle zijn bewoond, en beleeft een periode van grooten bloei. Onder de kloosterlingen vindt men een aantal Nederlanders. Lit.: D. A. Courtray, Hist. de la V. (Freiburg 1914); Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W XXIU. 7 P. van der Meer de Walcheren, Het witte Paradijs (1929); De Roep van een Vriend (1932). Scholtens. Val-Saint-Lambert, e- Seraing. Valsch, Kaap, de Zuid-Westelijke punt van het Frederik-Hendrik-eiland, Ned.-Nieuw-Guinea (XVII 816 D3). Valsche analogie (p hi 1 o 1.) is analogie, waarbij vormen door associatie gemaakt worden, die afwijken van het gewone spraakgebruik. Juist deze v. a. schept vele schijnbare uitzonderingen op de klankwetten. Door v. a. ontstond bijv. ik bond, naar: wij bonden, terwijl de vorm regelmatig ik band moest teijn. Eigenlijk mag men deze v. a. niet apart onderscheiden, want of ze aanvankelijk ook al door velen als foutief wordt aangevoeld verandert niets aan haar wezen. Weijnen. Valsehe cirrus, ook cirrus nothus, is het draadachtig, meestal aanbeeldvormig bovengedeelte van een cumulonimbus-wolk (zie plaat Aanbeeldwolk t/o kol. 47 in dl. I). Wordt soms afzonderlijk, op lage niveau’s van den dampkring, waargenomen. Valsehe mecldauvvzicbtc, een verzamelnaam voor talrijke vrij eenvormige ziekteverschijnselen op vele plantensoorten, veroorzaakt door parasitaire zwammen, beboerende tot de fam. der Peronosporaceae. Ze groeien in het inwendige van groene plantendeelen en bedekken den onderkant van bladeren enz. met een grauwe film, die bestaat uit conidiëndragers, welke door de huidmondjes naar buiten groeien. Enkele belangrijke Peronosporaceae zijn: Peronospora Schachtii op bieten; Per. Sohleideni op uien; Plasmopara viticola op druif. Bestrijding; bespuiten met Bordeauxsche of Bourgondische pap. v. Sehendél. Valscherm, > Parachute. Valschermlichtcn, > Nachtvliegen. Valsche stembanden, > Keel. Valschheid. 1° Pliilos. V. is afwezigheid van de echtheid, > waarheid en waarachtigheid, die er behoort te zijn (privatie). Vgl. > Niets. -2° Recht, a) Algemeen. De hieronder samengevatte misdrijven kunnen zich voordoen t.a.v. geld, waardepapieren, zegels of merken, allerlei soorten geschriften. V. kan bestaan in namaken (oftewel valschelijk opmaken) en in vervalschen (d.w.z. een echt stuk valschelijk veranderen). Door v. worden in den regel particulieren in hun vermogen benadeeld, maar tevens (dit is belangrijker) het vertrouwen in geld enz. ondermijnd. Daarom worden deze misdrijven niet behandeld als vermogensmisdrijven (diefstal, enz.), maar als misdrijven tegen de gemeenschap rechtstreeks, en wel tegen de zgn. openbare trouw. b) Ncd. recht. De misdrijven van v. worden in het W. v. Str. behandeld in de titels X-XII van het Tweede Boek, vlak achter meineed. Achtereenvolgens worden behandeld v. in muntspeciën en munt- en bankbiljetten (X), v. in zegels en merken (XI) en v. in geschrifte (XII). V. in geschrifte is practisch het belangrijkste, vooral art. 225. Het in dat artikel omschreven misdrijf bestaat in het valschelijk opmaken of vervalschen van een geschrift, waaruit eenig recht, eenige verbintenis of eenige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat bestemd is om tot bewijs van eenig feit te dienen. Wanneer deze bewijsbestemming kp worden aangenomen, is een zeer moeilijke kwestie, waarover veel rechtspraak bestaat. Dit misdrijf is alleen strafbaar, als een of ander geschiedt met het oogmerk om het geschrift als echt en onvervalscht te gebruiken of te doen gebruiken, en wanneer uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan. Naast het valsche- lijk opmaken of vervalschen met genoemd oogmerk is ook het opzettelijk gebruik maken van het valsche of vervalschte geschrift als misdrijf strafbaar, eveneens indien uit het gebruik eenig nadeel kan ontstaan. V. in authentieke acten, in geneeskundige verklaringen, in getuigschriften van goed gedrag, reispassen, enz. worden in titel XII als afzonderlijke misdrijven strafbaar gesteld. Valsche aangifte voor de belasting zou onder v. volgens het wetboek kunnen vallen, maar is in belastingwetten afzonderlijk strafbaar gesteld, met lagere gevangenisstraf dan in art. 225 bepaald is. Naast v. in geschrifte is in art. 360 als ambtsmisdrijf omschreven v. in boeken of registers, welke niet tot bewijs, maar uitsluitend tot controle bestemd zijn. De valschheidsprocedure in buxgerrechtelijke processen (*■ Handteekening) kan leiden tot strafreohtelijke vervolging (art. 193 W.v.B.Rv.). Lit.: Simons, Leerboek v. h. Ned. Strafr. (II 1929, blz. 272, 286, 440). Pompe. c) Belg. recht. De misdrijven van v. worden behandeld in de hfst. I-IV van het 2e Boek van het W.v. Str. De art. 194-197 (hfst. IV) behandelen de v. in authentieke en openbare geschriften, in handels- of bankgeschriften en in private geschriften. Art. 196 bedreigt met opsluiting niet-ambtenaren, die in authentieke en openbare geschriften valschheid plegen en alle personen, die in handels-, bank- of private geschriften valschheid plegen. De wijzen, waarop de v. moet gepleegd zijn, worden opgesomd. Art. 197 stelt den gebruiker der geschriften met den dader gelijk. Noodig is evenwel in beide gevallen bedriegelijk oogmerk of oogmerk om te schaden (art. 193). V. in reispassen, wapenverloven, persoonsboekjes, reiswijzers, getuigschriften en telegrammen worden afzonderlijk strafbaar gesteld in de afd. II en 111 van hfst. IV. Ook hier is bedrieglijk oogmerk of oogmerk om te schaden voorwaarde voor strafbaarheid. Zie ook > Handteekening. Valte, dorp in de Drentsche gem. -> Odoom (IX 352 B 2). Valtermond, dorp in de Drentsche gem. > Odoom (IX 352 B/C 2). Valuas, een stamhoofd der -> Bructeren, geldt als de stichter van Venlo. Als reuzen begeleiden hij en zijn vrouw er nog steeds de feestelijke optochten, terwijl zij bij de huizen der autoriteiten dansen. De poppen zijn afkomstig van een oud Akkermansgilde. Valuta (bankt e c h n.) als soortnaam duidt aan een geldeenheid, bijv. een prijscourant luidt in Nederlandsche, Deensche, Fransche valuta. Daarnaast verstaat men onder v. betaalmiddelen, uitgedrukt in een buitenlandsche geldeenheid; hetzelfde begrip dus, dat men in het Duitsoh met den verzamelnaam: „Devisen” weergeeft. Devies (2°). De laatste beteekenis dient aan het woord v. te worden gehecht, wmineer sprake is van v. als handelsobjeot: bankpapier, wissels, chèques, boekvorderingen, coupons, lossingen in vreemde geldseenheid luidend. Onder valutamarkt wordt verstaan het geheel van handelaren (banken) en tusschenpersonen (makelaars), die van den valutahandel hun beroep maken. Deze valutahandel is te Amsterdam ten deele op de koopmansbeurs (> Beurs) gelocaliseerd; het overgroote deel van dezen handel wordt buiten de beurs om in het telephonische verkeer gedreven. ■> Deviezenhandel; > Arbitrage (in den beurshandel); > Termijnhandel. L i t.: G. W. M. Huysmans, Termijnhandel in Valuta (1926). Huysmans. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Valutcering (bankt e c h n.) is de bepaling van het tijdstip van rente-ingang van een vordering of een schuld. Val van Urk, diepte in het IJselmeer, ten Westen van het eiland Urk (XVIII 672 B 3), tot ruim 5 m diep. Valwind, dalende luchtstroom, vnl. aan de lijzijde van bergen, heuvels e.d. Vgl. Catabatische wind. De v. is over het algemeen betrekkelijk warm, droog, wolken- en neerslagarm. Vgl. art. > Föhn (met afb.). Vampier, 1 °(Vampinis spectrum)groote vleermuis (> Handvleugcligen); met vleugelspanning tot 70 cm; groote ooren. Is van boven kastanjebruin, van onder geelbruin. Voedsel: vruchten en insecten. De v. zuigt geen bloed, zooals wel beweerd is. Leeft in Noord-Brazilië en Guyana. 2° Vampier als bloedzuigend monster is ontstaan uit Zuid-Europeesch volksgeloof, dat een gestorvene ’s nachts zijn graf verlaat om den menschen het bloed uit te zuigen. Het werd zoo denaam van een gevreesde Zuid-Amerikaansche vleermuis. Knippenberg. Vanadiniet (g e o 1.), een vanadiumerts, naar de samenstelling een dubbelzout van loodchloride en loodvanadaat. Meestal in dichte massa’s met druiventrosachtige oppervlakte. Hexagonaal kristalliseerend. Als erts heeft het aan beteekenis verloren sinds andere vanadiumertsen ontdekt werden. Bekend van Estremadura, Arizona, Mexico. Jong. Vanadium (schei k.), chemisch element, metaal, teeken V, atoomgewicht 50,95, rangnummer 23, in de vijfde kolom van het ■> periodiek systeem thuishoorend, met niobium en tantalium een natuurlijke familie vormend. Smeltpunt 1 710° C, soortelijk gewicht 5,96. V. komt voor als vanadaten van lood (vanadiniet; Arizona, Mexico, Chili, Spanje), van lood, zink en koper (d eseloi z i e t ; als boven, benevens Noord-Eiodesia), van uraan (c arnoti e t ; Colorado en Utah) en als sulfide (p atroniet ; Peru op 5 500 m hoogte, de hoogst gelegen mijn ter wereld); verder in kleine hoeveelheden in phosphorrijke ijzerafzettingen (Lotharingen) en (merkwaardig verschijnsel) in de asch van aardolie en asphalt (tot 40 % van de asch kan v. zijn). Uit al deze bronnen wordt het metaal zelf niet technisch gewonnen, maar een legeering met ijzer (ferrovanadium, 35 a 40 % v.); deze wordt gebruikt bij de bereiding van vanadium staal (ijzer met koolstof, silicium, mangaan, chroom en 0,1 a 0,2 % v.; gebruik vooral in de automobielindustrie). Wat zijn chemisch gedrag betreft, v. vormt vijfwaardig de vanadaten (zuren en zouten afgeleid van het vanadiumpentoxyde Vaos), vierwaardig de vanadieten en vanadylverbindingen (aan deze laatste ligt het tweewaardig radicaal VO ten grondslag), driewaardig de vanadizouten (in gedrag overeenkomende met de chromizouten) en tweewaardig de vanadozouten. De beide laatste groepen bezitten sterk reduceerende eigenschappen. Voor toepassing van vanadiumverbindingen zie ook loodenkamerproces. Zernike. Vanbrugh, sir John, Eng. tooneelschrijver en architect van Nederlandsche afkomst. * Jan. 1664 te Londen, f 26 Maart 1726. Zijn schrijversloopbaan begon in 1696 met The Relapse (later bewerkt door R. > Sheridan). Andere werken : Aesop, The Provoked Wife, The confederacy, etc. Zij zijn gekenmerkt door een natuurlijken dialoog en levendigen, ofschoon soms groven humor. Naast Wren is V. de belangrijkste Barokbouwmeester van Engeland. Beek. Werken: o.a. Howard Castle, Queen’s Theatre (Haymarket, Londen).— U i t g.: Complete Works, ed. B. Dobrée en G. Welb (4 dln. 1928). Lit.; G. H. Lovegrove, Life, work and influence of Sir J. V. (1902). Vance, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 D4); opp. 1 576 ha; ruim 600 inw. (Kath.). Leem- en zandgrond. Rivier: de Semois. Kerk uit de 18e en toren uit de 13e eeuw. Tumulus. Vancouver, 1° e i 1 a n d aan de Westkust van Noord-Amerika (XVIII 608 F 4-5), tot Britsch Colombia, Canada, behoorend, lang 465 km en breed 72 km, met een opp. van 34 560 km2 en ca. 125 000 inw. Bergachtig, behoort tot de Vancouverketen; fjordenkust met steile wanden, veel meren in het binnenland. Hoogste punt is Victoria Peak (2 350 m). Groote boschrijkdom; de houtproductie bedraagt 26 % van de totale Canadeesche productie; hout- en papierindustrie gebruiken waterkracht. Langs de kust visscherij (haring, zalm e.d.). Het zachte klimaat maakt verbouw van aardbeien, blauwe bessen, frambozen enz. mogelijk. Verder zijn er steenkolen-, ijzer- en kopermijnen. K er k e I ij k vormt de geheele staat Britsch-Columbia het aartsbisdom Vancouver, met zetel te Vancouver (stad) en suffragaanbisdom Victoria. L i t.: W. J. Bonavia, Vancouver Mand and Gulf Mand (in: Agricultural Dep. Circular, 1929). Comijn. 2° Havenstad in Britsch-Columbia, Canada (XVIII 608 F 4-5), gelegen aan een mondingsarm van de Fraser River; ca. 250 000 inw.; met omgeving (G rea t e r V.) ; ca. 310 000 inw. V. is in 1891 gesticht aan het eindpunt van de Canadian Pacific Railway. Is uitgangspunt voor het kustverkeer en de scheepvaart met het Verre Oosten; spoorlijnen uit het O. en Z. komen in V. samen; vlieghaven. De voornaamste industrieën zijn: houtbewerking, conserven – en levensmiddelenfabr., papierind., scheepsbouw, brouwerijen. V. is invoerhaven voor levensmiddelen en voert graan, hout, visch, meel enz. uit. Voor het jaar, eindigende 31 Maart 1936, bedroeg de import 38 458 000 dollar en de export 84 741 000 dollar. Aantal binnengekomen schepen in 1935: 14 637, met een totale tonnage van 11 263 501 ton. V. heeft een univ. en is zetel van een Kath. aartsbisschop. Comijn. Vandaag, Vlaamsche halfmaandelijksche kroniek, uitgegeven te Brussel van 1929 tot 1930, waaraan veel bekende Vlaamsche schrijvers, zoowel ouderen als jongeren, hun medewerking verleenden. Vandalen, Germaansche stam, waarvan de eerste berichten bekend zijn uit het land tusschen Oder en Weichsel. Tijdens de Groote > Volksverhuizing trokken zij (406) met de Alanen en Sueven eerst naar Hongarije, dan langs den Donau opwaarts naar het Rijnland, braken dwars door Gallië, overschreden de Pyreneeën en doortrokken geheel Spanje, overal ontzettende verwoestingen aanrichtend. In Spanje bleven de Alanen en Sueven achter (411), terwijl de V., na een tijd lang in Zuid-Spanje (Andalusië = Vandalicië) verbleven te hebben, overstaken naar Noord-Afrika, waar ze een groot rijk stichtten (429, zie > Genseric, Hunerio, Gelimer). Van daar uit beheerschten zij geheel het Westelijk deel der Middell. Zee en deden vernielende invallen op de eilanden en de Europeesche kuststreken tot in Rome toe, dat ze in 455 innamen en plunderden. Als Arianen waren ze bovendien fel gebeten op de Katholieken, die zij bloedig vervolgden. Hun Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder ~W ... . rijk werd door > Belisarius veroverd (534) en onder de heerschappij van Byzantium gebracht. Zie ook > Vandalisme. Gorris. Vandalisme. Als slagwoord voor het vernielen vaji kunstschatten werd v. bewust geschapen („om de zaak te dooden”) door H. > Grégoire in een Rapport aan de Nationale Conventie: „Sur les destructions opérées par le V. . . (vgl. Moniteur, 30 Sept. 1794). Toch had de beruchtheid der » Vandalen op dit gebied het al in de M.E. tot spreekwoordelijkheid gebracht (Langlois, Table des noms propres .... dans les chansons de geste, 1904, sub Vandre). C. Brouwer. Vanderkindere, Léon, Belg. historicus. * 22 Kebr. 1842 te Molenbeek, f 9 Nov. 1906 te Ukkel. Hij studeerde te Brussel en te Berlijn in de rechten en de geschiedenis; werd prof. in de geschiedenis aan de hoogeschool van Brussel (1868) en was driemaal rector; hij stichtte er de „practische lessen” (1877). Zijn geschiedkundige werkzaamheid begon met synthetische werken, nl. Le Siècle des Artevelde (1879); dan wijdde hij zich aan de studie der stedelijke inrichtingen van de M.E., aan de aardrijkskundige geschiedenis (La formation territoriale des principautés beiges au m. a., 1902) en aan het uitgeven van bronnen. Lid der Kon. Akad. (1883), der Commission roy. d’hist. (1887): lid van de kamer der volksvertegenwoordigers (1880) en burgemeester van Ukkel (1890). L i t.: Leclèrc en Des Marez, L. V. (in: Rev. de I’Univ. de Brux., 1907, blz. 4011; H. Pirenne, Notice (in: Annuaire de I’Aoad. roy. de B. 1908, blz. 73, met volledige bibliographie). Willaert. Vandermonde, Alexandre Théop hi-le, Fransch wiskundige. * 28 Febr. 1735 te Parijs, f 1 Jan. 1796 aldaar. Werd 1771 lid van de Académie des Sciences, 1782 directeur van het Conservatoire des Arts et Métiers. Schreef over algebraïsche vergelijkingen en determinanten. Zijn naam is verbonden gebleven aan den determinant van Vandermonde (zie bijv. Schub, Lessen over de Hoogere Algebra I 21929, § 64). Dijksterhuis. Vandcrvelde, > Velde (van der). Vandirem, Ferdinand, Fransch letterkundige. * 1864 te Parijs. Strijdvaardig criticus en polemist (essay-verzameling: Miroir des Lettres, 8 dln. 1918-’29). Schreef voorts sobere ontledingsromans (o.a. Les Deux Rives, 1897; La Victime, 1907) en geestige comedies: o.a. La Pente douce (1901), Cher Maïtre (1911). Vandrille, St. (of Fonte n e 11 e), voormalig Benedictijner klooster, ten N.W. van Rouaan (Frankrijk). Het werd in 649 gesticht door den H. Wandregesilus, die er een beroemde school aan verbond. Hier ontstond ook de oudste kloosterkroniek van Frankrijk: de Gesta abbatum Fontanellensium (Mon. Germ. Hist. Script. 11, 270-301). Het klooster had in de M.E. veel te lijden van de Noormannen, en in den nieuwen tijd van de Calvinisten. In 1636 sloot het zich bij de Maurijnen (> Maurus) aan en het werd tijdens de Fransche revolutie opgeheven. Th. Heijman Vanessa, geslacht van dagvlinders, waartoe vsch. Ned. soorten behooren, zooals > dagpauwoog, groote en kleine vos, nummervlinder, rouwmantel. Vaiifj van Prony, toestel, om den mechanischen arbeid te meten, dien een machine onder bepaalde omstandigheden produceert. Een op de as der machine bevestigde schijf wordt voorzien van houten remblokken, waaraan een balk is bevestigd, aan welks uiteinde een weegschaal hangt. Als de machine loopt, worden de remblokken vastgeschroefd en gewichten op de schaal gebracht, tot er bij een bepaald aantal toeren, waarbij men de machinecapaoiteit wenscht te meten, een evenwichtstoestand ontstaat. De door de machine afgegeven arbeid wordt op deze wijze afgeremd en de grootte van den arbeid wordt berekend uit den diameter van de schijf, de lengte van den balk, het gewicht op de schaal en het aantal omwentelingen van de as. Beukers. Vsuujbanden (fruitteelt), banden, op manshoogte gelegd om den stam van fruitboomen met het doel insecten een schuilplaats te verschaffen, waardoor ze gemakkelijk in grooten getale vernietigd kunnen worden. Ze bestaan óf uit een dubbele laag geolied papier, waartusschen zich gegolfd karton bevindt, óf uit een lap jute. De v. worden hoofdzakelijk aangelegd in Juni-Juli tegen Carpocapsa, die de wormstelagheid bij appel en peer veroorzaakt en tegen den appelbloesem-snuitkever in Juni. De v. worden in het najaar ter vernietiging weggenomen. v.Schendel. Vangen, een elementaire bewegingsvorm, die vnl. bij balspelen wordt toegepast. Bij de meeste balspelen hangt de snelheid van het spelverloop grootendeels af van liet v. van den bal, terwijl bij sommige het v. gewaardeerd wordt door het toekennen van een punt. Het v. kan ook afzonderlijk beoefend worden, hetzij als een vorm van behendigheid (v. met beide handen, met linker- of rechterhand, boven- of onderhands), hetzij als directe voorbereiding van een bepaald spel. Dit heeft vnl. plaats bij die spelen, waar een bepaalde wijze van vangen de voorkeur heeft en een speciale bal wordt gebruikt (slingerbal, honkbal, cricket). Goris. Vanille is de onrijpe, gefermenteerde vrucht van de vanilleplant (Vanilla planifolia Andr.), een 8 a 10 m hooge klimplant behoorende tot de familie der orchideeën. V. stamt uit Z. en Middel-Amerika; zij wordt sinds ong. 100 jaren in verschillende tropische landen gekweekt, o.m. op Java en Réunion (Bourbon). De gekweekte v. moet kunstmatig bestoven worden, daar de bijen en kolibris, die in het land van oorsprong de bestuiving verzorgen, daar ontbreken. Men plukt de vruchten nog vóór ze geheel rijp zijn. Ze zijn dan reukeloos en krijgen hun geur eerst na een fermentatieproces, waarbij de > vanilline, het werkzame bestanddeel Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vanille. Onderaan vrucht. van de v., als witte kristalletjes op de stokjes komt. Het gehalte aan vanilline bedraagt 1,5 a 3 %. De Bourbon- en de Mexicaansche v. gelden als de beste soorten. De Tahitivanille is niet geschikt voor de consumptie, maar vindt toepassing in de parfumerie-industrie. Als vervangingsmiddel voor vanille wordt vanillesuiker (-> Vanilline) in den handel gebracht. Bosch. Vanilline, CeH3.0n.0CH3.CHO, is een aromatisch aldehyde, dat de drager is van den geur van de > vanille. Het is een witte kristallijne stof, smeltpunt 81°. V. wordt veelal kunstmatig bereid uit eugenol, een bestanddeel van de kruidnagelolie en van de piraentolie, of uit het cambiumsap van dennen en sparren. Gemengd met suiker komt v. in den handel als vanillesuiker, welke ongeveer 1 % v. bevat en dient ter vervanging van de veel duurdere vanille. Bosch. Vanltas vanitatum, et ómnia vanitas. (Lat.) = Ijdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid (Ecc1.1.2; ook: 12.8). De genitivus hebraïcus van het eerste gedeelte wil zeggen: allerijdelste ijdelheid; het „alles” van het tweede beteekent; wat de raensch onderneemt om op aarde blijvend gelukkig te willen worden. C'. Brouwer. Vanity Fair (Eng.) = Markt der ijdelheid; is de titel van W. M. Thackeray’s satyrisohen roman (1847); bij John Bunyan (1628-’88) komt in zijn „The Pilgrim’s Progress” ook reeds zulk een (jaar-)markt voor) Vgl. Ecc1.1.2; 17; Sap. 15.12; door Cicero bijv. (Tusc.Disp. 5,3,9) toegeschreven aan Pythagoras. C. Brouwer. Vannc. Consregatic van St. Vannc. Op aandringen van kardinaal Karei van Lotharingen werd in 1600 een hervorming ingevoerd in de Benedictijner abdij St. Vanne (Vitonus) te Verdun, welke in 1601 ook door Moyenmoutier (St. Hydulphus) werd aangenomen, waarna beide abdijen zich tot een Congrégation de St. Vanne et St. Hydulphe aaneensloten op voorbeeld van die van Monte-Cassino. Paulus V noodigde de overige Lotharingsohe kloosters tot aansluiting uit (1605). Deze congr. werd aanleiding tot de stichting van die van St. > Maurus. Lit.: S. Hilpisch 0.5.8., Geschichte des Bened. Mönehtnms (1929, 327). Lindeman. Vannes, hoofdstad van het dept. Morbihan (Frankrijk, XI 96 B 3); 20 m boven zee; ca. 22000 inw. Bisschopszetel. Kathedraal St. Pierre (13e eeuw). Belangrijke garnizoensplaats; militair vliegstation. Marktplaats (zout, tarwe, wijn, boter, honing). Van Nu en Straks, algemeen tijdschrift; de eerste reeks (1893), van slechts tien nummers, had invloed in beperkten kring; de tweede reeks (1896-1901) had een leidende rol en vormde het orgaan van de gelijknamige b e w e g i n g, die in de jaren ’9O in Vlaanderen een vernieuwing in de letteren en in het geestesleven nastreefde, zooals de Tachtigers zulks in N.Ned. hadden gedaan. Van > Vermeylen, den voornaamsten medewerker, ging de meeste stuwkracht en invloed uit. Rombauts. Vannutclll, Serafino, kardinaal. * 1834 te Genazzano, f 1915 te Rome. Hij was achtereenvolgens nuntius te Mexico en te München, apostolisch delegaat in Zuid-Amerika, nuntius te Brussel en te Weenen. In 1887 tot aartsbisschop van Bologna en kardinaal verheven, verwisselde hij dezen zetel voor Frascati (1893), Porto (1903) en Ostia (1914). Intusschen was hij als groot-penitencier en secretaris van het H. Officie aan de Rom. Curie werkzaam. Onder de pontificaten van Leo XIII, Pius X en Benedictus XV was zijn invloed doorloopend zeer groot. Zijn jongere broer V i n c e n z o (1836-1930) vervulde eveneens een belangrijke diplomatieke loopbaan in pauselijken dienst, o.a. te Den Haag als gezantschapssecretaris, werd in 1891 kardinaal en volgde in 1916 Serafino als kardinaal-aartsbisschop van Ostia op. Gorris. Vaii Onzen Tijd, maandblad, later weekblad van de vast aaneengesloten groep der jonge Kath. letterkundigen, die op het einde der vorige eeuw aan het woord kwam en, brekend niet de rhetoriek van Schaepman, aansluiting zocht bij de kunstopvattingen der Tachtigers, echter met handhaving der beginselen van Jos. Alberdingk Thijra. Het eerste nummer verscheen in Oot. 1900, onder redactie van Alb. van der Kallen, Th. Molkenboer, Albertine Smulders, Maria Viola. Het volgend jaar werd Alb. van der Kallen vervangen door C. R. de Klerk. Van 1905 tot 1910 bezette Jan Kalff in de redactie de plaats van Th. Molkenboer, in 1914 werd deze plaats ingenomen door mr. A. A. H. Struycken. V. O. T. streefde naar „een eigen litteratuur” voor Nederlands Katholieken en kende hierbij groote waarde toe aan de inspiratie door de liturgie. Een verinniging van den toon der lyriek was het meest merkbare gevolg van dit streven. De medewerking der dichters Ed. Brom, Felix Rutten, Willem Smulders, Anna Aghina, de verhalende prozaschrijfsters Alb. Smulders en Marie Koenen, maakte mogelijk, dat V. O. T. gedurende vele jaren een duidelijk omschrijfbare richting in de ontwikkeling der Kath. letterkunde vertegenwoordigde. Stemmige devotie verving de programma-rhetoriek der oudere school, aandacht voor de psychologische werking van het godsdienstig leven zuiverde de rationalistische-apologetische geloofsopvatting. Voor het kweeken van goeden smaak onder de Katholieke bevolking deed V. O. T. onmiskenbaar werk, terwijl de essais van C. R. de Klerk over algemeen cultureele onderwerpen en de bijdragen van Struycken over staatkundige actualiteiten de plaats der Katholieken in het nationale leven hielpen bepalen. Het verwijt, dat de redactie te eenzijdig aesthetisch zou zijn, werd aanleiding tot de oprichting van De Beiaard, in 1916. V. O. T. verdween op het einde van 1920. Bit.: Theo de Jager en G. Knuvelder, Pioniers, een bloemlezing uit V.0.T.; B. W. Molkenboer (in: De Beiaard 1921, VI 1, blz. 69). Asseliergs. Vansina, Dirk, schrijver. * 1894 te Antwerpen. Criticus, dichter en dramaturg met breed-lyrisch-Verschaeviaanschen inslag. Werken: Het boek der liefde (poëzie, 21928); breedopgezet vierledig- leesdrama (1923-’24): De Deemstering der Zielen; een trilogie: Adam (1929), De Messias (1930), De Antichrist (1931). Medewerker aan tijdschriften, medestichter van „Volk”. Twee bundels critiek: Dostoïevsky (1927); Verschaeve (1935). Vanuytven, Amandus, Norbertijn van Tongerloo. * 25 April 1880 te Geel. Werd in 1924 benoemd tot apost. vicaris van Boeta (Kongo) en gewijd tot titulair bisschop van Megara. Vanvitelli, L u i g i, architect. * 1700 te Napels, f 1773. Gesproten uit Nederlandsche voorouders (van Wittel). Leerling van Juvarra. Hoofdwerken: het kasteel Caserta, de kerken S.S. Anunriata en Spirito Santo te Napels, alsmede de palazzi d’Angri, Calabritti en Cascalenda aldaar; het Pal. Monte Vecchio te Fano, de kerk Mater Misericordiae te Macerata, de kruisgang van S. Agostino te Rome, de Porta Pia te Ancona, enzoovoorts. Vanvitelli is een uitgesproken Klassicist. v. Embden. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vaphiokekers, > Aegeïsche kunst (3°). Var,l° d e p a r t e m e n t in Zuid-Frankrijk (nr. 86 op de krt. t/o kol. 64 in dl. XI); opp. 6 023 km2; ca. 380 000 inw. (ca. 60 000 Ital.). Hoofdstad: Draguignan. Veel woest bergland, mooie bosschen. Mild klimaat aan de kust, vele wintertoeristenplaatsen. Schapenteelt. Veel wijnbouw; zuidvruchten, olijven, bloemen, kurk. In verband hiermede staat de industrie. Daarnaast bedrijven in verband met de oorlogsvloot (Toulon). Veel zeezoutwinning. 2° R i v i e r in Zuid-Frankrijk, 135 km lang, niet bevaarbaar. De V. ontspringt bij de Mont Pelat en stroomt bij Nice in zee. De watercapaciteit is zeer veranderlijk. Heere. V.A.K.A., afkorting van > Vereeniging Arbeiders Radio Amateurs. Varaan of w a r a a n (Varanus), een geslacht van de orde der hagedissen, bewoont Afrika, Z.Azië, Australië en Oceanië. Het lichaam is langgerekt ; de pooten dragen 5 teenen met sterke nagels. Kop en hals zijn lang; de romp is krachtig, de staart is langer dan het lichaam. De tong kan zeer ver uitgestoken worden en vertoont dan twee lange, spitse, hoornen uiteinden. De groote kegelvormige tanden staan ver uit elkaar. Het voedsel bestaat uit allerlei dieren. De n ij 1 v a r a a n (V. niloticus Laur.), kenbaar aan den zijdelings afgeplatten staart, 1,7 m lang, in de rivieren van Afrika, voedt zich met de eieren en jongen van krokodillen. Een der grootste soorten is de b a n d e nv a r a a n (V. salvator Laur.), de boeaja (boawah) der Maleiers, die soms 3 m lang wordt; de bovenzijde vertoont op zwarten grond in dwarsrijen gerangschikte gele ronde vlekken of oogvlekken; hij leeft in Z.Azië en op alle eilanden van Ceylon tot N.Australië. Op W. Flores, Rintja en Commodo leeft de tot 7 m lange reuzenvaraan(V. commodensis) en is daar wettelijk beschermd. > Varaniden. Keer. Varanger of Varjag Njarga, landschap in het N.O. van Noorwegen (XVIII 704 Gl). Het N. is een zandsteenvlakte met tafelbergen, het Z. een golvend land bestaande uit gneis en leisteen. Havens zijn Vardö en Vadsö. Bij Kirkenes ijzererts. Varanidcn, tot de hagedissen behoorende familie van in Z.O. Azië en Ned.-Indië voorkomende, groote, zoowel in het water als op het land levende dieren. Het lichaam is met schubben bedekt, evenals de kop. Zie verder ■> Varaan. Varanosaurus, ■> Kruipende dieren (palaeont.). Varasdin, stad nabij de Drau in Joego-Slavië (XIX 512 E 3), ca. 16 000 inw. (1931), spoorwegmiddelpunt, liandel in landbouwproducten en hout. Varberg, stad in Zweden (XVIII 704 B/C 4) aan de kust van het Kattegat in de prov. Kalland. Ca. 8 600 inw. Badplaats. Radiostation. Industrie van fietsen, machines en textiel. Vai-dar, in Oudheid: A x i u s, rivier in Joegoslavië en Griekenland (XIX 612 H 6), ontstaat op het I Bistra-gebergte, stroomt langs Tetovo, Skoplje en Keuprulu en mondt uit in de Golf van Saloniki, waar de snel aangroeiende delta de haven dezer stad met afsnoering bedreigt. De lengte van de rivier bedraagt ca. 350 km, het laatste gedeelte is voor kleine schepen bevaarbaar. Door het V.-dal gaat een deel van den zeer belangrijken weg van den Donau naar de Egeesche Zee. Hoek. Vardarska, banovina (= gouvernement) in Joego-Slavië, kaart XIX 512 G-H 5-6); opp. ca. 39 000 km2; ca. 1 674 000 inw. (1931). Hoofdstad Skoplje. Vardö, stad op een eiland in het N.O. van Noorwegen. Ca. 3 500 inw. De vesting Vardöhus in het W. heeft Finmarken voor Noorwegen behouden, maar is nu van weinig beteekenis. Visscherij. Varen, > Varens. Nijlvaraan. Varendonk, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 D4), ten Z.O. van Westerloo; opp. 367 ha; ca. 300 inw. (Kath.). Varenextract, > Filixpreparaten. Varenius, Bernhardus (ook: Bemard Varen), Ned. geograaf. * 1622 te Hitzacker bij Lüneburg, f 1651 te Amsterdam. V. studeerde te Koningsbergen en Leiden in de geneeskunde en natuurwetenschappen; daarna was hij huisonderwijzer te Amsterdam. Hij is vooral bekend door zijn Geographia generalis, welk werk in 1650 verscheen. Door zijn tijdgenooten werd het niet naar waarde geschat. Het behandelt de aarde en verklaart de verschijnselen in hun onderling verband. Het is te beschouwen als het eerste werk over de physische geographie. W erken: Tractatus in quo agitur: De Japoniorum religione (1649); Descriptio Regni Japoniae (1650); Geographia generalis, in qua affectiones generalis ïelluris explicantur (1650). Lit.: H. Blink, 8.V., de grondlegger der wetensch. geogr. (in: Tachr. Aardr. Genootschap. jg. 1885). v. Velthoven. Varennes, dorp in Frankrijk ten N.O. van Verdun, bekend geworden door het „drama van V.”: 22 Juni 1791 werd Bodewijk XVI met zijn gezin op zijn vlucht uit Parijs naar de vesting Montmédy, om zich vrij te maken van den druk van Parijs en Constituante, hier aangehouden op aanwijzing van den zoon van Drouet, postdirecteur te Ménéhould. V. Claassen. Varens (Filicales), een klas van planten behoorend tot de onderafd. der > vaatcryptogamen, omvattend de fam. der addertonggewassen, de fam. der Marattiavarens en de eigenlijke v., die verdeeld worden in echte v. (8 fam.) en watervarens (2 fam.). Bekende soorten van de laatste zijn de vlotvaren, het roode kroos (Azolla) en de pilvaren. De echte v. (Eufilicinae) hebben een door bladgroen gekleurde voorkiem, die meestal hartvormig is en op den grond ligt. Aan de onderzijde ontstaan tusschen de wortelhaarachtige rhizoïden de antheridiën aan de punt van het hart, terwijl de archegoniën bij de insnijding gevormd worden. Er ontstaat gewoonlijk maar één jonge plant per voorkiem; soms ontstaat langs ongeslachtelijken weg een nieuwe plant door adventiefknoppen op de voorkiem. De bladeren zijn in jongen toestand opgerold en groeien aan den top nog lang door. Zij hebben verschillende vormen, enkelvoudig tot meermalen samengesteld. Wanneer er afzonderlijke sporendragende bladeren zijn, kunnen deze een afwijkenden vorm hebben. De meest bekende echte v. in onze streken zijn: de eikvaren, adelaars varen, koningvaren, mannetjes- en wijfjesvaren en dubbelloof. Voor fossiele v. zie > Filicales. Bonman. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . .. Varenwortel, > Filixpreparaten. Varese, 1° provincie in het koninkrijk Italië, in het landschap Lombardije. Opp. 1 197 km2, ca. 390 000 inw. Veel landbouw en industrie (zijde, katoen, ijzer). 2° Hoofdstad der gelijknamige provincie (XIV 320 B 2). Ca. 43 000 inw. Verkeersmiddelpunt. Belangrijke industrie (weverij; meubels). In de nabijheid de bedevaartsplaats Santa Maria del Monte. Vargas, Getulio Dornelles, Braziliaansch arts, economist, generaal en staatsman. * 19 April 1883 te Sao Borja. In Oct. 1930 stelde hij zich aan het hoofd van een revolutionnaire beweging, dwong president Prestes tot heengaan, en werd zelf bondspresident; herkozen in 1934. Op 11 Nov. 1937 vormde hij den parlementairen staat tot een autoritairen om, door dictatoriale uitbreiding van zijn persoonlijke macht; op 11 Mei 1938 onderdrukte hij den militairfascistischen putsch van admiraal Raultavares en Valderdes. Cosemans. Variabiliteit (b i o 1.) is de veranderlijkheid, die in een groep organismen optreedt en die haar oorzaak vindt in de erfelijke en niet-erfelijke > variaties. Variant (w i s k.). We beschouwen een oneindig voortloopende rij getallen ... ~ an, .. ~ waarbij we veronderstellen dat voor elke waarde van het positieve geheele getal n, het getal an een volgens een of anderen regel gedefinieerde waarde heeft. Zulk èen rij getallen wordt dan een v. genoemd; an heet de algemeene term of het algemeene element van de v. In den regel worden de v. aangegeven door een formule, welke an in n uitdrukt. Zoo wordt bijv. door an = 1/n gedefinieerd de v.: 1, 1/2, 1/3, 1/4, ... enz. L i t.: F. Schub, Lessen over de hoogere algebra (111 ®19261. J. Ridder. Variatie (■( Lat. variare = veranderen). 1° (W i s k.) Zijn bijv. vijf grootheden gegeven (bijv. vijf getallen) en worden nu steeds twee verschillende van deze vijf grootheden in elke mogelijke volgorde en groepeering samengenomen, dan kan dit op 20 verschillende manieren plaats vinden. Men noemt de zoo ontstane 20 groepen van twee grootheden de variaties twee aan twee van de gegeven vijf grootheden. In het algemeen spreekt men van de variaties p aan p van n grootheden. Het aantal hiervan bedraagt n (n—1) (n—p+l). Mag in elke groep dezelfde grootheid meer dan eenmaal, maar hoogstens p maal, optreden, dan spreekt men van de herhalingsvariaties p aan p van n grootheden. T. Ridder. 2° (S ter r e n k.) Variatie noemt men een der storingen van de maan door de zon, ontdekt door Tycho Brahe, optredend met een periode van 1/2 synodische maand. De hierdoor ontstaande w ij z i g i n g der maansbeweging bestaat hierin, dat de nieuwe en volle maan dichter dan normaal bij de aarde komen en zich sneller bewegen, en eerste en laatste kwartier verder verwijderd zijn en langzamer. de Kort. 3° (B i o 1.) Het begrip v. komt in hoofdzaak neer op een verandering van het type. Het aantal wijzigingen, dat in een groep organismen optreedt, bepaalt de variabiliteit van deze groep. Voor een gegeven groep organismen houdt de veranderlijkheid verband: 1° met de potentieele variabiliteit, d.w.z. met het aantal erffactoren, waarvoor de individuen van de groep niet alle gelijk ofwel onzuiver zijn; 2° met het vermogen van > aanpassing van elk individu aan de omgeving (■> Modificatie); 3° met het aantal spontane erfelijke v. of » mutaties, dat in de groep optreedt. De milieu- factoren kunnen wel het voorkomen van een individu wijzigen en schijnbaar een andere variëteit, een ander > ras, doen ontstaan, doch de onder invloed van het milieu te voorschijn geroepen kenmerken verdwijnen uit het ras, zoodra de milieufactoren ophouden hun directen invloed uit te oefenen en de eventueel optredende > nawerking onwerkzaam is geworden. Het > Mendelisme leert, hoeveel erfelijk verschillende liniën in een groep met een gegeven potentieels variabiliteit kunnen afgezonderd worden. Door kruising of bastaardeering van individuen, die tot verschillende rassen, zelfs tot verschillende soorten behooren, kan men de variabiliteit in sterke mate doen stijgen. Voor de studie van een v., die op duidelijke splitsende kenmerken berust, gebruikt men de gewone methode van de > eigenschapsanalyse. Vele v. echter, vooral die voor vorm, grootte en gewicht, kunnen alleen met behulp van de statistische methodes bestudeerd worden. Dit is o.a. het geval met de > fluctuaties, die ofwel van niet erfelijken aard zijn, en dan tot de groep der modificaties belmoren, ofwel door een aantal erfelijke, bijv. cumulatieve polymere factoren, te voorschijn worden geroepen. De variabiliteit van dergelijke eigenschappen wordt graphisch voorgesteld door de variatie- of > frequentiekromme. Deze graphische voorstelling volstaat echter niet meer, wanneer de variabiliteit van een eigenschap voor twee of meer verschillende individuen-groepen moet bepaald worden. Dan is een wiskundige behandeling van het voorhanden materieel noodig en berekent men voor de betrokken variatie in elke groep het rekenkundig gemiddelde, M, en de standaardafwijking, a. De variatiebreedte of amplitude, die den afstand tusschen de twee extreme waarden van de v. aangeeft, is een weinig betrouwbare constante van de frequentiekromme, daar zij geen enkele inlichting verstrekt omtrent de verspreiding der varianten ten opzichte van het gemiddelde. Voor het onderzoek naar de natuur der v. is het onontbeerlijk, dat de statistische behandeling gepaard gaat met genealogische, wetenschappelijk doorgevoerde kweekproeven. Dumon. 4° (Muziek) Variatie noemt men de wijziging, die een muzikaal thema ondergaat door ornamentiek, rhythme, harmonie, tonaliteit, waarbij het, onder een ander aspect en bij veranderde karakteristiek, toch zijn oorspronkelijken vorm verraadt. Het varieeren van een melodie door ornamentiek en rhythme is zeer oud; men vindt het terug in haast alle exotische muziek. Ook in het Gregoriaansch speelt de v. een rol en op instrumentaal gebied (luit, orgel, clavecimbel, strijkinstrumenten) is er van oudsher veel gebruik van gemaakt. Eindelijk werd de vaste vorm: expositie van het thema, gevolgd door een reeks variaties. Tot de v. behoorende, maar van specialen aard, zijn: passacaglia, chaconne en follia. Tegenover de streng gecontrapunteerde v. van J. S. Bach staat in denzelfden tijd de brillante, maar louter figuratieve v. van Handel. Hiervan ging ook Haydn uit, maar het genre kreeg onder hem en onder Mozart, doch meer nog onder Beethoven, een groote uitbreiding, door aanwending van allerlei middelen, die de karakteristiek dienden. Ondertusschen bloeide sinds het eind der 18e eeuw de op louter zinledige virtuositeit ingestelde aria met variaties (air-varié). In symphonie, serenade, sonate, enz. heeft de v. ingang gevonden. César Franck, uitgaande van Beethoven’s laatste werken, maakte de v. verder los van den geijkten vorm (variation amplificatrice), terwijl o.m. Brahms Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . en Reger aan de regelmatige verdeeling in aparte variatienummers vasthielden, Reger echter met veel vrijheid in de ontwikkeling. de Klerk. Variatiebewegingen of allassotonische bewegingen van plantendeelen komen tot stand door ongelijke > turgor-veranderingen op verschillende plaatsen in het plantendeel, bijv. het zich oprichten van een horizontaal liggenden grasstengel, hetgeen toe te schrijven is aan ongelijke turgorveranderingen in de gewrichten. In tegenstelling met de > groeibewegingen zijn de v. omkeerbaar. Melsen. Variatiebreedte, Varia tiekromme, > Variatie (3°). Variatierekening. In dezen tak der wiskunde worden functies beschouwd, die niet of niet alleen afhangen van een of meer veranderlijken, doch ook nog van een of meer andere, veranderlijke functies; men noemt ze lijnfuncties of functie-functies. De v. houdt zich bezig met de vraag naar de maxima en minima der lijnfuncties. Zoo hangt bijv. op een gebogen oppervlak de lengte van een verbindingslijn van twee punten niet alleen van die punten, maar ook van de (door één of meer functies voor te stellen) verbindingslijn zelf af. Deze lengte is een lijnfunctie, het zoeken naar de kortste verbindingslijn van twee vaste punten op het oppervlak een probleem der variatierekening. Functionaalanalyse. Lit.; Courant en Hilbert, Methoden der mathem. Physik (I 21931). J. Ridder. Varfetas dcléetat (ook: variatio d.) (Lat.) = afwisseling is aangenaam (vgl. verandering van spijs doet eten). Latijnsche vertaling (bijv. Cicero, De nat. deorum, 1,9,22; Varro, Sent. 74) van Euripides’ Orestes, 234 „in alles is verandering aangenaam”. Vóór Aristoteles (Eth. Nic. 7,15) was het al een gevleugeld woord. C. Brouwer. Variëteit, > Ras; Variatie (3°). Varignon, Pier r e, Fransoh wiskundige. * 1664 te Caen, f 22 Dec. 1722 te Parijs. Docent in wiskunde aan het Collége Mazarin, daarna aan het Collége Royal, Lid van de Académie des Sciences. Schreef over infinitesimaalrekening en mechanica. Werken: Projet d’une nouvelle mécanique (Parijs 1687); Nouvelle mécanique ou statique (Parijs 1725); Eclaircissements sur PAnalyse des inliniment petits (Parijs 1725). Dijksterhuis. Varik, gemeente in de proy. Gelderland (XI 612 B 4), in het Z.O. van de Tielerwaard aan den rechter Waaloever. Omvat de dorpen V. en Heesselt. Opp. 1 218 ha; ca. 1150 inw. (74 % Ned. Hery., 23 % Kath. en 3 % Gerei.). Landbouw, veeteelt en steenindustrie. De Ned. Herv. kerk heeft een zwaren toren uit ca. 1400. Heijs. Varin, Jose p h, Jezuïet. * 7 Febr. 1769 te Besamjon, f 19 April 1850 te Parijs. Overste van het Gezelschap van het Allerh. Hart van Jesus, een congregatie, die herstel der Jezuïeten-orde tot doel had. Was een der eersten in Frankrijk die in 1814 in de herstelde Orde trad. Bewerkte samen met mad. Sophie > Barat de stichting der Dames du S. Coeur. L i t.: Guidée, Vie du R. P. Jos. Varin (1860); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VIII). v. Hoeclc. Varinus, > Guarino. Variolois, > Pokken. Variometer, in het algemeen: een regelbare zelfinductie, bestaande uit twee (of meer) spoelen, die ten opzichte van elkaar kunnen bewegen (meestal draaien). Bij aardmagnetisme: instrument, waarmee de variaties der aardmagnetische elementen [zie > Aardveld (magnet.)] bepaald worden. De v. is voor de verschillende elementen verschillend gebouwd. Varistisch gebergte of Variskisch geb. noemt men heigebergte, dat in Midden-Europa gevormd werd tegen het einde van het Carboontijdperk door de Hercynische plooiing. Het werd sedert dien volkomen geërodeerd, maar door latere bodembewegingen zijn de destijds geplooide gebieden weer ten deele opgeheven en vormen de Europeesche middelgebergten: Harz, Leisteengebergte, Ardennen, Centraal Plateau, Bretagne, Cornwall, enz. Jong. Varken, > Zwijn. Varkensgras, > Duizendknoop. Varkenskers (Coronopus Ruellii of Senebiera didyma), een plantensoort van de fam. der kruisbloemigen; komt vrij algemeen op vochtigen kleigrond als eenjarig plantje met witte bloempjes voor. Varkcnskervel (Peucedanum carvifolia), een plantensoort van de fara. der schermbloemigen, komt met geelachtige bloemen in vochtige weilanden langs de rivieren voor. Een verwante soort is de m e 1 k e pp e [P. (Thysselinum) palustre], die met witte bloemen op moerassige plaatsen groeit. Bonman. Varkensoort)es, ook ezelsoor of hazenoor genaamd (Peziza onotica), een zakzwam, komt vrij algemeen onder eikenhout voor als een bros, geel tot bruin, oorvormig paddestoeltje op een kort geribd steeltje; meestal in groepjes. Varkenspest, varkensziekte, veroorzaakt door een filtreerbaar virus. Vroeger meende men, dat er twee soorten v. bestonden, de zgn. bacillaire en de viruspest, maar tegenwoordig weet men, dat de bacteriën slechts secundair optreden en de v. veroorzaakt wordt door het virus. Alleen varkens zijn voor v. vatbaar. V. gaat gepaard met koorts. Zijn de dieren eenmaal ziek geweest en weer genezen, dan hebben ze meer weerstand tegen v., in bedrijven, waar de ziekte nog niet heeft geheerscht, is het sterftecijfer hoog. De huid en de slijmvliezen vertoonen bloeduitstortingen. Varlar, voormalig adellijk Norbertijner klooster ten W. van Munster; gesticht in 1128; opgeheven in 1803. Varlet, l°Dominique Marie, schismatiek bisschep. * 1678 te Parijs, f 1742 te Huize Rijnwijk bij Zeist. Was 6 jaar als missionaris in Louisiana werkzaam, keerde naar Europa terug en werd in 1718 tot aartsbisschop van Ascalon en coadjutor van den bisschep van Babylon benoemd. Hij kwam echter in verzet tegen de bulle > Unigenitus, trok naar Holland, waar hij het H. Vormsel toediende en trachtte daarna tevergeefs in Perzië als missionaris op te treden. Daarna keerde hij naar Holland terug, waar hij, ondanks de door hem beloopen suspensie Corn. van » Steenoven tot eersten aartsbisschop der > Oud-Katholieken consacreerde (1724) en vervolgens nog drie andere bisschoppen. Vergeefs trachtte hij zich in twee Apologieën te rechtvaardigen. Gorris. Lit.: De Jong, Handb. der Kerkgesch. (3111 1937). 2° T h é o, Fransch letterkundige. * 1878 te Rijsel. Veelschrijver van talrijke verzenbundels (o.a. Heures de Rêves, 1898; Aux libres Jardins du monde, 1921), een vijftiental vertalingen, vsch. deelen essays en verhalen en een aantal romans (o.a. L’Agonie de la Terre). Varlez, Louis, bekend Belg. socioloog en economist. * 1868, f 20 Oct. 1930 te Genève. Advocaat en leeraar aan de rijksuniversiteit te Gent, specialist inzake werkloosheidsverzekering, oprichter van een Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . VATICAANSCH PALEIS I Scala Regio. Loggia’s van Raffael. Sixtijnsche kapel Vaticaansche bibliotheek. Sala Clementina, Sedia gestatoria, Troonzaal, VATICAANSCH PALEIS II Sala degli Arazzi. .Sala Regia. Zaal van het geheime Consistorie Sola della Segnatura met de Disputa. Sala dei Santi (Zaal der Heiligen). Sala dei Pontefici (Zaal der H. Pausen). Beeldengalerij Vaticaansche bibliotheek, oorspronkelijk systeem van > werkloosheidsverzekering, bekend als het „Gentsche stelsel” in tegenstelling met het „Luiksche stelsel”. Stichtte in 1910 de Association Internationale pour la lutte contre le chómage, waarvan hij alg. secretaris werd en later voorzitter, tot deze organisatie versmolt met de Internat, vereeniging voor den maatschappelijken vooruitgang. In 1929 verbonden aan het secretariaat van den Volkenbond in hoedanigheid van bestuurder der afd. Arbeidsvraagstukken; nam deel aan de Internat. Arbeidsconferentie te Washington. Ging over naar het Internat. Arbeidsbureau om er de leiding van de diensten voor werkloosheid en migraties waar te nemen. Als deskundige nam hij deel aan de uitwerking van talrijke overeenkomsten en aanbevelingen: zeelieden (1920); werkloosheid in den landbouw (1921); statistieken der migraties (1922); arbeidsongevallen (1925), enz. Menige uitgave van het Internat. Arbeidsbureau zag onder zijn leiding het licht. Werken: Economie sociale (1901); Verslagen over de werking van hef intercommunaal werkloozenlonds te Gent: Institutions de ehómage en Belgique; L’Assurancechomage en Belgique (1910). V. Helshoecht. Varna, nieuwe naam voor > Odessus. Varnhagcn, l°Francisco Adolfo de, visconde de Porto Seguro, Braziliaansch letterk. criticus en historicus. * 1816 te Sorocaba (S. Paulo), f 1878 te Weenen. Geboren uit een Duitschen vader, opgevoed in Portugal en het grootste deel van zijn leven buiten Brazilië verblijvend, heeft hij weinig van het Braziliaansch temperament en volkseigen, wat in zijn soberen, soms dorren stijl tot uiting komt. Toch is hij een der meest verdienstelijke pioniers op het gebied van Braziliaansche literatuur-geschiedenis. Tientallen werken verschenen van zijn hand, ethnologische en anthropologische problemen, kronieken der eerste kolonisten, dagboeken van Portugeesohe en Spaansche zeevaarders en verder ook over middeleeuwsche >■ cancioneros. Zijn voornaamste werk is de Historia do Brasil (1857 en 1872); belangrijk is ook zijn Historia das lutas com os Holandezes (geschiedenis der oorlogen met de Hollanders). V. was diplomatiek vertegenwoordiger van zijn land te Madrid, legatie-secretaris in Paraguay en Peru en van 1868 tot aan zijn dood in Weenen. Terlingen. Werken: Diario da Navega(?ao de Pero Lopes (1839); Cronica do descobrimento do Brasil (1840); Epicos brasileiros (1845); Florilegio da Poesia Brasileira (1850); Da literatura dos livros de cavalleria (1877). 2° Rah e 1, geboren Lev i n, een bekende figuur uit de Duitsche Romantiek, beroemd om haar letterkundig salon te Berlijn, waar zij ijverde voor emancipatie van de vrouw en van de Joden. * 19 Mei 1771 te Berlijn, f 7 Maart 1833 aldaar. Haar man Karl Aug. Varnhagen von Ense (1785-1858), een literator van derden rang, liet merkwaardige bundels Denkwürdigkeiten (1843 vlg.) na, benevens dagboeken (1861 vlg.), waarin de heele tijd herleeft. Haar beeld spreekt nog tot ons uit het piëteitsvolle Rahel, ein Buch des Andenkens für ihre Freunde (3 dln. 1833). Baur. Lit. : A. Weldler-Steinberg, R.V. (1912); L. Feist, R.V. (1927); M. Sasmann, Frauen der Romantik (1929). Variilund, Budo 1 f, Zweedsch romanschrijver van communistische strekking. * 1900. Zijn werk, door Dostojewskij beïnvloed, vermeit zich in ontleding van pathologisch ontaarde zielstoestanden. Voorn, werken: Döda Manniskor (1924); Ingen mans land (1925); üpproret (1927); Förbrytare (1928); Dot druckna kvarteret (1929); De frias bojor (1931); En kvinnas leende (1932); Den heliga familjeu (drama, 1932). Varol, brug van, ■> Brug van Varol; Hersenen (met afb. in kol. 243, 244 en 246). Varrior Jones, sir Pendrill, Eng. geneesheer. * 24 Febr. 1883. Stichtte in 1916 Papworth Village Settlement, in Cambridgeshire, een inrichting voor tuberculose-patiënten. Ze bestaat uit een sanatorium, waar de gewone rustkuur eventueel ondersteund door collapstherapie, gedaan wordt met afdeelingen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast bestaat er een afdeeling voor arbeidstherapie, die uit verschillende fabrieken bestaat, waar machinaal alle mogelijke producten vervaardigd worden, die op de gewone markt verkocht worden. Deze arbeidsafdeeling is ook voor nazorg bestemd. De ongehuwde nazorgpatiënten worden afzonderlijk of groepsgewijs ondergebracht, terwijl voor gehuwde ex-patiënten met hun familie afzonderlijke huizen zijn gebouwd. Zoo is Papworth tot een groot tuberculose-dorp uitgegroeid. De nazorgpatiënten, die totaal genezen blijken te zijn, kunnen dan weer naar de gewone maatschappij afgevoerd worden en zijn dan in staat in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Wynands. Varro, l°MarcusTerentius, Romeinsch geleerde en schrijver. * 116 v. Chr. te Reate, f 27 v.Chr. Na den slag van Pharsalus verzoende hij zich met Caesar en leefde daarna slechts voor de wetenschap. Deze stilte werd slechts onderbroken door de soldaten van Octavianus, die zijn kostbare bibliotheek plunderden. Hij schreef een ontzaglijk aantal boeken en gold voor den geleerdsten man van zijn tijd. Het meeste ging verloren. Wij bezitten een gedeelte van zijn boek over de Latijnsche taal, en een over den landbouw. Overigens danken wij hem nog veel door middel van St. Augustinus, die bij hem heeft geput voor zijn „De Civitate Dei”. Slijpen. 2°Publius Terentius, Latijnsch dichter uit Atax in Gallië. * 82, f 37 v. Chr. Sloot zich bij de Alexandrijnsche richting aan. Hoofdwerk het epos de Argonautae, een navolging van de Argonautica van Apollonius van Rhodos. Van zijn werk zijn slechts geringe brokstukken bewaard en uitgegeven in Baehrens’ Fragmenta poetarum Romanorum (1886). Varscnare, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. bij > West-Vlaanderen, C 2), aan het kanaal Oostende-Brugge. Opp. 1016 ha; ca. 1 200 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw. Lit.: J. Pollet en J. Helsen, Toponymie van Yarsenare (1933). Varseveld, dorp in de Geld. gem. > Wisch (XI 612 F/G 4). Varus, Publius Quinctilius, Romeinsch veldheer en stadhouder. Na Syrië bestuurd te hebben werd hij in 6 n. Chr. naar Germanië gezonden. Daar maakte hij zich onbemind. Het gevolg was, dat hij met zijn legioenen in het Teutoburger Woud werd vernietigd, in 9 n. Chr. Bekend is de klacht van Augustus: „Vare, Vare, redde mihi legiones”. Slijpen. V.A.S., > Vereeniging voor Alcoholbestr. bij Snelv. Vasarl, Giorgio, Ital. schilder. *3O Juli 1511 te Arezzo, f 27 Juni 1574 te Florence. V. is vooral bekend om zijn beroemd geworden (maar niet in alle details nauwkeurige) beschrijving van het leven en het werk van zijn groote tijdgenooten: Michel Angelo, Donatello, enz. getiteld: Vite de’ piü eccellenti pittori, scultori ed architetti italiani (1550, 21568 . Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vasco da Gama, > Gama (2°). Vascctomie, > Sterilisatie. Vaseline, witte of gele, nagenoeg reukelooze, halfdoorschijnende zalfachtige massa, verkregen uit de distillatierest van ruwe petroleum, bestaande uit een mengsel van koolwaterstoffen, dat tusschen 40° en 50° C smelt tot een doorzichtige, fluoresceerende vloeistof. Witte v. wordt bereid door ontkleuring van gele, o.a. met kool of vollersaarde. Soortelijk gewicht bij 50° C; 0,830 a 0,860. V. wordt in de techniek als smeermiddel en in de geneesk. als neutrale grondstof voor dekzalven en als laxans gebruikt. Lit.: Comm. Ned. Pharm. (IV 51926). Hillen. Vasogen, merknaam voor vasoliment, heldere bruinachtig gele vloeistof, bestaande uit een mengsel van paraffine, oleïne, ammonia en spiritus, dat in de geneesk. dient ter bereiding van smeersels. Vasoliment, > Vasogen. Vasomotoren (b i o 1.) zijn de beweegzenuwen voor de spiertjes, die de bloedvaten vernauwen (= vasoconstrictoren, ontdekt door Claude Bernard in 1851), resp. verwijden (= vasodilatatoren, door Schift en Claude Bernard ontdekt in 1856). De v. hooren tot het autonome zenuwstelsel en verloopen in de sympathische banen met name in den halssympatliicus en de beide Nervi Splanchnici. Worden deze laatste doorgesneden of verlamd, dan verwijden de bloedvaten der ingewanden door wegvallen van den tonus der vaatvernauwers zoodanig, dat het bloed in de buikorganen zich ophoopt en het hart door gemis aan bloedtoevoer niet meer kan functionneeren (collaps). Klessens. Vass, Jozef, Hong. schrijver en politicus. * 1877, f 1933. Priester. In 1920 kamerlid en sedert dat jaar minister, eerst van Voedselvoorziening, daarna van Eeredienst en Onderwijs en vanaf 1922 van Sociale Zaken. In laatste functie voerde hij de sociale wetten van de regeering Bethlen uit, met name de woningwet en de wet op sociale verzekeringen; hij beijverde zich voor de stichting van pensioenfondsen en ziekenhuizen. Hij schreef politieke geschriften en vertaalde de Belijdenissen van St. Augustinus. Sivirslcy. Vasse, buurtschap in de Overijselsche gem. ->■ Tubbergen. Vassy, Bloedbad van. Te Vassy, in het Fr. dept. Haute-Marne, vermoordden de soldaten van den hertog van Guise 60 Calvinisten, die in een schuur een godsdientoefening hielden (1 Maart 1662) (> Hugenoten). Dit „Bloedbad van V.” werd de aanleiding tot den eersten Hugenoten-oorlog. Vaste kosten of constante k. (economie) zijn k., die in hun totaliteit, binnen bepaalde grenzen, niet worden beïnvloed door de bezetting. Men noemt ze ook wel capaciteitskosten. In den kostprijs worden ze inberekend op basis van de zgn. normale bezetting. De kennis der v. k. is van groot belang voor de -> prijspolitiek en de toepassing van de prijsdifferentieering. Vgl. > Veranderlijke kosten. Tak. cciiiig. vgi, -7” v ciauuciujnc n.uaucu. «/. Vasteland, het boven den zeespiegel gelegen deel van een continent. Bij het laatste woord denkt men dus meer aan het hooger gelegen deel van de aardkorst in zijn geheel, het continentaal blok of het vastelandsblok. In tegenstelling tot continent is v. meer een aardrijkskundig begrip. Als v. rekent men gewoonlijk de 6 werelddeelen: Europa, Azië, Afrika, Amerika, Australië en Antarctica. Vastelandsklimaat of continentaal klimaat is het typische klimaat in de binnenste gedeelten der v., gekenmerkt door heete zomers en strenge winters, althans door groote tegenstellingen tusschen de temperaturen der verschillende jaargetijden en tusschen dag en nacht. De neerslag valt grootendeels in den zomer. Jong. O* o Vastelandsplat, > Continent; > Plat. Vaste misgezangen, > Kyriale. Vasten. A) Het zich onthouden van spijs en drank. In de Kath. Kerk op sommige tijden aan de geloovigen voorgeschreven. De kerkelijke verplichting tot v. wordt geregeld met heele dagen (> Vastendag). Zij bestaat in het verbod om buiten den eenen vollen maaltijd (niet vóór den middag ongeveer te nemen) spijzen of voedzame dranken te gebruiken, tenzij binnen de beperkte mate, waarin het is toegestaan. Men mag nl. ’s morgens eenig voedsel nemen en ’s avonds een beperkt avondeten (collatie): in de hoeveelheid en de soort der spijzen heeft men zich op beide punten aan de plaatselijke gebruiken te houden. Het gebruik van dranken, die weinig of geen voedende kracht hebben, is niet tegen de vastenverplichting. Ook mag men den vollen maaltijd ’s avonds gebruiken en de collatie ’s middags. De kerkelijke vastenwet verplicht allen, die den leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en dien van 59 jaar nog niet hebben overschreden. Sommige groepen van personen worden wegens zwaren arbeid jaarlijks door den bisschop gedispenseerd. Ook bij bijzondere gelegenheden kunnen de bisschoppen algemeen dispenseeren in heel het bisdom of in een bepaalde stad. Wegens bijzondere redenen kan de pastoor aan een of meer personen dispensatie verleenen. Wanneer wegens ziekte, zwakte, te verrichten arbeid e.d. het v. groote bezwaren meebrengt, houdt de verplichting op. V. is > versterving en heeft dus hetzelfde doel. Wie door omstandigheden niet kan en dan ook niet behoeft te v., mag zich daarom nog niet van alle verplichting tot versterving ontslagen achten. Daarom is het een goed en aanbevelenswaardig gebruik, dat zij, die óf wegens omstandigheden óf wegens leeftijd niet strikt verplicht zijn tot v., toch op de vastendagen in den geest der wet zich verstervingen in eten en drinken of andere genotmiddelen opleggen. Het oude gebruik, dat op vastendagen niet wordt gesnoept, ook niet door de kinderen, is geheel in dien geest en verdient in onze Katholieke gezinnen te worden bewaard. Voor de dagen, waarop gevast moet worden, zie > Vastendag. Eender. Vasten uit medisch oostpunt bezien. De kerkelijke wetten, die de volwassen Katholieken op bepaalde tijden en onder bepaalde voorwaarden tot v. verplichten, hebben de bedoeling versterving, opoffering te eischen. Om beweegredenen van bovennatuurlijken aard wordt met betrekking tot de bevrediging van een van de lichamelijke levensbehoeften een offer gevraagd. Tegen de bepalingen van deze vastenwetten kan in het algemeen de geneesheer geen bezwaren voor de gezondheid aanvoeren. Niet alleen bewijst een eeuwenlange ervaring de schadeloosheid van het v., maar bovendien is het juist de geneeskunde, die in het belang der gezondheid vaak nog veel strengere voorschriften geeft betreffende de voeding. Vooropstellende, dat wel degelijk een versterving geëischt wordt, maar dat deze in het algemeen de gezondheid niet mag en zal benadeelen, kan toch van den geneesheer een oordeel gevraagd worden, of voor een bepaalden persoon het onderhouden der vastenwetten schadelijk moet geacht worden. Deze schade kan veroorzaakt worden óf door het verbod van bepaalde Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . spijzen óf door de onmogelijkheid eenmaal daags een vollen maaltijd te nemen. In bijzondere gevallen kan de geneesheer dus als deskundige uitspreken, dat de voorgeschreven wijze van v. een bepaalden persoon bijzonder zwaar zou treffen of zelfs zijn gezondheid zou schaden. Zelf dispenseeren kan de geneesheer nooit en evenmin kan hij het beginsel van versterven veroordeelen, dat aan het v. ten grondslag ligt. Katholieken, die onder de bepalingen van de vastenwetten vallen en aan hun geneesheer de vraag stellen, of er ter wille van hun gezondheid redenen zijn om geheel of ten deele van hun verplichtingen in deze te worden ontslagen, kunnen streng genomen niet volstaan met motieven, die slechts op geringere klachten berusten, want eenige versterving wordt juist geëischt. Wel kunnen er belangen van derden bij betrokken zijn (bijv. de zoogende moeder), die geneeskundig voldoende motief tot vrijstelling zijn. J. Deelen. "*J“* " . ... lï) De Groot c Vasten is een tijdsruimte van 40 dagen, waarin de Kath. Kerk v. voorschrijft als voorbereiding op liet Paaschfeest. a) Geschiedenis. Reeds onmiddellijk na den tijd der Apostelen (eerste kwart 2e e.) was v. als voorbereiding op het Paaschfeest in gebruik, ofschoon niet overal op dezelfde wijze en gedurende een zelfden tijdsduur. Groot verschil bestond er tusschen de kerken van Klein-Azië en het Westen. Ginds werd Paschen gevierd volgens den Joodschen kalender twee dagen na den onveranderlijken 14en Nisan, den vermeenden sterfdag van Christus; hier op den veranderlijken eersten Zondag na de eerste volle maan in de lente. Daardoor begon dus de vastentijd op verschillend tijdstip. Ook werd ze op verschillende wijze beëindigd: in Klein-Azië op 14 Nisan, waarop dan Christus’ sterfdag als vreugdefeest gevierd werd, in het Westen op den Verrijzeniszondag,terwijl de voorafgaande Vrijdag als treurdag werd doorgebracht. Deze kwestie gaf aanleiding tot een hoogloopenden Paaschstrijd, waarover men zie > Quartodecimanen en paus > Victor I. Vanaf de 4e eeuw is de veertigdaagsche v. (als herinnering aan de 40-daagsche v. van Christus zelf) algemeen in zwang, zij het nog met locale verschillen in de berekening. Meestal begon ze op den Ben Zondag voor Paschen, doch daar op de Zondagen niet gevast werd, trok men, om het 40-tal vol te maken, de laatste dagen van de voorafgaande week (dus vanaf > Aschdag) er bij. Voor verdere bijzonderheden omtrent de Groote V. betreffende benamingen zie men nog > Voorvastentijd, Septuagesima, Sexagesima, Quinquagesima, Laetare, Passietijd, Palmzondag, Goede Week, enz. Voor de verplichting tot vasten, zie hierboven (sub A) en het art. > Vastendag. Gorris. b) Litur g i e. De groote vasten heet officieel Quadragesima, wijl zij veertig vastendagen insluit. Reeds vóór Gregorius I (f 604) bezaten alle dagen der Quadragesima eigen misformulieren en eigen > statiekerken, behalve de Donderdagen, welke dit voorrecht eerst erlangden van Gregorius II (f 731). Hierin wijkt de Rom. ritus af van den Griekschen, die in de Quadragesima alleen op Zondag de Mis celebreert, niet op werkdagen. Toch heeft daar op Woensdagen en Zaterdagen een Praesanctificatorum-liturgie plaats, gelijk wij die kennen op Goeden Vrijdag. Uitgezonderd op de laatste drie dagen der Goede Week, heeft op werkdagen elk misformulier der Quadragesima vóór den eindzegen een „oratio super populum” of gebed over het volk. In de getijden vindt men dagelijks eigen homilie, eigen antiphonen voor Benedictus en Magnificat. In de eerste vier weken speelt psalm 90 een groote rol, in de laatste twee psalm 21, terwijl in deze laatste twee de profeet Jeremias herhaaldelijk optreedt. De vespers worden in het koor vóór den maaltijd gebeden. Alle werkdagen der Quadragesima zijn feriae majores. Zie nog de art. > Catechumenaat; Bxpulsio; Reconciliatie. Vermist. L i t.: L. Eisenhofer, Handb. d. Lit. (1 1932, 494 vlg.); L. Duchesne, Orig. du Culte chrét. (bist. VIII, § 4, 3°). Vastenavond, eigenlijk de avond voordat de groote vasten begint, dus Dinsdagavond vóór Aschwoensdag. Bij uitbreiding de naam voor de ebde dagen voor Aschwoensdag. Zie ■> Carnaval; Vastenavondspelen. Vastenavondspelen, eigenlijk kluchtspelen, die bij de bijzondere stemming van de vastenavondgrappen passen; toch wordt het woord in het Duitsch Fastnachtspiel algemeen gebruikt voor het wereldlijk kluchtspel, dat (voor het eerst in de 15e eeuw, te Neurenberg, beoefend) vooral door Hans Sachs, in de 16e, vertegenwoordigd is. In het Nederlandsch heeten Vastenavondspel enkele kluchten, die inniger met Vastenavond in verband staan. > Verhee (Wouter). V. Mierlo. Vasteneonfcrentle, een > conferentie, gelijk er in de groote vasten in serie gehouden worden over een of ander apologetisch of ander eenigszins godsdienstig onderwerp. Bekend zijn vooral de jaarlijksche in de Notre Dame te Parijs, waar o.m. optraden: Lacordaire, Monsabr*5, Janvier. v. d. Eerenbeemt. Vastendag, geboden, is een dag, waarop men verplicht is te > vasten. De bisschoppen kunnen v. voorschrijven voor hun bisdom; de paus voor de geheele Kerk. In het kerkelijk wetboek zijn als jaarlijksche v. voor heel de Kerk vastgesteld: 1° alle dagen van de zgn. groote vasten (-> Vasten, sub B), d.i. van Aschwoensdag tot Paaschzaterdagmiddag, uitgenomen de Zondagen; 2° de > quatertemperdagen; 3° de > vigiliedagen van de feesten: Pinksteren, Mariaten-Hemel-opneming, Allerheiligen en Kerstmis. Valt een dergelijke dag op een Zondag of als Zondag te vieren feestdag, dan is het geen v., behalve wanneer zulk een feestdag binnen de groote vasten valt. In de spreektaal wordt het woord v. niet zelden gebruikt in de beteekenis van > onthoudingsdag. Dit is niet juist, maar wordt veelal goed bedoeld en goed verstaan. Vroeger waren alle wettelijk vastgestelde v. tevens onthoudingsdagen. Nu niet meer. De v. buiten de groote vasten zijn feitelijk ook onthoudingsdagen. Binnen de groote vasten zijn de vier eerste dagen van de week alleen v. en geen onthoudingsdagen, uitgezonderd de Aschwoensdag en quatertemper-Woensdag, die dus samen met de Vrijdagen en alle Zaterdagen in de vasten tevens onthoudingsdagen zijn. Eender. Vastendoek, > Hongerdoek. Vastenmaand (Moham m.). > Ramadan. Vastenmeditatie, > Lijdensmeditatie. – Vastenpreek, een preek, zooals er in de groote vasten bij wijze van serie gehouden worden, niet echter over het lijden Onzes Heeren (vastenmeditatie, > lijdensmeditatie), maar over stoffen van dogmatiek en moraal; het doel komt met dat van •> missies overeen. Vooral in Frankrijk (Massillon, Bourdaloue) en Italië; jaarlijks worden de vastenpredikers van Rome door den paus in audiëntie ontvangen. v. d. Eereribeemt. vastentijd, Heilige, > Vasten (2°). – W 7 V/ * * * ö /• Vastenvelum, > Hongerdoek. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vaste plant, overblijvende plant met waterpas groeiende ondergrondsche stengels. Veel onkruiden en tuinplanten zijn vaste planten. Vaste rug. Aldus noemt men bij een gebonden boek een rug, wanneer de katerns (d.i. de op formaat gevouwen bedrukte vellen) der bladen op het leer van de buitenzijde bevestigd zijn. Deze, wel zeer sterke, manier van boekbinden belemmert echter het gemakkelijk open-liggen bij het lezen. Voor oude missalen, die zeer groot van afmeting waren en op zeer zwaar perkament waren geschreven, was dit de beste en gewoonlijk gevolgde bindwijze. Poortenaar. Vastheid (t ec h n.), > Drukvastheid; Trekproef. Vasthi, gemalin van koning Assuerus (Xerxes I), werd door dezen verstooten. In haar plaats werd Esther verkozen (Esth.l.9; 2.1). Vastradis, Heilige, moeder van St. Gregorius, bisschop van Utrecht, gestorven in het klooster Susteren, waar zij vereerd werd. Feestdag 21 Juli. Vastreehltarief, een der electriciteitstarieven, waarbij men naast een bepaald bedrag per verbruikte kWh een vast bedrag betaalt als bijdrage in de aanleg-, onderhouds- en administratiekosten. Zie Electriciteitstarieven. Ook bij water- en gastarieven kent men vastrecht. Naast het bep. bedrag per m 3 betaalt men een vastgesteld bedrag. Vat, 1° (p 1 a n t k.) ■> Vaatbundels. 2° (Liturgie) Onder Heilige Vaten verstaat men het tot het altaar behoorend vaatwerk, nl. kelk, pateen, pyxis of ciborie, monstrans (lunula, custodia) (voor al deze woorden zie op eigen trefwoord). Zij zijn geheel of minstens gedeeltelijk van edel metaal vervaardigd. De deelen, welke in onmiddellijke aanraking met de H. Eucharistie komen, moeten minstens zilver-verguld zijn. Kelk en pateen worden geconsacreerd, de andere H. Vaten enkel gezegend. De geconsacreerde (= kelk en pateen) mogen, zonder geconsacreerde hostie of wijn, alléén aangeraakt worden door minstens getonsureerden, én door hen en haar (leeken), die de vaten onder hun hoede hebben ontvangen (kosters, kosteressen). Niet echter door andere leeken, ook niet door religieuzen, tenzij met pauselijk indult (S.R.C. 4198, § 15). Zijn de H. Vaten gevuld met geconsacreerde species, dan is het aanraken ervan alleen geoorloofd aan geestelijken, die minstens diaken gewijd zijn. Niet gewijd, noch gezegend wordt het overig liturgisch vaatwerk: kelklepeltje (> Lepeltje), ampullen met schaaltje, communieschaaltje (sinds 1929 voorgeschreven voor het opvangen der fragmenten, die bij het Communie-uitrciken zouden kunnen vallen), het vaatwerk met de H. Oliën, wierookvat, scheepje, draagbaar wijwatervat en sprengkwast. Vermist. Lit.: G. Jacob, Die Kunst im Dienste der Kircbe (II 1901, 2. a. § 42); I. Braun S. J., Das christl. Altargerat (1932, 17-196); Rohault de Fleury, La Messe (V, 45-153). Vatbaarheid (b i o L), min of meer sterk uitgesproken gevoeligheid van plant- en diersoorten (resp. rassen) voor bepaalde ziekten. In de laatste jaren is de proefondervindelijke erfelijkheidsleer erin geslaagd o.a. bij cultuurplanten een aantal rassen te kweeken, die voor bepaalde ziekten onvatbaar zijn. Men kent thans inderdaad fusariumvrije katoenrassen, wratziekvrije aardappelrassen, enz. Sinds men weet, dat ook bij tarwe rassen bestaan, die onvatbaar zijn voor stuifbrand (Ustilago tritici), en dat deze immuniteit berust op een erfelijk, physiologisch werkzame eigenschap van dominanten aard, worden zoowat in alle selectie-stations kruisingen met deze immune rassen doorgevoerd. Dumon. Vaticaan, ■> Vaticaansch paleis. Vatioaansch Arehief. Dit werd in 1611 door paus Paulus V gesticht, nl. doordat hij de documenten betreffende het bestuur van de Kerk, Kerkelijken Staat en het pauselijk hof, bewaard op verschillende plaatsen, bij elkaar bracht; later werd het nog met verschillende verzamelingen aangevuld. Ofschoon er in den loop der jaren veel verloren is gegaan, bevat het archief nog een rijke verzameling van oorspronkelijke oorkonden, talrijke copieën of ontwerpen van uitgaande stukken, afschriften van binnengekomen brieven (Vaticaansche, Lateraansche, Avignonsche registers, lijsten van supplieken en breven), de pauselijke boekhouding, de correspondentie tusschen nuntii en staatssecretarie (nuntiatuurberichten), verslagen door de bisschoppen ingediend, processen over de aanstelling dezer kerkvorsten, acten van concilies en synoden, beschrijvingen van conclaves; daarbij de correspondentie van verschillende kardinalen en Rom. families. De inventarissen en catalogi laten te wenschen over, maar er wordt met ijver arn verbetering gewerkt. J o D _ Sinds de openstelling door paus Leo XIII in 1881 wordt dit archief dagelijks door ongeveer 30 a 40 geleerden uit de geheele wereld voor studie-doeleinden bezocht. De leiding berust bij een prefect, die onder den bibliothecaris van het Vaticaan staat. U i t g.: talrijke lit. vermeld bij; G. Brom, Guide aux archives du Vatican (Rome 1911). Post. Vatieaansch Concilie, 20e en laatste Algemeene Concilie, van 8 Dec. 1869 tot 20 Oct. 1870. Het was reeds sinds 1864 voorbereid door rapporten over de te behandelen kwesties, die door Rome aan vsch. bisschoppen waren aangevraagd. In 1869 werd de geheele te behandelen stof door zes uit vsch. naties samengestelde voorbereidende commissies in schemata verwerkt. Aan het Concilie, dat in de St. Pieter te Rome werd gehouden, is door 774 vaders (kardinalen, bisschoppen, ordesgeneraals en abten) deelgenomen; er werden 93 algemeens vergaderingen gehouden, waarvan 4 onder voorzitterschap van paus Pius IX. Hoewel de voorbereidende commissie voor de geloofszaken niet van plan was de dogmaverklaring van de pauselijke > onfeilbaarheid (voor de leerstellige beteekenis hiervan zie dit woord) op het program te zetten, werd deze kwestie toch het hoofdpunt. Vóór de bijeenkomst toch had ze reeds in zeer heftige polemieken de publieke opinie overheerscht. Kerkelijke kringen buiten het Concilie drongen er op aan de onfeilbaarheid des pausen als geloofspunt te definieeren, en dit had heftige bestrijding gevonden, vooreerst bij een aantal Katholieken, ook bisschoppen, die hoofdzakelijk tegen de opportuniteit waren en grooten afval van liberale en halfslachtige Katholieken vreesden, vervolgens bij alle vijanden van het pausdom: liberalen, Jansenisten, Gallicanen enz. Zelfs de politiek (Hohenlohe, Gladstone) ondernam verhinderingspogingen. Kardinaal Dechamps van Mechelen was de eerste, die, toen de kerkvergadering reeds geopend was, het voorstel deed om de kwestie der onfeilbaarheid op het program te plaatsen, hetgeen in Mei 1870 geschiedde. De groote meerderheid der vereenigde vaders vond thans, dat wegens de heftige bestrijding de definieering van het vrijwel altijd practisch en theoretisch aanvaarde leerstuk noodzakelijk was geworden; een minderheid (Dupanloup, Hefele, Ketteler, Strossmayer) be- Wat niet onder Y ... . te vinden is, zoeke men onder W . . . . streed niet, althans wilde niet bestrijden, het dogma, doch vond de definieering met het oog op de algemeene beroering buiten de Kerk thans niet opportuum. Buiten het Concilie bestreden Döllinger, Friedrich e.a. ook het dogma zelf. Na uitvoerige beraadslagingen, waaraan geenszins de vrijheid van het woord ontbroken heeft, zooals door tegenstanders van het Concilie ten onrechte beweerd is, stemden 18 Juli 1870 van de 535 nog aanwezigen slechts twee bisschoppen tegen de definitie der onfeilbaarheidsverklaring, doch toen de beslissing eenmaal gevallen was, erkenden ook zij het dogma. De zgn. minderheidsbisschoppen, 66 in getal, hadden zich daags te voren met verlof van den paus uit Rome verwijderd, om niet vóór een definitie te moeten stemmen, die zij niet wilden bestrijden, maar waarvan zij de afkondiging inopportuun! achtten. Ook zij onderwierpen zich zonder uitzondering aan de gevallen beslissing. De door hen gevreesde afval had niet plaats; alleen in Duitscliland en Zwitserland vormden zich kleine ->■ Oud-Katholieke sekten. Ten gevolge van den inval der Piëmonteezen in den Kerkel. Staat en na de inneming van Rome (20 Sept. 1870) werd het Concilie voor onbepaalden tijd verdaagd (20 Oct.). Vele uitvoerig voorbereide voorstellen van leerstelligen en disoiplinairen aard bleven onafgewerkt liggen. Naast de dogmatische constitutie Over het Katholiek Geloof (God, Openbaring, Geloof, Rede, verhouding van deze laatste tot elkander), was alleen een gedeelte van die Over de Kerk van Christus afgehandeld, en wel het elfde hoofdstuk, waarin het primaat en de onfeilbaarheid van den paus waren gedefinieerd. L i t. Klaar eu zaakrijk overzicht in De Jong-, Handb. der Kerkgesch. (3IV, p. 168-177), alwaar ook ruime literatuuropgave. De documenten zijn verzameld in Colleetio Conciliorum Lacensis (VII); de uitvoerigste geschiedenis (Kath.) is die van Granderath, Gesch. des Vatik. Konzils (3 dln. 1903-’06); geheel anti-kerkelijk is die van Friedrich, Gesch. des Vatik. Konzils (3 dln. 1877-’B7). Belangrijke aanvullingen geeft nog Mourret, Le Concile du Vatican, d’après des documents inédits (1919). Een goed Ned. boekje is de Petrus-Canisiusuitgave van Kollenberg, De zegepraal der pausel. onfeilbaarheid op het Vatic. Concilie (1911). Gorris. Vaticaansche bibliotheek, > Bibliotheek (en afb. op de pl. t/o kol. 128 in dl. V). Vaticaansche Staat, > Vaticaansche Stad. Vaticaanschc Stad is een onafhankelijke staat (-> Kerkelijke Staat), bevattende een grondgebied van 44 ha, gelegen rond de St. Pieter (het plein, pauselijke paleizen en tuinen, niet het Officie en Campo Santo Teutonico). Tot zekere hoogte moet men bij dit gebied bijtellen 12 complexen van goederen en gebouwen met het privilege van extraterritorialiteit, vrijheid van onteigening en belasting (St. Jan, S. Maria Maggiore, St. Paulus, Datarie, Kanselarij, Propaganda, St. Calixtus, Palazzo dei Convertendi, H. Officie met Campo Santo Teutonico, Vicariaat, gedeelten van Janiculus en Gastel Gandolfo) en 8 andere met vrijheid van belasting (studie-inrichtingen, enkele paleizen en retraitenhuis). Bij het aantal inwoners van dezen kleinen staat moet onderscheid gemaakt worden tusschen de eigenlijke burgers (nl. ruim 700, o.a. kardinalen, die in Rome, maar vaak buiten de V.S. wonen, hoogo geestelijken en Zwitsers) en personen, die verlof hebben om binnen de stad te wonen, o.a. de dienaars der burgers. De officieele vlag bestaat uit twee loodrechte zijden banen, wit, geel, met op de witte baan den gekruisten sleutel, bekroond door de tiara (zie de plaat Vlaggen in dit deel; vgl. den index in kol. 831/832). Het wapenschild derV. S. vertoont dezelfde sleutels met tiara op een rood vlak, gelijk ook het officieele ronde zegel met opschrift Stato della Citta del Vaticano (afgekort op auto’s: S.C.V.; voor de post Citta del Vaticano). De V. S. heeft eigen munt, posterijen met eigen postzegels, telegraaf, telephoon en radio, alles internationaal erkend en door bijzondere conventies met Italië geregeld. Zie den plattegrond op de kaart t/o kol. 320 in dl. XIV. Lit.: B. Post en J. O. Smit, Het Vaticaan (1932). Het leger der V. S. bestaat uit Zwitsersche garde (100 man); gewapend zijn ook de gendarmen (politiedienst in de V. S.); de uit een officierencorps van 90 leden bestaande edelgarde, waarvan de leden om beurten de gewone eerewacht van den paus vormen; en de paleisgarde, gevormd door 400 in Rome wonende burgers, die bij plechtige gelegenheden als eerewacht in functie treden. Ridderorden: > Christusorde (1319); orde van den > Gouden Spoor (1905); >Piusorde (1847); Orde van den H. Gregorius (■> Gregorius-orde) (1831); > Silvesterorde (1841). Lit.: Ch. Richon, Le pape et la Cité du Yatican (1933). Post. Vaticaansche sterrenwacht. Van de bestaande Europ. sterrenwachten is de Vaticaansche de oudste. Haar stichting staat in nauw verband met de kalenderhervorming van 1582. Omtrent 1579 liet Gregorius XIII in het Vaticaan den naar hem genoemden, 76 m hoogen toren bouwen, en aan den daarin door Ignazio Danti geoonstrueerden meridiaan kon de paus zich met eigen oogen overtuigen, dat de zon reeds op 11 Maart door het Lentepunt ging, zoodat hervorming dringend noodig was. Nadat het hoofddoel der sterrenwacht bereikt was, kwam zij weldra in verval. Van 1789 tot 1821 verrichtte mgr. Gilii er meteorologische waarnemingen ter bestudeering van het klimaat van Rome. In het jaar 1888, ter gelegenheid van het 50-jarig priesterjubilé van Leo XIII, werd de sterrenwacht, op voorstel van den Barnabiet p. Denza, tot nieuw leven gewekt. Een aantal instrumenten, geschenk van Ital. priesters, werd in den Gregoriaanschen toren opgesteld. Het program omvatte, behalve de meteorologie, de deelname (met 17 andere sterrenwachten) aan het werk der photographische hemelkaart, waarvan aan het Vaticaan de zone tusschen 65° en 64° deel. door het internationale congres van Parijs (1889) werd toevertrouwd. Daartoe werd een photografische kijker opgesteld in den bijna elf eeuwen ouden Z.O. vestingtoren op den Vaticaanschen heuvel. Eerste directeur was p. Denza (f 1894). Nadat de Oratoriaan p. Lais tot 1898 het vice-directeurschap had waargenomen, werd hij in het bestuur opgevolgd door den Augustijn p. Rodriguez. In 1906 werd p. J. G. Hagen S.J. door Pius X belast met de uitbreiding en reorganisatie der sterrenwacht. De meteorologie verdween van het program; in den N.W. vestingtoren werd een visueele kijker opgesteld, waarmede veranderlijke sterren werden waargenomen en een hemelschouw over de kosmische nevelvlekken gehouden werd. De aan den toren Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Wapen der Vaticaansche Stad. aanleunende villa van Leo XIII werd hoofdgebouw. Na de Wereldoorlog werd het werk der sterrenwacht meer en meer bemoeilijkt door het vele electrische licht. Na Hagen’s dood (6 Sept. 1930) kreeg daarom zijn opvolger, dr. J. Stein S.J., van paus Pius XI de opdracht, de sterrenwacht naar Gastel Gandolfo, op 25 km afstand van Rome, te verplaatsen, en tevens geheel naar de nieuwste eisohen der wetenschap in te richten. Op het hooge terras (460 m boven zee-peil) van het paleis verheffen zich twee koepels, de een met een photographischen dubbelkijker (combinatie van camera en spiegel), de andere met een visueelen kijker. Verder is de sterrenwacht voorzien van een reeks der meest moderne hulp- en meet-instrumenten. Annex is een astrophysisch laboratorium voor spectrographisch onderzoek, ingericht door p. Al. Gatterer S.J. Het personeel der sterrenwacht bestaat uit den directeur met vijf assistenten en twee mechanici. Op 29 Sept. 1936 had de plechtige inauguratie plaats in tegenwoordigheid van paus Pius XI. Stein. Vaticaansch paleis, Vaticaan, de tegenw. ambtswoning van den paus, bevat vsch. regeeringsbureau’s en instellingen van kunsten en wetenschappen. Reeds in de 4e eeuw stond er een klein pauselijk paleis bij St. Pieter, dat in 800 waardig genoeg was om Karei den Grooten en in 962 om keizer Otto I te herbergen. Het werd in de volgende eeuwen uitgebreid, zoodat de pausen er zich na hun verblijf te Avignon in 1378 metterwoon konden vestigen. Het tegenwoordige gebouwencomplex is hoofdzakelijk tot stand gebracht in den tijd der Renaissance, tusschen de jaren 1460 en 1590, ofschoon ook de latere pausen er veel in hebben veranderd en verbeterd. Vanaf het St. Pietersplein ziet men een vooruitspringend vierkant gedeelte, dat dateert uit den tijd van Sixtus V (1585-’9O) en op de eerste etage (boven de ambtswoning van den kardinaalstaats-seoretaris) de werkkamer en de ontvangzalen van den paus en op de tweede diens particuliere vertrekken bevat. Links van dit gebouw ziet men een binnenplein, het zgn. Cortile di San Damaso, kenbaar aan de met glas gesloten halfbogen, die de gangen of loggia met de fresco’s van Raffael afsluiten. Het geheele gebouwencomplex, dat zich op zij van en achter dit binnenplein bevindt, is toegankelijk voor het publiek en bergt de kostbare monumenten van geschiedenis en kunst, nl. de Sixtijnsche kapel, gebouwd door Sixtus IV (1471-’B4) en beroemd om haar fresco’s der Florentijnsche en Umbrische meesters en vooral van Michelangelo; het Apartement van Borgia, het woonhuis van Alexander VI en bekend om zijn fresco’s van Pinturicchio e.a.; dan de zgn. Stanzen van Raffael, d.i. de vertrekken van paus Leo X, waarin de Sala della Segnatura met de Disputa del santissimo Sacramento en de School van Athene; ten slotte de kapel van Nicolaas V met het werk van fra Angelico. In de uitgestrekte galerijen, die dit gebouwencomplex met het Belvedere (d.i. het zomerverblijf van Innocentius VIII, 1484-’92, op het hoogste punt van het hellend terrein gelegen) verbinden, bevinden zich de Vaticaansche Bibliotheek en het > Vaticaansch Archief en de musea. Bij deze laatste onderscheidt men de waardevolle Etruskisch- Egyptische verzameling, het museum van Klassieke beelden met de wereldbekende stukken als de Laocoöngroep, den Apollo van Belvedere, den Hermes van Praxiteles, ten slotte de Pinacotheek,die haarbelangrijkheid vooral dankt aan de Arazzi (tapijten) en de paneelen van Raffael (kroning van Maria, Madonna van Foligno, Transfiguratio). Slechts om deze monumenten van cultuur en kunst is het Yaticaansch paleis de „rijkste” residentie der wereld. Lit.: J. O. Smit, Rome (111 1937). Post. Vaticana, E dit i o. (Muziek) Om kwesties te vermijden tussohen en met vsch. particuliere uitgevers, besloot Pius X den eersten druk der herstelde Gregoriaansche zangen uit te geven op de eigen Vatic. drukkerij; zóó echter, dat op bepaalde voorwaarden deze uitgave mocht nagedrukt worden; deze Vaticaanschc druk (Editio Vaticana) wordt ook Editio typica genoemd. Bruning. Vatna Jökull, grootste plateaugletsjer van Ijsland (X 432 C 2), gelegen op het hoogste deel van het eiland in het Z.0., ca. 8 600 km2 groot. Het smeltwater voert veel slib mee en heeft rondom groote spoelzandvlakten gevormd. Het opp. is glad en heeft weinig spleten. Onder het ijs ligt de Grimsvatn, een vulkaan, die in 1903 voor het laatst gewerkt heeft. Van de afzonderlijke gletsjers aan den rand zijn de voornaamste de Skaptarjökull in het W. en de Skeidarajökull in het Z.O. fr. Stanislaus. Vattis, plaats in Zwitserland, kanton St. Gallen. Niet ver van V., in het Taminadal, ligt het zgn. Drachenloch op 2 446 m boven den zeespiegel, dat, blijkens de vondsten (1917) van dierenknoken en steenen en beenen werktuigen, een der oudste woongrotten van het Palaeolithisch Zwitserland geweest is. Opvallend is het groot aantal dierenskeletten (vnl. van holenberen), die er als opgestapeld waren. Hiervoor had men langs de wanden van de grot op een afstand van 40 a 60 cm kleine muurtjes van 80 cm hoogte met kalksteenen opgetrokken ofwel steenen kisten gemaakt. Men ziet hierin ofwel het bewijs van een primitieven jaohtcultus ofwel de overblijfsels van een verzamelden wintervoorraad. Lit.; Ebert, Reallex. d. Vorgeseh. (XI 1927-’2B, s.v. Sohweiz). R.DeMaeyer. Vauban, SébastienLeprestre, seigneur de, beroemd Fransch vestingbouwkundige, veelzijdig genie; niet slechts militair ingenieur in den breedsten zin, maar ook een figuur als economist, als civiel-ingenieur, enz. * 15 Mei 1633 te St. Leger-de-Fougeret (Yonne), f 30 Maart 1707 te Parijs. Als vestingbouwkundige is hij de grondlegger van het Fr. vestingstelsel. Op 35-jarigen leeftijd regelt hij practisch de fortificaties in Frankrijk. In de uitwerking daarvan verwezenlijkt hij in zijn zgn. Eerste Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vergelijkend schema van de drie versterkingswijzen van Vauban. Manier de ideeën van Pagan. De constructiewijze der > escarpmuren is van V., evenzeer de geniale aanpassing aan het terrein. In zijn Tweede en Derde Manier vergroot hij de diepte in de verdediging, door invoering van > gedetacheerde bastions, welke „gebastionneerde” torens dekken; groote > tenailles vullen de openingen tusschen de gedetacheerde bastions, en groeien daarmede tot een > „enveloppe” uit. Later voert hij in: een reduit op elk > ravelijn en een gebroken > courtine (zie lig.). Niet minder belangrijk is zijn „Aanvalswijze voet-voor-voet”, een meesterlijk georganiseerde sappenaanval, waarvan sommige elementen nog toepassing vonden in 1914 (Maubeuge). Als economist handhaafde V. het mercantilistisch staatsabsolutisme, maar hij kwam in verzet tegen sommige mercantiiistische beschouwingen. Hij schreef de ellende van het volk toe aan de financiers, de belastingambtenaren en de privilegies. Als een der eersten, die gelijkheid van belastingen eischte, hekelde hij de Fr. misstanden en stond een inkomstenbelasting op evenredigen grondslag voor. Door zijn boek La Dime royale (1707) verloor hij de gunst van Lodewijk XIV. Saint-Simon noemde hem den eerlijksten man zijner eeuw. Hij was de grondlegger van de statistiek en stond eenheid in maten en gewichten voor, een eeuw voor Napoleon deze invoerde. Op 70-jarigen leeftijd werd hij maarschalk van Frankrijk. Zijn geschriften zijn verzameld in zijn 12- deelige „Oisivetés”. L i t.: P. Lazard, V. (1934); Mann, Der Marschall V. u. die Volkswirtschaftslehre des Absolutismua (1914); Coornaert, V., projet d’une dime royale suivi de deux écrits financiers (1933). H. Lohmeijer/Borrel. Vaueelles, gemeente in de prov. Namen (XVIII 240 B/C 4-6), ten N.O. van Couvin; circa 300 inwoners (voornamelijk Katholiek); oppervlakte 317 ha; landbouw; steengroeven. Vaucluse, 1° departement in Zuid-Frankrijk; opp. 3 578 km2; ca. 242 000 inw. Hoofdstad Avignon. Het dept. is bergachtig. Landbouw (tarwe), zeer veel ooft, tabak, olijven, vroege groenten. Veel honig en was, weinig veeteelt. Eenige industrie (olijfolie, conserven, kurk, zijde, landbouwmachines). 2° Mooie bron nabij het dorp V. in de Fransche Voor-Alpen, bezongen door Petrarca. Heere. Vaud, Pays de, Fr. naam van het Zwitsersche kanton ■>- Waadt. B. Vaughan S.J. Vaudeville is begin 18e eeuw in Frankrijk de naam voor muzikale tooneelstukken, die bestonden uit bekende melodieën. Door hun satyrische tendenz konden ze worden vergeleken met de Eng. ballad-opera en zijn mede voorloopers van het zgn. Singspiel. De v. heeft zich tot nu gehandhaafd; over de herkomst van den naam is men het niet eens. Een verzameling van v. is o.a. Le Clé du Caveau (41872). Piscaer. Vaudoyer, Jean Louis, Fransch dichter van neo-Renaissancistische vormkunst. * 10 September 1883 te Plessis-Piquet. V oorn. werken: Poésies (1906-’12); Colliers pour des ombres (1913); Lettres amoureuses; Rayons croisés (1921); La stéle d’un ami (1916); Franges; benevens romans met gewaagde thema’s en kleurige reisverhalen. Vaugelas, Claude Favre, Seigneur de, Fransch taalgeleerde. * 1596 te Meximieux en Bresse, f 1650 te Parijs. Vooral beroemd door zijn Remarques sur la langue frangaise (1647). Als taalregelaar erkent hij slechts één maatstaf: het taalgebruik van de hoogere beschaafde standen. Hielp daadwerkelijk de kort tevoren gestichte Academie waarvan hij vanaf 1634 deel uit maakte, in haar lexicologischen arbeid. Uitg.: Eemarques sur Ia langue franfaise (d. J. Streicher, 1934). Wülemyns. Vaiigiian,l° B e r n a r d, Jezuïet,kanselredenaar; broeder van 4°.*205ept.1847 te Courtfield, f 31 Oct. 1922 te Londen. Hij had vijf broers priester, waarvan twee bisschop en een kardinaal, en vijf zusters religieuzen. Als predikant in hoog aanzien zoowel bij rijken als bij armen. Bevriend met Edward VII, dien hij op diens sterfbed nog bezocht. , J -r ~ Lit.: in tijdschrift Studiën (dl. 99); Martindale, Father B. V. (1923). v. Hoeck. 2° D i a na, gefingeerde persoon, door L. ■> Taxil gecreëerd. 3° H e nr y, Eng. dichter. * 17 April 1622 te Llansaintffraed (Wales), f 23 April 1695. Vestigde zich als dokter. Bekend om zijn mystieke, Katholiek getinte gedichten en proza-meditaties, zooals de bundels Silex Scintillans en Flores Solitudinis. Ui tg.: Works, ed. L. Martin (2 dln. 1915); Poems, ed. E. K. Chambers (1904). Beek. 4° H e r b e r t, kardinaal-aartsbiss., ordestichter; broeder van I°. * 15 April 1832 te Gloucester, f 19 Juni 1903 te Londen. Studeerde te Rome aan het Eng. College en in de Accademia dei nobili ecolesiastici, werd lid van de congregatie van den H. Carolus Borromeus, stichtte de St. > Josephscongregatie van Mill Hill (1866) voor de missiën; aartsbisschonvan Westminster 1892, kardinaal 1893. Y. was zeer verdienstelijk voor het lager en hooger Katholiek onderwijs, voor de geloofsverdediging en voor allerlei sociale liefdewerken. Om zijn deugd en vroomheid ook bij de Anglicanen zeer in aanzien. Schrijver van vsch. geestelijke werken, o.a. The Young Priest (1904; Ned. vert. door B. van Baaren, pr., 1909). Beijershergen van Henegouwen. L i t.; J. Snead-Cox, The Life of Card. Vaughau (1934). Vaughan Williams, Ral p h, componist. * 12 Oct. 1872 te Down Ampney (Eng.). In 1901 doctor of music (Cambridge); zijn muziek is sterk op de Kardinaal H. Vaughan. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... Engelsche volksmuziek geïnspireerd. Zijn invloed op jongeren is sterk, o.a. op G. > Holst. Voorn, werken: Sea Symphony (met koor) (1910); A London symphony, Mystieal Songs, Cantates, liederen, kamermuziek, prei. voor orgel, Concerto academico (viool). —L i t.: A. E. F. Diokinson, An introd. to the musie ol R. V. W. (1928). Koole. Vaugoin, Kar 1, Oostenrijksch staatsman. * 8 Juli 1873 te Weenen. Aanvankelijk ambtenaar; minister van 1921 tot 1933, en bondskanselier van Sept. tot Dec. 1930; behoorde tot de Christelijk-sociale partij. Vaulx, 1° gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (XIII 176 C 6, bijkaartje), ten O. van Chimay; opp. 541 ha, ca. 150 :nw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steengroeven; rivier: het Witte Water. V. is reeds in de 7e eeuw bekend. 2° Gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 A3), ten Z.O. van Doornik; opp. 404 ha, ca. 2 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw; veeteelt, steengroeven, cementfabricage; Schelde-dal; ruïnes van oud kasteel. V. Asbroeck. Vauquelin dc la Fresnagc, Jean, dichter, Normandisch edelman. * 1536 te La Fresnaye-au-Sauvage bij Falaise, f 1608. Met zijn Satires werd hij de eigenlijke grondlegger van dit genre in Frankrijk. In zijn beroemde Poétique (1605) stelde hij zich tot doel de poëtica van de Pleïade te verkonden, doch het lukte hem slechts de vooruitstrevende theorieën van Ronsard tot een vrij onschuldige leerstelling te herleiden. Aldus bereidde hij Malherbe voor. Ui t g.: L’Art Poétique (d. G. Pelissier.) Willemyns. Vauvenargues, Luc de Clapier, marquis de; Fr. moralist, „ontkerstend voortzetter van Fénélon” en aankondiger van Rousseau. * 6 Aug. 1715 te Aix en Provence, f 9 Maart 1747 te Parijs. Ondanks zijn zware levensontgoochelingen en ellenden klinken zijn „Maximes” optimistisch. V. is een deïst, die, wat de onsterfelijkheid betreft, alléén in die van den roem gelooft. Voorn, werken: Introduotion kla oonnaissance de I’esprit humain (1746); Réflexions et maximes (1746, nieuwe uitg. Croville-Morand, 1934). U i t g.: Oeuvres, d. Gilbert (1857); Lettres inédites.... (1933). —L i t.: G. Lanson, Le marquis de V. (1930); S. Rooheblave, V. ou la Symphonie inachevée (1934). Willemyns. Vaux-Chavaime, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 Dl); opp. 1 226 ha; ruim 375 inw. (Kath.). Leem- en rotsgrond. Vaux-et-Borset, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2); opp. 643 ha, ca. 1000 inw;. landbouw, veeteelt; geteisterd in 1914. Vaux-les-Rosièrcs, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 D3); opp. 794 ha; ruim 600 inw. Vaux-sous-Chèvremont, gem. ten Z.O. van Luik (XVI 704 D2); opp. 359 ha, ca. 4 500 inw. (vnl. Kath.); rotsachtige omgeving; landbouw, steengroeven, steenkoolontginning, staalfabrieken. Rivier: de Vesdre; eertijds bekende vesting; thans bedevaartplaats (O.L.Vr. van Chèvremont). V. Asbroeck. Vazal, > Vazalliteit. t U/.ÏU) v a£/tiixiuciu. Vazalliteit, gezagsverhouding tusschen hem, die, zwak als eenling, behoefte gevoelt aan bescherming, en een machtig heer, die bereid is deze bescherming (defensio) op zich te nemen. Bij de opkomst der v. in de 8e eeuw draagt deze verhouding een privaatrechtelijk karakter. Als tegenpraestatie heeft de vazal (vassus, vasallus, knecht, dienaar) verschillende diensten aan zijn heer te bewijzen (o.a. krijgsdienst). Het verschijnsel der v. speelt een belangrijke rol bij het leenwezen (> Leenstelsel). Hermesdorf. Vaz Diaz was tot voor kort het algemeene Ned. persbureau te Amsterdam, dat de dagbladen van nieuwsberichten voorzag. Oorspronkelijk begonnen als leverancier van binnenlandsch nieuws, vnl. voor de provinciale pers, die niet in alle plaatsen van het land eigen correspondenten kon bekostigen, breidde het persbureau geleidelijk zijn diensten tot buitenlandsche berichtgeving en beursnieuws uit. In samenwerking met het (Haagsche) persbureau Belinfante had Vaz Diaz een zoo goed als monopolistische positie verkregen. De vereeniging van dagbladdirecteuren „De Nederlandsohe Dagbladpers” heeft toen in 1935 onder den naam „Algemeen Ned. Persbureau” (A.N.P.) een eigen bureau voor voorziening van de couranten van binnen- en buitenlandsch nieuws voor gezamenlijke rekening, naar het voorbeeld van Zwitserland, gesticht en de bureaux Vaz Diaz te Amsterdam en Belinfante te Den Haag overgenomen. Weterings. o o •' Vazquez de Mella, Juan, bekend Katholiek en monarchistisch Sp. redenaar. * 1861 te Cangas de Onis (Asturië), f 26 Febr. 1928 te Madrid. V. munt uit door de diepte, juistheid en volledige formuleering van zijn philos.-theol. begrippen. Zijn werken zijn nog niet uitgegeven. Vermelding verdient La Eucaristia. V-dcpressie (m ete o r o 1.) wordt door Vvormige > isobaren aangeduid. Zie de fig. Isobarenvormen, in kol. 318 in dl. XIV. Veadar, naam van Joodsche maand. Daar de twaalf maanden van het Joodsche jaar naar den stand van de maan berekend werden, was elk kalenderjaar elf dagen korter dan het zonnejaar en nam men ongeveer om de drie jaar een maand erbij, die V. genoemd werd. C. Smits. Veechi, H oratio, Ital. componist. * Ca. 1550 te Modena, f 1605 aldaar. Kapelmeester der kathedraal te Reggio, later kanunnik te Correggio en sedert 1598 hofkapelmeester der prinsen d’Este te Modena. V. schreef voortreffelijke kerkmuziek (Lamentationes 1597, drie bundels motetten 1590, 1597 en 1604, hymnen en missen). Meer bekendheid verwierf hij door zijn talrijke canzonetten en madrigalen. Te Modena liet hij in 1594 een gezongen tooneelwerk „Amfipamasso” opvoeren, waaraan zijn naam verbonden gebleven is. De dialoog der afzonderlijke figuren wordt er weergegeven door een beperkte 4- of 5- stemmige koorgroep. Lenaerts. Veehmaal, gem. in de prov. Belg.-Limburg ten Z.W. van Tongeren (XVI 480 B 5-6); opp. 714 ha; ca. 710 inw. (Kath.). Landbouw. Kapel van St. Pieters-Horn uit de 13e-14e e., hersteld in 1566. De grotten van Hinnisdaal bestaan uit drie groepen onderaardsche gangen in de tufsteen uitgegraven. Vecht, 1° gedeeltelijk gekanaliseerd riviertje in de prov. Overijsel (XIX 336 B-D 2). Oorsprong in de Pruisische prov. Westfalen. De V. heeft als zijriviertjes de Dinkel en Regge. In Duitschland drijft de V. molens, in Nederland zijn zes stuwen (bij Haandrik, Ane, Hardenherg, Junne, Vilsteren en Vechterweert); hoofddoel hiervan is bevloeiing. Op enkele plaatsen zijn afsnijdingen, waardoor de loop met 26 km is verkort. Scheepvaart is gering (in 1930: 651 schepen, metende ca. 27 000 ton). Zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 368 in dl. XIX. Wierdsma. 2° De Utreclitsche Vecht (XVIII 672 B 4) is een voormalige Rijnarm van Vechten (bij de stad Utrecht) Noordwaarts naar het meer > Flevo; klei- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . VELAZQUEZ Links: Overgave van Breda (1641; Prado, Madrid). Midden: Don Baltasar Carlos (1635; Prado, Madrid). Rechts: Las Meninas (ca. 1656; Prado, Madrid). !• Paus Innocentius X (1650; Palazzo Doria, Rome). ?2. Madonna met Kind, detail uit de Aanoidding der Koningen (1619; Prado, Madrid). 3. Detail uit Bacchus en de Drinkers (1629; Prado, Madrid). 4. Zelfportret, detail uit de overgave van Breda (1641; Prado, Madrid). VAN DE VELDE Links: Willem van de Velde de Oude: De zeeslag bij Livorno, 14 Maart 1653. Rechts: Willem van de Velde de Jonge: Het IJ voor Amsterdam (1680). Links: Willem van de Velde de Jonge: Vierdaagsche zeeslag, 11—14 Juni 1666. Verovering van het Engelsche admiraalsschip „The Royal Prince”. Rechts: Adriaen van de Velde: Ijsvermaak (1665). 1, 2 en 3: Rijks Museum te Amsterdam; 4: Gemaldegalerie, Dresden. strooken aan weerskanten bewijzen haar afkomst als groote rivier. Ze werd al spoedig van de Zuiderzee afgesloten, eerst bij Otterspoor (bij Breukelen), sedert 1437 bij Hinderdam (bij Nigtevecht) en van 1673 af bij Muiden (= mond), waar in 1930 naast sluizen nog een electrisoh gemaal gebouwd werd. Sedert 1609 begint de V. bij de Weerdsluis in de stad Utrecht. De .Vecht heeft nu vooral beteekenis als boezem (240 ha groot), die door de Weerdsluis water ontvangt van de Biltsche of Zeistergrift en van ong. 245 000 ha land ten Z. van de stad Utrecht; zelf ontvangt ze nog water van ong. 42 000 ha land. Vanwege de sterke wisselingen in waterstand, o.m. als door hooge Zuiderzeestanden bij Muiden niet geloosd kon worden, bouwde men, om overstroomingen te voorkomen, bovengenoemd gemaal, over welks bestaansrecht verschillend wordt geoordeeld, sedert de Zuiderzee IJselmeer werd. Als handelsweg is de V. eeuwenlang zeer belangrijk geweest. Sommigen meenen, dat de Drususgracht der Romeinen niet anders zou geweest zijn dan de gekanaliseerde Vecht. In de middeleeuwen was zij de weg naar Zuider- en Waddenzee en verder; later werd zij onderdeel van de Keulsche Vaart (= weg van Amsterdam naar het Duitsche Rijngebied). Sedert het > Merwedekanaal tot stand kwam, is zij als zoodanig sterk achteruit gegaan. In de 17e en 18e e. waren de oevers der V. zeer in trek als woon- en ontspanningsoorden (zie beneden). Nog biedt ze, met name in het Z. deel, veel landelijk schoon. van der Meer. Buitens en tuinen langs de ütrcehfschc Vecht. Begin 17e e. was in Italië in de -> tuinarchitectuur een verandering van smaak gekomen; men behield wél de Renaissance-vormen, doch in meer naturalistisohen stijl. Ook Nederland volgde. De Renaissance ging hier ca. 1670 bijna onmerkbaar in de Barok over. Uit dezen overgangstijd dagteekenen vele prachtige buitens, zoo o.a. die langs de Vecht, waar de Amsterdamsche kooplieden des zomers verblijf hielden en welker tuinen streng regelmatig waren en tegen wind beschermd door eromheen aangelegd, door een gracht omgeven geboomte. Het huis (met erachter gelegen boomgaard) stond gewoonlijk op een kunstmatig terras. Tot zulk een tuin behoorden poorten, prieelen, pyramiden, beelden van mythologische figuren, heggen, soms ook grotten (al of niet met zgn. „rocaillewerk”), doolhoven, theaters, thermen, enz. Vijvers, watervallen, fonteinen e.d. speelden vaak een groote rol. De geheele aanleg was echter vaak bekrompen, door de te beperkte ruimte. Wat ook vaak ontbrak was natuurlijkheid. Tóch behielden deze buitens een zekere deftigheid. Een van de bekendste was „Zijdebaalen”, dicht bij Utrecht, in 1684 begonnen door Jacob van Mollem en in 1693 vergroot; de eigenlijke schepper echter van den in 1740 voltooiden tuin was zijn zoon David, die hem van 1712-1730 uitbreidde en met beelden van Xavéry en Cresant versierde. Hendricks. Vechten, Fectio. Vechthocn. Reeds in de oudste tijden werd een bepaald soort hoenders gefokt, die door hun uiterlijken bouw, hun moed en vechtlust bestemd waren om dienst te doen bij de zgn. > hanengevechten. Vanuit Ned.-Indië zijn deze via Japan en China in Zuid-Europa en later ook in overig Europa geïmporteerd. Er zijn verschillende typen ontstaan, maar zij blijven hun strijdlustig karakter behouden. Beroemd zijn de zgn. aseels, het zuivere, edele Indische vechthoen. Verder het Comwallishoen, in Engeland gefokt, de Orloffs (Rusland), de Belg. vechthoenders. Ook in Australië worden ze gefokt. In de meeste Europ. landen zijn de hanengevechten verboden. Verheij. Vechtsteen of Utrechtsche steen is een baksteen, afkomstig uit Westelijk en Zuid-Westelijk Utrecht. Door het ijzeroxyde in de klei heeft deze steen een mooie paarsroode kleur met gele vlekken. Ze worden gemaakt in 3 formaten, nl. „d r i e 1 i n g e n” 18 x 8,7 x 4,4 cm; „m opp e n” 21,5 x 10,6 x 4,4 cm; „W aal v o r ra” 21,5 x 10,6 x 5,3 cm. Een bijzonder mooie gevelsteen levert een speciale sorteering van zachtroode kleur, zgn. „a ppe 1- b 1 o e s e m”. P. Bongaerts. Veehtwajjen, > Tank. Vector (wis k.). Een grootheid (kracht, snelheid), die behalve een grootte (volstrekte of absolute waarde, modulus) ook een richting heeft, wordt v. of vectorgrootheid genoemd. Zoo’n grootheid kan worden voorgesteld door een lijnstuk, waarvan de lengte de grootte van den v. aangeeft, getrokken in de richting van den v. Deze richting wordt door een pijl aangeduid. Ook zulke lijnstukken worden v. genoemd. Vaak worden twee v. gelijk geacht, als ze dezelfde grootte en dezelfde richting hebben, maar verschillende beginpunten. Dit zijn de zgn. vr ij e v. De verplaatsing van een vast lichaam over een bepaalden afstand in een bepaalde richting is een vrije v.; het beginpunt van den v. kan willekeurig aangenomen worden. Een kracht, die op een vast lichaam werkt, is een g ebonden of glijdende v. Deze kan alleen verplaatst worden langs de lijn, waarvan hij een deel is. Aan een kracht, die op een niet vast lichaam werkt, komt een bepaalde plaats toe (vaste v.). Krachten, die in hetzelfde punt aangrijpen, worden samengesteld als vrije v. Een magnetisch veld is een voorbeeld van een vectorveld, een gebied, waarin een v. (veldsterkte) afhangt van de plaats van het punt. Vectorrekening. Het volgende betreft het rekenen met vrije vectoren. Een vector duiden we aan met een vette letter; bijv. a; zijn grootte is dan a. In fig. 1 is aangegeven, hoe de som a+ b en het verschil a —• b van twee vectoren met behulp van parallelo- grammen verkregen worden. Het product van een vector a en een •> scalar p is een vector van dezelfde richting als a en van de grootte ap. Het scalaire product (of scalarproduct) a.b van twee vectoren a en b is de scalar ab cos (a, b), waarin (a, b) de hoek is door de vectoren gevormd. Het vectorieele product a x b is een vector, die een grootte heeft gelijk aan het oppervlak van het parallelogram bepaald door a en b, en loodrecht getrokken is op het vlak van a en b, en wel aan dien kant van dat vlak, vanwaar de kortste draaiing van a naar b gezien wordt als een positieve draaiing (tegen de wijzers van de klok) (fig. 2). Het voorgaande is vectoralgebra. In de veotoranalyse treden ook differentiaties en integraties op. Vectorrekening. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W XXIII. De v. is van groot belang voor de theoretische natuurkunde (hydrodynamica, electriciteitsleer). L i t.: J. A. Schouten, Vectoranalyee (1921). v. Kol. Vectordiagram (natuur k.). De eenvoudigste vorm van wisselstroom is de sinusoïdale vorm. Een sinusoïde kan worden beschouwd als degraphische voorstelling, die men verkrijgt door de projectie van een eenparig ronddraaienden vector op een vaste rechte lijn uit te zetten tegen den tijd. Vsch. wisselgrootheden, zooals spanningen en stroomen, kunnen dus worden voorgesteld door draaiende vectoren, waarvan de draaisnelheid evenredig is met de frequentie der beschouwde grootheid. Hebben al de grootheden dezelfde frequentie, dan draaien al de overeenkomstige vectoren even snel: men mag dus van hun gezamenlijke draaiing afzien, en de grootheden door vaste vectoren voorstellen, die een vectordiagrarauitmaken (> Na-ijlende stroom, fig. 2). Gillon. Vedastus (V aas t, Vast, Wa a s t), Heilige, bisschep en belijder, f Ca. 540. Gaf het godsdienstonderricht aan Clodovech, koning der Franken, werd in 499 door den H. Remigius als bisschep van Atrecht aangesteld en in 610 als bisschop van Kamerijk. Zijn relikwieën werden in 667 in een kapel van de naar hem genoemde abdij overgebracht. Feest: 6 Febr. in het aartsbisdom Mechelen. Vgl. > Vaast. De Schaepdrijver. L i t.: Dom Devienne, Histoire d’Artois (1784-’B7). Vedel of fiedel, middeleeuwsch strijkinstrument in vsch. grootten en afwijkenden vorm, met degigaals kleinste model; in de 12e eeuw peervormig, daarna met lichte inbuigingen van den romp, afzonderlijken hals (met rechtopstaande stemschroeven), in tegenstelling met de rebec, waarvan hals en romp uit één stuk waren. In de 15e e. kreeg de v. een breeder uitgetrouwden romp. Vedel, Va 1 d e m ar, Deensch litterairhistoncus en letterkundig criticus van anti-naturalistische richting. * 9 Nov. 1865. Hoogleeraar te Kopenhagen. Voorn, werken: Nydannelser i Tidens Aandsliv (1892)- Studier over Guldalderen i Dansk Digtning (1890); Dante (1892); Svensk Romantik (1894); H. Drachmann (1909); Menneskelighed (1920); Firsernes Förere (1923); De ridderromantiek der Franse en Duitse middeleeuwen (vert. Logeman; 1919); Kenaessancens frembrud (1922); Höjrenaessancen (1923). Baur. Vcderdistcl (Cirsium), een plantengeslacht van de fara. der samengesteldbloemigen; heeft ook in onze streken enkele algemeen voorkomende vertegenwoordigers; de akker-v. of stekel, C. arvense, met kleine hoofdjes in schermvormige pluimen op spinnewebachtig behaarde stelen (zie afbeelding in kolom 142 in deel IX), de speerdistel, putterdistel of doom, C. lanceolatum, 2-jarig met lichtpurperen bloemkroon en de kale jonker, C. palustre, op vochtige plaatsen met stengels, die tot bovenaan bebladerd zijn. Vedereschdoorn, > Eschdoom. Veder gewicht, gewichtsklasse tot 57,152 kg bij eenige takken van sport (boksen, worstelen). Vederkruid (Myriophyllum), een plantengeslacht van de fam. der Halorrhagidaceeën ; komt niet een paar soorten in onze streken in slooten en vijvers voor. De kleine rosé bloempjes staan in kransen, die een aar vormen. Vedermotjes (Pterophoridae), nachtvlindertjes met gespleten vleugels. Aantal soorten in onze streken: 29, waar onder Aciptilia pentadactyla, wit met een vlucht van 24-27 mm, en Alucita hexadactyla, geelbruin, ook wel „waaiermot” genoemd. Vederwolk, ander woord voor > cirrus. Vedrin, gemeente in de provincie Namen (XVIII 240 Cl-2), ten Noorden van Namen, circa 2 500 inwoners (voornamelijk Katholieken.); oppervlakte 786 ha ; landbouw; zandgroeven. Vee, > Veeteelt en anderen samenstellingen met Vee-. Veearts, > Dierenarts. Veeartsenijkunde, > Diergeneeskunde. Veeartsenijkundigc dienst, > Veewet. Veeartsenijschool, ■> Dierenarts. Vêefokkerseulturen, > Cultuurkringen. Veeken, Johan van der, koopman. * Te Mechelen, f 1616 te Rotterdam. Tot 1583 te Antwerpen, na 1583 te Rotterdam gevestigd als reeder en koopman, financieel en economisch adviseur van de stedelijke regeering en vooral van Oldenbarnevelt, mede-oprichter van de O. Ind. Comp., uitmuntend door milddadigheid, steun van de Katholieke wederopluiking, gastheer van missionarissen, vooral van Jezuïeten. Rogier. Lit.: Wiersum, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (X). Veekoek is het bijproduct der -> olieslagerij. Naargelang de werkwijze onderscheidt men; vóór- en naslagboek, schilfers, schroot en meel. Soorten : onder anderen cocoskoek, grondnotenkoek, lijnkoek, palmpitkoek, raapkoek, sesamkoek, sojakoek. Dols. Veelhorstelicje wormen (Polychaeta) zijn ringwormen met parapodiën of voetstampen, waarop talrijke borstels van allerlei vorm gezeten zijn. Zij leven op den zeebodem en bezitten vrijzwemmende larven (Trochophora). Men verdeelt ze in vrijlevende vormen, die van roof leven, zooals > zeemuis en > zééduizendpoot, en vastzittende, die zich met afval en plankton voeden, zooals > zeepier en > goudkammetje. M. Bruna. Veelbroederige (polydelphische) meeldraden, > Meeldraad. Veelerveen, dorp in de Gron. gem. > Bellingwolde en > Vlagtwedde. Veelgodendom, ander woord voor > polytheïsme. Veelheid (w ij sb e g.), > Eenheid. Veelhoek of polygoon (meet k.), een gesloten gebroken lijn, die ontstaat door van een aantal punten Alt A 2, . . An (hoekpunten), A 1 met A 2, A 2 met Ag, enz. en tenslotte An met Aj door lijnstukken (zijden) te verbinden. Een diagonaal is een lijnstuk, dat twee hoekpunten verbindt, maar geen zijde is. Men heeft een vlakken v., als alle hoekpunten in één plat vlak liggen, anders een scheeven v. Een y. met 4,5, . . ~ n hoekpunten is een vierhoek, vijfhoek, . . ~ n-hoek. Een v. in den gewonen zin van het woord is een vlakke v., welks zijden (zonder verlengd te worden) elkaar slechts in de hoekpunten snijden. De punten, die een cirkelomtrek verdoelen in een aantal gelijke deelen, bepalen een regelmatigen veelhoek, d.i. een veelhoek met gelijke hoeken en gelijke zijden; verbindt men het middelpunt van den cirkel met twee opeenvolgende hoekpunten, dan ontstaat een middelpuntsdriehoek. Onder een rationalen veelhoek verstaat men een veelhoek, waarvan Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vedermotjes. Aciptilia pentadactyla. Veelhoek. alle zijden en diagonalen en de oppervlakte door rationale getallen worden voorgesteld. v. Kol. Veelhoekig getal. Vormen de getallen a, b, c, d, .. . een rekenkundige reeks met verschil m—2 en met aanvangsterm a = 1, dan heeten de getallen a, a+b, a+b+c, a+b+c+d, enz. m-hoekige of mgonale getallen. Zoo noemt men de getallen: Vijfhoek „Gewone 'vijfhoek ' o ötervormige vijfhoek scheeve vierhoek Regelmatige zeshoek ï 3 6 10 15 . . . driehoekig of triangulair, 1 4 9 1G 25 .. . vierhoekig of kwadratisch, 1 5 12 22 35 .. . vijfhoekig of pentagonaal, ■ ■ J O I— O 5 1 6 15 28 45 . . . zeshoekig: of hexagonaal. x kj üu tu . . . /jcöiiucjvig ui iiCAdguuaaii, 1 7 18 34 55 .. . zevenhoekig of heptagonaal, 1 8 21 40 65 .. . achthoekig of octagonaal, 1 12 33 64 105 . . . twaalfhoekig of dodecagonaal. Het verband van deze getallen met de veelhoeken, waarnaar ze genoemd zijn, moge blijken uit bijgaande figuren. v.d.Corput. -‘O _ K . V». wi wv, Lit.: P. Bachman, Niedere Zahlentheorie (II 1910); M. Kraïtchik, La Mathématique des Jeux (1930). Veelhocksmetincj (landmeet k.). Moet een terrein opgenomen worden, dan is een van de methoden om hierover een veelhoeksnet te slaan. Liefst zal men een gesloten veelhoek kiezen, een veelhoek waarvan begin- en eindpunt samenvallen, met zoo weinig mogelijk hoekpunten en zoo dicht mogelijk de grenzen van het terrein volgen. In dit terrein liggende markante punten worden daarna met een kleiner veelhoeksnet aan het groote, het terrein omvattende net verbonden; de zijden van dit kleine veelhoeksnet vormen veel- al de meetlijnen voor de later volgende detailmeting. De terreinvorm heeft ook invloed op de keuze van het instrument, waarmee de meting zal verricht worden. Heeft men weinig en lange zijden dan zijn planchet, sextant of theodoliet de aangewezen instrumenten, omdat daarmede hoeken tusschen de zijden onderling worden gemeten en de kans op het maken van fouten door het kleine aantal hoeken gering is. Heeft men een groot aantal zijden, dan is het gebruik van een boussole aan te bevelen, omdat daarmede een directe meting van de azimuthen van de zijden plaats heeft. Een controle heeft men als binnen het veelhoeksnet een markant punt ligt, waarop telkens uit opeenvolgende hoekpunten kan gericht worden; door opstelling van ’n theodoliet in dat punt krijgt men hoekencontróle. Bezigt men een planchet, dan blijkt dadelijk een eventueele fout, wanneer de naar dat punt gerichte lijnen niet alle door eenzelfde punt op de teekening gaan. E. Bongaerts. Veelkanler, > Windkei. , . . Veclkleurcndruk. Deze wordt zoowel in hoog-, vlak- als diepdmk uitgevoerd. Eertijds werden lithographieën in twaalf of meer kleuren gedrukt. De moderne reproductie-methodes met haar drie- en vierkleurendruk heeft in vele gevallen het getal te drukken kleuren aanmerkelijk verminderd. Voor elke kleur is in den steendruk een aparte steen, in den hoog-, diep- en offsetdruk een afzonderlijke metalen plaat noodig. Ronner. Veelknoopigen (Polygonaceeën), een plantenfam. der tweezaadlobbigen met kleine bloemen, die 3- a 6-deelig zijn en een bovenstandig vruchtbeginsel hebben. De bladeren bezitten een vliezige stengelomvattende scheede en de stengel is meestal knoopig geleed. Zeer bekende geslachten zijn; zuring, duizendknoop, boekweit en rhabarber. Bonman. Veeltelige plant, plant, die naast bloemen met alleen meeldraden en bloemen met alleen stampers ook nog tweeslachtige bloemen draagt. Veelhoekig getal. uvn untcoiaijiungc uiucmcxi uiaagi, Veelterm of polynomium (wis k.). Een veelterm van één veranderlijke heeft de gedaante aoxn +aIxn-l+ .. . + an, waarin . . de coëfficiënten van den veelterm heeten, x de veranderlijke, n de graad van den veelterm, en an de bekende term, terwijl a 0 steeds ongelijk nul wordt verondersteld. Een veelterm, bestaande uit één term, heet eenterm of monomium, uit twee termen tweeterm of binomium, uit drie termen drieterm of trinomium, enz. Is n = 1,2,3, dan noemt men den veelterm resp. lineair, kwadratisch, kubisch. Een veelterm in de veranderlijken x en y bestaat uit termen van de gedaante a xmyn, waarbij a een coëfficiënt is, m en n geheele positieve getallen zijn en m + n de graad van dezen Wat niet onder Y ... . te vinden is, zoeke men onder W ... . term is; de graad van den veelterm is nu gelijk aan dien van den term met den hoogsten graad. Lit.: F. Schuh, Lessen over de hoogere algebra (I91921; II *1924). Verriest. Veelvlak of polyeder (meet k.), gewoonlijk een lichaam, begrensd door drie- of veelhoeken (zijvlakken), die elkaar niet doordringen. De hoekpunten en zijden van de zijvlakken zijn de hoekpunten en ribben van het v. Zie stelling van 4- Euler. Een lijnstuk, dat twee hoekpunten verbindt en geen ribbe of diagonaal van een zijvlak is, is een hoofd- of lichaamsdiagonaal. Een vlak, welks doorsnede met de zijvlakken alleen bestaat uit ribben en zijvlaksdiagonalen, is een diagonaalvlak. Er zijn vijf regelmatige v., die begrensd worden door congruente regelmatige veelhoeken, waarvan er in elk hoekpunt evenveel samenkomen, nl. het regelm. viervlak of tetraëder, het regelm. zesvlak of hexaëder (of > kubus), het regelm. achtvlak of octaëder, het regelm. twaalfvlak of dodekaëder en het regelm. twintigvlak of icosaëder. Er bestaan ook nog vier zgn. regelm. stervormige veelvlakken. Lit.; C. L. Landré, Stereometrische Hoofdstukken (21905). Zie ook onder Stereometrie. v. Kol. Veelvlakshoek (meet k.) kan men ontstaan denken uit een -> pyramide door de opstaande zijvlakken bij het grondvlak onbegrensd uit te breiden en het grondvlak weg te laten. Evenals bij een > drievlakshoek gebruikt men de namen: top, ribbe, zijde, hoek. Een v. met vier zijden is een viervlakshoek, enz. v. Kol. Veelvoud. Als een getal een geheel aantal malen op een ander getal begrepen is, beet het tweede getal een v. van het eerste. Zie ■> Kleinste gemeene veelvoud. Veelvraat, > Marterachtigen. Veelvuldige H. Communie, -> Communie (sub Zedelijke voorschriften, 6°). Veelvlak. Voor de figuur van een regelmatig zesvlak zie •> Kubus. Veelwijverij, ■> Polygamie. Voor de v. in ■> Ned.-Indië en Kongo, zie op deze trefwoorden (resp. kol. 412 en 518). Veem, handelsonderneming, die centrale opslagplaatsen exploiteert en daarnaast veelal ook het expeditiebedrijf uitoefent, goederen in- en uitklaart, sche- pen laadt en lost, consignatiezaken behandelt, veilingen voorbereidt en soortgelijke werkzaamheden voor den handel verricht. De term wordt ook voor de centrale opslagplaats zelf gebruikt. De oorsprong van v. gaat terug tot het vroegere gilde van waagdragers (vaststelling van gewicht op de stadswaag). Het waren groepen van personen, die samenwerkten en „vennetscappen” of v. vormden. Zij ontwikkelden zich tot vertrouwensmannen van den handel („werkers voor den handel”) en legden zich op vele werkzaamheden toe. Zij bouwden pakhuizen bij de havens, daar de pakhuizen in de binnenstad te klein werden. Eenige v. zijn voortzettingen van de Oost-Indische Compagnie, die twee pakhuismeesters had aangesteld en waaruit later na opheffing van de Compagnie de „Pakhuismeesteren voor de Thee” zijn ontstaan. Sommige v. hebben zich tot expeditiebedrijven ontwikkeld, terwijl omgekeerd uit expeditiebedrijven v. zijn gegroeid. Voordeelen voor den handel zijn: deskundige behandeling van de opgeslagen goederen, besparing van kosten en kapitaal, daar voor de goederen alleen gedurende den tijd van opslag wordt betaald. Van belang voor den handel zijn de ceelen of > warrants, die door v. worden afgegeven, welke bij de banken beleenbaar zijn, zoodat de mogelijkheid van credietverleening bestaat, hetgeen bij het opslaan van goederen in eigen pakhuizen niet het geval is. Snel. L i t.: H. H. van Dam, Zes lezingen over het Veembedrijf; Dubron, Etude juridique et économique sur les magasins généraux (1898); J. Groeten, Lessen over den Handel (1925); Handwörterbuch der Staatswisseusehaften, s. v. Lagerhauser (1925); Leop. Mayer, Betriebswirtschaftslehre des Lagerhausgeschalts (1927). Veemgericht, gerecht, dat sedert de 12e eeuw veelvuldig voorkomt in het hertogdom Westfalen, verder in de bisdommen Munster en Osnabrück. Ook de Overijselsche rechtsbronnen spreken er herhaaldelijk van (zoo werd bijv. de stad Ootmarsum gedagvaard voor het v.). Het v. hield zich vnl. bezig met de berechting van strafzaken, waarbij een snelle procedure gevolgd werd. Voorzitter was de vrijgraaf (plaatsvervanger van den aartsbisschop van Keulen als heer van het land), de bank was bezet door vrijschepenen (veemschepenen). Het v. draagt ook den naam van v r ijgerichtofheimelijkgericht (deze laatste benaming hangt samen met de omstandigheid, dat bij de zitting van het v. openbaarheid was uitgesloten; slechts de wetenden, de ingewijden werden toegelaten). Een vermaarde zetel van het v. was Dortmund. In de 15e eeuw komen herhaaldelijk misbruiken voor bij het v., waarna het geleidelijk aan wegkwijnt. De laatste sporen vindt men echter nog tot in de 18e en 19e eeuw. De geheimzinnigheid rond de v. heeft bij de bevolking vaak vrees gewekt, bij de schrijvers heeft ze wel tot al te groote verbeelding geleid. Hermesdorf. L i t.: B. W. Tadama, Geschiedenis van het v. en van het latere Duitsohe rijks-kamergerigt in hunne betrekking tot Nederalnd (1857); Th. Linduer, Die Veme (1888); F. Herold, Gogerichte und Freigerichte in Westfalen (1908/9); H. Geisberg, Die Fehme (in: Ztschr. f. vaterl. Gesch. u. Altertumskunde, 1858, 33-187). Vcempolis, polis, waarbij de in een veem opgeslagen goederen tegen brandschade verzekerd zijn. De soort, waarde en hoeveelheid van de goederen zijn er niet in vermeld, maar moeten bij brand aan de hand van de boeken of de in omloop zijnde oeelen worden aangetoond. De premie wordt berekend op grond van periodieke opgaven van de aanwezige goederen. Waar hoeveelheid en waarde der goederen en de wijze, waarop Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ze over de verschillende opslagruimten van het veembedrijf verdeeld zijn, sterk kunnen fluctueeren, noemt men deze polis ook wel floating polis. L i t.: G. Knop, Handelsteohniek (II 1917). Snel. Veen is een organische afzetting, die hetzij in water, hetzij op een moerassigen bodem gevormd is en in humus wordt omgevormd. Men kan de venen in onze streken in verband met hun ontstaan indeelen in; Autochthone v.: weer te verdeelen in: zoetwatervenen ,T. . . < a) Lacustnsche venen } brakwatervenen i \ xpi • i• i < riviervenen b) Fluviatiele venen » deltavenen grondwatervenen c) Phreatische venen J komvenen hellinevenen ' neiiing venen Allochthonc v.: dit zijn de geheel of gedeeltelijk verplaatste venen. Tot nadere toelichting bij de autochthone v.: a)De laoustrische v. worden gevormd door opvulling van een meer of ondiepen waterplas. Het is bekend uit Vogelenzang, Lisse, Kijkduin e.a. b) De fluviatiele v. worden gevormd in een oud verlaten rivierbed; wordt een getijde-rivierarm verlaten, dan heet de veenafzetting deltaveen; riviervenen zijn bekend uit Helenaveen, Kamperveen; deltaveen uit Domburg, Tholen. c) Onder phreatische v. verstaat men die v., welker vorming afhankelijk is van den grondwaterstand. Een hooge waterstand verdringt de flora op een bepaalde plaats en geeft aanleiding tot een anderen plantengroei. piclllUCllgL Ut X . Naar den aard van de bodemlaag onder het v. onderscheidt men deze phreatische v. in de volgende v.: bij volkomen horizontalen bodem: grondwatervee n; bij onregelmatiggolvenden bodem: komv e e n; bij aizetting langs een helling: hellingveen. J o vv“ v i ,1n • “ v x 14 ö ' v xx. Tot beide eerstgenoemde hooren de best bestudeerde v., terwijl laatstgenoemde hellingvenen slechts weinig voorkomen, o.a. bij Elsloo in Zuid-Limburg en bij Reutum in Twente. Tot de grondwater- en komvenen hooren ook de reeds elders beschreven hoog- en laagvenen. Over de wijze van ontstaan zie > Hoogveen en s>- Laagveen. Ben veenprofiel ziet er van boven naar beneden in het algemeen als volgt uit: litl! ajIgO.UJ.CC.iI OilO VUlgl Uil. a) jonger mosv e e n (bovenaan meestal roestkleurig en daarnaar grauwveen genoemd). Hierin komt vnl. Sphagnum, Erica en Calluna voor; verder stuifmeelkorrels van den, els, berk. b) Ouder mos veen, waarin Calluna, Erica, Eriophorum, en stuifmeelkorrels van den, els, berk, hazelaar, linde. c) Scheuchzeriaveen, waarin Sphagnum en Arundo en stuifmeelkorrels van den, els (afkomstig uit het elzenstandveen en -moerasveen) en hazelaar. d) Berkenrietveen, waarin riet, zegge (afkomstig uit het zeggeveen), varens, paardestaarten en stuifmeelkorrels van den, els, berk, linde. V“ ViO YMJÜ U^U) Wö) uua! AXiiVAC, c) Zandlaag, waarin Sphagnum, Phragmites, Equiseten en stuifmeelkorrels van den, els, hazelaar, grassen en huisjes van diatomeeën. Wat de scheikundige samenstelling der venen betreft, deze bestaan voor het grootste percentage uit organische stof naast ca. 2 % stikstof, 0,1 % phosphorzuur (P 206)06) en ca. 3 % kalk. In het veen treedt vaak een ontwikkeling op van brongas, een mengsel van methaan en kooldioxyde en stikstof. Het methaan ontstaat onder invloed van de anaërobe bacterie: bacillus methanus. Verder zijn er uit de veenafzettingen nog een klein aantal mineralen bekend, vnl.; zwavelijzer, ijzercarbonaat, ijzeroxyd, ijzerphosphaat, ijzersiiicaat e.a. Lit.: B. G. Escher, Alg. Geologie (41934); A. Schierbeek, De studie der venen (in: Tijdschr. Kou. Aardr. Gen., 2e serie, dl. XXXIV); J. van Baren, De bodem van Nederland (II 1927). v. d. Geyn. vau iicuci muu xoui j, V. Vb. KJC yn. Veen, gem. in de prov. N.Brabant in het Land van Altena aan de Afgedamde Maas (XVIII 632 Fl). Opp. 716 ha; ong. 1 000 inw. (allen Prot.). Land- en tuinbouw. De gemeentetoren dateert uit het begin van de 14e eeuw. Veen, 011 o van, ook; Vaen i u s, schilder. * 1556 te Leiden, f 1629 te Brussel. Langen tijd werkzaam te Antwerpen, waar Rubens zijn leerling was. L i t.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Veenbes (Vaccinium oxycoceus), Amerikaanse h e v. (Vaccinium macrocarpum),. Boschbes. Veenboor. Om de dikte der veenlaag te bepalen gebruikt men wel de y. Dit is een soort grondboor, bestaande uit een korte stang met handvat en een lang gootvormig blad, die men in het veen tot op het zand duwt, daarna een paar slagen omdraait en vervolgens omhoogtrekt. Veenbranden, > Hoogveen (sub: Ontginning). Veenbruggen (Lat.: pontes longi). Reeds vroeg heeft men door de Drentsche venen veenbruggen, d.w.z. wegen van boomstammen en keien aangelegd om de bewoonbare zandeilanden met elkander te verbinden. Voorbeelden zijn de Valterweg, de Buinerbrug en de veenweg van Emmer Compascuum. Men kan ze feitelijk niet dateeren. Boeren. Vecndam, gemeente in het Z.O. van de prov. Groningen (XII 448 D3); omvat V., Ommelanderwijk, Zuidwending, Tripscompagnie (ged.), Borgercompagnie (ged.); ca. 13 900 inw., waarvan 70% Prot., 6,4 % Kath. (vormende de parochie V.), 0,9 % Isr., 3,2 % behoort tot een andere, 19,8 % tot géén kerkel. gezindte; opp. 4 845 ha, waarvan 85 % bouwland, 10 % grasland, 5 % tuingrond. Behalve landbouw op de dalgronden is er een zeer belangrijke industrie, o.m. fabrieken voor aardappelmeel, dextrine, stroop, sago, stroocarton, steennootknoopen, machines, mineraalwater; verder scheepvaart. De veenkolonie V., aan twee kanalen gelegen, is omstreeks het midden der 17e eeuw ontstaan door de veenontginning van A. G. Wildervanck. Bouma. Veendamcultuur. Door Rimpau werd in 1862 te Cunrau (Saksen) voor het eerst een methode van laagveenontginning toegepast, waarbij, na het lot stand brengen van een goede ontwatering, het veen met het uit de slooten verkregen zand bedekt werd (v. of zanddekcultuur). In tegenstelling met de Groningsche > dalgrond-cultuur wordt het op akkers of dammen (Moordammkultur) gelegde veen niet met het opgebrachte zand vermengd. Voor een succesvolle toepassing der v. moet het veen reeds in ver gevorderden staat van ontleding zijn, anders treedt verzuring op. Dewez. Veencndaal, gem. in het O. van de prov. Utrecht (zie krt. > Utrecht, D2), in de Geldersche vallei, genoemd naar het veen, dat op het post-Glaciaalzand ontstond; ontstaan op het snijpunt van twee veenvaarten. Opp. 1138 ha; ca. 8 650 inw. (waarvan ca. 150 Katholiek, overigen Ned. Hervormd en Geref.). Zandgrond en wat veen. Het oudste bestaansmiddel Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . was schapenteelt, hiermede in verband ontstonden de weverij (700 arbeiders) en de sajetfabrieken (1 600 arb.). Later kwam er ook sigarenindustrie bij (400 arb.). V., aan de spoorlijn Amersfoort—Nijmegen gelegen, heeft een niet onbelangrijken handel en is tevens de oudste bijenmarkt in Nederland. Deze laatstgenoemde gaat achteruit; thans is V. als eiermarkt van belang. Het in Gelderland gelegen Gcldersch Veenendaal vormt een deel van de gemeente > Ede. Akveld. Veenhouw. Om het hoogveen geschikt te maken voor het branden(> Hoogveen, sub Ontginning) wordt de bovenlaag los gemaakt met behulp van een hak, de v., waarvan het driehoekige ijzeren blad onder een eenigszins scherpen hoek aan den houten steel bevestigd is. Veenhuizen (IX 352 Al), dorp in de Drentsche gem. > Norg (IX 352 Al). Over de > Rijkswerkinrichting aldaar, zie op dit woord. Veenkoloniale haverziektc. Deze bodem – ziekte werd het eerst waargenomen in de > Veenkoloniën. Pleksgewijze komen in haver, maar ook in andere granen, soms ook in bieten, aardappels, erwten en boonen, planten voor, die in groei achterblijven en waarvan de bladeren chlorose vertoonen en slap hangen. De bladeren beginnen vanaf het midden der bladschijf te verdorren, de bladspitsen en soms ook strepen langs de hoofdnerven blijven het langst groen. Bij het tot stand komen der v. spelen microorganismen een voorname rol; de immuniteit der plant hangt echter ten nauwste samen met het mangaangehalte. Vandaar dat men v. door het toedienen van 50 è, 100 kg mangaansulfaat per ha kan genezen. Door bemesting van den grond met alkalische meststoffen wordt deze ziekte verergerd. Dewez. Veenkoloniën, nederzettingen, ontstaan door ontginning van hoogveen in vsch. deelen van Nederland; zeer typische streekdorpen, meestal aan een kanaal gelegen, waarbij nog weer onderscheiden kunnen worden a) dorpen met één kanaal (Oude Pekela), b) met een kanaal en een achterdiep (Sappemeer), c) met twee kanalen (Wildervank). De kolonisten kwamen niet alleen uit de zanddorpen in de omgeving, maar ook van ver buiten deze streken. In deze kolonisatie-gebieden is de sociale structuur der bevolking anders dan die der omgeving en.eveneens de economische structuur. Van turfgraverskoloniën werden de nederzettingen tot landbouwkoloniën, waar vaak de industrie een belangrijke plaats inneemt, vooral in Z.O. Groningen. Bouma. Veenmineraien, > Veen. Veenmol (Gryllotalpa vulgaris), insect, beboerende tot de rechtvleugeligen. Vooral op veenachtige en humushoudende gronden. Door het graven van gangen en het vreten van onderaardsche plantendeelen kan de v. in groente- en boomkweekerijen ernstige schade aanrichten. Overwintering in rusttoestand. In Mei heeft boven den grond de paring plaats, waarna het wijfje in een rond hol met gladde wanden met tusschenpoozen een 200-tal eieren deponeert. De jongen gaan na de derde vervelling den winter in. In het voorjaar heeft een vierde en één maand daarna de vijfde vervelling plaats, waarna spoedig paring volgt. De v. wordt ook aardkrekel genoemd. v.Schendel. Veenmos (Sphagnum), het eenige geslacht van de fam. der veenmossen, komt met ruim 300 soorten in de gematigde streken voor en is de voornaamste plant voor de vorming van hoogveen en heeft als zoodanig een zeer groote economische beteekenis. In onze streken komen ook enkele soorten voor, die echter slechts microscopisch onderscheiden kunnen worden. – Zie afb. in kol. 620 in dl. XVI. Bonman. Vcenpluis, > Wollegras. Veenpolder, als publiekrechtelijke corporatie georganiseerde lage vervening, analoog aan het > waterschap. Zie > Veenschap. Vcenreulsgas (Hierochloa odorata), een plantensoort van de fam. der grassen; komt in onze streken op vochtige weilanden als een overblijvende plant voor, die naar cumarine riekt. De kruipende wortelstok heeft uitloopers. Vecnsehap, als publiekrechtelijke corporatie georganiseerde hoo g e vervening, analoog aan het ■> waterschap. Zie > Veenpolder. Veen vorming, > Veen. Veenwortcl, > Duizendknoop. Veenwouden, dorp van bijna 1 300 inw. in de Friesche gem. > Dantumadeel (XVIII 208 C/D 1-2). Veer, Ellertde, 1° heer van Callantsoog. 1601 pensionaris van Amsterdam, 1611 lid van den Hoogen Raad, f 1620. Schreef als vervolg op de Divisiekroniek de gesch. van de jarenlölö tot 1664 (Dordrecht 1695). 2° Wil 1 e m de, Ned. letterkundige, Jezuïet. * 5 Maart 1863 te Zoetermeer, f 26 Maart 1933 te Utrecht. Studeerde bij de Franciscanen te Megen, trad 1880 in de Sociëteit van Jesus, werd 1894 priester gewijd. Was achtereenvolgens werkzaam te Culemborg en Katwijk als leeraar, te Nijmegen als kapelaan, te Amsterdam als voorzitter van „Geloof en Wetenschap” en als studentenmoderator, te Rotterdam en Utrecht als parochie-geestelijke. Als mede-oprichter en redacteur van „Lectuur”legde hij den grondslag van het latere „Boekenschouw”. Bemind redenaar en prediker, was V. een verdienstelijk volksdichter, wiens poëzie een onmiskenbare populariteit genoot. Voorn, werk: Gedichten (4e druk, z.j.); Lezingen en Toespraken (3 bundels). Asselhergs. Veerbalans is een dynamometer, die van een schaalverdeeling voorzien is, zoodatmener onmiddel- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Veerbalans. Veenmol. lijk het gewicht van een lichaam mee kan bepalen, vermits twee krachten, die aan een dynamometer dezelfde vormverandering geven, gelijk zijn. Zij bestaat uit een veer, doorgaans een schroefveer, die aan haar boveneinde vastgemaakt is, en die aan haar ondereinde een haak of een schaaltje draagt, óm er het lichaam aan te hangen. Een wijzer, die juist boven het schaaltje aan de veer is bevestigd, beweegt zich voor de schaalverdeeling, die van te voren is opgemaakt door bekende gewichten in de schaal te plaatsen. De veerbalans is het best bekend onder den naam van veerunster of weeghaak. De v. van Jolly is bijzonder ingericht om de dichtheid van een vast lichaam te bepalen. J. Wouters. Veerboot of veerpont, vaartuig, waarmede personen en goederen over een water worden gezet van oever tot oever. > Veerrecht; Pont. Vecrdam (w a t e r b o u w k.) is een toegangsdam vanaf een rivierdijk door de uiterwaard naar de aanlegplaats van een veerpont, teneinde deze ook nog tijdens overstrooming van de uiterwaard te kunnen bereiken. De v. wordt gewoonlijk iets verlengd in het rivierbed om ook bij laag water nog voldoende vaardiepte voor de pont te hebben en loopt uit in de rivier met een helling, bekleed met klinkers, zoodat de voertuigen met behulp van de aan de pont bevestigde valkleppen bij verschillende waterstanden de pont op en af kunnen rijden. Melz. Veere, gemeente op het eiland Walcheren in de prov. Zeeland, omvat de stad V. en het gehucht Zanddijk. Ca. 900 inw. (60 % Ned. Herv., 35 % Geref.). Oppervlakte 169 ha (klei, waarop landbouw). Visscherij en gamalendrogerij. Veere ligt aan het einde van het Kanaal door Walcheren. Het is een marinevlieghaven. v. d. Broek. ■ O De zeer omvangrijke O. L. Vrouwekerk (ernstig verwaarloosd, thans in restauratie) is een voorbeeld van een, uitwendig met natuursteen bekleede, Gotieke baksteenkerk. Aan de haven ligt de verminkte 15eeeuwsohe Campveersche toren. Zeer fraai is het, eveneens Gotische raadhuis (uit 1474; zie afb. 7 op de pi. t/o kol. 384 in dl. XVIII). Het bekoorlijke torentje is een latere toevoeging (1599, arch. Antoon Keldermans). Merkwaardig is de Gotische waterput, o verbouwd in 1641-’5l, een der oudste voorbeelden van den > Tudorboog in Nederland. Vele fraaie woonhuisgevels, o.a. Het Lammetje of Schotsche Huis, en De Gulden Struys (beide van 1561, nog geheel Gotisch, hoewel diep in de 16e e. gebouwd; Zuid-Nederlandsche invloed), Die Kolve aan de Markt (ca. 1600, Renaissance; houten onderpui), en de voorm. stadsherberg De Swaan (1579). v. Embden. Geschiedenis. V. heette vroeger Campvere. Eind 13e eeuw stad, 1347 parochie geworden, bloeide V. in 14e-16e eeuw door visscherij en koopvaardij, vooral door den Schotschen stapel, verviel daarna, werd in de 19e e. een doode stad, attractie voor vreemdelingenverkeer (1795 nog 1 860, 1935 maar 980 inw., 31 /2 % Kath.). Met Vlissingen vereenigd tot markiezaat, werd het 1566 door Karei V aan Maximiliaan van Bourgondië geschonken (■>- Eerste edele). Vóór 1672 bezat V. een parochiekerk (H. Maria), eenige kapellen, een gasthuis, een leprooshuis en een Clarissenklooster. Een deel der bevolking bleef Kath., werd op den duur door de statie Middelburg bediend; 1796 kreeg V. eigen statie en pastoor, maar het pastoraat bleek onhoudbaar; thans is V. succursaal van Middelburg. Zie ook > Middelburg; Vlissingen; Zeeland. L i t.: Booseboom, The Scottish Staple in the Netherlands (1910); Kerkelijk Veere, in: De Katholiek (1864 II; 1865 I; 1867 II). Rogier. Veeren, hoomige aanhangsels der huid bij de vogels, overeenkomend met de haren bij de zoogdieren en de schubben bij de reptielen, echter van een meer ingewikkelden bouw. Men kan aan een v. onderscheiden: 1° de buigzame, veerkrachtige as, den veerst a m (Lat. scapus), waarvan het onderste holle deel, waarmede de v. in de huid vastzit, spoel (calamus), het bovenste massieve deel de schacht, schaft (rhachis) wordt genoemd. 2° De vlag (vexillum) bestaat uit rechts en links van de schacht aftakkende zijstralen, de baarden (rami), welke op dezelfde wijze vertakkingen, baardjes (radii), dragen. Bij de grootere v. bezitten de baardjes in elkander grijpende, gebogen haakjes (hamuli), waardoor aan de vlag grooter stevigheid wordt verleend. De vlag wordt verdeeld in vóóren achtervlag, waarvan de eerste smaller doch steviger is dan de laatste. Soorten van v. zijn: 1° contourveeren (pennae), welke in het bezit zijn van een sterke schaft en stevige vlag. Zij vormen de buitenste bedekking van het vogelliohaam. Zij worden onderscheiden in dekveeren (tectrices), in slagpennen (remiges) aan de vleugels en in stuurpennen (rectrices) aan den staart. 2° Donsveeren (plumae) met slappe schaft en vlag. Zij vormen het onderste veerenkleed. 3° Draadveeren (filoplumae), met zwak ontwikkelde schaft en geheel of gedeeltelijk gereduceerde vlag. Ze staan tusschen de dekveeren verspreid, op den snavelwortel en om de oogen. De dons- en dekveeren dienen vnl. om de warme lucht om het lichaam vast te houden, zoodat dit niet te snel afkoelt. De slagpennen, vnl. ingeplant op den benedenarm, vergrooten het draagvlak der vleugels, waarmede de vogel zich zwevend houdt en leveren een grooteren weerstand bij den actieven vleugelslag, waardoor de voortstuwende kracht bij de vliegbewegingen wordt verhoogd. Doordat de stevige voorvlag van de eene v. rust op de achtervlag van de voorafgaande, wordt bij den vleugelneerslag bijna geen lucht doorgelaten, zoodat ook hierdoor de te overwinnen weerstand grooter wordt. De stuurpennen, ingeplant op het staartzuiltje, helpen mede bij het richting geven aan het vliegen en vergrooten tevens het draagvlak. De plaatsing der v. op het vogellichaam geschiedt in bepaalde velden. De bezette plaatsen wordt pterylia, de onbezette apteria genoemd. Ij. Willems. Veerle, gem. in de prov. Antwerpen (II 612 D/E 4); ten Z. van Geel; opp. 1394 ha; ca. 2 600 inw. (Kath.). Landbouw. Schilderachtig gelegen O. L. Vrouwekerk uit ijzersteen, hersteld na den brand van 1911. Zrs. van St. Vincentius van Opwijk. Veerluizen (Mallophaga), orde van vleugellooze insecten, die op vogelveeren of haren van zoogdieren leven en zich voeden met afvalstoffen; zij zuigen geen bloed. De v. zijn klein, plat en bezitten bijtende monddeelen en korte pooten met haakjes om zich vast te houden. De kleur stemt overeen met die der veeren of haren: zwart op waterhoen, wit op zwanen. Bekende soorten: Trichodectes canis op den hond, Melodon pallidum op kippen. M. Bruna. Vecrnervig blad, > Nervatuur. Vecrrecht, het recht om, met uitsluiting van anderen, personen en/of goederen over te doen zetten over een rivier. Veelal wordt het v. gerangschikt onder Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . de oneigenlijke -> heerlijke rechten. In Nederland is het v. als heerlijk recht afgeschaft ingevolge de Burgerlijke en Staatkundige Grondregels van 1798. Inmiddels bleven de veren bestaan; ze moesten zich onderwerpen aan van overheidswege gestelde voorschriften. Van belang is ten deze het keizerlijk decreet van 21 Oct. 1811. De Yerenwet van 1921 bepaalt, dat onder v. in deze wet is te verstaan: het recht om met uitsluiting van ieder ander personen en goederen over te zetten alsmede het brugrecht of het tolrecht, waarin een v. is omgezet (art. 7). Deze wet bevat enkele bepalingen omtrent overzetveren en voorts meer gedetailleerde regelingen omtrent veerrechten (art. 7 vlg.: rechten en verplichtingen; art. 18 vlg.: opheffing). Wetten en verordeningen van Franschen oorsprong worden door de Verenwet ingetrokken. Lit.: F. A. Helleman, Rechtsgesoh. der heerlijke veren in Holland (1928); K. N. Korteweg, De heerlijkheid Altena en de veer- en vischrechten op het boveneinde der Merwede (1937); J. J. A. Lucas, Veerrechten naar het keizerl. decreet van 21 Oct. 1811 (1937). Hermesdorf. In België is het v. geregeld door art. 8 van de wet van 6 Primaire jaar VII, gewijzigd door art. 1 van de wet van 8 Mei 1888. Het wordt geïnd door de pachters van het veer. Het beheer der veren is toevertrouwd aan de administratie van de registratie en domeinen. Lit.: Pandectes Beiges (dl. 74, s.v. Passage d’eau). Veertandcultivator, grondbewerkingswerktuig, waarbij aan een ijzeren raam, hetwelk achter op twee en voor op één, soms eveneens op twee, wielen rust, 6-11 halfcirkelvormige veerende stalen tanden bevestigd zijn, die zich veerend en trillend door den grond bewegen. De geploegde akker wordt daardoor goed verkruimeld, wortelonkruiden worden losgerukt en boven gebracht, terwijl door de trillende beweging der tanden deze beter schoon blijven, waardoor minder trekkracht vereischt wordt. De diepgang der tanden kan geregeld worden door de wielen t.o.v. het raam hooger of lager te stellen. De sleepcultivator rust op loopers (slede) en niet op wielen. Dewez. Veertien, Br e e-, breede, niet scherp begrensde strook op de Noordzee met gemiddeld 14 vadem (ca. 26 m) water, evenwijdig aan de Ned. kust, waarvan zij ongeveer 20 zeemijl (37 km)verwijderd blijft. Veertien punten van Wilson, > Wilson. Veertig (liturgie). Veertig is een beteekenisvol getal in de Joodsche wereld en ook in de heidensche (datzelfde kan in zekere mate gezegd worden van het getal twee en veertig). Redenen voor deze opvatting zijn onzeker. In elk geval staat het bij de Joden met boete in verband. Die opvatting huldigt ook de Katholieke Kerk. Vandaar staat bij haar de Quadragesima of 40-daagsche > vasten in grooteeere. De voornaamste reden is ongetwijfeld, dat Christus (volgens Mt. 4. 2.) 40 dagen gevast heeft. Vgl. > Quadrageen. Lit.: J. Schummer, Die Zahl 40, in: Die altehristl. Fastenpraxis (Heft 27 van: Lit. Quellen und Forschungen, 1933); J. Sauer, Symbolik des Kirchengebaudes (1902, 83). Venvilst. Veertig martelaren, -> gebaste (2°, martelaren van). Vecrtig-urengebed, godvruchtig gebruik, gedurende 40 achtereenvolgende uren openlijke aanbidding te houden van het Allerheiligste, in monstrans uitgesteld. Het ontstond in Italië in de 16e eeuw en verspreidde zich langzaam, totdat in 1705 paus Clemens XI het bijzonder bevorderde en het te Rome in alle kerken deed houden. Vandaar ook „C lemen- De Ned. veestapel (vlg. telling Mei/Juni 1937) Paarden S boven 3 jaar .. ( beneden-3 jaar 232.678 67.311 Totaal.... 299.989 Rundvee / springstieren 1 melk- en kalikoeien – mestvee | ossen en i ( kalveren 1 iong vee 31.274 1.475.307 143.386 976.760 Totaal.... 2.626.717 Schapen \ lammeren .... ( oudere dieren.. 326.689 281.744 Totaal.... 608.333 Varkens 1.406.366 Hoenders i kuikens ] oudere dieren .. 14.030.607 13.673.087 Benden i kuikens ; oudere dieren .. 300.164 514.394 Verhey. tij n s c h gebed” genoemd. De 40 uren zijn ontleend aan het aantal uren, door Christus in het graf doorgebracht. In vele kerken, waar openbare aanbidding gedurende 40 achtereenvolgende uren niet goed mogelijk is, wordt deze aanbidding door twee nachten onderbroken en over drie dagen verdeeld. Pius X stelde dezen vorm geheel gelijk met den oorspronkelijken. In verschillende kerken worden te dezer gelegenheid plechtige morgen- en avondoefeningen en bijzondere predikatiën gehouden. De deelname der geloovigen aan het v. is vooral in Noord-Nederland buitengewoon groot. In vele parochiën zijn deze drie dagen de hoogtij-dagen der parochie, waarop zoo goed als allen te biecht en te communie gaan. In sommige grootere bisdommen bestaat het gebruik, het v. in de onderscheiden parochies zoo te regelen, dat steeds in een der kerken v. is. In andere bisdommen heeft men te dien einde een afzonderlijke toewijzing van aanbiddingsdagen en -nachten. Brandsma. Veetc, de ingevolge een misdrijf ontstane toestand van vijandschap tusschen den dader (en diens familieleden) eenerzijds en de familieleden van den gelaedeerde anderzijds. De v. leidde tot weerwraak (> talio), tenzij ze werd afgekocht. ■> Zoengeld. Veeteelt. Deze houdt zich, in den ruimen zin, bezig met de teelt, verpleging en het economisch gebruik van bepaalde diersoorten ; in engeren zin alleen van de landbouwhuisdieren. Voor V. bij de primitieve volkeren, zie > Economie (vormen der). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . De Belg. veestapel op 1 Jan. 1938 Paarden j boven 3 jaar ( beneden 3 jaar 187.233 77.231 Totaal.... 264.464 Rundvee v. minder dan 2 jaar • [ voor de fokkerij . . . 1 ïj niet bestemd voor Stleren( de fokkerij / vaarzen \ jonge ossen 9.546 92.735 424.942 63.311 Totaal.... 590.534 Vceteeltconsulent, > Landbouwvoorlichting. Veetransport. Het v. moet in de meeste beschaafde landen aan bepaalde voorwaarden voldoen. De auto’s, die voor dit doel worden gebruikt, zijn in Ned. van overheidswege aan controle onderworpen en zijn voorzien van een schild, waarop staat Veevervoer. In België is het v. geregeld door K.B. van 6 April 1934 aangevuld door Min. B. van 16 April 1934. Deze besluiten voorzien o.m. zekere ontsmettingsmaatregelen na elk vervoer; de aangifte van het vervoerbedrijf bij de gemeenteoverheid; het houden van een vervoerboekje of vervoerregister; het aanbrengen op elk voertuig van den naam en het adres van den uitbater der firma, alsook van de vermelding: „vervoer van dieren”. Rondou. Veevoeder. In den loop der jaren is er een wetenschap ontstaan, die zich bezighoudt met de veevoeding. Door onderzoekingen heeft men vastgesteld, welke stoffen noodig zijn tot het instandhouden van het lichaam en voor de productie van melk. Meende men vroeger, dat slechts eiwit, zetmeel en ruwe vezelstof in een bepaalde verhouding aanwezig moesten zijn om een juist v. te kunnen samenstellen, tegenwoordig weet men, dat, naast genoemde stoffen, zouten (mineralen) en vitamines aanwezig moeten zijn. Een van de voornaamste v. is het gras, dat in den zomer als hooi wordt verzameld om in den winter als voer te kunnen dienen. Omdat de weersgesteldheid niet altijd geschikt is om te hooien, wordt het gemaaide gras opgestapeld en met aarde bedekt, waardoor het geperst wordt en broeiing ontstaat, waardoor dit gras in den winter geschikt is als voer (kuilgras). Aangezien zich hierbij dikwijls bacteriën ontwikkelen, die een ongunstigen invloed uitoefenen, zijn er verschillende onderzoekers (o.a. Virtanen) geweest, die dit kuilgras op andere wijze bereiden en wel door het toevoegen van zuren. Tegenwoordig wordt het gras somtijds kunstmatig gedroogd, waardoor alle waardevolle stoffen, in het gras aanwezig, behouden blijven. Naast dit voer worden nog verschillende meelsoorten gebruikt. De veehouder kan deze meelsoorten zelf koopen en dan in de gewenschte verhoudingen mengen. Het gebeurt dan echter nog al eens, dat de menging niet juist plaats vindt, waardoor te veel of te weinig eiwit of zetmeel wordt gevoerd. Om dit te voorkomen zijn de fabrikanten er toe overgegaan meelmengsels in den handel te brengen van een dusdanige samenstelling, dat zij voor verschillende dieren voor onmiddellijk gebruik gereed zijn en de hoeveelheid, welke moet worden toegediend, slechts afhankelijk wordt gesteld van het gewicht van het dier en bijv. de hoeveelheid melk, die wordt geproduceerd. De samenstelling van deze mengvoeders varieert, omdat er een groote verscheidenheid in meelsoorten is, welke men kan gebruiken, zooals lijnmeel, sojameel, palmpittenmeel, maïsmeel, rijstemeel, tarwegrint, enz. De bekendste onderzoekers op dit gebied zijn geweest Kellner en Mölgaard. stieren 9.197 Rundvee i melkkoeien 909.228 van 2 jaar < vaarzen 135.077 en ouder | trekossen 12.177 mestdieren 53.824 Totaal .... 1.119.603 Landbouwtelling 31 Dec. 1929 Schapen 187.351 Varkens 871.556 Hoenders i hennen 1 hanen, kuikens, kapoenen . . 16.917.222 1.290.300 Benden Ganzen 176.494 37.630 Alg. Seer. Belg. Boerenbond. Gezondheidsstoornissen door vcevoedermiddclen. Door onoordeelkundig voederen kunnen gezondheidsstoornissen optreden. Zoo kan bij koeien, die te veel lijnmeel krijgen, eiwitvergiftiging optreden, bij paarden, die te veel zemelen krijgen, ontstaan darmsteenen en dus koliek, beschimmeld hooi veroorzaakt ziekte, in de weide kunnen vergiftige planten staan of geïnfecteerd met actinomyces (stralenschimmel), die een schadelijke inwerking hebben. Door een te veel aan zetmeel (aardappelen) ontstaat eczeem in de kootholte. Veewet. N e d. recht. Aldus noemt men de wet van 26 Maart 1920, Stbl. 153. Deze wet regelt de controle op de gezondheid der dieren en geeft aan, van welke besmettelijke veeziekten aanmeldingsplicht bestaat bij den burgemeester en welke maatregelen genomen moeten worden. Tevens regelt de V. de keuring van levend en geslacht vee voor den export. De uitvoering van deze wet is opgedragen aan den dienst van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht. De directeur van dezen dienst zetelt in Den Haag, terwijl het land verdeeld is in districten, waar inspecteurs werkzaam zijn, die zich kunnen laten bijstaan door plaatsvervangende inspecteurs, dat zijn dan de praktiseerende dierenartsen. Belg. recht. De v. is in België meer bekend onder den naam van wet betreffende de gezondheidspolitie der huisdieren (30 Dec. 1882). Naar de bepalingen van die wet mag de regeering bij K.B. maatregelen voorschrijven, welke de vrees voor het indringen of het bestaan van besmettelijke ziekten bij de huisdieren noodzakelijk kan maken binnen het land en aan de grenzen, ten aanzien van de handelsbetrekkingen met den vreemde. Ter uitvoering van die wet werden talrijke K.B. genomen tot bestrijding van besmettelijke veeziekten, o.m. van: dourine, hoenderpest; lymphangitis; mond- en klauwzeer; runderhorzelziekte; runderpest en rundertuberculose. Het is eveneens in uitvoering van die wet, dat de vecartscnijkundige dienst werd georganiseerd en dat de in- en uitvoer van vee, evenals het vervoer van dierenlijken en slachtvleesch werd gereglementeerd. In België is de veeartsenijkundige dienst afhankelijk van het ministerie van Landbouw, ingericht door de K.B. van 10 Dec. 1890, 30 Jan. 1896, 10 Dec. 1911, gewijzigd en gecoördineerd door K.B. van 16 Maart 1926. Het toezicht van den dienst der gezondheidspolitie der huisdieren en het toezicht over den dienst der keuring van het slachtvleesch worden toevertrouwd aan doctors in de veeartsenijkunde, die den titel hebben van veeartsenijopziener of veeartsenijhoofdopziener, en die hun ambt in een bepaalde omschrijving uitoefenen (er zijn 17 omschrijvingen). De opzieners en hoofdopzieners staan zelf onder toezicht van een algemeenen opziener, die alle maanden bij het niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . ministerie van Landbouw verslag uitbrengt over zijn bevindingen. Aan den V. D. is een laboratorium verbonden, dat alle opzoekingen moet doen betreffende den oorsprong, den aard, de voorbehoeding en de genezing van de besmettelijke ziekten der huisdieren. De opzieners worden door den Koning benoemd, zij hebben het recht in hun omschrijving processen-verbaal op te stellen. Rondou. Vega, 1° Andreas de, Minderbroeder. * te Segovia, f 1560 als prof. te Salamanoa. Schreef belangrijke theol. werken. Woonde het Concilie van Trente bij, waar hij o.a. aandeel had in de besprekingen over de genadeleer. v. d. Borne. Lit.: Wadding, Scriptores (s.y. Andreas); Conc. Trid. (ed. S. Ehses, V 275, 431); Cath. Ene. (XV). 2°Emmanuel de, Minderbroeder. Verzamelde als missionaris in Mexico ca. 1792 vele documenten over Nieuw-Spanje. Als hs. in 32 foliobanden bewaard in Kon. Acad. te Madrid. v. d. Borne. L i t.: M. da Civezza, Saggio di bibliogr. (nr. 570, met inhoudsopg.); Streit, Bibl. Miss. (111, 336 vlg.). 3° Garc i 1 a s (s) o Inca de la, > Las(s)o Inca de la Vega. Vcga Carpio, fray Lope Félix de, de „Vorst der Spaansche dichters”. * 25 Nov. 1562 te Madrid, f 27 Aug. 1635 aldaar. Stamde uit een oud aristocratisch geslacht uit Asturië. Studeerde 1577-’Bl aan de univ. van Alcala de Henares. Na een avontuurlijk studentenleven in 1583 soldaat (expeditie naar de Azoren). Tijdens zijn zeer bewogen leven onderging hij verbanning, nam hij deel aan den tocht van de Armada (1688), en huwde hij tweemaal; op rijpen leeftijd liet hij zich als weduwnaar priester wijden; hij stierf een voorbeeldigen dood. Als dichter beoefende hij alle genres. Hij was de meest romantische van alle oude Sp. dichters, voor wien geen regels bestonden dan de smaak van het publiek, waaraan hij zijn buitengewone populariteit dankte. De stof voor zijn ca. 400 > auto’s en ca. 1800 comedias ontleende hij aan de religie, de mythologie, de Klassieke historie, de buitenlandsche historie, dramatische kronieken en legendes, aan de phantasie en aan zijn eigen leven. Niet zoozeer de volmaaktheid als wel zijn vernuft en vindingrijkheid en de kunst te behagen moet men in zijn werk bewonderen. Als zijn beste stukken gelden: El mejor alcalde el Rey; Peribanez; Fuente Ovejuna, en de comedias: La moza de cantaro, en Noche toledana. Lit.: La Barrera, Vida (in: Obras de Lope, ed. Ac. Esp. I); H. A. Rennert y A. Gastro, Vida de L. de V. (1919); Pérez Pastor, Nuevos datos aoerca del histrionismo esp. (1901); A. Schaefer, Gesch. des sp._ Dramas (1890); W. Hennings, Studiën zu L. de V. C.: eine Klassification seiner Comedias (1896); Geers-Brouwer, De Renaissance in Spanje (1934). Borst. Vegetarisme, beweging, die een omvorming in de menschelijke voeding nastreeft, waarbij het hoofdbeginsel luidt: geen dieren te dooden omwille van de voeding. Men leeft dan van brood, vruchten, aardappels, peulvruchten en bladgroenten. Moeilijk is het hierbij de eiwitvoeding op peil te houden, hoewel Hindhede heeft aangetoond, dat weinig eiwit voor den mensch voldoende kan zijn. Vooral volwassenen, die veel spierarbeid verrichten (sportlui), kunnen met weinig eiwit in hun voeding volstaan. Argumenten, door de vegetariërs opgegeven: a) Ethische. Het dooden van dieren brengt psychische verlaging en moreele ontaarding met zich mee; de levensrechten van het dier zijn dezelfde als die van den mensch (religieus beginsel). Negatief argument; de beschaafde mensch kan alleen gekookt en toebereid, d.i. van zijn natuurlijk uiterlijk ontdaan, vleesch eten. b) Wetenschappelijke. De menschapen, die verwant zouden zijn aan onze voorouders, leven van fruit, noten en graan. Het tandstelsel stempelt den mensch tot vegetariër. Vleesch bevat dierlijke afbraakproducten, als urinezuurvormende substanties, die voor onze lichamelijke gezondheid en geestelijken welstand schadelijk zijn. Vleesch brengt bovendien ziekten over. Weiland, omgeploegd tot bouwland, levert meer voedingswaarde aan aardappelen, vruchten en graan, dan daarvóór aan vleesch. c) Practische (economisch argument): vegetariërs zijn geestelijk evenwichtiger en hebben lichamelijk een grooter uithoudingsvermogen dan niet-vegetariërs. Beoordccling der argumenten. Dierlijk eiwit is voor den mensch volwaardiger en bevat in ruimer mate dan plantaardig voedsel het voor den mensch onmisbare 82-vitamine.B2-vitamine. Bovendien geeft plantaardige voeding eerder een te kort aan het in vet oplosbare A-vitamine. a) De ethische argumenten gaan niet op: ook veel plantaardig voedsel kan alleen gekookt en toebereid genuttigd worden. Wat betreft de levensrechten van het dier steunt de Katholieke leer op Gen. 1.26-29: Heerscht over de visschen der zee, de vogelen des hemels en alle dieren. •») De wetenschappelijke argumenten verdienen dezen naam niet. Allereerst is dier- en plantenleven biologisch niet zoo scherp te scheiden als de vegetariërs dit willen. Verder nuttigen apen, behalve genoemd plantaardig voedsel, ook insecten, wormen, eieren en klein gevogelte. Bovendien zou het argument bewijzen, dat, indien wij werkelijk van vegetarische herkomst waren, het vleescheten den mensch in zijn geestelijke evolutie niet geschaad zou hebben. De bouw van onze tanden, maag, darm en blinden darm stempelen ons tot ->■ omnivoren. Parasitaire ziekten worden even zeer door plantaardige als door dierlijke voedingsmiddelen overgebracht. Linzen, havermout, boonen, asperges, thee en koffie bevatten dezelfde urinezuurvormende bestanddeelen als vleesch. Wat de voedingswaarde betreft moet men niet alleen op de calorische, maar ook op de effectieve voedingswaarde letten, e) Ook aan de practische argumenten kan men geen volle instemming geven. De Chineesche onderzoeker Woe Woe (onder Chineezen zijn door armoede en overbevolking veel vegetariërs) komt tot andere resultaten dan sportuitslagen en doelbewuste proefnemingen (Hindhede) zouden doen vermoeden. Ontstaan. Het vegetarisme is reeds oud. Brahma en Boeddha, later ook Pythagoras, predikten reeds ont- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vega Carpio. houding van vleesch. Als reactie op overdadige vleeschvoeding na verbetering van arbeidersomstandigheden, ontstond te Manchester in 1847 de eerste Vegetarian Society. Vandaar kwam de beweging ook naar Ned. over, waar de Ned. Vegetariërsbond de belangen van aanhangers behartigt. In tegenstelling met Nederland treft men in het buitenland wel vegetariërs onder Katholieken aan (Ude). Een bijzondere vorm van y. is het lactoovo-vege t a r i s m e, nl. die vorm, waarbij het gebruik van eieren, melk en melkproducten, voortbrengselen dus van het levende dier, wordt toegestaan. Lit.: M. Hindhede, Gesundheit durch richtige und einfache Ernahrung (Duitsche uitg. d. Lothar Meyer, 1935). Botman. Vegetatie, geheele gemeenschap van plantaardige en dierlijke organismen, welke in een bepaald gebied wordt aangetroffen, niet te verwarren derhalve met de begrippen flora en fauna, welke betrekking hebben op het geheel aan soorten, dat in bepaald gebied voorkomt. Een bepaald terrein kan arm zijn aan soorten en toch een rijke vegetatie hebben. De wetenschap, die zich bezighoudt met de bestudeering der v. is de planten- en dierensociologie. Deze let niet alleen op het aantal soorten, maar ook op de verhouding, waarin de soorten tot elkaar staan in aantal individuen, en op de wetten, volgens welke de gemeenschappen van planten en dieren zich opbouwen. Onder v. in het algemeen verstaat men het leven, den groei der planten. Deze kan gelijkmatig doorgaan gedurende het geheele jaar, zooals dit het geval is met de planten van warme, vochtige, tropische gebieden. Waar echter het klimaat wisselend is, vertoont ook de v. der planten een zekere periodiciteit. De vegetatieperiode is dan de tijd, gedurende welken de planten het snelst groeien en nieuwe deelen (wortels, stengels, bladeren, bloemen, vruchten) gevormd worden. De vegetatieperiode wisselt dan af met een rustperiode, die gekenmerkt is door koude of droogte (> Tropophyten, > Xerophyten). Door bijzondere eigenschappen zijn de planten in staat het ongunstige jaargetijde te overleven. Lit.: H. Walter, Elnf. in die allgem. Pllanzengeogr. Deutsohlands (1927). Melsen. Vegetaliepuntcn (van planten), > Groeipunten. Vegetatieve voortplanting, > Voortplanting. Vcgetius, Flaviusßenatus, Romeinsch schrijver over krijgskunde. Vierde eeuw na Chr. Zijn werk is van waarde, omdat het vrijwel alleen staat. Overigens slechts compilatie. Veghel, gem. in de prov. N.Brabant ten Z.O. van Den Bosch aan de Zuid-Willemsvaart (XVIII 624 Dl), bestaande uit de kerkdorpen V., Mariaheide, Zijtaart en Eerde (ged.). Opp. 3 952 ha; ong. 8 500 inw. (vnl. Kath., ca. 60 Prot. en 30 Israël.). Landbouw, veeteelt, tuinbouw, industrie (superphosphaat, draad, melkproducten, koek, graanhandel). Grootbedrijf der Coöp. Handelsvereeniging van den Ned. Christel. Boerenbond met silo’s, malerij, bakkerij, enz. De gemeentehaven staat in open verbinding met de Zuid-Willemsvaart, die de gem. doorsnijdt. De Kath. kerk van V. is het eerste groote bouwwerk van dr. Cuypers (1856- ’62). In V. is gevestigd het Moederhuis der Zusters > Franciscanessen van de Onbevlekte Ontvangenis der H. Moeder Gods met kweekschool voor onderwijzeres- sen. V. is de geboorteplaats van den beroemden waterbouwkundige Krayenhoff. v. Velthoven. Veglia (Ital.; Kroatisch: K r k), grootste der Dalmatische eilanden, behoort aan Joego-Slavië (XIX 5121)4), opp. 406km2; ca. 25 000inw., R. K. Kroaten. Men teelt er maïs, wijn en olijven en ontgint er bauxietlagen. De W.helft is met bosschen bedekt. De hoofdstad Krk (ca. 2 000 inw.) in het Z.W. heeft een goed beschutte haven en is de zetel van een R.K. bisschop. Hoek. Veldt, Conr a d, Duitsch filmspelen * 1893. Werkt sinds de komst van het Hitler-bewind in Engeland. na korten tijd in Hollywood vertoefd te hebben. V. behoorde met Paul Wegener en Emil Jannings tot de eersten, die van tooneel naar film overgingen. Voile, stad aan de Oostkust van Jutland (VIII 688 C 3), aan de Veile-fjord, hoofdstad van de gelijknamige prov. Ca. 23 000 inw. Dom uit de 12e eeuw, missie van pp. Norbertijnen. Textiel- en metaalindustrie, uitvoer van vee en zuivelproducten. Veiligheid, 1° ■> Beveiligingsmaatregel; Gevaar (strafrecht); Safety first moveraent; Veiligheidsmaatregel ; Veiligheidstoestellen ; Veiligheidswetgeving. 2° (Electrotechniek) In het algemeen een inrichting, waardoor een keten bij een bepaalde stroomsterkte (stroomveiligheid) of spanning (spanningsveiligheid) automatisch wordt geopend, ter voorkoming van brandgevaar of beschadiging der in de leiding geschakelde toestellen (> Automaatzekering). In het bijzonder: metalen draad of reep in een leiding geschakeld, die bij een bepaalde stroomsterkte smelt (> smeltvei-1 i g h e i d). Ter gemakkelijke verwisseling wordt de veiligheids- of smeltdraad in een glazen buisje met geleidende uiteinden aangebracht (buis- of patroonveiligheid) en geplaatst tusschen twee vaste contacten in de leiding, of in een porseleinen stop met schroefdraad, die, evenals de voet eener gloeilamp, in een porseleinen houder wordt geschroefd (schroefveiligheid). De veiligheden eener installatie worden op een bord, veiligheidsbord, of in een kastje, veiligheidskast, verzameld. Bij grootere installaties gebruikt men voor hetzelfde doel een maximum-uitschakelaar (> Uitschakelaar). v.d. Well. Veiligheidsklep (tech n.), onderdeel van een > veiligheidstoestel, dat tegen den druk van een op de klep werkend gewicht of veer opgelicht wordt om vloeistof of gas (stoom) te laten ontsnappen. Vciligheidsinriebtingen, > Veiligheidsmaatregelen. Veiligheidsmaatregelen of beveiligingsmaatregelen worden genomen ter voorkoming van ongelukken en beroepsziekten in fabrieken, werkplaatsen en het bouwbedrijf, ter voorkoming van verkeersongevallen, van brand en paniek in schouwburgen en openbare gebouwen, ter beveiliging van de bevolking bij luchtaanvallen, enz. Het nemen van v. is in vele gevallen bij de wet voorgeschreven, zooals in Ned. in de > Veiligheidswet en de Arbeidswet, waar dan tevens strafbepalingen op het niet-naleven van de wettelijke voorschriften zijn vastgesteld; en nader geregeld bij de algemeene maatregelen van bestuur. De controle op de uitvoering der v. is bijv. voor fabrieken en werkplaatsen opgedragen aan de Arbeidsinspectie. v. Stekelenburg. Bij sport en gymnast, zijn als v. bedoeld Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . sommige spelregels, o.a. het niet aanvallen van den doelverdediger bij voetbal in het doelgebied; het zgn. „gevaarlijk spel” (te laag koppen of te hoog trappen als een tegenspeler ook den bal tracht te bemachtigen); het afkeuren bijv. van bevroren terreinen, waarbij de harde grond gevaar oplevert; verder het bedekken van lichaamsdeelen met bij het volledig spel behoorend materiaal (masker, vest en handschoenen bij honkbal en cricket, scheenbeschermers bij voetbal, hockey, en cricket); als v. is bij bet springen gezorgd voor een zachte plaats voor het neerkomen (mat, zandbak); de gymnastiek kent vele v., vooral voor het toestel – werken; de voornaamste is het geregeld controleeren van de deugdelijkheid van de toestellen. Goris. Veiligheidsmuseum, museum in 1893 te Amsterdam op initiatief van dr. W. P. Ruysch gesticht door de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handelsnijverheid. Doel: voorlichting van het publiek inzake veiligheid en hygiëne, met name door middel van een permanente tentoonstelling en verder door het organiseeren van congressen en tijdelijke tentoonstellingen. Veiligheids toestel (t e c h n.), apparaat, dienende om te voorkomen, dat de vastgestelde druk in een ketel of reservoir overschreden wordt. Stijgt de druk boven dat maximum, dan wordt een klep (zie > Veiligheidsklep) in het apparaat geopend, die op de klepzitting door middel van een gewicht of veer is vastgedrukt. Vciligheidswetjjevincj (in Nederland). De wet van 1895 (minister van der Sleyden) beoogt de beveiliging bij het verblijven in fabrieken en werkplaatsen. Uitvloeisel van de > parlementaire enquête van 1886 (onderdeel: onderzoek naar de toestanden in fabrieken en werkplaatsen) en van het vervolg: onderzoek van de Staatscommissie Rochussen. Groote moeilijkheid was de groote delegatie van macht, de uitwerking van de voornaamste artikelen, 6 en 7, die slechts richtlijnen geven, door het Veiligheidsbesluit, weldra ook het Electrotechnisch Veiligheidsbesluit. Delegatie is echter noodzakelijkheid om de zeer technische en dus telkens veranderende omstandigheden. Werkingssfeer vooral: alle productieplaatsen, waar krachtwerktuig of vijf of meer personen werken. De wetswijziging van minister Verschuur (nog niet in werking getreden) breidt de sfeer uit o.a. tot binnenvaart, bouwwerken, enz. Art. 6 geeft den grondslag voor regeling in Veiligheidsbesluit: hoe fabriek of werkplaats behoort te zijn in verband met veiligheid. Bepalingen voor vrije lucht, ruimte, verlichting, voorkomen brand en ongevallen, kleedkamers, schaftlokalen, privaten. Art. 7 geeft den grondslag voor; wat in fabriek of werkplaats moet worden gedaan, in verband met veiligheid. Bepalingen voor zindelijkheid, temperatuur, atmosfeer, hulp voor ongevallen, enz. Controle vooral door Arbeidsinspectie, die o.a. eischen kan stellen, 1° ten aanzien van vertoeven van personen in ruimten, waar hooge of lage temperaturen, schadelijke dampen, gassen of stof voorkomen of waar gevaar voor vergiftiging bestaat, 2° ten aanzien van het verstrekken van goed drinkbaar water. Zie ook > Stoomwet en > Stoomketel (sub Ketelproef en Ketelinspectie). L i t.: P.W.J.H. Gort van der Linden, Arbeidswetgeving (in: De Rechtskennis van[den ingenieur). Veraart. In België zijn de maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid van het personeel, werk- zaam indehandels- en nijverheidsondernemingen, georganiseerd door de wet van 2 Juli 1899, gewijzigd door de wet van 25 Nov. 1937. Voor die wet tot stand kwam, was de regeering slechts gemachtigd veiligheidsmaatregelen voor te schrijven voor de bedrijven, die als hinderlijk, gevaarlijk of ongezond ingedeeld waren. Sinds die wet is de regeering gerechtigd veiligheidsmaatregelen te treffen voor alle bedrijven, zelfs voor die, welke niet onder de hinderlijke, gevaarlijke of ongezonde ondernemingen gerangschikt zijn. In uitvoering van die wet werd een algemeene verordening getroffen (K.B. 30 Maart 1905, 28 Juni 1929 en 20 Febr. 1933), waarin o.m. behandeld worden: a) de maatregelen, te treffen met het oog op de hygiëne (o.m. ventilatie, verlichting, verwarming, Weerkamers, privaten, voorziening van drinkwater, enz.); b) maatregelen, te treffen tot voorkoming van de werkongevallen (o.m. bescherming tegen de aanraking met werktuigen en werktuigdeelen; beveiliging tegen het afvliegen van brokken en splinters en tegen het springen van alle gevaarlijke stoffen; keuring van het gereedschap, enz.); maatregelen, aan de werklieden opgelegd. Buiten die algemeene verordening werden talrijke speciale K.B. getroffen, die bijzondere veiligheidsmaatregelen voorschrijven voor bepaalde bedrijven; bijv. voor de bouwnijverheid (K.B. 31 Maart 1936), voor de scheepsbouwnijverheid (K.B. 20 Nov. 1906), voor den persluchtcaissonarbeid (K.B. 15 Jan. 1914), voor de loodwitnijverheid (K.B. 30 Maart 1926), enz. Een belangrijk K.8., dat speciaal verdient vermeld te worden, is dat van 16 Jan. 1932 (achteraf aangevuld door de K.B. van 12 Febr. 1932 en 9 Mei 1932) betreffende de eerste medische hulpmiddelen, die in de nijverheids- en handelsondememingen beschikbaar moeten zijn. Dit K.B. geeft o.m. den inhoud op van de verbandtrommels; de uitrusting van den eersten hulppost, alsook van de rustkamer. Zie ook Stoomwet en > Stoomketel (sub Ketelproef en Ketelinspectie). Lit.: R. De Jongh, Codex der Sociale Wetgeving (1938, blz. 1074-1234). Rondou. In Ned.-Indië werd onder den naam veiligheidstoezicht de dienst van het stoomwezen bij Stbl. 1925 nr. 119 toegevoegd aan het > Kantoor van Arbeid. De dienst omvat; a) het toezicht op de stoomtoestellen, overeenkomstig de voorschriften van de stoom-ordonnantie (Stbl. 1930 nr. 225) en de stoom-verordening (Stbl. 1930 nr. 339; gewijzigd bij Stbl. 1934 nr. 432 en 1937 nr. 324). b) Het toezicht op de stoomtoestellen der spoor- en tramwegen voor algemeen verkeer, overeenkomstig de Alg. bepalingen voor Spoor- en Tramwegen (Stbl. 1927 nr. 158). c) Het toezicht op de naleving van het veiligheidsreglement (Stbl. 1910 nr. 406, herhaaldelijk gewijzigd; laatstelijk bij Stbl. 1931 nr. 168). Met betrekking tot den dienst van het veiligheidstoezicht is Ned.-Indië verdeeld in vier inspectieafdeelingen. Lit.: K. J. Boeyinga, Arbeidswetgeving in Ned.- Indië (19261; A.D.A. de Kat Angelino, Staatkundig beleid en Bestuurszorg in Ned.-Indië (II 1930, waarin op pag. 656 uitgebreide lit.). Olthof. Veiling, openbare verkoop van goederen ten overstaan van een notaris, deurwaarder of veilingmeester. Het betreft veelal agrarische producten, die in verschillende kwaliteiten worden voortgebracht en niet anders dan in natura of op monster kunnen verhandeld Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . worden, in tegenstelling met goederen, die aan de > beurs op ->• standaardmonster of type verkocht worden. De goederen worden vaak gesorteerd en in zgn. kavelingen of kavels verdeeld, d.w.z. partijen die als een geheel aangeboden worden. Men onderscheidt v. b ij opbod en b ij afslag. Bij v. bij opbod wordt met een laag bod begonnen en bieden de gegadigden geleidelijk hooger, totdat de partij aan den laatsten bieder wordt toegewezen. Bij v. bij afslag wordt een prijs genoemd, die door den afslager telkens lager wordt gesteld, totdat iemand „mijn” zegt (vandaar „afmijnen, boter-mijn”). Soms wordt b ij opbod en afslag verkocht. De koopers zijn veelal groothandelaren en slechts zelden de consumenten; de aanbieders zijn meestal producenten, importeurs of commissionnairs. Waar de kooper de mededinging van alle gegadigden moet overwinnen, heeft de aanbieder veel kans om de hoogste prijzen te bedingen. Er wordt mondeling geboden of ook wel met behulp van electrische toestellen. Een verwante vorm van v. is de i n s c h r ij v i n g, waarbij gegadigden op een bepaald tijdstip gesloten biljetten moeten inleveren, waarop de prijs is vermeld, dien zij voor de partij bieden. Meestal worden de bestede en geboden prijzen geheim gehouden. Het gebeurt niet zelden, dat de gegadigde veel hooger inschrijft dan noodig was om het hoogste bod te doen. Deze vorm is gebruikelijk bij verkoop van tabak. Bij v. en inschrijvingen spelen makelaars een groote rol; sorteeren, monster trekken, vaststelling veilcondities, kavelbeschrijving, e.d. De v. in Nederland dateeren uit den tijd van de Oost-Indische Compagnie, die groote ladingen producten ineens aanvoerde en te koop aanbood. De inschrijvingen zijn een speciaal Nederlandsche instelling en zijn ontstaan in de tachtiger jaren der vorige eeuw, toen de tabaksveilingen weinig opbrachten. Bekende v. zijn de wolveilingen in Australië, Kaapstad, Londen, Antwerpen; voor v. van koloniale producten (thee, kina, rubber) Londen, voor houtveiling Riga. Ook licht bederfelijke producten leenen zich bijzonder voor v.: vischafslag te IJmuiden, groenteveilingen, de eiermijn te Roermond. L i t.: Cuthbert Maughan, Markets of Londen (1931); H. Fortuin, De Amsterdamsche Goederenmarkt (1931); J. Groeten, Lessen over den Handel (1925); 6. Knop, Handelstechniek (II 1924); van Overeem, Organisatie en Techniek van den Handel (I 1938). Snel. Veit, P h i 1 i p p, Duitsch schilder. * 13 Febr. 1793 te Berlijn, f 18 Dec. 1877 te Mainz. In 1809 Katholiek geworden, behoorde hij te Rome tot de groep der > Nazareeërs (werkte mede aan de fresco’s uit de Casa Bartholdy, thans in de Nat. Gall. te Berlijn, en in het Casino van de Villa Massini). Veit was van 1830 tot ’43 dir. van het Stadelsches Institut te Frankfort a. M. en van 1853 tot ’77 directeur van het museum te Mainz. In beide steden heeft hij groote fresco’s geschilderd; het meest karakteristiek is „Die Einführung der Gesittung in Deutschland durch das Christentum” (1836, voor het Stadel. Institut, thans op linnen overgebracht). V. behoort tot de groote groep 19e-eeuwsche schilders voor wie de religieuze en historische onderwerpen een groote rol spelen en die deze in een vaak zeer slappen klassicistischen vorm schilderen. L i t.; M. Spahn, Ph. V. (1901). Korevaar-Hesseling. Vcits-dans, > Chorea. Veji (R o m. Oudheid), Etruskische stad, gelegen 18 km ten N. van Rome aan de rivier de Cremera . Na jarenlange gevechten en een beleg van tien jaar (406-396 v. Chr.) werd V. eindelijk door den Romein Camillus veroverd. Veken, Joh, van der, andere spelling voor Joh. van der ■>■ Veeken. Velaar (gutturaal), Medeklinker. Vclabrum maius en minus (groot en klein v.), twee wijken van het Oude Rome, ten Westen begrensd door den linker-Tiberoever, ten N.O. en Z. ongeveer door Capitool, Palatinus en Aventinus. De juiste grenzen zijn niet bekend. Zie kaart in dl. 20 t/o kol. 769, bijkaartje De Fora. Vclaine, gem. in de prov. Namen (XV111240 B 2), ten N.O. van Charleroi, aan de Samber, ca. 2 700 inw. (vnl. Kath.); opp. 876 ha; landbouw; zand- en steengroeven. De > menhir van V. (La Pierre-qui-tourne) is een groot zandsteenblok (ca. 1,35 m in het vierkant en 3 m hoog). Het onderzoek in de onmiddellijke omgeving van dit Megalithisch monument leverde het bewijs, dat de plaats (Bois Rougi) ook na het Neolithicum nog bewoond is geweest; scherven van grof aardewerk uit den vóór-Romeinschen tijd en van Romeinsch vaatwerk. L i t.: in; Annal. Soc. Archéol. Namur (XVII 1886, 283 vlg.); in: Buil. Soc. d’Antlirop. Brux. (VI 1887-’BB, 105-107). R. De Maeyer. Velaines-lez-Tournai, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (XIV 176 A 2); opp. 1 686 ha, ca. 1 500 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; kerk uit de 18e eeuw, met oudere gedeelten. Velamcn (plant k.), opperhuid van de luchtwortels van sommige Orchideeën, bijv. Vanda. Het v. bestaat uit meerdere lagen van met lucht gevulde, doode cellen. Wanneer er water op valt, wordt dit zeer snel capillair opgezogen. Velatio (sluiering). Bij de meeste volkeren van het Oosten en rond de Middellandsche Zee vindt men bij de vrouwen van oudtijds het gebruik, het hoofd te sluieren als teeken van eerbaarheid. Het Oude en Nieuwe Testament maakt er melding van (Gen. 24.66, 38.14, 1 C0rr.11.5). Bij de huwelijkssluiting kenden de Romeinen de „velatio nuptialis” d.w.z. dat de bruid ’s avonds vóór haar trouwdag een rooden sluier ontving, „velamen flammicum” genaamd. Bij plechtige huwelijken schijnt in de Romeinsche wereld dit velaraen uitgespreid te zijn geweest én over de bruid én over den bruidegom. Als zoodanig ontmoeten wij het als een ritus in het Sacramentarium Leonianum (Migne, Patr. Lat. LV, c. 130). Geheel de middeleeuwen door komt de velamen in het kerkelijk huwelijksritueel voor en bestaat ook nog sporadisch ten huldigen dage. Voor de velatio virginum, zie > Maagdwijding. Deze werd oudtijds ook kortweg velatio genoemd, zonder meer. Verwilst. Lit.: in; Revue Bibl. (1935, 397-412); A. Croegaert, La Liturgie Nuptiale (1928, hfst. IV § 2, C 2). Velazquez (Velasquez), Diegoßodriguez de la Silva, Spaansch schilder (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832), gedoopt 6 Juni 1599 te Sevilla, f 6 Aug. 1660 te Madrid. Telg uit het adellijk Portugeesch geslacht Silva. Leerling van Herrera en van F. Paoheco, wiens schoonzoon hij in 1618 werd. V. begon als realist in den stijl van Caravaggio en Ribera tafereelen uit het volksleven (Bodegones) en stillevens te schilderen, die warm, maar zwaar van kleur zijn en waar de plastiek der vormen sterk spreekt. Door Juan de Fonseca in 1622 naar Ma- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . drid geroepen, werd hij spoedig hofschilder van Philips IV, welke functie hij tot zijn dood toe heeft bekleed. Het grootste deel van V.’s oeuvre bestaat uit portretten van leden der koninklijke familie en personen uit de omgeving van het hof. Er bestaan slechts weinig religieuze voorstellingen van zijn hand [Aanbidding der Koningen (1619), Crucifix (ca. 1640), Kroning van Maria (ca. 1651-’55; zie de plaat tegenover kolom 688 in deel XXI), alle in het Prado]. Te Madrid onderging V. den invloed van Titiaan’s koloriet [o.a. te constateeren in het stuk „Bacchus en de Drinkers” (zie afb. op de pl. t/o kol. 801 in dl. XXI), 1629, Prado]. Van 1629 tot 1631 bevond V. zich in Italië en ondervond den invloed van Tintoretto en Titiaan, wiens kunst hij reeds uit de schilderijencollectie der Spaansche koningen kende. Langzaam overwint hij nu de zware schaduwen uit zijn vroegen tijd; een koele zilverachtige toon treedt als verbindend element in de plaats van de krasse contrasten. Steeds meer gaat hij modelleeren met licht-contrasten en werkt hij met valeurs; toonverschillen dus in plaats van kleurverschillen. V. wordt steeds duidelijker „Le peintre le plus peintre, qui fut jamais”, gelijk Bürger hem heeft genoemd. De plastische vorm der onderdeelen wordt niet meer geaccentueerd; deze zit er als het ware anatomisch juist onder, maar wordt door licht en atmospheer opgenomen. Zijn werken worden daarbij gekenmerkt door groote spontaneïteit in de voordracht en een sterke synthese in het weergeven der vormen, waardoor het geheel een zeer levendigen indruk maakt. Een hoogtepunt aan V.’s kunst is in dit opzicht het in een scala van roode tinten geschilderde portret van paus Innocentius X (Palazzo Doria, Rome), dat tijdens V. tweede Italiaansche reis ontstond (1649-’5l). Het Prado te Madrid bezit de rijkste collectie portretten van dezen genialen schilder, die de meest onbeduidende persoonlijkheden (idioten, hofnarren) met zijn hooggestemde ziel wist te adelen en met een diepe menschelijkheid wist te doordringen. Naast portretten schilderde hij een enkelen keer historiestukken (Overgave van Breda, 1639-’4l, Prado) en mythol. onderwerpen (Venus, ca. 1666, Londen). Met steeds minder middelen weet V. steeds meer picturale effecten te bereiken, tot hij ten slotte in het beroemde doek „Las Meninas” (ca. 1656, Prado), het interieurmet de prinses en haar dwergen, de samenvatting geeft van al zijn kunnen. Een zijner laatste werken „de Spinsters” (Prado) is een groot genrestuk, op sterk impressionistische wijze opgevat. In spontaneïteit van voordracht en als toon- en valeurschilder is V. zijn tijd ver vooruit; met zijn tijdgenooten heeft deze geniale schilder de vastheid van teekening met den weloverwogen bouw en groepeering gemeen. Het geestelijk element van V.’s kunst wordt gekenmerkt door een fijn gestemd realisme, waaraan de portretten hun doordringende karakteristiek danken. Korevaar-Hesseling. Lit.: C. Justi, V. und sein Jahrhundert (1933, Phaidonverlag); Aug. L. Mayer, V. (1925); H. Kehrer, V. (1920); W. Gensel, V. (Klassiker der Kunst 1908). Veld, 1° in de > h er a 1 d i e k de benaming voor het vlak van het schild. 2° (N a t u u r k.) Wanneer in elk punt van een of ander deel der ruimte de grootte van zekere meetbare natuurkundige grootheid bekend is, zoodat deze grootheid dus als afhankelijk beschouwd kan worden van de plaats, waar men zich bevindt, dan spreekt men in de natuurkunde van een veld. Van sommige physische grootheden kan alleen een grootte worden opgegeven, men spreekt dan van een sealairvcld (voorbeeld: een temperatuurveld); andere grootheden bezitten daarentegen zoowel een grootte als een richting, in dat geval noemen we het een vectorveld (> Vector) (voorbeeld: electrisch veld, magnetisch veld). Electrisch veld. Wanneer men in een ruimte een electrische lading brengt, ondervinden sommige lichamen daarin zekere krachten, welke in het algemeen verschillend zijn van punt tot punt. Deze krachten zijn dus afhankelijk van de plaats in de ruimte, waar het lichaam zich bevindt. Natuurkundig kan men de verschijnselen dus als volgt beschrijven: tengevolge van de aanwezigheid der electrische ladingen is elk punt der ruimte in een bijzonderen toestand (electrische toestand genoemd) geraakt, welke toestand oorzaak is van zekere werkingen, op sommige lichamen uitgeoefend. Men zegt nu, dat in die ruimte een electrisch veld heerscht. De sterkte van zulk een veld kan gemeten worden door de grootte van de kracht te bepalen, welke een electrische eenheidslading in elk punt der ruimte ondervindt. Deze kracht noemt men de e 1 e ctrische veldsterkte, die dus in het algemeen van punt tot punt verschillend van grootte en richting is. Zie ook het artikel > Electriciteit (der atmospheer). Borghouts. Magnetisch veld. Dit ontstaat in een ruimte tengevolge van de aanwezigheid van magnetische polen, geheel analoog aan het electrische veld (zie boven). De ruimte geraakt in een magnetischen toestand, welke als oorzaak kan worden beschouwd van de kracht, op sommige lichamen uitgeoefend. Analoog spreekt men hier van magnetische veldsterkte. Deze is in een bepaald punt gelijk aan de kracht (in dynes), die een magnetische eenheidspool, indien in dat punt geplaatst, zou ondervinden. De magnetische veldsterkte heeft dus een grootte en een richting, is dus een vector. De richting valt samen met de raaklijn aan de krachtlijn. Door het aantal krachtlijnen geschikt te kiezen (doornl. 4jt krachtlijnen van de eenheid van magnetisme te laten uitgaan) kan men het zóó inrichten, dat het aantal krachtlijnen per cm2 (loodrecht aangebracht op de richting der krachtlijnen) gelijk is aan de veldsterkte. Zie > Krachtlijnen (magnetische). Borghouts/Elenbaas. Elcctromaguctisch veld noemt men het gecombineerde electrische en magnetische v. (zie boven) gelijk dat bijvoorbeeld om een electrischen stroomgeleider ontstaat. Homogeen veld. In het algemeen is de veldsterkte in een electrisch of magnetisch veld van punt tot punt verschillend van richting en grootte (zie onder Blectrisch veld in dit art.). Wanneer echter het v. zoodanig is, dat in elk punt de kracht dezelfde richting en dezelfde grootte heeft, spreekt men van een homogeen veld. Borghouts. Veld, ’t, dorp in de N. Hollandsche gemeenten Nieuwe- en Oude-Niedorp; de Kath. parochie V. (met kerk in Nieuwe-Niedorp) omvat bovengenoemde gemeenten, alsmede Winkel. Veldaardvloo, Phyllotreta nemorum, kleine kever van 3 mm lengte; kleur: donker met gele strepen, pooten geel. De okergele larve leeft in het blad van radijs, raap e.a. en doet dit verwelken. Veldartillerie, > Artillerie. Veldbeemdgras (Poa pratensis), overblijvend ondergras met onderaardsche uitloopers (in tegenstelling met ruwbeemdgras, dat bovenaardsche uitloopers heeft). Uitstekend gras, dat droogte beter verdraagt dan ruwbeemdgras en daarom bij voorkeur op Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... goed ontwaterde losse zand- en zavelgronden gebruikt wordt. Zie ook > Beemdgras. Dewez. Veldbies (Luzula), een plantengeslacht van de fam. der Juncaceeën; komt met 40 soorten in de gematigde streken van het Noorden en in Z. Amerika voor. In onze streken vindt men vooral op beschaduwden boschgrond de ruige v., L. pilosa, met bruine bloempjes evenals de gewone v., L. campestris, die op grazigen zandgrond groeit; de veelbloemige v., L. multiflora, heeft groene bloemen en komt op moerassige plaatsen voor. Bonman. Veldboon, -> Boon. Veld-Driel, dorp in de Geld. gem. > Driel (XI 512 B 4). Velde, 1° van de, naam van schildersfamilie te Amsterdam en Haarlem (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Oudste lid was Willem Sr.* Ca. 1611 te Leiden, f 1693 te Greenwich, teekenaar en schilder van schepen en marines. Van 1632 af te Amsterdam en in 1674 in dienst getreden bij Karei II van Engeland. In opdracht van de Staten maakte hij aan boord van de vloot vele teekeningen van schepen en zeegevechten. Hij had hierin groote vermaardheid, die slechts overtroffen werd door die van zijn zoon Willem Jr., *lB Dec. 1633 te Amsterdam, f 6 April 1707 te Greenwich. Leerling van zijn vader en van Sim. de Vlieger. Ook hij vergezelde de vloot om zeegevechten tegen Engeland en Frankrijk te schilderen. In 1677 door Karei II tot hofschilder benoemd; na ’s konings dood in 1685 voor korten tijd te Amsterdam terug, maar spoedig in dienst van Jacobus 11, bleef hij verder in Engeland. Zijn marines hooren tot de beste, in de 17e eeuw geschilderd (zie de plaat bij het artikel Zeegevecht). Uit zijn talrijke teekeningen blijkt zijn uitnemend kennerschap van het schip in al zijn onderdeelen, maar daarbij was hij een groot schilder met een sterk gevoel voor natuurstemmingen, atmospheer en kleur. Zijn werken zijn altijd het hoogst in Engeland gewaardeerd en de beste bevinden zich daar nog. Hij had vele navolgers. Zijn broeder A dr i ae n, schilder en etser, * vóór 1635 te Amsterdam, f 21 Jan. 1672 aldaar, hoort tot de beste landschapschilders onzer 17e eeuw, was daarbij een voortreffelijk figuur- en dierschilder en stoffeerde landschappen van de grootsten (Ruysdael, Hobbema e.a.) met figuren. Twee broeders van Willem Sr. waren: Esai a s, schilder en etser, * ca. 1690 te Amsterdam, f 18 Nov. 1630 te Den Haag. Meestentijds werkzaam te Haarlem, waar hij leider was der ontbloeiende landschapschilders. Hij heeft op dit gebied veel nieuws gebracht. Jan v. Goyen was zijn leerling. En Jan, graveur en schilder, * ca. 1593 te Rotterdam, f na 1641 te Enkhuizen. Ook geruimen tijd werkzaam te Haarlem, waar hij eveneens, vooral in zijn prenten, die uitmunten door fijngevoelde natuurstemming (o.a. vaak voor boekillustraties), veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling der landschapschildering. Lit.: W. Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (41923); F. Willis, Die Nied. Marinemalerei (1911); B. Grosse, Die holl. Laudschaltsk. 1600-1650 (1925); K. Zoele v. Manteufel, Die Künstleriam. v. d. Velde (1927); J. v. Gelder, J. v. d. Velde (1933). Schretlen. 2° Anton Van de, dichter, roman- en tooneelschrijver en begaafd regisseur. * 8 Juli 1895 te Antwerpen. Zijn optreden ca. 1924, met de „Zonderlinge Gast” en „Christoffel”, was het begin van een reeks merkwaardige tooneelteksten. Sedert 1930 leverde hij schitterende tooneel-ensceneeringen, ook in Nederland. Men vindt bij V. wrange bitterheid, scherp sarcasme, diepen levensernst, en ondanks alles een onverwoestbaarlevensoptimisme. Taal, stijl en dialoog zijn van verbluffende vaardigheid. Hij is modern van stijl, techniek en regie-uitwerking. Zijn dichterlijke arbeid draagt een sterk dramatisch karakteren is keurig gestyleerd. V. is een artistiek vertaler, schreef uitstekende kinderboeken en een levensroman, waarin hij zich een handig stylist vertoont. A. De Maeyer. Anton Van de Velde. Werken: De zonderlinge Gast (1924); Christoflel (1924); Tijl I (1925); Sinte Lutgardis (1928); Tijl II (1929); Halewijn (1929); Radèske (1932); Faust junior (1932); Radijs (1933); Radijs en Bot op sterrevaart (1935). Roman: Het hart vecht. Lit.; C. Godelaine (in: Tooneelgids, 1930); W. Putman (in; Tooneelgroei, 1927); L. Monteyne (in: Kritische Bijdr., 1927). 3° Emile Van der, Belg. socialistisch staatsman. * 25 Jan. 1860 te Elsene. Werd als student lid van de Belg. werkliedenpartij; nam er spoedig, dank zij zijn studies in de rechten en in de sociale en politieke wetenschappen en zijn redenaarstalent, ’n vooraanstaande plaats in. In 1894 werd hij lid van de Kamers der Volksvertegenwoordigers en leeraar aan de Universiteit te Brussel. Op 4 Aug. 1914 werd hij staatsminister en in 1916 ministervan Bevoorrading.Na den Wereldoorlog maakte hij, als leider der socialistische partij, deel uit van schier alle drieledige ministeries; als minister van Buitenlandsche Zaken vertegenwoordigde hij België op de Vredesconferentie te Parijs van 1919. Ook had hij een groot aanzien in de socialistische Internationale. Als schrijver van talrijke sociale en politieke studies, en als theoreticus van het socialisme geniet hij wereldfaam. Emile Van der Velde. Werken: o.a. Reaüsatious socialistes (1925); Fautil changer notre programme? (1923); Le marxisme a-t-il fait faillite? (1926). Uytterhoeven. 4°Franciscus van de, ook: de Camp o, zie ■> Sonnius. 5° He i mer i c u s van de, ook: de C a m- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . po.* Eind 14e e. te Son in N. Brabant, f 11 Aug. 1460 te Leuven. Vanaf 1435 leeraar in de H. Schrift te Leuven. Een hs. van zijn werk wordt bewaard te Brussel, een ander te Tongerloo. Lit.: Hw. Ned. Biogr. Wbk. (IX). 6°Henry Van de, architect. * 1863 te Antwerpen. Voorvechter van de moderne bouwkunst in België. Professor aan de „Université Nouvelle” te Brussel (1894) ; verhuisde 1900 naar Berlijn. Voerde o.a. het Folkwang Museum te Hagen uit. In 1901 stichtte hij de kunstnijverheidschool (het latere „Bauhaus”) te Weimar. Van 1920 tot 1925 werkte hij te Den Haag (museum voor moderne kunst op „De Hooge Veluwe”). In 1926 naar Brussel, als leider van het „Institut supérieur des arts decoratifs” aldaar. Tevens prof. aan de Deutsche Universiteit. —• 7.i0 nfh 7 nn de nl. t/o kol. 417 in dl. VI. /jic aiu. i up • v/'-' *■ ■ . Vele publicaties, 0.a.: Amo(1910); Essais (1912); Les formules (Tune esthétique moderne (1925); Le Nouveau (1931). «• Embden. 7° Jacobus van de (Veldius), Augustijn. * 1626 te Brugge, f 2 Juli 1680 te St. Omaars. V. was godgeleerde en scripturist. Ook provinciaal der Keulsch-Belgische provincie (1571-’74). Tevens was hij een machtig kanselredenaar, genoemd „de geesel der ketters”. Om zijn krachtdadig optreden tegen de Geuzen, werd hij door hen mishandeld en uit Brugge verbannen (1580). Hij stierf aan de gevolgen daarvan te St. Omaars in de St. Bertinusabdij. Acht werken, meest van scripturistischen en polemischen aard, werden door hem in het licht gegeven. L i t.: Keelhoff, Hist. du couvent des Augustins a Bruges (1869, 220-225). A. V. d. Born 0.E.8.A. 8° Jan Frans van de, bisschep. * 8 Sept. 1779 te Boom, f 2 Aug. 1838 te Gent. Na vsch. bedieningen te hebben vervuld, werd hij pastoor-deken te Lier in 1826 en in 1829 verheven tot bisschep van Gent. Hij stichtte vsch. colleges. Op zijn vraag werd het bisdom van Brugge van dat van Gent gescheiden in 1833. Door ziekte tot niets doen gedwongen, vroeg en bekwam hij eervol ontslag begin 1838; Aüossery. J. B. van Velde de Melroy. Lit.: P. Claessens, La Belgique chrétienne (II) Velde de Melroy, Joannes Baptist a, baron van, Ned. bisschep. * 9 Juli 1743 te Brussel, f 22 Jan. 1824 aldaar, begraven 27 Jan. d.a.v. te Grave. Priester gewijd in 1769 te Mechelen, waar hij verschillende hooge ambten heeft bekleed, o.a. van Iratninnik van de metropolitaankerk en geestelijk raadsheer in den keizerlijken raad. Van 1794 tot 1801 is V. bissohop van Roermond geweest, maar hij heeft zijn zetel nooit kunnen innemen vanwege de vervolging door de Franschen. Vanuit Grave heelt V. de belangen van zijn diocees zoo goed mogelijk behartigd, in het bijzonder die van de gedeelten van het hem toegewezen gebied, die niet behoorden tot het nieuwe door Napoleon opgerichte bisdom Roermond (zie de art. > Cuyk, Grave, Megen, Ravenstein).'De bisschep is zijn levenlang in conflict gebleven met de Franschen. Napoleon ontbood hem in 1811 naar Parijs: sindsdien mocht Y. niet meer naar Grave terugkeeren. Hij vestigde zich dan te Brussel, waar hij in 1814 raadsheer in den Geheimen Raad der Nederlanden werd. Henry Van de Velde, Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (X 1937). de Haas. Veldegem, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie kaart > West-Vlaanderen, C 3), ten N.O. van Torhout. Opp. 982 ha; ca. 2 700 inw. (Kath.). Zandstreek; deels beboscht; landbouw. Veldeke, Hendrik van, > Hendrik van Veldeke; Eneit; Servaes (Van Sinte). Velden, parochie in de Ned.-Limb. gem. •> Arcen en Velden (XVI 448 D3). Velden, Aloysius van der, Jezuïet, missionaris. * 27 Nov. 1848 te Eindhoven, f 21 Nov. 1925 te Spokane (Amerika). Met onderbreking van enkele jaren was hij van 1886 tot 1909 werkzaam in de Indianen-missie van het Rotsgebergte; daarna pastoor te Spokane en Portland. Lit.: v. Hoeck, De manke Zwartrok, een N. Brab. missionaris onder de Indianen (1928). v. Hoeck. Veldgeschut of veldartillerie; > Artillerie; Geschut (met afb.). Veldheer, Jacobus Gerardus, kunstschilder. * 4 Juni 1866 te Haarlem. Leerling van de Haarlemsche academie. V. is vooral een bekwaam graphicus, die talrijke etsen, litho’s en houtsneden maakte, soms japaniseerend. Hij schreef critieken in Het Vaderland. Engelman. Veldhoven, gem. in de prov. N. Brabant ten W. van Eindhoven (XVIII 632 H 3), bestaande uit de kerkdorpen V., Meerveldhoven, Oerle en Zeelst. Opp. 4 286 ha; ong. 8 100 inw. (vnl. Kath., ca. 150 Prot.). Land- en tuinbouw; industrie (sigaren, schoenen, linnen, kamgaren.waschbleekerijen). Meerveldhoven is een drukbezocht genadeoord; het 15e-eeuwsch miraculeus beeldje van O. L. Vr. ter Eik staat in een boom in de kerk. Veel urnenvelden werden blootgelegd, ook een Romeinsche nederzetting met veel Romeinsch aardewerk, berustend in het Centraal Museum te Den Bosch_ v. Velthoven. Veldhuizen, gem. in de prov. Utrecht (zie krt. Utrecht, A/B 2), op de splitsing van de verkeerswegen Utrecht—Rotterdam en Utrecht—Leiden. Opp. 926 ha; ruim 750 inw. (67 % Kath.). Rivierklei. Veeteelt en eenige tuinbouw. Veltl-icp, > lep. Veldkers (Cardamine), een plantengeslacht van de fam. der kruisbloemigen; komt met 3 soorten in onze streken voor. De kleine v., C. hirsuta, heeft kleine Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . witte bloempjes en groeit in twee ondersoorten op open zandgrond of op beschaduwde plaatsen; de pinksterbloem, ook koekoeks- of kievitsbloem genoemd, C. pratensis, vindt men algemeen op .weilanden met groote lilakleurige bloemen en ronden stengel, terwijl de bittere v., C. amara, met witte bloemen en kantigen stengel vrij zeldzaam is. Bonman. Veldkeuken (milit.), in den grond uitgegravengatenen sleuven in verschillende samenstelling, met behulp waarvan (in aan ijzeren staven opgehangen zgn.tienmanskookketels) het eten te velde kan worden bereid. Men bezigt den naam ook voor keukenvoertuigen. -> Keukenwagen. L i t.: Voorschrift Inrichten van Stellingen (dl. X, Breda, De Kon. Mil. Academie, 1934). v. Leeuwen. Veldkcuriiic/ noemt men de keuring van voor zaaizaad en pootgoed bestemd veldgewas. Veldkrekel (Gryllus carapestris), insect van de fam. der krekels, dat door geheel Europa op droge zonnige plaatsen voorkomt (zie afb. 17 op de pl. t/o kol. 266 in dl. XIV). De kleur is zwart met rood aan de pooten. ledere v. heeft zijn eigen hol, dat hij zoo noodig verdedigt. Een sjierpend geluid (lokroep) wordt door het mannetje voortgebracht als het den rechter- over den linkervleugel strijkt. Het voedsel bestaat uit planten,soms uit kleineiinsecten. M.Bruna. Veldkruis, eigenlijk: kruis, opgericht langs velden; ook aan huizen langs wegen, vooral in Kath. landen, met groote verscheidenheid in wezen, doel en vorm. Wij noemen slechts de voornaamste op: gerechtskruis, grenskruis, peroen, vrijkruis, marktkruis, preekkruis, begrafeniskruis, wonderkruis, dwaalkruis, processiekruis, hagelkruis, moordkruis, devotiekruis, memoriekruis, kerkhofkruis. Zie onder de vsch. woorden. Lit.; A. Welters, Het Limburgsche v. (in: Publ. du Limb., 59); id. (in: Het Gildeboek, jg. XIX 1936, 106- 1H)- Welters. V cldleemverik of akkerleeuwerik, Alauda arvensis, vogel, behoorend tot de zangvogels (zie afb. in kol. 243 in dl. XVI en afbeelding nr. 8 op de plaat > Zangvogels). lets kleiner dan een spreeuw. De kleur is als van bruine aarde, aan de onderzijde vuilgrijs. Heeft een korte kuif. Slagpennen en vleugeldekveeren hebben lichte zoomen en witte punten. De v. broedt in onze streken overal op heiden, weiden en roggeakkers. Het voedsel bestaat uit insecten, larven en zaden. Het eenvoudige nest zit in een kuiltje in den bodem. De zang is zeer typisch, karakteristiek: de v. zingt, terwijl hij al fladderend, hooger en hooger stijgt, zoo hoog dat hij nauwelijks meer te zien is. Zingt ook ’s nachts. Bij slecht weer wordt het liedje vanaf een aardkluit of hekpost voorgedragen. Bernink. Veldkers. Pinksterbloem. Veldlens. Het > oculair van een > optisch instrument moet de functie van een > loupe vervullen, maar heeft tevens tot taak om de stralen, die vanuit het door het > objectief gevormde beeld divergeeren, dichter bij de optische as te brengen om mogelijk te maken, dat ze de oogpupil binnentreden. Deze tweede dienst wordt vaak voor een belangrijk deel door een aparte lens, de v. of collectieflens, vervuld. Bij het wegnemen van de v. komen de stralen afkomstig van ver van de as gelegen punten niet in het oog, zoodat de veldlens het gezichtsveld vergroot (oculair van > Huygens). Bekveld. Vcldmis is een Mis, welke in de open lucht, buiten kerk of kapel, gelezen wordt voor soldaten in den oorlog of voor leden van jeugdvereenigingen. Veldmuis (Arvicoïa arvalis), knaagdier, behoorende tot de woelmuizen. Klein en gedrongen, met stompen snuit en korten staart; kan in den land- en tuinbouw schade aanrichten door het afvreten van groenten, het opeten en weghalen van zaden uit zaadbedden, enz. Het voortplantingsvermogen is zeer groot. Vijanden zijn o.a. wezels, egels, uilen. De overwintering geschiedt gedeeltelijk slapend. Bestrijding: o.a. met giftige stoffen, infectie met muizentyphusbacillen. v. Schendel. Veldmuis, vroeger: kwartiermuts, de naam van het hoofddeksel, dat door de militairen gedragen wordt o.a. in de kazerne, in het kampement, en, te velde „buiten het bereik van den vijand”. Veldnamen zijn in engeren zin namen van velden, perceelen gronds, in breederen zin namen voor deelen van het landschap als wateren, bronnen, wouden, in tegenstelling met nederzettingen. Zij zijn al even belangrijk als plaatsnamen, vooral voor de historische studie der cultuur en nederzettingen. In Duitschland worden zij systematisch onderzocht. Het centraalbureau voor Duitschland is het „Sachsische Hauptstaatsarchiv” in Dresden. Weijnen. L i t.: Handelingen van de Kon. commissie voor Toponymie en Dialectologie; Nomina Geographica Neerlandica; Zeitschrift für Ortsnamenforschung; M. Bucks, Oberdeutscher Flurnamenbuch (1880, in 1931 verscheen na zijn dood een door den uitgever slecht bewerkte, tweede druk; het is het oudste werk in zijn soort, doch zeer waardevol; namen uit oude bronnen); Vollmann, Flurnamensammlung (31924); Beschorner, Handbuch der deutschen Flurnamenliteratur bis Ende 1928. Veldovensteen is baksteen, afkomstig uit de veldovens (> Steenbakkerij). In deze primitieve ovens wordt de steen zeer ongelijkmatig verhit, zoodat een gemengd product ontstaat, varieerend tusschen halfgesmolten steenen en bijna ongebakken steen; voor kwaliteitswerk onbruikbaar. Metz. Veldpost, naam voor den bijzonderen postdienst, welke bij mobilisatie ten behoeve van leger en vloot wordt ingericht en zooveel mogelijk in samenwerking met den bestaanden dienst der posterijen wordt uitgeoefend. Het doel is: ten behoeve van de gemobiliseerde troepen een zoodanig postverkeer te onderhouden, dat, met inachtneming van de militaire eischen van geheimhouding, de verzending van dienststukken en van poststukken aan en door militairen zooveel mogelijk wordt bespoedigd. De dienst van den v. maakt een onderdeel uit van den ■>- etappen- en verkeersdienst; aan het hoofd van de sectie Veldpostdienst van den staf van den Etappen- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . XXIII. 9 en Verkeersdienst staat een hoofdambtenaar van de P.T.T. met den titel van inspecteur van de v. Wegens de wijze, waarop de v. is ingericht, kan de adresseering der brieven eenvoudig zijn. Het ligt in het voornemen bij mobilisatie in Ned. aan militairen van land- en zeemacht vrijdom van briefport te verleenen. L i t.: Voorschrift tot regeling van den Veldpostdienst (Breda, De Kon. Mil. Akademie, 1930). v. Leeuwen. Veldprediker, naam voor dengene, die bij het leger te velde belast is met de geestelijke verzorging van de Prot. militairen. In vredestijd (men gebruikt dan meer den naam legerpredikant) zijn in Nederland één leger- en vlootpredikant in algemeenen dienst en 4 legerpredikanten, van wie 2 van de rechtzinnige en 2 van de vrijzinnige richting. De eerste is geassimileerd aan den rang van kolonel, de anderen aan dien van majoor. Voor oorlogstijd zijn bovendien aangewezen een aantal reserveveldpredikers. Zie ook >,Legerorganisatie (sub Geestelijke verzorging). Voor de uniform van den v., zie de plaat > Onder – scheidingsteekenen. Vgl. » Aalmoezenier, v. Leeuwen. In België heet de verzorger van den Prot. en van den Israëlietischen eeredienst evenals die van den Katholieken : > Aalmoezenier. Veldrantsoen, naam van liet rantsoen levensmiddelen, dat aan den soldaat, en van het rantsoen fourage, dat aan het paard te velde wordt verstrekt. Zie > Etappenrantsoen; Legerverpleglng. L i t.; Regeling van de Voeding van den soldaat in tijd van vrede (Breda, De Kon. Mil. Academie, 1937); Voorschrift aan- en afvoer (ibidem, 1931). Veldschorpioen (Buthus occitanus), geelbruine schorpioen van 7 a 8 cm lengte, die in het gebied der Middellandsche Zee voorkomt. Veldsla, Valerianella olitoria, plant van de familie der yaleriaanachtigen, welke als winterbladgroente wordt verhandeld. De teelt van veldsla-zaad vraagt veel zorg. Veldspaatbasalt is een gesteente van vulcanischen oorsprong, bij afkoeling vermengd met het minerale gesteente veldspaat, dicht blauwzwart gesteente met enkele groote kristallen; het wordt gebruikt als stortsteen bij waterbouwkundig werk en als steenslag in den wegenbouw. Het komt ook voor in de natuur in den vorm van zeskantige zuilen en wordt dan gebruikt voor het zetten van steenglooiingen. Gevonden langs den Rijn, in hoofdzaak in den Eifel en het Zevengebergte. > Basalt. Metz. Veldspaten (g e o 1.) noemt men de belangrijke groep gesteentevormende mineralen, die op te vatten zijn als isomorphe mengsels van drie hoofdbestanddeelen, t.w. orthoklaas of kali veldspaat: KAIS1308, a 1 b i e t of natron veldspaat: NaAISi0O8, anorthiet of kalkveldspaat: CaAl2Si20B.Demengkristallen der beide laatste heeten plagioklaas. Hierbij onderscheidt men naar het gehalte aan anorthiet (van weinig tot veel): oligoklaas, andesien, labradoriet en bytoroniet. Ook de beide eerste, de alkal i v e 1 d's pat e n, geven samen mengkristallen: anorthoklaas. Alle kristalliseeren zij in het trikliene kristalstelsel, behalve zuivere orthoklaas (monoklien). Hiervan is echter ook een trikliene vorm bekend: mikroklien. De v. vormen het hoofdbestanddeel van zeer vele gesteenten, en zijn daardoor een der belangrijkste bouwsteenen van de aardkorst. De indeeling der stollingsgesteenten berust dan ook voor een groot deel op hoeveelheid en aard der v. Zij verweeren gemakkelijk en gaan dan over in kleimineralen, o.a. kaolien (porseleinaarde). Technisch hebben de v. weinig beteekenis, enkele doorzichtige variëteiten van orthoklaas worden onder den naam: adulaar, maansteen, amazonensteen als halfedelsteenen gebruikt. Jong. Veldsprinkhanen (Acrididae), fam. van de sprinkhanen. De romp is zijdelings afgeplat, de kop groot en omlaag gericht, sprieten en legboor zijn kort. De v. voeden zich met planten. Ruim 4 000 soorten bekend, w.o. de > treksprinkhanen. In Ned. o.a. de gestreepte v. (Oedipoda) met gestreepte dekschilden. M. Bruna. Veldsterkte, > Veld,(2°, sub Electrisch veld en Magnetisch veld). Veld uil, Asio flameus, vogel, behoorend tot de fam. der uilen, ten grootte van een kraai. Bovenzijde: licht geelbruin met donkere streepjes; onderzijde: veel lichter. Staart geelachtig met donkere dwarsbanden en witten zoom. Korte oorpluimpjes. Vrij zeldzame broedvogel in duinpannen en moerassige streken; een deel overwintert. Vangt kleine zoogdieren, vogels en insecten. Nest op den grond tusschen ruigte. Veldversterkingskunst (k rij g s k.). Voor 1870 bestond deze uit de veldwerken bij belegeringen: defensieve buitenwerken als palissaden, barbaoanes (M.E.), boom- en kroonwerken; aanvalswerken als aggers, helepolen, later loopgraven en voorts verschansingen van legerplaatsen (wagenburchten, palissaden, schansen). De invoering van het achterlaad-geweer bracht de noodzaak, ook in den bewegingsoorlog loopgraven te maken (Plewna in den Russ.-Turkschen oorlog) . Het getrokken geschut en de brisantgranaten dwongen tot het maken van schuilplaatsen te velde. Puntdraadhindemissen verhoogden de uitwerking van geweer- en mitrailleurvuur. Het massa-artillerie-vuur (1916-’18) dwong tot verspreiding in breedte en diepte en tot ruimere toepassing van granaatvrije schuilplaatsen. De luohtverkenning eischte maskeeringen. Stelselmatige vernielingen werden toegepast om een vijandelijken opmarsch te vertragen. H. Lohmeijer. Veldwacht. Rijks- en gemeenteveldwacht. In Nederland. De eerste is hiërarchisch en centraal georganiseerd (brigadier, brigadier-majoor, districtscommandant), de laatste niet. Beide belmoren tot de > politie en zijn > opsporingsambtenaren, de laatste alleen in de gemeente waarvoor zij zijn aangesteld, de eerste in het heele rijk. Verschil tusschen gemeenteveldwachters en gewone agenten van politie is, dat de eerste worden aangesteld door de commissaris der koningin in de provincie, de laatste door den burgemeester op aanbeveling van den commissaris van politie zoo er een is; de eerste hebben opsporingsbevoegdheid t.a.v. alle strafbare feiten, de laatste alleen van overtredingen der plaatselijke verordeningen en van overtredingen in bijzondere wetten genoemd: dit zijn practisch bijna alle overtredingen (niet dus t.a.v. misdrijven). Behalve bezoldigde zijn er ook onbezoldigde rijks- en gemeenteveldwachters, die niet als zóódanig bezoldiging genieten; deze aanstelling geschiedt om particuliere beambten of soms ook rijks- of gemeentelijke politieambtenaren, die anders geen (jachtopzieners, mijnpolitie) of slechts beperkte (controleurs van de Drankwet, van de Warenwet, van het Verkeerstoezicht, van de arbeidsinspectie, politieagenten e.d.) opsporingsbevoegdheid bezitten, volledige opsporingsbevoegdheid te geven. Bezoldigd zijn deze dus uit anderen hoofde. Voor rijks- en gemeenteveldwacht bei- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke menjmder W de bestaat een instructie, waarin hun plichten enbevoedheden zijn omschreven. Kleene. In België is de v. een afzonderlijke groep van de gemeentepolitie (zie Politie). Veldwezelt, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten N.W. van Maastricht (XVI 480 C 4-5); opp. 802 ha, ca. 2 050 inw. (Kath.). Landbouw. Veldzakbockje, 1° sedert kort > oorlogszakboekje genaamd, is het boekje, hetwelk aan een ieder, die bij de koninkl. Ned. landmacht geregistreerd is, in tijd van oorlog wordt uitgereikt (en dat alsdan in den binnenzak van den veldjas wordt medegevoerd). Het bevat een uittreksel van de op 27 Juli 1929 te Genève gesloten verdragen voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken bij de legers te velde en de behandeling van krijgsgevangenen, modellen van testamenten, en berichtkaarten, te gebruiken bij verwonding, ziekte of overlijden. Begrafenis, sub Begr. te Velde. L i t.: Bepalingen betreffende het zakboekje, het oorlogszakboekje en het herkenningsplaatje voor personeel van de kon. landmacht (Breda, De Kon. Mil. Academie, 1935). v. Leeuwen. In België heet het v.: militair boekje. 2° Bij de Ned. Kon. Marine komt het y. vanouds voor onder den naam > oorlogszakboekje. In België heet ook dit v.: militair boekje. Velebit-gebergte, tot 1 760 m hooge bergketen in Joego-Slavië (XIX 612 D4), steil uit zee oprijzend; grootendeels kalksteen, veel karstverschijnselen. Veleda, Germaansche wichelares uit het stroomgebied der Lippe, welke grooten invloed uitoefende op Julius Civilis en zijn volgelingen (Tacitus Hist., bk. 4 en 5; Germ. 8). Vclehrad, plaatsje van ca. 800 inw. (Kath.) in het Z.O. van Moravië (Tsjecho-Slowakije). Waarsch. zijn hier de beide broeders de Slavenapostelen > Cyrillus en » Methodius geboren en ligt de laatste hier in het vroegere Cisterciënserklooster begraven. In 1886 werd hier de broederschap van het Apostolaat der H.H. Cyrillus en Methodius opgericht, ter hereeniging der afgescheiden Oostersche Kerken. Sedert 1907 vinden te V. op ongeregelde tijden (ong. om de 3 a 6 jaar) Hereenigingscongresscn plaats, waarvoor de vorige bisschop van Olmütz, mgr. Stojan (f 1923) en de tegonw. bisschop, mgr. Precan, zich bijzonder verdienstelijk gemaakt hebben. Veles, Servische naam van > Keuprülü. Vélez de Guevara, Luis, eigenlijk: L. Vélez de Santander, Spaansch schrijver. * 26 Aug. 1578 te Ecija, f 10 Nov. 1645 te Madrid. Schrijver van enkele bekende werken: o.a. El Diablo Cojuelo (een student laat een door een heks in een kolf ingesloten duivel ontsnappen; beiden doorreizen en bephilosopheeren de wereld); La hermosura de Raquel (Bijbelsoh drama); Mas pesa el Rey que la sangre, Reinar después de morir (historische drama’s). De lezing vergt een gespannen aandacht, is echter verrassend door den tintelenden geest. L i t.: E. Catarelo, L. V. de G. y sus obras dramaticas (in: 801. Ac. Esp., 1917); F. Pérez y Gonzéles, El Gallinero de ~E 1 Diablo Cojuelo” (in: Ilustr. Esp. y Am., 1906). Borst. Vélez Malaga, stad in Spanje (XXI 752 D/E 4) in de provincie Malaga. Ca. 25 000 inw. Suikerindustrie, uitvoer van wijn, zuidvruchten en olijven. Velia, wijk van het Oude Rome, aan de Noordzijde van den Palatijnschen heuvel. Veliger noemt men het larvestadium van vele weekdieren, vooral zeeslakken. De v. zwemt rond met een trilhaarkrans (velum), die boven de mondopening ligt. Velika Kikinda (Servisch; Duitsch; Gr o ssk i k i n da, Magyaarsch: N a g y-K i k i n da), stad met ca. 28 000 inw. (1931) in het Joego-Slavische deel van het Banaat IXIX 512 G 4), belangrijk spoorwegmiddelpunt. De bevolking bestaat uit Orthod. Serven, R. K. Duitschers en Magyaren. Hoek. Vellkl Beclcerek (Servisch; Duitsch: G r o s sbetschkerek; Magyaarsch: N a g y-B e c s k er e k), stad met ca. 33 000 inw. (1931) in het Joegoslavische deel van het Banaat (XIX 612 G 4), aan de Bega; spoorwegmiddelpunt. In de vruchtbare omgeving belangrijke landbouw: maïs, tarwe en wijn. De bevolking bestaat uit Orthodoxe Serven en R. K. Duitschers en Magyaren. Hoek. Velin of velijn (Fr. velin, <( veau = kalf) noemt men papier, dat bij dóórzicht (tegen het licht gehouden) geen lijnen maar een egaal gevormde massa vertoont, evenals > perkament. Zie ook Yergé. V elites (R o m. Oudheid), troepen liohtgewapenden, in 211 y. Chr. in het Romeinsche leger ingevoerd, door Marius weer afgeschaft. Zij streden tusschen de paarden der ruiters in. Velleius Paterculus, Romeinsch officier en geschiedschrijver. Hij diende zelf onder Augustus en Tiberius, en ondernam het: een Geschiedenis van Rome te schrijven. Wat hij over Tiberius en zijn tijd schreef, is voor ons van bijzonder belang. Vellcreille-le-See, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (XIII 176 1)4); opp. 369 ha, 180 inw. (vnl. Kath.); landbouw; bezienswaardige verbouwde kerk; behoorde oorspronkelijk aan de abdij van Lobbes. VcUeroille-lez-Brayeux, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (X 111176 D4); opp. 1 426 ha, ca. 800 inw. (vnl. Kath.); landbouw, bosschen, houthandel; het gehucht Bonne Espérance is een gewezen abdij, thans klein-seminarie, met merkwaardige overblijfsels van vroegere stijlperioden; oude heerlijkheid met bewogen verleden; oudheidkundige vondsten. V. Asbroeck. Velletri, een van de > suburbicaire bisdommen, Italië [zie de krt. t/o kol. 384 in dl. XIV, geheel onderaan (V)], niet ouder dan de 5e eeuw; sinds het einde van de 11e eeuw werd het door den bisschop van Ostia bestuurd en ca. 1150 met dit bisdom vereenigd, doch in 1914 er weer van gescheiden. Veiling of houthak omvat in den boschbou? de maatregelen van de houtwinning, tot het hout gereed ligt voor het transport uit het bosch. De v. kan geschieden door rooiing, waarbij de boomen met een deel der wortels uit den grond worden gegraven, of door afzagen of afhakken boven den grond. De vellingswijze is verschillend naar het stelsel der boschbehandeling; men onderscheidt kaalslag, waarbij een geheel bosch tegelijk valt, en dunningsw ij z e v., die de natuurlijke ■>- verjonging of de opstandsverpleging tot richtsnoer heeft. In het hooggebergte met sneeuwrijke winters en met overwegend naaldhoutbosch wordt het meest zomervelling toegepast, in lagere streken en bij loofhoutbosch is wintervelling regel en het meest verkieselijk. Voor sommige doeleinden, bijv. de winning van eikenschors voor looistof, moet in den tijd van het uitloopen (Mei) worden geveld. Sprangers. Velloso, Mirianns, Minderbroeder. * 1732 te San José (Brazilië), f 1811. Gaf zeer gewaardeerde werken uit over planten in Brazilië. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . L i t.: M. a Civezza, Saggio di bibliogr. (nr. 75); Ene. Europ. Amerio. (LXVII). Velm, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten Z. van St. Truiden (XVI 480 A 6); opp. 1 042 ha; ca. 1 500 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel. Velours (Fr.) is > fluweel. 1 "wt . _ • •• j i .Li.: 1 Yelours-chitfon is zijden ketting-fluweel. Kort, s met spiegelend oppervlak. Gebruik: voor dames- i kleeding en gameering. t Velours de laine is een meestal zachte en poreuze s strijkgarenstof, gevold en sterk geruwd. Haardek i rechtop staand, op bepaalde hoogte gelijkmatig ge- , schoren. Stof voor damesmantels, waarbij het haardek 1 soms van patronen is voorzien. Zware stoffen voor ] winterjassen. ( Velours du nord is mantelpluche ( > Pluche). Ketting: katoentwern; inslag: katoen (medio); pool: zijde, l 1 a 2 mm hoog. Velours d’Utrccht, > pluche voor meubelbekleeding, eventueel voor mantels en plaids. Grondweelsel: katoen; pool: gewoonlijk mohair. De gladde poolnoppen zijn om meerdere inslagen gekruist. Schroeder. Veloutine (textiel), stof, waarvan de ketting bestaat uit grêgezijde en de inslag uit kamgaren, geweven in linnenbinding. V. heeft een sterk ribsachtig voorkomen en lijkt op elienne. Gebruik: voor dameskleeding. Velp, 1° dorp in de gem. > Rheden, prov. Geld e r 1 a n d (XI 512 D/B 3-4). Ca. 12 600 inw. (70 % Prot., 20 % Kath.). V. komt reeds als Pheleppe m 891 in de geschiedenis voor. De oude kerk, de „Oude Jan”, bestaat uit een tufsteenen schip en tufsteenen toren uit de 11e en 12e eeuw, een uitgebouwde baksteenen kapel (16e eeuw). Het kasteel Biljoen, reeds in 1076 bekend als Broekerhof („Curtis Bruocke”), dat in 1630 door Karei van Egmond, hertog van Gelre, werd gekocht en afgebroken en in den tegenwoordigen vorm opgebouwd, is een vierkant baksteenen gebouw met vier ronde hoektorens. V. ontwikkelde zich tot tuindorp en centrum voor vreemdelingenverkeer. Heijs. 2° Gem. in de prov. N. Brabant ten W. van Grave (XVIII 632 Jl). Opp. 708 ha; ong. 900 inw. (allen Kath.). Landbouw en veeteelt. De oude Kath. kerk is sinds 1937 niet meer in gebruik; als merkwaardig gebouw zal zij voor verval worden behoed. De oudste deelen van den toren dateeren waarschijnlijk uit de 13e eeuw. Het antiek meubilair is naar de nieuwe parochiekerk overgebracht. In V. bevindt zich het oudste Capucijnenklooster van Ned., „Emmaus” genaamd; in 1646 werd het hier gesticht, in het Land van Ravenstein, waar de Kath. godsdienst vrij mocht worden uitgeoefend. De kerk werd in 1732 gebouwd; boven den ingang een salvegarde; het wapen van Karei Philips van de Palts-Neuburg, waarboven een Moeder Gods van steen. In kerk en klooster waardevol antiek (altaren, beelden, meubels en schilderijen). In V. bevindt zich voorts het noviciaat en juvenaat Mariëndaal der Jezuïeten en een klooster der Redemptoristinnen v. Velthoven. Velroux, gem. ten W. van Luik (XVI 704 02); opp. 310 ha, ca. 600 inw.; landbouw; oudheidkundige vondsten. Veisen, gem. in de duin- en geestgronden der prov. N. Holland (XVIII672 A4), aan de spoorlijn Haarlem—Alkmaar en doorsneden door het > Noordzeekanaal, dat in deze gem. de zee bereikt (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 352 in dl. V). Opp. 4 980 ha, omvattend de plaatsen V., IJmuiden en Santpoort, alsmede meerdere buurtschappen. Ca. 46 600 inw. (1937), waarvan bijna 42 % Prot., bijna 27 % Kath., 4 % Oud-Kath. en bijna 27 % onkerkelijk. De Kath. vormen de parochies Yelsen-Driehuis, Velsen-Noord, IJmuiden, IJmuiden-Oost (rectorale hulpkerk; in deze parochie staat een Kath. ziekenhuis) en Santpoort. In de eerste parochie staat een Apostolische School van de > Missionarissen van het H. Hart, Tilburg. Er is een Rijks H.B.S. met 5-jarigen cursus (Velsen), een gemeentelijke visscherijschool (IJmuiden) en een Nijverheidsschool voor ambachtslieden. Bezienswaardig zijn de ruïne van Brederode, de Noordzee-sluizen en de Rijksvischhallen. In Westerveld bevindt zich een crematorium met columbarium. In deze gem. is industrie: Kon. Ned. Hoogoven- en Staalfabrieken, M.E.K.O.G. [Mij. tot Exploitatie van Kooksovengassen (ammoniak, sulfaat, salpeterzuur, enz.)] en Cementfabrieken (samen ong. 1 000 arbeiders), papierfabrieken (van Van Gelder en Zonen, ong. 950 arbeiders), plaatwellerij en pijpenfabriek (ong. 125 arbeiders), verder ijs-, vischmeel-, zuivelfabricage, scheepsbouw en -reparatie, zanderijen en baggerbedrijf. Verder is er visscherij en vischhandel (> IJmuiden), land- en tuinbouw en veeteelt. Het Noordzeekanaal bracht deze gem. tot grooten bloei. Ö ~ Van 1817 tot 1847 was te V. het klem-semmane van het bisdom Haarlem gevestigd. van der Meer. Veltackcr, J a a k, abt der Norbertijner abdij Tongerloo. * Ca. 1523 te Diessen, f 10 Aug. 1680 te Antwerpen. Werd tot opvolger van prelaat Streyters gekozen, 25 Aug. 1560, doch niet tot abt gewijd, omdat intusschen de abdij Tongerloo den bisschop van Den Bosch tot dotatie was toegewezen. Als „proost” van Tongerloo zetelde V. in de Staten van Brabant; later maakte hij deel uit van de oproerige Staten en werd door deze als rechtmatige prelaat van Tongerloo erkend. L i t.: Erens, Tongerloo en ’s-Hertogenboscb: De dotatie der nieuwe bisdommen in Brabant, 1559-1596 (1925); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV). Erens. Veltem-Beisem ,gem. in de prov. Belg.-Brabant (VI 96 D2), ten N.W. van Leuven; ca. 1 900 inw. (Kath.); opp. 964 ha; landbouw. __ Velthem, > Lodewijk van Velthem. Veltlin (Ital.: Valtellina), het dal van de Adda tusschen Ortler en Como-meer (Italië, XIV 320 BI). Wijn, ooft; runderteelt. Veel vreemdelingenverkeer. Bekende centra: Sondrio, Bormio. Verbindingen via Berninabaan en Stilfser Joch. Vcluanus, Johannes Anastasius, eigenlijk: Jan Gerritsz Versteghe, Ned. Reformator. * Ca. 1520 te Stroe op de Veluwe, f 1670 te Baoharach a. d. Rijn. Sinds 1544 pastoor te Garderen, waar in de kerk in 1912 een gedenkteeken voor hem is 1 opgericht. Als verkondiger van kettersche leerstellingen werd hij in 1650 te Arnhem opgesloten, en na • herroeping tot levenslange gevangenisstraf veroori deeld. Door tusschenkomst van de landvoogdes Maria ■ onder bepaalde voorwaarden in 1553 door Sonnius . vrijgelaten. Hij belooft drie jaar te Leuven aan de ; „pausselicke theology” te gaan studeeren, maar ) vlucht na drie dagen, schrijft in Geldersch dialect het vaak herdrukte en vertaalde boekje „Der leken wechwijser”: een belijdenis van zijn Reformatorische ideeën – (1554), wordt in dat jaar predikant te Steeg bij Baoha, rach en treedt sinds 1561 als super-intendent van dat district op. Veluanus’ leer draagt een eigen nationaal j Gereformeerd karakter, al wordt zij met den tijd steeds > meer Zwingliaansch. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Werken: Buiten den Wechwijser (herdrukt in de Bibl. Reform. Neerl. 1V,1903-’l4) schreef hij onder pseud. Adamus Christianus: Vom Nachtmal Christi (Zürichlss7) en Bekantenisz von dem waren Leib Christi wider die Jhesuyten (1561). Lit.; Lindeboom, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111, met lit. opg.). Verder; Knappert, Het ontstaan en de vestiging van het Protest, in de Nederlanden (1924). Wachters. Velum. 1° (d ie r k.) > Veliger. 2° (P 1 a n t k.) Dun vlies, dat bij de jonge vruchtlichamen van verschillende paddenstoelen tusschen hoed en steel is uitgespannen. Bij den verderen groei van het vruchtlichaam wordt het v. verscheurd, waarna men dan de resten ervan als een ring (annulus) aan den steel kan terugvinden. Meisen. _ O 3 (L it u r g.) Zijden doek, welke dient om liturgische voorwerpen te omhullen of te dragen. Het gebruik hiervan steunt op den eerbied, waarmede de H. Kerk het door wijding of zalving geheiligde liturgische vaatwerk behandeld wil zien. Men onderscheidt een > ciborievelum, dat steeds wit is, een > kelkvelum, dat met de kleur der misgewaden overeenstemt; een tabernakelvelum (zie dat altijd wit is of met de liturgische kleur van den dag wisselt en een schord e r v e I u m, waarvan de kleur in de H. Mis wisselt met de liturg, kleur van den dag, en wit is, wanneer de priester het Allerheiligste draagt of er den zegen mede geeft. Koenders. Veluwe, 1° landstreek in > Gelderland (zie aldaar, sub Opbouw en hydrogr. toestand; XI 512 C-E 2-3; zie ook de pl. bij Gelderland). Ethnographisch. Men vindt hier reeds sporen van den zgn. Palaeolithischen mensch uit den lateren Ijstijd. Uit de verdere praehistorie zijn vertegenwoordigd de volken van de klokbekercultuur (koepelgrafbouwers, ca. 1 000 v. Chr.) en de Hallstattcultuur (ca. 300 v. Chr.). Kort vóór de komst der Romeinen hebben de Germanen zich vanuit Midden-Duitschland zeer sterk over de V. verbreid; in den mond der inheemsche Galliërs werden zij Tungri genoemd. Zie ook > Veluwsch. 2° L e en. De bisschoppen van Utrecht hebben de grafelijkheid van de V., welke zij in de 11e eeuw van den keizer hadden ontvangen, in leen uitgegeven aan den hertog van Brabant, van wien de graven van Gelre ze in achterleen hielden. Eerst in 1311 is de graaf van Gelre voor de V. rechtstreeks leenman van het Sticht geworden. Boeren. Veluwsch. Volgens de oude indeeling onderscheidt men op de Veluwe: Veluwsch, Midden-Geldersch, Geldersch-Overijselsch en Stellingwerfsch. Op de Veluwe ontmoeten elkaar Zuidelijke en Oostelijke dialecten. De Frisismen, die men er meende aan te treffen, zullen wel Ingvaeonismen zijn, die er achtergelaten zijn door de terugtrekkende Oostelijke dialecten. Over het Noord-West-Veluwsch is de eerste Ned. dialectstudie met een isoglossenkaart verschenen van Van Schothorst. Maar mej. Hol ontdekte in zijn schaarsche dialectgeographische conclusies nog fouten. Lit.: J. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I 21928); W. van Schothorst, Het dialect der Noord-West-Veluwe (1904); A. R. Hol, Een tegenstelling Noord: Zuid (1937). Weijnen. Veluwsche Weteringen, > Gelderland (sub B). Velvet (textiel) of velveteen, fluweel, velours. Ketting: katoentwern; grond- en poolinslag: enkelvoudig katoen. Taf- en keper-velvet. Kleur; effen en bedrukt. Soms zijn in het haardek patronen ingeperst. Gebruikt voor japonnen, rokken, blouses, mantels, verder voor zakken, kragen en hoedgameeringen. Schroeder. Velzeko-Rutldcrshove, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 C 4-5), halfweg tusschen Gent en Geeraardsbergen. Ca. 3 300 inw. (Kath.). Opp. 1 300 ha. Kleigrond, landbouw. Romeinsche oudheden. Sporen van Romaanschen stijl aan de kerk. Mgr. W. v. d. Ven. Velzou > Velsen. Ven, -> Vennen. TXT ; 1 I. . 1 . 1 XT 1 1 • 1 Ven, Wilhelmus van de, J\ed. bisschep. * 12 Mei 1834 te Schijndel,f 22 December 1919 te Den Bosch. PriestergewijdinlB6o. Kapelaan resp. te Velddriel, Oirschot en Den Bosch. V. werd in 1874 plebaan en kanunnik, in 1887 deken van de stad Den Bosch. In 1892 werd hij tot bisschep verheven. V. had een open oog voor sociale eischen. „Rerum Novarum” was richtsnoer bij zijn stille bevordering van de eerste organisaties binnen en buiten zijn diocees. Lit.; De Kath. 111. (jg. LIV 1919). de Haas. Venalssin, voormalig graafschap in de Provence. Voor de gesch., zie onder > Avignon. Vcnaneourt, Daniël de, Fransch dichter van intimistische, naar den vorm zeer verzorgde lyriek. * 18 Mei 1873 te Le Havre. Voorn, werken: Les adolescents (1891); Le devoir suprème (1895); La vie fiévreuse (1907); Notre monde (1930). Venantius, Heilige, martelaar. Te Camerino bij Ancona in Italië, waar hij omstreeks het midden der 3e eeuw onder keizer Decius den marteldood onderging, schijnt hij ook geboren te zijn. Op 15-jarigen leeftijd kwam hij spontaan openlijk voor zijn geloof uit, werd gevangen genomen en aan de wreedste martelingen blootgesteld. Zijn heldhaftigheid was zoo bewonderenswaardig, dat er velen door bekeerd werden en hij als jeugdig geloofsheld is bezongen en vereerd. In Camerino is de hoofdkerk aan hem toegewijd. Feestdag 18 Mei. Lit.: Acta Sanctor. (Maü IV). Brandsma. Venantius Fortunatus, Christelijk dichter en schrijver. * Ca. 530, f begin 7e eeuw. Bij Treviso geboren, studeerde hij in Ravenna en werd daar van een zware oogziekte genezen door olie uit de lamp voor het beeld van St. Martinus van Tours. Uit dankbaarheid zou hij een bedevaart doen naar Tours. Hij maakte echter een grooten omweg en bleef twee jaar aan het hof van koning Sigibert in Metz, dichtte lofliederen op den koning en een bruiloftszang op diens huwelijk met Brunehilde. Eindelijk kwam hij in Tours, maar reisde weldra weer verder door heel Zuid-Gallië. In Poitiers komt hij in relatie met twee zeer vrome vrouwen, de koningin-weduwe Radegundis en haar dochter Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Agnes. Op haar aandrang wordt hij priester en rector van het vrouwenklooster. Tegen het eind der 6e eeuw werd hij bisschop van Poitiers, maar stierf eenige jaren later. V. is een zeer begaafd dichter. Ongeveer 300 gedichten zijn bewaard gebleven, voor een groot deel lofzangen op voorname wereldlijke en vooral kerkelijke personen. Beroemd bleef vooral zijn > Vexilla Regis. Hij dichtte ook in hexameters een Leven van St. Martinus en schreef verschillende heiligenlevens in proza, waarvan vooral genoemd moet worden het Leven van St. Radegundis. Uit g. en Ut.: zie Bardenhewer, Gesoh. altkirohl. Lit. (V 1932, 367-377). Franses. Vénard, Théophane, Zalige, martelaar. * 21 Nov. 1829 te Saint-Loup-sur-Thouet (Fr.). Werd priester van het Gezelschap der > Vreemde Missiën van Parijs, was ruim 6 jaar missionaris in Tonkin, stierf er den marteldood op 31-jarigen leeftijd in 1861 en werd zaligverklaard. *4. Mulders. Lit.: Trochu, Vie du bienheureux T.V. (1927). Veneimont, gem. in het Z. van de prov. Namen (XV111240 C 6); ca. 670inw. (vnl. Kath.); opp. 863 ha; landbouw; houthandel. Vcndavalcs, hevige Z.W. wind in de Straat van Gibraltar. Venrtée, dept. in West-Frankrijk (XI 96 B/C 3), aan den Atlantischen Oceaan, ca. 7 000 km2, ca. 390 000 inw. Hoofdst. La Roche-sur-Yon. Laagland, aan de kust duinen en waddeneil.; de moerassen zijn drooggelegd. Overwegend landbouw (aardappels, vlas, hennep, vroege groenten, kastanjes). Veel veeteelt. Zeezout en sardines-visscherij. Weinig industrie en mijnbouw. Vendée-oorlog (1793-’99), een volksverzet in W. Frankrijk, niet gevolg van een complot van adel of geestelijkheid, maar van de gewelddadige doorvoering van de > Constitution civile du clergé, en van den door de > Conventie ingevoerdenmilitiedwang.,Edelen (Bonchamps, Charette, Blbée, Lescure) werden door de boeren overgehaald de leiding te nemen, maar de populaire > Cathelineau werd opperbevelhebber. Tot Oct. 1793 bleven de Vendéeërs in het voordeel, maar 17 Oct. 1793 leden zij bij Cholet tegen Kléber een beslissende nederlaag. De strijd verliep verder in een guerilla, o.a. van Charette en Stofflet, die tijdelijk eindigde door den vrede van La Jaunaie (17 Febr. 1795), waarbij de Conventie volledige godsdienstvrijheid toestond. Kort daarna begon > Charette den strijd opnieuw, nu in afspraak met emigranten en Engeland, waardoor de oorlog een politiek-royalistisch karakter krijgt. Eerst in 1799 kwam het definitieve einde, o.a. door de onderhandelingen van abbé Bernier. L i t.: Jagot, Les origiues de la guerre de la Vendée (1914); Déniau-Chamard, La guerre de la Vendée {6 dln. 21905-’11). V. Claassen. Vendémiaire (Fr., = wijnoogstmaand; < vendange = wijnoogst), eerste maand van het jaar in de > tijdrekening der eerste Fransche Republiek. Zij liep van 22, 23 of 24 Sept. tot 21, 22 of 23 Oct. van onze tijdrekening. Venclóme, stadje in het Fr. dept. Loir-et-Cher, zeer schilderachtig gelegen. Ca. 9 000 inw. Boven de stad liggen de ruïnes van het kasteel (lle-17e e.); Het belangrijkste monument is de abdijkerk La Trinité. Van den oorspronkelijken bouw (ingewijd in 1040) is de dwarsbeuk behouden gebleven, deze is in de 13e e. nieuw o verwelf d. Uit de eerste helft van de 12e e. dateert de fraaie, vrijstaande Westelijke toren, welke nauw verwant is met de „Clocher Vieux” van de kathedraal van Chartres. Het koor dateert van 1306-’4O, en heeft vijf, straalsgewijs geplaatste kapellen, wisselend van grootte. Het langschip is jonger (begonnen 1342, faijade voltooid 1507). Aan de Noordzijde van de kerk sluit zich direct de kruisgang aan. Van beteekenis is verder nog de abtskapel (1033). Overige monumenten: de kerk La Madeleine (1474), het Lycée van 1623 (met kapel van 1462), de waterpoort (Arche des Grans Prés) en een andere oude stadspoort (Porte Saint Georges), alsmede vele oude woonhuizen. v. Embden. Vendres Port, stadje in het dept. Pyrenées-Orientales (Frankrijk, XI 96 E 5). Ca. 3 000 inw. Haven voor den handel met Algiers en Spanje. Invoer van wijn en steenkool; uitvoer van mineralen en ansjovis. Prachtige, milde omgeving. Vendsyssel, landschap in Denemarken (VIII 688 C/D 1), ten N. van de Liimfjord, bestaande uit klei en jong zeezand. Weiland overbeerscht. De Stora Vildmose, vroeger moeras, is nu een bloeiend landbouwgebied. Centrale marktplaatsen zijn; Hjoerring en Broenderslev. Venduhuis, verkoophuis, waarin door notarissen en deurwaarders geregeld verkoopingen worden gehouden. Venerische ziekten, ander woord voor > geslachtsziekten. Venerisch granuloom (g ene e s k.) is een vrijwel uitsluitend in de tropen voorkomende afwijking, die door contact (als regel door geslachtsverkeer) van mensch op mensch wordt overgebracht. V. g. komt vnl. voor in Voor- en Achter-Indië, Zuid-China, in zeer uitgebreide mate op Nieuw-Guinea en verder zeldzaam in Afrika en Amerika. V. g. wordt veroorzaakt door zgn. kapselcoccen. Als regel gaat v. g. uit van een wondje aan of in de buurt van het genitaalapparaat. Er ontwikkelt zich eerst een klein knobbeltje of zweertje met sterke neiging tot woekeren, zoodat al spoedig uitgebreide zwerende, granuleerende, deels ondermijnde vlakken ontstaan. Doorbraak naar interne organen komt voor. Het proces duurt onbehandeld soms vele jaren. Sterven de patiënten niet, dan treedt onder litteekenvorming genezing op. Door behandeling met inspuitingen van antimoonverbindingen worden bij v. g. uitstekende resultaten bereikt. E. Hermans. Venermeer, het grootste meer van Zweden (XV111704 C 4). Opp. 6 288 km2, 86 m diep. De meeste rivieren van Vestergötland, Dalsland en Varmland komen er in uit, o.a. de Klarelf. De eenige afvloeiing is de Göta-elf, terwijl het Götakanaal de verbinding vormt met het Vettermeer. fr- Stanislaus. Venerologie is de wetenschap der venerische of geslachtsziekten. Ze houdt zich bezig met de kennis van syphilis, gonorrhoe en ulcus molle, terwijl in den laatsten tijd zich daarbij een vierde geslachtsziekte heeft gevoegd, het zoogenaamde > lymphogranuloma inguinale. Ook het > venerisch granuloom wordt door velen als een geslachtsziekte beschouwd. E. Hermans. Venersborg, hoofdstad van de Zweedsche prov. Alvsborg (XVIII 704 C 4), aan de Z. punt van het Venermeer. Ca. 9 000 inw. Lucifers-, schoenen- en electrotechnische industrie. Veneti (Rom. Oudheid), 1° Keltische stam in W. Gallië, in 56 v. Chr. door Caesar onder- 2° Illyrische stam in N.O. Italië, sedert 225 v. Ghr. met Rome verbonden. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder \\r... . Venetië, 1° (Ital. Venezia of Le tre Venezie), naam voor de drie landschappen van N. O. Italië. a) Venezia Tridentina (= Zuid-Tirol). Zie > Tirol. b) Vene z i a Giulia e Zara, het gebied, in 1919 door Oostenrijk afgestaan (Istrië, Zara, enz.); totale opp. 8 700 km2 met ca. 1 raillioen inw. Slavische bevolking, aan de kust Italianen. Scheepsbouw, vischvangst, olijfolie, kwikzilver. c) V e n e t o of Venezia propria. Opp. ca. 25 000 km2 met ruim 4 mill. inw. Laagl., landbouw. Industrie (glas, textiel); vreemdelingenverkeer. Lit.: L. Bertarelli, Veneto (1932). Heere. 2° Provincie in het koninkrijk Italië (XIV 320 C/D 1-2); opp. 2 455 km2; ca. 600 000 inw. Laagland met moerassige kusten, doorsneden door Adige, Brenta en Piave. Landbouw (tarwe, maïs, groente; zijderupsenteelt), vischvangst, vreemdelingenverkeer. Industrie (kunstvoorwerpen, glas, textiel, scheepsbouw). 3° Hoofdslad der gelijknamige prov. (XIV 320 D2) (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Ca. 260 000 inw. In de lagune op meer dan honderd eilandjes gebouwd. De zeezijde wordt beschermd door strandwallen (lidi); naar de landzijde, op 4 km afstand, voeren twee bruggen. Gemiddelde jaartemperatuur 13,5° C. (Juli 23,6°; Jan. 3,5°). Van het station voert het Canal Grande (4 km lang, ca. 70 m breed) dwars door de stad. Een vijftigtal zijkanalen (rii) zorgen voor het verkeer. De smalle straten beteekenen niet veel. Aan de kanalen staan de groote paleizen, waarvoor de meerpalen der gondels. Meer dan 400 bruggen, waaronder de Rialtobrug (1592, archit. Ant. del Ponte) en de Brug der Zuchten (1689, Renaissance) de meest bekende zijn, voeren van eiland tot eiland. Het verkeerscentrum is het San Marcoplein, waarop de San Marcokerk, de toren, het museum e.a. De Piazetta. waarop het dogenpaleis, sluit zich hierbij aan. V. is de zetel van een aartsbisschop met den titel Plattegrond van Venetië; het bijkaartje geeft de algemeene ligging aan. 1. S. Maria gloriosa dei Frari; 2. S. Zaccaria; 3. S. Maria dei Miracoii; 4. S. Giovanni Crisostomo; 5. S. Felice; 6. S. Fantino; 7. S. Giorgio de Creci; 8. S. Martino; 9. Scuola di S. Marco; 10. Scuola di S. Rocco; 11. S. Andrea; 12. I Carmini; 13. S. Francesco di Vignea; 14. S. Geremia; 15. I Gesuiti; 16. S. Giorgio Maggiore; 17. S. S. Giovanni e Paolo; 18. S. Mareo; 19. S. Maria della Salute; 20. S. Miehele; 21. S. Pietro di Castello; 22. II Redentore; 23. S. Salvatore; 24. S. Sebastiano; 25. S. Stefano; 26. Palazzo Vendramin-Calergi; 27. Palazzo Erizzo; 28. Palazzo Pesaro (Galleria d’Arte Moderna); 29. Palazzo Sagredo; 30. Palazzo Michiel delle Colonne; 31. Pallazzo Grimaldi; 32. Pallazzo Pisang 33. Palazzo Dario; 34. Palazzo Reale (Kon. Paleis); 35. Palazzo del Patriarcato; 36. Palazzo Balbi; 37. Palazzo Foscari; 38. Palazzo Giovanelli; 39. Palazzo Ducale (Dogenpaleis); 40. Palazzo Rezzonico; 41. Palazzo Labia; 42. Palazzo Farsetti; 43. Palazzo Corner-Spinelli; 44. Palazzo Grimani; 45. Fondaeo dei Turchi; 46. Ca d’Oro- 47. Ca d.Duca; 48. Municipio; 49. Teat. Goldoni; 50. Teat. Rossini; 51. Teat. La Feniee; 52. Stazione (Hootdstation): 53. Poste e Telegrafi; 54. Palazzo Corner della Ca Grande (Prefettura); 55. Ponte di Sosperi (Brug der Zuchten); 56. Ponte delPAccademia; 57. Ponte di Rialto; 58. Piazza S. Marco (S. Marcoplein); 59. Piazetta. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W van patriarch. De onderwijsinstituten zijn zeer veelzijdig, o.a. handelshoogeschool, kunstacademie, kunstnijverheid en architectuur, conservatorium, zeevaartschool, enz. De musea en de kunsttentoonstellingen zijn beroemd. De havenbeweging staat op de vierde plaats in Italië, vooral met het Oosten der Middell. Zee. De industrie is zeer belangrijk (goud,' zilver, leer, kant, textiel, glas, tabak). Het vreemdelingenverkeer is zeer belangrijk. Het strandbad Lido is druk bezocht, evenals San Michele en de glasblazerijen van Murano. Lit.: Bertarelli, Veneto (Guida d’ltalia, 1932); G. Pauli, Venedig (1927); Marshall Smits, The seven Ages of V. (1927); P. Molmenti, Venezia (61932). Heere. Kunst. Stedebouwkundig is V. van bijzondere beteekenis door de ligging op vele eilanden. Middelpunt is het plein van S.Marco, met de aansluitende Piazetta, een complex van groote schoonheid en stedebouwkundig raffinement, mede door de bijzondere plaatsing van den klokketoren en de twee afsluitende zuilen aan het waterfront. Hier liggen ook vele monumenten van architectuur: de kathedraal van S. Marco (976), overrijk, sterk Byzantijnsch beïnvloed, met 5 koepels; de reeds genoemde campanile (1392, in 1902 na instorting herbouwd) met aan den voet de Logetta (1540, arch. Sansovino); verder langs het S. Marcoplein de Procuratiën (vnl. 15e en 16e e.) met den Torre dell’Orologio (ca. 1500) en aan het Piazetta het beroemde dogenpaleis (vnl. 14e en 15e e.) met daar tegenover de Libreria Vecchia (oude bibliotheek) di S. Marco van Sansovino (1636-’53; zieafb. 1 op de pl. t/okol. 352 in deel XIV). Overigens dienen vermeld te worden: Kerken; S. Pietro di Castello (tot 1807 de kathedraal); S. Maria gloriosa dei Frari (Gotisch, 1330), een driebeukige basiliek; S.S. Giovanni e Paolo (1333); S. Zaccaria (1483-1515, overgang Gotiek naar Renaissance); S. Maria de’ Miracoli (1481-’89); S. Giovanni Crisostomo (1497 vlg.), S. Giovanni Elemosinario (ca. 1525) en S. Felice (1651 vlg.); deze drie laatste met plattegrond in den vorm van een Grieksch kruis, en met lagenkoepel. Zeer fraai zijn S. Fantino (1507, vroeg Renaissance, vnl. van Sansovino) en S. Salvatore (1606-’34). Uit de periode der Hoog-Renaissance dateeren S. Giorgio de Creci (1627-1560), S. Martino (1540) en S. Giuliano (1664), alle van Sansovino. De laat-Renaissance wordt vooral vertegenwoordigd door Palladio met S. Giorgio Maggiore (1566 e.v.) en II Redentore (1577-’92). Uit de Barok stamt de fraaie S. Maria della Salute (1631-’56) van Longhena (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 362 in dl. XIV). Pale i z e n.: V. is beroemd om zijn vele prachtig gelegen adelspaleizen uit alle perioden. De voornaamste zijn: Romaansch: Fondaco dei Turchi (13e e.) en Pal. Farsetti (13e e.). Gotisch: het Ca d’Oro (1421-’36; zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 337 in dl. XIV), de Palazzi Foscari (14e e.) en Pisani a S. Polo (15e e.). Vroeg Renaissance: Pal. Vendramin-Calergi (1481-1509; zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 661 in dl. XX) en Pal. Corner-Spinelli. Hoog-Renaissance: Pal. Corner della Ca Grande (1632, Sansovino) en Pal. Grimani (arch. Sanmicheli). Barok: Pal. Pesaro (1679) en Pal. Rezzonico (1680), beide van Longhena. Scuo I e. Vermelding verdienen nog de gebouwen voor geestelijke broederschappen, de zgn. Scuole, o.a. de Scuola di S. Marco (1485-’95) en de Scuola di S. Rocco (1617). v. Embden. Geschiedenis. V. is ontstaan door de vlucht der vastlandsbevolking voor Attila (452) naar de Lagunen van de Adriatische Zee. Het onttrok zich aan de heerschappij van Byzantium en breidde zijn macht uit over de kust van Dalmatië. Als gevolg van den vierden Kruistocht onder doge Dandolo won het Gallipoli, Morea en het eiland Creta. De concurrentie van Genua werd na een 100-jarigen oorlog in 1381 geëindigd. In 1366 nam V. bezit van Euboea, in 1387 van Corfu en de Jonische eilanden. Daarna zocht het uitbreiding op het vasteland (terra firma) en onderwierp een groot gebied, waarvan Ravenna en Cremona de eindpunten vormden. Bovendien stelde het zich in het bezit van Cyprus (1489). Maar met de komst der Turken verloor het bijna al deze buitenbezittingen, terwijl de ontdekking der Portugeezen van den zeeweg naar Indië een einde maakte aan den bloeienden handel op het Oosten. Door de Ligue van Kamerijk (1508) tusschen Frankrijk, Spanje, keizer Maximiliaan en paus Julius II verloor V. een groot deel van zijn vastelandsbezit. In 1571 ging Cyprus, in 1669 ging Creta verloren, in 1715 ging Morea voorgoed verloren. V. was een aristocratische staat met een doge (duce) aan het hoofd. Deze werd gekozen door den Grooten Raad. waarin alleen de nobili, wier namen in het Gouden Boek (in 1298 afgesloten) voorkwamen, toegang hadden. In 1310 werd uit hun midden een dagelijksch bestuur (de Raad van Tien) gevormd. Een poging van den doge Marino Falieri in 1356 zijn waardigheid erfelijk te maken mislukte. Hij zelf werd gedood. Omdat de kracht van de Republiek gebroken was, kon Napoleon bij den vrede van Campo-Formio (1797) zonder moeite een einde aan haar bestaan maken. V. kwam aan Oostenrijk, later werd het door Napoleon bij het koninkrijk Italië gevoegd. In 1815 kwam het weer aan Oostenrijk. V. trachtte in 1848, onder leiding van Daniël Manin, zich aan Oostenrijk te onttrekken, doch werd onderworpen. In 1866 echter moest Oostenrijk, ofschoon niet door Italië verslagen, het afstaan aan het nieuwe koninkrijk Italië. In 811 was het lichaam van den Evangelist Marcus van Alexandrië naar V. overgebracht. Wegens zijn belangrijke positie en zijn trouw aan Rome werd door paus Nicolaas V in 1461 aan den Venetiaanschen bisschopszetel de titel van patriarchaat verleend, in plaats van het patriarchaat van Grado. De eerste patriarch was de H. Laurentius Justiniani (f 1466). L i t.: H. Kretschmayr, Gesch. von V. (3 dl. 1905- ’34); Ch. Diehl, Veniae (1916). Derks. Vencziano, Domen i c o, schilder. * Ca. 1400, f 1461 te Florence. Scholing onbekend, waarsch. wel Florence; in zijn hoofdwerk, Madonna met Heiligen, in de Uffizi te Florence, toont hij invloed van Castagno. Karakteristiek voor hem is zijn hoog ontwikkeld kleurgevoel, wat mogelijk met Venetiaansche afkomst verband houdt. Zijn kleuren zijn pralend en luchtig; de werking van het licht interesseerde hem sterk en vooral op dit gebied heeft hij grooten invloed gehad op zijn leerling Piero della Francesca. Men schrijft hem eenige (profiel)portretten toe, strak en scherp van teekening, waarin ons de adel der Florentijnsche kunst tegemoet treedt. Waarsch. dankt ook Filippino Lippi hem veel. Schretlen. L i t.: Schmarsow, D.V. (1912); van Marle, Development of the Italian schools of Painting (1925-’3S). Venezuela, naam van een republiek in het N.O. van Z. Amerika (zie krt. -> Zuid-Amerika, B/C 1-2), groot 1 020 400 km2 met ruim 3 150 000 inw. Natuurkundig is het land te verdeelen in: 1° het Noordelijk bergland, dat bestaat uit a) een Andesgebied met de Cordillera de Merida tot ca. 5 000 m hoogte, b) het laagland om de Golf en de lagune Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . VENETIË Franchetti. 4. Het Doge^paTe^l.^GeremiaMa™ 7 1 3; CMna' ?rande met het Pala“° 8. Scaola d. S. Ma™ (links, en S. S. Giovanni Dogenpaleis; rechts; gevangenis). ren (links. VERONA EN VICENZA Kza; i‘ fcSSÏ del (£ p“K VILtINZ-A. o. r.a* y djana en Loggia dej Capitano. 9. S. Vicenzo. van Maracaibo, c) het kustgebergte tot ca. 2 700 m en dat zich op de eilanden tot Trinidad voortzet. 2° Llanos aan de Westen Oostzijde van den Orinoco. Hier bestaat de bodem uit Diluviale en Alluviale sedimenten ; grootendeels onafzienbare grasvlakten. 3° Venezolaansche deel van het bergland van Guyana met de bekende Siërra’s de Pacaraima en Parima. Het klimaat is tropisch; de temperatuur is afhankelijk van de hoogte boven den zeespiegel en de ligging ten opzichte van de zee. Aan de kust is de gemiddelde jaartemperatuur 26° C. In den zomer waait de N.O. passaat, die regen aanbrengt aan de Noordzijde van het gebergte, doch droog is aan de Zuidzijde. Neerslag varieert van 800 tot 2 030 mm. De bestaat voor 90 % ui* Mestiezen, Mulatten, Zambo’s, 6 % Negers, 2 % Creolen, 2 % Indianen. Het aantal Blanken is gering. Middelen van bestaan. Het landbouwgebied wordt gevonden in de kustzone en in het bergland langs de kust. Het levert koffie, cacao, suiker, maïs, katoen, tabak. Het veeteeltgebied wordt gevormd door de llanos, een gebied met groote toekomst voor export van huiden en vleesch. De bosschen leveren, behalve kostbare houtsoorten, balata, toncanoten en dividivi. Onder den mijnbouw neemt petroleum de eerste plaats in. De rijkste petroleumvelden liggen om de lagune van Maracaibo (Lagunellas, La Kosa, Mene Grande, Beniten, Guanaco, El Mene); productie in 1933: 119 104 814 barrels, in 1934: 137 676 000 barrels. De raffinaderij vindt plaats op het eiland Curaijao. Verder wordt er goud, kolen, zout, asphalt geëxploiteerd. De industrie krijgt meer en meer beteekenis. De handelsbalans was als volgt (1 bolivar = ca. 0,60 gld.). De uitvoer richt zich grootendeels naar Curacao en de Ver. Staten, de invoer heeft plaats uit de Ver. Staten en Gr. Brittannië. Bestuur. V. is een bondsrepubliek, bestuurd volgens de Constitutie van 1928-’29. De wetgevende macht berust bij het Congres, bestaande uit twee Kamers: den Senaat en de Kamer van Afgevaardigden. De uitvoerende macht berust bij den president, gekozen voor 7 jaar. De bevolking is Kath. De Kath. godsdienst is staatsgodsdienst. Apost. nuntius in Caracas, 2 aartsbisdommen, 8 bisdommen, 1 apost. vicaris. Zuylen. L i t.: Pierre Denis, Amérique du Sud (1927); Economie Geography of South America South American Yearbook (1936); A. Freitag Kath. Missionskunde (1929). Weermacht. Het leger bestaat uit: 9 brigaden inf. (43 bat.); 1 reg. veld-art.; 5 afd. vestingart.; 1 reg. cav.; 14 vliegtuigen benevens hulpdiensten. Dienstplicht van 21e tot 45e jaar, waarvan 3 jaren in het actieve leger en de rest in de reserve. Sterkte van het actieve leger officieel niet bekend gemaakt; wordt gesteld op 6 000 man. De vloot bestaat uit 6 kanonneerbooten. Wapen van Venezuela. L i t.: Annuaire milit. (1937). v. Munnekrede. Geschiedenis. V. (wel Klein-Venetië genoemd naar de paaldorpen aan het meer van Maracaibo) werd ontdekt door Columbus (1498), geëxploreerd door Ojeda en Vespucci en door Karei V ter exploitatie in leen gegeven aan de Augsburgsohe bankiers Welser; het kwam in 1547 weer aan Spanje onder het vice-koninkrijk Peru (1566), sinds 1739 onder dat van Nieuw-Granada, om in 1776 een zelfstandig kapitein-generaalschap te worden. Reeds in 1810 verklaarde V. zich onafhankelijk, daarna behoorde het met Nieuw-Granada en Ecuador tot de republiek Columbia. Nadat Bolivar en Paez de Spanjaarden definitief verslagen hadden bij Carabobo (1821), scheidde V. zich (1880) af van Columbia. De door feilen partijstrijd tusschen federalistische liberalen en centralistische conservatieven zeer woelige geschiedenis van V. werd door de dictatuur van Guzman Blanco (1870-’B7) met een rustige periode van veelzijdigen vooruitgang en ontwikkeling afgewisseld. Daarna werd V. weer de onrustigste der Zuid Amerik. republieken, vooral onder president Gastro (1899-1908), die talrijke binnen- en buitenlandsche conflicten veroorzaakte, o.a. ook met Nederland (> Gastro). Een nieuwe en kalmere periode trad in onder het zoo goed als dictatoriale bewind van president Gomez (1921-’29). Lit.: o.a. W. Spence Robertsen, Hist. of the Latin-American Nations (1932, vooral polit. en econ.) ; J. T. Bertrand, Hist. de I’Amérique espagnole (2 dln. 1929, Kath. standpunt, meer alg. cultureel); in beide werken uitgebr. lit. Wubhe. Venhorst, dorp in de N. Brab. gem. Boekel, in de Peel gelegen (XVIII 632 J2). Jaar Import (in bolivares) Export (in bolivares) 1934 1933 1932 132 093 000 143 687 594 153 458 092 671 942 831 617 646 684 628 260 173 Venhuizen, gem. aan het IJselmeer (XVIII 672 B 3), in het West-Friesche zeekleigebied der prov. N. Holland, ten Z.W. van Enkhuizen; opp. 1 964 ha, omvattende de dorpen V. en Hem; ca. 2 960 inw. (1938), waarvan 49 % Kath. (de parochie Hem en Venhuizen omvat ook de gem. Wijdenes), 49 % Prot. en 1 % onkerkelijk. Er is land- en tuinbouw en veeteelt. van der Meer. Veni, Creator Spiritus, hymne ter eere van den H. Geest, gedicht door Hrabanus Maurus (f 866), abt van Fulda en later bisschop van Mainz. Dit lied, opgesteld naar den trant van een door den H. Ambrosius gedichte Kersthymne, bestaat uit zeven rijmlooze strophen van vier regels, en omvat, behalve een verheerlijking van den H. Geest onder verschillende benamingen, een bede om zijn inwerking op het zieleleven der gedoopten. Het V. ontving een plaats in enkele liturgische plechtigheden, o.a. bij priester- en bisschopswijding, bij kerkconsecratie, en vervangt tijdens het Pinksteroctaaf in het breviergebed de gewone H. Geest-hymne der Terts. Koenders. Veni, Sancte Spiritus, liturgisch gezang ter eere van den H. Geest, als sequens gezongen of gebeden in de H. Mis van het Pinksterfeest en het daarop volgend octaaf. Deze sequens, waarvan de dichter onbekend is, vraagt den H. Geest, neer te dalen in de harten van alle geloovigen, en er als levensgeest en trooster door zijn zevenvoudige gaven invloed uit te oefenen op de zielen, die zonder Hem in het bovennatuurlijke niets vermogen. Koenders. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Venia aetatis (meerderjarigverklaring) (r e c h t), > Handlichting; Ontvoogding. Veiling Meinesz, Feïix Andries, geophysicus. * 30 Juli 1887 te Den Haag. Studeerde te Delft (promotie 1916), Potsdam en Utrecht. Als medewerker, later lid van de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing legde hij zich toe op het meten van de zwaartekracht door middel van slingerwaarnemingen,enginger toe over dit onderzoek voort te zetten aan boord van verschillende onderzeebooten ; 1923-’3B maakte hij zoo verschillende reizen mede,onder anderen met de K XIII via Panama naar Java (192(1) en later met de K XVIII via Brazilië en Kaap de Goede Hoop (1936). Zijn onderzoek in den Indischen Archipel leerde het bestaan van een aanzienlijk tekort der zwaartekracht kennen in een smalle strook, die ten Zuiden van Java loopt, en langs de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken zich voortzet naar de Philippijnen trog („Lijn v. Y. M.”). Hij verklaart deze afwijking door aan te nemen, dat ter plaatse door zijdelingschen druk de aardkorst geknikt is en ca. 30 km naar beneden gebogen; de bovenste deelen hebben de knikking niet medegemaakt en zijn geplooid. Ter verklaring van een en ander doet V. M. een beroep op door warmteverschillen te voorschijn geroepen convectiestroomen. De Theorie van V. M. ter verklaring der gebergtevorming behoort dus tot de „onderstroomingstheorieën”. Zie ook > Zwaartekrachtonderzoek. Lit.: Gravity Expeditions at Sea (Delft 1935). Jong. Venise, P o in t de, Venetiaansche kantsoort met krachtige doch sierlijke bloemvormen, die hoog opgewerkt en met picotjes zijn versierd. Groote verscheidenheid in het open werk. P. behoort tot de zware kantsoorten. Veni,vidi, vici (Lat.) = Ik kwam, zag, overwon. In een brief aan zijn vriend Amintius te Rome berichtte aldus J. Caesar zijn zeer snelle overwinning op Mithridates’ zoon Pharnaces bij Zela (47 v. Chr.) in Pontus (slag van 4 uur?). Aldus Plutarchus in zijn Vitae paral. (Caesar, 60). Volgens Suetonius (Caesar, 37) prijkten deze woorden op een bord, meegedragen in Caesars Pontischen triumftocht. Misschien toespeling op een Grieksch spreekwoord; vgl. Apostolius 12,58. C. Brouwer. Venizelos, Eleutherios, Grieksch staatsman. * 23 Aug. 1864 op Creta, f 18 Maart 1936 te Parijs. Jong zijnde nam hij deel aan de revolutionnaire actie op Creta, en was voorstander van de aanhechting van dit eiland bij Griekenland. Min.-president Oct. 1910 tot begin 1916, overtuigd Entente-gezind; na den troonsafstand van den Duitschgezinden koning Constantijn verklaarde hij als chef van de revolutionnaire regeering van Thessalonica den oorlog aan de Centrale Mogendheden, en onderteekende de verdragen van Neuilly en Sèvres. Daarna ging hij in vrijwillige ballingschap bij den terugkeer van Constantijn, tot na de nederlaag der Grieken in Klein-Azië,l92l. Wederom min.- president Jan. tot Februari 1924, en van 1928 tot Venizelos. Werken: La politique de la Grèce(l9l6);Cinq ana d’histoire grecque (1912- 1917). Lit.: Kalitsunakis, V. und Griechenland (1915). Cosemans. Prof. F. A. Vemng Meinesz. Venkel, Foeniculum, plantengeslacht van de familie der schermbloemigen. Bloemen geel, schermen veelstralig. De zoete v. (Roomsche v.) wordt als groente verbouwd; men gebruikt de ondereinden der bladstelen, terwijl de vruchten (dubbele dop-vruchten met sterk uitpuilende oliebevattende ribben) wel dienen voor het stoken van een likeur en voor het kruiden van gerechten en als geneesmiddel. > Venkelolie; Venkelwater. Venkelolie, kleurlooze vluchtige olie door distillatie met water bereid uit venkelvruchten (■> Venkel). Soortelijk gewicht 0,965 a 0,980. Stolpunt ca. 4° C. Bestanddeelen: 60 a 60 % anethol, die zich bij afkoeling als kristalplaatjes afscheidt; fenchon, een bittersmakende vloeistof, welke ontbreekt in de olie, bereid uit vruchten van de zoete of Roomsche venkel; terpenen. V. wordt in de geneesk. o.a bij maagbezwaren vooral in de kinderpraxis gebruikt. Lit.: Comm. Ned. Pharm. (111 51926). Hillen. Venkelwater, troebele vloeistof, verkregen door distillatie van venkelvruchten met water. Bestanddeel: •> venkelolie. Venlo, stad en gemeente in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D3) aan de Maas, centrum van Noord-Limburg, belangrijk voor verkeer, strategie, handel en industrie. Opp. 2 637 ha, rivierklei, zand- en veengrond, waarvan 31 % tuingrond en 37 % bosch en hei. Ca. 27 000 inw. (90 % Kath.). Ligging. V. ligt aan een natuurlijke overtochtsplaats over de Maas, waar hooge oevers de bruggehoofden V.-Blerick tegen overstroomingen beveiligen. De Rom. weg verliet hier de Maas naar Xanten aan den Rijn. De oude stad (legendarische stichter > Valuas, hoofdman der Bructeren) besloeg ca. 1 km2 en had als vesting vier poorten: de Maaspoort, de Keulsche, Roermondsche en Geldersche poort, met het fort St. Michel als bruggehoofd ten W. der Maas. De vestingwallen zijn na 1867 geslecht en sedert heeft de stad zich uitgebreid naar het N., Z. en 0., met Blerick (gem. Maasbree) als voorstad ten W. der Maas, waar ook het garnizoen van V. ligt. Bcteekenis. Verkeersknooppunt: spoorwegen naar Nijmegen, Helmond, Roermond, Viersen en Geldern. Maasbuurtspoorweg naar Nijmegen. Drukke haven met expeditiediensten. Marktplaats. Groenten- en eierveilingen. Drukke handel in granen, hout en ijzer. Opkomende industrie: metaaldraadlampen, optische Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . instrumenten, enveloppen, kleiwaren en chemische producten. Door de nabijheid van het Ruhrgebied ontwikkelde zich op de veengronden ten O. der stad tuinbouw, de „Bantuin”, met koude grond- (augurken, sla, boonen) en kascultures (tomaten, komkommers en druiven). Verzorging der bevolking. V. is een dekenaat. Vier parochies en twee rectoraten. Tal van kloosters. Pelgrimsoord Genoij. Retraitehuis Manresa. Een Ned. Herv. en een Gerei. kerk. Isr. synagoge. – – j Ö Onderwijs : St. Thomas College (Augustijnen) met gymnasium en H.B.S. ; Collegium Albertinum (Dominicanen); Rijks H. 8.5.; Kath. kweekschool voor onderwijzers; ambachts-, huishoud-, muziek- en tuinbouwschool. Kath. ziekenhuis, Mgr. Mutsaers oord, boschschool Maria Auxiliatrix; openbare leeszaal; kantongerecht; Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Limburg. Bezienswaardigheden: stadhuis (ca. 1600) met goud-leeren behang; St. Martinuskerk; arsenaal (thans kantoren), huis Schreurs, het weeshuis; standbeeld van Henri Belletable (stichter van de Broederschap der H. Familie). Natuurschoon in de omgeving. Jongen. Geschiedenis. De eerste kerk in V. werd gebouwd in 760; zij hoorde onder het bisdom Keulen tot de 10e eeuw, toen Luik de parochie overnam. Het dorp behoorde tot het Geldersche Overkwartier en deelde de lotgevallen van het hertogdom Gelder. Reinoud II verleende op 1 Sept. 1343 de stadsrechten. In 1481 werd V. lid van de Hanze. In den Ned. Opstand tegen Philips II sloot Venlo zich aan bij de Pacificatie van Gent en bij de Unie van Utrecht, doch werd door Parma in 1586 veroverd. In 1632 ingenomen door Frederik Hendrik en in 1637 weer heroverd, bleef V. bij het Spaansche gedeelte van Opper-Gelder tot 1715, toen het bij het Barrière-tractaat aa.n rïe Rpmihliplr kwam V. heet wel de „Stad van > Yalua s”, een reus, die met zijn vrouw bij feestelijke gelegenheden door de straten der stad wordt gevoerd. Lit.; Bachiene, Vaderl. Geographie (V 1791, Aanhangsel tot Staats Brabant).; Eversen en Meulleners, Limb. Gemeentewapens (1899, dl. 35 van de Publ. du Limbourg). Thewissen. Vcnn, Ho hes, > Hooge Venen. Venne,Adriaen van de, schilder. * 1698 te Delft, f 12 Nov. 1662 te Den Haag. Portretten, genre- en historiestukken. Zijn schilderwijze is levendig en vaak geestig. Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Venneman, broed e r P r o s p e r,Augustijn, beeldhouwer. * 31 Juli 1819 te Gent, f 28 November 1878 aldaar. De meeste zijner beeldhouwwerken bevinden zich in de kerk en het klooster der Allfrnatöopn te fipnt L i t.: Keelhoff, Geschiedenis van het Augustijnenklooster te Gent (1864, passim). Venlo. Stadhuis. Vennen zijn waterplassen van afwisselende diepte en omtrek, welke in groot aantal, o.a. in N.Limburg en op vele punten van Noord-Brabant, bijv. bij Oisterwijk, voorkomen. Volgens de onderzoekingen van Lorié moet hun ontstaan worden toegeschreven ofwel aan uitkolking door stroomend water, bijv. bij den eersten aanleg van onvoltooid gebleven beekloopen in den Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Dikmalen puinkegel, ofwel voor die vennen, die ten deele door een stuifzand-amphitheater omgeven zijn, aan uitwaaiing door den wind bij een lageren grondwaterstand. Zie afb.B op de pl. t/o k01.304 in dl. XVIII, en afb. 2 op de pl. t/o kol. 400 in dl. XVI. Lit.: Lorié, De v. van Oisterwijk in Noord-Brabant (in: Verh. Geol. -Mijnb. Gen. v. Ned. en Kol. Geol. Serie, dl. 111 1916); idDe v. in het algemeen (in: Tijdschr. Ned. Dierk. Ver., dl. XVI 1917). Hol. Vennoot of compagnon, lid van een maatschap of vennootschap. Vennootschap is een overeenkomst, waarbij twee of meer personen, de vennooten, zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het dientengevolge te behalen voordeel met elkander te deelen (art. 1665 Ned. 8.W.; art. 1882 Belg. 8.W.) Het woord wordt niet alleen gebezigd in de beteekenis van de overeenkomst, maar ook van het resultaat, het gevolg dier overeenkomst, derhalve de gezamenlijke, de vereenigde vennooten. De v. beoogt een stoffelijk, en niet een ideëel doel; de v., die uitsluitend door de regels van het Burgerlijk Wetboek wordt beheerscht, is geen rechtspersoon. Bepaalde vormen van vennootschap zijn elders geregeld, bijv. in het Wetb. van Koophandel. Zie ■> Commanditaire y.; Personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid ; Naamlooze v. Voor de v. onder firma zie beneden. Vennootschap onder firma (Ned. recht) is een vennootschap, welke twee of meer personen aangaan, ten einde onder een gemeenschappelijken naam koophandel te drijven en waarbij de vennooten rechtstreeks en hoofdelijk met hun geheel vermogen aansprakelijk zijn tegenover de schuldeischers der vennootschap. De gezamenlijke vennooten voeren een gemeenschappelijken naam, waaronder zij tegenover de buitenwereld optreden en handel drijven. Het doel der v. onder firma moet zijn het drijven van koophandel. Zij moet worden aangegaan bij authentieke of onderhandsche akte; het ontbreken dier akte kan echter aan derden niet worden tegengeworpen, m.a.w. de v. onder firma bestaat tegenover derden toch als zoodanig, ook al bestaat er geen akte. De vennooten zijn verplicht de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister. Ofschoon betwist, wordt veelal aangenomen, dat de v. onder firma geen rechtspersoon is. De v. onder firma kan in staat van faillissement worden verklaard. Dit sluit in het faillissement der verschillende vennooten. ' Schouten. Vlg. Belg. recht is vennootschap onder firma, vennootschap in gezamenlijken naam of in collectieven naam, een handelsvennootschap, waarvan de leden onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn. De vennooten kunnen echter niet aansprakelijk gesteld worden, zonder dat tegen de vennootschap zelf opgetreden wordt: de vennooten zijn immers slechts gehouden ingevolge de aansprakelijkheid van de vennootschap zelf. De vennootschap bezit een eigen rechtspersoonlijkheid, onafhankelijk van die der vennooten. ' De Weerdt. Ven ra ij, gemeente in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 C 2), 23 km ten N.W. van Venlo in het Deelgebied; omvat de dorpen V., Oirlo, Castenraij, Leunen, Merselo, Oostrum, IJselstein en vele gehuchten, o.a. Smakt. Opp. 14 478 ha, zand- en veengrond, waarvan 4 450 ha bouwland, 290 ha tuingrond, 2 700 ha weiland, 2 400 ha bosch en ruim 4 000 ha woeste grond. Groote ontginningen; sedert 1900 ruim 3 000 ha; plan tot ontginning in 1938 van 860 ha voor 60 boerderijen. IJselstein ontstond in het ontgonnen gebied. Aantal inw. op 1 Jan. 1938: 14 600, waarvan 38 niet-Katholiek. Hoofdmiddel van bestaan landbouw en veeteelt; verder opkomende tuinbouw, eenige industrie (carton, sigaren, steenen) en handel (marktplaats). V. is een groot dorp met monumentale kerk (toren 72 m hoog). Pensionaat „Jeruzalem” van de Ursulinen en Philosophicum der Franciscanen, beide met gymnasium. Psychiatrische inrichtingen: St. Servatius (voor mannen) en St. Anna (voor vrouwen). Landbouw- en landbouwhuishoudschool (voor meisjes). De groote gemeente heeft tal van kerken en kapellen, o.a. de genadekapel te Oostrum. V. was de zetel van een' schepenbank in het ambt Kessel, evenals Spraeland-Oostrum, Oirlo en Castenraij, die sedert 1796 de gem. V. vormen. Jongen. Vcnsterkruid (Fenestraria), een plantengeslacht van de fam. der Aizoaceeën, dat als vetplant dikwijls gekweekt wordt. De meest bekende soorten zijn F. aurantiaca en rhopalophylla, het oranjebloemig en het knotbladig v. De dikke blaadjes, die in een rozet staan, zijn ong. 3 cm lang en afgeknot; op de bovenzijde bevindt zich een driehoekig helder venstertje, dat glinstert als een lens. Bonman. Vensterurnen, > Huisurnen. Ventiel, een lucht-, wind- of gasklep, op velerlei wijze in de techniek toegepast. Ook bij het orgel en bij metalen blaasinstrumenten is het v. een inrichting om de lucht te laten doorstroomen. Bij het orgel is het een houten klep met leder beplakt; bij de metalen blaasinstrumenten een doorboorde cylinder bij een aparte klankbuis aangebracht; door neerdrukken van een toets draait de cylinder en laat langs het doorboorde gedeelte de lucht door, zoodat de verbinding van hoofd- en nevenbuis tot stand komt, waardoor de toonhoogte gewijzigd (verlaagd) wordt. Drie v. (ieder met eigen verlengbuis) laten in vsch. combinaties toe alle tusschentonen naast de natuurtonen van het instrument voort te brengen, zoodat het chromatisch wordt. De uitvinding der v. (in 1813) heeft een groote omwenteling op instrumentaal gebied teweeg gebracht, evenals omstr. denzelfden tijd de pistons, die dezelfde functie verrichten, maar dan niet in draaiende, doch in verticale beweging. de Klerk. Electrischv. is een apparaat, dat den stroom slechts in één richting doorlaat. Dus een gelijkrichter. Komt voor in den vorm van lampen, metalen vaten met electroden/'enz. Ventilatie, het toevoeren van versche, al of niet verwarmde of gekoelde lucht naar de te ventileeren vertrekken, alsmede het afzuigen van bedorven lucht. Al naar de behoefte wordt de lucht eerst bevochtigd of gedroogd of gezuiverd door > luchtfilters. Zij stroomt in de vertrekken door luchtroosters, terwijl de bedorven lucht door ventilatieroosters wordt afgevoerd. Die roosters zijn metalen of houten versieringen, die de openingen in plafond of wand bedekken, doch voldoenden doorlaat bezitten om de benoodigde hoeveelheid lucht door te voeren. > Ventilator. Voorschriften aangaande v. worden in Nederland gegeven in het Veiligheidsbesluit (zie > Veiligheidswetgeving), te vinden thans in art. 9 van het ontwerp-Veiligheidsbesluit als bedoeld bij art. 6 en 7 der Veiligheidswet 1934 (Verschuur). Nog niet in werking getreden. Veraart. In België maken de bepalingen aangaande de v. der bedrijfslokalen het voorwerp uit van art. 3 van het K.B. van 30 Maart 1905, gewijzigd bij K.B. van Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . 28 Juni 1929 en 20 Febr. 1933. Daarin wordt o.m. voorzien, dat bedoelde lokalen ten minste 2,50 m hoog moeten zijn en voorzien met toestellen, welke de versche lucht veroorlooven binnen te dringen en die de bedorven lucht uitdrijven op voet van 30 km per urnen per arbeider in gewone bedrijven en van 60 km in ongezonde inrichtingen. Rondou. Ventilatierooster, > Ventilatie. Ventilator, 1° toestel, dat dient voor het verplaatsen van betrekkelijk groote hoeveelheden lucht zonder groote drukverandering. Men onderscheidt: schroefventilatoren; deze drukken de lucht in axiale richting voort, zij hebben rechte of gekromde vleugels en worden gebouwd voor inbouw in den wand, als tafel- of zolderventilatoren. Centrifugaalventilatoren (cfr. > Blaaswerktuigen); deze worden ook tot enorme grootten gebouwd met een capaciteit tot 18 000 m 3 /min. bij 0,3 a 0,4 at druk. v. Stekelenburg. Verdere toepassingen van v.: bijv. in een uitstalkast om de lucht in beweging te houden ter voorkoming van het aanslaan van de ruit; om parfum te verdampen en (door gebruikmaking van een speciaal type) om waterdamp aan te droge lucht toe te voeren. Het stroomverbruik van een voor huishoudelijke doeleinden te gebruiken electrischen v. is zeer gering, nl. 25-76 watt. 2° (S che e p s b.) Verticale buis of pijp met een gebogen boveneinde, dat naar den wind gekeerd kan worden tot aanvoer van versche lucht in scheepsruimen. Ventóse (Fr. = windmaand; <( vent = wind), zesde maand van het jaar in de tijdrekening der eerste Fransche Republiek. Zij liep van 19, 20 of 21 Febr. tot 20 of 21 Maart van onze tijdrekening. Ventoux, Mon t, berg van ca. 1 900 m in de Provence (Zuid-Frankrijk, XI 96 F 4). Weerstation. De Mont V. wordt veel bezocht door palaeontologen en botanici (Miocene fossielen). Ventriculojjraphie (genees k.). Door middel van lumbale (of cysterne) punctie kan de hersenvloeistof verwijderd worden, waarna door luchtinblazing de hersenholten dan met lucht gevuld kunnen worden, zoodat door röntgenphoto’s de contouren der hersenventrikels duidelijk gemaakt kunnen worden. Klessens. Ventrikel, > Hart; Hersenen. Ventrikelpunctie (genees k.). Boort men op de daartoe geschikte plaatsen een gaatje in het beenige schedeldak, dan kan men met een punctienaald de hersenventrikels aanprikken en hersenvocht aftappen. Vooral bij verwijding der hersenholten door hersendrukverhooging kan door dezen ingreep gemakkelijk de hersendruk verlaagd worden, wat o.a. als voorbereiding voor het wegnemen van hersengezwellen noodig kan zijn. Ter localisatie van hersengezwellen worden de hersenventrikels aan de beide achterpolen gelijktijdig gepuncteerd en een drainage bewerkt. Inspuiting van lucht of vocht aan één zijde zal nu kunnen aantoonen, of de normale communicatie tusschen rechter- en linkerzijde behouden is gebleven, of dat eventueel een gezwel door verdringing deze communicatie gestoord heeft. Klessens. Ventura di Raulica, J o ac h i tn, redenaar, philosoof en politicus, generaal der Theatijnen. * 7 Dec. 1792 te Palermo, f 2 Aug. 1861 te Versailles. Van 1808 tot 1817 Jezuïet, dan Theatijn. Na de inname van Rome door de Franschen leefde hij in Frankrijk. Als philosoof gematigd traditionalist. Beroemd zijn de lijkreden op Pius VII en O’Connel; die op de „Weensche Martelaren” (revolutionnairen van 1848) kwam op den index. Beijersbergen van Henegouwen. Ui tg.: Opere complete (31 dln. 1852-’64); Opere postume (3 dln. 1863). —■ L i t.: biogr. Rastoul (1906). Vernis (Bom, Oudheid), oorspronkelijk Oud-Italische godin van de lente, later de Romeinsche godin van de schoonheid en de liefde, vereenzelvigd met de Grieksohe Aphrodite. Als Venus Genetrix was zij de moeder van Aeneas en de stammoeder der luliërs. In de kunst is het meest bekend de zgn. Venus van Milo in het Louvre te Parijs. Weijermans. Venus (sterren k.), een binnenplaneet, zoowel de Avond- als de Morgenster en de tweede der groote planeten. In gunstige omstandigheden is V. na zon en maan het helderste hemellicht. Het gemakkelijkst is V. zichtbaar, wanneer ze in Oostelijke elongatie is. Ze gaat dan eenige uren na de zon onder en is dus aan den Westelijken hemel, links van het licht der ondergegane zon, te zien. Telkens na 684 dagen of 19 maanden, Venus. De veranderingen van Venus in phase en grootte gedurende een synodischen omloop (schematisch). den synodischen omloopstijd van V., herhaalt zich dezelfde elongatie. De gemiddelde afstand van V. tot de zon bedraagt 108 millioen km, waaruit, in verband met den gemiddelden afstand der aarde, 149 millioen km, volgt, dat de maximale schijnbare elongatie van V. van de zon gemiddeld 36° bedraagt. De middellijn van V. is 12 400 km of 0,96 maal die der aarde. In 1610 zag Galilei de schijngestalten van V. voor het eerst (een der eerste astronom. ontdekkingen met den verrekijker). De' omloopstijd om de zon bedraagt 224,7 dagen. De omwentelingstijd is onbekend, maar waarsch. niet, zooals bij Mercurius, gelijk aan den omloopstijd, en vermoedelijk grooter dan een tiental dagen. Het bestaan van een atmospheer op V. blijkt o.m. hieruit, dat bij kleine schijngestalte de horens meer dan den halven omtrek omspannen (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 737 in dl. XIX). De temperatuur van V. bedraagt 58° C tot —2o° C, althans in de voor ons zichtbare lagen. De uit storingen van V. op de andere planeten gevonden massa is 0,80 maal de aardmassa. Zie ook ->■ Planeet. de Kort. Venushaar (Adianthum capillus Veneris), een varen met zwarten steel en wigvormige blaadjes; komt in de tropen en subtropen overal voor. In onze streken Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W zeldzaam op vochtige rotsachtige plaatsen en in grotten. Ook veel gekweekt. Venusschoen, naam voor verschillende orchideeën, behoorende tot de groep der Cypripedilinae, welker bloem aan een schoen of muiltje doet denken (zie afbeelding 2 op de plaat t/o kolom 65 in deel XIX). Venusspiegel (Specularia), een plantengeslacht van de fam. der klokjesachtigen, komt in verschillende soorten in N. Amerika en om de Middell. Zee voor. In onze streken vindt men vrij algemeen S. speculum met violette bloemen in een pluim; eveneens tusschen het koren, maar zeldzamer, is S. hybrida met purpergekleurde bloemen, die dichter op elkander staan. Bonman. Venusvliegcnvanger (Dionaea muscipula), een plantensoort van de fam. der zonnedauwachtigen, komt in deze eene soort in N. Amerika (Carolina) voor. De blaadjes, die dubbelgeslagen kunnen worden, staan in een rozet om den langen bloemsteel. Wanneer een insect een van de drie lange borstels op het blad aanraakt, vouwt het zich dubbel en het insect, dat nu gevangen zit en niet ontsnappen kan door de in elkander grijpende tanden aan den bladrand, wordt door de sappen van de klieren op het blad verteerd. Bonman. Venutius, echtgenoot van > Cartimandua, die omstreeks 50 v. Chr. koningin van de Briganten in Engeland was. Toen zij later gescheiden waren en V. zich tegen de Romeinen keerde, met wie de Briganten verbonden waren, liet Cartimandua Venutius gevangen nemen. Dit had echter een opstand van het volk ten gevolge. Weijermans. Veraarden (land b.)., een geleidelijken achteruitgang in opbrengst of andere waardebepalende eigenschappen van in een bepaalde streek ingevoerde rassen van cultuurgewassen noemt men v., ontaarden of degenereeren. Veraart, Joannes Antonius, econoom, voorvechter van publiekreohtelijke bedrijfsorganisatie. * 26 Jan. 1886. Sinds 1914 privaatdocent, sinds 1918 hoogleeraar aan de Techn. Hoogeschool te Delft. Sinds 1919 lid van den Hoogen Raad van Arbeid en sedert 1921 voorzitter van het bestuur der Centrale Onderlinge Bedrijfsvereeniging voor ziekteverzekering. Bewoogzich ook op politiek terrein als lid Provinciale Staten en Tweede Kamer. Veelzijdig publicist met zelfstandige meeningen, die doorgaans tot vruchtbare discussie aanleiding kunnen geven. Van zijn vele publicaties noemen we met name: Arbeidsloon (diss. 1910), verscheidene praeadviezen, w.o. voor de Kath. Wetensch. Vereeniging, de bekende Beiaard-studie van 1923 over Struycken, monographieën over Nolens, Schaepman, Beysens, Brom, Ariëns, Moller, Ra,aymakers, den bundel; Medczeggingschap en Bedrijfs- organisatie (1931). Voorts werkt(e) hij mede aan een 14-tal dag- en periodieke bladen (o.a. Kroniek in Roeping). Keulemans. Veraclni, Francesco Maria, violisten componist. * 1685 te Florence, f 1760 bij Pisa. Had reeds in 1714 succes als violist, maakte concertreizen, was werkzaam in Dresden, Praag en Londen. Maakte als componist minder naam. Werken: twaalf vioolsonates; concerten; symphonieën; opera’s. Verneruz, 1° staat in O. Mexico (XVIII 608 I 7-8), grenst in het O. aan de Golf van Mexico en den staat Tabasco, in het N. aan Tamaulipas, in het W. aan San Luis Potosi en Hidalgo, en in het Z. aan Oaxaca. Opp. 72 216 km2, ongeveer 1 400 000 inw., in hoofdzaak Mestiezen. Het Oostelijk deel van den staat wordt ingenomen door de zandige kustvlakte (lagunenkust), het W. door een gedeelte van de Siërra Madre Oriental (overheerschend kalksteen uit het Cenomaan) met als hoogste toppen den Cofre de Perote (4 280 m) en den met gletsjers bedekten vulkaan Pico de Orizaba (5 747 m). Het klimaat is door de groote hoogteverschillen zeer afwisselend, de Oostenwinden brengen zoowel in den zomer als in den winter regen. Ook flora en fauna toonen groote verschillen. De voornaamste rivieren, die in de Golf van Mexico uitmonden, zijn in het N. de Rio Tuxpam (gedeeltelijk bevaarbaar voor zeeschepen) met de haven Tuxpam en Zuidelijker de Rio Papaloapam en de Rio Coatzacoalcos met de haven Puerto Mexico. De landbouw levert maïs, boonen, tabak, koffie, suikerriet, bananen. Verder leeft de bevolking van veeteelt. In het N. van V. liggen 3 belangrijke petroleumvelden. De industrie omvat spinnerijen, weverijen, suikerfabr., sigaretten-, papier- en luciferfabr. Hoofdstad is Jalapa. Verdere belangrijke plaatsen zijn Orizaba en Veracruz (zie beneden). Comijn. 2° Havenstad in den gelijknamigen Mexicaanschen staat (XVIII 608 I 7-8); ca. 75 COO inw. Belangrijke invoerhaven voor de hoofdstad Mexico. Voornaamste uitvoerproducten zijn goud, koffie, suiker, tabak, bananen, huiden. V. werd in 1519 door Cortez gesticht. Veramon, > Barbitalen. Verandering (= anders worden), uitgangspunt der Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte. Elke v. veronderstelt iets blijvends, nl. datgene wat verandert, en iets nieuws, nl. datgene waarin het verandert en waardoor het iets anders is: het eerste heet dan materie (potentie), het tweede de vorm (act); bijv. een marmerblok verandert in een standbeeld. Dit laatste specificeert de v. in zelfstandigheidsverandering, hoedanigheidsverandering, hoegrootheidsverandering en plaatselijke v. Zie > Hylomorphisme; Act en potentie; Zijn en worden. Vgl. > Vernietiging (1°). v. d. Berg. Veiumdcrlijke condensator, > Draaicondensator. Veranderlijke kosten of variabele k. (e c onom i e) zijn die k., wier hoogte door den omvang van de bezetting wordt bepaald. Hierbij kan men drie groepen onderscheiden: a) de evenredige kosten, welke in totaal gelijk met den omvang van de productie toe- of afnemen, d.i. per eenheid van het product gelijk blijven, b) De progressieve kosten, die sterker toenemen dan de omvang van de bezetting, e) De degressieve kosten, die minder toenemen dan de omvang van de bezetting. Vgl. > Vaste kosten. Tak. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Prof. J. A. Veraart. Veranderlijke sterren zijn sterren, waarvan de helderheid veranderlijk is. De eerste v. s., Mira Ceti, werd in 1596 ontdekt door David Fabricius; in 1903 waren er 718 v. s. bekend; thans is gebleken, dat van de sterren helderder dan de 6e grootte 3 % veranderlijk is. De v. s. worden, behalve enkele heldere (5 Cephei, Algol, enz.), aangeduid met den Lat. naam van het sterrenbeeld, voorafgegaan door één of twee der letters R tot Z van het alphabet (U Geminorum, RR Lyrae, SZ Tauri, enz.). I De helderheid der v. s. kan met een photometer (zie > Astrophotometrie) of photographisch worden bepaald, doch helderheidsschattingen, mits systematisch uitgevoerd en voldoende talrijk, zijn ook van groote waarde; hieraan wordt medegewerkt door amateurs. Schattingsmethoden zijn uitgewerkt o.a. door Argelander en Nijland. Bij de bewerking worden de waarnemingen bevrijd van allerlei systematische fouten en zoo mogelijk worden de helderheden herleid tot grootteklassen; dan wordt in een graphiek de helderheid uitgezet tegen den tijd; zoo ontstaat de lichtkromme; bij periodieke v. s. wordt de periode bepaald en door combineeren van waarnemingen uit vsoh. perioden een gemiddelde lichtkromme afgeleid; bij eclipssterren is dan nog een berekening van de baan mogelijk. De v. s. zijn in hoofdzaak te verdeelen in de volgende klassen: eclipssterren, nieuwe sterren (> Nova), > U Geminorum-sterren, langperiodieke veranderlijken (zooals > Mira Ceti), > cepheïden met de daaraan verwante > RR Lyrae-sterren, vsch. soorten onregelmatige v. s. en allerlei v. s. met kleine amplitude, die met de ->■ photo-electrisohe cel ontdekt zijn. Lit.: Hagen en Stein, Die Verander!. Sterue [2 dln. 1921-'23); Ludendorff, art. in; Handbuch der Aatrophysik (VI 1928). Reesinck. Veranderlijkheid (b i o 1.), -> Variabiliteit. Veranillo, twee of drie weken van mooi weer, die, om het zomer-solstitium (> zonnestilstand), het regenseizoen in tropisch Amerika onderbreken. Vgl. Verano. Verano, het lange droogte-jaargetijde, om het winter-solstitium, in tropisch Amerika. Vgl. > Veranillo. Vcranol, > Barbitalen. Verantwoordelijkheid. Zedel ij k e v. en toerekeningsvatbaarheid zijn twee begrippen, die nauw met elkander verwant zijn. Bij de toerekeningsvatbaarheid denkt men echter meer aan de betrekking van de daad tot den handelende zelf, bij de v. integendeel aan de betrekking van de handeling tot andere personen. V. sluit bij de toerekeningsvatbaarheid een verdere betrekking in, nl. de betrekking van hem, die de handeling stelt, tot een ander persoon, aan wien hij rekenschap verschuldigd is. De v. veronderstelt dus een zekere afhankelijkheid t.o.v. een persoon, die het recht heeft ons rekenschap te vragen over de handelingen, die wij gesteld hebben. Het is vanzelfsprekend, dat men maar verantwoordelijk kan gesteld worden voor de daden, die toerekenbaar zijn, voor zulke handelingen, die het in onze macht is te stellen of niet te stellen, die wetens, willens en vrijwillig gesteld worden. Al wat de kennis of het beraad, den wil en de vrijheid vermindert of wegneemt, vermindert in denzelfden graad de toerekenbaarheid en de v. of neemt deze geheel weg. Volgens dit algemeen principe zal men oordeelen over de v. van kinderen, geesteszwakken, krankzinnigen, van daden, die gesteld worden uit onwetendheid, in dronkenschap of onder hypnose, uit gewoonte, hartstocht, dwang of abnormale toestanden van den wil. A. Janssen. Lit.: V. Cathrein, Allg. Moralphilosophie (61924, 90) en de meeste handboeken van moraalphilosophie. [ In Ned. en Belg. burger 1 ijk recht verstaat , men onder verantwoordelijkheid aansprakelijkheid ten gevolge van een feit, waardoor aan een ander schade is toegebracht. Dat feit kan zijn een handeling van • den verantwoordelijken persoon, een handeling van een ander, of een gebeurtenis. Verantwoordelijkheid ten gevolge van eigen handeling komt voor bij overeenkomst (Nederlandsch B.W. art. 1837 lid 1 en 1838 lid 2, Belgisch B.W. art. 1991-1992: de lasthebber is verant■ woordelijk voor de schade, ontstaan door het niet of niet geheel volbrengen van den last) en buiten overeenkomst (Nederlandsch B.W. art. 1402 en 1403 lid 1, Belgisch B.W. art. 1382 vlg.: ->• onrechtmatige daad). Evenzoo komt v. ten gevolge van handelingen van anderen voor bij overeenkomst (Nederlandsch B.W. art. 1602, Belgisch B.W. art. 1735: de huurder is verantwoordelijk voor de schade, door zijn huisgenooten of onderhuurders aan het gehuurde toegebracht; Nederlandsch B.W. art. 1649, Belg. B.W. art. 1797: de aannemer is verantwoordelijk voor de daden van degenen, die hij in het werk stelt) en buiten overeenkomst (Ned. B.W. art. 1403 lid 2-4, Belgisch B.W. art. 1384: ouders en voogden zijn verantwoordelijk voor de schade, veroorzaakt door de onder hun ouderlijke macht of voogdij staande kinderen, die bij hen inwonen; meesters en degenen, die anderen aanstellen tot de waarneming hunner zaken, zijn verantwoordelijk voor de schade, door hun dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden, waartoe zij ze gebruikt hebben; schoolonderwijzers en werkmeesters zijn verantwoordelijk voor de schade, door hun leerlingen en knechts veroorzaakt gedurende den tijd, dat zij onder hun toezicht staan). Ten slotte komt ook v. ten gevolge van gebeurtenissen voor bij overeenkomst (•> verzekering) en buiten overeenkomst (Ned. B.W. art. 1405, Belg. B.W. art. 1386; de eigenaar van een gebouw is verantwoordelijk voor de schade, door instorting daarvan veroorzaakt, indien deze door verzuim van onderhoud of door een gebrek in de bouwing of inrichting is teweeggebracht). v. d. Kamp/ Bondon. Verantwoording der rijksgeldeu (in Nederland). Ingevolge art. 127 der Grondwet, uitgewerkt in de > Comptabiliteitswet, moet de regeering jaarlijks aan de Staten-Generaal rekening en verantwoording doen van de rijksuitgaven en rijksontvangsten. De algemeene rekening van inkomsten en uitgaven wordt daartoe als wetsvoorstel ingediend. De Staten-Generaal beoordeelen bij de behandeling van de rekeningwet de doelmatigheid van het finantieel beleid der regeering. Het toezicht op de rechtmatigheid der uitgaven berust bij de Algemeene Rekenkamer, behoudens beroep op de Staten-Generaal. Voor België, Ned. – Indië en Kongo, zie Comptabiliteitswet. Struycken. Vérard, Antoine, een der eerste boekdrukkers te Parijs; leefde ca. 1480-1500, werd beroemd wegens zijn talrijke, prachtig uitgevoerde uitgaven, welke hij met fraaie houtsneden verluchtte. Veratrine, cevadine, CMH49N09H20, kristallijn alkaloïde, dat voorkomt in en bereid wordt uit de zgn. amorphe veratrine, alkaloïdenmengsel uit sabadille- en staverzaad. V. wordt in’de geneesk. uitslui- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . tcnd uitwendig in zalven, o.a. bij neuralgie, gebruikt. Reeds geringe sporen verwekken heftig niezen. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (IV 51926). Hillen. Verax, neef van > Julius Civilis, vermeld bij Tacitus (Historiae, V, 20). Verbaal (<[ Lat. verbum = werkwoord) (ph i 1 o 1.), werkwoordelijk. Verbaalpraefixen en verbaalsuffixen zijn voor- en achtervoegsels, waarmee werkwoorden afgeleid worden. Verbaaladjectief is een adjectief, van een werkwoord gevormd. Verbalisme (<( Lat. verbum=woord). Het woord (de taal) kan slechts een overdrager of liever medium, middel van kennis zijn, indien en voorzoover het voor dengene, die het opvangt, symbool, aanduidend teeken, is. V. nu bestaat hierin, dat de leeraar of onderwijzer zich van woorden, uitdrukkingen, zinnen bedient, die de leerlingen niet verstaan; anders gezegd: waarmee bij hen geen zaakvoorstellingen, geen begrippen, enz. geassocieerd zijn, zoodat reproductie is uitgesloten en daarmee vanzelf tewerkstelling van phantasie en verstand. L. > Auer en vele anderen zijn herhaaldelijk te velde getrokken tegen „das leere Maulbrauchen”, maar de kwaal is daarmee niet de wereld uit. Het gevaar voor v. en het gedachteloos napapegaaien van leege klanken (onafwendbaar gevolg bij de leerlingen) is te grooter, naarmate de kinderen jonger en onontwikkelder en de stof abstracter is. Geen wonder, dat juist bij het voornaamste der vakken, godsdienstonderwijs, de fout het weligst woekert. Rombouts. Verband, hulpmiddel in geneeskunde, dat dient om lichaamsdeelen te bedekken, te immobiliseeren, te rekken, te ontlasten, te drukken, om wonden af te sluiten en therapeutische werking uit te oefenen. Zie ook hieronder: vochtig verband. Vochtig verband is een verbandvorm, in de geneeskunde toegepast om warmte aan het lichaam te onttrekken of toe te voeren of om bepaalde opgeloste stoffen plaatselijk te laten inwerken. Men onderscheidt: a)warm omslag, waarbij warmte, b) kond omslag, waarbij koude van buiten wordt toegevoerd, c) afdekkend v. v., waarbij de vochtige laag door een impermeabele stof bedekt wordt, zoodat de verdamping wordt tegengegaan en de warmte door het lichaam zelf wordt voortgebracht (Priessnitz-verband), d) na t v. v., dat vooral bij wondbehandeling in gebruik is. Krekel. Als verbandstoffen werd vroeger vnl. oud en gewasschen linnen, in reepen gesneden (windsels) of uitgeplozen (pluksel), gebruikt; sinds 1870 is de grondstof voor v. katoen, meest in den vorm van » watten of gazen. De laatste onderscheidt men in hydrophile-gaas, een gelijkmatig los weefsel, en cambric-gaas, een weefsel van dikkere draden, waardoor heen dunnere, vnl. gebruikt voor stevige zwachtels. De kwaliteit wordt beoordeeld naar het aantal draden per cm, het gewicht per m 2 en het wateropnemend vermogen. Voor zalfcompressen gebruikt men Engelsch pluksel, een aan een zijde gemoltonneerd weefsel, soms wordt de v. geïmpregneerd met vsch. geneesmiddelen, bijv. vioform, xeroform, jodoform, bismuthzouten (brandzwachtels). Ten einde verbanden hard te doen worden, worden v. bedeeld met zinklijm, waterglas, stijfseloplossing, gips e.d.; om ze vochtig te houden, bedekt met caoutchouc (taft), getah-pertjahpapier, billroth-batist (een met olie doortrokken weefsel) e.d.; om ze vast te leggen, gebruikt men > pleisters. Hillen. Verbandgaas, > Verband. Vcrbandpakje (m i 1 i t.) noemt men het pakje hydrophile-gaas, hetwelk bij het leger te velde door aile militairen, in een speciaal daarvoor aan de binnenonderzijde van de veldjas aangebracht zakje, wordt medegevoerd en waarmede de gewonde, indien zijn kwetsuur dit toelaat, zichzelf het eerste verband kan aanleggen, of waarmede strijders in zijn omgeving hem de eerste hulp kunnen verleenen. Het hydrophilegaas is verpakt in een tweedeelig stukje grauw linnen, waarop door kruisjes is aangegeven, hoe het openen plaats moet hebben. v. Leeuwen. Verbandplaats (k r ij g s k.), > Hoofdverbandplaats; Hulpverbandplaats; Hulppost. Verbas, ook Vrb a s, rivier in Joego-Slavië (XIX 512 E 4), rechter zijrivier van de San, 190 km lang, stroomt langs Jajce en Banjaloeka. "O ’ O- J J Verbascum, -> Toorts. ■ ' * 5 vu. Verba seniorum, verzameling spreuken en gezegden van woestijnvaders. Zie > Apophthegmata patrum. Vcrbecck, Eené, Zned. dichter. * 1904 te Wilsele. Redacteur van het tijdschrift Vormen en uitgever van De Bladen voor de Poëzie; kenmerkt zich in zijn verzenbundels: De donkere bloei, De dwaze bruid, De Minnaars, door zuiverheid en voornaamheid van gevoel en door zijn streven naar een vernieuwde poëtische taal. E. Ronibauis. Verbeek, Rogier Diedenk Marius, geoloog; heeft zich vooral voor de geologie van Ned.- Indië verdienstelijk gemaakt. * 7 April 1845 te Doorn, f 9 April 1926 te Den Haag. In 1867 mijningenieur bij de mijnen in Pengaran op Z.O. Borneo. Hier ving hij zijn wetenschappelijk werk aan met een verhandeling over de foraminiferen, die aldaar voorkomen. Overgeplaatst naar Sumatra’s Westkust voltooide’hij 1870-’B3 een geologische beschrijving van dit deel benevens van Z, Sumatra. Hij verkreeg hiermede o.a. het eeredoctoraat van Breslau. Vervolgens leverde hij een uitvoerig rapport over de eruptie van den Krakatau; in 1896 verscheen zijn geologische kaart van Java (met R. Fennema samengesteld) met bijbehoorenden tekst. Ook Banka en Billiton hadden zijn aandacht (verslag van 1897). Als slotstuk van zijn veldloopbaan leverde hij het Molukkenverslag (1908), waarvoor Delft hem het eeredoctoraat verleende (later volgden nog Freiberg en Utrecht). Publiceerde 1912-’25 een Geol. mijnbouwkundige Bibliographie van Ned.-Indië. Terecht heet V. dan ook „de grondvester der Ned.-Indische geologie”. R. D. M. Verbeek. Buiten zijn eigenlijken werkkring maakte V. zich verdienstelijk voor de archaeologie van Ned.-Indië. Reeds op Sumatra trokken Hindoe-oudheden zijn aandacht, later op Java schreef hij o.a. over de oudheden van Modjo-Pahit en gaf hij een samenvattend l overzicht „Oudheden van Java” (1891). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . L i t.: N. Wing Baston, Ter Gedachtenis van R.D.M.V. (1926). Verbeelding of voorstellingsvermogen (Gr.: phantasia), een der vier inwendige > zinnen, nl. het vermogen om de indrukken der uitwendige zinnen te bewaren, te reproduceeren en tot nieuwe combinaties samen te voegen. Terwijl dit vermogen bij het dier en het kleine kind zuiver passief is, kan het bij den volwassen mensoh onder invloed van verstand en wil ook actief optreden („scheppende phantasie” van den kunstenaar). De v. speelt een zeer groote rol in het leven van het jonge kind, dat nog niet tot de jaren des onderscheids is gekomen: waarheid en verzinsel, spel en werkelijkheid loopen bij hem vaak dooreen en gaan op de meest onverwachte momenten in elkaar over. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het beoordeelen van zijn gedragingen en getuigenissen: zijn phantaseeren mag niet als liegen worden beschouwd. Wel moet een al te sterke phantasie bij het oudere kind worden geleid en ingetoomd om een abnormale fixatie dier kinderlijke phantasie in het latere leven te voorkomen, v. d. Berg. Verbena, ■> Ijzerhard. Verbeterhuis, Vcrbcteringsgcsticht, > Opvoedingsgestichten; Bedelarij; Landlooperij. Verbeurdverklaring (Ned. recht) of confiscatie, ontneming van eigendom door de overheid zonder vergoeding als bijkomstige maatregel van strafrechtelijken aard; bijv. van goederen door misdrijf verkregen of waarmede misdrijf is gepleegd (art. 33-34 W.v.Str.). De verbeurd verklaarde voorwerpen worden door en ten behoeve van de overheid in het openbaar verkocht (Wet van 30 Sept. 1862, Stbl. 76). Struycken. (Belg. recht) V. wordt toegepast 1° t.o.v. zaken, die het voorwerp van een misdrijf zijn, of gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van een misdrijf, wanneer zij eigendom van den veroordeelde waren; 2° t.o.v. zaken, die uit misdrijf voortkomen. Deze v. wordt bij misdaad of wanbedrijf steeds toegepast, bij overtreding alleen, ingeval de wet dit uitdrukkelijk bepaalt (art. 42-43 W. v. Str.). Verbiest, Ferdinand, Vlaamsch Jezuïet, missionaris in China en beroemd sterrenkundige. * 9 Oct. 1623 te Pittem bij Kortrijk, f 28 Jan. 1688 te Peking. Hij trad in 1641 in de Sociëteit vanJesus, maakte zijn theologische studiën te Sevilla en vertrok in 1658 met Mart. Martini S.J. naar China. Vanaf 1660 verbleef hij te Peking aan de keizerlijke sterrenwacht, eerst als medewerker van p. J. S. Schall S.J., later als diens opvolger. Zijn groote invloed bij keizer Kang-hi, die hem als leermeester koos in de mathematische wetenschappen, kwam vooral ten goede aan de ontwikkeling van de Chineesche missie, waaraan hij zelf door het schrijven van kleine theologische boekjes groote diensten bewees. Zijn astronomische werken zijn zeer talrijk. L i t.: C. Sommervogel, Bibliothèque de la Compagnie de Jésus (VIII, kol. 574-586); Rob. Streit, Bibliotheoa Missionum (V, 808-812); H. Bosmans, F. V., Directeur de l’observatoire de Péking (in; Rev. des Questions Scientiliques, LXXI 1912). Wessels. Verbigeratie (e x p. p s y c h.) is het snel na elkaar herhalen van woorden of lettergrepen en komt vooral voor bij de ■> dementie, speciaal de dementia praesenilis. Verbinding. Voor de definitie van > chemische verbinding en > mengsel zie op deze woorden. De voorn, verschillen tusschen beide zijnde volgende: Waar het vaak mogelijk is de bestanddeelen van een mengsel langs physischen weg te scheiden (bijv. de afzondering van ijzerpoeder uit het mengsel hiervan met zwavel met behulp van een magneet), is een dergelijke splitsing in de bestanddeelen bij een chemische v. niet mogelijk (uit de chemische v. van ijzer met zwavel, ijzersulfide, kan het ijzer niet door een magneet afgescheiden worden; hiertoe zijn chemische omzettingen noodig). Terwijl men aan een mengsel iedere gewenschte samenstelling kan geven, zijn in een chemische v. de samenstellende elementen steeds in zeer bepaalde verhouding aanwezig, welke verhouding bepaald wordt door hun waardigheid (bijv. ijzersulfide kan zijn FeS of Fe2S3, resp. afgeleid van twee- of driewaardig ijzer). Bij de vorming van een chemische v. komt dikwijls warmte vrij (zwavel en ijzer reageeren onder warmteontwikkeling tot ijzersulfide), soms moet ook warmte toegevoerd worden om een v. tot stand te brengen; deze warmte, die bij het verbindingsverschijnsel optreedt, noemt men de verbindingswarmte (zij kan positief of negatief zijn). de Roy van Zuydemjn. Verbindingsas (mi lit.), > Verbindingsdienst. Verbindingsdienst (m i 1 i t.) omvat alles, wat noodig is voor het totstandbrengen, bedienen en onderhouden van verbindingen tusschen de verschillende commandanten met behulp van de volgende verbindingsmiddelen: telefoon, telegraaf, radiotelegraaf, optische seinmiddelen, geluidseinen, postduiven, berichthonden en berichtkokers (afgeschoten uit laagvliegende verbindings- of infanterievliegtuigen). De uitvoering van den verbindingsdienst is opgedragen aan verbindingsafdeelingen (> Verbindingstroepen) en wordt geleid door hoofden van den verbindingsdienst in de hoogere staven. In de hoofdrichtingen van de krijgsbedrijven worden de vereischte verbindingen zooveel mogelijk samengevoegd tot verbindingsassen, welke naast één of meer telefoonverbindingen in den regel ook andere verbindingen bevatten. Marlet. Verbindingsmiddel (m i 1 i t.), > Verbindingsdienst. Verbindingstroepcn (m i 1 i t.) worden in Nederland gevormd door een categorie genietroepen (> Genie), waaraan vnl. de verzorging van den verbindingsdienst tenbehoeve van dehoogere staven en van den landradiodienst is toevertrouwd. Voor de uitvoering van deze taak worden verbindingsafdeelingen samengesteld. Ten behoeve van de verbindingen bij de kleine eenheden (met uitzondering van de radioverbindingen) worden op overeenkomstige wijze verbindingsafdeelingen samengesteld uit personeel van de eigen wapens. o_ o x o r —* Zie ook Verbindingsdienst. Marlet. Verbinding s vlieg tuig, > Verbindingsdienst. Verbindingswoord, > Copula (2°). F. Verbiest S.J. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W xxm. 10 Verbintenis (recht) is een betrekking tusschen twee personen, welke hierin bestaat, dat de een (debiteur of schuldenaar) verplicht is tot een vermogensrechtelijke prestatie en de ander (crediteur of schuldeischer) daarop recht heeft. De verplichting van den debiteur noemt men schuld, het recht van den crediteur vordering of schuldvordering. Ook wordt de prestatie, waartoe de debiteur verplicht is schuld genoemd. Deze kan bestaan in een geven, doen of nietdoen. Een v. ontstaat door een gebeurtenis, waaraan het objectieve recht (o.a. de wet) het ontstaan van een v. heeft verbonden. Zoodanige gebeurtenis kan zijn een overeenkomst of een andere gebeurtenis, bijv. onrechtmatige daad. Men heeft verschillende bijzondere soorten van v., bijv. voorwaardelijke v. (v., waaraan een voorwaarde is verbonden) en v. met tijdsbepaling. Verder o.a. > alternatieve v. en solidaire of hoofdelijke v. (zie > Hoofdelijkheid). v. d. Kamp. Verbintenissenrecht is het geheel der regelen betreffende verbintenissen. Verbist, Theophiel, priester, stichter der missiecongregatie van Scheut. * 12 Juni 1823 te Antwerpen, f 28 Febr. 1868 te Lao-Hoe-Keoe (China). Achtereenvolgens leeraar te Mechelen in 1847 en krijgsaalmoezenier te Brussel in 1853, stichtte hij met twee andere priesters de > Missiecongregatie van het Onbevl. Hart van Maria (1862), aan wie weldra Mongolië als arbeidsveld werd toegewezen. Vertrokken naar China 23 Augustus 1865, bezweek hij er reeds twee jaar na zijn aankomst. Zijn stoffelijk overschot is naar Scheut terugccbracht in 1931. L i t.: J. Kutten, De missionarissen van Scheut en hun stichter (1930). Allossery. Verblindheid des {jcestes bestaat in het gemis aan iets, dat een beginsel is van het kennen der waarheid, zooals lichamelijke blindheid het gemis is aan gezichtsvermogen, dat het beginsel is om de stoffelijke dingen te kennen en waar te nemen. Een beginsel nu van het kennen der waarheid is o.a. de verlichting door Gods genade. Als God deze aan iemand onthoudt of ontneemt, lijdt die mensch aan verblindheid des geestes. Dit geschiedt soms als straf voor de zonde. Een ander beginsel voor het kennen der waarheid is de kennis van de algemeene grondbeginselen der natuurlijke kennis, waaruit het verstand vele conclusies afleidt. De mensch kan deze beginselen voor oogen houden; zijn aandacht er aan schenken; hij kan echter ook het tegendeel doen: ze voorbijzien. Dit laatste kan moedwillig geschieden. Er zijn menschen, die waarheden van algemeene beteekenis niet willen zien, omdat zij de consequenties ervan niet willen aanvaarden. Het kan ook geschieden zonder moedwil, maar toch op schuldige manier, bijv. tengevolge van gemakzucht, of omdat men te veel aandacht geeft aan dingen van min- der waarde. In beide laatste gevallen is de verblindheid des geestes een zonde. Eender. Verblinding noemt men het verschijnsel, dat men bij verschillende bezigheden (lezen, handwerken, autorijden, enz.) slechter ziet, wanneer men daarbij genoodzaakt is, al is het ook maar zijdelings, in een (sterke) lamp of lichtbron te kijken; wetenschappelijk uitgedrukt; tijdelijke vermindering van het prestatievermogen van het gezichtsorgaan tengevolge van een gedeeltelijke belichting van het netvlies tijdens de waarneming (simultane v.) of vóór de waarneming (successieve v.). Wordt een tot waarneming gebruikt netvliesdeel tevens door de hinderende lichtbron beschenen, dan spreekt men van directe, anders van indirecte verblinding. V. brengt in het algemeen gevaren mee door over-inspanning van de oogen (hoofdpijn, enz.), verder door kans op ongelukken (zaag- en boormachines, wegverkeer). Men zorge bij handarbeid en bij het lezen er dus voor dat, terwijl voldoende licht op het boek of op het werk valt, de lichtbron door een kap of reflector aan het oog is onttrokken. Bij wegverlichting zijn lantaarns met doelmatige reflectoren gewenseht, verder vermijde men gerichte bundels (rijwiellampen omlaag, dimmen bij auto’s, snelheidsvermindering bij het passeeren, daar het oog tijd behoeft om zijn functie te hernemen). Lit.: P. J. Bouma, in: Polytechnisch Weekblad (29 1935, blz. 177). W. de Groot. Verbloduncj (Duitsch) is een uitdrukking voorde bij de > schizophrenie geleidelijk optredende werkelijke of schijnbare > dementie; ook voor andere soortgelijke toestanden wordt soms dit woord gebruikt. Verbloeding. Dood door bloeding, treedt op, als tengevolge van een bloeding het bloedverlies zoo groot is, dat de compensatoire hulpmiddelen van het lichaam (bloedvatvernauwing, versnelling der hartwerking, uittreden van vocht uit de weefsels e.a.) te kort schieten om de vitale deelen van bloed te voorzien. Dit is verschillend voor kinderen, voor mannen en vrouwen, voor zwakke en sterke menschen. Als uiterste grens van bloedverlies, dat verdragen kan worden, neemt men aan de helft der totale bloedhoeveelheid. Krekel. Verbod, > Gebod. Theophiel Verbist. Verboden gangen (muziek) heeten in de traditioneele muzikale zetting de parallelle voortschrijdingen in octaven en kwinten van zelfstandig bedoelde klanklijnen; ook verdekte octaven en kwinten (onvolkomen parallelbeweging naar kwint of octaaf) vallen onder de v. g. Een strenge klassieke regel noemt tevens de opvolging van twee groote tertsen een verboden gang, omdat daardoor een tritonus ontstaat. de Klerk. Verboden lijnen (sterren k.). Bij een atoom komen zgn. metastabiele toestanden voor, vanuit welke een sprong naar een toestand met lagere energie zeldzaam is. De spectraallijnen, welke aan zulke sprongen beantwoorden, worden v. 1. genoemd, omdat ze in laboratoriumspectra niet optreden; voordat een dergelijke sprong voorkomt, is het atoom reeds door botsing in een anderen toestand gekomen. Bij zeer ijle gassen echter, waar de botsingskans gering is, komen deze lijnen voor. De lijnen in kosmische nevels, die men vroeger aan -> Nebulium toeschreef, en ook sommige lijnen van het Noorderlichtspectrum, zijn verboden lijnen. Reesinck. Verbond, Goddelijk, > Oud-Verbond; Nieuw-Verbond. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Verbond van Kath. Boekerijen, Algemeen, > Openbare Leeszalen en Bibliotheken (2°). Verbond van Kath. Vereenigingen en Kringen (in Bel g i ë). Gesticht ca. 1870, onder de stuwkracht van Karei Woeste, was het V. vóór den Wereldoorlog de georganiseerde Kath. partij op het politiek terrein. Sindsdien hebben de standengroepeeringen een vrij autonome plaats ingenoraen in de partij, vooral in Vlaanderen, en zoo is de invloed van het V. zeer gezakt en men vraagt zich dikwijls af, of het nog reden van bestaan heeft. Het doel, de werkmiddelen enz. zijn natuurlijk die van een politiek organisme. Het V. heeft een federatieven vorm en zijn hoofdzetel is te Brussel. Allossery. Verbond van Verbroederingen van het Veldleger (V.V.V.), •> Oudstrijdersvereenigingen. Verbond van Vlaamschc Oud-strijdcrs (V. 0.5.), > Oudstrijdersvereenigingen. Verbondsleer treedt den laatsten tijd in het orthodox Protestantisme zeer op den voorgrond. Men onderscheidt Werkverbond, Yerlossingsverbond, Genadeverbond. Het Werkverbond werd opgericht in het paradijs en zoo genoemd, omdat God zich verbond aan Adam, als hij trouw bleef en trouw betoonde in gehoorzaamheid aan Gods Wet, het eeuwige leven in zaligheid te schenken. Het was gesloten niet met Adam persoonlijk, doch met Adam als hoofd des verbonds. De menschen zijn evenwel in Adam gevallen, maar God heeft in zijn bijzonderen Raad een Middelaar gewild en in rechtstreeksch verband daarmede de uitverkiezing vastgesteld. Deze Raad des heils of des vredes wordt na den zondeval verwerkelijkt in het Verbond der genade, onderscheiden in een Verbond der Verlossing en het eigenlijke Verbond der genade. Het eerste wordt dan gedacht tusschen God Drieëenig en den Middelaar en het laatste tusschen God en de uitverkorenen. Anderen willen van deze onderscheiding niet weten en zien aan het ééne genadeverbond twee zijden: „verwerving” en „toepassing” des heils. God richtte dit verbond op met de uitverkorenen en hun zaad, waarvan de doop een zegel is. De geloovige, wetende dat het verbond is opgericht met hem en zijn zaad, maar niet wetende bij de geboorte welke kinderen tot het heilige zaad behooren, begint met al zijn kinderen te beschouwen en te behandelen als waren zij echte bondelingen, en laat ze daarom allen doopen. „Het Genadeverbond is tweezijdig in den vorm van Gods belofte en eisch, maar eenzijdig, als wij bedenken, dat het geloof een gave Gods is aan, en de bekeering een werk Gods in de uitverkorenen” (Kuyper). In den diepsten grond is het Werkverbond eenzijdig, omdat het is opgelegd, en het Genadeverbond eenzijdig, omdat het gegeven is. De v. wordt ook foederaaltheologie genoemd. Ze is reeds te vinden bij Zwingli. Calvijn nam haar over en ontwikkelde haar hreeder. Zoo werd ze gemeengoed der Gereformeerde theologie, zoowel in Zwitserland, als in Duitschland (Olevianus, Ursinus), Engeland (Rallock, Perkins, Amesius) en inNed. (Junius, Gomarus e.a.). Door > Coccejus misvormd, werd zij onder invloed van Kuyper en Bavinck hersteld. Lammer Ine. Verborgen gebreken van een verkochte zaak zijn eigenschappen daarvan, die haar ongeschikt maken voor het gebruik, waartoe zij is bestemd, of haar geschiktheid daartoe zoodanig verminderen, dat de kooper, als hij die eigenschappen had gekend, de zaak niet of tegen een minderen prijs zou hebben gekocht. u. d. Kamp. verbraak, Henricus Christianus, Jezuïet, aalmoezenier van het Ned.-Ind. leger te Atjeh (1874-1907). * 24 Maart 1835 te Rotterdam, f 2 Juni 1918 te Magelang. De „soldatenpastoor” V.,bij K.B. van 13 Augustus 1872 benoemd tot Kath. geestelijke in Ned.-Indië, kwam 29 Juni 1874 te Atjeh, waar hij ruim 30 jaar verbleef, de jaren van den Atjeh-oorlog. Door zijn intense toewijding, ijver en zelfverloochening bij de geestelijke verzorging der militairen op het oorlogsveld en de aantrekkelijke wijze, waarop Verbraak die beoefende, wist hij het hart van den Indischen soldaat te veroveren. Zijn nagedachtenis is vereeuwigd door een borstbeeld bij zijn kerkje te Kota Radja en door een standbeeld in het Molukkenpark te Bandoeng. Savalle. L i t.: F. van Hoeck S.J., De Soldatenpastoor P. H. V. S.J., aalmoezenier van het N. I. Leger te Atjeh (1924). H. Chr. Verbraak S.J. Verbranding, chemische, noemt men de totale oxydatie van een organische stof tot water en koolzuur in waterig milieu. In het laboratorium wordt deze gewoonlijk uitgevoerd met behulp van bichromaat en zwavelzuur. Ook de voedingsstoffen in het dierlijk lichaam ondergaan chemische verbranding. Zernike. Verbrandingsmotoren zijn zuigermachines met inwendige verbranding. De lading, een mengsel van lucht en brandstof, verbrandt en drijft den zuiger (arbeidsslag); nadat de verbrandingsgassen (de verbrande lading) zijn verwijderd, wordt nieuwe lading toegevoerd; is de zuiger in zijn beginstand teruggekeerd, dan kan de volgende arbeidsslag beginnen. Aan de verbranding gaat compressie van de lading vooraf ter verhooging van het nuttig effect. De brandstof wordt óf samen met de lucht aangevoerd en gecomprimeerd (mengselmotoren), óf later dan de lucht in den cylinder gebracht (oliemotoren). Bij een viertactmotor verloopt het arbeidsproces in vier halve omwentelingen (slagen) van de krukas: den arbeidsslag; den uitlaatslag, waarbij de verbrandingsgassen worden uitgedreven; den inlaatslag, waarbij nieuw mengsel wordt aangezogen; en den compressieslag. Bij den tweetactmotor vindt men alleen compressie- en arbeidsslag; de verbrandingsgassen worden door spoelen verwijderd en de versche lading onder druk in den cylinder gebracht. Het spoelen geschiedt met lucht of met mengsel (verlies). Als brandstof gebruikt men: gasv o rmi g e : aardgas, lichtgas, watergas. Zgn. rijke gassen bevatten weinig onbrandbare deelen. Arme gassen, als generatorgas, hoogovengas met veel onbrandbare deelen (stikstof). Vloeibare brandstoffen: benzine, petroleum, gasolie, zware motorolie, benzol met toluol en xylol, teerolie. Bij gasmotoren komt de lading binnen door inlaatof mengklep; beweging der kleppen vindt plaats door Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W nok of excentriek, stootstang en hefboom, waarbij men ■ meer of minder brandstof per slag kan toevoeren, zóó dat óf de kwaliteit van het mengsel hetzelfde ; blijft, doch minder wordt toegevoerd, óf de kwaliteit ; van het mengsel geregeld wordt. Bij mengselmotoren voor lichte brandstof geschiedt de mengselvorming door verstuiven in een carburator, waarvan vele typen . in den handel zijn. Bij oliemotoren geschiedt de brandstofinvoer op verschillende wijze: 1° brandstof bij lagen tegendruk ingebracht en vergast op heet oppervlak; 2° brandstof onder hoogen druk treft een oppervlak en kaatst verstoven terug: indirecte verstuiving; 3° de ingespoten brandstof verstuift onmiddellijk, waarbij te onderscheiden valt; a) directe drukverstuiving door kleine gaatjes en b) luchtverstuiving als bij Dieselmotoren met 60-60 at inblaasdruk tegenover 30 at eigen compressie. De ontsteking kan electrisch geschieden door bougie met transformator en onderbreker, uit accu gevoed; laagspanningsmagneet met afslagontsteking, hoogspanningsmagneet met bougie bij benzinemotoren; als oppervlakte-ontsteking, bijv. de verouderde gloeibuisontsteking; de gloeikop-ontsteking, waarbij de olie tegen de heete oppervlakte gedeeltelijk ontleedt, verdampt en ontbrandt; en ten slotte de heeteluchtontsteking, waarbij de compressietemperatuur hoog genoeg is om ontbranding te veroorzaken (Dieselmotoren). Verbrandingsmotoren moeten steeds gekoeld worden, omdat te hooge wandtemperatuur schade veroorzaakt. Uitwendige koeling door lucht, water, olie of stoom. Inwendige koeling door de koude nieuwe lading. Verbrandingsmotoren worden gebruikt voor motorrijwielen, auto’s, vliegtuigen, stationnaire fabrieksmotoren, landbouwmotoren en scheepsmotoren. Lit.: H. W. van Tijen, Scheepsoliemotoren. Dieselmotoren; C. F. Steinbuch, De Automobiel; H.Neumann, De Verbrandingsmotor; H. Güldner, Yerbrennungskraftmaschinen; H. R. Ricardo, The internal combustion engine; A. W. Judge, Automobile and Aircraft engines, K. Haeder, Die Gasmotoren. v. Stekelenhurg. Xk-a XXUVUVXJ XXIV viMawinww-aa – u Verbrandiiicjswarmte is de hoeveelheid warmte uitgedrukt in kg-oalorieën, welke hij de verbranding van Ikg (bij gassen ook vaak van 1 m 3) stof vrijkomt. Per gewicht heeft waterstof de grootste v., nl. 34 166, per m slechts 3 020. Steenkool heeft ca. 7 000; petroleum, benzine, dieselolie 11000; hout 4 600; turf 4 000. Per m 3 heeft lichtgas ca. 4 000; methaan 9 460; butaan (butagas) 39 000. Voor wetenschappelijke doeleinden wordt de v. per grammoleouul opgegeven. Van organische verbindingen blijkt deze dan bij groote benadering additief te zijn: zij kan berekend worden door bepaalde waarden aan te nemen voor het koolstof- en het waterstofatoom, voor de binding koolstof-waterstof, voor de enkele, dubbele en drievoudige bindingen koolstof-koolstof, en deze bij elkaar op te tellen. Zernike. _ A – XI i • TT f* Verbreking, > Cassatie; Hof van verbreking. Verbruggên, Paul, Zned. dichter. * 1891 te Boom. Een der meest typische vertegenwoordigers van het Expressionisme in Vlaanderen. Bereikt soms met schrale middelen een groote poëtische zuiverheid en schept atmosfeer met enkele lichtende, sobere toetsen. Werken: Verzen (1920); De Voorhof (1924); Gedichten (1932); Levenswijding (1933); De Winter laat niet los (1937). Romoauts. Verbruik, > Gebruik; Consument. _ Verbruikleening (N e d. recht) is een overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere een bepaalde hoeveelheid vervangbare zaken geeft en deze andere partij zich verplicht tot teruggave van een gelijke hoeveelheid zaken van gelijke soort en hoedanigheid. Bij v. wordt, in tegenstelling tot >bruildeening, hij, die ter leen ontvangt, eigenaar van het geleende goed; verlies van het goed is voor zijn rekening. Een ander verschilpunt met bruikleen bestaat hierin, dat v. niet slechts om niet, doch ook onder bezwarenden titel kan worden aangegaan. V. kan slechts roerende zaken tot voorwerp hebben. Bestaat het geleende in een geldsom, dan moet de schuldenaar, tenzij anders is afgesproken, bij de teruggave de nominale waarde van die geldsom voldoen. Hij is vrij in de keuze der geldsoort, mits zij slechts wettig betaalmiddel is (goud, zilver, bankpapier) op het oogenblik der betaling, zoodat eventueele depreciatie voor rekening van den schuldeischer is. De prestatie, waartoe de schuldenaar zich bij v. onder bezwarenden titel naast de teruggave van het ter leen ontvangene (hoofdsom) kan verplichten, noemt men interessen of interesten, waarvan de hoegrootheid afhankelijk is van de hoegrootheid der hoofdsom en van den tijd, gedurende welken de schuldenaar het genot van het ter leen ontvangene heeft gehad. Behalve door een desbetreffend beding bij de overeenkomst van v. wordt de schuldenaar in sommige gevallen ook onmiddellijk door de wet tot het betalen van interessen verplicht (zgn. wettelijke interessen). Deze bedragen in burgerlijke zaken 5 %, in handelszaken 6 % per jaar. De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongen interessen moet schriftelijk worden vastgesteld. Zijn wel interessen bedongen, doch is de hoegrootheid daarvan niet schriftelijk vastgesteld, dan gelden de wettelijke interessen. De v. wordt geregeld door de art. 1791-1806 van het B.W. v. d. Kamp. Belg. recht. De verbruikleening wordt geregeld in de art. 1892-1904 8.W., behalve de leening met interessen, die wordt geregeld in de art. 1905-1914 B.W. De wettelijke interessen zijn 41/a% in burgerlijke, 51 /2 °/0 in handelszaken (K.B. nr. 147, van 18 Maart 1935). Verbruikscoöperatie, > Coöperatie (2°). Verbuiging (gram m.), -> Declinatie (1 ). Verbum, Lat. woord voor: woord; ook: > werkwoord. Verbum, Nederlandsch katechetisch maandblad. Handelt over godsdienstonderwijs en godsdienstop voeding en is bestemd voor godsdienstleeraars;ouders en opvoeders. Opgericht in 1929 door het R.K. Centraal Bureau voor Opvoeding en Onderwijs te Den Haag. Vercammen, Jan, Zned. letterkundige. * 1906 te Temsohe. Redacteur van het thans verdwenen tijdschrift De Tijdstroom, het orgaan der zich noemende post-expressionisten in Vlaanderen. Schreef gave gedichten in Het dode kindje Eric, maar blijft in zijn andere bundels: Eksode (1929), Reven (1931), Het Tweede Land, niet vrij van een zekere conventioneele eevoelerigheid. Rombauts. & Vercelli (Ital.), 1° provincie van het koninkrijk Italië. Opp. 2 997 km2, ca. 370 000 inw. De prov. reikt van de Monte Rosa tot de Po en leeft van landbouw (tarwe, maïs, rijst) en industrie (textiel). 2° Hoofd s t a d der gelijknamige prov. (XIV 320 B 2). Ca. 40 000 inw. Aartsbisschopszetel. Belangrijke markt. In 101 v. Chr. versloeg Marius de Kimbren bij V. (Lat. Vercellae) op de Raudische velden. De domkerk dateert uit de Barokperiode (gevel in 1760 voltooid). De S. Andrea is de oudste Gotische Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W kerk in boven-Italië, gedeelten stammen zelfs uit de Romaansche periode (1219-’24). Verchromen, verzilveren, enz. Het aanbrengen van een dun laagje metaal op een willekeurig voorwerp kan geschieden: 1° door onderdompelen in het gesmolten metaal (men spreekt dan van vuurverzinken, -vertinnen, -verlooden, galvaniseeren). 2° Door spuiten; dit kan alleen toegepast worden met > laagsmeltende legeeringen; deze bevinden zich in gesmolten toestand en worden met behulp van een vaporisator tegen het voorwerp aangeblazen. Aldus kan hout en zelfs een weefsel gemetalliseerd worden. 3° Door sohopeeren: het metaal (zink, aluminium) wordt in poedervorm toegevoerd aan een blaasvlam, waarmede het voorwerp dan geschilderd wordt. 4° Door > galvanostegie. 6° Een bijzonder geval van dit laatste doet zich voor, wanneer men een onedel metaal met een edeler wil bedekken. Enkel onderdompelen in een geschikte oplossing zonder tusschenkomst van een uitwendige stroombron is dan voldoende. Aldus worden kleine massavoorwerpen verzilverd of vertind (bijv. spelden). > Sherardiseeren. Zernike. ■m • •. _ _ m tr .Ui 1_ 1 ] T) ~ Verolngetorix, Keltisch legeraanvoerder. Beroemd door zijn optreden in 52 v. Chr., toen de Galliërs hun grooten opstand tegen Caesar organiseerden. In Gergovia, stad in het land der Arvemi (Auvergne), waarvan hij burger was, bood V. een hardnekkigen en succesvollen tegenstand, zoodat de Romein in moeilijkheden raakte. Enkele jaren later sloot Caesar hem in te Alesia, en dwong hem tot overgave. Na in triomf te zijn rondgevoerd door Rome, werd hij in 46 onthoofd in de Mamertijnsche gevangenis. Hij geldt nog heden als een nationale held in Frankrijk. Slijpen. Vercoullie, Jozef, Vlaamsch taalkundige. * 1867 te Oostende, f 1936 te Gent; leeraar te Luik, hoogleeraar te Gent, lid der Kon. VI. Academie en der Académie royale de Belgique. Voorn, werken: Alg. Inleiding tot de Taalkunde (21902); Beknopt etymol. Woordenboek der Ned. Taal (31925); Schets eener hist. Grammatica der Ned. taal (31906); Alg. Ned.-Fransch Woordenboek (2 dln. 1927-’29); De Westvlaamsche Volkstaal; Werken van Zuster Hadewych (3 dln. 1905). Verdachte vlg. Ned. recht is, voordat een strafvervolging is aangevangen, ieder, te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een bepaald strafbaar feit voortvloeit. Na aanvang der strafvervolging is v. degene, tegen wien deze is gericht. Verdachte is niet tot antwoorden verplicht; hij behoeft daarop echter voor zijn verhoor niet te worden gewezen, Voor verdachte in het Belg. rec h t zie > Beklaagde. Kleene. Verdaguery Santaló, J a c i n t o, Spaansch priesterdichter. * 17 Mei 1845 te Folgarolas (Barcelona), f 30 Juni 1902 te Vallvidriera (Barcelona). V. is de schrijver van een Catalaansch lyrisch-episch dichtwerk, La Atlantida, zeer verdienstelijk wegens zijn prachtige taal en verzen. Uitmuntend zijn de episodes El Sueno de Isabel en El Coro de las Cicladas. Borst. Verdam, Jac o b, taalkundige. *22 Jan. 1845 te Amsterdam, f 1922 te Leiden. Hoogleeraar te Leiden. Hij excerpeerde ten bate van zijn Middelnederlandsch Woordenboek (9 dln. 1883-1927) naast oorspr. stukken ook vele afschriften. Vandaar de Bouwstoffen door dr. W. de Vreese aan het Woordenboek toegevoegd. Voorn, werken: Teutoniata (1896;; De Spieghel der Bonden (West-Vlaamsche tekstuitgave); Uit de Ge- sehiedenia der Nederlandsohe Taal (1902); Middelnederlandsch Woordenboek (met de hulp van E. Verwijs en Stoett); Handwoordenboek der Mnl. Taal (1911). Jacobs. Verdamping (evaporatie) is de overgang van een vloeistof (en soms vaste stof) in den gasvormigen toestand. De v. gebeurt bij elke temperatuur, doch is vooral sterk, wanneer de vloeistof kookt (> Kookpunt). Bij de vsch. vloeistoffen is de verdamping ssnelheid zeer verschillend: in gelijke omstandigheden neemt zij af met de maximumspanning van den verzadigden damp. De v. kan bevorderd worden door: 1° verhooging der temperatuur, 2° vergrooting van het oppervlak, 3° luchtverversching, 4° vermindering van den druk boven de vloeistof: in het vacuum verdampt een vloeistof onmiddellijk. De verdamping swarmte van een vloeistof is het aantal gramcalorieën, dat noodig is om één g van die stof om te zetten in damp van dezelfde temperatuur; zij neemt af bij stijgende temperatuur. Om de verdampingswarmte van een vloeistof te kennen, bepaalt men doorgaans de > condensatiewarmte, die er aan gelijk is. 4- Damp. Voor verdamping bij planten, zie > Transpiratie (2°). J. Wouters. Verdamping sme ter, ander woord voor atmoof evaporimeter. Zie > Verdamping. 1 ... ... 1 o. Verdampinaswarmte, -> Verdamping. » UdllJ|Jllll|SlVdll llliCy T1 V cludilljpilig. Verdediger (r ec h t), > Advocaat. Verdedigingsbclasting (N e d. belastingrecht). Onder dezen naam werden in 1916 twee belastingen ingevoerd ter bestrijding van de mobilisatiekosten. Gedeeltelijk werden zij naar het inkomen, gedeeltelijk naar het vermogen geheven. In 1928 en 1930 zijn wijzigingen ingetreden. Thans wordt nog tot en met het belastingjaar 1938/9 de v. I geheven, een progressieve heffing van vermogens boven 50 000 gld. (wet 16 Maart 1928, Stbl. 66). Haar opbrengst (over 1935/6: 8 837 000 gld.) komt ten goede aan den gewonen dienst van het Rijk. Behalve het tarief en enkele andere punten zijn alle bepalingen van de wet op de > vermogensbelasting van toepassing. In België komt de v. niet voor. Lit.: •>- Vermogensbelasting. M.Smeets. Verdeelbord (electrotechniek), meestal van schakelaars en veiligheden (zie > Veiligheid, 2°) voorzien bord, waarop de leidingen van een electrisohe installatie in verschillende groepen worden verdeeld. In de moderne installaties worden in plaats van verdeelbord steeds meer verdeelkastjes toegepast. Zie ook ■> Schakelbord. Verdeeler, onderdeel van een -j- automobiel (zie aldaar, kolom 406), dienend tot het opwekken en verdeelenvan den hoogspanningsstroom, benoodigd voor het ontsteken der samengeperste gassen in den automobielmotor. Hij wordt aangedreven door een as, welke haar beweging ontleent aan de nokkenas van Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Verdeeler. A = gestel; B = kop; C = draaiende verdeeler; D= contacten (hoogspanning); B = onderbrekers ; F = primaire contacten; G = veeren; h = onderbrekingsnok ; J =condensator. den motor. De plotselinge opening der contacten F door de nokkenas H onderbreekt den primairen stroom; daardoor ontstaat in de secundaire wikkeling een hoogspanningsstroom, welke laatste via den verdeeler 0 door hoogspanningskabel naar de bougies gaat. De v. heeft meestal centrifugale voorontsteking, met onderdruk- of handbijregeling, ten einde het beste ontstekingsmoment voor den motor te bereiken bij snellen gang of het beklimmen van steile hellingen. Guljé. Verdecling, 1° (1 o g i c a) de scheiding van de deelen, die samen een geheel vormen. Bij een louter gedacht geheel is sprake van een logische v. {bijv. v. van een abstract begrip naar zijn omvang of algemeenheid beschouwd), bij een werkelijk geheel van een w e r k e 1 ij k e v. De laatste wordt onderscheiden in metaphysische v. (voor de scheiding der deelen door het denken is een grond in de werkelijkheid aanwezig; bijv. v. van een begrip naar zijn inhoud) en p h y s i s c h e v. (de deelen bestaan in het geheel, hetzij actueel, hetzij potentieel, onafhankelijk van het denken). F. Sassen. L i t. ; J. Th. Beysens, Logica (51923, 306-308). 2° (Erfrecht) > Boedelscheiding. 3’ V. der huwelijksgemeenschap, > Huwelijksgoederenrecht. 4° (Économie) Onder het vraagstuk der verdeeling in de economie wordt verstaan het onderzoek naar de vraag, welk deel van het gebruiks- en verbruiksmiddelenfonds ter beschikking komt van de verschillende groepen der bevolking. Dit onderzoek kan uiteraard naar de verschillende beschouwingswijzen der economie geschieden. Dus eerst realistisch, daarna doelmatig-critisoh. Het realistisch onderzoek naar de v. laat zich dan weer splitsen in een beschrijvend, een empirisch-theoretisch en een zuiver-theoretisoh gedeelte. Bij het zuiver-theoretisch onderzoek heeft men in het tijdvak der Klassieke School (eerste helft der 19e eeuw) langen tijd vastgehouden aan een natuurlijk deel voor de arbeiders: Eicardo’s „natural wages” en daarvan de caricatuur in de Ijzeren Loonwet-beschouwingen van Lassalle. Wat later (John Stuart Mill) kreeg men de zeer verwarde Loonfondsentheorie (zie het artikel > Arbeidsloon, sub Loontheorieën), waarbij echter ook weer een „natuurlijk” deel voor de arbeiders werd aangewezen. Weer later, in den bloeitijd van de Oostenrijksch-Amerikaansche School, vond men de > toerekeningsleer, vooral door J. B. Clark tot voltooiing gebracht. Het vrije spel der economische krachten wees aan elke groep in het productieproces, langs de wegen van de subjectieve waardetheorie, het deel aan, dat haar toekwam. Ook C. A. Verrijn Stuart heeft gemeend op die wijze een verdeelingstheorie te kunnen construeeren. Cobbenhagen heeft deze toerekeningstheorie diepzinnig gecritiseerd. Bij de erkenning van de beteekenis van den machtsfactor begint men in onzen tijd in te zien, hoe buitengewoon ingewikkeld een zuivere verdeelingstheorie wordt. Een dergelijke theorie hangt samen met het systeem vrij-economisch, solidaristisch of communistisch dat de menschheid voor haar economisch leven kiest. Bij aanvaarding van het solidaristisch systeem heeft de v. van het gebruiks- en verbruiksmiddelenfonds plaats langs de wegen der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, waarbij te onderscheiden valt tusschen de deelen, die de bedrijven en de deelen, die in de bedrijven de verschillende groepen van producenten krijgen. Door den factor > maximale waar- deering, gecombineerd met de factoren gemeenschapsleiding en redelijk minimumbestaan, laat zich dan een synthetische verdeelingstheorie opstellen. Zij, die niet ten volle de oplossing der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kiezen, aanvaarden in ieder geval een georganiseerde distributie, waarbij de invloed van den machtsfactor op de verdeeling ten volle wordt erkend. Tot een synthetische verdeelingstheorie, als in deze beschouwing bedoeld, leidt dit echter niet. Lit.: J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910); id., Beginselen der Economische Bedrijfsorganisatie (1921); id. Loonen en Conjunctuur (in: Economie, Maart 1938); Ricardo, Principles of Political Economy and Taxation (1817); J. Stuart MUI, Principles of Political Economy (1848); J. B. Clark, Distribution of Wealth (1902) ; C. A. Verrijn Stuart, De grondslag der loonsbepaling (in: De Economist, 1921); M. J. H. Cobbenhagen, Productie en Verdeling (in: Economie, Sept. 1937); id., Het verdelingsvraagstuk in de economische theorie (in: Economie, Oct. 1937); E. J. Tobi en C. Visser (met een bijdrage van prof. J. A. Veraart), Georganiseerde Distributie (1931). Veraart. 5° (S ch e i k.) > Verdeelingswet* Verdeelingswet (van Nernst) (schei k.). Deze wet heeft betrekking op het evenwicht tusschen twee vloeistofphasen, wanneer in beide phasen dezelfde stof opgelost is. De v. zegt dan, dat |de verhouding van de concentraties dezer opgeloste stoffen (deze verhouding wordt ook wel verdeeling scoëfficiënt genoemd) onafhankelijk is van de absolute waarde der concentraties en alleen afhankelijk van de temperatuur. Blijkt in sommige gevallen deze wet niet op te gaan, dan kunnen daaruit dikwijls belangrijke conclusies getrokken worden met betrekking tot de dissociatie of associatie der opgeloste stoffen in een of meer der oplosmiddelen. A. Claassen. Verdeelkast (t e c h n.), rechthoekige of ronde, aan beide zijden gesloten pijp, waarop afsluiters zijn aangebracht. De v. wordt aangesloten op een stoomketel, reservoir of pijpleiding en de afsluiters dienen om de af te tappen vloeistof of het gas (stoom) naar verschillende richtingen te verdeelen. Beukers. Vcrdcrlpand, > Kanaalpand. Verdeclwerk, > Irrigatie (2°). Verdelot, P h i 1 i p p u s, Ned. componist, in Italië verblijvend, waarsch. te Venetië, rond 1525-’65. Hij stierf vóór 1567. V. onderscheidde zich vooral als madrigalist (3 boeken 4-st., 4 boeken 5-st. en 2 boeken 6-st. madrigalen, 1537-’6l) en liet een groot aantal motetten na. Lenaerts. Verden, 1° s t a d in Hannover aan de Aller, op 4 km afstand van haar uitmonding in de Wezer. Ca. 11 000 inw. (vnl. Prot.). Er is een weinig industrie (meubels, sigaren, zeep). Dom uit de lle-16e eeuw, Andreaskirche (ca. 1200) en Johanniskirche (12e eeuw). Voor het Bloedbad van V., zie > Karei de Groote, en > Saksen. 2° Voormalig b i s d o m en suffragaan van Mainz. Het ontstond 785/9, doch de namen en ambtsjaren van de eerste bisschoppen zijn onzeker. Tijdens den Investituurstrijd stond bisschep Richbert aan de zijde van den keizer, maar zijn opvolger, Hartvich, sloot zich aan bij den paus. De Reformatie vond er spoedig ingang en werd overheerschend, toen bisschop Eberhard van Holle (f 1586) tot het Lutheranisme overging. Wel zette in 1630, onder leiding van bisschop F. W. von Wartenberg, de restauratie in, doch de inval der Zweden maakte hieraan weldra een einde (1631). Th. Heijman. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Verdenking, gewettigde (Belg. recht). Het Hof van Verbreking kan op verzoek van den procureur-generaal bij dit Hof of van belanghebbenden een zaak verwijzen van het eene hof naar het andere, van de eene rechtbank naar de andere of van den eenen onderzoekingsrechter naar den anderen op grond van gewettigde verdenking. Art. 542 W. v. Sv. G. v. komt in het N e d. recht niet voor. Vcrdet, Marcel Emile, Fransch opticus. * 13 Maart 1824 te Nimes, f 3 Juni 1866 te Avignon. Hij onderzocht de draaiing van het polarisatievlak van licht in een magneetveld. Deze draaiing voor een stof van 1 cm dikte en een veldsterkte van 1 Gauss wordt de constante van V. genoemd, die voor iedere stof en kleur een bepaalde waarde heeft. Van 1868-’73 verschenen zijn verzamelde werken. J. v. Santen. Verni, G i u s e p p e, operacomponist. * 10 Oct. 1813 te Roncole (Parma), f 27 Jan. 1901 te Milaan. Leerling van Lavigna. Reeds zijn eerste opera, Oberto (1839), trok de aandacht. Zijn tweede werk, de comische opera Un giorno di regno (1840) werd echter een fiasco. Met Nabucco (1842) begon zijn groote succes. Tijdens zijn leven is V. dikwijls tegen zijn grootsten tijdgenoot Wagner uitgespeeld. Beiden bestrijken echter een geheel verschillend terrein. V. is voor alles melodieus, de zang is uitsluitend drager der expressie, zijn orkest is slechts illustratieve achtergrond en heeft geen symphonische beteekenis zooals bij Wagner. Op hoogen leeftijd schiep hij zijn beste werken: Otello (1887) en de opera bnffa Falstaff, beide op tekst van den dichtercomponist Boito. Verdere werken: de opera’s: Brnani (1844), Macbeth (1847), Luisa Miller (1849), Rigoletto (1851), II Trovatore (1853), La Traviata (1853), Un ballo in Masehera (1858), La lorza del destino (1862), Aïda (1871, voor de opening van het Suez-kanaal geschreven); een Requiem (1874), Quattro pezzi saori, een strijkkwartet in e kl. terts (1873). L i t.: (Ital.;) G. Monaldi, G. V. K; C. Gatti, V. (1930); M. Mila, II melodrama di V. ; G. Cesari en M. Luzio, G. V., I copialettere publicati e illustrati (1913). (Duitsch:) M. Chop, V. (21928); H. Kretschmar (in: Peters Jahrb., 1913); F. Werfel, Verdi-Briele (1926); H. Gerigk, V. (1932); L. Unterholzuer, G. V.’s Operntypus (diss., 1933). Koole. Verdichtingspunt. 1° (M ete o r o 1.) Het v. van een luchtmassa (meer algemeen dan > dauwpunt) is de temperatuur, waarbij de lucht met den aanwezigen waterdamp is verzadigd. Wordt de lucht tot beneden het verdichtingspunt afgekoeld, dan verdicht zich een deel van den waterdamp tot water of tot ijs. y. d. Broek. 2° Verdichtingspunt of grenspunt van een puntverzameling E noemt men in de wiskunde elk punt P, dat de eigenschap bezit, dat iedere omgeving van P, hoe kle in ook, een van P verschillend, tot E behoorend, punt bevat. Het punt P behoeft zelf niet tot E te belmoren. Zoo is op de getallenrechte het punt „nul” verdichtingspunt van de verzameling van punten 1, 1/2,1/3,. . . . . en blijft dit, indien men het aan de verzameling toevoegt. Verdienste (t h e o 1.), het recht op belooning, dat ontstaat door het stellen van ■> goede werken met de juiste bedoeling. Men onderscheidt verdiensten in strikten zin (meritum de condigno), welke op strikte rechtvaardigheid berust, en verdienste in uitgebreiden zin (m. de congruo), welke steunt op de billijkheid. Met betrekking tot de eeuwige glorie is geen v. mogelijk, die niet steunt op Gods belofte en genade. lemand in > staat van genade kan voor zich zelf in strikten zin den hemel en de daartoe noodzakelijke genade verdienen. Tijdelijke gunsten en genade voor anderen kan men slechts verdienen in meer uitgebreiden zin. Alleen Christus kon als Hoofd der Kerk ook strikt voor geheel de Kerk verdienen. En ieder ander kan den hemel slechts verdienen krachtens Christus’ verdiensten als Hoofd. Lit.: mgr. P. Potter, Verklaring v. d. Katechismus (V 1930, 182 vlg.). x. d. Putte. Verdienstelijkheid der goede werken, > Goede werken. Verdieping (bouw k.) noemt men het totaal van alle op één niveau gelegen vertrekken en ruimten in een gebouw. Men onderscheidt de beganegrondverdieping, ongeveer gelijk gelegen met het terrein buiten: daarboven: de eerste, tweede en volgende v. Eventueel is een onder- of kelderverdieping mogelijk- v. Emiden. Vcrdier, Jean, kardinaal, aartsbisschop van Parijs (sinds 1929), Sulpiciaan. * 19 Febr. 1864 te La Croix-Barrèz. Priester gewijd in 1897. Prof. in de moraal te Parijs. In 1929 generale overste van de Congregatie van St. Sulpice. Verdi. Werk: La question scolaire (1934). Verdisconteeren (beurstechn.)is het verkoopen van een nog niet vervallen wissel aan een ander, die het stuk dan in > disconto neemt. Verdoemden zijn afgestorvenen, die in de > hel verblijven, waar zij voor eeuwig van de aanschouwing Gods beroofd zijn en door een onuitbluschbaar vuur en andere straffen gefolterd worden. In de Christelijke iconographie worden zij niet zelden in menschengedaante naakt voorgesteld, terwijl zij radeloos rondloopen en door duivelen worden gekweld. Zeer beroemd zijn de V. van Signorelli (Orvieto), Michelangelo (Sixtijnsche kapel), Rubens (Pinacotheek, München) e.a. p. Gerlachus. Verdoodt, I s., Beugem (I. van). Verdoovende middelen, ■> Narcotica; Narcose. Moraal. Wanneer v. m. alleen de pijn wegnemen, zijn zij geoorloofd. Veroorzaken zij tevens schade aan de gezondheid, dan zijn zij alleen geoorloofd als het goede gevolg, waarom zij genomen worden (bijv. bevrijding van pijn), opweegt tegen de nadeelen. Men mag geen groote schade toebrengen aan de gezondheid om bevrijding van een geringe pijn te bereiken. Wanneer zij het gebruik van het verstand tijdelijk wegnemen (chloroform, ether), is het gebruik alleen geoorloofd om ernstige redenen. Een speciale vraag is nog, of men door v. m. (bijv. narcose) het gevoelen van de barensweeën mag wegnemen. Dat dit verboden zou zijn, alleen reeds, omdat de barensweeën door God gesteld zijn als een straf Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . voor de erfzonde, lijkt ons niet waar. Immers, de bijbelwoorden kunnen ook beteekenen, dat die pijnen, evenals vele andere, een straf zijn voor de erfzonde, die de mensch dus daarom zal hebben te dragen, voor zoover hij er zich niet of althans niet op geoorloofde wijze, aan kan onttrekken. Dit brengt niet mee, dat de mensch er zich op geen enkele manier aan mag onttrekken. Het schijnt echter niet redelijk verstandbenevelende middelen te gebruiken, om normale gevolgen van een normale levensfunctie als kinderen baren te ontgaan. De Christelijke geest van boetvaardigheid en geduld vraagt toch wel, dergelijke gevolgen normaal te dragen. Daarom is het gebruik van v. m. met dit doel alleen geoorloofd, als wegens speciale omstandigheden de weeën buitengewoon groot zijn. Zonder speciale reden door v. m. zich aan de weeën onttrekken, is echter geen groote zonde. Het nemen van v. m., die tevens langzaamwerkende vergiften zijn en waaraan men verslaafd kan raken, als cocaïne, morphine e. d., is alleen geoorloofd, zooals het gebruik van gevaarlijke en schadelijke geneesmiddelen geoorloofd is, dus onder betrouwbare medische leiding en met de grootste voorzichtigheid. Zie ook ■> Euthanasie. Eender. Verdooving, -> Narcose; Plaatselijke verdooving; Verdoovende middelen. Verdraagzaamheid of tolerantie, duiding van een kwaad, dat men het recht en de macht heeft om te bestrijden; wordt echter vooral verstaan op godsdienstig gebied en duidt dan op een gedragsregel, waardoor aan ieder de vrijheid gelaten wordt om zijn godsdienstige of wijsgeerige overtuiging na te leven, uit te drukken en te verspreiden. Men onderscheidt de private v., van individuen tegenover andere individuen of godsdienstige gemeenschappen, en de openbare v., van een gemeenschap tegenover personen of andere gemeenschappen; deze laatste wordt op haar beurt onderverdeeld in kerkelijke en burgerlijke verdraagzaamheid 1° De private v. De enkeling moet in algemeenen regel verdraagzaam zijn tegenover den evenmensch; ook in den gewettigden strijd tegen andersdenkenden moet hij de personen ontzien en de voorschriften van de naastenliefde in acht nemen. Dat beteekent echter niet, dat men zichzelf en anderen, over wie men te waken heeft (kinderen, leerlingen, onderhoorigen), niet mag verdedigen tegen de dwaling en trachten mag hen er tegen te vrijwaren. 2° De kerkelijke v. kan als voorwerp hebben ófwel de verkeerde leerstellingen ófwel de personen, die deze aankleven. In geen geval kan en mag de Kerk de dwaalleer in zich zelf dulden of goedkeuren. Daarom kan er geen sprake zijn de dogmatische, leerstellige of doctrineele v. te eischen, die alle godsdienstvormen voor even waar, even goed en gelijkberechtigd houdt. De waarheid is één; er is maar één ware godsdienst, de Christelijke, door Christus ingesteld en voor alle menschen verplichtend gemaakt. De Kerk weet zich met zekerheid in het bezit van de goddelijke waarheid en de zorg voor het bewaren van de godsdienstige waarheid is haar door Christus toevertrouwd. Daarom moet zij noodzakelijk alle dwaling afwijzen en kan zij haar goedkeuring niet hechten aan een leer, van wier valschheid zij zich met onfeilbare zekerheid bewust is. Wel zal zij soms valsche leerstelsels dulden, zonder de dwaling in zich zelf goed te keuren. Met de principieele afwijzing van alle dwaling is nochtans v. tegenover de dwalenden vereenigbaar; de geloofsakte moet een vrije toestemming zijn en niemand mag ooit tegen zijn wil gedwongen worden tot het aanvaarden van het geloof (can. 1351 van het Kerkel. Wetboek). 3° De burgerlijke v. laat aan alle inwoners van een Staat de vrijheid om hun godsdienst te beoefenen en erkent in de practijk alle geloofsbelijdenissen als gelijkberechtigd. Deze burgerlijke v. heeft zich betrekkelijk laat ontwikkeld in den loop der geschiedenis. Sedert het Christendom staatsgodsdienst geworden was, gold iedere storing van de geloofseenheid als een aanslag op de grondvesten van den Staat en werd daarom zwaar gestraft, dikwijls zelfs met dendood. Waar de Hervormden de staatsmacht in handen hadden, gedroegen zij zich niet anders en duldden zij evenmin iederen anderen godsdienstvorm dan den hunnen. Het principe van de burgerlijke v. werd algemeen erkend sinds de Aufklarung (18e eeuw) en do Fransche Omwenteling en door schier alle staten toegepast. Het standpunt van de Kerk aangaande de burgerlijke v. wordt aldus uitgedrukt in de encycliek „Immortale Dei” van Leo XIII (1 Nov. 1885): „Indien de Kerk meent, dat de andere godsdiensten niet op één lijn mogen gesteld worden met den waren godsdienst, dan veroordeelt zij daarom niet de staatsbestuurders, die tot bereiking van een of ander belangrijk goed of ter voorkoming van een kwaad practisch toelaten, dat die verschillende godsdiensten in den Staat bestaan”. Zie ook het art. > Inquisitie. L i t.: E. Vacandard, De la tolérance religieuse (1902); A. Vermeersch, La tolérance (1912); Dict. Apol. Fui Cath. (IV, 1714). A. Janssen. Verdrag (volkenrecht) is een tusschen twee of meer dan één volkenrechtelijke personen tot stand gekomen wilsovereenstemming over een bepaald onderwerp. Sommigen voegen erbij; in een bepaalden plechtigen vorm. Andere namen zijn; tractaten, conventies, accoorden, etc. Niet alleen souvereine staten sluiten verdragen, ook bijvoorb. de Volkenbond, etc. Sluiten van een v. is niets anders dan het vaststellen van zijn inhoud. Bij collectieve v. gaat meestal een conferentie vooraf. Volgens de Nederlandsehe grondwet sluit de Koning alle verdragen, d.w.z. dat de Koning aan een of anderen persoon machtiging geeft het v. te sluiten. Hierop krijgt men een uitzondering in verband met de regeling van de internationale arbeidsorganisatie, die regelmatig vergadert en de teksten vastlegt. Goedkeuren moet de Staten-Generaal het v., tenzij de Koning zich de bevoegdheid tot bekrachtiging van het v. bij de wet heeft voorbehouden. Dan volgt bekrachtiging door de Kroon, d.w.z. de bevestiging van het tot stand gekomen v. Hierbij dient naar voren gebracht, dat niet-bekrachtiging door de tegenpartij niet mag beschouwd worden als een onvriendelijke daad. Een sprekend voorbeeld is de verwerking van het v. met België in 1927. Dan volgt afkondiging van het v. In Nederland door plaatsing in het Staatsblad volgens K.B. tot plaatsing. Krachtens art. 18 van het Volkenbondstatuut moet elk door de leden van den Volkenbond gesloten v. geregistreerd worden. Practisch aanvaardt de theorie, dat niet-registratie geen rechtsgevolg heeft. Toetreding tot v. heeft men, als andere staten zich bij een reeds bestaand v. aansluiten. De mogelijkheid wordt daartoe dikwijls opengesteld. Anders is goedkeuring van de oorspronkelijke makers noodig. Op- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder \Y ... . zegging van een v. evenals toetreding kan slechts geschieden door de Kroon, als de wetgever dat goedgevonden heeft. Gewoonlijk wordt de opzegging in het v. zelf geregeld. Een v. treedt in werking, als daarin geen bepaalde datum is genoemd na uitwisseling der ratificatie-oorkonden. Soms wordt t.a.v. een bepaald punt een voorbehoud gemaakt. Naast v. heeft men „andere overeenkomsten”, die volgens de Ned. grondwet de Kroon vrijelijk mag afsluiten. De grens is moeilijk aan te geven. L i t.: Franpois, Handboek van het Volkenrecht (I en II 1931-‘33); Basdevant, La conclusion et la rédaction des traitésetc. (Acad.Droitlnternat., XV1928). L.Janssens. Belg. recht. Het verdragrecht maakt in België het voorwerp uit van art. 68 van de Grondwet. Naar luid van dit artikel sluit de Koning de vredes-, verbonds- en handelsverdragen. Hij geeft er kennis van aan de Kamers, zoodra het belang en de veiligheid van den Staat het toelaten, onder bijvoeging van de passende mededeelingen. Handelsverdragen en verdragen, waardoor de Staat zou kunnen worden bezwaard of Belgen persoonlijk gebonden, zijn eerst van kracht nadat zij door de Kamers zijn goedgekeurd. Rondou. Verdragstheorie, een reeds hier en daar in de middeleeuwen voorkomende, door Hobbes en > Rousseau vooral ontwikkelde leer over het ontstaan der staatsgemeenschap (contrat social). Met algeheele miskenning van ’s menschen maatschappelijke natuur leert deze theorie, dat een staatsgemeenschap berust op een vrijwillig aangegaan verdrag tusschen onafhankelijke, in wezen anti-sociale of minstens asociale eenlingen, die tot dien stap gekomen zijn om rustig samen te kunnen leven. Bij Hobbes wordt alles afgestaan aan een souverein despoot, die, behalve ingeval van machtsmisbruik, onafzetbaar is. Volgens Rousseau blijft het volk zelf souverein en kan deswege te allen tijde den in zijn naam aangestelden heerscher verjagen. Hiervan is in de Fransche Revolutie en ook later gebruik gemaakt (> Opstand; Tyrannie). Bij Kath. auteurs is ook sprake van een v. (->- Suarez) maar in heel anderen zin, nl. inzooverre zij wil verklaren, krachtens welk beginsel de souverein zijn van God ontvangen macht om te regeeren in concreto verkrijgt; deze theorie behoeft men niet af te wijzen, wat wel het geval is met de v. volgens Hobbes, Rousseau e.a., omdat ze de mensohelijke natuur verkeerd bezien en God buitensluiten uit het staatsleven. L i t.: Keulemans, Maatschappijleer (1937); J. Leclercq, Lepons de droit naturel (I 1933). Keulemans. Verdringing wordt door de psycho-ana-1 y s e het gebeuren genoemd, waarbij onaangename herinneringen of voorvallen uit het bewustzijn worden gesloten en zoodoende onbewust worden. Opwellingen van zelfzucht, van wreedheid en vnl. sexueele wenschen worden aldus verdrongen en wel onder invloed van zedelijke of aesthetische overwegingen van het ik, waarmee de „slechte” neigingen in strijd zijn. Die verdrongen en onbewust geworden voorvallen kunnen nu tot complexen worden en ziektemakend werken op het geestelijk leven van den mensch: het verdrongene wordt als de algemeene oorzaak aangezien van neurotische verschijnselen en van de psychoneurosen. De leer van de verdringing heeft (zij het vaak in gematigden of gewijzigden vorm) sterk ingang gevonden in de algemeene psycho-pathologie. Zie ook •> Complex; ■> Psycho-analyse. Chorus. Verdrinking, verstikkingsdood (> Stikken), die optreedt, doordat water in de longen dringt en er de lucht uit verdrijft. Zie ook Drenkeling. Verdubbeling, 1° (p h i 1 o 1.) -> Consonantengeminatie. 2° (Wisk.) Verdubbeling van den kubus, Delisch probleem. Verduistering. Fig. 1. Objectieve en schijnbare verduistering. Verdugo, Francisco, Spaansch legeraanvoerder en schrijver. * 1536 te Talavera de la Reina, f 9 Sept. 1595 in Frankrijk. Verwierf zich naam in den slag van St. Quentin, nam in den 80-jarigen oorlog aan belangrijke krijgsverrichtingen deel en bekleedde gewichtige functies. Alva benoemde hem tot „sargento mayor” van heel het leger; in 1580 werd hij gouverneur van Friesland. Zijn „Comentario”, loopende over de jaren 1580 tot zijn dood, werd in 1610 te Napels gedrukt. J. D. M. Cornelissen. Verduistering of eclips CGr. ekleipsis = verdwijning), de lichtafname van een hemellichaam door schaduwvorming. Men onderscheidt objectieve en schijnbare v. Een donker lichaam kan een objectieve v. ondergaan, als nl. het licht, dat het van een ander lichtgevend hemellichaam ontvangt, door een derde lichaam wordt onderschept. Tot de objectieve v. behooren o.m. > maansverduisteringen door de aarde en de v. van de satellieten van Jupiter door deze planeet. Bij een schijnbare v. blijft het „verduisterde” lichaam zelf even helder, maar wordt voor bepaalde waarnemers onzichtbaar, doordat een donker lichaam ervoor treedt. Hieronder vallen de > zonsverduisteringen en > sterbedekkingen door de maan en de verduisteringen der > eclipssterren. Is bijv. in lig. 1 A een lichtgevend lichaam, terwijl B en C niet lichtgevend zijn, dan heeft voor een waarnemer op C een schijnbare v. vanAplaats,door B.Tevens echter wordt ’t lichaam C objectief verduisterd door B, wat voor iederen waarnemer links van C zichtbaar is. Door de uitgebreidheid der lichtgevende lichamen treden geen scherpe schaduwen op, maar men heeft, behalve een volkomen donker deel, datumbra of k e r nschaduw heet (het gebied P in fig. 2), nog een geleidelijk naar het volle licht uitvloeiende h a 1 fschaduw ofpenumbrain Q en R, waar een deel van de lichtstralen nog komen kan. Ben schijnbare v. van A door B is totaal voor iederen waarnemer in het gebied der kernschaduw; partieel of gedeeltelijk voor een 'waarnemer in het gebied Q van de halfschaduw, en ringvormig voor een waarnemer in het gebied R. Een objectieve Verduistering. Fig. 2. Kernschaduw en halfschaduw. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . v. van het lichaam C is totaal, als C geheel binnen de kernschaduw valt, partieel als C er gedeeltelijk binnen valt, en kan alleen ringvormig zijn, als C breeder is dan de kernschaduwkegel ter plaatse van C, zoodat C aan alle kanten buiten den kernschaduwkegel uit kan steken. Lit.; P. Schwan, Mathematische Theorie |der astronomischen Finsternisse (1910). de Kort. Verduistering, aj Algemeen. V., als afzonderlijk misdrijf naast diefstal, bestaat in het onrechtmatig behouden (zich toeëigenen) van eenig goed, dat aan den schuldige door den eigenaar of een ander is toevertrouwd, of ook wel dat hij toevallig onder zich heeft gekregen, en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich heeft. Oorspronkelijk werd v. strafrechtelijk niet onderscheiden van diefstal. In sommige landen wordt v. beperkt, als misbruik van vertrouwen, tot gevallen, waarin den schuldige het goed is toevertrouwd. V. behoort tot de misdrijven tegen het vermogen. b) Ned. recht. V. is strafbaar gesteld in art. 321 W. v. Str. V. bestaat in het opzettelijk wederrechtelijk zich toeëigenen van eenig goed, dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort, en dat men, uit welken hoofde ook, anders dan door misdrijf onder zich heeft. Zich toeëigenen is zich als eigenaar gedragen (door verkoopen, enz.). V. van geldsommen wordt strafrechtelijk ook in gevallen aanvaard, waarin de schuldige volgens het burgerlijk recht eigenaar van het geld geworden is, met verplichting om hetzelfde bedrag terug te geven. L i t.: Simons, Leerboek v. h. Ned. Strafr. (II 1929, blz. 99). Pompe. c) Belg. recht. Art. 491 W. v. Str. bedreigt straf tegen het bedrieglijk verduisteren of verspillen ten nadeele van een ander van effecten, gelden, koopwaren, biljetten, kwijtschriften, geschriften, die een verbintenis of schuidontheffing inbonden of teweegbrengen, indien deze overhandigd werden aan den beklaagde op voorwaarde van deze terug te geven of er een bepaald gebruik van te maken (zgn. misbruik van vertrouwen). Verduistering van staat, a) Algemeen. Om verschillende redenen is het van belang, dat iemands afstamming bekend is. De ouders zijn immers verplicht hun eigen kinderen op te voeden, de kinderen kunnen erven van hun eigen familieleden. Afgezien van deze burgerrechtelijke redenen zou men er ook op kunnen wijzen, dat ieder er belang bij heeft te weten tot welke familie, evenals tot welk vaderland, hij behoort. Verschillende landen stellen dan ook het knoeien t.a.v. iemands afstamming, de zgn. v. v. s., strafbaar. b) Ncd. recht. Art. 236 W.v.Str. stelt als v. van staat strafbaar het door eenige handeling eens anders afstamming onzeker maken. Dit geschiedt vnl. door valschelijk opmaken of valschelijk veranderen van akten van den burgerlijken stand. Men zie ook art. 323 B.W. Pompe. c) Belg. recht. Art. 363 W. v. Str. bedreigt met straf hen, die een kind verduisteren, verwisselen met een ander, of onderschuiven bij een vrouw, die niet bevallen is, en hen, die opdracht geven tot het plegen van deze feiten, mits de opdracht ten uitvoer gelegd is. Verdulsteriiic/sveranclerlijken, > Eclipssterren. Verdun, stad in het dept. Meuse (Frankrijk, XI 96 F 2); 200 m boven zee; ca. 17 000 inw. Bisschopszetel; kathedraal uit de He eeuw. Industrie (meel, azijn, bonbons, leerwaren). Belangrijke vesting, door Vauban aangelegd. Na den oorlog van 1870-’7l in eerste lijn gelegen, was V. van primaire beteekenis voor de landsverdediging en daarom omgeven door een dubbelen fortenkring (gewapend beton, pantserkoepels) met een straal van ca. 71/2 km. De stad leed zeer in den wereldoorlog. 1914. De vestinglinie Belfort-V. boezemde Duitschla,nd zooveel ontzag in, dat het een schending van België verkoos boven een rechtstreekschen aanval op die linie. Ten tijde van den Marneslag was het de spil, waarom de Franschen terug- en weder voorwaarts trokken. Sedert was het bij V. betrekkelijk kalm; de vesting als zoodanig werd opgeheven en de forten zelfs ontwapend. Wel werd het terrein door loopgraven versterkt. Slag bij V. Duitschland (von > Falkenhayn) besloot eind 1915 V. aan te vallen om zijn moreele en militaire beteekenis voor Frankrijk als machtig bastion in het Fr. front, dat het Duitsche in N.W. en in Z.O. richting bedreigde. Daar zou een „zuigpomp” het Fransche leger en volk, dat men ten onrechte den ondergang nabij meende, „het bloed wegzuigen” tot krachteloosheid toe. Herhaalde hevige aanvallen moesten de Franschen daar doen doodbloeden en ook een Fr.-Eng. offensief in 1916 voorkomen. 21-27 Febr. 1916 kwam de onverwachte en ongekend hevige aanval voorwaarts ten O. der Maas, 26 Febr. viel het onbezette fort Douaumont. Snel herstelden de Franschen zich; Pétain (later Nivelle) werd V.’s verdediger, die de fortificatiën liet bezetten en herbewapenen. 6 Maart viel men ook ten W. van de Maas aan tot steun der Oostelijke actie, doch bij de heuvels „le Mort Homme” en „304” deden de Franschen het „ils ne passeront pas” van Pétain gestand. Het doodbloeden van Frankrijk noch de verovering van V. werden bereikt, toch bleef men uit prestige-overwegingen hardnekkig aanvallen. Op 7 Juni viel het energiek verdedigde fort Vaux, 23 Juni het werk Thiaumont. De keizer was nabij, gereed om zegevierend V. binnen te rukken, doch taaie verdediging en verbitterde tegenaanvallen verhinderden dit. Vooral Joffre bezielde het verzet. Sinds 24 Juni verlichtte het Eng.-Fr. Somme-offensief den Duitschen druk bij V. Op 11 Juli en in Aug. nieuwe stooten ten O. der Maas tot bij fort Souville. O.a. ten gevolge van verwoede Fransche tegenaanvallen gaf de nieuwe Duitsche opperste legerleiding (von > Hindenburg) 2 Sept. ten slotte op. De onder kroonprins Wilhelm ingezette keurtroepen hadden onvervangbare verliezen geleden. Hoewel hevig getroffen, had Frankrijk stand gehouden en V. was een moreele overwinning, een palladium, het symbool van zijn verdediging; het Duitsche superioriteitsgevoel was gebroken. Ook had V. het vertrouwen in vestingen hersteld. In Oct.-Nov. werden Douaumont en Vaux in een krachtig élan heroverd, eind Dec. de Duitschers verder teruggedreven. Dit was de grootste en bloedigste slag van den Wereldoorlog, naast Vlaanderen de grootste hel van het > Westfront. Er sneuvelden ca. 275 000 Franschen en 240 000 Duitschers. Sindsdien bleef het bij V. betrekkelijk kalm, tot in Oct. 1918 Franschen en Amerikanen de Duitschers aldaar naar de grens terugdreven. Antoni. Vcrdunninfjswarmle (schei k.). Hieronder verstaat men de warmte, die afgegeven wordt, wanneer een oplossing met het oplosmiddel verdund wordt. De V. is positief of negatief naargelang er warmte afgégeven of opgenomen wordt. Bij verdunde oplossingen van zouten is de v. practisch nul. Bekend Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . is de groote warmte-ontwikkeling, die optreedt bij de verdunning van geconcentreerd zwavelzuur met water. Verdunningswet van Oswald (schei k.). Deze in 1880 opgestelde wet stelt ons in staat den dissociatiegraad van electrolyt-oplossingen in afhankelijkheid van de verdunning te berekenen. Er volgt o.a. uit, dat de dissociatiegraad bij toenemende verdunning grooter wordt. Bij de zgn. sterke eleotrolyten (zie > Blectrolytische dissociatie) treden afwijkingen van deze wet op. Verduurzamen van vleesch, visch, groenten en fruit geschiedt op verschillende wijzen. In de huishouding verduurzaamt men door pekel, door in te leggen in azijn of brandewijn, door toevoeging van veel suiker (jam), door koude, door broeien (zuurkool), door drogen, door in te koken in glazen of onder stollend vet te sluiten, terwijl men in den handel bovendien gebruik maakt van rook en preserveerende middelen, zooals salicylzuur en zwaveligzuur (namelijk bij het inslaan van klein fruit in vaten), en verder bij hooge warmte in blikken steriliseert. Een nieuwer procédé is het bewaren van fruitsap onder koolzuurdruk en na filtratie overbrengen in steriel gemaakte flesschen. Het vindt voor „zoete most” e.d. reeds tamelijk veel toepassing. In het landbouwbedrijf verduurzaamt men in hoofdzaak door te drogen, door broeien en door toevoeging van zoutzuur (Finsche grasinkuiling). De economische beteekenis van het verduurzamen is voor den handel in levensmiddelen zeer groot, al moet erkend worden, dat in sommige bedrijfstakken nog plaats is voor een veel ruimere toepassing, onder meer van het bewaren bij lage temperatuur. Een andere wijze van v., waarvan het resultaat zeer kort van duur is, is het > pasteuriseeren. Rietsema. Vere, 1° Aubrey de, Bng.-lersch dichter. * 1814 te Limerick, f 1902. Een der beste navolgers van Wordsworth, vooral als sonnet-schrijver. Zijn poëzie, beschouwend en beschrijvend, is ernstig, godsdienstig en staat vaak op hoog peil, maar mist meestal inspiratie. Door het voorbeeld van ■> Newman werd V. in 1851 Katholiek. Werken; Poëzie; o.a. The Waldenses (1842); The Search for Proserpine (1843); Irish Odes. Proza: English Misrule and Irish Misdeeds (1848); Essays chielly on Poetry (1887); Recolleetions (1897). Beek. 2° E d w a r d de, graaf van Oxford, Eng. schrijver. * 2 April 1650, f 1604. Zeer artistiek aangelegd. Geziene hoveling van Blizabeth. Hij wordt onder de beste comedieschrijvers van zijn tijd gerekend, maar geen enkel stuk is bekend. Ook publiceerde hij 23 lyrische gedichten in verschillende bloemlezingen, o.a. in Phoenix Nest (1593) en England’s Helicon (1600). Beek. 3° Sir Fran c i s, generaal van Eng. troepen in Ned. dienst. * 1560, f 28 Aug. 1609 te Londen. V. kwam in Dec. 1585 met Leicester naar Holland, nam deel aan verschillende krijgsbedrijven (Bergen-op-Zoom, Doesburg, Zutphen), de verrassing van Breda, en leidde in Juni 1590 den bouw van het fort Knodsenburg bij Nijmegen. Grooten roem behaalde hij in den slag bij Nieuwpoort (1600) en als bevelhebber van Oostende gedurende het bekende beleg, van welk ambt hij 7 Maart 1602 werd ontheven. Na den vrede tusschen Engeland en Spanje (1604) keerde hij naar Engeland terug. Zijn „Commentaries”, korte berichten over zijn krijgsverrichtingen, werden in 1657 te Cambridge gedrukt. J. D. M. Cornelissen. Vcrecke-pas, pas in de Woudkarpaten, waarlangs ca. 896 een gedeelte van den Magyaarschen stam in Hongarije is gekomen. Veredelen .Bij planten verstaat men onder v. nu eens het enten in den een of anderen vorm, dan weer het winnen of verbeteren van rassen door selectie of kruising. In de eerste beteekenis is het doel bepaalde tamme vormen te reproduceeren en dan treedt het v. doorgaans in de plaats van zaaien of stekken; in de tweede beteekenis tracht men iets te verkrijgen, dat beter is dan het bestaande, productiever, resistenter, beter in qualiteit, vroeger, e.d. Sedert de erfelijkheidsleer groote vorderingen heeft gemaakt, is er op dit gebied meer te bereiken dan voorheen, ofschoon erkend moet worden, dat de practijk ook te voren prachtige successen heeft verkregen. Vgl. > Plantenveredeling. Rietsema. Vcredelingsverkeer (N e d. belastingrecht), het verkeer, dat bestaat in het zenden van goederen van liet eene land naar het andere ter bewerking, verwerking of herstelling van die goederen. Indien formaliteiten in acht worden genomen, kan in Nederland ter zake geheele of gedeeltelijke vrijdom van invoerrecht worden genoten. Vgl. art. 16 vlg. Tariefwet 1934 en de daarop gegronde bepalingen van het Vrijdommenbesluit 1935 (K.B. 29 Nov. 1935, Sbl. 686). Lit.: > Tarielwet. M.Smeets. Veredelingsverkeer is in België als dusdanig niet bekend. Het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen voorziet echter bepalingen, die een zekere analogie vertoonen met het Ned. v. Wanneer roerende voorwerpen van het buitenland worden ingevoerd om in België een zekere bewerking te ondergaan, moet de in België gevestigde aannemer van het werk aan den in het buitenland gevestigden besteller een factuur uitreiken met de factuurtaks op de werkaannemingscontracten. Deze taks bedraagt 21/a % van den prijs der werkaanneming. Het uitreiken der factuur is verplichtend van 160 frs. af. Rondou. Verccnigde leren, een vereeniging, in 1791 te Belfast ontstaan, die onder leiding van Wolf Tone, Fitzegerald en O’Connor streefde naar nationale emancipatie en daarvoor steun zocht bij Frankrijk (mislukt landingsplan van Hoche in 1797). Al werden de V. I. om hun gewelddadig optreden door de bisschoppen veroordeeld, toch bleven veel Kath. en ook priesters (o.a. Murphy) hen steunen. De nederlaag bij Vinegar Hill (1798) brak hun kracht. V. Claassen. Vcrecnigde Katholieke Pers, verzamelnaam voor negen dagbladen, waarvan zes met ochtendblad, uitgegeven door N.V. Drukkerij De Tijd. Hoofdkantoor en drukkerij gebouw „Kasteel van AemsteT’, Amsterdam. De dagbladen zijn de vlg.: De > Tijd, oudste Kath. dagblad van Nederland (opgericht 1846), Amsterdam; De Nieuwe Dag, Amsterdam (1932), waarnaast: De Nieuwe Dag, dagblad voor het Gooi, beide ontstaan uit de Morgenpost (1892) later de Amstelbode (1909); Het Centrum, Utrecht (1884); Nieuwe Haarlemsche courant, Haarlem (1875); Dagblad voor Arnhem, Arnhem (1926); Noord-Hollandsch Dagblad, Alkmaar (1921), ontstaan uit Ons Blad (1907); Dagblad voor Twente, Het Centrum, Enschede (1884); De Noorderpost, Den Helder (1936). De eerste zes verschijnen met ochtendblad. De bladen komen in ca. 80 000 gezinnen. Overhoff. Vereenigde Nederlanden, Rep. der, > Republiek, sub Rep. der VII Vereenigde Nederlanden. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vereonicjde IVederlandsche Scheepvaartmaatschappijen, > Scheepvaartmaatschappijen (Ver. Ned.). Vereenigde Oost-Indische Compagnie (Y.0.1.C.), -> Oost-Indische Compagnie. Vcreenigdc Provinciën, 1° (Eng.: United Provinces of Agra and Oudh) Eng.-Indische provincie, die Centraal-Indië, Radsjpoetana, Pandzjab, Rampoer, Garkwal en Benares omvat. Opp. 275 292 km2; ca. öOOOOOOOinw. (40 millioen Hindoes, 7millioenMohamm., ca. 250 000 Christenen). Grootendeels bestaat deze provincie uit de rijk besproeide Gangesvlakte, die zeer vruchtbaar is. Het klimaat is ongezond. De bodem bevat op sommige plaatsen steenkolen, ijzererts, koper en goud. Verbouwd worden vooral rijst, tarwe, maïs, katoen en suikerriet. De industrie verwerkt wat metalen en verder landbouw- (katoen, suiker) en veeteeltproducten (zijde, leder). Het verkeer heeft prachtige waterwegen en een veel vertakt spoorwegnet tot zijn beschikking. De handel is van beteekenis vooral in de groote plaatsen. Het onderwijs is nog in opkomst. Universiteiten bestaan te Allahabad, Lucknow, Aligarh, Benares en Agra. Sipman. K e r k e 1 ij k omvatten de V.P. het aartsbisdom Agra met de suffragaanbisdommen Allahabad en Ajmer, en het aartsbisdom Simla, met suffr. bisd. Lahore. 2° Voor de Republiek der VII Vcrecnigde Provinciën, zie > Republiek (sub Rep. der VII Vereenigde Nederlanden). Vereenigde Staten van Amerika (zie pl. en krt.; vgl. den index in kol. 831/832). I. Aardrijkskunde. A) Algemeen. De Ver. St. van Amerika, Eng.: United States of America (U.S.A.), kortweg Vereenigde Staten (V. S.) genoemd, is een federale republiek, liggende tusschen 24°30' en 49°N. en 66°55' en 124°31'W. (zie kaart en pl.; vlg. den index in kolom 831/832). De V. S. grenzen in het 0. aan den Atlantischen Oceaan, in het Z. aan de Golf van Mexico en de republiek Mexico, in het W. aan den Stillen Oceaan en in het N. aan Canada. De federale republiek omvat 48 staten, het district Columbia (met de hoofdstad Washington) en de niet aangrenzende bezittingen: Alaska, Hawaiï, Philippijnen, Puerto Rico, Virginische Eilanden, Samoa, Guam, Wake en enkele kleine eilanden in den Stillen Oceaan, en verder de Panama-Kanaalzone. Het vasteland van de V. S. beslaat 7 839 284 km2, de bezittingen buiten Amerika 1843060 km2. B) Wapen. Het wapen van de V. S. bestaat uit een vrij zwevenden, bruinen adelaar, goud bewapend, op kop, bovenhals en staart wit, die in den linkerklauw een bundel,pijlen, in den rechterklauw een olijftak houdt en waarvan de borst een schild vormt, waarvan het bovenste deel blauw is en het «onderste roode veld door zes verticale zilveren balken wordt doorsneden.ln den snavel houdt deze adelaar een gouden spreukband met het zwarte devies; E pluribus unum. Boven den kop van den adelaar, op een door witte wolken omzoomden, goud omstraal- den blauwen grond 13 zilveren sterren (het oorspr. aantal staten). C) Vlag. Deze bestaat uit 13 horizontale strepen, afwisselend rood en wit. In den bovenhoek bij den vlaggestok zijn in een blauwen rechthoek 48 (overeenkomstig het aantal staten) vijfstralige witte sterren, in 6 horizontale rijen van ieder 8. Zie de plaat Vlaggen in dit deel (vgl. index kol. 831/832). D) Opbouw (zie ook ■» Noord Amerika). Van het O. naar het W. kan men een reeks, hoofdzakelijk N.—Z. gerichte, natuurlijke landschappen onderscheiden. a) Dc groote kustvlakte (laat-Mesozoïsche en jongere sedimenten), bestaande uit de Atlantic Plain vanaf Long Island tot aan Florida en de Gulf Coastal Plain langs de golf van Mexico. !>) De Appalachen, te verdeelen in: 1° de oudere Appalachen, waartoe New England behoort (een opgeheven Cretaceïsche schiervlakte, waaruit Mount Monatnook, de Green Mountains en White Mountains opstijgen, bestaande uit metamorphe Oud-Palaeozoïsche gesteenten, die de Taconische en Bretonsche plopiingen en gedeeltelijk de varistische plooiingen hebben meegemaakt). De Hudson-Champlain Valley scheidt hiervan: 2° de eigen 1 ij k e Appalachen, te verdeelen in Piedmont Plateau (de scheidingslijn met de kustvlakte vormt de zgn. Fall Line) uit Palaeozoïsche gesteenten; Blue Mountains en Zuidelijke Appalachen (Palaeozoïcura tot boven-Carboon); Great Appalachian Valley of Valley and Ridge Province, een laagte tussohen Appalachian Mountains en het Alleghany Front, vnl. uit Cambrisch-Silurische kalk bestaand en ridges van zandsteen; het Alleghany Plateau, dat opstijgt uit het Alleghany Front, in het Z. Cumberland Plateau genaamd (Carboon enDevoon). 3° De voortzetting van de Allegh a n i e s : de Ouachita Mountains in Arkansas en Oklahoma uit lei- en kiezelgesteenten bestaand. c) De Intcrior Lowlands, in het O. uit Palaeozoïsch gesteente bestaand, in het W. uit krijtlagen, te yerdeelen in Prairie Plains en Great Plains. De Prairie Plains omvatten ten Z.W. van de Groote Meren de Driftless Area van Wisconsin en Minnesota. De Great Plains rijzen hieruit op met een ca. 100 m hooge trede; deze zijn van O. naar W. te verdeelen in de Plains Border, de High Plains (in het Z. Llano Estacado) en de Dry Plains. d) Het Westelijk bergland, bestaande uit: 1° de Rocky Mountains, die uit vsch. ketens zijn samengesteld, waarvan de structuur dateert uit de Laramide-periode; Trias-, Krijt- en Tertiaire afzettingen, lava en tuffen spelen hier een groote rol. 2° De Interior Plateau’s. Deze behooren wat structuur betreft tot de Cordilleren: in het N. het lava Colurabia Plateau, in het W. en Z. het Great Basin met in het algemeen meridionaal gerichte bergketens (Basin Range structuur), in het O. het Colorado Plateau, een cuestalandschap met afzettingen van Carboon en Krijt, wat structuur betreft tot de Rocky Mountains behoorend. 3° De Pacifische Cordille r e n, die omvatten: a) de Cascade Range (in het N.) en Siërra Nevada (in het Z.), welke overeenkomen met het aan de oppervlakte treden van een granodioriet-batholiet, gedeeltelijk uit Jura, uit Krijt en zelfs uit Tertiair, die in laatstgenoemde periode opgewelfd werd en thans een plateaukarakter heeft, waaruit de vulkanen Mount Rainier (4 316 m), Mount Shasta (4 410 m) en Lassen Peak (3 180 m) oprijzen; Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Wapen van de Ver. Staten van Amerika. Mount Whitney (4 540 m) in de Siërra Nevada is de hoogste berg van de V. S. De groote Pacifische trog (Willamette Valley in Washington en Oregon, Great Valley in Califomië en de Golf van Califomië) scheidt deze gebergten van: b) de Coast Ranges, waarin afzettingen van Krijt tot Mioceen overheerschen. Deze zijn regelmatig geplooid en tectonisch nog zeer actief. E) Hydrographie. Het Zuidwaarts, naar del Golf van Mexico gerichte Missouri-Mississippi-stroomgebied beheerscht het midden van de V. S. De Appalachen hebben vnl. afwatering naar den Atlantischen Oceaan, gedeeltelijk echter ook naar het midden. In het W. heeft het Groote Bekken geen afwatering; overigens is kenmerkend voor de rivieren hier, dat zij aan de Westzijde der Rocky Mountains ontspringen, en in de diepe canons het plateau- en bekkenland doorstroomen. Het Californische lengtedal (gedeeltelijk zonder afwatering) maakt hierop een uitzondering; via een doorbraak bij San Francisoo stroomen de hier verzamelde rivieren naar zee af. F) Klimaat. De ligging aan twee oceanen, de afsluiting door gebergten aan weerszijden en de opening naar het N. en Z. zijn bepalend voor het overwegend continentale klimaat van de V. S., zoodat de groote gebieden met gelijk reliëf tevens klimaateenheden vormen. De breede opening naar het N. en het ver Zuidwaarts gaan van de koude zeestroomen zijn van grooten invloed. O' – • —' ~ – De verdeeling van den neerslag onder invloed van het reliëf is van groote beteekenis geweest op de ontsluiting van landbouwgebieden. Het O. en Z. en het Noordelijk deel van de Pacifische kust ontvangen veel regen. In de Middle West neemt de regen van O. naar W. tot aan den voet van de Rocky Mountains af. In het Great Basin is wel eenige plaatselijke neerslag ten gevolge van enkele bergketens, maar dit verandert weinig aan het algemeene aride karakter. G) Bevolking. Op 1 Juli 1936 hadden de V. S. volgens schatting een bevolking van 128 429 000 zielen; vergeleken bij de volkstelling van 1930 hadden 10 staten (Arizona, Californië, Kansas, Michigan, Mississippi, Montana, Nebraska, New Mexico, Rhode Island en Zuid Dakota) een geringe bevolkingsafname. De bevolkingsdichtheid bedroeg 14,4 per km2. In 1934 was het'geboortecijfer 17,1 °/00, het sterftecijfer 11,1 %0. De oorspronkelijke bevolking van de V. S. bestond uit Indianen (> Noord Amerika); in 1930 vormden zij nog maar 0,27 % van de bevolking. De van de 16e tot de 19e eeuw als slaven ingevoerde Negers (> Neger) vormen 9,7 % (1930) van de totale bevolking; thans en in de toekomst vormt de verhouding tot dit deel van de bevolking een moeilijk oplosbaar probleem. De toename van de bevolking sedert 1790 blijkt uit onderstaand staatje, dat de bevolking in de vsch. jaren geeft (in millioenen). 1871—1880 1901—1910 N. en W.Europa 2.080.266 2.007.119 Z. en 0.Europa 181.638 6.128.897 Immigratie. In 1930 was het aantal eldersgeborenen en van eldersgeboren ouders afstammend (van vaders- of moederszijde) 39 millioen. Van de immigranten, die vóór 1910 in de V. S. binnenkwamen, vestigden de Duitschers, Hollanders, Zwitsers en Duitsch- Oostenrijkers zich vnl. in de Midden-Atlantische staten, aan de Ohio en in het Oostelijk deel van het prairiegebied. Bngelschen en Schotten bleven meest in de Noordelijke staten (vnl. New York en Pennsylvania); de leren in de steden van New England; de Canadeezen bleven meest in noordelijk New England. Na 1900 had een verschuiving in het aantal immigranten naar de landen van herkomst plaats: Vooral immigranten uit Italië, Spanje, Rusland, Hongarije, Roemenië (stijging 339 %) en Griekenland (stijging 339 %) kwamen toen naar de V. S.; later nam vooral het aantal Russische en Poolsche Joden toe, die vnl. in de groote steden in het O. bleven. Als gevolg van deze immigratie vanuit Z. en O. Europa („dirty white danger”) stelden de V. S. jaarlijksche quota voor immigratie vast, waarvan de laatste verandering van 1927 vooral de Engelsche immigratie bevoorrecht. Het aantal Chineezen bedroeg in 1930: 74 954; de Chineezen zijn door een wet van 1868 uitgesloten van landbezit en kunnen geen burgerschap verkrijgen; zij leven in de zgn. Chinatowns van de groote steden. Het toestroomen van Japanners is door een gentlemen’s agreement van 1907 beperkt tot de verwanten van de reeds aanwezige Japanners. In 1930 bedroeg het aantal Japanners 138 834. Van veel belang is de instrooming van Mexicanen, waaraan tot voor korten tijd nog weinig aandacht werd geschonken; in 1930 waren er reeds 1 422 533 Mexicanen in de V. S. In de totale bevolking in 1930 bedroeg het aandeel van de verschillende rassen als volgt; Blanken 88,7 %; Negers 9,7 % (daarvan 85 % zuivere Negers, 15 % Mulatten); Gele ras 0,17 % (daarvan 65% Japanners en 36% Chineezen); Mexicanen 1,16%; Indianen 0,27%. Tengevolge van de industrialiseering is de verhouding van stads- en plattelandsbevolking totaal gewijzigd. In 1800 woonde nog 95 % van de bevolking op het platteland; in 1920 was er ongeveer evenwicht in de verdeeling. Vooral na de mechaniseering van het landbouwbedrijf trad een groote trek naar de steden op. Stads- en plattelandsbevolking in % der totale bevolking; De bevolkingstoename in de periode 1920-’3O bedroeg in New York 24,2 %, Chicago 24,9 %, Detroit 58,4 % en Los Angelos 113,9 %. Het aantal steden boven 100 000 inwoners steeg in deze periode van 68 op 96. Jaar Stad Platteland 1900 40,3 59,7 1910 46,3 63,7 1920 61,4 48,6 1930 56,2 43,8 II) Godsdiensten. Onderstaande statistiek geeft een overzicht van het aantal leden der belangrijkste gezindten in 1926; 1790 3,9 1860 31,4 1920 105,7 1800 6,3 1880 50,1 1930 122,8 1820 9,6 1900 76,0 1936 128,4 1840 17,0 1910 91,0 Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Het aantal Kath. bedroeg in 1937 ca. 21600 000 (zie onder), waardoor de Kerk als gesloten eenheid in deV.S. aan de spits staat wat het aantal betreft. Van de (totaal 18) Baptistenkerken zijn de voornaamste de Northern Baptist Convention (1 458 811 in 1936), de Southern Baptist Convention (4 389 417 in 1936) en de Negro Baptists (3 196 823 in 1926). Van de Methodistenkerken moeten genoemd worden de Methodist Episcopal Church (4 669 346 in 1936), de Methodist Episcopal, South (2 487 694 in 1926) en de Methodist Protestant Church (192171 in 1926), onder welks lidmaten sedert 1937 een stemming gehouden wordt om te komen tot een samensmelting, waarvoor de tot nu (aanvang 1938) toe bekende resultaten het vermoeden wettigen, dat het in 1938 tot aaneensluiting der drie Kerken zal komen. De belangrijkste Luthersche Kerken zijn de United Lutheran Church in America (1214340 in 1926), de Synodical Conference of America (1 292 620 in 1926) en de Norwegian Lutheran Church of America (496 707 in 1926). De voornaamste Presbyteriaansche Kerk is de Presbyterian Church, U.S.A. (1 960 669 in 1936). Van de kleinere kerkelijke gemeenschappen, welke ook in Europa meer bekendheid verwierven, dienen vermeld de Latter Day Saints [Heiligen der Laatste Dagen (zie > Mormonen); 606 561 in 1926] en de > Unitariërs (60152 in 1926). Comijn. Kath. Kerk. Zie voor Indianen en Negers, onder > Amerika (kol. 144). Grondwettelijke volledige scheiding van Kerk en Staat en zelfstandige vrijheid voor organisatie gaven aan de Kerk ruimte voor een buitengewoon snellen groei, die uit eenige cijfers moge blijken. Het voor alle 13 kolonies in 1789 opgerichte bisdom Baltimore (met 40 priesters, 12 kerken en ca. 80 000 Kath.) werd in 1808 aartsbisdom met 4 suffraganen. Over de belangrijke concilies van Baltimore, zie ald. De nieuwe kerkelijke organisatie van 1850 vormde 6 kerkprovincies met 31 diocesen; in 1879 waren er 63 bisschoppen, 5 750 priesters, 6 689 kerken, 23 grootseminaria, 577 middelb. en 1 958 parochiale scholen en circa 6,5 millioen Katholieken. Tegenwoordig (1938) zijn er 19 aartsbisschoppen en 93 bisschoppen, ca. 32 600 priesters, 206 seminaria, 1 179 middelb. en 8 028 parochiale scholen, 325 weeshuizen, enz. en ong. 21,5 millioen Kath. (492 326 meer dan vorig jaar). In 1937 gingen 62 696 personen over tot de Kath. Kerk. Wübbe. Kath. Kerk 18.605.003 Baptistenkerken 8.441.122 Methodistenkerken 8.070.619 Joodsche congregaties 4.087.367 Luthersche Kerken 3.966.003 Presbyteriaansche Kerken 2.626.284 Protestant Episcopal Church .... 1.859.086 Disciples of Christ 1.377.595 Lit.: J. G. Shea, Hist. ol the catholio church in the U.S.A. (4 dln. 1892); G. N. Shuster, The catholic spirit in America (1927); Mc. Sorley, A short History of the Catholic Church (1916); Official Cath. Directory (1938). I) Middelen van bestaan, a) Land- en Tuinbouw. De geschiedenis van de territoriale ontwikkeling van de V. S. is tevens de geschiedenis van de uitbreiding van den landbouw. Reeds tijdens den Onafhankelijksoorlog voerden de koloniën tarwe, maïs en tabak uit. Met de uitbreiding in de subtropische streken ontstond de plantagebouw vnl. van katoen. Door het door- dringen in het parklandschap aan de Ohio en den middenloop van den Mississippi stegen de korenoogsten geweldig. De ontsluiting van de prairiën en droge streken door middel van bevloeiing volgde hierop en tenslotte de instrooming in de Pacifische kuststreken. De groote tegenstelling tusschen het dichtbevolkte O. en het uitgestrekte gebied in het W. met productieoverschotten komt tot uitdrukking zoowel in de grootte der bedrijven (in het W. zeer groot) als in de opbrengst per ha, die naar het W. toe afneemt (behalve op bevloeide akkers). Onder invloed van de phenoraenale ontwikkeling van den landbouw in het W. verlieten in het O. vele boeren hun bedrijven. Deze trek kwam tot staan, doordat men zich in het O. ging toeleggen op het voortbrengen van hoogwaardige producten: melkproducten, hoenders, vruchten en groenten. De inkomsten uit den landbouw worden in 1936 geschat op 9 300 000 000 dollar, tegen 8 608 000 000 dollar in 1935 en in 1932 6 337 000 000 dollar. Op verschillende manieren tracht men den toestand in de landbouwbedrijven te verbeteren. De Soil Conservation and Domestic Allotment Act van Febr. 1936 gaf aan de federale regeering bevoegdheid tot regeling van: 1° behoud en verbetering van de vruchtbaarheid van den bodem; 2° het bevorderen van het economisch landgebruik; 3° vermindering van schadelijk en onwetenschappelijk gebruik van de „national soil resources” ; 4° het beschermen van rivieren en havens tegen de gevolgen van bodemerosie; 6° herstel van de koopkracht van de boeren op vóóroorlogsch peil (1909-’l4). Het werk van de Soil Conservation Service (ingesteld in 1933) omvat kaarteering, erosie-onderzoek, bodemanalyses, bestudeering en testen van verschillende landbouwmethodes. Door demonstratie van het juiste bodemgebruik tracht men de boeren tot navolging te brengen. Opbrengst en beplante oppervlakte van de voornaamste landbouwgewassen in 1936 blijkt uit het volgend staatje (1000 acres = 405 ha; 1000 bushels = 35 238,1 liter); Product Beplant gebied (in 1 00Ó acres) Opbrengst (in 1 000 bushels) Tarwe 48.820 626.461 Maïs 92.495 1.624.317 Haver 33.213 789.100 Gerst 8.322 147.452 Rogge 2.767 26.554 Rijst 936 46.833 Aardappelen .. 3.068 329.997 Bataten 822 64.144 Het tarwegebied is steeds meer naar het W. verschoven en thans wordt de meeste tarwe verbouwd in Kansas, Nebraska, Washington, Ohio en Illinois. Het met maïs beplante areaal is ca. tweemaal zoo groot als het met tarwe beplante. De uitvoer is relatief gering door het gebmik van maïs als veevoer. Bovendien levert maïs in de midden- en Zuidelijke staten het meel voor het brood van de Negerbevolking. De belangrijkste maïsstaten zijn: Illinois, lowa, Ohio en Indiana. De Unie is het eerste haverland ter wereld; haver wordt vooral in lowa, Illinois en Minnesota verbouwd. Minnesota, Californië en Wisconsin leveren veel gerst. De rijstverbouw is ontoereikend voor eigen gebruik; oorspr. werd rijst alleen in Carolina verbouwd. Thans is het vochtige laagland van Louisiana, Texas en Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Yereenigde Staten van Amerika 1. New York 2. Ncwark 3. Trenton 4. Paterson 5. Brooklyn 6. Albany 7. Ogdensburg 8. Syracuse 9. Rochester 10. Buffalo 11. Boston 12. Fall River 13. Providence 14. Hartford 15. Springfield 16. Manchester 17. Portland 18. Burlington 19. Philaddiihia '/ • X IUIUUtI|MUU 20. Scranton 21. Harrisburg 22. Altoona 23. Pittsburg 24. Erie 25. Baltimore 26. Wilmington 27. Wheeline 28. Richmond 29. Raleigh 30. Charleston 31. Savannah 32. St. Augustine A Belmont In het aartsb. Baltimore ligt de abdij nullius Belmont (A). – 33. Cinrinnnti 34. Louisville' 36. Covin^ton 36. Nashville 37. Owensboro 38. Indianapolis. 39. Fort Wayne 40. Columbus 41. Cleveland Kerkelijke indeeling der Vereenigde Staten in bisdommen (aartsbisschoppelijke zetels zijn vetgedrukt). Newark (2) en Louisville (34) zijn pas kortelings tot aartsbisdom verheven, afgescheiden respectievelijk van New York (1)J (33). De omgrenzing der nieuwe gebieden is echter nog niet in de Acta Apostol. Sedis verschenen. 42. Toledo 43. Dctroit 44. Lansin" 45. Grand Rapids 46. Marquette 47. Mihvaukee 48. Green Bay 49. Superior 50. La Grosse 61. Chicago 52. Rockford 53. Peoria 54. Springfield 55. Belleville 56. New Orleans 57. Mobile 58. Lafayette 59. Alexandria 60. Natchez 61. Little Rock 62. S. Antonio 63. Corpus Christi 64. Galveston 65. Dallas 66. Amarillo 67. Oklahoma 68. St. Louis .69. Wichita l? 0. Kansas City (71. Leavenworth 72. St. Joseph 73. Concordia 74. Duluique 75. Davenport 76. Des Moines 77. Sioux City 78. Omaha 79. Lincoln 80. Grand Island 81. Cheycnne 82. St. Paul 83. Winona 84. Sioux Falls 85. St. Cloud 86. Duluth 87. Crookston 88. Fareo 89. Bismarck 90. Rapid City 91. Portland 92. Seattle 93. Spokane 94. Great Falls 95. Helena 96. Boise 97. Baker City Bij Portland behoort ook het apostolisch vicariaat Alaska 98. San Francisco 99.' Sacraraento 100. Salt Lake City 101. Fresno 102. Los Angelos 103. Rcno 104. Santa Fé 105. Denver 106. Tuscon 107. El Paso. Arkansas het hoofdgebied. Maine, New York, Pennsylvania en Michigan leveren het grootste aandeel in den aardappeloogst. In de Negerstaten wordt de aardappel door de bataten vervangen. Tuinbouw. De tuinbouw is zeer veelzijdig ontwikkeld en is al naar het klimaat gespecialiseerd. Handelstechnisch is de cultuur uitstekend georganiseerd (truck farming). Zoo zijn Georgia, Zuid Carolina en New Jersey beroemd voor hun meloenen en augurken, Maryland en Delaware voor tomaten, Virginia voor spinazie, Michigan voor selderij, Long Island voor asperges. Aan den tuinbouw is een bloeiende conservenindustrie verbonden. Oofttcelt. Ook de ooftteelt staat op een hoogen trap van ontwikkeling. Het belangrijkst is de teelt van appels vnl. aan de oevers van Lake Ontario, in het gebied van de Ohio en den Mississippi, in de dalen van de Alleghanies en in bevloeide streken van Nebraska, Kansas, Oregon en Californië. Perziken worden vnl. in het Z. van de Appalachen aan den Oostelijken oever van het Michiganmeer en in de Zuidelijke prairiestaten gekweekt. Pruimen, kersen en peren in het gebied rondom de Groote Meren, in het dal van de Hudson en vnl. in Californië, waar ook veel abrikozen verbouwd worden. Zuidvruchten (sinaasappels, citroenen, grapefruit, amandelen, dadels, olijven, ananas) worden in Californië en Florida verbouwd. De druiventeelt heeft zich snel uitgebreid, vooral in Californië; verder in de omgeving van Lake Ontario en Lake Erie en in Virginia. Opbrengst van de belangrijkste ooftsoorten in 1936 (1 bushel = 35,2381 liter): Handeisgcwassen. De opbrengst en het beplant areaal van de voornaamste handelsgewassen bedroegen in 1936 (1 000 acres = 405 ha; 1 short ton = 907,2 kg; 1 pound = 453,6 g): Van de handelsgewassen speelt de suikerbiet, ondanks de vele bemoeiingen, nog geen groote rol. Ze wordt vnl. in Colorado, Californië, Utah, Wisconsin en Michigan verbouwd. Suikerriet wordt alleen in Louisiana en Florida geplant. De productie van de ahornsuiker neemt af door de ontwouding en de con- currentie van de andere suikerplanten. De opbrengsten van tabak vertoonen groote schommelingen. Enkele streken aan de Connecticut en de Susquehanna leveren eerste kwaliteit tabak. De hoofdoogst komt echter uit de Appalachen, vooral uit N.Carolina, Kentucky, Tennessee en Z.Carolina. De belangrijkste van de handelsgewassen is echter katoen. In 1721 werd katoen het eerst verbouwd aan de Chesapeake Bay, later breidde het katoengebied zich uit langs de Atlantische en Golf-kustgebieden. De voornaamste katoenstreken vindt men in Texas, Mississippi, Arkanas, Alabama en Georgia. Hop werd vroeger alleen in New York, aan de Mohawk en de boven-Delaware verbouwd, thans ook in de Siërra Nevada en in het Cascadegebergte; de opbrengst is ca. 35 % van de totale wereldproductie. De voedingsgewassen voor inheemsch gebruik, als verschillende klaver- en grassoorten, komen verspreid voor, vooral in de prairiestaten. b) Veeteelt. Evenals de landbouw heeft de veeteelt zich na de ontsluiting van het W. enorm ontwikkeld. Door de Spaansche kolonisten is het Texas-vee (relatief minderwaardig) ingevoerd; de uit Engeland en Nederland geïmporteerde rassen zijn zeer verbeterd, in het bijzonder in het gebied van de Atlantische kust tot aan de Groote Meren. In het O. legt men zich toe op het fokken van goed melkvee. Het aantal runderen (alle soorten tezamen) werd in 1937 geschat op 66 676 000 stuks. De paardenfokkerij staat in de Oostelijke landbouwstaten op een hoog peil. Het Amerikaan – sche paard stamt af van het Engelsche. Volgens de schatting van 1937 bedroeg het aantal paarden 11 527 000. Varkensteelt is door den verbouw van maïs in de Zuidelijke landbouwstaten van groot belang, evenals in die van het midden. Hun aantal bedroeg volgens schatting 42 774 000 (1937). Schapenteelt vindt men in de Cordilleren, waar vooral voor het vleesch wordt gefokt; aantal in 1937 52 676 000. Kippenfokkerij is vooral in de laatste jaren in de Oostelijke staten toegenomen. c) Visscherij. Deze levert groote opbrengsten. Vnl. aan de Oostkust, waar koude en warme zeestroomen zich mengen, is zij van beteekenis, evenals aan de Westkust van Alaska en bij San Francisco (conservenindustrie). Verder op de Groote Meren, terwijl de oesterteelt van Long Island en Chesapeake Bay bekend is. Appels Pruimen, versch . . . . . . 133.600 tons Pruimen, gedroogd . . . . . 177.200 „ . . 106.050 bushels Kersen Perziken . . 46.118.000 tons Abrikozen . . 233.000 „ Druiven . . 1.878.790 „ Sinaasappels 60.891.000 kisten Grapefruit . . 27.383.000 ,, Citroenen . . 8.316.000 „ d) Boschbouw. Van „boschbouw” kan slechts in de laatste jaren gesproken worden. Voordien heerschte roofbouw op groote schaal, waardoor in verschillende streken een schier onherstelbaar verlies aan den houtopstand werd toegebracht. In het O. is 3/4 van het vroegere bosch verdwenen. Deze roofbouw is aanleiding geweest tot de instelling van „National Forests”. In 1936 besloeg de oppervlakte van de National Forests 165 978 691 acres. Een campagne tot herbebossching is thans begonnen, mede in verband met de aan den dag getreden hevige bodemvernieling. Zoo ligt het in de bedoeling in de beide Dakota’s, Nebraska, Kansas en Oklahoma een zgn. Shelter Belt over meer dan 1 000 mijlen afstand te planten, ter bescherming van akkers en boerderijen. De Atlantische kuststaten ten Z. van de Delaware, de Zuidelijke Staten en het N.W. leveren nog hout. Het met bosch beplante gebied in de V. S., dat hout voor den handel kan leveren, is 494 898 000 acres groot. e) Mijnbouw. In de 2e helft yan de 19e eeuw begon de groote ontwikkeling van den mijnbouw. Opbrengst van de mijnbouwproducten in 1935 Gewas Beplant areaal (in 1000 acres) Opbrengst Suikerbieten . 9.177.000 short tons Suikerriet . . — 5.033.000 short tons Tabak . . . 1.467 1.167.068.000 pounds Katoen . . . 30.054 12.407.000 balen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . DE VEREENIGDE STATEN DE VEREENIGDE STATEN DE VEREENIGDE STATEN Nederlandsohe Toonkunstenaarsvereeniging, > Davidsfonds, > Oudstrijdersvereenigingen, > Vlaamsche Bibliophielen, enz. Vele zijn ook opgesomd onder ■>■ Vrouwenbeweging (sub B, Organisaties), en in het art. > België (kol. 468 vlg.), waar vsch. Sociétés (Royales), op gebied van wetenschap en kunst, staan opgegeven. Eindelijk vindt men ook allerlei vereenigingen vermeld onder ->• Bond, Genootschap, Maatschappij, Verbond, e.d. Enkele voornamere v. op cultureel, wetenschappelijk of artistiek gebied volgen hier nog: a) in Nederland: Vereeniging voor Alcoholbcstrijding bij het Snelverkeer (V. A. S.). Deze vereeniging stelt zich tot doel het snelverkeer alcoholvrij te maken. Door een veelzijdige propaganda tracht zij dit doel te bereiken. Leden van de vereeniging zijn tien drankbestrijdersvereenigingen, die hun werkingssfeer over heel Nederland uitstrekken. Verder kent V.A.S. tal van buitengewone leden, voor het meerendeel vereenigingen e.d., die met, haar streven sympathiseeren. Als uitvoerend lichaam heeft V.A.S. een Centraal Bureau te Rotterdam. Kruisverband Sem. Hoeven. Vereeniging voor Ambaehts- cn Nijvcrheidskunst, Nederlandsche (afk. V. A. N. K.), vereeniging, gevestigd te Amsterdam (administratie te Den Haag), opgericht in 1904. Doel: de ontwikkeling der ambaehts- en nijverheidskunst te bevorderen en de belangen harer beoefenaren voor te staan. Middelen onder meer; het houden van tentoonstellingen, het medewerken tot, het stichten en instandhouden van een openbare verzameling kunstnijverheid, het bevorderen van ambaehts- en kunstnijverheidsonderwijs en van het ambachtsonderwijs voor zoover dit hiermede verband houdt, het vaststellen van goede beginselen en het handhaven van regelen en gebruiken t.o.v. de vakbeoefening. VereenigingArbcidcrsßadioAmatcurs(VAßA).Deze socialistische Ned. vereeniging, opgericht in 1925, is een der vier algemeene organisaties, waaraan bij het zendtijdenbesluit van 1930 machtiging tot radio-uitzending in Nederland gegeven werd. > Radio-uitzending. Het bestuur wordt gekozen uit de door de plaatselijke groepen voorgedragen candidaten. Officieel orgaan is De Radiogids. __c 0 Verceniging voor armenzorg on weldadigheid, Nederlandsche, vereeniging, opgericht 27 April 1908 te Amsterdam. Doel : 1° contact tusschen lichamen en personen, die zich bewegen op het terein van het maatschappelijk stemwezen of daarin belang stellen; 2° zich van het maatschappelijk stemwezen op de hoogte stellen en houden; 3° voorlichting der openbare meening en het verstrekken van raad en inlichtingen aan openbare lichamen, instellingen en personen. Orgaan: (veertiendaagsch) Tijdschrift voor Armwezen, Maatschappelijke Hulp en Kinderbescherming. • Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. De in 1898 gestichte Ned. Natuurhistor. Vereeniging nam in 1904 het initiatief tot oprichting van de V. tot Behoud van Natuurmonumenten in Ned., die thans in alle Provincies een provinciale vereeniging heeft. In 1932 werd, tezamen met vele andere vereenigingen met wetenschappelijke en recreatieve doeleinden, opgericht de Contact-Commissie inzake Natuurbescherming in Nederland. De V. werkte samen met de genoemde Contact-Commissie om bij de regeering aan te dringen op spoedige totstandkoming van de reeds in de Troonrede van 1928 toegezegde Natuurbeschermingswet: tot dusver zonder resultaat. De V. heeft in ons land een 40-tal natuurreservaten, nationale parken e.a. natuurmonumenten, alles tezamen meer dan 10 000 ha groot, de in Dec. 1937 aangekochte 1451 ha groote „Imbosch” meegerekend (> Natuurreservaat; ook voor de bezittingen der provinciale organisaties). Volledige gegevens te vinden in het Jaarboek 1929- 1935 van de V. (blz. 7-10 en 122-125). Hendricks. Verceniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, opgericht 11 Aug. 1815 te Amsterdam, stelt zich tot taak het behartigen van de gezamenlijke belangen van den boekhandel en het uitgeversbedrijf, en het bevorderen van de samenwerking in het boeken graphisch bedrijf in den ruimsten zin. Zij brengt deze taak ten uitvoer o.a. door ordenende regelingen vast te stellen en te handhaven. Tot de belangrijkste daarvan behooren; handhaven van den boekprijs en het samenstellen van een lijst van erkende boekhandelaren (1 Jan. 1938: 1 590) en een lijst van erkende uitgevers (1 Jan. 1938: 398). Het aantal gewone leden bedroeg Jan. 1938; 739, het aantal buitengewone leden, vereehigd in den •> Centralen Raad van Vakbelangen; 11. Zie verder > Bestelhuis van den boekhandel; Boekverkooper; Uitgever. P.Coébergh. L i t.: Y. Loosjes, Gesch. v. d. Ver. ter bev. v. d. bel. d. boekh. 1815-1915; A. Loosjes, De Ver. t. bev. v. d. bel. d. boekh.; Th. W'nk, De instellingen der Vereeniging. Vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de Katholieken in Nederland, op initiatief van I. Vogels S.J. op 26 Sept. 1904 te Den Haag opgericht met zetel te Utrecht. Het doel ligt in den naam zelf uitgedrukt: men wilde de verspreide wetenschappelijke krachten onder de Katholieken, vooral de leeken, centraliseeren, met elkander in contact brengen en zoodoende tot verhoogde werkzaamheid in staat stellen. De drukbezochte alg. jaarvergaderingen evenals de meermalen per jaar gehouden afdeelingsvergaderingen toonen, dat dit doel voor een groot deel bereikt is. De v. geeft sinds 1907 geregeld jaarlijks Annalen uit (niet in den handel), waarin behalve vereenigingsverslagen belangrijke wetenschappelijke verhandelingen zijn opgenomen. In 1922 verscheen een lijst van geschriften van leden der Vereeniging, in 1931 gevolgd door een supplement. De v., daartoe in staat gesteld door het door haar beheerde, in 1929 gestichte Pater-de-Groot-fonds, subsidieerde talrijke wetenschappelijke uitgaven en telt (1937) 1 268 leden. Gorris. Vereeniging Hulp voor Onbchuisdcn, vereeniging, gevestigd te Amsterdam, opgericht 21 Juli 1904. Doel: aan hen, die van huisvesting verstoken zijn, onderonder komen en zoo noodig verdere hulp te verleenen tot het voorzien in eigen onderhoud. De v. is bevoegd haar zorgen uit te strekken tot minderjarigen, die duurzaam moeten worden verzorgd, en tot personen, wier verzorging noodig is in verband met de uitvoering der kinderwetten en der reclasseeringsregeling. Vereeniging Nederland in den vreemde, vereeniging, gevestigd te Den Haag, koninklijk goedgekeurd 28 Juli 1914. Doel: buiten Ned. meer algemeen bekend te maken, hetgeen door Nederland (waaronder ook worden begrepen Ned.-Indië, Suriname en Curaijao) en de Nederlanders op economisch, sociaal, wetenschappelijk en kunstgebied is tot stand gebracht; juiste begrippen omtrent Ned. en de Ned. toestanden te ver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . VEREENIGDE STATEN VAN AMERIKA I 1. San Antonio (Texas). 2. San Francisco met de brug over de Golden Gafe (Californië). 3. Detroit (Michigan). 4. Niagara Falls (New York – Canada). 5. Santa Barbara (Californië). 6. Mt. Lassen (Californië). 7. Baai bij lampa (Flonda). 8. Ouray, te midden van de bergen (Colorado). 9. Lake Alice in het Nat. Forest van Colorado. VEREENIGDE STATEN VAN AMERIKA II 1 Grand-Canon (Arizona). 2. „Death Valley” (Californië). 3. Grinnel-gletsjer in het Glacier Nat. Park (Montana) 4 Mammoetsboom in het Sequoia Nat. Park (Californië). 5. Mt. Rainier (Washington). 6. Indianendorp (New Mexico).J 7. Tempel der Mormonen te Salt Lake City (Utah). 8 en 9. Waterval en geyser in het Yellowstone Park (Wyommg).; 10. Waterval in het Yosemite Nat. Park (Californië), spreiden en in bepaalde gevallen voor een zeker Ned. belang op te komen. Vereeniging Hot Ncd. Kankcrinsfifuut, vereeniging, koninklijk goedgekeurd 17 Jan. 1914 en gevestigd te Amsterdam, alwaar zij een kliniek en laboratorium instandhoudt, ter kankerbestrijding. Vcrecniging Ons Leger, Koninklijke Neder-I ands c h e, vereeniging, gevestigd te Rotterdam, koninklijk goedgekeurd 4 Febr. 1925. Doel: de overtuiging omtrent de noodzakelijkheid van een deugdelijk weerstelsel en van de geestelijke, zedelijke en economische weerbaarheid in den ruimsten zin van Ned. en de overzeesche gewesten met het oog op de onafhankelijkheid en nationale veiligheid ingang te doen vinden en levendig te houden. Verceniging Onze Vloot, Konink 1 ij k e Nederlandsche, vereeniging, gevestigd te Den Haag, koninklijk goedgekeurd 26 Juli 1906. Doel: in afwachting van een internationale regeling, waardoor de verhoudingen tusschen de beschaafde staten uitsluitend door het recht beheerscht en een duurzame vrede verzekerd wordt: de instandhouding te bevorderen van een op de sympathie der natie steunende zoo krachtig mogelijke Ned. Zeemacht en het besef van de onmisbaarheid ervan aan te kweeken. Verecniging Oost en West, Konink 1 ij k e, vereeniging, gevestigd te Den Haag, opgericht 3 Mei 1899. Doel: het versterken van den band tusschen Nederland en zijn gebiedsdeelen in Oost- en West-Indië en het bevorderen, zoowel van beider gemeenschappelijke belangen, als die van Oost- en West-Indië in het bijzonder. Orgaan: het maandblad „Oost en West.” Verceniging Rembrand! fot behoud en vermeerdering van kunstschatten in \ed.. vereeniging, gevestigd te Amsterdam, opgericht 1883. Werkwijze: 1° Staat, provincie en gemeente en bij uitzondering andere corporatiën of personen door middel van voorschotten of giften behulpzaam zijn bij het aankoopen of instandhouden van kunstwerken. 2° Het zelf aankoopen van kunstwerken. \erccniging tot veredeling van het volksvermaak, vereeniging, gevestigd te Amsterdam, koninklijk goedgekeurd 14 Mei 1871. Doel: veredeling der openbare vermaken. Middelen: 1° samenwerking met gelijksoortige vereenigingen. 2° Het opwekken tot het bieden van goed volksvermaak en het steunen van bijzondere personen en vereenigingen en het regelen daarvan. 3° Het inroepen van de medewerking der overheid, waar dit wenschelijk schijnt. Vereeniging lot vereenvoudiging van onze spelling. vereeniging, gevestigd te Amsterdam, gesticht in 1893. Doel: de invoering van de spelling-1934 te bevorderen, met voorbehoud dat de propaganda voor de oorspr. regeling van de buigings-n voortgezet zal worden. Orgaan: Vereenvoudiging. Vgl. > Kollewijn. Verccniging voor Volkscredietwezcn cn Woekerbestrijding, Nederlandsche, vereeniging, opgericht 30 April 1932. Doel: woekerbestrijding, met name door verbetering der organisatie van het nietcommercieele credietwezen en door het bevorderen van een doeltreffende uitvoering der geldsohieterswet. Secretariaat te Leiden. Yerecniging voor Vreemdelingenverkeer, Alg emeene Nederlandsche, vereeniging, gevestigd te Den Haag, koninklijk goedgekeurd 20 Jan. 1916. Doel: bevordering van het vreemdelingenverkeer naar en in Nederland en zijn overzeesche gewesten. Middelen: onder meer reclame, overleg met verkeersondernemingen, medewerking tot de vorming van plaatselijke vereenigingen voor vreemdelingenverkeer (V.V.V.). Toerisme. )>) In België. Vereeniging tot bevordering van het Ylaamsche boekwezen, > Uitgever. Maatschappij voor gocdkoopc woningen, zie > Arbeiderswoning (kol. 696). Natuurwetenschappelijk Genootschap „Dodonaca”, opgericht 1887, gevestigd te Gent. Publicatie: Biologisch Jaarboek. Société Phiiosophique Internationale de Lonvnin, opgericht 1894, gevestigd te Leuven. Publ.: Revue néoscolastique de Philosophie. Touring Club de Belgique, vereeniging, gevestigd te Brussel, welke het toerisme propageert en streeft naar het behouden van monumenten en merkwaardige landschappen e.d. Telt meer dan 300 000 leden. Het orgaan: Revue du Touringclub verschijnt tweemaal per maand, in Ned. en Fr. De belangrijkste Vlaamsche organisatie op dit gebied is de Vlaamsche Toeristenbond (zie hiervoor > België, kol. 421). Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, genootschap, gevestigd te Antwerpen, opgericht 1897. Telt ca. 2000 leden. Publicaties: Natuurwetenschappelijk Tijdschrift; Vlaamsch Geneesk. Tijdschrift; Vlaamsch Apothekerstijdschrift; Vlaamsch Diergeneeskundig Tijdschrift; Tijdschrift voor Verpleegkunde en sociale Geneeskunde. Vlaamschc Toponymische Vcrecniging, gevestigd te Leuven. Houdt zich bezig met de studie der Vlaamsche geographische benamingen. Vlaamsche Vcrecniging van Bibliothecarissen; opgerioht 1921, gevestigd te Antwerpen. Publicaties; De Bibliotheekgids (sinds 1922, 2-maandelijksch); Bibliotheekkunde (reeks vlugschriften voor den bibliothecaris). Vlaamsche Vcrceniging van Letterkundigen, gevestigd te Brussel. Vcreenigiiifj, Vrede van, > boerenoorlog. Vereenigingsgebouw (bouw k.). De samenstelling van een v. kan zeer uiteen loopen, al naar de bijzondere bestemming. Het centrum wordt evenwel gewoonlijk gevormd door vergader-, conversatie- of tooneelzalen. Eenvoudige v. bestaan gewoonlijk uit één dergelijke, voor meerdere doeleinden bruikbare zaal, dikwijls met een tooneel, en verder voorzien van entree met garderobe, toilets, e.d. v. Embden. Vercenigingen, Fransche wet op de, uitgevaardigd op 1 Juli 1901. Zij bepaalde, dat de v., ook de godsdienstige, vrij waren. Uitzondering werd alleen gemaakt voor de kerkelijke congregaties, waarvoor binnen de drie maanden na afkondiging toelating van staatswege werd vereischt. Lit.: Butel, Les cougrégations religieuses et la 10l Waldeck-Rousseau (1901). V. Houtte. Verecnigingsgymnastiek. De v., ook wel genoemd turnen, heeft veel gemeen met de „schoolgymnastiek”, omdat beide uit dezelfde oefensoorten bestaan (vrije oef.; toestellen; springen), de oefenvormen weinig verschillen en hun beider methodiek veel overeenkomst vertoont. In de schoolgymnastiek staat echter de hygiënisch-paedagogische doelstelling voorop, terwijl in de v. vnl. het sport-element richtsnoer is. Ooris. Vcreenlglnasrecht, -wezen, > Vereenkine: (sub B en C). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vereering van God en de Heiligen, zie > Beelden vereering; Heiligen vereering; Liturgie (sub I); Latria; Dulia; enz.; van relikwieën, zie > Relikwieën. Vereffening (Ned. faillissement srecht). Zoodra de failliete boedel in staat van •> insolventie verkeert, gaat de -s- curator over tot vereffening en tegeldemaking van alle baten: vorderingen worden geïnd, goederen, zoo noodig na van derden te zijn opgeëischt, in het openbaar of met toestemming van den rechter-commissaris onderhands verkocht. Na omslag van de faillissementskosten over ieder deel van den boedel, wordt hetgeen overblijft onder de schuldeischers van den gefailleerde verdeeld, volgens een door den curator opgemaakte, door den rechter-commissaris goedgekeurde en ingeval van verzet aan het oordeel der rechtbank onderworpen uitdeelingslijst. Voor België zie > Faillissement. Petit. Vereist, P i e t e r, schilder (vooral genre). * Ca. 1618 te Dordrecht, f na 1668. Ontleende veel aan Adr. v. Ostade. Lit.: y. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Verenwet, > Veerrecht. Vcrestering noemt men in de organische scheikunde de vorming van esters, o.a. door directe inwerking van zuur op alcohol: CH2COOH + HOC2H = CH3COOC2H5 + H2O. Genoemde reactie verloopt echter nooit volledig, steeds blijft een gedeelte onverbonden en treedt er een evenwichtstoestand tusschen de vier stoffen op, zoodat zuur, alcohol, ester en water naast elkaar voorkomen. Het proces is omkeerbaar en uit de ester -f- water wordt weer zuur en alcohol gevormd, een reactie, die men verzeepen noemt. Door voortdurend een van de vier bestanddeelen uit het mengsel weg te nemen, krijgt men een volledige esterificatie of verzeeping. Hoogeveen. Verf noemt men alle uitstrijkbare gekleurde vloeistoffen, die geschikt zijn om voorwerpen met een blijvende, beschermende laag te bedekken. In den regel gebruikt men hiervoor anorganische producten, pigmenten, die goed geroerd worden met olievemis of andere bindmiddelen, zoodat een zoo weinig mogelijk barstende laag wordt gevormd. De voornaamste verfpigmenten zijn: voor witte v.: loodwit, zinkwit, permanentwit (bariumsulfaat, zwaarspaat, fijnspaat of blanc fixe), lithopone en titaanwit. Zwarte v. bevat hoofdzakelijk zwartsel of graphiet. IJzerrood (ijzermenie, Spaansch of Engelsch rood, doodekop, polijstrood, colcothar), vermillioen (kwiksulfide, cinnaber), realgar en chromaatrood geven een roode v., terwijl een mengsel van chromaatgeel en chromaatorange, loodglit en oker gele en oranje verven geven. Blauwe v. bevatten ultramarijn (blauwsel), cobaltblauw of bergblauw. Door mengen met gele v. kunnen hieruit groene verven worden bereid, waarvoor ook chroomoxydgroen, schweinfürthergroen en cobaltgroen kunnen dienen. Met bolus, een soort kleiaarde, en umbra ontstaan bruine v. Behalve een groote dekkracht moeten de v. weerstand bieden aan de vele atmosferische invloeden, waaraan het geschilderde werk is blootgesteld. In de laatste jaren worden ook verschillende v. gebruikt, die uiterst fijn verdeelde metalen bevatten, o.a. aluminiumverf. Hoogeveen. Vcrlbrem of akkerbrem, > Heidebrem. Vcrfdruk, > Broomoliedruk. Vcrfmossei (Unio pictorura), mosselsoort uit het zoetwater, vooral in rivieren. Schaal langwerpig; het slot draagt tanden. De lengte bedraagt ong. 9 cm, de hoogte 4 cm. De schalen worden wel als verf bakjes gebruikt. De v. wordt ook riviermossel genoemd. Verga, Giovanni, Ital. romanschrijver. * 31 Aug. 1840 te Catania, f 27 Jan. 1922 aldaar. Zijn aanvankelijk romantische en passioneele verhalen over het Sioiliaansche leven ondergingen een verandering na het langdurig verblijf te Milaan. V. werd toen aanhanger van het > verismo en gaf de bittere realiteit van het klein burgerlijk bestaan weer. Het gekunstelde der eerste periode viel weg. Tigre Reale en I Malavoglia gelden als zijn beste romans; V.’s tooneelbewerking der oorspronkelijk als novelle geschreven Cavalleria rusticana werd door Mascagni’s muziek wereldberoemd. Lit.: Studi Verghiani (3 dln. onder redactie van L. Perroni, 1929). Ellen Russe. Vcrgaarkom, > Irrigatie (2°). Vergadering. Recht van vergadering (N e d. recht) vindt zijn grondslag in art. 9 der Grondwet. De uitoefening van dit recht wordt (vlg. dit art.) geregeld en beperkt in het belang der openbare orde. De wet van 22 April 1855 Stbl. 32 bepaalt dienaangaande het volgende. Voor openbare vergaderingen tot beraadslaging in de openlucht is vergunning van den burgemeester noodig, van wiens beslissing beroep op den Commissaris der Koningin in de provincie openstaat. Deze kan zijnerzijds een door den burgemeester gegeven vergunning intrekken. Tot alle openbare vergaderingen heeft de politie toegang. Zij is bevoegd alle vergaderingen te ontbinden, wanneer de openbare orde verstoord wordt. Verder bevat de wet bepalingen over het dragen van wapenen in openbare vergaderingen en omtrent bijeenkomsten tot beoefening van den wapenhandel. Op 19 Mei 1938 is een wetsontwerp tot wijziging der onderhavige wet aanhangig gemaakt. (Belg. recht). In België is het recht van v. verzekerd door art. 19 van de Grondwet. Dit artikel maakt een onderscheid tusschen de v. in open lucht en de v. in gesloten lokalen. V. in open lucht op straten of pleinen zijn onderworpen aan de politiewetten en aan de gemeentereglementen van politie. Deze kunnen voorzien, dat dgl. v. voorafgaandelijk aan de betrokken bestuursoverheid moeten aangevraagd worden. Voor v. van vreedzame en ongewapende burgers in gesloten lokalen kan geen voorafgaande regeling worden opgelegd. Niettemin moeten de burgers, die aldus vergaderen, zich gedragen naar de wetten, die de uitoefening van het recht van v. regelen, vnl. de wet van 16-24 Aug. 1790 en art. 94 van de gemeentewet. L i t.: K. Brants, De Staatsinrichting van België (31987). Rondou. Vergadering, Groote, heet in Nederland; a) de vergadering der Staten-Generaal, die na den dood van Willem II op initiatief van Holland 18 Jan. 1651 te Den Haag bijeenkwam om besluiten te nemen aangaande de Unie, religie en militie. Om het houden van ruggespraak onnoodig te maken, bestond zij uit de volledige Provinciale Staten, vandaar haar naam. In zake den godsdienst werd niets veranderd; ten opzichte van de militie werd de gewestelijke bevoegdheid ten koste van die der generaliteit vergroot. Over de Unie werd niets besloten. Het doel der vergadering werd niet bereikt. b) In Nov. 1716 werd een tweede Gr. V. gehouden met als hoofddoel verbetering van den regeeringsvorm door versterking der eenheid. Na negen maanden Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . ging ook zij uiteen zonder het gestelde doel te hebben bereikt. J. D. M. Cornelissen. Vergauwcn, Jaco b u s, Minderbroeder. * 19 Febr. 1757 te Verrebroek (Waas), f 16 April 1842 te Tielt (W. VL). Heldhaftig apostel onder het Fransche schrikbewind, herstelde hij nadien de Orde in Vlaanderen en werd er de eerste provinciaal van. Lit.: Leven van den zeer eerw. pater J. V. (1863). Vergé. Papier, dat, tegen het licht gehouden, lijnen vertoont, welke afkomstig zijn van de metaaldraden uit den schepbak, of imitatie-lijnen van deze draden toont, heet „vergé”. Vcrgeet-mij-nictje (Myosotis), een plantengeslacht van de fam. derruwbladigen, komt met 40 soorten in de gematigde streken van Europa en Azië , voor. In onze streken groeien algemeen, alle met blauwe bloempjes, op vochtigen grond: het zode-v., M. caespitosa, en moeras-v., M. palustris; op bouwland voorjaarsv., M. arenaria, veelkleurigv.,M. versicolor, met jonge gele, later blauwe bloemen, en het middelste v., M. intermedia, terwijl M. alpestris (silvatica), het bosch-v., veel gekweekt wordt, soms met witte bloemen; tweejarige plant. Bonman. Verfjeidintjstaksen, Retributie. Vergelijkende godsdienstwetenschap, > Godsdienstgeschiedenis. Vergelijking. 1° (P hi 1 o 1.) Vergelijkingen worden bij uitleg en heel bijzonder in de litteraire taal gebruikt om hetgeen men denkt en voelt voor den hoorder of lezer meer toegankelijk te maken door het erneven plaatsen van een feit, voorwerp enz., dat dezen meer vertrouwd is. Zij verschillen dus van ■> metaphora. De syntactische verbinding kan op allerlei wijze gebeuren. In de Homerische v. wordt het beeld zelfstandig uitgewerkt, gewoonlijk ook in zelfstandige tusschenzinnen: één punt van v. (tertium comparationis) is voldoende. Een wetenschappelijke v. echter eischt toepassing tot in de détails, v. d. Eerenleemt. Lit.; H. Padberg, De mooie taal (1924). 2° In de wis k. verstaat men onder een v. een uitdrukking van de gedaante A = B, waarbij in A of B of beide een of meer onbekenden optreden. Naar de uitdrukkingen, welke door A en B worden voorgesteld, worden de vergelijkingen nader onderscheiden in algebraïsche vergelijkingen, transcendente vergelijkingen, differentiaalvergelijkingen, enz. A en B heeten de beide leden van de vergelijking. Zijn A en B veeltermen in een of meer onbekenden, resp. van den graad ra en n, dan heet A = B een algebraïsche vergelijking van den graad n, indien we aannemen, dat n grooter dan of gelijk aan m is. Een algebraïsche vergelijking van den n-den graad in één onbekende kunnen we steeds in de gedaante aoxn+aIxn-1 + ... . + an= 0 (a 0 ongelijk 0) brengen; an heet de bekende term van de vergelijking. Onder een wortel van een vergelijking verstaat men een zoodanige waarde voor de onbekende (x), dat het linkerlid van de vergelijking gelijk wordt aan het rechterlid. Volgens de fundamentaalstelling van de algebra heeft elke algebraïsche vergelijking van den n-den graad in één onbekende en met bestaanbare of complexe coëfficiënten n wortels. Zijn deze wortels alle verschillend, dan heeten ze enkelvoudig. Komt een wortel bijv. k maal voor, dan heet dit een meervoudige (k-voudige) wortel; men noemt kde multipliciteit van dezen wortel. Lit.: F. Schuh, Lessen over de hoogere algebra (I 91921; II 91924); R. Fricke, Lehrbuoh der Algebra (I 1924). Verriest. Vergerio, Pietro Paolo, Reformatorisch agitator in Italië. * 1498 te Capo d’lstria, f 4 Oct. 1665 te Tübingen. Hij werkte als nuntius van paus Paulus 111 in Duitschland voor de bijeenroeping van een concilie (1633-’36), waar hij ook Luther te Wittenberg een bezoek bracht, werd in 1536 bisschop van Modrus, daarna van Capo d’lstria, maar vluchtte in 1549 onder verdenking van ketterij. Sinds 1663 fungeerde hij te Tübingen als raadgever van den hertog van Wurttemberg. Door vele polemische vlugschriften bevorderde hij de Evangelische beweging in Italië. Moeras-vergeet-mij-nietje. Links: bloempje; rechts; kelk. Vergevingsgezindheid, > Vijand (sub: vijand liefhebben). Vergezeld (heraldiek) wordt gezegd van bijfiguren naast een hoofdfiguur in een wapenschild: een schuinbalk, vergezeld van twee dolfijnen (de Ranitz). Vergift noemt men die stoffen, die, in betrekkelijk kleine hoeveelheid in het lichaam gebracht, daar chemisch werkend, abnormale verschijnselen of den dood kunnen veroorzaken. Bij herhaald gebruik kan men, zij het niet zonder schade, aan sommige v. wennen, zoodanig dat men er niet meer buiten kan (verslaving) of dat men steeds grootere hoeveelheden verdragen kan (gewenning); bij andere v. daarentegen kan bij een volgende dosis plotseling vergiftiging optreden, doordat van de voorafgaande nog hoeveelheden in het lichaam achtergebleven waren (cumulatie; bijv. bij gebruik van ->■ vingerhoedskruid). De Nederl. Wet op de Uitoefening van de Artsenijbereidkunst onthoudt zich van een definitie van v., maar bepaalt wel, dat bij K.B. worden vastgesteld een lijst A van v., die in apotheken in gesloten vergiftkasten moeten worden bewaard, en een lijst B van v., die, mits met een blauw kruis gemerkt, ook buiten de vergiftkasten bewaard mogen worden, en dat de aflevering van v., anders dan op recept, alleen op onderteekende aanvragen in verzegelde voorwerpen mag plaats hebben, terwijl deze afleveringen in een vergiftregister moeten worden aangeteekend. Hillen. In de Belgische Pharmacopee (4e uitg.) worden de giftige stoffen in vijf lijsten verdeeld. De stoffen, in lijst I vermeld, mag de apotheker vrijelijk afleveren, maar de vaten, waarin deze stoffen worden afgeleverd, moeten op een bijzonder, oranjerood, aanhechtbriefje een doodshoofd dragen, benevens de vermelding „vergift-poison”. De stoffen, in lijst II vermeld, mag de apotheker slechts af leveren op grond van een behoorlijk door een geneesheer of veearts geschreven, onderteekend en gedagteekend voorschrift, of op ge- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . schreven, onderteekende en gedagteekende aanvraag van een als achtbaar bekendstaand persoon, die het gebruik moet aangeven, dat van de stof zal worden gemaakt. De vaten, waarin deze stoffen worden afgeleverd, moeten het aanhechtbriefje met doodshoofd en de vermelding „vergift-poison” dragen. De giftige stoffen, in lijst 111 vermeld, zijn aan dezelfde bepalingen als de stoffen der lijst II onderworpen, maar moeten bovendien in een gesloten kast bewaard worden. Lijst IV geeft de stoffen aan, die door den apotheker slechts op vertoon van een voorschrift door een geneesheer of veearts onderteekend, mogen afgeleverd worden. In lijst V worden de stoffen vermeld, die door de internationale Opiumovereenkomst bedoeld worden, en bewaard en afgeleverd moeten worden overeenkomstig de wetten en Koninklijke Besluiten, die den verkoop van slaapwekkende en verdoovende stoffen regelen. Heymans. Vergiftiging (geneesk.) is een functiestoornis, die wordt tevoorschijn geroepen door een stof, die hetzij in het geheel niet, of niet in die hoeveelheid in het lichaam thuis hoort. Of een stof als gift werkt, hangt af van de plaats waarop zij wordt aangewend, van haar oplosbaarheid en van de mate, waarin zij door het lichaam wordt opgenomen en omgezet. Ook de snelheid, waarmee de stof weer uit het lichaam wordt uitgescheiden, en andere factoren (bijv. de vullingstoestand van de maag) zijn van invloed; er bestaat bovendien een groot individueel onderscheid in gevoeligheid voor bepaalde giften, niet alleen tusschen verschillende zieken, maar ook tusschen gezonden. Men onderscheidt acute v., door een enkele doéis, van chronische v., door langdurig gebruik. Behalve bij poging tot moord, tot opwekking van abortus, kunnen v. optreden als beroepsvergiftiging (> Beroepsziekte; Beroepshygiëne, sub 9°), door overmatig gebruik van medicamenten en bij huishoudelijk gebruik van verschillende stoffen. Van de beroepsvergiftiging is de meest bekende de loodvergiftiging of saturnisme (komt voor bij schilders, accumulatorenmakers, letterzetters, glazuurwerkers e.d., in acuten zoowel als in chronischen vorm) en de koolmonoxydvergiftiging; de laatste, een gasvergiftiging, treedt vaak bij chauffeurs op (uitlaatgassen). Behalve door onachtzaamheid bij huishoudelijk gebruik kunnen vergiftigingen ontstaan door bedorven etenswaar (voedselvergiftiging; > Voedingsmiddelen), door loodhoudende poeders, arsenicum bevattend bier en wijn (zie ’tartikel > Arsenikvergiftiging), schoenpoetsmiddelen, ondeugdelijke pannen, etc. Vgl. ook het art. •> Alcohol (sub Alcoholmisbruik); Nicotine; Morphine; Opium. Terwijl de verschijnselen der v. voor ieder vergift verschillend zijn, berust de geneeswijze schematisch op de volgende principes: 1° Het gif uit maag en darm trachten te verwijderen (vaak maagspoeling en laxeeren). 2° Het gif zoo mogelijk in een niet giftige stof te veranderen of te binden (gewoonlijk dierlijke kool, eventueel specifieke antigiften). 3° De verschijnselen te verwijderen, die door de vergiftiging zijn teweeg geroepen (prikkeling van bloedsomloop en ademhaling). v. Balen. Bccht. V. is een om de moeilijkheid van opsporing en bewijs herhaaldelijk voorkomende wijze van doodslag of moord. Vooral moordenaressen, tot geweld minder in staat, gebruiken dit middel. In het N e d. strafrecht isv. niet een afzonderlijk misdrijf. Ze valt er onder doodslag of moord. Pompe. In het Belg. recht wordt v. genoemd: dood- slag gepleegd door middel van zelfstandigheden, die min of meer snel den dood kunnen teweegbrengen, op welke wijze ook die zelfstandigheden aangewend of toegediend worden. V. is een verzwarende omstandigheid van doodslag. Collin. Vcrgiltleer of toxicologie is de wetenschap, die zich bezighoudt met de kennis der > vergiften in haar geheelen omvang. Vergiiius, andere spelling voor > Virgilius. Vergniaud, Pierre Victorin, redenaar van de Girondijnen. * 31 Mei 1753 te Limoges, f 31 Oct. 1793 te Parijs. Na advocatenpraktijk werd V. door Bordeaux gekozen in Législative en Conventie; was er meer redenaar dan staatsman en door zijn indolentie meer man van het woord dan van de daad. Ofschoon republikein, bood hij kort voor 10 Aug. 1792 aan den troon te redden, mits Lodewijk XVI de Gironde de leiding liet. Lodewijk wees hem af, waarom V. 10 Aug. in de Conventie zijn schorsing voorstelde. Om Lodewijk het leven te sparen, wilde V. de beslissing laten aan een plebisciet, maar toen dit mislukte, stemde hij, geïntimideerd door de Jacobijnen, voor do doodstraf. In den daarop volgenden strijd tegen de Montagne leed de Gironde de nederlaag en werdV. met 21 partijgenooten geguillotineerd. V. Claassen. Vergnies, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (X 111176 E 6) ten Z.O. van Beaumont; opp. 1 126 ha; ca. 270 inw.; rotsachtige ondergrond; landbouw, veeteelt; bosschen; kerk uit de 15e eeuw; oudheidkundige vondsten. Vergoddelijking, 1° in de mystiek synoniem met de innigste vereeniging met God, a.h.w. transformatie in God, ook Theosis genoemd. De term heeft soms aanleiding gegeven tot misverstand, opgevat als een terugkeer in God, uit wien de ziel langs den weg der emanatie zou zijn uitgevloeid. Ruusbroec gebruikt zelfs de termen uitvloeien en weder invloeien in de Godheid. Ook Eckehart is zeer sterk in zijn uitdrukkingen, die dan ook als uitingen van pantheïsme zijn verstaan en veroordeeld. De bedoeling in de Katholieke mystiek is echter, dat de ziel zich innig bewust wordt, dat God, die haar wezen instandhoudt, in het diepste daarvan woont, in haar werkt en leeft en dat zij zich met God moet vereenigen om te zijn, wat God wil, dat zij is. Door zijn genade is God nog inniger het medebeginsel van al haar handelingen. Het bewustzijn van deze inwoning Gods, deze aanschouwing van God in zichzelve als haar grond en tegelijk als haar Bruidegom zoo innig mogelijk met haar vereenigd, zoo, dat zij slechts één wil, één leven hebben, en zoo, dat ook God de ziel in die vereeniging gebonden houdt, wordt in figuurlijken zin v. genoemd, maar is en blijft een innige vereeniging van God en mensoh met volledig behoud van eigen bestaan en wezen en van den oneindigen afstand, welke er tusschen schepsel en Schepper bestaat. Brandsma. 2° Voor vergoddelijking van personen e.d., zie > Apotheose; Heerscherscultus; Heldenvereering. Vergroeiing (p 1a n t k.) van twee plantendeelen komt tot stand, als deze deelen zeer dicht bij elkaar worden aangelegd, zoodat zij bij de verdere ontwikkeling aan elkaar vast komen te zitten door het uitgroeien van het weefsel, waardoor zij reeds in aanleg met elkaar in verbinding staan. Ook is het mogelijk, dat een plantendeel, dat van een plant is losgemaakt, met een andere plant vergroeit om daarmee ten slotte één geheel uit te maken. Dit is echter alleen mogelijk, wanneer het gaat om de Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder Vf ... . vergroeiing van de deelen van twee naverwante plantensoorten. In den tuinbouw maakt men hiervan gebruik bij de veredeling der planten (bij het enten, copuleeren en oculeeren). Melsen. Vcrr/rootfjlas, > Loupe. Verfjrooting, 1° (n atu u r k.) zie het art. > Afbeelding (natuurk.). 2° (Beeldhouwwerk) > Vergrootingsmachine. 3° (Photographie) Voor het maken van een vergrooting van photogr. opnamen wordt het negatief in een vergrootingsapparaat (in principe een projectielantaam; ■> Projectie, 3°) geplaatst en liet gevormde negatieve beeld wordt op de gewenschte grootte op de projectieplank geprojecteerd door den afstand tusschen negatief en projectieplank te regelen. Na scherpstellen hecht men op de projectieplank het gevoelige papier, waarna men belicht. Vrij algemeen worden tegenwoordig, in plaats van de horizontale, verticaal werkende apparaten toegepast. De > kleinbeeldphotographie heeft het vergrooten tot een zeer belangrijke techniek ontwikkeld. Vercjrooliiujsmachnic (voor beeldhouwwerk). Voor het vergrooten van boetseerwerk en beeldhouwwerk wordt door den beeldhouwer een instrument gebruikt, dat, hoewel zeer verschillend van uitvoering, bij alle in gebruik zijnde typen in het kort op het volgende neerkomt. Vanaf een in de ruimte vaststaande spil wordt door middel van een stift een punt aangewezen op het kleine model, waarna automatisch of door uitschuiving zóóveel verder van de vaste spil een punt wordt aangewezen op het groote model als het beeldwerk vergroot moet worden. Op het kleine en op het vergroote beeldwerk wordt dit punt aangeteekend. Dit punteeren wordt voortgezet, totdat door een voldoend aantal punten het beeldwerk in hoofdvorm vastgesteld is. Het bijwerken en voltooien gebeurt op het oog. Men bedenke, dat beeldhouwwerk drie dimensies heeft en dat, wanneer men bijv. vijfmaal wensoht te vergrooten, dit vijfmaal in de hoogte, vijfmaal in de breedte en vijfmaal in de diepte is; de vergroeiing is dus 125 maal. Hoe zuiverder het vergrootingsinstrument werkt en hoe meer punten men plaatst, des te precieser wordt het model vergroot. Etienne. Vergulden, -> Edelsmeedkunst (kol. 706);Verchromen. Verguld-op-snce. Wanneer een boek gebonden wordt, snijdt men gewoonlijk de bladen aan boven-, onder- en voorzijde gelijk af, opdat het zich gemakkelijk laat bladeren. Bovendien verzamelen ongelijke kanten stof, wat het behoud van een boek niet ten goede komt. Deze afgesneden zijden worden wel gekleurd of verguld, hetgeen het aanzien zeer verfraait; in het laatste geval heet zulk een boek verguld-op-snee. Zie ook Kopverguld. Poortenaar. Vergunning, ander woord voor > concessie. Speciale beteekenis heeft v. 1° in de Ned. > drankwet. Deze beperkt den verkoop in het klein (= minder dan 10 1) van dranken, doordat zij voor een verkoopgelegenheid van sterke of zwak-alcoholische en alcoholvrije dranken resp. een vergunning of een verlof vordert. In gemeenten van meer dan 6 000 inw. worden de vergunningen tot verkoop van sterken drank onderscheiden in tap- en slijtvergunningen. ïapvergunning is v. tot verkoopen voor gebruik ter plaatse, slijtvergunning voor gebruik elders. V. tot tappen en slijten is volledige v. Hotel- en logementsvergunning staat toe verkoop tot gebruik ter plaatse aan logeergasten. Soc i ëteitsvergunning geeft bevoegdheid om in een sociëteit te verkoopen tot gebruik ter plaatse. De verloven onderscheidt men in verlof A en B. Verlof A geeft recht tot verkoop van zwak alcoholischen drank voor gebruik ter plaatse en elders. Verlof B tot verkoop van alcoholvrijen drank voor gebruik ter plaatse. Voor verkoop van zwak alcoholischen en alcoholvrijen drank niet tot verbruik ter plaatse wordt geen verlof vereischt. Altijd moet bij zwak alcoholischen drank het alcoholpercentage vermeld staan. Voor v. en verlof moet resp. een vergunnings- en verlofsrecht betaald worden. Aan het aantal v. en verloven is een maximum-grens gesteld (> Maximumstelsel). Ook worden bij het verleenen van v. en verloven eischen gesteld aan eigenaar, inrichting e.d. (■>• Herbergwezen-hervonning). Kruisverband Sem. Hoeven. Lit.: Drankwetgids door N.C.A. (] 937; verkrijgbaar Centr. bureau van Sobrietas, Den Bosch). 2° Ned. tabakswet. Art. 14 van de tabakswet (Stbl. 1921, nr. 712) eisoht voor elk bedrijf, waarin men zich bezighoudt met de productie of den handel van tabak e.d., een door de belastingadministratie afgegeven bedrijfsvergunning. De kosten zijn 6 gld. per jaar. Lit.: Zie Tabaksaccijns. Vergy, borchgravinne van, een naar een Fransch origineel, in 1315 voltooide Mnl. novelle (1 127 verzen): een drama der jaloerschheid, dat om het menschelijk gebeuren en de diepte van gevoel als een voorlooper mag beschouwd worden van den modernen psychologischen roman. De hertogin van Bourgondië geraakt verliefd op een ridder; daar deze haar niet ter wille is, klaagt zij hem bij den hertog valschelijk aan. De ridder redt zich door den hertog zijn liefde voor een andere bekend te maken. De hertogin komt achter het geheim en tergt er haar mededingster mede, die, haar geheim verraden ziende, zich doodt. Ui tg.: F. A. Stoett (in; Lett. Pantheon, 1892). Er bestaat ook een Volksboek van ca. 1550. V. Mierlo. Verhaegen, Arthur, baron, Belg. socioloog, een der grootste figuren van de Christelijke arbeidersbeweging. * 31 Aug. 1847 te Brussel, f 11 Sept. 1917 aldaar. Studeerde aan de universiteit te Gent. Zoowel bij het opstellen van het Kath. sociaal programma als bij het organiseeren der Christelijke arbeiders vervulde hij een belangrijke rol. Hij stichtte 2 Sept. 1888 de mutualiteit Vrede en werd voorzitter van den Antisocialistischen Werkliedenbond van Gent, opgericht 19 Jan. 1891. V. is vooral bekend om zijn rol in den Belgischen Volksbond, welken hij samen met Helleputte en Nobels op 2 Febr. 1891 te Leuven had gesticht en waarvan hij in 1894 voorzitter werd. Hij had een heftigen strijd te voeren eenerzijds tegen den conservatieven vleugel der Kath. partij met Woeste (na herhaaldelijk ingrijpen van den paus en van de Belg. bisschoppen had V. het pleit gewonnen, vermits vanaf 1906 de Christel, werklieden het recht verwierven om bij de verkiezingen eigen candidaten voor te dragen op de gemeenschappelijke Kath. lijsten), anderzijds streed hij tegen het Daensisme (zie > Daens). In 1892 lid van den Hoogeren Arbeidsraad, en in 1899 lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, waar hij vooral bij de besprekingen over de sociale wetgeving uitschitterde. Tijdens den Wereldoorlog werd hij om zijn vaderlandsche houding door de Duitschers in 1915 aangehouden en naar Duitschland gevoerd; 27 Juni Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder W ... . 1917 werd hij, doodelijk ziek, naar Brussel teruggebracht. V. was ook de medewerker en opvolger van baron de Bethune, den hersteller der Christelijke kunst in België, stichtte de St. Lucasschool te Gent, was de architect van de St. Macarius en de St. Jozef te Gent, van de kerk van het Allerheiligste Sacrament te Rome, enz. Ook als archaeoloog en als historicus trad V. zeer op den voorgrond. W erken: Jules Lammens et les Oeuvres catholiques (1909); Vingt-einq années d’aetion sociale (1911); La Manifestation nationale du 7/9/1884 a Bruxelles (1885). Talrijke brochures, zooals Le minimum de salaire (1892); Le minimum de salaire dans les adjudioations publiques (1893); De Vakvereeniging; Les cinquante dernières années de I’ancienne univ. de Louvain 1740-1796 (1884); Le Cardinal de Frankenberg, archevêque de Malines, 1726- 1804 (1889). L i t.: G. Gabriël, Baron A. V. (1931); G. Eylenbosch, Vijftig jaar sociale, politieke, katholieke actie (1934). V. Helshoecht. Verhaeghen, 1° Bmmanuel, Minderbroeder-missionaris; broeder van 2°. Kloosternaam ■> Fredericus (zie aldaar, kol. 153). 2° Jozef (kloosternaam: Theotimus), Minderbroeder, bisschop-missionaris, martelaar; broeder van I°. * 19 Febr. 1867 te Mechelen, f 19 Juli 1904 te Cha-tse-ti (China). Vertrokken naar Z.W. Hoepel in 1894, werd hij er apost. vicaris en titulair-bisschop van Siena in Nov. 1900. Met zijn broeder p. > Fredericus en p. > Florentius laf doodgemarteld. Lit.: p. Lad. Kerehove, Vijf Belgische martelaren uit de orde der Franciskanen (1922). Allossery. Verhaer, Franciscus, > Haraeus. Verhaeren, Emile, Fransch-Belgisch lyrisch dichter. * 21 Mei 1855 te St. Amands a. d. Schelde (bij Antwerpen), f 27 Nov. 1916 (door een trein vermorzeld in het station te Rouaan). Een van de belangrijkste figuren van de symbolistische school, die ver buiten de grenzen van zijn land vermaardheid verworven heeft. Hij deed zijn intrede in de literatuur met de ophefmakende romantisch-naturalistische Flamandes (1883), die gevolgd werden door de ascetische Moines (1886). Allengs verloor hij echter het Katholieke geloof zijner jeugd en van de zware psycho-pathologische crisis, waaronder hij vele jaren leed, getuigen zijn bundels Les Soirs (1887), Les Débacles (1888) en Les Flambeaux noirs (1890). Rust vond hij ten slotte in zijn liefde tot zijn jonge vrouw, die zich uitspreekt in de zonnige „Heures” (drie bundels van 1896 tot 1911), waar tusschendoor nog vsch. andere bundels verschenen. Het blijkt, dat V. intusschen was gekomen tot een zuiver naturalistische wereldopvatting en een zuiver menschelijk optimisme, dat echter gruwelijk werd teleurgesteld door den Wereldoorlog (Ailes rouges de la Guerre, uitg. 1917). V., die in den vreemde vooral niet slechts bekend stond als de dichter van het hedendaagsch proletariaat, doch evenzeer als de meesterzanger van Toute la Flandre (vijf bundels, 1904-’2O), groeide tijdens den laatsten oorlog uit tot een indrukwekkend zinnebeeld van het gemartelde en strijdende België. In Le Cloitre (1900), Philippe II (1902), Hélène de Sparte (1912) bewees hij ook als dramaturg zijn woord te zeggen te hebben. Conclusie: Deze verfranschte Vlaming, gedenationaliseerde Belg en ontkerstende gevoelssocialist, vol droomen van rechtvaardige goedheid, is eerder chronologisch dan wel ideologisch onder de symbolisten te rangschikken. V. was immers vooral een streng zelfstandige persoonlijkheid, wiens oorspronkelijk talent té eigenaardig en té breed was tevens om onder de plak te zitten van wie of wat ook. Van zijn geprononceerde originaliteit getuigt, meer nog dan de inhoud van zijn poëzie, de aangewende dichttrant: vrije verzen van een zeer bijzonder en voorzeker uniek maaksel. V. is een groot, doch slechts zelden zuiver dichter. Hij is een woeste, verpletterende natuurkracht. Beeld- en klankenrijke, doch bonkige, stroeve taal. Uitg.: werken meestal bij den „Mercure de France”; ook La Belgique sanglante (1915) en La Belgique dévastée (1916). —• Lit.: S. Zweig, É.V., sa vie, son oeuvre (1910); R. Golstein, E.V. La vie et I’oeuvre . .. (1924); Ch. Baudoin, Le symbole chez V. (1924); E. Estève, Un grand poète de la vie moderne, E.V. (1928); E. Starkie, Les sources du lyrisme dans la poésie d’E.V. (1928); A. Moekel, Dn poète de I’énergie, E.V. (1933); H. Frets, L’élement germanique dans I’oeuvre d’E.V. (1935); A. Vandevoir, Lettres d’amour a Marthe Verhaeren (1938); R. E. Sussex, L’idée d’humanité chez Emile Verhaeren (1938). Willemyns. Verhalende geschiedenis of weergevende g. is de beschouwing van het historisch gebeuren, die, zonder het genetisch en het pragmatisch moment geheel te verwaarloozen, toch de meeste waarde hecht aan de duidelijke en overzichtelijke weergave der feiten. L i t.: A. Feder, Lehrb. d. hist. Methodik (Regensburg 31924); J. Huizinga, wetenschap der geschiedenis (1937). F.Sasssen. Verhang, > Rivier, Verval. Verharscn (schei k.). Bij reacties van betrekkelijk eenvoudige organische stoffen worden soms verbindingen met hoog moleculair gewicht gevormd. Deze hebben verschillende eigenschappen gemeen met de in de natuur voorkomende harsen; de reactie, waardoor zij ontstaan, wordt daarom v. genoemd. Vroeger werd het optreden van v., zoowel in de techniek als bij wetenschappelijk onderzoek steeds als een bezwaar onderwonden; in den laatsten tijd heeft men echter geleerd deze omzettingen zoo te leiden, dat er de zeer waardevolle > kunstharsen door ontstaan (bijv. condensatie van phenol of ureum met formaldehyde, polymerisatie van verschillende vinylderivaten, enzoovoorts). de Roy van Zuydetoijn. Vcrhee, Wouter, van Gouda, tweede helft van de 16e eeuw; lid van de Goudsche kamer De Goudbloem, zou de dichter zijn van De Vasten en de Vastenavond (eerder een verdediging van de vastenavondgrappen tegen de strenge opvatting der Calvinisten), van misschien nog een paar ernstige stukken en van het grappige Twee bedelaars, die twee Italiaansche luizen als present komen aanbieden. Lit.; G. Kalfl (in; Tijdschr. Ned. Taal- en Letterkunde, 1885, 137-153). V. Mierlo. Vcrhcgfien, Theodoor, voorman op het terrein der Kath. boerenorganisatie. * 28 Nov. 1869 te Buggenum (Limb.). Had een groot aandeel in het Emile Verhaeren. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W tot stand komen der Boerenbonden. Is sinds 1909 voorzitter van den Limb. Land- en Tuinbouwbond en was tot 1938 (en dat gedurende ruim 25 jaren) voorzitter van den Kath. Ned. Boeren- en Tuindersbond. Verhemelte, ■> Gehemelte. Verheven, inde aesthetica al het grenzeloos groote en krachtige, waardoor wij ons uit een oogpunt vernederd, uit een ander verheven voelen. Het gevoel van het sublieme, dat gemengd aesthetisch is, ontstaat uit het bewustzijn van onze geestelijke grootheid (verstand, vrijheid) over onze zinnelijke beperktheid. De Bruyne. Verhey, Ant o n B. H., pianist, organist en dirigent. * 2 Febr. 1871 te Rotterdam, f 12 Febr. 1924 aldaar. Achtereenvolgens dirigent van Rotte’s Mannenkoor te Rotterdam en Toonkunst te Den Haag. Voorn, werken; een Requiem, Dies Irae, een Magnificat. Verheydcn, Pros p e r, Zned. bibliophiel, folklorist, schrijver van literair-historische bijdragen. * 1873 te Mechelen. Secretaris van de Mechelsche beiaardschool. W erken: Beiaarden in Frankrijk; Jef Denijn en de Vlaamsche Beiaardkunst. Gaf uit: Passietooneelen, uit F. Vervoort’s: Die Woestijne des Heeren (1551). Verhoeven, Bern ar d, Ned. letterkundige. * 29 April 1897 te Arnhem. Debuteerde met gedichten, die bij verfijnde gevoeligheid groote taalbeheersching toonden en de Kath. inspiratie verbonden met de strevingen der school, waartoe A. Roland Holst en M. Nijhoff behooren. Als essayist onderscheidt hij zich door zijn aandacht voor de bewegingen der ziel, die in het letterkundig werk hun uitdrukking vinden. Met grooten ijver werkt V. voor de veredeling der Katholieke volkscultuur. Hij stichtte het maandblad „Bouwen”, werkte mede aan „De Beiaard”, „De Gemeenschap”, „De Nieuwe Eeuw” en is een rijkbegaafd journalist. Asselbergs. Voorn. werk. Gedichten: Van Schijn en Schemer (1917); De Voorhof (1921); Verzen (1922); De Pelgrim (1924); Maskers (1937). Drama: Maria (in: De Beiaard, 1922). E s s ai s; De Zielegang van H. Roland Holst (1925); De Zilveren Spiegel (1931); Guido Gezelle (1930); De Martelaren van Gorcum (1924); De Paus (1929); De Jonge Werkman en de cultuur (1936). Verhoor noemt men gerechtelijke ondervraging. In het N ederl. burgerlijk proces komt voor v. van partijen (zgn. v. op vraagpunten: W. v. B. Rv. art. 237-246), van getuigen (W. v. B. Rv. art. 199-203) en van deskundigen (W. v. B. Rv. art. 222- 236). In het strafproces heeft men v. van den verdachte (W. v. Sv. art. 200-209), van getuigen (W. v. Sv. art. 210-226) en van deskundigen (W. v. Sv. art. 227- 236) gedurende het gerechtelijk vooronderzoek en v. van verdachte, getuigen en deskundigen op de terechtzitting (W. v. Sv. art. 268-331). Ten slotte bestaat nog buiten proces in burgerlijke zaken het voorloopig getuigenverhoor (W. v. B. Rv. art. 876-881). v. d. Kamp. In het Belgisch strafproces (> Proces) kunnen de beklaagden en de getuigen gehoord worden, tijdens het vooronderzoek, door den onderzoeksrechter of door de officieren van gerechtelijke politie, aan wie de onderzoeksrechter daartoe bijzondere opdracht heeft gegeven. Ook ter terechtzitting worden de getuigen en de beklaagde in hun verklaringen gehoord; voor het verhoor worden de deskundigen met de getuigen gelijkgesteld. In het burgerlijk proces worden de getuigen niet ter terechtzitting gehoord, doch wel door een daartoe afgevaardigd rechter. Collin. Verhouding.l° Architectuur. V. of proportie is de betrekking, welke bestaat tusschen de uitgebreidheid van een ding in verschillende richtingen, bijv. tusschen lengte (hoogte) en breedte van een rechthoekige figuur (gevel, wand, vloer, zoldering, raam, deur). Een rechtstreeksohe betrekking kan slechts bestaan tusschen soortgelijke dingen; een rechtstreeksche grootte-verhouding is derhalve slechts mogelijk tusschen afmetingen van eenzelfde grootteorde. Twee elementen zijn van verschillende grootteorde, indien de afmeting van het eene meerdere malen in het andere begrepen is, zoodat het tweede kan worden beschouwd als samengesteld uit (of verdeelbaar in) meerdere exemplaren van het eerste (samenstellende) element. Om een v. mogelijk te maken moet derhalve het eene element minder dan tweemaal zoo groot zijn als het andere (ofwel: dit laatste moet méér dan de helft van het eerste bedragen). Verder vraagt een v. bij soortelijke gelijkheid toch een absolute ongelijkheid, zelfs kan worden gesteld, dat die v. het fraaiste (karakteristiekste) is, waarbij het grootst mogelijke onderscheid tusschen de beide leden optreedt, met behoud evenwel van een ondubbelzinnige soort-gelijkheid. Het blijkt, dat in het platte vlak deze ideale v. het beste wordt benaderd door de snede”, welke beantwoordt aan de evenredigheid a : b = b : (a + b), d.w.z. ongeveer 5 : 8. Een nadere motiveering hiervan kan in dit bestek niet worden gegeven. Gaat het niet om een v. in het platte vlak, doch in de ruimte (lengte : breedte ; hoogte), dan verschuiven bovenstaande waarden een weinig. Bij het bepalen door den ontwerper van v. in een werk van architectuur staan twee richtingen tegenover elkaar; eenerzijds wordt gepropageerd, dat de bouwmeester de goede v. intuïtief moet kiezen, anderzijds wordt gesteld, dat hij bewust van bekende goede v. moet uitgaan (welke evenwel dikwijls een weinig moeten worden gecorrigeerd met het oog op plaatselijke bijzondere omstandigheden, optische neveneffecten, enz.). De studie van liet vraagstuk der v. heeft zich tot dusverre vul. bepaald tot een opmeten van bestaande fraaie monumenten en het opsporen van het v.- schema, dat daaraan ten grondslag zou hebben gelegen, waarbij men er gewoonlijk van uitgaat, dat dit schema zelf min of meer willekeurig (naar eigen smaak, of onderworpen aan den „tijdgeest”) door den ontwerper zou zijn gekozen. In het voorgaande is getracht (zeer in het kort en schetsmatig) aannemelijk te maken, dat aan de leer der v. objectieve maatstaven en redeneering ten grondslag liggen. v. Embden. 2° (W i s k.) De v. van twee grootheden geeft aan, hoeveel maal de eene op de andere begrepen is. Verhuisblljet is een geschrift, waaruit de verandering van iemands werkelijke woonplaats blijkt. De invulling en verzending van een v., alsook de daarop volgende formaliteiten, worden in Ned. geregeld door de art. 86 vlg. van het Besluit Bevolkingsboekhouding (K.B. van 31 Maart 1936). In België is het v, onbekend. Verhuist, 1° Johannes Josephus Herman, Ned. componist. * 19 Maart 1816 te Den Haag, f 17 Jan. 1891 aldaar. Bezocht het Conservatorium te Den Haag. Werd dirigent der Euterpeconcerten te Leipzig. Schumann en Mendelssohn hadden invloed op zijn stijl. Na zijn terugkeer achter- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . oude, afgetakelde mannelijke ratten het baarkleed van de jeugdontwikkeling en de verloren geslachtsdrift terug te schenken. Deze opvallende verjonging bleek bij ratten niet enkel mogelijk door het inplanten van jongrijpe testikels, doch ook door het afbinden van den zaadleider, wat een sterker afscheiding van het teelbalhormoon meebrengt. Bij den mensch hadden de verjongingsexperimenten door vasoligatuur of door het overplanten van apentestikels (Voronoff-methode) slechts een voorbijgaanden invloed. Benevens andere hormonale producten wordt thans ook het vrouwelijk eierstokextract voor de kunstmatige v. aangewend. Dumon. L it. Eug. Steinach, Verjüngung durch experimente!- le Neulebung der alternden Pubertatsdrüse (1920); Norman Haire, Rejuvenation, the work of Steinach, Voronoff and others (1924); S. Voronoff et G. Alexandrescu, La greffe testiculaire du singe a I’homme (1930). 2° In den boschbouw verstaat men onder verjonging het oogsten van een opstand met gelijktijdige of onmiddellijk daaropvolgende totstandbrenging van een jongen opstand op dezelfde plaats. Men onderscheidt natuur 1 ij k e v., die geschiedt door het op natuurlijke wijze afvallend zaad der moederboomen, en kunstmatige v. door beplanting of bezaaiing, bij enkele boomsoorten door „stekken”. In den boschbouw is stek de naam voor afgesneden takken of twijgen van enkele houtsoorten, met name van populieren en wilgen, die in vochthoudenden bodem gestoken, zich zelfstandig bewortelen en tot een boom uitgroeien. In den tuinbouw wordt deze methode in veel hoogeren graad toegepast, zoowel voor houtaohtige planten als kruiden. Jaarlijks worden in de boom- en bloemkweekerij millioenen planten gestekt en men gebruikt daarbij, al naar de soort, niet alleen afgesneden twijgen maar ook stukjes wortel, afzonderlijke oogen of knoppen, bolschubben, zelfs bladeren of stukjes daarvan, die zelfstandig wortel schieten. Bij de natuurlijke v. is de opstandsvernieuwing het gevolg van een stelsel van op elkaar volgende voorbereidingsmaatregelen, vul. bestaande in het ontvankelijk maken van den bodem voor de kieming van het zaad en de eerste ontwikkeling van den jongen opstand, door middel van regeling van de hoeveelheid licht, die op den grond wordt toegelaten; dit wordt bereikt door dunningsgewijze > veiling. Er zijn verschillende wijzen van natuurlijke verjonging; het voornaamste kenmerk van alle is dat van den ouden opstand nog een deel aanwezig is in de eerste levensjaren van den jongen; er vindt geen kaalslag (> Veiling) plaats, en de jonge opstand bestaat altijd uit dezelfde houtsoort(en) als de oude. Vaak moet de natuurlijke v. aangevuld worden met kunstmatige methoden van zaaiing of planting; bij deze kan de verjonging ook met andere houtsoorten plaats vinden. Aan kunstmatige v. gaat meest een of andere wijze van grondbewerking vooraf. L i t.: K. Gayer, Der Waldbau (1898); Chr. Wagner, Die Grundlagen der raumlichen Ordnung im Walde (1923); T. Lorey, Waldbau (1925). Sprangers. Verkade, 1° Edua r d, acteur en regisseur. * 15 Juni 1878 te Amsterdam. Begon in 1902 met het geven van voordrachten (Macbeth). In 1903 debuteerde hij bij de Kon. Ver. Het Ned. Tooneel te Amsterdam in Gijsbrecht van Amstel als Arend van Amstel en in de Rei der Edelingen. Benige belangrijke rollen volgden daarna. In 1906 studeerde hij bij Reinhardt en Gordon Craig. Het volgend jaar teruggekeerd, organiseerde hij met W. Royaards de Zomerspelen. Deze opvoeringen van Elckerlijck en Lanseloet beteekenden een mijlpaal in de geschiedenis van het tooneel in Nederland, door de nieuwe opvattingen met aanduidende decors, zoodat de aandacht geheel op het spel geconcentreerd werd. Daarbij werd ook naar een modernen, meersoberen stijl van spelen gestreefd. In 1908 stichtte hij te Den Haag de Haghespelers, waar onder zijn leiding klassieken modern werk ter opvoering kwam. Hij introduceerde daar o.a. Shakespeare volgens zijn nieuwe opvattingen en het Engelsche society-stuk. Van 1918 tot 1920 leidde hij de Kon. Ver. Het Ned. Tooneel, waar hij in 1922 terugkeerde, na in Engeland gewerkt te hebben. In latere jaren was hij gastregisseur bij vsch. gezelschappen, o.a. bij het Rotterdamsch Hofstadtooneel. Tevens is hij tooneelcriticus van De Groene. E. V. is een broer van Willibr. V. v. Thienen. Eduard Verkade. 2° Dom Willibrord, in de wereld Jan Verkade. * 18 Sept. 1868 te Zaandam. Als schilder leerling van de Academie te Amsterdam, daarna van zijn zwager Jan Voerman. Ging' in 1891 naar Parijs en verbleel ook in Bretagne. Contact met Gauguin en zijn leerlingen. Was aanvankelijk zonder godsdienst, maar voelde zich in Frankrijk aangetrokken tot het Katholicisme. Werd gedoopt te Vannes (Morbihan) 26 Augustus 1892. Daarna reisde hij naar Italië en trad vervolgens in 1894 als oblaat in de Benedictijner abdij St. Martin te Beuron. In 1897 noviciaat, geloften 21 April 1898, priester gewijd 20 Aug. 1902. Te Beuron kwam hij als beeldend kunstenaar geheel onder den invloed van den strengen en soberen religieuzen stijl van dom Desiderius Lenz. Later schreef hij boeken, waarvan vooral bekend is geworden „Van ongebondenheid en heilige banden”, zijn bekeeringsgesohiedenis. Verder „Van blijde gebondenheid” en vertalingen van Ruusbroec. Engelman. Verkazing (genees k.). Bij vele infecties gaat het weefsel van den ontstekingshaard dood (wordt „necrotisch”). Bij enkele soorten ontstekingen ondergaat dit necrotisch weefsel een eigenaardige verandering, zoodat het er voor het bloote oog eenigszins als kaas uitziet. Het is vooral de tuberculeuze ontsteking, Dom Willibrord Verkade. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W XXIII. 12 aan de exploitanten van openbare diensten kunnen opleggen. Zij worden berekend volgens het aantal afgelegde kilometers en evenredig verdeeld volgens den afstand op het resp. grondgebied dezer afgelegd. 2° De rechten welke de staat mag opleggen ten bate van de Nationale maatschappij van buurtspoorwegen en van de Nationale maatschappij van Belgische spoorwegen wegens de mededinging aan deze maatschappijen veroorzaakt. Het besluit Wet van 6 Maart 1936 regelt het vervoer van zaken door middel van autobussen en autocars. Zie hieronder, sub E. e) Voor luchtvaart zie > Luchtvaartwet (2°). Zie verder voor op het v. betrekking hebbende kwesties de woorden Verkeerspolitie, -teekens enz. V. Boon. E) Verkeer stcdebouwkundig, een der hoofdelementen, waarmede in den > stedebouw rekening moet worden gehouden (vgl. ■> Stedebouw en > Uitbreidingsplan). Het v. vraagt het traceeren van wegen. Men onderscheidt: a) interlocaal en internationaal v., waarvoor de spoor- en waterwegen en de groote autobanen, worden aangelegd. Zij vermijden de bebouwde kommen, waarheen zijtakken dier wegen voeren of welke zij aan de peripherie raken (spoorwegen). b) L o c a a 1 v., dat voert van stadswijk tot stadswijk, van de woonwijken naar de city, de industrieterreinen, de ontspanningsgebieden," enz. Hiervoor dienen de groote boofdwegen in de bebouwde kommen. c) Het woonverkeer van en naar de afzonderlijke woningen, waarvoor de woonstraten dienen. d) Het ontspanningsverkeer (in Amerika), waarvoor speciale parkwegen worden aangelegd, speciaal bestemd voor de recreatie der erlangs rijdende automobilisten. v. Embden. F) Coördinatie ran het verkeer. De toerusting van N.W. Europa met middelen van vervoer en verkeer was voortgekomen uit de structuur van landbouw, handel en nijverheid; sedert het uitbreken van den Wereldoorlog in 1914 voltrekken zich daarin belangrijke wijzigingen. De goederenstroom wordt geremd door inkrimping van de bedrijvigheid, door inzinking van export- en transito verkeer; vooral in Nederland en in België. De outillage der spoorwegen bleek weldra te groot voor den omvaag van het verkeer en die der binnenvaart evenzoo; deze laatste had in Nederland 80 % van het goederenvervoer voor haar rekening, in België veel minder. Daarbij kwamen zich, als ’t ware als producten van den oorlog, aandienen de ontwikkeling van het vervoer op den weg en van dat in de lucht. Vooral het mechanisch vervoer op den weg bleek een gezochte toevlucht voor personen- en goederenvervoer ten plattelande te zijn. Groote wegen werden van overheidswege verbeterd of nieuw aangelegd; de groote rivieren werden overbrugd. In het verkeer kwam er onderling concurrentie van alle zijden, gepaard met een streven van ieder om zijn arbeidsveld uit te breiden; vandaar een veelheid van transportmiddelen en een veelheid van ondernemingen. De coördinatie van het verkeer tracht daarin orde te scheppen door het bevorderen van een organische samenwerking, op den grondslag van tarievenovereenkomsten, van die verschillende eenheden, zonder dat deze versmolten worden tot één geheel. Watervervoer, spoorwegen, tramwegen, autobussen en vrachtauto’s benevens de luchtvaart zullen alle, voor zoover zij in stand blijven, in onderling juiste verhoudingen een steeds beteren service aan het publiek bieden en tevens de groote financieele tekorten bij de exploitatie van de spoorwegen, die in de structureels wijzigingsperiode na den oorlog regel zijn geworden, doen verdwijnen. Zoowel in Ned. als in België is de coörd. yanhet v. nog in een periode van wording. In Ned. heeft men de Staatscommissie-Patijn en die Van der Vegt, ter bestudeering van het vraagstuk of van zijn onderdeelen, ingesteld. De eerste kwam tot de conclusie, dat de autobusdiensten aan een vergunningsstelsel gebonden behoorden te zijn; de tweede dat reorganisatie en concentratie der intercommunale tramwegen gewenscht was. Beide conclusies zijn door de Regeering aanvaard en worden thans onder haar voorschrift of toezicht in toepassing gebracht. Verder is aan de spoorwegen meer vrijheid toegestaan bij het contracteeren van vervoerstarieven; werd het mechanisch vervoer op den weg aan een vrij hooge belasting onderworpen; is voor de binnenvaart eene evenredige vrachtverdeeling ingevoerd; zijn de werk- en rusttijden van chauffeurs gereglementeerd ; wordt het autovervoer van personen en goederen, alsmede de toestand van de vervoermiddelen op den weg, aan overheidsbepalingen onderworpen; en zijn tal van spoorwegbaanvakken, spoorwegstations en tramwegen opgeheven of opgebroken. M. Bongaerts. In België werd op 28 Maart 1934 namens de Regeering een wetsontwerp neergelegd „tot betere coördinatie van het vervoer over den weg en per spoor”. Als hoofdpunten van de ontworpen coördinatie waren volgens de Memorie van Toelichting voorgesteld: a) de regeling van de verworven toestanden; b) de voorkoming van verspillingen en dubbele diensten; c) de verschaffing aan het publiek van snelle, gemakkelijke en goedkoope vervoermiddelen. Dit ontwerp werd niet gestemd, doch de hoofdtrekken ervan werden onder het regime der speciale machten overgenomen in het besluit Wet nr. 248 van 5 Mrt. 1936 over de „regeling van het vervoer van zaken doormiddel van motorvoertuigen”. Dit besluit huldigt het beginsel van het vergunningssysteem. Niemand mag door middel van niet op sporen rijdende motorvoertuigen of voertuigen met onafhankelijke mechanische trekkracht vervoer van zaken voor rekening van anderen en tegen bezoldiging verrichten, tenzij hem daartoe machtiging verleend weze door het „Bureau van het Wegvervoer”, gehecht aan het Ministerie van Verkeerswezen. Voor het vervoer van personen door middel van openbare autobus- en autocardiensten werd het beginsel der vergunningen reeds vroeger toegepast. Zie dienaangaande de wet van 21 Maart 1932 op de autobus- en autocardiensten. Rondou. Verkeersangst is de neurotische angst, die als mhoud heeft, dat men overreden kan worden; daardoor kan het gaan op straat zeer bemoeilijkt worden, of onmogelijk worden. Eenigszins anders is de angst, die kan optreden bij verblijf in een voertuig. Deze angsten zijn verschijnselen der angsthysterie; bij ernstigere vormen is psycho-therapie aangewezen. v. d. Sterren. Verkecrsfonds, afzonderlijk onderdeel van de Ned. rijksbegrooting. In dit fonds worden o.a. gestort de opbrengst van de > motorrijtuigen- en > rijwielbelasting. Uit het fonds worden alle rijksuitgaven, die op het/verkeer betrekking hebben, gefinancierd. De begrooting van het fonds is verdeeld in o.a. de volgende afdeelingen; spoorwegen, tramwegen, waterwegen, scheepvaart, landwegen en luchtvaart. Het tekort van ’t fonds wordt gedekt door eenbijdrage ten laste van den gewonen dienst van deWaterstaatsbegrooting. HetV. is ingesteld bij de wet van 6 Oct. 1934, Stbl. 534; het is voortgekomen uit het vroegere wegenfonds. M. Smeets. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Verkeerspolitie. Belg. recht. Het Alg. Reglement op de v. (K.B. van 1 Febr. 1934, met latere wijzigingen en aanv.), getroffen in uitvoering van de wet van 1 Aug. 1899, regelt de politie op de openbare wegen, wat betreft het verkeer met de middelen van vervoer te land, alsmede met trek-, last- of rijdieren en met vee. O.m. worden er in voorzien de regelen, die moeten nageleefd worden voor het voorsteken en kruisen van voertuigen; de snelheid; den verkeersvoorrang; de verlichting van de voertuigen; de geluidswaarschuwingstoestellen, de stuurinrichtingen; de remmen, enz. Verder worden er nauwkeurig in beschreven de waarschuwingsteekens voor gevaar, alsook de teekens, die ter weg-signalisatie zijn gebruikt. De gemeenten kunnen geldig plaatselijke reglementen op de v. treffen, voor zoover deze slechts het algemeen reglement aanvullen. Zij zouden echter geen plaatselijk reglement kunnen treffen, dat strijdig is met de voorschriften van het algemeen reglement. Voor het luchtverkeer, zie het artikel > Luchtvaartwet (2°). Rondou. Ned. recht. Het verkeer over wegen is m Nederland geregeld bij de zgn. Motor- en Rijwielwet (van 10 Febr. 1905, Stbl. 69) nader uitgewerkt bij het zgn. Motor- en Rijwielreglement (van 30 April 1927, Stbl. 143) en de verordeningen van provincies en gemeenten, die de bevoegdheid hebben tot het maken van aanvullende regelingen. Struycken. Verkeersteekens (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831 /832). Aanvankelijk waren de teekens, die het verkeer van voertuigen langs den openharen weg regelden, yg,ak zelfs van stad tot stad verschillend. Nadat dit euvel in de meeste landen verholpen was, maakte het toenemend motorverkeer al spoedig een internationale regeling dringend gewenscht. In 1931 werd daartoe in Genève een conventie opgesteld, die langzamerhand in verschillende landen, o.a. Nederland, werd aangenomen. Voor Nederland gelden echter tot medio 1939 nog een aantal oude verkeersbord-modellen, daarna zal het nieuwe stelsel hier sreheel van kracht zijn. nier geneei van juaun aiju. Volgens de grondslagen voor de uniforme bebakening van den weg, gelegd bij de conventie van Genève, kan men de verkeersborden verdeden in drie categorieën : gunetju ; a) Gevaarsborden. Deze hebben een driehoekigen vorm, de basis is horizontaal en beneden in den driehoek bevindt zich de aanduiding van het bijzondere gevaar of het algemeen gevaarsteeken. Daarnaast heeft men het driehoekige bord met de punt naar beneden, hetwelk aanduidt, dat men het verkeer op den weg, welken men nadert, voorrang moet verleenen. Ueil WUg, wcuicu , ''"“'“‘b b) Gebod s- en verbodsborden. Deze moeten rond zijn; in de gebodsborden overheerscht de blauwe kleur, in de verbodsborden overheerscht de roode kleur. c) Aanwijzingsborden. Deze moeten een rechthoekigen vorm hebben, en de roode kleur mag niet domineeren. Naast de kennis der verkeersborden is voor den weggebruiker ook van belang de herkenningsteekenen te weten van blinden, doofstommen en slechthoorenden, die dank zi] de activiteit van hun bonden steeds meer algemeen bekend worden en daardoor de verkeersveiligheid verhoogen. Hesseling. In B e 1 g i ë maakt de wegsignalisatie het voorwerp uit van de art. 131 vlg. van het Alg. Reglement op de verkeerspolitie van 1 Febr. 1934, gewijzigd en aangevuld door de K.B. van 31 Jan. en 29 Juni 1935. In België wijken de t. van de internationaal vastgestelde af, doch zij worden eveneens in verscheidene categorieën ingedeeld: a) de waarschuwingsteekens voor gevaar. Evenals in Ned. hebben ze een driehoekigen vorm met horizontale basis naar beneden. Het veld is wit met rooden rand. Midden in het witte veld worden in zwart de kenteekens aange- bracht, die het gevaar aanwijzen. b) De verbodsteekens : deze hebben een cirkelvorm en vertoonen ofwel een wit veld met rooden rand; ofwel een rood veld; ofwel een blauw veld met rooden rand. Midden in worden de kenteekens van het verbod aangebracht. c) De aanwijzigingsteekens: deze hebben een rechthoekigen vorm en vertoonen een blauw veld. Daarbij zijn nog te vermelden de lichtseinen (groen: voor vrijen doorgang, en rood: voor verplichten stilstand) en de lichtzuilen tot aanduiding van de vluchtheuvels. Rondou. Verkeersvliegtuig, > Vliegtuig (sub C). Verkeersweg, > Weg. Verkenners, 1° de Katholieke vereeniging in Nederland, aangesloten bij de Ned. padvinders, die zich ten doel stelt mede te werken aan de opvoeding van de Kath. mannelijke Ned. jeugd door de verkennersbeweging van Baden Powell. De Kath. verkeimersbeweging is bijna tegelijkertijd begonnen te Breda en Utrecht. In 1926/7 werden in Breda bijeenkomsten gehouden van jongens onder leiding van W. Froger, die van directeur Frencken de opdracht had den Eucharistischen Kruistocht onder de jongens ter hand te nemen. De godsdienstige besprekingen werden vermengd met buitenspel, en de bijeenkomsten kregen weldra het karakter van een verkennerstroep. In 1927 hield dr. Oomen, leeraar aan het Bonifatiuslyceum te Utrecht, een zwerftocht met een aantal leerlingen op Corsica. Door aanraking met de Scouts de France werden hun reeds levende aspiraties voor de padvindersbeweging zeer gesterkt. Door persoonlijke omstandigheden kwam Froger naar Utrecht en werd weldra de leider van de Utrechtsche groepeering. Zoo ontstond de verkennersbeweging als een jongerenbeweging bezield met de idealen van den Eucharistischen Kruistocht en de meer sociaalcultureel gerichte Utrechtsche jongeren. De beweging sloeg in. Op 23 April 1928 vierden de zes eerste katholieke voortrekkers hun Sint Jorisdag in Utrecht. Toen officieel de vereeniging „De Katholieke Verkenners” werd opgericht (12 Febr. 1930) telde zij reeds 1 928 leden. Dit getal was in 1935 gestegen tot 9 668, eind 1937: 12 178, met instructeurs en vaste medewerkers: 14 378. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Verkeersteekens. In wit en rood uitgevoerde herkenningsteekens voor slechthoorenden of dooven (1, 2 en 3) en blinden (4). De verhouding met de Ned. > padvinders was als van een zelfstandig onderdeel. De Katholieken hadden hun eigen hoofdkwartierscommissaris in het hoofdbestuur van de N.P.V. en deze vormde den schakel, waardoor de K. V. bij de N.P.V. was aangesloten. Na het aftreden van hoofdverkenner J. J. Rambonnet en het optreden van prins Bemhard als kon. commissaris is een nieuwe grondslag van samenwerking tot stand gekomen, die meer in overeenstemming was met den groei der Kath. verkenners en de daardoor in den loop der jaren veranderde omstandigheden. De Kath. verkenners blijven „aangesloten bij de N.P.V.” om in het bewustzijn van de nationale eenheid mede te werken aan het welzijn van het Ned. volk. Om dit te kunnen volgens eigen geloofsovertuiging blijft een afzonderlijke vereeniging bestaan, die op gelijken voet samenwerkt met de N.P.V. onder een eigen hoofdcommissaris. De schakel is nu een Nationale Padvindersraad, waarvan de leiding rechtens toekomt aan prins Bernhard der Nederlanden en waarin de Katholieken 3 van de 7 plaatsen bezetten. De Kath. verkenners hebben een zeer sterken invloed gehad op de heele Kath. jeugdbeweging. Zoowel K.J.V. als Jonge Werkman, K.J.M., Jonge Wacht en Kruisvaart hebben hun werkwijze zien ontstaan door het contact met het verkennen. De Kath. verkenners hebben zelf sterk den invloed ondergaan van de Scouts de France en de Vlaamsohe verkenners. Deze hadden het werk van Baden Powell, dat „al doende” was ontstaan, meer philosophisch doorzien en sterker gesystematiseerd. Zij hebben vooral aangetoond, hoe de godsdienst krachtens het wezen van het verkennen zelf aan de methode ten grondslag ligt. Zij hebben de taak van den leider zeer verdiept, de verhouding van priester en leek omschreven zooals het later in de Kath. Actie zou geschieden. Het internationaal contact is dan ook zeer invloedrijk en gaf op de Jamboree te Vogelenzang (1937) aanleiding tot het vormen van een Centre Catholique d’information Scoute, met als voorloopigen zetel Den Haag. Periodieken: De Katholieke Verkennersleider (leidersblad), Christus Lux (aalmoezeniersblad), Voortgang (voortrekkersblad), Goudland (jongensblad), Van het I. H. K. (Interdioc. Hoofdkw.) (voor commissarissen), Bulletin du C.C.I.S. (Centre Cath. Int. Scouts) (buitenlandsch contact). Ramselaar. Voor de v. in België, zie > Padvinder. 2° De term verkenner heeft binnen de organisatie der Kath. v. zoowel als van de Ned. padvinders ook nog een speciale beteekenis. Het is de naam van die leden der verkennersbeweging, die de middengroep, tevens de talrijkste groep, vormen. Zij zijn ca. 11-17 jaar oud. Leus: „Weest Paraat”. Leden van de verkennersbeweging beneden dien leeftijd, van ca. 7-11 jaar, heeten welpen; leus; „Doe je best”. Van ca. 17-25 jaar oud zijn de voortrekkers; leus: „Dient”. Verkiezing, 1° (theol.) > Praedestinatie. 2° Canonieke verkiezing. Hierdoor bepalen de stemgerechtigden, aan wien een bepaald vacant kerkelijk ambt zal worden verleend. Vroeger was zij de gewone vorm van verleening voor hoogere kerkelijke > beneficies, tegenwoordig vindt zij alleen nog maar plaats bij het bezetten van den H. Stoel en van enkele bisschoppelijke zetels, bij aanstelling van abten en andere kloosteroversten. C.I.C. can. 160-178. Zie > Ambtsverleening. Schweigman. Verkiezingsdelicten (Ned. recht). In titel IV van het Tweede Boek van het W. v. Str. worden o.a. verschillende misdrijven bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing omschreven (art. 125-130), bestaande in gewelddadig verhinderen, omkoopen, bedriegen, enz. (Belg. recht) De titels V en VI van het Kieswetboek voor de Wetgevende Kamers (art. 181 vlg.) voorzien een reeks straffen voor de verschillende soorten van misdrijven, die zich in zake verkiezingen kunnen voordoen. De wet op de provinciale verkiezingen (art. 38) en de wet op de gemeenteverkiezingen (art. 62 vlg.) verwijzen naar dezelfde bepalingen. Rondou. Verklarende psychologie. Deze zoekt een psychisch verschijnsel of proces niet enkel te beschrijven, maar ook te verklaren uit een voorafgaand of vergezellend psychisch of physiologisch proces, dat dan als werk-oorzaak wordt aangezien. Meerdere psychologen, van de > geesteswetenschappelijke richting, beweren wel is waar de verschijnselen enkel te beschrijven, maar streven toch ook naar een verklaring door nl. de motieven van een handeling te belichten: doeloorzakelijkheid. Verklarende p. wordt ook causale p. genoemd. v. d. Veldt. Verkleinen (penningkunst), Reduceeren (2°). Vcrkl(‘iiiingsuit(|an(), > Diminutiefsuffixen. Verkleinwoord, ■> Diminutivum. Verkolen is de droge distillatie van hout tot houtskool. De zgn. industrieele verkoling geschiedt in groote fabriekmatige installaties, welker hoofddoel de winning van de nevenproducten is, vnl. teer, houtgeest, houtazijn, gassen. De verkoling in het bosch in zgn. meilers is de meest gevolgde methode, die reeds eeuwen lang bekend is en in den loop der tijden nauwelijks wijziging heeft ondergaan. Hierbij wordt alleen houtskool gewonnen, de andere producten gaan verloren. De meilers zijn op bepaalde wijze opgebouwde houtstapels, meest van parabolischen vorm, met in het midden een kanaal, dat met licht brandbaar materiaal wordt gevuld. Het geheel wordt aan alle zijden luchtdicht met aarde afgedekt en van boven aangestoken. Het verkolingsproces wordt geregeld door den afwisselenden graad van luchttoevoer door in het dek gestoken gaten. Na voldoende verkoling worden alle gaten toegestopt, men laat de meilers afkoelen en dan worden de kolen er uit genomen. De meilers worden verschillend van grootte gemaakt, afwisselend van 10 al 2 m 3 tot 60 a 100 m 3, de groote zijn vooral in de Alpen gebruikelijk. In onze streken was het houtskoolbranden vroeger van veel belang; tegenw. is hel een bijna uitgestorven bedrijf, als gevolg van de stijging der loonen en de lage houtskoolprijzen. Sprangers. Verkoop (R o m. r e cli t), > Emptio yenditio; Koop. Verkoperen, > Verchromen. J' 7 ' • > • . Verkort, 1° in de heraldiek gezegd van stukken, als zij de randen van het schild niet raken. ouuxvxvcu, aio uc lauucn vtui iiüu stima met lanen. 2° In de schilderkunst verstaat men onder verkort de in perspectief geziene lichaamsdeelen, bijv. een naar den aanschouwer toe uitgestoken arm of hand. Het gaat er dan vooral om den indruk te wekken, dat deze in de ruimtelijkheid uitsteekt voor de rest van het lichaam. Het is door combinatie van lijn- en luchtperspectief (> Perspectief), dat deze werking bereikt wordt. Poortenaar. Verkort octaaf, bij oude orgels en clavecimbels voorkomende laagste octaaf op manuaal en pedaal, dat Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . enkele chromatische tonen mist (cis en dis; soms ook fis en gis) en de diatonische reeks verdeelt over korte en lange toetsen, zoodat het octaaf C—c slechts de handspanning van een sext vordert, de Klerk. Verkoudheid, een aandoening der neus- en keelslijmvliezen. Er zijn twee meeningen omtrent het ontstaan van verkoudheid: 1° die, welke infectie, 2° die, welke refrigeratie, d.i. koude-inwerking, als oorzaak beschouwt. Waarschijnlijk werken beide oorzaken echter tegelijkertijd. Onderzoekingen van prof. van Lochem, Schade e.a. hebben uitgemaakt, dat de temperatuursverschillen en atmospherische invloeden een duidelijken invloed hebben op het frequentiecijfer der verkoudheid en daarmede samenhangende ziekten. Het aantal geneesmiddelen tegen v. is legio. Harding tegen koudevatten is het beste voorbehoedmiddel. Mom. Verkrachting is de schending van een vrouw of meisje door de met overmacht afgedwongen daad van geslachtelijke gemeenschap. V. is groot onrecht van speciaal soort, haar (en soms ook anderen, als den ouders, den echtgenoot) aangedaan. De onrechtpleger is in geweten verplicht de aldus toegebrachte schade zooveel mogelijk te vergoeden; ook de schadelijke gevolgen, die men redelijk uit zulk een daad kan voorzien, bijv. de kosten, die gevolgde zwangerschap meebrengt of die van het grootbrengen van het kind. Er kan echter nog allerlei andere schade uit v. voortvloeien. In vele gevallen kunnen de benadeelden de schadevergoeding in rechten opvorderen. Eender. Recht. V. is een van de oudste en meest algemeen strafbaar gestelde zedenmisdrijven, d.w.z. misdrijven tegen de zedelijkheid, vul. op sexueel gebied. Ned. Recht. Art. 242 W. y. Str. stelt als v. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaar strafbaar het door geweld of bedreiging met geweld een vrouw dwingen tot buitenechtelijke vleeschelijke gemeenschap. Met het plegen van geweld wordt gelijk gesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht (art. 81). Pompe. Het Belg. recht verstaat onder v. de daad van geslachtelijke gemeenschap, zonder toestemming of zonder geldige toestemming van het slachtoffer. Opdat er v. zou zijn, moet de dader zijn inzicht bereikt hebben, hetzij door middel van gewelddaden of erge bedreigingen, hetzij door list, hetzij door gebruik te maken van een persoon, die, ten gevolge van ziekte, krenking zijner vermogens, of door alle andere toevallige oorzaak, het gebruik van zijn zinnen had verloren, of daarvan door eenig arglist was beroofd (art. 376 vlg. W.v.Str.). Cdlin. Verkort octaaf. Verkroppen (bouw k.), het tweemaal in een rechten hoek omzetten van kroonlijsten, cordonbanden e.d. bij pilasters en dergelijke muurverzwaringen. Verkwisting is het nutteloos en dus onredelijk verbruik van geld of goederen. V. is een zonde. Immers, het eigendom en het beschikkingsrecht over de goederen dient van nature, opdat de goederen beter van nut zullen zijn voor alle menschen, te beginnen met den eigenaar en degenen, voor wie hij verplicht is te zorgen. Daarom is nutteloos verbruiken ofwel in strijd met eigen welzijn en dat van hen, voor wie men zorgen moet, ofwel minstens in strijd met het welzijn van anderen, die de goederen nuttig zouden kunnen gebruiken. Steeds in strijd dus met het doel, waarvoor de beschikking over de goederen ons van nature gegeven is en dus ook met den wil van God, die ons de goederen gaf door ze te scheppen. De grootte van het kwaad hangt af van de waarde der verkwiste goederen en ook van de schade, die men zich zelf en anderen, vooral hen, voor wie men heeft te zorgen, aandoet. Voor burg.r e c h t, zie > Curateele. Bender. Verlaging (m i I i t.), zwaarste krijgstuchtelijke straf voor een onderofficier en voor een minder militair van een hoogere klasse dan gewoon soldaat. V. bestaat voor een onderofficier in het terugbrengen tot den stand van soldaat of van matroos, eventueel met aanduiding van een bepaalde klasse; voor den minderen militair bestaat v. in het terugbrengen in een lagere klasse. Zie ook > Degradatie. A. Lohmeijer. Verlaine, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 2); opp. 1 195 ha; ca. 1 600 inw. (vnl. Kath.). Landbouw, veeteelt. Kasteelen van Borsu, Hepsée, en Oudoumont; oude heerlijkheden, eertijds afhankelijk van Stablo en Luik. Verlaine, Paul, een der belangrijkste dichters, die Frankrijk ooit bezeten heeft. * 30 Maart 1844 te Metz, f 8 Jan. 1896 te Parijs. Aanvankelijk Parnassien, gaf hij de Poèmes satumiens (1866) in het licht, die dra gevolgd werden door streng persoonlijke verzenbundels, nl. Les Fêtes galantes (1869), kostbare kleinoodiën, en La bonne chanson (1870), korte minnedichten. Terwijl hij reeds verslaafd was aan den drank, had bovendien zijn liaison met den dichter Arthur > Rimbaud, met wien hij naar Engeland en België reisde, voor hem tragische gevolgen. In 1873 kwetste hij zijn vriend met een revolverschot waarvoor hij twee jaarboette indegevangenis te Brussel en Bergen.Ondertusschen bekeerde hij zich en schreef de aangrijpende Romances sans paroles (1874). Tot 1877 verbleef hij in Engeland als leeraar in de Fransche taal, waarna hij naar Frankrijk terugkeerde. Hier verwierf hij beroemdheid met Sagesse (1881). Verder voltooide hij nog les Poètes maudits (1884-’88) en Jadis et Naguère (1884). Steeds stijgt zijn roem, alhoewel hij door eigen schuld een ellendig bestaan leidt, nu eens als verstokt dronkaard, dan weer als berouwvol zondaar. Tot deze periode behooren Parallèlement (1888), Femmes (1890), Chanson pour elle (1891), Liturgies intimes (1892), Chair, invectives (1896), enz. V.’s poëzie is een overgang van de Parnassiaansche school naar die der symbolisten. Hij was vooral gevoel en passie. Zijn werken dragen dan ook den stempel Paul Verlaine. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W.. .. Verkroppen. de > wanhoop de rechtstreeksohe zonde tegen de deugd van > hoop: men maakt zich daaraan schuldig, als men streeft naar de eeuwige zaligheid niet met de hulp van God of tenminste niet met de hulp van God, gelijk deze is toegezegd, maar uitsluitend op eigen kracht (praesumptio Pelagiana), of dusdanig zich verlatend op de werking van Gods genade, dat eigen medewerking en verdienstelijkheid der > goede werken overbodig wordt geacht (praesumptio Lutheriana, Calviniana). V. v. is het ook, als de zondaar Gods barmhartigheid misbruikt om te zondigen of om in de zonde te blijven voortleven en op dien grond stormend zijn bekeering steeds opnieuw uitstelt (Ec01i.5.4-9). Het is geen v. v., wanneer men zondigt met het voornemen zich later met Gods genade te bekeeren, zonder echter dat Gods lankmoedigheid beweegreden wordt van zondigen. V. v. is ook > zonde tegen den H. Geest, omdat het zich rechtstreeks richt tegen de genade der bekeering, die de H. Geest in de ziel uitwerkt. Middelen tegen v.v. zijn een vast en levendig geloof, bijzonder aan de eeuwige waarheden, en een heilzame vrees voor Gods oordeelen en straffende gerechtigheid (Bccli. 6.4-9; Hom. 2.4-6. Gal. 6.7). v.d. Meulen. Lit. St. Thomas, Summa Theolog. (II II qu. 21); Mausbach-Tischleder, Kath. Moraltheologie (II). LioU«»v'Xl" li'vlUvUvij xx»uti. ii! \ /• Vermeulen, 1° Christiaan, > Molma(l ). 2° Edward (schuilnaam: Warden Oom), schrijver. * 1861 te Beselare, f 1934 te Hooglede. Door-en-door Katholieke West-Vlaamsche volksschrijver, autodidact, die eerst op 50-jarigen ouderdom met „Herwording” (1911) debuteerde, doch sedertdien ononderbroken twintig jaar lang een reeks romans leverde, die samengenomen de echtste en breedste documentatie leveren voor den handel en wandel der landelijke bevolking uit West – Vlaanderen voor en na den Wereldoorlog. Tendenz moge hier en daar op deze soms langdradige werken te dik liggen, zij zijn niettemin levend gegroeid uit een menschenhart, dat innig verbonden was met al wat roerde en poerde in de onmiddellijke omgeving, en het wist te teekenen raak en scherp, los en zwierig, met geur en kleur, en pittige sappigheid. Voorn, romans: Trimards (1912); De Dieperik (1914); De zwarte pokken (1920); Pee Vlaminck (2 dln. 1925); De zotte van ’t Abeelenhof (1928); De Vracht (1928) ; Verstervend ras (1929); Tegen sterren en wind (1931). Lezenswaard is ook de autobiographie: De Reis door het leven (1930). Sohry 3° Gijsbertus Antonius, priester. * 28 Sept. 1781 te Utrecht, f 13 Nov. 1844 te Amersfoort. Priester gewijd in 1804, was V. achtereenvolgens kapelaan te Soest en Amersfoort. Te Uithoorn en Amersfoort heeft hij gewerkt als pastoor. Bovendien werd V. in 1833 aartspriester van het district Utrecht. V. behoorde tot de directeuren van de R.K. Maatschappij van Le Sage ten > Broek (zie aldaar) en heeft veel invloed gehad op het bestuur van de Holl. Missie. ul,luvu —** L i t.; V. d. Heyden, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111 1914). de Haas. 4° J a n, > Molanus. u au, r iuuiouuo. 5° Ma 11 hij s, componist. * 1888 te Helmond. Was van 1909 tot 1920 muziekcriticus te Amsterdam, vestigde zich daarna te Parijs. Zijn fijn gestileerde art. verschenen gebundeld als; De Twee Muzieken (1918), Klankbord (1929), De eene Grondtoon. Koole. Vermeylen, August, schrijver. * 12 Mei 1872 te Brussel. Doctoreerde in de gesch. en ook in de lett. op proefschrift: Jonker Jan van der Noot (1899); doceerde als prof. aan de univ. te Brussel van 1901 tot ’23, en te Gent sedert 1923; eerste rector van de Ned. univ. aldaar van 1930 tot 1932. Lid van de Kon. Vlaamsche Acad. sedert 1919, en socialistisch senator sedert 1921. OpV.’s jeugdontwikkeling oefenden vooral Stirner en Flaubert een diepgaanden invloed uit, philosophisch en stylistisch. Breede en helder-critische geest, toegerust met kunsthistorischen zin en sober-rake formuleeringskracht. Deze gaven karaktcriseeren V. Samen met een ingeboren artistieke aanvoeling, drukken zij op alles wat hij schreef een zeer persoonlijken stempel. Hierbij is tevens zijn leiderschap verklaard in de beweging van 1890 voor geestverruiming in Vlaanderen, literaire verfijning en verhooging der Vlaamsche volkskracht. Waarvoor de tijdschriften > Van Nu en Straks en > Vlaanderen, waarin hij het leeuwenaandeel had, getuigen. Niet even merkwaardig als de critische geslepenheid van zijn geest is Vermeylen’s scheppend vermogen, dat tot uiting kwam in den alleenstaanden roman: De Wandelende Jood, een zeer sterk-gebouwd en pijnlijk afgewerkt, doch ietwat mat en koud werk, gedragen of liever geconstrueerd op een levensphilosonhie zonder uitkomst. Voor ontwikkelde lezers alleen. Voorn, werken: Verzamelde opstellen (2 dln. 1904-’05); De Wandelende Jood (1906); Gesch. der Europ. plastiek en schilderkunst (3 dln. 1921-’25); Van Gezelle tot Timmermans (21928); De VI. Letterkunde (in: „Vlaanderen door de eeuwen heen”, II 1932); Indrukken uit Rusland (1932; Fr. vert.); Pieter Breughel, Landschappen, tien gekleurde reproducties (tekst van A. Vermeylen, 1935). Lit.: Gedenkboek V. (1932); R. Roemans, Bibliogr. van A. V. (1934). Sobry. Vermicelli, > Macaroni. August Vermeylen. Edw. Vermeulen. ' Vermicellistijl, spotnaam voor een moderne richting in de decoratieve kunst (en bouwkunst), welke in het begin van de 20e eeuw optrad en o.a. sterk onder invloed stond van Henry Van de Velde. Ook München was een centrum van deze beweging (ook Jugendstil genoemd). De naam is ontleend aan de veel toegepaste slinger- en lintmotieven. v. Embden. Vermiljoen, oranje-roode pigmentkleur, mercuriof kwiksulfide HgS, gezuiverde > cinnaber ; werd m Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... de Oudheid niet scherp van > menie onderscheiden. Amerikaansche vermiljoen, ook chroomrood geheeten, is basisch loodchromaat. Verminking is een lichaamsdeel (orgaan, lidmaat), waardoor de menschelijke ziel een levenswerking uitoefent, wegnemen of zoo schenden, dat die levenswerking heelemaal niet meer of niet meer behoorlijk kan worden uitgeoefend. Buiten de speciale omstandigheden, die de innerlijke verhouding der elementen en daarmede de zedelijkheid van de daad essentieel wijzigen, is v. van zich zelf en v. van anderen in zich zedelijk kwaad en dus nooit geoorloofd, om welk goed en gewichtig doel dan ook. De zwaarte van het kwaad hangt bij v. niet alleen af van de stoffelijke groote van het lichaamsdeel, maar ook en vooral van de waarde, die dit heeft voor het uitoefenen van de levenswerkingen. Daarom is sterilisatie door vasectomie, die stoffelijk een kleine ingreep is, toch een zware v. en dus een groot kwaad. Want hier wordt een zeer voorname levenswerking, nl. de voortplanting, onmogelijk gemaakt. Daar ieder mensch recht heeft op behoud van lichamelijke integriteit, geen recht echter om er vrij over te beschikken en naar willekeur zich deze te ontnemen, is een ander verminken (met of zonder diens toestemming) steeds onrecht en zich zelf verminken steeds zedelijk kwaad (t.o.v. zich zelf). Ook mag men niet zonder geproportionneerde reden zich zelf of anderen blootstellen aan het, gevaar verminkt te worden. Daar een deel van het lichaam uitsluitend bestaat om wille van het heele lichaam, is het geoorloofd een ziek of misvormd lichaamsdeel, welks aanwezigheid voor het geheel nadeelig is, te verwijderen. Het voorwerp van deze handeling is de mensch (als geheel), en het verwijderen van een kwaad (een schadelijk) deel is een goed voor het geheel. We hebben dan niet meer te doen met verminken in eigenlijken zin, maar met een goede medische operatie (dit wordt ook genoemd: verminken op therapeutische indicatie). Daar de overheid als straf voor gepleegde misdaad iemand een goed mag ontnemen, waarop hij buiten strafschuldigheid om een onvervreemdbaar recht heeft, is v. als rechtvaardige straf op zich geoorloofd. Of bepaalde v. ook als straf doelmatig en dus goed en geoorloofd zijn, is een andere vraag (zie > Straf). Sterilisatie als straf wordt nagenoeg algemeen afgewezen, niet precies omdat het een v. is, maar omdat het deze bepaalde v. is, die geen goede straf is. Zooals de mensch uit zelfverdediging een onrechtmatigen aanvaller dooden mag, zoo mag hij hem ook verminken. Ook hierbij moeten echter de regels der zelfverdediging worden nagekomen. > Verwonding. L i t.: Eender, enkele brochures over het vijfde gebod (1937-’3B). Bender. Verminkten en gebrekkigen, -> Arbeidskracht (sub Onvohvaardige arbeidskrachten). Vcrmittlungsthcolocjie, een richting in de Duitsche Prot. theologie uit het tijdperk tussohen F. > Schleiermacher en A. > Ritschl, die een verzoening zocht tusschen het orthodoxe Christendom en de idealistische philosophie, maar daaraan (vooral in de leer overChristus)verschillende dogma’sopofferde. Pauwels. Vermland, prov. van Zweden (XVIII 704 C 3-4), aan de Noorsche grens en ten N. van het Venermeer. Opp. 18114 km2; ca. 292 000 inw. Rijk aan meren, bosschen en ijzererts. De mijnbouw begon al in de M.E. IJzer- en staalindustrie zijn nu geconcentreerd in grootbedrijven. Hoofdstad is Karlstad. De grootste rivier is de Klarelf. ƒ*•. Stanislaus. Vermoedelijk overlijden, verklaring van, > Afwezigheid (1°). Vermoeden. Men onderscheidt in het burgerlijk recht: 1° wettelijke vermoedens of rechtsvermoedens en 2° feitelijke vermoedens of rechterlijke vermoedens. De eerste onderscheidt men weder in wederlegbare en onwederlegbare rechtsvermoedens. Een wederlegbaar rechtsvermoeden is een regel van objectief recht, krachtens welken een feit als bewezen geldt, wanneer een bepaald ander feit is bewezen, terwijl het niet meer als bewezen geldt, wanneer tegenbewijs geleverd is. Voorbeeld: art. 46Ned.Faill. wet: Schenkingen, gedaan binnen 40 dagen vóór de faillietverklaring, worden, behoudens tegenbewijs, vermoed te zijn gedaan met de wetenschap, dat de schuldeischers daardoor benadeeld worden ; art. 1402 Belg. B. W. zegt: onroerend goed wordt geacht aanwinst der huwelijksgemeenschap te zijn, tenzij het tegendeel bewezen is. Een onwederlegbaar rechtsvermoeden is een regel van objectief recht, die in wezen niet over bewijs handelt, doch is ingekleed in den vorm van een rechtsvermoeden, waartegen geen tegenbewijs is toegelaten. Voorbeeld : art. 2, lid 3, Wet Alg. Bep.: Wanneer bij de wet geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend in het geheele koninkrijk bekend te zijn op den 20en dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin de wet geplaatst is. Een feitelijk v. is aanwezig, wanneer de rechter naar vrije overtuiging beslist, dat door het bewijs van een bepaald feit een bepaald ander feit mede bewezen is. v. d. Kamp. Vermoeidheid. Psychologisch verstaat men onder v. een factor, die in een richting werkt, tegengesteld aan oefening, gewenning en aanpassing. Wanneer men derhalve een verrichting veel malen achtereen herhaalt, dan ontstaat geleidelijk aan een verslechtering van de prestatie. Afgezien van kleine schommelingen, vertoont zich de v. in het arbeidsproces van het begin af aan. Dit verschijnsel treedt op bij alle psychische en psychophysische verrichtingen. V. op het eene gebied brengt ook v. op het andere gebied mede en des te meer naarmate de verrichtingen gelijksoortig zijn. Lit.: Atzler, Körper und Arbeit (1927). deQuay. Vcrmoeren noemt men wel het uiteengroeien van een grooten bloembol tot eenige kleine bollen. Vermogen (Lat.: potentia), 1° (p h i 1 o s.) de geschiktheid om op een of andere wijze werkzaam te zijn. Men onderscheidt de actieve anorganische vermogens of „krachten”, en vegetatieve vermogens (voeding, groei en vermenigvuldiging), en de passieve zinnelijke en verstandelijke ken- en streefvermogens (uit- en inwendige zinnen, zinnelijke strevingen, verstand en wil). De Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte verdedigt het bestaan van reëele vermogens; een blinde mist iets, dat de ziende bezit, ook wanneer hij slaapt. Tegenover deze „vermogenspsychologie” stellen vele moderne psychologen een > associatie-, apperceptie- of > structuurpsycholögie. v. d. Berg. 2° Technisch verstaat men onder v. de hoeveelheid arbeid, die een machine per tijdseenheid kan produceeren. Eenheden van v. zijn o.a. paardenkracht en watt. 3° Electrischv. Het product van een spanning en een stroom heeft de dimensies van een vermogen. Bij gelijkstroom, waar spanning (E) en stroom (I) constant zijn, is het vermogen uitgedrukt door het product P E.I. ; zijn spanning en stroom in prac- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . tische eenheden (volt en ampère) uitgedrukt, zoo krijgt men het vermogen in watts. Bij eenphasigen wisselstroom luidt de formule P = E.l.cos cp, waar E en I de effectieve waarden van spanning en stroom zijn, tp deverschuivingshoek; cos 9 heet arbeidsfactor.Gillon. Vermogensbelasting (N e d. b e 1 a s t i n grecht). Deze belasting wordt geheven krachtens de meermalen gewijzigde wet van 27 Sept. 1892, Stbl. 223. Tot het vermogen behooren alle zaken, welke geldswaarde hebben; ook van zaken, welke men in vruchtgebruik of in blooten eigendom bezit, wordt de belasting geheven. Benige vermogensbestanddeelen (bijv. huisraad, recht op pensioenen) zijn geheel of ten deele vrijgesteld. Het vermogen moet worden aangegeven naar den toestand op 1 Mei. Van vermogens beneden 16 000 gld. is geen belasting verschuldigd. Bedraagt het vermogen 16 000 gld. of meer doch minder dan 30 000 gld., dan is verschuldigd 2 gld. van elke geheele som van 1 000 gld. boven 15 000 gld.; indien het vermogen 30 000 gld. of meer bedraagt, is 1 gld. verschuldigd van elke geheele som van 1 000 gld. Er worden echter verschillende opcenten op de hoofdsom van de v. geheven, maximaal 226. Voorts wordt van vermogens boven 50 000 gld. de progressieve > verdedigingsbelasting I geheven. De opbrengst (in hoofdsom) van de v. bedroeg over 1936/36: 10 347 000 gld. L i t.: Adriani, Wet op de v. (41935; wetenschappelijk comm.); van Soest, Inleiding tot de wetten op de ink., verm. en div. en tant. bel. (21935, beknopte comm.); de Willigen, in: deel X van „De Vakstudie” (5e dr., uitvoerig „naslagwerk”); Karmelk, De vermogensbelasting (in serie: De Belastingwetgeving, 1937, zeer beknopte behandeling). In België is de v. niet bekend. M. Smeels. Vermogensdelicten, > Economische delicten. Vermojjenspsyeholof|ie gaat uit van de redeneering, dat elk psychisch verschijnsel het effect moet zijn van een werking. Elke werking echter veronderstelt een vermogen om te werken: zinnelijk ken- en streefvermogen, verstand en wil. Een vermogen is niet enkel een verzamelnaam, maar de reëele wezensgrond van psychische werkingen. Het bestaan van vermogens leidt tenslotte logisch tot het aannemen van hun zijnsbeginsel, de ziel. v. d. Veldt. Vermout, een staat in het N.O. van de Ver. Staten van Amerika (zie krt. Vereenigde Staten, L 2), beboerend tot » New England. Grenst in het N. aan Canada, in het O. aan New Hampshire, in het Z. aan Massachusetts en in het W. aan New York en Lake Champlain. Opp. 24 770 km2; ca. 370 000 inw., waarvan 0,2 % Negers. Het aantal Kath. is ca. 90 000. Van de bevolking woonde in 1930 33 % in de steden. Hoofdstad is Montpelier. Het landschap is bergachtig, met N.—Z. gerichte ketens. De Green Mountains (Praecambrische gesteenten) vormen een langgestrekte bergketen (Mount Mansfield 1 340 m). De Connecticut River is de belangrijkste rivier. Het voornaamste middel van bestaan is veeteelt, waarvan de opbrengst 65 % omvat van bet totale inkomen der bevolking; in 1936 waren er 290 000 melkkoeien; de melkproducten worden geleverd aan de Zuidelijker gelegen steden. Van de landbouwgewassen moeten genoemd: hooi (opbrengst in 1936; 1 037 000 ton), haver [2 048 000 bushel (1 bushel=36,23Bl liter) in 1936], maïs (2 964 000 bushel in 1936), aardappels 2 392 000 bushel in 1936). De marmergroeven, die sedert 1785 in exploitatie zijn, leveren de helft van het marmer van de Ver. Staten. Verder levert V. de meeste asbest, is de tweede staat wat betreft de opbrengst van leisteen en talk, en heeft een belangrijken boschbouw (in 1932 bedroeg de opbrengst van ca. 6,5 millioen ahom-boomen: 889 000 gallons aan ahomstroop en 618 000 aan ahornsuiker). Voorn, industrieën zijn houtbewerking en textiel. V. vormt het bisdom Burlington. De eerste kolonisten vestigden zich in 1724 in V.; in 1791 werd V. toegelaten tot de Ver. Staten. Comijn. Vermouth, een met alsem e.a. kruiden gekookte likeurwijn. Wordt vnl. in Turijn vervaardigd. Alcoholpercentage ca. 20 %. Vernagelen van geschut is geschut onbruikbaar maken door een stalen pen of nagel in het zundgat te slaan. Vernardakis, Di mi trios, Nieuw-Grieksch dichter en tooneelschrijver uit de patriottische romantiek: navolger van Shakesneare. Voorn, werken: Maria Doxapatri (1858); De Kypseliden (1860); Merope (1866); Fausta (1893). Verne, Jules, fransen letterkundige en vuigarisator. * 8 Februari 1828 te Nantes, f 24 Maart 1905 te Amiens.MetCinq semaines en ballon (1863) vestigde hij al dadelijk zijn reputatie van wetenschappelijk en geographisch romancier. Zijn productie is ongemeen overvloedig, het is populaire en spannende lectuur, vooral voor de jeugd. Meerdere werken werden voor tooneel bewerkt en verfilmd. Zijn werk werd vrijwel geheel in het Nederlandsch vertaald. Werken onder vele andere: Voyage au centre de la terre (1864); Les Enfants du Capitaine Grant (1867-’68); Vingt mille lieues sous les mers (1870); Le Tour du Monde en quatre vingts jours (1873); Michel Strogoff (1876); Mathias Sandorf (1885). Willemyns. Jules Verne. Verner, Karl Adolf, Deensch taalgeleerde. * 7 Maart 1846 te Aarhus, f 5 Nov. 1896 te Kopenhagen, als professor in de Slavischephilologie. Junggrammatiker. In zijn opstel: Eine Ausnahme der ersten Lautyerschiebung (in: Kuhn’s Zeitschrift, dl. 23 1877), publiceerde hij het eerst de door hem ontdekte Wet van Ycrner: de uit Indo-Germ.p,t,k in het Germ. ontstane f,th,ch, en de onverschoven s zijn in het oer-Germ. stemhebbend geworden, wanneer de onmiddellijk voorafgaande klinker in het Indo-Germ. niet den klemtoon van het woord droeg. Zoo verklaarde hij hoe naast Lat. frater Duitsch Bruder, doch naast Lat. pater Duitsch Vater kon voorkomen. Waar wij in stamverwante woorden of binnen eenzelfde paradeigma nog de overblijfselen hiervan zien, spreken wij met Holtzmann van Grammatischer Wechsel of grammatische wisseling; bijv.: vriezen naast gevroren (N.B. z< s en r<( z), wezen naast waren (z<( s enr< z), slaan (<( slahan) naast geslagen. Later is door analogie zeer veel van deze grammatische wisseling verdwenen. Over de formuleering en de verklaring van deze wet van V. is veel gestreden (ze geldt bijv. niet in anlaut). Th. Baader verklaarde en formuleerde onlangs het verschijnsel heel Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . anders; Indo-Genn.p,t,k werden in het Germ. glijders; en wel fortes als in het Indo-Gerrn. de stamsilbe muzikaal betoond was, want dan was er in het Germ. zwellend intensiteits-accent, en in de andere gevallen lenes, want dan was er in het Germ. afnemend intensiteitsaccent. Uit fortes zijn stemlooze, uit lenes stemhebbende consonanten ontstaan. Wzijnen. Lit.: J.van Ginneken, Principes de linguist. psychol. (1907); Th. Baader, Der Intensivierungsverlauf des germ. Akzentes (in: Mélanges J. van Ginneken, 1937). Verner. Reactie van V., uitvlokkingsreactie ter herkenning van syphilis (lues). Aangezien bij deze reactie de resultaten in getallen zijn uit te drukken (wat bij andere syphilis-uitvlokkingsreacties bijna nooit het geval is), maakt de reactie van V. het mogelijk het resultaat van een behandeling vrij eenvoudig te beoordeelen en te vervolgen. De reactie is nogal gecompliceerd en eischt een uitgebreid instrumentarium. Wyers. Vernet, l°Claude Joseph, Fransch landschapschilder; grootvader van 2°. * 13 Aug. 1714 te Avignon, f 3 Dec. 1789 te Parijs. Werkte langen tijd te Rome en werd, te Parijs teruggekeerd, de beroemdste landschapschilder onder Lodewijk XV. Bekend is de reeks Fransche havengezichten, die hij van 1753 tot ’63 voor den markies de Marigny schilderde (Louvre, geteekende voorstudies in het Mus. te Avignon). V.’s weloverwogen composities herinneren aan Lorrain, de werking van het licht voorspelt de kunst van Corot. V. werd slachtoffer van zijn eigen succes; de kwaliteit van zijn werk vermindert snel, gelijk talrijke melodramatische „Stormen” en zoetelijke „Clairs de lunes” bewijzen. L i t.: F. Ingersoll-Smouse, J. V. peintre de marine (2 dln. 1926). Korevaar-Hesseling. 2° Hora c e, Fransch schilder en graphisch kunstenaar; kleinzoon van I°. * 30 Juni 1789 te Parijs, 117 Jan. 1863 aldaar. Van 1828 tot ’35 was V. directeur van de Fransche academie te Rome. V. was in zijn tijd een zeer gevierd historieschilder. In het museum te Versailles bevinden zich groote doeken met tafereelen uit de oorlogen van Napoleon en van de verrichtingen der groote Armee in Algiers. V. vervaardigde meer dan 200 litho’s uit het soldatenleven en houtsneden als illustraties bij de „Histoire de Napoléon” van Laurent de I’Ardèche (1839). Lit.: Dayot, Les V. (1898). Korevaar-Hesseling. Verneuil, Louis, tooneelschrijver. * 1893 te Parijs. Schreef talrijke, zeer oppervlakkige stukken (o.a. Le Fauteuil 47, 1923; La Banque Nemo, 1931), steeds hopeloos banaal en lichtzinnig van inhoud, doch ontegenzeglijk met virtuoziteit ineengezet. Vernielingen (k rij g s k.), stelselmatige, in samenhangende en doorgaande strooken tot standgebrachte v. van kunstwerken (wegen, spoorwegen, bruggen) en legerings- of verplegingselementen (drinkwatervoorzieningen e.d.) voor vertraging van den opmarsch van vijandelijke legers (vooral gemechaniseerde). h. Lohmeijer. . Vernicr (Vernerius), > Nonius. Vernietigbaarheid (recht), > Nietiglieid. c Vernietiging. 1° (P hi 1 o s.) V. in strikten zin houdt in, dat iets totaal ophoudt iets te zijn (tegenover -=► verandering, waardoor het ophoudt dit of dat te zijn). V. is het tegengestelde van > schepping; daarom kan alleen God iets vernietigen, nl. door zijn werking, waardoor de dingen in het bestaan behouden worden, te beëindigen. De theologen nemen aan, dat God niets vernietigt. Ook bij het ver- ; gaan der wereld zal, zoo leeren de Kerkvaders, de – wereld niet vernietigd, maar vernieuwd worden . O Einde der tijden). v, d. Putte. i 2° (R echt) V. van rechtshandelingen, zie – Nietigheid. Vernikkelen, > Verchromen, Vernis is een met siccatief behandelde drogende ■ olie (vnl. lijnolie); wordt deze (eventueel verdund met een vluchtig oplosmiddel, bijv. terpentijn) op hout of metaal gestreken, dan krijgt men hierop (na een droogtijd van ong. 12-24 uur) een stevige elastische dunne huid, welke de onderlaag tegen uitwendige invloeden beschermt en een fraaier uiterlijk verleent. In plaats van drogende olie worden als v. ook vaak gebruikt oplossingen van harsen, asphalt, cellulosederivaten, enz. in vluchtige oplosmiddelen. Hierbij wordt vaak ook nog drogende olie gevoegd; het is dus moeilijk een grens te trekken tusschen v. en lak. de Royv. Zuydemjn. Vernisboom (Melanorrhoea usitata), een plantensoort van de fam. der Anacardiaceeën; komt in Achter-Indië voor en levert het oorspronkelijk witte sap uit den bast, dat echter spoedig zwart wordt aan de lucht en een goed vernis is, dat veel voor lakwerk gebruikt wordt. Bonman. Vernis-mou, een ets-procédé, waarbij de metalen etsplaat met een zacht vernis wordt bedekt. Men teekent hierin, door er een vel teekenpapier overheen te leggen en dat te beteekenen. Waar een Uin gezet wordt, kleeft het papier aan het vernis vast. Verwijdert men het nu, dan trekt men zooveel vernis mede, dat de geteekende lijnen het metaal blootleggen. Men kan de etsplaat nu met zuren etsen; de prent lijkt dan op een krijt- of potloodteekening. Het werd vooral ter imitatie van teekeningen toegepast. Poortenaar. Vernoodrijpen (land b.) noemt men wel het ontijdig rijpen van een gewas onder invloed van droogte of stremming van den sapstroom. Vcrona, 1“ provincie van het koninkrijk Italië (XIV 320 C 2), opp. 3 096 km2, ca. 565 000 inw. De prov. ligt tusschen Gardameer en Po en is goed bevloeid. De landbouw levert rijst, maïs, tarwe, fruit, zijde. Industrie: glas, textiel. 2° Hoofd s t a d van I°, aan de Adige, 60 ra boven de zee (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). Ca. 60000 inw. Bisschopszetel. Zeer mooie stad; Romeinsch amphitheater voor 20 000 personen, Rom. theater; talrijke kerken, waaronder de dom en de San Zeno (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 656 in dl. XX); de Piazza del Herbe (het oude Forum); Gotische graftomben der Scaligers en talrijke andere fraaie paleizen en monumenten. Belangrijke marktplaats. V. was de verblijfplaats van -► Theoderik, koning der Oost-Goten, en > Alboin, koning der Longobarden. Het deed mee aan den strijd tegen de Hohenstaufen. De Scaligers oefenden er 1260-1387 het gezag uit, daarna de Visconti uit Milaan, tot het in 1404 aan Venetië kwam en met Venetië aan Oostenrijk in 1797. Op het Congres van V. (1822) besloot de H. Alliantie den koning van Spanje te steunen tegen de liberalen. L i t.: L. Simeoni, V. (1929); A. Allen, A history of V. (191r°)- Heere. Veronal, diaethylbarbituurzuur; -> Barbitalen. Vcronese, Paolo (eigenlijk: P. Cali a r i genaamd), schilder (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 1528 te Verona, f 19 April 1688 te Venetië. Alhier vnl. gevormd onder invloed van litiaan en Tintoretto, werkte ook in Verona en Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . ÏIIII. 13 Mantua. Met Titiaan en Tintoretto is hij de vertegenwoordiger der rijpe Renaissance te Venetië. Vooral als frescoschilder heeft hij zijn roem gevestigd; hierin ontplooide hij zijn groote krachten in alle opzichten. Monumentaal en vorstelijk van opbouw met een ongeëvenaard ruimtegevoel, pralend van kleurenweelde zijn de omvangrijke wandtafereelen, die hij in kerken en paleizen schiep. Een sterk wereldsche trek, een sfeer van feestelijkheid is hun eigen. Psychologisch gaat zijn werk niet zeer diep, het heeft vóór alles een allure van vorstelijke breedheid met een virtuoos beheerschen van vorm en diepte, zoodat zijn schilderingen op de eerste plaats een machtige decoratieve werking hebben. Zijn hoofdwerken bevinden zich in de S. Sebastiano en in het Dogenpaleis te Venetië en in de Villa Barbaro in Masèr bij Treviso. Hij heeft ook portretten geschilderd, die door voornaamheid uitblinken. Met hem eindigt de bloei der Venetiaansche school; zijn leerlingen (o.a. Jac. Palma il Giov.) imiteerden hem slechts. _ __ Sekreten. Lit.: F. Meissner, V. (1897); D. v. Hadeln, V. u. Zelotti (in: Jahrb. d. preuss. Kunsts. 1914); Fioooo, F. V. (1928); Venturi (in Storia dell’ Arte ital., 1929). Veronese-grocn, een in 1814 voor het eerst bereide, fel groene verf (ook Schweinfurter groen genaamd); is vergiftig. > Arsenieten. Veronica (plant k.), > Eereprijs. Veronica van Jcrusalem, Heilige, althans als zoodanig vereerd volgens een legende, die echter geen voldoenden geschiedkundigen ondergrond vindt en eerst in de vijfde, zesde eeuw vermeld wordt. Deze ziet in haar een vrouw, die Jesus op zijn kruisweg tegemoet treedt en op den doek, waarmede zij zijn gelaat afwischt, zijn gelaatstrekken afgedrukt vindt. Bij het opkomen der godsvrucht van den kruisweg in de 16e eeuw is dit de 6e statie geworden. Men heeft haar soms vereenzelvigd met andere vrouwen uit den tijd van Christus, als de vrouw, die aan bloedvloeiing leed en door Christus genezen werd, noemt haar ook > Berenice naar twee prinsessen van dien naam uit het huis van Herodes den Grooten. Het H. Aanschijn, in St. Pieter te Rome vereerd, is niet te vereenzelvigen met den doek van Veronica, wijl dit op doek is geschilderd. Bekend is uit het Evangelie slechts, dat vrome vrouwen Jesus haar medelijden betoonden, over Hem weenden. Alle nadere bijzonderheden over haar optreden ontbreken. > Aanschijn van Christus. Brandsma. Vcronica de Julianis, in de wereld: ürsnla Gi u 1 i a n i, heilige, Capucines. * 27 Dec. 1660 te Mercatello (hertogdom Urbino), f 9 Juli 1727 te Citta di Castello. Haar feestdag is 9 Juli. Vcronus, Heilige, belijder. Van zijn leven is weinig met zekerheid bekend. Stierf in de 9e eeuw. Zijn relikwieën worden te Lembeke bij Halle (Belg.-Barbant) vereerd. Feest: zijn gedachtenis wordt in het aartsbisdom Mechelen op 31 Jan. gehouden. Lit.: Fr. von Sales Doyé, Heilige und Selige. De Schaap drijver. Verordeningen en besluiten (van prov., gem. en waterschap in N e d.). De term „besluit” wordt wel algemeen gebruikt voor alle besluiten der prov., gem. en waterschapsbesturen en omvat dan de verordeningen. Verordeningen zijn in het bijzonder die besluiten, welke van algemeen regelenden aard zijn (bijv. tot vaststelling van politie-reglement); de term besluit wordt in bijzonderen zin gebruikt voor die besluiten, welke concrete bestuursdaden betreffen (bijv. benoemingen, het aangaan van een leening). Krachtens de Grondwet kunnen de prov., gem. en waterschapsbesturen zelfstandig verordeningen maken tot regeling van het belang van hun prov., gem. of waterschap (> Autonomie). Ten einde te verzekeren, dat daarbij het algemeen landsbelang niet uit het oog wordt verloren, kan de Kroon de besluiten der lagere organen vernietigen wegens strijd met de Wet of het algemeen belang (repressief toezicht). Voor sommige besluiten en verordeningen der lagere organen is de voorafgaande goedkeuring van hoogere organen (Wetgever, Kroon of Gedep. Staten) voorgeschreven (preventief toezicht). Voor België zie > Reglement. Siruycken. Verplanten, het overbrengen van planten m andere aarde, om de plant ruimer te zetten, om haar op beteren grond te brengen, ofwel om gelegenheid te vinden de wortels in te korten. Yerplegers(eegsters)- insigne. Verpleger, verpleegster. In Ned. Wettelijk mogen alleen zij zich (zieken- of krankzinnigen-) verpleegster of verpleger noemen, die, hetzij religieus of leek, opleiding genoten in theorie en practijk der verpleging binnen een der tot deze opleiding van rijkswege toegelaten ziekenhuizen of krankzinnigengestichten, daarna examen aflegden tegenover een commissie, waarin een rijksgedelegeerde zitting heeft. Bij geslaagd examen wordt een diploma uitgereikt (A voor ziekenverpleging, B voor krankzinnigenverpleging) benevens een insigne. Wie zonder daartoe, volgens deze regeling, bevoegd te zijn, zichvoor verpleegster of verpleger uitgeeft of het vastgestelde insigne draagt, is strafbaar. Diploma, insigne en hierbeneden te noemen aanteekeningen, zijn bedoeld om het publiek in de gelegenheid te stellen bij inroepen van verplegingshulp zich te vergewissen, of de betrokkene voldoende opleiding genoot en voldoende technische vaardigheid bezit. Met deze bescherming van den titel is, blijkens ervaring, het publiek nog niet voldoende geholpen, zoodat de Verplegingsraad streeft naar een wet tot bescherming van het beroep van verplegende. Na van rijkswege geregelden cursus en examen kan de ziekenverpleegster op haar diploma de aanteekening voor kraamverpleging krijgen. Zij is dan gerechtigd een ooievaartje op haar insigne te dragen. Evenzoo is na dergelijken cursus en examen de aanteekenmg voor wijkverpleging te verwerven. Er bestaat ook een aanteekening voor kinderverpleging. __ H. Damen. In België zijn de organieke bepalingen nopens het examen, den titel en het beroep van ziekenverplegende [waaronder ook de verplegers(-sters) van krankzinnigen vallen] vervat in het K.B. van 9 Febr. 1931, gewijzigd bij K.B. van 8 April 1936. Een officieel insigne wordt niet uitgereikt. Ook in België is het beroep van verplegende niet voldoende beschermd. Een officieele aanteekening voor kraamverpleging of voor wijkverpleging bestaat niet in België, wel een bijgevoegd studiejaar voor het verkrijgen van het diploma van verpleegster-bezoekster. Verplegingsinrichtingcn. Met dezen specialen term duidt men aan de, ten behoeve van de verzorging van het leger in vredestijd, in de vsch. garnizoenen gevestigde militaire magazijnen van levens- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W photographie-proces. Dit laatste heeft zijn breede toepassing verkregen na 1921, toen de Kontephot-Goerz werd uitgevonden. Deze machines berusten op het proces van het ontwikkelen in chemische baden. Lit.: Luoas, Der photographische Vervielfaltiger als neuzeitliches Rationalisierungsmittel (in: Zeitschrift für Organisation, 1928). Tak. Vervelling, het afwerpen van doode bestanddeelen der huid. Bij de gewervelde dieren worden de bovenste hoornlagen verwijderd, bij de zoogdieren en vogels doordat de bovenste hoorncellen voortdurend door wrijven, schuren of wasschen los laten, bij de reptielen doordat de buitenste hoornlagen geheel of in groote stukken loslaten. Bij slangen verslijmen de cellen tusschen de nieuwe en oude hoornlagen, zoodat de laatste loskooien liggen en worden afgestroopt (slangenhemden). Onder de lagere dieren treft men vooral v. aan bij de geleedpootige dieren, waar de oude chitinehuid wordt afgeworpen. Voor het afwerpen worden tusschen de opperhuidscellen en de chitinelaag zuilvormige chitineafzettingen, vervellingsharen, gevormd. Door opname van lucht in het spijsverteringskanaal wordt de druk binnen het lichaam verhoogd, zoodat de verbindingen met de oude chitinelaag worden verbroken. Door een spieetvormige opening, gewoonlijk in de nekgroeve, kruipt het dier uit het oude chitinepantser. Te voren is reeds een nieuwe, aanvankelijk nog weeke chitinelaag gevormd, welke onder den liohaamsdruk blijft uitgezet, totdat de chitine aan de buitenlucht is hard geworden. L. Wülems. Verven van vezelstoffen heeft ten doel stoffen een blijvende kleur te verleenen. Men heeft bij het verven drie factoren in het oog te houden: 1° den aard van de grondstof (wol, zijde, katoen, viscoseof acetaatzijde, linnen, stroo, papier, enz.); 2° den vorm, waarin het materiaal geverfd wordt (bijv. losse wol, garen of weefsel); 3° de verfstoffen, waarmede geverfd wordt, waarvan de keuze door de vereischte echtheid wordt bepaald. Het verven kan geschieden: 1° in den vorm van ongesponnen materiaal, in al dan niet gesloten apparaten, met een rond-gepompte verfstof oplossing; 2° als garen, op strengen of gespoeld op klossen of cops. Strengen verft men hangend op stokken, cops of klossen in apparaten met pak- of opsteeksysteem. In dezelfde apparaten verft men ook garen op ketting-verfboomen. 3° Als weefsel op > haspelkuipen, > jiggers of continuverfmachines. De affiniteit van kleurstoffen tot plantaardige en dierlijke vezels is geheel verschillend. Sommige zijn in staat beide in gelijke tint aan te verven, andere geven een aanzienlijk kleurverschil, terwijl weer andere slechts een der twee groepen vezels vermogen te verven. Hiermede rekenend, kan men de volgende verfmethoden onderscheiden: a) het verven van dierlijke vezels met zure en basische kleurstoffen. Door het amphotere karakter der wol bijvoorbeeld bezit deze affiniteit zoowel tot basische als tot zure kleurstoffen, welke laatste met zuur worden uitgeverfd, b) Het verven van plantaardige en dierlijke vezels met zgn. substantieve kleurstoffen; deze methode is vnl. voor katoen en halfwol belangrijk; niet bijzonder echte, doch eenvoudige en goedkoope verving. De verfstof wordt in heet water opgelost en onder zout-, soda- en/of zeeptoevoeging uitgeverfd, c) Echtere vervingen leveren > zwavelkleurstoffen op, die onder toevoeging van zwavelnatrium en soda op katoen geverfd worden. Nadeel ervan is de geringe chloorechtheid. d) Voornamelijk voor wol en zijde van belang zijn de beitskleurstoffen. Eerst wordt een beitslaag uit aluminium-, chroom- of ijzeroxyde op den vezel gevormd en daarop ontstaat met de kleurstof een lak. Zeer echte, doch niet zeer levendige verving. Op katoen is één beitskleurstof van belang, nl. zgn. > Turksch rood, een alizarinelak. e) Ook in omgekeerde volgorde kan men werken, nl. eerst verven en dan nabehandelen op den vezel met metaalverbindingen. ï) Wegens groote levendigheid verft men ook basische kleurstoffen op katoen, die dan eerst met tannine, gefixeerd door antimoon – zouten, of wel katanol, wordt voorgebeitst, jj) Verder kan men, speciaal op plantaardig materiaal, echtheid van sommige der onder b) genoemde vervingen verhoogen door ze op den vezel te diazoteeren en te koppelen meteen azocomponent (/?-naphtol, resorcine e.a.), waardoor een nieuwe, echtere kleurstof ontstaat, h) De echtste verving bereikt men tenslotte met > kuipkleurstoffen, die in water oplosbaar worden door reductie met loog en hydrosulfiet tot zgn. leukoverbindingen (welke echter meestal gekleurd zijn). Men verft deze en oxydeert ze weer terug tot kleurstof. Was oorspronkelijk indigo grondtype dezer klasse, thans is er, een zeer uitgebreide groep van nog echtere verfstoffen. Men is er in den laatsten tijd ook in geslaagd de leukoverbindingen door esterificatie in water oplosbaar te maken, en brengt deze in den handel als indigosolen. Deze verft men eenvoudiger dan kuipkleurstoffen. i) Zeer belangrijk is de laatste methode, waarbij de kleurstof op en in het materiaal gevormd wordt. Men drenkt dit in een oplossing van een zgn. naphtol (bijv. naphtol a, d-oxynaphtoëzuuranilide) en koppelt dit aan een geschikte gediazoteerde verbinding, waarmede een verfstof kan ontstaan. Men is er in geslaagd deze twee componenten ook in één verfstof te vereenigen; men verhindert door kunstgrepen de voortijdige vorming van de kleurstof. Dit zijn zgn. rapidecht en rapidogeenkleurstoffen. Huldigde men vroeger vooral de theorie, dat het verfproces door scheikundige reacties tot stand komt, later zag men in, dat dit slechts in enkele gevallen juist kan zijn. De algemeene opvatting is thans, dat men te doen heeft met gecompliceerde reacties en adsorpties tusschen twee kolloïdale stoffen, de vezels en de kleurstoffen. Van groot belang is de echtheid eener verving tegenover wassohen, inwerking van licht, chloor en zuren, De echtste vervingen verkrijgt men op de onder d, e, h en i genoemde verfmethoden. Aan het verfproces gaan vaak voorbewerkingen vooraf, bijv. zengen over gasvlammen om alle opstaande vezels af te branden, uitkoken, bleeken om voor lichte kleuren een goeden ondergrond te verkrijgen, enz. Na het verven moet steeds grondig gespoeld worden om alle niet gefixeerde verfstof te verwijderen. Lit.: R. Möblau en H. T. Buoherer, Farbenchemisches Praktikum; zugleicb Einführung in die Farbereitechnik (21926). Scheffers. Vervening, > Hoogveen; Turf. Vervier, Karei August, Zned. schrijver. * 1789 te Gent, f 1872 te Waarschoot. Warm verdediger van de Ylaamsche zaak, schreef verschillende dichtwerken, in 1873 door Karei Bogaerd verzameld. Vervicrs, stad in het O. van de prov. Luik (XVI 704 E 2), gelegen in het dal van de Vesder; opp. 467 ha, ca. 45 000 inw. (vnl. Kath.) .Bergachtige omgeving. Centrum van een belangrijke textielnijverheid (vooral Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder Vf .... wolbewerking), waartoe ook de omliggende plaatsen behooren, die samen een speciaal economisch gewest vormen: Andrimont, Dison, Ensival, Hodimont (sedert 1930 ingelijfd bij V.), Limbourg, Pepinster, Theux. V. heeft verder talrijke andere fabrieken, w.o. chocolade-fabrioage. Ofschoon reeds bekend in de 7e eeuw, is V. zeer laat tot bloei gekomen, vooral in de 17e en 18e eeuw. V. werd geteisterd in 1914. V. Asbroeck. Vervloeien heet het aantrekken van vocht uit de lucht door een vaste stof (> Hygroscopisch), wanneer hierbij een geconcentreerde oplossing van die stof ontstaat. Potasch, zinkchloride zijn voorbeelden van stoffen, welke vervloeien. Vervloeking of verwensching, toewenschen vaneen kwaad, gemeenlijk door woorden. Niet altijd is dev. ernstig gemeend, maar dikwijls uitgesproken onder den invloed van toorn. V. van God is > godslastering en als dusdanig groot kwaad. V. van den evennaaste, wanneer zij werkelijk gemeend is, is een uiting vanV haat en is zware zonde, wanneer men den evennaaste een groot kwaad toewenscht; dagelijksche zonde, wanneer het kwaad, dat men toewenscht, niet aanzienlijk is. A. Janssen. Vervoeging, -> Conjugatie. Vervoer, -> Verkeer ; Verkeerspolitie. Vcrvoerbiliet, 1° -> Spoorkaartje; Vervoerdocument. 2° Document, dat op de > linie van toezicht (en in sommige gevallen ook daarbuiten) dient tot dekking van vervoerd wordende goederen, zulks in verband met de wetgeving op de invoerrechten en accijnzen. Vgl. ■> Geleibiljet. Vervoerdocument, bewijs van de vervoerovereenkomst van goederen. Bij het vervoer te land wordt gebruik gemaakt van den > vrachtbrief. Voor stukgoederen beneden 500 kg kan een > adreskaart worden gebruikt. Het > cognossement doet uitsluitend bij vervoer te water dienst, terwijl bij binnenvaart in Ned. meest van een beurtvaartadres gebruik wordt gemaakt. Van de charterpartij, waarbij in Ned. onderscheid wordt gemaakt tusschen tijd- en reischarter (zie > Charter, sub 2°), bedient men zich, wanneer een geheel schip of een gedeelte daarvan wordt bevracht. Voor nadere bijzonderheden zie op de verschillende trefwoorden. Er is een streven naar uniformeering van v., waarbij van standaardformulieren wordt gebruik gemaakt, die een aanvulling van de wettelijke bepalingen vormen. Bij de Berner-conventie is een internationale overeenkomst tot stand gekomen voor het goederenvervoer op spoorwegen. Het betreffende tractaat is in 1893 in werking getreden tusschen een aantal landen en geldt tot op lieden voor vrijwel alle landen op het continent van Europa met uitzondering van Rusland. Snel. Lit.: van Overeem (II 1937); W. L. P. A. Molengraaf!, Leidraad van het Ned. Handelsrecht (II 1933). Vervoering, > Extase. Vervocrovereenkomst (r e c h t) is een overeenkomst, waarbij een der partijen, de vervoerder, zich verbindt om tegen het genot van een geldsom goederen of personen, te land, te water of door de lucht van de eene plaats naar de andere over te brengen. Daarbij kan degene, die een ander goederen doet vervoeren, bedingen, dat deze na het vervoer worden uitgeleverd aan hemzelf of aan een derde (->- derdenbeding). De v. wordt in de N e d. wetgeving niet in haar geheel geregeld. Op haar zijn van toepassing de algemeene bepalingen omtrent overeenkomsten, en verder bestaan er wetten en reglementen, die voorschriften geven aangaande bepaalde soorten van vervoer, zooals de Spoorwegwet (van 9 April 1876, Stbl. 67), het Algemeen Reglement Vervoer Spoorwegen (van 9 Nov. 1928, Stbl. 415), de Locaalspoor- en Tramwegwet (van 9 Juli 1900, Stbl. 118), het Algemeen Reglement Vervoer Locaalspoorwegen (van 17 Dec. 1928, Stbl. 469), de Wet Openbare Vervoermiddelen (van 23 April 1880, Stbl. G 7), de Luchtvaartwet (van 30 Juli 1926, Stbl. 249), de Verenwet (van 6 Juli 1921, Stbl. 838), de Postwet (van 15 April 1891, Stbl. 87), het Postbesluit (van 25 Sopt. 1925, Stbl. 896), de Pakketpostwet (van 21 Juni 1881, Stbl. 70), het Pakketpostbesluit (van 18 Sept. 1919, Stbl. 574) en het Wetboek van Koophandel. v. d. Kamp. In België wordt de v. beschouwd als een soort dienstverhuring en geregeld in de art. 1779 vlg. van het 8.W., in het W.v.K., in de gecoördineerde wetten van 1879, 1902, 1908 en 1911 op het vervoer van zeeen binnenschepen (Stbl. 25 Sept. 1908 en 23 Sept. 1911), en in vsch. wetten op openb. vervoermiddelen (spoorwegen, autobussen, luchtverkeer, postwezen, enz.). Vervolgingskosten, > Invordering van directe belastingen. Vervolgingswaan is een bijzondere vorm van ■> paranoia en is een psychotisch verschijnsel. De vervolger is meestal een persoon, die eerst de liefde van den vervolgde genoot en meestal ook van hetzelfde geslacht is. De waan blijft echter bijna nooit beperkt tot den eersten vervolger, maar breidt zich uit over vele andere personen. v. d. Sterren. Vervolgonderwijs, Voor Ned. zie > Lager Onderwijs (I); voor België zie > Avondschool. Vervoert, Franciscus, Minderbroeder. * Te Mechelen, f 1655 aldaar. Schreef vele ascetische werkjes, die in zijn tijd veel verbreid waren, later in vergetelheid geraakten en tegenwoordig wederom terecht zeer worden gewaardeerd. Zij munten uit door innige vroomheid, eenvoud van vorm, dikwijls treffende plastiek in de beschrijvingen. v. d. Borne. Lit.: Dirks, Hist. litt. (1885, 59 ygl.); P. Verheyden (in; Hand. Mech. Kring Oudheidk.. XXX 1925, 51 ylg.; XXXII 1927, 17 vlg.; degelijke bibliogr. studie); W. Sohmitz, Aandeel Minderbr. Lit. (1936, 116 vlg.). Vervraehtinjj, -> Charter; Charterpartij. Vervroegen of aanjagen, in den tuinb. gebruikelijke werkwijze waardoor een gewas eerder oogstbaar wordt. Doel is betere prijzen, beter nagewas en verdeeling van arbeid en prijskans te verkrijgen. In hoofdzaak betreft het v. voorjaarsgewassen, zooals groenten, bolgewassen, bloemheesters en vaste planten, maar ook zelfs wel laat ooft. Het voornaamste hulpmiddel is het gebruik van glas, namelijk glasklok, ->■ broeikast en > broeibak, al dan niet kunstmatig verwarmd. Ook buiten is (tegen muren e.d.) vervroeging mogelijk. Aan deze, het klimaat verbeterende middelen paart men andere,nl. vroeg beginnen, keuze van snel groeiende gewassen, voorbereiding van het gewas door een rusttijd of reeds ingeleide ontwikkeling, gunstigen grond, kunstlicht en bepaalde snoeiwijzen. Sommige planten, nl. die met veel reservevoedsel, laten zich in het donker wel vervroegen, de meeste vragen echter volop licht. L i t.: Yilmorin Andrieux et Cie., Plantes potagèrea (41925); F. Dufour, Fruitboomteelt (31930); L. R. Taft, Greenhouse Management (1909). Rietsema. Verwaarloosde jeugd, > Jeugdcriminaliteit; Kinderbescherming; Kind (sub:Verlaten van een kind). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Verwachtingswaarde (boschbou w), > Boschrenterekening. Verwantschap. Voor het begrip zie de artikelen > Bloedverwantschap en -> Aanverwantschap. Voor de daaruit voortvloeiende recht s-betrek- kingen, zoowel volgens kerkelijk als volgens burgerlijk recht, vgl. de beide genoemde artikelen, benevens *• Geestelijke verwantschap, > Wettelijke verwantschap en > Huwelijk. 2° (Phi 1 o 1.) V. of affiniteit, > Taalverwantschap. 3° De leer der chemische verwantschap beschrijft en bestudeert de krachten, waarmee stoffen zich tot verbindingen samenvoegen. Reeds de alchemisten merkten op, dat bepaalde metalen meer neiging hadden om zich bijv. met zwavel te verbinden dan andere; dit werd dikwijls zeer bloemrijk uitgedrukt. Ook dat in een dergelijk geval het eene metaal het andere uit een verbinding kan verdringen; bijv. ijzer slaat koper neer uit een oplossing en treedt daarbij zelf in de plaats van het koper in de oplossing. Goethekoos den naamvaa dit verschijnsel zelfs tot de titel van een roman (Die Wahlverwantschaften). Do wetenschappelijke behandeling werd mogelijk na de opkomst van de thermodynamica. Deze geeft als maat voor de v. de vrije energie, welke uit de reactie gewonnen kan worden. Behalve in calorieën kan deze grootheid in de anorganische chemie ook dikwijls in volts worden uitgedrukt (> Oxydatie); in vele andere gevallen door middel van oen druk. Voorbeelden. De affiniteit van natrium tot chloor bedraagt 91 792 cal. of 3,98 volt. Dit laatste beteekent, dat een galvanisch element, waarin men de reactie tusschen natrium en chloor laat plaats hebben, deze spanning zal vertoonen of ook dat deze spanning noodig is om natriumchloride in zijn elementen te ontleden. De v. tusschen koolzuur en gebrande kalk neemt bij verhooging van temperatuur af; dit openbaart zich in den toenemenden druk, welke het afgesplitste koolzuur in staat is uit te oefenen. Bij 897° C bedraagt deze 1 at, bij 600° C 0,073 mm kwik. Hier wijst een kleine druk dus op een groote affiniteit. De thermodynamica geeft aldus een scherpe beschrijving en een maatstaf, maar geen verklaring van de v. Deze laatste wordt geleverd door beschouwingen ontleend aan den atoombouw. Lit.; C. Brunold, L’affinité chimique (1930); A. K van Arkel en J. H. de Boer, La valenoe et I’électrostatique (1936). Zernike. 4° (M e e t k.) Wordt een fig. F door een transformatie omgezet in een fig. F', dan is daardoor een betrekking, een verwantschap, tusschen F en F' ontstaan. Voor voorbeelden, zie > Transformatie. De meetk., die v. onderzoekt, noemt men vcrwantschapsmcetkunde. Lit.: R. Sturm, Die Lehre von den geometrisohen Verwandtschaften (4 dln. 1908-’O9). v. Kol. Verwardheid (g ene e s k.) is de toestand, waarin gedachten en handelingen niet meer geordend worden door een doelgericht streven en dus in ongewone volgorde plaats hebben. Bij v. vindt men dikwijls ook een stoornis in de opvatting van tijd, plaats en omgeving. V. komt vooral voor bij verschillende ■> psychosen. v.d. Sterren. Verwarmd oppervlak is dat oppervlak van een stoomketel, economiser e.d., hetwelk met het vuur en de rookgassen in aanraking is, mits aan de andere zijde zich water bevindt. De stoomproductie per m 2 v. o. is langen tijd een kenmerk van de belasting van een stoomketel geweest. Tegenwoordig is dit, althans voor groote ketels, dikwijls onjuist en daarom minder gebruikelijk. F. v. Berckel. Verwarming. Vuur in verschillende toepassingen brengt ons warmte. In den oudsten tijd gebruikte men een open houtvuur, waarbij men veel hinder van rook, stof en asch ondervond. Later had afvoer der rookgassen plaats en werd het vuur besloten in een aparte ruimte. Luchttoetreding had plaats aan den onder- of zijkant door een rooster. De zuurstof van de lucht verbrandt de koolstof (C) tot C02. Brandstoffen zijn kolen, gas (zie het artikel ■> Gaskachel) en olie. De hitte wordt afgegeven aan de wanden (ijzer of steen of water). Deze geven de warmte aan het lokaal af (kachel, vulkachel, haardkachel of haard). Als de warmte wordt afgegeven aan een wateromhulling, dan doet dit water dienst als warmtetransport. Dit water kan in stoom omgezet worden, of ook als warm water naar de afkoelingslichamen gebracht worden. Zie hierover het artikel •> Centrale verwarming. Van de warmte-ontwikkeling door elcctricit e i t [zie > Joule (sub Wet van J.)] maakt men voor verwarming gebruik door draden tot gloeiing te brengen; de uitgestraalde warmte wordt eventueel gericht door middel van reflectoren (straalkachels). Zie ook Treinverwarming. Verwee, A 1 f r e d, schilder. * 1838 te St. Joostten-Noode, f 1895 te Schaarbeek. Schilderde landschappen en dieren en had daarbij een voorkeur voor vee in het Vlaamsche landschap. V. was ook etser. Men vindt zijn werk in vele Belgische musea. Vcrwecking (genees k.). Wanneer in een ontstekingshaard, bijv. door de vergiften, afkomstig van de ontsteking verwekkende ziektekiemen, neorose (versterf) van liet weefsel is ontstaan, kan er met dit gedoode weefsel allerlei gebeuren. Soms gaat het over in > verkazing zooals bijv. bij tuberculose; het kan in andere gevallen op den duur verkalken, enz. Bij de acute ontstekingen, vooral bijv. bij die, welke verwekt worden door etterbacteriën (bijv. staphylococcen, streptococcen), ziet men vaak, dat het gedoode weefsel door de fermenten uit de witte bloedlichaampjes, die bij een dergelijke ontsteking altijd in enorme hoeveelheid in en om den ontstekingshaard aanwezig zijn, opgelost wordt. Hierdoor ontstaat er dan in het centrum van dien ontstekingshaard een holte, waarin naast opgeloste weefselresten een enorm groot aantal wittebloedlichaampjes aanwezig is. Een dergelijken verweekten ontstekingshaard noemt men een abces en de vloeibare inhoud pus (etter). Wyers. Verweering (g e o 1.), het proces, waarbij het vaste gesteente onder invloed van zon, lucht, water en organisch leven vergruisd wordt en daardoor geschikt gemaakt om door de exogene krachten te worden vervoerd. Men onderscheidt: sche v. Hiertoe behoort de insolatie, het afsohilferen ten gevolge van sterke bezonning, afgewisseld met naohtelijke afkoeling. Verder de vorstwerking, waarbij door het bevriezen van water in spleten het gesteente versplinterd wordt. 2° De chemische v. waarbij oplossing door het altijd eenigszins koolzuurhoudende neerslagwater optreedt. 3° De o r g a n i s c h e v. Dit is een combinatie van beide vorige. De groeiende plantenwortels drukken het gesteente uiteen en de afgescheiden zuren bevorderen de oplossing. Doordat de meeste mineralen der gesteenten niet stabiel zijn bij Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . gonie. Bij menschen en dieren zouden de nakomelingen tot de -> teratologie behoorende misvormingen, ook nog vlekken of andere indrukken, vertoonen, wanneer de moeder tijdens de zwangerschap bepaalde invloeden heeft ondergaan. Dat bijv. uit twee zwarte runders een rood kalf geboren wordt, zou volgens deze theorie toe te schrijven zijn aan de aanwezigheid van een roode koe bij het dekken of tijdens de dracht of van iets van dien aard; het Mendelisme leert echter, dat dit verschijnsel eenvoudig is toe te schrijven aan het feit, dat beide ouderdieren toevallig heterozygoot zijn voor den factor zwart en dus één op vier recessieve roode nakomelingen moeten geven. Dumon. Verziendheid. Op lateren leeftijd gaat het accommodatievermogen van het oog vaak sterk achteruit, zoodat dichtbij gelegen voorwerpen niet scherp te zien zijn. Men spreekt dan van verziendheid of presbyopie. Men corrigeert het gebrek met een bril met bolle glazen. Vgl. > Bijziendheid; Oververziendheid. Verzoekschrift, -> Request. Verzoendag, Groote, de tiende dag van de zevende maand van het Joodsche jaar, was een dag van openbare boete. In het Hebr. wordt die dag genoemd jom-hak-kippoerim. Alle arbeid was op dien dag verboden. De Hoogepriester trad alleen bet heilige der heiligen binnen, voor het wierookoffer en om bloed van den geofferden stier en van den bok te sprenkelen om vergeving der zonden voor zichzelf en het Israëlietische volk te verkrijgen. Verschillende gebeden werden nog verricht en offers aan God gebracht. Paulus vergelijkt de offers van dit feest met Christus’ zoendood (Hebr. 7-27). C. Smits. Verzoeningscomilé (België), ■> Arbeidsconflict (België). Verzoeningsriten. De aard en de beteekenis van de verzoeningsriten hangen af van de redenen, waarom men meent verzoening noodig te hebben. 1° Waar de zonde wordt opgevat als een verontreiniging, een soort stoffelijke smet, daar bestaat de verzoening in de verwijdering van de smet. Dat is vooral duidelijk bij moord en den er op volgenden bloedzeen, zooals die ons uit Babylonische riten bekend is; de gevaarlijke krachtwerking van het bloed moest onschadelijk worden gemaakt; het object der verzoening is niet alleen de moordenaar zelf maar ook de bodem, de tempel, het altaar waarop of waarin het bloed vergoten werd. 2° Waar de zonde wordt opgevat als een storing der natuurlijke of der sociale orde, daar krijgt de verzoening vaak een legale beteekenis: do zondaar moet iets goed maken, de gestoorde orde weer in evenwicht brengen, soms door eigen lichamelijk lijden, en dit komt dan ook tot uitdrukking in de verzoeningsriten, die de gestoorde orde weer herstellen. 3° Waar de zonde wordt opgevat als een misdaad tegen de godheid, daar moet tegenover haar iets worden goed gemaakt, haar toom bezworen of haar genadige vergiffenis afgesmeekt. Het zoenoffer is hier de voornaamste verzoeningsrite. Zie ook Reinheid (sub Reinigingsriten); Verlossing-Biecht; Doopsel. Lit.: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); G. Yan der Leeuw, Phanomenologie der Religion (1933). Bellon. Verzoeting smiddeien, > Suikersurrogaten. Verzuim, nalatigheid of verwijl (r e c h t) is aanwezig, wanneer een schuldenaar de vermogensrechtelijke prestatie, waartoe hij verplicht is, niet tijdig volbrengt. Indien hierdoor schade ontstaat voor den schuldeischer, is de schuldenaar verplicht, deze te vergoeden. Over het algemeen is voor het ontstaan van deze laatste verplichting echter nog > ingebrekestelling noodig. v. d. Kamp. Voor de zonde door verzuim, > Zonde. Verzwaard arrest, krijgstuchtelijke straf voor een onderofficier en voor een minder militair. Maximum duur 14 dagen. Te land is de militair, die v. ondergaat, niet uitgesloten van het verrichten van dienst. De straf wordt ondergaan door een onderofficier op zijn bureau of in zijn woonvertrek; door een minder militair in een daarvoor bestemd vertrek en gedurende den nacht in afzondering. A. Lohmeijer. Verzwakken (p h o t o g r.), methode, die het tegenovergestelde beoogt van versterken, nl. het verbeteren van een photogr. negatief met te veel gradatie, waarvan men slechts zeer harde en contrastrijke afdrukken kan vervaardigen. Ook hiervoor zijn twee methoden, nl. óf over de geheele linie het teveel aan metaalzilver verminderen (te lang ontwikkelde negatieven, die daarbij overbelicht waren) óf vnl. de teveel gezwarte metaalzilverpartijen verzwakken (te lang en te krachtig ontwikkelde normale en te kort belichte negatieven). De photogr. literatuur geeft vsch. recepten en methoden. Ziegler. Vcsalius, Andreas, geneeskundige, de „vader der ontleedkunde”. * 31 Dec. 1514 te Brussel, f 15 Oet. 1564 in Zante (Griekenland). Studeerde natuurwetenschappen, vreemde talen te Leuven, geneeskunde te Parijs onder Sylvius en Andernach. Vandaar naar Leuven, toen naar Venetië. Promoveerde te Padua 1537, en doceerde daar ontleedkunde. Stiet het oude systeem van Galenus omver, en ging slechts op het oog, niet op de traditie af; ontdekte.dat Galenus slechts dieren ontleed had. Zijn geweldig groote werk: „De humani corporis fabrica” verscheen prachtig geïllustreerd in 1543. Groote strijd was het gevolg. V. werd lijfarts van Karei V, later van Philips II en overleed op pelgrimstocht naar Jerusalem, SchlichtinQ, Andreas Vesalius. Lit.: v. Eossem, A. V., Negen opstellen (1915). Vescicula prostatiea, een klein, fleschvormig blaasje, dat bij den mensch en vele zoogdieren als een aanhangsel der mannelijke geslachtsorganen in de omgeving van of binnen de prostaatklier tusschen de zaadleiders in het urinekanaal uitmondt. Heeft bij den mensch een bescheiden omvang. L. Willems. Vesder (Vesdre), zijrivier van de Ourthe, in het O. van de prov. Luik (XVI 704 D/F 2); ontspringt in het Hertogenwoud, heeft een groot verval, vooral in den bovenloop, die in het rotsachtige N. van de Ardennen ligt; beschrijft talrijke insnijdingsmeanders, wat aanleiding was tot het graven van tunnels voor den spoorweg van Luik—Verviers—Aken. De V. vormt nagenoeg de grens tusschen de Ardennen en het land Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . van Herve; zij ontvangt uit het Zuiden de > Gileppe en de > Hoegne; wegens haar remmende hydrographische kenmerken is de V. niet bevaarbaar. V. Ashroeck. Vesontio, oude naam van Besan«;on. Vespasianus,TitusFlavius, Romemsch keizer (70-79). * 9 na Chr. te Reate in het land der Sabijnen, als zoon van den tollenaar Flavius Sabinus en Vespasia Polla. Zijn militaire loopbaan bracht hem in de magistratuur. In 61 was hij consul, in 59 werd hij door Nero naar Africa gezondenalsstadhouder, en in 66 naar Judaea, om er orde op de zaken te stellen. Deze opdracht was nog niet vervuld, toen de soldaten hem in 69 tot kcizcrjuitriepen. Zelf aarzelde hij, maai het heele Oosten erkende hem, en in 70 deed hij zijn intocht in Rome, na de vermoording van Vitellius Aan zijn zoon Titus droeg hij den veldtocht tegen de Joden over. Zelf regeerde hij vrij verstandig en gematigd. Tegen de vijanden des Rijks trad hij echtei zeer cordaat op. Onder hem valt ook de opstand var Claudius Civilis in Nederland. Te Rome bouwde hi o.a. het Colosseum. Bij zijn dood liet hij het Rijk ir vrede achter. Slijpen Vesper, ■> Vespers. Vcsperale, liturgisch boek, waarin de muziek is opgenomen van die deelen der Kerkelijke Getijden, welke worden gezongen. Vesperkap (liturgie), wijde mantel, die van voren open is en tot aan de voeten afhangt; op den rug bevindt zich doorgaans een meer of minder rijk bewerkt schild, een overblijfsel van de capuce of hoof dkap, waarvan de vroegere regenmantel voorzien was, die aan de v. het bestaan gaf. De naam v. ontleent het kleedingstuk aan de omstandigheid, dat het in hoofdzaak door den priester gedragen wordt tijdens het zingen der Vespers. Zie ook > Koorkap. Koenders. Vesperklok noemt men het klokluiden in die kerken, waar het koorgebed gebeden wordt en wel bij den aanvang der Vespers, om aldus het begin van den nieuwen kerkelijken dag aan te kondigen, en daarmee het pasbegonnen feest in te luiden. Vesper-psalmen, de vijf psalmen, die het hoofdbestanddeel der Vespers uitmaken en die verschillend zijn naar dag en feest; doorgaans wordt de naam v. gebruikt voor de psalmen 109-113, zooals deze des Zondags in de Vespers gebeden of gezongen worden. Vespers (Lat. vesper = avond-), gedeelte der kerkelijke Getijden, aanvankelijk gebeden bij het aanbreken van den avond, wanneer de avondster (de Vesper) aan den hemel verscheen. Wijl de kerkelijke dagindeeling loopt van zonsondergang van den eenen tot zonsondergang van den anderen dag, geven de V. het begin, en bij hoogere feesten ook het einde der kerkelijke feestviering aan. In dit geval spreekt men van le en 2e V., waarvan de eerste steeds met grootere plechtigheden plaats vinden. Koenders. Amerigo Vespueci. Vespasianus. Vespidac, > Wespen. Vespucci, A m e r i g o, Ital. ontdekkingsreiziger. * 9 Maart 1461 te Florence, f 22 Febr. 1612 te Sevilla. V. maakte in 1499 een reis langs de N.kust van Zuid-Amerika en gaf den naam aan Venezuela; in 1499-1600 voer hij langs de kust van Brazilië. In Portug. dienst ondernam hij 1600-’o4twee reizen langs de Oostkust van Zuid-Amerika met de bedoeling een doorgang naar Indië te vinden. Hij bereikte toen waarschijnlijk de Falkland-eilanden. In 1606 trad hij weer inSpaanschen dienst. Een verslag van zijn reizen werd door den cartograaf Waldseemüller verwerkt in diens Cosmographiae introductio, waarin werd voorgesteld de Nieuwe Wereld naar Amerigo te noemen. Uit later gevonden brieven zou blijken, dat V. reeds een jaar eerder dan Columbus (1492) Amerika heeft bereikt. de Vesquevlllc, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 02). Opp. 1 360 ha; ruim 650 inw. Zand- en leigrond. Bosschen. Vessem, gem. in de prov. N.Brabant ten W. van Eindhoven (XVIII 632 G 3), bestaande uit de kerkdorpen V., Knegsel en Wintelre. Opp. 4 828 ha; ong. 1 650 inw. (allen Kath.). Landbouw, tuinbouw en veeteelt. In V. zijn prachtige bosschen en vennen met als gevolg eenig toerisme. Vóór de kerk van V. een 15eeeuwsche toren. In Knegsel werden urnenvelden blootgelegd . v. Velthoven. Vesta (Kom. Oudheid) was, evenals de Grieksche Hestia, de godin van den haard en het familieleven. In haar tempel te Rome brandde op een altaar het eeuwige vuur, dat onderhouden werd door de zes Ycstaalsche maagden. Dezen hadden veel voorrechten en verplichtingen. Bij overtreding van den plicht van kuischheid werden zij levend begraven. Weijermans. Vesta (sterren k.), de helderste kleine planeet, ontdekt in 1807 door Olbers. De gemiddelde afstand tot de zon bedraagt 350 millioen km, de omloopstijd 1 325 dagen. De helderheid is van de zesde grootte of zwakker, de middellijn evenwel slechts ongeveer 400 km. de Vestaalsche maagden, > Vesta (Rom. Oudh.). Vestdijk, S i m o n, Ned. letterkundige. * 17 Oct. 1898. Studeerde medicijnen te Amsterdam, werd arts in 1927, wijdde zich echter uitsluitend aan de fraaie letteren en is sedert 1938 als letterkundig redacteur verbonden aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Als dichter van zeer betrekkelijke beteekenis, verwierf V. zich als prozaschrijver en in het bijzonder als romancier in korten tijd een grooten naam door de analytische scherpte, waarmede hij zijn onderwerpen weet Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W te behandelen. Hij past de psychologische ontleedkunde toe volgens de nieuwste wetenschappelijke methoden, hem bij zijn medische studiën vertrouwd geworden. In zooverre sluit hij zich, doch als radicaal vernieuwer, aan bij de naturalistische school. Zijn proza, zelden sierlijk en soms slordig, is doorgaans indringend ; de schrijver beschikt over een sterk beeldend vermogen en een soepele fantasie. Van levenshouding is hij volstrekt individualist. Fel bestrijdt hij, met grimmigen hoon, alle collectivismen, ook in het godsdienstige. Toch tracht hij zich de diepste gemoedsbewegingen van den geloovigen mensch objectief voor te stellen. V. is een letterkundig criticus met scherp ontledend verstand, een persoonlijken smaak (dien hij soms te weinig rechtvaardigt) en veel eruditie, vnl. inzake de nieuwere wereldliteratuur. Zijn critieken worden echter vaak ontsierd door een overdadig gebruik van technische termen, waaraan hij een bijzondere beteekenis toekent, zoodat men terecht kan spreken van zijn „critisch jargon”. Asselhergs. voorn, werk: P o e zi ë. Verzen (1932); Berijmd Palet (1933); Vrouwendienst (1934); Kind van Stad en Land (1936). Novellen: De oubliette (1933); De Dood Betrapt (1935); Nareissus op Vrijers Voeten (1938). Romans: Terug tot Ina Damman (1934); Dlse Bötler, Duitsch dienstmeisje (1935); Meneer Visser’s Hellevaart (1936); Het Vijfde Zegel (1937, bekroond met den C. W. van der Hoogtprijs 1938). Crit i s c h werk: R. M. Rilke als barokkunstenaar (1938). In samenwerking met mr, H. Marsman schreef V. den roman-in-brieven „Heden ik, morgen gij” (1936). Vestcraalcn, eilandengroep ten W. van Noorwegen (XV111704 C/D1), ten N. der Lofoten op 69° N. Rustige vormen tot 1 300 m hoog. In de hooge deelen berkenbosschen, in de lagere deelen bouwland. Hoofdeilanden: Hindö, Langö, Angö. Vesteraas, stad in Zweden (XVIII 704 C/D 4) aan den N.oever van het Malarmeer, hoofdstad van de prov. Vestmanland. Ruim 30 000 inw. Ontstond bij een klooster, was bisschopsstad en later handelsstad van Bergslag. Er zijn 11 rijksdagen gehouden. Op die van 1527 werd de Kath. godsd. als staatsgodsdienst afgeschaft. Romaansch-Gotische dom, ingewijd 1271, gerestaureerd 1850-’6O. Luth. bisschop. Electrische grootindustrie, metaal- en ijzerindustrie. fr. Stanislaus. Vesterbotten, prov. in het N. van Zweden (XVIII 704 E 2), aan de Botnische Golf, deel van Norrland. Oppervlakte 59 148 km2. Ca. 260 000 inwoners. Dichtbeboscht plateauland. Toename van de houtindustrie, teruggang van den landbouw. Hoofdstad is Umeaa. Vesters, 1° Joannes Baptist a, journalist. * 30 Juli 1869. Was 1889-1935 verbonden aan Het Huisgezin, sinds 1898 als hoofdredacteur. Tevens medewerker aan de Kath. Illustratie (1889-1908) en De Volkskrant (sinds 1920). Vanaf 1902 bestuurslid, en van 1909 tot 1936 voorzitter van de R.K. Joumalistenvereeniging. kio T 1 l . , . 2° Jo hannes Antonius, Nederlandsch letterkundige. * September 1844 te Den Bosch, f 13 Jan. 1881 te Nieuwkuik. Onderwijzersopleiding. Schreef onder verschillende pseudoniemen bijdragen in meerdere tijdschriften, tot hij eindelijk aan de Kath. Illustratie verbonden, zich uitsluitend aan letterkunde en journalistiek wijden kon. Vruchtbaar schrijver van opstellen, gedichten, novellen, legenden en schetsen, waarvan de bekendste zijn; De Erfgenamen van Duivenvoorde, Het Geheim van den Monnik en De Bestedeling. Hij kwam in een sneeuwstorm te Nieuwkuik om het leven. S. Vestdijk. Bit.: Frederiks en V. d. Branden, Biogr. Wbk. (21891, 826). Vcstervik, stad aan de O. kust van Zweden (XVIII 704 D4), in de prov. Kalmar. Ca. 12 GOO inw. Scheepswerven, houtindustrie, uitvoerhaven van Linköping. Bij de stad de ruïne Stakeholm. Vcstfjord, breede fjord tusschen Lofoten en de Westkust van Noorwegen (XVIII 704 C 1-2), 650 m diep, steeds ijsvrij. Hoofdgebied der kabeljauwvisschcrij van Jan. tot Mei. Vestibulum, Lat. woord voor > voorhof, gedeelte van het > Gehoororgaan. Vestigingsoverschot noemt men in de bevolkingsstatistiek het verschil tusschen het aantal personen, dat zich in een bepaald tijdvak in een gebied heeft gevestigd, en het aantal, dat is vertrokken. Vestigingsplaats (bedrijfseco n.). De theorie van de v. van de onderneming of haar bedrijf behandelt de factoren, die de keuze daarvan moeten bepalen. Deze zijn van economischen en buiten-economischen aard. Tot die van buiten-economis c hen aard behooren de historische en autoritaire factoren, van welke de autoritaire factoren gedurende den lateren tijd een steeds belangrijker rol spelen. Deze hangen samen met de veiligheid, gezondheid, landsverdediging, e.d. Regelingen vinden we bijv. in de Hinderwet, Natuurschoonwet, Gemeentelijke bouwvergunningen. Factoren van economischen aard zijn: transportkosten, arbeidsloonen, ligging van de afzetmarkt, credietfaciliteiten, vindplaats van de grondstoffen e.d. De meest gunstige v. is daar gelegen, waar de som der totale kosten het laagst en de afzet tegen loonenden prijs het meest verzekerd is. Het geval is nu denkbaar, dat voor meerdere plaatsen de som' der kosten gelijk is. Men kan deze plaatsen op een bepaalde lijn liggend denken, de zgn. kritische isodapaan. Geen rol spelen bij de keuze van de v. die factoren, welke overal op dezelfde wijze en in dezelfde mate worden aangetroffen. Zij worden aangeduid met den naam übiquiteiten. Een volledige theorie van de v. is uitgewerkt door Alfred Weber in zijn Industrielle Standortslehre (Allg. u. kapitalist. Theorie des Standerts ; in Grundr. der Sozialökonomik, Abt. VI, 63-86, 1923). In zijn algemeene theorie behandelt hij: 1° de oriënteering van op zichzelf staand gedachte industrieele bedrijven; 2° de agglomeratieve en 3° de deglomeratieve tendenzen. Agglomeratieve tendenzen zijn die tendenzen, die ertoe leiden dat bepaalde bedrijven zich dicht bij elkaar vestigen, dit in nauw verband met de verticale en horizontale » concentratie. Deglomeratieve tendenzen zijn die, welke de industrie verder van elkaar doen onG staan, wanneer door een vestiging dicht bij elkaar de Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . kostenbepalende factoren in de hoogte gedreven zouden kunnen worden. Lit.: Von Thünen, Der isolierte Staat in Beziehung auf die Landwirtschaft (1826); Allred Weber, fiber den Standort der Industrien (1909); Wisselink, De vestigingsfactoren der katoen-industrie in de V.S. van N. Amerika (1928). Tak. Vestigingswet klein bedrijf is in Nederland de wet van Maart 1937, houdende regeling betreffende het vestigen van inrichtingen, waarin eenige tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid zal worden uitgeoefend. In deze wet wordt bepaald, dat indien één of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van ondernemers in een tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid daartoe het verzoek doen, dat dan bij Alg. Maatregel van Bestuur kan worden bepaald, dat een inrichting bestemd of mede bestemd voor de uitoefening van dezen tak, voorzoover de uitoefening betreft, niet zal mogen worden gevestigd zonder daartoe van de Kamer van Koophandel verkregen vergunning. Van de bepalingen van deze wet zijn enkele gemeenten uitgezonderd. Onder het „vestigen” van een inrichting, hierboven bedoeld, verstaat deze wet het doen aan vangen van de uitoefening van het bedrijf tegenover het publiek. Zonder vergunning mag men binnen dezelfde gemeente een zaak verplaatsen. Wil men voor een vergunning in aanmerking komen, dan moet men voldoen aan minimum-eischen, betreffende credietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid, in de wet aangeduid als „vest igingseischen”. Bedoelde vestigingseischen kunnen alleen worden vastgesteld op verzoek van een of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van ondernemers in den betreffenden tak, aangesloten bij een algemeen erkende centrale organisatie. Bij vergunningverleening verstrekt de Kamer van Koophandel den aanvrager daarvan een gedagteekend bewijs. Eventueele weigering wordt per aangeteekend schrijven aan aanvrager(s) medegedeeld onder opgave van redenen; hiertegen kan men bij den minister met de uitvoering van de wet belast, nl. den minister van Economische Zaken, in hooger beroep komen. Een vergunningverleening vervalt, indien met binnen drie maanden na dagteekening de vestiging heeft plaats gehad. De artikelen, handelend over het „vestigen”, vinden overeenkomstige toepassing bij uitbreiding, ook in geval van wijziging in de personen van ondernemers of beheerders. Géén vergunning is vereischt als bij overlijden van de eenige of eenige ondernemer(s) het eigendom overgaat op de weduwe en/of wettige minderjarige kinderen, en in enkele andere gevallen. Vervolgens bevat de wet nog enkele bepalingen betreffende wijziging in de personen van ondernemers of beheerders en voorloopige vergunningen. Tenslotte zijn er ook eenige strafbepalingen in opgenomen. DeV. is in werking getreden op 9 April 1937; hierop kwam bij K.B. van 17 Jan. 1938 een eerste aanvulling, nl. Vestigingsbesluit Slagersbedrijven 1938. Lit.: E. v. Bolhuis, De V. Klein bedrijf (1937). Tak. In België bestaat op dit oogenblik (einde Juni 1938) nog geen gelijksoortige wet als in Nederland. Wel kent men er de tijdelijke wet van 13 Jan. 1937, verlengd door de wet van 1 April 1938, waarbij verboden wordt zonder machtiging van den minister van Econ. Zaken over te gaan tot de opening of de vergrooting van een magazijn met menigvuldige afdee- lingen voor verkoop in het klein van handelswaren, die commercieel niet samenhooren. 1 , , • i • Op 7 Mei 1937 werd een wetsontwerp neergelegd, waarbij het verboden is zonder voorafgaandelijke vergunning een detailwinkel te openen of over te nemen. De aanvraag moet gericht worden tot het College van burgemeester en schepenen, dat belast is met de publiciteit der aanvraag. Er bestaat mogelijkheid van verzet vanwege de met rechtspersoonlijkheid bekleede beroepsvereenigingen, die gelijksoortige handelstakken exploiteeren. In geval van verzet wordt de aanvraag overgemaakt aan een op te richten agreatieraad, zetelend in elke provincie. Verder is er nog mogelijkheid van beroep bij een op te richten Raad voor Economische geschillen, wiens bevoegdheid zich uitstrekt over het gansche Rijk. Bondon. Vesting, omwalde of ommuurde stad, kringvesting met > gedetacheerde forten of gebied, begrensd door afsluitstellingen. Voor Vesting Holland, zie -> Vestingstelsel (Ned.). Vestingartillerie, > Artillerie. Vestingstelscl. In Nederland. Het oudste plan voor een samenhangend v. is van V a n Coehoorn: een hoofdverdedigingslinie van vestingen en andere werken door de Noordelijke provinciën, langs den IJsel, het Noordelijk gedeelte van Noord-Brabant en in Zeeland, en als tweede linie de Holl. Waterlinie van 1672, van Muiden, Abcoude, Uithoorn, Schoonhoven, Giesendam, Gorkum. De uitvoering van dit stelsel werd reeds in den aanvang (begin 18e e.) gestaakt. Na 1815 ontwierp Krayenhoff een plan, waarbij aan de Oostgrens enkele vestingen en stellingen bij riviersplitsingen en -overgangen de verdediging door het veldleger versterkten en een tweede lijn werd gevormd door de Nieuwe Holl. waterlinie van Muiden, Nieuwersluis, Utrecht, Vreeswijk, Leerdam, Gorkum naar Woerkum. In het Concentratie-progr a m m a van 1840 werd de hoofdverdediging gebracht in de Nieuwe Holl. waterlinie en werd tot de stelling van Amsterdam (als reduit) besloten. Van 1844-’6O werden verschillende forten en inundatiemiddelen gebouwd. De uitwerking van het nieuwe getrokken geschut voerde tot den bouw van vier nieuwe forten op grooter afstand van Utrecht (1867-’69), waaraan (1880) nog 2 forten werden toegevoegd; De meeste forten hadden een gebastionneerd tracé en een bomvrije kazerne, een tweetal waren volgens de denkbeelden van Brialmont. Voor het waarborgen van een stelselmatige werkwijze werd de Vestingwet van 1874 aangenomen, welke het v. bepaalde tot de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, de stelling van de Geldersohe Vallei in de Neder-Betuwe, de stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak, de stelling van de Monden der Maas en het Haringvliet, de stelling van Den Helder, de werken tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan IJsel, Waal en Maas, de stelling van Amsterdam, de Zuider-Water-1 linie van de Maas boven St. Andries tot den Amer, en de werken aan de Wester-Schelde. De omvang dezer stellingen werd nog al eens gewijzigd. Nieuwe werken werden tot 1915 in hoofdzaak gebouwd in de stelling van Amsterdam. In 1922 werd een groot deel der ge, noemde stellingen vereenigd tot de „Vcsting Holland’ , , waarin sedertdien vele vernieuwingen werden uitge• voerd. Bovendien werden nieuwe werken aan kusten i en grenzen (de kazematten) gebouwd. H. Lohmeijer. België heeft sedert denWereldoorlogzijnvestingstelsel door een >versterkingstelsel vervangen. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vestris, Gaetan o Apollinio Ba 1- t a s a r e, balletdanser, hoofd van de beroemde dansersfamilie. * 1729 te Florence, f 1808 te Parijs. Leerling van Dupré. Werd in 1748 verbonden aan de Parijsche Opera als solodanser en balletmeester (Dieu de la Danse!). Zijn zoon, August (* 1769, f 1848) bracht in de balletkunst een vrouwelijk raffinement: de zwevende gratie, gesublimeerd in de pirouette. Vesuviaan of idokraas (geo 1.), een hydroxylhoudend calcium-aluminiumsilicaat, van ingewikkelde samenstelling. Kristalliseert tetragonaal in dikwijls mooie, bruin tot gele, doorzichtige kristallen. Cypr i e n is een blauwe variëteit. Typisch mineraal in contact-metamorphe kalksteenen. Jong. Vesuvius (Ital.: Vesuvio), de eenige werkzame vulkaan van het Europeesehe vasteland, ten Z.O. van Napels (XIV 320 E 4). De V. is in het Plioceen ontstaan. Van den ouden kegel is nu nog een rand over van circa 4 km doorsnede, de Monte Somma. Daarbinnen verheft zich de tegenwoordige kegel tot 1182 m. Hij bestaat uit asch en puimsteen en bevat een krater van ca. 700 m doorsnede. Tusschen kegel en Monte Somma bevindt zich een laagte, Atrio del Cavallo. In 1841 werd op de Monte Somma een meteorol. instituut geopend. De eerste groote uitbarsting van 79 n. Olm. bedolf Herculaneum, Pompeji en Stabiae. De helling is vruchtbaar (wijn, ooft, kastanjes) en zeer dicht bevolkt. Veel vreemdelingenverkeer. Zie nog de krt. in kol. 268 en de afb. 1 en 3 op de pl. t/o kol. 288, alle in dl. XVIII. Lit.: G. Alfano-J. Friedlander, Die Geschichte des V. (1929). Heere. De Vesuvius is wel een der meest onderzochte en best bekende vulkanen, dank zij het vuloanologisch instituut te Napels en het observatorium op den berg zelf. De uitbarsting van 79 n. Chr. verwoestte een groot deel van den oorspronkelijken kegel. Tot 1800 volgden toen 24 eruptieperioden, daarna o.a. van 1827-’3B, van 1854-’6l, van 1875-1906. De laatste eindigde met de groote eruptie van April 1906, waarbij de top van den berg, hetgeen reeds herhaaldelijk gebeurde, verwoest werd, zoodat de hoogte ca. 150 m afnam. Een diepe instortingskrater (700 m diep, 600 m doorsnede) ontstond, die door later opwellende lava spoedig gevuld werd: een soort caldera in miniatuur. Tegelijk vloeide lava uit verschillende parasitaire kraters op de Z. helling. Vooral de aschregen tijdens deze eruptie eischte veel slachtoffers: tal van gebouwen bezweken onder den last. Na 1906 is de V. in 1923 weer beginnen te werken: langzaam vulde zich de krater met lava; in 1926 stroomde voor het eerst weer lava buiten den krater. Jmg_ Veszprém, stad in Transdanubië (Hongarije, XIII 512 C 2-3). Ca. 18 000 inw. (Katli.). Een der oudste steden van Hongarije. Kerk uit den tijd van St. Stephanus (ca. 1000). ilisschopszetel. Metaal- en textielindustrie. Steenbakkerijen. Zie afb. 4 op de pi t/o kol. 496 in dl. XIII. Vet, vast mengsel van glyceriden, d.i. esters van glycerine en > vetzuur. Vaste v. bevatten meer stearineen palmitinezuur, vloeibare (dus > oliën) meer olie-, linol- of linoleenzuur. De scheiding in oliën en v. is overigens tamelijk willekeurig. Palmolie en cocosvet zijn in Europa beide vaste v., in tropische gewesten vloeibare oliën. Men onderscheidt dierlijke en plantaajdige v.; in beide gevallen zijn het reservestoffen. Dierlijke v. wint men door uitsmelten van vethoudende weefsels met stoom of heet water, plantaardige door persing of extractie van gemalen vruchten of zaden; typische dierlijke v. zijn > reuzel (vet van varkens) en talk (vet van runderen, schapen en geiten); plantaardige zijn > cocos- en palmkernvet. Behalve genoemde vetzuren treft men in v. nog aan boterzuur (in boter), caprine- en caprylzuur, laurine- en myristinezuur (in > cocos- en palmkernvet). Voor het harden van vet, zie het artikel > Harden (sub 2°). Schejfers. Vctaleoholen, hoogere eenwaardige alcoholen, voorkomend in > wassen (bijv. cetylalcohol, CI6IIM 0 in spermaceti), tegenwoordig ook synthetisch bereid door hydreering van -> vetzuren. Vetembolie, > Embolie. Vetera of Vetera Gastra, versterkte Romeinsche legerplaats, reeds in den tijd van Augustus aangelegd op den linker-Rijnoever tegenover de monding van de Lippe, door Claudius Civilis in 70 n. Chr. belegerd en ingenomen, daarna door de Romeinen hersteld; ten N. van het kamp werd onder keizer Traianus de Rom. kolonie Ulpia Traiana gesticht, waaruit zich het tegenwoordige Xanten ontwikkelde. Sinds 1905 opgravingen. W. Vermeulen. Veteram (Rom. Oudheid), vrijwilligers, die na afloop van hun verplichten diensttijd soldaat bleven. Vetergat, gefestonneerd gat, vooraf met een priem in het goed geboord, waarbij geen weefseldraden breken. Veterinaire dienst, > Militaire veterinaire dienst; Veewet. Vetganzen, ■> Pinguins. Vetgezwel, -> Liporaa. Vcth, 1° Jan Pieter, Ned. schilder en schrijver. * 18 Mei 1864 te Amsterdam. Studie aan de Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam en bij Allebé. Van 1891 tot ’97 publiceerde hij gelithographeerde portretten in de Groene Amsterdammer en de Kroniek. Werkte o.a. in Duitschland, Amerika en Indië. Vooral als portrettist maakte V. naam. Ook etste hij. Tot zijn geschriften behooren o.m. Rembrandt, Hollandsche Teekenaars. Werk van V. bevindt zich o.a. in het Rijks Museum te Amsterdam, en het Stedelijk Museum aldaar. Zie depl.t/o kol. 177 in dl. XXI. 2° Pieter Johannes, Ned. koloniaal schrijver. * 2 Dec. 1814 te Dordrecht, f 14 April 1895 te Arnhem. In 1841 hoogleeraar in Oostersche talen, Hebr. oudheden en uitlegkunde van het Oude Test. aan hot athenaeum te Franeker, in 1842 te Amsterdam; 1864 hoogleeraar aan de rijksinstelling tot opleiding van Ind. ambtenaren te Leiden, waar hij de land- en volkenkunde van Ned.-Indië en de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken der Mohammedanen in den Indisohen Archipel doceerde. Na de opheffing dier instelling, in 1877, doceerde V. verder alleen de land- en volkenkunde van Ned.-Indië. Daarnaast was V. 1850-’52 redacteur van het dagblad De Indiër, voerde 1867-’7l de redactie van het Tijdschrift voor Ned.-Indië, 1844-’76 lid der redactie van De Gids. Verder was V. o.a. oprichter en voorzitter van het Kon. Aardr. Genootschap (1873-’B4). Voorn, werken: Java, geographisch, etymologisch, historisch (3 dln. 1875-’B2; 21912, i dln., d. Joh. F. Snelleman en J. F. Niermeyer); Borneo’s Westerafdeeling (2 dln. 1854-’56). Lit.: Jaarb. der Kon. Akad. van Wetensch. (1896); Levensberichten v, d. Mij. der Ned. Letterk. te Leiden (1896). Olthof. Vetklier, Vetlaag, > Huid (met afb.). at niet onder \ .... te vinden is, zoeke men onder W Vetkolen, steenkolen met 19 tot 27 % vluchtige stoffen. Zij verbranden, een weinig roetend, met kortere vlam dan de gaskolen. Deze steenkoolgroep heeft de beste bakkende eigenschappen (■>■ Bakkend vermogen) en wordt dan ook in den vorm van gewasschen fijnkool in de cokesfabricatie voor metallurgische doeleinden gebruikt. De v. zijn zacht en kunnen hierom slecht verladen worden. Zij worden in de moderne techniek gebruikt om gemengd met andere soorten steenkool een goed bakkend mengsel te vormen in die stookinrichtingen, die met geforceerden trek werken. de Wilde. Vetkoopcrs, naam van een der Friesclie partijen in de 14e-16e eeuw. Voor de verklaring van den naam zie men > Schieringers. De aanvoerders der V., de zgn. Clanten, moet men vooral zoeken onder de hoofdelingen van Oostergo en Westergo. Zij steunden aanvankelijk de Hollandsche graven (Albrecht en Willem VI) bij hun pogingen om hun gezag over Friesland te vestigen, hopende, onder hun bewind, de positie van ambachtsheeren te zullen verwerven. Door de mislukking van die politiek is de feodaliseering van Friesland voorkomen. In het vervolg boden de V. ruggesteun aan een andere vreemde politiek, nl. die der Bourgond. hertogen. V. heetten ook Fata Partye (Oud-Friesch fata = vet). Boeren. Vetkruid (Sedum), een plantengeslacht van de fam. der vetplanten met 140 soorten; komt op droge zandige gronden voor. In onze streken groeien algemeen met purperen bloemen de hemelsleutel, S. purpureum, het wit v., S. album, en de geelbloemige > muurpeper of eeuwig leven, zacht v., S. Boloniense, met een spoorvormig aanhangseltje aan de bladeren, en tripmadam, S. reflexum, met bladeren als de vorige, echter zonder stekelpuntje. Zie afb. bij > Muurpeper. Bouman. Vetlichaam, -> Aliphatische verbinding. Vetmot (Aglossa pinguinalis), vlinder met grijsgele, glanzige vleugels met een vlucht van 27 a 36 mm, die in Juni en Juli vliegt en in huizen en stallen vaak wordt gevonden. De rups leeft van afval. Vetmuur (Sagina), een plantengeslacht van de fam. der muurachtigen, komt met verschillende soorten ook in onze streken voor. Het zijn kleine teere kruiden met smalle tegenoverstaande bladeren en kleine witte bloempjes. Viertallige bloemen hebben de liggende v., S. procumbens, en de stijve v., S. stricta; deze laatste is zeldzaam. De groen-bloemvetmuur, S. apetala, verliest spoedig de 6 kroonblaadjes, terwijl deze bij de knoopige v., S. nodosa, blijven. Bonman. Veto (< Lat. veto = ik verbied). Recht van v., recht van overheidsorganen het besluit van een ander overheidsorgaan te vernietigen of de voor de geldigheid ervan noodige bekrachtiging er aan te onthouden. In den Romeinschen staat kwam het veto-recht in den eersten zin toe aan de tribuni plebis (> Tribunus). Thans duidt men hiermede aan: 1° het recht der Kroon om aan besluiten van provincie, gemeente en waterschap haar goedkeuring te onthouden, resp. deze te vernietigen. 2° Haar recht een wetsvoorstel der Staten-Generaal niet te bekrachtigen. Voor het beweerde vetorecht der keizers t.a.v. de pauskeuze, zie onder ■> Pauskeuze. Vetplanten of Crassulaceeën, ■> Succulenten. Vetsera, Maria, barones, geliefde van kroonprins > Rudolf van Oostenrijk. * 19 Maart 1871 te Weenen, f 30 Jan. 1889 samen met haar minnaar te Mayerling. Vctsla, andere naam voor > veldsla. Vetter, 1° Christin e, Ned. letterkundige. Schreef eenvoudige verhalen voor het Katholieke volk, zonder eenige letterkundige waarde, maar van propagandistische strekking, o.m. tegen het alcoholmisbruik, tegen de lichtzinnigheid van levenswandel, enz. Toen in 1912 haar roman Zielestrijd verscheen, waarin een buitenmeisje door een student uit de groote stad ongelukkig wordt gemaakt, wekte de zeer voorzichtige behandeling van dit gegeven groote ergernis bij het Kath. publiek, dat in een roman van V. niet zulk een vrijmoedig onderwerp verwachtte. De braafheid is in haar geschriften vaak de vijandin der waarachtigheid en schijnt derhalve eerder onnoozelheid dan deugd. Voorn, werk: Kleine Burgers; De Schat der O’Findey’s; Goedgemaakt; Drie; Eenvoudige Menschen; Zielestrijd ; De Weg der Voorzienigheid; Het Volkslied. J. A. Vetter. 2° Jacobus Augustinus, commandant van het Ned.-Indisch leger (1895-1897). * 2 Dec. 1887 te Den Haag, f 2 Dec. 1907 aldaar. In 1860 benoemd tot 2e luit. in het Ned.- Ind. leger. Nam als luitenant en kapitein aan tal van krijgsverrichtingen met succes deel. In 1891 tot generaal-majoor bevorderd en benoemd tot chef van het wapen der infanterie. In 1894 was hij opperbevelhebber der ■> Lombokexpeditie en hij wist, na het geleden échec, door zijn kalme, zelfvertrouwende houding, het élan zijner troepen weder op te wTekken en de expeditie tot een goed einde te brengen. In 1896 benoemd tot luitenant-generaal, commandant van het Ned.-Ind. leger. Hetzelfde jaar als regeeringscommissaris naar Atjeh gezonden, om naar bevind van zaken te handelen en voorstellen te doen, maakte V. een einde aan het tijdperk der geconcentreerde linie (> Atiehoorlog). Savaïle. Vctterlund, Frederik, Zweedsch dichter van neo-Romantische richting en litterair-historicus. * 1865 te Kalland. Voorn, werk: I Grabergsland (1909). Vettcrmecr, meer in het midden van Z. Zweden (XVIII 704 C 4), 130 km lang, opp. 1 964 km2, 88 m boven de Oostzee, in het Z. 126 m en in het N. 20 m diep. De eenige afvloeiing is de Motala. Het Götakanaal vormt de verbinding met het Venermeer. Het Z. is een slenk in het hoogland van Smaaland, het N. is meer het resultaat van glaciale erosie, fr. Stanislaus. Vetvogel, Steatomis caripensis, de g u a c h a – r o der Venezuelanen, vogel, behoorend tot de nachtzwaluwen. Lang ca. 55 cm, vlucht ca. 110 cm. Kleur: als de nachtzwaluw van onze streken. Voedsel: vruchten. De jonge vogels worden bij honderden gedood om het vet. De v. bewoont de Andes en naburige gebergten. Vctwels, Bernardinus, Minderbroeder. * Bij Düren, f 10 Dec. 1668 te Keulen. Doceerde de theol. en schreef ascetische en polemische werken. Als Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W overste der „Keulsche Provincie” werd hij later betrokken in de aangelegenheden der Missie in Holland en Friesland. v. d. Borne. Uitg.: der Brieven: zeer onvolledig en onnauwkeurig door M. a Civetia en Th. Domenichelli, Epistolae mission.... ex Frisia et Hollandia (1888); andere door D. v. Heel, in: Neerl. Seraph. {V111933, 85 vlg., 121 vlg.). Vetwortel, > Smeerwortel. Vctzaad, zaad van vetsla (= > veldsla). Vetzucht (Lat. adipositas). Deze berust in verreweg de meeste gevallen op een langdurig gebruik van een in verhouding van lichaamsbouw' en werkkring te groote hoeveelheid voedsel of wel op een tekort aan lichaamsbeweging, gedurende langeren tijd. – – -o O' O V*JV** De grondstofwisseling (= basaal metabolisme) is, als men het teveel aan inert vet, dat aanwezig is, bij de berekening corrigeert, meestal normaal. Alleen bij het type zwaarlijvigen, waarbij de schildklier of de hypophyse een te geringe werking uitoefent,Ss de grondstofwisseling te laag en zijn hormonpreparaten voor genezing noodig. Zie Dystrophia adiposogenitalis ; ■> Myxoedeem. Met ontvettingspreparaten.diethyreoid of andere stoffen bevatten, welke de grondstofwisseling verhoogen (zooals alpha-dinitrophenol 1.2.4.), zij men voorzichtig, o.a. wegens het gevaar voor het optreden der ziekte van Basedow (er bestaan nl. vetlijvigen met verhoogde grondstofwisseling). Ook is er o.a. blijvende blindheid waargenomen na het gebruik van ontvettingspreparaten. Verder zij gewaarschuwd voor te snelle ontvetting met het oog op de functie der borst- en buikorganen. Bij de udiposifas dolorosa of ziekte van Dercum (1886) treedt sterke diffuse afzetting van vet op met plaatselijke opeenhooping. Gezicht, handen en voeten blijven gewoonlijlr vrij. Bij druk of spontaan is dit vet meestal pijnlijk; vooral bij vrouwen in de overgangsjaren gevonden. Klessens. Vetzuur fs c h e i k.) is > carbonzuur, dat slechts één carboxylgroep bevat. De reeks van v. wordt zoo genoemd, omdat de hoogere termen uit de vetten verkregen kunnen worden. Men onderscheidt ze in verzadigde vetzuren (alg. formule CnH2n02, bijv.| stearinezuur), enkelvoudig of meervoudig onverzadigde vetzuren (alg. formule CnH2„.202, CnH2„.402, enz. bijv. resp. ■> olie- en •> linolzuur). Vluchtige vetzuren noemt men die, welke met stoom overgedistilleerd kunnen worden, bijv. boterzuur. Schepers. V euillot, Louis, een van Frankrijks groote Kath. journalisten en schrijvers. * 11 OctoberlBl3 te Baynes, f 7 Maart 1883 te Parijs. Na een godsdienstig-onverschilligejeugd ondernam hij in 1838 een reis naar Rome, vanwaar hij ais geestdriftig en strijdvaardig Katholiek naar Parijs terugkeerde. In 1843 werd hij hoofdredacteur van de Univers, in welk blad hij onversaagd de rechten van de Kath. Kerk en van den paus verdedigde. Als schrijver, vooral polemisch schrijver, heeft hij een geweldigen invloed op de religieuze ontwikkeling van het Frankrijk der vorige eeuw uitgeoefend; mede aan zijn grootschen strijd voor het pausdom is het te danken, dat het Gallicanisme langzaam aan in Frankrijk uitgestorven is. Hij moest vaak verbitterde bestrijding, ook van den kant van zijn geloofsgenooten, verduren. Op zijn grafsteen werd, overeenkomstig zijn wensch, gebeiteld: J’ai cru, je vois. V. werd in 1883 aan de „Univers” opgevolgd door zijn broeder Eugène Veuillot, die een prachtige levensbeschrijving van hem gepubliceerd heeft. Bij het begin van den Wereldoorlog werd de „Univers” opgeheven. Voorn, werken: o.a. Rome et Lorette (1841); Les libres-penseurs (1848); Parfum de Rome (1861); Odeurs de Paris (1866); Rome pendant le Concile (1871); Jésus-Christ (1874). Verder zijn vele van zijn dagbladartikelen in deelen gebundeld. Oostendorp. Veulen, benaming van nog niet volwassen paard of ezel. Veulen (Fologne), gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten Z.O. van St. Truiden (XVI 480 B 6-6); opp. 381 ha; ca. 520 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel. Vcur, gem. en dorp in de prov. Z.-Holland, tusschen Leiden en Den Haag (zie kit. Zuid-Holland, C 2). Opp. 681 ha. De zandige oppervlakte rust op klei. Ca. 3 750 inw. (79 % Kath., 15 % Ned. Herv., 3 % Geref.). Middelen van bestaan zijn land- en tuinbouw. Groote tuinbouwveiling. De gem. bevat een deel van het dorp Leidschendam, benevens het dorp Veur. Vcurne, stad in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderen, A3). Opp. 2 223 ha: ca. 7 500 inw. (Kath.). Belangrijke landbouwmarkt; suikerindustrie. Bissch. college; hospitaal; moederhuis van de Zusters Annunciaden. V. bezit merkwaardige oude gebouwen: de Sint-Walburgiskerk, waarvan het vroeg-Gotische hooge koor dagteekent uit de 13e en 14e e.; het schip van de kerk werd slechts gedeeltelijk in 1900 voltrokken. De Sint-Niklaaskerk (15e e.) is een specimen van een West-Vlaamsche hallekerk. Enkele Renaissance-gebouwen: het Nieuwe Landhuis (1612), nu Gerechtshof, met Gotisch belfort van 1624; het stadhuis (1696), een typisch voorbeeld van Vlaamsche Renaissance; de Vleeschhallo (1615), nu schouwburg. Verder cude woonhuizen: het Spaansche Paviljoen (15e en 16e e.), het gasthof de „Nobele Rosé” (1575) e.a. De beroemde jaarlijksche boetprocessie op den laatsten Zondag van Juli ontstond in do 17e eeuw. Zie afb. op de pi. West-Vlaanderen. Lit.: L. Plettinck, Furnes ülustré (1902). Hennus. Degeschiedeni s van V. schijnt op te klimmen tot de 9e eeuw en V. schijnt het bestaan te danken te hebben aan een versterkingswerk of burg uit den benarden tijd der Noormannen. Van in de 10e eeuw schijnt de plaats de zetel van een „ambacht” (Veumambacht) of officium, dat den heer van het Comitatus Flandrensis (Boudewijn II) onderhnorig is. Weldra heet het een kasteelnij en blijkt het geheel het grondgebied te beslaan tusschen de zee en den IJzer. Een Benedictijner klooster heeft er zich neergezet, en er vanwege den vorst, op het einde der 9e eeuw, relikwieën van St. > Walburgis(die tot patrones van Frankrijk werd uitgeroepen) ter beveiling der plaats bekomen. Dit Benedictijner klooster werd in de 12e eeuw veranderd in een seculier kapittel. In de 13e eeuw krijgt het ambacht Wat niet onder V .... te vinden is, zoekc men onder W L. Veuillot. zijn keure. Opstand in 1328 (> Zannekin). Beeldstormerij in 1566 en 1678. Door Famese herwonnen 1583. Ingenoraen door Turenne 1662, 1667, bezet door Lnxembourg in 1690. Krijgt een Hollandsch Barrière-gamizoen 1715 (> Barrière-tractaat). Bezet door de Franschen 1745. Tijdens den Wereldoorlog zetel van het Belgisch hoofdkwartier. Prims. Veuster, J o s. De, familienaam van pater > Datniaan. Vevey, stad aan de Simplon-spoorlijn in het Zwitsersche kanton Waadt, 380 m boven zee, aan het Meer vanGenève(ziekrt. Zwitserland, 83-4). Ca. 13600 inw. (vnl. Prot. en Fransch sprekend). Er is een kabelbaan naar den Mt. Pélerin (1 048 m). De kerk St. Martin, uit 1174, is in 1496 vernieuwd. Er is veel industrie (o.a. machines, chocolade, gecondenseerde melk, kindermeel, uurwerken) en belangrijke kaas- en wijnhandel (Fête des Vignerons). Veel vreemdelingenverkeer. Vcxilla Regis prodeunt (Lat., = De banier des Konings gaat vooruit), Kruishymne, gedicht door Venantius Fortunatus (f ca. 600), bestaande uit zeven 4-regelige strophen, die de heerlijkheid beschrijven van het met het Bloed van den Godmensch bevlekt kruishout, als het middel tot onze verlossing. Deze hymne wordt gedurende den Passietijd in de Vespers van het tijd-officie gebeden. Koenders. Vexillum, > Veeren. Vexiö, stad op het Z. Zweedsche hoogland (XVIII 704 C 4), 173 m boven zee, hoofdstad der prov. Kronoborg. Ca. 9 800 inw. Herhaaldelijk door Denen en door brand verwoest. Slechts de Siegfried-toren van ca. 1300 is ten deele behouden. In het N. ligt de ruïne Kronoborg. Luth. bisschop. Bierbrouwerij. Vezel, > Vaatbundels; Vezelstoffen ; Spier. Vézelay, stadje in dept. Yoime, Frankrijk. Ga. 600 inwoners. De kerk is een prachtig voorbeeld van Romaansche architectuur in Bourgondië, het koor is Gotisch. De versiering der portalen behoort tot de belangrijkste werken der Bourgondische beeldhouwkunst, vooral die van het voorhalportaal (eerste helft 12e eeuw; Christus te midden der Apostelen; afzonderlijk: de apostelen en Johannes de Dooper). Vezelbcits is een beits, bestemd om de vezels van een weefsel geschikt te maken tot het aannemen van een kleurstof, die zich anders niet erop vasthechten zou. Naargelang de op te brengen kleurstof gebruikt men looizuur of een metaalzout. Zie verder > Verven (van vezelstoffen). Vezelkop (Inocybe), een steelzwammengeslacht van de fam. der plaatzwammen; komt in verschillende soorten ook in onze streken voor. Zooals de naam reeds aanduidt, is de huid vezelig. Zij zijn niet eetbaar en verschillende zijn zeer vergiftig, zooals de bruine, lila, wollige, bruin violette en leeuwkleurige vezelkop. Andere soorten zijn verdacht. Bouman. Vezelstoffen, de vezels uit het planten-, dierenen mineralenrijk, welke als grondstoffen gebezigd worden bij het spinnen van draden, hetzij met de hand of machinaal, zooals > katoen, > vlas, > hennep, > jute, sisal- en manillahennep, > cocosvezel, > kunstzijde, celwol (op bep. lengte, bijv. 4 a 8 cm, gesneden kunstzijden vezels), afvalzijde, > wol en haar; asbest en glas. Synthetische wol, product verkregen uit ondermelk, ook melkwol, kaaswol, lanital (Ital.) genoemd. Wanneer de melk ten behoeve van de boterfabricage is afgeroomd, blijft ondermelk over, waaruit caseïne gefabriceerd wordt. Deze caseïne wordt door middel van meng- en splitsingsapparaten onder toevoeging van water en andere stoffen tor een viscose-achtige substantie gevormd. Deze substantie wordt zgn. versponnen op een wijze, soortgelijk aan die van de kunstzijde. Ter verwijdering van het zwavelzuur passeert de verkregen draad een zoutbad, wordt hierna gespoeld en vervolgens in vezels gesneden, welke op hun beurt gedurende een bepaalden tijd in een fixeerbad ondergedompeld worden. De vezel wordt op gewone wijze evenals wol versponnen, ofwel vermengd met wol, ofwel alleen. Het verkregen product heeft vele karaktereigenschappen van de natuurwol. In tegenstelling met wol is de oppervlakte van de vezel glad. Handels, Vczère, rivier in Zuid-West Frankrijk (XI 9G D4), 190 km lang, zijriv. van de Gironde. Beroemde vindplaatsen van den praehistorischen rncnsoh, bijv. Les Eyzies, Cro-Magnon, enz. Vezier, andere schrijfwijze voor > vizier. Vezin, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 C/D 1-2), ten Z.O. van Namen, ca. 1 600 inw. (vnl. Kath.); opp. 907 ha; landbouw; kalksteen. Middeleeuwsch kasteel van Houssois. Vezon, gem. in het N. W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 B 3), ten Z.O. van Doornik; opp. 771 ha; ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; heuvelachtige omgeving; bezienswaardige St. Pieterskerk. Via Appia (Rom. Oudheid), straatweg, in 312 y. Chr. door den censor Appius Claudius Caecus aangelegd van Rome naar Capua. Later werd de Via Appia doorgetrokken tot Brundisium. Bij Rome stonden aan weerszijden van dezen weg profane, later ook Christelijke grafmonumenten. Er lagen vele catacomben, vooral de drie groote van San Callisto, van Praetextatus en van San Sebastiano. Weijermans. Viadana, plaats in Belg.-Kongo, prov. Stanleystad, district Oeële. Handelscentrum; katoenafristingsfabriek. Missie der pp. Dominicanen. Lagere school; verplegingpost. Viadana, Lodovico Grossi da, Ital. componist. * 1564 te Viadana, f 1627 te Gualtieri. Kapelmeester der kathedraal te Mantua (1694-16091, trad in de Franciscaner Orde, was werkzaam te Venetië, later weer te Mantua. Hoewel V. niet de eigenlijke ontdekker van den kerkelijken solozang met basso continuo geweest is, was hij toch de eerste, die deze techniek bewust aanwendde in zijn Cento concerti ecclesiastici a 1,2, 3 e* 4 voci con il basso continuo per sonar nell’organo (1602). Hij schreef een zeer omvangrijke reeks geestelijke muziekwerken (psalmen, litanieën, motetten, missen, lamentationes, enz.), alsmede canzonen en werken voor instrumenten. Lenaerts. Viaduct, weg-brug: constructie, waarbij een weg over een anderen weg wordt heengevoerd met behulp van een vaste brug. Gewoonlijk worden tegenwoordig v. in beton geconstrueerd (soms in staal); vroeger was metselwerk het gebruikelijke materiaal. Via ilhiminativa = weg der verlichting; > Mystiek (C); > Contemplatie (kol. 82). Via Mala, een 2 km lange en 500 m diepe kloof van den Achterrijn tusschen het dal van de Domleschg en dat van de Schams in het Zwitsersche kanton Graubünden. De tegenwoordige weg werd van 1818 tot 1824 aangelegd en is door galerijen en tunnels tegen lawines beschermd. Vianden, stadje in het N.O. van het groothertogdom Luxemburg (XVI 736); opp. 967 ha, ca. 1200 inw.; schilderachtige ligging in het insnijdingsdal van de Our, toeristisch centrum; Gotische kerk met graf- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... tomben; oude huizen met stijlkenmerken nl. uit de 17e en 18e eeuw; indrukwekkende ruïnes van middel – eeuwsoh versterkt kasteel. V. was eertijds de kern van een kleinen feodalen staat; in de 14e eeuw ging het graafschap V. door huwelijk over in de handen van het huis van Nassau; het Nederlandsch vorstenhuis is verwant met Adelaïde van Vianden. Aangename wandelingen in de omgeving, met name naar Bildchen (kapel), Falkenstein en Stolzemburg. V. Ashroeck. Vianc, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 C 6), ten Z. van Geeraardsbergen. Ca. 1 800 inw. (Kath.). Opp. 506 ha. Oneffen bodem, landbouw. Kasteel uit de 18e eeuw. Vianen, 1° gem. en dorp aan Lek en Zederikkanaal, in het 0. van de prov. Z. Holland (zie krt. Zuid-Holland, F 2-3). Opp. 1 664 ha (rivierklei). Ca. 3'600 inw. (65 % Ned. Herv., 23 % Kath., 9 % Geref.). Er is eenige industrie (houtwaren, koepels, steenen en dakpannen). V. is een oude vestingstad met fraaien, regelmatigen plattegrond. Groote Gotische kerk, met dwarse houten tongewelven op de zijbeuken. Bewaard is verder gebleven de Lekpoort (ca. 1460), alsmede (in geschonden staat) het stadhuis, gebouwd 1440, gewijzigd begin 18e eeuw. Gesch. V., oorspr. behoorend tot het graafschap Teisterbant, is eeuwenlang een leen geweest, waarover LTtrecht, Holland en Gelderland de suzereiniteit voor zich opeischten. Het gevolg was dat ten slotte de Heeren van Vianen (de Brederode’s) zich sinds ongeveer de 16e eeuw tot vrijheeren wisten te maken, zich souvereinen van Vianen noemden en zich ook als zoodanig gedroegen. Vandaar was V. een wijkplaats voor misdadigers van elders en ontstond de zegswijze; „H ij i s naar Vianen”, voor: hij heeft zich aan de justitie onttrokken, vnl. gezegd van bankroetiers. In den loop der 18e eeuw kocht Holland de heerlijkheid V. en in het vervolg noemden ook de Staten van dit gewest zich souvereinen van Vianen. 2° Dorp in de N. Bra b. gem. > Cuyk (XVIII 632 KI). Vianey, Jose p h, Fransch litterair-historicus, speciaal kenner van de Renaissance. Hoogleeraar te Montpellier. * 1864 te Lyon. Voorn, werken: Mathurin Regnier (1896); Les Regrets de Du Bcllay (1930); Le Pétrarquisme en France au XVIe siècle (1909); Les Sources de Leconte de Lisle (1907); Les Sources de Montaigne (1920); Les Odes de Ronsard (1932); Les Poèmes barbares de Leconte de (1934); L’explication franqaise (1912-'2l). Viani, Lore n zo, Ital. schilder-schrijver * 1 Nov. 1882 te Viareggio, f 2 Nov. 1936 te Lido di Eoma. V. kwam pas later als schrijver naar voren met vagabondistische reisherinneringen en weemoedige novellen over zijn geboortestreek. Zijn stijl is nogal op effect berekend. Voorn, werken: Übriaohi (1923); I Vageri Parijs 1926); Le chiavi nel pozzo (1935). Ellen Russe. Vianna do Castello, stad in Portugal (XXI 752 B 2), hoofdstad van het district V. V. telt ca. 12 000 inw. Het is gelegen aan de monding van de Limia bij den Atlantischen Oceaan. Visscherij, zuidvruchten, wijn en korenhandel. Vianncy, Jean-Baptiste Marie, Heilige, pastoor van Ars (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * 8 Mei 1786 te Dardilly bij Leon, f 4 Aug. 1859 te Ars bij Lyon. Een voorbeeld van bovennatuurlijk priesterlijk leven. Ofschoon hij weinig natuurlijke gaven bezet en na herder en boeren- knecht geweest te zijn nauwelijks de noodige kennis kon verwerven, voor het priesterschap vereischt, bekeerde hij niet alleen door zijn allerarmoedigst, geheel den naaste en zijn plicht als zielzorger toegewijd leven de hem toevertrouwde parochie van Ars, maar werd ook de gezochte biechtvader en geestelijke leidsman van tallooze anderen, die van heinde en verre naar Ars kwamen. Hij bezat in hooge mate de gave van > onderscheiding der geesten, deed treffende voorspellingen en werd op zijn gebed op vaak geheel onverwachte wijze verhoord. Merkwaardig is in zijn leven ook, hoe hij onmiskenbaar vervolging en mishandeling door den duivel had te ondergaan. Zijn lichaam bleef ongeschonden bewaard. Hij werd in 1905 zalig, in 1925 heilig verklaard en tevens verheven tot patroon der geestelijkheid in de zielzorg. In Nederland verrees een kerk te zijner eere te Deventer (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 769 in dl. VIII). Zijn feest wordt gevierd op 9 Augustus. L i t.: E. Erens, De Pastoor van Ars (1937); Fransche uitgave zijner preeken (Lyon 1883; nieuwe uitg. d. Delaroche, Parijs 1908); Levensbeschrijving door Mounin, jarenlang zijn vertrouwden vriend (2 din. 1861) ; een andere door zijn neef J. Vianney (1905); ter gelegenheid zijner heiligverklaring 1925 door F. Trochu. Brandsma. Via purjjativa = weg der zuivering; > Mystiek (C); ->• Contemplatie (kol. 82); Versterving. Viareggio, beroemd zeebad in de prov. Lucca, Italië, ca. 35 000 inw. Gedenkteeken voor den in 1822 in de nabijheid verdronken Eng. dichter Shelley. Viaticum, > Teerspijs; Communie (kol. 755-766). Viatores (Som, Oudheid), boden, gerechtsdienaars van de censoren, tribunen en eenige magistratus minores. Via unitiva = weg der vereeniging; > Mystiek (C); > Contemplatie (kol. 82). Vibius (R om. Oudheid), naam van een Romeinsche gens. Bekend is o.a. Vibius Pansa, die in 43 v. Chr. samen met Hirtius consul is geweest. Vibius, Cris p u s, Rom. proconsul. * Vóór 13 n. Chr. te Vercellae, f ca. 93. Had succes als aanklager en procureur, meermalen consul, inspecteur bij den waterstaat, van 71-72 proconsul van Africa. V. was spreekwoordelijk rijk. Viborg, 1° provincie in Denemarken, in midden Jutland. Opp. 3 058 km2; ca. 148 000 inw. Het W. is een onvruchtbaar gebied met heiden en moerassen, het O. een vruchtbaar heuvelland. 2° Stad in Denemarken (VIII 688 C 2), in het N. van Jutland; ca. 16 600 inw. In den heidenschen tijd was hier de thing- en offerplaats van N. Jutland, in de M.E. was het de hoofdstad van dat gebied. Romaansche kathedraal. Zetel van een Luth. bisschop. Textiel- en ijzerindustrie. Handelsstad. 3° (Ook : Viip u r i) Zweedsche naam voor de stad Wipoeri in Finland (X 720 C 3). Vibrato (Ital.), muziekterm voor: het produceeren van een beven den toon. Vibrionen zijn bacteriën, die tot de onderafdeeling spirillen behooren. De belangrijkste representant ervan is de vibrio cholera, de verwekker van de cholera. Dit is een kommavormige, zeer beweeglijke bacterie, die vrij gemakkelijk op alkalische voedingsbodems te kweeken is. Men vindt deze bacterie dn de faeces van choleralijders. De besmetting met cholera geschiedt praotisch altijd door met choleravibrionen verontreinigd drinkwater of voedsel. Behalve de vibrio cholera zijn er nog vele andere soorten vibrionen, waar- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . bij de vibrio El Tor, waarvan de relatie tot de choleravibrio nog niet met zekerheid vaststaat, en vele soorten watervibrionen, die voor den mensch niet pathogeen zijn. Wyers. Vibromassagc, een vorm van tril- en schudmassage. Zij kan geschieden door de hand van den masseur of met behulp van een daartoe geconstrueerd toestel, bestaande uit een rubberpelotte, die door een snel excentrisch roteerende schijf of gewicht in trilling wordt gebracht. Zie ook ■*-Massage. Mom. Vibroscoop (natuur k.), toestel voor het verwezenlijken van een intermitteerende belichting. Een klein plaatje, voorzien van een spleet, wordt bevestigd aan één der beenen van een stemvork, met bepaalde periode. Dit plaatje beweegt aldus voor een tweede, evenwijdig plaatje, eveneens voorzien van een spleet. Wanneer de twee spleten samenvallen gaat er licht door. Op deze wijze kan men een lichtbundel in een welbepaalde periode onderbreken. V. Itlerheek. Viburnum, > Sneeuwbal (plantk.). Vicari, Hermann von, aartsbisschop van Freiburg. * 13 Mei 1773 te Aulendorf (Wurttemberg), f 14 April 1868 te Freiburg (i. Br.). V. heeft de Kath. Kerk van Baden volkomen hervormd door haar te bevrijden van het Josefisme, o.a. in den strijd tegen de gemengde huwelijken en in den Badenschen schooien kerkstrijd. De gesloten conventie van 1859 werd door den invloed van de liberalen niet uitgevoerd. Toch trad hij evengoed voor het gezag van den staat op in de revolutiejaren van 1848 en ’49. Na zijn dood waren de moeilijkheden nog niet opgelost en bleef de zetel 14 jaren vacant, in welken tijd in Baden de verplichte simultaanschool werd opgericht (Kulturkampf). Beijersbergen van Henegouwen. L ft.: H. Lauer, Gesch. der kath. Kirche im Grossherzgt. Baden (1908); W. Burger, Das Erzbistum Freiburg in Vergangenheit und Gegenwart (1927). Vicariaat, naam voor het ambt van > vicaris ; ook: zijn rechtsgebied. Voor het vicariaat van Ar 1 e s en van Thess a Io n i c a zie > Aries en > Thessalonica. Voor > apostolisch vicariaat zie > Apostolisch vicaris. , .i TT J. V. J. – „X. » „ T TVoniftol Voor het Utrechtsche v., zie > Kapittel (4°, b). Zie ook > Vicaris. Vicarie. Algemeen, Hieronder is te verstaan een stichting, ingesteld om uit de daaraan verbonden goederen, welke de eigendom der Kerk waren, een priester te onderhouden, die de door den stichter bevolen missen in een nevenkapel of aan een bepaald altaar moest lezen en andere kerkelijke diensten volbrengen. Na goedkeuring en bevestiging door den bisschop van zulk een stichting genoot de stichter (de patroon) het recht van praesentatie (recht van voordracht). Vóór de 11e eeuw matigden zich de leekenstiohters behalve het jus praesentationis ook het jus collationis (recht van begeving) aan, welk laatste recht alleen aan den bisschop toekomt, nl. om een priester in het genot van een benificie te stellen en hem het herderlijk werk op te dragen. De priester, met het kerkambt bekleed, werd vicarius perpetuus of cappellanus genoemd; de stichting zelf heette vicaria of cappellania vicarii. Vgl. > Vicaris. De vicariegoedcren in Ned. na de Hervorming. Na de Hervorming kwam de beschikking over de vicarie-goederen aan de gewestelijke Staten, soms ook aan de familie der stichters of anderen. Zij werden nu de collatores. Daar aan de verplichting tot het lezen van H.H. Missen niet meer kon worden voldaan, bestond er verschil van meening over wat met de opbrengst van de goederen moest geschieden. Er waren er o.a. velen, die van gevoelen waren, dat de v. zouden worden gegeven aan jonge lieden om daarop te studeeren, of zich in den krijgsdienst te bekwamen, of ze tot andere nuttige doeleinden te gebruiken, en wel zooals de collatores dit met hun geweten konden overeenbrengen. In elke provincie is dan ook de bestemming van de inkomsten der vicarie-goederen een andere geweest, maar toch in de meeste provinciën zijn ze geworden tot beurzen voor studeerende jongelieden. In het graafschap Zutphen werden ze bepaaldelijk voor de studie in de theologie bestemd; zoo ook in Drente. In het overige van Gelderland, in Groningen en in Zeeland daarentegen was de studie der theologie geen noodzakelijk vereischte, evenmin in Holland en Friesland. In Overijsel is door de Staten aan de patronen gelast, de inkomsten der vicariegoederen te schenken aan personen, die studeerden of zich in krijgsdienst hadden begeven. In Utrecht kwamen de inkomsten van de vicariegoederen, welke aan de kapittels waren verbonden, aan studenten in de theologie; de overige hadden geen bepaalde bestemming en werden veelal gebruikt tot onderhoud van het geslacht der stichters. Toen de Meierij met de geheele generaliteit door den vrede van Munster in 1648 als een wingewest bij de Ver. Provinciën was geannexeerd, werd beslag gelegd op de geestelijke stichtingen van vroegere dagen. De beurzen, waarvan de goederen lagen in de Meierij en waarvan de bisschop of de geestelijken het collatierecht hadden, werden voortaan door de Staten begeven. Als het begevingsrecht aan leeken toekwam, dan hielden zij dat recht, maar mochten alleen Hervormden in het bezit daarvan stellen. De Katholieke collatoren hadden gewetensbezwaar om tegen den uitdrukkelijken wil der stichters de beurzen aan Protestanten toe te kennen, en zoo verviel ook de collatie der laïcale beurzen aan den staat. Zij, aan wie de opbrengst van de vicariegoederen werd gegeven, ontvingen die niet voor hun leven, maar slechts voor den tijd van hun studie. In Gelderland zelfs niet langer dan tot den leeftijd van vier en twintig jaar. Groenen. Li£V In de tachtiger jaren is in opdracht van de Ned. Regeering door vsch. historici een aantal rapporten over de geschiedenis en den tegenwoordigen stand der vroegere vicariegoederen uitgebracht en gedrukt, nl. door Koker (Gelderl. en Overijsel), Boeles (Groningen en Drente), v. Lommel (Noord-Brabant en Limburg), Telting (Zeeland), v. Beuningen (Holland), de Geer van Jutphaas (Utrecht), Verloren van Themaat (Utrecht; deze laatste ook in Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Genootsch., dl. IV). Zie verder Brandsma, De kerkel. en geestel. goederen, naar aanl. v. de Lutteken-vicarie te Elburg (1929) ; Van Apeldoorn, De kerkel. goederen in Friesland (2 dln. 1915). Vicariecrende soorten, plantensoorten, die nooit en nergens samen op dezelfde plaats voorkomen, omdat de omstandigheden, welke gunstig zijn voor de eene soort, ongunstig zijn voor de andere, bijv. Rhododendron fermgineum (roestbruine Alpenroos) en Rhododendron hirsutum (ruwharige Alpenroos). Melsen. Vicaris, 1° oorspronkelijk eigenlijk plaatsvervanger, nl. van een bisschop of pastoor, welke laatsten in het bezit van meerdere beneficies waren en daarom enkele daarvan door „vicarissen” moesten laten waarnemen. Zóó komt het woord vooral in de M.E. voor. 2° In de late middeleeuwen ontstond een categorie Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder \\ ... . v., die geen plaatsvervangers zijn, doch bezitters van zgn. vicarieën met de daaraan verbonden rechten en plichten. Zie > Vicarie. 3° Tegenwoordig komt y. meestal voor als naam voor den plaatsvervanger van een geestelijke van hoogeren rang: zie > Apostolisch vicaris; Kapittel-vicaris; Kardinaal-vicaris; Vicaris-generaal; Vioarius. Vicaris-generaal, een priester, die den bissohop in het geheele bestuur van zijn bisdom bijstaat en bij afwezigheid of verhindering vervangt. Zijn rechtsmacht strekt zich grootendeels even ver uit als die van den bisschep, maar voor sommige zaken (bijv. pastoorsbenoemingen) heeft de v.g. een bijzondere machtiging van den bisschop noodig en enkele zijn uitsluitend aan dezen voorbehouden. Hij mag echter niet tegen den wil en bedoeling van den bisschop ingaan. De v.g. wordt door den bisschop benoemd, die hem ook te allen tijde om een goede reden kan ontslaan; bij den dood of ontslag van den bisschop houdt ook de rechtsmacht van den v.g. vanzelf op. Alleen om bijzondere redenen (groote uitgestrektheid van het bisdom) mag de bisschop meerdere v.g. aanstellen (C.I.C. ran. 366 vlg.). Lit.: Erwin von Kienitz, Generalvikar und Offizial (1931). w. Mulder. Vicarius, in sommigen orden (Franciscanen, Capucijnen) onderoverste van een klooster en bij afwezigheid van den gardiaan diens plaatsvervanger. Vice-admiraal, rang van een > vlagofficier. Zie ook -> Onderscheidingsteekenen. Aanspreektitel is admiraal. Hij staat in rang gelijk met den luitenantgeneraal van het leger. Zijn rang is onmiddellijk boven dien van schout bij nacht. Vgl. •> Vlagofficier. Vicellinus,SpuriusCassius, ■> Cassius(6°). Vicenza, 1° provincie in het koninkrijk Italië (XIV 320 C 2); opp. 2 722 km2; ca. 550 000 inw. Veel landbouw (tarwe, rijst, maïs, wijn, zijderups). Industrie (textiel, papier). 2° Hoofdstad der gelijknamige provincie, op 40 m boven zee, ca. 65 000 inw. V. is beroemd om de vele middeleeuwsche kerken (dom uit de 12e eeuw), paleizen, muren en torens. Palladio leverde hier zijn mooiste werk (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 352 in dl. XIV). De stad is een bekend spoorwegknooppunt; is een bekende marktplaats en heeft veel industrie (zijde). In de nabijheid, op den Monte Berico, ligt de bedevaartskerk Basilica di Monte Berico. Zie pl. (vergelijk den index in kol. 831/832). Lit.; De Mori, V. ela sua provinoia (1932). Heere. Viee-superior, titel in de •> Holl. Zending (zie aldaar, kol. 452). Viee versa (Lat.)=(letterlijk) met omgekeerde afwisseling; in(telkens)omgekeerdericliting;heenenweer. Mchte, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderon, D5), ten O. van Kortrijk. Opp. 465 ha, ca. 2 100 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw; katoen- en vlasweverijen (vooral jacquard-tijk). Vichten, gem. in het groothertogdom Luxemburg, ten Z.W. van Ettelbrück, opp. 1 226 ha, ca. 600 inw.; landbouw, veeteelt. Romeinsche ruïnes. Vichy, stad in het dept. Allier (Frankrijk, XI 96 E 3-4); op 265 m boven zee; ca. 22 000 inw. Beroemde badplaats met een dertigtal koolzuurhoudende en ijzerhoudende bronnen. Het water wordt gebruikt tegen jicht, suikerziekte, nier- en blaasziekten. Het Vichywater en > Vichyzout worden over de geheele wereld verkocht. Heere. Viehywater, water uit bronnen bij > Vicby. Grande Grille vindt o.a. aanwending bij ziekten van lever- en galwegen, Hopital bij huiduitslag, Celestino bij jicht en diabetes. Bestanddeelen: natrium- en calciumbicarbonaat, natriumsulfaat, chloride en arsenaat. Vichyzout, kunstmatig mengsel van natriumphosphaat, carbonaat, chloride en kaliumsulfaat. > Vichy. Vicia, > Wikke. Vicinaal-verbindingen, > Meta-stand. Vicksburg, stad in den staat Mississippi, Ver. Staten (zie krt. Vereenigde Staten, H 4), aan de O. zijde van den Mississippi, met ongeveer 24 000 inw. V. is een oud Spaansch fort en ligt temidden van een tuinbouwgebied. Katoenmarkt. V. is bekend uit den > Secessie-oorlog, waarin de stad ten slotte in 1863 door generaal Grant veroverd werd; het National Cemetry met meer dan 16 000 graven dateert uit dezen tijd. Comijn. Vico, Giovanni Battista, Ital. wijsgeer, grondlegger der moderne geschiedphilosophie en voorlooper der volkerenpsyohologie. * 1668 te Napels, f 1744 aldaar. Sinds 1697 hoogleeraar aan de universiteit. Uitgaande van het Neo-Platonisme der Renaissance, tracht V. de wetten van de historische ontwikkeling uit de gedachte van de voorzienige ordening van het wereldgebeuren af te leiden. Werken: Principi di una scienza nuova; De universi iuris uno principio et fine uno; De constantia iurisprudentiae. —• L i t.: B. Croce, La filosofia di G. B. V.(Bari 1911); G. Mehlis, Lehrbuch der Geschichtsphilosophie (Berlijn 1915). p. Sassen. _ Vicogne, voormalige Norbertijner abdij bij Valenciennes; gesticht in 1129; opgeheven tijdens de Fransche Revolutie. Vieomte (Fr.; <( Lat. viceoomes, „vice-graaf”), Eng. viscount, Ital. visconte, Sp. vizconde, Port. visconde, was oorspronkelijk de plaatsvervanger van den graaf; is in de Romaansche landen een adellijke titel tusschen baron en graaf. De Eng. titel, die in gebruik kwam onder Hendrik VI, vormt den vierden trap van den hoogen Eng. adel en staat tusschen baron en earl. Vlctalicbrocders, andere naam voor> Likedeelers. Victimae paschali laudes, liturgische Paaschhymne, welke gedurende de Paaschweek als sequens in de H. Mis gebeden wordt, en van oudsher is toegeschreven aan Wipo (f 1050), hofkapelaan van keizer Koenraad 11. Aanvankelijk liet men het steeds bestaan uit vijf strophen, elk van vier regels; nieuwere onderzoekingen door prof. Baumstark geven als resultaat: 2x2 regels, dan drie strophen van vier regels, tot slot weder 2x2 regels. De regels 1-8 omvatten een hulde aan het goddelijk Paaschlam; de volgende vier-regelige strophen zijn in gesprekvorm vervat, waarin Maria Magdalena haar bevindingen op den Paaschmcrgen meedeelt, in de slotregels overgaande in een bede tot Christus. De merkwaardige verscheidenheid in opbouw van het V. maakt volgens Baumstark een drievoudige veronderstelling mogelijk: dat de dichter aan zijn oorspronkelijk Paaschlied een ander reeds bestaand heeft toegevoegd, ofwel dat zulks later door een ander geschied is, of dat het lied in zijn tegenwoordigen vorm uit twee oorspronkelijk zelfstandige stukken is samengegroeid. De dramatische uitvoering van het V. op Paaschmorgen, zooals dit tijdens de M.E. in het priesterkoor geschiedde, vormt een der grondtypen van de latere mysteriespelen. Hoenders Wat niet onder \ .... te vinden is, zoeke men onder W. . Victor I, Heilige, paus (189-199). V. is vooral bekend gebleven door zijn scherp optreden in den Paaschstrijd. Paschen werd niet overal op denzelfden dag gevierd. V. wilde eenheid en schreef voor, dat in alle provincies synoden moesten worden gehouden om de kwestie te bespreken en daarna verslaguittebrengon. Overal wenschte men Paschen op Zondag te vieren, alleen de synode van Klein-Azië onder leiding van Polycrates van Ephese verklaarde vast te houden aan de daar traditioneele practijk (beroep op Sint Jan) en Paschen steeds te willen vieren op den 14en Nisan. V. sprak nu de excommunicatie uit over de kerken van Klein-Azië. St. Irenaeus vermaande den paus zeer ernstig om toch wegens een kwestie van practijk niet een groot deel der Christenheid uit te stooten. Daar Eusebius hem prijst als vredestichter, heeft Irenaeus waarschijnlijk succes gehad. Men moge bet optreden van V. in dezen te scherp vinden, het was van groote beteekenis in de geschiedenis van het primaat. V. is zich blijkbaar volkomen bewust van zijn rechtsmacht over de geheele Kerk en die macht wordt ook erkend, want Irenaeus heeft niet beweerd, dat V. zijn bevoegdheid te buiten ging, doch den paus alleen vermaand er niet op die wijze gebruik van te maken. Franses. L i t.: Seppelt, Der Aufstieg des Papsttums (1931); Handboeken van kerkgeschiedenis en apologie. Vietor II (Gebhard), paus van 13 Apr. 1055 tot 28 Juli 1067. Duitscher ; vroeger biss. van Eichstatt. Vol ijver voor de hervorming der Kerk en voorlooper van ■> Gregorius VII. Victor 111 (Desiderius), paus van 24 Mei 1086 tot 16 Sept. 1087. * te Benevente, f te Monte Cassino. Als abt van de Benedictijner abdij van Monte Cassino (sinds 1067) was hij een ijverig bevorderaar geweest van de kerkel. hervorming. In 1085 tot opvolger van > Gregorius VII gekozen, weerstond hij een jaar lang allen aandrang om zich tot paus te laten uitroepen. Van hem zijn over: Dialogorum Libri IV(in:Migne, Patr. Lat., dl. 149). Gorris. Lit.: Chronioon Cassinense (uitg. in Mon. Germ. Hist. Scr. VII en Migne, Patr. Lat. dl. 173); Hefele-Leolercq, Hist. des Conciles {V, blz. 131 met uitvoerige lit.). Victor IV, tegenpaus van 7 Sept. 1159 tot 20 April 1164, opgesteld door keizer > Frederik Barbarossa tegenover paus Alexander 111. Victor Amadeus 11, hertog van Savoye, koning van Sicilië en Sardinië. * 14 Mei 1666, f 31 Oct. 1732 te Turijn. Nam in 1684 zelf de regeering in handen. Was sedert 1690 vijand van Frankrijk, ook in den Spaanschen Successie-oorlog; verkreeg bij den vrede van Utrecht het eiland Sicilië met de koningskroon, verloor dat in 1718 en werd schadeloosgesteld met Sardinië en de koningskroon over dit eiland, v. Oorkom. Vietor Amadeus 111, hertog van Savoye, komng van Sardinië. * 29 Juni 1726, f 16 Oct. 1796 te Turijn. Kreeg in 1793 oorlog met het revolutionnaire Frankrijk en moest in 1796 een afzonderlijken vrede sluiten, waardoor hij Savoye en Nice verloor. Viclor Emmanucl I, koning van Sardinië (1802-’2l), zoon van Victor Amadeus 111 en opvolger van zijn broeder Karei Emmanuel I. * 24 Juli 1759 te Turijn, f 10 Jan. 1824 te Moncalieri. V. voerde de Sardinische troepen aan in den strijd tegen de Fransche revolutie; als gevolg hiervan vond hij bij zijn troonsbestijging zijn bezittingen beperkt tot het eiland Sardinië. Eerst in 1814 kreeg hij zijn staten op het vasteland, vermeerderd met Ligurië, terug, maar werd wegens zijn behoudsgezinde denkbeelden gedwongen Victor Emmanuel 11. den troon af te staan aan zijn broeder Karei Felix. L i t.: A. Segre, V. E. I. (Turijn 1928). V. Houtte. Victor Emmanucl 11, koning van Sardinië, sinds 1861 van Italië (1849-’7B), de held van de Ital. eenheid. * 14 Maart 1820 te Turijn, f 9 Jan. 1878 te Rome. Hij volgde zijn vader Karei Albert op na de nederlaag van Novara en nam aanstonds, met zijn minister > Cavour, de leiding van de liberale en nationale eenheidsbeweging in het schiereiland. Hiervoorvond hij steun bij Napoleon 111, met wiens hulp hij van 1869 tot ’66 geheel Italië behalve Rome kon bemachtigen (zie spotprent in kol. 350 in dl. XIV). In 1870 nam hij den Fransch-Duitschen oorlog te baat om ook de Romeinsche kwestie in zijn voordeel op te lossen. V. werd hierom in den ban geslagen, maar verzoende zich op zijn sterfbed met de Kerk. Voor het zgn. Victor Emmanuel-monument, te Rome opgericht, ter herinnering aan de eenheid van Italië, zie afb. lop de pl. t/o kol. 706 in dl. XX. V. Houtte. Lit.: G. Lumbroso, V. B. II (1933); Bersezio, Ilregno di V. E. II (8 dln. 188-’95); Forester, V. E. II (1927). Victor Emmanuel 111, koning van Italië, sedert 1900, zoon en opvolger van Umberto I. * 11 Nov. 1869 te Napels. Geliefd wegens zijn dapperheid tijdens den Wereldoorlog en om zijn gewillige samenwerking met Mussolini (sedert 1922). Na de verovering van Abessinië werd Victor in Mei 1936 tot keizer van Ethiopië uitgeroepen. Hij huwde 1896 prinses Helena van Montenegro. V. Houtie. L i t.: A. Andriulli, V. E. 111 (Rome 1925); G. Liuzzi, V. E. 111 (Turijn 1935); Bobertson, V. B. 111 King of Italy (1925). Vletor, Heilige, Hom. soldaat; gemarteld onder Maximianus (286-308) te Marsei 11e. Feestdag 21 Juli. Viotor Emmanuel 111. Lit.: Acta Sanct. Juli (V, 135 ylg.). Te vergelijken met Analeota Bell. (II 1883, 317 vlg.). Victor van Tunnuna, kroniekschrijver na 666. Wegens felle oppositie tegen de veroordeeling der Drie Kapittels (> Driekapittelstrijd) werd V. door keizer Justinianus uit zijn vaderland Noord-Afrika naar Egypte verbannen (656). In 664/6 naar Konstantinopel Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . ontboden, werd hij, daar hij niet wilde toegeven, in een klooster gevangen gezet.' Daar schreef hij een Wereldkroniek tot het jaar 566. Bewaard bleef het tweede deel, waarin hij de kroniek van ■> Prosper voortzet van 444 tot 566. V. vermeldt in zijn kroniek overwegend kerkelijke gebeurtenissen en is daar een belangrijke bron. U i_t g.: Migne, Patrol. Lat. (dl. 68); Mommsen (1894). Lit.; Bardenhewer, Gesch. altkirohl. Lit. (V 1932, 329 vlg.). Franses. Victor van Vita, bisschop in Noord-Afrika, geschiedschrijver, eind 5e eeuw. Omstreeks 488 schreef hij een waardevolle Historia persecutionis Africanae provinoiae, over de Katholiekenvervolging door de Ariaansche Vandalen, die Noord-Afrika veroverd hadden. De inhoud is zeer belangrijk, de vorm laat te wenschen over, vooral op grammaticaal gebied. u i t g.: Migne, Patrol. Lat. (dl. 58); Mon. Germ. Hist. auct. ant. (3, 1 1879); Corp. Script, eccles. lat. (7 1881). Lit.: Bardenhewer, Geseh. altkirchl. Lit. (IV 1924. 550 vlg.). Franses. Vlclor van Xanten, Heilige, martelaar. Hij zou tot het Thebaansch Legioen (zie > Mauritius en Gezellen) hebben behoord, dat ten deele in Zwitserland (Solothurn), ten deele in andere steden, waarheen zij intusschen vertrokken waren, werd ter dood gebracht. Zij stierven omstreeks 291 onder Diocletianus en Maximianus. Gelijk de H. > Thyrsus in Trier, zoo viel de H. Victor in Xanten. Zijn nagedachtenis bleef er in hooge eere. De hoofdkerk der stad werd aan hem toegewijd. Feest 10 October. Brandsma. Lit.: Zie onder Mauritius en Gezellen. Victor, Sint, Augustijner klooster, dat omstreeks 1110 door Willem van Champeaux nabij Parijs werd gesticht. Het was in de 12e eeuw beroemd door zijn school en de beoefening van de wetenschap. Het ging in de Fransche Revolutie onder. Victorijnen; >■ Hugo van Sint Victor; >Richard van Sint Victor. O ~ j ' xuviuwu kJlllU t H/IUI • Lit.: Fournier-Bonnard, Hist. de I’abbaye de St. Victor (1904-’08). TA. Heijman. Victor, I°(eigenlijk: Perrin) Claude Pierre, Fransch maarschalk, hertog van Bellona. * 7 Dec. 1764 te La Marche (dept. Vogezen), f 1 Maart 1841 te Parijs. Begonnen als vrijwilliger, onderscheidde V. zich bij het beleg van Toulon, bij Marengo, Jena, Friedland en op de tochten in Spanje en Rusland. Omdat Napoleon hem in 1814 wegens zwak optreden het commando ontnam, sloot V. zich bij Bourbon aan; werd door Bodewijk XVIII benoemd tot pair en minister van Oorlog (1821-’23). V.Claassen. 2° Pater, ■> Verleure (Karei). ictoria’ ,a staat in Australië (111 288 G/H 6); opp. 227 610 km2; ca. 1820000 inw. V. bestaat voor een deel uit bergland, met ten N. en ten Z. daarvan groote vlakten. Het klimaat is oceanisch met regen in alle jaargetijden; soms doet zich echter de invloed van het vasteland voelen (tijden van groote hitte, droge winden en snelle temperatuurveranderingen). V. behoorde oorspronkelijk bij Nieuw-Zuid-Wales. Na de „goldrushes” werd het in 1861 als onafhankelijke staat erkend. Behalve het goud, dat langzamerhand uitgeput raakt, komen geen ertsen voor. De toekomst is dan ook aan de veeteelt en den landbouw (zie afb. 1 op de pi. t/o kol. 257 in dl. III). Vooral het zgn. Groote Dal bij de Zuidkust is in dit opzicht van groote beteekenis. Men produceert vnl. granen, tuinbouwproducten en wijnen. dl Wijnen. Van de bevolking woont 62 % in de steden. Melbourne, het groote stadscomplex aan Port Philip, is de hoofdstad; met de voorsteden mee meer dan 1000 000 inwoners. De staat vormt het aartsbisdom Melbourne. 2° Hoofdstad van het eiland Vanc o uve r (XVIII6OB F 5), met ca. 40000 inw.; met omgeving: Greater V., telt het ca. 62 000 inw. Als zetel van verschillende bestuursinstanties een typische ambtenarenstad. Is omgeven door een tuinbouwgebied. Uitvoerhaven van steenkolen, hout en zalm. Belangrijkste industrieën zijn machine-industrie en zagerijen. Zetel van een bisschop. Comijn. 3° Andere naam voor de stad > Hongkong in China. Victoria (R om. archaeo 1.), godin der overwinning; zie > Nikè. Victoria, keizerin van Duitschland en koningin van Pruisen, oudste dochter van koningin Victoria van Engeland, in 1868 gehuwd met den lateren Frederik 111. * 21 Nov. 1840 te Londen f 5 Aug. 1901 te Friedrichshof (Taunus). V., sedert 1888 bekend als „keizerin Frederik”, bloei wegens haar Eng. opvattingen steeds bij het volk en zelfs bij haar autoritairen zoon Wilhelm II onbemind. L i t.: Jesaen, Die Kaiserin Friedricli (1907); C. Radziwill, L’impératrice Frédérie (1936). V. Moutte. Victoria, Koningin van (jroo t-B nttannië en lerland (1837-1901), in haar leven en regeeren het type van het Eng. karakter en de Eng. grootheid; dochter van den hertog van Kent. * 24 Mei 1819 te Londen, f 22 Januari 1901 te Osborne. Volgde haar oom Willem IV op den troon op. Haar regeering was op binnenlandsch gebiedsteeds nauwgezet grondwettelijk ; zij liet, ondanks haar persoonlijken tegenzin, herhaaldelijk Gladstone als hoofd van de liberale meerderheid aan het bewind. Ook op buitenlandsch gebied stonden eerder de conservatieven en hun imperialistische politiek, bijv. in Zuid-Afrika, in haar gunst. V. was sedert 1840 zeer gelukkig gehuwd met prins ■> Albert van Saksen-Coburg en werd opgevolgd door haar zoon Eduard VII. Koningin Victoria. S-*‘ee>,V- Ursula. Victoria, 1° Fnnciscus de, > Vitoria. 2° (Ook: Vittoria) Tom a s Ludovico da, beroemd Spaansch componist. * Ca. 1540 te Avila, t 1611 te Madrid. Ontving zijn muzikale opleiding te Rome, sloot er innige vriendschap met Palestrina en werd een der voornaamste vertegenwoordigers van den Palestrina-stijl. V. was in 1573 kapelmeester aan het Collegium Germanicum te Rome, 1575 aan San Appolinare,lsB9 tweede kapelmeester des konings te Madrid. Zijn omvangrijk geestelijk werk bevat o.m. missen, psalmen (Liber primus 1576), twee bundels missen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . mogen verheugen; nu vindt men het nog sporadisch in enkele Fr. provincies als volksinstrument. In Duitschland wordt de v. weer gebouwd voor begeleiding van volksdansen en volkszang. de Klerk. Viemme, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 2), in de vruchtbare landstreek Haspengouw; opp. 402 ha; ca. 700 inw.; landbouw; de oude heerlijkheid was eertijds afhankelijk van Hoei. Vlpnne. 1° Departement in West-Frankrijk; opp. 7 044 km2; ca. 300 000 inw. Hoofdstad Poitiers. Het heuvelland is overwegend landbouwgebied (tarwe, haver, hennep, vlas, groenten, ooft). Belangrijke veeteelt. De industrie is van beteekenis (katoen, hennep, leer, papier, meubels, wapens). 2° (Hautc-Viennc) Departement in West-Frankrijk; opp. 5 565 km2; ca. 335 000 inw. HooMstad Limoges. Het dept. omvat de Westhelling van het Centrale Plateau, heuvelland, tot ca. 800 m hoogte. Landbouw overweegt (aardappels, rogge, haver, noten, kastanjes; appels voor cider). Veel porseleinaarde, goud, zilver, lood. Industrie (porselein, glas, email, metaal, schoenen, textiel, papier). 3° S t a d in het dept. Isère (Frankrijk XI 96 F 4), aam de Rhóne; 160 m boven zee; ca. 26 000 inw. V., in den Romeinschen tijd Vienna, bezit nog een tempel van Augustus en Livia, een pyramide uit het circus, enz. De kerk St. Pieter stamt uit de vroege middeleeuwen. Industrie (machines, laken, kaarsen). V. is zetel van een aartbiss. Eusebius maakt reeds melding van een Christenmartelaar Sanctus te V. in het laatste kwart der 2e eeuw. In 314 was een bisschop van V. aanwezig op het concilie van Arles. Het later vol- gende, langdurige geschil tusschen V. en Arles aangaande het primaatschap over Zuid-Frankrijk werd beslecht ten gunste van V. Op den voorgrond tredende bisschoppen van V. waren de H. > Avitus (f 619) en de H. Ado (860-875). Bij het -> concordaat van 1801 werd het aartsbisdom V. opgeheven; in 1822 werd de titel hersteld, doch vereenigd met het aartsbisdom > Lyon. Concilie van V. Te V. werd van 1 Oct. 1311 tot 6 Mei 1312 onder paus > Clemens V het 16e Alg. Concilie gehouden. De acten daarvan zijn verloren. Het voornaamste punt, dat behandeld is, waren de beschuldigingen tegen de -> Tempelieren. Het Concilie sprak de meening uit, dat deze niet bewezen waren; toch hief de paus, onder den druk van den Franschen koning ■> Philips IV den Schoenen, die met groot gevolg in de nabijheid vertoefde, bij bestuursmaatregel de Orde op, zonder ze te veroordeelen. Ook over den armoedestrijd der Franciscanen (zie Minderbroeders) werden enkele beslissingen genomen; de oprichting werd bepaald van leerstoelen in het Hebreeuwsch ter wetenschanneliike weerlegging van het Mohammedanisme. L i t.: Hefele-Leclercq, Hist. d. Conciles (VI 2); Baluzius,Vitae Paparum Avenion. (1693). Zie verdere Clemens V, Philips IV de Schoone en Tempelieren. Gorris. 4° R i v i e r in West-Frankrijk (XI 96 D/E 3-4), linker-zijrivier van de Loire; 375 km lang, 50 km zijn bevaarbaar. _ _ Eeere. Viento roteiro, draaiende wind, die in een etmaal alle windstreken doorloopt, in de omgeving van Lissabon. Waait uit het O. bij zonsopgang, uit het Z. ’s middags, uit het W. ’s avonds en uit het N. ’s nachts. Is een windstelsel van zee- en landwind. Vierakker, dorp in de Geld. gem. > Warnsveld (XI 612 E/F 3). Vier ambachten, deel van het graafschap Vlaanderen, omvattende de ambachten Axel, Hulst, Boekhout en Assenede. Het werd in het wereldlijke tot het H. Roomsche Rijk gerekend, in het geestelijke tot het bisdom Utrecht. Het viel aanvankelijk onder het ressort der kasteleins, later der baljuws van Gent. Omstreeks 1242 echter, toen het een eigen keure verkreeg, werd het tot zelfstandig baljuwschap verheven, hoewel de baljuw van Gent er steeds eenige rechten is blijven uitoefenen. Axel en Hulst werden later gevoegd bij Staats-Vlaanderen, Axel in 1686, Hulst definitief in 1645. Boeren. Vicrccllenbad (genees k.), toestel voor bepaalde electrische behandelingen, waarbij de patiënt met beide armen en beenen in fayence of metalen, met water gevulde, kuipjes wordt geplaatst. Een electrische stroom wordt daardoor geleid in den vorm van faradisatie, galvanisatie of simoïdatie. Vindt toepassing bij neuralgie, rheuma en enkele andere nerveuze aandoeningen. Zie ook Electrotherapie. Mom. Vierdaagsehe (wandeltocht), naam voor sedert eenige jaren in Ned. bestaande afstandsmarschen gedurende vier dagen met Nijmegen als uitgangspunt, waaraan door zeer vele personen uit binnen- en buitenland wordt deelgenomen. In de laatste jaren ca. 4 500 deelnemers. Vierdaagsche Zeeslag. Deze vond plaats 11-14 Juni 1666 in den Tweeden Engelschen oorlog en draagt ook den naam van Slag bij North Foreland. De Ruyter aan het hoofd van de schoonste vloot, die ooit de Ned. havens was uitgezeild, wist hier bij Margate tegenover Duinkerken in een zeer moorddadigen strijd de Engelschen onder Monk te verslaan. Een dikke mist verhinderde de algeheele vernietiging der Eng. vloot. Met een buit van zes schepen, ca. 3 000 gevangenen, o.a. den viceadmiraal Ayscue, en het lijk van vice-admiraal Berke ley keerde de Staatsche vloot terug. Vierde dimensie. Voor wat de benaming betreft; de uitdrukking is in zwang gekomen door een boek van Friedr. Zöllner (* 1834, f 1882) „Die Transcendentale Physik und die Sogenannte Philosophie”, Leipzig, 1879, waarin een term uit de philosophie van Ludw. Fricker (* 1729, f 1766) aangeduid wordt als „das Intersum oder die vierte Dimension”. Ofschoon van vier dimensies al sprake is in de 16e eeuw, geldt toch als vader van dezen term: Henry More (* 1614, f 1687) in zijn Encheiridion metaphysioum, 28.7 (1671), die het op geestelijke dingen toepast. Voor hét meetkundig begrip, zie > Meerdimensionale meetkunde en ■> Ruimte._ C. Brouwer. Vierde ziekte, ook ziekte van Dukes-Filatow genoemd, ziekte, waarvan de verschijnselen op een zeer licht verloopende roodvonk lijken, met langen incubatietijd. Door velen wordt zij als zoodanig beschouwd. Vierdimensionale meetkunde. Zie > Meerdimensionale meetkunde en > Ruimte. Om te illustreeren, hoe de eigenschappen van de vierdimensionale ruimte verschillen van die der gewone ruimte, zij vermeld, dat in een vierdimensionale ruimte een rechte lijn en een plat vlak elkaar in het algemeen kruisen, d.w.z. geen punt gemeen hebben, —Voor het ontstaan der benaming, zie » Vierde dimensie. v. Kol. Vier gekroonde martelaren, > Coronati. Vierhandig en, -> Quaclrumana. Vierhoek “(m eet k.). Zie > Veelhoek. Een volledige v. wordt gevormd door vier punten (hoekpunten) en hun zes verbindingslijnen (zijden). De Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W VERRIJZENIS R»hk„S|: Al,t°°rvleV.9el ,va" Gerard David (ca. 1510; priv. bezit, New York). Rechts: Schildering uit de 15e eeuw, van een Vlaamschen meester (Rijks Museum Amsterdam) Behalve de verrijzenis staan op deze schildering afgebeeld : de nederdalmg van Christus ter helle (geheel links), de hemelvaart, de verschijning aan Maria Ma qdale na de h. Vrouwen op weg naar het graf en de nederdaling van den H. Geest (geheel rechts). VISITATIE Schildering van Fra Angelico (ca. 1440; Prado, Madrid). Links; Schildering van Rogier van der Weyden (ca. 1435; pnv. bezit, Leipzig). Midden: Schildering van Jacques Daret (ca. 1450; Museum, Berlijn). Rechts: Kopergravure van Pieter de Jode naar een schilderij van Rubens (17e eeuw). Villèlc, Jean Baptiste Guillaume Marie Anne Séraphin Joseph, graaf de, Fransoh staatsman. * 14 April 1773 to Toulouse, f 13 Maart 1854 aldaar. Gevangen genomen gedurende de „Terreur” (Mei-Juli 1794) op het eiland Réunion, waar hij na zijn invrijheidstelling verbleef. Rijk geworden, keerde hij in 1807 naar Frankrijk terug, werd maire van zijn geboortestad, lid van de zgn. „Chambre intronvable” (1815), leider van de ultraroyalisten, einde 1821 minister van Financiën en in Sept. 1822 eerste minister. Onder zijn regeering had de expeditie naar Spanje plaats (1823). In het binnenland wist V. de Fransche financiën in orde te brengen door conversie van de staatsschuld, wat toeliet een milliard frs. vergoeding aan de „émigrés” toe te kennen. Hij voerde een zeer reactionnaire politiek en onderdrukte alle liberale samenzweringen; doch zijn wetsontwerpen op de pers en op het invoeren van het majoraatsrecht werden door de „Chambre des pairs” verworpen. Daarop werd de Kamer ontbonden (1827), doch de verkiezingen vielen tegen V. uit, zoo dat hij Jan. 1828 zijn ontslag nam. Ui t g.: Mémoires et correspondance du comte de Villèle {5 dln. 1887-’9O). Lit.: de Mazade, L’opposition royaliste (1894); J. G. Hyde de Neuville, Notice sur le comte de V. (1899). Bousse. Villemain, AbelFranpois, Fransch litterair-historicus van de oratorische methode en letterkundig criticus van liberale richting. * 1790 te Parijs, f 1870 aldaar, na een schitterende carrière als hoogleeraar, als politicus en als académicien. Voorn, werken: Eloge de Montaigne (1812); Eloge de Montesquieu (1816); Cours de littérature franchise (1828 vlg.); Tableau de I’éloquence chrétienne au 4e siècle (1849). Lit.: Brunetiere, L’évolution de la critique (1890); I. Babbitt, The masters ol modern French criticism (1918); G.Vauthier, V. (1913). Baur. Villena, don Enrique, markies van, infante van Aragon, de Spaansche „Faust”. * 1384, t 1434 te Madrid. Mysterieus, eenzaam persoon, die zijn leven wijdde aan de alchemie, de letteren en de sterrenkunde. „De Faust, wien een Goethe ontbrak” (Menindez Pelayo). Op last van Juan jll verbrandde fray Lope de Barrientos zijn boeken over toovenarij en zwarte kunst. Voorn, werken: Hazanas de Herculés (allegorie); El arte de trovar (1433; de eerste Sp. proeve van een Ars poëtica); Libro de Aojamiento. Borst. Villencuvc, Pierre Charles Jean Baptiste, Fr.admiraal.* 1763teValensales(dept. Alpes), f 1806 te Hennes. In den slag bij ■> Aboekir (1798) hield hij zich met zijn eskader afzijdig, maar herstelde dit verzuim door een dappere verdediging van Malta, waarom hij in 1804 benoemd werd tot admiraal, ofschoon Napoleon in den onzelfstandigen Y. weinig vertrouwen had. Op zijn tocht naar de Middellandsche Zee werd V. in 18Ó5 bij Trafalgar door Nelson verslagen en gevangen genomen. Na vrijlating kwam V. naar Frankrijk, om zich te verantwoorden, maar pleegde, uit vrees voor Napoleon’s wraak, zelfmoord. Y. Clarissen. Ville-Pommeroeul, gem. in het Z. van de prov. Henegouwen (X 111176 B 4), ten W. van Bergen; opp. 928 ha, ca. 850 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, kerk met bezienswaardige binnenversiering; gewezen heerlijkheid, baronie en markiezaat. Viïlerot, gem. in de prov. Henegouwen (X 111176 C 4), ten N.W. van Bergen; opp. 290 ha, ruim 500inw. (vnl. Katii.); landbouw, veeteelt; uitgestrektebosschen in de omgeving; aardewerk; Romeinsche vondsten. Villers, Cisterciënser abdij in Brabant, in de gemeente Tilly op 19 km ten Z.O. van Nijvel (zie de krt. in kol. 455/456 in dl. VII). De abdij werd waarsch. in 1146 door de monniken van Clairvaux gesticht. De 11. Bernardus koos in 1147 een betere plaats uit in de buurt van de eerste nederzetting. De abdij was zeer voorspoedig in de 12e en 13e eeuw, had echter later veel te lijden van de godsdienstoorlogen en de invallen der Fransche legers. Zij fleurde opnieuw op in de 18e eeuw om met de Fransche Revolutie te verdwijnen. 25 Juli 1797 werd zij verkocht. Van kerk en kloosterbouwzijn nog aanzienlijke ruïnes overgebleven. Walter van Villers. L i t.: E. de Moreau, L’abbaye de V. au Xlle et XHIe siècle (1909); Ploegaerts, L’abbaye de V. pendant les cinq derniers siècles de son existence (in: Annales de la Société archéol. de I’arrondissement de Nivelles, deel XI, 1914-’l9). ])e Schacpdrijver. Vülcrs, Jean de Montigny, heer va n, onderteekenaar van het Verbond der Edelen. 12 Juni 1568 te Brussel. Werd door Hoorne naar Doornik gezonden ter beteugeling der onlusten, werd tijdens het gevecht bij Dahlen (25 April 1568) gevangen genomen en te Brussel onthoofd. J. D. M. Cornelissen. Villers-aux-Tours, gem. in het Z.W. van de prov; Luik (XV1704 D3); ten O. van Hoei; opp. 281 ha, 470 inw.; landbouw, veeteelt, bosschen; heerlijkheid eertijds afhankelijk van hertogdom Limburg. Viilers-Deux-Ej/Ilscs, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 A/B 4), ten Z.W. van Philippeville; ca. 360inw. (vnl. Kath.); opp. 997 ha; landbouw; steen- en marmergroeven. Villers-devant-Orval, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 C 4); opp. 3 458 ha; ruim 400 inw. Leem- en zandgrond. Houtzagerijen, kalksteengroeven. Bossohen. Kasteelen van Orval en van Mohimont. Voor de abdij van ■> Orval, zie aldaar. Villcrs-en-Facjne, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 B 4), ten Z.O. van Philippeville; ca. 200 inw. (vnl. Kath.); opp. 654 ha; landbouw. Villcrs-la-bonne-eau, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 E 3); opp. 2 345 ha; ruim 670 inw. Leigrond. Bosschen. o . \ illers-la-Louc, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 C 4); opp. 758 ha; ruim 500 inw. Zandgrond. Houtzagerijen, bouwsteengroeven. Villers-la-Tour, gem. in den Zuidel. hoek van de prov. Henegouwen (XIII 176), ten Z.W. van Chimay; opp. 791 ha, 560 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; bosschen in de omgeving; rivier: Wittewater. V. werd reeds vermeld in de 12e eeuw. Vlllcrs-la-Ville, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 D5); opp. 555 ha; ca. 1100 inw. (meest Kath.); landbouw; zand- en steengroeven. ViHers-le-Bouillel, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 02), ten N. van Hoei; opp. 880 ha, 2 300 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; heerlijkheid eertijds afhankelijk van Luik. Villcrs-le-Gambon, gem. in de proy. Namen (XVIII 240 B 4)), ten O. van Philippeville; ca. 700 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 191 ha; landbouw; roodmarmergroeve. St. Rochuskapel. Villers-le-Pcuplier, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2); opp. 630 ha, ca. 660 inw., landbouw, veeteelt; eertijds afhankelijk van het hertogdom Brabant. Villers-le-Templc, gem. in het Z.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 2), ten O. van Hoei; opp. 968 Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ha, ca. 900 inw.; landbouw, veeteelt; steengroeven; beboschte omgeving; heerlijkheid eertijds afhankelijk van Luik. Villers-I’Évêque, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 2); opp. 738 ha, ruim 1 000 inw.; landbouw, veeteelt; oude heerlijkheid eertijds afhankelijk van Luik. Villers-lcz-Heest, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 Cl), ten N. van Namen; ca. 400 inw. (vnl. Kath.); opp. 417 ha; landbouw; arduin- en kalksteen. Merkwaardig zijn een oude schandpaal en een 18eeeuwsch kasteel. Villers-l\otre-Dame, gem. in het N .W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 B 3), ten Z.W. van Aat; opp. 159 ha, ca. 200 inw. (vnl. Kath.); landb.,veeteelt. Villers-Pcrwin, gem. in het N.O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 E 3), ten N. van Charleroi; opp. 607 ha, ruim 1 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; kerk met graftomben; kasteel. V.-P. heeft een bewogen geschiedenis. Villers-Poteric, gem. in het 0. van de prov. Henegouwen (XIII 176 F 5), ten Z.O. van Charleroi; opp. 345 ha, ca. 650 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; steengroeven; ruïnes van oud kasteel.^ Villers-Saint-Amand, gem. in het N.W. van de prov. Henegouwen (X 111176 B 3), ten W. van Aat; opp. 673 ha, 630 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt. Rivier: de Wester Dender. Behoorde sedert de 9e eeuw tot de abdij van St. Amandus. Viliers-Saintc-Gertrude, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 Dl); opp. 523 ha; ruim 330 inw. Rots- en balkgrond. Bosschen. Villcrs-Saint-Ghislain, gem. in de prov. Henegouwen (X 111176 D4), ten O. van Bergen; landbouw, veeteelt; opp. 263 ha, 540 inw. (vnl. Kath.); voorhistorische vondsten. Villcrs-Saint-Siméon, gem. in het N. van de prov. Luik (XVI 704 D2); opp. 315 ha, ca. 400 inw.; landbouw, veeteelt; ruïnes van oud kasteel; maakte deel uit van de heerlijkheid van Juprelle. Villers-Sur-Lesse, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 D4), ten N.O. van Beauraing; ca. 600 inw. (vnl. Kath.); opp. 2 474 ha; landbouw. Gotische kerk (13e eeuw); middeleeuwsch kasteel. Villcrs-sur-Scmois, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 736 D4); opp. 1 606 ha; ruim 676 inw. (Kath.). Zand- en balkgrond. Landbouw, tabaksteelt. Arduingroeven. Rivieren; Semois en Kulles. Kerk, met één zijbeuk, uit de 16e eeuw. Het altaarblad rust on eenheidensche, rechthoekige „ara”. Kasteel uit 1712. Ville-sur-Haine, gem. in het centrum van de prov. Henegouwen (X 111176 D4), ten O. van Bergen; opp. 488 ha, ruim 1 300 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steenkoolnijverheid, cementfabricage; rivier: de Hene; verbouwde kerk met graftomben; Komeinsche vondsten; kapel O.L.Vr. „des Tombes”; V. is reeds vermeld in de 12e eeuw; was afhankelijk van Barbemjon. Y • Asbroeck. Villey, P i e r r e, Fransch litterair-historicus, gespecialiseerd in de kennis der Renaissance. * 1879, f 1934, als hoogleeraar te Lyon. Voorn, werken: Les Sources italiennes de du Bellay (1908); Marot et Rabelais (1923); Montaigne devant la postérité (1935); L’influence de Montaigne sur les idéés pédagogiques de Locke et de Rousseau (1911). Villicus (hofmeier), > Hoerigheid; Villa (Frankische). ViÜiers, Pi er re de, ■> L’Oyseleur. Villiers de risle-Adam, Ausulte.comt e de, Fransch dichter en romancier. * 7 Nov. 1838 te Saint Brieuc, f 18 Aug. 1889 te Parijs. De poëzie, waarmee hij debuteerde, behoort tot de Parnassiaansohe richting, alhoewel men er reeds af en toe verbluffende sonoriteiten en mysterieuze stemmen in hoort, die als het ware > Maeterlinck aankondigen. Zijn faam berust evenwel op zijn prozawerk, dat onthutsende symbolistische verhalen en romans omvat, bijv. de zelden geëvenaarde Contes cruels (1883) en de profetische Eve future (1886), benevens Tribulat Bonhomet (1887) en Nouveaux contes cruels (1888), die alle van een mooi idealisme getuigen en heftig de hedendaagsche, mechanische beschaving aanvallen. V. was een geniaal aangelegd kunstenaar en overtuigd Katholiek, die in zijn wasdom werd geknakt door uiterst zware levensomstandigheden, die hij manmoedig doorstond, helaas ten koste van zijn talent. Uitg.: Oeuvres (10 dln. 1914-’29). – Lit.: B. de Rou?emout, V. Biographie et bibliogr. (1910); 0. J. van der Heulen, L’idéalisme de V. (1925); Daireaux, V. I’Homme et I’Oeuvre (1936). Willemyns. Villmans trand, > Lappeenranta. Villoison, > Ansse de Villoison. Villon, F r a n ij o i s, een der voornaamste Fransche lyrische dichters van alle tijden. * 1431 te Parijs, •J- ca. 1464? Van zeer arme ouders (zijn vader was schoenlapper), aangenomen door den kanunnik van Saint-Benoit, Guillaume de Villon, die hem zijn naam schonk. Dat hij echter van zich zelf Corbueil heette, berust slechts op een gedicht, hem ten onrechte toegeschreven. Hij was reeds op 21 jaar „maitre ès arts”, doch voelde zich meer aangedreven tot het wilde leven dan aangetrokken door verheffende studie. Het is zelfs bewezen, dat hij naderhand lid was van een beruchte dievenbende, de „Coquillards” geheeten, in wier geheimtaal hij ook enkele balladen dichtte. Rond Kerstmis 1466 legde hij do laatste hand aan zijn L a i s o u petit Testament en maakte zich plichtig aan een diefstal met braak in het college van Navarre, nadat hij reeds in Juni 1455, na een hoogloopenden twist, een priester had gedood. Daarom verliet hij Parijs en zwierf een zestal jaar in de provincie, waar we hem o.a. in 1461 in de gevangenis te Meung-sur-Loire aantreffen; hier verkeerde hij in groot gevaar gehangen te worden, doch hij werd begenadigd door Lodewijk XI. Terug te Parijs schreef hij zijn wanhopige Grand Testament (1462), waarin hij, diep-berouwend, zijn dolle jeugd en ongeregeld leven, op zelden geëvenaarde pathetische wijze, herdenkt. Andermaal echter in een onverkwikkelijke zaak betrokken, werd V. ten slotte voor 10 jaar uit de hoofdstad verbannen. Hierop verliest men zijn spoor. Men vermeent dat hij kort V., zelf een verloren mensch, blijft bij uitstek de dichter van de outcast. Zonder twijfel mag hij de grootste dichter heeten uit de middeleeuwen, die bezeten was van een brandenden hartstocht en een spontanen scheppingsdrang. In zijn verzen, geschreven met al het vuur van zijn hart, zingt hij zijn ontredderde ziel, in de meest diverse gevoelens van uitbundig jolijt, duistere wanhoop, diep medelijden en echte vroomheid tot Onze Lieve Vrouw, op ontroerende wijze uit. V. s poëzie is van alle tijden en eeuwen, evenals de menschelijke ellende en slechtheid zelf, waaruit ze is gesproten. Hij orchestreerde op eenige wijze meerdere middeleeuwsche lyrische thema’s, waaronder dat van den dood, dat ook naderhand niet zoo gauw zou uitgeput Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W geraken; een kunstenaar van niet gering formaat, die een adequaten vorm aanwendt om zijn gevoelens op te dringen aan het hart en aan den geest van den lezer. Zijn taal is kruimig, pittig en zwierig. Zijn scherp realisme steekt gunstig af bij de overdreven voorliefde voor allegorieën van zijn tijd. Ui tg.; Oeuvres, crit. uitg. d. L. Thuasue (3 dln. 1923); d. A. Longnon en L. Foulet (1914); d. L. Thuasne 11923). L i t.: L. Gons, Etat présent des Etudes sur V. (1936); J. M. Bernard, F. V., sa vie et son oeuvre (1922); P. M. D’Alheim, La passion de Maitre F. V. (2 dln. 1924); Ch. Kunstler, Les Amours de F. V. (1934); I. Siciüano, F. V. et lesthèmes poétiques duMoyen-Age. Willemyns. Vilt, innig en hecht onderling vervlochten haren of wolvezels. V. ontstaat door ■> vollen van losse haren, bijv. bij hoed- en technische vilten, of van weefsels uit haren of wol. Viltaburg, > Wiltenburg. Viltkruid (Filago), een plantengeslacht van de fam. der saraengesteldbloemigen; komt met enkele soorten ook in onze streken voor. Het zijn kleine eenjarige viltige kruiden met kleine gele bloemkorfjes. Het meest vindt men op zandgrond het dwergviltkruid (F. minima) en vrij zeldzaam het Duitsch v. (F. germanica), dat tot 30 cm hoog wordt. Bonman. Vilvoorde, kantonhoofdplaats in de Belg. prov. Brabant (VI 96 C 2), ten N. van Brussel, aan de Zenne en het zeekanaal Brussel—Rupel. Opp. 1 840 ha; ca. 26 000 inw. (in 1815:2 800), meest Kath. Dekenaat met 15 parochiën; belangrijk nijverheidscentrum: chemische producten, kleurstoffen, voedingswaren, ijzersmelterijen, cementproducten, enz.; bisschoppelijk college; tuinbouwschool van den staat; het gehucht Houtem vormt een afzonderlijke parochie. Mooie Gotieke O. L. Vr. kerk met oude grafmonumenten, merkwaardig Barok-koorgestoelte (1668), afkomstig uit de abdij Groenendaal, en predikstoel afkomstig uit de voormalige St. Joriskerk van Antwerpen, toegeschreven aan Erasmus Quellijn den Jongeren. Kapel van O. L. Vr. ten Troost, in sierlijke Barok, waarbij een der allereerste Carmelitessenkloosters, uit het midden der 16e eeuw, het eenige, dat van die eerste kloosters bleef bestaan. Geschiedenis. V. wordt reeds vermeld ca. 700;_ kreeg vrijheidskeur in 1192; al vroeg werd het stadje ommuurd; een nieuwe ringmuur met 25 torens werd gebouwd in 1357. Te V. was een hertogelijke burcht, geheel herbouwd door hertog Wencelijn, welke diende voor staatsgevangenis tot 1776, toen hij afgebroken werd. Binnen de sombere muren van den burcht speelde zich menig gerechtelijk drama af, vooral in de 16e eeuw, o.a. de terechtstelling van den Antwerpschen burgemeester van Straelen. V. kende een bloeiende lakennijverheid in de 14e-16e eeuw. Belangrijke onderhandelingen en vredestractaten werden te V. gevoerd en bezegeld, aldus in 1357 (afstand van Antwerpen aan Vlaanderen), 1364, 1419, 1420, 1427. In 1489 werd het stadje totaal vernield door Maximiliaan. Het rees maar moeizaam op uit zijn puin en geraakte geheel vervallen. Sedert het begin dezer eeuw kent V., dank zij de uitzonderlijke ligging als voorhaven van Brussel, opnieuw een spoedigen opgang en bloei. Lindemans. Viminalis, een van de zeven heuvelen van Rome, ten O. van den Quirinalis; zou oorspr. bewoond geweest zijn door de Sabijnen; in den keizertijd werden er de thermen van Diocletianus gebouwd. Vin, -> Vinnen. Vinalmont, gein. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten N. van Hoei; opp. 1 067 ha, ca. 1 200 inw.; landbouw, veeteelt; rivier; de Méhaigne; eertijds afhankelijk van Luik; ruïnes van'kasteel. Vinas, Antonio de las, Spaansche naam van Anton van den ■> Wijngaerde. , " J'O' Vinca, > Maagdepalm. Vincennes, stad in het dept. Seine (Frankrijk), met Parijs samengegroeid; ca. 50 000 inw. Het kasteel was tot 1740 residentie der koningen. Het bosch van V. was jachtreservaat. Vincent, graaf van Meur s. f 2 April 1499. Hij was een der voornaamste stuwers van de anti-Bourgondische politiek van Gelre in zijn dagen. Vincent. Angina van Piaut-Vinccnt, Amandelontsteking. Vincent, J o (Johanna Maria), zangeres. * 6 Maart 1898 te Amsterdam. Studies o.a. bij Cath. van Rennes en Corn. v. Zanten. Als sopraanzangeres (liederen, oratoria) behaalde V. belangrijke successen in binnenen buitenland. Gehuwd met den medicus dr. C. Bos. Vincentius, Heilige, martelaar. Diaken, onder Diocletianus waarsch. in 304 ter dood gebracht. Geboortig van Saragossa. Tegelijk met den H. Valerius, zijn bisschop, gevangen genomen, was hij diens woordvoerder. Terwijl de bisschop werd verbannen, werd hij allervreeselijkst gefolterd, het vleesch met haken van zijn lichaam gescheurd. Hij was niet slechts een voorbeeld van heldhaftig geduld, doch werd ook door God en zijn Engelen op wonderdadige wijze versterkt. Volgens de legende werd zijn lichaam in een moeras geworpen, door een raaf verdedigd, met een molensteen in het water geworpen, weer aan de kust teruggevonden en tenslotte in Valencia begraven en vandaar overgebracht naar de kathedraal van Lissabon. De H. V. is patroon van Saragossa, Valencia, Lissabon, Milaan en Chalons. Feestdag 22 Januari. Brandsma. Vinccntius >au Bcauvais, Scholastiek godgeleerde, wijsgeer, paedagoog en historicus, Dominicaan. f 1264. Opvoeder van de zonen van koning Bodewijk IX. Zijn Speculum maius is een encyclopaedie van de geheele profane wetenschap. '““ “V Jjvuwiv J/IUIUUU L i t.: F. Sassen, Patristische en Middeleeuwsche wijsbegeerte (21932). F. Sassen. Vincentius Fcrrer(ius), Heilige, Dominicaan. * 23 Jan. 1350 te Valencia (Spanje), f 5 April 1419 te Vannes (Frankrijk). Op 17-jarigen leeftijd Dominicaan te Valencia. Na zijn priesterwijding spoedig in Andalusië als predikant beroemd. Merkwaardig en kenmerkend voor dien tijd van verwarring is, dat hij een ijverig aanhanger was van den tegenpaus Clemens VII te Avignon, en ter verdediging van diens aanspraken tegen de Spaansche regeering optrad, totdat het hoofdbestuur der Orde ingreep en hem verbood te preeken. Eerst in 1391 trad hij weder als prediker op, toen het koningshuis van Arragon ook de zijde van den tegenpaus had gekozen. Nu werd hij echter door de Spaansche Inquisitie gevangen genomen en van ketterij beschuldigd. Meer dan drie jaar zat hij in Avignon gevangen en slechts de persoonlijke tusschenkomst van paus Benedictus XIII redde hem het leven. In 1399 vrijgelaten, werkte hij nog 20 jaar als volksprediker in Zuid-Frankrijk, Lombardije, Savoye en Zwitserland onder buitengewonen toeloop der bevolking, die hem als een heilige vereerde. Eerst 6 Jan. 1416, drie jaar voor zijn dood, brak hij met de pausen van Avignon. Uitgave van zijn werken door S. Fages (2 dln. 1909); Sermones ineditos (1926). Lit.; biographie door Fages (2 dln. 21910). Brandsma. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vincentius van Lérins, monnik en kerkelijk schrijver, f Voor 450. Deze monnik en priester van het beroemde klooster op een der > Lerinische Eilanden heeft groote verdiensten voor geloofsleer en dogmageschiedenis door zijn Commonitoria, geschreven ca. 434. In Boek I zet hij uiteen, dat wij dat moeten gelooven, „wat overal, wat altijd, wat door allen geloofd is; dat toch is in waren en eigenlijken zin Katholiek”. Boek 11, dat echter verloren ging, demonstreerde dit aan de hand der beslissingen van het Concilie van Ephese 431. Toch verviel hij zelf in de dwaling van het Semi-Pelagianisme. Hij bestreed de genadeleer van Augustinus in zijn Objectiones Vincentianae, die we enkel kennen uit de Responsiones van > Prosper. Waarsch. is het Commonitorium bedoeld als dupliek en voortgezette bestrijding van Augustinus. Uitg.: Migne, Patrol. Lat. (dl. 50); Rauschen, Florllegium Patristioum (5 1906). • Lit.: Bardenhewer, Gescli. altkirchl. Lit. (IV 1924, 579 vlg.); Brunetière en de Labriolle, St. Vincent de Lérins (31906). Franses. Vinccntius a Paulo, Heilige, ordestichter (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). *24 April 1581 te Pony (in 1828 omgedoopt in Berceau de St. Vincent-de-Paul), f 27 Sept. 1660 te Parijs. Als jong priester door zeeroovers ontvoerd, was hij twee jaar slaaf in Tunis. Door den lateren kardinaal de Bérulle werd hij tot een hooger geestelijk leven gebracht. In 1612 pastoor in Clicy bij Parijs, later in 1619 pastoor der galeislaven, na 1626 meestal in Parijs, waar hij allerlei liefdewerken organiseerde, in 1624 de Congregatie der Missiën, later > Lazaristen genoemd, stichtte, in 1633 gevolgd door de stichting, in vereeniging met de H. Louise de Marillac, van de Liefdezusters van Vincentius a Paulo. Sterk ijverde hij ook voor het werk dor retraiten, voor zielzorg onder gevangenen en gedeporteerden, volksmissies, de opriohring van weeshuizen en rustoorden voor ouden van dagen en invalide soldaten. Zijn preeken zijn een voorbeeld van Fransche kansel-welsprekendheid. Hij werd in 1729 zalig, in 1737 heilig verklaard, in 1885 verheven tot Patroon van alle liefdewerken. Zijn gebeente wordt vereerd in de hoofdkerk der Lazaristen te Parijs. Feestdag 19 Juli. In de iconographie wordt de H. V. aP. vaak voorgesteld met een kind op zijn arm of met een verlosten slaaf naast zich. Lit.: P. Coste, Monsieur Vincent (3 dln. 1932, standaardwerk met uitv. bibliographie); Künstle, Ikonogr. der Heiligen (1926). Brandsma. Vineentius Strambi, Zalige, Passionist, met den H. Paulus van het Kruis een der grondleggers der Passionistenorde. * 1745 te Civita-Vecchia, f 1 Jan. 1824 te Macerata. Eerst wereldsch priester, nog vóór zijn priesterwijding belast met het bestuur van het seminarie te Bagnorea; in 1767 priester gewijd, trad hij 1768 in de Orde der Passionisten en werd er een der grootste mannen van. In 1801 werd hij benoemd tot bisschop van Macerata en Tolentino. 26 April 1925 zalig verklaard. Lit.: Joaehim O. Pass., Le B. Vincent Strambi (1925); J. Hammenecker, Leven van den gelukzaligen Vinoentius Strambi (1925). Brandsma. Viiiccntius-bibllotlieek, > Volksbibliotheek. Vincentiuskringen, naam in België gebruikelijk voor de conferenties van den H. Vincentius (zie ■y Vincentius-Vereeniging). Viiiecntius-Vcreenifjing, St. Op 1 Maart 1832 begonnen eenige jongelieden op instigatie van prof. Bailly de Surey, gesteund door Frédéric Ozanara, toen ca. 20 jaar, samenkomsten te houden, teneinde door onderlinge voordrachten Kath. studenten rond zich te verzamelen om zoodoende te strijden tegen de valsche leer en voorstellingen van ongeloovige professoren, waarmede deze de studenten infecteerden. Na ongeveer een jaar deze conferenties gehouden te hebben, bleek dat daardoor alléén niet genoegzaam het geloof kon verdedigd worden; dit diende door daden bevestigd. F. Ozanam kwam toen op de gedachte: armen te bezoeken. Dit werd de kiem van een Vereeniging, genoemd naar den H. Vincentius a Paulo. Prof. Bailly werd eerste president. Beginsel. Mei 1833 had de eerste vergadering (conferentie) plaats in de bureaux der Tribune Catholique te Parijs. Bailly sprak dit gedenkwaardige woord: Wilt gij, mijn vrienden, werkelijk goed doen aan de armen en aan u zelf, maakt dan Uw liefdewerken niet zoozeer tot een daad van liefdadigheid als wel tot een werk van zedelijke verbetering en kerstening Uwer armen en heiligt U zelf door in den persoon van den arme den lijdenden Christus te zien”. Dit werd het leidend beginsel bij het vaststellen van het reglement der vereeniging. Doordat in dien tijd in Frankrijk alle vereenigingen, die een geestelijke als bestuurder hadden, verboden waren, werd in dit reglement bepaald, dat nimmer een geestelijke, tenzij voor zeer tijdelijk, president eener conferentie kan zijn. Dit wil niet zeggen, dat daardoor buiten de geestelijkheid om gewerkt wordt, of deze wordt uitgesohakeld. Integendeel, de conferentie zal op geestelijk of godsdienstig gebied niets belangrijks doen zonder de geestelijkheid te hebben geraadpleegd en noodigt den priester met aandrang uit de vergaderingen bij te wonen. Een priester, lid van de vereeniging geworden, wordt genoemd: „lid van eer”. Hij kan ook werkend lid zijn. Alleen mannen kunnen lid van de vereeniging worden^ Hiërarchie. Door de eerste conferentie (d.i. eigenl.: afdeeling, doch de benaming conferentie werd bewaard en wijst terug op de oorspronkelijke bedoeling, nl. het houden van conferenties) werden spoedig andere opgericht. Thans zijn wel de meeste _ conferenties parochieel. Geen parochie wordt gesticht of de V. V. tracht daar ook een nieuwe conferentie opte richten, door aan den pastoor daarvoor toestemming te vragen. Zonder deze verkregen te hebben wordt niet tot oprichting overgegaan. Zooveel mogelijk heeft elke plaats, waar een parochiekerk is, een conferentie. Zijn er in een plaats meerdere conferenties, dan vormen deze gezamenlijk een Bij zonderen Ra ad, waarvan alle presidenten en vice-presidenten lid zijn. Elk land heeft een Hoefdraad. Deze ziet toe door jaarlijksch bezoek van zijn leden aan de conferenties, of het reglement wordt nageleefd en de juiste geest bewaard blijft. Alle landen zijn door hun president van den Hoefdraad vertegenwoordigd in een Alg emeenen Raad, welke zetelt in Parijs. Geen nieuwe conferentie wordt in de vereeniging ingelijfd, tenzij met toestemming van dezen Algemeenen Raad en op voordracht van den Hoefdraad van het betreffende land. Elke conferentie is autonoom in het uitoefenen van die liefdewerken, welke zij noodig oordeelt, in het aannemen van leden, in het verzamelen van gelden, enz.; alles echter in onderworpenheid aan het reglement. De V. V. is één groote vereeniging, doch de indeeling in conferenties is een middel om te beter haar liefdewerken uit te kunnen oefenen. 1 Doel. Het eenige doel van de vereeniging is; eigen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . heiliging en heiliging van de medeleden. De leden noemen elkander dan ook „broeder”. Alles wat de leden kan scheiden, wordt vermeden. Zoo mag over politiek op de bijeenkomst nimmer gesproken worden. Middel. Als voornaamste middel om het vermelde doel te bereiken, is voorgeschreven: het bezoek aan arme gezinnen, welk bezoek speciaal gericht moet zijn op hun zedelijke verbetering. Dit bezoek moet wekelijks door twee broeders geschieden, waarbij zij moeten trachten dé vrienden van het gezin te worden. Natuurlijk wordt een materieele gave medegebracht, doch deze moet klein zijn en is alleen bedoeld als entrée. Streng moet gewaakt worden, dat men niet overgaat in zgn. „armenzorg”. Dit is niet de bedoeling der vereeniging. De ervaringen, bij dit huisbezoek opgedaan, worden op de voorgeschreven wekelijksche bijeenkomst medegedeeld en besproken. Uit dit wekelijksche huisbezoek spruiten andere liefdewerken voort. Men zag hoe de armen en hun kinderen te kort kwamen op alle gebied: vandaar beoefent de V. V. allerlei soorten liefdewerk: scholen, opleiding van ambachtsleerlingen, kinderbescherming (welk werk in Ned. door de kinderwetten van 1901 zich tot een enorm liefdewerk met eigen rechtspersoonlijkheid uitbreidde), Centraal Magazijn, brokkenhuis, bibliotheek, spijskokerij, arbeidsbeurs. Al naargelang tijd en omstandigheden trekt de V. V. zich het lot der armen aan. Daaruit ontsproot het adagium: „Geen liefdewerk is aan de V. V. vreemd”. Maar boven alles blijft de regel: dat elke hulp gericht moet zijn op het geestelijk heil der armen. Vandaar dat de allerbeste gift steeds blijft: de persoonlijke belangstelling voor het arme gezin en dus het geven van de oprechte vriendschap en liefde. Door dit alles te doen ter liefde Gods tracht de Vincentiaan zichzelf en zijn medebroeders te heiligen en zoo dus het eigenlijk doel der vereeniging te bereiken. Verspreiding: Over de geheele wereld is thans de V. V. verspreid. Geen land is er meer, of het telt zijn conferenties. In totaal zijn er op 1 Jan. 1938 over de geheele wereld verspreid: 13 558 conferenties met 191 516 werkende leden. In Nederl. zijn (1938): 484 conferenties met 8 847 werkende leden; in België 935 conferenties met 11669 werkende leden; in Ked.-Indië zijn 4 conferenties. De pausen hebben meerdere aflaten aan de vereeniging verbonden en haar een kardinaal-protector toegewezen. Thans is kard. Pacelli protector. De Algemeene Raad zetelt te Parijs, 5, Rue du Pré aux Clercs, 7e Arr. De Hoefdraad voor Nederland zetelt te Den Haag; die voor België te Brussel. Na de Ver. Staten van Amerika heeft Ned. het hoogste bedrag aan ontvangsten en uitgaven, nl. in 1936 bijna 4 millioen gld. St. Vincentius-vcrecniging voor Dames. Ook voor dames bestaat een V. V. Deze werd opgericht in 1856 te Bologna, waar de Hoofdraad thans nog zetelt. Deze V. V. voor dames heeft hetzelfde reglement, dezelfde aflaten, denzelfden kardinaal-proteotor als de vereeniging voor heeren. Het eenig verschil is, dat de bisschop van het diocees, waar een dames-conferentie wordt opgericht, een geestelijk adviseur benoemt. Haar werkkring is dezelfde als voor de heeren vereeniging- Hoewel over de geheele wereld verspreid, was tot voor kort nog steeds geen dames-conferentie in Nederland opgericht. Op 12 Juni 1937 werd te Nijmegen de eerste damesconferentie door de vrouwelijke studenten aan de R. K. Universiteit opgericht en ingelijfd door den Hoefdraad te Bologna. Meijlink. Vincetoxicum, > Engbloem. Vinei, da, Leonardo da Vinei. Vineiana, Heilige, maagd, f 11 Sept. 643. Te Rome geboren, kwam zij met haar broeder, den H. Landoaldus, naar de Zuidelijke Nederlanden om er aan de voortplanting van het geloof te arbeiden. Stierf te Wintershoven in Haspengouw. Haar relikwieën berusten in de kathedraal van St. Bavo te Gent. Feest: 11 September in het bisdom Gent. De Schaepdrijver. L i t.: Fr. von Sales Doyé, Heilige und Selige (1929). Vindt, Servatius, Minderbroeder, f 1638 te Maastricht. Werd met drie Jezuïeten ter dood gebracht, wijl ze waren beschuldigd aandeel te hebben gehad in den beraamden aanval der Spanjaarden op de stad. Bronnen en 1 i t.: de algemeene bij: M. Schoengen, Die Klöster d. ersten Ordens vom hl. Fr., in: Franzisk. Stud. (XIV 1927, 33); verder o.a. S. Franc. (XLVIII 1933, 185 vgl., 219 vlg.). Vinoottc, Thomas, beeldhouwer. * 1850 te Borgerhout, f 1925 te Brussel. Verbleef te Parijs en te Florence. Had als leeraar aan het hooger instituut voor beeldende kunsten te Antwerpen veel invloed. Vooral bekend om verschillende monumenten en portretbusten (o.a. Leopold II; Albert). Werk van hem in de belangrijkste Belg. musea. Vindelicia (R o m. Oudheid), het gedeelte van de Romeinsche provincie Raetia, dat bewoond werd door de Keltische Vindelici (tegenw. Beieren). Augusta Vindelicorum is liet tegenw. Augsburg. Vinder (plichten en rechten), > Gevonden voorwerpen. 'Vindcrhoiite, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 B 3), ten W. van Gent. Ca. 1100 inw. (Kath.). Opp. 387 ha. Klei- en moerasgrond; landbouw, vlas. In de kerk processiekruis uit de 13e eeuw. Kasteel, herbouwd in 1894. ILUUUVVIj WVU >V U lil Itl/Tl Vlndex (R om. recht), borg, beschermer, ook: wreker. De v. komt in het oude Rom. proces o.m. voor bij de in ius vocatio (dagvaarding). Werd iemand gedagvaard door een schuldeisoher of door een ander rechthebbende, dan was de gedaagde verplicht om te verschijnen voor den magistraat. Hieraan kon hij zich alleen onttrekken, indien hij een geschikten v. vond, die dan zijnerzijds ervoor instond, dat de gedaagde op den dienenden dag verscheen. Was niemand bereid om als v. op te treden of was er geen geschikte v. te vinden, dan kon de gedaagde met geweld voor den magistraat geleid worden. Hermesdorf. Vindicat atque polit (Lat.) = (Dit) wreekt, en (de andere) beschaaft (nl. zwaard en vijl). Devies van het Groningsch studentencorps. Vindiciamis, Heilige, bisschep en belijder, f In het begin der 8e eeuw. Leefde een tijdlang als kluizenaar in de nabijheid der stad Atrecht; werd priester gewijd en volgde den H. Autbertus op als bisschop van Kamerijk. Hij stichtte talrijke kloosters. Feest: 11 Maart in het aartsbisdom Mechelen De Schaepdrijver. Lit.: ]?r. yoh Sales Doyé, Heilige und Selige (1929). Vindicta (R om. recht), de stok (vrijheidsstaf), die den slaaf op hoofd of schouder gelegd werd ter gelegenheid van de vrijlating (> manumissio). Deze handeling duidde aan het laten varen van de macht over iemand (zie > Symbolisme, in het recht). V. beteekent ook wel: bevrijding, wraak (straf). Zie Effestucatio. Hermesdorf. Vindobona, Lat. naam voor de stad -> Weenen. Vindobonien (g e o L), stratigraphische etage Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W naam van het B-Mioceen, zoo genoemd naar het Weener Bekken, waar deze marine-afzetting zeer goed bestudeerd is. Vindonissa, Romeinsch legerkamp aan de samenvloeiing van de Aare en de Reuss, reeds in de eerste eeuw n. Chr. voor het verblijf van een Rom. legioen ingcricht. Van de in de 3e eeuw aangelegde versterkte legerplaats zijn tegenwoordig nog aanzienlijke resten over; het tegenwoordige Windisoh. L i t.: Laur, Die Erforschung V.’s unter S. Heuberger (1931). W. Vermeulen. Vinc Land. Leif, de zoon van Erik den Rooden, noemde in het jaar 1000 de kusten van New England, New Scotland en New Foundland: Vinland, d.w.z. „wijnland”, naar de wilde druiven, die hij er vond. Vinei, Alexandre, Zwitsersch Fransch letterkundig criticus en moralist, leidende figuur in de Calvinistische vrije Kerk; veel gelezen in Hollandsche Protestantsche kringen; beïnvloedde mannen als M. Amold, Sainte-Beuve, Huet e.a. * 1797 te Ouchy, f 1847 te Clarens, als hoogleeraar in de theologie. Voorn, werken: Etudes sur Pascal (1847); Etudes sur la littérature framjaise au 19e siècle (1849); Moralistes des XVIe et XVIIe siècles (1859). Lit.: Soherer, A.V. (1853); Rambert, A.V. (1875); M. Combremont, A.V. (1932). Baur. Vineta, legendarische plaats op het eil. > Wollin. Vingboons, Ned. kunstenaarsfamilie, ook V i nckeboons genoemd. Dav i d V. was schilder en etser. * 1578 te Mechelen, ƒ 1629 te Amsterdam. Leerling van zijn vader Philips Sr. Hij legde zich toe op genrestukjes uit het boerenleven, geïnspireerd op P. Brueghel, en bracht hiermede in Amsterdam een nieuw element in de schilderkunst. Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Philips Jr. (* 1608 te A’dam, f 1675 aldaar; zoon van David) was bouwmeester, leerling van Jacob van Campen. Bouwde o.m. te A’dam (o.a. hot > Trippenhuis; zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 385 in dl. XVIII), Kampen (Nieuwe Toren) en Deventer (deel van het stadhuis). Vinger (digitus), de eindleden van de voorste ledematen bij den mensch en sommige dieren (apen). Soms wordt deze benaming zoowel voor de eindleden der voorste als der achterste ledematen gebruikt. Bij den mensch bestaat het skelet der v. uit drie beenstukjes (vingerkootjes) behalve de duim, welke er slechts twee heeft. L. Willems. Vingerafdrukken, > Dactyloscopie. Viiigerbalk, 4- Maaien (sub Maaimachine). Vingerdier (Chiromys madagascariensis Gsn.), een soort van de familie der maki’s van de orde der halfapen (zie > Aap); bewoont'de bamboebosschen van Madagaskar. De lengte van het lichaam is 45 cm, die van den staart 50 cm. De kop is groot, rond met stompen snuit, de hals kort, het lichaam slank met een pluimstaart; de vliezige ooren zijn zeer groot. In elke kaakhelft zit als bij de knaagdieren een groote, beitelvormig afgesleten snijtand. Het lichaam is bruinachtig zwart, met vaalgrijs en wit gemengd. Het is een nachtdier, dat zich met insecten en planten voedt. Keer. Vingerdoekjes, kleine, vierkante doekjes om bij ontbijt en lunch te gebruiken in plaats van servetten. Zij hebben dezelfde versieringsmotieven in het weefsel als de servetten en tafellakens, waarmede zij een stel vormen. Vingergras (Panicum), een plantengeslacht van de fam. der grassen; omvat 300 soorten, die vooral in warme streken groeien. Zie -> Bengaalsoh gras. In onze streken vindt men op vochtigen zandgrond vrij algemeen den hanepoot [P. (Echinochloa) Crus galli)] met gegolfde bladeren, terwijl het glad v. [P. (Digitaria) lineare] en bloedgierst (P. sanguinale) op bouwland en in tuinen zeldzaam zijn. Pluim- of vogelgierst (P. miliaceum) met overhangende pluimen wordt gekweekt vooral in Azië en ook in Italië, waar men er het pan di miglio, een zeer voedzame broodsoort, van bakt. Verder wordt er in Roemenië bier uit gebrouwen en brandewijn uit gestookt en dienen de zaden als voedsel voor kooivogels. Zie afbeelding 8 op de plaat t/o kolom 160 in deel XII. Bonman. Vingerhoedskruid. Gedeelte van een bloemstengel. Links boven: een blad. Vingerhoedskruid (Digitalis), een plantengeslacht van de fam. der leeuwenbekachtigen; komt met 25 soorten vooral in het gebied van de Middellandsche Zee voor. In onze streken vindt men waarschijnlijk als verwilderde sierplanten met purperen, witgevlokte bloemen D. purpurea en het geel v., D. lutea. Vergiftig. Gebruik in de geneeskunde. De digitalis-preparaten behooren tot de belangrijkste en meest gebruikte geneesmiddelen. Alleen de bladen van D. purpurea zijn officineel; zij worden in het wild verzameld of gekweekt. Ze zijn enkelvoudig, hebben een eirondlangwerpige bladschijf met aan de onderzijde sterk vooruitspringende nerven,een eenigszins gevleugelden bladsteel en een zwak- en on-1 regelmatig gekar■ telden rand, die aan de onderzijde met een zacht vilt bedekt is. Hun phvsiologische werking toont onderling groote verschillen; het is niet met zekerheid bekend, waaraan deze te wijten zijn. Voor hartzwakte is digitalis hét middel, vandaar dat allerlei stoornissen, door hartsinsufficiëntie veroorzaakt, na gebruik van therapeutische doses ver dwijnen. Na toediening van grootere hoeveelheden kunnen vergiftigingsverschijnselen optreden: misselijkheid, braken, diarrhee, vermindering der hartsactie. Karakteristiek voor digitalis is, dat deze verschijnselen zich ook kunnen voordoen na herhaalde toediening van op zich zelf onschadelijke hoeveelheden; er treedt cumulatie op: de digitalis-stoffen worden voor een deel in het hart vastgehouden en opgehoopt, waardoor ook te verklaren is, dat do digitalis-werking van vrij langen duur is. Volgens den tegenw. stand van het digitalis-onderzoek zijn vnl. drie glucosiden als de werkzame bestanddeelen van digitalis te beschouwen: digitoxine (digitaline), C 42 of C44H,0Qt4, gitaline (gitaloside), Cl 7H280?, en bigitaline (gitoxine) C4OH64Q14. Het eerste splitst bij hydrolyse een even werkzaam ontledingsproduct af, nl. digitoxigenine, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W de beide andere veel minder werkzame stoffen, nl. gitaligenine en bigitaligenine. Verder heeft men nog saponinen, een kleurstof, een oxydase en manniet aan kunnen toonen. Het aschgehalte is hoog: ca. 10 %. Een betrouwbare chemische waardebepaling heeft men nog niet gevonden; vandaar dat men om preparaten met bekende, constante werking te verkrijgen tot physiologische methoden moet overgaan. I—j n—~ In de Ned. Pharm. (51926) worden behalve de digitalis-bladen een digitalis-tinctuur, een digitalis-vloeistof, „digisol”, voor inwendig gebruik en een voor onderhuidsche inspuiting beschreven. Alle moeten gestandaardiseerd zijn. Daarnaast zijn tal van digitalis-preparaten als specialité in den handel, o.a. digalen, eugitalis, digitaline, digitoxine, digipuratine, verodigen, digipan, digitalysatum en digifoline. L i t.: Bylsma, Hymans van den Bergh, Magnus, Meulenhoif en Roessingh, De Digitalis en hare therapeutische toepassing (Monogr. Rijks Inst. voor Pharmacotherap. Onderz., 1922); Comm. Ned. Pharm. (51926). Vingerkom, glazen of metalen bakje, gebruikt aan tafel voor het wasschen der vingers bij het eten van fruit. Vingerling, oogen aan den achtersteven van een schip, waaraan het roer, draaiend, bevestigd is. Vingerpiant (Fatsia japonica of Aralia Sieboldii), een plantensoort van de fam. der klimopachtigen; wordt veel als sierplant met groote glanzende donkergroene 5-7 lobbige bladeren gekweekt; de witte bloempjes staan in pluimen. Vingervaardigheidstoestel is in de e x p erimenteele psychologie in gebruik om de reactiesnelheid van de afzonderlijke vingers te bepalen. Het bestaat uit tien toetsen, geplaatst overeenkomstig den natuurlijken stand van de vingers. Drukt men op een van de toetsen, dan wordt een electrische stroom verbroken. W. Willems. Vincjorzettincj of ap p 1 i catu u r, het systematisch aanwenden der vingers bij het bespelen van muziekinstrumenten. Blaasinstrumenten binden de bespelers tot tamelijk eenvormige behandeling in deze; strijk- en tokkelinstrumenten laten betrekkelijk reeds meer verscheidenheid van inzicht toe; toets-instrumenten (klavier, orgel) hebben van oudsher de v. als een belangrijk probleem gekend, dat nooit tot eenvormige oplossing kon komen, omdat de individueele dispositie van den speler steeds een rol speelt. Ondertusschen is er een merkwaardige evolutie in de v. voor klavieren aan te wijzen. Vóór Bach werden duim en pink niet gebruikt; het aanwenden der pinken bleef daarna tot aanvang 19e eeuw beperkt tot de ondertoetsen. De groote virtuosen (Chopin, Liszt, enz.) hieven deze beperking op. Het gebruik van het pedaal bij legato-spel heeft later nog meer vrijheid van v. in de hand gewerkt. Voor composities van oude meesters blijft een strenge v. bij legatospel evenwel zijn waarde behouden. Het noteeren der v. voor paedagogisch gebruik geschiedt met cijfers; voor strijkinstrumenten meestal: 1 wijsvinger, 2 middelvinger, 3 ringvinger, 4 pink; een 0 beteekent: losse snaar; voor cello wordt daarbij ook de duimpositie aangegeven; voor toetsinstrumenten wordt tegenwoordig algemeen van 1 (duim) tot 5 (pink) genoteerd. de Klerk. Vinjc, AasmundOlafsson, Noorweegsch dichter van romantischen huize en ijveraar voor de nationale beweging van het landsmaal. * 1818 te Vinje, f 1870 te Gran op Hadeland. Voorn, werken; Ferdaminni (1860); Storegut (1866); uitgever van het weekblad Dolen (1858 vlg.). U i t g.: Skrifter i Samling (5 dln. 1916 vlg.). Li t. : Vislie, A.O.V. (1929). Vinkel, dorp in de N.Brab. gem. > Nuland, Geffen en Berlicum (XVIII 632 Hl). Vinkcles, 1 ° Hermanus, Ned.letterkundige. * 2 Nov. 1790 te Amsterdam, f 18 April 1855 aldaar. Werkzaam op het kantoor van den rijksbetaalmeester te Amsterdam. Publiceerde o.a. Temora, naar Ossiaan (1827); Sardanapalus, naar Byron (1836); Romantische Poëzy (1837), en liet verder veel gedichten in tijdschriften verschijnen. 2° R e i n i e r, Ned. teekenaar. * 1741 te Amsterdam, f 1816 aldaar. Was in 1762 secretaris van de Amstordarasche academie. Vertoefde 1769-’7l te St. Petersburg, op uitnoodiging van Catharina 11. V. was ook graveur. Vin kom, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie Icrt. ■>- West-Vlaanderen, A 3-4), ten Z. van Veurne. Opp. 527 ha; ruim 400 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. V. leed veel door den Wereldoorlog. Vinken (Fringillidae), een familie van vogels, waarvan de meest bekende is de gewone vink (Fringilia coelebs), ook boek-, schild- of blauwvink en blauwkop genoemd. Deze heeft een korten kegelvorrnigen snavel. De voornaamste kleuren zijn roodbruin (vooral de borst), zwart, wit (op staart en slagpennen), blauw (bovenkant). Zeer algemeen. Het nest is een waar kunststuk. De zang, een kwieke, vroolijke slag, maakte den gewonen v. tot een gezochten kooivogel, die in onze streken veel in „vinkenbanen” gevangen werd. Voor bergvink of > keep, den groenvink of > groenling, den goudvink en den ■> appelvink, zie aldaar. Verder rekent men tot de v. sijsje, putter, kneu, fratertje, barmsijs, Europ. kanarie, roodmusch, kruisbekken, musschen en gorzen. Vinkenzaad [Neslea (Neslia) paniculata], de eenige soort van dit geslacht van de fam. der kruisbloemigen; komt als akkeronkruid met goudgele bloemen in Europa voor; zeldzaam in onze streken. Vinkeveen, gem. in het N.W. van de prov. Utrecht (zie krt. > Utrecht, A 2), een streekdorp, o.a. bestaande uit de onderdeelen Vinkeveen, Demmerik en Waverveen. Opp. 3 712 ha; ca. 4 400 inw. (57 % Kath., 33 % Ned. Herv., 8 % Geref.). Laagveen en klei. Veehouderij, vooral in de droogmakerijen, veenderij en tuinbouw zijn de voornaamste middelen van bestaan. Verder op de veenpiassen watersport. V. ligt aan de spoorlijn Nieuwersluis—Uithoorn—Amsterdam. Akveld. Vinkt, gem. in do prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 A 3-4); ten N.W. van Deinzo. Ca. 1 500 inw. (Kath.). Opp. 996 ha. Zandgrond, landbouw. Gotische kerk uit de 16e e. met meubelen uit 17e-18e eeuw. Vinnen (pinnae), de voortbewegingsorganen bij visschen en andere in het water levende dieren. Bij vissohen kan men parige en onparige v. onderscheiden. l°Onparige v. zijn de rug-, de staart- en de anaalvinnen. Ze worden gesteund door vinstralen (radiën), welke bij haaien uit rijen van kraakbeenstukjes bestaan, terwijl de weeke zoom hoornstralen bevat. Met de doornuitsteeksels van de wervelzuil hangen zij samen door kraakbeenige vinstraaldragers. Bij de beenvisschen komen beenige vinstralen voor, welke ontstaan zijn uit vergroeiing van een aantal schubben. Deze vinstralen zijn óf week en buigzaam en uit een aantal kleine beenstukjes samengesteld, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W óf hard, ongedeeld en spits eindigend. Visschen met weeke vinstralen worden weekvinnigen (malcopterygii), met harde vinstralen stekelvinnigen (acanthopterygii) genoemd. 2° De p ar i g e v. zijn de twee borst- en de twee buikvinnen, resp. overeenkomend met de voor- en achterpooten bij landvertebraten. Bij haaien zijn ze door middel van drie stamstukken met den schouderof met den bekkengordel verbonden; bij de beenvisschen zijn deze stamstukken meestal gereduceerd en is slechts een stamstuk met enkele zijstralen aanwezig. Het overige deel der v. wordt evenals bij de onparige v. door vinstralen gesteund. De buikvinnen staan achter de borstvinnen en naderen meer de mediaanlijn der buikzijde; ze kunnen echter ook onder of zelfs voor de borstvinnen staan. Deze verschuiving der buikvinnen is mogelijk, omdat de bekkengordel, waarmede ze zijn verbonden, niet, zooals de schoudergordel der voorste ledematen, samenhangt met het rompskelet, maar vrij ligt in de rompspieren. De v. hebben vooral de functie om de visch in evenwicht te houden en richting te geven aan de zwembewegingen. L. Willems. i . ... , \7 rrl Vinnen, andere naam voor t> blaaswormen. VgL ->■ Lintwormen. Vinnius, Arnoldus, Ned. rechtsgeleerde. * 1688, f 1657. Hij studeerde rechten te Leiden, waar hij later hoogleeraar werd. Van zijn geschriften trekt nog steeds de aandacht „In IV libros Institutionum Imperialium commentarius academicus et forensis”, waarin gestreefd wordt naar aanpassing van het Rom. recht aan de behoeften van het Nederlandsche rechtsleven Hermesdorf. Vinpootigcn, > Robben. Vinsncs, Johan Fredrik, Noorweegsoh romanschrijver van anti-naturalistische, anti-communistische strekking. * 1866 te Oslo. Voorn, werken: Bventyr og stemninger (1895); Kvad (gedichten, 1900); Wurm (drama, 1904); BtjGatekryds (1914); Stortinget braender (1921); Speilet; Dans; Skala; Brore’mand. Vinvisschen (Balaenopteridae), een fam. van de orde der > walvisschen. Zij bezitten een rugvin en diepe lengteplooien der huid aan de onderzijde van het lichaam. De v. zijn vrij slank gebouwd; de borstvinnen zijn kort, maar breed. Door het zeldzamer worden der echte walvisschen, is de jacht op de v. weer intensiever geworden. De kleinste, hoogstens 10 m lange soort is de dwerg- of kleine Noordsche v. (Balaenoptera acuto-rostrata Lacép.); hij leeft in den Noordelijken Atlant. Oceaan. De gewone v. (B. musculus L.), het grootste zoogdier, tot 30 m lang, leeft in den geheelen Atlant. Oceaan en voedt zich hoofdzakelijk met nog geen 3 cm lange kreeftjes. De langarmige v. (Megaptera nodosa Bonnat.), 16 m lang, met een borstvin van 4 m lengte, leeft in alle wereldzeeën; hij voedt zich vooral met plankton. Keer. Tenor-viola da gamba(oa. 1650). Vioform, merknaam voor jodochloro-oxychinoline, CeHgCHCUCaHgN, bruingeel, nagenoeg reukloos poeder, dat 41,6 % jodium bevat en als desinfecteerend middel o.a. in strooipoeders en zalven in de geneesk. gebruikt wordt. Viola. Deze vertegenwoordigt onder de strijkinstrumenten een uitgebreide familie, die in de 15e eeuw ontstond. De romp loopt naar den hals bijna spits toe en is bij het bovengedeelte smaller dan onderaan; de inbuigingen vormen een halven cirkel, de zijwanden zijn vrij hoog, het onderdek vlak, de schalgaten c- ofwel vlamvormig (zelden f-vormig),de ruime besnaring bevordert accoordspel; de dunne (zwak gespannen) snaren, alsmede de toonverdeeling door banden (Bünde) op den hals, verleenen den klank een eigen karakteristiek. Aldus wijkt het viola-type niet enkel aanzienlijk af van de jongere > viool-familie (violine), doch ook van de geigen- en lyra-instrumenten. Verwantschap is er echter wel met de > vihuela, de Spaansche luit, die ook als strijkinstrument voorkomt. De v. werd in twee soorten gebouwd, als been-v. (v. da gamba) en als arm-v. (v. da ' braccio). Van de gamba’s bestaat een volledig kwartet; 1° Pardessus de viole (of hooge discant), g 2, d2, al, fl, 01,o1, g; 2° Discant, d2, al, fl, el, g, d; 3° Tenor, gl, dl, a, f, c, G; 4° Bas, dl, a, e, c, G, D. Ook andere stemmingen komen voor; de besnaring varieert van 5 tot 7. Tot de armviolen behooren o.m. de quinton (de Fransche discant-v.); de English violet (Eng. discant); de v. da braccio (braccia of brazzo) in velerlei vormen; de v. d’amore (alt met metalen sympathische snaren onder de aan te strijken darmsnaren, dienende om door meetrillen den toon te versterken en te nuanceeren); de v. da spalla (schouder – v.), enz. Nog te vermelden zijn: de > violone (contrabas-v.), de v. bastarda (een soort tenqr-gamba), de » baryton (hybridisch instrument; kleine bas-v. da gamba met sympathische snaren). Gedurende de 16e en 17e eeuw werden de v. meestal in koor gebruikt, dus voor trio’s, kwartetten, enz. Daarna werd nog lang, terwijl de andere leden der familie uit de practijk verdwenen door de opkomst van het viool-(violine-)- type, de bas-v. da gamba beoefend als solo-instrament voor virtuose muziek, en ais generaal -bas-instrument, als hoedanig zij zich nog lang naast de > violoncello handhaafde. Tegenwoordig worden weer viola’s in allerlei maten gebouwd en bespeeld. De naara viola wordt ook gegeven aan de » altviool (Duitsch: Bratsche). de Klerk/Collatie. Viola (plant k.), Viooltje. Viola, Maria, Ned. letterkundige. * Dec. 1871 te Rotterdam. Bekeerde zich in 1896 tot het Katholicisme, werkte mede aan De Katholieke Gids en Het Dompertje van den Ouden Valentijn, die haar echter niet voldeden, zoodat zij in 1900 mede-oprichtster en redactrice werd van het maandblad > Van Onzen Tijd. Ze bleef aan de redactie, tot dit blad verdween in 1920. Debuteerde zij als novelliste en dichteres, al spoedig trad zij uitsluitend op den voorgrond als essayiste. Zij beoordeelde in Van Onzen Tijd de Nederlandsche letterkunde en de beeldende kunst, waarmede zij door haar studie aan de academie te Rotterdam Gewone vinviseh. Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W bijzonder vertrouwd was. In 1904 huwde zij met haar mederedacteur C. R. de Klerk, met wien zij 1901-’lO ook De Katholieke Illustratie redigeerde. Hierin publiceerde zij haar mooiste opstellen over oudere schilderkunst. Sedert 1914 is V. kunstredactrice van het Alg. Handelsblad. Haar werk, helaas ongebundeld, heeft groote stimuleerende kracht uitgeoefend, niet alleen op haar Katholieke tijdgenooten, maar ook op de jongere generatie, die na 1920 aan het woord kwam. Zij verdedigde een zuivere aesthetiek tegen de „moralistische” aanspraken eener benauwde kunstbeschouwing. Hierin bleef zij trouw aan de idealen van Jos. Alberdingk Thijm, aan wiens werk zij bijzondere studie wijdde. W er k: Bloemlezing uit Alb. Thijm’s Verhalend Proza. Voorts talrijke bijdragen aan Van Onzen Tijd (1900- '2O), aan De Katholieke Illustratie (1901-’10) en aan het Alg. Handelsblad. —■ L i t.: Vlaamsche Arbeid (2e jg.); Th. de Jager en S. Knuvelder, Pioniers; Karei van den Oever, Geestelijke Peilingen; Anton van Duinkerken (in: Dietsche Warande en Belfort, Jan. 1937). Asselbergs. Violante do Ceo, S or o r (eigen naam: Violante Montesinos), Portugeesch schrijfster. * 1601 te Lissabon, f 1693 na zestig jaar in het Dominicanessenklooster da Rosa te hebben doorgebracht. Als kind was zij reeds bekend om haar harpspel en gedichten (tijdgenooten noemden haar de tiende Portugeesche muze). Zuivere bezieling weerspiegelen haar devotas uit de Meditacoes da Missa (Overwegingen der H. Mis) (1689) en haar Spaansche „Villanoicos”. Maar het grootste deel van haar oeuvre wordt ontsierd door den wansmaak van haar tijd: het > Gongorisme. Andere werken; Rythmas varias (1646); Parnasso lusitano de divinos e humanos versos (1733). Terlingen. Violet, of paars, een van de liturgische kleuren. Over het gebruik, zie > Kleur (sub 3°, kerkel. kleuren). Violetta, in de 18e eeuw de Ital. naam voor de altviool; violino (de gewone viool) is er het verkleinwoord van. Violier, Matthiola, ook hofjesbloem genaamd, kruisbloemige, één- of tweejarige sierplant. Langwerpige, dicht behaarde bladeren. De welriekende bloemen komen in verschillende kleuren voor, meest paarsrood. Violier, De, Katholieke kunstkring te Amsterdam, in 1901 gesticht op initiatief van den bekeerling Jan Kalff, met medewerking van M. A. P. C. Poelhekke, Theo Molkenboer, Anton Averkamp, Jos Th. J. Cuypers, A. J. Joling. Het doel was: de verhouding tusschen het Katholieke volk en de artistieke traditie der Ned. Katholieken te herstellen. Tijdens de eerste jaren van haar bestaan bleek de strijdbare organisatie vooral het middel, waardoor de jongere kunstenaars, in de Katholieke pers dier dagen genegeerd, zich lieten gelden. In 1904 waagde Jan Kalff een scherpen aanval op de kunstkritiek der Kath. bladen. Toen de eerste strijd geluwd was, en Eduard Brom na 1906 het voorzitterschap bekleedde, trad De V. vooral op als een vereeniging, die sprekers uit binnen- en buitenland naar Amsterdam liet komen om artistieke vraagstukken te behandelen. De poging om de Amsterdamsche organisatie uit te breiden tot een landelijke, mislukte; slechts heeft De Violier in 1906 en 1907 te Den Haag een onder-afdeeling gehad. In latere jaren bleek deze beperking tot Amsterdam een nadeel, omdat de hoofdstad niet het centrum van het Kath. kunstleven bleef. De Violier vond in 1929 contact met de jongeren, doch heeft thans meer beteekenis voor het Kath. Amsterdamsche publiek dan voor de ontwikkeling van de Kath. kunst. L i t.: Jaarverslagen van De Violier, waarin samenvattende overzichten, levensberichten van overleden leden, etc. (sedert 1902 met enkele onderbrekingen jaarlijks); Gedenkboek bij het 30-jarig bestaan (1932), waarin bijdragen van de werkende leden. Over de beteekenis van De Violier voor de kerkelijke kunst: G. Brom. Herleving van de kerkelijke kunst in Kath. Nederland (hfst. VI *933). Asselbergs. Violieren, Antwerpsche rederijkerskamer uit de 15e eeuw. Grootste bloei in de 16e eeuw; smolt samen met St. Lucasgilde, trad het eerst weer op in 1609, na het Twaalfjarig Bestand; beleefde nog een hoogtepunt met W. > Ogier; kwijnde dan tot 1650. In 1661 slorpte ze nog de Olijftak op, maar schoot er haar eigen naam bij in. Heropgericht in de 19e eeuw en tot een decoratieven bloei gebracht door W. Schepmans. A. De Maeyer. V Sollet, Paul Marie, Fransch rechtsgeleerde. * 1840 te Tours, f 1914. Aanvankelijk secretaris bij het stedelijk archief zijner geboortestad, sedert 1890 hoogleeraar voor burgerlijk en kerkelijk recht aan de Ecole des Chartes. Werken: o.a. Les établissements de Saint Louis (4 dln. 1881-’86); Hist. des institutions politiques et administraties de la France (4 dln. 1890-1912); Précis de 1 hist. du droit francais (1885). HcTtïiGsdovf. Viollet-le-Due, Eugène Emmanuel, architect en architectuur-historicus van groote beteekenis. * 1814 te_ Parijs, f 1879 te Lausanne. Zijn belangrijkste practische werken zijn restauraties, o.a. van de Sainte Chapelle en de Notre Dame te Parijs, van de kerken te Vézelay, Montreal, Poissy, Carcassone (ook de verdedigingswerken van deze stad), Semur, Laon, Amiens, Reims en Chalons-sur-Marne, het kasteel van Pierrefonds en de raadhuizen van Narbonne en St. Antonin. \ .-le-D. is door zijn publicaties een voorganger van de materialistische kunst-theorie, die speciaal in de Gotiek het voorbeeld ziet van een op rationeele constructie-beginselen gebaseerde architectuur, en door zijn werken is hij een voorganger van de neo-Gotische richting (in Nederland o.a. gevolgd door dr. Cuypers). Publicaties: Dict. raisonné de I’architecture franpaise du Xle au XVIe siècle (10 dln. 1858 vlg.); Dict. raisonné du mobilier francais (6 dln. 1858 vlg.); Entretiens sur I’architecture (2 dln. 1858 vlg.); Histoire de I’Habitation humaine (1875); L’art russe (1877); Histoire d’une maison (1873); Mémoire sur les Cités et les Ruines amerieaiues (1862). v. Embden. Violoneello (violoncel, cello of cel), het basinstrument (met tevens tenorligging) van het > viooltype; besnaring: a, d, G, C; omvang van C tot g 2, en met > flageolet-tonen tot g 3; wordt genoteerd in bas-, tenor- en vioolsleutel. De lange hals noopt voor de hoogere ligging tot zgn. duimposities (zie > Positie). De v. wordt, tusschen de knieën gehouden, zittend bespeeld. Zij is vermoedelijk ca. 1600 ontstaan. Toch duurde het lang, eer zij de > viola da gamba geheel verdrong als orkest-, ensemble- en solo-instrument. Nog in 1740 verscheen te Amsterdam een pamflet (Le Blanc: Défense de la basse de viole contre les entreprises du violon et les prétentions du violoncel). de Klerk. Violone, het contrabas-instrument van het > viola-type, met vijf snaren bespannen en een octaaf lager gestemd dan de bas-viola da gamba; is de directe voorganger van de -> contrabas. Viool (It. violino, Fr. violen, D. Violine, Geige, Eng. violin), het bekende viersnarige strijkinstrument, XXIII. 16 Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W , dat zich vanaf de 15e eeuw geleidelijk ontwikkelde uit bestaande vormen (geige, lyra, vedel). De v. werd het moederinstrument van een familiegroep, waarvan zij de discant is, de > altviool (Bratsche, viola) de alt, de nu in onbruik geraakte tenorviool(> fagotviool of handtasje) de tenor, en de > violoncel lo de bas. Bovendien groeide uit de contrabasviola (> violone) en uit het viooltype de > cont r a b a s, die het diepe fundament werd van de groep. De ontwikkeling der viool geschiedde voornamelijk in Opper-Italië en in Tirol en ging in stijgende lijn, tot bij den vioolbouwer Antonio > Stradivari (bloeitijdperk 1695-1720) het hoogtepunt en de modelvorm bereikt werden. Nadien heeft men echter nog getracht de klankintensiteit te vergrooten en gaf men het instrument een langeren hals. De stemming van de v. is: e 2 (kwint of chanterelle), al, dl, g. Door wisseling van > posities en het gebruik van > flageolet-tonen bereikt haar toonomvang ruim vier octaven. De muziek voor v. wordt in g-sleutel 2e lijn (vioolsleutel) genoteerd; eind 17e en begin 18e eeuw kwam ook veel de g-sleutel le lijn (Fransche viool-sleutel) en zelfs de altsleutel voor. Tot de uitzonderlijke effecten op de v. behooren het con > legno, > pizzicato, con sordino, > tremolo, ■> vibrato, enz. De v. begon in de 17e eeuw het discant-instrument van het viola-orkest te verdringen; in den loop der 18e eeuw voltrok zich de alleenheerschappij van haar familiegroep. Deze openbaarde zich in haar edelsten vorm als het strijkkwartet (le en 2e v., alt en cello) en werd de basis van het symphonieorkest. de Klerk. Vioolhars, > Colophonium. Links: Driekleurig viooltje; rechts onder: bloem en blad van het Maartsoh viooltje. Vioolsleutel, > Sleutel (2°). Viooltje (Viola), een plantengeslacht van de fam. der Violaceeën; komt met 300 soorten in de gematigde streken voor; de meeste zijn kruidachtig, slechts enkele vormen struiken, zooals V. arborescens in het W. van Z. Europa. In onze streken vindt men algemeen het Maartsch of welriekend v., V. odorata, met donkerviolette, rosé of witte bloemen; het hondsviooltje, V. canina, op zand en heidegrond met blauwe bloemen, en het driekleurig v., ook drievuldigheidsbloempje of grilkieker genaamd, V. tricolor, geel of driekleurig; minder algemeen zijn het moeras-v., V. palustris, met bleeklila gekleurde bloemen en het ruige v., V. hirta, in de duinen. Gekweekt worden: V. lutea, het zink-v., Viool. met gele bloemen; V. cornuta, met langgespoorde bloemen, en grootbloemige variëteiten en kruisingen van V. tricolor. Bonman. Viotta, Henricus Anastasius, dirigent. * 16 Juli 1848 te Amsterdam, f 18 Febr. 1933. Zoon van dr. J. J. Viotta (den componist van vsch. volksliederen, als De Zilveren Vloot, De Kabels los e.d.). Leerling o.a. van R. Hoi en Ferd. Hiller. Hij richtte in 1883 de Wagnervereeniging op, die hij tot 1919 leidde; in 1896 directeur van het Koninkl. Conservatorium te Den Haag, waar hij in 1903 het Residentieorkest oprichtte. Hij was de groote Wagnerpropagandist in Nederland. _ Koole. H. A. Viotta. Viotti, Giovanni Battista, de „Vader van het moderne vioolspel” en componist. * 23 Mei 1753 te Fontanetto da Po, f 3 Maart 1824 te Londen. Leerling van Pugnani; hij werd violist bij de kon. kapel te Turijn en maakte vanaf 1780 concertreizen met groot succes. Zijn werken waren belangrijk en worden nog gespeeld. Werken: concerten, kamermuziek, sonates. L i t.: Arthur Pougin, G. V. (1888). Piscaer. Vipera, > Adder. Vipsanius Agrippa, Marcns, Romeinsch veldheer. * 63 v. Chr., f 12 v. Chr. Van vrij obscure afkomst, maar spoedig door gemeenschappelijke studie bevriend geworden met Octavianus (Augustus). Deze liet hem gaarne de krijgsoperaties over, waarvan hij zelf weinig verstand had. Een voor een versloeg Agrippa Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Ootavianus’ vijanden, en in 31 was hij ook als admiraal de feitelijke overwinnaar in den beslissenden slag van Actium. In 22 huwde hij Augustus’ dochter Julia en beschouwde zichzelf als troonopvolger. Behalve militair was hij ook schrijver en geograaf. In 12 stierf V. A. en werd met overweldigende eerbewijzen begraven. Hij is de bouwheer van het Pantheon. Slijpen. Vlrbalis (Duitsch: Wirballen; Russ.: Wersjbalowo), Litausche stad; grensstation tussohen Litauen en Duitschland; ca. 4 OÓO inwoners. Kath. kerk. Virchow, Rudo 1 f, een der grootste geneesheeren der 19e eeuw. * 13 Oct. 1821 te Schievelbein (Pommeren), f 5 Sept. 1902 te Berlijn. Spoedig assistent te Berlijn, daarna wegens vooruitstrevende politiële naar Würzburg, 1856 professor in de pathol. anatomie te Berlijn. Bestudeerde epidemieën, hongersnoodenin verschillende deelen der wereld, was ook een uitmuntend geoloog. ïallooze belangrijke publicaties: bekend is vooral zijn streven, om de geheele pathologische anatomie uit de verandering der cellen op te bouw en. Deed ook aan politiek: van hem is het woord „Kulturkampf” afkomstig. Schlichtina. Virelai, -> Ballade. Vipelles, gem. in het uiterste Zuiden van de prov. Henegouwen (XIII 176) en ten N. van Chimay; opp. 1 828 ha, ca. 700 inw., vnl. Kath.; landbouw, veeteelt; vischrijke vijvers. Rivier: het Witte Water; kerk uit de 18e eeuw; oudheidkundige vondsten. Vircja (muziek), oorspr. in de Gregoriaansche handschriften de accentus-acutusvorm der hoogere noten (zie afb. 2 in kol. 496 in dl. XVIII). Onder invloed van den opkomenden notenbalk wordt de kop van de v. verdikt tot een punt, maar de staart blijft: vandaar de naam staartnoot; komt vóór; afzonderlijk, verdubbeld (bivirga), verdrievoudigd (trivirga) en gecombineerd met andere neumen: duidt oorspronkelijk alleen een hoogere noot aan, geen verlenging. Bruning. Virga-wolk, aanhangsels aan de basis van sommige wolken. Wordt door den in den dampkring verdampenden neerslag gevormd. Virgilius, PubliusMaro, Romeinsch dichter. * 70 v. Chr. te Andes bij Mantua, f 19 v. Chr. te Napels. Zijn prille jeugd bracht hij door op de landerijen van zijn vader, hetgeen in herdersgedichten en landbouwpoëzie zijn weerslag heeft gevonden. Doch eerst naderhand, toen de veteranen van Augustus (Octavianus) rijkelijk met landgoederen [bedeeld werden, verloor ook V. zijn bezitting en kwam hij naar Rome. Daar werd hij opgenomen in den letterkundigen kring van Maecenas, waarin hij weldra de meest begaafde en toch ook de meest beminde bleek. Door zijn „Eclogae” of „Buoolica” had hij al naam gemaakt; maar op aanraden van zijn beschermer (die hem ook zijn landgoed terugbezorgde) voltooide hij in zeven Virgilius. R. Virchow. jaren de „Georgica”. Van de Eclogae is de vierde de meest beroemde, omdat men er, tengevolge van merkwaardige coïncidenties, een voorspelling van den Messias in las. Over de ware beteokenis van dit herdersgedicht twist men overigens nog steeds. De „Georgica” zijn een leerdicht over akkerbouw, veeteelt (apart te noemen: de, niet geheel juiste, behandeling van het leven der bijen). Dit alles openbaarde een diepe en rijke begaafdheid. Maar den vollen bloei zijner kunst beleefde hij in het groote epos „Aeneis”. Twaalf boeken beschrijven ons de lotgevallen van den Trojaan Aeneas, na den val zijner stad. De bedoeling is: verheerlijking van het pas heersohende geslacht der lulii in den persoon van Augustus, maar verheerlijking tevens van het Romeinsche volk in zijn legendarische voorouders. Virgilius is in dit groote werk door en door religieus. Zijn dappere en wijze held is tevens de gehoorzame, in alles en vóór alles, aan den wil van de góden. Het gedicht heeft een onmetelijken invloed uitgeoefend op de latere litteratuur, niet enkel van Rome, maar van heel Europa, speciaal natuurlijk van de Romaansche landen. Onze tijd brengt weer juist een verhooging van de enorme waardeering voor deze hoogedele kunst. De vertalingen in alle talen, ook in de onze, volgen elkaar op. En de scholen betalen aan V. nog steeds den cijns hunner hulde, zooals ze het al aanstonds deden in den tijd jvan Augustus. Slijpen. Een schoonc Historie van Virgilius. De groote dichter is in de middeleeuwen beschouwd gaan worden niet alleen als profeet, die de geboorte van Christus zou voorspeld hebben, maar dan ook als toovenaar. Allerlei vertellingen over zijn tooverkunst, grootendeels afkomstig uit Napels, werden verzameld in een Franschen prozaroman, die in het Nederlandsch vertaald en uitgegeven werd als volksboek, voor het eerst in 1552. v. Mierlo. Vircjilius Maro, grammaticus, 7e eeuw, waarsoh. te Toulouse. Zijn hoofdwerk, Epitomae genaamd, handelt over allerlei grammaticale kwesties, geeft heel eigenaardige woorden en declinaties. Hij zou ook geschreven hebben over de Schepping der wereld en over maten en gewichten. Verder is alleen een verzameling brieven van hem bewaard gebleven. L i t.: Manitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (11911, 119-127). Frames. Virjjinal, > Piano. Virginal-Samme, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 B 4), opp. 775 ha; ca. 2 200 inw. (meest Kath.); papierfabrieken. Vircjincs subintroductae. In de 3e eeuw kwam hier en daar de gewoonte op, dat maagden met ascetische personen van het andere geslacht een zgn. geestelijk huwelijk aangingen en gemeenschappelijk gingen wonen. Dit moge in veel gevallen met de zui- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W verste bedoeling begonnen zijn, het was uiteraard te gevaarlijk en de Kerk trad er dan .ook zeer streng tegen op, o.a. op het eerste Alg. Concilie Nicea 3.5. De v s. worden ook syneisacten genoemd. *janses. Virainia, staat in de Ver. Staten van Amerika (zie krt. Vereenigde Staten, J/K 3); grenst in het N aan \V. Virginia en Maryland, m het O. aan Maryland en den Atlantischen Oceaan, in het Z aan N. Carolma en Tennessee en in het W. aan Kentucky en W. Virginia. Opp. 1 104 000 km2. Aantal inw.: ca. 2 500 000 waarvan 26 8 °/„ Negers. In 1930 woonde 32,4/„ van de bevolking in de steden. Hoofdstad is Richmond met ca. 183 000 inw. De lage, moerassige kustvlakte stijgt langzaam naar het W. tot aan de zgn. hall Lme, waar de rivieren uit het binnenland met watervallen van het plateau afstroomen. Uit het plateau (behoorend tot het Piedmont Plateau en bestaand uit Tertiaire en krijtgesteenten) stijgt in het W. de Blue In V. is de zomer heet en de winter zacht. De belanö rijkste rivieren zijn de Potomac, James en Roanoke. Landbouw is het voornaamste middel van Ibestaan. De opbrengst van maïs bedroeg in 1936. 30 014 000 bushel, van tarwe 7 862 000 bushel, haver 1 287 000 bushel en aardappelen 7 380 000 bushel. Na Kentucky heeft V. het belangrijkste tabaksgebied (opbrengst in 1936: 101 617 000 pound). Slechts 9 L .va“ de landbouwers verbouwt katoen (bepïant areaal in 193- 63 000 acres; opbrengst 34 000 balen). De watervallen van de Fall Line leveren de energie voor verschillende industrieën. De voornaamste industrieën zijn tabaks-, sigaretten-, ijzer-, textiel-, papier- en glasindustrie. In V. wordt meer katoen verwerkt dan de staat oplevert. De belangrijkste plaatsen zijn Norfolk (1-9 71Ü inw. in 1930), Roanoke (68 206 mw.), Portsmouth (46 704 inw.) en Lynchburg (40 661 inw ). In Charlottesville is gevestigd de University of \ irgmia ca. 2 600 studenten in 1933.^ Bissch.zetels zijnßiohmond,Charleston en Wheeling, alle behoorend tot het aartsdiocees Baltimore. De eerste kolonisatie van V. begon in 1606; het behoort tot de 13 oorspr. staten. In 1861 koos V. de zijde van de zich afscheidende staten; hiermede me het Westelijk deel niet accoord, waarom het zich als West Viro-inia afscheidde. , omi'jn. Virginische Eilanden, van eilanden ten O. van Porto Rico (18 27 N., 64 39 W.), gedeeltelijk aan de Ver. Staten, ged. aan Engeland 'beboerend. Suiker, katoen, veeteelt, visschenj. Virqinischc kers (Prunus virgmiana L.), struik van de fam. der Amygdalaceeën. Uit N. Amerika a ' korastig. Gladde, elliptische, diepnemge bladen aan de onderzijde blauwachtig, m den herfst rood kleden , rechtopstaande witte bloemtrossen, roodbruine spitse vruchten met gladde pitten. De V. k. wordt veel gebruikt voor beplanting op arme zandgronden daar zp slechts geringe eischen aan den bodem steit en humus vormt. , , j y Virgo (sterren k.), > Maagd. Viriaal f < Lat. vis = kracht), door >Clausius in de natuurkunde ingevoerd begrip. In formulevorm is de viriaal X (Xx + Yy + Zz). waarin XYZ de componenten zijn der krachten, werkende op een verzameling massapunten en xyz hun coördinaten Ue v bezit de eigenschap, vermeerderd met de dubbele kinetische energie van het stelsel, gemiddeld over een langen tijd, nul op te leveren, ioegepastop bijv. een ideaal gas, levert deze stelling als uitkomst direct weer de Wet van Boyle op. v- santen. Viriathus, dapper Lusitaniër, die als leider van ziin volk de Romeinen met succes bestreed van 141 tot 139. Rome sloot in 140 vrede met V.; deze werd als vriend van het Rom. volk erkend. Een jaar latei schond de Rom. veldheer Caepio dit verdrag, begon weer den oorlog en liet V. door sluipmoordenaars uit den weg ruimen. /r Virilismc ( < Lat. vir = man). Bij verhoogde functie, met name gezwelvorming in de bijnieren, ontstaat bij de geslachtsrijpe vrouw virihsme d.w.z. mannelijke secundaire geslachtskenmerken ontwikkelen zich: baard en knevel gaan groeien, de haargroei kan abnormaal sterk zijn (> hirsutisme), de kracht wordt mannelijk (virago = manwijf). In de overgangsjaren heeft men door overwegen van het > hersenaanhangsel en door wegvallen der vrouwelijke geslachtshormonen soms een lichte aanduiding van v.. e bazige type, lichte beharing aan kin en bovenlip. Lil: Gunther, Endocrinology (1929 4 96); Strauss, (in; Klinischea Wochenschrilt 1928, 27, 185). Klessens. Virneburg, Ja n va n, > Jan van Virneburg. 1 I „ ~ AcQVriftlnnPr. Virolleaud, Charles, Franseh Assynoioog, die zich vooral bezig hield met de studie van Assyrisch-Babylonische magische tekstei Vo orn. w e r k e nfComptabilité Chaldéenne (2 dln. 1903); L'Astrologie Chaldéenne (1908-’l2).^ Virrès, Geor g e s, pseud. van Henri Brie r s, Fransch-Belgisch regionalistisch romancier, gematigd realist, dien men terecht als ~un G. Eekhoud catholique” heeft bestempeld. 1869. Lid van de Acad. beige de langue et de Ut fr. Hl] beschrijft op aangrijpende wijze de Limburgsche Kempen voor hun industrialiseering; haar stoere, met den armen erond vergroeide inwoners, die zelden opstandig. Christelijk gelaten gebukt gaan onder hun tragisch lot. Voorn.w e r k e n: o.a. La Bruyère ffente (1900); Lm Geni de Tiest (1903); Sous les Yeux et Coeur Virton, stad in de prov. Luxemburg (XVI 736 D4); opp. 1 615 ha; ong. 3 000 mw. (Katli.). Hoofd plaats van bestuurlijk arrondissement. Hoort; toe aan het rechterlijk arrondissement Aarlen. Zandgrond. Landbouw. Huidevetterijen, tabaksbewerking, ververijen. St. Josephcollege voor oudere en moderne humaniora, met landbouwafd. Te Pierrard: school voor techn. ingenieurs (door Aalm. van den arbei ~VÏrtueël[ onderscheid, dat ons even goed verschillende bc. grippen bezorgt, als wanneer we verschillende ding beschouwen. ‘ ' 1 Virtueel beeld (natuur k.), > Rfel b_®elf; Virtuoos, naam voor iemand, die uitmunt m technische kunstvaardigheid op gebied van muzika herschepping. Virtus, concórdia, fitles (Lat.) Deugd, eendracht, trouw. Devies van het Leidsch studentencorps. Virulentie (genees k.) ziekmakende Ikracht van levende ziekteverwekkers (bijv. bacteriën). N alleen verschillen de diverse soorten bacteriën m ziekmakende eigenschappen, maar ook van eenzelfde Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W bacteriesoort is de virulentie niet altijd gelijk. Daarom is de eene epidemie van bijv. mazelen, of typhus, enz. veel ernstiger dan een andere. Men kan de virulentievan een bepaalden ziekteverwekker soms willekeurig versterken of verzwakken (zie ■>Vacoine-entstof). Wyers. Virus (genees k.), levend ziekteverwekkend agens. Volgens deze definitie kan men alle pathogene microörganisraen dus virus noemen. Meestal echter wordt de term gebruikt voor de ziekteverwekkers, die zoo klein zijn, dat ze met den microscoop niet zichtbaar zijn en door bacteriefilters heenglippen en die men dus eigenlijk > ultravirus zou moeten noemen. Meestal wordt dus met virus hetzelfde bedoeld als ultravirus. Men spreekt bij ziekten, die door een filtreerbaar virus (ultravirus) veroorzaakt worden, van „virusziekte”. Bij den mcnsch zijn de meest bekende virusziekten: pokken, mazelen, bof, gele koorts, kinderverlamming, hondsdolheid, enz. Wyers. Ook bij allerlei planton komen vele virusziekten voor. Het virus wordt veelal door bladluizen overgebracht. De meest belangrijke zijnlwel die, welke bij den aardappel optreden en den oogst zeer kunnen verminderen. Bestrijdingsmiddelen zijn onbekend. Voorbehoedmiddelen zijn het gebruik van gezond pootgoed, verwijdering van zieke planten uit het gewas, vroeg rooien om een gezonde nateelt te verkrijgen, doelmatige bewaring. De virusziekten van den aardappel zijn: bladrol, topbont of mozaïek, stippelstreep, krinkel, aucubabont, topnecrose, pseudo-net-necrose. Vgl. > Filtreerbaar virus. v. Schendel. Vis, Kroatische naam van > Lissa. Vis, Herman (ook genoemd: Fran c i scus van Ens), Jezuïet. * 20 Juni 1641 te Amsterdam, f 6 Nov. 1731 te Mechelen. Missionaris te Amsterdam, Alkmaar en Rotterdam. Rector van het college te Roermond (1694-’97). Onder den schuilnaam Harent van Dryflant gaf hij eenige geschriften uit tegen de Jansenisten. v. Hoeck. L i t.: Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VIII). Visby, stad in Zweden (XVIII 704 D4) aan de Westkust van het eiland Gotland in de Oostzee, hoofdstad en hoofdhaven van het eiland. Ca. 10 500 inw. V. ligt aan den voet van een 40 m hooge klint en was vroeger aan de landzijde door een halfcirkelvormigen wal beschermd. De ommuurde ruimte is nu maar voor de helft bebouwd. Tot in de 12e eeuw was V. het voornaamste steunpunt van den handel tusschen N. Europa en Rusland-Azië. De Goten van V. stichtten een factorij in Nowgorod. In 1280 sloten V. en Lübeck zich aaneen om de Oostzee tegen zeeroovers te beschermen. Het zeerecht van V. gold in heel N. en W. Europa. De ruïnen van St. Katarina, St. Drotten, St. Lars en St. Maria zijn uit dien tijd. In 1361 overviel de Deensohe koning Gotland en in den volgenden strijd tusschenllanze, Denemarken enZweden verloorV. zijn beteekenis. Zetel van een Luth. bisschop. Toeristenstad, badplaats. jr. Stanislaus. Viscacha of pampashaas (Viscacia viscacia Mol.), een soort van de fara. der wolhazen van de orde der knaagdieren. Leeft in de pampa’s van Z.-Amerika. Het lichaam is gedrongen met gewelfden rug; de achterpooten zijn dubbel zoo lang als de voorpooten. De kop is dik en rondachtig; de vrij groote, haast naakte ooren zijn smal en toegespitst. De bovenzijde is met grijze en zwarte haren bedekt, de onderzijde is wit. Het lichaam is 50 cm, de staart 18 cm lang. De v. leeft in troepen van 20-40 stuks in uitgestrekte, met elkaar verbonden holen. Zij leeft van gras en koren en is soms zeer schadelijk voor cultuurgewassen. Keer. Visch, > Visschen. Vischarend, Pandion haliaëtus, vogel, behoorend tot de familie der valken. Heeft de grootte van een buizerd, is van boven donkerbruin met witte vlekken, Vischarend. aan de onderzijde wit. Broedt in het Noorden en is in den herfst bij rivieren en plassen zwevend waar te nemen. De v. voedt zich uitsluitend met visch. Hij stoot met groote snelheid op zijn prooi en verdwijnt dan vaak geheel onder water. Bernink. Vischblaasmotiel (bouw k.), asymmetrisch peervormig motief, dat speciaal in de periode der laat-Gotiek dikwijls wordt toegepast in de traceeringen der kerkramen. Vlsehdiclje (Sterna hirundo), vogel, behoorend tot de zeezwaluwen. Is te herkennen aan den gevorkten staart en de spitse vleugels. Het v. heeft een zwarte schedelkap en nek; is blauwwit op de vleugels en voor de rest geheel wit. De pooten zijn rood, de snavel is rood Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Viscacha of pampashaas. Vischdiefje. met zwarte punt. Het v. broedt in groote kolonies op het strand en in de duinen. Het v. is een trekvogel, die z half April op de broedplaatsen verschijnt. Voedsel: i: kleine vischjes en vliegende insecten. Bernink. Vischer, 1° Friedrich Theodor, Duitsch laat-romantisch dichter en wijsgeer van Hegeliaansche inspiratie. * 30 Juni 1807 te Ludwigsburg, •j- 14 Sept. 1887 te Gmunden. V. heeft, naast zijn waarde als luchthartig, liberaal sceptisch humorist en strijdlustig letterkundig criticus, vooral beteekenis als theoreticus der aesthetica. Voorn, werken: Aesthetik (1847 ylg.); Kritische Gange (1844 vlg.); Mein Lebensgang (1846 vlg.); Faust 111 (parodie; 1862); Epigramme (1867); Auch Einer (philosophische roman; 1879); Lyrische Klange (1882). Lit.: O. Keindl, F. T. V. (1907); Klaiber, V. (1920); H. Glookner, V. und das 19e Jhdt. (1931); C. Volhard, Zwischen Kegel und Nietzsche (1932); W. Helmich, V. und C. F. Meyer (1934); J. Oswald, F. T. V. als Dichter (1896). Baur. 2° Duitsch geslacht van beeldhouwers en messinggieters (roodmessing en geelkoper), afkomstig uit Neurenberg. Herman (f 1488) is de grondlegger van het atelier; doopvont te Wittenberg. Vooral zijn zoon Peter (* ca. 1465, f 1629) is met Veit Stoss en Adam Krafft de sterkste vertegenwoordiger van de Renaissance in Neurenberg. Samen met zijn zonen Herman en Peter werkte hij aan het beroemde Sebaldusgraf in de Sebalduskerk te Neurenberg (tusschen 1608 en ’19): hierbij blijft de vader een Gotieker, de zonen zijn zuivere Renaissancisten. Verder is bekend van Peter V. den O u d ere n: het grafmonument van aartsbisschop Ernst van Saksen (dom te Maagdenburg) en de beelden van Artus van_ Engeland en Theodorik aan het grafmonument van keizer Maximiliaan te Innsbruck (zie afb. 3 op de pl. t/o kol 577 in dl. XX). P■ Gerlachus. L i t.: S. Meller, P. V. der altere und sein Werkstatt (1925); Feulner, P. Vischers Sebaldusfjrab (1924). Vischgraat (textiel), patroon met diaconale lijnen in zigzagvorm. Visehgraatsteck (borduren), van boven naar onder gewerkte siorsteek, veel overeenkomst met een vischgraat vertoonend. Vischhaak, -> Visscherij (sub D). Vischtrap. Vischhuidziekte, > Ichthyosis. Vischlijm is een lijmsoort, die wordt verkregen uit de zwemblaas van sommige soorten steur. Visehuet, > Vissclierij (sub A). Vischrecht, > Visscherij (sub C). Vischstaartpalm (Caryota), plantengeslacht van de familie der Palmae; heeft negen soorten, die bewoners zijn van Zuid-Azië, den Indischen Archipel en Australië. Deze middelmatig hooge palmen hebben een geringd en, tamelijk gladden stam en dubbelgeveerde, wigvormige bladeren. Het vruchtvleesch dezer soorten brandt in den mond. De Voor-Indische C. urens is met zijn 10 m hoogen en 1/3 m dikken stam, een pronkstuk in de tropische tuinen, levert goed timmerhout, en uit het merg der stammen vóór den bloeitijd een uitstekend zetmeel. Het palmsap, in het begin van den bloeitijd afgetapt, levert in Indië een heerlijken drank. Er kan uitstekende wijn of alcohol uit gewonnen worden. De zwarte bladvezels leenen zich voor het maken van borstels, bezems, manden, enz. De wollige massa aan den bladsteelvoet gebruikt men bij het kalefaten van schepen. C. Rumphiana uit den Ned.-Indischen Archipel wordt wel in warme kassen gekweekt. Bonman. Vischtrap. De v. dient om trekvisschen, zooals zalmen en palingen, gelegenheid te geven een hindernis in een rivier, bijv. een stuw, te passeeren. Een v. kan bijv. bestaan uit een reeks kleine bassins, welke met gelijke hoogteverschillen op elkander volgen, en aldus een soort trap vormen (fig. 1). Uit het bovenpand stroomt water in het bovenste bassin, daaruit in het tweede, enz. zoodat door de geheele trap een stroom water loopt. De ligging van de v. moet zoodanig zijn, dat de visschen den uit de trap komenden stroom gemakkelijk vinden, waarna zij door hun instinct gedreven tegen den stroom in gaan en aldus het bovenpand bereiken. De v. volgens het systeem van den Belg. ingenieur Denil bestaat uit een hellende goot, langs de wanden waarvan gebogen vlakken voorkomen, welke het doorstroomende water in wervelende beweging brengen, en zoodoende de snelheid beperken (fig. 2). . .. Egelie. Vischvangst, Vischtuig, > Visscherij. Voorst, in de kunst. De vischvangst wordt in het algemeen als ornament veelvuldig in de catacombenschilderingen en op sarcophagen afgebeeld; speciaal vindt men de Wonderbare V. (Lc. 6. 1-11 en Joh. 21. 1-14) van Christus met de Apostelen op het meer van Tiherias op > goudglazen, in de catacomben en doopkapellen; vaak als symbool van het doopsel. Als historie-stuk aanwezig in S. Apollinare Nuovo te Ravenna; en vooral sedert Raffael als zoodanig behandeld: Ugo da Carpi (gravure naar Raffael), Pieter van Aelst (gobelin naar een carton van Raffael), Pieter Soutman (gravure naar Raffael), Rubens (kathedraal te Mechelen; zie pl. t/o kol. 32 in dl. XXI), Bolswert (gravure naar Rubens), J. Jouvenet e.a. Beroemd zijn de Romaansche kapiteelen van Moissac met de wonderbare V.Op naam van Blondeel staat een V. (Brugge, museum). Zielenvisohvangst van A. van de Venne. L i t.: A. Michel, Hist. de I’art (register, 1929, blz. 237). p. Gerlachus. Vischvogel, •> Ichthyornis (met afb.). Visconti, 1° naam eener Ital., Ghibellijnschgezinde familie, die bijna twee eeuwen in Milaan heerschte. De eerste grondslag voor het familiedomein werd gelegd, toen Ottone (f 1295), door Urbanus IV tot aartsbisschop van Milaan benoemd, den tegenstand van de regeerende familie Della Torre wist te breken (1277). De verdere voornaamste leden zijn: Ma 11 eo, bijgenaamd de Groote (1247- 1322), die de dynastie door zijn veroveringen bevestigde en in 1311 verheven werd tot graaf; zijn kleinzoon A z z o (1302-’39), die heel Lombardije onderwierp; Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Lucchino (1287-1349), die vrede sloot met den paus en Parma en Pisa bij het gebied voegde; diens broer G i o v a n n i (f 1354), sinds 1349 aartsbisschop en bestuurder van Milaan, waarbij hij bijna heel Noord- Italië trok. Na zijn dood werd het graafschap onder drie neven verdeeld, o.a. Galeazzo II (f 1378), wiens zoon Gian Galeazzo (1347-1402), de beroemdste van het geslacht, het bezit weer in één hand bracht en zelfs aan de stichting van een Italiaansch koninkrijk dacht. Onder zijn bestuur werd Milaan hertogdom (1395). De laatste V. in de mannelijke rechte lijn, de wreede Filippo Maria, stierf in 1447 en liet het hertogdom aan zijn schoonzoon Francesco Sforza na. Wachters. L i t.: Muir, A Hiatory of Milan under the V. (1924). 2° Enn i o Quir i no, Ital. archaeoloog. * 1 Nov. 1751 te Rome, f 7 Febr. 1818 te Parijs. Was conservator aan het Louvre en publiceerde de verzameling Iconographie antique; hij schreef over de Elgin Marbles van het Parthenon, en is de auteur van vele catalogi en werken over Antieke inscripties. Viscosezijde. Houtcellulose, meest uit Skandinavië en Canada afkomstig, wordt met natronloog en zwavelkoolstof behandeld en daarna opgelost in loog tot een dikke vloeistof, viscose genoemd. Deze wordt uit fijne openingen gespoten (gesponnen) in een bad van zwavelzuur met sulfaten. De daardoor gevormde draad ondergaat diverse behandelingen (wassen, bleeken, twijnen, haspelen, spoelen) en levert de viscosekunstzijde, die zich in alle takken der textielindustrie een eigen plaats veroverd heeft. Lit.: Hottenroth, Die Kunstseide (21930). v.Schaik. Viscositeit (syn.: inwendige wrijving) (natuur k.), eigenschap der fluïda, welke, als gevolg van de onderlinge wrijving der moleculen, een demping van de bewegingen in deze fluïda ten gevolge heeft. De v. is functie van de grootte van het molecuul, van den associatiegraad, van den electrischen toestand van het milieu (pH in colloïdale oplossingen), van de temperatuur. Hoe grooter de moleculen, de assoeiatiegraad, de hydratatie (zware oliën, eiwitten, arabische gom, verzadigde oplossingen van vele zouten), hoe grooter de v. Hoe kleiner de moleculen en de associatiegraad (ether, alcohol, benzol, water), hoe grooter de fluïditeit. Deze vermeerdert ook voor meest alle vloeistoffen bij stijging der temperatuur. Bij gassen is de v. veel kleiner dan bij vloeistoffen. Men bepaalt de v. door middel van visc o s imeters. Die bepaling berust op drie verschillende methoden: 1° demping van een oscilleerenden bol of schijf in de vloeistof; 2° demping van een oscilleerenden, met vloeistof gevulden bol; vooral 3° laminaire (Poisseuille’sche) > strooming in capillairen (viscosimeter van Ostwald). Deze laatste methode is de eenvoudigste, de nauwkeurigste en de meest gebruikte. Voor de uitvloeiing door een horizontale capillair bestaat de volgende formule; D,= jt pr4/81 waarin V de viscositeitscoëfficiënt is, D het debiet (cm3 per sec), p de hydrostatische druk, 1 en r resp. de lengte en de inwendige straal van de capillair. De v. speelt een groote rol bij de demping van bewegingen (trillingen, schommelingen), bij liet smeren der machines (smeeroliën) en in vele biologische en physiologische verschijnselen (v. van het bloed). Zij laat eveneens toe de grootte en den associatietoestand der moleculen in zuivere stoffen en in oplossingen, of de grootte der micellen in colloïdale oplossingen, te bepalen (Formules van Navier-Stokes en van Einstein-Smolchowsky). L i t.: Handbuch der Physik (VII); Freundlich, Kapillarchemie (1932). Be Black. Visé(VL: Wezel), stadje in het N. van de prov. Luik (XVI 704 D2); opp. 622 ha, ca. 7 000 inw. (vnl. Kath.). V.ligt aan de Maas; Landbouw, veeteelt, steengroeven. Toeristisch centrum. Stadhuis uit de 17e eeuw. Verbouwde kerk met reliekschrijn van St. Hadelin; bedevaartplaats (kapel van Lorette). Visé was een stadje met uitgebreide vrijheden, het heeft een zeer bewogen geschiedenis en werd geteisterd in 1914. V. Asbroeck. Vlséen (g e o 1.), etage van het O-Carboon uit België, in het Roergebied Kulm en Kohlenkalk geheeten, gekenmerkt door het voorkomen van Glyphioceras Sphaericum, Productus giganteus en Chonetes papilionacaea. Visi-Goten, andere naam voor •> West-Goten. Voor Visi-Gotische liturgie, zie > Mozarabische liturgie. Visio (Lat., = ziening, visioen) is een stijlfiguur, aanwezig als een redenaar een toekomstige of verleden gebeurtenis zoo levendig en aanschouwelijk en gevoelvol beschrijft, dat hij en zijn hoorders ze als het ware voor hun oogen zien afspelen. Dikwijls drukt hij dit uit door te zeggen; „Ik zie . . . .” v. d. Eereribeemt. Visio beatiiica, Lat. naam voor > Aanschouwing Gods (Zalige). Visioen. In het geestelijk leven komen in den extatischen toestand, waartoe God soms den mensch opvoert door beslag te leggen op zijn kenvermogens, v. voor, die dan ook bovennatuurlijke verlichtingen dezer kenvermogens mogen worden genoemd. Het is regel, dat ook hierin, zooals bij andere bovennatuurlijke verschijnselen, de gesteltenis der natuur van medebepalende beteekenis is en het bovennatuurlijke voortbouwt op den natuurlijken grondslag, zoodat het dikwijls zeer moeilijk is, de grenzen tusschen het natuurlijke en bovennatuurlijke te trekken. De aanwijsbaarheid van allerlei natuurlijke elementen behoeft derhalve niet in strijd te zijn met het onder andere opzichten bovennatuurlijke karakter van het v., al past bij do erkenning hiervan groote voorzichtigheid. Naar den aard onzer kenvermogens onderscheidt de > mystiek drie vormen van v. De laagste vorm, hoewel soms de hoogste geacht, is die, waarin de mensch, zonder dat van illusie of hallucinatie kan worden gesproken, personen of zaken met de uiterlijke zinnen waarneemt, hem door God op deze wijze getoond. De tweede en hoogere vorm is die, waarin de verbeelding van den mensch in zijn innerlijken zin, zonder dat van spel dier verbeelding sprake is, personen of zaken ervaart of voorgesteld ziet. Omdat wij het spel onzer verbeelding slechts zeer onvolmaakt kennen, moeten zeer bijzondere kenteekenen het bovennatuurlijk karakter van zulke v. der verbeelding doen kennen. Dit moge soms zeer moeilijk zijn, er zijn in het mystieke leven gevallen, waarin daaraan niet te twijfelen valt, hetzij om inhoud en aard zelf dier v., hetzij om de omstandigheden, welke deze naar tijd en plaats vergezellen, terwijl ook de strekking en vrucht dier v. een bijzonder kenmerk kunnen wezen. De hoogste vorm is het v. des verstand s, waarin dit op ongedachte wijze door God wordt verlicht en vaak in de hoogste geheimen van den godsdienst wordt ingewijd. ’W at niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Dezer zekerheid is volgens de H. Teresia ver boven die der beide andere vormen verheven, al moet bijzonder worden gelet op inhoud en strekking dezer v. De H. Teresia eischt vóór alles openbaarmaking aan een geestelijken leidsman van groote bekwaamheid en ervaring en algeheele onderwerping aan diens oordeel, terwijl zij ook hier den boom naar zijn vruchten wil beoordeeld zien. Brandsma. Visitandinen, orde van Maria Visitatie, gesticht i door den H. > Franciscus van Sales en de H. Francisca ; van > Chantal in 1610 te Annecy. Oorspronkelijk was ■ het de bedoeling dat de orde zich zou wijden aan den dienst van zieken en armen; daarom was aan de zusters geen clausuur voorgeschreven. Doch dit ging in tegen de heerschende denkbeelden des tijds; velen achtten een vrouwenorde, waarvan de leden zich vrijelijk onder de menschen in de wereld bewogen, ondenkbaar. In 1618 zag Franciscus zich genoodzaakt het karakter van zijn stichting te veranderen: zij werd thans een Orde naar den Augustijner regel, met plechtige geloften en clausuur. Het hoofddoel werd contemplatie, waarmede nochtans onderwijs en leiding van pensionaten werd verbonden. Van Frankrijk uit verbreidde de Visitatie zich over Europa, Amerika en Azië. Door de Fransche Revolutie en de Duitsche saecularisatie van 1806 gingen de meeste huizen ten gronde. In de 19e eeuw leefde de Orde weer op; ze telt thans ca. 200 kloosters met 8 000 leden en heeft groote verdienste voor de opvoeding van meisjes. Onder haar heiligen is het meest bekend de H. Marg. Maria •> Alacoque. Alle kloosters zijn zelfstandig; zij staan onder de jurisdictie der bisschoppen. Een generale overste is er niet, doch de huizen staan door onderlinge briefwisseling met elkander en vooral met het moederklooster te Annecy, in verbinding. Er zijn koorzusters, leekenzusters en tourières. Nederland telt 1 huis der V. te Tilburg, gesticht 1886; België heeft huizen der Visitatie te St. Amandsberg bij Gent, te Celles bij Doornik en te Opont, alle voor onderwijs en missies; te St. Kwintens-Lennik en te Vlijtingen, uitsluitend voor beschouwend leven. Gorris. Lit.: Heimbuoher, Orden u. Kongreg. der Kath. Kirche (I 31933); Nolet, Kath. Nederl. (111 1932). Visitatie, I°(N e d. en Belg. belastingrecht) een verplichting, opgelegd in bepaalde gevallen, ten einde de invordering van invoerrechten en accijnzen te verzekeren, zulks in verband met de noodzakelijkheid van algemeene controle en van algemeene preventie. Zij bestaat in het desverlangd zich onderwerpen aan een onderzoek niet alleen van goederen, welke men bij zich heeft, doch ook aan den lijve (deze v. is beperkter dan die van goederen). Zij is in Ned. geregeld in art. 190 Algemeene wet van 1822, Stbl. 38 en in eenige accijnswetten. In België is de v. eveneens geregeld door de art. 190 vlg. van de Algemeene wet van 26 Aug. 1822, aangevuld door de wetten van 7 Juni 1832 (art. 2), 6 April 1843 (art. 16), 20 Dec. 1897 (art. 4 § 2) en 10 April 1933 (art. 34). M. Smeets/Rondou. 2° In het k e r k e 1 ij k recht beteekent c an o n i e k e v. het bezoek van kerkelijke overheidspersonen ter uitoefening van hun recht en plicht van toezicht op kerkelijke personen (geestelijken en kloosterlingen), kerkel. zaken (kerkel. vermogen, gewijde zaken), kerkel. plaatsen (kerken, kapellen, ziekenhuizen, onderwijsinrichtingen e.d.). Kloosters worden doorgaans door de eigen oversten gevisiteerd, behou- dens controle van den ordinaris der plaats (in den regel; bisschep) ten aanzien van sommige aangelegenheden. L i t.: P. Melchers, De canonica diocesium visitatione (21901). Schweigman. Visitatie (Bezoek van Maria aan Elisabcth). Zie > Mariafeesten. Na de boodschap van den Engel aan Maria te Nazareth begaf deze zich op aanwijzing van dien Engel naar haar nicht Elisabeth, de eohtgenoote van Zacharias. Bij die gelegenheid werd Joannes in den moederschoot geheiligd, begreep Elisabeth het wonder, dat met Maria gebeurd was, sprak Maria het > Magnificat uit. Volgens een oude overlevering is dit gebeurd in het stadje Ain-Karim, dicht bij Jerusalem gelegen. Vgl. Lucas 1.39 vlg. C. Smits. In de Christel ij ke iconographie wordt de V. tot de 13e e. enkel door een samentreffen van de beide heiligen weergegeven (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 267 in dl. XIV; zie pl.; vgl. den index in kol. 831/832); daarna begeleiden haar enkele vrouwen; sedert de 15e eeuw ziet men een architectonisch geheel of een landschap als achtergrond van het gegeven (Ghirlandajo). Baldung Grien plaatst als symbool der vruchtbaarheid enkele konijntjes aan haar voeten, welk idee men vooral in de Duitsche plastiek der latere middeleeuwen vaak terugvindt. Rogier van der Weyden plaatste eerbiedig beider handen op eikaars schoot als om dezen te zegenen. Ook Rubens en Rembrandt hebben de V. behandeld. L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (1928), 341-343); K. Smits, Iconogr. van de Ned. Primitieven (1933, 50-51). p. Gerlachus. Voor de Orde van Maria-Visitatie, zie > Visitandinen. Visschen (Pisces). a) (Biologie) Een klasse van de hoof dafdeeling der gewervelde dieren-; hebben vinnen als ledematen. Het zijn uitsluitend waterbewoners. Het lichaam is meestal zijdelings samengedrukt en langwerpig. Voor de > vinnen, zie onder dit trefwoord. De huid is zelden geheel naakt (meerval), meestal is zij met schubben of platen bedekt. De schubben zijn soms zeer klein en in de huid verborgen, zoodat deze naakt lijkt (aal); meestal liggen zij aan de oppervlakte. Men onderscheidt: cirkel vormig gerande kringschubben (cycloïde schubben; karper), kamschubben met getanden achterwand (ctenoïde schubben; baars), glansschubben met glazuur bedekt (ganoïde schubben; steur) en plaatschubben, beenplaatjes met knobbels of stekels (placoïde schubben; haai); soms vormen de schubben één geheel pantser (koffervisch). Meestal vindt men langs de lichaamszijden de zgn. zijdestreep; deze bestaat uit een stelsel van kanalen, zeer rijk aan zenuwen en slijmklieren; zij vormt een gevoelig tastorgaan. Het skelet verbeent geheel (beenvisschen) of blijft geheel (kraakbeenvisschen) of gedeeltelijk kraakbeenig. Achter in den wand bezit het skelet een kieuwbogentoestel(> Kieuwen). Hals en borstbeen ontbreken. Aan de ribben zitten dunne beentjes, verbeende pezen, de zgn. vleeschgraten. Hersenen en zintuigen zijn weinig ontwikkeld. Een electrisch orgaan dient soms als verdedigingsorgaan (sidderaal e.a.) De mond kan geheel tandeloos zijn, maar ook op elke plaats (gehemelte, tong) met tanden bedekt zijn. Slokdarm en darmkanaal zijn kort. Het hart ligt onder den kop, vlak bij de kieuwen. Het bestaat slechts uit één kamer en één boezem. Het aderlijke bloed uit het lichaam komt door de lichaamsader in den boezem en vandaar in de kamer; deze zet zich voort in den dikken kieuwslagadersteel, die vier paar Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W kieuwslagaders afgeeft, welke langs de kieuwbogen loepen en zich in de kieuwplaatjes in haarvaten oplossen, om zich weer tot kieuwaderen te vereenigen. Deze brengen het zuurstofrijke bloed in de lichaamsslagader of aorta, die onder de wervelzuil ligt en het bloed door het lichaam verspreidt. Vaak vindt men in de lichaamsholte tusschen wervelzuil en darm een met lucht gevulde blaas, de zwemblaas, die door den visch samengedrukt of verwijd kan worden, waardoor het soortelijk gewicht verandert (stijgen en dalen). De lichaamsgrootte wisselt af van eenige cm tot meer dan 10 m lengte toe. Kleurverandering is bij de visschen geen zeldzaamheid; vele hebben het vermogen hun kleur in verband met de omgeving te wijzigen (platvisschen). Sommige v. verlaten voor korten of langeren tijd het water (vliegende v.). De v. planten zich voort door eieren. Het aantal verschilt zeer, meestal is het zeer groot (bij den kabeljauw 6 millioen). De eieren der kraakbeenvisschen hebben een leerachtige schaal, meestal worden de eieren aan hun lot overgelaten. Om de eieren af te zetten worden soms groote reizen ondernomen: van de rivieren naar zee (paling) of omgekeerd (zalm) of van de diepzee naar de kusten (haring). Geen dierklasse dient zoo algemeen tot voedsel als de v. Zij zelf voeden zich grootendeels met dieren, slechts enkele met planten. Men verdeelt de v. in twee afd.: die der rondbekken (> prikken) en die der dwarsbekken. De laatste wordt in de volgende onderklassen verdeeld: > kraakbeenvisschen, glansschubbigen en beenvisschen. Keer. i.ji, r CU UCCII V IOOCUCII. Ji.CC/, V. is een belangrijk voedingsmiddel. De voedingswaarde is in principe dezelfde als die van vleesch. V. wordt gekookt en gebakken toebereid. Daarenboven wordt v. op zeer verschillende manieren geconserveerd, zooals door drogen (stokvisch), rooken (bokking), inleggen in olie (sardines), marineeren (haring), enz. Bosch. b) Palaeontologie. Men kan de klasse der vissohen in 4 onderklassen verdeelen: Agnatha of Cyclostomata; Placodermi; Elasmobranchii of Chondropterygii; Teleostomi of Osteichthyes. Tot de Agnatha behooren zoowel de thans nog levende prikken als de reeds lang uitgestorven Ostracodermen. Terwijl de prikken in het geheel geen uitwendig skelet hebben, kwamen er bij de O. nog uitwendige schilden en platen voor, die vooral uit Silurische en Devonische afzettingen bekend zijn. De meest voorkomende geslachten zijn: Pteraspis, Cephalaspis en Drepanaspis. Tot de Flacodermi behooren alleen uitgestorven Devonische vormen, die gekenmerkt waren door het voorkomen van huidbedekkingen, die een kop- en rugschild vormden en t.o.v. elkaar beweeglijk waren. Hiertoe hooren: Pterichthys, Asterolepis. Tot de -> Elasmobranchii hooren de Recente en uitgestorven haaien, roggen en holocephalen. Het inwendig skelet bestaat uit kraakbeen, zoodat van uitgestorven vormen meestal alleen tanden en stekels gevonden worden. Mondopening ligt aan den ventralen kant van den kop. Haaien of Selachii komen reeds vanaf het Palaeozoicum voor. Vooral de tanden worden in grooten getale gevonden. De voornaamste genera zijn: Notidanus, Lamna, Isurus, Odontaspis, Carcharodon, Acrodus, Hybodus. Tot de Teleostomi behooren de echte visschen; ze zijn bedekt met emailschubben, hebben een skelet van been; de mondopening ligt terminaal. Leefden vanaf het Palaeozoicum. Er zijn drie onderafdeelingen: Oud-Christelijke lamp in den vorm van een visch. Dipnoi of longvisschen, Crossopterygii of Polypterini, Actinopterygii, tot welke laatste behooren o.a. de Amblypterus en de Acrolepis. Lit.: K. A. von Zittel, Grundzüge der Paleontologie (41923); W. Gross, Die phylogenetische Bedeutung der altpalaozoischeu Agnathi und Pisces (VII 1933); O. Abel, Stamme der Wirbeltiere (1919). v.d. Gewi. wuuiuui'' u.u.utyu. c) De visch als symbool. De y. is in de Christelijke Oudheid een symbool voor pasgedoopte Christenen. Dit kan verklaard worden uit; „Ik zal U visschers van vmiui/wyav/ 111 UI/U t uuu vo.ll teil Vlotil. menschen maken”, gecombineerd met het feit der onderdompeling bij het Doopsel. Zoo vindt men visschen afgebeeld op mozaïekbodems van doopbassins. Heel bijzonder is de v. het symbool van Christus, eerst in verband met het Doopsel, later vooral met de Eucharistie. In het grafschrift van > Abercius haalt de zuivere Maagd den grootsten Visch uit het water. Talrijk zijn de voorstellingen op cataoombcnschilderingen, op sarcophagen, gemmen en ringen, glazen en lampen. De v. komt voor met Christus-monogram, met Aen Si, met het Grieksche woord Ichthus. De letters van dit woord vormen een Christelijk acrostichon in de Sibyllijnsche boeken en op het grafschrift van Pectorius (> Pectorius-inschrift). Dölger meent, dat dit acrostichon de aanleiding werd om Christus ook alleen door de afbeelding van den v. voor te stellen. Anderen keeren die verhouding om. Invloed van voor-Christelijke vischsymboliek is mogelijk, maar niet bewezen. L i t.: Dölger, IXQYC (1910, 1928); Lex. f. Theol. u. Kirche (IV 1932). Franses. Visschen (Lat. Pisces), sterrenbeeld, twaalfde en laatste teeken van den Dierenriem. Het sterrenbeeld bevat thans het lentepunt Aries (> Dierenriem). Men vindt het in deze streken ’s avonds in de maanden Nov. tot April ten Z. van Andromeda en Perseus. de Kort. Visscher, 1° Anna Roemers, > Roemers Visscher. 2° C 1 a e s Jansz., graveur en uitgever. * Ca. 1587 te Amsterdam, f 1660 aldaar. Leerling van J. Hondius; zijn kaarten behooren tot de beste uit de 17e eeuw, zijn gravures hebben veelal groot topographisch belang. 3°Cornelis, teekenaar en graveur. * Ca. 1629 te Haarlem, f 1662 aldaar. Hij specialiseerde zich op portretten; zoowel de geteekende (vaak op perkament) als de gegraveerde, veelal van bekende persoonlijkheden, zijn ware meesterwerken. L i t.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen. 4° Franijois Jacobs z., Ned. ontdekkingsreiziger en cartograaf uit de 17e eeuw, wiens geboorteen sterfdatum onbekend zijn. Maakte de wereldreis mede van de Nassausche vloot (1623-’25) en maakte later verschillende reizen in dienst der Oost-Indische Compagnie naar Cambodja, Japan, China en Formosa met opdracht, kaarten van die streken te vervaardigen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W wat hem, voor wat Japan betreft, door de Japanners werd belet. V. maakte als stuurman-majoor de beide ontdekkingsreizen van Abel Tasman (1642 en ’44) mee, welke tot de ontdekking van Australië leidden. We treffen V. daarna nog aan op de vloot van Maarten Gerritsz. de Fries, die de Spaansohe zilvervloot, op weg van Z. Amerika naar Manilla, trachtte te onderscheppen, wat mislukte (1644), maar van zijn verderen levensloop is niets bekend. L i t.: J. Swart, Journaal van de reis naar het onbekende Zuidland door Abel Jansz. Tasman in 1642; J. E. Heeres, Het aandeel der Nederlanders in de ontdekking van Australië. Olthof. s°Pieter Roemer, Ned. letterkundige. * 1547 te Amsterdam, begraven 19 Febr. 1620 aldaar. Graanhandelaar en assuradeur, beoefende met vrienden als Coornhert en Spiegel de letteren en vormde in zijn woning den vermaarden lering, voorafgaand aan den Muiderkring. Letterkundig goed ontwikkeld, schreef hij naar voorbeeld van Martialis pittige rijmpjes, later gevolgd door zijn meer ernstige gedichten in samenwerking met zijn oudste dochter. Hij was de vader der beroemde dichteressen Tesselschado en Anna ■v Roemers Visscher. Een van de eerste Renaissancisten in Nederland. Werken: ’tLolf vande Mutse, ende van een blaeuwe Scheen (1612); Sinnepoppen (1614); Brabbeling (1614).—■ Lit.: Theod. Jorrissen, Historische en literarische Studiën (1891); N. de Roever (in: Oud Holland, 1 1883, 238); J. F. M. Sterck (in: Oud Holland, XXXIII 1915, 208); Uit Roemer Visachers Brabbeling (ed. N. v. d. Laan, 1918); Kallf, Gesch. der Ned. Lett. (111, IV); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (111, 106); Sterck, in: Nw. Ned Biogr. Wbk. (V, 1029). Vermeeren. 6° Tesselschade, > Roemers Visscher. Visschcrs, Peter Joseph, Belg. schrijver. * 1804 te Antwerpen, f 1861 aldaar. Van 1830 tot ’3B leeraar aan het kleinseminarie van Mechelen, daarna pastoor te Heist, in 1843 te Antwerpen. Buitengewoon vruchtbaar en veelzijdig schrijver van verhalen en verhandelingen op allerlei gebied: ascese, geschiedenis, archaeologie, enz. Medewerker aan Willems’ Belgisch Museum en vele andere tijdschriften. L i t.: De Seyn, Dict. Biogr. des Sciences.... en Belgique (1935 vlg.). Vissehersring was oorspronkelijk het zgn. klein of secreet zegel van den paus, dat (in tegenstelling met de looden bul) door een der secretarissen werd gedrukt in rood was op de omstreeks 1400 in gebruik gekomen pauselijke -> breven, korte, minder plechtige stukken dan de bullen. Vissehersvaartuijj, ■> Visscherij (sub A). Visscherij. A) Techniek. De v. is een bedrijf, dat zich toelegt op het bemachtigen van zich in het water bevindende organismen en voorwerpen; een van de oudste middelen tot voedselvoorziening. Ze wordt ingedeeld in: 1° zeevisscherij; v. op zee buiten de territoriale wateren. 2° Kustvisscherij: v. in de territoriale wateren, in de zeegaten en op de Waddenzee. 3° Binnenvisscherij: v. in de overige wateren van het Rijk. Voor de primitieve visacherij zie > Economie (vormen der) Pieter Roemer Visecher. Zeevisscherij. De haringvisscherij werd in de 13e eeuw door de Nederlanders reeds in het groot uitgeoefend, getuige o.a. een vergunning, die de Eng. koning in 1295 gaf aan de Hollanders om vanuit Yarmouth de haringvisscherij uit te oefenen. Na de uitvinding van het haringkaken ca. 1380 breidde de haringvisscherij zich nog meer uit. Ze werd uitgeoefend met drijfnetten, d.w.z. loodrecht in zee hangende netten, die alle verbonden zijn aan één langen kabel, de zgn. reep. Verder werd nog (op andere visschen) gevischt met de korre of schrobnet, een trechtervormig net, dat werd open gehouden door een aan den voorkant van het net bevestigden korboom en over den bodem der zee werd gesleept, en ook met de beug, d.i. een stel lange, op den zeebodem liggende lijnen, waaraan van haken voorziene dwarslijntjes (sneuen) zitten. De kolvissoherij bestond uit het visschen met handlijnen. Van uit de Vlaamsohe kustplaatsen werd de v. op dezelfde manier uitgeoefend. Ook indewalvischvangst hebben de Nederlanders vroeger een belangrijk aandeel gehad (de haringvisscherij werd in de 16e eeuw de groote v. genoemd en de walvischvaart de kleine v.). De walvisschen werden vanuit roeibooten geharpoeneerd. Thans wordt de Nederlandsche zeevisscherij beoefend met stoom- en motorvaartuigen. De haringdrijfnetvisscherij is nog steeds het belangrijkste. Ze wordt uitgeoefend van uit Vlaardingen, Scheveningen, IJmuiden en Katwijk. De Katwijksche schepen hebben hun haven te Vlaardingen of te IJmuiden. Het vischtuig.de zgn. vleet,is tot ca. 4km lang, afhankelijk van het soort vaartuig. Bij het uitzetten van de vleet varen de Ned. schepen evenals de Duitsche en Fransche achteruit en sturen met een voorroer. Men onderscheidt hierbij de zgn. drijfvleet en de zinkvleet. Bij de eerste hangt de reep onder de netten en bij de tweede omge keerd. De vangst begint omstreeks Juli nabij de Schot sche kust en eindigt veelal in Jan. in het Eng. Kanaal Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Visscherij. De schrobnetvisscherij is tegenwoordig eveneens een belangrijk bedrijf geworden en wordt thans uitgeoefend door schepen met krachtige machines, de zgn. treilers of trawlers. De korboom is nu vervangen door met ijzer beslagen houten borden, die door den druk van het water uitscheren als vliegers en het net openhouden. Veel trawlers visschen met Vigneron Dahl-patent; hier- bij zitten de borden niet direct aan de zijkanten (vlerken) van het net, doch zit er aan weerszijden tusschen net en bord een ruim 100 m lange kabel. Door de over den grond slepende kabels wordt de visch voor en in het net gejaagd. De laatste jaren visschen de trawlers ook met succes op haring met een speciale haringtrawl. De moderne trawlers zijn nu uitgerust met draadlooze telephonie- of telegraphie-toestellen en met een echoloodinrichting. Behalve voor de navigatie is dit laatste zeer belangrijk voor de v. Men kan er zelfs de aanwezigheid van dichte vischscholen mee constateeren. Hiervoor worden ook wel vliegmachines gebruikt, o.a. bij Ijsland. De vischstand, uitgezonderd de haring, is tengevolge van de intensieve bevissching van de Noordzee door de trawlers zeer achteruit gegaan. V. is daar niet meer loonend voor groote schepen en men is, geholpen door staats-subsidie, begonnen te zoeken naar nieuwe terreinen, o.a. in de Witte Zee. Door de Nederlanders werd voor het laatst geheugd (dit gebeurt met een net door twee schepen gesleept) van uit Vlaardingen in 1937. Door de Belgen werd vanuit Antwerpen voor het laatst geheugd op de Noordzee. Vanuit België wordt heden de zeevisscherij hoofdzakelijk door trawlers uitgeoefend. De trawlvloot, die reeds voorzien is van veel nieuwe moderne schepen, vischt op de kusten van Ijsland, Schotland, Engeland, lerland, Spanje, Portugal en Marokko. Het meerendeel der schepen hoort thuis in Oostende. De kustvisscherij levert garnalen, schol, bot en andere platvisch. Verder nog paling, ansjovis, haring, spiering en schelpdieren. Gevischt wordt met de kor, den dwarskuil, den kwakkuil, den wonderkuil, den anker – kuil, de beug, staande netten, sleepnetten en de zegen. De kuilnetten hebben veel overeenkomst met een kornet. Bij den dwarskuil wordt het net opengehouden doordat één lijn is gestoken op het eind van een boom, die op het vaartuig dwars wordt uitgezet. Bij den kwakkuil is aan weerszijden een boom uitgezet en bij den wonderkuil wordt het net door twee botters gesleept. De ankerkuil wordt gebruikt in de zeegaten en riviermonden, waar veel stroom is. Het vaartuig ligt daarbij ten anker ; de kuil wordt door een raam opengehouden en de visch door den stroom in het net gevoerd. De zegen is een lang net, waarmee men de visch insluit. De binnenvisscherij wordt uitgeoefend, o.a. met fuiken, wargarens, dobbers, zethengels, kubben, zegens en keernetten. Verder op het IJselmeer nog met den dwarskuil, kwakkuil, wonderkuil en sleepnetten. De binnenvisscherij levert de gewone zoetwatervisschen en in brak water ook nog bot. Een belangrijke aanwinst voor de binnenvisscherij belooft de snoekbaars te wor- den, die door de Ned. Heide Mij. is uitgezet. Er worden over het algemeen platbodemvaartuigen bij gebruikt, vnl. botters, blazers, schokkers, lemmeraken, hengsten en schouwen. Vele dezer vaartuigen hebben een bun. Visscherij. Vrijwel alle zeevarende natiën hebben thans een belangrijke zeevisscherij. De Denen visschen meest met 1 hun zgn. snurrevaad of zeezegen en ook enkele Ned. en Eng. vaartuigen. Hierbij wordt een veel op een kor gelijkend net door middel van twee ca. twee km lange lijnen met een mechanisch gedreven lier naar het schip gehaald. Het schip ligt daarbij gemeerd aan een verankerde boei. Evenals bij het Vigneron Dahl-patent drijven hier de lijnen de visch voor het net. Als het net binnen is, wordt één lijn op de boei gestoken en stoomt het vaartuig het vischtuig weer uit in een nagenoeg driehoekvormige baan, die bij de boei begint en weer eindigt. De boei staat bovenstrooms. De Noren oefenen de haringvangst veelal uit door de haringscholen in de fjorden in te sluiten met netten en naderhand te vangen, naarmate de behoefte van de markt. Van uit de N.W. kust van Spanje visschen de trawlers in span als bij den wonderkuil. Een enkelen keer wordt dit op de Noordzee ook wel gedaan. Door verschillende natiën, o.a. deN. Amerikaansche en de Fransche, op de New Foundlandsche banken, wordt ook nog de beugvisscherij beoefend. Sedert de uitvinding van het harpoenkanon wordt de walvischvaart zeer intensief uitgeoefend. Vnl. onder de Noorsche vlag en verder ook onder de Engelsche, Japansche, Duitsche en Amerikaansche vlaggen. H. Visser. B) Economisch. De vischvangst is afhankelijk van geographische, maar in het bijzonder van klimatologische voorwaarden. De belangrijkste vischgronden zijn gelegen in de vlakke „shelf’-gebieden, die de kusten van alle continenten als een breede! gordel omzoomen. Van deze kustranden zijn het weer de ondiepe gedeelten („banken”) en de plaatsen, waar warme en koude, zoutrijke en zoutarme watermassa’s zich met elkaar vermengen, welke de beste vischgronden vormen. Het belangrijkste gebied der zeevisscherij is in het N. gedeelte van den Atlantischen Oceaan gelegen, welke bijna 7 /10 van de wereldvangst oplovert. Hiertoe behooren: de kustzee van Gr. Brittannië en lerland, de Noordzee met Doggersbank, de Oostzee, Kattegat en Skagerrak, de Noorsche kust tot aan de Lofoten met uitzondering van de Noorsche Geul en de Witte Zee. Verder zijn van belang de N.W. kust van Noord-Amerika, de zeeën rondom Japan, Nieuw-Zeeland en Tasmanië. De Zuidzee levert nagenoeg 3/10 van de wereldproductie. Een minder belangrijke vangplaats is aan de kust van de Sahara met Marokko en Senegambië gelegen en verder aan de Z.W. Airikaansche kust. Daarnaast bestaan vangplaatsen, die alleen locale beteekenis hebben. Voor den wereldhandel zijn alleen twee vischsoorten van belang, de haring en de kabeljauw. De haring is de belangrijkste visch van de Europeesche (Noordzee vooral) en van de Japansche vischgronden. De sprot is kleiner dan de haring en wordt veel in de Oostzee gevangen. Ansjovis komt uit de warmere streken kuit schieten in de Golf van Biscaye, de Zuiderzee (vroeger) en de Schelde. De kabeljauw is de belangrijkste visch van den wereldhandel. De belangrijkste gebieden liggen in Europa bij de Lofoten en de Vestfjorden, Ijsland, de „Banks”, een ondiep gedeelte ten Z.W. van New Foundland, en de N. Amer. kust. Zoowel de Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Amerikanen, Engelschen als Franschen nemen aan de vangst deel. De kabeljauw wordt gedroogd (op houten stellen) of op rotsen en komt als stok- of klipvisch in den handel, waarbij het zout er eerst wordt afgewasschen. Wordt de visch ingelegd in vaten met zout, dan verkrijgt men zoutevisch. Tot de overige vischsoorten, die in eene betrekkelijk groote hoeveelheid worden gevangen, behooren de schelvisch (Noordzee, Ijsland, Amer. kust), de makreel (Noorwegen en de Atlantische kust van N. Amerika) en verder de heilbot, tong, schol en zalm. De zalm wordt aan de Westkust van Noord-Amerika (Alaska), Canada (Br. Colurabië) en ook in Siberië en Japan gevangen, en in blik gesteriliseerd. In de landen rondom de Middellandsche Zee worden tonijnen (thon blanc) gevangen. De echte tonijn, die veel grooter is, komt voor bij Sicilië, Hawaiï en Californië. Sardines vangt men aan de kusten van Portugal, Spanje, Bretagne en Califomië. Kreeft wordt in vele gebieden thans gekweekt uit eitjes. Japan levert voor den export veel krab in blik. Als riviervisch is de steur in de rivieren van Zuid-Rusland bekend; steurkuit levert caviaar. Andere visschen zijn feitelijk alleen voor locaal gebruik van belang Bijprod u c t e n. Als bijproduct van de v. dient o.a. het vischmeel genoemd, dat als voer voor varkens en gevogelte van beteekenis geworden is. De belangrijkste producenten zijn Amerika, Noorwegen, Engeland en Duitschland. Groote verbruikers zijn: Duitschland, Amerika, Engeland, Nederland en Japan. De mindere kwaliteit is de vischguano. Het walvischmeel komt vooral uit Z. Amerika. Uit het spek van walvischsoorten wordt t raa n gewonnen. Vooral Engeland en Noorwegen houden zich met de walvischvangst en traanbereiding bezig. Duitschland is de voornaamste afnemer. Levertraan wordt vooral uit de levers van kabeljauw bereid. Producenten; New Foundland, Engeland, Ijsland, Schotland en Noorwegen. Noord-Amerika is de grootste afnemer. Vischolie wordt uit geheele visschen gewonnen, zooals haringen, menhaden en sardines, die gestoomd en uitgeperst worden. V i s c h 1 ij m wordt verkregen uit de zwemblaas, huid, koppen en af vallen van bepaalde visschen. Een speciale lijm wordt uit steursoorten gewonnen: isinglass, en gebruikt voor het klaren van wijn, pleisters. Uit vischhuid wordt lijm verkregen, die in de boekbinderij, de schoenmakerij en de photographie (uit prima soorten) wordt gebruikt. Tot de belangrijkste visscher ij landen behooren Engeland, de Ver. Staten, Canada, Noorwegen, Ijsland, Duitschland, Nederland, Frankrijk, Japan, Spanje en Portugal. Deze landen hebben zelf een groot vischverbruik, de export is aan schommelingen onderhevig. Noorwegen en Canada behooren tot de belangrijkste nitvoerlanden. JDe wereldhandel in versche, gezouten, gedroogde en gerookte visch (met inbegrip van schaal- en weekdieren) wordt voor 1929 geschat op 1,8 millioen ton, ter waarde van 550 millioen gld.; in 1934 op 1,4 millioen ton, waarde 200 millioen gld. Die van de verschillende vischconserven van 1929 op 275 millioen gld. en voor 1934 op 110 millioen gld. Vischmarkten. De centrale vischmarkt van Engeland is Billingsgate market in Londen. Verdere markten; Grimsby, Huil en Aberdeen. In Engeland zijn meer dan 4 millioen personen bij de v. en de verwerkingsindustrie betrokken. Noorwegen heeft de exportcentra: Bergen, Trondhjem en Tromsö. Hoofdzetel van de vischconservennijverheid is Stavanger. In Frankrijk staat Boulogne aan de spits, zoowel wat de grootte van de visschersvloot als wat de opbrengst betreft. Van belang zijn nog Fécamp en de Bretonsche havens St. Malo en St. Servan (grande pêche naar New Foundland); in de Middellandsche Zee: Marseille en Cette. Frankrijk voert o.a. veel sardines uit. Portugal eveneens. Italië is ondanks zijn lang kustgebied importeur van visch. Duitschland heeft een eigen ontwikkelde zeevisscherij, maar behoort tot de groote importlanden. Centra van v. zijn er: Weserraünde, Cuxhaven en Bremerhaven. Japan heeft een groote visscherijvloot. Visch is er een volksvoedsel. Uitvoer nagenoeg geheel naar China. Nederland. De voornaamste tak van zeeyisscherij is de drijfnetvisscherij op haring (seizoen Mei-Dec.). De haring wordt aan boord gekaakt en gezouten. Is de vangst groot, zoodat de tijd voor het kaken ontbreekt, dan wordt de haring alleen gezouten, zgn. steur-haring, die in hoofdzaak voor de bereiding van bokking dient. De treil- of trawlvisscherij met sleepnetten vangt vooral schelvisch, schol, tong en tarbot; de beugvisscherij (net door twee schepen gesleept) schelvisch, kabeljauw en ook haring. De zeevisscherij wordt zeer nadeelig beïnvloed door de invoerbelemmeringen van de omringende landen. De totale export, die in 1919 32 millioen gld. bedroeg, waarvan voor 15 millioen naar Duitschland en 5 millioen naar België, was in 1936 gedaald tot 12 millioen gld., waarvan 2,1 millioen naar Duitschland, 3,2 millioen naar België en 2,3 millioen naar Frankrijk. De totale uitvoer naar de hoeveelheid bedroeg in 1936 131 millioen kg, waarvan 63 millioen kg pekel- en steurharing en 7,6 millioen kg versche zeevisch (uitgez. haring). Het verbruik in het binnenland schommelt tusschen de 26 000 en 29 000 ton per jaar. Invoer o.a. van zalm, sardines, ansjovis en kreeften. I "Samenstelling Ned. visscherijvloot (bruto inhoud 1 in m 3): Algemeen Drijfnet-v. Trawl-v. 0 verige v. Jaar Aantal Inbond Aantal Inbond Aantal Inbond, Aantal Inbond 1929 1937 5.108 3.394 349.477 260.303 340 253 116.667 96.197 593 671 134.172 113.146 4.175 2.470 89.638 50.960 Het aantal loggers of sloepen (zeilvaartuigen) is sterk af genomen, daarentegen is het aantal motorschepen sterk toegenomen en het aantal stoomschepen is voor de drijfnetvisscherij vrijwel constant gebleven en voor de trawlvisscherij sterk gedaald. De belangrijkste visscherijhavens zijn IJmuiden met een rijksvischafslag, Vlaardingen, Maassluis, Scheveningen en Katwijk. De kustvisscherij vangt vnl. kustharing (vroeger Zuiderzeeharing), ansjovis, bot, schar, aal, spieiing, garnalen, oesters en mosselen. Beide laatste bijna uitsluitend in de Zeeuwsche stroomen en de Waddenzee; ze worden ten deele door teelt verkregen. Oesterteelt Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W in de omgeving van Tolen; middelpunt oesterhandel lerseke en Bruinisse. Voor de kustplaatsen en eilanden van de Zuiderzee is het verdwijnen van de zeevisscherij als gevolg van de drooglegging een groot verlies. In de binnenvisscherij speelt de Ned. Heidemaatschappij een voorname rol. Zij bezit kweekerijen, gelegen te Vaassen, Arnhem, Velp (Gld.), Valkenswaard en Gulpen (zalm, forel, snoek, baars, zeelt). Op de rivieren is de vangst op trekvisch (zalm, aal of paling) hoofdzaak, daarnaast de vangst op standvisch. Afslagen te Kralingsche Veer, Ammerstol en Hardinxveld. België. De belangrijkste visschersplaatsen zijn Oostende, Zeebrugge, Nieuwpoort en Blankenberge. De totale productie van de Belgische zeevisscherij bedroeg in den normalen tijd (1930): 38 millioen kg, ter waarde van 102,6 millioen frs. Invoer uit Nederland. Uitvoer naar Duitschland, Frankrijk, Nederland en Zwitserland. Snel. Ncd.-Indië. De v. wordt in Ned.-Indië uitgeoefend als zee- en als zoetwater-v. De z e e – v. wordt uitgeoefend met zeer verschillende typen van vaartuigen, met netten, staketsels in zee, fuiken, enz. en zelfs nog met pijl en boog. Steeds worden er allerlei vischsoorten door elkaar gevangen, ofschoon een bepaalde soort wel eens sterk in de meerderheid is. Ook vischt men > tripang, parels, parelmoer en sponsen. De zoetwate r-v. in rivieren en meren levert op Java niet veel op voor den handel, doordat de Javaan elk, ook het kleinste vischje, dat hij vangt, behoudt en doordat het (thans verboden) visschen met toeba, een giftigen wortel, die, in het water geworpen, alle visschen bedwelmt, den vischstand sterk heeft doen achteruitgaan. In de Buitengewesten evenwel, speciaal op de andere Groote Soenda-eilanden, wordt nog veel zoetwatervisch gevangen. Van groot belang is nog de vischkweekerij in vijvers, zoowel in zout als in zoet water. In West-Java wordt veel goudvisch geteeld op de > sawah’s en langs de Noordkust van Java vsch. soorten in zeewater. Deze strandvijvers beslaan een oppervl. van 65 000 ha. Om te voorzien in de groote belioefte aan viscli van de bevolking van Java met zijn bijna 40 millioen inw., die weinig vleesch consumeeren en voor de voorziening in eiwitrijk voedsel op visch zijn aangewezen, is een jaarlijksche aanvoer van meer dan 160 millioen kg visch of vischconserven noodig ter waarde van ong. 30 millioen gld., nog ongerekend de productie van de binnenvisscherij en de vijvers, welke op ongeveer 20 millioen gld. wordt geschat. Er is dan ook een groote import van gedroogde en gezouten visch, trassi en andere vischproducten, in hoofdzaak uit Siam en Celebes. Aantal menschen, in 1930 werkzaam in het visscherijbedrijf: Techniek en methoden laten zeer veel te wenschen over en de onder-afdeeling V. van de afdeeling Landbouw en V. van het Dept. van Economische Zaken stelt zich dan ook vooral de verbetering van deze beide ten doel. De onderzoekingen op het gebied der zeevisscherij worden verricht op het zeevisscherij-station bij Batavia, dat tevens voorlichting verschaft. Met de leiding der werkzaamheden, welke in hoofdzaak zijn opgedragen aan het in Mei 1934 opgerichte Instituut voor de Zeevisscherij is een visscherij-consulent belast, die vakkundigen onder zich heeft voor het toezicht op de proefbedrijven en voor de uitvoering der technische proefnemingen. De kustvaart-ordonnantie (Stbl. 1927 nr. 144) bevat een algemeene regeling betreffende het visschen binnen het zeegebied van Ned.-Indië, welker bepalingen nogal eens overtreden worden door Japansche visschers. De gevangen visch wordt óf versch verkocht óf geconserveerd: gezouten, gedroogd of in zout water gekookt (pindang). Speciale vermelding verdient het visscherijcentrum Bagan si Api-Api op Sumatra, met een bijna uitsluitend Chineesche bevolking, waar meer visch wordt aangebracht dan in IJmuiden. In 1936 werd daar 22 millioen kg zout voor het conserveeren van visch gebruikt. Behalve door voorlichting (proefbedrijven, demonstratievijvers enz.) steunt de regeering de v. door het verkrijgbaar stellen van goedkoop zout, door het zoo noodig besturen en beheeren van en het houden van toezicht op plaatselijke vischveilingen en het beheer van de gemeenschappelijke fondsen ter verzekering tegen beschadiging of verlies van vaartuigen en vischtuig, het leveren van pootvisch (in 1934 1,3 millioen stuks) en via de volkscredietbanken door het verschaffen van werkkapitaal tegen een niet te hooge rente. Ollhof. Lit.: Bulletin statistique des pêches maritimes des pays du Nord de I’Burope (1927 vlg.); J. Dalmulder, Rapport inzake het Noordzeeharingvisscherijbedrijf (1936); Enquête sur la pêche maritime en Belgique (3 dln. 1909); Jaarcijfers over de Visscherij gedurende het jaar 1921-1937; J. F. Jenkins, The herring and the herringfisheries (1927); id., The sea fisheries (1922); P. N. van Kampen, Visscherij en Vischteelt in Ned. Indië (in de serie: Onze Koloniale Dierenteelt, II1922); H. Kyle, Die Statistik der Seefischerei Nordeuropas (in: Handbuch Seefischerei, dl. 10); Lübbert en Ehrenbaum, Handbuch der Seefischerei Nordeuropas (10 dln. 1928); 11. C. Redeke, De Noordzeevischerij (1935); A. Schippers, De standplaatsfactoren der groote haringvisscherij (1929); J. J. Tesch en J. de Veen, Die niederlandische Seefischerei (in: Handbuch Seefischerei, dl. 2); L. Verbrugghe,_ Die belgische Seefischerei (in: Handbuch Seefischerei, dl. 3); Verslag over de Visscherij gedurende het jaar 1922 en volgende. C) Recht. Internationale conventies, 1° inzake den vischstand. Om den vischstand te beschermen werd een internationale visscherij-onderzoekingsdienst ingesteld. Nederland en België nemen hieraan deel. De hiermede in verband staande werkzaamheden worden verricht: in Nederland door het Rijksinsti- Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder W Inheemschen Chineezen Vreemde Oosterlingen Totaal Totaal Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Java en Madoera 110.936 20.687 224 4 28 4 111.188 20.595 131.783 Buitengewesten 122.181 4.146 9.454 129 452 39 132.087 4.314 136.401 Totaal 233.117 24.733 9.678 133 480 43 243.276 24.909 268.184 tuut voor Biologisch Visscherijonderzoek en het Rijksinstituut voor Chemisch Microbiologisch en Hydrografisch visscherij-onderzoek, in België door den bij de Zeevaartpolitie ondergebraohten Dienst voor Zeevisscherij en door het Zeewetenschappelijk Instituut te Oostende. Conventies ter bescherming van den vischstand, waartoe Nederland is toegetreden; 1° Het zgn. Zalmtractaat, goedgekeurd bij de wet van 14 April 1886 (Stbl. nr. 60) tot regeling van den zalmvisscherij in het stroomgebied van den Rijn. 2° Het 23 Maart 1937 te Londen gesloten verdrag nopens het vaststellen van een minimum-maaswijdte van vischnetten en van minimnm-maten, toe te laten bij het aanvoeren van sommige vischsoorten. België is ook toegetreden tot laatstgenoemd verdrag. In Nederland, zoowel als in België zal het waarschijnlijk in 1938 tot wet worden verheven. Sommige bepalingen, die rekening houden met het verdrag, zijn reeds ingevoerd. Verder bestaat er tusschen de Skandinavische landen en Denemarken een overeenkomst ter bescherming van de schol in het Skagerrak en het Kattegat. In Juni 1938 kwam tot stand het Walvischverdrag ter bescherming van den walvischstand. Toegetreden zijn Groot-Brittannië en Dominions, Noorwegen, Vereenigde Staten van Amerika, Argentinië. H. Visser. 2° Inzake politietoezicht op de Noordzee-visscherij. Dittoezicht steunt op twee internat, verdragen, gesloten in het einde der vorige eeuw tusschen de oeverstaten, uitgezonderdZwedenenNoorwegen en omvat de Noordzee tusschen Dover—Galais en den breedtegraad van 61°N., dat is van de Noordpunt der Shetland-eilanden recht Oostelijk naar de Noorsche kust. Het eerste verdrag (het verdrag van ’s Gravenhage van 6 Mei 1882) behandelt de politie tegenover de vissohers van alle contracteerende partijen; het tweede het tegengaan van de misbruiken voortvloeiende uit den verkoop van sterken drank. Het eerste verdrag bestrijdt visch- en tuigroof, tuigbeschadiging, vechterij e.d., het tweede verdrag (van 16 Nov. 1887, door Frankrijk niet geratificeerd) verkoop of ruil van visch en tuig tegen sterken drank. Het toezicht is internationaal en wordt uitgeoefend door politiekruisers der oeverstaten, dat zijn speciaal hiervoor aangewezen oorlogsschepen en voorzoover België betreft, staatsschepen. De schepen zijn kenbaar aan een blauw en geel geblokten wimpel; zij hebben bepaalde voorrechten t.o.v. binnenloopen van vreemde havens. De politioneele taak wordt internationaal uitgeoefend t.o.v. de visschers; de scheepsbewegingen worden nationaal geregeld en zijn niet internationaal gecoördineerd. Door de langdurige werking komt politioneel optreden sporadisch voor. De enkele aanwezigheid bij de vissohersvloten werkt reeds voldoende repressief; intrekking zou echter spoedig tot terugval leiden. Niet geregeld is de verhouding van de later ontstane Deensohe Snurrevaad(seine)- visscherij t.o.v. de overige wijzen van visschen. De Ned. politiekruisers Nautilus en Jan van Brakel geven op de visohgronden veel medische, werktuigkundige en radiotechnische hulp en verzenden dagelijks een praairapport, inhoudende vischterrein, gepraaide schepen en hun vangsten, welk rapport in de Staatscourant wordt opgenomen. Visscherijwot. De visscherij is in Nederland geregeld bij de wet van 6 October 1908 (zie den tekst in K.B. 5 Oct. 1931, Stbl. 410). De wet maakt onderscheid tusschen zeevisscherij, kustvisscherij en binnenvissoherij. De z e e v i s s c h e r ij is vrij, behoudens de verplichting van het doen van aangiften bij waterschout, commissaris van politie of burgemeester. Zij is voorts onderworpen aan het verdrag tot regeling van de politie der v. in de Noordzee, buiten de territoriale wateren (zie K.B. 20 Maart 1884, Stbl. 40; zie boven). Voor de kustvisscherij is een consent noodig. Voor debinnenvisscherij moet men een akte hebben, behoudens voor het visschen met één hengel. Het is verboden te vissohen in water, waarvan een ander rechthebbende op het vischrecht is, zonder diens vergunning. Vischrecht kan niet meer van den eigendom van het water afgescheiden. Oude heerlijke vischrechten kunnen steeds worden afgekocht. Er bestaat een College van de visscherijen en een Raad voor de Visscherij, belast met het geven van voorlichting aan de Regeering, de raad speciaal voor wat betreft de belangen der visschers. Het toezicht op de uitvoering der v.-wet is opgedragen aan de visscherij-inspectie. Strwycken. In B e 1 g i ë bestaat geen algemeene wet op de v. Wel zijn er een reeks wetten en besluiten, die deze aangelegenheid regelen. De voornaamste zijn: 1° voor de riviervisseherij of binnenvisscherij, welke afhankelijk is van het Beheer van waters en bosschen: de wet van 19 Jan. 1883 gewijzigd door de wet van 5 Juli 1889, en het K.B. van uitvoering van 31 Mei 1913. 2° Voor de zee- en knstvisscherij: behalve het disciplinair en strafwetboek voor de koopvaardijvloot en de zeevisscherij van 5 Juni 1928 en verschillende internationale conventies, waaronder de conventie van Den Haag van 6 Mei 1882 op de politie der zeevisscherij in de Noordzee buiten de territoriale wateren (zie boven), zijn te citeeren de wet van 19 Aug. 1891 op de v. in de territoriale wateren en het K.B. van uitvoering van 5 Sept. 1892. De overtredingen kunnen vastgesteld worden o.m. door de officieren van de gerechtelijke politie, de waterschouten en hun agenten, de gecommissionneerde zeekapiteins, de commandanten van staatsschepen, de beambten van het tolbeheer, en van het beheer van bruggen en wegen. De dienst der zeevisscherij behoort in België tot het Beheer der Marine (ministerie van Vervoer). Hij is o.m. belast met al wat betrekking heeft op het onderwijs; de wetgeving; de internationale conventies; de maatschappelijke voorzorg en verzekeringen inzake zeevisscherij. Tevens houdt hij zich bezig met wetenschappelijke onderzoeken op hetzelfde gebied. Bij het Ministerie van Vervoer is als consultatief lichaam de Hoogere Raad der Zeev iss c h e r ij gehecht. Deze heeft tot bevoegdheid advies uit te brengen in alle vraagstukken, die betrekking hebben op de zeevisscherij en op de handelstakken, die er mee in verband staan. L i t.: Almanaoh Eoyal (1937). Rondou. D) Sport. De visscherij-sport beperkt zich tot h e ngelen; de hengelstok is aan het eindpunt voorzien van glijringen, topoogen of haspels, waardoor het snoer glijdt: een lijn van Japansche zijde, tortue of Silk Cast, aan het einde waarvan het aas is bevestigd aan een hoek, haak, of angel. Aas en snoer wisselen af naar gelang van de visch, waarnaar men hengelt. Voor het visschen in draaistroomen gebruikt men de paternoster, d.i. een snoer met zinktuig (meestal theelood). Hengelen naar paling of aal heet peuren, en geschiedt Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W met een peur of poer, d.i. een bos wormen, aan draden geregen, kop in staart uit, verbonden aan een sterk snoer en vlak boven dezen bosnvormen een verschuifbaar lood. Een Ned. organisatie voor deze sport is het Centraal Nederlandsch Hengelaars Verbond (C.N.H.V.) te Den Haag. L i t.: C. Misset, Hengelen in de practijk (z. j.). De Grood. Visscherij wet, > Visscherij (sub C, Recht). Vissenaken, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 E 3), ten N. van Tienen; ca. 1150 inw. (Kath.); opp. 860 ha; landbouw. Visser, l°Johannes Theodoor de, Ned. theoloog en staatsman. * 9 Febr. 1857 te Utrecht, f 14 April 1932 te Den Haag. Aanvankelijk studeerde hij rechten en daarna theologie, waarin hijpromoveerde(MeilBBo). Vervolgens was hij als Ned. Hervormde predikant werkzaam tot 1909 te Leusden, Almelo, Rotterdam, Amsterdam. De schoolkwestie bracht hem in het staatkundig leven, waarin bijeen der voornaamste leiders van de Christelijk-historischen was. In 1896 nam hij actief deel aan de oprichting van den Christelijk-historischen kiezersbond en werd de eerste voorzitter van de Christelijk-historische Unie (1908). In 1897 kreeg V. zitting in de Tweede Kamer. Ook in het sociale leven heeft hij zich bewogen, zoo zelfs, dat de theologische studie op den achtergrond kwam. Zoo stichtte hij in 1898 den Christelijk-Nationalen Werkmansbond en trad op als leider van het orgaan „De Voorzorg”. In het eerste en tweede ministerie-Ruijs de Beerenbrouck (1918-’22, 1922-’25) stond V. aan het hoofd van het departement van Onderwijs en Wetenschappen. Als minister bracht hij in de bekende lageronderwijswet van 1920 het pacificatie-beginsel der grondwetsherziening van 1917 tot werkelijkheid door de financieele gelijkstelling van het openbaar en bijzonder lager onderwijs. In de groote ministerieele crisis 1925-’26, na de breide van de coalitie en den val van het eerste ministerie-Colijn, werd V. tweemaal belast met de vorming van een kabinet, eerst van een rechts parlementair, dan van een extra-parlementair ministerie, doch hij zag beide malen zijn pogingen mislukken. Van 1925 tot ’29 heeft V. nog zitting gehad in de Tweede Kamer, daarna trok hij zich terug uit het staatkundig leven. V. was een man van breede kennis en een gevierd redenaar. In het ambtelijk en maatschappelijk leven bekleedde hij een groot aantal belangrijke functies, o.a. die van voorzitter van den Radioraad, van de Radio-omroepcontrólecommissie, van de Vereeniging voor Christelijk volksonderwijs. Werken: V. heeft veel gepubliceerd, o.a. De daemonologie van het Oude Testament (diss., 1880); Hosea, de man des geestes (1886); Hebreeuwsche archeologie (1893); Onze Plichten (1894-’97); Kerk en Staat (z.i. = 1926-’27). Verberne. 2° Philips Christiaan, Ned. Alpinist en ontdekkingsreiziger. * 8 Mei 1882 te Schiedam. Na verschillende toppen van de Alpen en den Kaukasus bestegen te hebben, ondernam V. 0.a., begeleid door zijn vrouw, verschillende tochten in het Karakorum-gebied, welke een zeer groote waarde hebben voor de cartographische, hydrographische en biologische kennis van deze streken. V. was langen tijd generaal-consul voor Nederland te Calcutta en is thans gezant te Angora. Werken; Boven en beneden de sneeuwgrens (1910); Op en om den Mont-Blane (1918); Naar Himalaya en Karakorum (1923); Naar onbekend Midden-Azië (1926); Door de Bergwoestijnen van Azië, Karakorum, Aghil en Kuen-Lun-gebergte (1931); Langs de Noordelijke flanken van de Karakorum (1936). Zijn vrouw Johanna Visser-Hoofdt schreef: Among the Karakorum Glaciers in 1925 (1926). Vtssev 3° T j i p k e, Friesch beeldhouwer. * 12 Dec. 1876 te Workum (Fr.). Volgde de teekenlessen op de normaalschool te Amsterdam en den avondcursus in het boetseeren aan de industrieschool. Teekende naakt op de Amsterdarasche Academie. Hij werd beeldhouwer en onderscheidde zich vooral door een vrij strenge styleering der vormen. Bouwbeeldhouwwerk en kleine beelden (vogels) in ivoor. Maakte ook een aantal houtsneden. Engelman. Vissering, 1° Gera r d, econoom. * 1 Maart 1866 te Leiden, f 18 Dec. 1937 te Bloemendaal. Na zijn promotie op het proefschrift „Personentarieven van spoorwegen. Stelsels en critiek” vestigde V. zich in 1891 als advocaat en procureur te Amsterdam, waar hij in 1895 secretaris der Ver. voor den Effectenhandel werd. In 1897 volgde zijn benoeming tot lid der directie van de Kasvereeniging te Amsterdam, in 1900 tot directeiur der Amsterdamsche Bank, in 1906 tot president van De Javasche Bank te Batavia, in welke functie hij zich verdienstelijk maakte o.a. door de muntzuivering. In 1911 ontving V. de zeer eervolle opdracht van de Chineesche regeering om als haar adviseur voor munt- en bankzaken op te treden. Zijn in 1913-’l4 verschenen werk On Chinese currency was een der vruchten van deze werkzaamheid. In 1912 volgde zijn benoeming tot president van de Ned. Bank, welke functie hij bekleed heeft tot 1932. Ook buiten het gebied zijner ambtelijke, bezigheden heeft V. zich groote verdiensten verworven. Zoo nam hij het initiatief tot bijeenkomsten van vooraanstaande financiers en economen uit binnen- en buitenland tot vertrouwelijke bespreking van de middelen, die konden leiden tot het economisch herstel van Europa. Deze bijeenkomsten hebben geleid tot het Memorandum van 15 Jan. 1920, dat den stoot gaf tot verschillende economische en financieele conferenties in de jaren 1920-’22 (o.a. te Brussel en Genua). In laatstgenoemd jaar werd V. benoemd tot voorzitter der internationale conferentie van deskundigen, welke op verzoek der Duitsche regeering te Berlijn bijeenkwam. Zoo was V. ook voorzitter van de Staatscommissie voor het muntwezen, in 1921 door de Ned. regeering ingesteld, en maakte hij in 1924 een reis naar Z. Afrika om de Z. Afrikaansche regeering van advies te dienen in zake het herstel van den gouden standaard. En zoo werd hij ten slotte in 1931 opgenomen als lid in den Raad van Beheer der Bank voor internationale Betalingen, in welke functie hij in 1932 door mr. L. J. A. > Trip vervangen werd. Verdere werken: 0.a.: De economische beteekenis van de afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W J. Th. de Visser. (samen met H. C. v. d. Houven v. Oordt, 1898); Muntwezen en circulatiebanken in Ned.-Indië; Problèmes internationaux économiques et financiers (1920). n ■ J A % OQ Tl ITI 1 2° Sim o n, staatsman en economist. * 23 Juni 1818 te Amsterdam, f 21 Aug. 1888 te Ellecom. Volgde in 1850 Thorbecke als hoogleeraar te Leiden op. Nam het initiatief tot de oprichting der Vereeniging voor de statistiek in Nederland. Van 1879 tot 1881 minister van Financiën. Voorn, werken: Het wisselrecht der 19e eeuw (1850); Handboek van praetische staathuishoudkunde (2 dln. 41878); Herinneringen (3 dln. 1863-’72); Handleiding tot het statistisch onderzoek (1875). Lit.; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (X). Vissoul, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten N.W. van Hoei; opp. 320 ha, 210 inw.; landbouw, veeteelt; oudheidkundige vondsten; eertijds afhankelijk van Wanze. Vistrica, > Vistritza. Vistritza (Vistrica), in Oudheid: Hal i a lemen, rivier in Griekenland (XII 384 C/D 2), ca. 250 km lang, mondt uit in de Golf van Saloniki. Visum. Sommige landen eischen, dat vreemdelingen, die dit land willen bezoeken, hun paspoorten door den gevolmachtigde van dat land in hun woonplaats laten waarmerken, d.i. van een visum voor dat land laten voorzien. laten vuuiiicu. Visvliet, dorp in de Gron. gem. > Grijpskerk (XII 448 A/B 2-3). Vita (Lat.) = leven. Voor V. in de beteekenis van levensbeschrijving, zie > Biographie; Hagiographie; Patrologie. Vitaceae, > Wijnstokachtigen. Vitali, Giovanni Ba 11 ist a, eender belangrijkste componisten voor de ontwikkeling van de sonate. * Ca. 1644 te Cremona, f 12 Oct. 1692 te Modena. Leerling van Cazzati. Vice-kapelmeester van den hertog van Modena. Werken: vele sonates, correnti balletti voor meerdere instrumenten. Lit.: vgl. Riemann, Altc Kammermusik; Torchi, Arte mus. in Ital. (VII). Piscaer. "Vitaliamis, Heilige, paus (657-672). V. was in den strijd om het > Monotheletisme een veel zwakker figuur dan Martinus I. Hij ontving keizer Constans II in 663 op de meest eervolle wijze, ofschoon deze toch den > ïypus had uitgevaardigd, die op het Concilie van Lateranen, 649, was veroordeeld en zeer scherp was opgetreden tegen paus Martinus. Constans toonde zich geenszins dankbaar; hij heeft den aartsbisschop van Ravenna onafhankelijk verklaard van Rome, wat echter niet lang geduurd heeft. V. heeft zich verdienstelijk gemaakt voor de Angelsaksische Kerk door den geleerden Griek Theodorus van Tarsus tot aartsbisschop van Canterbury te benoemen. Lit.; Seppelt, Die Kirche im Frühmittelalter (1934, 65 ylg.). Franses. Vitaliebroeders of Victaliebroeders, > Likedeelers. Vitalis, > Felicitas (Heilige). Vitalisme, 1° (biologisch-wijsgeerig). Onder v. (/ Lat. vita = leven) verstaat men de leer, die staande houdt, dat het levend wezen iets specifiek-eigens bezit boven de dingen van de levenlooze natuur. In tegenstelling met het > mechanisme zou overeenkomstig de vitalistische leer het organisch leven niet volledig verklaard en begrepen kunnen worden met behulp slechts van de eigenschappen van de levenlooze stof. Niet alle vitalisten komen overeen in het aangeven van het levenseigene element. Volgens Aris- toteles en de Thomistische wijsbegeerte behoort het leven tot een naar wezen hoogere zelfstandige zijnswijze dan die, waaraan de dingen van de levenlooze natuur deel hebben. Het levenseigene element ligt naar dit inzicht in den hoogeren levensvorm, die de eerste stof van het levende verwerkelijkt of actueert (■> Stofen-vormleer). Vele Thomisten kennen voorts aan het plantaardig levend wezen (den laagsten levensvorm) drie levenseigene vermogens toe: het voedings-, groeien voortplantingsvermogen. Deze vermogens zouden zich bij het ontplooien van hun werkzaamheid bedienen van de lagere, schei- en natuurkundige qualiteiten, die men bij het levende aantreft. Omtrent de werkwijze van deze levenseigene vermogens en hun verhouding tot de schei- en natuurkundige qualiteiten bestaat onder de nieuwere Thomisten verschil in opvatting. Het Aristotelisch-Thomistisch v. bleef eeuwen lang de algemeen gevolgde zienswijze. In de 17e en 18e eeuw won onder invloed van de mechanistische denkwijze de machinetheorie van het leven meer en meer veld. Men ging het levend wezen beschouwen als een verzameling, een aggregaat of systeem van meerdere zelfstandige bouwsteenen. Wie vitalist was, plaatste dan veelal naast de physische en chemische krachten bepaalde hoogere, levenseigene krachten. Deze laatste moesten dienen tot verklaring van datgene, wat men bij het levende niet met behulp van schei- en natuurkunde kon verklaren. Nadat de wetenschap omtrent het midden van de vorige eeuw elk v. voorgoed had dood gewaand, ontstond omstreeks 1890 onder invloed vooral van H. Driesch en Reinke het zgn. neo-vitalisme. Op grond vooral van zekere regeneratieverschijnselen eischte men ter verklaring van het plantaardig leven bepaalde doelgerichte of doelstrevende factoren. Dit nieuwer inzicht wist zich te handhaven, werd op verschillende punten gewijzigd en thans zijn er vele biologen, die onder invloed tevens van de nieuwere totaliteitsgedaohte (> Totaliteitstheorieën) het levend wezen beschouwen als iets, dat meer en anders is dan de levenlooze bouwsteenen, met behulp waarvan het eens werd opgetrokken. Wat de redenen aangaat, welke de vitalisten aanhalen tot bevestiging van hun leer, ook hier bestaat geen overeenstemming. De Aristotelisoh-Thomistische wijsbegeerte ziet in de gewone verrichtingen van voeding, wasdom en voortplanting even zooveel „zelfwerkzaamheid”, die nergens in het rijk van het levenlooze worden aangetroffen. Latere vitalisten gronden hun zienswijze op bepaalde experimenteel waargenomen verschijnselen, welke onmogelijk kunnen verklaard worden met behulp slechts van physische en chemische wetten. Thans wijzen velen weer op het zelfwerkzame element, dat men bij de levensverschijnselen zoo duidelijk aantreft. JL i t.: Th. v. d. Bom, Philosophie van het Leven (1932, waar verdere lit. wordt Th.v.d.Bom. 2° In de nieuwere Ned. letterkunde raakte dit woord in gebruik ter aanduiding van de streving der zgn. onafhankelijke jongeren om in hun dichtkunst ■ het leven zelf te verheerlijken en te belijden, niet eenig * bereikbaar levensdoel. In het bijzonder de dichter > : Marsman verdedigde deze houding. Zijn stelling hierom■ trent formuleerde hij in de woorden: „een sterk leven ) rechtvaardigt zichzelf”. Het vitalisme bleek echter als ■ aesthetische theorie niet houdbaar. 1n1933 schreef Marsi man een opstel: De dood van het vitalisme. Asselhergs. L i t.: H. Marsman, Verzameld Werk (III); Anton van ) Duinkerken, Katholiek verzet; J. van Heueten S.J., De dood van het vitalisme (in: Boekenschouw, Febr. 1933). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vitaminen zijn stoffen, die, naast koolhydraten, vetten, eiwitten en zouten, noodzakelijk zijn in onze voeding. Bij het ontbreken van een v. ontstaan zeer bepaalde ziekteverschijnselen; slechts minimale hoeveelheden zijn noodig om die ziekten te voorkomen. De kennis der v. dateert eerst van de laatste 26 jaren. Maar, terwijl een tiental jaren geleden de v. nog vrij mysterieuze stoffen waren, is men er thans in geslaagd verschillende v. zuiver te bereiden. De v. zijn chemisch niet aan elkaar verwant. Zij zijn echter om hun overeenkomstig belang voor de voeding tot één groep vereenigd; in die groep worden de verschillende soorten door het bijvoegen van een letter onderscheiden. Het meest onderzocht zijn het vitamine A, B, C en D. Gebrek aan vitamine-A heeft een nadeeligen invloed op het geheele organisme en kan oogziekte, aandoening van de ademhalingsorganen, van de huid enz. ten gevolge hebben. Vitamine-A komt voor in versche groenten, bijv. sla, spinazie, worteltjes. Vitamine-B , het anti-berri-berri-vitamine, is het vitamine uit het zilvervlies van de rijst. Het komt veel in gist voor; in volkorenbrood en tarwebrood is het belangrijk meer aanwezig dan in witbrood. Vitamine-C is het antiscorbutische vitamine. Vooral sinaasappelen en citroenen hebben een hoog gehalte. Nadat vitamine-C zuiver was bereid, heeft het zich bij zeer verschillende ziekten als geneesmiddel doen kennen. Vitamine-D is het antirachitische vitamine. Dit is het eenige vitamine dat in onze gewone gemengde voeding niet voldoende voorkomt. Hiertegenover staat, dat het vitaraine-D ook in het lichaam gevonden kan worden, nl. in de Peripherie van de huid door bestraling met ultraviolet licht. Zonlicht, dat veel ultraviolette stralen bevat, heeft dus een genezende werking op rachitis. Ook bevat levertraan zeer veel vitamine-D. Tegenwoordig worden vele vitaminepreparaten in den handel gebracht. Ook het toevoegen van v. aan levensmiddelen bijv. aan margarine is een bewerking, die in de industrie toepassing vindt. L i t.: Stepp, Kühnau en Schröder, Die Vitamine und ihre klinische Anwendung (21937). Bosch. Vitaphone, de eerste vorm voor een geluidsfilmprojectie, sinds lang door betere vervangen. De v. produceerde het geluid op gramophoonplaten, die de beeldprojectie begeleidden. Vgl. Geluidsfilm. Vitascopc, oorspronkelijke benaming voor de bioscoop en de filmprojectie. Vitellius, Aulus, Rom. keizer (69 n. Chr.). * 15 n. Chr., f 20 Dec. 69 te Rome. V. was onder keizer Galba aanvoerder van de legioenen aan den Benedenrijn- Op 2 Jan. 69 riepen de troepen aldaar hem tot keizer uit; 15 Jan. werd in Rome Galba gedood en Otho tot keizer uitgeroepen. V. overwon de troepen van Otho bij Cremona en werd daarna (19 April) ook door den senaat erkend. Doch toen de legioenen in het Oosten Vespasianus tot keizer uitriepen, naar Italië trokken, de troepen van V. bij Cremona versloegen en Rome stormenderhand innamen, vond V. in een straatgevecht den dood. Zr. Agnes. Viterbo, 1° provincie in het landschap Latium in Italië (XIV 320 C/D 3); opp. 3 646 km2; ca. 230 000 inw. De prov. is bergachtig en bevat de kratermeren Lago di Bolsena en Lago di Vico. De kust is moerassig. 2 Hoofdstad van I°. Ligt 330 m boven zee. (’a. 37 000 inw. Bisschopszetel. Vele middeleeuwsche muren, torens, paleizen en kerken. Bekend zijn de mooie fontein, het Palazzo papale en de Dom. In de nabijheid Etruskische ruïnen (Ferento), de bedevaartskerk Santa Maria della Quercia en de warme baden Bagnaia. Heere. ' itet. Ludo v i c, Fransch romantisch dichter en kunstcriticus. * 18 Oct. 1802 te Parijs, f 6 Juni 1873 aldaar. De drama ’s van V., bij voorkeur met historische stof, behooren tot het leestooneel. Voorn, werken; Les barricades (1826); Les Etats de Blois (1827); La mort de Henri 111 (1829); (cyclus; La Ligue, 1844 vlg.); Bustache Lesueur (1843); Fragment et Mélanges (1846); Les Etats d’Orléans (1849); Le Louvre (1853); Bssais historiques et littéraires (1862); Etudes sur I’histoire de I’art (1864); Lettres sur le siège de Paris (1871); Etudes philosophiques et littéraires (1874). Lit.: Guizot, Vie de L. V. (1874); M. Trotain, Les scènes historiques (1923); Mérimée, Lettres a M. V. (1934). BaUr. Viti-eilandcn, andere spelling voor » Fidjieilanden. koning van de Oostgoten in Italië in f 542. Hij was gehuwd met de kleindochter van > Theoderik den Grooten en verdedigde zijn rijk met kracht tegen de Byzantijnen onder > Belisarius. V. werd echter overwonnen en als gevangene naar Konstantinopel gevoerd (639), waar hij nochtans met eere werd behandeld. V ililicjo (genees k.) noemt men verworven, vlekachtig optredend pigmentverlies. Vooral door het optreden van v. op de onbedekte huidgedeelten (handen, hals, gezicht) ontstaat een zeer ontsierende en voor de patiënten zeer onaangename, overigens zonder eenige nadeelige gevolgen blijvende afwijking. Vooral in den zomer zal v. door de sterkere pigmenteering der omgevende huid meer opvallen. De oorzaak van v. is onbekend en de therapie ondankbaar. Soms wordt resultaat bereikt door het inpenseelen der vlekken met aetherische oliën, gevolgd door zon- of hoogtezonbestraling. In storende gevallen wordt een geneesmiddel verstrekt, dat de gedepigmenteerde huid een meer normale huidkleur geeft. E. Hermans. Vilis, > Wijnstok. Vitoria, hoofdstad van de Spaansche provincie Alava (XXI 752 BI) met ca. 40 000 inw. V. is gelegen aan de spoorlijn Madrid—lrun. Het is bisschopszetel en heeft vele bezienswaardigheden, o.a. kathedraal (14e eeuw), paleis en raadhuis. Uitvoer van lederwaren, papier, zeep, wijn, aardewerk, meubels. Vitoria, Franciscus de, Dominicaan, theologant, rechtsphüosoof. * Ca. 1483 te Vitoria, t 1546 te Salamanca. Was in 1523 prof. in de theologie te Valladolid en sedert 1526 in Salamanca. Hij bevorderde de opleving der theologie in Spanje en is de grondlegger der moderne volkenrechtswetenschap. Door HugO de Groot eerst op den achtergrond gekomen, worden nu zijn beteekenis en invloed steeds meer erkend. Zijn geschriften kenmerken zich door diepe gedachten, zijn stijl is humanistisch. Lamhermond. Werken: L. Getino, Relecciones teológicas del maestro Fr. F. de V. (I-111 1933-’35); Comentarios a la secunda secundae (I-V 1932-’35); Koloniale Problemen, Relectio de Indis van P. Franc, de Vitoria (1932). Lit.: A. Getino, El maestro Fr. F. de V. (21930); J. Scott, The Spanish origin ol international Law. I, Francisco de Vitoria and his Law of nations (1934); A. Dempf, Christliche Staatsphilosophie in Spanien (1937). Vitos(ja), 4- Witosja. Vi Irain of v i t r 1 e t noemt men de sterk glanzende laagjes in steenkool, waarin men microscopisch geen celstructuur bespeurt. Echter na etsen met chroomzuur-zwavelzuur komt een celstructuur te voor- \\ at niet onder V . . . . to vinden is, zoeke men onder W XXIII. 17 schijn, die overeenkomt met de structuur van hout of bast. Het aschgehalte is zeer laag en wel ca. 1%. Vitringa, Anne Johannes, Ned. letterkundige. * 1827 te Harderwijk, f 1901 te Den Haag. Schreef onder pseud. Jan Holland, later ook onder pseud. Jochem van Ondere. Vitriool, > Zwavelzuur. Vitrival, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 82-3), ten Z.W. van Namen; ca. 900 inw. (vnl. Kath.); opp. 9fi6 ha; landbouw. Vitrofier, > Kwartsporfier. Vitruvius Poliio, Romeinsch architect. Wi] bezitten als een unicum het boekwerk, dat hij omtrent 25 v. Chr. aan Augustus opdroeg, „De architeotura”, en dat ons inlicht over stedebouw, tempelbouw, huizenbouw, waterleidingen, baden, klokken en verdere machinerieën. Vitry, 1° J a c., > Jacob van Vitry. 2° P h i 1 i p p e (P h i 1 i p p u s de V i tr i ac o), muziekgeleerde, componist. * Ca. 1290 te Vitry in de Champagne, f 1361, als bisschop van Meaux. V. heeft de ingewikkelde notatie van de Ital. meesters der 14e eeuw vereenvoudigd en den grondslag gelegd voor een notatie, die in volgende eeuwen in gebruik bleef. Slechts één 3-st. motet is van hem bekend. Piscaer. L i t.: A. Machabey (in: La Revue musicale, 1928). Vitita, Emi 1 e, Fransch dichter van Franciscaansch-religieuze poëzie. * 13 Mei 1866 te Lyon. Voorn, werken: Farandole de Pierrots (1896); t. Tavers un vitrail (1902); Le lac des pleurs (1926); La promoiade Franciscaine (1927); Le mui (1929); Le rythme universel (1932); La chevauchée de Jeanne (1935). Vittae, oliestriemen, met olie gevulde gangen in den vruchtwand der schermbloemigen, bijv. bij anijs, venkel. Vitten, naam van de nederzettingen der Hanzesteden op de Zuidkust van Zweden op Schonen, vooral ten behoeve van de haringvangst. Vlttoria, l°Francisousde, > Vitoria. 2° Tom a s L. da, > Victoria. Vittorio Vencto, gem. in de N. Ital. prov. Treviso. Ca. 25 000 inw. Bisschopszetel. Benige oude kerken. _ Van'24 Oct. tot 3 Nov. 1918 werd bij V. V. een slag geleverd: de Italianen, onder bevel van generaal Diaz, dwongen het Oostenrijksche leger, onder generaal von Arz, tot overgave; daarna, op 4 Nov., werd de wapenstilstand van Villa Giusti onderteekend. Vitus, Modestus en Crescentia, Heiligen, martelaren. f 303 of 304 onder Diocletianus. Volgens de legende was de H. Vitus de zoon van een Siciliaansch edelman, op jeugdigen leeftijd om zijn geloof door zijn vader aangeklaagd en gefolterd, waarna hij met zijn voedster Crescentia en dezer echtgenoot Modestus zou zijn gevlucht en in Lucanië in de golf van Salerno landde. Hier opnieuw gegrepen, zou hij met zijn beide gezellen na vele folteringen den marteldood hebben ondergaan. Relieken van den H. V. werden later overgebracht naar de abdij St. Denis bij Parijs, vandaar naar de abdij Corvey in Westfalen, vanwaar de vereering ook over Duitschland en de Nederlanden verspreid werd. Zoo werd St. V. patroon van Leeuwarden, waarover de abdij Corvey het patronaatsrecht bezat. Westfalen telt meer dan 20 Vituskerken. De groote vereering deed hem ook teilen tot de 14 > Noodhelpers. Feestdag 15 Juni. In het bijzonder werd hij aangeroepen tegen brand en bliksemgevaar, omdat hij volgens de legende in een ketel met gloeiende teer geworpen, ongedeerd bleef. Vandaar dat hij gewoonlijk wordt afgebeeld in een ketel met vlammen staande, althans in of op vlammen. Dit is wellicht weder aanleiding geworden hem aan te roepen bij een ziekte, waarbij de zieke als op kolen danst, gewoonlijk Vitusdans of Sint-Veitsdans, ook St. Jansdans genoemd. Zie hiervoor het artikel Chorea. ' Brandsma. In de iconographie wordt St. Vitus als jongeling voorgesteld. Oudste afbeelding in San Clemente te Rome (9e eeuw; zie de pl. t/o kol. 128 in dl. XIII); zeer dikwijls is zijn figuur in de kunst, met legenden omweven, weergegeven, o.a. door M. Wohlgemut, A. Altdorfer e.a. °L i t.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (1926, 588-586). V■ Gerlachus. Vitusdans, > Chorea. Vitzuau, dorp aan het Vierwoudstedenmeer, in het Zwitsersche kanton Luzern (zie krt. > Zwitserland, D 2-3), 440 ra boven zee. Door een tandradbaan met den Rigi verbonden. Ca. 1 050 inw. (Kath.). V. heeft zeer veel vreemdelingenverkeer. Vivace (Ital.), muziekterm, tempo- en karakteraanduiding voor levendig. Vivaldi, Antonio, violist en componist. * Ca. 1680 te Venetië, f 1743 aldaar. Belangrijk voor de ontwikkeling van het solo-vioolconcert. V. was o.a. violist aan de San Marco en werkte 1707-’l3 bij den hertog van Hessen te Mantua. V. was priester. Zijn concerten zijn driedeelig; de vorm van het eerste deel moet aan V. worden toegeschreven, nl. tutti, onderbroken door soli, die modulatie bewerken. Werken: sonates, concerten, instrumentale composities, opera’s. Lit.: A. Schering, Gesch. des Instrumental. Konzerts (1905). Piscacr. Vivanti, A n n i e, Ital. romanschrijfster. * löbö te Londen uit het huwelijk van een verbannen patriot en een Duitsche. Zij werd voor zang opgeleid, huwde den lerschen patriot John Chartres, trad op als zangeres, reisde veel en schreef verzen, novellen en romans. Haar stijl is overwegend lyrisch, de inhoud der verhalen bevat veel auto-biographie. Voorn, werken: Zingaresca (1923); Mea Culpa (1927). Ellen Russe. Vivar, Rodrigo Diaz de, > Cid Campeador. Vivarini, Alvi s e, schilder. * Ca. 1445. f 1603 te Venetië, waar hij van 1464 af werkzaam was. Vermoedelijk leerling van zijn oom Bartolomeo en verder gevormd onder invloed van de school van Padua, van Ant. da Messina en Giov. Bellini. Een der leidende figuren der Venetiaansche schilderschool in de 2e helft der 15e eeuw. Met Bellini werkte hij o.a. aan fresco’s in het dogenpaleis. Zijn Madonna s bezitten groote voornaamheid; in de groepeering der figuren was hij verder dan zijn meeste tijdgenooten. Zijn kleuren bezitten een warmen gloed, wat men toeschriift aan een gebruik van olieverven. Schretlen. Lit.: v. Marle, Development of the italian school of Painting (1926-’35); Venturi, Storia dell’arte it. (1929). Vivarium (Lat., = bewaarplaats van levende dieren, vischvijver), naam van het buitengoed bij Squillace in Calabrië, waarheen de oude staatsman -> Cassiodorus zich als monnik terugtrok. Het werd zoo genoemd naar de groote vischvijvers, die zich daar bevonden. Franses. Viva vocc (Lat.) (ook: vivae voois oraoulum) duidt verklaringen, beslissingen, gunsten aan, door Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . den paus enkel mondeling gegeven. Wie zulk een uitspraak verkregen heeft, kan er, vooral wanneer het gunsten betreft, in geweten altijd gebruik van maken. Maar opdat zulke mondelinge beslissingen authentiek zijn, moeten ze op schrift gesteld, en door personen, die daartoe officieele opdracht hebben, nl. kardinalen, assessoren en secretarissen van de Rom. Congregaties voor hun rechtsgebied, nuntii, protonotarissen, auditeur van het H. Paleis, secretarissen der Breven, gelegaliseerd worden. Drehmanns. Vivegnis, gem. in de prov. Luik (XVI 704 D2) en ten N. van de stad Luik; opp. 362 ha; ca. 3 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steengroeven; gewezen heerlijkheid, eertijds afhankelijk van Luik; geteisterd in 1914. VivesyTuto, Joseph Calasanctius, in de wereld: Joseph Felix Jacobus, Capucijn, kardinaal, geestelijk schrijver. * 15 Febr. 1854 te Llevaneras (Catalonië), f 7 Sept. 1913 te Monte Portio Catone (Tusculum). Vooral door zijn invloed werden de Spaansche Capucijnen met het algemeen bestuur der Orde te Rome in 1885 weer vereenigd (waarvan ze sinds 1804 door de regeering gedwongen waren gescheiden). Vanaf 1885 verbleef V. y. T. te Rome, verbonden aan de Generale Curie der Capncijnenorde. Hij was consultor van vsch. congregaties en werd in 1896 definitor-generaal zijner Orde. In dit jaar maakte hij ook deel uit van de Pausel. Commissie aangaande de geldigheid der Anglic. wijdingen, herstelde de Katholieke eenheid in Tessino en had belangrijk aandeel in het algem. Amerikaansch concilie in 1899 te Rome gehouden; in ditzelfde jaar werd hij kardinaal-diaken benoemd. Sinds 1908 was hij prefect van de Congr. der Religieuzen. Hij oefende grooten invloed uit op het leven der Kerk van zijn tijd; vooral drukte hij mede het bijzonder karakter op het pontificaat van Pius X, dat zoo machtig heeft bijgedragen tot vernieuwing van het godsdienstig leven, en krachtige handhaving der kerkel. leer en tucht. Hij schreef talrijke werken op theol., juridisch en vooral op ascetisch gebied. Lit.; Analecta 0.11. Capuc. (XV, 197, 216; XXIX 257, 341, 373; XXX, 26, 48). p, Placidus. V ivlani, Ren é, Fransch politicus en diplomaat. * 8 Nov. 1863 te Sidi-Bel-Abbes (Algerië), f 6 Sept. 1925 te Plessis-Piquet. Socialistisch député sedert 1893, meermalen minister sedert 1906; hevig anti-clericaal. Min.-president 13 Juni 1914 – 29 Oct. 1915, daarna meermalen gezant te Washington, en afgevaardigde ter ontwapeningsconferentie aldaar in 1921- 22. Cosemans. Viyianiet of b lauwijze r e r t s, waterhoudend ijzerphosphaat, monoklien kristalliseerend, maar meestal in vezelige aggregaten of aardachtig. Een enkele maal op gangen, verder veel op fossiele beenderen in veen en ook elders in turflan-en. Vlvicn, Nicolaas, pensionaris van Dordrecht. * 26 Juli 1631 te Den Haag, f 1692 te Dordrecht. Verwant aan aanzienlijke Dordtsche geslachten (hij was een neef van Johan de Witt), volgde V. in 1664 Govert van Slingelandt op als pensionaris van Dordrecht. Bij De Witt’s afwezigheid in 1665 en 1666 nam hij diens ambt waar. Toen de raadpensionaris had afgedaan, was ook V.’s rol uit. In Sept. 1672 nam hij ontslag. kit.: Notulen gehouden ter Staten-Vergadering van Holland (1671-1675) door Corn. Hop en Nic. Vivien (1903). jf) Cornelissen. Vivien de Saint-Martin, Louis, Fransch geograaf. * 22 Mei 1802 te St. Martin de Fontenay (Calvados), f 3 Jan. 1897 te Parijs. V. stichtte in 1852 het Athenaemn francais en leidde 1863-’76 L’Anneé géographique. Hij publiceerde uitstekende werken over de geschiedenis van de aardrijkskunde en gaf met anderen een groot lexicon van de aardrijkskunde uit. Werken: Description de I’Asie mineure (2 dln. 1845); Etude sur Ia géogr. grecque et latine de I’lnde (3 dln. 1858-’60); Le Nord de I’Afrique dans I’Antiquité grecque et romaine (1863); Hist. de la géogr. et des décou vertes géogr. (1873); Atlas univerael de géogr. (1877); Nouveau dictionnaire de géographie univ. (7 deelen 1879-’94). V' Velthoven. VivTcr, 1° Albert-Joseph, Belg. deskundige op het gebied van acoustiek. * 16 Dec. 1816 te Hoei, f 3 Jan. 1903 te Brussel. Studeerde onder Fétis; heeft een Traité d’Harmonie pratique (vijf uitgaven) en vsch. werken over acoustiek nagelaten. 2 Robe r t, Fransch-Belgisch letterkundige. * 1894. Vooral bekend als romancier en als suggestief dichter van Le Ménétrier (1924) en Déchirure (1927). Sinds Non (1931), een mooien oorlogsroman, werkte hij zich op tot een der voortreffelijkste vertellers der jongere generatie, dank zij vooral Folie qui s ’ennuie (1933), waarmee hij den prijs van den „roman populiste” verwierf, en het vrij buitengewone Délivrez-nous du mal (1936). V. is professor te Luik en staat eveneens gunstig bekend door meerdere wetenschappelijke verhandelingen van literair-historischen aard, onder meer over Baudelaire. Willemyns. Vivlparie noemt men bij planten het verschijnsel, dat de zaden op de moederplant kiemen. Dit is bijv. het geval bij de door de levensomstandigheden te voorschijn geroepen aanpassing van de tropische mangroveplanten, die het zaad reeds op de moederplant kunnen laten kiemen, zoodat de aldus gevormde lange hypocotiele as veel meer kans biedt het voortbestaan van de afvallende kiemplant te verzekeren. De in de aren kiemende graankorrels herinneren eenigszins aan dit verschijnsel. Bij dieren verstaat men gewoonlijk door v. het ter wereld brengen van levende jongen, die een kortere of langere periode van hun embryonale ontwikkeling in het moederlichaam hebben doorgemaakt. Dit is de normale voortplantingswijze bij de zoogdieren. Men kent echter ook bepaalde vormen van v. bij andere dieren: zoo legt de vuursalamander eieren, die volledig ontwikkelde embryo’s bevatten, terwijl bij de bergsalamander levende jongen geboren worden, die hun gansche metamorphose in de baarmoeder hebben doorgemaakt; andere gevallen van v. treden nog op bij sommige insecten (vleeschvliegen, bladluizen) en bij den trichineworm. Dumon. Vivisectie (< Lat. vivus = levend; secare = snijden), wetenschappelijke proefnemingen op levende dieren, welke pijn of nadeel veroorzaken en niet het welzijn van het dier, dat het voorwerp is van de proefneming, tot doel hebben. Rond het einde der 19e eeuw rezen heftige protesten op tegen de v., die leidden tot het stichten van bonden tot bestrijding van de v., samengesloten in een machtige „Ligue internationale antiviyisectionniste”. De heftige strijd tegen de v. is zeker in beginsel niet gerechtvaardigd. De v. op zich zelf beschouwd, afgezien van alle misbruiken, die er toevallig mee gepaard kunnen gaan, is niet als ongeoorloofd aan te zien. Om die mogelijke misbruiken te Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W voorkomen volstaat het, dat de regeeringen er een wakend oog over houden en de experimenten beperken tot wetenschappelijke instituten (als in België bepaald is bij de wet van 22 Maart 1929, art. 7; voor de wetgeving in Ned. zie Dierenmishandeling). Geschiedt v. met een wetenschappelijk doel en zoodanig dat aan de dieren niet meer pijn veroorzaakt wordt dan noodig is tot het bereiken van dat doel, dan kan er geen enkel ernstig rede-argument tegen ingebracht worden. De meeste biologen, physiologen en medici getuigen, dat de v. een nuttig, ja onontbeerlijk hulpmiddel is voor de studie van de biologie, de physiologie en de geneeskunde. Is voor de uitvoering van de proefnemingen op levende dieren een voldoende reden aanwezig en worden de perken der noodzakelijkheid niet overschreden, dan kan het nog slechts aan overdreven sentimentaliteit of aan een verkeerde opvatting van ’s raenschen verhouding tot het dier (> Dierenbescherming) worden geweten, dat zoovelen verzet aanteekenen tegen die proefnemingen. Veroorzaken van pijn aan een dier is ten volle gerechtvaardigd, wanneer daardoor hulp kan geboden worden aan de menschen, pijn verzacht, ziekte geheeld of menschenlevens verlengd kunnen worden. A. Janssen. L i t.: A. Janssen, Dierenbescherming (in: Ons Geloei, 16 1930, blz. 108); id., Bijzondere Moraalphdosophie (Leuven’l937, blz. 24, waar verdere aanduidingen). Vivos voco, mórtuos plango, ïulgura ïrango (Lat.) = De levenden roep ik, de dooden beklaag ik, de bliksems breek ik. Opschriften van Motto van Schiller’s „Lied von der Glocke _jpüü). Vivy, gem. in de prov. Luxemburg (XVI 7db üó), opp. 1 427 ha; ruim 460 inw. (Kath.). Leem- en rotsgrond. Steengroeven, bosschen. Kasteel. ° Vizaqapatam, stad in de Britsch-lndische provincie Madras (111 448 F 7), gelegen aan de Oostkust van Dekkan. Ca. 45 000 inw. V. is een belangrijke haven, waar o.a. worden uitgevoerd mangaanerts, aardnoten en suiker. Vizcava, andere spelling voor > Biskaje. m UiV.u w «• 5 i— o Vizéu, stad in Portugal (XXI 762 B/C 2), hoofdstad van het gelijknamige dist r i c t (opp. 5 019 km2, ca. 400 000 inw.). V. heeft ca. 8 600 inw. Het is gelegen aan de spoorlijn naar Coïmbra. v. is bisschopszetel en is bekend om zijn veeteelt. Vizier, 1° richtmiddel van handvuurwapenen en kanonnen. "~2° De klep van een ridderhelm tot bescherming van de oogen. 3° Bij ~meti n g e n met een zichtinstrument trekt men denkbeeldige lijnen tusschen twee punten. Op het instrument heelt men een lijn vastgelegd, welke een nauwkeurig bepaalden stand inneemt ten opzichte van dat instrument. Laat men de denkbeeldige Ipn nu samenvallen, althans in hetzelfde vlak vallen, met de juistgenoemde lijn op het instrument, dan heelt men een relatie geschapen, waarop de waarnemingen met dat instrument berusten. Het hulpmiddel om bedoeld samenvallen te verkrijgen is het vizier. Dit bestaat in zijn eenvoudigsten vorm uit twee punten, waaroverheen men kijkt naar een derde punt; valt dit derde punt nu samen met het verst van het oog verwijderde punt (objectiefpunt) van het v., dan heet het instrument op dat derde punt gericht. De veelal voorkomende vizierinrichtmg bij een meetinstrument is een plaatje met een kleine ronde openmg (oogopening) en een in een tweede plaatje (objectiefopening), voorzien van ten minste twee elkaar rechthoekig kruisende draden; de vizierlijn is dan de lijn, welke gaat door oogopenmg, kruispuntdraden en derde punt. Is de objectiefopening slechts voorzien van één draad, dan krijgt men geen vizierlijn doch een viziervlak. E. Bongaerts. Vizier. Dit ambi ontstond onder de > Abbassiden en werd het eerst bekleed door de Barmekiden, die onder Almansoer (754-775) als staatsman en veldheer grooten invloed hadden. Zij waren van Perzischen oorsprong; hun geest komt tot uiting in het nieuwe ambt. Volgens hun opvatting had de vorst (de kalief) iets goddelijks en was derhalve ongenaakbaar. Noodzakelijk was een bemiddelaar tusschen vorst en volk en daarvoor diende de vizier (= uitvoerder). Heel makkelijk kon de v. echter alle macht aan zich trekken. Ook het rijk der Osmanen kende het ambt van v. (grootvizier). Slootmans. Naar analogie worden door v. vertaald de voornaamste titels van den hoogsten ambtenaar in het pharaonische Egypte, wiens bevoegdheden zoowel de rechtspraak betroffen als het landsbestuur m den meest uitgebreiden zin. Oorspronkelijk was er slechts een vizier, later vinden wij een v. van Boven-Egypte en een v. van Beneden-Egypte. ƒ,enL V.K.A.J. (Vrouwel. Kath. Arbeidende Jeugd), ■> Kaj otters. | V.K.P. > Yereenigde Katholieke Pers. Vlaai, het bekende Limburgsche gebak, was oorspronkelijk een offerbrood met vruchtenmoes ot honig bedekt, dat dienst deed bij het heidensche lentefeest; het werd later een Paaschgebak. Het Uudhoogduitsche „flado” beteekent „offerbrood In de M.E. werden de vladen aan de kinderen verstrekt als belooning bij de Paaschspelen; ook in de kloosters werden ze dan gebakken. In den vastentijd waren de vlaas met donker pruimenmoes belegd, met Pasohen verschenen de witte vlaas. hmppmierg. Lit.: J. H. Nannings, Brood- en Gebakvormen en hunne Beteekenis in de Folklore (blz. 117, 151, lb j. Vlaamsch(e) .. . zie ook > Vlaanderen. Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde, Koninklijke, > Belgie (kol. 469). Vlaamschc Arbeid, tweemaandelijkse!! tijdschrift voor Vlaamsche letterkunde, gesticht in 19U& onder redactie van J. Muls en K. Van den Oever; verscheen 1906-’l4 en, na een vierjarige schorsing, 1919- ’3O. In deze nieuwe reeks bood het ruime gastvrijheid aan de jongere expressionisten, P. van Ostayen in de eerste nlaats. Rombauts. Vlaamsche beweging is het streven van het Vlaamsche volk om eigen wezen te bewaren of te heroveren- zij is gegroeid uit historische wantoestanden, vooral ontstaan onder de Fr. Overheerschmg of onmiddellijk na 1830 uit reactie tegen het Hollandsen bewind. Van 1830 tot 1860 was zij hoofdzakelijk een ta a len letterkundige bewe gin g ; de werkkracht, de productiviteit en het aantal der letterkundigen was groot; de schrijvers waren tevens leiders en ontvouwden in de voorrede van hun boeken het VI. programma, dat een nationaal bestaan voor het volk opeischte, al zagen zij dikwijls zelf niet de draagkracht van deze eischen in. Al trachtten zij door tal van kranten en tijdschriften hun gedachten te verspreiden, toch sloeg de beweging bij de massa nog nlet ln- dan zij de vijandigheid van den staat en den achterlijken Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder \V toestand van het volk zoowel in cultureel als in economisch opzicht. Van groote beteekenis was in dit opzicht de inrichting door dr. F. Snellaert van de Ned. Taal- en Letterkundige -> Congressen (1849), het ontstaan van Tijd en Vlijt (1838), ’t Zal wel Gaan (1852), het Willemsfonds (1851). Toch waagde men zich reeds in 1840 op politiek gebied door naar de Wetgevende Kamers het Algemeen petitionnement te zenden, dat in Vlaanderen Vlaamsch eischte. Als eenig antwoord beval de minister van Binnenl. Zaken geen druk uit te oefenen tegen het gebruik der Ned. taal in de besturen. Geleidelijk nam ook onder invloed van het pas opgerichte Handelsblad (1845) de bedrijvigheid der Vlamingen op politiek gebied toe; zij namen deel aan de gemeenteverkiezingen of konden het VI. programma door de candidaten der vsch. partijen doen aanvaarden; een eerste schijnsucces was de instelling van de officieele > Vlaamsche Grievencommissie in 1866. Vanaf 1860 wordt de strijd op politiek terrein heftiger; dank zij het ■> Vlaamsch Nationaal Verbond, de » Meetingpartij, den Nederduitschen Bond (1861), den liberalen VI. Bond werden enkele Vlaamschgezinde volksvertegenwoordigers gekozen. Enkele schandalen, zooals o.m. de zaak Coucke en Goethals, onrechtvaardig ter dood gebracht door een vonnis, dat zij niet eens verstonden, verhoogden de verontwaardiging. Onder dezen druk ontstonden de eerste taalwetten: in 1873 nam het Parlement de wet aan tot hervorming t.a.v. de taal bij het rechtswezen; in 1878 regelde een wet het gebruik van het Ned. in het Bestuur; in 1883 werd het gebruik van het Ned. aan de athenaea en middelb. openbare onderwijsinstellingen voorgeschreven; de wet De Vigne-Coremans coördonneerde in 1889 de wet van 1873; in 1898 werd de zgn. Gelijkheidswet aangenomen, waardoor de Ned. tekst der wetten evenals de Fr. kracht van wet kreeg. Deze wetten, die Vlaanderen’s wezen moesten vrijwaren, werden een middel om België tweetalig te maken; de pogingen der regeering stuitten af op het beslist verzet der Walen en Franschgezinden, die Wallonië niet tweetalig wilden en hun bevoorrechte positie in Vlaanderen wilden behouden. Zóó werden de wetsvoorstellen in VI. opzicht verminkt en, eens aangenomen, gesaboteerd. Toch werd er in Vlaanderen de tweetaligheid door vastgelegd. Zóó ontstond reeds bij enkele intellectueelen de meening, dat men het beoogde doel op deze wijze niet bereiken zou. Deze gedachten drongen spoedig door, dank zij den cultureelen opgang in deze periode en ook dank zij de > Blauwvoeten] en de Studentenbeweging, toenmaals tot hoogen bloei gekomen. Uit deze periode dateert de eenmakingvanspelling en schrijfwijze voor Nederland en Vlaanderen (1866), de bloei van het Willemsfonds, de stichting van het > Davidsfonds; de Hoogeschooluitbreiding, de Kon. Vlaamsche Academie (> België, kol. 469), het Kon. VI. Conservatorium te Antwerpen; het Algemeen ■> Nederl. Verbond (1895), en dank zij prof. > Mac Leod, het eerste VI. Natuuren geneeskundig Congres. Een reeks feesten en optochten wekte ten slotte het nationaal voelen der massa op; meer dan ooit vierde het romantisme hoogtij. ïe midden van deze taalherleving riep A. > Rodenbach Vlaanderen’s jeugd op voor de nationale heropstandingsgedachten. Naar het voorbeeld der Blauwvoeten] wilde hij een volledige studentenorganisatie. Hij wilde de jonge studenten bewust maken van hun nationale grootheid en macht. De eerste pogingen in 1877 faalden, maar aan alle kanten ontstond er beweging, en al werd het 1891, vooraleer het Algemeen Kath. VI. Studentenverbond er was, de studentenbeweging, die den VI. geest onder de studeerende jeugd wil uitbreiden en versterken, en meewerken zal tot alles wat kan bijdragen tot het zedelijk en stoffelijk heil van het VI. volk, was er in weerwil van het optreden der geestelijke overheid, dank zij De -> Vlaamsche Vlagge en De Student. De studenten trachtten natuurlijkerwijze het eerst te verhelpen datgene, waarvan ze de nadeelen aan den lijve ondervonden hadden: het verfranscht onderwijs; zóó vonden deze twee bewegingen elkander en de studentenbeweging en de politieke beweging vulden als het ware elkaar aan; wie de studentenbeweging ontgroeide, vond een werkterrein in het politieke leven, en gedurende jaren was de vervlaamsching van het middelbaar vrij onderwijs het voorwerp van heftigen strijd. Men had nu een letterkunde, men had wetten. Vrij onverwachts, omstreeks 1900, verhief de VI. b. zich, als resultante van deze dubbele beweging, op een hooger plan; naast het romantisme van het gevoel voegde zich nu de wetenschap van het verstand. Een gansche vernieuwing was er het gevolg van; op litterair gebied luidde > Van Nu en Straks de vernieuwing in, in nationaal en cultureel opzicht ging het om de vervlaamsching der Hoogeschool te Gent. > Vermeylen’s Kritiek der VI. Beweging (1896) bracht bezinning, schonk een historischen en cultureelen inhoud aan de ontwakende VI. stroomingen, Lode De > Raet voegde er een sociaal-economischen inhoud aan toe. Meer dan ooit voelde men nood aan eigen wetenschappelijk en cultureel gevormde elementen en de strijd voor de VI. Hoogeschool te Gent, eerst door Mac Leod, daarna door De Raet geleid, stond volop in de branding. Al spoedig kreeg de VI. b., dank zij de studentenbeweging, een gestalte en een ontzag, waarmede de tegenpartij weldra zou moeten afrekenen. In dezen strijd leerden de Vlamingen hun strijd boven de partijverhouding te plaatsen, daar leden der drie partijen (de drie kraaiende hanen: Van Cauwelaert, Huysmans en Franck) saraenwerkten in de Hoogeschoolcommissie; in dezen strijd deden zij tevens de overtuiging op, dat zij alleen door macht recht zouden verkrijgen. Hieruit ontstond bij enkelen het zgn. nationalisme ; reeds in 1906 vroegen enkele Vlamingen bestuurlijke scheiding doch alleen als bestuursformule; aan den eenheidsstaat België werd niet getwijfeld. Uit reactie tegen den vooruitgang van de VI. b. dreigden de Walen met bestuurlijke scheiding en de brief van Destrée „Lettre ouverte au roi”, waarin de scheiding openlijk werd voorgestaan, wekte heel wat beroering. Bij de Vlamingen waren de partijgangers van de scheiding toen zeldzaam; de overgroote meerderheid hield nog den Belg. staat als volstrekt onaantastbaar en hoopte door zelfcultuur Vlaanderen te redden. Naast de studentenbeweging ontstond de VI. Meisjesbeweging uit reactie tegen de verfranschte opvoeding in de kostscholen groeide de drang naar VI. leven onder de studeerende meisjes en de dames. Het vrouwentijdschrift De Lelie verscheen in 1909; mej. Belpaire stichtte te Antwerpen den VI. damesbond Constance Teichmann (1910). Een paar scholen werden vervlaamscht; de eerste VI. meisjesbonden vergaderden te Turnhout en te Lokeren en in het groot verlof van 1913 had de eerste VI. meisjes-landdag plaats te Oostakker met C. Verschaeve als redenaar. Wat niet onder Y .... te vinden is, zoeke men onder W De VI. beweging kende een prachtigen bloei, toen de Wereldoorlog elke beweging tijdelijk stil legde. Voornamelijk door de hetze van enkele journalisten, kwam bij de Vlamingen het verzet andermaal tot uiting: op het front, waar het van een louter cultureele beweging onder leiding van het S.K.V.H. (Secretariaat Kath. VI aamschHoogstudentenverbond)uitgroeide tot de bekende Frontbeweging (•>■ Belgische politieke partijen), die wel eens dreigende vormen aannam ; in het Bezette gebied, waar het > Activisme ontstond; en onder de uitgewekenen, waar vooral de > Passieven uit Nederland een leidende rol speelden. Na den vrede kwam dan ook de anti-Vlaamsche reactie los: het werk van den bezetter werd volledig te niet gedaan en streng werd opgetreden zoowel gerechtelijk als administratief tegen de > activisten en al wie als dusdanig verdacht werd; de interpellatie der „drie Vans” (Van Cauwelaert, Van der Perre en Van de Vijvere) in Mei 1919 temperde eenigszins dit optreden. De talrijke terdoodveroordeelingen en het streng optreden der regeering lokten heftig verzet uit bij de massa, die inzicht kreeg in de beweging; de nationaliteitsbeweging was ontstaan. De frontmannen zochten contact met de activisten en vormden de Frontpartij met Ons Vaderland als orgaan. Vele Kath. Vlamingen vormden het Kath. VI. Verbond onder leiding van V. Cauwelaert en V. d. Perre, dat vooral gesteund werd door de pas gestichte Standaard. Ook de studentenbeweging en de meisjesbeweging werden heringericht. Maar op de Rodenbachfeesten te Roeselare in 1919 bleek reeds, dat de Vlamingen in twee groepen verdeeld waren: de nationalisten en de minimalisten, ook Belgicisten genaamd. De Nationalisten eischten een vrij Vlaanderen en deze eisch, eerst vastgelegd in de formule: Een vrij Vlaanderen in België, of in het slagwoord Zelfbestuur, ontwikkelde zich vlug tot den eisch: „volledige onafhankelijkheid voor Vlaanderen en stichting van Groot Nederland”. Toenmaals scheen dit enkel mogelijk door de vernietiging van België, later stond men vooral de federatieve inrichting van België voor, in afwachting dat de tijden zouden rijpen voor een Groot- Nederlandsohen staat. De zgn. VI. Belgicisten eischten ook een vrij Vlaanderen in een vrij België en hadden hun programma samengevat in een minimumprogramma (vandaar de benaming: minimalisten): Vlaamsch in leger, bestuur, onderwijs en gerecht. Deze groep had omstreeks 1920 heel wat bijval, maar kon toch haar programma er niet in zijn geheel doorhalen: de verschillende taalwetten van 1921 tot 1928 aangenomen, waren slechts halve maatregelen, en sommige, waaronder de Nolfwet op de Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent, gaven dan ook aanleiding tot een boycot vanwege de studenten. Deze handelwijze van de regeering en haar stelselmatig verzet tegen amnestie kwam de Nationalistische beweging ten goede; de verkiezing van > Borms in 1928 bracht dan ook heel wat opschudding in de officieele kringen. In 1930 werd dan de wet op de vervlaamsching van de Hoogeschool van Gent aangenomen; in 1932 volgde die op de vervlaamsching der besturen en van het Lager en Middelbaar Onderwijs; in 1935 volgde het gerecht. Aan de basis dezer wetten ligt de eentaligheid van Vlaanderen. De gebrekkige toepassing van sommige dezer wetten en de ongelijkheid in de benoemingen tusschen Walen en Vlamingen heeft andermaal een nieuw uitzicht aan den VI. strijd gegeven. De Vlamingen zijn echter, wat hun doelstelling betreft, meer dan ooit verdeeld; de zgn. minimalisten, gegroepeerd in de drie traditioneele groote politieke partijen, staan de eentaligheid van Vlaanderen voor, eischen de gelijkberechtigdheid van Walen en Vlamingen wat de openbare ambten betreft, en de splitsing van het Ministerie van Openbaar Onderwijs als eersten stap naar de administratieve indeeling of aanpassing. Het VlaamsohNationaalVerb o n d (V.N.V.), gegroeid uit de Frontpartij, eischt de volledige zelfstandigheid voor Vlaanderen op, zoo mogelijk in België; daarnaast ageert nog ■> Dinaso. Tal van Kath. Vlamingen hebben echter ingezien, dat deze verdeeldheid en verwarring nadeelig is voor Vlaanderen en ijveren thans in het weekblad Nieuw-Vlaanderen voor een concentratie van alle Kath. Vlamingen op basis van een federatief België. Vgl.-> Vlaamsohe kwestie (in het onderwijs). L i t.: M. Basse, De VI. Beweging van 1905 tot 1930 (2 dln. 1933); Max Lamberty, Philosophie der VI. Beweging (1933); Schets v. d. Ontwikkelingsgang der VI. Beweging (1930); Dosfel, Schets v. e. Geschiedenis v. d. VI. Studentenbeweging (Verzamelde werken V en VII); L. Picard, Geschiedenis v. d. VI. en Groot-Nederlandsche Beweging (1937). Uytterhoeven. Vlaamselie Bibliophielen, Maatschappij der, gesticht in 1839 door 0. P. Serrure en Ph. Blommaert, met het doel oude Vlaamsohe teksten uit te geven. Voor de publicatie van teksten van geringen omvang stichtte Serrure nog het VaderlandschMuseum (hiervan verschenen 5 dln., 1856-’63). Vlaamsch Eeonom isch Verbond (afk. y.E.Y.). Dit werd in 1926 gesticht door den bekenden Vlaamschen groot-industrieel, Lieven > Gevaert, en is een interprofessioneele beroepsorganisatie, werkzaam in het Vlaamsche gedeelte van België. Het wordt zoowel in privé handelskringen als in regeeringsfcringen erkend als het meest gezagvoerend economisch organisme van het Vlaamsche land. Het heeft tot doel de verdediging van de beroepsbelangen der aangesloten leden en vereenigingen. Het V. E. V. heeft geen confessioneel karakter en waakt er angstvallig voor om alle partijpolitieke aanleuningen te weren. Niettemin draagt zijn actie op bet economisch gebied den stempel van den Vlaamschen cultuurstrijd. Meersseman. Vlaamsche Eilanden, > Azoren. Vlaamsche gaai of meerkol (Garrulus glanda- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vlaamsche gaai. rius), vogel, behoorend tot de kraaienfamilie. De hoofdkleur is bruingrijs; vleugels zwart en wit met kleurig blauw-zwart geblokte vleugeldekveeren; staart zwart; keel grijs. Over de wang een zwarte knevel. De kopveeren zijn tot een kuif verlengd. Algemeen in boschaohtige streken. Nest in kreupelhout, 2 a 3 m van den bodem. Ca. 6 eieren. Voedsel: in den herfst eikels, boonen, fruit; in den broedtijd jonge vogels (de V. g. is een groote nestplunderaar); verder insecten, muizen, enz. Zijn alarmkreet is een schril: schraak-schraak. In den herfst komen in onze streken veel V. g. uit het Noorden op den trek. Vlaamsehe Gids, Ylaamsch tijdschrift, van liberale strekking, gesticht in 1905; verscheen tweemaandelijks 1805-’l4 en 1922-’24, maandelijks van 1925 tot heden. Er werkten o.a. aan mee: L. Franck, Vercouillie, M. Sabbe. Vlaamsehe grievencommissie, door min. P. De > Decker op 27 Juni 1856 ingerichte commissie met opdracht de door de Vlamingen gevraagde hervormingen te bestudeeren. De negen benoemde leden waren allen Vlamingen. In 1857 verscheen haar verslag van 215 blz. De voorgestelde maatregelen: volledige gelijkheid, Vlaamsch in de besturen, gerecht en onderwijs, VI. regimenten, enz., vormen de basis der VI. eischen. Het verslag maakte een geweldigen indruk, was echter te radicaal voor den tijd en werd in feite gedoodverfd door een tegenverslag, opgemaakt op last van > Rogier, dat om wille van de Belg. eenheid alle hervormingen afwees. Uytterhoeven. Vlaainsehc kant, in Vlaanderen of door Vlaamsche werksters in Vlaamschen stijl en op VI. werkwijze uitgevoerde > kant. Vlaamsehe kwestie (in het onderwijs). G ebruik der landstalen in het lager o n d e r w ij s. De wet van 14 Juli 1932 regelt het gebruik der talen in het lager onderwijs. Luidens deze wet is de taal van het onderwijs in de lagere scholen en in de bewaarscholen onder staatstoezicht het Nederlandsoh in de Vlaamsehe streek van het land, het Fransch in de Waalsche streek en het Duitsch in de Duitschsprekende gemeenten. De gemeenten en de besturen der bijzondere scholen zijn bevoegd om speciale klassen in te richten voor de kinderen, wier moedertaal of gebruikelijke taal niet de taal is van de streek. Van rijkswege kunnen ze daar echter niet toe gedwongen worden. Van het 3e leerjaar af zijn die kinderen verplicht de taal van de streek aan te leeren, zoodanig dat zij, op het einde van het 6e leerjaar, met vrucht kunnen volgen de verdere leergangen van het lager, het middelbaar of het vakonderwijs, welke in de taal van de streek gegeven worden. In de scholen van de Brusselsche agglomeratie en van de tweetalige gemeenten op de taalgrens is de onderwijstaal de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind. In die gemeenten is het onderricht van de tweede landstaal verplichtend vanaf het 3e lagere schooljaar, gedurende minstens drie en ten hoogste zes uur per week. Om met dat onderricht in het le of het 2e jaar te mogen beginnen en om herhalingslessen in de taal in te richten, is er een Kon. Besluit noodig, waarover de ministerraad beraadslaagd heeft en dat in het Staatsblad wordt bekend gemaakt. Blijkt de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind niet te zijn die, welke door het gezinshoofd werd aangeduid, dan wordt er in den loop der eerste maand van het schooljaar een onderzoek dienaangaaud ingesteld door een commissie bestaande uit twee schoolopzieners, het betrokken schoolhoofd en een onderwijzer. Is de beslissing ontkennend, dan kan daarvan in hooger beroep gekomen worden bij den minister. De gemeenten en de besturen van bijzondere scholen kunnen van het 5e lagere leerjaar af een facultatieven leergang in de tweede taal inrichten. Ze kunnen daartoe verplicht worden door den bevoegden minister, op verzoek van gezinshoofden, die samen 25 kinderen per studiegraad (2 leerjaren) hebben. Zulke leergang mag per week niet meer dan 3 uur in het 5e en 6e en 6 uur in het 7e en 8e schooljaar in beslag nemen. Om voortaan in het Nederlandsch, het Fransch of het Duitsch te onderwijzen, dient ieder lid van het onderwijzend personeel een diploma over te leggen, getuigend dat hij een grondige kennis bezit van de taal van zijn onderwijs. Om in tweetalige klassen te mogen onderwijzen, moeten de leerkrachten een tweede diploma overleggen, waaruit blijkt dat ze ook de tweede taal grondig kennen. De toepassing dezer taalwet wordt gecontroleerd door speciaal door den bevoegden minister daartoe aangeduide opzieners, welke door den Koning benoemd worden op een dubbele lijst van respectievelijk door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde en de „Académie royale de langue et de littérature franpaise” voorgedragen candidaten. Paeuw. Ook voor taalgebruik in het m i d d e 1 b aar onderwijs geldt de wet van 14 Juli 1932, welker geleidelijke toepassing de vernederlandsching van bijna geheel het openbaar en bijzonder middelbaar onderwijs in Vlaanderen doet verwachten. Voor het hooger onderwijs zie > Hooger Onderwijs (sub III). Vlaamsche Leeuw, nationaal lied der Vlamingen, in 1845 gedicht door H. Van Peene en getoondicht door zijn neef Karei Mirij. Vermoedelijk inspireerde H. van Peene zich op den Leeuwenzang uit Jan van Boendaele’s Brabantsche Veesten. Vlaamschc Opera, Konink 1 ij k e, de verdere ontwikkeling van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te Antwerpen, dat vooral na den Wereldoorlog die nieuwe benaming ontving. Vlaamsche Oud-Strijdersbond (afgekort V. 0.5.), vereeniging, in 1916 aan het front gesticht door dr. J. Verduyn en door enkele leden uit de VI. Studentenbeweging voor VI. zelfverweer, uit reactie tegen de Fransche hetze in het Belg. leger; vereenigt de oud-strijders, opgeëischten en weggevoerden tijdens den Wereldoorlog en groepeert ong. 100 000 leden. Het comité der VI. Bedevaarten naar den Ijzer groeide uit den V.O.S. De V.O.S. ijvert voor de verdediging der stoffelijke en zedelijke belangen zijner leden. Vlaamschstrijdend, democratisch en antimilitaristisch, heeft hij veel bijgedragen tot het nationaal bewustmaken van het Vlaamsche volk en tot het veroveren van stoffelijke oudstrijders-belangen. Het blad De Oud-Strijder ijvert steeds voor wereldvrede, ontwapening en algemeene amnestie. Uytterhoeven. Vlaamsehe reus of Belgische reus, een der moest bekende zware konijnenrassen. De stad Gent mag wel als middelpunt beschouwd worden dezer fokkerij, van waaruit zij over vsch. andere Europ. landen is verspreid; wordt veel gebruikt om er andere rassen mee te kruisen; is een echt vleeschras; de dieren kunnen tot 9 kg zwaar worden. Verheij. V laainsche studentcnbewocjinjj, > Vlaamsche beweging. Vlaamsche Vlagge, Dc, orgaan van de W.V.G. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . (West-Vlaamsche Gebroeders of Gilde), gesticht door A. Yyncke en Z. Malfait, met G. Gezelle en H. Verriest als raadgevers. Verscheen voor het eerst in Jan. 1875 als „Almanak voor de leerende jeugd van Vlaanderen”, werd spoedig daarop tot „Vlaamsche Vlagge herdoopt, en sedertdien door de opvolgende studentengeslachten met liefde als „Moeder Vlagge” begroet. Meer en langer dan alle andere tijdschriften heeft de Vlaamsche Vlagge de geschiedenis der VI. studentenbeweging beheerscht en geleid. In 1926 verscheen het zeer boeiend en diep-treffend gedenkboek der vijftig eerste jaren „Die seer scone historie ofte ghesohiedenisse der vrome yeesten ende vroede ghesechden der catievige scriftuere die men noemet De Vlaamsche Vlagge”. Sobry. Vlaamschc wetenschappelijke Congressen, -> Congressen (sub B). Vlaamsch Nationaal Verbond , vereeniging, in 1861 te Brussel gesticht met liet doel in den verkiezingstijd iederen candidaat te bestrijden, die het vastgestelde programma niet aannam; het voorgelegd programma was dat der VI. Commissie, maar eenigszins getemperd. De vereeniging breidde zich uit over het gansche land en stond boven de partijen. Het Nationaal Vlaamsch Verbond, werd in 1891 te Brussel gesticht, stond boven de partijpolitiek en ijverde voor het doen naleven van de taalwetten. Hetjkende een zeer kortstondig bestaan. Uytterhoeyen. V’laamsch verband (bouw k.), > metselverband (met afb.). Vlaamseh verbond der Kath. Scouts, > radvinder. Vlaamsoh Volkstooneel. In 1918 werd onder leiding van dr. Osk. de > Gruyter het Fronttooneel gesticht, dat een historische vertooning gaf van Hooft s Warenar. Na den Wereldoorlog werd het omgevormd tot het Vlaamsch Volkstooneel en reisde het heel het land af tot in het door België bezette Duitsche gebied. Toen De Gruyter aan den Kon. Ned. Schouwburg van Antwerpen verbonden werd, ging het in 1924 over tot een uitgesproken Katholieke leiding. Op kunstgebied huldigde het de avant-garde-principes in de regie van J. de Meester. De merkwaardigste vertooningen van dat tijdperk waren „Tijl” van Van de > Velde, Vondels „Lucifer” en „De Boodschap aan Maria” van Claudel. Anton Van de Velde nam in 1929 de zware successie van De Meester over. In 1930 was een syndicaal geschil aanleiding tot het uiteenvallen. Het Kath. VI. Volkstooneel kwijnde nog een paar jaar door om dan te verdwijnen, terwijl de groep Staf > Bruggen zich staande wist te houden, alhoewel op een lager kunstpeil, en een gezond-sociale rol bleef vervullen. Sedert 1936 gaat het weer onder den ouden naam „Volkstooneel”. A. De Maeyer. Vlaanderen. A) Aardrijkskunde. Voor Belgisch V. zie > Oost Vlaanderen; West-Vlaanderen. Voor Fransch Vlaanderen, zie aldaar. B) Geschiedenis. De aloude pagus Flandrensis (met Brugge als middelpunt) behoorde tot het West-Frankisch rijk (9e eeuw). De schaker der Fr. koningsdochter Judith (Boudewijn I) verkreeg er na verzoening in 863 een ambtsgraafschap. Deze wist zijn gezag Oosten Zuidwaarts uit te breiden (pagus Gandensis en pagus Mempiscus). Vooral Boudewijn II bouwde het graafschap tot een machtig leen op (einde 9e eeuw); Amulf I veroverde Artesië (932-949) en werd markgraaf; Boudewijn V ontving Rijks-Vlaanderen generzijds de Schelde, Boudewijn VI Hene- gouwen (bij huwelijk). De Fransche koningen werden hierover verontrust, en trachtten hun leenheerschap over Vlaanderen te verstevigen, van in de 12e eeuw. De slag van Bouvines (1214), gewonnen door Philips-August, werd de inzet van een lange reeks veldslagen om Vlaanderen, waarbij Zuid-Vlaanderen en Artesië door Frankrijk zouden worden teruggewonnen. Gravin Margarita van Konstantinopel (1244-’80) volgde haar zuster Joanna op. Zij oorloogde tegen Holland om de landen bewesterschelde (West-Kapelle). Gehuwd met Burchard van Avesnes, daarna met Willem van Dampierre, leidde haar vererving tot zware twisten tusschen beide geslachten. De Avesnes vereenigden Henegouwen, Holland en Zeeland, en behielden de landen bewesterschelde bij het keizerrijk (1323). Intusschen bedreigde Frankrijk het Vlaamsche graafschap (Dampierre). De steden, met den graaf, weerstonden en wonnen den Guldensporenslag (Kortrijk, 11 Juli 1302). Voortaan waren de steden in Vlaanderen de dragers der vrijheidsbetrachtingen tegenover koning en graaf. Was Robrecht van Bethune (1305-’22) steeds den Franschen vorst vijandig, na hem mocht de koning rekenen op de feodale trouw van zijn Vlaamsche graven. Maar tegen hen keerden zich dan ook herhaaldelijk de steden, vooral ter wille der economische politiek van Frankrijk ten overstaan van Engeland (wolinvoer). Jacob van Artevelde huldigde de onzijdigheid van Vlaanderen bij den inzet van den Honderdjarigen Oorlog, om daarna den Engelschen vorst als koning van Frankrijk te erkennen, ten spijte van den graaf. Tegen Bodewijk van Male stond Philips van Artevelde op (1382). Male, die zelf een dochter van den Brabantschen hertog gehuwd had en te dien titel een deel van Brabant (Antwerpen) onder zijn gezag bracht, verhuwelijkte zijn eenige dochter en erfgename aan den zoon van den Franschen koning, Philips den Stouten, hertog van Bourgondië. Ondanks de lange traditie van weerstand, eerst vanwege de eigen graven, daarna vanwege de steden, scheen aldus op het einde der 14e eeuw het groote leen wel terdege aangesloten bij de Fransche kroon, welke economische moeilijkheden de verhoudingen met Engeland er ook mochten verwekken. Maar de verraderlijke moord op den hertoggraaf Jan zonder Vrees (1419) wierp diens zoon, hertog Philips den Goeden, in het aan Frankrijk vijandige kamp. Door deze kentering zou ten slotte V laanderen, zij het ook verminkt, het eenige groote leen zijn uit het oude Westfrankisch gebied, dat aan Frankrijk ontsnappen zou. Gezien van het standpunt van binnenlandsche politiek, is Vlaanderen het land der steden. Noch abdijen, noch edelen verwierven er de publiekrechtelijke standsorde, die zij bijv. in Brabant bekwamen. De stedelijke privilegiën zijn er ouder, verscheidener en uitvoeriger dan elders. De steden komen ook met elkaar in twist (Gent—Brugge), binnen de steden gaat het om het bewind en de financiën. Dit regiem heeft het land een woelige binnenlandsche geschiedenis bezorgd. Zie ook > Oost-Vlaanderen; West-Vlaanderen. Prims. C) Voor Vlaamsche dialecten, zie > Oost-Vlaamsch; West-Vlaamsch. D) Voor Vlaamsehe letterkunde tot 1830 zie > Nederland (sub IV B), na 1830 zie > België (sub IX A). E) Vlaamsche beeldende kunst. Vonr den tijd tot 1830 zie > Nederland (sub IV); voor dien na 1830 zie > België (sub X) en het onderstaande. In de beide landsdeelen van België onderscheiden wij een gemeenschappelijke karakteristiek, een atro- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . phie van de architectonische en beeldhouwkundige potenties, ten gunste van een hypertrophie der schilderkundige scheppingskrachten. Vlaanderen mag fier zijn op een architect van internationale beteekenis als Henry Van de Velde (zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 417 in dl. VI), maar die behoort reeds tot de vorige generatie; zoo we daarbij ook even Huib Hoste noemen, is dit niet zoozeer om zijn praetische realisaties, maar om zijn even rustelooze als invloedrijke theoretische actie voor de nieuwe bouwkunst. Als beeldhouwers zijn, naast den eclecticus E. Wynants, de vooruitstrevende expressionisten O. Jespers en Henri Puvrez artisten van meer dan gewoon formaat, maar geen van hen kon tot nog, althans wat den naam en den invloed betreft, wedijveren met den ouden George Minne (zie afb. 7 en 8 op de pl. t/o kol. 449 in dl. IV). Op het gebied van de schilderkunst daarentegen geeft Vlaanderen op dit oogenblik blijk van een artistieke vitaliteit, die aan den tijd van Rubens herinnert. Drie generaties van moderne schilders veroverden kort op elkaar het veld van de algemeene belangstelling. Eerst hebben we de generatie der groote voorloopers, Smits, Laermans, Ensor, die zonder direct contact met elkaar en zonder eigenlijk discipelen te vormen een kunst schiepen, die brak met de natuur-aesthetische traditie. Op dit zelfde oogenblik vestigden V. De Saedeleer en G. Van de Woestijne, bezield met denzelfden antinaturalistisohen geest, te Latem een nieuw artistiek milieu, dat enkele jaren later, rond 1910, het verzamel- en uitgangspunt zou worden van de tweede moderne Vlaamsche schildersgeneratie, de groote generatie, die van A. Servaes, G. De Smet, Fr. Van den Berghe en vooral van den genialen C. Permeke. De moderniseering van hun visie en techniek, begonnen onder den invloed van de eerste Latemnaren, voltrok zich in het buitenland gedurende de ballingsjaren van den oorlog, door een rechtstreeksch contact met de voornaamste vertegenwoordigers van de nieuwste Europeesohe kunststroomingen. Ze kwamen terug naar België als volbloed expressionisten, en beheerschten, samen met geestelijk verwante artisten, zooals Fl. Jespers, Jan Brusselmans, H. Daeye, enz., jaren lang heel het Belgische kunstleven. Wat hen nu, wanneer men ze vooral vergelijkt met de gelijktijdige Fransche en Waalsche kunstenaars, over het algemeen kenmerkt, is hun gezond gemoeds- en levensovenwicht, de spontaneïteit van hun werken, hun voorliefde voor de soliede compositie, en vooral hun echt Vlaamsche zin voor de eigen expressiviteit van de kleur. In de schaduw van de tweede Latemsche generatie groeide eindelijk een derde modern Vlaamsch schildersgeslacht dat, alhoewel sommige vertegenwoordigers ervan reeds hun dertigste jaar overschreden, er niet in slaagde de vorige generatie te verdringen of te evenaren. We ontdekken onder de jongeren geen enkele baanbrekende persoonlijkheid. Ze volgen trouw de reeds betreden wegen. Toch durven wij ze niet zonder meer epigonen noemen, omdat verschillende onder hen zeer begaafde kunstenaars zijn. Dit moet in het bijzonder gezegd van schilders als A. Van Dyck, J. Timmermans, H. Malfait, W. Van Overstraeten, F. De Boeck en Viotor Servranck, beide laatsten vertegenwoordigers van de zuivere schilderkunst, die samen met vele andere artisten, die men hier zou kunnen noemen, op zeer eervolle wijze den na-oorlogschen bloei van de Vlaamsche schilderschool bestendigen. Voor verdere namen en gegevens raadplege men de hieronder aangegeven werken. Lit.; M. Seuphor, Un Renouveau de la Peinture en Belgique Flamande (1932); Georges Marlier, La Peinture dans le monde d’aujourdhui (1936); en vooral: André de Ridder, Het Expressionisme in de moderne Vlaamsche Schilderkunst (1937). Stlibbe. F) Muziek. Voor den tijd tot 1830 zie > Nederland (sub IV G); voor dien na 1830 zie > België (sub X E) en het onderstaande. Nieuwere Vlaamsche componisten. Verschijnselen van een wedergeboorte der muziekkunst in Vlaanderen vertoonen zich in 1855 met het eerste uitgebreide werk der Vlaamsche toonkunst: „De nationale Verjaardag” van F. A. Gevaert. In 1864 werd van officieele zijde besloten voortaan ook Vlaamsche teksten te laten bewerken door de mededingers voor den Prix de Rome, en het volgend jaar reeds gaven drie van de vier candidaten de voorkeur aan de Vlaamsche taal. Het bewuste richten der kunst in Vlaamseh-nationale banen is echter het werk van P. > B e n o i t, wiens groot oratorio „Lucifer” als uitgangspunt dier beweging moet worden beschouwd, en wiens taaie strijdvaardigheid voor de Vlamingen te Antwerpen een eigen muziekschool veroverde, die in 1898 het Kon. Vlaamsch Conservatorium zou worden. De geest van Benoit deed ook zijn invloed gelden in de andere Vlaamsche centra van muzikaal leven; zelfs het steeds met Franschen geest doordrongen Conservatorium van Brussel zou niet vrij blijven van zijn invloed. De eerste componist, die het aandurfde het recht op te eischen om een Vlaamschen tekst te mogen behandelen voor den kamp om den Prix de Rome was een leerling van deze inrichting, G. Van Hoey. Van de verdere componisten, die onmiddellijk of middellijk onder den invloed staan van den genialen baanbreker Benoit, zijn de voornaamste vermeld onder > België (sub X, E, De muziek sedert 1830). Edgar > Tinei vormde in de Interdiocesane Kerkmuziekschool te Mechelen, welke hij na J. Remmens gedurende 25 jaar bestuurde, een schaar flinke kunstenaars (zie hun namen vermeld onder België, als boven). Het initiatief van den meester-beiaardier Jef > Den ij n verwekte een merkwaardigen heropbloei van de beiaardkunst. Op het terrein der instrumentale virtuositeit is de bedrijvigheid der Vlamingen meer op den achtergrond gebleven. Tusschen de klaviervirtuosen van Vlaamschen oorsprong nemen Van Dooren en De Greef een voorname plaats in. mysteriespel, dat in de ■> „Bliscappen van Maria” in de 2e helft der 15e e. een hoogtepunt bereikt. Terzelfder tijd biedt het profane tooneel ons de benijdenswaardige pareltjes van de > a b e 1 e spelen: Esmoreit, Gloriant en Lanseloet. Met die stukjes, die literair en dramatisch, maar ook scenisch, heusch te verantwoorden zijn, staat Vlaanderen op internationaal plan, een van de zeldzame keeren dat dit voor de literatuur het geval zal zijn. Dat blijkt te meer, als men een oogenblik wil toegeven, dat die drie stukjes een zeer voorname bijdrage uitmaken tot het Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W cultuurbeeld van dien tijd, op grond van de liefdepsychologie, die er voor drie zeer typische facetten in belicht wordt. De abele spelen zijn omstuwd door een tros van \ > boerden en kluchten, die technisch vaak zeer j verdienstelijk zijn en een eerste etappe markeeren van 2 wat we als de eénc vast-doorloopende lijn in het Zuid- 1 Ned. tooneel beschouwen: het blijspel onder zijn ; verscheidene aspecten. Echter is het nooit tot een vol- ] komen zuiver en hoogstaand peil gekomen, ten gevolge ( van de drukkende sociale en politieke omstandigheden, , waarin Vlaanderen herhaaldelijk leefde. Toch zijn de 5 boerden en kluchten, als „Buskenblaser”, „Lippijn”, 1 „Drie dagen heere”, „Nu noch”, bewijzen van opborre- 1 lende vitaliteit; verraden ze een meer dan gewone technische vaardigheid, die in de 16e-eeuwsche „Cluyte 1 van sporen van uitstekende verfijndheid 1 bereikt. In den rederijkerstijd hebben ze over de : > esbatementen van een -> Colijn van Rijssele, Matthijs de Castelein, Cornelis > Everaert, die er af en toe een zweem van burgerlijke zedencomedies wisten aan te geven, aan vinnigheid en geestelijken inhoud gewonnen. Zeer dikwijls kregen ze dan een politieken inslag. Het gehaspel rond de godsdiensttwisten heeft schade toegebracht, doordat men ketterij wilde vinden, waar meer dan eens niets dan vrijzinnigheid en loslippigheid, ja de ziekelijke uitwassen van de dialectiek en verwording van de scholastische methodes, verantwoording dragen. Van den anderen kant moet worden toegegeven dat de -wreder ij kers vooral een berg van rommel hebben opgestapeld. Ze zijn er, ten onrechte, onder bedolven gebleven, omdat men juist daarop den nadruk heeft gelegd in plaats van, zooals dat bij andere volkeren en in andere milieu’s het geval is geweest, te speuren naar de meer gave producten. De politioo-godsdienstige beroering, en vooral de uitbuiting daarvan, net als de doem van minderwaardigheid, die naderhand over de Zuidelijke Nederlanden werd geworpen, heeft daar de allergrootste schuld aan. Wat echter voor de rederijkerskamers niet kan verdonkermaand worden, is hun pralerig vertoon geweest, dat zijn meest glorieuze uitingen had in de landjuweelen. Deze hebben meteen de politieke verwarring gebracht, die tot herhaalde schorsing en tot de definitieve afschaffing van de kamers hebben geleid; maar in het begin der 17e eeuw rijzen de kamers overal weer uit den grond op, oude en nieuwe. Ze nemen dan meer het karakter van literaire kringen in de verstarde beteekenis van het woord. De ernstige tooneelarbeid van de kamers had lang binnen het kader van het mysterie- en heiligenspel gelegen. Het „Spel van sint > Trudo” is een van de merkwaardigste documenten ervan. Met den dag stijgen ook de kansen, dat het „Spel vanden sacramenten vander > Nyeuwervaert” en „Marijken van Nieumeghen”, die allebei fel den rederijkersstempel dragen, tot den Zuid-Nederlandschen tooneelschat moeten teruggebracht worden. De reeds vermelde „Bliscappen” en het „Spel van de Maagden” zijn eigenlijk ook rederijkersspelen in den vollen zin van het woord. Het tijdperk van de Zuid-Nederlandsche literatuur in de 17e en 18e eeuwen werd tot nog toe als de donkere tijd beschouwd. Het geleidelijk onderzoek wijst echter met den dag duidelijker aan, dat niet alleen de scheppende kracht, maar ook de technische vaardigheid verre van verloren was. Althans niet in de 1 7 e eeuw. De „Hooftsonden” van Willem > Ogier en, in bescheidener mate, de „Brusselsche kluchten” van J. de > Grieck trekken op meer dan gewone wijze de lijn van de klucht door. Vooral Ogier geeft blijk van vindingrijkheid, van stevigen bouw, van tooneelperspectief. Waar het triviale aanvankelijk aanstoot zou kunnen geven, mag niet vergeten worden de atmosfeer van den tijd en de hunker naar ontsnapping aan allerhande beknelling. De laatste in de rij is de Duinkerkenaar Michiel de > Swaen. Zijn oeuvre omvat een schitterende proeve van mysteriespel: de „Menschwording”, naast de onvergankelijke klucht „De gecroonde Leersse”, terwijl zijn andere werken zeer hoogstaande verdiensten hebben voor taal, versvorm en tooneelinzicht in zuiver klassieken stijl. In den loop van do 18e eeuw gingen de letterlievende genootschappen, de levende relikwieën van de aloude kamers, in zoover ten onder dat er amper de naara van overbleef. De drukte sloeg over op het gezelschappelijke en de late naam Rederijkers-Kannekijkers was hun voornaamste erfenis. Op tooneelgebied blijkt niet de minste bedrijvigheid te hebben bestaan. Het beroeps- en schouwburgwezen had wel enkele pogingen gedaan. Reeds rond het midden van die eeuw had J. > Neyts getracht het zangspel in te voeren en te Brussel trachtte vooral Vitz Humb een meer vasten vorm aan het tooneelwezen te geven. Behalve dat het zelf reeds op buitenlandsche producten moest leven, werd het bovendien overwoekerd door Italiaansche en Fransche gezelschappen door de schuld van weinig verantwoordelijkheid-voelende bewindvoerders. Dat doordringen van Franschdoenden geest is, onder meer, zeer treffend na te gaan in de bescheiden over het schooltooneel in de opvoedingsgestichten. Waar die aanvankelijk zuiver humanistisch, maar toch ook volksch gebleven waren, met afwisselende Latijnsche en Vlaamsche voorstellingen, zien we geleidelijk de programma’s overrompeld door Fransche vertolkingen. Het systematisch onderzoek van wat op dat gebied gebeurde bij Jezuïeten en Augustijnen zou deze stelling allerminst beschamen. Het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw dreigde de zwanenzang te worden van de rijmelende kamerleden. Als spelende gilden werden ze door de Fransche Republiek een tijd afgesohaft of gedwongen ook Fransche teksten te brengen. Als letterlievende vereeniging zongen of dreunden ze te kust en te keur; ze rijmden op de Fransche bevrijding, op Napoleon’s grootheid, maar niet minder op zijn val, op de rijzende Oranjezon, maar even dartel op haar ondergang. Ze schreeuwden zich heesch. En toch bergden die laatste stuiptrekkingen het uiterste restje vitaliteit, dat rond het midden van de 19e eeuw onder de koesterende warmte van de geschiedenisromantiek weer op zou veeren en den nieuwen dageraad zou begroeten. De ontwakende >Vlaamsche beweging bond den strijd aan tegen het uitheemsche en, psychologisch goed aangevoeld, wijdde ze van haar beste krachten aan het tooneel. Men kan moeilijk gewagen van opvoeding en volksontwikkeling. Kotzebue en moesten wel de plaats ruimen, maar het was niet altijd voor intellectueel hooger staand werk. Wat wél het resultaat was: de bewustmaking van den Vlaamschen mensoh van de planken af. Van uit dien hoek beschouwd, kan het werk van een > Rosseels, Van Peene, e.a., bezwaarlijk overschat worden. Bovendien is het meer dan eens ook technisch verdienstelijk. Het zou echter duren tot de verschijning van „Gudrun” van Albrecht > Rodenbaoh, vooraleer Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . .. het Zuid-Nederlandsch tooneel literaire allures kreeg. Met den eersten greep was dan toch ook een ernstige hoogte bereikt. Al gauw volgden Plancquaert, -> Hegenscheidt met „Starkadd” en enkele andere, terwijl ondertusschen de meer uiterlijke actie tot de oprichting van het nationaal tooneel en van de officieele schouwburgen te Antwerpen, Brussel en Gent leidde. Want de Vlaamsche beweging was nu ook op het ageerend cultuurpolitiek terrein geraakt en de tooneelkringen, die toen allerwegen ontstonden, hebben daar niet weinig toe bijgedragen. De rol van het studententooneel was reeds ten tijde van Rodenbach zeer aanzienlijk geweest. Nog meer ontvoogdend was de agitatie met de Boerenkrijgfeesten in 1898 en de Groeningenviering rond 1902. Rond dien tijd brak ook het zoogenaamd realisme door met De > Tière en > Scheltjens. Hun grootste verdienste ligt echter op technisch gebied. Hun tooneelperspeetief was steviger. Hun artistiek geestelijke zin bleef minder; het is onaanvaardbaar ze als zelfstandige grootheden te beschouwen, ze zijn meer schakels en overgangsfiguren. Gedurende het eerste decennium van de 20e eeuw brak de tooneelliteraire opstanding door. De Katholieke tooneelproductie, i. c. Bijbelspelen en Verschaeve’s Arte velden, hadden hierbij een niet onaanzienlijk aandeel. Het meest verfijnde werd echter aangebracht door M. > Sabbe, die ook technisch het meest verantwoorde werk leverde. Daarnaast waren, juist voor den Wereldoorlog, in Vlaanderen de eerste verschijnselen van tooneelvernieuwing te bespeuren. Zoo verscheen o.m. in 1913 in de Katholieke „Tooneelgids” reeds een bijdrage over gordijnendecor als uiting van antirealisme. Tijdens den Wereldoorlog merkte men een eerste oplaaiing te Gent, onder de stuwing van M. van > Vlaenderen en H. van > Overbeke, die aansloten bij de vooroorlogsche actie van De > Gruyter en s>- Stracke. Op het front had dr. Osk. de Gruyter zijn Fronttooneel opgericht, dat na den oorlog, als Vlaamsch Volkstooneel, heel het VI. land zou doorkruisen en het tooneelvuur zou aanblazen, tot het straks een laaiende brand wordt met het Katholiek > Vlaamsch Volkstooneel, dat ruim zes jaar de banier van het tooneelmodernisme hooghield. Toen was het een schitterende bloeitijd voor het schouwspel, voor het kranige tijdschrift „Tooneelgids”, maar ook voor de tooneelproduotie. Namen als G. Martens, P. de Mont, W. Putman, B. Schmidt, Anton van de Velde, J. Verschaeren, M. van Vlaenderen (zie al dezen op eigen naam behandeld) worden niet zoo gemakkelijk weggewischt, terwijl het geval > Teirlinck (o.i. zeer ten onrechte als „de” vernieuwer begroet) een afzonderlijke, scherpe omlijning vraagt. De regie met J. de > Meester, L. > Geysen, Van de Velde, Verheyen, VanVlaenderen leverdekrachtproeven, ook wel eens krachtpatserij, terwijl de Antwerpsche Kon. Ned. schouwburg, dank aan de saneering van De Gruyter, een groote hoogte bereikte, met eenige terughoudendheid nochtans op het stuk van moderniseering. Ook de tooneelcritiek nam een plotse, maar stevige vlucht met mannen als C. Godelaine, P. S. Max > Kröjer, L. -j- Monteyne. Plet Vlaamsche Volkstooneel, in verband met Boerenkrijg en Groeningerfeesten, met het ijveren voor nationaal tooneel in de tweede helft der 19e eeuw en vroeger, met de rederijkerstribulaties, doen ons een tweede lijn zien, die (met onderbrekingen) de Zuid-Ned. tooneelgesohiedenis doorloopt: die der pol itiek-cultureele actie. Bedrijvigheid en productie werden erdoor bevrucht. Een syndicaal geschil in het VI. Volkstooneel was echter in 1930 de onvermoede aanleiding tot een plotse, maar radicale inzinking. Rond 1935 merkt men weer de eerste sporen van een moeizame heropstanding. De spreekkoren, koor- en massaspelen brachten er het hunne toe bij. De atmosfeer van den Kon. Ned. Schouwburg van Antwerpen vertoonde een frissche opluchting en het werd voor het seizoen 1937-’3B een grandiooze bekroning met het Vondeljaar en de Vondelviering. Het Vondelspel had zich in het Zuiden tot een geleidelijke traditie opgewerkt, vanaf de „Lucifer”- vertooning van P. Stracke (1912) over die van Van Vlaenderen (1917), de „Jozef in Dothan” van De Gruyter (1920), de top-prestatie „Lucifer” van De Meester (1926), de „Adam” op het Gentsche Landjuweel (1928), de „Jeptha” van Van de Velde (1933) tot de „Adam”-weelde van denzelfde (1937), nog een „Adam” van den Kon. Ned. Schouwburg en de „Lucifer”-triomfen van het feestjaar bij den Kon. Ned. Schouwburg te Kortrijk, L. Geysen, en niet het minst bij den steeds weerkeerenden Van de Velde, die een Vondelensceneerder bij uitmuntendheid mag heeten. Do prins van de Ned. dramatiek schijnt dan ook een nieuwen bloei voor het Zuid-Nederlandsch tooneel te hebben ingeluid. A. De Maeyer. Vlaanderen, maandschrift voorVlaamsche letterkunde, verscheen van 1903 tot 1907 bij C. A. J. van Dishoeck te Bussum; is eigenlijk de voortzetting van het sinds 1901 verdwenen Van Nu en Straks (2e reeks). Jongere krachten werkten hier broederlijk samen met de oudere Van-Nu-en-Straksers. Rombauts. Vlaardingen, gem. en stad in de prov. Z. Holland langs den Nieuwen Waterweg (zie krt. Zuid. Holland, C 3). Opp. 883 ha (klei, vnl. weidegrond). Ca-29 000 inw. (61 % Ned. Herv., 11,5 % Kath., 16 % Gerei., 3 % zonder kerkgenootschap). V. is de voornaamste handels- en aanvoerplaats van haring in Ned. Daarnaast is V. een transito- en industrieplaats geworden. Het heeft de grootste losbruggen ter wereld en was voor de crisis de derde Ned. zeehaven (vnl. massagoed). De goederenbeweging was in 1925 ca. 75 % van die van Amsterdam. De voornaamste industrieën zijn: machines, glas, olie, zeep, kunstmest, touw, chocolade en suikerwerken. Dan is er nog eenige industrie in verband met de melkproductie en de visscherij (zeilmakerijen en kuiperijen). De nieuwe haventerreinen liggen langs den Nieuwen Waterweg. V. breidt zich vooral uit in Westelijke richting en naar het Noorden (Vlaardinger-Ambaoht). Bezienswaardig zijn: de Delflandsche Sluis (met fraaien wapensteen), de Vischbanken van 1778 (Klassioistisch) alsmede het sierlijke Stadhuis van 1650 (Hollandse!) Renaissance; gerestaureerd 1912). Geschiedenis. Flardinc, Fiardinga, Flerethinga, Flaridingum (?) was de naam van een Friesche volksplanting aan den Maas-Merwemond, soms geïdentificeerd met de gouw Marsum, waarin een kerk lag, die door den clericus Ileribald aan St. Willebrord en door dezen in 726 aan Echternach geschonken werd. Deze identificatie stuit op het bezwaar, dat de bedijking en ontginning jonger moeten zijn; dit geldt ook tegen de hypothese, dat St. Willebrord zelf de kerk heeft gesticht. Diederik 111 stichtte hier ca. 1015 een sterkte (> Dordrecht). Zij werd basis voor de ontginning der venen van Holland. Uit de sterkte is de stad gegroeid, die sinds 1273 (privilegie van Floris V) als een der Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . kleine steden van Holland gold. De bevolking (1795: ca. 5 600; 1869: ca. 8 676; 1899: ca. 16 600; 1930: ca. 27 800) leefde tot in de 19e eeuw vnl. van de groote visscherij. Thans is V. (dank zij den Nieuwen Waterweg) vooral handelsstad (derde haven van Ned.) en herbergt het belangrijke industrieën. Behalve de parochiekerk (St. Willehrord, 1573 afgebrand, 1582 herbouwd voor den Herv. eeredienst) had V. vóór de Hervorming een gasthuis, een Kruisbroeders- en een Tertiarissenklooster benevens een kapel buiten de muren in de buurt Zouteveen. Daar bleef de bevolking voor een deel Kath. en kwamen ambulante missionarissen tamelijk druk; 1683 werd er een vaste statie gesticht, die eerst 1869 een kerk binnen de stad betrok. . Li t • (meerendeels sterk verouderd) Nievelt, Handvesten enz. v. V. (1775); id„ V. in zijn opkomst (1807); P. G. Q. Sprenger van Eijk, Gesch. en merkwaardigheden dér stad V. (1831); F. W. J. Landsman, Het amb. v. V. (1927); A. van Lommel S.J., I)e par. V. (De Katholiek, 71, 1877, 273 vlg. en 334 vlg.); Bijdr. bisd. Haarl. (passim; zie reg. I-L). Rogier. Vlaardinger Ambacht, gem. in de prov. Z. Holland (zie krt. Zuid-Holland, C 3). Opp. 1 906 ha (in het Z. klei, in het N. laagyeen, vnl. in gebruik als weiland; daarnaast eenige tuinbouw). Ca. 2 600 inw. (60 % Ned. Herv., 27 % Kath., 7 % Gerei). Veeteelt en zuivelbereiding zijn de voornaamste middelen van bestaan. Verder is er een veevoeder- en een zuivelfabriek. Tot de gem. V. A. behoort o.a. het dorp Vijfsluizen (gedeeltelijk). Hakewessel. Vlaardingsche Vaart, waterweg in Z. Holland van Schipluiden naar de Nieuwe Maas (zie krt. Zuid-Holland, C 3). Oudtijds was het een belangrijke rivier. Vlachen of Koetzo-Vlachen, zie » Aromoenen. Vlacq, Adri a a n, Ned. wiskundige. * 1600 te Gouda, f 1666 of 1667 te Den Haag. Samensteller van logarithmische en trigonometrische tafels, waardoor hij veel heeft bijgedragen tot het bekend worden van het rekenen met logarithmen. De Arithmetica Logarithmica (Gouda 1628) bevat de logarithmen van de getallen van 1 tot 100 000 in 10 decimalen; de Trigonometrica artificialis (Gouda 1633) bevat de logarithmen van de trigonometrische functies der hoeken met intervallen van 10'. Dijksterhuis. Vladsloo, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderen, B 3), ten N.O. van Diksmuide. Opp. 1 795 ha; ca. 1800 inw.(Kath.). Polder- en kleistreek; landbouw en weiden. Vlaenderwi, Michiel van, Vlaamsch regisseur en tooneelschrijver. * 1894 te Gent. Hij debuteerde onder den Wereldoorlogmet een merkwaardige „Lucifer” ; verbleef een tijd in Nederland, schreef too- neeltechnische studies en trad sedert 1924 op als regisseur van moderniseerend Kath. tooneelwerk. Hij zelf schreef enkele stukken, die uitmunten door poëtische bezieling, maar waar vooral de literatuur in dienst staat van het tooneelwerk op de planken, door het ontlasten van het woord en het belichten van den geestelijken inhoud van den tekst. Zijn regiearbeid is van de rationeel meest verantwoorde uit de moderne richting", technisch het stevigst doorgedreven met een romantisch contact ten overstaan van den toeschou- Werken: Don Juan, een harlekinade (1925); Maria van Bethanie (1930); Maria van Magdala (1931); Judas (1932). A. De Maeyer. K’-vo*,. _ “ _ a Vlag, een meestal rechthoekig stuk doek in een of meer kleuren, hetwelk bij het zeewezen dient als herkenningsteeken en om elkaar berichten te geven en dat in het leven der staten een eereteeken is (nationale v.) (zie plaat; vgl. index in kol. 831/832). Bij het zeewezen onderscheidt men oorlogsvlaggen en handelsvlaggen, verder v., die bijzonderheden aangeven, het aan boord zijn van vorstelijke personen of hoogere bevelvoerders (commandovlaggen), loodsvlaggen, reederijvlaggen, quarantainevlaggen, enz. Bij sommige staten is de oorlogsvlag gelijk aan de handelsvlag. Beide worden steeds aan de gaffel of aan een bijzonderen vlaggestok geheeschen. Ook de wimpels behooren tot de vlaggen. De Grieken en Romeinen kenden geen v.; men verneemt bij hen alleen van de „gouden standaards . Van de Vikings en Noormannen weet men, dat zij v. gebruikten als herkenningsteekenen. Eerst in de 17e eeuw werd de staatsvlag ingevoerd. Vgl. nog Standaard; Vaandel; Wimpel. Voor de kwestie van de kleuren der Ned. v., zie art. ■> Nederland (sub II B). Op schepen worden nationale, standaard- en seinvlaggen gebruikt. De standaardvlag is een roode of blauwe v. of wimpel met den scheepsnaam; seinvlaggen zijn verschillend gekleurde vlaggen, elk een letter van het alphabet aanduidende en waarmede schepen seinen geven in codevorm. Er bestaat een internationale code, die op alle zeeschepen wordt gebruikt. Het bekend S.O.S. is één van die seinen. ■>- Seinwezen (met plaat tegenover kolom 432 in deel XXI). L i t.: Drawings of the flags of all nations. Publishecl by his Majesty’s Stationery Office (1930); Siegel, Die Plagge (1912). Vlaggeschip, bij de k o o p v a a r d ij v 1 o o t : het grootste of voornaamste schip van de vloot eener reederij. V. bij de oorlogsvloot is dat oorlogsschip van een eskader of smaldeel, waarop de vlagofficier, die het bevel voert over die scheepsmacht, geëmbarkeerd is. Op dit schip wordt zijn commandovlag geheschen, naargelang van zijn rang aan den voor- of achtertop. Het schip voert de commandovlag en heet dus het vlaggeschip. Doorman. A'lajjolHcieren, in Nederland de verzamelnaam voor de zeeofficieren boven den rang van > kapitein ter zee. De v. voeren op hun > vlaggeschip in plaats van den > wimpel hun commandovlag, nl. een vierkante Ned. vlag met in het rood aan de broekingzijde (nabij den mast) hun rangonderscheidingsteeken. Deze commandovlag verleent het schip tevens den status van oorlogsschip. Ondervolgend staatje geeft de rangen der v. in afdalende volgorde. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W M. v. Vlaenderen *) Deze rangen worden momenteel niet vervuld. Vlagtwedde, gem. in het Z.O. der prov. Groningen (XII 448 E 3), omvat V., Bourtange, Sellingen, Ter Apel, Ter Apelkanaal, Jipsinghuizen, deels Veelerveen en vele buurten; ca. 15000 inw. (70,8 % Prot., 16,1 % Kath., 0,8 % Isr., 10,7 % onkerkelijk); opp. 16 994 ha, waarvan 51 % bouwland, 19 % grasland, 23 % woest (1932). Landbouw, veeteelt, industrie (aardappelmeelfabr. e.a.); vele woeste gronden worden ontgonnen bij wijze van werkverschaffing. Praehistorische vondsten. Te Ter Apel een R.H.B.S. met 5- jarigen cursus en een gerestaureerd Kruisbroedersklooster uit de 13e eeuw; te Sellingen een Ned. Herv. kerk uit dien tijd. Bourtange is bekend als oude vestingplaats in verband met zijn eigenaardige geographische ligging. Het gemeentehuis te Sellingen, centrum der gemeente. Bouma. Vlagzalm (Thymallus vulgaris Miss.), een soort van de fam. der zalmachtigen, leeft in geheel Middenen 0. Europa en is ook in Limburg waargenomen. De kop is vrij klein; de nauwe mond is met haakvormige tandjes bezet. Het hoofdkenmerk is de lange, hooge rugvin. De rug is groengrijs, naar de zijden in zilverwit overgaand met zwarte vlekjes. De rugvin draagt vooral in den paartijd 3 a 4 violette banden. De v. is meestal tot 30 cm lang, soms 60 cm. De v. leeft in stroomend water en heeft smakelijk vleesch. Keer. Rang Koninklijke, zeemacht Distinctief in vlag en op mouw Overeenkomstige rang bij de Kon. landmacht (opperofficieren) Distinctief op kraag Admiraal1) 2 gekruiste maarschalksstaven. — — Luitenant-admiraalx).... 4 zilveren sterren generaalx) 4 zilveren sterren en 2 gekruiste maarschalksstaven Vice-admiraal 3 idem luitenant-generaal .... 4 zilveren sterren Schout-bij-nacht 2 idem generaal-majoor 2 gouden en 2 zilveren sterren Vlak (meet k.). Voor gebogen v., zie Oppervlak. Een plat v. wordt gekenmerkt door de eigenschap, dat elke rechte lijn, die er twee punten mee gemeen heeft, er geheel in ligt. Door drie punten, die niet op één rechte lijn liggen, gaat één plat vlak. Vlakbaangcschut noemt men de lange kanonnen, waaruit met groote aanvangssnelheid onder vlakke baan projectielen worden verschoten tot op de grootste afstanden. Vlakdruk. Zooals bij > hoogdruk de af te drukken letterbeelden, of de lijnen der voorstelling eener prent verhoogd staan boven hetgeen wit moet blijven, zoo is bij > diepdruk elke lijn verdiept aangebracht. Daar tusschen-in staat de vlakdruk, het derde drukprincipe, waarbij beide elementen van het drukwerk, het wit en het zwart, in één vlak gelegen zijn. Het materiaal is steen (of zink, dat voor een overeenkomstige behandeling geschikt gemaakt is, en het voordeel heeft, dat men het om een oylinder rondbuigen kan, zoodat rotatiedruk mogelijk is, welke bij steen is uitgesloten). Dat van één en hetzelfde oppervlak bepaalde gedeelten wel drukinkt aannemen en andere niet, wordt bereikt door de letters (of de voorstelling) met vettig krijt op den steen aan te brengen (> Steendruk), terwijl die dan geheel wordt ingevooht. De onbeteekende steen zuigt het water op, dat door de vettig-betee- kende gedeelten wordt afgestooten. Het omgekeerde gebeurt met den (vettigen) drukinkt: de vettige teekening neemt dien aan, de vochtige plekken, die blank moeten blijven, stooten den drukinkt af (■>- Senefelder). De vlakdrukpersen of steendrukpersen bezitten behalve inktrollen ook vochtrollen, die de blanke gedeelten steeds vochtig houden. Poortenaar. Vlalte, plaats in de Zeeuwsche gem. > Schore. Vlakkeiischool (w i s k.), -5- Schoof. Vlakken waai er (w i s k.), > Waaier. Vlakplaatvloer, gewapend-betonnen vloer, welke niet rust op betonnen balken, welke op hun beurt weer steun vinden in betonnen balken (zooals bij de oudere constructies gewoonte was), doch welke rechtstreeks, als ook aan de onderzijde vlakke (of vrijwel vlakke) plaat, rust op de (verzwaarde) koppen der kolommen. Vooral bij grootere steunpuntsafstanden verdient deze constructie aanbeveling. v. Emhden. Vlakrcliëf, > Basreliëf. Vlakte (g e o 1.). Een v. is een gebied met zeer weinig reliëf. Gewoonlijk worden de lager dan 200 m gelegen v. als laagvlakten aangeduid, terwijl de hooger gelegene hoogvlakten genoemd worden (voorbeelden: Noord-Duitsche Laagvlakte, Zwabisch-Beiersche Hoogvlakte). Naargelang van de ligging worden kustvlakten en continentale vlakten onderscheiden. V. kunnen door sedimentatie of door denudatie ontstaan. Tot het eerste type behooren de v., bestaande uit mariene sedimenten, die door een geringe opheffing thans boven het zeeniveau liggen en dus kustvlakten vormen. Meestal zetten zich deze kustvlakten nog een eind onder zee voort en vormen dan het onderzeesche plat, dat vele vastelanden gedeeltelijk omgeeft. Door rivierafzettingen gevormde v. vinden we in de groote stroomvlakten der aarde (Po-, Mississippi-, Gangesvlakten). Ook de Ned. diluviale puinkegel is door rivierafzettingen opgebouwd. De denudatievlakten zijn ontstaan, doordat verweering en erosie het reliëf weggesleten hebben, zoodat een > schiervlakte of primaire rompvlakte ontstond. Hol. Vlakzant), foutieve Vlaamsche vertaling van het Fr. plain-chant voor G-regoriaansohen zang. Vlakzeef is een zeefwerktuig, waarvan de eigenlijke zeef een horizontaal plat vlak is, zulks in tegenstelling met bijv. een rondzeef of een zeskanter, waarvan het zeefoppervlak in den vorm van een cylinder, resp. een zeshoekig prisma is aangebracht. Een aantal op elkaar bevestigde gezamenlijk in schuddende beweging gebrachte vlakzeven vormt een plansichter (> Meelfabricatie). G. v. d. Lee. Vlam is chemisch gesproken een gasmassa, welke door een daarin plaats grijpende chemische reactie tot gloeien wordt gebracht. Gewoonlijk is deze reactie een Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W verbranden van een in lucht uitstroomend gas; men kan echter ook de lucht in het brandbare gas laten uitstroomen (omgekeerde v.); of een stroom lucht of zuurstof in de v. brengen (> Knalgas). Vgl. ook ■> Vuur. De temp. van een goed afgestelde gasvlam in lucht bedraagt ca. 1900° C; van een acetyleen-vlam 2 600° C, van een acetyleen-zuurstof-vlam 3200° C. Lit.: W. A. Bone en D. T. A. Townend, Flame and Combustionin Gases (1927). Zernike. Vlambloem (Phlox), een plantengeslacht van de fam. der Polemoniaceeën, komt met 47 soorten in N. Amerika voor. Veel gekweekt worden de een-jarige P. Drummondii in verschillende kleuren en de overblijvende P. amoena en P. paniculata (decussata), de herfstsering, in vsch. kleuren; tot 1,60 m hoog. Bonman. Vlamboog (e lectr o t e c h n.) is een koolboog, waarbij de koolspitsen met bepaalde zouten zijn gedrenkt, wat tengevolge heeft dat de ontlading tusschen de polen (dus in de lucht) sterk (meestal gekleurd) licht uitzendt. In verhouding tot den gewonen koolboog is de afstand van de polen grooter, waardoor de bijdrage van den boog tot het totale lichtverschijnsel nog wordt versterkt. W. de Groot. Vlamcollector, hulpmiddel tot het bepalen van de electrische potentiaal van de atmospheer (aardveld, atmospherische electriciteit). De v. bestaat uit een vlam (kaarsje) aan het eind van een langen geïsoleerden stok. Een metalen draad voert via een doelmatige isolatie van ide vlam naar het meetinstrument (electrometer, electrostatischen voltmeter). Om de vlam is een glazen beschutting aangebracht (zie fig-)- Vlamcrtinge, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderen, B 5), ten W. van leperen aan de Kemmelbeek, zijrivier van den Ijzer. Opp. 2 064 ha; ca. 3 700 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Geteisterd in den Wereldoorlog. Vlaming, 1° P i e t e r, Ned. letterkundige. * 29 Maart 1686 te Amsterdam, f 2 Febr. 1733 aldaar. Studeerde in de rechten te Leiden. Nadien boekhouder bij de 0.1. C. te Amsterdam. Zelf gaf hij Dichtlievende Uitspanningen uit (1711), doch hij maakte zich vooral verdienstelijk door het uitgeven van anderer werken, met name: Schermer’s Gedichten (1711); Spieghel’s Hert-Spieghel (1723); Van Hoogstraten’s Rederijkkonst (1726). L i t.: Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (IV, V); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2V); Ebbinge Wubben, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). 2°Theodorus Maria, Ned. priester. * 14 Mei 1859 te Amsterdam, f 19 Mei 1936 te Haarlem. Studeerde te Rome in de rechten, was van 1888 tot ’92 professor in de dogmatiek aan het groot seminarie te Warmond en van 1892 tot 1906 in het kerkelijk recht Aangezien de vlam geleidend is, door de aanwezigheid van > gasionen, heeft er zóólang uitwisseling van lading plaats, totdat de vlam dezelfde potentiaal heeft als zijn onmiddellijke omgeving. De lange stok dient om storingen in het electrische veld, ten gevolge van de aanwezigheid van den waarnemer en zijn meetinstrumenten, zooveel mogelijk te vermijden. W. de Groot. aldaar. Pastoor te Haarlem 1906-’l5, te Berkel en Rodenrijs 1915-’2B, in welk laatste jaar hij benoemd werd tot kanunnik-theologaal van het bisdom Haarlem; als zoodanig afgetreden in 1933. V. had grooten naam als kenner van het kanonieke huwelijksrecht. Werken: Praeloetiones de iure matrimonii; Institutiones iuris ecclesiastici; Levensrecht van de ongeboren vrucht (polemiek, met dr. v. Oppenraaij contra prof. Treub) ; Apologie of Geloofsverdediging. Vlaminrjh van Oudshoorn, Ar n o 1 d (Arend) de, Ned. koloniaal staats- en krijgsman. * Ca. 1618 te Amsterdam, f 11 Febr. 1662 (in den Indischen Oceaan). Trad in dienst der Oost-Indische Compagnie, bekleedde vsch. rangen; in 1647 gouverneur van Amboina. V. is berucht geworden door de wreede en bloedige wijze, waarop hij den grooten opstand op Temate, Ambon en Makassar, tengevolge van de uitroeiing der nagelboomen uitgebroken, onderdrukte (1650). De kroniekschrijver Livinus Bor, die V. overal gevolgd is, geeft echter in: „Amboinsche oorlogen door A. de V. van O. als super-intendent van de Oostersche gewesten oorlogshaftig ten einde gebracht” (Delft 1663) een anderen kijk. In Batavia terug, streed V. in 1666 nog tegen Bantam en bekleedde hij nog vsch. belangrijke ambten. In 1661 keerde hij als admiraal der retourvloot naar Nederland terug, doch zijn schip verging onderweg. L i t.: behalve het bovengenoemde werk van Bor, nog: W. Schouten, Oostindisohe voyagiën (I en II 1664). Olthof. Vlamkolen zijn steenkolen met een zeer hoog gehalte aan vluchtige stoffen, varieerend van 32 tot 40 %. Zij branden evenals gaskolen met lange, roetende vlam. Evenwel neemt het bakkend vermogen bij een hooger gehalte aan vluchtige stoffen sterk ai. Soms ontstaat in het geheel geen goede gesmolten cokes; dit hangt meestal samen met een hoog percentage gebonden water in luchtdrogen toestand, d.i. zonder aanhangend vocht, soms wel 8 % en meer. Zij worden gebruikt onder stoomketels zonder onderwind, de Wilde. Vlammcnorgel, ■> Pyrophon. Vlamcollector. Vlammenspuit, vlammenwerper, wapen voor nabij-verdediging, ingevoerd in den stellingoorlog voor het verdrijven van vijanden uit loopgraven en onderkomens. Bestaat uit een cylinder met brandbare vloeistof en een cylinder met gas onder hoogen druk. De vloeistof wordt door het gas door een soort straalpijp uitgedreven en geraakt bij het mondstuk in brand door een kleine acetyleen vlam. De werking gaat tot ongeveer 25 m. De werper is na eenige stooten van een paar minuten uitgeput. Men onderscheidt de 1 i c h t e v., die door één man op den rug wordt gedragen, en de z w ar e v., die door meer personen wordt bediend. In verband met de eenvoudige constructie is de toepassing ook in een toekomstigen oorlog te verwachten. V'lampunt, > Ontvlampunt. ■ • jj' – 1 – I Vlampijp(ketel), > Stoomketel. Vlamspectrum. Een van de wijzen, waarop men het > spectrum van een element kan verkrijgen, is deze, dat men een zout, waarin het betreffende element voorkomt, in de vlam van een Bunsen-brander brengt. Hiermee kunnen bijv. de spectra van de alkali- en aardalkalimetalen verkregen worden. Met een vlam van hoogere temperatuur (bijv. acetyleenvlam) kunnen ook van andere elementen (Cu, Ag, Fe, Ni, enz.) de spectra ontstaan. Het op deze wijze verkregen spectrum is dat van het neutrale atoom en heet vlamspectrum. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . De voor ieder element karakteristieke lijnen geven aan de vlam een voor het betreffende element karakteristieke kleur, die bij de chemische analyse van een stof als herkenningsmiddel voor dat element kan dienen (bijv. natriumverbindingen geven door het optreden van de gele lijn een gele kleur aan do vlam). Ook bij een electrischen lichtboog ontstaan deze spectra, waarbij ze gewoonlijk boogspectra worden genoemd. Een fundamenteel verschil bestaat er niet tusschen v. en boogspectra; alleen zijn, in overeenstemming met de hoogere energie, waarmee de excitatie plaats heeft bij den boog, de series verder ontwikkeld. Soms echter treden bij den boog ook reeds enkele vonklijnen (> Vonkspectrum) op. Rekveld. Vlapoodcr, ■> Puddingpoeder. Vlas (Limim), eenjarige plant van ongeveer een meter hoogte; in bloei zijnde draagt ze kleine bloempjes. V. kan na ca. 31/2 maand reeds geoogst worden; wordt met wortel en al met de hand uit den grondgetrokken. Na het trekken worden de planten in bundels, bussels of bossen gebonden en in „kapellen” (ook schranken of schovengeheeten) gezet, om ze door de lucht te laten drogen. Het ontzaden geschiedt op twee wijzen: door „boten” of door „repelen”. Bij het boten worden de zaadbollen met beethamers verbrijzeld; bij het repelen worden de bundels in ijzeren repelkammen geslagen en de stengels er door getrokken. Dit geschiedt, wanneer de plant winddroogis. In de zaadbollen bevindt zich het lijnzaad; door persing wordt hieruit 1 ij no 1 i e verkregen, de overblijvende > lijnkoeken zijn belangrijk veevoeder. De bastvezels komen onder de opperhuid voor en kleven door middel van „pectose”, d.i. plantenlijm, aan elkaar tot bundels, gelegen in een weefsel van dunwandige cellen. De eigenlijke bastcellen, de elementaire vezels, zijn slechts 3-5 cm lang, de technische vezel 60-90 cm. Het binnenste van den stengel vormt een houtcylinder. Het vrijmaken van de vezel vindt plaats door roting, hetgeen op verschillende manieren kan geschieden. Hierbij laat men door inwerking van micro-organismen het weeke, dunwandige weefsel aantasten, waardoor de samenhang van de cellen verloren gaat. In het algemeen geschiedt dit door waterroting. De laatste jaren veelal door kunstmatige zgn. warm waterroting. Hierna wordt het vlasstroo in kapellen te drogen gezet, waarna het voor verdere bewerking gereed is. Begonnen wordt met het „braken” (breken), waarbij de houtdeeltjes gebroken worden. Het braken geschiedt met een beukhamer, een handbraak of met een braakmachine. De laatste heeft verschillende geribde walsen. Het volgende„zwingelen” dient voor het vrijmaken van het verspinbare vlas van „scheven” (houtdeeltjes) en afval. Dit heeft plaats met de hand, met een stermolen, of, vooral don laatsten tijd, met de zgn. zwingelturbines. Hierop volgt het „hekelen”, waarbij de korte verwarde vezels, afval (het zgn. „werk”), verwijderd worden. Oorspr. handarbeid, waarbij de vlasbundels door ijzeren kammen getrokken werden. Thans groote, automatisch werkende vlashekelmachines. De verkregen gezuiverde en gerangschikte vlasvezels worden op spinmachines tot garens versponnen. Deze garens worden voor het grootste deel in de linnenweverijen tot weefsels, linnen, verwerkt, die onder de volgende namen in den handel komen. Linnenweefsel, uit linnen garens in platbinding geweven stof. Is de ketting of de inslag uit katoen, dan spreekt men van halflinnen. Onder •> pellen verstaat men tafellakens, servetten en dgl. met schaften geweven goederen, ook schaftdamast genoemd. Damast, met de > Jacquardmachine geweven stoffen met meestal groote patronen, waarbij deze door wisseling van de ketting- en inslageffecten ontstaan. Vaak treft men combinaties van Jacquard- en schaftpatronen in dezelfde stof. Fijne kwaliteiten pellen en damast zijn geheel uit linnen garens. Linnen wordt verder gebruikt voor handdoeken, keukendoeken, matrassenstof, canevas, kleermakerslinnen, boekbinderslinnen, enz. Volgens het „Verslag over den Landbouw in Nederland” werd in Nederland in 1936 vlas verbouwd over een opp. van 13 245 ha. Opbrengst aan gerepeld vlas 74 160 289 kg of per ha gemiddeld 6 598 kg, tegen 4 722 kg gemiddeld over het tijdvak 1926-1935. Opbrengst aan zaad 155 225 hl; gemiddeld per ha 11,7 hl, tegen 9,9 hl in voornoemd tijdvak. Opbrengst aan zaad in kg 10 791 951 of por ha gemiddeld 815 kg. Handels. In B e 1 g i ë wordt het vlas hoofdzakelijk geteeld in de provinciën West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Henegouwen. In de overige provincies is de productie zeer gering. Volgens de officieele statistieken bedroeg de globale verbouwde oppervlakte voor het jaar 1937: 28 079 ha. De globale productie bedroeg; 13 700 000 kg zaad en 166 310 000 kg lint (filasse). De gemiddelde opbrengst per ha bedroeg 487 kg zaad en 6 923 kg lint. Vlasleeuwenbck (Linaria), een plantengeslacht van de fam. der leeuwenbekachtigen; komt met ruimlOOsoorten in de gematigde streken voor. In onze streken vindt men algemeen den gelen leeuwenbek, L. vulgaris, waarvan de bloemen soms ongespoord of van vijf sporen voorzien zijn (peloriën). Vrij algemeen groeit op oude muren L. cymbalaria, de muurleeuwenbek, met violette, van twee gele vlekken voorziene bloemen . Andere soorten zijn zeldzaam en ver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vlas. Vlasleeuwenbek. schillende worden als sierplant gekweekt, o.a. L. purpurea en maroccana. Bonman. Vlechten van veters, lint, kant, enz. (t e x t i e 1). Spillen met klossen beschrijven een bepaalden weg in de gleuven van een plaat (tafel). Groepsgewijze rechtsche en linksche voortbeweging laat de draden in het midden boven de tafel met elkaar vlechten. Fijne haakjes sluiten tijdelijk de ineendraaiingen. De patroonvorming wordt gedirigeerd door Jacquardkaarten (■*■ Jacquardmachine), die de tandwielen van de spillen en van de wisseltongen in de gleuven beïnvloeden. Schroeder. Vlechtgebak is een nabootsing in deeg van het Germaansche haarvlechtoffer. Oorspronkelijk volgde de vrouw haar man in den dood, later offerde zij haar haarvlecht. De krakeling is een bekend vlechtgebak. Vlechtwerk, vlechtsel van biezen, stroo, touw, enz. In de o r n a m e n t i e k is v. een motief, dat gebruikt wordt als band- en als vlakversiering en bestaat uit gevlochten lijnen. Het v. vindt men reeds in de bouwkunst der Klassieke Oudheid. Doch vooral in de kunst der vroegste middeleeuwen was het zeer in gebruik, o.m. in Italië (Longobardische kunst) en in geheelNoord-Europa,waar het voorkomt in de bouwkunst, zooals in Skandinavië, en in de miniatuurkunst, zooals in lerland {> Kells) en in onze gewesten. V. Herck. Vledder, gem. in het Z.W. der prov. Drente (IX 352 A 2), omvat V., Vledderveen, Frederiksoord (> Koloniën van Weldadigheid), Wilhelminaoord, Doldersum en enkele buurten; ca. 2 600 inw. (waarvan 77,8 % Prot., 7 % Kath., 16,2 % onkerkelijk); opp. 4 726 ha (16,6 % bouwland, 26 % grasland, 33 % woest, 18% bosch). Vnl. landbouw en veeteelt. Bouma. Vleddervccn, 1° plaats in de Gr on. gem. > Onstwedde; 2° plaats in de Drentsche gem. -> Vledder. Vlcermuisbrandcr, gasbrander voor lichtgas of acetyleengas, die zoodanig is ingericht, dat twee gasstroomen tegen elkaar in bewegen, zoodat de vlam de gedaante van een vlakke schijf aanneemt. De lichtkracht van een gas-vleermuisbrander is zeer gering en afhankelijk van het gehalte aan zware koolwaterstoffen. Bij het lichtgas, zooals dit 60 jaar geleden werd gebruikt, bedroeg de licht, sterkte enkele kaarsen, het lichtrendement 0,13 lumen/ watt. Vgl. ■> Acetyleen; > Gloeikousje. W. de Groot. vleermuizen, > Handyleugeligen. Vleers (Fr.: Fiers), plaats in Fr. Vlaanderen, dept. du Nord (XI 144 E 3); ca. 6 600 inw., meerendeels Franschsprekend. Landbouw en nijverheid. Vleesch is de spiermassa met haar bindweefsel, zenuwen, enz. van het dierlijk lichaam. Met zijn hoog eiwit- en vetgehalte is v. een belangrijk voedingsmiddel. Als zoodanig komt vooral in aanmerking het v van runderen, kalveren, varkens, schapen, paarden, benevens het v. van wild en gevogelte. V. wordt gekookt of gebraden gegeten; rauw v. is voor de consump- tie ongeschikt, daar het gemakkelijk tot bederf overgaat en dan aanleiding kan geven tot de zeer gevaarlijke vleeschvergiftiging (> Botulismus). V. wordt op vele wijzen geconserveerd, zooals door rooken, pekelen, drogen, bevriezen en door steriliseeren in luchdicht gesloten verpakkingen. Bosch. ” Vleesch en geest. > Geest (theol.). Vleeschboom, Fibromyoma. Vleeschclijkc zonde, > Zonde. Vleeschctende planten (Creophaga), ander woord voor > insectenetende planten. Vleescheters worden de dieren genoemd, welke zich hoofdzakelijk met het vleesch van andere dieren voeden, zooals de roofdieren (carnivoren) onder de zoogdieren en de roofvogels (raptatores) onder de vogel 3:. Vleeschextract, > Bouillon. Vleeschhal, hal, speciaal gebouwd voor den handel in vleesch, zooals vooral in de 16e e. in vele Hollandsche en Vlaamsche steden werden opgericht, dikwijls annex aan het Raadhuis. Beroemd zijn o.a. de v. te Middelburg en te Haarlem. Vleeschhoudere, Pie ter de, Ned. letterkundige. f 1679. Bezorgde in 1660 te Brussel een rijmende verklaring van het Boek der Psalmen, die geringe kunstwaarde heeft, doch een belangwekkend liturgisch en litterair curiosum is. W°e r k: Rijmende uytlegginghe naer den letterlijken, verholen ende sedelycken sin van de 150 psalmen van den heylighen konincklyken propheet David, ende van de lolsanghen, soo van het Oude als Nieuwe Testament, dewelcke elck op sijnen dagh in de kerekelijoke ghetijden ghesongen ende ghelezen worden, waernaer volghen de lolsanghen van de Heylighe Kercke, dewelcke ghesonghen worden, soo in de ghetijden als in den dienst der H. Misse, mitsgaeders eenighe rijmen van verscheyde gheleerde mannen, uyt het Latijn. Asselbergs. Vleeschkers of knapkers is een soort kers met vast vruchtvleesch. Vleeschkeuringswet is in N e d. de wet van 26 Juli 1919 Stbl. 624, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bij deze wet wordt bepaald, dat slachtdieren zoowel vóór als na het slachten gekeurd moeten worden (art. 4 lid i). Deze dubbele keuring is onmisbaar ter controleering van noodslachtingen. Cxestorven en in nood gedoode dieren zijn aan de keuring na het slachten onderworpen (art. 4 lid 2). In B e 1 g i ë is v. geregeld door K.B. van 23 Maart 1901 later herhaalde malen herzien, voor het laatst door K.B. van 29 Oot. 1937. Het laatste algemeen ministerieel besluit, dat de modaliteiten van toepassing der v. beschrijft, dagteekent van 30 Oct. 1937. Als algemeen beginsel geeft het aan, dat hij, die een slachtdier wil slachten, daarvan aangiften moet doen bij den ontvanger der gemeente of bij den beambte daartoe bijzonder door de gemeente aangesteld. Verder beschrijft het de onderzoekingen, opsporingen en insnijdingen, die voor de keuring moeten geschieden, alsook de merken, die op het vleesch of de verpakking moeten aangebracht worden, en de controlemaatregelen, die dienen getroffen. In de bijlagen van dit besluit worden aangegeven de gevallen, waarin het vleesch moet worden afgekeurd; de modellen van de stempel – merken, die moeten aangebracht, alsook het slachtregister, dat elke gemeente moet houden. Houdou. Vleermuisbrander. Vleeschmolcn, molen voor het malen van vleesch, in de huishouding gewoonlijk een handmolen, in inrichtingen of bedrijven vaak electrisch. Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W VLAGGEN Vleeschouwer, Lo de wijk, Zned. letterkundige. * 1810 te Antwerpen, f 1866 ald. Redacteur van het tijdschrift Roskam, vooral bekend als vinnig en geestig hekelaar, o.m. van de taalpolitiek van de toenmalige Belgische regeering. Vlcesehtype, ■> Runderen. Vleesch vlieg, > Grauwe vleeschvlieg. ■Vleeshouwer, Alb e r t De, VI. musicus. * 1863 te Antwerpen. Leerling van J. Blockx; schreef o.a. een opera: L’Ecole des Pères; een symphonisch poëma: De Wilde Jager; Idylle, voor orkest. Vleet, > Roggen (met afb.). Vlegel. Het dorschen met den v. raakt door het invoeren van de dorschmachine meer en meer in onbruik. Het eigenlijke slaande deel van den v. is een eenigszins kegelvormig stuk hout van ong. 60 cm lengte: de vlegelklop, die door middel van leeren riemen bevestigd is aan een leeren hoedje, hetwelk zich aan het uiteinde van den ca. 1,30 m langen vlegelstok bevindt. Dewez. Vleierij is een zonde tegen de deugd yan > beminnelijkheid (of vriendschap). Terwijl deze er toe brengt, op de juiste manier aangenaam te zijn in den omgang met anderen, en hen in niets te hinderen, echter niet overdreven, vooral niet ten koste van hun eigen welbegrepen welzijn of de belangen van anderen, is de v. een exces op dit gebied. Speciaal spreken wij van v., als iemand een ander door woorden ten onrechte ophemelt en aldus hem aangenaam wil zijn, om daar eigen voordeel mede te d o e n. V. wordt tegen iedereen bedreven, maar toch vooral tegenover de machtigen, d.i. zij, die anderen goed of kwaad kunnen doen, op welke manier dan ook. V. veronderstelt een zekere kleinheid van ziel bij beide partijen. Vandaar dat ijdele menschen er bijzonder vatbaar voor zijn en laffe menschen er toe geneigd zijn. Groote karakters kunnen niet vleien en laten het zich ook niet doen. Overheden op allerlei gebied, machtigen en rijken staan het meest aan v. bloot en moeten dus bijzonder op hun hoede zijn. V. is kwaad, maar niet altijd groot kwaad. Dit laatste is het echter bijv. wel, als het bestaat in het prijzen van iemand om het kwaad, dat hij bedreef; of als het gedaan wordt met de bedoeling iemand bedriegelijk schade te berokkenen; of als het voor anderen een oorzaak van groote zonde of groote schade wordt. Wordt het alleen gedaan uit behaagzucht of met een goed doel, bijv. een nadeel van zich of anderen afwenden, dan is het wel kwaad, maar geen groot kwaad. Lit.: Thomas van Aquino, Summa Theol. (11. 11. q. Bender. Vleinaam, > Hypocoristicum. Vlekkcm, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 C 4), ten W. van Aalst. Opp. 122 ha; ca. 320 inw. (Kath.). Landbouw. Vlekkenstift, naam voor speciale preparaten in vasten vorm voor het verwijderen van inkt-, roest- en andere vlekken. De vochtig gemaakte vlek wordt hiermee aangestipt. V. werken meestal sterk in op de vezelstoffen. Vlektyphus, > Typhus. Vlemminx, Paul, schrijversnaam van A. Smulders. * 1907 te Schijndel. Studeerde klassieke letteren aan de R.K. Universiteit te Nijmegen, Ned. letteren aan de R.K. Leergangen te Tilburg, is een der sterkste lyrische dichters onder de jongere Katholieken. Aanvankelijk sterk beïnvloed door Karei van de Woestijne, bezingt hij het conflict van ziel en ■ zinnen in gedichten, die vooral door de teekening van ; het Brabantsche landschap uitmunten. Hij vertaalde i vele verzen van Catullus. i : Werken: Den Hof der Jonkheid (1931); Speoiosa Deserti (1933); Ontginningen (1935). Asselhergs. Vleteren (Fransch: Flêtre), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 C 2-3). Ca. 760 inw., Vlaamsch sprekend. Landbouw. In de kerk een bezienswaardig repositoriura in Renaissancestijl. Vleug (textiel) is de richting, waarin bij weefsels met een haardek (laken, fluweel) dit haardek ligt. Bij het knippen van dergelijke stoffen moet rekening gehouden worden met de v., omdat met verandering van vleugrichting ook verandering van kleurnuance optreedt. Vleugel. 1° (D i e r k.) V. (ala) zijn bij vogels en insecten de organen, waarmede zij zich actief door de lucht voortbewegen. Bij de vogels zijn de v. de omgevormde voorste ledematen, welke door de ontwikkeling der > veeren tot draagvlakken zijn vergroot; bij insecten zijn het dubbele huiduitbreidingen, welke met chitine zijn bekleed. Ook de vlerken bij de vleermuizen worden wel als v. aangeduid. L. Willems. uiuiuuu tiuiuv/u V» 0110 V. 0,0.11” CU UIU. U. VV I/Uo filo. 2° (Luchtvaart). De vleugel of draagvlak is het belangrijkste vliegtuigonderdeel, dat de hefkraoht produceert. De v. heeft daartoe een bijz. doorsnede, vleugelprofiel genoemd. Er bestaan vele, in Kvindtunnels onderzochte vleugelprofielen. Het profiel van een v. behoeft niet in alle, aan de symmetrielijn evenwijdige doorsneden hetzelfde te zijn, dikwijls verandert dit in dikte en vorm van het midden van den v. naar de vleugeltip toe. V. worden vrijdragend, half vrijdragend of niet-vrijdragend gebouwd. In de laatste twee gevallen wordt de v. door een stel vleugelstijlen in het midden van de halve spanwijdte of bijna aan de tip afgesteund. De v. kan onder, boven of door den romp van het vliegtuig worden aangebracht. Men spreekt dan van laag, hoog en middendekken. De grootte van den v. bepaalt de vleugelbelasting, d.i. het vliegtuiggewicht per m 2 vleugeloppervlak. Deze vleugelbelastinsr is aan grenzen gebonden. gciuciaatmg ia cicia grenzen geuoncien. Voor verkeersvliegtuigen worden vleugelbelastingen van 80 a 140 kg/m2 toegepast. Sportvliegtuigen hebben een _ lagere, recordmachines een hoogere vleugelbelasting (tot 200 kg/m2). De vorm van den v. wordt in hoofdzaak door de vleugelslankheid, d.i. de lengtebreedte-verhouding, bepaald. Grootere slankheid geeft een geringeren weerstand. De normale waarde van de slankheid is_ 6 a 8. Soms past men in plaats van één v. twee kleinere onder elkaar toe (tweedekker). De wendbaarheid van het vliegtuig wordt daardoor verhoogd. Zie het art. > Vliegtuig (sub C). Zie ook > Vleugeltheorie. w. Lammeren. D Vl (/• 3° (Bouw k.) Langgestrekt, rechthoekig deel van een gebouw, dat met één korte zijde aansluit bij de rest van het gebouw. Bekend is bijv. de compositie met één middenpartij en twee deze flankeerende zijvleugels. 4° Klavierinstrument met hamermechaniek. Op drie pooten rust het houten raam, waarop de resonansbodem komt te liggen met daarboven het ijzeren raam en de snaren. Het geheel spitst zich naar achter toe in den vorm van een vleugel. De snaren loopen over twee houten kammen kruisgewijs over elkaar. Aan de voorzijde bevindt zich het toetsenbord; waarvan de omvang gewoonlijk bedraagt; subcontra A tot o"". De mechaniek is ingerioht volgens de repetitiemechaniek van Erard. De vleugel bevat twee pe- AVat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ZZUI.IB dalen, waarvan het linksche (het pianopedaal) het toetsenbord doet verschuiven en het rechtsche (het fortepedaal) de dempers opheft. De firma Steinway and Sons heeft tusschen beide pedalen in een derde gevoegd (sustaining-pedal), hetwelk dient tot het laten doorklinken van bepaalde tonem_ von Essen. VÏeugeleindlakkeis, > Nachtvliegen. Vleugclglas, glas met gewoon trechtervorraigen of langen, spits toeloopenden kelk met sierlijk gekronkelde orneering in het midden van den hoogen steel. Vleugelglazen werden tijdens de 16e-16e eeuw te Venetië vervaardigd, doch ook in andere steden, o.m. in de Nederlanden, werd dit model nagebootst. Zie afb. 7op de pl. t/o kol. 16 in dl. XII. V. Herck. Vleujjclloozé insecten (Apterygota of oerinsecten), orde der laagst georganiseerde insecten zonder vleugels en zonder gedaanteverwisseling. Het ontbreken der vleugels wordt als oorspr. kenmerk beschouwd. Tot de v i behooren de franjestaarten en de » springstaarten. _ . M.Bruna VÏcügoliioot, Pterocarya, boomengeslacht, van de fam. der Juglandaceeën. De uit Azië afkomstige Kaukasische v. (P. fraxinifolia) heeft oneven geveerde bladeren, met 2 tot 13 bladparen en een emdblaadje. Komt als sierplant voor in parken en tuinen. Vleugelpramv, vaartuig van Inlanders, in gebruik in den Ned.-Ind. archipel. De prauw of kano is aan een zijde voorzien van een langwerpigen drijver, die door uithouders daaraan bevestigd is ter vermeerdering van de stabiliteit. _ Vleugclpyramide (fruitteelt), kunstmatige boomvorm, waarbij de zijtakken zorgvuldig in twee loodrecht op elkaar staande verticale vlakken worden gekweekt. ° Vleugelslakken (Pteropoden), orde der achterkieuwige slakken. De v. leven in de vrije zee en zijn meestal doorzichtig; zij zwemmen met den voet, die tot vinvormige aanhangsels verbreed is. De schelpen zijn gewonden of pyramidevormig, zoo zij niet ontbreken; zij vormen op den bodem het zoogenaamde pteropodenslik. De palaeontologie kent vele uitgestorven vormen. . , M. Bruna. V’lou gel theorie. Wanneer zich een vleugoLprofiel met eenparige snelheid v door de lucht beweegt, leggen de luchtdeeltjes aan de bovenzijde van den vleugel een langeren weg af dan die aan den onderkant. De snelheid ervan zal boven den vleugel grooter en onder den vleugel kleiner zijn dan v. Volgens de wet van Bernouilli treedt dan aan de bovenzijde van den vleugel een onderdruk en aan de onderzijde een overdruk op. Het draagvlak remt de luchtsnelheid onder het vlak en versnelt deze erboven; dus er ontstaat eigenlijk een circulatiestroom om het draagvlak. De onderdruk, welke aldus ontstaat, is meestal eenige malen grooter dan de overdruk. Tezamen vormen deze drukken de > 1 if t van den vleugel. Als reactie op de lift krijgt de lucht een neerwaartschen impuls (de vleugel wordt nu in rust gedacht) en stroomt dus niet in een richting tegensteld aan de bewegingsrichting van den vleugel af, doch heeft ook een zekere verticale snelheid, welke grooter wordt, naarmate de invalshoek van den vleugel grooter wordt. De lucht krijgt dus arbeidsvermogen toegevoerd. Hiervoor is bij de snelheid v een kracht Wi noodig, welke de geïnduceerde weerstand wordt genoemd. Deze is onafhankelijk van de gladheid van het profiel. Vanwege de wrijving treedt ook nog een wrijvingsweerstand op wp. De totale weerstand is de som van beide weerstanden, v. Lammeren. Vleugeltje noemt men een secundairen scheut op een druivenboom. Vleutjeltjesbloem (Polygala), het voornaamste geslacht van de fam. der Polygalaceeën; komt met 460 soorten over de geheele aarde voor. In onze streken vindt men algemeen P. vulgaris met vele blauwe bloempjes in trossen; de liggende v., P. serpyllacea, groeit op vochtigen heidegrond en heeft armbloemige trossen, terwijl de rosé kuif-v., P. comosa, aan boschkanten voorkomt. Bonman. Vleugeivlies (pterygium) is een, meestal op de neuszijde van het oog gelegen plooi van het > bindvlies, dat met een driehoekige spits over het > hoornvlies heengroeit. Bij voortschrijden kan het pupilvlak bedekt worden en het zien ernstig gestoord. Zoo vroeg mogelijk verwijderen is aangewezen. Rubhrecht. Vleug cl water, > Bodemwater. Vleut, > Aad. _ t Vleuten, gem. in de prov. Utrecht (zie krt. Utrecht A/B 2), ten W. van de hoofdstad, bestaande uit de dorpen Vleuten en de Meern. Opp. 1 600 ha; ca. 2 800 inw. (60 % Kath. en 32 % Ned. Herv.). Klei op laagveen. Veehouderij, in de laatste jaren vooral tuinbouw in warenhuizen en kassen (druiven en tomaten). De oude gemeentetoren, midden in het dorp V., dateert uit de 12e eeuw. Akveld. Vlezenbeek, gem. in de Belg. prov. Brabant (VI 96 B 3), ten W. van Brund; opp. 1 003 ha; ca. 1 860 inw. (meest Kath.); landbouw. Vlie, in den Romeinschen tijd: F 1 e v o, zeegat tusschen de Waddeneil. Vlieland en Terschelling, eeuwenlang van belang voor de vaart van de Zuiderzeesteden naar Oost- en Noordzee, thans nog de weg van > Harlingen naar de Noordzee en verder. Z.0.-waarts heet deze geul Vliestroom (XVIII 672, bijkaartje B 2). . van der Meer Vliebcrgh, Emi 1 e, Belg. econoom. * 1872 te Zoutleeuw, *j* 1925 te Leuven. Doctor in de rechten en in de staatswetenschappen. Verschillende belangrijke publicaties op economisch terrein. Was langen tijd redactiesecretaris van Dietsche Warande en Belfort, en verder o.m. voorzitter van het Davidsfonds en onder-voorzitter van den Belg. Boerenbond. Werken: o.a. De landelijke bevolking der Kempen gedurende de 19e eeuw. Bijdr. tot de econ. geschiedenis (1906)- Etudes d’economie rurale (1910); Het Hageland. Zijne plattelandsche bevolking in de 19e eeuw (1921). "Vlieg (dier k.), > Vliegen. Vlieg, in naai w e r k een met de hand gewerkt, zijden driehoekje ter garneering of afsluiting van naden en plooien. Om de stekenligging ook wel zwaluwstaart genoemd. Vlieg, Spaansche (Lytta vesicatoria), goud of blauw-groen insect van de fam. der oliekevers, tot 21 mm lang.De larve doorloopt drie stadia van ontwikkeling (hypermetamorphose); in jongen toestand parasiteert zij in nesten van aardbijen. De Sp. vlieg komt in Z.Europa algemeen voor, zeer zelden ook in Nederland. De Sp. v. scheidt canthat I ridine af: ClOH1202, welke stof in de geneesk. gebruik- Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W Spaansche vliegen. wordt als > blaartrekkend middel, in den vorm van pleister of tinctuur. De tinctuur wordt ook aangetroffen in tal van geheime middelen ter bevordering van den haargroei. Lit.; Comm. Ned. Pharm. (II H 926). Vliegasch, een mengsel van aschdeeltjes en onverbrande kool (meestal cokesdeeltjes), waarmee rookgassen uit onvolledig verbrande steenkool bezwangerd zijn. De vliegaschvanger is een toestel tot het afscheiden van vliegasch uit rookgassen met het doel, verontreiniging van de atmospheer tegen te gaan. Volkomen afscheiden is technisch onmogelijk. Onder vangstcijfer verstaat men de verhouding van gevangen stof tot de totaal in den vanger tredende stof. De zgn. natte vliegaschvanger werkt met water, hetzij doordat de stofdeeltjes door sproeiwerking bevochtigd en dus verzwaard worden, hetzij doordat ze tegen waterfilmen geslingerd en daardoor gebonden worden. Nadeel: afkoeling der rookgassen, bezwaren bij het loozen van het vuile water; constructieve moeilijkheden, doordat de vloeistof door opgenomen zwavelverbindingen corrosief is. Van de droge vliegaschvangers zijn de bekendste de -> cycloon en de electrofilter. De werking van de laatste berust hierop, dat de gassen door een sterk geladen electrisch veld geleid worden, waarin de stofdeeltjes een negatieve lading krijgen. Door geaarde neerslagselectroden worden ze vervolgens aangetrokkén en op passende wijze afgevoerd. p Berckel. Vliegbercik, ook wel actieradius genoemd, de maximum afstand, welke een vliegtuig kan afleggen bij windstilte, vliegende met kruissnelheid (-*- Vliegsnelheid) op de gunstigste vlieghoogte, zonder tusschenlanding voor het innemen van brandstof. Vliegbewijs, zie ■> Brevet. Vliegbom, zie > Gasprojectielen; Vliegtuigbom. Vliegboot, zie > Vliegtuig (sub Vliegtuigtypen). Vliegdienst, 1° bij een Inchtverkeersm a a t s c h a p p ij de tak van dienst, welke is belast met het bijhouden der route-kaarten, met het verzamelen van alle gegevens inzake de binnen- en buitenlandsche vliegvelden, welke door de betreffende maatschappij worden aangedaan, in het kort met het verzamelen en verstrekken van alle inlichtingen, welke de bemanningen der verkeersvliegtuigen behoeven om hun reis tot een goed einde te kunnen brengen. Verder deelt deze dienst de bemanningen in voor de verschillende vluchten en wijst de vliegtuigen aan, waarmede de vluchten moeten worden gemaakt. Ten slotte is de v. nog belast met de opleiding der vliegtuigbestuurders, met het samenstellen der exameneischen voor de verschillende rangen en met het afnemen der examens voor die rangen. 2° Bij de weermacht, verstaat men onder v. dien tak van dienst, welke zijn opdrachten volvoert niet behulp van vliegtuigen. Deze dienst neemt soms den vorm aan van een zelfstandig wapen (Royal Air Force in Engeland, ook België, Duitschland, Italië e.a.), soms dien van een afdeeling van het leger (in Ned. de luchtvaart-afd. te Soesterberg) of van de marine (> marineluchtvaartdienst). De militaire (marine-) yliegdienst kent verschillende onderafdeelingen, welke ieder een eigen taak hebben; zoo kent men o.a. den bewakingsvliegdienst, welke tot opdracht heeft een bepaald gebied te patrouilleeren en vijandelijke vliegtuigen zoo mogelijk tegen te houden, den bombardeervliegdienst, welke tot opdracht heeft om vijandelijke doelen te bombardeeren, enz. p. Steenderen. Vliegen, 1° de onderorde der v. of Brachycera: tweevleugelige insecten met korte sprieten, waartoe behooren de echte v., de zweefvliegen, de steekvliegen, de luisvliegen. 2° De fam. der e c h t e v. (Muscidae), met zuigsnuit, maden en tonvormige poppen. Voornaamste soorten; huisvlieg, kleine kamervlieg, steekvlieg, bromvlieg, vleeschvlieg. V. zijn van beteekenis voor de hygiëne, omdat zij ziektekiemen, vooral typhus, overbrengen. Tropische v. brengen slaapziekte over. Een v. uit vuile omgeving kan meer dan 1 000 000 bacteriën meedragen. Bestrijding van het vliegengevaar door verwijderen van afval, waarin de eieren worden gelegd; verder door vliegenvangers, vallen, bespuiting, vergiftigd suikerwater. M. Bruna. Vliegen, Willem PI endrik, Ned. politicus en sociaal-democratisch leider. * 20 Nov. 1862 te Gulpen. Aanvankelijk werkzaam als typograaf. Trad in 1883 toe tot den sociaal-democratisclien bond en stichtte in 1890 te Maastricht het weekblad De Volkstribuun, dat hij redigeerde, drukte en colporteerde. In de crisis, waarin het ouderesocialisrae in Ned. zou bezwijken, behoorde V. tot de verdedigers van de politieke en de parlementaireactie. Aan de oprichting van de S.D.A.P. nam hij dan ook een werkzaam aandeel. Inde ontwikkelingsgeschiedenis der S.D.A.P. heeft hij ook verder een belangrijke rol gespeeld, hetzij door zijn Journal istieken arbeid (o.a. als redacteur van Het Volk), hetzij als lid van verschillende vertegenwoordigende colleges (o.a. Tweede en Eerste Kamer). In de innerlijke crisis, welke zijn partij vooral na 1903 heeft moeten doorraaken, werd V.’s houding allereerst bepaald door een scherp begrip van de werkelijkheid der politieke toestanden. Van het zuiver-revolutionnaire was V. meestal afkeerig. Werken: behalve tallooze art. in dagbladen en, periodieken: De Dageraad der volksbevrijding (1905)- Die onze kracht ontwaken deed (2 dln. 1924); Oorsprong’ geschiedenis en hedendaagsche stand der soc. beweging l 1931); Verierne. W. H. Vliegen. Vliegende draak (Draco volans L.), een soort van de fam. der agamen van de orde der hagedissen, leeft op de Soenda-eilanden en in Z. Malaka. Vijf of zes valsche ribben zijn aan weerszijden dragers van een halfcirkelvormig valscherm, waarmee het dier zich eenigszins zwevend door de lucht kan bewegen. De lengte bedraagt 21,5 cm, waarvan 12,6 cm op den langen staart komt. De kleur is verschillend metaalkleurig en verandert met de omgeving. Het mannetje heeft een Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W kam in den nek en een gele halskwab; de laatste is bij het wijfje groen of blauw. _ LiJJeer‘ Vliegende eekhoorn, > Eekhoornachtigen. Zie afb. bij > Knaagdieren. Vliedende Hollander, > Spookschip. Vliegende hond, > Handvleugeligen. Vliegende draak. Vlicqendc kikvorsch (Rhacophoms), een geslacht van de fam. der echte kikvorschen, bewoont Z. en O. Azië en Madagaskar. De bekendste is de Javaanschev. k. (R. reinwardti Boie) op Java en Sumatra; aan het einde der teenen zitten groote hechtschijven om zich vast te hechten; het groote zwemvlies, dat de teenen verbindt, dient als valscherm hii het afspringen van de hoornen; de rug is diepgroen, de buik lichtgeel; de lengte is 7,6 cm. Zie afb. 1 m kol. 203 in dl. 11. ... Tfeer‘ " Vliegende maki (Galeopithecus volans L.)> een soort van de orde der insecteneters, bewoont de Soendaeilanden, Molukken, Philippijnen en Malaka. Hij on- Vliegende visschen. Zwaluwvisch. derscheidt zich door het bezit van een behaard valscherm, dat bij den hals begint en waarin de ledematen tot aan de sterke klauwen en de staart opgenomen zijn. Het lichaam is met den staart 60 cm lang. De bovenzijde is bruinrood, de onderzijde donkerder. Het is een nachtdier, dat overdag aan de hoornen hangt en zich met bladeren en vruchten voedt. , eer_' Vlicqende tering, een vorm van > tnoercuiobe, waaraan de patiënt in enkele weken tot enkele maanden te gronde gaat. Dezen vorm ziet men tegenwoordig zelden meer. Vlicqcnde visschcn kunnen een tijdlang boven het water zweven; met levendige, slagen der staartvin komen zij naar boven en schieten dan 1-2 m boven het water uit, om hun vervolgers te ontkomen. Dan worden de lange, breede borstvinnen uit- gespreid en zweeft de visch een eind (soms 200 m) over het water. De bekendste zijn: de zwaluwvisch (Exocoetus yolitans L.), 30 cm lang, met blauwe bovenzijde en zilverwitte onderzijde, het vleesoh is zeer smakelijk; hij leeft vooral in warme zeeën, ook in de Middell. Zee; de vliegende zeehaan (Dactylopterus volitans L.), 60 cm lang, leeft in de Middell. Zee; de schedel bestaat uit een volledig pantser; de rug is lichtbruin, donker gemarmerd, de zijden zijn lichtrood; hij leeft op den bodem der zee, waar hij kleine zeedieren zoekt. Keer. Vliegend hert (Lucanus cervus), tot de onder – orde der bladsprietigen behoorende kever; 27 a6O mm lang zonder de horens (zie afb. D in kol. 288 in dl. V). Het mannetje draagt een „gewei” uit twee vertakte kaken. De kleur is zwart, de dekschilden zijn bruin; de kever voedt zich met plantensap. De groote eieren worden afgezet in vermolmd eikenhout, waarin de larve opgroeit. De geheele ontwikkeling duurt 5 jaar. Het vliegend hert komt in geheel Midden- en West-Europa voor. Bruna. Vlieg enorchis, > Ophrys. Vliegenvangers, Muscicapidae, lamme van zangvogels, kleiner dan een musch. In onze streken zijn vooral de vlg. soorten bekend. 1° De g r a u w e v. (Muscicapa stnataof grisola),o.a. ook muggensnapper genoemd .Van boven zwartbruin, onderzijde grijs met donkere streepjes. Gemakkelijk kenbaar aan zijn gewoonte om vanaf zijn zitplaats even op te vliegen om een voorbijzwevend insect te grijpen en weer. terug tekeeren. Nest graag in wingerd tegen huizen, in gaten van muren en boomen en in half open nestkastjes. De vijf eieren zijn lichtgroen. Zijn zang is zwak geprevel. 2° De z w a r t g r a u w e v. (M. hypoleuca of atricapilla). Bovenzijde zeer donker, bijna zwart, kop zwart, onderkant wit, over den vleugel een witte band. Wijfje meer egaal bruin. Broedt in onze streken in het Oosten in nestkastjes; is m het Westen alleen on den trek waargenomen. Zingt heel aardig. Vliegende maki. Vlieg enz wam (Amanita muscaria), een steeizwam van de fam. der plaatzwammen, algemeen be- Grauwe vliegenvanger. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W kende paddenstoel met vuurrooden hoed, waarop witte wratjes. De y. is zeer vergiftig. Zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 448 in dl. XIX. Vlieger. 1° De vlieger, welken wij kennen als speelgoed van de Jeugd, werd ca. 400 v. Chr. uitgevonden door Archytas van Tarente en een tweehonderd jaar later eveneens door Han Sin, een Chineesch generaal. De bekende natuurkundige Benjamin Franklin gebruikte in 1752 zoo’n vlieger voor zijn proeven betreffende de dampkring-electriciteit. ïn de 19e eeuw gebruikte men vliegers tot het naar groote hoogte (ruim 6 000 m) brengen van zelf-registreerende instrumenten ter onderzoeking van den dampkring. Hargrave, een Engelschman, vond den kastjesvlieger uit; meerdere exemplaren gecombineerd en verbonden met een lier door een kabel, werden voor 1914 in enkele legers wel gebruikt om waarnemers, gezeten in een mand, naar boven te voeren. Ook heeft de kastjesvlieger tot voorbeeld gediend bij de eerste vliegtuigconstructeurs als Voisin, Sommer, Santos, Dumont,e.a. 2° Naam van den bestuurder van een vliegtuig. Men spreekt van een sportvlieger, die het vliegen voor zijn genoegen als sport beoefent; van een verkeersvlieger, die het beroep uitoefent van bestuurder van een verkeersvliegtuig, van een kunstvl i e g e r, die zijn brood verdient door het geven van acrobatische vliegvertooningen, van een militair en marin e-v 1 i ege r, waarmede men de vliegtuigbestuurders van Leger of Marine bedoelt. ledereen, die v. wil worden, moet zich eerst onderwerpen aan een speciale keuring, waarvan de eischen, door de wet vastgesteld, varieeren al naar gelang van de categorie (zie > Brevet). De opleiding tot v. geschiedt aan een vliegschool en het brevet of vliegbewijs wordt slechts uitgereikt, nadat de candidaat voor een practisch en theoretisch examen is geslaagd, waarvan de eischen bij de wet zijn vastgesteld. De militaire en marine-vliegers worden, al naargelang van hun geschiktheid, in verschillende klassen ingedeeld. Zoo kent men jaohtvliegers, de bestuurders der jachtvliegtuigen en jachtkruisers, artillerievliegers, de bestuurders der vliegtuigen, welke dienen voor de artillerieverkenning en de vuurleiding, verkennervliegers, de bestuurders der vliegtuigen, bestemd voor de tactische verkenning, enz. Onder frontvliegers verstaat men de militaire en marine-vliegers, die aan het front vechten in tegenstelling tot de v., die achter het front werkzaam zijn als instructeurs of fabrieksvliegers. Deze laatste kleine en selecte groep, meestal ingenieurs en steeds menschen met groote technische kennis en ervaring, vliegt de nieuwe vliegtuigtypen in en onderwerpt ze aan de zwaarste proeven, opdat de latere in serie gefabriceerde machines geen fouten meer zullen vertoonen. Zij meten de prestaties (minimum en maximum snelheid, stijgsnelheid, stijgtijden naar verschillende hoogten, zie het artikel Vliegsnelheid), beproeven de machines op bestuurbaarheid en stabiliteit, controleeren de juiste werking der instrumenten en de toebehooren, zooals remmen, trimvlakjes, intrekbare onderstellen, de opstelling der instrumenten en handles, de inrichting van stuurhut en kajuit. Zij onderwerpen ook de in serie gefabriceerde vliegtuigen aan een aantal proeven, opdat deze aan alle door den afnemer gestelde eischen zullen voldoen. v. Steenderen. Vlieger (s c h e e p s b.), smal, driehoekig voorzeil van een > kottertuig. Vlieger (tuin b.), > Springer. Vlieger, lang overkleed der patricische dames in N. en Z. Ned. in het einde der 16e en begin der 17e eeuw. De v. vond zijn oorsprong in Spanje. Kenmerkend was een breede, over de geheele lengte afhangende plooi in den rug. Het keurslijf, dat aan de voorzijde onder den v. zichtbaar was, werd in de 17e eeuw vervangen door een groot, rijk geborduurd borststuk. v. Thienen. Vlieger, S i ra o n do, schilder. * Ca. 1600 te Rotterdam, f 13 Maart 1663 te Weesp. Hij schilderde bijna uitsluitend marines (ook enkele landschappen en figuurstukken) en hoort op dit gebied tot de besten van zijn tijd. Hij was leerling van W. van de Velde Sr. en leermeester van Willem van de Velde Jr. Lit.: Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (41923); v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen. Vliegeraanval, een aanval op een vijandelijk doel, ondernomen met behulp van vliegtuigen. Zoo’n aanval kan geschieden door het uitwerpen van bommen, waarbij de vliegtuigen of op groote hoogte blijven of in duikvlucht het doel tot op geringe hoogte naderen alvorens de bommen af te werpen. Ook kan het doel worden bestookt met behulp van de in het vliegtuig gemonteerde mitrailleurs of lichte snelvuurkanonnen; in dit geval wordt steeds op geringe hoogte gevlogen. v. Steenderen. Vliegkampschip, oorlogsschip, dat vele vliegtuigen medevoert en deze van een vliegdek opiaat (wielen) of door middel van een > catapult lanceert (drijvers). Het zijn groote schepen, zwaar voorzien van luchtafweergeschut en in staat de vloot te volgen. Zij vervullen tevens den dienst van >■ vliegtuigmoederschip voor de ingescheepte vliegtuigen. Vlicgmedische dienst is de officieele instantie, belast met de keuring der adspirant-vliegers en met de periodieke keuring der gebreveteerde vliegers van alle categorieën. Behalve vliegers keurt deze dienst ook alle andere leden der bemanning van een vliegtuig, zooals waarnemers, navigatoren, marconisten, boordwerktuigkundigen, alsmede de zweefvliegers en de balloncommandanten. v. Steenderen Vliegschool is een instelling, waar practisch en theoretisch wordt les gegeven in het besturen van een vliegtuig. In Nederland kan men zich voor de opleiding tot en met het vliegbewijs A (sportvlieger) en eventueel ook voor het vliegbewijs C (kunstvlieger) vervoegen bij de N.V. Nationale Luchtvaartschool, gevestigd op het vliegterrein Ypenburg bij Rijswijk (Z.H.), ofwel bij een der filialen op de vliegvelden Schiphol (Amsterdam), Twente (Enschedé), Teuge (bij Deventer), Eelde (bij Groningen) en Welschap (Eindhoven). In België zijn burger-vliegscholen gevestigd op het vliegveld Deurne bij Antwerpen (Stampe en Vertongen), het vliegveld Knokke – Het Zoute (S.A.A. E.R.A.), de vliegvelden Tervuren-Leefdaal, Hasselt, Brussel en Gosselies (Ecole Nationale d’Aviation), het vliegveld Oostende (Ecole d’Aviation d’Ostende), het vliegveld Brussel (Ecole G. Dassy en Ecole du Club d’Aviateurs de Bruxelles), het vliegveld Deurne bij Antwerpen (Ecole de I’Antwerp Aviation Club) en het vliegveld Bierset-Awans bij Luik (Ecole du Cercle Liégois d’Aviation de Tourisme). De opleiding der militaire vliegers geschiedt in Nederland op Soesterberg, die der marine-vliegers op De Kooy (landvliegtuigen) en De Mok (watervliegtuigen). Scholen voor militaire vliegers in België zijn op Evere (Brussel) en Wevelgem. Tot slot krijgen de leerlingen van de Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam, die in opleiding zijn voor verkeersvlieger, vliegonderricht tot en met het vliegbewijs A bij de Ned. Luchtvaart School op Schiphol, terwijl de voortgezette opleiding tot en met het vliegbewijs B (verkeersvlieger) door instructeurs der K.L.M. wordt verzorgd, v. Steenderen. Vlieg snelheid. De maximale vliegsnelheidisde grootste snelheid, welke een vliegtuig op een bepaalde hoogte kan bereiken. Deze hoogte hangt af van het type motor, in het bijzonder van het type compressor, dat op den motor is gebouwd. De minimum vliegsnelheid is de snelheid, welke nog juist voldoende > lift geeft om vliegen mogelijk te maken; de economische vliegsnelhcidisde snelheid met een minimum brandstofverbruik per afgelegden ton-km; deze snelheid is vooral van belang bij het maken van afstandsrecordvluchten; de kruissnelheid is de snelheid, afhankelijk van de practische eischen van toelaatbare motorbelasting en rendabiliteit en derhalve niet aërodynamisch bepaald. Voor de onderlinge vergelijking van vliegtuigen rekent men daarom veelal de snelheid, welke bereikt wordt met 60 a 65 % van het maximale motorvermogen. De econ. snelheid is vrijwel steeds te gering om als knüs-snelheid gebezigd te kunnen worden. De s t ij g s n e 1 h e i d is de verticale snelheid, met welke een vliegtuig stijgt. De hoogte, waarop de stijgsnelheid gelijk is aan nul, is het theoretisch plafond; die, waarop deze nog Ij2 m per sec is, het practisch plafond. De stijgsnelheid neemt met de hoogte ongeveer lineair af. De landingssnelheid is de snelheid, met welke een vliegtuig wordt geland. Voor records in v. zie > Vliegtuig (sub Ontwikkeling). v- Lammeren. Vliegsport, De, een populair weekblad op luchtvaartgebied. Officieel orgaan van de Centrale Jeugd Commissie der Kon. Ned. Ver. voor Luchtvaart en van den Bond van Ned. Zweefvliegclubs. Vliegtuig (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). A) Ontwikkeling. De geschiedenis van de ontwikkeling van het vliegtuig, vroeger vaak ook aeroplaan genoemd, gaat vele eeuwen terug. Reeds Archytas, leerling van Pythagoras (400 v. Chr.), zou een houten duif vervaardigd hebben, welke zich door middel van een inwendig mechanisme van den grond kon verheffen. Leonardo da Vinei heeft ook getracht een dgl. vogelvleugelapparaat te construeeren. In 1680 reeds toonde Borelli aan, dat de te geringe menschenkracht een oplossing van het probleem vliegen door eigen kracht ónmogelijk maakt, zoodat daarmede de zgn. omithopter, de vliegfiets en dgl. apparaten veroordeeld zijn. Hetzelfde werd aangetoond door Condorcet en Monge in 1770 voor de Academie van Wetenschappen te Parijs. Op 17 Dec. 1903 gelukte het aan de gebr. Wright met een 20 pk motor de eerste vlucht te maken. Bekend geworden zijn daarna de toestellen van gebr. Voisin, Farman, Blériot, Grade e.a. Merkwaardige prestaties uit den eersten tijd zijn: 1 km rondvlucht van Farman op 2 Oct. 1907, kanaalvlucht van Blériot op 25 Juli 1910, hoogtevlucht van 3 900 km op 4 Sept. 1911 door Garros, uursnelheid van 170 km door Védrines 14 Juli 1912. Sindsdien zijn de prestaties snel opgevoerd, hetgeen vooral te danken is aan de ontwikkeling en verbetering van de motoren, schroeven, instrumenten, aan laboratoria en onderzoekingsmethoden en aan de verbetering van de materialen. Zoo zijn bijv. voor verkeersvliegtuigen snelheden van 280-360 km per uur regel geworden en is de max. snelheid gestegen tot 380 km per uur; terwijl milit. jachtvliegtuigen 400-480 km p. uur bereiken. Het wereldsnelheidsrecord wijst 709,20 km per uur aan (1933). De dubbele Fiat-motor ontwikkelde daarbij 3200 pk bij 3200 omwentelingen per min. De nieuwe 6-motorige Latécoère vliegboot weegt 31600 kg volbelast en vervoert een lading van 11800 kg. Voor het 4-motorige Douglas DC4 landvliegtuig zijn deze cijfers resp. 27 300 en 9 100 kg. Dergelijke cijfers demonstreeren den enormen vooruitgang der techniek, v. Lammeren. I{) Vliegtuigbouw. Tot de voornaamste onderdooien van het v. behoort de romp (oude benaming: fuselage), welke de ruggegraat vormt en de kajuit met stuurhut (bij een gesloten v.), resp. de cockpits (bij een open v.) bevat. Aan den romp zijn bevestigd de > vleugels en aan het achtereinde de staartvlakken. Deze zijn te°verdeelen in de vaste of stabilisatievlakken en de beweegbare of roervlakken. Aan het horizontale stabilisatievlak of stabilo is het hoogteroer scharnierend bevestigd, aan het verticale stabilisatievlak of kielvlak het richtingsroer. De ailerons of rolroeren, dienende voor de dwarsbesturing, zijn aan de vleugeleinden bevestigd. Om te kunnen landen is een v. voor zien van een onderstel, al of niet intrekbaar, en een staartwiel of staartsteun. Om te kunnen neerstrijken op het water is een v. voorzien van een drijver-onderstel (zie vliegtuigtypen, beneden, sub C). ' , , . ° °ll • 1 1 1..1 "1. De landingssnelheid kan belangrijk worden verminderd door het gebruik van landingskleppen, welke den vorm kunnen aannemen van remkleppen of van draagkleppen. In het eerste geval wordt de draagkracht van den vleugel practisch niet verhoogd, wél echter de weerstand van het v. In het tweede geval worden zoowel de draagkracht als de weerstand verhoogd. Het doel dezer kleppen is behalve vermindering der landingssnelheid ook het steiler maken van de glijvlucht. Zij zijn bevestigd aan of onder den achterkant van den vleugel tusschen romp en ailerons. De belangrijkste materialen in den vliegtuigbouw zijn de houtsoorten silver spruce, een uit Canada geïmporteerde vurensoort (voor het geraamte van romp en vleugels), vuren (voor vulblokken en klossen), essohen (voor sterk gebogen deelen), linden (voor de neuzen der vleugelribben), balsa (voor vulstukken), triplex en wel incest berken-triplex met bakeliet ge; lijmd (voor de bekleeding van vleugels, romp en stabilisatievlakken), linnen (voor de bekleeding van vleugels, romp, stabilisatie- en roervlakken), verschillende . staalsoorten in plaatvorm, als getrokken profielen en i naadloos getrokken buizen, diverse alurainiumlegeei ringen in plaatvorm en als getrokken profielen, magne■ siumlegeeringen, zooals electron, in plaatvorm voor ■ motorkappen, e.d., aluminium in plaatvorm voor ben; zine-en olietanks, motorkappen. V., in hoofdzaak van j hout vervaardigd, heeten houten v.; toestellen in hoof ds zaak van metaal vervaardigd, heeten metalen v., terwijl i men spreekt van gemengden bouw, indien zoowel hout : als metaal bij de constructie zijn toegepast (bijv. – houten vleugel en romp van gelaschte stalen buizen). De vliegtuigmotoren zijn te verdoelen in twee groote groepen van luchtgekoelde en vloeistofgekoelde motoren. De laatste zijn weer te verdoelen in watergekoelde en door een chemische vloeistof (bijv. glycol) gekoelde motoren. Verder kunnen de motoren van verschillenden vorm zijn, bijv. stervormig, in lijn (cylinders achter elkander geplaatst) en V-vormig. De lijn-motoren en V-motoren hebben dikwijls hangende cylinders. Verder kennen wij nog H-motoren met Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W twee rijen hangende en twee rijen staande cylinders, en W-motoren met drie rijen staande cylinders. Bij de stermotoren, meestal luohtgekoeld, kenden wij vroeger den rotatiemotor, thans niet meer gebruikt. De luchtgekoelde stermotor heeft van 3 tot 9 cylinders in één vlak en van 10 tot 18 cylinders in twee vlakken achter elkander. Tegenwoordig komt de Diesel-vliegtuigmotor meer en meer op den voorgrond. De motorgondel is de beplating, welke den motor omgeeft, teneinde den weerstand zooveel mogelijk te verminderen. In den regel is in den motorgondel de olietank ondergebracht. De vliegeigenschappen der diverse vliegtuigtypen zijn verschillend al naar gelang het doel, waarvoor het v. is ontworpen. Zoo zal een v., bestemd voor de eerste opleiding van leerlingen, gemakkelijk zijn te vliegen en in hooge mate vliegfouten pardonneeren, in tegenstelling tot een snel militair jachtvliegtuig. Voor alle vliegtuigtypen geldt echter, dat zij stabiel zijn om de drie assen en dus steeds automatisch in den horizontalen stand willen terugkeeren. C) De vliegtuigtypen kunnen in twee groote groepen worden gesplitst, nl. eendekkers en tweedekkers. V. met meer dan twee stel vleugels worden niet meer gemaakt. Beide groepen kunnen weer worden verdeeld in machines met geheel vrijdragende en verspannen vleugels, terwijl wij bij de eendekkers buitendien nog toestellen zien met half-vrijdragende vleugels. De eendekkers zijn te verdeelen in hoogdekkers, middendekkers en laagdekkers; de tweedekkers hebben soms een bovenvleugel, veel grooter dan den ondervleugel, in welk geval men van anderhalfdekker spreekt. Verder kunnen de vleugels van een tweedekker een positieven overhang hebben; de bovenvleugel staat dan t.o.v. den ondervleugel voorlijk. Bij negatieven overhang staat de bovenvleugel achterlijk. Sommige constructeurs passen den meeuwenvleugel toe. Twee weinig voorkomende soorten zijn de staartlooze v. (zoowel eendekkers als tweedekkers) en de tandem-eendekkers, feitelijk tweedekkers met de vleugels achter elkander. Ten slotte kennen wij nog éénmotorige, tweemotorige, driemotorige, enz. vliegtuigen. Bij groote invalshoeken laat de luchtstroom aan den bovenkant van het vleugelprofiel los, waardoor de draagkracht van den vleugel sterk vermindert en het vliegtuig daalt en, onder bepaalde omstandigheden, in de tolvlucht of vrille geraakt. Handley Page en tegelijkertijd met hem Dr. Lachmann, heeft gevonden, dat door het monteeren van een hulpvleugeltje vóór den hoofdvleugel, waardoor een spleet ontstaat tusschen dit vleugeltje en den voorrand van den hoof dvleugel, een luchtstroom ontstaat, welke den oorspronkelijken luchtstroom dwingt het vleugelprofiel te blijven volgen tot veel grootere invalshoeken dan te voren. Het gevolg hiervan is, dat bij veel geringere voorwaartsche snelheden (ten opzichte van de omringende lucht) het vliegtuig blijft drijven, zoodat het met veel geringere snelheid zal kunnen landen, terwijl ook de veiligheid belangrijk wordt verhoogd. Intusschen zijn deze hulpvleugels, ook wel vleugellatten genoemd, een complicatie en het gevaar, dat zij bij ijsvorming vastvriezen, is niet denkbeeldig. Vandaar dat zij niet algemeen toepassing vinden. Intusschen wordt het principe van de spleet wel toegepast bij de montage van rolroeren, richtings- en hoogteroeren. Landvliegtuigen hebben een onderstel met wielen (landingsgestel), al of niet intrekbaar; de staart wordt meestal beschermd door een staartwiel, dat dus geheel achteraan is gemonteerd. Soms ook bevindt zich dit derde wiel voor de beide hoofdwielen en dan spreekt men van een neuswiel en een driewielig onderstel. Watervliegtuigen worden in twee groepen verdeeld. 1° De drijver-vliegtuigen, waarbij het onderstel is voorzien van twee schuitjes of drijvers, soms ook van slechts één drijver, in welk geval dan onder de vleugelpunten hulpdrijvers zijn gemonteerd. 2° De vliegbooten,waarbij de romp als een glijboot is uitgevoerd en dus direct op het water rust. Deze constructie wordt vooral bij groote watervliegtuigen toegepast. De hulpdrijvers nemen hier soms den vorm aan van vleugelstompen. ■ 0 1 De zgn. amphibie-vliegtuigen zijn drijver-vliegtuigen of vliegbooten, welke buitendien zijn uitgerust met een (intrekbaar) wiel-onderstel, zoodat men hiermede dus zoowel op het water kan neerstrijken als op het land neerkomen. Verkeersvliegtuigen zijn v., welke worden gebruikt in het luchtverkeer. Zij zijn voorzien van een gesloten kajuit voor de passagiers en kunnen, al naar gelang van hun grootte, van 4 tot 100 passagiers vervoeren. Militaire v. worden in verschillende klassen ingedeeld in verband met de opdrachten, welke er mede moeten worden uitgevoerd. Artillerie-vliegtuigen of verkenners, in den regel uitgerust met slechts een motor, zijn bestemd voor het verrichten van verkenningen ten behoeve van de eigen artillerie. Aanvalsjachtvliegtuigen, ook wel aanvalsvliegtuigen genoemd, met een of twee motoren, zijn uitgerust met een zeer zware frontbewapening en met een bemanning van een tot drie menschen, en worden gebruikt voor het aanvallen van gronddoelen (batterijen, mitrailleurnesten, troepen op marsch, enz.). De jachtvliegtuigen dienen voor het afweren van aanvallen van vijandelijke vliegtuigen en zijn meestal slechts door één persoon bemand; deze soort machines zijn zeer snel, kunnen zeer snel stijgen en zijn zwaar bewapend (tot acht mitrailleurs). De jachtkruisers zijn tweemotorige v., bemand met twee a drie personen, eveneens zwaar bewapend, terwijl zij verscheidene uren in de lucht kunnen blijven. Hun taak is vrijwel gelijk aan die der jachtvliegtuigen. De verkenners zijn meestal eenmotorige machines, alhoewel ook soms meermotorige toestellen van het genre jachtkruisers worden gebezigd; hun taak is in hoofdzaak de tactische verkenning, waartoe zij veelal met phototoestellen zijn uitgerust. De luchtkruisers zijn meermotorige vliegtuigen, welke behalve bommen ook een vrij zware bewapening meevoeren, zoodat zij ook als gevechtsvliegtuigen kunnen dienst doen; hun taak is de aanval. De bommenwerpers voeren in hoofdzaak bommen mede en verder een meestal vrij lichte bewapening; ook hun taak is de aanval. Transportvliegtuigen dienen voor het vervoer van troepen naar bedreigde punten of achter het vijandelijk front, voor het vervoer van levensmiddelen, munitie, medicamenten, enz. naar geïsoleerde troepen; zij zijn meestal ingericht om eventueel ook als bommenwerper dienst te kunnen doen en zij voeren een vrij lichte bewapening. De marinevliegtuigen worden in vrijwel dezelfde klassen verdeeld, alleen zal men hier veelal watervliegtuigen bezigen. Racevliegtuigen worden speciaal gebouwd voor luohtraces, zeer populair in de Vereenigde Staten. Dit type is voor andere doeleinden practisch onbruikbaar. Sportvliegtuigen zijn vliegtuigen ontworpen voor het luchttoerisme, als regel uitgerust met slechts één motor, waarvan het vermogen kan varieeren van 30 tot 300 pk. De kleinste soort is ingericht voor één persoon, de grootste soort voor vier tot vijf menschen. Evenals bij auto’s varieeren inrichting en uitrusting Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . al naargelang den prijs. Sportvliegtuigen, bestemd voor i het vervoer van hoogstens twee personen zijn meestal 1 open; de grootere machines zijn gesloten. < Reisvliegtuigen zijn sportvliegtuigen, in den regel met twee motoren van 130 tot 200 pk elk, ingericht en bestemd voor het groot-luchttoerisme. Ambulancevliegtuigen zijn speciaal ingericht voor het vervoer van gewonden en zieken. Bij het raketvliegtuig heeft men getracht den motor te vervangen door een raket; de proef is echter vol- komen mislukt. Een stratosfeervliegtuig (hoogtevliegtuig) is een v., bestemd op grootere hoogte dan 12 000 meter te opereeren, waartoe het moet zijn voorzien van een luchtdichte kajuit, welke kan worden verwarmd en waarin de luchtdruk gelijk is aan dien, welke heerscht op een hoogte van ong. 3 000 m. Abusievelijk wordt dikwijls de naam van stratosfeervliegtuig gegeven aan verkeersvliegtuigen, uitgerust met een speciale passagierscabine, welke normaal op ong. 6 GOC TY' hoogte vliegen. Schoolvliegtuigen, ook wel lesvliegtuigen genoemd, zijn te onderscheiden in: schoolvliegtuigen voor de eerste opleiding, voor leerlingen dus, die nog in het geheel niet kunnen vliegen; vervolgens v. voor de voortgezette opleiding, die moeilijker zijn en waarop de beginselen der lucht-acrobatiek reeds kunnen worden geleerd, en daarna speciale lesvliegtuigen voor bestuurders van jachtvliegtuigen, verkenners, bommenwerpers, verkeersvliegtuigen, enz. Voor de > autogiro en de > helicoptère, zie onder deze trefwoorden. v. Steenderen. Vliecjtuicjbesturiiiy. Waar een vliegtuig om drie assen kan draaien, heeft men ook drie stel roervlakken. Het hoogteroer, waarmede men het toestel laat stijgen of dalen, wordt bediend door het hoogtestuur naar achteren of naar voren te bewegen. Dit hoogtestuur is een knuppel of kolom, welke voor den bestuurder is gemonteerd. Het richtingsroer, waarmede men een linker- of rechterbocht kan maken, wordt bediend door het voetenstuur naar links of rechts uit te trappen. Dit voetenstuur is soms een stang, draaiend op den bodem van de stuurhut gemonteerd, of bestaat uit twee pedalen, De rolroeren dienen om het toestel links of rechts te doen overhangen en zij worden bediend door den stuurknuppel, welke eveneens het hoogteroer bedient, naar links of naar rechts te bewegen, resp. door het stuurwiel, gemonteerd op de kolom van het hoogtestuur. -> Vliegschool. v. Steenderen. Vliegtuigbom. Evenals bij de artillerie kent men voor het luchtbombardement verschillende soorten bommen. De aëro-chemische bommen bijv. zijn gevuld met chemische stoffen (traangas, mosterdgas). Brandbommen dienen om brand te stichten. Mijnbommen hebben een groot doordringingsvermogen en zullen eerst in den kelder van een huis ontploffen. Nevelbommen dienen voor het verwekken van een rookgordijn ter bescherming der eigen troepen. Brisantbommen en scherf bommen komen het meest overeen met de granaten. Tijdbommen zijn voorzien van een gloeiingspatroon, waardoor zij op een van te voren vastgesteld oogenblik ontploffen. v. Steenderen. Vliegtuigbouw, > Vliegtuig (sub Bouw). VUegtuiginlichtingendienst (N e d.): De Gids voor Luchtvarenden (rijksuitgave 1938, regelmatig aangevuld) bevat een beschrijving van de luchtvaart- en_ noodlandingsterreinen, een regeling van den radiodienst voor de de luchtroutes, routeverlichting, verboden en gevaarlijke zónes, enz. Hierop verschijnen geregeld aanvullingsbladen: Berichten voor Luchtvarenden, waarvan Serie A de mededeelingen omtrent Nederland bevat, Serie B die omtrent België, Denemarken, Duitschland, Engeland en Frankrijk. Vgl. ook > Radiodienst. Vliojjtuigmoederschip, oorlogsschip, bestemd voor het verleenen van hulpdiensten aan zeevliegtuigen, zooals bijvullen voorraden, onderhoud en herstellingen, logies, enz. Het is een licht bewapend schip, soms een getransformeerd koopvaardijschip. Practisch wordt het woord v. ook vaak gebruikt voor hetgeen hierboven beschreven is als » vliegkampschip. Vliegtuigtypen, > Vliegtuig (sub Typen). _ Vlieg tuig-verlichting, Vliegveld-verlichting, Luchtvaart-verlicliting. Vliegveld, een terrein, ook wel luchtvaartterrein genoemd, speciaal ingericht voor het opstijgen en landen van vliegtuigen. De uitrusting kan varieeren van een enkelen windwijzer tot vele loodsen, werkplaatsen, verharde startbanen, radiostations, radiobakens, stationsgebouw met hotel en restaurant, compleet ingerichte benzinestations, enz. (bijv. Schiphol), leder v. wordt echter steeds gemarkeerd door een witten cirkel. Wat de afmetingen betreft, deze kunnen varieeren van 300 bij 300 m tot 2 000 bij 2 000 m. Men kent y. voor het burger-luchtverkeer ofwel luohthavens, militaire (marine) v. en noodlandingsterreinen. V. voor het burgerluchtverkeer in Nederland zijn: Schiphol (luchthaven Amsterdam), Ypenburg, Waalhaven (luchthaven Rotterdam), Oostvoorne, Haamstede, Vlissingen Woensdrecht, Welschap (luchthaven Eindhoven), ïeuge, Twente (luchthaven Enschedé), Eelde (luchthaven Groningen), Leeuwarden en Texel. Militaire vliegvelden zijn: Soesterberg, Gilze-Rijen, Venlo, Vught, Arnhem, Harskamp en Oldebroek. Marineluchtvaartterreinen zijn De Mok (watervliegtuigen), De Kooij (landvliegtuigen), Schellingwoude (watervliegtuigen, hier mogen ook burgervliegtuigen landen) en Veere (watervliegtuigen). Noodlandingsterreinen zijn bij Bussum, Milligen en Rijssen. Verder zijn er nog twee particuliere v., nl. een bij Breskens (fa. Van Melle) en een bij Doetinchem (fa. C. Misset). V. voor het burger-luchtverkeer in België zijn; Haren (luchthaven Brussel), Steene {luchthaven Oostende), Deurne (luchthaven Antwerpen), Het Zoute (luchthaven Knokke), Gosslies, Hasselt en Saint Hubert. De volgende v. zijn particulier eigendom; Chateau d’Ardenne, Bastogne, Bonnert, Melller, Buvrinnes, Kapellen (in de provincie Antwerpen), Court – Saint Etienne, Hody, Ochamps en Keerbergen. Militaire vliegvelden zijn: Evere, Tienen, Diest, Nijvel, Awans-Bierset en Wevelgem. v. Steenderen. Vliegveld, Het, een maandblad op luchtvaartgebied. Officieel orgaan van de Kon. Ned. Ver. voor Luchtvaart. Vlieg vermogen, bij verschillende dieren, vooral bij vogels en insecten, het vermogen om zich actief door de lucht te bewegen. Zie > Beweging. Vliegwereld, een populair weekblad op luchtvaartgebied. Officieel orgaan van de Nationale Luchtvaartschool (N.L.S.), den Bond van Ned. Aero Clubs, het Bureau voor Luchttoerisme, Kon. Ned. Ver. voor Luchtvaart, A.N.W.B. en het Ned. Instituut voor Zweefvliegen. I Vlieg wezen, > Vliegtuig en samenstellingen I daarmee. Vliegwiel, zwaar gebouwd wiel, dat aangebracht Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W wordt op een roteerende as en dient om de onregelmatigheden in den loop der machine op te vangen en te vereffenen. Een machine (stoommachine, oliemotor, enz.), waarvan de heen- en weergaande beweging in een roteerende wordt omgezet en die in het zgn. „doode punt” der beweging, d.w.z. bij het begin en het einde van den slag geen arbeid ontwikkelt, zou op dit doode punt blijven staan, indien niet het in het v. opgehoopte arbeidsvermogen het wiel in draaiende beweging zou houden en de kruk door het doode punt zou heenhelpen. Arbeidsmachines, zooals walsen, persen, stansen e.d., die op het oogenblik, dat de druk moet worden uitgeoefend, groote kracht moeten uitoefenen, worden eveneens van v. voorzien. Door het hierin opgehoopte arbeidsvermogen kan gedurende een kort oogenblik een veel grootere arbeid afgestaan worden dan de aandrijvende machine zou vermogen te leveren. De meeste v. worden uit gietijzer vervaardigd. Bestaat er door te groote afmetingen of door te groote snelheid gevaar voor uit elkander springen (waarmede doorgaans zeer groote ongevallen gepaard gaan), dan wordt gietstaal gebruikt. Het v. wordt soms voorzien van een breede velg, waarover de riem loopt, en dient dan tevens als drijfwiel. Beukers. Vliehors, -> Vlieland. Vlieland, waddeneiland en gemeente in de provincie N. Holland (XVIII 672 A/B 1-2), 20 km lang en in het N.0., dat alleen bewoond wordt, 2 km breed. V. heeft uitsluitend zandbodem. In het N.O. vindt men duinen. Deze waren oorspronkelijk ook in het Z.W. deel, de Vliehors. Hier zijn ze weggeslagen evenals het dorp West-Vlieland (eind 17e en begin 18e e.). Opp. 5 097 ha; ca. 500 inw. (91 % Prot. en 8 % onkerkelijk). In 1930 waren er 2 Kath. (behoorend tot de parochie Coksdorp op Texel). De voornaamste nederzetting is thans het dorp O.Vlieland, dat een haven heeft en vaste verbinding met Harlingen, ’s zomers ook met Texel en Den Helder. Er is vnl. visscherij, alsmede eenige veeteelt; ’s zomers bovendien toeristenverkeer. Vroeger waren visscherij, o.a. walvischvangst, en zeescheepvaart van groot belang en was de bevolking talrijker. Lit.: Schuiling, Ned. (II 61936). van der Meer. Vlier, struik of kleine boom van het geslacht Sambucus, van de fam. der •> vlierachtigen. In onze stre- ken komt in hoofdzaak de gewone of zwarte v. (S. nigra L.) voor. De kleine witte schermen bloeien in Juni/ Juli, de glanzende bessen rijpen in den herfst en zijn dan paars tot zwart van kleur (zie beneden). De v. groeit het best op vochthoudenden vruchtbaren grond, kan dan veel schaduw verdragen en is een goede humusvormer. Vrij zeldzaam komt in onze streken de S. racemosa L. of bergvlier voor, die in Zuid- en Midden-Europa thuis is. Deze heeft roode bessen, de bloeiwijze is trosvormig. S. ebulus is een kleine heester, die in bijna geheel Europa, N. Afrika en Perzië voorkomt. Sprangers. De vlicrvruchten bevatten de vlg. bestanddeelen; appel-, wijnsteen-, azijn- en valeriaanzuur, looistof, suiker, vluchtige olie, kleurstof en pectine; gebruikt o.a. ter bereiding van vlierwijn en vliergelei. Vlierblocmen, bloemkronen van Sambucus nigra, verkregen door de schijnschermen tijdens den vollen bloei te plukken, te drogen en te ziften, worden in de geneeskunde o.a. als zweetdrijvend middel gebruikt. Bestanddeelen: vluchtige olie, slijm- en looistof, glucozide. Lit.: Ned. Pharm. (II 51926). Billen. Vlierachtigen (Caprifoliaceeën), een tweezaadlobbige plantentam., bestaande uit 10 geslachten; hebben meestal heester- of boomvorm; de kamperfoelie is dikwijls windend. Behalve deze komen in onze streken wild voor: vlier en Geldersche roos; sneeuwbes en Diervillea worden veel gekweekt. Bouman. Vlierden, dorp in de N. Brab. gem. > Deume (XVIII 632 J3). Vliermaal, gem. in de prov. Belg.-Limburg, ten N.W. van Tongeren (XVI 480 B 5); opp. 938 ha; ca. 1 400 inw. (Kath.). Landbouw; boomgaarden. Toren uit de lle-12e e. Te V. had men onder het Oud Regiem het Oppergerechtshof van het Land van Loon. Vliermaalroot, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 B 4-6), ten N.W. van Tongeren; opp. 635 ha; ca. 800 inw. (Kath.). Landbouw. Vlierzele, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 C 4), ten W. van Aalst; 669 ha; ca. 2 600 inw. (Kath.). Landbouw. Romeinsche weg en munten. Van de Gotische kerk uit de 13e e., in 1780 door een Renaissancekerk vervangen, bleef nog een deel van den toren en de doopvont; hoogaltaar uit de St. Baafskerk te Gent. Lauwerys. Vlies, net, f 1 o o r (textiel), de evenwijdig naast elkaar liggende en samenhangende spinvezels als een v., ontstaan bij het kaarden. Vliesridders, -> Gulden-Vlies (Orde van het). Vliesvlcugcligen, vliesvleugelige insecten (Hymenoptera), ook wel adervleugeligen genoemd, orde van insecten met bijtende of likkende monddeelen, vier vliezige vleugels en volkomen gedaanteverwisseling. Meer dan 70 000 soorten bekend, welke men verdeelt in: 1° Symphyta; zonder „wespentaille” (bet achterlijf sluit breed bij het borststuk aan); > bladwespen, houtwespen. 2° Terebrantia, met wespentaille en legboor bij het wijfje: > galwespen, sluipwespen. 3° Aculeata met wespentaille en meestal met angel: > mieren, wespen, bijen, goudwespen. M. Brima. Vliet, 1° (ook: DelftscheVliet) vaart tusschen Leiden over Voorschoten, Leidsohendam en Voorburg naar Delft. Staat hier in verbinding met de Schie (zie krt. Zuid-Holland, C/D 2). Van Leiden tot even voorbij Voorburg valt de V. samen met de beroemde fossa Corbulonis, welke de Romeinsche veldheer Corbulo in 47 n. Cbr. liet graven om een verbinding Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Gewone vlier. Tak met bloemen en vruchten. tot stand te brengen tusschen Maas en Ouden Rijn. Boeren. 2° (Ook : E i k e v 1 i e t) Zijbeek van den Rupel in België; ontspringt te Kobbegem, stroomt langs Bollebeek, Moliem, Merchtem, Steenhuffel en Puurs. Bevaarbaar vanaf Puurs voor kleine schepen. Vliet, 1° Hendrikvan, schilder. * Ca. 1611 te Delft, f 28 Oct. 1676 aldaar. Buiten een aantal portretten, specialiseerde hij zich op kerkinterieurs, die verdienste hebben. Li t.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. 2°Johannes van der, Klaas, philoloog. * 24 April 1847 te Reewijk, f 17 Juli 1902 te Utrecht, waar hij sinds 1891 prof. was. Hij wijdde zich vooral aan de studie der latere Latiniteit, verder aan die van het Sanskrit en het Javaansch; eenige gedichten van hem verwierven den prijs in het certamen Hoeufftianura (> Hoeufft). Lit.: J. E. Sandys, A History of class. Scliolarship (111, 288 vlg.). •Zr- Agnes. Vlimmeren, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 C/D 2), ten W. van Turnhout; opp. 944 ha; ca. 900 inw. (Kath.). Landbouw. Gotische St. Quirinuskerk in baksteen (begin 14e e.) met nieuwen toren. Schoolvilla voor meisjes met Zrs. van Huldenberg. Vlinderbloemigen (Papilionaceeënj, een plantenfam.,die meestal als onderfam.(Papilionoideeën) tot de Leguminosen gerekend wordt en hoofdzakelijk kruidachtige gewassen omvat met bloemen, die een vlinder – vorm bezitten; deze bestaan uit een vijftandigen of tweelippigen kelk en een vijfbladerige bloemkroon, waarvan het bovenste opstaande blad de vlag, de twee onderste de kiel en de twee zijdelingsche de zwaarden genoemd worden. Er zijn tien een- of tweebroederige meeldraden en een eenbladig vruchtbeginsel, dat tot een peul uitgroeit. Tot de v. behooren in onze streken gaspeldoorn, brem, stalkruid, klavers, vogelpootje, wikke, lathyrus en kroonkruid. Gekweekt worden gouden regen, lupine, tuinboon, boon, erwt, linze, blazenstruik, acacia, blauwe regen en in de tropen vooral de balsemboom, aardnoot, Pterocarpus, sojaboon en helmboon. Bonman. Vlinders, schubvleugelige insecten of Lepidoptera, zeer vormenrijke insectenorde, die minstens 100 000 soorten omvat, verdeeld over meer dan 100 families. De verschillen hebben vooral betrekking op meer uiterlijke kenmerken, zooals kleur en beharing. De monddeelen vormen een zuigslurf voor honing, meestal oprolbaar; de borst bestaat altijd uit één stuk en de vier vlakke vleugels zijn met gekleurde schubjes overdekt. De voorvleugels zijn het grootst. De huid is niet hard, en draagt haren of borstels; de gedaanteverwisseling is volkomen, en de -> pop meestal een bedekte of mummiepop. De rups heeft drie paar borstpooten en vijf paar ongelede buikpooten, en voedt zich meestal met bladeren. Men verdeelt de v. vaak in grootere v. (Macrolepidoptera) met de onderorden der > dagvlinders (bijv. koolwitje, dagpauwoog, zandoogje), der -> pijlstaarten (doodshoofdvlinder, avondpauwoog), der > spinners (zijdevlinder, nonvlinder), der > uilen (huismoeder, weeskinderen) en der > spanrupsen (berkenspanrups, bessenvlinder); daarnaast in de kleine v. (Microlepidoptera) met > motten, harsbuilrups e.a. Merkwaardige mimicry vertoont de horzelvlinder met zijn glasachtige vleugels. Van economische befceekenis is de zijdevlinder, terwijl de rupsen van vele soorten groote schade aan land- en boschbouw kunnen toebrengen (nonvlinder, koolwitje, ringelrups ; de rups van Asopia furinalis voedt zich met meel). Lit.: E. Hoogeveen, Vlinderatlas (1913); Brehms Tierleben (II 4 1915); Handb. der Entomologie (111 1925, met lit. opg. op pag. 864). M. Bruna. Vlissegem, gsm. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderen, C 1-2), ten N.O. van Oostende. Opp. 1 693 ha; ruim 1100 inw. (Kath.). Polderstreek; landbouw en weiden. Vlissingen, stad cn gemeente op bet eiland Walcheren in de prov. Zeeland, gelegen aan de Wester-Schelde. Ca. 22 000 inw. (48 % Ned. Herv., 16 % Kath. en 22 % onkerkelijk). Opp. 767 ha, ged. kleigrond, met land- en tuinbouw. Voornaamste industrie is de Mij. de Schelde (ca. 2 500 arbeiders): scheepsbouw, vliegtuigen. Onderwijsinstellingen : Rijks H.B.S. A en B; Zeevaartschool de Ruyter. Standbeelden van De Ruyter en Frans Naerebout. V. is een zeehaven (bunkerhaven) met een capaciteit van ca. 2 000 schepen met 2,6 mill. N.R.T. per jaar. V, is een belangrijk verkeerspunt. De S.M. Zeeland onderhoudt het verkeer met Engeland (dagboot naar Harwich; in 1936: 76 000 passagiers). Boottreinen naar Duitschland. Overzetveer naar Breskens (in 1936: ca. 300 000 personen). Veerdienst op Temeuzen. Tram naar Middelburg en naar Domburg. V. is een station op de K.L.M.-lijn Amsterdam—Knokke. »•d- Broek. Geschiedenis. Y. ontstond eind 12e e. ten W. der huidige stad (Oud-Vlissingen); eind 13e e. ontstond Nieuw-V., dat 1315 een haven kreeg en van belang werd door scheepvaart op Antwerpen en Vlaanderen. Deze kreeg een knak door den 80-jarigen oorlog (1585-1616 was V. Engelsch) en ging in de 18e e. teniet. Na 1870 herleefde V. door havenaanleg, industrie (o.a. scheepsbouw e.a.), vaart op Engeland (inw.: 1795: 5 700, 1815 : 4 600, 1840 : 9 000, 1935: ca. 27 600). Tot 1572 bezat V. twee parochiekerken (Oud-V. en Nieuw-V.), een Carmelietenklooster, een begijnhof en twee gasthuizen. Ben deel der bevolking bleef Kath., on den duur uit Middelburg bediend. In de 18e e. groeide het Kath. contingent door immigratie van Duinkerkers; eerst 1795 werd een statie gesticht (1807- ’3l aan Gent, 1831-’53 aan Breda, sedert aan Haarlem onderhoorig). Zie ook » Middelburg; Veere; Zeeland. L i t.: H. P. Winkelman, Gesohiedk. plaatabeschr. van V. (1873); P. K. Domisse, Oud-V. en de wording van Nw.-V. (in: Arch. Zeeuwach Genootsch., 1910); E. A. Kautz, Der Halen von V. (1933). _ Rogier. Vlissingen, Paul van, Ned. pionier van de stoomvaart. * 30 April 1797 te Amsterdam, f 2 April 1876 te Heemstede. Van 1819 tot 1823 was V. in Ned.- Indië werkzaam, o.a. in bestuursfuncties. De Javaansche taal had zijn belangstelling, zooals o.m. blijkt uit de samenstelling van een Javaansch woordenboek. In 1823 repatrieerde hij, dreef eenigen tijd een wijnhandel en stichtte in 1825 de A.S.M. (Amsterdamsche Stoombootmaatschappij, welke bestond tot 1877), nadat hij eerder de Harlinger Stoombootreederij had opgericht. Vervolgens stelde hij in 1827 ten behoeve van zijn stoomvaart te Amsterdam een kleine smederij in bedrijf, welke zich voorspoedig ontwikkelde en als Amsterdamsche machinefabriek tusschen 1859 en 1870 een grooten bloeitijd medemaakte en een internationale reputatie verwierf. Li t : De Boer, Geschiedenis v. d. Amsterdamsche stoomvaart (1921); Verberne, Geschiedenis v. Nederland (VII 1938). Verberne. Vüst, stroompje, dat de Lopiker- van de Krimpe- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . nerwaard scheidt en bij Haastrecht op den gekanaliseerden IJsel loost (zie krt. Zuid-Holland, E 3). Vlodrop, trem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D4), ten O. van Roermond aan de Roer, en grenzende aan Duitschland, omvat het dorp V. en het gehucht Btsberg. Opp. 1 893 ha (zandgrond en beekbezinking) met ca. 1 600 inw. (Kath.), levende vnl. van landbouw en veeteelt. Mijnveld (steenkolen) van 2 200 ha. Klooster St. Ludwigs College. Kasteel. V. (Floreb) behoorde tot het stift Odiliënberg, vormde met Posterholt één schepenbank en één parochie; kwam in 1277 aan het Ambt Montfort. Jongen. Vloed is de rijzing van het water ten gevolge der -> getijden. Het woord wordt ook wel gebruikt voor den vloedstroom, zoo spreken bijvoorbeeld loodsen e.d. ook over den „voorvloed”, d.w.z. de opkomende vloedstroom, welke op sommige plaatsen reeds inzet, terwijl het water nog dalende is. Wissmann. Vloeclbosschcn, > Mangrove. Vloeddeur, > Ebdeur. Vloedgolf, 1° weinig gebruikte benaming voor de verhoogingen van den zeespiegel ten gevolge der getijden. 2° Volgens spraakgebruik: de plotseling hoogoploopende golven, welke veroorzaakt worden door aardbevingen, uitbarstingen van onderzeesche vulkanen en de daardoor ontstane grondverschuivingen, zware cyclonen en typhonen. Zij kunnen een hoogte van tientallen meters bereiken en planten zich met groote snelheid door een geheelen oceaan voort, overstroomen plotseling de kusten en brengen daar dikwerf groote verwoestingen aan en kosten soms aan duizenden menschen het leven. De v. ten gevolge der aardbeving in 1864 bij Simoda in Japan werd 121/2 uur later bij San Francisco geconstateerd; die van Arica (Chili) in 1868 stak in 20 uur den Grooten Oceaan over. De v. van Iquique in Chili in 1877 kostte het leven aan een aantal Jap. visschers, welke bij het eerst terugwijken der zee (golfdal) zich een groote vangst van achtergebleven yisch wilden verzekeren. In 1896 werd de stad Kamaïsji in Japan door een v. verwoest, waarbij 27 000 menschen omkwaraen. Bij de verwoesting van Messina in 1908 (83 000 dooden) en bij de groote Jap. aardbeving van 1923 speelde de v. een groote rol. Geweldig waren de verwoestingen, welke de v. tengevolge van de explosie van den Krakatau op 26-27 Augustus 1883 veroorzaakte. Door de hierbij ontstane overstroomingen werden 36 380 menschen gedood, Telok Betong, Anjer, Merak, enz. verwoest. De golf bereikte bij Merak een hoogte van 35 ra, bij Telok Betong van 22 m. Bij laatstgenoemde haven werd het gouvernementsstoomschip Berouw 3300 m ver in het land geslagen en bleef daar op 9 m boven den zeespiegel liggen. Deze v. was over den geheelen Ind. Oceaan merkbaar en zekere undulaties op de kust van den Atl. Oceaan, zoowel in Z. Amer. als in Eur. werden aan haar toegeschreven. In Singapore werd niets van deze v. gemerkt en om de Oost verliep zij snel. In Japan, waar zij vooral voorkomen, dragen de v. den naam van Tsoenami. Deze aardbevingsgolven zijn de grootste bestaande watergolven. Zij kenmerken zich door hun groote golflengte van honderden kilometers en hun groote snelheid van voortplanting (tot over de 100 m per seconde). Zij behooren in verband met de in verhouding geringe diepte der Oceanen en zeeën theoretisch tot deondiepwatergolven. Golf. Lit.: O. Krümmel, Handbuch der Oceanographie (II 21907-’11); dr. H. Thorade, Probleme der Wasser- wellen (XIII en XIV). Probleme der kosmischen Physik (1931). Wissmann. Vloodhaven, > Haven. Vloedlicht (Eng. floodlight), sierverlichting, waarbij gebouwen, monumenten, boomgroepen, annonces e.d. door verdekt opgestelde lichtbronnen, voorzien van spiegelende of geëmailleerde reflectoren, worden beschenen. V. wordt toegepast als feestverlichting, als reclame of bij bepaalde gebouwen (bijv. kerken, regeeringsgebouwen), waarop men wegens hun aesthetische waarde of om andere redenen de aandacht wil vestigen. Als lichtbronnen gebruikt men naast electrisohe gloeilampen in den laatsten tijd veelal > gasontladingslampen, nl. gele natrium- en blauw-groene kwiklampen, waarmede zeer bijzondere lioht-effecten kunnen worden verkregen. Zie ook het artikel > Gevelverlichting. W. de Groot. Vloeibaarmaking (;eo 1.), > Liquatie. Vloeibare lucht wordt verkregen door sterk samengeperste (200 at) lucht te laten uitzetten, waardoor afkoeling optreedt [zie Joule (sub Joule-Thomsoneffect)], welke gebruikt wordt om de volgende hoeveelheid samengeperste lucht volgens het tegenstrooraprincipe af te koelen; zoodoende wordt de uitgezette lucht steeds kouder en ton slotte bij —l92° C vloeibaar (methode van Linde). V. 1. wordt bereid om vervolgens door gefractionneerde distillatie in zuurstof en stikstof gescheiden te worden. Verder vormen brandbare lichamen (watten, gemalen kurk) gedrenkt met v. 1. sterke explosiva. Tenslotte wordt v. 1. in het laboratorium gebruikt als koelmiddel. Zernike. Vloeispaat, > Fluoriet. Zie afb. 11 op de pl. t/o kol. 800 in dl. XVII. Vloeistof. > Agsregatietoestand. Vloeistofbeweaiiia, Hydrodynamica. Vloeistofthermoincters, > Thermometer. Vloeistof weerstand. De weerstand, welke een vloeistof bij strooming door een buis ondervindt, is in het algemeen evenredig met de lengte der buis en is verder afhankelijk van de doorsnede der buis (en wel omgekeerd evenredig met de vierde macht van den straal van de buis) en van de viscositeit van de vloeistof. Borghouts. Vloeiweicle. Dit is grasland, aangelegd op bevloeide perceelen. Het bevloeien geschiedt op droge gronden voor de watervoorziening, terwijl daarnaast ook de bemesting, die het vloeiwater (door het zich daarin bevindende slib of afvalstoffen) aanbrengt, van belang is. Men onderscheidt drie stelsels van bevloeien, nl. 1° het infiltreeren, d.i. verhooging van den grondwaterstand door het cpstuwen der slooten; 2° het onder water zetten d.i. bedekken met een geheel of nagenoeg geheel stilstaande waterlaag (» Kombevloeiing) en 3° het vloeien (» Hellingbouw en > Ruggenbouw). Dewez. Y y s IXviiUlgUvUW CU A j. i>v ti/Civi Vloek is een vorm van > Godslastering; zie hiervoor dit woord. Vloeltpsalmcn. Aldus worden sommige bijbel – sche psalmen genoemd, omdat er Gods wraakgericht tegenover vijanden in scherpe uitdrukkingen wordt afgeroepen. Bij de verklaring van deze psalmen moet rekening gehouden worden met het feit, dat vijanden van Israël ook Godsvijanden waren en vervolgens dat de mentaliteit van Oosterlingen en van de Oudheid anders was dan de Christelijke. C. Smits. Vloer, 1° (bouwk.), begaanbaar horizontaal plat vlak binnenshuis; gewoonlijk met kunstmiddelen vlak gemaakt en versterkt tegen slijtage. Het eenvoudigste is de v. op den beganen grond; deze kan (als Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . bijv. in boerenschuren) verkregen worden door rechtstreeksche verharding van het aardoppervlak; bijv. door het opbrengen van een (bij droging verhardende) leemlaag, of van een plaveisel (keien of baksteen), tegels (plavuizen of estrikken, dan wel het moderne hard gebakken materiaal, alles al dan niet verglaasd), natuursteenzerken, een (eventueel gewapende) betonlaag, al dan niet afgewerkt met het daarmede verwante granito of terrazzo. Tegenwoordig wordt onder tegelvloeren e.d. toch ook eerst een onderlaag van beton aangebracht. Rust de begane-grond-vloer niet rechtstreeks op den ondergrond, dan is er geen wezenlijk verschil met den verdieping-vloer, welke op een dragende overspanningsconstructie (balklaag) rust, tenzij de overspanningsconstmctie zelf rechtstreeks begaanbaar is (be- tonvloer). Hier komt op de eerste plaats hout in aanmerking (gewoon vurenhout, bestemd om later wederom te worden afgedekt, dan wel edeler hard hout, in den vorm van strooken-vloeren of parketvloeren). Dergelijke v. rusten bij voorkeur op een houten balklaag, steenachtige v. behooren op een betonplaat of op gemetselde gewelfjes te worden aangebracht; niettemin zijn in het verleden wel steenen v. op houten balklagen geconstrueerd. De steenen v. worden gebruikt in openbare gebouwen (kerken), fabrieken, enz., de houten v. in ruimten voor intiemer gebruik. Daar wordt gewoonlijk geëischt: geringe soortelijke warmte (niet „koud aanvoelen”), groote vlakheid, geen wijde naden of voegen, geen te groote hardheid (stuk vallen van voorwerpen, lawaai bij het loopen), fraai oppervlak en fraaie kleur. Zij mogen niet poreus zijn (geen opnemen van stof), ofwel zij moeten gemakkelijk te reinigen zijn; verder wordt geëischt bestendigheid tegen vocht en geen kostbaar onderhoud. Aan vrijwel al deze eischen, behalve de bestendigheid tegen vocht, voldoet de parketvloer. Verder zijn diverse vloerbedekkingsmaterialen in den handel gebracht, welke alle in meerdere of mindere mate aan de opgesomde voorwaarden voldoen: speciaal linoleum en rubber maken hier een goed figuur, daarnaast weefsels, rietvlechtwerk, enz. v. Emhden. 2° (G e o I.) De v. van een laag is de onderliggende laag. Ontleend aan den steenkolenmijnbouw. Vloerbedekking, opneembare bedekking op vloeren aangebracht om: 1° geluid te dempen, 2° als slechte warmtegeleider dienst te doen, 3° het onderhoud te vergemakkelijken, 4° de vloer een mooier aanzien te geven, waardoor het vertrek gezelliger wordt. Gebruikt worden: zeil, linoleum (en surrogaten), matten, karpetten, tapijten, opneembaar parket, v. Oerle-Nipper. Vlocrbrood, > Brood. Vloerlaag (m ij n w e z e n), > Daklaag. Vloers, Peter, Ned. letterkundige, Dominicaan. * 6 Jan. 1606 te Antwerpen, f 5 Aug. 1663 aldaar. Was Predikheer in zijn geboortestad en schreef in dichtmaat eenvoudige stichtelijke werkjes, karakteristiek voor de volksdevotie van de Contra-Reformatie. Werk: De Wonderbaere Mirakelen van den H. Roosencrans (1659); Den Gkeestelycken Roosen-Tuyl (1661); Tweede dl. v. d. Gheestelycken Roosen-Tuyl (1662). Vloertegel, > Vloer; Plavuizen. Vloerzcgcm, > Smeerebbe-Vloerzegem. Vloesbcrg (Fr. Flobecq), gem. in hetN.W. van de prov. Henegouwen (XIII 176 B 2); ten N.W. van Lessen; opp. 2 317 ha, ca. 3 500 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, heuvelachtige en beboschte omgeving; geneeskundige kruiden; kerk met Romaansche en Gotische stijlgedeelten; oud kasteel; oudheidkundige vondsten; eertijds uitgestrekte heerlijkheid, waarvan de geschiedenis gedeeltelijk samenvalt met die van Lessen. V- Asbroeck. Vlöggelen heet in Ootmarsum het trekken door de straten en door verschillende huizen in den namiddag van Paasch-Zondag. Gehuwde mannen, jongens en meisjes doorkruisen hand aan hand de stad, waarbij twee godsdienstige liederen worden gezongen. Volgens sommigen zou de oorsprong van dit gebruik hierin liggen, dat op Paaschdag de monniken van het klooster te Weerselo hand aan hand Ootmarsum zouden zijn binnengetrokken om hier ter kerk te gaan; waarschijnlijk is het een overblijfsel van de oude Paaschprocessies, die in Twente langer dan elders in gebruik bleven. In „Geïllustreerde Gids van Ootmarsum en Omstreken” (1936, blz. 33-36) zijn de liederen afgedrukt. Knippenberg. Mokken zijn graanproducten (bijv. uit haver) in vlokvorm, waarin het zetmeel meestal door kortstondige verhitting in min of meer vochtigen toestand of omgeving gedeeltelijk verstijfseld is. V. worden gebruikt bij het bereiden van pap, soep, e.d. Vlokken (op de zon), > Flocculi. Vlooien (Aphaniptera of Siphonaptera), orde van insecten met één fam., die der v. of Pulicidae: kleine dieren met zijdelings samengedrukten romp, stekende en zuigende monddeelen, korte sprieten en sterke achterpooten, waarmee groote sprongen worden gemaakt. V. leven op warmbloedige dieren en zuigen daarbij bloed. Ruim 300 soorten zijn bekend; de meeste zijn aan een bepaalden gastheer gebonden. De larven leven op vochtige of stoffige plaatsen en voeden zich met afval. Zie ook de artikelen -> Hondenvloo; Menschenvloo (met afb.); Zandvloo. -D■ Brunei. Vlooienkruid (Pulicaria), een plantengeslacht van de fam. der samengesteldbloemigen, komt met een paar soorten ook in onze streken voor. Tot 90 cm hoog worden heelblaadjes (P. dysenterica), die vrij algemeen op vochtige plaatsen groeien, terwijl het v. (P. vulgaris) slechts zeldzaam is en tot 30 cm hoog wordt. Bonman. Vlookreeften (Amphipoda), orde van ringkreeften met zijdelings samengedrukten romp en langgestrekt achterlijf, dat zwem- en springpooten draagt. De meeste v. leven in zee; in zoetwater vindt men de zoetwatergamaal (Gammarus pulex), op het strand de > strandvloo. Chelura terebrans, de „schaarstaart , leeft in hout en voedt zich daarmee, beschadigt paalwerk en dokken. Caprella valt op door den fantastischen vorm: „spookkreeft”. M. Bruna. Vlooswijck, Amsterdamsche patriciërsfamilie, waarvan de voornaamste is Cornelis van V. Deze was achtmaal (tusschen 1656 en 1671) burgemeester van Amsterdam. * 1601, f 13 Dec. 1687 als thesaurier der stad. Zijn vrouw, Anna van Hoorn, was een beschermster van Vondel in diens dagen van geldelijken tegenspoed. ~JLit.:°Joh. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (I 1903, blz. 482/4); Alb. Thijm, Portretten van Vondel (in de uitg. van 1895 blz. 140 vlg.). Vloot, 1° de oorlogsmarine van een land, ongeacht de organisatie (de Ned., Eng., Fransohe vloot). Voor de opleidingsinstituten in Ned. en België zie > Militair onderwijs; voor de geestelijke verzorging zie > Aalmoezenier, -> Vlootpredikant, en, inzoover deze alle zeelieden betreft, zie > Zeelieden. Wat niet onder Y .... te vinden is, zoeke men onder W ... . 2° Een in tactisch verband samengebraoht aantal -> eskaders van oorlogsschepen met de bijbehoorende hulpschepen. Vlootaalmoezcnier, > Legerorganisatie (sub Geestelijke verzorgins in het leger); Aalmoezenier. Vlootgodsclicnstleeraar (N e d.-I n d i ë), vroeger genaamd vlootpendita, Inlandsch Cliristen geestelijke, belast met de zielzorg der Christen-inlanders, schepelingen der Kon. Marine. Zijn standplaats is Soerabaja. Vlootpendita, > Vlootgodsdienstleeraar. Vlootpredikant is een predikant, belast met de geestelijke verzorging van de Christelijke, niet-Katholieke marine-schepeiingen. Hij heeft een rang, gelijkgesteld aan dien van majoor. Vgl. > Veldprediker. Vlootstations. Romeinsche v. in Nederland. In N. Ned. zijn twee vlootstations, door de Romeinen aangelegd, blootgelegd. De vondst van wijsteenen van schippers en van pannen en tegels met het stempel C(lassis) G(ermaniae) P(ia) F(idelis) bewijst dit duidelijk. Het eene te Vechten (bij Utrecht) was een der voornaamste punten van de operatiebasis van Augustus’ veldheeren bij hun poging tot verovering van Germanje. Van Vechten, aan den Rijn gelegen, voer men door de Drususgracht (de gekanaliseerde Vecht?) naar het Flevomeer en vandaar over zee naar Germanje. Toen in het midden der le eeuw de expedities naar Germanje waren opgegeven, werd het v. door een gewoon castellum vervangen. Het tweede v. lag bij Voorburg, op het terrein van het tegenwoordige Arentsburg (misschien het Praetorium Agrippinae van de ->■ Peutinger kaart?). Het lag aan de Gracht van Corbulo (tegenw. de > Vliet), die den Rijnmond binnendoor met de Maas verbond. Vandaar kon men de Schelde bereiken en zoo langs den kortsten zeeweg de verovering van Britannië ondernemen. Dit v. moet als zoodanig bestaan hebben van omstreeks het einde der le tot in het eerste kwart der 3e eeuw. Lit.: Holwerda, Nederland’s Vroegste Geschiedenis (21925, hlz. 187 vlg.)- Vlootvoogd, niet officieele benaming voor den commandant der zeemacht te Batavia en den commandant der marine te Willemsoord. Vlo ra, Albaneesche naam van > Valona. Vlotbruggen, > Drijvende bruggen. Vloten, Johannes van, Ned. letterkundige, predikantszoon. * 18 Jan. 1818 te Kampen, f2l Sept. 1883 te Haarlem. Stud. in godgeleerdheid en letteren te Leiden, dr. in de theologie in 1843. Leeraar te Rotterdam (1842-’46), waarna opnieuw studie te Leiden en in 1854 hoogleeraar in de Ned. letteren aan het AthenaeumteDeventer. Aldaar naar aanleiding eener rectoraatsrede in 1867 ontslagen, vestigde hij zich te Bloemendaal en nadien te Haarlem. Man van groote gaven, toegerust met een geweldige arbeidskracht, was hij een baanbreker en wegwijzer in vele richtingen. Van grooten invloed op het geestelijk leven dier dagen, is hij in dezen naast den door hem fel bestreden Multatuli te plaatsen. Scherp critisch vermogen en fijne speurzin waren hem eigen. Naast bouwer was hij echter in niet mindere mate slooper, waardoor hij zich veel vijanden maakte. Van 1865 tot 1875 had hij in De Levensbode een eigen tijdschrift, terwijl sedert 1874 onder zijn leiding De Ned. Kunstbode verscheen. Naast zijn vele boek-uitgaven, waarvan hieronder slechts de voornaamste genoemd worden, schreef hij vele artikelen in tijdschriften, jaarboeken, enz. Voorn, werken: Het Ned. Kluchtspel van de 14e-18e eeuw (3 dln. 1854); Nederlands Opstand tegen Spanje (1856); uitgave der Gezamenlijke Werken van Oats (1855-’62), Vondel (1863-’66), Onno Zwier van Haren (1871-’73); Bloemlezing uit Bilderdijk (1868); Ned. Dichters en prozaschrijvers der 17e eeuw (1869,■ 1870); idem der 18e eeuw (1871); in het Pantheon uitgaven van Luiken, Camphuysen, Huyghens, van Haren, Revius, Stalpert v. d. Wielen, Wolff-Bekker, van Effen, Vondel. Lit.: Kalff, Geseh. der Ned. Letteren (VII); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VII); Mees-Verwey, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (VIII); id., Deheteekenis van J. v. V., een bibliographie met inleiding (1928). Vermeeren. Vlotgras (Glyceria), een plantengeslacht van de fam. der grassen; komt met een paar soorten ook in onze streken voor, langs slooten, enz. Het mannagras (Gr. fluitans) heeft een zeer lange pluim, die naar een kant gericht is, terwijl bij het liesgras of piekgras (G. aquatica) de takken van de pluim naar alle kanten uitstaan. Bonman. Vlottende middelen, andere term voor vlottend kapitaal. Vlotter. Hieronder wordt verstaan een voorwerp, dat, drijvende in een vloeistofreservoir, het niveau van de vloeistof op een peilschaal aangeeft of door middel van een met de v. verbonden kraan zorgt voor een constant peil. Vgl. bijv. de vlotterfunctie in een > carburator. Vlotvaren (Salvinia), een plantengeslacht van de fam. der watervarens, komt met 11 soorten op zoet water voor. In onze streken vindt men plaatselijk v. of zilverschoon (S. natans) met bladeren in kransen van drie, waarvan er twee drijven op het water en een ondergedoken blad in behaarde slippen verdeeld is, zoodat het veel op een wortel gelijkt. Aan den voet van de bladeren ontwikkelen zich de macro- en microsporangiën. Bonman. Vltva, Tsjech, naam voor > Moldau. Vlucht (heraldiek), twee vleugels; is een veel voorkomend > helmteeken. Vlucht naar Egypte (zie pl.; vgl. den index in kol. 831 /832). De v. van Maria en St. Joseph met het Goddelijk Kind (Mt. 2.13-18), in de aprocriefe Evangeliën nader uitgebreid, wordt eerst sedert de 7-8 e eeuw in de Christelijke iconographie behandeld; vanaf de 11e – 12e eeuw als onderdeel van het leven van Christus. Gewoonlijk weergegeven door Maria met haar Kind op een ezel, daarnaast St. Joseph; soms begeleiden engelen de heilige personen. Voorbeelden bij Giotto, fra Angelico e.a. Vanaf de 15e-16e eeuw geeft men meerdere episoden uit de v., grootendeels steunend op de legende: rust der H. Familie op de v., waaruit zich later de H. Familie-stukken ontwikkelen: Schongauer, B. van Orley, J. Scorel, Patinir, Rubens, veelvuldig ook Rembrandt. Langs den weg, dien de H. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . J. v. Vloten. Familie ging, vielen volgens de legende de afgodsbeelden neer (Patinir) of schoot plotseling het koren op (David). Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (1928, 368-372); K. Smits, Iconografie van de Ned. Primitieven (1933, 67-69). p. Gerlachus. Vlucht des Gecstes, > Extase; Mystiek; Visioen; Contemplatie. Vluchten, marineterm voor het brengen van de monding van een kanon boven het horizontale vlak. De tegengestelde beweging heet d o m p e n. Vgl. > Vluchthoek. Vluchtheuvel, geïsoleerd trottoirgedeelte, aan alle zijden door rijwegen omgeven. Zij kunnen dienen om voetgangers veiligheid te verschaffen (vandaar de naam), bijv. bij tramhaltes of gevaarlijke oversteekpunten, doch ook wel als elementen welke leiding moeten geven aan het rijverkeer. v. Embden. Vluchthoek, hoek, waaronder een kanon boven het horizontale vlak is gericht. Vgl. > Vluchten. Vluchtige oliën. Onder vluchtige of aetherische oliën verstaat men sterk riekende, meest vloeibare, soms half-vloeibare of vaste stoffen, bestaande uit samengestelde mengsels van vsch. scheikundige verbindingen, w.o. bijna altijd terpenen en terpeenachtige lichamen. Zij komen zeer verspreid in het plantenrijk voor: bepaalde fam. als Coniferae, Zingiberaceae, Umbelliferae, Myrtaceae, Rutaceae, Lauraceae, Labiatae zijn er bijzonder rijk aan. De olie kan uitwendig in klierharen of kliervlekken of inwendig in klierholten en kliercellen worden bereid en voorkomen; in sommige geurende bloembladeren, w.o. roos en jasmijn, wordt de v. o. voortdurend door de levende cellen gevormd en fijn verdeeld in den celinhoud gesuspendeerd. Er bestaat gewoonlijk een groot verschil tusschen de v. o. van vsch. organen van eenzelfde plant, terwijl ook de hoedanigheid van de olie van bepaalde organen van bepaalde planten sterk kan wisselen met uitwendige omstandigheden als klimaat en bodem. Bereiding. V. o. worden bereid: 1° door persen, alleen als de plantendeelen zeer rijk aan y. o. zijn, bijv. oranjeschillen. 2° Door distillatie met w a t e r d a m p, waarna men olie en water scheidt in zgn. Florentijnsche flesschen, de olie met een droogmiddel watervrij maakt, filtreert en zoo noodig rectificeert; deze methode wordt het meeste toegepast, o.a. bij anijs, kruidnagel, kaneel, fenkel, lavendel, pepermunt, rozen, rosmarijn, mosterd, terpentijn. 3° Door extractie met laagkokende petroleumaether, aether, chloroform of tetrachloorkoolstof; zoo worden de geurstoffen uit bloemen gewonnen. 4° Door e nf 1 e u r a g e, waarbij men bloembladen op lagen olie of vet uitspreidt; het vet neemt de geurstoffen op en wordt als zoodanig gebruikt (balsems, pommades) of van de v. o. gescheiden. Gebruik. V. o. worden in de geneest, en in de industrie, o.a. bij parfumerie- en likeurbereiding, gebruikt. Kunstmatige v. o. worden bereid door isolatie en chemischen opbouw van reukstoffen uit goedkoope v. o. of uit andere grondstoffen en door deskundige menging daarvan. Lit.; E. Gildemeister, Die aetherischen öle (3 dln. en register 31928-’31); F. W. Semmler, Die aetherischen Öle (4 dln. 1906); E. J. Parry, The Chemistry o{ Essential Oils and Artificial Perfumes (2 dln._31918-’19); B. Charabot, Les Principes Odorants des Végétaux (1912); Comm. Ned. Pharm. (111 61926). Rillen. Vluchtigheid noemt men het gehalte aan vluch- tige stoffen van een brandstof. Van oudsher dient de bepaling der vluchtigheid om de brandstof te rangschikken in bepaalde groepen, uitgedrukt in procenten vluchtige stoffen. De brandstof wordt aan droge distillatie onderworpen in een bepaalde apparatuur. Het gewichtsverlies noemt men de vluchtigheid, uitgedrukt in % van de oorspronkelijke stof. de Wilde. Vluchtlijn, Vluchtpunt (w i s k.), > Projectie (1°). Vlugsmeer, mengsel van oliezuur, sesamolie en ammonia, in de geneesk. gebruikt als wrijfmiddel, o.a. bij rheumatiek. Vlugzout, kleurlooze, sterk naar ammonia riekende kristallen, bestaande uit een mengsel van NH4HCO? en NH4C02NH2, vroeger gebruikt als riekmiddel bij flauwten. Vlijmen, gem. in de proy. N. Brabant ten W. van Den Bosch (XVIII 632 Gl), bestaande uit de kerkdorpen V., Haarsteeg en Nieuwkuik. Opp. 2 465 ha; ong. 7 100 inw. (vnl. Kath., ca. 70 Prot.). Landbouw en veeteelt, tuinbouw en industrie (manden en leder). De nu Prot. kerk dateert uit de 16e eeuw. In Nieuwkuik op het oude, geheel verbouwde en uitgebreide kasteel Onsenoort een klooster van de Cisterciënsers van Bornem. y- Velthoven. Vlijtingen, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 Cö), ten W. van Maastricht; opp. 883 ha; ca. 1700 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. V.N.F., > Nederlandsch Fabrikaat (Vereeniging). V.O.C. = VereenigdeOost-Indische Compagnieën. Zie > Oost-Indische Compagnie. Vocaal, ander woord voor > klinker. Zie ook > Vocaalverzwakking. Vocaalverzwakking (p h i 1 o 1.), het verzwakken van vocalen (> Klinker). Pas ten tijde van de neo-grammatici gaat men onder invloed van de klemtoonleer meer de vocaalwisselingen verklaren met vocaalverzwakking dan met vocaalversterking. Vocabularium, liber vocabularius, = woorden- boek. Zie > Lexicon. Vocale muziek, muziek voor zangstemmen, al of niet begeleid door instrumenten. Tot haar menigvuldige vormen beboeren zoowel de eenstemmige liturgische zang, het solo-lied en de solo-cantate, als de meerstemmige canzone, motet, mis, passie, koorcantate, oratorium, madrigaal, chanson, opera, enZ- de Klerk. Voealisatie, het zingen op vocalen (klinkers) tot bevordering van de technische vaardigheid. De zangoefening op vocalen heet vocalise. Vocatief, Vocativus, > Naamval. Voce, La, •> La Voce. Vocht, L odew ij k De, Vlaamsch dirigent en componist. * 1887 te Antwerpen. Leerling van Gilson en Mortel mans. Leeraar aan het conservatorium ——■ teAntwerpen,kapelmeester van de O. L. Vrouwekathedraal te Ant- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Lod. de Vocht. werpen. Stichtte in 1916 de befaamde Chorale Caeciiia, die hij opvoerde tot een der prachtigste zangkorpsen van Europa. In 1921 dirigent der Nieuwe Concerten te Antwerpen, van waaruit zijn faam als orkestleider zich in binnen- en buitenland deed gelden. In 1934 werd V. benoemd tot bestuurder der concerten van het Kon. VI. Conservatorium. Werken; o.a. symphonische gedichten: Avondschemering (1905); Lentemorgen; Meizangen; In Ballingschap. Verder a-cappellakoren; Volkenhulde; symphonie voor groot orkest en koren; Mariacantate; symphonie voor koor en slagwerk; drie missen, motetten, Te Deum; Jaarkrans {een honderdtal geestelijke liederen). V.d. Velde. Vochtigheid (humiditeit) van de lucht (meteorologie) is de waterdamp, die in den dampkring aanwezig is. Vgl. > Atmospheer en Lucht. Een luchtmassa is met v. verzadigd, wanneer zij de maximale hoeveelheid waterdamp bevat. De max. hoeveelheid, die een kg lucht kan bevatten, is afhankelijk van den luchtdruk en vooral van de temperatuur. Bij 760 ram luchtdruk bevat 1 kg lucht maximaal: 0,66 g waterdamp bij—2o°C, 3,77 g bij 0° C en 14,35 g bij +2o° 0. Zie ook > Oververzadiging en > Dauwpunt. De v. wordt in getalwaarden bepaald: 1° door de spanning van den waterdamp (dampdruk), uitgedrukt in millibar of in mm kwikhoogte; 2° door de volstrekte of absolute v., in grammen waterdamp per m 3 lucht; 3° door de s o o r t e-1 ij k e of specifieke v., in grammen waterdamp per kg lucht; 4° door de b e tr e kk e 1 ij ke of relatieve v. [d.i. de verhouding tusschen de bestaande hoeveelheid waterdamp (spanning) en de maximale hoeveelheid (spanning), bij de heersohende temperatuur], in percenten van den verzadigingstoestand. Bevat een luchtmassa 7,175 g waterdamp per kg, bij 760 mm druk en 20° C, zoo is haar betrekkelijke v. 7,175/14,36 x 100 = 50 %. De klimatologie en de weerkunde gebruiken vooral de betrekkelijke v.; de dynamische meteorologie; de soortelijke v. De v. wordt met den > hygrometer gemeten en met den hygrograaf geregistreerd (hygrometrie). De v. komt hoofdzakelijk door verdamping van vloeibaar water en van ijs, vooral aan de zeeoppervlakten, in den dampkring. Zij wordt gedeeltelijk en plaatselijk uitgescheiden door condensatie, nl. bij de vorming van de wolken, den mist en den neerslag. De wet van Dalton (volgens deze wet is de verdeeling van een gas in een bepaalde ruimte onafhankelijk van de aanwezigheid van andere gassen) is niet ten volle van toepassing op de verdeeling van den waterdamp in den dampkring, daar de waterdamp dikwijls tot condensatie overgaat. Deze verdeeling is vrij onregelmatig en zeer wisselend. Maritieme luchtstroomingen zijn rijk, en continentale arm aan v. De soortelijke v. vermindert over het alg. nabij het aardoppervlak van den evenaar naar de polen en neemt meestal snel af, in de vrije atmospheer, met toenemende hoogte (zie fig.). Op een bepaalde plaats, in een etmaal, blijft de soortelijke v. meestal constant, maar de betrekkelijke vochtigheid vertoont gewoonlijk een dagelijkschen gang, met maximum bij zonsopgang en minimum in den namiddag, d.i. een tegengesteld verloop met den dagelijkschen gang der luchttemperatuur. Ons zinnelijk gevoel van luchtvochtigheid en van -droogte ontstaat resp. uit de groote en uit de geringe betrekkelijke v. De lucht is voor ons zeer vochtig bij een betrekkelijke v. van 100 %, bijv. met een soortelijke v. van 3,77 g bij 0° 0; zij is voor ons zeer droog met dezelfde soortelijke v. van 3,77 g, maar bij 20° C, d.i. bij een betrekkelijke v. van 3,77/14,35 x 100 = 28 %. L i t.: J. v. Hann en K. Süring, Lehrbuch der Meteorologie (41926). V. d. Broeck. Voohtitjheidsmctcr, > Hygrometer; Vochtigheid. Vöchting, Herm an n, plantenphysioloog. * 8 Febr. 1847 te Blomberg in Lippe, f 24 Nov. 1917 te Tübingen, als prof. in de plantkunde. Voorn, werken; Über Organbildung im Pllanzenreich (2 dln. 1878 en 1884): Die Bewegungen der Blüten und Früchten (1882); ünters. zur experim. Anat. und Pathologie des Pflanzenkörpers (2 dln. 1908, 1918). Lit.: Fitting, Hermann V. (in: Ber. der deutschen Botan. Gesellsch., Bd. 37, 1919). Vocula, Romeinsch bevelhebber, die met de verzamelde resten van Flacons’ troepen een poging ondernam om het door > Julius Civilis belegerde > Gastra Vetera te ontzetten, maar door zijn eigen troepen in Neuss werd ingesloten en vermoord (70n.Chr.). Boeren. Voddctwijg (fruitteelt), waardelooze, tweejarige, zwakke twijg op een perzikboom. Vodccée, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 B 4), ten N.O. van Philippeville; ca. 200 inw. (vnl. Kath.); opp. 674 ha; landbouw. Verticale verdeeling van de betrekkelijke vochtigheid en de soortelijke vochtigheid (in grammen waterdamp per kg lucht), tusschen den grond en 5 km hoogte, boven Rijnland, 28 Febr. 1938 (vochtigheidsregistreering met behulp van vliegtuig te Keulen). Vodelée, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 B/C 4), ten Z.W. van Dinant, ca. 300inw. (vnl. Kath.); opp. 626 ha; landbouw; marmergroeven. Voederbiet.Tusschen suikerbiet en mangelwortel (> Beetwortel) in staat de v. Zij groeit meer in den grond dan de mangelwortel, die in tegenstelling met de suikerbiet meer óp den grond groeit. Is de vorm van den mangelwortel kort en dik, die van de v. is meer langgerekt. Het suiker- en droge-stofgehalte (laatste: 14-18 %) is hooger dan de overeenkomstige waarden van den mangelwortel, maar de opbrengst aan massa aanmerkelijk lager. Op de zandgronden spreekt men meestal van mangels en rekent daartoe ook de voederbieten, op de kleigronden daarentegen van voederbieten (in tegenstelling tot de suikerbieten) en rekent daarbij ook de mangelwortels. De voederbieten (mangels daarbij gerekend) worden naar hun droge-stofgehalte ingedeeld in vier groepen : 12, 14, 16 en 18. Tot groep 18 belmoren rassen van het suikerbiettype, tot groep 16 meest rassen van het Groenkraagtype (met langwerpigen wortel en groenen kop en hals), terwijl de tot de groepen 12 en 14 gerekende rassen grootendeels óf van het Barres- óf van het Ecken- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . dorfertype zijn (met ovalen resp. rolronden of cylindrischen wortel, geel of oranje gekleurd). Dewez. Voedergewas, ■> Groenvoedergewas. Voederkool, groep van koolrassen met dikke, vleezige, hooge stengels, welke voor veevoeder worden geteeld. Hiertoe behoort o.a. de mergkool, die vooral waarde heeft om den snellen groei en het hooge eiwitgehalte. Voedcrmiclcleleii, > Veevoeder. Voeding. 1° (Wijsgccrig) Onder v. verstaat men het opnemen van andere dingen in eigen zelfstandigheid tot behoud van de levende zelfstandigheid. Door deze Aristotelisch-Thomistisohe bepaling wordt de v. scherp afgegrensd tegen groei en voortplanting, de twee andere eigene verrichtingen van het plantaardig leven, tevens wordt daardoor een duidelijke scheidingslijn getrokken tusschen v. bij het levende en bepaalde voedingsanalogieën, die men bij kristallen en andere levenlooze dingen aantreft. Terwijl ook aan groei en voortplanting een voedingsproces ten grondslag ligt, strekt de v. hier niet tot behoud van het levende geheel, maar tot verdere ontwikkeling of tot instandhouding van de soort. Geen enkel kristal evenmin als welke levenlooze vorming ook nemen voorts andere dingen op om te kunnen blijven bestaan. Th. v. d. Bom. 2° (Biol.) V. is het proces, waarbij door het lichaam stoffen worden opgenomen en verwerkt tot groei en instandhouding van het individu; hierbij komt warmte vrij, die de energiebron is voor de werkzaamheid van de spieren en voor de stofwisselingsprocessen en die zorgt, dat de gewenschte lichaamstemperatuur behouden blijft. De noodzakelijke elementen van onze voeding zijn terug te brengen tot de groepen; eiwitten, vetten, koolhydraten en zouten. Dit zijn de wezenlijke bestanddeelen van alle voedingsmiddelen. In de latere jaren is gebleken, dat daaraan de > vitaminen moeten worden toegevoegd. Een rationeele voeding is van groot belang voor de volksgezondheid. De > voedingsleer geeft hiervoor de richtlijnen. Deze zijn bij het samenstellen van de menu’s voor spijsuitdeelingen, schoolyoeding, enz., waar er bijzonder naar gestreefd moet worden met de beschikbare gelden een maaltijd van zoo groot mogelijke voedingswaarde te verstrekken, van veel practisch belang. Bosch. Voor voeding van menschcn, zie verder Voedingsmiddelen. De voeding bij dieren is van plantaardigen of dierlijken aard. Dieren, welke zich uitsluitend met plantenkost voeden, worden planteneters, die, welke hoofdzakelijk van dierlijken kost leven, vleescheters, die, welke zoowel plantaardigen als dierlijken kost opnemen, worden alleseters genoemd. In laatste instantie is het geheele dierenrijk wat voeding betreft, op het plantenrijk aangewezen, daar geen enkel dier in staat is voedingsstoffen te maken. Vleescheters voeden zich meestal met dieren, welke zich met plantenkost voeden. De eigenlijke voedingsstoffen, welke de dieren van de planten betrekken, zijn koolhydraten, vetten en eiwitten. Ook de anorganische voedingsstoffen worden veelal uit de planten verkregen. Voor de voeding van vee zie nog het artikel > Veevoeder. Willems, Wat de v. der planten betreft, kan men onderscheid maken tusschen autotrophe en heterotrophe planten. De autotrophe zijn in staat zich uitsluitend te voeden met anorganische stoffen, die uit de omgeving worden opgenomen en wel in de eerste plaats koolzuur en verder verschillende anorganische voedingszouten, die steeds stikstof, phosphor en zwavel en verder kalium, calcium, magnesium en ijzer moeten bevatten. Uit deze grondstoffen bouwen zij de organische stoffen op (koolhydraten, eiwitstoffen e.d.), waamit de plant bestaat en welke zij dus noodig hebben voor verderen groei en ontwikkeling. Tot de autotrophe planten behooren in de eerste plaats alle planten, die chlorophyl bevatten (> Assimilatie), daarnaast ook eenige niet groene, autotr. bacteriën (->- Chemosynthese). > Heterotrophe planten kunnen zich alleen voeden met organische stof; zij zijn derhalve van andere levende wezens afhankelijk. Hiertoe behooren de saprophyten (rottingsorganismen), die zich voeden met de organische stof van afgestorven organismen, en de > parasieten, die hun voedsel van levende organismen betrekken. Onder de heterotrophe planten treft men dan verder allerlei bijzondere wijzen van v. Men vindt hierbij bijv. sterk gespecialiseerde soorten, die zich beperken tot één of enkele organische stoffen, waarnaast zij dan ook anorganische stoffen opnemen, bijv. Mycoderma aceti, die aethylalcohol of azijnzuur als voedsel moet hebben. Een overgang tusschen de autotrophe en de heterotrophe planten vormen de mixotrophe planten. Deze bezitten > chlorophyl, kunnen dus assimileeren en zelf organische stoffen opbouwen; zij nemen echter ook organische stoffen op, vnl. voor de vorming van eiwitstoffen (> Stikstofvoeding; Mycorrhizen; Insectenetende planten). Om te onderzoeken welke voedingsstoffen een plant uit haar omgeving opneemt, wordt de plant gekweeld; op een vloeibaren of vasten voedingsbodem van bekende samenstelling; daarbij tracht men dan vast te stellen op welken voedingsbodem de plant zich normaal ontwikkelt. ■ i Lit.: Joat Benecke, Vorlesungen über Pflanzenphysiologie (1923). Melsen. Voedingsbodem, syn. van cultuurbodem (> Cultuur, 2°). Voedingskanaal, kanaal, dienende tot het leiden van voedingswater naar een scheepvaartkanaal. Bekend is het op grond van het Ned.-Belg. verdrag van 1863 gemaakte v. te Maastricht dienende tot voeding van de Zuid-Willemsvaart en aansluitende kanalen. Voedingsleer geeft inzichten omtrent de rationeele samenstelling van onze voeding. De voedingsmiddelen, in het lichaam opgenomen, hebben tweeërlei functies. Gedeeltelijk worden zij verbrand; de daarbij vrijkomende warmte dient om de voor het lichaam noodzakelijke lichaamstemperatuur te behouden en is tevens de energiebron voor de stofwisselingsprocessen en de werkzaamheid der spieren. In de tweede plaats zijn de voedingsmiddelen de bouwsteenen voor nieuwe lichaamscellen. De v. houdt zich met deze beide functies der voedingsmiddelen bezig. De eerste functie wordt bepaald door de -> calorische waarde der voedingsmiddelen. Terwijl nu, wat de calorische waarde betreft, eiwitten, vetten en koolhydraten elkaar kunnen vervangen, is dit bij den opbouw van nieuw weefsel en de vorming van bloed niet mogelijk. Daar ons lichaam voor een zeer belangrijk deel uit eiwit bestaat, spreekt het vanzelf, dat het eiwit in de voeding een geheel bijzondere plaats inneemt. Het eiwit wordt bij de spijsvertering gesplitst in de aminozuren, waaruit het is opgebouwd; het lichaam kiest daaruit die aminozuren, die het voor den opbouw van zijn eiwit noodig ■ heeft. Als voedingsmiddel zal dus dat eiwit van de i meeste waarde zijn, dat uit zooveel mogelijk dezelfde Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . VLIEGTUIG I Amerikaansche vliegboot. Ambulancevliegtuig, Schoolvliegtuig (Fokker S. 9). Verkenner (Koolhoven FK. 52). Jachtvliegtuig in gebruik bij de Ned. Luchtmacht (Fokker D. 21). Luchtkruiser in gebruik bi de Ned. Luchtmacht (Fokker T. 5). Autogiro (Cierva C. 30). Drijver-vliegtuig, gelanceerd doorcatapult (FokkerC.ll.W.). VLIEGTUIG II Jachtkruiser in gebruik bij de Nederl. Luchtmacht (Fokker G. 1). Amphibie-vliegboot met hulpdrijvers onder de vleugels (Sikorsky S. 43). Rocevliegtuig; snelheid ruim 709 km per uur, wereldrecord sinds 24 October 1934 (Macchi-Castoldi 72). Sportvliegtuig (Stinson „Reliant” SR. 9). aminozuren is opgebouwd als het lichaam. Eiwit van vleesch, melk en eieren staat in dit opzicht bovenaan, terwijl het eiwit der verschillende graansoorten alleen niet in staat is den opbouw van het lichaam te verzorgen. Dit is de zgn. biologische waarde van het eiwit. Een groote omkeer is in de v. gekomen door de ontdekking van de > vitaminen. Tot voor kort was men in de meening, dat eiwitten, vetten, koolhydraten en zouten de eenige noodzakelijke elementen in de voeding waren. De prachtige onderzoekingen van Eijkman en Grijns over de oorzaak van de beri-beri hebben de onjuistheid van de klassieke v., waarvan o.a. Voit en Pettenkofer de grondleggers zijn, aangetoond en het bleek, dat nog andere stoffen, later vitaminen genoemd, zij het ook in minimale hoeveelheden, noodig zijn om bepaalde ziekten zooals rachitis, scheurbuik, beri-beri etc. te voorkomen. Uit een en ander volgt, dat de voedingswaarde dor spijzen wordt bepaald door het gehalte aan eiwitten, vetten, koolhydraten en zouten, door den aard van het daarin aanwezige eiwit en door het gehalte aan vitaminen. Terwijl een zuiver plantaardige voeding door het tekort aan het geschikte eiwit irrationeel is, kan men datzelfde zeggen van een dieet, dat nagenoeg uitsluitend uit vleesch zou bestaan, omdat hier de noodzakelijke vitaminen ontbreken. Ook geur- on smaakstoffen, in het algemeen stoffen, die de werking der spijsverteringsorganen bevorderen, kan een zekere waarde niet worden ontzegd. De waarde van een gevarieerd menu mag evenmin worden onderschat. iuihvvxu uiuuu xnuig, ’X, XXIXII XX >* '.JI VXV/X1 uuuciaouai. In de latere jaren heeft men getracht een verband te leggen tusschen de voedingswaarde en den prijs van onze voedingsmiddelen. Aan de hand van de geldende marktprijzen van eerste levensbehoeften berekent men hoeveel 100 koolhydraat-, vet- en eiwitcaloriën kosten; ook met de biologische eiwitwaarde wordt rekening gehouden. Naar de gevonden normen taxeert men de waarde van een voedingsmiddel. Een vergelijking van den prijs en de getaxeerde waarde geeft een maatstaf bij de beantwoording van de vraag, of een voedingsmiddel, bezien van het standpunt van de voedingswaarde, duur of goedkoop is en waarschuwt tegen verkwisting van de voor de voeding beschikbare gelden. Vooral bij de samenstelling van de voeding van gestichten, schoolvoeding etc. is deze „voedselgeldwaarde” een factor van beteekenis. L i t.; Steensma, Voedingsleer; Van Noorden en Salomon, Handbuch der Ernahrungslehre (1920); R. Berg, Die Vitamine (21927); Bomer, Juckeuack en Tillmanns, Handbuch der Lebensmittelchemie (van de 9 dln. tot nu toe 7 verschenen); Stepp, Kühnau en Sehröder, Die Vitamine und ihre klinische Anwendnng (21937). Bosch. Voedingsmiddelen zijn al die stoffen, die voor onze voeding dienstig zijn. Hoe verschillend de v. in allerlei opzichten zijn, toch zijn hun wezenlijke bestanddeelen tot enkele groepen terug te brengen: zie ->- Voedingsleer. Naast de v. zijn de > genotmiddelen van belang in onze voeding. Hoewel de grens tusschen v. en genotmiddelen vaak niet scherp te trekken is, treedt bij de laatste de eigenlijke voedingswaarde op den achtergrond tegenover den smaak en de opwekkende of prikkelende werking, die de spijsvertering ten goede kan komen. Het is van het grootste belang voor de volksgezondheid, dat de voedingsmiddelen van goede samenstelling zijn en in deugdelijken toestand verkeeren. Van overheidswege wordt dan ook een geregelde controle uitgeoefend (*■ Warenwet). Gezondheidsstoornissen door v. (alimentaire in- toxicaties). Wanneer men de gevallen voorbij ziet, waarin de bijzondere gevoeligheid van een persoon voor een in het algemeen onschadelijk voedingsmiddel (bijv. aardbeien) de oorzaak is van de schadelijke werking, en ook de gevallen van overmatig gebruik (alcohol, koffie), moeten deze gezondheidsstoornissen hoofdzakelijk worden toegeschreven aan bedorven of op eenigerlei wijze geïnfecteerde voedingsmiddelen. De bacteriën vinden op de meeste onzer spijzen een geschikten voedingsbodem en vermeerderen zich bij bederf in die mate, dat zij een ernstige darmvergiftiging kunnen veroorzaken. Als ziekteverwekkers moeten vooral de paratyphus 8.-bacillen en de B. enteritidis genoemd worden. De toxinen, die bij het bederven van voedingsmiddelen, vooral van vleesch en visch, gevormd worden, kunnen zeer ernstige vergiftigingen ten gevolge hebben. Botulismus. Ook kunnen deugdelijke voedingsmiddelen met pathogene bacteriën geïnfecteerd zijn, zoodat zij alleen als overbrenger van ziekten dienen. Molk en vooral water zijn zoodoende dikwijls de oorzaak van een typhusepidemie. Behalve op deze bacterieele infecties moet nog gewezen worden op infecties met dierlijke parasieten, zooals ingewandswormen en de trichineninfectie. Een geheel andere vorm van gezondheidsstoornissen door voedingsmiddelen zijn de zgn. deficiëntieziekten. Dat zijn die ziekten, die het gevolg zijn van een onvolledig dieet. In de eerste plaats denke men hier aan vitaminegebrek. Bij onze gemengde voeding is rachitis de eenige ernstige avitaminose. Zij wordt veroorzaakt door gebrek aan vitamine D. Behalve avitaminosen zijn er nog andere deficiëntieziekten. Zoo worden kropgezwellen toegeschreven aan gebrek aan jodium. De studie van deze voedingsstoornissen is nog in een beginstadium. Bosch. Vocdinrjspreparaten zijn preparaten, die in den handel worden gebracht ora het veronderstelde tekort aan een of meer stoffen, die in normale voeding voorkomen, bij zieken of herstellenden aan te vullen. In v. worden o.a. aangetroffen; glycerinophosphaten en caseïne (Sanatogen), lecithine, pepton, bloed, vleesoh-, mout- en gistextract, suiker, vitaminen. Voedingswaren, 4- Voedingsmiddelen. Voor het overheidstoezicht, zie > Warenwet. Voedsel, > Voedingsmiddel. Voor v. voor suikerlijders zie > Glutenbrood. Voedster, andere naam voor > min. Voedster, naam voor vxouweliike fmoer-)haas of konijn. Voegwerk, de behandeling van de naden of voegen tusschen de steenen van metselwerk. Deze af werk – wijze is van groote beteekenis voor het algemeene aspect van het gebouw: daarmede wordt vnl. bepaald, of het muurwerk verschijnt als één samenhangend oppervlak, dan wel wordt vertoond als opgelost in afzonderlijke steentjes of lagen. Wordt de metselspecie, voorzoover deze buiten de voegen uitpuilt, direct na het metselen eenvoudig gelijk met het muurvlak afgestreken, dan ontstaat een wat primitief en onregelmatig doch bij kundige uitvoering niettemin zeer fraai beeld. Gewoonlijk evenwel worden direct na het opmetselen de voegen over een zekere diepte uitgekrabd. Laat men dit verder zoo, dan ontstaat zgn. verdiept voegwerk, dat een sterk reliëf en krachtige schaduwwerking vertoont, doch het beeld van eenheid van den muur vrij ver-gaand te niet doet. Technisch is deze wijze van werken niet aan te bevelen: er dringt via deze diepe voegen veel water in den muur. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . XXIII. 19 Gewoonlijk worden de uitgekrabde voegen na voltooiing van het muurwerk opnieuw „ingevoegd”, d.w.z. ingestreken met specie. Daarbij kan de voeg hetzij eenigszins verdiept blijven, hetzij gelijk komen met het muuroppervlak (zgn. „plat-vol”), dan wel er iets buiten steken. Soms worden de randjes der voegen nog bijgesneden (zgn. „geknipt”). De kleur van de voegspecie is mede bepalend voor het effect: witte kalkspecie, grijze cementspecie, dan wel met oker, zwartsel, enz. speciaal gekleurde specie. De Romeinen maakten buitengewoon dikke voegen, i in de M. E. waren de voegen ook nog betrekkelijk dik en in beide perioden werden ze eenvoudig afgestreken. Gaandeweg werd het voegen verfijnd, tot de voegen in de 18e e. bijna onzichtbaar dun zijn geworden. In de 19e e. komt de liefhebberij voor overdreven keurigheid: geknipte witte kalkvoegjes. De architectuurverwildering na den Wereldoorlog heeft aanvankelijk aanleiding gegeven tot een buitensporig aantal fantasie-bewerkingen (vooral zeer verdiept voegwerk), v. Embden. Voegwoord, > Conjunctie (1°). Voelhoorn, Voelspriet, Voeler, > Tasters. Voelstippel, > Haptotropie. Voer, zijbeek van de Dijle te Leuven, ontspringt te Tervuren, stroomt langs Vossem, Leefdaal en Bertem (VI 96 D3). Voercndaal, gem. in de Ned. prov. Limbuig (XV1448 06), 6km ten W. van Heerlen aan den spoorweg Heerlen—Valkenburg; omvat de dorpen V. en Übagsberg en de gehuchten Kunrade, Ten-Esschen, Winthagen en Colm. Opp. 2 265 ha, löss en beckbezinking; ca. 4 200 inw. (98 % Kath.), levende van landbouw en veeteelt en mijnbouw (335 mijnwerkers 31 % der bevolking). Kasteelen Cortenbach (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 401 in dl. XVI), Haaren en Puth. Groote boerderijen. Het Kimrader krijt levert goede bouwsteen en grondstof voor kalkbereiding (steengroeven; kalkbranderij). V. behoorde tot de heerlijkheid Heerlen tot 1776. Jongen. Voeren-in-Wepe (Fr.r Fournes-en-Weppes), gem. in Fr.-Vlaanderen (XI 144 D3). Ca. 1 660 inw. (Fransch sprekend). Landbouw. Voerman (sterren k.), > Auriga._ Voerman, 1° Jan, schilder en aquarellist; vader van 2°. * 23 Jan. 1857 te Kampen. Studies te Amsterdam (Academie) en Antwerpen (Verlat). Bekend zijn V.’s riviergezichten met prachtige luchten.^ 2° Jan, schilder; zoon van I°. * 23 Jan. 1890. Leerling van zijn vader. Maakte gedeeltelijk de plaatjes voor vele van de bekende Verkade-albums. O.a. ook nenteekeningen. Vocrmcel, > Meelfabricatie. Voer straal (w i s k.), > Coördinaten (1 , a). Voes, Hendrik, Vos. Voet, het onderste deel der ledematen bij de gewervelde landdieren; bij den mensch alleen van de achterste ledematen. Zij vormen het steunvlak, waarmede de dieren bij staan of loopen op den grond rusten. De beenderen, welke de v. steunen, nl. de > voetwortelbeentjes, de middenvoetbeentjes en de teenleden, vormen gezamenlijk het voetskelet. Bij de lagere dieren worden ook de eindleden der ledematen (zooals bij de geleedpootigen) of de organen, waarmede zij zich over den bodem voortbewegen (zooals de kruipzool bij de weekdieren), v. genoemd. L. Willems. Voet-atwijkingen. Deze kunnen aangeboren of verkregen zijn. De aangeboren v. zijn de klomp-, paardeen hakkevoet. Deze kunnen in de eerste jaren langs orthopaedischen weg tot genezing gebracht worden. De verkregen afwijkingen kunnen verschillende oorzaken hebben: Bngelsche ziekte, te snellen groei, slechte levenswijze, ongezonde levensomstandigheden of werkkring. De meest voorkomende is de platvoet, waarbij de gewone voetwelving ontbreekt; een andere afwijking is de holvoet, waarbij de normale voetwelving juist te hoog is. Bij den horrel- of klompvoet is de voet in zijn geheel om de horizontale as gedraaid, zoodat de palm naar binnen en soms zelfs naar boven komt te liggen. De platvoet moet in het begin behandeld worden door verandering te brengen in de levenswijze of werkkring van den lijder. Plaatselijk kunnen massage, voetbaden, gymnastiek verbetering brengen; In ernstige gevallen kan een operatie aangewezen zijn. v.Haeff. Voet. Reeds de Egyptenaren gebruikten den v. als lengtemaat, wat later algemeen gedaan werd. Eenheid was er echter niet; elk land, elke landstreek, soms zelf een stad of een abdij had een eigen voetmaat, die bovendien in den loop der jaren zelf nog ongemerkt veranderen kon. De verschillende waarden schommelen tusschen enkele cm boven en beneden de 30 cm. Meestal werd de voet in 10 of 12 duimen onderverdeeld. De Kerkel. Staat stelde in 1850 den voet vast op 0,297587 m; de Fransche pied de roi was 0,32484 m en de Rijnlandsche voet 0,313947 m. Algemeen is de voet als lengtemaat thans verdrongen door het metrieke stelsel (> Maten en gewichten); alleen Engeland houdt nog vast aan een in 12 inches verdeelden voet (foot) van 30,479 cm. Voet, l°Johannes, rechtsgeleerde, zoon van 3°. * 3 Oct. 1647 te Utrecht, f 11 Sept. 1713 te Leiden. Beroemd beoefenaar van het Oud-Hollandsoh en van het internationale recht. Hoogleeraar eerst te Utrecht, daarna te Leiden. Gaf verschillende werken in het licht, waarvan het bekendste is zijn Commentarius ad Pandectas (2 dln. 1698-1704). 2° Marcellis, Kartuizer van Schenkveld. * 1432 te Steenbergen, f 29 Juli 1483 te Scheut bij Brussel. Bekend om zijn Collectaneum rerum gestarum et eventuum Cartusiae Bruxellensis. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). 3° Paul u s, rechtsgeleerde, vader van I°. *7 Juni 1619 te Heusden, f 1 Aug. 1667 teütrecht. Buitengewoon hoogleeraar in de methaphysica te Utrecht. Hij doceerde later Grieksch en logica, werd vervolgens gewoon hoogleeraar in het recht. Hij was tevens raadsheer in het Hof van Vianen. Publiceerde verschillende rechtsgeleerde werken, waaronder: De Statutis, eorum concursu Liber Singidaris (Amsterdam 1661). Baan. Voetbal, een bij het gelijknamige spel gebruikte bal, die bestaat uit een rubberblaas (binnenbal) en een leeren omhulsel (buitenbal), dat uit diverse stukken bestaat, welke zoodanig aan elkaar gehecht zijn, dat bij inpersen van lucht in den binnenbal een zuiver rond voorwerp wordt verkregen. Het voetbal als spel. Dit behoort tot de zgn. grootterreinspelen en wordt gespeeld door twee partijen elk van elf personen op een speelveld volgens onderstaande teekening. Bij den aanvang van het spel staan beide elftallen ieder op eigen helft van het terrein als volgt opgesteld: in het doel de doelverdediger of keeper, op de hoeken van het strafschopgebied twee achterspelers of backs, daarvoor drie spelers, die de middenlime ■ vormen, en bij de middenlijn de vijf voorhoedespelers. ■ Het typeerende technische element van het v. is, dat i de bal niet met de handen mag gespeeld worden (uit- Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W gezonderd door den doelverdediger en wanneer de bal over de zijgrens van het speelveld is gepasseerd en door een „inworp” weer in het spel gebracht moet worden) en daarom meestal met de voeten wordt verplaatst, terwijl ook het ■> koppen (zie aldaar) een uitsluitend bij v. toegepast element vormt. Het voornaamste speltactisch element is het samenspel, waardoor het naaste doel van het spel wordt nagestreefd. Dit is gelegen in het doen passeeren van den bal van een bepaald verticaal vlak, begrensd door een deel van de achterlijn en drie rechthoekig met elkaar verbonden palen (het doel). De partij, die binnen een bepaalden tijd, meestal 2 x 45 min., de meeste doelpunten heeft gemaakt, wint het spel. Voor het nakomen der spelregels en het toekennen van straffen bij overtreding l ervan zorgt de scheidsrechter, bijgestaan door twee grensrechters, die langs de zijlijnen ’t spel volgen. De eigenaardige moeilijkheden, die het spelen van den bal met de voeten met zich meebrengt, de steeds wisselende activiteit, het voortdurend veranderen der spel-situaties, het met elkaar nastreven van een gemeenschappelijk doel gelijk aan dat der tegenpartij, geven gelegenheid tot bevrediging van den activiteitsdrang van vele der natuurlijke krachten en vermogens van denmensch, waaraan dit spel zijn aantrekkelijkheid dankt en waarom het ’n zeer ruime beoefening vindt in bijna alle landen der wereld. Door de zware eischen, die dit spel stelt aan de beoefenaars, zoowel in physiologisch, psychologisch, als moreel opzicht, is het niet verantwoord, om biologische en paedagogische motieven, het v. te laten spelen, alvorens een bepaalde ontwikkelingsgraad is bereikt. Hieromtrent heerschen nog vele verkeerde opvattingen, die ontstaan zijn door de overheersching van een overdreven sport-idee, waaraan het spel als zoodanig werd opgeofferd. Voetbal als sport. Zoowel in zijn spel- als in zijn sportopvatting wordt v. geacht afkomstig te zijn uit Engeland. In de tweede helft der 19e eeuw werd het, ook via Ned., op het vasteland van Europa bekend. Werd het v. eerst beoefend door beter-gesitueerden (studenten), de democratische idee heeft er toe bijgedragen, dat het spoedig een echte volksontspanning werd. Onder den invloed van sociaal-economische en cultureele tijdsomstandigheden heeft deze ontspanning zich ontwikkeld tot een volkssport, zelfs tot een beroepssport (zie de art. over Spel en •> Sport). I De meest typeerende kenmerken van het v. als sport zijn: het verdringen van de spelbevrediging door het vaak onbeheerscht streven naar de overwinning, waarmede een verruwende invloed op de beoefenaars gepaard ging; de organisatie, van spel en spelers met een zich toeëigenen van dwingende macht door organisatorische instanties; het kunstmatig aankweeken van de beheersching der speltechniek en de pyramidevormige selectie van de beoefenaars. De zgn. neutrale voctbalorganisatics kunnen onderscheiden worden in plaatselijke, gewestelijke, nationale en internationale verbanden. De internationale top-organisatie draagt den naam F.I.F.A. (Fédération Internationale Football-Associations). Voor Ned. is de Koninklijke Ned. Voetbal Bond (afkorting K.N.V.8.) het daarbij aangesloten en Ned. vertegenwoordigend lichaam. Voor België de Koninklijke Belgische Voetbalßond(K.B.V.B.). Naast deze organisaties bestaan voor de Kath. voetballers plaatselijke vereenigingen, distriotsverbanden, diocesane bonden en een interdiocesane federatie (R.K.F.); België kent den Kath. Vlaamschen Voetbalbond, onderverdeeld in kringen, omvattende de Vlaamsche provincies. Het bij de voetbalsport gevolgde wedstrijd-systeem is het bekende eompetitiesysteem, waarbij een aantal min of meer gelijkwaardige elftallen door het geregeld spelen van wedstrijden tegen elkaar naar de behaalde resultaten gerangschikt worden. De hoogst-geplaatste (kampioen) en wie zich het laagst geklassificeerd ziet, kunnen door middel van promotie-, resp. degradatie- Voetbal. Lengte van het terrein: maximum 119 m, minimum «>1 m; breedte: max. 91 m, min. 46 m. Internationale afmetingen: lengte max. 110 m, min. 101 m; breedte: max. 73 m, mm. 64 m. De kruisjes geven de spelers aan van het elftal, dat den „aftrap” doet; van het andere elftal staan de drie binnenspelers dan buiten den middencirkel. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W wedstrijden trachten in een hoogere afdeelmg te komen of hun plaats te behouden, terwijl de kampioenen van de hoogste afdeelingen een afzonderlijke competitie spelen om het kampioenschap van Nederland, resp. van België. Naast deze gewone competitiewedstrijden worden meermalen bijzondere wedstrijden gespeeld, hetzij om een of anderen prijs, hetzij om eemg goed doel (missie-wedstrijden; verder bijv. ter ondersteuning van den Bloedtransfusiedienst). Zeer veel belangstelling ondervinden zgn. interland-wedstnjden, waarbij twee vertegenwoordigende elftallen een voetbalwedstrijd spelen. Eertijds werd bij de Olympische spelen een wereld-voetbaltoumooi gehouden ter bepaling van het wereldkampioenschap. Dit gebeurt nu in een afzonderlijke wedstrijdenreeks. _ _ Gons. Voetbekleeding, > Schoeisel; Schoen; Laars. Onder liturgische v. verstaat men kousen en schoenen, zooals deze door bisschoppen worden gedragen tijdens een pontificale H. Mis, behalve op Goeden Vrijdag en bij Requiem-missen. De schoenen waren aanvankelijk slechts > sandalen, en zijn, evenals de kousen, uit zijde vervaardigd; beide komen met de kleur van het misgewaad overeen. Hoewel m net begin de v. te Rome ook door priesters gedragen werd, is ze sinds de 12e eeuw algemeen het uitsluitend voorrecht geworden van de bisschoppen; aan gewone priesters wordt de v. soms als persoonkjk privi ege geschonken. . , , Koen erS' ° Voetblok, blok of katrol, aan het scheepsdek bevestigd, waardoor een verticaal hijschtouw in horizontale richting geleid wordt. Voetboog, > Hand- en voetboog. Voetboog, > nanu- en vuciUW&. Voetqletsjcr (met een Germanisme wel v o o rland gletsjer genoemd) is een gletsjer, die, uit de gebergtedalen uittredende, zich waaiervormig in het voorland uitbreidt. Mooie voorbeelden van v. vindt men in Vuurland, en in Alaska, waar verschi – lende v. zich tot een breede ijsmassa, den Malaspmagletsjer, vereenigen. Zoo hebben ook m den Ijstijd de sterk gezwollen Alpengletsjers op de Zwitsersche en Zwabisch-Beiersche Hoogvlakten groote v. gevormd. Voetius, G i s b e r t u s, mvl°e Descartes, en de stellingen van > Coccejus. Hoe langer hoe meer vertoonen de aanhangers van V. zich als de mannen van de „puriteinsche picciesheyt . \ . was geestverwant van de Schotsche en Engelsche Pur teinen. Hij behandelde alle mogelijke zaken: dansen, weelde, spel, banken van leenmg enz. Men n“el”de hem spoedig Papa Ultrajectinus en sprak over de potestas ecclesiastica Voetiana; hij werd verdacht én kerk én staat te willen besturen. Y. was de vriend ma van Van > Lodenstein en Anna Maria van •> Schurman, – welke vriendschap Jean de > Uabadie eenmde maakte. ■ , • : Werken: De pietate cum scientia oonjungenda (1634); Catechisatie over de Catechismus der Remo – stranten (1641); Confratermtas Manana citia et bibliotheea studiosi theologiae (1644), Disputa tiones theologiae selectae (5 dln.); Politica Eoclesiastica (4 dln 1663-’76). Lit.: A. C. Dukor, Schoolgezag en eigen onderzoek; Hist. krit. studie van den atrijd tußsehen V. en Descartes (1861); id., Gisb. V. (3 L. Knappert (in: Hand. v. d. My. d. Ned Letterk 1919, 20): H. A. y. Andel, De zendingsleer van G. V. (1912). Voetklep (teeh n.), klep, aan den zuig Kant in een pompleiding aangebracht, om te voorkomen, dat de vloeistof terugvloeit, wanneer de pomp afslaat. Kan zich slechts openen in de richting van de pomp. Voetkus, huldebetuiging ten opziente der pauselijke waardigheid, waarbij men een kus drukt op het kruisje, waarmede het schoeisel van den paus gesierd is. Voetpalm (Buxus sempervirens suffruticosa), dwergachtige variëteit van het palmboompje, welke veel wordt gebruikt voor randen en lijnfiguren m sommige tuinstijlen. Voetpunt (meet k.). Het v. van een loodlijn is haar snijpunt met de rechte of het vlak, waarop zi] loodrecht staat. VoctiJimtsdrichoek (meet k.). De voetpunten van de drie hoogtelijnen, die men in een driehoek kan trekken, bepalen den v. of orthocentrischen driehoek. , Voetpunlskromme (meet k.), meetkundige plaats van de voetpunten van de loodlijnen neergelaten op de raaklijnen van een vlakke kromme uit een vast punt (pool), gelegen in het vlak van de kromme. Voor een voorbeeld zie > LimaQon. Voctpuntsoppcrvlak (meet k.), meetkundige plaats van de loodlijnen uit een vast punt neergelaten op de raakvlakken van een gebogen vlak._ V oetpuntsdriehoek. Voets, Arnoldus, familienaam van clen Canuciin ■> Honorius van Ravenstein. Voetspoor (p ala e o n t.). Ofschoon voetindrukken en voetsporen van voorhistorische dieren geen resten van het dier zelf zijn, worden ze toch als fossielen beschouwd. Het meest bekend zijn de voetsporen van Chirotherium of handdier uit de Bontzandsteen van Duitschland (zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 39 in dl XI). Door minutieuze onderzoeking dezer snoren heeft men zelfs het overigens onbekende dier kunnen reconstrueeren; het moet een reptiel geweest zijn, met kleinen kop en korten hals, en grootstel lichaamsgewicht boven de achterste extremiteiten. Ook invprtp.hrata treft men vaak voetsporen aam L i t.: Abel, Yorzeitliche Lebensspuren (1935). v.d.heyn. Voettoon, aanduiding der toonhoogte van orgelpijpen, door voetmaat. Orgel (sub D). Voetverwarming, verouderd systeem > eentrale verwarming, waarbij de verwarmingselementen bestaan uit buizen, die op den vloer 'worden aangebracht. V. werd vroeger toegepast in kerken, waarbij dan de buizen tusschen de banken werden geplaatst. Zie ook > Stoof. Voetwassching. Op den laatsten avond voor zijn sterven, bij het Laatste Avondmaal wilde Jesus zelf de voeten van zijn leerlingen wasschen Dit feit wordt alleen vermeld door den Evangelist Joannes (J0h.13.4-20). Waarschijnlijk deed Jesus het bi] het Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W begin van den maaltijd naar aanleiding van den twist der Apostelen over den voorrang. Jesus wilde hun een les in nederigheid geven. Sommige auteurs zien in deze handeling van Jesus nog andere symbolische beteekenissen. C. Smits. Afbeelding van de v. is reeds op Oudchristelijke sareophagen aanwezig en als illustratie van Evangelie-handschriften; gewoonlijk weergegeven op het oogenblik, dat St. Petrus niet alleen zijn voeten, maar ook zijn hoofd en handen aanbiedt, opdat Christus ze zou wasschen. In de vroege middeleeuwen ook op wandschilderingen, zelden in den Romaansohen en Gotischen tijd. Beroemd is de V. door Giotto fArena-kapel, Padua) en fra Angelico. Zie pl.; vgl. index kol. 831 /832). L i t.: K. ÏCünstle, Ikonogr. der chriatl. Kunst (1 1928. 413). p. Gerlaehus. De liturgische voetwassching is een plechtigheid op Witten Donderdag, waarbij in navolging van Christus, die uit ootmoed de voeten zijner Apostelen wiesch, paus, bisschep of klooster-overste (vroeger ook de koningen) de voeten wasschen van 13 armen of onderhoorigen. Het getal 13 vindt zijn oorsprong in een wonder, dat zou hebben plaats gehad in het leven van paus Gregorius den Grooten, die dagelijks 12 armen de voeten wiesch en hen aan tafel bediende; op zekeren dag zou een engel in de gedaante van een arme zich bij het twaalftal gevoegd hebben. Liturgisch wordt de v. genoemd Mandatum, naar het beginwoord der eerste antiphone, die bij deze plechtigheid na het Evangelie gezongen wordt. Koenders. Voetwortel (tarsus), het gedeelte van den voet, dat aan het onderbeen grenst. Het skelet, dat den v. steunt bestaat uit zeven voetwortelbeentjes (tarsalia), welke in twee rijen liggen gerangschikt. De eerste rij bevat de twee grootste beenstukjes, nl. het hielbeen (calcaneus) aan den buitenrand en het sprongbeen (astragalus) aan den binnenrand van de voetzool. De tweede rij bestaat uit vijf beenstukjes, waarvan echter de twee aan den buitenrand van de voetzool met elkander zijn vergroeid. L. Wiüems. Voetziektcu noemt men sommige ziekten van granen, vnl. veroorzaakt door den tarwehalmdooder (Ophiobolus graminis). Tot de v. rekent men ook de oogvlekkenziekte (verwekker; Cercosporella herpotrichoides). De beide zwammen woekeren in de stengelbasis. Vooral de laatste jaren is de belangstelling voor deze ziekten toegenomen, omdat de opbrengst er sterk door beïnvloed werd en de ziekten zich onrustbarend uitbreidden. De ophiobolus-aantasting is pas in Juni waarneembaar (planten sterven af, maar blijven staan), de aantasting door Cercosporella is reeds in Febr.-Maart of eerder te zien aan de bruine ovale plekken op de onderste bladscheede, die den stengel verzwakken, waardoor later het graan kris-kras door elkaar gaat legeren. Afdoende bestrijdingsmiddelen zijn niet bekend. v. Schendel. Voetzoolreüexen. Bestrijken of kriebelen van de huid van de voetzool veroorzaakt bij den normalen mensch reflectorisch een plantaire buiging van de groote, maar vooral van de tweede en derde buitenste teenen. Het is de groote verdienste van Babinski, dat hij aangetoond heeft, dat bij strijken met name over den lateralen voetzoolrand de groote teen dorsaal buigt, zoodra de > pyramidebaan gekwetst is: dit is het „phenomène des orteils”. Barnes noemt den toestand, waarbij afwisselend nu eens dorsaal dan weer plantair flectie bij prikkeling der voetzolen optreedt, pyraraidal equilibrium, wat eveneens pathologische beteekenis heeft. Bij kleine kinderen tot het derde jaar komt de reflex van Babinski nog vaak als normaal verschijnsel voor en is dan uiting van de onrijpheid der pyramidebanen. Klessens. Vogel, > Vogels. Vogel, 1° (Louis) A Ibe r t, declamator. * 18 Juni 1874 te Bergen-op-Zoom, f 8 Nov. 1933 te Den Haag. Was oorspr. officier en debuteerde ondertusschen in 1900 als declamator. Van 1906 tot 1908 maakte hij een wereldreis en studeerde vervolgens te Berlijn, waarna hij in binnen- en buitenland optrad als declamator, die zijn kracht vooral zocht in het Klassieke en romantische genre. Hij gaf colleges in welsprekendheid en was lid vandeNed. Mij. voor Letterkunde. v.Thienen. 2° E d u a r d, Duitsch Afrika-reiziger. * 7 Maart 1829 te Krefeld, f Februari. 1856. Vogel studeerde te Loipzig en Berlijn geographie en astronomie en was 1851-’53 assistent aan de sterrenwacht te Londen. In 1863 ging hij in Eng. dienst naar Tripolis en trok van daar naar het Tsaad-meer en verkende den bovenloop van de Binoewe. In Jan. 1856 trok hij van Koeka naar het Oosten in het zeer gevaarlijk geachte land der Wadai. Hier is hij ten gevolge van onvoorzichtigheid vermoord. Opsporingsexpedities onder Niemans, Crmy, Beurman en Heugten hadden geen succes. Eerst in 1873 bracht Nachtigal het bericht en de bijzonderheden van zijn dood. L i t.: Klettke, Eduard Vogels Reise in Zentralafrika (z.j.); Eüse Polko, Erinnerungen an einen Verschollenen (1863). de Visser. 3'Hermann Karl, Duitsch sterrenkundige. * 3 April 1841 te Leipzig, f 13 Aug. 1907 te Potsdam. V. studeerde in Dresden en Leipzig en was achtereenvolgens werkzaam te Leipzig, Kiel en tenslotte te Potsdam, van welks nieuwe astrophysische observatorium hij in 1882 directeur werd. V. heeft baanbrekend werk gedaan in de toen nog nieuwe astrophysica, vnl. wat betreft het classificeeren van sterspectra en het meten van radieele snelheden. P. Bruna. Vogelbekdieren of kloaakdieren (Monotremata), een onderklasse der zoogdieren. De v. wijken zeer van de andere zoogdieren af. De mond, waarvan de kaken met leer of hoorn bekleed zijn, is geheel tandeloos. Behalve de gewone sleutelbeenderen bezitten zij, zooals de vogels, nog een paar ravenbekssleutelbeenderen. De urineleiders en endeldarm eindigen in één ruimte, de kloaak. Op de schaambeenderen zitten, zooals bij de buideldieren, buidelbeenderen. V. leggen eieren met een grooten dooier en een perkamentachtige schaal. Er zijn twee families: die der > mierenegels en die der vogelbekdieren. De fam. der vogelbekdieren (Omithorhynchidae) leeft in Z. Australië en op Tasmanië. Er Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Vogelbekdier. is slechts één soort: het vogelbekdier (Ornithorhynchus anatinus Shaw), 70 cm lang, een waterdier met groote zwemvliezen tusschen de teenen. De kop eindigt in een snavel, die op dien van een eend gelijkt en ook op dezelfde wijze voedsel opneemt. Het lichaam is met een dichten pels bekleed. Aan den waterkant graaft het v. een hol met een opening onder water en een andere op vasten wal; daarin legt het wijfje de eieren (meestal twee), die door haar uitgebroed worden. De fossiele vormen van v., die voorkomen in Pleistocene afzettingen van Australië, komen in bouw geheel met de Recente overeen. Keer. Vogelbroedplaatscn, > Natuurvrijplaatsen. Vogelkers (Prunus padus), een plantensoort van de fam. der roosachtigen; komt in bosschen en heggen vrij algemeen als struik of boom voor. De witte bloemen staan in hangende trossen, terwijl de vruchten (Turksche krenten) zwart zijn. Vogelkop, Noord-Westelijk gedeelte van Ned. Nieuw-Guinea (XVII 816 C 2), dat in zijn geheel de gedaante van een vogel vertoont. Het werd den laatsten tijd bijzonder in de aandacht betrokken door de petroleumboringen aldaar (Babo) vanwege de N.N. G.P.M. (Nederl. N. Guinea Petroleum Mij). Geurtjens. i i 1 in A« £ m Har Vogellijm, plantengeslacht van de tam. der Loranthaceeën. De v. zet zich met zuig- of bastwortels vast in het hout van de boomen, waarop zi] woekert. De v. wordt ook > marentak genoemd (zie afb. aldaar). Vogelmelk (Ornithogalum), een plantengeslacht van de fani. der lelieachtigen; komt met enkele soorten op bouwland voor en wordt ook als sierplant gebruikt. O. umbellatum heeft de witte, van buiten groene bloemen in een schermvormigen tros, terwijl die van de knikkende v., O. nutans, in een langen tros staan. Voor de s e 1 e v. zie > Geelster(met afb.). Bonman. Vogelmijt (Derraanyssus gallinae) behoort tot de fam. der kevermijten; wordt ong. 1 mm groot en leeft op kippen, duiven en kooivogels. De v. schuilt overdag weg en zuigt des nachts bloed; gaat soms op den mensch over en doet kleine, jeukende gezwellen ontstaan. M- Bruna• Vogelnest, > Nest (1°). Voor eetbare v. zie | » Salangaan (s.v.). Vogelnestje (Neottia nidus avis), een plantensoort van de fam. der Orchideeën; komt op enkele plaatsen in onze streken als tweejarige of overblijvende plant voor. De wortelstok is vogelnestachtig vezelig en de stengel heeft 4 a 5 bruine schubachtige bladeren. Vogclncstjeszwam (Crucibulum vulgare), een steelzwam van de fam. der nestzwammen, wordt 1 cm hoog en bestaat bij rijpheid uit een omgekeerd, bruin, lederachtig klokje met witte schijfjes, waarin zich de sporen bevinden. Komt vrij algemeen op hout voor. Vogels. Skelet van een duif. 1 = halswervels ; 2 = rugwerwels; 3 = staartwervels; 4 = ribben; 5 = borstbeen; 6 = lendenheiligbeen; 7 = schouderblad ; 8 = ravenbekssleutelbeenderen; 9 = vorkbeen; 10 = opperarmbeen; 11 = spaakbeen; 12 = ellepijp; 13 = middenhandsbeenderen; 14 =2een 3e vinger; 15 = duim; 16 – heupbeen; 17 = schaambeen; 18 = dijbeen; 19 = scheenbeen; 20 = kuitbeen; 21 = loopbeen; 22= teenen. Vogeipokken. Deze bij kippen en duiven zeer gevreesde ziekte blijkt volgens de onderzoekingen der laatste jaren volkomen identiek te zijn met vogeldiphtherie. Belangrijke onderzoekingen op dit gebied zijn verricht door de Nederlanders prof. de Blieck en dr. van Heelsbergen, met als resultaat daarvan een voorbehoedende entstof, anti-diphtherine.Bij duiven wordt dit ingespoten, bij kippen in de huid gekrabd, nadat een paar veeren zijn uitgetrokken. Dit immuniseert de dieren, hetgeen een grooten vooruitgang beteekent, daar V. meestal een doodelijk verloop heeft. Ook bij andere vogels (kanaries, pauwen) komt v. voor. Vogels (Aves), een klasse van de hoofdafd. der gewervelde dieren. V. zijn warmbloedige dieren, die door longen ademen. Zij verschillen van de zoogdieren door het leggen van eieren en door de bekleeding van het lichaam met veeren. Het s k e 1 e t gelijkt in hoofdzaak op dat der zoogdieren, alleen zijn de beenderen meestal hol; het bestaat uit schedel, romp en ledematen. De schedelbeenderen zijn geheel met elkaar vergroeid; tanden ontbreken en worden vervangen door een hoomscheede der kaken, den snavel; de onderkaak is door een afzonderlijk been, het vierkantsbeen, met het slaapbeen verbonden. 'Er zijn 9 a 24 halswervels, 6 a 11 rugwervels en meestal 9 staartwervels. Elke rugwervel draagt een paar ribben, die uit twee beenige, een hoek met elkaar makende deeler. 'bestaan; aan het rugdeel zit een zijtakje, dat over de volgende rib heen ligt. Het borstbeen is zeer groot, schildvormig en van een hoogen kam voorzien ter aanhechting der krachtige vliegspieren; de kam ontbreekt bij deniet-vliegers.De lenden- en heiligbeenwervels zijn met elkaar vergroeid tot het lendenheiligbeen. De lange,smalle schouderbladen zijn door de ravenbekssleutelbeenderen met het borstbeen verbonden; daarvoor ligt een V-vormig been, dat aan de einden der ravenbekssleutelbeenderen ontspringt, en met een pees aan den borstbeenkam bevestigd is; dit is het vorkbeen, uit twee beenderen gevormd, overeenkomend met de sleutelbeenderen der zoogdieren. De voorste ledematen, in vleugels veranderd, bestaan uit opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp, twee kleine handwortelbeentjes, twee langere, aan de einden vergroeide raiddelhandsbeenderen en drie vingers, waarvan de middelste uit twee, de andere uit één kootje bestaan; één er van (de duim) is lager ingeplant. De heupbeenderen zijn met elkaar en het lendenheiligbeen vergroeid; de schaam- en zitbeenderen loopen evenwijdig met het heupbeen en zijn vooraan niet met elkaar vergroeid (open bekken). De poot bestaat uit dijbeen, scheenbeen en kuitbeen, loopbeen en teenkootjes; het loopbeen ontstaat door vergroeiing der voetwortel-en middelvoetsbeenderen; het aantal teenkootjes bedraagt van binnen naar buiten aan de teenen 2,3, 4en 5. Vogelvoet. De borstholte is onvolkomen gescheiden, een middenrif ontbreekt. De longen liggen tegen den rugwand aangedrukt en dragen indrukken der ribben, zij staan in verbinding met luchtzakken in de li- Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W . . .. chaamsholte, die ook in de holle beenderen dringen; daarmee kan een vogel zich als het ware opblazen. De luchtpijp bezit twee strottenhoofden, het bovenste aan het begin dient niet voor de stemvorming, het onderste op de plaats van splitsing der luchtpijp is het orgaan voor de geluidsvorming. Het hart bestaat, als bij de zoogdieren, uit vier deelen; de temp. van het bloed is 40° a 43° C. Buikholte. De darm heeft 1 a 15 maal de lengte van het lichaam, het kortst bij de vleescheters, het langst bij de plan teneters. De slokdarm is op een plaats verwijd tot een zak, de krop, waarin het eten bewaard en geweekt wordt. De maag bestaat uit twee deelen: de kliermaag, die het maagsap vormt, en de spiermaag, waar het voedsel vermalen wordt door den dikken spierwand, soms ook met behulp van ingeslikte steentjes. Aan het begin van den dikken darm zitten twee blinde darmen, zeer verschillend van lengte bij de afzonderlijke soorten. De endeldarm mondt in een ruimte uit, de cloaca, waarin ook de beide urineleiders uitkomen en bij de wijfjes de eileider, die de eieren van den eierstok wegvoert. Van de zintuigen zijn het gezicht en het gehoor het best ontwikkeld. De oogen bezitten nog een derde, doorzichtig ooglid, het knipvlies, dat van den oogbinnenhoek dwars over het oog geschoven wordt en bij sterk licht gebruikt wordt. Bij de vee r e n onderscheidt men donsveeren, dekveeren en pennen. De donsveeren liggen vlak op het lichaam, de dekveeren aan de oppervlakte, terwijl de pennen in de vleugels (slagpennen) of in den staart (stuurpennen) zitten. Een pen bestaat uit de holle spoel met cenige vliesjes (ziel) er in, de met wit merg gevulde schaft en de aan de schaft verbonden vlag; deze bestaat uit vele zijtakjes, de baarden, die weer baardjes dragen, waaraan haakjes, die over de baardjes van een vorigen baard heenslaan; zoo wordt de vlag één geheel. De dekveeren gelijken in bouw op de pennen; bij de donsveeren ontbreken de baardjes. De wisseling van veeren heet ruien. Het vrouwelijk geslachtsorgaan, de eierstok, ligt in het heupbeen en bestaat uit dooiers van verschillende grootte; zoodra een dooier rijp is, wordt hij door het trechtervormig uiteinde van den eileider opgenomen en naar de cloaca gebracht; in den wand van den eileider bevinden zich de klieren, die de andere deelen van het ei vormen. Deze zijn achtereenvolgens; het eiwit, dat uit eenige lagen bestaat, de twee eivliezen, waartusschen zich aan het stompe einde een met lucht gevulde ruimte, de luchtkamer bevindt, en de poreuze, meestal gekleurde kalkschaal. Boven op den dooier zit een wit vlekje, de kiemschijf, waar de ontwikkeling van het jong begint; de dooier wordt op zijn plaats gehouden door twee ineengedraaide strengen eiwit, de hagelsnoeren. De meeste v. broeden hun eieren zelf uit. Sommige v. verlaten dadelijk na de geboorte het nest, nestvlieders, terwijl andere nog lang in het nest gevoederd worden, nestblijvers. Standvogels blijven in den omtrek van hun geboorteplaats, zwerfvogels veranderen op ongeregelde tijden, trekvogels op geregelde tijden van woonplaats. Over het algemeen zijn de v. nuttig (vleesch, eieren, veeren, verdelgen van schadelijk gedierte). ■> Vogelwet; Vogelziekten. Keer. Palaeontologie. De ontwikkelingsgeschiedenis der vogels is slecht bekend, omdat de gevonden fossielen schaarsch zijn. De > Archaeopteryx uit het boven-Jura wijst er op, dat de voorvaders bij de Pseudosuchia, een groep der reptielen, gezocht moeten worden. Deze oudste typen vormen de onderklasse der Sau r ura e, terwijl de Ornithurae alle overige vogels omvatten. Hiervan hebben de Odontolacae uit het boven-Krijt van Noord-Amerika kaken met in een gleuf geplaatste kegelvorraige tanden (> Hesperornis). Bij de Odontormae zitten de tanden apart in tandkassen (> Ichthyornis). Uit het Tertiair zijn een aantal fossiele vogels bekend, doch deze kunnen zonder moeilijkheden in de nog levende orden ondergebracht worden, wat dus bewijst, dat de splitsing in die groepen reeds in het Boceen voltrokken was. Wel zijn een aantal soorten uitgestorven en door andere vervangen en het is vooral de groep der loopende vogels, welke een aantal primitieve kenmerken hebben, die nogal opvallende veranderingen demonstreeren. De struisvogels zijn al vanaf het oud-Tertiair bekend. De Madagaskar-struisvogel (Aepyomithes), die in de 17e eeuw uitgestorven is, was 5 m hoog met eieren van 83/4 1 inhoud. Van de Moa’s (Dinornithes), welke in historischen tijd uitgestorven zijn, zijn 20 soorten uit het Diluviura van Nieuw-Zeeland bekend, zij waren tot 3l/2 m hoog. _ / a Lit.; K. Lambrecht, Gesehiehte und Bibliographie der fossilen Vogel (XXIII 1916); O. Abel; Stamme der Wirbeltiere (1919). v. Tuyn. Vogels, 1° Guillaume, schilder. * 1836 te Brussel, f 1896 te Elsene. V. vormde zichzelf en legde zich vooral op landschap en stilleven toe. O.a. in de musea te Brussel en te Antwerpen treft men zijn werk aan. 2° Isidorus, Jezuïet. * 4 Maart 1860 te Beek en Donk, f 14 November 1929 te Den Haag. Professor philosophie (Oudenbosoh) en theologie (Maastricht). Oprichter der Vereeniging tot het bevorderen v. d. Beoef. der Wetenschap onder de Kath. in Ned. (1904). Pastoor van „De Zaayer” te Amsterdam (1903-’08). Provinciaal (1908-’l4). Hoofdredacteur van Studiën (1915-’2O), waarin vele artikelen van zijn hand. Voorn, werken: Vraagstukken der zielkunde (2 dln. 1898;; Geestelijke zieleleiding van den H. Ign. v. Loyola (2 dln. 1928). Lit.: Studiën (dl. 112). v. Hoeck. Vogelsang, Karl, Freiherr von, socioloog. * 3 Sept. 1818 te Liegnitz, f 8 Nov. 1890 te Weenen. Onder invloed van Von Ketteler en Görres ging hij in 1860 tot het Katholicisme over. In 1864 verhuisde hij naar Oostenrijk. Medewerker aan de tijdschriften Der Katholik en Das Recht. In 1875 werd hij redacteur van het conservatieve dagblad Vaterland. In 1879 stichtte hij het Monatschrift für christliche Sozialreform, en hij redigeerde in 1883 de Ilaider Thesen der -v Onstenrh'ksche School fKath.l. Voorn, werken: Die Notwendigkeit einer neuen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W K. von Vogelsang. Grundentlastung (1880); Ges. Aufsatseüber social-polit. u. verwandte Themata (1886). Lit.: Klopp, Die Sozialen Lehren des Frh. K. v. V. (1894); Orel, V. ’s Leben und Lehren (1924); Klopp, Leben u. Wirken des Sozialpolitikers K. Frh. v. V. (1930). Borrel. Vogelsberg, basaltgebergte in Midden-Duitschland, door het Kinzigdal van den Spessart en door het dal van de Fulda van den Rhön gescheiden (IX 512 C 3). Het is een plateau met een oppervlakte van ca. 2 000 km2 en gemiddeld 600 m hoog. Het is de grootste vulkaanruine van Duitschland. Het hoogste deel is het Oberwald (Taufstein 774 m). Op het plateau ontspringen verschillende rivieren. Behalve basalt vindt men er bruinkolen, ijzererts en bauxiet. Er is veel bosch (beuken). Het klimaat is ruw met veel neerslag. De bevolkingsdichtheid bedraagt 75 per km2. De bewoners leven van veeteelt, akkerbouw en cenigen boschbouw. De voornaamste dorpen zijn Alsfeld, Nidda en Schotten. Hakewessel. Vogelspin, boschspin of moordspin, noemt men spinnen van de fam. der Aviculariidae, groote, behaarde dieren, die in de aarde nesten maken, waarvan de wanden met een spinsel worden bekleed. Hierin loeren zij op de buit, of jagen buiten daarop rond; insecten, soms muizen en vogels worden aangegrepen en door de haakklauwen, welke gifklieren dragen, gedood. In Zuid-Amerika leeft Avicularia (= Mygale) avicularia, die tot 5 cm lang wordt; in Ned.-Indië Selenocosmia javanensis, 8 a 9 cm lang. M. Bruna. Vogelspreuk, verwant met de fabel: een spreuk wordt een vogel in den mond gelegd, als in een verzameling Voghelsproexkene, uit de 14e eeuw. Uit?, in: Vaderl. Museum (I, 319). Vogeltjeszaad, andere naam voor ■> kanariezaad. Vogeltrek. In den herfst trekken vele vogels naar het Zuiden, terwijl zij in het voorjaar naar de broedplaatsen terugkeeren (vgi. > Trekvogels). De vele vragen, die zich bij de bestudeering van dit verschijnsel voordoen, zijn nog niet te beantwoorden; zoo bijv. de vraag naar de hoogte en de richting van den trek der verschillende soorten; naar duur en snelheid, waarmee gevlogen wordt; naar verblijfplaatsen in den winter; naar het oriënteeringsvermogen der vogels; de vraag waarom zij in hun winterverblijfplaatsen niet broeden enz. Door het ringen van vogels is men reeds veel over den trek en de trekbanen te weten gekomen. Men is daarmee echter pas aan het begin van het onderzoek. Op verschillende plaatsen in binnen- en buitenland zijn „t r e k s t a t i o n s” opgericht, waar de trek der vogels bij dag en nacht wordt genoteerd; waar vogels worden gevangen, geringd en weer vrijgelaten. Voor Ned. berust de regeling daarvan bij het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, waar men vogelringen en alle gewenschte inlichtingen kan verkrijgen. Voor Duitschland zijn de bekendste: de Vogelwarten op Helgoland en te Rossitten op de Kuhrische Nehrung. Voor Engeland: Witherby (Londen). Bij het terugvinden van een geringden vogel dient de ring aan het betreffende station te worden opgestuurd met vermelding van datum, vindplaats, en zoo mogelijk soort en geslacht van den vogel. In Ned. loopt de hoofdtrek langs de Noordkust tot op de hoogte van Texel. Vandaar gaan sommige soorten de Noordzee over, terwijl andere verder de kustlijn volgen naar het Zuiden. In het Oosten van Ned. bespeurt men van den trek veel minder. Daar ziet men vnl. kraanvogels, wilde ganzen en meerkollen trekken. Bernink. Vogelspin (Mygale). Vogelvoet, het benedendeel der achterste ledematen bij de vogels. In verband met de uiteenloopende bewegingswijze op den vasten bodem kunnen verschillende vormen worden onderscheiden. Enkele algemeen voorkomende vormen zijn: degangvoete n (pedes gradarii), met bevederd scheenbeen en drie vrij naar voren en één naar achteren gerichten teen; de k 1 e mvoeten (pedes adhamantes) met vier naar voren gerichte teenen; deklimvoete n (pedes sansorii) met twee teenen naar voren, twee naar achteren gericht of met drie teenen naar voren, waarvan dan een (de draaiteen) naar achteren kan worden gedraaid; de renvoeten, met twee of drie naar voren gerichte teenen, waarvan één zeer sterk ontwikkeld is, terwijl de achterteen ontbreekt; dewaadvoeten (pedes vadantes) met geheel of gedeeltelijk onbevederd scheenbeen, de zwemvoeten (pedes plamati) met zwemvliezen tusschen de drie naar voren gerichte teenen; de r o e ivoeten (pedes stegani), wanneer ook de achterleen in het zwemvlies is opgenomen. L. Willems. Vogelwaarde, gem. in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in de prov. Zeeland. In 1936 gevormd door samenvoeging van de gem. Boschkapelle, Stoppeldijk, Hengstdijk en Ossenisse, terwijl ze de aldus geheeten dorpen omvat, alsook tal van buurtschappen. Het gemeentehuis staat in de buurtschap Rapenburg. Ca. 4 000 inw., bijna allen Kath. Opp. 650 ha (kleigrond, waarop landbouw). Broek. Vojjelwet (Ned. recht), wet van 31 Dec. 1936, Stbl. 700 tot bescherming van in het wild levende vogels. De bescherming, inhoudende een algemeen verbod van het dooden of van vangen der beschermde vogels, het zoeken, rapen of uithalen van eieren van beschermde vogels of het verstoren van hun nesten en den verkoop en het vervoer van eieren of nesten van beschermde vogels, strekt zich uit tot alle vogels, met uitzondering van pluimvee, van bij de Jachtwet als wild aangewezen vogels en de bij Alg. Maatregel van Bestuur als schadelijk aangewezen vogels. In bei paalde gevallen kunnen vergunningen verleend worden • om beschermde vogels te vangen, dooden enz. (Belg recht) Het K.B. van 25 Oct, 1929, gewijzigd door het K.B. van 17 Oct. 1932, somt de verschillende vogelsoorten op, die als insectenetende vogels dienen beschouwd te worden en die bijgevolg : in geen enkelen tijd van het jaar mogen gevangen, i gedood of verdelgd worden, zelfs in beluiken (omheinde hoven!, boomgaarden, afgesloten parken, enz. . nemae nuveiu, „ r— > , [ Verder bepaalt hetzelfde K.B. welke vogels als r roofvogels mogen beschouwd worden, waarvan de ver-5 delging mag geschieden te allen tijde. De vogels, niet r begrepen in een van beide voorgaande categoneen, 1 mogen verdelgd of gevangen worden in de jachtpeno- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W de, doch afwijkingen zijn mogelijk met machtiging van den minister van Landbouw. Rondou. Vogelzieklcn. De onderzoekingen van de laatste jaren hebben aangetoond, dat er onder de vogels ziekten voorkomen, die ook voor den mensoh gevaarlijk zijn. Enkele voorbeelden zijn vogeltuberculoso (kippeneieren bijv. kunnen in den eileider besmet worden met tuberkelbacillen en, onvoldoende verhit, buiktuberculose bij kinderen veroorzaken) en > papegaaienziekte. Vogenée, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 A 3-4), ten Z.O. van Walcourt; ca. 230 inw. (vnl. Kath.); opp. 450 ha; landbouw. Vogcsiet (g e o 1.), een lamprophyrisch ganggesteente, bestaande uit hoomblende en plagioklaas. Vogezen (Fransch: Vosges; Duitsch: Wasgenwald), Westelijke afgrenzing van de Boven-Eijnsche laagvlakte (Frankrijk, XI 96 G 2-3). Het zeer oude gebergte vertoont de Variskische plooirichting en was voor een groot deel afgesleten, toen in den Primairen en Secundairen tijd de zee nieuwe lagen (bontzandsteen) afzette op het graniet. Hier en daar hadden erupties porfier er op neergelegd. Tegen het einde van de Jura volgde opplooiing en daarna in den Tertiairen tijd het wegzinken van de Boven-Eijnsche laagvlakte. Het Zuiden, dat hooger opgestooten werd, verloor door verweering alle jongere lagen, hier komt het oergesteente voor den dag. De Zuidzijde daalt steil af in de Bourgondische Poort, de Noordgrens ligt bij den pas van Saveme. Sommigen rekenen het gebergte ten N. hiervan, den Haardt, ook nog tot de V. In den Ijstijd waren de Zuidelijke Vogezen sterk vergletsjerd (vele karen, eindmoreenen en meren). De hoogste toppen reiken tot 1 360 m in den eigenlijken kam; in de zijkammen tot ruim 1 400 m (Grand Ballon). De Noordelijke Vogezen zijn meer tafelland. De passen liggen hoog, bijv. de Col de la Schlucht op 1 140 m (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 80 in dl. XI). Het gebergte is ontboscht en draagt hoogveenmoerassen. De Oosthelling is steil en heeft nauwe dalen van bergbeken, de Westhelling loopt geleidelijk af. Eertijds waren de V. een ontoegankelijk woud en als zoodanig een goede scheiding voor volken en talen. De industrie maakt veel gebruik van de waterkracht; de bevolking is tamelijk dicht. In de hoogere deelen is veel veeteelt; in de lagere deelen weinig. Het vreemdelingenverkeer is van beteekenis. Zie nog afb. 3 op de pl. t/o kol. 400 in dl. XI. L i t.: Ruff, FUhrer durch die V. (31931); Mündel, Les Vosges et I’Alsace (141932). Heere. Voght, Jo z. de, Zned. dichter. * 1877 te Broechem. Thans pastoor te Retie. Werken: o.a. Lichte Lanen (1911); Landsche Liederen (1920); Naar het Licht (1925); Willewanten (1927); Pyeke (1932). Vogier, Georg Joseph, componist en organist. * 15 Juni 1749 tc Wiirzburg, f 6 Mei 1814 te Darmstadt. In 1773 priester gewijd te Rome. Werkte in Mannheim en Darmstadt, waar hij muziekscholen stichtte. Werken: vele geschriften, instrumentale en vocale composities. Lit.: E. Rupp, Abbé V, als Mensch, Musiker und Orgelbautheoretiker (1922). Vogt, 1° Friedrich, Duitsch folklorist en Germanist van de philologisch-historische richting, gespecialiseerd in de Middelhoogduitsche letterkunde. * 11 Maart 1851 te Greifswald, | 28 Oct. 1923 te Marburg als hoogleeraar. Voorn, werken: Leben und Dichten der deutschen Spielleute (1876); Schlesiens volkstümliche Ueber- lieferungen (1901); Gesohiohte der mittelhochdeutschen Literatur (1922); Geachichte der deutaohen Literatur (a 1934); Minnesangs Frühling (41923). Baur. 2° Niels Collett, Noorweegsch dichter en romanschrijver uit de radicaal liberale school van Brandes. * 24 Sept. 1864 te Oslo. Voorn, werken; Digte (1887); Fra Vaar til Höst (1894); .Musik og Vaar (1896); Det dyre Bröd (1900); Fra Kristiania,(l9o4); To Mennesker (1904); Digte i Udvalg (1908); Moren (1913); Thereae (1914); Hjemkomst (1917); Karneval (1920); Ned fra Berget (1924); Forbi er forbi (1929). Baur. Vogtland, landschap in het Z.W. van Saksen en het Z.O. van Thüringen (IX 512 D/E 3). De Elster is de voornaamste rivier. Het is een onregelmatig geplooide hoogvlakte, die langzaam naar het Noorden afhelt. Het Z. is woudrijk. Er is veel textielindustrie (Plauen, Reichenbach en Gera), verder worden er tapijten, machines en muziekinstrumenten vervaardigd. De grootste stad is Plauen. Hakewessel. Vocjüé, Eugène Melchior, vicomte de, Fransch letterkundige en diplomaat. * 1848 te Nice, f 1910 te Parijs. Deze ond-ambassadesecretaris te Sint Petersburg maakte zijn landgenooten bekend met de Russische letterkunde door zijn baanbrekenden „Roman Russe” (1882). Hij verwierf verder naam met kleurrijke reisverhalen (Syrië, Palestine .... 1876), historische en critische essays (Heures d’histoire, 1893 Maxime Gorki, 1905), doch vooral met een paar analytische romans, sober van bouw en lenig van taal, die getuigenis afleggen van een opbeurend idealisme (o.a. Jean d’Agrève, 1897; Les Morts qui parlent, 1899; Le Maitre de la mer, 1903). Wülemyns. V.0.(1 .)C. = Vereenigde Oost-Indische Compagnieën. Zie > Oost-Indische Compagnie. Voigt, Wolde m a r, natuurkundige. * 2 Sept. 1860 te Leipzig, f 13 Dec. 1919 te Göttingen. Hij heeft verdiensten door zijn onderzoek op het gebied van de elasticiteit van kristallen, thermodynamica en electro-optica, vnl. verwerkt in zijn: Lehrbuch der Kristallphysik (1910). Schreef verder: Kompendium der theor. Pbysik (2 dln. 1895-’96). J. v. Santen. Voila le solcil d'Austerlitz! (Fransch) = Dat is de zon van Austerlitz! uitroep van Napoleon I (7 Sept. 1812) bij het opgaan van de zon, toen hij zich herinnerde (wat hij nog meermalen erna deed), hoe majesteitelijk-hloedrood de zon op 2 Dec. 1805 opging, vlak vóór hij het teeken gaf „met één donderslag den oorlog te beëindigen”, hetgeen toen bewaarheid werd (Ségur, Hist. de Nap. et de la grande armée pendant I’année 1812 (aI, 389). C. Brouwer. Voile, een soort grove batist, zwak doorzichtig, uit katoen, linnen of sterk getwist kamgaren. Soms bednikt. Voiture, Vincent, Fransch letterkundige. * 1598 te Amiens, f 1648 te Parijs. Alhoewel van geringe afkomst werd hij, om zijn ongemeen hoofsohe en geestvolle snedigheid, een der meest geziene bezoekers van het salon van Mme. de > Rambouillet. Zijn schalksche gedichten en zijn onderhoudende brieven, vanuit Spanje en Marokko geschreven, werden in zijn tijd gretig gelezen en zeer gewaardeerd, zelfs door > Boileau, Despréaux en Mme. de Sévigné. V. is de litteraire belichaming van den 17e-eeuwsohen „beau monde”, naar wiens gunst hij trachtte en in wiens knechtendienst hij stond. Van zijn precieuze versjes en andere bellettristische tierelantijnen is weinig genietbaars overgebleven. ü itg.: Oeuvres compiètes d. Übioini (2 dln. 1855); Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Stancos, Sonnets, Rondeaux et chansons ehoisis d. Arnaux (1907). L i t.; E. Magne, V. et I’Hótel de Rambouillet (2 dln. 1929-’3O). Wlllemyns. Voix mixte of het gemengd register noemt men het stemregister, liggend tusschen middelen hoofdstem, en ontstaan bij het geleidelijk doen overgaan der verschillende registers. Vojvodina (W ojwo d i na), landstreek in Joego-Slavië ten N. van den Donau (XIV 626 D/E 2); opp. ca. 20 000 km2; ca. 1 800 000 inw., waarvan 50 a 60 % Orthod. Serven, ca. 20 % Duitschers, ca. 20 % Magyaren, verder nog R.K. Kroaten en wat Roemenen, De Duitschers en Magyaren zijn meestal R.K., voor een kleiner deel I’rot. Door de Turkenoorlogen in de 17e eeuw werd de V. bijna geheel ontvolkt. In 1690 kwam het gebied aan het Duitsche Rijk, waarna immigratie der omringende volken plaats had. In 1918 werd de Vojvodina door Joego-Slavië in bezit genomen. . Hoek. Volants, golvend gedeelte aan rok, japon e.d. s Volapuk, eerste, door den Duitschen pastoor Joh. Schleyer in 1880 uitgevonden kunstmatige wereldtaal, welke gedurende zekeren tijd opgang maakte, maar, omdat ze te moeilijk was, weer snel in vergetelheid raakte; vervangen door > Esperanto e.d. L i t.: R. H. Meyer, Künstliche Sprachen (in: Indogermanische Forschungen XII, 80vlg.); H. Schuchardt, Auf Anlass des Volapüks (1888). _ Wetjnen. Vol—au-vent, een groote pastei-korst van bladerdeeg, gevuld met een of andere ragout. Volbach, Fri t z, dirigent, musicoloog. 17 Dec. 1861 te Wipperfürth (Rheinl.). Dirigent der Mainzer Liedertafel (1892), 1907 prof. te Tübmgen, 1918 te Munster, 1921 Generalmusikdirektor. , i • TTs_ Jal Dnn+lin. Voorn, werken: biogr. van Handel en Beethoven; Das Moderne Orchester (21919); Hdb. der Musikwissenschaften (21930); Der Chormeister (1931). Composities: koorwerken, een comische opera, symphonie, kamermuziek. Volbad, een bad, waarbij het lichaam van den patiënt, behalve het hoofd, zich geheel onder water bevindt. Zie ook > Hydrotherapie. Volbloed, naam voor een raszuiver dier. In engeren zin een > Engelsch volbloedpaard. Volei, oude Etruskische stad, in 280 v. Chr. door de Romeinen onderworpen, beroemd vooral door de rijke Etruskische necropolen met hun muurschilderingen en vondsten aan Grieksche yazen.^ Li t.: Fr. Measerschmidt, Nekropolen y. V. (1930). Volder. Willem de, Gnapheus. Voldoening (theo 1.),_ > Genoegdoening van Christus; Eerherstel; Penitentie. Volendam, Kath. vissohersdorp aan het IJselmeer in de Noord-Hollandsche gem. * Edam (XVIII 672 B 3-4), wereldbekend door zijn kleederdracht en woninginrichting. Door de afsluiting van de Zuiderzee in grooten nood geraakt. Volgare, Ital. taal der middeleeuwen. Het gesproken Latijn verviel gaandeweg tot dialecten, maar bleef gehandhaafd als schrijftaal, mede ook door den invloed der Kerk, alhoewel het veel aan zuiverheid inboette. In de 10e eeuw begon hier en daar het gesproken Toscaansch (het zuiverste der Romeinsche dialecten) geschreven te worden, o.a. in notaneele acten (960) en op landkaarten. Uit een register van een Florentijnsch bankiershuis uit 1211 blijkt, dat in dien tijd de gewoonte algemeener begint te worden om in die Toscaansche spreektaal, het zgn. Volgare, te schrijven. Het -> Zonnelied van Sint Franciscus (1225) en even later de poëzie van Jacopone di Todi zijn de eerste voorbeelden van het V. in de letterkunde. Dante zou het (in Vita Nuova en Divina Commedia) tot hoogen bloei brengen, zoo ook Petrarca en Boccaccio. Drie eeuwen lang bestaat het V., tot in 1626 -> Bembo zijn Prose della volgar lingua uitgeeft en de zuivering der inmiddels weer door dialecten vertroebelde schrijftaal ter hand neemt. Ellen Russe. Volgbriefje, > Delivery-order. Voigreactie (schei k.). Hieronder verstaat men een chemische reactie, waarbij de reactie-producten zoodra ze gevormd zijn, verder reageeren met elkaar of met andere stoffen. Volharding, > Eindvolharding. Volière, gróote, gewoonlijk in tuin of park staande vogelkooi. Volk. Meestal, vooral in het meer wetenschappelijk gebruik, is v. een begrip, dat van > natie, ■> stam en ■> ras wordt onderscheiden; de uitdrukking: het Nederlandsche v., beteekent gewoonlijk de in Nederland, afgezien van nationale en andere verschillen, staatkundig tot een eenheid geworden menschen. In ruimeren zin beteekent volk ook: menschenmenigte of massa, in zegswijzen als: er is veel v. op de been, daar was veel v. bijeen. In de zegswijze: er is v. aan de deur, is dit woord een synoniem van menschen zonder meer; „lastig v.” slaat op een bepaalde groep of soort van menschen. Ook wordt er wel de lagere klasse der bevolking mee aangeduid, vooral in de uitdrukking: het gewone v. Koenraadt. Volk, Het, naam van twee dagbladen. 1° Een Katholiek, in België. Het derde Kath. congres van Luik (Sept. 1890) had den wensch uitgedrukt, dat een goedkoop blad, speciaal voor de arbeiders, zou uitgegeven worden. Op 9 Nov. 1890 zag Het Volk, een weekblad, het licht: het was uitgesproken Katholiek. De ontwikkeling van het blad is innig verbonden met de opkomst van de Christelijke democratische beweging te Gent en over het geheele land. In Juni 1891 werd het een dagblad. Daar Het V. voor een weinig kapitaalkrachtig publiek bestemd was, ondervond de directie zware financieele moeilijkheden. Een drukinstallatie werd aangekocht. Nieuwe financieele moeilijkheden hadden tot gevolg, dat het blad van 26 Juli 1894 tot 30 April 1895 te Brussel werd gedrukt; de verhoopte uitslagen bleven uit en Het Volk kwam terug naar Gent. De zaak werd op een gezonde financieele basis gebracht. In 1937 werd Het Volk overgebracht naar Brussel. E. Helshoecht. 2° Het sinds 1 April 1900 te Amsterdam verschijnende hoofdorgaan van de sociaal-de mocratische part ij. Wordt sinds 1 Jan. 1930 met twee edities uitgegeven door de toen opgerichte N.V. Drukkerij en Uitgeversmaatschappij „De Arbeiderspers”, hoofdzetel Amsterdam, eenige aandeelhouders, de S.D.A.P. en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen, in welke N.V. o.m. „Het Volk” en „Voorwaarts” (Rotterdamsch orgaan) werden ingébracht. Directeur is Y. G. van der Veen; hoofdredacteur dr. H. B. Wiardi Beekman. Oostendorp. Volkegem, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 B 5), ten O. van Oudenaarde; opp. 289 ha; ca. 700 inw. (Kath.). Landbouw. Roraeinsche VÖÏkeï, dorp in de N. Brab. gem. -> Uden (XVIII 632 12). Volkelt, Ha n s, psycholoog. * 4 Juni 1886 te Bazel. Hoogleeraar in de psychologie te Leipzig. Werken: Ueber die Vofstellungen der Tiere (1914) Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W Volkenbond en Volkcnbondsverdrag. Hoewel door de eeuwen heen er steeds een streven is geweest om tot een v. te komen, heeft eerst de Wereldoorlog dat verlangen zoo intens gemaakt, dat tegelijk met het totstandkomen van den vrede van Versailles de V. werd opgericht. Wilson, die de groote drijver was, werd in zijn eigen land niet gevolgd. Volgens het handvest van den V. is deze opgericht om de samenwerking tusschen de staten te bevorderen en den vrede en de veiligheid te garandeeren. De eerste 27 artikelen van de vredesverdragen van 1919 behandelen den V. Men sloot de overwonnen staten voorloopig uit. Er waren oorspronkelijke leden en later toetredende. In de organisatie van den V. waren veel moeilijkheden. Van grootste gewicht was de verhouding van de kleine staten tot de groote. Volkenreohtelijk is elke staat gelijk, maar politiek is er een zeer groot verschil. Een oplossing is gevonden in de twee organen van den Volkenbond, nl. de Vergadering, waar elk lid zijn stem heeft en die een keer per jaar vergadert, en den Raad, met de groote mogendheden als vaste leden en wisselende leden voor de kleinere. Elke staat, kolonie of dominion, die vrij geregeerd wordt, kan lid worden als 2/3 der vergadering toestemt. Elke staat heeft een stem en als niet anders is voorgeschreven wordt eenstemmigheid geëischt. Art. 8 van den V. schrijft voor de handhaving van den vrede vermindering van bewapening voor; de ontwapeningsconferentie onder leiding van Henderson heeft geen succes gehad. Art. 10 gaat van het standpunt uit, dat de leden onderling den bestaanden territorialen toestand waarborgen. De art. 11 tot en met 17 zijn van groote beteekenis. Zij bevatten de regelen, die gevolgd moeten worden bij dreiging van oorlog, want reeds elk oorlogsgevaar raakt den V. De Raad moet dan alles bespreken. Er bestaat mogelijkheid van arbitrage, rechterlijke uitspraak of behandeling voor den Raad. Breekt desondanks toch oorlog uit, dan is er mogelijkheid van economische en financieele sancties (art. 16), zelfs van gezamenlijken oorlog. Er moet een internationaal gerechtshof opgericht worden, hetgeen geschied is in Den Haag. Mogelijkheid van verandering in internationale situaties geeft art. 19, dat tot heden niet toegepast is. De veroverde koloniën worden onder mandaat gesteld (art. 22). Elk artikel van het pact bergt tal van moeilijkheden in zich, die niet alleen door juridische interpretatie opgelost kunnen worden. De V. heeft een secretariaat te Genève. Duitschland is in 1926 lid geworden en in 1935 uitgetreden. Sowjet-Rusland is in 1934 lid geworden. Brazilië, Japan en Italië hebben ook den V. verlaten. De opkomst der autoritaire staten heeft grooten afbreuk aan den V. gedaan. Toch heeft de V. nuttig werk verricht, vooral op sociaal en humanitair gebied. Een belangrijk onderdeel is nog de Internationale arbeidsorganisatie. L i t.: H. v. d. Mandere, Vijftien jaren arbeid van den Volkenbond (1935); Struycken, Volkenbond (1926). L. Janssens Volkenkunde is een wetenschap, die zich bezighoudt met het onderzoek van de beschavingsuitingen op geestelijk, stoffelijk en maatschappelijk gebied, speciaal bij de zgn. lagere volken, die nog niet over geschreven bronnen beschikken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tusschen beschrijvende (ethnographie), die materiaal verzamelt en beschrijft, en vergelijkende v. (etlmologie), die het verzamelde materiaal ordent, rangschikt, vergelijkt en tracht te komen tot de opsporing en verklaring van de wetten, volgens welke de menschelijke beschaving zich heeft ontwikkeld. Andere takken van wetenschap, zooals archaeologie, anthropologie, psychologie, geschiedenis en vele andere worden hierbij benut en omgekeerd levert de v. ook weer gegevens, waarvan de beoefenaars dezer wetenschappen gebruik kunnen maken. Zeker is, dat we bij de lagere volken vele zeden aantreffen, waarvan bij de hoogere volken nog slechts onverstaanbare resten zijn overgebleven en nu tracht men door de bestudeering der lagere volken gevolgtrekkingen te maken aangaande de vroegere perioden der beschavingsgeschiedenis van de geheele menschheid. Het doel is tenslotte, om zooveel mogelijk van de vroegste tijden af den ontwikkelingsgang te achterhalen. Om tot dit doel te geraken heeft men tot nog toe hoofdzakelijk twee methoden toegepast: de evolutionistische en de cultuur-historische. In den beginne geraakte de volkenkunde geheel onder den invloed van de biologie, vooral na de verschijning van Darwin’s Origin of Species (1859). De geheele menschheid zou eenzelfde ontwikkeling doorgemaakt hebben en wat in den gedachtengang van de ethnologen het eenvoudigst leek, werd aan het begin van de ontwikkelingsreeks geplaatst. Ofschoon dit louter veronderstelling was, hebben mannen met klinkende namen, zooals Bastian, Lubbock, Spencer, Tylor en vele anderen zich van de evolutionistische methode bediend en wellicht juist daardoor er veel toe bijgedragen, om de jonge wetenschap der v. in korten tijd een eigen erkende, zelfstandige plaats onder de andere wetenschappen te doen innemen. Tegenwoordig zijn er nog wel vurige aanhangers van de evolutionistische methode, maar toch is er reeds sedert verscheidene jaren een sterke reactie gekomen en de meeste ethnologen passen nu bij het volkenkundig onderzoek de beginselen toe, die ook bij de geschiedvorsching in gebruik zijn. Groote voorvechters van deze cultuur-historische methode zijn o.a. Graebner, Ankermann, Wilh. Schmidt en Wilh. Koppers. L i t.: R. Steinmetz, Studie en methode der ethnologie (1907); Fr. Graebner, Methode der Ethnologie (1911); W. Schmidt und W. Koppers, Völker und Kuituren (1924); W. Koppers, Was ist und was will die völkerkundliche Universalgeschichte? (1932). Bouwman. Volkcnpsycholojjie. Deze tracht de gronden op te sporen van de verscheidenheid in de geestelijke ontwikkeling der volkeren. Zij bestudeert met inachtname der geschiedenis de gebruiken, de voorstellingen, verbeeldingen, neigingen, belangstellingsrichtingen, de taal, den godsdienst, de kunstproducten der verschillende volkeren, voorzoover die dingen licht kunnen werpen op de ontwikkeling van een volk. Aldus wil zij komen tot volkenpsychologische wetten van algemeene geldigheid. De v. omvat een groot gebied en is practisch opgelost in volkenkunde, anthropologie, sociale en gemeenschapspsychologie en algemeene en differentieele psychologie. Belangrijk materiaal moet gezocht worden onder die trefwoorden. Het woord v. is terug te voeren op Lazarus en Steinthal, die het Zeitschrift für Völkerkunde und Sprachwissenschaft uitgaven (1860). W. Willems. Lit.; Wilhelm Wundt, Elemente der Völkerpsychojogie (1913); id., Völkerpsychologie (12 dln. 1921). Volkenrecht, ook: internationaal recht (thans ook; jus gentium), is het geheel der Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . regelen, waardoor de verhoudingen van de in dat recht erkende subjecten in hun onderling verkeer worden aangegeven. Naast staten zijn er in het v. ook nog machten zooais de paus, de volkenbond. De groote vraag bij het v. is die van de bindendheid van dat recht, waaromtrent allerlei theorieën zijn opgebouwd. De eenige juiste theorie is ten slotte, dat wat ook de bronnen van het v. mogen zijn, verdragen, gewoonten etc., de grondslag van die bronnen te vinden is in den regel „pacta sunt servanda”. De verbindende kracht van dezen regel is niet te vinden in een of anderen staatswil, maar ligt in de hoogere rechtsbeginselen zelf, die in de natuur van den mensch zijn neergelegd. 'Het v. heeft in den loop der jaren een groote uitbreiding ondergaan door de vele internationale regelingen, die op allerlei gebied zijn ontstaan. Buiten die regelen, die op tractaten berusten, is het v. weinig omvangrijk en zeer vaag, wat bij afdaling in bijzonderheden tot groot meeningsverschil aanleiding geeft. L i t.: Kleintjes, Inleiding tot het Volkenrecht (1936); Franijois, Handb. van het Volkenreeht{2 dln. J931-’33); verder de Recueil des Cours de I’Académie de droit International, waarvan jaarlijks minstens 4 deelen. verschijnen. L, Janssens. Volker, pseud. van mr. P. W. de > Koning. Volkerak, stroom tusschen het Hollandsch Diep en Krammer (zie krt. Zuid-Holland, 04). Het V. scheidt N. Brabant van Overflakkee. Volkerenslag, veldslag nabij Leipzig, van 16 tot 19 Oct. 1813, waarin Napoleon (met 209 000 man) geslagen werd door de troepen der Verbonden Mogendheden (350 000 man). De V. bevrijdde Duitschland van Napoleon’s overheersching en werkte mede tot diens ondergang. Zie ook > Frankrijk, kol. 96 en de spotprent aldaar. Volkeren tafel, een lijst, bewaard in Gen. 10, die een opsomming geeft van 70 (volgens een andere telling 71) volken, die den Israëlieten bekend waren, en deze tot drie stamvaders: Japhet, Cham en Sem, herleidt. Vandaar dat deze volken gedeeltelijk als personen worden voorgesteld en hun onderlinge betrekkingen als familierelaties. Daardoor wordt geleerd, dat alle volken één fam. vormen, een universalistische opvatting, die in de Oudheid zelden wordt aangetroffen. In elke familie zijn de volken gegroepeerd 1° volgens hun geographische ligging (daardoor is de v. een eersterangsbron voor de kennis van de geographische begrippen der Israëlieten), 2° volgens de cultureele en politieke betrekkingen der volken (vandaar dat bijv. Canaan tot Egypte gerekend wordt, waardoor het politiek gedomineerd werd). Bij deze gezichtspunten heeft men te bedenken, dat de kennis van den auteur beperkt was tot de Zwarte Zee in het N., Medië en Elam in het 0., Arabië, Ethiopië en Somaliland in het Z., de Grieken, de Tyrsenen en Spanje in het W. De lijst is waarschijnlijk in de Be-7e eeuw v. Chr. ontstaan; er vallen echter latere toevoegingen aan te wijzen. Lit.: bij Heinisch, Das Buch Genesis (1930, blz. 187-197). A. v. d. Born. Völkercjedankc, > Elementargedanke; > Drietredentheorie. Volkcrinkhovc, gem. in Fransch-Vlaanderen (X 1144 B 2). 630 inw. (Vlaamschsprekend). Landbouw. Völkischer Beobachter, hoofdorgaan der nationaal-socialistische beweging en partij in Duitschland; naar verluidt in eigendom van Hitler; hoofd- redacteur Alfred Rosenberg. Werd in 1920 door de N.S.D.A.P. aangekocht; van 9 Nov. 1923 tot Febr. 1925 verboden. Verschijnt met een Berlijnsche en een Münchensche editie. Oostendorp. Volkmaan, Friedrich Robert, componist. * 6 April 1815 te Lommatzsoh, f 29 Oct. 1883 te Pest. Muziekleeraar te Praag, Weenen en Pest. Werken: vocale en instrumentale composities, kerkelijk en profaan. Lit.: K. Preisz, B.V. (1912); H. Volkmann, Briefe von R.V. (1917). Volkmar (ook: Folcmar of Poppo), bisschop van Utrecht (976-990), zoon van den Saksischen paltsgraaf Athelbero of Berno; vóór zijn benoeming tot bisschop van Utrecht was hij waarschijnlijk domheer te Hildesheim en zeker in 975/6 kanselier van keizer Otto 11. Lit.: C. Pijnacker Hordijk, Lijsten van Utrechtsche prelaten (1912, 21). Post■ Volkom, machine, gebruikt bij het > vollen van wollen stoffen of vilten. Ontleend aan de primitieve methode van vollen door de stoffen met de voeten te stampen is de hamervolkom of stampkom ontstaan, waarbij een of meerdere hamers de in een kom geplooid liggende stof stooten. Tegenwoordig behalve voor speciale doeleinden (ongeweven vilten) verdrongen door cylindervolkommen. Hierbij wordt de stof als band zonder eind in strengvorm, dus geplooid, tusschen cylinders gekneed. Door meer druk uit te oefenen op de inslagdraden wordt de stof smaller, druk op de kettingdraden door remmen van den stofloop veroorzaakt korter worden van de stof. Fr om. Volksaard. Hieronder verstaat men de hoedanigheden van een volk, die berusten op het gemeenschappelijke naar afstamming, grondgebied, geschiedenis, taal, gebruiken, godsdienstige, maatschappelijke en politieke instellingen. W- Willems. Volksalmanak voor IMederlandsche Katholieken, gesticht in 1852 door Jos. A. Alberdingk Thijm en H. J. 0. van Nouhuys tot „opwekking van zelfbewustzijn en leven” bij het Katholieke volk. In den prospectus berichtten de stichters, „dat wij niet uitsluitend dusgenoemde godsdienstige of geestelijke stukjens vragen. Alle bijdragen, die middellijk of onmiddellijk tot de glorie Gods, de erkenning zijner H. Kerk, het geluk der naasten en in zonderheid tot het geestelijk en stoffelijk welzijn der Nederlandsche Katholieken iets kunnen toebrengen, zijn ons hartelijk welkom. Naast de opwekking van den godsdienstzin moge ook die van de nationaliteit eene plaats vinden . Het boekje werd het belangrijkste orgaan der Katholieke Romantiek in Nederland. Na den dood van H. J. 0. van Nouhuys in 1853 voerde Thijm alleen de redactie: hij publiceerde elk jaar een studie, meestal in verbalenden vorm, over een vooraanstaande figuur uit het Kath. verleden en voorzag jaarlijks het boekje van een karakteristieke „voorreden”. Zijn Vondel – portretten verschenen in den Volksalmanak, waaraan vele dichters en prozaschrijvers medewerkten; o.m.H. J. Allard S.J., J. W. Brouwers, dr. W. Everts, Th. van Hoogstraten 0.P., G. Jonckbloet S.J., B. v. Meurs S.J., J. A. de Rijk, dr. H. J. A. M. Schaepman. In 1889 stierf Thijm; de almanak van 1890, geheel aan zijn nagedachtenis gewijd, bevat een bloemlezing uit zijn bijdragen. In 1891 verscheen de almanak onder redactie van J. 0. Alberdingk Thijm S. J. en J. F. M. Sterck; de titel veranderde in Jaarboekje van Jos. Alp. Alberdingk Thijm. Een nieuwe reeks werd geopend in 1902 door W. de Veer S.J. en J. F. M. Sterck; deze 1 reeks bracht jaarlijks overzichten over het Kath. cul- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... tureele leven, doch het mengelwerk daalde in waarde, mede omdat er goede tijdschriften voor het Kath. volk waren gesticht, waaraan de beste letterkundigen geregeld medewerkten. In 1936 verscheen de Thijmalmanak, die een moderne voortzetting wil zijn van het oude Jaarboekje. Asselbergs. Volksarken, > Ark. Volksbibliotheken zijn inrichtingen voor het uitleenen van leesboeken aan de meer eenvoudige volkskringen. Het karakteristieke zit hoofdzakelijk in het milieu. Uitleenbibliotheken is een verkeerde naam, want uitleenen geschiedt door allerlei soort bibliotheken, zoo goed door universiteitsbibliotheken als vakbibliotheken en „Openbare Leeszalen”. De collectie van een universiteitsbibliotheek is echter aangelegd met een wetenschappelijk doel; de „Openbare Leeszalen” hebben een gemengd karakter, richten zich tot meer ontwikkelden, en omvatten ook wetenschappelijke lectuur. Bibliotheken, die zich enkel met het uitleenen van leesboeken voor ontspanning bezig houden, zijn de „Volksbibliotheken” en de zuiver commercieele „Leesbibliotheken”. Aan deze soort bibliotheken zijn ook geen leeszalen verbonden. „Leesbibliotheken” bestaan er voor alle standen. Het zijn handelsbedrijven, meestal aan een ander winkelbedrijf (boekhandel) verbonden. In Ned. zijn de voornaamste onderling georganiseerd en werken voor een goede technische organisatie samen met de „Ver. tot bevordering van de belangen des Boekhandels”. O 'O „Volksbibliotheken” zijn in het alg. stichtingen in het volksbelang, opgezet met het doel het lezen der groote massa richting te geven en den smaak te veredelen. In Vlaanderen omvat het Algemeen Verbond van Kath. Boekerijen, opgericht door Joris Baers pr., ook zeer vele Vlaamsche v. Dat door die centrale organisatie hun invloed veel grooter is, spreekt vanzelf. In Ned. zijn de v. onderling niet georganiseerd, behoudens enkele groepen. Van Kath. zijde moet op de eerste plaats genoemd worden de St. Vincentiusvereeniging met haar „liefdewerk der bibliotheken”. In Ned. heeft deze vereeniging 77 v. opgerioht. In 1936 was van 26 dezer afdeelingen een statistiek aanwezig. Het aantal lezers bedroeg in 1936 : 51014, het aantal uitgeleende boeken 1 428 381. Amsterdam heeft 12 wijkbibliotheken; er waren in 1936 : 6 364 lezers en werden 384 703 boeken uitgeleend. Den Haag heeft 8 wijkbibliotheken; er waren in 1936: 6 400 lezers en werden 574 857 boeken uitgeleend. In 1937 liep het aantal uitgeleende boeken terug met 12 334, ofschoon er 2 OÓO boeken méér aan werkloozen werden uitgegeven. De slechtere economische omstandigheden zijn hieraan schuld. Rotterdam heeft minder wijkbibliotheken. Het aantal uitgeleende boeken in 1937 bedroeg 166 000. Behalve de St. Vincentiusvereeniging onderhouden ook sommige Maria-congregaties uitgebreide v., zoo o.a. in Maastricht. Ook een groot aantal parochies hebben een eigen v. Het is jammer, dat een organisatie en daardoor ook een overzicht ontbreekt. Samenwerking zou het nuttig effect zeker nog doen stijgen. Naast de v. van Kath. zijde zijn nog te noemen: die van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. En practisch hooren ook de Reizende bibliotheken, die de allerkleinste plaatsen van boeklectuur voorzien, tot de volksbibliotheken. Zie ook > Openbare Leeszalen en Bibliotheken. Hesseling. Volksboeken. Reeds in de 13e eeuw werden in Frankrijk de epische gedichten in proza naverteld of zelfs oorspronkelijk in proza geschreven. Met de ont- wikkeling van het proza in de 14e en 15e eeuw komen, nu ook elders, steeds meer dergelijke proza-romans op: oude epische gedichten werden in proza opgelost of hun stof in proza naverteld. x De grens tusschen prozaroman en volksboek is moeilijk te trekken. Maar met de opkomst van de boekdrukkunst in de 15e, en dan vooral in de 16e eeuw werden zulke romans steeds meer verspreid en aan den smaak van het volk aangepast; doch eerst nadat de oude houtsneeblokjes, die bij de vroegste uitgaven werden gebruikt, en de versleten prentjes dienst moesten doen in goedkoope uitgaven op slecht papier, grauw koffiepapier, en slordig gedrukt, kan men spreken van eigenlijke volksboeken: die de oude fabelen der middeleeuwsche epen, met andere van gelijke soort of herkomst vermeerderd, voor het volk toegankelijk maakten en tot in de scholen toe brachten. Zoo zijn de volksboeken „gezonken cultuurgoed”, waarbij dikwijls de phantasie in het phantastische, het gevoel in het sentimenteele, het grappige en het humoristische in het boertige, het laagkomische, het platte, werden omgewerkt. Zulke volksboeken zijn tot in de 19e eeuw een geliefkoosde lectuur van het volk gebleven. V. Mierlo. L i t.: L. Pb. C. van den Bergh, De Ned. volksromans (1837); G. D. J. Schotel, Vaderlandsche Volksboeken en volkssprookjes (1873-’74); G. I. Boekenoogen, Ned. Volksboeken, (in: Tijdschr. voor boek- en bibliotheekwezen, 1905, 107-142); vscb. volksboeken werden ook door G. J. Boekenoogen opnieuw uitgegeven. Volksbond, 1° De Ned. R.K. Volksbond is een organisatie, opgericht in 1888 te Amsterdam, op initiatief van W. C. J. > Pastoors. Aanvankelijk opgezet als een Kath. organisatie van arbeiders en kleine burgers voor het geheele land, waren bij den V. ook aangesloten enkele afdeelingen uit andere bisdommen, maar in hoofdzaak bepaalde zich zijn werkterrein tot het bisdom Haarlem. Alleen in dit bisdom bleef hij onder de oorspronkelijke benaming bestaan, toen in de overige bisdommen eigen diocesane R.K. werkliedenbonden werden opgericht. In den geest van deze bonden werd zijn karakter gewijzigd en met deze bonden is hij als standsorganisatie van arbeiders aangesloten bij het Ned. R.K. Werkliedenverbond. H. Hermans. Lit.; Het Kath. Nederland 1813-1913 (I, 805-327). 2° De Belgische Volksbond werd opgericht op 30 Maart 1891. Hij vereenigde volgens zijn statuten al do organisaties voor arbeiders, voor burgers, voor patroons en werklieden, die een democratisch programma onderschreven. De Belg. Volksbond stelde zich ten doel, een gemeenschap van gedachten te verwekken tusschen al de democratische elementen van België. Hij had enkel een zedelijk gezag: de aangesloten vereenigingen behielden een volstrekte onafhankelijkheid en traden enkel principieel toe. Onder oogpunt van organisatie van den arbeidersstand is de Belg. V. niet geslaagd. Hij heeft uitstekende diensten bewezen als verspreider van democratische gedachten; zijn actie drong niet genoeg door om weerstand te kunnen bieden aan de sterk georganiseerde socialistische beweging en kon dan ook bij de arbeiders geen gevoel van vertrouwen verwekken in de Christelijke organisaties. De Belg. V. heeft in 1921 de hervorming van de werkliedenorganisatie aanvaard [> Algemeen Christenwerkersverbond van België (k. 782)]. Kuypers. Volksbrcvicr, > Leekenbrevier. 7 ■ Volkscommissarissen, Raad van > Sowjetunie (sub D). Volkseredict is het bankwezen voor den kleinen man, dat hem in moeilijke omstandigheden aan kleine Wat niet onder V.. .. te vinden is, zoeke men onder W.. . . geldsommen helpt. In de middeleeuwen had het v. een charitatief karakter, maar in lateren tijd werd het in verschillende vormen als bedrijf uitgeoefend. De oudere vorm is de > bank van leening,'ook wel met den meer eigenlijken naam van „pandhuis” aangeduid en ingerioht op het beleenen van roerende goederen tegen kleine geldbedragen. Dit blijkt uit de Ncd. Pandhuiswet (8 Nov. 1910), die van haar rechtsfeer uitsluit de inrichtingen, die alleen bedragen boven 25 gld. tegen onderpand verstrekken. De bank van leening moet zijn een gemeentelijke, of door het gemeentebestuur „toegelaten” particul. inrichting. Een andere vorm van v. wordt geregeld in de Geldschieterswet (28 Jan. 1932). Deze regelt het bedrijf van natuurlijke- of rechtspersonen (gemeentelijke of door het gemeentebestuur „toegelaten” geldschietbanken), die, al dan niet met het oogmerk om winst te maken, geldsommen uitleenen, uitsluitend of overwegend van 500 gulden of minder. Deze vorm van v. breidt zich merkbaar uit, in tegenstelling met de banken van leening. Om in het v. allen woeker te bestrijden, is opgericht de Ned. Ver. voor Volkscredietwezen en Woekerbestrijding, welke echter nog weinig steun vindt. Door voorlichting en oprichting van borgstellingsfondsen wil zij voorzien in de credietbehoeften van bonafide kleine geldleeners, vooral arbeiders. Als voorbeeld kan dienen het borgstellingsfonds te Leiden (particuliere vereeniging), dat in 1937 op 1 030 aanvragen 923 credieten verleende tot een bedrag van 64 951 gld. Geleden verliezen werden door de baten ruimschoots gedekt. Bij gemeentebesturen en Kamers van Koophandel en Fabrieken werd ook het nut van middenstandsborgstellingsfondsen bepleit. In 30 van de 36 ressorts der genoemde Kamers is het tot de oprichting gekomen. Gemeentelijke geldschietbanken bestaan in Amsterdam, Arnhem, Delft, Deventer, Eindhoven, Geleen (L.), Den Haag, Leiden, Nijmegen en Rotterdam. In 1936 werden arbeiders-borgstellingsfondsen gesticht te Eindhoven, Haarlem, Zaandam, Zutphen en Zwolle. Hoofdzakelijk voor de credietbehoeften van eigen leden, heeft voorts het R.K. Werkliedenverbond een Volkscredietbank en Borgstellingsfonds opgericht, welke in 1938 in werking traden. Uit de voor dit doel afgezonderde winsten van andere instellingen (Volksbank en Arbeidersbank) was tevoren een bedrag van 25 000 gld. als bedrijfskapitaal beschikbaar gesteld, benevens 10 000 gld. aan schenkingen bij de oprichting. Kuiper. In België berust bet v. hoofdzakelijk in handen der credietmaatschappijen, erkend door de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas; zij zijn meer dan 250 in getal en geven crediet voor leeningenen voor het bouwen van huizen. Een maximum werd bij bijzonderen omzendbrief voorzien en wel voor de twee verschillende voorwerpen van crediet, volgens de bevolking der gemeenten door den crediet-aanvrager bewoond. De intrestvoet schommelt met dien, welke door de Nationale Bank van België is vastgesteld. De terugbetaling geschiedt door maandelijksche betalingen ; bij ieder contract is een levensverzekering gevoegd, die afgesloten wordt met de Lijfrentkas van den Staat. De leening kan aangegaan worden voor 10, lö of 20 jaar. Bovendien telt men in België talrijke hulporediet-maatschappijen, gewoonlijk voor bepaalde personen voorbehouden als bijv. voor de kroostrijke gezinnen (> Bond der Kroostrijke Gezinnen), voor m- validen (Nationaal werk der Oorlogsinvaliden), voor spoorarbeiders (Soc. An. de Crédit immobilier des chemins de fer beiges). Voor de leden der Christelijke arbeidersorganisaties dient vooral vermeld de „Hulpcredietmaatschappij voor Goedkoope Woningen”. In de socialistische arbeidersorganisaties beschikt men eveneens over bijzondere credietinstellingen voor arbeiders. Voor de kleine middenstanders bestaan ook talrijke credietinstellingen (zie het artikel > Middenstandscrediet). Kuypers. In Ncd.-Indië. Ten einde den Inlander aan goedkoop crediet te helpen en hem zoo uit de handen van woekeraars te houden, ging de regeering van Ned.- Indië over tot het stimuleeren tot de oprichting van credietbanken (afdeelingsbanken), die onder controle van regeeringsambtenaren kwamen. In 1934 werd het geheele v. geconcentreerd in de Algemeene Volkscredietbank (Stbl. 1934, nr. 82), waar het doel is „het credietbedrijf uit te oefenen ter voorziening in de credietbehoeften van die bevolkingsgroepen, in wier credietbehoeften niet of niet bevredigend door andere Kredietinstellingen wordt voorzien”, en verder in het verleenen van raad en bijstand en het uitoefenen van toezicht en controle op vo'lkscredietinstellingen, coöperatieve vereenigingen en Inlandsche gemeente-credietinstellingen. Het uitleenbedrijf had in 1929 uitstaan 48 400 839 gld., welk bedrag ten gevolge van de econ. crisis in 1935 was teruggeloopen tot 16 611 660 gld. Bij een achterstand van 3 % in 1929 zien we een toename tot 62,81 % in 1933 en 37,52 % in 1935. Het aantal leeners in 1935 bedroeg 34 489 met een gemiddelde leensom van 120 gld. Het uitleenbedrijf der desa-banken (dorpsbanken) op Java en Madoera had eind 1935 aan leeningen 2 593 642 gld. uitstaan (eind 1929 8 041 413 gld.), bij een achterstand in de terugbetaling van 6,62 % van het uitgeleende bedrag. De dësa-loemboengs (rijstschuren) verleenen crediet in natura, na den oogst met rente terug te betalen. Hun aantal bedroeg in 1935 6 675 en aan 1 196 100 leeners was in dat jaar 1 060 700 quintalen zaairijst uitgeleend. Het gezamenlijk zuiver vermogen bedroeg 9 565 500 gld. plus 1 359 400 quintalen rijst. Beide, banken en loemboengs, meende men aanvankelijk, naast de gouvemements postspaarbank, dienstbaar te kunnen maken aan de ontwikkeling van den spaarzin, doordat van eiken leener naast aflossing van leensom en rente een verplichte spaarinleg werd geeischt. Veel succes heeft men daarmee niet gehad. Toch begint de spaarzin zich te ontwikkelen. De postspaarbank had eind 1935 uitgereikt 301 49G spaarboekjes aan Inlanders met een totaal tegoed van 9 946 607 gld. De Inlander spaart anders meer in natura. Sedert begin 1936 viel onder de Inheemsche vrouwen een toenemende belangstelling voor crediet-coöperaties waar te nemen. Eigenaardig zijn de eigen yrouwenbanken voor Inheemsche vrouwen (Soerabaja, West-Java). Zie ook het artikel > Nederlandsch-Indië (kol. 424). ' Lit.: J. C. W. Cramer, Het v. in Ned.-Indiê (1929); Verslasen Volkscredietwezen. Olthof. Volksdagblad, dagblad, hoofdorgaan van de communistische partij in Nederland; verschijnt in Amsterdam. Heeft „de Tribune” vervangen, welke eerst de communistische beginselen propageerde. Volksdans. De moderne begrippen over v. kan Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W men indeelen naar de diverse cultuurstadia, die de v. in verschillende landen momenteel inneemt. Men komt dan tot de volgende groepeeringen: 1° v. als uiting van levende volkskunst. In Europa kent men dezen v., die uitsluitend steunt op mondelinge overlevering, alleen nog in het Oosten (Polen, Oekraine, Hongaren; zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 496 in dl. XIII). 2° V. als uiting van stervende volkskunst, dikwijls plaatselijk gehandhaafd onder inmenging van hooger hand, of tijdelijk herlevend bij bruiloften, historische feesten e.d. en dan meestal in gedegenereerden 19e-eeuwschen vorm. 3° V. als uiting van herleefde volkskunst, vooral in de 20e eeuw beoefend: a) op folkloristische wijze begon men muziek en beweging te noteeren, het tijd-costuum te herstellen en den v. als kijkspel op te voeren, b) De jeugdbeweging nam dezen v. in haar program op en poogde deze te conserveeren. c) Ten slotte bestaan er pogingen dezen v. weer terug te voeren naar het volk. De groepeering sub 3° hierboven staat bekend onder de naam volksdansbeweging. In Eng. kon deze beweging, door Cecil Sharp in 1911 in het leven geroepen, teruggaan op oude genoteerde > country-dances. Skandinavië volgde met 19e-eeuwsche plattelanddansen (beoefend volgens 3° sub a). Ook Duitschland en Oostenrijk beoefenden in dit stadium den v. als folklore. In Nederland verzamelde Jaap Kunst v. in zijn: Terschellinger Kunst (1915), organiseerde D. J. v. d. Ven, tijdens het Vaderlandsche Historisch Volksfeest in 1919 te Arnhem gehouden, v. uit verschillende provinciën en legde hij, in samenwerking met dr. J. Röntgen, in 1921 vele van deze v. op zijn lente-, zomer- en oogstfilms vast. De volksdansliteratuur werd nadien uitgebreid met de verzamelingen: Oude Ned. Volksdansen (I en II 1927 en 1929) door A. de Koe en A. Sanson-Katz; Reidansen I en II (mevr. Brom-Struick), Pinksterblom (A.J.C.; mevr. Tiggers), waarmee de v. in stadium 3° sub b kwam. Naast het vaderlandsche materiaal, dat vnl. uit de 19e eeuw dateerde, nam de jeugdbeweging ook kennis van Skandinavische, Duitsche en tenslotte Eng. volksdansen (> Country-dances), die vanaf 1927 door Rolf Gardiner in Nederland werden ingevoerd. Een groep studenten uit Nijmegen en Wageningen en enkele A.J.C.-ers vormden de eerste oefengroep van den later tot Eng. danscentrum uitgegroeide Meihof (Oosterbeek), sinds 1932: het Ned. Centraal Bureau voor Volksdansen (N.C.8.V.), gevolgd door een tweede neutraal centrum: het Ned. Instituut voor Volksdans (N.1.V.), Den Haag, en een Katholiek centrum in Roermond. De pogingen van de volksdansbeweging om te geraken tot groepeering hierboven sub 3° vermeld, zijn nog in beginstadium. Eerst dan heeft de volksdansbeweging haar taak volbracht, wanneer, naast het noteeren en conserveeren van het oude materiaal in nieuw milieu, ook nieuw materiaal in het oude milieu wordt opgenomen en men zóó komt tot een werkelijke herleving. Lit.: E. y. d. Yen – ten Bensel, De Volksdans herleeft. Tijdschrift: De Volksdansmare (officieel orgaan van het N.C.8.V., Oosterbeek 1932). Terlingen-Lücker. Volksdrachten (zie pl.; vgl. index kol. 831/832). De volksdrachten hebben zich in Nederland ontwikkeld, onafhankelijk van het modieuze costuum in de steden, hoewel zeer vaak elementen uit dit stadcostuum in lateren tijd in de volkskleeding overgingen. Zoo droegen de boeren tot diep in de 17e eeuw een costuum, met paltrock en lange hozen, dat in de eerste helft der 16e tot de modedraoht had be- hoord. En het rijglijf met kort schoudermanteltje (Wetje) der boerinnen uit de 17e eeuw, gaat eveneens op modieuze vormen in de 16e eeuw terug. Onafhankelijk hebben zich daartegenover andere elementen ontwikkeld, zooals de wijde lange broek der zeelieden, die ook in Duitschland in verschillende kustplaatsen tot op heden gebruikelijk is gebleven, en die wellicht nog op een oud-Germaansche dracht teruggaat. De korte rok der boerinnen uit de 17 e eeuw is ook een geheel apart element, dat wellicht aan practische motieven zijn ontstaan dankt. Voor de nationale elementen in de kleedij der aanzienlijken zie Regentencostuum. In hun huidigen vorm zijn de nationale drachten niet ouder dan de 19e eeuw. Verschillende onderdeelen echter hebben een ouderen oorsprong, die soms te herkennen is, ondanks wijzigingen in lateren tijd. Zulke oude elementen zijn het meestal laag uitgesneden ruglijf, de meestal daaronder gedragen kroplap, waarvan de oorsprong tot in de 17e of misschien zelfs 16e eeuw teruggaat. De muts met oorijzer is overgebleven uit de stadskleedij van de 17e eeuw en eerst sedert de 18e op het platteland in gebruik. Van ouden datum zijn ook de rollen of heupkussens onder den rok, die de figuur meer oravang moeten geven. In Friesland is de eigen dracht ook voor aanzienlijken lang in gebruik gebleven. Het oorijzer is daarin de 19e eeuw verbreed en bijna tot een helm geworden. De rest van het costuura, gebloemd jak, kanten omslagdoek en schort heeft uitgesproken het karakter van de 18e eeuw. Deze dracht wordt echter alleen nog bij bijzondere gelegenheden gedragen, slechts de kap is bij oudere vrouwen nog in gebruik. Het schilderachtige costuum van Hindeloopen, met eigenaardigen hoofdtooi (voorvlechten) en lang getailleerd overkleed (wentke) van gebloemde stof, is geheel in onbruik geraakt. Hetzelfde geldt voor het mooie Zaansche costuum, dat ook bij hoogere standen gedragen werd. Het meest volledig is de dracht bewaard op de eilanden van het IJselmeer en eenige plaatsen aan dezelfde kust: Urk, Marken, Volendam, Spakenburg. Kleurig en gecompliceerd is de dracht van Marken, met hoog rijglijf, borstlap, mouwloos overjakje en voorspelddoek (bouw) over elkaar. Onder het kapje komen daarbij twee pijpekrullen uit. Eenvoudiger, in hoofdzaak zwart en wit is de dracht op Urk met rijglijf, kroplap en laag uitgesneden jakje. De Volendamsche kleeding kenmerkt zich door spitse kap met opkrullende punten ter weerszijden van het gelaat en vierkant uitgesneden jak met kroplap. Op de drie genoemde plaatsen heeft ook het costuum der mannen duidelijke elementen uit de 17e eeuw bewaard: de korte pofbroek op de eilanden en de wijde visschersbroek in Volendam. In Spakenburg onderscheidt zich de dracht vooral door den kroplap van gebloemde, lichte stof, die over het jak gedragen wordt en stijf over de schouders heen uitsteekt. De drachten op de Veluwe hebben een apart karakter. De figuur verschijnt plat en plomp, vooral door den omslagdoek, die onder de armen doorgestoken wordt, de korte rokken, terzijde breed gemaakt door heupkussens en daarbij het nauw aansluitende mutsje, dat het hoofd klein doet schijnen. Eenigszins verwant is het nog zeer algemeen gedragen costuum te Staphorst, waarvan de muts boven het voorhoofd een kleine opstaande punt heeft, die met stijf papier is opgevuld. De drachten in Huizen (N.H.) hebben eerst sedert Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W het einde der 19e eeuw hun huidige gedaante: jak met breede pofmouwen en muts, gelijkend op een luifelhoed. Volledige costuums heeft men ook nog in Zeeland en Zeeuwsch-Vlaanderen. Op Zuid-Beveland en Walcheren heet de kroplap: beuk. Men draagt deze volgens steeds wisselende modes onder het diep uitgesneden lijf, waarover een kunstig geplooide omslagdoek. De vlindervormige kappen op Zuid-Beveland hebben eerst sedert het einde der 19e eeuw hun huldigen omvang. Katholieke en Protestantsche vrouwen hebben kappen van verschillenden vorm: bij de eersten zijn deze meer trapeziumvormig, bij de tweeden meer ellipsvormig van contour. Hoewel de kleeding der mannen sterk is gemoderniseerd, zijn toch broeken met groote zilveren knoopen in gebruik gebleven, naast platte hoedjes. Ook hebben de mannen nog dikwijls vrij lang haar, dat ter hoogte van de ooren is afgeknipt. Op Walcheren zijn de mutsen der vrouwen glad aanliggend; soms, bij vrouwen uit de streek rondom Middelburg en ook bij kinderen, zijn ze voorzien van een breede strook, die afhangt op den rug. De mannen zijn gekleed als op Zuid-Beveland. In Zeeuwsoh-Vlaanderen, speciaal in Axel, valt vooral op, dat de omslagdoek boven de schouders vleugelvormig overeind staat, door middel van stijve vullingen. De beuk is bijzonder rijk versierd met borduurwerk van kralen. De schort is van gebloemde zijde. Daarbij draagt men een klein, aansluitend mutsje. Op Scheveningen heeft het costuum met lüf en rok een vorm uit het midden der 19e eeuw. Opvallend zijn vooral de witte kap en ’s winters de schoudermanteltjes in teere pasteltinten, ’s zomers omslagdoeken in dezelfde kleur. In Katwijk bleef een lang jak en een muts met opgewipte punten. In vele andere streken van ons land is alleen nog de hoofdtooi het meest karakteristieke stuk, zoo de hulle met schuithoedjes in N. Holland, de vierkante muts in het Gooi, de neepjesmuts in Achterhoek en Overijsel, de floddermuts op de Zuid-Hollandsche en Noord-Zeeuwsche eilanden, benevens de gecompliceerde hoofdtooisels in Noord-Brabant, wonderlijke bouwsels van tulle, lint en kunstbloempjes (poffer of kroesel), die over de eigenlijke muts gedragen worden. Op vele plaatsen nemen de nationale klederdrachten af, op sommige, als bijv. Scheveningen, draagt men ze daarentegen meer dan vroeger. Lit.: Maaskamp, Afb. v. d. Kleeding i. d., Bataafsche Republiek (1807); Bing en Braet van Überfeldt, Ned. Kleederdragten (1857); Gallée, Het Boerenhuis in Ned.; Molkenboer, De Ned. Nationale klederdrachten (1917); Volk v. Nederland (onder red. v. Prof. J. de Vries, 1937). v.Thienen. In Vlaanderen. In het Vlaamsche land zijn slechts in weinige streken overblijfselen van regionale drachten. Wel heeft de kleeding van de landelijke bevolking, door haar onbeholpen nabootsing van de heerschende mode, een zeker persoonlijk karakter, toch kan deze bezwaarlijk als een volksdracht worden beschouwd. In Oost- en West-Ylaanderen vindt men sporadisch bij oude vrouwen nog den lakenschen „kapmantel” en een zwart „saaien mutske” of een meer gekleed zwart „capote hoedje” met gitten versierd. Te Brugge en langs de kust kan men nog vrouwen aantreffen met witte mutsjes, die het hoofd omsluiten en met zijden linten onder de kin vastgebonden worden; ze zijn met toeren gepijpte kant versierd. In Brabant en vooral in het Hageland treffen we een heel ander soort van hoofddeksel aan, dat veel typi- scher is en nog vrij algemeen wordt gedragen door de „rijke pachteressen”: de „kap” (een kleine editie van het Vlaamsche „mutske”), waaraan met een lange speld de „neusdoek” wordt bevestigd, die onder de kin losjes wordt geknoopt. Soms wordt de neusdoek zonder kap gedragen. Deze neusdoeken zijn van zeer verscheiden materiaal: kant, wol of keperstof. De kostbare zwarte kanten neusdoeken doen terugdenken aan de Spaansche „mantilla”. Interessanter nog zijn de volkskleederdraohten in de Antwerpsche Kempen. Wel behooren op weinig uitzonderingen na de blauwe kiel van de mannen en de hooge zijden pet (de „faas”) tot het verleden; de vrouwen echter blijven in aanzienlijk getal nog getrouw aan den „kapmantel” ’s winters, aan den „gesteken neusdoek” en de „pelerine” ’s zomers; beide laatste kleedingstukken overgenomen uit de 19e-eeuwsche Fransche stadskleedij. De „gesteken neusdoek” is de bonte wollen sjaal met krullen en bloemfiguren, die in Frankrijk gedurende het tweede keizerrijk veel werd gedragen. Hierbij hoorde de mooie kanten vleugelmuts, de „trekmuts”, die nu vervangen is door de „oometmuts” of „boerenmuts”. De witte kanten grondvorm, die breed uitstaat bij de ooren, is nagenoeg in elk dorp dezelfde; het aantal toertjes gepijpte kant, die den voorrand versieren, verschilt van dorp tot dorp. Achter op het hoofd is de muts versierd door een platten strik met op den rug afhangende linten van moiré-zijde van allerlei kleur. Alleen voor den rouw zijn ze zwart. Bij lijkdiensten wordt de zwarte „falie” over de rouwmuts heen gehangen, een kleedingstuk, waarin de 17eeeuwsche vrouwen zich reeds drapeerden. De „falie” is eenigszins gemeenschappelijk bezit geworden: ze wordt van huis tot huis uitgeleend. De zeldzaamheid en de duurte van het noodige materiaal, het gebrek aan mutsenmaaksters zijn de oorzaak, dat de nog betrekkelijk veel voorkomende Kempische drachten geleidelijk gaan verdwijnen om te worden vervangen door de algemeen dorpsohe mode. Sterkens-Gieters. Volksfront, in de jongste politieke geschiedenis een formatie, waarin al de zgn. anti-fascistische organisaties zijn gegroepeerd. Onder den indruk van de verplettering der Duitsche democratische partijen door Hitler (1933) werd in Frankrijk na de gebeurtenissen van 6 Febr. 1934 een v. opgericht, waarin de communisten, sociaal-democraten en het meerendeel der radicalen evenals de C(onfédération) G(énérale) du T(ravail) traden. Naar dat voorbeeld werd in Spanje het zgn. FrentePopular gevormd om den strijd te voeren tegen de gematigde regeeringen van 1934 vlg. In beide landen leidde de kartel-tactiek van het volksfront in de verkiezingen van 1936 de linksche partijen tot de overwinning. In Frankrijk overleefde het v. de mislukking van het experiment Blum practisch niet; in Spanje werd het door de nat. revolutie van Juli 1936 verstevigd. Pogingen om in de andere democratische landen een v. op te richten, mislukten, daar de soc.-democraten vreezen, dat zij in den schoot ervan door de communisten zouden overheersoht en misbruikt worden. F. Houtte. Volksgezondheid, 1° g e e s t e 1 ij k e, ook: psychische hygiëne, mental hygiene. Deze heeft ten doel, bij hen die geestelijk gezond zijn, deze gezondheid te behouden en zoo mogelijk te verbeteren en waar geestelijk lijden aanwezig is, dit te genezen en te verzorgen. Zij werkt praeventief, door het voorkomen, allereerst bij het kind, van geestelijke afwijkingen en het verbeteren der geestelijk-hygiënisohe levensvoorwaarden Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . VLUCHT NAAR EGYPTE Schildering van Rubens (1614). Gemaldegalerie, Kassei. Rust der H. Familie tijdens de vlucht. Schildering van J. Patinier (begin 16e eeuw). Prado, Madrid, VOETWASSCHING , Arcna-kapelflPadua. Fresco van Giotto (ca. 1JIU). t' Tf'.-j-.'-! ■ Links – Schildering van Lucas Cranach Jr. (midden 16e eeuw; Museum, Berlijn). Rechts Schildering van Fra Angelico (ca. 1450; Accadem.a, Florence). (voorzorg); zij streeft na een deskundige, harmonische behandeling, verpleging en verzorging van geesteszieken in gezin of inrichting (zorg); zij tracht weg te nemen of aan te vullen de maatschappelijke gevolgen van geestesziekte (nazorg). De mental-hygiene-beweging ontstond in Amerika door de actie van een jongeman, Clifford Wittingham Beers, die van zijn 22e tot zijn 25e jaar in inrichtingen voor krankzinnigen verpleegd werd. In 1908 publiceerde hij een boek: A mind, that found itself, een op eigen ervaring gegronde aanklacht tegen de toestanden in de gestichten en een pleidooi voor betere begrippen omtrent geesteszieken en hunne verpleging. Dit boek baarde enorm opzien in Amerika en had tot gevolg, dat in hetzelfde jaar werd opgericht het National Comittee for mental hygiene, gesteund door mannen als kardinaal Gibbons, prof. James, den psychiater Adolf Meijer, den financier Vanderbilt en de Rockefellerstichting. De beweging verspreidde zich van hieruit geleidelijk over heel de wereld, zoodat aan het in 1930 te Washington gehouden eerste internationale congres reeds 30 landen deelnamen. In Nederland bestaan de Ver. tot behartiging van de Maatschappelijke belangen van zenuw- en geesteszieken, de R.K. Charitatieve Ver. voor Geestelijke Volksgezondheid, de Ned. Ver. tot bevordering der geestelijke Volksgezondheid, en soortgelijke Ver. op Geref., op Ned. Herv. en op Israël, grondslag. Als instelling voor geestelijke volksgezondheid ten dienste van opvoeding en opvoedingsmoeilijkheden noemen we het Paedologisch Instituut te Nijmegen met zijn klinische en poliklinische observatie en zijn consultatiebureaux. Veeger. 2° L i c h a m e 1 ij k e. V. is in de meer speciale beteekenis een sociaal begrip. Een nauwkeurige definitie is moeilijk te geven en treft men dan ook in de leerboeken over v. in den regel niet aan. We verstaan evenwel onder v. den gezondheidstoestand van een volk, zooals deze tot uiting komt in statische gegevens over bevolkingstoename, ziekte- en sterftecijfers en in den meer of minder hygiënischen welstand van een bewoond gebied. Het sociale karakter van v. herkennen we o.a. hierin, dat ze gelijken tred houdt met het maatschappelijk welvaartspeil van een volk (> Volksziekten). Als zoodanig verschilt v. van persoonlijke gezondheid of van den gezondheidstoestand van personen, die tot een samenleving behooren.Voor hetgeen valt onder het bereik van de v. -leer, zie > Hygiëne. Botman. Voor volksgezondheid in Ned.-I n d i ë, zie -> Ned.-Indië (kol. 424); Hygiëne (sub Tropische hygiëne). Voor de v. in Be Ig .-K ong o, zie Kongo (sub O, kol. 531/632). Volksgodsdienst, godsdienst van het gewone volk in zoover hij zich onderscheidt van den godsdienst van priesters en ingewijden, of van den godsdienst der leidende hoogere standen. Dit onderscheid kan ontstaan zijn door een verovering, waardoor de veroveraars de hoogere klassen zijn gaan vormen en ook hun godsdienst als de betere en hoogere hebben gesteld tegenover den godsdienst van de veroverden, van het volk, dat zijn oorspronkelijken godsdienst bewaarde. Meestal ontstaat dan mettertijd een zeker syncretisme, maar het onderscheid blijft toch meestal merkbaar, zoo bijv. in het oude Griekenland. Dit onderscheid kan ook ontstaan doordat de hooger ontwikkelde standen een zekere minachting gaan voelen voor de godsdienstige opvattingen en gebruiken van het gewone volk en ze ofwel geheel verlaten ofwel symbolisch interpreteeren onder den invloed van wijsgeerige systemen (verschillende Indische philoso- phieën, de Stoa, de Neoplatonici, het Averroïsme, het Modernisme). Soms ook houden priesters of zekere ingewijden er een bijzondere leer op na, die voor het volk geheim wordt gehouden (esoterisme). De volksgodsdienst wordt dan gedacht in tegenstelling tot deze geheime leer. Bellon. Li t: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); id.; Inl. tot de vergel. godsdienstw. (1932). Volkshoogeschool, 4- Volksuniversiteit. Volkshuisvesting, de wijze van wonen van de meerderheid van een volk. De v. is een cultuuruiting, waarin zich uiteraard ook de natuurlijke omstandigheden, waaronder een volk leeft, weerspiegelen: een volk in een aangenaam klimaat leeft nu eenmaal meer buitenshuis dan een volk in koudere regionen, terwijl ook de materieele welstand zijn stempel op de v. drukt. Doch vóór alles legt zij getuigenis af van den stand van het cultureele leven: van de waarde, welke aan de zelfstandige persoonlijkheid en aan het gezinsleven wordt toegekend (eigen eengezinshuis of huurkazerne), van de eischen, welke in materieelen zin aan het leven worden gesteld (hygiëne, comfort), enz. Uit den aard der zaak is de wijze van huisvesting van de groots meerderheid van het volk, d.w.z. van den arbeidersstand, maatgevend voor het peil van de v. in het algemeen. In West-Europa is algemeen het ééngezinshuis regel geweest; in overeenstemming met de hooge waarde, welke aan het gezin als kleinste gemeenschapskern werd toegekend. In het voor-kapitalistische tijdperk was de v. in het algemeen goed (behoorlijk ingerichte eigen huizen), doch met het optreden van de industrialisatie en de grondspeculatie veranderde dit grondig (zie art. Arbeiderswoning en -s- Grondspeculatie). I)e massa van het volk wordt ondergebracht in slecht gebouwde woningpakhuizen van inferieure kwaliteit, doch hoog van huur. In den door het liberalisme „vrij” gelaten strijd tusschen aan den eenen kant den arbeider-huurder on aan den anderen kant kapitalist-grondspeculant en -revolutiebouwer (zie art. > Revolutiebouw) heeft eerstgenoemde radicaal het onderspit gedolven, tot onnoemelijke schade voor de geestelijke zoowel als de lichamelijke volksgezondheid (zie o.a. dr. R. Regge pr., De Mensch en zijn woning, 1926). Gaandeweg ontwaakte het besef van de onhoudbaarheid dezer wantoestanden (cholera-epidemieën in West-Eur., o.a. in 1830-’32, als direct gevolg der slechte v.), doch de overdreven eerbied voor den particulieren eigendom maakte een ingrijpen onmogelijk; dit toch zou geleid hebben tot verkorting van de rechten van gronden huizeneigenaren. In Nederland kwam eerst in 1902 na veel tegenstand de > Woningwet tot stand, welke voorloopig nog slechts bescheiden maatregelen voorstelde. Particulier initiatief was hier voorgegaan (zie art. > Tuinstad); zoo stichtte van Marken in 1884 het „Agneta Park” te Delft: een complex model-fabrieksarbeiderswoningen. Toen eenmaal de overheid dit terrein betreden had, is zij spoedig verder gegaan; vooral minister ■> Aalberse heeft zich hier verdienstelijk gemaakt; de wet is herhaaldelijk gewijzigd, de dienst der Inspectie van de Volksgezondheid (Volkshuisvesting) heeft zeer veel goeds gedaan (zie art. Woningwet). Speciale vermelding verdient nog de werkzaamheid van het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, waarvan mr. D. Hudig de ziel is geweest, en waarin sedert de oprichting in 1918 allen, die zich op dit terrein bewegen, vereenigd zijn. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W XXIII. 20 Er is sedert het begin dezer eeuw ongetwijfeld veel verbeterd: de woningen zijn ruimer geworden, zeer veel krotten zijn onbewoonbaar verklaard en ontruimd, de moderne arbeiderswoning is vrij comfortabel, doch het doel is nog lang niet op alle punten bereikt. Voor literatuur zie liet uitvoerige gedenkboek „De Woningwet 1902-29”, uitgegeven in 1930 door bovengenoemd Instituut. _. v- E maden. " In België wordt de volkshuisvesting door de re°-eerin°- en door de plaatselijke besturen op verschillende wijzen bevorderd: 1° door het verleenen van premiën aan bouwers of aankoopers van ■> goedkoope woningen en werkmanswoningen. De noodige credieten hiervoor worden voorzien in de begroeting van het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg. Dit ministerie staat de premiën toe, indien de yeilwaarde van de opgetrokken of aangekochte woning zekere maxima niet te boven gaat, welke veranderen naar gelang het aantal inwoners der gemeente, waarin zij zich bevindt. Tevens moet de woning aan zekere vereischten van hygiëne en bewoonbaarheid beantwoorden, waarover het plaatselijk of gewestelijk comité der volkswoningen toezicht houdt. Deze staatspremiën kunnen door provinciale premiën aangevuld worden. 2° Door het verleenen gedurende 10 jaren van vrijstelling van de grondbelasting en van de opcentiemen, die op deze belasting gelegd zijn. Het voordeel van deze vrijstelling wordt afhankelijk gesteld van het feit, dat het'kadastraal inkomen zekere maxima niet overtreft, waarvan het bedrag verandert naar gelang van het aantal inwoners der gemeente. Deze twee voordeelen (premie en vrijstelling van de grondbelasting) kunnen niet gecumuleerd worden. ' 3° Door het verkenen van vermindering van registratie- en overschrijvingsrechten bij den aankoop van kleine eigendommen. 4° Door den strijd tegen de krotwoningen en door de krotopruiming. Hier dient vnl. gewezen te worden op de bijzondere bevoegdheid, die aan de gemeentebesturen is toegekend. Eveneens moet gewezen worden op een zekere bevoegdheid, die aan de plaatselijke comité’s van volkswoningen toegekend is. Deze kunnen inderdaad aan den burgemeester de krotwoningen en de middelen, die kunnen aangewend worden om ze te verbeteren, aanwijzen. De burgemeester moet binnen een maand op het rapport van het comité beslissen. Doet hij zulks niet of zijn de door hem voorgeschreven maatregelen ontoereikend, dan heeft het comité een verhaal bij den koning. Rondou. Volksinkomen. De term v. wordt in drie, onderling verschillende doch gewoonlijk veronachtzaamde, beteekenissen gebruikt: a) als een optelsom van de individueele inkomens over zeker jaar m zeker land; b) het netto geldbedrag van de in zeker land m zeker jaar geproduceerde goederen en diensten (het nationaal product); c) het geldbedrag van de f i n a-1 e goederen en diensten, welke in zeker land in eenig jaar zijn geproduceerd, resp. in handen van de verbruikers zijn overgegaan (dus een oo n su m p ti cfonds). De berekening van het onder b) en c) bedoelde v. is uiterst moeilijk; het kan in het gunstigste geval slechts zeer globaal worden benaderd. Meer dan één schrijver acht zelfs het opstellen van eenigszms betrouwbare benaderingen niet mogelijk. _ Vooral het onder a) bedoelde v. wordt uit de statistieken van de inkomstenbelasting afgeleid; ook daarbij moeten echter schattingen geschieden, o.a. voor alle inkomens, die buiten de inkomstenbelasting vallen (dit zijn in Ned. tengevolge van den kinderaftrek ook verschillende inkomens boven 800 gld.). Bij heiwerken met „volksinkomens” moet de grootste voorzichtigheid in acht genomen worden. L i t.: ~Er is een zeer omvangrijke lit. over dit onderwerp; hier worde volstaan met het vermelden van het rapport over het nationaal inkomen van de commissie Statistiek van de Vereen, voor Belastingwetenschap en de daarover gehouden debatten (geschriften nrs. 42 en 43) en op de volgende drie Ned. proefschriften (in tijdsvolgorde): Smeets, Inkomen en vermogen en hun beteekenis voor de welvaart (1932, diss. Nijmegen); de Groot, Methoden voor de berekening van het nationale inkomen (1936, diss. Rotterdam); Kruisheer, Het nationale inkomen en zijn beteekenis voor de welvaart (1937, disa. Rotterdam). _____ .M. Smeets. Volkskrant, orgaan van de Kath. Arbeidersbeweging in Nederland, gecentraliseerd in bet R.K. Werkliedenverbond, ontstond door samensmelting van verschillende voorloopers 2 Oct. 1919 als weekblad, werd 1 Oct. 1921 dagblad en verschijnt thans in zes edities (een algemeene, Twentsche, Limburgsche, Oost- en West-Brabantsche en Utrechtsche) onder hoofdredactie van J. B. Westers in een oplage van 25 000 exemplaren. Het doel van de V., het onafhankelijk dagblad van de R.K. Arbeidersbeweging, is, de belangen en de rechten van de arbeiders en dan in het bijzonder van de Kath. arbeiders te beschermen en met kracht te verdedigen. De V. geeft de arbeiders voorlichting over alle mogelijke sociale en economische vraagstukken en stelt zich als voornaamste taak: de geestelijke en stoffelijke opheffing van het volk. Uitgave: Drukkerij Lumax te Utrecht. Eras. Volkskunde of folklore is de wetenschap der traditioneele, collectieve cultuurverschijnselen; der beschavingselementen, die overgeleverd en verspreid worden buiten het onderwijs om, buiten den rechtstreekschen invloed van de heerschende wetenschap, godsdienst, letterkunde, kunst of wetgeving. Deze cultuurverschijnselen worden ook wel volkscultuur genoemd of lagere cultuur, in tegenstelling met de hoogere meer individueele cultuur; doch de v. betrekt in haar onderzoek niet alleen het traditioneele denken en doen van de lagere, minder ontwikkelde klassen van de bevolking, bijv. in achterlijke dorpen of op het land, maar de traditioneele, collectieve cultuuryerschijnselen zoowel bij de hoogere standen als bij de lagere standen, zoowel in de stad als Jand^ "DeV. bestudeert dus het volksgeloof, de volksletterkunde (volksvertellingen en volksliederen), de volkswetenschap (de volkswijsheid die onder meer tot uiting komt in spreuken en spreekwoorden, de volksweerkunde, -plantkunde, -geneeskunde), de volkskunst, de volksgebruiken of ongeschreven wetten, de volksni]- verheid of volkstechniek in hoevenbouw, wagenmakerij e.a. volksbedrijven. *JDe"'v. beoogt niet de kennis van deze en andere dingen om wille van hun eigenaardigheid of hun zeldzaamheid, maar als cultuurverschijnselen inhun causaal verband van oorsprong, ontwikkeling en verspreiding. De oorsprong, de ontwikkeling en verspreiding van deze cultuurverschijnselen zijn niet alleen bepaald door historische maar ook door geographische sociale en ■ psychologische factoren en dienen onder al deze aspec; ten onderzocht te worden. De v. zooals ze gedurende i meer dan een eeuw practisch beoefend werd, bestudeert i bepaalde cultuurverschijnselen en is dus een cultuur– wetenschap. Duitsche theoretici stellen nu de v. voor ■ als een soort synthetische geesteswetenschap. Niet de Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W traditioneele, collectieve cultuurverschijnselen maken volgens hen het voorwerp uit van het onderzoek, maar het volkskarakter, de geestelijke geaardheid van den volksstam. Deze geestelijke geaardheid is niet alleen te bepalen door wat wij v. noemen, maar ook en veel meer nog door de kennis van den politioken en socialen toestand van een volk, door de kennis van zijn eigenlijke kimst en letterkunde. Men wil aan de v. alleen toeschrijven wat het gezamenlijk resultaat moet zijn van alle geesteswetenschappen. Als eerste beoefening van de v. in de Nederlanden kunnen wij aanwijzen het boek van Westendorp; Onderwerpen uit het Gebied der Oudheidkunde, verschenen in 1826 naar aanleiding van een prijsvraag van de Mij. van Ned. Letterkunde te Leiden over de Ned. mythologie. In dit boek wordt voor het eerst de aandacht gevestigd op het belang van bijgeloof en oude overleveringen, van sagen en sprookjes. In Zuid-Nederland was J. W. Wolf de pionier met zijne Niederlandische Sagen (1843) en zijn tijdschrift Wodana (1843). Guido Gezelle met Rond den Heerd (1866) was een nieuwe mijlpaal; zijn invloed deed zich vooral gelden in West-Vlaanderen. In 1887 verscheen het academisch proefschrift van L. Knappert: De Beteekenis van de Wetenschap van het Folklore, en in 1888 Volkskunde, tijdschrift voor Ned. Folklore, dat de moderne wetenschappelijke beoefening van de v. in de Ned. inluidde. Alfons De Cock (* 1850 te Herdersum, f 1921 te Antwerpen) kwam in de redactie in 1893 en van 1899 af werd het tijdschrift practisch door hem alleen geleid. Hij is het ook, die de Nederlandsche v. een hooge vlucht heeft doen nemen; van hem verscheen 0.m.; Volksgeneeskunde in Vlaanderen (1891), Wondersprookjes (1896) en Dit Zijn Vlaamsche Vertelsels (1898), beide in samenwerking met Pol de Mont, Kinderspel in Zuid-Nederland (8 din. 1902-’08) en Brabantsch Sagenboek (3 dln. 1909-’l2, in samenwerking met Is. Teirlinck), verder verschillende bundels spreekwoorden en verzamelde studiën en essays. Na De Cock’s dood werd de redactie van het tijdschrift Volkskunde overgenomen door Victor de Meyere en in 1937 trad ook prof. dr. Jan de Vries in de redactie. In het Noorden werd de volkskmide op verre na niet zoo druk beoefend als in het Zuiden. De voornaamste gebeurtenis na het verschijnen van het proefschrift van Knappert was de publicatie in 1916 van de Ned. Volkskunde (2 dln.) door prof. dr. J. Schrijnen (waarvan in 1930 een tweede uitgave verscheen) en de Nijmeegsche dissertatie van dr. Abel Coetzee, Die Afrikaansche Volksgeloof (1938). Volk van Nederland, 1937, door Jan de Vries e.a., gaf de nieuwste populair wetenschappelijke synthese van de v. in Nederland. Bij K.B. van 30 Sept. 1937 werd te Brussel een Nationale Commissie voor Folklore ingesteld met een Waalsche en een Vlaamsche afdeeling. Door de Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam werd in 1926 een Dialecten- en Volkskunde-Commissie ingesteld. Te Praag werd in 1928 het eerste internat, congres voor v. gehouden. Zie ook * Folklore. L i t.: behalve de in dit art. zelf geciteerde werken: A. de Cock, De V. In Vlaanderen (in: Handel v. h. 4e VI. Philologencongres, 1921); M. de Meyer, V. (in: Vlaanderen Door De Eeuwen Heen, II 1931, 369-409): P. de Keyser, Folklore en Onderwijs (1933); A. Bach, Deutsche V. (1937). AT. de Meyer. Volkskunst, het aan traditie gebonden ambacht, dat een bijzondere voorkeur heeft voor rijke versiering en gewoonlijk als huisvlijt wordt beoefend. De rijke versiering geeft er het „kunst”-karakter aan, in tegenstelling tot het gewone ambachtsproduct. De v. wordt in de meeste gevallen beoefend door boeren; weefwerk, snijwerk, enz. Juist door de gebondenheid aan de traditie ontstaan belangrijke gewestelijke verschillen en daartegenover een groote onafhankelijkheid ten aanzien van den tijd: de v. is vrij conservatief. De moderne techniek (massafabricaat, verkeer, transport) is fnuikend voor het voortbestaan van de volkskunst. v. Embden. Volkslatijn, > Latijnsche taal. Volkslectuur. Het Kantoor voor de V. (B a 1 a i Poest a ka) is een Ncd. -1 nd. instelling, in 1917 gesticht, onder het hoofd voor de V. en aanverwante aangelegenheden (instructie in Bijblad 10190), met als taak de uitgave en verspreiding van boeken en periodieken, het vertalen van staatsbladen en andere uitgaven van regeeringscolleges en autoriteiten, de zorg voor de Ned. en Inheemsche volksbibliotheken, het vervaardigen van week- en maandoverzichten uit de Inheemsche pers. Het Kantoor voor V. ressorteert onder het Dept. van Onderwijs. Zie nog het artikel > Nederlandsch-Indië, kolom 424 (sub: Volkslectuur). Lit.: Jaaroverzichten van het Kantoor voor de V.; Le Bureau pour la Litt. populaire. Ce qu’il est et ce au’il fait (1929). H Volksleger, > Legerstelsel. Volkslied. 1° Het v. is de primitieve staat van poëzie en muziek bij alle volken en rassen. In de meeste gevallen zijn dichter en componist onbekend en is het v. mondeling van geslacht op geslacht overgeleverd, wat oorzaak is van afwijkende lezingen in verschillende tijden en landstreken; toch zijn sommige onderwerpen en muzikale formules in de kern terug te vinden bij v. uit ver van elkaar gelegen landen. Het v. is als _de_ stem van de gemeenschap en staat in zijn objectiviteit lijnrecht tegenover het individueele karakter van de „hoogtekunst”. Dichter en componist van het v. (wellicht vaak dezelfde persoon) hebben zich vereenzelvigd met de gemeenschap, waartoe zij behoorden en het zingende volk heeft op zijn manier wijzigend en aanpassend meegewerkt tot afronding. Dit bepaalt het karakter van algemeenheid van het v. Bovendien noemen wij als zijn eigenschappen: natuurlijkheid, oprechtheid, gevoeligheid, eenvoud, naïeve dichterlijkheid (hoewel vaak verheven van inspiratie), bondigheid, plastische uitdrukking en het ontbreken van iedere abstractie. Wisselwerking van profane en geestelijke elementen, ook wat de melodieën betreft, komt vaak voor. Het v. mag, ondanks zijn primitiviteit, toch beschouwd worden als de basis van de lyrische cultuur; menigmaal heeft het de „hoogtekunst” met zijn gezonde sappen gevoed, zoowel bij de polyphonisten der 15e en 16e eeuw, die het als cantus firmus in hun geestelijke werken gebruikten en er hun chansons en villanella’s op bouwden, als bij de romantici, die, terwille van locale kleur en nationale tendenz, vaak een beroep deden (en doen) op het v. De nationalistische scholen, in de vorige eeuw ontstaan, zijn zonder het v. niet denkbaar. Onze kennis van het v. berust deels op gezongen overlevering en deels op oude handschriften en drukken. Deze laatste ontstonden niet als studieobject voor volkenkunde, doch als practisch hulpmiddel voor Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W het geheugen. Alleen in de Skandinavische landen is 1 men reeds vroeg (16e e.) met het opschrijven enver- ] zamelen van v. begonnen, terwille van de historische beteekenis. De groote belangstelling voor het v. elders in Europa is een vrucht van de Romantiek. Yoorlooper van de actie tot bestudeering van het v. de Engelschman Thomas -> Percy, die in 1760 begon met de uitgave van Reliques of ancient Poetry. Na hem volgden in Duitschland J. G. ■> Herder, met Stimmen der Völker (1778) en in 1806-’OB Clemens > Brentano en Achim von Arnim, met Des Knaben Wunderhorn. De pionier voor N. en Z. Nederland was (sinds 1822) > Hoffmann von Fallersleben; vanaf 1833 volgden zijn uitgaven (onder titel Horae Belgicae) van oude handschriften en drukken elkaar op (o.m. liet hij in 1855 het merkwaardige Antwerpsch Liederboek van 1644 verschijnen). J. C. W. Lejeune was de eerste N. Nederlander, die (in 1828) zich voor het Ned. v. interesseerde en eenige liederen in druk gaf. Jan Fr. > Willems (met Oude Vlaemsche Liederen, 1848) en dr. F. A. Snellaert zetten in Vlaanderen de actie in; in Fransch-Vlaanderen volgde Ed. De > Coussemaker (met Chants populaires des Flamands de France, 1866). Wij kunnen hier slechts de baanbrekers noemen; een uitgebreide bibliographie van oude liedboeken, studies en heruitgaven kan men vinden in dr. D. F. ■> Scheurleer’s lijst van Tsed. Liedboeken (1912; le suppl. 1923). Toch dienen extra vermeld te worden Het Lied in de Middeleeuwen van dr. G. ■>- Kalff (1883) en het omvangrijke driedeelige werk van Florimond van -> Duyse: Het Nederland – sche Lied (1903-’08), een samenvattende en vergelijkende studie over tekst en muziek van 714 liederen. Een uitgebreide bibliographie over het v. in andere landen kan men vinden aan het slot van het artikel La Chanson populaire van Julien Tiersot, in de Ene. de la Musique (1930), alsmede in Hugo Riemann s Musiklexicon (1929). Een overzichtelijke verzameling bewerkte v. van allerlei nationaliteiten (uitgenomen de Nederlandsche) biedt „Das Lied der Yölker” van Heinrich Möller (3 dln. z. ].). Zie verder (ook over lied in den volkstoon) onder > Lied. 2° Het v., als embleem van de natie, te spelen en te zingen bij officieele plechtigheden en internationale begroetingen, is betrekkelijk jong. Tot ongeveer de helft der 18e eeuw kende men in dezen zin slechts de eigen trompetsignalen van de legerkorpsen. Uit een dergelijk signaal schijnt de melodie van het Wilhelmus (1668) te zijn ontstaan. Dit lied, hetwelk in de laatste jaren door de vox populi de beteekenis van een nationaal Nederlandsch v. gekregen heeft, had aanvankelijk dezen rang niet. Dit gebeurde pas na den vi ede van Aken (1748), maar dan zoodanig vervormd (Pmsenmarsch), dat de tekst er nauwelijks meer bij paste. Een prijsvraag in 1815 bezorgde Nederland zijn nationaal v.: het Wien Neerlandsch Bloed (Tollens-Wilms); het herstelde oude Wilhelmus verdringt echter dit officieele v. De meeste landen kregen hun v. m tijden van heftige volksbewegingen, oorlog en omwenteling; Engeland: God save the King (1743), Amerika; Yankee Doodle (ca. 1756) en Hail Columbia (oorspr-Presidents March; 1798), Frankrijk : Marseillaise (1792) België: La Brabamjonne (1830) en de Vlaamsche Leeuw (1845), Oostenrijk: Gott erhalte Franz den Kaiser (1797). De melodie van dit laatste lied (van Haydn) heeft ook in Duitschland officieel burgerrecht verkregen, op tekst van Hofmann von Fallersleben: Deutschland über alles. In de totalitaire staten leeft thans de tendenz om naast de nationale hymne ook het politieke v. te laten hooren (in Italië: Giovinezza; in Duitschland: Horst Wessellied). Lit.: Emil Bohn, Die Nationalhymnen der Europaischen Yölker (1908), de Klerk. Volksmissie (VI.: zending) in engeren zin is een meerdaagsche, systematische reeks van preeken, godvruchtige oefeningen en plechtigheden om het Kath. volk krachtig tot inkeer, geloofsverdieping, levensverbetering te brengen. Na vroeger eeuwen (Brugman, H. Vincentius Ferrer, H. Joannes Capistranö) werden zij, vooral sinds de 16e eeuw, meer systematisch gegeven door de Jezuïeten en Pretres de la Mission (1617-’5O meer dan 1 000 missies). Van de Orden, die in den loop der jaren zich aan dit werk wijdden, noemen wij slechts de Redemptoristen en Passionisten, hoofdzakelijk daarvoor ingesteld. Tot aan de Fr. omwenteling en de daarop gevolgde oorlogen, die de v. een tijdlang onmogelijk maakten, noemen wij onder de heiligen als missie-predikers. Vincentius (1626-’32, 142 missies), Francisous Rep S.J., Joannes Eudes, Paulus van het Kruis, Leonardus a Portu Mauritio, Alfonsus M. de Liguori. Pms VI (1794) veroordeelde de 65e der Janseniseerende stellingen van de synode van Pistoia, dat de v. een voorbijgaande drukte zou zijn zonder nagenoeg eenige waarde voor ware bekeering (Denzinger 16 nr. 1566). Ofschoon Napoleon I zelfs tijdens zijn oorlogen op staatskosten v. deed geven, o.a. in de bisdommen Troyes en Poitiers, leefden zij eerst nalBl6 op. In Frankrijk vormden zich allerwegen Missionaires Diocésains. In Zwitserland bloeiden de v. tot aan den Sonderbundskrieg. In Duitschland nam zij, eerst bemoeilijkt, een groote vlucht (1848), door de Meiwetten (1875) weer gebroken. In Italië ontstond (1815) de Missie-Congregatie van het Kostbaar Bloed. In België herleven, vooral na 1830, de v„ gegeven door wereldpriesters (missions diocésaines, séculières) en o.a. door Jezuïeten (v. d. Kerckhove) en (1833) Redemptoristen. In het tegenwoordige Nederland waren vóór 1795 de v. slechts mogelijk in enkele, van de Staten-Generaal onafhankelijke enclaves (Duhr, Gesch. der Jesuiten m denLandernDeutscherZunge, 1111910,665 en IV 1912. 198,204).Na de Fr. Revolutie gaven de Redemptoristen (1833) de eerste v. te Wittem (toen nog onder België), in 1834-’36 door andere gevolgd. Na de erkenning van Wittem door Willem II (1841) begon dit klooster m de Zuidelijke vicariaten den missiearbeid, gedeeld door de Jezuïeten (1842) en eenige wereldgeestelijken (N. Brabant en Twente). De eerste v., waarbij pater > Bemard uitmuntte, hebben een ontzaglijken geestelijken omkeer bewerkt. Terwille van predikanten uit N. Brabant (1847) gaf de regeermg (6 Febr. 1848) den Redemptoristen te kennen, zich voorloopig tot het Zuiden te beperken, welke voorzichtigheidsmaatregel dra practisch verviel. Door het Prov. Concilie van ; Utrecht (1866) en door het Kerkelijk Wetboek (can. 1349) aanbevolen, blijven de v. (de Ned. Redemptoristen gaven 1930-’34: 446 v. en 153 vernieuwingen, ook de Franciscanen en Capucijnen geven in Nederland • velev.) zegenrijkwerken. Vermelding verdient het Kath. s Missieboek, dat, sinds 1836 in tienduizenden exem■ plaren verspreid, de vruchten der v. bestendigt, hen i nieuwere vorm van v. zijn de zgn. wijk-, volks-, oi i juister parochieretraiten, in 1915 door de> b risten ingevoerd (zie: Volksmissionaris, Llll, blz. loj. : Zie ook > Volksretraite. t) Lit.: (behalve de levens der groote missionarissen): Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W .... H. Allonsus Liguori, Lettre a un nouvel évêque sur la grande utilité.... des M. (in: Oeuyres Compl., dl. XIV); Bnss, Die Volksm. ein Bedürfnis u. Zeit (1851); Theol. Prakt. Quartalschr. (1891, blz. 81; 1892, blz. 56, 317, 322); Kirchenlexicon (Preiburg 21893, VIII); Kath. Nederland 1813-1913 (1,157); De Volksmissionaris (VIII, 417 en XLIV); Mosmans, Het Redempt.-klooster Wittem (1936, 251-320). Mosmans. Volksmuziek. De v. is niet te verwarren raetzgn. populaire muziek, met Schlager en straatdeun, maar verdient slechts haar naam, wanneer zij in klankkleur, in melodie en rhj'thme eigenschappen van het eigen ras vertoont, die er bij overlevering in bewaard bleven of die er opzettelijk door de componisten aan gegeven worden. V. is nauw verwant aan > Volkslied en is meestal van oorsprong volksdans. Als uitingen van zuivere v. kunnen o.m. gelden: de gamelan op Java, het beiaardspel in Z. en N. Ned., de huismuziek op oude instrumenten (bijv. blokfluiten) in Duitschland en ook in Ned. Bronnen van oud-Ned. v. zijn 0.a.: Het Derde Musyck Boexken van Tylman Susato (Antwerpen 1561), Het Luitboek van Thysius (uitgegeven en toegelicht door dr. J. P. N. Land, 1889), Oude en Nieuwe Hollantse Boeren Lietjes en Contredansen (Amsterdam Est. Roger, omstr. 1700), Hollantse Schouwburgh en plugge dansen (Amsterdam Roger-Le Cène, z. j.), De Nieuwe Hollantsche Schouwburg (Amsterdam, Joh. Smit, z. j., circa 1770). de Klerk. Volksnaam, naam van een volk. Vaak zijn de namen voor heele volkeren of landen van namen van een enkelen stam afgeleid, bijv. Brittannië van de Britten, Allemagne van de Alamannen, Frankrijk van de Franken. L i t.: M. Schönfeld, WSrterbuch der altgerm. Personen- und Völkernaraen (1911). Volksprent. Een thans in de zgn. rijmprent herlevende vorm van prentkunst, die in vroeger eeuwen nu eens in enkel zwarte, dan weer in gekleurde omtrek – drukken veel fraais heeft geschapen. De v. is gewoonlijk een los blad papier, aan één zijde bedrukt. Omstreeks 1500, toen de houtsnede algemeen werd, dienden v. vooral tot het verspreiden van heiligen-figuren. Als kunstwerk heeft zij de taak een gegeven zoo kernachtig en algemeen-verstaanbaar mogelijk te beelden. De latere „centsprenten” zijn er afstammelingen van. Poortenaar. Volksraad, vertegenwoordigend lichaam in > Nederlandsch-Indië (zie ald., kol. 417). Volksrechten, de voor de leden van een bepaald volk (stam, volksstam) en voor deze alléén geldende rechtsvoorschriften (> Personaliteitsbeginsel). De v. der Germaansohe stammen (ten tijde der volksverhuizing) worden aangeduid als leges barbar orum. Men onderscheidt ze aldus van de leges romanae, welke laatste golden voor de Romeinen (> Lex romana Wisigothorum,) terwijl de veelal in slecht Latijn geschreven leges barbarorum alleen van kracht waren voor de leden van den stam. Men spreekt van v. niet enkel terwille van de personeele werking dezer rechtsvoorschriften, maar ook omdat er de in het volk levende en de zich in oude gewoonten van de stamgenooten uitende rechtsovertuigingen in vervat zijn. Toch bevatten de v. niet uitsluitend gewoonterecht, men vindt er ook overheidsrecht (door de overheid uitgevaardigde wetsbepalingen) in, al grijpt dit laatste weer vaak terug op bestaande gewoonten. De verschillende v. geven een interessant beeld van het rechts- en beschavingsleven in vroeger tijden. Bij vergelijking onderling blijkt, hoe deze v. langzamerhand den invloed ondergaan o.a. van het Christendom en van het Rom. recht. Als belangrijk voor de Ned. gewesten mag onder de v. allereerst vermeld worden de lex Sa 1 i ca. In den bewaarden tekst zijn er gedeelten, die teruggaan tot vóór de bekeering van Clovis (496 n. Chr.). Later is de lex Salica op verschillende tijdstippen aangevuld met bepalingen, waaruit beïnvloeding door het Christendom spreekt. Strafrecht neemt een zeer belangrijke plaats in (straffen, zoengelden). Burgerrechtelijke bepalingen (bijv. anevang) zijn geringer in aantal. Voorts bevat de lex veel procesrecht. Merkwaardig zijn de Malbergsche glossen, d.w.z. de hier en daar ingelasehte vreemde woorden, vermoedelijk bedoeld ter verduidelijking van don Latijnschen tekst (oude Frankische rechtstaal?). De lex Ribuaria, inhoudend het recht geldend voor de Ribuariërs (de zgn. Oever-Franken), is wat het oudste gedeelte betreft opgeteekend omstreeks de helft der 6e eeuw. Andere fragmenten der verzameling zijn deels omstreeks 600, deels in den tijd van Pepijn den Korten (ca. 750) te dateeren. Vergeleken bij de Salische wet is de lex Ribuaria zeker uit lateren tijd, hetgeen valt af te leiden uit het draaglijker Latijn, waarin ze geschreven is, en uit de omstandigheid, dat er meer burgerrechtelijke bepalingen in voorkomen. Bovendien is een gedeelte der Ribuarische wet een bewerking der Salische. Betwist is nog steeds de vraag, waar de lex ad Amorem (ook wel: lex Francorum Chamavorum) gegolden heeft (in den Achterhoek, langs de Zuiderzee, in de streken langs de Eem of in Delfland, en Schieland). Vermoed wordt, dat de opteekening plaats had op last van den rijksdag te Aken (802). Rechtshistorisch van groote beteekenis is de lex Frisionum (» Friesland, VI; Friesch recht). De lex Saxonum bevat het oude Saksische recht. Het eerste en oudste gedeelte ontstond tegen het eind der 8e eeuw. De verdere bepalingen zijn wederom van jongeren datum (bepalingen met Christel, inslag). Tenslotte moge hier vermeld worden de na 802 (rijksdag te Aken) opgeteekende en met de lex Ribuaria en lex Saxonum verwante lex Thuringorum. Hier valt de regeling van het wettelijk erfrecht op door de uitvoerigheid, waarmede dit geschiedde (hetzelfde verschijnsel in de lex Ribuaria). Er zijn verder nog verschillende v., die als interessant vergelijkingsmateriaal met de voorafgaande v. genoemd mogen worden. Allereerst de lex W i s igothorum, het in 475 opgeteekende West-Gotische volksrecht, dat wellicht tot leidraad diende bij latere opteekeningen van v. Er zijn nog latere bewerkingen van West-Gotisch recht. Vandaar dat men wel spreekt van „leges Visigothorum”. Er zijn verder nog de lex Burgundionum (lex Gundobada, tot stand gekomen omstreeks 500, bevattend in den vorm van koningswetten het oude Bourgondische gewoonterecht), de lex Alamannorum (verzameling van Alamannisch volksrecht, samengesteld in het begin der 8e eeuw) en de lex Baiuwarior u ra (verzameling van Beiersch volksrecht, eveneens samengesteld in het begin der 8e eeuw). Lit.: H. Brtmner, Deutsche Rechtsgesch. (21, 417 vlg.); E. J. J. van der Heyden, Aanteekeningen (21,32 vlg.; met vermelding der belangrijkste lit. en der uitg. van bronnen); J. van Ginneken en E. J. J. van der Heyden, Nijmeegsche Studieteksten (nr. 2). Van belang is Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . de serie „Germanenrechte,” teksten en vertalingen, verschijnend in „Schriften d. Akad. f. dentsch. Recht” : (Gruppe V; Reohtsgeschichte; 1934 vlg.). Hermesdorf. Volksrechtspraak, in de rechtsgeschiedenis; de berechting van geschillen, waarbij de beslissing niet aan een reohter-ambtenaar is opgedragen, maar aan het geheele in het > ding , vergaderde volk. Deze gedachte leeft voort in de door _ en uit het volk aangewezen vonniswijzers (->■ rachineburgii). Hermesdorj. ' In de volkskunde vindt men den term v. terug in dien zin, dat het volk eigenmachtig als rechter optreedt ter bestraffing van gevallen waarvoor geen wettelijke straffen waren vastgesteld; door uitbanning uit de gemeenschap of bespottelijk maken van kwaaddoeners wilde men een afschrikwekkend voorbeeld stellen, zooals blijkt uit volksgebruiken als -s- ketelmuziek (in Ned. Limburg den ezel drijven, in N. Brabant tafelen) bij het verbreken van een verloving of van den huiselijken vrede. Bij den ■> luilak en den ■> dorhoed der Pinkstergebruiken verordende het volk straffen tegen het te lang slapen en den onwil van vrijsters om een verkeering aan te knoopen. Vooral bij verkeeringen met iemand buiten de dorpsgemeenschap uitte zich de enge gemeenschapsverbondenheid soms in grove baldadigheden. Vergelijk ook > Lynchen. Knippenberg. Volksretraite is een bijzondere vorm van geestelijke afzondering of juister van geestelijken inkeer, waarin de geloovigen niet naar retraitehuizen worden geroepen om er eenige dagen geestelijke oefeningen te maken, maar blijvend in de plaats hunner inwoning in kleine groepjes, wijk na wijk worden samengebracht in een in die wijk gelegen huis om er enkele uren van den dag te bidden, naar geestelijke toespraken te luisteren en aldus hun geestelijk leven te herzien en te verinnigen. Het is een werk, dat veel tijd en moeite vraagt, maar zoo rijke vruchten blijkt op te leveren, dat deze ruimschoots beloond worden en deze vorm van retraite steeds meer ingang vindt. Brandsma. Statistiek einde schooljaar 1935/6. Openbare Gesubs. bijzondere Totaal Volksscholen Inh. rechtsgem. 14.327 Stadsgem. 166 2.480 16.962 Leerkrachtenm. „ vr. 26.247 1.386 413 30 3.932 188 30.692 1.604 Leerlingen Inheemsche m. „ vr. Vr. Oosterl. m. „ vr. 1.010.871 358.435 6.781 3.608 18.955 6.647 349 162 122.610 66.818 1.182 922 1.162.436 430.800 7.312 4.692 Totaal leerl. .. 1.378.695 26.013 190.632 1.696.140 Olthof. Volksschool, ander woord voor > eenheidsschool. De v. of desa-school in Ned. – Indië. Het lager onderwijs in Ned.-Indië op Inheemschen grondslag werd in 1907 gesplitst in het onderwijs op de 2eklasse- of > standaardscholen en dat op de v. De regeering, die zelf het volksonderwijs niet ter hand nam, tracht de bevolking door zachten drang ertoe te krijgen, zelf in de behoefte aan dit onderwijs te voorzien door de oprichting van v., waarbij zoonoodig subsidie wordt verleend. De feitelijke toestand is nu zoo, dat de regeering de salarissen van het personeel betaalt, eventueel ook de leermiddelen, terwijl de Inheemsche gemeente, resp. missie of zending, voor de noodige gebouwen zorgt. Vooral missie en zending hebben, naast de Inheemsche gemeenten, de oprichting van v. ter hand genomen. Werden aanvankelijk de v. onder toezicht van het Binnenlandsoh Bestuur geplaatst, later kwamen ze onder de Inspectie van het Inlandsoh Onderwijs. Het zeer eenvoudige programma omvat lezen en schrijven van de landstaal, of, waar deze zich daartoe niet leent, van het Maleisch, met eigen en Latijnsch karakter, rekenen met geheele getallen tot 1000 en met 10-deelige breuken tot 2 decimalen. De v. telt 3 jaarklassen, en sluit aan op de -> vervolgschool. Het personeel wordt opgeleid aan 2-jarige Normaalcursussen, aansluitend op de 2e klasse-school. Volkssouvereiniteit. Hieronder verstaat men een staatsrechtelijk leerstuk, dat den wil van het gezamenlijk volk als bron van het staatsgezag aanvaardt. Absolute of onmiddcllijke v., waarbij het volk als oorspronkelijke, van geen hoogere macht afhankelijke schepper van den staat en het staatsgezag wordt beschouwd, zooals dit o.a. door > Hobbes, > Rousseau en vele aanhangers van het staatsabsolutisme (■j- Absolutisme) is voorgesteld, kan van Christelijk standpunt uit niet worden aanvaard. "~Rel a'tieve of middellijke v., waarbij het volk beschouwd wordt als do eerste en blijvende drager van het tot wezen, oorsprong en doel der staatsgemeenschap behoorend gezag, is met de leer der scholastieke philosophie en der pauselijke encyclieken in overeenstemming. Aangezien wezen, oorsprong en doel der staatsgemeenschap tot de noodzakelijkheden der bestemming van het menschelijk leven op aarde behooren, vloeit er uit voort, dat het gezag van God afkomstig is. Door de opdracht der uitoefening van het gezag aan bepaalde gezagsdragers wordt het volk niet van zijn souvereiniteit beroofd, daar eenerzijds het algemeen welzijn steeds het richtsnoer van de gezagsuitoefening moet zijn en anderzijds het volk vrij en bewust de leiding van het gezag moet aanvaarden en in geval van overtreding der natuurwet niet tot gehoorzaamheid verplicht is. Vgl. > Verdragstheorie. Bomt. L i t.: Gierke, Johannes Althusius u. die Entwicklung der naturrechtl. Staatstheorie (a 1913); Tischleder, UrsprunL u. Trager der Staatsgewalt nach der Eenre des hl. Thomas u. seiner Schule (1923); Kief 1, Die Staatsphilosophie der kath Kirche (1928); Staatslexikon. Volksstemming, > Referendum. Volkstaal, 1° taalgroep, gevormd door de lagere maatschappelijke klasse, door liet lagere volt, in tegenstelling met cultuurtaal. V. is voor den algemeen-taalkundige interessanter en dankbaarder terrein dan de cultuurtaal. V. heeft meer gevoel en phantasie, meer zin voor concreetheid, is individualiseerend en beeldend, vaak omslachtig, gehecht aan spreuken en spreekwoorden, minder logisch. Uit de Oudheid is van v. weinig bewaard, bijv. slechts weinig vulgair-Grieksch en vulgair-Latijn. Soms wordt met v. bedoeld: streektaal, tongval, dialect, maar dit wekt verwarring, want ook in het dialect zijn v. en cultuurtaal te onderscheiden. Vgl. > Volgare. I L i t.: A. Bach, Deutsche Mundartforachun| (1934, Il40vlg.). Weijnen. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder Vf ... . 2° De door de diverse volkeren gesproken talen, dus bijv. Nederlandsch, Bngelsch, Italiaansch. Voor gebruik in de K at h. liturgie, zie > Kerktaal. Volkstelling. Ingevolge de Wet van 22 April 1879, Stbl. 68, wordt in Nederland iedere 10 jaren een volkstelling gehouden. De laatste volkstelling vond in 1930 plaats. De onderwerpen, waarover vragen gesteld worden, worden telkens vastgesteld bij K. B. In België wordt om de tien jaar overgegaan tot een algemeene v.; de laatste vond plaats op 31 Dec. 1930. Deze algemeene v. gaat over alle inwoners van het land; de publicatie van deze uitslagen wordt verzekerd door den Centralen Dienst voor Statistiek, afhangende van het ministerie van Binnenlandsche Zaken. Samen met de algemeene v. heeft sinds 1910 een algemeene nijverheidstelling plaats. Kuypers. In Ned.-Indië. Gezien de samenstelling van de Inheemsche maatschappij en o.a. het groote analphabetisme was een volkstelling, die aan de daarvoor in Westersche landen gestelde eischen voldeed, tot voor kort niet mogelijk en zelfs bij de in 1930 plaats gehad hebbende v. moest nog met minder strenge eischen genoegen genomen worden in sommige deelen van de Buitengewesten. De organisatie van deze laatste v. berustte bij het tijdelijk Kantoor voor de V., dat eveneens de uitkomsten bewerkte, tot het met ingang van 11 Jan. 1935 werd opgeheven, waarna de werkzaamheden werden voortgezet en beëindigd door het Kantoor voor de Statistiek. De uitkomsten werden gepubliceerd in acht deelen, resp. West-Java (1933), Midden-Java en de Vorstenlanden (1934), Oost-Java (1934), Sumatra (1935), de Overige Buitengewesten (1936), de Europeanen in Ned.-Indië (1933), Chineezen en andere Vreemde Oosterlingen (1935) en Samenvatting (1936). Bovendien verscheen in 1931 een alphabetisch register van de administratieve en adatreohtelijke indeeling van Java en Madoera. Olthof. Volkstribuun, Rom. overheidspersoon, > Tribunus (plebis). Volkstuin, syn. van > arbeiderstuin. Volksuniversiteit en volkshoogcschool, instellingen, die er naar streven breedere lagen van het volk in het culturcele leven te betrekken. De V. beoogt hoofdzakelijk ontwikkeling en tracht deze te verschaffen door avondcursussen, waarbij cursussen in vreemde talen en die over kunst (vaak met deskundige rondleiding door musea) op den voorgrond staan. Eenigszins hiermede verwant zijn de vereenigingen Geloof en Wetenschap, Katholieke Kring, Katholiek leven e.d., waarvan sommige tevens een boekerij in stand houden. Het gevaar, dat een dergelijke organisatie loopt, is oppervlakkige kennis of veelweterij te bevorderen. De volkshoogeschool tracht deze gevaren te vermijden. Ze beoogt de in de gemeenschap sluimerende scheppingskracht te doen ontwaken en tracht het contact tusschen de door de specialisatie bedreigde intellectueelen en het „volk” te herstellen door het stichten van centra buiten op het land, waar leiders en volk door uitwisseling van gedachten en strevingen tot een vruchtbare cultureele samenwerking kunnen komen. Geschiedenis. In de Angelsaksische landen streefde men in de 19e eeuw naar vulgarisatie van de resultaten der positieve wetenschappen, vooral der natuurwetenschappen, door het stichten van boeke- rijen (reading-rooms). Men meende op deze wijze degelijke lezers te kunnen kweeken en deze aldus van vooroordeelen te bevrijden en meteen zedelijk te verheffen. Meer contact met de werkelijkheid had de Universityextension, die naar contact streefde tusschen het opkomend proletariaat en de academisch gevormden. De in Skandinavië om > Grundtvig gegroepeerde beweging vertoont hiermede veel overeenkomst, maar onderscheidt zich door het streven om via de volkshoogeschool het heele onderwijs gezond te maken en het een waarlijk nationaal karakter te geven. Organisaties en instellingen. In Ned. zijn de Volksuniversiteiten aangesloten bij den Bond van Nederlandsche Volksuniversiteiten. De soortgelijke vereenigingen op Kath. grondslag zijn vereenigd in het „Alg. Secr. van Ver. Geloof en Wetenschap, R. K. Volksuniversiteiten en gelijksoortige lichamen”, met als orgaan: De Schakel. Van de Volkshoogescholen noemen wij die in Bakkeveen (gem. Opsterland) en het Gemeenschapsoord [op Kath. grondslag; thans (1938) nog zonder vasten zetel]. Voor België, zie > Hoogeschooluitbreiding. Volksvcrein ïür das katholische Deutschland. Opgericht 1890 op aansporing van Windthorst ter sociale scholing en inschakeling van de groote volksmassa en ter bestrijding van sociale dwalingen en omwentelingen; opgeheven in 1933 onder het Hitlerbewind. Een nevenorganisatie is de „Katholische Deutsche Frauenbund” (1903). De V. had den bestuurszetel te Mainz, een centraal bureau te München-Gladbach, in alle voorname plaatsen nederzettingen, en in 1932 totaal 380 000 leden; hield jaarlijks 2 500 vergaderingen. Tijdschriften: Der Volksverein; Soziale Korrespondenz; Apologetische Korrespondenz; Prasides-Korrespondenz; en tallooze sociaal-politieke geschriften, die in 1907 het getal 96 millioen overschreden. Sedert 1892 werden door heel Duitschland sociale cursussen gegeven, zoowel voor ontwikkelden als voor de breede volksmassa. Beijersbergen van Henegouwen. Volksvergadering in de Oudheid, •> Comitia; > Ekklèsia. Voor de v. in -> Z w i t s e r-lan d, zie aldaar. Volksverhuizing, Groote, de verplaatsing van de Germaansche stammen en hun vestiging met of zonder keizerlijke toestemming binnen de grenzen van het Romeinsche Rijk. Het Oost-Romeinsche Rijk wist aan de invasie der barbaren weerstand te bieden. De beweging kwam reeds op in de laatste helft van de 2e eeuw, toen vele stammen West- en Zuidwaarts naar de Romeinsche grenzen drongen, om zich gaandeweg met toestemming van den keizer in de door hen verwoeste en ontvolkte streken te vestigen en vaak als huurtroepen de Romeinsche legers te versterken. Maar het eigenlijke begin veroorzaakten de Hunnen, toen zij uit Azië kwamen aannikken en den Gerraaanschen stam der Goten aanvielen (375). Zij onderwierpen de Oost-Goten, dreven de West-Goten over den Donau, die na veel wederwaardigheden een rijk in Zuid-Gallië en Spanje stichtten. De Oost-Goten vormden een rijk in Italië, de Sueven in West-Spanje en Portugal, de Vandalen in Afrika, de Bourgondiërs aan de Rhöne, de Longobarden later in Italië. De val van het West-Romeinsche Rijk (476) bracht hun de onafhankelijkheid, zoodat zij van rijksdeelen autonome staten werden. Oorzaken van de verplaatsing waren de druk van andere volken, de zucht naar avontuur en strijd, maar vooral de aantrekkingskracht van vruchtbare en rijke gebieden. Het Christendom stond voor een moeilijke Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W taak: het zag zich geplaatst tegenover een vijandig en godsdienst, het Arianisme of het heidendom, en een vreemde cultuur. Maar de Kerk, die de Klassieke beschaving bij den val van het West-Romeinsche Rijk had bewaard, schonk deze met het geloof aan de Germaansche volken en bouwde uit deze samensmelting van Klassieke en Germaansche elementen de middeleeuwsche cultuur op. Het meeste succes had zij daarmee bij de Franken, die, vrij van Arianisme, onmiddellijk het ware Christendom aanvaardden en met de Angelsaksen alle andere Germaansche staten overleefden. Lit.: v. Wietersheim en Daim, Gesch. der V. (2 dln. 21880-’81); Schmidt, Gesch. der deutschen Stamme bis zum Ausgang der V. (I21934, II 1918); id., Die germ. Reiohe der V. (21918); Schniirer, Die Anfiinge der abendl. Völkergemeinscbaft (1932); Lot, Les invasions germaniques (1935). Wachters. Volksvcrmogen, de som van de vermogens van de in een staat wonende natuurlijke personen en van de andere binnen zijn grenzen gevestigde economische eenheden. Het v. op een bepaald tijdstip kan slechts zeer globaal worden benaderd. Lit.: > Volksinkomen. M.Smeets. Volksvertegenwoordigers, Kamer der, in België een van de Kamers, die de natie vertegenwoordigen en bekleed zijn met de wetgevende macht. De volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen van volle 21 jaar, die sedert minstens zes maanden woonachtig zijn in dezelfde gemeente en zich niet bevinden in een van de gevallen van uitsluiting. Het aantal volksvertegenwoordigers wordt door de Kieswet bepaald; het mag de verhouding van één afgevaardigde voor elke 40 000 inw. niet overschrijden. Om tot volksvertegenwoordiger verkiesbaar te zijn moet men: a) Belg zijn door geboorte of de groote naturalisatie bekomen hebben; b) het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten ;c) den vollen leeftijd van 25 jaren bereikt hebben; d) woonachtig zijn in België. De volksvertegenwoordigers genieten een jaarlijksohe vergoeding. Zij hebben daarenboven recht op het vrij verkeer op alle verkeerswegen, door den Staat in bedrijf genomen of in concessie gegeven. De verkiezing van de volksvertegenwoordigers geschiedt bij zuiver algemeen stemrecht. Evenwel wordt in beginsel geen stemrecht aan vrouwen verleend. Uitzondering nochtans voor weduwen en moeders van gesneuvelde militairen of tijdens den Wereldoorlog gefusilleerde burgers, alsook voor vrouwen, tijdens de vijandelijke bezetting voor vaderlandslievende daden tot gevangenisstraf veroordeeld. Rondou. Tochten der Hunnen en Vandalen; Vandalenrijk. Volksvertegenwoordiging. A) Begrip. De v. is een staatkundig orgaan, dat geacht wordt de burgers van den staat te vertegenwoordigen ter zake van medewerking aan de regeering van dien staat. De samenstelling, keuze, taak en het karakter eener volksvertegenwoordiging kunnen binnen de grenzen van dit algemeen begrip zeer uiteenloopen. Zoo hebben Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Tochten en rijken der Oost- en West-Goten, Rijk der Franken; tochten en rijk der Longobarden. de volksvertegenwoordigingen (parlementen) in Nederland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland een beslissenden invloed op de regeering van die landen, zoowel t.a.v. de wetgevende als de uitvoerende functie (> Trias politica), terwijl in de Vereenigde Staten van Amerika bijv. het overwicht veeleer ligt bij den president, die ten aanzien van de uitvoerende macht aan de volksvertegenwoordiging (Congres) geen verantwoording schuldig is, en ten aanzien van de wetgevende taak van het Congres een recht van veto heeft. Daar staat tegenover, dat de president door het volk zelf gekozen wordt. In navolging van het Engelsche parlement zijn vele volksvertegenwoordigingen samengesteld uit twee Kamers (bijv. België, Frankrijk, Hongarije, Nederland, Ver. St., Zwitserland). Het verschil in functie en samenstelling der beide Kamers bestaat in het algemeen hierin, dat een der Kamers meestal een meer conservatief karakter draagt. Zie ook > Parlement; Parlementair stelsel; Parlementarisme. B) De Ked. en Belg', v., bestaande in Ned. uit » Eerste en > Tweede Kamer, in België uit > Senaat en Kamerder» Volksvertegenwoordigers, heeft een dubbele functie: a) wetgeving (> Wet; Amendement; Initiatief), b) toezicht op het beleid der regeering. Deze laatste functie oefenen zij uit o.a. door middel van het zgn. begrootingsrecht, krachtens hetwelk zij door afstemming of amendeering van de begroeting het regeeringsbeleid in een bepaalde richting kunnen dwingen en verder door middel van > interpellatie, > enquête en > vragenrecht. Voor de samenstelling, keuze en werkwijze der Kamers, zie > Eerste en -> Tweede Kamer; > Reglement (van orde); > Kiesrecht; > Senaat; Kamer der > Volksvertegenwoordigers. Struyclcen. Volkszang, kerkelijke. Onder kerkelijken v. verstaat men het daadwerkelijk deelnemen van de geloovigen aan de kerkelijke plechtigheden door te zingen datgene wat voor hen bestemd is, nl. in afwisseling met den priester de antwoorden op de gebedszangen (begroetingen, gebedsopwekkingen, gebeden, enz.) en in afwisseling met het koor de vaste zangen van Mis en Officie. De kerkelijke v. steunt op het gemeenschapskarakter van den Christelijken godsdienst, dat ook ten grondslag ligt aan de Christelijke liturgie en aan de verschillende stijlen van het Gregoriaansch; vooral door de deelname van het volk gaat deze gemeenschapsidee leven. Pius XI bepaalde, dat „de Gregoriaansche zang, voor zoover hij voor het volk bestemd is, weer bij het volk moet worden ingevoerd, opdat de geloovigen een meer werkzaam aandeel nemen aan den goddelijken eeredienst” (Gonst. Ap. 20 Dec. 1928). Tot aan de 9e eeuw is de volksdeelname min of meer algemeen, dan begint ze te verslappen, en ze verdwijnt zoo goed als geheel in den loop der 12e eeuw. Pius X-heeft dezen vorm van volksdeelname in 1903 voor het eerst weer ingescherpt. Lit.: Bruning, De Kerkelijke Volkszang (1938); A. Gottrow, Singende Gemeurde (1935). Bruning. Volksziekten, groep van ziekten, waarbij mindere maatschappelijke welstand en lager zedelijk peil mede van invloed zijn op hun verbreiding. We kennen dit o.a. bij tuberculose, geslachtsziekten, alcoholisme, morphinisme, cocaïnisme en kanker. Genoemde ziekten vragen, om hun innig verband met het maatschappelijk en geestelijk welvaartspeil van een volk, een afzonderlijke bestrijding. Hiermede houdt zich de inspectie voor kinderhygiëne en t.b.c.-bestrijding bezig en niet, zooals te vermoeden zou zijn, de inspectie voor bestrijding van besmettelijke ziekten. Bij de v. is ook geen verplichte aangifte dienstig, zooals bij de besmettelijke ziekten. Dit alles maakt, dat men ze wel onder één groep pleegt samen te nemen. Botman. Volledige inductie, > Inductie (3°). Vollen is krimpen en vilten van wolstoffen. Dierlijke haren zijn de eenige van alle vezels, die kunnen gevold worden op grond van de sohubachtige structuur der haren, die verschuiving uitsluitend in één richting, nl. naar het worteleinde, mogelijk maakt. Druk of stoot in axiale richting van de draden op de volkom bij tegenwoordigheid van een vloeistof (meestal zeep) veroorzaakt verschuiving van de vezels, die gedeeltelijk uit het draadverband aan de oppervlakte dringen en daar onderling verslingen (d.i. > vilt vormen), zoodat de weefselstructuur min of meer onzichtbaar wordt. Bij ver doorgevoerd volprooes gaat het draadverband over in vilt, dat meestal grootere sterkte toont dan het oorspronkelijke weefsel. De stof wordt door vollen smaller, korter, daardoor dichter, dikker en zwaarder. V. van ongeweven vilten geschiedt eerst door wrijving van losse vezels tusschen platen en nadat voldoende hechtheid bereikt is, wordt het volproces geëindigd op de hamervolkom (zie •> Volkom). Frohn. Vollenhove, l°Ambt, gem. inhetN. van deprov. Overijsel (XIX 336 A/B 1-2), gelegen rondom de stad Vollenhove, Tot V. behooren Baarlo, St. Jansklooster, Kadoelen, Barsbeek, Voorst, Wendel en Heetveld. Opp. 6 337 ha; ca. 2 500 inw. (meest Prot.), hoogveen met plassen (Beulaker Wijde, deel van het Giethoomsche meer), naar het W. steekt de Diluviale Voorst 5 ra boven het IJselmeerpeil uit. Veeteelt, biezenverzamelen en visscherij. V. is oorspr. een schoutambt, voortgekomen uit de Frankische gouw Agridiogen of > Umbalaha. In het begin was het misschien een onderafdeeling van Drente; in de 13e eeuw was het echter reeds hiervan gescheiden. Omstreeks dienzelfden tijd werd het schoutambt onder het bestuur geplaatst van een drost, die hier als vertegenwoordiger van den landsheer, den bisschop van Utrecht, optrad. Bij de vergaderingen van den Landdag van Overijsel vormde het drostambt V. een der drie kwartieren. Boeren. 2° S t a d, gemeente in het Noorden van de provincie Overijsel (XIX 336 A 2). Opp. 24,78 ha; zand en grindgrond. Ca. 1600 inw. (75 % Prot., 20 % Kath.). Landbouw en veeteelt. V. ligt aan het Uselmeer en is per tram verbonden met Zwolle. Het heeft mooie kerken (Ned. Herv. Groote en Kleine kerk, Kath. St. Nicolaaskerk, alle 15e eeuw), een oud raadhuis (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 368 in dl. XIX), klokketoren, ruïne van het kasteel Toutenburg. Wierdsmu. Vollenhove, Johannes, Ned. letterkundige. * 11 Juni 1631 te Vollenhove (waar zijn vader burgemeester was), f 14 Maart 1708 te Den Haag. Studeerde godgeleerdheid, werd 1654 predikant te Vledder in Drente, 1655 te Zwolle, 1665 te Den Haag. De universiteit van Oxford verleende hem in 1674 het eeredootoraat in de theologie. Befaamde leerredenaar, is V. vooral een godsdienstig dichter, wiens werk een naklank van Vondel’s geluid brengt. Vondel prees hem zeer. In het godsdienstige was V. een voorstander van vrijzinnige vredelievendheid; hoewel Contra-Remonstrant rekende hij den Remonstrantischen Gerard Brandt tot zijn boezemvrienden. Als letterkundige streed hij voor het zuivere gebruik der Ned. taal. W erken; Over den gruuzamen brand van Londen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W (1660); Klagte over den kerktwist (1678); Aan de Nederlandsche schrijvers (1678); Poêzij (1686), waarin zijn meesterwerk; Kruistriomf. In 1750 verscheen onder den titel Gezangen een bundel, die al ’s dichters werk bevat. Lit.: Joan de Haas, Leven van Gerardt Brandt (1740); A. Lesturgeon, Bloemlezing uit V. met levensschets (1865); J. F. M. Sterck, Vondelbrieven (1935). Asselbergs. Vollcnhoven, l°Cornelis van, vooraanstaand Ned. jurist. * 8 Mei 1874 te Dordrecht, f 29 April 1933 te Leiden. In 1898 te Leiden gepromoveerd in de rechten, was eerst particulier secretaris van J. Th. Cremer, den lateren minister van Koloniën, trad weldra in’s Lands dienst. In 1901 benoemd tot hoogleeraar aan de Leidsche univ. in adatrecht van Ned.- Indië en het staats- en administratief recht van Ned.- Indië, Suriname en Curaijao, welk ambt hij tot zijn dood bekleedde. V. heeft in drie richtingen baanbrekend werk verricht; op het gebied van het internationaal recht, het Indisch staatsrecht en het adatrecht van Ned.-Indië. In De drie treden van het Volkenrecht beijvert V. zich, het recht van den vrede te verdedigen, berustend op een rechtsstelsel met krachtige internationale sanctie. In Le droit de paix levert V. een geschiedenis van het vredesrecht. In het Koloniaal Tijdschrift van 1928, ’29 en ’3O geeft hij een samenvatting van het Indisch staatsrecht. Het aantal geschriften op het gebied van adatrecht is zeer groot, terwijl onder V.’s leiding meerdere proefschriften over adatrecht verschenen, benevens „Pandecten van het adatrecht”, door groepen studenten (uitgegeven door het Koloniaal Instituut). Verdere werken: Het adatrecht van Ned.- Indië (1906-’31); Miskenningen van het adatrecht (1909); De centrale rechtsgemeenschap over zee (in: Koloniaal Tijdschr., 1928, ’29 en ’30); De Indonesiër en zijn grond (1925); De ontdekking van het adatrecht (1928); Herkomst en kracht v. h. Overzeesche staatsrecht (in: Koloniaal Tijdschrift, 1928, '29, ’30); Verspreide geschriften (3 dln.). ' 2° Samuel Constant Snellen van, Indisch entomoloog. * 18 Oct. 1816 te Rotterdam, f 22 Maart 1880 te Den Haag. L i t.: in: De Indische Gids 1(1880). Olthoj Vollersaarde, -> Fullersaarde. Vollerthun, G e or g, componist. * 29 Sept. 1876 te Fürstenau. Dirigent te Praag, Berlijn, Bannen, Mainz; sedert 1933 hoogleeraar aan de Berlijnsche Hoschschule. Werken: o.m. liederen, ballades, duetten, twee opera’s. Volle werk (grand choeur) noemt men het tutti op het > orgel. Volley (lawntennis), slag op een bal in de vlucht. Vollezele, gem. in de Belg. prov. Brabant, ten Z.W. van Brussel (VI 96 B 3): oppervlakte 972 ha; circa 1 700 inwoners (meest Katholiek); landbouw, stoeterijen. Vollqrafl, Carl Wilhelm, classicus. * 6 Juni 1876 te Haarlem. Van 1901-’O4 nam hij deel aan de opgravingen te Argos als lid der Fransche archaeol. school. In 1908 prof. te Groningen, 1916 te Utrecht. Vollmöllcr, Karl Gustav, Duitsoh dichter van neo-romantische tooneelstukken en verhalen met middeleeuwsche stof. * 7 Mei 1878 te Stuttgart. Voorn, werken: Parcival (1903); Catherina von Armagnac (1905); Der deutsohe Graf (1906); Das Mirakel (Beatriismotief, 1912). ilill dKtl l/ici j xuxui* Vol!name, de voornaam in zijn vollen vorm (bijv. Frederik, Koenraad) tegenover de Kurzname of vleinaam, den afgekorten naam, die doorgaans uit het eerste lid bestaat (bijv. Fred, Koen). Vollstule of voltrap, •> Normaaltrap. Volmaakt getal (w i s k.) heet een getal, dat gelijk is aan de som van zijn echte ■> deelers, bijv. 6 = I+2+3. Euclides heeft aangetoond: indien p =l+2+ 2!+ ...+ 2n een ondeelbaar getal is, dan is p x 2“ een volmaakt getal. De vijf kleinste v.m. zijn: 6, 28, 496, 8128, 33550336. v. d. Oor put. Volmaaktheid (Lat.: per-fectio = volledige afwerking). Men onderscheidt: b e t r e k k e 1 ij k e v., het bezit van alles, wat aan iets overeenkomstig zijn natuur toekomt (zoo is het geen onvolmaaktheid van den mensch, dat hij niet sneller loopt dan een hert en niet sterker is dan een leeuw); en absolutev., het bezit van alle goede eigenschappen in den hoogsten graad (de oneindige volmaaktheid Gods). Ook de goede eigenschappen zelf, die grond zijn der v., worden volmaaktheden genoemd. v. d. Berg. In het geestelijk leven is volmaaktheid een term, waaronder in het algemeen wordt verstaan het verkeer met God door een leven van deugd. Hoewel tot de v. van het geestelijk leven ook het > mystieke behoort, wordt dit in den regel niet dan indirect onder dit begrip begrepen, maar vooral beschouwd hetgeen de mensch zelf moet doen om aan de inzichten Gods te beantwoorden met als grondslag de versterving en als vrucht daarvan de beoefening en het bezit van de onderscheiden deugden, welke de mensch zich kan eigen maken. Ingekeerdheid is haar schild en haar voedsel. Het spreekt vanzelf, dat de v. in den regel slechts geleidelijk en niet zonder oefening verkregen wordt, al | kan God iemand in dien staat brengen en bevestigen en al zijn ook de natuurlijke aanleg en de natuurlijke deugd groote hulpmiddelen om de v. te verwerven en te bewaren. Hoewel elk mensch in zekeren zin overeenkomstig den staat, waarin de Voorzienigheid hem plaatst, naar de volmaaktheid van dien staat moet streven, roept God velen tot bepaalde graden van v. en geeft daarvoor zijn bijzondere genade. Zoo onderscheidt men trappen van v. en wordt dit begrip niet steeds in volstrekten zin genomen. Bepaalde wijzen van leven leiden gemakkelijker en zekerder tot de hoogere trappen, terwijl voor het bereiken daarvan God in het Evangelie de evangelische raden heeft gegeven, welker opvolging den grondslag vormt van kloosterleven, dat dan ook een staat vormt, waarin men de verplichting op zich neemt, naar de v. in hoogeren zin te streven. Ook zijn er staten in de Kerk, waarin de daartoe uitverkorenen een hoogen graad van v. moeten bezitten, zooals de bisschoppelijke en pauselijke waardigheid, welke daarom ook staten van v. worden genoemd. Nog kent de Kerk de gelofte, steeds het volmaaktste te doen, al schrijft zij voor, dat deze slechts in zeer bijzondere gevallen mag worden toegelaten. Zulk een gelofte legden o.a. de H. Teresia en de H. Andreas Avellinus af. Het voorbeeld van den Christen om tot de v. te geraken is God zelf. „Weest volmaakt, gelijk Uw hemelsche Vader volmaakt is.” Gelijkvormigheid met God overeenkomstig het beeld, dat God Zich van den mensch schiep, dien Hij schiep naar zijn beeld en gelijkenis, is het ideaal van den Christen. Het klassieke werk, dat in het streven naar de volmaaktheid leiding geeft, is, al zijn het aantal handleidingen niet te tellen: Alphonsus Rodriguez S.J., De Oefening der Christe- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W lijke Volmaaktheid, nieuwste bewerking voor Ned. door J. AlberdingkThijm S.J. (4 dln.41936). Brandsma. Volmacht, 1° (in het publiek recht) zie > Delegatie. 2° (In het privaatrecht), a) De bevoegdheid van den lasthebber, welke uit een overeenkomst van > lastgeving kan voortvloeien om op naam van den lastgever (dus als diens onmiddellijke vertegenwoordiger) rechtshandelingen te verrichten. O-*/ O b) Het schriftelijk bewijs van een v. als bedoeld onder a. c) De overeenkomst van lastgeving zelf. Volmeel, > Meelfabricatie. Volmer, Johannes Gerardus Charles, grondlegger van de bedrijfsleer en haar wetenschappelijke beoefening in Nederland. * 22 Nov. 1866 te Utrecht, f 6 Mei 1935 te Nice. Op 6 Jan. 1909 aanvaardde V. het ambt van hoogleeraar in de bedrijfsleer en het boekhouden aan de Technische Hoogeschool te Delft met een rede „lets over Zakenwijsheid”. Hij was ook buitengewoon hoogleeraar aan de Ned. Handelshoogeschool te Rotterdam en hoofdredacteur van het Maandblad voor het Boekhouden. Ter gelegenheid van de herdenking van zijn 26-jarig professoraat verscheen er een bundel opstellen van de hand van oudleerlingen uit Rotterdam en Delft, waarin V.’s verdiensten worden belicht. Voorn, werken: Het Taylorstelsel (1916); De administratie van het grootbedrijf (Praeadvies voor het efficiency-congres, 1923); De N. V. als beheersvorm der gemengde onderneming (in de feestgave behoorend bij het weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie 1926, in welk artikel V. tot de conclusie komt, dat de N.V. een bruikbare vorm tot uitoefening van de gemengde onderneming is); hetzelfde onderwerp als referaat voor het congres van de Ver. van Ambtenaren der Gem. financiën (1928); De winstrekening en de vermogensbalans (1914); Standaardkosteu als grondslag voor het beheer en de contróle van het bedrijf (Inleid. Accountantscongres, 1926); Waardebepaling van incourante aandeelen (in de N. V.; 1926/27). Tak. Volos of Volo, stad in Griekenland (X 11384 D3); ca. 48 000 inw. (1928), haven van Thessalië, tevens belangrijke industriestad: tapijten, wol, zijde, zeep, leer, meel en sigaretten. Zetel van Orthod. bisschop. Volrijm is herhaling van klank aan het einde van woorden vanaf den laatsten beklemtoonden klinker, en dat wel vooral aan het einde van versregels. Het kan zich over 1, 2 of 3 lettergrepen uitstrekken. Voorbeelden: een-gemeen, mee-zee, geven-leven, verdedigenbeleedigen. v. d. Eereniseml. Volrijpheid (van graan). De periode in het rijpen van den graankorrel, waarin de halm geheel geel en de knoopen bruin geworden zijn en waarin alleen nog voohtverdamping plaats heeft, noemt men de v. De korrel, die zich nu niet meer over den nagel laat breken, zit betrekkelijk los in de kafjes en zou, als men tot dit tijdstip wachtte met maaien, gemakkelijk uitvallen. Dewez. Volschip, benaming gebruikt voor een > fregat. Volsci, Italische stam in Latium, begrensd in liet N. door de Latini en de Hernici, in het O. door de Samnieten, in het Z. door de Aurunci. In de 4e eeuw v. Chr. aan de Romeinen onderworpen (329 inname van hun laatste steunpunt Privemum). Zie ook > Coriolanus. Zr. Agnes. Volsinii, een van de steden van den ouden Etrurisohen Twaalfstedenbond, geboorteplaats van » Seianus; thans nog aanzienlijke resten van Antieke graven, amphitheater en Christelijke catacomben. Volstrekt cn betrrkkclijk (p h i 1 o s.), > Absoluut. Volstrekte vochtigheid, > Vochtigheid. Volstrekte waarde, > Absolute waarde. Völsuncjasaga, Oudnoorsche ■> saga van sterk legendarisch gehalte (ca. 1260 gefixeerd), die de geschiedenis verhaalt van het op Odin teruggaand geslacht van Völsungr, waartoe ook Sigurd (de Siegfried uit de Nibelungenl behoort. iiit'u uil ue lueuuigeu) UI'IIUUI I'. Uitg.: d. W. Ranisch (1908); Duitsche vert.: d. Edzardi (1881). Buur. Volt, > Eenheid (4°), A. Volta. Volta, rivier in de Eng. kolonie Goudkust, in Afrika (I 520 C 3/4); zij ontspringt op het bergland van West-Soedan en ontstaat uit de Witte, Zwarte en Roode V.; bij Adda mondt zij te midden van lagunen in de Baai van Benin. De grootste zijrivier, de Oti, valt bij Kete Kratsji in de V. Ondanks stroomversnellingen is de V. een belangrijke verkeersweg naar het binnenland. v. Velthoven. Volta, Alessandro, Ital. natuurkundige. * 18 Febr. 1745 te Como, f 5 Maart 1827 aldaar. Sinds 1814 prof. te Pavia, groot onderzoeker van de electriciteit. Oorspronkelijk bestudeerde hij de electrostatica, verbeterde de doorWilke(l762) gevonden electrophoor (1775), vond den stroohalm-electrometer uit (1781) en verbeterde den uitneembaren condensator (1787). Na de ontdekking van ■> Galvani onderzocht hij dit verschijnsel en bewees door de constructie van het zgn. clement van Volta (zie > Element, 4°) en de zuil van Volta (zie onder), dat de theorie der dierlijke electriciteit onjuist was (1800). In 1794 vond hij door middel van zijn in 1782 gevonden kunstgreep de contactpotentiaal, waarna hij zijn bekende spanningsreeks met de contacttheorie formuleerde (1801). De practische eenheid van spanning is naar hem de volt genoemd. V. was een eenvoudig en godvruchtig mensch. Zie ook Voltameter; Voltmeter. Ui t g.: Le opere di A.V. (7 dln. 1918-’29); van brieven: La Correspondance de A.V. et M. v. Marum (door J. Bosscha, Leiden 1904). J. v. Santen. Spanningswet van Volta. In 1797 ontdekte V., dat, wanneer twee stukken van verschillende metalen met elkaar in aanraking worden gebracht, tusschen beide stukken een potentiaalverschil ontstaat. Hij vond de volgende spanningswet: wanneer verschillende metalen a,b,c,d,e achter elkaar geschakeld zijn, dan is (tenminste wanneer alle contactplaatsen dezelfde temperatuur hebben) het potentiaalverschil tusschen a en e even groot als bij rechtstreeksch contact. Hieruit volgt, dat wanneer men a en e door een draad verbindt, in dien draad geen stroom kan ontstaan. Vervangt men echter een der metalen door een electrolyt, dan loopt in dien Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W draad wel een stroom. Geleiders, die aan de spanningswet voldoen, noemt men geleiders van de le klasse, die, welke er niet aan voldoen, geleiders van de 2e klasse. S weert s. Zuil van Volta, verouderd toestel voor het opwekken van electrisohe stroomen. De zuil is als volgt opgebouwd: een koperplaatje, een lapje gedrenkt in zwavelzuur, een zinkplaatje, dan weer een koperplaatje, enz., enz.; het is dus een soort batterij, bestaande uit elementen van Volta. Voltaire, psend. voor: Franijois Marie Arouet le Jeune, Fransch wijsgeer der -> Verlichting. * 1694 te Parijs, f 1778 aldaar. V. woonde eenigen tijd in Engeland en vestigde zich na een kort verblijf te Berlijn (op uitnoodiging van Frederik den Grooten) ten slotte te Femey aan het Meer van Genève („de patriarch van F.”), waar hij zijn meeste werken schreef. Voltaire is geen oorspronkelijk of systematisch denker, maar hij is uiterst belezen en vaardig van taal en heeft door ziin zeer talrijke geschriften een breeden en uiterst ongunstigen invloed vooral op de burgerij in Frankrijk uitgeoefend. Heel zijn werkzaamheid wordt beheerscht door zijn eerzucht, ijdelheid, gevoeligheid en zijn haat tegen de Kath. Kerk. Zijn beschouwingen over natuurlijke religie en ethiek zijn afhankelijk van Locke en Newton. Hij beperkt de religie tot eenige zedelijke geboden, hetgeen voor hem vooral beteekent een bestrijding van alle dogma, positieven godsdienst en kerkleer. Met alle wapens van een scherp vernuft, verdachtmaking, hoon en spot, heeft V. de Kerk in Frankrijk bestreden. De hand van V. is afgebeeld op de pl. t/o kol. 689 in dl. XII. Werken: Lettres svr les Anglais; Eléments de la phil. de Newton; Essai sur les moeurs; Diotionnaire phüosophique; Candide; Le phüosophe ignorant; Le siècle de Louis XIV; Oe l’llme; Traité sur la tolérance, e.a. Lit.: G. Lanson, V. (Parijs 1906); G. Pellissier, V. phüosophe (Parijs 1908); F. Sassen, Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). F. Sassen. Voltameter, toestel, waarmee men de stroomsterkte meet, door middel van de gewiohtshoeveelheid zilver, die door dien stroom uit een oplossing van een zilverzout wordt afgescheiden. In plaats van zilver kan men ook koper of kwik nemen, maar de zilvervoltameter is de nauwkeurigste. Weegt men, hoe veel de kathode in een bepaalden tijd zwaarder is geworden, dan kan men daaruit met behulp van de wetten der -> electrolyse de stroomsterkte bepalen. Sweerts. Voltampère of Watt, > Eenheid (4°). Volterra, stad in de Ital. prov. Pisa (XIV 320 C 3), 530 m boven zee, ca. 20 000 inw. Bisschopszetel. V. was lid van den Etruskisohen stedenbond; het heeft nog resten van Etruskische muren en graven en een mooi Etruskisch museum. De stad is rijk aan middel- Voltmeter. Schakelschema. V = voltmeter; n = toevoerdraden van het electrisch net; s = stroomverbruikers. eeuwsche kerken (dom uit de 14e eeuw) en paleizen (Palazzo dei Priori, ca. 1260). Heere. Voltmeter, instrument tot het meten van electrischo spanningen, berustende óf op eleotrostatische aantrekking van t.o.v. elkaar beweeglijk opgestelde ge- leiders (electrostatisohe v.) óf op stroommeting. In het laatste geval moet ervoor gezorgd worden, dat de stroom door den v. de te meten spanning niet sterk beïnvloedt (groote weerstand in den voltmeter-tak). Als stroommeetinstrument (> galvanometer) kan dienen een draaispoel-instrument (gelijkstroom-v.), een beweeglijke ijzerkem in een vaste stroomspoel (electromagnetisohe v.), of een dunne draad, waarvan de lengte tengevolge van verwarming door den stroom toeneemt (heete-draadvoltmeter); tenslotte twee stroomwindingen, waarvan één beweeglijk is t.o.v. de andere (electrodynamische v.). De laatstgenoemde drie instrumenten zijn ook geschikt voor wisselstroom (> Spanning, 2°; Electrometer). Hoogere spanningen dan waarvoor de meter bedoeld is, kan men meten door deze in serie te gebruiken met een passenden weerstand (voorschakel-weerstand). W. de Groot. Voltrap (taalk.), > Normaal trap. Voltaire. Volturno, rivier in Zuid-Italio (XIV 320 D /E 4), 175 km lang. De rivier ontspringt in de Zuidelijke Abruzzen en mondt uit in de Golf van Gaëta. Het mondingsgebied is droog gelegd. Bij de V. leed in 1860 Frans 11, koning van Napels, de nederlaag tegen de benden van Garibaldi en de Piëmonteesche troepen. Voltzia, > Coniferen. Voluisse sat est (Lat.) = Het volstaat (iets groots) gewild te hebben (Propertius, 3,1,6). In den samenhang luidt de versregel: „Ook al begeven ons de krachten, het kloek beginnen is te prijzen; het volstaat: iets groots gewild te hebben”. Vgl. Laudanda voluntas, van Ovidius (Ex P0nt0,3,4,79) en Ut desint vires. C. Brouwer. Volume, l°(w i s k.) ander woord voor > inhoud. 2° Het v. van een vloeistof kan bepaald worden met een maatglas, d.i. een glazen cylindervormig vat, waarop een schaalverdeeling is aangebracht, zoodat men den inhoud kan kennen van een gedeelte, dat door twee strepen begrensd wordt. Wil men het v. van een vloeistof nauwkeuriger kennen, dan gebruikt men een buret, een glazen buis, doorgaans van 50 cm3 inhoud, waarop een schaalverdeeling in 1/10 cm3 is aangebraoht, en die onderaan een kraantje draagt, waarlangs men een bepaald volume vloeistof kan laten uitvloeien. Het v. van een vast lichaam kan men ook bepalen met een maatglas, dat gedeeltelijk met water gevuld is, door af te lezen over hoeveel inhoudsdeelen het water in het maatglas gestegen is, nadat men er het lichaam heeft ingebracht. Ofwel men gebruikt daartoe een afloopvat, d.i. een glazen vat met een zijdeling – sche afvoerbuis, waardoor het overtollige water kan wegvloeien. Is zulk vat tot aan de afvoerbuis gevuld en laat men er voorzichtig het lichaam in zakken, dan vloeit er water weg; dit water wordt in een maatglas opgevangen en zijn v. bepaald; dit is gelijk aan het v. van het lichaam. J. Wouters. 3° Om het volume te bepalen van r u i m t e n, die Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W men niet rechtstreeks kan meten of waarop de gewone methode ter bepaling van het volume niet toepasselijk is, gelijk de schadelijke ruimte in een gasthermometer of het volume van de verbindingskanalen van een manometer, gebruikt men een volumemeter. Dit toestel bestaat hoofdzakelijk uit een reeks vaten, waarvan de inhoud goed bekend is, en uit een manometer. Men brengt een der vaten in verbinding met de ruimte, waarvan het volume moet gemeten worden en men leest den druk af van de lucht, die zich in beide bevindt. Daarna dringt men die lucht terug in de te meten ruimte en men leest den nieuwen druk af; met de wet van > Boyle kan men dan het gezochte volume berekenen. J. Wouters. 4° Moleculair v. is het volume, dat een grammol (= gram-molecuul) van een ga s inneemt bij 0° C en 1 atmospheer druk. Herleid op een ideaal gas, blijkt dit voor alle gassen 22,414 liter te zijn. Dit wordt verklaard door de wet van > Avogadro. 5° (R a d i o t e c h n.) > Volumeregelaar. Volumcgewicht. Practijk en ook handel hechten vrij groote waarde aan een hoog v. (d.i. hectolitergewicht) van zaden, vooral van granen; in zooverre een hoog v. overeenstemt met een hoog duizendkorrelgewicht (wat niet steeds het geval is) is zulks bij de oeoordeeling van zaaizaad ook juist. Aan de Groninger beurs worden de granen verhandeld per 100 kg op basis van een voor elke graansoort vastgesteld heotolitergewicht; voor elke kg meer of minder dan dit gewicht wordt de prijs met een vastgesteld bedrag verhoogd of verlaagd. Dewez. Vohimcmeter, ■> Volume (3°). Volumeregelaar (radio t e c h n.), een in een radio-ontvangtoestel ingebouwd onderdeel, waarmee de geluidssterkte ingesteld kan worden tusschen nul en de maximale geluidssterkte, die met het toestel bereikbaar is. De regeling geschiedt gedeeltelijk automatisch (automatische volumecontróle, vaak afgekort: A.V.C.), gedeeltelijk met de hand. v. Oils. Voluntarisme, wijsgeerige opvatting, die aan den wil (Lat.; voluntas) het primaat toekent boven het verstand. Psychologisch en kentheoretisch staat het als > irrationalisme (> Levensphilosophie) tegenover het > intellectualisme der Scholastiek; en metaphysisch als voluntaristisch monisme tegenover het > idealisme van Hegel. v. d. Berg. Völuspa (Oudijslandsch, = voorspelling eener Odin-zieneres) is de titel van een der beroemdste stukken uit de poëtische > Edda: het verhaalt in prophetisohen stijl de lotgevallen der góden, van den oertijd af (schepping der wereld, dood van Balder, ondergang der góden, de nieuwe aarde) tot in de verste toekomst, den ondergang der wereld, die het aanzienlijkste deel van het gedicht beslaat. De interpretatie van het geheel levert groote moeilijkheden; het zuiver-heidensch karakter ervan blijft betwist: men ziet er steeds meer een voor de godsdienstgeschiedenis zeer gewichtig document in van den overgangstijd tusschen heidensche en Christelijke cultuur. Uitg.: > Edda; Duitsche vertaling d. F. Genzmer (1920). Bavr. Voluut, gedeelte van het lonische kapiteel (■> Griekenland, kol. 362), rustend op den zgn. echinus; het bestaat uit een soort kussen, dat naar beide zijden in een spiraalwinding over den echinus naar beneden hangt. Op hoekzuilen vindt men soms het zgn. diagonaalkapitcel, waarbij twee v. rechthoekig op elkander staan, bijv. bij het Erechtheion te Athene. Zie afb. 9 op de pl. tegenover kol. 352 in dl. XII. W. Vermeulen. Volz, Wilhelm, Duitsch geograaf. * 11 Aug. 1870 te Halle. In 1897 reisde V. naar Sumatra’s Oostkust en de Bataklanden, waar hij als eerste onderzoeker de Pakpak-landen bereisde. Nog twee groote reizen in Ned.-Indië werden door hem ondernomen; hij ontsloot de onbekende Gajo-landen en de West. Bataklanden. Steeds meer helde V. later van de geologie naar de geographie over en wel naar de bestudeering van de menschelijke uitingen in het landschap. W erken: Nord-Sumatra (2 dln. 1909); S. O. Asien (in: Buschan’s Illustrierte Völkerkunde, 1910); lm Dammer des Rimba (1921); Die wirtschafsgeogr. Grundlage d. oberschlesischen Frage(l92l); Die deutsehe Ostgrenze (1929); Die ostdeutsche Wirtschaft (1930). v. Velthoven. Volzout, gejodureerd, keukenzout, waaraan per 1000 g 5 mg kaliumjodide is toegevoegd. In streken waar krop voorkomt, veroorzaakt door een tekort aan jodium in het drinkwater, wordt v. gebruikt in plaats van gewoon keukenzout. Hillen. Vomitus {jravidarum, zwangerschapsbraken. Zie > Emesis. Vonck, Jan Frans, leider der > Vonckisten. * 29 Nov. 1743 te Baardegem (Oost-Vlaanderen), f 1 Dec. 1792 te Rijsel. Hij was een landbouwerszoon, een man van studie, wars van effectbejag. Hij was verbonden als advocaat aan den Raad van Brabant. Na het mislukken zijner politieke beweging, nam hij de wijk naar Rijsel, en bleef daar, hoewel het Oostenrijksche bewind hem uitnoodigde terug te keeren. Boeren. Vonckisten, aanhangers van den advocaat > Vonck, die met Van der > Noot den opstand in de Zuidelijke Nederlanden tegen » Joseph II leidde (1789). Zij waren meer democratisch gezind en beïnvloed door de Fransche Revolutie-ideeën. Vondel, Joost, gewoonlijk: Joost van den Vondel, ook Van Vondel en (Van) Vondelen, „’s Lants outste en grootste poëet”. * 17 Nov. 1587 te Keulen, f 5 Febr. 1679 te Amsterdam en begraven in de Nieuwe Kerk aldaar. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832). Zie ook afb. 3 en 5 op de pl. t/o kol. 449 in dl. XV. A) Leven en werken. V., geboren uit Doopsgezinde Antwerpsche ouders (Joost van den Vendellen, f 1608, en Sara Granen, f 1637), kwam als 9-jarig kind in 1596 naar Amsterdam, waar zijn vader in de Warmoesstraat een zijdewinkel („In de Rechtvaerdige Trou”) begon. V.’s eerstbewaarde gedicht was een Schriftuerlijck Bruylofts Reffereyn in 1605. Hij kreeg eenig handelsonderricht van mr. Willem Bartjens, die hem ook met de Brabantsche Kamer „Wt Levender Jonst” in aanraking bracht. In 1610 huwde V. met Maria (Maeike) de Wolff en schreef hij zijn eerste treurspel Het Pascha ofte de Verlossinge Israels wt Egijpten, dat hij in 1612 te Schiedam met een poëtische Verghelijckinghe vande verlossinge der kinderen Israels met de vrijwordinghe der Vereenichde Nederlandtsche Provinciën uitgaf. Zijn belangstelling voor de binnen- en buitenlandsche politieke gebeurtenissen had hij al bewezen door zijn sonnet Op het twaalfjarige Bestandt in 1609 en door zijn Wtvaert en treurdicht van Henricus de Groote in 1610. In 1613 kreeg hij den kousenwinkel in beheer. Hoezeer hij den handel hoogschatte, blijkt niet alleen uit den titel Den Gulden Winckel van zijn bundel emblematische poëzie uit datzelfde jaar, maar vooral uit den Hymnus Ofte Lof-Gesangh over de wijd-beroemde scheeps-vaert der Vereenighde Nederlanden, eveneens van 1613, een Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W thema, dat in Het Lof der Zeevaert van 1623 nogmaals bezongen werd. Ook in de Vorsteliicke Warande der Dieren van 1617 sprak V. zijn meening over velerlei zaken uit, met name over staatsbestuur en over opvoeding. V. kreeg ongenoegen met zijn moeder, doordat hij van de strenge Vlaamsche Doopsgezinden zich tot de Waterlanders begeven had, bij welke hij vier jaar het ambt van diaken (armenverzorger) uitoefende. Van 1618 dateert zijn spottend vers Op de jonghste Hollantsche Transformatie (later Op de Weeghsohael van Hollandt genoemd). In 1620 volgde het treurspel Hierusalem Verwoest met duidelijke toespelingen op de terechtstelling van Oldenbarnevelt in 1619. Tegelijk verschenen De Heerlyckheyd van Salomon en De Helden Godes des Ouwden Verbonds. Al deze bijbelsohe poëzie stond sterk onder den invloed van den epischdidactischen bijbeldichter G. du Bartas, uit wiens Sepmaine V. in 1616 reeds De Vaderen vertaald had. Na deze periode van vrijwel uitsluitend godsdienstige en bijbelsohe dichtstukken en na een langdurige ernstige ziekte zien wij het Humanisme bij V. doorbreken met verzen op Erasinus (1622), vertalingen uit Seneca (De Amsteldamsche Hecuba, 1626, en Hippolytus, 1629) en nauwe relaties met den kring van geleerden en dichters: de jonge Hooft, de dochters van Roemer Visscher, J. Stalpert v. d. Wielen, P. Scriverius, D. Heinsius, C. Vorstius, Hugo Grotius, L. Reael, enz. Met de meesten van dezen stond V. in de religieus-politieke twisten aan de zijde der Arminianen. Hun aller en vooral zijn eigen vonnis over den dood van Oldenbamevelt sprak hij indrukwekkend uit in het treurspel Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd, dat enkele maanden na den dood van Prins Maurits met ’s dichters vollen naam in het licht kwam (1626) en hem in groote moeilijkheden bracht. De periode der hekeldichten tegen wereldlijke en kerkelijke machthebbers is daarmee ingeluid (Rommel-Pot vant Hane-Kot; Een Nieuw Lietgen van Reyntgen de Vos, 1627; De Boeren Categismus, 1629; Roskam; Harpoen; Medaellie; Haec libertatis ergo; Geuse Vesper, alle van omstr. 1630; laergetyde; Blixem van ’t Noordhollandsche Synode; Decretum Horribile, 1631, enz.). Parallel met deze satyren gaat V.’s verheerlijking van Frederik Hendrik (Princelied; Begroetenis, 1626; Oranje May-lied; Geboortklock, 1626; Verovering van Grol, 1627; Amsteldams Wellekomst, 1628; Zegesang, 1629) en de gedichten, die spottend, toornend of juichend zich bezig houden met Oosters Academie, Doopsgezinde geestdrijvers en den bouw van een Remonstrantsch bedehuis in Amsterdam. In overleg met den vereerden en vaak bezongen Hugo de Groot begon V. in 1632 zijn epos van Constantijn den Grooten, dat hij echter, mede ten gevolge van den dood zijner vrouw in 1635 (Lyckklaght aan het Vrouwekoor), onvoltooid liet en grootendeels vernietigde. De treurspelen vroegen nu zijn volle aandacht. In het geheel heeft V. er 34 geschreven (26 oorspr., waarvan 1 vernietigd en 1 onvoltooid; 7 vertaald). Door Gysbreght van Aemstel (1637), dat 3 Jan. 1638 den eersten Amsterdamschen Schouwburg opende, toonde V. groote sympathie voor het Katholicisme, dat hij in de tweede helft van 1639 vooral onder leiding van pastoor Leonardus Marius omhelsde. Een nieuwe periode van vruchtbaarheid ving aan. Na de vertaling van Sophocles’ Electra, opgedragen aan Maria Tesselschade (1639), volgden de drama’s Maeghden, ter eere van Keulen (1639), Gebroeders, Joseph in Dothan, Joseph in Egypten {alle drie in 1640) en Peter en Pauwels (1641). Zijn heiligenvereering kreeg gestalte in de op Ovidius gevormde Brieven der Heilige Maeghden Martelaressen met een sublieme Opdracht aan de Moeder Gods (1642) . In het leerdicht Altaergeheimenissen verdedigde hij niet alleen de Eucharistie, maar gaf hij ook zijn inwendigen geloofsstrijd weer (1646). Dat V. als militant Katholiek bij menigeen ergernis en af keer verwekte, viel te verwachten. Maar de tegenstand prikkelde hem tot vuriger belijdenis. Met den in zijn geschriften zoo opvallend Katholizeerenden Grotius voelde hij zich in goed gezelschap. Juist in het jaar van Grotius’ dood bewerkte V. uit die geschriften een orthodoxapologetische bloemlezing, welke hij, onmiddellijk nadat de befaamde geleerde gestorven was, uitgaf als Grotius’ Testament (1645). Dit anonieme maar terstond als van V. afkomstig herkende boekje heeft, vooral bij de Remonstranten, groote verbittering gewekt, die zich o.a. lucht gaf in de publicatie van vroegere meer of minder anti-Roomsche uitlatingen van V. Tusschen deze moeilijkheden door vertaalde hij in prachtig proza den heelen Virgilius, die hem evenals Dante model en leider van zijn dichtkunst was. In hetzelfde jaar (1646) huldigde V. in het treurspel Maria Stuart de Sohotsche koningin als de gemartelde Majesteit en bij den vrede van Munster schreef hij behalve den lierzang De Getemde Mars het frissche landspel Leeuwendalers, onmiddellijk gevolgd door het bijbel drama Salomon (1648). Dan brak er een tijd aan van betrekkelijke rust, waarin toch tal van kleine gedichten en de belangrijke proza-verhandelingen Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650) ontstonden en waarna hij met het meesterwerk van de Europeesohe Barok-literatuur voor den dag kwam, zijn naar inhoud en vorm overweldigende Lucifer (1664). Doordat dit stuk na twee opvoeringen verboden werd, schreef hij er in Salmoneus (1657) een mythologiseren tegenhanger van, waarin hij evenals in Samson of heilige wraeck (1660) en in het prozageschrift Tooneelschilt of Pleitrede voor het Tooneelrecht (1661) zijn bijbel-dramatiek tegen de predikanten verdedigt. Tegelijk bleef zijn aandacht fel gespannen op de groote gebeurtenissen van stad en land, ja van heel Europa. Den aanslag van Willem II op Amsterdam in 1650; den bouw van het nieuwe stadhuis (Inwydinge, 1655) en van een wapenhuis voor de Admiraliteit (Zeemagazyn, 1657); de omwenteling en de troonopvolging in Engeland; de oorlogen van de Ned. Republiek met dat land en de groote helden der zeeslagen: de Trompen, de Ruyter, van Galen; verder den troonsafstand van de Katholiek geworden Christina van Zweden; de verschillende pauskeuzen en de teleurstellende politiek der Europeesche vorsten tegenover het gevaar van den Islam dat alles vinden wij in V.’s werk weerspiegeld. Huiselijk leed bezorgde hem zijn zoon en naamgenoot, die niet deugde en den ouden dichter, niettegenstaande een zakenreis naar Denemarken in 1657, ruïneerde. Het gevolg was, dat de 70-jarige een betrekking moest aannemen als suppoost aan de Bank van Leening voor 650 gld. per jaar. Deze moeilijke maar vruchtbare periode heeft geduurd van 1657 tot 1668. V. zocht verlichting in de vrome vertaling van de Psalmen van David (Harpzangen, 1657). Met hoeveel bezorgdheid hij de geestelijke revoluties van zijn tijd, vooral van het Socinianisme en van het Spinozisme waarnam, blijkt uit zijn bewonderenswaardige bestrijding daarvan in het uitvoerigste van al zijn gedichten Bespiegelingen van Godt en Godts- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . dienst (1662). Het epische Joannes de Boetgezant (1662) en het geschiedkundige De Heerlijckheit der Kercke (1663) liet hij hier op volgen. Ook als treurspeldichter bleef hij buitengewoon actief. Met welsprekende reflexies op onderhavige toestanden of op persoonlijke belevenissen, ontleende hij zijn stoffen aan mythologie, bijbel, geschiedenis en Katholicisme (Jeptha, 1659; Koning David in Ballingschap, Koning David Herstelt, 1660; Adonias, 1661; Batavische Gebroeders, 1662; Faëton, 1663; Adam in Ballingschap, 1664; Zungchin, 1666; Noah, 1667). Bovendien vertaalde hij nogmaals den heelen Virgilius, nu op rijm (1660), een viertal Grieksche drama’s en de Metamorphosen van Ovidius (Herscheppinge, 1671). Den stroom zijner talrijke en prachtige gelegenheidsgedichten (zijn bruiloftsverzen en rouwgedichten bijv.) kunnen wij hierbij alleen maar aanstippen. Met behoud van zijn jaarwedde van de Leenbank ontslagen, verhuisde de ruim 80-jarige met zijn dochter Anna, het klopje, van de gehuurde kamers aan de Prinsengracht naar een eigen woning aan de Warmoesgracht, waar vrienden en jonge kunstenaars hem bezochten. Zijn laatste gedicht, als het eerste van 1605 een bruiloftsvers, is van 1674; een zucht naar den Hemel. Eerst een eeuw na zijn dood werd boven zijn gebeente het onnoozel monumentje aangebracht, dat er nog altijd te zien is. B) Karakteristiek der persoonlijkheid. Ofschoon de dramatiek hem boven alles aantrok, lag V.’s kracht niet minder in het lyrische, en ook als verhalend en leerend dichter is hij door geen Ned. schrijver overtroffen. Humanistisch in eruditie en Renaissancistisch van vorm, is V.’s poëzie tegelijk door-en-door Christelijk van geest, ethisch van strekking en even origineel als persoonlijk van toon. V. beschouwde de dichtkunst als zijn roeping, hield ze hoog als een goddelijke gave en beoefende ze als een vak. In den diepen ernst van zijn geloofsbesef wortelt de verheven gerichtheid van al zijn werk, de onverschrokkenheid van zijn soms meedoogenlooze critiek, de kinderlijke eerlijkheid van zijn meening, zijn ongeveinsde ootmoed en zijn alles overstralende vroomheid. Waren zijn hekeldichten, vooral de Oldenbarneveltiana, vaak eenzijdig, te bitter en te persoonlijk: niemand vertegenwoordigt welsprekender dan V. het publieke geweten van het zoo bewogen 17e-eeuwsche Holland. Voor alle gebeurtenissen in stad, land en wereld stond hij open; met de vreugde en de smart van ontelbaren leefde hij mee; voor vrede en vrijheid streed hij zijn leven lang; bandeloosheid en alles, wat hij onder „staatzucht” verstond, heeft hij geregeld als Luciferisme ontmaskerd. Dienaar en verheerlijker van alle wettig gezag in Kerk en Staat, verzette hij zich onwrikbaar tegen eiken vorm van tirannie. De strijd van goed en kwaad, van gezag en opstand, recht en plicht, geweten en hartstocht is de inzet van al zijn treurspelen, die naar de Klassieke modellen, eerst van Seneca en dan van de groote Grieken. zijn samengesteld, maar zijn eigen psychologischen blik, zijn eigen zicht op bijbel, geschiedenis en politiek vertolken. Ook bewaren vele van V.’s drama’s den neerslag van zijn levenservaringen, de omsluierde herinnering aan bepaalde personen. Vondel met zijn groote belezenheid en vaste memorie imiteerde veel en volgde graag, maar altijd met behoud, ja tot voordeel van zijn eigen aard, die bijna in elk van zijn verzen te herkennen is. Kind van den kleinen winkelstand, opgejaagd Zuid-Nederlander en aankomeling in het vreemde groeiende Amsterdam, opgevoed daarenboven in streng Doopsge- zinde richting, heeft hij zich spoedig bij taal en toestanden van zijn nieuwe omgeving aangepast, werd volledig Amsterdammer en sprak weldra zijn machtig woord in de politiek-religieuze twisten mee. Naast het beheer van zijn zijdewinkel gaf hij zich over aan studie en oefening, waardoor de universaliteit van zijn aanleg werd bevredigd en bevrucht. De Nederlandsche taal, de techniek van het vers, de compositie van een gedicht, de zakelijke kennis zijner onderwerpen beheerschte hij volkomen. Zonder ooit in modieuze spitsvondigheid of aangevijlde mooidoenerij te vervallen stroomen zijn weidsche verzen in altijd nieuwe stuwingen voort, met een rijkdom van woorden en wendingen, een macht van beelden en figuren, een klaren eenvoud van voorstelling en een schoonheid van klank en rhythme als ten onzent nergens bereikt werd. Als meester van de Barok bemint en zoekt hij de sterke tegenstellingen van het licht met het donker, het verhevene met het booze; hij is drastisch en plastisch als een schilder en beeldhouwer tegelijk; hij is diep als een denker, breed als een orator en vertoont in zijn karakteristieken vaak de snijdende scherpte van de etsnaald. Ook V.’s proza, uit volle en bloeiende perioden opgebouwd, is dichterlijk en beeldend, direct en doorzichtig. In alles klopt zijn hart, door alles stroomt zijn bloed; in bezinning en bedoeling, in diepte en breedte blijft hij zich zelf altijd gelijk. Zijn dichtkunst is hem geen spel, geen puzzle en geen preek, maar ontlading van het binnenste en beste in den mensch, tot lof van God en tot verheffing van anderen. Als dichter van het Katholicisme staat de bekeerling V. naast Dante, als dichter van de Contra-Reformatie naast Calderon. In zijn land en tijd was hij de eenige leek, die de groote mysteriën van zijn ijverig bestudeerd en voorbeeldig beleefd geloof durfde en kón bezingen. Hoewel hij van wereldlijke onderwerpen nooit afkeerig werd, viel toch sedert zijn overgang, volgens zijn eigen bekentenis in de lijfspreuk „Justus fide vivit”, zijn geloof met zijn dichtkunst samen. Inderdaad heeft in het tweede deel van zijn leven voornamelijk zijn Katholieke visie zijn poëtische werkzaamheid bepaald en beheerscht. Ook voor onzen tijd blijft zijn belijdende en aanbiddende poëzie van hooge waarde. Volledige uitgaven van V.’s werken door Jao. van Lennep (12 dln. 1855-’69, herdr. in 30 deeltjes door Unger, z.j.); door Alb. Thijm, voortgezet door Unger (12 dln. 1887-’98); de Wereldbibliotheek (10 dln. 1927-’37, de moderne standaarduitgave); Diferee (7 dln. 1929-’34); Verwey (1 dl. 1937); Afrikaanse Vondeluitg. bewerk deur T. H. Ie Roux e.a. (1924-’33, nog onvolledig). Bloemlezingen zijn in grooten getale samengesteld o.a. door Van de Graft (1929); Van Duinkerken (z.j.); p. Maximilianus (z.j.); Knuttel en Verkruisen (1937); Stuiveling (1938). Van V. is weinig vertaald; van belang zijn; Van Noppen, Eng. vert. van Lucifer (New York 1898, 1917); Mody, id. (Bombay 1936); Von Seydewitz, Duitsche vert. van Lucifer (1917). Biographieên. Van de levensbeschrijvingen van V. mogen zijn genoemd die van Brandt (1682, herdr. 1866, 1905, 1932); Baumgartner (1882, Ned. vert. 1886); Leendertz (1910); Diferee (1912); Barnouw (in de reeks: Great Hollanders, New York—Londen 1925; Ned. vert. 1926); Sterck (1926, aanv. en verbeter. 1937); Oomes (1937). Ook studies over V. zijn zeer talrijk en de tweemaandelijks verschijnende Vondelkroniek (sinds 1930) blijft de kennis van en de belangstelling voor V. gestadig bevorderen. Molkenboer. Vondeling, kind, dat door ouder of verzorger ergens wordt nedergelegd zonder bericht der herkomst en zonder aanduiding der identiteit in de hoop, dat lief- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . dadige menschen of de publieke weldadigheid of een instelling tot maatschappelijk hulpbetoon zich het lot van zoodanig kind zullen aantrekken. Te v. leggen van kinderen komt aanzienlijk minder voor dan eenige tientallen jaren geleden, een gevolg van de verbeterde jeugdzorg en van moreel-maatschappelijke ontwikkeling der ouders. Een groot aandeel in deze verbetering hebben gehad de vereenigingen tot steun van ongehuwde moeders. B. Smeets. Vonèche, gemeente in het Zuiden der provincie Namen (XVIII 240 C/D 5); circa 400 inwoners (voornamelijk Katholiek); oppervlakte 870 ha; landbouw; houthandel. Vonk, electrische ontlading, meestal van kortstondigen duur (1 millioenste sec. en korter) tusschen twee geladen geleiders in lucht of in andere gassen. De spanning, noodig voor het doorslaan van een v., neemt bij toenemenden afstand en bij toenemenden gasdruk toe en wel zoo, dat bij een bepaalde waarde van het product: gasdruk x afstand een bepaalde waarde van de doorslagspanning behoort (wet van Paschen). Zie > Doorslag. De doorslagspanning hangt behalve van den aard van het gas, waarin de v. ontstaat, ook af van den vorm der electroden (bollen, punten, vlakke platen) en bij verschillende electroden van het teeken van de lading (spits positief en plaat negatief anders dan spits negatief en plaat positief). De intensiteit van de v. hangt af van de capaciteit, welke zich parallel aan de electroden bevindt (Leidsche flesch). Zijn de electroden verbonden aan een stroombron, die in staat is voortdurend stroom te leveren, dan kan de vonk overgaan in een boog (> Lichtboog). Vgl. > Vonkbaan; Vonkspectrum. Voor de electrische vonk in den dampkring, zie > Bliksem. W. de Groot. Vonk der ziel. God houdt als Schepper den mensch al den tijd van zijn bestaan in stand. Hij, Die aldus in den mensch werkzaam is, wiens werken en wezen één is, woont aldus in den mensch als de diepste grond van zijn bestaan. De mensch als kennend wezen kan dezen grond van zijn bestaan in zichzelven kennen. Hij moet zich zijn wortelen in God, zijn voortkomen van God en Gods inwoning bewust zijn, en in dit licht moet hij wandelen, deze kennis moet hem in vuur ontsteken om met God, en met God als einddoel voor oogen, door het leven te gaan. De ordening van den mensch daartoe, deze diepste grond van het zedelijk leven, waardoor aan den mensch de kennis van de eerste beginselen van het zedelijk leven wordt gegeven, dit contact met de Godheid in het diepst van zijn wezen, wordt de „scintilla animae” of v.d.z. genoemd, waarbij soms de nadruk wordt gelegd op het goddelijke in den mensohelijken oorsprong, soms op de eerste kennis van de beginselen van het zedelijk leven. In den laatsten zin noemt men de vonk der ziel ook „synderesis”, synoniem met de zekere kennis van de allereerste beginselen der waarheid. Brandsma. Vonkbaan (electrotech n.), opstelling, bestaande uit twee metalen electroden, bijv. bollen uit koper, messing, aluminium of vernikkeld of verchroomd metaal, waartusschen een electrische vonk kan overspringen. De v. kan dienstbaar worden gemaakt aan het meten van electrische spanningen. Daartoe is een der bollen zoo opgesteld, dat ze beweegbaar is t.o.v. de andere. De afstand waarbij een vonk overgaat, is een maat voor de electrische spanning. Zie ook > Spanning <2°); Vonk. W. de Groot. Voukdcmping, Vonkenbrug, -> Scheepszender. Voiikeninduclor of inductieklos van Ruhmkorff, > Ruhmkorff. Vonklijncn, > Vonkspectrum. Vonkspeetrum. Om een gecondenseerde electrische > vonk te krijgen wordt parallel met de vonkbrug een condensator geschakeld op de secundaire wikkeling van een inductieklos of transformator. Het spectrum van de aldus verkregen vonk is een menging van lijnen, karakteristiek voor het metaal van de polen, en van die behoorende tot het gas, waardoor de vonk sloeg. Dit soort spectra wordt uitgezonden door geïoniseerde atomen, in overstemming met de hooge energie, waarmee de excitatie plaats vindt. Men noemt deze spectra naar hun ontstaanswijze v.; de lijnen erin heeten vonklijnen. Het v. van een element vertoont overeenkomst in bouw met het boog- of ■> vlamspectrum van het element, dat in het -> periodiek systeem hieraan voorafgaat, welk verschijnsel door de atoomtheorie volledig verklaard kan worden (zoo vertoont bijv. het spectrum van geïoniseerd helium analogie met dat van waterstof). ReJcveld. Vonnis is een beslissing van een rechterlijke instantie in een proces. V. van den Hoogen Raad en van Gerechtshoven noemt men ook, en wel bij voorkeur, arresten. Deze naam wordt in België voorbehouden voor de beslissingen van het Hof van Verbreking, de Hoven van Beroep en de Assisenhoven. Alle v. moeten de gronden inbonden, waarop zij berusten, en de veroordeelende v. in strafzaken moeten tevens de wettelijke voorschriften aanduiden, waarop de veroordeeling steunt. De vonnissen moeten mondeling worden gegeven; de uitspraak moet geschieden met open deuren. Het aldus uitgesproken vonnis moet door den griffier in een register (het •>- audiëntieblad) worden ingeschreven en daarna door den president (of alleensprekenden rechter) en den griffier worden onderteekend. Dit heet de minuut van het v. Hiervan wordt een afschrift vervaardigd, expeditie of eerste grosse geheeten. Krachtens bevelschrift van den president kan een tweede of verdere grosse worden afgegeven. UUI V VükJV Tl I W**T Er zijn verschillende bijzondere soorten van v. in burgerlijke zaken, die een eigen benaming hebben, nl. eindvonnissen, incidenteele, interlocutoire, praeparatoire en provisioneele v. Een eindvonnis is een v., waarbij een beslissing wordt gegeven op alle betwiste punten. Een incidenteel v. is een v., dat een beslissing geeft in een > incident. Een interlocutoir v. is een v., waarbij de rechter een onderzoek of instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelf afhankelijk kan zijn. Een préparatoir v. is een v., dat tot instructie der zaak wordt gegeven, zonder dat zulks op de eindbeslissing van invloed kan zijn. Een provisioneel v. is een voorloopige beslissing naar aanleiding van een hangende procedure en voor den duur daarvan gegeven. v- d. Kamp. Vooqd, > Voogdij. Voogdij. 1° Over minderjarigen. Ned.recht. leder kind in Ned., dat niet staat onder ouderlijke macht, staat onder voogdij. De v. komt dus voor: t.a.v. kinderen, waarvan de ouders of een der ouders is overleden, in welk geval de langstlevende ouder van rechtswege de voogdij heeft; t.a.v. kinderen, wier ouders zijn ontheven of ontzet uit de ouderlijke macht; t.a.v. natuurlijke kinderen, die niet gewettigd zijn, over welke kinderen de eventueele erkenner voogd is (bij het nieuwe wetsontwerp tot wijziging van de kin- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W VONDEL I De 53-jarige dichter, kort na zijn overganc, Gravure door Th. Matham naar J. Sandrart (1640). De treurspeldichter, 63 jaar; naar een kopergravure van Jan Lievensz (1650). De dichter van Lucifer, 66 jaar. Schilderij van Covert Flinck (1653, Rijks Museum, Amsterdam). De 70-jarige dichter in zijn werkkamer. Teekening en gravure van C. de Visscher, druk van J. Danckers (1657). VONDEL II 1. De Bank van Leening te Amsterdam (anonieme 17e eeuwsche gravure). 2. Woonhuis van Vondel in de Warmoesstraat te Amsterdam (thans afgebroken; aquarel van J.M. A. Rieke; Vondel Mus., Amsterdam). 3. Titelblad van Vondels „Inwydinge van ’t Stadthuis t’ Amsterdam” (1655). 4. Sterfhuis van Vondel op het Singel te Amsterdam (afgebroken in 1894; aquarel van J.M.A. Rieke; Vondel Museum, Amsterdam). 5. Handschrift van Vondel: versje aan Jacob Heiblock (1645; Kon. Bibl., den Haag). 6. Graf van Vondel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam (teekenmg van S. Lamberts; Vondel Museum, Amsterdam). derwetten is geen erkenning door de moeder meer noodig om burgerrechtelijke betrekkingen tussohen haar en het kind te scheppen). Zijn natuurlijke kinderen niet erkend, dan benoemt ambtshalve zoonoodig de kantonrechter den voogd. Nog vindt voogdijbenoeming plaats bij echtscheiding der ouders, in welk geval de rechtbank zulks doet. Bij scheiding van tafel en bed blijft ouderlijke macht bestaan en bepaalt de rechtbank alleen, wie die zal uitoefenen. In elke v. staat naast den voogd een toeziende voogd, die op de handelingen van den voogd toezicht uitoefent. De taak van den voogd is beheer van de goederen en vertegenwoordiging van den minderjarige bij alle rechtshandelingen; verder: toestemming geven bij huwelijk, enz. Zie B.W. Boek I titel 16. Zie ook: > Oudervoogdij; Ouderlijke macht; Ontheffing uit de ouderl. macht; Ontzetting uit de ouderl. macht; Voogdijraad. B. Smeets. Belg. recht. Volgens de jongste Belgische rechtsleer neemt men aan, dat de v. slechts openvalt bij het overlijden van een der ouders. In strijd dus met wat in het Ned. recht geschiedt, is er geen v. in geval van echtscheiding, noch in geval van ontzetting uit de ouderlijke macht. Bij echtscheiding, evenals bij scheiding van tafel en bed, blijft de ouderlijke macht bestaan. Zij kan echter tussohen beide echtgenooten verdeeld worden, in het belang van het kind. Bij ontzetting uit de ouderlijke macht worden wel zekere bijzondere maatregelen getroffen met het oog op de opvoeding der kinderen. Die maatregelen hebben echter niets gemeen met de v. Bij verlating van een kind spreekt de wet van 10 Maart 1925 van v., die zou opgedragen zijn aan de commissie van openbaren onderstand. Het woord v. is hier klaarblijkelijk analogisch gebruikt (> Verlaten kind). Normaal wordt de v. waargenomen door den overlevenden der echtgenooten. Zijn beide overleden, dan wordt de voogdij opgedragen door den familieraad, die den voogd benoemt. In elke voogdij is er een toeziende voogd, wiens ambt hierin vnl. bestaat, dat hij voor de belangen van den minderjarige optreedt, wanneer zij met die van den voogd in strijd zijn. De v. is behandeld in art. 389 en vlg. B. W. Lit.; de Page, Traité élém. Droit Civ. (11, 1934, nrs. 43 vlg.). Rondou. Ro m. recht. Voor de tutela impuberum, zie ■>• Impubes. 2° Voogdij des konings, > Troonopvolging. Zie ook > Regent. Voogdij (kerk-cn rcchfshist.), instelling, gevormd naar voorbeeld der verhouding tussohen minderjarige (pupil) en diens vertegenwoordiger in rechte (voogd). De voogdij (advocatie) speelde gedurende de M.E. kerk- en rechtshistorisch een belangrijke rol. Bij het in het leven roepen eener immuniteit (met territoriaal karakter) berustte de v. veelal in handen van een wereldlijk vertegenwoordiger, indien de immuniteitsheer een geestelijke of een geestelijke instelling (klooster) was. De zorg o.a. voor de strafrechtspleging (met betrekking tot delicten, gepleegd binnen de immuniteit) was dan opgedragen aan den voogd (advocatus) in het voogdgeding. Soms ook vindt men de regeling, dat de voogd delinquenten uitlevert aan een rechter buiten de immuniteit. Het ambt van voogd was dikwijls erfelijk. De stichter der immuniteit behield zich het recht op de v. voor ten behoeve van zich zelf en van zijn rechtverkijgenden. Hermetdorf. Voofjdijinstelliiijjen (Ned. recht). In alle gevallen, waarin de rechter een voogd heeft te benoemen (dus niet in geval van voogdij van den langstlevende der ouders) kan de voogdij worden opgedragen aan een binnen Nederland gevestigde vereeniging of stichting of instelling van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven. Rechtspersoonlijkheid is noodzakelijk. Zoodanige voogdessen heeten v. Zij zijn zeer talrijk in Ned. Van Kath. zijde: de liefdewerken voor-*- kinderbescherming, die dikwijls zeer omvangrijk zijn en honderden voogdijkinderen hebben. Van Prot. zijde de vereenigingen Kinderzorg in de diverse classes en vele andere; van Joodsche zijde de Bergstichting bijv., terwijl ook de vereenigingen > Pro Juventute (zie aldaar) wel voogdijen aanvaarden. B. Smeets. Belg. recht. V. bestaan niet in België in den zin er aan gehecht door de Ned. wetgeving. Nochtans bieden met deze instellingen een zekere analogie de commissiën van openbaren onderstand, die krachtens de wet van 10 Maart 1925 t.a.v. de vondelingen, de verlaten kinderen en de behoeftige weezen een voogdij uitoefenen. Deze commissiën stellen onder de leden van hun raad een voogd aan. De andere leden vormen den voogdijraad (art. 76). Rondou. Voogdijkinderen, -> Ontzetting (4°). Voogdijraad (N e d. recht). ïn ieder arrondissement is een voogdijraad. Taak: initiatief nemen tot het verkrijgen van herstel van, ontzetting uit, ontheffing uit de ouderlijke macht of ondertoezichtstelling in de in aanmerking komende gevallen. Neemt een ander dat initiatief, dan moet toch de rechter den v. hooren. Ook op het instellen der vaderschapsactie heeft de v. invloed. De v. is belast met het indienen van verzoeken aan den rechter om uitkeeringen op te leggen aan ontzette of ontheven ouders en met het innen van deze en andere alimentatiebijdragen. De adviseerende taak is nog uitgebreid, doordat verschillende rechtbanken den v. advies vragen bij de voogdijvoorziening na echtscheiding of bepaling der ouderlijke macht na scheiding van tafel en bed. Verder houdt de v. toezicht op de in zijn ressort verpleegde voogdijkinderen. Hij moet zorgen voor de kinderen, die tijdelijk aan hem worden toevertrouwd. Vgl. het jaarlijks verschijnend Jaarboek voor de Eeclasseering en Kinderbescherming, uitgave van het Maandblad voor Berechting en Reclasseering. B. Smeets. -oO • Belg. recht. V. heeft niet dezelfde beteekenis als in Nederland. In België bestaat de voogdijraad slechts voor de kinderen, die toevertrouwd zijn aan de commissiën van openbaren onderstand en onder de voogdij van deze laatste staan. Deze raad heeft geen andere opdracht dan het lid der commissie bij te staan, totdat de voogd is aangesteld; hij vervangt in een zekere mate den familieraad. Rondou. Voofjdijrejjlster (Ned. recht), openbaar register aan te honden door den griffier van ieder kantongerecht, waarin alle mededeelingen en beschikkingen betreffende diverse voogdijvoorzieningen worden aangeteekend. Voor, geul in de aarde, zooals die bij het ploegen, spitten en zaaien kan worden gemaakt. Voorbedachte raad. Algemeen. V. r. is aanwezig, als een delict wordt uitgevoerd volgens Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . XXIII. 21 een in kalm overleg tevoren beraamd plan. V. r. werkt t.a.v. eenige delicten strafverzwarend. Ned. recht. V. r. bij (opzettelijken) doodslag wordt als moord zwaarder gestraft (art. 289 W. v. Str.). Bij mishandeling en zware mishandeling is v. r. een strafverzwarende omstandigheid (art. 301 en 303.) Belg. r e ch t. V. r. is een bezwarende omstandigheid van doodslag, van kindermoord, van vrijwillige slagen en verwondingen, met of zonder doodelijken afloop. > Vergiftiging wordt steeds zwaarder gestraft, omdat zij voorbedachten raad veronderstelt (art. 394, 396, 398 vlg. W. v. Str.). Voorbede, > Voorspraak. Voorbeeld (o p v o e d k.) is aanschouwelijk onderricht door de daad. Andere middelen tot opvoeden zullen weinig vermogen, als ze geen steun vinden in het voorbeeld. Het ontleent zijn kracht aan de zucht tot navolging, die reeds heel vroeg sterk ontwaakt. Voorbeelden trekken. En wel naarmate de personen, die ze geven, hooger gezag hebben voor het kind, zooals opvoeders en vooral ouders. Het voorbeeld der opvoeders dient gesteund door dat der omgeving. Moet heel vroegtijdig gegeven worden, aangepast zijn aan het kind, oprecht en waar zijn, aantrekkelijk, standvastig en harmonisch. Dit levende voorbeeld kan gesteund worden door het verhaalde voorbeeld van personen uit de gewijde en profane geschiedenis, die reeds een grooten indruk maken, vóór het kind in staat is ze na te volgen. Lit.; Krieg-Grundwald, Lehrb. d. Padag. (1922); J. Göttler, System der Padag. (61932). p. Gervasius. Voorbehoedmiddelen, > Anti-conceptioneele middelen. Voorbehouden erfdeel, in België meer gebruikelijke term voor > legitieme portie. Voorbehouden geval, > Casus reservatus. Voorbereidend (Lager) Onderwijs is onderwijs, dat gegeven wordt aan nog-niet-leerplichtige kinderen. Hoewel in Nederland niet wettelijk voorgeschreven neemt men de leerlingen niet aan voor den 3-jarigen leeftijd. Het wordt gegeven inMontessori-, Fröbel- en bewaarscholen (zie op deze trefwoorden). Voor dit onderwijs bestaat geen gelijkstelling. Wel wordt het door veel gemeenten gesubsidieerd, doch dit is vaak een luttel bedrag. Toch wordt hier door het particulier initiatief nog heel wat bereikt.. Op 1 Jan. 1937 (laatste cijfers) waren er over het heele land 213 198 leerlingen op 2 284 scholen met 6 926 leerkrachten. Van deze leerkrachten zijn 5 272 gediplomeerd (hoofden of onderwijzeressen) en 1 654 ongediplomeerd (kweekelingen of helpsters). Van de 2 284 scholen zijn 46,4 % Katholiek. Van de leerkrachten zijn bij bet Kath. onderwijs 80 % gediplomeerd; bij het openbaar 73 % en bij het Christelijk 66 %. Dat het Katholiek V. O. aan de spits staat, blijkt nog meer uit het feit, dat in de drie Noordelijke provincies, Groningen, Friesland en Drente resp. slechts 578.984 en 263 leerlingen V.O. genieten, terwijl Noord-Brabant en Limburg resp. ruim 35 000 en 18 000 leerlingen tellen. Leemrijse. In B e 1 g i ë hebben bewaarscholen of kindertuinen steeds grooten bijval gevonden bij de industrieele zoowel als bij de landelijke bevolking. In den beginne dienden ze vooral tot het „bewaren” van jonge kinderen, terwijl hun moeder uit werken ging. Langzamerhand kwam het accent op het woord school, en heden zijn het voorbeeldige inrichtingen, met een leerplan, dat gebaseerd is op de theorieën van Fröbel, Montesso- ri en Decroly. De bewaarschoolonderwijzeressen worden opgeleid in speciale normaalscholen met driejarigen cursus. Gedurende het laatste schooljaar doen de leerlingen een stage in allerlei werken voor kinderwelzijn; ziekenhuizen voor kinderen, consultaties voor zuigelingen, zoogenaamde „kinderkribben”, enz. Hot einddiploma wordt uitgereikt na twee examens, waartusschen minstens één jaar moet verloopen. Het wettelijke salaris der bewaarschoolonderwijzeressen beloopt 80 % van dat der lagere schoolonderwijzers (ressen). De gemeente regelt al wat het oprichten van gemeentelijke bewaarscholen betreft; ze kan ook bijzondere bewaarscholen aannemen. Op aanvraag van gezinshoofden, die te zamen 35 kinderen van 3 tot 6 jaar hebben, raag de Koning de gemeente verplichten een gemeentelijk bewaarschoolonderwijs tot stand te brengen. De Staat verleent toelagen op denzelfden voet als aan de lagere scholen. Het toezicht er over wordt uitgeoefend door de schoolopzieners der lagere scholen. Einde Dec. 1932 telde België 1 494 gemeentelijke, 1 400 aangenomen en 1139 aanneembare bewaarscholen, respectievelijk met 2 510, 2 775 en 1 848 klassen en 78 916, 108 569 en 64 773 leerlingen. Er bestonden verder 6 staatsnormaalscholen voor het opleiden van bewaarschoolonderwijzeressen met 116 leerlingen, 4 provinciale en gemeentelijke, met 280 leerlingen, en 28 bijz.,met 1044 leerlingen. Paeuw. Voorbeschikking, Voorbestemming, •> Praedestinatie. Vóórbeurshandel is de niet-officieele handel in effecten, vóórdat de officieele beurshandel is aangebroken. •> Noteering. Vóórbewust wordt door de p s y c h o-a n a 1 ys c de toestand genoemd van een psychisch feit, dat nog niet (of niet meer) onbewust is en ook nog niet (of niet meer) geheel bewust is. Het vóórbewustz ij n is de overgangstoestand tusschen onbewust en bewust. Zie > Onbewust. 4 Voorbouvv of landbouwvoorbouw is het gedurende één of enkele jaren telen van landbouwgewassen op grond, dien men daarna wil bebosschen. Deze maatregel heeft ten doel den bodem voor te bereiden voor de bebossching. Voorburcht, een voor het hoofdgebouw van een burcht gelegen versterkt gebouw, dat den toegang beheerscht. Voorburg, gem. en dorp in de prov. Z.Holland (zie krt. > Zuid-Holland, 02). Opp. 629 ha (kleigrond, vnl. als weiland in gebruik). De bevolking, die in de laatste jaren enorm toeneemt, bedraagt thans ca. 20 000 inw. De kom van V. grenst onmiddellijk aan die van Den Haag (de annexatieplannen zijn niet doorgegaan). De industrie is veelzijdig: kogellagers en schroeven, machinerieën, jam. Van de vroegere buitenplaatsen zijn te noemen: Binckhorst, > Hofwijck (zie afb. 3 en 5 op de pi. t/o kol. 657 in dl. XIII) en de Arentsburg (grondslagen van een kasteel uit den tijd der Romeinen; zie > Praetorium Agrippinae ; Vlootstations). Hakewessel. Vóórealculatie (b e d r ij f s h u i s h o u d k.) is een opstelling van de kosten, welke men zal moeten maken om het product tot stand te brengen, waarbij men bepaalde kosten zal moeten taxeeren, terwijl andere, op grond van overeenkomstige werkzaamheden, uit de > nacalculatie bekend zijn. Tak. Voorcompagnieën waren kleinere compagnieën, in Nederland opgerioht nadat in 1694 de kennis van de vaart op Indië tot Nederland was doorgedron- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . gen. Het waren aanvankelijk vennootschappen, aangegaan voor één reis, bijv.»de „Compagnie van Verre”, welke in 1594 te Amsterdam ontstond. Vgl. Oost-Indische Compagnie. Voordarm, > Spijsvertering. Voorde, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 Cö), ten W. van Ninove; opp. 503 ha. Ca. 1100 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw, tabak. Doopvont uit 15e e. Kasteel met overblijfselen uit 15e-16e e., thans hoeve. Voorde, Urbain van de, Zned. dichter, criticus en essayist. * 1893 te Blankenberge. Zijn lyriek (De Haard der Ziel, 1921; Diepere Krachten, 1924), blijkbaar beïnvloed door Karei Van de Woestijne, is steeds op levensintensiteit gericht en kenmerkt zich door een tragischen ondertoon en een donkere erotische obsessie. Als polemisch criticus wierp hij zich op, tegenover de expressionistische jongeren, als een trouw verdediger van den band der traditie (Critiek en Beschouwing, 2 dln. 1930-’3l; Modern, al te modern, 1931); essayist met een zeldzaam synthetische kracht en een penetranten kijk op den geest der kunstwerken [Gezelle’s Eros, 1926: voorbehoud wegens zgn. erotische drijfveren bij Gezelle; Charles De Coster en de Vlaamsohe Idee, 1930; Essay over Karei Van de Woestijne, 1934; Ruusbroec en de geest der mystiek, 1934i(onrijp); ’k Heb menig uur bij u . . . ~ 1937; Het Pact van Faustus, 1936. Eenigen tijd na de verschijning van dit laatste boek werd de schrijver ervan beschuldigd op groote schaal plagiaat te' hebben gepleegd]. Voordchandsehe titel, een titelpagina in het boek, die niet anders dan den naam van het werk vermeldt, terwijl de eigenlijke titelpagina bovendien den naam van den schrijver, den uitgever, en als die er is, den illustrator geeft. De benaming is in het spraakgebruik verbasterd tot: „Fransche” titel. Poortenaar Voordeur, voornaamste toegangsdeur tot een gebouw, gewoonlijk aangebraoht in den voorgevel. Bij woonhuizen draait de v. naar binnen, bij openbare gebouwen vaak naar buiten (om geen beletsel te zijn in geval van nood, als een menschenmenigte naar buiten wil dringen). De v. als ingang is dikwijls een hoogst belangrijk motief in de gevelcompositie. v. Embden. Voordracht, 1° term, in het algemeen gebruikt voor de wettelijk voorgeschreven aanbeveling van personen voor een bepaald ambt of functie. 2° Voordracht of d e c 1 a m a t i e is het opzeggen (declameeren, reciteeren) naar den eisch, d.i. met goede uitspraak en juisten toon, met begrip en gevoel, met > mimiek en gesticulatie, van een van buiten geleerd vers of prozastuk, voor een schare toehoorders. Kunstenaars op dit gebied in Ned. o.a. Albert Vogel, Paul Hul. Lit.: J. v. Ginneken, Gelaat, gebaar en klankexpressie (1919); B. Verhagen, Prosodie der Voordrachtskunst (1924); A. Vogel, Rhetorica (1931); id., Voordrachtskunst (z.j.); D. C. Bell-A. M. Bell, Bell’s Standard Elocutionist (1908); J. L. Gondal, Parlons ainsi de la voix et du geste (1912); Palleske, Kunst des Vortrags (41920); S. Abramsz., Oud en Nieuw (z.j.); H.N. Klooster, Verzen om voor te dragen (z.j.); Voordrachtskunst, 3 bundels, resp. voor neutraal, Kath. en Christelijk onderwijs (1934); J. Boon, Declamatorium(3 dln. 1937 vlg.). v. d. Eerenbeemt. 3° Wijze van spelen van een muziekstuk. > Voordrachts aan wijzingen. Voordrachtsaamvijzingcn betreffende de muziek begonnen pas in de 17e eeuw op te komen. In den regel bedient men zich van Ital. termen. Men onderscheidt: 1° tempo-aanwijzingen (waarmede tevens het karakter bepaald wordt); 2° dynamische termen en teekens Dynamiek); 3° aanwijzingen voor speciale zang- of speelmanier (bijv.: sotto voce = met halve stem; pizzicato = getokkeld). de Klerk. \ oorduinen of zeeloopers zijn de onmiddellijk aan de kust gelegen > duinen, waarachter zich landinwaarts vaak nog een hoogere duinenreeks verheft. In Holland zijn deze kustduinen door duinvalleien van de er achter gelegen binnen duinen gescheiden. Lit.: P. Tesch, De vorming van de Ned. Duinkust (*935). Hol. Voorgeborchte (limbus). Men onderscheidt twee v. Het eerste is het v. d e r V a d e r s, ook de schoot van Abraham genoemd; het is de plaats, waar de zielen der rechtvaardigen van het O. T. verbleven, totdat door de voleinding van Christus’ Verlossing de hemel voor hen geopend werd. Het tweede is het v. d e r kinderen; het is de plaats waar de ongedoopte kinderen, die stierven, voordat zij tot de jaren van verstand kwamen, verblijven en een natuurlijk geluk genieten. Tegenover de synode van Pistoja, heeft paus Pius VI in 1794 uitdrukkelijk verklaard, dat deze kinderen vanwege de erfzondegestraft worden door het missen van de zalige aanschouwing (zie Denzinger, nr. 1526). Voor iconographie zie > Nederdaling ter helle. ti. d. Putte. Voorgeschiedenis der Evangeliën, > Kindsheidsevangelie. Voorgevelrooilijn, -> Rooilijn. Voorhangsel van den tempel. De tabernakel in de woestijn bezat drie voorhangsels: vóór den ingang, vóór het heilige en vóór het heilige der heiligen. Vervaardigd uit kostbare stoffen (Ex. 26). Van Salomon’s tempel wordt slechts het derde vermeld (2 Par. 3.14). De tweede tempel, gebouwd na de ballingschap, en ook de vergroote tempel van Herodes hadden er twee: vóór het heilige en vóór het heilige der heiligen. Dit laatste scheurde bij den dood van Christus. (Hebr.9). > Tempel (sub A). Kroon. Voorhar, > Puntdeur. Voorhaven, gedeelte van een kanaal tusschen de sluis, welke het kanaal van een rivier afsluit, en die rivier. De afmetingen van de v. worden bepaald naar de behoeften van de scheepvaart. Voorhersenen, > Hersenen. Voorhof, 1° (van gebouwen) > Atrium; Kerk (sub IB); Tempel (sub A). 2° Kleine ruimte in het binnenoor, waarin uitmonden het slakkenhuis en de halfcirkelvormige kanalen. In den voorwand bevinden zich het ovale en het ronde venster. Zie > Gehoororgaan (met afb. in kol. 476, bovenste fig.). Voorhoofd, voorste gedeelte van het hoofd, gelegen tusschen de haargrens en de wenkbrauwen. Zie ook Voorhoofdsholte. Voorhoofdsbeen (os frontale), > Schedel. \ oorhoofdsholtc. De voorhoofdsholte (sinus frontalis, voorhoofdsboezem) ligt in het voorhoofdsbeen en behoort tot de neusbijholten (zie afb. in kol. 244 in dl. XIII). Boven iedere oogkas bevindt zich een holte, meestal verschillend van grootte. Bij uitzondering ontbreekt de v. aan één zijde. Tusschen de holten is een schot, het septum intersinusale, waarin soms een opening. De holte mondt uit in den middelsten neusgang. Een ontsteking van de sinus frontalis wordt meestal veroorzaakt door een ontsteking in den neus (verkoudheid, griep, enz.). Men heeft acute en chronische ontsteking. Verschijnselen; hoofdpijn, pijn bij druk, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W uitvloed uit den neus. Behandeling; toepassen van adrenaline, doorspoelen, enz. Operatieve behandeling kan zijn een inwendige (Halle) of een uitwendige (Killian enz.). Nslissen. Voorhout, gem. en dorp ten N. van Leiden in de prov. Z.Holland (zie krt. Zuid-Holland, C/D 2). Opp. 1 264 ha (geestgrond en laagveen). Ca. 3 200 inw. (88 % Kath.). Veeteelt en zuivelbereiding zijn de voornaamste middelen van bestaan, daarnaast bloemkweekerij. De gem. bevat het dorp V. en eenige verspreide woningen o.w. de buitenplaats Hageveld (voormalig kleinseminarie van het bisdom Haarlem). Reeds vóór 989 wordt V. als Forenholte vermeld. Hakewessel. Voor-Indië, benaming voor het middelste der drie groote schiereilanden van Zuid-Azië (X 224). Dikwijls kortweg Indië genoemd. Het is een aardrijkskundig begrip, en vormt het hoofdbestanddeel van de politieke conglomeratie > Engelsch- of Britsch-Indië (dat behalve V. I. ook > Baloetsjistan en > Birma omvat). Verder liggen hierin de kleine gebieden van > Fransch Voor-Indië en > Portugeesch-Indië (> Goa). Voor de aardrijkskund i g e gesteldheid zie > Engelsch-Indië (sub I); voor geschiedenis (profaan en missie), godsdiensten, talen, enz., zie > Indië (sub II tot XII). Voorjaarsadoniskruid, het opwaarts gericht gedeelte van Adonis vernalis, dat behoort tot de Ranunculaceae, een overblijvend kruid, dat voorkomt op kalkhoudende, zonnige heuvels in O. Europa, verzameld tijdens den bloei. In de geneesk. als hartmiddel gebruikt. Voorjaarscjanzcrik (fotentilla vernaj, een soort van het geslacht > ganzerik (zie ook afb. aldaar). Voorjaarsoffensieven 191 o. Het bijna uitgeputte Duitschland wilde de Entente voor de komst der Amerikanen definitief verslaan, omdat het voor de eerste en laatste maal op het > Westfront een absolute overmacht zou hebben (3 500 000 man), daar tegen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Rusland en Roemenië betrekkelnk weinig troepen achterbleven (> Oostfront). Voorts was ook een klinkende overwinning noodig om het gezakte moreel te verheffen. In plaats van een langdurige, uitputtende „Materialschlacht” moest het front snel doorbroken en de bewegingsoorlog ingezet worden. Een diep geheime voorbereiding zorgde iedere maal voor een volkomen verrassing omtrent plaats en tijd van den aanval. De Entente, de hulp der Vereenigde Staten afwachtend, was daarentegen besloten om tot dan zich tot de verdediging te beperken. De groote slag begon 21 Maart tusschen Atrecht en La Fère(76km) tegen de Engelschen, militair zwakker, doch politiek voornamer dan deFranschen. Na volkomen doorbraak kwam men vnl. langs de Somme vooruit en hoopte nu het strategisch belangrijke spoorwegen- en wegenknooppuntAmiens, zelfs de kanaalhaven Boulogne te bereiken en zoo Engelschen van Franschen te scheiden. Een open, vrije strook van 15 km ontstond. Op 5 April, na 65 km terreinverlies, damden de Franschen den aanval ai voor Amiens en herstelden het verband met de Engelschen. Beïnvloed door de dreigende nederlaag gaf de Entente > Foch opdracht om de „samenwerking der geallieerde legers te verzekeren”. De Duitsche voorjaarsoffensieven van 1918. Leie-offensief. Reeds 9 April viel Duitschland de Bngelschen, wier reserves nu bij Amiens stonden, en enkelePortugeesche troepen opnieuw aan bij de Leie (Vlaanderen) over 40 km laag en moeilijk polderland, met succesvol, doch langzamer verloop.Nahetnemen van den domineerenden Kemmelberg werd de aanval 25 April weder afgedamd door de door Foch (sinds 14 April opperbevelhebber der Entente) te hulp gezonden Franschen, die zelve nog op 24 April een Duitsoh afleidingsoffensief om hen bij Amiens te binden moesten weerstaan. Na 20 km terreinwinst trad de stellingoorlog weder in. Het doel, oprolling van het Eng.-Belg. Ijzerfront en het bezit der havens Duin- kerken en Galais, werd niet bereikt. Het einddoel, Engeland verslaan en de kanaalhavens bereiken, gaf men niet op. Der Franschen hulp moest eerst onmogelijk gemaakt worden door hen zelf aan te pakken in de gevaarlijke richting Parijs. Aisne-ollensicf. Dit begon 27 Mei over 40 km en verraste volkomen. De onneembaar geachte hoogten der Chemin des Dames vielen. Na een frontuitbreiding tot 60 km tusschen Noyon en Reims bereikte men voor de tweede maal sinds 1914 de Mame (Chateau Thierry-Dormans), waar na 50 km terreinwinst de aanval 3 Juni stopte. Om de, evenals in 1914 hier onstane gevaarlijke W .flank te beveiligen, werd van 9-13 Juni een aanval tusschen Montdidier en Noyon ingezet (slag aan de Matz), die weinig vooruitkwam. Bi] de Entente dreigde een paniekstemming, Parijs werd door velen ontruimd, doch Foch en » Clemenceau, die verklaarde: „desnoods terug tot de Pyreneeën”, bleven sterk. De vierde en laatste Duitsche aanval leidde 16 Juli tot den tweeden > Mameslag, waarna het initiatief tot aanvallen verder aan de Entente overging. Op geen der vier aanvallen deed Ludendorff, de ontwerper der v., een aanval over het geheele, dan van reserves ontbloote Ententefront volgen en hij gaf den tegenstanders zoodoende den tijd om zich tot afweer van den volgenden stoot voor te bereiden. De Amerikanen namen reeds aan den strijd deel en hadden in Juni 20 divisiën (1 000 000 man) in Frankrijk geland. Te vergeefs hadden de Duitschers nog eens hun beproefde, algemeen erkende aanvalskracht getoond en hun legerleiding haar onverzwakte energie. Antoni. Voorjaarszoimcbloem, Doronicum, geslacht van samengesteldbloemige, overblijvende planten, geschikt voor den tuin. De gele bloemen verschijnen in Mei en doen denken aan kleine zonnebloemen. D. pardalianches komt zeer zeldzaam in het wild voor. Voorkamer, een deel van het hart. Zie -> Hart. Voor-Karolingische minuskel. Door sommige palaeographen wordt aldus de -> half-unciale genoemd, omdat in dit schrift letters voorkomen, die men later in het minuskelschrift der Karolingische periode aantreft. De naam V.K. minuskel loopt dus vooruit op de ontwikkeling van het schrift en daarom is het beter deze letter haif-uncialis te noemen. L i t.; E. M. Thompson, An introduction to greek and latin palaeography (1912, 305). Lampen. Voorklem of prothallium (plant k.j, klein, groen bladachtig lichaampje, dat ontstaat uit de spore der meeste varenplanten. Aan de y. ontwikkelen zich mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen (antheridiën en archegoniën). Ook het protonema der mossen, een stelsel van groene draadjes, dat ontstaat uit de kiemende spore en waaraan later de mosplant zich ontwikkelt, wordt wel v. genoemd. Melsen. Voorkicmcn. Pootaardappels laat men gedurende de wintermaanden reeds kiemen om na het poten een vluggere opkomst en een meer gelijkmatig gewas te verkrijgen. Bij voorkeur geschiedt dit v. in een glazen poterbewaarplaats, omdat de in het licht gekiemde knollen korte en krachtige scheuten maken. Dewez. Voorlanclgletsjer, Germanisme voor > voetgletsjer. Voorlichting ,sexueele,> Sexueele opvoeding. Voorlooper van Christus, betiteling van > Joannes den Dooper. Voorloopers (geol.) noemt men de eerste trillingen van een aardbeving, zooals die in het seismogram geregistreerd worden. Het zijn de trillingen, die door de aarde heen de plaats, waar ze waargenomen worden, bereikt hebben, de latere, lange golven zijn oppervlaktegolven. Hoe verder weg de aardbevingshaard, hoe grooter het tijdsverschil tusschen v. en lange golven. Bovendien kan men dan in de v. verschillende groepen onderscheiden, al naargelang de trilling den kortsten weg gevolgd heeft of herhaalde terugkaatsing heeft ondergaan. Jong. Voorloopig arrest, arrest, dat, in afwachting tot de bevoegde chef de zaak heeft onderzocht, door iederen meerdere aan een ondergeschikten militair, die zich aan een misdrijf of aan een ernstig krijgstuchtelijk vergrijp heeft schuldig gemaakt, moet of kan worden opgelegd. A. Lohmeijer. Voorloopig bewindvoerder, ■> Afwezigheid; Curateele. Voorloopige aanslag. InNederlandis, ten einde de invordering van directe belastingen te bespoedigen en de belastingplichtigen in de gelegenheid te stellen in een zoo groot mogelijk aantal termijnen hun belasting te kunnen betalen (> Invordering van directe belastingen), bij de wet van 13 Jan. 1922, Stbl. 9, de mogelijkheid geopend een voorloopigen aanslag in eenige directe belastingen en in de dividend- en tantièmebelasting op te leggen. De v. a. moet overeenkomstig de door den belastingplichtige gedane aangifte worden opgelegd; hij wordt gevolgd door een definitieven. M. Smeets. In België bestaat een v. a. voor de bedrijfsbelasting en de nationale crisisbijdrage, die aan de bron worden afgehouden. Deze belastingen inderdaad worden van het loon afgehouden en na het verstrijken van het jaar op aangifte van den belastingplichtige geregulariseerd. Rondou. _ Voorloopige hechtenis, > Hechtenis. Voorloopige koopakte is een akte betreffende een overeenkomst van koop en verkoop, waarbij partijen bepalen, dat zij later nadere bijzonderheden schriftelijk, meestal notarieel, zullen vastleggen. De rechtsgevolgen eener v. k. zijn verschillend, al naargelang partijen daarmede hebben beoogd. v.d. Kamp. Lit.: G. Ruys, De voorloopige koopakte (1918). Voorloopige toevertrouwing (Ned. reet t)._ Tijdens de procedure tot ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht, tijdens de procedure tot echtscheiding en tijdens die tot ontzetting uit de voogdij kan de rechter de ouderlijke macht, resp. de voogdij schorsen, de kinderen aan den voogdijraad toevertrouwen (of aan een door hem aan te wijzen persoon) en aan dezen zoodanige macht t.a.v. het kind geven, als zal oorbaar zijn. De Officier van Justitie is bevoegd minderjarigen, zoowel op grond van de feiten, die tot ontzetting aanleiding kunnen geven, als op grond, dat zij noch onder ouderlijke macht staan, noch onder voogdij, dan wel verlaten of zonder toezicht zijn, voorloopig aan den voogdijraad toe te vertrouwen, die dan voor de verpleging zorg draagt tot de definitieve voorziening. Zie ook > Verlaten kinderen. B. Smeets. In het Belg. recht is de y.t. geregeld door art. 6 van de wet van 15 Mei 1912 op de kinderbescherming. een geding tot ontzetting uit de ouderlijke macht is ingesteld, en zelfs bij vervolging wegens een misdrijf, dat aanleiding kan geven tot ontzetting, kan de rechtbank, en wanneer er spoed bij is, de rechter in kortgeding, op eisch van het openbaar ministerie zoodanige maatregelen nemen als nuttig worden geacht, betreffende de zorg voor het kind. Onder die maatregelen kan de v.t. begrepen zijn. Rondou. Wat niet onder "V .... te vinden is, zoeke men onder W Voorman noemt men den ploegleider bij losse arbeiders, in hoofdzaak bij de transportbedrijven, die per ploeg aangenomen worden; bijv. bij het laden en lossen van schepen staat bij ieder scheepsruim een v. met zijn ploeg bootwerkers. Voormezele, gem. in de prov. West-Vlaanderen (zie krt. West-Vlaanderen, B 6), ten Z. van leperen aan het kanaal van leperen naar de Leie. Opp. 1 171 ha; ca. 960 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Geheel verwoest gedurende den Wereldoorlog. Vóórmobilisatie. In landen, waar in tijd van vrede weinig troepen onder de wapenen zijn, stuit een algeheele mobilisatie der geheele weermacht op moeilijkheden. Om deze moeilijkheden op te heffen wordt eerst per te vormen oorlogsonderdeel een kern onder de wapenen geroepen (voormobilisatie), om de algemeene mobilisatie voor te bereiden en het gros der opgeroepen dienstplichtigen te ontvangen. Nijhoff. Voormolen, Alexander, componist. * 3 Maart 1895 te Rotterdam. Leerling van Joh. Wagenaar en W. M. Petri, later van Ravel en Roussel. Voorn, werken: voor orkest: Barop Hop (twee suites); Variaties over de drie Ruitertjes (1927); Kamermuziek: vioolsonate en pianotrio; voor piano: Tafereelen uit de La ge landen, le en 2ejKinderboek; vsch. liederen. Voorn (Leuciscus rutilus L.), een soort van de fam. der -> karperachtigen, 60 cm lang; is een zeer algemeen bewoner van het zoetwater van Europa en N.W. Azië; hij leeft in scholen. De rug is blauw of groenzwart, de zijde lichter, naar den buik toe met zilverglans; buik- en aarsvin zijn rood. Het vleesch wordt niet hoog geschat. Keer. Voornaam, ook wel tegenwoordig doopnaam genoemd (-> Persoonsnaam). Oorspronkelijk hadden de Germanen, als alle volkeren, slechts één naam, die met onzen tegenwoordigen voornaam gelijk staat. De Grieken hadden ook slechts één naam, vandaar de groote verscheidenheid. De Romeinen hadden in den bloeitijd meerdere (drie) namen. Er waren dan ook slechts 18 verschillende voornamen en sommige werden dan nog maar zelden gebruikt (enkele namen, bijv. Quintus, Sextus en Decimus waren gewone prozaïsche rangcijfers). De Rom. hadden voor hun v. vaste afkortingen, bijv. A. = Aulus, L. = Lucius, Q. = Quintus. In den eenen ouden naam, dien de Germanen plachten te dragen, kwam meestal een wensch tot uiting. Daarop wijzen zinrijke namen als Gerhard = sterk met de speer. Of men stelde den persoon onder bescherming van een God, vandaar samenstellingen met irmin en ans (god), bijvoorbeeld Anselmus, Herminia. Spoedig kwam er een tijd, waarin de zin van den naam niet meer begrepen werd, de naam alleen ter onderscheiding diende en men soms namen door samenvoeging van deelen van andere namen maakte, zoodat men namen zonder gezonden zin kreeg., bijv. Fredegonde (Frede = vrede, gonde = strijd) of Gerbrand (= speer-zwaard). Vaak duiden namen dan afstamming aan en treft men binnen één familie allitereerende namen. In later tijd zijn die oude namen als alle woorden veel veranderd. Enkele Oudnederl.namen uit de 9e eeuw zijn: Alfrad, Albuvard, Anslêth, Engelrad. Maar overigens zijn er van vóór de 12e eeuw bij ons slechts weinig namen bewaard. Echte oude Germ. namen zijn: Leendert, Rudolf, Lodewijk, Geertruid, Karei, Frederik, Koenraad, Dirk (-( Diederik). In die namen zijn soms woorden bewaard gebleven, die als simplex verloren zijn gegaan, bijv. geer = speer, gond = strijd, wijn = vriend. Vanaf de 13e eeuw ontleende men namen aan Dietsche, Fransche en Klassieke ridderromans, bijv. Roeland, Achilles, Artur, Olivier, Reinoud. Pas in de 11e en 12e eeuw komt (zoo ook in de heele Germ. wereld) de Kerk tegen de oude heidensche namen op en sinds de 13e eeuw komen Christelijke en heiligennamen steeds meer in zwang, totdat zij in de 15e eeuw het pleit gewonnen hebben. In de 13e eeuw' treft men al v. als Jacob, Pieter, Jan, Simon. Die namen vergermaanschen sterk, bijv. Maria ) Mie, Egidius y Gielis, Nicolaas ) Klaas, Antonius )> Teunis. Ook uit dien tijd stammen namen met het element god-, als Godelieve, Godevaert, Goswin, enz. Die heiligennamen waren deels Grieksch (Agatha, Agnes, Andreas, Barbara), deels Latijnsch (Bonifatius, Comelius, Cecilia), deels ook Hebreeuwsoh (Blisabeth, Anna). Vooral na de Hervorming nam, speciaal bij de Protestanten, het aantal bijbelsche v. toe. Ook nu is er verschil tusschen het gebruik van Katholieke en Protestantsche v., vaak slechts regionaal. In den tijd van het Humanisme is bekend de Latiniseering en Graeciseering der namen, speciaal der geslachtsnamen (bijv. Melanchton = Schwarzerd), maar ook werden er v. gelatiniseerd inzooverre men naar Romeinsch model een in deze wereld tot verwarring aanleiding gevende naamsafkorting (P. = Piet, J. = Jan) invoerde. Sinds de 16e eeuw kwam het systeem der dubbele voornamen op, dat vooral in de iBe eeuw druk beoefend werd (Maria-Theresia, Anne-Marie). In dien tijd kwamen er nieuwe Fransche en later veel Engelsche voornamen binnen (Fransche: Louise, Jeanne, Jacques, Jean; Engelsche: Kitty, James). Bepaalde v. zijn vaak binnen bepaalde families traditioneel. Dikwijls vinden de heerschersnamen bij de onderdanen veel navolging. Vandaar treft men in Pruisen veel den naam Wilhelm en Fritz, in Oostenrijk dien van Joseph. Voorn. Lit.: Hans Lamer, Wörterbuch der Antike (1933); G. Boekenoogen, Onze voornamen (in: De Gids, 1890); J. Winkler, Priesche Naamlijst (4e deel van het Friesche Woordenboek van Dijkstra en Buitenrust Hettema); P. Leendertz Wz. (in: De Navorscher 1868 en 1872; voornamen na 1500); Jaarb. der Kon. VI. Acad. (1901, 33-54; over middeleeuwsohe doopnamen); J. Winkler, Studiën in Ned. Namenkunde; J. Verdam, F. Stoett, Uit de Gesch. der Ned. Taal (41923); S. Wasserzieher, Hans und Grete, 1200 Vernamen erklart (51928); J. J. Graaf, Ned. doopnamen. Weijnen. Voornaamwoord (g r a m m a t i c a), de vertaling van het Lat. pronomen. Het staat in de plaats van een naamwoord of nomen, en is zelfstandig of bijvoeglijk, naargelang het de plaats van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord inneemt. Naar de functie onderscheidt men: 1° het persoonlijk v. of pronomen personale, 2° het wederkeerend v. of reflexivum, 3° het wederkeerig v. of reci- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W procum, 4° het b e t r e k k e 1 ij k v. of relativum, 5° het aanwijzend v. of demonstrativum, 6° het bezittelijk v. of possessivum, 7° het vragend v. of interrogativum, 8° het onbepaald v. of indefinitum. Het persoonlijk v. duidt den spreker aan (le persoon; ik, meervoud: wij), den toegesprokene (2e persoon: jij, gij, u, meervoud: gij, u, jullie) of den persoon, waarover gesproken wordt (3e persoon: hij, ie, zij, het, meervoud; zij). De persoonlijke v. hebben een eigen verbuiging, waarbij nog het best de in het Ned. verdwijnende naamvallen te vinden zijn. Bij de persoonlijke v. worden soms ook gerekend het wederkeerend v. (zich) en het wederkeerig v. (elkander). Voor de overige v. zie men op den Lat. naam. v. Marrewijk. Voornaamwoorden in de kindertaal. De aanwijzende y. zijn voor den kleine betrekkelijk gemakkelijk aan te leeren: dit en dat, deze en die gaan immers meestal met gebaren gepaard, die veel duidelijker „spreken” dan woorden. Daar het kind een zoo bij uitstek egocentrisch wezentje is, zou men kunnen meenen, dat hij al heel vroeg i k zal gaan zeggen. Ten onrechte. Hij noemt zich eerst Kees je of Mietje, Broer of Zus: zoo toch noemen hem de anderen; Daarnaast hoort hij ook wel je, j ij, j o u, en inderdaad doen ook deze, precies als K e e s j e en M i e tj e, voorloopig als eigennamen dienst. Hetzelfde met de bezittelijke v.: jouw staat aanvankelijk voor m ij n, gelijk j e en j ij voor ik. De kleuter kan er nog niet bij, dat die woordjes nu eens hier, dan weer daar aan vastzitten. Pas in het derde jaar meestal worden i k, m ij n, enz. juist gebruikt, dikwijls nog met vergissingen; „Wimpjo mijn boterham niet lus”. De persoonlijke v. geven bovendien moeilijkheid door hun verschillende vormen, soms nog samenvallend met bezittelijke, als je en je, hun en hu-n, j o u en j o u w. Tot overmaat van ramp zijn er betoonde en onbetoonde vormen: me en m ij, ie en h ij, ’ m en hem. En dan de geslachtskwestie: moeder zegt tegen de tafel hem, het dienstmeisje en vader zeggen z e. Geen wonder, dat het jaren duurt, voor het kind tennaastebij in dien chaos den weg weet. Rombouts. Voornaamwoordelijk bijwoord noemt men in de grammatica de vormen, die gebruikt worden ter vervanging van een voorzetsel plus voornaamwoord, bijv.: hierop, waarover, in plaats van: op dit, over welke. Voornc, deel van het Z.Holl. eiland Voome-Pntten en door de Bemisse daarvan gescheiden (zie krt. Zuid-Holland, B 3). Omstreeks 1300 waren eerst enkele stukken bedijkt, o.a. Oostvoome, Den Briel, Rugge, Rockanje en Westvoome. In 1630 werd het hoogheemraadschap Oostvoome opgericht. Aan de zeezijde liggen duinen, verder bestaat de bodem uit zeeklei en eenig laagveen. Na het tot stand komen van de tramverbinding met Rotterdam in 1906 kwam de tuinbouw sterk op. De groote opbloei dagteekent van na den Wereldoorlog. In Den Briel en Oostvoome zijn veilingen. Uit natuur-historisch oogpunt is V. van belang (Rockanje, Kwakjes water). Hakewessel. 2° Eertijds een vrije heerlijkheid, omvattende Goeree en de Westelijke helft van Overflakkee. De graaf van Holland oefende er geen gezag uit, maar bezat er slechts de leenheerlijkheid. De heeren van V. waren tevens burggraven van Zeeland; vandaar dat in hun heerlijkheid Zeeuwsch recht gold. Eerst in 1372, na uitsterven van het regeerend geslacht, is de heerlijkheid aan de grafelijkheid van Holland gekomen. Boeren. Voornemen. In het algemeen beteekent v. een wilsbeslissing om iets uit te voeren. Een v. tot iets kwaads is zondig als een slechte » begeerte. Een goed v. integendeel is een verdienstelijke akte eener bepaalde deugd. Door een goed v., aan God of aan een mensoh aangeboden, verplicht men zich nog niet tot uitvoering op straf van zonde: daarin immers verschilt een v. van een > gelofte of belofte. Maar zijn goede v. zonder voldoende reden laten varen, is een tekortkoming aan de deugd van volharding en van voorzichtigheid, afgezien nog van de zonde, die men wellicht door die daad zelf bedrijft. In het bijzonder is in de b i e c h t een goed v. vereischt: immers volgens de Kerkvergadering van Trente behoort het tot een goed > berouw (sess. 14; cap. 4. de Poen.). Het is trouwens ónmogelijk de zonden oprecht te betreuren, zonder tevens dergelijke zonden te willen vermijden. Men hoeft zich dus niet te verontrusten, omdat men niet uitdrukkelijk een goed v. verwekte, indien men toch degelijk berouw had om een reden, die op de te vergeven zonden past. Het v. in de biecht moet 1° v a s t en gemeend zijn, en dat kan het, hoewel men, helaas, voorziet dat men zal hervallen door menschelijke zwakheid en verandering van den tegenwoordigen goeden wil. Een zeker verlangen naar levens verbetering volstaat niet; maar wel een stevige wilsgesteltenis, die nu beslist met Gods genade niet te zondigen, het koste wat het wil: zoo beantwoordt deze hoedanigheid aan de eigenschappen van een > berouw, dat de zonden waarachtig en bovenalles betreurt; 2° het v. moet werkdadig zijn, nl. bekwaam de zonden te doen schuwen, omdat het nl. bereid is de daartoe noodige middelen te gebruiken, vooral het gebed en de sacramenten, de waakzaamheid en het vluchten der naaste > gelegenheden tot zonde: de vaste wil om die te schuwen is het beste criterium van een ernstig v.; 3° het v. moet algemeen zijn, zoodat men voortaan geen enkele doodzonde wil bedrijven; om van dagelijksche zonden vergiffenis te bekomen, moet men minstens dezelfde dagelijksche zonden willen vermijden. Salsmans. Voornsche Kanaal, kanaal door het Z.Holl. eil. Voorne-Putten (ziekrt. Zuid-Holland, B/G3); verbindt de Nieuwe Maas met het Haringvliet. Werd van 1827 tot ’29 gegraven en in 1830 geopend. Na de opening van den Nieuwen Waterweg wordt het weinig meer gebruikt. Voorocfonincjsinstituut. Volgens de dienstplichtwet 1922 werd in N e d. aan dienstplichtigen de gelegenheid gegeven door militaire vooroefening in hun vrijen tijd en na afgelegde proef in plaats van 51 /, maand slechts 6 weken in werkelijken dienst te komen Deze vooroefening was plaatselijk georganiseerd. In 1934 is het vooroefeningsinstituut opgeheven, omdat gebleken was dat de geoefendheid der voorgeoefenden absoluut onvoldoende was. Nijhoff. Vooronderzoek (recht), > Onderzoek. Vooroordeel is een vooropgezette meening, die met een te beoordeelen persoon, instelling, zaak of kwestie vaak in geen of slechts uiterlijk verband staat, maar die ook zonder nader onderzoek of voldoende gronden, gewoonlijk ten gevolge van de werking van irrationeele factoren, als zeker aanvaard wordt (schijnbare zekerheid), en dan de beoordeeling beïnvloedt. Op het gebied van wetenschap, wijsbegeerte en godsdienst oefent het v. niet zelden een verderfelijken invloed uit. F. Sassen. L i t.: J. Th. Beysens, Logica (31923, 255/7). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vooropbrengst (b os c h b.), > Uitdunnen. Voorplat, het voorste gedeelte van den boekband ; deze bestaat verder uit den rug en het achterplat. Voorpoort. De oudste stadspoorten werden dikwijls dubbel uitgevoerd en bestonden dan uit een hoofdgebouw (met poort) en een daarvóór gelegen v. Beide vormen één architectonische eenheid. Voorbeelden: Amsterdamsche Poort te Haarlem, St. Anthoniespoort (tegenwoordig Waaggebouw) te Amsterdam, en vele andere. -. v. Emhden. Voorpubcrteit, > Praepuberteit. Voorrang, 1° (verkeersmaatregel) > Verkeersteekens (met plaat). T VA ivvvl OUu vA VilO JJ lajto VJ. 2° (R echt) > Bevoorrechte schulden. Voor v. inzake belasting, zie Invordering (I). Voorrecht, > Privilege; Bevoorrechte schulden. Voorrecht van boedelbeschrijving (beneficie van inventaris). Wanneer de erfgenaam een nalatenschap niet zuiver wil aanvaarden, daar dit immers tot gevolg heeft, dat de boedels van den erflater en den erfgenaam vermengd worden, en de erfgenaam dan verplicht is, alle schulden van den erflater en de legaten, die deze heeft gemaakt, als eigen schulden te voldoen, kan hij aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, wat deze vermenging van boedels voorkomt, zoodat de erfgenaam niet meer schulden en legaten behoeft te betalen, dan voor zooverre de activa der nalatenschap daartoe toereikend zijn. Zie verder voor Ned. recht ■> Aanvaarding. In België worden liet voorrecht van boedelbeschrijving, zijn gevolgen, en de verplichtingen van den erfgenaam, die onder voorrecht aanvaardt, geregeld bij de art. 793 tot 810 B.W. Voorseliakclvvcerstand, in het algemeen een electrische weerstand, welke in combinatie met een of ander apparaat wordt gebruikt om den stroom door dat apparaat te begrenzen. De v. wordt daartoe met het apparaat (bijv. motor) in serie geschakeld. Zie ook > Voltmeter; Wijzerinstrumenten. W. de Groot. . ■■ Voorschoten, gein. en dorp in de prov. Z.Holland (zie krt. Zuid-Holland, C 2). Opp. 1 412 ha (kleien geestgrond). Ca. 6 600 inw. (40 % Ned. Herv., 37 % Kath., 14 % Geref., 4 % zonder kerkgenootschap). Middelen van bestaan zijn veeteelt, zuivelbereiding, tuinbouw, bloemkweekerij. Tot V. behooren de buitengoederen Duwenvoorde, Ter Horst en Adegeest. Als Forschate wordt V. reeds in de 10e eeuw vermeld. Voorslag (muziek), 1° > Beiaard. 2° V. (zie ook > Appoggiatura) behoort tot de muzikale > versieringen; eertijds door kleine noten uitgedrukt, die hun waarde ontleenden aan de hoofd- noten, doch tegenwoordig doorgaans gewoon genoteerd. Men onderscheidt de lange en de korte v. De lange v. krijgt in de oude schrijfwijze de volle waarde, uitgedrukt door het niet doorstreepte kleine nootje, en zulks met nadruk (appoggiare = drukken); de korte v. neemt weinig tijd en wordt sinds het eind der 18e eeuw genoteerd met een dwarsstreep door den stok. de Klerk. Voorsmaak des Hemels. De Hemel bestaat in de aanschouwing Gods. Het Geloof zegt ons, dat de menschelijke natuur in de beschouwing van dit Voorwerp zijner kennis de hoogste bevrediging zal vinden en daarop is gericht. Overeenkomstig dezen aanleg kan reeds op deze wereld de beschouwing van God en het Goddelijke den mensch groote bevrediging schenken en hoewel in den regel deze beschouwing niet zooalbeheerschend is, dat zij alle andere eischen der natuur ter zijde dringt, kan God toch den mensch zoo van zijn Wezen en de schouwing daarvan vervullen, dat zijn toestand een voorsmaak des Hemels kan worden genoemd. De H. Teresia zegt, dat dit hoogste schouwende leven in den regel maar zeer kort duurt, al geeft het kracht en voedsel tot een voortdurend innig verkeer met God. Er is onder de godgeleerden strijd over de vraag, of hier op aarde deze schouwing Gods een onmiddellijke kennis raag worden genoemd. Dan nemen zij over het algemeen aan, dat slechts heel enkele personen (men noemt de H. Maagd, den H. Paulus en enkele anderen) dit hoogstegelukop aarde deelachtigwerden. Brandsma. Voorspel, 1° (m u z i e k), a) zie > Praeludium; Ouverture. b) Zie > Beiaard. 2° (T o o n e e 1) V. of gespeelde ■> proloog is een korte eenacter, welke soms aan een drama voorafgaat, om het begrip of den gemoedstoestand der toeschouwers voor te bereiden; bijv. in Goethe’s Faust. Voorspelling, > Profetie. Voorspraak der Heiligen. Dat de heiligen in den Hemel voor de menschen op aarde bidden, ligt opgesloten in het leerstuk van de > Gemeenschap der Heiligen en is uitdrukkelijk verklaard door het Concilie van Trente (Denzinger, nr. 984, 998). De waarde van hun gebed steunt op de verdiensten van Christus en op hun eigen verdiensten. Daar deze laatste echter berusten op Christus’ verdiensten, blijft Christus de eenige > Middelaar. Zie ook Heiligenvereering. v. d. Putte. Voorst, gemeente in de prov. Gelderland (XI 512 E 3), in het O. van de Veluwe, begrensd door den IJsel. Omvat de dorpen V. (met de buurtschappen Klarenbeek, Gietelo en Buslo), Wilp, Twello, Terwolde en Nijbroek. Twello is het centrum (gemeentehuis). Opp. 12 206 ha, ca. 14 000 inw. (67 % Ned. Herv., ruim 2 % Kath. en bijna 3 % Geref.). Landbouw, veeteelt, boomkweekerij. fruitteelt en boschbouw. Te Twello aan de spoorlijn Apeldoorn—Deventer een exportslagerij, vleeschconserven-, kisten-, meubel- en glasfabrieken. In Wilp een vleeschconserven- en een steenfabriek. Bezienswaardigheden: van het kasteel Nijen- beek aan den IJsel, in de 13e eeuw gebouwd, afgebroken in 1621, is nog over een vierkante donjon uit de 14e eeuw en een aansluitend stuk uit de 15e eeuw. Op 2 km ten N. het huis en landgoed „De Poel” (18e eeuw), en ten N. daarvan het buitengoed „De Lathmer”. Verder de Ned. Herv. kerk te Voorst 14e-15e eeuw, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W met vierkanten Romaanschen toren 12e eeuw, de kerk en toren te Twello 15e-16e eeuw en kerk en toren te Wilp lle-12eeeuw. Natuurschoon: o.a. de landgoederen Groote en Kleine Noordijk en het Klarenbeeksche bosch. Heijs. Voorstaanderklier (prostaat), > Geslachtsorganen (kol. 698). Voor voorstaanderklieryergrooting, zie Prostaatvergrooting. Voorstad, oorspr. een buiten de stadsomwalling gelegen wijk. Tegenwoordig wordt ermede bedoeld een stadsbuitenwijk met min of meer zelfstandig karakter. Voorste Diep, riviertje in Drente, een der twee bronrivieren der Hunze, komend van het Ellertsveld bij Schoonoord; het stroomt in een dwarsdal door den Hondsrug en vereenigt zich ten O. van Gasselte met het Achterste Diep tot de Hunze. Sinds 1920 gedeeltelijk gekanaliseerd, maakt het deel uit van het kanaal Buinen-Schoonoord. Bouma. Voorstelling spsychologle. De > associatiepsychologie, die leert, dat al het psychische wordt opgebouwd uit gewaarwordingen en voorstellingen („verzwakte gewaarwordingen”), vindt men ook aangeduid als voorstellingspsyohologie. Voorslclliiigstype (exp. psycho 1.), individu met voorkeur voor de gegevens van een bepaald zintuiglijk gebied in zijn voorstellingsleven. Men spreekt van visueele, auditieve, motorische v. naargegelang de voorkeur gaat naar indrukken van den gezichts-, gehoor- of spierzin. Voorsteven, ■> Steven. Voort, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 B 5), ten W. van Tongeren; opp. 230 ha; ca. 220 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel. Voortbrenging, > Productie. Voortdurende delicten (N e d.) bestaan in het doen voortbestaan van een toestand, bijv. het van de vrijheid beroofd houden (art. 282 W. v. Str.). Voorteek en. 1° (Lat. > omen) Het zien van een toekomstige gebeurtenis in sommige toevallige of onbeduidende voorvallen, die dan v. genoemd worden, vormt een soort waarzeggerij. Zij vindt plaats uit de ingewanden van dieren, de vlucht van vogels, enz. 2° (M u z i e k) Voorteeken noemt men de laddereigen kruisen of mollen, die den hoofdtoonaard van een muziekstuk aanduiden en naast den sleutel aan het begin van den notenbalk staan. Zie > Toonaard. —o Voortgezet delict is aanwezig, als eenzelfde delict meermalen begaan wordt ten gevolge van één wilsbesluit, bijv. als een bediende iederen dag een gulden uit een winkellade steelt. Voortjjezct Onderwijs is onderwijs, dat gegeven wordt aan leerlingen, die de lagere school verlaten hebben. Dezen kunnen dan zelfs nog leerplichtig zijn. Het wordt gegeven aan zgn. vakscholen, bijv. ambacht-, landbouw-, huishoud-, handels-, industriescholen, enz. (zie op deze woorden). Ook valt hieronder het vervolgonderwijs in Nederland (zie > Lager Onderwijs). Dit laatste heeft door de bezuiniging veel geleden en leek wel geheel ten doode opgeschreven. Toch is er weer eenige opleving, ondanks het intrekken van de gemeentelijke subsidies. Zoo hebben de vier grootste gemeenten in Nederland geen gesubsidieerd vervolgonderwijs meer. Op 1 Jan. 1937 telde het vervolgonderwijs 10 314 leerlingen (1936: 8 294), en bedroeg het aantal cursussen 316 (1936 : 310) en het aantal leerkrachten 792 (1936: 723). Het aantal leerlingen bedroeg voor het Openbaar, Christelijk, Katholiek en Bijzonder neutrale onderwijs resp. 17,4%; 17,5%; 23,1 % en 42 %. Dat het vervolgonderwijs niet veel te beteekenen heeft, blijkt wel hieruit, dat het aantal leerlingen nog niet 0,9 % bedraagt van het aantal leerlingen dat de gemeentelijke lagere scholen bezoekt. Leemrijse. Voorthuizen, dorp in de Geld. gem. > Bameveld (XI 512 C 3). Voortplanting (w ij sge e r i g). Onder v. verstaat men de levenseigene verrichting, waardoor een levend wezen ontstaat uit een ander, daaraan naar wezen gelijk, tot instandhouding van de natuurlijke soort. Zooals bij -s- voeding trekt ook hier de gegeven bepaling een scherpe grens tusschcn v., een levenseigen verrichting, en alles, wat in het rijk van het levenlooze eenige overeenkomst daarmee vertoont. Bepaalde vloeibare kristallen nemen uit een aangepast milieu bepaalde stoffen op en deelen zich na het bereiken van een zeker volume. Geen enkel kristal is echter van nature uit gedoemd om door eigen functie te verouderen en daarom vroeg of laat te sterven. Het bedoelde kristal behoeft dus niet door de boven omschreven verrichting te zorgen voor de instandhouding van de soort. Th. v.d. Bom. Voor v. van mensch en dier, zie Ongeslachtelijke voortplanting en > Bevruchting (sub I). In het plantenrijk kent men eenjarige, meerjarige en doorlevende soorten. Hoe lang ook de individueele levensduur van een plant moge zijn, toch moeten op een gegeven oogenblik vegetatieve of generatieve deelen van dit individu een zelfstandige ontwikkeling kunnen beginnen en door dit verjongings- en vernieuwingsproces de v. van de soort verzekeren. Sommige soorten handhaven zich eenvoudig door ongeslachtelijke v., doch kennen daarnaast meestal nog de geslachtelijke v.; bij andere plantsoorten treedt het verschijnsel der > generatiewisseling op, terwijl bij de meeste een arbeidsverdeeling bestaat tusschen de vegetatieve en de generatieve organen. Deze laatste zijn gewoonlijk des te meer opvallend naarmate de plant tot een hooger georganiseerde species behoort. Zij brengen de mannelijke en vrouwelijke kiemcellen of gameten voort, die door •>• bevruchting samen een zygote vormen, waaruit een individu van dezelfde soort als de ouders tot ontwikkeling kan komen. Dumon. Voortplanting des Geloofs, > Missie; Propaganda (Congregatie der); Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; Genootschap der H. Kindsheid; Petrus Liefdewerk; e.d. Voortrekkers, 1° die Boeren, die aan den Grooten > Trek voorafgingen. 2° > Padvinders; Verkenners. Voor-turnen. Een gymnastiek- of turnvereeniging kent een zgn. gelidsindeeling, d.w.z. een groepeering van de turners naar hun geoefendheid. Deze indeeling is vnl. gebaseerd op de verkregen vaardigheid in het werken aan de gymnastische toestellen. Het practische turnen sluit hierbij aan door de onderscheiden groepen over verschillende toestellen te verdoelen, waardoor aan meerdere toestellen tegelijkertijd gewerkt wordt. Na eenigen tijd wordt van toestel verwisseld. Daar de leider der vereeniging zijn aandacht niet aan alle groepen tegelijk kan geven, neemt hij zelf meestal één groep en plaatst bij de andere iemand, die de te beoefenen stof vóórdoet en leidt. Dit is de voorwerker of voortumer. Deze helpers kunnen na afgelegd examen een diploma verwerven, waaruit hun geschiktheid tot v. blijkt. Goris. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vooruit, Vlaamsch Socialistisch dagblad in Gent, in 1884 gesticht, onder hoofdredactie van Edward Anseele, dat veel bijdroeg om de socialistische gedachten in Vlaanderen te verspreiden. Voorvadervereerincj, > Manes; Sjin-tö; Nederlandsch-Indië (sub III). Voorvastcntijd. Hieronder verstaat men den tijd van ->■ Septuagesima tot Aschwoensdag (21/2 week), welke aan de eigenlijke veertigdaagsche vasten voorafgaat. Een voorvasten wortelt in laatste instantie in Palestijnsche toestanden. Het monnikendom aldaar hield taai vast aan de aloude Syrische practijk: voor Paschen 8 weken vasten. De officieele kerk van Palestina week daarvan af; zwenkte mee met verschillende invloeden. Om uiterlijk gelijkvormigheid te bereiken, voerde de groote Kerk van Jerusalem een zekere onthouding in van af de 8e week voor Paschen. Zoo ontstond de eerste voorvasten. De Byzantijnsche en Koptische ritus volgden het Jerusalemsche gebruik na. Rome voerde ook een voorvasten in beginnende met Septuagesima. Waarom die voorvasten op dien datum inzet, is niet bekend. Verwilst. Lit.: L. Bisenhofer, Handb. d. Lit. (1932, 491 ylg.). Voorvloed, > Vloed. Voorvoegsel, > Praefix. Voorvrucht (landb.). Bij de keuze van het perceel, waarop men een bepaald gewas zal gaan verhouwen, houdt men ook nu nog min of meer rekening met het gewas, dat in het voorafgaande jaar of jaren op dien akker geteeld werd: de voorvrucht. Diepwortelende gewassen, bijv. hakvruchten, en stikstofverzamelende (vlinderbloemige) gewassen noemt men goede v.; granen daarentegen minder goede v. Vooral voor gewassen zooals klavers, erwten enz., die zgn. onverdraagzaam zijn met zichzelf, maar ook voor tarwe en gerst, wordt op de v. ten zeerste gelet. Dewez. Voorwaarde (recht) is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waardoor de tijd, gedurende welken de uitvoering eener •> verbintenis kan worden gevorderd, beperkt wordt. Men onderscheidt opschortende en ontbindende v. Een opschortende v. is aanwezig, wanneer het recht op de uitvoering eener verbintenis bij het intreden eener onzekere toekomstige gebeurtenis begint; een ontbindende v. is aanwezig, wanneer het recht op de uitvoering eener verbintenis bij het intreden eener onzekere toekomstige gebeurtenis eindigt. Een v. kan aan een verbintenis zijn verbonden door de wet of bij overeenkomst door > partijen. Is dit laatste het geval, dan zijn in Nederland van toepassing de art. 1289-1303 B.W. Een v., die bestaat in het doen van iets, dat onmogelijk is, een v., die strijdig is met de goede zeden, en een v., die door de wet is verboden, maken de overeenkomst, die daarvan afhankelijk gesteld is nietig (B.W. art. 1290). Een v. om iets, wat onmogelijk is, niet te doen, is zelf nietig, zoodat de overeenkomst geldig is (B.W. art. 1291). Een v., waarvan de vervulling alleen afhangt van den wil van dengene, die verbonden wordt (bijv. „indien ik daartoe lust zal hebben”), maakt de overeenkomst nietig. Bestaat echter de v. in een daad van den schuldenaar (bijv. „indien ik naar Zwitserl. ga”), dan is de v. geldig en de overeenkomst verbindend (B.W. art. 1292). v.d. Kamp. Met betrekking tot de verbintenissen wordt de v. door het Belgisch B. W. behandeld in de art. 1168 tot 1184. Deze regeling is niet anders dan die, welke hierboven voor Nederland is uiteengezet. Voorwaardelijk convergent, > Reeks (1°). Voorwaardelijke invrijheidstelling. N e d. recht. V.i. behoort bij het zgn. > progressieve gevangenisstelsel. Krachtens v. i. wordt de gevangene vóór afloop van den door den rechter bepaalden tijd in vrijheid gesteld, en blijft hij vrij, mits hij zich binnen een proeftijd aan bepaalde voorwaarden houdt. V. i. bestaat bij verschillende vrijheidstraffen en strafrechtelijke > beveiligingsmaatregelen. Pompe. Voor v.i. in het Belg. recht, zie > Invrijheidstelling onder toezicht. Voorwaardelijke klankverandering of changement combinatoire (p hi 1 o 1.), ook changement phonétique combinatoir of geconditionneerde klankverandering, is een klankverandering, die door factoren van buiten (bijv. invloed van andere klanken) tot stand is gebracht. Tegenover haar staat spontane of volstrekte klankverandering, waarbij zich geen invloeden van andere, vnl. omgevende, klanken, accent, en spreektempo doen gelden. Als spontane klankverandering geldt bijv.: Indo-Germ. k wordt Ned. h, bijv. Lat. cor(d): Ned. hart. Een v. k. is: Lat. k is in het Picardisch vóór palatalen gepalataliseerd. Toch is de indeeling heel bezwaarlijk, immers in laatste instantie is bijna elke klankverandering geconditionneerd, omdat, indien ook al niet de omgevende klanken van invloed waren, de klanken, die als phoneem in de taal bekend zijn, de klankveranderingen mede bepalen. Volgens de bovengenoemde indeeling geldt; bijna elke klankwet begint met eerst geconditionneerd te zijn en wordt dan pas spontaan. Weijnen. Voorwaardelijke reïlev (exp. psychol.). Verondersteld wordt een prikkel A (bijv. het zien van voedsel), die natuurlijkerwijze een reflexakt (afscheiding van speeksel) bij een dier opwekt. Wanneer men nu herhaaldelijk een prikkel B (bijv. het geluid van een bel) op het dier laat inwerken, tegelijk met of kort vóór het aanbieden van A, dan blijkt ten slotte B alleen in staat, hetzelfde reflex-antwoord te voorschijn te roepen. B is dan de voorwaardelijke prikkel en het antwoord de voorwaardelijke reflex. Deze vormt volgens Pawlow, die hem het eerst beschreef (*• Reflexologie en > Behaviorisme), den grondslag van het leeren van dieren en menschen. v. d. Veldt. Voorwaard el ijke terbeschikkingstelling is hetzelfde voor den strafrechtelijken beveiligingsmaatregel van terbeschikkingstelling (van kinderen, psychopathen, enz.), wat > voorwaardelijke veroordeeling voor straffen is. Voorwaardclijke vcroordccliny. Algemeen. Wat in Ned. en België v.v. genoemd wordt, bestaat in het algemeen in het niet tenuitvoerleggen van een straf, mits de schuldige zich gedurende een proeftijd aan bepaalde voorwaarden houdt. Dit instituut is ontstaan in de Engelsche praotijk en in Engeland (1879) en de Vereenigde Staten van Amerika (sinds 1869) het eerst in de wet geregeld. Later is v.v. op het vasteland van Europa ingevoerd, het eerst in België (1888) en Frankrijk (1891). In het Engelsch-Amerikaansche stelsel legt de rechter voorloopig nog geen straf op, en stelt hij naast de algemeene voorwaarden om geen delict te begaan nog bijzondere op de reclasseering gerichte voorwaarden, met bijzonder toezicht van bepaalde personen. In het Belgisch-Fransche stelsel legt de rechter wel een straf op, maar geeft hij daarbij het bevel deze voorloopig niet ten uitvoer te leggen en blijven de voorwaarden beperkt tot bovengenoemde algemeene. Het eerste systeem is positief, op reclasseering gericht, het tweede negatief, op besparing der vrijheidstraf gericht. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Ned. recht. In Nederland is de v.v. in 1915 in het Wetb. v. Strafrecht ingevoerd (art. 14a vlg.), en in 1929 nader geregeld en uitgebreid. De rechter legt de straf op (nooit meer dan een jaar gevangenisstraf), welke echter voorloopig niet wordt tenuitvoergelegd (Belgisch-Fransche stelsel); naast de algemeene voorwaarden bestaat er de mogelijkheid van bijzondere voorwaarden en van bijzonder toezicht, in de wet hulp en steun genoemd (Engelsch-Amerikaansche stelsel). De v.v. sluit geheel bij de in Nederland zeer ontwikkelde particuliere reclasseering aan. Pompe. L i t.: Pompe, Handb. v.h. Ned. Strafr. (1938, blz. 306). Belg. recht. V.v. is schorsing van de uitvoering eener straf; daartoe zijn twee voorwaarden vereischt: a) de verdachte mag vroeger niet tot eene crimineele of correctioneele straf veroordeeld geworden zijn; v.v. wordt dus slechts eenmaal toegestaan; b) de opgelegde straf of straffen mogen de zes maanden niet overtreffen. Voor de toepassing van het uitstel worden alle toegepaste vrijheidstraffen, ook de bijkomende gevangenisstraf, samengevoegd en als een enkele straf aangezien. De rechtbanken voorzien een termijn van uitstel der uitvoering der straf; dit uitstel mag de vijf jareh niet overtreffen. Indien de veroordeelde binnen den termijn, door den rechter bepaald, een nieuwe veroordeeling oploopt tot een crimineele of correctioneele straf, dan wordt de eerste veroordeeling eveneens uitgevoerd. Doch er wordt geen rekening gehouden met later opgeloopen politiestraffen (wet van 31 Mei 1888). Collin. Voorwaardenkartei, > Kartel. Voorwarmer, > Economiser. Voorwerk noemt men dat gedeelte van het boek, dat aan den tekst voorafgaat. De volgorde van het v. is veelal: > voordehandsche of Fransche titel, de hoofdtitel, de deeltitel (als het werk uit meer dan één deel bestaat), de opdracht, het voorwoord of voorbericht, de inhoudsopgaaf, een overzicht der platen, literatuur-overzicht. Het v. wordt vaak met een kleinere lettersoort dan de tekst gezet en soms met Romeinsche cijfers genummerd. Ronner. Voorwerp of object (philo 1.). In het zinsverband zijn de voornaamste elementen het onderwerp en liet gezegde. Is behalve het onderwerp nog iemand of iets anders, door een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord uitgedrukt, betrokken bij datgene, wat door het grammatisch gezegde wordt uitgedrukt, dan noemt men dit het voorwerp. We maken onderscheid tusschen lijdend, meewerkend en oorzakelijk v. Het lij de n d v. is het nauwst als aanvulling bij het gezegde betrokken, en ondergaat soms de handeling door dat gezegde uitgedrukt. Vandaar de naam. Het is te herkennen doordat het onderwerp kan worden van een lijdenden zin, bijv. hij riep m ij, ik werd door hem geroepen. Het meewerkend v., ook wel indirect v. genoemd, is niet zoo direct bij het gezegde betrokken als het lijdend v., heeft soms belang bij de handeling van het gezegde, en is te herkennen, doordat men er het voorzetsel „aan” voor kan plaatsen, bijv. ik gaf den chauffeur een fooi. Het o orz ak e 1 ij k v., ook wel voorzetselvoorwerp genoemd, is soms aanleiding tot de handeling van het gezegde, maar is eigenlijk een woord, dat een vaste verbinding met het werkwoord heeft aangegaan, waardoor het daarmee tot een constructie is samengegroeid, die één begrip uitdrukt; bijv. ik verlaat mij op j e. v. Hamwijk. -j -r j ~ v Voorwerpen, liturg., > Meubelen; Vaten. Voorwerpsnamen (gram m.), onderafdee- ling der concrete zelfst. naamwoorden; een v. is de naam van een eenheid met bepaalde grenzen: mensch, dier, boom, stoel. V. zijn onder te verdeelen in soortnamen en eigennamen. Voorvverpsruimtc, > Afbeelding (kol. 483). Voor-ijlende stroom. Zie -> Na-ijlende stroom en > Phase-verschuiving. Een voor-ijlende stroom ontstaat in een keten met capacitieve werking: de grootte van den voorijlingshoek hangt af van de capaciteit, den Ohmschen weerstand en de frequentie. Voorijlinjjshoek, > Voorijlende stroom. Voorzetsel (gram m.), de vertaling van het Lat. praepositio; het is een indeclinabile of onverbuigbaar woord, dat tot functie heeft een betrekking aan te duiden, waarbij de eigen beteekenis zoo goed als verloren gaat, bijv. dat is voor jou; wegens ziekte verhinderd, etc. Meestal ontstaan de v. uit bijwoorden, maar soms uit geïsoleerde naamvalsvormen of constructies, bijv. krachtens, in weerwil van, enz. Het gebruik om de betrekking van het substantief door voorzetsels uit te drukken is in het Nederlandsch (evenals in andere moderne talen) aanzienlijk toegenomen sinds het Middel-Nederlandsch. Eenzelfde proces is waar te nemen bij het latere Latijn ten opzichte van het klassiek Latijn. v. Marremjk. Voorzichtigheid (Lat. prudentia, in oudere ordesregels discretio), de eerste der vier » kardinale deugden, is een vervolmakende gesteltenis van het practisch verstand; haar onmiddellijke zetel is dus niet het streefvermogen, maar het redelijk kenvermogen. Zij is: de juiste redemaatstaf van handelen. De rede geeft in haar oordeelen aan, hoe gehandeld moet worden, nl. geeft aan, wat gedaan moet worden en dat het gedaan moet worden (rede-oordeel; redebevel). Overeenkomstig deze aangave beweegt de wil tot aldus handelen. De rede is dus maatstaf van handelen. Opdat zij ook regelmatig juiste maatstaf zij, d.i. precies aangevend, wat werkelijk tot het absolute einddoel voert en er niet van afleidt, m.a.w. aangeeft wat z e d e-1 ij k goed is, moet zij vervolmaakt worden door de deugd van v. De v. uit zich in drie onderscheiden verstandsdaden: beraadslagen, beslissen (wat gedaan moet worden), bevelen (dat het gedaan moet worden). De laatste is de voornaamste, steunt echter op de beide voorgaande, wier uitwerksel zij gedeeltelijk is en wier kracht zij dus in zich draagt. Bij de v. behooren verschillende elementen, die bijdragen tot haar volmaakte werking; 1° herinnering aan vroegere gebeurtenissen, 2° leerzaamheid, waardoor men bereid is van anderen, die door ondervinding wijs geworden zijn op praktisch gebied, aan te nemen, 3° scherpzinnigheid, waardoor men vlug inziet of met grond vermoedt, wat uit een bepaalde handeling zal volgen en wat er mee bereikt zal worden, 4° juist begrip en doorzicht met betrekking tot de beginselen van de zedenleer, 5° een goed werkend redeneervermogen. Deze vijf dingen bevorderen het beraadslagen en het nemen van een juiste definitieve beslissing; de twee volgende hebben betrekking op het bevel, dat de definitieve aanwijzing tot het uitvoeren is : 6° de omzichtigheid, waardoor men rekening houdt met de omstandigheden, 7° behoedzaamheid, waardoor de mensch rekening houdt met bijkomstige nadeelige gevolgen. Als aanvulling met betrekking tot de bovennatuurlijke orde en als steun bij het beoefenen van de v. in de natuurlijke orde ontvangt de mensch met de heilig- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W makende genade de gave van raad, een van de zeven > gaven van den H. Geest. We zien dikwijls, hoe eenvoudige menschen in moeilijke gevallen, waar zij plotseling voor komen te staan, beslissingen nemen, die getuigen van wijsheid, doorzicht, kortom van groote v. en levensbeleid. Geen natuurlijke gaven alleen, maar de bovennatuurlijke raad of ingeving van den H. Geest, welke deze eenvoudige, deugdzame en godsdienstige menschen krachtens de gave van raad ontvangen en tevens geneigd zijn aan te nemen en te volgen, verklaart dit. Tot de ondeugden, aan de v. tegenovergesteld, behooren: overhaasting in het beraadslagen en beslissen; voorbarigheid in het oordeelen; onbedachtzaamheid en onbezonnenheid. Vervolgens, in het andere uiterste: wankelmoedigheid, onbestendigheid, onstandvastigheid en nalatigheid. Men vergeet wel eens, dat ook zoowel te lang beraadslagen als uitstel en afzien van handelen in strijd kan zijn met de v. Vervolgens heeft men nog de zgn. vals c h e v., waarvan de onrechtvaardige rentmeester uit het Evangelie een voorbeeld is (L 0.16.1-9). Zij komt met de juiste v. hierin overeen, dat zij de juiste middelen kiest tot het doel, dat zij wil bereiken; verschilt ervan, doordat als norm van handelen bij het kiezen der middelen niet genomen wordt het ware hoogste goed, maar een ander goed als onvoorwaardelijk te bereiken doel wordt nagestreefd, met opoffering van het voornamere. Het rede-bevel kan dienen als maatstaf van eigen handelen en kan als maatstaf van handelen aan anderen, onderdanen, worden medegedeeld en opgelegd. In beide gevallen is het rede-bevel een daad van v. We onderscheiden daarom een persoonlijke v., die eigen leven leidt; en een bestuurs-voorzichtigheid. Deze laatste heeft betrekking op het besturen van anderen, het besturen van een gemeenschap. Zij is een vereischte deugd in de overheid. Staatsbeleid of de deugd van politieke v. noemen we v., welke speciaal de bestuurders van de burgerlijke maatschappij tot goede bestuurders maakt. Eender. In de symboliek wordt de v. weergegeven voor een boek, slang, spiegel, twee of drie gezichten (Verleden, Tegenwoordige tijd, Toekomst), door een cirkel en een zeef. In verband met de andere deugden en > ondeugden wordt de v. vaak weergegeven in de Romaansche en vroeg-Gotische portalen der Noord-Fransche kathedralen (o.a. Noorderportaal te Chartres, te Parijs, te Amiens). In S. Eustorgio te Milaan (1339) vindt men de v. als een caryatide bij de Arca van Petrus Martelaar door Giov. di Balduccio : met 3 gezichten, nl. van een kind, een jonge en een oude vrouw. L i t.: K. Künsüe, Ikonographie der christl. Kunst (1928, 156-167); O. Doering, Christl. Symbole (1933). p. Gerlachus. Voorzienigheid, het plan in God, waardoor Hij heel het wereldgebeuren heeft geregeld en gericht op het doel; Zijn Glorie. Deze regeling gaat tot in de kleinste bijzonderheden en neemt ook het > kwaad in de wereld op; gedeeltelijk laat God dit toe om een goed te bereiken, gedeeltelijk wil Hij het als straf voor bedreven zonden en als beproeving der rechtvaardigen. Gods plan, als regelend het geheel van het wereldgebeuren orasluit voor ons, die slechts een gedeelte daarvan overzien, vele geheimen, zoodat ons veelal de volledige beteekenis van een bepaald feit ontgaat. Gods V. is absoluut zeker, daar zij steunt op Gods kennis, die nooit dwalen kan, en op Zijn Wil, die zoo sterk is, dat alles, wat God wil, onfeilbaar zeker tot uitvoering komt. Dat deel der V., dat betrekking heeft op het eeuwig heil der redelijke wezens, wordt > praedestinatie genoemd. De zekerheid, dat God zelf alles in het leven, tot het geringste toe, heeft geregeld, moet een steun zijn om ook in de moeilijkste omstandigheden vertrouwvol op Hem te blijven hopen. v. d. Putte. L i t.: A. Mulders, Van den eenen God (1931); P. Potters, Verklaring van den Katechismus (I, 178 vlg.). Voorzorg (geneeskundige). Voorkomen van ziekte of van verergering ervan is beter dan genezen. Dit spreekwoordelijk geworden gezegde maakt duidelijk, hoezeer medische v. een belangrijk onderdeel vormt van de algemeene hygiëne, welk onderdeel door den maatschappelijken uitgroei van dezen tak van geneeskundige verzorging in de laatste decenniën (na > Grotjahn) wel met den naam „sociale hygiëne” bestempeld wordt. Wat niet wegneemt, dat de arbeidstaak van de geneeskundige v. grootendeels ligt op het gebied der individueele hygiëne. liet verstrekken van medicijnen (kinine tegen malaria) en het toepassen van vaccinatie tegen diphtherie en roodvonk maken dit duidelijk. Alleen door het nemen van sociale, wettelijke maatregelen is de geneeskundige v. een tak van algemeenen liygiënischen aard geworden. Algemeene v. is een moeilijk te omlijnen begrip. -> Drinkwatervoorziening (zie aldaar) kan als medische v. worden opgevat. Ook vloeien v. en •> nazorg dikwijls in elkaar over, welke twee voor een niet te onderschatten deel de dagtaak vullen van den algemeenen huisarts. In meer specialen zin vat men onder geneeskundige v. bepaalde maatregelen van organisatorischen en technischen aard ter voorkoming van ziekte samen. Verplichte aangifte van > besmettelijke ziekten, ten einde de lijders op te sporen en zoo noodig te isoleeren om verdere besmetting te voorkomen, kan hiertoe gerekend worden. De arbeidstaak der gekleurde > kruisvereenigingen omvat een belangrijk deel van de geneeskundige v. Zorg voor > gebrekkigen, ■> geneeskundig onderzoek voor het huwelijk en geestelijke gezondheidszorg eveneens. Verder richt de geneeskundige v. zich meer speciaal op de leeftijdsklassen. In dit verband kennen we de praenatale zorg, die zich tot de zwangeren uitstrekt. Dan volgen de > consul- voor zuigelingen; de > kleuterzorg (w.o. inenting, vacantiekoloniën e.a.). Vervolgens draagt de schoolarts in onze dagen een speciale zorg ter bestrijding van parasitaire ziekten (schimmels, luizen e.a.) en ter voorkoming van blijvende lichaamsgebreken. De schoolverpleegster dringt via de school (absentenlijsten) de gezinnen binnen. De zorg voor de rijpere jeugd is nog grootendeels in wording. In de arbeidersbescherming ligt een groot deel van de geneesk. v. voor volwassenen opgesloten. Voor literatuur zie onder > Geneeskundige dienst en -> Gezondheidsdienst (welke in de groote steden een belangrijke taak van de preventieve geneeskunde op zich hebben genomen). In 1929 werd te Leiden het instituut voor praeventieve geneeskunde opgericht. Botman. Vooys, Isaac Pieter de, Ned. letterkundige. * 3 Febr. 1876 te Gouda. Studeerde te Delft, werd werktuigkundig ingenieur in 1896, fungeerde achtereenvolgens als inspecteur van den arbeid te Breda, Arnhem, Deventer, Den Haag, als hoogleeraar in de mechanische technologie te Delft, als directeur Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W der Ned. Mij. tot ontginning der steenkolenvelden, is sedert 1930 directeur der Alg. Kunstzijde-Unie en voorzitter van den Econ. Raad. Behalve verscheidene publicaties op technisch en maatschappelijk gebied, gaf V. gedichten, meestal met sociale strekking, in het licht, die sterk de aandacht trokken van Albert Verwey. Van 1905 tot 1920 is V. dan ook Verwey’s mederedacteur geweest aan het maandblad „De Beweging”. Zijn poëzie is verstandelijk en vaak wat stroef, doch ze is kenmerkend voor de Noordwijksohe school, zooals de Groep van Verwey’s dichtende geestverwanten wel wordt genoemd. Asselbergs. Voorn. werk. Gedichten; Van de armen (1903); Achter de Taak (1928); voorts talrijke geschriften op het gebied der technologie en sociologie, 0.m.: Duurte en Duurtebestrijding (1922), De bloei eener onderneming (1927), Het sociale karakter eener onderneming (1929). Vorarlberg, voorm. Oostenrijksoh bondsland (XIX 112 A/B 3). Opp. 2 602 km2; ca. 150 000 inw. 198,5 % Kath.). Het land is voor het grootste deel bergachtig (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 144 in dl. XIX): Algauer Alpen met den Ratikon (2 969 m), de Leohtaler Alpen met de Wildgrubenspitze (2 766 m) en het Bregenzer Woud (2 232 m); in het Z.O. de Ratische Alpen met de Termunt- en de Fervall-groep (Silvrettakam, Piz Buin: 3 312 m). Van de bevolking is 35,9 % betrokken bij land- en bosohbouw, 45,9 % bij industrie en 9,8 % bij handel en verkeer. 29,4 % van den bodem is bosch. 66,6 % van den bruikbaren bodem is weiland. Er is veel textielindustrie (katoen, wol, zijde, leer, machines). Tot 1167 heerschten de graven van Bregenz over V. In de 14e eeuw kochten de Habsburgers liet land. In 1805 kwam het aan Beieren, in 1814 weer aan Oostenrijk, 1938 aan Duitschland. Hakewessel. Vordate, > Fordate. Vorden, gem. in de prov. Gelderland (XI 512 F 3) in het W. van de Graafschap Zutphen (Achterhoek), aan de Vordensche beek. Opp. 5 730 ha; aantal inw. ca. 4 300 (77 % Ned. Herv., ruim 15 % Kath., 3 % Geref. en 2 % Chr. Gcref.). Landbouw, veeteelt, zuivelindustrie. Verder vleeschwaren-, chroomleder-, rijwiel- en borstelfabricage. De geschiedenis valt samen met de historie der Heeren van Hackfort, Bronkhorst en Heeckeren. Nog tal van kasteelen en oude landhuizen liggen om het dorp, nl. het kasteel Vorden (13e eeuw); Hackfort (18e-19e eeuw, met verdere deeien uit de 14e eeuw); Den Bramel (oorspr. 14e eeuw, herbouwd 18e eeuw); ’t Medler; De Wiersse (16e eeuw); Onstein; het landgoed en kasteel De Wildenborgh, de woonplaats van Staring. Mooie watermolens. Heijs. Vordeu, Hendrik van, priester. * Te Vorden, f 31 Dec. 1629 te Oldenzaal, een der vroegste medewerkers van Sasb. Vosmeer, die hem als coadjutor en opvolger had begeerd; zijn benoeming is waarsch. belet door het Haarlemsch kapittel. Hij werkte sinds ca. 1606 in Overijsel, was sinds 1614 deken van de kapittels van Deventer en Oldenzaal en vic.-generaal van het bisdom Deventer. Rogier. Lit.: Janssen, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV). Vordensehe Beek of Hackfort sehe Beek, beek in Gelderland (XI 512 F 3), voert het water af der landen onder Lichtenvoorde, waar ze als Vragender beek bij de buurtschap Vragender ontstaat. Heet in haar verderen loop; Nieuwe beek, Molenbeek, Ruurlosche beek, Vordensche beek, Haokforfsche beek en stroomt als Zwartewater in den Geld. IJsel. Wordt door stuwen op peil gehouden. Watermolens: Vorden (11,88 m + N.A.P.), Hackfort (10,13 m + N.A.P.). Vordering, 1° (i nsch u 1 dj > Verbintenis. 2° (B urger 1 ij k proces). V. is een beroep op de rechterlijke macht om een recht te doen vaststellen of te doen eerbiedigen bij middel van sancties door de wet voorgeschreven of toegelaten. Dagvaarding; Conclusie. 3° (Strafproces) Voor Ned. zie •> Eequisitoir. Belg. recht. In engeren zin bedoelt v. de geschreven akte van het Openbaar Ministerie, waarbij dit laatste zijn vordering tot straf bij de strafrechtbanken uitoefent (in Nederland > requisitoir). Een dergelijke v. is gebruikelijk voor den onderzoeksrechter. 4°(Mil i t.) ->■ Requisitie. Collin. Vorderman, AdolpheGuillaume, Ned. medicus. * 12 Dec. 1844 te Den Haag, f 12 Juli 1902 te Weltevreden (Ned.-Indië). Als officier van gezondheid bij de marine in 1866 naar Indië; ging over naar den burgerlijk-geneeskundigen dienst, waarvan hij in 1890 inspecteur werd. Hield zich vooral bezig met onderzoekingen betr. Indische voedingsleer (art. in het Geneeskundig tschr. van Ned.-Indië en het Tschr. voor Land- en Volkenkunde) en naar de Inlandsohe en Chineesche voedingsmiddelen, alsook naar het verband tusschen de > beri-beri (zie aldaar) en de rijstvoeding. Leverde ook bijdragen op ornithologisch gebied in het Natuurkundig Tschr. voor Ned.-Indië. iiauuui jvuiiuag xoviu. v uui xicu* Lit.: L. S. M. A. von Romer, Hist. schetsen (1921). Vorenpakker (of ondergrondspakker) is een landbouwwerktuig, gebruikt om den lossen bovengrond eenigermate bij den vasten ondergrond te doen aansluiten met het doel de bouwvoor vochtiger te houden. De v. komt in zijn bouw in hoofdzaak overeen met de rol; alleen bestaat het rollend gedeelte hier uit een aantal ringen, die door middel van spaken verbonden zijn aan bussen, aaneengesloten geplaatst op één gemeenschappelijke vaste as. De v. wordt o.a. gebruikt bij de -> drooglandbewerking. Dewez. Voren trekker, > Gotenjager. w ' ■■ •• y y ' Vorhalt (Duitsch, = terughouding), in de m e e rstemmige muziek een toon (onder- of bovensecunde) uit een vorig acooord, die niet direct tot op- lossing komt en daardoor op een sterk maatdeel een dissonant-effect maakt. De v. kan ook vrij intredend zijn (» Appoggiatura). De v. kan dubbel en ook in accoordstelling voorkomen. de Klerk. Vörintjfos, waterval in Z.W. Noorwegen (XVIII 704 A3), ten O. van de Bidfjord, een uitlooper van de Hardangerfjord. De Björej valt loodrecht in een 144 m diepen kloof. Boven den val ligt het Foslihotel. Vorlandcr, Kar 1, Duitsch wijsgeer, neo-Kantiaan van de Marburger School. * 1860. f 1928. Vooral bekend door zijn Geschichte der Philosophie. Lit.: F. Sassen, Wijsbegeerte van onzen tijd (1938). Ui i. x’. odoscu, rr ijaucgociic vau uuticu uij«x Vorm, 1° (p hi I o s.) > Forma (2°); Stof-envormleer. 2° (A esthetica) Kunst. 3° Muzikale vormen. Evenals in de ove- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W rige kunsten is in de muziek de vorm een hoogst belangrijke factor voor een harmonisch en gaaf kunstwerk. Vormloosheid wekt onlust op, daar het werk dan als toevallige willekeur wordt ondervonden en onoverzichtelijk is. Evenals bij de rhythmiek kan men de muzikale vormen in twee groepen indeelen; den tweedeeligen en den driedeeligen vorm. Detweedeeligevorm (A-B) berust op het principe der contrasten (vraag – antwoord), bij den driedeeligen vorm is een climax mogelijk A/ \A. Men spreekt van enkelvoudigen v., wanneer de deelen A-B, niet onderverdeelbaar zijn, in het tegenovergestelde geval van samengestelde v. Een andere, meer gebruikelijke indeeling, is het vormonderscheid der muzieksoorten (liedvorm, variatievorm, rondovorm, sonatevorm, fuga, motet). Zie hiervoor onder deze trefwoorden. Koole. Lit.: K. Westphal, Der Begriff d. Mus. Form (diss. Berlijn, 1933); Herraann Erpf, Der Begrilf d. Mus. Form (diss. Leipzig, 1914); Stör, Gall en Ore), Formenlehre d. Musik (81932); Leiehtentritt, Mus. Formenlehre (31927); Marlens, Mus. Formenlehre in hist. Reihen (20 Helle). 4° (W i s k.) Onder v. versraat men een veelterm, waarvan elke term denzelfden graad bezit, bijv. 7x3—2xy2+5u3t3. De vorm heet lineair, kwadratisch, kubisch, oikwadratisch, als elk der termen van den len, 2en, 3en of den graad is. Lineaire vormen van dezelfde veranderlijken heeten onafhankelijk, indien geen van hen gelijk is aan de som der anderen, elk eventueel met een geschikt gekozen getal vermenigvuldigd. v. d. Corput. Lit.: A. Clebsch, Theorie der binairen algebraischen Formen (1872); R. Fricke, Lehrbueh der Algebra (1 1924). Vormboom, andere naam voor -> leiboom. Vormen, het toedienen van het H. Vormsel; zie -> Vormsel. Vormende waarde en transfer of training (p ae d a g.). De kwestie van de vormende waarde, de formeele vorming, en de overdracht der oefening (Mitübung, transfer of training) is het centrale vraagstuk voor de inrichting van alle onderwijs, dat niet direct practische toepassing wil dienen. Zoo vinden de Klassieke talen op school haar hoofdreden van bestaan in haar vormende of formeele waarde; althans sinds ruim een eeuw, want vóór dien tijd werd met name het Latijn geleerd om zijn practische beteekenis. Velen zijn ook thans nog overtuigd, dat men enkel door de studie van Latijn en Grieksch alzijdige denkers kan vormen. lets dergelijks wordt ook beweerd omtrent wiskunde, of, voor de lagere school, rekenen. Ziedaar het geloof in v. w., in overdracht van oefening: overdracht nl. van het effect der oefening-op-bepaaldterrein op andere terreinen van geestelijke prestatie. —— ”r —r* ~ Vooral in Amerika is dit probleem de laatste 30, 40 jaar experimenteel onderzocht. Nu kan men sceptisch vragen, of het wel mogelijk is, in dezen iets beslist buiten twijfel te stellen, dit staat toch wel vast. dat een geoefend mathematicus nog geen goed taaldenker is, en dat de studie van het Latijn bijv. pog niet natuurkundig leert denken. Wiskunde leert wel, een zeker soort problemen beter aanpakken, zelfs van ver verwijderd gebied, die op wiskundig redenecren lijken, maar verdere kanten van de intelligentie komen aldus niet tot ontwikkeling. Hetzelfde kan van grammaticastudie gezegd worden. Transfer valt dus niet te loochenen, in zooverre, dat denkvormen, oplossingsmethodes, ingeoefend op een bepaald gebied, ook op andere terreinen kunnen worden aangewend, indien ze daar bruikbaar zijn. M.a.w.: overdracht beperkt zich tot verwante gebieden, d.w.z. zulke, die gelijke of overeenkomstige denkvormen toelaten. Nieuw licht is op dit probleem geworpen door de onderzoekingen van de Mannheimer school: O. Selz en zijn leerlingen. Ook dezen komen tot de conclusie: overdracht bestaat hierin, dat men een oplossingsmethode, die men op een bepaald gebied heeft leeren kennen, nu ook met succes gaat toepassen op andere stoffen en terreinen. Paedagogisch is van belang, dat de overdracht bewust en gewild moet geschieden, daar ze anders uiterst gering is. Zelfs negatieve transfer blijkt mogelijk. De gewone ervaring leert, dat menschen, die zich bijv. jaren lang, ten gevolge van hun studie, humanistisch hebben ingesteld, slechts met zeer veel moeite tot realistisch denken komen, en omgekeerd. L i t.: Koimstamm, Over de vormende waarde der leervakken; Pauville, Le problèrae de I’exercioe (in: Questions aotuelles de pédagogie, 1931); Castieilo, Geistesformung. Rombouts. Vormgroep, vormcategorie (philol.). Arle voorden in de taal met denzelfden innerlijken taalvorm] worden door Herm. Paul tot een bepaalde vormgroep samengevat (bijv. de eerste personen enkelvoud van alle werkwoorden, alle comparatieven etc.). Lit.: H. Paul, Prinzipien der Spraohgeschichte (51920). Wils. Vorming, > Onderwijs; Onderwijsvakken; Vormende waarde. Vormleer, 1° (n at. Hi s t.) ander woord voor > morphologie. YUUI 7" lliUiJJllUlUglC» 2° (Bouw k.). In het algemeen de wetenschap omtrent de in de bouwkunst toe te passen vormen, en dus in wezen nauwelijks te onderscheiden van de leer van het bouwkundig schoone of de architectonische aesthetica. In de practijk behelst de v. slechts een nederig deel van dit gebied en omvat zij niet meer dan de kennis van de verschillende uitwendige stijlkenmerken.v. Embden. Vormloozc talen, samenvattende benaming voor die talen, waarin de woorden en stammen in den zin zonder groote uiterlijke vormveranderingen met elkaar verbonden worden. Wordt wel gesteld tegenover flecteerende talen (> Flexie, 2°), waarin die vormveranderingen wel groot zijn. > Incorporeerende talen; Isoleerende talen. Wils. Vormpsychologie, > Gestaltpsychologie. Vormsel. Theologisch. Het V. is een sacrament, dat door handoplegging en zalving met > Chrisma (zie aldaar) alsmede door het uitspreken der sacramenteele woorden de genade aanduidt en geeft om het geloof van Christus standvastig te belijden. Het V. geeft vermeerdering der heiligmakende genade, alsook de bijzondere genade om het doel van het V. te bereiken, terwijl het tevens in de ziel een eeuwigdurend merkteeken indrukt. In de Oostersche Kerk wordt het V. toegediend door den priester, in de Westersche Kerk sinds de 14e eeuw algemeen door den bisschop; slechts met pauselijke toestemming mogen gewone priesters in het aan hun rechtsmacht onderworpen gebied dit Sacrament toedienen. Evenals bij het Doopsel treedt ook bij het V. peter of meter op. Koenders. Liturgisch. Na een korte toespraak over de beteekenis van het V. begint de bisschop de toediening met een inleidingsgebed, waarbij hij de handen over de vormelingen uitspreidt, en de zeven gaven des H. Geestes over hen afsmeekt. Daarna teekent hij iederen vormeling onder oplegging van de rechterhand met Chrisma Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . .. een kruisje op het voorhoofd, zeggende: „N. Ik teeken u met het teeken des kruises en bevestig u met het Chrisma des heils, in den naam van den Va * der en van den Zo * on en van den Heiligen * Geest. Amen.” De vroegere vredeskus, die dan gegeven werd, is vervangen door een tikje op de wang onder de woorden „Vrede zij u”. Deze kaakslag is als een vermaning, om ter wille van Christus allen smaad te verduren. Nadat een antiphone gezongen is, spreekt de bisschop een slotgebed met de bede, dat de zielen der vormelingen een tempel van den H. Geest mogen blijven, waarna hij aan allen den zegen geeft. Koenders. Vormsteen, baksteen in een specialen, van het parallelopipedum afwijkenden vorm. Vorrastukken noemt men bij baksteenen de voor bijzondere doeleinden gevormde steenen, bijv. voor het vormen van hoeken, geornamenteerde muurverzwaringen, muurafdekkingen, vensterbanken, raam- en deurstiilen, enz. Vörösmarty, M i c h e 1, Hongaarsch schrijver. * 1 Dec. 1800 te Nyék, f 19 Nov. 1856 te Boedapest. Dit alzijdig letterkundig en taalkundig genie behoort tot de grootsten van de Hongaarsche litteratuur. Na gymnasiale studies gemaakt te hebben, moest hij door het te vroeg verscheiden van zijn vaderals huisonderwijzer in zijn eigen behoeften voorzien. Tegelijk bestudeerde hij de oude en nieuwe klassieken en maakte naam met zijn „Zalan futasa”(devlucht van Zalan) in 1825. Hij werd lid van de Academie van Wetenschappen en redacteur van de Wetenschappelijke Mededeelingen. Als zoodanig leidde hij het bloeiende letterkundige leven dier dagen. In den vrijheidsstrijd van 1848 koos hij de partij van Kossuth en moest na de nationale débacle zich schuil houden. In behoeftige omstandigheden stierf hij. Zijn werk is vrij van alle vreemde invloeden, ook van het Duitsch, dat in die dagen de Hong. letterkunde sterk beïnvloedde. Hij toonde voorgoed de zangerigheid van de Hong. taal aan, die hij met tal van nieuwe uitdrukkingsvormen en stijlversierselen verrijkte. Zijn lyriek is diep. Zijn liefdespoëzie en zijn nationalistisch dichtwerk zijn vol edel pathos en hartstocht; zij belmoren tot het beste van de Romantiek; o.a. Szózat (= toespraak, nl. tot het volk), A vén cigany (= de oude Zigeuner). Van zijn epiek is reeds de vlucht van Zalan genoemd, verder: Cserhalom, A két szomszédvar (= de twee naburige burchten). Van zijn balladen vermelden wij Szép Ilonka (Schoone Helena, een oud Hongaarsch verhaal) en Szilagyi en Hajmassi. In zijn drama’s is een Shakespeariaansche inslag merkbaar. Van het fantastische Csongor en Tünde is de taal het meest bewonderenswaardig. Als prozaïst, criticus en vertaler was hij belangrijk. Zijn werken worden nog steeds gelezen en gekend. Sivirsky. Voroux-Goreux, gem. in de prov. Luik, ten W. van de stad Luik (XVI 704 C 2); opp. 352 ha; ca. 900 inw.; landbouw. V. G. en Rolloux vormden eertijds een enkele heerlijkheid. Voroux-lez-Liers, gem. in het N. van de prov. Luik (XVI 704 D2); opp. 234 ha, 560 inw.; landbouw. Vorsclaar, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 D3) ten W. van Herentals; opp. 2 764 ha; ca. 3 800 inw. (Kath.). Landbouw, diamantslijperijen. St. Pieterskerk, herbouwd in 1839, met zerksteenen uit 16e-17e e. en beeld van O. L. Vrouw van Sassenhout. Schandpaal van 1767. Gerestaureerd kasteel. Moederhuis der Zusters van den H. Jozef van Calasanza, door p. Donche gesticht in 1820. Geboortedorp van kardinaal Van Roey. Lauwerys. Vorsen, gem. in het Z. der prov. Belg.-Limburg (XVI4BO A 6), ten Z. van St. Truiden; opp. 233 ha; ca. 330 inw. (Kath.). Landbouw. Te Vorsen werden drie gegroepeerde tumuli, genaamd „Drij Tommen”, in 1862 onderzocht. Een ervan bevatte een brandgraf, waarvan de asch verzameld was in een bronzen bekken en waarin allerhande voorwerpen waren bijgezet als een donkerroode flesch in den vorm van een druiventros, een vergulde bronzen wijnkan met reliëfversiering op het handvat, een bronzen lampje met oor in den vorm van een zwanenhals e.d. Blijkens de munten dateert het graf uit de eerste helft van de 2e eeuw n. Chr. De voorwerpen bevinden zich thans in het Museum van het Jubelpark te Brussel. Lit.: Schuermans, in: Buil. d. Commissions R. d’Art et d’Archéol. (II 1863, blz. 108-218); de Loë, Belgique Ancienno (111 1937, blz. 97, 143 vlg.). R.DeMaeyer. Vorst, naam voor een bijzonder gevormde dakpan, bestemd om de nok van een gebouw af te dekken. Vorst. V. bestaat, wanneer een thermometer, op 1,60 m boven den grond, een luchttemperatuur beneden 0° C aanwijst. Men onderscheidt nachtvorst, die gedurende den nacht door warmte-uitstraling ontstaat en min of meer snel na zonsopgang ophoudt, en aanhoudende vorst, welke overdag voortduurt. Men bepaalt in België de v. als: zwakke v., bij een minimale temperatuur tussohen 0° en —s° C; vrij strenge v., tussohen —s° en —10°; strenge v., tusschen —lo° en —ls°; zeer strenge v., beneden —l6°. In N e d. ; 0° tot —6° C lichte v., —6° tot —lo° matige vorst en daarbeneden strenge vorst. Zie > Verweering. V. d. Broeck. Vorst, 1° (Fr.: Forest) voorgemeente van Brussel, in de Belg. prov. Brab an t (V 196 C 3); opp.624ha;ca. 46 000 inw.i (een derde Kath.). In 1840: ca. 1000 inw.; belangrijke brouwerijen, zeepziederijen, schoenfabrieken en andere nijverheid. Interessante oude St. Denijskerk, waar de relieken van de plaatselijke maagd-martelares St. > Alena bewaard worden. Te V. was een Benedictinessen-abdij, gesticht in 1099 en opgeheven in 1796. Lindemans. 2° Gem. in de prov. A n t w e r p e n(11612D/E4); ten Z. van Geel; opp. 1 649 ha; ca. 3 600 inw. (Kath.). Landbouw. De St. Gertrudiskerk te Grootvorst heeft een massieven baksteenstoren met vijf verdiepingen, monument van de 3e klas, evenals de pastorie. Zrs. Ursulinen. Te Kleinvorst of Meerlaar een St. Niklaaskerk. Zrs. van Vorselaar. Lauwerys. M. Vörösmarty. Vorstenboseh, dorp in de N. Brab. gem. > Nistelrode (XVIII 632 12). Vorstendommen, -> Hiërarchie (der Engelen) Vorstenlanden. Hieronder verstaat men de vie. r Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W op Java gelegen Inheemsche rijkjes, tezamen vormende de gewesten > Jogjakarta (opp. 3 168,8 km2) en Soerakarta (opp. 6 039 km2), en wel in het gewest Jogjakarta het sultanaat Jogjakarta en het prinsdom Pakoe Alaman (zie Pakoe Alam), in het gewest Soerakarta het soenansgebied en het prinsdom > Mangkoe-Negoro. De Inheemsche vorsten zijn door politieke contracten van bijna al hun macht beroofd. Benige groepen ingezetenen: Europeanen, Vreemde Oosterlingen en zelfs bepaalde groepen Inheemschen zijn landsonderhoorigen en aan het gezag der zelfbestuurders onttrokken. Elk der zelfbestuurders heeft een rijksbestuurder (pepatik dalem) als feitelijk regeerder naast zich. Tot in 1912 een agrarische reorganisatie werd begonnen, was de vorst eigenaar van alle gronden; de bewerker had daarvoor een deel van de opbrengst af te staan en diensten te presteeren. De vorst gaf nu aan familieleden voor hun onderhoud en aan ambtenaren als loon de rechten op zijn deel van den oogst en te presteeren diensten voor een bepaald gebied, welk gebied (apanage) meestal niet door den apanage-houder zelf, maar namens dezen door een plaatsvervanger (hekel) werd beheerd, want de apanage-houders hadden op den duur ook andere overheidsrechten in hun apanage gekregen. De apanage-houders stonden mettertijd gaarne tegen betaling hun rechten af aan Europeesche landhuurders, die de groote cultures voor de wereldmarkt invoerden (suiker, tabak). Verschillende Landhuurreglementen hebben deze transacties aan vaste regels gebonden, (vlg. Stbl. 1906, nr. 93). Het apanage-stelsel heeft de oud-inheemsche desastructuur geheel doen verdwijnen. De in 1912 begonnen agrarische reorganisatie heeft o.a. ook ten doel, het oude desa-verband te herstellen, en tot dat doel zijn sedert 1917 verschillende vorsten-verordeningen (angger-anggeran) uitgevaardigd, welke automatisch van kracht werden, naarmate de nieuwe organisatie vorderde. Sedert zijn eenige duizendtallen inheemsche gemeenschappen tot stand gekomen, terwijl de apanages daarbij verdwijnen en de apanage-houders schadeloos gesteld worden. De Europeesche ondernemingen worden na afloop of vrijwillige beëindiging der loopende contracten op andere grondslagen gevestigd (Vorstenl. grondhuurreglement, Stbl. 1918, nr. 20). De verplichte arbeid heeft plaats gemaakt voor vrijen arbeid. Van de voormalige eigen rechtspraak is weinig meer over. Naast de gewone landsreohtspraak en rechterlijke organisatie vindt men in drie van de vier rijkjes nog enkele Inheemsche rechtbanken en gerechten voor de rechtspraak over hoogwaardigheidsbekleders, ’s vorsten verwanten en hun vrouwen, terwijl in het sultanaat Jogjakarta nog een rechtbank wordt aangetroffen voor de berechting van agrarische geschillen, welke geen burgerlijke zaken zijn en een voor de godsdienstige rechtspraak (soerambi). Bevolking in 1930 Land Europeanen Inlanders Chineezen Vreemde Oosterlingen Totaal Sultanaat Pakoe-Alaman 6.693 624 5.285 1.270 1.380.692 110.679 1.680.411 902.780 11.879 687 17.103 4.195 187 16 1402 73 1.399.351 112.005 1.704.201 908.318 Totaal 13.872 4.074.462 33.864 1.677 4.123.875 Lit.: Mededeelingen der Regeering nopens enkele onderwerpen van Algemeen Belang van Maart 1921 en April 1924; H. J. van Mook, De Hervorming van het Landhuurstelsel in de Vorstenlanden (in: Verhandelingen Indisch Genootschap 1926). Olthof. Vorstlijst (b o s c h b.). Aan boomstammen, vnl. van loofhoutsoorten, vindt men vaak eigenaardig gevormde, in de lengte van den stam loopende uitstulpingen, ontstaan door overgroeiing van scheiuen, die soms plotseling bij strenge vorst optreden. Vrijstaande boomen zijn er het meest aan onderhevig. De v.-lijsten verminderen de techn. waarde van het hout. Sprangers. Vorticella, > Klokdiertjes. Vortum en Mullem, dorp in de N.Brab. gem. > Sambeek en -5- Vierlingsbeek (XVIII 632 K2). Vorwarts, tot 1933 hoofdorgaan van de socialistische partij in Duitschland. Werd in 1883 als Berliner Volksblatt gesticht, doch nadat het nationaal-socialisme aan het bewind was gekomen, verboden. Vos, 1° > Hondachtigen (met afb.). 2° Vos noemt men een paard met min of meer donkerbruin getinte haarkleur. De manen en staartkaren zijn van dezelfde kleur of lichter. Zijn deze en de onderbeenen zwart, dan spreekt men van bruin paard. Al naar de tinten noemt men ze wel licht-, donker-, goud-, koper-, zweet- en leemvos. Verheij. Vos (Lat. V u 1 p e c u 1 a), sterrenbeeld in den Noordelijken Melkweg, ten Z. van den Zwaan. Vos, 1° AlfonsDe, Belg. bisschop-missionaris. * 21 April 1840 te Meessen, f 21 Juli 1888 te Santaoho. Priester te Brugge in 1863. Werkte eerst in Engeland (1863-’6B), trad vervolgens in bij de Paters van Scheut en vertrok naar Mongolië in 1869, waar hij den naam verdiende van „vader der Ortos-Mongolen”. In 1883 werd hij titulair bisschep van Abdera en eerste apost. vicaris van Z.W. Mongolië. Allossery. L i t.: Allossery, Onze W.-Vl. zendelingen (I 1924); Van Hecken, Mgr. V. in de Steppen van Mongolië (1931). 2° Amand De (pseudoniem: f azenaar), Zned. schrijver. * 1840 te Eksaarde, f 1906 te Gent. Schreef een verdienstelijken,nog alrealistischen en af en toe anticlericaal getinten autobiogr. roman Een Vlaamsche Jongen, waarin invloed van Multatuli merkbaar is. 3° Charles, modem beeldhouwer. * 1888 te Maastricht. Opleiding: academie Amsterdam. Prix de Rome. Zijn krachtig talent uit zich in beweeglijke vormen. Vnl. religieuze onderwerpen (zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 209 in dl. XV): HH. Servatius (aan de Maasbrug te Maastricht en een Servaasbron op het Vrijthof), Bernulphus, Comelius, Franciscus, e.a. Verder in de Huskenskolonie bij Heerlen een kruisweg in hoogglazuurtechniek. Zijn kleiner werk vertoont vaak caricaturale neigingen. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W 4° Corii e 1 i s de, portretschilder. * 1585 te Hulst, f 9 Mei 1651 te Antwerpen. Leerling van Rubens en beïnvloed door Ant. v. Dyck. Naast deze beiden behoort hij tot de beste portretschilders der 17e-eeuwsche Antwerpsche school. Lit.: Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (41923); v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen. 5° (Ook; Voes) Hendrik. Geboren te Den Bosch; Augustijn te Antwerpen, in 1523 te Brussel als ketter terechtgesteld. V. was een der eerste nieuwgezinden in de Nederlanden; met stellingen van Luther verbond hij eigen nieuwe meeningen, die men weldra in de specifiek Ned. leer der eerste Hervormers, de Sacramentariërs, terugvindt. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). Erens. 6° Isa a c (de), Amsterdamsch comediant en tooneelschrijver, over wien weinig bekend is. f 1662. Deel uitmakend van den kring van Jan Soet, speelde hij in 1640 een rol in Vondel’s Gebroeders. Eigen stukken verschenen tusschen 1644 en 1650. Werken; Klucht van de Moffin (1644); Lope de Vega Carpioos Gedwongen Vrient, in Duyts gerymt (1646); Klucht van de Mof (1669); De beklaeglycke Drang (1669); Zingende Klucht van Pekelharing in de Kist (1718); Robbert Leverworst (1729). Lit.; J. A. Worp, in: Tschr. voor Ned. Taal en Letterk. (III). 7° Jan, Ned. letterkundige, glazenmaker van beroep. Omtrent zijn afkomst, geboortejaar en jeugd ontbreken bijzonderheden, f Juli 1667 te Amsterdam. In 1647 commissaris van de Amsterd. stadsschouwburg, werd hij herhaaldelijk belast met ontwerp en regeling van optochten en praalvertooningen. Niet zonder talent, verschreef hij dit echter in aan het volk bevallende spektakelstukken als Aran en Titus (1641) en Medea (1665), in brallende taal, vol kunst en vliegwerk. Daarnaast schreef hij de klucht Oene (1642). Ui tg.: zijner volledige werken in 1658, 1662, uitg. in 2 dln. 1762. Lit.: J. A. Worp, Jan Yos (1879); id., De Invloed van Seneca’s Treurspelen op ons Tooneel (1892); id., Gesch. van het Drama en het Tooneel in Ned.; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111, 1347); Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (IV, 449; V, 113, 186); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2111-V). Vermeeren. 15° Jan Cornelis de, Ned. acteur. * 8 Juli 1865 te Den Haag. In 1876 debuteerde hij bij het Ned. Tooneel te Amsterdam. Hij speelde in verschillende gezelschappen, was eenigen tijd hoofdredacteur van de Haagsche Courant en was verder enkele jaren directeur van den Tivoli-schouwburg te Rotterdam. In 1921 nam hij afscheid van het tooneel. Hij was een groot karakterspeler, leeraar aan de ïooneelschool en Lid van de Maatschappij voor Ned. Letterkunde. Werken: Intimiteiten (een bundel novellen); een dichtbundel Lentebloemen; vertalingen, enz. 9° Prosper Henri De, > Devos. Vos van Heusden, Jan, een der grondleggers en wel de meest beroemde prior-generaal van het klooster en het kapittel van Windesheim. * 1363 te Heusden, f 2 Dec. 1424 te Windesheim. In zijn jeugd kwam hij op de school te Deventer, waar hij door Geert Groote tot de Broeders van het Gemeene Leven werd toegelaten. Nadat in 1387 vandaaruit het klooster van Reguliere Kanunniken te Windesheim was gesticht, werd hij daar in 1388 novice en in 1391 reeds prior. Het klooster kwam onder hem tot hoogen bloei en werd, doordat geleidelijk meer kloosters er zich bij aansloten, het hoofd van het groote kapittel van Windesheim. Hij was er de eerste superior-generaal van. Begonnen met 4 kloosters, was het bij zijn dood uitgegroeid tot 24 mannen- en 4 vrouwenkloosters. Zijn gewoonte, zich te houden buiten alles, wat hem niet aanging, en niets lichtvaardig te beweren, gaf hem den naam Joannes „Nescio” (Lat., = ik weet het niet). Op het Concilie van Konstanz verdedigde hij met goed gevolg Geert Groote’s instellingen tegen de daarop vooral door Matthaeus Grabow O.P. geoefende critiek. Lit.: Chronicon Windeseraense (Halle 1886); Ned. Biogr. Wbk. (III). Brandsma. Vosapen, > Aap (sub Halfapen). Vosges, 1° Fr. naam voor het gebergte der Vogezen. 2° Departement in Oost-Frankrijk (XI 64, nr. 13). Opp. 5 900 km2; ca. 380 000 inw.; hoofdstad Epinal. Armoedig, bergachtig gebied. Ca. 25 % van den bodem wordt gebruikt voor landbouw (haver, aardappels, suikerbieten, hop, tabak), ca. 25 % voor weide (runderen, paarden), ca. 40 % voor bosoh. Industrie (papier, meubels, textiel, leer). Heere. Vosmaer, 1° Car e 1, Ned. letterkundige; neef van 2°. * 20 Maart 1826 te Den Haag, f 12 Juni 1888 te Montreux. Studie te Leiden, promotie aldaar in 1851. Van 1853 tot 1866 griffier te Oud-Beierland, daarna substituutgriffier te Den . Haag tot 1873, toen bij dit ambt neerlegde om zich uitsluitend aan kunst en letteren te wijden. Van belang is hierbij zijn redacteurschap (pseud. Flanor) van De Nederlandsche Spectator. Als geleerde en kenner van kunst en letteren was hij in zijn tijd een man van beteekenis. Hij was medewerker aan verschillende tijdschriften dier dagen, daarnaast schrijver van gewaardeerde monographieën over Hollandsche schilders en vertaler van Homerus. Meer geleerde dan kunstenaar, bezat hij de gave wetenschap en artisticiteit te verbinden, en was het dan ook zijn levensleer kunst en kennis innig te vereenigen. Werken: Rembrandt Harmens van Ryn, sa Vie et ses Oeuvres (1863-’77); Vogels van diverse Pluimage (2 dln. 1873-’75); Londinias (1873); Een Zaaier, Studiën over Multatuli (1874); Vlugmaren (3 dln. 1880); Amazone (1880); Nanno (1882); Over Kunst (1882); Inwijding (1888); Ilias (1878-’80); Odussee (1888). L i t.: Huet, Litt. Fant. en Krit. (XIV, XVI, XVIII); Jan ten Brink, Gesch. der Noordned. Lett. in de XlXe eeuw (11, 373); J. E. Sachse, in: Mannen van Beteekenis (1890); A. Pierson, Verspreide Geschriften (I, 298; 11, 1); J. Prinsen J. Lzn., Van Lessing tot Vosmaer (in: De Gids, 1911, I en II); id. Vosmaers Amazone (in: De nieuwe Taalgids 1916, 183); id., in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV); P. P. Boyens, Mr. C. V. (1931); Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (VII); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2VII). Vermeeren. 2° J a o o b, Ned. schrijver; oom van I°. * 25 Aug. 1783 te Den Haag. Studiën te Harderwijk en te Utrecht, nadien geneesheer in Haarlem en Zutphen. In 1816 hoogleeraar te Harderwijk en in 1818 te Utrecht. Schreef naast werkjes over geneeskunde ook enkele meer literair gerichte werken. Werken: Grondbeginselen der Natuurkunde van den Mensoh (1808); De Menschenliefde, dichtstuk (1818); De Kunst om lang te Leven en wel te Sterven (1828); Nagelaten en verspreide Letterarbeid, waarin Wandelingen van Maarten Vroeg (2 dln. 1826). Lit.: Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (VII); Schimmel, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk.(III). Vermeeren. Vosmeer, USasbout, apost. vicaris der Hollandsche Zending; broeder van 2°. * 13 Maart 1548 uit rijke regentenfamilies te Delft, f 3 Mei 1614 te Keulen. 22 Maart 1572 priester gewijd. Voor zijn carrière, zie > Hollandsche Zending. Met Willem Coopal, het Haarlemsche kapittel en andere missionarissen organiseerde hij in contact met Rome de wederopluiking, die aanving met zijn eigen missie in de dor- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . XXIII. 22 pen rondom Delft (nog overwegend Kath.; zie kaart volkstelling 1930). Zijn onbaatzuchtigheid en verstorvenheid bezielden den door hem gevormden clerus. Voortwoekerende corruptie onder den ouden clerus en vervolging verzwaarden zijn taak; zekere bekrompenheid van blik en neiging tot rigorisme bij hem zelf droegen daartoe bij, bijv. zijn straffe vereenzelviging van geloofstrouw en trouw aan den koning. Ofschoon van autocratischen aanleg, stond hij misschien te veel onder invloed van vooraanstaande seculiere missionarissen, waaruit zijn antipathie jegens regulieren, vooral Jezuïeten, deels te verklaren is. Zijn verhouding tot hen schiep de antithese, die een eeuw later tragische gevolgen zou hebben. Deze eenzijdigheden zijn consequenties van zijn juist inzicht, dat de oude Kerk ten gronde gegaan was aan corruptie, verslapte discipline en gebrek aan leiding. Groot als organisator, heilig van leven, is hij een heldenfiguur in een donkeren tijd, schepper van de Holl. Zending, waaraan hij vermogen en gezondheid heeft geofferd. Lit.: Knuif en Smeets, S.V. (in: Arch. aartsbisd. Utr., XLI, 321 vlg. en XLIII, 135 vlg.); Janssen, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IV) en lit. aldaar; zie verder de lit. bii ->■ Holl. Zendin?. ui. ujj -?• xiuu. /Jüuauig. 2° Tilman, priester; broeder van 1° * Ca. 1656 te Delft, f na 1634 te Keulen. Lector bij de Kruisheeren te Keulen, procurator van Sasb. V. bij den Keulschen nuntius, 1610-’l3 pres. van Alticollense ( > ft iesteropleiding). L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (X). Vosmeer de Spie, pseud. van Maurits -> Wagen voort. Voss, > Yosz. Vossclaar, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 D2), ten W. van Turnhout; opp. 267 ha; ca. 2 700 inw. (Kath.). Heiden en duinen, landbouw. O. L. Vrouwekerk van 879 met ouden massieven toren en begankenis tot O.L.V. van Troost sedert de 14e e. Zrs. van het H. Graf. Vossclarc, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 B 3), ten W. van Gent; opp. 626 ha; ca. 800 inw. (Kath.). Verwoest in 1300 en in 1452, de kerk in 1675 door de beeldstormers. Middenbeuk uit de 14e e. Landbouw. Sasbout Vosmeer. Vossem, gem. in Belg.-Brabant (VI 96 D3), ten Z.W. van Leuven; ca. 1300 inw. (Kath.); opp. 640 ha; landbouw. Vossenbcs, > Boschbes Vosse(n)staart (Alopecurus), een grassengeslacht; komt met een vijftal soorten ook in onze streken voor. Een rolronde pluim heeft de v., A. pratensis (zie afbeelding a in kolom 266 in deel XII), terwijl duist of botgras, A. agrestis, een versmalde pluim heeft. Verder vindt men den knol-v., A. bul- bosus, den geknikten v., A. geniculatus, met gebogen kafnaalden, en den rossen v., A. fulvus, met geelroode helmknoppen. Bonman. Vossiselie Zoifung, gesticht als weekblad in 1704, verscheen sinds 1824 dagelijks. Was een der leidende democratische bladen van Duitschland. Hield in 1934 op te bestaan. Vossius, 1° Dionysius, Ned. Humanist; zoon van 2°. * 1612 te Dordrecht, f 1642 te Amsterdam. V. studeerde sinds 1622 te Leiden en beoefende vooral de Oostersche talen, vertaalde van Reyds Historie der Nederlantscher Oorlogen in het Latijn (Leiden 1633) en liet commentaren op Klassieke auteurs na. 2°Gerhard Johannes, Klass. philoloog; vader van I°, 3° en 4°. * 1677 bij Heidelberg, f 17 Maart 1649 te Amsterdam. In 1622 prof. te Leiden, 1631 aan het Athenaeum te Amsterdam. Grootste Nederlandsche polyhistoricus; bekend door zijn werken op het gebied van rhetorica, Lat. gramm., Lat. literatuur; ook kunst en mythologie hadden zijn belangstelling. De codices Vossiani te Leiden getuigen van zijn ijver in het verzamelen van handschriften. 3° I s a a c, Klass. philoloog; zoon van 2°, minder begaafd dan zijn vader. * 1618 te Leiden, f 21 Febr. 1689 te Londen. Na een studiereis ging hij in 1648 naar Stockholm in dienst van Christina van Zweden tot 1652; van 1655-’7O leefde hij in Den Haag, daarna in Londen. Groot boekenverzamelaar, ietwat oppervlakkige geest. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I); J. E. Sandys, A History of class. Scholarship (II). 7jï. Agnes. 4°Matthaeus, Ned. Humanist; zoon van 2°. * 1610 te Dordrecht, f 20 Maart 1646 te Amsterdam. Zijn „Annales Hollandiae Zelandiaeque” geven in Liviaanschen, opgesmukten stijl een critieklooze geschiedenis van de M.E. tot en met Jacoba van Beieren (Amsterdam 1635-’4l). V. werd in 1641 benoemd tot historieschrijver van Holland en 1642 van Zeeland. Vostacrt, > Penninc; > Walewein. Vosz, Johann Heinrich, Duitsch dichter uit den > Göttinger Hain. * 20 Febr. 1761 te Sommersdorf, f 29 Maart 1826 te Heidelberg. Van weinig beteekenis voor de lyriek (muzenalmanakpoëzie), is J.V. een meester van de idylle (Der siebzigste Geburtstag, 1781; Luise, 1783; voorlooper van Goethe) en een onovertroffen vertaler van Homeros (Odyssee, 1781; Ilias, 1793). Een uitgesproken nawerking in hem van de rationalistische > Aufklarung en een niet-geheel van pedanterie vrfjgebleven dogmatisme in metrische vraagstukken wikkelden hem in literaire veeten met Arnim, Brentano en Görres. Ui tg.: Poëtische Werke (5 dln. 1867 vlg.); Brief e (4 dln. 1829 vlg.). Lit.; W. Herbst, J. H. V. (1872 vlg.); Kuhlmann, J. H. V. (1914). Baur. Vosz-systcem, > Meststoffen (kunstmeststrooier). Votief-kaars heet een kaars, welke niet tot het officieele licht behoort, voor de liturgische diensten vereischt, doch ex voto (uit wensch), derhalve uit belofte of vrije devotie, in de kerken of kapellen ontstoken wordt. Bij uitstek noemt men votiefkaarsen die, welke rijk versierd, op bedevaartplaatsen branden. Votief-mls (Missa votiva) is een Mis, waartoe men niet het aangewezen misformulier van den dag gebruikt, doch een ander naar vrij believen. Deze vrije formulieren treft men reeds in het Sacramentarium Leonianum en Gelasianum aan. Wat betreft deze Missen heerschte in de middeleeuwen een groote wille- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . keur. Tegenwoordig zijn die formulieren vastgelegd in het Missale Romanura en gebonden aan strenge regels. Hoofdregel is (nochtans met uitzonderingen), dat de priester van de Mis van den dag mag afwijken en een vrij gekozen votiefmis mag lezen, wanneer het feest van den dag van lageren graad is dan > duplex (dus semiduplex of simplex). Dikwijls wordt hiervoor dan gebruikt de votiefmis van de H. Maagd, welke varieert naar de vsch. tijden van het liturgisch jaar. V’otief-ollicic. Onder v. o. of officium votivum verstaat men getijden, niet voor een bepaalden dag van het kerkelijk jaar voorgeschreven, doch uit devotie gebeden. Zij zijn gericht tot de H. Drievuldigheid, Jesus in vsch. geheimen, tot Maria (> Kleine getijden), de heiligen, enz. Zij ontstonden omtrent den tijd van Karei den Grooten (f 814). Alcuinus (f 804) en Benedictus van Aniane (f 821) bevorderden de officia votiva. Later ontstonden de officiola, kleine getijden, uit devotie gebeden ter eere van dierbare mysteries of heiligen, waarin de psalmen achterwege bleven, doch die overigens het verloop van de groote kerkelijke getijden navolgden. Tot het einde der 17e eeuw minstens stonden zij in hooge eere. L i t.: B. Bishop, The origin of the Prymer (in: The Prymer or Lay Folks Prayerbook, uitg. Henry Littlehales, II 1895 Introduction); G. Malherbe, Les Officiola (in: Buil. Par. Liturg., 1934, 17-62). Vermist. Voltcm, gem. in de prov. Luik (XVI 704 D2), ten N. van de stad Luik; opp. 478 ha, ca. 5 000 inw., vnl. Kath.; landbouw; veeteelt; maakt nog deel uit van het industriegebied van Luik; kasteel-hoeve; eertijds afhankelijk van Luik; V. werd geteisterd in 1914. Voucher-systeem (e c o n.) is een systeem, dat in groote ondernemingen wordt toegepast en feitelijk slechts bestaat in de contante betaling van alle binnenkomende rekeningen. De betaling geschiedt dan, vooral in Amerika, met behulp van chèques, bestaande uit een advies voor de bank, waarop de cheque wordt afgegeven, het eigenlijke chèque-lichaam en een ontvangstbewijs van de chèque. Deze drie stukken noemt men de v. Soms noemt men ook de v. de terugontvangen ontvangstbevestiging en factuur en alle daarbij behoorende bescheiden. Tak. L i t.: Kester, Principles of accounting (91935, hfst. 29). Vouillé of Vougié, plaatsje bij Poitiers, waar Clovis in 507 de overwinning behaalde op de West- Goten onder Alarik 11. Voute, Joan George Eduardus Gij sbertus, sterrenkundige. * 7 Juni 1879 te Madioen (Ned.-Indië). In 1908 civiel-ingenieur (Delft). Was 1909-’l3 werkzaam aan de sterrenwacht te Leiden, 1913-’lB aan die te Kaapstad, daarna tijdelijk aan het Kon. Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia. Sinds 1920 directeur der toen opgeriohte Bosscha Sterrenwacht te Lembang (> Lembangsche Sterrenwacht). In 1922 eeredoctor van de univ. van Berlijn. P. Br urm. Vox (Lat. = stem). Voor vox celestis, vox humana, enz. (orgelregisters), zie > Orgel (sub D). Vox pópuli vox Dei (Lat.) = De volksstem is Gods stem. In dezen vorm het eerst bij Petrus van Blois (ca. 1130 tot ca. 1200), ep. 15(Migne, Patr. Lat. 207, 54c). Oudste bronnen: Seneca, Rhetor. Controv. 1,1, 10. en Hesiodus’ Werken en Dagen (763 vlg.). Voyeur is de naam voor personen, die een ongewoon sterke neiging hebben geslachtsorganen of geslachtshandelingen te zien en/of voor wie daarin de voorwaarde en het (eenige) middel ter sexueele bevrediging is gelegen. Deze neiging is het actieve tegendeel van het passieve exhibitionisme. V.P.R.0., afkorting van > Vrijzinnig Protestantsche Radio Oraroep. Vraag en aanbod duidt in economischen zin aan; twee partijen, aanbieders en vragers, die elkaar op de markt ontmoeten. Door hun loven en bieden ontstaat de marktprijs. Als regel zullen beide partijen niet als gesloten groepen tegenover elkaar staan (> Monopolie, economische macht), doch zal naast de concurrentie tusschen v. en a. ook nog zijn concurrentie der aanbieders onderling en der vragers onderling. De overwegingen, waardoor vragers en aanbieders zich laten leiden, zijn van economischen en van niet-economischen aard. Een geheel eenzijdige oriënteering op economisch voordeel leidt tot verwaarlozing van de voorschriften der zedenwet, der rechtvaardigheid en liefde, in de encycliek Quadragesimo Anno als de noodzakelijk leidende beginselen aangegeven. Het aanbod gaat in hoofdzaak uit van ondernemingen, die zich bij hun economische waardeering zullen laten leiden door de gemaakte productiekosten en de behoefte, die zij hebben aan geld of de tegenprestaties der vragers. Als vragers treden op andere ondernemingen of personen, die behoefte hebben aan de aangeboden goederen of diensten en koopkracht hebben om hun behoeften in geld tot uitdrukking te brengen. De economische positie van aanbieders en vragers is uiteraard aan veranderingen onderhevig, zoodat ook het resultaat van het loven en bieden, de prijs, aan veranderingen onderhevig is. Men drukt dit uit door te zeggen, dat de prijs van goederen en diensten onderhevig is aan de wet van vraag en aanbod. De formuleering van deze verhouding tusschen vraag en aanbod eenerzijds en den prijs anderzijds aldus, dat bij toeneming van de vraag en niet gelijke stijging van het aanbod de prijs zal stijgen en bij stijging van het aanbod en niet gelijke toeneming der vraag de prijs zal dalen, is echter onvolledig. Want er is wisselwerking in dien zin, dat de prijs ook de sterkte van de vraag en de grootte van het aanbod beïnvloedt. Prijsstijging zal kunnen leiden tot vergrooting van het aanbod door uitbreiding der productie en tot inkrimping van de vraag, indien de koopkracht der vragers niet in gelijke mate als de prijs gestegen is. Prijsdaling zal kunnen leiden tot beperking van het aanbod door achterhouden van voorraden (■>- Valorisatie) of inkrimping van de productie (> Kartel; > Restrictie) en tot vergrooting van de vraag, doordat minder koopkrachtige vragers ook in de gelegenheid komen in de markt te treden. Zoo zouden dus de prijsveranderingen automatisch tegenwerkende krachten te voorschijn roepen bij v. en a. Er zou dus een streven zijn naar een evenwicht in den prijs. Deze werking treedt echter in de werkelijke verhoudingen niet altijd naar voren. Veel hangt hierbij af van de elasticiteit en niet-elastioiteit, die v. en a. vertoonen (> Elastische vraag; > Elastisch aanbod). Wanneer een evenwichtige verhouding tusschen v. en a. niet aanwezig is, spreekt men van een gedeeltelijke of algemeene crisis. Men meent in de toenemende inelasticiteit der economische verhoudingen een der groote oorzaken te kunnen zien van de veelvuldigheid en de langdurigheid der crises in de huidige maatschappij. Bij de prijsbepaling van sommige goederen, die regelmatig opnieuw worden geproduceerd, spelen niet enkel Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W de onmiddellijk te bevredigen vraag en het onmiddellijke aanwezige aanbod een rol, maar ook de toekomstverwachtingen (> Termijnhandel). Zie ook > Aanbodcurve (met schema); Prijs; Prijstheorie. v. Berkum. Vraagcurve, > Vraag en aanbod. Vraacjmethode, een van de objectieve methodes, toegepast in de psychologie. Zij bestaat uit een vragenlijst, welke aan een zoo groot mogelijk aantal personen ter invulling wordt toegezonden en welker gegevens later statistisch worden verwerkt. Wegens den persoonlijken aard van de beantwoording, wordt van deze methode weinig gebruik gemaakt; alleen in de V. S. van Amerika heeft zij tamelijk veel toepassing gevonden, en in Nederland o.a. bij prof. dr. G. Heymans bij zijn herediteits- en schoolenquête. de Quay. Vraagtechniek (taal k.), > Afvraagtechniek. Vraagzin. Met een v. kan niet alleen de hoorder tot het geven van inlichtingen uitgenoodigd worden, de bedoeling kan evengoed zijn een eenigszins onzekere bevestiging, een verwondering of een bedreiging uit te drukken. Gewoonlijk lichte verandering van de woordorde (zgn. inversie) en hooge muzikale toon op het einde. Naargelang de zin een vraagwoord bevat of niet, onderscheidt men tusschen woord- en zinsvragen. Bij een disjunctieve vraag wordt tusschen twee mogelijkheden keuze gegeven (bijv. Ga je mee of blijf je liever werken?). Op een oratorische en rhetorische vraag wordt geen antwoord verlangd (bijv. Wie zou met zulk een lof niet instemmen!). Bij een indirecte vraag, anders dan bij een directe vraag (bijv.: Komt hij ?), staat het vragend gedeelte in den bijzin (bijv. Ik vraag me af, of hij wel komen zal). L i t.: Overdiep, Mod. Ned. Grammatica (1928). Wils. Vraca, andere spelling voor > Wratza. – – 7 -x o 1 .. Vrachtauto. Deze vervangt tegenwoordig bijna geheel en al den vrachtwagen met paardentractie en wordt in de automobielindustrie in alle afmetingen en modellen van 1 tot 20 t nuttig draagvermogen vervaardigd. Doordat zij vnl. bestemd is om zware vrachten te vervoeren, zijn de constructie-eischen voor alle vitale onderdeelen veel zwaarder dan voor de personenauto {> Automobiel) en mogen de onderdeelen die deze laatste samenstellen, voor den ophouw van de vrachtauto niet gebruikt worden. Zeer zware eischen moeten vooral worden gesteld aan de remmen en om die redenen worden dan ook in vsch. landen veelvuldige controle van het mechanisme en maximumsnelheden voor elk type van vrachtauto gesteld. Zie afb. op de plaat t/o kolom 353 in dl. 111. Guljé. Vrachtbrief, 1° vervoerdocument, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vervoer te land. N e d. recht. De v. is gericht aan den geadresseerde en wordt onderteekend door afzender of expediteur (art. 90 W. v. K.). De v. vertegenwoordigt de goederen niet en geeft op zichzelf geen recht tot het in ontvangst nemen van de goederen. Voor stukgoederen beneden 500 kg kan een ->• adreskaart worden gebruikt, een v. in vereenvoudigden vorm. Belg. recht. Hier geldt dezelfde begripsomschrijving als voor Nederland. Het gebruik van een v. is in beginsel niet verplichtend, daar hij slechts als bewijs strekt van de overeenkomst, tusschen den verzender en den vervoerder aangegaan, en van de verklaringen, die hij inhoudt. De v. kan op naam zijn of aan order. In dit geval wordt hij door endossement overgedragen als ware hij een echte wisselbrief. Rondou. Voor den bij het spoorwegvervoer gebruikelijken internationalen v., zie ->■ BemerConventie(3°); Vervoerdocument. 2° Bij de binnenvaart gebruikt men in Ned. een v. of ■> beurtvaartadres. Vragcnclcr, plaats in de Geld. gem. > Lichtenvoorde (XI 512 G 4). Vragend voornaamwoord, > Interrogativum. Vragenlijsten, ■> Afvraagtechniek. Vrajjenrecht, in Ned.; recht der individueele leden van de Staten-Generaal om aan de regeering vragen te stellen. De vragen worden schriftelijk gesteld en schriftelijk beantwoord. In B e 1 g i ë heeft v. een dubbele beteekenis, nl. a) het recht van interpellatie, d.w.z. het recht om een minister openbaar en mondeling te ondervragen over feiten en handelingen betreffende zijn beleid; en b) het eigenlijk vragenrecht, d.i. het recht om schriftelijk aan den minister vragen te stellen betreffende het beheer van zijn departement. De aldus gestelde vragen met de er op gegeven antwoorden worden regelmatig gepubliceerd in het „Bulletin der Vragen en Antwoorden”. Bondon. Vranck, Cornelius Columbanus, geleerd en beroemd prediker. * 1529 te Dendermonde, f 1615 te Gent als prelaat in de St. Pietersabdij. Ongeveer een dertigtal werkjes zijn van hem bekend. Het proza, luimig, geestig, soms wat boertig, wisselt af met gebrekkige gedichtjes in rederijkersstijl. Voorlooper van p. Poirters. Het groteske, dat hem soms verweten wordt, berust op misverstand. Lit.: Ph. Blommaert, Nederduitsche Schrijvers van Gent (1861). ' V. Mierlo. Vranckcn, Petrus Maria, bisschop van Colophon i.p.i. en apost. vicaris van Batavia. * 8 Nov. 1806 te Montenaken, f 17 Aug. 1879 te Hasselt. Priester gewijd te Namen in 1829, werkte hij op verschillende plaatsen in de zielzorg, werd 1811 deken van Sittard en zag zich in 1847 benoemd tot opvolger van mgr. > Grooffna diens verbanning uit Ned.-Indië. Onder zijn krachtig bestuur leefde de missie weer op en breidde zich uit, vooral op Flores en Timor. Door zijn bemoeiing kwamen in 1858 de eerste zusters Ursulinen naar Indië en in 1859 de eerste Jezuïeten, die geleidelijk de geheele missie zouden ovememen. In 1874 verkreeg mgr. V. ontslag als apost. vicaris van Batavia en werd benoemd tot aartsbisschop van Attalia i.p.i. Lit.: Arn. J. v. d. Velden S.J., De R.K. Missie in N.0.1. 1808-1908 (1908); A. I. v. Aernsbergen S.J., Chronol. Overzicht v. d. werkzaamheid der Jezuïeten in de Missie van N.0.1., 1859-1934 (1934). Wessels. Vrankcn, 1° Alph o n s, kerkmusicus. * 21 Maart 1879 te Bunde. Leerling onder anderen Mgr. P. M. Vrancken. Wat niet onder V .. te vinden is, zoeke men onder W van zijn vader, van Wolf en Fles. Aanvankelijk te Utrecht, sinds 1917 te Amsterdam werkzaam, o.a. als dirigent van Belcanto (werken van Palestrina, Sweelinck, Diepenbrock e.a.). Werken: o.a. gewijde en profane koorwerken, canzona voor strijkorkest. 2° J o s e p h, componist en dirigent. * 10 Juni 1870 te Bunde. Leerling onder anderen van zijn vader, H. Tibbe en Robert. 1892-1910 organistdirecteur der kathedraal te Utrecht, daarna te Rotterdam en dirigent van het Palestrina-koor te Den Haag. Werken: o.a. koorcomposities, Kerstoratorium, Johannes-passie. Vraz, Stan k o, Sloweensch dichter in het Kroatisch, uit de groep van het > Illyrismus. * 1810, f 1851. Zijn poëzie is romantisch van geest, Pamassiaansch verfijnd van vorm. V. is ook verdienstelijk als criticus en als verzamelaar van nationale volksliederen. Uit?.: in 6 dln. (1863 vl?.). Baur. ~ “ o • *** v ~ ~ O / vv' • Vrazcne, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 D2), ten N. van St. Niklaas; opp. 1 890 ha; ca. 3 800 inw. (Kath.). Landbouw. Romaansche kerk, later meermaals vergroot. Vrbas, andere spelling voor > Verbas. Vrbaska, banovina in Joego-Slavië (XIX 512 E 4); opp. ca. 19 000 km2; ca. 1 050 000 inw.; hoofdstad: Banjaloeka. Vrchlieky, Jaroslaw, pseud. van Bmil Bohusj Frida, Tsjechisch dichter uit de modernistische, cosmopolitische richting. * 17 Febr. 1853 te Louny (Bohemen), f (in zwakzinnigheid) 9 Sept. 1912 teTaus. V. bracht het, door zelfopvoeding, tot hoogleeraar in de vergelijkende letterkunde te Praag (1893), academielid en bestendig afgevaardigde in de Hooge Kamer te Weenen. Zijn uitzonderlijk rijke letterkundige productie (zoowat 200 titels: lyriek, critiek, tooneel, vertalingen uit Byron, Cervantes, Dante e.a.) munt daarenboven uit door groote verzorgdheid van den vorm. Voorn, werken: Z Hlubin (1876); Duch a Svet (1878); Sonety Samotóre (1885); Epické Basne (1885); Dramaticka Dila (1886 vlg.); Studie a podobizny (1892); Moje Sonata (1893); Nové Studie (1897); Votivni Desky (1902). U i t g.: in 65 dln. (1895 vlg.). Baur. Vrecken, Paulus Matthias, graaf van der. * 13 Dec. 1777 te Maastricht, f 25 Maart 1868 te Houthem. Doctor in de rechten te Rome (1803); vurig verdediger van Paus en Kerk in die dagen van verdrukking. Hij is vooral bekend, doordat hij er in slaagde door te dringen tot den gevangen paus Pius VII te Fontainebleau en voor dezen herhaaldelijk geheime zendingen te volbrengen. Zoo was hij de verbindingssohakel tussohen de kardinalen en den paus tijdens Napoleon. Het stoutste stuk, de overbrenging van een brief van den paus aan keizer Frans te Weenen, volbracht hij in 1813. Ook onder Willem I was hij herhaaldelijk werkzaam als tusschenpersoon tusschen Rome en het episcopaat en werkte mede aan de kerkregeling van 1853. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IX, met verdere lit.). Vrede, Enn y, schuilnaam van Maria Magdalena Müller, actrice. * 3 Nov. 1887 te Utrecht, f einde Maart 1919 (bij schipbreuk op reis naar Noorwegen). Nam lessen bij Verkade en debuteerde in 1908 bij de Haghespelers als Mabel in een Ideaal Echtgenoot. Studeerde vervolgens te Berlijn bij Eeinhardt, om daarna, als echtgenoote van Verkade, hoofdrollen in klassiek en modem werk bij de Haghespelers te vervullen. Vooral bleek haar kracht te liggen in het elegante societystuk. 1917 verliet zij hettooneel- Vrede (Germ. r e c h t), -> Zoengeld. Vrede is volgens Augustinus een zoo groot goed, dat zelfs in dit aardsch en sterfelijk leven er geen woord is, dat wij liever en met meer genoegen hooren, en wij niets liever willen bezitten dan den vrede. V. is de rust der orde van alle zaken, waarbij orde beteekent de harmonieuze plaatsing van gelijke en ongelijke zaken, waardoor ieder en alles de hem toekomende plaats inneemt (De Civ. Dei, lib. XIX, cap. XI en XIII). Daaruit volgt, dat in hoogsten zin God zelf alleen de v. is; want in Hem is eeuwige orde, die Hij schouwt in de eindelooze veelheid zijner ideeën, geordend naar zijn onveranderlijken aard (de Langen Wendels, De Christelijke Vredesgedachte, 1926). In deze wereld streeft ook alles naar den v., zooals St. Thomas zegt, waaruit duidelijk volgt, dat de v. de normale stand van zaken is voor de menschheid. In een onbegrijpelijke tegenstelling schijnt de menschheid meer door den oorlog dan door den v. beheerscht te worden. Het is echter de strijd van de begeerlijkheid tegen het liefde-evangelie. Toch verlangt de mensch, zooals Augustinus reeds zeide, bij het oorlog voeren steeds naar den v., terwijl niemand den v. betracht om oorlog te voeren. Ook in onzen tijd tracht men nog steeds eiken oorlog en elke bewapening te rechtvaardigen met een beroep op eigen vredesgeneigdheid. De echte vredesgeest, die het geheele leven van den mensch, van de staten, van de geheele menschheid moet doordringen, kan alleen zijn gegrondvest in Christus. Daarom moet vooral het woord van Pius XI doordringen, die sprak van don v. van Christus in het rijk van Christus. Lit.: de Langen Wendels, De Christelijke Vredesgedachte (1925). L. Janssens. Vrcdcgcld, -> Zoengeld. Vredegerecht (Belg. recht). Werd door de Fransche Constituante in 1790, naar Engelsch voorbeeld, opgericht om aan de kleine geschillen een einde te maken, zoo mogelijk door minnelijke schikking en in elk geval zonder procesvormen. Het onafhankelijk België behield de instelling. In ieder rechterlijk kanton bestaat een v., samengesteld uit een vrederechter en drie of vier onbezoldigde plaatsvervangers: alleen doctors in de rechten, die den leeftijd van 26 jaar bereikt hebben, kunnen worden benoemd. Elk v. heeft bovendien een griffier; eventueel een adjunct-griffier en een of meer klerken; een openbaar ministerie is aan het v. niet verbonden. De vrederechter oefent eveneens het ambt van > politierechter uit. De competentie van het v. werd geleidelijk uitgebreid tot een aantal belangrijke burgerlijke zaken. In algemeenen regel dient een poging tot minnelijke schikking het eigenlijke proces vooraf te gaan; de behandeling van dit laatste is eenvoudig en geschiedt zonder geschreven stukken. Indien de waarde van den eisch 1 000 frs. te boven gaat, is hooger beroep mogelijk bij de rechtbank van eersten aanleg. De vrederechter vervult ook een belangrijke taak in verband met de bescherming van de minderjarigen en andere hulpbehoevende personen (voogdij, verpleging van krankzinnigen, enz.). In Frank r ij k, zooals in België, heeft de bevoegdheid van den vrederechter in burgerlijke zaken een groote uitbreiding genomen, en worden thans ook nog slechts juristen tot het ambt benoemd. 1 UIVVIIUO JIUiOUV/U UUU Ut/tl UIUIUU UVIIUI/IUU. De meeste Zwitsersche kantons hebben de Fransche instelling van den vrederechter overgenomen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W en aan de eigen traditie aangepast: de vrederechter wordt door het volk verkozen; hij behoeft geen jurist te zijn; vóór ieder proces moet een poging tot verzoening door hem worden gedaan; zijn competentie als burgerlijk rechter is veel geringer dan in België en Frankrijk, en zijn optreden als dusdanig wordt niet onverdeeld goedgekeurd. L i t.: V. Bauwel, Burg. Procesrecht (I 1934, blz. 109; II 1936, blz. 15 en 202); B. Glassow en A. Tissier, Procédure civile (I 31925, blz. 233; II 31926, blz. 63, 406, 560; V. Suppl. 1936 blz. 461, 510); Fritzsche, Les procés entre particuliers (in: La Vie juridique des peuples nr. 6 la Suisse, blz. 346 en blz. 343, noot 3). V. Dievoet. Voor Nederland, zie > Kantonrechter. Vredekus (Pax) is een symbolische uitdrukking van bovennatuurlijke broederliefde. Hij komt voor in de Mis: vóór de praefatie in den Mozarabischcn en Oostersche ritussen, vóór de Communie in den Romeinschen en Ambrosiaanschen. De daarbij gebruikte formule luidt: „Pax tecum Et cum spiritu tuo”. Deze ceremonie komt ook op ’t eind der priesterwijding voor. Aanvankelijk een echte kus, wijzigde zich later deze ceremonie en veranderde in een accolade of gestyleerde omarming (vgl. de ceremonie bij den ridderslag). Weer later (14e eeuw) in het kussen eener aangeboden pateen, met de beeltenis van den Verlosser versierd, of een ander voorwerp (■> osculatoriura, pacificale, vredetafel, paxbord). Dit laatste gebruik komt nog sporadisch voor. Verwilst. L i t.; L. Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturg. (I, 260); Dict. Arohéol. chrét. et Ut. (11, s.v. Baiser). Vredeloos, toestand, waarin degene verkeert, die buiten den „vrede”, buiten de wet gesteld is met als gevolg, dat hij geen wettelijke bescherming geniet (vogelvrije). Vredeman de Vries, Hans, ornamentteekenaar en architectuurschilder der Renaissance. * 1627 te Leeuwarden, f na 1604. Hij vestigde zich eerst te Antwerpen; na den val der stad (1585) week hij uit en verbleef beurtelings in Noord-Nederland en Duitschland. Door de talrijke theoretische werken en modelboeken, die hij uitgaf, oefende hij grooten invloed uit op de bouw- en versieringskunst in de Nederlanden, in Noord-Duitschland en de landen aan de Baltische zee. Hij streefde ernaar de Klassieke bouwkunst door een hernieuwing van het ornament (cartouche, rolwerk, enz.) aan de kunstopvattingen der Nederlanden aan te passen (de zgn. F 1 oris s t ij 1). Zijn modelboek voor meubilair oefende grooten invloed uit op de toenmalige meubelkunst; zijn ontwerpen breken volledig met de Gotische constructieve vormen en passen op de meubelen de Klassieke bouworden en siervormen toe. Zijn zoon P a u 1 u s gaf eveneens een platenwerk over meubelkunst uit (Verscheyden Schrijnwerck. . . . Amsterdam 1630). Voorn, werken: Multarum variarumque Protraotionuiu Libellus (Antwerpen 1555); Scenographiae sive Perspectivae (ibid. 1560); Architectura (1565); Panoplia (Antwerpen 1572); Differents Pourtraiots de Menuiseries (ibid. 1580). —L i t.: R. Hedicke, Cornelis Floris und die Florisdekoration (2 dln. 1913). V. Herck. Vredenburg (Arx pacis) was een fort, dat Karei V in 1628, nadat hem het wereldlijk gezag over het bisdom Utrecht was overgedragen, in de stad Utrecht deed verrijzen om de inwoners in bedwang te houden. Eind 1576 werd V. door de Utrechtenaren belegerd, ten gevolge waarvan de Spaansche bezetting het in Febr. 1577 ontruimde. Eenige maanden later werd het gehate kasteel, de eerste zuiver-militaire sterkte in Neder- land, op initiatief van Catharina de Berghes, huisvrouw van den burger-hopman Jan van Leemput („Trijn van Leemput”) voor een groot deel afgebroken. Thans wordt zijn plaats ingenomen door het plein Vredenburg en de jaarbeursgebouwen. v. Campen. Vredeoffer, Hebr.: selamim, een bijzonder soort offer, dat door de Israëlieten aan Jahwe werd gebracht, waarbij niet het geheele offerdier werd geofferd. Het was een particulier offer, dat tot dankzegging krachtens een gelofte en op de drie groote feesten werd gebracht. C. Smits. Vredcreehter, •> Vredegerecht. Vredesbeweging. Een stelselmatige vredesbeweging is eerst in de 19e eeuw ontstaan, doordat de oorlogsbewapening en de invoering van den dienstplicht deden inzien, dat men op den verkeerden weg was, al hebben in de vroegere tijden vsch. personen plannen voor den wereldvrede bedacht. Ook paus Leo XIII verhief in verband met den gewapenden vrede zijn stem, o.a. op 11 Febr. 1889. —-J " -■ " • “J- Vandaar dat tsaar Nicolaas II in 1898 de eerste vredesconferentie bijeenriep, die in Mei 1899 te Den Haag bijeenkwam. Een tweede kwam in Oct. 1907 bijeen (zie ’s > Gravenhage). De resultaten waren voor het behoud van den wereldvrede teleurstellend. De zoozeer gewenschte verplichte arbitrage was niet tot stand gekomen. Door den Wereldoorlog zijn de v. in de verschillende landen met een positief program gekomen, waarin bovenal geëischt werd een > Volkenbond, die dan ook na den Wereldoorlog tot stand kwam. Terstond na den Wereldoorlog werd de v. in bijna alle landen zeer sterk. Zoo ontstonden ook overal Kath. bewegingen. In Nederland in 1926 de R.K. Vredesbond. Een Kath. wereldorganisatie is de in 1917 te Freiburg opgerichte Union Catholique d’études internationales. Daarnaast zij nog melding gemaakt van de neutrale vereeniging voor Volkenbond en Vrede, die internationaal georganiseerd is. Door het opkomen van de autoritaire staten zijn de v. in veel landen stop gezet. Sindsdien is de v. weer in neergaande lijn. L. Janssens. Vredesconferentie, naam voor de onderhandelingen na een oorlog om den oorlogstoestand te !i-quideeren en den vrede te brengen. Zoo bijv. na de Napoleontische oorlogen de vredesconferentie te Weenen, en na den 30-jarigen oorlog de v. te Munster. Voor de Haagsche vredesconferenties, die eigenlijk geen vredesconferenties waren, maar beraadslagingen om te komen tot beperking van bewapening en tot regeling van het oorlogsrecht, zie ’s> Gravenhage(kol. 281). Vredespaleis, het in 1903 door A. Camegie gestichte paleis in Den Haag, waarin het op de eerste Haagsche Vredesconferentie opgerichte Permanente Hof van > Arbitrage kon gehuisvest worden (zie afb. 6 op de pl. t /o kol. 272 in dl. XII). Op 28 Augustus 1913 is het geopend. Naast het gebouw bevat de stichting ook een bibliotheek op volkenrechtelijk terrein. Na oprichting van het > Permanente Hof voor Internationale rechtspraak is dit ook in het Vredespaleis gehuisvest, terwijl daarnaast jaarlijks in Juli en Augustus de cursussen van de Academie voor Internationaal recht gegeven worden. L.Janssens. Vredesprijs, •> Nobel (sub Nobelprijs). Vredetaücl (instrumentum pacis), > Vredekus. Vree, Franciscus Jacobus van, Ned. bisschop. * 8 Febr. 1807 te Rhenoij (Gelderland), f 31 Jan. 1861 te Haarlem. Priester gewijd in 1831 te Munster, was Van V. achtereenvolgens kapelaan te Schalkwijk, Naarden en Amersfoort. In 1836 werd Van Wat niet onder \ ... . te vinden is, zoeke men onder W V. praeceptor aan het college „Katwijk”, waarvan hij later de leiding kreeg (1838-’42). In 1842 liet hij „Katwijk” aan de Jezuïeten over, in welk jaar hij president werd van het gr.-seminarie te Warmond, toen het eenige seminarie ten N. van de groote rivieren. Stichter'van het maandschrift „De > Katholiek”(ziealdaar), adviseerde hij in en buiten dit tijdschrift in allerlei kwesties, die de positie der Kath. in ’t openbaar leven in Nederl. betroffen. In 1863 bisschep van het herrezen diocees Haarlem geworden, was hij reeds jarenlang de raadsman bij uitstek geweest van den vicesuperior; aan zijn verstandelijke natuur is de uitstekende organisatie van het bisdom Haarlem te danken. L i t.: Witlox, de Kath. Staatspartij (dl. II 1927); v. d. Loos, Geschied, v. h. Sem. Warmond tot 1853 (in: Bijdr. Bisd. Haarlem, 1932). de Haas. Vrecdc, 1° Albert Cornelis, Javanicus. * 29 Jan. 1840 te Gorinohem, f 20 Aug. 1908 te Leiden. 1861-’6B werkzaam als suiker-employé in Ned.-Indië. Na repatrieering en zgn. groot-ambtenaars-examen als privaat-docent aan de rijks-instelling ter opleiding van Ind. ambtenaren verbonden. In 1877 hoogleeraar in het Javaansoh aan univ. te Leiden, tevens docent in die taal aan de gem. instelling ter opleiding van Ind. ambtenaren aldaar. In 1892, na de verschijning van zijn „Catalogus der Jav. en Madoereesohe hss. der Leidsche Universiteitsbibliotheek” tot doctor hon. causa in de taal- en letterkunde van den Ind. Archipel benoemd. V. was de grondlegger van de studie van het Madoereesch door zijn „Handleiding tot de beoefening der Madoreesche taal (4 dln. 21882-’9O) en zijn uitgave der Tjareta Brakaj (1878). Als resultaat van zijn studie van het Javaansch kan V.’s aandeel gelden in de nieuwe uitgaven van het Jav. handwoordenboek van Gericke e.a. L i t.: Levensber. der leden van de Mij. van letterk. te Leiden (1909). 2° G e o r g e Willem, Ned. historicus en politicus. * 14 April 1809 te Tilburg, f 29 Juni 1880 te Utrecht. Hoogleeraar te Utrecht (1841); zijn wetenschappelijk werk is meestal diplomatiek-historisch. Werken; o.a. Nederland en Zweden (1841-’44); Inleiding tot eene geschiedenis der Ned. diplomatie (5 dln. 1860-’65). Lit.: Brugmans, Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). 3° P i e t e r, Ned. politicus en industrieel. * 8 Oct. 1750 te Leiden, f 21 Sept. 1837 te Heusden. Sloot zich vroeg aan bij de patriottenbeweging. Zijn anonieme geschriften spreken van extremistische denkbeelden. Deze bleken echter niet uit zijn openbaar optreden, zoodat hij na de restauratie der Oranjes (1787) ongemoeid bleef. In 1790 verplaatste hij zijn wolfabriek (ca. 300 arbeiders) van Leiden naar Tilburg. In Staats-Brabant maakte V. ijverig propaganda voor de patriottische denkbeelden en speelde hij bij de veran- dering van Staats-Brabant in Bataafsch-Brabant een zeer actieve rol. Vervolgens had V. zitting in de > Nationale Vergadering(en) en nam deel aan den staatsgreep van 22 Jan. 1798. Tot den staatsgreep van 12 Juni 1798 was hij uitermate invloedrijk. Zijn beleid is echter niet zonder corruptie. Na den staatsgreep van 12 Juni 1798 was zijn invloed gebroken, zelfs zag hij zich genoodzaakt uit te wijken naar de Zuidelijke Nederlanden. Hij keerde spoedig terug, maar hield zich verder afzijdig van het politieke leven. L i t.: Colenbrander, De Bataafsche Republiek (1908); Witlox, De Kath. Staatspartij (I, 1919); Commissaris, Van toen wij vrij werden (31929); Ramaer, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (IX, met lijst van Y.’s geschriften). Verberne. M#r. F. J. van Vree. Vreeland, gem. in hot N.W. van de prov. Utrecht (zie krt. Utrecht, B 2), aan de Vecht. Opp. 506 ha; ruim 900 inw. (18 % Kath., 67 % Ned. Herv.). Klei en laagveen. Melkhandel en kaasmakerij. Vooral vroeger in de buurt van V. veel buitenplaatsen. Vreeindeliiijjen, > Vreemdelingenrecht. Vreemdelingenlegioen, Fransch koloniaal korps, speciaal bestemd voor N.Afrika. Het is opgericht in 1836 en bestaat uit vreemdelingen, die in Franschen krijgsdienst treden. Vreemdelingenrecht. I. Nederland. A) Inleiding. Van de vele zijden, vanwaaruit men het vreemdelingenrecht kan bezien, bespreekt het navolgende vluchtig het vreemdelingenrecht in Nederland vanuit staatkundig en terloops van sociaal-economisch standpunt. Mede worden niet beschouwd de rechten en verplichtingen, individueel voor eiken vreemdeling, afhankelijk van nationaliteit en individualiteit, voortvloeiende uit tractaten of niet-Nederlandsche wetgevingen. B) Historische ontwikkeling. In het Oud-Germaansche recht was de vreemdeling volslagen rechteloos. Vreemdeling en vijand waren synoniem. Het recht viel met den staat samen. De eerste en krachtigste aandrang tot wijziging in dit egocentrische standpunt ontstond als gevolg van den handel, alzoo een motief van doelmatigheid, welk motief ook thans nog onverminderd zijn waarde heeft behouden; als tweede deed het Christendom zijn milden invloed gelden. De uitgroeiing van het vreemdelingenrecht geschiedde, vanzelfsprekend, slechts zeer geleidelijk; nog tijdens de middeleeuwen golden voor den vreemdeling uiterst beperkende bepalingen, o.a. trok de landheer de nalatenschap van eiken vreemdeling aan zich. In Nederland werd dit recht (vroegtijdig, in vergelijking met elders) afgeschaft in het midden der 17e eeuw. Het gewoonterecht, dat men aanvankelijk aan den vreemdeling toekende, week eerst later voor het geschrevene. Tot in het begin van de 19e eeuw gold voor den vreemdeling in Nederland het recht van den staat, waartoe hij behoorde (status comitatur personam). Eerst ten tijde van het Koninkrijk Holland werden aan vreemdelingen die rechten geschonken, welke ook aan Hollanders in het land dier vreemdelingen werden verleend (reciprociteit). Tijdens de inlijving bij het Fransche Keizerrijk werd de rechtspositie van den vreemdeling beheerscht door tractaten met de betreffende landen. C) Geldend vreemdelingenrecht, a) Rechtsbeginsel. Thans is men gekomen tot het rechtsbeginsel van volkomen gelijkstelling, met uitzonderingen. Art. 4 der Grondwet zegt: „Allen, die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen”. De gelijkstelling voor het privaatrecht van vreemde- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W lingen en Nederlanders, volgt uit art. 9 van de Wet van 15 Mei 1829, Stbl. 28; terwijl art. 10 van dezelfde wet bepaalt, dat „de vorm van alle handelingen wordt beoordeeld naar de wetten van het land of de plaats, alwaar die handelingen zijn verricht”. Ten slotte verklaart art. 2 van het Wetb. v. Strafrecht, dat een en dezelfde strafwet toepasselijk is op ieder, die zich, binnen het Rijk in Europa, aan eenig strafbaar feit schuldig maakt. Bij het bezien van bestaande „uitzonderingen” op den geldenden regel van volkomen gelijkstelling dient overwogen, dat de Ned. wetgeving niet alleen in sommige gevallen onderscheid maakt tusschen Nederlanders, Ned. onderdanen en vreemdelingen, doch ook (en dit geldt voor alle categorieën) tusschen ingezetenen en niet-ingezetenen, terwijl in het proces- en belastingrecht mede een verschil wordt gemaakt tusschen personen, die al dan niet een vaste woonplaats in het Rijk hebben, en tusschen hen die al dan niet gezegd worden binnen het Rijk te wonen, zoodat een aangetroffen uitzondering op genoemden regel niet immer uit het vreemdelingenschap voortspruit. b) De Vreemdelingenwet. Ofschoon men in Nederland reeds in de 17e eeuw een gelijkstelling van vreemdelingen met inheemschen nastreefde, achtte men zich nog destijds volkomen gerechtigd om aan „ongewenschte” vreemdelingen het binnenkomen en verblijf in deze gewesten te ontzeggen. Thans bepaalt de 2e alinea van art. 4 der Grondwet terzake: „De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen”. Gevolg daarvan is de Vreemdelingenwet van 13 Aug. 1849, Stbl. 39, vormende, na het gemelde grondwetsartikel, de wettelijke basis van het Ned. vreemdelingenrecht uit staatkundig en, zoo men wil, primitief uit sociaal-economisch standpunt. Het voornaamste criterium van deze wet is het bezit van voldoende bestaansmiddelen. Uit de volgende artikelen blijkt, dat, als aan dien eisch is voldaan, en de vreemdeling overigens als bonafide is te beschouwen, hij dient te worden toegelaten en hem, ten blijke daarvan, een „reis- en verblijfpas” behoort te worden uitgereikt. Eenmaal toegelaten (in den zin dezer wet), kan de verwijdering van den vreemdeling slechts geschieden bij vonnis van den kantonrechter; niet-toegelaten vreemdelingen moeten over de grenzen worden gebracht (art. 9). De vreemdeling, gevaarlijk voor de publieke rust, kan op last van de kroon worden uitgezet. Reeds in 1851 verscheen een circulaire van den toenmaligen minister van Justitie, waaruit viel op te maken, dat het voor de hoofden van politie facultatief werd gesteld om, al dan niet, een r e i s- e n verb 1 ij f p a s uit te reiken. Het verstrekken van die documenten geraakte daarna steeds meer in onbruik. Voor het tegenwoordige geschiedt zulks nagenoeg nimmer, zoodat Nederland geen „wettelijk-toegelaten” vreemdelingen meer kent. Als gevolg daarvan blijven sindsdien practisch nog slechts de art. 7,9, 19 en 20 dier wet vigeeren, met als overwegend voornaamste, het art. 9. c) Toezicht op vreemdelingen. Algemeen. Waar het vreemdelingenvraagstuk weinig aandacht vroeg tot de periode van 1914-HB, bleef deze toestand latent. Eerst toen begon dat vraagstuk naar voren te treden als gevolg van het ontstaan van een vluchtelingenstroom, die naar Nederland afvloeide. Dit was oorzaak van het verschijnen der wet van 17 Juni 1918, Stbl. 410, houdende nadere voorzieningen in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden he- treffende het toezicht op in Ned. vertoevende vreemdelingen, gevolgd door het, daarop gebaseerde, K.B. van 16 Aug. 1918, Stbl. 521 (Vreemdelingenreglement). Het toezicht op vreemdelingen wordt daarbij, in beginsel, opgedragen aan het hoofd van politie, terwijl in eerste instantie aan den inspecteur der Kon. Marechaussee en, onder dezen, aan den hem toegevoegden administrateur, opdracht wordt verstrekt te zorgen voor richtige uitvoering daarvan, zoomede de bevoegdheid om terzake bevelen te geven aan de hoofden van plaatselijke politie. Kan door bijzondere omstandigheden het optreden van den inspecteur der Kon. Marechaussee niet worden afgewacht, dan komen dezelfde bevoegdheden toe aan den procureur-generaal, fungeerend directeur van politie. Toen de vreemdelingen-invasie enkele jaren daarna afnam en de politieke toestand in de omringende landen zich consolideerde, werden de strenge bepalingen in het vreemdelingenreglement verzacht, totdat in de laatste jaren de behoefte aan intensief toezicht weder sterker is geworden en voor het tegenwoordige wederom scherpere bepalingen in het vreemdelingenreglement worden opgenomen. In grensgebieden. Kort na het ontstaan van de wet van 17 Juni 1918, Stbl. 410, werd de mogelijkheid overwogen om den toenmaals bestaanden wettelijken zgn. „staat van beleg” in landsgedeelten nabij de grenzen op te heffen. Echter maakte de Regeering bezwaar daartoe over te gaan, zonder dat haar de beschikking bleef over enkele machtsmiddelen, die zij voorshands nog onmisbaar achtte. Als voornaamste dier machtsmiddelen zij genoemd de bevoegdheid om, in nader omschreven gevallen, aan vreemdelingen en Nederlanders het verblijf in bepaalde grensgebieden te ontzeggen. Het gevolg daarvan was de wet van 10 Jan. 11920, Stbl. 11, en de daarop gebaseerde Beschikking van den minister van Justitie van 21 Febr. 1920, 2e afd. A nr. 858 (Bewakingsvoorsohrift), welke meer in het bijzonder betrekking hebben op het toezicht op vreemdelingen en Nederlanders in de grensstreken en op hun verkeer en doorlating over ’s Rijks grenzen. Deze grensstreken zijn nader, onder naam „bewakingsgebieden”, aangewezen bij het, mede op deze wet gebaseerde K.B. van 11 Febr. 1920, Stbl. 65. De leiding van dezen „Dienst der grensbewaking” is in handen gelegd van den inspecteur der Kon. Marechaussee en, onder dezen van den hem toegevoegden administrateur. d) Afzonderlijke voorschriften. Naast en los van deze wetten van 17 Juni 1918, Stbl. 410, en 10 Jan. 1920, Stbl. 11, evenzeer los van de wet van 13 Aug. 1849, Stbl. 39, is, vnl. in de jaren 1928-’36, een stelsel van ministerieele voorschriften ontstaan, aangevende eenige richtlijnen ten aanzien van toelating en uitleiding van vreemdelingen in omschreven gevallen. Zij nog opgemerkt, dat de uitlevering van vreemdelingen is geregeld bij art. 4 der Grondwet en, ter nadere uitvoering daarvan, bij de wet van 6 April 1876, Stbl. 60. e) Tot bescherming der nationale arbeidsmarkt tegen vreemdelingen is Nederland eerst overgegaan, nadat het, door overeenkomstige maatregelen in het buitenland, daartoe gedrongen werd. Nog in 1918 beoogde de algemeene invoering van den visumplicht voor vreemdelingen wel zeer voornamelijk slechts bevordering van ’s lands veiligheid. Eerst op 1 Januari 1924 werd bepaald, dat de nog visuraplichtige vreemde werknemer bewijs moest overleggen Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W van de betrokken districtsarbeidsbeurs, houdende dat geen geschikte Ned. arbeidskrachten ter plaatse aanwezig waren. Toen echter de afschaffing van verplichte visa zich uitbreidde, nam het sociale belang van dezen maatregel af, terwijl in het buitenland men er daarentegen meer en meer toe overging om vreemde arbeidskrachten te weren. Deze samenloop noopte de Regeering om ook harerzijds tot straffere maatregelen te besluiten. De wet van 16 Mei 1934, Stbl. 267, is daarvan het gevolg. Deze wet, die het karakter heeft van een bevoegdheidswet, schept bij art. 10 de mogelijkheid om door bilaterale verdragen een wig te drijven in het allerwegen toegepastc systeem van sluiten der arbeidsmarkt en biedt de gelegenheid om, waar zulks niet slaagt, den vreemden werknemer te weren. Op een enkele uitzondering na zijn, na het K.B. van 6 Juni 1936, nr. 11, uiteindelijk alle beroepen onder de werking dezer wet gebracht. De wet van 22 April 1937, Stbl. 628, biedt gelegenheid om, naar economische behoefte, ook het zelfstandig uitoefenen van beroepen en bedrijven door vreemdelingen aan banden te leggen. Tot nog toe is daarvan slechts ten aanzien van enkele bedrijven gebruik gemaakt. D) Asylrecht. Tenslotte wordt voor > asylrecht verwezen naar het betr. artikel, waaraan zij toegevoegd, dat, waar het een recht is van den Staat of van de overheid om asyl te verleenen, het individu slechts in een concreet geval de uitoefening van dat recht kan verzoeken. De factoren, van invloed op de neiging tot het verleenen van asylrecht, kunnen zijn van materieele, ideëele, religieuze en politieke strekking. Het kan derhalve geen verwondering baren, indien, in eenig concreet geval, bepaalde bevolkingsgroepen van Nederland het verleenen van asyl aan één buitenlander of aan een groep van buitenlanders warm toejuicht, terwijl een ander deel slechts matige belangstelling daarvoor toont, soms zelfsjdaar tegenover staat. Het is de moeilijke taak der Regeering, des te bezwaarlijker omdat het asylrecht geen wettelijk recht is, om, met inachtneming van ’s lands belangen, zoowel op geestelijk als op materieel gebied, in elk concreet geval te verrichten wat het meest juiste schijnt, zonder aan de gevoelens van bepaalde bevolkingsgroepen meer geweld aan te doen, dan strikt noodzakelijk lijkt. Juist in den laatsten tijd vertoont zich een neiging om het asylrecht vorm te geven en op te nemen in het geschreven recht. De invloed van de politiek is op deze beweging zeer merkbaar. Croisetvan Uchelen. 11. België. A) Algomecne rechtsbeginselen. Vreemdeling is hij, die de Belg. > nationaliteit niet bezit, om het even of hij een andere bepaalde nationaliteit bezit dan of hij behoort tot de klasse van de zgn. heimatloozen. Voor de historische ontwikkeling, zie de bijdrage voor Nederland. Politieke rechten bezit de vreemdeling niet: tot openbare ambten, militaire ambten, rechterlijke ambten kan hij niet worden benoemd; het beroep van advocaat kan hij niet uitoefenen. Vlg. art. 128 van de Grondwet geniet ieder vreemdeling, die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming, verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen. Krachtens dit beginsel geniet de v. in België de publieke rechten, o.m. de grondwettelijke vrijheden (bijv. van onderwijs, van eeredienst). De v. heeft recht op de voordeelen van de openbare weldadigheid; wat betreft de voordeelen van de sociale wetten is meestal wederkeerigheid vereischt. Voor de burgerlijke rechten bepaalt art. 11 B.W. dezelfde voorwaarde: die beperking is echter niet van toepassing op de private rechten, die behooren tot het zoogenaamde „jus gentium” maar alleen tot die, welke worden gerekend bij het „jus civile” in den eigen zin van het woord, zoodat de v. thans in België om zoo te zeggen allo private rechten bezit, inbegrepen het procesrecht, behoudens enkele zeer zeldzame uitzonderingen (aanneming van kind, getuige zijn bij notarieele akten). Ten aanzien van hun rechten in België zijn sommige vreemdelingen bevoorrecht, hetzij krachtens eenig verdrag, hetzij bij toepassing van de regelen van het volkenrecht. B) De politic der vreemdelingen. De vreemdelingen, die zich op Belg. grondgebied bevinden, zijn onderworpen aan de politiewetten van het Rijk. Art. 3 B. W. bepaalt: de politie- en veiligheidswetten verbinden al, wie het grondgebied bewoont. Art. 3 W. v. Str. voorziet: het misdrijf, op het grondgebied van het Rijk door Belgen of door vreemdelingen gepleegd, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van de Belg. wetten. Daarenboven zijn zij onderworpen aan de wet van 12 Febr. 1897, volgens welke vreemdelingen, die de openbare rust in gevaar brengen, door de Regeering kunnen gedwongen worden zich uit een bepaalde plaats te verwijderen, in een bepaalde plaats te wonen, of ook het Rijk te verlaten {->- Uitzetting). De door een vreemde natie wegens misdrijf vervolgde vreemdeling, die zich in België schuil houdt, kan ter toepassing van de wet van 15 Maart 1874 aan deze natie, mits er wederkeerigheid bestaat, uitgeleverd worden {> Uitlevering). Tot toepassing van die wet werden talrijke overeenkomsten met vreemde staten gesloten. C) Toezichtsmaalregclen on verblijfrecht. De intensiteit van het internationaal verkeer heeft de regeering genoopt zekere toezichtsmaatregelen te treffen. In den huidigen staat der wetgeving maken deze maatregelen het voorwerp uit van het K. B. van 14 Aug. 1933, gewijzigd door het besluit Wet nr. 100 van 16 Febr. 1935 en aangevuld door de algem. onderrichting van 28 Oct. 1936. Behalve zekere bepalingen, betrekking hebbende op vreemdelingen, die slechts voor enkele dagen in het land vertoeven, voorzien deze besluiten controlemaatregelen voor vreemdelingen, die meer dan 6 maanden in het Rijk verblijven. Deze personen moeten in het vreemdelingenregister ingeschreven zijn en in het bezit zijn van een inschrijvingsbewijs, dat aanleiding geeft tot een zegelrecht van 30 frs. en dat om de zes maanden moet vernieuwd worden. Zij moeten daarenboven in bezit zijn van een speciale identiteitskaart, op welke een recht van 100 frs. van toepassing is, nl. 80 frs. voor den Staat en 20 frs., voor de gemeente. Bijzondere tarieven zijn echter voorzien voor minderjarigen en vrijstelling voor behoeftigen. De identiteitskaart is geldig voor 2 jaar. Daarenboven voorzien deze besluiten zekere voorschriften, aan welke de vreemdelingen onderworpen zijn in geval van verandering van verblijf. D) Tewerkstelling van vreemde werknemers. De beperking van de immigratie en tewerkstelling van vreemde werkkrachten, die zich in haast alle landen voordoet, heeft zich ook in België opgedrongen, echter niet met het oog op autarchische doeleinden, maar wel om de steeds toenemende werkloosheid te bestrijden en de arbeidsmarkt te ontlasten. De tewerkstelling van vreemde werkkrachten is thans geregeld door het be- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W sluit Wet nr. 285 van 31 Maart 1936 en de Min. Besl. van 1 April 1936 en 30 April 1937. Volgens die besluiten mag geen enkel werkgever op Belg. grondgebied een vreemden werknemer gebruiken, zonder daartoe voorafgaandelijk toelating te hebben verkregen van den minister van Arbeid en Sociale Voorzorg. Geen enkele vreemde werknemer mag bij een werkgever in dienst treden, indien hij niet in bezit is van een arbeidsvergunning. De werkgever, die vreemde werknemers in dienst heeft, is verplicht een speciaal register te houden, waarin hij allerhande inlichtingen nopens die werknemers moet inschrijven. Voor de grensarbeiders zijn speciale regelingen getroffen in overeenstemming met de omliggende landen. Rondou/V. Dievoet. Vreemdelingenverkeer, > Toerisme. Vreemde middelen (e c o n.), andere uitdrukking voor vreemd > kapitaal. Vreemde Missiën. Sociëteit der Vreemde Missiën van Parijs, ontstaan in 1663 uit een vereeniging van wereldpri esters en leeken, die voor de missies ijverden. Zij werd gesticht door de geestelijken Pallu, Laval de Montrnorency en De la Motte Lambert, die zelf als missionarissen uittrekken, de beide eersten naar Siam, de laatste naar Canada, nadat zij eerst te Parijs een priester-seminarie hadden gesticht om de missies blijvend van priesters te voorzien. Dit seminarie verrichtte prachtig werk en zond in de 18e eeuw honderden missionarissen vooral naar Siam, Perzië en China. Door de Revolutie gesloten, in 1815 hersteld, zette het in stijgende mate het vroegere werk voort, en voorzag in 1936 38 missiegebieden van missionarissen, in Voor- en Achter-Indië, Siam, China (met Mantsjoekwo en Tibet), Korea, en Japan. Het Gezelschap telt in den loop zijner geschiedenis van ruim 21/2 eeuw talrijke missiebisschoppen en martelaren; het is ca. 1100 leden sterk, onder wie 47 bisschoppen; daarnaast ca. 1 500 inlandsche priesters (1935). Intreden kunnen alleen Franschen, die zich uitsluitend aan de heidenmissies willen wijden. Na voleinding hunner studies leggen zij in handen des oversten de belofte af van te zullen volharden en vertrekken onmiddellijk naar de missie, waarop zij, na een driejarigen proeftijd in de missie, definitief in het gezelschap worden opgenomen. Lit.: Heimbuoher, Orden u. Kongreg. der Kath. Kirehe (3 II 1934). Gorris. Vreemde Oosterlingen (Ned. – Indisch recht). Verschillende algemeene en plaatselijke voorschriften maken onderscheid tusschen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Volgens art. 163 der Wet op de Indische Staatsinrichting worden onder V. O. allen verstaan, die niet hetzij tot de Europeanen in den zin dezer wet, hetzij tot de Inlanders belmoren. Wegens het in Japan geldend monogame huwelijksrecht behooren de Japanners tot de Europeanen. Tot de V.O. behooren bijv. de Chineezen, Arabieren, Voor-Indiërs (ook Klingaleezen of Klingen genaamd), inboorlingen van Afrika. V. O. zijn bevoegd, voorzoover zij niet reeds aan „Europeesche” voorschriften onderworpen zijn, zich in het alg. of voor bep. rechtshandelingen te onderwerpen aan niet op hen toepasselijke voorschriften van het burgerlijk en handelsrecht der Europeanen (art. 131 der Wet op de Ind. Staatsinrichting). Vreemde zonde, -> Medeplichtigheid. Vreemd geld of valuta noemt men het buiten – landsche geld, dat uiteraard geen wettig betaalmiddel in het binnenland is. De verhouding tusschen binnen- en buitenlandsohe munteenheid wordt uitgedrukt in den koers. Men kan bij de koersberekening zoowel de eigen munt als de vreemde tot grondslag nemen en spreekt dan resp. van vaste waarde in het binnenland en vaste waarde in het buitenland. Vreemd kapitaal, > Kapitaal. Vreeren (ook: Freeren), gem. in de prov. Belg.- Limburg (XVI 480 B/C 5-6); opp. 693 ha; ca. 730 inw. (Kath.). Landbouw. Vrees. Moraal. Vrees voor eenig nadeel of onheil, dat uit het stellen of niet stellen van een daad te duchten is, heeft ten gevolge, dat de vrijheid van het onder invloed daarvan genomen wilsbesluit verminderd wordt. In verband daarmee is ook de zedelijke aansprakelijkheid en eventueel de zondigheid van zulk een daad minder volkomen. In uitzonderingsgevallen kan v. zelfs tot volkomen opheffing der verantwoordelijkheid leiden, als zij nl. tot een toestand van algeheele verbijstering overslaat. Overeenkomsten en andere rechtshandelingen, die onder invloed van v. tot stand komen, kunnen daardoor nietig of vernietigbaar zijn. Het moet dan gaan over onrechtmatige vrecsaanjaging, waardoor de vereischte toestemming wordt afgedwongen (zedelijk geweld of zedelijke dwang). De nadere regeling hiervan is een zaak van burgerlijk en kerkelijk recht; dit zal daarom in den regel ook als norm voor het geweten moeten gelden; en een rechtmatige rechterlijke uitspraak, waardoor eventueel zoo’n rechtshandeling vernietigd wordt, is ook in geweten zonder meer beslissend. Voor nadere bijzonderheden aangaande de betroffen burgerlijke en kerkelijke rechtsbepalingen, zie > Contract, Dwang, Geloften, Huwelijkstoestemming, Overeenkomst. Buys. Exper. psychologie. Vrees en angst vallen niets steeds gemakkelijk te onderscheiden. De laatste toont een meer vaag en algemeen karakter, de eerste is gericht op een bepaald object (bijv. inbreker). Veelal is dit object echter ook min of meer vaag, in welke gevallen v. vaak met angst vermengd zal zijn. Door sommigen wordt de opvatting gehuldigd, dat alle angst op v. gebaseerd is. Een neiging tot de vlucht ligt in beide, maar in angst in sterkere mate opgesloten. V. is meer gemotiveerd dan angst en bij de eerste bestaat er een normale verhouding tusschon het veronderstelde gevaar en het gevoel van den vreezenden persoon, welke bij den angst veelal geheel zoek is. Onderscheiden worden: instinctieve en ervaringsvrees. De eerste treft men aan bij het dier en het jonge kind, welk laatste uit den aard der zaak nog over weinig ervaring beschikt. Het is een v. voor het onbekende en vreemde, die vooral wordt opgewekt, als dit onbekende zich onverwacht en in sterke intensiteit voordoet. V. is een uiting van het instinct van zelfbehoud. Biologisch is haar beteekenis, dat zij tegenover de nieuwsgierigheid, die door het nieuwe en onbekende wordt opgewekt en die aanzet tot nadering en contact, leidt tot voorzichtigheid en omzichtigheid. Evenals angst neemt v. toe bij nadering van het object, waarmee zij in verband staat. Berger. Vreese, Willem De, VI. hoogleeraar en bibliograaf. * 18 Jan. 1869 te Gent, f 10 Jan. 1938 te Voorschoten (Ned.). Promoveerde in 1891 in de Ned. Letteren met een proefschrift over Jan van Boendale, werkte te Leiden onder prof. M. de > Vries mede aan het Groot-Ned. Woordenboek. Reeds in 1895 werd hij Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . benoemd tot lector aan de Gentsche universiteit; en in 1911 tot gewoon hoogleeraar en directeur van de Universiteitsbibliotheek bevorderd. Gedurende den Wereldoorlog doceerde hij aan de door de Duitschers vemederlandsohte universiteit te Gent en werd hij algemeen bestuurder der Kon. Bibl. te Brussel. Voorzitter van den Raad van Vlaanderen. Na den oorlog werd hij ter dood veroordeeld en week hij uit naar Nederland. Hij werd in 1919 benoemd tot directeur der Rotterdamsche bibliotheek; deze werd geheel door hem gereorganiseerd; hier maakte hij zich ook verdienstelijk door de uitbreiding van de collectie Erasmiana. In gansch zijn leven was het werk van den uitmuntenden kenner onzer middeleeuwsche literatuur en taal, van den hoogleeraar en bibliograaf als het ware tot een innige en bijzondere eenheid vergroeid. Werken: o.a. Zuid-Ned. taal en letterk. wetenschap (1890); Wbk. der Ned. taal (dl. 9 en 10, 1891- 1896); Mnl. geneesk. recepten en traktaten (1894); Nieuwe Mnl. fragmenten (1894-1901); Een spel van sinne van Charon de helsche schippere (1551) (21896); Bijdr. tot de kennis van het leven en de werken van Jan van Ruusbroec (1896); Jacob van Maerlant (1894); Gallicismen in het Zuid-Ned. (1899); De handschriften van Jan van Ruusbroec’s werken (1900, 1902); Leekebijdr. tot de gesch. van Vlaanderen (1912); Beschaafde omgangstaal in Zuid-Ned. (1914); Tekstcritiek van J. Verdam in het Mnl. Wbk. (1929); Bouwstoffen van het Mnl. Wbk. (1928 vlg.); Die eerste bliscap van Maria, opnieuw uitgeg. (1931). In hs.: Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (Beschrijvende inventaris van meer dan 11 000 Ned. handschriften). Uytterhoeven. Vreeswijk, gem. in de prov. Utrecht (zie krt. Utrecht, B 2-3) aan de Lek en den Vaartschen Rijn. Opp. 812 ha; ca. 3 200 inw. (33 % Kath.; 50 % Ned. Herv.). De bodem, rivierklei, wordt vnl. gebruikt voor weiland. De Koninginnesluis te Vreeswijk was één van de drukste in Nederland. In verband hiermede had V. veel winkelnering en scheepvaart en daarnaast eenige industrie, o.a. kalkzandsteen, scheepswerven en machines. Verder veel watertoerisme. Door het graven van den nieuwen zijarm van de Lek naar het Nieuwe Merwedekanaal en het openen van de nieuwe sluizen (voorjaar 1938) ca. 1 km ten O. van V. zullen scheepvaart en winkelnering in het dorp wel sterk aohteruitgaan. In V. is de Prins Hendriksohool voor schipperskinderen met internaat. Akveld. Vreewijk, tuindorp bij Rotterdam, ontworpen door de architecten Granpré Molière, Verhagen en Kok. Uitmuntende door de stedebouwkundige en bouw’kundige schoonheid en mede daardoor zeer gezocht woonoord. Wordt nog steeds uitgebreid. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 705 in dl. 11. Vreeze des Hoeren, gave van de, > Gave (sub Gaven van den H. Geest). Vrcgt, JoannesFranciscusvan, Ned. priester. * 9 Sept. 1822 te Amsterdam, f 7 Maart 1892 te Haarlem. Priester gewijd in 1846, was van V. achtereenvolgens te Haarlem, Amsterdam en Den Haag werkzaam als kapelaan. In 1854 wegens hardhoorigheid ongeschikt geworden voor de gewone parochieele diensten, was van Y. sindsdien belast met het secretariaat van het bisdom Haarlem, daarna kanunnik en deken van Haarlem. Van V. is feitelijk de oprichter van het tijdschrift: Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem (1872). Lit.: Kollenberg, in Nw. Ned. Biogr. Wbk. (111 1914). de Haas. Vremde, gem. in de prov. Antwerpen (11512 C 3); opp. 677 ha; ruim 1000 inw. (Kath.). Leem- en zandgrond. Landbouw. Op liet grondgebied ontstond de abdij van St. Bernard, in de 13e eeuw (> Hemiksem). Willem De Vreese. Vresse, gem. in het Z. der prov. Namen (XVIII 240 0 6-7); ca. 200 inw. (vnl. Kath.) ; opp. 416 ha; landbouw. Vreugde, -> Genotzucht; Eudaemonisme; Aanschouwing Gods; Eeuwig leven; Zeven Vreugden van Maria. Vrculs, V i c t o r, Belg. componist. * 4 Febr. 1876 te Verviers. Leerling van het Luiksoh Conservatorium, daarna van de Parijsche Schola Cantorum, waar hij later als leeraar fungeerde. Bestuurder van het Luxemburgsch Conservatorium (1906-’27); lid van de Académie Royale de Belgique; is, in België, met J. -> Jongen, de beste vertegenwoordiger van de traditie van Cesar > Franck en Vincent d’ > Indy. V. d. Bonen. Werken: vnl. symphonisohe gedichten (Werther; Jour de Fête; Cortège héroïque). Kamermuziek; liederen; alles van eerste hoedanigheid, wat het technisch kunnen en de verhevenheid der gedachten betreft. Vriendelijkheid, > Beminnelijkheid. Vricndschapscilanden, > Tonga-eilanden. Vriendt, 1° C o r n. de, genaamd Floris, > Floris (1°). 2° Frans de, genaamd Floris, -> Floris (2°). 3° Juliaan De, schilder en etser. * 20 Aug. 1842 te Gent, f 20 April 1935 te Mortsel. Studeerde te Antwerpen. Reisde in Duitschland en Palestina. Lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers van 1894 tot 1900. Was bestuurder van de Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen (1901-’23). Schilderde portretten, historische en religieuze tafereelen. Men vindt zijn werk o.m. in de musea te Brussel, Antwerpen en Luik; muurschilderingen in het Paleis van Justitie te Antwerpen. Vries, gem. in het N. van Drente (IX 352 BI), groot 10 803 ha, 5 566 inw. (1 Jan. 1933), waarvan ruim 92 % Prot. is en ruim 7 % zonder kerkel. gez.; omvat de dorpen en gehuchten Vries, Donderen, Bunne, Winde, Yde, De Punt, Tinaarlo, Zeegse, Oudemolen, Zeien, Übbena, Zeierveld, Zeierveen, Ter Aard. De bodem bestaat grootendeels uit Diluvialen zandgrond, in gebruik voor landbouw en veeteelt (gemengd bedrijf). Veel woeste grond ontgonnen, o.a. het Zeierveld. Zeegse trekt veel bezoekers door natuurschoon. Hunebedden te Tinaarlo en Zeien; vele tumuli. Zuivelfabrieken te Vries en Bunne; fabriek van melktransportkannen te Tinaarlo. Vries schijnt oorspronkelijk een Friesche kolonie te zijn. Bouma. Vries, 1° Hendrik de, letterkundige. * 17 Aug. 1896 te Groningen. Debuteerde met lyrische gedichten in Het Getij, gaf blijk van groote technische Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W vaardigheid, gepaard aan een neiging naar rhetorische behandeling der onderwerpen, welke later bedwongen werd ten gunste van een meer psychologische behandeling, waarbij de dichter vooral aan angstdroomen, hallucinaties, koortsige visioenen en gedroomde landschappen de stof tot een nieuwe romantiek ontleende. In zijn taal onderging V. den invloed van Spaansche volksliederen, waarvan hij er vele vertaalde of navolgde. Hij schiep een geheel eigen dichterlijke wereld, zoodat hij onder zijn tijdgenooten een afzonderlijke plaats inneemt. V. is ook teekenaar en schilder. Werken: De Nacht (1920); Vlamrood (1922); Lofzangen (1923); Silenen (1928); Spaansche Volksliederen (1931); Stormfakkels (1932); Copla’s (1936); Geïmproviseerd Bouquet (1937); Nergal (verzamelbundel uit vroeger werk, 1937); Atlantische Balladen (1937). —• L i t.: H. Marsman, Verz. Werk. (III); A. v. Duinkerken, Achter de vuurlijn. Asselbergs. 2° Hu g o de, Ned. plantkundige en geneticus. * 18 Febr. 1848 te Haarlem, f 21 Mei 1936 te Lunteren. Universitaire vorming te Leiden (1866-’7O), waar hij in 1870 tot doctor in de-wis- en natuurkundepromoveerde met de dissertatie'; Over den invloed der warmte op de levensverschijnselen der planten. In 1871 leeraar in de planten dierkunde aan de H.B.S. te Amsterdam, nadat hij te Heidelberg en te Würzburg onder leidingyan de Duitsche bo en Sachs had gewerkt. De eerste 20 jaar van de wetenschappelijke bedrijvigheid van dezen uitstekenden botanicus waren vooral gewijd aan physiologische vraagstukken. In 1877 vestigde hij zich als privaatdocent te Halle, nadat hij in 1875 door de Pruisische regeering naar Würzburg was geroepen. In 1877 kwam hij terug naar Nederland, waarbij aan de universiteit te Amsterdam benoemd was tot lector in de plantenphysiologie. In 1881 tot gewoon hoogleeraar bevorderd, waarna hij zich nog enkele jaren aan physiologische opzoekingen wijdde („Plasmolyse”-methode voor het bepalen van de turgorkracht; methode om kunstmatig semipermeabele neerslagmembranen te vervaardigen; isotonie der aequimoleculaire oplossingen, enz.). Een man als V. kon echter voor den invloed, door het > Lamarckisme en het > Darwinisme in de jaren ’Boop de zoekende geesten uitgeoefend, niet ongevoelig blijven. De studie van de evolutievraagstukken voerde hem tot een theoretische constructie, die hij experimenteel wilde verantwoorden. In 1887 begon hij zijn teeltproeven met de Oenothera Lamarckiana en bouwde, op grond van zijn bevindingen, zijn beroemde > mutatietheorie op, waarbij de beschrijvende en vergelijkende methode voor het eerst door de proefondervindelijke methode werd vervangen. Dit product van bijna 20 jaar wetenschappelijken arbeid zal onbetwistbaar tot de klassieke biologische literatuur blijven behooren; de voorstelling echter van V. als zouden de sprongs- gewijs optredende qualitatieve veranderingen, de mutaties dus, het noodige materiaal voor de soortvorraing en de evolutie leveren, kan thans niet meer in haar oorspronkelijken vorm aanvaard worden, vooral niet na Baur’s studie van de klein-mutatie. Dat de door V. waargenomen veranderingen bij Oenothera geen mutaties waren in den zin, dien men thans aan dit begrip hecht, doet niets af aan de waarde van dit epoquemakend werk. Nadat V. 1896 tot directeur van de Hortus Botanicus te Amsterdam benoemd was, voerde hem zijn genetisch onderzoek bij een aantal wilde planten tot de wederontdekking van de in 1865 door pater Mendel gevonden splitsingswetten (Sur la loi de disjonction des hybrides, C. R. des Séances de I’ac. d. Sciences, 26 mars 1900). Zijn wetenschappelijke bedrijvigheid na 1900 goldjvooral het > Oenothera-vraagstuk. Verder verrijkte hij de biologische literatuur met een aantal werken over plantenveredeling, die niet als leidraad bij het onderwijs in aanmerking kunnen komen, doch waarnaar men in de toekomst steeds dankbaar zal teruggrijpen voor de studie van de geschiedenis en de ontwikkeling van de wetenschappelijke plantenveredeling. Na zijn lezingen over „Soorten en Variëteiten,” gehouden aan de universiteit van Califomië (1904 en 1907) bood men hem in 1910 een benoeming aan tot hoogleeraar aan een Amerik. universiteit. V. ging echter op dit voorstel niet in. Hij werd verder door verschillende universiteiten tot dr. hon. causa benoemd en nam in 1918 eervol ontslag aan de universiteit te Amsterdam. Op zijn landgoed te Lunteren zette hij zijn experimenteel werk onvermoeid voort, vooral in verband met steriliteitsvcrschijnselen, met het verschillende gedrag der planten in rcciproke soortkruisingen, enz. Werken; Het leven der bloem (11876, 21910); Leerboek der plantenphysiologie (31895. 4de druk herzien door prof. E. Verschalielt); Monographie der Zwangsdrehungen (1892); Intracellulare Pangenesis (1889); Zaaien en planten (1899); Das Spaltungsgesetz der Bastarde (in Ber. Deutsch. bot. Ges. 18, 83-90, 1900); Die Mutationstheorie (2 dln. 1901-’03); Befruohtung und Bastardierung (1903); Oorsprong en bevruchting der bloemen (1904); Het Yellowstonepark, Experimenteele evolutie (1905); Naar Californië, Reisherinneringen (2 dln. 1906); Soorten en Variëteiten. Hoe zij ontstaan door mutatie (Naar het Eng. door P. G. Buekers; 1906, 21913); Het veredelen van Kultuurplanten (naar de Amerik. uitgave door P. 6. Buekers; 1908). Talrijke wetenschappelijke bijdragen in Archives néerlandaises, Botan. Gaz., Ber. Deutsch. bot. Ges., De Gids; verder: Opera e periodicis collata (7 dln. 1918-’27). – Lit.: Hugo d. V. 6 Vortrage zur Feier seine 80. Geburtstages (1929); Th. J. Stomps, Vijf en twintig jaren mutatie-theorie (1930; Duitsche vert. 1931). Dumon. 3° Joh a n of Hans» Vredeman de Vries. 4° L o u i s de, acteur. * 18 Oct. 1872 te Amsterdam. Debuteerde in 1901 in Tivoli te Rotterdam bij J. Mulder, als Alva in Patrie van Sardou. Vervolgens speelde hij bij vsch. gezelschappen (Van Lier, L. Bouwmeester, Frits Bouwmeester, Heyermans en Royaards). In 1918 stichtte hij het Holl. Tooneel. Hij is een van onze grootste karakterspelers, een buitengewoon vertolker van dramatische rollen, die ook in het buitenland groot succes behaalde. Hugo de Vries. 5° Mathiasde, Nederlandsch taalkundige. * 9 Nov. 1820 te Haarlem, f 9 Ang. 1892 te Leiden. Studeerde en promoveerde te Leiden. Hoogleeraar te Groningen 1849-’63. Daarna te Leiden tot 1891. Behalve een uitstekend kenner der Ned. taal was hij een goed Latinist. In 1860 werd hij aangezocht mede te Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W werken aan een Nederlandsch woordenboek (Woordenboek der Ned. Taal, tot nu toe 16 dln., 1882-1934). Het plan daartoe was geopperd in een vergadering van het eerste Ned. taal- en letterk. congres in 1849 te Gent gehouden. Do regeling daarvan was zeer moeilijk en al zijn tijd werd erdoor in beslag genomen. Met zijn medewerker Te > Winkel moest hij eerst een vaste spelling bepalen (de spelling „de Vries en te Winkel)”. In 1863 verschenen diens „Grondbeginselen” en een paar jaar later hun „Woordenlijst”. Lit.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (I). Offermans. 6° S i m o n de, > Frisius. 7° Theun de, Ned. letterkundige. * 26 April 1907 te Veenwouden in Friesland. Aanvankelijk lyrisch dichter, medewerker aan De Vrije Bladen, keerde zich in 1933 in een scherp gesteld artikel, gepubliceerd in Den Gulden Winckel, van de beweging der zgn. onafhankelijke jongeren af, veroordeelde hun „vitalisme” als een onhoudbare en onvruohtbaarmakende levenshouding, werd communist en redacteur van het Volksdagblad, voorheen De Tribune. Schreef sedertdien hoofdzakelijk romans met maatschappelijke strekking, boeiend door de prachtige uitbeelding van het Friesche boerenleven. Werk; Friesche Sagen (1925); Bijschriften bij H. Holbeins Doodendans (1926); Terugkeer (1927); De Vervreemding (1928); Westersche Nachten (1930, bekroond met den Domprijs voor Poëzie); Rembrandt (1931, bekroond met den Meiprijs van de Maatschappij der Ned. Letterkunde); Sheherazade (1932); Sneeuw op den Foetsji (1932); Doctor José droomt vergeefs (1933); Aardgeest (1934); Koningssage (1934); Eroïca (1934); Stiefmoeder Aarde (1936); Oldenbarneveldt (1937). Asselbergs. Vriesland, Victor E. van, Ned. letterkundige. * 27 Oct. 1892 te Haarlem. Studeerde wijsbegeerte bij dr. J. A. Dér Mouw (den dichter Adwïata). en Fransche letteren te Dijon. Wijdde zich aan de journalistiek, was letterkundig redacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, sedert 1938 hoofdredaoteur van De Groene Amsterdammer. Fijngevoelig, doch weinig vruchtbaar dichter, indringend essayist, dankt V. zijn plaats in het letterkundig leven mede aan zijn groote eruditie en aan de stimuleerende werking zijner critieken, die aan talrijke jongere schrijvers de mogelijkheden van hun talent openbaarden. Asselbergs. Voorn, werken: De cultureele noodtoestand van het Joodsche volk (1915); De Verloren Zoon (drama, 1920); Het afscheid van de wereld in drie dagen (roman, 1926); Voorwaardelijk Uitzicht (poëzie, 1929); De Havenstad (lustrumspel, 1933); Herhalingsoefeningen (1935). Vriespunt is de temperatuur, waarop water vast wordt en ijs vormt, onder een druk van 760 mm kwik. Deze temperatuur is zeer standvastig en wordt gebruikt om de sohaalverdeeling van den thermometer op te maken. Door drukverhooging kan men het water beletten bij zijn normaal v. vast te worden. Bij een oplossing is het stolpunt lager dan het normaal v. van water (zie > Vriespuntsverlaging). Water in overafkoeling kan tot meerdere graden onder zijn normaal v. dalen zonder te bevriezen (zie > Oversmelting). J. Wouters. Vriespuntsvcrlaging (schei k.). Wanneer men in een oplosmiddel een stof oplost, blijkt het smeltpunt van de oplossing lager te zijn dan van het zuivere oplosmiddel. Voor deze v. gelden dezelfde wetten als voor > kookpuntsverhooging, d.w.z. de smeltpuntsverlaging is evenredig met het aantal opgeloste deeltjes. Men kan dan ook uit de waargenomen v. het moleculairgewicht van een onbekende stof bepalen. Deze methode heet kryoscopie. Onder k r y o scopische constante verstaat men de v., die men verkrijgen zou bij oplossen van een grarnmolecule in 100 gram oplosmiddel. A. Claassen. Vriezen veen, gem. in de prov. Overijsel (XIX 336 D3). V. omvat de buurtschappen: Westerhaar, Westerhoeve, de Pollen, Bruinehaar en Vriezenveensche wijk. Opp. 7 218 ha ( meest zand, hoogveen en moerasveen); ruim 8 700 inw. (8% Kath., overigen Prot.). Textielindustrie: woltricotfabr., katoen en turfstrooisel. Veel van het hoogveen is afgegraven. Vrille of tolvlucht (y 1 i eg t e c h n.). Bij de neus-vrille zal het toestel onder een stellen hoek met den neus naar beneden vallen en daarbij voortdurend om zijn lengteas wentelen. Bij de vlakke v. blijft het toestel vrijwel horizontaal liggen en wentelt om zijn top-as; hierbij is de werking der roervlakken vrijwel nihil, terwijl door de middelpuntvliedende kracht de benzine niet meer de pomp of den carburator kan bereiken, zoodat de vlakke v. vrijwel steeds eindigt in een catastrophe. v. Steenderen. Vriiig, Georgvon der, Duitsch realistisch romanschrijver en dichter van intimistische poëzie. * 30 Deo. 1889 te Brake. Voorn, werken; o.a. Soldat Suhren (1927); Camp Lafayette (1929); Station Marotta (1931); Der schwarze Jager Johanna (1934). Vroedcn. Van den scvcn Vloeden van binnen Rome is meer een verzameling van verhalen dan een eigenlijke roman: zeven wijzen hebben den zoon van keizer Diocletiaan opgevoed. Aan het hof beschuldigt zijn stiefmoeder hem van ontrouw. Om het tegen hem uitgesproken vonnis te beletten, vertellen nu de zeven wijzen eiken dag een verhaal, waarop de stiefmoeder met een ander verhaal antwoordt, tot op den zevenden dag de zoon het stilzwijgen verbreken mag door een vijftiende verhaal, dat de schuld der stiefmoeder doet uitkomen. Een der novellenverzamelingen der middeleeuwen, van Indischen oorsprong en in de meeste literaturen verspreid. V. Mierlo. Ui t g*.: K. Snellaert (1889). —L i t.: P. B. Plomp, Mnl. bewerking van Vanden seven V. (1899). Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans Laur.), een soort van de fam. der Discoglossidae van de orde der kikvorschachtigen. Leeft in Midden- en W. Europa (in Ned. in de grensprovinciën). Zij wordt hoogstens 6 cm lang. De rug is aschgrijs met een gele, bruine of groene tint, de buik witachtig of geelgrijs. Bij de paring, die in het water plaats vindt, wikkelt het mannetje tijdens de bevruchting de beide eisnoeren met de teenen van een achterpoot om zijn dijen; daarna graaft hij zich in den grond, tot de eieren rijp geworden zijn (na ca. 11 dagen), en begeeft zich dan naar het water, waar de larven het eiomhulsel verlaten. > Amphibiën (met afb.). Keer. Vroedschap heet het college van 24 a 40 vroede (= wijze) mannen, die sinds den Bourgondischen tijd in den vorm van een gesloten lichaam als vertegenwoordigers der burgerij deel hebben aan het bestuur der Ned. steden en vanwege de te verstrekken lastgevingen aan de afgevaardigden ter Staten-Generaa'l ook invloed uitoefenden op zaken van gewest en het geheele land. De leden zaten voor hun leven, hielden zich doorgaans door coöptatie voltallig en kozen jaarlijks op een bepaalden dag burgemeesters en schepenen of maakten een nominatie op, waaruit de stadhouder een keuze deed. .7. D. M. Cornelissen. Vroedvrouw. De bevoegdheid tot het Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W verleenen van verloskundigen raad en bijstand als v. wordt in Nederland verkregen door een theoretisch en practisch examen in de verloskunde, dat geregeld is in de art. 15 tot en met 17 der Wet van 1 Juni 1865. Om tot het examen te worden toegelaten moet men bij een geneeskundig inspecteur zijn ingeschreven en bij tien bevallingen onder verloskundige leiding hulp hebben verleend. De opleiding geschiedt aan kweekscholen voor vroedvrouwen; er is een Kath. kweekschool te Heerlen, een rijkskweekschool te Rotterdam, voorts een kweekschool te Amsterdam. De duur der opleiding bedraagt drie jaar, voor verpleegsters met diploma A ziekenverpleging soms twee jaar. Het toelatingsexamen vindt plaats in April of Mei; geëischt wordt een ontwikkeling van de 8e klasse U.L.O. en een leeftijd van 19 tot 26 jaar. De cursus begint in September, terwijl per cursus circa 13 leerlingen worden aangenomen. Het theoretische examen wordt afgelegd na tweejarige studie, het praotische tien maanden later. De v. oefent een zelfstandig beroep uit, waarbij de vestiging vrij is. Zij mag toezicht houden op het verloop van de zwangerschap, op haring en kraambed, terwijl zij bij niet normaal verloop en in buitengewone gevallen gehouden is, den dokter te roepen. Bij gebrek aan deskundige kraamhulp belast de v. zich tevens met de verzorging in het kraambed. Afzonderlijke kraamhulp: door kraamverpleegster (> verpleegster met speciale bevoegdheid voor kraam verpleging), > kraamverzorgster of > baker, heeft echter de voorkeur; ook voor dezen bestaan officieel ingestelde examens en insignes. Het valt volstrekt te ontraden zich van niet officieel gediplomeerde kraamhulp te voorzien; de bevalling is als regel het best in handen van de vroedvrouw. De zorg voor voldoende en deskundige hulp bij bevalling vormt een zeer belangrijke factor der moederschapszorg, terwijl zij daarnaast een groot staatsbelang mag genoemd worden. Lubbers. De vroedvrouw heeft alle zedel ij k e verplichtingen, die gelden ten opzichte van het leven van de moeder en van het kind. Voor zoover zij zelf niet in staat is de noodzakelijke genees- of verloskundige maatregelen te treffen, moet zij alle voorzorgen te dien aanzien nemen, o.a. het tijdig inroepen van deskundige hulp. In noodgevallen moet zij aan het kind het H. Doopsel toedienen, zoo noodig en mogelijk voor de geboorte. Het > beroepsgeheim verplicht ook haar. Deelen. In België bedraagt de duur van de opleiding van de v. slechts twee jaar internaat in een vroedvrouwenschool; er wordt er echter naar gestreefd deze opleiding op drie jaar te brengen en dan aan de v. tegelijkertijd het diploma te geven van vroedvrouw-bezoekster, dat een jaar studie vergt en haar toelaat de haar toekomende taak te vervullen in de sociaal-geneeskundige werken ter bescherming van moederschap en eerste kindsheid. In België kan een gediplomeerde verpleegster in één jaar tijd vroedvrouw wmrden. In België zijn Vlaamsohe vroedvrouwenscholen te Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel, Mechelen en Leuven. Daels. Vroeggeboorte noemt men het voortijdig geboren worden van een levensvatbaar kind. Behalve spontane v. ten gevolge van een lichamelijke aandoening onderscheidt men de kunstmatige v., die wordt teweeggebracht om moeilijkheden bij de baring op een later tijdstip te ontgaan, of om moeder of kind uit een gevaarlijke situatie te bevrijden. Deze kinderen ver- eischen een bijzonder zorgvuldige behandeling, waarbij de > couveuze een belangrijke rol speelt. De resultaten der moderne behandeling van v. zijn de laatste jaren aanzienlijk verbeterd. Castelein. Vroegmis. Hieronder verstaat men een Mis, welke in den vroegen morgen gecelebreerd wordt, in tegenstelling met de later op den dag opgedragen gezongen Hoogmis. Van oudsher kende de Orde der Benedictijnen (later ook de andere Orden) de gewoonte, dagelijks (gewoonlijk na Laudes of Prime) een Mis te celebreeren, die, evenals de op later uur gestelde Hoogmis, een officieel karakter had, doch niet met het hoofdkarakter van de liturgische viering van den dag overeenkwam, m.a.w. min of meer devotioneel was (Missa matutinalis). Tegenwoordig noemt de volksmond de v.: de eerste mis, in den morgen gelezen. Lit.: E. Martène 0.5.8., De antiq. monach. Rit. (1690, 198). Vermist. Vroegrijpheid. 1° (B xp. psy c h o 1.). V. komt voor bij kinderen, die in bijzondere functies of in hun algemeene verstandelijke ontwikkeling veel meer presteeren dan wat men gewoonlijk op hun leeftijd aantreft. In de meeste gevallen hebben we slechts te doen met tempoversnelling in de ontwikkeling; het ontwikkelingspeil stijgt dan als volwassene niet boven het gemiddelde. In uitzonderlijke gevallen is v. een eerste uiting van het genie (Mozart). In dit geval is er niet van stagnatie in de ontwikkeling sprake. Bovenstaande geldt voor aangeboren eigenschappen. V. kan ook door voorbarig en overdreven onderwijs worden bereikt, wat steeds is af te keuren. d'Espallier. 2° In de veeteelt is v. een begrip, waaronder verstaan wordt, dat een dier reeds op jeugdigen leeftijd zijn vollen wasdom bereikt heeft. Het wordt als een erfelijke eigenschap beschouwd, gaat meestal gepaard met snellen groei en toont zich in het uiterlijk van het dier; korte beenen, diepen breeden romp met ronde ribben, grooten borstomvang; meestal uitstekend geschikt om te mesten; eischt intensieve voeding; het gevaar dreigt bij het opvoeren der vroegrijpheid, dat de constitutie van het dier minder sterk wordt en de vruchtbaarheid vermindert. Verheij. Vroeg-seliolastiek, het eerste tijdvak van de geschiedenis der Scholastieke wijsbegeerte en godgeleerdheid, van de 8e tot en met de 11e eeuw. Aanvankelijk bestaat het wetenschappelijk werk slechts in een bijeenbrengen van materiaal, geschikt voor het onderwijs, dat uit de oude Christelijke on heidensche schrijvers zonder veel zelfstandigheid en meestal ook zonder samenhang of synthese wordt overgenomen. Beda en Alcuinus zijn de voornaamste leermeesters van deze eerste periode der V. Hrabanus Maurus maakte zich verdienstelijk voor het onderwijs in de Duitsche landen. Tot zijn school behooren Walafridus Strabo en Paschasius Éadbertus. In den loop der 9e eeuw komt dit proces van assimilatie van de wetenschap van den voortijd voorloopig tot afsluiting. Joannes Scotus Eriugena is in dezen tijd de eenige oorspronkelijke denker. De 10e eeuw levert weinig belangrijks op. In de 11e eeuw vormen zich rond het vraagstuk van de toepassing der dialectiek op geloofsgebied de richtingen van dialectici (Berengarius van Tours) en antidialectici (Petrus Damiani), tusschen welke een gematigd standpunt door Lanfrancus, later door Anselmus van Canterbury, wordt ingenomen. Het probleem der universalia geeft aanleiding tot het ontstaan der richtingen van ultra-realisme (Gerbert van Aurillac, Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . Willem van Champeaux), gematigd realisme (Heiricus van Auxerre, „Jepa”, later Petrus Abaelardus) en nominalisme (Roscellinus van Compiègne). Anselmus van Canterbury is de belangrijkste denker van de tweede periode der V. Bij hem is reeds in hoofdlijnen de richting geteekend, die in de --> Hoogsoholastiek als de Augustijnsoh-Arabische bekend staat. Lit.: M. De Wulf, Hist. de la philos. médiévale (I Louven-Parijs 61934); F. Sassen, Gesch. der Patrist. en Middeleeuwsche Wijsb. (21932). F. Sassen. Vroonhoven, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 05), aan het Albertkanaal, ten Z.W. van Maastricht; opp. 743 ha; ca. 1 160 inw. (Kath.). Kleigrond, landbouw. Vromelle (Fr.: Fromelles), gem. in Fr.-Vlaanderen. Ca. 600 inw., Fransch-sprekend. Landbouw. Vroom, 1° Erasmus, Kartuizer. * Te Roosendaal, f ca. 1539 te St. Michielsgestel, als pastoor. Hij was prior in het Hollandsch Huis te Geertruidenberg, vanwaar hij moest vluchten in 1673 naar Breda. In 1677-’7B was hij te Scheutveld. In 1579 steunde hij de Katholieken van het Land van Breda als pastoor van Etten, en toen hij gevangen naar Gelder gevoerd werd, betaalde de abdij Thom zijn losprijs. Daarna was hij te St. Michielsgestel in het Huis Herlaar en trad op als pastoor van de plaats. ''X' X""— —* x Lit.; Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V). Erens. 2° Hendrik de, Minderbroeder, > Sedulius (Hendricus). 3° Hendrik Cornelisz., schilder. * Ca. 1566 te Haarlem, f 1640 aldaar. In zijn jeugd plateelbakker. Hij legde zich toe op marineschilderen en schilderde in opdracht vele zeeslagen. Het schip en zijn tuigage is bij hem hoofdzaak; toch breekt in zijn latere werken een gevoel voor natuurstemming en atmospheer door. L i t.: Bode, Holl. u. vlam. Malerschulen (41928); v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen. Vroomheid. Dit woord wordt in verschillende beteekenissen gebruikt: 1° oorspronkelijk in het Middelnederlandsch voor flinkheid, dapperheid, in het bijzonder van een ridder; 2° daarna meer voor flinkheid met betrekking tot God, stiptheid, nauwgezetheid en godsdienstigheid, vooral van levensgewoonten en gebruiken; 3° nog later voor een meer uitgesproken geestelijk, innig en godvruchtig leven, waarbij het woord tevens gebruikt wordt om 4° het geheel van de uitingen van geestelijk leven aan te duiden in den zin van „spiritualiteit”. Hierbij wordt dan gedacht zoowel aan het godvruchtig leven zelf (la vie dévote), als aan de teederheid en innigheid (la dévotion) als eigenschappen er van. De laat-middeleeuwsohe „Moderne Devotie” is in dezen zin door Moderne Vroomheid te vertalen. Heeft het woord in de Zuidelijke Nederlanden de beide laatste beteekenissen nog zonder bijklank, in de Noordelijke Nederlanden dreigt het meer voor een zekere overdrijving van godsvrucht in het godsdienstige gebruikt te worden, al is dit geheel met den oorspronkelijken zin in strijd. Brandsma. Vroonhof, de hof van den vroon (= heer). Voor inrichting en bestuur van het middeleeuwsch grootgrondbezit vormt de v. een centraal punt, vanwaaruit de hofmeier (> Hoerigheid) toezicht houdt op de verspreid liggende bezittingen van den heer. Behalve de boerderij (onder persoonlijke leiding van den hofmeier) duidt v. ook aan het aldaar zetelende gerecht (hofgerecht). Hermesdorf. Vrouw. I. Aard van de vrouw. Wijsbegeerte en Openbaring leeren, dat de vrouw in alles wat tot de wezenlijke volmaaktheid van de menschelijke natuur en waardigheid behoort, en in alles wat behoort tot de bovennatuurlijke volmaaktheid, gel ij k staat met den man. In dezen verheven zin is de v. een volkomen mensch, een persoonlijkheid met alles, wat daarin opgesloten ligt; redelijk wezen, met verstand begaafd, gericht tot een persoonlijk goed als doel en dus niet bestemd tot nut van een ander, met name van den man; in het bezit van natuurlijke rechten, in gelijke verhouding tot God als de man; geroepen om het bovennatuurlijk leven zelfstandig te bezitten en te ontwikkelen op deze wereld en later als eeuwige zaligheid in de hoogste vervolmaking te bereiken in den hemel. Deze gelijkheid leert ons de Bijbel: „God schiep den mensch als zijn beeld (redelijk wezen); man en vrouw schiep Hij hen” (Gen. 1.27) en in het Nieuwe Testament; „Thans is er geen Jood meer of heiden; geen slaaf meer of vrije; geen man en geen vrouw. Want allen zijt gij één in Christus Jesus” (Ga 1.3.28). Ook uit de houding van Christus tegenover de v. blijkt, hoe hij ze in alles en speciaal met betrekking tot het goed, dat Hij den mensohen kwam brengen, even hoog stelde als de mannen; denken we aan de woorden tot Maria en Martha. De menschen echter zijn in twee geslachten verdeeld. Beide volkomen mensch, zijn toch man en v. onderscheiden en verschillend. Beide hebben een roeping van hooge waarde; maar een vsch. roeping en de Schepper heeft hen door verschillende eigenschappen daartoe uitgerust. Het tegendeel zou een ernstig tekort zijn. Niet alleen physiologisch (naar het lichaam) maar ook psychisch is de v. heel anders dan de man. Juist om goed te zijn. Zij is veel meer afhankelijk van het gemoedsleven; veel meer dan bij den man beheerscht dit bij de v. heel het doen en laten. Vandaar is de v. geschikt voor vele edele werkzaamheden, die toewijding, menschelijk gevoel en bezorgdheid, aanvoelen en begrijpen van leed en verlangen, in hooge mate vorderen. Maar omgekeerd is de v. minder geschikt om aan anderen leiding te geven en bestuursfuncties te bekleeden; minder geschikt voor zwaren en voor hoogen intellectueelen arbeid. In overeenstemming daarmee is in de natuurlijke vereeniging van twee (of meer, als er kinderen zijn) menschen, welke wij het gezin noemen, en waar evenals in iedere vereeniging één leider met gezag moet zijn, de man van nature daartoe aangewezen. De aard van de v. brengt echter weer mede, dat de man dit gezag zoo gebruikt, dat hij het regelen van de dingen, die tot het huishouden behooren, aan de v. overlaat. In overeenstemming daarmee ook heeft Christus in de door Hem gestichte bovennatuurlijke maatschappij, de Kerk, als bestuurders alleen mannen gesteld en geen v., die dan ook het speciale sacrament niet kunnen ontvangen, dat bestemd is voor de bestuurders van de Kerk (het priesterschap; Latijn: sacramentum ordinis, d.i. van hiërarchie, van onderordening door het aanstellen van bestuurders). Dit alles, niet omdat de v. minder, maar omdat zij anders is dan de man. ~ ~ Daar het voor iedereen een volmaaktheid is (d.i. iets dat hem goed en gelukkig maakt en hem waardigheid en hoogachting van anderen doet verwerven), goed te zijn wat hij is, ligt voor de v. het ware geluk en de echt menschelijke waardigheid in goed vrouw te zijn, hetzij als echtgenoote en moeder, hetzij in andere roepingen. Door het kiezen van niet-vrouwelijke beroepen maakt de v. zich onge- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W lukkig en zij verliest de waardigheid en de achting van anderen. Door, vooral in aanzienlijke mate, haar grootheid of waardigheid te zoeken in het doen als de man, maakt zij zich verachtelijk en bespottelijk en verliest de waardigheid en grootheid, die de Schepper haar gaf. Hetzelfde beginsel, dat de Kerk er toe heeft gebracht de v. tegenover den man in de haar toekomende waardigheid te herstellen, dringt haar er toe, zich te verklaren tegen de ongezonde emancipatie en vermannelijking van de vrouw. Eender. 11. Geschiedenis van de positie der vrouw. A) In de primitieve culturen, zie > Huwelijk (sub III), > Gezin (sub Moederrecht), > Matriarchaat. B) In de Oudheid. De oude heidensohe volken kenden de vrouw alleen waarde toe in haar verhouding tot den man; de v. is, hier meer, daar minder, overgeleverd aan zijn willekeur. Bij de Egyptenaren was polygamie geoorloofd, maar het monogame huwelijk stond in eere. De v. was ondergeschikt aan den man, maar nam een zoo eervolle plaats in de samenleving in, dat de Grieken zich er over verwonderden. De Grieken en Romeinen kenden geen polygamie. De Griek zag in de v. alleen de voortbrengster van zijn wettige kinderen en een trouwe huisbewaarster. De v. nam geen deel aan het geestelijk en maatschappelijk leven van haar man, haar ontwikkeling was gering. Wel werd er gezorgd voor geestelijke ontwikkeling van de > hetaeren. De Romeinen hadden oorspronkelijk meer achting voor de v. De matrone stond aan het hoofd van het huis, nam deel aan maaltijden en feesten. Wettelijk was ze geheel onderworpen aan den man. Met de verslapping van de Romemsohe zeden daalde de eerbied voor de v. Bij de G e r m an e n werd de priesteres geëerd. De gewone v. stond onder voogdij van den vader of van den man. Ze was haar man volkomen huwelijkstrouw schuldig, omgekeerd hij niet aan haar. Onder de monotheïstische volken werd bij de A r a b i e r e n de v. beschouwd als een wezen van mindere rang, ook in religieus opzicht. Bij de J o d e n kon het meisje worden verkocht, de gehuwde v. was onderworpen aan den man, maar de wet beschermde haar tegen machtsmisbruik; de kinderen eerden haar. Onontbindbaarheid van het huwelijk gold als ideaal, wettelijk was scheiding geoorloofd. In het voorbeeld van de „Sterke Vrouw” (Prov. 31.10 vlg.) wordt haar invloed geprezen; deze vrouw is meesteres in haar gezin en beschikt zelfstandig over allerlei zaken: zij fabriceert, koopt in en verkoopt. De theorie althans was niet ongunstig voor de vrouw. C) In het Christendom. Het Christendom achtte de y. ondergeschikt aan den man in het huwelijk, maar met behoud van persoonlijke rechten; uit de groote waardeering voor de vrijwillig gekozen maagdelijkheid blijkt de erkenning van de persoonlijke waarde van de v. Paulus sloot de v. uit van het leeraarsambt, maar aanvaardde haar hulp in het apostolische werk. Hieronymus en andere Kerkvaders stelden voor de maagden een leefregel vast en drongen aan op geestelijk werk naast handenarbeid. Die praktijk is voortgezet in de middeleeuwsche kloosters; bekend door haar werk zijn o.a. Lioba, Hroswitha van Gandersheim, Hildegard van Bingen. Abdissen bekleedden een machtige positie, zoowel wereldlijk als geestelijk. Merkwaardig zijn de dubbelkloosters; de abdis van £ ontrevaud was generale overste van de heele Orde. Ongehuwde v. van hoogeren stand vonden veelal een toevlucht (zij het zonder geloften) in de kloosters. Ongehuwde v. uit den burgerstand vonden plaats in de begijnhoven; zij verpleegden zieken, gaven onderwijs. Voor haar levensonderhoud werkten zij evenals andere v. in beroepen. Het aantal werkende v. was vrij groot; van de gilden waren ze niet uitgesloten. In de 14e eeuw ontstond een streven haar uit de nijverheid terug te dringen. De Renaissance veroorzaakte eenerzijds een hoogere culturcele ontwikkeling van de v., anderzijds door de verbreiding van heidensche begrippen uit de Oudheid een achteruitgang in de moreele waardeering. De Hervorming, die minder streng stond t.o.v. de onontbindbaarheid van het huwelijk en geen waardeering had voor de maagdelijkheid, leidde tot een verminderde achting van de persoonlijkheid van de v. Haar bestemming was den man te dienen. In de volgende eeuwen verminderde de achting voor de v. Hiertegen ontstond op het einde van de 18e, begin 19e eeuw een reactie, versterkt door economische veranderingen. De machine ontnam aan de v. werk, dat ze vroeger thuis kon verrichten, dreef de v. uit lageren stand naar de fabriek en bracht de ongetrouwde v. uit hoogeren tot werkloosheid. Onder de laatsten ontstond drang naar sociaal werk, ontwikkeling, eigen beroep. Baanbrekend op het eerste gebied waren mrs. Fry (reolasseering), Florence Nightingale (ziekenverpleging), Josephine Butler (abolitie). Zoo ontstond de > vrouwenbeweging (feminisme), die mede streefde naar verbetering der meisjes-opvoeding, o.a. door beter huishoudonderwijs en andere vakopleiding en naar de openstelling van verschillende beroepen, waardoor de v. zoowel in haar levensonderhoud kon voorzien als haar krachten in dienst stellen van de maatschappij. Daar bij verbetering van sociale toestanden de wetten moeten meewerken, ontstond ook het streven naar medezeggenschap in de politiek. Theissing. IH.° Positie der vrouw volgens Christelijke beginselen. Als lid van de gemeenschap [van de burgerlijke (den Staat) en van de geestelijke (de Kerk)] heeft ieder mensch en dus ook de v. den plicht om. naar vermogen mede te werken tot het algemeen welzijn. Wat voor haar „naar vermogen” is en wat naar billijke verdeeling van lasten van haar kan worden geëisoht, hangt van allerlei factoren af, ook van den specialen aard, de talenten, de eigenschappen, enz., waarmede de natuur de v. heeft toegerust. Juist om het groote verschil tusschen man en v. is het volstrekt geen eisch van de natuur en volstrekt geen natuurwet, dat de y. op dezelfde manier als de man tot het algemeen welzijn meewerkt. Daarom is het onjuist, het voor te stellen, alsof bepaalde wijzen van deelneming in het openbare politieke leven de v. krachtens de natuurwet toekomen; of dat zij er van nature recht op heeft (bijv. op stemrecht of op gelijk stemrecht als de mannen hebben). Omgekeerd moet men uiterst voorzichtig zijn om te verklaren, dat bepaalde daden of het toekennen van bepaalde politieke rechten aan de v. in strijd zijn met de natuurwet of met de Christelijke beginselen. Politieke bevoegdheid. Het algemeene beginsel, dat ieder lid van de gemeenschap recht heeft op een goed bestuur, een goede wetgeving, is waar. Ook is het waar, dat iedereen recht heeft om daarop invloed uit te oefenen. Maar hoe dat precies moet gebeuren, is niet krachtens de natuurwet bepaald. Recht hebben op iets is niet hetzelfde als recht hebben het zelf te verwezenlijken. En invloed uitoefenen kan men direct en indirect. Een kind heeft van nature recht op een goed bestuur van het gezin. Maar daarom nog niet het recht zich in het bestuur van het gezin te mengen. Dat de v. actief en zelfs passief stemrecht Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W VOLKSDRACHTEN 1 1. Zuid-Beveland. Katholieke vrouwen. 2. Zuid-Beveland. Protestantsche vrouw. 3. Noord-Beveland. 4. Zeeuwsch Vlaanderen: Axel. 5. Walcheren: Arnemuiden. 6. Spakenburg. Kinderdracht (gedeeltelijk rouw). 7. Walcheren. Vrouwendracht. 8. Spakenburg. Vrouwendracht. 9. Zuid-Beveland. Protestantsche man (Katholieken hebben neergeslagen hoedrand). 10. Huizen. 11. Staphorst. VOLKSDRACHTEN II ' (weeksche dracht). 10. Volendammers. 11. Marker meisjes. 12. Schevemngsche meisjes. heeft of functies bekleedt van publieken aard, kan dus goed zijn en gewenscht, maar natuurrecht is het zeker niet. Ook niet daar, waar de mannen stemrecht hebben. Hebben de v. eenmaal stemrecht of andere middelen om invloed uit te oefenen op het bestuur van de gemeenschap, dan is het plicht dit ook goed te gebruiken, vooral als er groote belangen mee samenhangen, zooals bijv. in Nederland. De voornaamste sociale taak van de v. ligt in het gezin. In dezen staat zal de v. allerkrachtigst medewerken aan het algemeen welzijn van Kerk en Staat, door haar taak als Christelijke echtgenoote en moeder goed te vervullen. Dit geeft haar een invloed op het staatsleven, die indirect is, maar niettemin van een onschatbaar groote beteekenis. Het is een vergissing te denken, dat direct medewerken het eenige of althans het krachtigste middel is, om iets te beïnvloeden. Niettemin hebben vele v., vooral tegenwoordig, een heerlijke taak te vervullen buiten het gezin. Vooral (hoewel niet uitsluitend) de ongehuwden. Vrouwenarbeid (men zie dit woord), vooral van gehuwde v. of arbeid, die de jonge v. van het huwelijk afhoudt, of haar belet zich voldoende te vormen voor den huwelijksstaat, is ook van groot nadeel op den invloed van de v. op de maatschappij. Het is geenszins in den geest van het Christendom en overeenkomstig de Kath. traditie, de rechtstreeksche deelname van de v. aan het openbare leven sterk te bevorderen. De Kerk is echter op dit punt niet bekrompen. Waar het leven zich in deze richting heeft ontwikkeld, is de Kerk niet op den achtergrond gebleven. Met wijs inzicht weet zij leiding te geven, waarschuwend tegen excessen en tegen stroomingen, die gemakkelijk tot excessen leiden. De Kerk weet het goede in de moderne vrouwenbeweging te waardeeren; ook voor haar en dus voor het algemeen geestelijk welzijn van de menschen is de activiteit van de Katholieke v. een geweldige kracht ten goede. De bovennatuurlijke aard van de Kerk als maatschappij brengt mede, dat niemand van nature recht heeft om in de Kerk bestuursfuncties te bekleeden. De personen worden aangesteld geheel overeenkomstig de door Christus gestelde regels. Hierdoor zijn v. van bestuurs- of wijdingsmacht uitgesloten. Wie hierin een geringschatting of gebrek aan waardeering jegens de v. ziet, toont weinig inzicht. De gesoh. der Kerk is een onafgebroken weerlegging van dit misverstand. L i t.: Kat h. werken: La femme Cath. dans le monde contemporain (1937, uitg. van de Union Internat, d- Ligties Féminines); R. P. Sertillanges, Féminisme et Christianisme (1913); La Femme dans la Société (uitgave van de Semaine Sociale de France, 1927); Gertrud von Lefort, Die ewige Frau (1934); Rösler, Die Frauenfrage (21907); Cathrein, Frauenfrage (21909). Neutraal: De vrouw, de Vrouwenbeweging en het Vrouwenvraagstuk (1914); Jaarb. van het Intern. Archief voor de Vrouwenbeweging (I 1937). Eender. Voor opvoeding en vorming der vrouw zie > Meisjesvorming; Meisjesonderwijs; Huishoudonderwijs, Nijverheidsonderwijs; enz. IV. Rechtspositie der wouw. Voor Ned. zoowel als België is deze behandeld onder > Bekwaamheid. Voor wat speciaal de rechtspositie der vrouw in het huwelijk betreft vgl. •>- Huwelijk (sub 11, Burgerlijk recht); Huwelijksgoederenrecht; Huwelijksvoorwaarden; Huishoudelijke schulden. Vrouwelijk (taal k.), > Geslacht (3°). Vrouwclijk rijm of slepend rij m, > eindrijm, waarbij de versregel eindigt op de rijmende silbe, gevolgd door een onbetoonde silbe, bijv. praten—laten. Vgl. » Mannelijk rijm. Vrouwelijk slot (muziek), de uitgang van een muzikaal motief, waarvan de laatste toon niet beklemtoond is; staat tegenover mannel ij kslot, met klemtoon op den laatsten toon. Vrouwen. Der Vrouwen Peerle, ofte dryvoudige historie van Helena de verduldige, Griseldis de zachtmoedige en Florentina de getrouwe, een sedert 1621 zeer verspreid en meermaals herdrukt volksboek. Vrouwen van Bethanië, gezelschap van vrouwelijke religieuzen, gesticht op 21 Juni 1919. Moederhuis: Huize Bethanië te Bloemendaal (N.-H.). Doel: de geestelijke verzorging van niet-Katholieken in de beschaafde landen. De stichting bestaat uit: 1° contemplatieve religieuzen met eeuwige geloften, die in koor het Groot Officie bidden en de werkende leden opvoeden tot en helpen bij haar taak in de wereld; 2° actieve religieuzen, eveneens met eeuwige geloften, welke „catechisten” genoemd worden. Deze laatsten zijn werkzaam in de zgn. Reiniida-huizen, huizen van maatschappelijke en godsdienstige actie, waarvan het naaste doel is: zoowel bij de jeugd als bij volwassenen uit niet-Katholieken kring de Godskennis te vestigen en te verbreeden. De aard der middelen wordt geheel bepaald door tijd, plaats en omstandigheden. Tot heden zijn deze huizen alleen gevestigd te A’dam, Den Haag en Rotterdam. Orgaan: Bethanië. Vrouwen van Nazareth, > Nazareth. Vrouwenarbeid. (Voor arbeid, ethisch en sociologisch, zie > Arbeid.) A) Het vraagstuk betreffende den vrouwenarbeid hangt nauw samen met de levensbeschouwing. Huldigen de niet-confessioneele vrouwengroepen algeheele vrijheid op dit gebied, de Katholieke maken onderscheid tusschen gehuwde en ongehuwde vrouwen. Zij gaan uit van het standpunt, dat de gehuwde vrouw haar levenstaak in het gezin vindt en zonder noodzaak geen beroepsarbeid behoort te verrichten.Br bestaat echter verschil van meening wat betreft de toelaatbaarheid van wettelijk ingrijpen: velen meenen, dat opvoeding en vorming tot de goede opvattingen moeten leiden. Voor Nederland geldt bovendien, dat niet-noodzakelijke beroepsarbeid van gehuwde vrouwen slechts weinig voorkomt. De materieele omstandigheden echter moeten het de vrouw mogelijk maken zich uitsluitend aan haar gezin te wijden; zij heeft recht op een normale dagtaak met uitsluiting van een dubbelen werkkring. Het is daarom noodig, dat de man een gezinsloon verdient naar zijn staat en stand. Ontbreekt de kostwinner, dan zijn sociale voorzieningen en verzekeringen noodig, om de vrouw in staat te stellen zich te blijven wijden aan haar gezin; ontbreken deze regelingen, dan moet de moeder in het levensonderhoud van haarzelf en haar kinderen kunnen voorzien door betaalden arbeid, bij voorkeur door arbeid, dien zij in huis kan verrichten. Ontslag bij huwelijk kan voorkomen, dat een echtpaar zich instelt op een dubbel inkomen en zal er toe medewerker, dat de vrouw haar taak van huisvrouw en moeder als haar uitsluitende taak leert zien. Voor de ongehuwde vrouw is arbeid noodig voor levens-inhoud en bijna steeds voor levens-onderhoud. Indien er keuze van werk is, is het slechts natuurlijk, dat zij dat werk kiest, dat met haar aanleg en gaven strookt; dit is individueel. Is keuze uitgesloten, dan kan men het slechts eerbiedigen, dat zij het werk ter hand neemt, dat zich voordoet en dat haar in staat Wat niet onder V . . . . te vinden is, zoeke men onder W XXUt. 23 stelt een menschwaardig, Christelijk leven te leiden. I Beschermingsmaatregelen zijn noodig, om te voorkomen, dat de arbeid aan de vrouw zedelijk of lichamelijk | gevaar berokkent. In tijden van arbeidsschaarschte is men geneigd de vrouwen het eerst uit te schakelen. Dit is niet verantwoord; het recht der vrouw om in haar onderhoud te voorzien behoort geëerbiedigd te worden. Bij volkomen gelijke geschiktheid dient men gezinshoofden en kostwinners voor te laten gaan vóór alleenstaande mannen of vrouwen. De billijkheid brengt, mede, dat voor gelijke arbeidswaarde gelijk loon betaald wordt; dit voorkomt ook ongelijke concurrentie van man en vrouw. Bijzondere maatregelen kunnen aan het behoefteelement tegemoet komen; deze zullen moeten gelden voor mannelijke zoowel als vrouwelijke gezinshoofden en kostwinners. Zie ook het artikel» Vrouwenbeweging (sub 11. Al. M. Romme. Wat in het bijzonder fabrieksarbeid betreft, in het algemeen is deze voor de vrouw niet aanbevelenswaardig, ofschoon in sommige industrieën arbeidsters moeilijk kunnen ontbeerd worden. Er is echter alle reden fabrieksarbeid der vrouw zooveel mogelijk te weren. Aanleiding en oorzaken van dezen arbeid zijn: a) van de zijde der werkgevers. 1° De vrouw is een goedkooper arbeidskracht dan de man. 2° De vrouw is volgzamer en geduldiger (dit komt ten goede aan de bedrijfsleiding). 3° De vrouw is sneller van beweging en is vaak door lenige vingers (bijv. intextielarbeid) zeer geschikt. 4° De vrouw Organiseert zich niet graag. b) Van de zijde der werkneemsters :1° De vrouw moet bijdragen in het tekort van het gezinsinkomen (bijv. bij werkloosheid van man of vader). 2° De zucht naar vermeerdering van eigen inkomen. 3° De afkeer van particuliere of huiselijke dienst. Gevolgen van den fabrieksarbeid zijn: a) s o c i a a 1- economisch. 1° Werkloosheid van den man. 2° De ouders worden geheel of gedeeltelijk afhankelijk van hun kinderen (zgn. gezinsloon). 3° Dienstbodennood. b) Psychisch, door mechaniseering van het bedrijf, zeer verdeelde en herhaalde monotone geestdoodende arbeid, waardoor 1° de arbeidster zich geheel kan overgeven aan haar eigen fantasieën, die op jeugdigen leeftijd vaak zeer gevaarlijk kunnen zijn. 2° De arbeidster vergetelheid zoekt in zingenot. 3° De arbeidster tusschen 14 en 20 jaar niet rustig kan uitgroeien, zich niet kan ontwikkelen, vaak ten onder gaat. c) Godsdienst! g-z edel ij k. In dit opzicht dreigt gevaar; 1° door slechten invloed op elkaar gedurende de schafttijden. 2° Door samenwerken met mannen en het aanhooren van dubbelzinnige taal. 3° Door het samenwerken van ongehuwde met gehuwde vrouwen. 4° Door het vervoer van kleinere plaatsen naar de groote steden. Conclusie: 1° De arbeid in de fabriek is op zich zelf geen kwaad, doch 2° de vrouw is, wat haar geaardheid betreft, aangelegd en voorbestemd voor het moederschap. 3° De fabriek is allerminst een voorbereiding daarvoor. 4° Waar niet dringend noodzakelijk, behoort de fabrieksarbeidster geweerd te worden. Haye. B) Voor de wetgeving en de beschermingsmaatregelen omtrent vrouwenarbeid: In" Neder 1 a n d zie > Arbeidswetgeving (kol. 739). _ In België. Naar de telling van 1926 waren er op 31 Oct. van dat jaar in de nijverheidsinrichtingen in België, die minstens tien loontrekkenden in dienst hadden, 95 676 bedienden en 1 080 331 werklieden. waaronder 12 662 vrouwelijke bedienden en 206 022 arbeidsters. Deze 206 022 arbeidsters waren verdeeld als volgt per ouderdomsgroep; van 14 tot 16 jaar: 22 106 (10, 73%); van 16 tot 18 jaar: 27 414 (13, 30%); van 18 tot 21 jaar: 37 304 (18, 11%); van 21 jaar en meer: 119 199 (67,86%). Over het algemeen wordt aangenomen, dat de helft dezer arbeidsters gehuwd zijn en dat een vierde ervan kinderen hebben. De vrouwenarbeid wordt gereglementeerd door het K.B. van 28 Febr. 1919, dat een samenschakeling is der wetten van 13 Dec. 1889,10 Aug. 1911 en 26 Mei 1914 op den vrouwen- en kinderarbeid, gewijzigd door de wetten van 14 Juni 1921 en 5 Mei 1936. Deze wetten zijn toepasselijk op den arbeid, uitgeoefend in de ondernemingen, onderworpen aan de wet van 14 Juni 1921 op den 8-urigen arbeidsdag, in alle ondernemingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en ten slotte in de ondernemingen van vervoer te water. Vrouwen mogen niet voor den arbeid gebezigd worden gedurende de vier. weken, die volgen op haar bevalling; nachtarbeid wordt aan alle vrouwen verboden, zonder onderscheid van ouderdom. De nachtrust moet minimum 11 opeenvolgende uren duren en daarin moet begrepen zijn de tijd vanaf 10 uur ’s avonds tot 5 uur ’s morgens. Het te werk stellen van vrouwen aan onderaardsche werken in de mijnen en steengroeven wordt eveneens verboden. Vrouwen van minder dan 21 jaar moeten in het bezit zijn van een boekje, dat haar kosteloos afgeleverd wordt door het gemeentebestuur van de woonplaats. Een wetsvoorstel, voorbereid door het Algemeen Christelijk Vakverbond samen met de Katholieke Arbeidersvrouwenorganisaties, werd door den heer Heyman, oud-minister en volksvertegenwoordiger, in het parlement neergelegd. Kuypers. Vrouwenavond is in Brussel 19 Januari. Dien dag keerden in 1100 onverwachts vele Brusselsche kruisvaarders van het leger van Godfried van Bouillon terug. De vrouwen ontvingen hun mannen hartelijk met een feestmaal, zooals er nog steeds ’s avonds een wordt aangericht. Knippenberg. Vrouwenbeweging, moderne. I. Ontstaan en ontwikkeling. A) De moderne vrouwenbeweging, de zgn. vrouwen-emancipatie, vindt haar eersten oorsprong in de tweede helft der 18e eeuw. Zij wortelt in twee stroomingen, die zich toen baan braken: een economische en een geestelijke. van spin-, stoom- en weefmachine (1765-’6B) bracht groote verandering voor het huisgezin, dat tot op dat oogenblik zoowel producent als consument was. Van nu af begon het proces van verplaatsing der productie en dit dwong geleidelijk steeds meer vrouwen buitenshuis arbeid te zoeken. Daarnaast bracht de Fransche revolutie het beginsel van vrijheid en gelijkheid. In de eerste helft der 19e eeuw verkregen steeds grooter groepen van mannen rechten; ook de vrouwen begonnen deze te vragen: recht op onderwijs, arbeid, mede' zeggenschap. Het verschijnsel was internationaal. ; Eerst traden alleen enkelingen op; het woelige jaar 1848 gaf den vrouwen aanleiding met elkaar contact te zoeken, hetgeen den grondslag legde voor het latere organisatie-leven. Amerika, Engeland, en Zweden . gingen voorop; reeds in 1869 werden daar politieke rechten verkregen. In alle landen gingen zich nu • vrouwenvereenigingen vormen; het einde der 19e eeuw i bracht aan de vrouwen in Australië volledige gelijkt stelling met den man; in de Romaansche landen kwa, men de vrouwen eerst begin 20e eeuw voor haar rech- Wat niet onder Y .... te vinden is, zoeke men onder" W ten op; ook in Duitsohl. begon de beweging pas later. De revoluties in Portugal, Noorwegen, Finland en Rusland brachten daar den triomf van het feminisme; ook de Oostersche landen legden hun vooroordeelen af. B) In Nederland dateert het gezamenlijk optreden der vrouwen eveneens uit het midden der 19e eeuw. Zorgen voor maatschappelijk verdrukten was de vrouwelijke taak bij uitnemendheid; hieraan wijdden zich de vrouwen van het > Réveil. Allengs'brak zich het inzicht baan, dat voorkomen beter is dan genezen. Men bond den strijd aan tegen de dubbele moraal, streed voor nieuwe arbeidsmogelijkheden, voor vakopleiding, maatschappelijken steun en bescherming voor vrouwen en meisjes. In de jaren 1865-’BO werd veel bereikt op het gebied van opleidingsmogelijkheid voor meisjes met als gevolg openstelling van vele beroepen. Zoowel bij den economischen arbeid als in het maatschappelijk werk stuitten de vrouwen op belemmerende wetsbepalingen; dit leidde tot haar streven om de wetten te verbeteren en tot haar wensch naar politieke medezeggenschap om de verbeteringen te kunnen helpen aanbrengen. Ongeveer 1880 begon de strijd voor de zedelijke, economische en staatkundige gelijkstelling van man en vrouw: vele vrouwenvereenigingen werden opgerioht: met charitatief, cultureel, sociaal, ethisch of zuiver feministisch doel. Een machtigen stoot gaf de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwen-Arbeid in 1898. Het arbeidsterrein der vrouw breidde zich steeds uit, de waardeering voor de vrouw als zedelijk, denkend en redelijk wezen groeit. 1911 bracht de opheffing der gereglementeerde prostitutie. In de jaren van den Wereldoorlog openden zich talriike beroepen voor de vrouw; de staatsburgerlijke gelijkstelling werd in 1922 in de grondwet vastgelegd, en hiermede werd het oorspronkelijk doel van het feminisme bereikt. Intusschen ontstond echter reeds in het begin der 20e eeuw een beweging om de vrouw terug te dringen van het arbeidsterrein. Een K.B. van 1904 houdt reeds beperkende bepalingen in. Deze beweging werd sterker, naarmate het arbeidsterrein der vrouw zich uitbreidde en de man in haar een concurrente zag; zij bereikte haar hoogtepunt in de jaren der economische crisis. De regeering van stad en land is over het algemeen geneigd aanstelling en promotie van vrouwen te belemmeren. Naast haar strijd voor de rechten, die aan de vrouwen nog onthouden werden, kreeg de vrouwenbeweging als nieuwe taak het behoud der verkregen rechten te verzekeren. _ Jlf. Romme. Voor het verloop in bijzonderheden omtrent de eerste leidsters en organisaties der v. ia Ned. zie > Feminisme (1°). L i t.: Vrouw (III). C) Ontstaan der v. in België. 'Alhoewel de eerste vrouwenbond onder Kath. arbeidersvrouwen tot stand kwam, wekte de vrouwenbeweging, bij haar ontstaan, meer daadwerkelijke belangstelling bij de burgervrouwen. Een tijd lang stond zij schier uitsluitend in het teeken van het heerschende liberalisme. Katholiek, liberaal en socialistisch gezinde vrouwen strijden voor vrijheid en gelijkheid, voor wat men noemt de emancipatie der wouw, hetgeen beteekent de volledige gelijkstelling van man en vrouw op alle gebied, wel eens als „geslachtenstrijd”, of „lutte des sexes”, bestempeld. Onder de Kath. arbeidersvrouwen en boerinnen breidde de in 1891 ontstane beweging zich geleidelijk uit, om eindelijk in 1912 tot een beweging met gansch nieuwe richting uit te groeien, een streven dat stilaan het sterkste zou worden, zoodat men zonder overdrijving mag zeggen, dat het op het geheel der Belgische Vrouwenbeweging zijn invloed liet gelden. Die jongere beweging noemt zich niet meer „feminisme”, doch „vrouwenbeweging” „mouvement féminin”. Zij wil hiermede bevestigen, dat haar doel niet is gelijkstelling van de vrouw met den man op alle gebied, maar het veroveren door en voor de vrouw van levens- en arbeidsvoorwaarden, die strooken met haar vrouwenwaardigheid en vrouwenzending. Zij wil voor de vrouw de mogelijkheid tot het volledig ontplooien van haar vrouwelijke persoonlijkheid, niet om individualistische doeleinden, maar voor het welzijn der volksgemeenschap. Alle hinderpalen, die op het gebied van het onderwijs, van het beroep, van het sociaal en politiek leven of in den rechtstoestand der vrouw de verwezenlijking van die individueele en collectieve vrouwenzending in den weg staan, wil de nieuwere Kath. vrouwenbeweging bekampen. Zij strijdt daarvoor door het opleiden der vrouw, het inwerken op de openbare meening, op de wetgeving, enz. Zij neemt zeer actief deel aan het openbaar leven door vrouwenvertegenwoordiging in de wetgevende lichamen en publieke instellingen en heeft menige overwinning behaald. Naast haar heeft de socialistische vrouwenbeweging, in haar ontwikkelingsgang door de Kath. v. beïnvloed’ zich in de laatste jaren een weg gebaand, zoodat in 1938 in België ca. 650 000 vrouwen in de vrouwenorganisaties van verschillende strekking georganiseerd zijn, waarvan ca. 450 000 in Kath, vereenigingen. Voor het verloop in bij zonderheden omtrent de eerste leidsters en organisaties der v. in België zie > Feminisme. M m.jtsaers. Zie verder beneden [sub II (Organisaties) B, in België], waar ook de eerste vrouwenverenigingen, thans opgegaan in de K.A.V., vermeld staan. Vgl. verder Belgische Boerinnenbond, > Vrouwengilden en ->■ Vrouwenwerken. Vgl. ook > Vrouw (sub III) voor de positie der vrouw volgens Christelijke beginselen; zie verder > Vrouwenarbeid en andere samenstellingenmet» Vrouw. __ . . *v«>«uvm.uuiiuigwimcür Yiuuw. 11. Organisaties. A) In Nederland. ‘“««VB. ili HCUCUttJIU. Academisch Gevormde Christen Vrouwen (Vereen, van), opgericht 1920. Zetel te Utrecht. Doel: de Ned. vrouwen met academische opleiding of daarmee gelijk te stellen ontwikkeling, in te leiden tot een op den Bijbel gegronde Christelijke levens- en wereldbeschouwing, rekening houdend met de eischen van den tijd. Arbeid Adelt (A 1 g. Ned. Vrouwen V e r e e n.), zie aldaar. ' c i c c u.j, cuuaar. Archief voor de Vrouwenbeweging (Internationaal), opgericht 1935. Zetel te Amsterdam. Doel: verzameling van materiaal uit alle landen, dat kan bijdragen tot de kennis van de geschiedenis der vrouw in de samenleving —vawuw in uc samenleving. Arme Kerken (Liefdewerk voor) voorziet arme Kerken van paramenten en andere liturgische benoodigdheden. Elk bisdom heeft een diocesanen bestuurder. Behartiging van de Belangen der Jonge Meisjes (Ned. Vereen, ter), in het kort Union genoemd. Opgericht 1882. Zetel te Amsterdam. Voor meisjes van alle gezindten. Bescherming van JoodscheMeisj e s (V e r e e n. t e r), opgericht 1919. Zetel te Den Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Haag. Opvoedingstehuis voor meisjes te Santpoort. Bescherming van Meisjes (Federatie v a n R. K. Y e r e e n. t o t), zie ■> Bescherming van meisjes en vrouwen. Bescherming van Vrouwen en Meisjes (Nationaal Informatie-Bureau voor) te Amsterdam. Verstrekt kostelooze inlichtingen omtrent betrouwbaarheid van betrekkingen in binnen- en buitenland. Boerinnenbond (R. K.), zie ■> Boer (sub II C). Boerinnen en Plattelandsvrouwen (N e d. Bond van). Opgerioht 1930. Zetel te Utrecht. Doel: verbetering van cultureele, maatschappelijke, hygiënische en economische toestanden op het platteland. Catechismus (Liefdewerk de) geeft godsdienstonderricht aan verwaarloosde en achterlijke kinderen. C h r i s t e 1 ij k-H istorische Vrouwengroepen (Centrale van), opgericht 1935. Zetel wisselt met voorzitster. Doel: onder vrouwen verbreiden de kennis van het politiek, staatkundig en maatschappelijk leven volgens Christ.-Hist. beginselen. Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen en Meisjes (Federatie v a n), zie » Protestantsch Jeugdwerk (kol. 237). Aangesloten bij: World’s Young Women Christian Association. > Internationale Vrouwen-Organisaties (sub At,, Christen-Vrouwenbond (Ned.), opgericht 1919. Zetel te Amsterdam. Doel: voorlichting van vrouwen over maatschappelijke en staatkundige vraagstukken. Orgaan: „De Christen Vrouw”. Elisabeth (Vereen, van de H.), zie ■> Elisabeth-Vereeniging. F. I. O. M. (Ned. Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar Kind), opgericht 1932. Zetel te Den Haag. Doel: bevorderen en steunen van het werk der bestaande instellingen (leden) en zoo noodig het in het leven roepen van instellingen. Francisca Romana Liefdewerken (Federatie der), zie > Francisca Romana. Geh e e 1-0 nthoudsters-Unie (Ned. Christel ij ke Vrouwe n-). Zetel te Utrecht. Cniehuis te Beekbergen. Gezinshulpen volgens het Leerliagenstelsel (Ned. Ver. tot Opleiding van), opgericht 1937. Zetel te Den Haag. De Graal, zie > Graal (De). Huisvrouwen (Ned. Vereen, van), opgericht 1913. Zetel te Den Haag. Doel: behartiging van de belangen der Ned. huisvrouw. Stichtingen: Fonds voor rustbehoevende moeders; Instituut tot voorlichting bij huishoudelijkon arbeid: Bureau voor woning- en kinderruil. Orgaan: „Maandblad”. Hutspotclubs, opgericht 1935. Plaatselijke clubs van huisvrouwen en vrouwen in beroep. Vereenigen zich maandelijks aan een eenvoudigen maaltijd. Doel. eikaars werk te leeren kennen en waardeeren. Joods the Vrouwenraad in Nederland, opgericht 1923. Zetel te Amsterdam. Doel: solidariteitsgevoel bij Joodsche vrouwen opwekken; organiseeren en bevorderen van Joodsch maatschappelijk werk. Maandblad: „Ha’ischa”. Katholieke Jeugd Vereenigiug (K. J. V.), zie > Katholieke Jeugdvereniging. Liberale Staatspartij (V rouwe ngroepvande), opgericht 1921. Zetel wisselt met voorzitster. Doel: opwekken van belangstelling voor de liberale partij; het uitdrukkelijk behartigen der vrouwenbelangen, voor zoover noodig. L i d u i n a Vereeniging (S t.). Vsch. vereenigingen, die zich het lot der zieken aantrekken, dragen dezen naam. M ar i a b o n d e n (D i o c es a n e), zie > Sobrietas. Maria-Oongregaties voor vrouwen en meisjes, zie > Congregaties. St. Mel a n i a-w er k, zie > Melaniawerk (St.). M i s s i e – n a a i c 1 u b s in de vijf diocesen. NieuwFeministischSecretariaat, opgericht 1937. Zetel te Zaandam. Omzetting van de in 1933 opgerichte Vereen, voor Nieuw Feminisme, geboren uit reactie op het h.i. dogmatisch geworden feminisme. Propageert: verzet tegen seksen-niveileering, gelouterd huwelijk, volledige ontwikkelings- en arbeidsmogelijkheid voor man en vrouw met inachtneming der biologische verschillen, stichting huwelijksinstituut, betere alg. sexueele voorlichting, geboorteregeling, enz. Onderlinge Vrouwen-Bescherming (Vereen.), opgericht 1897. Zetel te Den Haag. Doel: propaganda voor ernstiger opvatting van het zedelijk leven op sexueel gebied voor beide geslachten, van het beginsel van gelijkstelling van buitenechtelijke kinderen met de in huwelijk geborenen, verkrijging van gelijke rechten voor gehuwde ouders op hun kind, bescherming van vrouwen en kinderen, duurzame verzorging van minderjarigen. Padvindsters-gilde (Ned.), opgericht 1933. Zetel te Den Haag. Nieuwe naam voor het Ned. Meisjesgilde, in 1916 gevormd door vijf plaatselijke gilden. Doel: bevordering van padvinderij voor meisjes in Ned., Ned.-Indië, Suriname en Curaijao. Religieuzen met haar groote verscheidenheid van charitatief, sociaal en cultureel werk. Zie > Congregaties, en de afzonderlijke trefwoorden. S 1 e u t e 1 b o s (De), opgericht 1932. Zetel te Den Haag. Vriendschapsverbond van Kath. afgestudeerde vrouwen. Uitgave van gezamenlijk geschreven brochures over vrouwen-vraagstukken. Sociaal-Demoo'ratisohe Vrouwenclubs (Bond van), opgericht 1908. Zetel ter plaatse van den hoofdzetel der S.D.A.P. Weekblad „De Proletarische Vrouw”. Maandblad voor het kader: „Mededeelingen”. Aangesloten bij het vrouwen-comité der S(ocialistische) A(rbeiders) I(nternationale). ~s ö'r optimist Cluba(Nat. Unievan), opgericht 1927. Zetel wisselt met voorzitster. Doel: vrouwen van verschillend beroep te vereenigen op geregelde tijden, om het besef te versterken van de waarde van elk beroep, de alg. goede verstandhouding internationaal te versterken. Te as el schade (Alg. Ned. Vereen.), opgericht 1872. Zetel te Den Haag. Doel als » „Arbeid Adelt”. Vakvereenigingen voor vrouwen bestaan on elk terrein, zoowel confessioneel als neutraal. Vrouwen met Academische Opleid i n g (N e d. V e r e e n. v a n), opgericht 1918. Zetel te Den Haag. Doel: versterking van den ouderlingen band en het geven van raad en voorlichting omtrent de academische studie en de beroepen, waartoe deze voorbereidt. Viermaandelijksche „Mededeelingen . Wat niet "onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Aangesloten bij: International Fedoration of University Women, zie » Intern. Vrouwen-Organisaties (sub B, a). Vrouwenarbeid (Nat. Vereen, voor), opgericht 1900. Zetel te Den Haag. Doel: in Ned. en koloniën bevordering van uitbreiding van het arbeidsterrein en verbetering van arbeidsvoorwaarden. Stichting: Nationaal Bureau voor Vrouwerarbeid, om de vrouwenarbeidtentoonstelling van 1898 permanent te maken. Doel: voorlichting bij beroepskeuze, verzameen en uitleenen van documentatie, enz. Vrouwenbelangenen Gel ij k Staatsburgerschap (Ned. Vereen, voor) opgericht 1930. Zetel te Den Haag, samensmelting van a) de in 1894 opgerichte Vereen, voor Vrouwenkiesrecht, die in 1922 werd omgezet in de Ned. Vereen, van Staatsburgeressen; en b) de Unie voor Vrouwenbelangen, in 1922 gesticht door samenvoeging van het Comité tot Verbetering van den Maatschappciijken en Rechtstoestand der Vrouw in Ned. en Koloniën (1889) en den Ned. Bond voor Vrouwenkiesrecht (1908). Doel: algeheele wettelijke, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw. Maandblad: „Vrouw en gemeenschap”. Aangesloten bij: L’Alliance Intern, pour le Suffrage des Femmes et pour 1 ’Bgalité des Droits Civiques. Zie > Intem. Vrouwen-Organisaties (sub A b). Vrouwenbon den (F ederatievan R. K.), » Vrouwenbond (R.K.). Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid(Ned. Afd. Intern.), opgericht 1915. Zetel te Amsterdam. Doel: georganiseerde ondersteuning van elke beweging, welke vrede, internationalisme en ontvoogding der vrouw bevordert. Intem. Vrouwen-Organisaties (sub D b). Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn (Ned.), opgericht 1883. Zetel te Den Haag. Grondbeginsel: er is één zedenwet voor man en vrouw. Orgaan „Maandblad”. Vrouwenclub (Vereen. Ned.), opgericht 1923. Zetel te Amsterdam. Doel: door exploitatie van gebouwen de vrouwen gelegenheid te geven elkaar op neutraal terrein te ontmoeten. Vrouwen-Kruistocht. Opgericht 1936. Zetel te Haarlem. Doel: het evenwicht herstellen tusschen het mannelijke en vrouwelijke levensprincipe. Uitgifte van brochures. Vrouwenraad van Nederland (Nationale), opgericbt 1900. Zetel te Amsterdam. Doel: samenvoeging van alle vereenigingen, die arbeiden aan de verbetering van zedelijken, maatschappelijken, economischen en rechtstoestand der vrouw. De Raad omvat 56 organisaties, waaronder geen Katholieke. Aangesloten bij: Internationale Vrouwenraad. Zie Intern. Vrouwen-Organisaties (sub A, a). Vrouwen werkzaam in Bedrijf en B e r o e p (N e d. V e r e e n. v a n), opgericht 1936. Zetel te Amsterdam. Omzetting van de in 1933 gestichte Ned. Vereen, van Werkende Vrouwen. VrijheidvanArbeidvoordeVrouw (Comité tot Verdediging van de), opgericht 1935. Zetel te Amsterdam. Omvat 20 vereenigingen, geen Katholieke. Vrijzinnig-Democratische Vrouwenclubs, opgericht 1917. Zetel wisselt met voorzitster. Woonwagen-Liefdewerk (R.K.), dio- cesaan georganiseerd, federatief vereenigd. Centrale te Amsterdam. Zusterhulp (Vereen.), opgericht 1905. Zetel Den Haag. Doel: verleenen van stoffelijke en geestelijke hulp aan alleenstaande vrouwen en meisjes, zonder onderscheid van kerkgenootschap en stand. M. Romme. R) In België. 1° Katholieke Actie. Verbond der Katholieke Vrouwen (Fédération des Femmes Catholique s) ; gesticht omstreeks 1910. Doel: de Kath. vrouwen vereenigen en opleiden voor de Kath. actie. Tijdschrift: „Het Verbond”, „La Femme Catholique”. V. J. K. A. (V roüwe 1 ij k Jeugdverbond voor Kath. Actie); gesticht omstr. 1925. Doel: in de verschillende gespecialiseerde takken de jonge meisjes opleiden tot Kath. Actie en hun streven bundelen. Aantal leden in 1937: 96 304. B. J. B. (B oerinnen j e u g d b o n d), zie > Belgische Boerinnenbond. V. K. B. J. (Burgers- en Middenstands Jeugd); gesticht 1930. Maandblad: „Nieuwe Tijden”. V. K. S. J. (Studeerende Jeugd); gesticht 1929. Maandblad: „Zonnige Jeugd”. V. K. A. J. (Arbeidende Jeugd); gesticht 1925. Maandblad: „Lenteleven”; voor de Waalsche afdeeling „Joie et Travail”. Voor nadere inlichtingen zie art. Kajotter:. V. K. H. J. (Hoogstidentinnen); gesticht 1930. 2° Algemeen Sociale Vrouwenactie en Feministische Actie. a) Katholiek. Anti-Socialistische-Vrouwenbond; ontstaan in 1891 te Gent, met orgaan „De Christene Vrouw”, gesticht door een werkersvrouw, Virginie Brouckaert, aan wie in 1937 de prijs Président Lebrun, te Parijs, in een internationalen prijskamp voor de moeder „Ouvrière de progrès humain” toegekend werd. Deze Vrouwenbond werd later omgezet in K.A.V. waarvoor zie > Vrouwengilden. F éminisme Chrétien de Belgiqu e ; gesticht in 1902 door mej. Louise Van Den Plas, een bekwame vrouw vol toewijding, die zich tot taak stelde de Kath. vrouwen van België te winnen voor een feministische actie, steunend op Christelijke grondbeginselen. Het werk werd hevig bekampt, doch dank zij het uithoudingsvermogen van mej. Van Den Plas en den steun, dien zij bij tal van mannelijke juristen genoot, zette de vereenigir ■ steeds haar werking voort. Zij voerde vooral strijd si m l et veroveren van nieuwe ambten voor de vrouwen het stemrecht, enz. Het is vooral een die, spijts haar gering ledental, een werkelijke . invloed had in het land. Maandblad „Le Féminisme chrétien” met artikels van hoofdzakelijk juridische strekking. Ligue des Femmes chrétiennes, te Brussel; gest. omstreeks 1904. Doel: alzijdige hulp aan de vrouwen uit den arbeidenden stand, thans omgezet in K.A.V. en L.O.F.C. (zie Vrouwengilden). Vrouwenbond Constance •> T e i chmann ; gesticht te Antwerpen in 1910 door mej. Marie-Elisabeth Belpaire met een programma voor alzijdige verbetering van den toestand der vrouw; de bond gaf een tijdschrift en een reeks brochuren uit; hij werd na den Wereldoorlog aangesloten bij en ver- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W smolten met'het Verbond der Katholieke Vrouwen. Algemeen Secretariaat der Christel ij ke SocialeVrouwenwerkenvan België; gesticht 1912. Zie > Vrouwenwerken. K. A. Y. (Kristel ij ke Arbeiders Vrouwengilden); gesticht 1920. Zie > Vrouwengilden. Boerinnenbon d, zie > Belgische Boerinnenbond. Moeder- en Kinderbescherming. Er bestaan in België talrijke werken voor moeder- en kinderbescherming, meestal ondersteund door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (officieel werk, ingericht door de wet van 6 Sept. 1919). b) Niet Katholiek. De Nationale Raad van de Belgische Vrouwen (Conseil National des Femmes Beiges); gesticht 1905, Belgische afdeeling van den Internationalen Vrouwenraad (zie > Internat. Vrouwenorganisatie, sub A a). Ligue Beige du droit des Femme s, gesticht in 1892 door Marie Popelin, de eerste vrouwe – lijke doctor in de rechten, aan wie de inschrijving aan de balie geweigerd werd, zelfs na een ophefmakend pleidooi van Louis Frank (auteur van Le grand catechisme de la Femme). Open Door, afdeeling van de Open Door internationale (zie ■> Internationale Vrouwenorganisatie, sub E e). Egal i té, vroeger „Le Groupement Beige pour I’Affranchissement de la Femme”; gesticht 1928. Doel: Vereenigt allen, die de vrouw haar volle politieke en rechtelijke bekwaamheid willen verzekeren zonder zich bezig te houden met verschil van geloof, klasse, geslacht (zeer liberaal en extremistisch feministisch). Maandblad: „Egalité”. Lyceum Club van België; gesticht 1908. De oude Lyceum Club van België is hervormd door de „Union patriotique des Femmes Beiges”. Doel: te begunstigen en naar waarde te doen schatten het werk door vrouwen verricht op het gebied van kunsten en letteren, wetenschap en sociale werken; gastvrijheid te bieden aan bekende vrouwelijke figuren, die van uit den vreemde Brussel bezoeken; mede te werken tot het verbeteren van de betrekkingen tusschen de vrouwen van verschillende nationaliteit. Strekking onzijdig. Comité National des femmes socialistes ; gesticht in 1925; nam het initiatief tot de stichting der „Vooruitziende vrouw”, mutualistische vrouwengroepeering, die in 1937 een 76 000 leden telde. Organen: „De Stem der Vrouw” en „La familie prévoyante”. 3° Meisjesbescherming. De Bescherming van het Jonge Meisje (Association po u r la Protection de la Jeune Fille); afdeeling van de Internationale Kath. Vereeniging tot Bescherming van het Jonge Meisje (zie > Internationale Vrouwenorganisatie, sub B b). Sedert 1900 richtte het werk in Bekië verschillende „tehuizen” op. Nationale Unie van de Vriendinnen van het Jonge Meisje (Les Amies de La Jeune Fille); Belg. afdeeling van de Internationale Vereeniging van de Vriendinnen van het Jonge Meisje (zie > Internationale Vrouwenorganisatie, sub B a). Y. W. C. A. (Young Women Christian Associatie n), nationale afdeeling der Internationale van denzelfden naam (zie > Internationale vrouwenorganisatie, sub A c). Le Foyer de la Femme; gesticht 1916. Doel: een tehuis verschaffen aan alleenstaande vrouwen. Staat open voor vrouwen van elke richting, leeftijd en stand. Vacantiehuizen en Jeugdherbergen. Er bestaan in België tal van inrichtingen door Kath., socialistische, liberale vrouwen- en meisjesvereenigingen ingericht. 4° Vrouwcnvcrceuigingen tot behartiging van berocpsaangelcgenhcden. Katholieke Universitaire Vrouwenbond en Association Féminine Universitaire Catholique groepeeren de Kath. vrouwen, die een diploma aan een hoogeschool behaalden. La Féderation Beige des Femmes Universitaires groepeert de vrouwen van verschillende richting, die een diploma aan een hoogeschool behaalden. Vereenigingen van Kat h. Maatschappelijke Assistenten; vereenigen personen, die drager zijn van het officieel diploma van Maatschappelijk Dienstbetoon ingesteld in 1920. Tellen ca. 1 200 leden. De zeer actieve „V ereeniging van Ylaamsche Katholieke Maatschappelijke Assistenten” biedt aa,n haar leden door middel van lessen en leergangen, die zij inricht, de gelegenheid tot verdere systematische beroepsvorming en tot informatie over actueele maatschappelijke vraagstukken en instellingen. Zij heeft een onder-afdeeling voor „Maatschappelijke nijverheidsassistenten” en een voor maatschappelijke assistenten werkzaam in de „bijstand”. > Vrouwenwerken (sub c). Nationaal Verbond der Belgische Verpleegsters; gesticht 1922. Aangesloten bij de Internationale Federatie voor Verpleegsters (zie > Int. vrouwenorganisatie, sub E b). Vereeniging der Verpleegstersbezoeksters ; gesticht omstr. 1920. Doel: ziekenzorg tehuis en medisch-sociale dienst in de hospitalen. Vereeniging der Katholieke Verpleeg sters ; gesticht 1926. Doel: De bevordering van de beroeps-, sociale en geestelijke vorming der verpleegsters. Nationale Vroedvrouwen Vereelt igi n g ; gesticht 1910. Maandblad: „Tijdschrift voor Vernleeekunde en Sociale Geneeskunde”. Vereeniging der Katholieke Vroedvrouwen. Maandblad: „De Vroedvrouw”. Bediendenvereeniging ; gesticht te Antwerpen in 1910 onder benaming „Syndicaat voor vrouwelijke bedienden”. Groepeert de vrouwelijke bedienden en zorgt voor hun beroepsopleiding. Maandblad: „De Vrouwelijke Bediende”. Katholieke Vlaamse he Meisjes Beweging ; gesticht 1911. Doel: de leden op te leiden tot ontwikkelde Katholiek Vlaamsch voelende vrouwen, die krachtig willen medewerken aan de opbeuring en herwording van het Vlaamsohe volk. 5° Liefdadige Vrouwenvereenigingen. Vereeniging der Dames vat Bermhartigheid (Dames de Charité); gesticht 1840, in 1907 gehecht aan de Internationale Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Vereeniging der Dames van Bermhartigheid van St. Vinoentius a Paulo (zetel: Parijs). Doel: huisbezoek bij arme gezinnen; samenwerking met instellingen van openbaren of privaten onderstand. Religieuzen met haar groote verscheidenheid van charitatief, sociaal en cultureel werk. Zie > Congregaties, en de afzonderlijke trefwoorden. Leger des Heils. Vrouwen werkzaam in de nationale afdeeling, aangesloten bij de Internationale, die denzelfden naam draagt. Zie e- Leger des Heils. 6° Vrouwcnvcrecnigingcn voor Vredcsactic. Comité Mondial des Femmes contre la Guerre et la Fascisme; gesticht 1934. Communistische strekking. 7° Vrouwclijkc Koloniale en Missic-actic. A. U. C. A. M. (Katholieke Hoo g eschool Vereeniging voor Hulp in de Missies) ; gesticht 1925. Doel: Aan de Missielanden de intelleotueele hulp van de Kath. leeken te verzekeren. Omvat studenten en afgestudeerden (ong. 2 000 leden). M. A. D. I. C. (M aa t s cha p p elij k Dienstbetoon in Gong o) (Fr.: Action Sociale au Congo, afk. A.S.A.C.); gesticht 1937. Doel: Bevorderen en inrichten van verschillende vormen van maatschappelijk dienstbetoon in Belg. Kongo met name in de Missie-centra, door middel van, in hoofdzaak, gediplomeerde maatschappelijke assistenten (gevormd in de scholen voor maatschappelijk dienstbetoon). Union des Femmes Coloniales; gesticht 1923. Bestudeert den toestand van Blanke en Zwarte vrouwen in Kongo, bevordert het onderling dienstbetoon onder de koloniale vrouwen, biedt hulp en bijstand aan de Negerinnen en hun kinderen. Maandblad; Bulletin de I’Union des femmes coloniales. L’A id e a I’E nfance Noire. Doel: kinderbescherming in Bolg.-Kongo, met steun van het Nationaal Work voor Kinderwelziin, te Brussel gevestigd. L’A ide Médicale aux Missions (A. M. M.). Biedt hulp aan de Kath. missies door het vervaardigen van linnen voor de zieken en het verschaffen van geneesmiddelen voor ziekenhuizen en natciniteite. Jï° Vereeniging voor Drankbestrijding. Vrouwelijke afdeeling van de drankbestrijdersvereeniging „Sobrietas”. 9° Vrouwelijkc Onderwijsgestichten. Sociale school voor Vrouwen. Zie > Vrouwenwerken. Hoogeschool voor Vrouwen, te Antwerpen, gesticht 1919, tot hoogere wetenschappelijke opleiding der Vlaamsche vrouwen en meisjes. -» -1 O j School voor Huishoudelijke en Familiale Opleiding. Zie > Vrouwengilden. M.Baers. Vrouwenbond, A) Christelijke (Prot.), > Vrouwenbeweging (sub II A). “O—O B) Roomsch-Katholicke. 1° In Nederland. Ontstaan. In 1913 werden op initiatief van het Nederlandsch episcopaat vijf diocesane R. Kath. Vrouwenbonden gesticht met plaatselijke afdeelingen. Doel: de Katholieke vrouwen te voeren tot werkdadige medewerking aan eigen volmaking en aan de ontwikkeling en den bloei van het godsdienstig en maatschappelijk leven, met uitsluiting van alle zuiver politieke actie. Middelen: cursussen, lezingen, verspreiden van geschriften, studiecommissies, oprichten van vereenigingen met eigen doel, bevorderen en steunen van vrouwen-arbeid op godsdienstig, maatschappelijk, wetenschappelijk en artistiek terrein. Aantal afdeelingen: 156. In 1918 werd de Federatie van R.K. Vrouwenbonden in Nederland gesticht. Doel: 1° als boven; 2° door samenwerking eenstemmig naar buiten te kunnen optreden en de actie der diocesane bonden krachtiger te maken. Centraal Bureau te Utrecht. Weekblad: De Katholieke Vrouw, met de bemiddelingsrubriek; Helpen Wij Elkaar. Onder-afdeeling: Hulp in de Huishouding bij Ziekte der Huisvrouw. In 1931 sloten zich bij de Federatie 46 congregaties van religieuzen aan, tezamen 825 huizen. „ Acties. Landelijke acties; jaarlijksche driedaagsche cursussen voor de aangesloten religieuzen, landdagen, studiedagen, gebedsacties, petities aan regeeringsinstanties, verspreiding van geschriften en manifesten, vertegenwoordiging in officieele en niet-officieele lichamen. Plaatselijke acties: hulp in de huishouding, huishoudelijke voorlichting, voedselverstrekking aan kraamvrouwen, vacantie-bezigheid, hulp aan stille armen, aan blinden, hulp in allen nood, retraitepenning, altaarwacht, ziekentridua, retraites en tridua voor vrouwen van werkloozen, Kerst-acties, bezigheid voor werkloozen, weduwensteun, paramentenclubs, naaiclubs voor de Missie en voor armen, wering van Misverzuim, stichting van ziekte- en geboorte-kassen, oprichting van afd. van het St. > Melaniawerk, wijkverpleging, kraamvcrzorging, R.K. Verpleegstersbond. Stichtingen: R.K. School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam, drie R.K. vakscholen voor meisjes, een R.K. Huishoudschool, een R.K. Landbouw-Huishoudschool, een R.K. Volks-Huish.-Vakschool, twee R.K. Ilandelsavondscholen voor meisjes, een R.K. Naai- en Handwerkschool, een R.K. School tot Opleiding van Bakers, een Zusterhuis in de Drentsche Venen (polikliniek, wijkverpleging, cursussen, bewaarschool), een R.K. Tehuis voor meisjes, drie R.K. Bemiddelingsbureau’s, twee fondsen voor rustbehoevende vrouwen, studiebeurzen voor R.K. Vroedvrouwen. Sedert den oproep van de leeken door paus Pius XI tot > Kath. Actie hebben de afdeelingen de kernvorming ter hand genomen. De Federatie is aangesloten bij de Union Internationale des Ligues Féminines Catholiques. Zie > Internationale Vrouwen-Organisatie (sub A d). M. Romme. 2° In België bestaat geen organisatie, die zuiver parallel loopt aan den Ned. R.K. Vrouwenbond. De Christelijk-sociale werkzaamheid is gecentraliseerd in het Alg. Secretariaat der Christel. Soc. Vrouwenwerken. Zie hiervoor > Vrouwenwerken. Vgl. verder > Vrouwenbeweging (sub II B, Organisaties in België) en -> Vrouwengilden. Vrouwengilden (in België). Nationaal Verbond der Kristel ij ke Arbeidersvrouwengilden (K.A.V.) (Katholiek), gesticht 1920, zetel Brussel. Waalsohe afdeeling L.O.F.C. (Ligues Ouvrières Féminines Chrétiennes). Doel. De K.A.V. vereenigt de volwassen arbeidersvrouwen, dus meestal getrouwde vrouwen, die gezinsplichten hebben. Het is een organisme, dat op de gedachte van „self-help” gesteund is en de vrouwel. tak Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W is van het Alg. Christen Werkersverbond (A.C.W.). Wil door onderling dienstbetoon aan de leden verzekeren: 1° een aan hun leven aangepaste opleiding in het teeken van een Christelijke levensopvatting. Deze opleiding en vorming beoogt het bevrijden der arbeidersvrouw uit den toestand van minderwaardigheid, waarin zij nog al te dikwijls gehouden wordt zoo op economisch als op verstandelijk en godsdienstig gebied. 2° De economische werken, welke tot welstand van hun familie kunnen bijdragen. 3° Maatschappelijk dienstbetoon, dat hun helpt in het vervullen hunner taaie. Middelen. De K.A.V. bewerkt de openbare meening en zorgt voor de vertegenwoordiging vande arbeidersvrouwen in alle private en officieele instellingen, waar zij collectief moeten optreden of verdedigd worden. Zie ook andere middelen onder > Vrouwenwerken. Organisatie. De K.A.V. telt 254 000 leden (1938), gegroepeerd in 33 gewestelijke verbonden en 1 110 plaatselijke gilden. Zij hebben twee geïllustreerde maandbladen: „Vrouwenbeweging” en „La Ligue des Femmes”, en twee bestuursbladen. Voor de opleiding van haar leden zorgt de K.A.V. bijzonder door: a) haar „Praktische Schooi voor Gezinsen Huishoudopleiding” die jaarlijks voor ong. 10 000 gehuwde vrouwen leergangen (40 uren) van huishoudelijke en familiale opleiding geeft, b) Het maandelijksch huisbezoek bij de leden waargenomen door ong. 14 000 wijkraeesteressen; c) aangepaste voordrachten, lessen van gezondheidszorg, godsdienst, enz. Het onderling dienstbetoon geschiedt in de inrichtingen door en voor de leden tot stand gebracht: meer dan 300 raadplegingen voor zuigelingen en zwangere vrouwen; rusthuizen voor arbeidersgezinnen en vacantiehuizen voor de kinderen; volksbureelen; spaarkassen; mutualiteiten; hulpcrediet-maatschappij voor aankoop van een huis, enz. De K.A.V. hebben de goedkeuring der Kerkelijke overheid, die haar tot nog toe de zorg van de Katholieke Actie bij de arbeidersvrouwen toevertrouwt. M. Baers. Vrouwenhandel. Algemeen. V. is het plegen van eenige handeling, welke ten doel heeft een vrouw te brengen in de macht van anderen, die van plan zijn haar voor ontucht met derden te gebruiken. V. (ook wel genoemd blanke-slavinnenhandel) wordt vaak internationaal bedreven (vooral naar Zuid-Amerika), en vormt dan ook tegenwoordig het voorwerp van internationale verdragen, om de verschillende staten tot strafrechtelijke bestrijding in samenwerking te brengen. N e d. recht. Art. 250 ter Wetb. v. Str. stelt met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar zonder meer strafbaar: vrouwenhandel. Deze niet zeer duidelijke term dient overeenkomstig bovenstaande definitie uitgelegd te worden. L i t.: Van Rossum en Collard (in: Tijdschr. v. Strafr. 1938). Pompe. Belgisch recht. V. wordt in België gelijk gesteld met verleiding, krachtens de wet van 26 Mei 1936, art. 2. Gestraft worden degenen, die, ten einde een anders driften te voldoen, met het oog op het plegen van ontucht in een ander land, een meerderjarige vrouw of een meerderjarig meisje, zelfs met haar goedvinden, verronselen, verleiden of vervreemden. Collin. Vrouwenheerschappij, > Gezin (sub Hist. ontwikkeling). Vrouwenkoop, ■> Huwelijk (sub III). Vrouwenoverschot, Mannenoverschot. Vrouwenpand of vrouwenschip (liturg.). Reeds de Apostol. Constituties (Lib. II c. 67) verordenen in de kerk scheiding der geslachten; mannen en vrouwen mochten niet door elkander de diensten bijwonen. De bidplaatsen der Catacomben wijzen ook reeds op dergelijke gewoonte. Door overlevering werden langzamerhand in basilieken en andere kerken de twee zijden der kerk voor de twee geslachten bestemd, de Zuidelijke voor de mannen, de Noordelijke voor de vrouwen. Het zijschip aan den Noordkant heette het vrouwenpand of -schip. Zie ■> Matroneum. L i t.: G. Jacob, Die Kunst im Dienste der Kirche (1901, 1, § 4). ' Venoüst. Vrouwenpolder, gem. op het eiland Walcheren in de prov. Zeeland; omvat de dorpen V. en Gapinge. Ca. 1 050 inw. (30 % Ned. Herv., 60 % Geref.). Opp. 1 853 ha (kleigrond). Landbouw en veeteelt. Badplaats in opkomst. Vrouw enr ooi, -> Huwelijk (sub III). Vromvenschoentje, plantengeslacht van de familie der orchideeën, vroeger Cypripedilum genaamd, doch door latere botanici gesplitst in een aantal kleinere geslachten, zooals Cypripedilum, Phragmopedilum en Paphiopedilum. ï)e bloemen hebben een schoenvormig orgaan, labellum genaamd en bezitten als snijbloem een buitengewone duurzaamheid. De merkwaardige vorm en de lange duur, meer dan de kleuren, die niet bijzonder aantrekkelijk zijn, maken de v. tot bruikbare snijbloemen. Rietsema. Lit.: R. Sehlechter, Die Orehideen (21927). Vrouwentaal. Bij vsch. volkeren van de wereld, binnen en buiten Europa, wijkt de taal, die de vrouwen onderling gebruiken, aanmerkelijk af van die der mannen onderling. Niet alleen in het woordgebruik, maar ook wat diepere punten van het grammaticaal systeem aangaat (de Caraïeben der KL Antillen, de Dakota-Indianen van N. Amerika, de Zoeloe’s van Z. Afrika etc.). De oorzaken van dit verschijnsel kunnen velerlei zijn: het natuurlijk psychologisch onderscheid tusschen man en vrouw, een sociaal rangverschil of de arbeidsdifferentiatietusschenbeide,etc. Bij de primitieve volkeren soms ook invloed van exogame roofof koophuwelijken, sexueele taboe’s of de geheime talen der sacrale mannen- en vrouwenbonden. : Wils. Vrouwen tuin, binnenhof van een Vóór-Ind. huis, meestal in den vorm van een streng afgesloten tuin met hoornen, fonteinen enz., de bijna voortdurende verblijfplaats van de van het openbare leven der mannen uitgesloten vrouwen en de eenige plek, waar zij vrij en zonder sluier en bewaking konden genieten van de zon. Hendricks. Vrouwenvraagstuk, > Vrouwenbeweging. Vrouwenwerken (in België). Het Algemeen Secretariaat der Christelijke Sociale Vrouwenwerken van België, zetel te Brussel, werd in 1912 gesticht, op verzoek van wijlen Z.E. kard. Mercier, door mej. Maria Baers (zie > Baers 3°), thans algemeene secretaresse der Omstel. Soc. Vrouwenwerken voor de Vlaamsche provincies, voor de Fransche afdeeling bijgestaan door mej. Berthe de Lalieux de la Rocq. Doel. De Chr. Soc. Vrouwenorganisatie wil hulp bieden aan het arbeidersgezin en bijdragen tot het behoud van de Christelijke maatschappelijke orde door het organiseeren en het opleiden van de vrouwen en de meisjes uit den arbeidenden stand. In het kader van de Christelijke sociale arbeidersorganisatie van België draagt zij de verantwoordelijkheid der specifiek vrou- belangen en heeft derhalve ook een eigen specifieken werkkring. Wat niet onder Y .... te vinden is, zoeke men onder W Met de volgende middelen wordt het doel nagestreefd; a) Studie van de levensvoorwaarden van de arbeidersfamilie en van de jonge arbeidster; b) methodische voorbereiding der leidsters; c) massa-organisatie [zie > Vrouwengilden en Kajotters (V.K.A.J.)]; d) inrichting van diensten van onderling dienstbetoon; e) gedachtenbeweging en massabetooging; f) inwerking op de openbare meening, do openbare machten en de wetgeving; g) samenwerking met het > Algemeen Christen Werkersverbond (A.C.W.), het > Algemeen Christelijk Vakverbond (A.C.V.), de > Landsbondmutualiteiten en andere economische werken van de arbeidersorganisatie; h) samenwerking met groote gespecialiseerde organisaties: Bond tegen de Krotten, Bond ter bestrijding der onzedelijkheid, enz. Het Algemeen Secretariaat is de instelling, die het initiatief nam tot deze organisaties en thans nog hun regelmatige en vruchtbare samenwerking behartigt. Men vindt daar thans de volgende organisaties en instellingen gecentraliseerd: a) Nationaal Verbond der Kristelijke Arbeiders Vrouwengilden (K. A.V.), zie > Vrouwengilden. b) Nationaal Verbond der Vrouwelijke Katholieke Arbeidende Jeugd (V.K.A.J.), zie -> Kajotters. e) Kath. Sociale School voor Vrouwen en Ecole Catholique de Service Social, gesticht te Brussel in 1920. Jaar Maand. opl. Jaar Maand. opl. 1920 20.000 1928 125.400 1922 42.000 1930 185.600 1924 58.000 1932 251.590 1926 84.720 1937 333.660 Deze scholen geven theoretische en practische sociale opleiding, vereischt voor het bekomen van het officieel diploma van maatschappelijk dienstbetoon. Do afgestudeerde „maatschappelijke assistenten” werken als: oppertoezichtsters in de fabrieken, als secretaressen in allerlei commissies en liefdadige werken, als propagandisten, jeugdleidsters, opvoedsters in de schoolkolonies, afgevaardigden bij den Kinderrechter, als sociale assistenten in krankzinnigengestichten, gevangenissen, in koloniaal maatsch. dienstbetoon (Kongo), enz. De sociale scholen bevorderen de verspreiding van de sociale gedachten in het onderwijs door middel van paedagogisch-sociale weken; zij richten tijdelijke leergangen in voor sociale opleiding van kolonialen en missiezusters, ziekenverpleegsters, enz. d) Dienst der Internationale betrekkingen, welke de drukke internationale werkzaamheid van de maatschappelijke vrouwenwerken leidt, en voornamelijk waarneemt het secretariaat van de Kath. Internat. Unie voor Maatsch. Dienstbetoon (zie ■*- Internationale vrouwenorganisatie, sub F a). Het Algemeen Secretariaat decentraliseert zijn werking door middel van: Gewestelijke Secretariaten der Christelijke Sociale Vrouwenwerken (32 in 1938); de gewestelijke verbonden van K.A.V. en V.K.A.J. hebben er hun zetel. De snelle groei van de organisatie blijkt uit het toenemen der ledentallen; gezamenlijke cijfers voor K.A.V. en V.K.A.J.: De twee groepeeringen beschikken over 4 geïllustreerde maandbladen en 4 bestuursbladen. De maandelijksche oplage dezer bladen stijgt ook voortdurend zooals blijkt uit de volgende cijfers: Meer echter door hun studie en opleidingswerk dan door hun ledental hebben de Christelijke Soc. Vrouwenwerken, in volle onderdanigheid aan de geestelijke overheid, bijgedragen tot welzijn der Volksgemeenschap. Het algemeen programma werd in zijn hoofdpunten op het Jubelcongres van 1937 als volgt samengevat: De Christelijke familie als middelpunt van alle vrouwelijk betrachten; de huwelijksband geen slavernij, maar een eerbare vereeniging van menschen; het moederschap geen gevreesde noodzakelijkheid, maar een betrachte levensontplooiing; het huishoudelijk beleid geen minderwaardigheid, maar een vrouwelijke superioriteit; de alleenstaande vrouw niet aan zich zelf overgelaten, maar een vrij, eerbaar mensch in staat om door eigen werk in haar levensonderhoud te voorzien. M. Bacrs. Vrouwenzand, ondiepte in het IJselmeer, tegen de Friesche kust, ten Z. van Stavoren. Vrouweparochie (ook: Lieve Vrouwe Parochie), dorp in de Friesche gemeente Het ■> Bildt (XI 208 BI), met Oudebiltzijl samen ca. 2 350 inwoners. Vrsac (Servisch; Duitsoh: Warschot z, Magyaarsoh: Versecz), stad in het Joego-Slavisch deel van het Banaat (XIX 112 G 4); ca. 29 000 inw. (1931), Duitschers, Serven en Magyaren; cultureel middelpunt der Duitschers in het Banaat, zetel van Orthod. bisschep. De omgeving levert graan, wijn en zijde. Hoek. Vrucht. 1° (Plantk.) V. ontstaat na de > bevruchting uit het vruchtbeginsel van den stamper der bloem. In de v. bevinden zich de zaden. Wordt een v. gevormd zonder voorafgaande bevruchting, dan spreekt men van parthenocarpie. Indien behalve het vruchtbeginsel nog andere bloemdeelen aan de vruchtvorming medewerken (bijv. de bloembodem), dan spreekt men van -7- schijnvruchten, bijv. aardbei, rozenbottel, vijg. De eigenlijke of ware v. zijn bij de verschillende planten zeer verschillend in vorm en eigenschappen. Door een zeer bijzonderen en doelmatigen bouw dragen zij bij tot de bescherming en verspreiding van de zaden. De vruchtwand (pericarpium) bestaat uit meerdere lagen, zoodat men dikwijls onderscheid kan maken tusschen een buitenste laag (exocarpium), een middenlaag (mesocarpium) en een binnenste laag (endocarpium). De ware v. worden ingedeeld als volgt: 1° vleezi g e v. Hiertoe behooren de bes, de > steenvrucht en de ■> pitvrucht. Deze v. worden gegeten door vele dieren. De zaden, die door een beschermende laag beschut zijn tegen de inwerking der darmsappen, verlaten ongeschonden het darmkanaal tegelijk met de uitwerpselen en worden zoodoende verspreid. 2° Droge v. Deze hebben een droogvliezigen leerachtigen of houtachtigen vruchtwand. Hiertoe behooren; a) niet openspringende, eenzadige v., bijv. Wat niet onder V .... te vinden is, zo»ke men onder W Jaar Ledental Jaar Ledental 1920 20.000 1928 114.436 1922 42.000 1930 162.524 1924 53.000 1932 192.468 1926 78.336 1937 287.899 > noot, > dopvrucht en graanvrucht. b) Openspringende meerzadige v., nl. de > doosvruchten (■> peulvrucht, -> hauw, kokervrucht en eigenlijke doosvrucht) en de ■> splitvruohten, waartoe ook de ■> kluisvruchten behooren. Bij sommige planten, die meerdere vruchtbeginsels in de bloem hebben, vereenigen de vruchtjes zich tot één geheel, dat den indruk maakt van één groote vrucht, het zgn. apooarpium, bijv. bij de braam. Lit.; J. Gaertner, De fruct. en semin. plantarum (1788-1805); Th. Ralph, Icon. carpolog. (1849). Voor hygiëne en handel in vruchten, zie > Ooft. Melsen. Vruchten in Ncd.-Indië. Een van de voornaamste vruchten in de tropen is de banaan (Musa paradisiaca, fam. Musaceae), in Ned.-(Oost-)Indië pisang, in West-Indië bacove geheeten. Naar vorm, kleur en smaak zijn een groot aantal variëteiten te onderscheiden, waarvan in Ned.-(Oost-)Indië de belangrijkste zijn p. ambon en p. radja. De in Ned. ingevoerde bananen zijn afkomstig uit West-Indië. Een veel voorkomende vracht is ook do Indische ■> sinaasappel of djeroek (geslacht Citras, fam. Kutaceae). Br zijn tal van vormen, waarvan er een zevental voor de cultuur van belang zijn, w.o. ook de echte sinaasappel (C. aurantium), een citroensoort (C. medica) en de mandarijn (C. nobilis). De meeste vormen vindt men in het koelere heuvelland, enkele ook in de laagvlakte. De in Ned.-Indië geïmporteerde grape-fruit behoort ook tot deze groep, doch wordt hier nog zeer weinig gekweekt. Als tafelfruit voor den Europeaan komen verder vnl. in aanmerking de ananas (Ananas comosus, fam. Bromeliaceae), mangga (Mangifera spec., fam. Anacardiaceae), manggistan (Garcinia mangostana, fam. Guttiferae), papaja (Carica papaya, fam. Caricaceae), ramboetan (Nephelium lappaceum, fam. Sapindaceae), advokaat (Persea americana, fam. Lauraceae), sawo (Achras zapota, fam. Sapotaceae) en doekoe (Lansium domesticum, fam. Meliaceae). Voor de inlandsche consumptie zijn tevens van beteekenis de doerian (Durio zibethinus, fam. Bombacaceae), nangka (Artocarpus integra, fam. Moraceae), djamboe (Eugenia spec., fam. Myrtaceae) en salak (Salacca edulis, fam. Palmae). Dijkstra. 2° Vruchten noemt men de opbrengst van goederen en vermogensrechten. De wetgeving onderscheidt natuurlijke vruchten, v. van nijverheid en burgerlijke v. Natuurlijke v. zijn: 1° die welke de aarde uit zichzelf voortbrengt (bijv. vruchten van boomen, die in het wild groeien) en 2° al hetgeen de beesten opleveren of uit de beesten geboren wordt. V. van nijverheid zijn die, welke de aaide in samenwerking met ’s menschen arbeid oplevert. Burgerlijke v. bestaan in het recht op periodieke voordeelen, dat uit het recht op een zaak voortvloeit, zooalshuur-enpachtpenningen, interessen, renten en dividenden (Ned. B.W. art. 668; Belg. B.W. art. 583-684). De v. zijn tot aan haar afscheiding (bij burgerlijke v. tot aan haar opeischbaarheid) een bijzonder soort van bijzaken en vormen als zoodanig een deel der hoofdzaak (Ned. B.W. art. 656 en 667; Belg. B.W. art. 647). Ook daarna heeft hij, die eenig recht heeft op de hoofdzaak, hetzelfde recht op de v. Van deze regels kan echter worden afgeweken, hetgeen ook de wet in sommige gevallen doet (bijv. Ned. B. W. art. 810; Belg. B.W. art. 686; en Ned. B.W. art. 1007; Belg. B.W. art. 1016, resp. bij vruchtgebruik en legaat). v. d. Kamp. 3° Vruchten van den H. Geest. Kost in den regel, vooral in den beginne, de beoefening der onderscheiden deugden moeite en inspanning, onder inwerking van den H. Geest kan deze zoo volmaakt worden, dat zij den mensch met vreugde vervult. H e erl ij k geworden oefeningen van deugd noemt men de v. van den H. Geest. De H. Paulus noemt er negen op: „Liefde, blijdschap en vrede; lankmoedigheid, welwillendheid en goedhartigheid; trouw, zachtmoedigheid en gematigdheid” (Gal. 5.22-23). De H. Thomas noemt dit getal symbolisch en geenszins als volledig bedoeld, hij strekt het uit tot alle handelingen van deugd, waarin de mensch bevrediging en voldoening vindt (S. Theol. I-11.70, 2). De diepe zin is, dat het bovennatmxrlijke, voortbouwend op het natuurlijke, als vrucht van de > Gaven van den H. Geest, aanduidt, dat de mensch voor het goede is geschapen en daarin ten slotte vreugde en bevrediging vindt. De hoogste bekroning (nog boven deze v. uit) ligt in de» Zalig heden. Brandsma. Vruchtafdrijving, > Abortus provocatus. Zie ook > Zwangerschap. Vruchtbaar (b i o 1.). Het vermogen om, volgens de voortplantingswetten, normale nakomelingen te winnen, is een algemeene regel voor individuen, die hetzelfde aantal chromosomen hebben. Behalve de rassen van eenzelfde soort, kunnen ook individuen van verschillende soorten en geslachten onder elkaar v. zijn 1» Soortbastaard). Zie ook > Zelfvruohtbaarheid. Vruchtbaarheidsgoden, góden, meestal aardgoden, die vereerd worden om de vruchtbaarheid van de aarde, dieren of menschen te bevorderen. ■> Vruchtbaarheidsriten. Vruchtbaarheidsritcn, religieuze of magische handelingen uitgevoerd met de bedoeling de vruchtbaarheid van de aarde, de dieren of de menschen te bevorderen. Deze riten kregen een groote beteekenis in de landbouwculturen, waar ze vooral bij gelegenheid van het zaaien, maar ook bij het oogsten werden uitgevoerd. Deze zaai- en oogstriten gingen veelal gepaard met sexueele handelingen. Dit steunde op de idee, dat het levenwekken op aarde niets anders was dan de herhaling van het heilig huwelijk (hieros gamos) tusschen moederaarde en den hemelgod. Het heilig huwelijk vond ook zijn aardsche afbeelding in de gewijde prostitutie in den dienst der vruchtbaarheidsgoden, zooals die beoefend werd in de tempels van de Babylonische Isjtar of de Canaaneesche Astarte. De Romeinsche Robigalia en Ambarvalia waren ook vruohtbaarheidsriten, die door de Kerk gekerstend werden en in de Kruisdagen en St. Marcusdag voortleven. V. leven nog voort in de folklore van verschillende streken. Zoo wordt de lente gewekt, ingehaald; dit geschiedt door het slaan met de levensroede, waarbij dan zooveel mogelijk lawaai wordt gemaakt met schreeuwen, bellen, schieten, terwijl fakkels en brandende stokken worden gezwaaid. Vaak worden er dan ook symbolische kampstrijden opgevoerd, die moeten voorstellen, hoe de winter door de lente overwonnen wordt. Het werpen met graankorrels of met erwten naar de bruid, die op weg is naar haar nieuw tehuis, is ook als een v. te beschouwen. De Kerk kent ook allerlei v. onder den vorm van processies, zaai- en oogstgebeden, benedicties. Zooals uit de riten en gebeden duidelijk blijkt, hebben deze riten geen magische doch een zuiver religieuze beteekenis, wat niet wegneemt dat het volk er soms wel een bijgeloovige of zelfs magische beteekenis aan hecht. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W L i t.: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); A. Hindringer, Fruchtbarkeitszauber (in: Lex. für Theol. und Kirche, IV, 218-219); H. Th. Fisoher, Het Heüig huwelijk van hemel en aarde (1929). Bellon. Vruchtbeginsel, onderste deel van den > stamper eener bloem. In het v. bevinden zich de > zaadknoppen, vastgeheoht aan bepaalde zaadlijsten. De zaadlijsten worden gevormd door de vergroeiingsnaden der vruchtblaadjes, waaruit de stamper is opgebouwd. Is deze ontstaan uit één vruchtblad (enkelvoudige stamper, bijv. bij de erwt), dat om zijn middennerf is omgevouwen en waarvan de randen met elkaar vergroeid zijn, dan is het v. steeds eenhokkig (fig. 1). Bij samengestelde stampers, die uit meer dan één vruchtblad gevormd zijn, kan het v. zoowel één-alsmeer-hokkigzijn. Vergroeien de vruchtblaadjes onderling zoodanig, dat de randen van alle vruchtblaadjes in het midden samenkomen, dan ontstaat een meerhokkig v., waarin dan de zaadknoppen aan het centrale deel van het v. bevestigd zijn, bijv. bij de tulp (fig. 2). Vergroeien de vruchtblaadjes alleen met de randen, dan ontstaat een eenhokkig v., bijv. bij het viooltje, waarbij de zaadknoppen wandstandig zijn (fig. 3). Een dergelijk v. kan ook weer in hokken verdeeld worden door zgn. valsche tusschenschotten, welke kunnen uitgroeien van de middennerven, bijv. bij lipbloemigen (fig. 4) of van de zaadlijsten, bijv. bij kruisbloemigen (fig. 6). Uit het v. ontstaat na de bevruchting de vrucht, waarbij de zaadknoppen zich ontwikkelen tot zaden. Melsen. Vruchtblad, > Vruchtbeginsel. Vruchten, > Vrucht. Vruchten en inkomsten,gemeenschap van, » Huwelijksvoorwaarden. Vruchtenessence, > Essences. Vruchtbeginsel, lig. 1-5; a = middennerf; b = zaadknoppen; c = valsch tusschenschot; d = waar tusschenschot. Vruchteneters (frugivoren), benaming voor een onderfamilie der handvleugeligen, de kalongs of vliegende honden, welke hoofdzakelijk van vruchten leven. In het algemeen ook benaming voor dieren, welke zich voornamelijk met vruchten voeden. Vruchtensap wordt verkregen door het uitpersen van vruchten. Sommige vruchten, bijv. frambozen, laat men, om het aroma te verhoogen, eerst eenigen tijd gisten. Om een houdbaar product te verkrijgen wordt het sap gesteriliseerd of voegt men er een onschadelijk conserveermiddel aan toe. Vruchtensuiker, > Fructose. Vruchtenwijn, alcoholvrije, > Most. Vruchtgebruik is een aan iemands persoon verbonden zakelijk recht om eens anders zaak overeenkomstig haar bestemming en met haar instandhouding te gebruiken en de > vruchten daarvan te trekken. V. is in het algemeen mogelijk t.a.v. alle zaken, roerende en onroerende, lichamelijke en onlichamelijke, vruchtdragende en niet vruchtdragende. Naast het v. bestaat nog het oneigenlijke v. Dit is v. van verbruikbare of vervangbare zaken. Hierbij wordt de vruchtgebruiker eigenaar dier zaken en behoeft hij ze niet in stand te houden; hij moet bij het einde van het v. andere zaken van dezelfde soort of de waarde daarvan teruggeven. V. kan ontstaan door de wet, door testament, door overeenkomst (voor voltooiing der vestiging is in het Nederlandsch recht ten aanzien van onroerend goed inschrijving in de registers vereischt; ten aanzien van roerend goed is niet in België, doch wel in Nederland levering noodig) of door verjaring. Het recht van den vruchtgebruiker omvat o.a. het genot der erfdienstbaarheden, der jacht en visscherij en ook het genot der mijnen, steen- of kolengroeven en veenderijen, die bij den aanvang van het v. reeds ontgonnen waren. De vruchtgebruiker kan het goed verhuren en ook zijn recht vervreemden of bezwaren. Tegenover deze rechten is de vruchtgebruiker verplicht, bij den aanvang van het v. een beschrijving der roerende en een staat der onroerende goederen, die aan het v. onder- worpen zijn, op te maken. Verder moet hij persoonlijke of zakelijke zekerheid stellen (dit laatste is in sommige gevallen echter niet vereischt, terwijl hiervan ook vrijstelling kan worden verleend bij de akte van vestiging van het v.). Verder moet de vruchtgebruiker zorgen voor de instandhouding der zaak (doen van reparatiën, dragen der gewone lasten, wederaanvnlling der boomen eener kweekerij, verzekeringen van schepen in geval eener buitenlandsche reis, enz.) en haar bij het einde van het v. teruggeven in den staat, waarin zij zich op dat tijdstip, na overeenkomstig haar bestemming en met aanwending der zorg van een goed huisvader te zijn gebruikt, moet bevinden. Een in v. gegeven goed kan ook worden gesteld onder het beheer van derden (bewindvoerders). Het v. wordt in Ned. geregeld door de art. 803-864 van het 8.W.; in België door de art. 578 vlg. B.W. Zie ook > Lijftocht en > Usufructus. v. d. Kamp. Vruchtgenot is het recht van den vader of de moeder, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent, op de > vruchten van het vermogen der onder die ouderlijke macht of voogdij staande kinderen. Aan het v. zijn echter zekere goederen niet onderworpen, o.a. voor België en Nederland de goederen, die het kind door afzonderlijken arbeid en vlijt heeft verkregen, alsook de goederen, die hem zijn geschonken of vermaakt onder het beding, dat zij aan het v. zouden zijn onttrokken. Daarenboven zijn in Ned. eveneens aan het v. onttrokken de inlagen van het kind op de Rijkspostspaarbank. Het v. is geen bijzonder soort van het vruchtgebruik, o.a. daar het geen zakelijk recht is. Het wordt geregeld in Ned. door de art. 366-374 van het 8.W.; in België door de art. 384 vlg. B.W. v. d. Kamp. Vruehthulsel, > Peridium. Vruehtopvolging of vmchfwisseling (landb.) is het telen van afwisselend verschillende gewassen in de achtereenvolgende jaren op hetzelfde stuk land. Toen de landbouw nog niet zoo intensief bedreven werd, volgde men vrij algemeen een vaste v. (vruchtwisselstelsels; zie hiervoor Landbouw, sub II). Het verwaarloozen eener goede v. leidt op den duur Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W tot vermindering van de productiviteit van den bodem (o.a. door meer onkruid, plantenziekten, structuurbederf, enz.). Dewez. Vruchtwisselstelsel, ■>- Landbouw (II); Vruchtopvolging. Vr ij-anti-revolutionaire Partij, staatkundige partij in Ned. Ontstond in 1898 als gevolg van een tegenstelling tusschen het democratische (>Kuyper) en het meer conservatieve (A. F. de Savomin > Lohman) element bij de anti-revolutionairen, vooral naar aanleiding van de kiesrechtkwestie (> Tak van Poortvliet). Ook kerkelijke redenen, zooals een zekere afkeer van de Gereformeerden, waren in het spel. De partij, waarvan De Savomin Lohman de voorman was, bestond tot 1903, toen zij zich vereenigde met de Christelijk-historischen (> Christelijk-historische Unie). Lit.: De Savomin Lohman, Bijdr. tot de gesch. der Christelijk-historische Unie (2 dln. z.j.); De Bruyne-Japikse, Staatk. geschiedenis v. Ned. in onzen tijd (VI, z.j.); Verberne, Gesch. van Ned. (VIII 1938). Verlerne. Vrijblijvend (handelseco n.), een beding, waarbij iemand, die een aanbod doet, zich de intrekking van dat aanbod voorbehoudt. De overeenkomst kan dan niet, althans niet definitief, door de enkele aanvaarding van het aanbod tot stand komen. Over de juiste juridische beteekenis van het beding v. bestaat veel verschil van meening. Ariëns. Vrij-boord is de hoogte van het dek van een schip boven den waterspiegel. De schepen zijn zóó berekend, dat in afgeladen toestand het dek nog zóóver boven den waterspiegel ligt, dat de marine-autoriteiten een zeewaardigheidscertificaat afgeven. De hoogte van het v. is bij internationale overeenkomst geregeld; zij is verschillend voor zoet- en zoutwater en voor de verschillende zeeën afhankelijk van het soortelijkjgewicht van het water. E. Bongaerts. Vrijbuitcrklasse, groep van zeiljachten, beboerend tot een zgn. ->■ beperkte klasse. Een der eisohen is een zeiloppervlak van max. 15 m 2. Vrijburgers zijn de eerste ontslagen Compagnieambtenaren, die in de Kaapkolonie wilden blijven wonen; zij zijn de echte kolonisten, de vaders van het Afrik. volk. Vgl. ook > Burgers. Vrijdag, de zesde dag der week, heette bij de oude Egyptenaren naar de planeet Vernis, bij de Grieken naar de godin Aphrodite (hèmera Aphroditès = dag van Aphrodite), bij de Romeinen naar de correspondeerende godin Venus (dies Veneris = dag van Venus). De Germaansche volken stelden in de plaats van Venus hun godin Freia en noemden dezen dag naar haar. In de Romaansche talen bleef in den naam van den dag meestal de naam Venus herkenbaar. De Kerk spreekt van feria sexta = zesde dag. De astronomen duiden den Vrijdag aan met ?, het teeken voor de planeet Venus. v. Campen. Vrijdenker. Deze naam (ook: Freidenker, freethinker, libre penseur) werd in de 18e eeuw, vooral in Engeland, gegeven aan de > Deïsten, die de openbaring verwierpen; maar beduidt sinds 1850 degenen, die het Godsbestaan ontkennen en iederen godsdienst bestrijden (Godloozen). Him organisaties, waartoe echter lang niet alle v. behooren, zijn; de Dageraad (orgaan: De Vrijdenker), de Proletarische Vrijdenkersclub in Nederland (orgaan: De Proletarische Vrijdenker), en de Ligue matérialiste de Belgique (orgaan: La Pensée Prolétarienne); de beide laatste zijn communistisch van stichting en oriëntatie. Zie ook > Godloozenbeweging. , Lit.: Algermissen, Die Gottlosenbewegung und ihre Überwindung (Kath.; 1935). Pamceh. Vrijdenker als slagwoord. Het Engelsche Freethinker kwam reeds in de 17e eeuw op, maar werd modeslagwoord vooral door Collin’s „A discourse of freethinking, occasioned by the rise and growth of a sect called Freetliinkers” (1713) en drong vervolgens op het continent door. C. Brouwer. Vrijdom der geestelijken, > Belastingvrijheid der geestelijken. Vrije aanmunting. Hieronder verstaat men het recht, aan den burger verleend, om edel metaal door de daartoe aangewezen staatsinstelling te doen aanmunten. Uiteraard staat hiertegenover de plicht van die instelling om aan elke aanvrage tot aanmunting gevolg te geven, mits een bepaald minimum edel metaal wordt aangeboden. In Nederland bedraagt dit minimum voor de gouden standaardmunt 300 kg en voor de gouden ducaten 100 kg. Het doel der v. a. is de nominale en de metaalwaarde van de standaardmunt zooveel mogelijk te doen samenvallen. Vrije beeldhouwkunst is, in tegenstelling met toegepaste beeldhouwkunst, die voor een bepaalde plaats ontworpen is, aan geen vaste plaats gebonden. De kunstenaar kan bij het ontwerpen van v. b. zijn fantasie geheel laten gaan, en de latere bezitter van het kunstwerk zoekt in zijn interieur of tuin er de meest geschikte plaats voor. Etienne. Vrije geest. Sekten van den vrijen geest, een verzamelnaam voor verschillende middeleeuwsche bewegingen, die onder invloed van een extreem quietistische en pantheïstische mystiek zich vrij waanden van eiken kerkelijken band en van de wetten, waardoor de deur voor een ongebonden levenswijze w’erd opengezet (zie > Broeders en Zusters van den vrijen geest). Het is moeilijk hun geschiedenis te volgen of hun verwantschap met Lollarden, Beguinen (zie > Begijn), Ortlieber, Amalricianen (zie > Amalrik van Bena) e. d. vast te stellen of te ontkennen. Bekende vrijgeesten zijn: Berthold van Rohrbach, Nicolaas van Basel, en in de Noordelijke landen de Augustijn Bartholomeus uit Dordrecht, Gerbrand uit Kampen, Nieuwes uit Gouda. Onzeker is hun samenhang met de Homines i ntelligentiae, begin 15e e. in de Nederlanden ontstaan, die beweerden rechtstreeks door den H. Geest verlicht te worden en tot dezelfde excessen kwamen als de Broeders en Zusters van den V.G. Van hen was de stichter en aanvoerder > Aegidius Cantor; misschien behoorde ook > Willem van Hildemisse tot hen. Doch veel in deze onderstroomingen van het middeleeuwsche geestesleven blijft voor ons duister. Lit.: Dict. Theo). Cath. (VI i.v. Frèrea du Libre Esprit, en VII i.v. Hommes de ITntelligence); Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom (1929). Vrije jcugdvoruiing, > Jeugdvonning; Jeugdwerk. Vrije Katholieke Kerk (V.K.K., ook: Liberaal K. K.) is een nevenbeweging der > theosophie, die uiterlijk, vooral in baar eeredienst, een tamelijk getrouwe nabootsing der Roomsch-Katholieke Kerk is, maar op theosophische en occultistische beginselen berust. Zij werd in 1916 gesticht door de theosophische leiders C. W. -> Leadbeater en I. J. ■> Wedgwood, die hun wijdingen hadden ontvangen van den Oud-Katholieken bisschop A. H. Mathew via mgr. F. S. Willoughby; de wijdingen van de V. K. K. zijn echter waarschijnlijk ongeldig wegens gebrek aan de juiste bedoeling. De leekenleden der V. K. K. kunnen ge- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W looven, wat zij zelf willen; de geestelijken zijn gehouden aan een theosophisch systeem van materialistisch pantheïsme. De V. K. K. heeft nooit veel aanhangers gevonden, o.a. omdat > Krisjnamoerti zich ertegen verklaarde. Lit.: J. P. Verhaar, De Moderne Theosofische Beweging (1931, 155-235). Pauwels. Vrije kunsten, > Artes liberales. Vrijenban was tot 1 Jan. 1921 een zelfstandige gem. in de prov. Z.Holland. De gem. Delft en Pijnacker zijn met deelen van V. vermeerderd. Vrije oefening. Deze naam wordt gegeven aan de gymnastische oefeningen, die niet met behulp van toestellen worden uitgevoerd, waarbij men dus in zijn bewegingen meer „vrij” is. Onderscheiden worden v.o. waarbij men min of meer aan een plaats gebonden is (oefeningen op de plaats) en v.o. in het voortbewegen of van de plaats. Een afwisseling van beide noemt men gemengd v. o. Deze oefeningen kunnen ook met behulp van handgereedsohap worden uitgevoerd (stokken, knotsen, ballen, halters, enz.). Andere verdeelingen van de v. o. berusten op een bewegingsprincipe (statische, dynamische, rhythmische oef.) of op den invloed, dien men haar toedacht te hebben op physieke organen (lenigheids-, spierversterkende, rekkingsoefeningen), of op het organisme in zijn geheel (houdings-, behendigheids-, arbeidsoefeningen). Zie afb. Ben9op de pl. t/o kol. 645 in dl. XII. Goris. Vrije Rijksstad, stad in het voormalige Duitsche of Heilige Roomsche rijk, die slechts den keizer als heer erkende, souverein was in haar gebied en zitting en stem had in den Rijksdag. Vrije school, > Onderwijshervorming. Vrije tijd. Toen na den Wereldoorlog de arbeidsduur voor volwassen mannen in industrieele bedrijven wettelijk werd beperkt tot 8 uren per dag, ontstond het vraagstuk: wat gedaan moest worden om te bevorderen, dat de arbeiders hun v. t. nuttig zouden besteden. De arbeidersorganisaties hebben gelegenheden geopend voor geestelijke ontwikkeling, waarvan een ruim gebruik wordt gemaakt; zij bevorderden tevens de sport, die onder alle klassen der bevolking, zoowel bij jeugdigen als volwassenen, zeer toegenomen is. Over het algemeen kan men zeggen, dat de v. t., sinds de invoering van den 8-urendag, door de arbeiders beter wordt besteed dan vóór dien tijd. De groote vermindering van het drankmisbruik kan als bewijs worden genoemd. De opkomst van de radio in denzelfden tijd heeft hiertoe eveneens medegewerkt. Het vraagstuk van de goede besteding van den v. t. blijft echter bestaan, omdat de arbeidsduur vermoedelijk verder zal worden verkort. In Frankrijk, waar de 40-urenweek is ingevoerd, tegelijk met een wettelijk geregelde vacantie, werd bij het departement van Arbeid een afzonderlijk bureau opgericht, dat zich met dit vraagstuk bezighoudt door bevordering van sport, volksbibliotheken, volkstooneel, museumbezoek, reisgelegenheden, jeugdherbergen, enz. In Duitsohland bestaat de beweging „Kraft durch Freude”, die ongeveer dezelfde taak verricht en zelfs groote zeereizen, vooral voor de jeugd, organiseert. In Italië kwam het Dopolavoro tot stand. In Nederland geschiedt op dit gebied zeer veel door vrije particuliere vereenigingen. Ook vacantiereizen komen bij de arbeiders, die in hun collectieve arbeidsovereenkomsten meer en meer het vacantiereoht bedingen, in gebruik. Het Ned. R.K. Werkliedenverbond bezit bijv. een „Centrale Reiskas”, waaraan ook arbeiders deelnemen om te sparen voor kleine of groote reizen in binnen- en buitenland. Naarmate de technische ontwikkeling meer v. t. mogelijk en wensohelijk maakt, zal de zorg zich moeten uitbreiden voor een goede besteding daarvan, ook in het belang van den arbeid, die thans minder eisohen stelt aan de spieren, maar zooveel meer aan de zenuwen van den mensch. H. Hermans. Sinds in België de 8-urige arbeidsdag door de wet van 14 Juni 1921 werd ingevoerd, zijn er tal van werken ontstaan, die tot doel hebben de arbeiders aan te zetten tot het nuttig en tevens aangenaam gebruik van hun vrijen tijd. Van overheidswege werd eveneens aan dit probleem gedacht; zoo werd een Hoogere Raad voor Volksontwikkeling opgerioht, met het doel den Dienst voor den V r ij e n T ij d, die bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs bestaat, voor te lichten en in zijn werking bij te staan. Sedert de invoering van de betaalde verlofdagen voor arbeiders ( > Vacantie), door de wet van 8 Juli 1936, is aan dit vraagstuk nog meer aandacht geschonken geworden. Zoo werd bij het Ministerie van Verkeerswezen een „Nationaal Bureau voor Arbeidersvacantie” opgericht samen met een „Commissie voor Arbeidersvaoantie,” steeds met het oog op het inrichten en organiseeren van allerlei instellingen ten bate van het arbeidersverlof. Do vrije organisaties van arbeiders, die zich speciaal met dit probleem bezighouden, kunnen toelagen ontvangen van voormeld ministerie, dit bijv. met het oog op het bouwen of uitrusten van vaoantiehuizen, jeugdherbergen, kampeerterreinen, enz. De socialistische en Christelijke arbeidersorganisaties hebben ieder een speciaal organisme voor de organisatie der arbeidersvacantie tot stand gebracht in den vorm eener maatschappij zonder winstoogmerken. Het zijn „Vacantievreugde” aan socialistische zijde en „Vacantiegenoegens” aan Christelijke zijde. Deze organismen zijn ondergebracht in hun respectievelijke nationale arbeidsorganisatie met het doel al wat het arbeidsverlof interesseert te coördineeren. Zoo is het probleem van den vrijen tijd en van de arbeidersvacantie geroepen nog een belangrijke uitbreiding te nemen. Kuypers. Vrije Universitcit, in België soortnaam, gebruikt als tegenstelling tot staatsuniversiteit; in Ned. de naam van de te Amsterdam gevestigde universiteit op gereformeerden grondslag, zie daarvoor •> Universiteit (kol. 115). Vrije volkshoogesehool (leergangen voor de volwassen landelijke bevolking), zie > Grundtvig. Vrije wil, > Vrijheid. Vrijgestelde, een namens een of andere vakvereniging optredende en door haar bezoldigde beambte, wiens taak het is, de diverse vereenigingsbelangen zoo goed mogelijk te behartigen, o.a. door het leiden van bureau’s, het geven van voorlichting door spreekbeurten e.d. De naam laat zich verklaren door het feit, dat een zoodanige beambte vrij is van zijn vakarbeid en daardoor de vrijheid heeft om zich geheel aan de belangen zijner vereeniging te wijden. In onze dagen komt de naam bondsambtenaar of bondssecretaris in gebruik. Keulemans. Vrijgevigheid (moraaltheo L), beantwoordend aan de liberalitas in het traditioneele deugdenschema, is een zedelijke deugd, die de juiste innerlijke houding bepaalt tegenover geld en goed en het beheer en gebruik daarvan regelt overeenkomstig de bestemming, die de stoffelijke goederen in het persoonlijk en maatschappelijk leven innemen. Die juiste Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . innerlijke houding eischt vooral een zekere vrijheid van geest tegenover deze goederen en ruimhartigheid in het geven, uitgeven en besteden ervan; maar overigens is alle vermorsing evenzeer als gierigheid met deze deugd in strijd. Een bijzondere nadruk moet gelegd worden op het besteden der vrije inkomsten, in verband met de sociale plichten, die daaraan verbonden zijn. De ruimhartigheid in het geven kan ook een zaak van weldadigheid of barmhartigheid zijn; maar toch is er verschil; de weldadige geeft uit liefde en mededoogen, de vrijgevige omdat een redelijk gebruik van de goederen dat eischt. Verwant met de y. is de g r o o t d a d i g h e i d (magnificentia), die weldoet op groote schaal en uit een ruime beurs groote werken sticht voor het algemeen welzijn of voor den eeredienst. In zijn encycliek Quadragesimo Anno zegt paus Pius XI, dat het als een schitterende toepassing van deze deugd beschouwd moet worden, wanneer overvloedige inkomsten besteed worden om in ruime mate arbeidsgelegenheid te scheppen, mits die arbeid worde aangewend voor de productie van waarlijk nuttige goederen. ■ ■— .1-- n o _ Lit.; St. Thomas, Summa theologioa (11, 11, qu. 117 en 134); Weber-Tischleder, Handbuch der Sozialethik (I 1931, 60-69). Buys. Vrijhandel noemt men die verhouding tusschen staten, waarbij t.a.v. in- en uitvoer van goederen en /of kapitalen geen belemmerende bepalingen zijn gemaakt. Zulks in tegenstelling met •> bescherming, waarbij dit wel het geval is. Vrijhaven, haven, buiten de donanegrenzen gelegen, zoodat goederen vrij van rechten kunnen in- en uitgevoerd worden. Van douane-oogpunt kan men ze dus als een stukje buitenlandsch gebied beschouwen, dat echter binnen de politieke grenzen van het betreffende land is gelegen. Bij het overschrijden der fiscale grenzen zijn douanerechten verschuldigd. De eerste v. dateeren van de middeleeuwen (Livomo 1547 „porto franco”, later Triest, Genua, Venetië, Gibraltar e.d.) en beoogden den wereldhandel in stapelproducten naar die geprivilegieerde plaatsen te trekken. Op het einde van de 18e en in de eerste helft van de 19e eeuw werden v. ingesteld ten behoeve van een ongestoorden doorvoerhandel, zooals Lübeck (tot 1868), Bremen en Hamburg sedert de totstandkoming van den Zollverein, welke steden echter in 1888 bij het Duitsohe douanegebied werden ingelijfd. Men heeft toen een bepaald gedeelte dier havens gereserveerd, waar goederen konden worden opgeslagen en verwerkt zonder dat men eerst alle douaneformaliteiten vervult. Soms is de opslag wel en de verwerking niet toegestaan (zgn. Freibezirke). Het wonen in v. is verboden. Een v. kan met een groot entrepot worden vergeleken. Snel. Vrijheid, een eigenschap van den w i 1, waardoor hij zelf kan beschikken over zijn daden en niet tot bepaalde daden wordt genoodzaakt. A) Vrijheid van den wil bij den mensch, een eigenschap van den menschelijken wil om bij zijn streven naar het goede een middel daartoe te kunnen „kiezen”, d.w.z. te kunnen aanvaarden of verwerpen („libertas exercitii”). Deze vrijheid wordt reeds verondersteld, wanneer er sprake is van een kunnen kiezen uit twee of meer middelen om het goede te verwerven („libertas specificationis”). Grondslag dezer wilsvrijheid is het wezen van den > wil zelf en de universaliteit van het menschelijk > verstand: de wil immers is een vermogen, dat streeft naar het verstandelijk gekende goed. Hij streeft dan ook noodzakelijk naar wat hem door het verstand als a b s o 1 u u t goed wordt voorgehouden, hetzij omdat dit verstand door een of andere oorzaak (als narcotica, hypnose, hartstocht) in zijn oordeelen is belemmerd, hetzij omdat iets terecht als absoluut goed wordt erkend (gelijk God door de zaligen in den hemel). Maar niet-noodzakelijk, doch v r ij streeft de wil naar wat hem door het verstand als b e t r e k k e 1 ij k goed wordt voorgehouden. Nu kent het menschelijk verstand alle geschapen dingen als betrekkelijk goed; als iets, dat in meerdere of mindere mate goed is en bijgevolg niet het absoluut goede zelf, maar enkel middellijk of geparticipeerd goed en dus ook middel om ten minste iets van dat absolute goed te verwerven. Ten opzichte van deze „middelen tot het goede”, die betrekkelijke en in zekeren zin gebrekkige goederen zijn, is de wil vrij: hij wordt wel aangetrokken door het goede, maar afgestooten door het gebrekkige (het „kwade”), dat ons verstand er in ziet. Het hangt er dan maar van af, wat de mensch als beweeggrond („motief”) voor zijn wilsdaad laat gelden. Immers de vrije wilsdaad geschiedt niet zonder grond: ze is gemotiveerde zelfbepaling (Beysens) en geschiedt enkel zonder eenzijdig determineerenden grond. Het bestaan dezer wilsvrijheid vindt haar bevestiging in ons zelfbewustzijn, dat bij ons zelf vrije wilsdaden constateert; en in de menschelijke samenleving, die, gezien haar wetten, belooningen en straffen, met het bestaan van vrije en verantwoordelijke wilsdaden rekening blijkt te houden. Deze i n n e r 1 ij k e, in het wezen van den wil zelf gefundeerde, v. blijft de mensch altijd behouden, ook al mist hij de uiterlijke v.: de v. van physieken of moreelen dwang (tegen Kant’s wilsautonomie). Terwijl het liberaal indeterminisme de beteekenis der v. overdreef, zoodat ze feitelijk een recht tot bandeloosheid zou moeten inbonden, werd het bestaan der v. bestreden door het physisch, psychologisch en theologisch > determinisme. De deterministische bezwaren tegen het aanvaarden dezer v. bewijzen hoogstens een beperktheid, maar niet een afwezigheid dier v. van den wil. Lit.: Gutberlet, Die Willensfreiheit und ihre Gegner (21907); Beysens, Algem. Zielk. (II 21911, blz. 271-359); v. d. Berg, Wijsg. Apologie (1929, blz. 17-26); Steur, De vrije wil (1935). v. d. Berg. B) Voor vrijheid van den wil in God, zie -> God. C) Vrijheid van den wil en genade. Geloofsleer is, dat de wil onder de inwerking der » genade zijn vrijheid niet verliest: de mogelijkheid om niet mede te werken blijft bestaan. Dit is tegen Calvijn uitdrukkelijk verklaard door het Concilie van Trente (Denz., 797, 814) en door paus Innocentius tegen de Jansenisten (Denz.J 1093). De theologen wijzen erop, dat wanneer de wil onder den invloed der genade niet vrij bleef, er van verdienste of schuld geen sprake meer zou zijn. De vraag: hoe de genade-invloed en de v. met elkaar in overeenstemming moeten gebracht worden, wordt door de theologen niet eenstemmig beantwoord. Vgl. > Molinisme ; Praemotie ; Thomisme. Lit.: ->■ Congregatio de Auxiliis; Molinisme; Thomisme. v. d. Putte. Vrijheid, district van Natal in Zuid-Afrika met gelijknamige hoofdplaats, die 3 500 Blanke en 3 000 Gekleurde inwoners telt. De landbouw levert suikerriet, tabak en katoen; de mijnbouw: steenkolen en ijzer. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W G e s c li. Eerst was de naam: Nieuwe Republiek, gesticht in 1884 door Lucas > Meyer; in 1886 erkende Engeland haar onafhankelijkheid, in 1888 werd zij met instemming der bewoners ingelijfd bij de Zuid Air. Rep.; in 1902 na de verovering van Transvaal bij Natal gevoegd als belooning voor diensten in den Anglo-Boerenoorlog aan het Britsche Rijk bewezen. Besselaar. Vrijheidsbond, ■> Liberale partij. Vrijheidsboom, symbool van (politieke) vrijheid. De eerste v. is waarschijnlijk geplant te Boston in 1775, bij het uitbreken van den Amer. Vrijheidsoorlog. De Fr. Revolutie verbreidde het gebruik over heel Europa. Vrijheidsgraad. In de mechanica is het aantal v. van een stelsel het aantal onafhankelijke gegevens, dat noodig is om plaats en stand van dat stelsel te bepalen. Een stoffelijk punt, dat vrij in de ruimte kan bewegen, heeft 3 v. (3 coördinaten). Voor hetzelfde begrip in de thermodynamica, zie Phasenregel. Vrijheidsrechten, > Grondrechten. Vrijheidstraf. Ned. recht. V. is iedere straf, bestaande in ontneming der vrijheid door opsluiting binnen een strafgesticht. In het Ned. strafstelsel zijn v.: gevangenisstraf, hechtenis, plaatsing in een rijkswerkinrichting, plaatsing in een tuchtschool. Pompe. Belgisch recht. De y., voorzien in het Belgische strafstelsel, zijn de gevangenisstraf, de opsluiting, de hechtenis en de dwangarbeid. De gevangenis kan zijn een politiestraf of een correctioneele straf ; de andere vrijheidstraffen zijn crimineele straffen. .Coïlin. Vrijhoeve-Capelle, dorp in de N.Brab. gem. > Sprang-Capelle (XVIII 632 E/F 1). Vrijkmls. Rond sommige heiligdommen, pelgrimsplaatsen, steden, werd met een straal bijv. van een mijl een denkbeeldige cirkel getrokken, binnen welken de boosdoeners veilig waren voor het gerecht. Deze afstand werd soms aangegeven door zgn. vrijkruisen, die op de voornaamste straten van de vrijplaats waren opgericht. Vgl. > Vrijstad. Welters. Vrijkwartier, heraldisch stuk, iets kleiner dan het eerste kwartier. Zie •>- Heraldiek [met afb. (nr. 17) in kol. 183]. Vrijlating, ■> Manumissio. Vrijmetselarij, internationale geestesrichting van humanistischen aard, gekant tegen dogmatische kerkleer en voorstandster van het vrije geestelijk onderzoek. Ze is belichaamd in verschillende genootschappelijke vormen, die echter zooveel verschillen bieden, dat ze evenmin een concreet stelsel aanduiden als het begrip Christenheid, dat ook tal van organisatie-vorraen omvat. De formeele belichaming van de idee vindt plaats in verbanden van vrijmetselaars, waarvan er in groote verscheidenheid bestaan. Gemeenschappelijk aan alle is het vooropstellen van het humanisme, waaronder zij liet zuiver menschelijke verstaan. Ontstaan. In haar tegenwoordigen vorm is de Orde van vrijmetselaren ontstaan in 1717 door de aaneensluiting van vier te Londen bestaande loges. In den loop der voorafgaande eeuw bestonden reeds afzonderlijke vrijmetselaarsloges in Engeland, Schotland en lerland. Deze waren ontstaan door het toelaten in de metselaarsgilden van niet-vaklieden, die daarin plaats namen als „beschouwende” leden naast de „werkdadige”; zij werden aangeduid als „vrije ep aangenomen” metselaars. Als zoodanig traden veelal leden toe van het genootschap der Rozenkruisers, dat een vrijzinnige strekking had, uit natuur-philosofen en alchemisten bestond, en waarin o.a. Joodsche geleerden als leeraren in wijsbegeerte, natuurkunde en Oude talen een grooten invloed uitoefenden. Niet documentair vaststaand maar waarschijnlijk is, dat vele edelen in Schotland zich mede aansloten op grond van een anti-kerkelijke traditie, waarvan zij den oorsprong zochten in de vier eeuwen vroeger opgeheven Tempeliersorde. Geleidelijk werden de vakleden in de bouwgilden geheel door de beschouwende leden verdrongen. Riten en emblemen in de Orde van vrijmetselaars vertoonen tal van herinneringen aan gildewezen, rozenkruis, tempel en talmoed. Verspreiding. In 1725 werd de vrijmetselaarsorde overgebracht naar Frankrijk, in 1733 naar N. Amerika (toen nog Eng. kolonie), in 1734 naar Nederland. De Staten van Holland waren de eerste autoriteit, die de loges verbood (1735). Ook in andere landen gebeurde zulks nadien. Niettemin verbreidde de Orde zich allerwegen, zoodat ze tegenwoordig in alle werelddeelen wordt aangetroffen, zij het in autoritair geregeerde staten niet meer in georganiseerd verband. In 1756 sloten 26 Ned. loges zich aaneen tot een nationale grootloge (het tegenwoordige Groot-Oosten). Het aantal loges (van de lagere graden), ressorteerende onder het Groot-Oosten der Ned. (Fluweelen Burgwal 22, Den Haag), bedroeg op 1 Jan. 1937; Nederland 66, Ned.-Indië 25, West-Indië 3, Zuid-Afrika 55. Aantal leden omstreeks 7 000, waarvan ca. 4 000 in Nederland (inbegrepen de ca. 700 leden der hooge graden) en ca. 1 500 in Ned.-Indië, waarvan 4 % Inheeraschen. Het Groot-Oosten van België dateert van 1831 en omvat 26 loges van de lagere graden, waarvan één in Kongo, met ca. 4 600 broeders. De hoogere graden staan onder een Suprème Conseil. Het aantal vrijmetselaars over heel de wereld werd in 1930 geschat op bij de 4 millioen, waarvan ruim de helft in de Ver. Staten en bijna 1/4 in het Britsche Empire. Op het vasteland van Europa is de V. het sterkst in Frankrijk, waar ze grooten invloed op het staatkundig leven uitoefent. Karakter. De verspreiding over onderling sterk uiteenloopende volken bracht uiteraard verscheidenheid in de werkwijzen der verschillende verbanden. Die methoden loopen uiteen tusschen practisch indifferentisme in de Angelsaksische en fel anti-Katholicisme in de Latijnsche landen. Naast den ouden Engelschen ritus hebben zich ook andere riten ontwikkeld, zooals de Schotsche, de Egyptische e.a. Een formeele eenheid vormt de v. alzoo niet. Ze heeft geen centraal bestuur. Elke afzonderlijke grootloge is zelfstandig. Wel bestaan er internationale vereenigingen van mafonnieke bonden en personen en hebben vele logeverbanden onderling „garants d’amitié”. Hieruit volgt, dat, hoewel de vrijmetselaarsorde over heel de wereld een moreele eenheid vormt door haar gemeenschappelijke humanistische ideologie, men niet zonder meer de heele orde aansprakelijk kan stellen voor de middelen, waarmee het een of andere verband aan zijn streven uiting geeft. In beginsel echter beoogt elk verband de zegepraal der humanistische gedachte. Het vindt hierbij de Kerken op zijn weg en is dus uiteraard anti-kerkelijk. De orde ontkent echter anti-godsdienstig te zijn, omdat ze onder „religie” een buitenkerkelijke vereering van het onzienlijke verstaat. Godsbegrip. Daar de v. zich toegankelijk stelt voor humanisten van elk slag: Christenen, Mohammedanen, Boeddhisten, Joden, enz., kan ze wel een alge- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W meen Godsbegrip in een haar onverschilligen aard en vorm toelaten, maar niet de Drievuldigheid, de Godheid van Christus of andere dogmata erkennen. De V. erkent een mateloos bestaansbeginsel onder de benaming „Opperbouwmeester van het Heelal”. Deze is voor vele vrijmetselaars „niet de vader onzes Heeren J. Chr. of de Vader, die in de hemelen is” (Maijonniek weekblad). Toen de Fransche v. in de 19e eeuw de formule „A la gloire du Grand-Architecte de I’Univers” schrapte, verbrak de Bngelsche v. deswege alle betrekkingen met haar. Intussohen heeft deze formule slechts symbolische waarde: „Of hij (de vrijmetselaar) al dan niet nog voelt een onveranderlijke levensbetrekking tot God, is een zaak, die den vrijmetselaar persoonlijk aangaat; de Orde treedt niet in beoordeeling van zijn godsdienstige overtuiging” (Hoofdbestuur Orde van vrijmetselaars in Ned.). „Ais de vrijmetselaars zeggen de menschen beter te willen maken, bedoelen zij; beter geschikt voor de samenleving. _De vraag, of dit ook ten goede komt aan een leven hiernamaals, ligt buiten de bemoeienis der vrijmetselarij” (br. André de la Porte). Als grondpijlers van het maijonnieke leven gelden Wijsheid, Kracht, Schoonheid, „de Triniteit” (br. Faubel), gewoonlijk aangeduid als W.K.S. Aan den Bijbel hecht de v. alleen een symbolieke beteekenis. Als moraal erkent zij „de wet der zedelijke evolutie” (Ordegrondwet Ned. Groot-Oosten, 1917). Politiek. In beginsel wijst de v. bemoeienis met de politiek af. Reeds haar eerste (Londensche) grondwet bepaalde echter, dat, als een broeder opposant is tegen den Staat, men dit moest afkeuren, maar dat men hem niet mocht denunciëeren en hem logelid moest laten. De loges streefden naar vriiheid, gelijkheid en broederschap aller menschen; aan haar heeft de Fransche Revolutie haar leus ontleend. Historisch staat vast, dat vrijmetselaars een groot aandeel genomen hebben aan: den opstand der N. Amer. koloniën tegen Engeland (1783); de Fransche Revolutie (1789); den opstand van Mexico tegen Spanje (1821); den val van het Fransche koningschap (1848); den opstand van Mexico tegen de monarchie (1867); de omverwerping van de wereldlijke macht der Pausen (1870); de Parijsche Commune (1871); den val van het keizerschap in Brazilië (1889); den opstand der Spaansohe koloniën (1897); den opstand der Jong-Turken (1909); de uitroeping der republiek in Portugal (190tt); id. in Rusland (1917); id. in Spanje (1931). Op drié na zijn al deze gebeurtenissen in Latijnsche landen geschied. De Ital. grootmeester Mazzini (Op. V, blz. 172) proclameerde de bevoegdheid om tegen het recht in opstand te komen en het geweld te doen beslissen. De statuten der Ned. Orde van vrijmetselaren eisohen gehoorzaamheid aan de wetten des lands. De Ned. v. acht politiek in de v. hier te lande niet denkbaar, omdat haar leden niet politiek gelijk gericht zijn. Intusschen erkende het Tijdschrift van Deo. 1912 de concentratie der drie vrijzinnige partijen van 16 Nov. 1912 (die bij de verkiezingen van 1913 het rechtsche ministerie door een linksch vervingen) als „maijonniek in oorsprong en bedoeling”. Geheim. De v. ontkent een geheim genootschap te zijn. Ze is dit inderdaad niet in den zin, waarin men bijv. spreekt van een samenzwering, waar van het bestaan zelf wordt geheim gehouden, maar wel wat de kenteekenen van het lidmaatschap, het verhandelde in haar bijeenkomsten en den inhoud van vele harer uitgaven betreft. „ledereen weet, dat de vrijmetse- laren een geheim hebben. Dienaangaande leggen zij een emstigen eed af’ (br. P. Tempels). In de Ned. v. worden geen eeden meer afgelegd. „De wijze van werken en al wat in de ma?onnieke vergaderingen wordt behandeld is geheim”, luidde tot 1917 art. 23 der Statuten van het Groot-Oosten der Ned. In de toen herziene statuten komt deze bepaling niet meer voor. Organisatie. De mai;oimieke eenheid wordt gevormd door de plaatselijke loge. Deze kan gesticht worden door een minimum aantal (in verschillende verbanden verschillend) meesters en moet door een bestaand verband worden erkend bij constitutiebrief. Groepen loges kunnen zich in provinciale of nationale verbanden aaneensluiten (Grootloges of Groot-Oostens), waarvan de voorzitters den titel van grootmeester dragen. Voorzitter van een loge moet altijd een meester zijn. De lagere graden (ook wel Symbolieke, Blauwe of Johannes-vrijmetselarij genoemd) omvatten die van 1° leerling, 2° gezel, 3° meester. Alle riten zonder uitzondering hebben deze graden als basis. Hoogere graden hebben eigen organisaties. Van de zgn. „Hooge graden”, ook wel Andreas-loges geheeten, is de graad van riddeirozenkruis de kerngraad. In den Franschen ritus van 7 graden vormt hij den hoogsten; eveneens in den Engelschen, waarin hij royal aroh heet. In den Schotschen ritus is hij de 18e. Deze ritus omvat 33 graden, waarvan de 30-33 e (Oppergraden) Tempeliersgraden en Kadosj (Hebr., = heilig) heeten. In Nederland bestaan naast de Blauwe v. hooge en oppergraden volgens het Schotsche stelsel. Tevens bestaat in Nederland, maar ook alleen hier, een „Afdeeling van den Meestergraad”, waarvan de oorsprong op prins Frederik is terug te voeren. De vergaderingen der hooge graden heeten kapittels, die der oppergraden areopagen, die der Afd. van den Meestergraad bouwhutten. Het bestuur der kapittels heet Hoofdkapittel, dat der areopagen Opperraad, dat der Afd. van den Meestergraad: Kamer van Administratie. Van de werkzaamheden der Hooge en Oppergraden treedt niets naar buiten, daar de leden ook in de lagere graden werken, en van dezen eventueele actie naar buiten pleegt uit Het lidmaatschap der v. wordt verkregen door inwijding in den eersten graad en aflegging van gelofte. Het maijonnieke karakter wordt geacht onuitwisohbaar te zijn. In de regelmatige v. worden alleen mannen toegelaten. Zgn. zusterloges zijn (zeldzame) bijeenkomsten van vrouwen, dochters, zusters, verloofden van vrijmetselaars in het logegebouw, die echter gewoonlijk niet volgens het ritueel worden gehouden. In enkele landen, met name Spanje, Z. en N. Amerika, bestaan afzonderlijke vrouwenloges. Sedert 1893 bestaat een Ordre Mixte, gesticht in Frankrijk, toegankelijk voor mannen en vrouwen. Ze is naar Engeland overgebracht als „Co-Masonry”, vanwaar ze in 1904 als „Gemengde Orde” naar Nederland kwam. Van hier vond ze haar weg naar Ned.-Indiè. Deze organisatie, die thans in alle werelddeelen is verspreid, is ingericht naar Schotsch systeem. Door de regelmatige v.-verbanden wordt ze niet erkend. Van het Ned. vorstenhuis hebben tot de v. behoord; stadhouder Willem IV, koning Willem 11, prins Frederik (zoon van koning Willem I), en prins Alexander (zoon van koning Willem III), de beiden laatsten als grootmeester. Gebruiken. In een vreemde loge komend, moet men het bewijs van lidmaatschap der v. hij zich hebben. Op de gestelde vraag naar den leeftijd kent men uit het Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . antwoord den graad van den bezoeker: „3 jaar” is leerling, „5 jaar” gezel, „7 jaar” meester. Wie geen vrijmetselaar is, heet profaan of duisterling. De plaats, waar een loge is gevestigd, heet Oosten, het hoofdbestuur van het verband Groot-Oosten. Bestuursleden eener loge heeten officieren, die van het Groot-Oosten groot-officieren. In plaats van den naam Groot-Oosten wordt elders ook wel die van Grootloge gebezigd, met name voor verbanden van den Schotschen ritus, waarvan het bestuur heet Opperste Raad (Supreme Council). Een redevoering in de loge heet „bouwstuk”, een geschreven of gedrukt stuk „teekenplank”; het verkrijgen van een hoogeren graad heet „ontvangen van hooger loon”. De letters H. Z. V. op maijonnieke stukken beduiden: „Heil, Zegen, Voorspoed”. Het schootsvel is meestal van lamsleer, geboord en van insignes voorzien; de driehoekige opslag wordt door den leerling naar binnen gevouwen, door den gezel opstaande, door den meester neergeslagen gedragen. Het halsteeken wordt reeds in den eersten graad medegedeeld ; het is: rechthoekig de hand ter hoogte van den hals brengen. De beteekenis is: liever laat ik mij den hals afsnijden, dan dat ik ontrouw word aan mijn rnaQonnieken plicht. De meest gebruikelijke symbolen zijn: driehoek, al of niet met schietlood, passer en winkelhaak, al of niet tezaam, punt in een cirkel, vijfpuntige ster e.a. Een punt in een vierhoek beteekent een loge. Het bijgaand vignet is een zwijgzaamheidsembleem der kapittelgraden. Doel. De v. wil zijn een school tot het aankweeken van leiders der menschheid in haar geest. Zij noemt zich Konink 1 ij k e Kunst. Haar ideaal is, dat ze zich ooit zal kunnen oplossen in een algemeenen Bond der Menschheid, gebaseerd op haar beginselen. Ook v. en Calvinisme zijn volgens maqohniek inzicht antipoden, maar het Maijonniek Weekblad was van oordeel, dat de Kath. Kerk „meer kwaad sticht dan drie andere te zamen”. „lemand, die tot de R.K. Kerk behoort, is voor ons onaannemelijk, .... omdat het lidmaatschap daarvan verplichtingen en opvattingen meebrengt, die maken, dat hij onze opvattingen niet in alle opzichten kan deelen” (Buil. v. h. Groot-Oosten der Ned., 1919, blz. 95). Van Clemens XII (constitutie „In eminenti”, 1738) tot Pius XI (maand-intentie „Ut franco-murariorum sectae”, Nov. 1936) hebben alle opeenvolgende pausen de v. veroordeeld. Volgens canon 2336 van het Kerkelijk Wetboek beloopen Katholieken, die zich bij de v. aansluiten, door het feit zelf den Kerkelijken ban. Lit.; 0.m.: Pro Eugen Lennhoff, Die Freimaurer (1929); De Visser Smits e.a., V. (1931); Batavia; Groot-Oosten d. Ned., 175 jaren Ned. V. (1931). Contra: Bolland, De V., voorheen en thans (1913); v. Term, Onstaan, streven en einddoel der V. (1920); Semif, Opheldering i.z. de Ned. V. (1936). v. Term. Vrij onderwijs (in N e d.), > Berthold-Ottoschool; Gelegenheidsonderwijs; Montessorianisme. In Bel g i ë is v. o. de meer gebruikelijke naam voor > Bijzonder Onderwijs. Vrij onderzoek. Het v. o. vormt met de leer van het geloof-alleen de twee groote principen van het Protestantisme. Dit principe van het v. o. is de opvatting, volgens welke de eenige geloofsbron de H. Schrift is, die door iederen geloovige kan en moet worden verklaard. Hierdoor worden de Overlevering en het onfeilbaar leergezag der Kerk terzijde gesteld. Dit religieus subjectivisme in de Schriftverklaring moet een hopelooze verdeeldheid brengen en, consequent doorgevoerd, leiden tot rationalisme, tot prijsgeven van bet positieve Christendom. Want in de H. Schrift staat niet geopenbaard, welke boeken ertoe behooren, terwijl men menige geloofswaarheid daar tevergeefs in duidelijke woorden zal zoeken. Bovendien moet de H. Schrift door de duistere passages tot een speelbal van het verstand worden verlaagd. En Luther moge hieraan willen ontkomen door tal van uitvluchten: de H. Schrift is helder en klaar, de H. Geest spreekt tot de ziel door het innerlijke woord, het geloof is irrationeel (d.i.: een blindelings vertrouwen op God), waarheid is, dat hij zichzelf steeds meer tot tolk van Gods Wil en drager van het gezag opwierp, een verschijnsel, dat men trouwens in alle belijdenissen vindt, waar het geloof nog zijn inhoud heeft bewaard, en waar predikant, synode of ouderling de taak van het leergezag heeft overgenomen. kit.: Sabatier, Les religions d’autorité et la religion d’Esprit (31904); Pinard, La théorie de I’expérience religieuse (in; Revue d’histoire ecclésiastique, 1921); Müiler, Erfahrung und Glaube bei Luther (1929); Schempp, Luthers Stellung zur hl. Schrift (1929); Ermann, Bijbel en Bijbelverklaarder; van Borp, Bijbel of leergezag. Wachters. Vrijmetselarij. Zwij gzaamh eidsembleem. Vrijslajj (t e c h n.), speelruimte van den zuiger in een cylinder, hetzelfde als de ■>- schadelijke .ruimte in een cylinder. Vrijspraak (recht), > Ontslag van rechtsvervolging. Vrijstaand beeld (beeldhouwkunst), zie hiervoor het art. > Rondebosse. Vrijstad was in vroeger dagen een stad, waar misdadigers van elders een toevlucht konden vinden, wijl zij door de overheid der stad niet werden uitgeleverd. Een dergelijke vrijstad is bijvoorbeeld > Vianen geweest (zie aldaar, I°, sub Geschiedenis). Vergelijk verder ook het artikel > Vrijkruis. Vrijsters (tuin bo u w), planten van kool, sla, e.d., welke in de tweede helft van den winter zijn gezaaid. Vrij vers, > Vers. Vrijwaring in materieelen zin is de verplichting om een ander schadeloos te stellen voor bepaalde vermogensrechtelijke nadeelen. Tot v. zijn bijv. gehouden mede-erfgenamen, een schuldenaar bij een door hypotheek verzekerde schuld en een verkooper.V. in formeelen zin is de verplichting om deel te nemen aan een aanhangig geding. De eischer of de gedaagde in een proces kan nl. een derde (den „waarborg”) oproepen in v. om hem (den „gewaarborgde”) vrij te houden voor de gevolgen van het vonnis. Zoo bijv. kan de door den schuldeischer aangesproken borg, die recht van verhaal heeft op den hoofdschuldenaar, dezen in v. oproepen, om in hetzelfde geding zijn verhaalsrecht te doen vaststellen. v. d. Kamp. V rij willige landstorm, > Landstorm. Vrijwillige oudorclomsverzckeriiig (V. 0.V.), Ouderdomswet. Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale, Vrijzinnig Christelijke Jongerenhond, enz., > Protes- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . XXIII. 24 tantsch Jeugdwerk op Vrijz. Christelijken Grondslag (sub 0). Vrijzinnig-Dcmocraten (in N e d.)> •> Liberale partij. ■Vrijzinnige Concentratie. Tegenover de > Coalitie vormden bij de Ned. verkiezingen van 1913 de Yrij-Liberalen, de Unie-Liberalen en de Vrijzinnig-Democraten de Vrijz. Concentratie op een programma, waarin men o.m. eischte alg. mannenkiesreoht, beperkt vrouwenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht, behoud van de openbare school en staatsuitkeeringen aan behoeftige ouden van dagen, terwijl het protectionisme afgewezen werd. Door in elk district slechts één concentratie-candidaat te stellen en bij de herstemmingen de soc. democraten te steunen werd de coalitie verslagen. De V. C. kreeg echter slechts 37 zetels, doch de soc. democraten 18. De vorming van een concentratie-kabinet mislukte, zoodateen extra-parlementair ministerie (onderw Cort tvan der Linden) tot stand kwam. " Yerlerne. Vrijzinnig Protestantisme is niet een specifiek Ned. beweging; het sloeg de laatste eeuw door bijna geheel de Prot. wereld heen. De vrijzinnige leer is'behandeld onder > Modernisme. Vrijzinnigheid is het vrij willen wezen van hooger gezag (Groen v. Prinsterer). Vele onverschilligen noemen zich gemakshalve maar Vrijzinnigen. In het V. P. vinden wij organisaties als de Ver. voor Vrijz. Hervormden en den » Protestantenbond. De jeugd is georganiseerd in de Vrijz. Chr. Jeugd-Centrale, die omvat: den Vrijz. Chr. Studentenbond, den Vrijz. Chr. Jongerenbond, den Centralen Raad v. h. Kampwerk, den Bond van Vrijz. Chr. Jongerengroepen „De Rijzende Kerk”, waarin tezamen ca. 12 000 jongeren zijn opgenomen. Vgl. > Protestantsch Jeugdwerk (sub C). L i t.: D. P. D. Fabius, Wezen en Praetijk der Vrijzinnigheid; M. C. Mourik Broekman, Vrijz. Christelijk geloofsleven (1925); K. H. Koesing, Werken (IV); J. Lammertse Lz., Wat de Hervorming bracht (1938); J. Lindeboom, Gesch. van het V. P. (2 dln. 1933); W. R. M. Noordhoff, Het godsdienstig Gemeenschapsleven in het Nederlandse!! V. P. (1933); K. F. Proost en G. Horreus de Haas, Het V. P. (3 dln. 1926-’28); A. Touw, Geloofsbeschouwingen in vrijzinnigen geest (1933). Lammertse. Vrijzinnig Protestanlschc Radio Omroep (V.P.R.0.), Ned. vereeniging, opgericht in 1926; behoort tot de kleinere Ned. radio-organisaties, voor wie bij het zendtijdenbesluit van 1930 enkele zenduren per week werden beschikbaar gesteld. Het orgaan is Vrije Geluiden. Vucht, gem. in de prov. Belg.-Limburg (XVI 480 C 4), ten N. van Maastricht; opp. 395 ha; ca. 1 050 inw. (Kath.). Landbouw. Vught, gem. in de prov. N.Brabant ten Z. van Den Bosch (XVIII 624 Cl), bestaande uit de kerkdorpen V. (3 parochies) en Cromvoirt. Opp. 3 763 ha; ong. 14 000 inw. (vnl. Kath., ca. 1 600 Prot.). handbouw en veeteelt; tuinbouw; veel bouwvakarbeiders; weinig industrie (meubels, koek, wasscherijen). V. is een van de fraaiste dorpen van N.Brabant met prachtige buitenverblijven, zooals kasteel Maurick, huize Bergen, Reeburgh, Sophiasburg, Zionsburg e.a. De Vughtsche hei met de lunetten en de geniebosschen trekt veel toeristen, evenals het meer „De Ijzeren Man”, in 1937 door de gem. aangekocht, met allerlei watersport (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 641 in dl. XVIII). Een villapark strekt zich tusschen dit meer en den weg Den Bosch—Tilburg uit. Van de nu Prot. kerk ontbreekt het schip; de Gotische toren da- teert uit de 16e eeuw. In 1937 werd een nieuw raadhuis met rijke inrichting en fraaie omgeving geopend. In V. is gevestigdbet centrum van het jeugdwerk voor meisjes in het bisdom Den Bosch „Mariaoord” en het geneesk. gesticht voor krankzinnigen „Voorburg”. Yerder hebben er do Jezuïeten het retraitehuis Loyola en de Missionarissen van Scheut het missiehuis Span-endaal met juvenaat en missieprocure. Tenslotte bevindt zich te V. het klooster en Fransche pensionaat „Regina Coeli” van de Reg. > Kanunnikessen van den H. Augustinus van de Congregatie van O. L. Vrouw, aangesloten bij de Romeinsche Unie dezer Congregatie, die zich sinds 1935 ook aan missiewerk wijdt in Indoohina (Dalat en Hanoi). »• Velthoven. Lit.: Het schoone .... Brab. dorp V. (1937). Vuilafvoer, > Huisvuil; Straatvuil; Vuilnisverwijdering. Vuilboom (Rhamnus Frangula L.), ook genaamd bloedhout of buskruitboom, is een groote struik, beboerende tot de Rhamnaceeën. Hij komt op betere gronden als onderhout in loofhoutbosschen en in hakhout voor. De bloeiwijze bestaat uit witte okselstandige, slechts uit enkele bloempjes bestaandeschermen, de steenvrucht is eerst rood, later zwart. Het hout levert de beste houtskool voor buskruitbereiding, overigensis de vuilboom voor den boschbouw van weinig beteekenis. De bast 'en soms ook de bessen worden in de pharmacie als laxeermiddel gebruikt. ..... ~Sprangen Vuilboom. Vuile Gat, gedeelte van het Haringvliet tussohen de Z.Holl. eilanden Hoeksche Waard en Tien-Gemeten. Vuilnisverwijdering. De verwijdering van vuilnis en afval is van hygiënisch belang, voor zoover ratten- en vliegenplagen voorkomen worden; van aesthetisch belang, daar onaangename geur en onreinheid geweerd worden. De sorteering geschiedt het beste in de huizen; ten eerste in nat (afvalwater) en droog vuil. Ten tweede in papier, lompen, oud metaal, beenderen en andere stoffen van waarde, die eventueel meer economisch kunnen worden verwerkt. Deze stoffen kunnen ook in de centrale vergaarplaatsen worden uitgezocht. Ophaaldienst. Hierbij is het systeem van gesloten modelemmers en vervoerauto’s, zooals Ami sterdam die kent, technisch van gewicht en maakt de ■ v. tot een meer menschwaardigen arbeid. In bepaalde i woningwijken zouden misschien vuilniskokers in de . huizen aangebracht kunnen worden. i “ Verniet i g i n g. Het in zee werpen veronti reinigt de kust. Er land mee aanplempen wordt nog i veel toegepast. Begraven wordt meestal alleen op . buiten gelegen particuliere erven gedaan. Groote steden r (Amsterdam) passen veel verbranding toe. Vermenging i met > beer en slachtafval, ten einde > compost te – bereiden, is een verouderd systeem. Biologische om- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W zetting tot humus is zeer practisch en geschiedt in het open veld of in (Beccari)cellen. Dit zijn afgesloten ruimten, waarin het vuil na bevochtiging gaat vergisten en een temp. van 70°Ckan bereiken. Eindproduct is een zwarte molm, die als meststof dient. Botman. Vuistwig. De v. is het voornaamste werktuig en wapen van den mensoh uit het Oud-Palaeolithicum. Ze is een ruwe vorm van bijl, min of meer wig- of amandelvormig uit een vuursteen of een ander gesteente van de grootte van een menschenhand geslagen en voorzien van een scherpe punt aan de spits en van een snede aan de zijkanten. De dikke basis paste goed in de vuist en men neemt alg. aan, dat de v. met de bloote vuist gehanteerd werd, alhoewel het niet uitgesloten is, dat lichtere exemplaren voor het gebruik in een schacht gemonteerd werden. Zie afb. 1 t/m 3 in k. 114 in dl. XXII. Lit.: Déchelette, Manuel d'Archéologie Préhist. Celt. et Gallo-Rom. (11908); Menghin, Weltgeschichte der Steinzeit (1931). 22. De Maeyer. Vulcanisecren, > Rubber. Vuleanius, Bonaventnra, eigenlijk: de Smet. * 30 Juni 1538 te Brugge, f 9 Oct. 1613. Secretaris van kardinaal Franc, de Mendoza, bisschep van Burgos. Na diens overlijden gaf hij in Keulen, Bazel en Genève Lat. vertalingen van Grieksche kerkvaders uit. Van 1578 tot 1610 was V. prof. te Leiden. Behalve zijn vert. en eenige Lat. geschriften is zijn correspondentie van belang (uitg.door DeVries vanHeekelingen). Vuleamis (m y t h o 1.), > Hephaestus. Vulcanus (sterren k.), de voor een eventueele > intramercuriale planeet indertijd voorgestelde naam. Schematische voorstelling van een stratovulkaan. Vulci, -> Volei. Vulgaat. Aldus wordt genoemd de Latijnsche vertaling van Oud- en Nieuw-Testament, door Hiëronymus bewerkt en die langzamerhand algemeen in de Kerk verspreid en gebruikt werd. Zie > Bijbel (sub Vertalingen). Door het Concilie van Trente werd deze vertaling authentiek verklaard. Door deze verklaring werd geen vergelijking ingesteld met den oorspronkelijken tekst of met andere vertalingen behalve dan met de bestaande Latijnsche. De beteekenis van deze verklaring schijnt wel beperkt te moeten worden tot een juridische, nl. dat zij door allen moet beschouwd worden als bewijskrachtig en betrouwbaar. Bovendien wordt het gebruik van dezen tekst als betrouwbaar voorgesohreven voor openbare lessen en disputen. Dit alles veronderstelt echter een zekere substantieels overeenkomst met den oorspronkelijken tekst. Het Concilie van Trente vroeg ook zoo spoedig mogelijk een betrouwbare critische uitgave te bezorgen. De •> Clementijnsche Vulgaat werd de algemeen gebruikte, officieele tekst. C. Smits. Vulgaat-commissie. Door paus Pius X werd in 1907 aan de Benedictijnen opgedragen de herziening van den Vulgaattekst van Hiëronymus. Een commissie werd ingesteld onder leiding van dom Gasquet. De bedoeling was den tekst naar de handschriften te herstellen in den oorspronkelijken toestand, zooals deze door Hiëronymus was tot stand gebracht. Benedictijnen van alle landen werken er aan mede. Tot nu zijn de boeken van den Pentateuch voltooid. Lit.; o.a. dom H. Quentin, Essais de critique textuelle (1926)- C. Smits. Vulkaan, een plaats, waar het -> vulkanisme actief is. Al naar den aard der producten zijn verschillende typen te onderscheiden. Bij uitsluitend vast materiaal en explosieve erupties ontstaan de „maare” (Duitsche term) d.w.z. diepe trechtervormige gaten met een lagen ringwal van asch en slakken (aschwal), zooals ze thans nog voorkomen in den Eifel (Laacher See 0.a.). Actieve„maare” zijn niet bekend. Produceert de v. uitsluitend lava en wel dun vloeibare bij geringen gasdruk, dan ontstaat een schildvulkaan of aspiet, een vlakke, zacht gewelfde verhooging, waarbij de lava in een lavameer aan den dag treedt. De Mauna Loa op Hawaiï is een voorbeeld. De overige v. produceeren zoowel asch als lava, het lichaam van den v. is uit afwisselende lagen asch en lava opgebouwd, 1 stratovulkaan. Bij zeer taaie lava ontstaat boven aan de kraterpijp een lavaprop, die soms den geheelen krater opvult (Merapi). Men spreekt dan van c u m ulovulkaan. Deze proppen geven aanleiding tot gloedlawines door afbrokkelen van de prop of gioedwolken, als het gas in horizontale richting onder de prop ontsnapt, in tegenstelling tot de pijnboomvormige of bloemkoolachtige (bij geringeren gasdruk) aschwolk der andere vulkanen (» Eruptie). Den krater noemt men de in verhouding tot haar diepte niet zeer wijde trechtervormige inzinking, waar de activiteit zich het sterkst uit. Lang niet altijd bevindt hij zich aan den top, dikwijls verplaatst hij zich tijdens de verschillende eruptieperioden. Vele vulkanen (Etna) hebben dan ook meer dan één krater. Parasitaire kraters bevinden zich soms op de hellingen der v., ze kunnen daar ook kegels van asch en slakken vormen: adventiefkegels. Produceert zoo’n parasitaire krater vnl. lava, dan spreekt men van boc c a (Ital., = mond). Bij sommige v. vindt men in plaats van den krater een caldera (Port., = ketel), een wijde (tot 20 km) ondiepe inzinking, waarbij zich veelal nog nieuwe v. hebben gevormd. Zij ontstaan door instorting, waarschijnlijk na uitblazing van den vulkaanhaard na heftige erupties, waarbij misschien ook de verbinding van haard en krater, de kraterpijp, wordt uitgeschuurd. Voorbeelden zijn het Tenggergebergte, de Krakatau, de Vesuvius. Zie ook > Eruptie; Vulkanisme. Zie de kaart Aardbevingen en vulkanen tegenover kol. 148 in deel I. jong_ Vulkanisme, een proces, waarbij producten uit het inwendige der aarde aan de oppervlakte komen (> Vulkaan). Deze producten kunnen zijn: gasvormig, vloeibaar of vast. Het meest algemeen is de vloeibare lava, d.i. dus aan de oppervlakte getreden ■> magma, dat daar tot een uitvloeiingsgesteente stolt. Vaste producten zijn eerder gestolde lava, die bij een eruptie vergruisd is (pyroclastica). Naar de grootte onderscheidt men bommen (tot vele m 3 groot), steenen (lapilli), zand en asch. Asch is wel het meest verbreid. Men onderscheidt glas-asoh en lava-asch, al naar zij ontstaan is door vergruizing van nieuwe of oude lava. De gasyormige producten komen bij alle vulkanen voor, bij uitgewerkte vulkanen veroorzaken zij nog langen tijd p«o stvulkanische v e rschijnselen, warme gasbronnen (fumaro-1 e n), zooals warme zwavelbronnen (solfataren) en Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W koolzuurbronnen (mofetten). Maar ook bij actieve vulkanen komen regelmatig gasexhalaties voor. De vulkanische gassen bevatten chloor, zwayeldioxyde, koolzuur, enz., met het afnemen der activiteit neemt het chloorgehalte af, het koolzuurgehalte toe. Waterdamp in vulkanische gassen is langen tijd aan atmosphensche invloeden toegeschreven, aangezien echter verschillende mineralen, uit het magma ontstaan, water bevatten, neigt men ertoe, althans een deel van den waterdamp als oorspronkelijk te beschouwen. ~Totde vloeibare vulkanische producten kan men nog rekenen de heete > lahar: modderstroomen, ontstaan door menging van heete asch en water van een kratermeer (bijv. bij den Keloed op Java).^ De zetel van het v. is op eenige diepte in de aardkorst gelegen (> Aarde, inwendige der). Dringt het magma vanuit diepere deelen in de korst (■> Intrusie), dan kan dit tot een vulkanischen haard worden. De gassen, die bij de stolling ten gevolge van de afkoeling vrijkomen, zullen het magma door de korst heen drukken, als er een geschikte zwakke plek in de korst is. Zulke zwakke plekken zijn bijv. breuken en plooien. Vandaar dat de vulkanische activiteit gebonden is aan de zonen van gebergtevorming; aan de binnenzijde der gebergte-bogen en langs breuklijnen. Zoo vertoont de verdeeling van het v. op aarde in groote lijnen hetzelfde beeld als de jonge gebergtevorming en de aardbevingen: een ring om den Grooten Oceaan, en een min of meer O.—W. verloopende gordel: Middellandsche Zee—lndische Archipel. Daarbuiten vindt men v. langs enkele groote N.—Z. verloopende breukzonen: de O. Afrikaansche en de Midden-Atlantische strook. Ook in den tijd vertoont de vulkanische activiteit een duidelijke samenhang met de gebergtevormmg. Speciaal de perioden der sterke gebergtevormmg, het Carboon en het Tertiair, zijn tevens perioden van sterk v De nawerking van het Tertiaire v. is in r.uropa bijv. nog duidelijk merkbaar in de postvulkanische verschijnselen in de oude vulkaangebieden van Auvergne, Eifel, Zwarte Woud, enz. Bij een bepaalden vulkaan is de activiteit niet altijd even sterk, soms schijnt hij vele eeuwen vrijwel uitgedoofd (Vesuvms, Krakatau). Bij de uitbarsting (> Eruptie) zijn verschillende typen te onderscheiden, de centrale eruptie is het meest verbreid. Spieetvormige of lineaire erupties waarbij het vulkanisme zich uit langs een vele km lange spleet, of areaal-erupties, waarbij het magma het dak van een intrusie doorsmelt en over een uitgebreid oppervlak vulkanische verschijnselen optreden, zijn eigenlijk alleen uit het geologisch verleden bekend (Ijsland, resp. Yellowstone Park). Zie verder > Vulkaan en de krt. Aardbevingen en vulkanen tegenover kol. 148 in dl. I. Lit.: B. G. Escher, Algemeene Geologie (41933); F. v. Wolif, Der Vulkaniamus (1914). . Jong. Vulliod, Amédée, Fransch Germanist, gespecialiseerd in moderne Duitsche literatuurgeschiedenis, hoogleeraar te Nancy. * 1870- Vo'orn° werken: Madame Gottsohed ou Jansénisme et piëtisme (1912); P. Rosegger (1912); Peter Rosegger’s Briefe an einen Franzosen (lyoUj. Itosegger ö -oneic au 1 ' ' Vulmassa (Duitsch: Füllmasse, Fransch: masse cuite), > Masse cuite. Vulpeeula (sterren k.), > Vos. V’ulpes, Lat. naam voor vos. > Hondachtigen. Vulpïus, Melchior, componist en muziektheoreticus. Was 1602-16 cantor in Weimar, t 1616 aldaar. Werken: 2 boeken Cantiones sacrae (21611); Kirchengesange und geistliche Lieder Dr. Luthers (1604); vsch. 4-, 5- en 6-stemmige stukken. —L i t.: C. v. Wmterfeld, in: Zur Geschichte heiliger Tonkunst (I). Vulstemmen ziin in het orgel de hulpregisters, die den klank glanzender maken door hun meeklinkende > aliquot-tonen. V. zijn o.a. : mixtuur, ruischquint, cornet, sesquialter, tertiaan, scherp, cymbel. Vulturidae, > Gieren. Vuren, gem. in de prov. Gelderland (XI 512 A4), in het W. van de Betuwe aan den rechter Waaloever. Omvat de dorpen Vuren en Dalem. Opp. 2 908 ha. Aantal inw. ca. 1 700 (allen Ned. Herv.). Landbouw, veeteelt en steenindustrie. Zeer merkwaardige waterstaatkundige ligging. Bij overstrooming van de Betuwe ligt hier het laagste punt vanwaar uit een natuurlijke afstrooming nog mogelijk is. In verband hiermede zijn vier dijkvakken aangewezen, die kunnen worden opgeblazen om het water, dat anders de dorpen meters hoog zou bedekken, bij lagen rivierstand en bij eb te loozen op de Merwede. De dorpen zijn gebouwd tegen de dijken en op terpen, waarvan er nog drie over zijn. L i t.J; in: De Ingenieur (jg. 1926, nr. 12); Rapport Linge-Commissie (1927). _ Heys^ Vurenhout, hout, afkomstig van den fijnen spar (Picea excelsa), die in geheel Europa voorkomt. Het hout bevat weinig harsgangen, is zeer licht (5.g.0,35- 0,60), zacht, zeer gemakkelijk splijtbaar en laat zich goed bewerken. De kleur is wit-geel, terwijl het spint bij droog hout bijna niet te onderscheiden is. Als bouwmateriaal is het de voornaamste houtsoort voor binnenwerk, in de buitenlucht bezit het een geringe duurzaamheid. Voor heipalen, kistenmakenjen, papierfabricage, enz. vindt het veelvuldig toepassing. De voornaamste afvoerlanden zijn: Zweden, Noorwegen, ; Rusland en Finland. Zie ook» Dennenhout. Oeverkans, Vurste, gein. in de prov. Oost-\ laanderen (XIX 176 B 4), ten Z. van Gent aan de Schelde; opp. 449 ha; ca. 1100 inw. (Kath.). Landbouw. Kerk uit de 15e eeuw. vergroot in de 16e en in de 19e eeuw. Vuur is het v e r s c h ij n s e 1, waarbij warmte en licht tegelijk optreden, hetgeen bij chemische reacties, o.a. verbranding en explosie, het geval is. Zijn de brandende stoffen vast of vloeibaar, dan spreekt men van g 1 o e d, bij gassen van > v l & ra. In°de Oudheid, bij Egyptenaren, Chineezen, Indiërs, Babyloniërs en andere Oostersche volken gold y. als een der > elementen. !De Grieksche philosoof Pherecydes van Syrus (een der eilanden der Cycladen) (ca. 640 v. Chr.) spreekt van vijf „oer-principes , van welke er drie eeuwig zijn: Chronos, de tijd, /as ( Zeus), de scheppende kracht, en Chthonië, de aarde, terwijl de elementen vuur, lucht en water uit Zeus en Chronos, de levende natuur echter Zeus en Chthonië ontspringen. Dezer „oer-principes zijn geheel vergelijkbaar met die van Empedocles van Agngentum (496-436 v. Chr.), welke als „de vier wortels der dingen” noemt: Zeus (vuur), Hera (lucht), Aedoneus (aarde) en Nêstis (water). Volgens Anstoteles zou inderdaad Empedocles de eerste geweest zijn die de vier elementen noemt. Heraclitus van Ephese eschouwt het v. als oerprincipe van alles. Voor het m a k e n van v.’dienen allerlei brandbare stoffen, olie, steenkolen, hout, gas e.d., welke met ontstekingsmiddelen tot ontbranding worden gebracht. I ”v. heelt als geheimzinnige natuurmacht of als 1 zinnebeeld der godheid in de mythologie, den afgoden- Wat niet onder V te vinden is, zoeke men onder W dienst en de godsdienstige gebruiken en folklore steeds een belangrijke rol gespeeld, waar bij o.a. herinnerd kan worden aan paaschvuur, vuuraanbidders, vuurproef en vuurgeest. Over deze vereering van het vuur, zie Vuurgoden. Lit.: over vuur als element, in: Jaeger, Elementen en atomen eens en thans (1920). Eoogeveen. Wijding van het vuur (liturgie). Ontstond uit het gebruik, om tijdens de laatste drie dagen der Goede Week alle lichten te dooven, ten einde deze met nieuw gewijd v. weder te ontsteken, voor gebruik tijdens de kerkelijke plechtigheden van die dagen. Deze wijding geschiedde aanvankelijk op Witten Donderdag, later ook op de beide volgende dagen, doch sinds de 13e eeuw alleen op Paasoh-Zaterdag; op de twee voorafgaande dagen werden de lichten ontstoken aan een lamp, die men tot dat doel brandende hield. Het nieuwe v. wordt geslagen uit een vuursteen, die Christus verbeeldt, terwijl de vonken herinneren aan den door Christus gezonden H. Geest, terwijl het v. zelf de leer van het Evangelie voorstelt. Zoodra het v. ontstoken is, wordt het gewijd door het uitspreken van een gebed en het besprenkelen met wijwater. In de middeleeuwen nam men van dit gewijde v. mede naar huis, ofwel men bewaarde nog niet geheel verbrand hout van dit gewijde v., om het in den vorm van een kruisje op de akkers te plaatsen of bij onweder te ontsteken; elders verzamelde men de asch, om deze over de velden te strooien als bescherming tegen hagel en ongedierte. Deze gebruiken wettigen het vermoeden, dat de vuurwijding op Paasch-Zaterdag een kerstening zou zijn van de heidensche lentevuren, ontstoken ter eere van een of andere godheid, ten einde vruchtbaarheid over de velden af te smeeken. Koenders. Hellevuur, vagevuur. Behalve de berooving van het eeuwig geluk in de zalige aansohouwingGods(poena damni), ondergaan de verdoemden een kwelling, veroorzaakt door een van buiten op de verdoemden inwerkende oorzaak (poena sensus). Deze oorzaak wordt, in aansluiting bij de H. Schrift (Mc. 9.42-48), aangeduid als vuur. De meerderheid der godgeleerden verstaat dit woord in letterlijken zin; een minderheid vat het metaphorisch op en vermijdt een nadere bepaling van de oorzaak dezer kwelling. Een kerkelijke uitspraak bestaat hieromtrent niet. Parallel aan de leer over het vuur in de hel loopt die over het vuur in het vagevuur. Vrij algemeen wordt door de Kath. godgeleerden erkend, dat het bestaan van een werkelijk vuur in het vagevuur minder zeker is, dan het bestaan van een werkelijk hellevuur. Kreling. L i t.: Jos. de Brandt, Christelijke Eschatologie (1935). Het vuur is een symbool voor de hel overeenkomstig Mc. 9.43; rood is de symbolische kleur voor het geestelijk v. Bij de voorstelling van het Laatste Oordeel gaat er soms een vuurstroom van Christus uit naar de hel (Evangeliarium van Wolfenbüttel, uit 1194). p. Gerlachus. Lit.: O. Dofirin?, Christl. Symhole (1933). m-j i u.. j_/i»rihik, vunsu. oyixjuiue Vuur in 'de krijgskunde (vernielings-, vernietigings-, neutraliseerings-, afsluitings- en storend vuur), zie > Artillerievuur. Vuurbaak, > Vuurtoren. Vuurbol, 1° andere naam voor -> bolbliksem. 2° > Meteoor (sub boliden). Vuurboom (Nuytsia floribunda), een plantensoort van de fam. der Loranthaceeën; is een 10 m hooge boom in Australië met zacht hout en gele bloemen, die omstreeks Kerstmis bloeien; wordt daarom als kerstboom gebruikt. Vuurbs-ug, bij stoommachines de verhooging aan het einde van het rooster in een stoomketel aangebracht om te verhinderen, dat de brandstoffen in de voorgangen geschoven worden. Wordt vervaardigd van gietijzer, dat beschermd wordt door voorvaste steen. Vuurdeur, bij stoommachines de deur vóór het rooster, waardoor gestookt wordt. Is veelal voorzien van een luchtsohuifje om den luchttoevoer boven het vuur te regelen. Vuurdiscipline, onderdeel van de militaire tucht, waardoor militairen onder moeilijke omstandigheden de bevelen betreffende het al of niet openen, het wijzigen en het staken van het vuur nauwkeurig opvolgen. Vuuren, 1° Adrianus Cornelis Antoniiis van, Kath. Ned. staatsman. * 20 Maart 1865 te Montfoort, f 2 April 1932 te Den Haag. Hoofdredacteur van De Zuid-Hollander, kameroverzichtschrijver van De Tijd en De Residentiebode, lid van de Tweede Kamer van 1906 tot ’32. Als zoodanig schreef hij regelmatig belangrijke en zeer opgemerkte „Haagsche Brieven” in De Tijd over de politiek van den dag. 2° Louis van, Nederl. geograaf. * 23 Juli 1873 te Bandjermasin (Borneo). Als officier de pacificator van de Pak-Paklanden ten W. van het Tobameer (Sumatra). Na de voltooiing zijner studies aan de bestuursacademie te Den Haag (1908-’10), hoofd van het Encyclopaedisch Bureau te Batavia; in 1922 benoemd tot lector aan de handelsfaculteit te Amsterdam; vanaf 1926 hoogleeraar in de sociale aardrijkskunde te Utrecht. Zijn opvatting over de taak van de > sociale aardrijkskunde gaf aan de beoefening van deze wetenschap in Nederland nieuw leven, ook omdat hij veel leerlingen om zich heen verzamelde. Van V. wist vele bestuurderen te overtuigen van de practische beteekenis der sociale aardr.: verschillende Ned. landschappen werden onder zijn leiding aan een sociaal-geographisch onderzoek onderworpen, zoodat richtlijnen konden worden opgesteld voor hun verdere ontwikkeling. Werken; Eerste maatregel in pas geannexeerd gebied (1910); Het Gouvernement Celebes (1920); Het wereldrhythme in Oost-Azië en het aangrijpingspunt van het Communisme in West-Java (inaugurale rede, 1927); Die Niederlaude und ihr Kolonialreich (1932); Rapport betreffende de Maasgemeenten (1936); Ben waarschuwend woord aan het Ned. volk (1936); Ons vaderland als woonplaats van den mensch (in: Volk van Nederland, *937). p. Velthoven. Vuurgang, bij stoommachines een deel van ketel en ommetseling, waardoor de verbrandingsgassen naar den schoorsteen trekken. Vuurgoden, Vnurverccring. Het vuur heeft steeds een bijzondere plaats in het godsdienstig leven ingenomen. Als natuurmacht werd het nauw verbonden met de zon, de bron van alle levenskracht. Zoo werd door de Herrero’s, de Bergdama, verschillende Noord-Amerikaansche Indianenstammen enz. een heilig vuur als waarborg van het krachtig voortbestaan van den stam, onderhouden. Als haardvuur was het de waarborg van het huiselijk geluk bij de Grieken en de Romeinen. Bij de laatsten breidde de vereering van het haardvuur zich uit tot de vereering van het heilig vuur, dat als waarborg van het staatswelzijn door de Vestaalsche maagden werd onderhouden. Eigenlijke vuurgoden vinden we bij verschillende Siberische stammen, en bij de > Aïno’s, waar de vuurgodin ook een rol speelt bij het oordeel van het Hoogste Wezen over de zielen, Wat niet onder \ .... te vinden is, zoeke men onder W bij de Grieken (Hephaestus) en de Romeinen (Vulcanus), waar de vuurgod terzelfder tijd smidsgod is. Toch blijven deze vuurgoden steeds een ondergeschikte rol ten overstaan van het Hoogste Wezen bekleeden. Haar hoogste ontwikkeling bereikte de vereering van het vuur als louterend element bij de > Parsi’s. De Indiërs vereerden het vuur onder den naam van Agni. Berst bemiddelaar tusschen den mensch en de godheid bij het offer, werd het tot de godheid, die het offer in ontvangst neemt. In de Weda’s wordt Agni op sommige plaatsen bezongen alsof hij de eenige godheid was. Bij de Semieten trad de vuurvereering minder naar voren, al kenden ze ook een vuurgod. Volgens Herodotus (111,16) noemden de Egyptenaren het vuur een levend wezen (Thèrion). In de Indische speculatie en bij Heracles was het vuur niet alleen één der elementen, waaruit de cosmos was samengesteld, maar zelfs de bron en het beginsel van alle zijn. Bellon. L i t.: K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgeschiedenis (1935); id., Inl. tot de vergelijkende godsdienstw. (1932). Vuurhaard, bij stoommachines dat deel van ketel of ketelbemetseling, waarin zich het roostervuur bevindt. Vuupkoopd van Bickford, lont, bestaande uit een geweven omhulsel, waarin een kern van zorgvuldig samengesteld meelpulver, dat gelijkmatig brandt. Vuurland, naam van een eiland in het Z. van Zuid-Amerika (II 808 B/C 7), door straat Magalhaes van het vasteland gescheiden. Langs de kust treft men vulkanen aan, bedekt met gletsjers, terwijl het Zuidelijke deel tot de Andesketens behoort. Het Noordelijk deel is vlak en behoort tot het plateau van Patagonië. De Westkust is geleed (fjorden), de Oostkust is gesloten. Het klimaat is ruw, overheerscht door de W. winden. Het Westen behoort tot Chili, het Oosten tot Argentinië. Zuylen. De Vuurlandcrs, de oerbewoners yap Vuurland (en nabijgelegen eilanden), hebben zeerprimitieve middelen van bestaan. De drie stammen hebben ieder een aparte taal. Deze stammen zijn: 1° de Selk’nam (Ona) op het Groote Eiland; zij zijn nomaden, die leven van de jacht. 2° De Jamana(Jahgan) in den Kaap Hoorn Archipel. 3° De Halakwulup (Alakaluf) in het eilandengebied van W. Patagonië. Deze beide laatste stammen zijn nomaden, die hun bestaan zoeken op het water. Omstr. 1850 drongen voor het eerst Anglicaansche missionarissen tot het onherbergzame land door. De Salesiaan Jos. Fagnano sloot zich 1886 bij een Argentijnsohe onderzoekingsexpeditie aan. Tengevolge van deze drongen tal van blanke avonturiers het land binnen, die de inboorlingen allerschandelijkst verdrukten en mishandelden. Fagnano werd hun groote apostel en beschermer, stond aanvankelijk machteloos tegenover de slapheid van het Argentijnsche gouvernement, doch slaagde er ten slotte in een missie met kerk, scholen, werkplaatsen enz., te stichten. Doch het was te laat. Door de vroegere gruwelen der blanken (uitmoording, opzettelijke massa-vergiftiging, alcohol, terugdringing naar onbewoonbare oorden) waren de inboorlingen zoo zeer in aantal verminderd, dat ze weldra zullen uitsterven. Er zijn nog slechts enkele honderden Vuurlanders over. Het Chileensch gedeelte staat onder het apostol. vicariaat van Magellanes; het Argentijnsche hoort onder het bisdom Buenos Aires. I i t.: Alb. de Au?ustini, Zehn Jahre im Feuerland (1924); Gusinde, Die Feuerland-lndianer (Bdln. 19?.l-*37). Vuurlijn, bij stoommachines een metalen strookje, aangebracht op de buitenzijde van den ingemetselden stoomketel op het hoogste punt, waar deze door rookgassen wordt bestreken. In overeenstemming met de plaats van de v. wordt het peilglas aangebracht om zorg ervoor te kunnen dragen, dat het ketelwater steeds boven de door de v. aangegeven plaats in den ketel aanwezig blijft. Vuurmand, -korf, -pot, > Hoogveen (sub Ontgiiming). Vuurmannen zijn in liet volksgeloof vaak „gloeiende landmeters”. De zielen van hen, die bij hun leven valsche landmeting pleegden of grenssteenen verzetten, waren veroordeeld om ter plaatse van hun euveldaad in vurige gedaante rond te waren. Soms dragen zij kettingen, waarmee zij gedruisoh maken en vragen zij het onrecht te herstellen, opdat zij rust genieten kunnen. Knippenberg. Vuuroven. Drie jongelingen in den vuuroven. Naar het verhaal van het boek Daniël, 3e hoofdstuk, werden door koning Neboekadnezar tijdens de Babylonische gevangenschap drie jongemannen, omdat zij een gouden standbeeld niet wilden aanbidden, in een brandenden vuuroven geworpen. Deze liepen ongedeerd door het vuur en zongen lofliederen tot Jahwe. G. Smits, Vuurpad, > Kikvorschachtigen. Vuurplaat of haardplaat, gegoten ijzeren plaat, die bij open vuren den achterwand van de schouw tegen gloed en roet beschermt. De oudste v. schijnen te dagteekenen uit de 16e eeuw, doch eerst in de 17e en 18e eeuw vonden zij veel verspreiding, vooral in Oost-Frankrijk, de Nederlanden en Duitschland. De groote verscheidenheid van hun versiering is merkwaardig; naast v. met heraldische wapens komen v. met figurale voorstellingen uit den Bijbel, de mythologie en de geschiedenis voor. Kenmerkend voor Noord-Nederland zijn o.m. de y. met beeltenis der stadhouders en die met de Vrijheidsmaagd in den Hollandschen tuin. Na de 18e eeuw, toen de kachel meer in gebruik kwam, verdween de v. meer en meer. V- Herck. meei. , Vuurplan (k rij g s k.), stelsel van frontaal, echarpeerend en enfileerend, in verband met elkaar voorbereide vuren met geweren, mitrailleurs en mortieren (c.q. aangevuld met vuur uit kanonnen), waardoor voor een stelling een strook van 600 m wordt gelegd, welke geheel met vuur wordt bestreken. Zoodanige strook werkt alleen over voldoende breedte, indien in het v. van naast elkaar opgestelde afdeelingen verband (vuurverband) is gelegd. A. Lohmeijer. Vuurproef, vorm van -> godsoordeel. De beklaagde moest zijn hand in het vuur houden. Als deze niet verbrandde, dan was het bewijs van zijn onschuld geleverd. Zoo ook als hij ongedeerd over gloeiende ploegscharen geloopen had. > Cunegonda (met afb.). Vuurpijl, Kniphofia of Tritoma uvaria, overblijvende sierplant van de fam. der lelieachtigen. Tot 1 m lang. Trosvormige bloeiwijze. Zeer talrijke oranje bloemen. Afkomstig uit Zuid-Afrika. Vuursalamander of gevlekte salamander (Salamandra maculosa Laur.), een soort van het geslacht der landsalamanders, leeft in Midden-Europa en sporadisch in Z. Nederland. Hij is met groote, onregelmatige gele vlekken op glanzend zwarten achtergrond geteekend. Wordt 28,6 cm lang. Ben sterk bijtend vocht uit de huidklieren beschermt hem tegen zijn vijanden. Keer. ■m t ■ 1 ,1 „ TTi- Roq rn Vuursche, dorp in de Utr. gem. > Baarn. t Vuurschip , vaartuig, voorzien van een zwaren Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W . . . . mast met een lantaarn van dezelfde constructie als die van vuurtorens. Zij liggen geankerd in zee op eenigen afstand van de kust voor de monden van rivieren en havens ter oriënteering van de scheepvaart. Bovendien zijn zij uitgerust met mistsignaalhoorns en draadlooze telegraphie. Zoo liggen voor de Ned. kust in de Noordzee de vuurschepen: „Noordhinder”, „Maas” en „Haaks”, respectievelijk voor Westerschelde, Nieuwe Waterweg en de haven van Nieuwediep. Bijvoet. Vuurspuwende berg, -> Vulkaan; Eruptie. Vuursteen (silex), cryptokristallijn kwartsagglomeraat, grijsbruin tot zwart van kleur, ter grootte van een noot. Komt veelvuldig voor in Krijtafzettingen van Zuid-Limburg, Frankrijk, Engeland. Over het ontstaan zijn de meeningen nog zeer verdeeld; men noemt: Liesegangsche diffusieverschijnselen, kaoliniseering, bacteriewerking, enz. Zie ook het artikel > Vuursteenwerktuigen. v. d. Geyn. Vuursteenwcrktuigcn. In den Steentijd, toen de mensch nog geen metalen kende, waren de werktuigen en wapenen, die hij gebruikte, hoofdzakelijk uit steen en, in het Palaeolithioum, in de eerste plaats uit -> vuursteen vervaardigd. Uit vuursteenknollen, die op de oppervlakte van den bodem werden aangetroffen (Palaéolithicum), of uit vuursteenbrokken, die uit den bodem langs verticaal en horizontaal gedreven schachten en galerijen werden losgehakt en gehaald fNeolithicum; »Spiennes), werden allerhande werktuigen en wapenen geslagen, als bijlen, messen, krabbers, priemen, dolken, speer- en pijlspitsen, e.a. De gewensohte vorm werd bekomen door de vuursteenkem rondom af te splinteren met een klopsteen en door de kleinere oneffenheden door het bijhouwen weg te nemen, ofwel door langere of kortere spanen van de kern af te slaan en deze dan te retoucheeren met kleine en korte slagen. In het vol-Neolithioum werden daarenboven de vuursteenen bijlen ten koste van veel inspanning en tijd geslepen en dan door middel van een harsachtige kleefstof in een houten schacht gemonteerd. Op grond van de verschillende typen, welke deze v. bepaald vertoonen, heeft men een periodenindeeling voor dezen zgn. Steentijd opgebouwd, die vrij algemeen aangenomen is. Vgl. > Vuistwig. Zie de afb. in kol. 113/114 in dl. XXII. R. De Maeyer. Lit.: Déchelette, Manuel d'Archéologie Préh. Celt. et Gallo-Rom. (I 1908); Schucliardt, Alteuropa (1926); Menghin, Weltgeschichte der Steinzeit (1931). Vuurtoren, een aan de kust geplaatste toren van metsel- of ijzerwerk ter ondersteuning van een krachtige lichtbron, waarop de scheepvaart zich ’s nachts kan oriënteeren. Oorspronkelijk was deze lichtbron een op een platform gestookt hout- of kolenvuur. Tegenwoordig op afgelegen punten gasgloeibranders met petroleumgas, acetyleengas e. d. en verder electrische lichtbronnen, gewoonlijk booglicht. De lichtbron wordt geplaatst in het brandpunt van een ringvormig lenzenstelsel, bestaande uit een ringvormige platbolle lens met aan de onder- en bovenzijden ringen met trapeziumvormige en driehoekige doorsneden; de aldus horizontaal gerichte lichtstralen zijn zeer ver zichtbaar, Scheveningen bijv. met een lichtsterkte van 4 000 000 normaalkaarsen is nog op 33 km waar te nemen. Ten einde de v. onderling te kunnen onderscheiden laat men om het lenzenstelsel een cylindermantel draaien met afwisselend open en gesloten vakken, waardoor iedere v. een bepaalde draaisnelheid en volgorde der lichtbundels kan hebben. Bij meer moderne v. past men vlakke lensstelsels toe, geplaatst in de zijvlakken van een veelvlak en laat men dit veelvlak wentelen om de lichtbron; de stralenbundels ontstaan dan door de directe werking der lenzen en door het ontbreken van den cylindermantel wordt aan lichtsterkte gewonnen. Belangrijke v. hebben steeds een vuurtoren-wachter; alleen wanneer een lichtdefect geen direct gevaar, doch slechts hinder voor de scheepvaart oplevert, past men automatisch werkende lichten toe. Bij kleinere v. als geleidelichten voor vaargeulen haveningangen e.d. spreekt men van vuurbaken; deze werken gewoonlijk automatisch of met afstandsbediening en veelal wordt hierbij het minder ver zichtbare gekleurde licht gebruikt, bijv. groen, rood en blauw. Gewoonlijk past men bij vuurbakens geen draailicht, maar zgn. flikkerlicht toe, door periodisch den electrischen stroom te onderbreken of bij gasbranders den gastoevoer te knijpen. Ten behoeve van het vliegtuigverkeer werpen vele v. ook een lichtbundel naar boven en worden speciale vuurbakens met naar bovengerichte lichtbundels geplaatst. Metz. Vuurvaste schotels, schotels van aardewerk, glas of metaal, bestand tegen hooge temperaturen en daardoor bestemd om gevuld met diverse gerechten in den oven te worden geplaatst ter verkrijging van een bruin korstje om die gerechten. De schotels van vuurvast aardewerk en glas zijn niet bestand tegen plaatselijke verhitting. v. Oerle-Nipper. Vuurvastheid van een materiaal, zooals vuurvaste steen, wordt in hoofdzaak bepaald door het smeltpunt; de uiteraard zeer hooge smelttemperatuur wordt gemeten met zgn. Segerkegels (■> Steenbakkerij). De Segerkegels worden geleverd volgens genormaliseerde nummers van 0 tot 62 met bij ieder nummer een gegarandeerd smeltpunt. Steen, waarvan nu het smeltpunt hooger ligt dan dat van Segerkegel 26 (S.k. 26) en wel 1 680° C noemt men vuurvast. Metz. Vuurverband, > Vuurplan. Vuurvliegen noemt men kniptorren uit Zuid-Amerika, die opvallen door hun lichtgevend vermogen. Het licht wordt uitgestraald door een wasgele vlek aan het halsschild, en aan de buikzijde van het achterlijf. Bekend is vooral de cucujo (Pyrophorus noctilucus) uit West-Indië, die een rood licht uitzendt en wel als „levende lamp” wordt gebruikt. De larve leeft op de wortels van suikerriet en kan schadelijk worden. Vuurvlindertje (Polyommatus phlaeas), vlinder, behoorend tot de fam. der blauwtjes; komt van Mei tot Oct. op droge gronden alg. voor. De voorvleugels zijn oranjerood met zwarte randen en vlekjes, de achtervleugels zwart met rooden band. De vlucht bedraagt 27-31 mm. De rups is groen met roode rugen zijlijnen en leeft op zuring. Zie onderste afb. rechts op de pl. t/o kol. 464 in dl. VIII. M. Bruna. Vuurwals noemt men in de krijgskunde het begeleidend afsluitingsvuur, dat de aanvallende artillerie afgeeft om een scherm van rook en vuur te vormen, waarachter de aanvallende troepen voorwaarts rukken en waardoor den verdediger belet wordt zijn vuurorganen in werking te brengen. De vuurwals wordt afgegeven in den regel met lichte en middelbare snelvuur-artillerie. De vuurdiohtheid bedraagt voor veldgeschut 2 schoten per min. per 16 m, de snelheid der vuurwals bedraagt ongeveer 100 m in 3 a 4 minuten. In verband met de groote vuursnelheid moet na ongeveer 15 minuten een pauze intreden. Nijhoff. Vuurwants, Pyrrhocorus apterus, insect, be- Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W hoorend tot de fam. der vuurwantsen; is bloedrood en zwart geteekend; het tweede vleugelpaar ontbreekt. De v. is in geheel Europa algemeen, treedt troepsgewijze op en voedt zich met afval. Vuurwerk is de benaming voor brandende stoffen, die bij feestelijke gelegenheden worden ontstoken. Het hoofdbestanddeel voor ontploffende stukken, zooals donderbussen, vuurpijlen e.d., is het zwarte salpeterkruit (de vuurwerker spreekt van sas), waarmede het voortdrijven of het uit elkaar springen wordt bewerkstelligd. Lonten, welke, zoowel voor het ontsteken als om het vuur van het eene stuk op het andere over te brengen, worden gebruikt, zijn vervaardigd van kruit, dat met andere stoffen is gemengd om de verbranding in langzamer tempo te doen geschieden. Voor de verschillende lichteffecten bij vuurpijlen, lichtkogels, vaste en draaibare stukken, zooals zonnen, fonteinen, molens, worden verschillende stoffen aan het kruit toegevoegd. Strontiumzouten, bariumverbindingen en natriumzouten geven rood, groen en geel licht. Met bergblauw, basisch kopersulfaat en koperoxyde-ammoniak wordt blauw licht verkregen, terwijl wit licht door toevoeging van loodnitraat, zwavelantimoon en realgar ontstaat. Fijn verdeelde stukjes koper, aluminium, porselein, kool, enz. veroorzaken vonken. Hoogeveen. Vuurwoptel, bertramwortel, donkerbruine penwortel van Anacyclus pyrethrum of A. officinarum, planten van de fam. der Compositae, die resp. in Italië en Duitschland gekweekt worden; 15 cm lang, 3 cm dik. Geeft bij kauwen speekselvloed. Het versche poeder wordt als insectenpoeder gebruikt, het infuus tegen maden en spoelwormen, de tinctuur in mond- en keelspoelingen. Hillen. Lit.: Codex Medicamentorum Nederlandicus (1936). Vuurzwam (Polyporus igniarius), een steelzwam van de fam. der gaat jesz wammen; komt veel voor op wilgen en abeelen. De paddenstoel, die bruingrijs en hoefvormig is, kan eenige jaren oud worden en dan tot 30 cm doorsnee hebben. Wordt, waar zij veel voorkomt, als brandstof gebruikt. Bonman. Vuylsteke, 1° Gregorius Michael, bisschop van Charadas i.p.i. en apost. vicaris van Dominicaan. * 31 Juli 1869 te Rotterdam, f 4 Aug. 1930 op Hij trad in de Orde van den H. Dominicus, werd 1896 priester gewijd en vertrok reeds het volgend jaar naar Curaijao. Vanaf 1904 was hij werkzaam op het eiland Porto-Rico, totdat in 1910 zijn benoeming volgde tot apost. vicaris. Zijn bestuur kenmerkt zich door een voortdurende uitbreiding van de zielzorg, hetgeen vooral tot uiting kwam in de vele nieuwgebouwde kerken en scholen op de verschillende eilanden van zijn vicariaat. Wessels. 2°Julius Pieter (pseud. J u 1 i u s), Zned. schrijver. * 1836 te Gent, f 1903. Was langen tijd de ziel van de Gentsche studentenbeweging, later een der hoofdfiguren van het liberaal Flamingantisme; vooral bekend om zijn studentenliederen (Uit het Studentenleven, 1868). Agressief anti-clericaal. Rombauts. V.V.K.S. = Vlaamsch Verbond der Kath. Scouts. Zie > Padvinders. V.V.V. (= > Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer). Vijand. Vijanden liefhebben (moraaltheo 1.). De Christelijke naastenliefde moet volstrekt algemeen zijn en zich ook uitstrekken over onze vijanden, d.w.z. over hen, die ons op welke wijze dan ook eenig kwaad hebben aangedaan of ons kwalijk gezind zijn. Zoo heeft de Meester het geleerd, vooral in de Bergrede (Mt.5.22-48), en Hij heeft dat gesteld als een wezenlijk vereischte om zijn volgeling te zijn (Le. 6.27). Die liefde eisoht allereerst, dat men het aangedane onrecht van harte vergeve en allen haat of wraakzucht aflegge. Wel mag men (als men dat tenminste met een onbevangen en zuiver hart doen kan) herstel eischen van de onrechtvaardig geleden schade in eer, goeden naam of tijdelijke goederen; maar niet zelden zal het toch volmaakter zijn ook daaraan grootmoedig te verzaken. Daarenboven is men verplicht, zijn vijanden ook positief lief te hebben, d.w.z. in- en uitwendig die genegenheid en toewijding te schenken, die overeenkomt met de verhouding, waarin wij in familie en maatschappij tot hen staan. De trouwere navolging van Christus zal zelfs bijzondere blijken van liefde ingeven; en dat kan strenge plicht worden, als het nl. noodig is om ergernis te vermijden of om den evenmensch voor Christus te winnen. Is de vijandschap naar buiten gebleken, dan moet ook openlijke verzoening plaats hebben. _ Buys. L i t.: Augustinus, Sermo Domini in monte (I, 56-72, 77-80; 11, 28-29); St.Thomag, Summa theol. (11. 11, qu.|2s). Vyella, halfwollen, fijne, dunne flanellen blouseen ondergoedstof. Meestal is de ketting katoen en de inslag wol. Ook wel wol en katoen, samengekaard voor het spinnen. Vijf. Aan het getal 5 werd geheimzinnige beteekenis toegekend. Men verbond er het begrip van volkomenheid aan. Bekend is het Pentagram, een teeken van vijf lijnen, waarvan Pythagoras beweert, dat het overal zich vertoont: bij dieren, planten, planeten, zelfs in de muziek. Vijf wordt ook „Mariagetal genoemd: haar naam bestaat uit vijf letters, het Rozenhoedje uit vijfmaal tien Wees-gegroeten, de Rozenkrans uit een veelvoud hiervan. Knippenberg. Vijlelectrodcnlamp (penthodelamp), > Radiolamp. Vijf-lleerenlanden, hoogheemraadschap tosschen Lek en Merwede in het Z.O. van Z. Holland (zie krt. Zuid-Holland, F 3). Het bestaat uit klei, behalve enkele Diluviale zandhoogten en bevat weer verschillende waterschappen. Vijfhoek, > Veelhoek. Vijfhoekig getal, > Veelhoekig getal. Vijfjarenplan (Russ.: Piatiletka). Nadat in de eerste tien jaren van de heerschappij van het communisme in Rusland de communistische gedachte zich m sommige gebieden van het economische leven (vooral den landbouw) onvoldoende had doorgezet en op andere gebieden (industrie en handel) in de laatste jaren van de regeering van Lenin in de > N.E.P. zelfs een (tijdelijke en beperkte) terugkeer naar kapitalistische economische vormen kon worden geconstateerd, werd door Stal in een grootsch plan opgezet, om in korten tijd op krachtige wijze het communisme op elk gebied door te voeren, productie en distributie centraal te regelen en Rusland in een snel tempo te industrialiseeren. Dit plan was het (eerste) Vijfjarenplan, dat volgens de communistische leiders over het geheel genomen reeds in vier jaren (1928-1932) geslaagd mocht heeten. In 1932 werd het tweede Vijfjarenplan opgezet, waarin naast definitieve liquidatie van de kapitalistische elementen verdere industrialisatie, betere vorming van arbeidskrachten en leiders, vernietiging van de tegenstelling tusschen stad en land (boer) worden nagestreefd. rvgr ook Planhuishouding. Cobbenhagen. Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W ... . Vijfkamp of pentathlon (Gr. pento = vijf; athlon = wedkamp). Men kan onderscheiden: den klassieken of eigenlijken vijfkamp, die de voornaamste wedstrijd was bij de nationale spelen der Grieken tijdens het bloeitijdperk; hij omvatte hardloopen, discus- en speerwerpen, springen en worstelenp den (tegenw.) 01 ymp isc h e nv., die bij de athletiek behoort en bestaat uit de nummers: verspringen met aanloop, speer- en discuswerpen, 200 m en 150Ö m hardloopen; den modernen v., een nummer der tegenwoordige Olympische Spelen, waaraan vnl. door militairen wordt deelgenomen, omvattend: schieten, zwemmen, paardrijden, hindernisloop en schermen. Vgl. •> Tienkamp. Goris. Vijfkant, meest gebruikte vorm van het bovenprisma van een emmerbaggermolen, waarmede het geheele prisma wordt aangeduid. Het dient ter aandrijving van den emmerketting. Zie afb. in kol. 587 in dl. 111. Vijfslulzcn, dorp in Z. Holland; behoorde vroeger geheel tot de gem. » Vlaardinger Ambacht, doch na 1868 behoort de Oostelijke helft tot de gem. Schiedam. Vijg, > Vijgeboom. Vijgcaclussen (Opuntieae), een onderfam. van de cactussen; zijn gekenmerkt door cylinder- of knotsvormige takken en platte ronde of ovale takken (schijven). Zij bezitten meestal lange doorns en groote gele, oranje of roode bloemen. De meest bekende is de gewone schijfcactus (Opuntia vulgaris), die tot 6 m hoog kan worden en gele bloemen draagt, uit Z. Amerika en verwilderd in Indië, Z. Afrika en Australië. De Indische vijg (O. Ficus indica) komt in het gebied van de Middellandsche Zee voor; de roode vruchten worden gegeten. Winterhard zijn de Virginische schijfcactus (O. opuntia) en de roodbloemschijfcactus (O. rhodantha). De gerekte schijfcactus (O. Mieckleyi) bloeit reeds als jonge plant en is daarom aan te bevelen voor verzamelingen, evenals O. microdasys en rufida. Bonman. Vijgeboom (Ficus), een plantengeslacht van de fam. der moerbeiachtigen; komt met meer dan 1 000 soorten in de tropen voor en is het grootste geslacht van de bloemplanten. Alle soorten hebben schijnvruch- ten, die den peervorm hebben en ontstaan zijn uit den vergroeiden bloembodem. In de vijgen vindt men vrouwelijke en bij de kleine opening aan de platte zijde mannelijke bloempjes. Kleine galwespjes, die zich in vervormde vrouwelijke bloempjes ontwikkelen, brengen, doordat zij een anderen vijg opzoeken om hun eitjes af te zetten, de kruisbestuiving tot stand. De echte v., F. carica, komt nog wild in de streken om de Middellandsche Zee voor. Hij wordt in alle werelddeelen in warme streken gekweekt. In onze streken kan hij onder bedekking overblijven. De groote handvormig gelobde bladeren zijn ruw. De vruchten vormen in sommige streken het hoofdvoedsel en worden uitgevoerd uit Klein-Azië en Californië. De sykomoor of ezelsvijg, F. sycomorus, wordt vooral in Afrika gevonden. In de tropen vindt men verder soorten, die reusachtige boomen worden, maar ook verschillende lianen, die zich om andere stammen slingeren en deze doodwurgen met hun wortels. Bonman. Vijl, stalen werktuig, waarvan het oppervlak met vele scherpe kantjes is voorzien en waarmede spaanders van het te bewerken stuk worden weggenomen. Naargelang het te bereiken doel onderscheidt men basterdvijlen met grove, zoetvijlen met fijne snede. Beukers. Vyle-et-Tharoul, gem. in het Z.W. van de prov. Luik (XVI 704 C 3), ten Z. van Hoei; opp. 715 ha, 560 inw.; landbouw, veeteelt; beboschte omgeving, rotsachtige ondergrond; steengroeven; rivier: Hoyoux; oudheidkundige vondsten; eertijds twee afzonderlijke heerlijkheden, nl. Vyle en Tharoul; theotheek in witte steen. V. Asbroeck. Vijlen, dorp in de Nederlandse!)-Limburgsche gemeente Vaals (XVI 448 C/D 5) op het plateau ten Oosten der Geul (200 m +A.P.), met monumentale kerk. Vyncke, Ame e t, priester-missionaris der Witte Paters. * 12 Febr. 1850 te Zedelgem, f 19 Oct. 1888 te Kibanga (Belg.-Kongo). Student nog, streed hij 1867-’7O in ’s pausen zouavenleger. Priester gewijdinlB76, werd hij achtereenvolgens leeraar te Roeselare, en onderpastoor te Dudzeele in 1876. In 1875 stichtte hij met ZegerMalfaithet bekende studententijdschrift,, De Vlaamsche Vlagge”. Daarmede was de studentenbeweging voorgoed ingezet en, zoolang Y. in Vlaanderen was, was hij het, die alles bestuurde. In 1881 trad hij in bij de Witte Paters van Algiers en vertrok naar Midden-Afrika, 13 April 1883. Zijn drie bundels brieven zijn echte parels van Vlaamschen humor. In de missie, de eerste in Belg.-Kongo bij het Tanganjika- meer, deed hij wonderen. Hij bezweek aan bloedwaterkoorts na vier jaar arbeid. Allossery. Lit.: H. Verriest, Twintig Vlaamsche Koppen; P. Allossery, Onze Westvlaamsche Zendelingen (I 1924). Wat niet onder V .... te vinden is, zoeke men onder W Amcet Vyncke. Vijgeboom (Ficus carica) met vrucht. Vijvermossel, > Zwanenmossel. Vijzel, bekervormig stampvat. Oudtijds in huishouden en bij de bereiding van poederachtige stoffen veel gebruikt. Thans nog in de pharmacie en chemie. Vgl. -> Mortier. Kunsthistorisch. Tot in de 18e eeuw vormde de v. een onontbeerlijk deel van het huisraad. De Gotische v. vertoonen profileeringen, loof- en maaswerk en randschriften met godsdienstige spreuken, de namen van maker of eigenaar, het jaartal, enz. Tijdens de Renaissance werden zij versierd met rankwerk en medaillons, terwijl die der 17e en 18e eeuw veelal geheel geprofileerd werden. V.Herck. Vijzel. Voor v. als hefwerktuig, zie onder Hefwerktuig. V. is ook de benaming voor een > bemaling swerktuig, waarbij het polderwater opgevoerd wordt door middel van op een hellende spil bevestigde schroefvlakken ten getale van twee of drie (resp. twee of drie gangen), draaiende in een nauw hier omheen sluitende goot; het polderwater wordt in de goot als het ware omhoog geschroefd (zie afb. in kol. 521 in dl. IV). Hoe flauwer de helling van de spil, des te beter vullen zich de ruimten tusschen de schroefvlakken; spilhelling gewoonlijk niet steiler dan 30°. V. werden reeds toegepast bij de oud-Hollandsche windwatermolens; zoowel schroef als goot waren hier van hout. Vooral bij groote opvoerhoogten, dus bij lange v., verminderde het rendement door lekkage tusschen schroef en goot en wrijving in de tappen. Tegenwoordig weer veel toegepast, maar dan geheel van ijzer en aangedreven door diesel- of electromotor; door zorgvuldige afwerking der ijzeren schroefvlakken en moderne lagering der spillen is een rendement van 70 a 80% bereikt. Ze worden gemaakt met schroefdiameters van 2 m en meer. V. worden niet toegepast bij sterk wisselende buitenwaterstanden, daar het water steeds, ook bij laag buitenwater, tot den bovenkant van de goot opgemalen moet worden en ze alsdan oneconomisch zouden worden; wel komt men hieraan eenigszins tegemoet door op bijv. halve hoogte in de goot een schuif of klep te maken, die dan bij laag buitenwater geopend kan worden. Ten einde de v. geschikt te maken voor een toekomstige verlaging van het polderpeil, kan het onderdraaipunt van de spil met goot door middel van schroefstangen in een juk opgehangen worden en aldus op de gewenschte hoogte versteld worden. 1 Is de goot, waarin de v. draait, uitgevoerd als een gesloten cylinder, een geheel vormend met de buitenranden der schroefvlakken, dan spreekt men van een „tonmolen”; deze kan nog met een spilhelling van 45° werken en heeft geen lekverliezen, echter door het groote gewicht een belangrijke tapwrijving. Metz. w W, de 23e letter van het alphabet. Het letterteeken is door verdubbeling uit de V ontstaan. Het stelt voor een der twee stemhebbende labiale fri – catieven (> Medeklinker). Afkortingen. W in de scheikunde = > Wolfram; W in de electrotechniek = Watt; W. in aardrijkskundige aanduidingen = West(en); wd. = waarnemend; wdb. of wbk. = woordenboek; wed. = weduwe; Weled. = Weledele; Weledelgeb. = Weledelgeboren; Weledelgestr. = Weledelgestrenge; Weleerw. = Weleerwaarde; wetb. = wetboek; w.g. = was geteekend; w. i. = werktuigkundig ingenieur; W.I. = West-Indië; W.I.C. = > West-Indisohe Compagnie; W.L. = Westerlengte; W.P. = Witte Paters [>Gezelschap (der Missionarissen van Afrika)], ook: winterpeil; W.P.K. = » waterpaardekracht; W.v.B.R. = Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; W. v. K. = Wetboek van Koophandel; W.v.Str. = Wetboek van Strafrecht. Waadbeen, andere benaming voor > kuitbeen. Waadt (Fr. Vaud), een der grootste kantons van Zwitserland, in het Z.W. gelegen. Hoofdstad Lausanne. Opp. 3 209 km2; ruim 330 000 inw., overwegend Fransch (84 %) en Prot. (83 %). In het Z.O. van W. liggen uitloopers van de Berner en de Saane-Alpen (Diablerets 3 251 m). Het N.W. behoort tot de Jura (Mont Tendre 1 680 m, en Dole 1 678 m), .terwijl tusschen de Alpen en de Jura, van het Meer van Genève tot aan het Meer van Neuohatel de vruchtbare, goedbebouwde hoogvlakte ligt. De N. helft behoort tot het stroomgebied van den Rijn, de Z.helft watert af naar de Rhóne. De hooge gedeelten hebben een ruw klimaat; in het Rhonedal en bij het Meer van Genève is het klimaat mild. Van den bodem is 1 936 km2 in gebruik voor bouwen weideland, 763 km2 is bosch, terwijl de bodem voor 14,9 % woeste grond is. Er is eenige mijnbouw (zout, bruinkool, marmer). Veel vreemdelingenverkeer. Langs het Meer van Genève veel wijnbouw. Industrie; horloges, chocolade, melkconserven, ijzerwaren en cement. Van de werkende bevolking is 29 % bij den landbouw, 34,2 % bij de industrie en 20 % bij handel en verkeer. Wat niet onder V.... te vinden is, zoeke men onder W.... Wat niet onder W.... te vinden is, zoekemen onder V.... De lettor W in vsch. alphabetten. W. was het kernland van het Romeinsche Helvetië. In 470 kwam het aan de Bourgondiërs, in 634 aan de Franken. In 1032 kwam W. aan het Duitsche Rijk. Bij het verdrag van Lausanne van 30 Oct. 1564 werd het aan Bern afgestaan. In den tijd van Napoleon was W. als Lemanische Republiek zelfstandig. In 1803 werd het het souvereine Zwitsersche kanton Waadt. Hakewessel. Waadvoet, > Vogelvoet. Waadvogels, Grallatores, vogels met lange pooten, waarvan het onderste deel van het scheenbeen onbevederd is. In den regel zijn de teenen niet door zwemvliezen verbonden. De volgende orden behooren ertoe: reigerachtigen en ral- en plevierachtigen. Voorbeelden zijn: ibis, flamingo, ooievaar, reiger, lepelaar, wulp, kluit, scholekster, kievit, waterhoen, waterrad, goudpluvier, kwartelkoning. Bernink. Waag, gebouw, opgericht ten behoeve van den markthandel, waar door de stedelijke overheid werd zorg gedragen voor het juiste afwegen van de verhandelde waren. Het is dus een instelling tot waarborging van de gewichtszekerheid; „het recht van Wage” behoort tot de oudste privilegiën, welke de steden van de landsheeren trachtten te verwerven. Aanvankelijk werd op het marktplein een eenvoudig weeghuisje geplaatst, waarin de balansen met gewichten waren ondergebracht (de w. te Schoonhoven van 1617 herinnert nog het meest aan dezen vorm). Dikwijls ook werd de w. aanvankelijk ondergebracht in een deel van het raadhuis (Gouda, Sluis, Middelburg, Kuilenburg, ’s Heerenberg, Hulst), eerst later worden afzonderlijke, meestal vrijstaande, gebouwen regel (Deventer, Nijmegen, Leeuwarden, Amsterdam, Zutphen, Haarlem, Leiden, Gouda, Alkmaar, enz.; zie de afb. in kol. 180 en afb. 6 op de pl. t/o kol. 692, beide in dl. XII; afb. 6 op de pl. t/o kol. 224 en afb. 7 op de pl. t/o kol. 225, beide in dl. XVI; afb. 4 op de pl. t/o kol. 666 en afb. 2 t/o kol. 667, beide in dl. XVlIl). Gewoonlijk bestaat de w. uit een, soms in twee of meer beuken onderverdeelde, groote ruimte gelijkstraats, van meerdere zijden (soms zelfs met wagens) toegankelijk, bestemd voor het plaatsen der weegtoestellen, en rondom of althans aan meerdere zijden omgeven door groote luifels, terwijl op de verdieping vertrekken voor burgerwacht en gilden zijn ondergebracht. Dikwijls heeft een stad meerdere waaggebouwen, voor de verschillende soorten van koopwaren. Het onderscheid tusschen w. en markt- of koophal (waar wél werd verhandeld, doch niet gewogen) is niet overal scherp te trekken. v. Embden. Waag, rivier in Tsjecho-Slowakije (XIX 112 E/F 2-3), 340 km lang, ontstaat uit Witte en Zwarte W., die resp. in de Hooge en Lage Tatra ontspringen en mondt ten W. van Komarno in een Donautak uit. Weinig bevaarbaar voor schepen, maar geschikt voor houtvlotten. Bij Pistjan geneeskrachtig radioactief slijk in de bedding. Sivirsky. Waaier, 1° voorwerp, van veeren, vlechtwerk, stof e.d., dienend om, in beweging gebracht, verkoeling te geven. Reeds in de Oudheid in den nabijen zoowel als in den verren Oriënt gebruikt (zie afb. 4 op de pl. t/o kol, 705 in dl. IX). De w. aan een langen staf werd het symbool van macht. Kwam ook bij de Oude Grieken en (later) bij de Romeinen in zwang. Vooral tijdens het Rococo werd de w. een elegant modeyoorwerp, vaak zeer kunstzinnig uitgevoerd en gevat in ivoor, paarlemoer, schildpad, edele metalen e.d. Tegenwoordig vnl. nog bij Zuidelijke en Oost-Aziatisohe volkeren in gebruik. Als liturgisch instrument werd de waaier (flabellum, muscarium, muscifugum) oorspronkelijk aangewend om tijdens den > Canon vliegen en muggen van priester en offergaven te verjagen; als zoodanig kwam de w. in onbruik. In het Westen verdwijnt de w. in de late middeleeuwen. In het Oosten verliest hij zijn oorspronkelijke doelstelling. Zijn vorm werd allengs aldaar een staf, uitloopend in een schijf, waarop het beeld van een Serafijn. Het wuiven ermee, enkel onder pontificale diensten gebruikelijk, duidt op de engelen, welke het H. Offer onzweven. De Grieksohe ritus kent dit instrument nog als ripidion of exapterugon; eveneens de Armeensohe, alwaar het met belletjes behangen is. De groote struisen pauwe-veeren-waaiers bij den pauselijken troon houden hiermee verband (zie afb. 1, 2 en 4 op de pl. t/o kol. 560 in dl. XIXI. u/u ivui. uw m ui. Lit.: Diot. Arob. obrét. et Lit. {s. v. Flabellum; aldaar uitgebreide Ut.). Verwilst. 2° (Meetkunde) Ben stralenwaaier (->■ Bundel) wordt gevormd door alle rechten van een plat vlak, die door één zelfde punt gaan; een vlakkenwaaier door alle platte vlakken, die één zelfde rechte bevatten. Waaierdcur, > Sluisdeur. Waaierdouehe, een toepassing in de > hydrotherapie, is een douche, waarbij de waterstraal den patiënt waaiervormig treft. Waaiereend, > Mandarijneend. Waaierjjewelf, gewelf met vele straalsgewijs uitwaaierende, onderling gelijkwaardige gewelfribben, zooals het met name veelvuldig werd toegepast in de Engelsohe laat-Gotiek. Waaicrsluis, sluis, uitgerust met waaierdeuren (> Sluisdeur). Waai, kers, behoorende tot de soort Prunus cerasus en gekenmerkt door zure, niet langwerpige vruchten. Waal, 1° dorp op > Texel (XVIII 672 A 2). 2° Linker z ij t a k v a n d e n R ij n, die bij M.R. (= middelbaren rivierstand) ruim 2/3 van den Boven-Rijn afvoert. Bij hoogeren Rijnstand iets minder, bij lageren iets meer. ïn den Romeinschen tijd stroomde de Boven-Rijn langs Kleef. Waarschijnlijk lag hier toen het eerste separatiepunt, waar een Waaltak naar het W. afboog en langs de heuvels van Übbergen-Nijmegen stroomde en zich bij deze stad vereenigde met de reeds door Caesar genoemde „Vahalis”, die zich bij Schenkenschans (Pruisen) aftakte en nagenoeg den tegenwoordigen loop volgde. Waarschijnlijk damde Drusus genoemden Waaltak bij Kleef af, resten ervan vinden we terug in het Wijlermeer en den naam Oude Waal. In de 11e eeuw ging de Rijn in zijn tegenwoordige bedding langs Emmerik stroomen, maar tot 1711 bleef het separatiepunt Rijn-Waal bij Schenkenschans liggen. Toen in 1711 bij ijsgang de Boterdijk (scheiding tusschen Waal en Rijn van Schenkenschans naar Lobith-Tolkamer) doorbrak, verplaatste het separatiepunt zich ca. 10 km benedenwaarts naar Pannerden, waar zich tot nu de bovenmond van de Waal bevindt. Het Bijlandsche kanaal (1774-’76) sneed den grooten meander, thans Oude Waal, af. Benedenwaarts vereenigde de rivier zich bij het tegenwoordige Oud-Beierland met de Maas tot een breeden tak, het Helium, later Maas genoemd. Deze Maas werd in de 13e eeuw bij het Heleind en Maasdam afgesloten, waardoor het bovenwater van de Maas bij Loevestein ging uitstroomen in de Waal, die onder den naam van Merwede of Merwe het water afvoerde naar Dordrecht en verder naar het W. Voor 1332 Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V stroomde ook een tak ten N. van Dordrecht naar het W., maar die werd hij Oostendam en Heerjansdam afgesloten en zoo ontstond het tegenwoordige verdeelingsbeeld. Het ontstaan van de Biesbosch (1421) maakte de Waal tot den grootsten Rijntak. Maar de groote aanslibbing, weliswaar doorsneden door vele killen, veroorzaakte zulke gevaarlijke Waal- en Maasstanden, dat in 1850 van Werkendam naar het Hollandsch Diep door verruiming van een kil de Nieuwe Merwede werd gevormd, wat later bleek. De overlaat van Hoerenwaarden, waardoor Waal en Maas bij hoog opperwater met elkaar verbonden waren, is in de jaren 1889-’9O telkens opgehoogd en in 1904, toen ook de Maas bij Andel door een dam werd afgesloten, op bandijkhoogte gebracht._ Thans bestaat door een schutsluis bij Andel en St. Andries alleen scheepvaartverbinding. De Boven – Merwede (Woudriohem—Werkendam) en Beneden-Merwede (Werkendam—Dordrecht) voeren dus alleen Waalwater af. De aftakking Dordrecht-Krimpen heet de Noord, van Krimpen tot Vlaardingen Nieuwe Maas. Het gedeelte Dordrecht-Vlaardingen is de Oude Maas. Gezien deze beneden-rivieren een sterke getijdenwerking ondergaan, is moeilijk te spreken van een vaste verhouding, waarin het afstroomend opperwater bij Werkendam verdeeld wordt, temeer omdat de kentering op de Oude en Nieuwe Maas niet gelijktijdig valt. Ruw genomen is de totale afvoer gedurende een geheel getijde van de Nieuwe Merwede tweemaal zoo groot als van de Beneden-Merwede. Bij Dordrecht is de verdeeling zeer uiteenloopend. De Waal zelf heeft een lengte van ruim 60 km, en is, uitgezonderd een stuk aan den linkeroever langs Nijmegen, overal bedijkt. De rivier heeft geen zijrivieren en behalve de aangrenzende polders (zie > Gelderland, sub Opbouw en hydrogr. toestand), wateren ca. 1500 ha buitendijksche gronden op haar af. De Waal vormt den belangrijksten scheepvaartweg van Rotterdam en Antwerpen naar het Ruhrgebied, den Boven-Rijn, N.O. Frankrijk en Zwitserland. Behalve met gewone binnenvaartschepen heeft de scheepvaart vooral plaats met rijnaken. De schepen worden zoowel stroomop- als stroomafwaarts gesleept. Door het totstandkomen van het Maas-Waalkanaal (1928), door een schutsluis bij Weurt met de Waal verbonden, is de scheepvaart sterk toegenomen, o.a. door den afvoer van Limburgsche en Kempensche steenkool. Een sterke toename is te verwachten, wanneer het kanaal beginnende ten W. van Utrecht als aftakking van het Merwede-kanaal over Wijk bij Duurstede naar Tiel voltooid zal zijn. De steden Tiel (rechteroever), Nijmegen en Zaltbommel hebben drukke scheepvaart. De lastige verkeersverbinding Noord—Zuid, vroeger verzorgd door een aantal gierponten (nog o.a. Druten en Tiel) en motorveer te Nijmegen, is thans grootendeels opgelost door de vaste bruggen te Zaltbommel en Nijmegen, waar tevens ook spoorbruggen liggen. Zie de plaat tegenover kolom 496 in dl. XI. L i t.: Blink, Nederland en zijn bewoners (3 dln. 1887-'89); Beekman, Nederland als Polderland (31932); Schuiling, Nederland (I 161934). Heijs. 3° Een water op IJsselmonde, eens een deel van 2°; thans een boezemwater; scheidde de Zwijndrechtsche Waard van de rest van IJsselmonde. De W. loost met een sluis op een gemaal te Heerjansdam. 4° Een water op het Z. Holl. eiland V o o r n e, een overblijfsel van de Strijpe, die tot de 14e eeuw het eiland Rockanje van Voorne scheidde. De W. is bekend om zijn kalkafzettingen en vermeend geneeskrachtige modder; het is in het hezit van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Waal-en-Burg, polder op Texel, 37 ha hooiland met brakwaterlandflora; natuurmonument. Waalhaven, de luchthaven van Rotterdam en de tweede luchthaven van Nederland, gelegen op 6 km Z.Z.W. van het centrum der stad. Grootste afmetingen N.—Z. 760 m, O.—W. 860 m. Bodem: gedraineerd grasland; geen startbanen. W. is voorzien van een complete landings-, grens- en hindernisverlichting, radio- en weerberichtendienst; uitgerust met vier groote loodsen. Er is een hotel met restaurant aanwezig, geëxploiteerd door de K.L.M. Op dit terrein zijn ae phototechnische dienst der K.L.M. en de fabriek der N.V. Koolhoven Vliegtuigen gevestigd. Zieafb. 7 op de plaat t/o kolom 592 in dl. XV. v. Steenderen. Waalner, G., pseud. van W.G. van > Nouhuys. Waalre, gem. in de prov. N. Brabant ten Z. van Eindhoven (XVIII 632 H 3), bestaande uit de kerkdorpen W. en Aalst. Opp. 2 331 ha; ong. 5 000 imv. (vnl. Kath., ca. 260 Prot.). Landbouw, veeteelt en industrie (linnen, sigaren, sigarenkisten, tricotage, wasbleekerij met kaarsenfabriek); 66 % van de bevolking leeft van de industrie. Veel natuurschoon (bosschen, vennen, zandverstuivingen). Het natuurreservaat „De Hogt” aan den Dommel met zeldzame planten en vogels is in het bezit van de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten. Schilderachtige Vol- en Loondermolen, bij welke laatste eenige resten van het kasteel der Heeren van Waalre. Onder Aalst het kasteeltje Treeswijk met prachtige omgeving fo.a. het Raatven). Vanaf het nieuwe, karakteristieke raadhuis tot aan den rijksweg Eindhoven—Valkenswaard het raadhuispark met echt Brabantsch natuurschoon. Onder Aalst veel woningen der Philips’ Bouw Mij. W. wordt reeds in 704 genoemd in een schenking van den H. Willibrordus, door hem in 725 aan het klooster van Echternach vermaakt. Het oudste deel van de niet meer in gebruik zijnde oude kerk van W. dateert uit de 10e of 11e e., de toren is uit de 16e e. Li t. : Br. Taurellus, W. (in: Tschr. Ned. Aardr. Gen. jg. 1938). v. Velthoven. Waals, 1° Jacqueline van der, Ned. letterkundige; dochter van 2°, zuster van 3°. *lB6B te Den Haag, f 1922 te Amsterdam. Was gedurende eenigen tijd leerares in de geschiedenis aan de kostschool Middenbosch te Doom en aan het Kopje te Bloemendaal, moest echter wegens haar wankele gezondheid dezen werkkring opgeven, en dichtte in het vooruitzicht van den dood enkele zeer schoone verzen vol overgave aan Gods wil, waardoor zij tot de meest belangwekkende Protestantsche letterkundigen van den nieuweren tijd behoort. Haar eenvoudige natuurpoëzie getuigt van een verfijnde zintuiglijkheid, haar berustende gedichten over den naderenden dood, tijdens haar langdurige laatste ziekte geschreven, zijn van een diep religieus gevoel. Asselbergs. Voorn. werk. Poëzie: Verzen; Nieuwe verzen; Iris; Laatste Verzen (1922). Roman; Noortje Velt. Lit.: Bernard Verhoeven, De Zilveren Spiegel (1932). 2° Johannes Diderik .van der, Ned. natuurkundige. * 23 Nov. 1837 te Leiden, j 8 Maart 1923 te Amsterdam. Was eerst onderwijzer, na examen M.O. voor wis- en natuurkunde leeraar, promoveerde in 1873 te Leiden op proefschrift „Over de continuïteit van den Gas- en Vloeistoftoestand , was van 1877-1908 prof. te Amsterdam. In zijn proefschrift Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V leidde hij de beroemde > toestandsvergelijking af, die buitengewone resultaten gaf en qualitatief nog onovertroffen is. In 1880 volgde de wet van de > overeenstemmende toestanden, die Kamerlingh Onnes tot leidraad was bij het vloeibaar maken van helium, in 1889-’9l de theorie van de binaire mengsels, in 1893 de thermodynamische theorie der capillariteit. In 1910 kreeg hij den Nobelprijs voor natuurkunde. W. was een zeer Werken: yert. van zijn proefschrift in het Duitsch in 1881, in het Eng. in 1890; Die Kontinuitat des gaaförmigen und flüasigen Zustandea (2 dln. 1899-1900); Lehrbuch der Thermodynamik (2 dln. 1908-M2). —■ Li t. : hiogr. in: „Faraday”, v. d. W.-nummer (Nov. 1937). J.v. Santen. 3° Laurens van der, Ned. letterkundige; zoon van 2°, broeder van I°. * 21 April 1885 te Utrecht. Specialiseerde zich in het uitgeversbedrijf, schreef gevoelige gedichten en bezorgde enkele bloemlezingen uit de nieuwere Ned. poëzie. Voorn, we rk; Een Verzenboek (1911); De Tuinspiegel (1920). Asselbergs. Waalsch, verzamelnaam voor eenige Fransohe dialecten (zie > Walen, sub Gewestelijke talen)uit het Romaansch-sprekend deel van België. Eensdeels vertoonen deze dialecten soms een archaïstisch-Romaansch karakter, anderdeels zitten zij natuurlijk vol van Germanismen, vooral Zuid-Ned. ontleeningen, die bijv. door Corin, Grootaers, Grauls, van Ginneken, Haust en Valkhof! bestudeerd worden. Verschillende merkwaardige klankverschijnselen uit Zuid-Ned. vertoonen blijkens de isoglossen hun verlengstuk ook in het Waalsch. In het Waalsch gebied wordt de stad Luik beschouwd als zeer zuiver Fransoh-sprekend. Prol. J. D. v. d. Waals. L i t.: vsch. werken van Charles Bruneau; Jean Haust, Dictionnaire liégois; Jac. van Ginneken, Waalsche en Picardische klankparallellen (in: Onze Taaltuin II 289 vlg.); veel lit. steeds in: Bulletin de la Commission royale de toponymie et dialectologie. Weijnen. Waalsch-Brabant, gedeelte van de Belg. provincie Brabant behoorend tot het Romaansch taalgebied; het komt nagenoeg overeen met het bestuurlijk arrondissement Nijvel. Zie de kaart t/o kol. 96 in dl. VI waarop de taalgrens aangegeven staat en de kaart > Taalgrens (kol. 393 in dl. XXII). Waalsche boon, > Boon. Waalsche componisten, nieuwere. Waalsche componisten zijn zij, die uit het Zuidelijk gedeelte van België afkomstig zijn; dit gebied kan men zich aan de Noordzijde begrensd denken door een lijn, die ongeveer van Rijsel tot Aken zou zijn te trekken (zie ■> Taalgrens, met kaart). De nieuwere Waalsche componisten zijn minder talrijk dan de Vlaamsche, hetgeen echter in zekere mate wordt gecompenseerd door den overvloed en de buitengewone kwaliteit van de uit- voerende kunstenaars (Luiksche vioolschool; Eug. Ysaye, Thomson, ete.). Er bestaat eigenlijk geen Waalsche school, die men met de door Peter > Benoit (vgl. het artikel > Vlaamsche componisten) gestichte Vlaamsche school zou kunnen vergelijken. De folklore speelt maar een geringe rol in de nieuwere Waalsche muziek, hoewel eenige componisten (J. Jongen, Alb. Dupuis, Biarent) nu en dan „Cramignons liégeois”, „Noëls Wallons” enz. in hun symphonische of dramatische werken gebruikt hebben. Onder hen, die vóór 1870 geboren zijn, moet men Louis Kéfer (* 1842, f 1926), Erasme Raway (* 1860, f 1918), Sylvain Dupuis (* 1856, f 1981), Théo Ysaye (* 1865, f 1918) en Nicolas Daneau (* 1866) noemen. Tusschen 1870 en 1880 ontstaat een geslacht, dat zich ten deele onder César > Franck’s vendel schaart; uit dit geslacht zijn de voortreffelijkste vertegenwoordigers der Waalsche muziek voortgekomen: allereerst GuillaumeLekeu(* 1870, f 1894), wiens vroege dood groote verwachtingen den bodem insloeg. Naast hem zijn Joseph Jongen (* 1873) en Viotor Vreuls (* 1876) de voornaamste figuren van deze groep, vooral de eerste, die thans den grootsten naam als Belgisch toonkunstenaar heeft. Verder behooren nog genoemd te worden: Albert Dupuis (* 1877), de Luikenaars Armand Marsick (* 1877), Charles Radoux (* 1877), de gebr. Mawet (Emile, Fernand en Lucien) en de Henegouwer G. Biarent (* 1871, f 1916). De Parijsche Schola Cantorum heeft over het algemeen een grooten en zuiverenden invloed op de besten onder hen uitgeoefend. Overigens is de aantrekkingskracht van Parijs dikwijls zoo sterk geweest, dat meer dan één Waalsche componist zich in de Fransche hoofdstad is gaan vestigen, o.a. Fernand Le Borne (* 1862, f 1929), Désire Paque (* 1867), Louis Delune (* 1876), Marcel Orban (* 1884) en Léon Jongen (* 1884). Onder de weinig talrijke Waalsche componisten, die tusschen 1880 en 1906 geboren zijn, kunnen als de voomaamsten beschouwd worden: Paul de Maleingreau (* 1887), René Barbier (* 1890), Jean Absil, Georges Antoine (* 1892, f 1918), de Henegouwers Fernand Quinet (*1898), André Souris (* 1899) en de Luikenaar Charles Houdret (* 1903). Quinet en Souris vertegenwoordigen op de meest typische wijze de hedendaagsche a-romantische strekkingen. De meeste der genoemde musici zijn op eigen naam behandeld. V. d. Bonen. Waalsche Kerken. Deze vormen thans als groep in Ned. een onderdeel der > Nederlandsch Hervormde Kerk. De bakermat der W. K. ligt in het oude Walenland. Uit dit gebied weken in 1640 vele Hervormingsgezinden uit naar Vlaanderen en Holland, alwaar zij onder leiding van Fransche predikanten gemeenten vormden met als geloofsbelijdenis de formule van Guido de Bray. De Synode van -=>- Dordrecht bepaalde, dat zij voortaan zelfstandig georganiseerd zouden worden. Sedert de opheffing van het Edict van Nantes werden deze gemeenten grooter en talrijker, maar het Alg. Reglement van 1816 deed ze sterk achteruitgaan; zij werden bij het Ned. Hervormd Kerkgenootschap ingelijfd. Zij vervielen bijna alle tot het > Modernisme. In 1936 telden zij nog 16 gemeenten met 6 358 leden en 13 dienstdoende predikanten. De Waalsche Reünie behartigt de belangen dezer gemeenten tezamen met een „Commissie tot de zaken der W. K.”, met den rang van Provinciaal Kerkbestuur. Naar de Synode vaardigen de W. K. een of twee leden af. Lammertse. Waalsche kunst. Een soort historische fataliteit Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V ontnam aan Wallonië de gelegenheid tot het ontwikkelen van een geprononceerde eigen kunst en eigen cultuur. Wallonië lag beurtelings te dicht bij Frankrijk of bij Vlaanderen. Sinds den Wereldoorlog sloot het nauwer dan ooit aan bij het Fransche cultuurgebied, of liever nog bij Parijs, beschouwd dan niet zoozeer als de hoofdstad van Frankrijk, maar als het cosmopolitische centrum van een sterk naar links georiënteerde internationale. Wallonië heeft daarbij, wat zijn artistieke scheppingskrachten betreft, niets gewonnen, het blijft armer dan ooit aan werkelijk toonaangevende kunstenaars. Op het gebied van de architectuur en van de plastiek kan men er geen enkel meester van meer dan regionale beteekenis aanwijzen. In het Wallonië van na den Wereldoorlog ontmoeten we weliswaar enkele schilders van een zekere waarde, maar ook hun getal blijkt ten slotte ontmoedigend klein, wanneer men dit getal vergelijkt met de compacte groep Fransche of Vlaamsche schilders, die, de eersten vanuit het Zuiden, de anderen vanuit het Noorden, Wallonië door het prestige van hun superioriteit veroveren. Evenals in Vlaanderen zijn alle kunstrichtingen op dit oogenblik in Wallonië vertegenwoordigd; het Expressionisme door Marcel Caron en Hoger Van Gindertael; het Surrealisme op meer toevallige wijze door Auguste Marabour, op meer systematische manier door René Magritte en Paul Levaux; de post-cubistische, zuivere schilderkunst door Pierre Flouquet. Het grooto verschil tusschen Vlaamsche en Waalsche kunstenaars ligt vooral in do omstandigheid, dat de Vlamingen meestal traditievaste en geestelijk-gezonde kerels zijn, terwijl hun Waalsche kunstbroeders dikwijls gederacineerden schijnen, wat bij velen van hen de oorzaak is van een hopelooze geestesverwarring en betreurenswaardige artistieke oppervlakkigheid. L i t.: M. Seuphor, Un Renouveau de la peinture en Belgique Flamande (1932). Siubhe. Waalsehkapel (Fr.: Wallon-Cappel), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 B 3); ca. 530 inw., Vlaamsch sprekend; landbouw. Waalsteen, -> Baksteen. Waalwiller, dorp in de Ned.-Limb. gem. Wittem (XVI 448 C 5), met Nijswiller gelegen aan den weg Aken—Maastricht, in het dal der Sinzerbeek. De twee parochies dezer dorpen worden bediend door één pastoor. Waalwijk, gem. in de prov. N. Brabant ten W. van Den Bosch (XVIII 624 Cl), bestaande uit de kerkdorpen W. (2 parochies), Baardwijk en Besoijen. Opp. 2 483 ha; ong. 11 000 inw. (ca. 9 000 Kath., 1600 Prot.). Naast landbouw en veeteelt vooral leer- en schoenindustrie. Het eerste sohoenencentrum van Ned. met ca. 30 schoenfabrieken en ca. 1 800 arbeiders. In de leerfabrieken werken ca. 360 arbeiders. Voorts meubelindustrie. In W. is de Rijksvaksohool voor leerlooiers en schoenmakers gevestigd en een Kath. H.B.S. De thans Prot. kerk dateert uit de 15e eeuw; de moderne Kath. kerk is in neo-Byzantijnschen stijl opgetrokken (zie afb. 5 op de pl. t/o kol. 640 in dl. XVIII); het nieuwe raadhuis in oud-Hollandschen stijl. In Baardwijk een alleenstaande toren uit de 14e eeuw; in 1924 gerestaureerd. In het N. van W. een polderlandschap met fraai panorama op de „Langstraat”. In 1303 werd W. door Jan II van Brabant met stadsrechten begiftigd; het bleef echter een open vlek. L i t.: Gids voor W. (1931) ; W.-nummer van Ons Nederland (jg. 1933). v. Velthoven. Waan, > Waandenkbeeld. Waandenkbeeld, (ziekelijke) inbeelding, is een onjuiste voorstelling of meening, die niet berust op een toevallige logische fout, maar die ontstaan is uit een innerlijke behoefte. Een w. wortelt dan ook steeds in een affect, een gevoel of een streving. Daardoor worden enkele eigenschappen van een w. begrijpelijk, zooals de buitengewoon sterke overtuiging en innerlijke zekerheid, het niet beïnvloedbaar-zijn door een tegengestelde waarneming of redeneering en het meestal onmogelijke van den inhoud. De motiveering van een w. is, voor den normalen mensch, steeds zeer gebrekkig. Er kan nog sprake zijn van een w., ook als de werkelijkheid met den inhoud in overeenstemming is; zoo kan de gedachte, dat de andere huwelijkspartij ontrouw is, toch een w. zijn, ook als dat werkelijk zoo is. Juist de gebrekkigheid der gronden, waarop de gedachte gebaseerd is, stempelt haar dan tot een w. Men kan de w. in verschillende groepen indeelen: 1° de grootheidswaan (God, koningin, de sterkste, de geleerdste mensch zijn); dezen kan men (ook in zijn wording) vergelijken met de verliefdheid, waarbij de geliefde overschat wordt, terwijl bij den grootheidswaan de eigen persoon in nog sterkere mate overschat wordt. 2° De depressieve waan, die betrekking heeft op de gedachte geheel verarmd, erg ziek of een verschrikkelijke zondaar te zijn (vgl. > Manisch-depressieve psychose). 3° De vervolgingswaan, waarbij de lijder meent, dat een of meerdere menschen hem kwaad willen doen en vervolgen en samenzweringen tegen hem smeden. fDeontrouwwaan met de gedachte, dat de andere huwelijkspartij ontrouw is. 6° De b e t r e k k i n g s w a a n, waarbij de lijder alles, wat er om hem heen gebeurt, met zichzelf in betrekking brengt. W. in uitgesproken vorm komen vooral bij > psychosen voor, maar enkele vormen ook bij minder ernstige toestanden. Bij de therapeutische beïnvloeding der w. moet men er rekening mee houden, dat redeneeren niets of zeer weinig vermag. Men moet de gevoelsfactoren, waarin de w. wortelt, zien te achterhalen en daarop invloed trachten uit te oefenen. In het dagelijksohe spraakgebruik hebben de woorden waan, waandenkbeeld en waanidee dikwijls een veel minder ernstige beteekenis. v. d. Sterren. Waanidee, -^Waandenkbeeld. Waanrode, gem. in Belg. Brabant, ten Z. van Biest (VI 96 E/F 2); ca. 1 400 inw. (Kath.); opp. 871 ha;landbouw. Waansysteem (p sych o p a t h.) is een, soms zeer geniaal geconstrueerd geheel van > waandenkbeelden. Personen, die in hun normale omstandigheden zeer intelligent waren, zullen dikwijls een genialer systeem construeeren dan minder intelligente menschen. Waanvoorstelling, > Waandenkbeeld. Waanzin wordt in de psychopathologie zelden of nooit als uitdrukking gebruikt en heeft dan ook geen scherp omsehreven wetenschappelijke beteekenis. Soms heeft w. ongeveer de beteekenis van krankzinnigheid. In het dagelijksche spraakgebruik heeft het woord meestal een veel minder ernstige beteekenis. . v. d. Sterren. Waarachtigheid. Bij G o d de eigenschap, die aanduidt, dat Hij niet alleen waar is, maar ook bezitter, drager, openbaarmaker van de waarheid. Bij den mensch de deugd, die zijn uitingen en handelingen in overeenstemming doet zijn met de waarheid. Het is een deugd, die allereerst den mensch in zijn Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V . . . . natuur vervolmaakt. De w. heeft echter tevens een sterke maatschappelijke strekking. De grond van de deugd is de natuurlijke drang van den mensch tot kennen van de waarheid en tot handelen overeenkomstig die kennis. Dit is een der edelste gaven der menschelijke natuur, waarin zijn beeld-zijn-van-God in hooge mate uitkomt. De w. is bron van vrede en geluk in de samenleving. Afwijking daarvan zonder ernstigen grond verlaagt den mensch. Onwaarachtigheid bemoeilijkt in hooge mate de ontwikkeling van de maatschappij, omdat zij den mensch dwingt tot naspeuren van de waarheid, welke hem moet leiden, vaak nog zonder resultaat, wat leidt tot onvoldoende gemotiveerde handelingen. W. vereenvoudigt de samenleving, vergemakkelijkt opvoeding en leiding, maakt bij misstanden en misslagen de noodige voorziening en juiste rechtspraak mogelijk. Vandaar is bevordering van de w. in breeden kring een zegen en in het bijzonder in de opvoeding noodzakelijk. Af te keuren is intusschen een overdreven openbaren van de waarheid zonder doel of reden, vaak tot leed of schade van anderen. Zonder onwaarachtig te zijn, kan en moet men vaak een voor anderen hatelijke waarheid verbloemen of verbergen. Verschillende waarheden zijn uiteraard niet mededeelbaar en voorwerp van natuurlijke of verbonden geheimhouding. Deze redelijke geheimhouding is met de w. niet in strijd. Vgl. > Leugen ; Restrictie mentalis. Ben bijzonder afkeurenswaardige vorm van onwaarachtigheid is de > huichelarij. Brandsma. Waarbeke, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten O. van Geeraardsbergen (X1X176 Cö); opp. 268 ha; ca. 350 inw. (Kath.). Kleigrond; landbouw. Waarborgbelasting, > Gouden en zilveren werken. Waarborgenwet of Garantiewet, > Romeinsche kwestie. Waarborgmaatschappij, Onderlinge, > Onderlinge verzekering. Waardamme, gein. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Brugge (zie krt. W. Vlaanderen, C/D 3); opp. 747 ha; ca. 950 inw. (Kath.). Zandstreek; landb. Waarde (e c o n.). Het waardebegrip in de economie kan alleen in zijn samenstellingen worden gedefinieerd. De belangrijkste en van elkaar onderscheiden econ. waardebegrippen zijn ■> gebruikswaarde en ruilwaarde. In de > waardeleer wordt dan nagegaan, welke de oorzaken zijn, die de gebruikswaarde en de ruilwaarde bepalen. Daar de objectieve gebruikswaarde strikt genomen geen economisch waardebegrip is en van de beide ruilwaardebegrippen (subjectieve en objectieve ruilwaarde) de objectieve ruilwaarde of de prijs het meest problematische is, houden de waardeleeren zich in het bijzonder bezig met het onderzoek naar de oorzaken, die de subjectieve gebruikswaarde en de objectieve ruilwaarde (prijs) bepalen. De subjectieve gebruikswaarde is vooral onderzocht door de •> Oostenrijksche School in de economie (> Grenswaardetheorie). Bij de verklaring der objectieve ruilwaarde (prijs) werd oorspronkelijk met name door de > Klassieke School in de economie de oorzaak te eenzijdig gezocht in objectieve factoren, zooals in den arbeid, die aan het te waardeeren goed (arbeidswaardeleer) was besteed, of, ruimer genomen, in de kosten, die aan de productie waren ten grondslag gelegd (productiekosten-theorie), of in de kosten, die zouden moeten worden gemaakt, om het goed te reproduceeren (reproductiekostentheorie). Door den invloed der Oostenrijksche School en de daarmee verwante richtingen werden later ook de subjectieve factoren, met name de behoeften en de individueele koopkracht der vragers, op den voorgrond gesteld. In den huidigen tijd wordt de verklaring gezocht in de samenwerking van objectieve en subjectieve factoren. Zie ook ■>- Ruil; Prijs; Vraag en aanbod. Cohbenhagen. Wa arde, gein. op Zuid-Beveland in de prov. Zeeland (zie krt. Zeeland, D3); omvat het dorp W. en de buurtschap Valkenisse. Ca. 1 000 inw. (bijna allen Prot.). Opp. 928 ha; kleigrond. Landbouw. Waardeering (e c o n.), > Balanswaardeeringen; Kostenverrekening. Waardeerings-categorie. In de t a a 1 worden de dingen uit de omringende wereld niet alleen objectief benoemd en aangeduid, ook de subjectieve waardecring daarvan reflecteert zich soms, vooral bijv. bij de nominale classificatie. Waarde-cthiek is de > ethiek, die in de algemeene grondgedachten van de ■> waardeleer het fundament zoekt voor een moreele beoordeeling van de vrije mensohelijke daad. Waardeleer, de leer der menschelijke waarden (waardensysteem en waardebeoordeeling; axiologie, timologie). Onder waarde verstaat men een zijnsgoed, voor zoover het inwerkt op ons streefvermogen („bomim ontologicum c aus a I e”), m.a.w. iets goeds, dat ons op een of andere manier bevredigt en daarom wordt nagestreefd, hetzij om zichzelf (eindwaarde), hetzij om iets anders (middelwaarde). Er bestaat dus een zekere rangorde van waarden, die opklimmen van de laagste, zuiver stoffelijke waarden tot een hoogste, geestelijke waarde. Deze hoogste of „absolute” waarde is God zelf, het hoogste goed, waaraan alle andere zijnsgoederen hun waarde ontleenen. De ware levenswijsheid bestaat hierin, dat men aan elk zijnsgoed de juiste plaats in de rangorde der waarden toekent. God als hoogste goed te dienen en na te streven en in hem ons hoogste geluk te vinden, is de kern van ons Christelijk waarden-systeem. Wordt God als hoogste waarde miskend, dan zal vanzelf een lagere waarde (bijv. kennis, macht, bezit) de centrale plaats in het leven van mensch en menschheid gaan innemen; zoo spreekt reeds Paulus van menschen, „wier God hun buik is” (Phil. 3.19). Het waarden-systeem, dat niet enkel theoretisch, maar vooral praotisoh wordt voorgestaan, drukt zijn stempel op heel onze persoonlijkheid. De waardebeoordeeling is een functie van ons verstand, waarbij nochtans irrationeels factoren als wil, gevoel en waardeeringsvermogen uiteraard een groote rol spelen. Daar elke waarde een zijnsgoed veronderstelt, veronderstelt ook elk waarde-oordeel een waar zijnsoordeel: zuiver subjectieve waardeering voert tot waardeloos waarderelativisme. > Relativisme. Lit.: L. Bopp, Die erzieher. Eigenwerte der kath. Kirche (1928); S. Behn, Philoa. d. Werte (1930). v. d.Berg. Waardeuburg, gem. in de prov. Gelderland in het W. van de Betuwe (XI 512 A/B 4). Omvat de dorpen Waardenburg en Neerijnen. Opp. 1 794 ha; ca. 1 600 inw. (91 % Ned. Herv.). Landbouw en fruitteelt. Van het kasteel Waardenburg, in 1283 gebouwd, in in 1574 verwoest en in 1627 hersteld, zijn nog een middenvleugel, twee zijvleugels met twee torens over. In Neerijnen het gelijknamige kasteel. Heijs. Waard- en Groetpolder, polder in N. Holland, in 1844 bedijkt, vroeger grenzend aan de Zuiderzee, nu aan de Wieringermeer (XVIII 672 A3); uit- Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder Y ... . muntend bouwland; tarwe, erwten, karwij, landbouwzaden. Waardepapieren zijn documenten, wier bezit noodzakelijk is tot het uitoefenen van het daarin omschreven of daaraan verbonden recht. Daartoe behoort het > order- en -> toonderpapier. De schuldenaar van de verplichting, waarop de houder van het w. recht heeft, behoeft deze niet na te komen dan tegen vertoon of afgifte van het papier. Ari'éns. Waarder, gem. in de prov. Z. Holland; opp. 1112 ha (klei en laagveen); ca. 1 000 inw. (Prot.). Veehouderij en kaasbereiding. Waardesysteem, tariefstelsel voor het vervoer van goederen, waarbij de vrachtprijs bepaald wordt naarde waarde der goederen, die daartoe in de tarieven in klassen gegroepeerd zijn. Vgl. > Spoorwegtarieven en tariefstelsels; Goederentarieven; Wagen – ruimte. Waardetheorie, > Waarde. Waardg elders waren in den tijd der huurlegers troepen, die in vredestijd reeds werden besproken en in wartgeld (wachtgeld) werden aangenomen, om daarmede in geval van nood onmiddellijk te kunnen voorzien in de behoefte aan soldaten. In de geschiedenis van de Rep. der Ver. Nederlanden leest men meermalen van hen, vooral in de jaren 1617-’lB, toen zij in Holland en Utrecht door verscheidene steden in dienst genomen zijn. J. D. M. Cornelissen. Waardgronden, > Waddenzee. Waardhuizen, dorp in de N. Brab. gem. > Almkerk (XVIII 632 El). Waardigheid (valentie). De w. van een element of functioneele groep geeft aan het aantal waterstofatomen, waarmede het element of de groep zich kan verbinden. Is dit aantal 1, dan spreekt men van eenwaardig of univalent. De definitie kan verder uitgebreid worden door het woord „waterstofatomen” te vervangen door „eenwaardige atomen of groepen” en er nog aan toe te voegen „of die er door vervangen kunnen worden”. Zuurstof (O) is bijv. tweewaardig of bivalent (H2O), calcium evenzoo (CaO), koolstof (C) is vierwaardig (CH4, CO?). Sommige elementen bezitten meer dan één valentie; phosphor (P) kan bijv. drie- of vijfwaardig zijn (PC3I en PC15, resp. PA en PA). In de > stereochemie gebruikt men in het bijzonder de uitdrukking valentie vaak ook in een eenigszins andere beteekenis; men spreekt nl. over den hoek, dien de 4 valenties van het koolstofatoom met elkaar maken (> Tetraëderregel). De Royvan Zuydewijn. Waarheid, een der zes transcendentale begrippen (» Transcendent). W. is in bet algemeen een overeenstemming van zijn en kennen („adaequatio rei et intellectus”; St. Thomas v. Aquino, Summa Theol., la, 21,2,c). Naast God, de eeuwige w. zelve en bron van alle w., wordt onderscheiden; 1° een ontologische of zijnswaarheid, bestaande hierin, dat een ding beantwoordt aan het scheppend idee van God of den kunstenaar, die het hebben voortgebracht; 2° een logische of denkwaarheid, wanneer nl. een oordeelspraedicaat beantwoordt aan wat een subject in werkelijkheid is („secundum quod intellectus dicit esse quod est vel non esse quod non est”; St. Thomas v. Aquino, Summa contra Gentiles, I, 59): logische w. is dus geen eigenschap van onze begrippen en redeneeringen, maar van onze oordeelen, die een uitspraak doen omtrent het z ij n der dingen; 3° een moreele w. of „waarachtigheid”, hierin bestaande, dat ons uiterlijk optreden in woorden en daden beantwoordt aan ons innerlijk denkleven. De logische w. kan worden getoetst aan verschillende normen, die dan tevens gelden als motief, waarom ze door ons wordt aanvaard (> Criterium). Een uitsluitend erkennen van subjectieve waarheidsnormen en -motieven heet > subjectivisme. > Relativisme. Lit.: Beysens, Criteriologie (2 1911); Van den Berg, Waarheid en zekerheid (1934); Sassen, Waarheid en zekerheid (1934); Hoogveld, Waarheid (1935). v. d.Berg. Waarheid, -> Waerheit. Waarheid. 1° Dc Waarheid, Belg. socialistisch maandblad, verschenen 1903-’O7; ofschoon in de eerste plaats partijorgaan, bevatte het af en toe letterkundige bijdragen, o.a. van Cyriel Buysse en van G. van Hecke. 2° Ter waarheid met liet Gedachtc-Lcvcn in Vlaanderen en in de Wereld, maandschrift over godsdienstleven, kunst, staatkunde in Vlaanderen en in de wereld, verscheen van 1921 tot 1924. Voornaamste medewerkers: Raymond Herreman, Wies Moens, Achilles Mussche, U. Van de Voorde, Paul Verbruggen, Karei Albert, Huib Hoste, Fl. Van der Mueren, Cyriel Verschaeve. Rombauts. Waarheidsliefde, de bloem en de vrucht van de > waarachtigheid; een deugd, die de waarheid niet alleen openbaart, maar haar openbaring lief heeft en doet nastreven. Men spreekt vooral van w., waar de beoefening der waarachtigheid bijzondere moeilijkheden heeft, zooals bij onpartijdige weergave van feiten in de geschiedenis, bij getuigenissen, enz. Brandsma. Waarland, dorp in de N. Hollandsche gem. > Harenkarspel (XVIII 672 A3), tevens Kath. parochie. Waarloos, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 613 B 4); opp. 472 ha; ca. 1 275 inw. (vnl. Kath.l. Leem- en zandgrond. Brouwerijen. Waarmaardc, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten O. van Kortrijk aan de Leie (zie krt. West-Vlaanderen, D6); opp. 277 ha; ca. 700 inw. (Kath.). Kleistreek; landbouw en weiden. Waarneming (p s y c h o 1.) is een verrichting van den mensch en van het dier, waarin het aanwezige gekend wordt. Wij nemen waar met onze zintuigen. Of we waarnemen en wat we waarnemen hangt niet alleen af van den staat onzer zintuigen, maar ook van onze gerichtheid en herinneringen. Daarop berusten de waarnemingsillusies. Etterbeek. Waarnemingsfouten. Wanneer men met een instrument een grootheid meet, zal de waargenomen waarde afwijken van de werkelijke waarde; die afwijking noemt men de fout. Men onderscheidt bij deze fouten: a) constante, regelmatige of systematische fouten; b) toevallige of onregelmatige fouten. Ad a) Deze fouten kunnen hun oorzaak vinden in gebreken in het waarnemingsvermogen van den waarnemer; in het ontregeld zijn van het instrument; in fouten in het meetwerktuig. Ze zijn echter in een bepaalde richting afwijkend van de werkelijke waarde, dus óf positief óf negatief. Ad b) Deze fouten kunnen zoowel positief als negatief zijn. Bronnen voor deze fouten-categorie zijn: gemoedstoestand van den waarnemer of gebreken in diens waarnemingsvermogen; beweging in de lucht; wisselende temperatuur, bijv. bij bestraling van het instrument door de zon en onvasten stand van het instrument, waarmede de waarnemingen worden verricht. E. Bongaerts. Waarnemingsnet (taalk.), > Beobachtungsnetz. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V . . . . VOLKSDRACHTEN 111 1 en 2. Staphorst. Kinderdracht. 3. Huizen. Kinderdracht. 4. Walcheren Kinderdracht. 5. Volendam. 6. Kamper-eiland 7. Noord-Brabant: Breugel. 8. Noord-Brabant: Baronie van Breda (muts met „kroesel"). 9, 10 en 11. Noord-Brabant* Meierij van den Bosch (mutsen met „poffer") 12. Vlaanderen : Antwerpsche Kempen. 13. Noord-Brabant: Meierij van den Bosch (zgn. „buitenmutsen"). WAGENPARK PERSONENWAGENS, 1. Interieurvan een Europ. restauratierijtuig der Wagon Lits. 2. Interieur van een Europ. Pullmanrijtuiq der Wagon Lits. 3. Interieur van een Amerik. „lounge-car” v.d. New York Central Mercury .4. „Observation Lounge” aan het achtereinde v. d. Chicago, Burlington and Quincy „Twm Oties Zephyr . GOEDERENWAGENS. 5. Zelflosser Vuil-Afvoer-Mlj. (V.A.M.) voor transport van stadscompost s-Gravenhage—Drente. 6 Amerikaansche wagen voor het transport van gesmolten ijzer voor hoogoven-staalbedrijf (Ohio) Totaal gewicht belast- 311 ton 7. Amerikaansche zelflosser van de Chicago Great Western. 8. i«Container van de Pennsylvama Railroad. 9, Bakkenwagen voor kolentransport Staatsmijnen Limburg. Waarschoot, gein. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten Z. van Eekloo (XIX 176 B 2); opp. 2191 ha; ca. 7 000 inw. (Kath.). Landbouw; katoenweverijen en ververijen. Toren uit de 14e eeuw. Waarschijnlijk (w ij sb e g.) is, wat waar schijnt te zijn, in zooverre daarvoor bepaalde, hoewel niet doorslaande, gronden kunnen worden aangevoerd. De waarschijnlijkheid eener stelling is des te grooter en nadert dichter tot wat zeker waar is (> Zekerheid), naarmate daarvoor meer en deugdelijker gronden klinken worden aangehaald en er minder en zwakkere bezwaren tegen kunnen worden ingebracht. Zoo zijn er verschillende graden van waarschijnlijkheid, waaraan verschillende 'kentoestanden (gevoelen, vermoeden, meenen) beantwoorden. v. d. Berg. Waarschijnlijke fout (w i s k.). Zijn een reeks van gelijkwaardige (d.i. met dezelfde nauwkeurigheid uitgevoerde) waarnemingen ter bepaling eener getallengrootheid verricht, dan geeft men bij definitie aan de w. f. een zoodanige waarde, dat er onder de fouten, die in de waarnemingen voorkomen, evenveel zijn die grooter als die kleiner zijn dan de w. f. De waarnemingen worden verondersteld reeds voor de -s- systematische fouten te zijn gecorrigeerd. J. Ridder. Waarschijnlijkheidsredoneerincj (1 og ic a) is de > redeneering, welke uit praemissen, waarvan er tenminste één slechts waarschijnlijke waarde bezit, krachtens logische gevolgelijkheid tot een louter waarschijnlijke conclusie voert. F. Sassen. Lit.: J. Th. Beysens, Logica (51923, 226-248). Waarschijnlijkheidsrekening, onderdeel der wiskunde, met behulp waarvan de waarschijnlijkheid of de kans op het intreden van een vooraf bepaalden toestand of het plaats grijpen van een vooraf aangegeven gebeurtenis uit reeds bekend zijnde feiten wordt berekend. Soms zal deze kans reeds vóór het experiment vaststaan (kans a priori, zie het voorbeeld bij > Wiskundige kans) en kan zij door het experiment met behulp van de Wet der groote getallen worden geverifieerd; vaak zal zij echtet eerst achteraf uit gedane waarnemingen kunnen worden afgeleid (kans a posteriori, bijv. de kans om met een niet homogenen dobbelsteen een Ite gooien). Zie ook Samengestelde kans. De w. vindt een zeer belangrijke toepassing in de levensverzekeringswiskunde. L i t.: Czuber, (I 41924; II 21910). T. Ridder. Wa arzcggerij of wichelarij omvat het voorspellen der toekomst, het bekend maken van verborgen dingen uit het heden en het verleden, het aanduiden van de verborgen oorzaken van een ziekte, doodsgeval enz. door middel van helderziendheid, kaartleggen, werpen van dobbelsteenen, het lezen uit de lijnen der hand, uit de ingewanden der offerdieren, het oproepen van dooden (necromantie), het verklaren van de onsamenhangende woorden van een door de godheid bezeten ziener of zienster (mantiek, < Gr. mainomai = razen), den loop der sterren (astrologie) enz., enz. Zie > Astrologie, Chiromantie, > Kaartleggen. De w. is onder de meest verschillende vormen van de oudste ons bekende tijden af tot heden toe beoefend geworden. Zij is vaak uitgegroeid tot een ingewikkelde, systematisch opgebouwde techniek, zooals in de Babylonische astrologie en horoscopie. Zij was vaak areligieus en werd dan geheel buiten en soms zelfs tegen den officieelen godsdienst uitgeoefend, maar werd even dikwijls met den godsdienst verbonden. De w. is van de > profetie te onderscheiden, zooals het bijgeloof van den godsdienst. In vele gevallen is zij in onze tijden een onschuldige kermisvermakelijkheid geworden, maar zij is toch nog dikwijls genoeg een teeken van religieuze verwording en een oorzaak van zedelijke ellenden. Bellon. Lit.; L. Roure, Au pays de I’occultisme (1925); P. Preudenberg, Der Bliek in die Zukunft. Die Wahrsagekunst im Spiegel der Zeit (1919). Zie > Orakel Moraal. Het beoefenen van de w. met uitdrukkelijke aanroeping van den duivel is altijd doodzonde; w. met impliciete aanroeping van den duivel is insgelijks op zich zelf doodzonde, zal echter in veel gevallen dagelijksche zonde zijn, wanneer zij geschiedt uit onwetendheid, naïveteit of gebrek aaii vast geloof. Het raadplegen van waarzeggers is uiteraard zware zonde en is dat doorgaans wanneer men het ernstig bedoelt; zal echter dikwijls van zware zonde vrij te pleiten zijn wegens onwetendheid of omdat men het niet ernstig meent, het enkel doet uit lichtzinnigheid of voor de grap. A. Janssen. Waas, L a n d v a n, landbouwstreek in het N.O. van de prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 C/E 2), tusschen de Schelde, de Durme en het kanaal van Terneuzen. De zandige bovengrond vormt den overgang tusschen zandachtig Vlaanderen en de Kempen. Het grondwater zit niet diep en in het midden rust de dunne zandlaag op een dikke laag Rupel-klei. Door een eeuwenlange intense bewerking (omspitten en bemesting) werd deze van nature onvruchtbare zandstreek tot een van de vruchtbaarste gewesten van België; vandaar de naam „tuin van België”. De grond is uiterst verdeeld: de akkers vertoonen een kleine welving en zijn omringd door grachten, die het overtollige water afvoeren en waarvan de boorden veelal met populieren en elzenhout begroeid zijn. Voornaamste gewassen: vlas, rogge, haver, aardappelen, klaver en vooral rapen in het najaar. Op de onvruchtbare, kwartsachtige gronden rond Belsele en Sinaai groeien sparrenbosschen. Het Noordelijke gedeelte van het Waasland behoort tot het poldergebied: groote hoeven en landerijen met tarwe en suikerbietenteelt. Nijverheid; vlasbewerking op de hoeven; textielfabrieken te Lokeren, St. Niklaas en Temsche; huidenbewerking en haarsnijden]en te Lokeren; belangrijke klompennijverheid rond St. Niklaas; steenbakkerijen in het Z.O. aan de Schelde en te Stekene. Zie afb. 7 op de pl. t/o kol. 432 in dl. XIII, en afb. 7 op de pl. t/o kol. 192 in dl. XIX. Lit.: P. Thuysbaert, Het Land van Waes (1913); Blanchard, La Flandre (1906). Hgïiïius. Hoewel het Land van Waas (pagus Wasiae) tot West-Frankrijk behoorde, was het in de 10e eeuw onder de keizerlijke graven van Gent. In de 11e eeuw behoorde W. tot de „vrijheid” van het markgrafelijk burchtwerk van Antwerpen. Verondersteld werd (Vanderkindere), dat graaf Arnulf van Vlaanderen het land te leen had gegeven aan Dirk II van Holland (941-988). Wat er aan keizerlijke rechten moge geweest zijn, verdween na 1065. L i t.: Vanderkindere, Formation territoriale des principautés beiges (1902). Prims. Waasmont (Fr.: Wamont), gem. in den N.W. hoek van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten Z. van Landen; opp. 389 ha, ca. 1 100 inw. (vnl. Kath.); landbouw; veeteelt; suikerbietenverwerking; oorspronkelijk in twee deelen gesplitst, toebehoorende het een aan de St. Lambertuskerk te Luik, het andere aan de abdij van Gembloers. V. Asbroeck Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V XXIII. 23 Waasmunster, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten O. van Lokeren (XIX 176 D3); opp. 3 202 ha; ca. 6 000 inw. (Kath.). Landbouw, veeteelt, leerlooierijen en wolfabriek. Romeinsche en Frankische oudheden. Kasteelen Bloeraendaal, Sombeke en Ten Rijen. Vröuwenabdij van Roozenberg, gesticht in de 13e eeuw, opgeheven in 1797, herbouwd in 1830. 1 VVaasten, 1° in Fransch-Vlaanderen, zie > Zuid-Waasten. 2° Stad in de prov. West-Vlaan der e n, aan de Leie bij de Fransche grens (zie krt. West-Vlaanderen, B 5-6); opp. 1 752 ha; ca. 3 300 mw. (Kath.). Kleistreek; landbouw. Geschiedenis. W. dankt zijn ontstaan aan het kasteel, dat gebouwd werd op den samenloop van Doeve en Leie, en welks bestaan tot de hooge middeleeuwen opklimt. De eerste stadsmuren dagteekenen van 1127 De heerlijkheid behoorde in de 11e eeuw aan het huis van Peronne, om op dat van Bethune over te gaan, en aldus aan den graaf van Vlaanderen te komen. Maar reeds te voren, in 1290, waren de stadsvnjheden bevestigd geworden door konmg Philips van Frankrijk In de 14e eeuw wordt het een kasteelmj van MaanderTlïïlS ren. Wnav Nicolaas van der, kunstschil der *l5 Oct. 18&6 te Amsterdam, fl8 Dec. 1936 al daar. Eerste lessen van den portretschilder Koopman, daarna op de Amsterdamsche Academie van Allebó en Wijnveld. Had omtrent 1876 een atelier met \Vi]smuller. Studiereizen naar Frankrijk, Duitschland en Engeland. In 1880 Willink-van-Collenpnjs. Atelier samen met den jong-gestorven Witkamp. In 1884 Prix de Rome, verblijf m Italië. Werd in 1891 hoogleeraar aan de Amsterdamsche Academie en werd zeer gewaardeerd als knap paedagoog, die met enkele trekken de studies der leerlingen verbeterde. W. s eigen werk is steeds technisch uitstekend verzorgd, met kunde geteekend. Zijn geliefd sche weesmeisjes, werd soms tot cliché. Hij heeft echter veel andere dingen gemaakt, vooral in zijn vroege jaren die nog steeds voldoen. Bekend is zijn aquarel van het podium van het Amsterdamsche Concertgebouw,^tijdens eenrepetitie. Hij was ook etser. Engelman. Wabcmba (ook: Babemba), volksstam woon achtig tusschen het Tanganjika-meer en het Moero meer, gedeeltelijk in Belg.-Kongo. Vgl. ■> Kongo sub Bthnographie, met kaart aldaar.^ Wace, Eng. dichter. * Ca. 1100 op het eiland Tersev + ca. 1176. Studeerde aan de umversiteit van Parijs ’ werd „clerc lisant” te Caen (men weet met juist, wat dit beteekent) en kanunnik te Bayeux. Dichter van een reeks heiligenlevens, van een leven van O. L. Vrouw, waardoor hij het feest der Onbevlekte Ontvang – nis in Engeland invoerde, van een Roman de Brut, uit de Historia Britonum van Geoffroy van Monmouth waarin voor het eerst melding gemaakt wordt van de Tafelronde der Arthurromans; en een Roman de Kou, ot Rollon: een geschiedenis der hertogen van Normandie. Hij is de eerste beroepsschrijver: hij leefde van zijn pen en van die zijner kopiisten; want hi] liet van zijn werken afschriften vervaardigen, die hij tegen goeden prijs aan den man trachtte te brengen. Hij sc r P bestelling voor wie het meeste bood. V. M-wrla. ”“ÏÏTt z* Vie de la Ste. Vierge, door Manui et Tnbution (1842), door V. Luzarche (1859) ; Bt. Nioolas, door N Bellus (1850); Ste. Marguente, door A- ’ Brut, door Le Roux de Lincy (1836) ;(door C. Hoffmaim en K Vollmoeller (1872); Rou, door H. Andresen (1877, 1879). Lit.; G. Paris (in: Romania, 9, 592). Wachau, naam voor het gedeelte langs den Donau van Melk tot Krems. Veel natuurschoon: bosch, burchten. Voorn, plaatsen: Spitz en Dümstein (zie afb. 3 en 6 op de plaat tegenover kolom 161 m deel IX). nm TSticin* ->■ Die Wacht ani Rhein. Wachtancjow, Euge n ij Bogr at ion eiwit si, Russ. acteur, regisseur en tooneeltheoreticus. * 1 Febr. 1883 te Wladikawkaz, f 29 Maart 1922 te Moskou. Bezocht de school van A. I. Adasjew. Na een verblijf te Parijs (1911) sloot hij zich aan bij het kunsttheater van Stanislawski, waar hij sedert 1913 als regisseur werkzaam was. In 1916 stichtte hij een eigen gezelschap voor experimenten op klein tooneel en werkte mede aan het Hebr. tooneel Habima. lijdens de Russ. revolutie hielp hij mede een volkstheater te organiseeren. W. is de eenige moderne regisseur, wien het gelukte den geest van de Ital. commedia dell’arte volkomen te benaderen, waarbi] het spel gesteund werd met een schematisch decor, waarin echter door de fantastische groepeering der vlakken alle aanraking met de realiteit vermeden was. Zeer beroemd is zijn opvoering van Gozzi’s TurandoG “ L i t.: *Greeor ~Fülöp Miller, Das russ. Theater (1927); ' Lo Gatto, II tcatro russo (1937). _ _ y.Thienen. Wachtdcur of d r ij f d e u r, sluisdeur, welke zich onder den invloed van den waterdruk automatisch opent of sluit. De w. wordt vaak toegepast bij een uitwateringssluis. Dan heeft steeds loozing plaats, wanneer de binnenwaterstand hooger is dan de buitenwaterstand, terwijl, zoodra het omgekeerde het geval is, de deur zich sluit. > Sluisdeur. _ Wachtebeke, gem. in de prov. aan de Moervaart ten N.O. van Gent (XIX lib opp. 3 216 ha; ca. 5 600 inw. (Kath.). Landbouw en veeteelt. Kerk uit de 15e en 16e eeuw. veeteelt, jvcijv uh ~ • ; Wachtelaar, Johannes (schuilnaam: Vig i-1 i u s), Ned. priester. * Ca. 1680 te Utrecht, f 12 Oct. 1653 te Culemborg. Werd als kind kanunnik te Utrecht, stud. te Leuven, werd priester, missionaris te Utrecht, 1611 vicaris-generaal van Utrecht, 1633 lid van het Vicariaat, 1640 veroordeeld tot levenslange ballingschap en beroofd van zijn kanunnikaat. #°9ler- Lit.: Janssen, in: Nw. Ned. Bio|jr. Wbk. (I*). 1 VVachtelkoning, > Kwartelkonmg. VVachlcndonckschc psalmen, > Karolingische psalmen. Wachter, wat is cr van den nacht? 15.21.11. Titel van een van Da -> Costa’s „Tijdzangen uit 1847. Wachter, De, maandschrift, in 1871 gesticht door dr W. J. F. Nuyens en dr. H. J. A. M. Schaepman (zie aldaar). In 1874 omgedoopt in Onze Wachter, werd het in 1885 vereenigd met De Kath,°. °P S6' schiedkundig en politiek terrein heeft dit tijdschrift aan de Katholieken in vele en groote vragen voori•i . • nL: lorris! Dr. W. J. F. Nuyens, beschouwd in het licht van zijn tijd (1908). _ , Wachterliedekens, liedekens met nachtelijke minnekozerij, waarbij een conventioneele wachter den tijd van scheiden meldt; verwant met het daglied ot de aubade en het Meilied; ze werden ook wel vergeestelijkt; ze komen reeds bij de oudste troubadours en minnesinger voor, doch ook onder de volksliederen der latere middeleeuwen. merl°' Wachtlort (k r ij g s k.), fort zonder logiesrnimte Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder V voor de (af te lossen) bezetting, maar slechts voorzien van een wachtgebouw. Wachtmeester (m i 1 i t.), in Ned. een onderofficier van de bereden wapens, in rang gelijk met > sergeant. Wachtparade (m i 1 i t.), appèl en inspectie over het personeel, dat gecommandeerd is voor het betrekken van wachten. Op de w. zijn behalve genoemd personeel de sergeanten van de week der compagnieën (batterijen of eskadrons) aanwezig, om aanteekening te houden, bij welke wachten personeel van hun compagnie, enz. wordt ingedeeld. A. Lohmeijer. Wachtschip (m i 1 i t.), een oud ontwapend oorlogsschip, dat in een marinehaven of -basis op een vaste plaats gemeerd of ten anker ligt en waarvan de opvarenden o.m. de havendiensten en verdere werkzaamheden ten dienste van de varende vloot verrichten. Het dient tevens om tijdelijk logies aan dóórtrekkende marine-schepelingen te verschaffen. Doorman. Wackcn, Antoine van Bourgondië, baron van, Spaanschlegeraanvoerder,verdedigde in 1572 Middelburg tegen de Geuzen, f 1601 in Spanje. VVackenrodcr, Wilhelm Heinrich, Duitsch dichter uit de eerste Romantiek. * 1773 te Berlijn, f 13 Febr. 1798 aldaar. Geestverwant van Tieck, ontdekte hij met dezen tijdens een reis (1793) in het „middel-eeuwsch Duitschland” (Ansbach, Bamberg, Neurenberg, Würzburg) de romantische bekoring van de middeleeuwsche cultuur (A. Diirer), en legde daarvan de stemming neer in (voor zes zevenden zijn eigen) Herzensergiessungen eines kunstliebenden Klosterbruders (1797) en in de Phantasie über die Kunst (1814). 11 i t g.: d. F. von der Leyen (1910). —L i t.: P. Kolde wey, W. uud sein Einflusz auf Tieck (1904); H. Stöeker Zur Kunstanscbauung des 18. Jhdts. von Winckelmann zu W. (1904); Gülzow, W. H. W. (1930). Baur Wackernagel, 1° Jacob, taalgeleerde; zoon van 3 . * 11 Dec. 1853 te Bazel. Prof. in Bazel en Göttingen. nT; Das Dehnungsgesetz der griech. Komposita (1889); Vorlesungen über Syntax (2 dln. 1920-’24)- bprachtausch und Sprachmischung (in: Götting Gelehrte Nachr. 1904, 90 vlg.); Beitrage zur Lehr'e'vom gnechischen Akzent (1893); Spraohllche Untersuchungen zu Homer (1916); Vermischte Beitrage zur griechischen Sprachkimde (1897). “ K. E d w., Duitscb Germanist en moedertaalpaedagoog, bewerker van de eerste waarlijk letterkundige bloemlezingen; broeder van 3° * 1800 te Berlijn, f 21 Juni 1877 te Elberfeld. yoo r n werken: bibliographie des Kirchenliedes (1855); Das Deutsche Kirchenlied (1864-’77)- Edelsteme deutseher Dichtun? (1851); Handbuch der Pro sa (1837). 3 Wil h e I m,_ Duitsch Germanist uit de school van Lachmann en litterairhistoricus; broeder van 2°- vader van I°. * 23 April 1806 te Berlijn, f 21 Dec! 1869 te Bazel, waar hij sinds 1833 hoogleeraar was. Voorn, werken; Spiritalia theotisca (1827)- Deutsches Lesebuch (met woordenboek 1835-’43V Altdeutsche Predigten und Gehete (1876); Kleine Schriften (3 dln. 1872-’74); Gesch. der deutschen Lit. (1872 vis- )■ Poetik, Rhetorik, Stilistik (1873). Baur Wackerschellak is een kunsthars, gevormd door condensatie van aldehyden. Zooals de naam aangeeft, wordt deze vooral gebruikt als vervangmiddel voor het natuurlijke schellak en heeft dan ook vsch. eigenschappen hiermede gemeen. r Wacker van Zon, Petrus, baron de, Ned. letterkundige. * 9 Aug. 1758 te Amsterdam, f 8 Dec. 1818 te Den Haag. Was secretaris van den Kaad van Adel, schreef onder pseudoniem Bruno Daalberg hoofdzakelijk humoristisch en burlesk prozawerk in navolging van Sterne, Smollet en Fielding. De komische avonturenromans zijn zonder veel plan, naar ’s schrijvers luim vervaardigd, vol spot en parodie, niet altijd even fijn van geest, doch verdienstelijk van karakterteekening. De stijl is los en beweeglijk. Voorn, w e r k e n; De Adel (1786); Nieuwe bijdrage tot de gesch. der kruisvaarten (1789); Eerste catern uit mijn zakboek of aanteekeningen van een burger aan de. grenzen van Holland (1792); Felix en Louise of de ouderliefde, treurspel (1799); Willem Hups (1805); Twee en dertig woorden of de les van Kotzebue (1805); Nog wat lektuur op het ontbijt en de theetafel (1806-1807); De Steenbergsche familie (1809); De Overijsselsche predikantsdochter (1817); Jan Perfect (1807). Lit • J Koopmans, Van Kist tot Daalberg (in: De Beweging 1911, en in; Letterkundige Studiën over de 19e eeuw, 1931): dr. E. Jongejan, De Humorcultus der Romantiek in Nederland (1933). Asselbergs. Waco, stad in den staat Texas (V.S. van Amer.) ten Z. van Port Worth, gelegen aan de Brazas River; ca. öö 000 inw. Belangrijke katoenmarkt; graanmaalderijen, katoenoliefabrieken. Wadden, > Waddenzee. Waddeneilanden, groep eilanden, die zich van het vasteland van N. Holland eerst Noordwaarts, vervolgens in een boog Oostwaarts uitstrekt (ten N.’ van de Friesche en Groningsche kust, en hiervan gescheiden door de > Waddenzee), en zich voortzet in de Oost-Friesche Waddeneil. (zie krt. t/o kol. 320 en 336 in dl. XVIII). Tot de Ned. Waddeneil. behooren Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Rottum (men zie deze woorden ook afzonderlijk). Vermoedelijk vormden deze eil, eens een niet-samenhangenden > schoorwal, beginnend bij en grootendeels gevormd uit de Plistocene gronden van Texel en die zich Zuidwaarts van Texel nog een eind voortzette. Deze schoorwal zou ouder zijn dan die op het tegenwoordige vasteland van Holland. Langzamerhand is bovengenoemde schoorwal op meerdere plaatsen doorbroken, waardoor de W. ontstonden. In het begin was de scheiding weinig scherp en bestond wellicht nog samenhang met het vasteland. Als de Ned. geschiedenis begint, zijn o.m. Texel en Vlieland nog één. Toen steeds sterkere getijdenstroomen tusschen de eil. doordrongen, werd de afscheiding onderling en van het vasteland scherper. De eil. zijn opgebouwd uit zee- en duinzand met daarachter veen en jonge zeeklei. Alieen > Texel is eenigszins anders gebouwd (zie aldaar). Voor het behoud der eil. en ter bescherming van het vasteland er achter is men op groote schaal met hebossching begonnen. Het Staatsboschbeheer heeft de zorg voor de meeste bosschen. Een plaag voor het hout is het wilde konijn, dat sterk bestreden wordt. De opp. der Ned. Waddeneil. bedraagt 452 km2- bevolking (1938): ca. 14 500 zielen, en wel Friezen; dichtheid 32 per km2. Rottum wordt alleen bewoond door den strandvoogd en zijn gezin. Er zijn (volkstelling 1930) ruim 69 % Prot., ruim 17 % Kath. (waar-ToIn/k^II,a % °P Texel en 20 % op Ameland) en 13 /o onkerkelijk. Het geboorteoverschot is op alle W. gering. Daarnaast is er geregeld een vertrekoverschot. Er is moor vostoolt dan landbouw; vgl. do cijfors van 1932:14 778 ha grasland, 3 307 ha bouwland en 330 ha tuingrond. Op Texel, Vlieland en Terschelling wonen veel visschers en schippers; de zeelui van Ameland Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V en Schiermonnikoog verhuizen naar de groote havensteden. Voor visscherij, zie > Waddenzee Met uitzondering van Rottum gaan alle W. vooruit als plaatsen. : Llt.: Schuiling, Ned. (II*1»86).; Beekman, Ned. als polderland (31932); Faber Geologie van Ned ( 1933) Tesch, De vorming van de Ned. dumkust (1935) Gida van de vsch. Waddeneil. van der Meer, Waddenzee, zee, ingesloten tussclien ae > waddeneilanden aan den eenen kant en de kusten van Groningen en Friesland, den Afsluitdijk en de Noord-Oost-kust van Noord-Holland aan den anderen kant, ontstaan toen de schoorwal, die eens over de huidige Waddeneilanden liep, op meerdere plaatsen bezweek en het binnendringende Noordzeewater het achter den schoorwal liggende land wegsloeg De Waddenzee drong vroeger verder landwaarts (> Middelzee, 1 mwerszee Dollart, enz.); de mensch heeft groote gebieden herwonnen. In de Ned. Waddenzee bleef geen bewoonbaar gebied over, zooals de Halligen achter de Noord-Friesche Waddeneilanden. Het laatste bewoonde eiland was ■> Grind. Is bij vloed alles zee, bij eb vallen verschillende deelen droog, wadden genaamd (in Noord-Holland waardgronden geheeten). ten Oosten van Texel, Vlieland en Terschelling, verder > Friesche, Groninger en Uithuizer Wad. De oude Romeinen spraken van mana vadosa (doorwaadbare zeeën). Er is een merkwaardige flora en fauna. De geulen tusschen de wadden zijn de voor de scheepvaart, meestal alleen bij vloed bruikbaar. Wadden on geulen zijn aan veranderingen onderhevig. De scheepvaart had hier vroeger meer beteekenis dan nu. Van belang zijn de verbmdmgen tusschen de Waddeneilanden en don vasten wal De visschenj levert garnalen en bot (de laatste m afnemende hoeveelheden), een weinig mosselen, oesters en verder zeewier. Voor de werking der getijden enz., zie onder Nederland. Lit: Schuiling, Ned. (II 61936); Botke, Fen Fryslan's Groun (1922). van der Meer. Waddina. Lucas, Minderbroeder. * 16 Oct. 1588 te Waterford (lerland), f 18 Nov. 1657 te Rome. Heeft zich voor de geschiedenis zijner Orde buitenge woon verdienstelijk gemaakt als schrijver van le Mnaks Ord. Minorum (nieuwste uitg. Quaracchi 1931 vhr 1 de Scriptores Ord. Minorum nieuwste uitg Rome 1906 vlg.). De uitgave van de Werken van den Gelukz Duns Scotus bezorgde hij met uitstekende medewerkers. Niettegenstaande de vele fouten in de niiblicaties van W. blijven deze nog steeds van zeer eroote waarde. W. streefde als historicus naar volstrekte onpartijdigheid en behoort tot de grooten onder de vele geschiedschrijvers van zijn tijd De adel van n nersoonliikheid blijkt uit vele mooie trekken m zijn leven Veel heeft W. ook gewerkt voor de kerkelijke belangen van lerland (in allerlei moeilijke aangelegenheden werd hij betrokken), o.a. door het oplichten en steunen van lersche colleges Prester-J opleiding in het buitenland, zooals te Rome, Lapra nica, Leuven, Praag. Ti t.: Hol.aplel, Handb. (580 vlg.); F. C*ff'gOZ\ (Milaan 1936; zeer goed). __ v- ton, W i Ui a m H « sstm—f » sinds 1876 senator. W. was minister van Onder ] (187C-’77) en van Buitenl. Zaken (1877- 79); gevoimachtigde op het congres van Berlijn m 1878. Van 1883 tot ’93 was hij Fransch gezant te Londen. Als archaeoloog bestudeerde hij vooral de numismatiek. Lit.: ,1. E. Sandys, A History of class Scholarship (111 267 vier.); Letters of a diplomat s wile 18»d-lJUO juitg. d. zijn vrouw). Zr. Agnes. VVaddinxveen, gem. in de prov. Z. Holland, m 1870 gevormd door de vereeniging van Noord- en Zuid-Waddinxveen en een gedeelte van de gem. Broek. Opp. 3 302 ha (laagveen en klei). Ca. 7 500 inw. yt /o Prot. 15 % Kath.). Landbouw, veeteelt en industrie (meubels, lak, vernis, papierwaren, aardewerk, carosserieën). VVadcnoijen, gem. in de Pr°v. Gelderknd m den Tielerwaard aan de Linge (XI 512 B 4). Omvat de dorpen Drumpt en Wadenoijen. Opp. 1 420 ha; ca. 1 900 inw. (78 % Ned. Herv., bijna 14 % Kath., overigens zeer verdeeld). Landbouw, fruitteelt, veeteelt. Veel arbeiders in Tiel werkzaam. ■ Wadenoijen, later Watica (1188), heeft een oude Ned Herv. kerk (12e eeuw) met tufsteenen toren (ca. 1100). Wadqasscn bij' Saarlouis (Saargebied), voormalige Norbertijner abdij; gesticht in 1135; ze weu spoedig het middelpunt van een circane (ordesprovmcie) van 24 abdijen; in 1792 opgeheven.^ Wadi, droog dal in de woestijn, dat slechts na de zeer zeldzame, maar heftige wolkbreuken water afvoert Vele dezer w. zullen door dgl. wolkbreuken ge vorrad zijn; echter is niet uitgesloten, dat zij uitgeschuurd werden tijdens een vroeger vochtig k xmaat (Pluviaaltijd, samenvallende met den Ijstijd hoogere breedte)._ Wadia (ook: Badia), volksstam m Belg.-Kongo, woonachtig in den hoek van het Leopold II Meer en de rivier de Fimi. Zie > Kongo, sub Ethnograplue, en kaart aldaar. Lit.: Verdcourt, Notes sur les populations Badia (1934)." . ' Wadi-Brisa-Inschriften, twee inschriften van den nieuw-Babylonischen koning Neboekadnezar op de rotswanden van de Wadi Bnsa (> Wadi) in het gebied van den Libanon, met denzelfden tekst in oud-Babyl. en in nieuw-Babyl. schrift, gevonden door H. Pognon in 1883, en door dezen gepubliceerd in 1887 (Lesinscriptionsbabyloniennesdu Wadißr s saV zii snreken van ziin restauratie van Baby 1. tempels, van het meuwjaarfeest, van offers voor bepaalde góden en van de bevestiging van de stad Baby lon. ~‘LTt : F. H. Weissbach, Die Inschriften Nebukaclnezars il im Wadi Brisa und am Nahr-el-Kelb (19°®)i St-Langdon Les inscriptions du Wadr Bnssa et du Nahrel-Kelb (1906). . . , -c * Wadi Ilalia, stad in den Anglo-Egypt. Soedan aan den Nijl (I 536 G 2); ong. 4 000 mw.; aan den Nijlspoorweg en vlak bij den tweeden cataract. __ , “"Wadi Igharghar, droog rivierdal in de Noord. Sahara, dat zich van het Hoggar-gebergte tot Algene uitstrekt; het bevat veel oasen. Wad io, onder-afdeeling van de afd. Boné van het gouvernement Celebes en o"derhoorigheden (Ned – Indië)- 36 752 inw., waarvan 445 Enrop., 13 581 Lm neezen en 630 andere Vreemde Oosterlingen (1930). Het landschap heeft de > Korte Verklaring ge ee en , (goedgekeurd bij Stbl. van 11 Juni 1931, nr. 6Ö). t Hoofdplaats Singkang. Ulm‘- ' 1 VVadoek, >” Irrigatie (2°). 1 Wad, Job van de, factor van de Vlaarding-11 sche rederijkerskamer „De Aackerenbloem in het be- Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder \ gin der 17e eeuw; bestuurde in 1616 het landjuweel te Vlaardingen, dat veel deelneming vond, en bekend bleef wegens de uitgave „Vlaerdings Redenrijck-Bergh” (Amsterdam 1617), waarin de spelen, referijnen, enz. met de blazoenen der deelnemende kamers werden afgedrukt. In zijn „Spel van David en Goliath” (Rotterdam 1619), vervaardigd voor de Schiedamsche kamer „Het Rood Roosje”, volgde W. naar Hooft’s voorbeeld de Klassieke tooneelwerken. Asselbergs. Waerden, 1° Bartel Leendert van der, Ned. wiskundige; zoon van 2°; * 2 Febr. 1903 te Amsterdam. Van 1929 tot ’3l hoogleeraar te Groningen, sindsdien te Leipzig. Werkt vooral op het gebied der aftellende meetkunde en der algebra. 2° Theod o r n s van der, socialist; vader van I°. * 21 Aug. 1876 te Eindhoven. Promoveerde in 1911 tot dr. in de techn. wetenschappen, lid van de Prov. Staten van Noord-Holland, van den Zuiderzeeraad en sinds 1918 van de Tweede Kamer. Voorn, werken: Het Taylorstelsel (1916); De grenzen van het Historisch Materialisme (1927); Arbeidsbesparing en werkloosheid (1933). Waerheit. Dat boecskcn vander hoechstcr Waerheit (ook: Dat boecsken der Verclaringhe, of: van hoeghen scouwen, of: Samuel), een werk van Jan van > Ruusbroec, noodig gemaakt door het misverstand, waartoe sommige van zijn leerstellingen aanleiding hadden gegeven. Daarom ook Liber Apologeticus geheeten. Bevat R.’s leer omtrent de „eninghe” (vereeniging) met God. Ui tg.: J. v. Ruusbroec, Werken (door het Ruusbroec-Genootschap te Antwerpen, 111 1934). Lit.: in bovengenoemde uitgave, blz. LXII vlg. Gorris. VVaer werd oprechter trouw/Dan tusschen man cn vrouw/ Tor weereld oit gevonden? Beroemde aanhef uit de Edelingenrei na het vierde bedrijf (vs. 1239-1241) van Vondel’s Gijsbreght van Aemstel. Waesbertjhe, van, een beroemde Nederlandsche drukkers- en uitgeversfamilie, welke gedurende drie eeuwen 28 drukkers en uitgevers telde. Jan, de stichter, was eerst te Antwerpen gevestigd en verhuisde in 1589 naar Rotterdam. Hij nam een voorname plaats in te Rotterdam (1589-1624) en deelde den roem met Isaack (1621-’47). Het meest beroemde lid dezer famiie was Joannes Janssonius v. W., die 1651-’Bl te Amsterdam was gevestigd en die als drukker, uitgever, boeken kunsthandelaar een wereldreputatie genoot. L i t.: A. M, Ledeboer, Het geslacht van Van Waesberghe (21869). Ronner. Waeyer, Arnold, Ned. priester. * 1606 té Zwolle, f 1692 aldaar. In 1631 te Keulen priester gewijd, sinds 1631 missionaris te Zwolle, sinds 1660 aartspriester van Salland, liet een hs. na, dat de kerkel. gesoh. vooral van Zwolle en omgeving tusschen 1600 en 1691 merkwaardig belicht [uitg. door G. A Meyer O.P. in Arch. Aartsb. Utrecht (XLV en XLVI), ook afzonderlijk (1921)]. L i t.: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). Rogier. Mgr. G. J. Waffelaert. Waianja, plaats in Belg.-Kongo, prov. Coquilhatstad, district Tsjoeapa, gelegen aan den linkeroever van de Loeilaka (XV 513 C 3). Missiepost der Paters van het 11. Hart en van de Zusters van Liefde. Lagere scholen, verplegingspost. Handelscentrum, aanlegplaats van de luchtvaartlijn Coquilhatstad—lkali. Wafelstof (t e x t.), een stof, meestal van katoenen ketting en inslag. Het wafeleffect wordt verkregen door enkele ketting- en inslagdraden in lange flot- teeringen bovenop het weefsel te leggen, die daar vierhoekige vakken vormen, en de draden in het midden van de vakken elkaar in linnenbinding te laten kruisen. De katoenen stof is poreus, neemt veel vocht op en dient voor werkhoeken. Dezelfde stof in wol of zijde dient als kleedingstof. J. Rullen. L 11.: v. Paasen en Ruygrok, Textielwaren. Wanclaert, Gustavus Josephus, bisschop, godgeleerde. * 27 Aug. 1847 te Rollegem, f 18 Dec. 1931 te Brugge. Doctor in de godgeleerdheid te Leuven 1879, werd prof. aan het groot – seminarie teßrugge23Sept. 1880, waar hij 10 jaar lang de gezaghebbende leeraar bleef van theologia moralis. Zijn talrijke werken op dat gebied, en niet het minst zijn De Justitia, getuigenvan zijn buitengewone beslagenheid. Vicarisgeneraal 25 April 1890, werd hij bisschep van Brugge 28 Juni 1895. Gedurende zijn langdurig en vruchtbaar episcopaat ijverde hij vooral eerst om den studiegeest en de studie onder zijn clerus te bevorderen en daartoe stichtte hij in 1896 het priestertijdsohrift Collationes Brugenses, verder om clerus en volk tot inniger en sterker zieleleven te brengen en met dat doel begon hij in 1921 de reeks Geestelijk Leven, waarin, naar den geest van Ruusbroec, verscheidene ascetische en mystieke werkjes van zijn hand verschenen. Op 21 Mei 1920 vereerde de paus hem met het Tl Pallium kit..* J. Mahieu, Mgr. W. (in: Ephem. Lovanien. 19!?k Allossery, Wagadoegoe, plaats in Fransch-West-Afrika in het gebied van de boven-Volta (1536 C 3), in een savannenlandschap gelegen. Ong. 11 000 inw. W. was de lioofdstad van het voormalige rijk der Mossi-negers. Watjemaim, Ernst, economist en statisticus. 18 Febr. 1884 te Chanarillo (Chili). Sinds 1919 prof. te Berlijn; 1923-’33 voorzitter van het Rijksbureau voor de Statistiek; stichtte in 1925 het Deutsche Institut für Konjunkturforschung. Voorn, werken: Allg. Geldlehre (1923); Konjunkturlehre (1928); Was ist Geld? (1932). Wagen (sterrenk.) of Groote Beer, -> Ursa Maior. Wagen der Kerk, > Triomfwagen. Wagenaar, 1° B e r n a r d, violist en componist. 18 Aug. 1894 te Aken. Ging in 1920 als violist bij net Philliarmonic Orchestra naar New-York, thans leeraar aan de Juillard-Foundation aldaar. Voorn, werken: liederen, o.a. Bethges Chinesiscne klote, vioolsonate, Serenade voor strijkorkest en piano, sinfonietta, symph. gedicht Niobe. Koole. 2° Ja n, geschiedschrijver. * 28 Oct. 1709 te Amsterdam, f 1 Maart 1773 aldaar. Voortgekomen uit de kleine burgerij, verwierf hij zich uit eigen kracht de kennis van verschillende talen en kwam door de studie van het Middelnederlandse!! tot het bestudeeren der Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Vaderlandsche geschiedenis. W. bewerkte voor den boekverkooper Tirion eenige stukken van het JNed. gedeelte van den „Tegenwoordige Staat van alle volken”; publiceerde van 1749 tot 1769 anoniem m staatsgezinden geest de „Vaderlandsche historie (21 dln., loopend tot 1751). Dit eerste doorloopende verhaal der vaderlandsche geschiedenis maakte tot ver in de 19e eeuw, ondanks de scherpe critiek van Bilderdiik, grooten opgang. Nauwkeurig en betrouwbaar, maar onder schijn van onpartijdigheid partijdig. In 1768 werd hem het schrijven der geschiedenis van Amsterdam opgedragen. Zijn „Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen beschreven is een onzer beste stadsbeschrijvingen geworden. J. D. M. Cornehssen. 3° J o h a n, componist. * 1 Nov. 1862 te Utrecht. Leerling van Richard Hol en Sam. de Lange (orgel), Achtereenvolgens leeraar aan de Muziekschool te Utrecht, organisl der domkerk aldaar, directem van de Muziek school en diri gent van he Utrechtsche toonkunstkoor. Van 1919 tot 193’ directeur van he Kon. Conserva torium te De Haag. In 1910 i benoemde de literaire faculteit der universiteit te Utrecht W. tot doctor honoris causa. Als componist werd hij doorßerliozbeïnvloed. Het meest persoonlijk uit hij zich in werken met komischen ondertoon als: de cantate De Schipbreuk (tekst naar De Schoolmeester), Ode aan de vriendschap, de komische opera: De doge van Venetië rnmv de niiasi emstiee onera „De Cid” (1914). Verdere werken: o.a. Symphonietta (1916), de ouvertures Saul en David, Cyrano de Bergerac, De getemde feeks, Driekoningenavond, Jupiter amans (l^0)’ Wiener Dreivierteltakt, Intrada voor koperen blaasinstrumenten (1937). &oole. Wagenbak van een s p o o r w e g v o e r tui g. De w. omgrenst met vloer, zij- en kopwanden en dak de ruimte, waarbinnen zich de te vervoeren personen en /of goederen bevinden. Bij een modern gelascht stalen voertuig vormt het w.-geraamte, opgebouwd uit zi]- en kopwandstijlen en daktoogen, één geheel met het onderstel of -raam rustende op de draaistellen. Up dit geraamte wordt de w.-bekleeding aangebracht ; buitenzijde plaat 3 mm zijwand, 2 mm dak, electrode- of puntlasch; binnenzijde naar de bestemming van het Materiaal w. electrische stroomlijntreinen N.S. 1938: getrokken vierkante of rechthoekige Mannesmann-buizen uit St. 37, electrode-laschverbmdmgen Beijnes Wuqcnbercj, dorp in de N. Brab. gem. > Terheijden (XVIII 632 D 1-2). Wagenborgen, dorp in de Gron. gem. -> Termunten (XII 448 D 2-3). Wagènia, volksstam in Belg.-Kongo, wonende Johan Wagenaar. langs de beide oevers van de Loealaba ten Zuiden van Stanleystad. Zie ook ■> Kongo, sub Ethnographie, en kaart aldaar. _ Wagcningcn, gem. en stad in de prov. Gelderland in het Z.W. van de Veluwe, aan den rechter Rijnoever (XI 612 C 4). Opp. 3 067 ha; mm 1 400 mw. (61 % Ned. Herv., 20 % Kath., ruim 6 % Geret., 7 % zonder kerkgenootschap). Middelen van bestaan: landbouw, boomgaardcultuur en veeteelt, tuinbouw, steen- en pannenbakkerij, tabak-, sigaren- en zeepindustrie. Scheepvaart; de haven is door een kanaal met den Rijn verbonden. De stad bestaat uit een oude door grachten (vroeger ook wallen) omgeven kern met als centrum de markt met waag en raadhuis (1691) met oudheidkamer. De nu Ned. Herv. kerk (begin 13e eeuw) met latere uitbreidingen is een baksteenen kruiskerk. Ten N. en O. de nieuwe stadswijken, door fraaie plantsoenen omgeven. De straatweg naar Arnhem voert naar Wageningen-Hoog. Bekend is W. door de Landbouwhoogeschool, gevestigd in 1876, uitgebreid in 1896 en in 1917 tot Hoogeschool verklaard, met de nevenmstellingen als het Instituut voor plantenziekten, het Arboretum, het Bodemkundig Geologisch Instituut, Instituten voor plantenveredeling, landbouwwerktuigen, Rijkslandbouwproefstation voor Veeyoederonderzoek en Rijksboschbouwproefstation. Bekend zijn ook het Scheepsbouwkundig proefstation en het particuliere station voor maalderij en bakken] Verder zijn er een Rijks H. 8.5., een Gemeentelijke Handelsschool en een Ambachtschool. ” G e s c h i e d e n i s. Misschien het Vada van Claudius Civilis (legerplaats) of (waar thans Wagenmgen-Hoog) het Levefano op de Peutinger kaart. In ödö is hier een villa Wagenwega bekend, later Wachenmgen genoemd (1125). Ten W. daarvan onstond een nieuw Wapeningen, dat in 1240 werd ommuurd en m 12bd stadsrechten verwierf. Tot 1480 stond op den Berg een kerspelkerk, toen verbrand (nog enkele resten over). In 1489 aan de Bourgondiërs, maar m 160b weer aan Gelre. In 1672 bezet door de Franschen. Van de twee poorten (Neude en Bergpoort) en kasteel is metsi meer over. Als stemhebbende stad van Gelre beteekende het weinig. Lag ook lang buiten het verkeer. W. heeft beteekenis gekregen door de Landbouw-hoogeschoo . Thans autobuslijn en treinverbinding naar station ■Mfi en een electrische tram Zeist—Arnhem. “Elt1- °Gouda Quint, Bibliographie van Gelderland (I 208-210, II 76). HeVs- Waqeninqen, Jaoobvan, Klass. philoloog. * 2 Febr. 1864 te Nijmegen, f 16 Oct. 1923 te Groningen, waar hij sinds 1903 prof. was Het meest bekend om zijn interpretaties van Lat. auteurs en het Lat.-JNed woordenboek (le afl. 1892). In zijn uitg. is hij bezonnen en betrouwbaar als tekstcriticus. T i t • C V Volgraff, Levensbericht van J. v. W. ('n-Jaarboek der Kon. Acad. v. Wet., 1924--26). Zr. Agnes. Wagenmakerij, in een spoor w e g r ijtuigenf a b r i e k, de afdeelmg waar het plaatbekleed geraamte van den > wagenbak wordt afge werkt d.i. de geheele binnenhekleedmg woidt geplaatst. Vroeger werden de houten zijwanden en e dak in de w. in elkaar gezet op het onderraam; tegenwoordig komt het gelascht stalen geraamte met opge laschte plaatbekleeding als één geheel uit de monta0 naar de w. In den schilderswinkel wordt na de w. de . laatste hand aan het rijtuig gelegd. Beijnes. 1 ‘"wagenpark (zie pl.; vgl. index kol 831/832). ! 1 Het w. van een spoorwegmaatschap?] Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder Y . . . omvat het rollend materieel. Algemeen kenmerk van een spoorweg-w.; het materieel is bestemd voor beweging over rails (niet steeds uitsluitend, vergelijk den Michelin-railauto): is voorzien van wielen met flenzen. Uit de verschillende eenheden van een w. vormt men treinen van zeer uiteenloopende samenstelling, al naar de bestemming, door samenkoppelen: stoot- en trekwerk (Europa); centraal-automatische (Scharfenberg) koppeling (Amerika). De Europ. voertuigen met centr. koppeling zijn nog niet toegelaten in transitoverkeer, dragen geen R.1.C.-teeken: Regolamente Internazionale Carozzi. Het w. (> Classificatie-spoorwegen) wordt onderverdeeld: motorisch en niet-motorisch of gesleept materieel. De eerste groep vervolgens naar de drijfkracht (> Tractiesysteem); de tweede groep naar de bestemming. R ij t u i g e n voor personentreinen: personen-, post-, bagage-, slaap-, restauratie-, luxerijtuigen: Eigengewicht, rijtuigvorm(strooml.)beheerschen bij een gegeven bestemming(day-coach, restauratiewagen, enz.)en gegeven ruimteverdeeling het benoodigd tractievermogen per ton (trein)gewicht, ton (trein)gewicht per zitplaats. Wagenpark. Classificatie niet-motorisch materieel Wagens voor goederenvervoer: open en gesloten, eengroote groep speciaalgoederenwagens: vee-, tank-, containerwagens, enz. Bij deze groep wordt de constructie vooral beheerscht door het verhardingscijfer: nuttige last per ton eigengewicht. Een verdere onderverdeeling bijv. van de groep rijtuigen: personenrijtuigen kan geschieden naar: a) het aantal assen. Voor sneltreinmateriaal algemeen twee- of drieassige draaistelrijtuigen. b) De inwendige bekleedmg: klassenindeeling. o) De ruimte-indeeling. Coupérijtuigen of thans algemeen doorgangsrijtuigen met zij°f middengang. Bij D-rijtuigen in- en uitgang aan de rijtuigeinden óf ingang in het midden, uitgang aan de beide einden. Overstapbruggen en vouwbalgen. d) De bijzondere doeleinden: day-coach, parlorcar; slaap-; restauratiewagen. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Wagenpark. Boven: electrische driewagentrein der N.S. 1988. Onder; Dieselelectrische driewagentrein der N.S. 1934. Alle voertuigen van één w. hebben, op enkele uitzonderingen na, gemeenschappelijke kenmerken zooals: spoorwijdte, 1 435 mm normaalspoor; profiel; bufferhoogte, normaal 1 040 mm en horizontale bufferafstand, normaal 1 750 mm; ligging verbindingen remen verwarmingsleidingen aan de kopwanden; remsysteem; max. toelaatbare asdruk. Bij moderne stroomlijn-sneltreinen worden een bepaald aantal rijtuigen tot een permanente eenheid samengesteld. In een articulated-train rusten de twee kopwanden van twee achterelkaarloopende rijtuigen op één gemeenschappelijk draaistel. Benige voorbeelden van laatstgenoemde treinen (vgl. ook staatje): a) electrische driewagentrein der N.S. 1938. Zes tweeassige draaistellen; 48 zitpl. 2e klasse, 144 zitpl. 3e klasse. Acht motoren 225 pk elk. Tweede klasse 0,88 m 2 per zitpl.; derde klasse 0,63 m 2 per zitpl. * _ . . r, , . . i i ■ i M C IQX/1 b) Dieselelectrische driewagentrein der IN .b. 1934. Twee tweeassige draaistellen aan de kopzijden, twee drieassige draaistellen in het midden: full articulated; 48 zitpl. 2e klasse, 112 zitpl. 3e klasse. Twee dieselmotorgeneratoren Maybach 410 pk elk bij 1 400 omwentelingen. In de trucks vier electromotoren (middentrucks), ‘2OO pk elk. c) Dieselelectrische zeswagentrein met locomotief der Chicago, Burlington and Quincy Railroad, 1936. Negen tweeassige draaistellen, waarvan vijf full articulated; 163 zitpl. „available for sale”, de overige zitpl. in restauratiewagen en cocktail-loungo zgn recreational seats. Twee dieselmotorgeneratoren 900 pk elk. d) Dieselelectrische driewagentrein der New York New Haven and Hartford Railroad 1934. Vier tweeassige draaistellen ; full articulated ; 160 zitpl. iwee dieselmotorgeneratoren Westinghouse 400 pk elk. ~ LU.: Handb. voor Spoorwegtechniek (3 dln. 1936); Car Builders’ Cyclopedia (1937). Beijnes. Wac|enrulmiesysteem of natuurlijk systeem, tariefstelsel voor het vervoer van goederen, waarbij hun gewicht en de aard van het voor het vervoer gebezigde materieel (open of gesloten wagen), zonder rekening te houden met de waarde van het goed, den grondslag vormen voor de bepaling van den vrachtprijs. Vgl. -> Spoorwegtarieven en tariefstelsels, Goederentarieven; Waardesysteem. K. Bongaerts. ' Wagenschot of quartier is de benaming voor eikenhout, dat op de volgende wijze gezaagd is: de op bepaalde lengten afgezaagde stammen worden eerst in de lengterichting volgens de lijn A-B (zie fig.) doormidden gezaagd, waarna uit beide helften volgens de in de figuur aangegeven lijnen delen van gewenschte dikte ge- Aantal assen Totale treinlengte in m Totaal treingew. in ton Totaal treinverm. in pk Aantal effectieve zitpl. Kg per m treinlengte Pk per ton treingewiclit a) b) c) d) 12 10 18 8 72,9 62,1 141,9 63,1 142 97,3 298.8 114.9 1.800 800 1.800 800 192 160 163 160 1.950 1.670 2.110 1.815 12,7 8,2 6,0 6,9 zaagd worden. De kenmerken van w. zijn dus: geen hart in de delen en aan één zijde spint. Voor w. worden speciaal zware en mooie rechte stammen gebruikt, zoodat de naam w. tevens een kwaliteitsaanduiding is. Oeverhaus. Wagenseil, Georg Christoph, componist. * 15 Jan. 1716 te Weenen, f 1 Maart 1777 aldaar. Leeraar van keizerin Maria Theresia en later keizerlijk hofcomponist. Zijn muziek mist persoonlijk karakter; hij behoort echter tot de eersten, die den sonatevorm der Mannheimers overbracht op het klavierconcert. Werken: symphonieën, concerten, kwartetten, enz. benevens 15 opera’s. L i t.: W. Vetter, G. Chr. W., ein Vorlaüfer Chr. W. Glueks (in: Zeitschr. für Musik Wissensch., VIII 7 1926); K. Korwitz, G. C. W. als Symphoniker (diss.)- Piscaer. Wagenspel, in de middeleeuwen vertooning op een stilstaanden wagen, die aan een processie had deelgenomen. Een voorbeeld hiervan is het wagenspel in Mariken van Nieumeghen. Doch andere voorbeelden zijn bij ons onbekend, al worden ze wel meermaals vermeld. In Frankrijk en vooral in Engeland zijn zulke spelen meer bekend, hier in de pageants (yertooningen) van de mysteriespelen, waarvan de verschillende deelen soms op wagens opgevoerd werden. V. Mierlo. Wajjenvoort, 1° Hendrik, Klass. philoloog. * 23 Aug. 1886 te Minnertsga. In 1924 prof. te Groningen, 1930 te Utrecht. Werken: Augustus (1931); Varia Vita (21934); art. in Mnernosyne e.a. tijdschriften. 2°Ma uri t s, Ned. letterkundige. *27 Juni 1859 te Amsterdam. Wijdt zich geheel aan de letteren en de journalistiek; is de schrijver van enkele goede reisverhalen. Zijn romans hebben weinig beteekenis. Voorn, werk: Maria Magdalena’s loutere liefde (1925): Karavaanreis door Zuid-Perziê (1926); Oostersche momenten aan den Nijl (1928); In het voetspoor der vaderen (1929); De Vrijheidzoeker (1930); Rococo Italië (1931); Reisdagboek (1932). Waggerl, Karl Heinrich, Oostenrijksch-Duitsch'dichter en romanschrijver van gezond realisrische strekking. * 10 Dec. 1897 te Badgastein. Voorn werken: Brot (1930); Schweres Blut (1931); Das Wiesenbuch (1932); Das Jahr des Herrn (1933); Du und Angela (1933). Waghenaer, Lucas, schreef in 1683 een Spieghel der Zeevaert. Wanner9 1° Ado 1 f, Duitsch staatssocialist. * 25 Maart 1835 te Erlangen, f 8 Nov. 1917 te Berlijn. Prof. te Weenen, Hamburg, Dorpat, Freiburg en Berlijn. Was medeoprichter van den Verein für Sozialpolitik, waaruit hij zich later terugtrok, omdat hij zich meer tot de staatssocialistische opvattingen van Bismarck voelde aangetrokken. Redacteur van het m opgerichte „Der Staatssozialist”. Als tegenstander van het individualisme en de absolute vrijheid, stond hij, ondanks zijn staatssocialistische opvattingen, de Christelijke leer zeer nabij. Heinrich > Pesch erkent dankbaar veel aan hem verschuldigd te zijn. Bond. Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder V Wagenschot. Voorn, werken: Grundlegung der Volkswirtschaft (2 dln. 1892-’94); Finanzwissenschaft (4 dln. 1877-1901); Theoretische Sozialökonomik (3 dln. 1907- ’O9). L i t.; Schumacher, Gedenkrede im Herrnhause 23 Juni 1918 (in: Schmollers Jahrbuch, Bd. 42); Thier, Rodbertus, Lassalle, Ad. W. Ein Beitrag z. Gesch. u. Theorie des deutsehen Staatssozialismus (1930); Staatslexikon; Handwörterbuch der Staatswissenschaften. 2° H e r m a n n, Duitsch geograaf. * 23 Juni 1840 te Erlangen, f 18 Juni 1929 te Göttingen. W. werkte 1868-’76 in Justus Perthes’ Geogr. Anstalt te Gotha, begon in 1872 met E. Behm de uitgave van Die Bevöikerung der Erde en verzorgde vanaf 1879 het Geogr. Jahrbuch. Van 1876-’BO prof. te Koningsbergen, 1880-1920 te Göttingen. Zijn hoofdverdienste is het streng methodisch beoefenen van de geographie met als vrucht zijn Lehrbuoh der Geographie. v. Vélthoven. L i t.: Mecking, H. W. (in; Geogr. Ztschr., jg. 1929). 3° 011 o, architect. * 1841 te Penzing bij Weenen, f 1918 te Weenen. Voorvechter van een moderne bouwkunst-richting, wel sterk functionalistisch gericht, doch toch met decoratiever allure dan bijv. Berlage of de latere functionalisten. Werken, vnl. te Weenen: Postspaarbank, de kerk „auf dem Steinhof’, enz., verder vsch. publicaties. L i t.: J. A. Lux, O. W. (1911). v. Embden. , • II . yxuxiy, y, XJ tllUfjLtlt. 4° Peter Joseph, Duitsch musicoloog. * 19 Aug. 1866 te Kürenz, f 17 Oct. 1931 te Freiburg (Zwitserland). Vanaf 1893 leeraar aan de universiteit van Freiburg in de muziekwetenschap; vooral op wetenschappelijk-Gregoriaansch gebied een gezag; maakte deel uit van de eerste pauselijke commissie (onder Pothier) tot herstel van den Gregoriaanschen zang. Verdedigde later, zonder steekhoudende argumenten, voor de uitvoering van het Gregoriaansch een gematigd mensuralisme. Rmninn uicu»uMUsiiic, urumng. Voorn, werken: Einlührung in die Gregor. Melodien: I. Ursprung und Entwicklung der liturgischen Gesangsformen (31912). 11. Neumenkunde (21912). 111. Gregorianische Formeulehre. Eine choralische Stilkunde (1921); Geschichte der Messe (I 1913). Verder: Verölfentliehungen der Gregorianischen Akademie zu Freiburg (Zwitser!.) heraustreEreben VOD P Wncrnpr xioiuuig nerausgegeoen von ï'. Wagner. 5° Rich a r d, Duitschlands grootste muziekdramaticus; vader van 6°. * 22 Mei 1813 te Leipzig, f 13 Febr. 1883 te Venetië. Begon als dichter (drama Leubald); in zijn gymnasiumtijd ontwaakte in hem de musicus. Zijn ieeraar werd de Thomascantor Weinlig; van zijn talrijke jeugdwerken zij hier slechts de sterk aan Beethoven herinnerende C-Dur Symphonie genoemd (1832). Een opera, Die Hochzeit (1833), werd voor haar voltooiing door hem vernietigd. Een jaar later componeerde hij Die Feen en in Maagdenburg, waar hij theaterdirigent werd, Das Liebesverbot; daar leerde hij ook de actrice Minna Planer kennen, die hij in Koningsbergen, waar hij dirigent werd, huwde. In Riga, zijn volgende standplaats, begint hij aan zijn eerste groote opera, Rienzi (1837), echter nog geheel in den heerschenden Spontini- en Meyerbeerstijl. Gemaakte schulden deden hem vluchten naar Parijs; de romantische, stormachtige overtocht inspireerde hem tot Der Fliegende Hollander, die hij in Mendon in de grootste armoede voltooide. Het gelukte hem Rienzi en Der Fliegende Hollander te Dresden en Berlijn uitgevoerd te krijgen. Hijzelf werd naast Reissiger tot hofkapelmeester in Dresden benoemd. Werken uit die periode zijn Das Liebesmahl der Apostel (Pinksteroratorium), Tannhaüser en Lohengrin. Om deelname aan de revolutie van 1848 werd hij naar Zürich verbannen, waar zijn theoretische geschriften Kunst und Revolution, Das Kunstwerk der Zukunft, Oper und Drama ontstonden. Hier ontstonden ook zijn ideeën omtrent het muziekdrama en begon hij aan den tekst voor een tetralogie: den Ring des Nibelungen, die in 1853 werd voltooid (de „vooravond” Rheingold, Die Walküre, Siegfried en Götterdammerung). Tusschen de compositie van dit gigantische werk voltooide hij zijn Tristan und Isolde, hiertoe geïnspireerd door Mathilde Wesendonck. Na zijn amnestie componeerde hij Die Meistersinger von Nürnberg, zijn eenige komische werk. Door intriges en schuldeischers gedwongen rond te zwerven, aan armoede en vertwijfeling ten prooi, ontving hij in Stuttgart de tijding, dat Ludwig II van Beieren de opvoering van W.’s grootsche werk mogelijk wilde maken. Te München kwamen de eerste uitvoeringen van de Tristan en Meistersinger tot stand. In 1866 week Wagner met Cosima Bülow-Liszt, met wie hij sinds eenigen tijd samen was, uit naar Triebschen bij Luzern, waar hij de compositie van den „Ring” voltooide, met Cosima huwde (1870) en waar zijn zoon Siegfried geboren werd (comp. der Siegfriedidylle). Na den Fransch-Duitschen oorlog zag hij zijn ideaal: een eigen theater, met speciaal geconstrueerde diepliggende orkestruimte, verwezenlijkt. In 1876 werd dit Festspielhaus (te Bayreuth) met de uitvoering van den geheelen „Ring” in tegenwoordigheid van Wilhelm I en Ludwig II ingewijd. De enorme opvoeringskosten brachten hem aan den rand van een faillissement, dat hij door talrijke tournées en concerten moest dekken. Intusschen wonnen zijn ideeën, gesteund door de uitgave der „Bayreuther Blatter” (v. > Wolzogen), meer veld. In 1882 vond de eerste uitvoering van zijn laatste werk, het Bühnenweihfestspiel Parsifal, dat de Lohengrin-stof weer opvat en verdiept, plaats. Een jaar later stierf W. Voor de voortzetting der Festspiele zorgden vooral Cosima Wagner (f 1 April 1930 te Bayreuth) en zijn zoon Siegfried Wagner, ondersteund door meesterdirigenten als Hans Richter, Karl Muck, Fel. Mottl, H. Tietjen, Richard Strauss, Furtwangler en Toscanini. W.’s beteekenis, eertijds onderschat (vooral door > Hanslick, door W. zoo kostelijk in zijn Meistersinger als de „Merker” Beckmesser geportretteerd), kan nauwelijks meer worden betwijfeld. Hij vormt den sluitsteen in den ontwikkelingsgang van het muziekdrama volgens de lijn Monteverdi—Gluck. Zijn invloed ook op de Fransohe muziek: Franck, d’lndy, Dukas en Debussy is onmiskenbaar. Ook in Verdi’s latere werk (Othello) vindt men duidelijke sporen. In Duitschland vond hij tallooze navolgers (Schilling’s Ingwelde, Strauss’ Guntram, Humperdinck, Klose, Pfitzner, d’Albert). De gezamenlijke uitgave zijner werken is nog niet afgesloten. De uitgave zijner geschriften en „Dichtungen” verscheen in 10 dln. (1871-’73, «1930), \\ at niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Richard Wagner. daarna nog 4 dln. Nachtrag en de autobiographie Meln Leben (1933). Ook de talrijke brieven van Liszt, Bülow, Wesendonck, Minna W. en anderen verschenen in druk (onlangs nog de briefwisseling tusschen Ludwig II en W.). Zie W.’s handteekening in kol. 394 in dl. 111. Li t. De W.-literatuur omvat duizenden werken. Als allerbelangrijkste worden slechts genoemd; Duitsch: Glasenapp, R. W. (6 dln. 1876-1911, standaardwerk ; M Koch (3 dln. 1907); H. H. Chamberlain (2 dln. z1911); J Kapp (321929); E. Bücken (1934); P. Rekker (1924). Fransch: Ad. .Tullien (1884); H. de Curzon (1920); E. Poirée (1922); V. d’lndv. Engelsch; E. Newman, A studv of W. (1399); id., Life of R. W. (1933). Verder nog talrijke werken over zijn opera’s, drama's, geschriften, harmoniek, philosophie. Koole. 6° Siegf r i e d, operacomponist; zoon van 5° en Cosima Liszt. * 6 Juni 1869 te Triebschen bij Luzern, f 4 Aug. 1930 te Bayreuth. Leerling van Humperdinck en Kniese. Sedert 1896 mededirigent bij de Festspiele, tevens voortreffelijk spelleider. Als componist is hij een uitstekend vakman, doch hij had het nadeel de zoon van een groot vader te zijn. Na zijn dood werd zijn vrouw Winifred W., een geadopteerde dochter van K. > Klindworth, leidster der Festspiele. Koole. Voorn, werken: opera’s Der Barenhauter (1899), Herzog Wildfang (1901), Der Kobold (1904), Der Heidenkönig (1915), Schwarzschwanenreich (1918), An allem ist Hütchen Schuld (1917) e.a. Verder nog de symphon. gedichten Sehnsucht (1895), Glüek (1923), een concertstuk v. fluit en ork. (1913) en een vioolconcert (1915). L 11.: Glasenapp, S.W. in seine Kunst (1911); D. Daube, S. W. und sein Werk (1925); R. Eidara, Bayreuther Erinnerungen (19301. Koole. Warner, Eli n, Zweedsche romanschrijfster van Lutheraansch-Christelijke inspiratie. * 1882. Begonnen als slagvaardige feministe, verdiept W. thans haar romans met heel de problematiek der vrouwelijke religiositeit. Voorn, werk: Asa-Hanna. Wagnerveroenlging, vereeniging, gevestigd te Amsterdam, opgericht 1883. Doel: het beoefenen, aanmoedigen, steunen en verbreiden van muziekdramatische en aanverwante kunst; alsmede de bevordering van de muziekdramatische opleiding in Nederland. Wagonlading, zie de artikelen > Spoorwegtarieven en tariefstelsels; Goederentarieven; Spoorwegwetgeving._ Wagons-Lits, afkorting van Cie. Internationale des Wagons-Lits et des Grands Express Européens. Zetel: Brussel; aandeelenkapitaal: (1938) 613 333 300 Belg. frs. Zij bezit 1917 slaap-, restauratie-, Pullmanen andere spoorwegrijtuigen, die zij beschikbaar stelt ter plaatsing in belangrijke treinen, bezit vele > reisbureau’s (sedert 1928 gefusionneerd met de reisbureauonderneming Thos. Cook and Son Ltd.). Exploiteert hotels en stationsbufetten. In 1873 werd te Luik opgericht de Mij. Georges Nagelmackers et Cie, met het doel slaaprijtuigen in Europa in te voeren, die overging in de Mann’s Sleeping Carriage Cy Ltd., waaruit in 1876 de W. ontstond. In 1873 liepen de eerste slaaprijtuigen (Oostende—Berlijn en Parijs Keulen), in 1876 de eerste luxetrein: de Orient-Express (Parijs—Giurciui. K- Bongaerts. Wagram, dorp ton N.O. van Weenen. 5/6 Juli 1809 behaalde Napoleon hier op de Oostenrijkers onder aartshertog Karei een beslissende overwinning, die leidde tot den vrede van Schönbrunn. Walia, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 737 C 2); opp. 2 298 ha; ruim 1 700 inw. (vul. Kath.); leem- en kalkgrond. Landbouw, arduingroeven. Ro- maansche kerk uit de 11e e. Kasteel van Beau Chêne. Wahai, hoofdplaats en bestuurspost eener gelijknamige onderafdeeling op Ceram (Ned.-Indië), gelegen aan de baai van denzelfden naam (XVII 816 B 2). Wahhabicten, gebruikelijke naam voor de leden der door Moeharamad ibn Abd al Wahhab (1703-’B7) gestichte Mohammedaansche gemeenschap; zich zelf noemen ze Moewahhidoen (Unitariërs). Zij vormden een puriteinsche groep, die zich tegen alle vernieuwing in den Islam, in het bijzonder tegen de heiligenver – eering, keerde. Onder aanvoering van Ibn Saoed en zijn zoon Abd al Aziz breidde hun macht zich snel uit, tot ze in 1803 Mekka veroverden en in 1811 geheel Arabië beheerschten, door Moehammad Ali van Egypte echter verslagen werden en weldra in vergetelheid raakten. Onder Ibn Saoed, den huidigen koning van Saoedijja (hoofdstad Mekka), hebben zij nu hun vroegere machtspositie herwonnen; kernen worden gevormd door koloniën van Bedoeïnen, die zich Ichwan (broeders) noemen en zich op den landbouw toeleggen. Vgl . uitvoerig -5- Arabieren (kol. 643); zie ook > Hanbalieten; Ibn Saoed; Islam. Lit.: Philby, Arabia (Londen 1930); Lammens, L’Tslam (Beiroet 1925). Zoetmulder. Wahidin Soocliro Oesada, Mas Ng a b èh i, Javaansch nationalist. * Ca. 1880 te Jogjakarta, f 26 Mei 1916 aldaar. Opgeleid voor Javaansch arts, wijdde W. zich aan de opheffing van het Javaansche volk. Wahrheit und Dlchtung (Duitsch) = Waarheid en verdichting. Ondertitel van Goethe s eigen levensbeschrijving „Aus meinera Leben” (1811) was: D. u. W., maar de dichter sprak er liefst zelf over in de geciteerde volgorde. De antithese vindt men al bij Plato (Timaeus, 26 E). C. Brouwer. Wai is een woord, dat in bijna alle inheemsche talen van Ned.-Indië, ook in den vorm Ai, voorkomt. Het beteekend water in de allerruimste beteekenis: zee, meer, plas, bron, rivier, beek. Vandaar, dat er tal van geographische eigennamen in Ned.-Indië mee samengesteld zijn. Vgl. evenzoo ■> Poelau (eiland), Goenoeng (berg), Tandjoeng (kaap) e.a. Waiblinfler, > G-hibellijnen. Waigatsj, eiland in het'N. van Rusland (XXI 48 Hl), door de Joegor-straat van het vasteland en door de Karische Poort van Nova Zembla gescheiden; opp. 3 700 km2. Het is een 100 m hooge rompvlakte van Devoonsche kalk- en leisteen, een voortzetting van den Oeral. Vischvangst en rendierteelt der Samojeden. Russisch meteor. station. fr. Stamslaus. J' Waiqeo, of Bat a n Wag é, grootste eiland der Radja-Ampat-groep ten N.W. van Nieuw-Gumea (Ned.-Indië; XVIIBI6 C 1-2). Waïlatpuan-Indianen, groep stammen der > Indianen van N. Amerika, Noord-Westerkustgebied; in het Z. van Oregon en Washington. I Waillct, gem. in de prov. Mamen, ten N.O. van | Rochefort (XVIII 240 E 3); ca. 150 inw.; opp. 879 ha: landbouw. Waisicsjika, een der zes orthodoxe richtingen (darsiana) in de Indische philosophie (> Indië, sub VI) die vooral zich onderscheidt door haar atomistische opvatting der natuur. De atomen, die eeuwig zijn, bezitten verschillende eigenschappen en vormen door combinatie de zichtbare wereld, die als zoodanig niet eeuwig is. _ . Zoetmulder. Waitz, Georg, Duitsch geschiedvorser en rechtshistoricus. * 9 Oct. 1813, f 24 Mei 1886. Hoog- Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V leeraar te Kiel en te Göttingen. Leerling van Ranke. Na Pertz zette hij de uitgave der ■>• Monumenta Germaniae Historica voorP Zijn Deutsche Verfassungsgeschichte (8 dln., 1844 vig.; meerdere dln. verschenen in 2en en 3en druk) is critisch goed verantwoord en verdient nog steeds de aandacht van den rechtshistoricus. W. schreef een (onvoltooid gebleven) geschiedenis van Sleeswijk-Holstein. De uitgave der Quellenkunde der deutschen Geschichte nam hij van ■> Dahlmann over. Kleinere verhandelingen; Altes Recht d. salischen Franken (1846); Ueber die altdeutsche Hufe (1854); IJeber die Anfange der Vasallitat (1856). Hermesdorf. L i t.: Prensdorft, in: Allg. Deutsche Biographie. Waitzen, Duitsche naam voor > Vac. Wajang (ngoko = laag-Javaansch) = ringgit (krama = hoog-Javaansch), beteekent schaduw. Het Jav. tooneel, waarbij de schaduw van fraai bewerkte leeren poppen op een scherm geworpen wordt, heet hiernaar dan ook wajang (ngoko) of ringgit (krama). Zie > Java (sub VIII, kol. 504). Olthof. Wajombo, linker zijrivier van de Coppename in Suriname (XXII 320 B 2), staat in open verbinding met de Arrawarra en daardoor met de Niokerie. Langs de oevers Indianen; 2 Kath. kerken, scholen. Waka, plaats in Belg.-Kongo, prov. Coquilhatstad, district Tsjoeapa; aan den linkeroever van de Maringa (XV 512 E 3). Missiepost van de St. Josephscongregatie van Mill-Hill; lagere school. Bezettingsen handelscentrum. Wakanda, > Manitoe. y ' Wakap (Jav., Mal., Soend.), verbastering van het Arab. woord wakf. Onder wakap-zaken verstaat de Mohammedaan goederen in de doode hand, zaken, aan het handelsverkeer onttrokken, met de bepaling, dat het gebruik of de opbrengst ervan zullen strekken ten bate van bepaalde personen of van een bepaald godsdienstig,cultureel of liefdadig doel. Voor de rechtsgeldigheid moet de rechtshandeling aan bepaalde voorwaarden voldoen. Wake, > Nachtwake. Wakefield, stad in district West Riding van het Eng. graafschap Yorkshire (53°41'N., I°3l'W.). Ca. 60 000 inw. Wol- en machinefabrieken. Zetel van een Anglicaansch bissohop. Beroemde middeleeuwsche All Saints’ kathedraal. Bekend door den slag bij W. in den Rozenoorlog, 1460. Wakl (Arab.; Jav., Maleisch en Soend. = wakap). Zie > Wakap. Wakidi, Aboe Abdallah Moehammad al, Arabisch geschiedschrijver. * 747 te Medina, f 822 te Bagdad. In het eenige volledig-bewaarde werk van zijn hand, Kitab al Magazi (Boek der Krijgstochten; verkort weergegeven door Wellhausen in: Mohammed in Medina, Berlijn 1882) is veel materiaal omtrent traditie en wet verzameld. Zoetmulder. Wakkakabi, Oostel. stam in Zuid-Australië (zie •> Australië, sub III). Wakken, gemeente in de provincie West-Vlaanderen, ten Z.O. van Tielt aan de Mandei (zie kaart West-Vlaanderen, D4); oppervlakte 537 ha; ca. 2 500 inwoners (Kath.). Zandstreek; landbouw; vlasnijverheid. Wal (k r ij g s k.), gronddekking aan vestingen en forten. Van oudsher hebben Ned. en W. Duitsche versterkingen in plaats van muren veelal w. gehad. De invoering van de ijzeren kanonskogels dwongen tot algeheele toepassing van aarden wallen, in Ned. zonder, elders mét gemetselde bekleedingen. Het beloop in plattegrond verschilde bij de onderscheiden stelsels, het profiel veranderde naar gelang de uitwerking van het artillerievuur toenam. In 1914 hadden de forten in Frankrijk aarden w. van ongeveer 10 m dikte, met flauw hellende buitentaluds en met metselwerk bekleede binnentaluds. Zij werden eerst door langdurig vuur van honderden mijngranaten opgeruimd. H. Lohmeijer. Wal, Pieter de, > Kartuizer (sub: Kartuizers i.d. Nederl.) Wala, Heilige, Benedictijner abt. * Laatste helft 8e eeuw, f 12 Sept. 836 te Bobbio (Italië). Neef van Karei den Groeten, zoon van Bernard, kleinzoon van Karei Martel. Als „bestuurder van het koninklijk huis” man van grooten invloed bij Karei den Grooten. Bij Bodewijk den Vromen verdacht gemaakt, trad hij in 814 bij de Benedictijnen te Corbie in. In 821 in eere hersteld en opnieuw raadsheer des keizers. In 822 legde hij met zijn broer Adalhard de grondslagen voor de abdijen Herford en ■> Corvey (Westfalen). Na den dood van Adalhard (2 Jan. 826) werd W. abt van Corbie. Bij den strijd van Bodewijk tegen zijn zonen, waarbij W. streed voor de eenheid des rijks, werd hij verbannen van 830 tot 833; in 834 verkreeg hij van Lotharius, dat deze zijn vader de vrijheid hergaf en zich met Italië tevreden stelde. Zelf bleef W. ook in Italië als abt van Bobbio. Het leven van Adalhard en W. is vrij uitvoerig beschreven door Paschasius Radbertus, een leerling van Adalhard. Het leven van W. draagt tot titel Epitaphium Arsenii en is uitgegeven door Mabillon in de Acta Sanct. Ord. S. Ben. saec. IV, 1. Brandsma. Walachen, bewoners van > Walachije; ook wel gebruikt ter aanduiding van alle Roemenen. Walachra of Walachria, Frankische gouw, omvattend het tegenw. Walcheren en vrij zeker ook N. en Z. Beveland. Walaehije, landschap in Roemenië (XIX 112 H/K 4), tusschen Z. Karpaten en Donau; oppervlakte ca. 77 000 km2 met ca. 6 000 000 inwoners (1936), bijna allen Orthod. Roemenen. Voor de Karpaten strekt zich een gordel van Tertiair heuvelland uit, evenals de helling der Karpaten grootendeels beboscht; ten Z. en Z.O. daarvan ligt een uitgestrekte vlakte, gedeeltelijk met löss bedekt en arm aan wouden, in het O. ( Baraganu en Buzau) zelfs het karakter van een steppe dragend. W. wordt doorstroomd door een aantal linkerzijrivieren van den Donau, 0.a.: Jiul, Aloeta, Argesu met Dambovita, Jalomita. Het klimaat is streng continentaal: groote verschillen tusschen zomer- en wintertemperatuur en geringe regenval. De middelen van bestaan zijn landbouw (maïs, tarwe, wijn), veeteelt, mijnbouw (petroleum en zout in het Tertiaire heuvelland), industrie (in hetpetroleumgebied en in Boekarest) en visscherij (langs den Donau). Door de Aloeta wordt W. verdeeld in K 1 e i n-W. in het W. (hoofdstad Craiova), en Gr o o t – W. in het O. (hoofdstad Boekarest). Een rij van steden ligt langs het heuvelland: Pitesti, Moreni, Campina, Ploesti en Buzau. In het bergland: Campulung en Sinaia. De voornaamste Donauhavens zijn: Turnu Severin, Calafat, Giurgewo, Calarasi en vnl. Braila. Vgl. verder > Roemenië. Hoek. Geschiedenis. Het vorstendom W., dat in 1290 ontstond, werd in 1369 schatplichtig aan de Turken. Michael de Dappere (1693-1601) verdreef de Turken, doch werd vermoord. De geschiedenis van Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V W. hangt nauw samen met die van > Roemenië, met welk rijk het sedert 1859 vereenigd is. Lit.: Buchan, Romania (1924). v.Son. Walafrled Strabo, abt van Reichenau, dichter en geleerde. * Ca. 808, f 18 Aug. 849. Trad vroeg in het klooster van Reichenau, maakte naam als dichter, werd 829 opvoeder van prins Karei aan het hof van bodewijk den Vromen, 838 abt van Reichenau. Van zijn talrijke deels hagiographische deels profane gedichten wordt vooral zijn gedicht op den tuinbouw geprezen. Als hoofdwerk geldt zijn doorloopende commentaar op de geheele H. Schrift. Evenals zijn leermeester Hrabanus Maurus laat hij daarbij meestal de oudere Kerkvaders aan het woord. Dit werk bleef onder den naam Glossa Ordinaria het handboek der M.E. tot Nicolaus van Lyra in de 14e eeuw. Li t ; Manitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (1 1911, 302 vlg.). Franses. Walapai-Indianen, stam der > Indianen van N. Amerika, Zuid-Westergebied; in den staat Arizona; een der Joema-stamraen. Walaricus of Walr i k, Heilige. * Midden 6e eeuw in Auvergne, f volgens sommigen 12 Deo. 619, meer waarschijnlijk 1 April 622 te St. 1 aléry (Oppidum S. Walarici) aan de Somme in Picardië. Eerst leerling van den H. > Columbanus. Toen deze naar Italië ging, kluizenaar aan den mond der Somme, waar hij den grondslag legde voor de naar hem genoemde Benedictijner abdij St. Valéry. Op grond eener legende, die verhaalt, hoe hij een gehangene losmaakte, deze op zijn gebed herleefde en vrijkwam, aangeroepen als voorspreker in gedingen; op grond van zijn liefde voor de zieken ook aangeroepen als patroon tegen de koorts. Zijn vereering, ook naar Nederland overgebracht, leeft nog voort bij de ruïne van de St. Walrikskapel onder Overasselt, overblijfsel van een Benediotijnsche nederzetting, afhankelijk van St. Valéry. Hier bestaat nog het afkeurenswaardig gebruik van het „afbinden der koorts” met stukjes lijnwaad aan rondom de kapel liggende heesters. Lit.: Acta Sanct. (April I); T. Brandsma, De Sint-VValrikskapel te Overasselt (in: De Gelderlander, 8 Aug. 193 g) Brandsma. Walbodo, > Wolbodo (H.). Walburgis, Heilige, zuster van St. Willibald, geboren in Engeland, f 25 Febr. 779. Door St. Bonifatius omstreeks 726 naar Duitschland geroepen, werd zij eerst zuster, daarna abdis van het klooster Heidenheim. Haar relieken bevinden zich sinds ca. 880 in Eichstatt, sinds 893 gedeeltelijk in het klooster Monheim. Van den grafsteen te Eichstatt druppelt een vocht, de zgn. olie van St. Walburgis, waaraan velen geneeskracht toeschrijven. \V. werd vooral in de M.E. veel vereerd, ook in Hed., waar vsch. kerken aan haar werden gewijd (Tiel, Arnhem, Groningen). Feestdag. 26 Febr. en 1 Mei. Vgl. > Walpurgisnaoht. Post. L i t.: Schauerte, Die H. Abtissin Waldburga (1892). Walbus, vuurwapen, beboerende tot de haakbussen. Het laden geschiedde met een laadstok via de tromp. De eerste haakbussen dateeren uit 1500. Een w. was in de beteekenis van het kaliber een dubbele haak (kaliber 24 mm). Bij de verdediging van Antwerpen in 1832 zijn nog w. als vestingwapen gebruikt. Bij de w. verving de wal der vesting de vork, welke bij de haakbussen als ondersteuning dienst deed. Zie > Handvuurwapenen. A.Lohmeijer. Waleh, 1° Johann Georg, Prot. theoloog. * 17 Juni 1693 te Heiningen, f 13 Jan. 1775 te Jena, waar hij sinds 1724 prof. in de theologie was. Zijn geschriften, waaronder een Luther-uitgave in 24 deelen (1740-’53) bewegen zich op philosophisch, theologisch en kerkelijk-historisch gebied, toonen in de polemiek een grondige kennis van de meeningen der tegenstanders en munten uit door rijke literatuur-opgaven. L i t.: Die Religion in Gesch. und Gegenwart (V 1931, kol. 1741 met uitv. bibliographie). Wachters. 2° Johannes Lodewijk, Ned. letterkundige. * 2 Jan. 1879 te Den Haag. Studeerde te Utrecht en Leiden, waar hij in 1906 promoveerde. W. legde zich vooral toe op de bestudeering der geschiedenis van het tooneel, waarin hij privaatdocent werd te Leiden in 1918. In 1936 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de Ned. letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de Sorbonne te Parijs. Vruchtbaar tooneelschrijver, daarbij verteller met soms fijnen humor, is W. toch vooral man van wetenschap, wiens opstellen over tooneelgeschiedenis en over oudere literatuur het meest waardevolle deel van zijn werk zijn. Voorn, werken: De varianten van Vondels Palamedes (1906); Punt en Corver (1918); Ons hedendaagsch tooneel (1922); Studiën over litteratuur en tooneef (1924); Leven van Sint Franciscus (1926); Schets van de Gesch. der Ned. Letteren (1928); Boeken, die men niet meer leest (1930). Tooneelstukken: Judas Iskariot (1912); Antithese (1918); De hoogste wet (1920); Het leven van een Heilige (1924). Verha 1 e n d proza: Machten en menschen (1918); Vertellingen in den donkeren winter (1919); In een laaiende lente (1921); Grimassen (1925); Episoden uit het leven van mr. Thomas (1926); Barabbas (1928); De magische schaal (1931); Galathea en Hans Bril (1931); Het vreemde geval Van Hoghen Lugt (1933); Kortsluiting (1935). Asseloergs. Walcheren, het meest Westelijk gelegen eiland van de prov. Zeeland (zie krt. Zeeland, A/B 2-3), dooi een dam in het Sloe in 1871 verbonden met Z. Beveland. Deze dam maakte het graven van het Kanaal door Walcheren (zie beneden) noodzakelijk. Opp. ca. 21 000 ha; meest kleigrond; verder duinen en geestgrond. De duinenrij is onderbroken bij Westkapelle (zeedijk). Het eiland is vruchtbaar (de tuin van Zeeland) en heeft veel natuurschoon (het paradijs van Zeeland). Vgl. > Walachra. C. v.d. Broek. Kanaal door Walcheren, kanaal van Vlissingen via Middelburg naar Veere. Gegraven in 1873, daar het noodig geworden was door afdamming van het > Sloe om wille van de spoorwegverbinding. Kleine zeeschepen kunnen vanuit Vlissingen Middelburg bereiken (aanvoer hout). Het kanaal wordt weinig bevaren. Walchia (palaeont.), eerste vertegenwoordiger der coniferen (> Naaldboomen) in het Rotliegendes (> Perm). Op elk der vruchtbladeren komen meer dan twee zaden voor. Waldaihoogten, een groep eindmoreenen m W. Rusland (XXI 48 03), in de Kamenmk 321 m hoog, veel meren, o.a. het Seliger meer, en oorsprong van veel rivieren, o.a. Wolga en Duna. Waldburga, > Walburgis. Waldeck, voormalig vorstendom en bondsstaat in het Duitsche Rijk, dat het graafschap Wa 1- de c k en het vorstendom Pyrmont omvatte. Het lag tusschen de Pruis. prov. Westfalen in W. en N. en Hessen-Nassau in Z. en O. Opp. bedroeg 1 065 km2. Het behoort thans tot het Reichsbezirk Kassei. He hoofdstad was Arolsen. Heuvelland met akkerbouw en veeteelt. Hoogste punten: Hegekopf (843 m) en Bttelsberg (838 m). Het vorstendom W. dagteekende van omstreeks 1189. Tot 1908 was het een vorstendom Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V en nadien tot 1929 een vrijstaat. Daarna kwam het aan Pruisen. Hakewessel. Waldeck, George Friedrich, graaf van, later vorst van, legeraanvoerder, medewerker van stadhouder Willem 111. * 31 Jan. 1620, f 19 Nov. 1692 te Arolsen. W. kwam in 1665 aan het hoofd der Brunswijksche troepen in dienst der Ned. Republiek en streed in 1672 en volgende jaren in de Ned. tegen de Franschen. Na het vertrek van Willem 111 naar Engeland in 1688 werd hij opperbevelhebber, behalve voor de troepen van Friesland en Groningen. J. D. M. Cornelissen. Waldock-Rousseau, P i e rr e, een Fransch staatsman, die de Derde Republiek door de crisis van ca. 1900 heen hielp. * 2 Dec. 1846 te Nantes, f 10 Aug. 1904 te Parijs. Advocaat; 1879-’B9 radicaal volksvertegenwoordiger, vanaf 1894 senator. Als minister van Binnenl. Zaken in het kabinet Ferry liet hij in 1884 de wet aannemen op de vrijheid van beroepsvereeniging. Zijn eigen kabinet (1899-1902), dat op de socialisten steunde, voerde een politiek van „republikeinsche actie” tegen de nationalisten (Dreyfuszaak) en de Katholieken (Fransche wet op de > vereen igingen). Lit.: Deschamps, W. R. orateur et homme d’état (1905); Barthou, W. R. (1932). V. Houtte. Waldemar I de Groote, koning van Denemarken. * 1131, f 1182. Koning in 1157. Hij streed 10 jaar tegen de > Wenden, die van zeeroof leefden en veroverde op hen het eiland Rügen (1168), waar hij de afgodsbeelden omverwierp en met geweld het Christendom invoerde. Wachters. Waldemar II de Overwinnaar, koning van Denemarken. * 1170, f 1241, tweede zoon van W. I en broer van koning Canut VI, dien hij in 1202 opvolgde. Hij veroverde een groot deel van N. Duitschland en in 1219 ook Estland, maar moest door verraad van bijna al het veroverde gebied afstand doen. Een poging tot terugwinning eindigde met zijn nederlaag bij Bornhöved (1227). Hij voltooide de codificatie van de Deensche wetten. Wachters. VValclcmar 111, bijgen. Atterdag, koning van Denemarken. * 1317, f 24 Oct. 1376, tot koning gekozen 1340. Hij had in 1361 bijna alle verloren Deensclie gebieden heroverd. Dit wekte den handelsnaijver der Hanzesteden; in den onvennijdolijken strijd leed W. de nederlaag en werd in 1370 tot den vrede van Straalsund gedwongen. W. slaagde er echter in het grootste deel van Holstein te heroveren. Wachters. Lit.: Danmarks Riges Historie (1897-1905). Walden, naam van de door dr. Frederik van -> Eeden in 1898 te Bussum opgerichte coöperatieve landbouwonderneming met gemeenschappelijk grondbezit. Na een tienjarig bestaan ging zij door oneenigheid ten gronde. Walden, Hugo van, pseud. van Jules Temmerman, Vlaamsch schrijver. * 1877 te Brussel, f 1934 te Gembes, Haut Fays. Sloot zich aan bij de groep De Boomgaard; schreef stemmingssprookjes en lyrisch-fantastische verhalen: o.a. Elooi in ’t Woud (1914), De Gulden Slede (1925), De Magiek (z-j-)- Rombauts. Walden burg, 1° stad in Neder-Silezië (IX 576 G 3) in het Waldenburger gebergte, op 44 m boven zeeniveau. Ca. 7 000 inw. (33 % Kath.). Steenkolen, ijzergieterij, machinefabrieken, porselein, chem. industrie. W. wordt in 1426 als stad vermeld. 2° Stad in Saksen aan de Zwickauer Mulde, op 267 m boven zeeniveau. Ruim 4 200 inw., meerendeels Prot. Textielindustrie, metaalwaren. In 1199 genoemd; in 1473 stad. „ 3“ Stad en badplaats in Wurttemberg, op 606 m boven zeeniveau. Ruim 1 000 inw., meerendeels Prot. In 1391 als stad genoemd. HakewesseL. Waldenzcn, een middeleeuwsche kettersche sekte, ontstaan in de 2e helft van de 12e eeuw, genaamd naar hun stichter Petrus Waldes. Petrus werd door de woorden van het Evangelie en de legende van den H. Alexius begeesterd voor het ideaal van den terugkeer tot het arme leven van de Apostolische tijden. Ben groote schare gelijkgezinden, mannen en vrouwen, sloot zich bij hem aan: zij weiden ook genoemd „Armen van Lyon”. Zij droegen sandalen (vandaar nog de naam „Sabatati”) en trokken twee aan twee boete-predikend rond. Duister is nog de eigenlijke ontwikkeling van goedgemeend en niet af keurenswaardig hervormingsstreven tot ongehoorzaamheid en ketterij. Wel is duidelijk, dat zich personen hebben aangesloten, wier bedoelingen niet zuiver waren en die de beweging benutten voor een vijandelijk optreden tegen de geestelijken. De ketterij, waarin zij vervielen, bestond in het afwijzen van de traditie, de hiërarchie, het vagevuur, den aflaat, enz. Aan het goede werk bleven zij groote waarde hechten. Groepen van W. zijn door de Kerk (Innocentius III) opgevangen, de samenhang met de kerkelijke Humiliaten is nog niet duidelijk. Door paus en inquisitie werden de W. herhaaldelijk veroordeeld. Hun voornaamste bestrijder was de H. Franciscus van Assisië, die het ideaal van apostolische armoede en rondtrekkende prediking in nauwste verbinding met de Kerk verwezenlijkte. De meeste W. woonden in Frankrijk, Duitschland en Noord-Italië, waar zij zich tot heden wisten te handhaven. Vandaar uit vestigden zij zich in Amerika. Sloots. Waldersee, Alfred, Graf von, Duitsch veldmaarschalk. * 8 April 1832 te Potsdam, f 5 Maart 1904 te Hannover. Voerde tijdens den Boksersopstand in China bevel over het vereenigde leger der Europ. mogendheden. Waldetrudis (Fr.: Waudru), Heilige, weduwe, zuster van St. Aldegondis en moeder van de H.H. Landricus, Madelbert en Aldetrudis. f 9 April 688. Haar gemaal, de H. Vincentius Madelarius, trad in de abdij van Haumont; zijzelf stichtte en leidde een vrouwenklooster te Bergen. Patrones van Bergen. Feest: 9 April in de bisdommen Doornik en Kamerijk. Lit.: Paul Guerin, Les petits Bollandistes (1865). W. is ook de naam voor de vrouwena b d ij en daarna kapittel van kanunnikessen van de Heilige Waldetrudis te Bergen. Door de H. Waldetrudis in de 7e eeuw gesticht volgens den regel van den H. Benedictus, nam de abdij in de 12e eeuw den regel over van den H. Augustinus. In de 13e eeuw lieten de kanunnikessen zich seculariseeren en vormden voortaan een vereeniging van adellijke vrouwen. In 1796 door de Fransche Revolutie gesloten. De klooster-, nu dekenale kerk werd broksgewijs van 1460 tot 1687 gebouwd. Lit.; Edouard Michel, Abbayes et Monastères de Belgiqne (1923). De Schaepdhjver. VValdmüller, Ferdinand, schilder.* 1793, f 1865 te Weenen. Hoofdfiguur der Weensohe romantische school; schilderde zoowel landschappen als portretten. Lit.: A. Rössler, F. W. (1909). Waldorf-Astoria-school, ook wel „S te i- Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V „er-school” genoemd, naar den grondlegger der anthroposophie (Rud. ■> Steiner). Deze school werd in 1919 opgericht voor kinderen van arbeiders op een sigarettenfabriek te Stuttgart, waarvan de directeur tot Steiner’s aanhangers behoorde. Binnen twee jaar telde ze 500 leerlingen, weldra niet minder dan -5 klassen en werd zij bezocht door kinderen van alle standen. Reeds in de laagste klasse wordt een vreemde taal onderwezen, volgens de directe methode, en rhytnmische gymnastiek, de zgn. eurhythmie, die voor de opvoeding van veel belang wordt geacht, speelt er een voorname rol; rijkelijk wordt de jeugd ook gevoed met mooie muziek, vormen en kleuren, alles min of meer samenhangend met de anthroposophische leer. hen navolging van de „Freie Waldorfschule is de „Vrije School” in Den Haag. L ; t : Rombouts, Hist. Paed. (111 1928); Lex. - Waltzemüller, Waldteufcl, Emi 1, walsencompomst. 9 Dec. 1837 te Straatsburg, f 16 Febr. 1915 te Parijs. Was o.a. hofbal-dirigent van Napoleon 111 en hofpiamst van keizerin Eugenie; componeerde meer dan 500 walsen, waarvan de meeste in pianozettmg bi] Litoltf zijn verschenen (5 dln.). _ _ . Koole■ Walcm, gem. in de Belg. prov. Antwerpen (II 513 B 4), gelegen aan de Nete, op 5 km van Mechelen. Opp. 467 ha, ruim 1 600 inw. (vnl. Kath.). Leem- en zandgrond. Landbouw. Rivieren: Nete en Dijle. Kerk uit 1617, met torens uit de 13e eeuw. Overblijfsels van de abdij der Cisteroiënser zusters van Roosendael (zie krt in kol. 455 in dl. VII), door de familie van Berthout gesticht in de 13e eeuw. Het fort van W. was een der grootste rond Antwerpen in 1914. btnels. der grootste rond Antwerpen ui Walen, Wallonië. De naam Waal [< oud-Hoogduitsch Wal(a)h] wordt (reeds in de 14e e.) toegepast on die bewoners van de Nederlanden, die een Gallo-Romaansche taal spreken, nl. ófwel het Fransch, of een der Waalsohe dialecten. „Wallonië is het deel van het tegenwoordig België, dat gelegen is tusschen Vlaanderen (= Vlaamscli-sprekend) en de kleine streek (ten Z.O. der prov. Luxemburg), die door de Duitsch-sprekende Belgen bezet wordt. Over den oorsprong van de Walen en van de taalgrens (zie ald-, waar ook kaart) tusschen Vlaanderen en Wallonië (ongev. 300 km), die sedert de 8e e. weinig veranderde, zijn de historici het niet eens. Onlangs verdedigde Petri, dat de taalgrens de uiterste lijn zou zijn, waarachter de Franken zich teruggetrokken hebben, nadat ze eerst diep in Gallië waren binnenbedrongen. Doch de meesten houden het er voor dat ze de uiterste lijn aangeeft, tot waar de vroegere Frankische massa-bezetting is doorgedrongen en dat de Walen afstammen van de geroman i s e er d en onder de Belgen. Deze wisten de Latijnsche cultuur te handhaven als een hoek tusschen de Saliers (in het N.) en de Ripuariërs (O.). De grens loopt ten Z. van Westen Oost-Vlaandercn, dwars door de prov. Brabant en door het N. der prov. Luik (zie de krt. t/o kol. idA in dl. IV en de krt. in kol. 393/394 in dl. XXII). De Waalsche gewestelijketalen Zl3J\ 51®* Rouchi (soort Picard), het W a a Is c h (Wallon), verdeeld in West-W. (Nijvel, Thum, Chimay), midden-W. (Namen), Oost-W. (Luik, enz.) en he G a u m a i s (soort Lothanngsch, in het Z.W. der prov. Luxemburg). Vgl. nog het art. * Waalsch. Zij hebben zich beter tegen het Fransch verdedigd dan di gewestel. talen van Frankrijk; toch werden zij sederl de 17e e. in de hoogere standen geleidelijk door het Fransch verdrongen; heden worden zij enkel door het volk gesproken. Hoewel de Waalsche beweging haar steun verleent aan talrijke locale vereenigingen die de Waalsche literatuur tot nieuwen bloei trachten te brengen, worden die gewestel. talen meer en meer door het Fransch vervangen. De Waalsche beweging werd in het leven geroepen door de Ylaamsche. Sedert het opkomen der Vlamingen op economisch, sociaal, cultureel, staatkundig en nationaal gebied, voelen de \Valen zich in de Belgische gemeenschap bedreigd; zij hebben den steun verloren van de hoogere standen in "V laanderen, die eertijds uitsluitend Fransch sprekend waren; er wordt zelfs van Vlaamsch imperialisme gewaagd. Dit gevoel wordt nog geprikkeld door de nieuwe richting van de Belg. buitenlandsche politiek, die zich tegenover Frankrijk meer onafhankelijk toont, en door het demographisch gevaar, daar de Waalsche bevolking in aantal afneemt. Zij verminderde van 3 001 479 zielen in 1930 tot 2 974 660 in 1937, tegenover een Vlaamsche bevolking van 4 221 244 in 1930 en van 4 476 406 in 1937 terwijl de Brusselsohe agglomeratie, die een gemengde bevolking vormt, in 1937 910 164 inw. telde. Vandaar een reactie en een Waalsche concentratie, die het aanzijn gaf aan de idee Wallonië, waarvan het symbool de Waalsche haan is (có stampé rood met opgeheven poot op geel). Een feest van W al10")-6 wordt ieder jaar gevierd; Waalsche politici hebben een Waalsch programma opgesteld; de uiterste vleugel van de beweging toont een uitgesproken sympathie voor Frankrijk. Lit.: Haust, Dictionn. liégeois (1933);, Le Wallon (1893); id., Etudes de philologie Wallonne (1932). Willaert. Walenbureh, Gebroeders va n, Kath. apologeten: Adriaan (* 16°8> t1669) en P} e' t e r (* 1610, f 1675), beiden geboren te Rotterdam en overleden fis wijbisschop van Keulen, tot welke waardigheid Pieter, die reeds wijbisschop van Mamz was, na Adriaan’s dood werd verheven. Zij studeerden in Frankrijk en leefden sinds 1640 in het Rijnland, waar zij hoofdzakelijk werkzaam waren m de irenische polemiek met de Protestanten door conferenties en geschriften (grootendeels afkomstig van Pieter, maar op beider naam uitgegeven). "u ït g. 7 Werken (2 dln. Keulen 1670):_ Pauwels. Widcs, oud vorstendom van het Vereenigd Koninkrijk (Groot-Brittannië), in het N. begrensd door de lersche Zee, in het W. door het Kanaal in het Z. door het Kanaal van Bnstol (XII 464 DIE 5-6) Oppervlakte, Monmouthshire inbegrepen, 20 756 km2; ca. 2 600 000 inw. van zeer gevarieerde godsdienstige samenstelling. Slechts 3,7 % is Katholiek. Zetel van een Kath. aartsbisschop te Cardiff, van een Kath. bisschop te Wrexham. De oude Keltische taal, het Welsh, heeft zich hier gehandhaafd. Wales bestaat grootendeels uit verweerd bergland, van West naar Oost uit de geologisch opvolgende lagen van het Primair opgebouwd, hoogste top Snowdon m N. Wales 1086 m. De afwatering geschiedt grootendeels naar het Z.: de Severn, de Wye en de Usk stroomen uit in de Golf van Bristol, in het N. stroomt de Dee naar de lersche Zee, de Towy stroomt uit in de Carmarthen Bav Het Zuidelijk bergland is rijk aan steenkool, hier vinden we tin-, ijzer- en kopersmelterijen; de ertsen worden meestal ingevoerd. In het N. leisteengroeven. Belangrijke havensteden: Cardiff, Swansea en hew Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder V port, mijnbouwsteden Rhondda en Merthyr Tydfil. Voor het verkeer op lerland zijn Holyhead op het eiland Anglesey en Fishguard in Z.W. Wales van bijzondere beteekenis. De oudste historische bewoners waren de Keltische Goidels en Brythons, die in 78 n. Chr. door de Romeinen overwonnen werden. De Engelschen veroverden Wales na tweehonderdjarige worsteling in 1282. Eduard II was de eerste Engelsche prins, die in de oude hoofdstad Carnarvon werd geboren (1284), hij was de eerste Prince of Wales. Voor verdere gesch. zie > Groot-Brittannië en N. lerland. \Q. de Vries. Walewein, Middelnederlandsche ridderroman, uit den cyclus van de Tafelronde, met de avonturen van Walewein, op zoek naar een mysterieus schaakbord. De roman is vol sprookjesmotieven, wat niet belet dat hij de symbolische uitbeelding wordt van den opbloei en den groei der hoofsche liefde. Begonnen door > Penninc, werd hij, wel niet zoo lang daarna, voltooid door Vostaert: beiden onbekend. Het is een onzer mooie ridderromans, misschien nog uit de 12e eeuw, en oorspronkelijk. V. Mierlo. Ui tg.: Jouckbloet (1846). L i t.. S. Eringa, in: Tijdsoh. voor Ned. T. en Letterkunde (1925, 117); A. M. E. Draak, Onderzoekingen over de roman van W. (1936). Walewsky, Alexandre, graaf, Fransch staatsman, onwettig kind van Napoleon I en de Poolsche gravin Walewska. * 4 Mei 1810 bij Lowicz, f 27 Sept. 1868 te Straatsburg. 185ö-’6O minister van Buitenl. Zaken. W. bad een voornaam aandeel aan de Fr. tusschenkomst in de Krim (1854-’66) en in Lombardije. V. Houtte. WaUried, Heilige, landbouwer uit Bedum, werd 3 Dec. 810 door Noormannen gemarteld. Feestdag 3 December. Lit.: Kronenburg, Neerlands Heiligen in de M.E. (I 1899). Wak/, geestelijke, ook genoemd: geestelijke traagheid, is de afkeer, de tegenzin, de onverschilligheid jegens de geestelijke goederen, de liefde tot God en de middelen om deze te verwerven. Op zich een ernstig kwaad en de oorzaak, dat om de geringste moeilijkheden, bezwaren of offers het geestelijke, de godsdienstige praktijken en verplichtingen en het ontvangen van de sacramenten verwaarloosd worden. Vgl. -> Lauwheid; Traagheid. ? •IWUIjjUWU. L i t.: St. Thomas van Aquiuo, Summa Theol. (11. 11. q- 35). Eender. Walj/rave, A 1 o ïs, Vlaamsch priester, schrijver. * 1876 te Gent, f 1930 te Brugge. Auteur van eenvoudige gedichten in den trant van Gezelle: o.a. Stille Stonden (1905); Zingende Snaren (z.j.); vooral bekend als schrijver van de betrouwbaarste biographie van Gezelle (Het leven van Guido Gezelle, 2 dln. z.j.). Werkte ook voor het tooneel en wendde ernstige pogingen aan om het bijbeldrama op een hooger letterkundig plan te brengen. Van zijn hand is o.a. de tekst van het bekende Spel van O. L. Vrouw of Maria’s Leven, dat op geregelde tijdstippen te Halle opgevoerd wordt. Rombauts. Wak/vof/el, andere naam voor > dodo. Walüaiu-Saint-Paul, gem. in Waalsch-Brabant (VI 96 D5). Opp. 1 391 ha; ca. 1 700 inw.; zetel van een dekanaat met 15 parochiën; landbouw. Walhalla, 1° benaming sedert den tijd der Duitsche Romantiek gegeven aan Walhal, volgens de Noorsche mythologie het verblijf der in den krijg gevallen helden, die er den tijd doorbrengen met kamp- spelen en drinkgelagen. Odin verzamelt er de helden, opdat zij op den dag van den laatsten kampstrijd zijn helpers zouden zijn. Het is de Romantiek, die het W. heeft voorgesteld als een soort hemelsch paradijs, waarvoor de Germanen zich onversaagd in den strijd wierpen. Zij zelf beschouwden het als een weinig begeerenswaardige plaats zonder stamleven en zonder vrede. 2° Nationaal heiligdom, in Dorischen stijl, dat Lodewijk I van Beieren door bouwmeester Klenze, dicht bij Regensburg liet bouwen (1830-’42) en dat de busten en gedenkplaten bevat van beroemde Duitsche mannen en vrouwen (zie afb. 2 op de pl. tegenover kol. 161 in dl. IX). Bellon. Wall (A r a b.), 1° „hij, die dicht bij (God) is”, titel van den Mohammedaanschen heilige (> Heiligen – vereering, II A). 2° Vertegenwoordiger van de bruid bij de Mohamm. huwelijkssluiting. Walikale, plaats in Belg.-Kongo, prov. Costermansstad, district Kivoe; aan den rechteroever van de Lowa. Bezettings- en handelscentrum. Missiepost van de Vrije Zweedsche Missie; scholen; verplegingspost. Walja, of Wallia, koning der West-Goten 416- 419. Hij veroverde een groot deel van Spanje en drong de Alanen, Sueven en > Vandalen terug. Walker, Francis Amasa, Amerik. economist. * 2 Juli 1840 te Boston, f 5 Jan. 1897 aldaar. Prof. te New Haven. Bestrijder van den vrijhandel en van de loonfondstheorie. Voorstander van de pachtleer van Ricardo en van den dubbelen standaard. Voorn, werken: The wages question (1877); Politioal economy (1883); Land and its rent (1884); International bimetallism (1896). —-Lit.: Curran, F. A. W. (1900); Munroe, Life of F. A. W. (1923). Wall, Hermann von de, Malaïcus. * 20 Maart 1807 te Giessen (DuitschL), f 2 Mei 1873 te Riouw. W. doorliep vsch. rangen in het Ned.-Ind. leger, ging in 1836 in civielen dienst over en maakte als civiel-gezaghebber vsch. ontdekkingstochten op Borneo. Zijn kaarten zijn verwerkt in de kaart van Borneo in den atlas van > Melvill van Carnbée en Versteeg. In 1866 belast met de samenstelling van een Maleische spraakkunst, een Mal.-Ned. en een Ned.-Mal. woordenboek, vestigde W. zich te Riouw, van waaruit hij reizen ondernam naar de vsch. Maleische gebieden. Voor de voleinding van zijn werk stierf hij. Het woordenboek werd in veel beknopter vorm (in plaats van ca. 7 slechts 3 deelen) uitgegeven door van der •*- Tuuk. Behalve het woordenboek heeft W. een groot aantal werken en tijdschriftartikelen op het gebied van het Maleisch geschreven. Olthof. VUI V/VVfWI • Wallaee, 1° Alfred Hussel, Eng. natuuronderzoeker. * 8 Jan. 1823 te Usk (Engeland), f 7 Nov. 1913. Maakte te zamen met Henry Walter Bates in 1848 een reis naar Brazilië, langs de Amazone en verder alleen langs den Rio Negro. Een groot deel van zijn verzamelingen en aanteekeningen gingen bij den brand van het schip, waarmee hij naar Europa terugkeerde, verloren. Van 1864 tot ’62 reisde W. daarna door den Indischen Archipel, op welke reis hij zelfstandig tot een theorie kwam over de natuurlijke teeltkeus, verwant aan die van Darwin, met wien hij, als gevolg van de over deze theorie tusschen beiden gevoerde correspondentie, zeer bevriend werd. In Ned.- Indië meende W. een zeer scherpe scheiding te zien tusschen een Westelijk en een Oostelijk deel van den archipel, welke scheidingslijn (de Lijn van Wal-lac e) zou loopen door de Straat van Makassar en door Straat Lombok. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Voorn, werken: A narrative of travels on the 1 Amazone and the Rio Negro (1852); The Malay Archi- 1 pelago, the land of the orang-utan and the bird ol para- | dise (door > Veth vertaald en van aant. voorzien onder den titel „Insulinde”); On the Zoological geography of the Malay Archipelago (in: Journal of the prooeedings of the Linnean Society Zoology, 111 1859). Uithof. 2° E d g a r, Eng. schrijver. * 1876 te Greenwich, f 10 Febr. 1932 te Hollywood. Schreef vnl. zeer spannende deteotive-romans en verder een enkel drama (On the Spot, 1931). Lit.: G. Curtis, E. W. (1932). 3°Lewis, N. Amer. romanschrijver. * 10 April 1827 te Brookville (Indiana), f 17 l»0o te Crawfordsville (Indiana). Van 1878 tot 1881 gouverneur van Utah; 1881-’B6 gezant der Ver. Staten m Turkije. Zijn bekendste werken zijn: Ben Hur (188 U, ook gedramatiseerd en verfilmd); The Fair God; The Prince of India, etc. L i t.: autobiographie (2 dtn. 1906). 4° Wi 11 ia m, Eng. wiskundige. -zo nept. 1768 te Dysart (Fifeshire), f 28 April 1843 te Launston. Aanvankelijk boekdrukker, later hoogleeraar m wiskunde te Edinburgh. Schreef over vsoh wisk. onderwerpen, o.a. over de kwadratuur van de hyperboo , waardoor hij de invoering van de hyperbolische functies voorbereidde. In de planimetrie is bekend de 1 ij n van W„ waarop de voetpunten liggen der loodlijnen, die men uit een punt van den omgeschreven cirkel van een driehoek op de zijden kan neerlaten. JJMKsterhuis. Wallach. 011 o, scheikundige. *27 Maart 1847 te Koningsbergen, f 26 Febr. 1931 te Göttingen. 1 erkreeg in 1910 den Nobelprijs voor chemie voor zijn baanbrekende onderzoekingen op het gebied der aetherische oliën, speciaal der terpenen. Wallcnstein, Albrecht vo n, hertog van Friedland en Mecklenburg, veldheer in den 30-jangen oorlog. * 24 Sept. 1583 te Hermanitsch (b^Komggratz)^ te Eger. Zijn ouders, die hij vroeg verloor,waren Utraquist; na hun dood werd hij Katholiek opgevoed. Hij streed in keizerlijken dienst tegen Turken, Venetianen en, bij het uitbreken van den 30-jarigen oorlog (1618), tegen de opstandige Bohemers. Door zijn huwelijk meteen rijke weduwe werd hij in staat gesteld, na den slag op den Witten Berg (1620) een groot aantal verbeurdverklaarde landgoederen van de opstandelingen op te koopen, waardoor hij de meest vermogende grondbezitter werd van geheel Bohemen en in 1624 dien rijkdom zag vereenigd en verheven tot een hertogdom Friedland. In 1625 bood hij keizer > Ferdinand II aan op eigen kosten een leger te werven in den strijd tegen de Duitsche Protestanten en tegen koning Christiaan IV van Denemarken; hij dwong den Denenkoning tot den vrede van Lubeck (1629) en veroverde Mecklenburg, alwaar hij den hertogstitel ver- wierf. De meedoogenlooze wijze, waarop hij het contributie-stelsel toepaste door het onderhoud van zijn legers op te leggen aan het grondgebied van vriend en vijand, maakte hem zeer gehaat, ook bij de Katholieke > Liga, zoodat keurvorst Maximilaan van Beieren, de leider van die Liga, op den keurvorstendag te Regensburg in 1630 W.’s afzetting van den keizer wist te verkrijgen. De Friedlander trok zich zonder verzet in geheimzinnig zwijgen terug in zijn Boheemsche bezittingen, waar hij reeds in 1630 geheime onderhandelingen voerde met -> Gustaaf II Adolf. Na diens groote overwinningen in den Duitschen oorlog en na 1 illy s dood, was de keizer wel gedwongen W. terug te roepen. Hij aanvaardde opnieuw het opperbevel, hoezeer op voor den keizer zeer bezwarende voorwaarden; de geheimzinnige macht, die van hem uitging, deed weldra 40 000 man onder zijn vanen bijeenstroomen (Mei 1632). Hij verdreef nu eerst de Saksers uit Bohemen, doch werd in den slag bij Lützen (6 Nov. 1632), waarin Gust. Adolf sneuvelde, verslagen. W. trok naar Bohemen terug en voerde den oorlog sedertdien slechts met een zeer verdachte aarzeling. Allerlei geruchten over geheime onderhandelingen met de Prot. partij drongen tot Weenen door. Het was noodzakelijk, den ondoorgrondelijke opnieuw uit zijn opperbevel te ontzetten; de voornaamste onderbevelhebbers, Alldringen, Gallas en Piccolomini wilden den keizer trouw blijven; W. van zijn kant wist een aantal van zijn officieren door een belofte van onvoorwaardelijke trouw aan zich te binden (bijeenkomst te Pilsen, 1634). Op het bericht hiervan besloot de keizer tot W.’s formeele afzetting en strafrechtelijke vervolging; nader werd hij beschuldigd van hoogverraad en het leger ontslagen van de plicht van gehoorzaamheid aan zijn opperbevelhebber. De troepen vielen van hem af; W. trok zich met een aantal getrouwen terug naar het N.W. van Bohemen, gereed om zich in Midden-Duitschland te vereemgen met hertog Bernhard van Saksen-Weimar, den militairen leider der Prot. partij. Op 24 Febr. 1634 kwam hij te Bger, waar hij met enkele aanhangers m den nacht vermoord werd door overste Butler, stadscommandant Gordon en opperwachtmeester Leslie, die het verraad aan den keizer wilden voorkomen. Wat den raadselachtigen W. als levensdoel voorzweefde, is steeds onduidelijk gebleven; wellicht was het de keurvorstelijke waardigheid in Bohemen. De ondoorgrondelijkheid van zijn wezen maakte hem tot een bij uitstek dramatische figuur, door Schiller in zijn bekende trilogie tot hooldpersoon gekozen. ‘ Lit.:” Ranke, Geschichte Wallensteins (“1910, nog altijd het beste overzicht); V. Srbik, Wallensteins Ende (1920); v. Boehn, W. (1926); Tiefenbach, W. Em Deutsoher Staatsmann (1932); Schulz, W. (in Monographien z. Weltgesch.). “ Waller, 1° Augustus Volney, Eng. physioloog. * 1806, f 1870. W. toonde aan, dat zoodra de zenuwvezel niet meer met de zenuwcel m verbinding staat, deze ontaardt; dit verschijnsel staat bekend onder den naam van > Degeneratiewet van Waller en bewijst, dat een trophische invloed van de zenuwcel op den zenuw-uitlooper uitgaat. Klessens. 12° FranQois Gerard, industrieel *l9 April 1860 te Loenen op de Veluwe, f 10 Mei 1965 te Delft . Toonde reeds vroeg belangstelling voor de chemie en trad reeds tijdens zijn studie aan de Polytechnische School in dienst van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek, waarvan hij in 1885 tot mede-directeur werd benoemd en welke hij tot grooten bloei bracht. Werkte aan en Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder V A. von Wallenstein. verbeterde het gistbereidingsprocédé, dat o.a. leidde tot de uitvinding van een beter houdbare en krachtig werkende luchtgist, welke onder den naam „koningsgist” bekend is. Waller was nog directeur en commissarisvanvsch. ondernemingen, lid van de Centrale voorde Statistiek en van den Centralen Gezondheidsraad (1902-1908), lid van den Mijnraad (1908-1930). In 1914 werd W. het doctoraat honoris causa verleend door de Groningsche hoogeschool. Hoogeveen. 3°MauriceWarlomont, bijgenaamd Max, Fransch-Belgisch dichter. * 1860 te Brussel, f 1889 aldaar. Hij was de stichter en de bezieler van de „Jeune Belgique” (1881), die een hoofdrol vervulde in de litteraire vernieuwing, waarin de Fransch-Belgische letteren zich op het einde der vorige eeuw mochten verheugen. Van hem verschenen de satyrische Vie béte (1883) en La Flüte a Siebel (1891), een bundel verzen, welker oppervlakkige schalksche ironie een kinderlijk-teergevoelige ziel verraadt. Wülemyns. Wallin, Johan Olof, ZweedschLutheraansch schoolhervormer en dichter van geestelijke liederen; overgangsfiguur van > pseudo-klassieken vormcultus naar Romantische gevoelsexaltatie. * 1779 te Stora Tuna, f 1839 te Upsala als aartsbisschop. Baur. Ui t g.: Samlade Vitterhetsarbeten (1897 vlg.). Lit.; B. Grip, J. O. W. (1929). Wallis, het meest bergachtige kanton van Zwitserland; grenst aan Frankrijk en Italië. Opp. 5 235 km2. Ca. 137 000 inw., meest Kath., voor | Fransch, voor ij Duitsch sprekend. Het vormt van den Furkapas tot Martigny een lengtedal, waar de Rhóne doorheenstroomt, vandaar tot aan het Meer van Henève een dwarsdal. Het dal van de Rhóne ligt tusschen de Berner en Walliser Alpen. Het Rhónedal heeft een hooge temperatuur en is regenarm, wat van invloed is op de producten, die er verbouwd worden, nl. noten, kastanjes, zuidvruchten en wijn. Van den bodem is 44,1% woeste grond. Weinig delfstoffen. Leuk heeft warme bronnen. Van de bevolking vindt 69% een bestaan in landbouw en veeteelt, 19,6% in de industrie, 10,7% in handel en verkeer. De industrie is gering, ondanks de aanwezige waterkracht. Er is veel vreemdelingenverkeer. De hoofdstad is Sion (Sitten). W. werd door de Romeinen Vallis Poenina genoemd. In 470 kwam W. aan Bourgondië, in 534 aan de Franken, in 888 aan het Nieuw-Eourgondische rijk; in 1260 aan Savoye; in 1475 sloot W. zich aan bij het Zwitsersche eedgenootschap. In 1802 werd W. door Napoleon tot een afzonderlijke republiek gemaakt, waarna het, in 1814, weer tot het eedgenootschap terugkeerde. Hakewessel. Wallis, 1° A. S. C., pseud. van Adèle > Op zoomer. 2° John, Engelsch wiskundige en theoloog* 23 November 1616 te Ashford, f 28 October 1703 te Oxford. Werd 1649 professor in geometrie te Oxford; hij was een der stichters van de Royal Society. Door talrijke wisk. werken, vereenigd in Opera Mathematica (3 dln. Oxford 1693-’95), heeft hij veel bijgedragen tot de ontwikkeling van de moderne wiskunde en tot de kennis der klassieke. Dijksterhuis. Wallon-Cappel, Fr. naam voor > Waalschkapel. Wallonië, > Walen. F. G. Waller. Wall Perné, Gustaaf van de, kunstschilder. * 18 Mei 1877 te Apeldoorn, f 1911. Leerling van de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers. Hij was ook literator. Als beeldend kunstenaar vooral bekend om zijn boekversieringen en illustraties (o.a. in door hem verzamelde Veluwsche Sagen). Zijn werk is romantisch van aard, vaak geheimzinnig en met Skandinavische motieven. Engelman. Wallrave, 18e-eeuwsch vestingbouwkundige, die in Pruisen het aanzien gaf aan de > Oud-Pruisische versterkingswijze (zie afb. aldaar); hij werd aanvankelijk gevolgd door Frederik den Grooten. Wallstreet, de algemeene benaming voor de New Yorksche geldmarkt, omdat de beurs in de Wallstreet gelegen is. Walmiki, de waarschijnlijke dichter van het > Ramajana. Walnoot, okkernoot of noteboom (Juglans regia), een plantensoort van de fam. der okkernootachtigen, afkomstig uit het Oosten, wordt dikwijls aangeplant en vormt een boom van 12 tot 24 m hoogte met geveerd – samengcstclde bladeren. De w. is eenhuizig en de gladde vruohtschaal is groen. Zie afb. in kol. 696 in dl. XVIII. Bonman. Walpole, 1° Henry, Eng. Jezuïet. * 1568, f 1695. Vriend van den Zal. Edmund > Campion en Robert Parsons; gevangen genomen in 1593, stierf hij den marteldood te York. 2° Hora c e, Eng. schrijver. * 24 Sept. 1717 te Londen, f 2 Maart 1797 aldaar. Na studies te Eton en Cambridge ging hij in de politiek, werd parlementslid en minister. Zijn sentimenteele liefde voor een Gotiek, die hij niet begreep, bereikte het toppunt in de verbouwing van zijn buitengoed in Twickenham tot een Gotisch kasteel. Als schrijver bekend om üjn Brieven (bijna 3 000), die in hun gemaaktheid het tijdskarakter zuiver weergeven. In zijn Castle of Otranto (1764) is hij een voorlooper van den griezelroman. Ui t g.: Works (5 dln. d. Mary Bray, 1798); Letters (d. mrs. Paget Toynbee, 16 dln. i-’O5). Lit.: Dorothy Stuart, H. W. (1927). Beek. 3°Hugh Seymour, Eng. romanschrijver * 13 Maart 1884 te Auckland (Nieuw-Zeeland). Kwam later in Engeland (zijn vader was Anglic. bisschop van Edinburgh); studeerde aan de 1 Jng’s School te Canterbury en te Cambridge. Zijn werk omvat psychologische romans uit het hedendaagsche leven, onder den invloed van Russische auteurs, historische verbeeldingen en fantastische groteske verhalen; zijn stijl is zeer verzorgd, maar wat gelijkmatig. J. Panhuijsen. Voorn, werken: The Wooden Horse (1909); Fortitude (1913); The Dark Forest (1916); The Green Mirror (1918); Portrait of a Man with red Hair (1925); Wintersraoon (1928); Hans Frost (1929); Bogue Herries (1930); Judith Paris (1931); The Fortress (1932); Vanessa (1933). Studie over Anthony Trollope (1928). <4° Robert, graaf van Oxford, Engelsch staats- Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V XXIII. 26 man. * 26 Augustus 1676 te Houghton (Norfolk), + 18 Maart 1746 te Londen. Sedert 1701 in het Parlement als lid der Whig-partij; sedert 1721 als kanselier van de schatkist; leider der regeering tot 1742. Hi] werd de eerste prime-minister in modernen zin, in het bezit van het volle vertrouwen der twee eerste George’s; het Parlement wist hij te beheerschen door zijn goed gehumeurde bekwaamheid en zijn merkwaardig stelsel van omkooping. Met alle kracht handhaafde hij den Europ. vrede in vereeniging met kardinaal > Fleury, den leider der Fransche regeering; en wist den grootschen opbloei te bewerken van Engelands zeehandel, kolonisatie en nijverheid. De deelneming van Engeland aan den Oostenrijkschen Successie-oorlog noopte hem tot aftreden. Zijn „Letters” zijn nieuw uitgegeven door Pavet Toynbee in 1920; zijn Memoirs door Cox (3 dln. 1798). * L ït.: Michaël, Das Zeitalter W.’s (1920);, Vaucher, B. W. et la politique de Fleury (1924); Stirling Taylor, Robert W. and his age (1931). _ v.Oorkom. Walpurgisnacht heet de nacht van 30 April op 1 Mei, waarin, volgens Duitsch volksgeloof, de heksen feestvieren op den Broeken in den Harz; in de Germaansche mythologie had dan de bruiloft plaats van Wodan met de Walkuren. In de latere kerstening nam de H. Walpurgis of Walburga de plaats in van de heidensche godin Freya. Vroeger werd in dien nacht het Walpurgisvuur ontstoken; men droeg brandend stroo op lange stokken rond, en vierde zoo de verdrijving van den winter. In Goethe’s Faust komt de W ook voor (zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 626 in dl. X). L i t.: W. A. P. Smit, Folklore (1929). Knippenberg. Walram, naam van meerdere graven van Aarlen (Fr.: Arlon). Walram I, ook U d o genaamd, en vermeld in oorkonden van 1061 en 1068, werd de vader van > Walram I van Limburg. Walram II was een iongere zoon van > Walram II van Limburg en overleed kinderloos vóór 1151. Boeren. Walram, graaf van Gu 1 ik, zoon van graaf > Willem IV van Gulik; regeerde van 1278 tot 1297. In den slag van > Woeringen streed hij aan Brabantsche zijde. Walram, naam van meerdere graven en hertogen van Limburg. Walram I, zoon van > Walram I van Aarlen, was gehuwd met judith van Luxemburg, erfgename van het hertogdom Neder-Lotharingen. Hij bouwde in 1064 het slot Limburg aan de Vesder en overleed in of vóór 1082. Walram 11, bijgenaamd P a g a n u s, kleinzoon van den vorige, regeerde van 1118-’39 en verwierf in 1128 den hertogstitel van Neder-Lotharingen. Walram 111, zoon van Hendrik 111, regeerde van 1221 tot 1226. Walram IV, zoon van Hendrik IV, kwam omstreeks 1246 aan de regeenng en liet bij zijn dood in 1279 een dochter Ermengardis als eenige erfgename na. , Boeren. naam van meerdere heeren van V a 1- kenb u r g. Walram I, bijgenaamd de Lange of de Jonge, was een zoon van -s- Walram 111 van Limburg en overleed in 1242. Zijn kleinzoon Walram 11, bijgenaamd de Rosse, regeerde tot in 1356. In den slag van > Weeringen streed hl] tegen Brabant en hij werd gedwongen zijn heerlijkheid bii den hertog van Brabant te Boeren Wiilras, Marie Esprit Léon, Fransch economist. * 16 Dec. 1834 te Evreux (dept. Eure) + 25 Jan. 1910 te Clarens (Montreux). Van 18iU- M prof. te Lausanne. Hoofdvertegenwoordiger der > Mathematische School of School van Lausanne. Een der ontwerpers van de leer der > grenswaardetheorie. Voorstander van het bimetallisme en den vrijhandel. Voorn, werken: Eléments d’économie politique pure (2 dim 1874-’77); Etudes d’économie sociale (1896); Etudes d’économie appliquée (1898). – L i t.: Weinberger, Mathemat. Volkswirtsohaftslehre (1930); Bompaire, Du principe de liberté économique dans I’oeuvre de Cournot et dans celle de I’école de Lausanne (1931).^ Wairé, Jan van, Ned. letterkundige. * 22 Aug. 1769 te Haarlem, f 21 Deo. 1837 aldaar. Aanvankelijk boekhandelaar, wijdde zich na 1782 geheel aan letteren en tooneel, stichtte te Haarlem het tooneelgezelschap Leerzaam Vermaak, waarvan hij de ziel was. Zijn poëzie is van geringe waarde, zijn tooneelwerk, grootendeels vertaald of nagevolgd, had groot succes, doch weinig beteekenis. Asséïbergs. Voorn, werken: Willem I, prins van Oranje (treurspel, 1785); De School voor de vaders (1788); Vondeling (1793); De kleeren maken den man (1796); Het vergeelsch besluit (1799); Natuur en Opvoeding ol het Gansje (1800); Heidebloemen (gedichten, 2 dln. 1815- ’l6)- Diederik en Willem van Holland (treurspel, 1820); Gedachtenis aan Ware Bingley (1821); Heksluiting (1836). Voorts vertalingen van Fransche tooneelspelen. Walree, Bmilie Cornélie Wilhelmine van Gobée van (eigenlijk: E. C. W. van Walrée, geb. Gobée), Ned. letterkundige. * 28 Sept. 1839 te Den Bosch, f 14 Maart 1922 te Brammen. Schreef onder pseudoniem Christine Müller. Haar eerste roman maakte destijds veel opgang en werd in het Engelsch vertaald. , t !-jr t ~14- Irloino nro. Voorn, werken: Lief en Leed uit een kleine wereld (1869); Wilmerdonck (1877). t . •(. t • „L, nn-n InicT aan Irnrnq Int Walrif. Wanneer zich langs een kust een koraalrU gevormd heeft, dat die kust omzoomt, een zgn. franjerif, dan kan ten gevolge van de daling van het land tusschen dit franjerif en de kust een rifkanaal ontstaan. 1 Uit het franjerif is dan een w. of barrièrerif geworden, i Voorbeelden: het Groot-Barrièrerif in Australië, tal■ looze w. in den Ned.-Ind. Archipel. Hol. Wairik, > Walaricus. Walrussen (Odobenidae), een fam. van de onderorde der > robben. Zij worden door slechts één geslacht met twee soorten vertegenwoordigd. De bekend- ste de walrus (Odobenus rosmarus L.), in de Noordelijke Ijszee, wordt 4,6 m lang en 1 000 kg zwaar De achterpooten kunnen onder het lichaam gebracht worden. Oorschelpen ontbreken. De bovenste hoektanden van het mannetje, die als ivoor m den handel gebracht worden, zijn 3/4 m lang en 3kg zwaar; zi] worden gebruikt om de vastgehechte dieren (schaaldieren, mossels, enz.) van de rotsen te schuren. Aan weerszijden van den snuit in dwarsrijen eenige honderden ronde, Walrus (Odobenus rosmarus). Wat niet onder W te vinden is, zoeke men onder V afgeplatte, hoornen, van voren naar achteren in lengte toenemende snorharen (tot 10 cm lang), die met elkaar een zeeftoestel vormen. In den zomer draagt het dier een lederbruinen pels, die ’s winters verdwijnt. De w. werden vroeger ook Trichechidae genoemd. Keer. Wals, oorspr. Zuid-Duitsche volksdans in 3/4 maat (Landler, Allemande, eerst in de 18e eeuw wals genoemd). Als volksdans werd de w. in langzaam tempo als een gesloten paardans gedanst in ronddraaiende beweging. Met den overgang van volksdans (wei) naar gezelschapsdans (dansvloer) hangt het steeds snellere rhvthme samen, dat van >= 48 (Landler) steeg tot r—:• = 100 (Wiener Walz). Ondanks verboden (onder koning Willem II van Pruisen nog uitgesloten van het hofbal), spotprenten en schotschriften (1782 en 1797) beheerschte de w. van 1750 tot 1900 internationaal de danswereld (in Eng. eerst sinds 1812). V ariatie in tempo bepaalt het onderscheid tusschen hransche w., Schotsche w. en Boston (1874 uit Amerika). De klassieke vorm blijft de Wiener Walz (Langaus genaamd aan den Donau), internationaal bekend gemaakt door de orkestmuziek van > Lanner en de beide > Strauss, de plastische vertolking van de gezusters > Wiesenthal, en de virtuooze pianocomposities van Chopin e.a. Terlingen-Lücker. Walsall, fabrieksstad in the Black Country, in het Eng. graafschap Staffordshire (XII 464 F 5). Ruim 100 000 inw. Fabr. van ijzer-, leder- en koperwaren. Walschiip, Gerard, Zned. schrijver. * 1898 te Londerzeel. Redacteur van Dietsche Warande en Belfort, Hooger Leven, enz. Baanbreker en vertegenwoordiger van den modernen roman der zgn. „zuivere vertelkunst”, waarbij gestreefd wordtnaareen zakelijke en onmiddellijke berichtgeving in kortgedrongen stijl. Afgezien van zijn thans vergeten jeugdwerken (Liederen van leed, Maskaroen, De loutering, Waldo) en een paar tooneelspelen in samenwerking met Fr. Delbeke wekte W. voor het eerst de volle aandacht van Noord en Zuid (mede ook van Duitschland) door zijn familietnbgie : Adelaide (1929), Eric (1931) en Carla (1933), waarin met chirurgicale gevatheid een serie van angstwekkende ontbindingsfactoren uit het meest verholen leven van een scheefgegroeid landelijk geslacht worden opgehaald, tevens gevoerd naar een soort zuivering, die evenwel niet een volle bevrijding beteekent. In deze romantrits bereikt W. een uitzonderlijke scherpte van uitbeelding en een bliksemende directheid van zeggen, die hem als een eigenheid toe te kennen zijn, en bovendien reeds school gemaakt hebben. Tevens spookt echter in deze romans en in de eenigs- ' werken: Trouwen (1933), Celibaat (I9d4j, bibylle (1938), een soort grimmig plezier om zeer kiesche, bij voorkeur psycho-pathoïogische, gevallen voor te stellen, en hierbij onmeedoogend, zelfs ietwat sadistisch door te tasten tot op het been van den patiënt. Wat den totaal-indruk verwekt van een ongezonde obsessie. Wel dient erkend, dat het W.’s recht is leugen als dusdanig te ontmaskeren, ook godsdienstige en moreele ontbinding als psychologisch verschijnsel te behandelen, maar de manier, waarop dit geschiedt spijts het lelt, dat de idee „zuivering door het lijden” in de inspiratie meewerkt is vaak sensationeel, en geeft aan de meeste van W.’s werken een zoo drukkende atmosfeer, dat de lezing ervan voor volwassenen dient voorbehouden. Sibylle is bovendien nog gevaarlijk voor het geloof van die volwassenen zelf. ■ werden een aantal korte verhalen gebundeld in „De dood in het dorp” en „Volk”. Even knap als de romans, wat den bouw en de techniek van den „ascetischen stijl betreft, zijn ze evenwel min drukkend, meer geestelijk doorlicht, al mist men hierin ook den evenwichtigen, volkomen zuiveren en grooten kijk op het ÏÏoqkn • leven als geheel. „De vierde Koning” (19döj is een zeer eenvoudig-gehouden verhaal, voor zijn kinderen geschreven, flink ineengestoken, en om zyn fijne allusies geschikt om ook groote menschen te bekoren. In „Een mensch van goeden wil” (1936) duiken de motieven van het vorig werk weer op, en worden met een zelfde meesterschap beheerscht: een soort symphonie in mineurtoon, al breekt hier zuiverder en sterker het zwoegend verlangen door naar een wereld, op recht en waarheid gebouwd. 1937 bracht de verrassing van s schnjvers terugkeer tot de tooneel-letterkunde met „De bpaansche gebroeders”, drama in drie bedrijveneen actualiteit. , ~V 0 n- j' t. :R. van Hasselt, Het werk van G. W. \diss. Brussel 11934); G. Knuvelder, Bouwers aan eisen • fv-Duinkerken, Twintig tijdgenooten (1930), Hochland (1930, 1933); Boekenschouw (27e en i oor, Zle 0015 Boekengids (1933, 1934,1936, 1937, 1938,; Streven (vooral 1988, 659/61); Lectuur-repertonura enz' Sohry. Walschot, spermaceti, cetaceura, de gezuiverde vaste was, verkregen uit de kopholten van > potvisschen, vnl. van Physeter macrocephalus. Bij deze ajn de holten, tusschen huid, bovenkaaks- en voorhoofdsbeen gelegen, opgevuld met een olieachtige stof, waaruit zich bij rustig staan een vast gedeelte afscheidt. JJeze wordt verzameld, uitgeperst, met water uitge-Kookt, gesmolten en uit alcohol omgekristalliseerd waardoor een sneeuwwitte, halfdoorschijnende, glanzende, grof kristallijne massa verkregen wordt. Smelt- 47° c- Bestanddeelen; cetylpalmitaat, Li6tl33UbjeH310, cetylstearaat, myristine en laurinezuur. vv. wordt gebruikt in zalven en huidcrèmes. L i t.: Comm. Ned. Pharm. (II 51926). Hillen. Walsen (t e c h n.), 1° het geven van een bepaalden vorm aan stoffen, vnl. metalen, met behulp van draaiende cylinders. De eenvoudigste inrichting bestaat uit twee gladde, metalen cylinders waarvan de boven elkaar gelagerde assen parallel loopen. De afstand tusschen de tegen elkaar in draaiende cylinders is gelijk aan de gewenschte materiaaldikte. Wordt nu een gloeiende metalen plaat van grooter dikte naar de cylinders geschoven, dan wordt deze door de onderlinge wrijving er tusschen door getrokken en tegelijk geplet, waarbij de lengte toeneemt. Gerard Walschap. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Door de cylinders geen glad, maar een bewerkt oppervlak te geven, kunnen aan het te w. materiaal verschillende vormen gegeven worden (banden, rails, > profielijzer). Met behulp van twee in gelijke richting draaiende cylinders, wier assen elkaar kruisen, is het mogelijk een staaf tot naadlooze buis te vervormen (de zgn. Mannesmannbuizen; vgl. > Mannesmann). 2° Walsen van wegverhardingen e.d. is het samendrukken der fimdeerings- en verhardingsmaterialen door er een zware rol over heen te rijden. Is slechts een geringe druk noodig, dan kan men een enkele gietijzeren rol, voortbewogen door hand-, motorof naardekracht, gebruiken. Bij steenslag- en maoadamwegen, alsmede bij de fundeerings- en tusschenlaag van asfaltwegen is een zware samendrukking noodig en gebruikt men stoomen motorwalsen; naar den bouw onderscheidt men de tandemwals, waarbij 2 rollen achter elkaar in hetzelfde spoor rollen, en de driewielige w., waarbij twee achterwielen buiten het spoor van het voorwiel rollen (stoomwals); de achterwielen geven een veel grooteren druk per cm2 dan het voorwiel, waardoor deze wals aangewezen is voor steenslagwegen en fundeerings- en tusschenlagen van asfaltwegen. Voor de deklagen van asfaltwegen is echter een gelijkmatige wieldruk vereischt tegen de golfvorming ; hiervoor is de tandemwals met gelijken druk op voor- en achterwiel aangewezen. Walsh, Edward, lersch dichter. * 1805 te Derry, f 1850 te Cork. Als onderwijzer eenige malen ontslagen wegens zijn patriottische houding, gaf hij ten slotte les in het werkhuis te Cork. W. schreef veel gedichten en vertaalde lersche poëzie. Werken: Reliques of Irish Jacobite poetry (1844); Irish popular songs (1847). O Briain. Walshouteni (Fr. Houtain-L’Evcque), gemeente in den N.W. hoek van de provincie Luik (XVI 704 B 2), ten Z. van Landen; opperv. 690 ha, ruim 1 300 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; eertijds afhankelijk van het prinsbisdom Luik. , Walsingham, sir Francis, Engelsch staatsman. * 163Ó te Londen, f 6 April 1590 aldaar. Hij was sedert 1673 staatssecretaris van koningin Elizabeth, in meedoogenlooze vijandschap tegen de Katholieken, vooral in zijn stelselmatigen spionnage-dienst tot in de Kath. priesterseminaries op het vasteland, ter verijdeling ook van de samenzweringen, die ten doel hadden Maria Stuart te bevrijden; zelfs kweekte hij de samenzwering van Babington, die tot haar terechtstelling leidde. Hij begunstigde de Puriteinsche richting en de in den zeehandel opkomende burgerij; ried tot°stoutmoedige oorlogvoering tegen Spanje, vooral ook in de Nederlanden, tegenover de voorzichtige terughouding van den leidenden minister lord ■> Burleigh (William Cecil), welke meer in de richting lag van Elizabeths uiterste zuinigheid. _ L i t.: Meyer, England und die kath. Kirche unter Elizabeth (1911); Read, W. and the policy of Queen Elizabeth (3 dln. 1925; zeer belangrijk werk tot goed begrip van den oorsprong der moderne Eng. politiek), v. Gorkom. Walsoorden, buurtschap in de Zeeuwsche gem. > Hontenisse (zie krt. Zeeland, D3). Walstroo (Galium), een plantengeslacht van de familie der sterbladigen, komt met verschillende soorten ook in onze streken voor. Het meest bekend zijn het echt walstroo. (G. verum) met gele bloemen, het kleefkruid (G. Aparine) met klimmende stengels en Walstroo (G.verum). Links onder bloempje. vruchtjes met hakige borstels, het kruis-walstroo (G. Cruciata) op kleigrond met kleine gele bloempjes in de bladoksels en het kleverige walstroo (G. uliginosum) met witte bloemen. Walta, Friesch geslacht van de partij der ■> Vetkoopers. Tjerk W. viel in 1498 met een bende Duitsche landsknechten Westergo binnen. Walter, aartsdiaken van Terwaan, beschreef het leven van ■> Karei den Goeden van Vlaanderen nog in het jaar van diens vermoording (1127). Uitgave in: Mon. Germ. Hist. (XII, 537-560). Walter van Brugge, Franciscaan, bisschop van Poitiers sinds 1278. f 21 Jan. 1307. Hij hield een synode in 1280 en in 1284 en bracht in 1290 het aantal kathedraalkanunniken op 24. Hij wordt geroemd als kerkelijk schrijver en heeft den titel van „beatus”. Lit.: Eubel, Hierarchia cath. Walter van Chatillon, dichter en geleerde. * Ca. 1186 te Rijsel, f na 1184. Studeerde in Parijs en Reims, doceerde in Laon, werd kanunnik te Reims en kwam later aan de keizerlijke kanselarij. Daar hij het op een gezantschapsreis naar Engeland voor Thomas > Becket opnam, moest hij ontslag nemen en werd en bleef nu leeraar in Chatillon. W. schreef een Tractatus contra Judaeos en is verder alleen als dichter bekend. Zijn Alexandreis is een epos van ca. 5 500 verzen in 10 boeken. Zakelijk was Curtius zijn voornaamste bron, verder ontleent hij aan Vergilius, Lucanus en Ovidius. Hij dichtte nog Georgioa en een aantal lyrische liederen. Lit.: Manitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (111 1931, 920 vlg.). Franses. Waltcr de Map, > Map (Walter de). Wal ter de Paimehakkcr, -> Wat Tyler. Walter van St. Victor, Scholastiek wijsgeer en godgeleerde, f Na 1180. Anti-dialecticus. W. beschouwt de dialectiek als een kunst van den duivel en de wijsbegeerte als de bron van alle moderne ketterijen. UC Wljoucgwvyx uv «10 '-xv' ’jy v*— _— J Werk: Contra IV labyrinthos Franciae. L i t.: F Sassen, Gesch. der Patrist. en Middel. Wijst. (21932). Walter van Villers of W. van Utrecht (naar zijn geboorteplaats), Zalige, Cisterciënser, abt van het klooster > Villers in Z. Brabant, f 1221. Walter, 1° schuilnaam, waaronder Virginie > hoveling haar anticlericalen roman In de Viaamsche Gewesten (1877) publiceerde. 2° Ferdinand, Duitsch rechtsgeleerde. * 30 Nov. 1794 te Wetzlar (Hessen-Nassau), f 13 Dec. 1879 te Bonn, waar hij hoogleeraar in het recht was (1819-’76). Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt door zijn wetenschappelijke behandeling van het kerkel. recht en zijn verdediging van de Kath. natuurrechtsleer. Zijn Deutsche Reohtsgeschichte (21857) is voor de Frankische periode nog van belang. Hij gaf uit: Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Corpus iuris germanici antiqui (3 deelen. 1824). Verdere werken: Lehrb. d. Kirchenrechts (1822,141871); Röm. Rechtsgeschichte (2 dlnM herdrukt); Naturrecht u. Politik (21871); Das alte Wales (1859, Keltisch recht). Waltershausen, Hermaan Wolfgang Sartorius, Freiherr von, componist en kunstaestheticus. * 12 Oct. 1882 te Göttingen. Was 1923-’33 hoogleeraar in operadxamaturgie en directeur der Münchener Muziekacademie. Voorn, werken: opera’s: Richardis (1915), Alkestis (1932),Die Grafin v. Tolosa(1934); symphonieën: Apocalyptische symph. Hero en Leander; een orkestpartita, Passie- en Opstandingsmuziek. Geschriften; Musikalische Stillehre in Einzeldarstellungen; Bichard Strauss (1921); Dirigentenerziehung (1929); Der stilistische Dualismus in der Musik des 19. Jhdts. (in: Guido-Adler-Pestschrift, 1930). Koole. Waltes, Markus, Ned. acteur en tooneeldichter in de tweede helft der 17e eeuw; volgde in zijn kluchten het voorbeeld van G. Az. > Breeroo. Voorn, werken: De Bedrooge Gierigaart (1654); 801-Backers-Jan (1660). Waltham, 1° oud stadje in het Engelsche graafschap Herts bij Londen, met beroemde ruïne van de Waltham-abdij. Het middenschip is het oudst overgebleven Normandisch gebouw in Eng. Ook genoemd Waltham Cross, naar het nog bestaand kruis, dat ter herinnering aan koningin > Eleonora in 1291 werd opgericht. G. de Vries. 2° Een stad in den staat Massachusetts (V. S. van Amerika), ten Z. van Boston, aan den linkeroever van de Charles River gelegen; ca. 40 000 inwoners. Bekend om zijn horlogefabrieken. Walthari-lied, > Ekkehard I; Ekkehard IV. VValther, Johann, Luther’s vriend en muzikale raadsman. * 1496 in Thüringen, f 1570 in Torgau. Verbleef te Torgau als kapelmeester, later als muziekleraar, later te Dresden en dan weer te Torgau. W. hielp Luther bij het opmaken der Duitsche mis, gaf meerdere bundels Duitsche zangen (o.m. Geystlich Gesangh-Buchleyn (1524 e. 1.) en Latijnsche polyphone werken uit (Magnificat 8 tonorum, 1557), w.o. vele opgenomen in verzamelwerken. Lenaerts. Walther, 1° Johannes, geoloog. * 20 Juli 1860 te Neustadt a. d. Orla. Hoogleeraar in de geologie te Halle. . Werken; o.a. Allg. Meereskunde (1893); Einleitung m die Geologie als hist. Wissenschaft (1893-’94); Die Fauna der Solenhof ener Plattenkalke (1903); Gesch. der Erde und des Lebens (1908); Das Gesetz der Wüstenbildung in Gegenwart und Yorzeit (1912); Aller. Palaontologie (1927). „ ,7/3™ luiugie v.d.Geyn. 2 Johann Gottfried, componist. * 18 Sept. 1684 te Erfurt, f 23 Maart 1748 te Weimar. In 1702 organist te Erfurt, 1707 te Weimar, waar hij in 1720 hofmusicus werd. W. was een meester in koraalbewerkingen voor orgel; bewerkte concerten van Vivaidi. Werken: toccaten, preludiën, fuga’s, koraalbewerkmgen, koraalvariaties, orgelwerken. Voorn. geschrift: Musicalisches Lexicon etc., 1732, eerste biogr.- bibliogr. encycl., waarop latere gebaseerd zijn. L i t • H Gehrmann, J. G. W. als Theoretiker (in: Vierteljahrsschrift für Musik Wissenschaft f 1891) VUmor xMuoin. tv lo öuiioui i ii tuiiiiuiidi ciiivj.ciC'Lrvi oDtruncara. Waltoren of muurtoren, (gewoonlijk lage) toren, onderdeel van een stads- of burcht-omwalling. De w. diende om boogschutters en later geschut te plaatsen, dat hetzij een toegangsweg, een haven of iets dergelijks bestreek, of wel flankvuur kon afgeven voor langs de nevengelegen muurgedeelten, ten einde bestorming daarvan te beletten. o. Einiden. v. jumuutn. Wallrudis, andere spelling voor -> Waldetmdis. Waltvvilder, gena. in de prov. Belg. Limburg, ten W. van Maastricht (XVI 480 C 4-5); opp. 550 ha; ca. 900 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel van Kioonendaal. Waltzemüller (Waldseemüller) of H y 1 a c omy 1 u s, Martin, cosmograaf in St. Dié (Lotharingen). Hij schreef een Cosmographiae introductie (1507), waarin hij voorstelde, de Nieuwe Wereld naar Amerigo Vespucci te noemen. Voor het eerst gebruikte hij den naam Amerika op een wereldkaart. J _— nviviunoaxt. L i t.; Wieser, Cosmogr. introduetio des M. W. (1907). Z* "* • vuomugi, UCÖ Ui. V¥ . VValvlseh (Balaena), een g e s 1 ach t der fam. der Wat niet onder W., .. te vinden is, zoeke men onder V Groenlandsche walvisch. walvisschen van de orde der > walvisschen. Heeft geen rugvin en geen plooien op den buik en bezit lange, smalle > baarden. De bekendste is de bijna uitgeroeide > Groenlandsche w. (B. mysticetus L.) uit de Noordelijke IJszee. Voor de vangst, zie > Walvisschen (s.v.). Walvisch (Lat. Cétus), sterrenbeeld ten Z. van den Ram en de Visschen. In dit sterrenbeeld bevindt zich de veranderlijke ster > M i r a Ceti. De W. is in de winteravonden laag in het Z. zichtbaar. Walvlschaas (Clione limacina Phipps), een soort van de orde der vinpootigen van de klasse der slakken; 4 cm lang; bewoont in onmetelijke massa’s de Noordelijke Ijszee. Het w. is levendig purperkleurig, verschijnt op zonnige dagen aan de oppervlakte der zee, en vormt daar liet hoofdvoedsel der Noordelijke baardwalvisschen. Keer. Walvischbaai, Zuid-Afrik. haven in de gelijknamige baai (I 636 E 7) aan de onherbergzame Westkust van het voormalig Duitsch Z.W. Afrika. De inbezitneming door de Ned. Oost-Ind. Compagnie was verjaard; de Engelschen verwaarloosden het gebied, tot de Duitschers het bezetten, waarop in 1878 deze haven door de Engelschen werd geannexeerd om haar strategische waarde, hoewel ze nooit ontwikkeld werd, ten einde Kaapstad geen mededinging aan te doen. Nadat bij den Vrede van Versailles (1918) het voormalig Duitsch gebied onder Unie-mandaat gesteld was, is zij van moderne haveninrichting voorzien. Belangrijk voor walvischvangst en als aanloophaven van Britsche, Ned.enDuitschestoomvaartlijnen. Besselaar. Waivisehluis (Cyamus ceti). De w. behoort tot de orde der > vlookreeften. De romp is eivormig en plat; de pooten dragen klauwtjes, waarmee de w. zich vasthoudt aan de huid van dolfijn en walvisch. Het voedsel bestaat uit allerlei afval. Walvischrug, onderzeesche rag tusschen Tristan daCunhaenKaapFrio. > Atlantische Oceaan (kol. 262). Sterrenbeeld de Walvisch. Walvissehen (Cetacea), een orde van de klasse der zoogdieren; gelijken op visschen; de voorste ledematen zijn in vinnen veranderd, de achterste ledematen ontbreken en worden vervangen door een horizontalen, gespierden, kraakbeenigen staart; vele soorten hebben een rugvin. Kop en romp gaan zonder hals in elkaar over. Oorschelpen ontbreken; de oogen zijn zeer klein. De huid is meestal naakt, alleen de lippen dragen enkele haren. Onder de huid ligt een dikke speklaag. De w. leven uitsluitend in het water, maar moeten van tijd tot tijd aan de oppervlakte komen, om lucht in te ademen. Zij komen in alle zeeën voor en trekken soms alleen, meestal in paren of troepen, rond. Het voedsel bestaat uit dieren, soms zeer kleine. Tot deze orde hehooren de grootste dieren. Men verdeelt de w. in twee onderorden: die der > tandwalvisschen, waartoe o.a. de dolfijnen hehooren, en die der > baardwalvisschen, welke twee families omvat : die der > vinviss c h e n en die der w a 1 v i s s c h e n, waarvan de > walvisch weer een geslacht vormt. Keer. De walvischvangst werd reeds in de 9e eeuw door de Noren beoefend, later (17e eeuw) ook door de Nederlanders (kleine visscherij). Op Spitsbergen was een kolonie van traankokerijen gevestigd. Men naderde den walvisch met één of twee booten, van waaruit de harpoenier den harpoen in het lichaam van het dier wierp; deze was bevestigd aan een touw, dat met de booten verbonden bleef; door het sleepen der booten werd het dier vermoeid en dan door een sabel of speer gedood. Het doode dier werd dan naar de kust gesleept, waar het ontleed werd. In 1876 werd een bruikbaar harpoenkanon uitgevonden, waarmee een harpoen, aan een kabel met het schip bevestigd, afgeschoten wordt; de harpoen bevat een granaat, die in het lichaam ontploft en het dier doodt. Groote stoomschepen zijn thans als drijvende traanfabrieken ingericht, waarop de traan uit de gevangen dieren bereid wordt en de dieren verder ontleed worden. De voornaamste jachtgebieden zijn de Zuidelijke Ijszee, waar de Noren aan de leusten van Argentinië en Chili op walvisschen jagen, en de Beringzee, waar de vangst door Russen en Japanners in felle concurrentie bedr even wordt. Keer. Walzel, Oskar, Oostenrijksch-Duitsch litterair-historicus van Katholieken huize en leidende positie. * 28 Oct. 1864 te Weenen. Achtereenvolgens hoog- leeraar te Bern, Dresdenenßonn; sinds 1933 emeritus. Gevormd in de school van Heinzel en van E. Schmidt, verbindt Walzel de scherp stijlbeschrijvende methode van den eerste met den fijnen aesthetischen smaak van den tweede, en verheft hij zich in zijn laatste werken tot een overtuigende ideeënen probleemhistorische letterkundige geschiedschrijving. De thema’s van zijn voorkeur waren achtereenvolgens Goethe, Hebbel, de Romantiek, Heine; van den eerste en denlaatste, evenals van Schiller, bezorgde hij voortreffelijk gecommenteerde uitgaven. Zijn uitvoerigste werk, Deutsche Dichtung von Gottsched bis zur Gegenwart (1927-’3l), groeide geleidelijk uit een eerst als voortzetting van Scherer’s Literaturgeschichte bedoelde schets. Gewichtig voor de litterairhistorische theorie zijn de boeken: Gehalt und Gestalt im Kunstwerk des Dichters (1925), Das Wortkunstwerk (1926) en Poesie und Nichtpoesie Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V O. Walzsl. (1937). Het door hem ontworpen en geleide Handbuch der Literaturwissenschaft (1923 vlg.) is de meest beteekenisvolle onderneming voor algemeene literatuurgeschiedenis van den modernen tijd. W. bestuurt daarenboven de litterair-historische reeksen: Untersuchungen zin neuern Sprach- und Literaturgeschichte (1901 vlg.); Pandora (1912 vlg.); Wortkunst (1928 vlg.); Mnemosyne (1929 vlg.). Verdere werken: Deutsche Romantik (1908); Hebbel und seine Bramen (1909); Vom Geistesleben des 18/19en Jhdts. (1911); Ibsen (1912); Göttes Allseitig'- keit (1932); Romantisches (1934). L i t.: in het hem opgedragen album; Vom Geist neuerer Literaturtorschung (1924). Baur. Wamba, plaats in Belg.-Kongo, prov. Stanleystad, district Kibali-Itoeri (XV 512 F/G 2). Eindpunt van den weg van Stanleystad (446 km) en van den weg van Dingba (184 km). Bezettingspost; beheer van het gewest; kantoor van den burgerlijken stand; politierechtbank; gasthuis; school voor ziekenverplegers. Handelscentrum; bijhuizen van talrijke handelsinstellingen; bijkantoor van de Bank van Belgisch-Kongo. Zendingspost van de Prot. Heart of Africa Mission met school en verplegingspost. Monheim. Wamba, koning der West-Goten in Spanje (672- 680). f 683. Hij bedwong de Gasconjers en de Arabieren, die zijn rijk bedreigden, maar werd door een zekeren graaf Erwig ten val gebracht en gedwongen in een klooster te treden. Wambach, Emi e 1, VI. musicus. * 1854 te Aarlen, f 1924 te Antwerpen. Studeerde aan de Conservatoria van Brussel en Antwerpen; in 1902 inspecteur van het muziekonderwijs; volgde in 1913 J. Blockx op als directeur van het Conservatorium te Antwerpen. Het kenmerk van W.’s kunst is vooral een aangename zangerigheid, gepaard met een steeds verzorgde, al dan niet bijzonder oorspronkelijke harmonie. W e r k e u: opera’s: Quinten Matsys (1910), Melusine; oratoria: Mozes op den Nijl, Yolande; een symphonisch gedicht; Aan de boorden der Schelde; phantasieënvoor orkest; koren, godsdienstige muziek, liederen en klavierwerkeD- V. d. Velde. Wambeek, gem. in de Belg. prov. Brabant (VI 96 B 3); opp. 855 ha; ca. 1 860 inw.; landbouw. Het koor der kerk werd in de 17e e. herbouwd, dank zij de vrijgevigheid van J. Fr. de Troch, geheeten Goossens of Goes, raadsheer van keizer Leopold I, bissohop van Gurk in Kamten en kardinaal, geboren te W. in 1610 als zoon van den baljuw van Liedekerke. Lindemans. Wambrechies, Wemereis. Wambuis, kleedingstuk voor mannen, dat het bovenlijf bedekt. Men begon het w. te dragen op het einde der 14e eeuw, vooral echter in de 16e werd het algemeen en kreeg het den typischen vorm: nauw aansluitend en niet verder reikend dan het middel (pourpoint), met soms een aangezetten schoot. Op het einde der 17e eeuw begon men over het w. een jas te dragen, welke nog voortleeft in ons colbert, terwijl een overblijfsel van het wambuis zelf nog voortbestaat in het vest. r. Thienen. Wamel, gem. in de prov. Gelderland, in het N.W. van het Land van Maas en Waal, aan den linker Waaloever (XI 512 B/C 4). Omvat de dorpen Wamel, Leeuwen-Beneden en Leeuwen-Boven. Opp. 2 888 ha; ruim 6 000 inw. (bijna 93 % Kath., de overigen Ned. Herv.). Landbouw: steenfabrieken. Te Leeuwen meubelindustrie, klompen-, manden- en hoepelmakerijen en scheepsbouw. Te Wamel een lagere landbouw- school. Watersnoodmonument (1861). Gemeentehuis te Leeuwen-Beneden. Heijs. Wan, > Wanmolen. Wanande, volksstam in Belg.-Kongo, woonachtig ten Westen van het Edward-meer. Zie ook -> Kongo, sub Ethnographie, en krt. aldaar. Wanbedrijf, > Misdrijf. Waneeimes, gem. in de prov. Namen, ten Z. van Beauraing (XV111240 C 5); ca. 200inw.; opp. 1 200 ha; landbouw. Wandala, Kanoeri-stam in den Soedan in > Afrika. Wandbcendcren (Lat.: parietalia), twee beenstukken, welke grootendeels aan beide zijden van den schedel de zijwanden vormen. Bij den mensch grenzen beide beenstukken boven op het schedeldak aan elkaar. > Schedel (sub a, s°) en Hersenen (beide art. met afb.). Wandelbert van Priim, Benedictijn, dichter en hagiograaf. * 813. W. werd monnik en diaken in de abdij van Prüm in den Biffel. Omstreeks 839 schreef hij een Leven van Sint Goar en in 847 zijn Martyrologium. Zijn vriend Florus van Lyon had hem het materiaal verschaft en nu leverde hij een poëtische bewerking van het geheele Martyrologium in hexameters. Het wordt voorafgegaan door twee gedichten in andere versmaat en gevolgd door gedichten op de maanden en op de scheppingsdagen. In het gedicht op de maanden steunt hij o.a. op Vergilius en Ovidius, maar brengt ook nieuws door de typeering der maanden in verband te brengen met het landelijk leven van zijn tijd. Het werd in de handschriften geïllustreerd als een kalender en is als zoodanig ook voor kunst- en cultuurgeschiedenis van belang. Hij moet ook een werk over de H. Mis geschreven hebben. L ijt.j Mauitius, Gesch. lat. Lit. d. Mittelalters (I 1911, 557 vlg.). Frames. Wandelend blad (Phyllium siccifolium), insect van de orde der Phasraida of spooksprinkhanen. Het w. b. leeft in Ned.-Indië op boomen, en is plat met groene, bladvormige dekvleugels, waardoor het in de omgeving weinig opvalt. De eieren lijken op zaad. Hetw. b. leeft van planten en is traag; de kleurstof der vleugels is verwant aan bladgroen. M. Bruna. Wandelende Jood .Voor de sage van den W. J., zie -> Ahasverussage. Wandelende tak (Bacillus Rossii), insect van de orde der Phasmida, familie der spooksprinkhanen. Het leeft in Z. Europa en N. Afrika. De w. t. is vleugelloos, staafvormig, groen of | geel van kleur en tot 10 cm lang; hij leeft op planten (klimop), vertoont weinig beweging en valt in de omgeving weinig op. Men kan de w. t. gemakkelijk voortkweeken, ook al door de optredende Vi at niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Wandelend blad. > parthenogenesis. In Ned.-Indië leeft Cyphocrania gigas, tot 17 cm lang. M. Bruna. Wandclieeraar, > Landbouwvoorlichting. Wandelman, Go def ri dus, Jezuïet, controversist. * 31 Aug. 1590 te Amsterdam, f 12 Oct. 1654 te Mechelen. Geboren uit Prot. ouders. Missionaris in Friesland en Zeeland; leeraar aan de colleges te Roermond, Den Bosch en Maastricht. Voorn, werk: Clare, sekere aenwysinge van de Kercke Christi (1646). —• Lit.: tschr. Studiën (X); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VIII); Nw. Ned. Biogr. Wbk. (III). v. Hoeck. Wandelpier, > Pier (2°). Wandelsport. Het sportbeginsel komt bij de w. tot uiting in: de overwinning van een bepaalden afstand binnen een daarvoor vastgestelden tijd. Doel: bevordering van de gezondheid, toerisme, liefde tot de natuur. Als georganiseerde sport is de w. nog jong; in Nederland aanvankelijk ressorteerende onder den Ned. Bond voor Lich. Opvoeding, is ze thans georganiseerd in den K.A.N.W.8., gevestigd te Den Haag. De geestelijke en lich. waarde van het wandelen, wijze van wandelen, training, indoor-training, voetverzorging, voetbekleeding, wandelkleeding, leiding, enz. vindt men behandeld in: „Nederlanders, leert Wandelen” door J. C. de Vries. Klassiek in Nederland is geworden de > „Vierdaagsche”, die jaarlijks wordt geloopen in de omgeving van Nijmegen en sinds 1909 bestaat. De wandelclubs organiseeren tochten over deze meest gewilde afstanden: 20, 25, 30, 40 en 45 km. de Grood. In Vlaamsch België heeft de Ylaamsche Toeristenbond de bevordering van de w. ter harte genomen. De laatste jaren zijn verschillende wandelpaden opengesteld (o.a. St. Jan Berchmanspad, Jacob Jordaenspad, Cyriel Buyssepad). Groepswandelingen, aangevuld met sport en spel, werden georganiseerd en de belangstelling voor de w. neemt snel toe. In 1937 waren er 1100 deelnemers voor de jaarlijksche lentewandeling in het Zoniënbosch (1936: 850). Waiuleltherapie bestaat in bet geleidelijk aan meer en meer laten wandelen van den tuberculoselijder, nadat het ziekteproces is tot rust gekomen, en is een overgang tot de arbeidstherapie. Ze sluit aan op de ligstoelmstkuur en dient om den patiënt geleidelijk aan aan de rust te ontwennen en tevens als test op de mate van de genezing. Wijnands. Wandluis (Cimex lectularius), insect van de fam. der Cimicidae, orde der snaveldragers. De w. wordt tot 6 mm lang en is donker tot geelbruin, fijn behaard, ■B plat en breed. De voorvleugels hebben den vorm van stompjes, achtervleugels ontbreken. Met den snuit zuigt de w. bloed op den slapenden menschofbij dieren; er ontstaan dan kleine gezwellen, die na enkele dagen weer verdwijnen. De w. is bang voor licht en schuilt overdag weg in allerlei hoeken en gaten, in bedden en meubels, achter behangsel e.d. Daar ook legt het wijfje 100 a 150 eieren, waaruit zich na 30 tot 70 dagen nieuwe volwassen dieren ontwikkeld hebben. Besmetting kan o.a. optreden door het koopen van oude meubelen of brandhout. Bestrijding door zeepwater (1 ons zachte zeep op 1 1 warm water) of het doen ontsmetten van meubilair. De w. brengt in onze streken geen besmet- telijke ziekten over. In de tropen leeft Cimex rotundatus, die den verwekker van >kala azar overbrengt. M. Bruna. Wandre, gem. in de prov. en ten N. van de stad Luik (XVI 704 D2), opp. 673 ha, ca. 7 000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, wapenfabricage; Maasdal; kerk met bezienswaardige binnenversieringen; oorspronkelijk afhankelijk van Herstal; geteisterd in 1914. Wandrek, een bij het Zweedsohe stelsel (> Zweedsche gymnastiek) behoorend gymnastisch toestel, dat zich door zijn practische bruikbaarheid een vaste plaats onder de toestellen voor zaal-gymnastiek heeft verworven. Het w. is een ong. 3 m hooge en flink verbreede ladder, die verticaal tegen een muur is bevestigd en waarvan de sporten op een onderlingen afstand van ca. 16 cm zijn geplaatst, terwijl de bovenste sport eenigermate naar voren uitsteekt. Meestal worden 2 a 4 w. tot een zgn. „veld” naast elkaar geplaatst. De oefenmogelijkheden hebben zich in de practijk van de gymnastiek geweldig uitgebreid, waardoor het w. een van de meest gebruikte toestellen, zeker in de schoolgymnastiek, is geworden. In Nederland zijn, vooral in Kath.onderwijskringen, ernstige bezwarengerezen tegen het gebruik van het w. wegens de onaesthetische en moreel-gevaarlijke oefenvormen, die vooral onder nietdeskundige leiding kunnen voorkomen. Deze tegenstand mag nu als overwonnen beschouwd worden, omdat het w. in de practijk zijn karakter van Zweedsch toestel grootendeels heeft verloren en een verantwoordelijkheid-bewuste leiding oefenvormen met mogelijken schadelijken invloed weet te vermijden. Ooris. Wandrillc, St., abdij, zie -> Fontenelle (2°). Wandsbek, stad in Sleeswijk-Holstein (IX 676 D2). Grenst in het N.O. aan Hamburg, waarmee het door straatwegen verbonden is. Ruim 46 000 inw. W. ligt aan de Wandse, een zijrivier van de Alster. Het heeft veel industrie: metaal, gummi, asbest, leer, klei, machines, lak, verf. Het slot W. wordt in 1296 genoemd. W. werd in 1869 stad. Hakewessel. Wandschcer, Mar i e, schilderes. * 19 Nov. 1856 te Amsterdam, f 19 Sept. 1936. Eerste lessen van Bing, daarna op de Amsterdamsche Academie. Maakte vooral stillevens, bloemstukken, binnenhuizen te Nunspeet. Werkte verder te Laren en in Drente, woonde langen tijd te Ede. Haar werk is zuiver en vol vrouwelijke gevoeligheid, in den trant van het Impressionisme. Engelman. Wandsworth, wijk in Londen, aan den Zuidoever van de Theems; ca. 350 000 inw. Wane-krcek, ->■ Marowijne. Wanüercée-lßaulet, gem. in het N.O. van de prov. Henegouwen (XIII 176 F 4), ten N.O. van Charleroi; opp. 967 ha, ruim 6000 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt, steenkoolontginning; bestond eertijds uit twee afzonderlijke heerlijkheden: Wanfercée en Baulet. V. Asbroeck. Wang, bij gewervelde dieren de gespierde zijwanden van de mondholte, gelegen tusschen de jukbeenderen en den onderkaak. Wangata, volksstam in Belg.-Kongo, woonachtig in de omgeving van Coquilhatstad. Vgl. ook > Kongo, sub Ethnographie, en krt. aldaar. Wange (ook: Wanghe), gem. in den N.W. hoek van de prov. Luik (XVI 704 BI), ten N. van Landen; opp. 292 ha, 280 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; rivier; de Kleine Gete; eertijds belangrijke heerlijkheid. Wangenies, gem. in den N.O. hoek van de prov. Henegouwen (XIII 176 F 4), ten N.O. van Charleroi; Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Wandluis (vergroot). opp. 363 ha, ruim 1300 inw.,(vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; eertijds afhankelijk van het hertogdom Namen. Wang Hwi, beroemd Chineesch schilder. * 1632 in de prov. Tsje-kiang, f 1720. Hij schilderde met zijn linkerhand. Zijn schilderijen stellen meestal mehschen en dieren voor. Wang «Tang Ming (eigenlijk: Wan g S j ouz j e n), Chin. wijsgeer, die vooral in Japan, méér nog dan in China, tal van aanhangers en vereerders heeft. * 1472, f 1528. Zijn geschriften waren een soort brevier voor alle Japansche officieren uit den oorlog tegen Rusland. Eerst de laatste 25 a 30 jaar wordt hij in China weer veel gelezen en zijn zijn werken in tal van goedkoope edities verspreid. W. was een hoog ambtenaar en generaal uit de Mingdynastie. Op zijn 37e jaar, toen hij tijdelijk in ongenade leefde, kwam hij tot de overtuiging dat noch het Confucianisme, noch Lao Tze’s leer, noch het Boeddhisme hem konden bevredigen, en zijn denken concentreerde zich vooral op het begrip „li” (vgl. ■> Tsjoe Hsi). Gedeeltelijke vertaling zijner werken vindt men in: dr. F. G. Henke, The Philosophy of Wang Yang Ming (Chicago 1916). Borel. Wang tafel, tafel, welke niet op pooten rust maar op twee, vaak zeer rijk bewerkte zijstukken (wangen), verbonden door een eveneens soms rijk versierden balk, wel de „traversa” genoemd. Prachtige voorbeelden zijn o.a. bekend uit de 16e-eeuwsche Italiaansche kunst. Zie afb. 4 op de pl. t/o kol. 561 in dl. XVII. Wangzak, zijdelingsohe uitbochtingen der wangen bij verschillende zoogdieren. Dikwijls staan zij door openingen in de mondhoeken met de mondholte in verbinding. Men treft ze onder de zoogdieren aan bij vsch. buideldieren, knaagdieren en smalneuzige apen; zij dienen hier voor tijdelijke bewaarplaats van voedsel. L. Willens. Wanhoop (moraaltheol.) of vertwijfeling in de dingen, die het eeuwig heil betreffen, is een zonde in strijd met de Christelijke > hoop. Soms spreekt men reeds van wanhoop (maar dan in oneigenlijken zin), als de mensch zich zoozeer in het aardsche verliest, dat het verlangen zelf naar het hoogere en eeuwige in hem afsterft. Ben zonde bij uitstek van den modernen mensch, die zich aan de aardsche cultuurgoederen vergaapt. Echte vertwijfeling in den strikten zin heeft men, als de mensch de vertrouwvolle verwachtingen van het eeuwig heil en het streven daarnaar opgeeft, omdat hij geen genade en barmhartigheid meer verhoopt. Daardoor keert de mensch zich van God af en niet zelden zal dat de aanleiding worden, dat hij zich geheel in zondige genietingen der zinnen gaat verliezen; sommigen heeft de w. tot zelfmoord gebracht. Aldus vrijwillig aan Gods genade en barmhartige liefde wanhopen is een zonde tegen den Heiligen Geest, omdat de zondaar zich daardoor den weg ter bekeering verspert (Kaïn, Judas). Overigens houde men voor oogen, dat de zonde van w. een beweging is van den vrijen wil. Natuurlijke opwellingen van mismoedigheid, waar de geest zich in vertrouwen op God boven verheft, of ook wel opwellingen van vertwijfeling in het zinnelijk gevoelsleven, die soms bij geschokte of zenuwzieke personen het gemoed overmeesteren zonder dat de vrije wil er deel aan heeft, zijn geen zonde maar kwellingen, die, met geduld gedragen, tot heil der ziel strekken. L i t.; St. Thomas, Summa theol. (II 11, 20). Buys. Waniaroeanda, > Roeanda-Oeroendi (sub B, Gesch.). Wanica-krcek, -> Saramacca-kanaal. Wankant, zichtbaar gedeelte van schors of bast aan een plank of vierkanten houten paal. Wanneer een boomstam in planken of deelen wordt gezaagd, zonder dat men deze verder „kantrecht” maakt, blijft de w. zichtbaar. Wankie, plaats in Zuid-Rhodesia (I 536 F 6) aan den spoorweg van Zuid-Afrika naar Belg.-Kongo; centrum van de Rhodesia-kolenvelden. Wanlin, gem. in de prov. Namen, ten W. van Rochefort (XVIII 240 D4); ca. 550 inw.; opp. 479 ha; landbouw. Wan-mecr, zout meer, zonder afwatering, in het bergland van Armenië (38°30'N., 42°45'0.); opp. 3 400 km2; op ca. 1 700 m hoogte. Bereiding van soda. Wanmolen of wan, landbouwwerktuig om kaf en looze korrels van de goede graankorrels te scheiden. Men laat een dunnen stroom korrels een opening passeeren, waardoor een met behulp van een ventilator opgewekte luchtstroom strijkt. Deze neemt het lichte kaf en de looze korrels mede, terwijl de zwaardere goede graankorrels naar beneden vallen en worden opgevangen. Zie > Tarrar; Wannen. G.v.d.Lee. Wanne, gem. in het Z.O. van de prov. Luik (XVI 704 E 3), ten N. van Vielsalm; opp. 3 441 ha, ca. 900 inw.; landbouw, veeteelt; bosschen, rotsachtige omgeving der Ardennen, rots „Fait du Diable”; kasteel uit de 18e eeuw; heerlijkheid, eertijds afhankelijk van Stablo. V. Ashroeck. Wannebcek of Wannebecq, gein. in het N. van de prov. Henegouwen (XIII 176 C 2), ten Z.W. van Lessen; opp. 662 ha; ca. 800 inw.(vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; rivier: de Dender; kasteel; doopvont uit de 11e eeuw; O.L. Vrouwekapel uit de 16e eeuw; eertijds afhankelijk van Aat. V. Asbroeck. Wannegem-Ledc, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten N.W. van Oudenaarde (XIX 176 B 4); opp. 679 ha; ca. 1 150 inw. (Kath.). Landbouw. Kasteel in 1786 gebouwd op den heuvel, die het Scheldevan het Leiebekken scheidt. Wannen is bewerken van graan in een -> wanmolen. In den primitieven vorm bestaat het w. in het schudden en opwerpen van graan in den wind. De korrels vallen neer, terwijl het lichte kaf en de leege korrels door den wind worden weggeblazen.1 Wannepervecn, gem. in prov. Overijsel (XIX 336 B 2). Opp. 3 260 ha, laagveen met plassen (Belterwijde, deel van Beulakerwijde). Ca. 1 570 inw. (bijna allen Prot.). Veeteelt, hooibouw en veenderij. Wanprestatie (recht) is wederrechtelijke niet-nakoming eener > verbintenis uit overeenkomst. Men onderscheidt drie soorten w.: 1° de schuldenaar verricht de prestatie in het geheel niet, 2° hij verricht ze niet zooals het behoort, 3° hij verricht ze niet op tijd. In de eerste twee gevallen spreekt men van -=► contractbreuk, in de derde van > verzuim. W. geeft den schuldeischer een recht op ■> schadevergoeding. Ingeval van verzuim is daartoe in den regel nog ingebrekestelling noodig, in geval van contractbreuk niet. Bij tweezijdige overeenkomsten kan de schuldeischer op grond van w. van den rechter ook ontbinding der overeenkomst vorderen, al of niet gecombineerd met een eisch tot schadevergoeding. De w. heft het recht van den schuldeischer op nakoming der verbintenis niet op. Indien de schade, welke hij geleden heeft, door latere nakoming niet meer volledig kan worden ongedaan gemaakt, kan hij naast nakoming ook schadevergoeding eischen. v.d. Kamp. Wanroi], gein. in de prov. N.Brabant ten W. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V van Boxmeer (XVIII 632 J2). Opp. 3 365 ha, ong. 1 800 inw. (allen Kath.). Landbouw en veeteelt (coöp. boterfabriek). In het gehucht Ham een standaardmolen. Ook deze Peelgemeente ontgint op uitgebreide schaal. Wansin, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten W. van Hannuit; opp. 404 ha, ca. 300 inw. (vnl. Kath.); landbouw, veeteelt; silexgroeven; overblijfsel van oud kasteel, thans hoeve; oudheidkundige vondsten; eertijds afhankelijk van het graafschap Namen. V. Asbroeck. Wanssum, gem. in de Ned. prov. Limburg (XVI 448 D3), 20 km ten N. van Venlo ten W. van de Maas; omvat de dorpen W. en Geijsteren. Opp. 1 179 ha, zand- en kleigrond, waarvan 35 % bouwland, 20 % weiland, 2,5 % tuingrond, 28 % bosch en 5 % woeste grond. Ruim 1 000 inw. (Kath.), levende vnl. van landbouw en veeteelt. Maashaven langs de Groote Molenbeek met magazijnen van Landbouwbelang. Kasteel Geijsteren in Ital. Renaissancestijl. W., een schepenbank in het ambt Kessel, werd in 1673 als heerlijkheid verkocht aan de familie Schellard, die reeds de heerlijkheid Geijsteren bezat. Jongen. Wanswcrd, dorp van ca. 600 inw. in de Friesche gem. > Ferwerderadeel. Want (s che e p s b.), de draadtouwen, welke de masten van schepen zijdelings steunen, al of niet gespreid gehouden door een houten of ijzeren spreider, de zaling. Wantsen (Heteroptera). De w. behooren tot de orde der snaveldragende insecten. Zij dragen een zuigsnuit, waarmee bloed of plantensap wordt opgezogen. De voorste vleugels zijn korte halfdekschilden (hemiclytra,) met leerachtige basis en vliezigen top. Vaak zijn stinkklieren aanwezig. Meer dan 2 000 soorten. I n d e eling inlandwantsen(Geocorisae), w.o. frambozen wants, bedwants, waterloopers, schildwantsen en de kleine, fraaigekleurde bloemwantsen ; en in waterwants e n (Hydrocorisae), w.o. het bootsmannetje en de duikerwants (Corixa Geoffroyi) uit onze slooten, groenachtig zwartbruin, tot 13 mm lang. De waterschorpioen (Nepa cinerea) leeft op den bodem van slooten en plassen, heeft een platten romp, die tot 2 cm lang wordt en aan de achterzijde uitloopt in een adembuis. De krachtige voorpooten vangen allerlei dierlijk voedsel. De staafwants (Ranatra linearis) is staafvormig, heeft lange pooten en leeft van plantenafval. Een andere naara voor w. is Hemiptera. M. Bruna. Wantij, geul van de Merwede tot een dam aan de Mieuwe Merwede langs de N.o.zijde van het eiland van Dordrecht. Wanze, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2) ten N. van Hoei; opp. 407 ha, ruim 1 500 inw., vnl. Kath.; belangrijke suikerfabrieken, boomkweekerij; zaadhandel; landbouw, veeteelt; dal van de Mehaigne; hoeve met gedeelten uit de 12e eeuw; bewogen geschiedenis; was afhankelijk van het graafschap van Moha. V. Asbroeck. J. J. F. Wap. Wanzelc, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten N.W. van Aalst (XIX 176 C 4); oppervlakte 147 ha; ca. 950 inwoners (Kath.). Landbouw. Kerk van 1775. VVap, Joannes Jacobus Franciscus, Ned. letterkundige, * 1 Mei 1806 te Rotterdam, f 7 Mrt. 1880 te Delft. W. werkte in zijn * studententijd met J. F. Willems en zijnkring krachtig mede aan de herleving van ’t Vlaamsch. W. was aanvankelijk leeraar aan de Kon. Milit. Academie te Breda. Hij is vooral merkwaardig als Katholieke Bil. derdijkiaan en heftig criticus. W. heeft zeer veel vertaald en bloem| lezingen uitgegeven. de Haas. Lit.: Sterck, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (V 1921). u“> 111 • xi»*. jic/u. uiugi. »run. y i-V u i.), Wapen (k rij g s k.). Voor blanke slag-, stootwapens, zie > Blanke wapenen. Voor vuur-, handwapens, zie > Geweer; Handvuurwapenen; Pistool. Wapen (h er a 1 d.), het in kleuren versierd (wapen)sohild van den middeleeuwschen ridder, waaruit zijn ontstaan de wapens van geslachten, van steden, van corporaties, geestelijke instellingen, enz. Zie •> Heraldiek; en ook > Sprekende wapens. ' -‘iVJUIUIKU) V/ii wuil WM^/Cllo. Wapendans, dans met wapens, als nabootsing (behendigheidsspel) of als magische beïnvloeding van den uitslag van den veldtocht beoefend. Voor w. met het zwaard, zie > Zwaarddansen. W. kennen bijna alle volkeren. Uit den Klassieken tijd zijn ons talrijke afb. overgebleven. Vgl. ■> Embaterion, > Pyrrhiche. Primitieve volken kennen den w. hoofdzakelijk als magisohen dans; dikwijls in nauw verband met liefdespel bij oogst-, huwelijks- en doodenriten. Zoowel in solo-dans als koordans onderscheidt men het gevecht tegen den onzichtbaren vijand of den strijd tegen elkaar. Voorbeelden van massale w. zijn, na den vergeten Japanschen w., de dansen van de bewoners der Fidjieil., die na studie van maanden een grootschen parade-, gevechts- en afmarschdans opvoeren met een 600 krijgers in vollen krijgstooi. Wantsen. Waterschorpioen. Uit het spel ontstaat tenslotte soms de ware strijd (uit een feestelijken w. op Trinidad onstond de, niet bedoelde, Indianenopstand, waarbij alle toeschouwende Spanjaarden gedood werden). Terlingen-Lücker. Wapendrager of berkenstokje (Pholera bucephala), vlinder, behoorende tot de uilen. Achterlijf geel en dik. Voorvleugels bruin en grijs met lichtgele vlek aan de punt. Achtervleugels geel. In ruststand lijkt hij een oud stukje berkenhout (mooi voorbeeld van -> mimicry). De rups is geel en zwart, lang behaard. (Zie afb. in kolom 821.) Wapenheraut, ook: koning en pou rsuivant van wapenen genoemd, is de benaming voor de leden van het College van Wapenen, belast met het controleeren en samenstellen van stamreeksen en kwartieren. •>• Adelsrecht. Wapeningsijzer noemt men het ijzerwerk, gebruikt in gewapend beton. O ■ o J. Wapenkoning, > Wapenheraut. Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Wapenkunde, > Heraldiek. Wapenrusting (tegenwoordig; uitrusting) is de naam voor de gezamenlijke wapens, het materieel, enz., dat de militair te velde persoonlijk en op zijn paard, enz. medevoert. Voor de oude w. zie > Harnas (1°); Schild, enz. De tegenwoordige wijze van oorlogvoeren heeft de w. wel zeer uitgebreid gemaakt. Behalve uit draagbare wapens en munitie bestaat de w., welke uiteraard voor alle Wapens en Dienstvakken verschillend is, vaak uit pioniergereedsehap, seinmiddelen (bijv. lichtpistool), zandzakken, > draagbaar tentmaterieel, slaapdeken, en de bergingsmiddelen voor reservekleedingstukken, levensmiddelen enz. (ransel en broodzak). Toen daarbij nog het gasmasker kwam, werd de grens van het draagvermogen van den man welhaast overschreden. Vandaar, dat tegenwoordig onder bepaalde omstandigheden een deel van de w. op voertuigen wordt geladen en bij den trein den troep volgt. v. Leeuwen. Wapenschild, > Wapen (herald.). Wapenstilstand, schorsing der krijgsverrichtingen, plaatselijk of algemeen, door een overeenkomst tusschen de oorlogvoerende partijen. In de overeenkomst dient te worden aangegeven, hetgeen al dan niet toelaatbaar is. Is de duur van den w. in de overeenkomst niet bepaald, dan kunnen de krijgsverrichtingen hervat worden na waarschuwing binnen den afgesproken tijd. In den regel wordt een lijn of strook aangegeven, welke de partijen niet mogen overschrijden. Schending der bepalingen door één der partijen geeft de andere het recht den w. op te zeggen. Nijhoff. Wapenstilstanden na den Wereldoorlog. De wapenstilstand der Geallieerden met Bulga r ij e kwam 29 Sept. 1918 tot stand als gevolg van de aanvraag aan de Geallieerden van 25 Sept. 1918. De w. der Geallieerden met Turk ij e kwam 31 Oct. 1918 tot stand na de overwinning van de Geallieerden in Klein-Azië, Syrië, Mesopotamië, enz. W. der Geallieerden met Oostenrijk, 2-4 Nov. 1918. Op 30 Oct. vroeg de Oostenr. generale staf aan de Ital. legerleiding een wapenstilstand, waarvan de voorwaarden bekend gemaakt en onderteekend werden op 3 Nov. daarna. W. der Geallieerden met Duitschland, 11 Nov. 1918. Op 8 Nov. ontving Erzberger als chef van de Duitsche Wapenstilstandscommissie, te Rethondes op 11 km van Compiègne, uit de hand van maarschalk Foch de voorwaarden, waaronder dienen vermeld de ontruiming van het door het Duitsche leger bezette gebied, de levering van een ontzaglijke hoeveelheid spoorwegmateriaal, wapenen, oorlogsschepen, uitlevering van de krijgsgevangenen, enz. Cosemans. Wapenwet (Ned. recht). Deze wet van 9 Mei 1890, herhaaldelijk gewijzigd, regelt de bevoegdheid tot het dragen van wapenen op den openbaren weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen, hetgeen in het algemeen verboden is. Bij de Vuurwapenwet van 7 Juni 1919 is geregeld de bevoegdheid tot het voorhanden hebben van vuurwapenen en munitie. Het hoofd der plaatselijke politie kan daartoe machtiging verleenen, doch alleen wanneer eenig redelijk belang dat vordert en misbruik niet te vreezen is. De handel in vuurwapenen is op zichzelf niet aan een vergunning verbonden. De handelaar moet echter een machtiging tot het voorhanden hebben van te verhandelen vuurwapenen bezitten, en het verleenen daarvan kan aan de noodige voorwaarden worden verbonden. Struycken. (Belg. recht). Door de wet van 3 Jan. 1933 is de voorgaande wetgeving afgeschaft en vervangen. Sindsdien werd de wet van 3 Jan. 1933 reeds gewijzigd door de wetten van 29 Juli 1934 en 4 Mei 1936. Verschillende uitvoeringsbesluiten. De wet geeft eerst en vooral de classificatie van de wapenen. Deze worden ingedeeld als volgt: verboden wapenen; verdedigingswapenen; oorlogswapenen; jacht- of sportwapenen. Voor elkeen van deze categorieën worden verschillende regelingen getroffen aangaande het fabriceeren, het invoeren, het verkoopen, het bezitten en het gebruiken ervan. Een speciaal gedeelte van de wet is voorbehouden aan de regeling van de ammunities. L i t.: J. Constant, Le Régime des Armes et des Munitions (1936). Rondou. Wapisjsma, primitieve Indianenstam van de Aroeakgroep aan den Rio Branco in Guayana (Z. Amerika). Wapiti, > Herten (met afb. in kol. 253). Wappaeus, Johann Eduard, Duitsch geograaf. * 17 Mei 1812 te Hamburg, f 16 Dec. 1879 te Göttingen. W. is een leerling van Ritter; in 1845 werd hij prof. te Göttingen. Hij verbond de statistiek met het geogr. onderzoek en heeft groote verdiensten verworven op het gebied van de bevolkingsstatistiek. Zijn bekendste werk is Allgem. Bevölkenmgsstatistik, Vorlesungen (2 dln. 1859-’6l). L i t.: H. Wagner, Job. Ed. W. (in: Petermann’s Mitteilungen, jg. 1880). v. Velthoven. Wappers, Gustaaf, baron, Belgisch historieschilder. * 23 Aug. 1803 te Antwerpen, f 6 Dec. 1874 te Parijs. Van 1840-’53 directeur van de Academie te Antwerpen. Onder invloed van groote koloristen als Van Dyck en Delacroix schept hij historiestukken van groot formaat, die warm van kleur zijn. Samenstelling en detailleering zijn als een staalkaart van aan diverse scholen ontleende onderdeelen; de stemming vertoont de pathetische uitdrukking van de Romantiek. Bekend zijn o.a. het groote doek: „Burgemeester v. d. Werff biedt zijn leven den burgers van Leiden aan” (1829, Centraalmus. Utrecht) en de „Episode uit de Septemberdagen van 1830 te Brussel”(lB36, Mus. Brussel). Korevaar-Hesseling. L i t.: D. v. Spilbeeck, G. W. (in: De Vlaamsche school, jg. 1874, blz. 184 vlg. en2o4vlg.). V at niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Wapendrager. Links: rups; rechts; vlinder in ruststand op berkentak. VVapscrvcen, dorp in de Drentsche gem. > Havelte (IX 352 A 2). Waragcr, een der drie groepen Noormannen. Afkomstig uit Zuid-Zweden, trokken zij naar de Duitsche en Russische kusten. In het laatste gebied legden zij in de 9e eeuw ten Z. van de Finsche Golf onder -> Rurik den grondslag voor het latere Russische rijk. Langs den oerouden handelsweg Ilmen-meer en Dnjepr kwam een gedeelte der W. over de Zwarte Zee in Byzantium terecht, waar zij in dienst van den keizer aldaar traden. De Slaven noemden hen W. (= vreemdelingen of gasten), in Byzantium heetten zij Waranger. Ook werden ze door de Slaven Russen genoemd. Slootmans. Warak, Javaansch woord voor > neushoorn. Warau’s, > Benedenlandsche Indianen. Warburg, l°Emil Gabriel, Duitsch natuurkundige. * 9 Maart 1846 te Altona, f 28 Juli 1931 te Grunau bij Bayreuth. 1905-’22 president van de Phys. Tecbn. Reichsanstalt te Berlijn. Hij verrichtte tal van precisiemetingen, o.a. over warmtestraling, acoustiek, de soortelijke warmte van kwik (met Kundt, 1876). Door zijn werk over de equivalentiewet van Einstein werd hij de grondlegger van de quantitatieve photochemie. Werk: Lehrbuch der Experimentalphysik (1893, 241933). Lit.: Grüneisen, E. W. (in: Annalen der Physik, XI 1931). J. v. Santen. 2° Otto Heinrich, Duitsch physioloog. * 8 Oct. 1883 te Freiburg in Br. W. verrichtte vele biochemische onderzoekingen, waarbij hij belangrijke ontdekkingen deed op het gebied der ademhaling, gisting en koolzuurassimilatie. Hij is vooral bekend om zijn onderzoek betreffende den chemischen bouw en de werking van het ademhalingsferment, waardoor hij een belangrijke bijdrage leverde tot de kennis van de stofwisseling der cel en waarvoor hij in 1931 den Nobelprijs verwierf. In 1930 werd hij directeur van het Kaiser Wilhelm-Institut voor cel-physiologie. Voorn, werken: Über den Stolfwechsel der Tumoren (1926); Über die katalyt. Wirkungen der lebenden Substanz (1928). Lit.: Carl Oppenheimer, O.W. und die Zellatmung (in: Deutsche med. Wochensehrift, Bd. 57 1931). Melsen. Warburton, William, Anglic. bisschop (sinds 1759) en theologisch schrijver. * 24 Dec. 1698 te Newmark, f 7 Juni 1779 te Gloucester. Zijn eerste publicatie was het kerkreohtelijk werk: The alliance between Church and State (1736), ter verdediging van de Staatskerk. In 1737 volgde Divine Legation of Moses, wat hem in talrijke polemieken wikkelde. Door zijn vriend -> Pope, wiens verzamelde werken hij uitgaf, kwam hij in aanraking met de literaire wereld van zijn tijd. Gaf ook een geannoteerde editie van Shakespeare uit. Ui t g.: Works (12 dln. 1811). Lit.: A. W. Evans, W. and the Warburtoniana (1932). Beek. Warchin, gem. in den N.W. hoek van de prov. Henegouwen (X 111176 A3), ten 0. van Doornik; opp. 346 ha; ca. 1100 inw.(vnl.Kath.).Landbouw,veeteelt. Warcoing, gem. in den N.W. hoek van deprov. Henegouwen (X 111176 A 2), ten N. van Doornik; opp. 414 ha; ca. 1 200 inw. (vnl. Kath.); rivier: de Schelde; landbouw, veeteelt, suikerbieten verwerking. Ward, 1° mrs. Humphrey, geb. M a r y Arnold, Eng. romanschrijfster. * 11 Juni 1861 te Hobart (Tasmanië), f 24 Maart 1920 te Londen. Huwde in 1872 met den latoren redacteur van de Times, H. Ward. In haar werken, vooral in Robert Elsmere (1888), propageert zij een ondogmatisch Christendom. Vanaf 1897 leidde zij als zendelinge van een ondogmatischen godsdienst het Passmore Edwards Settlement. W erken: o.a. Miss Bretherton (1886); Sir George Tressady (1896); Diana Mallen (1908). Lit.: autobiographie: A writer’s reoolleotions (1918); verder: J. Penrose Trevelyan (haar dochter), The life of Mrs. H. W. 1923). Beek. 2° Ju s t i n e, muziekpaedagoge; bracht een heel eigen methode voor het muziekonderwijs aan de jeugd. Door verschillende en heel geleidelijke oefeningen tracht zij de zangstem te ontwikkelen, het rhythmegevoel, het muzikaal gehoor, geheugen en smaak en het gevoel voor melodiebouw: al deze elementen worden eerst afzonderlijk behandeld, daarna gecombineerd met andere en zoo langzamerhand opgevoerd, volgens een plan, geheel aangepast aan de kinderpsyche. De Gregoriaansche zang vormt een voornaam deel van de oefen- en leerstof; de geheele methode omvat vier leergangen (de vierde uitsluitend Gregoriaansch) en veronderstelt een dagelijksohe les van 20-30 minuten. In Nederland is zij op zeer vele scholen ingevoerd, ook meerdere niet-Katholieke. Verbreiding der Wardmethode in Ned. staat onder zorg van het Wardinstituut te Roermond (eerste directeur H. Vullinghs). Bruning. 3° Mary, ■> Englische Fraulein. 4° William George, Engelsch bekeerling en kerkelijk schrijver. * 21 Maart 1812 te Londen, f 6 Juli 1882 aldaar. Hij bekleedde een leerstoel in de wiskunde te Oxford en sloot zich daar aan bij de > Oxford-beweging. Na Newman was hij de voornaamste leider der Tractarians, schreef in 1844 The Ideal of a Christian Church en, hierom door Oxford uitgestooten, trad hij in 1846 tot de Kath. Kerk toe, in welk jaar hij ook huwde. Uitstekend theoloog, philosooph en dialecticus stelde hij zijn gaven thans geheel in dienst der Kerk als professor en als hoofdredacteur van de Dublin Review. Voorn, werken: On Nature and Grace (1860); Essays on the Church’s Doctrinal Authority (1886); Science, Prayer, Free Will and Miracles (21881); Essays on the Philosophy of Theism (2 dln. 1884). Lit.: Wilfrid Ward (zijn zoon), W. and the Oxford Movement (1889); Thureau-Dangin, La Renaissance Cath. en Angleterre au 19e s. (3 dln. 1899/06); Cath. Encyclop. (XV). Warden Oom, > Vermeulen (Edw.). Warder, gem. en dorp aan het IJselmeer (XVIII 672 A/B 3), in het laagveengebied der prov. N. Holland, N.O. van Purmerend; opp. ca. 902 ha; ca. 476 inw. (1938). Er is veeteelt met zuivelindustrie. Wardin, gem. in de Belg. prov. Luxemburg (XVI 737 E 3); hoogte 447 m; opp. 4 319 ha; ruim 1 650 inw. (Kath.). Bergachtig; leem- en zandgrond. Warega, volksstam in Belg.-Kongo, welke in het groote oerwoud de valleien der Elila- en Ulindirivieren bewoont. Vgl. > Kongo, sub Ethnographie, en krt. aldaar. Lit.: Delhaise, Les Warega (Coll. de Monographies ethnogr., 1909). Waregem, gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten O. van Kortrijk (zie krt. > West-Vlaanderen, D 4-5); opp. 2 663 ha; ruim 10 500 inw. (Kath.). Zandstreek; landbouw; cichorei. Weefnijverheid, vooral jute en vlas (inpaklijnwaad). Apostolisch seminarie en klooster van de Missionarissen Oblaten van Maria. Kerk uit 13e of 14e eeuw; kasteel van 1627; een Amerikaansch krijgskerkhof. Hennus, VVarekaurl-eilandcn, > Chatham-eilanden (XVIII 762). Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V Waremme, Fransche naam voor > Borgworm. Warenhuis, l°groote winkel. Het oude type van den niet gespecialiseerden winkel, zooals deze nu nog in de dorpen wordt aangetroffen, omvatte de meest diverse artikelen. De specialisatie bracht de winkels voor zeer speciale artikelen (winkels voor lederwaren, voor rookartikelen, voor stoffen, voor kruidenierswaren, enz.). Het w. is nu een agglomeraat van gespecialiseerde winkels (afdeelingen) onder één dak en in één groote, uit verschillende verdiepingen bestaande ruimte, alles onder een centrale financieele en commercieele leiding. De koopers vinden tallooze gebruiksartikelen bij elkaar. Doordat het aantal soorten artikelen, dat verkocht wordt, steeds grooter wordt, is het eenerzijds mogelijk de koopers steeds meer te gerieven en het verkooprisico, dat sommige artikelen meebrengen, over alle te verdeelen, maar worden anderzijds de afstanden in een w. ook steeds grooter, zoodat daardoor de ruimte- en personeelskosten stijgen en de tijd, die de klanten voor inkoop van verschillende artikelen noodig hebben, wordt verlengd. De verhooging van de distributiekosten, die op de prijzen inwerkt, en de vermindering van de tijdsbesparing, die de kooper bij de centralisatie van de inkoopen verwachtte, werken in het nadeel van het w. De laaggeprijsde, lokartikelen, de enorme reclame, die zich veel verder uitstrekt dan het natuurlijke rayon van het w. (de bevolking van de groote stad en haar onmiddellijke omgeving) en het w. tevens tot verzendhuis maakt, het aanbod van tal van diensten, die, als zoodanig, buiten de eigenlijke distributie staan (lunchrooms, daktuinen, bewaarplaatsen en vermakelijkheden voor kinderen, kapsalons e.d.) zijn alle middelen, om direct of indirect de rentabiliteit der enorme vastgelegde kapitalen te handhaven. Deze steeds verder gaande en aan geen andere grenzen dan die der eigen rentabiliteit gebonden expansie der w., die sinds hun ontstaan omstreeks de helft van de 19e eeuw in Frankrijk, Engeland, de Ver. Staten van Amerika geleidelijk in tal van landen, met name ook in Duitschland en in de latere jaren in Nederland zijn opgekomen, heeft een tegenactie van de zijde van den middenstand gaande gemaakt. Niet ten onrechte voelde de middenstand zich door deze geweldige kapitaal- en reclamemacht bedreigd. Verschillende landen kenden reeds jaren geleden een warenhuisbelasting, die echter niet zeer effectief is gebleken, om de ontwikkeling te remmen. Andere maatregelen, als verbodsbepalingen en begrenzing van het soort artikelen, zijn deels doorgevoerd, deels overwogen. De juiste weg schijnt echter nog niet gevonden. In een praeadvies, uitgebracht in 1937 in Nederland voor den R.K. Middenstandsbond, bepleitte prof. de Quay een tijdelijk uitbreidingsverbod en daarna de instelling van een overheidsinstantie, die elke voorgenomen uitbreidng zou hebben te beoordeelen (Engelsch stelsel). Het is zeer zeker onjuist, om uit de winsten van de w. te concludeeren, dat ze sociaal-economisch nuttig zijn, aanaangezien van maatschappelijk-economisch standpunt daartegenover moeten worden gesteld de economische nadeelen, door vernietiging van andere bedrijven ontstaan. Dat dew. als geheel (dus niet voor sommige artikelen) de behoeftenvoorziening voor de consumenten goedkooper maken, is een onbewezen bewering. Van het standpunt der sociale wijsbegeerte, die, op grond van een gezonde sociale differentieering, de handhaving van een sterken zelfstandigen middenstand, met de daarin potentieel gegeven cultureele per- soonlijkheidswaarden cn de daarin mogelijke gunstige verdeeling van den eigendom, bepleit, is een alleen door de rentabiliteitsnormen begrensde oprichting en uitbreiding van w. te veroordeelen. In hoeverre het algemeen welzijn naast een zelfstandigen middenstand nog andere distributievormen, en met name w., vereischt, moet de overheid, die over het algemeen welzijn heeft te waken, beslissen. Een beslissing, die uiteraard genomen moet worden, voordat een ongeregelde groei toestanden heeft opgeroepen, die moeilijker te veranderen zijn, naargelang zij langer hebben bestaan. Cohbenhagen. 2° Een van 1905 dagteekenend soort van broeikast, in het Westland ontstaan en thans in Nederland zeer algemeen verspreid. Kenmerkend is de dakbedekking, bestaande uit losse broeiramen, hetgeen den tuinder in staat stelt in den winter regen en koude op den grond te doen inwerken. W. leenen zich bij uitstek voor de teelt van allerlei groetensoorten. Warentheorie. Onder deze benaming worden al die > geldtheorieën samengevat, welke in het geld vóór alles een economisch goed (waar) zien, gelijk de overige economische goederen, en welke de waarde van het geld doen afhangen van die van de stof, waaruit het bestaat. Het > metallisme behoort tot deze groep. Tegenover de w. staat het ■>• nominalisme. Warenvervalsching. Eet- of drinkwaren of geneesmiddelen verkoopen, te koop aanbieden of afleveren is in Ned. als misdrijf strafbaar, als men weet, dat ze zijn vervalscht (d.w.z. door bijmenging van vreemde bestanddeelen hun waarde of bruikbaarheid is verminderd) en deze vervalsching verzwijgt (art. 330 W.v.Str.). Als waren schadelijk zijn voor leven of gezondheid en men verzwijgt opzettelijk dat schadelijk karakter, is er een veel zwaarder misdrijf (art. 174 W.v.Str.) en is ook onachtzaamheid strafbaar (art. 175 W.v.Str.). Vgl. > Warenwet. Pompe. In België is de w. geregeld door art. 500 en vlg. W.v.Str. Daarin zijn straffen voorzien o.m. tegen hen, die: 1° voedingswaren of dranken vervalschen of doen vervalschen; 2° dergelijke koopwaren te koop stellen, wanneer zij weten, dat zij vervalscht zijn; 3° dergelijke koopwaren in hun bezit hebben, wanneer zij bestemd zijn om verkocht te worden en de bezitter op de hoogte is van hun vervalsching; 4° door plakbrieven of door berichten kwaadwillig of bedriegelijk de wijzen van vervalsching verspreiden of bekendmaken. Benevens de gevangenisstraffen en de geldboeten voorzien deze art. nog de verbeurdverklaring van de vervalschte waren en de mogelijkheil van aanplakking van het strafvonnis. Wanneer de vervalsching van aard is den dood van den verbruiker te veroorzaken of zijn gezondheid zwaar te krenken, zijn zwaardere straffen voorzien, nl. in de art. 454 vlg. W.v.Str. Vgl. Warenwet. Rondou. Warenwet (Ned. recht) is de wet van 28 Dec. 1935, Stbl. 793, houdende voorschriften betreffende de hoedanigheid en de aanduiding van waren (ter vervanging van de w. van 1919). De w. verstaat onder waren in hoofdzaak eet- en drinkwaren. Zij is echter onder meer ook toepasselijk verklaard op behangsel, meubel- cn gordijnstof, kinderspeelgoed, kosmetische middelen en eet- en drinkgerei. Deze wet heeft een tweeledig doel: bescherming van de volksgezondheid en wering van bedrog in den handel. Reeds vóór de invoering van de w. van 1919 bestond in eenige gemeenten een toezicht op levensmiddelen; in het overgroote deel ontbrak dit echter geheel. Met Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V de invoering ervan werd dit toezicht over het geheele land uniform geregeld. Steunende op deze wet is bij gemeenteverordening strafbaar gesteld het verkoopen van waren, die ondeugdelijk of schadelijk voor de gezondheid zijn of die niet voldoen aan de eischen, gesteld krachtens de w. Deze eischen zijn neergelegd in een groot aantal K.8., zooals het melkbesluit, het broodbesluit, het jambesluit, enz. Zij hebben betrekking zoowel op de samenstelling als op de benaming, waarmee bepaalde waren moeten worden aangeduid en houden daarbij de eerlijkheid in den handel en de volksgezondheid in het oog. Het land is in 16 keuringsgeleden verdeeld; in de centrale gemeente daarvan is een keuringsdienst van waren gevestigd, die in het geheele gebied het toezicht op de naleving der wet uitoefent. Aan iederen dienst zijn keurmeesters verbonden, die van alle mogelijke waren op ongeregelde tijden monsters nemen en de winkels ter plaatse controleeren. Ook de hygiënische controle, bijv. van stallen, bakkerijen, enz., is een belangrijk deel van hun taak. De werking van de keuringsdiensten is in hooge mate preventief. (Belg. recht). In België is de handel en de verkoop van waren bestemd tot voeding der menschen en der dieren onderworpen aan de wet van 4 Aug. 1890, betrekking hebbende op de vervalsching van de voedingswaren. Deze wet geeft aan de regeering opdracht toezichtsmaatregelen te treffen met het oog op: a) de fabricatie of de voorbereiding van dergelijke koopwaren; b) het verbod om gevaarlijke of schadelijke stoffen te gebruiken. wuu uiu gwatuujivu vjx övuaucujac awiicu lugcui umcil. Dit toezicht wordt uitgeoefend door de toezichters van de voedingswaren. Deze ambtenaren mogen o.m. stalen nemen van de producten, waarvan zij vermoeden dat ze niet aan de vereischten der hygiëne beantwoorden. In uitvoering van deze wet werden talrijke kon. besluiten getroffen, o.m. voor boter, margarine en andere vethoudende stoffen; bieren; cacao en chocolade; koffie; brood en broodmeel; kaas; oliën, bestemd ter voeding; melk; eieren; suiker; vleesch, enz. 0,,, 5 , " • Eveneens wordt de samenstelling, het gehalte en de benaming van de veevoeders en meststoffen door kon. besluit geregeld. Naast dit staatstoezicht is er nog het recht van de gemeenten, krachtens het decreet van 19-22 Juli 1791, om een zeker toezicht uit te oefenen op den verkoop van voedingswaren en dranken. In toepassing van dit decreet hebben talrijke groote gemeenten gespecialiseerde ambtenaren, die met dit toezicht zijn belast. Rondou. Waret-la-Chaussée, gem. in de proy. Namen, ten N. van Namen (XVIII 240 Cl); ca. 700 inw.; opp. 604 ha; landbouw; draineerbuizen, vloertegels. Waret-L’Evêque, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 704 B 2), ten N.W. van Hoei; opp. 492 ha, ca. 850 inw. (vnl. Kath.); landbouw en veeteelt. Overblijfsel van oud kasteel, thans hoeve; geteisterd in 1914. Ware tijd (sterrenk.) wordt bepaald door den uurhoek van de zon. Het is 12 uur middag w. t., als de zon in het Z. staat; 12 uur middernacht w. t., als de zon het laagst onder den horizon in het N. staat. Omdat de zoo bepaalde tijd niet gelijkmatig verloopt, wordt hij in het practische leven niet gebruikt, maar gebruikt men middelbaren tijd. W. t. wordt aangegeven door zonnewijzers. P. Bruna. Warfhuizen, dorp in de Gron. gein. > Leens (XII 448 B 2). Warïum, gem. in het N. der prov. Groningen (X 11448 02); omvat W., Breede, het eiland Rottumeroog en enkele buurten; ca. 2 270 inw. (82,7 % Prot., 0,8 % Isr., 16,5 % onkerkelijk); opp. 2 433 ha; vnl. landbouw. Rottumeroog = ’t Oghe (eiland), dat vroeger aan het klooster te Rottum (gem. Kantens) behoorde, is een Waddeneiland, dat kleiner wordt, doordat het aan de Westzijde meer afneemt, dan het aan de Oostzijde aangroeit. De woning van den strandvoogd is herhaaldelijk naar het Oosten verplaatst. De duinvorming wordt bevorderd door den aanleg van stuifdijken. In 1738 is het door de prov. aangekocht en werd een strandvoogd aangesteld. Sinds 1876 in beheer en onderhoud bij het Rijk. Bouma. VVarfusée, slot onder de gemeente Saint-Georgessur-Meuse (Luik). Bakermat der geslachten > Awans en Waroux. In 1609 werd Bené van Renesse door keizer Rudolf II verheven tot graaf van Warfusée. War ga, dorp van ca. 1 275 inw. in de Friesche gem. > Idaarderadeel (XI 208 02) met o.a. schaatsenfabriek; de Kath. parochie heet Warrega en Wartena. Warhcm, gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 B/C 1-2); ca. 1 650 inw., Vlaamsch sprekend; landbouw. Bezienswaardige kerktoren uit de 15e eeuw. Waringin (Jav. en Soend., Maleisch: beringin), tot het geslacht Ficus behoorende groote boom in Ned.- Indië, aangeplant op de ->■ aloen-aloen en op de erven der Inlandsche hoofden. De bij sommige soorten van de horizontaal uitgegroeide takken afhangende, enkele mm dikke luchtwortels dringen, als ze den bodem bereiken, in den grond en groeien daarna tot stevige stammen uit, waardoor ten slotte één enkele boom een oppervlakte van tientallen m 2 kan beslaan. OUhof. Warisoulx, gem. in de prov. Namen, ten N. van Namen (XVIII 240 Cl); ca. 600 inw.; opp. 695 ha; landbouw. Warka, ruïnenheuvel van Oeroek (in den Bijbel Erech genoemd), een Babylonische stad, die tot in den Griekschen tijd een belangrijke plaats innam in Mesopotamië, zoowel religieus als politiek. Opgravingen door Loftus (1854), de Wolfe-expeditie (1885), Sachau (1898), Peters (1900) en Jordan (1912-’l3) hebben behalve het paleis en den Isjtartempel een groot aantal inschriften opgeleverd, dateerend van de vroegste tijden tot aan de le eeuw v. Chr. De teksten zijn uitgegeven door Clay, Dougherty, Keiser, Schroeder, Strassmaier en Thureau-Dangin. A. v.d. Born. ~ * ~— ~ O Lit.: A. Eberharter, Die babylonische Ruincnstatte W. (in: Theol. prakt. Quartalschr. 1914, 630 vlg.). Warkruid, duivelsnaaigaren (Cuscuta), een plantengeslacht van de fam. der winden. Op vsch. planten, vooral op heide woekerend met kleine roodachtige bloempjes (C. epithymum), en op brandnetels het groot w. (C. europaea). Warmbloedig (homoiotherm), benaming voor dieren met een standvastige lichaamstemperatuur. W. zijn de mensch, de zoogdieren en de vogels. LI IJ 11 VXv IliviiOvllj Vlv /-' 'V' Vll V_l vli vil llv Vu^vlu* Warmbloedpaarden, > Koudbloedpaarden. Warme bronnen, •> Bron; Vulkanisme. Warmeluchtoven. Doel van een w. is, door verhitting van lucht deze te gebruiken voor verwarming van groote ruimten als kerkgebouwen en fabrieken. Men onderscheidt in het algemeen aan een w. twee onderdeelen, de verbrandingskamer en de warmeluchtkamer. De door een kolenvuur in de verbrandingskamer verhitte lucht wordt, met de verbrandingsgassen, door rookbuizen naar den schoorsteen gevoerd. De rookbuizen verwarmen de lucht in de hermetisch Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V . . . . van de verbrandingskamer (wegens gevaar van kolendampvergiftiging) afgescheiden warmeluchtkamer. Deze laatste staat door middel van een aan- en een afvoerbuis in verbinding met de te verwarmen ruimte. In sommige gevallen fungeert de geheele ruimte rondom de verbrandingskamer als warmeluchtkamer. Warmenhulzen, gein. in het W. Friesche zeekleigebied (XVIII 672 A3) der prov. N. Holland, N. van Alkmaar; opp. 1 313 ha, omvattend de dorpen W., Schoorldam en Krabbendam. Ca. 2 360 inw. (1938), waarvan 63 % Kath. (vormend de parochie W.), 32 % Prot. en 4 % onkerkelijk. Br is tuinbouw (vnl. kool; met fabriek voor gezouten groente) met belangrijke veiling, landbouw en veeteelt. van der Meer. Warme waaien heeten ronde broodjes, die met Vastenavond te Helmond ’s morgens bij het ontbijt warm worden gegeten. o-o Warming, Johannes Eugenius Bü-1 o w, Deensch plantkundige. * 3 Nov. 1841 op Manö, t 2 April 1924 te Kopenhagen, als hoogleeraar en directeur van den plantentuin. Hij bereisde Brazilië, Groenland, Venezuela en West-Indië, en schreef over de flora daarvan. Ook is hij bekend om zijn werk op het gebied der oecologische plantengeographie. Voorn, werken: Om Grönlands Vegetation (1888); Handbog i den systematiske Botanik (31891); Lehrb. der ökolog. Pflanzengeographie (1918). Melsen. Warmloopen (tech n.) ontstaat, wanneer machinedeelen, hetzij door gebrek aan de noodige smering, hetzij door te klemmend op of in elkaar passen, een meer dan normale of toe te laten temperatuur aannemen. Warmond, adellijk geslacht in Holland. De erfdochter van W. huwde in 1280 met Jacob van Woude, wiens geslacht tot aan zijn uitsterven in 1525 het huis Warmond heeft bezeten. Daarna kwam het aan het geslacht > Duvenvoorde (zie aldaar 14°, 150). Warmond, gemeente in de prov. Z. Holland; opp. 1 439 ha [klei, laagveen en water (Kagermeer)]. Ca. 3 100 inw. (67% Kath., 27% Prot.). Benige industrie: houtbewerking, kaarsen en scheepsbouw. Op het Kagermeer drukke watersport. In W. ligt het groot-seminarie van het bisdom Haarlem. Wawn-stereotyple (t y p o g r.) is de methode om de vochtige matrijs, met den vorm, waarin hij is afgeklopt, in een oven te drogen, waarna de matrijs geschikt is om als gietvorm dienst te doen; in tegenstelling met de koudstereotypie, waarbij men gebruik maakt van droge matrijzen, welke voor het gieten niet gedroogd, dus niet verwarmd, behoeven te worden. Ronner. \\t rtonner. Warmte, vorm van energie, waarvan grooter of kleiner bedrag de oorzaak van de warmeren of kouderen toestand van het lichaam is. De mensch kan geen absolute w. waarnemen (o.a. voelen verschillende stoffen warm of koud aan naargelang hun aard), doch wel verschillen in warmtegraad. Op grond van waarnemingen kan men dan tot de conclusie komen, dat lichamen bij verwarming b.v. uitzetten, waardoor het mogelijk is, voor absolute warmtemetingen > thermometers te construeeren. Vroeger dacht men, dat de w. een vloeistof was, wat pas overtuigend weerlegd werd door de proeven van > Rumford (1778, publicatie in 1798) en Davy (1799), zoodat men tegenwoordig de w. opvat als de kinetische energie van de moleculen der stof [> Gastheorie (kinetische); Mechanische warmtetheorie]. Wanneer een stof smelt of verdampt, wordt warmte opgenomen (latente smeltingswarmte of verdampingswarmte). Omgekeerd bij het vast- of vloeibaar worden komt er warmte vrij (sublimatie – of condensatie-warmte). J. v. Santen/v. ItterbeeJc. fj , V, KJ lA/1 OW 11/1 V, JL Liet UCC ti' • Warmtecapaciteit of waterwaarde is het aantal gramcalorieën, noodig om een lichaam van p gram 1° C in temperatuur te verhoogen. Warmtecentrum, > Warmteregeling. Warmteconvcetie, warmtegeleiding, > Warmte-overdracht. Warmtedood, > Dood (sub Dood van het Heelal). Warmte-overdraeht. Bij twee lichamen van verschillende temperatuur bestaat de neiging, dit temperatuursverschil teniet te doen. De w., die geschiedt van het warmere naar het koudere lichaam, kan op drie verschillende manieren plaats hebben. a) Convectie. Het kenmerkende van dezen vorm van w. is, dat de warmere stol zelf zich verplaatst. Convectie komt daarom alleen voor in vloeistoffen en gassen; de optredende beweging berust meestal op dichtheidsverschillen der stof bij verschillende temperaturen (het opstijgen van warme lucht; centrale verwarming met behulp van warm water). O ~ ttwix-lu. vv UI)C1 j. b) Conductie of warmtcgeleiding. Hierbij gaat de warmte van warmere naar koudere plaats over, zonder dat deelen van het lichaam daarbij in beweging komen. Dit energietransport komt onder invloed van de moleculaire beweging (> Moleculen) tot stand; de intensiteit ervan is afhankelijk van den aard der stof. Metalen geleiden beter dan hout; vloeistoffen weer minder goed, en gassen, waaronder lucht, slecht. Op dit laatste berust het gebruik van bontwerken en de toepassing van turfmolm en hooi in koelkasten en hooikisten. De coëfficiënt der warmtegeleiding, d.i. de hoeveelheid warmte, die per eenheid van temperatuurverval in de tijdseenheid door een vlakte-eenheid overgeyoerd wordt, is evenals de coëfficiënt der inwendige wrijving bij verdunde gassen over een groot interval onafhankelijk van den druk. Bij voortgezette verdunning echter (in het moleculaire gebied) nemen beide coëfficiënten af, om ten slotte evenredig te worden met den druk. Kundt en Warburg dachten hier aan een temperatuursprong, welke inderdaad later door von Smoluchowski (1898) experimenteel werd aangetoond. Knudsen (1911) drong dieper door in dit probleem, door de verklaring te zoeken in den zuiver moleculairen toestand aan den wand, in het onvolledige der energie-uitwisseling, die het botsend molecuul met den wand uitvoert. Hij voert daartoe in zijn accommodatie-coëfficiënt, d.i. de grootheid, waarmee men de temperatuurverandering, die de moleculen bij volledige warmteuitwisseling zouden krijgen, moet vermenigvuldigen om de werkelijke temperatuursverandering te vinden. De accomodatie-coëfficiënt is afhankelijk van den aard van gas en wand, en wordt grooter naarmate de wand ruwer is en voor absoluut ruwe wanden gelijk aan de eenheid. De warmte-overgang tusschen twee evenwijdige ruwe vlakken is bij den moleculairen toestand van een gas onafhankelijk van den afstand dier vlakken. Nu is in een zeer verdund gas de warmtegeleiding op te vatten als straling (zie hieronder), die dan voortgebracht wordt door de zich snel heen en weer bewegende moleculen, die zonder tegen elkaar te botsen tusschen twee naburige wanden heen en weer vliegen. Dit werpt een nieuw licht op de schutwerking Wat niet onder W .... te vinden is, zoeke men onder V . . . van schermen tegen warmte-overgang (Wiener, 1918). Zoo zal binnen slecht geleidende, fijn poreuze stoffen het groote aantal dwarswanden de werking der warmte geleiding (hier: -straling) aanmerkelijk verminderen (noodig is slechts, dat de gemiddelde vrije weglengte der moleculen groot is t.o.v. twee naburige vlakken). Naast deze schermwerking tegen de warmtestraling en de bekende schermwerking tegen de convectie, kan ten slotte nog een schermwerking tegen de warmtegeleiding van de zich in de poriën bevindende lucht verkregen worden, als men deze stoffen uitpompt. e) Straling. Bij dezen vorm van w. heeft, in tegenstelling met de sub a) en b) besproken verschijnselen, geen verwarming plaats van de stof, die zich tusschen de warmtebron en het verwarmde lichaam bevindt. Als voorbeeld diene de wijze, waarop de zon de aarde verwarmt. De overdracht geschiedt hier door middel van den aether; deze is de drager van de electromagnetische golven, die in een anderen vorm de warmteenergie bevatten, welke door de zon wordt voortgebracht. L i t.: J. W, A. ter Heerdt, Overzicht van de theorie en de toepassingen van gassen, waarin de onderlinge botsingen der moleculen kunnen verwaarloosd worden (1923). ter Heerdt. VVarmterejjeling (b i o 1.) of temperatuurregeling noemt men het proces, waarbij de temp. van het lichaam wordt geregeld. Deze regeling is vooral van belang bij warmbloedige organismen, waar de constante lichaamstemperatuur slechts geringe schommelingen toelaat. Eenerzijds wordt voortdurend uit de stofwisselingsprocessen aan het lichaam warmte toegevoerd, anderzijds voortdurend aan de omgeving afgestaan. Om nu een te groote warmteophooping of te groote warmteafgifte tegen te gaan, is een regeling noodzakelijk, welke uitgaat van een warmtecentrum, gelegen in het verlengde merg. Dit centrum is zeer gevoelig voor temperatuurschommelingen van het hier langs strijkende bloed. Overeenkomstig deze schommelingen gaat het nu regelend werken t.o.v. een aantal factoren, welke de warmteafgifte bevorderen of remmen. In normale gevallen zijn deze factoren: a) uitstraling van het lichaamsoppervlak; de uitgestraalde warmte wordt aangevoerd door het in de huid stroomende bloed, b) Verdamping van het uitgescheiden zweet; om 1 g zweet in dampvorm te doen overgaan is 0,62 cal. noodig. c) Ademhaling, waarbij koude buitenlucht wordt opgenomen, warme longlucht afgegeven, d) Regeling door dikkere of dunnere huidbedekking. Bij abnormale omstandigheden wordt de regeling intensiever doorgevoerd. Bij abnormale warmte in de omgeving of bij te veel aanvoer van warmte uit verhooging der stofwisselingsprocessen wordthetuitstralingsoppervlak zoo groot mogelijk gemaakt (halsuitrekken, enz.), stroomt meer bloed door de huid (roode kleur), wordt meer zweet uitgescheiden en verdampt, wordt de ademhaling intensiever (hijgen). Bij langdurige warmte wordt de huidbedekking dunner gemaakt (zomerkleeding). Bij abnormale koude in de omgeving wordt het uitstralingsoppervlak verkleind (inkrimpen), trekt het bloed zich uit de huid terug (bleek worden), wordt minder zweet voortgebracht, wordt door onwillekeurige spierbewegingen (rillen, klappertanden) meer warmte aan het lichaam toegevoerd. Bij langdurige koude wordt onder de huid meer vet afgezet, waardoor tevens met dikkere huidbedekking (winterkleeding) een te groot warmteverlies wordt tegengegaan. Bij koudbloedige dieren regelt zich meestal de lichaamstemperatuur naar die van de omgeving. L. Willems. Warmtespcctrum (natuur k.), spectrum der infraroode of warmtestraling, d.i. de electromagnetische straling, direct aansluitend aan de roode zijde van het zichtbare spectrum. Vanaf 8 000 Angström (0,0008 mm) strekt het warmtespectrum zich uit tot ca. 0,36 mm. Dekkers. Warmtestraling, > Warmte-overdracht. Warmtetherapie, > Thermotherapie. Warmteverlies houdt verband met calorimetrie; hoeveelheid warmte, die verloren gaat ten gevolge van warmteafgifte van den calorimeter aan de omgeving. Moet bij calorimetrische proeven tot een minimum worden herleid. Warm waterketel, ketel, meestal van staalplaat of gegoten ijzer, dienende om water, waarmede de ketel geheel gevuld is, op een bepaalde temperatuur te brengen voor wasch- en chemische doeleinden alsook voor -> centrale verwarming. LIJST DER IN DEEL XXIII OPGENOMEN PLATEN EN KAARTEN tegenover kolom : Unie van Zuid-Afrika I 96 Unie van Zuid-Afrika II 97 Unie van Zuid-Afrika 111 112 Ursula 192 Utrecht (kaart) 128/129 Utrecht (provincie) I 160 Utrecht (provincie) II 161 Utrecht (stad) 113 Uurwerk 176 Vaticaansche stad 177 Vaticaansch paleis I 208 Vaticaansch paleis II 209 Velazquez 224 Velde, van de 225 Venetië 272 Vereenigde Staten (natuurk. kaart e.a.) .... 320/321 Vereenigde Staten I 336 Vereenigde Staten II 337 Verkeersteekens 362 Vermeer 368 tegenover kolom: Verona 273 Yeronese 369 Verrijzenis 464 Versailles (paleis) 416 Vianney (pastoor v. Ars) 417 Vicenza 273 Vincentius a Paulo 417 Visitatie 465 Vlag 644 Vliegtuig I 676 Vliegtuig II 577 Vlucht naar Egypte 608 Voetwassching 609 Volksdrachten I 704 Volksdrachten II 105 Volksdrachten 111 768 Vondel I 640 Vondel II 641 Wagenpark 769