883 DE NIEUWE ELCKERLIJC F. W. van Heerikhuizen DE NIEUWE ELCKERLIJC DE NIEUWE ELCKERLIJC EEN SYMBOLISCH SPEL DOOR F. W. VAN HEERIKHUIZEN BAYARD PERS F. G. KROONDER UITGEVER BUSSUM M. CM. XL V bibliotheek 0700 5645 Voor het verkrijgen van het recht tot opvoering of voordracht wende men zich tot den auteur, Oude ’s-Gravelandscheweg 3, Bussum. Vertoning zonder schriftelijke machtiging is niet geoorloofd. PERSONEN De Onbekende, De Rode, De Zwarte, Een Duitser, Een andere Duitser, Een Heraut, Een Trommelslager, Een Vaandeldrager, Een Harmonicaspeler, Een Vuurpeloton, Het Volk, De Proloog. Voor Een Duitser treedt dezelfde persoon op als voor De Zwarte en voor De Proloog dezelfde persoon als voor De Heraut. Als het spel begint stelt het toneel een markt voor, met boeren, boerinnen en kopers. DE PROLOOG cevenals later de heraut liefst met trompet, waarop hij enige tonen blaast Het spel dat wij voor u gaan spelen Vertelt iets over één uit velen. Zijn naam is ook heel algemeen, Want „Elckerlijc” is: „ledereen”. De andere figuren die ge ziet Zijn in u, ook al ziet ge ’t niet. Ze treden onverwacht naar voren Om scherp uw zielsrust te verstoren. Maar niemand weet in deze tijd Waartoe dit alles voorbereidt. Af ELCKERLIJC op in gewoon, onopvallend costuum; kijkt rond Ik ben maar een eenvoudig man, Die zoiets niet begrijpen kan: Hoe mensen ’t in hun hersens krijgen Elkaar met oorlog te bedreigen. Is ’t leven dan niet wondermooi? Kijk toch die markt in zomertooi, Het zonlicht op de oude huizen, De toren die de wind voelt suizen Door ’t onbegrensde hemelruim, Waar wolkjes drijven, licht als schuim DE ONBEKENDE eveneens in onopvallend costuum; treedt plotseling naar voren Je hebt een dichterlijk moment; Ik had je bijna niet herkend. ELCKERLIJC Neen, ’t is geen dichterlijk gedweep: De onrust jaagt mij als een zweep, En dan wordt het ineens weer stil, En is het of ik niets meer wil En of er niets te wensen valt: Kijk alles hier eens uitgestald: Wortelen, bloemkool, boter, kaas, De vruchten van het land; geen waas Verhult nu meer het diepst der dingen: Men hoort hen inde zon stil zingen Van warmte, rijkdom en geluk En dat maken die lui nu stuk! DE ONBEKENDE Er is geen warmte zonder kou, Geen regen zonder stralend blauw, En scherpe schaduw snijdt elk ding Dat van de zon zijn licht ontving. ELCKERLIJC Ja, koele schaduw, zoals daar, Waar wind door speelt, is geen bezwaar, Maar er zijn schaduwen zó zwart Dat snel verkoolt elk mensenhart. DE ONBEKENDE Er zijn geen schaduwen zo groot Of ’t leven wint het van de dood, Maar ’t lukt pas als op ’t laatst moment Door God de scha wordt afgewend. ELCKERLIJC Ik heb de aarde lief en ’t licht: Dit is de waarheid, geen gedicht! Ik kan het tasten als een ding, Met mij besloten in één kring. Begrijp je ’t niet? Begrijp je ’t niet?! Kijk, kerel, dan toch wat je ziet: Het stille licht dat alles rijpt Wat feilloos in elkander grijpt Mijn lichaam voel ik als een deel Dat stromen gaat in het geheel DE ONBEKENDE Je bent ondanks jezelf een kwast, En wordt straks heel terecht vergast! ELCKERLIJC Ben jij soms ook zo’n oorlogsgek? Verdwijn! Ik breek je nog je nek! Gelach inde verte, dat overgaat in tromgeroffel. Onbekende links af, van rechts weer op. Heraut, trommelslager en vaandeldrager op, aandacht voor hen op de markt. HERAUT opgekomen in zwarte mantel, die hij afdoet, staat nu in blinkend costuum, blaast op trompet ’k Beveel in dienst van ’t vaderland Dat ieder zet zijn werk aan kant En zich achter het vaandel schaart Dat aller eer in zich bewaart. Men hoeft zich niet te verontrusten: De oorlog woedt vóór onze kusten. Af De trommelslager roffelt; optocht van de figuranten achter het vaandel. Dit alles duurt zachter voort tijdens het volgende gesprek ELCKERLIJC is op de voorgrond gebleven Zo krijgt het moorden zelfs zijn tooi, Maar ’k moet bekennen: ’t is toch mooi: De hemel straalt nog even blauw, ’t Vaandel verheft ons uit het grauw. . DE ONBEKENDE ineens naast hem tredend Wie is van ons de oorlogsgek? Wie breekt een ander graag zijn nek? ELCKERLIJC Dat durf je tegen mij te zeggen? Jij durft de grenzen te verleggen, De grenzen tussen mens en schoft? Ik ken je: ik ben nog niet vermoft. DE ONBEKENDE Je kent me en je kent me niet. Maar ik verdwijn: er komt geschiet. De Onbekende af, Elckerlijc treedt terzijde. De optocht van figuranten, die onderhand is doorgegaan, vraagt een ogenblik alle aandacht, terwijl het tromgeroffel weer harder klinkt. Ineens een paar hevige knallen. Enigen uit de stoet vallendood neer. Verwarring; gejammer van vrouwen; ontzetting bij Elckerlijc. Een figuur ineen rode en een ineen zwarte mantel zijn opgekomen. DE RODE Ik ben het bliksemende uur. Als ik ontwaak, dan spat er vuur. Vanwaar? Waarom? Men weet het niet, Maar kent geen twijfel als men ’t ziet. Men voelt het scherp, al is ’t maar zelden. Soms maak ik zo van mannen helden. De Rode naar de achtergrond en af. De Zwarte doet zijn mantel af, waardoor er een costuum als dat van den heraut tevoorschijn komt. Hij trekt ook dit uit, en blijft staan in een bruin hemd met hakenkruis op de mouw. DE ZWARTE (DUITSER) Vandaag begint de nieuwe orde. De wereld zal nu anders worden. De oorlog maakt van mannen helden. De van vers bloed doordrenkte velden Brengen het felle leven voort Dat lag in vadsigheid versmoord. Bouwend of brekend, uur aan uur, Werken wij voort aan de cultuur! ELCKERLIJC Cultuur? Je hebt mijn zoon vermoord! Niemand zet mijn geslacht nu voort. Er wenkt geen toekomst meer voor mij, En daarom voel ik mij nu vrij Precies te zeggen wat ik denk Van jullie en je schoon geschenk, Je protserige wancultuur, Dat rokerig en walmend vuur, Dat al wie in zijn adem zucht Doet snakken naar de vrijheidslucht. Je hebt mijn mooie stad geschonden; Je sloeg de meest infame wonden; Naar ons, je „dierbre bloedverwanten”, Stuur je je ergste tuchthuisklanten: Moordenaars, rovers en sadisten. Maar wij laten ons toch niet kisten! Wie wonden slaat kan ze ook helen, En jouw critiek kan ons niet schelen. Je gaat voorlopig inde kast, Dan ben je ons niet meer tot last. Hij voert E. mee, en plant hem tenslotte op een krukje midden op ’t toneel. Korte pauze, waarin de Duitser zich verwijdert. ELCKERLIJC Wanneer was ’t leven ooit zo zwart? Vier muren, nergens heul voor ’t hart. Ik heb al wat ik had verloren. ’k Vloekte de dag dat ’k werd geboren; Toen nam men mij ook nog het licht. Muren zijn hard, vlakbij en dicht. DE ZWARTE plotseling weer in zijn mantel optredend Je zit hier in het ingewand. Je hield toch eens van beeldspraak, kwant? DE DUITSER ELCKERLIJC Hoe kom jij hier, zo zonder vorm? Waar is je mooie uniform? DE ZWARTE Die mooie pakjes waren waan. Ik heb hier niets meer onder aan. Hij slaat zijn mantel open; men ziet een geraamte, ELCKERLIJC terugdeinzend Ben jij de dood? Die ik eens kende Als eindpunt van de levenswende, Wanneer de dag, ten eind gebracht, Langzaam vervloeide inde nacht. . . Feller > Die ik daarna haatte en verfoeide Omdat je adem wreed verschroeide Al waarin levenssappen stegen, Tot as deed worden oogst en zegen. . . Ga weg dan! DE ZWARTE Ik kan hier niet vandaan. Ik bende muur en zie je aan. ELCKERLIJC En ik, ik kan niet weg; geen wenden Helpt meer voor ’t al te goed bekende! DE ZWARTE Wat zachter man, je kent mij niet. Je noemt mij dood, maar ’t woord vervliet En laat geen spoor na; ik besta En jij bestaat, bij God’s gena, Maar wie ben ik en wie ben jij? Wij leefden altijd zij aan zij. Misschien ben jij wel ik, ik jij. ELCKERLIJC Ga weg! DE ZWARTE Ik kan niet, ’k zit gevangen. ELCKERLIJC Geen kleinste sluippad voor ’t verlangen! EEN DUITSER die plotseling opkomt Gij komt nu met uw vriend tezaam Hierbuiten, pal onder het raam. Elckerlijc en de Zwarte zien elkaar inde ogen en her kennen elkaar. DE ZWARTE. Broeder, mijn broeder, ’t is volbracht. Tot morgenrood breekt nu de nacht. Zij kussen elkaar. De Duitser voert hen naar één kant, Aan de andere kant treedt plotseling een vuurpeloton te voorschijn, dat de geweren op hen richt. Midden vóór staat opeens de Rode. DE RODE Ik ben het albeslissend uur, En waar ik kom, daar spuit het vuur. Salvo. Hevige rook, die even blijft hangen. Als deze optrekt, zijnde Rode zowel als de Zwarte verdwenen. Elckerlijc staat nog op dezelfde plaats, met gesloten ogen, die hij langzaam opent, waarna hij een paar passen naar voren doet. ELCKERLIJC Is dit de dood of is dit ’t leven? ’t Is vreemd, maar alles lijkt gegeven. Ik loop als ineen ander land, En voel mij toch zo na verwant Aan alles wat ik zie en tast Als was ik hier als liefste gast In ’t helder morgenlicht gekomen. . . Niets kan meer worden weggenomen. De dingen hebben geen gewicht, En elk verlies werd vergezicht. . DE ONBEKENDE treedt achter hem te voorschijn Daar ben ik weer, mijn waarde vriend. Ik heb je altijd trouw gediend, En ook je schitterendste tirades Helpen niet tegen mijn boutades. Het leven gaat nu ongestoord, Zoals het altijd ging, weer voort; Wie onder lag zit nu weer boven, Alles is maar één draai verschoven, En dat is nog een draai terug: Gerust, de wereld gaat niet vlug. ELCKERLIJC De wereld is aan ’t anders worden. Er groeit een stille nieuwe orde, Een andere dan van die schavuiten, Maar die zich blijvender zal uiten, Want stille kracht of hol gebral, Ik weet nü wie het winnen zal. DE ONBEKENDE Bravo! ’k Geloof dat ik kan gaan. Je bent een man en ziet mij aan. We zien elkaar nog wel eens weer, Want veel gebeurt meer dan één keer. ELCKERLIJC Je bent mijn vriend: ’k heb je herkend In ’t allerdonkerste moment, En wat je doet of wat je zegt, Ik weet nu: alles komt terecht. De Onbekende heeft ineens de mantel van den Zwarte tevoorschijn gehaald, die hij met een verlegen glimlach omslaat, waarna hij zich verwijdert. Intussen is op de achtergrond een met oranje getooide volksmenigte aan het opkomen, met aan het hoofd een harmonicaspeler, die zacht op de komende wijs preludeert. ELCKERLIJC Er is een licht dat altijd brandt, Ook als men diep in twijfel strandt. Zelfs waar ons ik wordt uitgedoofd Houdt het nog koers als het gelooft. Hij treedt terug tussen de verder naar voren gekomen menigte. Op dit ogenblik zet de harmonicaspeler met volle kracht „In naam van Oranje” in. De figuranten, en onder hen Elckerlijc, voegen zich snel tot paren en marcheren achter de muziek enige malen gearmd het toneel rond, en daarna af. Er wordt niet door hen gezongen. COLOPHON De Nieuwe Elckerlijc werd geschreven in Mei 1945, gezet uit de Bodoniletter en gedrukt ter drukkerij Visser te Huizen N.H. Lay-out en typografische verzorging zijn van Joh. H. v. Eikeren.