864 1 G 44 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0467 4070 ERVEN I.BIILEVELD. UTRECHT. GEEN GROND / MnnßZ?é^^'' ~'SViI Nederland door annexatie de sterkste bijdrage leveren tot de grootste onrust in Europa en als het ware de termijn voor den nieuwen oorlog vaststellen?” Prof. Dr. J. A. VERAART in „Vrij Nederland”—Londen van 21 Juli ’45. „Vele van onze dorpen zijn totaal verwoest en aan een behoorlijken ophouw valt nog niet te denken; velen wonen nog in krotten, stallen en kippenhokken. Moeten we dan ons land uitbreiden met nog een stuk puinhoop?” CONGRES VAN BRABANTSE BOEREN te Boxtel. Eindhovens Dagblad vun 25 Sept. ’45. „Wij zullen ons vertrouwd moeten maken met de gedachte, dat het herstel van de oorlogsschade een Europese aangelegenheid is, en dat de wederopbouw van Europa slechts mogelijk zal zijn, wanneer zij óók Duits- land omvat. H. BOVENKERK in „De Vlum vun I Sept. 45. „Het zou een schande zijn voor ons volk, zo zijn eerste collectieve daad van het herstel zijner onafhankelijkheid zou wezen, een ander volk wederrechtelijk een deel van zijn land af te grissen, met toepassing van het door en door onzedelijk beginsel, dat jegens den overwonnene alles geoorloofd is”. HENRIËTTE ROLAND HOLST in „Vrij Nederland”—Londen van 25 Aug. ’45. DOOR Dr. H. VER WE Y-JONKER J. P. VAN PRAAG ERVEN J BIJLEVELD UTRECHT 1945 Geen Grond maar ooederen Alle Nederlanders zijn het er over eens, dat het Duitse volk in enige vorm er toe zal moeten bijdragen dein ons land aangerichte schade te vergoeden voor zover daar aan te vergoeden is. Verschil van mening is er over de wijze waarop. Een deel wenst vergoeding in grond, en bepleit dit vooral om daarmee ruimte te verschaffen voor onze zo snel groeiende bevolking. Ook al zou het te annexeren gebied niet direct geëxploiteerd kunnen worden of rendabel kunnen zijn, op den duur is annexatie volgens hen zeker voordelig. Een ander deel wenst goederen te vorderen, omdat de Duitsers die in ons land hebben vernield of gestolen. Dit deel wenst zich te concentreren op de wederopbouw in eigen land, het meent dat wij daar de handen vol aan zullen hebben. Zij, die dit bepleiten, zijn van oordeel dat vergoeding in materialen vooral dan zin heeft, wanneer dit op korte termijn gebeurt. De te vorderen werktuigen en grondstoffen hebben we vooral op het ogenblik nodig, om in eigen land de zaak weer op gang te brengen. Bovendien keren zij zich tegen vergoeding in grond, tegen annexatie, omdat dit volgens hen een oneerlijke daad is en een gevaar voor de toekomstige vrede en bovendien een experiment, dat ons juist inde huidige omstandigheden meer schade en teleurstelling dan enig nut zou geven. Hoe het ook zij: het wordt tijd dat de partijen het eens worden; dat het Nederlandse volk zich uitspreekt over de wijze van de te bepleiten of te eisen vergoeding, wil zij aan dat pleit of aan die eis door eensgezindheid enige kracht bij kunnen zetten. Het is onze wens, dat het lezen van deze brochure zal bijdragen tot een bezonnen en nuchter oordeel over het zeer ernstige vraagstuk van de vergoeding der oorlogsschade. WOORD VOORAF. Er zijn voorstanders van annexatie, die uit het ontbreken van uitvoerige betoogen en krantenartikelen tegen hun plannen concludeeren, dat er den laatsten tijd geen tegenstanders meer zijn. Dit is op zich zelf reeds een reden, om opnieuw een stem tegen deze meening te laten hooren. Er zijn echter nog andere redenen, om opnieuw op het probleem in te gaan. Naast vele betoogen, die te ondeskundig zijn om weerlegd te worden, zijn er namelijk den laatsten tijd beschouwingen verschenen, die voor annexatie pleiten, van deskundige hand. Ik doel hier met name op de brochure die is geschreven door Dr. Ir. F. Bakker Schut, Direteur van den Rijksdienst voor het Nationale Plan. i). In het pleidooi van Bakker Schut worden de problemen, die opgeroepen zullen worden door de annexatie van Duitsch grondgebied, realistisch gesteld. De schrijver heeft er zich rekenschap van gegeven, welk een groote onderneming dit voor Nederland zou zijn, en zijn gegevens en argumenten maken een serieuze bespreking meer waard, dan b.v. een brochure als die van Dr. L. C. E. van Galen: „Annexatie van Duitsch gebied een dure plicht voor Nederland.”, waaruit ik slechts dit zinnetje uit het naschrift citeer: „Ik zou in overweging willen geven een gebiedsuitbreiding van Nederland, zoo dat de Wezer onze Oostgrens werd, de Lippe de Zuidgrens, de Rijn van Wezel tot aan Gelderland de Zuidwestelijke begrenzing van het te annexeeren gebied. Ons land zou daardoor ongeveer eens zoo groot worden. Ik meen dat wijde aanwinst zonder indigestie kunnen opnemen. De argumenten daarvoor laat ik thans terzijde.” Wij zullen ons met argumenten ertegen dus ook maar niet bezig houden. Laat ik beginnen te constateeren, dat er onder de aanhangers van annexatie twee richtingen zijn. Een aantal van hen betoogt met grooten nadruk. dat Nederland een stuk grondgebied zal moeten annexeeren zonder de bewoners. Een 1) „Uitbreiding Nederlandsch grondgebied gewenscht?” door Dr. Ir. F. Bakker Schut, Directeur Rijksdienst voor het Nationale Plan. Elsevier 1945. Herstelbetaling in goederen. andere groep bepleit met evenveel hartstocht annexatie met de bevolking of tenminste een deel van de bevolking. De argumenten van de eene groep weerleggen grootendeels die van de andere. Zoo betoogen de voorstanders van annexatie met bevolking, dat een annexatie vaneen leeg stuk Duitschland ons land voor te groote en plotselinge organisatorische problemen zetten zou. De voorstanders van dit laatste echter waarschuwen tegen opname vaneen belangrijk contingent Duitschers, die niet alleen zouden moeten worden heropgevoed, maar wier totale opname inden Nederlandschen Staat, de Nederlandsche gedachtenwereld en de Nederlandsche traditie een bijna onoverkomenlijke sociaal-pedagogische opdracht zou zijn. De tegenstanders van annexatie zouden er eigenlijk mee kunnen volstaan, deze beide acties op elkaar los te laten en hen de controverse tegen elkaar te laten uitvechten, ware het niet, dat er blijkbaar momenten zijn, waarop zij elkaar vinden en, het critieke punt in het midden latende, gezamenlijk telegrammen aan de regeering zenden. Het moet echter iedereen duidelijk zijn, dat hier twee heel verschillende plannen liggen, en ik wil ze dan ook hier geheel afzonderlijk behandelen. Immers annexatie met bevolking roept problemen op van politieken, sociaal-pedagogischen en administratieven aard, terwijl de problemen van annexatie zonder bevolking voornamelijk op het gebied van de economische en sociale planpolitiek liggen. Ik beperk mij op het moment tot een bespreking van de laatste mogelijkheid, dus van annexatie zonder bevolking, en neem daarbij als uitgangspunt het plan. dat ontwikkeld wordt inde bovenbedoelde brochure van Dr. Ir. Bakker Schut. Deze ontwikkelt twee voorstellen: een voorstel A en een voorstel B, inhoudende annexatie van de volgende deelen van Duitschland: het land Oldenburg, een gedeelte van de Pruisische provincie Hannover (de Regierungs Bezirke Alurich en Osnabrück), een gedeelte van de Pruisische provincie Westfalen (het grootste deel van het Regierungs Bezirk Münster) en een gedeelte van de Pruisische Rijnprovincie (een deel van de Regierungs Bezirke Diisseldorf en Aken en bij voorstel B van het Regierungs Bezirk Keulen). Het aantal Duitschers, dat bij aanneming van deze voorstellen zou moeten worden verwijderd, bedraagt bij voorstel A ruim drie millioen, bij voorstel B meer dan A/2 millioen. Bakker Schut berekent, dat het Nederlandsche bevolkingsoverschot, met name het overschot van de agrarische bevolking, in 50 jaar een zoodanige groote zal hebben bereikt, dat wij deze deelen van Duitschland dan zullen kunnen hebben bevolkt met eenzelfde bevolkingsdichtheid als deze vóór dezen oorlog bezaten. Immers de te verwachten uitbreiding van de bevolking zal ons dan een vergrooting van het bevolkingsaantal van ongeveer 4 millioen hebben opgeleverd. In aansluiting hierop propageert Bakker Schut de beheerschte kolonisatie van dit Duitsche grondgebied met Nederlanders. Hij is zich daarbij bewust, dat deze inde eersten tijd een slechts zeer dunne bevolking van deze streek mogelijk zal maken, maar hij meent, dat de rijkdom van de te annexeeren gebieden eenerzijds en de energie en lanahonger van de Nederlandsche agrarische bevolking anderzijds voldoende argumenten opleveren om dit experiment te ondernemen. Het overzicht, dat Bakker Schut geeft, van de economische rijkdommen en mogelijkheden van het te annexeeren gebied is volledig genoeg, om ons in staat te stelten ons een oordeel te vormen over de problemen, waarvoor zich de Nederlandsche volksgemeenschap zou zien gesteld, indien deze voorstellen werkelijkheid zouden worden. Wanneer wij ons een oogenblik indenken, dat inderdaad deze gebieden binnen afzienbaren tijd door Nederland zouden moeten worden gekoloniseerd (dat zou volgens Bakker Schut moeten plaats vinden in zónes, die achtereenvolgens door de huidige bevolking zouden moeten worden ontruimd en dan meteen door Nederlanders opnieuw bevolkt), dan doet zich in de eerste plaats de vraag voor, of de landbouwbedrijven, die zich in het betreffende gebied bevinden, intact zulten worden gelaten en stuk voor stuk zullen worden uitgegeven aan Nederlandsche gegadigden, óf dat herverkaveling van den grond noodzakelijk is. Bakker Schut meent vermoedelijk het laatste. Hij spreekt tenminste op pagina 44 van „een aanvankelijk extensieven landbouw met een gering aantal kolonisten , waarmee „zoo spoedig mogelijk een zoo groot mogelijke productie kan worden bereikt”. Nu is natuurlijk extensieve landbouw inderdaad mogelijk, ook ineen dergelijk gebied. Deze eischt echter, zooals bekend, eenerzijds een grootere kapitaalaanwending inden vorm van landbouwmachines, Vermoedelijk zou men er om al deze redenen toch toe moeten overgaan de landbouwbedrijven in eerste instantie uit te geven, zooals zij op het oogenblik zijn, dus de over het algemeen kleine bedrijven in stand te houden. Dit zou echter beteekenen, dat in korten tijd een zeer groot aantal Nederlandsche boeren beschikbaar zou moeten komen voor kolonisatie van Duitsch grondgebied. Immers het zou onverantwoordelijk zijn, en wij zouden de medewerking van de Geallieerden zeker niet krijgen, wanneer wij ertoe zouden moeten overgaan een zeer vruchtbar stuk grond, gelegen midden in het voedselarme Europa, voor langeren tijd braak te laten liggen. Om een indruk te geven van het aantal boeren, dat voor een eenigszins voldoende bevolking van het bedoelde gebied noodig zou zijn, moet ik een ruwe berekening maken van het vermoedelijk aantal landbouwbedrijven, dat hiermee gemoeid is. In het land Oldenburg, dat in zijn geheel zou worden geannexeerd volgens het plan van Bakker Schut, was in 1933 dit aantal 37.000; inde provincie Hannover, die grootendeels hetzelfde lot zou ondergaan, 238.000; terwijl de Rijnprovincie er 221.000 telde. Aannemende dat de landbouwbedrijven ongeveer evenredig over de totale oppervlakten van deze gebieden zijn verspreid, komen wij tot de volgende schatting over het te annexeeren gebied: Oldenburg 37.000 Hannover • waarvan te annexeeren i/3 gedeelte 79.000 Westfalen waarvan te annexeeren 1/s gedeelte 53.000 Rijnprovincie waarvan te annexeeren 1 /-i gedeelte 55.000 totaal aantal landbouwbedrijven: 224.000 anderzijds Ook een naar verhouding grooter aantal werkkrachten in loondienst. Het lijkt mij zeer de vraag, of aan deze beide voorwaarden juist inden eersten tijd kan worden voldaan. Immfers, hoewel er landhonger is onder de boerenzoons in Nederland, overeen teveel aan werkkrachten in loondienst in den landbouw kunnen wij zeker niet klagen. Daar komt bij, dat de herverkaveling zelf en de uitgebreide wegenaanleg en vermoedelijk ook aanleg van kanalen en spoorwegen, die noodig zullen zijn om de communicatie onder een dun gezaaide bevolking in deze streken te onderhouden, een zeer groote hoeveelheid technischen arbeid zouden vragen. Bakker Schut zegt, dat de kolonisatie van het over te dragen gebied een werk is van zoodanigen omvang, dat het gelijk te stellen is met een werk als de drooglegging van de Zuiderzee. Maar het blijkt wel, dat het werk, dat hij zich voorstelt te volbrengen, van nog heel wat grootere omvang is. Eenzelfde verhouding als bij de landbouwbedrijven krijgen wij bij de mijnindustrie. In 1938 hadden de vier kolengebieden inde te annexeeren gebieden tezamen een productie van 19 millioen ton. In hetzelfde jaar was de opbrengst van de Nederlandsche mijnen 12 millioen ton. Wij mogen nu toch dit wel vragen: indien Nederland van plan is het rijke kolengebied, dat het bij annexatie zou verkrijgen, te gaan exploiteeren en het zou verplicht zijn dit te gaan doen —, waar haalt het dan de mijnwerkers vandaan, een contingent van de bevolking, waaraan wij zelf gebrek hebben? Bakker Schut geeft hier een antwoord op; hij zegt: Poolsche mijnwerkers. Maar wij zullen dan toch in ieder geval de mijnopzichters, de mijningenieurs en de bazen moeten leveren. Ik kom hier tot het voornaamste bezwaar, dat zich tegen een voorstelling van zaken als die van Bakker Schut ontwikkelen laat. Bakker Schut erkent, dat voor eenigszins bevredigende kolonisatie een strenge selectie noodzakelijk is. Inderdaad, wij weten uit de bittere ervaring, die wij bij de bevolking van de Haarlemmermeerpolder hebben opgedaan, dat een nieuw gebied niet zoomaar voor iedereen kan worden opengesteld, doch dat men de bevolking met zorg moet kiezen en dat men met vele factoren, psychologische en sociale, rekening moet houden. Bij de plannen, die werden opgezet voor de bevolking der Zuiderzeepolders, werd dan ook aan deze selectie een ruime plaats gegeven. Bakker Schut doet het nu voorkOmen, of de selectie voor het te koloniseeren gebied in Duitschland een betrekkelijk eenvoudig vraagstuk zal zijn. Maar dit moet met groote stelligheid worden ontkend. Kolonisatie eischt een In Nederland bedroeg in 1930 het totaal aantal landbouwbedrijven 234.000. Men komt dus tot de slotsom, dat Nederland binnen betrekkelijk korten tijd een aantal boeren zou moeten opleveren gelijk aan het aantal landbouwbedrijven, dat het binnen zijn eigen grenzen telt. project. Ik geloof dat wij moeten vreezen, dat al degenen, die zich de verwezenlijking van annexatie zoo gemakkelijk voorstellen, dit punt onderschatten. Zij redeneeren maar al te vaak: ~er zijn zooveel boeren, die door de inundaties en door het mijnengevaar niet in staat zijn hun grond te bebouwen en onder hen zullen wij voldoende gegadigden vinden, om te pioniers-mentaliteit, dat wil zeggen hiervoor zijn menschen noodig met ondernemingslust, met initiatief en met doorzettingsvermogen, menschen die zelfstandig raad weten te schaffen voor allerlei nieuwe moeilijkheden en die zich niet snel laten ontmoedigen. De problemen, die zich bij kolonisatie vaneen gebied als dit zouden voordoen, zijn den Nederlander volkomen nieuw. Wij hebben nieuw gewonnen gebied gekoloniseerd sinds de Middeleeuwen, en wij hebben ervaring van koloniale verhoudingen tegenover volken van vreemde cultuur. Maar er zijn weinig of geen Nederlandsche boeren, die uit eigen ervaring weten, wat het beteekent een oud bedrijf, dat op een bepaalde manier bebouwd en beheerd is, over te nemen en die zich kunnen indenken, wat het kan beteekenen indien de laatste eigenaar zich ertoe gezet heeft om deze overname zoo moeilijk mogelijk te maken. En dit is natuurlijk, wat men verwachten moet. Of men op den duur, d.w.z. inden loop van 50 jaar, voldoende menschen zal vinden om reeds aangepaste en geheel Nederlandsch geworden streken te gaan bevolken, lijkt mij niet aan twijfel onderhevig, maar het komt nu op de eerste generatie aan. En dan gaat het niet alleen om boeren en om mijnwerkers: het gaat om bakkers en slagers en handelaren in landbouwartikelen en zaaigoed: het gaat om doktoren en burgemeesters en onderwijzeressen: alle categoriën die in dezen bezettingstijd in Nederland schaarsch geworden zijn en die wij, indien het goede vakmenschen zijn, in Nederland zelf uitstekend kunnen gebruiken. Waar zal bij deze menschen de drang vandaan moeten komen om naar dit nieuw te winnen land te solliciteeren ? En toch is dit een eerste voorwaarde voor een juiste selectie. Immers wanneer men pioniers met de goede eigenschappen hebben wil, dan moet men hen kunnen kiezen uiteen overvloed van materiaal. Materiaal, d.w.z. menschen, die zich vrijwillig hiervoor aanbieden. In deze vrijwilligheid zit een eerste waarborg voor het slagen van het kolonisatie- De argumfenten, die ik tot dusver noemde, worden vooral klemmend, doordat annexatie de noodzaak zou inhouden om de herkolonisatie te doen plaatsvinden in zeer korten tijd. In geloof dat er bovendien argumenten zijn om te zeggen: zoo er al ooit iets in deze richting gedaan moet worden, dan niet nu. Immers wij zullen Nederland zelf inde eerstvolgende 10 jaren moeten opbouwen en de werkers, die wij daar inde eerste plaats voor noodig hebben, zullen moeten komen uit dezelfde generaties en dezelfde bevolkingsgroepen, als die waarop men hoopt voor de kolonisatie van Duitsch gebied: ook uit dezelfde beroepen. Men denke nu maar eens aan de noodzaak, waarvoor dan Nederland zou komen te staan, om alle vernielde woningen in het Rijnland te herbouwen. Het aantal bouwarbeiders, dat in Nederland beschikbaar is voor de eigen wederopbouw, is vermoedelijk al veel te klein. Waar wil men de menschen vandaan halen om ook nog te gaan bouwen over de grens ? Terecht zegt Bakker Schut, dat de „ruimtelijke ordening”, die plaats moet vinden in het over te dragen gebied, ons volk voor een enorme taak zou stellen. Naar mijn meening is deze taak al te enorm. Zij is volkomen onuitvoerbaar. Het meest sprekende argument van de meeste annexatieaanhangers is dat van de vergoeding. Overal vindt men de aanplakbiljetten, waarop betoogd wordt, dat Duitschland alleen kan betalen in land. Nog afgezien van de vraag, of er niet heel veel manieren te bedenken zijn, waarop de Duitschers aan hun verplichtingen tot herstel van de schade kunnen voldoen zonder dat daarbij gebiedsoverdracht noodzakelijk wordt, wil ik hier tenslotte nog de vraag opwerpen, welk financieel voor- beginnen met de uitvoering van onze plannen.” Hierin zit een gevaar. Het gevaar namelijk, dat men voor deze kolonisatie niet die boeren en verdere functionnarissen krijgt, die het meest geschikt zijn. doch eenvoudig hen gaat nemen, die toevallig beschikbaar zijn. Het is verleidelijk om degenen, die nog niet konden terugkeeren naar hun eigen grond, al of niet met zachten dwang te dirigeeren naar het nieuw te bezetten gebied; en het is volkomen fout! Want aangenomen al. dat deze menschen den lust zullen hebben om opnieuw te beginnen aan de overzijde van de Nederlandsche grens, van hun capaciteiten weet men niets. en nadeel deze gebiedsoverdracht voor Nederland hebben zou. De oorlogsschade immers valt onder verschillende categorieën. Daar is inde eerste plaats de enorme verhooging van de staatsschuld. Zou annexatie in dit opzicht een verbetering ten goede inhouden ? Het antwoord moet luiden, dat dit binnen afzienbaren tijd zeker niet het geval zou zijn. Immers juist de ruimtelijke ordening en de administratieve maatregelen, die bij overdracht vaneen eenigszins belangrijk gebied noodzakelijk zouden zijn, stellen onze overheidskassen voor hooge uitgaven, die misschien op den duur door hoogere belastingen kunnen worden gecompenseerd, maar die aanvankelijk het saldo zeker aan den verkeerden kant zouden vergrooten. >ln de tweede plaats is er schade geleden aan het Nederlandsche nationale vermogen. Men rekent, dat ongeveer een derde van al onze vooroorlogsche kapitaalgoederen teniet is gegaan. Uitbreiding van het Nederlandsch grondgebid zou inderdaad tengevolge hebben, dat het nationale vermogen toenam, en indien deze uitbreiding zou plaats hebben zonder de bevolking, zou dus ook het nationale vermogen per hoofd van de bevolking toenemen. Het is echter zeer de vraag, of dit feit op zich zelf in onze nationale huishouding eenigen invloed van betekenis zou kunnen uitoefenen. Immers, wil men dit kapitaal rendabel maken, dan moet er allereerst een groot bedrag aan nieuwe kapitaalgoederen (nieuwbouw, machines, landbouwwerktuigen) aan besteed. En deze zijn op geen andere wijze te krijgen dan hetzij door besparingen op ons eigen Nederlandsche kapitaal, of door verkleining van ons deviezen-tegoed. Het is zeer de vraag, of het verantwoord mag worden geacht om een dergelijken drukte leggen op de Nederlandsche volkshuishouding, die juist in de naoorlogschen tijd al zoo zwaar wordt belast. Financieele redenen voor gebiedsuitbreiding zijn er niet. De aangerichte schade kan veel beter en veel eenvoudiger worden vergoed door herstelbetalingen inden vorm van grondstoffen, producten en kapitaalgoederen, die betrekkelijk gemakkelijk uit Duitschland naar Nederland over te brengen zijn. Als men op het oogenblik eenigszins betrouwbare schattingen zou kunnen maken van het nationale vermogen in Duitschland, dan zou men waarschijnlijk tot de conclusie komen, dat dit per hoofd van de bevolking hooger ligt dan het Nederlandsche. Hier ligt de oplossing van het herstel- 27 September 1945. H. VERWEY—JONKER. probleem, en niet ineen ongewis experiment als de annexatie. Op pagina 46 zegt Bakker Schut: „Dein het vorenstaande geschetste grootsche taak zal het Nederlandsche volk de gelegenheid geven zijn wil tot nationale samenwerking duidelijk tot uitdrukking te brengen en zal een practisch en ideëel doel kunnen zijn, waarop de gezamenlijke aandacht wordt gericht”. De opbouw van Nederland en het herstel van het welvaartspeil van zijn bevolking, om van Indonesië nog maar niet te spreken, zijn eveneens „grootsche taken”. Wij laten ons niet verleiden tot onverantwoordelijke plannenmakerij, maar houden ons aan dit doel, dat dan misschien maar een materieel doel is en niet ideëel, maar dat „de wil tot nationale samenwerking” voldoende op de proef stellen zal! De regering heeft indertijd getracht dooreen beroep op de openbare gedachtenwisseling de kwestie van de annexatie in een geest van rustige overweging aan de orde te stellen. Heel gemakkelijk is dit echter niet. Alles wat samenhangt met de Duitse overweldiging, de Duitse roof, en de vergoeding, die ons volk zoveel mogelijk voor het ondergane leed en het ondervonden nadeel kan ontvangen wordt noodzakelijk betrokken inde sfeer van haat- en wraakgevoelens. Ons land is vernederd en verarmd; wij missen verkeersmiddelen, machines, voorraden, kortom alles wat nodig is orn een normale volkshuishouding in stand te houden. Geen wonder, dat het besef daarvan en de herinnering aan de Duitse misdaden de bitterste gevoelens bij elke Nederlander oproept. Maar niet alleen daardoor is het moeilijk de gedachtenwisseling over de annexatie inde sfeer van het rustige betoog en de rustige overdenking te houden. Er is rondom de annexatie een plotselinge agitatie ontstaan. Om de annexatie-idee bij ons volk er in te hameren is een min of meer rumoerige en enigszins anonyme actie begonnen, die gevoerd werd met een zelfverzekerdheid, alsof het voor en tegen van annexatie al zonder meer vaststond. Het is echter de vraag of op die manier bruikbare grondslagen gelegd worden voor een toekomstige wereldorde. Immers dit moet voorop staan bij alle beschouwingen, die aan de toekomstige vrede en eik onderdeel daarvan gewijd worden, dat het er om gaat een internationale samenleving tot stand te brengen, waarin het mogelijk is menselijk te leven. Wie van ons heeft niet zijn aandeel gedragen inde ellende van de bezetting; wie van ons heeft niet zeer dierbare vrienden te betreuren. Maar wij zijn het juist de doden verschuldigd ervoor Zorg te dragen, dat het leven dat wij gaan opbouwen de moeite van het leven waard is. Men heeft de discussie over de annexatie dikwijls ingeleid met beschouwingen over de verantwoordelijkheid van het Duitse volk. Is er wel enige reden voor gewetensbezwaren, zo is men geneigd zich af te vragen, waar de Duitsers alle recht en alle menselijkheid met voeten hebben getreden ? Het is echter de vraag of men verantwoord is, wanneer men de toekomstige wereldorde vastkoppelt aan de vraag, in welke mate het Duitse volk schuldig is. Allereerst kan deze schuld dooreen partij, die zelf slachtoffer is geweest en hoe ! Annexatie: Ja of Neen? op' dit moment moeilijk in zijn juiste omvang bepaald worden. Ook het Duitse volk heeft zijn illegale beweging gehad, heeft zijn strijd gevoerd tegen het nazidom. Voortdurend zaten gemiddeld 100.000 Duitsers inde concentratiekampen. Er is ook een ander Duitsland, en van de overwinning van dat andere Duitsland hangt de toekomstige vrede af. Dat andere Duitsland echter zal alleen zijn kansen krijgen, wanneer er ontplooiingsmogelijkheden zijn voor een normale samenleving. En dit brengt ons meteen op een tweede overweging. Indien er gestraft moet worden, dan zijn zachtheid en sentimentaliteit zeker niet op hun plaats. Maarde straf mag niet zo zijn, dat blijvende wanorde, blijvende chaos er het gevolg van is. In dat gevdl wordt niet alleen Duitsland, maar ook heel Europa gestraft, en wel met de straf van volledige barbarij. Het probleem der schadeloosstelling kan niet opgelost worden, tenzij in verband met de gehele wederopbouw van Europa. En deze is niet mogelijk, wanneer men in het centrum daarvan een moreel en economisch lëdig laat bestaan; wanneer men meent een millioenenvolk als het Duitse duurzaam met geweld inde Europese orde in te schakelen. Vroeger of later zullen zich tegenstellingen voordoen inde wereld, die de aandacht van Duitsland zullen aftrekken. Op dat moment moet de militaire druk op dit volk verzwakken en dan zal het de vraag zijn, of men de tussengelegen tijd gebruikt heeft om van dit volk een bruikbaar lid der internationale samenleving te maken, of niet. Is dit alles een pleidooi voor slapheid ? Betekent het, dat Versailles te hard geweest is en dat wij nu met een zachtere methode moeten trachten ons doel te bereiken ? Neen, dit zeer zeker niet. Wat wij vragen, is strenge straf, zeer strenge straf. Maar voor de schuldigen, en naar de mate van de schuld. Ook wij willen, dat de bedreven misdaden worden vergolden, dat fascisme en militairisme hardhandig worden uitgegroeid. Wij willen meer: wij wensen, dat het Junkerdom en de grote concerns worden vernietigd of onder doeltreffende controle geplaatst. Maar wij zijn er ook van overtuigd, dat slechts een opbouwende politiek het Duitse volk als geheel voor Europa redden kan. Wij geloven beslist niet, dat er volkeren zijn, die ten allen tijde tot agressie zijn voorbestemd. Wij weten, dat bijvoorbeeld het Franse volk, om er maar één te noemen, inde 17de Kunnen deze overwegingen van algemene aard ons standpunt ten aanzien van de annexatie bepalen ? Zeker niet alleen. Zij kunnen hoogstens de sfeer aangeven, waarin wij het onderwerp willen plaatsen. Nodig is echter een diepergaande beschouwing van de vragen, die met de annexatiekwestie zelf ten nauwste samenhangen. Pas dan kan blijken, of annexatie mogelijk is met' behoud vaneen constructieve opvatting van het Europese probleem. Daarbij willen wijde volgende punten de revue laten passeren: a. Kan annexatie beschouwd worden als een specifiek Ne- derlands belang of is het een vraag van Europese politiek? b. Dient annexatie eventueel een tijdelijk of een blijvend karakter te hebben ? c. Zou zij met of zonder bevolking moeten worden door- gevoerd ? a) Nederlands of Europees belang ? Het annexatievraagstuk is een Europees vraagstuk. Dat is ons antwoord op de eerst gestelde vraag. Wie meent, dat het voor een land als Nederland alleen oplosbaar is, vergist zich volkomen. Men stelle zich om te beginnen slechts voor, dat in West-Europa alleen Nederland annexeerde en Frankrijk en België niet. Men kan zich indenken, in welk een moeilijke positie ons land dan zou komen te verkeren, zowel ten opzichte van het toekomstige Duitsland als ten opzichte van de andere Westeuropese landen. Voortdurende wrok ter ener zijde zou zich paren aan nauw verholen wantrouwen ter anderer zijde. Een feit is het inderdaad, dat in België de neiging tot annexeren afgezien van enkele onbelangrijke stukjes grond uiterst klein is. Ook in Frankrijk is de lust tot expansie na de eerste vérgaande eisen zeer aanmerkelijk bekoeld. eeuw meer aanvalsoorlogen heeft gevoerd, dan het Duitse volk in één eeuw heeft ondernomen: wij weten, dat het Frankrijk van Lodewijk XIV net zo gehaat was als het Duitsland van nu. Van het Napoleontische tijdvak spreken we maar niet eens. Maar toch is Frankrijk uitgegroeid tot een cultuurvolk en tot een vreedzame natie inde wereld. Ook voor Duitsland ligt dit binnen de mogelijkheden, en er is althans geen andere methode voor Europa dan deze mogelijkheden ook voor Duitsland te beproeven. Annexatie is één daarvan; en indien Nederland het enige Westeuropese land zou zijn, dat geannexeerde gebieden zou willen bezitten, dan zal dit op den duur wel betekenen, dat de grote mogendheden, zodra het revanche-gevaar werkelijk dreigend begint te worden, onze gerechtvaardige eisen zouden verloochenen en ons noodzaken het geannexeerde gebied terug te geven, juist op het moment, dat het lonend zou beginnen te worden. Het is immers duidelijk, dat er tal van jaren voorbij zullen gaan, waarin de wederopbouw van het te annexeren gebied ons meer zal kosten dan opleveren. Dat deze voorstelling van zaken niet denkbeeldig is, heeft de geschiedenis van het begin der 19de eeuw ons bewezen. Ook toen is Nederland met toestemming der mogendheden uitgebreid met een zeer belangrijk gebied, namelijk geheel België, en ook toen hebben de mogendheden ons, zodra het kritiek begon te worden, gedwongen dit land zijn onafhankelijkheid terug te geven. Wat betekent tegenover een dergelijke debacle de vergroting van ons grondgebied uit defensief oogpunt ? Zeker, onze verdedigingsstellingen winnen aan diepte, al is de waarde daarvan ineen toekomstige oorlog met supervliegende forten, raketwapenen en atoombommen ook al weer twijfelachtig. Maarde hoofdzaak is, dat onze natuurlijke verdediging en de enige werkelijke vruchtbare tevens ligt ineen systeem van internationale orde en collectieve veiligheid, waarvoor annexatie eerder een belemmering is. In Europees verband gezien ligt de zaak dan ook heel anders. Er tekenen zich in Europa duidelijk twee invloedssferen af: een Russische en een Angelsaksische. Lagen vroeger Engelands grenzen aan de Rijn, zoals Baldwin het heeft uitgedrukt, thans liggen zij aan de Elbe. Het is nu de vraag, of die Elbe zal worden tot een lijn, die twee verschillende, maar niettemin op elkaar aangewezen werelden verbindt en samenhoudt, of tot een afscheiding tussen twee werelden, die Vooral nu de grote mogendheden er tamelijk ondubbelzinnig de domper op gezet hebben. Wat betekent dat voor Nederland ? Men kan menen, dat de revanche-gedachte in Duitsland in elk geval zal blijven leven. Het is mogelijk; maar zij zal meer kans op succes hebben, naarmate er meer punten zijn, die tot de volksverbeelding in Duitsland spréken en die bij de revanche-propaganda gebruikt zouden kunnen worden. zonder annexatie. Alleen dan zal Nederland de mogelijkheid hebben niet in het gedrang te komen; alleen dan is er de mogelijkheid, hoe klein ook, voor een 'meer duurzame vrede. In het andere geval gaat men er reeds thans vanuit, dat men zich zo goed mogelijk dient voor te bereiden op een volgende wefeldoorlog. b) Tijdelijk of blijvend ? Nemen wij nu eens aan, dat de mogelijkheid van annexatie bestaat. Wij spreken uitdrukkelijk vaneen mogelijkheid, omdat het wel duidelijk zal zijn, dat de beslissing hierover wel door Nederland beïnvloed kan worden, maar tenslotte bij de grote mogendheden ligt. De vraag is dan echter, of wij onze invloed eventueel dienen aan te wenden inde richting van tijdelijke of blijvende annexatie. De vraag is in het algemeen inde discussies reeds beantwoord ten gunste van blij- niets met elkaar gemeen hebben. Het eerste zal in het wereldbestel eerder verwerkelijkt worden, indien het overgangsgebied, dat is Europa, zelf een belangrijke factor wordt, een buffer-werelddeel, als men het zo noemen wil, dat ook geestelijk zijn bemiddelende invloed kan doen gelden in alle kwesties, waarin de belangen der zeer groten op elkaar botsen. Europa zal dat echter alleen kunnen, wanneer het is een gestabiliseerd, welgeordend en evenwichtig Europa; dat is dan een Europa, dat georganiseerd is als een volkerengemeenschap en niet als een dwang-maatschappij. Het is nu duidelijk, dat de visie vaneen gekneveld en ontwricht Duitsland beantwoordt aan de opvatting vaneen wereld, die in tweeën gescheiden is. In deze opvatting past een machtig en groot bruggehoofd aan de Noordzee, Daarom betekent keuze vóór annexatie tegelijkertijd afhankelijkheid niet alleen van Engeland maar ook van Amerika met zijn onoverzichtelijke maatschappelijke ontwikkeling, die echter zeker niet in de zin van sociale harmonie zal verlopen. De andere mogelijkheid is die vaneen klein, doch in zich zelf sterk Nederland, verbonden met de andere Europese machten tot een zelfstandige faktor inde wereldpolitiek, een faktor, die werken kan voor regeling der conflicten door overleg en die belangrijk kan zijn bij de onderlinge verstandhouding tussen twee werelden, Amerika en Rusland. Dit is echterede oplossing vende annexatie. In het andere geval zal het bijvoorbeeld al onmogelijk zijnde bevolking te verwijderen, en er zijn slechts weinigen, die een inlijving vaneen groot deel van het Duitse volk in Nederlands staatsverband zouden wensen. Maar ook afgezien van deze kant der zaak is er veel in te brengen tegen de gedachte van tijdelijke annexatie. De annexatie wordt in ons land uitsluitend verdedigd met een beroep op de ontzaglijke nood, waarin ons volk na deze oorlog is achtergebleven. Men weet, dat herstelbetalingen economisch on-uitvoerbaar zijn, terwijl men ook van herstelprestaties in nature op den duur practisch niet veel heeft te verwachten. Annexatie is de enig denkbare vorm van schadevergoeding. Is deze oplossing echter doeltreffend ? Öm het antwoord hierop te vinden, dient men het feit onder het oog te zien, dat wij bij ons grondgebied kunnen voegen een voor een groot deel verwoest land, waar de gehele opbouw en ook de nieuwe oriëntering op Nederland zich nog dient te voltrekken. Het is moeilijk een schatting te maken hoeveel tijd met deze wederopbouw en deze heroriëntering gemoeid zou zijn, maar dat het een lange periode zou wezen, staat vast. Pas na verloop van vele jaren, tien of tientallen zelfs, zouden de vruchten van de arbeid geplukt kunnen worden. Maar juist op dat moment zou bij tijdelijke annexatie het voordeel voor ons verloren gaan. Wij zouden niets anders bereikt hebben, dan dat wij Duitsland een op onze kosten wederopgebouwd gebied cadeau hadden gedaan. Het zou onze eigen wederopbouw niet vergemakkelijken, maar verzwaren. Het zou ons volk inde jaren van de grootste nood en de zwaarste inspanning nog met een enorme taak belasten, waarvan de vruchten voornamelijk aan het Duitse volk ten goede zouden komen. Deze overweging is trouwens ook van belang bij iedere andere vorm van annexatie. Wanneer men de uitbreiding van ons grondgebied verdedigt met een beroep op de hopeloze situatie, waarin ons maatschappelijk leven is komen te verkeren, dan mag men wel bedenken, dat juist inde periode, waarin wij er de meeste behoefte aan zouden hebben voor onze eigen wederopbouw, dus inde eerste tijd, het te annexeren gebied ons wel veel zou kosten, maar nauwlijks iets opbrengen. Daarom vervalt in het algemeen veel van de klem van het betoog der annexionisten. c) Met of zonder bevolking ? Komen wij dus tot de conclusie, dat annexatie, indien zij plaats vindt, blijvend dient te wezen, dan rijst terstond de vraag, of hier sprake zal zijn van annexatie met of zonder bevolking. De gedachte aan een annexatie van Duits grondgebied zonder Duitsers is ongetwijfeld de meest aantrekkelijke. Geen Nederlander wenst thans Duitse elementen in ons volksleven. Vandaar dan ook dat bijna alle annexionisten aanvankelijk annexatie zonder bevolking voorstonden. De gedachte, die wel geopperd is, dat vergroting van onze bevolking aan onze cultuur nieuwe impulsen zou kunnen geven of zelfs ons taalgebied zou kunnen vergroten, gaat er blijkbaar vanuit, dat het mogelijk zou zijnde Duitse bevolking op korte termijn geheel te vernederlandsen, of wel zonder enig bezwaar in te lijven inde Nederlandse cultuurgemeenschap. Behoeft het een uitvoerig betoog, dat het een zowel als het ander uiterst onwaarschijnlijk is ? Wie ook maar iets weet van de moeilijkheden om vreemde bevolkingselementen kunstmatig te assimileren, zal zich op dit punt stellig geen illusies maken. Hoe nauw verwant de bevolking van Westfalen bijvoorbeeld ook is met die van onze Saksische provincies, zo zal men toch, tengevolge van het gedwongen karakter van de annexatie en de zware druk, die het op de betrokken bevolking zal leggen, op grote en toenemende weerstand moeten rekenen. Vruchtbare sfeer- voor rusteloze grootduitse propaganda ! Om dezelfde reden hoeft men zich ook niet veel voor te stellen van de versterking van ons oorlogspotentieel met een contingent soldaten uit de geannexeerde gebieden. Zelfs de Duitsers hebben en dergelijk experiment op grote schaal niet aangedurfd. Annexatie zonder bevolking betekent echter, dat onze volkskracht op een buitengewone proef wordt gesteld. Op een moment, dat wij overal aan bekwame krachten de grootste behoefte zullen hebben voor de wederopbouw van ons rijk, Hoe dan ook, het is duidelijk, dat een tijdelijke annexatie geen oplossing biedt. Zij kan slechts onze eigen problemen verzwaren, zij zal de Europese orde slechts bemoeilijken, maar zij zal weinig voordeel opleveren. Zij biedt alle nadelen, die tegenstanders van annexatie er van voorspellen, en geenszins het profijt, dat de annexionisten zich er van voorstellen. Wel zou in dat geval voor een deel van onze boerenbevolking inde dichtbevolkte landbouwgebieden een oplossing te vinden zijn, al moet men zich daar geen wonderen van voorstellen. De ervaring heeft geleerd, dat een sterk toenemende bevolking, zodra er ruimere levensmogelijkheden zijn, ook eyenredig sneller gaat toenemen, zodat wij binnen zeer afzienbare tijd in dit opzicht weer voor dezelfde problemen zouden komen te staan. Moeten wij dan weer annexeren, of zouden er dan andere oplossingen mogelijk zijn ? Waarom zijn die er dan nu niet ? Als men in deze richting gaat denken, is het duidelijk dat men het uitgangspunt: directe vergoeding voor concreet geleden schade, allang heeft laten varen. Maar dat is iets waarvoor ons volk niet te vinden zal zijn, zolang het trouw blijft aan zijn beste internationale tradities. Hier komt nog het volgende bij. Indien wijde toestemming zouden krijgen om de Duitse bevolking uit het geannexeerde gebied te verwijderen ■— het gaat hier om millioenen en het is zeer onwaarschijnlijk, dat de grote mogendheden daarmee accoord zullen gaan, gezien de houding die zij nu reeds elders hebben aangenomen —, dan zou dit betekenen, dat men een toch reeds economisch uiterst verzwakt en weinig productief Duitsland opnieuw een stap dichter naar de afgrond zou schuiven. Men stelle zich slechts voor, .wat annexatie van 'grote gebieden door Nederland» België, Frankrijk, Tsjechoslowakije en Polen, om maarde voornaamste te noemen, zou betekenen, indien al deze landen millioenen Duitsers zouden terugdringen naar een verarmd kerngebied dat nauwelijks in staat zal zijnde oorspronkelijke bewoners te onderhouden. Wij zouden beslist in verantwoordelijkheid tekort schieten, indien wij dit vraag- hier en overzee, zullen de hoogste eisen gesteld worden voor het herstel en de wederopbouw van het te annexeren gebied. Zorgvuldig geselecteerde arbeidskrachten, prima technici en intellectuelen, grote kapitalen en productie-middelen zullen worden vereist om de annexatie ook maar enigszins te doen slagen. Wij zullen op de moeilijkheden hiervan in dit artikel niet dieper ingaan; maar zoveel is in elk geval duidelijk, dat degenen die menen door annexatie terstond een rijke oogst voor ons volk binnen te slepen, groot gevaar lopen al te veel hooi op hun vork te laden. Wat wij zouden bereiken, is een opeenhoping van Duitsers ineen zeer klein Duitsland met reeds sterk verminderd levenspeil; een voortdurende bron van onrust in het hart van Europa; een millioenenleger van ontevredenen, die alleen reeds door hun aanwezigheid een onophoudelijke propaganda voor revanche en herziening der verdragen zouden vormen. Dat men aan Polen reeds aanzienlijke Duitse gebieden heeft toegezegd, is geen argument vóór, maar tegen verdere annexaties. Een kwelling van het Duitse volk op de hier beschreven wijze maakt niet alleen een duurzame pacificatie van dit land vrijwel onmogelijk, maar zal bovendien de laatste grondslagen wegslaan, waarop het andere Duitsland, het Europese Duitsland, het democratische Duitsland zou moeten verrijzen. Dus toch annexatie met bevolking ? Het is opmerkelijk, dat de meeste annexionisten reeds zover zijn, dat zij zich met deze gedachte hebben verzoend. Of zij daarmee nog erg Nederlands denken, is zeer de vraag. Of men door het betrekken van grote groepen Duitsers in het Nederlandse volksleven de inwendige politieke spanningen niet aanmerkelijk zou verhogen en de oplossing er van bemoeilijken, is nauwelijks een vraag. Of wil men de Duitsers in Nederland als tweederangs burgers gaan beschouwen ? Zullen wij het precedent scheppen, dat wij echte burgers en burgers tweede soort zullen hebben ? Men voelt hoe men hier bezig is de grondslag van ons staatsbestel, van onze rechtsgelijkheid, van onze democratie aan te tasten. Laat men zich niet vleien met de verwachting, dat de achterstelling vaneen groep Duitsers geen verdere invloed op de gedachte van het Nederlandse staatsburgerschap zou hebben. . m , »—. i 1..11 1..1 Maar wat dan ? Toch Duitsers als gelijkberechtigde staatsburgers inde Nederlandse gemeenschap ? Zij die dromen van een machtig rijk in Europa zullen de gedachte vaneen groot bevolkingsaantal wellicht aantrekkelijk vinden. Maar m,eent men werkelijk, dat dit de wens is van het Nederlandse volk? Laat men dan daarover eens een proefstemming houden, en men zal niet lang in twijfel behoeven te verkeren over de opvattingen van Nederland. Wat zijnde voordelen van annexatie met bevolking ? Wanneer men de bevolking althans economisch als gelijkwaardig stuk niet in het groot, dat is op internationale leest geschoeid, onder oogen zouden willen zien. Conclusie. Tot welke consequenties hebben onze beschouwingen tot dusver geleid ? Annexatie dient bezien te worden in Europees verband. Wie meent dat de vraag, of wij zullen annexeren of niet, een Nederlandse vraag is, miskent de situatie. Indien wij annexeren, zal het stellig blijvend zijn. Maar zowel met als zonder bevolking stelt een dergelijke uitbreiding van ons grondgebied ons voor schier onoverkomelijke problemen. Het belast ons volk met moeilijkheden op een moment, dat het zijn eigen zorgen al haast niet aan kan. De latere voordelen zijn twijfelachtig en de invloed op ons politieke leven is funest. Voor Duitsland is annexatie onaanvaardbaar; ook en vooral voor het andere Duitsland, dat reeds inde kiem verminkt zou worden. Laat men ook wel beseffen, dat annexatie door Frankrijk, België en Nederland juist dat deel van Duitsland beschouwt, zullen ze, zeker inde aanvang, klein of zelfs negatief wezen. Hier stuiten wij weer op hetzelfde probleem, dat allereerst wederopbouw van het nieuwe grondgebied nodig zal zijn. Zeker, wanneer wij een aantal leidende figuren uit het Duitse gebied verwijderen, Nazi’s dan vooral, want het zal moeilijk zijn een rechtsgrond te vinden om een andere maatstaf aan te leggen, dan is er in het nieuwe gebied plaats voor een aantal intellectuelen, maar verder zal er van voordeel voor onze volksgemeenschap niet veel sprake zijn, althans niet inde periode van onze grootste nood. Of wil men het nieuw verworven gebied koloniseren ? De bevolking neerdrukken op een levenspeil, ver beneden dat van soortgelijke gebieden in Nederland ? Binnen onze eigen landsgrenzen een bevolkingsgroep aankweken, die voortdurend geneigd zal zijn tot ontevredenheid, tot morren, tot verzet, tot opstand en zelfs verraad ? Kunstmatig minderhedenproblemen scheppen ineen land, dat tot de weinige behoort, die zo gelukkig waren er geen te bezitten ? Een eeuwigdurende twistappel scheppen tussen Nederland en zijn Oostelijke nabuur ? Neen, dit beeld is verre van aanlokkelijk. Annexatie met bevolking is on-Nederlands in haar consequenties en onvoordelig in haar practische vooruitzichten. Of men betrekt sterke vreemde elementen inde Nederlandse volksgemeenschap, of men schept een haard van nimmer eindigende onrust binnen onze landsgrenzen. Wettigt dit alles de conclusie om annexatie af te wijzen ? Het is moeilijk om dit exact te bewijzen. Tegenover ieder argument laat zich een tegen-argument stellen. Er is gezegd, dat ons volk behoefte heeft aan ruimte, ruimte niet in imperialistische zin, noch in economische, maar in gewone, natuurlijke betekenis. Aan onbebouwde stukken natuur, gebied om te trekken, om zich te ontspannen, om tot rustte komen. Maar wat wij niet minder behoeven is ruimte van geest, een ruimte die ons in staat stelt uitte stijgen boven onze begrijpelijke verbittering, boven onze belangetjes, en wereldproblemen ook te zien in wereldformaat. Dat zou ons er misschien toe kunnen brengen af te zien van de behoefte aan ruimte in ons grondgebied om te reizen en te trekken, die wij imimers ook buiten eenmaal getrokken landsgrenzen kunnen bevredigen. Een beslissing in het annexatie-vraagstuk kan ten slotte alleen maar genomen worden op grond vaneen ruimtevisie, die verder kijkt dan onze neus lang is, die rekening houdt met de komende geslachten. Wij willen hier geen halfzacht idealisme bepleiten, noch slappe welwillendheid. Wat wij voorstaan is nuchterheid en ernst. Geen vrede is houdbaar, dat heeft de geschiedenis geleerd, die niet op de een of andere wijze een beroep doet op het verantwoordelijkheidsbesef ook van den overwonnene, die niet ook voor den verslagene een perspectief opent. Dat is in dit geval: een vrede zonder annexatie. Dat is geen utopische vrede. Wij wensen dat het Duitsland onmogelijk gemaakt wordt oorlogen te voeren, wij wensen dat het ontwapend wordt, dat fascisme en militairisme grondiger dan het ooit voorheen gebeurd is worden uitgeroeid en vernietigd, dat de Junkers en grootindustriëlen van hun macht worden beroofd, dat de schuldigen hard, zeer hard worden gestraft. Maar wij wensen ook, dat er een mogelijkheid blijft voor het andere Duitsland, dat is tegelijk voor het andere Europa. Betekent dit dan allemaal, dat de misdaad inde wereldpolitiek ongestraft blijft ? Betekent dit, dat wij het dulden, dat vredelievende volkeren worden overvallen, leeggeplunderd, geknecht en beledigd ? Mag dat alles dan zomaar ? af zou snijden, waarvan, indien het mogelijk is, de tegenkrachten tegen militairisme en fascisme hun uitgangspunt zouden moeten nemen. Toch is het niet meer dan billijk, dat ook het gehele Duitse volk een extra zware bijdrage levert aan de wederopbouw. Wij zouden wensen, dat onze regering voor Nederland als eender meest getroffen landen prioriteitsrechten vraagt, waar het gaat om levering, terstond, van verkeersmiddelen, noodzakelijke grondstoffen, installaties, aanvullingen van de veestapel en van onze voorraden, die ons in staat stellen ons volksleven met kracht weer op gang te brengen. Maar laat deze prestaties snel hun beslag krijgen en spoedig voldaan zijn. De gedachte, dat onze schade of zelfs een aanzienlijk deel daarvan vergoed zou kunnen worden, is eenvoudig een utopie. Het is van veel meer belang, dat het Duitse volk, al is het mede schuldig, leert inzien, dat het leven ineen democratische volkerengemeenschap meerde moeite waard is dan onder een fascistische dictatuur. Dat leert het niet, wanneer wij het verminken, knechten en het zijn ontplooiingsmogelijkheden ontnemen. Er is één wens, die ieder, die zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, op dit moment koestert: laten wij in alle nuchterheid beproeven een wereld op te bouwen, die zeker niet volmaakt zal zijn, maar mogelijk iets beter dan de wereld, die wij zo juist in duigen hebben zien vallen. Aan de verwerkelijking daarvan dienen alle primitieve hartstochten ondergeschikt gemaakt te worden. Het is niet nodig alles te vergeven en te vergeten, maar wel om even rechtvaardig als streng, even constructief als sterk te wezen. Er is geen enkele zekerheid, dat wij op deze wijze ons doel zullen bereiken. De enige zekerheid die wij bezitten is, dat wij het langs een andere weg zeker niet zullen verwerkelijken. 30 Augustus 1945. J. P. VAN PRAAG. Neen, dat mag zeker niet. Wij zeiden reeds, dat de schuldigen gestraft dienen te worden. Wij willen verder gaan en erkennen, dat in zekere zin het hele Duitse volk mede schuldig is, al was het dan alleen door zich niet voldoende te verzetten, door mee te werken. Al zal slechts hij, die hier actief heeft meegewerkt aan het verzet, kunnen begrijpen, hoe ontzaglijk zwaar de taak voor het verzet daarginds geweest moet zijn. Prof. J. GOUDRIAAN in „De Groene Amsterdammer’ van 4 Aug. ’45. „Minimum-staatje van noodzakelijke Duitse leveranties: 1.200 Locomotieven 1.000.000 Koeien 1.500.000 Varkens 4,000 Personenwagens 50.000 Goederenwagens 100.000 Personenauto’s 100.000 Vrachtwagens 200.000 Paarden 10.000.000 Kippen 10.000.000 ton Kolen 5.000 Autobussen 5.000 Binnenscbepei 2.000.000 Fietsen Een en ander binnen 6 maanden op te brengen uit voor raad of binnen 12 maandan te produceren, nog afgezien van bet leveren van flinke kwantiteiten grondstoffen en bouwmaterialen . Dr. J. LUNING PRAK in het Eindhovens Dagblad v. 8 Juni 45. „Uiteen oogpunt van schadevergoeding is gebiedsuitbreiding hoogst ondoelmatig en vermoedelijk schadelijk. Wij moeten de producten hebben . . .