UITGEGEVEN DOOR DEN BOEKHANDEL VH. GEBR. BELINFANTE, ’S-GRAVENHAGE = 1928 = ARBITRAGE- EN CONCILIATIE-VERDRAGEN DOOR C. A. KLUYVER Commies aan het Departement – van Buitenlandsche Zaken- llllif{SuilY,ersiteit utrecht 1115 9740 UITGEGEVEN DOOR DEN BOEKHANDEL VH. GEBR. BELINFANTE, ’S-GRAVENHAGE = 1928 = ARBITRAGE- EN CONCILIATIE-VERDRAGEN DOOR C. A. KLUYVER Commies aan het Departement – van Buitenlandsche Zaken- INHOUD Blz. § 1. Inleiding 1 § 2. Bindende beslissing voor alle geschillen ? 8 § 3. Onderscheiding in rechts- en belangengeschillen .... 12 § 4. Keuze tusschen arbitrage, conciliatie en procedure voor den Volkenbondsraad 15 § 5. Arbitrage of rechtspraak 21 § 6. Uitzondering van bepaalde categorieën van geschillen . . 26 § 7. Competentie 34 § 8. Grondslagen voor arbitrage- en conciliatie-uitspraken . . 36 § 9. Inwerkingstelling van de procedure 37 §lO. Diversen 39 §ll. Non-agressie-bepalingen 42 § 12. Sancties op het niet nakomen van arbitrage-uitspraken . . 49 BIJLAGEN I. Door Nederland aanvaarde arbitrage- en conciliatie-verplichtingen 51 11. Systematisch overzicht van arbitrage- en conciliatie-verplichtingen tusschen verschillende Staten 83 111. Chronologische lijst van arbitrage- en conciliatie-verdragen gesloten sinds de Eerste Vredesconferentie 88 IV. Literatuuropgave 97 Tegen het einde van de 19e eeuw kwam het arbitrage vraagstuk in een nieuw stadium. Wèl zijn verder inde geschiedenis terug voorbeelden te vinden, dat men geschillen tusschen Staten door scheidsrechters trachtte op te lossen, maar nieuw was, dat men zoozeer zich bezighield met de vraag hoe den vrede te bevorderen, dat men in tijden van vrede maatregelen ging nemen, om voor de toekomst oorlogen te voorkomen. De gedachte begon meer en meer ingang te vinden, dat het nuttig zou zijnde vraag hoe beslechting van geschillen zou geschieden niet uitte stellen totdat er een geschil zou zijn ontstaan; men trof overeenkomsten omtrent de wijze waarop bepaalde geschillen, die niet door gewone diplomatieke onderhandelingen uit den weg zouden kunnen worden geruimd, zouden worden beslecht. Een eerste officieele poging in deze richting was het collectieve arbitrage verdrag opgesteld door de Eerste Pan-Amerikaansche Conferentie van 1890 1) en door de Regeering der Vereenigde Staten aan Europeesche Staten met verzoek tot toetreding voorgelegd. Deze stap had echter geen resultaat. De Vredesconferentie, op IS Mei 1899 in Den Haag geopend, bracht voor de eerste maal een algemeene internationale gedachtenwisseling over het aangaan van internationale verplichtingen, eenerzijds inzake enquête, goede diensten en bemiddeling, alsmede onderzoekingscommissies, alle procedures die tot een oplossing kunnen leiden —en anderzijds arbitrage met bindende uitspraak; ter bevordering van deze laatste procedure werd ingesteld het Permanente Hof van Arbitrage. Toen noch de Eerste noch de Tweede Vredesconferentie van 1907 erin slaagde collectieve ver-1) Revue de Droit international et de législation comparée Tomé XXXI p. 544. Kluyrer, Arb. § 1. INLEIDING 1 plichtingen op dit gebied in het leven te roepen 1), werden inde jaren, die aan den oorlog vooraf gingen, tal van bilaterale verdragen2) gesloten, waarbij twee Staten vantevoren overeenkwamen, hoe alle of sommige geschillen die tusschen hen mochten rijzen zouden worden behandeld. Eenerzijds waren het arbitrage verdragen waarbij de twee partijen overeenkwamen voor alle of sommige geschillen een arbitrale, en dus een bindende uitspraak te aanvaarden; anderzijds waren het de zoogenaamde Bryan-verdragen, waarbij voor alle geschillen, die niet aan arbitrage zouden worden onderworpen, een procedure van onderzoek en conciliatie werd vastgelegd. De pacifisten, die van vantevoren aanvaarde verplichtingen tot conciliatie en arbitrage heil verwachtten als middel tegen den oorlog, propageerden ijverig het sluiten van arbitrageverdragen en BRYAN-verdragen; met vreugde werd begroet, dat de aardbol dooreen steeds dichter wordend netwerk van verdragen tot vreedzame beslechting werd overdekt. Zoo sterk heeft deze overtuiging wortel gevat, dat nu nog, nu na den oorlog geheel nieuwe verhoudingen op dit gebied in het leven zijn geroepen, voor menigeen het sluiten van arbitrage- en conciliatieverdragen wordt beschouwd als een essentieel element van ware vredespolitiek en een Regeering, die op dit punt minder actief is, gevaar loopt beticht te worden weinig te hebben gedaan voor de internationale rechtsorganisatie 3). Toch zijn door de stichting van den Volkenbond en van het Permanente Hof van Internationale Justitie de verhoudingen tusschen de Staten op dit gebied zoozeer veranderd, dat men niet zonder meerde overtuiging van vóór den oorlog kan ovememen, maar dat men voor de vraag welke arbitragepolitiek gewenscht is, allereerst zich rekenschap moet geven van de verplichtingen ten aanzien van vreedzame beslechting neergelegd in het Volkenbondverdrag en Statuut van het Hof. 1) De eenige uitzondering is het Verdrag van 1907 voor geschillen betreffende het innen van schulden. 2) Eigenaardig is, dat het Nederlandseh-Deensche verdrag van 1904 ondanks zijn bilateraal karakter in art. 4 bepaalt: „Les Etats non-signataires pourront adhérer a la présente convention”. 3) Zie bijv. Mr. H. Fortuin „Nederland en Genève”, in De Opbouw van 15 Jan. en 15 Febr. 1928. 2 J Immers, terwijl vroeger de Staten behoudens hetgeen zij in bilaterale verdragen neerschreven ten aanzien van het beslechten van hun geschillen, behalve dan zekere principieele verklaringen neergelegd in het Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907, vrij waren zijn thans 54 Staten gebonden door de verplichtingen neergelegd in het Volkenbondverdrag, terwijl bovendien 15 Staten1) zich door de aanvaarding van de facultatieve clausule bedoeld in art. 36 van het Statuut van het Hof nog verder hebben gebonden. Men leeft derhalve nu ineen geheel andere wereld dan vóór den oorlog; de vraag of er arbitrage- en conciliatie-verdragen gesloten moeten worden en zoo ja, wat de inhoud van zoodanige verdragen behoort te zijn kan alleen beantwoord worden, indien men eerst nagaat, welke regelen gelden voor Leden van den Bond en voor onderteekenaars van het Protocol inzake de facultatieve clausule. Art. 12 lid 1 van het Volkenbondverdrag bepaalt: „Tous les Membres de la Société conviennent que, s’il s’élève entre eux un difiérend susceptible d’entrainer une rupture, ils le soumettront, soit a la procedure del arbitrage ou è. un règlement j udiciaire, soit a I’examen du Conseil.” Dit is, zooals Jhr. van Karnebeek, als eerste Nederlandsche gedelegeerde, zeide op 4 September 1924 bij de algemeene beschouwingen inde Vijfde Volkenbondsvergadering „het eerste gebod”: gij zult niet tot oorlog overgaan zonder de tusschenkomst te hebben ingeroepen van de arbitrage of van de conciliatie. Van welken aard het geschil ook moge zijn, zoolang het een geschil is tusschen twee Leden van den Bond dat aanleiding zou kunnen geven tot een breuk 2), bestaat voor de twee partijen de verplichting om het aan een vreedzame procedure te onderwerpen; het zal mogen zijn hetzij arbitrage of rechtspraak, ten aanzien waarvan art. 13 lid 4 nadrukkelijk bepaalt, dat men de gegeven uitspraken te goeder trouw zal moeten uitvoeren, hetzij een onderzoek door den Volken- 1) Abessynie, België, Bulgarije, Denemarken, Duitschland, Estland, Finland, Haïti, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Uruguay, Zweden, Zwitserland! 2) Zie over de beteekenis van deze laatst© woorden „Journal Officiel de la S. d. N.” Vol. V p. 524. 3 bondsraad (of eventueel door de Vergadering), welk onderzoek, zooals nader is uitgewerkt in art. 15, niet tot een bindende uitspraak kan leiden, ja waarna zelfs in bepaalde omstandigheden na een bepaalden termijn het beginnen vaneen oorlog geoorloofd zal kunnen zijn. Maar welke van deze beide alternatieven ook wordt gekozen, ieder Volkenbondslid heeft zich verbonden voor ieder geschil eerst een van deze vreedzame procedures te beproeven; art. 15 lid 1 zegt nadrukkelijk, dat het onderzoek van den Volkenbondsraad zal beginnen ook indien slechts één partij het geschil aanbrengt. Krachtens het Volkenbond verdrag hebben alle Leden de vrijheid om ten aanzien van ieder geschil hetzij bij voorbaat hetzij als het geschil is gerezen zelf te beslissen, of het arbitrage zal zijn of wel conciliatie door den Raad. Slechts hebben zij in art. 13 lid 2 verklaard, dat zij als in het algemeen vatbaar voor een arbitrale of rechterlijke oplossing zullen beschouwen geschillen die betrekking hebben a) op de uitlegging vaneen verdrag, b) op elk vraagstuk van internationaal recht, c) op het bestaan vaneen feit dat, indien vastgesteld, een schending van eene internationale verbintenis zou zijn, of d) op den omvang en den aard der vergoeding voor zulk eene schending. Van de 54 Volkenbondsleden hebben 15 landen, waaronder ook Nederland, naast het Volkenbond verdrag nog een andere verplichting aanvaard. Krachtens de facultatieve clausule van het Permanente Hof van Internationale Justitie hebben zij voor alle rechtsgeschillen die behooren tot de vier hierboven vermelde rubrieken afstand gedaan van de vrije keuze tusschen arbitrage en rechtspraak eenerzijds of conciliatie anderzijds;- zij hebben namelijk voor al deze geschillen aanvaard de rechtspraak van het Hof, d.w.z. zich verbonden zoodanige geschillen in gemeen overleg voor het Hof te brengen en zichzelven, alsmede hun mede-contractanten, hiervoor het recht toegekend van eenzijdige dagvaarding voor het Hof. Door deze beide collectieve regelingen artt. 12, 13 en 15 van het Volkenbondverdrag tezamen met het Protocol nopens de facultatieve clausule van het Hof zijn talrijke banden geslagen tusschen de verschillende Staten wat betreft de vreedzame beslechting van geschillen. Vergeleken bij den toestand van vóór den oorlog 4 mag deze vooruitgang op het gebied van de arbitrage dit woord hier genomen inden ruimen zin van vreedzame beslechting van geschillen, zooals men dit gebruikt te Genève wanneer men spreekt van de trilogie arbitrage, veiligheid en ontwapening tot groote voldoening stemmen. Intusschen de toestand is nog voor verbetering vatbaar, en in menig opzicht heeft men getracht tot verbetering te komen. Voor vele geschillen is een procedure van vreedzame oplossing welke tot een bindende uitspraak zal leiden, nog niet voorzien: immers verschillende Leden van den Bond, waaronder alle groote Mogendheden behalve Duitschland, hebben tot dusverre geweigerd de facultatieve clausule van het Hof te aanvaarden, zoodat voor hen alleen de verplichtingen van het Volkenbondverdrag gelden, waardoor bij ieder geschil rekening moet W'orden gehouden met de mogelijkheid dat conciliatie boven arbitrage zal worden verkozen en dus geen bindende uitspraak zal worden verkregen. Bovendien wordt vrij algemeen aangenomen, dat niet alle geschillen vallen onder de vier categorieën van art. 36 van het Statuut van het Hof, m.a.w. de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat ook een geschil tusschen twee onderteekenaars van de facultatieve clausule niet tot een bindende uitspraak zal leiden. Behalve dat men deze lacunes wenschte aan te vullen, waren er nog de twee volgende overwegingen: ten eerste kon het de voorkeur verdienen de conciliatie toe te vertrouwen aan opzettelijk ingestelde conciliatie – commissies in plaats van aan den Volkenbondsraad, die volgens sommigen wegens zijn politiek karakter niet geschikt zou zijn een Damocles-zw'aard van partijdigheid zelfs volgens van Vollenhoven in 1922 en ten tweede zou het naar het oordeel van sommigen gewenscht zijn vast te leggen, dat aan een rechterlijke of scheidsrechterlijke procedure altijd eerst een conciliatieprocedure zou voorafgaan. Dit verlangen tot aanvulling en uitbreiding van de bestaande verplichtingen inzake vreedzame oplossing van geschillen is tot uiting gekomen zoowel inde beraadslagingen inde organen van den Volkenbond als inde politiek van individueele Staten. De delegaties der neutrale Regeeringen, in Maart. 1919 te Parijs uitgenoodigd ter bespreking van het ontwerp-Volkenbond verdrag van 5 14 Februari 1919, deden reeds voorstellen teneinde te komen tot verplichte rechtspraak of arbitrage voor rechtsgeschillen en uitschakeling van den Volkenbondsraad voor belangengeschillen, welke h.i. liever voor conciliatie-commissies moesten worden gebrachtx). Inde Tweede Volkenbondsvergadering (1921) kwam eendoor de drie Scandinavische delegaties voorgesteld amendement ter sprake, om in art. 13 lid 2 het woord „généralement” te schrappen, waardoor dit artikel een onafwijsbare verplichting tot het inroepen van arbitrage zou inhouden voor de vier categorieën van geschillen genoemd in art. 13 lid 2; dit voorstel werd niet aanvaard. Eveneens was reeds in 1920 van Scandinavische zijde een poging gedaan om in het Volkenbond verdrag de verplichting op te nemen tot het instellen van bilaterale conciliatie- (eventueel ook arbitrage-) commissies, terwijl men dan verplicht zou zijn een zaak vöor zoodanige commissie te brengen, alvorens de conciliatie van den Raad in te roepen 2). De Vergadering besloot „d’approuver la procédure de conciliation conformément a I’esprit du Pacte” en een commissie wrerd benoemd ter bestudeering van dit onderwerp. Deze Commissie-Adatci bracht aan de Derde Vergadering (1922) rapport uit; zij stelde voor, dat de Vergadering den Leden het sluiten van conciliatie-verdragen zou aanbevelen en voegde hieraan toe een ontwerp van 10 artikelen, welke bij het sluiten van zoodanige conciliatie-verdragen ter aanneming zouden kunnen worden aanbevolen 3). De Vergadering heeft in dit ontwerp een enkele wijziging aangebracht, maar in het algemeen dit denkbeeld overgenomen. Aldus was de conciliatie, oorspronkelijk door de Scandinaviërs bedoeld als verplichting, overgebracht naar het terrein van facultatieve regelingen, en kwam de wensch naar het collectieve alleen nog tot uiting inden slotzin van de door de Vergadering aangenomen resolutie, luidende: „L’Assemblée émet le voeu que .... la mise en pratique des conventions spéciales d’Etat a Etat recommandées par la présente résolution permette I’établissement, dans un avenir prochain, d’une convention générale ouverte a I’adhésion de tous les Etats.” 1) Zie bijlage XI van de M. v. T. van het wetsontwerp in zake toetreding van Nederland tot den Volkenbond. Bijl. 359. Hand. 2e Kamer 1919—1920. 2) Journal Officiel de la S. d. N. Vol. I p. 357. 3) Journal Officiel de la S. d. N. Vol. 111 p. 903. 6 De Vergadering van 1924 bracht het Protocol van Genève, waarin een vrijwel volledig sluitende arbitrageregeling was opgenomen voor alle soorten van geschillen, maar welke in verband met het verzet tegen het Protocol nooit werkelijkheid is geworden. Daarna hebben de Vergaderingen van 1925, 1926 en 1927 den wensch uitgesproken naar het totstandkomen van aanvullende regelingen inzake vreedzame beslechting van geschillen en thans is door de instelling van het Comité voor Arbitrage en Veiligheid als gevolg van de beraadslagingen inde Achtste Volkenbondsvergadering (1927) de vraag hoe de vreedzame beslechting van geschillen zal kunnen worden bevorderd opnieuw in studie genomen ; ontwerpen zijn, of zullen door het Comité worden opgesteld voor bilaterale verdragen alsmede voor algemeene verdragen, welke onder auspiciën van den Bond zullen openstaan voor alle Staten en derhalve, ook al zullen zij niet gelden voor alle Bondsleden, toch een collectief karakter zullen dragen. Ingevolge besluit van den Volkenbondsraad zullen de voorstellen van het Comité inde Negende Volkenbondsvergadering in September 1928 ter sprake komen. Terwijl aldus inden Volkenbond het arbitragevraagstuk meer en meer op den voorgrond is gekomen, echter zonder dat voor de geheele Volkenbondsgemeenschap naast Volkenbondverdrag en facultatieve clausule van het Hof, feitelijk nieuwe verplichtingen zijn in het leven geroepen, zijn in bilaterale en collectieve verdragen tal van nieuwe verplichtingen tot conciliatie en arbitrage aangegaan. Men denke inde eerste plaats aan een aantal verdragen collectieve verdragen zoowel als bilaterale handels- en andere verdragen die een bepaling inhouden nopens de beslechting van geschillen, welke omtrent de interpretatie of toepassing van het Verdrag mogen rijzen, en inde tweede plaats aan de talrijke bilaterale verdragen, die gesloten zijn met als eenig doel om tusschen twee Staten een regeling te treffen omtrent alle of bepaalde geschillen die tusschen deze beide Staten zullen kunnen ontstaan. Hoewel sinds den oorlog vrijwel geen enkele maal een zoodanig bilateraal verdrag in toepassing is gebracht 1), hebben 1) Alleen de arbitrage-uitspraak tusschen Noorwegen en de Vereenigde Staten op 13 October 1922 is gegrond op een algemeen arbitrageverdrag; vrijwel alle andere rechterlijke en scheidsrechterlijke uitspraken na den oorlog danken haar ontstaan 7 de Regeeringen een bijzondere activiteit op dit gebied ontwikkeld; zooals Holsti, rapporteur over dit onderwerp voor het Comité voor Arbitrage en Veiligheid, het uitdrukte: „Ilexiste une tendance sans cesse plus marquée a conclure des traités d’arbitrage entre deux Etats ou des groupes limités d’Etats” 1). Onder den indruk van hetgeen door verschillende landen op dit gebied werd gedaan, begint de publieke opinie hier te lande zich voor arbitrage- en conciliatie-verdragen te interesseeren. In het bijzonder is de beteekenis van het arbitrage-vraagstuk toegenomen, nu men vreedzame beslechting van geschillen behalve als een op zichzelf staand ideaal ook beschouwt als onderdeel van de vredestrilogie: arbitrage, veiligheid en ontwapening. Want al moge men van ineening verschillen over de vraag of het al of niet bereid zijn arbitrage te aanvaarden een voor alle gevallen toepasselijk criterium zal vormen bij het beantwoorden van de vraag welke der oorlogvoerende partijen als aanvaller is te beschouwen, algemeen toch dringt de overtuiging door, dat zonder verdere ontwikkeling van de arbitrage noch veiligheid noch ontwapening zal zijn te verkrijgen. In deze omstandigheden moge het eenig nut hebben den inhoud van arbitrage- en conciliatie-verdragen nader onder oogen te zien en daarbij tevens te doen uitkomen, wat tot dusverre door ons land op dit gebied is gedaan. § 2. BINDENDE BESLISSING VOOR ALLE GESCHILLEN? De principieele vraag, welke bij het bepalen van de arbitragepolitiek vaneen land op den voorgrond treedt, is of men bereid is aan bepaalde artikelen inde Vredesverdragen, inde Dawes-regeling, in het verdrag over Opper-Silezië etc., of wel zij zijn het gevolg van overeenkomsten van twee Regeeringen, die bepaaldelijk met het oog op het aanhangige geschil werden gesloten, zooals bijv. de arbitrage tusschen Nederland en de Vereenigde Staten over het eiland Miangas. 1) In herinnering wordt gebracht, dat art. 21 j° art. 20 van het Volkenbondverdrag ten allen overvloede bepaalt, dat de arbitrageverdragen, welke reeds bestonden bij de oprichting van den Volkenbond, gehandhaafd blijven. 8 1) Vgl. Prof. Anema en Minister van Karnebeek inde Eerste Kamer op 21 Mei en 4 Juni 1924. 2) Dit rapport is afgedrukt bij de M. v. A. aan de Eerste Kamer over Hoofdstuk 111 der Begrooting voor 1925. 3) Ook de Zwitsersche Bondsraad spreekt zich eenigszins in deze richting uit in de toelichting op het Verdrag tusschen Zwitserland en Columbia, waar, naar aan- alle geschillen tenslotte aan het Internationale Gerechtshof of aan een internationaal scheidsgerecht te onderwerpen en dus in ieder geval een bindende beslissing te aanvaarden, dan wel dat men meent, dat men bij sommige geschillen niet verder zal kunnen gaan dan een conciliatieprocedure, d.w.z. dat men voor sommige geschillen wel bereid is een onderzoek te aanvaarden en voorstellen tot oplossing te overwegen, maar tenslotte de beslissing aan zichzelf wenscht te houden. Vóór den oorlog had Nederland onbeperkte arbitragevei’dragen gesloten met Denemarken en Italië en eveneens in 1915 met China; echter bestaat hier te lande eenige twijfel over de vraag, of hierbij onder alle geschillen wel moet worden gedacht aan alle geschillen van w'elken aard ook of uitsluitend aan alle rechtsgeschillen 1). Na den oorlog gaf de Nederlandsche Regeering door aanvaarding van de facultatieve clausule van het Hof haar bereidheid te kennen om alle geschillen bedoeld in art. 36 van het Statuut aan een bindende uitspraak te onderwerpen. Volgens sommige Nederlandsche volkenrechtsgeleerden zouden de hierbedoelde 4 categorieën vrijwel alle geschillen omvatten; zoo schrijft de Commissie van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken in haar rapport 2) van 10 Januari 1925 aan den Minister van Buitenland– Zaken: „Is het dus moeilijk een rechtsgeschil te noemen, dat niet valt onder eender vier categorieën van art. 36 van het Statuut, de Commissie gaat in haar overgroote meerderheid nog verder. Het is zelfs moeilijk de verdeeling der geschillen in zoogenaamde belangengeschillen en rechtsgeschillen, gelet op de omschrijving der vier categorieën, vol te houden. Die moeilijkheid ontwaart men eerst recht, wanneer men een voorbeeld tracht te vinden vaneen belangengeschil. Men vindt dan regelmatig, dat het gekozen voorbeeld te brengen is onder één der vier categorieën van artikel 36.” Zou men dit standpunt van de meerderheid der Commissie aanvaarden 3), dan zou Nederland door de facultatieve clausule 9 thans reeds tegenover 14 Staten tot onbeperkte rechtspraak voor alle geschillen gebonden zijn. De Regeering heeft zich intusschen niet op dit standpunt gesteld: uit de sindsdien gesloten verdragen met Zwitserland, Duitschland en Zweden 1) blijkt, dat zij voorstandster is van rechtspraak (subsidiair arbitrage) voor rechtsgeschillen, en conciliatie voor belangengeschillen. Ondanks enkele persstemmen 2), die een verder gaande arbitragepolitiek voor Nederland hebben bepleit, kan men moeilijk spreken van oppositie van eenige beteekenis tegenover het tot dusverre gevolgde Regeeringsbeleid. Integendeel de critiek op de arbitrage bepalingen in het Nederlandsch-Belgisch verdrag van 3 April 1925 zou leiden tot de conclusie, dat de Regeering door aanvaarding van al te ruime arbitrage een groot deel der publieke opinie tegenover zich zou moeten vinden. Ook inde Staten-Generaal is vaneen bepaalde oppositie geen sprake. Wel heeft de Tweede Kamer bij de Grondwetswijziging van 1922 getuigd vaneen sterk verlangen naar vreedzame beslechting van geschillen, naar aanleiding waarvan in art. 57 werd ingevoegd „De Koning tracht geschillen met vreemde Mogendheden op te lossen door rechtspraak en andere vreedzame middelen.” Men heeft hierbij echter de principieele uitspraak laten rusten, of men inderdaad hiermede bedoelde, dat alle geschillen tot een bindende beslissing zouden moeten kunnen leiden. In het V.V. van de Iweede Kamer over het met Zweden gesloten conciliatie verdrag, en reeds eerder ook in het V.V. van de Eerste Kamer over het verdrag met Zwitserland, is de vraag gesteld, waarom met deze beide landen alleen een conciliatie-regeling en niet een arbitrageverdrag veid gesloten, welke vraag wellicht bedoelde uiting te geven aan een verlangen tot arbitrage voor alle geschillen, rechts- zoowel leiding van de vraag vaneen verschil in procedure voor geschillen vallende onder art. 36 en geschillen die daarbuiten vallen, vastgesteld wordt, dat dit verschil: „n’est pas d’une portée pratique considérable, les catégories de difïérends prévues par I’article 36 du Statut de la Cour de Justice embrassant la presque totalité des difïérends qui peuvent normalement surgir entre Etats”. 1) Uit de M. v. A. op het wetsontwerp tot goedkeuring van de verlenging van het arbitrageverdrag met Engeland blijkt, dat Minister Van Karnebkek getracht heeft tot een gelijksoortige regeling met Engeland te komen. 2) Zie o.a. Telegraaf van 31 Mrt, 3 April, 26 Juni en 11 Aug. 1926, alsmede de N. R. C. van 28 Maart 1926. 10 als belangengeschillen. Intusschen is zoodanige wensch noch hier noch bij andere gelegenheden in het Parlement ooit nadrukkelijk geuit. Integendeel de enkele Kamerleden, die ooit op deze vraag zijn ingegaan, hebben het Regeeringsstandpunt gesteund. Aldus Prof. Anema, die op 27 April 1927 inde Eerste Kamer bij de behandeling van het Zwitsersche conciliatieverdrag zich verklaarde tegen een bindende beslissing voor alle geschillen. Spreker bracht in herinnering, zich reeds meermalen 1) in dezen zin te hebben uitgesproken en verklaarde een dergelijken ver gaanden maatregel niet gewenscht te achten, ~inde eerste plaats hierom niet, omdat in die rubriek van belangengeschillen meestal schuilen die belangrijke quaesties, die direct het nationale sentiment raken, waarbij de grootste nationale belangen betrokken zijn en omdat het in die gevallen beter is om te komen tot een conciliatieprocedure, die een moreele pressie uitoefent, dan tot een bindende beslissing, die den wrok niet alleen niet zou stillen, maar vaak daarbij nieuwen wrok in het leven zou roepen”. Vooral met het oog op gebrek aan ervaring op dit gebied ging spreker er dus volkomen mede accoord, dat voor een zekere categorie van geschillen alleen conciliatie, geen arbitrage of rechtspraak w'as voorzien. Zwitserland heeft zich van 1919 af op een ander standpunt gesteld. Ineen Boodschap, die de Bondsraad op 11 December 1919 aan de Bondsvergadering richtte, uitsluitend met het doel om zonder dat een concreet verdrag ter goedkeuring werd aangeboden, in het algemeen het oordeel van de Bondsvergadering te vragen over dein de toekomst te volgen arbitragepolitiek, werd in herinnering gebracht, hoe de Zwitsersche Regeering steeds in de door haar gesloten arbitrageverdragen had opgenomen de uitzondering voor de geschillen rakende de eer en de onafhankelijkheid, meestal ook de levensbelangen. Na betoogd te hebben, dat in het vervolg aan een onpartijdig orgaan de beslissing zou moeten worden gelaten over de vraag of een bepaald geschil al dan niet onder deze uitzonderingen valt, verklaarde de Bondsraad zijnerzijds bereid te zijn nog verder te gaan en aan arbitrage te onderwerpen alle geschillen welke ook. Voor de eerste 1) Op 21 Mei 1924 en op 24 Mrfc 1925. In gelijken zin Mr. Rutgers inde Tweede Kamer op 4 Deo. 1924. 11 maal heeft Zwitserland dit nieuwe systeem in praktijk gebracht in het verdrag met Italië van 1924, welk land reeds in 1915 aan Zwitserland het sluiten vaneen onbeperkt arbitrageverdrag had voorgesteld. Sindsdien zijn tal van andere verdragen gevolgd, zoodat de collectie Zwitsersche Messages ter goedkeuring van deze arbitrageverdragen een doorloopende propaganda vormen voor de onbeperkte arbitrage. Verschillende andere Regeeringen hebben niet alleen in arbitrageverdragen met Zwitserland zich eveneens voor dit stelsel uitgesproken. Terwijl vóór den oorlog behalve de bovenvermelde Nederlandsche arbitrageverdragen met Denemarken en Italië, waarvan het onbeperkt karakter twijfelachtig is, slechts drie andere verdragen van dit soort bestonden (Italië-Denemarken, Denemarken-Portugal en een verdrag der Midden-Amerikaansche Staten), kan men thans vaststellen, dat 46 1) bilaterale verdragen zijn tot stand gekomen, krachtens welke voor ieder geschil een bindende oplossing is voorzien. § 3. ONDERSCHEIDING IN RECHTS- EN BELANGENGESCHILLEN In tal van regelingen; zoowel van vóór als van na den oorlog wordt een onderscheiding gemaakt tusschen twee soorten van geschillen, kortweg aan te duiden als rechts- en belangengeschillen. Ook in het Volkenbondverdrag vindt men deze onderscheiding: immers de Leden verklaren in art. 13 als te zijn „généralement susceptibles d’une solution arbitrale ou judiciaire” de geschillen „relatifs a 1 interprétation d’un traité, a tout point de droit international, a la réalité de tout fait qui, s’il était établi, constituerait la rupture d’un engagement international, ou a I’étendue ou a la nature de la réparation due pour une telle rupture”. Eveneens is deze onderscheiding terug te vinden in art. 36 van het Statuut van het Hof; men heeft hier namelijk niet de vier bovenaangeduide categorieën zonder meer opgesomd, maar spreekt van „les caté- 1) Zie de cursief gedrukte landen in Bijlage 11. 12 gories de différends d’ordre juridique ayant pour objet”, waarna dan de opsomming der vier bovengenoemde categorieën in vrijwel gelijkluidende bewoordingen volgt. Ook Zwitserland en de Scandinavische Staten, die inde eerste jaren van den Volkenbond voorgingen met het sluiten van bilaterale verdragen, namen de onderscheiding op in hun verdragen; in het Protocol van Genève kwam deze scheidingslijn feitelijk ook voor; daarop volgde Locamo, waar deze nadrukkelijk werd gehandhaafd, evenals in verschillende andere verdragen, welke op het voetspoor van Locarno door bij Locarno betrokken Staten werden gesloten. De Nederlandsche Regeering heeft inde na den oorlog gesloten verdragen (met Zwitserland, Duitschland en Zweden) eveneens de onderscheiding aanvaard. Intusschen bestond hier te lande een zekere strooming in andere richting, zooals blijkt uit het reeds bovenvermeld rapport, dat de Commissie van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken op 10 Januari 1925 aan den Minister van Buitenlandsche Zaken heeft uitgebracht. Naar haar oordeel zou de scheiding van rechtsen belangengeschillen ten onzent, waarschijnlijk onder den invloed van de beschouwingen over administratieve rechtspraak in het nationale recht, altijd veel breeder zijn uitgemeten dan zij in werkelijkheid zou bestaan. Het zou moeilijk vallen, zoo schrijft de Commissie, gevallen van belangengeschillen te noemen waaraan een juridische zijde ontbreekt. Inden laatsten tijd is de onderscheiding weer sterk naar voren gekomen. In het memorandum door de Britsche Regeering overgelegd met het oog op de beraadslagingen in het Comité voor Arbitrage en Veiligheid wordt gezegd: „The fundamental distinction between justiciable and non-justiciable disputes is one that must be borne in mind in framing any model conciliation agreement.” Geheel overeenkomstig zegt het rapport van Holsti, den rapporteur in genoemd Comité over dit onderwerp (§ 29): „II est nécessaire d’établir une distinction entre les différends d’ordre juridique définis dans les Traités de Locarno comme étant ceux „a I’égard desquels les parties se contesteraient réciproquement un droit”, et les différends d’ordre non juridique, qui peuvent être définis sommairement comme étant ceux qui surgissent entre les intéréts politiques et les aspirations des parties.” 13 De vraag van de wenschelijkheid van onderscheiding wordt niet weinig gecompliceerd, doordat men ter aanduiding van de twee categorieën gebruik maakt van verschillende omschrijvingen. In verdragen van vóór den oorlog, bijv. het arbitrageverdrag dat Nederland sloot met Engeland en met Amerika, wordt gesproken van „differences of a legal nature or relating to the interpretation of treaties existing between the High Contracting Parties”. In het Duitsch-Zwitsersche verdrag en in navolging daarvan in verschillende andere door Duitschland gesloten verdragen heeft men de omschrijving van het Volkenbond verdrag overgeuomen, echter met deze afwijking dat in plaats van „différends relatifs a l’interpréidtion d’un traité” gesproken wordt van „Streitigkeiten die betreffen Bestand, Auslegung und Anwendung eines zwischen den beiden Parteien geschlossenen Staatsvertrages”. Inde Locamoverdragen spreekt men van „contestations de quelque nature qu’elles soient, au sujet desquelles les Parties se contesteraient réciproquement un droit”, met dien verstande dat hieronder altijd begrepen zullen zijnde vier categorieën. De motiveering van deze nieuwe nomenclatuur vindt men inde Belgische toelichting op het desbetreffende wetsontwerp, waarin wordt gezegd: „Quelqu’avantage qu’eüt présenté I’emploi des termes de I’article i* du Pacte de la Société des Nations et de Partiele 36 des Statuts de la Cour permanente de Justice internationale, il a paru aux auteurs des nouveaux accords internationaux que ces dispositions avaient une portee trop restrictive en tant qu’elles excluaient a tort de la procédure arbitrale ou judiciaire les contestations relatives: i°. a la realité de faits constituant, non la rupture, mais I’inobservation peut-être involontaire d’un engagement international; 2». a la réalité de faits qui, s’ils étaient établis, constitueraient la rupture d’une obligation internationale dérivant du droit international coutumier et non d’un engagement international; 3°. a la realite d’un fait qui, s’il était établi, constituerait non la rupture d’un engagement international, mais I’exercice d’un droit onnant naissance a une obligation synallagmatique, telle I’utilisation par un Etat de matériel oude services relevant d’un autre Etat et entrainant paiement de certaines sommes a titre de location, indemnité ou péage.” Eemgszms afwijkend luidt wederom de term voorkomende in het nieuwe Eransch-Amerikaansche verdrag, dat spreekt van „diffe- 14 renoes .... in which the H. C. P. are concemed by virtue of a claim of right made by one against the other, under treaty or otherwise.” § 4. KEUZE TUSSCHEN ARBITRAGE, CONCILIATIE EN PROCEDURE VOOR DEN VOLKENBONDSRAAD Zoowel inde verdragen, die alle geschillen gelijkelijk behandelen als inde verdragen waar tusschen rechtsgeschillen en belangengeschillen wordt onderscheiden, zullen partijen een keuze moeten doen tusschen conciliatie en arbitrage 1). Soms zal men in één verdrag over beide procedures een regeling treffen, soms bijv. tusschen de drie Scandinavische Staten en Finland wordt afzonderlijk een arbitrage- en een conciliatie-verdrag gesloten; in ieder geval zal men, wil men beoordeelen welke regelen tusschen twee Staten gelden, er rekening mede moeten houden, dat indien zij Lid zijn van den Bond zij de bemiddeling door den Volkenbondsraad reeds hebben aanvaard, en dat, indien zij beide bovendien de facultatieve clausule van het Hof hebben aanvaard, voor hen voor de Tier categorieën van rechtsgeschillen verplichte rechtspraak door het Hof bestaat, ook al wordt dit in het bilaterale verdrag niet nadrukkelijk herhaald. Men doet derhalve beter bij een vergelijkend overzicht niet bepaalde verdragen te vergelijken 2), men moet liever zien naar de verhoudingen die tusschen twee Staten bestaan krachtens de gezamenlijk tusschen hen geldende volkenrechtelijke regelen. Wanneer men dit doet, dan blijkt, dat er betrekkelijk weinig Staten zijn, die dooreen alles omvattende arbitrageovereenkomst het conciliatie-instituut geheel uitschakelen. Dit moge inde eerste plaats gelden voor de Staten, die door algemeene arbitragever- 1) Enkele verdragen zooals bijv. het Russisch-Perzische verdrag van 1 October 1927, waarbij „the two Contracting parties undertake to settle by peaceful means suitable to the occasion, all disputes that might arise between them etc.” zonder nadere aanduiding welke deze vreedzame middelen zijn, worden hier buiten beschouwing gelaten. 2) Aldus doet het door het Secretariaat van den Volkenbond opgestelde overzicht (1927 C. 653 M. 216). 15 dragen van vóór den oorlog gebonden zijn Nederland-Denemarken, Nederland-Italië, Nederland-China, Italië-Denemarken en Portugal-Denemarken verder zijn het in hoofdzaak Zuid-Amerikaansche Staten, die onderling of met Spanje in hun verdragen alleen van arbitrage spreken; gewoonlijk bestaat naast de arbitrage de conciliatieprocedure, doordat hiervoor uitdrukkelijk een conciliatiecollege in het leven wordt geroepen. Er zijn tenslotte een aantal Staten, die alleen een eonciliatie-regeling hebben getroffen, een politiek welke o.a. door Zweden tegenover Baltische en Zuid-Amerikaansche Staten is gevolgd. Conciliatie als eenige verplichte procedure is ook de toestand tusschen de Staten, die met Amerika alleen dooreen BftYAN-verdrag zijn gebonden. Op verschillende manieren hebben die Staten, die voor hun verschillen zoowel de mogelijkheid van arbitrage als die van conciliatie wenschen, deze beide procedures gecombineerd. Het stelsel arbitrage voor rechtsgeschillen en conciliatie voor belangengeschillen schijnt het stelsel te zijn, waaraan zoowel de Nederlandsche als de Duitsche Regeering de voorkeur geven, en dat dan ook ten grondslag ligt aan het Nederlandsch-Duitsche verdrag. Het is voorts het stelsel van Locarno en eveneens het stelsel van Kellogg, die in zijn rede van 15 Maart 19281) zich nadrukkelijk hiervoor heeft uitgesproken en verklaard heeft bezwaar te hebben tegen aanvaarding van arbitrage voor ieder geschil. In overeenstemming met dit standpunt is het Bryaüst-Kellogg verdrag van 6 Febr. 1928 gecombineerd met het Fransche Ba van-verdrag van 1914, alsmede de voorstellen, die de Amerikaansche Regeering tot andere Regeeringen heeft gericht tot het sluiten van nieuwe arbitrageverdragen. In twee opzichten nu kan men het verschil in behandeling van rechts- en van belangengeschillen minder scherp dóórtrekken: men kan eenerzijds aan de arbitrage voor rechtsgeschillen conciliatie laten voorafgaan en anderzijds belangengeschillen in tweede instantie aan arbitrage onderwerpen. Beide denkbeelden zijn op verschillende wijzen in toepassing gebracht. De Zwitsersche Regeering heeft reeds op de Conferentie met de 1) Advocate of Peace, April 1928, p. 238. 16 Kluyver, Arb. 2 Neutralen te Parijs in 1919 bepleit en zij staat dit denkbeeld nog steeds voor om voor alle geschillen, dus ook voor rechtsgeschillen, altijd eerst conciliatie te hebben voordat men komt, tot arbitrage; indien de tegenpartij daarvoor te vinden is, treft men dan ook inde Zwitsersche verdragen een bepaling aan dat, tenzij partijen anders overeenkomen, voorafgaande conciliatie verplicht zal zijn: men zie de verdragen door Zwitserland gesloten met Columbia, Finland, Frankrijk, Griekenland, Spanje, Italië, Polen, Roemenië, Noorwegen en Hongarije. Kan dit Zwitsersche denkbeeld bij den mede-contractant geen instemming vinden, dan ziet de Zwitsersche Regeering gaarne een bepaling opgenomen, dat beide partijen desge wenscht in gemeenschappelijk overleg of op verzoek van één der partijen vóór de arbitrage tot conciliatie zullen kunnen overgaan. Men vindt een voorbeeld hiervan inde verdragen van Zwitserland met Duitschland, Nederland, België, Oostenrijk, Denemarken en Zweden. Ook de Locarno-verdragen volgen ditzelfde systeem, evenals het Nederlandsch-Duitsche verdrag. In dit laatste, evenals in andere Duitsche verdragen wordt zelfs bepaald, dat partijen ~im gemeinsamen Einverstandnis eine Streitigkeit, fiir die nach dem gegenwartigen Vertrage der Standige Internationale Gerichtshof oder ein Schiedsgericht angerufen werden kann, endgültig oder unter Vorbehalt der spateren Anrufung des Standigen Internationalen Gerichtshofes oder eines Schiedsgerichts im Vergleichsverfahren behandeln lassen können”. Hier kan dus de arbitrage geheel door de conciliatie worden vervangen, een bevoegdheid welke intusschen, ook wanneer niet uitdrukkelijk vast gesteld, toch wel altijd aan partijen gemeenschappelijk zal toebehooren. In aansluiting aan het rapport van de Commissie van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken heeft de Nederlandsche Regeering zich inde M. v. T. op het wetsontwerp tot goedkeuring van het Nederlandsch-Zwitsersche verdrag nadrukkelijk uitgesproken tegen een verplichte voorafgaande conciliatie voor rechtsgeschillen. „Waar een rechtsvraag zich voordoet, behoort die vraag normaliter naar den maatstaf van het recht te worden beantwoord: voor een procedure die uiteraard de neiging heeft om den weg te wijzen die naar een dading leidt is daar inden regel geen plaats,” schreef Minister van Karnebeek. Tegen het opnemen vaneen bepaling, dat beide partijen desge wenscht zullen kunnen overeenkomen een bepaald geschil 17 tevoren aan een conciliatieprocedure te onderwerpen, een bepaling, die dooreen deel der Commissie van advies overbodig en daarom niet gewenscht werd geacht, bestond blijkbaar geen bezwaar. Zooals boven gezegd, men kan ook van den regel arbitrage voor rechtsgeschillen en concilatie voor belangengeschillen afwijken door in tweede instantie voor de belangengeschillen een arbitrageprocedure in te schakelen. Partijen verbinden zich zoo zijnde 3 Scandinavische Staten en Finland alle onderling in bilaterale verdragen overeengekomen om alle geschillen anders dan rechtsgeschillen aan een arbitrageprocedure te onderwerpen, wanneer deze zonder geregeld te kunnen zijn voorgelegd zijn geweest aan de conciliatieprocedure. Ook België heeft ditzelfde principe o.a. in verdragen met Zweden, Finland, Denemarken, Zwitserland, Portugal en Spanje aanvaard. In sommige van deze verdragen, bijv. het Zweedsch-Belgische, wordt een termijn gesteld die moet verloopen na sluiting van de werkzaamheden van de conciliatie-commissie alvorens men het recht zal hebben het geschil aan arbitrage te onderwerpen. Tenslotte kan men zich ook een procedure denken, die in zooverre het midden houdt tusschen arbitrage en eonciliatie, dat niet van tevoren vaststaat of een bindende uitspraak zal worden verkregen. Zoo opperde Prof. Anema inde Eerste Kamer op 27 April 1927, of niet in bilaterale verdragen zou kunnen worden overeengekomen, dat, indien een eonciliatie-commissie met algemeene stemmen of met een bepaalde meerderheid tot haar beslissing zou komen, aan deze beslissing een bindend karakter zou worden gegeven. In het memorandum, dat de Noorsche Regeering op 30 December 1927 toezond aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond ten behoeve van het Comité voor Arbitrage en Veiligheid, werd voorgesteld, dat voor een te ontwerpen collectieve arbitrage-regeling het stelsel van Locamo zou worden gevolgd, echter uitgebreid met de bepaling, dat „les parties contractantes s’engagent a accepter comme obligatoires les conclusions du rapport du Conseil, si ce rapport est accepté a I’unanimité, le vote des représentants des Parties ne comptant pas dans le calcul de cette unanimité”. Terwijl dus tot dusverre een eenstemmige beslissing van den Raad 18 allteen als rechtsgevolg heeft, dat men geen oorlog mag beginnen tegen den Staat die zich overeenkomstig ’s Raads beslissing gedraagt, zou inden Noorschen gedachtengang de uitspraak van den Raad indien met eenstemmigheid gegeven bindend worden en dus meer het karakter van arbitrage krijgen dan van conciliatie. Een voorbeeld vaneen tusschenvorm tusschen arbitrage en conciliatie, die in het positieve recht bestaat, is het instituut van de „Joint Commissions” 1), organen bestaande uiteen gelijk aantal vertegenwoordigers van ieder der partijen zonder opperarbiter, en waaraan soms een rechtsprekende taak wordt opgedragen. Doordat hier de opperarbiter ontbreekt, kan slechts een bindende uitspraak worden verkregen, indien eender vertegenwoordigers zich bij de tegenpartij schaart. Op deze methode, door de Vereenigde Staten meerdere malen toegepast 2) en ook door Canada in het Comité voor Arbitrage en Veiligheid aanbevolen, werd van Nederlandsche zijde reeds inde Achtste Volkenbondsvergadering (1927) de aandacht gevestigd 3). Blijkens het V. V. op Hoofdstuk 111 voor de Begrooting van 1928, bestaat ook inde Eerste Kamer eenige sympathie voor dit stelsel. Van belang is de vraag, in hoeverre men door het treffen van een bilaterale conciliatie-regeling afstand zou doen van het recht om eenzijdig ’s Raads conciliatie in te roepen en dus ook aan zijn medepartij dit recht zou ontnemen. Gelijk Holsti in zijn rapport voor het Comité voor Arbitrage en Veiligheid opmerkt (§ 47): „Dans certaines hypothèses, I’examen du Conseil, aux termes de I’art. 15, peut apparaitre désirable, sans que, préalablement, il doive être fait appel a I’enquête d’un autre organisme lorsqu’elle s’annonce eomme devant être longue et d’un succès problématique ’ ’. De vraag kwam reeds ter sprake bij de behandeling van het model-conciliatieverdrag inde Volkenbondsvergadering van 1922; in het ontwerp-verdrag dat door de Commissie-Adatci was opgesteld bepaalde art. 9: 1) Vgl. Hyde, International Law, p. 161. 2) lets dergelijks vindt men in eerste instantie in het verdrag van Nederland met Amerika over het vervoer van alcoholische dranken. 3) Vgl. Journal Officiel, Suppl. Spéc. no. 57, p. 21. 19 „Si dans un délai de trente jours a dater du dépot du rapport de la Commission, les Parties ne sont pas arrivées a un règlement amiable de leur difiérend, le Conseil pourra en être saisi par I’une des Parties, conformément a Partiele 15 du Pacte.” In het model dat tenslotte door de Vergadering werd aangenomen komt deze bepaling niet voor; echter wordt in het toelichtende rapport van dele Commissie gezegd: „Quant au fond, I’article 9 du Règlement, ainsi qu’il avait été projeté par la Commission spéciale, envisageait la transition entre la procédure de la conciliation directe et la médiation du Conseil. Cette proposition a fait I’objet d’un examen particulièrement attentif au sein de la première Commission. II a conduit a constater le parfait accord sur le principe suivant: en aucun cas, la Convention des Parties ne peut porter atteinte au fonctionnement de I’article 15 du Pacte; le recours de I’une des Parties au Conseil, aussitót que se produit la situation prévue par eet article est toujours possible, et a pour efiet de suspendre immédiatement la procédure de conciliation directe." Het Juristen-Comité, ingesteld door den Raad op 28 September 1923, teneinde enkele vragen te beantwoorden met betrekking tot de interpretatie van de artt. 12, 13 en 15 van het Volkenbondverdrag 1), heeft de vraag niet nadrukkelijk gesteld; toch zou uit zijn antwoorden mogen worden afgeleid een zekere voorkeur voor de opvatting, dat de Raad zich niet zal inlaten met zaken, die volgens een conciliatieverdrag in behandeling zijn genomen door een conciliatie-commissie; immers het 2e antwoord luidt als volgt: „Quand un difiérend est, contrairement aux termes de I’article 15, alinéa 1, porté devant le Conseil, a la requête de I’une des Parties, alors que ce même difiérend fait déja I’objet d’une procédure arbitrale ou judiciaire quelconque, le Conseil doit se refuser a procéder a I’examen de la requête. Si, d’accord entre les Parties, la même affaire entre les dites Parties se trouve avoir été précédemment portée devant une autre juridiction et s’y poursuivre régulièrement ou se poursuivre de même par une autre voie, il est conforme aux principes généraux du droit que le renvoi puisse être demandé et ordonné.” • In tal van bilaterale regelingen wordt bet probleem vaneen mogelijk competentie-conflict tusschen Volkenbondsraad en eon- 1) Journal Officiel de ia S. d. N. Vol. V p. 524. 20 ciliatie-commissie niet onder oogen gezien. Enkele voorbeelden bestaan intusschen vaneen oplossing inden éénen of inden anderen zin: zoo hebben Zweden en Uruguay nadrukkelijk vastgesteld, dat art. 15 steeds van toepassing blijft, terwijl Zweden en Chili de actie van den Raad hebben uitgeschakeld. Inde verdragen van Locarno, en in navolging hiervan inde verdragen van Frankrijk met Roemenië en Servië, heeft men ongeveer hetzelfde bepaald als voorkwam in het model-verdrag van de Volkenbondsvergadering van 1922; art. 18 zegt: „Si, dans un mois qui suivra la clóture des travaux de la Commission Permanente de Conciliation, les deux Parties ne se sont pas entendues, la question sera, a la requête de I’une oude I’autre Partie, portée devant le Conseil de la Société des Nations, qui statuera conformément a Partiele 15 du Pacte de la Société.” Indien men dezen tekst letterlijk beschouwt, ligt de beteekenis van het artikel inde eerste plaats hierin, dat de bevoegdheid om de hulp van den Raad in te roepen wordt uitgeschakeld gedurende de eerste maand die moet verloopen na sluiting der werkzaamheden der conciliatie-commissie. Aan den anderen kant is het mogelijk, dat te Locarno de bedoeling heeft voorgezeten om de bevoegdheid van den Raad als conciliatie-orgaan naar voren te brengen, met name om deze uitte breiden in dien zin dat ook geschillen, die niet zijn „susceptibles d’entrainer une rupture”, op eenzijdig verzoek door den Raad in behandeling kunnen worden genomen. Tenslotte moge worden herinnerd, dat in verschillende gevallen de Volkenbondsraad krachtens art. 11 van het Volkenbond verdrag zal kunnen optreden. § 5. ARBITRAGE OF RECHTSPRAAK Tot dusverre is de term arbitrage gebruikt inden algemeenen zin van de twee begrippen: arbitrage door scheidsrechters en rechtspraak door het Permanente Hof van Internationale Justitie. Er zijn verdragen, waarin deze beide mogelijkheden ter keuze 21 naast elkander worden gesteld, zonder dat wordt aangegeven welke weg bij voorkeur zal worden bewandeld: aldus bijv. de Locamo-verdragen, waarin wordt bepaald, dat de partijen bij compromis de zaak kunnen brengen hetzij voor den rechter, hetzij voor den scheidsrechter, terwijl bij gebreke van overeenstemming omtrent het compromis één partij alleen het geschil bij request voor het Hof zal kunnen brengen. In andere gevallen echter heeft men wél gekozen en zal het vantevoren vast staan, of een bepaald geschil bij het Hof of bij een scheidsgerecht moet komen: immers brengt de onderteekening van de facultatieve clausule bepaalde geschillen zonder twijfel voor het Hof, en spreken soms ook clausules in bilaterale verdragen bepaaldelijk van het Hof x); voorts bevatten een aantal verdragen uitdrukkelijk de bepaling, dat geschillen voor een scheidsgerecht moeten komen, en tenslotte ook zijn sommige Staten vantevoren overeengekomen, dat bepaalde geschillen voor het Hof, andere voor een scheidsgerecht, moeten komen. Karakteristiek voor deze laatste opvatting zijn verdragen tusschen de Scandinavische Staten, die, uitgaande van de overweging dat tenslotte voor ieder geschil een bindende beslissing moet worden bereikt, hun rechtsgeschillen wenschen voor te leggen aan het Hof, terwijl de conciliatie der belangengeschillen, zoo noodig, zal kunnen worden gevolgd dooreen scheidsrechterlijke procedure. Uit de toelichting van den Zwitserschen Bondsraad op het Verdrag tusschen Zwitserland en Columbia blijkt, dat Zwitserland voorkeur heeft voor het „système unitaire” maar dat het, indien de tegenpartij dit wenscht, ook bereid is het bovenbedoelde onderscheid te maken. Bij verschillende gelegenheden heeft de Nederlandsche Regeering getoond een zekere voorkeur te hebben voor het Hof boven arbitrage. Bij de verlenging van het arbitrage verdrag met Engeland, dat op 12 Juli 1925 afliep, werd ineen nota wisseling met de Engelsche Regeering overeengekomen, dat in het vervolg het Internationale Gerechtshof zou treden in plaats van de arbitrage. Een soortgelijke regeling was getroffen met Amerika in 1924 bij 1) Vgl. het jaarlijks gepubliceerde overzicht van alle volkenrechtelijke bepalingen, collectieve zoowel als bilaterale, betrekking hebbende op de competentie van het Hof (1926 Serie D, no. 5, p. 13). 22 de verlenging van het arbitrage verdrag van 1908, echter alleen voor het geval Amerika zou toetreden tot het Hof; waar dit tot dusverre nog niet is geschied, zullen dus eventueele geschillen tusschen Nederland en Amerika op grond van het bestaande arbitrageverdrag aan scheidsrechters worden onderworpen. Ook in een aantal handelsverdragen door Nederland inde latere jaren gesloten worden geschillen betreffende interpretatie en toepassing van het verdrag verwezen naar het Hof; slechts in het handelsverdrag met Polen wordt aan dezen algemeenen regel toegevoegd „ou si une des Hautes Parties Contractantes le demande a la Cour Permanente d’Arbitrage a la Haye”. Aangezien dezelfde zinsnede ook voorkomt in het Zweedsch-Poolsche arbitrage- en conciliatieverdrag, zou men geneigd zijn bij Polen een zekere voorkeur voor arbitrage boven het Hof te veronderstellen. De vraag van de voorkeur van het Hof boven arbitrage maakte onderwerp van studie uit inde Commissie van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken. Zoo luidde één der vragen op 17 April 1924 aan haar voorgelegd: „Is, in verband met de reserve, door Nederland gemaakt bij de aanvaarding van de obligatoire jurisdictie van het Permanente Hof van Internationale Justitie, wijziging van de bestaande door Nederland gesloten arbitrageverdragen en van de arbitrageclausules in andere verdragen gewenscht, voor zoover daarbij aan andere organen dan het Permanente Hof van Internationale Justitie de beslissing van geschillen wordt opgedragen ? Indien dit wenschelijk zou zijn, in welken zin zouden dan de betreffende bepalingen eventueel kunnen worden gewijzigd?” Het antwoord van de Commissie getuigt vaneen sterke neiging om aan het Hof de voorkeur te geven boven een scheidsrechterlijke procedure. Hoewel erkennende het voordeel van de soepelheid der arbitrage, vooral voor geschillen van speciaal technischen aard, meende de Commissie toch, dat in het algemeen het spreken van recht te verkiezen zou zijn: h. i. was een sterk argument voor het Hof gelegen inde „continuïteit inde rechtspraak”. „Het is aldus de Commissie de constante jurisprudentie, die de internationale rechtsvorming schept”. Waar Nederland nu eenmaal door aanvaarding van de facultatieve clausule aan het Hof had toevertrouw'd alle rechtsgeschillen met een zeker aantal Staten, bestond naar het 23 oordeel der Commissie geen reden „het vertrouwen in ’s Hofs rechtspraak niet ook te bezegelen voor de geschillen, waarvoor arbitrage verdragen wèl bestaan”. De Nederlandsche Regeering heeft gehoor gegeven aan dit advies door in 1926, toen de onderteekening van de facultatieve clausule, welke aanvankelijk voor vijf jaar was geschied, moest worden verlengd, de desbetreffende verklaring te wijzigen. De verklaring van 6 Augustus 1921 toch luidde: „Au nom du Gouvernement néerlandais, je déclare reconnaitre comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, vis-è-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c’est-a-dire a condition de réciprocité, la juridiction de la Cour conformément a I’article 36, paragraphe 2, du Statut de la Cour, pour la durée de cinq années, sur tout diflérend futur a propos duquel les Parties ne sont pas convenues d’avoir recours a un autre mode de règlement pacifique”. De nieuwe verklaring van 2 September 1926 daarentegen luidt: „Au nom du Gouvernement néerlandais, je déclare reconnaitre comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c’est-a-dire a condition de réciprocité, la juridiction de la Cour conformément a I’article 36, paragraphe 2, du Statut de la Cour, pour la durée de dix années a partir du 6 aoüt 1926, sur tous les difïérends futurs a I’exception de ceux a propos desquels les Parties seraient convenues, après l’entrée en vigueur du Statut de la Cour permanente de Justice internationale, d’avoir recours a un autre mode de règlement pacifique.” Bij de gedachtenwisseling, die hierover op 18 Juni 1926 inde Tweede Kamer plaats had, heeft Mr. Joekes de vraag gesteld, of niet het naast elkander bestaan vaneen arbitrageverdrag en een onderteekening door beide partijen van de facultatieve clausule tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven, doordat twijfel zou kunnen rijzen, of ineen bepaald geval het Hof competent zou zijn dan wel de weg van arbitrage zou moeten worden gevolgd. Minister van Karnebeek gaf als zijn oordeel te kennen, dat in zoodanig geval de partijen kunnen inroepen de jurisdictie die zij de meest aangewezene achten, zoodat aldus de leiding zou zijn bij de meest gereede partij; zoo noodig zou altijd het Hof over zijn eigen competentie kunnen beslissen. Uit informaties, die door de Nederlandsche Regeering bij enkele andere Regeeringen waren ingewonnen, bleek 24 „Die Reichsregierung wird ermachtigt, Massnahmen zu treffen, dureb die in Abanderung der bereits bestehenden allgemeinen Schiedsgerichts- und Vergleichsvertrage die Gerichtsbarkeit des Standigen Internationalen Gerichtshofs oder eines Schiedsgerichts in Ansehung aller im Artikel 36 Abs. 2 des Statuts des Standigen Internationalen Gerichtshofs aufgeführten Arten von Streitigkeiten begründet oder ausgedehnt wird.” Ineen enkel geval zijn twee Staten, in verband met beider onder – teekening van de facultatieve clausule, overgegaan tot afschaffing vaneen vroeger tusschen hen gesloten arbitrage verdrag. Aldus deden Zweden en Portugal bij notawisseling d.d. 29 Dec. 1926. Ten slotte moge nog de aandacht worden gevestigd op een eigenaardige bepaling inde conciliatieverdragen van Nederland met Zwitserland en met Zweden, welke eveneens wijst op een zekere voorkeur voor het Hof boven arbitrage. Art. 1 lid 2 namelijk bepaalt: „Les Hautes Parties contractantes peuvent convenir qu’un difiérend qui serait susceptible d’un règlement judiciaire ou arbitral, soit préalablement déféré a la procédure de conciliation. Si, dans un différend de cette nature, I’une des Parties n’accepte pas les propositions de la commission dans un délai raisonnable, chacune d’elles pourra soumettre le difiérend a la Cour permanente de Justice internationale.” Is men dus eenmaal afgeweken van den normalen weg dooreen geschil dat feitelijk door arbitrage of rechtspraak behoorde te worden beslecht aan conciliatie te onderwerpen en heeft deze poging niet tot succes geleid, dan zal iedere partij gerechtigd zijn eventueele wenschen van de andere om nu tot arbitrage te besluiten voorbij te gaan en eenzijdig het geschil aan het Hof kunnen voorleggen. intussehen, dat deze theorie niet algemeen als vanzelfsprekend werd aanvaard. Duitschland heeft bij de aanvaarding van de facultatieve clausule het probleem vaneen mogelijk conflict van competentie tusschen Hof en scheidsrechters onder oogen gezien en in het wetsontwerp tot goedkeuring van de facultatieve clausule een afzonderlijk artikel opgenomen, luidende: 25 §6. UITZONDERING VAN BEPAALDE CATEGORIEËN VAN GESCHILLEN Inde meerderheid van de verdragen van vóór den oorlog, waarbij twee Staten hetzij voor alle geschillen hetzij voor alle rechtsgeschillen arbitrage aanvaardden, werd hieraan een groote beperking toegevoegd, doordat men overeenkwam, dat geschillen rakende de eer, de onafhankelijkheid of de levensbelangen van den Staat of wel geschillen, die belangen vaneen derden Staat betroffen, van de verplichting tot arbitrage zouden worden uitgesloten. Zoo bepaalde art. 1 van het Fransch-Engelsche arbitrageverdrag van 1903, dat als model diende voor 11 door Engeland met andere Staten gesloten arbitrageverdragen, evenals voor een aantal verdragen door andere Staten gesloten: „Les différends d’ordre juridique ou relatifs a I’interprétation des traités existant entre les deux parties contractantes, qui viendraient a se produire entre elles, et qui n’auraient pu être réglés par la voie diplomatique, seront soumis k la Cour permanente d’arbitrage établie par la Convention du 29 juillet 1899, a LaHaye, a la condition, toutefois, qu’ils ne mettent en cause ni les intérêts vitaux ,ni I’indépendance ou I’honneur des deux Etats contractants, et qu’ils ne touchent pas aux intéréts de tierces Puissances.” Ook dein 1908 en 1909 door den Amerika anschen Staatsminister Root gesloten arbitrageverdragen bevatten een zelfde bepaling. Op de Vredesconferenties in 1899 en 1907 werd overwogen, dat partijen ondanks algemeene reserves als hierboven vermeld zich zouden verbinden voor bepaalde categorieën van geschillen in ieder geval arbitrage te zullen aanvaarden. Dezen zelfden gedachtengang vindt men terug in sommige verdragen, waarin de omvang van de uitzondering werd beperkt, doordat volgde, dat men ten aanzien van bepaalde categorieën van geschillen geen beroep zou mogen doen op de voorafgaande reserves. Met name ineen aantal verdragen door Italië vóór den oorlog gesloten komt een artikel voor van dezelfde strekking als art. IV van het verdrag tusschen Italië en Noorwegen van 1910, luidende: 26 „Les Hautes Parties contractantes s’engagent a ne pas faire valoir des exceptions d’après I’art. I lorsqu’il s’agit: 1) de I’interprétation oude I’application des conventions de n’importe quelle nature, conclues ou a conclure entre elles; 2) de réclamations pécuniaires du chef de dommages subis par I’une des Hautes Parties contractantes, ou par ses ressortissants, par le fait des autorités de I’autre Partie, lorsque I’obligation de I’indemnité aura été reconnue en principe. La question de savoir si le difïérend qui ne serait produit est de nature k être soumis a I’arbitrage obligatoire d’après les dispositions contenues dans eet article, sera soumise également, en cas de désaccord des Parties, au jugement arbitral.” Andere Staten beperkten de arbitrageverpiichting nog verder door deze uitsluitend te aanvaarden voor bepaalde categorieën van geschillen, die limitatief werden opgenoemd en waarbij bovendien dan reserves golden van eer en levensbelangen etc. België bijv. sloot een aantal verdragen, waarin een bepaling voorkomt inden geest van onderstaand art. 3 in het Belgisch-Roemeensehe verdrag: „Sous les réserves indiquées a I’article ier, I’arbitrage sera obligatoire entre les Hautes Parties contractantes: En cas de contestations concernant I’interprétation ou I’application de toute convention conclue ou a conclure entre les Hautes Parties contractantes et relatives: i°. Aux matières de droit privé international; 2°. Au régime des sociétés, aux tarifs douaniers, au traitement appliqué aux navires et au régime de la navigation en général, a, la protection des marqués de fabrique et de la propriété artistique ou littéraire; 3°. Aux matières de procédure soit civile, soit pénale. Seront exclus de la solution arbitrale les différends qui naitraient éventuellement au sujet de I’interprétation oude I’application d’une Convention conclue ou a conclure entre les Hautes Parties contractantes et a laquelle des tierces Puissances auraient participé ou adhéré.” Reserves betreffende eer, onafhankelijkheid of levensbelangen vormen na den oorlog een uitzondering. Men vindt een voorbeeld van deze uitzondering inde verdragen, die Duitschland, eerst met Zwitserland, later met Zweden, Finland en Estland heeft gesloten en waarbij de vier categorieën van geschillen van art. 36 van ’s Hols Statuut worden onderworpen aan arbitrage (of eventueel het Hof), maar met de reserve (art. 4 lid 1): 27 „Erhebt eine Partei bei einer Streitigkeit der im Artikel 2 bezeichneten Arten die Einrede, dass es sich um eine Angelegenheit handle, die ihre Unabhangigkeit, die Unversehrtheit ihres Gebietes oder andere höchste Lebensinteressen betreffe, so kommt für die Streitigkeit, falls die andere Partei diese Behauptung als zutreffend anerkennt, nicht das Schiedsgerichts-, sondern das Vergleichsverfahren zur Anwendung. Wird dagegen die Behauptung vonder andern Partei nicht als zutrefiend anerkannt, so ist darüber im Schiedsgerichtsverfahren zu entscheiden.” Het Duitsch-Zwitsersche verdrag gaat in het uitzonderen het verst, doordat hier nog volgt een tweede lid luidende: „In gleicher Weise wird verfahren, wenn bei einer Streitigkeit der im Artikel 2 bezeichneten Arten eine Partei, ohne sich auf ihre Unabhangigkeit, die Unversehrtheit ihres Gebietes oder andere höchste Lebensinteressen zu berufen, die Einrede erhebt, dass die Angelegenheit von überwiegend politischer Bedeutung sei und sich deshalb für eine Entscheidung nach ausschliesslich rechtlichen Grundsatzen nicht eigne. Jedoch kann diese Einrede, in Abweichung vonder Bestimmung des Artikel 9, vom Schiedsgericht nur einstimmig oder gegen eine einzige abweichende Stimme als begründet anerkannt werden.” Dat Duitschland niet aan het handhaven van zoodanige uitzonderingen wenschte vast te houden, bleek reeds uit het feit, dat deze niet voorkwamen in het Nederlandsch-Duitsche en het hiermede vrijwel gelijkluidende Deensch-Duitsche verdrag, krachtens hetwelk alle rechtsgeschillen in het bijzonder die bedoeld in art. 36 aan arbitrage (eventueel rechtspraak) worden onderworpen, en tenslotte in meer algemeenen vorm door de aanvaarding van de facultatieve clausule van het Hof. Intusschen zijn er drie groote Mogendheden, die tot dusverre nog een geheel ander standpunt innemen: Engeland, Amerika en Japan. De Britsche Regeering heeft in haar memorandum voor het Comité voor Arbitrage en Veiligheid als vanzelfsprekend aangenomen, dat er grenzen zijn die een Staat niet kan overschrijden bij het aanvaarden van arbitrage voor rechtsgeschillen: ~It is because it is so generally feit that there are some questions justiciable in tbeir nature which no country could safely submit to arbitration that it has been usual to make reservations limiting the extent of the obligation to arbitrate. These limitations may vary in form, but their existence indicates the consciousness on the part of 28 Governments that there is a point beyond which they cannot count on their peoples giving efiect to the obligations of the treaty.” Welke verplichtingen de Vereenigde Staten op het gebied van arbitrage op zich willen nemen, blijkt uit het op 6 Februari 1928 met Frankrijk gesloten verdrag, waarin voor de eerste maal eenige wijziging wordt gebracht inde Amerikaansche arbitragepolitiek van de Root-verdragen van 1908. In dit nieuwe verdrag wordt uitgezonderd elk geschil, dat: (a) is within the domestic jurisdiction of either of the High Contracting Parties; (b) involves the interests of third parties; (c) depends upon or involves the maintenance of the traditional attitude of the United States concerning American questions, commonly described as the Monroe Doctrine, (d) depends upon or involves the observance of the obligations of France in accordance with the Covenant of the League of Nations. Tenslotte toont het Zwitsersch-Japansche verdrag, dat bij de aanvaarding van arbitrage voor rechtsgeschillen een reserve maakt voor levensbelangen, onafhankelijkheid of eer of voor geschillen rakende aan de belangen van derden, dat Japan het oude standpunt nog niet heeft verlaten. De Bondsraad spreekt dan ook in zijn toelichting van „les imperfections et la portée restreinte” van dit Verdrag in vergelijking met de door Zwitserland met anderen gesloten verdragen. Enkele Staten, bijv. Zwitserland en Roemenië, hebben uitgezonderd „tout litige qui toucherait directement ou indirectement a des questions en rapport avec leur intégrité territoriale ou leurs frontières actuelles” (art. 1 lid 2); Finland, Estland, Letland en Polen hebben in hun gezamenlijk verdrag uitgezonderd „les différends concernant le Statut territoria! des Hautes Parties Contractantes”. Een andere uitzondering, die veel voorkomt in verdragen van Zuid-Amerikaansche Staten, zoowel van vóór als van na den oorlog, betreft „les questions qui touchent aux prescriptions constitutionnelles”, zooals het heet in het conciliatieverdrag dat tot stand kwam in Mei 1923 op de Pan-Amerikaansche Conferentie te Santiago. Volgens Amerikaansche opvatting schijnt zoodanige uitzondering vanzelf te spreken; ineen aanteekening bij den „Index of bipartite 29 Arbitration Treaties” gepubliceerd in „World Peace Foundation Pamphlets, 1926 Vol. IX, nos. 6—7 wordt hieromtrent gezegd : „Obviously, no state can bind itself intemationally to violate its constitution; so that the exception expressed in such treaties is implied in those not specifically mentioning it.” De Zwitsersche Regeering daarentegen heeft het opnemen van zoodanige uitzondering in zijn algemeenen Message van 11 December 1919 afgekeurd: „la distinction a faire entre la constitution et la loi ordinaire étant une question de droit interne, qu’un Etat étranger n’a ni le droit ni le devoir de soulever”. Intusschen heeft zij blijkbaar teneinde aan de verlangens van Brazilië en Argentinië tegemoet te komen zoodanige clausule opgenomen inde verdragen, welke Zwitserland met deze beide landen heeft gesloten. Soms is overeengekomen, dat eerst de nationale rechtspraak haar normalen loop zal moeten hebben, voordat de internationale instantie in werking zal kunnen treden. In verschillende door Duitschland gesloten verdragen vindt men een bepaling als in art. 3 lid 1 van het Nederlandsch-Duitsche verdrag: O „Bei Fragen, die gemasz den Landesgesetzen der Partei, gegen die ein Begehren geltend gemacht wird, von richterlichen Behörden, mit Einschlusz der Verwaltungsgerichte, zu entscheiden sind, kann diese Partei verlangen, dasz die Streitigkeiten dem Schiedsgerichtsverfahren erst unterworfen werden, nachdem in dem Gerichtsverfahren eine endgültige Entscheidung gefallt worden ist, und dasz die Anrufung des Schiedsgerichts spatestens sechs Monate nach dieser Entscheidung erfolge. Dies gilt nicht, wenn es sich um einen Fall von Rechtsverweigerung handelt und die gesetzlich vorgesehenen Beschwerdestellen angerufen worden sind.” Ten allen overvloede heeft men soms bepaald, dat geschillen, waarvoor ineen of ander speciaal verdrag een bepaalde procedure is overeengekomen, niet aan de algemeene regelen van het arbitrage- of conciliatie-verdrag onderworpen zullen zijn 1), een bepaling waartoe vooral aanleiding schijnt te bestaan in verdragen tusschen vroegere vijanden, tusschen wie dooreen der vredesverdragen tal X) Men vergelijke de Nederlandse!» verklaring inzake de facultatieve clausule van het Hof, waardoor geschillen, waarvoor na de inwerkingtreding van ’s Hofs Statuut een bijzondere regeling is getroffen, aan de rechtspraak van het Hof worden onttrokken (p. 24). 30 van bijzondere regelen voor bepaalde soorten van geschillen zijn getroffen. Zoo vindt men dan ook inde verdragen van Locarno de bepaling (art. 1 laatste lid): „Les contestations pour la solution desquelles une procédure spéciale est prévue par d’autres conventions en vigueur entre I’Allemagne et la Belgique seront réglées conformément aux dispositions de ces conventions.” Ook in sommige verdragen tusschen een vroeger oorlogvoerende en een ex-neutrale, zooals in verschillende door Duitschland gesloten verdragen, waaronder ook het Nederlandsch-Duitsche (sub 2 van het Slotprotocol), wordt bepaald, dat op den algemeenen regel dat het Verdrag ook van toepassing is „wenn eine Streitigkeit in Ereignissen ihren Ursprung hat, die zeitlich vor seinem Abschluss liegen” uitgezonderd worden „etwaige mit Ereignissen des Weltkrieges in unmittelbarem Zusammenhange stehende Streitigkeiten”; in het Duitsch-Deensche verdrag worden de uitgezonderde geschillen ter verduidelijking omschreven als „Streitigkeiten über Schadenersatzansprüche, die aus wahrend des Weltkrieges vorgenommenen Kriegshandlungen hergeleitet werden”. Bovendien is in het Duitsch-Zwitsersche verdrag, dat gesloten werd in 1921 toen van Duitschland’s Lidmaatschap van den Volkenbond nog geen sprake was, overeengekomen, dat niet als geschillen inden zin van het Verdrag zullen worden beschouwd „Streitigkeiten zwischen Deutschland und einem dritten Staat, an denen die Schweiz in ihrer Eigenschaft als Mitglied des Völkerbundes beteiligt werden könnte”. Tenslotte vindt men in sommige verdragen de bepaling dat het verdrag niet van toepassing zal zijn op „les questions qui de par leur nature juridique relèvent uniquement de la législation interne de la Partie en cause”, zooals het heet in het verdrag gesloten tusschen Finland, Estland, Letland en Polen, of wel „les questions que le droit international laisse a la compétence exclusive des Etats”, zooals o.a. wordt gezegd in sommige Poolsche verdragen, o.a. in dat met Zwitserland. Uit de toelichting van den Bondsraad op dit verdrag blijkt, dat men van Zwitsersche zijde minder gesteld was op een reserve van deze strekking; zelfs had men deze niet willen aanvaarden, indien de interpretatie van de reserve geheel ware overgelaten aan de vrije appreciatie van de partij die er van 31 gebruik zou willen maken. Doordat echter art. 19 van genoemd verdrag bepaalt, dat alle geschillen over interpretatie van deze bepaling voor het Hof zullen kunnen worden gebracht (art. 1 lid 3 j° art. 19), heeft Zwitserland geen bezwaar gemaakt. In het nieuwe Fransch-Amerikaansche verdrag komt niet alleen de bepaling voor, dat de verplichting tot arbitrage niet zal gelden voor een geschil „which is within the jurisdiction of either of the high contracting parties”, maar bovendien wordt reeds in het artikel, dat de arbitrageverplichting inhoudt, niet gesproken van alle rechtsgeschillen, maar van „All difïerences relating to international matters etc.” Wellicht hebben deze laatste woorden ook reeds de bedoeling alles wat als nationale aangelegenheid kan worden opgevat buiten de bemoeienissen van den scheidsrechter te houden. In het algemeen zijn bepalingen als hierboven besproken te beschouwen als een navolging van art. 15 lid 8 van het Volkenbondverdrag, waarbij, in gevallen waarin de Raad eenstemmig oordeelt, dat sprake is van „uitsluitende bevoegdheid”, aan den Volkenbondsraad het recht wordt ontzegd, een aanbeveling te geven, waaraan verbonden zijnde rechtsgevolgen van art. 15 lid 6 (het verbod om over te gaan tot oorlog tegen een Staat, die zich overeenkomstig een eenstemmige aanbeveling gedraagt). In het Protocol van Genève werd deze gedachte „la régie tutélaire des souverainetés nationales”, zooals Politis haar aanduidde in zijn toelichting op het Protocol nadrukkelijk behouden. De rapporteur voegde er aan toe: „Afin d’éviter toute espèce de doute a eet égard, il a paru nécessaire dele dire formellement”, een opmerking waaruit men geneigd zou zijn af te leiden, dat naar het oordeel van den rapporteur ook zonder het opnemen vaneen dergelijke bepaling, de internationale rechter, indien hij komt te staan voor vragen, die gegeven de dan geldende ontwikkeling van het internationale recht geacht moeten worden te vallen binnen het terrein dat de Staten op dat oogenblik nog voor hun uitsluitende gevoegdheid hebben gereserveerd, zich van het geven vaneen uitspraak over het fond der zaak zal hebben te onthouden. In dien gedachtengang zijnde hierbedoelde bepalingen dan ook niet als uitzonderingen te beschouwen. Naast verdragen waarbij in het midden wordt gelaten, of worden 32 uitgesloten geschillen, die reeds eerder tusschen partijen mochten bestaan en andere, die nadrukkelijk van toepassing worden verklaard ~même dans le cas oü ces différends auraient leur origine dans des faits antérieurs a la conclusion de la présente Convention”, zooals het heet in het Nederlandsch-Italiaansche arbitrageverdrag, zijn er sommige verdragen, waarbij wordt vastgesteld, dat de getroffen regeling uitsluitend zal gelden voor de toekomst en niet voor het verleden, evenals ook Nederland de verplichte rechtspraak van het Hof heeft aanvaard uitsluitend voor ~tous les différends futurs”. I)e arbitrageverdragen van Locarno doen dit in dezen vorm dat in art. 1 van de arbitrage worden uitgesloten „les contestations nées de faits qui sont antérieurs a la présente Convention et qui appartiennent au passé”. Hier wordt dus niet als criterium genomen het tijdstip waarop het geschil ontstaat, maar uitsluitend het tijdstip van het feit waaruit het geschil voorkomt. Door de toevoeging van den eisch dat de uitgesloten geschillen zullen moeten „behooren tot het verleden” schijnt de rubriek van de uitzonderingen intusschen beperkt te worden. Gegeven dat inde praktijk zich nog steeds de behoefte doet gevoelen om zekere reserves te maken ten aanzien van de verplichting tot arbitrage, heeft ook het Comité voor Arbitrage en Veiligheid in zijn ontwerp-verdragen hiermede rekening gehouden, waarbij het Comité er naar gestreefd heeft ~de réglementer et discipliner les réserves pour éviter des incertitudes et des abus”; omtrent de reserves wordt gezegd (art. 36 van ontwerp A): „Ces réserves pourront être formulées de manière a exclure de tout ou partie des obligations prévues par la présente Convention: a) Les difïérends nés de faits antérieurs a la signature ou è. I’adhésion; b) Les difïérends portant sur des questions que le droit international laisse a la compétence exclusive des Etats; c) Les difïérends portant sur des questions qui afiectent des principes constitutionnels de I’Etat; d) Les difïérends portant sur des matières speciales nettement définies, tels que les difïérends ayant trait au statut territorial.” 3 Kluyver, Arb. 33 § 7. COMPETENTIE Zoodra een verhouding tusschen twee Staten zoo is geregeld, dat voor verschillende categorieën van geschillen verschillende procedures worden ingesteld, of wel dat ten aanzien van bepaalde soorten van geschillen reserves worden gemaakt, is het van belang wie zal bepalen tot welke categorie een bepaald geschil behoort. Komt dienaangaande in het verdrag niets voor, dan ligt de beslissing bij de partijen zelf en bestaat gevaar dat een Staat tegenover den wensch van zijn tegenpartij om het geschil aan den rechter of aan een scheidsrechter te onderwerpen, dein het verdrag opgenomen definities der categorieën zoo beperkt mogelijk zal interpreteeren. Indien men ruime toepassing van rechtspraak en arbitrage wenseht, dan zal het derhalve aanbeveling verdienen de beslissing in deze prealabele vraag bij een onpartijdig orgaan te leggen; aldus zegt bijv. art. 2 lid 2 van het Nederlandsch-Duitsche verdrag nadat in lid 1 de 4 categorieën van geschillen zijn opgenoemd, die aan een scheidsrechterlijke procedure moeten worden onderworpen: „Bestellen zwischen den Parteien Meinungsverschiedenheiten darüber, ob eine Streitigkeit zu den vorstehend bezeichneten Arten gehort, so wird über diese Vorfrage im Schiedsgerichtsverfahren entschieden.” Het Slotprotocol van het Nederlandsch-Duitsche, en andere Duitsche verdragen, bepaalt bovendien, dat „die einzelnen Bestimmungen des Vertrags im Zweifel zu gunsten der Anwendung des Grundsatzes der schiedsgerichtlichen Erledigung von Streitigkeiten auszulegen sind.” In andere verdragen bijv. het Zweedseh-Deensche verdrag komt de algemeene bepaling voor „Toute divergence de vues relative a I’interprétation („et a I’application” voegt het Zweedsch-Finsche verdrag eraan toe) de la présente convention sera réglée par la Gour permanente de Justice internationale”, zoodat dan vanzelf ook over de competentievraag vaneen of ander rechterlijk of scheidsrechterlijk orgaan door het Hof wordt beslist. In dezen gedaehtengang heeft ook het Comité voor Arbitrage en Veiligheid in zijn ontwerp-verdragen een bepaling opgenomen (art. 37 van ontwerp A) luidende: 34 „Les différends relatifs a l’interprétation ou a I’application de la présente Conventie®, y compris ceux relatifs a la qualification des litiges et a la portée des réserves éventuelles, seront soumis a la Cour Permanente de Justice internationale.” Indien het erom gaat, of het Hof zelf ineen bepaald geschil al dan niet competent is, heeft men zoodanige nadrukkelijke bepaling feitelijk niet noodig: x) immers art. 36 van het Statuut van het Hof, dat over de competentie handelt, stelt eens voor al als algemeenen regel: „En cas de contestation sur le point de savoir si la Cour est compétente, la Cour décide” 2). Een andere competentievraag zou zich kunnen voordoen, ten gevolge van het feit, dat tusschen twee Staten, die ineen of meer bilaterale verdragen bepaalde wijzen van beslechting zijn overeengekomen, een geschil kan rijzen betrekking hebbende op een materie, ten aanzien waarvan ineen collectief verdrag, dat zich in het bijzonder met deze materie bezighoudt, een zekere procedure is voorgeschreven. De regel: lex specialis derogat legi generali kan dan op tweeërlei wijze worden toegepast en zou tot tweeërlei opvatting omtrent de vraag, welk orgaan bevoegd zal zijn, kunnen leiden. Men mag aannemen, dat hier het bijzondere van de materie den doorslag zal geven en derhalve het in het collectieve verdrag genoemde orgaan bevoegd zal zijn. 1) Hierin kan het antwoord liggen op de op 27 April 1927 door Prof. Anema inde Eerste Kamer gestelde vraag, waarom zulk een bepaling wel voorkwam in het Nederlandsch-Duitsche verdrag, dat arbitrage inhoudt, en niet in het verdrag tusschen Nederland en Zwitserland, tussehen welke landen bij het sluiten van het verdrag verplichte rechtspraak van het Hof bestond. 2) Aldus zou men uit de notawisseling van 12 Juli 1925, waarbij voor de geschillenbeslechting tusschen Engeland en Nederland het Internationale Gerechtshof is gesteld inde plaats van het Permanente Hof van Arbitrage, mogen afleiden, dat tevens ten aanzien van de beslissing over de vraag, of een geschil valt onder de uitzondering van de eer en levensbelangen, belangrijke wijziging is gekomen: terwijl krachtens het oorspronkelijke arbitrageverdrag van 15 Februari 1905 partijen dit zelf zouden mogen uitmaken, zouden partijen nu ten aanzien van dit punt aan de rechtspraak van het Hof onderworpen zijn. 35 § 8. GRONDSLAGEN VOOR ARBITRAGE-EN CONCILIATIEUITSPRAKEN De grondslagen voor de vreedzame beslechting vaneen geschil kunnen verschillend zijn. Bij de conciliatieprocedure wordt overeengekomen of neemt men vanzelfsprekend aan, dat men behalve het recht ook de billijkheid in aanmerking zal nemen; bij arbitrageverdragen wordt soms in het midden gelaten, of men bedoelt een vonnis op zuivere rechtsgronden of wel naar billijkheid, maar soms wordt wel aangegeven welke regelen van recht den grondslag zullen moeten vormen voor de scheidsrechterlijke of rechterlijke uitspraak of wel dat deze ook op regelen van billijkheid zal kunnen zijn gebaseerd. Zoo bepaalt het Verdrag van den Haag van 1907, dat arbitrage zal moeten geschieden „sur la base du respect du droit”. Indien er is rechtspraak door het Internationale Gerechtshof, dan geldt art. 38 luidende: „La Cour applique: 1. Les conventions internationales, soit générales, soit spéciales, établissant des régies expressément reconnues par les Etats en litige; 2. La coutume internationale comme preuve d’une pratique générale acceptée comme étant le droit; 3. Les principes généraux de droit reconnus par les nations civilisées; 4. Sous réserve de la disposition de I’article 59, les décisions judiciaires et la doctrine des publicistes les plus qualifiés, comme moyen auxiliaire de détermination des régies de droit. La présente disposition ne porte pas atteinte a la faculté pour la Cour, si les parties sont d’accord, de statuer ex aequo et bono.” Enkele arbitrageverdragen, bijv. art. 4 van het Nederlandsch-Duitsche verdrag, hebben dit artikel vrijwel gelijkluidend overgenomen, waarbij echter in sommige gevallen sub 4 van art. 38 wordt vervangen dooreen bepaling als in art. 5 van het Duitsch-Zweedsche verdrag: „Soweit im einzelnen Falie die vorstehend erwahnten Rechtsgrundlagen Lücken aufweisen, entscheidet das Schiedsgericht nach den Rechtsgrundsatzen, die nach seiner Ansicht die Regel des internationalen Rechtes sein sollten. Es folgt dabei bewahrter Lehre und Rechtssprechung. ’ ’ 36 In bilaterale verdragen, waarin in tweede instantie geschillen, waarvoor oorspronkelijk conciliatie is overeengekomen, tenslotte bij mislukken van de conciliatie worden onderworpen aan arbitrage (of rechtspraak, welke mogelijkheid voorzien wordt in het verdrag tusschen België en Portugal) vindt men de gedachte van art. 38 lid 2 van het Statuut als bindende bepaling terug; zoo zeggen bijv. de verdragen tusschen de Scandinavische Staten en Finland onderling gesloten van dit soort geschillen, dat deze „devront être réglés suivant les principes du droit et de I’équité”. § 9. INWERKINGSTELLING VAN DE PROCEDURE De wijze waarop de vreedzame beslechting vaneen geschil in werking zal kunnen worden gesteld is verschillend al naar gelang het geldt conciliatie of arbitrage. Beide partijen zullen gezamenlijk de conciliatie-commissie kunnen verzoeken een geschil te onderzoeken, maar om de conciliatiecommissie haar werkzaamheden te doen aanvangen is ook voldoende het verzoek van één der partijen. Zoo bepaalt art. 1 van het Nederlandse}]-Zwitsersche conciliatie verdrag, dat een geschil „sera soumis, a la demande des deux Parties oude I’une d’entre elles, a une Commission permanente de conciliation, aux fins d’examen et de rapport.” In tegenstelling met sommige BRYAN-verdragen die inhouden, dat de conciliatie-commissie „may spontaneously offer its services”, is inde conciliatieverdragen van na den oorlog, behalve in het verdrag tusschen Zweden en Chili, geen sprake van eenig initiatief der commissies om een zaak in onderzoek te nemen, indien hiertoe niet althans van één der partijen de wensch uitgaat. Ten aanzien van het in werking stellen van de rechterlijke of scheidsrechterlijke procedure bestaan verschillende opvattingen. Wanneer het betreft Staten gebonden door de facultatieve clausule van het Hof, kan iedere partij zich bij request tot het Hof wenden en aldus de zaak aanhangig maken. Wanneer ’s Hofs rechtspraak berust op een verdragsbepaling, is soms een compromis wel 37 vereischt; het Zwitsersch-Braziliaansche verdrag verlangt zoodanig compromis, maar voegt eraan toe, dat indien ineen bepaalden termijn geen overeenstemming wordt bereikt, de zaak door eenzijdig request voor het Hof zal kunnen worden gebracht. In sommige arbitrage verdragen men zie bijv. de toelichting van den Zwitserschen Bondsraad op het verdrag met Colombia is een partij gerechtigd een geschil voor het scheidsgerecht te brengen. Anders het Zwitsersch-Poolsche verdrag, waarvan art. 15 lid 1 zegt: „Lorsqu’il y aura lieu a un arbitrage entre elles, les Parties contractantes s’engagent a conclure, dans un délai de trois mois è. compter du jour oü I’une des Parties aura adressé a I’autre la demande d’arbitrage, un compromis spécial concernant I’objet du litige, ainsi que les modalités de la procédure.” Uit de toelichting van den Bondsraad blijkt, dat deze bepaling op verzoek van de Poolsehe Regeering is opgenomen; Zwitserland schijnt zich er mede vereenigd te hebben, omdat in art. 15 lid 2 wordt voorzien, dat eventueel het Permanente Hof van Arbitrage bevoegd zal zijn tot het vaststellen van het compromis; art. 15 lid 2 zegt: „Si ce compromis ne peut être conclu dans ie délai prévu, il y sera obligatoirement suppléé conformément a la procédure prévue au titre IV de la Convention de La Haye, du 18 octobre 1907, pour le règlement pacifique des conflits internationaux, qui régira, dans ce cas, le recours a I’arbitrage.” Sommige Staten hebben aan de conciliatie-commissie opgedragen om ingeval geen overeenstemming wordt bereikt het compromis op te stellen: aldus art. 7 lid 1 van het Nederlandsch-Duitsch verdrag: „Kommt zwischen den Parteien nicht binnen sechs Monaten, nachdem die eine der anderen das Begehren nach Schiedsgerichtlicher Austragung einer Streitigkeit mitgeteüt hat, die Schiedsordnung zustande, so kann jede Partei den in Artikel 13 vorgesehenen Standigen Vergleichsrat zwecks Feststellung der Schiedsordnung anrufen. Dieser hat binnen zwei Monaten nach seiner Anrufung die Schiedsordnung festzusetzen, wobei der Streitgegenstand aus den Antragen der Parteien ermittelt wird.” Inde Vereenigde Staten houdt men nog steeds sterk vast aan het standpunt dat reeds tot moeilijkheden aanleiding gaf bij het 38 sluiten van de Root-verdragen van 1908, dat voordat eenige arbitrage zal kunnen beginnen, door beide partijen tezamen een compromis moet worden opgesteld. Zooals blijkt uit het nieuwe Fransch-Amerikaansche verdrag, wenscht men zelfs de bevoegdheid tot het opstellen van dit compromis niet toe te vertrouwen aan den President, maar zal ook hiervoor noodig zijnde medewerking van den Senaat; men zie het slot van art. II al. 2: „The special agreement in each case shall be made on the part of the United States of America by the President of the United States of America by and with the advice and consent of the Senate thereof, and on the part of France in accordance with the constitutional laws of France." Ineen commentaar, die hierop wordt gegeven ineen uitgave van „International Conciliation” van April 1928, wordt terecht gezegd, dat „this makes of the whole treaty merely an agreement to make a treaty of arbitration when the dispute arises.” De Nederlandsche Regeering heeft de gewoonte om ineen wetsontwerp tot goedkeuring vaneen arbitrageverdrag 1) een artikel op te nemen luidende: „Wij behouden Ons de bevoegdheid voor de verdragen te bekrachtigen waartoe het in art. . . . dezer wet genoemde Verdrag aanleiding mocht geven.” Op deze wijze wordt voorkomen, dat op het oogenblik dat een compromis zal moeten worden gesloten opnieuw de medewerking van de Staten-Generaal zou moeten worden gevraagd. § 10. DIVERSEN Ten aanzien van de bij arbitrage of conciliatie te volgen procedure vertoonen de bilaterale verdragen een groote verscheidenheid. Ingeval van arbitrage wordt soms de regeling geheel blanco gelaten en wordt alleen bepaald, dat in het compromis, dat ineen 1) Hetzelfde geldt voor de goedkeuring van collectieve verdragen, waarin een artikel voorkomt dat tot het sluiten vaneen compromis aanleiding kan geven. 39 concreet geschil zal moeten worden gesloten, al het noodige zal worden geregeld. Zoo zegt bijv. art. 7 lid 1 van het Duitsch-Zweedsche verdrag: „Die vertragschliessenden Teile werden in Ausführung des gegenwartigen Vertrags in jedem Einzelfall eine besondere Schiedsordnung festsetzen. Darin werden der Streitgegenstand, die etwaigen besonderen Befugnisse des Gerichts, dessen Zusammensetzung und Sitz, die Höhe des von jeder Partei als Kostenvorschuss zu hinterlegenden Betrags, die hinsichtlich der Form und der Fristen des Verfahrens zu beobachtenden Regeln sowie die sonst notwendigen Einzelheiten bestimmt.” In andere verdragen verwijst men voor de procedure naar Titel 111 of IV van het Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907; bijv. in bet Nederlandsch-Duitsche verdrag bepaalt art. 20 lid 1 : „Unter Vorbehalt entgegenstehender Bestimmungen des gegenwartigen Vertrags oder der Schiedsordnung ist für das Schiedsgerichts- und Vergleichsverfahren das Haager Abkommen zur friedlichen Erledigung intemationaler Streitfalle vom 18. Oktober 1907 maszgebend.” Soms worden vantevoren afwijkingen op dezen regel vastgesteld; zoo vindt men in het Fransch-Zwitsersche verdrag de bepaling dat bij gebreke van overeenstemming tusschen partijen inzake de benoeming van arbiters in afwijking van art. 45 van het Haagsche verdrag de aanwijzing wordt toevertrouwd aan de Koningin van Nederland. Bij een scheidsgerecht denkt men altijd aan een orgaan, dat wordt samengesteld met het oog op een concreet geschil, al wordt soms de wenschelijkheid uitgesproken naar een zekere permanentie bij geschillen van eenzelfde soort; aldus bepaalt art. 5 lid 4 van het Nederlandsch-Duitsche verdrag: „Die Wahl der Richter erfolgt von neuem für jeden einzelnen Streitfall. Die vertragschlieszenden Teile behalten sich jedoch vor, im gemeinsamen Einverstandnis in der Weise vorzugehen, dasz für gewisse Arten von Streitfallen wahrend eines bestimmten Zeitraums dieselben Richter dem Schiedsgericht angehören." Bij conciliatie echter heeft men bijna altijd het oog op een permanent college, dat reeds dadelijk na de inwerkingtreding van het 40 1) De namen van de personen, die als leden van conciliatie-commissies worden aangewezen, worden ten deele gepubliceerd in het Journal Offieiel (zie laatstelijk 1928 Vol. IX, p. 707). Hieronder zijnde volgende Nederlanders: President lid Jhr. Beelaerts van Blokland Denemarken-Tsjechoslowakije Prof. van Eysinga Zweden-Noorwegen Duitschland-Zweden Zweden-Finland ~ -België Duitschland-Tsjechoslowakije „ -Frankrijk „ -Zwitserland Nederland-Zwitserland Prof. Franijois België-Denemarken Jhr. van Karnebeek Zweden-Chili Nederland-Duitschland Denemarken-Zwitserland Mr. Limburg Letland-Zweden Koemenië-Zwitserland Denemarken-Estland Oostenrijk-Zweden Jhr. Loudon Vereenigde Staten-Spanje ~ ~ -Frankrijk ~ „ -Guatemala „ ~ -Denemarken Duitschland-Polen Denemarken – Finland Graaf van Lynden van Sandenburg Duitschland-Denemarken Mr. van Slooten Duitschland-Estland Prof. van Vollenhoven Zweden-Tsjechoslowakije verdrag wordt aangewezen 1). Ook hier kan worden gedacht aan de mogelijkheid dat partijen niet tot overeenstemming komen wat betreft de keuze van de gemeenschappelijk aan te wijzen leden der commissie; zoo bepaalt het Nederlandsch-Zweedsche conciliatie – verdrag, dat de aanwijzing alsdan zal geschieden door den President van Zwitserland. Een uitzondering op dezen regel vormt het Zwitsersch-Belgische verdrag van 1925, waarin blijkbaar op verzoek van de Belgische Regeering de conciliatie wordt toevertrouwd aan ~une Commission constituée de cas en cas”. Uit de toelichting van den Zwitserschen Bondsraad op het verdrag tusschen Zwitserland en Columbia blijkt, dat de Zwitsersche Regeering het gewenscht acht aan een conciliatie-commissie tusschen naburige staten een permanent karakter te geven evenals aan die welke bestaan tusschen landen ~dont la multiplicité et la fréquence des relations peuvent devenir assez facilement la source des malentendus et des contestations.” In dezen gedachtengang scheen het overbodig tusschen Zwitserland en Columbia een permanente con- 41 ciliatie -commissie in te stellen. Wanneer men werkt met een permanente commissie, is van belangde vraag, of men ineen bepaald geval een of meerder leden door anderen mag vervangen; soms worden te dien aanzien regelen opgenomen, waardoor deze vervanging aan een bepaalden termijn is gebonden, bijv. in het Nederlandsch-Duitsche verdrag (art. 13). Ook ten aanzien van het aantal arbiters of leden der conciliatiecommissie, alsmede omtrent banden tusschen de aan te wijzen personen en de Verdragstaten (nationaliteit, domicilie, of dienstverband) bestaan tal van mogelijkheden. Dat de arbitrage wordt toevertrouwd aan een Staatshoofd of Regeering (zooals ~le Gouvernement de Sa Majeste Britannique” in het verdrag tusschen Argentinië en Chili van 1902) komt na den oorlog alleen nog voor in enkele verdragen tusschen twee Zuid-Amerikaansche Staten. Wat den duur van de aangegane verplichting betreft vindt men een groote verscheidenheid. De clausule van het Hof is dooreen aantal Staten voor een onbeperkten termijn aanvaard; voor Nederland aanvankelijk voor vijf jaar, terwijl bij de vernieuwing in 1926 een termijn van tien jaar is gesteld. Ook reeds onder de verdragen die vóór den oorlog werden gesloten vindt men sommige die voor onbeperkten termijn werden aangegaan, andere waarin een bepaalde termijn werd gesteld. Van dein 1908 door Amerika gesloten RooT-verdragen, welke werden aangegaan voor den tijd van 5 jaar, zijn verschillende vervallen, doordat deze later niet zijn verlengd. Van de door Nederland gesloten verdragen vereischen alleen die met Engeland en met Amerika periodieke verlengingen; de andere loopen zonder opzegging door. § 11. NON-AGRESSIE-BEPALINGEN Naast bepalingen omtrent de vraag hoe een geschil langs vreedzamen weg zal worden opgelost, kan men ineen bilateraal verdrag ook nog opnemen de bepaling, dat de twee partijen in geen geval 42 de oplossing van haar geschil zullen zoeken langs den weg van het wapengeweld. J) In het volkenrecht van vóór den oorlog vindt men van zoodanige verbintenissen slechts enkele sporen terug. Inde eerste plaats bepaalde het Verdrag van de Tweede Vredesconferentie van 1907 nopens geschillen inzake het innen van schulden, dat partijen nooit tot wapengeweld zouden overgaan, tenzij de tegenpartij niet mocht medewerken aan een arbitrageprocedure. Ten tweede bevatten de BRYAN-verdragen, die in 1913 en 1914 door de Vereenigde Staten werden gesloten, een bepaling, dat partijen hangende de conciliatieprocedure niet tot oorlog zouden overgaan. Voor de beoordeeling van de vraag of in het tegenwoordige stadium non-agressie-bepalingen aanbeveling verdienen, moge in herinnering worden gebracht, dat de Volkenbondsleden inde artt. 12, 13 en 15 van het Volkenbond verdrag reeds zekere non-agressie-verplichtingen hebben aanvaard. Herhaaldelijk zijn pogingen gedaan deze op collectieve wijze verder uitte breiden en aldus te komen tot een algemeen verbod van iederen aanvalsoorlog, met andere woorden tot afschaffing van het begrip geoorloofden oorlog. Een eerste poging in die richting deed Lloyd George in het memorandum op 4 Jan. 1922 door de Britische Regeering overhandigd aan de Fransche Regeering en waarin werd voorgesteld „that all nations should join in an undertaking to refrain from aggression against their neighbours”, Het Garantie verdrag, opgesteld door de Volkenbondsvergadering van 1923, bepaalde in art. 1: „Les Hautes Parties Contractantes affirment que la guerre d’agression constitue un crime international et prennent I’engagement solennel de ne pas se rendre coupable de ce crime.” Dat men intusschen in 1923 nog niet bedoelde iederen aanvalsoorlog ongeoorloofd te verklaren blijkt uit hetgeen aan bovenstaand algemeen beginsel werd toegevoegd in art. 1 lid 2, luidende: „Ne sera point considéré comme guerre d’agression, celle dirigée par un Etat partie a un différend et qui a accepté la recommandation unanime du Conseil, I’arrêt de la Cour permanente de Justice inter- 1) Hierbij wordt niet gedacht aan de zoogenaamde vriendschapsverdragen, zooals bijv. het op 6 Augustus 1924 door Nederland met Turkije gesloten verdrag, dat in art. 1 bepaalt: „II y aura paix inviolable et amitié perpétuelle entre le Royaume des Pays-Bas et la République Turque.” 43 nationale ou la sentence arbitrale, contre une Haute Partie contractante qui ne I’a pas acceptée, pourvu, toutefois, que le premier Etat ne vise pas a porter atteinte a I’indépendance politique ou a I’intégrite territoriale de la Haute Partie contractante.” Het volgend jaar bij het opstellen van het Protocol van Genève werd deze gedachte nader uitgewerkt. Inde considerans van het Protocol werd neergeschreven: „Affirmant que la guerre d’agression constitue une infraction a cette solidarité et un crime international”; art. 2 luidde: „Les Etats signataires conviennent qu’en aucun cas ils ne doivent recourir a la guerre, ni entre eux ni contre tout Etat qui, le cas échéant, accepterait toutes les obligations ci-après définies, excepté dans le cas de résistance a des actes d’agression ou quand ils agissent en accord avec le Conseil ou I’Assemblée de la Société des Nations, selon les dispositions du Pacte et du présent Protocole.” Noch Garantieverdrag noch Protocol van Genève werd van kracht, maar het beginsel dat de aanvalsoorlog een internationale misdaad is kwam inde Volkenbondsvergaderingen opnieuw ter sprake. Zoo vindt men inde zoogenaamde resolutie-Quinones aangenomen door de Zesde Volkenbondsvergadering (1925) de volgende zinsnede: „L’Assemblée .... Proclamant a nouveau que la guerre d agression doit constituer un crime international.” In de rede, welke Minister Beelaerts van Blokland hield inde Volkenbondsvergadering van 1927, stelde ook hij de vraag „si le moment n’est pas venu de reprendre les efïorts pour combler la lacune de 1 article 15 du Paete, en excluant a I’avenir la guerre légitime et en flétrissant la guerre d’agression comme un crime international”. Het resultaat vaneen voorstel van de Poolsche delegatie was, dat de Vergadering aannam de volgende verklaring: „L’Assemblée, Reconnaissant la solidarité qui unit la communauté internationale; Animée de la ferme volonté d’assurer le maintien de la paix générale; Constatant que la guerre d’agression ne doit jamais servir comme moyen de régler des différends entre Etats et que, de ce fait, elle constitue un crime international; Considérant qu une renonciation solennelle a toute guerre d’agression serait de nature a créer une atmosphère de conciliation favorable aux progrès des travaux entrepris en vue du désarmement. 44 Déclare: 1. Toute guerre d’agression est et demeure interdite; 2. Tous les moyens pacifiques doivent être employés pour le règlement de différends, de quelque nature qu’ils soient, qui viendraient a s’élever entre les Etats. L’Assemblée déclare qu’il y a obligation, pour les Etats Membres de la Société des Nations, de se conformer k ces deux principes.” Aangezien echter de volkenrechtelijke beteekenis van deze verklaring aan eenigen twijfel onderhevig is, staat de Volkenbondsgemeenschap wat betreft de verplichting om niet tot oorlog over te gaan feitelijk nog steeds op het standpunt van het Volkenbondverdrag. Voor het Westen van Europa heeft deze verplichting echter een belangrijke uitbreiding ondergaan door art. 2 van het Veiligheidsverdrag van Locarno van 16 October 1925, luidende: „L’AUemagne et la Belgique, et de même I’Allemagne et la France, s’engagent réciproquement a ne se livrer, de part et d’autre, a aucune attaque ou invasion, et a ne recourir, de part et d’autre, en aucun cas, a la guerre. Toutefois, cette stipulation ne s’applique pas s’il s’agit: x de I’exercice du droit de légitime défense, c’est-a-dire de s’opposer a une violation de I’engagement de I’alinéa précédent ou a une contravention flagrante aux articles 42 ou 43 dudit Traité de Versailles, lorsqu’une telle contravention constitue un acte non provoqué d’agression et qu’en raison du rassemblement de forces armées dans la zone démilitarisée une action immédiate est nécessaire; 20. d’une action en application de I’article 16 du Pacte de la Société des Nations; 30. d’une action en raison d’une décision prise par I’Assemblée ou par le Conseil de la Société des Nations, ou en application de l’articleis, alinéa 7, du Pacte de la Société des Nations, pourvu que dans ce dernier cas cette action soit dirigée contre un Etat qui, le premier, s’est livré a une attaque.” Frankrijk en Roemenië, alsmede Frankrijk en Servië zijn onderling dooreen soortgelijke bepaling verbonden (verdragen van 10 Juni 1926 en van 11 Nov. 1927), terwijl ook Rusland en Litauen een non-agressie-bepaling in hun verdrag van 28 September 1926 hebben opgenomen 1). 1) Men zou in dit verband ook nog kunnen vermelden bepalingen als in het Duitsch-Russische verdrag van 24 April 1926, waarbij partijen zich verbinden, om wanneer de andere partij wordt aangevallen neutraal te blijven, d.w.z. zich niet aan de zijde van den aanvaller te scharen. 45 Tenslotte houden sommige arbitrage- en conciliatieverdragen de bepaling in, dat men zich hangende de procedure tot vreedzame beslechting zal onthouden van voorbereiding van wapengeweld. Zoo zegt bijv. art. Ivan het in Mei 1923 op de Pan-Amerikaansche Conferentie te Santiago gesloten verdrag: „Les Hautes Parties Contractantes s’engagent, en cas de conflit, a ne pas commencer les mobilisations et concentrations de troupes sur les frontières, et a n’exécuter aucun acte hostile, ni faire aucun préparatif d hostilité, a partir du moment oü sera faite la convocation de la Commission d enquête jusqu’après I’établissement de son rapport, ou passé le délai fixé a I’art. VII.” Soms gaat men nog verder inde omschrijving van de verboden handelingen. Zoo verbiedt bijv. art. 19 van het Zwitsersch-Italiaansche verdrag van 1924 gedurende den tijd van de rechterlijke of conciliatie-procedure: •>■■■■ toute mesure pouvant avoir une répercussion préjudiciable sur 1 acceptation des propositions de la Commission de conciliation ou sur 1 exécution de I’arrêt de la Cour permanente de Justice internationale.” Bovendien bevatten sommige verdragen bepalingen inden geest van art. 41 van het Statuut van het Hof, krachtens welke het scheidsgerecht of het Hof voorloopige maatregelen zal kunnen vaststellen. Inden laatsten tijd is de vraag van de non-agressie-verplichtingen naar voren gekomen in verband met de gedachtenwisseling tusschen Briand en Kellogg 1) over de mogelijkheid van het sluiten van een verdrag tot uitbanning van den oorlog. Terwijl in het nieuwe Fransch-Amenkaansche arbitrage verdrag reeds inde considerans werd opgenomen, dat partijen waren „eager by their example not only to demonstrate their condemnation of war as an instrument of national policy in their mutual relations ”, wenschten partijen bovendien de gedachte van „the outlawry of war” ineen afzonderlijk verdrag neer te leggen. Op verzoek van de Amerikaansche Regeering zal dit nieuwe verdrag het karakter verkrijgen van een multilaterale regeling en op 13 April 1928 heeft Kellogg 1) Zie voor den volledigen tekst van de gewisselde nota’s „Advocate of Peace” February, 1928 en vlg. 46 een desbetreffend voorstel gedaan aan Engeland, Duitschland, Italië en Japan, terwijl het de bedoeling zou zijn, dat ook alle andere Staten zullen kunnen toetreden. De beide essentieele artikelen in het overgelegde ontwerp, welke groote overeenkomst vertoonen met hetgeen de Fransche Regeering in Juni 1927 voorstelde, luiden: Art. I The High Contracting Parties solemnly declare, in the names of their respective peoples that they condemn recourse to war for the solution of international controversies, and renounce it as an instrument of national policy in their relations with one another. Art II The High Contracting Parties agree that the settlement or solution of all disputes or conflicts, of whatever nature or of whatever origin they may be, which may arise among them, shall never be sought except by pacific means. Het ontwerp door de Fransche Regeering op 21 April 1928 voorgelegd aan de Vereenigde Staten en de vier andere bovengenoemde Groote Mogendheden bevat de volgende bepalingen: Article fremier. Les hautes parties contractantes, sans entendre porter atteinte a I’exercice de leur droit de légitime défense dans le cadre des traités existants, notamment lorsque ceux-ci assimilent la violation de certaines de leurs dispositions a un acte hostile, déclarent solennellement condamner le recours a la guerre et y renoncer comme instrument de politique nationale, c’est-a-dire comme instrument d’une action politique personnelle, spontanée et indépendante dont ils prendraient I’initiative et non d’une action dans laquelle ils se trouveraient entrainés par I’application d’un traité tel que le Pacte de la Société des Nations ou tout autre traité enregistré a la Société des Nations. Elles s’engagent dans ces termes a ne se livrer, I’une contre I’autre, è. aucune attaque ou invasion. Art. 2. Le réglement ou la solution de toutes contestations ou conflits, de quelque nature oude quelque origine que ce soit, qui viendraient è, s’élever entre les hautes parties contractantes ou entre I’une et I’autre d’entre elles, ne seront jamais recherchés, de part et d’autre, que par des procédés pacifiques. Art. 3. Dans le cas ou I’une des hautes parties contractantes viendrait 47 è. contrevenir au présent traité, les autres puissances contractantes seraient de plein droit libérées vis A-vis d’elle des engagements pris dans ce traité. Art. 4. Les dispositions du présent traité ne portent aucune atteinte aux droits et obligations résultant pour les puissances contractantes des actes internationaux antérieurs auxquels elles sont parties. Tot dusverre heeft Nederland geen bilateraal verdrag gesloten waarin een non-agressie-bepaling voorkomt. Prof. van Vollenhoven 1) heeft het opnemen van zoodanige bepalingen in onze arbitrageverdragen uitvoerig bepleit: z.i. zou de bouw van deze verdragen logischer worden en zou de beteekenis hiervan beter uitkomen voor iedereen, indien men overeenkwam „geen geschillenbeslechting langs den weg van geweld, en juist daarom geschillenbeslechting öf door rechtspraak en arbitrage öf door verzoening”; inde door hem ontworpen „Proeve vaneen bijgewerkt Nederlandsch arbitrage verdrag” is dan ook een afzonderlijke paragraaf gewijd aan „Uitsluiting van wapengeweld”. Enkele malen is dit denkbeeld ook inde Staten – Generaal verdedigd, laatstelijk in het V. V. van de Eerste Kamer over Hoofdstuk 111 der Begrooting voor 1928. Bij de mondelinge beraadslagingen op 18 en 20 April 1928 bleek Prof. Anema vooral het oog te hebben op het aanvaarden van non-agressie-verpliehtingen, terwijl Prof. van Embden verder wilde gaan, ook den verdedigingsoorlog wilde uitschakelen en een algemeene uitbanning van allen wapengeweld wenschte. Hiertegenover heeft Minister Beelaerts van Blokland op 23 April verklaard zich vooralsnog te willen onthouden vaneen principieele uitspraak over het nut en de wenschelijkheid van dergelijke verdragen en zich te bepalen tot de verklaring, dat hij in beginsel zeker niet er tegen was. Het Comité voor Arbitrage en Veiligheid heeft bij het opstellen van van ontwerpen voor verdragen tot vreedzame beslechting van geschillen en van modellen voor veiligheidsverdragen de non-agressiebepalingen ondergebracht inde veiligheidsverdragen. In dienzelfden gedachtengang moge het onderwerp van de uitbanning van den oorlog als vallende buiten het onderwerp van de eigenlijke 1) Rechtsgeleerd Magazijn 1922, p. 252. Zie ook het artikel van denzelfden schrijver „Wat te doen staat” in „De Volkenbond” Nov. 1927. 48 arbitrage en conciliatie-verdragen hier verder buiten beschouwing blijven *). § 12. SANCTIES OP HET NIET NAKOMEN VAN ARBITRAGE-UITSPRAKEN. Gelijk wordt opgemerkt in het memorandum van de Britsche Regeering overgelegd met het oog op den arbeid van het Comité voor Arbitrage en Veiligheid: „The object of all arbitration treaties being to facilitate the satisfactory solution of disputes so as to restore relations of cordiality between the States concemed, it is well to bear in mind that it is not the rendering of a decision that is important but the acceptance and execution of the terms of that decision by the parties.” De wenschelijkheid van het stellen van sancties op het niet nakomen van rechterlijke of arbitrale uitspraken door Prof. van Vollenhoven in zijn „Roeping van Holland” inden „Gids” van November 1910 bepleit, gaf inde jaren van vóór den oorlog aanleiding tot uitvoerige betoogen pro en contra 2). Na de oprichting van den Volkenbond is het vraagstuk op den achtergrond gekomen vergeleken bij het meer algemeene sanctievraagstuk van het verleenen van onderlingen bijstand aan den aangevallen Staat, d.w.z. de vraag van de sanctie op het gebod om behoudens in bepaalde gevallen niet tot oorlog over te gaan, een vraag die hier, als vallende buiten het gebied van de arbitrage, buiten beschouwing blijft. Tot dusverre is het begrip sanctie op het niet nakomen van arbitrale of rechterlijke uitspraken slechts in beperkte mate aanvaard. In het Volkenbond verdrag wordt in zekeren zin op twee wijzen eenige sanctie overeengekomen: eenerzijds dat, indien een Staat een arbitrale uitspraak niet nakomt, hierdoor vervalt de verplieh- 1) Men zie o.a. Georges Seelle „Réflexions sur la mise de la guerre hors la loi” in „Le Monde nouveau” van 15 April 1928. 2) Zie „De Eendracht van het land” door Mr. C. van Vollbnhoven, 1913; het debat tusschen Prof. van Vollenhoven en Prof. Struycken, uitgave van „Vrede door Recht” in 1913, alsmede „In ’t zicht der Derde Vredesconferentie” door Jhr. Mr. B. de Jong van Beek en Donk, 1911. Kluyver, Arb. 4 49 ting welke de andere Leden op zich hadden genomen om tegenover hem niet tot oorlog over te gaan (art. 12 lid 1) 1); anderzijds voorziet art. 13 lid 4 dat: ~le Conseil propose les mesures qui doivent assurer I’effet de la sentence”, een bepaling waaraan nog geen nadere uitwerking is gegeven. Het eenige tot dusverre bestaande voorbeeld van werkelijke sanctie op niet-nakomen van geschillen is art. 5 van het Veiligheidsverdrag van Locarno, waarin wordt bepaald: „Dans le cas oü, sans commettre une violation de I’article 2 du présent Traité ou une contravention aux articles 42 ou 43 du Traité de Versailles, une des Puissances mentionnées a I'article 3 refuserait de se conformer aux méthodes de règlement pacifique ou d’exécuter une décision arbitrale ou iudiciaire, I’autre Partie saisira le Conseil de la Société des Nations, qui proposera les mesures a prendre; les Hautes Parties Contractantes se conformeront è. ces propositions." 1) In het reeds boven vermelde Verdrag van 1907 nopens de beperking van het gebruik van wapengeweld bij het innen van schulden vindt men deze zelfde gedachte terug. 50 BIJLAGE I DOOR NEDERLAND AANVAARDE ARBITRAGEEN CONCILIATIE-VERPLICHTINGEN x) A. COLLECTIEVE VERDRAGEN I*. Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen van 18 October 1907 (Stbl. 1910 no. 73). En vue de prévenir autant que possible le recours a la force Hang les rapports entre les Etats, les Puissances contractantes conviennent d’employer tous leurs efiorts pour assurer le règlement pacifique des difiérends intemationaux. (Article premier) En cas de dissentiment grave oude conflit, avant d’en appeler aux armes, les Puissances contractantes conviennent d’avoir recours, en tant que les circonstances le permettront, aux bons offices ou k la médiation d’une oude plusieurs Puissances amies. (art. 2) Dans les litiges d’ordre international n’engageant ni I’honneur ni des intéréts essentiels et provenant d’une divergence d’appréciation sur des points de fait, les Puissances contractantes jugent utile et désirable que les Parties qui n’auraient pu se mettre d’accord par les voies diplomatiques instituent, en tant que les circonstances le permettront, une Commission internationale d’enquête chargée de faciliter la solution de ces litiges en éclaircissant, par un examen impartial et consciencieux, les questions de fait. (art. 9) L arbitrage international a pour objet le règlement de litiges entre les Etats par des juges de leur choix et sur la base du respect du droit. Le recours k I’arbitrage implique I’engagement de se soumettre de bonne foi a la sentence. (art. 37) 1) De met * gemerkte verdragen zijn voor Nederland van kracht. Zie voor vroeger door Nederland aanvaarde verplichtingen, welke thans niet meer gelden, de rubriek „Le règlement pacifique des différends des Pays-Bas” in het Annuaire „Grotius” door C. J. E. Bosmans. Internationale overeenkomsten, waarbij Nederland een bepaald bestaand geschil aan arbitrage of enquête heeft onderworpen, zijn hier niet opgenomen; men vindt hiervan een opgave in het Annuaire „Grotius” 1927 p. 214. Dans les questions d’ordre juridique, et en premier lieu, dans les questions d’interprétation ou d’application des Conventions internationales, I’arbitrage est reconnu par les Puissances contractantes comme le moyen le plus efïicace et en même temps le plus équitable de régler les litiges qui n’ont pas été résolus par les voies diplomatiques. En conséquence, il serait désirable que, dans les litiges sur les questions susmentionnées, les Puissances contractantes eussent, le cas échéant, recours a I’arbitrage, en tant que les circonstances le permettraient. (art. 38) Dans le but de faciliter le recours immédiat a I’arbitrage pour les difïérends internationaux qui n’ont pu être réglés par la voie diplomatique, les Puissances contractantes s’engagent a maintenir, telle qu’elle a été établie par la Première Conférence de la Paix, la Cour permanente d’arbitrage, accessible en tout temps et fonctionnant, sauf stipulation contraire des Parties, conformément aux régies de procédure insérées dans la présente Convention. (art. 41) La Cour permanente est compétente pour tous les cas d’arbitrage, a moins qu’il n’y ait entente entre les Parties pour I’établissement d’une juridiction spéciale. (art. 42) 2*. Verdrag nopens de beperking van het gebruik van wapengeweld bij het innen van schulden uit overeenkomst van 18 October 1907 (Stbl. 1910 no. 73). Les Puissances contractantes sont convenues de ne pas avoir recours a la force armée pour le recouvrement de dettes contractuelles réclamées au Gouvernement d’un pays par le Gouvernement d’un autre pays comme dues k ses nationaux. Toutefois, cette stipulation ne pourra être appliquée quand I’Etat débiteur refuse ou laisse sans réponse une offre d’arbitrage, ou, en cas d’acceptation, rend impossible I’établissement du compromis, ou, après I’arbitrage, manque de se conformer a la sentence rendue. (art. 1) 3*. Volkenbondverdrag (Stbl. 1920 no. 127 en 1923 no. 155). 1. Tous les Membres de la Société conviennent que, s’il s’élève entre eux un difïérend susceptible d’entrainer une rupture, ils le soumettront, soit a la procédure de I’arbitrage ou a un règlement judiciaire, soit a I’examen du Conseil. Ils conviennent encore qu’en aucun cas ils ne doivent recourir è, la guerre avant I’expiration d’un délai de trois mois après la décision arbitrale ou judiciaire, ou le rapport du Conseil. 52 2. Dans tous les cas prévus par eet article, la décision doit être rendue dans un délai raisonnable et le rapport du Conseil doit être établi dans les six mois k dater du jour oü il aura été saisi du différend. (art. 12) 1. Les Membres de la Société conviennent que, s’il s’élève entre eux un différend susceptible, a leur avis, d’une solution arbitrale ou judiciaire, et si ce diff erend ne peut se régler de fa<;on satisfaisante par la voie diplomatique, la question sera soumise intégralement è. un règlement arbitral ou judiciaire. 2. Parmi ceux qui sont généralement susceptibles d’une solution arbitrale ou judiciaire, on déclare tels les différends relatifs k I’interprétation d’un traité, k tout point de droit international, a la réalité de tout fait qui, s’il était établi, constituerait la rupture d’un engagement international, ou a I’etendue, ou a la nature de la réparation due pour une telle rupture. 3. La cause sera soumise a la Cour permanente de Justice internationale, ou è, toute juridiction ou cour désignée par les parties ou prévue dans leurs conventions antérieures. 4. Les Membres de la Société s’engagent a exécuter de bonne foi les sentences rendues, et è, ne pas recourir a la guerre contre tout Membre de la Société qui s’y conformera. Faute d’exécution de la sentence, le Conseil propose les mesures qui doivent en assurer I’effet. (art. 13) 1. S’il s’élève entre les Membres de la Société un différend susceptible d’entrainer une rupture et si ce différend n’est pas soumis a la procédure de 1 arbitrage ou a un règlement judiciaire prévu a I’article 13, les Membres de la Société conviennent dele porter devant le Conseil. A eet efïet, il sufïit que I’un d’eux avise de ce différend le Secrétaire général, qui prend toutes dispositions en vue d’une enquête et d’un examen complets. 2. Dans le plus bref délai, les Parties doivent lui communiquer I’exposé de leur cause avec tous faits pertinents et pièces justificatives. Le Conseil peut en ordonner la publication immédiate. 3. Le Conseil s’efforce d’assurer le règlement du différend. S’il y réussit, il publie, dans la mesure qu’il juge utile, un exposé relatant les faits, les explications qu’ils comportent et les termes de ce règlement. 4. Si le différend n’a pu se régler, le Conseil rédige et publie un rapport, vote soit a I’unanimité, soit a la majorité des voix, pour faire connaitre les circonstances du différend et des Solutions qu’il recommande comme les plus équitables et les mieux appropriées a I’espèce. 5. Tout Membre de la Société représenté au Conseil peut également publier un exposé des faits du différend et ses propres conclusions. 53 6. Si le rapport du Conseil est accepté a I’unanimité, le vote des Représentants des Parties ne comptant pas dans le calcul de cette unanimité, les Membres de la Société s’engagent a ne recourir a la guerre contre aucune Partie qui se conforme aux conclusions du rapport. 7. Dans le cas oü le Conseil ne réussit pas a faire accepter son rapport par tous ses Membres autres que les Représentants de toute Partie au difïérend, les Membres de la Société se réservent le droit d’agir comme ils le jugeront nécessaire pour le maintien du droit et de la justice. 8. Si I’une des Parties prétend et si le Conseil reconnaït que le différend porte sur une question que le droit international laisse a la compétence exclusive de cette Partie, le Conseil le constatera dans un rapport, mais sans recommander aucune solution. 9. Le Conseil peut, dans tous les cas prévus au présent article, porter le difïérend devant I’Assemblée. L’Assemblée devra de même être saisie du difïérend a la requête de I’une des Parties; cette requête devra être présentée dans les quatorze jours a dater du moment oü le difïérend est porté devant le Conseil. 10. Dans toute affaire soumise a I’Assemblée, les dispositions du présent article et de I’article 12 relatives a I’action et aux pouvoirs du Conseil, s’appliquent également a I’action et aux pouvoirs de I’Assemblée. II est entendu qu’un rapport fait par I’Assemblée avec I’approbation des Représentants des Membres de la Société représentés au Conseil et d’une majorité des autres Membres de la Société, k I’exclusion, dans chaque cas, des Représentants des Parties, a le même effet qu’un rapport du Conseil adopté a I’unanimité de ses Membres autres que les Représentants des Parties. (art. 15) 4a*. Protocol van onderteekening van het Statuut van het Permanente Hof van Internationale Justitie van 13 December 1920 (Stbl. 1921 no. 1049). Les Membres de la Société des Nations, représentés par les soussignés düment autorisés, déclarent reconnaitre le Statut ci-joint de la Cour permanente de Justice internationale de la Société des Nations, approuvé par le vote unanime de I’Assemblée de la Société, en date, a Genève, du 13 décembre 1920. En conséquence, ils déclarent accepter la juridiction de la Cour dans les termes et conditions prévus dans le Statut ci-dessus visé. 4b*. Facultative bepaling bedoeld in art. 36 van het Statuut (Stbl. 1926 no. 355). Les soussignés, düment autorisés, déclarent, en outre, au nom de leur Gouvernement, reconnaitre dès k présent, comme obligatoire. 54 de plein droit et sans convention spéciale, la juridiction de la Cour conformément a I’arrticle 36, paragraphe 2, du Statut de la Cour et dans les tennes suivants: Au nom du Gouvernement Néerlandais, je déclare reconnaitre comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c’est-a-dire a condition de réciprocité, la juridiction de la Cour conformément a I’art. 36, paragraphe 2, du Statut de la Cour, pour la durée de dix années a partir du 6 aoüt 1926, sur tous les difiérends futurs a I’exception de ceux a propos desquels les parties seraient convenues, après I’entrée en vigueur du Statut de la Cour permanente de Justice internationale, d’avoir recours a un autre mode de règlement pacifique. s*. Hoofdstuk XIII van het Vredesverdrag van Versailles (Internationale Arbeidsorganisatie) (Stbl. 1920 no. 127). Chacun des Membres pourra déposer une plainte au Bureau international du Travail contre un autre Membre qui, a son avis, n assurerait pas d’une manière satisfaisante I’exécution d’une convention que I’un et I’autre auraient ratifiée en vertu des articles précédents. Si le Conseil d’administration ne juge pas nécessaire de communiquer la plainte au Gouvernement mis en cause, ou, si cette communication ayant été faite, aucune réponse ayant satisfait le Conseil d’administration n’a été regue dans un délai raisonnable, le Conseil pourra provoquer la formation d’une commission d’enquête qui aura mission d’étudier la question soulevée et de déposer un rapport ace sujet. La même procédure pourra être engagée par le Conseil, soit d’ofïice, soit sur la plainte d’un délégué a la Conférence. (art. 411, lid 1,3 en 4) Le Secrétaire général de la Société des Nations communiquera le rapport de la Commission d’enquête a chacun des gouvernements intéressés dans le différend et en assurera la publication. Chacun des gouvernements intéressés devra signifier au Secrétaire général de la Société des Nations, dans le délai d’un mois, s’il accepte ou non les recommandations contenues dans le rapport de la Commission, et, au cas oh il ne les accepte pas, s’il désire soumettre le difiérend a la Cour permanente de Justice internationale de la Société des Nations. (art. 415) Dans le cas oü I'un des Membres ne prendrait pas, relativement a 55 une recommandation ou a un projet de convention, les mesures prescrites a I’article 405, tout autre Membre aura le droit d’en référer a la Cour permanente de Justice internationale. (art. 416) La décision de la Cour permanente de Justice internationale concemant une plainte ou une question qui lui aurait été soumise conformément aux articles 415 ou 416 ne sera pas susceptible d’appel. (art. 417) Les conclusions ou recommandations éventuelles de la Commission d’enquête pourront être confirmées, amendées ou annulées par la Cour permanente de Justice internationale, laquelle devra, le cas échéant, indiquer les sanctions d’ordre économique, qu’elle croirait convenable de prendre a I’encontre d’un gouvernement en faute, et dont I’application par les autres gouvemements lui paraitrait justifiée. (art. 418) Toutes questions ou difficultés relatives a I’interprétation de la présente Partie du présent Traité et des conventions ultérieurement conclues par les Membres, en vertu de ladite Partie, seront soumises a I’appréciation de la Cour permanente de Justice internationale. (art. 423) B. BEPALINGEN IN COLLECTIEVE VERDRAGEN I*. Algemeene Congo-Akte van Berlijn van 26 Februari 1885 (Stbl. 1886 no. 101). Dans le cas oü un dissentement sérieux, ayant pris naissance au sujet ou dans les limites des territoires mentionnés a I’article i, et placés sous le régime de la liberté commerciale, viendrait a s’élever entre des Puissances signataires du présent acte ou des Puissances qui y adhéreraient par la suite, ces Puissances s’engagent, avant d’en appeler aux armes, a recourir a la médiation d’une oude plusieurs Puissances amies. Pour le même cas, les mêmes Puissances se réservent le recours facultatif a la procédure de I’arbitrage. (art. 12) 56 l) Vgl. no. 18. 2*. Akte van Brussel van 2 Juli 1890 (Stbl. 1892 no. 92). Dans le cas oix I’officier du navire capteur n’accepterait pas les conclusions de I’enquête effectuée en sa présence, la cause serait, de plein droit, déférée au tribunal de la nation dont le batiment capturé aurait arboré les couleurs. II ne sera fait d’exception a cette régie que dans le cas oü le difïérend porterait sur le chifïre de I’indemnité stipulée a I’article LUI, lequel sera fixé par voie d’arbitrage, ainsi qu'il est spécifié a I’article suivant. (art. LIV) L’officier capteur et I’autorité qui aura dirigé I’enquête désigneront, chacun dans les quarante-huit heures, un arbitre, et les deux arbitres choisis auront eux-mêmes vingt-quatre heures pour désigner un surarbitre. Les arbitres devront être choisis, autant que possible, parmi les fonctionnaires dipliomatiques, consulaires ou judiciaires des Puissances signataires. Les indigènes se trouvant a la solde des Gouvernements contractants sont formellement exclus. La décision est prise a la majorité des voix. Elle doit être reconnue comme définitive. Si la juridiction arbitrale n’est pas constituée dans les délais indiqués, il sera procédé, pour I’indemnité comme pour les dommagesintérêts conformément aux dispositions de I’article LVIII, paragraphe 2. (art. LV) 3*. Internationaal radiotelegraafverdrag van Londen van 5 Juli 1912 (Stbl. 1913 no. 132). 1) En cas de dissentiment entre deux ou plusieurs Gouvernements contractants relativement a I’interprétation ou a I’exécution, soit de la présente Convention, soit du Règlement prévu par Partiele 11, la question en litige peut, d’un commun accord, être soumise kun jugement arbitral. Dans ce cas, chacun des Gouvernements en cause en choisit un autre non intéressé dans la question. La décision des arbitres est prise a la majorité absolue des voix. En cas de partage des voix, les arbitres choisissent, pour trancher le difïérend, un autre Gouvernement contractant également désintéressé dans le litige. A défaut d’une entente concernant ce choix, chaque arbitre propose un Gouvernement contractant désintéressé; il est tiré au sort entre les Gouvernements proposés. Le tirage au sort appartient au Gouvernement sur le 57 territoire duquel fonctionne le Bureau international prévu a I’article 13. (art. 18) 4*. Protocol II betreffende den economischen en financieelen wederopbouw van Oostenrijk van Genève van 4 October 1922 (Stbl. 1923 no. 388). En cas de difïérend concernant I’interprétation de ce Protocole, les parties accepteront I’avis du Conseil de Ia Société des Nations. (art. 15) s*. Verdrag nopens de vrijheid van den doorvoer van Barcelona van 20 April 1921 (Stbl. 1924 no. 241). A défaut d’entente directe entre les Etats, tous diftérends qui surgiraient entre eux, relativement k I'interprétation ou a I’application du présent Statut, seront portés devant la Cour permanente de Justice internationale, a moins que, par application d’une convention spéciale ou d’une clause générale d’arbitrage, il ne soit procédé kun reglement du différend, soit par arbitrage, soit de toute autre manière. Le recours sera formé ainsi qu’il est prévu a I’article 40 du Statut de la Cour permanente de Justice internationale. Toutefois, afin de régler autant que possible ces difïérends a I’amiable, les Etats contractants s’engagent, préalablement a toute instance judiciaire, et sous réserve des droits et attributions du Conseil et de I’Assemblée, a soumettre ces difïérends pour avis consultatif a I’organe qui se trouverait institue par la Société des Nations comme organe consultatif et technique des Membres de la Société, en ce qui concerne les Communications et le transit. En cas d’urgence, un avis provisoire pourra recommander toutes mesures provisionnelles, destinées notamment a rendre au libre transit les facilités dont il jouissait avant I'acte ou le fait ayant donné lieu au difïérend. (art. 13) 6*. Verdrag ter vereenvoudiging van douaneformaliteiten van 3 November 1923 (Stbl. 1925 no. 270). Si un difïérend surgit entre deux ou plusieurs Etats contractants au sujet de I'interprétation oude I’application des dispositions de la présente Convention et si ce difïérend ne peut être réglé, soit directement entre les parties, soit par la voie de tout autre moyen de règlement amiable, les parties au différend pourront, avant de recourir è. toute procédure arbitrale ou judiciaire, soumettre le différend, aux 58 fins d’amiable composition, a tout organisme technique que le Conseil de la Société des Nations pourra désigner a eet efiet. Cet organisme formulera un avis consultatif après avoir entendu les parties et les avoir, au besoin, réunies. L’avis consultatif formulé par ledit organisme ne liera pas les parties au difiérend, a moins qu’il ne soit accepté par chacune d’elles, et les parties conserveront la liberté, soit après avoir recouru a la procédure ci-dessus mentionnée, soit pour remplacer cette procédure, de recourir è. toute autre procédure arbitrale ou judiciaire de leur choix, y compris I’instance devant la Cour permanente de Justice internationale, pour toutes matières qui sont de la compétence de la Cour, aux termes de son statut. Si un difiérend de la nature précisée k I’alinéa premier du présent article surgit au sujet de I’interprétation oude I’application, soit des alinéas 2 ou 3 de I’article 4, soit de I’article 7 de la présente Convention, les Parties devront, a la requête de I’une d’elles, soumettre I’objet du litige a la décision de la Cour permanente de Justice internationale, qu’elles aient ou non, au préalable, recouru a la procédure précisée au paragraphe premier du présent article. La procédure ouverte devant I’organisme visé ci-dessus ou I’avis formulé par lui, n’entrainera en aucun cas la suspension de la mesure qui fait I’objet du litige; il en sera de même dans le cas d’une instance devant la Cour permanente de Justice internationale, a moins que celle-ci n’en décide autrement aux termes de I’article 41 de son statut. (art. 22) 7*. Algemeen Postverdrag van Stockholm van 28 Augustus 1924 (Stbl. 1925 no. 401). 1. En cas de dissentiment entre deux ou plusieurs membres de I’Union relativement a I’interprétation de la Convention et des Arrangements oude la responsabilité dérivant, pour une Administration, de I’application de ces Actes, la question en litige est réglée par jugement arbitral. A cet efiet, chacune des Administrations en cause choisit un autre membre de I’Union qui n’est pas directement intéressé dans I’affaire. Au cas oü I’un des Offices en désaccord ne donnerait pas suite a une proposition d’arbitrage dans le délai de six mois, oude neuf mois pour les pays d’outre mer, le Bureau international pourra, sur la demande qui lui en sera faite, provoquer k soa tour la désignation d’un arbitre par I’Office défaillant ou en désigner un lui-même, d’office. 2. La décision des arbitres est donnée a la majorité absolue des voix. 3. En cas de partage des voix, les arbitres choisissent, pour trancher 59 Ie différend, une autre Administration également désintéressée dans le litige. A défaut d’une entente sur le choix, cette Administration est désignée par le Bureau international parmi les membres de I’Union non proposés par les arbitres. 4. Les arbitres ne peuvent être désignés en dehors des Offices executant I’Arrangement qui donne lieu au litige. (art. 10) B*. Verdrag betreffende den Spitsbergen-Archipel van Parijs van 9 Februari 1920 (Stbl. 1925 no. 404). Les reclamations que, pour une raison quelconque, le commissaire, prévu au paragraphe rer n’aura pas reconnues fondées, seront réglées d’après les dispositions suivantes: I°. Dans un délai de trois mois a dater du rapport prévu a I’alinéa 7 du paragraphe précédent, chacun des Gouvernements auxquels ressortissent les reclamants dont les reclamations n’ont pas été admises, désignera un arbitre. (§ 2 van de Annexe) 9*. Verdrag ter beteugeling van de verspreiding van en den handel in ontuchtige uitgaven van 12 September 1923 (Stbl. 1927 no. 329). Tous les différends qui pourraient s’élever entre les Parties contractantes au sujet de I’interprétation oude I’application de la présente Convention seront, s’ils ne peuvent être réglés par des négociations directes, renvoyés pour décision a la Cour permanente de Justice internationale. Si les Parties entre lesquelles surgit un différend, ou I’une d’elles, se trouvaient n’avoir pas signé ou accepté le protocole de signature de la Cour permanente de Justice internationale, leur différend sera soumis, au gré des Parties, soit a la Cour permanente de Justice internationale, soit a un arbitrage. (art. XV) 10*. Verdrag in zake slavernij van 25 September 1926 (Stbl. 1928 no. 26). Les Hautes Parties contractantes conviennent que tous les différends qui pourraient s’élever entre elles au sujet de I’interprétation oude I’application de la présente Convention seront, s’ils ne peuvent être réglés par des négociations directes, envoyés pour décision a la Cour 60 permanente de Justice internationale. Si les Etats entre lesquels surgit un difiérend, ou I’un d’entre eux, n’étaient pas Parties au Protocole du 16 décembre 1920 relatif a la Cour permanente de Justice internationale, ce difiérend sera soumis, a leur gré et conformément aux régies constitutionnelles de chacun d’eux, soit a la Cour permanente de Justice internationale, soit a un tribunal d’arbitrage constitué conformément a la Convention du 18 octobre 1907 pour le règlement pacifique des conflits internationaux, soit a tout autre tribunal d’arbitrage. (art. 8) 11*. Verdrag nopens het internationale Spoorwegregime van 9 December 1923 (Stbl. 1928 no. 77). Si un difiérend surgit entre deux ou plusieurs Etats contractants au sujet de I’interprétation oude I’application du présent Statut et si ce difiérend ne peut être réglé, soit directement entre les Parties, soit par la voie de tout autre moyen de règlement amiable, les parties au difiérend pourront, avant de recourir a toute procédure de I’arbitrage ou a un règlement judiciaire, soumettre le difiérend, pour avis consultatif, a I'organe qui se trouverait institué par la Société des Nations comme organe consultatif et technique des Membres de la Société, en ce qui concerne les Communications et le transit. En cas d’urgence, un avis provisoire pourra recommander toute mesure provisionnelle destinée notamment a rendre au trafic international les facilités dont il jouissait avant I’acte ou le fait ayant donné lieu au difiérend. Si le difiérend ne peut être réglé par I’une des procédures indiquées dans le paragraphe précédent, les Etats contractants soumettront leur litige a un arbitrage, a moins qu’ils n’aient décidé ou ne décident, en vertu d’un accord entre les parties, dele porter devant la Cour permanente de Justice internationale. (art. 35) Si I'affaire est soumise a la Cour permanente de Justice internationale, il sera statué dans les conditions déterminées par I’article 27 du Statut de ladite Cour. En cas d’arbitrage, et a moins que les parties n’en décident autrement, chaque partie désignera un arbitre et le troisième membre du Tribunal arbitral sera choisi par les arbitres, ou, si ces derniers ne peuvent s’entendre, sera nommé par le Conseil de la Société des Nations sur la liste des assesseurs pour les affaires de Communications et de transit mentionnées a I’article 27 du Statut de la Cour permanente de Justice internationale; dans ce dernier cas, le troisième membre sera choisi conformément aux dispositions de I’avant-dernier alinéa de 61 I’article 4 et du premier alinéa de I’article 5 du Pacte de la Société' Le Tribunal arbitral jugera sur la base du compromis arrêté d'un commun accord par les parties. Si les parties n'ont pu se mettre d’accord, le Tribunal arbitral, statuant a I’unanimité, établira le compromis après examen des prétentions formulées par les parties; au cas oii Punanimité ne serait pas obtenue, il sera statué par le Conseil de la Société, dans les conditions prévues au paragraphe précédent. Si le compromis ne fixe pas la procédure, le Tribunal arbitral la fixera lui-même. Au cours de la procédure d’arbitrage et a moins de dispostions contraires dans le compromis, les parties s’engagent a porter devant la Cour permanente de Justice internationale toute question de droit international ou tout point d’interprétation juridique du Statut, dont le "tribunal arbitral, sur demande d’une des parties, estimerait que le règlement du différend exige la solution préalable. (art. 36) 12*. Verdrag nopens het internationale Zeehavenregime van 9 December 1923 (Stbl. 1928 no. 78). Sans préjudice de la clause prévue au deuxième alinéa de Partiele 8, les différends qui surgiraient entre Etats contractants au sujet dé 1 interprétation oude I’application du présent Statut seront réglés de la manière suivante: Si le différend ne peut être réglé, soit directement entre les parties, soit par tout autre moyen de règlement amiable, les parties au diflérend pourront, avant de recourir a toute procédure d’arbitrage ou a un règlement judiciaire, soumettre le diflérend pour avis consultatif a Porgane qui se trouverait institué par la Société des Nations comme organe consultatif et technique des Membres de la Société, en ce qui concerne les Communications et le transit. En cas d’urgence, un avis provisoire pourra recommander toutes mesures provisionnelles destinées notamment a rendre au trafic international les facihtés dont il jouissait avant Pacte ou le fait ayant donné lieu au différend. Si le differend ne peut être réglé par I’une des procédures indiquées dans Palinéa précédent, les Etats contractants soumettront leur litige arbitrage, k moins qu’ils n’aient décidé ou ne décident, en vertu d’un accord entre les parties, dele porter devant la Cour permanente de Justice internationale. (art. 21) Si 1 affaire est soumise k la Cour permanente de justice internationale, il sera statué dans les conditions déterminées par Partiele 27 du Statut de ladite Cour. 62 En cas d’arbitrage, et a moins que les parties n’en décident autrement, chaque partie désignera un arbitre et le troisième membre du Tribunal arbitral sera choisi par les arbitres, ou, si ces derniers ne peuvent s’entendre, sera nommé par le Conseil de la Société des Nations sur la liste des assesseurs pour les affaires de Communications et de transit mentionnées a I’article 27 du Statut de la Cour permanente de Justice internationale; dans ce dernier cas, le troisième membre sera choisi conformément aux dispositions de I’avant-dernier alinéa de I’article 4 et du premier alinéa de I’article 5 du Pacte de la Société. Le Tribunal arbitral jugera sur la base du compromis arrêté d’un commun accord par les parties. Si les parties n’ont pu se mettre d’accord, le Tribunal arbitral, statuant k I’unanimité, établira le compromis après examen des prétentions formulées par les parties; au cas oü I'unanimité ne serait pas obtenue, il sera statué par le Conseil de la Société, dans les conditions prévues a I’alinéa précédent. Si le compromis ne fixe pas la procédure, le Tribunal arbitral la fixera lui-même. Au cours de la procédure d’arbitrage et a moins de dispositions contraires dans le compromis, les parties s’engagent a porter devant la Cour permanente de justice internationale toute question de droit international ou tout point d’interprétation juridique du Statut, dont le Tribunal arbitral, sur demande d’une des parties, estimerait que le règlement du difïérend exige la solution préalable. (art. 22) 13. Verdrag betreffende de vervaardiging en de bereiding van, alsmede den bandel in verdoovende middelen van 19 Februari 1925 (goedkeuringswet Stbl. 1926 no. 475). 1. Afin de régler, autant que possible, a I’amiable, les difïérends qui s’élèveraient entre les Parties contractantes au sujet de I’interprétation oude I’exécution de la présente Convention et qui n’auraient pu être résolus par la voie diplomatique, les Parties en litige pourront, préalablement k toute procédure judiciaire ou arbitrale, soumettre ces difïérends, pour avis consultatif, a I’organisme technique que le Conseil de la Société des Nations désignerait a eet efïet. 2. L'avis consultatif devra être formulé dans les six mois, a compter du jour oü I’organisme dont il s’agit aura été saisi du difïérend, a moins que, d’un commun accord, les Parties en litige ne décident de proroger ce délai. Cet organisme fixera le délai, dans lequel les Parties auront a se prononcer a I’égard de son avis. 3. L’avis consultatif ne liera pas les Parties en litige, a moins qu’il ne soit accepté par chacune d’elles. 63 4- Les diflérends qui n’auraient pu être réglés ni directement, ni, le cas échéant, sur la base de I’avis de I’organisme technique susvisé, seront portés, a la demande d’une des Parties au litige, devant la Cour permanente de Justice internationale, a moins que, par application d'une convention existante ou en vertu d’un accord spécial a conclure, il ne soit procédé au règlement du différend par voie d’arbitrage oude toute autre manière. 5. Le recours è, la Cour de Justice sera formé ainsi qu’il est prévu a I’article 40 du Statut de la Cour. 6. La décision prise par les Parties au litige dele soumettre, pour avis consultatif, k I’organisme technique désigné par le Conseil de la Société des Nations, oude recourir a I’arbitrage, sera communiquée au Secrétaire général de la Société et, par ses soins, aux autres Parties contractantes, qui auront le droit d’intervenir dans la procédure. 7. Les Parties au litige devront porter devant la Cour permanente de Justice internationale tout point de droit international ou toute question d’interprétation de la présente Convention qui pourra surgir au cours de la procédure devant I’organisme technique ou le tribunal arbitral dont eet organisme ou ee tribunal estimerait, sur demande d’une des Parties, que la solution préalable par la Cour est indispensable pour le règlement du difïérend. (art. 32) 14*. Internationale overeenkomst omtrent het goederenvervoer per spoorweg van 23 October 1924 (Stbl. 1928 no. 180). Pour faciliter et assurer I’exécution de la présente Convention, il est institué un Office central des transports internationaux par Chemins de fer chargé: c) de prononcer, a la demande des parties, des sentences sur les litiges qui pourraient s’élever entre les Chemins de fer. (art. 57) 15*. Internationale overeenkomst omtrent het reizigers- en bagagevervoer per spoorweg van 23 October 1924 (Stbl. 1928 no. 180). Pour faciliter et assurer I’exécution de la présente Convention, il est institué un Office central des transports internationaux par Chemins de fer chargé: c) de prononcer, è. la demande des parties, des sentences sur les litiges qui pourraient s’élever entre les Chemins de fer. (art. 57) 64 16. Verdrag nopens het toezicht op den internationalen handel in wapenen, munitie en oorlogsmaterieel van 17 Juni 1925. Les Hautes Parties Contractantes conviennent que tous les différends qui pourraient s’élever entre elles au sujet de I’interprétation oude I’application de la présente Convention seront, s’ils ne peuvent être réglés par des négociations directes, envoyés pour décision k la Cour permanente de Justice internationale. Si les Etats entre lesquels surgit un différend, ou I’un d’entre eux, n’étaient pas Parties au Protocole du 16 décembre 1920 relatif a la Cour permanente de Justice internationale, ce différend sera soumis, a leur gré et conformément aux régies constitutionnelles de chacun d’eux, soit a la Cour permanente de Justice internationale, soit a un tribunal d'arbitrage constitué conformément a la Convention de la Haye du 18 octobre 1907, soit k tout autre tribunal d’arbitrage. (art. 35) 17. Verdrag nopens de afschaffing van in- en uitvoerverboden en -beperkingen van 8 November 1927. Si un différend surgit entre deux ou plusieurs Hautes Parties contractantes au sujet de l’interprétation oude I’application des dispositions de la présente Convention, a I’exception des articles 4,5 et 6 ainsi que des dispositions du Protocole relatives auxdits articles et si ce différend ne peut être réglé, soit directement entre les parties, soit par la voie de tout autre moyen qu’elles emploieraient pour arriver a une entente, les parties au différend pourront, si elles sont toutes d’accord, avant de recourir a toute autre procédure arbitrale ou judiciaire, soumettre le différend, en vue d’un règlement amiable, è. tout organisme technique qui pourra être désigné, soit par le Conseil de la Société des Nations, soit par les parties intéressées. Cet organisme formulera un avis consultatif, après avoir entendu les parties et les avoir, au besoin, réunies. L’avis consultatif formulé par ledit organisme ne liera pas les parties au différend, k moins qu’il ne soit accepté par chacune d’elles, et les parties pourront, si elles sont toutes d’accord, soit après avoir recouru k la procédure ci-dessus mentionnée, soit pour la remplacer, recourir è, toute autre procédure arbitrale ou judiciaire de leur choix, y compris I'instance devant la Cour permanente de Justice internationale, pour toutes matières qui sont de la compétence de la Cour, aux termes de son Statut. Si un différend quelconque d’ordre juridique surgit au sujet de I’interprétation oude I’application des dispositions de la présente Convention a I’exception des dispositions des articles 4,5 et 6 ainsi que des dispositions du Protocole relatives auxdits articles les Parties devront, è, la requête de I’une d’elles, soumettre I’objet du Kluyver, Arb. 5 65 18. Internationale radiotelegrafische overeenkomst van 25 November 1927. „En cas de dissentiment entre deux Gouvernements contractants, relativement è, I’interprétation ou a I’exécution soit de la présente Convention, soit des Règlements prévus par I’Article 13, la question doit, a la demande de I’un de ces Gouvernements, être soumise k un jugement arbitral. A eet eflet, chacun des Gouvernements en cause en choisit un autre, non intéressé dans la question. Si I’accord entre les deux arbitres ne peut être obtenu, ceux-ci, s’adjoignent un autre Gouvernement contractant également désintéressé dans le différend. A défaut, pour les deux arbitres, de s’entendre concernant le choix de ce troisième Gouvernement, chaque arbitre propose un Gouvernement contractant désinteressé dans le conflit; il est tiré au sort entre les Gouvernements proposés. Le tirage au sort appartient au Gouvernement sur le territoire duquel fonctionne le Bureau international mentionné k I’Article 16. La décision des arbitres est prise a la majorité des voix.” (art. 20) litige è. la décision de la Cour permanente de Justice internationale, ou d’un tribunal arbitral de leur choix, qu’elles aient ou non préalablement recouru a la procédure prévue a I’alinéa premier. En cas de contestation sur le point de savoir si un difiérend est d’ordre juridique ou non, cette question sera soumise a la décision de la Cour permanente de Justice internationale ou du tribunal arbitral choisi par les parties. La procédure ouverte devant I’organisme visé a I’alinéa premier ci-dessus ou I’avis formulé par lui n’entrainera en aucun cas la suspension de la mesure qui fait I’objet du litige; il en sera de même dans le cas d’une instance devant la Cour permanente de Justice internationale a moins que celle-ci n’en décide autrement aux termes de I’article 41 de son Statut ou devant le tribunal arbitral choisi par les parties. Rien dans la présente Convention ne pourra être interprété comme portant atteinte aux droits et obligations résultant pour les Hautes Parties contractantes, soit de leurs engagements relatifs a la juridiction de la Cour permanente de Justice internationale, soit de leurs conventions bilatérales concernant la conciliation et I’arbitrage. (art. 8) 66 C. BILATERALE VERDRAGEN I. Arbitrageverdragen. I*. Arbitrage verdrag met Frankrijk van 6 April 1904 (Stbl. 1905 no. 249 en Stbl. 1910 no. 240). Les difiérends d’ordre juridique ou relatifs a I’interprétation des traités existant entre les deux Parties contractantes, qui viendraient a se produire entre elles et qui n’auraient pu être réglés par la voie diplomatique, seront soumis a la Cour permanente d’arbitrage établie par la Convention du 29 juillet 1899, k La Haye, a la condition, toutefois, qu’ils ne mettent en cause ni les intéréts vitaux, ni I’indépendance ou I’honneur des deux Etats contractants et qu’ils ne touchent pas aux intéréts de tierces Puissances. (art. 1) 2a*. Arbitrageverdrag met Groot-Britannië van 15 Februari 1905 (Stbl. 1905 no. 250 en Stbl. 1926 no. 298). Difierences which may arise of a legal nature, or relating to the interpretation of Treaties existing between the High Contracting Parties, and which it may not have been possible to settle by diplomacy, shall be referred to the Permanent Court of Arbitration established at The Hague by the Convention of the 2gth July, 1899, provided, nevertheless, that they do not affect the vital interests, the independence, or the honour of the two Contracting States, and do not concern the interests of third Parties. (art. I) 26*. Notawisseling met Groot-Britannië van 12 Juli 1925 (Stbl. 1926 no. 298). 2. It is understood, however, that in place of reference to the Permanent Court of Arbitration as provided for in articles I and II of the aforesaid Convention of the isth February, 1905, the reference shall in any case arising be made to the Permanent Court of International Justice, in accordance with the procedure laid down in the Statute of that Court and the Rules of Court adopted thereunder. 3*. Arbitrageverdrag met Denemarken van 12 Februari 1904 (Stbl. 1906 no. 47). Les Hautes Parties Contractantes s’engagent k soumettre la Cour 67 Permanente d’Arbitrage tous les différends et tous les litiges entre Elles, qui n’auront pu être résolus par les voies diplomatiques. (art. 1) 4a*. Verklaring met Portugal ten aanzien van de voorloopige regeling van de handelsbetrekkingen van 5 Juli 1894 (Stbl. 1896 no. 89). Toutes questions ou tous difiérends sur I’interprétation ou I’exécution de la présente déclaration, et de même toute autre question qui pourrait surgir entre les deux pays, pourvu qu’elle ne touche ni a leur indépendance ni a leur autonomie, s’ils ne peuvent être réglés a I’amiable, seront soumis au jugement de deux arbitres, dont un sera nommé par chacun des deux gouvernements. En cas de difiérence d’opinion entre les deux arbitres, ceux-ci désigneront de commun accord un troisième qui décidera. (art. VII) 4b*. Verdrag met Portugal tot het onderwerpen van zekere geschillen aan het Permanente Hof van Arbitrage, van I October 1904 (Stbl. 1908 no. 420). Les questions, les difiérends, les difïicultés, les cas de désaccord, indiqués dans les clauses d’arbitrage déja intervenues entre les Hautes Parties contractantes, seront, s’ils ne peuvent pas être résolus par les voies diplomatiques, soumis a la Cour Permanente d’Arbitrage, conformément aux dispositions de la Convention de La Haye, du 29 juillet 1899, pour la solution pacifique des conflits internationaux. (art. 1) sa*. Arbitrageverdrag met de Vereenigde Staten van Amerika van 2 Mei 1908 (Stbl. 1909 no. 105 en Stbl. 1924 no. 214). Differences which may arise of a legal nature or relating to the interpretation of treaties existing between the two Contracting Parties, and which it may not have been possible to settle by diplomacy, shall be referred to the Permanent Court of Arbitration established at The Hague by the Convention of the 2pth July, 1899, provided, nevertheless, that they do not affect the vital interests, the independence, or the honor of the two contracting States, and do not concern the interests of third Parties. (art. I) 68 56*. Notawisseling met de Vereenigde Staten van Amerika van 13 Februari 1924 (Stbl. 1924 110. 214). Vereenigde Staten van Amerika: On February 24, 1923, the late President proposed to the Senate that it consent under certain stated conditions to the adhesion by the United States to the Protocol of December 16,1920, under which the Permanent Court of International Justice has been created at the Hague. In the event that the Senate gives its assent to the proposal, I understand that the Government of the Netherlands will not be averse to considering a modification of the Convention of Arbitration which we are renewing, or the making of a separate agreement, providing for the reference of disputes mentioned in the Convention to the Permanent Court of International Justice. Nederland: in the event of the adhesion by the United States to the Protocol of December, 16, 1920, under which the Permanent Court of International Justice has been created at The Hague, the Government of the Netherlands will be willing to consider a modification of the Convention of Arbitration between the Government of the Netherlands and the United States, which we have renewed today, or to make a separate agreement, providing for the reference of disputes mentioned in the Convention to the Permanent Court of International Justice. 6*. Arbitrageverdrag met Italië van 20 November 1909 (Stbl. 1910 no. 276). Les Hautes Parties Contractantes s’engagent k soumettre a la Cour Permanente d'Arbitrage tous les difïérends, qui viendraient a s’élever entre Elles, et qui n’auraient pu être résolus par la voie diplomatique, et cela même dans le cas oü ces difïérends auraient leur origine dans des faits antérieurs a la conclusion de la présente Convention. (art. ier) 7*. Arbitrageverdrag met China van 1 Juni 1915 (Stbl. 1916 no. 181). Les Hautes Parties Contractantes s’engagent k soumettre a la Cour Permanente d’Arbitrage tous les difïérends qui viendraient a s’élever entre Elles et qui n’auraient pu être résolus par la voie diplomatique 69 et cela même dans le cas oü ces difiérends auraient leur origine dans des faits antérieurs a la conclusion de la présente Convention. (art. 1) 11. Arbitrage- en conciliatie-verdragen. I*. Arbitrage- en Verzoenings-verdrag met Duitschland van 20 Mei 1926 (Stbl. 1927 no. 279). Die vertragschlieszenden Teile verpflichten sich, alle Streitigkeiten irgendwelcher Art, die zwischen ihnen entstehen und nicht in angemessener Frist auf diplomatischem Wege geschlichtet werden können, und die nicht mit Zustimmung beider Parteien dem Standigen Internationalen Gerichtshof unterbreitet werden, nach Maszgabe des gegenwartigen Vertrags entweder einem Schiedsgerichtsverfahren oder einem Vergleichsverfahren zu unterwerfen. Streitigkeiten, für deren Schlichtung die vertragschlieszenden Teile durch andere zwischen ihnen bestehende Abmachungen an ein besonderes Verfahren gebunden sind, werden nach Maszgabe der Bestimmungen dieser Abmachungen behandelt. (art. i) Dem Schiedsgerichtsverfahren werden auf Verlangen einer Partei, unterVorbehalt der Bestimmungen des Artikel 3 *), diejenigen Streitigkeiten unterworfen, bei denen die Parteien untereinander über eine Rechtsfrage im Streite sind, insbesondere diejenigen Streitigkeiten, die betreffen: erstens: Bestand, Auslegung und Anwendung eines zwischen den beiden Parteien geschlossenen Staatsvertrags; zweitens: irgendeine Frage des internationalen Rechts; drittens: das Bestehen einer Tatsache, die, wenn sie erwiesen wird, die Verletzung einer zwischenstaatlichen Verpflichtung bedeutet; viertens: Umfang und Art der Wiedergutmachung im Falie einer solchen Verletzung. Bestehen zwischen den Parteien Meinungsverschiedenheiten darüber, ob eine Streitigkeit zu den vorstehend bezeichneten Arten gehort, so wird über diese Vorfrage im Schiedsgerichtsverfahren entschieden. (art. 2) Alle Streitigkeiten, die nicht nach den vorhergehenden Artikeln dieses Vertrags dem Schiedsgerichtsverfahren unterworfen werden, und die nicht mit Zustimmung beider Parteien auf andere Weise 1) Betreffende het voorafgaan van de nationale rechtspraak. 70 friedlich geregelt werden, sind auf Verlangen einer Partei im Vergleichsverfahren zu behandeln. Behauptet die andere Partei, dasz der im Vergleichsverfahren anhangig gemachte Streitfall von dem Standigen Internationalen Gerichtshof, dem Schiedsgericht oder in einem besonderen Verfahren nach Artikel 1 Absatz 2 zu entscheiden sei, so entscheidet über diese Vorfrage das Organ, dessen Zustandigkeit behauptet wird. Die Regierungen der vertragschlieszenden Teile können im gemeinsamen Einverstandnis eine Streitigkeit, für die nach dem gegenwartigen Vertrage der Standige Internationale Gerichtshof oder ein Schiedsgericht angerufen werden kann, endgültig oder unter Vorbehalt der spateren Anrufung des Standigen Internationalen Gerichtshof s oder eines Schiedsgerichts im Vergleichsverfahren behandeln lassen. (art. 12) Für den Fall, dass Deutschland dem Standigen Internationalen Gerichtshof im Haag beitritt oder Mitglied des Völkerbundes wird, sollen Rechtsstreitigkeiten, bei denen die Parteien sich darüber, ob diese Rechtsstreitigkeiten dem Standigen Internationalen Gerichtshof oder einem Schiedsgericht zu unterbreiten sind, nicht haben einigen können, auf Antrag einer Partei einen Monat nach Ankündigung an die andere Partei unmittelbar vor den Standigen Internationalen Gerichtshof gebracht werden können. Dasselbe gilt, falls ein allgemeiner Schiedsgerichtsvertrag zwischen Deutschland und einer dritten Macht in Kraft treten sollte, der eine entsprechende Bestimmung enthalt. (Schlussprotokoll sub 4). 111. Conciliatieverdragen. I*. Verzoeningsverdrag met Zwitserland van 12 December 1925 (Stbl. 1927 no. 204). Tout difiérend, de quelque nature qu’il soit, qui s’élèverait entre les Parties contractantes et n’aurait pu être résolu par la voie diplomatique dans un délai raisonnable et qui ne serait pas susceptible d'un règlement judiciaire ou arbitral, conformément a I’article 36, alinéa 2, du Statut de la Cour permanente de Justice internationale ou conformément a toute autre convention internationale en vigueur entre les Parties contractantes, sera soumis, a la demande des deux Parties oude I’une d’entre elles, a une Commission permanente de conciliation, aux fins d’examen et de rapport. Les Parties contractantes pourront convenir qu'un difiérend qui serait susceptible d’un règlement judiciaire ou arbitral sera préalablement déféré a la procédure de conciliation. Si, dans un difiérend de 71 cette nature, I’une des Parties n’accepte pas les propositions de la Commission dans un délai raisonnable, chacune d’elles pourra soumettre le différend a la Cour permanente de Justice internationale. (art. premier) 2a*. Verdrag van 18 December 1913 met de Vereenigde Staten van Amerika betreffende de onderwerping van geschillen aan eene permanente internationale commissie voor onderzoek en verslag (Stbl. 1928 no. 149). The High Contracting Parties agree that all disputes between them, of every nature whatsoever, to the settlement of which previous arbitration treaties or agreements do not apply in their terms or are not applied in fact, shall, when diplomatic methods of adjustment have failed, be referred for investigation and report to a permanent International Commission to be constituted in the manner prescribed in the next succeeding article; and they agree not to declare war or begin hostilities during such investigation and before the report is submitted. (art. 1) 2b*. Protocol van 13 Februari 1928 (Stbl. 1928 no. 149). The Government of the United States and the Government of the Netherlands, desiring to remove any doubt or uncertainty that may exist or that may hereafter arise as to the interpretation to be placed on article 1 of the Treaty signed between the two Govemments on December 18, 1913, with respect to disputes that may exist between them at the time of the taking effect of the said treaty, have authorized the undersigned to declare that the said article 1 is meant and intended to apply, subject to the terms of that article, to all disputes between the two Governments existing at the time of the taking effect of the treaty as well as to those arising thereafter. 3. Conciliatieverdrag met Zweden van 21 Mei 1927 (goedkeuringswet Stbl. 1928 no. 175). Tout différend, de quelque nature qu’il soit, qui s’élèverait entre les Hautes Parties contractantes et n'aurait pu être résolu par la voie diplomatique dans un délai raisonnable et qui ne serait pas susceptible d’un règlement judiciaire ou arbitral conformément k I’article 36, alinéa 2, du Statut de la Cour permanente de Justice internationale, ou conformément a toute autre convention internationale en vigueur entre les Hautes Parties contractantes, sera soumis, a la demande d’une ou des deux Parties, a une Commission permanente de conciliation, aux fins d’examen et de rapport. 72 D. BEPALINGEN IN BILATERALE VERDRAGEN I*. Overeenkomst met Italië tot regeling der toelating van de wederzijdsche behoeftige onderdanen tot het kosteloos procedeeren in het andere land, van 9 Januari 1884 (Stbl. 1884 no. 227). Si quelque difficulté surgissait au sujet de I’interprétation de cette convention, les deux Hautes Parties contractantes s’engagent a s’en rapporter è, une commission d’arbitres. Cette commission sera composée d’un nombre égal d’arbitres choisis par les Hautes Parties contractantes et d’un arbitre choisi par la commission elle-même. (art. 4) 2*. Overeenkomst met België, strekkende om wederkeerig ingezetenen, onderdanen van het andere land, toe te laten om kosteloos te procedeeren, van 31 October 1892 (Stbl. 1894 no. 10). Dans le cas oü quelque difficulté surgirait au sujet de I’interprétation de la présente Convention, les Hautes Parties Contractantes s’engagent k se soumettre a la décision d’une commission d’arbitres. Cette commission sera composée d’un nombre égal d’arbitres choisis par les Hautes Parties Contractantes et d’un arbitre désigné par ces arbitres. (art. IV) 3*. Overeenkomst met Portugal nopens de verhoudingen tusschen Nederland en Portugal inden Archipel van Timor en Solor, van 10 Juni 1893 (Stbl. 1894 no. 31). Dans le cas oü quelque difficulté surgirait par rapport k leurs relations intercoloniales dans I’Archipel de Timor et Solor ou au sujet de I’interprétation de la présente convention, les Hautes Parties contractantes s’engagent k se soumettre k la décision d'une commission d’arbitres. (art. VII lid 1) Les Hautes Parties contractantes peuvent convenir qu’un différend qui serait susceptible d’un règlement judiciaire ou arbitral, soit préalablement déféré a la procédure de conciliation. Si, dans un différend de cette nature, I’une des Parties n’accepte pas les propositions de la Commission dans un délai raisonnable, chacune d’elles pourra soumettre le différend a la Cour permanente de Justice internationale. (art. premier) 73 4*. Verdrag met Portugal tot regeling der grenzen van het wederzijdsche gebied op Timor van 1 October 1904 (Stbl. 1908 no. 414). Toutes questions ou tous différends sur I’interprétation ou I’exécution de la présente Convention, s’ils ne peuvent être réglés è, I’amiable, seront soumis a la Cour permanente d’Arbitrage conformément aux dispositions prévues au chapitre II de la Convention internationale du 29 juillet 1899 pour la solution pacifique des conflits internationaux. (art. 14) s*. Verdrag met Brazilië tot regeling der grens tusschen Suriname en Brazilië van 5 Mei 1906 (Stbl. 1908 no. 423). Les Hautes Parties Contractantes s’engagent a soumettre k la Cour Permanente d’Arbitrage a La Haye les difïérends qui pourraient s’élever entre Elles au sujet de I’application oude I’interprétation de la présente convention. Dans chaque cas particulier les Hautes Parties Contractantes signeront un compromis spécial déterminant nettement I’objet du litige, I’étendue des pouvoirs de I’arbitre ou du tribunal arbitral, le mode de sa désignation ainsi que les régies a observer en ce qui concerne les formalités et les délais de la procédure. (art. 3) 6*. Verdrag betreffende de strandvonderij met Zweden Van 26 Februari 1908 (Stbl. 1909 no. 13). Les Hautes Parties Contractantes s’engagent a soumettre è. la Cour Permanente d’Arbitrage k La Haye les difïérends qui pourraient s’élever entre Elles au sujet de I’application oude I’interprétation de la présente Convention et qui n’auront pu être résolus par la voie diplomatique. (art. 2) 7*. Handelsverdrag met Zweden van 15 December 1908 (Stbl. 1910 no. 78). Les Hautes Parties contractantes s’engagent è. soumettre k la Cour Permanente d’Arbitrage a La Haye les difïérends, qui pourraient s’élever entre Elles au sujet de I’application oude I’interprétation de la présente convention et qui n’auront pu être résolus par la voie diplomatique. Dans chaque cas particulier les Gouvernements respectifs signeront 74 un compromis spécial déterminant nettement I’objet du litige. I’étendue des pouvoirs du tribunal arbitral, le mode de sa désignation, la langue dont le tribunal arbitral fera usage et celles dont I’emploi sera autorisé devant lui, le montant de la somme que chaque partie aura k déposer a titre d’avance pour les frais, ainsi que les régies k observer en ce qui concerne les formalités et les délais de la procedure. (art. 3) B*. Verdrag van handel en scheepvaart met Noorwegen van 20 Mei 1912 (Stbl. 1913 no. 263). Les Hautes Parties contractantes s’engagent a soumettre a la cour permanente d’arbitrage a La Haye les difiérends qui pourraient s’élever entre Elles au sujet de I’application oude I’interprétation du présent traité et qui n’auront pu être résolus par la voie diplomatique. Dans chaque cas particulier les Hautes Parties contractantes signeront un compromis spécial déterminant nettement I’obj et du litige, I’étendue du pouvoir du tribunal arbitral, la langue dont le tribunal arbitral fera usage et celles dont I’emploi sera autorisé devant lui, le montant de la somme que chaque Partie aura a déposer a titre d’avance pour les frais ainsi que les régies a observer en ce qui concerne les formalités et les délais de la procédure. A défaut de clauses compromissoires contraires le tribunal arbitral sera composé de trois membres. Chacune des Hautes Parties contractantes en désignera un. Le surarbitre sera désigné conformément aux régies insérées dans la convention de La Haye du 18 octobre 1907 pour le règlement pacifique des conflits internationaux. (art. 8) 9*. Verdrag strekkende tot regeling van de grens tusschen Suriname en Fransch Guyana met Frankrijk van 30 September 1915 (Stbl. 1916 no. 481). Les Hautes Parties contractantes s'engagent k soumettre k la Cour permanente d’arbitrage de La Haye les difiérends qui pourraient s’élever entre elles au sujet de I’application oude I’interprétation de la présente Convention et qui n’auront pu être résolus par la voie diplomatique. Dans chaque cas particulier, les Hautes Parties contractantes signeront un compromis spécial determinant nettement 1 ojet du litige, I’étendue des pouvoirs de I’arbitre ou du tribunal arbitral, le mode de sa désignation, la langue dont I’arbitre ou le tribunal arbitral fera usage et celles dont I’emploi sera autorise devant eux, le montant de la somme que chacune des Hautes Parties contractantes aura k déposer a titre d'avance pour les frais, ainsi que les régies è. 75 observer en ce qui concerne les formalités et les délais de la procédure. (art. 6) 10*. Verdrag nopens de verleening van crediet enden uitvoer van steenkolen met Duitschland van 11 Mei 1920 (Stbl. 1921 no. 31). Zur Erledigung aller aus diesem Vertrage sich ergebenden Streitfalle wird ein standiges Schiedsgericht berufen, das seinen Sitz im Haag hat und dort nach Bedarf zusammentritt. Das Schiedsgericht kann auch einen anderen Ort für seinen Zusammentritt bestimmen. Das Schiedsgericht besteht aus fünf Schiedsrichtern. Innerhalb vier Wochen vom Tage des Inkrafttretens dieses Vertrages ernennt jede Partei zwei Schiedsrichter, die sich zur Übernahme dieses Amtes bereit erklart haben. Jede Partei zeigt innerhalb dieser Frist der Gegenpartei Namen, Stand und Wohnort der ernannten Schiedsrichter an. Diese vonden Parteien ernannten Schiedsrichter wahlen innerhalb einer weiteren Frist von vier Wochen den fünften vorsitzenden Schiedsrichter. Falls fiber die Wahl des Vorsitzenden eine Einigung zwischen den Parteien nicht zustande kommen sollte, bitten die Parteien den Prasidenten des Obersten Norwegischen Gerichts um Emennung eines norwegischen Juristen zum Vorsitzenden des Schiedsgerichts. Bei Ausfall eines Schiedsrichters durch Tod oder im Fall seiner Behinderung durch Krankheit oder sonstige Gründe wird in gleicher Weise ein neuer Schiedsrichter ernannt. (Bijlage D art. 1) 11*. Verdrag met Venezuela tot herstel der diplomatieke betrekkingen van 11 Mei 1920 (Stbl. 1921 no. 301). De Heer H. Thielen zal voor de bevoegde Venezolaansche Gerechten de aanspraken jegens den Venezolaanschen Staat kunnen doen gelden, gegrond op de verliezen, die hij beweert, dat de firma H. Thielen en Gd. geleden heeft ten gevolge der gebeurtenissen, welke in Caracas hebben plaats gehad op 13 en 14 December 1908. De Hooge Contracteerende Partijen komen overeen, dat er geen aanleiding tot diplomatieke interventie zal bestaan, behoudens in het geval van rechtsweigering of klaarblijkelijke onrechtvaardigheid. Indien de Nederlandsche Regeering van meening is, dat een dezer gevallen zich heeft voorgedaan, dan zal hij zulks ter kennis brengen der Regeering van Venezuela. Indien de Hooge Contracteerende Partijen ter zake niet tot overeenstemming kunnen geraken, dan zal het geschilpunt onderworpen 76 worden aan de uitspraak vaneen scheidsgerecht, bestaande uit drie rechtsgeleerden. leder der Hooge Contracteerende Partijen zal eenen scheidsman aanwijzen en de aldus benoemde scheidslieden zullen den derden aanwijzen. Indien de Hooge Contracteerende Partijen het niet eens kunnen worden ter zake der regeling der arbitrale procedure, dan zullen de voorschriften gevolgd worden vervat inde Haagsche Conventie van 29 Juli 1899 voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen. Insgelijks zullen de bepalingen der genoemde Conventie worden gevolgd bij de keuze van den derden scheidsman, voor het geval, dat de beide scheidslieden met betrekking tot deze keuze niet tot overeenstemming zouden kunnen geraken. (art. 4) 12*. Handelsverdrag met Tsjechoslowakije van 20 Januari 1923 (Stbl. 1924 no. 514). Tout différend sur I’interprétation, I'application ou I’exécution de la présente convention qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. VII) 13*. Voorloopige regeling der handelsbetrekkingen met Litauen van 10 Juni 1924 (Stbl. 1925 no. 169). Tout difïérend sur I’interprétation, I’application ou I’exécution du présent arrangement qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. 9) 14a*. Verdrag tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika van 21 Augustus 1924 over het vervoer van alcoholische dranken (Stbl. 1925 no. 173). Any claim by a Netherlands vessel for compensation on the grounds that it has suffered loss or injury through the improper or unreasonable exercise of the rights conferred by Article II of this Treaty or on the ground that it has not been given the benefit of Article 111 shall be referred for the joint consideration of two persons, one of whom shall be nominated by each of the High Contracting Parties. Effect shall be given to the recommendations contained in any such joint report. If no joint report can be agreed upon, the claim shall be referred to the Permanent Court of Arbitration at The Hague described in the Convention for the Pacific Settlement of International 77 Disputes, concluded at The Hague, October 18, 1907. The arbitral tribunal shall be constituted in accordance with Article 87 (Chapter IV) and with Article 59 (Chapter III) of the said Convention. The proceedings shall be regulated by so much of Chapter IV of the said Convention and of Chapter 111 thereof (special regard being had for Articles 70 and 74, but excepting Articles 53 and 54) as the tribunal may consider to be applicable and to be consistent with the provisions of this agreement. (Art. IV) 146*. Notawisseling tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika van 21 Augustus 1924 over het vervoer van alcoholische dranken (Stbl. 1925 no. 173). Nederland: I have the honor to inform you that the Royal Government understands that in the event of the adhesion by the United States to the Protocol of December 16, 1920, under which the Permanent Court of International Justice has been created at The Hague, the Government of the United States will not be averse to considering a modification of the said Convention, or the making of a separate agreement, providing that claims as mentioned in Article IV of that Convention, which cannot be settled in the way as indicated in the first paragraph of that article, shall be referred to the Permanent Court of International Justice instead of the Permanent Court of Arbitration. Vereenigde Staten van Amerika: I have the honor to state that the Netherlands Govemment’s understanding of the attitude of the Government of the United States in this respect is correct, and that in the event that the Senate gives its assent to the proposal made by the President on February 24, 1923, that it consent under certain stated conditions to the adhesion by the United States to the Protocol of December 16, 1920, under which the Permanent Court of International Justice has been created at The Hague, the Government of the United States will not be averse to considering a modification of the Convention this day signed, or the making of a separate Agreement providing for the reference of claims mentioned in Article IV of the Convention which cannot be settled in the way indicated in the first paragraph of that Article, to the Permanent Court of International Justice instead of to the Permanent Court of Arbitration. 78 15*. Handelsverdrag met Polen van 30 Mei 1924 (Stbl. 1925 no. 198). 1. Les différends qui pourraient s’élever entre les Hautes Parties Contractantes au sujet de I’application oude I’interprétation du présent Traité et qui n’auront pu être résolus par la voie diplomatique, seront soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale, ou, si une des Hautes Parties Contractantes le demande, a la Cour Permanente d’Arbitrage a la Haye. 2. Au cas oü le différend sera soumis a la Cour Permanente d’Arbitrage, les stipulations de la Convention de la Haye du 18. X. 1907 pour le règlement pacifique des conflits intemationaux seront applicables. Toutefois, a défaut de clauses compromissoires contraires, le Tribunal Arbitral sera composé de 3 membres. Chacune des Hautes Parties Contractantes en désignera un. Le sur-arbitre sera désigné conformément aux régies de la Convention précitée. (art. 1 van het Slotprotocol) 16*. Handelsverdrag met Letland van 2 Juli 1924 (Stbl. 1925 no. 403). Tout différend sur I’interprétation, I’application ou I’exécution du présent arrangement qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis h la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. VIII) 17*. Verdrag tusschen Frankrijk, Groot-Britannië en Spanje betreffende de inrichting van het Statuut der zone van Tanger van 18 December 1923 (Stbl. 1925 no. 406). Les différends qui viendraient a s’élever au sujet de I’interprétation et de I’application des dispositions de la présente convention seront portés soit devant la Cour permanente de Justice internationale, soit, du commun accord des parties, devant la Cour permanente d’arbitrage de La Haye. (art. 54) 18*. Handelsverdrag met Hongarije van 9 December 1924 (Stbl. 1926 no. 36). Tout différend sur I’interprétation, I’application ou I’exécution de la présente convention qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. VI) 79 19*. Voorloopig handelsverdrag met Estland van 22 Juli 1924 (Stbl. 1926 no. 157). Tout difïérend sur l’interprétation, I’application ou I’exécution du présent arrangement qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. VIII) 20*. Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart met Siam van 8 Juni 1925 (Stbl. 1926 no. 329). Tout difïérend concernant I’interprétation, I’application ou I’exécution du présent traité qui n’aura pu être réglé entre les Hautes Parties Contractantes, sera soumis k la Cour Permanente de Justice Internationale, laquelle aura compétence pour statuer sur le difïérend a la requête des deux Parties oude I’une d’Elles. (art. XVI) 21*. Protocol behoorende bij het Nederlandsch-Duitsche douane – en credietverdrag van 26 November 1925 (Stbl. 1926 no. 348). Falls eine Einigung zwischen den beiden Parteien darüber, ob das deutsche Angebot in seiner Gesamtheit keine gröszere Belastung der niederlandischen Wareneinfuhr nach Deutschland auf den in Betracht kommenden Gebieten darstellt, nicht erzielt werden kann, so wird diese Frage auf Verlangen einer Partei einem Schiedsgericht unterbreitet. Die Entscheidung des Schiedsgerichts hat lediglich darüber zu erfolgen, ob die erforderliche Gleichwertigkeit des deutschen Angebots in seiner Gesamtheit mit den bisherigen Vereinbarungen erzielt ist und nicht etwa über die einzelnen Tarifpositionen. Solange keine Einigung stattgefunden hat oder das Schiedsgericht entschieden hat, dasz das deutsche Angebot in seiner Gesamtheit keine gröszere Belastung der niederlandischen Wareneinfuhr nach Deutschland auf den in Betracht kommenden Gebieten darstellt, bleiben die alten Zollsatze in Geltung. (par. i) 22*. Handelsverdrag met Griekenland van 12 Mei 1926 (Stbl. 1927 no. 59). Tout difïérend sur I’interprétation, I’application ou I’exécution de la présente convention qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice Internationale. (art. VII) 80 23*. Overeenkomst met Groot-Britannië nopens het beheer van het quarantaine-station te Kamaran van 19 Juni 1926 (Stbl. 1927 no. 282). Disputes between the British or Indian Governments on the one part and the Governments of the Netherlands or the Netherlands East Indies on the other part arising out of the interpretation of this Agreement shall be adjusted as follows: If the Director of the Quarantine Station is unable to agree with the Medical Officer appointed by the Government of the Netherlands East Indies, when the latter is acting either as Medical Superintendent or as Deputy Medical Superintendent, as to the interpretation of any article of this Agreement, he shall report the circumstances to the Government of India, who shall forthwith communicate his report to the Government of the Netherlands East Indies. The respective Governments shall thereupon endeavour to reach a settlement of the dispute by agreement. If, after full consideration, the Government of India and the Government of the Netherlands East Indies are unable to reach a settlement of the dispute by agreement, or if as between themselves a dispute arises in regard to the Budget or any matter referred to in this Agreement or in regard to the interpretation of this Agreement, they shall severally communicate statements of the facts to the British and Netherlands Governments, who shall endeavour to reach a settlement through the diplomatic channel. If a settlement is still not reached by this procedure, the British and Netherlands Governments shall each appoint a representative in order that these representatives may endeavour in conference to reach a settlement of the dispute by agreement. If the two representatives fail to reach an agreement they shall jointly appoint a third member. If on this point there is disagreement between the two representatives, the British and the Netherlands Governments shall request the President of the Permanent Court of International Justice to appoint a third member and the Commission thus constituted shall determine the dispute. (art. 13) 24*. Handelsverdrag met Haïti van 7 September 1926 (Stbl. 1928 no. 25). Tout différend sur I’interprétation, I’application ou I’exécution de la présente Convention qui n’a pu être résolu entre les Hautes Parties Contractantes par la voie diplomatique sera soumis a la Cour Permanente de Justice internationale. (art. IV) Kluyver, Ar *. g 81 25*. Verdrag van handelen vriendschap met de Vereenigde Staten van Mexico van 22 September 1897 (Stbl. 1899 no. 200), opgezegd door Mexico op 15 October 1925 en dientengevolge vervallen op 15 October 1926; verlengd tot 30 Juni 1928 bij notawisseling laatstelijk van 19/20 December 1927 (Stbl. 1928 no. 28). Alle twistvragen of alle geschillen omtrent de uitlegging, de toepassing of de uitvoering van dit tractaat zullen, indien zij niet in der minne beslecht kunnen worden, aan het oordeel eener commissie van scheidslieden worden onderworpen. leder der beide Hooge contracteerende Partijen zal eenen scheidsman aanwijzen en deze beide scheidslieden zullen den derden benoemen. Indien zij het over de keuze niet eens kunnen worden, zal de derde scheidsman worden benoemd door de Regeering vaneen derden Staat, aangewezen door de beide Hooge contracteerende Partijen. 26. Verdrag met België ten doel hebbende, de toepassing van de maatregelen van het sanitair toezicht op de Scheepvaart meer afdoende en minder hinderlijk te maken van 24 Maart 1927. Les difïérends qui surgiraient entre les Hautes Parties contractantes, relatifs a I’interprétation et a I’application de la présente Convention et qui n’auraient pu être résolus par la voie diplomatique pourront, préalablement a toute procédure judiciaire ou arbitrale, être soumis pour avis consultatif a un organisme international d'hygiëne publique, désigné de commun accord par les Hautes Parties contractantes. Les difïérends qui n’auraient pu être réglés ni directement, ni le cas échéant sur la base de I’avis de I’organisme technique susvisé, seront portés a la demande d’une des Hautes Parties contractantes devant la Cour Permanente de Justice Internationale, a moins que, en vertu d’un accord spécial a conclure, il ne soit procédé au règlement du difiérend par voie d’arbitrage. (art. 15) 27. Handelsverdrag met Guatemala van 12 Mei 1927 (goedkeuringswet Stbl. 1927 no. 44.6). Elk geschil over den uitleg, de toepassing of de uitvoering van dit Verdrag, dat door de Hooge Verdragsluitende Partijen niet langs diplomatieken weg zoude kunnen worden opgelost, zal onderworpen worden aan het Permanente Hof van Internationale Justitie. 82 1) In dit overzicht zijn niet vermeld die Staten, die alleen door de bepalingen van het Volkenbondverdrag verbonden zijn. Verder is het niet volledig voorzoover betreft de Midden- en Zuid-Amerikaansche Staten. Aan den anderen kant is het mogelijk, dat door het vervallen zijn van enkele verdragen eenige in het overzicht aangegeven verplichtingen niet meer bestaan. Arbitrage is gebruikt inden zin van bindende beslissing, dus zoowel rechtspraak als arbitrage. Met „geen coneiliatie” wordt bedoeld, dat van conciliatie niet wordt gesproken„facultatieve conciliatie” beteekent, dat nadrukkelijk wordt overeengekomen, dat hetzij in gemeen overleg hetzij op verzoek vaneen partij een conciliatie zal kunnen voorafgaan, terwijl tenslotte „verplichte conciliatie” aanduidt, dat als regel conciliatie zal voorafgaan, al dan niet met de vermelding erbij, dat partijen in gemeen overleg kunnen besluiten hiervan af te wijken. Conciliatie slaat alleen op de procedure voor conciliatiecommissies, niet op de actie van den Volkenbondsraad. Inde rubriek „na mislukte conciliatie voor belangengeschillen naar Volkenbondsraad zijn alleen die Staten ondergebraeht, die in hun verdragen nadrukkelijk melding maken van deze procedure voor den Raad. Als vanzelfsprekende bepalingen,endaarom niet als uitzonderingen, zijn beschouwd bepalingen, dat worden uitgezonderd geschillen betreffende de uitsluitende nationale bevoegdheid of geschillen waarover reeds een beslissing is gevallen; eveneens is niet als uitzondering beschouwd, indien de verplichting uitsluitend geldt voor toekomstige geschillen. Ten einde te doen uitkomen tusschen welke landen voor ieder geschil een bindende oplossing is voorzien, zijn deze landen cursief gedrukt (vgl. p. 12). bijlage ii SYSTEMATISCH OVERZICHT VAN ARBITRAGEEN CONCILIATIE-VERPLICHTINGEN TUSSCHEN VERSCHILLENDE STATEN ') A. GEEN ONDERSCHEID TUSSCHEN RECHTSGESCHILLEN EN BELANGENGESCHILLEN I. Arbitrage zonder voorafgaande conciliatie. a) zonder uitzondering. Nederland—Denemarken Frankrijk—Tsjechoslowakije Uruguay—Frankrijk i» Italië Hongarije—Oostenrijk ~ —Groot-Britannië ~ —China Chili—Spanje „ —Spanje Portugal—Denemarken Bolivia—Venezuela ~ Peru Italië „ >( —Venezuela b) met uitzondering. Italië—Noorwegen Italië—Bolivia ~ —Zweden „ —Paraguay .. —Costa Rica Zwitserland—Brazilië >■ —Argentinië „ —Argentinië „ —Brazilië Frankrijk.. —Ecuador Denemarken—Brazilië „ —Guatemala Noorwegen— „ België—Griekenland Argentinië—Chili » —Roemenië Peru—Venezuela Griekenland—Spanje Ecuador— „ Denemarken— „ Argentinië— ~ 11. Facultatieve voorafgaande conciliatie, dan arbitrage. a) zonder uitzondering. b) met uitzondering. 111. Althans in sommige gevallen verplichte voorafgaande conciliatie, dan arbitrage. a) zonder uitzondering. Zwitserland—Columbia Denemarken—Frankrijk Italië Chili „ —Finland „ —Litauen „ —Spanje „ —Griekenland „ —Polen Oostenrijk—Polen » —Polen ~ —Tsjechoslowakije Brazilië—Groot-Britannië » Spanje Portugal—Spanje. ~ —Frankrijk b) met uitzondering. Zwitserland—Roemenië 84 IV. Conciliatie. a) zonder uitzondering. Vereemgde Staten—Bolivia Vereenigde Staten—Honduras „ —Chili „ „ —ltalië ” China „ „ —Paraguay ” ” —Costa Rica „ „ —Spanje ” ’’ Denemarken „ „ —Venezuela » „ —Guatemala Zweden Chili Zweden—Litauen ” Columbia Litauen—Rusland ” Letland Chili—Groot-Britannië Partijen van de Pan-Amerikaansche Conventie van Santiago van 1923 voorzoover zij niet door bilaterale verdragen anders zijn overeengekomen. b) met uitzondering. Estland —Letland —Finland—Polen Polen —T sj echoslo wakij e B. WEL ONDERSCHEID TUSSCHEN RECHTSGESCHILLEN EN BELANGENGESCHILLEN. ARBITRAGE VOOR RECHTSGESCHILLEN AL DAN NIET MET UITZONDERINGEN EN CONCILIATIE VOOR BELANGENGESCHILLEN I. Geen voorafgaande conciliatie voor rechtsgeschillen. a) mislukte conciliatie voor belangengeschillen nog arbitrage. Denemarken—Noorwegen Denemarken-Estland > > Zweden Zweden— Noorwegen— „ „ —Finland b) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen niets. Vereenigde Staten Brazilië Vereenigde Staten—Portugal „ „ —Groot-Britannië „ „ —Ecuador ” » Haïti „ „ —Frankrijk ” ** Nederland ~ ~ —Zweden „ —Noorwegen „ „ —Uruguay ” * ■' Peru „ „ —Duitschland 85 c) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen naar Volkenbondsraad. 11. Facultatieve voorafgaande conciliatie voor rechtsgeschillen. a) mislukte conciliatie voor belangengeschillen nog arbitrage. België—Denemarken Denemarken—Finland ~ —Finland Zweden—Finland ~ —Portugal „ —Oostenrijk ~ —Spanje ~ —Spanje ~ —Zweden „ —Frankrijk „ —Zwitserland b) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen niets. Nederland —Duitschland D uitschland —F inland „ —Zweden ~ —Litauen ~ —Zwitserland „ —Zweden Zweden— ~ Zwitserland—Oostenrijk Denemarken— „ Tsjechoslowakije— „ Duitschland— ~ Uruguay —Zweden ~ —Denemarken Tsjechoslowakije— „ „ —Estland c) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen naar Volkenbondsraad. Duitschland—België Frankrijk—Roemenië „ —Frankrijk „ —Servië „ —Polen ~ —Tsjechoslowakije 111. Verplichte voorafgaande conciliatie voor rechtsgeschillen. a) mislukte conciliatie voor belangengeschillen nog arbitrage. b) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen niets. Zwitserland —Hongarij e „ —Noorwegen D uitschland—ltalië 86 c) na mislukte conciliatie voor belangengeschillen naar Volkenbondsraad. C. WEL ONDERSCHEID TUSSCHEN RECHTSGESCHILLEN EN BELANGENGESCHILLEN. ALLEEN ARBITRAGE VOOR RECHTSGESCHILLEN. I. Geen voorafgaande conciliatie. a) zonder uitzondering. De 15 Staten, die de facultatieve clausule van het Hof hebben aanvaard, voorzoover zij niet door bilaterale verdragen anders zijn overeengekomen. b) met uitzondering. Frankrijk —Groot-Britannië Frankrijk—Brazilië Italië ~ ~ —Portugal Nederland „ Italië—België Zwitserland „ „ —Portugal Hongarije ~ Portugal—Brazilië Portugal „ ~ —Hongarije Denemarken— „ „ —Zweden Siam ~ ~ —Spanje Columbia ~ Brazilië—Spanje Spanje „ ~ —Hongarije Frankrijk—Nederland Panama—Spanje ~ —ltalië Japan—Vereenigde Staten .. —Spanje Liberia— ~ „ .. —Columbia Japan—Zwitserland 11. Facultatieve voorafgaande conciliatie. a) zonder uitzondering. b) met uitzondering. 111. Verplichte voorafgaande conciliatie. a) zonder uitzondering. b) met uitzondering. 87 BIJLAGE 111 1- W. 14 Brazilië-Chili 18 Mei 1899 2. C.P.A. I 1 Argentinië-Uruguay 8 Juni 1899 3. W. 16 Argentinië-Paraguay 6 Nov. 1899 4. W. 19 Bolivia-Peru 21 Nov. 1901 5. C.P.A. I 7 Mexico-Spanje 11 Jan. 1902 6. M. 303 Costa Rica-Honduras- 20 Jan. 1902 Nicaragua-Salvador 7. C.P.A. 111 San Domingo-Spanje 28 Jan. 1902 8. C.P.A. 113 Salvador-Spanje 28 Jan. 1902 9. C.P.A. 115 Spanje-Uruguay 28 Jan. 1902 10. C.P.A. 119 Argentinië, Bolivia, Guate- 29 Jan. 1902 mala, Mexico, Paraguay, Peru, Salvador, San Domingo, Uruguay. 11. W. 22 Argentinië-Bolivia 3 Febr. 1902 12. C.P.A. I 26 Bolivia-Spanje 17 Febr. 1902 13. C.P.A. I 28 Columbia-Spanje 17 Febr. 1902 1) In deze lijst zijn een aantal verdragen opgenomen, welke nog niet zijn in werking getreden; verdragen waarvan het bekend is, dat zij zijn vervallen, of ten gevolge van later gesloten verdragen zullen vervallen, zijn voorzien van t. Voorzoover mogelijk zijn bij de verdragen de vindplaatsen vermeld, waarbij de volgende afkortingen zijn gebruikt: C. P. A. Uitgave van het Permanente Hof van Arbitrage. Ree. no.. . Recueil des Traités et des Engagements intemationaux de la S. d. N. W. Wehberg. Vierzig standige Schiedsvertrage. C. E. Treaties for the advaneement of Peaee. Camegie Endowment for International Peace. M. Manning. Arbitration Treaties among the American Nations etc. CHRONOLOGISCHE LIJST VAN ARBITRAGE- EN CONCILIATIE-VERDRAGEN GESLOTEN SINDS DE EERSTE VREDESCONFERENTIE 2) 14. C.P.A. I 30 Guatemala-Spanje 28 Febr. 1902 15. W. 25 Argentinië-Chili 28 Mei 1902 16. C.P.A. I. 32 Frankrijk-Groot-Britannië 14 Oct. 1903 17. M. 346 Guatemala-Honduras- 2 Nov. 1903 N icaragua-Sal vador 18. C.P.A. 136 Frankrijk-Italië 25 Dcc. 1903 19. C.P.A. I 38 Groot-Britannië-Italië 1 Febr. 1904 20. C.P.A. I 42 Denemarken-Nederland 12 Febr. 1904 21. C.P.A. I 47 Frankrijk-Spanje 26 Febr. 1904 22. C.P.A. I 49 Groot-Britannië-Spanje 27 Febr. 1904 23. C.P.A. I 53 Fiarikrijk-Nederland 6 April 1904 24. C.P.A. 157 fPortugal-Spanje 31 Mei 1904 25. C.P.A. I 59 -J-Frankrijk-Noorwegen/Zweden 9 Juli 1904 26. C.P.A. I 66 tDuitschland-Groot-Britannië 12 Juli 1904 27. C.P.A. I 70 Groot-Britannië-Noorwegen/ 11 Aug. 1904 Zweden 28. C.P.A. I 81 Nederland-Portugal 1 Oct. 1904 29. W. 30 Nicaragua-Spanje 4 Oct. 1904 30. C.P.A. I 84 België-Rusland 30/17 Oct. 1904 31. C.P.A. I 94 België-Zwitserland 15 Nov. 1904 32. C.P.A. I 106 Groot-Britannië-Portugal 16 Nov. 1904 33. C.P.A. I 101 Groot-Britannië-Zwitserland 16 Nov. 1904 34. C.P.A. I 111 jltalië-Zwitserland 23 Nov. 1904 35. C.P.A. I 114 België-Noorwegen/Zweden 30 Nov. 1904 36. C.P.A. I 123 Noorwegen/Zweden-Rusland 9 Dec./ 26 Nov. 1904 37. C.P.A. I 133 fFrankrijk-Zwitserland 14 Dec. 1904 38. C.P.A. I 136 Noorwegen/Zweden-Zwitserland 17 Dec. 1904 39. C.P.A. I 144 fßelgië-Spanje 23 Jan. 1905 40. C.P.A. I 150 fNoorwegen/Zweden-Spanje 23 Jan. 1905 41. C.P.A. I 160 Groot-Britannië-jVerferkmd 15 Febr. 1905 42. C.P.A. I 164 Denemarken-Rusland 1 Mrt./ 16 Febr. 1905 43. C.P.A. II 1 Italië-Peru 18 April 1905 44. C.P.A. I 171 België-Griekenland 19 April/ 2 Mei 1905 45. C.P.A. I 175 -j-België-Denemarken 26 April 1905 89 46. C.P.A. I 185 Portugal-Zweden 6 Mei 1905 47. C.P.A. I 189 Italië-Portugal 11 Mei 1905 48. C.P.A. I 183 Honduras-Spanje 13 Mei 1905 49. C.P.A. I 191 België-Roemenië 27/14 Mei 1905 50. M. 356 Columbia-Ecuador lOAug. 1905 51. C.P.A. I 195 tPortugal-Zwitserland 18Aug. 1905 52. W. 39 Argentinië-Brazilië 7 Sept. 1905 53. W. 42 Columbia-Peru 12 Sept. 1905 54. C.P.A. I 198 Denemarken-Frankrijk 15 Sept. 1905 55. C.P.A. I 201 Denemarken-Groot-Britan- 25 Oct. 1905 nië 56. C.P.A. I 207 tNoorwegen-Z weden 26 Oct. 1905 57. C.P.A. I 212 Denemarken-Spanje 1 Dec. 1905 58. C.P.A. I 218 Denemarken-Italië 16 Dec. 1905 59. C.P.A. I 221 Oostenrijk/Hongarije-Portu- 13 Febr. 1906 gal 60. C.P.A. I 224 België-Nicaragua 6 Mrt 1906 61. C.P.A. I 228 Frankrijk-Portugal 29 Juni 1906 62. M. 361 Guatemala-Honduras-Salva- 20 Juli 1906 dor 63. M. 364 Costa-Rica-Guatemala-Hon- 25 Sept. 1906 duras-Salvador 64. C.P.A. I 231 Denemarken-Portugal 20 Mrt 1907 65. C.P.A. I 234 Spanje-Zwitserland 14 Mei 1907 66. C.P.A. II 5 Argentinië-Italië 18 Sept. 1907 67. C.P.A. II 8 Italië-Mexico 16 Oct. 1907 68. M. 394 Costa-Rica-Guatemala-Hon- 20 Dec. 1907 duras-Nicaragua-Salvador 69. C.P.A. I 237 fFrankrijk-Vereenigde Staten 10 Febr. 1908 70. C.P.A. I 241 fVereenigde Staten-Zwitser- 29 Febr. 1908 land 71. M. 403 fHonduras-Mexico 24 Mrt 1908 72. C.P.A. I 245 Mexico-Vereenigde Staten 24 Mrt 1908 73. C.P.A. I 248 fltalië-Vereenigde Staten 28 Mrt 1908 74. C.P.A. I 251 Groot-Britannië-Vereenigde 4 April 1908 Staten 75. C.P.A. I 255 Noorwegen-Vereenigde Staten 4 April 1908 76. C.P.A. I 259 Portugal-Vereenigde Staten 6 April 1908 90 77. C.P.A. I 263 -j-Spanje-Vereenigde Staten 20 April 1908 78. C.P.A. I 271 Nederland-Vereenigde Staten 2 Mei 1908 79. C.P.A. I 267 j-Vereenigde Staten-Zweden 2 Mei 1908 80. C.P.A. I 276 Japan-Vereenigde Staten 5 Mei 1908 81. C.P.A. I 282 fDenemarken-Vereenigde 18 Mei 1908 Staten 82. C.P.A. I 287 -j-Denemarken-Zweden 17 Juli 1908 83. C.P.A. I 293 fDenemarken-Noorwegen 8 Oct. 1908 84. C.P.A. I 300 fChina-Vereenigde Staten 8 Oct. 1908 85. C.P.A. I 308 Peru-Vereenigde Staten 5 Dec. 1908 86. C.P.A. I 311 Noorwegen-Portugal 8 Dec. 1908 87. C.P.A. I 316 Columbia-Frankrijk 16 Dec. 1908 88. C.P.A. I 318 Salvador-Vereenigde Staten 21 Dec. 1908 89. C.P.A. I 321 Columbia-Groot-Britannië 30 Dec. 1908 90. C.P.A. I 329 Ecuador-Vereenigde Staten 7 Jan. 1909 91. C.P.A. I 323 Haïti-Vereenigde Staten 7 Jan. 1909 92. C.P.A. I 332 Bolivia-Vereenigde Staten 7 Jan. 1909 93. M. 412 Uruguay-Vereenigde Staten 9 Jan. 1909 94. C.P.A. I 334 Costa-Rica-Vereenigde Staten 13 Jan. 1909 95. C.P.A. I 337 Oostenrijk/Hongarije-Ver- 15 Jan. 1909 eenigde Staten 96. W. 60 Brazilië-Vereenigde Staten 23 Jan. 1909 97. C.P.A. I 344 -j-Paraguay-Vereenigde Staten 13Mrt 1909 98. C.P.A. I 347 Brazilië-Portugal 25 Mrt 1909 99. C.P.A. II 11 Brazilië-Frankrijk 7 April 1909 100. W. 63 Brazilië-Spanje 8 April 1909 101. W. 64 Brazilië-Mexico 11 April 1909 102. M. 431 Brazilië-Honduras 26 April 1909 103. C.P.A. II 13 Brazilië-Venezuela 30 April 1909 104. W. 67 Brazilië-Ecuador 13 Mei 1909 105. M. 438 Brazilië-Costa-Rica 18 Mei 1909 106. W. 69 Brazilië-Cuba 10 Juni 1909 107. C.P.A. I 350 Brazilië-Groot-Britannië 18 Juni 1909 108. C.P.A. I 353 Bolivia-Brazilië 25 Juni 1909 109. C.P.A. II 16 Brazilië-Noorwegen 13 Juli 1909 110. C.P.A. I 357 Nicaragua-Portugal 17 Juli 1909 111. C.P.A. I 359 Brazilië-China 3 Aug. 1909 112. C.P.A. I 368 Argentinië-Portugal 9 Aug. 1909 91 113. M. 446 Brazilië-Salvador 3 Sept. 1909 114. W. 71 Brazilië-Peru 5 Nov. 1909 115. C.P.A I 370 Italië-Nederland 20 Nov. 1909 116. C.P.A. I 375 Griekenland-Spanje 3/16 Dec.1909 117. M. 450 Brazilië-Peru 7 Dec. 1909 118. C.P.A. II 19 Costa-Rica-Italië 8 Jan. 1910 119. M. 462 Brazilië-Haïti 25 April 1910 120. M. 463 Brazilië-San-Domingo 29 April 1910 121. C.P.A. I 378 Groot-Britannië-Oostenrijk/ 16 Juli 1910 Hongarije 122. C.P.A. II 24 Columbia-Frankrijk 5 Aug. 1910 Guatemala-San-Domingo 11 Aug. 1910 124. C.P.A. II 25 Brazilië-Rusland 13/26 Aug. 1910 125. C.P.A. I 384 Spanje-Rusland 15/2 Aug. 1910 126. C.P.A. II 30 Italië-Spanje 2 Sept. 1910 127. C.P.A. II 34 Italië-Rusland 14/27 Oct. 1910 128. C.P.A. II 32 Brazilië-Oostenrijk/Hongarije 19 Oct. 1910 129. C.P.A. II 36 België-Italië 18 Nov. 1910 130. C.P.A. I 390 Italië-Noorwegen 4 Dec. 1910 131. C.P.A. II 42 Ecuador-Italië 25 Febr. 1911 132. C.P.A. II 47 Italië-Zweden 13 April 1911 133. C.P.A. II 52 Italië-Paraguay 11 Mei 1911 134. C.P.A. II 55 Bolivia-Italië 17 Mei 1911 135> Argentinië-Venezuela 22 Juli 1911 136. C.P.A. II 60 fDenemarken-Frankrijk 9 Aug. 1911 137. C.P.A. II 67 Brazilië-Italië 22 Sept. 1911 138. C.P.A. II 71 Brazilië-Denemarken 27 Nov. 1911 139. C.P.A. II 74 Panama-Spanje 21 Mei 1913 140. C.P.A. 111 1 Guatemala-Italië 31 Mei 1913 141. C.P.A. II 76 fSpanje-Zwitserland 19 Juni 1913 142. C.E. 131 Salvador-Vereenigde Staten 7 Aug 1913 143. C.P.A. II 79 tChili-Italië 8 Aug. 1913 144. C.P.A. II 82 fOostenrijk/Hongarije-Zwit- 2 Sept. 1913 serland 145. C.E. 45 Guatemala-Vereenigde 20 Sept. 1913 Staten 146. C.E. 125 Panama-Vereenigde Staten 20 Sept. 1913 147. C.E. 50 Honduras-Vereenigde Staten 3 Nov. 1913 92 148. fPortugal-Zweden 15 Nov. 1913 149. C.P.A. 111 6 Honduras-Italië 8 Dec. 1913 150. C.E. 121 Nicaragua-Vereenigde Staten 17 Dec. 1913 151. C.E. 117 Nederland-Vereenigde Staten 18 Dec. 1913 152. C.E. 1 Bolivia-Vereenigde Staten 22 Jan. 1914 153. C.E. 129 Perzië-Vereenigde Staten 4 Eebr. 1914 154. C.E. 75 Portugal-Vereenigde Staten 4 Febr. 1914 155. C.E. 20 Costa-Rica-Vereenigde 13 Febr. 1914 Staten 156. C.E. 136 Vereenigde Staten-Zwitser- 13 Febr. 1914 land 157. C.E. 110 San Domingo-Vereenigde 17 Febr. 1914 Staten 158. C.E. 140 Venezuela-Vereenigde 21 Mrt 1914 Staten 159. C.E. 24 Denemarken-Vereenigde 17 April 1914 Staten 160. C.E. 54 Italië-Vereenigde Staten 5 Mei 1914 161. C.P.A. 111 13 Groot-Britannië-Zwitserland 10 Juni 1914 162. C.E. 60 Noorwegen-Vereenigde 24 Juni 1914 Staten 163. C.P.A. 111 27 Argentinië-Frankrijk 3 Juli 1914 164. C.E. 71 Peru-Vereenigde Staten 14 Juli 1914 165. C.E. 98 Uruguay-Vereenigde Staten 20 Juli 1914 166. C.E. 105 Argentinië-Vereenigde Staten 24 Juli 1914 167. C.E. 5 Brazilië-Vereenigde Staten 24 Juli 1914 168. C.E. 10 Chili-Vereenigde Staten 24 Juli 1914 169. C.E. 66 Paraguay-Vereenigde Staten 29 Aug. 1914 170. C.E. 15 China-Vereenigde Staten 15 Sept;. 1914 171. C.E. 34 Frankrijk-Vereenigde Staten 15 Sept. 1914 172. C.E. 41 Groot-Britannië-Vereenigde 15 Sept. 1914 Staten 173. C.E. 85 Spanje-Vereenigde Staten 15 Sept. 1914 174. fVereenigde Staten-Rusland 1 Oct./ 18 Sep. 1914 175. C.E. 28 Ecuador-Vereenigde Staten 13 Oct. 1914 176. C.E. 115 Griekenland-Vereenigde 13 Oct. 1914 Staten 93 177. C.E. 92 Vereenigde Staten-Zweden 13 Oct. 1914 178. C.P.A. 111 22 Groot-Britannië-Portugal 16 Nov. 1914 179. C.P.A. 111 24 China-Nederland 1 Juni 1915 180. Ree. no. 384 Peru-Uruguay 18 Juli 1917 181. C.P.A. 111 30 Frankrijk-Uruguay 18 April 1918 182. C.P.A. 111 32 Groot-Britannië-Uruguay 18 April 1918 183- Groot-Britannië-Chili 28 Mrt. 1919 184. Ree. no. 116 Brazilië-Groot-Britannië 4 April 1919 185- Bolivia-Venezuela 12 April 1919 186. Ree. no. lil Chili-Zweden 26 Mrt 1920 187- Ecuador-Venezuela 24 Mei 1921 188. Ree. no. 320 Duitschland-Zwitserland 3 Dec. 1921 189. Ree. no. 257 Oostenrijk-Tsjechoslowakije 16 Dec. 1921 190. Ree. no. 1493 Spanje-Uruguay 23 Mrt 1922 Midden-Amerikaansche 7 Febr. 1923 Staten 192. Ree. no. 1494 Uruguay-Zweden 24 Febr. 1923 193. Ree. no. 942 Uruguay-Venezuela 28 Febr. 1923 Peru-Venezuela 14 Mrt 1923 195. Ree. no. 457 Hongarije-Oostenrijk 10 April 1923 196. Ree. no. 831 Midden- en Zuid-Ameri- 3 Mei 1923 kaansche Staten 197- f Oostenrijk-Polen 13 Nov. 1923 198. Ree. no. 588 Frankrijk-Tsjechoslowakije 25 Jan. 1924 199. Ree. no. 844 Zweden-Zwitserland 2 Juni 1924 200. Ree. no. 873 Denemarken-Zwitserland 6 Juni 1924 201. Ree. no. 887 Hongarije-Zwitserland 18 Juni 1924 202. Ree. no. 861 Brazilië-Zwitserland 23 Juni 1924 203. Ree. no. 851 Vereenigde Staten-Zweden 24 Juni 1924 204. Ree. no. 839 Denemarken-Finland 27 Juni 1924 205. Ree. no. 842 Denemarken-Noorwegen 27 Juni 1924 206. Ree. no. 840 Denemarken-Zweden 27 Juni 1924 207. Ree. no. 751 Finland-Noorwegen 27 Juni 1924 208. Ree. no. 731 Finland-Zweden 27 Juni 1924 209. Ree. no. 717 Noorwegen-Zweden 27 Juni 1924 210. Ree. no. 1036 Duitschland-Zweden 29 Aug. 1924 211. Ree. no. 834 Italië-Zwitserland 20 Sept. 1924 212. Ree. no. 862 Oostenrijk-Zwitserland 11 Oct. 1924 94 213. Salvador-Uruguay 7 Nov. 1924 214. Argentinië-Zwitserland 17 Nov. 1924 215. Ree. no. 1072 Japan-Zwitserland 26 Deo. 1924 216. Ree. no. 991 Estland-Finland-Litauen- 17 Jan. 1925 Polen 217. -[België-Zwitserland 13Febr. 1925 218. Ree. no. 1209 Polen-Zwitserland 7 Mrt 1925 219. Ree. no. 1070 Duitschland-Finland 14 Mrt 1925 220. Ree. no. 131 Letland-Zweden 28 Mrt 1925 221. Frankrijk-Zwitserland 6 April 1925 222. Ree. no. 1171 Polen-Tsjechoslowakije 23 April 1925 223. Ree. no. 1123 Estland-Zweden 29 Mei 1925 224. Ree. no. 1364 Litauen-Zweden 11 Juni 1925 225. Ree. no. 1484 Duitschland-Estland 10 Aug. 1925 226. Ree. no. 1224 Noorwegen-Zwitserland 21 Aug. 1925 227. Griekenland-Zwitserland 21 Sept. 1925 228. Ree. no. 1293 België-Duitschland 16 Oct. 1925 229. Ree. no. 1294 Duitschland-Fiankrijk 16 Oct. 1925 230. Ree. no. 1295 Duitschland-Polen 16 Oct. 1925 231. Ree. no. 1296 Duitschland-Tsjecho- 16 Oct. 1925 Slowakije 232. Ree. no. 1466 Polen-Zweden 3 Nov. 1925 233. Ree. no. 1417 Noorwegen-Zweden 25 Nov. 1925 234. Ree. no. 1487 Groot-Britannië-Siain 25 Nov. 1925 235. Ree. no. 1496 ATederZa?iJ-Zwitserland 12 Dec. 1925 236. Ree. no. 1159 Tsjeehoslowakije-Zweden 2 Jan. 1926 237. Ree. no. 1235 Denemarken-Zweden 14 Jan. 1926 238. Ree. no. 1418 Denemarken-Noorwegen 15 Jan. 1926 239. Ree. no. 1192 Finland-Zweden 29 Jan. 1926 240. Ree. no. 1242 Denernarken-Finland 30 Jan. 1926 241. Ree. no. 1420 Finland-Noorwegen 3 Febr. 1926 242. Ree. no. 1306 Roemenië-Zwitserland 3 Febr. 1926 243. Ree. no. 1336 Liberia-Vereenigde Staten 10 Febr. 1926 244. Ree. no. 1240 Oostenrijk-Tsjechoslowakije 5 Mrt 1926 245. Ree. no. 1471 Oostenrijk-Polen 16 April 1926 246. Ree. no. 1403 Spanje-Zwitserland 20 April 1926 247. Ree. no. 1437 Denemarken-Polen 23 April 1926 248. Ree. no. 1540 België-Zweden 30 April 1926 95 249. Ree. no. 1527 Duitschland-iVeder/a»d 20 Mei 1926 250. Ree. no. 1434 Oostenrijk-Zweden 28 Mei 1926 251. Ree. no. 1444 Denemarken-Duitschland 2 Juni 1926 252. Frankrijk-Roemenië 10 Juni 1926 253. Ree. no. 1684 Denemarken-Frankrijk 5 Juli 1926 254. Ree. no. 1558 Italië-Spanje 7 Aug. 1926 255. Litauen-Rusland 28 Sept. 1926 256. Ree. no. 1541 Denemarken-Tsjecho- 30 Nov. 1926 Slowakije 257. Ree. no. 1555 Denemarken-Litauen 11 Dec. 1926 258. Ree. no. 1500 Denemarken-Estland 18 Dec. 1926 259. Duitschland-Italië 29 Dec. 1926 260. Ree. no. 1567 België-Zwitserland 5 Febr. 1927 261. Italië-Chili 24 Febr. 1927 262. Ree. no. 1542 België-Denemarken 3 Mrt 1927 263. Ree. no. 1618 België-Finland 4 Mrt 1927 264. Nederland-Zweden 21 Mei 1927 265. Ree. no. 1673 Chili-Spanje 28 Mei 1927 266. België-Portugal 9 Juli 1927 267. België-Spanje 19 Juli 1927 263. Columbia-Zwitserland 20 Aug. 1927 269. Columbia-Zweden 13 Sept. 1927 270. Ree. no. 1593 Frankrijk-Servië 11 Nov. 1927 271. Finland-Zwitserland 16 Nov. 1927 272. Portugal-Spanje 18 Jan. 1928 273. Duitschland-Litauen 19 Jan. 1928 274. Frankrijk-Vercenigde Staten 6 Febr. 1928 275. Frankrijk-Zweden 3 Mrt 1928 276. Frankrijk-Nederland 10 Mrt 1928 277. Denemarken-Spanje 14 Mrt 1928 278. Denemarken-Haïti 5 April 1928 279. Italië-Vereenigde Staten 19 April 1928 280. Spanje-Zweden 26 April 1928 281. Duitschland-Vereenigde 5 Mei 1928 Staten 282. Duitschland-Vereenigde 5 Mei 1928 Staten 283. Ym\‘Ai\(l-Nederland 9 Juni 1928 96 BIJLAGE IV LITERATUUROPGAVE Traités généraux d’arbitrage, communiqués au Bureau international de la Cour Permanente d’Arbitrage. Première, Deuxième et Troisième série, La Wehberg, Dr. Hans Vierzig standige Schiedsvertrage als Erganzung der vom Bureau des Haager Schiedshofes veröfïentlichten Sammlung. Breslau 1913. Treaties for the Advancement of Peace. Carnegie Endowment for International Peace. New-York 1920. Lange, Chr. L. L’arbitrage obligatoire en 1913. Union Interparlementaire Bruxelles 1914. Manning, William R. Arbitration Treaties among the American Nations to the close of the year 1910. Carnegie Endowment for International Peace. New-York 1924. Répertoire général des traités et autres actes diplomatiques conclus depuis 1895 jusqu’en 1920. Institut Intermédiaire International. La Haye 1926. Recueil des Traités et des Engagements intemationaux enregistrés par le Secrétariat de la S. d. N. Schüceing, Walter und Hans Wehjjerg. Die Satzung des Völkerbundes Berlin 1924. Verslag van den Minister van Buitenlandsche Zaken over de Vijfde zitting van den Volkenbond van de Vergadering 1924, Deel I (tekst en Nederlandsche vertaling van, benevens toelichtende rapporten op, het Protocol van Genève). Arbitrage et Sécurité. Etude méthodique des conventions d’arbitrage et des traités de sécurité mutuelle déposés auprès de la S. d. N. Genève. C. 653 M. 216. 1927. Kluyrer, Arb. 7 Publications de la Cour permanente de Justice internationale. Serie I) no. 1 Statut et Règlement de la Cour. Serie D no. 5 Collection des textes gouvemant la compétence de la Cour. Kluyver, C. A. Locamo, tekst van de oorkonden van Locamo in het Fransch en in Nederlandsche vertaling. ’s-Gravenhage 1926. Memoranda relatifs a I’arbitrage, a la sécurité et aux articles 10, 11 et 16 du Pacte avec note introductive et annexes du Comité d’Arbitrage et de Sécurité (Prague). C.A.S. 10. 1928. Rapport du Comité d’Arbitrage et de Sécurité sur les travaux de sa deuxième session 1928. C. P. D. 108. Mandere, H. Ch. G. J. van der Het Permanente Hof van Internationale Justitie te ’s-Gravenhage. Leiden 1922. Loder, Dr. B. C. J. La difïérence entre I’arbitrage international et la justice internationale. Conférence donnée a I’Académie de Droit international, le 31 juillet 1923. Bulletin de I’lnstitut Intermédiaire International Tomé IX p. 257. Vollenhoven, Mr. C. van Nederland en de internationale rechtspraak. Rechtsgeleerd Magazijn 1922, p. 252. Schindler, Dietrich Les traités de conciliation et d’arbitrage conclus par la Suisse, de 1921 a 1925. Revue de Droit international et de législation comparée 1925 no. 6. Lausanne 1926. Arbitration and the United States. A Summary of the Development of Pacific Settlement of International Disputes with Special Reference to American Policy. World Peace Foundation Vol. IX nos 6—7 en Vol. X nos 6—7. Boston. The United States and treaties for the avoidance of war. International Conciliation April, 1928 no. 239. New-York. 98