19 Vak 136 DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE PROEVE VAN BEWERKING TEVENS PROSPECTUS PROEVE VAN BEWERKING TEVENS PROSPECTUS N.V. UITGEVERSMIJ. JOOST V. D. VONDEL AMSTERDAM 19 32 RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT 2188 1283 DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE et wetenschappelijk leven heeft zich, inde laatste eeuw vooral, zoozeer gespecialiseerd en uitgebreid, dat het voor niemand meer mogelijk is op alle ~ gebieden der wetenschap bekend te zijn. Op eigen terrein een eminent ge- H leerde, zal hij op ander gebied volstrekt leek zijn. De „wandelende encyclopaedie is voortaan een ónmogelijk mensch. Hij bestaat niet meer en wanneer hij bestond, zou hij onbetrouwbaar zijn. Liever dan een onbetrouwbaar geleerde raadpleegt men een betrouwbaar boek, dat tot zoo groot mogelijke universaliteit van voorlichting in staat is gesteld door het werk vaneen uitgebreid aantal bekwame specialisten. De hedendaagsche bioloog bijv. is in het algemeen geen literator, geen sportsman en geen sociaal-econoom, maar als beschaafd mensch wil hij iets weten over de vooraanstaande figuren uit de literatuur, sportwereld of sociaal-economie. Hij raadpleegt een encyclopaedie en vindt zich ingelicht door menschen van het vak, bondig, zakelijk, nauwkeurig, snel en methodisch, zooals de twintigste eeuw dat eischt. De krantenlezer vindt in zijn hoofdartikel namen van politieke figuren uit het verleden. Hij herinnert zich iets, maar het geheugen blijft vaag. De encyclopaedie licht hem bij en ineen oogwenk herleeft voor hem de figuur en haar omgeving, het artikel, dat hij las, kan hij nu volledig begrijpen. Zijn aandacht werd onderbroken, maar niet afgeleid. WAAROM EEN NEDERLANDSCHE ENCYCLOPAEDIE? Zoo vindt ieder ontwikkeld mensch de resultaten der moderne wetenschap bijeen in bondig bestek. Een enkele plank van zijn boekenkast bergt de wijsheid van eeuwen; wat hij ineen volledig menschenleven niet zou kunnen bestudeeren, wordt voor hem bijeengebracht ineen paar handen vol boeken. Doch de Katholiek, die juiste voorlichting wilde, was tot heden aangewezen op buitenlandsche encyclopaedieën, zeer tot zijn nadeel. Daar is op de eerste plaats de niet te overwinnen moeilijkheid, dat hij woorden, die hij zoeken wil, eerst moet vertalen ineen vreemde taal. Heeft hij dan het gewenschte artikel voor zich, dan stuit hij op allerlei vaktermen, die hem vreemd zijn, en het artikel waardeloos voor hem maken. De dingen, die hem het meest interesseeren, vond hij het minst volledig en soms zelfs het minst nauwkeurig in zijn buitenlandsch nasla-werk, DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE omdat de samenstellers daarvan niet op een Nederlandsch-sprekend publiek hebben gerekend. Van onze algemeen-Nederlandsche cultuur, van onze eigen groote figuren op zoo velerlei gebied is ineen buitenlandsche encyclopaedie natuurlijk geen sprake, want een Duitsche encyclopaedie bijv. is gebaseerd op de Duitsche, een Fransche op de Fransche beschaving, enz. enz. WAAROM EEN KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE? Maar er zijn toch Nederlandsche encyclopaedieën? Ze zijn er inderdaad en dienen zich grootendeels als „onpartijdig” of „neutraal” aan. Dat onpartijdigheid vooral ineen encyclopaedie een onding is en bijna steeds gevaarlijk, behoeft nauwelijks betoog. Hoe kan men „neutraal” worden voorgelicht over verschijnselen, die critische behandeling behoeven, zooals het Spiritisme, Theosophie, Freudisme, Individual-psychologie, Vrijmetselarij, Protestantisme, Liberalisme, enz. enz.? Wat is de strekking van zulke artikelen? Besluiten zij tot verwerping, en zoo ja, tot een absolute verwerping of tot een gebaar, dat zoo vaag is, dat men na lezing niet veel wijzer is geworden? Het is toch duidelijk, dat onzijdigheid geen stelling kan innemen. Toch zijn tallooze verschijnselen zonder vaststaande basis niet te beoordeelen! Nog niet gesproken vaneen karakteristiek feit, dat bijv. ineen bekende zgn. onpartijdige encyclopaedie aan de figuur van Christus minder aandacht besteed werd dan aan Boeddha; dat betrekkelijk onbelangrijke personen uit de vaderlandsche geschiedenis wel genoemd, doch groote vaderlandsche heiligen verzwegen worden. Medewerking van goed meenende Katholieken, die neutrale uitgevers zich zoo gaarne verzekeren, geeft uiteraard geen enkele garantie. De artikelen van dezen mogen nog zoo goed zijn, ze kunnen een onzijdige encyclopaedie niet in alles het Katholiek standpunt doen innemen, en ze mogen dat ook niet, van neutraal standpunt bekeken. Erkent bijv. een neutrale encyclopaedie de kerkelijke wetten en met name de wet op den index? Worden verboden boeken als zoodanig gekwalificeerd? Onzijdigheid is geen betrouwbaarheid. Men vertrouwt slechts dengene, van wien men weet, wat men aan hem heeft. Het Katholicisme is een positieve leer, kan niet neutraal zijn. Onzijdigheid is in strijd met ons positief geloof. Wij hebben gestreden voor de Katholieke lagere school, het Katholieke middelbaar onderwijs en de Katholieke universiteit. Om dezelfde reden moeten wij strijden voor een Katholieke pers en Katholieke encyclopaedie. DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE zal aan de rechtmatige verlangens van den Katholiek voldoen. Haar Groot-Nederlandsche redactie, gesteund door meer dan 550 medewerkers uit Noord en Zuid, heeft zich de hooge cultureele taak gesteld, deskundige en nauwkeurige voorlichting te geven over alle takken van kunst, wetenschap en beschaving. Voor ieder onderdeel zijnde meest betrouwbare specialisten aangezocht, die in harmonische samenwerking een universeel monument van Katholieke cultuur zullen stichten. De schrijvers zullen ten overvloede hun bijdragen onderteekenen, zoodat de leek steeds weet, wien hij DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE raadpleegt, en een voorlichter heeft, op wien hij zich beroepen kan in elk beschaafd gezelschap. Het werk zal verschijnen in 24 deelen, elk van ongeveer 26 vel van 16 pagina’s, formaat, lettertype en papier van de hierna volgende proeve van bewerking. Ongeveer 4000 buitentekst-illustraties zullen de uitgave verluchten. Daarenboven worden rfc 3000 afbeeldingen binnen den tekst en ± 300 gekleurde buiten den tekst opgenomen. De Katholieke Encyclopaedie zal verder niet minder dan 225 gekleurde kaarten bevatten. Deze zijn speciaal voor ons geteekend en wel door den bekenden cartograaf Prof. Carolus Streit uit Weenen, die ook dengrooten Vaticaanschen „Atlas Hierarchicus” ontwierp. Het zal in dit verband overbodig zijn U te verzekeren, dat ook van de belangrijkste missielanden uitvoerige kaarten zullen worden opgenomen. Het bindwerk zal.— naar een voornaam ontwerp —in blauw linnen of in rood half leder worden uitgevoerd. De prijs per deel in linnen is f9.50; in half leder f 10.50. Na verschijning van deel I zal verder regelmatig iedere drie maanden één deel verschijnen, zoodat het geheel ongeveer in 6 jaar compleet zal zijn. Voor verdere mededeelingen verwijzen wij U —behoudens veranderingen naar de volgende bladzijden en den boekhandel, die U ongetwijfeld een goed beeld zullen geven van deze unieke, belangrijke uitgave. N.V. UITG. MIJ. „JOOST VAN DEN VONDEL” AMSTERDAM. DE KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE PROF. DR. FR. ANDRES, W. ASSELBERGS (ANTOON VAN DUINKERKEN), JORIS BAERS, MEJ. MARIA BAERS, PROF. DR. J. A. J. BARGE, PROF. DR. FR. BAUR, PROF. MR. L. VAN BAUWEL, DR. P. A. VAN DER BEEK, PROF. DR. C. C. BERG, J. B. BERNINK, PROF. G. BESSELAAR, M. A., LIT. D., IR. M. C. E. BONGAERTS C. 1., OUD-MINISTER VAN WATERSTAAT, KAN. PROF. DR. A. BOON, PROF. MR. V. BOON, PROF. DR. T. BRANDSMA O. CARM., P. P. BRUNA, PROF. MICH. VAN CAENEGHEM, KAN. K. CALEWAERT, MGR. C. CALLEWAERT, PROF. DR.N. DE CLEENE, PROF. DR. M. J. 11. COBBENHAGEN, PROF. DR. J. G.VAN DER CORPUT, MGR. PROF. DR. K. CRUYSBERGHS, DR. J. A. DAVIDS, PROF. DR. E. VAN DIEVOET, OUD-MINISTER, IR. M. J. L. DOLS L. 1., MR. DR. H. J. ELIAS, MAG. PROF. DR. FR. FÉRON, PROF. DR. D. FRANSES 0.F.M., PROF. DR. JAC. VAN GINNEKEN S. J., MR. DR. L. V. C. VAN GORKOM, DR. G. C. W. GORRIS S. J., PROF. DR. R. GOUBAU, DR. JAN GRAULS, R. J. DE GROOD, MEJ. FÉ HAYE, PROF. MR. B. HERMESDORF, MINISTER H. HEYMAN, PROF. DR. C. HEYMANS, DR. A. P. J. HOOGEVEEN, MAG. PROF. DR. A. VAN HOVE, DR. F. DE HOVRE, PROF. DR. W. J. JONGMANS, PROF. H. A. KAAG DOCTS., DR. A. B. A. VAN KETEL, PROF. MR. PH. KLEINTJES, DR. H. H. KNIPPENBERG, BONFILIUS KNIPPING O. F. M., PROF. DR. G. KRELING 0.P., DR. G. LAMERS S. J., DR. IR. J. A. M. VAN LIEMPT, PROF. H. TH. METS, DR. J. VAN MIERLO JR. S. J., DR. H. W. E. MOLLER, PROF. DR. A. J. M. MULDERS, PROF. DR. JOZEF MULS, LUITENANT-GENERAAL P. J. VAN MUNNEKREDE, WILLEM NIEUWENHUIS, KAN. J. VAN NUFFEL, IR. H. VAN ORSHOVEN, PROF. DR. JULES PERSIJN, DR. G. PHILIPS, PROF. DR. A. POMPEN 0.F.M., PROF. DR. W. ROBIJNS, PROF. DR. A. H. M. J. VAN ROOY, PROF. DR. TH. RUTTEN, PROF. J. SALSMANS S. J., PROF. DR. FERD. SASSEN, PROF. DR. A. SLIJPEN S. J., KAN. PROF. DR. J. DE SMEDT, PROF. DR. A. A. SMIJERS, PROF. P. SOBRY, MEVR. ALB. STEENHOFF-SMULDERS, DR. J. STEIN S. J., H. A. VAN DER STERREN, MED. DOCTS. ARTS, MR. A. J. STOOP, PROF. MR. J. STORME, PROF. DR. J. TEULINGS, H. VAN VELTHOVEN, SOC. GEOGR. DOCTS., PROF. MR. J. A. VERAART, PROF. J. P. VERHAAR, A. B. DE VRIES, DOCTS., L. M. WETERINGS, PROF. DR. F. A. WEVE O. P., DR. L. WILLEMS O. CARM., MR. J. J. WINTERMANS, MR. DR, P. J. WITTEMAN, ZR. DR. HILDEGARDE VAN DE WIJNPERSSE. REDACTIE-SECRETARIS: COR HESSELING. MEDEWERKERS Baers, J., pr., Voorzitter Alg. Verbond en Bestuurder Alg. Secretariaat van Kath. Boekerijen, Diocesaan Inspecteur der Openb. Boekerijen, Antwerpen. Baers, Mej. Maria, Alg. Secretaresse Christelijke Sociale Vrouwenwerken in België, Brussel. Balen, Dr. G. van, Arts, specialist voor inw. ziekten, Den Bosch. Aarts, H., Eindhoven. Akveld, A. C., Leeraar aardrijkskunde, R. K. Lyceum, Utrecht. Albert, Karei, Fonocriticus aan „De Standaard”, Secretaris van de Vlaamsche Gramophoonvereeni- ging, Antwerpen. Adossery, Dr. Paul, pr., Bewaarder van het Gezellemuseum, Dioc. Bestuurder der Chr. Middenstandswerken van W. Vlaanderen, Brugge. Amclsfoort, Fr. van, Logopaedisten Spraakleeraar, Den Bosch. Bartje, Prof. Dr. J. A. J., Hoogleeraar anatomie en embryologie, Rijksuniversiteit, Leiden. Banr, Prof. Dr. Fr., Hoogleeraar Germaansche philologie, Staatsuniversiteit, Gent. Bauwel, Prof. Mr. L. Van, Hoogleeraar burgerlijk recht, Kath. Universiteit, Leuven. Beaufort, Dr. D., O. F. M., Directeur Ontwikkelingscentrale R. K. Werkliedenverbond, Utrecht. Beek, A. van, Den Haag. Beek, Dr. P. A. A. van der, Leeraar scheikunde, St. Canisius-College, Nijmegen. Beekman, Dom. Ir. A., O .S. B., St. Paulus-Abdij, Oosterhout. Beekman, Dr. Ir. E. H. M., Delft. Bellon, Prof. Dr. L., pr., Hoogleeraar godsdienstgesch. en -philosophie, Kath. Universiteit, Nijmegen. Bender, Dr. L., 0. P., Prof. moraaltheologie, Albertinum, Nijmegen. Benthem,Dr. G.van, O.P.,Neerboschbij Nijmegen. Berckel, Ir. H. van, Eerst-aanwezend ingenieur van Weg en Werken, Ned. Spoorwegen, Nijmegen. Andres, Prof. Dr. Fr., pr., Hoogleeraar volkenkunde, Universiteit, Bonn. Andriessen, H., Leeraar harmonie en analyse, Muziekconservatorium Amsterdam, te Haarlem. Andriessen, W., Hoofdleeraar piano, Muziekconservatorium Amsterdam, te Den Haag. Appclmans, Dr. M., Heverlee, Leuven. Arts, Dr. A. C. 8., Hoofdredacteur „Nieuwe Tilb. Courant”, te Wassenaar. Asbroeck, Dr. J. Van, Alg. Secretaris Vlaamsch Aardrijkskundig Genootschap, Bestuurder Koloniale School, Charleroi. Asselbergs, W. (Anton v. Duinkerken), Letterkundige, Redacteur van „De Tijd”, Amsterdam. Ausems, Th. J. M., chem. docts., Utrecht. Baadcr, Prof. Dr. Th., Hoogleeraar Germaansche taal en letterkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. REDACTIE Bouwman, p. J., O. F. M., Leeraar aardrijkskunde R. K. Gym. en H. B. S., Heerlen. Brandsma, Prof. Dr. Titus, O. Carm., Hoogleeraar gesch. der wijsbegeerte en Ned. mystiek, Kath. Universiteit, Nijmegen. Brans, Dr. G., O. F. M., Nijmegen. Brink, Ed. A. B. J. ten, Vught. Brink, Ir. J. D. A. M. ten, Ingenieur Rijkswaterstaat, Maastricht. Broeck, Dr. A. Van den, Adj.-Meteoroloog Kon. Meteorologisch Instituut van België, Docent Staatsuniversiteit, Gent, te Brussel. Broek, C. van de, Leeraar aardrijkskunde, R. K. Lycea, Roosendaal. Brokx, Dr. W-, Assist.-Resident t. b. Medan S. O. K., N. O. 1., te Breda. Brom, Leo, Edelsmid, Utrecht. Brom-Struiek, Mevr. W.,Musicologe, Nijmegen. Brouwer, p. C. J., O. P., St. Dom.-College, Nijmegen. Brouwer, Dr. P. C. de, pr., Leeraar St. Odulphuslyceum, Tilburg. Brummel, Dr. L., Conservator Kon. Bibliotheek, Den Haag. Bruna, P. P., Assistent Sterrenwacht, Leiden. Bruning, Dr. El., O. F. M., Magister en Koorleider der fraters-philosofen, Minderbroedersklooster, Berg, Prof. Dr. C. C., Hoogleeraar Javaansche taal en letterkunde, Rijksuniversiteit, Leiden. Berg, Prof. Dr. I. J. M. van den, pr., Bijz. Hoogleeraar wijsbegeerte, Rijksuniversiteit Utrecht, te Driebergen. Berge, Mej. B. ten, Oosterbeek. Berger, Dr. L. H. M., Psycholoog-paedagoog, Den Haag. Berkel, Ir. F. W. van, Werktuigkundig ingenieur Staatsmijnen, Lutterade (L.). Bernink, J. 8., Directeur Museum „Natura Docet”, Denekamp. f Bcrnsen, Dr. J. J. A., O.F.M. Besselaar, Prof. Dr. G., Emeritus-Hoogleeraar Natalsch Universiteitscollege, Pieter Maritsburg, te Den Haag. Beukers, Ir. A., Oud-Directeur N.V. Machinefabr. , .Breda ”, Lid van de Kamer van Koophandel, Breda. Beyersbergen, Dr. H., S. J., Prof. kerkel. recht, theologaat der P. P. Jezuïeten, Maastricht. Beyncs, Ir. J. J. J. F., „Heideheuvel”, Nijmegen. Bittremicux, Kanunnik Prof. Dr. J., Hoogleeraar dogmatiek, Kath. Universiteit, Leuven. Blancquaert, Dr. Tony, pr., Directeur afd. wijsbegeerte, Klein-Seminarie, St. Niklaas (Waes). Bles, Ir. J. Ch., 1. i., Leeraar R.K. Landbouwwinterschool, Voorhout (Z.-H.). Block, Prof. Dr. F. De, Docent Staatsuniversiteit, Gent. Boer, J. P. Chr. de, litt. rom. drs., Rector R. K. Lyceum voor Meisjes, Den Haag. Bogaartz, M., S. J., Leeraar St. Canisius-College, Nijmegen. Boni, Dr. Th. van der, pr., Leeraar natuurkunde, Klein-Seminarie Ypelaar, Ginneken. Bongaerts, Ir. E. F. E., c. i., Uitvoerend ingenieur havenwerken, Sevilla (Spanje). Bongaerts, Ir. Ch., s. i. en w. i., Gep. Ingenieur der Tractie van de N. S., Roermond. Bongaerts, Ir. M. C. E., Oud-Minister van Waterstaat, Lid van de Tweede Kamer, Den Haag. Bongaerts, K. H. H., Afdeelingschef le klasse Ned. Spoorwegen, Utrecht. Bongaerts, Ir. P. H. V., c. i. en e. i.,Directeur Adviesbureau, Den Haag. Bonke, F. I. M., med. docts., Arts, Amsterdam. Boon, Kan. Prof. Dr. A., Hoogleeraar Germaansche philologie, Kath. Universiteit Leuven, Alg. Voorz. Davidsfonds, Lid van den Beheerraad Nationaal Radio-Instituut, Voorzitter K. V. R. 0., Leuven. Boon, Prof. V. C. M. A., Hoogleeraar staatsrecht, Staatsuniversiteit, Gent, te Antwerpen. Boi-cl, Henri, Letterk. criticus, Den Haag. Born, p. Alypius van den, 0. E. S. A., Professor Studiehuis der P. P. Augustijnen, Gent. Borne, Dr. Fidentius van de, O. F. M., Lector Kerkel. en Franciscaansche Gesch., Minderbroeders- Venray. Bruyne, Prof. Dr. E. De, Hoogleeraar Wijsbegeerte, Staatsuniversiteit, Gent, te Brussel. Brys, Prof. Dr., Professor moraaltheologie en kerkelijk recht, Groot-Seminarie, Brugge. Bueh, Dr. W. J. M., Archivaris, Den Bosch. Burssens, Dr. A. F. S., Hoogleeraar Kongoleesche talen, Staatsuniversiteit, Gent. Buve, Mr. W. B. J., Commies bij het Dep. van B. Zaken en Landbouw, Den Haag. Buys, Dr. L., C. ss. R., Professor moraaltheologie, Studiehuis der P. P. Redemptoristen, Wittem (L.). Bijvoet, Ir. J., s. i. enw. i., Ingenieur,Schiedam. Caencghem, Prof. Mich. Van, Hoogleeraar bedrijfsleer, Staatsuniversiteit, Gent. Calewaert, Kan. Prof. K., President Groot-Semi- narie, Gent. Callewacrt, Mgr. C., President Groot-Seminarie, Brugge, Lid van den Alg. Raad van de Kath. Universiteit, Leuven. Caluwe, Jos. De, pr., Leeraar wijsbegeerte, Kleinseminarie, St. Niklaas (B.). Campen, Mr. J. W. C. van, Chartermeester Gem. archief, Utrecht. Cappers, Ed. M. S. C., Oud-Missionaris, Missiehuis van het H. Hart, Driehuis-Velsen. Card ijjn, Dr. A., pr., Leeraar Bisschoppelijk College, Aarschot. Carp, Prof. Dr. E. A. D. E., Hoogleeraar psychiatrie Rijksuniversiteit, Leiden, te Oegstgeest. Chamuleau, F. J., math. phys. docts., Utrecht. Claassen, Dr. A., Physico-Chemicus natuurk. laboratorium N.V. Philip's’ Gloeilampenfabrieken, klooster Alverna, Wychen. Borrcn, Prof. Dr. Ch. Van den, Bibliothecaris Brusselsch Kon. Conservatorium, Bijz. Hoogleeraar muziekgeschiedenis, Vrije Universiteit, Brussel. Borsten, S. P. J., Amsterdam. Bosch, Mej. Ir. A., Iste Scheikundige, plaatsvervangend Directrice Warenkeuringsdienst, Breda. Bouckaert, Prof. Dr. J. P., Hoogleeraar physiologie, Kath. Universiteit, Leuven. Bouman, p. J., O. Carm., Den Haag. Eindhoven. Claassen, Ir. Vict., Leeraar geschiedenis, Huize Ruwenberg, St. Michielsgestel. Claes, F. J., Chef Economische Afd. N.V. P. de Gruyter en Zn., Den Bosch. Claescn, p. Alph. J., O. E. S. A., Sub-prior P. P. Augustijnen, Nijmegen. Berg—Claesen Clecne, Prof. Dr. N. De, Docent Koloniale Hoogeschool, Antwerpen en Landbouwhoogeschool, Gent, te Nieukerken (Waes). Cohbcnhagcn, Prof. Dr. J.,pr., Hoogleeraar alg. leer en gesch. der economie, Handelshoogeschool, Tilburg. Coebergh, Dom C., O. S. 8., St. Paulus-Abdij, Oosterhout. Duhois, Ir. A., Centraal bureau voor den Omroep, Hilversum. Dumon, Prof. A., Hoogleeraar Kath. Universiteit, Leuven, te Heverlee. Dunselman, Mr. A. R., Advocaat en procureur, Secretaris Kath. Filmcentrale,DenHaag, te Amsterdam. D ijksterhul s,Dr. E. J.,Leeraar,Oisterwijk(N.-Br.). Ebeling, H. J. M., Den Bosch. Ecrenbeemt, p. B. van de, C. ss. R., Nijmegen. Egelie, Ir. C. F., Maastricht. Elenbaas, Dr. W., Physicus natuurk. laboratiorium N.V. Philips’ Gloeilampenfabriek, Eindhoven. Elias, Mr. Dr. H. J., Advocaat en oud-leeraar geschiedenis, Atheneum, Gent. Engelman, Jan, Letterkundige, Utrecht. Erens, Dr. A., O. Praem., Leeraar kerkgesch. en archeologie, Archivaris Norbertijnerabdij, Tongerloo. Es, Mr. Dr. W. J. L. van, Oud-Advocaat, Lid Hoofden Groepsbestuur van het Alg. Ned. Verbond, Wassenaar. Espallier, Dr. Vict. d’, Leeraar Hooger Instituut voor Opvoedkunde, Antwerpen. Eugenia, Zr., Leerares paedagogiek, R. K. Kweekschool en Hoofdaktecursus, Tilburg. Eykel, Dr. R. N. M., Hoofdinspecteur Staatstoezicht op de Volksgezondheid, Den Haag. Eymaal, Th., Den Haag. Eyskens, Prof. Dr., Hoogleeraar Staathuishoudkunde, Kath. Universiteit, Leuven. Feber, Ir. L. J. M., c. i., Gep. ingenieur Landswaterstaat en B. O. W. in N. O. 1., Lid der Tweede Kamer, Den Haag. Fehmers, Ir. P., Directeur gasfabriek, Leiden. Féron, Prof. Dr. Fr., pr., Hoogleeraar theologie, Groot-Seminarie, Roermond. Florin, H. B. J., phil. nat. docts., Leeraar H. B. S., Leiden. Coebergh, Piet G. M., Boekverkooper, Haarlem. Collin, Prof. Mr. F., Hoogleeraar strafrecht, Kath. Universiteit, Leuven, te Antwerpen. Cool, p. Anicetus, 0.F.M., Leeraar sociologie, Vrije Kath. Normaalschool, Hasselt. Cornelissen, Prof. Dr. J., Hoogleeraar gesch. der nieuwere tijden, Kath. Universiteit, Nijmegen. Coppenollc, Dr. Em. Van, Kapitein Belg. Inf., Antwerpen. Corput, Prof. Dr. J. G. van der, Hoogleeraar hoogere wiskunde, Rijksuniversiteit, Groningen. Cosemans, Dr. A., Rijksarchivaris, Brussel. Couvreur, A., Oud-Resident van Timor en onderhoorigheden, Oud-Gouvemeur van Celebes en onder – hoorigheden, Oud-Lid van den Raad van N. Indië, Den Haag. Custers, Dr. J. F. H., Natuurkundige, natuurk. laboratorium N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken, Eindhoven. Cruysberghs, Mgr. Prof. Dr. K., Vice-rector, Kath. Universiteit, Leuven. Dael, Dr. Jac. van, Hoofd Gemeente-Bureau voor Beroepskeuze, Amsterdam. Damasus, p., O. Cap., Capucijnenklooster, Babberieh (Gld.). Damen, Mr. Dr. Bern., N. I. Rechterlijk Ambtenaar, Haarlem. Duinen, Dr. H. J.,med. docts. Arts, Amsterdam. Davids, Dr. J. A., Leeraar klassieke talen, R. K. Lyceum voor meisjes, Den Haag. Doyle Davidson, W., Lector Engelsche taalkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. Deelen, Dr. H. L. F. J., Gem. inspecteur voor de Vrije Jeugdvorming, Secretaris Ned. Jeugdleiders Instituut, Amsterdam. Deelen, J. 8., med. docts., Arts, Vught. Dekkers, W. A. M., Utrecht. Denijs, fi. Dr. M., Docent Kath. Hoogere Instituten voor Opvoedkunde, Gent en Antwerpen, Leeraar normaalschool, Oostakker. Derks, p. K. J., S. J., Docent R. K. Leergangen, Tilburg, te Nijmegen. Diepenbrock, Mej. L., Letterkundige, Overveen. Dievoet, Min. Prof. Dr. E. Van, Minister van Landbouw, Brussel. Dito, p. J., O. P., Leider Programma-afdeeling K. R. 0., Amsterdam. Dols, Ir. M. J. L., 1. i., Ingenieur N.V. Bertels’ oliefabrieken, Amsterdam. Domburg, A. van, Filmcriticus, Amsterdam. Doorslacr, Dr. G. Van, Leeraar Interdioc. muziekschool, Mechelen. Franquinet, Mr. E., Griffier Kantongerecht, lid van het Comité „Vliegveld Zuid-Limburg”, Gulpen. Fransen, Prof. Dr. Fr., Hoogleeraar psychologie, Staatsuniversiteit, Gent. Franses, Prof. Dr. D., 0. F. M., Hoogleeraar patrologie, kerkel.- en dogmageschiedenis, Kath. Universiteit, Nijmegen. Frateur, Ir. J., Docent Kath. Universiteit, Leuven. Friethoff, P. C., 0. P., Lector theol. en phil., Hoogleeraar theologie „Angelicum”, Rome. Frohn, G. F., Docent textielschool, Tilburg. Gelissen, Prof. Dr. Ir. H., Buitengewoon Hoogleeraar, R. K. Handelshoogeschool, Tilburg. Gervaslus, p., O. Cap., Docent paedagogie, R. K. Leergangen, Tilburg. Gestel, C. van, O. P., Leuven. Ghoos, Dr. Th., Leeraar Athenaeum, Charleroi. Gielen, Dr. Jos. J., Directeur R. K. Middelbare School, Hulst (Z.). Giersbergen, L. van, Docent Landbouwhoogeschool, Wageningen. Gilton, Prof. Dr. E., Electrotechnisch- en mijningenieur, Hoogleeraar Kath. Universiteit, Leuven. Gils, J. A. A. van, docts. wis- en natuurkunde, Leeraar St. Joriscollege en St. Catharinalyceum, Eindhoven. Drehmanns, Dr. J. M., C. ss. R., Professor can. recht, theologaat der P. P. Redemptoristen, Wittem. Droog, Dr. E. A. M., med. docts. Arts, Lid der Provinciale Staten van N.-H., Heemstede. Drost, Dr. A. J., S. J., Professor theologaat der P. P. Jezuïeten, Maastricht. Gimbrère, Prof. Mr. E. G. J., Hoogleeraar, R. K. Handelshoogeschool, Tilburg. Cleene—Gimbrère Hcukensfeldt-Jansen, Dr. J. W. F., Arts voor röntgenologie en radiumtherapie, Amsterdam. Heyden, Prof. Mr. E. J. van der, Hoogleeraar jur. fac., Kath. Universiteit, Nijmegen. Heycr, p. Marculphus, O. F. M., Redacteur „Neerlandia Seraphica”, Weert. Heyman, Dr. H. Th., O. Praem., Professorkerkel.- en profane geschiedenis, Archivaris Abdij van Berne, Heeswijk. Heyman, Min. H., Minister van Nijverheid, Arbeid en Maatsch. Voorzorg, Brussel. Heymans, Prof. Dr. C., Hoogleeraar Staatsuniversiteit, Gent. Heymeyer, Ir. G. J., 1. i., Directeur R.K. Landbouwwinterschool, Voorhout. Heymeyer, Dr. P., S. J.,Professormoraaltheologie, theologaat der P. P. Jezuïeten, Maastricht. Heys, W. M. D., Leeraar aardrijkskunde, St. Canisius-College en R. K. Gymnasium voor Meisjes „Mater Dei”, Nijmegen. Hildebrand, p., 0. Cap., Archivaris Belgische Capucijnen, Antwerpen. Hillc, Mr. Dr. W. Van, Advocaat Hof van Beroep, Ginneken, Prof.Dr. Jac.van.S. J., HoogleeraarNed. taal- en letterkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. Ginneken, Dr. P. J. H. van, Bergen op Zoom. Godelaine, Dr. C., Leeraar Lyceum, Comte-Sclessin. Goethem, Prof. Mr. Dr. Van, Hoogleeraar rechtsfaculteit, Kath. Universiteit, Leuven, Advocaat Hof van Beroep, Gent. Goossens, Dr. Ir. J., Adj. phytopatholoog plantenziektenkundigen Dienst, Wageningen. Gorkom, Dr. Mr. L. J. C. van, Conrector en leeraar geschiedenis, Gem. Gymn., Den Bosch. Gorris, Dr. G. C. W., S. J., Professor kerkel. gesch. theologaat der P. P. Jezuïeten, Maastricht. Goubau, Prof. Dr. R., Hoogleeraar physica, Staatsuniversiteit, Gent. Grauls, Dr. J., Hoofd vertaaldienst Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, Brussel, te Etterbeek. Greltemann, N., pr., drs., Professor H. Schrift, Groot-Seminarie, Warmond. Greve, Dr. H. E., Den Haag. Grood, B. J. de, Sportredacteur, Tilburg. Groot, B. H. de, pr., Voorzitter Interdiocesane Jeugd Commissie en Centraal Comité van patronaten, Rector Rijksopvoedingsgesticht, Amersfoort. Groot, Dr. W. de, Natuurkundige, laboratorium N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken, Eindhoven. Groothoif, C. J. J., Sportjournalist, Bilthoven. Guljé, E. K. EL, Dienstoverste techn. adm. der Automobielfabriek „Minerva”, Antwerpen. Haan, Mr. Dr. F. M. E., Advocaat en procureur, Gent. Hillen, Mej. Dr. Jacq., Apotheker, O. L. Vr. Gasthuis, Amsterdam. Hoek, p. F. van, S. J., Leeraar St. Canisiuscollege, Nijmegen. Hoek, J., Leeraar aardrijksk., R. K. Lyceum, Haarlem. Hoelen, Dr. E. Q. H. M., Geneesheer-Directeur R. K. psychiatrisch-neurologische Kliniek, St. Jacobusstichting, Wassenaar, te Den Haag. Hofsteengc, Dr. G. L., Vulcanoloog, Leiden. Hol, Mej. Dr. Jacoba, Docente R. K. Leergangen, Tilburg, Hoofdassistente geographisch instituut Rijksuniversiteit, Utrecht. Homulle, R. H., Amsterdam. Hoogeveen, Dr. A. P. J., Adj. chef cliem. phys. laboratorium art. inrichtingen Hembrug, te Am- Maastricht. Haanappel, P. A. M., Leeraar R. K. H. B. S., Leiden en R. K. Lyceum, Alkmaar, te Overveen. Haaren, J. H. van, Leeraar Hoogere Handelsschool, Nijmegen. Haas, Dr. M. de, Leeraar geschiedenis en conrector R. K. Lyceum, Den Bosch. Haastert, Mr. H. van, Secretaris Kath. Ned. Boe- ren- en Tuindersbond, Den Haag. Haeff, Dr. M. H. P. P. van, Geneesheer-Directeur Sanatorium „Heliomare” voor chirurgische tuberculose, Wijk aan Zee. Handels, Ir. Am. J., Directeur textielschool, Tilburg. Hanekroot, L., muziekcriticus aan,,De Maasbode” sterdam Hoogveld, Mgr. Prof. Dr. J., Hoogleeraar philosophie, Kath. Universiteit, Nijmegen. Houbart, p. Archangelus, O. F. M., Leeraar aardrijksk., St. Antoniuscollege, Lokeren (Waes). Houtte, J. A. Van, drs. oudheidk. en kunstgesch., Brugge. Hove, Mgr. Dr. A. Van, Professor Groot-Seminane, Mechelen. Hove, Kan. Prof. A. Van, Hoogleeraar, Kath. Universiteit, Leuven. Hovre, Dr. F. De, Hoofdredacteur „Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrift”, Gentbrugge. Ilüfïer, Dr. E. J. E., S. J., Professor natuurphilosophie en chemie, Berchmanianum, Nijmegen. Huysmans, Dr. G. W. M., Directeur Coöperat. Centrale Boerenleenbank, Eindhoven. Itterbeek, Dr. A. F. Van, Werkleider natuurk. laboratorium, Universiteit, Gent. te Amsterdam. Haye, Mej. Fé, Directrice R. K. School voor Maatsch. Werk, Amsterdam. Heerdt, Dr. Jos ter, Pastoor Vierakker (Vorden). Heere, Dr. W. R., Leeraar geschiedenis en aardrijkskunde, Docent sociologie Rijksuniversiteit, Utrecht, te Rotterdam. Hellenberg-Hubar, Mr., J A. G. N., Den Haag. Henneman, Dr. A. J., Geneesheer-Directeur R. K. Sanatorium „Dekkerswald”, Groesbeek. Herman-Jozef, fr., Congr. van de Onbevl. Ont. van Maria, Nijmegen. Hermans, Dr. E. H., Hoofd dermatol. afd. Ziekenhuis voor scheeps- en trop. ziekten, Rotterdam. Hermans, Henri, Lid van de Tweede Kamer, Izaks, A., Amsterdam. Jacobs, Dr. J., pr., Lid Kon. Vlaamsche Academie, Directeur O. L. Vrouwcollege, Boom^ Jager, Th. de, Leeraar Ned. letteren, R. K. Lyceum voor Meisjes, Den Haag. Jansen, j. G., Leiden. Jansen, Dr. Max, Sclieik. bacterioloog Vereeniging van Zuivelindustrie en Melkhygiëne, Den Haag. Den Haag. Hermesdorf, Prof. Mr. 8., Hoogleeraar Rom. Recht, Kath. Universiteit Leuven, Lector Rom. recht, Kath. Universiteit, Nijmegen. Hestermann, Prof. Dr. F., Hoogleeraar Volkenkunde, Münster i. W. Ginneken—Jansen Krekel, C. Th., chirurg, Hoofd heelkundige polikliniek, O. L. Vr. Gasthuis, Amsterdam. Kreling, Prof. Dr. G., O. P., Hoogleeraar dogmatiek, apologie en geschiedenis der theologie, Kath. Universiteit, Nijmegen. Kreps, Dom, O. S. 8., Abdij Keizersberg, Leuven. Kuiper, C. J„ Bestuurder R. K. Werkliedenverbond, Lid der Tweede Kamer, Utrecht. Lagas, R. J. A., Leeraar, R.K.Lyceum,Roosendaal. Lambermond, Dr. C. H., O. P., Professor kerkgeschiedenis, St. Thomasklooster, Zwolle. Lamers, Mr. E., Substituut-Griffier Arr.-Rechtbank, Auditeur-Militair Plaatsvervanger Krijgsraad, Den Bosch. Lamers, Dr. G., S. J., Hoofdredacteur „Dux”, Berchmanianum, Nijmegen. Lammeren, Ir. T. van, w. i., Ingenieur „Recherches Aéronautiques Parijs, te Voorschoten. Lammertijn, Mr. Dr. G., Advocaat Hof van Beroep, Gent. Lampen, Prof. Dr. W., O. F. M., Hoogleeraar palaeographie en oorkondenleer, Kath. Universiteit, Nijmegen. Lauwerijs, Jozef, pr., Leeraar Klein-Seminarie. Hoogstraten. Lee, Dr. Ir. G. van de, Scheikundige N.V. Internat, oxygenium Mij. „Novadel”, Deventer. Leemans, Dr. Victor, Letterkundige, Stekene (0.-Vl.). Leeuwen, P. P. W. van, Kapitein-intendant, Den Haag. Lcnaerts, Dr. René, pr., Leeraar, St. Jan Berchmanscollege, Antwerpen. Liempt, Dr. Ir. J. A. M. van, Chef physisch-chemisch laboratorium N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken, Eindhoven. Lindeman, Dom H. J., O. S. 8., lector S. Theol., St. Paulus-Abdij, Oosterhout. Lindemans, Dr. J., Directeur Rijks Hooger Normaal instituut voor Landbouwhuishoudkunde, Janssen, Fr. Realino, Leeraar St. Thomascollege, Willemstad, Curagao. Janssen, Kan. Prof. Dr. A., Hoogleeraar Kath. Universiteit, Leuven. Janssen, W., te Venray. Janssens, Mr. Dr. Lambert, Advocaat en procureur, Eindhoven. Joannes, Dr., 0. Cap., Professor philosophie, Philosophicum der P. P. Capucijnen, Docent Kath. Leergangen, Tilburg, te Udenhout. Jong, Prof. Dr.J.de, pr., Hoogleeraar geschiedenis en President Groot-Seminarie „Rijsenburg”, Drie- bergen. Jong, Prof. Dr. P. H. M. de, Hoogleeraar wijsbegeerte, Groot-Semenarie „Rijsenburg”, Driebergen. Jonge-Cohen, Dr. Th. E. de, Privaat-docent tandheelkunde, Universiteit, Amsterdam. Jonghe, Prof. E. De, Directeur-Gen. Ministerie van Koloniën, Hoogleeraar Kath. Universiteit, Leuven, te Brussel. Jongmans, Prof. Dr. W. J., Directeur Geol.Bureau Ned. Mijngebied. Bijz. Hoogleeraar geologie Rijksuniversiteit, Groningen, te Heerlen. Jurgcns, p. W. J., O. E. S. A., Overveen. Kaag, Prof. Drs. H. A., Hoogleeraar economie, Handelshoogeschool, Tilburg. Kats, J. C. P., Nijmegen, te Heerlen. Keesom, Prof. Dr. W. H., Hoogleeraar-directeur natuurk. laboratorium, Rijksuniversiteit, Leiden. t Kemmerling, Dr. G. L., Geol. Vulcanoloog. Ketel, Dr. A. B. A. van, Oud-lid Hoofddirectie Nat. Bankvereeniging, Overveen. Keuters, Prof. Dr. Jos, pr., Professor H. Schrift, Groot-Seminarie, Roermond. Kleene, Mr. Paul, Ambtenaar Openbaar Ministerie, Roermond. Kleintjes, Prof. Mr. Ph., Hoogleeraar volkenrecht en kol. staatsrecht, Universiteit, Amsterdam. Klessens, Dr. J. J. H. M., Consulent voor zenuw- en zielsziekten 0. L. Vr. Gasthuis, Amsterdam. Laken-Brussel. Lips, Mej. E. M. A., dra. soc. geogr., Leerares, St. Catharina Lyceum, Eindhoven. Loeff, Mr. J. A. L. M., Advocaat, Rotterdam. Lousse, Prof. Dr. E., Hoogleeraar nieuwe en hedendaagsche geschiedenis, Kath. Universiteit, Leuven. Lohmeyer, A. J. J. M., Kapitein Staf der Inf., Den Haag. Louwerse, Dom A. P., 0. S. 8., St. Paulus-Abdij, Kluyskens, Prof. Mr. Albert, Hoogleeraar, Staatsuniversiteit, Gent. Klysen, fr. Stanislaus, Leeraar aardrijkskunde Kweekschool, Goirle (N.-Br.). Knippenberg,Dr.H.H., Directeur R.K. H.B.S. en Handelsschool, Docent R.K. Leergangen, Helmond. linipping, p. Bonfilius, O. F. M., Nijmegen. Knuvelder, Gerard, Leeraar Nederlandsche taal, Letterkundig Redacteur ~De Morgen”, Hoofdredacteur „Roeping”, Eindhoven. Koeken, Edm., theol. drs., pr., Rector R. K. Sanatorium „Dekkerswald”, Groesbeek. Koenen, Dr. H. P. J., Districts-kinderarts R. K. Ver. „Het Limb. Groene Kruis”, Maastricht. Kolmstamm, Prof. Dr. Ph., Hoogleeraar-Directeur Nutsseminarium voor paedagogiek, Am- Oosterhout. Lücker, Mej. Lia, Nijmegen. Luyckx, Prof. Mag. Dr. B. A., O. P., Professor hoogere cursus der theologie, Studiorum Regens der Hollandsche Dominicanenprovincie, Albertinum, Nijmegen. Luytgarens, Mgr. E., Secretaris-Generaal Hoofdbestuur van den Belgischen Boerenbond, Leuven. Maere, Kan. Prof. René, Hoogleeraar cliristel. kunst, Kath. Universiteit, Leuven. Maes, P., O. P., Professor apologetiek, Studiehuis der P. P. Dominicanen, Gent. Maeyer, Dr. R. De, Assistent, Staatsuniversiteit, Gent. Mannebaek, Prof. Dr. Ch., Hoogleeraar wiskunde, natuurkunde en theor. electriciteit, Kath. Univer- sterdam. Kol, Dr. J. W. A. van, Privaat-docent verwantschapsmeetkunde, Universiteit, Amsterdam, Leeraar R. K. Gymnasium, Eindhoven. Koppert, L. A. M., Kapitein Inf. gedet. Luchtvaartafd., Den Haag, te Bilthoven. Kouwenhoven, Ir. G., w. i., Zwolle. Kranendonk Duffels, Dr. J. A. van, Arts, Directeur Gem. Geneesk.- en Gezondheidsdienst, Breda siteit, Leuven, te Brussel. Janssen—Mannebaek vanger, plaatsvervangend Voorzitter Krijgsraad, Den Bosch. Nispen tot Sevenaer, Jhr. E. van, drs., Commies Rijksbureau Monumentenzorg, Eysden. Nolet, W., Pastoor, Amsterdam. Noyons, E. C., chem. docts., Leeraar scheikunde, St. Joris- en St. Catharina-Lyceum, Eindhoven. Nuilel, Kan. J. Van, Directeur interdiocesane kerkmuziekschool, Mechelen. Nuyens, Dr. B. W. Th., Arts, Amsterdam. Nyenhuis, H., Leeraar H. B. S., Sappemeer. Nyhoff, A. H., Kapitein Gen. Staf, Leeraar hoogere krijgskunde, Den Haag. Oerle-Nippen, Mevr. M. C. van, Directrice R. K. Vakschool voor meisjes, Leiden. Offermans, G„ litt. cand., Nijmegen. Olbrechts, Dr. Fr., Docent volkenkunde, Rijksuniversiteit, Gent. Olieslager, Dr. J. D’, Docent Kath. Universiteit, Leuven. Oosterliout, Prof. Dr. C. van, pr., Hoogleeraar wijsbegeerte, Groot-Seminarie, Hoeven (N.-Br.). Oppen, Mr. Dr. R. van, Advocaat en procureur, Heerlen. Orban, Prof. Mr., Advocaat en procureur, St. .Mansion, Prof. Dr. J., Hoogleeraar, Staatsuniversiteit, Luik. Marlet, J. J„ Kapitein der Genie, Den Haag. Marrewijk, fr. L. van, S. C. J., Studiehuis St. Jozef, Hees-Nijmegen. Matla, W. P. M., chem. drs., Den Haag. Meer, L. van de, Leeraar R. K. H. B. S., Hilversum. Meercndonk, Dr. L. van de, Secretaris R. K. Nationale Federatie „Het Wit-Gele Kruis”, Ge- meente-arts, Horst (L.). Mets, Prof. Th., pr., Hoogleeraar dogmatiek, Groot- Seminarie „Rijsenburg”, Driebergen. Meyer,Mej. Irma, Redactrice „Katholieke Vrouw”, Den Haag. Meyer, Mej. J. A. J., Lid van de Tweede Kamer, der St., Gen., te Rotterdam, leyer, Prof. Dr. A. De, Hoogleeraar, Kath. Universiteit, Leuven. Michels, Dr. A. M. J. F., Amsterdam. Mierlo, Prof. Dr. J. Van, S. J., Hoogleeraar geschiedenis der Ned. letterkunde „Facultés: Notre Dame de la Paix” Namen, Lid Kon. Vlaamsche Academie, te Antwerpen. Moerlands, Ir. C. Ph„ 1. i., Directeur, Rijkstuinbouwschool, Boskoop. Mohrmann, Mej. Dr. Christine, Leerares klassieke letteren, R. K. Gymnasium voor meisjes, Nijmegen. Molkenboer, Mej. Phemia, Letterkundige, Secretaresse Kunstkring „De Violier”, Amsterdam. Moller, Dr. H. W. E., Lid van de Tweede Kamer der St. Gen., Wethouder te Tilburg. Mom, Dr. J. C., Geneesheer-Directeur inrichting voor physische therapie „Bad Wörishofen”, Ginneken. Monheim, Chr., Bibliothecaris Koloniale Hoogeschool van België, Antwerpen. Moormann, Dr. J. G. M., Docent psych. taalk. en moderne grammatica, R. K. Leergangen, Leeraar Gem. H. B. S., Nijmegen. Mosmans, p. H., C. ss. R., Professor Redemptoristenklooster, Wittem. Müelcnaere, Prof. Dr. F. de, Rechtsk. Adv. Ministerie van Koloniën m. d. r. v. directeur-generaal, Professor Rijksuniversiteit, Gent, en Rijks Koloniale school, Brussel. Mulder, p. A. J. M., S. J., Professor wis- en natuurkunde, Berchmanianum, Nijmegen. Mulder, Prof. Dr. W., S. J., Hoogleeraar geschiedenis, Kath. Universiteit, Nijmegen. Mulder, Prof. Dr. W.,pr., Hoogleeraar Groot-Seminarie „Rijsenburg”, Driebergen. Mulders, Dr. A. J. M., pr., Lector missiologie, Kath. Universiteit, Nijmegen, Hoogleerear dogmatiek en kerkgeschiedenis, Groot-Seminarie, Hoeven (N.-Br.). Muls, Prof. Dr. Jozef, Conservator Kon. Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen. Mund. Prof. Dr. W„ Hoogleeraar, Kath. Un,ver- Niklaas. Orshoven, Ir. W. Van, Kahinetshoofd Ministerie van Landbouw, Brussel. Overmaat, Bern., Nijmegen. Panhuysen, G., hist. drs., Chartermeester Rijksarchief, Maastricht, te Borgharen (L.). Perqui, p. N., 0. P., Bestuurder „Centrale Hoogeschool voor Christene Arbeiders ’’, Heverlee, Leuven. Perquin, p. L. H., 0. P., Voorzitter v.d. K. R. 0., Amsterdam. Persijn, Prof. Dr. Jules, Hoogleeraar vergel. litteratuurwetenschap, Staatsuniversiteit, Gent. Peters, Th., litt. cand., Nijmegen. Petit, Mr. Ch. J. J. M„ Advocaat en procureur, Kantonrechter plaatsvervanger, Rotterdam. Peutz, Ir. F. P. J„ b. i., Architect, Heerlen. Philippen, Jos, Diest. Philips, Prof. Dr. G„ Hoogleeraar,Groot-Seminarie, Luik. Piscaer, Mej. A., Musicologe, Docente conservatorium, R. K. Leergangen, Tilburg. Placidus, p., 0. Cap., Oud-Leeraar geschiedenis, Rector St. Willibrordus-gesticht, Breda. Poel, A. van de, drs. phys. geographie, Leeraar nat. historie en aardrijkskunde O. L. Vr. Lyceum, Breda, te Ginneken. Pollmann, J. C. M., litt. neerl. docts., Leeraar, R. K. Lyceum voor meisjes, Amsterdam. Polspoel, Prof. Dr. L. G., Hoogleeraar, Kath. Universiteit, Leuven, Ondervoorzitter Vlaamsch Aardrijkskundig Genootschap, Leuven. Pompe, Prof. Mr. W., Hoogleeraar strafrecht, Strafv. en criminologie, Rijksuniversiteit, Utrecht. Pompen, Prof. Dr. A., 0. F. M., Hoogleeraar Engelsche taal- en letterkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. Post, Dr. R., pr., Secretaris Ned. Hist. Instituut, siteit, Leuven. Munnekrede, P. J. van, Luitenant-Generaal Inf., Lid Hoog Militair Gerechtshof, Den Haag. Nelissen, A. A. M., Arts, specialist keel-, neus- en oorziekten, Rotterdam. Nieuwenhuis, Willem, Letterkundige, Redacteur „De Maasbode”, Amsterdam. Nispen lot Sevenaer, Jhr. Mr. C. M. 0. van, Advocaat en procureur, Kantonrechter plaatsver- Rome. Pot, Ir. Th. L. M., Ingenieur Iste klasse, Dienst der Tractie der N. S., Nijmegen. Pottelbcrcjli, Prof. Dr. R. Van, Hoogleeraar Oud-Grieksche philologie, Staatsuniversiteit, Gent. Mansion—Pottelbergh Schaik, Ir. Th. van, Adj. Directeur der Alg. Kunstzijde Unie N.V., technisch Directeur Ned. Bedrijven der A. K. U., Arnhem. Schelfers, Dr. Ir. H. W„ t. i., Scheikundige N.V. textielfabrieken H. v. Puyenbroek, Goirle. Schlichting, Th. H., Arts, Lid Amsterdamsche Gemeenteraad, Amsterdam. Schnabel, Hans, Techn. Redacteur „Electro Radio- Prinis, Dr. Floris, pr., Stadsarchivaris, Lid Kon. Vlaamsche Academie, Antwerpen. Prins, Dr. H. J., Scheikundige, Hilversum. Puniet, Dom P. de, O. S. 8., St. Paulus-Abdij, Oosterhout,. Techniek”, Amsterdam. Scholtens, Mr. H. J. J., Hoofdcommies Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Den Quay, Dr. J. B. de, Lector psychotechniek, Handelshoogeschool, Tilburg, te Utrecht. Reeser, H. E., Muziekcriticus, Rotterdam. Reesinck, Dr. J. J. M., Leeraar, R. K. H. B. S., Arnhem. Rekveld, Dr. J., Leeraar, R. K. Lyceum, Haarlem. Révcsz, Dr. G., Privaat-docent psychologie v.h. bedrijfsleven, Universiteit, Amsterdam. Ridder, Dr. J., Lector, Rijksuniversiteit, Groningen. Rietsema, Dr. I., Directeur, R. K. Land- en Tuin- Haag. Schouten, Mr. J. H J., Ambtenaar Ministerie van Binnenl. Zaken en Landbouw, Den Haag. Schroeder, Ir. Joh. J„ Leeraar Textielschool, Tilburg. Schrijnen, Mgr. Prof. Dr. Jos, Hoogleeraar Grieksche en Latijnsche taalkunde en Alg. taalwetenschap, Kath. Universiteit, Nijmegen. Schweigman, Dr. F., 0. P., Professor, theologaat der P. P. Dominicanen „Albertinum”, Nijmegen. Simenon, Mgr. G., Vicaire Général Palais Episcopal, Luik. Simons, Prof. Dr. J., S. J., Hoogleeraar Palestinologie, Pausel. Bijbelinstituut, Rome. Sivirsky, A. L. 1., Redacteur „Hongaarsche Courant” en „Magyar Külföld Seiden”, Utrecht, te ’s-Hertogenbosch. Slewe, C. J. A., Redacteur Maandblad „Meer Baet”, Amsterdam. Slootmans, C., Bergen-op-Zoom. Slotemaker, Mr. L. H., Secretaris en Procuratiehouder K. L. M. voor Ned. en Koloniën, Den Haag. Slijpen, Prof. Dr. A., S. J., Hoogleeraar Latijnsche letterkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. Smedt, Kan. Prof. Dr. J. De, Hoogleeraar physica, Kath. Universiteit, Leuven. Smeets, Dr. M. J. H., Lector belastingrecht, R. K. Handelshoogeschool, Tilburg, te Den Haag. Smits, Dr. C., O. F. M., Wychen. Smyers, Prof. Dr. A., pr., Buitengewoon Hoogleeraar theorie en geschiedenis der muziek, Universiteit, Utrecht. Sobry, Prof. Paul, pr., Docent moderne letterkunde, Kath. Universiteit, Leuven. Son, Mr. H. J. A. van, Gezantschapssecretaris b.d., Soesterberg en Parijs. Speet, p. Const., O. Carm., Leeraar geschiedenis, Carmellyceum, Oldenzaal. Sprangers, Ir. A. A. C., Boschbouwingenieur, Utrecht. bouwschool, Breda. Robijns, Prof. Dr. W., Hoogleeraar plantkunde, Kath. Universiteit, Leuven, Conservator Staatskruidtuin, Brussel. Rogier, L. J., Leeraar geschiedenis, Iste Gem. H. B. S., Rotterdam. Roinbouts, fr. S., Leeraar M. 0., Hoofdredacteur „Ons Eigen Blad” en „Opv. Broch. Reeks”, Goirle. Kondou, Mr. Jos, Rechtsk. Adviseur Alg. Secretariaat Belg. Boerenbond, Leuven. Roosbroeck, Dr. Rob. Van, Leeraar geschiedenis, Gem. normaalschool, Secretaris Genootschap voor Antwerpsche geschiedenis, Antwerpen. Rooy, Prof. Dr. A. H. M. J. van, Hoogleeraar gynaecologie, Universiteit, Amsterdam. Rooyackers, H., Wageningen. Rosenbaum, B„ Journalist, Hilversum. Roy van Zuydewijn, Mevr. E. Wils de, Nijmegen. Rubbrecht, Dr. R., Hoofd Oogheelkundigen Dienst, St. Jans-Gasthuis, Brugge. Hussel, Prof. Mr. G., Advocaat en belastingconsulent, Buitengewoon Hoogleeraar belastingrecht en belastingpolitiek, Kath. Universiteit, Nijmegen, te Amsterdam. Hutten, Mej. J., Leerares en plaatsvervangend directrice, R. K. Industrie-huishoudschool, Utrecht. Hutten, Prof. Dr. Th., Buitengewoon Hoogleeraar empirische en toegepaste zielkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. ltutters, Herman, Muziekredacteur, Alg. Handelsblad, Amsterdam. Ruyten, Ir. H., c. i., Oud-Directeur Limb. Tramweg-Maatschappij, Roermond. Salsmans, p. J., S. J., Professor theologaat der P. P. Jezuïeten, Leuven. Santé, p. R. Van, O. P., Professor theologaat der P. P. Dominicanen „Albertinum”, Nijmegen. Santen, J. J. M. van, drs. phil. nat., Assistent Kamerlingh-Onnes laboratorium, Leiden, te Den Haag. Sassen, Adr. J., Letterkundige, Bussum. Sassen, Prof. Dr. Ferd., Hoogleeraar geschiedenis der wijsbegeerte, Kath. Universiteit, Nijmegen. Sassen, Prof. Dr. J., 0. P., Oud-Hoogleeraar Kerkgeschiedenis, Utrecht. Savalle, L. P. J., Ritmeester Cavalerie N. I. L., Den Haag. Sehaepdrijver, Prof. Dr. P. C. De, S. J., Leeraar, St. Ignatius-Handelshoogeschool, Ant- Steenhof-S lulders, Mevr. Alb., Hoofdredactrice ~De Katholieke Vrouw”, Baarn. Stein, Dr. J., S. J., Directeur VaticaanscheSterrenwacht, Citta del Vaticano, Rome. Stekelenburg, Ir. F. H. A. van, c. i., Chef electrische bedrijven, N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken en N.V. Philips’ Radio, Eindhoven. Sterren, H. A. van der, Arts, Wilhelmina-Gasthuis, Amsterdam. Stols, A. A. M., Boekdrukker en Uitgever, Maastricht. Stoop, Mr. A. J., Advocaat, Bloemendaal. Storme, Prof. Mr. Jules, Hoogleeraar, afd. Handelshoogeschool Staatsuniversiteit, Gent, Advocaat Beroepshof, Gent. Streit, Prof. Karl, pr., Kartograaf, Weenen. werpen. Prims—Streit Striels, G., Leeraar aardrijkskunde, St. Jan Berchmanscollege, Antwerpen. Strüben, Dr. E. D., Arts, Raad van Arbeid, Verhoeven, Bernard, Letterkundige, Arnhem. Verhoeven, Dr. M., pr., Directeur R. K. Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding, Den Haag, Docent R. K. Leergangen, Tilburg. Vermeulen, Fr. A. J., Hoofdcommies Rijksbureau Monumentenzorg, Den Haag. Verriest, Prof. Dr. G., Hoogleeraar, Kath. Universiteit, Leuven. Eindhoven. Stuers, Jhr. Dr. Ch. H. de, Wetenschappelijk assistent, Rijksmuseum, Amsterdam. Swane, F. W., Notaris, Utrecht. Swillens, P. T. A., Technisch Assistent kunsthistorisch Instituut, Rijksuniversiteit, Utrecht. Tellegen, Ir. F. Ph. A., t., Assistent organische scheikunde, Technische Hoogeschool, Delft. Tempel, p. Ir. P. van den, O. P., Rotterdam. Tenhaefï, W. H. C.,phil. docts.,Psycholoog,Redacteur Tijdschrift voor parapsychologie, Utrecht. Terlinden, Prof. C. burggraaf, Hoogleeraar, Kath. LTniversiteit, Leuven. Vcrtesscn, Mr. J., Advocaat, Leeraar arbeidsrecht, Arbeidershoogescholen van Heverlee (Leuven) en Brussel, te Diest. Verwiel, C., Leeraar aardrijkskunde R.K. Lyceum, Den Bosch, te Waalwijk. Verwilst, p., O. P., Neerbosch bij Nijmegen. Vincent, J., Beiaardier Kon. Paleis, Amsterdam. Vinken, fr. Aurelianus, Leeraar aardrijkskunde, St. Paulus-school, Paramaribo (Suriname). Visser, Jos J. E. M. de, Leeraar aardrijkskunde en geschiedenis Bisschoppelijk College, Sittard en R.K. H.B.S. voor meisjes „St. Ursula”, Roermond. Vlekkc, 8., drs. litt., Leeraar R. K. Gymnasium en H. B. S. voor jongens, Maastricht. Voorst tot Voorst, H. F. M. Baron van, Majoor Gener. Staf, Den Haag. Vries, Ir. A. A. de, t., Directeur N.V. Nofa, Eboniet en Rubberfabrieken, Amsterdam. Terwisscha van Scheltinga, C. J. J., pr., Secretariaat „Sobrietas”, Den Bosch. Teulings, Prof. Dr. J., pr., Hoogleeraar dogmatiek, Groot-Seminarie, Haaren (N. Br.). Theissing, Mej. E., dra. hist., Den Haag. Therèse, Zr., Leerares M. 0., Directrice R. K. Huishoud- en Industrieschool, Den Bosch. Tbicl, A. J. M. van, pr., Leeraar Bisschoppelijk College, Roermond. Thiencn, F. W. S. van, drs., Den Haag. Thunisscn, Ir. H. J. W., 1. i., Architect B. N. A., Den Haag. Tbijssen, Mej. C., Woninginspectrice, Nijmegen. Tiecke, p. 8., O. Carm., Nijmegen. Tielens, Ir. Jos, Techn. Directeur papierfabriek Gebr. Tielens & Co., Meersen (L.). Tinei, Paul, Musicoloog, Brussel. Tromp, Mej. C., Montessorischool, Amsterdam. Tromp, Dr. S. W., Geoloog, Scheveningen. Tulleners, Ir. A. J., Scheikundig ingenieur, Rijswijk. Valvekens, Dr. P. C., O. Praem., Archivaris Abdij, Averbode. Vries, A. B. de, hist. art. docts., Amsterdam. Vries, G. J. de, soc. geogr. docts., Docent aardrijkskunde R. K. Leergangen, Tilburg, Directeur H. B. S. en H. H. S., Waalwijk. Vromant, Prof. G., pr., Professor kerkelijk recht, C. I. C. M., Scheut. Vroonhoven, Jos van, soc. geogr. docts., Leeraar aardrijkskunde, St. Carolus Borromeus College, Helmond, te Venlo. Vuyk, H., Amsterdam. Wachters, H. J. J., pr., Leeraar geschiedenis, Klein-Seminarie, Culemborg. Waele, Dr. Emiel De, Leeraar geschiedenis, Kon. Athenaeum, Gent. Valk, p. Ir. Th. de, 0.P., Nijmegen. Vanneste, p. P. M., Missionaris Witte Paters van Afrika, Antwerpen. Vceger, Dr. L. A., Inspecteur Volksgezondheid, Nijmegen. Velde, E. Van de, Leeraar Vrij Middelbaar onderwijs, muziekcriticus „De Standaard”, Brussel. Velde, A.Van de, Letterkundige en Tooneelschrijver, Antwerpen. Velden, Ir. E. A. van der, c. i., Breda. Veldt, Prof. Dr. Jac. van de, O. F. M., Hoogleeraar metaphysieke psychologie, Pauselijke Universiteit „de Propaganda Fide”, en experimenteele psychologie, Internationaal College „San Antonio” der Minderbroeders, Rome. Waele, Prof. Dr. F. J. De, Buitengewoon Hoogleeraar Klassieke archeologie, Kath. Universiteit, Nijmegen. Waerdcn, Ir. H. van de, t., Directeur Rijksschool voor leerlooiers en Rijksproefstation, Waalwijk. Waes, E. P. M. van, drs. handels-wetenschappen, te Westdorpe (Z.). Waterink, Prof. Dr. J., Universiteit, Amsterdam. Wcdcma, C., Groningen. Wcehuizen, Mej. Mr. C., Ambten. Nazorg voor onvolwaardige arbeidskrachten, Nijmegen. Weerdt, Mr. Dr. J. De, Advocaat, Antwerpen. Weercnbcek, Dr. B. H. J., Lector Fransche en Provenijaalsche taalkunde, Kath. Universiteit, Nijmegen. Welie, Prof. Dr. F. van, pr., Hoogleeraar canoniek recht, Kath. Universiteit, Nijmegen. Well, Ir. G. J. van de, w. i., Gedeleg. voor Nederland inde studiecommissie der I. E. C., Oud-buitengewoon lid Octrooiraad, Den Haag. Welters, A. L., pr., kapelaan, Maastricht. Wely, Prof. Dr. Jos van, 0. P., Lector S. Theolog., Collegio Angelico, Salita del Grillo, Roma. Wi ssols, p. C., S. J., Leeraar aardrijkskunde, Ignatius College, Amsterdam. Wetcrings, L. M., Directeur-hoofdredacteur N.V. „De Spaarnestad”, Haarlem. Velthoven, H. van, soc. geogr. docts., Leeraar aardrijkskunde, Kath. Lycea, Den Bosch. Veraart, Prof. Mr. J., Hoogleeraar administratief recht, Technische Hoogeschool, Delft, te Den Haag. Verbecten, J. J., Inspecteur L. O. inde Inspectie Breda. Verberne, Dr. L. G. J., Conrector 0. L. Vrouwe-Lyceum, Breda. Verhaar, Prof. J. P., pr., Hoogleeraar leerstellige godgeleerdheid, Groot-Seminarie, Hoofdredacteur Apologetisch tijdschrift „Het Schild”, Warmond. Verhey, Ir. H. J. M., 1. i., Directeur R. K. Land-en Tuinbouwschool, Didam. Striels—Weterings Witsenboer, Mr. W. J., Leeraar economie Gem. Middelb. Handelsschool, Den Haag. Witteman, Mr. Dr. P. J., Advocaat en Kantonrechter-Plaatsv., Amsterdam. Weve, Prof. Dr. F. A., 0. P., Hoogleeraar logica. ethica en sociologie, Handelshoogeschool, Tilburg. Weyncn, Antoon, Nijmegen. Widdershovcn, G., Inspecteur L. 0., inde Inspectie Veghel, te Boxmeer. Wierdsma, H. W., Leeraar aardrijkskunde, St. Canisiuscollege, Nijmegen. Wilde, Ir. J. C. de, Ingenieur Stedel. Lichtfabrieken Leiden. Wübbe, Felix, docts. Ned. lett., Den Haag. Wyers, Dr. H. J. G., Arts, sero loog-bacterioloog, Ziekenhuis van den H. Joannes de Deo, Den Haag. Wijffels, Ir. F. C. M., m.i., Ingenieur Staatsmijnen, Treebeek. Wynpersse, Zr. Dr. Hildegarde van de, Leerares R. K. Lyceum voor meisjes, Amsterdam. Ydema, M. J., pr., Leeraar, Klein-Seminarie, Culemborg. Zernike, Dr. J., Laboratorium Philips’ Gloeilampenfabrieken, Eindhoven. Zuvlen, H., pr., Leeraar aardrijkskunde, H. B. S. en H. H. S., Rolduc. Zwa cj emakers, Mej. Lies, Leerares aardrijkskunde, Bergen op Zoom. Wils, Jo, docts. litt. neerl., Nijmegen. Willems, Dr. L., 0. Carm., Leeraar nat. hist. Twentsch Carmellyceum, Oldenzaal. Windt, p., N. van de, S. V. D., Missiehuis ~St. Franciscus Xaverius”, Teteringen. Wintermans, Mr. J. J., Hoofdinspecteur Landbouw- en Zuivelwezen, Den Haag. Wissmann, E. M., Gepens. Kapitein ter zee K. M. oud-.(tijdel.) Direct. Kon. Ned. Meteorol. Instituut, De Bilt, te Den Haag. W eve—Z wagem akers EEN AANTAL AFBEEL- DINGEN VAN HEN, DIE DE LIJNEN DER KATHOLIEKE ENCYCLOPAEDIE HEBBEN AANGEGEVEN EN HET WERK SCHRIJVEN O DE VOLLEDIGE LIJST VAN REDACTEUREN EN MEDEWERKERS MET DE VOLLEDIGE OPGAVE VAN HUN TITELS EN FUNCTIES BEVINDT ZICH HIERACHTER IN DEZE PROEVE VAN BEWERKING A. C. Akveld. leeraar aard' rijkskunde. Utrecht W. Andriessen, Hoofdleeraar muziekconservatorium, A’dam W. Asselbergs (Anton van Duinkerken), Letterk.. A'dam Prof. Dr. Th. Baader, Hooglecraar, Nijmegen Dr. G. van Balen, Arts, ’s-Hertogenbosch Prof. Mr. L. Van Bauwel. Hoogleeraar. Leuven Karei Albert, Fonocriticus, Antwerpen Prof. Dr. Fr. Baur, Hoogl. a/d Staatsuniversiteit, Gent Paul Allossery pr., J. C. D. Gezel le-museum, Brugge Dr. P. van der Beek, Leer Aar a/h Canisius coll., Nijmegen H. Andriessen, Leeraar muziekconservatorium, A ’dam Dr. J.Van Asbroeck, Alg.Secr. VI. Aardr.k. Gen.. Charleroi Th. J. M. Ausems. chem. docts.. Utrecht Mej. Maria Baers. Alg. Secr. v/d C. S.V. in België. Brussel Prof. Dr. L. Bellon pr.. Hoogleeraar, Nijmegen Prof. Dr. J. A. J. Barge, Hoog! eer aar, Leiden Dr. L. Bender 0.P., Professor Dominican.-Klooster, Huissen Prof. Dr. I. J. M. v.d. Berg pr., Bijz. Hoogleeraar, Utrecht Ir. E. Bongacrts, Uitv. ingen. b/d havenwerken. Sevilla Dr. H. BeijersbergenS.J.. Prof. theologaat d. Jez.. Maastricht Kan. Prof. Dr. A. Boon. Hoogl. Leuven, Voorz. Davidsfonds Ir. F. W. v. Berckel. Ingen. b/d Staatsmijnen. Lutterade Mej. B. ten Berge. Oosterbeek *|*Dr. J. J. A. Bernsen 0.F.M., Leiden Prof. V. C. M. A. Boon. Hoogleeraar. Gent Ir. H. v. Berckel, Eerstaanw. Ir. Ned. Spoorw., Nijmegen Prof. Dr. E. Berger. Hoogleeraar, Utrecht Prof. Dr. G. Besselaar Emeritus.hoogleer . Den Haag p. M. Bogaartz S. J., St. Cantsius college, Nijmegen Ir. M. E. H. Ch. Bongaerts, Gep. Ing. N.S., Roermond Dr. Fident v.d. Borne 0.F.M.. Alverna-Wijchen Prof. Dr. C. C. Berg. Hoogleeraar, Leiden Dr. L. H. M. Berger, Psychol. paedagoog, Den Haag Ir. A. Beukers, Lid v/d Kamer van Koophandel. Breda Dr. Th.v. d. Bom pr.. Leeraar KI. Semin. Ypelaar, Ginneken Ir. P. Bongaerts c. i. en e. i., Dir. Adviesbureau. Den Haag Prof. Dr. Ch. Van d. Borrcn, Bibl. v/h Kon. Cons., Brussel J. B. Bernink, Dir. Museum ..Natura docet” te Denekamp Ir. M. C. E. Bongaetts, Oud-Min. v. Waterst., Den Haag Jos.de Boer liti. rom.drs.. Reet. v/h R.K. Lyc. v. m., Den Haag Prof. Mich. Van Caeneghem, Hoogleer aar. Gent Ir. J. D. A. M. ten Brink. Ingen. v/d Rijkswat.staat, Maastricht Leo Brom, Edelsmid, Utrecht J. De Caluwe pr., Leer.wijsb. KI. Semin,, St. Niklaas, België p. J. Bouwman 0.F.M., Leer. aardrijksk. M.0., Heerlen Dr. A. V.d. Broeck, Adj. Met. Kon. Meteorol. Inst., Ukkel Mr. J. W. C. v. Campen, Charterm. Gem.arch., Utrecht p. Ed. Gappen M.S.C., Missiehuis, Driehuis-Velzen Mej. Ir. A. Bosch, Ie Scheik. Warenkeuringsdienst, Breda Ed. A. B. J. ten Brink. Vught Dr. W. Brokx, Assist.Resid. t/b., Medan 5.0.K.. N. 0.-l. Dr. P. C. de Brouwer pr-, Leer. St. Odulphus lyceum, Tilburg Dr. A. F. S. Burssens, Hoogleeraar, Gent Dr. El. Bruning 0.F.M., Mag. Franciscanenkl.. Venray Mr.W. B. J. Buve, Comm. b/h Dep. v. B. Z. en L.. Den Haag p. J. Bouman, O.Carm. Den Haag Prof. Dr.T. BrandsmaO.Carm. Hoogleeraar, Nijmegen C. v.d. Broek, Leeraar aardrijkskunde M.0., Roosendaal p. C. J. Brouwer 0.P., St. Dom.'College, Nijmegen Dr. W. J. M. Buch, Archivist, Den Bosch Prof. Dr. E. De Bruyne, Hoogleeraar, Gent Dr. L. Buijs C.ss.R., Moraal-prof., Wittem (L.) Mevr. W. BromStruick, Spraakkundige. Nijmegen Ir. J. Bijvoet $. i. en w. i„ Schiedam Dr. M. Denys fr., Doe. Kath. Inst. v. Opv. te Cent en Antw. p. K. J. Derks S. J., Doe. a/d R. K. Leergangen. Nijmegen J. B. Deelen med. docts. Arts, Vught Mej. Lidwina Diepenbrock. Letterkundige. Halfweg Vict. Claassen fr., Leer. gesch. M.0., St. Michielsgestel Prof. Dr. J. Cobbenhagen. pr., Handelshoogeschool, Tilburg Dr. J. Custers. Physicus Lab. Philips. Eindhoven Min. Prof. Dr. E.v. Dievoet. Minister v. Landb . Brussel Prof. Dr. E. A. D. E. Carp. Hoogleeraar. Leiden F. J. Claes. Chef ec. afd. P. de Gruyter en Zoon. Den Bosch Piet G. M. Coebergh. Boekverkooper. Haarlem Dr. Jac. v. Dael. Hoofd v/h Gem. bur. v. Beroepsk.. A’dam Dr. J. A. Davids. Leeraar klass. talen. Den Haag F. J. Chamuleau math. phys. docts., Utrecht p. Alph. J. Claesen 0.E.5.A., Sub prior d PP. Aug., Nijm. p.AnicetusCool 0.F.M., Leer Kath. Normaalschool. Hasselt H. L. F. J. Deelen drs., Secr. Ned. Jeugdleid. Inst.. A'dam p. Damasus O.Cap., Babberich (Gld.) Dr. A Claassen. Phys. Chem. a/h Nat. Lab. Philips, Eindh. Prof. Dr. N. De Cleene. Doe. Kol. Hoogesch., Antwerpen Prof. Dr. J. G. v.d. Corput, Hoogleeraar. Groningen Mr. Dr. Bern. Damen, N I. Rechterl. Ambten.. Haarlem Dr. H. J. Damen. Arts.Voorz. N R. K B. v. Ziekenv.. A'dam W. A. M. Dekkers. Utrecht Ir. J. Frateur. Landb.scheik., Doe. R. K. Universit., Leuven Ir. M. J. L. Dols, Techn. leid. bij Bertels' Oliefabr.. A'dam Prof. P. C. Friethoff O P.. Hoogl.Coll. ~Angelico'’,Rome Dr. J. M. Drehmanns C.ss.R,, Prof. can. recht, Wittem (L.) p. B. v.d. Eerenbeemt C ss.R., Dr. W. Elenbaas, Physicus Lab. Philips. Eindhoven Dr. Vict. d'Espallier, Leer. a/h H. Inst. v. Opvoedk., Antw. Zr. Eugenia. Leerares R. K. Kweekschool, Tilburg Ir. P. Fehmers. Dir. Gasfabriek. Leiden C. J. Frohn ccon. cand.. Docent a/dTextielsch.,Tilburg Dr. E. A. M. Droog, Arts, Wethouder, Heemstede Prof. Dr. Fr. Féron pr.. Hoogl. a/h Groot-Semin., Roermond Prof. Dr. D. Franses 0.F.M., Hoogl. Kath. Univ., Nijmegen Prof.Dr. Ir. H.Gelissen, Hoogl. Handelshoogeschool. Tilburg p. J. Dito O.P. lect., Leider Program-afd K. R. 0., A dam Mr. A. R. Dunselman, Adv. en procur.. Amsterdam Mr. Dr. W. v. Es. Hoofdbest. Alg. Ned. Verb.. Wassenaar Ir. L. J. M. Feber. Lid d. Tw. Kamer. Den Haag Dr. A. J. Drost S.J., Prof. a/h Theologaat Jez., Maastricht Mr. Dr. H. J. Elias. Advocaat, Gent Prof. Dr. G. Eyskens, Hoogleeraar, Leuven Mr. E. Franquinet. Lid v.d. K. Ned. V.v. Luchtv.. Gulpen Prof. Dr. Fr. Fransen. Hoogl a/d Staatsuniversiteit. Gent H. B. J. Florin phil. nat. docts.. Lecraar, Leiden Dr. M. de Haas, Leeraar gesch. Lyc., 's-Hertogenbosch Prof. Dr. Jac.v. Ginneken S. J., Hoogl. Kath. Univ., Nijm. Dr. Mr. L. J. C. v. Gorkom, Leer. i/d gesch., 's-Hertogenb. R. J. deGrood, Leeraar M.O. Sportredacteur, Tilburg Mr. H. v. Haastert, Secr. Boeren- ,T uindersb.. DenHaaß L. van Giersbergen. Rijksbijent.consulent, Wageningen Dr. C. Godelaine, Leeraar Lyc., Cointe-Sclessin (Luik) Dr. G. C.W. Gorris S.J., Prof. Theologaat d. Jez., Maastricht B.H. de Groot pr.. Dir.Oblaten Jeugdleidsters, Amersfoort P. A. M. Haanappel, Leeraar M.0., Overveen Dr. M. v. Haeff. Geneesh. Dir. San. Heliomare.W. a/Z. J. A. A. van Gils docts. wis- I en nat.k., Leer. Lyc., Eindh. Prof. Mr. Dr. F.Van Goethem, Hoogleeraar, Leuven Prof. Dr. R. Goubau. Hoogleer aar. Gent Dr. W. de Groot, Physicus a/h Lab. Philips, Eindhoven El J. H. v. Haaren, Leeraar H. Handelsschool. Nijmegen Ir. Arn. J. Handels, Directeur Textielsch.. Tilburg Dr. Th. Ghoos, Leeraar Athenaeum, Charleroi p. Gervasius O.Cap., Docent a/d R.K. Leergangen, Tilburg Prof. Mr. E. G. J. Gimbrêre, Handelshoogeschool, Tilburg Dr. Ir. J. Goossens, Phytopatholoog, Wageningen Dr.Jan Grauls, Hoofd Vertaaldienst Min. K. enW., Brussel E. K. H.Guljé,Chefb/d Techn. adm. d. Minervafabr., Antw. Mr. Dr. F. M. E. Haan, Adv. en proc., Maastricht Mej. Fé Haye, Dir. v/d R. K. sch. v. Maatschap., A’dam Dr. Jos. ter Heerdt, Pastoor, Vierakker (Zutfen) Dr. G. L. Hofsteenge. Geolooß. Leiden Dr. A. J. Henneman, Dir. San. Dekkerswald, Groesbeek Mej. Dr. Jacoba Hol. Docente R. K. Leergangen. Tilburg Br. Herman Joscf, Nijmegen Cor. Hesseling, Secr. der Red. Kath. Encyclopaedie. A'dam Dr. H.Th. HeijmanO.Pracm., Archiv. Abdij (Heeswijk) W. M. D. Heijs, Leeraar aardrijksk. M.0.. Nijmegen J. Hoek, Leeraar aardrijksk. M.0., Haarlem Dr. A. P. J. Hoogeveen. Adi Chef Phys.Lab Art..Hembrug Dr.E. Hermans, Hoofd dermatolog. afd. ziekenhuis. R'dam Dr. J. W. F. Heukensfeldt-Jansen. Röntgenoloog. A’dam Prof. Dr. C. Heijmans, Hoogleeraar. Gent Mr. Dr W. Van Hille. Adv. b/h hof van beroep, Gent F Hoes, Directeur der N.V. Uitgeverij Joost v.d. Vondel^ Henri Hermans, Lid v/d Tweede Kamer, Den Haag p. Marculphus HeijcrO.F.M., Red. Neerl. Seraphica,Weert Ir. G. J. Heymeijer, Dir. R. K. Landb.school. Voorhout Mej. Dr. Jacq. Hillen, Apoth. O.L.Vr. Gasthuis. Amsterdam Prof. Mr. B.H.D. Hermesdorf, Hoogl.a/d Kath. Univ., Nijm. Minister H. Heijman, Min. v. Nijverheid enz.. Brussel Dr. P. Heymeijer S.J., Prof. moraaltheol. Jez.. Maastricht p. F. van Hoeck S.J., Leeraar St. Canisiuscollege, Nijmegen Prof. Dr. J. Keulers pr., Hoogl. Groot-Seminarie, Roermond Mr. Paul Kleene. Ambt. v/h Openb. Ministerie, Roermond Dr. E. J. E. Hüffer S.J., Prof. i/d nat. phil. Jez. Nijmegen Dr. Max Jansen, Scheik. bact. b/d V.V.Z. M., Den Haag Dr. Joannes O.Cap., Prof. Studiehuis Capuc., Udenhout Prof. Mr. Ph. Kleintjes, Hoogleer aar, Amsterdam Dr. G. Huysmans, Dir. Coöp. Centr. Boerenleenb., Eindh. Fr. Realino Janssen, St. Thcoll. Willemstad (Curacao) Dr. Th. E. de Jonge-Cohen, Priv.-doc. tandheelk., A'dam Prof. Dr. H. A. Kaag, Hoogl. Handelshoogeschool, Tilburg Dr. A. v. Ketel, Oud-Lid Dir. Nat. Bankv., Overveen Dr. J. Klessens, Geneesh. Dir. Psych. Kliniek, Amsterdam Mgr. Prof. Dr. C. Hoogveld, Hoogl. a/d Kath. Univ., Nijm. Dr. A. F.Van Itterbeek.Werkl. a/h Lab. d. Universit., Gent C. H. A. J. Janssens, Account, en bedrijfs econoom, Tilburg Prof. E. De Jonghe, Dir. Gen. b/h Minist. van Kol., Brussel J. C. P. Kats, Heerlen p.Arch.HoubartO.F.M.,Leer. aardr., Lokeren (Waes) Dr. Jos. Jacobs pr., Best. v/h O. L.Vr. coll.. Boom (België) p. P. Janssens O.P. lect.. Prof. Studieh. der Dominic., Gent Dr. W. J. Jongmans, Dir. v/h Geologisch Bureau, Heerlen Prof. Dr. W. H. Kecsom, Hoogleeraar, Leiden p. W. J. Jurgens 0.E.5.A., Overveen *|* Dr. G. L. Kemmerling, Geol. Vulcanoloog, Den Haag Prof. Mr. A. Kluyskens, Hoogleeraar, Gent L. A. M. Koppert. Kapitein der Infanterie, Den Haag Dr. C. H. Lambermond 0.P., Prof Dominicanen, Zwolle Dr. René Lenaerts pr.. Leer. St. Jan Berchm.'Coll., Antw. Stanislaus Klijsen fr.. Leer aar aardrijksk. M.0., Goirle Dr. H. P. J. Koenen, Districts-Kinderarts, Maastricht Prof. Dr. Ph. Kohnstamm, Dir. Seminar, v. Paedag.. A'dam Dr. J, A. van Kranendonk-Duffels, Dir. G. G. D., Breda Dr. Ir. J. A. M. v. Liempt, Chef Phys.-ch. Lab. Philips. Eindh. Prof. Dr. G. Kreling 0.P., Hoog), a'd Kath. Univ., Nijm. Dr. G. Lamers S.J., Prof. a/h Berchmanianum, Nijmegen dom. H. J. Lindeman 0.5.8., Sl. Paulus Abdij, Oosterhout Dr. J. Lindemans, Dir. v. Instit. v. Landb.huishoudk., Laken Gerard Knuvelder.Leer.M.O., Hoofdr. v. „Roeping”, Eindh. Prof.Dr.P.W.Lampen O. F.M., Hoogt, a/d Kath. Univ., Nijm. Mr. Ernest Lamers, Sub.-GrifF. b/d Arr.-Rechtb./sHertogenb. Dr. Ir. G. v.d. Lee. Scheik. ingenieur, Deventer Dr. Victor Leemans. Letterkundige, Stekene (0.-VI.) Dr. H. H. Knippenberg, Dir. R.K. H.8.5., Helmond p. Bonfilius Knipping O.F.M. Nijmegen Dr. J. W. van Kol, Priv doe. en Leer. Gym., Eindhoven C. J. Kuiper. Lid der Tweede Kamer, Utrecht Dr. G. Lammeren, Advocaat b/h Beroepshof, Gent P. P. W. v. Leeuwen, Kapif. intendant. Den Haag p. H. Mosmans C.ss.R , Prof. Redempt klooster. Wittem Mr. J. A. L. M. LoefF, Advocaat, Rotterdam Dr. R. De Maeyer, Assist. a/d Staatsuniversiteit, Gent Dr.L.G.J. A.v.d. Meerendonk, Secr.., Wit-Gele Kruis”, Horst Dr. J. V. Mierlo S.J. Professor. Namen Dr. H. W. E. Moller, Lid v/d Tweede Kamer, Tilburg Prof Dr. F. De Müelenaere. Hoogleeraar Gent Prof. Dr. Emile Lousse, Hoogleeraar, Leuven Prof. Dr. J. Mansion, Hoogleer aar, Luik Prof. Th. Mets pr., Hoogl.Gr.- Semin. ..Rijsenburg", Drieb. Ir. C. P. Moerlands 1.i., Rijkstuinbouwconsulent. Boskoop Dr. J. C. Mom, Geneesh.-Dir. ~Bad Wörishofen”, Ginneken p. A. J. M. Mulder S.J., Prof a/h ..Berchmanianum”. Nijm J. J. Marlet, Kapitein der Genie. Den Haag Mej. Irma Meyer, Redactrice ~ De Kath. Vrouw”. Den Haag Mej. Dr Chr. Mohrmann. Leerares meisjes-gymn.. Nijm. J. Moormann, Leer aar M.O Nijmegen Prof. Dr. W. Mulder S.J Hoogl a/d Kath Univ . Ni im Mgr. E. Luytgarens, Secr.Gen. Belg. Boerenbond. Leuven Mej. E. M. A. Lips dra., Leer. St. Cath. Lyc., Eindhoven Dr. J. Lyna, Adj. conservator b/h Rijksarchtef. Hasselt L.v. Marrewijk S.C.J., Studiehuis St. Jozef, Hees-Nijmegen Mej. J. A. J. Meyer, Lid v/d Tweede Kamer, Rotterdam Mej.PhemiaMolkenboer.Secr. Kunstkring De Violier, A'dam Prof.Dr.W. Mulder pr., Hoogl. Gr.-Sem. ..Rijsenburg”, Drieb. A. A.M.Nelissen.Arts v. neus-, keel- en oorziekten, R’dam E. C. Noyons drs.. Leer. a/h R.K. Lyceum. Eindhoven Bern. Overmaat, Nijmegen Mej. A. Piscaer, Musicologe. Doe. R.K. Leerg., B. o. Zoom p. Piacidus O.Cap.. Breda Dr. Jos. Muls, Cons. v/h Kon. Mus. v. Sch. Kunsten. Antw. Jhr. Mr. C. M. O.v. Nispen tot Sevenaer, Advocaat, ’s-Hert. H. Nijenhuis. Leeraar M.O. aardr., Sappemeer Prof. Dr.C. v. Oosterhout pr., Hoogl. Gr.-Sem., Hoeven Prof. Dr. Jules Persijn, Hoogleeraar, Gent J. C. M. Pollmann drs., Leer. a/h R.K. Lyc. v. meisjes, A’dam Prof. Dr. L. G. Polspoel pr Hooßleeraar, Leuven Mevr. M.C.v. Oerle-Nippen, Dir. Vakschool v. meisj., Leiden Prof. Dr. A. Mulders pr., Hoogl. a/h Gr.-Sem., Hoeven W. Nieuwenhuis, Letterk., Red. v. „De Maasb ”, A'dam Kan- J.V. Nuffel. Dir.lnterdioc. Kerkmuziekschool, Mechelen Dr. J. D'Olieslager, Docent a/d Kath. Univ., Leuven p. L. H. Perquin 0.P., Voorzitter K.R.0., A'dam P. J.v. Munnikrede, Luit.-Gen. H. Mif.Gerechtsh., Den Haag Jhr. E.v. Nispen tot Sevenaer, Comm. Monum.zorg, Eysden A. H. NijhofF, Kapitein v.d. Generalen Staf, Den Haag Mr. R. v. Oppen. Advocaat en procureur, Heerlen Jos. Philippen, Arr. secr. v/h Davidsfonds. Diest Ir. H. Ruyten c.i.. Oud dir. Limb. Tramw.-Mij., Roerm. Prof. Dr. A. Pompen 0.F.M., Hoogl. a/d Kath. Univ.. Nijm, p. J. Salsmans S.J., Prof. a/h Theologaat Jez., Leuven Dr. R. Post pr.. Secr. v.h. Ned. Hist. Instituut, Rome p. R. Van Santé 0.P., Lect. Prof. Dominicanenk!., Huissen Ir.Th. L. M. Pot, Ingen. Ie kl. b/d Dienst Ned. Sp.w., Nijm. Adriaan J. Sassen. Letterkundige, Bussum Prof. Mr. W. Pompe, Hoogleeraar, Utrecht Prof. Dr. R. Van Pottelbergh, Hoogleeraar, Gent Dr. Floris Prims pr.. Stadsarchivaris, Antwerpen J. de Quay, Lect. a/d R. K. Handelshoogeschool, Tilburg H. Eduard Reeser, Muziekrecensent, Rotterdam Dr. J. Rekveld, Leeraar a/h R. K. Lyceum, Haarlem Prof. Dr. W. Robijns, Hoogleeraar, Leuven Prof. Dr. A. H. M. J. v. Rooy, Hoogleeraar, Amsterdam L. J. Rogier, Leer. geschied, lste Gem. H.8.5.. Rotterdam S. Rombouts fr.. Leer. M.0., Hoofdred. ..0.E.81.’*, Goirle Mevr. E. Wils-de Roy van Zuydewijn, Nijmegen Mr. Jos. Rondou.Rechtsk.Adv, b/d Belg. Boerenb., Leuven Dr. Rob. v. Roosbroeck, Leer. geschiedenis, Antwerpen Dr. R. Rubbrecht. Oogheelk. i/h St. Jansgasthuis, Brugge Prof. Mr. G. Russel, Hoogl. a/d Kath. Univ., Nijmegen Mej. J. Rutten, Leer. a/d R.K. Huishoudschool. Utrecht Prof. Dr. Th. Rutten, Hoogl. a/d Kath. Univ., Nijmegen Prof. Dr. A. Smijers pr . Bijz. Hoogleeraar. Utrecht Dr.J.H.H. Sassen 0.P..0ud-Prof. i/d Kerkgesch., Utrecht Hans Schnabel. Red. ..Electro Radio Techniek”. Amsterdam Mgr. Prof. Dr. Jos. Schrijnen. Hoogl. a/d Kath. Univ., Nijm. A. L. I.Sivirsky, Hongaarsch Journalist. Raamsdonkveer Prof. Dr. A. Slijpen S.J., Hoogl. a/d Kath. Univ , Nijm. Prof. Paul Sobry pr.. Docent a/d Kath. Univ., Leuven L. P. J. Savalle, Ritm. b.d. Cavalerie. N.1.L., Den Haag Mr. H. Schollens. H.commies Min. v. B. Z. en L., Den Haag A. Schulte. Dir. der N.V. Uitgeverij ~Joost v.d. Vondel" C. Slewe, Red. Maandblad ..Meer Bact", Amsterdam Kan. Prof. Dr. J. De Smedt. Hoogleer aar, Leuven Mr. H. J. A. v. Son, Gezantschapssecr. b.d., Soesterberg Dr. P.E. DeSchaepdrijver S.J., Leeraar handelschool, Antw. Mr. J. H. J. Schouten, Eindhoven p.Const. Speet O. Carm.. Leer. Tw. Carmel.-lyc., Oldenzaal Prof. Dr. Ferd. Sassen pr.. Hoogl. Ka’h. Univ., Nijmegen Ir. St. van Schaik. Adj.Dir. d. Alg. Kunstz. Unie N V.. Arnh. Joh. Schroeder. Docent a/d Textielschool, Tilburg Prof. Dr. J. Simons S. J., Hoogt, a/d Greg. Univ., Rome Mr. L. H. Slotemaker. Secr. KLM., Den Haag Dr. F. Schweigman 0.P., Prof. Dominicanenklooster, Huissen C. Slootmans, Bergen op Zoom M. J. H. Smeets, Inspecteur Dir. Belast., Den Haag G.Terwisscha v.Scheltinga pr.. Secr. Sobrietas, ’sHertogenb. Jos. Tielens, Techn. Dir. Papierfabrieken, Meerssen Prof. Dr. J. v.d. VeldtO.F.M., Hoogl. a/d Paus. Univ., Rome Prof. J. P. Verhaar pr.. Hoogl. Groot-Seminarie. Warmond Mevr. A. SteenhofF Smulders, Hoofdr. De K. Vrouw, Baarn Prof Dr.J.Teulings pr., Hoogl. a/h Groot-Semin., Haaren Dr. S. W. Tromp, Geoloog, Scheveningen H. v. Velthoven drs., Leer. R. K. Lycea, 's Bosch Ir. H. J. M. Verhey 1.i., Dir. R.K. Land-enTuinb-s., Didam Dr. J. Stein S.J., Direct, v.d. Pausel. Sterrenwacht. Rome Ir. F. v. Stekelenburg. Chef Electr. Bedr. Phil., Eindhoven p. J. J.v.d.Tempel O.P.,Lect. Rotterdam Mej. E. Theissing dra. hist. Den Haag Dr. P. E. Valvekens O.Praem., Archiv. v/d Abdij Averbode Prof. Mr. Dr. J. A. Veraart, Hoogleer aar, Delft Prof. Dr. G. Verriest. Hoogleeraar, Leuven W. TenhaefF phil. docts.. Psycholoog, Utrecht Ir. H. J. W. Thunissen b.i.. Architect 8.N.A., Den Haag Eugeen Van d. Velde. Dir. der „Schola Cantorum”. Brussel Mr. Juul Vertesscn. Advocaat. Diest —= —— i Ir. A. A. C. Sprangers. Boschbouwingenieur, Utrecht Prof. Karl Streits pr., (Cartograaf, Weenen Dr. L. G. J. Verberne, Conrector a/h O.L. Vr. Lyc., Breda Dr. E. D. Struben. Geneesk. b. d. Raad v. Arbeid, Eindhoven B. Vlekke litt. drs., Leeraar R.K. Gym. en H.B S.. Maastr. Jos. v. Vroonhoven soc. geogr. docts.. Leeraar. Helmond E.v. Waes drs. handelsw. Rotterdam Ir. G. J. v.d. Well w.i.. Ned. gedeleg. I. E. C., Den Haag Prof. Dr. F. A. Weve O P, Handelshoogeschool. Tilburg Antoon Weijnen, Nijmegen Ir. A. A. de Vries. Dir. N.V. Nofa-fabrieken. Amsterdam Prof. Dr. F. J. De Waele, Hoogl. a/d Kath. Univ., Nijm. Dr. B. H. J. Weerenbcck, Lect. a/d Kath. Univ.. Nijm. p.C.WesselsS.J., Leer. aardrijksk. M.0.. Can.-coll., Nijm. G. Widdershoven, Inspecteur v/h L. 0.. Boxmeer H.W. Wierdsma, Leer. aardrijksk. M.O. a/h C coll.. Nijm. C. G M. Verwiel. Leer. aard. M O. a/h R.K. Lyc.. *s Hert. J. Vincent, Beiaardier, Amsterdam H. Baron v. Voorst tot Voorst. Maj. Gen. Staf. Den Haag H. J. J. Wachters pr.. Leer. Klein-Seminarie, Culemborg Mr. Dr. J. De Weerdt, Advocaat, Antwerpen p. Jos. v. Wely 0.P., Prof. Dominicanenklooster. Zwolle Fr. Aurel. Vinken, Leer. aard a/d St. Paulussch.,Paramarib< Jos. J. E. M. de Visser, Leer. aardr. en gesch. M.0., Roerm. G. J. de Vriesdrs.. Dir. H.B.S. en H.H.S.. Waalwijk Dr. E. De Waele, Leer. a'h Kon. Athenaeum, Gent Prof. Dr. F. v. Welie pr., Hoogl. a'd Kath. Univ.. Nijm. L. M.Weterings. Dir Hoofdr. N.V. ..De Spaarnestad", Hrl. Ir. J. C. de Wilde. Ing. der Sted. Lichtfabr., Leiden E. Wissmann, Gepens. Kap. ter Zee. Den Haag H. Zuylen pr.. Leer. aardrijksk. M.0.. Rolduc Dr.Em.Van Coppenolle. Kapt. der Belg. Inf., Antwerpen R. H. Homulle, ontwerper Nat. Eenh.-kortschrift. A'dam Prof. Dr. Fr. Olbrechts. docent Staatsuniv.. Gent H. van der Sterren, Arts a/h Wilhelminagasthuis, A’dam Prof. C. burggraaf Ter linden, Hoogleeraar, Leuven Mr. J. J.Wintermans. Hoofdinsp. v.d. Landb., Den Haag M. J. Ydema pr., Leer. a/h Klein-Seminarie. Culemborg Ir. J. Ch. Bles I. i.. Leeraar Landb.wintcrsch.. Voorhout p. Hildebrand O.Cap.. Archivaris Capucijnen, Antwerpen A. J. J. M. Lohmeyer, Kapt. v/d Staf der Inf.. Den Haag Bernard Verhoeven. Letterkundige. Arnhem Dr. L.WillemsO.Carm.. Leer. Tw. Carmellyc.. Oldenzaal Mr. W. J. Witsenboer, Leeraar M.H.S., Den Haag Mej. Lies Zwagemakers. Leer. aardr. M.0.. Bergen o. Zoom Jan Engelman. Letterkundige. Utrecht Jan A. Van Houtte drs.. Assist. Gesch.. Brugge Jo Wils neerl. litt. docts.. Nijmegen Mr. Dr. P. J. Witteman, Advocaat en procur., A’dam Fr. van Amelsvoort. Spraakleeraar. den Bosch Prof. Dr. F. Hestermann, Hoogleer.. Munster i/Westf. Ir. G. Kouwenhoven w.i. Koeltcchnicus, Zwolle iPIn pen -f |[ Aalbes, struik van het geslacht Ribes met aan trossen hangende roode of geelwitte bessen. Sommigen rekenen ook de zwarte trosbessen hiertoe. Plantkundig zij het christelijk klokgelui niet konden verdragen. Li t.: J. Lenaerts, De verdwijning der Alvermannekens (1894). Knippenberg. Aardvarken of Kaapscli varken, Orycteropus, komt alleen voor in Afr. ten zuiden v.d. Sahara. Zeer behendig weet het dier zich in korten tijd in den bodemin te graven, hiertoe in staat gesteld door sterk ontwikkelde graafklauwen. Het leeft van insecten, vooral mieren en termieten. Om deze te bemachtigen worden mieren- of termietennesten ondergraven en wordt de lange, wormvormige en kleverige tong in eender hoofdgangen gelegd. Wanneer een aantal mieren of termieten zijn vastgekleefd, wordt de tong ingetrokken en de buit ingeslikt. In lichaamsvorm komt het a. eenigszins overeen met het varken; de kop draagt een langen, rolronden snuit en groote ooren; de huid is dun behaard, het gebit sterk gereduceerd. Het a. behoort tot de fam. der Orycteropidae, orde der Tubulidentata, en telt twee soorten: het Kaapsche en Ethiopische a. Willems. Aardwind in locomotieven-loodsen of werkplaatsen, dient om een as uitte nemen, met vermijding wijkt de zwarte bes tamelijk af van de moeilijk te scheiden groepen der roode en witte bessen. De a. komt vooral voor in de landen rond de Noordzee, m.n. in Engeland en Nederland. De vruchten worden ver- werkt, tot sap, stroop, gelei, wijn en jam; de zwarte a. geeft aan deze voortbrengselen in het bijzonder een fraaie, donkerroode kleur. De roode en de witte a. groeien goed onder ooftboomen, de zwarte a. vraagt echter volle zon. Veel voorkomend zijnde vor- men Goliath (zwart) en Erstling aus Vierlanden (rood). Vermenigvuldiging geschiedt gewoonlijk door stekken, waarbij men echter gemakkelijk ziekten en vijanden meeneêmt. Verschillende snoeiwijzen zijn in gebruik. Li t.: E. A. Bunyard, Handbook of Hardy fruits (II 1925); O. Macherauch, Beerenobstkulturen (1929). Rietsema. Aardmannetjes, in Vlaanderen Alvermannekens geheeten, zijn in het volksgeloof oude kereltjes, met langen grijzen baard, in grijze kleedij, snaaksch en sluw. De kap, waarmee zij zich onzichtbaar konden maken, wiist waarschijnlijk op den nevel, die de bergen omsluiert, waarin zij plachten te wonen. Op de Veluwe woonden zij ook wel in bosschen, o.a. in het Soerensche bosch. Aan den voet van den Aardmansberg te Hoog Soeren is een echo-put, waaronder een aardman zijn praatzieke vrouw zou opgesloten hebben; inde echo meende men haar stem te vernemen. In Ned. Limburg huisden zij in haagten, in onderaardsche gangen. Aan hen herinnert bij Hoensbroek de Auverberg en een Auvermoerbeek, te Roggel de Krekelsberg, te Haelen de Pijpenberg (want zij rookten uit typische pijpjes), te Steyl de Spekberg. Ook in Belg.-Limburg bestaan nog vele vertelsels over de a. De a., schuw voor het daglicht, vertoonen een animistisch karakter. Meestal beloonden zij de diensten, hun door menschen bewezen. Zij zouden verdwenen zijn, omdat van het tijdroovend lichten der locomotief Fig. I—V. Aardwinden worden ook ingericht met een lorrie op rails inden kuil. In plaats van de twee vaste hydraulische vijzels komt dan op de lorrie een ijzeren stelling met vier schroefspillen, wier moeren een raam dragen voor het ondersteunen, strijken en hieven der te herstellen locomotief-as. Een nieuwere constructie van aardwind heeft geen losse verschuifbare railbanken, daar de rails, waarop de wielen van de uitte nemen as rusten, liggen op een rolwagen van ong. 2.50 m stelt voor den eenvoudigsten vorm van aardwind, geschikt voor wielen tot 7 Eng. voet of 2.134 m diameter. De verzonken werkplaatssporen A en B, die hier liggen op een afstand van 5 m hart op hart, zijn verbonden dooreen gemetselden kuil, breed 2.75 m, diep 2.365 m. Op den bodem van den kuil, midden onder elk spoor is een hydraulische cylinder ingelaten, voorzien vaneen plunger, die 2.80 m slag kan maken. Om de lengte, die in zijn geheel, na ontgrendeld te zijn, in den aswindkuil kan zakken, dragend op de electrisch gedreven schroeflift. De motor van deze lift ontvangt stroomtoevoer dooreen lang loopsnoer. De lorrie kan met de hand verplaatst worden van spoor A naar spoor B. ’t Voordeel is, dat de uitte nemen as niet in het midden zwaar belast wordt, daar de krachten aangrijpen op de wielen, ’t Nadeel is daarentegen een grootere diepte der inrichting. Aardwinden worden overal gebruikt, waar het maken vaneen locomotieflichtkraan, wegens de daaraan verbonden groote kapitaal-uitgaven, niet is te verantwoorden. Ch. Bongaerts. Abele spelen worden in ’t bijzonder een viertal ernstige spelen genoemd, met romantischen inhoud, die voorkomen in het groote Hulthemsche verzamelhandschrift, uit de eerste jaren dër 15e eeuw: Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemarken, Vanden Winter ende vanden Somer. Zij vertegenwoordigen het oudste wereldlijk tooneel in onze, ja inde gansche W.-Eur. letterkunde en klimmen op tot de 14e eeuw, misschien nog tot het midden er van. De n aam abel mooi, eerder nog kunstig —is niet meer dan een epitheton ornans, geen technische term (zoo bijv. ook: abele sproke); soortgelijke spelen zijn er meer geweest inde 15e eeuw, al worden zij niet abel genoemd; zoo inde boucken van den spelen van het gilde van Sinte Katelijne ten Hooie, te Gent (Nap. de Pauw, Mnl. Ged. en Fragin. 11, 445). Ontstaan: uit de misschien gedialogiseerde voordrachten der sprooksprekers (te Winkel)? Uit het geestelijk Tooneel langs de mirakel- en heiligenspelen (Worp)? Eenvoudiger: door analogie, naar het voorbeeld der dramatiseering van godsdienstige geschiedenis (V. Mierlo). Kenschetsing: ze zijn nog tamelijk kort; het langste, Gloriant, telt slechts 1.142 vv.; hebben weinige personages; behandelen geen vreemde, maar internationale onderwerpen, met als hoofdthema: de overmacht der liefde, die in drie of vier verschillende vormen reeds zeer verdienstelijk ontleed wordt. Over de opvoering is weinig bekend: zeker nog met zeer primitieve middelen; inde open lucht, ook wel in zalen; op een verhoog, waarvan de schikking veel aan de verbeelding overliet: het spel bewoog van den eenen kant naar den anderen, volgens de plaats waar het gebeurde. Waarschijnlijk dooreen rondreizend of vast gezelschap, dat dagen achtereen vertooningen hield: ghezellen vanden spele(?); of toch door dezelfde I spelers als van de geestelijke spelen en de esbatte- plungers naar behoefte te kunnen bewegen staat op den vloer van de loods een drukwaterpomp, in werking te brengen door handkracht of dooreen electromotor. De vaste spoorstaven zijn boven het aardwind vervangen door losse railbalken, die met de einden op zware hoekijzers rusten en tegen verschuiven vergren- deld zijn. Moet een as worden uitgenomen, dan plaatst men de locomotief op een aardwindspoor met die as boven eender plungers. Deplungershebben bovenaan een axiaalkogelblok (-*• fig. 111), waarop een zwaar stalen juk rust, geschikt om een gladde as of een krukas te ondersteunen. Wanneer door pompen de waterdruk is opgevoerd tot ong. 80 at, kan de plunger de as dragen en de spankracht der draagveeren overwinnen. De beide verschuifbare railbalken (-*■ Fig. IV en V) worden daarna ontgrendeld en op zij geschoven. Door het uitlaten van water uit den hydraulischen cylinder zakt de plunger met de as tot op het laagste punten wordt de as, na 90° draaiing, gerold naar spoor B (-» streep-punt cirkel op teekening). In aardwindspoor B wordt de as naar boven gebracht op het vaste spoor voor ver- _ voer naar draaibank of voor herstelling ter plaatse. Abele spelen Fig.TL ipocr a doorsnede AS FioIE Fig. JY grendel. Verschuifbare rails. menten? Dichter of dichters zijn eveneens onbekend: wel niet uit Vlaanderen, ondanks toespelingen op Kortrijk en Gent; maar mogelijk uit (Oost-?) Brabant, om de taal, zooals vooral uit de rijmen blijkt. Lit.: Dr. J. A. Worp, Gesch. van het drama en van het tooneel in Nederland (1,1904); Prof. Verdeyen, Versl. en Med. VI. Academie (1927, 525 vlg.); J. W. Muller, Tijdsch. Ned. Taal en Letterk. (XLVI, 1927, 292 vlg.) en bij de afzonderlijke spelen. Ui t g.: Dr. P. Leendertz, Jr. Mnl. dramatische poëzie (Leiden, z. j. 1907?); voorts bij de afzonderlijke spelen. Van Mierlo. ■ wijze contante middelen te verschaffen, daar een deri gelijk bankaccept als beleggings-object op korten i termijn voor geldgevers zeer aantrekkelijk is. Als belooning ontvangt de bank een acceptprovisie. Vooral bij de financiering van den internationalen handel in -» stapelproducten speelt het acceptcrediet inden vorm van -> rembourscrediet een groote rol. Was Londen met zijn sterk gespecialiseerde ting-houses steeds het groote centrum voor de acceptcredieten, na den wereldoorlog is ook Amsterdam in deze een rol van beteekenis gaan spelen. Behalve de groote Ned. banken hebben zich de Duitsche banken, in na-oorlogstijd hier gevestigd, op de verleening van acceptcrediet toegelegd. In 1924 werden te Amsterdam door toedoen van Ned. banken eenige gespecialiseerde instellingen opgericht met het doel den internationalen handel te financieren en aan het acceptcrediet deel te nemen, t.w. de Internationale Crediet Compagnie, de Nederlandsche Accept Maatschappij, de Internationale Bank en de inmiddels in likwidatie getreden Wolbank. Li t.: E. Gr. J. Gimbrère, Handelscredieten (1923); A. Houwink, Acceptcrediet (1929); P. Somary, Bankpolitik (Tübingen 1930); G. M. Verryn Stuart, Bankpolitiek (1931). Huysmans. Accountantsonderteekening vaneen stuk kan bestaan ineen bloote handteekening dooreen accountant, ofwel ineen handteekening vergezeld vaneen korte verklaring. De eerste geeft te kennen, dat de accountant binnen redelijke grenzen van zijn weten en kunnen de formeele juistheid (benaming) en de materieele juistheid (den inhoud en wat daarmede samenhangt) van datgene, wat in het stuk voorkomt, bevestigt. De handteekening, vergezeld van een verklaring, accountantsverklaring, kan 1° uitsluitend een aanvulling op de handteekening zijn, namelijk door aan te geven, wat bevestigd wordt. In dit geval heeft zij dezelfde beteekenis als de bloote handteekening; 2° kan zij een voorbehoud formuleeren ten aanzien van enkele bijzondere punten, of naar een elders geformuleerd voorbehoud verwijzen. In dit geval beteekent de onderteekening slechts een gedeeltelijke bevestiging van het geteekende stuk. Een te ruime formuleering van het voorbehoud maakt de heele onderteekening zinledig en derhalve waardeloos. Ingeval van voorbehoud, dient men voor de waardebepaling van de handteekening er zich goed rekenschap van te geven, wat het voorbehoud beteekent. Een duister geformuleerd voorbehoud eischt voorzichtigheid. Een steeds afwijkende verklaring onder opeenvolgende balansen eveneens. Door de onderteekening aanvaardt de acc. de verantwoordelijkheid, accountant sverantwoordelijkheid, voor hetgeen door hem wordt bevestigd, niet alleen tegenover zijn directe opdrachtgevers, maar tevens tegenover iedereen, die een onderteekend stuk gebruikt. Uit de verantwoordelijkheid van den a. vloeit zoowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke aansprakelijkheid voort, -> art. 1637 B. W., art. 1401 en 1402 B. W., Arrest Hoogen Raad 31 Jan. 1919 over onrechtmatige daad. In Engeland bestaat in deze een vrijwel gevestigde rechtspraak. Li t.: Reglementen van Arbeid van de onder Accountantsberoep genoemde vereenigingen ; Leerboek der Accountancy, Nijst en Verbiest, Het Acconntantsberoep (1, 1923); H. G. Coeke, Summary of the Principal Legal Decisions Affecting Auditors (21930 ?). C. Janssens. Absolute muziek is alle muziek, die als zuiver muzikale uiting gecomponeerd is, zonder eenig verband met een tekst, een poëtische voorstelling, een wijsgeerige, hist. of lit. idee. Voor zoover elke schepping van muziek niet alléén een openbaring van de muziek als natuur-verschijnsel, maar ook noodzakelijkerwijs de uiting vaneen mensch is, en dus minstens de sporen van persoonlijke gevoels- en geesteshouding meebrengt, is de term a.m. als definitie te scherp. Nochtans valt de onderscheiding bij vergelijking van composities zeer goed te stellen. De grootste tegenstelling tot a.m. is de zgn. programma-muziek. Zeer vele ook instrumentale composities liggen duidelijk op het grensgebied tusschen a.m. en verklarende muziek. Binnen de perken, welke men bij den term a.m. moet in acht nemen, schijnen eenige der traditioneele vormen zich bijna uitsluitend tot a.m. te leenen, bijv. het -*■ Concerto, dat organisch opbloeide uit de ontwikkeling der instrumentale muziek; anderzijdsbijv.de ->-Fuga, die na de emancipatie uit het -*■ motet als eender hoogste louter-muzikale organismen voort bestaat. Zeker minder dan deze vormen mag de symplionische hoofdvorm als bijz. uiting voor a.m. gelden, daar de constructieve hoofddeelen: expositie (doorwerking, verwikkeling), reprise (oplossing) duidelijk op dramatiek wijzen. De vermenging der muzikaliteit met poëtische elementen is voor velen al of niet bewust een noodzakelijke factor tot waardeering en schijnbaar „begrijpen” der muziek. Het spreekt vanzelf, dat de positieve waarde der muziek niet afhankelijk is van andere dan louter muzikale aesthetiek. Na het verloop der romantiek heeft het besef voor absolutisme inde muziek groote beteekenis gekregen; ontwikkeling tot -*• pluritonaliteit en atonaliteit hangt hiermee zeer nauw samen. H. Andriessen. Abstractie in wijderen zin is een kenfunctie, waardoor de samenstellende deelen vaneen keninhoud afzonderlijk worden tegenwoordig gesteld; in engeren en eigenlijken zin is zij een denkfunctie, waardoor een objectieve keninhoud van zijn individueele bepalingen of, meer algemeen, van het bijzonder-bepalende ontdaan wordt. F. Sassen. Aceeptcrediet verleent een bank, indien zij zich op verzoek vaneen harer relaties bereid verklaart, om eendoor deze of een daartoe aangewezen derde getrokken wissel van haar -*■ acceptatie te voorzien. Tegen den vervaldag van den geaccepteerden wissel moet voor storting van het voor de betaling daarvan benoodigde bedrag bij de accepteerende bank worden gezorgd. Doel der transactie is den begunstigde voldoende zekerheid van richtige betaling te geven, resp. hem in staat te stellen, om zich door -* verdisconteering of beleening van den wissel op voordeelige Absolute muziek—Accountantsonderteekening huweleec). Het eerste deel beteekent reeds huwelijk (vergelijk het oud-Hoogduitsch hiwi ==. echt), en leec beteekent dans, spel. Men vindt dit bijv. ook in het Mnl. feestelijc = feest en het Eng. wedlock = huwelijk. Het geheel beteekent dus huwelijksdans. Later voelde men die oorspronkelijke beteekenis niet meer en vatte het woord als een lijk-afleiding op. Ook 2° afleid i n g en, die dus op een echt suffix eindigen, kunnen hun suffix veranderen en toch precies dezelfde beteekenis bewaren. Zoo werd herder gevormd naast een oude e-afleiding, bewaard in het Duitsche Hirte; zoo werd eindeling, dat inde 17e eeuw nog tamelijk veel voorkwam, door eindelijk vervangen; ook akelig en akelijk trof men naast elkaar, doch behalve in enkele dialecten, bijv. die van Dordrecht en W.-Noord-Brabant, moest akelijk het afleggen. Verder vindt of vond men tegelijk o.a. smartig en smartelijk, plotseling en plotselijk, het Mnl. dus – dane en dusdanig. Weijnen. Acetyleen, Aethyn is een kleurloos gas, dat goed oplost in water, alcohol en aceton. Van deze laatste eigenschap maakt men gebruik, om het bij 12 at drukte persen in stalen flesschen, die aceton bevatten. 1 Aceton lost 300 1 acetyleen op (acetyleen-dissous). De voornaamste toepassing vindt het bij de autogene metaalbewerking, waarbij men gebruik maakt van de hooge temperatuur (3600°), die bij de verbranding vaneen zuurstof-aeetyleen-mengsel ontstaat. A. brandt met een zeer sterk lichtgevende vlam, waarom het voor verlichting van spoorwegwagons, lichtboeien, marktkramen, enz. gebruikt wordt. Zuiver a. ruikt aangenaam en is verdund met lucht niet giftig. Technisch a. bevat echter verschillende verontreinigingen, zooals zwavelwaterstof, phosphorwaterstof, ammoniak, siliciumverbindingen en sporen arseenverbindingen, die de giftigheid en den onaangenamen reuk veroorzaken. Een mengsel van a. en lucht is explosief, een stalen flesch gevuld met a. kan echter door vallen of stooten alleen niet explodeeren. Vochtig a. vormt met koper een explosieve a.-koper-verbinding, zoodat men nooit leidingen of kranen, uit dit materiaal Ackermann, louise, ge b. Choquet, Fransche lyrische dichteres van ongeloovige inspiratie en bitter, twijfelmoedig levensgevoel. * 1813 te Parijs, flB9O bij Nizza. Als jong, begaafd meisje, na stevige klassieke vorming te Parijs, sinds 1838 in Duitschland op studie; ondergaat er den invloed van de pessimistische wijsbegeerte, in haar door eigen levenstragiek nog versterkt (dood van haar man in 1846). Werken: Contes et Poésies (1855-1863) ; Poésies Philisophiques (1874); Pensées d’une Solitaire, met autobiografie (1882, alle bij Lemerre) Li t. : M. Citoleux, La Poésie philosophique au 19e siècle (Paris 1906). Büut. vervaardigd, mag gebruiken. Acetyleen (formule CH = CH) kan synthetisch verkregen worden door waterstof te leiden ineen electrischen lichtboog tusschen koolspitsen. Hierbij krijgt men echter slechts een opbrengst van 3.7%. Technisch wordt het uitsluitend gemaakt door inwerking van water op -> calcium-carbid volgens de vergelijking: CaC2 + 2H20 = C2H2i + Ca(OH)2; 1 kg. calciumcarbid levert gemiddeld 300 liter a. bij 15 C en 760 mm kwikdruk. Deze bereiding wordt m de bekende carbidfietslantaams in het klein toegepast. 1 liter a. weegt bij 0° en 760 mm kwikdruk 1.17 g. Zijn kritische temperatuur ligt bij 35.6°; de kritische druk bij 65.6 at. Bij 10° en 63 at kan hetgecon denseerd worden tot een vloeistof, die bij 82.4° kookt. Hetkan gemakkelijk worden aangetoond met een ammoniakale oplossing van koperchloruur, waarmede een roode neerslag van acetyleenkoper C2Cu2 ontstaat. Inde chemische industrie is de voornaamste toepassing de omzetting in aceetaldehyd, waaruit door oxydatie azijnzuur gewonnen wordt. Door chloreering gaat a. ineen rij gechloreerde koolwaterstoffen, zooals acetyleentetrachloride, trichlooraethyleen, enz. over. A. werd in 1836 door Davy ontdekt en door Berthelot uitvoerig onderzocht. De eerste bereiding uit calciumcarbid stamt van Wöhler, 1862, terwijl in 1906 voor het eerst de acetyleen-zuurstof-vlam toegepast werd. Li t. : Vogel, Das Azetylen (a1923); Rimarski, Azetylen in sicherheitstechn., Hinsicht (1925). Hooijcvecïl. Activisme, strooming inde -> Ylaamsche Beweging, die tijdens den oorlog 1914—1918 gebruik wilde maken van de toestanden in het bezet gebied van België om de doeleinden der VI. Beweging te verwezenlijken. Vindt zijn oorsprong te Gent, inde groepeering ~Jong Vlaanderen”, die in Februari 1915 „De VI. Post” uitgaf. Vertegenwoordigend lichaam van het activisme werd de -> Raad van Vlaanderen. Voornaamste resultaten van het activisme: vernederlandsching der universiteit van Gent (1916), bestuurlijke scheiding van Vlaanderen en Wallonië (21 Maart 1917), uitroeping der politiekezelfstandigheid van VI. (einde 1918). De Belg. regeering bestreed het activisme door de besluit-wetten van 11 Oct. 1916 en 8 April 1917. Na den oorlog werden alle activistische hervormingen afgeschaft; de vervolging van de activisten deed een machtige beweging ontstaan (amnestiebeweging). Voornaamste stroomingen in het activisme: „Jonge Vlamingen” (voorstanders der volledige politieke zelfstandigheid van VI.), Unionisten voorstanders van ’n federalen staat Vlaanderen-Wallonië). Activistische pers: Het VI. Nieuws, De Gazet van Brussel, De Eendracht (weekblad). Een vloed van vlugschriften werd verspreid. Na den oorlog werd de zelfstandigheidsgedachte uit het activisme overgenomen door de VI. nationalisten. Li t. : (Van Belg. zijde): Aktivisten (Willemsfonds, Gent 1919); Rudiger, Flamenpolitik (Brussel 1922) ? id., Le Livre noir de la trahison activiste (Brussel z.j.); Les archives du conseil de Flandre (Brussel 1928, inleiding); M. Basse, De Yl. Beweging van 1905-1930 (1. Gent 1930). Een geschiedenis van het activisme, van activistisch standpunt uit, ontbreekt. Elias. Atüer, G u i do, leidende figuur op muziekwetenschappelijk gebied. * 1 Nov. 1855 te Eibenschutz (Mahren), bezocht het conservatorium te Weenen (leerling van Anton Bruckner), studeerde Achtervocgselsubstitutie of suffixsubstitutie komt inde taalkunde voor. 1° wanneer vaneen samenstelling het laatste lid, dat oorspronkelijk een heel andere beteekenis had, tengevolge van analogie wordt aangevoeld als een (etymologisch absoluut ervan verschillend) -» suffix, dat in andere woorden reeds voorkomt, en zoodoende den vorm daarvan aanneemt. De etymologie wordt dan onzichtbaar. A. trad bijv. op in het woord zeldzaam. Het Mnl. adjectief, dat o.a. inden vorm seltsiene voorkomt, wijst nog op de etymologie; het woord werd uiteen adverbium en een participium samengesteld en beteekende dus: zelden gezien. Het tweede lid verzwakte van klank en men bracht het woord in de zaamgroèp (zooals: eenzaam, traagzaam) over. Een ander voorbeeld is huwelijk (Mnl. antieke vorm: Acetyleen—Adler CHRISTUS. FRESCO DOOR LEONARDO DA VINCI PINACOTHEEK, MILAAN Af lossen, geheel of gedeeltelijk voldoen van schuld of terugbetalen van kapitaal. Vóór den vervaldag geschiedt dit onverplicht, anders verplicht. Bij aandeel-kapitaal en obligatie-leeningen kan aflossing plaatsvinden: 1° door gelijke afbetaling op ieder aandeel of obligatie, 2° door terugbetaling van enkele aandeelen of obligaties, periodiek aan te wijzen door loting, 3° door terugkoop, al of niet ter beurze, van aandeelen of obligaties tegen al of niet gelimiteerden koers, 4° door terugkoop bij inschrijving tegen een uit aangeboden koersen gekozen koers, 5° door terugbetaling ineens. Het af te lossen bedrag = nominaalbedrag van aandeel of obligatie, is öf hooger dan dit bedrag door agio of premie, öf bestaat uit hoofdsom plus rente, bijv. bij annuïteit. Soms worden middelen voor aflossing speciaal aangewezen (bijzondere inkomsten bij leeningen van openbare lichamen), voorts bij zgn. aflossen uit de winst, d.w.z. aflossing geschiedt, indien en voor zoover er zuivere winst is. Aflossen door betaling heet ook amortis e er en; aflossen door omruil in andere verplichtingen heet converteeren. van Ketel. Afvoermeting, bepaling van den afvoer v.e. waterloop. Behoudens onnauwkeurigheden, verbonden aan de meetinrichtingen, kan de afvoer van kleine waterloopen worden gemeten met behulp van meetopeningen, met den venturimeter, den tachometer van Brunings of het Stroomquadrant. Bij grootere waterloopen kan de afvoer worden bepaald door berekening uit het dwarsprofiel van den waterloop en de stroomsnelheid; deze wordt dan bijv. gemeten met drijvers, met een buis van Pitot, met het molentje van Woltmann. Is de stroomsnelheid niet te meten, dan is zij bij benadering te berekenen uit het verhang van den waterspiegel, Is ook het verhang onbekend dan moet de afvoer worden geschat naar het oppervlak van het stroomgebied en den daarin optredenden regenval. J. ten Brink. rechten en muziek aan de universiteit aldaar, promoveerde 1878 tot dr. jur., 1880 tot dr. phil. In 1881 privaat-docent in muziekwetenschap aan de univ. te Weenen, 1885“prof. aan de Duitsche univ. te Praag, 1898—1927 opvolger van Eduard Hanslick, prof. in de muziekwetenschap aan de universiteit te Weenen. 1884 richtte hij met Chrysander en Spitta het „Vierteljahrschrift für Musikwissenschaft” op. Werken: A. leidt de uitgave „Denkmaler der Tonkunst in Osterreich” (o.a. werken van Cesti, Froberger, Muffat, Biber, de Triënter Codices ) en de daarbij behoorende „Studiën zur Musikwissenschaft” zeer belangrijke tijdschriftartikelen ; Gustav Mahler (Wien 1916); Methode der Musikgeschichte (Leipzig 1919); Richard Wagner (München 21922); Der Stil in der Musik (Leipzig 21929). Van bijzondere beteekenis is „Handbuch der Musikgeschichte” (2 dln. Berlin, 21930), dat A. met 47 medewerkers tot stand heeft gebracht. Reeser. Ady, End r e, Hongaarsch dichter, veel door de opgroeiende jeugd gelezen en verheerlijkt. A. stond onder den invloed der Fransche symbolisten; hij bracht inde Hongaarsche lit., begin 20e eeuw, een volkomen omwenteling teweeg. Zijn lyriek verraadt, bij sterk talent, een satanische perversiteit, zoodat zijn persoonlijkheid en kunst, óók na zijn dood, tegelijk geestdriftig werden vereerd en radikaal afgebroken. * 1877 in Ermindszent, f 1919 in Budapest. Werk: Meest bekende dichtbundel: Vér es Arany Bloed en Goud (1908). Lit.: Biographie door Lajos Ady (1924). Cardijn. Aeneas, Trojaansche held inde Ilias van Homerus, zoon van den Troj. prins Anchises en de godin Venus. De Romeinsche dichter Vergilius verwerkt in het heldendicht Aeneïs, het belangrijkste dichtwerk van de Rom. letterkunde, de sage, reeds door verschillende zijner voorgangers benut, over de lotgevallen van dezen held na den val van Troje. Zijn vader op de schouders dragend, zijn zoontje aan de hand, zijn vrouw verliezend, zou hij de stad hebben verlaten. Weldra met vele makkers ingescheept, bereikt hij o.a. het pas gestichte Carthago, waar hij door koningin Dido bemind wordt. Geland in Latium, waarheen hij op godenbevel koerste (hij is bij uitstek de ~vrome”, die onder gehoorzaamheid staat, en om die deugd gezegend wordt), huwt hij de dochter van koning Latinus, Lavinia. Zoo kwam het, dat de Romeinen zich afstammelingen der Trojanen achtten (gewoon motief in hun literatuur) en dat met name het geslacht der Julii, waartoe Caesar en de eerste keizer Augustus behoorden, hun oorsprong afleidden van Aeneas’ zoontje lulus. De Aeneïs is vele malen in het Ned. vertaald, o.a. ook door Vondel, zoowel rhythmisch als in proza. Uitgaven en lit.-» Vergilius. Slypen. Afzoeten, werkwijze in suikerfabriek, waarbij door uitloogen met water de laatste suiker uit suikerhoudend materiaal (zooals: ten deele uitgeloogde bietensnijdsels, schuimaarde, ontkleuringskool) wordt verwijderd. -> Suikerfabricage. Afzoetwater, verdunde suikeroplossing, die bij -> afzoeten inde suikerfabricage ontstaat. Agridiogen, ook —» Umbalaha, -» Vollenhoven. Ahasverus-sage is de legende van derv Waridelenden Jood. Ze kwam van Klein-Azië naar Griekenland. Van dit land (öf rechtstreeks uit Klein-Azië?) werd zij naar Italië verspreid, en van hier verder door Europa. Aan het bestaan van den Wandelenden Jood werd aanvankelijk ook door sommige geleerden geloofd. Inde achttiende eeuw neemt dit volksgeloof sterk af. Algemeen ziet men Ahasverus, zooals het Duitsch volksboek van 1602 hem voorstelt. Er ontstaat verbinding met de Judasfiguur. Ahasverus treedt op als eeuwige getuige van Christus, als profeet en boetprediker, als symbool van het Joodsche volk. Als strekkingsfiguur wordt hij vertegenwoordiger van de eigen levensvisie vaneen kunstenaar, of vaneen nieuwe wereldbeschouwing, meestal pessimistisch. Li t.: Aug. Vermeylen, De wandelende Jood (1906); Dr. Jos. Schrijnen, Essays en studiën in vergelijkende godsdienstgeschiedenis, mythologie en folklore (21924); Dr. Jos. J. Gielen, De Wandelende Jood in Volkskunde en Letterkunde (1931). Knippenberg. Afgesloten IJ of Binn en – IJ, gedeelte van het voormalig IJ tusschen Noordzeekanaal en den afsluitdijk (Oranjesluizen) te Schellingwoude (aangelegd 1865), vormt ’t voornaamste gedeelte van het havengebied van Amsterdam. Het a. IJ staat in verbinding met de Noordzee door het Noordzeekanaal, met N.-Hollands Noorderkwartier door het N.-Hollandsch kanaal, met Z.-Holland door het Westerkanaal met aansluitende kanalen, met de groote rivieren door het Merwedekanaal. In het O. gedeelte zijnde havens voor de groote zeevaart uitgebouwd (157 ha wateroppervlak, plaats voor 1.000 zeeschepen tegelijk). In het W. gedeelte liggen de houthavens. Egelie. Ady—Ahasverus-sage kerken aan Arianen beantwoordt hij succesvol met krachtig protest en lijdelijk verzet. Zijn vriend, den machtigen Theodosius, beweegt hij tot openbare boete na het zgn. Bloedbad van Thessalonica. Begraven in de naar hem genoemde basiliek te Milaan. Feestdag 7 Dec. (dag der bisschopswijding). Afb. inde kunst als bisschop. Soms met wieg (en) of bijenkorf. Oudste biograaf vermeldt, dat een zwerm bijen inden mond van den kleinen A. neerstreek, als om daar de honingraten te bereiden voor zijn geschriften. (Migne L. 14, 28). Werken: Exegetische: Hexameron, verklaringen van het Scheppingswerk (6 dln.); geschriften over het Paradijs, Caïn en Abel, Noë, de Aartsvaders, Tobias (preeken tegen den woeker); Apologia Prophetae David, waarin hij dezen aan Theodosius ten voorbeeld stelt; Psalmverklaringen; Commentaar op hetLucas-Evangelie (10 dln.); (de commentaar op de brieven van Paulus is van den zgn. —> Ambrosiaster) ; Ascetische: vooral de Virginitate, over de maagdelijkheid (3 dln.); dogmatische: De fide, over het Geloof (5 dln.); De Spiritu Sancto over den H. Geest (3 dln.); De incarnationis etc. over de Menschwording; voor liturgiegeschiedenis van belang: De Mysteriis; De Sacramentis (dit laatste na lange bestrijding door sommigen weer als echt beschouwd); van zijn preeken zijn beroemd; de lijkreden op keizer Theodosius en op zijn broeder Satyrus ; verder zijn bewaard 91 brieven. Uitgaven: Migne, Patrologia Lat. (XIV-XVII) en in het Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum; vert. in Bibliothek der Kirchenvater. Li t. : de Labriolle, S. Ambroise (1908); Bardenhedwer (111 (21923), 488 vgl.); Wirtz, Der. H. Ambrosius u. seine Zeit (1924); Rauschen-Altaner, Patrologie (1931, 280 vlg.). Franses. Amicis, Edmondo de, Ttal. schrijver, socialistisch getint. Zijn reisbeschrijving (o.m. een raak opgemerkt O 1 a n da) is vlot, maar wat eentonig; zijn talrijke romans, novellen en memoires, inden gemoedelijken -* Manzonistijl, kunnen met hun beperkte probleemstelling, ondiepe psychologie en aantrekkelijk, maar oppervlakkig optimisme, nog slechts een gemakkelijk publiek boeien. * 1846 in Oneglia, f 1908 in Bordighera. Werken: o.m. Bozzetti della Vita militare, schetsen uit het soldatenleven (1868); 11 cuore, het hart (1886), brieven vaneen scholier uit de volksschool, een zeer veel vertaald jongensboek; II romanzo d’un maestro, roman vaneen schoolmeester (1892). Baur. Amoerang, hoofdplaats der onderafdeeling Amoerang aan de Amoerang-baai, aan de N. kust van Celebes inde afdeeling en residentie Menado. De onderafdeeling telt 117.568 zielen, onder wie 213 Europeanen, 1.823 Chineezen en 119 andere vreemde Oosterlingen. Couvreur. Ampenan, havenplaats aan de W. kust van Lombok, voornaamste van het eiland, met een in den Z.O. moesson goede, inden W. moesson vaak slechte reede. Landingsplaats der Lombokexpeditie (1894) en beginpunt van den grooten weg, die via de hoofdplaats Mataram en het lustverblijf Narmada dwars door het eiland loopt naar de O. havenplaats Laboean Hadji. Couvreur. Ahornsuiker werd vroeger, vooral in N.-Amerika, bereid uit het sap van den ahornboom. A. bevat hoofdzakelijk -*■ saccharose en kwam voor inden vorm van blokjes en ook wel vaneen zeer smakelijke stroop. Alfarabi, Ar. geneesheer en wijsgeer. Zocht in den Koran een dieperen geestelijken zin, bestemd voor ontwikkelden, en bracht de Ar. gedachtenwereld in het kader van de Grieksche logica. Zijn denken is hoofdzakelijk door het Neo-Platonisme beïnvloed. De wereld vloeit dooreen natuurnoodzakelijken eeuwigen denkact Gods trapsgewijze uit God voort. De dingen zijn contingent: hun wezen sluit ’t zijn niet in. Hoogste doel van den menseli is: God te kennen. Die kennis is echter beperkt naar de mate van het menschelijk vermogen. Een mystische vereeniging met God inden zin van de Islamietische mystiek is daarom uitgesloten f Aleppo 950. Werken: Commentaren op Aristoteles; talrijke geschriften over natuurwetenschap, wiskunde, metaphysiek en ethiek ; een encyclopaedie, bekend als De divisione scientiarum; Het Boek van den Ringsteen der Wijsheid. Li t.: Tj. de Boer, Wijsbegeerte van den Islam (Haarlem 1921); M. Horten, Die Philisophie des Islam (München 1924). F. Sassen. Alita, -> Adjatapparang. Ambrosius, Heilige, bisschop van Milaan en Kerkleeraar. Van staatsman plotseling bisschop geworden, bleef hij man van het recht. Hij ontwikkelde de theo- rie derverhoudingvan Kerk en Staat en bracht die in practijk tegenover den keizer. Daarnaast was hij waar zielzorger en man van studie en ascese. Zijn prediking, vooral zijn allegorische bijbelverklaring, werd een voorname factor bij de bekeering van August inus. Hij ijverde voor zuiverheid des geloofs, verbetering der zeden, kloosterlevenenuiterlijken eeredienst. Zijn Afb. naar het titelblad van den wiegedruk „Ordinarius Divini Officii... A.D. 1521”, der Congreg. v. Windesheim. beteekenis voor ontstaan en ontwikkeling der zgn. Ambrosiaansche liturgie en kerkmuziek is moeilijk te bepalen. Zéker heeft hij liturgische hymnen gedicht en beurtzang ingevoerd. A. behoort tot de 4 groote Kerkvaders van het Westen. * 333 of 340 in Trier uit voorname christelijke familie, f 397 in Milaan. Na den dood des vaders (praefectus praetorio Galliarum), ging de familie naar Rome. A. bekwaamde zich voor de ambtelijke loopbaan. 370 bestuurder der provincies Aemilië en Ligurië, standplaats Milaan. 374 sterft daar de Ariaansche bisschop Auxentius. Felle strijd om de opvolging. Bij zijn poging om rustte herstellen, wordt A. (nog catechumeen!) door heel het volk tot bisschop gekozen. Hij bezwijkt ten slotte voor den aandrang. De staatsman verdiept zich nu zoozeer in studie van H. Schrift en Vaders, dat zijn theologische achterstand spoedig is ingehaald. Hij wordt de populaire redenaar, leider van zijn volk, raadsman van de keizers Gratianus en Valentinianus 11. Den eisch van keizerin Justina tot uitlevering van Amsterdamsch dialect is een Wcst- friesche tongval. Als zoodanig is het Friesch de grondslag. Uit recht- en taalstudie beide blijkt, dat Amsterdam’s oude bewoners Friezen waren. Doch na ontstaan der Zuiderzee, (afscheiding van het eigenlijke Friesland), en na opkomst van den handel (contact met vreemdelingen) drongen vooral Hollandseh-Frankische elementen inde taal. Die verneder- Ahornsuiker—Amsterdamsch dialect landsching werkte echter langzaam, het Amsterdamsch rond 1600 (bijv. uit Bredero’s kluchten) leek nog zeer sterk op het huidige Stadfriesch. Men onderscheidt in het A. d. vele dialecten, o.a. een gevolg van de stadsuitbreidingen (1585—1593—1612—1658). Telkens werden nieuwe groeptalen in het geheel opgenomen. Ofschoon die dialecten wel uitsterven, gaat zoo’n assimilatieproces langzaam en leven enkele eigenaardigheden inde wijkdialecten voort. Inde vorige eeuw onderscheidde men 19 dialecten (overdreven!). Toch hoort men duidelijk verschil tusschen bijv. de volgende: Kattenburgsch met nog vele Noorsche, Deensche en Friesche elementen, in sommige woorden nog sk = sch; Haar-1 e mm er dij k s ch, dat bijzonder diep inde keel spreekt, en oit = uit, chrout = groot zegt; ’t nog zeer levende Jordaansch, oorspronkelijk een boerentongval met minder Friesche bestanddeelen, bijv. laan, vaaf (aa = ij); Nieuwendijksch met sterk Noordhollandsche tint, alles gerekt. Daarnaast brengt meer beschaving meer verhollandsching mee: een heel ander dialect is daarom het Kalverstraatsch. Een algemeen Amsterdamsche eigenaardigheid is bijv. de uitspraak f en s voor v en z, bijv. geseid = gezegd. Li t. : J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche Taal (I 21928). Weijnen. en Ritter) en Göttingen in aardrijkskunde, geschiedenis, en staatswetenschappen, werd dr. inde economie. Tot 1848 dagbladredacteur te Mainz, Karlsruhe, Keulen en Bremen, daarna zich enkel a. d. wetenschap wijdend te Dresden en Leipzig. Stichtte in 1862 „Globus, illustrierte Zeitschrift für Lander und Völkerkunde” en in 1863 met Ruge de „Verein für Erdkunde” te Dresden. Werken: O.m. Nord-Amerika (1851); Geogr. Wanderungen (2 dln. 1859) en zijn hoofdwerk: Geographie des Welthandels (2 dln. 1867-72), herzien door Heiderich en Sieger (41926/’27). van Velthoven. Animisme, een bij de meeste natuurvolken levende gedachte, dat het menschelijk lichaam een geestelijk beginsel, een ziel (= anima) in zich draagt. Volgens deze gedachte kan ook de ziel vrij bestaan en zich in andere wezens verplaatsen. De menschelijke handelingen en vele verschijnselen, zooals droomen, ziekte, dood worden er door verklaard. Dit zielebegrip wordt verder toegepast op dieren, planten, zelfs op levenlooze voorwerpen en leidt tot de vereering daarvan. De ziel kan het lichaam ook verlaten, bijv. inden slaap; zoo ontstaat het begrip vrije ziel, geest. De groote macht van dezen geest verklaart een reeks toestanden: bezetenheid, vallende ziekte, enz. Deze veelvuldig waargenomen opvattingen werden door Tylor systematisch onderzocht en leidden tot de animistische theorie, waarin Tylor, langs een onafgebroken ontwikkelingsrij, tot den oorsprong van den godsdienst geraakt. Ontstaan inden bloeitijd van het evolutionisme, draagt deze theorie alle kenmerken daarvan in zich. Ze is meer dan 30 jaren allesoverheerschend geweest, maar latere studies hebben uitgewezen, dat het animisme niet zoo oud is, als Tylor meende; dat er nog een praeanimistische periode is voorafgegaan; dat het animisme geen verklaring is voor den oorsprong van den godsdienst. De theorie had echter de groote verdienste, dat zij een stoot gaf tot onderzoek en dat zij vele begrippen verhelderd heeft. Li t.: E. B. Tylor, Primitive Culture (London 1872); W. Sehmidt, Ursprung und Werden der Religion (1930); J. Pascher, Der Seelenbegriff im Animismus, E. B. Tylors (Würzburg 1929). Bouwman. Analyse situs. Dit deel van de meetkunde, ook topologie genaamd, houdt zich bezig met die eigenschappen van de meetkundige fig., welke behouden blijven bij vervormingen, waarbij de samenhang ongestoord blijft (zgn. continue transformaties). Een cirkelomtrek is inde a.s. bijv. gelijkwaardig met de fig., gevormd dooreen cirkelboog en de koorde, die dezen boog onderspant. Dat een boloppervlak een binnenen een buitenkant heeft, zgn. bilateraal is, is inde a.s. van belang. Een unilateraal oppervlak verkrijgt men Antiparallel. Liggen op het eene been van /_ A 2 punten P en R en op het andere 2 punten Q en S, zóó, dat Z. A P Q gelijk is aan /_ A S B, dan noemt men P Q a. met R S t.o.v. /_ A. bijv. door vaneen rechthoekige strook papier het eene uiteinde, na het een halven slag gedraaid te hebben, tegen het andere uiteinde te plakken. Lit. : B. von Kerekjarto, Vorlesungen über Topologie (I 1923). Van Kol. Andree, Ka r 1, geograaf en journalist * 20 Oct. 1808 te Brunswijk, f 10 Aug. 1875 Bad Wildungen; studeerde te Jena, Berlijn, (beïnvloed door Humbold Antriól = Deen-téra, dorpje op -» Bonaire. Ark des Verbonds, voornaamste heiligdom der Israëlieten, was een langwerpige kist uit acacia* hout, 21/2 el lang en l1 jt el breed en hoog, van binnen en buiten met goud overtrokken, bevatte de steenen tafelen der wet. Het deksel, dat op den Verzoendag met offerbloed besprenkeld werd (Ver- Analyse situs—Ark des Verbonds Armenbijbel Bladzijde uit. een Armenbijbel met voorstellingen uit het O. en N.T. Geheel boven: Isaïas en David. In het midden van links naar rechts: de doortoeht der Joden door de Roode Zee; Christus’ doop in de Jordaan; de druiventros uit Kanaan. Onder: Ezechiël en Zaeharias. hij Sidon in 677. 22 Syrisclie en Palestijnsche koningen brachten hem schatting, o.a. Manasse van Juda. Het groote feit v. zijn regeering is echter de verovering van Egypte, waar Tirhaka den strijd tegen Assur altijd levendig hield. Door dezen in 673 teruggeslagen, bracht hij hem in 671 een volkomen nederlaag toe, viel Egypte binnen, veroverde Mempliis en heerschte tot de grens v. Nubië. Rijke buit werd zijn deel, doch Tirhaka ontkwam. In Egypte stelde hij een Assyrischen stadhouder aan over 20 locale gouverneurs. Op den terugweg vereeuwigde hij zijn overwinning door het nog bestaande rotsrelief van Nahr el-Kelb en dein Sendschirli gevonden stele. Nog tijdens zijn leven benoemde hij zijn zoon Assurbanipal tot opvolger in Assyrië en zijn zoon Schamaschsehumukin in Babylon. Temidden v. e. opstand der rijksgrooten verscheen ook Tirhaka weer op het tooneel. A., reeds lang ziekelijk, trok opnieuw naar Egypte, doch stierf onderweg. Simons. zoendeksel), was van massief goud. Op de beide uiteinden stonden, als teeken van Gods tegenwoordigheid, twee gouden cherubijnen, met het gelaat naar elkander Assimilatieproef van Gutzmann dient om aan te toonen, dat wij zeer veel van wat wij hooren door eigen fantasie en oudere kennis-elementen aanvullen. Daartoe sprak Gutzmann opzettelijk „verkeerd” door de telefoon, bijv.: Srecklichtomis; dante sön. De hoorder verstond correct: Schrecklich komisch; danke schön. Br. Herman Jozef. Augustinus, Aurel i u s, Heilige, bisschop van Hippo, Kerkleeraar. Eender machtigste geesten en meest imponeerende persoonlijkheden der wereldgeschiedenis. Eerst hartstochtelijk zoeker, dan onvermoeid verdediger der waarheid, diep en oorspronkelijk denker, veelzijdig vruchtbaar schrijver, populair rede- toe en de vleugelen uitgespreid. Vergulde handboomen, door gouden ringen gestoken, dienden om de a. te dragen. De a. werd inde woestijn op bevel van God vervaardigd; later in Silo geplaatst; kwam onder Heli inde macht der Filistijnen, die ze, door Gods straffen gedwongen, moesten terugbrengen; daarna eenigen tijd te Kariathiarim; door David naar den Sion overgebracht en door Salomon inden tempel geplaatst. Na de verwoesting van Jerusalem door de Babyloniërs wordt van de a. geen melding meer gemaakt. Li t.: J. B. Holzammer, Handbuch zur Biblischen Geschichte (I Freiburg 1925, 339 vlg.); L. Dürr, Ursprung und Bedeutung der Bundeslade, Zeitschrift für Theologie und Seelsorge (Bonn 1924, 17 vlg.). Keulers. naar, krachtig kerkvorst, liefdevol leidsman , zelf streng asceet en bevorderaar van het kloosterleven. In hem bereikt de patristische wetenschap haar hoogtepunt en naar hem blijft het nageslacht opzien. Hij vormt de schakel tusschen de antieke, Helleensch – Romeinsche beschaving en wetenschap endemiadeleeuwsche. Eeuwenlang is hij de leeraar der Kerk geweest en zal dat op menig punt Armenbijbel, een inde Middeleeuwen ontstane platenbijbel, aanvankelijk in hs., later veelvuldig in blokdruk. In tegenstelling met de kostbare platenbijbels (Bibles picturées) was de a. van goedkooper uitvoering, en dus waarsch. bestemd voor arme priesters en kloosterlingen. Vandaar de latere Lat. naam Biblia Pauperum. De illustraties, meestal aan één zijde van het blad geplaatst en in gotisch ornament gevat, geven elk in ’t midden een gebeurtenis uit het Nieuwe Testament; daarnaast twee correspondeerende voorafbeeidingen uit het Oude Testament. Inde hoeken, boven en onder het centrale thema, zijn meestal vier profeten aangebracht, gew. in borstbee’d. Uit de betreffende profetische boeken is daarbij, niet zelden op ’n spreukband, een toepasselijke tekst neergeschreven. Het aantal aldus gecomponeerde bijbelsche platen varieert bij de verschillende Armenbijbels tusschen 40 en 50. Uitgaven: Berjeau, Biblia Pauperum (Londen 1859), hierin ook kunsthist. en bibliogr. aanwijzingen; Heitz und Schreiber, B. P. (Straatsburg 1902). Knipping. Assarhaddon (Assurachiddin = „Assur heeft een broeder gegeven”), Assyrisch koning, 680—669 v. Chr., jongere zoon en opvolger van Senacherib, ook in H. Schrift vermeld, o.a. 2 Kon. 19, 27. In tegenst. met Senacherib was hij vriend van Babylon, dat hij begon te herbouwen. Ook het oude Assur e.a. steden stelde, hij tevreden, zoodat rust heerschte i. h. land. Na de gewone oorlogen met naburen, bijz. met Elam en verscli. stammen der Arameeën, verwoestte Afb. naar het titelblad van den wiegedruk „Ordinarius Divini Olficii... A. D. 1521” der Congreg. v. Windesheim. blijven. Leven: * 13 Nov. 354 te Tagaste in Numidië (N. Afr.), f 28 Aug. 430 te Hippo. Zijn vader Patricius was heiden, bekeerde zich kort voor zijn dood (371). Zijn moeder Monica was een voorbeeldige christin. A. werd wel catechumeen, maar niet gedoopt, zooals toen meer gebeurde. A. bezocht het gymnasium te Madaura en de Hoogeschool te Carthago. 372 werd hem daar zijn zoon Adeodatus geboren uit onwettige verhouding, die zou duren tot kort voor zijn bekeering. De lezing van Cicero’s dialoog Hortensius bracht hem tot bezinning op het eeuwige en tot onstuimig verlangen naar de waarheid. Tevergeefs zocht hij die bij de Manichaeën. Hij wordt achtereenvolgens leeraar der welsprekendheid in Carthago, Rome en Milaan. Nog minder dan het Manichaeïsme, bevredigt hem de Armenbijbel—Augustinus scepsis van de nieuwere Academie. De preeken van Ambrosius geven hem een beteren kijk op waarde en beteekenis der H. Schrift ; de studie der neo-platonische wijsbegeerte én derbrieven van S. Paulus schenkt hem vertrouwen, de waarheid te vinden in het samengaan van die philosophie met de geopenbaarde leer. Steeds nader tot de Moederkerk brengen hem verhalen over monniksleven in Trier en bij Milaan, maar vooral het onophoudelijk gebed zijner moeder, die hem naar Milaan was nagereisd. Zijn bekeering wordt een feit, als hij, na feilen inwendigen strijd, voor goed verzaakt aan de begeerlijkheid des vleesches. Hij trekt zich met familie en vrienden terug inde eenzaamheid van Cassiciacum (nazomer 386). Inden Paaschnacht van 387 wordt hij in Milaan door Ambrosius gedoopt. (Dat zij toen samen in beurtzang het -*• T e Deum zouden gedicht hebben, is onhistorisch). Op hun terugreis naar Afrika sterft Monica in Ostia. 388 is A. weer in Afrika en begint met enkele vrienden ’n soort kloosterleven in Tagaste. Tijdens een bezoek aan Hippo van A. verlangt het volk dier stad hem tot priester. Bisschop Yalerius weet zijn tegenstand te overwinnen. 391 wordt A. priester gewijd en 395 hulpbisschop. Dan sterft Valerius en A. wordt bisschop van Hippo en blijft dit tot aan zijn dood. Krachtig heeft hij geijverd voor verbetering van het Christelijk leven en voor verheffing van den clerus. Zijn priesters moesten bij hem inwonen en een soort kloosterleven leiden (reguliere kanunniken). Weldra werden de bischoppen bij voorkeur uit zijn leerlingen gekozen. Zijn voornaamste werk was echter al die jaren: de strijd voor de waarheid tegen het Manichaeïsme, Donatisme, Arianisme en Pelagianisme. Hij voerde dien strijd in woord en geschrift, te Hippo en op de periodieke Concilies van Carthago. Onverzettelijk stond hij tegenover elke dwaling, maarden persoon der dwalenden trachtte hij te winnen. Hij stierf na een leven van ontzaglijken arbeid te Hippo, tijdens het beleg door de Vandalen. Inde kunst wordt A. meestal afgebeeld in bisschoppelijk ornaat, met een hart als symbool van het streven naar God. („Onrustig is ons hart, totdat het ruste in U”). De voorstelling van A. aan het strand met het engeltje, dat de zee ineen kuiltje wil overscheppen even onmogelijk zou het zijn voor A., het geheim der H. Drieëenheid te doorgronden steunt op latere legende. Feestdag 28 Aug. Leer: Sinds Milaan bleef A. in hoofdzaak trouw aan het Neo-platonisme, maar wist dit geleidelijk om te werken in Christelijken geest. Zoo aanvaardde Plato een afzonderlijke wereld der ideeën; Plotinus vatte ze reeds op als immanent aan de -+ Nous. A. plaatste ze in Gods verstand als voorbeeldelijke oorzaken van de dingen der zinnenwereld en tevens als laatsten grond onzer waarheidskennis (->Exemplarisme). Zoo meende A. eerst, dat de zielen vóór het lichaam bestonden (-* Praeëxistentie) en dat dus onze kennis van de voornaamste begrippen en waarheden een herinnering was. Later schreef hij alle zekere kennis toe aan een verlichting van God (-> Illuminatietheorie). De ziel alléén maakt het wezen van den mensch uit; zij is samengesteld uit onstoffelijke materie en vorm; haar vermogens zijn van haar niet werkelijk onderscheiden. De wil heeft den voorrang boven de andere zielsvermogens, zonder deze te overheerschen. Theologisch is, naast zijn leer over Kerk en Sacramenten (tegen de Donatisten) en zijn Triniteitsleer (tegen de Arianen), vooral zijn veel omstreden genade- leer van belang. Zijn bekeering had hem de werking der genade leeren kennen; maar vooral later (tegenover het Pelagianisme) laat hij steeds scherper niet enkel de noodzakelijkheid, maar ook de overmacht der genade uitkomen. Toch heeft hij steeds vastgehouden a. d. vrijen wil, ook in zijn -*■ praedestinatieleer. Hij hield vol, dat het menschdom na den zondeval een massa damnata (menigte veroordeelden) was, maar dat God van eeuwigheid een gedeelte had voorbeschikt om zalig te worden. Die worden door de macht der genade zéker zalig. We weten echter niet, wie uitverkoren zijn; daarom werkte A. zelf met even groote vurigheid aan het zielenheil van allen. Luther en Calvijn, Baius en Jansenius beriepen zich ten onrechte op A. Zijn genadeleer is echter ook niet ongewijzigd door de Kerk overgenomen. W er k en : in Cassiciacum de wijsgeerige Soliloquia, De beata vita, De ordine, Contra Academieos. Kort daarna: De natura animae, De quantitate animae, De libero arbitrio. Als priester en bisschop schreef hij tientallen tractaten tegen Manichaeën, Donatisten, Arianen, Pelagianen. Dogmatisch : De Trinitate en Enchiridion. Exegetisch: Tractatus in Joannem, Enarrationes in Psalmos en tal van andere verklaringen. Enkele honderden preeken en brieven op allerlei gebied, van belang voor de geschiedenis van dien tijd en vooral voor de kennis van zijn persoonlijkheid. Die leeren we echter het best kennen uit zijn Confessiones (Belijdenissen), eender kostbaarste werken der wereldliteratuur. Over doel, beteekenis en historische waarde hiervan werd en wordt veel gestreden, vgl. Stud. Cath. 6 (1930) 344 vv. A.’s hoofdwerk is D e C i v ita t e Dei, Over hot Godsrijk, een philosophie der geschiedenis en apologie van het Godsbestuur. Schildert de tegenstelling tusschen gemeenschap der goeden en der boozen, wat niet altijd maar wel meermalen in dit werk samenvalt met de tegenstelling tusschen Kerk en Staat. In zijn Retractationes geeft A. van al zijn werken (behalve preeken en brieven): ontstaan, inhoud en doel aan en verbetert wat hem achteraf verkeerd lijkt; daarom van groot belang voor zijn leer. Uitgaven: Migne P.L. 32-47 ; meerdere banden van Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum; Morin, S. Aug. Sermones post Maurinos reperti (Romae 1930); Dombart-Kalb, De Civitate Dei (Leipzig 1929); de Labriolle, Confessiones (met Fransche vert.) (Paris i.925 /1926). Vertalingen: 10 bd. der Bibliothek der Kirchenvater; Belijdenissen (Holl.) v. E. Erens (1919); Dr. Sizoo (1928); v. Lieshout (1930). Li t.: Nebreda, Bibliographia Augustiniana (Romae 1928) vermeldt 934 publicaties, toch onvolledig; Bardenhewer IV (434—511, 1924); Portalié in D.T.C. (1, 2268- 2472); de Labriolle in D.H.G.E. (5,440—473); Rauschen-Altaner (319—351,1931) (met nieuwste lit.); L. Bertrand, vert. door F. J. Wahlen (1929); G. Papini, vert. door Ellen Russe (1930); E. M. Krebs, S. Aug. der Mensch u. Kirchenlehrer (Köln 1930); Miscellanea Augustiniana (1930). Chr. Boyer S.J., S. Augustin (Paris 1932). Franses. Augustinus en de Kerkmuziek. In het tractaat de Musica behandelt A. de rhythmeleer der Grieksch-Romeinsclie dichtkunst en der profane muziek, zooals die onderwezen werd inde scholen van het Romeinsehe rijk. Met de werken van Marcianus Capella en Boëtius vormt dit tractaat de basis van alle latere M. E. muziektheoretici. Ofschoon hij inde Confessiones en vooral in zijn preeken herhaaldelijk spreekt van den liturgischen zang, en zich bij zijn pastoreelen arbeid een waar organisator toonde op dit gebied, wordt toch in het tractaat de Musica nergens over de liturgische muziek gesproken. Bruning. Augustinus Zgn. Kelk uit Antiochië New York. Details van de mozaïeken van keizer Justinianus en zijn gemalin Theodora Ravenna. S Vitale Byzantunsche vorstin Milaan, Castcllo Sforzcsco. Byzanttinsche vorstin Borstbeeld van keizer Eugenius Parits. Louvre. Verz. R de Rothschild. Pyxis. Pesaro Torso van keizersstandbeeld. Berlijn Byzontij niche Kunit Byxontijnsche Kunst Zilveren schaal, Stamboel, Museum. Ivoren kistje zgn. vanVeroli. Londen. Victoria and Albert. Diptychon, Parijs, Louvre. Venetië San Marco. Palermo.Cappella Palatina. Duccio di Buoninscgna. H. Maagd. Siena, Dom Bangi, (Bobangi, Kibangi, Kijanzi), -> Ba n – toet a a 1, in Belgisch Kongo en Fransch Equatoriaal Afrika gesproken, voornamelijk door de Bobangi langs den Kongostroom van Ireboe tot de monding van de Kwa, en op de beide oevers van de Beneden-Oebangi. B. is met de Ngala-dialecten ten nauwste verwant en is één van de bestanddeelen van het Lingala, de lingua franca van Boven-Kongo. Li t. : J. Whitehead, Grammar and Dictionary of the Bobangi Language (London 1899). Burssens. Barhei-, parochie op Curacao. Baronius, C es ar e, Zal., kerkelijk geschiedschrijver; bezat den vromen geest van zijn leermeester Philippus Neri. Krachtig verdediger der Katholieke Kerk gesch. tegenover de Prot. Magdeburger -> Centuriatoren in zijn Annales Ecclesiastici. Hierin echter dikwijls oncritisch en chronologisch onbetrouwbaar. Eerste deel verscheen 1588 te Rome. In het elfde deel komt voor het Tractatus de monarchia Siciliae, waardoor hij in conflict kwam met Philips II van Spanje, die uitgave ervan in zijn staten verbood. Het twaalfde deel verscheen 1607 en is reeds gedeeltelijk vaneen andere hand. B. was medewerker aan het Martyrologium en den Index; vormde brevier en misboek om. * 1538 te Sora, f 1607 te Rome. Trad reeds jeugdig inde orde der Oratorianen; werd bibliothecaris van het Vaticaan; 1696 kardinaal; 1745 Zalig verklaard. Auto-da-fé, Portugeesche spelling van het Spaansche Auto-de-fé = actus fidei = geloofsacte. Het woord dateert uit den -»■ inquisitietijd. Dikwijls is de a. voorgesteld als kannibalenfeest met brandstapels en geroosterden, in waarheid was het een godsdienstige plechtigheid, waarbij de inquisiteur in tegenwoordigheid van geestelijke en wereldlijke overheid op plechtige wijze onschuldigen vrijsprak enberouwhebbenden, die hun dwaling op het missaal afzwoeren, boete oplegde. Wie hardnekkig in dwaling bleef, werd aan den wereldlijken rechter overgeleverd, die hem dan ter dood, tot lijf- of kerkerstraffen veroordeelde. Een a. had plaats tijdens een hoogmis inde kerk of op een plein. Met rouwfloers omwonden kaaisen brandden op het altaar. Een predicatie ging vooraf. Aan het slot gaf de Grootinquisiteur den berouwhebbenden de absolutie. Schuldigen droegen tijdens de plechtigheid een pyramide-vormige muts en geelwollen tuniek (San benito = gezegende zak); voor begenadigden versierd met rood kruis, teeken van boete; voor verstokten geteekend met gedrochten en een mcnschenhoofd in vlammen (symbool van hel en dood). De eerste a. werd in 1482 onder Torquemada te Sevilla gehouden. Li t.: Dict. d’Histoire et de Geographie Eccléeiastiques, (V. 815-23). Wachters. Aves-eiland, Bird-island, Eng. bezit (W. Ind. Archipel; 15° 41' N. en 60° 40' W.) onbewoond, ongeveer 200 km ten Z. van St. Eustatius. Hierop hebben Nederlanders indertijd eigendomsrechten uitgeoefend. De ingezetenen van onze Bovenwindsche eil. oefenden er visch- en schildpadvangst uit en zochten er meeuweneieren. Later werden er eenige scheepsladingen guano afgehaald zonder iemands vergunning, doch toen Van Idsinga gouverneur van St. Eust. en Saba was, midden der 19e eeuw, werd hem, waarschijnlijk dooreen Amerikaan en een ingezetene van St. Martin, concessie gevraagd voor het ontginnen van de guanobeddingen. Van Idsinga gaf die concessie; Venezuela kwam hiertegen op. Door partijen werd Spanje tot scheidsrechter gekozen. Venezuela werd in ’t gelijk gesteld en kreeg het eiland toegewezen, met eerbiediging echter van de dooreen gebruik van eeuwen gewettigde aanspraken der ingezetenen onzer Bovenwindsche Eilanden om er vischvangst uitte oefenen. Sedert behoorde het eiland aan Venezuela; 1904 namen de Engelschen het in bezit. Fr. Realino. Li t.: A. Kerr, The life of Cesare Cardinal B. of the roman Oratory (Londen 1890); H. Laemmer, De Cesaris Baronii literarum commercio diatriba (Freiburg i. B. 1903). ’ Eli as. Basterdsuiker is een product, dat verkregen wordt uit de stropen der rietsuikerfabricage. Het is van fijne korrel, lichtbruin geklemd en heeft nog het eigenaardig aroma der rietsuikersappen. Het bevat gewoonlijk vrij veel invertsuiker. Men onderscheidt witte en bruine basterd. Witte basterd is een product, dat veel lichter gekleurd is en in minderen graad dezelfde eigenschappen heeft als bruine basterd. Tegenwoordig wordt basterd in raffinaderijen vervaardigd. Wegens de fijne korrel en het invertsuikergehalte maakt het den indruk zoeter te zijn dan saccharose. P. J. H. v. Ginneken. Bedrijïsbegrooting is dein cijfers weergegeven samenvatting van de -> prognose van de werkzaamheid van het bedrijf vaneen onderneming voor een kortere of langere, inde toekomst gelegen, periode en der daarmede gepaard gaande waardenverplaatsing. Do e 1:1° Een programma, waarin de toekomstmogelijkheden na onderzoek van alle, het bedrijf beïnvloedende factoren concreet zijn vastgelegd en dat als zoodanig dus als richtsnoer dient; 2° Een contröle-middel (-* Budget-contröle); 3° De samenstelling vaneen geschatte winst- en verliesrekening en een balans voor het einde der bedrijfsperiode. Grenzen : De b. is een schatting; geschat kan slechts worden datgene, waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, en voor een tijdvak, dat bepaald wordt door den aard van het bedrijf en het voortgebrachte product. Uitgangspunt: Als regel zal dit de afzetbegrooting zijn, waardoor ten slotte de werkzaamheid wordt bepaald. Andere uitgangspunten zijn productiebegrooting en de financieele begrooting. Welk punt van uitgang zal worden gekozen, hangt af van den aard van het bedrijf, de positie van de onderneming en de beschikbaarheid van gegevens. Aves-eilanden, (W. Ind. Archipel; 12° N. en 67° 30' W.) bezit van Venezuela, tusschen Bonaire en de Roques-eil. De naam Aves (= vogels) komt van de vele vogels, die op de onbewoonde eilanden broeden. De W. I. Comp. heeft op deze eil. tot in 1722 nooit eenig recht van eigendom doen gelden. In dat jaar onderzocht de Praesidale Kamer van Amsterdam op verzoek van den Directeur van CuraQao, Jan Noach du Fay, of het bezitrecht uit annalen der Cie. zou zijn vast te stellen. Men vindt inde annalen der Cie. niet vermeld, of de eigendomsbewijzen gevonden zijn; evenmin of de eilanden daarna door de Cie. in het bezit zijn genomen. Later deed Venezuela hierop eigendomsrechten gelden; thans behooren ze aan dat land. 9 Mei 1678 liep een Fransche vloot van 35 schepen, onder bevel van Admiraal d’Estrées, door verkeerde plaatsbepaling op de riffen v.d. Aves-eilanden; een dertigtal sloeg uit elkaar; doel v.d. tocht was geweest een aanval op Curacao. Fr. Realino. Auto-da-fé—Bedrijfsbegrooting Een belangrijk onderdeel der b. is de kostenbegrooting (-» standaardkosten). Li t.: Mc. Kinsey, Budgetary Control (1922) • M. Lohmann, Der Wirtschaftsplan des Betriebes und der Unternehmung (1928): H. Bruère en A. Lazarus, Applied Budgeting (21928). Janssens. Koch en Zeese. Van al deze musici was liet onderricht naar het schijnt zeer middelmatig. Beter was het onderwijs van den hoforganist Christian Gottlob Neefe (1748—1798), die hem bekend maakte met Bach’s „Wohltemperiertes Klavier”, toen nog in manuscript. Behalve van J. S. Bach was de invloed van Ph. Em. Bach op den jongen B. het sterkst, vooral door diens sonates. (Naar men zegt was Neefe de leerling van Ph. Em. Bach). B. had intusschen reeds zulke vorderingen gemaakt, dat hij 1782 Neefe mocht vervangen als organist. 1783 werd B. benoemd als accompagnist inde hofkapel, zoodat het ongetwijfeld de praktijk is geweest, die toen zijn eigenlijke leermeester was. Hij wekte aller bewondering door zijn improvisatiën aan het klavier en reeds nu schreef hij zijn eerste 3 klaviersonates, welke hij opdroeg aan den keurvorst van Keulen. 1787 ging hij op aanbeveling van Neefe bij Mozart in Weenen studeeren; tot lessen is het evenwel niet gekomen, hoewel hij wel voor Mozart heeft gespeeld. Kort na zijn aankomst immers werd hij teruggeroepen wegens een ernstige ongesteldheid van zijn moeder, die haar dood tengevolge had. Belangrijk voor zijn ontwikkeling was het verkeer te Bonn met de families von Breuning en Wcgeler; hier leerde hij ook graaf von Waldstein kennen. Vooral door toedoen van dezen laatste kwam B. (echter eerst in 1792) voor de tweede maal en nu voor goed naar Weenen, om bij Haydn les te nemen. Dit werd B. ook mogelijk gemaakt dooreen stipendium, dat hem door den keurvorst was geschonken. Het onderricht bij Haydn duurde slechts twee jaar en ook in dezen tijd was de eigenlijke leermeester niet Haydn, maarde bekende componist van Singspiele: Joh. Schenk. Met de tweede reis van Haydn naar Londen, (1794), kwam er definitief een einde aan de lessen bij Haydn. B. studeerde nu contrapunt en kerkmuziek verder bij Joh. Georg. Albrechtsberger, en dramatische compositie bij Ant. Salieri, kapelmeester aan het hof. Te Weenen werd B. spoedig bekend als voortreffelijk klavierspeler en zoo kwam hij weldra in aanraking met verschillende aristocratische families: Lichnowski, Brunswick, Van.Swieten, Erdödy, e.a. In dezen tijd, 1794, brak de Fransche Revolutie uit en werd het keurvorstendom van Maximiliaan Frans, zijn beschermer, opgeheven. Daar hierdoor het stipendium niet meer werd uitbetaald, werd B. genoodzaakt een tijd lang van lessen en composities te leven. Doorgraaf von Waldstein, die naar Weenen was verplaatst, genoot hij vooral nu veel steun van den Weenschen adel. Zoo kende vorst Lichnowski hem in 1800 een jaargeld toe (de relaties met dezen vorst werden in 1806 verbroken, omdat laatstgenoemde B. wilde dwingen voor Fransche officieren te spelen). In 1809 was hij de huisgenoot vangraaf Erdödy, enz. B. was de eerste onder de groote meesters, die het wagen kon om zonder vaste aanstelling geheel van de compositie te leven. Dit werd vooral ook mogelijk gemaakt, doordat von Waldstein een groep aristocraten op B. opmerkzaam maakte, die hem in 1809 4.000 thaler ’s jaars garandeerden, toen hem door koning Jeröme Napoleon het ambt van kapelmeester te Kassei werd aangeboden. Zoodoende bleef B. te Weenen gevestigd. Genoemde som was in 1811 door de valuta reeds sterk gedaald; toch is het leven van B. financieel niet zoo zorgelijk geweest, als men zich gewoonlijk voorstelt. De meeste moeilijkheden ontstonden door zijn karakter en dooreen Beethoven, Ludwig van, een van de grootste muzikale genieën van den klassieken tijd, die door de kracht van zijn uitdrukkingsvermogen een muziek heeft geschapen, die zal blijven leven, wanneer alle andere stijlen en richtingen reeds tot het verleden zullen behooren. Hij is erin geslaagd het tijdelijke met het eeuwige te verbinden; zijn scheppingen zijn het resultaat vaneen worstelen om het hoogste gevoel tot uiting te brengen en getuigen vaneen geest, die de menschheid in liefde wil omvatten; een geest, die zich zelfs door het grootste leed niet heeft laten terneerdrukken. Zijn muzikale beteekenis ligt vooral inde instrumentale, meer in het bijzonder inde symphonische kunst, waarin hij een hoogte heeft bereikt, als geen enkele van zijn voorgangers. De -* symphonie, de -* sonate, het -»■ strijkkwartet, kortom alle vormen op het gebied der instrumentale muziek werden door hem uitgebreid, naarmate zijn gedachten grooter werden. B. was de eerste componist van uitgesproken subjectieve muziek. Volgt hij inden aanvang nog zijn groote voorgangers en tijdgenooten, na opus 21 (zijn eerste symphonie) gaat hij zijn eigen weg. Terwijl zijn doofheid voor hem als musicus eigenlijk een groote ramp beteekende, werd het zijn scheppende kunst tot zegen. Afgesloten van elk verkeer met de buitenwereld, sloot hij zich als kunstenaar geheel in eigen wereld op en zoo werden zijn gedachten, door geen enkelen invloed gestoord, omgezet in machtige klankbeelden. Alleen inde vocale composities komt zijn gemis aan contact met de techniek der zangstem soms tot uiting: er komen passages voor, die practisch bijna onuitvoerbaar zijn (Missa Solemnis, 9de Symphonie). Op instrumentaal gebied daarentegen was hij absoluut heer en meester. Naar verhouding van zijn leeftijd heeft B. betrekkelijk weinig geschreven; uit de nagelaten schetsen blijkt, dat hij langdurig en zorgvuldig aan een compositie werkte. Daarbij kwamen er tijden voor, waarin vaak uiterlijke omstandigheden zijn scheppingsdrang verhinderden. Lud w i g van 8., *l6 Dec. 1770 te Bonn, f 26 Mrt. 1827 te Weenen, stamt uiteen familie van beroepsmusici, oorspronkelijk uit Vlaanderen afkomstig. Zijn grootvader, eveneens Ludwig geheeten (* 1718 te Antwerpen, f 1773 te Bonn), was kapelmeester inden schouwburg te Bonn en zijn vader, Johann (* 1739 en f 1792 te Bonn), was als tenor verbonden aan de kapel van den keurvorst, den aartsbisschop van Keulen, wiens residentiestad Bonn was. Zijn vader was ruw en drankzuchtig, zijn moeder, vooi wie B. een hooge vereering had, was ziekelijk, zoodat zijn jeugd buitengewoon tragisch is geweest. Het eerste onderricht ontving B. van zijn vader en op voorbeeld van den jongen Mozart wilde ook Johann van B. zijn zoontje Ludwig voor een wonderkind laten doorgaan. Reeds op 8-jarigen leeftijd gaf B. zijn eerste concert. Zijn tweede leermeester was de! hoboïst Pfeifer en later had hij nog les van den hoforganist Van den Eeden en Rovantini; hij studeerde orgel bij Pater Beethoven Therese von Brunswick. Beethoven's handen Doodenmasker Geboortehuis van Ludwig van Beethoven Ludwig van Beethoven. Masker tijdens zijn leven gemaakt. Geboortekamer. Hoorapparaten. siinité'druk van Ludwit* vin Beethoven* Cis tnoll ( Mondschein’) Sonate Op. 27 1802 Be«tnov*n Christus am Oelberg op. 85; Mis C-dur op. 86, cantate: Der glorreiche Augenblick (1814); Meeresstille und glückliche Fahrt, op. 112; Opferlied, op. 121b; Missa Solemnis op. 123; opera Fidelio, op. 72 (1805). 2° Voor soli en orkest: Prüfung des Küssens, en: Mit Madeln sich vertragen (bas, 1790); Ah perfido (1796); Tremate empi (1802); Bundeslied, op. 122; Elegischer Gesang, op. 118. 3° Voor koor: 18 canons, Lob auf den Dicken (1801); Germania, en: Ihr weisen Gründer (1814); Es ist vollbracht (1815). 4° Verder 5 liederen, aria’s en 66 liederen met pianobegeleiding: Adelaïde op. 46; Gellertlieder op. 48; Goethelieder op. 75 en 83; An die ferne Geliebte, op. 98, enz. 7 bundels Schotsche, lersche, Eng. en Walessche liederen met begeleiding van klavier, viool en violoncel. Een catalogus der werken van B. werd uitgegeven door Nottebohm (Thematische Verzeichnis, 1864) en Thayer (Chronologische Verzeichnis, 1865); De „Gesamtausgabe” zijner werken verscheen bij Breitkopf und Hartel van 1864-1867 in 24 deelen met een supplement in 1888. gehoorlijden, dat in 1802 begon en in 1818 in volslagen doofheid eindigde. Sedert dien kon men slechts schriftelijk met hem converseeren; zijn „Konversationshefte” zijn dan ook belangrijk biographisch materiaal. Dit lijden is vnl. de oorzaak geweest van B.’s teruggetrokken, luimig karakter. Daarbij kwam nog, dat zijn neef Karl, over wien B. voogd was, hem door zijn lichtzinnig gedrag in zware zorgen bracht. Ook op den duur toonde Karl voor de zorgen van zijn oom niet de minste dankbaarheid. Dit alles ondermijnde B.’s gezondheid. Sinds jaren teruggetrokken van de wereld, stierf hij inde benardste omstandigheden 26 Maart 1827, ’s avonds om kwart voor zes. Reeds in 1802 had B. het „Heiligenstadter Testament” geschreven, waarin zijn karakter zeer sympathiek uitkomt. B. is nooit gehuwd geweest, ofschoon hij meermalen voor een vrouw liefde opvatte; belangrijk als document is nog een driedeelige liefdesbrief aan de „Unsterbliche Geliebte”; aan wie deze brief gericht was, is tot nu toe onbekend. In zijn werken onderscheidt men gewoonlijk drie perioden: tot de eerste behooren zijn composities tot ca. 1802, een tweede tijdperk loopt tot ca. 1812 (van de 3de tot de Bste symphonie), een derde omvat zijn laatste werken. "instrumentale werken. 1° Voor orkest: 9 Symphonieën : I C-dur, op. 21, (1800); II D-dur op. 36, (1802); lil Es-dur, op. 55, (1804) (Eroïca). IV Bes-dur, op. 60, (1806); V C-moll, op. 67 (1808); VI F.-dur, op. 68, (1808) (Pastorale); Vil A-dur, op. 92, (1812) ; VIII F-dur, op. 93, (1812); IX d-moll, op. 125, (1823) (met soli en koor op Schiller’s Ode, An die Freude.) Ouvertures, o.a. : Egmont (1810); Die Ruinen von Athen (1812); König Stephan (1812); Coriolan, op. 62; Namensfeier, op. 115; 3 Leonore-ouvertures (I en II 1805, 111 1806); Fidelio-ouverture (1814); Zur Weihe des Hauses (1822). Balletmuziek: Prometheus (1801); 2 marschen; 12 contretanze; 12 Menuetten; 12 Ecossaisses; 12 Deutsche Tanze. Allegretto voor orkest; 11 Mödlinger Walzer, Menuette und Landler. Li t. : Deze is over B. en zijn werken zóó uitgebreid, dat volstaan moet worden met de opsomming der voornaamste werken. Een complete uitg. van B’s brieven bezorgden Alfr. Kalischer (5 dln. 1906—1908); Fritz Prelinger (5 dln. 1907) en Emerich Kastner (1901). Bijzonderheden over B.’s leven vindt men inde biographieën, waarvan de bekendste zijn: G. Wegeler en Ferd. Ries, Biografische Notizen über Ludwig von B. (1838/1906); A. W. Thayer-H. Riemann; Ludwig von B.’s Leben, (5 dln. 1907/1923); A. B. Marx, Ludwig von B.’s Leben und Schaffen (1859/1901); Th. von Frimmel, Beethoven (1901); Paul Bekker, Beethoven (1911); Vincent d’lndy, Beethoven (1911, in Musiciens Céièbres); R. van Aerde, Les ancêtres flamands de B. (1928); Ed. Herriot, Beethoven (1932). Vrijwel al zijn composities worden ineen of ander werk besproken; om eenige te noemen: W. Nagel, B. und seine Klaviersonaten (1903/1924); H. Riemann, B.’s klaviersonaten (1817-1919, Analyse); H. Wetzel, B.’s Violinsonaten (I, 1924); Grove, B. and his 9 Symphonies (1896); Th. Helm, B.’s Streichquartette (1885); W. Weber, B.’s Missa Solemnis (1898); Brunstein, B.’s Leonore-ouvertüren. Anny Piscaer. Bcetwortelsuiker. Suiker (-*• saccharose), dus niet druivensuiker, glucose, enz., verkregen uit beetwortelen. -> Beetwortelsuikerfabriek. Beo (Lebeo), Bantoetaal, gesproken door de Babeo, Bangba en Baboeroe-Babendja, die zich in Belgisch Kongo ten N. en ten Z. van de Aroewimi (Lohale) tusschen de Loeloe en de Lindi (Loënde) ophouden. De blanken in Kongo hebben, naar het voorbeeld van de gearabiseerden, dat idioom Kingélima en de stammen, die het spreken, Wangélima (Bangélima) genoemd. Het Beo behoort tot de groep der bantoïeden en is nauw met het -*• Boa verwant. 2° Voor solo met orkestbegeleiding: 5 klavierconcerten: C-dur, op. 15; Bes-dur, op. 19; C-moll, op. 37; G-dur, op. 58; Es-dur, op. 73; 1 vioolconcert: D-dur, op. 61, later ook bewerkt als klavierconcert; Tripelconcert (klavier, viool, violoncel en orkest) C-dur, op. 56; Chorphantasie (klavier, orkest en koor) C-dur, op. 80. Rondo, klavier en orkest Bes-dur; 2 romanzen voor viool en orkest, G-dur, op. 40 en F-dur, op. 50. 3°. Kamermuziek: Octet, op. 103, (2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten en 2 hoorns); Septet, op. 20, (klarinet, hoorn, fagot, viool, altviool, violoncel en contrabas) Sextet op. 71 (2 klarinetten, 2 fagotten en 2 hoorns). Sextet op. 86) strijkkwartet en 2 hoorns). Kwintet op. 16 voor klavier en blaasinstrumenten, 2 Strijkkwintetten op. 29 en op. 137, klavierkwintet op. 4: 2 kwartetten, voor bazuinen, 4 klavierkwartetten, 16 strijkkwartetten (op. 74 Harfen-quartett), 5 strijktrio’s, 9 klaviertrio’s, trio voor fluit, viool en altviool, op. 25, trio voor 2 hobo’s en althobo, op. 87, 3 duo’s voor klarinet en fagot, 7 variaties voor fluit en klavier, 3 variaties voor violoncel en klavier, 10 sonates voor viool en klavier, ,5 sonates voor violoncel en klavier, rondo en variatie voor viool en klavier, sonate voor hoorn en klavier, op. 17, trio voor klavier, klarinet en cello, op 11. 4e Voor klavier: 38 sonates: op. 13 Pathétique; op. 27 no. 2 Mondschein; op. 53 Waldstein; op. 57 Appassionata; op. 81a Les Adieux; op. 106 Sonate für das Hammerklavier; 21 variatiewerken (o.a. Diabelli-variaties), rondo’s, bagatellen, preludiën, andante, fantaisie, dansen. 4-handig: sonate, 2 variatiewerken, 3 marschen. Vocalewerken:l° Voor koor (soli) en orkest: Kantate auf den Tod Jozefs II (1790); Kantate auf die Erhebung Leopolds II zur Kaiserwürde (1792); Oratorium Li t.: Gérard, La langue lebéo, grammaire et vocabulaire (Brussel 1924): M. Schultz, Bangba-Fabeln und Erzahlungen (Anthropos XVIII, 1923). Burssens. Berjjson, Hen r i, Fr. wijsgeer, sinds 1900 professor a. h. Collége de France, lid der Académie Franraise. Zijn philosophie vormt een reactie tegen materialisme en positivisme, erkent de mogelijkheid van metaphysische kennis en aanvaardt het bestaan ■>'an een bovenstoffelijke realiteit. Het verstand, alleen bestemd voor het practisch handelen, kan de werkelijkheid niet doorgronden, omdat ’t krachtens zijn inrichting deze in begrippen vastlegt en daardoor verminkt. De kennis van de werkelijkheid wordt echter verkregen door de intuïtie, een eigen bewustzijnsfunctie van onmiddellijk beleven. Deze dient vooreerst om Beetwortelsuiker—Bergson buikvliesbekleeding. Dit appendix ligt als regel in den rechter onderbuik, enkele cm onder het niveau het Ik te leeren kennen, niet als een opvolging van verschijnselen, maar als een zuiveren duur, waarin verle- den, heden en toekomst elkaar doordringen; zij ziet inde zich voltrekkende psychische handeling het wezen der vrijheid en doorschouwt het ps. leven als individueel, onmeedeelbaar en onherhaalbaar. Vervolgens leert zij de heele werkelijkheid zien als een eeuwig gebeuren, een onophoudelijk worden, dat zich in vrijheid voltrekt zonder wettelijkheid of doelmatigheid. en in ziin ontwikkeling de eenige oergrond is van alle zijn, worden en vergaan. B. onderscheidt een „statische” ethiek, die den grond der verplichting vindt inde gemeenschap en een „dynamische”, die dezen grond vindt ineen drang naar liefde en een streven naar vooruitgang. Beide zijn uiteindelijk vruchten van de scheppende evolutie. B. neemt een voortbestaan van het psychische na den dood aan, zonder dit nader te bepalen. Hij is voor velen de gids geweest naar een hoogere wereldbeschouwing, ook naar het Katholicisme, maar het monistisch Godsbegrip, dat met het idee van dealles voortbrengende évolution créatrice samenvalt, maakt zijn stelsel als geheel voor Katholieken onaannemelijk. * 1869 te Parijs. Werken: Bssai sur les données immédiates de la conseience (Index); Matière et mémoire (Index); L’évolution créatrice (Index); Le rire; L’énergie spirituelle; Durée et simultaneité; Les deux sources de la morale et de la religion. Li t.: J. Hoogveld, De Nieuwe Wijsbegeerte. Een studie over H. Bergson (Utrecht 1915); J. Maritain, La phil. bergsonienne (Paris 21931). F. Sassen. van den navel; veelvuldig komen afwijkingen in deze ligging voor. Soms ligt de appendix lager, soms hooger tot vlak aan de ribben toe, soms inde lendenstreek. Ligging geheel links is zeldzaam. Krekel. Blindedarmontsteking, appendicitis. Ontsteking van den eigenlijken blindedarm is zeldzaam. Wat het spraakgebruik ten onrechte blindedarmontsteking noemt, is de ontsteking van het wormvormig aanhangsel (-> appendix). Ze wordt teweeg gebracht door bacteriën (bacterium coli, streptococcen of andere) en komt waarschijnlijk zoo gemakkelijk tot stand en neemt een emstigen vorm aan door de eigenaardige ligging van het blinde einde en de vaak aangeboren bestaande knikkingen en kronkelingen van het orgaan. De ontsteking komt voor in acuten en in chronischen vorm. De oorzaak van acute b. is niet bekend. Omdat er dikwijls vreemde lichamen (kersepit, hagelkorrel, stukje email e.d., dreksteenen (stukjes ingedikte ontlasting) en wormen in gevonden worden, zijn deze nog al eens als aanleidende oorzaak beschouwd. Wat deze veronderstelling echter onwaarschijnlijk maakt, is het feit, dat ze in het begin bij den eersten aanval gewoonlijk ontbreken. Bernard, pater, familienaam: Hafkenscheid. iv t i i. • a. Ned. Redemptorist. Volks- prediker, heeft een machtig aandeel gehad in het opwekken van het Kath. leven en bewustzijn in ons land. * 12 Dec. 1807 te Amster- dam, f 2 Sept. 1865 te Wittem. Priester en Dr. Theol. (Rome 1832); Redemptorist 1833. Predikte volksmissiën (291)inNed.,België, Duitschland, Engeland, N.-Amerika, met zóóveel talent, dat zelfs andersdenkenden hem bewonderden (Bvang. Kerkbode VI. 32; VII. 79). Li t.: Lans, Leven van P. Bernard (41905); Het Kath. Ned. van 1813-1913 (I 157 en II 337); Neerlandia Cath. (fol. X 1888). Mosmans. Blindedarm, deel van den dikken darm. De dunne darm mondt uit inden zijwand van den dikken darm. Het zakvormig stuk van den dikken darm, dat onder die uitmondingsplaats ligt, is de blindedarm. Aan den b. hangt een potlooddik vormsel met een nauw lumen, dat samenhangt met de blindedarmholte. Door zijn gekronkeld verloop doet het aan een worm denken en het heet dan ook worm vormig aanhangsel (appendix), waarvan de lengte afwisselt van 2 tot 20 cm. Dit aanhangsel wordt vaak, hoewel ten onrechte, blindedarm genoemd. De functie hiervan is niet bekend; velen beschouwen het als een rudimentair orgaan. Op doorsnee vertoont het, zooals elke darm, drie lagen: slijmvlies, spierlaag, In het begin der ziekte is er aan den binnenkant van het appendix op het slijmvlies eengezwollenplekje, bedekt met een etterpropje. Snel plant zich de ontsteking voort door alle lagen overeen grooter of kleiner stuk van het appendix. Het dunne, bleeke, slappe appendix wordt dik, rood en stijf. Dit is de toestand inde eerste dertig uur. Inde meeste gevallen heeft de Bernard—Blindedarmontsteking Bij X plaats van dreigende doorbraak,met etter bedekt. Ontstoken appendix. nis c h e appendicitis. De oorzaak is meestal een doorstane acute appendicitis; al wordt ook wel aangenomen, dat zonder acute ontsteking, of althans zonder waargenomen acute ontsteking, de verdikkingen, afsnoeringen en knikken, die men er bij waarneemt, kunnen ontstaan. De verschijnselen zijn vaag; spontane pijn en pijn bij druk inden rechteronderbuik, gebrek aan eetlust, obstipatie, kleine aanvalletjes van pijn zijn inden regel aanwezig. Hieronder schuilen ook de zeldzaam voorkomende tuberculose en de nog zeldzamere kanker van het appendix. Ook bij chronische appendicitis is operatie aan te raden. Krekel. ontsteking in dit stadium haar hoogtepunt bereikt. De zwelling blijft eenige dagen bestaan en heel langzaam gaande verdere teekenen der ontsteking terug, tot na eenige weken het appendix er normaal uitziet, als er geen insnoeringen of afknikkingen zijn achtergebleven. Soms gaat de ontsteking zoover, dat weefselversterf optreedt door alle lagen, door slijmvlies, spierlaag tot op de buikvliesbekleeding toe; op het roode appendix zijn dan groene of bruinzwarte wankleurige plekken te zien. De ontsteking gaat over naar de omgeving; er ontstaan vergroeiingen met naburige organen en gedeeltelijke buikvliesontsteking. Ook nu kan de ontsteking nog geheel teruggaan, zij het in veel langeren tijd; vaak volgt evenwel ook een abces, terwijl meestal aan het appendix zelf en inde omgeving veranderingen achterblijven. De afgestorven plek in het appendix kan ook plotseling doorbreken en de vieze, etterige inhoud stort zich uit inde vrije buikholte met de catastrophe van alg. buikvliesontsteking tot gevolg. Met die veranderingen in het appendix loopen de ziekteverschijnselen evenwijdig. De ziekte begint plotseling met pijn inde maagstreek, misselijkheid en braken. De pols wordt sneller, de temperatuur in den regel verhoogd. Na eenige uren localiseert de pijn zich inden rechteronderbuik, of als het appendix niet op de normale plaats ligt, elders. Bij druk op die plaats wordt heftige pijn gevoeld en de onderzoekende hand neemt een eigenaardigen spierweerstand waar (défense musculaire). Gaat de ontsteking de eerste dertig uur verder, dan blijft de temperatuur hoog, op de plaats der ontsteking wordt een zwelling (infiltraat) voelbaar, soms na ongeveer zes dagen overgaande in een abces. Bij de catastrophale doorbraak treedt plotseling allerheftigste pijn op door de geheele buikholte; de geheele buik wordt pijnlijk bij druk en zoo hard als een plank. De algemeene toestand wordt van oogenblik tot oogenblik erger ; het eind is dikwijls de dood. Behandeling: er zijn geen zekere teekenen, die er op wijzen, of een b. zal blijven stilstaan bij het eerste stadium; de veilige weg bij vaststellen van b. in het eerste stadium is de vroegoperatie, welke bestaat in verwijdering van het ontstoken orgaan. Anders in het tweede stadium, wanneer de ontstekingshaard door vergroeiingen van de vrije buikholte afgesloten is; een operatie zou door het opheffen dier vergroeiingen de buikholte in gevaar kunnen brengen. De meeste chirurgen wachten in dit stadium af, al blijft het risico van doorbraak bestaan; om dit te ontgaan opereeren echter velen ook dan. Het is nog een open vraag, welk risico het grootste is. Heeft zich een abces ontwikkeld, dan wordt volstaan met opening hiervan. Bij doorbraak met buikvliesontsteking wordt geopereerd om den zieke zijn laatste kans niet te onthouden. Wordt niet tot operatie overgegaan, dan is de eerste eisch absolute rust van den buik. De patiënt behoort geheel stil in bed te liggen; weinig voedsel wordt toegediend en slechts in vloeibaren vorm. Laxantia mogen niet gegeven worden. Op de plaats der ontsteking wordt een ijsblaas gelegd. Is om een of andere reden het appendix bij den acuten aanval niet verwijderd en de ziekte genezen, dan verdienthet aanbeveling het orgaan te verwijderen, als alle verschijnselen tot rust gekomen zijn, omdat steeds gevaar dreigt vaneen nieuwen aanval, afgezien van de vaak bestaande buikklachten der chronische b. Het tijdstip, waarop de operatie zal plaats vinden, hangt af van den ernst van den aanval. Chro – Boesjido, de ongeschreven Code van Eerder Japansche Samoerai (edellieden), is het richtsnoer van handel en wandel in het dagelijksch leven, gegrond op de Confucianistische zedelijkheidsopvatting, dus op trouw aan den vorst, liefde voor de ouders en loyaliteit. De grondtoon van B. is een onwankelbaar eergevoel. Okakoera Josjisaboera schrijft in zijn „De geest van Japan”: Het is Boesjido geweest, dat gedurende de drie laatste eeuwen voor Japan de prikkel is geweest tot vooruitgang en dat het ook verder nimmer verflauwend zal vooruitdrijven op den weg naar de hoogste idealen, naar het ware, het goede en hetschoone.—-Voelt de Japansche Samoerai zich in zijn eer getast, of voelt hij dat getwijfeld wordt aan zijn 8., zoo pleegt hij zelfmoord door -> harakiri. B. wordt wel eens Samoeraïsme genoemd. Lang vóór er ooit iets over geschreven was, bestond het al, zelfs vóór de ontwikkeling der militaire klasse, waaraan zij een deel van haar naam te danken heeft (Boe = krijgsman). Volgens het B. heeft de Samoerai maar één richtsnoer: zijn Geweten (Kokoro, dat echter ook tegelijk geest en hart beteekent). „Ziet in Uw hart een getroonden God die U dit of dat beveelt, gehoorzaam zijn bevel en gij behoeft geen andere góden” is eender bekende ethische voorschriften van den Samoerai en een richtsnoer voor B. H. Borel. Braille, Louis, uitvinder vaneen pimtenschrift, in relief voor blinden, het -» Brailleschrift. * 4 Jan. 1809 te Couvrai, f 6 Jan. 1852 te Parijs. Op 3 j. leeftijd blind geworden, werd hij in het blindeninstituut te Parijs opgenomen, waar hij om zijn wetenschapp. en muzikalen aanleg leeraar werd. p. Joannes. Brailleschrift is het door Braille verbeterde blindenschrift van den Fr. artillerieofficier Charles Barbier. Het compleet alphabet met punctuatie, dat 54 teekens vordert, ligt besloten in 6 punten, welke het heele systeem tot grondslag 1 4 dienen. 25 De combinaties der 6 punten worden in 3 6 5 series verdeeld (-*• afb.). Serie 1 wordt gevormd uit de 4 bovenpunten. Serie 2 is serie 1 met punt 3. Serie 3 is serie 1 met punt 3 en 6. Serie 4 is serie 1 met punt 6. Serie 5 is een combinatie uit de 4 onderpunten en bevat dezelfde puntengroepen als serie 1. Voorafgegaan door het cijferteeken dient serie 1 tevens om de cijfers I—lo aan te duiden. Ook wordt het b. aangewend bij het muziekonderwijs. Het b. wordt geschreven met een schrijfstift, de zgn. prikpen. In stevig papier drukt de blinde de negatieven van de puntencombinaties, Boesjido—Brailleschrift apostrophe, koppelteeken, cijferteeken, § Brailleschrift. De letterteekens worden verkregen door de punten der eerste tien letters op een lageren regel te plaatsen, de cijfers door er het cijferteeken voor te zetten. zoodat deze aan de keerzijde en relief komen te staan zoo, dat het den indruk wekt, dat deze van vsch. en tastbaar zijn. Hij gebruikt daarbij prik-leien, waar- richtingen komt. De benaming is in zooverre mislei- mee hij enkelzijds- of tweezijds-schrift kan maken. dend, dat het geluid niet uit den buik, maar uit de keel Enkelzijds kan hij het ook door middel vaneen Hall- voortkomt; toch ligt het centrum van sterkste trilling of Picht-Brailleschrijfmachine. De meeste landen belangrijk lager, dan bij de gewone menschelijke stem. kennen ook een braille-verkortschrift. In Holland Hoe het geluid precies wordt voortgebracht, is niet bezit men nog geen alg. erkend systeem, p. Joannes. bekend; wel spelen de valsche stembanden een groote Breken (herald.), is het veranderen van het rol. Opmerkelijk is de belangrijke vernauwing van alle stamwapen door wijziging der kleuren of door weglating spraakholten, en in verband daarmee het geringe lucht- of toevoeging vaneen figuur. Brusselsche (suiker) conventie is eender verbruik. Bij het buikspreken wordt de buik naar voren gebracht; het middenrif staat in zijn laagsten stand; speciale suikerconventies, waartoe de onderlinge het strottenhoofd wordt zeer vernauwd. De toonhoogte concurrentie der suikerproduceerende landen (welke ligt ruim een octaaf boven de normale; de uitgebreid – gesteund werd door invoerrechten, surtaxes, vrachtbevoordeelingen e.a. preferenties voor de binnenland- heid is slechts ong. één octaaf. Het richtingsbedrog wordt, behalve door de gewone suggest.ie-trucs,in sche industrie) na het op de spits voeren dezer maat- de hand gewerkt door het bijna onbeweeglijk blijven regelen aanleiding heeft gegeven. Deze speciale suikerconventies hadden tot doel het afschaffen of beperken der lippen: het verschijnsel is dus precies het omge- keerde van dat van de klankfilm, waar men zich, door dezer maatregelen. De 8.(5.) C. van 1902, die in wer- strak naar een „sprekend” persoon op de film te kij- king trad in 1903 en tot inden wereldoorlog heeft ken, onder suggestie brengen kan, dat het geluid ook gewerkt, is wel de voornaamste dezer conventies werkelijk van het beeld komt. Doordat de mond altijd geweest. P. J. H. v. Ginneken. Buikspreken is de kunst om, bijna zonder de licht geopend blijft, is de vorming der -> labialen onmogelijk; deze worden dan nagebootst door middel lippen te bewegen, de menschelijke stem na te bootsen, van tong en tanden; óf men vervangt deze door andere Breken—Buikspreken klanken: zoo bijv. b. p.m. resp. door d, t en n; het totaalbeeld van het woord verandert hierdoor niet (-► assimilatieproef). Li t.: Ph. S. Flateau en Gutzmann, Die Bauchredner-Kunst (Leipzig 1894); Dr. Eelco Huizinga, Recherches sur un ventriloque néerlandais (Archives Néér], de Phonétique Expérimentale VI den Haag 1931). Br. Herman-Jozef. Bijbelcommissie, pauselijke commissie ter bewaking en bevordering der bijbelwetenschap onder de Kath., ingesteld door Leo XIII, 30 Oct. 1902, en bestaande uit eenige kardinalen en een 40-tal Kath. biblisten (raadgevers, consultores) van verschillende landen. Haar decreten hebben dezelfde kracht als de beslissingen van de Rom. Congregaties (Pius X, 18 Nov. 1907), en verschijnen sinds 1909 inde Acta Apostolicae Sedis. De b. verleent de academische graden van Licenciaat en Doctoraat inde bijbelkunde (Pius X, 23 Febr. 1904). Li t. : J. Smit, Bijbelcommissie (Ned. Kath. St. 1916, p. 321-324). Brans. Carburator is dat onderdeel vaneen automobielmotor, dat de benzine van den vloeibaren toestand inden gasvorm omzet. Om een ontplofbaar gasmengsel voor den motor te verkrijgen, moet een zekere hoeveelheid benzine met een bepaald kwantum lucht worden vermengd, en de taak van den c. is nu om die verhouding bij elke snelheid van den motor en dus ook diarrhee. Ze wordt veroorzaakt door de door R. Koch ontdekte cholera-vibrio. De infectie kan plaats vinden wanneer ch.-kiemen in het maagdarmkanaal komen. Door het maagzuur worden de ch.-vibrionen gedood. De ziekte treedt dan ook slechts op, wanneer het maagdarmkanaal niet normaal functionneert; kleine dieetfouten zijn dikwijls al voldoende om deze natuurlijke barrière te breken. Door onhygiënische behandeling van de uitwerpselen, waarin de ch.-kiemen voorkomen, kan infectie optreden. Een andere weg van besmetting is het drinkwater, vooral als dit uit slooten of putten, dus kleine reservoirs, wordt gebruikt. Voortdurend heerscht de ch. in het stroomgebied van den Ganges in Voor-Indië. Vandaar breidde de ziekte zich nu en dan in groote epidemieën uit. Vooral de oorlogen hebben de ch. verspreid. Van 1826/37 heerschte een groote epidemie in Rusland en werd tengevolge van den Poolschen oorlog over heel Eur. verspreid. Inden Krimoorlog werd de ch. door Fr. troepen overgebracht; 16.000 soldaten stierven er aan. Ook Nederland kreeg verschillende malen zijn deel: in 1848 eischte de ziekte i 20.000 slachtoffers. Na 1873 zijn slechts af en toe gevallen hier waargenomen. Inde beschaafde landen is de ch. voor een goed deel verdwenen door de verbeterde hygiënische omstandigheden: betere drinkwatervoorziening; opsporing en afzondering van ch.-lijders. Personen, die naar landen gaan, waar ch. nog veel voorkomt, bijv. Engelsch en Ned. Indië, kunnen zich tegen ch. beschutten door zich te laten inspuiten met gedoode ch.-kiemen. Deze inspuiting die gedurende 1/2 tot 1 jaar beschut, moet na dien tijd worden herhaald. v. Balen. ' Cleanthes, Grieksch wijsgeer uit de -*•Stoa. Zijn hymne aan Zeus is een kenmerkend voorbeeld van oud-Stoïcijnsche vroomheid. * ± 300 v. Chr. te Assos in KI.-Azië, f 220 v. Chr. in Athene; oorspronkelijk vuistvechter, later 18 jaar lang leerling van Zeno van Citium, en leider der school. F. Sassen. Codex voedermiddelen zijnde eischen voor kwaliteit van veevoedermiddelen, opgemaakt door het college van directeuren der Rijkslandbouwproefstations, na overleg met vertegenwoordigers van fabrikanten en handelaren en verdere belanghebbende deskundigen. De c. v. bezit geen wettelijken grondslag, maar dient inden veevoederhandel als leiddraad bij verkoop op Algemeene Handelsvoorwaarden. -Inhoud: de c. v. bevat alg. eischen voor zuiverheid en frischheid en daarnaast van verschillende voedermiddelen de omschrijving en grenscijfers voor vocht en aschbestanddeelen. In gevallen, waarin de c. v. niet voorziet, beslist het college van directeurenvoomoemd. Dols. Coëdueatie. 1° He t begrip is gemeensch. opvoeding van jongens en meisjes uit verschillende families, het onderricht = coïnstructie, inbegrepen. 2° Het probleem is gegroeid uit het leven en de wetenschap. Financieele overwegingen en practische moeilijkheden waren in Amerika zoowel als elders aanleiding tot het stichten der sexueele eenheidsschool. Kleine dorpen en steden konden eenvoudig de dubbele lagere en middelbare school niet bekostigen. Later werd de practijk tot theorie. Men prees de resultaten. De theorie vond steun bij de voorstanders der volkomen gelijkstelling der seksen. Voor velen had de theorie daarenboven de bekoring van het nieuwe. De differentieele psychologie en de daarop gebaseerde empi- bij elke hoeveelheid benoodigd gas, constant te houden. De benzine komt van den benzinebak langs A. inde kamer 8., waar zich de vlotter 0. bevindt, die zorg draagt voor het behouden vaneen constant benzinepeil. De lucht komt langs D. den c. binnen en stroomt langs de sproeiers, waaruit de benzine wegens den aldaar heerschenden onderdruk wordt meegezogen om langs de smoörklep naar den motor te worden gevoerd. Ineen modernen c. heeft men verschillende sproeiers, nl. E. alleen voor het starten, hetgeen een rijk gasmengsel vergt; F. voor het langzaam draaien van den motor en G. voor het snel draaien van den motor met den compensatiesproeier H. De smoorklep I. zorgt voor het regelen van de hoeveelheid door te laten gas en zij wordt bewogen door middel vaneen gaspedaal, hetwelk de chauffeur met den voet bedient. Ouljé. Cholera asiatica is een infectieziekte. De verschijnselen van deze ernstige ziekte de helft der aangetasten sterft bestaan uit braken en sterke Bijbelcommissie—Coëdueatie DOORSNEDE ZENITH CARBURATOR, rische paedagogiek hebben het probleem ineen acuut stadium gebracht. 3° De o p 1 o s s i n g, volledig en wetenschappelijk, is bij den huidigen stand der wetenschap nog onmogelijk. Daartoe ware vereischt een zeer uitgebreid feitenmateriaal, wetensch. geconstateerd en objectief beoordeeld. De beoordeeling der feiten wordt zeer beïnvloed door de aangenomen theorie. Zoo wegen voor een Kath. de ethische gevolgen veel zwaarder dan voor vele anderen. De probeersels van de pioniers der „nieuwe scholen”, zooals van Geheeb en Wijneken, zijn een te gering feitenmateriaal om verregaande conclusies uitte trekken. De differentieele psychologie der geslachten is nog onvolledig. Wel geeft ze waardevolle details, maar is nog niet genoeg bestudeerd en beschreven van het standpunt der totaliteit. Overigens schijnt ze meer te pleiten tegen dan vóór c. Ze wijst op zoo diepgaande verschillen, dat ze hen in het gelijk schijnt te stellen, die pleiten voor een afzonderlijke opvoeding der meisjes naar het lichaam (sport, spel en phantasie), het gemoed (gevoel, phantasie), karakter, ethisch en godsdienstig. (Krieg-Grunwald, 5. Lehrbuch der Padagogiek, 1922, 11, blz. 112—115; J. E. Stuart. De opvoeding van Katholieke meisjes. Tilburg, Jongensweeshuis.) Het diepgaand onderscheid voert vanzelf tot scheiding na den neutralen leeftijd (10 a 11 jaar). „Vom Madchen reiszt sich stolz der Knabe 1” Ons heele onderwijs is overigens mannelijk georiënteerd, waarom ook al weer uit de behoefte aan speciale meisjesvorming, afzonderlijke scholen met eigen program ontstonden. Zoodat de modernste beweging de traditie in het gelijk schijnt te stellen. Bovendien heeft de opvoeding haar norm in het doel. Ze maakt klaar voor het toekomstig leven, dat voor man en vrouw zoo verschillend is en dus een heel andere opleiding eischt. Wijl de geslachtsverschillen zich inde puberteit het meest accentueeren, zal daar de opvoeding vooral gescheiden moeten zijn. Dan kan elk geslacht zijn volle mannelijkheid of vrouwelijkheid ontwikkelen om op de spanning dezer diepgaande verschillen het harmonische leven op te bouwen. Paus Pius XI noemt de c. in zijn Encycliek Divini illius Magistri: „valsch en verderfelijk voor de christelijke opvoeding”. Lit.: S. Rombouts; Historische Paedagogie (111 1928); W. Focrster, Schule und Charakter (Zürich 1920) ; N. H. de Graaf en J. F. Hazewinkel, Paedagogische Studiën (Jrg. 1921) : J. Schrnteler, Lexikon der Padag. der Gegenwart: Koeducation (Herder, Freibur? 1932). p. Gervasius. Colorado-kever (Leptinotarsa decemlineata Say; fam. Goudhaantjes, Chrysomelidae). De enorme vruchtbaarheid en groote vraatzucht, waarbij komt de gemakkelijke verspreidingswijze, maken dit insect tot den meest gevreesden vijand van het aardappelgewas. Kever; gedrongen ovaal van vorm, 10 mm lang, 7mm br.; dekschilden geelzwart gestreept. Larve: 15mm1., opvallend dik achterlijf, geelrood. Kop en eerste borstring zwart. Wijfje legt 400—1800 oranjegele eitjes in hoopjes van 15—90 st., loodrecht op onderzijde v.h. blad, 2 of 3 generaties per jaar. Voedstcrpl anten: liefst aardappel, eveneens andere Nachtschade-achtigen, bijv. tomaat, aubergine; bij voedselgebrek ook andere bepaalde planten. Overwintering: als kever (of als pop) 20—40 cm inden grond, bij strenge koude tot 1 m. Natuurlijke v ij a n d en : Vogels, insecten, een zwam. Verspreiding: met behulp v.d. wind kan de kever vliegend groote afstanden afleggen, 40 km en meer. Passieve verspreiding door voertuigen, schepen en kluitplanten. Oorspronkelijk leefde de C. op wilde Nachtschade-achtigen in het Rocky Mountaingebergte. Door uitbreiding der aardappelcultuur v.h. O. naar het W. der Vereen. Staten ging de kever over op ’t aardappelloof en kon zich toen snel in O. richting verspreiden. Hij werd een ware landplaag (Colorado 1865). In 1874 bereikte hij den Atl. Oceaan. De Eur. Staten verboden in 1875 den invoer van Amerik. aardappelen, wat den kever echter niet belette eenige malen vasten voet in Europa te krijgen. In Duitschl. in 1877,1887 en 1914, in Engel, in 1901. Door onmiddellijke intensieve bestrijding gelukte het steeds den indringer geheel uitte roeien. Zoo echter niet in Frankrijk, waar de C. vermoedelijk in 1919 of ’2O met Amer. transporten inde omgeving van Bordeaux is terecht gekomen en waar hij eerst in 1922 werd opgemerkt (2.500 ha besmet), krachtige bestrijdingsmaatregelen der Fransche regeering hebben niet meer kunnen verhinderen, dat in 1932 de kever over ongeveer de helft van Frankrijk verspreid was. Omliggende landen verboden in 1931—’32 den invoer uit vrijwel geheel Frankrijk, niet alleen van aardappelen, maar ook van andere land- en tuinbouwproducten. Bestrijding: Om aardappelloof tegen ernstige vreterij te beschermen, zijn herhaalde bespuit ingen met arseenhoudende middelen voldoende (Amerika). Om kever in nieuwe nederzettingen uitte roeien, zijn meer intensieve maatregelen noodzakelijk, o.a. het verzamelen en dooden der kevers en het daarna behandelen van besmetten grond bijv. met zwavelkoolstof (Frankrijk). Lit.: Sorauer-Reh, Handbuch der Pflanzenkrankheiten (Bd.V. T2, Parey 41932). Goossens. Coëfficiënt van wederzijdsohc inductie. Een stroomkring I is omgeven dooreen electromagnetisch veld II,; de vorm der krachtlijnen hangt slechts van den vorm van den stroomkring af. Een tweede stroomkring 11, inde buurt geplaatst, wordt doorsneden dooreen krachtlijnenaantal, dat slechts bepaald wordt door zijn eigen vorm en zijn plaats t.o.v. kring I. Deze flux 012 neemt evenredig met de stroomsterkte in I toe: 012 = Ml2 Ij. Als II dooreen stroom doorloopen wordt, wordt de flux in I op analoge wijze geschreven: 021 = M2l 12.I2. De twee factoren MI2 en M2i zijn noodzakelijk gelijk, omdat de beide flux slechts afhangen van den vorm en den onderlingen stand van beide stroomkringen. M. is de coëfficiënt van wederzijdsche inductie der twee stroomkringen; het is een zuiver meetkundige grootheid. Zijn eenheid noemt men in het cm-gr-sec-stelsel „een centimeter”, de practische eenheid is de henry = 10® cm. De Smedt. Credo ut Intelligam, „ik geloof, opdat ik begrijpe”, formule ter bepaling van de verhouding van geloof en weten, opgesteld door Anselm van Canterbury. Zij houdt in, dat het verstand geen kracht heeft tot onafhankelijk onderzoek naar waarheden, die ook onder de Openbaring vallen, en dat deze dus eerst geloofd moeten worden. Daarna moet de mensch echter naar een begrijpen van den geloofsinhoud streven en is hij zelfs in staat, de geopenbaarde waarheden met dwingende gronden te bewijzen. Coëfficiënt van wederzij dsche inductie—Credo ut Intelligam Coloradokever. De afb. van kever en larve (resp. links en rechts boven) zijn sterk verdroot; het streepje er naast geeft de ware grootte aan. Onder aan de teckening zijn van links naar rechts voorgesteld: gaaf aardappelblad met bloem; larve, kever en eierhoopje {alle op juiste grootte) op aangevreten aardappelplant. Naar Thomistische opvatting is de formule in deze beteekenis, waarmee het geloof in weten wordt omgezet en beider gebieden in elkaar loopen, niet houdbaar. F. Sassen. Daens, Ad o 1 f, Vlaamsch Christen-democratisch voorman. * 18 Dec. 1839 en f 14 Juni 1907 te Aalst. Trad aanvankelijk in het noviciaat bij de Jezuïeten. 1873priestergewijd.Neemtactiefdeelaan de opkomende christen-democr. beweging, stelt in 1893 het programma op der Christene Volkspartij. Daens geraakte in conflict met den conservatieven vleugel der Kath. Partij (Woeste), alsook met zijn geestelijke overheid, naar aanleiding van zijn actie en van zijn programma. Hij weigerde zich te onderwerpen en werd gesuspendeerd. Daens was achtereenvolgens volksvertegenwoordiger voor Aalst en voor Brussel. Het Daens is me bleef voortbestaan in het land van Aalst, waar het narden oorlog versmolt met het VI. Nationalisme. Li t. : P. Daens, Priester Daens, volksvertegenwoordiger voor Aalst en Brussel (Aalst 1909). FAias. Davidsfonds, R. K. ver. van cultureelen aard, die ten doel heeft: de alzijdige ontwikkeling van het VI. volk en de bevordering van de VI. belangen. Daartoe wendt ze alle passende middelen aan, o.m. het uitgeven van boeken en liederen; het stichten en steunen van boekerijen; het inrichten van voordrachten, muziekuitvoeringen, feestavonden, leergangen, studiekringen; het aanmoedigen van jonge verdienstelijke letterkundigen; het uitloven van prijzen tot bevordering van de beschaafde schrijf- en spreektaal, enz. Als kenspreuk voert de mij.: Voor Godsdienst, Taal en Vaderland 1 Zetel en hoofdsecretariaat zijn te Leuven gevestigd. Het werd genoemd naar kanunnik Jan Daens—Davidsfonds David, prof. te Leuven en een van de voormannen inde huidige VI. Beweging (f 1866). Het Davidsfonds werd in 1875 te Leuven gesticht, als tegenhanger van het Willemsfonds, dat reeds in 1851 werd opgericht om, buiten alle politiek om, eendrachtig te streven naar de heropbeuring en ontwikkeling van het VI. Volk. Toen in 1862 het Willemsfonds den godsvrede verbrak en beslist de vrijzinnige richting insloeg, trokken de Kath. zich terug en vatten het plan op, een zuiver Kath. organisme te stichten. De voornaamste promotors hiervan waren: pastoor Schuermans van Wilsele-bij-Leuven, op wiens pastorie eindelijk in 1874 een voorbereidende vergadering werd gehouden, die aan de nog te stichten ver. een werkplan en een naam schonk; Frans De Potter, van Gent. Aan de eig. oprichting in 1875 nam de letterkundige kring van de Leuvensche hoogstudenten Met Tijd en Vlijt een actief deel. Tot eerste voorzitter werd gekozen Prof. Paul Alberdingk Thijm (tot 1877); later werd het alg. voorzitterschap achtereenvolgens waargenomen door: Prof. P. Willems, Prof., later minister J. Helleputte, Prof. E. Vliebergh, Kanunnik Prof. A. Boon. Als alg. schrijvers traden achtereenvolgens op: J. Brouwers, J. Plancquaert, Fr. De Potter, Kan. Evers, Dr. K. Heyndrickx, Fl. Vander Mueren en E. Amter. de leden nog allerlei gunstkoopjes aan den man gebracht, zoodat in 1931 een half millioen boeken verspreid werd. In 1882 begon het hoofdbestuur met een eigen muziekuitgave : afzonderlijke liederen en liederbundels. Er verschenen o.a. een herdruk van Een Suijverlick Boecxken, met begeleiding van Flor. van Duyse, een bundel Oud-Ned. liederen, enz. Voor het instudeeren van VI. cultureele aangelegenheden en het bevorderen van VI. belangen dienen de jaarl. alg. vergaderingen. Een belangrijke plaats inden VI. strijd namen de Davidsfondscongressen in: in 1905 te Lier, in 1907 te Tongeren, in 1910 te Antwerpen, in 1912 te St. Niklaas. Het Hoofdbestuur zorgt voor de alg. leiding van de werkzaamheden inde afd. door het hoofd-secretariaat en dooreen maandblad van bestuurlijken aard: Leiding voor de bestuursleden. Met de leden houdt het contact dooreen driemaandelijksch tijdschriftje: De Belleman. De afd. zelf hebben hun eigen vereenigingsleven: voordrachten, muziek-, tooneel- en filmavonden, studiereizen en uitstappen, leergangen voor beschaafd Ned., enz. Daarvoor worden hun materiaal en toelagen verleend door het Hoofdbestuur. Bibliographie: Het Davidsfonds in wezen en werking (Leuven, 1928). De Jaarverslagen voor ieder dienstjaar met een overzicht van toestand en werkzaamheden. A. Boon. Op de eerste alg. vergadering in Mei 1875 telde de jonge vereeniging reeds 27 afd. met ongeveer 2.600 leden. Stilaan groeide het aantal leden en afdeelingen, maar bleef van 1886 tot 1910 schommelen rond 60 afdeelingen met ong. 7.000 leden. Daarna steeg het tot 13.000 in 1914. Met den oorlog viel alle werkzaamheid stil. In 1919 moest men in zeer ongunstige omstandigheden herbeginnen met 6 a 7.000 leden. Langzamerhand klom het tot 11.500 in 1924. Met het 50-jarig jubileum van 1925 begon de groote sprong, omdat de ver. toen vasten voet kreeg in alle standen. 1926 sloot met 18.400 leden in 130 afd.; 1927 met 31.500 1. in 201 afd.; 1928 met 45.600 1. in 253 afd.; 1929 met 64.900 1. in 289 afd.; 1930 met 68.600 1. in 366 afd.; 1931 met 72.900 1. in 397 afd. Bijna al deze leden zijn aangeworven in het VI. gedeelte van België; inde Waalsche prov. zijn er 16 afd. met ong. 1.300 leden; in het buitenland 10 met 500. De afd. van Groot-Brussel alleen tellen rond de 7.000 leden. Debiteuren-Rekening geeft het bedrag op der schuldvorderingen van de onderneming op hare cliënten; is dus een actief-rekening, te rangschikken onder het vermogen in korten omloop. De liquiditeitsgraad dezer rekening is afhankelijk van het soort en de hoeveelheid der cliënteele en van den duur van het toegestane crediet. Deze rek. zou slechts het totaal der vorderingen, ontstaan uit de normale transacties van verkoop, mogen opgeven; toch zal zij ook wel vaak de voorschotten aan derden, de goederen in bewaring inde bijhuizen, de dubieuze vorderingen enz. omvatten en daardoor het vaststellen van den liquiditeitsgraad moeilijk maken. Van Caeneghem. Dechamps, Victor August, Redemptorist, Kardinaal-Aartsbisschop, primaat van België, kanselredenaar, apologeet, ijveraar voor het Katholieke leven, kampvechter inden Belgischen schoolstrijd; op het Vatikaansch Concilie verdediger der onfeilbaarheid en voornaamste ontwerper van de Constitutie Dei Filius waarin zijn apologetisch systeem (démonstration catholique) tot uiting kwam. * 6 Dec. 1810 te Melle bij Gent, f 29 Sept. 1883 te Mechelen; priester 1834, Redemptorist 1835; medestichter v.d. Aartsbroederschap der H. Familie, Luik 1844; godsdienstleraar der koninklijke prinsen 1851. Na den bisschopszetel van Luik in 1852 te hebben afgewezen, werd hij 1865 bisschop van Namen; 1867 aartsbisschop van Mechelen en 1875 Organisatie en werkzaamheden. De leden zijn rechtstreeks aangesloten bij plaatselijke afd. met eigen bestuur en eigen standregelen. De afd. zijn gegroepeerd in Gewestbonden en Gouwbonden. Het Davidsfonds staat onder de leiding vaneen Hoofdbestuur, thans samengesteld uit 22 leden, verkozen door de Gouwbonden. Het hoofdbestuur zorgt, door zijn Boeken-commissie, voor de uitgave van de boeken, die aan de leden langs de afd. om bezorgd worden. Thans verschijnen 3 uitgaven: 1° de volksreeks (sedert 1875), waar reeds 241 nummers van de pers kwamen. Bij voorkeur verhalen van populairen aard en vulgarisatie van kunst en wetenschap. In deze reeks werden werken uitgegeven o.a. van August en Renier Snieders, Guido Gezelle, Kan. David, Hilda Ram, Prof. E. Vliebergh, L. Dosfel, Streuvels, De Pillecijn, J. Simons, A. Thiry, enz. leder nummer van de volksreeks wordt nu gedrukt in 75.000 exemplaren. 2° De keurreeks (sedert 1929): 2 boeken per jaar voor ontwikkelden. Verschijnt in 12.000 ex. 3° Jeugdreeks (sedert 1930): 3 deelen per jaar in 5.000 ex. Verder worden bij kardinaal. Uitgaven: Oeuvres complètes (18 dln. Mechelen 1879). Li t.: Saintrain, Vie du Card. D. (Tournay 1884); Dict. Theol. Cath. (IV 178-82); M. De Meulemeester, D. et Leop. II (Esschen 1927) A. Kremer, Revue des Sciences Phil. et Théol. (1930). Mosmans. Delle Piane, Giovanni, titelvoerend Aartsbisschop van Stauropolis, apostolisch afge- vaardigde voor Belgisch Kongo. Priester van het Debiteuren-Rekening—Delle Piane 1. Meikever: Melolontha vulgaris. 2. Akkerzandlooper: Cecindela campestris. 3. Vliegend hert: Lucanus cervus. 4. Meeltor: Tenebrio Molitor. 5. Gewone mestkever : Geotrupes stercorarius. 6. Roode Vuurkever : Pyrochroa coccinea. 7. Olietor: Meloë proscarabaeus. 8. Gouden loopkever (Schallebijter) : Carabus auratus. 9. Harige : Trichodus alvearius. 10. Gerande watertor: Dytiscus marginalis. 11. Tuinloopkever : Carabus hortensis. 12. Kleine Goudrandloopkever : Carabus auronitens. 13. Dennenprachtkever; Chalcophora mariana 14 Neushoornkever: Oryctes nasicornis. 15. Huiskrekel: Gryllus domesticus. 16. Oorworm: Forficula auricularia 17. Veldkrekel : Gryllus campestris. 18. Duitsche kakkerlak : Blatta germanica. 19. Waterjuffer: Calopteryx *9°. 20. Termiet: Termes dirus. 21. Schorpioenvlieg (gewone): Panorpa communis. 22. Kameelhalsvlieg : Knaphidia crassicornis. 23. Kokerjuffer (ruitgevlekte) Limnophilus rhombicus. aartsbisdom Genua; oorlogs-aalmoezenier Ital. troepen; apost. administrator van Smyrna. Benoemd tot ap. afgevaardigde voor B. Kongo op 17 Juli 1929; bisschop gewijd door Z. Em. Kard. van Rossum 30 Nov. 1929. Ambtsaanvaarding 28 April 1930. Verblijft te Leopoldstad. Kenspreuk: Suaviter et fortiter (= zacht en krachtig). Vannesie. Dhanis, Baron Francis, *l7 Maart 1861 te Londen, f 13 Nov. 1909 te Brussel. Vertrok in 1885 naar Kongo, nadat hij het vorig jaar had deelgenomen aan de Becker-expeditie. 1889 werkt hij mede aan de stichting van Basoko. ’t Volgend jaar verkent hij het Kwango-gebied en neemt commando over den post Loesambo. Van Mei 1892 tot Jan. 1894 voerde D. bevel over de troepen, die de Arabieren uit Kongo verdreven. D. was de ziel van de Arabische Veldtochten, welke de inlanders van de plaag der slavenhandelaars bevrijdden. In 1895 werd hem de leiding der Nijl-expeditie toevertrouwd, om de oevers van dezen stroom in bezit te nemen tot Lado. Deze expeditie, zijn advies ten spijt, slecht voorbereiden onvoldoende uitgerust, mislukte geheel. 14 Februari 1897 kwamen de Batetelasoldaten der voorhoede aan de Noordgrens van Kongo in opstand en vermoordden de blanken. Voor de beteugeling van dezen opstand, -»• Batetela Veldtochten. Monheim. ruwen, potsierlijken springdans. De oudste d.-afbeelding, die bekend is, doch verloren raakte, bevond zich in het kerkhof der Franciscanerkerk Aux Innocents te Parijs (ong. 1425); het oudste voorbeeld, dat bewaard bleef, is te vinden te Kermaria in Bretagne (ong. 1450, fresco), en in La Chaise Dieu (ong. 1470, fresco). Deze was spoedig verspreid over N.W. en Z.-Europa. Verder zijn alg. bekend de uitgebreide serie houtsneden „Bilder des Todes” van Hans Holbein (1538), en in den nieuweren tijd die van Rethel (1848) met politieke tint: de Dood als de Roode Republiek. Nuances op het overgeleverd gegeven bevinden zich inde prenten van „Het Schouw-tooneel des doods” (Amsterdam 1726). Doodendans niet te verwisselen met de Ital. -* „triomf van den dood”. Li t.: K. Künstle, Die Legende der drei Lebenden und der drei Toten und der Totentanz (Freiburg i/B 1908). Knipping. Duinvorming. Duinen vormen inden regel lange, evenwijdige, meestal uit los zand bestaande heuvelruggen, welke meestal loodrecht op de richting van den sterksten wind verloopen. De hoogte varieert Dobrilugk is een droogmakerij, uitgevoerd door Nederlanders in Thüringen inde 12e eeuw. Doodendans (Fr. naam: danse macabre; Mnl. makkabeus dans) is de dans van dooden met levenden, meestal zooals hij voorgesteld is inde Beeld. Kunst. De voorstelling ontstond inde laatste helft der 14e eeuw. Ten deele een verdere ontwikkeling van het the- van enkele m tot meer dan 200 min den Lopnor (O. Turkestan). Duinen kunnen slechts daar gevormd worden, waar een voldoende hoeveelheid los materiaal is, en waar krachtige winden waaien. Men vindt zandduinen dus inde groote woestijngebieden (Sahara, Gobi) als landduinen en in zandige kuststreken (Noordzee-kust) als kus t d u i n en. Een derde categorie, de rivierduinen, vindt men langs de zandige oevers van rivieren. In Ned. bijv. langs den IJsel tusschen Zwolle en Kampen, langs de Maas tusschen Venlo en Mook en langs de Waal bij Rossum. Het materiaal, waaruit duinen zijn opgebouwd, bestaat meestal grootendeels uit kwartskorrels. Volgens Retgers is de gemiddelde samenstellingvan hetNederlandsche duinzand: 90—95% kwarts, ± 5% ijzerhoudende mineralen en ± 2,5% granaat en andere silikaten. Muschketow beschrijft uit Turkestan evenwel duinen van kalkzand; Nansen, uit de poolstreken, duinvorming in sneeuw, terwijl uit Nieuw-Mexico gipsduinen bekend zijn. Duinen ontstaan door afzetting van zand, of ander materiaal, dat door den wind wordt aangevoerd. Het zand der Nederlandsche zeeduinen is afkomstig van de groote zandvlakten, die bij eb droogvallen. De wind blaast hier het zand weg, dat landwaarts wordt afgezet. Daar dit zand veel zout bevat, zal op deze duinen een zeer speciale flora ontstaan. Indien gedurende langen tijd dezelfde wind waait, kunnen duinen met het karakteristieke lengteprofiel ontstaan (zie fig.). De helling aan de loef-(wind)-zijde bedraagt van s—l2°, terwijl de lij-zijde een helling vertoont van 30—33°. Deze hoek is de gemiddelde hellingshoek van het talud van los opgehoopt droog zand. Dit ideaal profiel is bij de Ned. duinen bijna nooit waar te nemen, daar de wind hiertoe niet constant genoeg is. Bij grooten toevoer van los materiaal, dus bij sterken wind, zal een gedeelte op den rug aan de loefzijde ma:„DeOntmoeting der 3 levenden en 3 dooden”, waarin de dooden aan drie op jacht zijnde mannen onthullen, wat na den dood van hun lichaam worden zal; ten deele een weergave vaneen kerkelijk zedenspel— ’nreidans der dooden, voorafgegaan door een predikatie over den dood. Door dezen d., evenals door bovengenoemde „Ontmoeting”, wordt het plotseling en onafwendbaar levenseinde gesymboliseerd . De doode, aanvankelijk als uitgedroogde mummie, later als geraamte voorgesteld, voert menschen van allen stand met zich mee weg van hetwereldtooneel: paus en keizer, monnik en edelman, pastoor en boer, enz. Later verloor de voorstelling haar waardigheid en strengheid en kreeg het karakter vaneen Dhanis—Duinvorming Hans Holbein Jr. Doodendans: de abt. Duinvorming. afgezet worden, terwijl een gedeelte langs de lijzijde naar beneden glijdt. Daar bij een bepaalde windsterkte slechts deeltjes tot een bepaalde korrelgrootte (Sokolov bepaalde dat bij een windsnelheid van 4,5—6,7 m per sec, zandkorrels tot en met 0,25 mm doorsnede, bij 6,7—8,4 m per sec, tot en met 0,5 mm doorsnede, en bij 11,4—13m per sec korrels van 1,5 mm doorsnede vervoerd worden), zullen in het algemeen zandlagen van verschillende korrelgrootte afgezet worden, die aan de loefzijde naar den wind toe, aan de lijzijde van den wind af hellen. Indien bij sterken wind en grooten zandtoevoer het duin zich verplaatst (-*■ Tre k d u in en), dan kan de lijzijde van het oude duin, de loefzijde van het nieuwe duin worden. Er ontstaat dan ->• kriskras gelaagdheid. Als grondvorm der duinen wordt o.a. door Walther en Sokolov het silckelduin of barkhaan beschouwd. Zij worden vaak aan de randen van woestijnen (ook wel aan het strand) waargenomen en ontstaan uiteen onregelmatigen zandhoop. Treft de wind een dergelijken zandhoop, dan zal hij aan beide zijden er langs strijken en daar zand wegblazen. Dit zet zich af inden vorm van armen, breed aanzettend vanuit den hoop en inde richting v.d. wind af spits toeloopend. Vormen zich meerdere barkhanen naast elkaar, dan kunnen duinreeksen ontstaan. Walther beschouwt deze duinen als grondtypen, waaruit hij alle andere afleidt. Wat is nu de primaire oorzaak tot duinvorming ? Volgens velen (Arrhenius, Neumayr e.a.) is het elke hindernis, als planten, steenen, enz., in welker luwte het losse materiaal zich kan neerzetten. Langzamerhand verdwijnt dan het obstakel onder het aangevoerde materiaal, m.a.w. er vormt zich een duin. Volgens Baschin is het ook moge lijk, dat, indien de wind overeen met los zand bedekte vlakte strijkt, zich duinen vormen naar het principe van Helmholtz (het scheidingsvlak tusschen twee beweeglijke media, c.q. zand en lucht, is een golfvormig vlak, als zijnde het vlak der geringste wrijving). Baschin vergelijkt dus de duinen met de zeegolven, door den wind ontstaan. Het fundamenteele verschil tusschen de duinen en de zeegolven bestaat dan hierin, dat bij de laatste de waterdeeltjes elkaar slechts de beweging overgeven en zich niet verplaatsen, terwijl bij de duinen de zanddeeltjes zich wel verplaatsen. Lit. : N. A. Sokolov, Die Dünen (Berhn 1894)- J. Walther, Das Gesetz der Wüstenbildung (Leipzig 1924). Over de Nederlandsche duinen zijn talrijke artikelen gepubliceerd in het „Tijdschrift van het Kon. Aardrijkskundig Genootschap,” zie de „Duinstudies” van Dr. P. Tesch. Hojsteenge. bekoring tot zonde en door lichamelijk letsel, bijv. bezetenheid. De mensch is door de hulp van den d. in staat tot bovenmenschelijke werking, bijv. tooverij en waarzeggerij. Namen van den d. inde 11. Schrift zijn: Satan, Job. 1. 6, de groote draak, de oude slang, Apoc. 12.9, de vorst der wereld, Jo. 12. 31, de God dezer eeuw, 2 Cor. 4.4. Een dubbele dwaling is in de duivelleer te vermijden: 1° het bijgeloof, dat te veel aan den d. toeschrijft (-> heksenjacht); 2° het ongeloof, dat in goede en kwade geesten slechts zinnebeelden ziet van goed en kwaad. Lit: L. Bremond, Le diablc. Existe-t-il? Que faitil? (1924); Bartmann, Lehrtuch der Dogmatik (2 dln. I 71928); Potters, Verklaring van den Katechismus I (31928). Kreling. Edison-effect. Electronenstroom tusschen het negatieve en positieve uiteinde, resp. kathode en anode, vaneen verwarmden gloeidraad vaneen gloeilamp. In dezen vorm werd het thermoïonische verschijnsel het eerst waargenomen door Edison. De Smedt. Electrische Keukenapparaten zijn in hoofdzaak te verdeelen in apparaten, die kracht leveren en die warmte (resp. koude) produceeren. Zij geven arbeids- en tijdbesparing, speciaal in drukke keukens. 1° Kraehtapparaten kan men weer onderscheiden in apparaten, die elk een eigen krachtbron hebben (bijv. electr. koffiemolen; electr. broodsn ij machine) en in apparaten, die stuk voor stuk op een universeele krachtbron (de electrische keukenmotor) aangesloten kunnen worden. Deze laatste methode biedt vele mogelijkheden. Zoo kunnen er met den electr. keukenmotor al naar behoefte verbonden worden: kneed- en roermachine, messenpoetsmachine, passeermachine, schilmachine, slijpsteen, snijboonenmolen, vleeschmolen, enz. De electr. keukenmotor voor de gezinskeuken verbruikt ± 0.18 kWh; die voor de groote keuken ca. 0.7 tot 1.0 kWh. 2° Warmteapparaten zijn op een of andere wijze voorzien vaneen electrisch verwarmingslichaam. Zij kunnen overal gebruikt worden, waar een contactdoos aanwezig is. Het electr. koffiezet-apparaat zet geheel automatisch koffie, zoodra het water (dat dit apparaat, evenals de' electr. theepot, zelf verwarmt) kookt. De electr. ketels en melkkokers (ook bekend als snelkokers) hebben slechts zeer weinig tijd noodig voor het aan de kook brengen van hun inhoud. Het stroomverbruik van deze apparaten is, waar ze niet lang achtereen in gebruik zijn, gering. Het is van veel belang, dat de apparaten eerst gevuld worden en dan pas mot het lichtnet worden verbonden en omgekeerd, eerst worden uitgeschakeld, voor er uit geschonken wordt. Ook passé men ten zeerste op voor „droog-koken”. 3° Koudeapparaten, -* Electrisch koelen. -*• Electrische kookapparaten; -* Electrische huishoudelijke apparaten; -> Electrisch heetwaterapparaat. Schnabel. Duivel, demon, gevallen engel, booze geest. Vele door God geschapen geesten zondigden, waarvoor zij met de straf der hel boeten. Zij verloren hun bovennatuurlijke gaven, en zijn verhard in het kwaad. De duivel is een geschapen geest, niet een kwade macht onafhankelijk naast God. De rede kan het bestaan der d. niet doorslaand bewijzen. Het is Kath. geloofsleer. Math. 8. 38; Jo. 8. 44. 2; Petr. 2.4. Inde Kath. traditie wordt de val der engelen toegeschreven aan zonde van hoogmoed, volgens een Joodsche overlevering en eenige Vaders; door zonde des vleesches. Dit is door de onstoffelijke natuur der engelen uitgesloten. Jir. 10. 15. 1. Tim. 3. 6. De d. heeft om de zonde van Adam macht over den mensch (geloofsleer). Deze macht is door Christus gebroken. Toch bestaat nog, met toelating van God, invloed van den d. door ElectriscbeKookapparaten. 1° P r inci p e. E. k. zetten electr. energie door middel van weerstanden in warmte om. De electr. stroom doorloopt hierbij de op vuurvaste blokjes spiraalvormig gewonden, of de geheel ineen keramische massa opgenomen weerstand van bijv. nikkelchroomdraad. De warmteregeling geschiedt door grootte-verandering van den totalen weerstand, hetzij door in- of uitschakeling Duivel—Electrische Kookapparaten Electrische Keukenapparaten ~ 1. keukenmotor met opsteekbrug voor verschillende apparaten ; 2. kookplaat; 3. spaarkomfoor met warmte isoleerende kap ;4. fornuis ;6. koffiezetapparaat; 6. fluitketel; 7. oven ; 8. komfoor. van weerstand-gedeelten of door parallel- en serieschakeling daarvan (resp. veel en weinig warmte ten gevolge hebbend). Daartoe is hete. k. uitgerust met een in 3 of 4 trappen regelbaren schakelaar. 2° Uitvoering. In zijn eenvoudigsten vorm (electr. komfoor) bestaat hete. k. uiteen kookplaat, een metalen plaat, waaronder de weerstand zóó is aangebracht, dat er een maximum warmte-transmissie naar die plaat plaats vindt. Het electr. fornuis bestaat uit meerdere kookplaten van verschillende grootte, al dan niet samengevoegd met een electr. bak- en braadoven, waarbij de verhitting plaats vindt door aan boven- en onderzijde aangebrachte verwarmingselementen, die ieder apart, dan wel tezamen ingeschakeld kunnen worden. Bij het electr. spaarkomfoor en het electr. spaarfornuis worden de kookplaten met de daarop staande pannen met een warmte-isoleerende kap afgedekt, waardoor de warmte-verliezen miniem en de stroomkosten laag blijven. Een -> thermostaat houdt de temperatuur onder de kap constant op ± 90° C, hoog genoeg voor het bereiden der spijzen, echter zonder gevaar voor aanbranden en overkoken. Hierdoor is het bereiden vaneen volledig maal zonder toezicht mogelijk. 3° Stroomverbruik. Dit is afhankelijk van het aantal kookplaten, de grootte daarvan en van den oven. Voor groote keukens hebben de platen vaak een stroomverbruik van meerdere kWh per plaat. De platen vaneen normaal electr. gezins-fomuis verbruiken meestal van 0.6 tot 1.8 kWh per plaat. Voor een Ned. middenstandsgezin van resp. 3,4 en 7 personen kan het verbruik per dag en per persoon gerekend worden op 0.9, 0.75, resp. 0.6 kWh. Bij een stroomprijs beneden de 6 cent per kWh behoeft electr. koken niet duurder te zijn dan koken op gas. -*■ Electrisch koken. —> Electrische huishoudelijke apparaten. Schnabel. bruik afgestaan. Tegenwoordig komt erfpacht nog in geringe mate voor bij ontginning, echter wordt ze nog veelvuldig toegepast door de groote steden bij de uitgifte van bouwterreinen. Het uitgeven van gronden in erfpacht biedt verschillende voordeelen. Degemeente kan opvolgende erfpachters aan bepalingen in het erfpachtcontract binden, vermag daardoor invloed uitte oefenen op de wijze van bebouwing, en zich de mogelijkheid voor te behouden de gronden na afloop der erfpacht een andere bestemming te geven, of, indien zij die niet zelve noodig heeft, opnieuw in erfpacht uitte geven tegen een canon in overeenstemming met devermeerderdewaardevandengrond.—Heterfpachtsrecht is een zakelijk recht, het blijft rusten op het goed, onverschillig op wien de eigendom overgaat. Het kan worden overgedragen, zonder dat daarvoor goedkeuring van den eigenaar noodig is. Over het algemeen wordt ook aangenomen, dat de verplichting tot betaling van den canon een zakelijke verplichting is. De erfpachter oefent alle rechten uit, welke aan den eigendom van het erf zijn verbonden, doch hij vermag niets te verrichten, waardoor deszelfs waarde zou worden verminderd, dus o.a. geen afgravingen. Voor hem is het risico. Gemis aan genot geeft eerst na 5-jarig gemis aanspraak op ontheffing der verplichting tot betaling van den canon. De partijen zijn volkomen vrij van de wettelijke bepalingen over erfpacht af te wijken, mits zij daarbij niet in strijd komen met het wezen der zaak. Ook wat den duur van het recht betreft, genieten zij algeheele vrijheid; naar Ned. recht is zelfs altijddurende erfpacht mogelijk. (Voor ’t Fransche recht is dit bijv. een bestreden kwestie.) C. v. Nissen tot Sevenaer. Eubiotiek. De kunst om gezond en gelukkig te leven. Verlenging van het leven is niet het naaste doel der e., maar wel een bloeiende lichamelijke en geestelijke gezondheid gedurende ons aardsch bestaan. Verlies of ontbreken dier gezondheid, d.i. ziekte of zwakte, vinden haar oorsprong zoowel in middellijke als onmiddellijke oorzaken. Onder de middellijke oorzaken speelt de constitutie (het gestel) een groote rol, d.w.z. de bouw en gesteldheid van ons lichaam met zijn organen, cellen en eigenschappen, zooals wij die van onze voorouders hebben geërfd (genotype = grondvorm v.d. mensch). Daaraan kunnen wij weinig veranderen. Wel kunnen wijde onmiddellijke oorzaken beïnvloeden en daardoor een gunstige wijziging brengen in het levensbeeld (phenotype = verschijningsvorm). Een geestelijk en lichamelijk krachtig gestel vermindert vatbaarheid voor ziekelijke afwijkingen. Een zwakke constitutie kunnen wij tot nog toe niet veranderen; maar we kunnen door physische, chemische en physiologische middelen als overvloedig licht en lucht, doelmatige kleeding, woning en voeding (vitaminen bij Engelsche ziekte), geneesmiddelen en inden lateren tijd mede door vaccinatie, serumtherapie en orgaantherapie (insuline bij suikerziekte) en ten slotte geestelijk door juiste opvoedingsmethoden de weerkracht lichamelijk en geestelijk versterken (hypertrophie van het hart, waardoor krachtiger werking). Ook het lichaam zelf bezit een groot regulatie- en compensatie-vermogen. Waar de functie vaneen orgaan te kort schiet, kan een ander te hulp komen of inde plaats treden. Maar dooreen doelmatige levenswijze kunnen we nog veel meer bereiken en voorkomen, dat de harmonische functie der verschillende organen, waarop ten slotte onze gezond- Engelbewaarder, engel, die in het bijzonder waakt overeen bepaalde groep van menschen of over een bepaalden mensch. Het is Kath. geloofsleer, dat God zijn Engelen zendt om de menschen te helpen en te behoeden. Ps. 90. 11, Hebr. 1. 14. Weliswaar geen geloofsleer, maar wel alg. aanname inde Kerk, uitgedrukt o.a. in kerkel. gebeden, is, dat over iederen mensch, en vooral over iederen in Christus gedoopte, een bijz. engel waakt. Act. 12.15, Math. 18.10,4, Cat. Rom. V. 9. 4. Verschillende Vaders nemen een e. aan voor bepaalde groepen van menschen, o.a. een volk, een bisdom. Kreling. Li t.: Chr. Pesch. Die h. Schutzengel. (21925). Erfpacht, Emphyteusis, is het zakelijk genotsrecht van eens anders onroerend goed tegen betaling vaneen jaarlijksche pacht (canon), hetzij in geld, hetzij in voortbrengselen of vruchten. De erfpacht vinden wij reeds in het Romeinsche en in het Germaansche recht. Inden lateren tijd van het Romeinsche Keizerrijk gingen de eigenaars van de latifundia wegens de onmogelijkheid, waarin zij door gebrek aan arbeidskracht verkeerden om hunne bezittingen te exploiteeren, er toe over deze in langdurige huur af te staan. De huurder verbond zich den grond te verbeteren en jaarlijks een gering bedrag te voldoen. Ook het Germaansche recht kende gelijksoortig gebruiksrecht. Aan hoorigen en vrijen werden hoeven en gronden tegen een zekeren cijns in langdurig ge- Engelbewaarder—Eubiotiek WEG DOOR 'T KOREN. SCHILDERIJ DOOR VINCENT VAN GOGH RIJKSMUSEUM AMSTERDAM. COLLECTIE DRUCKER, alle niet-geïnspireerde of profane boeken, zooals de studie van den tekst, van context en van parallelplaatsen; 2° de speciale regels van Katholieke bijbelinterpretatie, afgeleid uit het dogma: uit het kerkelijk leergezag, dat den schat der openbaring moet bewaren en kan verklaren, en uit de inspiratie of het goddelijk auteurschap der H. Schrift, die dus geen dwaling bevatten kan. Onder geschiedenis der E. verstaat men de verklaringen, die inden loop der tijden, van den Bijbel, vaneen bepaald boek of vaneen bepaalden tekst gegeven zijn. De E. is de hoofdtaak der bijbelvorsching; zij is de onmiddellijke bron van de Bijbeltheologie en de Homiletiek. Li t.: N. Peters (vert. A. Bruynseels), De R. K. Kerk en de Bijbelcritiek (Brussel, Amsterdam 1907). Brans. heid berust, wordt gestoord en ziekte uitbreekt. Een zeer te waardeeren hulp biedt ons daarbij de hygiëne, zoowel de individueele als de sociale. Men dient daarmede reeds bij de opvoeding, ja zelfs vóór de geboorte (praenatalezorg)rekeningtehouden. Inde zuigelingenperiode zorge men voor borstvoeding, bestrijde voedingsstoornissen en Engelsche ziekte; inden kleuterleeftijd vragen infectieziekten en orthopedische afwijkingen onze aandacht; inden schoolleeftijd weer talrijke andere kwalen en gebreken. Consultatiebureaux voor zuigelingen en kleuters en geneeskundig schooltoezicht zijn daarom eischen van onzen tijd, die immers in het teeken der prophylaxis (preventieve geneeskunde) staat. De volwassene zij matig in het gebruik van spijs en drank, van alcohol en tabak, vermijde langdurig verblijf in bedompte lokalen, neme gepaste ontspanning na harden arbeid, beschouwe de sport niet als doel, maar als middel, zij zindelijk op lichaam (baden) en omgeving, beteugele zijn driften en ongeregelde verlangens en bedenke, dat ook voor lichaam en ziel het spreekwoord geldt: „Rust roest”. Daarnaast zorge de Overheid voor hygiënische levensvoorwaarden (waterleiding, keuring van levensmiddelen, badinrichtingen, enz.) zoowel door stichten en aanmoedigen als door verbieden (bestrijding van drankmisbruik, toezicht op bioscopen en danslokalen). Reeds nu zijn zichtbare resultaten dier zorgde phenomenale daling der zuigelingensterfte en de verdwijning der zgn. groote besmette lijke ziekten (typhus, vlektyphus, cholera, pest) in ons land. Gezondheid vormt niet alléén het levensgeluk, zoomin als rijkdom en verstand, eerder nog eenvoud, arbeidzaamheid, altruïsme en liefde voor natuur en kunst. Hinderpalen voor ons streven naar geluk, vooral voor de individueele e.,zijn echter twee factoren, die ons menigmaal tegen onzen wil overvallen, nl. armoede en deprimeerende levensomstandigheden. Een goed geordende maatschappij kan met behulp van Kerk en Staat het leed eenigszins verzachten. Instellingen als Maatsch. Hulpbetoon, Vincentius- en Elisabethvereenigingen, op psychischterreinalsnieuwe loten de R. K. Charitat. Ver. van Geest. Volksgezondheid en de Centr. Ver. ter behartiging der maatsch. belangen van Zenuw- en Zielszieken bevorderen zeker de e.; maar meer steun biedt een optimistische levensbeschouwing, die vertrouwen stelt ineen Hoogere Macht, die onderscheid maakt tusschen genot en geluk, die zelfbeheersching als kenmerk der ware beschaving erkent, en als leidraad de Tien Geboden Gods aanvaardt. Eubiotiek <(Gr. eu= goed; bios = leven. Li t.: P. K. Pel, De Kunst om gezond en gelukkig te leven (1902). Droog. Factuurbelasting (Belg. Wetg.). Plaats in het belastingsysteem. Behoort tot de afdeeling der indirecte belastingen; groep der belastingen met het zegel gelijkgesteld. Bepaling, a) F. op de overdrachten: belasting op de facturen betreffende de overdrachten onder levenden, ten bezwarenden titel, van koopwaren of andere roerende goederen uit hunnen aard, welke niet aan de overdracht- of weeldebelasting onderworpen zijn. b) F. op de werknemerscontracten: belasting op de facturen betreffende de uitvoering vaneen contract van werkneming, met of zonder levering van koopwaren. Opeischbaarheid en wijze van inning. De factuurbelasting is, onder de voorwaarden, vermeld bij bovenst, bepaling, opeischbaar, zoodra een factuur wordt afgeleverd (aflevering eener factuur is in beginsel verplichtend vanaf 150 francs). Inning door middel van fiscale plakzegels. Li t. : Requette, Traité des Taxes assimilées au Timbre (Brussel Editie F. Larcier 1927); Genin, Dir.-Gen., Des impöts sur la cireulation juridique des biens (Brussel, Revue Beige des Sciences commerciales 1927). De Weerdt en Rondou. Genk, gemeente in Belg. Limb., ten N. O. van Hasselt, met 24.673 inw. (einde 1931) van 26 nationaliteiten, overheerschend R. K. ; enkele buitenl. van andere overtuiging. Opp. 8.779 ha. Nagenoeg in ’t centrum van de provincie Limburg, d.i. in het Zuid-Oosten van de Kempen gelegen ineen golvend landschap. Heide en dennebosschen op heideen zandgrond, afwisselend met bebouwd land. Genk is niettegenstaande de snelle ontwikkeling der nieuwe mijnindustrie, nog een voorbeeld vaneen Kempische gemeente in verspreide bouworde; het groot aantal gehuchten is er een bewijs van. Van gewoon Kempisch landbouwdorp, ontwikkelde zich G. tot een machtig industriecentrum, dank zij de ontginning van de nieuw ontdekte steenkool (-> België en Limb., alg.). Er zijn 3 kolenmijnen in exploitatie, nl.: N.V. Les Liégeois en Campine, gesticht in 1907, concessie 4.266 ha, 850 woningen; N.V. Charbonages André Dumont, van 1907, concessie 3.080 ha, 1.000 woningen, 5.916 werkl.; N.V. Charbonages de Winterslag, van 1913, concessie 960 ha, 1.100 won., 4.358 werkl. Behalve talrijke scholen voor lager onderwijs, zijn er scholen voor midd. o. en een noviciaat van de Broeders der Christ. scholen en een mus. v. oudheidkunde. De parochies (St. Martinus, Genk-centrum, met hulpkapellen Sledderlo en Bokrijk; Ste. Barbara, Winterslag; Ste. Barbara, Waterschei, St. Albert, Zwartberg) genieten de hulp van Zusters van St. Vincentius, Dochters v.h. Kruis, Zusters v. St. Jozef, Clarissen, Exegese. (Exegesthai = uitleiden, uitleggen). Wordt nagenoeg uitsluitend gebruikt in verband met de H. Schrift, en beteekent de interpretatie van den bijbeltekst: de vaststelling van den zin der H. Schrift. Zooals alle andere boeken hebben de schriftuurboeken een letterlijken zin: nl. een eigenlijken zin en een metaforischen of figuurlijken zin. Men onderscheidt daarenboven nog een typischen schriftuurzin en een toegepasten schriftuurzin, bij de bepaling waarvan men echter met groote omzichtigheid moet te werk gaan; dit geldt vooral voor den toegepasten zin die, wanneer hij niet inde bijbelboeken zelf voorkomt, eigenlijk geen schriftuurzin is. De regels of pr i ncipen van Katholieke E. zijn: 1° de alg. regels, van toepassing op de interpretatie ook van Exegese—Genk Broed, der Christel.rScholen en Dominikanen. Behalve het museum en de mijninrichtingen, is er in ’t park een oorlogsmonument te zien, benevens natuurschoon, hosschen en het domein van Bokrijk (550 ha): de „Koningsden”. Van Asbroeck. vaneen verschuifbaar tandwieltje op en neerbewogen worden, zoodat men oogenblikkelijk den stand van eiken draad kan wijzigen. Door het afsluiten vaneen opklapbare nikkelen plaat, wordt het tandwieltje verborgen, zoodat geen onbevoegde de draden kan verschuiven. Gouden Regen, Labumum anagjnoides, kleine, in tuinen veel voorkomende boom met groote, neerhangende bloemtrossen. Vergiftig. Graphicone. Automatisch [diagram apparaat, hetwelk dient om op ieder gewenscht oogenblik, Nevenstaande afbeelding waarop de gekleurde draden door verschillende soorten lijnen zijn vervangen, geeft een apparaat aan, waarop het volgende te zien is: Linker va k : 1° het door vertegenwoordigers diagramsgewijzeverschillende gegevens ineen bedrijf aan te wijzen, als bijv. verhouding tusschen algemeene onkosten en productie, tusschen ontvangsten en uitgaven, tusschen voorraden en loopende orders, een overzicht der op verschillende data vervallende betalingsverplichtingen etc. Het is gemakkelijk te bedienen en spaart tijd uit. De constructie is van dien aard, dat het diagram overzichtelijk en sprekend is. Het apparaat bestaat uiteen aantal verticaal gespannen gekleurde draden, loopende overeen vlak van millimetercaxton. De draden kunnen door middel bereikte verkoopcijfer (roode draden); 2° de door hen verdiende provisie (groene draden); 3° de onkosten (zwarte draden); 4° de verkoopresultaten eener vorige periode (roode kromme); 5° de over die periode verdiende provisie (groene kromme); 6° de over die periode gemaakte onkosten (zwarte kromme). Rechter vak: 1° totale verkoop in ieder district (groene draden); 2° totale provisie in ieder district (zwarte draden); 3° totale onkosten in ieder district (blauwe draden). Claes. Gouden Regen—Graphicone Gregorius VII, Heilige, Paus van 3073 tot 1085. Familienaam Hildebrand. Eender grootste pausen, vooral om zijn hervorming swerk- jaar en dag met den paus verzoend was. G. zelf werd verzocht naar Duitschland te komen om als bemiddelaar en scheidsrechter op te treden. Ijlings reisde nu de koning den paus tegemoet en trof hem te Canossa, een bergslot in Toscane. Hier deed hij, blootsvoets en in boetekleed, drie dagen openbare boete, en dwong aldus G. hem van den ban te ontslaan. Immersdeplaatsbekleeder van Christus mocht een zich rouwmoedig voordoend zondaar niet afwijzen, ofschoon de paus scherpzinnig genoeg was om aan ’s konings oprechtheid te twijfelen. Niet-Katholieke, vooral Duitsche, geschiedschrijvers hebben de gebeurtenis te Canossa voorgesteld als de hoogste triomf van heerschzuchtigen priestertrots overeen vernederd koningschap. Ten onrechte. Openbare boete voor openbare misslagen was geen vernedering; grootere vorsten dan Hendrik hebben er zich aan onderworpen. Daarentegen was uit politiek oogpunt de boete te Canossa een meesterzet van Hendrik. Ontslagen van den ban zag hij zich zijn aanhangers weer toestroomen en kon hij zich thans op taaien tegenstand voorbereiden. De teleurgestelde vorsten kozen Rudolf van Zwaben tot tegenkoning en er ontstond een vierjarige verwoestende burgeroorlog in D. Vergeefs trachtte G. den vrede tot stand te brengen; Hendrik verijdelde alle pogingen. Onwaar is, dat de paus beide tegenstanders zich tegen elkaar liet uitputten om zelf sterker te komen staan. Tenslotte werd Hendrik, die steeds doorging met leekeninvestituur, opnieuw inden ban gedaan, doch hij was er thans beter op voorbereid; de ban had minder uitwerking, Rudolf sneuvelde, en zoo was de koning in 1080 den toestand in D. volkomen meester. Opnieuw verklaarde hij den paus voor afgezet op de synode van Brixen in 1080 en stelde Wibert, aartsbisschop van Ravenna, tot tegenpaus aan (Clemens 111, 1080— 1100). Thans trok hij met een leger over de Alpen. Na lang te zijn tegengehouden door ’s pausen trouwste medestandster, -> Mathilde van Toscane, veroverde hij in 1084 Rome. De Noormannen van Znid-It. snelden den paus ter hulp, verjoegen de Duitschers, doch zelf plunderden en verwoestten zij Rome. Van weerszijden beschuldigden Romeinen en Noormannen elkander van trouweloosheid. G. week uit naar Salerno, waar hij kort daarop stierf. Zijn laatste woorden zouden geweest zijn: ~ik heb de gerechtigheid bemind en het onrecht gehaat, daarom sterf ik in ballingschap.” Of dit woord authentiek is, is onzeker; zeker karakteriseert het G. ’s werk en gezindheid volkomen. zaamheid. Door de invallen der barbaren (Hongaren, Noormannen, Saracenen), door de staatkundige verbrokkeling van Europa, door den noodlottigen invloed van den Romeinschen adel op de pauskeuze, was er groot verval in de Kerk ingetreden. — De voornaamste misbruiken waren: ->■ simonie en schending van het -» caelibaat door de priesters, beide voortspruitend uit de zgn. leekeninvestituur. Daartegen ging Greg.’s levensstrijd. Man van groote vroomheid en zelfverloochening, maar van onbuigbare energie, waar het ’t heil der Kerk gold, staat hij aan het begin van de rij der groote pausen, die gedurende twee eeuwen overwegenden kerkelijk-politieken invloed zouden uitoefenen op de christelijke gemeenschap. * 1020 te Soana in Toscane, f 25 Mei 1086 te Salemo. Van eenvoudige afkomst, werd hij te Rome voor den geestelijken stand opgeleid. Was Benedictijner monnik, doch behoorde waarschijnlijk niet tot de hervorming van Clunv, gelijk men tot voor kort meestal meende. Hij diende als kapelaan (secretaris), raadsman en legaat achtereenvolgens verschillende pausen bij hun hervormingspogingen. In 1073 zelf tot paus gekozen, stelde hij zich tot taak de verwereldlijking, die de Kerk dreigde te overwoekeren, voorgoed te keeren. Aanvankelijk meende hij door vermaningen en verboden de ingeslopen misbruiken te kunnen uitroeien, doch weldra zag hij in, dat hij het kwaad inden wortel moest aantasten: de leekeninvestituur. Deze bestond hierin, dat een wereldlijk heer den door hem benoemden geestelijke beleende met wereld-1 ij k goed door het overrijken van staf en ring, de teekenen der g e es t e 1 ij k e waardigheid. Dit scheen een sanctionneering van de feitelijk bestaande praktijk, waar alle onheil uit voortvloeide, nl. dat wereldlijke heeren de geestelijke ambten vergaven. Op de Romeinsche Vastensynode van 1075 verbood G. de leekeninvestituur en de benoeming van geestelijken door leeken. Hierover ontbrandde deinvest i t u u r s t r ij d. Hendrik IV, koning van Duitschland, bekwaam, maar heerschzuchtig en onbeheerscht van driften, wilde niet afzien van de benoeming der geestelijken. Bijna alle Duitsche bisschoppen, zijn gunstelingen, schaarden zich om hem op de synode van Worms (1075) en verklaarden den paus voor afgezet. Op de Rom. Vastensynode van 1076 deed nu Greg. Hendrik inden ban en ontbond zijn onderdanen van den eed van trouw aan hun vorst. Dit recht van vorstenafzetting kwam den paus natuurlijk niet toe in zijn hoedanigheid van geestelijk hoofd der Kerk, maar berustte, inden toenmaligen tijd en maatschappij, op de bestaande nationale en internationale wetten en rechtsgewoonten. De wereldlijke vorsten van Duitschland, ontevreden over Hendrik’s despotisch bestuur, en vele thans tot inkeer gekomen bisschoppen, kwamen bijeen te Tribur (1076), suspendeerden den koning inde uitoefening van zijn macht, en verklaarden hem voorgoed afgezet, zoo hij niet binnen Men beschuldigt G. ervan, dat hij de Christenheid niet alleen in geestelijk, maar ook in tijdelijk opzicht geheel aan zijn directe macht wilde onderwerpen. Dit is echter onwaar; toch zijn er ook wel Kath., die meenen, dat dit G.’s bedoeling was. Dat hij den oorsprong van het staatsgezag aan den duivel zou toeschrijven, is een misverstand, zoo niet erger. Laster is het, hem bloeddorst toe te schrijven om zijn woord: vervloekt de man, die zijn zwaard weerhoudt van bloedstorting (Jer. 48,10). Hij bedoelt dit van den geestelijken strijd, blijkens den door hem zelf er aan toegevoegden uitleg: „d.w.z., die het woord der prediking weerhoudt van de berisping van het vleeschelijke”. Men doet hem beslist onrecht, wanneer men hem bekrompen, zelfzuchtige of heerschzuchtige bedoelingen toeschrijft.— Schijnbaar is hij onder zijn ontzaglijk werk bezweken, maarde geest, door hem gewekt, leefde voort en triomfeerde bij het Concordaat van Worms in 1122. 1006 werd hij heilig verklaard: Benedictus XIII breidde Gregorius VII in 1728 zijn vereering over geheel de Kerk uit (feestdag 25 Mei). Dit gaf nog aanleiding tot ernstige protesten van den kant van -> Gallikanen en -+• Jozefisten die terecht in G. ’s daden en leerstellingen een der scherpste veroordeelingen van hun beginselen zagen. schriften. Deze twee richtingen bestreden elkander zeer fel. Ofschoon het Regensburgsche Graduale volstrekt geen wetenschappelijke uitgave kon genoemd worden, was het toch „eene door den Apostolischen Stoel tot algemeen gebruik (bekrachtigde en warm aanbevolen uitgave.” Met de meeste beslistheid koos de Greg. Ver. haar partij. Ook voor de meerstemmige muziek bracht zij een heilvolle verandering: de klassieke meesters der 16e eeuw kwamen weer aan ’t woord, en zelfs op dorpskoren werden Palestrina, Orlandus e.a. gezongen. Ook de Ned. componisten trachtten zich te vormen in deze richting; zij bezorgden aan onze koren vrome, stichtende en niet al te moeilijke muziek, die zeer gunstig afstak bij den liedertafelstijl van die dagen, maar het meerendeel ging toch niet boven de middelmaat uit. Voor de voornaamste componisten van dien tijd (1875—1900) -»■ Nieuwere Ned. Kerkmuziek. Werken: Brieven, uitgeg. door E. Caspar, in Mon. Germ. Hist. Ep. (1920/23); in Migne, Patrologialatinat. 148. Li t.: A. Pliche, La Rélorme Grégorienne (2 dln. Leuven-Parijs 1924/25); Hefele-Leclercq, Hist. des Conciles (V 13- 323). In beide werken overvloedige literatuur, gelijk ook inde handboeken van De Jong, Funk-Bihlmeyer e.a. Gorris. Gregorius-Vereeniging (Nederlandsche Sint Gregorius Vereenigin g). Met de vrijwording der Kath. in Ned. (1854) ontstond ook de behoefte aan breedere ontplooiingsmogelijkheden van liturgie en kerkelijke kunst. In andere landen (vooral Duitschland) begon weer belangstelling te komen voor den Gregoriaanschen zang en de Palestrijnsche polyphonie; ook Ned. volgde: het Provinciaal Concilie van 1865 gaf duidelijk de groote leidende beginselen. Mgr. M. J. A. Lans. Nederlandsche Sint Gregorius Vereeniging, Sint Gregorius Blad. Eender eersten, die zich sterk interesseerde voor de nieuwe beweging in Duitschland, was Michael Joannes Antonius Lans (* 1845 te Schiedam, f 1908 te Amsterdam). Sinds 1873 was hij een overtuigd aanhanger der „nieuwe” Duitsche richting, en propageerde die, waar hij kon. Reeds was van hem verschenen een Handboekje ten gebruike bij het onderwijs inden Gregoriaanschen zang (41889). Den 27 Dec. 1874 waste Haarlem de eerste plaatselijke St. Gregorius Vereeniging gesticht door den Eerw. Heer J. J. Graaf; spoedig volgden Amsterdam en andere plaatsen: de beweging was er. In Jan. 1876 kreeg de „nieuwe richting” haar eigen tijdschrift in het „Sint Gregorius Blad. Tijdschrift tot bevordering van kerkelijke toonkunst, onder redactie van eenige Heeren Geestelijken uit de verschillende Nederlandsche bisdommen, bestuurd door M. J. A. Lans.” Medewerkers der eerste jaren (en redactieleden) waren Prof. Verzijl (Roermond), Secretaris J. J. Graaf (Haarlem), kapelaan C. F. Ie Blanc (Utrecht) en de Paters L. v.d. Heuvel S. J. en L. J. de Sonnaville S. J. Het jaar daarop ging men verder: 20 Nov. 1877 werden de Statuten goedgekeurd der Nederlandsche Sint Gregorius Vereeniging (Greg. Ver.), die zich ten doel stelde: „de bevordering van de gewijde en liturgische muziek volgens den geest der Kerk en met de stiptste inachtneming der kerkelijke wetten.” Inde steden zong men wel goede muziek, : doch geen kerkmuziek; op dorpen was het gewoonlijk i treurig. Het Gregoriaansch was al niet veel beter: ] bijna overal werd het gezongen met de noodige kruisen ’ en ineen onmogelijk rhythme. Verder bestond er ï totaal geen eenheid wat de boeken betreft: op de ( boven-Moerdijksche koren werden bijna algemeen de i bekende (lang-niet-zoo-slechte) Amsterdamsche uit- ; gaven gebruikt; in het Zuiden vond men veel Luiksche 1 en Mechelsche zangboeken. Sinds 1871 bestond met g verlof van Rome de Regensburgsche herdruk (Pustet) der Medicea, die ook daarna met verscheidene officieele t aanbevelingen verrijkt werd; tegelijkertijd werkte 1 Dom Pothier c.s. (Solesmes) aan een herstel van het g oorspronkelijk Gregoriaansch naar de oudere hand- \ r Motu proprio 22 Noy. 1903. Editio Vaticana. i R. K. Kerkmuziekschool 1925. Zoo heeft de Greg. : Ver. onze zangers weer vertrouwd gemaakt met het ; Gregoriaansch en hen weer „kerkehjk” leeren zingen. Het motu proprio van Pius X over de kerkmuziek ï (22 Nov. 1903) ontdeed de Regensburgsche uitgave , van haar min of meer officieel karakter, en de oudste ; lezing der handschriften, die zoolang door lans en de ! zijnen uit aanhankelijkheid aan de Kerkwas bestreden, > zou voortaan de officieele zang der Kerk worden. Met hart en ziel heeft de Greg. Ver. dezen zang (-* Editio Vaticana) gepropageerd. Een nieuw instituut, de Bisschoppelijke Censoren-Commissie, werd ook gesteld onder auspiciën van de Greg. Ver. 3 Febr. 1908 overleed Mgr. Lans, de groote stuwkracht der heele kerk-muzikale beweging en werd opgevolgd door pastoor Jansen. Hem wachtte de moeilijke taak overal de „nieuwe” Gregoriaansche zangboeken in te voeren. Een oogenblik dreigde de actie veel te verliezen door den strijd over de rhythmische teekens, die echter een gunstige wending nam, toen de Greg. Ver. in 1918 om practische redenen besloot, voortaan de Solesmenser richting min of meer officieel te propageeren, zonder, in deze iemand te willen binden. Intusschen was Dr. Caecilianus Huigens O.F.M. hoofdredacteur geworden van het Gregorius Blad. Vooral door diens werken trachtte ook de Greg. Ver. zelf nieuw leven te storten in haar actie: 10 Juni 1920 werden haar gewijzigde en aangevulde statuten goedgekeurd. De voornaamste uitingen dezer actie waren: 1° het instituut der Korenbonden: meerdere koren (meestal vaneen bepaalde stad, streek of dekanaat) komen op vaste tijden bijeen om mét en van elkander te leeren; 2° het streven naar een eigen E.K. Kerkmuziekschool. Reeds had de Bossche diocesane Gregorius Vereeniging in 1919 als onderdeel van het Conservatorium der R. K. Leergangen een afdeeling voor Kerkmuziek gesticht te Tilburg. DeJ eigenlijke muziekschool kwam echter niet te Tilburg, doch werd den 19 Nov. 1925 te Utrecht geopend als instituut van de Nederlandsche Greg. Ver. met p. Dr. C. Huigens als eerste directeur. Einde 1925 legde Pastoor Jansen het voorzitterschap der Greg. Ver. neer, en werd opgevolgd door Pastoor Th. Beukers. Bruning. Grondverbetering wordt op oorspr. ongeschikten bouwgrond toegepast bij fundeeringen. De verbetering kan geschieden door het uitgraven of uitbaggeren van slappe, zachte, of veenachtige grondlagen, welke daarna worden aangevuld of aangeplempt met Gregorius-Vereeniging—Grondverbetering „Highlands”, reikt inden Ben Nevis tot 1.340 m, het hoogste punt van Gr.-Br. 6° Noord-Schotland, ten N. W. van de Glenmore, een breuk, waardoor het Caledonische kanaal werd aangelegd. Opbouw. In zijn opbouw maakt Gr.-Br. deel uit van het Noordwesteuropeesche Schollenland. Nagenoeg alle geologische formaties zijn er vertegenwoordigd. De alleroudste gesteenten treft men in het westen aan, in Schotland, Wales en Cornwall; naar het O. neemt de ouderdom der lagen af. Het archaeisch materiaal van N.W. Schotland en de Hebriden werd getroffen door de Huronische plooiing, welke men ook heeft vastgesteld in Noorwegen en Noord-Amerika. Een jongere plooiing, uit het Siluur dateerend, is de Caledonische, waarvan men de sporen heeft nagewezen in geheel Noorwegen, Schotland, Noord-Wales, Noord- en Midden-lerland. De richting Z.W.—N.O. van deze gebergten komt nu nog uit in den algemeenen opbouw van het land. Dit is vooral teekenend voor Schotland: de Glenmore, de Central Lowlands, de Firth’s, de eilanden en schiereilanden vertoonen alle deze richting. Op het einde van het Palaeozoïcum had weer een opplooiing plaats, de Hercynische, waarvan men de herinneringen nog aantreft inde gebergten van Zuid-lerland, Zuid-Wales, Midden-Engeland en Cornwall. Deze plooiing zet zich voort in Bretagne, het Centraal plateau, de Ardennen, Vogezen, Zwarte Woud, Harz enz. Al deze gebergten ondergingen een sterke verweering in het Palaeozoïcum en het Mesozoïcum, ze veranderden in zacht golvende heuvellanden, eenigein-*peneplains. Nieuw relief kregen deze landschappen in het tertiair, toen geheel West- en Midden-Europa, als terugslag van de Alpenplooiing, sterk verbrokkelde. In het westen, langs den Oceaan, werden een aantal massieven opgeheven: Skandinavië, Schotland, lerland, Wales, Devonshire, Cornwall, Bretagne. Daarop volgde een zone van depressies, welke laagte ook reeds in het Mesozoïcum bestond en waarin reeds machtige lagen waren gesedimenteerd. Deze laagte werd ingenomen door de Engelsche laagvlakte, Nederland en Vlaanderen, het bekken van Parijs en de Noordzee. Meer Zuidwaarts, naar de Alpen toe, werden ook een aantal massieven opgedrukt. Deze tertiaire schollen- en breukvorming had tengevolge, dat vulkanische gesteenten werden omhooggedrongen, voornamelijk in West-Schotland en Noord-lerland, meestal dekvormige bazalt, die zuilvormig stolde. Vooral beroemd is de Fingalsgrot op ’t eilandje Staffa ten W. van Muil en de Giant’s Causeway (de Reuzendam), aan de Noordkust van Antrim, die geheel uit vulkanische gesteenten bestaat. De genoemde laagte tusschen de massieven was het terrein vaneen sterke sedimentatie, welke nog steeds voortduurt. In het Palaeozoïcum werden aanzienlijke lagen kalenkalksteen (limestone) en steenkool gevormd. Gedurende het Mesozoïcum ging deze sedimentatie verder en ontstonden o.a. roode zandsteenlagen, de zgn. Oölitic limestone, die het ijzererts bevat en dikke kalkafzettingen. In het tertiair lag reeds het grootste deel van Engeland boven den zeespiegel, alleen de bekkens van Londen en Southampton werden toen opgevuld. Tegelijk met de sedimentatie had een langzame daling plaats, zoodat de diepliggende tertiaire lagen toch een litorale facies vertoonen. Relief. Het relief van Gr.-Br. berust hoofdzakelijk op de afwisseling van hard en zacht materiaal. In zuiver, in te wateren zand, (-► Inwateren), teneinde de draagkracht voldoende op te voeren. M. Bongaerts. Groot-Brittannië en Noord- lerland. (United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland). Een koninkrijk in W.-Europa, bestaande uit Engeland, Schotland, Wales, Noord-lerland, Man en de Kanaaleilanden. De opp. bedraagt 242.532 km2 en het getal bewoners 46.092.776, d.i. gemiddeld 187 per km.2 Van de groote Westeuropeesche Staten is dit rijk het kleinst in oppervlak, maar heeft, na Duitschland, dat 63.180.619 bewoners telt, de grootste bevolking en van alle het hoogste dichtheidscijfer. Bij het zoeken eener verklaring van dit voor Gr. Br. zoo belangrijk feit, moet men naast vele eigenschappen van land en volk, vooral de aandacht vestigen op de omstandigheid, dat Gr.-Br. het centrale deel is van het Britsclie Wereldrijk; de economisch-geographische positie, welke Gr.-Br. inneemt, is er een rechtstreeksch gevolg van. Ligging. Het Vereenigd Koninkrijk heeft een gunstige ligging: vóór de Westkust van Europa, tegenover de belangrijke landen: Frankrijk, België Nederland, Duitschland, Denemarken en Noorwegen. Vele rivieren in continentaal Europa hebben haar monding tegenover Engeland; door de goede bevaarbaarheid leidden zij al vele eeuwen handel en verkeer, welke grootendeels den weg nemen over de Noordzee, om hier door de sterk gelede kust van Gr.-Br. verder naar binnen te worden voortgezet. Deze rijke geleding der kusten is een natuurlijk voordeel, dat het maritieme Engelsche volk zich zeer ten nutte heeft gemaakt. Het is een gevolg eensdeels van de voortdurende inwerking der zee op de kust (vooral ook, doordat de getijden er sterk zijn ontwikkeld), anderdeels van opbouw en geologischen toestand van het land, waardoor de zee binnengedrongen is in oude dalen of het meer weerstandskrachtige gesteente minder bewerken kon, zoodat deze terreinen nu als schiereilanden of eilanden inde zee staan. De zee dringt van alle zijden zóó diep het land binnen, dat geen plaats in Gr.-Br. meer dan 130 km er van verwijderd is. Opmerkelijk hierbij is, dat de breede getijdenmonden tegenover elkaar gelegen zijn, zoodat het hoofdeiland op verschillende plaatsen sterk wordt ingesnoerd. Dcelen. Door deze aestuaria kan men er de volgende deelen onderscheiden: 1° Z u i d -En g elan d, tot de insnoering van het Kanaal van Bristol en de Theems-baai, die elkaar naderen tot op 220 km afstand ; het westelijk schiereiland is Cornwall. 2° Midden-Engeland, tot den Humberen Mersey-mond, welke 185 km van elkaar verwijderd zijn; het westelijk deel is het schiereiland Wales. 3° N o o r d – En g e 1a n d, tot de laagte tusschen de Solway Firth en de Tyne, de Tyne Gap genoemd, waarin de Romeinen den Pictenmuur bouwden. In het westen ligt Cumberland, het Lake-District. 4° Zuid-Schotland, tot aan de Firth of Clyde in het W. en de Firth of Forth in het O. ; de afstand er tusschen bedraagt slechts 60 km. Deze laagten vormen de beroemde Central Lowlands. 6° Midden-Schotland, tot aan de Firth of Lome aan den west-, en de Moray-Firth aan den oostkant. Dit deel van Schotland, de eigenlijke Groot-Brittannië en Noord-lerland het tertiair werden de oude berglanden, die reeds eeuwen den invloed van verweering en denudatie hadden ondergaan, opgeheven. Als gevolg hiervan kregen de rivieren nieuwe kracht om uitte schuren. Frankrijk werd door erosie en abrasie zoo aangetast, dat een positieve niveauverandering eindelijk Gr.-Br. van het vasteland afscheidde. lerland was toen reeds lang een eiland, wat uit het volgende blijken kan: de fauna van Engeland is dezelfde als die van het continent, maarde migratie der fauna naar Engeland was nog niet geheel compleet, toen de afscheiding plaats vond. Vandaar de armoede aan diersoorten in Engeland. Zoo komen er slechts 40 zoogdiersoorten voor tegen 90 in Duitschland en 60 in Skandinavië. lerland is er nog armer aan dan Engeland, waaruit besloten mag worden, dat lerland eerder van het continent werd afgescheiden. Klimaat. De Britsche eilanden hebben een uitgesproken zeeklimaat, met zachte winters en koele zomers. Op dezelfde breedte als Cork, dat een Januaritemperatuur heeft van 5.4° C, heeft Berlijn een Jan. temp. van —o.4° en Weenen —4.5° C. Vooral de westelijke deelen hebben dat geringe jaar-amplitude en door de overheerschende westenwinden den grootsten regenval. In Januari hebben Wight en Zuid-Devon een even hooge temperatuur als Riva aan het Gardameer. De westkust van lerland heeft een even zachten winter als Napels; de Hebriden een zachteren dan Bordeaux. Verder is het klimaat gekenmerkt door veel regendagen met donkere luchten, motregen en mist. De zomer is zonnig en warm aan de zuidkust van Engeland, welke wel de Riviera wordt genoemd. Vooral de westelijke Kanaalkust heeft een zuidelijke flora; daar bloeien de magnolia’s, myrten en fuchsia’s en de camelia’s worden er boomen. Geen wonder, dat hier een groot aantal toeristenplaatsen liggen. De Engelsche laagvlakte heeft betrekkelijk warme zomers en koude winters; het klimaat ondervindt er den invloed van het nabijgelegen continent. Plantengroei. Het klimaat is ook in dit gebied van grooten invloed op den plantengroei. Door den grooten regenval en het vele stagneerende water ontwikkelden zich vooral op de hooglanden uitgestrekte venen. Bij lagen grondwaterstand overweegt de heide in dit veen, anders meer riet, bies e.d. Öp de Schotsche hooglanden, het Penninisch gebergte en in Wales nemen deze Moors groote oppervlakken in beslag. De zandgronden zijn het terrein van de heidevelden, welke over het geheele eiland verspreid voorkomen. Gr.-Br. heeft nog veel ongecultiveerde gronden: het 3/4 deel van Schotland is onbebouwd, de helft van Wales en het vierde deel van Engeland. Er bestaat een groot verschil tusschen het W. en het O.: het westelijk deel met zijn gebergten, grooten regenval en zijn koele zomers leent zich meer voor grasland, in het O. met zijn meer continentaal klimaat kan ook de landbouw worden beoefend. Vandaar de onderscheiding in „grazing counties” en „com counties”. De berglanden kenmerken zich door zwak relief; om jonge vormen te zien, moet men inde diepe dalen zijn, waar doorheen de rivieren dikwijls heftig en woest stroomen. De Engelsche gebergtelanden worden dooreen scherpe grens van de Engelsche laagvlakte gescheiden, nl. door de trias-laagte, waarin zich de rivierdalen bevinden van de beneden Tees, de Ouse, de Trent, de Avon en de Exe. De laagte ontstond door erosie; doordat de Engelsche trias de schelpenkalk mist, erodeerde ze gemakkelijk. Verder oostwaarts strekken zich jura-, krijt- en tertiaire lagen uit, welke langzaam naar het Z.O. hellen. De harde gedeelten zijn ’t minst verweerd, zoodat deze als heuvelruggen uit het lage land oprijzen, den steilen kant naar het W. gekeerd en naar het oosten geleidelijk dalend (de zgn. -*■ escarpments). De Jurascarp wordt gevormd door de Cottswold Hills, de Lincoln Hills en de York-Moors; de Krijtscarp door de Marlborough Hills, de Chiltem Hills, de East-Anglian Hills, de Lincoln Wolds en de York Wolds. De North- en South Downs ontstonden dooreen opwelving ten Z. van Londen; het hoogste gedeelte verweerde en er ontstond hier een laagte, the Weald genoemd, begrensd door twee steile hellingen, de North en de South Downs. Even dient nog vermeld, dat de Schotsche laagvlakte ontstond dooreen verzakking langs twee breuklijnen; hierdoor werden de rijke steenkoollagen aan de erosie onttrokken. Van veel belang voor het relief van Gr.-Br. zijn ook de twee glaciaties geweest. Inden diluvialen tijd werd allereerst geheel het eiland tot aan de Theems en het Kanaal van Bristol met landijs bedekt. Inde berglanden werden vele terreinen afgevlakt en uitgeslepen; meren en watervallen danken er hun ontstaan aan; vele erratische blokken, die sterk op de volksverbeelding zouden werken (Giants’ stones) werden getransporteerd. Inde lagere deelen werden dikke lagen moreenen neergelegd (boulderclay of till genoemd). Bijna alle lagere deelen van Engeland tot de Theems, van Schotland en lerland zijn er mee bedekt. Ineen volgenden ijstijd werden alleen de Grampians, de Cheviot Hills, het Lake-district en de hoogste deelen van lerland vergletsjerd. Hier vindt men er overal de werkingen van; de meren zijn het meest opvallend verschijnsel. De zee. De zee rondom de Britsche eilanden is ondiep: Gr.-Br. en I. liggen op de Germaansche shelf. Men vindt er breede dalen in, bijv. ten noorden van de Kanaal-eilanden, het Hurd Deep, meer dan 100 km lang en 7 km breed. Een ander onderzeesch dal bevindt zich tusschen lerland en Engeland. Op het einde van het plioceen en begin pleistoceen bestond de verbinding van Engeland met het continent nog: men vindt nl. inde pliocene afzettingen van Oost-Engeland (de Forest beds) de fossielen vaneen groep zoogdieren, die toen ook inde Sommevallei leefden. Die verbinding was zeer breed; zelfs waren in bepaalde perioden van het diluvium de zeeën tusschen Engeland en het continent land. Men plaatst de afscheiding op het einde van het Palaeolithicum, misschien begin Neolithicum. De landengte tusschen Engeland en Sociaal-economischc ontwikkeling. De mensch nam al betrekkelijk vroeg bezit van de Britsche eilanden, steeds meer beschikkende over alle krachten en hulpbronnen, die deze van nature rijke eilanden bieden. Overblijfselen van den palaeolithischen mensch vond men inde graafschappen Derby, Lincoln, Denbigh en het Theemsbekken. Daarna kwam er een bevolking, behoorend tot het Mediterrane ras, vooral wonend langs de kusten en er megalithische bouwwerken opwerpend (de long barrows). Na de volken behoorend tot het Mediterrane ras kwamen andere, behoorende tot het Alp i n e ras, reeds Groot-Brittannië en Noord-lerland GROOT-BRITTANNIE EN lERLAND den, werden de Kelten hier in bedwang gehouden. Nu wordt nog veel Keltisch in het N. gesproken en begint ook deze taal- en cultuurgroep zich te herstellen, geleid door de Universiteit van Aberystwith, waar de archaeologie, de geographie, de geschiedenis, de taal en letterkunde van Wales worden bestudeerd. Met de verdere ingebruikneming van het woongebied begonnen landbouw en veeteelt geleidelijk hun allesoverheerschende plaatste verliezen: de grondstoffen voor de industrie, vooral de wol, eeuwenlang uitgevoerd naar het continent, werden langzamerhand meer in eigen land verbruikt. Er ontstond een textielindustrie, inden beginne nog onder leiding van buiterlandsche krachten. De handel werd ook onttrokkei aan de invloeden van buitenaf, de regeering bevorderdt zooveel mogelijk eigen handel en eigen zeevaart. Weei onder leiding van buitenlanders nam Engeland deel aan de groote ontdekkingen en verbreidde het zijn macht en invloed over groote deelen van de aarde (-*- Kolonisatie). Daarmee namen de mogelijkheden van ontwikkeling steeds toe; vooral industrie, handel en verkeer werden steeds belangrijker, waardoor het land de beschikking kreeg over enorme kapitalen. In dt 18e eeuw bleef de vraag naar Engelsche fabrikaten voor den export steeds toenemen, zoodat de primitief gedreven industrie eindelijk niet meer inde behoeften kon voorzien. Ook hier werkte de dwang stimuleerend in: allerlei nieuwe uitvindingen deden de productie enorm toenemen; we zijn aan het begin van de ~industrial revolution”. De nieuwe machines konden niet inde woonhuizen der wevers geplaatst worden; bovendien was de menschelijke kracht niet toereikend, om ze in beweging te brengen. Zoo ontstond de fabrieksnijverheid, waarin het overvloedig aanwezige Engelsche kapitaal een dankbare plaatsing vond. Dit verschijnsel bracht groote veranderingen inde Engelsche economische en sociale ordening te weeg; duizenden verspreid wonende arbeiders werden bijeengebracht in steeds sneller aangroeiende industriecentra: de delfstoffen, met name ijzer en steenkolen, werden nu eerst met alle kracht geëxploiteerd; het verkeersstelsel werd grondig verbeterd. Zoo groeiden de berglandschappen van Engeland de laagvlakte over het hoofd, zoo werd Engeland van agrarischmaritiemen, een industrieel-maritieme staat. Deze enorme materieele ontwikkeling deed vanzelf de gedachte ontstaan, dat de natuur zelf in staat is, een volmaakte ordening te scheppen. Er zijn, volgens die opvatting, natuurwetten volgens welke het economisch leven zich ontwikkelt. Alle inmenging is onnoodig, verkeerd zelfs. In deze gedachtensfeer ontstond de „Wealth of Nations” van Adam Smith (1776). Het land nam economisch vlug in beteekenis toe, maar het individualisme bracht groote sociale tegenstellingen tot stand: de arbeidende klasse werd aan zich zelf overgelaten en leefde onder treurige omstandigheden. In dezen tijd schreef de Duitscher ; Friedrich Engels, die in Engeland woonde, zijn: „Die Lage der arbeitenden Klasse in Engeland” (1842). Het is geen wonder, dat wreedheid, misdaad, ; woelingen en diepe ontevredenheid bij de massa tierden. Een steeds sterker wordende actie werd ontwik! keld, welke leidde tot de komst vaneen arbeidswetgeving ter beveiliging en sociale opheffing van den arbeider. Ook op andere wijzen werd gewerkt; vooral de ; coöperatie maakte hem onafhankelijker (the Rochdale ■ Equitable Pioneers 1844). De vakvereenigingen, wier inden bronstijd levende; tot dit ras behooren de i Kelten. De Romeinen veroverden het . grootste deel van het eiland; in 120 werd de Hadrianusmuur gebouwd door de Tyne Gap, in 143 de Antonius- | muur inde Central Lowlands. Veel heirwegen en ; versterkingen, waaruit nederzettingen ontstonden, werden aangelegd. Het 0. deel leverde graan, wol en vleesch, de westelijke massieven waren belangrijk om hun mineralen: tin, koper, lood, ijzer en goud. Na de Romeinsche occupatie komen zes eeuwen lang Germaansche volken binnenstroomen,die, hoewel meerendeels zeelieden, zich neerzettend in Engeland, tot landbouwvolken werden. Eeuwenlang zou het een specifiek agrarisch land blijven met handel en verkeer over zee in handen van vreemde volken. Deze Germaansche bezetting van het land werd ook geleid door geographische eigenschappen van liet woongebied. De eerste Germaansche nederzetting lag in Kent, door de bosschen van The Weald, de moerassen van Romney en van de Theems veilig beschut; ’t was een kolonie der Jutten. De Romeinen hielden de Theemsvallei nog bezet, waar ze Londinium hadden gesticht. Een deel van de Saksen landde aan den voet van de Downs en stichtte er het koninkrijk Sussex, lang geïsoleerd en beveiligd door de wouden van The Weald. De zeer belangrijke inham van Southampton ontving een anderen Saksenstam, die er Wessex vormde. Ook Comwall werd veroverd, maar de Keltische bevolking assimileerde niet; nog steeds zeggen de menschen bewesten de Tamar, de rivier van Plymouth, als ze haar oversteken, dat ze „naar Engeland” gaan. Ten N. van de Theems volgden ook vele invasies: een Saksenstam stichtte er Essex, de Angelen bezetten de kust verder Noordwaarts (East-Anglia) en drongen de rivierdalen door tot aan de lersche Zee, de tegenstrevende Kelten zoo in twee groepen verdeelend. Door het verzwakken der Romeinsche macht in het Theemsgebied, gebruikten de Denen, een andere Germaansche stam, deze omstandigheid, Engeland hier binnen te trekken; zelfs drongen ze door tot aan het Kanaal van Bristol en veroverden veel land op de Saksen en Angelen. Van Wessex uit werd later een groot rijk gesticht, Engeland. Het werd verdeeld in graafschappen (shire, country), welke nog altijd bestaan, ofschoon ze niet meer overeenkomen met de tegenwoordige economische groepeering der landschappen. De laatste Germaansche invasie geschiedde in 1066, toen de Normandiërs bezit namen van het rijk. Schotland is genoemd naar de Scoten, een Keltischen volksstam, welke eenmaal in het N.O. van lerland (Antrim) woonde en inde 6e eeuw naar West-Schotland emigreerde. Langs dien weg kwam ook het Christendom in Schotland. lona, een gneisrots ten W. van Muil, werd het Schotsche Christencentrum. De Schotten vereenigden alle Keltische stammen van Noord-Schotland tot één rijk, waarvan inden beginne het zwaartepunt in het westen lag. Dit was echter met geographisch gefundeerd; toen de Angelsaksen bezit namen van de vruchtbare oostelijke vlakten en Edinburgh stichtten ter verdediging tegen de Kelten, moest dit leiden tot het ontstaan vaneen rijk, dat zich over geheel Schotland uitstrekte met de vruchtbare laagten tot kern. Al vroeg werden de Kelten uit de lage deelen van Wales weggedrongen. Door eenige sterkten, waaruit de steden Chester, Shrewsbury en Gloucester ontston- Groot-Brittannië en Noord-lerland Engeland en Wales, en 5% van Schotland; in geen enkel land is dit procent zoo hoog. Men kan 6 velden onderscheiden: a. Schotsche laagvlakte met 14% van de Britsche productie. b. Northumberland met 17%. c. Yorkshire met 29%. d. Lancashire met 10%. e. Midlands met 7.5%. f. Wales met 20.0%. Met de komst van stoommachines en hoogovens werd het verbruik enorm: terwijl deze in 1800 nog slechts 10 millioen ton bedroeg, was het productiecijfer in 1929 267 millioen. Veel van deze steenkolen worden uitgevoerd, vooral uit Wales, Northumberland en Schotland, meerendeels als retourvracht naar Noorwegen, Portugal, de Middell. Zee-landen en Zuid-Amerika. Vóór het gebruik van steenkool voor het maken van ij ze r, bereidde men dit in drie hoofddistricten, waar het ijzererts te midden van wouden voorkwam, die de noodige houtskool leverden, nl. in het woud van Dean, tusschen de Sevem en de Wye, in het gebied van Birmingham en Sheffield en vooral in the Weald. Met het gebruik van de steenkool werd een hoogst belangrijke metaalindustrie geboren, die zich bij de kolenbekkens vestigde. Men kan deze industrie onderscheiden in: die in het centrum van het land en die langs de kust. De eerstgenoemde vindt men om het Penninisch gebergte, bij de kolenbekkens van de Midlands, van Yorkshire en van Lancashire. Hier begint het erts sterk te verminderen, waarom men zich niet meer zoozeer toelegt op de fabricage van gietijzer of staal, maar op het maken van fijne, dure machines en licht ijzerwerk. De steden van de zware metaalindustrie liggen voortaan aan of bij de zee. De centra van Zuid-Wales, waar slechts weinig ijzererts voorkomt, maken hun gietijzer van vreemde ertsen. Ook het Schotsche centrum met Glasgow als middelpunt voert veel ertsen uit andere landen aan. Het centrum van het N.O. ontwikkelde zich in ’t midden der 19e eeuw, toen men de oölith van Cleveland ging exploiteeren; twee kernen ontstonden: een met Middlesborough als centrum in het ijzergebied en een met Newcastle als centrum in het kolendistrict. Een hoogstbelangrijke tak van de metaalindustrie is de scheepsbouw, langs de oevers van Tyne, Wear en Tees,langs de Clyde en inßelfast. Bezien wede metaalindustrie in haar geheel, dan blijkt, dat Engeland, wat de behoefte aan ruw ijzererts betreft, steeds meer van het buitenland afhankelijk wordt. Omstreeks 1850 bracht Engeland de helft van het op de wereld gefabriceerde ijzer voort; in 1890 overtrof de productie van de Ver. Staten die van Engeland; nu is ze al zeker zes maal zoo groot. totstandkoming met alle kracht werd tegengewerkt, maakten den arbeidenden stand tot een hoogst beteekenend bestanddeel van het Engelsche volk, op politiek, sociaal en economisch gebied. Bestaansbronnen. De „industrial revolution” heeft met het ontstaan van het internationaal wereldverkeer de tegenwoordige economische geographische structuur van Gr.-Br. geschapen. Allereerst komt dit uit bij de beschouwing der agrarische bedrijven. Tot de 19e eeuw waren granen en wol de hoofdvoortbrengselen. Nu hebben ze hun groote beteekenis verloren. Van 1876—1905 daalde de korenprijs tot 40%, de groote korenschuren over zee waren daarvan de oorzaak. Wel werd gepoogd door korenwetten ook den landbouw te doen prof iteeren van de snel opkomende industrie, wier arbeiders veel broodgraan verbruikten, maar door de hooge broodprijzen werd de actie er tegen zoo sterk, dat ze werden afgeschaft. Veel bouwland werd nu omgezet in weiland. Dit had weer tengevolge, dat vele landarbeiders en pachters „los van den grond” werden en naar de industriecentra trokken of emigreerden naar deelen van het Britsche Rijk. Voortaan bestaat de helft van den cultuurgrond uit weiland. De Br. eilanden leveren het 3/6 deel van het benoodigde vleesch, het 1/3 deel van de boter en kunnen in bijna de geheele melkbehoefte voorzien. Ook legt men zich sterk toe op de kippenteelt en eierhandel; ze overtreffen de tarwe-productie in waarde. De veeteelt karakteriseert voortaan het agrarisch bedrijf; de landbouw staat er grootendeels in dienst vandoor de teelt van voedergewassen. Hieruit volgt, dat ook in agrarisch opzicht, Engeland inde 19e en 20e eeuw steeds meer afhankelijk is geworden van andere deelen der wereld. Terwijl omstreeks 1850 bijv. de Engelsche tarweoogst nog in staat was 24 millioen bewoners te voeden, kunnen er nu slechts 4 millioen meer van leven. Engeland moet massale hoeveelheden levensmiddelen aanvoeren in ruil voor industriewaren en heeft voor dien handel de geheele wereld noodig. Inde Engelsche agrarische bedrijven kan men drie sociale groepen onderscheiden: de grootgrondbezitters (landlords, landowners) de pachters (tenant farmers) en de landarbeiders (labourer). De eigendomsverhoudingen van den grond zijn zeer sterk beïnvloed door de „industrial revolution”: handel en industrie brachten groote kapitalen samen, welke voor een deel gebruikt werden voor aankoop van grond. In geen enkel Europeesch land bevindt zich de grond in zoo weinig handen: 2.250 personen bezitten de helft van den cultuurgrond van Engeland en Wales. De economische revolutie heeft het sterkst ingewerkt op den landarbeidersstand: door de overwinning van de grootindustrie werd het platteland geleidelijk beroofd van de werkkrachten. Veel arme leren komen nu als seizoenarbeiders over; ook veel uit de slums van Londen gaan op het platteland werken. Vele Engelsche economen betreuren deze samenstelling der agrarische gemeenschap en willen terug naar den stand der kleine en middelgroote eigenaars. Volgens de laatste beroepstelling leeft 7.8% van het Engelsche volk van landbouw en visscherij, 51,5% van industrie en mijnbouw, 22,2% van handel en verkeer. Dus zijnde industrie en mij nb o u w voortaan verreweg de belangrijkste bestaansbron. Gr.-Br. heeft uitgestrekte steenkoolvelden; ze beslaan 12% van het oppervlak van De textielindustrie is in dit rijk ook krachtig vertegenwoordigd, alle vormen komen er voor. Sommige zijn tot eenige plaatsen beperkt bijv. de jute-industrie tot Dundee, de zijde-fabricage tot Derby, Coventry, Macclesfield, de linnenbereiding tot Belfast. De andere takken strekken zich over groote landschappen uit: het katoen-district is Lancashire, het wol-gehied Yorkshire. Ruwe katoen en wol vormen de helft van den grondstoffeninvoer, katoenen en wollen producten ook de helft van den uitvoer. Inde 18e eeuw had de wolindustrie drie centra: in ’t O. rondom Norwich, in ’t W. ten Z. van het Kanaal Groot-Brittannië en Noord-lerland G root- Britto n n ië Shanklin Hcad aan de Oostkust van het eiland Wight. De Langdale Pikes in Cumberland met het Blea Tarn-meer. De Giant's Causeway in Antrim van de zee uit gezien. De Krijtkust van Zuid-Engeland. De Theems tusschen Reading en Oxford. Gezicht op de Schotsche Hooglanden. Weg over de Downs bij Blewbury Kaap Lands End van het Zuiden uit gezien Groot Brittonnii De Firth of Forth met de beroemde spoorbrug Edinburglv Dunfermline. Ventnor, op de Zuidkust van het eiland Wight. De Theems bij Richmond, ten Westen van Londen. Hastings, met de ruïne van het Kasteel, door Willem den Veroveraar gebouwd. Prae-historisch monument (Stonehenge) op de Salisbury plain. Het stadie Henley aan de Theems, beroemd om de jaarlijksche roeiwedstrijden. De industriestad Sheffield. van Bristol en in ’t N. in West-Riding. Het gebruik van de steenkolen en van de machines heeft dezen toestand geheel veranderd: nu concentreert West-Riding het 4/5 deel der arbeiders inde wol werkzaam. De hoofdmiddelpunten zijn Leeds en Bradford. De ruwe wol wordt grootendeels uit het buitenland aangeveerd, voor de helft uit Australië. De katoenindustrie is uit de wolindustrie ontstaan; */s van de benoodigde katoen wordt uit Amerika aangevoerd, de rest komt uit Brazilië en Egypte, weinig uit Britsch-Indië. Het groote katoengebied ligt in Lancashire, rondom Manchester, een tweede, kleiner gebied bevindt zich in ’t Olyde-gebied. De economische afhankelijkheid van Gr.-Br. heeft een zeer uitgebreiden handel tengevolge. Het is de eerste zeehandelsnatie van de aarde; omstreeks 1880 bezat zij nog 1/2 van de tonnemaat der wereld, nu door den sterkeren handelsgroei van eenige andere landen nog 1/t. In 1930 was de waarde van den invoer ongeveer anderhalf maal zoo groot als die van den uitvoer. De invoer van levensmiddelen bedroeg 44% van den totalen invoer, die van grondstoffen voor de industrie 28% en die van fabrikaten 26%; voor den uitvoer golden ongeveer de volgende getallen, respectievelijk: 9,18 en 70. Deze cijfers toonen duidelijk het industrieele karakter van het Eng. economische leven aan: het welvaartsoverschot wordt voornamelijk geleverd door de industrie, waarmede men o.m. zich van de noodige levensmiddelen moet voorzien. De uitvoer richt zich voor 40% naar de andere deelen van het Britsche rijk, voor 35% naar Europa en voor 25% naar de overige deelen der wereld; voor den invoer zijn deze cijfers resp. 32%, 35% en 33%. Deze zeer uitgebreide handel concentreert zich voornamelijk in eenige groote zeesteden; wat de waarde van de handelsproducten betreft volgen na elkaar: Londen, Liverpool, Manchester, Huil, Glasgow, Newcastle, Swansea, Cardiff. Li t.: H. J. Mackinder, Britain and the British Seas (1922): A. J. Herbertson, Commercial geography of the British Isles (1924); A. Siegfried, l’Angleterre d’aujourd’hui: son évolution économique et. politique (1924): R. Schuiling, Engeland (1925); A. Demangeon, Les lies britanniques (Geographie universelle 1927); E. Obst, England, Europa und die Welt (1927); A. Hettner, Englands Weltherrschaft (1928); Evans and Stubblefield, Handbook of the geology of Great-Britain (1929). Jaar Bevolking Jaar Bevolking 1831. . . 13.896.797 1901. . . 32.527.843 1841. . . 15.914.148 1911. . . 36.070.492 1851. . . 17.927.609 1921. . . 37.886.699 1861. . . 20.066.224 1931. . . 39.947.931 3. Verdeeling der bevolking van Engeland en Wales over de steden en het plalteland Bevolking % ™n de ° bevolking Jaar Eng. en <,, , Platte- Ste- Platte-Wales öteüen land den land 1901 32.527.843 25.068.365 7.469.488 77.0 23.0 1911 36.670.492 28.162.936 7.907.556 78.1 21.9 1921 37.886.699 30.036.417 7.851.282 79.3 20.7 4. Beweging van de bevolking van Engeland en Wales (op 1000 bewoners) Jaar Geboorte Sterfte Geboorteoverschot 1901. . . 29.1 18.6 10.6 1911. . . 26.6 11.6 14.1 1921. . . 22.4 12.2 10.2 1930. . . 16.3 11.4 4.9 5. Steden boven 100.000 inw. (1929) Engeland en Wales Aantal a inwoners Londen (County) 4.417.900 Londen (Groot-Londen) 7.900.680 Birmingliam 968.500 Liverpool 869.600 Manchester 746.600 Sheffield 618.000 Leeds 478.633 Bristol 319.146 West-Ham 307.600 Huil . 307.600 Bradford 294.605 Newcastle . 283.400 Stoke on Trent . 279.190 Nottingham 266.800 Leicester 245.200 Portsmouth 242.000 Salford 235.600 Cardiff 224.000 Croydon 222.300 Plymouth 199.000 Sunderland 184.000 Bolton . 181.500 Southampton 172.300 Coventry 163.100 Swansea 162.700 Birkenhead 157.600 East-Ham 147.600 Brighton 146.800 Oldham 142.600 Derby 140.500 1. Oppervlakten en aantal bewoners (1930) Deelen Bewoners Engeland en Wales. . . 161.130 39.806.000 Schotland 77.171 4.879.700 Man 572 60.284 Normand. eilanden . . . 195 90.230 Noord-lerland 13.564 1.256.561 Totaal 242.532 46. 092.776 2. Groei der bevolking van Engeland en Wales (1801—1931) Jaar Bevolking Jaar Bevolking 1801 . . 8.892.536 1871. . . 22.712.266 1811. . . 10.164.256 1881. . . 25.974.439 1821. . . 12.000.236 1891. . . 29.002.625 Groot-Brittannië en Noord-lerland Engeland en Wales Aantal mwoners Wolverhampton 134.300 Middlesborough 133.100 Stockport 127.800 Preston 126.100 Norwich 124.900 Gateshead 122.600 South-Shields 119.600 Huddersfield 113.100 Southend-on-Sea 112.600 St. Helens 109.200 Ealing 104.000 Wallasey 101.300 Bumley 100.200 Walsall 100.100 Schotland Glasgow 1.076.100 Edinburgh 427.500 Dundee 167.000 Aberdeen 168.800 Noord-lerland Belfast 415.151 10. Delfstoffen (1929 Productie Productie in tons in £ Steenkool 257.906.802 173.233.199 IJzer 13.214.943 3.645.734 Koper 104 4.050 Tin 5.640 4.844 Export Export tons £ Steenkool 64.401.021 52.849.618 Import Import tons £ IJzer 5.689.000 6.218.000 ll. Handelsheweging Jaar Import Export £ £ 1926 1.241.361.277 778.641.877 1927 1.218.341.150 832.034.102 1928 1.196.598.413 843.862.333 1929 1.220.765.300 839.051.150 1930 1.044.840.194 657.533.225 l2. In- en uitvoer 6. Bodemgebruik Invoer Jaar |Voedj"H Gfro“d' Indui,trie midd. stoffen prod. . innc 1929 535.475 339.577 334.362 ïniuut 1930 475552 250.808 307.499 llitvnpr 1929 81.669 133.194 602.696 1930 72.050 102.195 463.913 l3. Handel met Nederland mguïdensen 1926 1927 1928 1929 1930 Invoer ... 403 453 432 408 383 Uitvoer.. . . 231 246 252 258 227 van Velthoven. Gutzinuiiu, Herra a n n, geneesheer, bestudeerde vooral de spraakorganen en de spraakstoringen. * 1865 te Bretow in Pommeren. Totale op- Deelen Weiland acres land (=4o7, a) Engeland 32.034.000 17.019.000 9.176.000 Wales . . 5.099.000 3.822.000 657.000 Schotland 19.069.000 11.070.000 3.072.000 Man . . . 141.000 60.000 59.000 Norm. Eil. 44.000 12.000 21.000 7. Grootte der landbouwbedrijven Aantal Aantal Opp.% Grootte Eng. en Schot- Eng. en Wales land Wales 1— 5 acres . 72.984 16.866 0.93 6—60 „ . 181.945 33.490 15.29 50—300 „ . 128.658 22.987 60.90 meer dan 300 a. 12.236 2.413 22.68 B. Grootte van den veestapel (1930) Engeland Schotland Paarden 961.353 156.316 Runderen 5.849.776 1.235.999 Schapen 16.315.843 7.649.551 Varkens 2.310.241 143.269 Werken: Sprache und Sprachfehler des Kindes (Leipzig 1894); Das Stottern (Frankfurt a.M. 1898); Physiologie der Stimme und Sprache (Braunschweig 41910); Sprachheilkunde (Berlin 21912); Stimmbildung und Stimmpllege (21912). Haaktvormen, Acanthocephali, inwendig parasitisch levende wormen De larve leeft in het lichaam van insecten en kleine kreeftjes, het volwassen dier inden darm van gewervelde dieren. De h. hebben een langgerekten, rolronden lichaamsvorm. Het vooreinde draagt een instulpbaar rostrum, dat van haken is voorzien en ineen zakvormige holte kan worden teruggetrokken; een darm ontbreekt. Een bekende vertegenwoordiger is de groote stekelsnuitworm (Echinorhynchus gigas), 65 cm lang, die leeft in den dunnen darm v.h. varken. Het darmslijmvlies wordt door hem op verschillende plaatsen beschadigd. De h. behooren tot de orde der Nemathelminthes of Rondwormen. Willems. °P- Op- T Aantal brengst brengst , menin tons in £ schen Eng. en Wales 783.960 14.161.940 181.008 33.744 Schotland . . 309.991 4.177.775 87.097 24.395 Gutzmann—Haakwormen Heezc, gem. in N. Brabant ten Z. O. van Eindhoven met veel natuurschoon en toerisme; bestaat uit de kom en de gehuchten Kreijl, Rul, Strabrecht, Euvelwegen, Ginderover, Ven, Oude Kerkhof, Hazenhurk, Heezerenbosch, Oude Molen en Kruis; 3.201 inw., waarvan 2.960 Kath. en 260 Prot.; opp. jaren, ten opzichte van de Oosterlingen, aan de unionistische congressen te Velehrad in Moravië (sinds 1907), aan de studie- en bidweek te Brussel (1926), aan de bijeenkomst te Weenen (1926), aan het vereenigingswerk van vsch. orden en congregaties met overgang naar den Oosterschen ritus. Wat de Anglikanen betreft, komen vnl. de Mechelsche besprekingen (1921— 1926) in aanmerking. Met betrekking tot de Prot. vermelden wijden Winfriedbond in Duitschland, den Eucharistischen Volkenbond in Oostenrijk, het Catholic Evidence Guild in Engeland, de Apologetische Ver. Petrus Canisius in Ned. Vooral echter hebben de pausen, overeenkomstig het hun toevertrouwde ambt, als handhavers van het geloof en de kerkelijke eenheid, niets onbeproefd gelaten om, hetzij door vaderlijke vermaningen of door openbare gezantschappen of door plechtige kerkvergaderingen een einde te maken aan de heillooze verdeeldheid, welke het Westen in rouw gedompeld heeft en aan het Oosten zware schade heeft berokkend. Tweemaal zelfs juichte de wereld om den met het Oosten herstelden broederband: onder Gregorius X op de 2e alg. kerkvergadering van Lyon (1274) en onder Eugenius IV te Florence (1439). Spoedig echter ging die blijdschap in rook op. Groote verdiensten voor het hereenigingswerk hebben o.a. Gregorius XIII (Congregatie voor Grieksche aangelegenheden); Gregorius XV (Congregatie voor de Voortplanting des Geloofs, 1622); Urbanus VIII (Collegium Urbanum, 1627); Benedictus XIV (verdediger der Oostersche ritussen); Pius IX, die definitief de irenische methode inluidde; Leo XIII, die na verschillenden voorbereidingsarbeid een laatste rechtstreek– poging tot hereeniging met de Oosterlingen en de Anglikanen waagde; Pius X, die allereerst de nog geünieerde Oostersche kerken inniger met Rome trachtte te verbinden; Benedictus XV, die de Congregatie voor de Oostersche aangelegenheden en het Oostersche instituut oprichtte (1917);PiusXI, die de stichting van de „Monniken der hereeniging” canoniek oprichtte (1908) en inde encycliek Mortalium animos (1928) de Katholieke beginselen voor de hereeniging uiteenzette; deze kan slechts bereikt worden door den terugkeer der afgescheidenen tot de ééne, nooit uiteengevallen of ondergegane zichtbare Kerk van Christus.En nog hetzelfde j’aar riep de paus dooreen andere encycliek, Rerum orientalium, de Katholieken op tot actieve deelname aan het hereenigingswerk. De internationale bidweek ter vereenigingvan alle afgescheidenChristenenenniet-Christenen inde Katholieke Kerk, van het feest van St. Petrus Stoel (18 Jan.) tot en met het feest van St. Paulus bekeering (26 Jan.), komt ons telkenjare aan dien plicht herinneren; en het Apostolaat der Hereeniging in Nederland (1927) beijvert zich om meerderen aan te sporen tot bestudeering van de Oostersche aangelegenheden en allen te bezielen met een geest van offervaardige liefde en vertrouwvol gebed voor de hereenigingsidee. Li t.: Journet. L’Union des Eglises (Paris 1927) ; Pribüla, Urn kirchliche Einheit. (Freiburg 1929); Mulders, Naar kerkelijke Eenheid (1930). Mulders. 3768 ha. Veeteelt en landbouw; industrie van banden vlechtwerk. Vroeger een machtige heerlijkheid; het kasteel nog steeds bewoond. Geboorteplaats van Theodorus Hezius, de rechterhand van Paus Adrianus VI; ook van zijn neef, den H. Nic asius Hezius, eender martelaren van Gorcum. van Veïthoven. Hereeniging der Kerkgenootschappen. Bij verschillende groepen van afgescheiden Christenen valt heden ten dage een sterk en algemeen streven naar kerkelijke eenheid waar te nemen. Bij de afgescheiden Oosterlingen is het gebrek aan een bepaald geloofs- en kerkbegrip een groote moeilijkheid voor ware hereeniging. De stroomingen naar kerkelijke eenheid bij de Anglikanen gaan in verschillende richting; men streeft naar eenheid inde verdeelde Staatskerk zelve, naar vereeniging met de zgn. vrije kerken, naar overeenstemming met het orthodoxe Oosten, naar hereeniging met Rome. De Protestantsche eenheidsstroomingen zijn van meer recenten datum. Onder de desbetreffende organisaties verdienen vermelding: de federatie van Christelijke Kerkgenootschappen in Amerika (1908); de wereldbond van Vriendschappelijken arbeid door de kerken (1914); de hoogkerkelijke oecumenische bond in Duitschland (1924); de wereldconferentie voor practisch Christendom (Stockholm, 1926); de wereldconferentie voor de eenheid in geloof en kerkinrichting (Lausanne, 1927). Ook van Katholieke zijde stak men den afgescheidenen herhaalde malen de reddende hand toe. Onder de Pogingen, welke niet rechtstreeks van het Hoofd der Christenheid uitgingen, herinneren wij uit de laatste ’s-llertogcnbosch, ’s Bosch of Den Bosch; hoofdstad. van de prov. N.-Brabant; bisschopszetel; marktplaats, vooral vee ; verkeersknooppunt. Bezit nog vele oude bouwwerken, ’s-H. omvat de stad, het dorp Orthen en het gehucht Herven en met 1 Jan. 1933 het gehucht Deuteren; 43.076 inw. (1 Jan. 1932): 90.78% Kath.; 6.86% Heeze—’s-Hertogenbosch VOORGEVEL KASTEEL – HEEZE, Ned. Herv.; 1.22% Geref.;o.94% Isr.; 0.65% andere gezindten; 0.63% tot geen gezindte behoorend. Opp. 1761 ha. Ligging. Inde M. E. was ’s-H. de verst naar het N. vooruitgeschoven vesting van het hertogdom Brabant, een sterke positie innemend tusschen Dommel en Aa, die zich hier vereenigen. Tijdens de Rep. der Ver. Ned. en ook nog tijdens het Koninkrijk moest zij de Zuidergrenzen beschermen, gunstig daarvoor gelegen ten Z. van het gebied der groote rivieren. Na hare ontmanteling (± 1876) kon ’s-H. zich weer gaan ontwikkelen. Beschikkende overeen waterverbinding met het N.: de goed bevaarbare Dieze, en met het Z.: de Zuidwillemsvaart, als middelpunt vaneen spooren straatwegennet, is ’s-H. in deze eeuw uitgegroeid de nieuwe wijken: de Muntel (21 ha), de Hinthamer poort (9 ha) en de Bossche pad (6 ha). Ook een 36 ha groot industrie-terrein, langs de Dieze, werd destijds opgespoten. Momenteel brengt de gemeente weer twee uitbreidingen tot stand: de Vliert, tusschen Muntel, spoorweg naar Nijmegen en Ijzeren Vrouw (± 40 ha) en de uitbreiding tusschen den Dageraadsweg en de rivier de Aa (± 20 ha). Bezienswaardigheden. Als oud cultuurcentrum zijn er nog vele herinneringen aan het verleden. Allereerst de kathedrale Basiliek van St. Jan, vermoedelijk gesticht ± 1200; ± 1620 werd de verdere bouw gestaakt. Van 1629 1810 was deze kerk in gebruik bij de Hervormden. Sedert 1860 wordt ze gerestaureerd en weer in haar tot het drukste markt- en winkelcentrum van de provincie. middeleeuwschen luister hersteld. Met haar 116 m lengte, 62 m breedte is het ’t grootste kerkgebouw in Nederland. Het bestaat uiteen schip met 6 beuken en 7 traveeën, een dwarspand, een koor met omgang en kapellenkrans. Van buiten rijk beeldhouwwerk, van binnen geheel hersteld met waardevol gemeubelte: hoogaltaar, choorgestoelte, preekstoel, orgel, koperen doopvont e.a. Ineen aparte kapel troont het miraculeuze beeld van ~0. L. Vr. van ’s-Hertogenbosch”, inden Hervormingstijd naar Brussel vervoerd en in 1853 door Mgr. J. Zwijsen weer naar ’s-H. gebracht, het doel van duizenden pelgrims. Andere oude gebouwenzijnhet Gouvernementshuis (±1770), vroeger woning van den gouverneur van ’s-H., thans van den Commissaris der Koningin, met fraaien voorgevel; in het fronton het wapen van Brabant tusschen leeuwen en wapentuig. Het Stadhuis (1670) met een renaissance-gevel, afgesloten dooreen driehoekig fronton, waarin het gebeeldhouwde stadswapen. Inde beneden-vestibule muurschilderingen van den Bosschenaar Derkinderen, voorstellend de stichting Plattegrond. De oude stadskern wordt gevormd door de markt met haar onmiddellijke omgeving, het hoogst gelegen deel der oude stad. Van de oudste ommuring is, ingebouwd in eenige huizen der Hintliamerstraat, o.a. nog overgebleven de zware ronde toren van de voormalige Leuvensche of Gevangenpoort. Vóór 1600 werd de stad nog driemaal uitgelegd, wat een bewijs is van groei en welvaart van het M. E.- sche ’s-H., dat handel en industrie tot hoofdbestaansbron had. Van deze vestingwerken, later uitgebreid, zijn nog muren, bastions en rondeelen aanwezig. In ’t N. der stad ligt nog het voormalige fort de Citadel. Nieuwe uitbreidingen hadden pas inden modernen tijd plaats, na de ontmanteling. In 1896 kwam een uitleg ten W. van de oude stad, tusschen het station en den Dommel, groot 30 ha, gereed. Dit terrein werd 4 m opgehoogd met zand uit de Vughterhei; een nieuwe, ruime woonwijk verrees er. In 1917, na ophooging van de lage landen ten N. O. van de stad, ontstonden ’s-Hertogenboscli PLATTEGQOHD van j HEPTOGEHBOXH. s-Hertogenbosch Stationsplein met hoofdingang station. Eender voornaamste bruggen, de Wilhelminabrug. Interieur van de Basiliek van St. Jan. Oud straatje. Marktgezicht met Stadhuis op den achtergrond. Zuiderportaal der Basiliek van St. Jan. Noord-Westzijde van de Basiliek van St. Jan. Parade met St. Jan op den achtergrond (Zuidzijde). Basiliek van St. Jan (Noordziide). ’s-Hertogenbosch Oude huizen. Het oude stadsgedeelte van 's-Hertogenbosch. Luchtfoto K.L.M. Hoekje inden Raadskelder. Doorkijk. H.8.5., een gemeentelijk Gymnasium, een 3-tal Kath. Kweekscholen en een Rijkskweekschool, de Kon. School voor Kunst, Techniek en Ambacht, bestaande uit ambachtsschool, avondteekenschool, middelbaar technische school en kunst-dagschool. ’s-H. beschikt over rijke archieven enbibliotheken, vooral de stedelijke en gewestelijke geschiedenis betreffende (Gemeente- en Rijksarchief). Het genoemde Prov. Genootschap bezit in zijn bibliotheek nagenoeg alles, wat over de prov. N.-Brabant werd gepubliceerd. Lit.: Jan Mosmans, Wegwijzer voor bezoekers der St. Janskerk (1925); Mr. J. P. W. A. Smit, Gids voor het Museum van het Prov. Gen. voor K. en W. (1926); Vincent Clecrdin (21929). van Velthoven. der stad en den bouw der St. Janskerk; oude vierschaar; copie door Frans Kops van Jan van Eyck’s „De H. Maagd vereerd door Joris van der Paele”. In raadszaal, burgemeesters- en wethouderskamer oude gobelins en fraaie schilderijen, o.a. van den Bosschen leerling van Rubens, Theod. van Thulden (1 607—1669). De Gotische raadskelder, gebouwd van 1529—1633, is in 1928 ingericht tot stadstaveerne. Het Museum van het Prov. Genootschap van K. en \V. in N. – Br., een beeld gevende van N.-Br. van de oudste tijden tot heden; sedert 1925 gevestigd ineen voormalige kapel, door den architect Oscar Leeuw daartoe geschikt gemaakt. Verder: de St. Catharina- of Kruiskerk, met schilderijen van Th. van Thulden en van Verhaghen (1728—1810); de St. Jacobsk er k, gebouwd door de arch. Jos. Cuypers en Jan Stuyt; de voormalige Antonius-kapel, waarvan de Gotische gevel is gerestaureerd; het Gebouw der Illustre Lieve Vrouwe Broederschap; het standbeeld van Jeroen Bosch (1460—1616) op de markt; het monument Bosch van Drakensteyn op het stationsplein; het H. Hartmon u me n t; de Wi 1 – helminabrug, met beeldhouwwerk van Hildo Krop, het Station van Ed. Cuypers e.m.a. Beteckenis. Als hoofdstad van N.-Br. zijn er de verschillende prov. bestuurslichamen gevestigd; woonplaats van den Commissaris der Koningin; Gerechtshof; sedert 1863 is ’H. weer de zetel vaneen Bisschop. Eeuwen was ’s-11. een handels- en industriecentrum, inde 19e en 20e eeuw met minder industrie dan handel. Het is een typische markt- en winkelstad, door de vele verkeerswegen. De Meierij. Langstraat, Land van Heusden en Altena, Bommelerwaard, Maas en Waal ontmoeten elkaar in deze stad. Van de markten geniet vooral de veemarkt een groote reputatie; in 1931 werden uitgebreide veehallen in gebruik genomen. De vele groote winkelzaken hebben aan dit drukverkeer hun ontstaan te danken; in 1931 werd er het eerste warenhuis in het Z. van ons land geopend. Van de industrie treedt vooral op den voorgrond de N. V. Kon. Industrie en Handelmij. P. de Gruyter en Zoon met uitgebreide gebouwen, in één bedrijf de voornaamste levensmiddelenbranches omvattend. Verder: sigaren-, textiel-, schoen-, likeur-, metaal- en chemische nijverheid. Inde industr. bedrijven zijn ± 5.000 personen werkzaam. Verzorging der bevolking. De stad telt 7 parochiekerken, 2 hulpkerken (Capucijnen en Redemptoristen) en één openbare kapel (van de Zusters Theresianen). Het dorp Orthen vormt een aparte parochie. Het Provincialaat van de Neder 1. Prov. der Capucijnen is in ’s-H. gevestigd. Hier en in het Helmondsche klooster worden theologie en bijbehoorende vakken gegeven. In het Bossche klooster der p. Redemptoristen is het Noviciaat gevestigd, tevens het secretariaat van de Aartsbroederschap der H.Fami-1 ie voor Nederland en Suriname. Het Moederhuis van de-* Congr. der Zusters van het Gezelschap J. M. J. is op den St. Janssingel gevestigd. De -* Congr. der Zusters van Liefde „Dochters vaa Mnria en Jozef”, heeft hier ook haar Moederhuis. Er zijn in ’s-H.: Kath. Lycea voor jongens en meisjes, een Rijks Hoogepricster, hoogste waardigheidsbekleder inden eeredienst der Israëlieten, bezat de volheid der priesterlijke macht, stond aan het hoofd der priesters en levieten en was middelaar tusschen God en volk. Buiten de gewone priesterkleeding droeg hij een donkerblauw bovenkleed, een schouderkleed, -i-ephod genaamd, hot zgn. borstschild, waarin de -> Uri m en Thummim bewaard werden, en een gouden hoofdplaat. Het was de taak van den h., het dagelijksche spijsoffer op te dragen, op den Verzoendag God dooreen plechtig offer met het volk te verzoenen, Godin gewichtige zaken te raadplegen, en in godsdienstige vraagstukken te beslissen. De voornaamste Hoogepriesters waren: Aiiron, Eleazar, Phineës, Heli, Abiathar, Sadok, Jojada, Helcias, Saraja, Josuë, Eliagib, Onias I, Onias 11, Simon de Gerechte en Onias 111. Annas en Kaïphas zijn vooral bekend uit Jezus’ lijdensgeschiedenis. Keulers. Li t.: A. van Hoonacker, Le sacerdoce lévitique dans la loi et dans I’histoire des Hébreux (Leuven 1899); F. Ivortleitner, Archeologia Biblica (Innsbrück 1919). lepenziekte. Met den naam,,de iepenziekte” wordt bedoeld een ernstige infectieziekte, vermoedelijk het eerst opgemerkt in N. Frankrijk (1918); heeft sinds 1919 groote verwoestingen aangericht onder de iepen in N.W.-Europa. Vooral in Nederland hteft zij \eei van zich doen spreken. Uiterliike verschijn sel en : Tn Juni verdorren plotseling dc bladeren vaneen gedeelte der kroon, beginnend bij den top. Volgend voorjaar kan zoo’n boom ei weer vrij gezond uitzien, maar later openbaart de kwaal zich opnieuw e.n na korter of langer tiid gaat de boom erana ten gronde. Behalve dit slepend verloop kent men ook een acuut verloop der ziekte, waarbij de boom direct afsterft. Inwendige verschijnselen: Takken van zieke hoornen vertoonen donkere verkleuringen ineen of meerder laatste jaarringen; op dwars-dooisnede ziet men donkere stippen, of donkeren ring; op lengtedoorsnede donkere strepen. De houtvaten zijn verstopt door -* thyllen cn een gele of roodbruine gomachtige massa. De inhoud v.d. houtparenchymcellen is donker verkleurd. Oorzaak; Ceratostomella ulmi (Schwarz) Buisman = Graphium ulmi Schwarz, een zwam, woekerend in houtvaten van iepeboomen. Verspreiding: Jonge -* iepenspintkevers kunnen de ziekte van aangetaste naar gezonde iepen overbrengen. De kevers kunnen n.I. in- en uitwendig met zwamkiemen besmet zijn, wanneer zij zich ontwikkeld hebben inde bast van boomen, waarin de zwam aanwezig was. Bestrijding: Geneesmiddel is niet bekend; men zoekt naar iepensoorten, voor deze vaatziekte met vatbaar, en naar middelen om de kevers te bestrijden. Infectiekans tracht men Hoogepriester—lepenziekte tc verminderen door verplichting tot rooien van alle doode en stervende iepen. (K. B. 28, 3. 1931, Stbl. no. 136). studiekringen. Om de eenheid van werken te handhaven komen de plaatselijke leiders regelmatig per gewest bijeen in leiderskringen en de aanvoerders hiervan in hoofdleiderskringen. De jonge arbeiders zelf treden verantwoordelijk op en leiden de beweging; naast hen staat de priester als vormer en raadsman. Naast de J. A. J„ ook onder leiding van één Algemeenen Bestuurder, bestaat de V. K. A. J. (V. = Vrouwelijke), welke de meisjes, Kajotsters genaamd, groepeert. Doel, organisatie en vormingsmethode zijn dezelfde als die der K. A. J. Zetel: Poststr. 111, Brussel. Lit.: D. Spierenburg, Een onbekende ziekte inde iepen (I en 11, Versl. en Med. v.d. Plantenziektenkundigen Dienst no. 18 en 24, Wageningen 1921-’22); Johanna Westerdijk en Chr. Buisman, De iepenziekte (Nederl. Heide Mij., Arnhem); J. J. Fransen, De verbreiding der iepenziekte door de spintkevers en de bestrijding van dit insect inde practijk (Med. no. 6 v.h. Comité inzake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte, Wageningen 1931). Goossens. Joris van Geel, familienaam Adrianus Wiliems, VI. Capucijnerpater, Afrika-missionaris en eender eerste Kongotalen-onderzoekers. * 1618 vermoedelijk inde omstreken van Geel. f 1652 in Kongo (Oelolo). Vertrok naar Kongo 1651 met verscheidene medebroeders: Erasmus v. Veume, Eugenius v. Antwerpen, Felix v. Vlaanderen, Felicissimus v. Antwerpen, Franciscus-Maria v. Brussel en Basilius v. Kamerijk. Verbleef anderhalf jaar te Matari en omliggende streek; doopte 1.200 heidenen; schreef een Lat.-Spaansch-Kongoleesch woordenboek, waarvan het handschrift nog te Rome berust; werd te Oelolo door de heidenen wreed mishandeld, stierf dientengevolge en werd te Banza-Bata begraven. Uitgaven: Van Wing et Penders, S.J., Le plus ancien dictionnaire Bantu ; Vocabularium P. Georgii Ge lensis. (Congo-bibliotheek Nr. 27). Li t.: P. Hildebrand O.M.C. Le Père Georges de GUeel (Etudes Francisoaines dl. 42, 1930). Vanneste. Lit. : (Organen voor de K. A. J.) De Jonge Werkman, Onze Toekomst, Ons Leidersblad, Verbondsblad; (Voor de V. K. A. J.): Lenteleven, Op Weg, Bestuursblad, Verbondsblad; (voor beiden): Het Proostenblad; bovendien worden allerlei opvoedende geschriften door den Landsbond uitgegeven. Cool. Kartuizers inde Nederlanden, D e. Merkwaardig is de snelle uitbreiding, welke de orde van Sint Bruno gedurende de 14e eeuw hier heeft verkregen. Van de Chartreuse van Valenciennes uit, is in 1314 te Herne bij Edingen de eerste nederzetting in deze gewesten tot stand gekomen. Achtereenvolgens Kajotters, leden der K. A. J. of Kristene (= R. K.) Arbeiders Jeugdorganisatie m Vlaanderen. Geschiedenis: Jos. Cardijn, onderpastoor te Laken (Brussel) vereenigt aan het einde van 1912 jonge arbeiders in studiekringen. Daaruit groeien na den wereldoorlog de „Jonge Syndikalisten”. Te Antwerpen, waai ook de geestelijke Bloquaux jonge syndicalisten heeft gegroepeerd, verschijnt in Juli 1920 het eerste nummer van „De Jonge Werkman”. In April 1924 wordt de Landsbond der K. A. J. gesticht, die de afzonderlijke groepen der jonge syndikalisten vereenigt. Cardijn wordt Algemeen Bestuurder. October 1929 gaan 1.500 Vlaamsche en Waalsche Kajotters naar Rome, waar Z. H. Paus XI hun actie goedkeurt en aanmoedig!. D o e 1 : De K. A. J. wil zijn een school om hoogstaande Katholieke arbeiders en apostelen inhetarbeidsmidden tevormen;eensociale dienst voor allerlei hulpbetoon: beroepskeuze, plaatsing, veiligheid, spaarwezen, ontspanning, enz.; een vertegenwoordigend lichaam, dat spreekt en handelt in naam van al de jonge arbeiders, hun vertrouwen heeft en hun gezamenlijke geestdrift uit. Organisatie: Plaatselijke afdeelingen zijn vereenigd in gewestelijke verbonden; daarboven staat de Landsbond van geheel Vlaanderen. Dezelfde organisatie geldt voor Wallonië. Beider zetel: Paleizenstraat 90, Brussel. De K. A. J. is toegetreden tot het A. C. W. = Algemeen Christen Werkersverbond van België. Vormingsmethode: Zij ligt opgesloten in deze formule: leeren zien, leeren oordeelen, leeren handelen. Het werkjaar begint in October en wordt ingezet met een studieweek voor leiders, waarop het leerprogram wordt besproken. Het is ingedeeld in drie werkperioden, die in elk verbond afgesloten worden dooreen studiedag. Het vormingswerk geschiedt vooral door handelend optreden, naar een vast plan voorbereid en besproken in zijn daarna gesticht de kloosters Genadendal bij Brugge in 1318, Sint Catharina te Kiel bij Antwerpen in 1323, Sint Jansberg te Zeelhem bij Diest in 1328, Koningsdal te Royghem bij Gent in 1328, Sint Maartensbosch bij Geeraardsbergen in 1328, het Hollandsche Huis buiten Geertruidenberg in 1336, Sint Anna (nonnen) te Brugge in 1348, Mont-Cornillon bij Luik in 1360 en de Chartreuse te Cbercq bij Doornik in 1384. Een belofte, doorkoning Eduard van Eng. in 1345 gedaan, tot stichting vaneen Kartuizerklooster bij Cadzand, schijnt nimmer te zijn vervuld. Al deze huizen ressorteerden onder de toenmalige Picardische prov. der orde. Joris van Geel—Kartuizers inde Nederlanden tuizers van Amsterdam en Utrecht en in 1440 die van Arnhem overgegaan naar de prov. Noord-Picardië, zoodat sindsdien slechts het klooster te Roermond tot de Rijnprov. heeft behoord. De 16e eeuw heeft groote verliezen meegehracht. In 1544 is het klooster bij Antwerpen verwoest, waarna het convent zich te Lier heeft gevestigd. Door den beeldenstorm is menig huis zwaar geteisterd. Inde zeventiger jaren zijnde kloosters bij Amsterdam, Delft, Kampen, Utrecht, Arnhem, Zierikzee, Geertruidenberg en Vught voor altijd vernietigd. De monniken en broeders vonden gastvrijheid inde huizen der orde inde Z.-Ned., in Duitschland en elders. Andere kloosters, zooals die van Gent en Zeelhem, hebben zich vaneen verwoesting kunnen herstellen. Het convent van Scheut, dat in 1578 vernield werd, heeft zich in 1592 verplaatst naar Brussel. Inde 17e eeuw ontstonden twee nieuwe kloosters. De kloosterlingen van Sint Sophie, die zich sedert hun verdrijving uit Vught te Den Bosch e.o. hadden opgehouden, vestigden zich in 1624 binnen Antwerpen, terwijl in 1626 de uit Engeland uitgeweken Kartuizers zich hebben nedergezet te Nieuwpoort, waar zij steeds een Eng. convent hebben behouden. Inde 18e eeuw is de orde van Sint Bruno in deze gewesten geheel verdwenen. Joseph II heeft hier in 1783 alle Kartuizerkloosters opgeheven. Slechts de Chartreuse van Zeelhem en die van Luik zijn blijven bestaan, tot in 1794 de revolutie ook aan haar een einde maakte. Het Ned. element heeft inde 14e, 15e en 16e eeuw een belangrijke plaats inde orde gehad. Het geestelijk leven stond in hun kloosters op een hoog peil. Het ontstaan en de ontwikkeling der moderne devotie en de hervorming van andere kloosterorden zijn door hen bevorderd. Inde 16e eeuw hebben zij in hun afzondering een werkzaam aandeel genomen in den strijd voor de Moederkerk. Hun kloosters bezaten aanzienlijke librijen. Zij hebben zich ijverig toegelegd op het afschrijven en verluchten van boeken als ook op de kunst van het boekbinden. Inde 14e eeuw leefden Hendrik van Kalkar (f 1408) en Hendrik van Coesfeld (f 1410), die als kloosteroversten en door hun geschriften hebben uitgemunt. Uit de 15e eeuw verdienen vermelding: Adrianus de Kartuizer (f 1411), Jan van Brederode (f 1415), Hendrik van Hessen (f 1427). Gerard van Schiedam (f 1442), Bartholomeus van Maastricht (f 1447), Albert Kivet (f 1449). Eerbiedwekkend en vermaard is de figuur van den Roermondschen monnik Dionysius den Kartuizer (f 1472). Ook zijn tijdgenoot Jacob van Gruitrode (f 1475) en Hendrik de Piro(f 1473) hebben zich onderscheiden. Als auteur is ook zeer bekend Pieter Dorland van Diest (f 1507). Gozewijn Comhair, oud-prior van Zeelhem, was 1435—1447 bisschop van Skalholt (Ijsland). De Nijmegenaar Jan van Roosendael bekleedde 1463—1472 het prioraat van de Grande Chartreuse. Ook inde 16e eeuw is er veel uitgegaan van de Ned. Kartuizers. Willem van Bibaut was 1521—1535 prior der Grande Chartreuse. Pieter Marnef van Leiden bekleedde deze waardigheid 1540 1546. Een groote werkzaamheid ontplooiden de Kartuizers van Keulen inde eerste helft dier eeuw onder de voortreffelijke leiding van de priors Pieter Blommeveen van Leiden (f 1536) en Gerard Kalkbrenner van Hamont (f 1566). Als historieschrijver heeft Amoldus Havensius (f1610) groote verdiensten, en als bibliograaf der orde Theodorus Petreius van Kampen (f 1640). De Delftsche monnik Joost van Ook de Duitsche prov. heeft hier te lande een krachtigen groei gekend. In haar gebied verrezen de kloosters Monnikhuizen bij Arnhem in 1342, Bethlehem te Roermond in 1376, Nieuwlicht buiten Utrecht in 1392 en Sint Andries ter Zaliger Haven buiten Amsterdam in 1392. Het Westersch Schisma heeft in 1380 een tijdelijke scheuring inde orde veroorzaakt. De kloosters, welke de obediëntie van den Paus van Avignon hielden, bleven onder het bestuur van de Grande Chartreuse. Hiertoe behoorden de kloostersbijEdingen, Brugge (Genadendal), Antwerpen, Doornik en Geeraardsbergen. De overige Ned. conventen hadden de partij van Urbanus VI gekozen en gehoorzaamden aan het generaal kapittel, dat zijn zetel had te Seitz in Stiermarken. In 1400 zijnde in het Rijngebied gelegen huizen afgescheiden van de Duitsche prov. en met de Urbanistische kloosters inde Ned. vereenigd tot één Rijnprovincie. Gedurende de 15e eeuw kwamen nog tot stand de kloosters Sion te Noordgouwe bij Zierikzee in 1436, O.L.Vr. van Genade te Scheut in 1454, Sint Sophie bij ’s-Hertogenbosch in 1466, Sint Bartholomeusdal buiten Delft in 1469, Zonneberg bij Kampen in 1484 en Leuven in 1491. Na het herstel der eenheid inde orde (1411) heeft een nieuwe groepeering der Ned. huizen plaats gehad. Zij werden alle vereenigd in één prov. Noord-Picardië (sedert 1474 provincia Theutoniae genaamd), met uitzondering van de kloosters hij Amsterdam, Utrecht, Arnhem en Roermond, welke bij de Rijnprovincie bleven ingedeeld, en van de Chartreuse bij Doornik, welke tot de prov. Zuid-Picardië kwam te behooren. In 1427 zijn ook de Kar- Kartuizers inde Nederlanden Dionifius Carlhuftanus * Doctor extaticus. ziek, handenarbeid, biologie, wettenkennis, administratie en huishoudelijke vakken als koken, voedingsleer, wasschen, strijken en huishoudkunde. Het volledig diploma geeft de bevoegdheid van leerares, zoodat de opleiding ook oefening in het lesgeven inhoudt. Men kan dit gedeelte echter achterwege laten en ontvangt dan alleen een certificaat. Als leerares kan men onderwijs geven aan industrie-, huishoud-, vak-, en vrouwenarbeidscholen, of men kan kortere cursussen geven voor vereenigingen, bijv. moedercursussen. Behalve als leerares zijn gediplomeerden werkzaam als directrices of assistenten in kindertehuizen, in gezinnen, sanatoria, of als assistente op consultatiebureaux voor zuigelingen. K. en O. diploma wordt door den Staat erkend en geeft meer kans op gesalarieerde betrekkingen dan enkel Jeugdleiding. De opleiding geschiedt aan de Scholen voor Maatschappelijk Werk, waarvan Kath. inrichtingen bestaan te Amsterdam en Sittard en o.a. aan de Nieuwe Huishoudschool te Amsterdam en een speciale school te Rotterdam. C. Brom. Kinkhoest, slijmhoest, is eender meest voorkomende infectieziekten. 3—B dagen na de besmetting treedt verkoudheid op, die erger wordend, geleidelijk overgaat inde algemeen bekende typeerende gierhoestaanvallen. Het gevaar van de ziekte is minder inden kinkhoest zelf, dan wel inde complicaties gelegen, waarvan de meest gevr esde de longontsteking is. K. is een kinderziekte. De eenmaal doorstane ziekte maakt den mensch onvatbaar voor een volgende Schoonhoven vond in 1572 te Brielle den marteldood, terwijl op 23 Juli van dat jaar 9 monniken en 3 broeders van Bethlehem te Roermond door de troepen van den Prins van Oranje om het leven zijn gebracht. Als kroniekschrijvers en biografen moeten voorts worden vermeld Petrus de Wal (f 1648) en Herardus Eligius (f 1641). Li t.: A. Raissius, Orgines Cartusiarum Belgi (Duaci 1632); ITh. Petreius, Bibliotheca Cartusiana (Colon. 1609); P. Dorland, Chronicon Cartusiense (Colon. 1608); H. J. J. Scholtens, Een boek over Karthuizers (1924) en de aldaar op blz. 100—102 vermelde literatuur; H. B. C. W. Vermeer, Het tractaat Ortus et Decursus Ordinis Cartusiensis van Hendrik Egher van Kalkar (1929); Talrijke biographiën in het Nned. Biogr.Woordenboek. Scholtens. Keper (h er a 1 d.) is een figuur inden vorm van een geopenden passer, bestaande uiteen rechter en een linker schuinbalk, met den top naar boven (vgl. de keper vaneen dakconstructie). De beenen zijn twee deelen breed. „Omgekeerd” heet dek. als de beenen uitkomen inde bovenhoeken, en de top naar onderen gericht is. E. van Nispen tot Sevenaer. Kinderverzorging en -opvoeding is een sociaal, speciaal vrouwelijk beroep, en onderscheidt zich hierdoor van Jeugdleiding, welk vak ook door mannen wordt uitgeoefend. De opleiding duurt 3 jaar, waarvan 2 jaar theorie en 1 jaar practisch werken in diverse inrichtingen. Het theoretisch gedeelte omvat: gezondheidsleer en kinderverzorging psychologie en paedagogiek, spelleiding, kindermu- Keper—Kinkhoest OUDL AFBEELDING v.h. KARTUIZERKLOOSTER DETHLEHEM TE ROERMOND.(thans GROOTSEMINARIEJ Luchtvaart Stationsgebouw Schiphol. Grondfoto K.L.M. Passagierskaiuit K. L.M.-verkeersvliegtuig. Europeesche Itjnen. Grondfoto K.L.M. Boven de wolken Luchtfoto K.L.M. Vliegveld Schiphol Luchtfoto KLM Boven Hollandsche molens Luchtfoto K.L.M .«U'fvOQfl Wat de K.L.M. voor één reis Amsterdam-Batavia aan benzine noodig heeft. Grondfoto K.L.M. Contact! Aanslaan van de motoren vaneen K.L.M.-verkeersvhegtuig op het vliegveld Schiphol. Grondfoto K.L.M Vooraanzicht K.L.M.-verkeersvliegtuig. Grondfoto K.L.M Het laden van vaatjes Hollandsche haring. Grondfoto KLM, Instappen I Passagierskajuit vaneen K. LM.-verkeersvliegtuig van den wekelijkschen dienst Holland-Java. Grondfoto K.L.M Grondfoto K.L.M Vliegveld Waalhaven. Luchtfoto K.L.M* Bestuurderskaiuit vaneen K.L.M.-verkeersvliegtuig. Grondfoto K.L.M Sept. 1929—Jan. 1930 meerdere proefvluchten Ned.— 0.-Indië v.v. waren uitgevoerd, werd Sept. 1930 een vaste 14-daagsche retourdienst op deze lijn geopend, welke dienst Oct. 1931 ineen wekelijkschen werd omgezet. Inden zomer van 1931 werden de eerste binnenl. luchtlijnen geopend, nl. Rotterdam—Haamstede en Amsterdam—Eelde (Gron.); in het voorjaar van 1932 verder nog Amsterdam—Twente, terwijl de lijn Rotterdam—Haamstede werd doorgetrokken tot Vlissingen. Naast den dienst op de vaste luchtlijnen organiseert de K.L.M. op vsch. luchtvaartterreinen in Ned. pleziervluchten. Ook stelt zij luchttaxis beschikbaar voor speciale vluchten en voert opdrachten uit tot het uitstrooien van reclamebiljetten en op het gebied van luchtfotografie en cartografie. Een overzicht van den ontwikkelingsgang der K.L.M. geeft onderstaande tabel: infectiekans. Zoo is het ook goeddeels te verklaren, dat kinkhoest weinig op ouderen leeftijd optreedt, meestal wordt de ziekte reeds tijdens den kinderleeftijd doorgemaakt. In het algemeen genomen levert de ziekte zelden levensgevaar op. Toch sterven in Nederland per jaar nog 700—1.000 kinderen aan kinkhoest. De belangrijkste invloed op den ernst van den kinkhoest heeft de leeftijd van het kind. Hoe kleiner het kind, des te grooter is de kans op long-ontsteking. Voor kinderen onder het jaar is bet gevaar het grootst; bij kinderen boven 4 jaar onbelangrijk. De besmettelijkheid van den k. is groot. De ziekte wordt van kind op kind overgebracht en daar ze al besmettelijk is, vóórdat de typische aanvallen zijn opgetreden, dus voordat men zeker weet met k. te doen te hebben, is een besmetting moeilijk te voorkomen. Heeft er ineen gezin één kind k. dan worden meestal ook de andere kinderen aangetast. Ofschoon afdoende maatregelen niet te nemen zijn, zalmen toch de kinderen met k. zooveel mogelijk uit de omgeving van andere kinderen, behalve het eigen gezin, houden. Men zal de kinkhoest-kinderen uit school laten met hun broertjes en zusjes, die de ziekte nog niet hebben gehad om het infecteeren van andere kinderen op school te voorkomen. Ten slotte is het van groot belang om in gezinnen, waarin k. voorkomt, de kinderen onder het jaar van de andere kinderen en hun verzorgster af te zonderen. De verwekker van den k. is de bacil van Bordet en Gengou. Hiervan worden vaccins gemaakt, waarmee men in Nederland vrij goede resultaten bereikt bij de bestrijding van den kinkhoest. Dit vaccin wordt ook als voorbehoedend middel ingespoten, wanneer de besmettingskans groot is, bij zeer jonge en zwakke kinderen. v. Balen. Vervoerde Aantal T Gevlogen Vervoerde kg brief- leizier_ J km passagiers en vliegers pakketpost g 1920 82.000 345 2.900 •••••• 1925 966.000 5.729 8.400 2.600 1930 1.691.810 17.456 94.884 11.697 1931 2.599.740 20.512 122.587 18.792 De K.L.M. beschikte Mei 1932 over 29 passagiersvliegtuigen, nl. 11 éénmotorige, 5 tweemotorige en 13 driemotorige, waarvan 27 van het type -*• Fokker en 2 van het type —> Koolhoven, benevens over 1 éénmotorig vrachtvliegtuig, type Carley. Het hoofdkantoor van de K.L.M., die de oudste der tegenwoordig bestaande Eur. luchtvaartmijen is, is gevestigd te Den Haag, terwijl zij passagekantoren bezit te Amsterdam en Botterdam en agentschappen inde voornaamste steden van Eur. en tal van plaatsen in Ned. Ze staat onder toezicht vaneen Raad van Commissarissen. Kleurenblindheid is een aangeboren, bij uitzondering tijdens het leven ontstaan gebrek inde waarneming van kleuren. Sommige kleuren worden niet gezien. Dat valt niet op, wijl kleurenblinden onbewust zich laten leiden door hun meestal goed ontwikkeld onderscheidingsvermogen voor helderheidsverschillen. Het meest bekend is de gedeeltelijke of dichromatische k. (Daltonisme); geel-blauw-blinden zien van de bonte kleuren alleen rood en groen; talrijker zijn de roodgroen-blinden, die enkelde nuancen geelen blauw zien. Van de mannen zijn 3 a4% rood-groen-blind;o,s% der vrouwen. K. wordt geërfd van de moeder, ook al is deze zelf niet rood-groen-blind. Totale k. (achromatisch zien) komt zelden voor: alles wordt, gelijk een fotografie door het normale oog, gezien in wit, licht en donkergrijs tot zwart. Bij uitzondering is één oog kleurenblind, het andere niet. Li t.: H. Köllner, Die Störungen des Farbensinnes, (Berlin 1912). Ruiten. K.L.M. (Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en K o 1 o n i ë n, N. V.), de Ned. Mij. voor luchtverkeer werd 7 October 1919 op particulier initiatief, o.a. van Albert Plesman, opgericht. 15 Mei 1920 opende zij haar eerste luchtlijn, een anderdaagschen dienst Amsterdam—Londen. Gaandeweg heeft de K.L.M. haar luchtnet in Eur. uitgebreid door het in gebruik nemen van de luchtlijnen Amsterdam—Parijs, Amsterdam—Kopenhagen—Malmö e.a. In samenwerking met buitenl. luchtvaartmijen worden nog vsch. andere lijnen geëxploiteerd. 1928 volgde de oprichting der zustermij. der K.L.M., nl. de K.N.I.L.M. (Kon. Nederlandsch-Indische Luchtvaart Mij.). Nadat 1928 en in het tijdvak Li t.: Jaarverslagen der K.L.M. in „Het Vliegveld. Franqumet. Kolven. Het kolfspel is eender oudste Ned. spelen en als de opvolger van het nog oudere kaatsen te beschouwen. Vroeger werd het bijna in iedere stad of dorp gespeeld en inde 18e eeuw telde Amsterdam zelfs meer dan 300 kolfbanen. In N.-Holl., Z.-Holl., Utr. en Zld. vindt men op het oogenblik op het platte land nog tal van banen. Het spel wordt thans uitsluitend gespeeld in zalen, vroeger ook inde open lucht, op een daarvoor geschikt gemaakte cement- of betonvloer. Er worden zoowel gummi- als sajetballen gebruikt. De baan is verdeeld in 12 vakken, welke steeds smaller worden. Er wordt gespeeld in series. ledere serie bestaat uit 5 slagen, zoodat dus een max. aantal punten van 5 x 12 kan worden verkregen. De kolfclubs zijn aangesloten bij den Ned. Kolfbond, welke ongeveer 6ÓO kolvers telt. leder jaar heeft ineen nader aan te wijzen plaats de 3-daagsche wedstrijd van den Ned. Kolfbond plaats, waarvoor steeds bijzonder veel belangstelling is. Door het in het leven roepen vaneen Propaganda Commissie begint de kolfsport langzamerhand weer op te leven. De Grood. Kongo. Anlhropographic. De bevolking van Kongo vormt op het gebied der anthxopographie geen homogeen geheel. Vermoedens liggen voor de hand, dat dit gebied oorspronkelijk door pygmeeën was Kleurenblindheid—Kongo bezet, waarboven zich inden loop der tijden negers zijn komen vestigen. Zoo laat zich verklaren, dat nog heden in K. het pygmeeënras sporadisch opduikt, te midden van het alom verspreide negerras. Pygmeeën-groepen leven o.m. tusschen den evenaar en het meer Leopold 11, bij den oorsprong der Tsjoeapa en der Lomela, langs de boorden der Itoeri en bijrivieren, in Kivoe, in Roeanda, langs den W. oever van het Tanganjikameer, ten N. van Loesambo, langs den bovenloop der Lomami. Al deze groepen hebben sterke physische trekken gemeen, waaruit volgt, dat zij alle tot één ras behooren. Verscheidenheid echter, die ook naast overeenkomst valt waar te nemen, wijst op rasvermenging. Slechts de pygmeeën uit het oerwoud van Itoeri, met de kleinere groepeeringen ten N. van Loesambo en langs den bovenloop der Lomami, schijnen het oorspronkelijk type van het ras zuiver te hebben bewaard. Zij kenmerken zich dooreen zeer kleine gestalte van gemiddeld 1.44 m, een leemachtiggele huidskleur, een zwaar, plomp hoofd met uiterst korten hals. Het kinnebakken is vooruitspringend, de neus meer breed dan lang en diep ingedrukt. Zij hebben kroeshaar, en niet zelden een zeer ontwikkeld haarsysteem over het heele lichaam. De lichaamsbouw vertoont bovendien gebrek aan verhouding: de romp is te lang tegenover de beenen, de armen tegenover den romp. Al de overige pygmeeën-groepen hebben negerbestanddeelen in zich opgenomen. Hun grootere gestalte en donkerder huidskleur zijn ongetwijfeld een gevolg van rasvermenging. Daar echter hun uiterlijk niet wezenlijk van het algemeen pvgmeeën-type verschilt, worden zij bij dat ras ondergebracht, maar als pygmoïden of pygmeeïformen bestempeld. Negerras. Buiten de door de pygmeeën bezette gebieden is geheel Kongo door negers bewoond. Allen behooren tot éénzelfde ras, al zijn sommigen blijkbaar van gemengd bloed. De overgroote meerderheid der negers in Kongo vertoont echter het zuiver negertvpe: middelmatig van gestalte (beneden 1.70 m), donkerbruin van kleur, kroeshaar, langwerpig hoofd, breeden neus, uitstekende kaken, dikke lippen. Evenals pygmeeëngroepen den invloed der negers hebben ondergaan, zoo moet men ook voor zeer waarschijnlijk houden, dat sommige negers, die van het oorspronkelijk type afwijken, pygmeeënbloed inde aderen hebben. De lichtere huidskleur, breede schedel en kleinere gestalte, die men soms bij negerstammen kan nagaan, zouden dus ook hierop wijzen. Ook de inval van Hamitische en Semitische volksstammen in Oost-Afr., respectievelijk afkomstig uit het Middellandsch gebied en uit Voor-Azië, heeft tot rasvermenging aanleiding gegeven. Als nomadische veekweekers hebben deze volken door hunne veroveringstochten niet alleen nieuwe cultuurelementen, | maar ook nieuwe raseigenaardigheden overeen zeer ■ uitgestrekt gebied van Afr. verspreid. Waar daar ' thans veeteelt bestaat, zijn blijkbaar destijds eveneens 1 vreemde rasbestanddeelen opgenomen. Dit is voor ] Roeanda en Oeroendi het geval. Opvallend zijn daar < de zeer hooge gestalte van dikwijls boven 1.90 m en j de fijne slanke bouw. s Li t.: -> Kongo, Ethnographie. Be Cleene. i Kongo, Ethnographie. Het vraagstuk der eth- c nogr. indeeling der Kongoleesche bevolking heeft op s dit oogenblik nog geen afdoende oplossing gekregen. Dit is geen wonder, als men vooreerst bedenkt, dat p slechts sinds het eind der vorige eeuw de volkenkunde 1 inde gelegenheid werd gesteld Midden-Afr. onder oogen te nemen, terwijl anderzijds ook de vaak intensieve kruising der Afr. volken onderling het den ethnograaf van heden zeer moeilijk, zoo niet voorloopig ondoenlijk heeft gemaakt, de huidige beschavingen in Kongo op een definitieve wijze tot een overzichtelijk geheel te ordenen. In afwachting van wat nader ethnogr. onderzoek wellicht nog leeren zal, kan men niettemin in Kongo drie ethnische groepeeringen onderscheiden: 1° de pygmeeën, 2° de landbouwvolken, 3" de herdersvolken. : 1° De pygmeeën. Van al de volken in Kongo be■ zitten dezen ongetwijfeld den oudsten cultuurtoestand. I Thans leven zij slechts nog in kleine afgezonderde groepjes tusschen de hen omringende negerbevolkingen, zooals de Aka, de Efe en de Bamboeti resp. 1 in het N.W., N.O. enZ. gedeelte v.h. Itoeriwoud; de Batwa in Kivoe, Roeanda en langs den W. oever v.h. Tanganjikameer; de Batsjoea tusschen den evenaar en het meer Leopold 11, en bij den oorsprong der Tsjoeapa en der Lomela (cf. ethnograph. kaart). Door dit samenleven met negers is natuurlijk een wisselwerking tusschen beider cultuurelementen ontstaan, zoodat in werkelijkheid het eigen beschavingsbezit der pygmeeën nergens meer gaaf en ongeschonden voorhanden blijkt te zijn. Op godsd. gebied gelooven de pygmeeën aan een Opperwezen, dat de wereld geschapen heeft. Alles wat is en leeft, hoort den godheid toe. Het aanvaarden van dit hoogste gezag komt duidelijk tot uiting in het offeren der eerstelingen, zooals eerste vruchten, vroege honing, stukken wild. Ook de zedenleer past zich in zeer groote mate aan bij hetzelfde begrip: sommige zedelijke voorschriften worden ontegenzeggelijk door God uitgevaardigd, terwijl anderzijds overtredingen en buitensporigheden door hem worden gestraft. Het geestengeloof, alsmede de voorvaderenvereering zijn weinig ontwikkeld. Ook de magie blijft zeer beperkt. De familie ligt aan do gemeenschap ten grondslag. Het huwelijk is algemeen monogamisch. Man en vrouw, ouders en kinderen, leven door den band in goede verstandhouding. De vader is het hoofd van het gezin en hij oefent dit gezag uit in het raam van de familiegroep, waartoe hij behoort. Al vormen nu ook meerdere familiegroepen op bun beurt den familiestam of clan, dan toch blijft de familiegroep als dusdanig de spil, waarom heel het maatsch. leven draait. Vaneen politiek georganiseerd stamverband is geen sprake. Op stoffelijk gebied zijnde pygmeeën zeer achterlijk. Zonder landbouw noch veeteelt leven zij slechts van wat de natuur hun spontaan oplevert, nl. planten en voedsel uit het bosch en jachtproducten. Daar na een min of meer lang verblijf in één streek het wild en de vruchten beginnen te ontbreken, worden zij als van zelf tot uitwijken genoodzaakt. De volledige afhankelijkheid van de natuur heeft dus voor hen een zwervend leven ten gevolge. Toch dolen de pygmeeën niet onbepaald rond; elke clan heeft zijn nauwomschreven gebied, dat alleen voor eigen vruchtenverzameling en eigen jacht voorbehouden is. Als wapenen kennen zij oorspronkelijk slechts boog en pijl, zoodat de speer, inde olifantenjacht veelal in gebruik, van de negers overgenomen blijkt te zijn. Als woning hebben zij slechts een beschutsel tegen regen en wind. 2° De landbouwvolkcn. Onmiddellijk dient er op gewezen, dat een strenge doorvoering van de volkenkundige indeeling in onderscheiden hakbouwvolken Kongo Warega, deWazimba, de Baboejoe, deßaloeba-llemba, de Watabwa, de Wabemba. Gansch inden Z.0.-hoek verblijven de Basjila, de Balamba en de Baoesji. Het Z. is vooral bewoond door de Baloeba, de Kanioka, de Baloenda, de Bakete en de Batsjiok. Tusschen de Kwango en de Kasai levende Bajaka, de Bahola, de Bangoeli, de Badinga, de Baboenda, de Bambala, de Basjilele, de Bapende: inden samenloop Kasai-Sankoeroe, de Baloeba; tusschen de Loekenie en de en jagersvolken in Kongo vooralsnog uitgesloten is. De landbouwers zijn er tevens jagers, zoodat op gemeenzamen grondslag een bonte verscheidenheid van geestelijk en stoffelijk cultuurbezit is gegroeid, welke naast veel overeenkomst ook veel verschil vertoont. De overgroote meerderheid der Kongoleesche volksstammen behoort tot de groep der landbouwvolken. Aldus de Bakongo langs de beide oevers der Beneden-Kongo; de Bateke, de Bamfoenoeka, de Baboma, de Kasai-Sankoeroe: de Balesa, de Basongo-Meno en Batetela. Ten N. der Loekenie wonen de Bankoetsjoe. De middenkom is grootendeels bezet door de Mongo-Koendoe. Langs de boorden der Lomami wonen de Bangandoe, de Lokele, de Topoke, de Bamboli, de Akela, de Bakoesoe en de Basonge. Geheel in het N. der kolonie wonen langs den W.-kant de Bwaka, de Banza en de Ngbandi; in het middengedeelte de Azande, de Abarambo, de Mangbetoe; langs den 0.-kant: de Mondo, de Logo, de Ndo en de Lendoe (cf. ethnogr. kaart.) Haast al deze volksstammen erkennen een Hoogste Wezen, dat zij beschouwen als den Schepper, Bajanzi langs den Kongostroom tusschen Leopoldstad en Coquilhatstad; de Basengele, de Ntomba, de Wadia, de Ekonda bij het meer Leopold II en het Toembameer; de Wangata, de Bangala, de Ngombe, de Bapoto, de Boedja, de Baroemboe, langs den stroom tusschen Coquilhatstad en Stanleystad; de Ababoea tusschen Roebi en Aroewimi; de Bangelima tusschen Aroewimi en Lindi; de Mamvoe-Walese ten N. der Itoeri; de Babali, de Bakoemoe-Babira, de War.ande ten Z. der Itoeri, de Wagenia langs de Loealaba tusschen Stanleystad en de Lowa. Tusschen de Loelaba en de groote meren wonen resp. van N. naar Z. de Wasongola, de Kongo KONGO ETHNOGRAPHISCHE KAART naar DeJonghe en Schebesta Heer en Meester van het heelal. Dit opperwezen, dat naargelangdevolksstammen verschillende benamingen draagt, wordt nooit verstoffelijkt, heeft noch afbeeldingen, noch tempels, noch priesters. Is het godsbegrip als dusdanig algemeen verspreid, de practische beteekenis ervan voor het dagelijksch levender zwarten blijkt niettemin van zeer ongelijke waarde te zijn. Bij sommige volksstammen, zooals de Bakongo, de Ngbandi en de Azande, berust de zedeleer gedeeltelijk althans op het godsbestaan. In vele gevallen echter is het verband tusschen godsdienst en moraal zeer onduidelijk geworden. Aldus bij de Koendoe, bij wie ontegenzeglijk het godsbegrip nog een vagen terugslag heeft op het gewoon levensverloop, waar het echter niettemin moeilijk uitte maken valt, waar de juiste aanknoopingspunten gelegen zijn. Ten slotte is de kennis van het Godsbestaan soms louter speculatief. Zoo gelooven de Baloeba wel ineen opperwezen, doch erkennen ditzelfde geenszins meer als zedelijken wetgever. Hier is de breuk tusschen godsdienst en moraal volledig. Het animisme of geestengeloof neemt in het godsdienstig levender zwurten een ruimere plaats in dan het geloof ineen opperwezen. De zwarte stelt zich de natuur voor als bevolkt en beheerscht door geesten: bronnen, bergen, rotsen, boomen, regen, storm, enz., worden verpersoonlijkt en dientengevolge door riten, gebeden en offeranden vereerd (naturisme). Naast geesten der natuur, erkent de zwarte ook geesten der afgestorvenen (manisme), waaronder deze der voorouders vooral worden vereerd. Na den dood immers leeft de ziel gescheiden van het lichaam voort. Zij keert soms terug onder de menschen om den een te bevoordeelen, den ander te schaden. Het komt er dus op aan de geesten gunstig voor zich te stemmen. De nganga of geestenpriester bezit dit geheim. Hij kan nl. sommige geesten opsluiten in bepaalde voorwerpen, meestal gesneden houten beelden. Deze worden dan vereerd om gunsten te bekomen of ongelukken af te weren (->Fetischisme). Tooverij (-*Magie) is verreweg de voornaamste factor in het levender zwarten. Tooverij is een wereldbeschouwing, welke uitgaat van het geloof in geheime onpersoonlijke krachten, die het heelal willekeurig beheerschen. Sommige lieden, bandoki, kennen het geheim deze krachten te bemachtigen. Door middel van formules en riten kunnen zij zelfs op afstand wonderbare uitwerksels bekomen, die volkomen tegenstrijdig zijn met het normaal verloop der natuurwetten. Aldus wordt noodzakelijkerwijze de grootste bekommernis van den zwarte zich te beschermen tegen tooverij of zelf tooverkrachten te benutten. Ook neemt hij zijn toevlucht tot toovermiddelen bij alle omstandigheden van het leven: geboorte, puberteit, huwelijk, zwangerschap, ziekten, dood, jacht, vischvangst, bewerken van ijzererts enz. Het maatsch. leven berust op de familie, welke bij vele volksstammen rechtstreeks inde clan-organisatie opgenomen wordt. Een clan is immers een soort fam., in breeden zin opgevat. Hij is een collectiviteit van personen, die bloedverwant zijn of denken te zijn. Dit openbaart zich, hetzij langs den kant der mannen, hetzij langs den kant der vrouwen, bijzonder dooreen gemeenzamen naam. De leden vaneen clan voelen zich hierdoor verbonden tot een collectieve verantwoordelijkheid, mogen doorgaans niet onderling huwen en leven soms onder het regiem vaneen collectieve economie. Toch bewonen de leden vaneen clan niet noodzakelijk een ononderbroken gebied. Een clan kan aldus plaatselijk of verspreid zijn. De eeredienst der voorvaderen en sommige spijsverboden, eigen aan den clan, geven hem een godsd. karakter. Familie en clan zijn patriarchaal of matriarchaal. Theoretisch onderscheidt men in het patriarchaat en het matriarchaat de volgende karakteristieken: patrilinealiteit of matrilinealiteit, d.i. de afstamming geschiedt langs vaders of langs moeders kant; patronymie of matronymie, d.i. het kind draagt den naam van vader of van moeder; patripotestaliteit of matripotestaliteit, d.i. de vader of de moeder oefent het gezag uit; patrilocaliteit of matrilocaliteit, d.i. het gezin "vestigt zich inden familiekring van den man of van de vrouw. Feitelijk zijn in Kongo familie en clan noch zuiver patriarchaal, noch zuiver matriarchaal. Aldus behoort bijv. bij matriarchale volksstammen het gezag niet a. d. moeder, maar a. d. moederlijken oom: alle gezag van vaders kant gaat echter niet verloren. Insgelijks bij patriarchale volksstammen blijven de kinderen een zeker plichtsbesef behouden tegenover hun moeder en moederlijke familie. Op te merken valt, dat het matriarchaat meest voorkomt inden Z.W. hoek der kolonie, nl. bij de Bakongo, Bajaka, Baloeba, Baloenda, enz. Naast de monogamie kennen de landbouwvolken insgelijks de polygamie. Deze heeft echter veel meer een eeon., dan een zedelijk karakter. Er is vooreerst de groote veelwijverij: één man bezit tientallen, soms honderdtallen vrouwen. Daaruit volgt, dat sommige mannen geen vrouw vinden, een toestand, die tot allerlei misbruiken aanleiding geeft. Bij sommige volksstammen bestaat echter ook de kleine veelwijverij. Daar één man in dit geval slechts drie of vier vrouwen bijhoudt, is deze vorm van veelwijverij minder noodlottig. Het staatkundig leven vindt, buiten en boven familie en clan, uiting inde hoofdij, d.i. een collectiviteit van personen, die leven op een bepaald grondgebied onder het gezag vaneen eertijds onafhankelijk hoofd. In het uitoefenen van zijn ambt wordt de hoofdman bijgestaan door den raad der voornaamste vrije lieden. De hoofdijen zijn groot of klein. De groote komen, als een gevolg van de gemakkelijke verkeersmiddelen, meest voor in het randgebied der kolonie; de kleine integendeel liggen vooral in het centrale gedeelte, waar wouden en moerassen de verbindingen tusschen afgezonderde dorpen bemoeilijken. Op stoffelijk gebied zijnde landbouwvolken niet meer ten volle afhankelijk van de natuur. Naast de jacht en de vischvangst voorzien zij in hun onderhoud voornamelijk door den hakbouw. Dit is vrouwenarbeid. Graangewassen zijn hun onbekend, wel planten ze maniok, bananen, zoete aardappelen, maïs, aardnoten, enz. Ook aan hoornvee hebben zij gebrek, en bezitten enkel geiten, zwijnen, honden, hoenders, eenden, enz. De kleeding is allereenvoudigst: een stuk stof tusschen de beenen aangelegd en opgehouden door een gordel. Haar en lichaam zijn in het algemeen het voorwerp van bijzondere zorg: haartooi, huidbeprikking en -beschildering, kunstmatige misvorming van schedel en tanden, oor-, neus- en lipdoorboring, besnijding en dies meer. Als woning hebben zij de hut. Deze is steeds uit vergankelijke materialen opgetrokken, en dient meer als beschutting voor den nacht en slecht weer dan als eigenlijke woonstee. De vorm verschilt van streek tot streek: in het W. en inde middenkoer is hij meestal rechthoekig van grondplan met Kongo Kongo. Anthropologie Neger en Pygmee. 2'7 Negertypen. Negertypen van grootc gestalte. Heerscherskaste in Roeanda en Oeroendi. Kongo- Ethnographie Hut uit het Westen. Hut uit het Noorden. Pygmeeën met boog en pijl. Photo Schebesta. Afgodsbeeld Weven. Vlechtwerk. Smidse. Pottenbakken Breiwerk. middel van de meest uiteenloopende stoffen. De bewerking zelf noemt men looien. De huid behoort, wat de chemische samenstelling betreft, tot de eiwitachtige stoffen, bezit na afsterven der cellen weinig weerstandsvermogen en gaat spoedig tot bederf over. Dit bederven kan voorkomen worden door droging, maarde droge huid is slechts voor weinig doelemden te gebruiken. Bij koken van huid in water ontstaat lijm. Leder daarentegen is bestand tegen vocht en geeft bij koken geen lijm meer. geveldak, in het N. cirkelvormig met kegeldak in het Z. soms vierkant met óf nyramidaal- öl kege dak. Ambachten ziin ijzer- en houtbewerking vlechten, weven en pottenbakkerij. Vele voorwerpen dezer nijverheden getuigen van ontwikkelden kunstzin. Als aesthetisehe verschijnselen der Kong. beschaving, staan zij naast litteratuur, muziek en dans op den voorgrond. Ook handel komt voor. Naast den primitieven vorm van ruiling, zijn er bij vele volksstammen waardematen of eenheden te vinden, die als munt dienst doen. Dit is het geval voor sommige soorten parels, weefsels, koperen kruisen, ijzeren lansen, enz. De handel wordt ook op bepaalde dagen op markten uitgeoefend. Door hun periodiciteit vormen zij de ° Van natuurk. standp. beschouwd bestaat de huid uit drie lagen en wel: 1° Opperhuid of epidermis, waarin het haar vastzit; 2° Lederhuid of corium, die het eigenlijke leer levert en 3° Onderhuid. Onder- en bovenhuid worden bij de lederbereiding verwijderd. De lederhuid bestaat, vlak onder de opperhuid, uit een zeer dichte vezellaag, die nerf heet, en die de teekeninw aan het leer geeft. Door de looiers hier te lande worden meest kalfsvellen, rundshuiden en schapenvellen verwerkt. Daarnaast ook paarden- en varkenshuiden en ook slangen-, krokodillenvellen e.d. Invoer, naast eigen productie, uit Amerika, Z. Afrika en Australië. De beste huiden leveren jonge dieren, vooral ossen. De zetel van de 1. bevindt zich in ons land vnl. in N.-Br. inden omtrek van Tilburg-Reijen en van de Langstraat (sclioenfabr.), verder in Eindhoven, Gelderland, Overijsel, Zuid-Holland. Fabricage. Deze is in drie hoofdbewerkingen te verdeelen: 1° Voorbereidende werkzaamheden. 2° Looiing. 3° Afwerking. kaders der inlandsche week. 3° De herdersvolken. Deze wonen in het uiterste U. grensgebied. Inde onmiddellijke omgeving der groote meren leven nl. de Bahoende, de Bahavoe, de Wanjaroeanda, en de Waroendi (cf. cthnogr. kaart). Op godsd. gebied is er geen opvallend verschil met de vorige groep: geloof ineen opperwezen, animisme en magie. De maatsch. en staatkundige toestanden zijn echter zeer bijzonder, vooral in Roeanda en Oeroendi. Twee verschillende ethmsche groepen, veefokkers en landbouwers, liggen er als twee onderscheiden cultuurlagen boven elkaar, met gevolg, dat een kleine heerscherskaste, welke m den loop der eeuwen als nomadisch herdersvolk in het land is binnengedrongen, de autochtone bevolking geheel of gedeeltelijk domineert. Het karakteristieke der herdersvolken is de veefokkerij, welke gansch de stoffelijke beschaving beïnvloedt. Zoo gaat bijv. de inlander alhier met huiden en vellen gekleed. Het meeren- 1“ De voorbereidende werkzaamheden bestaan in het verwijderen van de opperhuid met haar en van het onderhuids-weefsel. Dit geschiedde vroeger door het smarten, d.i. het laten verteren van de opperhuid, waardoor tevens de haren loslaten. Tegenwoordig worden de huiden in kalkputten gebracht, waarin ook zwavelnatrium of zwavelarseen in kleine hoeveelheden opgelost zijn. Na eenigen tijd hieraan te zijn blootgesteld, gaande haren loszitten en worden de huiden gevleesd en gehaard, d.w.z. met een scherp mes (degen) van onderhuid en vleeschresten, en met een bot mes van opperhuid en haar ontdaan. De huid heet nu verder ~bloot”. Alvorens deze bloot gelooid kan worden, wordt ze met een bot half-cylindervormig mes uitgestreken op den boom en daarna meer of minder ontkalkt. Vroeger werd voor geheele ontkalking honden-, kippen- en duivenmest gebruikt, tegenwoordig zure zouten, ammoniumzouten, of zgn. beitsen, zooals leeropaan, oropon, purgatol en zemelenbeits. De moderne zoolleerbereiding, of vachelooiing, vraagt slechts een gedeeltelijke ontkalking, hetgeen bijv. in kuipen met 1% zuuroplossingen geschieden kan. De bloot is nu looi-klaar. 2° De looiing kan, al naar gelang de gebruikte stoffen, o.a. bestaan in: a. plantaardige looiing, b. chroomlooiing, c. vetlooiing, d. gemengde looiing. deel der bevolking leeft echter nog van den landbouw, die naast zoete aardappelen, boonen en erwten ook graangewassen oplevert. De hut heeft den vorm van bijenkorf. Ook sommige ambachten worden beoefend Li t.: Paul Ilinneberg, Die Kultur der Gegenwart (lil 5 Abt.: Eugeen Fisher, Spezielle Anthropologie); W. Schmidt, Die Stellung der Pygmaenvölker; C. G. Seligman, Races of Africa; Czekanowski, Wissenschaftliche Ereebmsse der Deutschen Zentralafr. Exp., O. Overbergh, Collection de monographies ethnographiques; E? De Jonghe, Ethnographie du Congo (Revue des 'questions seientifiques 1930); Annales du musce du Congo, Ethnographie et Anthropologie; Kongo, Alg. tijdschr. van de Belg. kolonie; P. Schebesta, Bambuti die Zwerge vom Kongo (1932). De Cleene. Koren der engelen, groepen van engelen van elkaar onderscheiden. Om het voorkomen van 9 verschillende namen inde H. Schrift onderscheidt de Kath. Theologie 9 koren van engelen, n.l. Engelen, Aartsengelen, Serafijnen, Cherubijnen Tronen, Heerschappijen, Overheden, Machten, Krachten. Het bestaan dezer 9 koren is een niet zeker geopenbaarde waarheid. Augustinus merkt op (Ench. 15, 28), dat wellicht eenige der 9 namen inde H. Sclirift synoniem zijn. Krehng. Lit.: Diekamp, Katholische Dogmatik II («1930). a. Plantaardige looiing is nog wel de meest gebruikelijke en vindt plaats in kuipen niet extracten van verschillende plantaardige stoffen, zooals eiken-, kastanje- en quebrachohout. De aanlooiing begint met zeer verdunde oplossingen van deze extracten en wel van ± 0,2 Beaumé, ter voorkoming van doodlooien, d.i. door aanvankelijk te sterk looien van den buitenkant der bloot zou het looivocht niet meer tot de binnenste laag door kunnen dringen. Vervolgens komen de blooten in opeenvolgende kuipen met telkens sterkere extracten (tot ± 7 Beaumé). liryptomnesie (= verborgen geheugen), negatieve herinner ingsstoomis, waarbij het gereproduceerde niet als zoodanig herkend wordt. Dit verschijnsel leidt tot onbewust plagiaat, en speelt ook op pseudospiritistisch eséances een rol, -*■ Spiritisme. Li t.: W. H. C. TcnhaeJf, Kryptomnesie (Tijdschrift v. Parapsychologie 1, 126). Lederindustrie. Dit bedrijf houdt zich bezig met de omzetting van dierlijke huid in leder door Koren der Engelen—Lederindustrie Zijn ze doorlooid, dan volgt nog behandeling gedurende enkele dagen in sterkere vochten van 10 tot 15 Beaumé, bij een temp. van ± 35° C, in zgn. haspels (open half-cylindrische vaten met excentrisch roerwerk), of in draaiende walkvaten. Dit zijn dichte vaten, voorzien van pennen, om de huiden mee te nemen en weer inde vloeistof terug te laten vallen. De beweging van het vat wisselt bovendien periodiek, zoodat een flinke inwerking van het looivocht op alle deelen van de bloot plaats vindt. Na deze behandeling worden de huiden door water getrokken, uitgeperst ter verwijdering van overtollige looistof, afgeolied ter vermijding van oxydatie, gedroogd en vervolgens onder hoogen druk gewalst. Hiermede is de bewerking afgeloopen. Toch ondergaat het leder na het drogen, dus voor het walsen, tegenwoordig nog vaak een behande ling in looivochten van ± 20 Beaumé bij een temp. van Hz 50° C, en daarna in loog en zuur, ter bleeking, waarna afgeolied van nerf, gedroogd en gewalst. Voor de fabricatie van tuigleder, leer voor koffers en riemen, kortom van technische ledersoorten wordt weliswaar gelooid met dezelfde extracten, maar milder, dus o.a. gewerkt met slappere looivochten, waarna uitgewasschen wordt en anders afgewerkt, o.a. gevet. b. Chroomlooiing heeft voor de vervaardiging van overleder van schoenen en van riemenleder de plantaardige looiing nagenoeg vervangen. In plaats van plantaardige looimaterialen worden hierbij speciale metaalzouten gebruikt. De met leeropaan, oropon e.d. geheel ontkalkte bloot wordt eerst gepickeld, d.w.z. met een oplossing behandeld, die 1% zuur en 10% keukenzout bevat, berekend op het blootgewicht der huiden. Hierdoor worden de blooten vaster, waarna ze gedraaid worden in walkvaten met basische chroomzouten van het type Cr HO S04. Na eenige uren zijn ze gaar-gelooid en wordt het leer uitgeperst en op dikte geschaafd, en dan geneutraliseerd, bijv. door draaiing ineen 2% boraxoplossing gedurende één of twee uren. Vervolgens wederom uit- trekking, waarna het overtollige vet verwijderd en het leder op dikte gebracht wordt (blancheeren). Het leder wordt vaneen of anderen glans voorzien, naturel afgewerkt of gekleurd. Tuigleder wordt meestal nog gekleurd door inwrijven met een oplossing van blauwhoutextract (haematine) en daarna met een oplossing van ijzerzouten; er ontstaat een prachtige zwarte kleurlak. Beter is, eenvoudig een 0.5% oplossing van anilinekleurstoffen te nemen, zoowel voor zwart, als andere kleuren. Bij chroomoverleder wordt het leder gevet met een vetemulsie (zeep, vetten en oliën, in water fijnverdeeld) en gekleurd met anilinekleurstoffen, waarna gedroogd, aangevocht, gestold (zachtmaken) opgespijkerd (om rek eruit te halen) afgewasschen met melkzuuroplossing, ingewreven met glans- middel (eiwitpreparaat), glansgestooten op glansstootmachine, werkend met glazen rol, die onder druk over de nerfzijde van het leder wrijft, waarna al of niet gekrispeld, d.i. het leder dubbel vouwen met nerf naar binnen, waarbij de nerf over elkaar gewreven wordt in tweeërlei richting, zoodat de eigenaardige teekening van calfsbox, rundsbox e.d. ontstaat, waarna nog gestreken met strijkijzer (gebeugeld), om de opgeworpen nerf wederom eenigszins neer te leggen. Bij de bereiding van overleder, dat veel dunner is, wordt de gekalkte bloot gespleten en wel loodrecht op de doorsnede, waardoor een huid met nerf erop van gelijkmatige dikte verkregen wordt en van onderen een vel in stukken en van wisselende dikte afvalt: het zgn. split of croüte. Vele gebruiksvoorwerpen worden hiervan gemaakt, die alle op beschreven wijze gelooid en afgewerkt worden. Voor een leek is het moeilijk split en leder met natuurlijke nerf te onderscheiden. De meeste goedkoope actetasschen worden van split gemaakt, waarop na looien en kleuren iedere gewenschte nerf gebracht wordt door het onder verwarming te persen op zgn. chagrineermachines, waarvan de rollen de verlangde teekening vertoonen; zoo ontstaan vischnerf, ronde nerf, etc. gezet en afgewerkt. c. Bij Vetlo o i i n g gebruikt men meestal vetten van dierlijken oorsprong, die gemakkelijk zuurstof uit de lucht opnemen, zooals traan e.d. De blooten worden herhaaldelijk met vet ingesmeerd en daarmede intensief gekneed. Zij worden telkens inde lucht gehangen ter bevordering van de oxydatie en looiing, waarna wederom met traan gekneed. Na eenigen tijd in stapels gelegen te hebben, wordt de overmaat traan verwijderd door uitpersen en uitwasschen met sodaoplossing, waarna gewasschen, gedroogd en gestold, eventueel gekleurd. Het zoo bereide leer is het bekende zeemleder en wordt ook o.a. voor handschoenen gebruikt. Ledersoortcn. Materiaal voor overleder wordt geleverd door kalfsvellen voor boxcalfleer; door geitenvellen voor chevraux (chroom genoemd); door rundshuiden en droge koehuiden van Java voor runds- en kipsbox. Naast deze soorten en zoolleer zijn reeds kleeding en handschoenleer, zooals Nappa, vermeld. Voor portefeuille- en boekbindersleer worden meestal schapen en geitenvellen gebruikt, voor autobekleeding en koffers vaak fijn rundsleer. Lederonderzock. Reeds lang heeft de wetenschap zich hiermede beziggehouden, maar vooral inde laatste twintig jaren meer intensief. Door het gebruik van exotische looistoffen met veel hooger looistofgehalte en meer speciaal ook door de menging van de extracten, daaruit bereid, kon men den looiduur van jaren op maanden terugbrengen, zonder dat het product er onder leed. Daarnaast is de meer en meer veldwinnende chroomlooiing een kwestie van enkele uren, wat de eigenlijke looiing betreft. Geschiedkundige bijzonderheden. Reeds de Egyptenaren bereidden mooie leersoorten. Ook de Rom. kenden leer, getuige een opgegraven looierij in Pompei. Maar ook primitieve volkeren hebben oudtijds reeds dierhuiden voor gebruik als kleeding geschikt weten te maken. Aan het einde van de 18e eeuw werden in Engeland de eerste machines voor ledersplitsing uitgevonden. Tegenwoordig zijn vele groote, bijna geheel machinaal werkende fabrie- d. Buiten deze methoden bestaan verder nog de zgn. gemengde looiingen: een combinatie van eenige der genoemde systemen. Tot deze groep behoort o.a. de bereiding van Nappa-leer, dat zoowel chroom-, als plantaardig, als vet-gelooid is. 3° De afwerking. Het gelooide leder is zonder meer nog onooglijk en minder geschikt voor het gebruik. Daarom volgt op de looiing een verdere afwerking, die bij zoolleder bestaat uit persen, zg. walsen onder hoogen druk, waarnagecrouponeerd. Overlederen technische ledersoorten worden na de mildere looiing uitgewasschen en gevet van vleeschzijde met een mengsel van vetten en oliën, zooals traan, talk (rundsvet), stearine, parafine e.d. en warm opgehangen ter in- Lederindustrie Ledetboiotding Droogzolder. Looikuipen en looivaten. Uitrekmachine. Walsmachine. Chroomiooierij. Kalkputten. Nathuis. Haar- en vleeschmachine. Huidenmagazijn. Haspels en uitzetmachines. Looivatenbatterij met op den voorgrond gelooide huiden. Uitrekmachines. Schaafmachines. Opgespannen chroomleder (voor het stollen). Drogerij. Chroomlooiafdeeling met haspels en walkvater. kind natuurlijkerwijze voor hen heeft, waardig zijn. Lit.: E.Roloff, Lexikon der Padagogik(ll9l3, 46v1g.) Brouwer. Mcndel, Gregor, Johann, bioloog, wiens beteekenis naar voren kwam door de ontdekking in 1900 van zijn doelbewuste bastaardeeringsproeven, ken verrezen, die door hun massaproductie het bestaan der kleine bedrijven zeer verzwaard en deze gedeeltelijk verdrongen hebben. Lit.: Prof. Dr. E. Stiasny, Chromgcrbung (Dresden); M. C. Lamb, The Manufactnre of Chrome Laether (London); Leonid Althausen, Wegweiser der Chromgerbung (Leipzig): F. v.d. Laak en Ir. H. v.d. Waerden, Bereiding van Vache-zoolleder en tuigleder (Waalwijk); Ir. A. Wagner und Prof. Dr. J. Paessler, Handbuch für die gesamte Gerberei und Lederindustrie (Leipzig); Lamb. Jablonskij, Lederfarberei und Lederzuriehtung (Berlin). L. Jablonskij, Das Leder, und Beurteilung (Berlin 1932). v. d.Waerden. welke den stoot heeft gegeven tot een ongekenden opbloei van de experimenteele erfelijkheidsleer. * 1822 te Heinzendorf bij Odrau (Oostenr. Silezië), f 1884 Brünn. 1843 trad hij in het Augustijnerklooster St. Thomas 'te Brünn en werd 1846 tot priester gewijd. Na eenige jaren als zielzorger werkzaam te zijn ge- Lichttechniek omvat de technische vervaardiging van kunstmatige lichtbronnen (acetyleenlicht, bioscooplamp, booglamp, gloeilamp, gasvullingslamp, gasontladingslamp, gasgloeilicht, halfwattlamp, kooldraadlamp) alsmede het probleem van den toevoer van brandstof of electrischen stroom. Verder de toepassing van natuurlijk- en kunstlicht (armaturen, directe-, half-indirecte-, indirecte-, huis-, school-, fabrieks-, straat-, automobiel-, etalage-, luchtvaartverlichting), aanbrengen van vensters en daglichtreflectoren, hygiënische zijde der verlichtingsproblemen (ultra-violetverlichting); eindelijk de lichtmeting (photometrie, lichtverdeeling, nuttig effect). Voor nadere bijzonderheden over de tussehen haakjes vermelde onderwerpen, zie men de betreffende artikelen. Lit.: 11. Geiger u. K. Scheel, Handb. d. Phys. (Bd. 19, Berlin 1928); J. W. T. Walsh, The elementary principles of lighting and photometry(Londenl923). deGroot. weest, werd hij 1851 student aan de univ. te Weenen en legde zich vooral toe op mathematica, physica en biologie. Leeraar geworden aan de Oberrealschule te Brünn, speciaal inde physica, was hij tevens inden tuin van zijn klooster met zijn bastaardeeringsproeven begonnen, waarvan hij de resultaten publiceerde in twee artikelen, voor de Verhand. Naturf. Verein, Brünn, nl. „Versuche über Pflanzen-Hybriden 1866” en „Ueber einige aus kiinstlicher Befruchtung gewonnene Hieracium-Bastarde, 1869”. Uit de briefwisseling tussehen M. en Nageli (1866—1873) blijkt, dat hij meer dan 10.000 bastaardeeringsproeven heeft genomen. Nageli, de grootste botanicus van zijn tijd, heeft blijkbaar de groote beteekenis van M.’s resultaten, nl. de ontdekte bastaardeeringswetten, niet begrepen. En toch, de strijd over het Darwinisme zou geheel anders verloopen zijn, als men M.’s voetspoor ware gevolgd; M. werd niet begrepen, omdat hij zijn tijd tè ver vooruit was. In 1868 werd M. voor het leven tot overste van zijn klooster benoemd. Hij schreef aan Nageli, dat hij nu nog meer tijd aan zijn proeven hoopte te besteden. Die verwachting echter bleef onvervuld. Langdurige moeilijkheden met de regeering over de wet van 1874, die extra belasting aan kloosters oplegde (het klooster van Brünn alleen moest jaarlijks al 5.000 gld. meer belasting opbrengen), waren ten slotte oorzaak, dat M.’s proefnemingen verder achterwege bleven. Hij werd geëerd als goed priester en leeraar, doch zonder vermelding van zijn wetenschappelijke verdiensten. Niemand vermoedde, dat in M. een groot natuurvorscher was heengegaan. Zijn geschriften geraakten in vergetelheid, totdat ze, in 1900, door niet minder dan drie botanici (onafhankelijk van elkander) ontdekt werden, nl. door Correns, Tschermak en Hugo de Vries. Sindsdien is M.’s naam beroemd geworden. Opnieuw zijn zijn geschriften uitgegeven en m vsch. talen verspreid geworden. In 1910 werd op het kloosterplein te Brünn zijn marmeren standbeeld onthuld. Op het voetstuk staat: DemNaturforscher P. Gregor Mendel, 1822—1884. Errichtet von Freunden der Wissenschaft. Werken: A. Schindlen, Gedenkrede auf Pralat Gregor Joh. M. (1902); H. Iltis, Gregor Johann M. (1924); R. v. Wettstein, Gregor M. (Neue Osterr. Biographie (II 19251. Bernsen. Maria’s ten-hemel-opneming, de leer. dat het lichaam van Maria verrezen en ten hemel is opgenomen, is door de kerk nog niet als geloofsleer afgekondigd, maar zij staat volstrekt vast en kan zonder zondige vermetelheid niet in twijfel getrokken worden. Men vindt voor deze waarheid aanduidingen inde 11. Schrift, uitspraken inde Overlevering, steun inde liturgie en inde algemeene overtuiging der geloovigen, terwijl de godgeleerden deze leer afleiden uit het dogmatisch beginsel van het onafscheidelijk verband tussehen den nieuwen Adam en de nieuwe Eva inde overwinning op het rijk van den dood; bovendien ontwikkelen zij voor deze leer tal van waarschijnlijkheidsredenen, ontleend aan de waardigheid van Maria’s goddelijk moederschap en de daarmee verbonden voorrechten. Feestdag 16 Aug., (de Hooge Lieve Vrouw), hoofdfeest der Mariavereering. Li t.: Janssens, Maria’s Hemelvaart (1931). Mulders. Marktanalyse is onderzoek naar de factoren, die de afzetmogelijkheid belieerschen; wordt speciaal toegepast door de groote ondernemingen om een betrouwbaar beeld te verkrijgen van de afzetmogelijkheid, die een bepaald gebied voor een bepaald artikel opent. Onderzocht worden de factoren, die de behoefte beïnvloeden, o.a. grootte, samenstelling, physieke en psychische gesteldheid der bevolking, verder gegevens, die eenig inzicht kunnen verschaffen in de koopkracht van de bevolking, o.a. de statistieken van inkomsten- en vermogensbelasting, bedrijfs- en loonstatistieken. Maxima Debetur Puero Reverentia ;l:,ri het kind is men het hoogste respect verschuldigd. (Juvenalis, Saturae lib. V, Satura XIV. 47). Veelal begrepen als zeer zware plicht voor ouders en opvoeders, om te trachten eigen fouten te vermijden en ongezien te laten, willen zij de hoogachting, die het Mcrlet (h era ld.) is een vogeltje zonder bek of pooten. Mimicry, vermomming. Hieronder verstaat men het gelijken van levende wezens op iets anders uit de omgeving, veelal met het doel, zich onzichtbaar te Lichttechniek—Mimicry maken voor natuurlijke vijanden. Voorbeelden: 1° Een broedende fazant (wijfje) heeft de kleur van den met verdorde blad en takjes bedekten boschbodem, waar de vogel broedt. Jonge kieviten zijn als gras, waartusschen zij zich verbergen bij naderend gevaar. Een tijger is gestreept als de bodem, waar het smalle riet streepvormige schaduwen werpt. Jonge fuutjes zijn evenzoo gestreept. Jonge hertjes zijn wit gevlekt, als de boschbodem, waar de zon ronde lichtplekken op toovert. De bladvlinder heeft in rusttoestand vorm en kleur vaneen verdord blad. Er zijn ook kevers, die op een blad gelijken en sprinkhanen, die bloemen, takjes of bladeren nabootsen. Men noemt ze : duivelsbloem, wandelende tak en wandelend blad. Bij ons vindt men mosvlinders, die op grauw korstmos en donsvlinders, die op een veertje gelijken. Het is niet te ontkennen, dat ze daardoor in ruststand moeilijk door de vogels, hun natuurlijke vijanden, te ontdekken zijn. De gelijkenis met dorre bladeren gaat bij buitenlandsche soorten soms zoo ver, dat de vlinders schijnbaar gaatjes inde vleugels hebben en daardoor nog meer lijken op een aangeknaagd blad. 2° Een andere vorm, om niet als eetbaar object in ’t oog te loopen, is het verschijnsel, dat het lichaam van ’t dier, door daarop getrokken bonte strepen, niet meer als eenheid in ’t oog valt, bijv. de beervlinder. 3° Een derden vorm vindt men bij vlinders, die op wespen gelijken. Ze dreigen den vijand met een wapen, een angel, die ze echter niet bezitten. De wespvlinder (Macroglossa) is daar bij ons een voorbeeld van. Ook gevaarlooze vliegen hebben het uitzicht vaneen bij of wesp. 4° Een vierde vorm is de groep sprinkhanen, die een bloem nabootsen en daarmee vliegende insecten, bijv. vlinders, lokken. Deze worden dan door lange voorpooten met scherpe haken vastgegrepen en opgepeuzeld. De Duivelsbloem (een bidsprinkhaan uit Oost-Afrika) is daar een voorbeeld van. nemen ervan toch een werkelijke overeenkomst aan met den gever, om tot diens intentie de mis te lezen en verbindt hij zich daardoor rechtens, en wel onder doodzonde, zulks te doen. De tegenwoordige kerkreehtelijke bepalingen van algemeene gelding betreffende het m. zijn inden 0. I. C. can. 824—844 vervat: volgende voorschriften dienen o.m. ter voorkoming van de misbruiken, waartegen de Kerk scherp waakt: geen stipendium mag worden aangenomen voor een mis, die reeds om andere reden (bijv. wettelijke verplichting, belofte) tot een bepaalde intentie moet worden gelezen. Verboden is het, meerdere stipendia voor eenzelfde mis te nemen, en m. tot liandelsdoele inden te verzamelen. Zooveel missenmoeten er worden gelezen, als er m., al zijn deze nog zoo klein, zijn aangenomen. Wordt een som geld Voor missen gegeven zonder opgave van het aantal daarvoor te lezen missen, dan wordt dit bepaald volgens de grootte van het ter plaatse van den gever gebruikelijke m. De grootte van het m. wordt door den diocesanen bisschop of diens plaatsvervanger vastgesteld, bij gebreke daarvan gewoonterechtelijk; ook priesters-kloosterlingen hebben zich hieraan te houden. Een hooger m. mag een priester niet eischen, echter wel aannemen, als het vrijwillig wordt aangeboden; ook mag hij een geringer aannemen, tenzij dit door den diocesanen bisschop verboden is. Wie m. heeft ontvangen, mag doorgaans wel andere riesters met het lezen der missen belasten, maar is dan (op enkele uitzonderingen na) verplicht, de ontvangen m. ook ten volle aan deze anderen te geven. Li t.: F. X. Schmid, Messopfer, Messapplication und Mess-stipendien (Passau 1834) • G. Euzet, Nature juridique de la fondation de messes (Paris 1906); F. Dejust, Des fondations de messes (Paris 1908). Schweigman. Mobiliënbelasting (Belg. Wetg.). Plaats in het belastingsysteem. Afdeeling van de directe belastingen, vormt met de grondlasten en met de bedrijfsbelasting de drie cedulaire lasten. Bepaling: belasting op de inkomsten van alle roerende goederen. Zij is toepasselijk op de dividenden, interesten, renten en alle andere opbrengsten van belegde kapitalen. Voorwaarden van opeischbaarheid: opdat de mobiliënbelasting opeischbaar is, moeten er: 1° inkomsten zijn; (de mobiliën-belasting is geen heffing op het kapitaal). 2° De inkomsten moeten zijn uit roerend goed; de inkomsten echter uit goederen, die zich in het buitenland bevinden, vallen ook onder de mobiliënbelasting. 3° De inkomsten moeten werkelijk genoten zijn. De winsten vaneen N.V., die in het reservefonds dezer laatste zijn gestort, vallen niet onder de mobiliën-belasting, omdat ze niet uitbetaald zijn aan de aandeelhouders. M. komt bij alle diergroepen voor, ook bij visschen, hagedissen en slangen. De verkleuring vanhet Kameleon is algemeen bekend. Sommige natuurkenners zeggen, dat m. ook bij planten voorkomt. Zoo lijkt de Doovenetel op de Brandnetel; een niet-vergiftige op een vergiftige plant; sommigeVetplanten(dezgn.Steentjes) op voor planteneters ongenietbare voorwerpen. Bernink. Misstipendium is een gift, doorgaans in geld, aan een priester, met de opdracht, de H. Mis voor den gever of tot een gewenschte intentie te lezen. Het m. is niet de prijs van do mis dat ware simonie doch een aalmoes als bijdrage in het levensonderhoud van den betrokken priester; vandaar dat naast stipendium missae ook de benaming eleemosyna missae (= misaalmoes) gebruikelijk is (bijv. C. J. C. can. 824, 825). Het m. heeft zich ontwikkeld uit de gaven in natura, welke de geloovigen der eerste eeuwen geregeld tot onderhoud der geestelijken brachten. Terwijl dit geven voor de geestelijken in ’t algemeen geleidelijk ophield, kwam inde 8e eeuw het gebruik in zwang, een bijdr age in geld te geven tot onderhoud van dien priester, die tot intentie van den gever de mis wilde lezen. Dit sindsdien ononderbroken gebruik is door de Kerk steeds goedgekeurd, eerst stilzwijgend, later uitdrukkelijk, want het is billijk, dat wie op bijzondere wijze de diensten van den priester gebruikt, ook een bijdrage tot diens levensonderhoud geeft. Ofschoon het m. derhalve niet de prijs der mis is, gaat de priester door het aan- Wijze van inning: De inning van de mobiliënbelasting geschiedt door afhouding aan de bron. De persoon of de vennootschap, die de winsten uitkeert, moet hiervan de belasting afhouden. Li t.. : Prof. G. Bëatse, Inipöts sur les revenus (1925); Prof. Coart-Frésart, Traité de la Taxe Mobilaire (1928); Fr. Requette, Traité des Impöts sur les Revenus (1928); Ch. de Smeth en J. Cramois, Dictionnaire Fiscal (1929); Arth. Claes en Ed. Gilet, Les Impóts directs (1930); Verzamelde wetten op de inkomstenbelastingen (Belg. Stbl. 23 Aug. 1931). DeWeerdtenßondou. Moelweba, eerste missiepost der Witte Paters in Kongo aan de Westkust van het Tanganjika-meer. Misstipendium—Moelweba MADONNA, SCHILDERIJ DOOR HANS MEMLINC. ST. JANS-G AST HUIS, BRUGGE, heeft, aangepast aan de verschillende groei-stadia, zoodat geleidelijk dan de mcnsch, die nog sluimert, gewekt wordt en uitgroeit. Leid hem langs de wegen van zelfwerkzaamheid en vrijheid tot ontplooiing zijner beste krachten, tot ontvankelijkheid voor Gods genade en leiding. Maria Montessori, * 1870, was de eerste vrouw die inde medicijnen aan de Universiteit te Rome studeerde. Zij was daarna werkzaam aan de kinderafdeeling van het hospitaal en nam de achterlijke kinderen onder haar leiding. Hiermee betrad zij het terrein der paedagogie. Twee jaar stond zij aan het hoofd van het opleidingsinstituut voor onderwijzers aan scholen voor achterlijken, was zelf werkzaam onder de kinderen en bereikte groote resultaten. Zij schonk toen haar belangstelling aan de normale kinderen. Ondanks haar benoeming tot professor inde Paedagogische Anthropologie aan de Universiteit te Rome ging zij zelf weer studeeren in paedagogie en psychologie. In Januari 1907 opende zij het eerste kinderhuis Casa dei Bambini voor normale kinderen, inde armste wijk van Rome, San Lorenzo. Dooreen woningbouwvereeniging was haar een huizencomplex afgestaan, waar de jonge kinderen ineen ruim lokaal samenkwamen. Onder haar leiding volgden andere Casa dei Bambini o.a. van de EEZZ inde Via Giusti, verder te Milaan en te Barcelona. In 1912 werd de eerste school geopend voor kinderen boven de 6 jaar. In 1914 volgde Barcelona. Ondertusschen gaf Dr. Montessori i internationale cursussen tot opleiding van leerkrachten [ o.a. te Rome, Barcelona, Londen, Berlijn, Buenos ■ Aires, San Francisco, New York en ook te Amsterdam Volksstammen : Wamasanze en W abembe. Gest. Nov. 1830. Toegewijd aan St. Joseph. Wegens de gedurige invallen der Mohammedaansche slavenjagers en de apathie der negerbevolking, maakte de godsdienst er vordering en werd de missie naar Kibanga overgebracht (Jan. 1885). Vanneste. Molvbdeen (molubdos=lood) is eender elementen; chemisch symbool: Mo. Het is een zilverwit metaal met de volgende physische constanten: atoomgewicht 96, atoomnummer 42, dichtheid 10.2. Smeltpunt 2660° C. De voornaamste ertsen, waaruit het gewonnen wordt, zijn molybdeenglans (MoS2), hetwelk hoofdzakelijk in Australië en wulfeniet (PbMoo4), hetwelk hoofdzakelijk in Noord- en Midden-Amerika gevonden wordt. Uit MoS2 wordt het metaal gewonnen door roosten bij 600° C en reductie van het daarbij gevormde oxyd met koolstof, in speciale gevallen ook met waterstof bij resp. 1300° C en 1000° C. Molybdeen wordt voor het grootste deel gebruikt inde staalindustrie, daar het in staat is de technische eigenschappen van staal te verbeteren; daarnaast ook inde gloei- en radiolampenindustrie voor haakjes, roosters, anoden, kathoden en dergelijke, wegens zijn hoog smeltpunt, zijn gemakkelijke ontgassing en de betrekkelijk gemakkelijke mechanische bewerkbaarheid. Ook voor electrische ovens wordt molybdeen- draad gebruikt. ,TT Lit • Dr. Ir. B. Pokorny, Molvbdan W. Knapp (H alle/Saaie 1927). v. Liempt. IVlontessori, Maria, beroemde paedagoge uit het begin van deze eeuw, die grooten invloed gehad heeft op alle nieuwere paedagogische stroomingen. Zij plaatste het principe in 1923. In ons land ontwaakte de belangstelling in 1914, na een voordracht door Dr. Montessori gehouden te Den Haag. In 1917 werd de Ned. Montessori-Ver. opgericht. Opleidingscursussen vanaf 1920. In 1929 R. K. Opleidingscursus te Nijmegen. Werken: De Methode Montessori (Pedagogia Scientifica I); Zelf-Opvoeding: I Theorie II Leermiddelen L O. (Pedagogia Scientilica II): Handhoek van Dr. Montessori; Pedagogical Anthropology (Anthropologia Pedagogica); Das Kind in der Familie; Het kind m de Kerk (Bambini viventi nella Chiesa): Child in the Church; La Vita in Christo (nog niet vertaald). Tromp, i van zelfwerkzaamheid en van innerlijke ontwikkeling volgens eigen individueelen aanleg op den voorgrond en deed dit op biologisch-psychologische gronden. Daarom keerde zij zich tegen onderdrukking en overheersching door den volwassene en eischte voor het kind vrijheid tot ontplooiing der innerlijke krachten, die zijn steun moeten zijn op den verderen levensweg. Zij wees den opvoeder op de nieuwe taak en op de deugden, noodig om het kind op te voeden in vrijheid tot vrijheid en verdeT op de waarde van de juiste omgeving, aangepast aan de krachten van het kind, zoowel lichamelijk als geestelijk. De omgeving moet zoo ingericht zijn, dat het kind er volop bezigheid vindt en zijn vermogens kan oefenen. Zij zocht daartoe die dingen (o.a. zgn. leermiddelen) d'ie het kind spontaan mteresseeren en die het de moeite waard vindt om er zijn krachten aan te geven (wat het door veelvuldig herhalen te kennen geeft), zoodat deze bijdragen tot zijn ontwikkeling en zijn zelfopvoeding. Zij vraagt van den opvoeder: Laat het daar vrij om zich te ontplooien. Dring uzelf niet op, noch om te beloonen, noch om te helpen; laat hem de redelijke moeilijkheden zelf te boven komen. Leer uzelf belieerschen; heb geduld met zijn langzaam tempo; leer rustig toezien om de daden van ’t kind te kunnen begrijpen en dan te leiden naar omhoof. Zie in ’t kind niet zoozeer den miniatuur-volwassene, aan wie alle deugden en kunnen van den volwassene zoo gauw mogelijk moeten worden bijgebracht, maar maak het mogelijk dat het kind een eigen leven Nautilus, zeeschelpdier, leeft als zeebodemdi er inde nabijheid der kusten van Stillen en Ind. Oceaan. Beweegt zich vooruit met behulp van talrijke vangarmen, zonder zuignappen, die rondom zijn mond geplaatst zijn en achteruit, door water uiteen trechtervormige buis aan de buikzijde te spuiten. Den. heeft vier kieuwen, vier nieren, twee bekeroogen, geen inktbuidel en geen kieuwharten. De kalkschelp, meer bekend dan het dier zelf, is uiteen dikwijls gekleurde buitenlaag van kalk en een binnenlaag van paarlemoer opgebouwd en lijkt op een groot, ineen platte spiraal gewonden slakkenhuis, dat echter door gewelfde tusschenschotten van paarlemoer ineen reeks achter elkaar gelegen kamers is verdeeld. De n. bewoont alleen de buitenste, grootste kamer, doch is dooreen vliezige buis, de sipho, met alle kamers verbonden. Deze zijn met gassen gevuld, waardoor het dier in het water blijft zweven. Van tijd tot tijd bouwt het aan de schelpmonding een nieuw stuk aan, schuift zelf naar voren en sluit het verlaten kamergedeelte met een nieuw tusschenschot af. Door het afgesloten gedeelte met gassen te vullen, regelt het zijn door den Molybdeen—Nautilus groei toegenomen s. g. Bij gevaar kan het zich geheel binnen de woonkamer terugtrekken. De nautilus (Lat. = schippertje), zoo genoemd, omdat na den dood van het dier de met gas gevulde schelpen naar de lende manieren uit tabak gewonnen, o.a. door extractie met vluchtige oplosmiddelen (aether, trichlooraethyleen) van de tabak zelf of vaneen waterig alkalisch extract daarvan. Deze extracten worden door destillatie ineen waterstof- of stikstofstroom gezuiverd. Voor de bereiding in het groot leent zich vooral de methode van Laiblin. Hierbij wordt de tabak met water uitgetrokken, het extract met kalkmelk alkalisch gemaakt en met stoom gedestilleerd. Het destillaat wordt aangezuurd en ingedampt, de nicotine daaruit met kaliloog in vrijheid gesteld, in aether opgenomen, de aether afgedampt en de achterblijvende nicotine door herhaalde destillatie in waterstof of stikstofstroom gereinigd. Boureart, Insecticides, fungicides and weedkll^rs < Heymans. .Organisten- en E(i ree leuren vereen iging, I?. K., heeft als leden : organisten en directeuren ineen R. K. kerkkoor werkzaam en erkend als beroepsmusici. Volgens art. 3 der Statuten is het doel: behartiging der belangen van den R. K. Organisten- en Directeurenstand. Als eerste middel daartoe wordt genoemd: degelijke opleiding, examens stichting eener bibliotheek. De ver. werd op°-ericht 12 Apr. 1917, op initiatief van J. S. Ponten en 0. Ponten te Zwolle. Bij oprichting telde de ver. 22 leden in 1932: 200. Zetel is te Utrecht. Van 1917 tot 1927 was Mgr. J. A. S. van Schaik geestelijk adviseur, daarna Ilr. A. Ramselaar, Voorzitter: C. J. de Rooy te Venlo. In 1918 werden de eerste examens gehouden. In de examen-commissie hebben afgevaardigden van : St. Gregoriusvereeniging en Nederlandsche Liturg£fhe Vereenïging zitting. Van 1918- ’3l hebben 2fo candidaten examen afgelegd, waarvan 150 werden gediplomeerd. De diploma’s zijn in zgn. Groot en Klein dipl. verdeeld. In 1917 is reeds een bibliotheek van kerkelyk-muzikale werken, zoowel instrumentale als vocale, aangelegd. In 1929 is een 2-maandelijksch correspondentieblad „Onze Mededeelingen” gesticht In overleg met Mgr. v. Schaik werd 1921 een basis v. betaling van vaste en extra-diensten ontworpen in hetzelfde jaar werd voor de salarisactie steun van het Doorl. Episcopaat verzocht en verkregen Actie van bestuur en leden leidde 1922 tot oprichting vaneen ondersteuningsfonds voor leden, die door ziekte of om andere redenen steun behoeven. In 1929 kwam men tot samenwerking met de Ned. St. Gre°nriusvereeniging. Punten van gezamenlijke behandeling waren sindsdien: conceptcontract tusschen kerkbesturen en organisten-directeuren; uitreiking van diploma’s: stichting orgelraad; enz. H. Andriessen. Osiris’ Oordeel, In hoofdstuk 125 van het Egvptische Doodenbotk wordt de aankomst der ziel m het hiernamaals beschreven. Na allerlei angstwekkende avonturen landt de ziel eindelijk aan inde gelukzalige eilanden. Zij wordt er ontvangen door de godheden, die Osiris’ hofvormen: Hathor, Anubis, Nit, de twee Nonit, patronessen van Waarheid en Gerechtigheid, en door de vier kinderen van Horus. Ibot meldt de ziel aan bij Osiris, die op zijn troon gezeten en omringd door 42 rechters het oordeel over de ziel zal uitspreken. Isis en Nephtys worden meestal achter den troon van Osiris voorgesteld. Dan volgt nog een lange toespraak der ziel, waarin zij zich achtereenvolgens tot Osiris en zijn 42 mederechters wendt en een heele reeks zonden opsomt, die ze niet begaan heeft. Dan voigt eerst het eigenlijke oordeel. Een he- oppervlakte der zee komen en daar ronddrijven, behoort tot de retrabranchiata van de Cephalopoden, waartoe ook de inktvisschen behooren. Er bestaan nog een viertal soorten. In vroegere geolog. tijden heeft echter een veel grooter soortenrijkdom geleefd. Inde Z.-Limb. inergelrotsen zijn versteende n. geen zeldzaamheid. Bernsen. Nicotine, alkaloïde, voorkomende inde bladen en stengels van tabak (Nicotiana tabacum). Kleurlooze, vluchtige, olieachtige, zeer bitter smakende naar tabak riekende vloeistof, die in elke verhouding mengbaar is met water en -» alkaliën, alkalisch reageert en met zuren veelal kristallijne zouten vormt. Formule:ClOH1142.N2. Zeer giftig: kleine hoeveelheden prikkelen het autonome zenuwstelsel, veroorzaken speekselvloed, braken, diarrhee, hartvertraging en zwaktegevoel (denk aan de bevindingen bij het eerste rook-experiment); grootere verlammen het zenuwstelsel, vnl. het ademhalingscentrum, zoodat de dood volgt. De chronische vergiftiging, die voorkomt bi] sterke rookers, is gekenmerkt door hartkloppingen onregelmatigen pols, beven, slapeloosheid, gezichtsen darmstoornissen. Oplossingen van nicotine en nicotinezouten worden gebruikt voor het bestrijden van insecten op planten door ze gedurende den groeitijd te bespuiten. De sterkte (““ meestal zoo geregeld, dat de oplossing 1/IUOO deel nicotine bevat. Overigens bestaan de oplossingen uit water, meestal met 1 a 2% zeep, methyl- aethyl- of amylalcohol of mengsels daarvan. Ook komen poedervormige praeparaten voor, waarin mcotmesulfaat is gemengd met kaolin of gebluschte kalk, welke op de planten worden gestoven, terwijl sommige insecten in broeikassen en -bakken wel worden bestreden door het doen smeulen van nicotinehoudende middelen, o.m. mengsels van tabaksstof, nicotine en salpeter, waarbij een juiste doseering eveneens noodig is. Nicotine wordt op verschil- Nicotine—Osiris’ Oordeel Schelp van den Nautilus, van terzijde geopend. Doodenoordeel van Osiris. In het midden der afb. de weegschaal, waarop de zondigheid van het hart van een doode (op linkerschaal) door Anubis (zwarte figuur met jakhalskop) en door Horus (met valkenkop), tegen een veder (op rechter schaal) wordt afgewogen. Thot (staande rechts van de weegschaal) schrijft het resultaat op. Links van de weegschaal het monster Amemit. Geheel links op troon: Osiris. sel. Hij publiceerde inde tijdschriften Ruimte, Vlaarnsche Arbeid en Het Overzicht, richtte in zijn laatste levensjaar „Avontuur” op. Stoffelijk overschot overgebracht naar Schoonselkerkhof te Antwerpen, gedenkteeken van Oscar Jespers. Werken: dichtbundels: Music-Hall (1916); Het Sienjaal (1918); Bezette Stad (1921); grotesken: De Trust der Vaderlandsliefde (1924); Het Bordeel van Ika Loch (1925); Vogelvrij en Intermezzo (1928); na zijn dood werd uitgegeven de verzamelbundel: Gedichten, waarin Feesten van Angst en Pijn, Eerste Boek van Schmoll, Kritisch Proza, de Bende van de Stronk, Brieven uit Miavoye; in voorbereiding is een bundel verhalend proza, waarin Self Defense en Diergaarde voor Kinderen van Nu. Literatuur: Beschouwingen van Burssens, Engelman, Nijhoff. Engelman. schrijving van het oordeel zelf is er niet, maar verschillende voorstellingen ervan zijn wel bewaard gebleven. Anubis, de god met den jakhalskop, ziet gewoonlijk de weegschaal na, waarop aan de eene zijde het hart van den doodc ligt, en aan de andere een veder, het svmbool der waarheid. Is het hart licht van zonden, dan zinkt de schaal aan de andere zijde door en is het oordeel gunstig. Thot, de god met den ibiskop, schrijft het resultaat op en deelt het mee aan Osiris. Op de hier afgebeelde voorstelling neemt Horus, de god met den valkenkop, ook actief deel aan het wegen der ziel. Naast de weegschaal, links, staat het monster Amemit, dat de zielen, die veroordeeld worden, verslindt. Is het resultaat gunstig, dan voert Horus de ziel tot voor Osiris en wordt haar toegestaan te verblijven op het eiland der zaligheid. Lit.: E. Lebmann-H. Haas, Textbuch zur Religionsgeschichte (Leipzig 21922, blz. 272 vlg.) Bellon. Paeon of Pae a n, oude Grieksche versvoet, zoo genoemd naar de paean’s, dansliederen ter eere van Apollo, waarin hij oorspronkelijk veel gebruikt werd. Dep. heeft 4 lettergrepen: 1 lange en 3 korte; men spreekt van Iste, 2de paeon, enz. naar gelang van de plaats der lange lettergreep. Schema: w w —w w, ——w, ww—. In Ned. dichtkunst zeldzaam. Voorbeeld G. Gezelle in De Beltrommel (Volledige Werken I, A’dam 1930, 125 en 186). v.d. Eerenbeemt. Ostayen, Paul André Van, Vlaamsch dichter, meester van klank en rhythme, fel-opstandige geest tegen den heerschenden, burgerlijken smaak. Zijn eerste werk, onder invloed van het Duitsche expressionisme, spreekt van menschenmin en pacifisme. Dan komen teekenen v.d. ontreddering na den wereld-oorlog: bijtend sarcasme en nihilisme, maar uiterst gevoelig en intelligent. Tenslotte stijgt hij tot een zuivere, directe lyriek, een zeer gevoelig spelen met rhythme, klankeffect en woorden van oorspronkelijke kracht. Hij bewondert Gezelle en vraagt het gedicht, „dat direct uit het hart weggaat. ” Hij zweert zijn „jongelingspoëzie” af: „Daarna werd ik een gewoon dichter, die gedichtjes maakte voor zijn plezier. Ik maak geen aanspraak op de medalje van burgerdeugd.” *22 Febr. 1896 te Antwerpen uit Nederlandschen vader en Belgisch-Limburgsche moeder,flB Maart 1928 in het Sanatorium , ,LeVallon ’ ’ te Miavoye-Anthée (bij Dinant). Stadhuisambtenaar te Antwerpen, tijdens den Europeeschen oorlog activist, woonde na den oorlog te Berlijn, opende vervolgens den kunsthandel „La vierge poupine ’ ’ te Brus- Panegyriek, oorspronkelijk redevoering inde algemeene feestvergadering bij de Grieken, georganiseerd vooral na gewonnen oorlog. Gesneuvelde helden werden er hoog geprezen; vandaar in ’t algemeen lofrede. Thans van belang inde gewijde welsprekendheid als feestpreek overeen Heilige. Doel: eer v. Godin Zijn Heiligen; bewonderen en vereeren, méér nog aanroepen en navolgen der Heiligen door de toehoorders. Stof: levensgeschiedenis der Heiligen en historisch bewezen wonderen. Wijze van behandeling: geheele levensgeschiedenis doorloopen en stilstaan bij leerrijke feiten en gezegden ofwel bepaalde daden, deugden uitvoerig behandelen. Stijl: levendig en feestelijk, niet overdreven. v.d. Eerenbeemt. Ostayen—Panegyriek aangebracht, bijv. inden vorm vaneen ring. Licht, door het venster binnentredend, wordt inde laag L geabsorbeerd, waarbij electronen worden vrijgemaakt, welke de anode opvangt, onder invloed van het electr. veld, dat opgewekt wordt dooreen bat- Paradijsstaat is de gelukstoestand, waarin God het eerste menschenpaar gesteld heeft, een heilstaat met een ongerepte natuur (2e Conc. v. Oranje), van heiligheid en gerechtigheid (Conc. v. Trente), door S. Anselmus, en na hem algemeen, genoemd de staat van oorspronkelijke gerechtigheid. De P. omvat, behalve de gaven die door de natuur van den mensch geëischt worden, nog bovendien geheel onverschuldigde gaven, en wel de bovennatuurlijke gave van den staat der heiligmakende genade met het recht op alle genademiddelen om tot de zalige Godsaanschouwing te geraken, alsmede de zgn. buitennatuurlijke gaven, die alleen boven de eischen der menschelijke natuur liggen, maar toch aan een hooger geschapen natuur, nl. van de geesten, eigen zijn: het vrij-zijn van ongeregelden hartstocht, de onsterfelijkheid des lichaams, de onlijdelijkheid, de ingestorte wetenschap van natuurlijke waarheden en een paradijs van geneugte. De P. is derhalve de toestand van volmaakte harmonie tusschen lichaam en ziel, natuur en genade, schepsel en Schepper, en was bestemd voor Adam en al zijn nakomelingen, indien hij het proefgebod zou onderhouden. Het Boek der Schepping beschrijft vnl. den zinnelijk-waarneembaren vorm, de Wijsheidsboeken, de philosophische, en S. Paulus (indirect) de theologische zijde van den P. De Kerk heeft geen officieele uitspraak gedaan, noch over het wezen van den P., noch over de onderlinge verhouding van al deze gaven. Uit de leer der H. Schrift, dat Christus gekomen is om den vervallen staat te herstellen,waarin wij waren gekomen door de zonde van Adam (Rom. 5,12 vv.; 1 Cor. 16, 45 vv.; 2 Cor. 5, 17—19; Eph. 2, 3—6; 2 Petr. 1,4) weten wij, dat de heiligmakende genade, het kindschap Gods en de belofte der toekomstige heerlijkheid terij (pos. pool met de anode, neg. met de gevoelige laag of -*■ kathode K verbonden). Deze zwakke elec- tr. stroom kan met behulp van trioden aanzienlijk worden versterkt. De uitvoeringsvormen derph. zijn vele. Toopassingen: beeldoverbrenging langs telegraaflijnen, geluidsfilm, televisie, automatisch aansteken van lantaarns, meting van lichtsterkte en van zonnestraling (hist. de oudste), van helderheid der sterren, van hooge temperaturen, enz. Het aantal de voornaamste gave is van den P. Li t.: J. B. Kors 0.P., La justice primitive et le péché originel (1922); A. Slomkowskij, L’état primitit de j’homme toepassingen neemt sterk toe. (-» sperlaagphotoeel.) Li t. : V. K. Zworykin and E. D. Wilson, Photocells andtheir Applications (J. Wiley and Sons, New York 1930) ; R. Fleischer und H. Teichmann, Die Lichtelektrische Zelle und ihie Herstellung (Th. Steinkopff, Dresden und Leipzig 1932). Cuslers. dansla Tradition de I’Eglise avant. Saint Augustin i -g Mets. Petitie Principii is Phrenologie, schedelleer, is verbonden met den naam van den Duitsch-Oostenr. arts. F. J. Gall, voor velen een onwetensch. phantast, voor sommigen een geniaal baanbrekende geleerde, alleszins een verdienstelijk hersenanatoom en physioloog. Gall was de eerste om te meenen, dat de zielkundige eigenschappen, door hem „zinnen” geheeten, 27 in aantal, haar zetel hadden in bepaalde hersenstreken, organen genaamd; voor elk vermogen een orgaan rechts en een links. Bovendien meende hij, dat een rijke aanleg dezer zinnen met meer ontwikkeling, dus met een uitsteken der overeenstemmende hersenstreek gepaard gaat. Daar nu de schedelwanden gegroeid zijn rond de hersenen en aan dezer oppervlakte aangepast, moeten de alg. hersenontwikkeling en plaatselijke inzinkingen en verheffingen en bijgevolg ook begaafdheden en karaktertrekken aan den schedelbouw uitwendig zichtbaar en tastbaar zijn. Dit alles beschreef Gall rond 1810—1820 in zijn „Anatomie et Physiologie du svstème nerveux en général et du cerveau en particulier avec des observations sur la possibilité de reconnaïtre plusieurs dispositions intellectuelles et morales de een jsophisme, waarbij als bewezen verondersteld wordt, hetgeen nog bewezen moet worden, doordat hetzij uiteen onbewezen stelling iets anders als zeker wordt afgeleid, hetzij in de praemissen de te bewijzen stelling reeds bedektelijk wordt opgenomen. F. Sassen. Photoeel, lichtgevoelig element, berustend op-»photo-electrisch effect, opgebouwd uiteen luchtledigen of een weinig edelgas bevattenden glasballon; op de binnenzijde hiervan (behalve op het „venster” V) bevindt zich op een de electr. geleiding bevorderende zilveren onderlaag, de lichtgevoelige stof L, bijv. een huidje van alkalimetaal (vertoont selectief photoëffect;) in het midden is de -*• anode A Paradijsstaat—Phrenologie PHOTO CEL (SCHEMATISCH) PHOTOCEL. eene te beschouwen als oorzaak van het andere. Hun theorie was mis, in feite echter was heel het stelsel geen louter verzinsel. De grondgedachte eener bepaalde hersenlocalisatie zou later bevestigd worden, en zelfs het idee van overeenstemming tussclien schedelvorm en karakter is geen hersenschim, omdat beide samen vaneen en dezelfde grondconstitutie kunnen afhangen; bijv. daar de rasaanleg een bepaald temperament en een bepaalden schedelvorm kan meebrengen, kan dan van den schedel tot het temperament besloten worden. Verhoudingen van dien aard zijn wellicht het vertrekpunt geweest van Gall’s opvatting, doch werden verkeerd begrepen en verklaard. In alle geval is het geen wonder, dat door de nieuwere karakterologie, physiognomiek en rassenkunde de ph. inden laatsten tijd weer aan actualiteit gewonnen heeft. Fransen. Pleitbezorger (Belg. Wetg.), ministerieel ambtenaar, d.i. een openbaar ambtenaar door den koning voor den dienst der rechtsbedeeling aangesteld, doch niet door den staat bezoldigd. Het Fransche decreet van 29 Januari 1791 veranderde den naam van procureur onzen vroegeren p. in dien van avoué. De wet van 27 Ventóse, jaar XII thans nog 1 toepasselijk in België richtte een korps van avoués in bij de 'hoven van beroep, en de burgerlijke rechtbanken. Dep. vertegenwoordigt de partijen en mag zijn ambt niet weigeren aan de partijen die zulks vragen. Zijne taak bestaat in 1° het behandelen der zaak (Fr. postuler), dat is de handelingen doen, die in een proces noodig zijn. 2° Besluiten nemen (Fr. conclure), d.i. de eischen der partijen door geschrift aan den rechter overmaken. Hij mag slechts pleiten inde zaken waarin hij optreedt, en zijne bevoegdheid gaat niet buiten het hof of de rechtbank, waarbij hij is aangesteld. De koning benoemt den p. uit drie candidaten, door de hoven of de rechtbanken voorgedragen. De candidaat moet 25 jaar oud zijn en 6 jaar in dienst geweest zijn bij een p.; hij moet ook een getuigschrift van zedelijkheid en bekwaamheid, afgeleverd door de kamer van p. overleggen. Zulk een kamer is bij elke rechtbank en elk hof ingericht, en heeft de tuchtmacht over de leden. Bij de rechtbanken, die slechts uiteen of twee kamers bestaan, wordt het ambt van p. waargenomen door advocaten. Deze advocaten-p. mogen ook de gewone advocaten-praktijk uitoefenen. Van Bauwel. I’homme et des animaux par la configuration de leur têtes.” Hij noemde zijn systeem organologie, ook craniologie of cranioscopie; zijn leerling en vriend, Dr. Spurzheim, noemde het ph.; deze telde 35 zinnen (zie afb.),verdeeld in 3 groepen: van I—9,de neigingen en instincten; van 10—21, de gevoelens; van 22—35, de verstandelijke gaven. Andere volgelingen gingen later tot 45, zelfs tot 70 zielseigenschappen, alle inden schedelvorm uitgedrukt. Gall verkondigde zijn stelsel in 1796 te Weenen en gaf voorlezingen inde D. univ.; rond 1802 ging hij zich vestigen te Parijs, vanwaar zijn leer zich verspreidde over de Britsche Eil.enN.-Amer.;in degroote steden als Parijs,Londen, Edinburg, New-York, enz. ontstonden phrenologische vereen. Het stelsel vond vele geestdriftige aanhangers, doch ook vele tegenstanders; na Gall’s dood verviel het spoedig in discrediet, des temeer, nadat in 1842 de physioloog Flourens op grond van proefnemingen op dieren meende te moeten beweren, dat de hersenfuncties diffuus over heel het orgaan verspreid waren. Dit bleef het geloof der wetensch., totdat inde jaren 1860—70 een nieuwe positieve opvatting ontstond over hersenlocalisatie, welke echter niets meer te maken had met schedelleer. De ph. trof ook het verwijt van materialisme en determinisme, niet gansch ten onrechte, daar onder „de zinnen” verscheidene hoogere zielseigenschappen vielen, zooals vriendschap, moed, voorzichtigheid, welwillendheid, wilskracht, geweten, idealisme, enz., die zeker niet aan bepaalde hersenwindingen gebonden zijn. Ook dat de schedel den uitwendigen vorm van de hersenen afbeeldt, is slechts gedeeltelijk waar, daar het schedelbeen op sommige plaatsen wegens andere oorzaken kan uitpuilen. Gall zelf was geen kwakzalver of bedrieger, want zijn schedelleer steunde op honderden onderzoekingen en metingen van schedels, in verband met begaafdheid en karakter; doch inde oorzakelijke onderlinge verklaring van schedelvorm, hersenstreken en zielsleven begingen de phrenologen de vergissing het Poenale sanctie, inde Koelie-ordonnantiën (Arbeidswetgeving in N. O. Ind.) vervatte bedreiging met vrijheidsstraf of geldboete wegens willekeurige inbreuk op het arbeidscontract. Ze treft vnl. de werknemers wegens arbeidsweigering en desertie (een gedroste koelie kan met hulp v.d. politie naar de onderneming teruggebracht worden). Dep. s. is 1° bedoeld als waarborg daar de ondernemingen onkosten moeten maken voor werving, reis en onderhoud der koelies, die dikwijls ongure, elders ongewenschte elementen zijn; 2° als preventief middel tegen vagebondage en haar funeste gevolgen voor de inheemsche bevolking. Dep. s., in 1931 door de tabakscultuurmaatschappij op Sumatra losgelaten, wordt sterk bestreden en geleidelijk afgeschaft; de koelieordonnantie v. 1930 (elke 6 jaar in milder vorm te herzien) schrijft reeds op ondernemingen van vóór 1921 een elke 2 jaar stijgend percentage vrije arbeiders voor. B. Damen. Positivisme, richting in wijsbegeerte en wetenschap, die alle kennis beperkt tot de verschijnselen, d.w.z. tot het in uit- en inwendige ervaring gegevene Pleitbezorger—Positivisme Phrenologie. Phrenologisch beeld van Spurzheim. worden ook wel driehoeken van Pythagoras genoemd. Li t.: L. E. Dickson, History of the theory of numbers (I Washington 1919; II Washington 1920). van der Corput. en weergave van hun samenhang en onderlinge betrekkingen aan de wetenschap tot taak aanwijst. Het bestaan vaneen werkelijkheid achter de verschijnselen wordt door het p. niet uitgesloten, maarde mogelijkheid om daartoe door te dringen wordt geloochend. Metaphysische kennis is onmogelijk. Het p. is tot systeem verheven door A. Comte. Li t.: O. Külpe, Einleitung in die Philosophie (Leipzig 31919). F. Sassen. Pueblo-Aardewerk der gelijknamige Indianenstammen van Noord Amerika is zeer belangrijk om zijn artistieke hoedanigheden en zijn heuristische waarde bij de tijdsbepaling der beschavingen, die elkaar in dit gedeelte der Ver. St. hebben opgevolgd (staten van Arizona, New-Mexico; gedeelten van de staten Colorado, Nevada en Utah inde Ver. St.; en van den staat Chihuahua in Mexico). Ondanks de groote overeenkomst der Pueblo-volken in hun kunst en andere uitingen van beschaving zijn zij toch gemakkelijk in 5 groepen te verdeelen, die samenvallen met geographisch nauw te omschrijven gebieden: 1° Rio Grande; 2° San Juan; 3° Little Colorado; 4° Gila; 5° Mimbres-Chihuahua-gebied. Zoowel inde opeenvolgende tijdperken als inde onderscheiden gebieden heeft het vaatwerk der Pueblo’s karakteristieke verschillen in vorm en kleur, en in het gebruik van realistische of geometrische versieringsmotieven. Algemeen heerscht echter een duidelijke voorliefde voor ornamenten uit regen-, wolken-, bliksem-symbolen e.d. Zij houdt verband met een bij deze volkeren zeer uitgesproken vruchtbaarheidscultus. Prae- en proto-historische centra zijn: Casa Grande, Four Miles Ruin, Homolobi, Kintiel, Mimbres vallei, Pueblo Viejo, Shumopovi, Sikyatki. Huidige centra: Acoma, Cochiti, Hopi, San Ildefonso, Santa Ana, Santo Domingo, Tesuque, Zia, Zuni, -* Indianen v. N. Amerika (Z. W.-gebied). Literatuur: A. V. Kidder, An Introduction to the Study of Southwestern Archaeology (New Haven 1914); C. Guthe, Pueblo Pottery Making (New Haven 1925) ; R. Bunzel, The Pueblo Potter (New York, 1929); Frank H. Roberts, Shabik’eshchee Village (Washington 1929;) E. L. Hewett, Ancient Life in the American Southwest (Indianapolis 1930) K. M. Chapman, Pueblo Indian Pottery (Nice 1932). Olbreclits. Praepuberteit (= voorpuberteit, vlegeljaren) is de naam voor de jeugdperiode, die volgt op de periode van het complete kind (-» kinderpsychologie). Eij jongens valt deze periode ongeveer tusschen 121 /2 en 141/2 jaar, bij meisjes tusschen 11 en 13 jaar. Op haar volgt de puberteitsperiode. Lichamelijk kenmerkt deze periode zich dooreen inzettenden groei na een daaraan voorafgaande periode van rust, door groote beweeglijkheid en dooreen teveel aan energie, die langs allerlei wegen een uitweg zoekt. Karakteristiek zijn voor het kind in deze jaren een beginnende onrust, sterke vrijheidsdrang, verhoogd zelfbewustzijn en zelfverzekerd optreden, zelfgenoegzaamheid, pleizier in het leven en bij dat alles een nog kinderlijke naïveteit en een zich nog heelemaal kind voelen. Op avontuur en kattekwaad bedacht, treitert en plaagt het kind de volwassenen, neemt hen beet, spreekt hen tegen, is overmoedig, brutaal en ongehoorzaam. Moedwillig, baldadig en lawaaierig in zijn optreden, springt het licht uit den band, is ruw in zijn uitdrukkingen, bij het spel en inden omgang met anderen. Ongeduldig en kortaangebonden slaat de jongen'er gauw op los, wil zich overal doen gelden, pocht vol trots op zijn lichaamskracht, tracht door lichamelijke krachttoeren indruk te maken en de aandacht te trekken, komt op voor zijn „eer”, waar hij veel en gewichtig over praat, maar die nog een weinigverdiept begrip voor hem is. Wild, teugelloos, alles durvend en vol bravour in woord en in gebaar, vindt de jongen de eeuwig onder elkaar gichelende, tegen hem snibbige meisjes, slap, zwak en flauw; zij hem ruw en onbehouwen. Wel zoeken de jongens elkaar, de meisjes evenzoo: de neiging tot samenklitten, tot groep- en bendevorming treedt op. In groepjes maken zij plannen en trekken er dan op uit. Een sterke behoefte aan spel en sport gaan vergezeld vaneen groeiende belangstelling voor knutselen en voor lectuur (avontuurlijke verhalen). De naderende puberteit kondigt zich in vage omtrekken aan: het kind begint gesloten te worden, kiest spoedig partij in sym- en antipathie, is af en toe humeurig. Het leeft echter nog inde buitenwereld, zijn gevoelsleven is nog oppervlakkig. Li t.: Berger, Puberteit. Berger. Primitief. Inde wiskunde wordt inde vlg. bewerking een wortel primitief genoemd: is p ondeelbaar en vermindert men de (p—l)e macht vaneen willekeurig getal g, dat niet door p deelbaar is, met één, dan is de uitkomst volgens de stelling van Fermat door p deelbaar; g heet een primitieve wortel van p, als de (p—l)e macht de kleinste macht van g is met deze eigenschap. Elk ondeelbaar getal heeft primitieve wortels, bijv. 3 is een primitieve wortel van 7, omdat 36 de kleinste macht van 3 is, die gelijk is aan een zevenvoud plus één (-> Index). Primitieve driehoeken zijn driehoeken, waarvan de zijden worden voorgesteld door drie onderling ondeelbare geheele getallen; primitieve rechthoekige driehoeken Quarantaine-maatregelen beoogen het voorkomen van import der zgn. groote besmettelijke ziekten, o.a. pest, cholera, pokken, gele koorts, vlektyphus, inde landen aangesloten bij de Internationale Sanitaire Conventie van Parijs (1912). Zij bestaan in toezicht op en afzondering van personen (landverhuizers, vluchtelingen) en voorwerpen (schepen, goederen), die uit besmet verklaarde gebieden of havens komen. Indien reizigers of schepelingen aan eender bovengenoemde ziekten lijden, of daarvan verdacht worden, blijven zij afgezonderd, totdat algeheele genezing is ingetreden of tot een tijdsduur, gelijk aan het incubatiestadium der ziekte, is verloopen, zonder dat de ziekte zich vertoond heeft. Quarantaine <. Ital. guaranta = 40, nl. de door de Venetiaansche Republiek inde 17de eeuw voorgeschreven afzonderingsdagen. Li t. : Zeequarantainewet, 28 Maart 1877 (Stbl. 35) en 31 Julil9ls (5tb1.346); Conventie-van-Parijs-wet, 26Febr. 1915 (Stbl. 57); K.B. 5 Febr. 1921; Besmettelijke Ziektenwet, 21 Juli 1928 art. 17 vlg. (Stbl. 265). Droog. Roemonjje, eerste missiepost der Witte Paters in Midden-Afrika in Oeroendi aan de Oostkust v.h. Tanganjika-meer, landstreek Oeroendi. Gest. Juli 1879. Opgeheven Mei 1881, na den moord op de paters Deniaud en Augier en op den Vlaamschen oud-zouaaf F. D’Hoop, door de Baroendi. Vanneste. Praepuberteit—Roemonge VAATWERK DER PUEBLO-INDIANEN ; 1. Vaas van Four Mi,es Ruin (Little Colorado gebied, voorstelling vaneen masker, reoals no| y',,, mei gegolfd versieringsmotiel van Pueblo Viejo (Gila gebied); dit beschermgeesten, voorouders) gedragen wordt. 3. vervaardigd wordt; ronde reepels klei worden spiraalvormig vingernagels met een realistische voorstelling vaneen gewonen waschbeer (raccoon). is dan voor de betreffende soort (mager, halfvet, volvet) is voorgeschreven: 20 + , 30-j-, 40+ en 45°/o- Dit laatste merk mag alleen op kaas worden aangebracht, die gemaakt is van melk, waaraan niets is toegevoegd of onttrokken, zgn. volle melk. Dit merk voert de vermelding: volvet. De rijksmerken hebben er veel toe bijgedragen den goeden naam van de Ned. boter en kaas te herstellen en hem te handhaven. Het Rijksbotermerk is gemaakt van zeer dun, zacht papier, dat, op de boter aangedrukt met het voorgeschreven stempel, daarvan met Roland Holst-Van der Selialk, Henrië 11 e dichteres en propagandiste voor maatsch. hervorming. * 24 Dec. 1869 te Noordwijk, gehuwd met den kunstschilder R. N. Roland Holst. Zij openbaarde zich als dichteres van bijzondere beteekenis in haar, door Dante’s werk geïnspireerde jeugdpoëzie: „Sonnetten en verzen in terzinen geschreven”. Ren bcsl issende wending in haar geestesleven bracht de dichtbundel „De Nieuwe Geboorte”, waarin de dichteres zich een strijdbaar socialiste toonde. Gelijktijdig schreef en sprak zij over tal van maatsch. vraagstukken. Na den bundel „Opwaartsche wegen ”kwam een heftige crisis in haar leven, door de splitsing der socialistische partij in S.D.A.P. en communistische partij. De dichtbundel „De Vrouw in liet Woud getuigt van deze periode der tragische weifeling Na die aarzeling werd zij communiste, doch verliet deze partij, nadat zij haar ontgoocheling over de ontwikkeling van den communistischen staat m Sovjet-Rusland o a had neergeschreven in haar relaas vaneen reis door Sovjet-Rusland, „Beelden en Beschouwingen over Sovjet-Rusland” genaamd. Na het uittreden uit de comm. partij, openbaarde zich sterker haai religieuze natuur. De bundel , .Verworvenheden werd het eerste lyrische getuigenis van de Religieus-sociaüste, die een vooraanstaande leidster werd van de religieuze strooming in het socialisme. Haar leekespelen o a. „De Moeder”,vonden in verwante kringen een ontvankelijk publiek. De dichteres schreef nog meerdere drama ’s, o.a. „Thomas More en b ioffraph ieë n,o.a. over Garibaldi en Kousseau. Lit • B Verhoeven, De zielegang van Henr. Roland Holst (1925). Verhoeven. R iiks boter- en kaasmerk, Botermerk, vastgesteld volgens de bepalingen, opgenomen inde wet van 17 Juni 1905, S. 213, betreffende het merken van boter. Het wordt aangebracht op boter, door diegenen die aangesloten zijn bij de botercontrolestations, welke onder Rijkstoezicht staan. Geheel analoog daaraan bevat de wet van 17 Juli 1911, JO9 bepalingen omtrent het merken van kaas. De minister van Landbouw stelt de merken vast. Bi' algemeenen maatregel, of bij beschikking, worden de voorwaarden vastgesteld, waaraan de stations en de daarbij aangesloten producenten en handelaren moeten voldoen om gerechtigd te zijnde merken op het geproduceerde of verwerkte artikel aan te brengen. De bestuurders, ambtenaren en aangeslotenen moeten te goeder naam en faam bekend zijn, mogen middellijk noch onmiddellijk met productie of handel \an margarine in betrekking staan en moeten zich verplichten op straffe van boete en uitsluiting enkel de natuurlijke onvervalschtc grondstof bij de bereiding te gebruiken en de merken op de voorgeschreven wijze aan te brengen en te verantwoorden. De stations controleeren geregeld de naleving der voorschriften onder nader toezicht van de Rijks-Zuivelinspectie. De rijksmerken op de waar zijn het bewijs dat de waar onder dit dubbel toezicht is gemaakt. Het merk mag nooit op de boter aangebracht worden, die een watergehalte boven 151 /s% heeft en niet op de kaas, wanneer het vetgehalte der droge stof lager meer ongeschonden verwijderd kan worden. De grootte verschilt naar de hoeveelheid welke het moet dekken. De letters en nummers er op voorkomende, stellen de controleurs in staat na te gaan, waar en wanneer de boter bereid is. Er komen nooit twee merken met dezelfde nummering voor. Het Rijkskaasmerk bestaat uit een doorschijnend plaatje, uit caseïne vervaardigd, dat bij het maken der kaas, daarin geperst, vast inde korst bevestigd blijft. Aan de onderzijde zijn de opschriften, letters en nummers afgedrukt, die door het plaatje heen leesbaar zijn. Ook hier kan uit het merk plaats en tijd van bereiding afgeleid worden. Wintermans. Seléctietheorie, -» Teeltkeus. Sexueele voorlichting, in ruimen zin verstaan, is een methode om de levensgeheimen aan nog oningewijden te openbaren. Men onderscheidt meerdere onderdeelen: onderricht over zonden van onkuischheid en gevaren van zonden, over rijpingsverschijnselen; onderricht over moederschap (resp. antwoord op de vraag: waar komen de kinderen vandaan.-*); onderricht over geslachtelijke gemeenschap; onderricht over geslachtsziekten; enz. S. v. wordt door velen gepropageerd als onmisbaar paedagogisch middel bij zuiverheidsvorming of als noodzakelijk voorbehoedmiddel tegen sexueele afdwaling. Bij deze opvattingen moet gewaakt worden tegen onverantwoordelijke eenzijdigheid. Het verband tusschen voorgelicht-zijn en remleven is volstrekt niet zoo wezenlijk als het schijnt. Voorlichten is mededeelen, onderrichten; het is een dwaling, te beweren, dat het kennen van ’t kwaad reeds bèteekent dat kwaad te vermijden. Sexueele voorlichting mag daarom niet aanvaard worden als absoluut onaanvechtbaar opvoedingsmiddel. Primair inde zuiverheidsvorming is niet verstandelijk Roland Holst-Van der Schalk—Sexueele voorlichting ONDER RI.JKSTOEZICHT. Botercontróle-stempel. den hypnotischen toestand, en verder, dat hij zich niet herinnert, wat er tijdens de hypnose is geschied. De hypnose wordt opgewekt door „commando’s”, of oók door de aandacht langen tijd te vestigen op een bepaald voorwerp (bijv. de neus of een kristallen stop) en aldus te vermoeien. De hypnose wordt gebruikt om allerlei, vooral nerveuze aandoeningen, te genezen, zooals slapeloosheid, pijnen, verlammingen, enz.; in het begin van de Freudsche school ook om de „verdrongen” complexen te laten uitspreken. De hypnose is opgekomen inden tijd van het dierlijk magnetisme (Mesmer) en werd in ’t begin der 19e eeuw bestudeerd en toegepast door Puységur, Bertrand, Deleuse, abbé Faria, generaal Noiret. Daarna raakte het in discrediet door de slechte reputatie van het magnetisme. 1875 werd het opnieuw ernstig bestudeerd door Ch. Richet, en omstreeks 1880 door de beroemde School van Nancy (Bernheim, Liébeault, Liègeois e.a.). Tegelijkertijd werd het opgenomen door Charcot, die het exact wilde nagaan en drie stadia van hypnotisme vaststelde, nl. lethargie, katalepsie en s.; hij wist de Académie des Sciences, die reeds driemaal alle studies over dierlijk magnetisme veroordeeld had, te overtuigen. Later bleek het, vooral door toedoen van Bernheim, een kolossale flater te zijn. Dit hypnotisme was „gekweekt”. De School van Nancy werd in Eur. en Amer. nagevolgd, in Ned. door Fr. van Eeden en van Renterghem. Bijna iedereen waste hypnotiseeren, en bijna alleswas te genezen. Tegen 1900 bekoelde het enthousiasme; van het hypnotisme is nauwelijks iets over. Deze terugslag is echter te heftig. Lang niet ieder is te hypnotiseeren; hysterischen leenen zich daarvoor het meest, neurasthenischen het minst, ook normalen niet. De eerste verklaring van het s. was door het magnetisch fluïdum, de tweede (begin 19e eeuw) door de werking van de eene ziel op de ander, de derde was materialistisch (o.a. Heidenliain), de vierde (volgens Bernheim) door de suggestie, die volgens hem ook in ’t gewone leven een enorme rol speelde. Hij stelde het hypnotisme gelijk aan den normalen slaap. Het probleem is echter nog niet geheel opgelost. Dat men tijdens de hypnotische séance misdaden kan suggereeren, die later werkelijk uitgevoerd werden, is niet waar gebleken. Tegen een verstandige toepassing der hypnose is door Kath. schrijvers geen bezwaar gemaakt. Groote voorzichtigheid is echter geboden, wijl verzwakking van den wil en andere nadeelige gevolgen te vreezen zijn. Lit.: Pierre Janet, Les médications psychologiques (I Paris, Alcan 1919); Desclée de Brouwer, Le rêve et I’extase mystique, in „Etudes carsmélitaines” (Avril 1932.) Schlichting. weten, maar vorming van gewetenskracht en wilssterkte, die te voorschijn treden in oogenblikken van bekoring, wanneer de rede door den hartstocht verduisterd wordt, ’t Bedwingen van den hartstocht is niet het resultaat van kennis en wetenschap,maar van tucht. Zonder deze is verstandelijke kennis v.h. sexueele eerder schadelijk dan voordeelig. Secundaire beteekenis bij de zuiverlieidsvorming heeft echter des. v. in zoover ze vrijwaart voor schadelijke onkunde. Overeenkomstig de beginselen der christelijke zedenleer kan volgende theorie worden opgesteld: paedagogisch beschouwd, zou de voorlichting (in haar geheel) moeten worden uitgesteld tot, den leeftijd der zelfstandigheid. Dit uitstel houdt echter op gerechtvaardigd en verplichtend te zijn, naarmate het schadelijke der onkunde grooter is. Wegen dus de gevaren der kennis op tegen die der onkunde, of zijn ze minder dan die der onkunde, zoo is her zeker geoorloofd sexueele kennis mede te deelen. Hieruit volgt: 1° dat s. v. particulier en individueel moet geschieden. De persoonlijke gevaren in concreto beslissen; vandaar is de toepassing verschillend naar plaats en tijd, afhankelijk van leeftijd en aanleg v.h. kind, afhankelijk v. bepaalde omstandigheden. Een gemeenschappelijke technische voorlichting moet dus als regel worden afgewezen. 2° Alléén een g e 1 e id e lij k es. v. is gerechtvaardigd. Die geleidelijkheid wordt geregeld door de individueele toepassing van bovengenoemd algemeen principe. 3° Des. v. moet zijn van godsdienstig zedelijk karakter, dus is zij op zuiver natuurwetensch appel ij ken grondslag te veroordeelen, eveneens een zuiver sociologische of uitsluitend hygiënisch ingestelde s. v. Het H. Officie van 18 Maart 1931 antwoordde op de vraag: of kan worden goedgekeurd de zoogenaamde methode van de sexueele opvoeding of sexueele voorlichting, o.a. dat op geenerlei wijze kan worden goedgekeurd, hetgeen ter verspreiding van de nieuwe methode vooral inden laatsten tijd op schrift gesteld en in het licht gegeven is. Wie moet voorlicht en? De natuur wijst daartoe de ouders aan. Voor de meisjes is in ’t alg. de moeder de aangewezen persoon; voor jongens ook, indien s. v. noodig is vóór de puberteit; later kan de vader aanvullen. Zijn ouders in dit punt onwillig of ontoereikend, dan worde het meisje het best dooreen deugdzame vrouw voorgelicht; de jongen dooreen priester of een vertrouwd familielid. Li t.: A. Vermeersch S.J., De Castitate et vitiis contrariis (Romae 1921); Schopen, Beitrage zur Erziehung der mannlichen Jugend (Helt V 1914); Dux. (Jg. I, 107, 126, 136, 139): Mannenadel (Jg. I en II). O. Lamers. Sprekende wapens (h er a 1 d.). Hiervan is sprake, wanneer de benaming der wapen!iguren gelijkluidend is met de geslachtsnamen, bijv. Van Wassenaar (drie wassenaars), Vander Ee (een keper vergezeld van drie E’s), Draeck (in bet Iste en 4de kwartier) een draak). E. van Nispen tot Sevenaer. Staal, fundeeringsgrond, ondergrond waarop een dijk rust, d ij k s t a a 1. Inde bouwkunde is f u ndeeren op staal het aanleggen vaneen fundeering direct op den natuurlijken ondergrond, dus zonder onder den verbreeden voet vaneen muur eerst aparte draagconstructies (roosterwerken, heipalen) aan te brengen. De aanwezige grondlagen hebben nl. voldoende draagvermogen om het gewicht van het bouwwerk op te nemen. M. C. E. Bongaerts. Sint Annabaai, -> Curapao. fc Somnambulisme. Men onderscheidt het natuurlijke s. (slaapwandelen) en het kunstmatige,d.i. ’t hypnotisme. Dit bestaat in hoofdzaak uiteen psychischen toestand, waarbij de hoogere functies van oordeel, critiek en vrijen wil sluimeren, maar waarbij de lagere functies, de voorstellingen en de fantasie, automatisch werken. Het karakteristieke van dezen toestand is, dat de gehypnotiseerde zeer vatbaar is voor suggestie, zoodat hij op commando ziet, hoort en doet, wat hem gesuggereerd wordt; verder is belangrijk, dat men ook dingen kan suggereeren, die de „patiënt” uitvoert na Sint Annabaai—Staal 1. Rogge: Secale Cereale L. la. Halm. Ib. Bloeiende Rogge. Ic. Aartje. 2. Pluimhaver: Avena sativa L. 2a. Aartje. 3. Gebaarde Tarwe: Triticum vulgare Vill. 3a. Ongebaarde Tarwe. 3b. Bloem. 4. Spelt: Triticum Spelta L. 5. Tweerijige gerst: Hordeum distichum L. 6. Vierrijige gerst: Hordeum vulgare L. 7. Boekweit: Polygonum Fagopyrum L. 7a. Vrucht. 8. Pluimgierst: Panicum miliaceum L. met witte of paarse bloem. Wordt gekweekt door -»• stekken. Sustinc et Abstine = verdraag en verzaak, zinspreuk van de Stoa. Verdraag ongeluk en lasten van het leven, verzaak begeerten en hartstochten in uzejf F. Sassen. Teeltkeus, theorie van de natuurlijke teeltkeus, werd in 1859 gepubliceerd door Charles Darwin in zijn wereldberoemd werk „On the Origin of Species by Means of Natnral Selection”. Darwin bedoelde met des. een oorzakelijke verklaring te geven van het ontstaan van nieuwe soorten inde natuur. Zij is dus een hulptheorie van de ->• evolutietheorie. Kort samengevat is Darwin’s gedachtengang aldus: a) Planten en dieren brengen bij hun voortplanting veel meer individuen voort, dan er bij mogelijkheid in het leven kunnen blijven, b) Daaruit ontstaat onvermijdelijk een strijd om het bestaan (struggle for life), een strijd van liet eene individu tegen het andere van dezelfde soort, of tegen de individuen van andere soorten, of tegen de natuurlijke voorwaarden des levens, c) Niet alle individuen vaneen zelfde soort staan even sterk in dien strijd om het bestaan. Ze verschillen onderling door kleine variaties. Is zoo’n variatie (wijziging) een nuttige eigenschap inden levensstrijd, dan zal de bezitter ervan staande blijven inden strijd om het bestaan (survival of the fittgst), tot voortplanting komen en die gunstige eigenschap overbrengen op zijn nakomelingschap. Dit proces: overproductie van kiemen, strijd om het bestaan, „survival of the fittest”, overerving door de nakomelingschap, leidt Stanley (John Rowlands, genaamd Henri Morton-Stanlev). Energiek en hardnekkig van karakter, is bij de voornaamste ontdekker geweest van Midden-Afrika. * 1841 te Denbigh (Wales) j 1904 te Londen. Ontvluchtte ’t weeshuis om als scheepsjongen naar Amerika te gaan. Werd daar als pleegkind aangenomen door M. Stanley, die kort daarop stierf. Op 17-jarigen leeftijd alléén op de wereld, nam hij deel aan den Amerikaanschen Burgeroorlog, in ’t leger der Confederatie en werd later officier op de vloot der Noordelijken. Hij begon zijn journalistieke loopbaan bij de New-York Herald en hem werd in 1869 opgedragen, in Midden Afrika Livings tone op te zoeken, van wien men sedert drie jaar zonder nieuws was. Eerst woonde Stanley de opening bij van het Suez-Kanaal en reisde door Palestina, Turkije, de Krim, Perzië en Indië. Vanhier bereikte hij Zanzibar. In Januari 1871 trok hij naar ’t binnenland en vond Livingstone te Oedjidji. Met hem verkende hij hetTanganjikameer, maar slaagde er niet in zijn reisgezel over te halen, met hem naar de kust terug te keeren. Eerst met wantrouwen door de geographische deskundige kringen van Europa ontvangen, later met geestdrift, keerde hij als reporter naar Afrika terug, om er den oorlog tegen de Asjantis te volgen. Na Livingstone’s dood reisde hij terug naar Midden Afrika, deed onderzoekbaren rond ’t Victoria-Nianza meer, in Oeganda, inde opeenvolging van geslachten tot verandering van de soort. Gelijk de kweeker kunstmatige selectie toepast bij bet kweeken van rassen, zoo werktin de natuur de strijd om bet bestaan als een natuurlijke selectie (teeltkeus), wélke leidt tot het ontstaan van nieuwe rassen en soorten. Des. telt weinig aanhangers meer. Haar grondslag is bezweken voor de resultaten der moderne erfelijkheidsleer. Proefondervindelijk is gebleken, dat die kleine variaties, waarvan Darwm uitgaat, meestal niet overerfbaar zijn en de weinige, die wel overerfbaar zijn, kunnen door selectie niet verder worden opgevoerd. Bermen. Tegenspraak of contradictie bestaat tusschen twee oordeelen, die elkaar rechtstreeks en zonder meer ontkennen; deze kunnen dan noch tegelijk waar, noch tegelijk valsch zijn. F. Sassen. Theodericus Pauli, van Gorcum, emd 15e eeuw, schreef ca. 1486 Chronicon Universale, een oncritische compilatie, en de geschiedenissen der Arkels, Brederodes en der Borselens. ontdekte het Roewenzorigebergte en het Albert-Edward meer, keerde terug naar het Tanganjikameer, ging vandaar naar Niangwe, aan den Kongostroom. Met behulp van Tippo-Tip begon hij de rivier af te varen. Verlaten door de Arabieren, leed hij veel van de wreedheid der inboorlingen, die hem meermalen aanvielen, onbewust als ze waren van het gevaar der vuurwapens. Na 999 dagen reizen kwam hij te Boma aan, op 9 Augustus 1877. Daar noch Engeland, noch de Ver. St. zijn voorstellen aanvaardden, trad hij in dienst van Leopold II om den Kongostroom verder te gaan verkennen en van den linker oever bezit te nemen in naam van de Intern. Afrik. Vereeniging. Hij woonde in 1885 de Conferentie van Berlijn bij. In 1887 snelde hij Emin Pasja te hulp, die door de Madhisten bedreigd was inde Egyptische provincie Wadelai. Ondanks ongeloofelijke moeilijkheden, slaagde hij er toch in, Emin Pasja naar Zanzibar te brengen. Terug in Engeland, huwde Stanley en werd in 1895 als vertegen- Thrombose. Wanneer het bloed buiten de bloedvaten komt, stolt het. Br treden dan veranderingen op inde samenstellende deelen van het bloed. Tenslotte scheidt zich de vaste bloedkoek, bestaande uit bloedlichaampjes en fibrine, van het vloeibare bloedserum af. Ook binnen de bloedvaten kunnen dgl. vaste bloedstolsels of thromben voorkomen. Voorwaarde tot het ontstaan van t. is het bestaan van ziekelijke afwijkingen aan bloedstroom, vaatwand, en samenstelling van het bloed. Vooral aan de aderen van de beenen ziet men de thromben optreden. Een dergelijke bloedprop inde vaten kan het bloedvat afsluiten, waardoor stoornis inde bloedcirculatie optreden kan. De thrombus kan geleidelijk door levend weefsel worden vervangen; daarbij kan deze vaatprop weer doorgankelijk worden en de stroom van woordiger van Lambeth naar het Parlement gestuurd. Toen zei hij vaarwel aan zijn avontuurlijke reizen. Zijn talrijke geschriften bewijzen, dat géén wetenschappelijk onderwerp hem vreemd bleef. Toch schreef hij vooral reisverhalen, die de gebrekkige algemeenwetenschappelijke vorming van hun schrijver verraden. Zijn voornaamste werken werden in het Ned. vertaald. Werken: How I found Livingstone (1872); Coumassie and Magdala 1874) Two British Campaigns (1874); The Life and Travels of Livingstone (1875); Through the dark Continent (1878); The Congo and the founding of its Free State (1885); In darkest Afriea (1890); Emin-Paoha and the rebellion at the Equatoria (1890): My dark companions and their strange stories(lB9sj. Monheim. Stcr-van-Bethlehem, een als kamerplant veel gebruikte Campanula-soort, nl. C. isophylla, Stanley—Thrombose het bloed hersteld worden. Ook kunnen andere vaten de functie van het afgesloten vat overnemen. Het groote gevaar van de thrombose ligt in het optreden van embolie. Vooral van versch ontstane thromben kan door den bloedstroom een stuk worden weggespoeld, dat dan op een plaats, waar de bloedbaan te nauw wordt, steken blijft (embolus). Daar de thromben meestal inde aderen van het been voorkomen, komen de emboliën, de richting van den bloedstroom volgend, door het rechter deel v.h. hart heen inde longslagaderen terecht. Daar kunnen zij den slagadertak afsluiten, waardoor de voedseltoevoer belemmerd en het betreffend longgedeelte met afsterving bedreigd wordt. v. Balen. Veekoek is het bijproduct der olieslagerij. Naar gelang de werkwijze, onderscheidt men vóór- en naslagkoek; schilfers; schroot en meel. Soorten: o.a. cocoskoek; grondnotenkoek; lijnkoek; palmpitkoek; raapkoek; sesamkoek; sojakoek. Dols. Waalsche componisten, nieuwere, zijn zij, die uit het Z. gedeelte van België afkomstig zijn; dit gebied kan men zich aan de Noordzijde begrensd denken dooreen lijn, die ongeveer over Rijssel tot Aken loopt. De n. W. c. zijn minder talrijk dan de VI., hetgeen echter in zekere mate wordt gecompenseerd door den overvloed en de buitengewone kwaliteit van de uitvoerende kunstenaars, bijv. van de Luiksche Vioolschool: Eug. Ysaye, Thomson, e.a. Er bestaat eigenlijk geen Waalsche school, die men met de door Peter Benoit gestichte VI. school zou kunnen vergelijken. De folklore speelt maar een geringe rol inde nieuwere Waalsche muziek, hoewel eenige componisten, o.a. J. Jongen, Alb. Dupuis, Biarent, nu en dan „Cramignons liégeois”, „Noëls Wallons”, enz. in hun symphonische of dramatische werken gebruikt hebben. Onder de componisten van vóór 1870 zijn te noemen: Louis Kéfer (1842—1926), Erasme Raway (1850—1918), Sylvain Dupuis (1856—1931), Théo Ysaye (1865—1918) en Nicolas Daneau (* 1666). Tusschen 1870 en 1880 ontstaat een generatie, die zich ten deele onder César Franck’s vendel schaart; hieruit zijnde voortreffelijkste vertegenwoordigers der Waalsche muziek voortgekomen; allereerst: Guillaume Lekeu (1870—1894), wiens vroege dood groote verwachtingen den bodem insloeg. Naast hem zijn Joseph Jongen (* 1873) en Victor Vreuls (* 1876) de voornaamste figuren van deze groep, vooral de eerste, die thans den grootsten naam als Belg. toonkunstenaar heeft. Verder behooren nog genoemd te worden: Albert Dupuis (* 1877), de Luikenaars Armand Marsick (* 1877), Charles Radoux (* 1877), de gebr. Mawet (Emile, Femand en Lucien) en de Henegouwer G. Biarent (1871—1916). De Parijsche Schola Cantorum heeft over het alg. een grooten en zuiverenden invloed op de besten onder hen uitgeoefend. Overigens is de aantrekkingskracht van Parijs dikwijls zoo sterk geweest, dat menige Waalsche componist zich inde Fr. hoofdstad is gaan vestigen, o.a. Fernand Le Bome (1862—1929), Desiré Paque (* 1867), Louis Delune (* 1876), Marcel Orban (* 1884) en Léon Jongen (*1884). Onder de weinig talrijke Waalsche componisten, die tusschen 1880 en 1905 geboren zijn, kunnen als de voornaamsten beschouwd worden: Paul de Maleingreau (* 1887), René Barbier (* 1890), Georges Antoine (1892—1918), de Henegouwers Fernand Quinet (* 1898), André Souris (* 1899) en de Luikenaar Charles Houdret (*1903). Quinet en Souris vertegenwoor- digen op de meest typische wijze de hedendaagsche anti-romantische strekkingen. Van den Bonen. Weltschmerz, smartelijk, veelal ingebeeld gevoel van walg voor de wereld en het leven; wereldomvattende melancholie; onbestemd verdriet. Eerste uitingen bij Mimnermos van Smyma (± 550 v. Chr.) en Petrarca (Trecento). Sinds 1831 door Heinrich Heine in zwang gebracht, is het ook een inde dichtkunst tot uiting gekomen vorm van ’t absolute pessimisme. De geestelijke vaders zijn wel dichters, die sinds de ongunstige revolutie volslagen wanhopig waren geworden, zooals: Lord Byron, Alfred de Musset, Nikolaus Lenau en Giacomo Leopardi. Onder invloed van Voltairianisme en -*• sensisme, en ten slotte van ’t humanisme, wenden zij zich af van God en voorzienigheid en halen daarvoor inde plaats de duistere krachten binnen van de natuur, die tenslotte een onophoudelijke, hartelooze kwelling voor den mensch is; eenzaam, droomerig, lusteloos en ziekelijk-gevoelig, is toch hun oeuvre dikwijls klassiek als moderne, subjectieve stemmingspoëzie. Dat satyre en een overdreven-droevige lyriek hieruit geboren worden, spreekt vanzelf ; merkwaardiger is echter, dat Heine en zelfs een Leopardi met hun eigen zwartgalligheid vaak den draak steken. Ook door buitenstaanders werd tegen deze wereldmoeheid, als slagwoord, herhaaldelijk oppositie gevoerd. Het is de romantische vorm van de moderne levensverscheurdheid in poëzie en kunst. Goethe schiep in in dit genre zijn onsterfelijken „Werther” ; en ten onzent de ongelukkige dichter Franijois Haverschmidt, die zijn inden studententijd opgekomen zwaarmoedigheid inden bundel „Snikken en Grimlachjes” niet wist weg te dringen, en wiens „Drie Studentjes” als een specimen geldt van deze levensopvatting, waarin overwicht van het kwade en gevoel van onmogelijkheid dit te kunnen keeren, overheerschen. Volgens de nieuwere denkvormentheorie behoort de w. onder de cosmisch organische denkvormen; het ressorteert dan onder het grondprobleem van den twijfel. Li t. : Cfr. E. Wechssler: Die Generation als Jugendlehre und ihr Kampf um die Denkform, 168 (Leipzig 1930). Brouwer. Woonwagenliefdewerk. De Federatie van het R. K. liefdewerk voor woonwagen- en woonschepenbewoners in Ned., opgericht in 1921 te Utrecht, bestaat uit 5 diocesane bonden, die in alle plaatsen, waar vaste standplaatsen zijn, afdeelingen hebben, en correspondentschappen op plaatsen, waar de wagens slechts enkele dagen verblijven. Er is een centraal depot te Amsterdam, waar inlichtingen gegeven en materiaal betrokken kan worden. Het W. zorgt voor de geestelijke, verstandelijke, maatsch. en lichamelijke verzorging van de woonwagenbewoners. Het tracht zijn doel te bereiken, door het gemakkelijk inde gelegenheid stellen van het waarnemen van de godsdienstplichten, door het stichten van kerkjes (die tevens dienst doen als clublokaal) inde kampen, waar Zondags de H. Mis gelezen wordt, godsdienstonderricht ontvangen kan worden en waar Missie gegeven wordt ter voorbereiding van de kerkelijke feesten. Vooral tegen Paschen wordt groote activiteit ontplooid. Het zorgt verder voor het tijdig ontvangen van de H. Sacramenten, vooral van het H. Doopsel, H. Sacrament des Altaars en het Huwelijk. Vele huwelijken worden ~in orde gemaakt”. Door huisbezoek wordt op de V eekoek—Woonwagenliefdewerk DE OUDE WERELD ONTWIKKELING VAN HET WERELDBEELD Wereldkaart naar Homerus Wereldkaart naar Ptolemaeus (± 140 n.chr.) (± 950 n. Chr.) Arabische wereldkaart Wereldkaart van Eratosthenes (+ 200 v. chr.) Anonieme wereldkaart in het Benedictijnenklooster te Saint-Sever (± 1050 n.chr.) Zcgbaarheid is de eigenschap vaneen begrip, waardoor dit als praedicaat aan een ander begrip als subject kan worden toegekend. F. Sassen. Zelffinanciering, of interne fin. is een voorziening in kapitaalbehoeften door inde onderneming zelf gevormd kapitaal. De z. voltrekt zich door inhouding van gemaakte winst, gewoonlijk alleen van overwinst, d.w.z. winst, welke overblijft, nadat een bescheiden dividend is uitgekeerd. Meestal geschiedt het inhouden van winst slechts voor een gering deel openlijk en gaat dus gepaard met het vormen van geheime reserves, die niet of niet duidelijk blijken uit de balans. Het wegwerken van interne kapitaal-vorming brengt echter het gevaar mee, dat de kapitaals-investatie ook bij kostprijscalculatie en resultaten-rekening uit het oog wordt verloren en zoodoende besloten wordt tot uitbreidingen, die niet economisch gerechtvaardigd zijn. Z. wijst op een zelfstandig karakter der onderneming; regelmatige inhouding van overwinst is voor een tot een zelfstandig organisme gegroeide onderneming vanzelfsprekend, daar de tendenz tot expansie nieuwe kapitaalbehoeften wekt. Z. in plaats van kapitaalopname op de kapitaalmarkt geschiedt vooral, indien de kapitaalmarkt algemeen moeilijkheden ondervindt (bijv. in Duitschland na den wereldoorlog), of indien de betreffende onderneming geen toegang heeft tot de kap. markt. Dit laatste komt o.a. voor bij kleine ondernemingen, wier leeningen niet ter beurze kunnen worden genoteerd; bij ond., die een nieuw product vervaardigen, of volgens een nieuw procédé werken en daarom te riskant geacht worden; bij ond., waarvan de aandeelen onder pari noteeren, terwijl reorganisatie bezwaarlijk is, enz. Ook het belastingstelsel kan z. bevorderen, bijv. in Nederland, waar tot uitkeering gebrachte winst onderhevig is aan dividenden inkomstenbelasting, terwijl ingehouden winst belastingvrij is. van Waes. Zetmeelwaarde. Onder z. van 100 kg voedermiddel verstaat men het aantal kg verteerbaar zuiver zetmeel, dat bij het vetmesten van volwassen ossen dezelfde werking in het productievoeder heeft 100 kg voedermiddel. Oorspronkelijk door Kellner proefondervindelijk bepaald, wordt deze waarde thans veelal uit de chem. analyse berekend om de voederwaarde vaneen voedermengsel aan te geven, ongeacht de productierichting en diersoort. Dols. Zwavel, chemisch element, atoomgewicht 32,06; atoomnummer 16. Het element z. komt o.a. voor in vele verschillende allotropische toestanden waaronder de volgende: 1° a-Z wave 1. Deze is bij gewone temperatuur en druk de eenigste vorm, die stabiel is. Ze kristalliseert in het rhombische stelsel. S.g. 2,03 tot 2,06; hardheid 2,5; soortel. warmte 0,771, smeltpunt 114,5°. Samenstelling der moleculen : SB. 2° /S-Z wa v e 1. Deze kristalliseert in het -» monokliene stelsel. Ze is bij gewonen druk slechts boven 95,6° bestendig. Beneden die temp. gaat ze in a-zwavel over. Samenstelling der mol. SB. 3° y-Z w a v e 1. De zgn. plastische z., een taaie caoutchouc-achtige massa, die ontstaat door hoog verhitte gesmolten zwavel in koud water uitte gieten. Samenstelling der mol.: S6 tot S6. 4° Ko 11 oid a 1 e z. Deze is uiterst fijn verdeeld en ontstaat o.a. door zwavelwaterstof te leiden ineen verzadigde oplossing van zwavelig zuur. Bloem van z. is minder fijn verdeeld en ont- bewoners ingewerkt; goede lectuur wordt verspreid; materieele steun gegeven bij ziekte en onvermogen; bemiddelend wordt opgetreden met steunverleenende lichamen; baby-uitzetjes worden verschaft. Voor de ontwikkeling wordt gezorgd in clubs voor mannen en vrouwen (lezen, schrijven, naaien, godsd. voordrachten en leerrijke films), voor de kinderen (handwerken, naaien, handenarbeid, spel en zang) en voor de kleuters (Fröbelonderwijs). Er zijn inde kampen veel kleine bibliotheken. De Federatie heeft een kaartsysteem, waar alle gegevens omtrent de bewoners te vinden zijn. Door het Leger des Heils en de Stadszendüig wordt inde groote steden ook onder de woonwagenbewoners gewerkt; daar de meeste woonwagenbewoners Katholiek zijn, heeft W. echter de grootste beteekenis. Er is ook een vakvereeniging van kermisreizigers, die zich echter verre verheven voelt boven het W., dat werkt voor de „Ridders van den grooten weg.” Het vakblad is De Komeet (uitg. Zuikerberg, Zwolle) In het buitenland wordt slechts sporadisch gewerkt. In België bestaat het Werk der Foorkramers. In Frankrijk is de oprichtster Eugenie Bonnefoi, die, zelf van kermisreizigers afstammend, zich toelegde op het geven van catechismus-onderricht aan woonwagen-kinderen. Haye. Zeewind, of zeebries, waait overdag aan de kusten van de koele zee naar het warmere land. Hij begint na zonsopgang op zee, bereikt de kusten te 9 h ongeveer, heeft zijn grootste kracht te 2 h namiddags en verdwijnt tegen zonsondergang. Hij dringt in ’t algemeen niet verder dan 25 km in het land en reikt niet hooger dan 300 m boven de aardoppervlakte. De snelheid van den z. is zelden meer dan 15 km per uur en de richting is perpendiculair op de kustlijn. Die dagwind treedt ook aan de oevers van groote meren op. De algemeene winden storen den z. of zelfs onttrekken hem aan de waarneming. De z. ontstaat, omdat het land overdag sterker door zonnestraling verwarmd wordt dan eene nabijzijnde zee. Boven het land zet de lucht zich uit, rijst en vloeit inde hoogte zeewaarts af. Hierdoor vermindert de luchtdruk op land en vermeerdert hij op zee. Het drukverschil geeft aanleiding, langs de aardoppervlakte, tot eene landwaartsche luchtstrooming, die de zeewind is. De z. en de nachtelijke landwind vormen samen een windstelsel met dagelijksche periode. Inde warme luchtstreken komt de z. in ’t algemeen alle dagen van het jaar aan de kusten voor en brengt, te 10 h ongeveer, merkelijke afkoeling en toeneming der luchtvochtigheid. Inde gematigde luchtstreken is hij zwakker en wordt alleen waargenomen bij heldere dagen van de warmere jaarhelft. Bit.: M. T. Maury, The physical geography of the ?ea (London 1874); H. T. Blanford, Seewinde an den Küsten von Bengalen(Wien 1877). A. Van den Broeclc. Zeewind—Zwavel ZEEWIND 5O Kilometer. – staat bij het condenseeren van zwaveldamp tegen koude wanden. De Amer. zwavel, die op groote diepte voorkomt en nog wel onder een laag drijfzand van 80 m dikte wordt sedert 1905 gewonnen volgens de methode van Frasch. Drie concentrische ijzeren buizen worden inde zwavelafzetting geboord. Inde ruimte tusschen de buitenste en de middelste buis wordt water van 370° onder 7 at geperst. Dit water dringt inde z. -houdende gesteenten en doet deze er uit smelten. Ze wordt nu omhoog geblazen door hniddel van heete perslucht, die door de binnenste buis komt, en komt nu omhoog tusschen de middelste en binnenste buis. De fig. geeft het onderste deel van dit buizenstelsel weer. De aldus verkregen z. is zeer zuiver. Men laat ze stollen tot een groot blok. Is de afmeting hiervan groot genoeg, dan laat men het met dynamiet springen en de z. kan vervoerd worden. Zulke blokken bereiken soms een grootte van 150.000 t. Reiniging van de ruwe zwavel. De Amer. z. behoeft niet gezuiverd te worden, de Siciliaan- 5° Ten slotte komen er inden gesmolten toestand nog twee verschillende modificatie’s voor: SI beneden 160° en S/,< boven deze temp. Historisch. Zwavel was al inde oudheid bekend bij Chineezen, Grieken en Romeinen. Ze werd gebruikt als geneesmiddel en als bleekmiddel. La – v o is ie r (midden 18e eeuw) ontdekte voor het eerst, dat z. een element was. Zeer belangrijk werd de z. na de ontdekking van het buskruit in het begin der 12e eeuw. Na 1905 steeg de productie enorm dooreen nieuwe winningsmethode in Amerika (methode van Frasch). Voorkomen. Z. komt inde natuur voor in drie vormen: ten eerste in gedegen toestand, ten tweede als sulfiden (glans, kies), ten derde als sulfaten. 1° Gedegen zwavel vindt men in Europa inde nabijheid van vulkanen en wel vin. op Sicilië, verder in het overige deel van Italië, in Griekenland, Polen, Silezië, Frankrijk, Spanje en Ijsland. In Amerika: in Louisiana, Texas en Californië. Verder in Japan op het eiland Hokkaido. 2° Inden vorm van sulfiden, d.i. metaalverbindingen van z., vindt men vooral: ijzerpyriet (FeS2), koperpyriet (Cu2S.Fe223), zinkblende (ZnS) en loodglans (PbS). 3° Inden vorm van sulfaten vindt men de z. in: gips (CaS04), zwaarspaat (BaSO4), ijzersulfaat (FeSO4), kopersulfaat (CuSO4), aluin (K2SO4. Al2 (504)3. 24H20), natriumsulfaat of Glauberzout (Na2SO4), magnesiumsulfaat of bitterzout (MgS04), e.a. Ten slotte komt z. voorin verschillende minerale wateren. Winnen van de zwavel. Tot ongeveer 1850 kwam alle z. uit Sicilië. Tegenwoordig produceert Amer. een zeer aanzienlijk deel, terwijl tijdens den wereldoorlog Duitschland de benoodigde zwavel verkreeg uit gips. Op Sicilië wordt het zwavelhoudend gesteente opgestapeld in ronde ovens, voorzien vaneen hellenden bodem, de zgn. calcaroni. Door de z. bovenaan aan te steken, wordt zooveel warmte sche z. wel. Ze wordt gekookt en de dampen worden in groote gemetselde kamers (tegenwoordig veelal looden kamers) afgekoeld. Eerst zet zich bloem van z. tegen de wanden af. Zijnde wanden heet, dan verzamelt zich vloeibare z. op den bodem. Ze wordt dooreen opening onderaan eruit gelaten, in houten vormen gegoten en voor een deel als pijpzw a v e 1 inden handel gebracht. De fig. geeft dit proces weer. In f wordt de ruwe z. ingevoerd. Is ze door de warmte gesmolten, dan gaat ze naar a, waar ze wordt gedestilleerd. Inde groote ruimte rechts vindt de condensatie plaats. Ten slotte wordt ook nog z. gewonnen uit de reinigingsmassa, die gebruikt is om het ruwe lichtgas te zuiveren en heet wel gaszwavel. Naftalinezwavel, een zeer fijn verdeelde z.-soort, wordt verkregen door z. met naftaline samen te smelten en daarna de naftaline met alcohol of benzine op te lossen. Toepassingen. Een zeer groot gedeelte der uiterst fijn verdeelde z. wordt gebruikt ter bestrijding van de druifluis (in Fr. in 1923150.0001). Vervolgens worden groote massa’s z. gebruikt voor de bereiding van sulfietloog, zwavelkoolstof, chloorzwavel, zwaveldioxyde en zwavellever. In Amer. schijnt men ook onder ontwikkeld, dat de rest smelt, omlaag vloeit en aldus gewonnen kan worden, Zwavel Zwavelwinning volgens Frasch. Zuivering van zwavel door destillatie. t, waarvan Sicilië9/101everde.Inl922washetwereldverbruik 2.700.000 t, waarvan Amer. alleen 1.800.000 leverde, Sicilië 180.000 en Japan 27.000. In 1929 bedroeg de Amer. productie 2.400.000 t en de It. 323.000. Li t.: Ullmann, Enzyclopadie der technischen Chemie; Pascal, Traité de Chimie Minérale (12 dln 1932). van der Beek. en na den oorlog weer zwavelzuur uit z. te bereiden, terwijl voor de bereiding van buskruit, lucifers, vuurwerkart. en zwavelkleurstoffen groote hoeveelheden verbruikt worden. Ten slotte inde geneeskunde in div. zalven, die voor een deel bestemd zijn tegen huidziekten. Verbruik. In 1870 bedroeg de jaarl. productie 200.0001. In 1900 bedroeg het wereldverbruik 580.000 0p? de eerste bladzijde met photo’s onzer medewerkers staat o.a. a „De volledige lijst van Redacteuren en Medewerkers bevindt zich hierachter in deze proeve van bewerking.” Men leze echter: hiervóór. EVULGETUR NOVIOMAGI DIE 21A NOVEMBRIS PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM. CENSOR AD HOC DEPUTATUS. Zwavel