I>M ZSöo// BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN "■JÜÜS1- UITGAVE BOND VAN SOCIAALDEMOCRATISCHE VROUWENCLUBS VROUWENARBEID door H. VERWEIJ- JONKER VROUWENARBEID DOOR H. VERWEIJ-JONKER UITGAVE BOND VAN SOCIAALDEMOCRATISCHE VROHWENCLHBS TESSELSCHADESTRAAT 31 – AMSTERDAM-W. VROUWEN ARBEID Het is een veel voorkomende vergissing van hen, die tegenwoordig over vrouwenarbeid schrijven of spreken, dat zij het werken in het productieproces door vrouwen beschouwen als iets van de laatste vijftig jaar. Velen gaan daarin zo ver, dat zij allerlei misstanden van de laatste tijd, de uithuizigheid van de jeugd, de genotzucht, de vermeerdering van het aantal echtscheidingen, toeschrijven aan het verschijnsel: de werkende vrouw. Een dergelijk verband kan echter alleen gelegd worden door hen, die de geschiedenis niet kennen. Want werkende vrouwen zijn er ten allen tijde geweest. Reeds uit de vroegste geschiedenis kennen wij voorbeelden van vrouwen ook ge* huwde vrouwen die deelnemen aan de product tie, aan de behoeftenvoorziening niet alleen van haar gezin maar ook van de maatschappij. In mijn schooljaren leerde ik een versje over de Batavieren, de Germaanse stammen, die omstreeks het begin van onze jaartelling ons land bewoonden. Dat versje begon zo: „De vrouwen en slaven bebouwden het land: De man vond dit werken te min” en hiermee is voortreffelijk de verhouding weer* gegeven, zoals die niet alleen bij de Germanen be* stond, maar nog tot op onze tijd bij de primitieve volkeren is blijven bestaan. Bij Afrikaanse neger* stammen b.v. zijnde vrouwen degenen, die bij huis de akker bebouwen en oogsten. Zij zorgen voor het dagelijks voedsel. De man gaat op jacht of ten oorlog: hij beschermt het dorp tegen aanvallen van wilde dieren en van andere stammen. De vrouw is Vrouwenarbeid in het verleden ook degene, die bij primitieve volken voor de bij= verdiensten zorgt: het kunstige vlechtwerk en de voortbrengselen van oude pottenbakkerskunst, die men zowel bij de negers in Afrika als bij de India* nen van Amerika gevonden heeft, werden door vrouwen vervaardigd. Zij verkochten hun produc* ten aan rondtrekkende handelaren en ontvingen daarvoor hetgeen zij voor verzorging van hun gezin of versiering voor zichzelf en hun huis konden gebruiken. Het is inde loop van de menselijke cultuurge* schiedenis een belangrijk moment, als de mannen gaan deelnemen aan de akkerbouw. Het betekent, dat de omgeving zo veilig geworden is, dat niet langer alle mannen als strijders en jagers nodig zijn. Het betekent ook, dat de landbouw een zo belangrijke functie krijgt bij de menselijke behoef * tenbevrediging, dat daarvoor alle krachten aan het werk moeten worden gesteld. Er is dan een klasse van boeren ontstaan, die landbouwproducten kwe* ken voor eigen gebruik, maar die spoedig ook hun producten op de markt gaan brengen, om ze te ruilen tegen de industrieproducten, die inde steden worden gemaakt.1) Van de arbeid in het boerenbedrijf valt overal, ook als de man zijn volle werkkracht gaat geven, nog een belangrijk deel op de schouders van de vrouw. Zij arbeidt niet alleen voor eigen gezin inde huishouding maar een deel van de productie voor de markt wordt ook door haar verricht: de verzorging van de tuin, van het pluimvee, van de jonge beesten is haar werk; er wordt van haar vers wacht, dat zij helpt bij de oogst, kortom, zij is een werkkracht in het bedrijf. plaats een kraam inrichtten. Voor de ongetrouwde vrouw van die tijd was het leven in het klooster een oplossing: en ook dat was een werkzaam leven, al namen de geestelijke zusters niet direct deel aan het productieproces. Alle ziekenverpleging en zie* kenverzorging, die men in die dagen kende, de meisjesopvoeding en de zorg voor verwaarloosde kinderen, was in die dagen immers geheel taak van de vrouwenkloosters. Arbeid voor vrouwen, zelfs zware en regelmatige arbeid was dus reeds inde voorkapitalistische maatschappij een gewoon verschijnsel. Arbeid werd verricht door de vrouwen van hoog tot laag. Door de boerin, door de handwerkersvrouw, door de non, maar ook door de edelvrouw, die haar grote huishouding bestuurde en daarin zelf meewerkte, een huishouding, waarin toen o.a. al het bakwerk moest gebeuren, het slachten van het vee, en niet alleen het naaien van de kledingstukken, maar veelal ook het spinnen van het garen en het weven van de stof. Voorzover wij weten is de vrouwenarbeid van de voorkapitalistische tijd nooit als een probleem ge* voeld. Men moet daarbij in aanmerking nemen, Een werkkracht in het bedrijf is ook de vrouw van de Middeleeuwse handwerker veelal geweest. Zij had een veel omslachtiger huishouding dan de vrouw van thans, maar zij moest ook nog tijd vin* den om inde werkplaats te helpen met het fijnere werk: poetsen en politoeren van meubels, bordu* ren of strijken van kledingstukken. Meermalen was zij degene, die de klanten ontving of zelf bezocht. Vrouwen vindt men als koopvrouw op de markten, waar toen ook de handwerkslieden met eigen werk* dat deze arbeid een geheel ander karakter droeg, dan wat wij tegenwoordig vrouwenarbeid noemen. De Middeleeuwse vrouwen werkten hard, maar zij verrichtten hun werkzaamheden in en bij hun huis. Er was niet het besef van twee taken: de taak in het huishouden en de taak inde maatschappij. Vele van deze vrouwen werkten aan verkoopbare producten: hadden dus een maatschappelijke taak. Maar zomin als de boerin van vandaag het onder* scheid voelt tussen ’t werk, dat ze voor haar gezin doet en dat wat aan het productieproces ten goede komt, zo bekommerden zich de vrouwen van toen erom of zij voor zichzelf werkten of voor de markt. Deze scheiding werd pas voelbaar op het moment dat in het productieproces de scheiding voltrokken werd tussen woonhuis en fabriek. De Middel* eeuwse handwerkers werkten evenals hun vrouwen thuis. Met het begin van het kapitalisme werd dat anders: fabrikanten richtten werkplaatsen in, waar dooreen vrij groot aantal personen gezamenlijk kon worden gewerkt. Eerst verrichtten zij allen nog dezelfde soort werkzaamheden, naderhand werd de arbeidsverdeling ook inde fabrieken doorgevoerd en kreeg ieder een speciale taak toe* gewezen. Met de geleidelijke invoering van de ma* chines overvleugelden deze fabrieken het oude handwerk, zodat meer en meerde gehele produc* tie uit het huis naar de fabriek getrokken werd. Van het begin af aan heeft de fabriek ook de vrouwen getrokken. Er werd inde Middeleeuwse steden veel armoede geleden, er waren ook vrij veel alleenstaande vrouwen, die geen middel van bestaan hadden. De armoedige groep van mannen en vrouwen, die geen eigenlijk handwerk kenden en ook buiten de gilden stonden waren de eerste fabrieksarbeiders. De vrouwen waren even goede arbeidskrachten als de mannen, vooral toen de machine zijn intrede had gedaan en het hand? werk tot enkele handgrepen beperkt kon worden. Veelal waren de vrouwen goedkoper en gewilliger arbeidskrachten. Men heeft toen in vele streken de toestanden ge? kregen, die wij uit beschrijvingen van de vroeg? kapitalistische tijd kennen2): de vrouwen en de kinderen werkten inde fabrieken, mannen waren werkloos. Werkloosheidsuitkeringen bestonden niet. Vrouwen arbeidden twaalf uur en langer en moesten dan maar zien hoe zij haar huishouden voor elkaar kregen en haar kinderen verzorgden. In streken, waar thans het kapitalisme nog jong is, zoals in Polen en in Aziatische landen kennen wij deze toestanden nog. Het kapitalisme heeft dus de vrouwen uit haar huizen gehaald en haar aandeel inde productie ontzaggelijk verzwaard. In plaats van de handwer? kersvrouw, die haar man hielp bij zijn zelfstandige werk, kwam de industrie?arbeidster, die met haar man hard moest zwoegen voor het allernodigste onderhoud voor het gezin. Maar het kapitalisme heeft ook een andere vrou? wensoort geschapen: de dame. Behalve een klasse van zeer arme, bezitloze mensen schept het kapi? talisme nl. ook de klasse van de zeer rijken. Enkele uitverkorenen van de oude handwerkersklasse heb? ben zich tot deze positie kunnen opwerken. En nu is het uiterlijk kenmerk van de zeer rijke inde tijd van het opkomend kapitalisme, dat hij zich kan veroorloven „niets te doen”: vooral, dat zijn vrouw Toen ongeveer in het midden van de vorige eeuw een krachtige actie ontstond om de vrouwen toe te laten ook tot andere, beter betaalde beroepen, hebben deze beide omstandigheden die actie sterk gehinderd: de arbeidersvrouwen, die werkten, deden dat uit bittere noodzaak en onder allesbe* halve benijdenswaardige omstandigheden. De vrouw uit betere gesitueerde kringen en deze kringen geven de toon aan ook voor de midden* stand achtte elke arbeid beneden zich. Dat er niettemin zulk een actie voor de toelating van vrouwen in beroepen kon ontstaan, danken wij echter ook weer aan de voortgezette ontwikkeling van het kapitalisme. Het productieproces veroor* zaakte n.l. grote verschuivingen inde wijze van behoeftebevrediging, met name ook weer een ver* schuiving van de voorziening in het gezin naar voorziening inde maatschappij. Vele functies van het particuliere huishouden werden „gesocialn seerd” in die zin, dat de maatschappij over nam wat tot dusver door de huisvrouw werd gedaan. De bakker ging brood en banket produceren en verkopen, er kwamen slagerijen voor het vlees. De naaimachine en later de confectiefabriek ver* ving de eindeloze naai*uren, de electriciteit en de en dochters niets behoeven te doen. Het kapitalis* me, dat de arbeidersvrouw een veel zwaarder last op de schouders legde, heeft andere vrouwen van elke taak ontheven: het werd een teken van wel* stand als men geen arbeid, ook geen huishoudelijke arbeid deed. Voor die huishoudelijke arbeid nam men dienstboden: jonge meisjes uit de kleine mid* denstand. De „dame” zat met de handen over elkaar. waterleiding maakten het huishoudelijk werk ge* makkelijker. Het huishouden, dat nog altijd beschouwd werd als het terrein van de vrouw, verloor daarmee veel van zijn functies. Het werd meer uitsluitend consumptie*eenheid, er werd niet meer voor de behoeften van het gezin geproduceerd. Daarmee werd de taak van de huisvrouw van minder be= lang, maar ook vooral de taak van de ongetrouwde vrouw, die haar hielp. Tot dusver was de ongetrouwde burgervrouw aan; gewezen geweest op een positie inde huishouding van haar ouders, van familieleden of van vreem; den. Tot dusver had ze daar ook wel werk gevonden, dat haar aandacht opeiste en haar min of meer bevredigde. Langzamerhand werd dat echter anders. Haar arbeid werd overbodig: haar aanwezigheid werd niet meer als noodzakelijk ge* voeld. Opmerkelijk is, dat in dezelfde tijd, waarin de rijkere vrouwen zich tot „dame" ontwikkelen, de eerbied voor de vrouwen inde aanzienlijke kringen afneemt. Want wel wordt het door de mannen gewenst, dat hun vrouwen zich niet met ernstig werk bezig houden, maar dat feit op zich* zelf is ook weer aanleiding tot spot en minachting. Men voedt de meisjes uit gegoede kringen op tot nietsdoen,3) maar als ze dan inderdaad, als ze vol; wassen zijn, niets kunnen, worden zij er minder om geacht, laat men haar de afhankelijkheid voelen. De eersten, die deze spot en minachting van de zijde van de mannen te verduren kregen, waren de ongetrouwde vrouwen. De beweging, die men gewoonlijk de burgerlijke vrouwenbeweging noemt, is ontstaan uit en ten behoeve van deze ongetrouwde vrouwen. Zij wilden werk, dat haar waardig was, nuttig werk, ook werk, waarmee zij haar brood konden ver* dienen. De eerste eis, die zij in alle landen hebben gesteld was een opleiding voor meisjes, die haar in staat zou stellen dat werk te vinden. Het is dan ook geen wonder, dat wij onder de eerste daden van de vrouwenverenigingen zien: oprichs ting van middelbare scholen voor meisjes en van vakscholen. Instelling van bemiddelingsinstanties om vrouwen werk te verschaffen, volgde: in Nederland de verenigingen „Arbeid adelt” en „Tesselschade”, en later en op geheel andere basis, het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid te Den Haag. Toen begon men met het inrichten van tem toonstellingen, om de wereld te laten zien op welke terreinen de vrouw alzo arbeid verrichtte. De tem toonstelling „Vrouwenarbeid” in 1898 (ter gelegen;: heid van de troonsbestijging van koningin Wilheb mina) en later de tentoonstelling „De Vrouw 1813—1913” waren Nederlandse voorbeelden van dit streven. De vrouwenbeweging heeft andere doeleinden gekregen naarmate de vrouwen uit de deftige burgerij meer met de maatschappij en zijn noden in aanraking kwamen. In bijna alle landen is de vrouwenbeweging al vroeg gekoppeld aan sociale stromingen, die verbeteringen op maatschappelijk terrein trachtten te bereiken.4) En het spreekt vans zelf, dat na verloop van tijd de vrouwenbeweging het politieke terrein betrad. Toen de vrouwen zich eenmaal gerealiseerd hadden, dat haar economb sche achterstand nauw verbonden was met haar politieke achteruitstelling, werd de eerste en voor; naamste eis: kiesrecht ook voor de vrouw. De relaties van deze actie van burgerlijke vrouwen om arbeid en kiesrecht met de vrijheidsbeweging van de arbeiders zijn niet in alle landen even goed geweest en niet overal gelijk verlopen. In Engeland en in Nederland hebben arbeidersbeweging en vrouwenbeweging elkaar betrekkelijk spoedig in hun doelstelling gevonden: men krijgt de indruk in Nederland nog meer dan in Engeland. Hier is van af het begin van hun toetreding tot de S.D.A.P. het echtpaar Wibaut—Berdenis van Berlekom één van de voornaamste schakels geweest tussen beide bewegingen. Omdat door de S.D.A.P. de eis van algemeen vrouwenkiesrecht naast mannenkies; recht werd aanvaard5) is hier vaneen eigenlijke wrijving geen sprake geweest. In Engeland was de Fabian Society, de vereniging van intellectuele socialisten, de krachtige verdedigster van het recht van de vrouw op arbeid vaak dwars tegen de vakverenigingen in. Wij zullen daar later nog voorbeelden van zien. Toch is de arbeidersbeweging als geheel lang betrekkelijk ongevoelig gebleven voor de eisen, die de „feministen” met zoveel nadruk stelden. Dit is zeer begrijpelijk indien men bedenkt, dat vrou; wenarbeid nog zeer lang in arbeiderskringen iets geheel anders betekende dan inde kringen van de gegoede en intellectuele burgerij. Voor een arbei; dersvrouw betekent arbeid: zwaar werk in fabrie; ken gedurende de hele dag, geen tijd voor het huiswerk, lage lonen en de onmogelijkheid om de kinderen te geven wat hun toekomt. Voor den arbeider betekent het concurrentie van iemand, die minder verdient, een gedesorganiseerde huis* houding, lichamelijke achteruitgang van vrouwen en kinderen. De arbeidersklasse kon daarom aller* minst enthousiast voor de vrouwenarbeid zijn en ze is dat over het geheel nog niet. Waar de strijd van de arbeiders op gericht was, dat was: een zodanig loonpeil te bereiken voor de mannen, dat de vrouwen de fabriek niet behoeven in te gaan. Algemeen wil de arbeiders* beweging door deze middelen de vrouwenarbeid beperken om dubbele arbeid voor de gehuwde vrouw te voorkomen. In Nederland zijnde arbeidersbeweging en de socialistische vrouwenbeweging nooit zo ver ge* gaan, dat ze arbeid voor alle vrouwen, dus ook voor ongehuwde vrouwen en jonge meisjes be* perken wilde. Daarvoor was, toen de S.D.A.P. opkwam, die arbeid al een te gewoon en natuurlijk verschijnsel. Daarvoor was ook de invloed van de vrouwenbeweging en haar aanspraken te groot. Aanvaard werd ook in onze beweging, dat maat* schappelijke arbeid voor vrouwen, die geen andere taak hebben, nuttig en noodzakelijk is en dat de vrouw alle vrijheid om te arbeiden moet hebben. En dit wordt thans inde kapitalistische wereld wel algemeen aanvaard: de vrouwen arbeiden tot en voorzover zij niet getrouwd zijn. De vrouw heeft haar plaats op de arbeidsmarkt verkregen. Verkregen, dank zij haar eigen streven, maar ook alweer dank zij de ontwikkeling van het kapi* talisme. Het productieproces, dat zich inde laatste eeuw zo geweldig heeft uitgebreid, had steeds nieuwe arbeidskrachten nodig. Het schiep ook functies voor de jonge vrouwelijke arbeids* krachten, doordat de arbeid steeds meer wordt ge= specialiseerd. Tegenwoordig is het regel, dat be* paalde soorten van arbeid door jonge meisjes worden verricht. Typen, telefoneren, pakken, het hanteren van fijnere machines of fijne materialen, dat alles is werk, dat de bedrijven door vrouwen laten verrichten, waarvoor zij de vrouwen ook niet meer missen kunnen. Op ander gebied is ook de gelegenheid voor vrouwen om nuttige arbeid te verrichten inde laatste jaren geweldig toegenomen: alle vormen van sociaal werk, die vroeger liefdadigheid waren, maar nu door maatschappelijke werksters worden gedaan: ziekenverpleging, woninginspecties, alle soorten van onderwijs, dat alles is bij uitstek vrouwenwerk geworden. Zo heeft het kapitalisme de positie van de vrom wen grondig veranderd en enige malen gerevolutioneerd. Wij zullen zien, dat nog steeds het productieproces ingrijpt in het vrouwenleven en daarin grote wijzigingen verwekt. Voordat wij ons verdiepen inde problemen, die de vrouwenarbeid oproept inde huidige maatschappij, zullen wij eerst een kort over? zicht geven van de omvang van de vrouwenarbeid en van haar aard. Regel is inde tegenwoordige tijd, dat de onge* huwde vrouw arbeid verricht. Soms begint zij die arbeid direct na haar lagere schooltijd, soms bereidt zij zich eerst nog voor op een beroep: van alle meisjes tussen de 14 en 20 jaar verricht 49.4% beroepsarbeid. Van alle ongehuwde vrouwen tussen de 20 en 60 jaar zelfs 62.2%, dus twee derde van het totaal. Boven de 60 jaar werkt nog 25.5 % van alle ongehuwde vrouwen van die leeftijd. Met de gehuwde vrouwen staat het heel anders. In Nederland verricht 6.5 % van alle gehuwde vrouwen beroepsarbeid. Daaronder zijn meegeteld degenen, die zelf een bedrijf uitoefenen, dus winkelierster of caféhoudster zijn en waarschijnlijk ook een deel van de vrouwen, die hun mannen bijstaan in winkel of bedrijf. Inde industrie werken slechts 11.000 getrouwde vrouwen. (In totaal werken 147.000 vrouwen in Nederland in fabrieken). Inde landbouw echter is het percem tage gehuwden onder de vrouwelijke arbeiders groot. 42.000 landarbeidsters en boerinnen zijn getrouwd, dit is ongeveer 39 %. Weduwen en gescheiden vrouwen zijn natuurlijk vaker genoodzaakt een beroep uitte oefenen: van hen arbeidt 19.6%. Met dat al nemende onge* huwde meisjes verreweg de voornaamste plaats Vrouwenarbeid nu in: van alle inde industrie werkende vrouwen is 62 % onder de 21 jaar, tegen 33 % van de mannen. Welke beroepen worden nu het meest door vrouwen uitgeoefend? Ook hieromtrent geeft de statistiek uitgebreide gegeven. Uit de beroepss statistiek van 1930, die gemaakt is uit gegevens van de volkstelling, blijkt, dat de grootste groep van werkende vrouwen wordt gevormd door de „huiselijke diensten”, dat is dus door de dienst* meisjes en de werksters. Er zijn in Nederland 268.000 meisjes en vrouwen in die betrekkingen aan het werk. Dat is tweemaal zoveel als er fabrieksarbeidsters zijn, want dat aantal was, zoals wij boven zagen: 147.000. Het aantal vrouwen in de landbouw werkzaam is 109.000, dan komt de handel met 81.000. Hierbij zijnde winkeliersters en filiaalhoudsters, die in hun eigen zaken staan, maar natuurlijk ook de winkeljuffrouwen en het verdere personeel van grotere bedrijven. Bij het onderwijs zijn 36.000 vrouwen werkzaam. Hiervan waren in 1930 nog ongeveer 3.000 gehuwd. Na die tijd is men begonnen de gehuwde onderwijzeressen te ontslaan. Vele getrouwde onderwijzeressen zijn door deze maatregelen getroffen, maar nog steeds zijn er 460 getrouwde vrouwen bij het onderwijs werkzaam. Deze hebben kunnen bewijzen, dat zij kostwinster waren voor een gezin. Uit tellingen, die in 1930 gelijk met de volkstelling zijn gehouden, kan men nagaan welke positie de vrouwen innamen in het bedrijf. Daarbij viel op, wat wij ook wel uit ervaring wisten, dat men de zelfstandige vrouwen (bedrijfshoofden noemt de statistiek hen), vooral vindt ineen bepaalde cate* gorie van beroepen. Vrouwen staan vaak aan het hoofd van modezaken, van winkels en van pens sions. Vrouwelijke fabrikanten vindt men echter zelden of nooit. Evenmin vindt men veel vrouwen inde hogere functies inde industrie. Er zijn dus weinig vrouwelijke bedrijfsleiders, procuraties houders, ingenieurs, e.d. Onder het leidende pers soneel van de grote winkelzaken komen echter wel weer betrekkelijk veel vrouwen voor. Over het algemeen nemende vrouwen de lagere rangen en posities in. Onze statistiek maakt geen onderscheid tussen „geschoolden” en „ongeschoold den”, maar uit het buitenland, waar wel zulke gegevens van bekend zijn,6) weten wij, dat de vrouwen inde fabrieken en de landbouw meest ongeschoold zijn. Dat komt natuurlijk ook door* dat de fabrieksarbeid van vrouwen meest meisjes» arbeid is. Die werkzaamheden inde industrie, waarvoor scholing en opleiding nodig is, worden bijna uitsluitend door mannelijke arbeiders vers richt: voor vrouwen zou daarvoor geen opleidingss gelegenheid bestaan. Het spreekt vanzelf, dat deze jonge meisjes een lager loon verdienen dan volwassen mannen in dezelfde industrie. Er is echter ook nog een vrij groot onderscheid tussen de lonen van volwassen vrouwen en van mannen, die hetzelfde werk ver? richten. Een indruk geeft het volgende staatje, waarin de officiële cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn verwerkt. Ze geven weer het gemiddelde uurloon inde verschillende plaatsen, gedurende het laatste halfjaar van 1935, voor ongeschoolde krachten boven de 21 jaar: Natuurlijk kan het loon in individuele gevallen sterk van dit gemiddelde afwijken en het komt ook wel voor, dat vrouwen met bijzondere capaciteiten een ruim loon halen, maar regel is, dat de vrouwen het minste verdienen. Ook bij arbeid, die meer scholing en opleiding vereist, zoals die op kam toren, wordt onderscheid inde lonen gemaakt. Alleen in ambtelijke betrekkingen met een vaste salarisregeling staan de mannelijke en de vrouwe* lijke werkkrachten gelijk. Neemt de medewerking van de vrouw in het pro* ductieproces de laatste jaren toe of af? Ook dat is een vraag, die wij uit de cijfers kunnen beant* woorden. In Nederland zo moet het antwoord dan luiden is deze medewerking inde laatste dertig jaar onveranderd gebleven. Berekent men n.l. het percentage vrouwen van alle personen; die een beroep uitoefenen, dan komen we voor 1909 op 26.1 %, voor 1920 op 25.8% en voor 1930 ook op 25.8 %. Op het terrein van de industrie blijkt het aantal vrouwen langzaam af te nemen dit is geheel in tegenspraak tot wat men zovaak hoort beweren, n.l. dat er tegenwoordig zoveel meer meisjes naar „de fabriek” gaan. De cijfers zeggen het tegendeel: in 1909 was 14.5 % van alle mannen vrouwen Amsterdam 54 c. 35 c. Rotterdam 51 c. 23 c. Den Haag 49 c. 29 c. Utrecht 46 c. 24 c. Haarlem 46 c. 27 c. Groningen 37 c. 28 c. Zaanstreek 60 c. 29 c. inde industrie werkzame personen van het vrou* welijk geslacht. In 1930 nog maar 13.1 %. In andere landen ziet men duidelijker dan hier veranderingen in het verloop van de vrouwen* arbeid. Waarschijnlijk zijn dezelfde veranderingen hier vroeger ook wel opgetreden, maar omdat men vóór 1909 deze dingen niet bij de volks* tellingen registreerde, ontbreken daaromtrent voor Nederland de cijfers. Indien wij ze hadden, zou waarschijnlijk gebleken zijn, dat inde laatste helft van de vorige eeuw de vrouwenarbeid was afgenomen. In andere landen gaat het n.l. zo: naarmate de welstand toe* neemt, wordt de vrouwenarbeid geringer. De cijfers van Oostenrijk spreken b.v. duidelijke taal!7) Van alle vrouwen werkten daar in: 1890 47.2 % 1900 42.8 % 1910 43.4 % 1920 34.8 % Dit betekent, dat er vroeger in Oostenrijk zeer veel vrouwen, ook gehuwde vrouwen werkten (de helft van alle vrouwen, gehuwden, ongehuwden, ouden van dagen en kleine kinderen meegerekend) maar dat deze vrouwen haar arbeid opgaven als de mannen genoeg verdienden. Dat het verloop zo is, wordt ten overvloede nog eens bewezen als men de cijfers van de verschil* lende landen vergelijkt. In Oostenrijk arbeidden dus in 1920 nog 34.8 %, in Engeland was dat cijfer 26%, in België 21%, in Nederland 18% en inde Verenigde Staten van Noord*Amerika 16 % (in 1930 17.7%). De geringste vrouwenarbeid vindt men dus in landen met de hoogste levens* standaard. De vrouwenarbeid onderscheidt zich in meerdere opzichten van de mannenarbeid. Terwille vaneen duidelijk beeld, zullen wijde voornaamste vers schilpunten, die blijken uit de vele cijfers, die ik hierboven vermeldde, nog eens kort herhalen: 1. Vrouwenarbeid is in hoofdzaak meisjesarbeid. (Een vrouw vervult niet haar beroep gedurende haar gehele leven, maar slechts tot haar huwelijk. 2. Men vindt de vrouwen vooral in bepaalde beroepen, waarbij dan de huiselijke diensten, ondergeschikt kantoorwerk, verpleging en onder* wijs, moeten worden genoemd. 3. Voor dezelfde werkzaamheden ontvangen de vrouwen lagere lonen dan mannen. Er zijn dus opmerkelijke maatschappelijke verschillen tussen mannen*arbeid en vrou* wen*arbeid. Het spreekt vanzelf, dat deze verschillen ook hun stempel hebben gedrukt op de instelling van respectievelijk mannen en vrouwen tegenover hun beroep, op de plaats, die dit beroep inneemt in hun leven. Indien men wil nagaan hoe de vrouwen staan tegenover hun beroep, dan moet men al direct een onderscheid maken tussen de vrouw vóór haar huwelijk en de vrouw, die getrouwd is of die tem minste de huwbare leeftijd heeft bereikt of over* schreden. Het huwelijk neemt steeds ineen vrou* wenleven een zo voorname plaats in, dat het de gehele levenshouding, ook de maatschappelijke plaats van de vrouw in hoge mate beïnvloedt. Bijna nooit beschouwt een vrouw haar huwelijk zoals een man dat zou doen: als een in hoofdzaak particuliere zaak, die zijn beroepswerkzaamheden slechts zijdelings raakt. Dit heeft deze natuurlijke oorzaak, dat een getrouwde vrouw, zodra zij kin* deren krijgt, belemmeringen ondervindt bij de uitoefening van haar beroep en dus in zeker op* zicht een werkverdeling nodig heeft. Er zijn echter ook maatschappelijke oorzaken. Het is n.l. een algemeen verbreide maatschappen lijke opvatting, dat de vrouw, die trouwt, onmid* dellijk al haar krachten zal geven aan de huis* houding en haar beroepswerkzaamheden op zal geven. Die opvatting bestaat ook daar, waar geen kinderen zijn, ook in die kringen, waar de ge* huwde vrouw er niet aan denkt zelf achter de De vrouw en haar arbeid wastobbe te gaan staan en zelf het eten te koken. De gehuwde vrouw, die voor zulke werkzaam? heden een dienstmeisje heeft „hoort” toch „in huis”. Deze opvatting heeft in sterke mate de meisjes* opvoeding beïnvloed. Want ofschoon algemeen aanvaard wordt, dat ongetrouwde vrouwen en meisjes een beroep moeten uitoefenen, voor de werkzaamheden, die ze als getrouwde vrouw zal moeten verrichten, moet zij toch ook voorbereid zijn. Ouders met verantwoordelijkheidsgevoel laten dus hun dochter een vak leren, maar zij zorgen er tevens voor, dat zij „wat van het huis? houden weet”, dat ze tenminste kan koken en de bedden opmaken en een baby een luier aan kan doen. Die tweeslachtige opvoeding kan leiden tot ver* zwaring van de taak van het opgroeiende meisje: Het wordt heel gewoon gevonden dat ze dezelfde scholen bezoekt, dezelfde examens aflegt, hetzelfde presteert als haar broers en ander leeftijdgenoten. Maar ze moet tegelijkertijd geheel ander werk leren en zich op een geheel andere toekomst voor* bereiden. In het beste geval geeft dit in het leven van veel jonge meisjes een zekere gespletenheid. De algemeen aanvaarde conventie, dat een meisje werkt zolang ze niet getrouwd is, leidt ook tot minder belangstelling in haar beroep en in haar arbeidsvoorwaarden. Het is een algemeen geuite klacht, dat vrouwen en meisjes zo weinig toegan* gelijk zijn voor de vakorganisaties. Uit de cijfers van het N.V.V. blijkt dit ook overduidelijk: we hebben gezien, dat van alle werkende personen in Nederland 25 % vrouwen waren. Het N.V.V. telt onder zijn leden 4.7 % vrouwen! (1 Jan. 1938.) Bovendien vindt men deze vrouwen nog bijna uit* sluitend in bepaalde beroepen: de onderwijzers en de kleermakers alleen slaan hierbij een goed figuur: 44 % van de leden van de Bond van Ned. Onder* wijzers is vrouwelijk, 33 % van het personeel uit de kledingindustrie. Treurig is de mate van organi* satie van de vrouwelijke kantoorbedienden: van de 18.000 modern georganiseerden in dat vak zijn nog geen 3700 vrouwen. En van al die duizenden dienstmeisjes zijn er nog geen 500 inde Bond van Huispersoneel georganiseerd! Deze geringe belangstelling van de meisjes en trouwens ook van haar ouders past geheel in het beeld, dat wij ons van de werkende meisjes hebben te vormen: ze doen haar arbeid, ook wel accuraat en netjes, want dat past bij de vrouwelijke aard, maar ze doen het werk aanvankelijk zonder belangstelling en min of meer automatisch. Soms zijn ze juist daardoor uitstekende werkkrachten, b.v. voor het werk aan de lopende band, dat voor haar niet zo schadelijk is als voor minder opper* vlakkige jongens. Maar vaak ook klagen werkge* vers over haar gebrek aan medeleven en aan initiatief. Hun werkelijke belangstelling ligt elders: bij den man, dien zij eens zullen trouwen, bij het werk in het knusse eigen huis, bij het eigen gezin. En onze meisjesopvoeding doet alles om die belangstelling aan te wakkeren, dus indirect om de meisjes af te houden van eerzucht en animo in haar beroep. Het wordt hierdoor begrijpelijk, dat de instelling vaneen vrouw ten aanzien van haar beroep totaal verandert, zodra zij de normale huwelijksleeftijd overschreden heeft. Is zij dan niet getrouwd, dan gaat zij beseffen dat zij voortaan een groot deel van haar voldoening zal moeten zoeken in haar arbeid. Zij gaat dan haar verwachtingen en haar energie richten op dat werk en heel vaak blijkt zij in die jaren zich te kunnen ontwikkelen tot een uitmuntende werkkracht, van wie wel degelijk initiatief en animo uitgaan. Het is voor deze vrou* wen een zegen, dat zij arbeid mogen verrichten en het is ook voor de maatschappij een zegen, dat zij er zijn om dit werk te doen. Want onze zieken* huizen, onze opvoedingsinrichtingen en een groot aantal van onze andere maatschappelijke instellin* gen drijven op deze categorie van vrouwen. De vrouw, die getrouwd is en daarna op haar leven in het beroep nog eens terugkijkt, zal menigmaal ook wel eens anders daartegenover staan dan zij eens in haar jeugd stond. Niet voor iedere vrouw brengt het huwelijk wat zij ervan verwacht heeft en niet elke vrouw trekt het huiswerk even sterk aan. Er moeten echter al zeer ernstige redenen zijn, wil zij tenminste in Nederland haar beroeps* arbeid weer opnemen. De voornaamste van die redenen zijn: verwijdering tussen de echtgenoten en de economische nood. Beide brengen natuurlijk een geheel andere instelling tegenover de arbeid met zich mee. Indien een vrouw werkt uit economische nood dan behoort men voor haar inde regel grote eerbied te hebben, maar dan moet men tevens de omstandig* heden afkeuren, die haar tot arbeiden noodzaken. Want in het merendeel van de gevallen verrichten deze vrouwen een te zware, want dubbele taak. Zij werken thuis en zij werken op de fabriek of op het land. En hun huisarbeid is zwaarder dan die van anderen omdat zij de gewone hulpmiddelen, zoals wasmachines e.d., vaak niet kunnen betalen. Vraagt men dan ook aan deze vrouwen hoe zij over haar arbeid denken, dan zullen zij in negen van de tien gevallen antwoorden: „was het maar niet nodig”. Een enquête door onze Bond enige jaren geleden onder landarbeidsters gehouden, sprak in dit opzicht duidelijke taal. Ook ineen boekje van Kathe Leichter, „Wie wir leben”, („Hoe wij leven”), dat de antwoorden vermeldt die door Weense arbeidsters op vragen van de Weense bestuurdersbond waren gegeven, vindt men steeds weer dit motief: 95 % van de gehuwde arbeidsters zou direct de fabriek verlaten indien het gezin maar meer inkomsten had! Er is ook een groep van vrouwen voor wie het bovenstaande niet geldt. Vrouwen in wier leven het beroep van de aanvang af een zo grote plaats inneemt, dat zij het nooit zouden willen opgeven, vrouwen echter, die zich ook niet het huwelijk en het genot van eigen kinderen te hebben, zouden willen ontzeggen. Het aantal van deze vrouwen is niet groot, maar het zijn er toch meer dan men altijd denkt. Omtrent een Madame Curie zijn we het allemaal eens: het zou zonde geweest zijn als deze vrouw het haar roeping had geacht na haar huwelijk zich te wijden aan kopjes wassen en kousen stoppen en als zij eens niet doorgegaan was met haar onderzoekingen betreffende het radium. Maarde liefde voor haar werk heeft niet alleen een enkele uitstekende figuur als zij: die hebben ook de toneelspeelsters, die er niet aan zouden denken haar beroep te laten varen bij huwelijk, die hebben ook veel vrouwen in andere beroepen. Vrouwen met een wetenschappelijke opleiding redeneren vaak: ik heb aan een universiteit gestu* deerd en dat heeft de gemeenschap geld gekost. Ik ben nu aan de gemeenschap verplicht mijn kennis ten nutte te maken! En wij hebben b.v. in Neder* land heel wat getrouwde vroedvrouwen en kraam* verzorgsters, die er net zo over denken. Vraagt men dus in het algemeen: hoe staat de vrouw tegenover haar beroep, dan kan daarop geen enkelvoudig antwoord worden gegeven. Velen zijn onverschillig, omdat ze het als tijdelijk beschou* wen, velen wijden haar volle energie aan haar werk, omdat dit werk haar levensinhoud uitmaakt. Velen trachten het werk, dat zij liefhebben, te verrichten zonder in haar taak als echtgenote en moeder te kort te schieten, velen ook zien het werk als een vloek, die haar het goed verrichten van de eigen* lijke taak belet. Het is zonder meer duidelijk, dat het de maatschappelijke omstandigheden zijn, waarin de vrouwenleven, die haar oordeel en haar houding in hoge mate bepalen. Pas wanneer wij deze maatschappelijke omstandigheden in hun verdere ontwikkelingen volgen, kunnen wij voor deze verschillende vrouwen een eensluidende uit* komst zien. Wij hebben dus nu gezien hoe in ’t algemeen de verschillende categorieën van werkende vrouwen staan tegenover haar arbeid. lets geheel anders is de vraag hoe de maatschappij en dan voornamelijk het mannelijk deel van de maat# schappij heeft gereageerd op de maatschappelijke beroepsarbeid, door vrouwen verricht. Aan zulke reacties heeft het inderdaad niet ontbroken. Men zou deze reacties het eerst en het sterkst ver# wacht hebben bij hen, die van de concurrentie en de loondruk van de vrouwen de directe nadelen ondervonden: bij de georganiseerde mannelijke arbeiders. Uitgesproken verzet tegen de vrouwen# arbeid is echter in hun kringen betrekkelijk schaars geweest. Alleen de Engelse Labour Unions hebben zich wel in die richting uitgesproken: Toen in oor# logstijd de Engelse regering de mannen opriep om dienst te nemen (er bestond in Engeland geen dienstplicht) en de vrouwen om inde fabrieken het werk aan te pakken, toen hebben de vakverenigin# gen beloofd hun leden tot dienstneming op te zullen wekken, mits de regering er dan voor zou zorgen, dat de vrouwen na de oorlog haar plaatsen weer af zouden staan. Ten aanzien van de Londense auto# buschauffeurs is die belofte inderdaad gegeven. Of ze later nagekomen is, is mij niet bekend. Over het algemeen echter heeft de georganiseerde arbeidersklasse zich niet tegen vrouwenarbeid of voor een verbod van vrouwenarbeid uitgesproken. Wel vindt men daar het ernstige streven om door verbetering van het levenspeil de dubbele arbeid van de getrouwde vrouw overbodig te maken. Be# De man en de vrouwenarbeid strijding van het verschijnsel door andere maat* regelen wordt echter door andere kringen van de bevolking bepleit. Men begrijpt hiervan de reden wel, als men over* weegt, dat de vraag of vrouwen al of niet beroeps* arbeid mogen verrichten niet los staat van andere vragen, die de vrouwen betreffen. Wij zagen in het eerste hoofdstuk al, hoe de strijdsters voor vrou* wenbelangen, de rechten van de vrouw zien als één complex: erkenning van haar recht op arbeid is on* verbrekelijk verbonden aan haar recht op eigen levenskeuze en haar recht op onafhankelijkheid in en buiten het huwelijk. Nu wordt als regel dit com* plex van rechten erkend in al die stromingen en groepen in onze maatschappij, die zich stellen op de basis van de persoonlijke vrijheid en van de maatschappelijke vooruitgang. De fundamentele gelijkwaardigheid van man en vrouw is een eenvou* dig democratisch beginsel, dat mede behoort tot de grondslagen van elke vooruitstrevende partij. Het recht van de vrouw op arbeid kan, gegeven die grondslagen, binnen die stromingen en groepen, niet meer worden betwijfeld. Het wordt slechts betwijfeld in stromingen en groepen, die niet op dit democratisch principe steu* nen en ook daar, waar men zich niet door principes laat leiden, maar inde stroom van opportunistische overwegingen en tijdelijke voordelen mee drijft. Vandaar dat wij twee krachten tegen de vrouwen* arbeid moeten onderscheiden: er is de permanent werkende kracht, die naar beperking van vrouwen* arbeid drijft op grond vaneen beginsel, dat de taak en de plichten van de vrouw wil beperken tot het gezin. En daarnaast is er periodiek een stroming, Van de regelmatige en periodieke strijd tegen de vrouwenarbeid wil ik hier slechts een aantal voor* beelden geven. Het valt buiten het kader van dit boekje om naar volledigheid te streven. Twee stro* mingen, die zich tegen de vrouwenarbeid keren zijn echter van zo actueel belang, dat ik in het kort hun acties en daden in deze bespreken wil. De eerste groep is de fascistische. Men kan de houding van fascisme en nationaal-' socialisme ten aanzien van de vrouwenarbeid nam welijks beschouwen als een houding, die dooreen beginsel ingegeven wordt. Hoogstens kan men erkennen, dat er inde fascistische politiek tegem over de vrouw en haar arbeid principiële argument ten worden gebruikt zolang men dit nodig heeft om practische resultaten te bereiken. Immers het Duitse nationaabsocialisme, dat het meest markante voorbeeld vaneen fascistische mentaliteit demonstreert, is al enige malen van houding en beginsel in dit opzicht veranderd: het jonge dat na de oorlog ont; stond, wees beroepsarbeid voor vrouwen onvoor* waardelijk af. Het werd gedragen en gepropageerd door oudTrontstrijders die voor een deel inde burgerlijke maatschappij geen werk hadden kunnen vinden en dat de vele arbeidende vrouwen en meis* jes verweten. Hitler’s „Mein Kampf”, dat voor de mentaliteit van deze periode typerend is, staat die de vrouwenarbeid wil beperken tot directe en tijdelijke hulp aan de mannen. In crisistijden, als de mannenwerkloosheid het grootst is, wordt daarom de strijd tegen het inde maatschappij medewerken van de vrouwen het sterkst gevoerd. geheel op het standpunt, dat de taak van alle vrou? wen onder alle omstandigheden ligt in het gezin. Naarmate de Duitse nationaal?socialistische bewe? ging echter uitgroeide tot een massa?partij en naarmate in diezelfde tijd tevens de conjunctuur verbeterde heeft men deze houding gewijzigd. Uit de tijd van 1927—’28 stammen uitspraken als deze: „Er zijn in Duitsland 2 millioen meer vrouwen dan mannen en deze zullen toch emplooi moeten vinden. Men zal de vrouwen in het toekomstige Derde Rijk een plaats geven overeenkomstig haar aanleg en verlangens en dus behoeven de werkende meisjes niet bevreesd te zijn voor verlies van haar werkkring.” Zulke uitspraken kan men gemakkelijk verklaren als gevolg van de wens om grote groepen ook van werkende vrouwen tot zich te trekken en wellicht ook als gevolg van invloed van de werk? gevers, die zeker in Duitsland de vrouwen? en meisjesarbeid niet hebben kunnen missen. Dit zei men voor de crisis. Toen de crisis zijn invloed in volle mate op de werkgelegenheid had doen voelen, is dit standpunt nogmaals gewijzigd. Het woord, dat de „vrouwen in huis horen” heeft toen weer opgang gemaakt en stellig zijn propa? gandistische uitwerking op mannelijke werklozen uit de stuurloze middengroepen gehad. Toen het nationaahsocialisme midden inde crisis aan de macht kwam, is er met de toepassing van dit beginsel een aanvang gemaakt. Men heeft b.v. door het verlenen van huwelijksleningen verloofde meisjes in staat gesteld haar betrekkingen op te geven. Men heeft ook toeslagen gegeven aan huis? vrouwen, die een fabrieksmeisje wilden omscholen tot hulp inde huishouding. Men heeft tenslotte ambtenaressen, onderwijzeressen en ander overs heidspersoneel ontslagen of overgeplaatst en de nieuwe aanwas van vrouwelijke werkkrachten kunstmatig beperkt (op de universiteiten mag maar 10 % van de studenten van het vrouwelijk geslacht zijn). Dit alles is nu sinds enkele jaren weer veranderd. De Duitse oorlogsindustrie en oorlogsvoorbereis ding heeft werkkrachten nodig en daarbij ook vrouwen. Op het ogenblik arbeiden in Duitsland weer vele millioenen getrouwde vrouwen. Aan dienstpersoneel is groot gebrek. De huwelijkss leningen worden ook gegeven aan meisjes, die na haar huwelijk een betrekking zullen blijven vers vullen, zelfs mogen vrouwen, die indertijd beloofd hebben niet weer te zullen gaan werken om die lening te krijgen, thans weer arbeid aanvaarden.8) Uit dit alles ziet men het gebrek aan lijn en aan beginsel vaneen fascistisch bewind. Men ziet er ook in in hoe sterke mate eigenlijk de gehele actie tot beperking van vrouwenarbeid gebonden is aan de economische conjunctuur. Dit laatste kan men niet geheel zeggen van het verzet tegen de beroepsarbeid van vrouwen, dat uitgaat van bepaalde reactionaire kringen in Nes derland, met name van RoomssKatholieke en ProtestantssChristelijke groepen. Voor hen is beperking van de vrouwenarbeid wel degelijk een beginsel. Zij zien de taak van de vrouw inde eerste plaats in het moederschap en het huiss houden en willen dan ook beroepsarbeid van meisjes liefst beperken tot de beroepen, die met die fundamentele taak indirect verband staan.9) Arbeid van gehuwde vrouwen achten zij onder alle omstandigheden ongewenst en velen kennen aan de overheid het recht toe die arbeid te ver? bieden. Het volgende lijstje geeft een overzicht van de verschillende maatregelen, die in Neder? land zijn ondernomen of voorgesteld om de vrouwenarbeid te beperken of te verbieden: 1904. Kon. Besluit tot ontslag bij huwelijk van vrouwen werkzaam bij de P.T., indien zij jonger zijn dan 45 jaar. 1907. Vervanging van dit Kon. Besluit dooreen regeling, waarbij in geval van huwelijk kennis moet worden gegeven, waarna beslissing volgt in verband met belang van de Dienst. 1910. Wetsontwerp? Heemskerk tot ontslag bij huwelijk van ambtenaressen (ook werksters) en onderwijzeressen onder de 40 jaar. 1913. Wetsontwerp=Heemskerk ingetrokken door minister Cort van der Linden. 1924. Kon. Besluit tot ontslag van alle ambtenaressen bij huwelijk, onder de 45 jaar. 1925. Inde Lager Onderwijswet wordt een artikel opgenomen waarbij de gemeenten bevoegd worden verklaard de onderwijzeressen bij huwelijk te ontslaan. 1933. Dit artikel wordt van toepassing verklaard op onder? wijzeressen, levend in concubinaat. 1933. Aanschrijving aan provinciale en gemeentebesturen om de bovengenoemde bepaling ook toe te passen voor hun ambtenaressen. 1933. In Rapport van commissie? Schouten omtrent bezoldi? ging overheidspersoneel wordt een aparte bezoldigings» regeling voor vrouwen aanbevolen. 1934. Circulaire?De Wilde, waarin aan provinciale en ge? meentebesturen strenge toepassing wordt gevraagd van de regel van ontslag bij huwelijk. Tevens wordt daarin gevraagd ongehuwde vrouwen zoveel mogelijk te ver? vangen door mannen. 1934. Aan alle gemeenten wordt de verplichting opgelegd onderwijzeressen bij huwelijk te ontslaan. 1936. Gehuwde onderwijzeressen moeten tenzij zij kost? Het merendeel van deze maatregelen kwam van de zijde van hen, die de plaats van de vrouw inde maatschappij door haar moederschap bepaald ach* ten. Een blik op de jaartallen leert echter wel, dat deze stroming versterking in crisistijd heeft gekre* gen van hen, die niet principieel, maar wel meiden* teel vrouwenarbeid willen beperken. Het verzet van vele groepen tegen de volle ont* plooiing van arbeidsmogelijkheden voor de vrouw, heeft natuurlijk ook weer reacties opgeroepen van hen, die deze vrouwenarbeid verdedigd hebben en hem willen bevorderen. Op al deze reacties kan hier weer niet worden ingegaan, zelfs zal ik de vele argumenten tegen het wetsvoorstebßomme, dat op het moment zo heftig bestreden wordt,11) niet noemen. Zoals bekend gaat dit wetsvoorstel uit van het principe, dat de getrouwde vrouw in het gezin behoort en dat het in het algemeen een misstand is, als zij zich aan deze taak onttrekt. De voorgestelde wet wil beroepsarbeid verbieden winster zijn met 1 Januari 1937 ontslagen worden.10) 1936. Minister Slingenberg legt een voorontwerp van wet voor aan de Hoge Raad van Arbeid waarbij wordt voorgesteld aan vrouwelijke arbeidskrachten onder de zestien jaar de arbeid in kantoren en fabrieken te verbieden en de mogelijkheid wordt geopend in be* paalde bedrijven de vrouwenarbeid te beperken. Het ontwerp wordt niet bij de Kamer ingediend. 1937. Wet*Slingenberg tot tijdelijke beperking van de vrou* wenarbeid. De mogelijkheid wordt geopend om in bepaalde bedrijven een percentage vast te stellen van vrouwen en meisjes, dat hoogstens werkzaam mag zijn. De wet zal vervallen drie jaar na haar inwerking treden. 1937. Voorontwerp van wet van minister Romme tot verbod van arbeid van gehuwde vrouwen in bedrijven aanban* gig gemaakt bij de Hoge Raad van Arbeid. voor alle getrouwde vrouwen, maar laat uitzonde* ringen toe voor seizoenarbeidsters, voor kostwin* sters van gezinnen, voor haar, die in het belang van het bedrijf een speciale vergunning hebben, enz. Met gehuwde vrouwen worden zij, die in con* cubinaat leven gelijk gesteld. Speciaal de vergun* nings* en controlesystemen, die deze wet nodig zou maken, wekken veel afkeer. Een enkele reactie op het verzet, dat de vrou* wenarbeid ondervond, kan hier echter niet onbesproken blijven. En wel omdat deze reactie tot uitdrukking kwam ineen standpunt, dat ook in onze beweging vele aanhangers heeft gehad, een standpunt echter tevens, dat wij naar mijn mening moeten verlaten. Er zijn een aantal vrouwen vooral intellectuele vrouwen geweest, die uit het verzet van mannen tegen de vrouwenarbeid hebben geconcludeerd, dat zij haar uiterste best moesten doen om de verschil* len tussen mannen* en vrouwenarbeid te verkleinen. Zij hebben van de vrouwen geëist, dat zij precies hetzelfde werk moesten verrichten als de mannen en hetzelfde presteren om dan ook hetzelfde loon te kunnen eisen. Naar de mening van deze stro* ming waren de vrouwen tot dezelfde prestatie in staat: ook lichamelijk. Er is veel gesproken en ge* schreven om dat te bewijzen. In 1910 liet b.v. de vrouwengroep van de Engelse Fabian Society de gehele winter lang lezingen over dit onderwerp houden. De spreeksters, waaronder verscheidene vrouwelijke doktoren, zeiden allen ongeveer: vrou* wen kunnen als regel elke arbeid verrichten. Als zij maar geen corsetten meer dragen en als zij maar aan sport doen, zullen zij even krachtig worden als de mannen en evenveel uithoudingsvermogen krijs gen. Zij zijn voor elk beroep geschikt (één spreek* ster zondert uit de arbeid inde loodwitfabrieken en het rijden op een motorfiets!) Alleen in tijden van zwangerschap: voor en na een bevalling is de vrouw geen volwaardige arbeidskracht en daarvoor worden dan speciale beschermende maatregelen en moederschapszorg gevraagd. Het is deze stroming inde vrouwenbeweging ge* weest, die zich ertegen verzet heeft, dat inde sociale wetgeving van verschillende landen uitzon* deringsbepalingen voor vrouwen werden gescha* pen12) en dat bepaalde soorten van arbeid (onder* grondse mijnarbeid b.v.) voor vrouwen verboden werden. De arbeidersbeweging als geheel is met dit streven echter nooit meegegaan. De socialistische vrouwenbeweging heeft zich steeds op het stand* punt gesteld van bescherming van arbeidende vrouwen voor zover de lichamelijke gesteldheid van de vrouw het eist. Maar deze bescherming mag niet zo ver gaan, dat de vrouwen „wegbe* schermd” worden. Het standpunt, dat vrouwen in principe elke vorm van arbeid konden verrichten en dat zij ook arbeid moesten verrichten, is zoals men weet —in Sowjet*Rusland toegepast. Daar heeft men van alle vrouwen, ook van de getrouwde, arbeid geëist en de mannenionen zijn er op gebaseerd, dat de vrou* wen meewerken. De bezwaren, die zwangerschap en moederschap meebrachten, heeft men er op ver* schillende wijze willen ondervangen: door staats* bij bevallingen, door moedertehuizen, kindercrèches, gelegenheid voor zogende moeders om haar kinderen te voeden en niet in het minst door de gelegenheid tot vruchtafdrijving wettelijk open te stellen. De practijk in Rusland heeft de voordelen, maar ook de grote nadelen vaneen gehele gelijkstelling van mannen en vrouwen ten aanzien van de beroeps* arbeid wel bewezen. Meisjes kunnen in Rusland elke opleiding volgen, elk beroep uitoefenen en dat bevordert haar ontwikkelingskansen en geeft haar een grote zelfstandigheid. De gehuwde vrouw in Rusland heeft echter een zwaar en hard leven en gaat ondanks alle goede sociale maatregelen in vele gevallen gebukt onder haar dubbele taak. Door de invoering van het stukloon zijn mannen* en vrouwenionen thans, weliswaar niet in theorie, maar dan in feite, niet meer gelijk.13) Uit het bovenstaande blijkt wel, dat er inde maats schappij een aantal standpunten tegenover elkaar staan en een aantal tendenzen werken, die nog geen evenwicht hebben gevonden. De plaats van de vrouwenarbeid, zijn omvang en zijn appreciatie, dat alles zijn geen opgeloste vraagstukken. Wij zullen in het volgende hoofdstuk nog nagaan hoe deze vraagstukken zich vermoedelijk inde toe* komst zullen ontwikkelen. Daarbij zal vanzelf blij* ken hoe ons eigen, socialistische standpunt in deze is. Het is in onze tijd niet mogelijk over proble* men van vrouwenarbeid te spreken, zonder daarbij de maatschappelijke verschillen in aanmerking te nemen. De vraag, hoe men over be* roepswerkzaamheid van vrouwen denkt, wordt in hoge mate bepaald door de kant van de maat* schappij, die men op het oog heeft. De landarbei* dersvrouw, die thuis met primitieve hulpmiddelen moet werken en alles alleen verzorgen en die dan bovendien gedwongen is seizoenwerk op het land te verrichten, levert een heel ander probleem op als de vrouwelijke arts, die een geschoolde hulp in de huishouding kan bekostigen en haar huis heeft toegerust met alle hulpmiddelen van moderne techniek. De vraag hoe men de tegenstrijdigheden en onbib lijkheden, die zich op dit gebied voordoen kan oplossen, is dan ook inde allereerste plaats een welstandsprobleem. De eerste eis voor een harmo* nische verder*ontwikkeling van de vrouwelijke medearbeid aan de maatschappelijke taak is dus verhoging van het welvaartspeil: er moet aan elk gezin een zodanig loon worden gegarandeerd, dat het daarvan kan bestaan. Is dit eenmaal bereikt, dan zullen de vrouwen, die thans uit nood bijver* dienen gaan, in staat zijn haar beroep op te geven en zich uitsluitend aan het huishoudelijke werk te wijden. Er zal dan niet langer door vrouwen dubbele arbeid worden verricht. Bovendien is de verhoging van het welvaartspeil een noodzakelijke voorwaarde voor verdere ontwikkeling van het proces van vermaatschappelijking van de parti* De toekomst van de vrouwenarbeid culiere huishouding. Er zijn tal van vormen van vermaatschappelijking, die te duur zijn voor een normaal arbeidersgezin: de wasserijen b.v., die de huisvrouw vaneen zware en onhygiënische taak ontheffen, werken practisch alleen voor een dunne laag van de bevolking. Centrale verwarming, warmwatervoorziening, douches, kunnen alleen in duurdere woningen worden toegepast. Van verbetering van de algemene levensstandaard mogen wij verwachten een verdergaande en sneb lere socialisatie van huishoudelijke functies, een vereenvoudiging van de taak van de huisvrouw. Dit zal in vele gevallen ten gevolge hebben, dat huisvrouwen met energie en activiteit zich niet langer bevredigd gevoelen door haar „natuurlijke” taak in het huisgezin, maar dat zij naar arbeid buiten het huis zoeken gaan. Stellig zal daarbij het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen een rol spelen. Voor vrouwen zonder kinderen vooral en voor vrouwen, wier kinderen reeds volwassen zijn, zal echter het probleem van de onproductieve vrije tijd weer ontstaan.14) En dit probleem zal het* zelfde karakter krijgen als het oude vraagstuk van de ongetrouwde, niebwerkende vrouw. Er zijn er die denken, dat het probleem opgelost kan worden door intenser bezigheden in huis. Zij vullen haar tijd, door de kledingstukken, die zij anders zouden kopen, nu zelf te gaan breien of naaien. Ze boenen haar meubeltjes iedere week in plaats van om de veertien dagen. Ze werpen zich met een ware hartstocht op het huiswerk, dat zij gaarne in eigen ogen en in dat van anderen als uiterst belangrijk en veelomvattend voorstellen. Zij trachten zichzelve wijs te maken, dat zij uit dat werk geen moment kunnen worden gemist. Er zijn ook vrouwen, die rechtuit erkennen, dat haar huis en haar kinderen geen volledige dag arbeid vergen en dat zij energie en kracht hebben voor arbeid buitenshuis. Maar die arbeid zeggen zij dan moet onbetaalde arbeid zijn. Immers, er is op sociaal en politiek terrein zo veel werk te doen, dat niet kan worden betaald. Vrouwen met vrije tijd moeten zich juist voor dit werk beschik* baar stellen, omdat zij niet behoeven te verdienen en omdat het mooier is arbeid in dienst vaneen ideaal belangeloos te verrichten. Nu is het niet mijn bedoeling om dergelijke arbeid te kleineren. Wij hebben er ontzaggelijk veel aan te danken, want alle verenigingsarbeid en heel veel sociaal werk niet het minst in onze eigen beweging -—• berust op deze overwegingen, maar een oplossing voor een gehele maatschappelijke groep is het niet. En wel hierom: zodra de huis* houdelijke arbeid ophoudt de volle arbeidskracht, en de volle energie vaneen vrouw in beslag te nemen, is ook het moment gekomen, waarop de waardering van die arbeid en voor degene, die haar verricht, dalen gaat. De vrouw, die niet meer een volledige arbeidster is, wordt in haar eigen ogen en niet in het minst inde ogen van haar man en van anderen een onproductief wezen, een parasiet. De vrouw staat in middenstandskringen inde regel veel minder in aanzien dan bij de arbeidersklasse: ze is er veel afhankelijker van haar man en zijn oordeel, zij heeft er geen of weinig economische zelfstandigheid. Hoe komt dat? Zij is geen productieve factor in het gezin. De aanwezigheid vaneen dienstmeisje stempelt haar tot een luxeskracht, die wel enige arbeid verricht, maar geen volledige dagtaak heeft. De arbeidersvrouw, die de hele dag werkt, die de financiële verantwoordelijkheid voor het gezin draagt, is een veel „waardevoller” levensgezellin: de opvatting, dat het leven vaneen vrijgezel aans merkelijk goedkoper is dan dat vaneen gehuwd man, leeft vooral in middenstandskringen al is men daar onder invloed van de crisis ook wel in dit opzicht veranderd. Inde toekomst zal de getrouwde vrouw, die geen kleine kinderen heeft, zich waarschijnlijk net zo gaan gevoelen als de ongetrouwde vrouw van vijftig jaar geleden: zij zal geen volledige bevredis ging meer vinden voor haar verstand en haar handen en zij zal andere arbeid zoeken. Producs tieve arbeid en tegelijkertijd betaalde arbeid om* dat deze beide samen haar slechts kunnen waars borgen, dat door de wereld en door haarzelf dit werken naar waarde geschat wordt. De gehuwde vrouwen zullen dus inde toekomst wellicht in versterkte mate zich komen aanbieden op de arbeidsmarkt. Het is niet te verwachten, dat het merendeel van deze vrouwen die immers niet inde eerste plaats willen werken uit economische nood op de arbeidsmarkt een plaats zullen zoeken gelijk aan die van de mannen en gelijk aan die van de ongehuwde vrouw, die haar eigen levensonderhoud verdienen moet. Zij zullen zich wenden tot de beroepen, die geen volledige dagarbeid vragen, maar slechts een deel van haar tijd. Aan dit vers langen kan de maatschappij tegemoet komen door in daarvoor geschikte beroepen de halve dagtaak mogelijk te maken. De getrouwde vrouw behoeft dan niet de volle acht arbeidsuren buitenshuis door te brengen. Ze houdt tijd over voor de werk* zaamheden, die daar toch nog altijd voor haar te doen blijven. Ze kan echter ook de voldoening hebben van productieve arbeid en eigen verdiend geld. Het is mijn overtuiging, dat de gewoonte, die thans de vrouwen gebiedt bij huwelijk ontslag te nemen inde toekomst zodanig zal worden gewijd zigd, dat de vrouw, die trouwt, onmiddellijk of na enige tijd dat deel van haar arbeid behoudt, dat zij kan verrichten zonder haar plichten als moeder en huisvrouw te verwaarlozen. Vaneen der gelijke nieuwe verhouding tegenover het beroep mag dan naar mijn mening ook verwacht worden een andere instelling tegenover het werk van het nog ongetrouwde meisje. De gespletenheid in onze meisjesopvoeding zal wel nooit verdwijnen. Voor een vrouw heeft het huwelijk een andere betekenis als voor een man, omdat daar voor haar de conses quentie van het moederschap aan verbonden is. Maarde wetenschap, dat zij na haar huwelijk haar beroepsarbeid in enige vorm zal kunnen blijven uitoefenen, moet stimulerend werken op de prestaties en de belangstelling van elk werkend meisje. Men mag geen algemene verwezenlijking van bovenstaande denkbeelden verwachten inde kapi* talistische maatschappij. Vaneen verdeling der arbeid in halve dagtaken kan, behoudens enkele duidelijke uitzonderingen, thans geen sprake zijn. Verwezenlijking blijft voorbehouden aan een plan* matige maatschappij, waarin de arbeid overvloedig is en kan worden toegewezen aan hem of haar, die daarvoor het meest geschikt is. Alle tendenzen en neigingen, die inde huidige maatschappij inde richting van de maatschappelijke arbeid van ge* huwde vrouwen en van de halve dagtaak werken, moeten wij echter steunen. Aan vrouwen, die dat kunnen en willen, mag het recht van vrije arbeids* keuze en van maatschappelijke betaalde arbeid niet worden ontzegd. Wij werken voor een toekomst van groter wek stand en economische planmatigheid. Wij ver* wachten van die toekomst ruimer arbeidsgelegen* heid voor vrouwen, groter ontplooiingsmogelijk* heden en verdergaande maatschappelijke invloed. Wij willen van de vrouwen vrije en gelijkwaardige mensen maken en daarom zullen wij haar inde maatschappij de arbeid geven, die overeenkomt met haar capaciteiten, mogelijkheden en wensen. ‘) Hen, die belangstellen ineen uitvoerige uiteenzetting van de ontwikkelingsgang der menselijke cultuur, kan ik aanraden het boek van Müller Lyer: De weg der beschaving (vertaling Ijzerman). J) Een goed beeld geeft de roman Germinal van Zola. Meer feitelijke gegevens vindt men in overvloed in het boek van dr. I. J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland inde negentiende eeuw; en in sommige hoofdstukken van Das Kapital van Marx. 3) In De Opstandigen van Jo van Ammers—Kiiller vindt men een levendig, zij het ook eenzijdig beeld van deze periode. 4) Ik denk b.v. aan de actie van Florence Nightingale, die voor verbetering van de verpleegmethodes arbeidde en daarin tevens een mooi werkterrein voor ontwikkelde meisjes wilde openen. In Amerika is de vrouwenbeweging nauw verbonden geweest aan de strijd tegen de negerslavernij. Jane Adams en Harriet Beecher Stowe zijn hierin vooraanstaande figuren geweest. 6) Van het eerste strijdprograrn van de S.D.A.P., vastgesteld op het eerste Paascongres te Deventer in 1895, luidde de eerste zinsnede: „Invoering van algemeen direct enkelvoudig kiesrecht voor mannen en vrouwen, die hun 20ste jaar hebben bereikt, met geheime stemming.” 6) Zie het later te noemen boekje Wie wir Leben van Kathe Leichter. 7) Officiële cijfers van het Internationaal Arbeidsbureau te Genève, 1933. 8) Uitvoerig hierover H. Verwey—Jonker, De vrouw en het nationaabsocialisme, brochure Comité van Waakzaamheid, 1937. B) Dat intussen niet alle RoomssKatholicken dit standpunt in* nemen, blijkt uit verschillende geschriften, b.v. Waarom wij werken, Sleutelbos*brochure 1934 en: Vrouwenarbeid, uitg. Federatie van R.K. Vrouwenbonden in Nederland. 10) Het verlenen van ongevraagd ontslag aan alle gehuwde vrouwen niet kostwinsters zonder wachtgeld of pensioen, is van deze maatregelen de ernstigste, omdat dit een vol» komen nieuw element inde ambtelijke verhoudingen heeft gebracht. In Nederland kan immers een ambtenaar alleen worden ontslagen, indien hij zich ernstig heeft misdragen of in zijn plicht tekort geschoten is>. Met misdragingen en plichtsverzuim werd nu het enkele feit van het gehuwd zijn kortweg gelijk gesteld. u) Ik verwijs voor deze argumenten naar het geschrift, dat is uitgegeven door de verschillende vrouwenverenigingen, die samenwerken in het Comité tot verdediging der vrijheid van arbeid van de vrouw. 12) Resten van deze mentaliteit vindt men ook nog wel in Hilda van Suylenburg van C. Goedkoop—De Jong van Beek en Donk, overigens het standaardwerk van de Nederlandse burgerlijke vrouwenbeweging. 13) Over Rusland raadplege men de beide boeken van Fannina Halle: De vrouw in Sowjetißusland en De vrouw in het SowjetiOosten. Economische gegevens o.a. bij Victor Serge: Destin d’une révolution. 14) In Nederland heeft 25 % van alle gehuwde vrouwen geen kinderen thuis. Men rekent in het algemeen, dat ongeveer 10 % van de vrouwen kinderloos blijft. blz. Vrouwenarbeid in het verleden 5 Vrouwenarbeid nu 16 öe vrouw en haar arbeid 22 De man en de vrouwenarbeid 28 öe toekomst van de vrouwenarbeid 38 Inhoud N.V. DE ARBEIDERSPERS – HANDELSDRUKKERIJEN ONTW. FRÉ COHEN