DE MOEDER HENRIETTE ROLAND HOLST LEEKESPEL OPGEVOERD TER GELEGENHEID VAN HET DERDE RELIGIEUSSOCIALISTISCH CONGRES NOVEMBER 1931 REGIE: ABRAHAM VAN DER VIES TOONEELBOUW: ONTWERP: ABRAHAM VAN DER VIES UITVOERING: DIRK VAN DER POEL MUZIEK : HANS BRANDTS BUYS P R IJ S 25 CENT I>N 35" 3cé 'E COMMISSIE VOOR HET RELIGIEUS-SOCIALISME BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN 1462 8172 Het spel, dat Henriette Roland Holst voor het religieus-socialisties kongres geschreven heeft en dat ook in enkele voorname plaatsen van het land zal worden opgevoerd, beeldt de strijd om de vernieuwing van het socialisme door de kracht der religie uit. Het stuk zet ons midden inde problemen van het hedendaags socialisme, dus ook midden inde nood van millioenen mensen niet alleen van de arbeiders, maar ook van anderen, van allen die met een sterk verantwoordelikheidsgevoel de gang onzer kuituur volgen. Daardoor heeft het stuk aan de ene kant het aangrijpende, aan de andere kant ook het verwarrende en beklemmende van het hedendaagse leven. Met een paar lijnen moge de hoofdstrekking worden aangeduid. Het stuk bestaat uit drie bedrijven. Twee centrale figuren beheersen het geheel, n.l. „de Moeder”, die de ziel van het socialisme, zijn diepste geestelik wezen, zijn onvergankelike eeuwige kern uitbeeldt, en Emmanuël (= God met ons), de jonge zoeker en strijder, die overal de goddelike krachten te vinden tracht en de goddelike waarden stelt. Hij is de trouwe zoon van de Moeder ; opgang en neergang, geluk en leed, overwinning en schuld draagt hij met haar; hij is de Stem, die het leven van haar ziel uitspreekt, de Strijder, die haar wezen steunt, de Dader, die haar wil te volbrengen tracht. In het Eerste bedrijf wordt de opkomst van de socialistiese beweging uitgebeeld. Klagend om de ellende van het bestaan in „nood en gezwoeg, gezwoeg en nood” vraagt het arbeiderskoor : O Godin den hemel, zij noemen U groot, Goedertieren, almachtig wat laat g’ons verderven! Waarom laat g’ons te gronde gaan? Wat hebben we, wat hebben we misdaan? Tot de ellendigen komt dan de boodschap van het socialisme; de Moeder roept hen op: Luistert, kinderen: Uw leven wordt nu prachtig! Ik breng U een boodschap van groot heil. De tijden zijn van nieuwe tijden drachtig, Een pad gaat ope’ al is het smal en steil. Deze boodschap wordt ondersteund door de Ar be idersleider: Arbeiders van alle landen, werpt af uw sluit U aaneen, volgt onze vlag maar zij vindt de „DE MOEDE R”. arbeiders verdeeld, er zijn moedeloozen tegenover hopenden, er zijn vrouwen gebroken door zorg, er zijn jonge ongeduldigen die voorwaarts willen stormen, en ouden die leerden bukken onder armoe’s wet. Emmanuël is de eerste der arbeiders die kiest: hij heeft in het socialisme Gods kracht herkend, ook al noemt het niet Zijn naam: „mijn hart werd een vlam en mijn wil stroomt uit”, zegt hij; vader, moeder en bruid zal hij verlaten voor de geestelike Moeder en de Leider naar het vrijheidsrijk; tot zijn oudere makkers, die bang voor hem zijn als hij met al het oude breekt, zegt hij: En wat dan nog of ik strijdend ten onder ga, Zo ik in het hart der makkers weer op sta? Moedig te sterven voor de gerechtigheid, dat is heerlik! dat noem ik leven. Een priester wil hem tegenhouden, en dreigt met de hel, waarheen de rebellen worden verdoemd, maar Emmanuël kiest het leven met de makkers inde grote strijd, hij schaart zich aan de zijde van de Moeder en de Leider; en als de Moeder vraagt: „Wie werpt d’innerlike boeien af, en staat op, een levende uit het graf?” dan volgen er meerderen „haar stralende blik, zijn (des Leiders) heldere stem.” De kapitalisten zullen de oproerige knechten tegenhouden en willen ze terugdrijven naar het hok, waaruit ze zijn gekomen; soldaten worden geroepen om ze te bedwingen; officier en priester doen een beroep op vaderland en Gods gebod, maarde arbeiders weten: „Wij hebben niets te verliezen dan onze keten”; en de Moeder voorzegt: „Gij hebt een wereld te winnen”. Onder aanvoering van de Leider stormen zjj voort: „tot het onrecht verzinkt en omhoog rijst het recht.” Het is de opmars van het socialisme in ongebroken kracht, in eenheid van wil en geloof. En het „Beschouwende Koor” spreekt uit dat het socialisme wil „het heilige, het grote: Wat gij wilt, is de wil van God. Strijdend volbrengt ge Zijn gebod Uw verzet heeft een weg naar omhoog ontsloten. Het koor zal ook uitspreken, dat er nu „oogst rijpt van dappere daden; koene gedachtezaden vliegen van oord tot oord ; maar het weet tevens (wijsheid omtrent alle menselik streven), dat ook in het hoogste willen van mensen „aardduistere elementen” binnensluipen; het voorspelt reeds nu het lot van de socialistiese beweging, dat machtswil en hardheid zelfvoldaanheid en eigenrechtigheid bewerken zal, dat „de zachte kracht hen heeft begeven, die de sterren wentelen doet.” Dit koor vormt dan de overgang naar het Tweede bedrijf, waarin wij zien hoe de ziel van het Socialisme, de Moeder, wordt verdoft, bezoedeld en verscheurd, door krachten in en buiten de arbeidersbeweging, hoe zij daardoor zwak staat tegenover de levensnood van al haar kinderen. Het eerste gedeelte van dit bedrijf schildert de botsing tussen twee strekkingen in het socialisme, uitgesproken door de koren der „Zelfverzekerden” en der „Onvervaarden”. Menig toeschouwer zal bij dit gedeelte denken aan pa r tij en, sociaal-demokraten en kommunisten, en dan toch niet aan de diepere bedoeling toekomen; immers beide strekkingen zijn in beide kampen aanwezig. Het gaat in het hele stuk meer om krachten en strekkingen, ook in ons eigen leven, dan om partijen. De „zelfverzekerden” dan: „zij zingen van ’t bereiken de zegezang”; terecht zeggen zij, dat zij de arbeidstijd verkortten, sociale wetgeving afdwongen, de arbeiders ontwikkeling brachten, de ergste levensonzekerheden wegnamen, en het regeerkasteel binnendrongen. Maar Emmanuël, die naar de goddelike krachten zoekt en het vurige hart der Moeder wil maken tot de ziel der millioenen, vraagt of er in het licht der eeuwige idee van het socialisme wel te roemen valt: „Ik roof u ’t geloof aan ’t volbrachte niet, ik zelf word ook daardoor gedragen Maar, zegt hij, het grootste bleef nog altijd onvolbracht, over de aarde is het nog altijd nacht, „Zon van gerechtigheid is nog niet opgegaan!” En hij zal de sociale werkelikheid van heden stellen onder het licht der idee: waarom zwerven in troepen mijn broeders over de straat, waarom zijnde lichamen mijner zusters geschonden, waarom zijnde arbeiders op de fabriek en de werksters op de kantoren van hun arbeid beu, van hun arbeid ziek? Het antwoord der zelfverzekerden is steeds: „onze macht is te klein” of: „’t zijnde heersers, die schuldig zijn”. En als zij een beroep doen op de Moeder, wier kinderen zij toch wilden zijn, zeker, dan noemt ook de Moeder hen haar kinderen, maar zij zegt tevens: „Xk val voor U niet met het hoogste saam; Mijn naam is voor U geen heilige naam die uw wezen met loutere krachten voedt; Ik ben voor Uw hart niet het hoogste goed. Maar zij zegt het niet enkel als verwijt aan anderen, ook als belijdenis van eigen schuld: Ik trapte eens op mijn eigen hart; ik verlochende eens mijn diepste wil. Dan horen wijde stemmen der „Onvervaarden”: „Wij smeden het zwaar, wij wekken de kracht; wij hebben één doel op aarde: macht” Zij weten, dat zij staan ineen groot ogenblik der geschiedenis, van burgeroorlog en revolutie: „de wereld wordt vuur en de dag wordt bloed. Valt aan! Alles hangt aan uw wil, aan uw moed!” En de Moeder bekent: deze wil tot het offer, het niet vreezen voor den dood, is uit haar geboren maar toch ook: Verduisterd in U voort brandt heilig licht en heilig willen werd in U ontwricht. Bij wie hóórt de Moeder? Wie zijn haar echte kinderen? Wij zien de strijd tussen de Zelfverzekerden en de Onvervaarden, die beide de Moeder voor zich alleen opeisen, die de anderen willen uitsluiten wij horen haar in diepe wanhoop zeggen: Beide zijt gij uit mij geboren; beide gaat gij voor mij verloren; verloren in u gaat broederlikheid het is naar haar, dat heel mijn hart schreit. Als de Moeder schreiend neerzinkt en de Onvervaarden hun weg willen gaan naar „het feest van de wraak, die is rood en zoet”, treden hun de fascisten tegemoet, begeleid door forse marsmuziek, en zij nemen het woord der Onvervaarden over om het tegen hen te richten: Ja, de nacht wordt bloed en de dag wordt vuur, maar verzuimd is uw dag en voorbij uw uur! Machtig zet het fascistenkoor in, gedragen dooreen ongebroken zelfvertrouwen, en zij roepen ook de arbeiders op om hen te volgen; van het socialisme zeggen zij : Uw uur verliep, uw zon is gedaald; uw macht viel tot scherven, uw wil heeft gefaald; uw rode vloed ebt terug en terug... Volgt ons, de fascisten! Emmanuël springt tussen beide, om met een beroep op de Godskracht der broederschap de arbeiders te bezweren tot trouw aan de Moeder: „Ge dient toch één waarheid, ge volgt toch één Ik schrei over hen en ik schrei over mij, ik schrei over dromen, die dreven voorbij, over bloesempracht inde nacht bevroren... Zij weet, dat oude woorden hun toverkracht verloren voor dit geslacht, en dat zij nieuwe woorden moet vinden, „woorden, waar eeuwigheid in lacht, wijsheid aller tijden, waarheid eeuwig-jong.” Hier knoopt dan het Beschouwend Koor aan, om aan het socialisme te illustreren de eeuwige wet die geldt voor alle menselik streven, dat waarheid bevlekt wordt door donkere dwaling, dat de daad schuldig maakt en de wil ontaardt; dat streven naar recht wordt met onrecht bezwaard en dat daarom voor elke sociale en geestelike beweging nodig is de vernieuwing door inkeer tot de eeuwig-levende waarheid, de eeuwig stromende Bron van kracht. Het koor ziet het leven als een donker kluwen, onontwarbaar verward, van dwaling en schuld het tegenkoor wijst op Eén, die kan helpen en helen: „God kan voleinden wat Hij begon” en dan breekt door deze beschouwing ineens fel, snijdend, de realiteit heen met de kreet der werklozen: Wat hebben wij aan jullie mooie woorden? ’t Lijkt hier waarachtig wel een kerk! Wij willen brood! wij willen werk! met dat geteem zul je de strijd vermoorden! Het Derde b e d r ij f zet in met een paar prachtige verzen, waarin allen die zich Kinderen weten van de Moeder, allen die zoeken naar een nieuw gelouterd leven op aarde, worden opgeroepen om hun armen te slaan „om de grote Moeder heen”, om haar op te richten tot nieuwe kracht hoe kan de ziel van het socialisme anders leven dan door de innigheid en de trouw der velerlei makkers ? Maarde mensen willen anders. Wij zien verschillende figuren tot de Moeder komen, niet om haar op te richten en te sterken, maar om zelf opgericht en gesterkt te worden, en zij allen smeken en klagen aan of verwijten Een oude arbeider heeft lang meegestreden en zijn geluk gevonden in het socialisme, maar zijn zonen hebben rustig geprofiteerd van de strijd der ouderen en zich déze wereld gevangen gegeven; een werkloze zegt: ik noem je niet Moeder, je laat ons rustig verrekken; ik lach om je leuzen, ik spuug op je vlag”; maarde fascisten honen: kom, maak je los van die huilende vrouw, en de Moeder belijdt haar innerlike zwakheid: vaan”; een gelovige uit godsdienstige kring belijdt, dat hij tracht te leven naar Christus’ gebod, maarde wereld die Christus belijdt, perst uit de longen der broeders de laatste lucht, en anderen die God met woorden lochenen, volbrengen al lochenend zijn gebod; een jongen en een meisje, Leendert en Nel, willen trouwen, maar hij is werkloos nu wil hij toch de geslachtelike gemeenschap zonder gezin en zonder kind, maar zij vindt dat een schending van haar vrouw-zijn en van hun beider liefde; twee vrouwen komen tot de Moeder, gezonden door millioenen zusters, door „de moeders der geheele aarde” en zij vragen aan het Socialisme om de wereld te bewaren nu en voorgoed, voor de verschrikkingen vaneen nieuwe oorlog: „Moeder, schenk ons vrede!” Maar als deze twijflenden, vragenden, klagenden tot haar komen „allen zijn angstig, allen wenen, allen gaan onder, zo zij niet verenen in mij”— dan weet de Moeder: zó kan zij hen niet redden, zij heeft zelf niet genoeg kracht, niet genoeg licht. De spanning, na de hartstochtelike roep der vrouwen om vrede al groot, wordt nog versterkt, wanneer een jongen en een meisje spreken van de Tovenaar, het fascisme, die zulke schone wijzen speelt, en „duizenden makkers stromen hem toe, elke morgen, elke avond weer”, en men voelt de ondragelike nood dezer jongeren : Moeder, waarom heb je zolang gezwegen?. O, Moeder, wat is er toch met je gebeurd?. Spreek toch, als je te spreken placht Spreek dan toch Moeder! Zjj verenigen zich tenslotte allen te samen inde ene kreet om redding: Help toch moeder, voel je niet wat wij derven! Help toch moeder, zie je niet dat wij sterven! Maar zó kan zij niet helpen: „Ik kan U niet laven, ik kan U niet geven, dat waar ge om schreit!” en zjj zinkt ineen, terwijl een grote stilte allen omvangt. Dan grijpt het Beschouwend Koor in, om uitte spreken wat de innerlike zwakheid van de Moeder heeft veroorzaakt: de eigengerechtigheid, de afvalligheid van velen, het uitsluitend geloof inde Almacht van het menselik verstand en het menselik kunnen: Ge hebt Eén veracht Ge hebt Eén vergeten, Hem die winden doet zwellen en mensharten beweegt. Ge groeft eigenmachtig Uw spoor, Ge vocht in uw eigen vete; Eens blonk Zijn naam door Uw daden, ge hebt dien uitgeveegd. Dit is dan het grote, dat de Moeder zich keren wil in deemoed en schuldbesef om naar het woord van Emmanuël, die ook hier Gods kracht speurt te worden herboren tot al wijder verschiet; wij horen de inkeer tot de diepste kern, tot de diepste kracht reeds inde woorden der Moeder: Drang naar gerechtigheid, die mij den weg tot de harten ontsloot, leeft in mijn schoot; Wil tot broederschap werd in mij geplant, Een stek uiteen eeuwig Vaderland. Zij zijn in mij, ze zijn in hen allen, Ze zijnde onrust, ze zijnde rust: Ze zijn binnen de vesting en buiten de wallen, Ze zijnde wat’ren en ze zijnde kust O kracht, die ik in mij zelve erken, En die toch is zoveel meer dan ik ben, Als de vlammenhaard meer dan de kleine vonk, d’Oceaan dan de druppel, die uit haar sprong, 0 kracht in mij en toch buiten mij, Maak mij van schuld en twijfel vrij! Sta in mij op en in al dezen, Sta op! Heilig ons voor uw werk! Neem de angsten weg, verdrijf de vrezen, Maak ons armen rijk, maak ons zwakken sterk. Maar dan keert Emmanuël zich ook tot de twijflenden, vragenden, verwijtenden van zo straks, om al hun twijfel en vragen en verwijten te plaatsen onder het licht der gerechtigheid en der broederschap en hen te doen beseffen dat ook zjj schuldig zijn, en niet alleen de Moeder; dat ook zij moeten worden herboren tot nieuwe wil; en hij roept ze allen op, om haar de Moeder te vullen met nieuwe kracht: Wij zijn immers haar lichaam en haar gedachte, Wij zijn haar werk, haar wil, haar bloed en haar geest... Jonge stemmen antwoorden het eerst; oudere voegen zich daarbij: „Veel is ons ontgaan, veel is ons ontvallen, Het hart ziet niet meerde dingen in morgengloed, maar wij zijn geen dode mensen, in ons is nog moed, is nog kracht, om het zware te bestaan De bereidheid van jong en oud om samen in makkerschap te gaan met allen heft dan de Moeder omhoog, en hoopvol-gloeiend vraagt zij: Kan ik worden gered, genezen? Kan ik worden de steun, de staf, de weg, de vlam voor al dezen? waarop dan eerst het Beschouwend Koor antwoordt: Ja, ge kunt worden gered, genezen, Nog kunt ge worden Gods vlam, Gods zwaard, Nog kunt ge staan, herboren, herrezen, Zo ge wilt wenden u Gode-waart; waaraan dan tot slot het hele koor van arbeiders zijn antwoord toevoegt, het antwoord van de onvoorwaardelike trouw aan het Socialisme: Komt, makkers allen, helpt! Weert af het dreigend gericht! Beurt op het hart van de Moeder! Maakt de donkere dagen licht! Het uur is nog vrij voor de daad, De weg nog vrij naar het heil! O makkers, voor het heil van allen, Laat ons hebben alles veil! Vandaag is ons nog gegeven, Morgen is misschien te laat! Het gaat om dood of leven! Hoort den roep! Volgt den roep, kameraad! Op dit antwoord van de arbeiders, dat met kracht de zaal ingesproken wordt, volgt dan het antwoord der toeschouwers. Zo is dit stuk een oproep tot de strijd voor de vernieuwing van het socialisme, en legt het ons de eeuwige waarden: gerechtigheid en broederschap, vlak aan ons geweten, met een beroep op onze trouw en bereidheid. _ % \ r\ \ CENTRALE COMMISSIE VOOR! HET RELIGIEUS SOCIALISME' DE MOEDER LEEKESPEL IN DRIE BEDRIJVEN HENRIETTE ROLAND HOLST Regie: ABRAHAM VAN DER VIES EERSTE BEDRIJF: TWEEDE BEDRIJF: beschouwend koor arbeiderskoor de Moeder de Leider Emmanuel vader moeder meisje priester kapitalisten soldaten beschouwend koor koor der zelfverzekerden leider der zelfverzekerden de Moeder Emmanuel koor der onvervaarden leider der onvervaarden fascisten werkeloozen DERDE BEDRIJF: beschouwend koor de Moeder oude arbeider werkelooze geloovige Nel en Leendert twee vrouwen jongen en meisje koor van smeekenden Emmanuel (Het slotlied „Op tot de zon tot de vrijheid” vervalt) Op, tot de zon, tot de vrijheid, Broeders, het licht tegemoet. Heil, die ons hart zoo nabij zijt: Toekomst met stralende gloed. Zie, hoe een stroom van millioenen, Oprijst uit donkeren nacht, Eens ziet hun vurig verlangen, De aard, die in vrijheid lacht. Broeders, de handen verbonden, Broeders, ten leven gewijd, Sterven doet ons niet versagen Hoog onze heilige strijd! OP TOT DE ZON, TOT DE VRIJHEID. Nederlandsche Levensverzekeringsinstellingen is „De Centrale”. Meer nog. Zij is tevens eender steunpilaren van de moderne arbeidersbeweging, aan wier cultureele instellingen zij elk jaar groote bedragen schenkt. Tot heden meer dan f365.000. Daarom zal een ieder, die de arbeidersbeweging sympathiek gezind is, zich verzekeren bij DE CENTRALE RIJNSTRAAT DEN HAAG VRAAGT INLICHTINGEN BIJ JET HARTOG TE LEF. 60830 – FAZANTENWEG 71 – AMSTERDAM LEF S T u reeds „DE BLIJDE WERELD” HET RELIGIEUS-SOCIALISTISCH WEEKBLAD J I.UU PROEFNUMMERS: P. KWAR- DRUKKER IJ VOORWAARTS T A A L GEDEMPTE SLAAK 120 ROTTERDAM Eén der sterkste