BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN 0965 7376 MEER DAN EENMAAL OP AARDE LEEFT MEN AAN W. B. FRICKE DEN ONVER MO EI DEN PIONIER DER THEOSOFISCHE DENKBEELDEN IN NEDERLAND OP ZIJN VIJF EN ZEVENTIGSTEN VERJAARDAG. “Indien een Bikkhoe zou begeeren, O Broederen, om zijne verschillende tijdelijke bestaanstoestanden in zijn geheugen terug te roepen zooals één geboorte, twee geboorten, drie, vier, vijf, tien, twintig, dertig, vijftig, honderd, of duizend, of honderdduizend geboorten, in al hare wijzen en al hare onderdeden, laat hem dan toegewijd zijn aan ruste van hart, laat hem door de dingen heen zien, laat hem veel alleen zijn.” AKANKHEYYA SOETTA. EENE BIJDRAGE TOT TOELICHTING VAN HET REÏNCARNATIEPROBLEEM DOOR H. J. VAN GINKEL, L.T.V UITGEGEVEN TE AMSTERDAM IN HET JAAR 1917 DOOR DE N.V. THEOSOFISCHE UITGEVERSMAATSCHAPPIJ LEEFT MEN MEER DAN EENMAAL OP AARDE? BHAGAWAD GITA, 11,22. Wie mijn goddelijke geboorte en werkzaamheid aldus naar waarheid kent, die komt, na zijn lichaam verlaten te hebben, niet tot herbelichaming, maar komt tot Mij, o Arjuna. BHAGAWAD GITA, IV, 9. Wanneer Zij Mij bereikt hebben, verkrijgen de Machtigzelvigen geen herbelichaming, den tijdelijken zetel van smart; zij zijn tot de hoogste volmaking gekomen. De werelden tot en met de werelden van Brahma keeren terug, Arjuna; doch voor wie tot Mij gekomen is, o zoon van Kunti, wordt geen herbelichaming meer gevonden. BHAGAWAD GITA, VIII, 15, 16. Evenals een mensch, na zijn versleten kleederen afgeworpen te hebben, andere, nieuwe neemt, zoo gaat de belichaamde, na zijn versleten lichamen afgeworpen te hebben, in andere, nieuwe over. Cf Slechts enkele woorden ter inleiding van dit boek. CJ Gedurende de laatste jaren werden door mij tal van voordrachten over het behandelde onderwerp in vele plaatsen van Nederland gehouden. Cf Herhaaldelijk werd mij gevraagd de verschillende aanzichten van het reïncarnatie-vraagstuk, zooals die door mij behandeld werden, indruk te doen verschijnen. Cf Het blijkt steeds weer dat ieder spreker of schrijver door de hem eigene methode van weergave vaneen denkbeeld en door zijn persoonlijke overtuiging een bepaald aantal denkvermogens kan treffen die door de voorstellingen van dezelfde waarheden door anderen niet werden getroffen. Deze beide punten gaven mij aanleiding de door mij verzamelde materialen te ordenen en hierbij in dezen vorm aan te bieden. Cf Hoewel van practisch standpunt de tijden weinig geschikt zijn om een omvangrijk werk als dit te doen verschijnen, is er anderzijds zulk een verbazend toenemende belangstelling voor het behandelde onderwerp waar te nemen en mocht ik van bevriende zijde zooveel aanmoediging ontvangen dat de aarzeling, veroorzaakt door de eerste overweging, overwonnen werd. Lr blijft thans nog mijn zeer warmen dank te betuigen aan mijn medewerkster A. Kerdijk en mijn vriend Dr. J. W. Boissevain voor hunne zorgen besteed aan het nazien van de drukproeven. Laatstgenoemde was zoo bereidwillig een Index op het boek te maken, waarvoor hij niet alleen mijn dank maar ook die van de lezers zal verwerven. HENRI VAN GINKEL. BLARICUM (916. AMSTERDAM 1917. VOORWOORD. B!z. HOOFDSTUK I. Werkelijkheid en Onwerkelijkheid 1 HOOFDSTUK 11. Onsterfelijkheid 21 HOOFDSTUK 111. Verdere Getuigenis vóór Reïncarnatie 56 HOOFDSTUK IV. De Leer van het Vóórbestaan der Ziel en Reïncarnatie inden Bijbel en het oude Christendom . . . . . 112 HOOFDSTUK V. De Reïncarnatieleer in het Westen, in Proza en Poëzie 164 HOOFDSTUK VI. De Reïncarnatie volgens het Spiritisme 265 HOOFDSTUK VII. Reïncarnatie in het Boeddhisme ....... 287 HOOFDSTUK VIII. Esoterische Reïncarnatieleer 299 HOOFDSTUK IX. De Gewaden van het ware Ik 338 HOOFDSTUK X. Karma 372 HOOFDSTUK XI. Besluit 382 Index 387 INHOUD Alger, Rev. W., A Critical History of the Doctrine of a F uture Life. Ante Nicene Christian Library, The writings of Origen. Bergh van Eysinga, Dr. G. A., Eenheid. Bergson, L’Evolution Créatrice. ~ Matière et Mémoire. Besant, A. De Oude Wijsheid. „ „ Een Studie over het Bewustzijn. „ „ Theosofie en de Nieuwe Zielkunde. „ „ Yoga voor den mensch inde maatschappij. „ „ De Evolutie der ziel ’t doel van het leven. „ „ Gedachtekracht. „ „ Reïncarnatie. „ „ Karma. „ „ Een Studie over Karma. „ „ Populaire Voordrachten over Theosofie. „ „ Het Pad ter Volmaking. „ „ Oppermenschen. „ „ Eene Inleiding tot Yoga. „ „ Wilsuitoefening en lot.' „ „ Bestemming der Volkeren. „ De Rassen en hunne Leiders. „ „ De mensch en zijn lichamen. „ „ De dood en daarna. „ „ Zeven Beginselen van den Mensch. „ „ Psychology. n „ De Noodzakelijkheid van Reïncarnatie. „ „ Reïncarnatie als Christelijke Leerstelling. „ Bewijzen voor het Bestaan der Ziel. „ „ Theosophy and Life’s Deeper Probiems. „ „ De Stamboom van den Mensch. „ „ Gemeenschap tusschen verschillende werelden. „ „ De Ontwikkeling van Leven en Vorm. „ „ Man, How, Whence and Whither. „ „ Behind the Veil of Time. Bhagawad Gita. Bierens de Haan, J. D., pe Weg tot het Inzicht. Blake, William, Scroone’s English Letters. Lijst van voor deze verhandeling bestudeerde boeken. Bowen, Prof. Francis, Christian Metempsychosis. Browne, Sir Thomas, Religio Medici secl. VI. (Walker’s Reïncarnation 82). Busken Huet, C. Josefine. Butler, Prof. W. A., The History of Ancient Philosophy. Blavatsky, H. P., De Geheime Leer. „ „ De Sleutel tot de Theosofie. Bruch, J. Fr., Die Lehre vonder Praexistenz der menschlichen Seelen historisch darg estellt. Bhagavan, Das., The Science of Peace. „ „ The Science of Emotions. „ „ The Science of Social Organisation. Bolland, C. J. P. J., De Orphische Mysteriën. Bijhel. Chapelot, Les Spirites et leur contradicteurs. Carpenter, Edw., The Drama of Love and Death. Clarke, James Freeman, Ten Great Religions. Coomaraswanay, Buddha and the Gospel of Buddha. Davy, Sir Humphrey, Consolations in Travel. Denis, Léon, Après la Mort. Doroden, Life of Shelley. Eeden, Dr. F. van, Pauls Ontwaken. Encausse, Dr. G. La Réincarnation. Emerson, The Method of Nature. Fichte, 1. G., Ideen über Gott und Uns terb lich kei t. Figuier, L., Le Lendemain de la Mort. Fourier, Théorie de I’Unité Universelle. Fechner, Ueber die Seelenfrage. „ Tagesansicht. Fremery, H. N., Een spiritistische Levensbeschouwing. Ginsburg, The Kabbala. Godsdienst en Wetenschap door Zeven Wetenschappelijke Mannen Goethe, Gedichten. Grand, Dr., Lettre d’un catholique sur le Spiritisme. Glanvil, Joseph, Lux Orientalis. Hartog, Dr. A. H. de, Nieuwe Banen (periodiek). De Heilsfeiten. Hedge, Prof. F. PI., Ways of the Spirit and other essays. Hearn, Lafcadio, Kokoro (Chap. XII The idea of pre-existence. Heindel, Max, Rosicrucian Cosmo-Conception. Helmont, J. M. van, Het Goddelijk Weezen. Herder, J. G. von, Das Land der Seeien, Palingenesis Ueber die Seelenwanderung. Hume, David, The Immortality of the Soul. Huxley, Evolution and Ethics. Honig, Dr. A. G. Creatianisme of Traducianisme? jinarajadasa, How we remember our past lives. „ Theosophy and Modern Thought. jenyns, Soame, Disq uisitions on several subjects. Kant, Immanuel, Allgemeine Naturgeschichte. Kardec, Alan, Livre des Esprits. Kingsland, W., Scientific Idealism. Knight, Prof. W., The Fortnightly Review, Sept. 1878. Artikel Reincarnation. Lessing, Erziehung des Menschengeschlechts. Lamartine, Voyage en Oriënt. Lytton, Bulwer, Diverse Novellen. Leroux, Pierre, De I’Humanité. Leadbeater, C. W., Het Astraal Gebied. ~ ~ De Vorming van het Zesde Wortelras. ~ ~ Eenvoudig Leerboek der Theosofie. ~ ~ Het Verstandsgebied. ~ ~ Onzichtbare Helpers. ~ ~ Aan Gene Zijde des Doods. ~ ~ Droomen. ~ ~ Helderziendheid. ~ ~ Aan hen die hun dooden betreuren. ~ ~ Het Innerlijk Leven. ~ ~ De Verborgen Zijde der Dingen. Lockhart, Life of Scott. Lodge, Sir Oliver, Het Persoonlijk Voortbestaan van den Mensch. Maeterlinck, La Mort. >. L’hóte Inconnu. Myers, F. W. H.. Human Personality and its Survival of Bodily Death. Mook, M. W., De Logische Drieëenheid. More, Dr. Henry, The Immortality of the Soul. Martin, Louis Claude de St., Tableau naturel des rapports qui existent entre Dieu, I’Homme et 1 ’ Univers. Martin, Louis Claude de St., Oeuvres Posthumes. Mead, G. R. S., . The World-Mystery. ~ ~ Hermes, Thrice Greatest. ~ ~ Pistis Sophia. „ ~ The Quest (periodiek). Mc. Taggart. E. M.Taggart., Human Immortality and Preëxistence. Some dogmas of religion. Nouveau Koran. Ortt, Felix, Inleiding tot het Pneumat-Energetisch Monisme. Pezzani, André. La Pluralité des existences de I’ame. Pascal, Dr., Réincarnation. ~ ~ Essai sur I’évolution humaine. Ponson du Terrail, Article in La Presse 20 Sept. 1868. Purana's- Ramsay, Chev., Philosophical Principles of Natural and Revealed Religion unfolded in a Geometrical Order. Reepmaker, M., Reïncarnatie. Reynaud, jean, Philosophie Religieuse du Tierre et Ciel. Rhys Davids, T. W., Early Buddhism. Rochas, Alb. de, Les Vies Successives. ~ ~ Les états superficiels de I’hypnose. ~ ~ Les états profonds de I’hypnose. ~ ~ L’extériorisation de la Motricité. ~ ~ L’exteriorisation de la Sensibilité. Réincarnation and Christianity by a Clergyman of the Church of England. Scott Elliott. W.. Atlantis. ~ ~ Lemurië. ~ ~ De Plaats van den mensch in het Heelal. ~ ~ De Wet van Opoffering. Sinnett, A. P., De Groei der Ziel. ~ ~ De Samenstelling der Aarde. ~ ~ Het Begin van het Vijfde Ras. ~ ~ Ervaringen na den Dood. . Steensma, F. A. Wetten der Erfelijkheid. Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstelling. Southey, Letters. Steiner, Dr. R. Theosofie. ~ ~ De Leiding van Mensch en Mensch» heid. ~ ~ Bloed is een bijzonder Sap. ~ ~ Uit de akashakroniek. ~ ~ Het occultisme in korte trekken. ~ „ Hoe verkrijgt men bewustzijn op hoogere gebieden? ~ ~ Onze Atlantische Voorouders. Thompson, R. j., De bewijzen voor het leven na den dood. Upanishaden. Wood, E., Een practische cursus in Concentratie. ~ ~ Geheugenoefening. Wynn Westcott, W., The Quabballah. Verder tal van artikelen inde periodieken Lucifer, The Theosophist, La Revue Théosophique, The Theosophical Review, Theosophia, The Occult Review, Die Sphinx, Lotus Bleu, The Path, Buddhism. €J Sinds de mensch begiftigd werd met de goddelijke vonk en van den boom der kennisse at, inderdaad een denker, een mensch1), werd, is de vergankelijkheid van het door de fysieke zintuigen waarneembare een onuitputtelijke bron ter overpeinzing geweest. Waar hij ook schouwde, overal werd hij getroffen door de raadselen des levens, de voortdurende, nimmer vertragende veranderlijkheid en onbestendigheid der uiterlijke dingen. SJ De groote massa der menschen heeft zich er echter zelden zelfstandig mede bezig gehouden om eene oplossing te vinden en, voorzoover zij daarin werkelijkheid en waarheid vond, die bevredigend was voor eigen individeele behoefte, zich neergelegd bij de uitspraken van de groote leiders van alle rassen en volkeren, die ons door hun gedachten, woorden, daden, hun leven, een meer of minder groote mate der waarheid openbaarden. Dezulken hebben ons steeds inden geest van hun tijd en naar den aard van het volk en het ras, waaronder zij verbleven, diepgaande verklaringen geboden over de aan alles ten grondslag liggende werkelijkheden van leven, dood, bewustzijn en al datgene, waaromtrent het bezit van zekere meeningen noodzakelijk was voor de blijvende berusting van onze diepstwortelende geaardheid tegenover de leegheid, broosheid en onbestendigheid van de tallooze verschijnselen der uiterlijke werelden, onder welker betoovering de mensch voortdurend gebonden wordt gehouden en vrij wel gedachteloos kan voortleven. Ook thans nog zijn er betrekkelijk weinigen die zich afvragen: wat en wie ben ik, waarom besta ik, vanwaar kwam ik en waarheen ga ik? maar het aantal zelfstandig denkenden groeit met den dag en, hoewel het leven in al zijn aanzichten nog een mysterie blijft, is de vrees welke de mensch oorspronkelijk had voor het onbekende, niet langer zijn deel: de beschaafde mensch van deze eeuw kent en begrijpt vele wetten die ons geopenbaard heelal beheerschen, wendt ze aan en beschermt zich tegen die welke hem onder zekere omstandigheden kunnen schaden. Tegen de wet, dat ieder mensch, gelijk elk levend wezen, eenmaal l) Mensch, van den Indogermaanschen wortel men: denken. Hoofdstuk I: WERKELIJKHEID EN ONWERKELIJKHEID. op geheimzinnige wijze ophoudt zich te gedragen zooals men dit van hem gewoon was, bewegingloos wordt, tenzij door krachten van buiten af bewogen, en dat de verschijningsvorm, welken men lichaam noemt, zich ontbindt in zijn samenstellende deeltjes, zoodat de vorm en identiteit volkomen vernietigd worden, heeft men zich echter nog niet kunnen beschermen. Dit verschijnsel heeft, meer dan eenig ander, op het gedachte- en gemoedsleven der menschen invloed gehad, want gelijk Jinarajadasa zegt: “Gesteld tegenover die groote werkelijkheid van den dood, verdwijnen alle andere dingen in het niet. Hier in Indië begroetten in ver verleden dagen onze vaderen met vreugde iederen dag ‘de rozevingerige Dageraad’ Ushas, de maagd, wanneer zij in haar strijdwagen van licht van haar minnaar, den zon, vlood; geen maagd zoo schoon ais zij, maar haar onverminderde schoonheid leerde slechts de bittere les van de vermindering van onszelf Wie heeft niet vernomen van de overvloeiende vreugde der Grieken, van dien geest van gelukkige vitaliteit, dien zij in alles wat het leven betreft brachten? Toch was er geen enkele Griek zóó gelukkig, of hij werd bij tijden terneergedrukt door de meedoogenloosheid van Anangkê, het Lot, dat een einde aan zijn dagen maakte. Voor Grieken en Romeinen stond het einde van het leven gelijk met een schaduw onder de schaduwen te worden ineen zonnelooze onderwereld, en hoezeer zij zich ook troostten door het leven zoo vol mogelijk voor den dag en het oogenblik te leven als zij konden, vergaten zij toch geen oogenblik ‘het gevoel van tranen in alle sterfelijke dingen”. Cf Aanschouw Engeland gedurende alle eeuwen dat het eenigen vorm van letterkunde bezat. Dichter na dichter geeft uiting aan de treurigheid van het lot, de vaagheid van dat onbekende ‘vanwaar geep mensch terugkeert’; zelfs de prachtige dienst van de Begrafenis der Dooden laat geen vreugde in de onsterfelijkheid, maar ernst en gedruktheid na. De Heer gaf en het leven was vreugde; de Heer heeft genomen en er is ellende en duisternis; de mensch kan niet anders doen dan het hoofd buigen en zeggen: ‘Gezegend zij de naam des Heeren’. Ook helpt hetgeen de wetenschap heeft te zeggen zonnestraal, die her- en derwaarts gevoerd worden door ontwikkelingsstroomingen. Want de natuur heeft slechts oog voor een doel, de ontwikkeling van soorten, en weinigen onzer stellen genoeg belang inde ‘soort’ om er ons in te verheugen dat de natuur, terwijl zij veel zorg koestert voor de soort, er middelerwijl niet om geeft het individu uitte dooven. Zoo heeft door alle eeuwen heen de mensch tegenover een lotsbestemming gestaan die de zijne niet was. Toch is de mensch niet tevreden geweest de speelbal van het lot te zijn; hulpeloos als hij tegenover de natuur is, heeft hij vaak meesterschap over haar verkregen. Zijn innerlijke aandrang heeft hem er bij tijden toe gedreven een Werkelijkheid, eene bestendigheid te vinden te midden van het onwerkelijke en het veranderlijke ” ') €J De mensch voelt innerlijk, hoewel inden aanvang slechts vagelijk, dat hij werkelijkheid kan bereiken, waarheid kan ervaren en het eeuwige leven kan hebben. Maar hoe zal hij daartoe komen ? Ï|J De drang naar eeuwige werkelijkheid is groot, hoewel vaak onderdrukt uit vertwijfeling, ooit te zullen vinden. Maar uit de vertwijfeling wordt telkenmale steeds grooter kracht geboren, en steeds weer doet de drang zich gelden. Eerst zoekt de mensch inde wereld der verschijnselen buiten zich; door zijne zintuigen neemt hij waar en zamelt de oneindige verscheidenheid van ervaringen in zich op. In het eerste stadium doet hij dat geenszins bevreesd: hij weet niet dat hij streeft naar waarheid en werkelijkheid. Ongemerkt staan de werkingen van den geest onder invloed van de aantrekkelijke verschijnselen der buitenwereld en de mensch vraagt zich verder niets af: hij neemt de wereld zooals deze zich aan hem biedt, tfl Maarde geheimzinnige macht, die wij achter al het bestaande gevoelen, vermoeden, soms loochenen en onmiddellijk weer aanvaarden zonder haar een naam te willen geven, doch die wij eerst onbewust en later bewust erkennen als de ééne J) Theosophy and Modern Thought, blz. 133-136. ons niet om de vrees voor het onvoorziene weg te nemen. Wij zijn slechts toevalligerwijze saamgebrachte vereenigingspunten van atomen of cellen of psychosen, stofjes inden werkelijkheid, door velen God genaamd, kunnen wij niet ontgaan. Hoe wij ons ook daartegenover stellen, steeds weer stuiten wij op het onontkoombare Het, dat wij niet omvatten, begrijpen, doorvorschen kunnen maar dat wij in aard gelijk voelen aan iets dat in onszelve is. Hetwelk ook ten slotte eenmaal beseft wordt: Dat is Ik en Ik ben Dat. Eer echter de mensch zoover gekomen is, heeft hij een langen tocht af te leggen door de wereld der verschijnselen. Het Werkelijke verbergt zich in en achter de verschijnselen, de dingen, en oefent door de verschijnselen en dingen heen een steeds groeiende aantrekking uit op dein den mensch verborgen en sluimerende Werkelijkheid, opdat deze zich zal losmaken uit de beperkende vormen en zich ten slotte zal vereenigen met de Bron vanwaar zij gekomen is. Zoo zegt Annie Besant: “Al wat er schoons, al wat er beminnelijks is, al wat er aan kracht en glans is, al wat waard is dat er voor gestreden en dat het verworven wordt, dit alles is slechts de aantrekkelijkheid van God, die Zich verborgen heeft inden vorm, opdat Hij zijne kinderen brengen moge tot ingespannen pogen, hetwelk noodig is tot het ontvouwen der Goddelijkheid binnen in hen. Daarom is het een teeken van onwetendheid te spreken tegen de wereld met al haar aantrekkelijkheid, met al haar verlokkingen, een teeken, dat men de ware rol van de wereld inde evolutie van den mensch niet begrijpt. Meent gij dan, dat zij zoo verlokkelijk gemaakt zou zijn, indien de bedoeling niet was dat zij begeerte zou opwekken? Meent gij, dat zij zoo aantrekkelijk gemaakt zou zijn, indien de bedoeling niet was, dat zij vol aantrekkelijkheid zou zijn voor de levens, die God daarin geplant heeft? Het gansche doel van de schoonheden der wereld, van haar aantrekkelijkheden, van haar begeerlijke dingen is, dat zij den kind-Geest inden mensch zich zullen doen uiten, zoodat hij door zijn kracht, zijn energie naar buiten te brengen langzamerhand door oefening deze vermogens ontwikkele en ze make tot datgene wat zij behooren te zijn de wedergave der Godheid. Daarom is het niet goed gezien, wanneer gij met de vroegere ontwikkelingstrappen te maken hebt, minachtend te spreken over de wereld als moest zij veeleer gemeden dan bestudeerd worden, terwijl middel van zijn wortels moet opnemen, opdat hij moge groeien en ontwikkelen inde hoogere lucht. Het is waar, dat op de juiste wijze beschouwd de prijzen der wereld niet anders dan speelgoed zijn. Het is waar dat al wat de wereld geven kan, na zekeren tijd leidt tot onvoldaanheid. Doch hoe dwaas zou een moeder zijn, die weigerde het kind aan te trekken dooreen glinsterend stuk speelgoed, terwijl het kind daardoor zijn kracht gaat beproeven, terwijl het zijn beenen tracht te gebruiken, terwijl het door de inspanning, om dat speelgoed te grijpen, probeert te loopen en, zelfs als het valt, weer opstaat om de worsteling te hernieuwen door de aantrekkelijkheid van dat speelgoed, dat voor zijn oogen heen en weer bewogen wordt. En zoo gaat het ons als de kinderen: God beweegt Zijn speelgoed voor onze oogen heen en weer, opdat wij ons zullen inspannen om het te grijpen; doch de waarde daarvan ligt inde inspanning en niet in het speelgoed zelf. En zoo vinden wij steeds, dat het, zoodra wij het gegrepen hebben, in stukken breekt in onze handen, en dan is er weer een andere aantrekking, om ons tot nieuwe inspanning te nopen. Zoo ontwikkelt de mensch jaar op jaar, ja zelfs leven na leven, door worstelen zijn vermogens en ten laatste bereikt hij het punt, waar de Godheid zelve zich in hem kan beginnen te openbaren. Daarom moeten wij tot het uiterste elk vermogen, dat wij inde lagere wereld bezitten, aankweeken, totdat de wereld hare aantrekkelijkheid verliest, omdat wij een glimp van iets hoogers waargenomen hebben. Hier geeft weer dat wondervolle boekje, dat vaak de Schrift van Yoga genoemd wordt, de Bhagavad-Gita, ons het geheim van den tijd wanneer de ontplooiing, de openbaring van den God gereed is, om te beginnen. Het zegt ons, dat er een tijd komt, waarop de mensch begint te begrijpen, dat deze voorwerpen, die hem aantrekken, niet alles zijn wat hij wenscht, en dat hij begint er zich vanaf te wenden en, zoo gaat het boek voort, dan ‘wenden de voorwerpen zelf zich af van den zich onthoudenden woner in het lichaam’. Als wij gekomen juist daardoor ondervindingen, die er in verborgen zijn, worden opgenomen. Haar bedoeling is, dat zij ondervinding zal schenken voor de ontplooiing van den Geest; zij is als de aarde, vol verschillende vormen voedsel, die de boom door zijn tot het punt, dat wij inzien, dat zij niet zijn wat wij werkelijk noodig hebben, en wij er ons van gaan onthouden, dan keeren zij zich van ons af, want hun werk voor ons is afgedaan. En dan leert ons de Gita dat zelfs het verlangen er naar verdwijnt, wanneer eenmaal het Allerhoogste gezien is. Want waarlijk, als die volmaakte schoonheid, die volmaakte glans, die volmaakte beminnenswaardigheid gelijk de zon gerezen is boven den horizon van ons denkvermogen, dan moeten de gebroken weerkaatsingen inde wereld haar aantrekkelijkheid wel verliezen, want de oogen, verblind door de zon, kunnen geen zwakker licht meer zien. En dan komt er een tijdperk dat zeer moeilijk is voor den evolueerenden mensch. Hij heeft den smaak verloren voor de dingen der wereld, hij geeft niet meer om rijkdom of macht of roem. Hij heeft die alle beproefd en bevonden dat zij hem inden steek laten; zij zijn niets. Zij brengen hem geen blijvend goed, en daarom voelt hij wat genoemd wordt hartstochteloosheid, gebrek aan begeerte; en terwijl hij het verlangen naar de dingen der wereld verliest, heeft hij een gevoel als verloor hij het leven zelf, want het leven heeft zich getoond door begeerte; het leven heeft zich ontwikkeld door de vervulling van begeerte, en wanneer al de voorwerpen van begeerte onvoldoende schijnen, dan is het, of het leven zelf wegkwijnt en een volkomen onbevredigdzijn zich van hem meester maakt. De schoonheid der aarde wordt grijs en koud en dood. $J Dit is een tijd van groote moeilijkheden, bijna van wanhoop ; het lagere is verdwenen en het hoogere wordt nog niet gezien. Want de wet is, dat het hoogere zich eerst dan duidelijk kan vertoonen, als het lagere zijn macht om aan te trekken verloren heeft. En dan heeft men dit tusschentijdperk, waarin het leven waardeloos schijnt; de mensch zegt: ‘ls het leven wel waard om geleefd te worden ?’ Het is vol teleurstelling, vol zorg en smart. Er ontstaat bijna een walging van het leven, en dan klinken op uit de duisternis die vreemde woorden, door den Christus uitgesproken: ‘Hij, die zijn leven liefheeft, zal het verliezen’. Dit is het eerste woord van hoop, dat door het verliezen van het leven het eeuwige leven wellicht gevonden kan worden. Doch in die oogenblikken van diepe neerslachtigheid, bijna van wanhoop, zooals ik zeide, €| En dan komt er een tijd, dat een nieuwe opwelling van leven inden Geest zelf zich voelbaar begint te maken inde lichamen van stof, dat de kiem van geestelijk leven wordt opgewekt en de eerste polskloppingen daarvan zich in ons doen waarnemen. Zeer dikwijls gebeurt het, dat, voordat dit zich openbaart, al wat wij liefhadden, van ons weggerukt wordt. De een of andere groote ramp in het lagere leven kondigt vaak dit voelen van het hoogere aan. Vrienden verlaten ons; onze meest geliefde sterft wellicht en de wereld is voor ons ledig geworden en het hart eenzaam; en het is in dat oogenblik van middernachtelijke duisternis, wanneer niet slechts de gewone dingen hun smaak voor ons verloren hebben doch ook de dierbaarste in nevelen gehuld schijnen, dat de geboorte van den Christus in ons plaats kan vinden, dat die eerste dageraad kan verschijnen van dit geestelijk bewustzijn, dat, langzamerhand vermeerderende, al het andere zal vervangen.” ') De mensch is dan tot werkelijkheid gekomen door de toepassing van eene methode, die aan de werking des geestes en ieders gevoelens ten grondslag ligt: het onderscheiden van het blijvende en het voorbijgaande. Eerst is ook zelfs dat blijvende nog maar het tijdelijk blijvende, maar met den groei van ons zelfbewustzijn wordt onze zifting nauv/gezetter en critischer, zoodat wij ten slotte alleen datgene behouden wat voor ons van blijvende waarde is, ons het leven begrijpelijker en ons gelukkiger maakt. $J Wij verzamelen de denkbeelden die ons van blijvende waarde toeschijnen, analyseeren deze en synthetiseeren daarna bepaalde groepen volgens punten van overeenkomst. Ten 2) Oppermenschen, blz. 49 53. schijnt deze wenk niet van toepassing te zijn op ons. Wij zouden deze woorden wel willen aanhalen voor anderen, maar wij durven dit niet voor onszelf. Wij hebben een gevoel, alsof wij een uitzondering vormden, alsof dit woord van troost voor ons geen beteekenis had. Toch is het een woord, dat altijd waar is voor den mensch; het spreekt de waarheid uit, dat, wanneer de schaduw ons begeeft, dit komt omdat wij ons tot het licht hebben gewend en de schaduw nu achter ons is en niet meer zichtbaar. slotte generaliseeren wij uit onze gedachtenbundels algemeen geldende denkbeelden, beginselen of wetten. Een gevolg van deze generalisatie is dat wij beter en sneller de nieuwe op onzen weg komende verschijnselen kunnen ontleden en doorgronden, onzen groei verhaasten en tot een steeds machtiger werkelijkheid kunnen doordringen en ons daarmede vereenzelvigen, totdat wij eenmaal één zijn met den Eenigen Denker en uit de wereld van het geschapene, het gedachte, overgegaan zijn tot de wereld van het Scheppend Denken en in den Onsterfelijken Aard van den Eeuwige deelen. ÖJ De Zelfverwezenlijking, het onsterfelijkheids- en werkelijkheidsbesef dat op deze wijze verkregen wordt, is het eindpunt van de evolutie voor zoover de mensch dit begrijpen kan voor den mensch die zich door ondervinding, tastenderwijs ontwikkelt. €J Maar er bestaan zekerder wegen, die sneller tot zelfverwezenlijking leiden dooreen bewuster, althans een beter gericht streven naar werkelijkheid en onsterfelijkheid. Deze wegen zijn die van het ontplooiend gemoed en van het ontplooiend intellect en zijn samen te vatten als de ontwikkelingsmethoden van godsdienst en wetenschap. Bij de zelfverwezenlijking door de religieuze methoden beseft men de eenheid van het onvergankelijke inden mensch met het onvergankelijke daarbuiten, dat leeft achter de schaduwen der uiterlijke verschijnselenwereld, door middel van de gevoelens, door de werkingen van den emotioneelen aard, het aandoeningslichaam van den mensch. Overeenstemming van gevoelens, medebeleving, reproductie van eens anders aandoening, emotie in onszelf doen ons een oogenblik eenheid beseffen met den ander door de overeenkomst, de gelijkwaardigheid van het beleefde. Permanentie van dat medegevoelen doet de ware liefde geboren worden, de liefde, welke het wortelgevoel, de polsslag, van alle deugden is en zij is het vereenigend beginsel in deze en alle andere werelden. “Maarde meeste van deze is de liefde”. De ontwikkeling van de sympathie, het mededoogen, het verinnigen en uitbreiden van eigenliefde tot gezinsliefde, liefde van volk, ras,wereld, de menschheid, ja, al wat leeft, brengt den mensch ten slotte door volmaakte zelfopoffering, gevolg van volmaakt medegevoelen, Gansch anders is de weg van de wetenschap. Toch leidt ook deze tot hetzelfde eindpunt. Het verstand neemt de oneindige verscheidenheid van de verschijnselenwereld waar en, hoewel het zoover gevorderd is in deze tijden, althans wat de meer ontwikkelden betreft, dat het vermoedt dat er een eenheid ten grondslag moet liggen aan de verscheidenheid, en steeds als om die eenheid heen draait, zoo is het verstand er niet bij uitstek op berekend behoefte te gevoelen aan eenheidsbesef. Bij verstand is van gevoel geen sprake en het bepaalt zich tot het bestudeeren en ontleden van de verscheidenheid der stof, opdat het den aard daarvan geheel kenne. Het gevolg is wel hetzelfde. Want als men de stof, en dus alle verschijnselen der uiterlijke werelden, geheel kent, dan zal men stuiten op het leven, den éénigen geest noem het de ééne kracht zoo ge wilt die ten grondslag ligt aan alle verschijnselen, en zal aldus óók de eenheid van al het bestaande beseffen. €J Zooals op den weg van de religie devotie, liefde en alle daaruit voortspruitende deugden noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het werkelijkheidsbesef, zoo is op den weg van het intellect absolute vrijheid vereischte. “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede.” Niets mag of kan worden uitgesloten, niets mag ondoorzocht blijven en achtereenvolgens moeten vele trappen van kennis doorloopen worden, waarbij wordt opgebouwd en afgebroken, geweten en getwijfeld en de eenige beperking van de vrijheid van onderzoek ligt inde beperktheid van de middelen en vermogens tot onderzoek, welke zich echter steeds uitbreiden en moeten uitbreiden. Geen gezag, geen dogma, niet alleen religieus dogma, maar ook geen “wetenschappelijk” dogma mag hier ooit gelden. Zooals Annie Besant zegt:“ln den naam van den Godin ons erken ik geen gezag over het intellect dan het vermogen om te weten. Want dat vermogen tot weten is goddelijk, het is een aspect van het in ons belichaamde goddelijke fragment, en wanneer wij aanspraak maken op die allerhoogste intellec- tot de verwezenlijking van de eenheid van het Zelf met de Werkelijkheid achter alle dingen en de ware onsterfelijkheid is dan verkregen door de afsterving van het leven in het afgescheidene. tueele vrijheid, doen wij slechts onze aanspraak gelden op ons goddelijk geboorterecht en willen dien Godin ons niet laten beperken, den God, die, omdat Hij de waarheid zelve is, in staat is de waarheid te kennen en geen gezag noodig heeft dan alleen de feitelijkheid der waarheid, die Hij zelve is. Daarom kan het Intellect met recht worden genoemd het Waarheidsaspect van den innerlijken God en naarmate zich dat ontwikkelt, verwerft het dat vermogen om onmiddellijkde uiteriijke waarheid te zien, hetwelk misleiding onmogelijk maakt, want de waarheid wordt gezien door het vergeestelijkt intellect, dat zoover boven het lager verstand staat, niet dooreen verloop van redeneering maar dooreen verloop van intellectueele schouwing. ‘Zijn aard’ zegt eender Schriften, ‘is kennis’, en wanneer men zegt dat zijn aard kennis is, beteekent dit hetzelfde alsof men zegt dat zijn aard waarheid is. En naarmate men in zichzelven dit ongebreideld vermogen van het intellekt ontwikkelt, ziet en kent dit de waarheid in zijn eigen wereld en wel door directe schouwing, door den samenklank met'zijn eigen aard; niet door bewijsvoeringen, niet door de rede, maar omdat zijn eigen noten helder uitklinken in harmonie met elke waarheid inde wereld der verschijnselen, en geen wanklank meer mogelijk is.” x) ïf Wanneer het intellect zich aldus ontwikkelt, weet het wanneer iets waar is, doordat het in samenklank is met den kenner inden mensch, dein de Kosmos geopenbaarde God wordt getoetst door den inde mensch geopenbaarde God. De hoogste eigenschap van het intellect, de intuïtie, zoo verheerlijkt door Leibnitz en Bergson, openbaart zich dan, en wanneer het intellect door intuïtie het innerlijke zoodanig verwezenlijkt dat het al het uiterlijke in zich omvat en bevat, dan zijn ook daar werkelijkheid en onsterfelijkheid bereikt. Langs den weg der religie werd de eenheid gevoeld en later beleefd, langs den weg der wetenschap werd begrepen dat er eenheid zijn moest en ten slotte geweten dat er eenheid is; de groote massa, die buiten dit alles staat en religieus en onnadenkend voortleeft, wordt tot eenheid en werkelijkheid gevoerd door ervaring van het feit dat alle uiterlijke ver- *) Oppermenschen, biz. 93 94. Cj En dan zal een ieder weten dat de mensch is een vonk van het goddelijk bewustzijn, welke eenvoudig is van alle eeuwigheid tot alle eeuwigheid en die inden loop van aeonen in tallooze verscheidenheden van gewaden bestaat en ervaart voor een of ander goddelijk doel, waarvan het volkomen doorgronden ten eenenmale buiten het veld van kennisneming van dat zelf valt, totdat het vereenigd is met het Alzelf. C[ Dus streeft een ieder, meer of minder bewust, naar bet kennen van Waarheid, het ervaren van de Werkelijkheid, opdat de ware Onsterfelijkheid bereikt worde, en zóó moet het Theosofisch devies Satan nasti paro Dharmah, Er is geen Godsdienst boven Waarheid, begrepen worden. Waarheid, werkelijkheid ligt achter al het onwerkelijke en vergankelijke en wij allen streven er naar, hetzij gedreven door innerlijke aandrift of uiterlijke noodzakelijkheid, die Eene Waarheid beter te leeren kennen. Maar hoewel het niet te loochenen valt dat de wereld der verschijnselen slechts uiterlijk en onwerkelijk is, gezien van het standpunt des geestes, zoo is het niettemin eveneens waar dat de mensch zich veel te gemakkelijk en te spoedig neerlegt bij de tijdelijke en betrekke~ lijke werkelijkheid van de begrippen over de verschijnselen. In het dagelijksch leven is dat verklaarbaar, ja veelal noodzakelijk. Maar ook op wetenschappelijk en godsdienstig gebied is men al te zeer geneigd als werkelijk aan te nemen wat niet meer kan zijn dan verstandelijke beelden van bepaalde denkers, die meenen de waarheid gevonden te hebben, waar zij slechts een zeer klein deel er van zagen. Om eenmaal tot de Waarheid door té dringen is het dus een allereerste vereischte de beperkingen van de verstandelijke begrippen over de verschijnselen op de juiste waarde te leeren schatten. De wetenschap tracht al te eenzijdig het geheele geopenbaarde heelal, ja, leven en bewustzijn inbegrepen, te verklaren volgens mechanische beginselen die ontleend zijn aan de wetten van massa en beweging, toepasselijk op stof in haar fysieken vorm. De schijnselen onwerkelijk zijn en ten slotte van haar niets dan de werkelijkheid overbiijft. Maar eenmaal komen allen tot zelfverwezenlijking, eenheids- en onsterfelijkheidsbesef. Godsdienst scheidt zeer willekeurig het “stoffelijke” en “boven stoffelijke” op den grondslag vaneen uiterst primitief realisme. €J Wat dan is waarheid? Waarheid is niet louter eene samenvatting van feiten, meeningen, theorieën, maar abstract gesproken is waarheid de generalisatie van alle verkregen feiten. Deze laatste kunnen elk op zichzelf waar zijn, maarde waarheid zelve wordt uit de feiten afgeleid, is er eigenlijk de bron en oorsprong van. €J Terecht zegt Kingsland: “Van feiten kan men zeggen dat zij de objectieve zijde der waarheid vormen”. ’) ®J Echter kan hetgeen men als generalisatie, als werkelijkheid, afleidt uiteen aantal feiten, volkomen onjuist worden wanneer men een grooter aantal feiten als uitgangsbasis neemt, m.a.w. een conclusie kan waar zijn binnen zekere beperkingen en onjuist buiten die beperkingen. Dit blijkt zeer duidelijk bij de vorderingen der wetenschap, waar men immer zekere grenzen moet stellen, binnen welke de gevonden formulen toepasselijk en volkomen waar zijn. Worden de grenzen uitgebreid door het vinden van nieuwe feiten, dan moet men vaak alle of de meeste conclusies opgeven en nieuwe theorieën opbouwen: tot op zeker punt vormde de oude theorie de waarheid volgens de beffende feiten, maar met de vermeerderde kennis werd een nieuwe generalisatie noodig en verkreeg men een dieper inzicht inde waarheid. Dan nog een geheel ander geval. Een of ander voorwerp kan mij toeschijnen rood van kleur te zijn, althans volgens mijn fysiek gezichtsvermogen. Maar voor het gezichtsvermogen vaneen ander kan dit voorwerp een geheel andere kleur hebben, bijv. wanneer hij kleurenblind is. Toch meent hij eveneens de ware kleur te zien. Welke is nu de ware kleur? Gewoonlijk neemt men dan als ware kleur aan die welke de meerderheid aan het voorwerp toekent! In hoeverre is dit juist ? Wij geven gewoonlijk van de dingen eene beschrijving in termen die alleen waar zijn volgens een vrijwel algemeen geldende overeenstemming, welke op haar beurt wederom voortkomt uit het feit dat de dingen der verschijnselenwereld -1) Kingsland, Scientific Idealism, blz. 6. waarheden weer en, wanneer wij tot vrijwel gelijkluidende beschrijvingen komen van zekere dingen, is dit daaraan te danken dat wij allen vrijwel dezelfde ontwikkeling van zintuigen en vrijwel dezelfde verstandelijke associaties hebben. Een ding is dus niet inderdaad zóó als het beschreven wordt, maar wij kunnen alleen weten dat de dingen op een bepaalde wijze aan ons bewustzijn bekend worden, wanneer dat bewustzijn in of dooreen bepaald orgaan werkt. Dit voert ons tot eene zéér belangrijke zaak: welk deel der verschijnselenwereld is schijn, en welk deel is werkelijkheid? Of ook: wat is de werkelijke betrekking tusschen subjectiviteit en objectiviteit, tusschen bewustzijn en al datgene waarvan het bewustzijn zich bewust wordt, tusschen het Ik en het Niet-Ik?In ieder geval is het zeer duidelijk dat wij nimmer iets zien zooals het werkelijk is, maar alleen zooals wij het door onze zintuigen beperken. Met andere zintuigen dan wij bezitten, met meer zintuigen of uitbreiding van onze bestaande zintuigen zou de wereld zich geheel anders aan ons voordoen dan nu het geval is. Alles wat wij kennen, waarvan wij weten, heeft betrekkelijke, zeer betrekkelijke waarde, want de volstrekte waarheid omtrent iets zou de verhouding er van tot al het andere bestaande moeten aangeven, iets volkomen onmogelijks en onbereikbaars. Want dit zou gelijk staan met het kennen van de absolute Waarheid, hetwelk weder in zich sluit het kennen van al wat bestaat, het kennen van het Alzelf, waarin en waardoor alle dingen zijn. Alle kennis is dus betrekkelijk en kan in drie groote groepen verdeeld worden: 1. Wetenschap: De verhouding tusschen de dingen onderling inde uiterlijke wereld der verschijnselen. 2. Wijsbegeerte: De verhouding van de objectieve wereld tot ons eigen bewustzijn het subjectieve zelf. 3. Godsdienst: De verhouding van ons individueel bewustzijn of ons Zelf tot de blijvende Werkelijkheid achter het geopenbaard Heelal. ®j De samenvatting van de drie aanzichten der Waarheid vrijwel denzelfden aanblik opleveren aan, of dezelfde uitwerking hebben op het bewustzijn van de grootste massa onzer medemenschen. De taal die wij bezigen geeft slechts betrekkelijke wordt gekend als Theosophie of Goddelijke Wijsheid en de bestudeerder der Theosofie hecht dus gelijke waarde aan elk der drie beschouwingsmethoden, ja, zal ieder onderwerp van beschouwing van de drie gezichtspunten uit nagaan. De meeste denkende lieden hebben zich echter gehouden aan de sedert de eerste eeuwen van het Christendom gevormde willekeurige afscheidingen tusschen wetenschap, wijsbegeerte en godsdienst en komen daardoor steeds tot een eenzijdige en onvolledige beschouwing van de waarheid aangaande de dingen. €J De kerkelijke macht in het Westen, als vertegenwoordigster van “godsdienst”, heeft van de Oudheid af religie gelijkgesteld met supernaturalisme en op die wijze den godsdienst gescheiden van wijsbegeerte en wetenschap. Nog verder gaande heeft zij de methode der religie als bevordering der waarheid gesteld boven beide andere en is eeuwen lang met alle macht en kracht opgetreden tegen allen groei en vooruitgang langs de paden der andere methoden. En alhoewel vele vertegenwoordigers der religie thans andere banen inslaan, bieden de verschillende vormen van kerkelijk gezag nog veelal een treurig beeld van hangen aan verouderde tradities, en doen zij nog vele maar vruchtelooze pogingen om den stroom van de wassende kennis der wetenschap te stuiten, eer dezé naar hunne meening de grondslagen van den godsdienst zal wegspoelen. Hoe dwaas, want de Theosoof ziet terecht dat deze wassende kennis de zuilen van het grootsche bouwwerk der algemeene religie zal schragen, en dat ten slotte religie, wijsbegeerte en wetenschap in haar diepste kern één zijn en dat de waarheid die alle beoogen één is. €J Het valt echter ook niet te ontkennen dat de groote vorderingen der wetenschap deze in banen geleid heeft, die tot het einde der vorige eeuw haar verder en verder verwijderden van de religie en tot een absurde “stof"aanbidding voerden. De leidende mannen op dit gebied van onderzoek stonden ten slotte openlijk vijandig tegenover alle vormen van religie. Maar ook hier is gelukkg een zeer groote kentering waar te nemen; en hoewel het “materialisme” nog ruim vertegenwoordigd is onder de mannen der wetenschap, is de wetenschap vrij algemeen tot de erkenning gekomen dat En wat betreft de houding van de wijsbegeerte tegenover den godsdienst? Ook zij is te éénzijdig geweest. Hoe waar zijn de woorden, die Dr. G. A. van den Bergh van Eijsinga sprak ineen interview met de redactie van “Eenheid” '): $J “De filosofie staat al te vaak buiten den godsdienst; zij gaat op in abstracte verstandelijkheid. De ware, hoogste, filosofie is religieus; want wereldbeschouwing moet een godsdienstigen ondergrond hebben. Wijsbegeerte en religie hebben één wortel; het zijn twee zijden van éénzelfde zaak. De wijsgeer wil het verband van eindig en oneindig denken ; de religieuze mensch beleeft dezelfde eenheid als de wijsgeer denkt. Het is m.i. ook een bezwaar tegen veel Bollandisten, die meenen dat de godsdienst als een gevoelvolle voorstelling, iets minderwaardigs is, dat men te boven gekomen is als wijsgeer. Dan zou men even goed de kunst kunnen af schaffen. Het komt mij voor, dat de wijsgeer tegelijkertijd kunstenaar en een religieus mensch moet zijn, althans gevoel moet hebben voor de uitingen van kunst en religie. Nu is Hegel een man geweest die buitengewoon veel gevoel voor kunst en religie had, en sommige nieuwe Hegelianen uit dezen tijd hebben eigenlijk Hegel nuchter verstandelijk geïnterpreteerd. CJ Alle weten is ten slotte geloof inde rede van den mensch, inde macht van het menschelijk denken. Dit geloof is onbewijsbaar, maar onvermijdelijk, en het geloof in godsdienstigen zin is een weten, dat grooter zekerheid geeft dan zinnelijke ervaring. Dit besef is over het algemeen niet aanwezig inde officieele wetenschappelijke kringen; de wijsheid gaat er op inde kentheorie, geschiedenis der wijsbegeerte of psychologie, maar als levens- en wereldbeschouwing komt zij officieel dikwijls niet tot haar recht. Het is de angst voor de oude metaphysika die er nog bij '5 Zie “Eenheid” no. 335, “stof en kracht” niet alles zijn, en dat aan de religie een eigen terrein toekomt, ja, zij heeft zelfs erkend dat er een uitgebreid veld van supra-fysieke verschijnselen is, dat van zulk een groot belang is dat tal van de belangrijkste wetenschappelijke denkers een aanmerkelijk deel van hun tijd en krachten geven aan het onderzoek daarvan. de menschen inzit; niet alleen de strijd tusschen Aristotelus en Plato, die heel de middeleeuwen duurde, maar over ’t algemeen de gedachte dat de wereld van den geest inden abstracten zin van het woord, aan de overzijde van dit leven is ; de wereld van den geest is echter niet gescheiden van de stoffelijke wereld, doch verwerkelijkt zich er in. De geest is eenerzijds de grond, maar anderzijds ook de ontkenning van de natuurlijke wereld. Het natuurlijke is een moment in het leven des geestes, en dat dit zoo is, blijkt eigenlijk al uit de eenvoudige opmerking, dat wij allen bij ons wetenschappelijk onderzoek uitgaan van de onderstelling, dat ons denken de sleutel is die op het slot der werkelijkheid past. Deze is dus zelve van denken doortrokken; hetgeen trouwens ook van zelf spreekt, als wij beseffen dat wij ook een deel der werkelijkheid zijn; zij wordt zichzelve in ons bewust ” Cf Hiermede is dus gezegd, wat wij reeds onder andere woorden mededeelden, dat wetenschap, wijsbegeerte en godsdienst gelijkelijk de Eéne Werkelijkheid erkennen als de bron en oorzaak van alle dingen, hoezeer zij ook mogen verschillen in hunne opvatting aangaande den aard dier werkelijkheid of hare verhouding tot de wereld der verschijnselen en het menschelijk bewustzijn. CJ De hoogst bereikbare waarheid aangaande de werkelijkheid is dus de synthese van de resultaten van godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte en elk dezer moet zich voortdurend aanpassen bij de waarheden die de andere aan het licht brengen. Het resultaat van deze samenvatting is Theosofie. Maar nu moet men zich bij het gebruik van dit woord geen afgerond begrip gaan denken, want naarmate het inzicht der menschen groeit door de vorderingen langs elk der genoemde wegen, zal de eruit voortkomende Theosofische beschouwing veranderen en groeien. ledere trap van ontwikkeling brengt met zich een overeenkomstigen vorm der waarheid en oude geloofsvormen, en dogma’s van iederen aard zijn slechts van kracht voor hen die de bijzondere beperkingen vertegenwoordigen voor den tijd waarin dat aanzicht der waarheid ontwikkeld werd. Rassen, volkeren en individuen liggen ver uiteen inde school der ontwikkeling en zien dus de Eéne Waarheid onder evenzoovele aanzichten als zij ver- ledere beperking van ons bewustzijn, van onze eigenschappen, beperkt ons inzicht inde Waarheid, de Werkelijkheid die aan alles ten grondslag ligt. En zoo lang er nog mogelijkheid van groei en ontwikkeling van bewustzijn, zintuigen en eigenschappen vóór ons liggen, zal ons inzicht inde Waarheid aangaande de dingen zich meer en meer uitbreiden, totdat wij één zijn met de Waarheid, opgaan in God en geworden zijn tot een, waarvan terecht gezegd wordt: “Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar inden tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan ” ’) CJ Tot dien tijd echter zal elke beschouwing onvolledig zijn en ieder stelsel betrekkelijk, maar toch zal op ieder stadium van ontwikkeling de synthese van godsdienstige, wijsgeerige en wetenschappelijke vorderingen, belichaamd inde Theosofie van dat stadium, het stelsel zijn dat de ernstig strevenden het dichtst mogelijk tot de Waarheid voert. Het Theosofisch stelsel vaneen bepaald tijdperk geeft dus niet de Waarheid, maar het meest omvattende en ruimste aanzicht er van. En ook is het niet te verwonderen dat telkenmale de Theosofie op den achtergrond treedt, de drie genoemde factoren godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte zelfstandig en afgescheiden naar voren komen, zich uitbreiden en ontwikkelen en ineen synthese van hare vorderingen een nieuw, uitgebreider Theosofisch stelsel baren. flj Op die gronden mag men zoo boud zijn te beweren dat het huidig Theosofisch stelsel, mits grondig doordacht en en beleefd, de Waarheid het dichtst benadert, voor zoover de Waarheid met de gegevens van wetenschap, religie en wijsbegeerte te benaderen is. Daarbij moet men bedenken dat men op geen dezer gebieden iets mag uitsluiten dat helpen kan zoo dicht mogelijk tot het doel te geraken, dat men dus bijv. op het gebied der wetenschap niet mag uitsluiten l) Openbaring 111, 12. tegenwoordigen. De onvolledigheid van elk dezer aanzichten op zichzelf is echter te allen tijde erkend door de meer vooraanstaande elementen der menschheid. Waarheid en Werkelijkheid kunnen dus alleen gemeten worden naar de mate van hare universaliteit, hare vrijheid van beperkingen. het onderzoek, door daarvoor behoorlijk getrainde onderzoekers, van de ijlere gebieden dan de zuiver fysieke, voor welk onderzoek de opleiding veel zwaarder is dan eene universitaire. CJ En eender grootste exponenten van het huidig Theosofisch stelsel, de groote occultiste Annie Besant, zeide onlangs ineen voordracht over deze dingen: €J “Laten wij nu, wat betreft onze gedachten aangaande God, beseffen dat er twee richtingen zijn om kennis te bereiken. De eerste is de weg van het verstand, dat zich bezighoudt met metafysica, en met philosofie, dat de mensch langzamerhand uit bijgeloof, uit bekrompenheid, uit onwetendheid opheft en hem zoo ver brengt als het menschelijk intellect gaan kan. <1 Oefen uw verstand in deze richting, denk zoo goed als gij kunt, maar bedenk, dat er geschreven staat dat het Zelf niet door het intellect gevonden zal worden en dat het pad van verwezenlijking niet het pad van het intellect is. Het is het pad van de bedwongen zintuigen, van het bedwongen denkvermogen, waarna inde rust van de zintuigen en de kalmte van het denkvermogen de mensch de heerlijkheid van het Zelf aanschouwt. Dat is Zelfverwezenlijking, dat is de eenige kennis; dat is het Eeuwige Leven. Door het intellect bereiken wijde hoogste wijsbegeerte en laat niemand de wijsbegeerte verachten, welke tot de hoogste toppen van de kennis reikt, welke de glorie van het menschelijk ras is. Maar bedenk aan den anderen kant, dat de reinen van harte God zullen zien. De bedwinging van den lageren aard stelt ons in staat de lucht te ademen waarin de hoogere aard leeft. En niet door verstandelijk onderzoek, niet zelfs door devotie, maar door te verzinken inde diepten van uw eigen wezen, door te vorschen daar waar het Zelf verwijlt, door alles ter zijde te werpen wat veranderlijk is, door tot de zinnen te zeggen “Gij zijt niet Ik”, door te zeggen tot het denkvermogen “Gij zijt niet Ik”, door te zeggen tot het hoogste verstand “Gij zijt niet Ik”; inde stilte waar het denkvermogen niets te zeggen heeft, inde stilte waar de zinnen niet gehoord worden, inde diepten van uw Zelf, één met het Allerhoogste Zelf, daar, en daar alleen, zult gij beseffen dat gijzelf één zijt methetUniverseele Zelf. Een harde weg, een moeilijk pad, het resultaat van meer twijfelen dat God is, dat God alles is. Dat is de zelfverwezenlijking van den Mysticus. Dat is de zegepraal, niet van het intellect, maar van den Geest; dan erkent de Geest, welke Goddelijk is, zijn verwantschap met den Alomtegenwoordigen Geest, en wanneer gij eenmaal, zooals ik tevoren gezegd heb, Godin uzelf gevonden hebt, dan en dan alleen, zult gij Hem in iedereen, in alles wat rondom u is vinden. Dat is de zege- praal van den Geest. Dat is de Vrede van het Eeuwige ‘) Daar nu hebt gij de geheele Waarheid: God is alles en in alles. God wordt geopenbaard in tallooze vormen, in tallooze grada- ties van levende verstandswezens Er is slechts Eén Leven, maar het is geopenbaard in oneindig vele vormen. Pantheïsme Cum Polytheïsme, God-in-een-Heelal 2) Er is maar Eén Leven, maar Eén Bestaan, maar Eén Allerhoogst Alomtegenwoordig Wezen. Wij kunnen Hem niet Geest noemen, want Geest is de Antithese van Stof en Geest en Stof vloeien in Hem namen. Dus noemen wij Hem: De Eene zonder Een Tweede Er is geen ander. Er is niets anders. Hij is het Eene Bestaan 3)” En op grond van deze waarheid, die waarheid voor ons is, komen wij tot de slotsom dat het eeuwig bestaan van menschelijke Zelven inden Geopenbaarden God waar is, dat de Ware mensch, het Zelf, een eeuwig bestaan heeft inden Eeuwigen God, maar dat hij in oneindige vormen tal van verschijningen heeft, voor-menschelijk, menschelijk en bovenmenschelijk. Dat de ware mensch eeuwig is voor zoover hij leeft in het eeuwige en dat het ware Zelf in zijn evolutie als mensch tallooze malen verschillende vormen belichaamt. Beter nog, dat de Goddelijke Vonk, het Ware Zelf van den mensch, zijn bewustzijn voortdurend cyclisch verplaatst in het geopenbaarde, zich periodiek bewust is op fysiek, astraal, mentaal en geestelijk gebied. *) Theosophy and Life’s Deeper Problems, blz. 7, 8 3) t.a.p. blz. 21. 3) t.a.p. blz. 23. de oefening van levens van zelfverloochening en dienstbetoon; maar wanneer gij eenmaal God beseft hebt, kunt gij nimmer meer twijfelen. Een verstandelijk argument kan door scherpe logica omver geredeneerd worden; maarde mensch die eenmaal het Aangezicht van God aanschouwd heeft, kan nimmer tfl Reïncarnatie, herhaaldelijke vleeschwording van het Zelf inden mensch, behoeft voor dengeen, die dit beseft, niet beredeneerd te worden, maar is een logische, de eenige redelijke verklaring van vele dingen die anders raadselen zijn. Want de methode van verwezenlijking van het Zelf is het beurtelings aannemen van vormen die in uitingsmogelijkheden gelijken tred moeten houden met den groei van de mate van Zelfverwezenlijking door concentratie, meditatie en contemplatie. En Zelfverwezenlijking is niet in één kort, aardsch bestaan te verkrijgen ; daarvan is een ieder ten volle overtuigd. Zeker, van het menschelijk Zelf kan, evenals van Het Zelf, gezegd worden, dat het eenvoudig is en dat in zijn begin zijn einde vervat is, maar dat begin is eene mogelijkheid die alleen gradueel tot uiting kan komen. Want wij kunnen uiteen volledig inzicht inde synthese van wetenschap, godsdienst en wijsbegeerte leeren dat de wijze van verwezenlijking der oermogelijkheden van alle levenskiemen steeds bestaat in het aannemen van vorm, het ervaren in in vorm, het verbreken of afleggen van vorm en het verwerken van dein den vorm opgedane ervaring. pty.vt]) in verband waarmede hij zegt dat de ‘Eerste Geboorte’ is tot eene Levende Ziel ('\nJY.r,v £wow), terwijl de ‘Tweede Geboorte’ zal zijn tot eenen Levenmakenden Geest {irvibpix Z>uoiroteüv). €]J Deze ‘Geboorten’ waren onderdeelen van de Kleine en Groote Mysteriën, de Mysteriën van Geboorte en Wedergeboorte. Van den ‘Eerste Mensch’ wordt gezegd dat hij van de Aarde of liever van de Vloeibare Aarde is, en daarom ‘choïsch’ genoemd wordt, hetgeen ons herinnert aan de Gnostieke viervuldige indeeling in Choïsche, Hylische, Psychische en Pneumatische Lichamen, wat echter moeilijk uit den Paulinischen tekst, zooals die daar staat, is op te maken. Verder lezen wij van het ‘beeld’ van den Choïschen Mensch en het ‘beeld’ van den Hemelschen Mensch wederom louter technische benamingen. ïf ineen van deze lichamen werd de Apostel opgetrokken tot den Derden Hemel1), welke Hemels onverschillig hoevele er zijn elk een gepast gewaad van Reinheid moeten bezitten waarin de verwijler gekleed moet zijn. En daar hoorde hij de‘onuitsprekelijke woorden’ {otpp-pro ppuxrx), die het niet geoorloofd is uitte spreken; zij kunnen evenmin in menschelijke taal uitgedrukt worden als de oceaan ineen waterkan vervat kan worden.” 2) ®[ Dit laatste zinspeelt zeer zeker op zaken uit de mysterieën; inde Vrijmetselarij, die eene voortleving der oude mysteriën is, komt de symboliek van de niet uitte spreken namen nog !) 2 Kor., XII : 2. -) The World-Mystenj, blz. 110-112. tl De oud-Christelijke Gnostieke geschriften zijn wederom veel uitvoeriger over de beginselen of voertuigen van het Ik. Mead haalt o.a. aan: de Trismegistische traditie, genaamd “de Sleutel”, waar te lezen staat: tl “Nu zijnde beginselen van den mensch op deze wijze in voertuigen geplaatst: Het Denkvermogen inde Rede, de Rede inde Ziel, de Ziel inden Geest en de Geest in het Lichaam”,1) en verder: t| “Dat wil zeggen, de Ziel, of het Zelf, is gekleed: eerst met het Zaligheidsgewaad van het Eene element, waarin het Denkvermogen (Atma) eerst embryonisch en als een kind in de baarmoeder is; dan met het Kennisgewaad der Rede; dan met het gewaad der Verbeelding en het overige, door Hermes de Ziel genaamd; vervolgens met het Gewaad van het Leven of den Geest; en ten slotte met het Grove Lichaam. Deze geaardheden gaan als het ware in elkander op, en zijn slechts in elkaar in dien zin dat zij respectievelijk nauwer verbonden zijn met den waren aard van den mensch. De Trismegistische categorie luidt: Denkvermogen (yoög); Rede (/.éysc); Ziel (f'i'X.'O; Geest ; Lichaam (o-w/^a).”