ljkw3i Je Kweekschool voor Onderwi zercssen i SRONINIiiEN, VAN 1876-1901. Electris'ht Drukkerij I. Oppenhtim. TE door ons veel wordt opgehelderd waarvan wij slechts eene flauwe herinnering hebben, zoodat wij ons een beeld kunnen vormen van den tijd die voor ons de voorhistorische lijkt, en begrijpen hoe onze familie werd wat ze nu is. En zoo meende de Commissie op wier roepstem gij hier samen zijt gekomen, dat gij ook wel wat zoudt willen weten van de geschiedenis onzer school; en zij meende dat een oude van dagen, een die de geheele geschiedenis der school mee heeft doorleefd, daarvan nog wel wat zou weten mee te deelen, wat uwe belangstelling kon wekken. Een eigenaardige trek van ouderen is, dat ze. gaarne spreken van het verleden, gaarne dat verleden nog eens aan hun oog laten voorbijgaan, en daarom is het dan ook zuiver egoïsme dat ik aan het vriendelijk verzoek der feestcommissie voldoe. Moge mijn verhaal maar niet te veel van uwe aandacht vergen: een relaas van oudere menschen stelt licht te hooge eischen aan de belangstelling der jeugd. U wat mee te deelen omtrent het ontstaan en de lotgevallen onzer school, dat is het eenige doel waarmee ik hier sta. Viet het houden eener feestrede : een welkom is u reeds toegeroepen; een feestelijke stemming is reeds bij u gewekt. Ook ligt liet niet in mijne bedoeling eene lofrede te houden op allen die tot de oprichting en den bloei onzer school hebben meegewerkt, en hunne verdiensten in het licht te stellen. Hoe gaarne ik dit ook zou doen, hoe sterk in mij spreekt de behoefte mijne dankbaarheid te uiten, ik zou vreezen velen niet voldoende te waardeeren. Van de voorbereidende maatregelen toch weet ik slechts weinig, niet veel meer dan ik te danken heb aan de welwillendheid van den tegenwoordigen secretaris van het Departement, den Hr. Jb. Van Gilse, die zoo goed is geweest mij uit het archief van het Nutsbestuur eenige Wie een langen weg heeft af te leggen, ziet nu en dan eens achterom. Is hij nog niet waar hij moet zijn, een blik op het reeds afgelegde deel zijner baan geeft hem moed voor wat Hij nog vóór zich heeft, en met nieuwe opgewektheid gaat hij verder. Zoo stemt ook de geschiedenis tot dankbaarheid voor wat is, en geeft moed voor de toekomst. Zij leert, aan het tegenwoordige de rechte waarde toekennen, hooger schatten het goede, minder hoog rekenen het onvolmaakte. Zoo zij ook het resultaat van den terugblik, dien ik wenselite geven. Het nieuwe leven, dat in het einde der 18e eeuw alom in Europa, ook in ons land, ontwaakte in Staat en Maatschappij, openbaarde zich ook inde onderwijswereld. In 1799 werd de Hoogleeraar J. H. Vander Palm benoemd tot Agent der Nationale opvoeding, en door zijn’ arbeid en dien van den Predikant A. Van den Ende en anderen heeft het onderwijs zich gaandeweg ontwikkeld. In 1800 diende Vander Palm bij het Uitvoerend bewind een ontwerp in, dat aanleiding gaf tot de eerste schoolwet. Men kon echter geen beter onderwijs verwachten, als het niet aan bekwamer personen werd opgedragen. Dat begreep ook liet bestuur van het departement Groningen der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het verklaarde: „In het algemeen (eenige uitgezonderd, welke wij hoogachten) zijnde schoolmeesters vreemdelingen inde gronden onzer uitnemende tale, onbekwaam, om op eene goede wijze te lezen en iets belmor- gegevens te verschaffen. En bij de overdracht der school aan de gemeente heb ik niet genoeg achter de schermen kunnen kijken, om ieders arbeid naar waarde te kunnen schatten. Dus alleen een brokje geschiedenis zult gij van mij vernemen. lijks op te stellen en onbedreven inde moeilijke kunst van anderen te onderwijzen.” „Alle wenschen naar schoolverbetering zijn tevergeefsch,” zoo meende het Nutsbestuur, „indien de voorwerpen, aan wrie de school wordt toevertrouwd, niet zelve beter opgevoed en opgeleid zijn.” Zou het onderwijs werkelijk beter worden, dan moest men beginnen met de vorming van de onderwijzers zelf. De jonge maatschappij gaf een goed voorbeeld. Evenals te Amsterdam en Haarlem richtte zij in 1797 te Groningen op een Leer- en Kweekschool. „Inde op te richten school”, zoo beloofden de Gecommitteerden over die school, „zal het lezen naar een beter ontwerp dan hetgeen tot dusver gevolgd w-erd, en de gronden onzer Nederduitsche taal den kinderen bijgebracht worden; voorts zal men inde scholen onderwijs zoeken te geven in het schrijven, cijferen, godsdienst, zedekunde, inde gewijde en ongewijde geschiedenissen en bovenal in die van ons Vaderland, inde aardrijkskunde, natuurkunde en natuurlijke historie, inde kennis van onze lichamelijke en geestelijke gesteldheid en in het recht der natuur. „Men zal het hart der scholieren liefde tot God en menschen, tot waarheid, recht en deugd trachten in te boezemen, en aangename uitspanning en lichaamsbeweging op de letterkunde en den geest verlichtende en beschavende oefeningen laten volgen. Voorts zal men in deze leerwijze een voorbeeld geven aan eenige jongelingen, ten einde dezelve door deze oefeningen, zoowel als door verder onderricht, dat hun zal gegeven worden, te bekwamen tot goede schoolmeesters.” Heeft men. later bij de oprichting eener kweekschool wel eeus uitsluitend aan de theoretische vorming gedacht, al aanstonds begon men ook voor de practische opleiding te zorgen. Zelfs stond deze op den voorgrond. l)e Leer- en Kweekschool wTerd geopend met 70 leerlin- Aan het hoofd der school werd een Meester gesteld, dié bij de aanvaarding zijner taak nog niet diep was doorgedrongen inde vakken, die hij zou onderwijzen; eender Commissieleden gaf hem les in aardrijkskunde, een ander in Nederl. taal. Zijn salaris was ook niet schitterend te noemen. Behalve de helft der schoolgelden (wat wel eens minder dan f 200 per jaar bedroeg) kreeg hij vrije woning en f 100. Naast het hoofd werd nog één meester aangesteld, en eene werkmeesteres, die aan de meisjes les gaf in breien en naaien, aan de jongens in knoopen en nettenbreien. Met deze sobere inrichting waren de kosten in overeenstemming. Het Departement gaf jaarlijks f 100, de Provincie f 300, en daarmee was men klaar. Inde eerste 15 jaar werden opgeleid 28 onderwijzers ; dus gemiddeld bijna .2 per jaar: geen rijke oogst. Zooals uit het meegedeelde blijkt, strekten die eerste kweekscholen (de andere zullen wel zijn ingericht ongeveer als de Groningsche) alleen ter opleiding van onderwijzers ; aan die van onderwijzeressen werd niet gedacht. Toen men in Frankrijk ging strijden voor „les droits de 1’ homme” bleek al spoedig dat men ~homme” niet had te vertalen door mensch, maar door man. En zoo scheen het ook, dat men hij het Algemeen waarvan de nieuwe maatschappij het welzijn beoogde, hij voorkeur aan mannen dacht. En het zou nog ruim eene halve eeuw duren, eer men begreep, dat ook een meisje goed onderwijs noodig heeft en waard is en dat ook de onderwijzeres door eene behoorlijke opleiding gevormd moet worden voor liare taak. Toch zien wij reeds eenige jaren na de stichting der eerste kweekschool voor onderwijzers een straaltje van het gen, en enkele Kweekelingen. Dezen woonden, voor zoover zij niet zelf les gaven, het onderwijs aan de andere leerlingen bij. Later eerst werd hun ’s morgens van 8— 9en ’s Zaterdags afzonderlijk les gegeven. 10. in beginsel goed te keuren dat de Departementskweekschool voor Onderwijzeressen, hier gevestigd, met de invoering van de nieuwe wet op het lager onderwijs wordt overgenomen door de gemeente, tegen uitkeeringr met ingang vaneen nader te bepalen tijdstip, van het bedrag van f 4000, mits: a. van Departementszijde genoegen wordt genomen dat de huisvesting en voeding der leerlingen buiten de bemoeiingen van het gemeentebestuur blijven, met instandhouding echter van de gelegenheid om in het gebouw der school voor die huisvesting en voeding te zorgen; b. door het Rijk de helft wordt betaald inde kosten van overname en van de jaarlijksche exploitatie; c. door de provincie Groningen het door haar toegezegde subsidie worde uitgekeerd nog gedurende tien jaren 11a het in werking treden der nieuwe wet op het lager onderwijs; d. het departement Groningen der Maatschappij tot Aut van ’t Algemeen het door haar toegezegd subsidie van f 600 toekomstig aan de gemeente Groningen betale. Tot eene behandeling van dit voorstel door den Raad kwam het niet. Inde Raadszitting van den 9den Juli 1879 deelde de Voorzitter rnecle, dat 11a de indiening van genoemde voordracht ter kennis van Burgemeester en Wethouders was gekomen „een Koninklijk besluit, behelzende regelen voor de rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, bedoeld inde nieuwe wet op het L. O. en dat Burgemeester en Wethouders daarin aanleiding hadden gevonden hunne voordracht voor! onpig terug te nemen, onder voorbehoud op'de zaak later terug te komen.” Volgens art. 12 der wet Icon voor eene gemeentekweekschool alleen dan eene bijdrage uit ’s Rijks kas worden verleend als die kweekschool „in allen opzichte” vol- Volgens de toelichting van den Minister werd hiermee niet bedoeld, dat de gemeentekweekschool „in alle punten moet overeenstemmen met het bepaalde bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, maar dat zij moet voldoen aan de wezenlijke en essentiëele vereischten eener kweekschool, bij den bedoelden maatregel gesteld. Dus moet er om het subsidie mogelijk te maken, niet tot inde minste onderdeelen overeenstemming zijn, maar wel in het wezen der zaak.” Er moest dus worden onderzocht, of en in hoeverre het wenschelijk en mogelijk zou zijn, bij de eventueele overneming der school van die regelen af te wijken. Na de indiening der voordracht van Juni 1879, waarbij bedoeld werd de school in stand te houden met tweejarigen cursus, was ook het Dagelijksch bestuur tot de vaste overtuiging gekomen, „dat de inrichting, zou zij vruchten afwerpen, moest worden uitgebreid tot 4 klassen. De eisch van art. 2 van het K. B.: ~de kweekscholen hebben een vierjarigen cursus en vier klassen,” leverde dus geen bezwaar op. Een belangrijke eisch was ook die van art. 3 : „Bij iedere kweekschool is eene lagereschool, leerschool genaamd, waar de kweekelingen zich in het onderwijzen kunnen oefenen.” Maar ook aan dezen eisch kon licht worden voldaan: eene nieuwe schoolwas juist noodig inde gemeente, en hij de overneming der kweekschool kreeg men voldoende ruimte voor de plaatsing vaneen schoolgebouw. Ernstiger bezwaar leverde de bepaling op van art. 4, dat de vrouwelijke kweekelingen in het gebouw der kweekschool gehuisvest moesten worden. In llunue vroegere voordracht hadden Burgemeester en Wethouders gewezen op de bezwaren, voor de gemeente aan het internaat verbonden. Zij hadden zich deed aan de eischen, door de Begeering aan de Bijkskweekscholen gesteld. echter voorgesteld, dat in het gebouw der school gelegen, heid zou blijven om voor de huisvesting en voeding der kweekelingen te zorgen. Maar werd dit plan vastgehouden, dan zou er geen ruimte zijn voor de leerschool. En juist het verkrijgen dier leerschool was uit financiëel oogpunt de voorname lichtzijde van de overneming der school. Het internaat moest dus geheel worden prijsgegeven. En de regeering rekende blijkbaar het internaat niet onder de essentiëele vereischten eener kweekschool voor onderwijzeressen. De voorwaarden waarop de school van het Departement zou worden overgenomen, werden geheel anders gesteld dan in 1879. Yoorgesteld werd thans dat de gemeente de gebouwen der school zou overnemen met de daarop nog rustende schuld a ƒ24000, verminderd met de som van f 3000, die nog bij het Departement in kas was. Deze voordracht wei d aangenomen inde raadszitting van 21 Januari 1882. Nadat ook de Regeer ing instemming met deze voorwaarden had betuigd en ook had goed gevonden dat het schoolgeld, door de leerlingen te betalen, geheel inde gemeentekas zou vloeien, werd besloten, de overneming der school te laten plaatshebben den lsten November 1882. Zooals reeds uit de genoemde voorwaarden blijkt, waren de financiëeile bezwaren van de overneming der school door bet Nut zoo licht mogelijk gemaakt. Het gebouw met alle schoolmeubelen, leermiddelen en bibliotheek werd aan de gemeente overgedragen voor de schulden die nog op het gebouw rustten, terwijl ook ’t voordeelig saldo der exploitatie, een bedrag van f 3000, aan de Gemeente werd afgestaan. Bovendien verbond het Departement zich tot een jaarlijkscli subsidie van f 600, het bedrag dat sedert de oprichting elk jaar aan Zoo brak dan den lsten November 1882 in het leven onzeii school een nieuw tijdperk aan: de Nutsschool ging te niet, om als gemeenteschool te worden herboren. Herboren, maar niet zonder eene belangrijke amputatie te ondergaan. Ik zei het straks reeds : het internaat, ook volgens het Bestuur der school, een niet genoeg te waardeeren opvoedingsmiddel, dat internaat moest vervallen : dat was de onverbiddelijke eisck van het Gemeentebestuur geweest. Intusschen, met het oog op het Kon. Besluit dat aan eene rijkskweekschool voor onderwijzeressen een internaat eischte, had de Inspecteur inde 3de Inspectie, de Hr. Kreenen, tot een gunstig advies aan de Begeeriug alleen besloten op grond van het uitzicht dat gegeven werd op een niet officiëele voortzetting van het officiëele internaat, op een internaat buiten de school. Zij die zoo voortreffelijk en zoo trouw zes jaar lang de huishouding der school had bestuurd, Mej. A. Kiewiet de .Jonge, was bereid eene inrichting te openen tot huisvesting van leerlingen onzer school. Het Nutsbestuur maakte haar dat gemakkelijk door op zeer voordeelige voorwaarden haar den inventaris der huishouding over te doen. Bovendien stond het Gemeentebestuur haar toe, tegen geringe vergoeding een half jaar lang gebruik te blijven maken van die vertrekken van het gebouw, die voor het onderwijs niet in gebruik konden worden genomen vóór de verbouwing, waarmee tot de eerstvolgende zomervacantie gewacht moest worden. De van dat internaat bleek intusschen krachten te zwaar. Zijne lijdensgebesparen. Ook de uiteenzetting van de schoolwas gegeven. 11e moeder verloochende hare dochter dus niet. Hoe ze in haar verdere ontwikkeling belang bleef stellen, zal straks nog nader blijken. De Hr. Joh. A. Leopold, die in 1879 de lessen inde Paedagogiek overnam, ging éénmaal per week met eenige meisjes naar de O. L. school aaii den Radebinnensingel. Daar zagen onze leerlingen niet alleen de practisclie toepassing van wat inde theorieles was behandeld, maar zij mochten ook een enkele maal zelf eene les geven, om. zoo de ervaring op te doen; „l’art est difficile.” Maar meer dan een kijkje inde practijk kon niet worden gegeven. Hoe onmisbaar bij de opleiding der onderwijzeres de practische oefening heeten mag, het naaste doel van de leerlingen die aan ons werden toevertrouwd, was toch het verkrijgen der akte, en van den reeds te korten studietijd kon eigenlijk geen enkel uur worden gemist. Eender grootste voordeelen welke de gemeentekweekschool van hare voorgangster onderscheidde, gaf dan ook de oprichting der leerschool. De gemengde O. L. school inde Peperstraat werd opgeheven en vervangen door eene jongens- en eene meisjesschool, welke beide zouden voorbereiden voor Middelbaar onderwijs en van de twee daarvoor reeds bestaande scholen zich alleen zouden onderscheiden door lager schoolgeld. De nieuwe meisjesschool werd onze leerschool. Eenigen tijd bleef de leerschool gehuisvest in het gebouw inde Peperstraat. Bij de kweekschool moest eerst nog ruimte voor haar worden gemaakt. Terrein voor de oprichting vaneen schoolgebouw bo- laten, als aan de onze was geschied, was zeker niet minder groote fout. Dat kennismaking met de practijk onmisbaar is voor de aanstaande onderwijzeres, was ook inde eerste levensjaren onzer school wel gevoeld. De directeur had daarom nu en dan met de leerlingen der hoogste klasse een bezoek gebracht aan de Nut «bewaarschool. den het pakhuis, dat zich uitstrekte van de kweekschool tot aan de Snor, en de tuin, die tijdens het internaat tusschen en na de lessen zulk eene heerlijke gelegenheid tot verpoozing had gegeven. Die tuin, waaruit zoo menig bloempje onze gezellige huiskamer had versierd, moest worden opgeofferd. Alle hoornen en heesters, (sommigen uwer herinneren zich nog wel, hoe heerlijk de oude pakhuismuur door wilden wingerd, jasmijn en andere heesters werd gemaskeerd) werden omgehouwen, om ruimte te geven voor twee schoollokalen en eene speelplaats. Eene enkele wingerdrank werd door mij gered en overgebracht naar de kleine binnenplaats aan den anderen kant van het gebouw, waar zij welig tiert. Een langere studietijd en practische opleiding, dat waren wel twee belangrijke voordeelen welke de gemeenteschool gaf, maar niet de eenige. Aan de Nutsschool wras geen gelegenheid geweest voor onderwijs inde gymnastiek. Met de interne leerlingen waren alleen s morgens wat oefeningen gehouden in kamergymnastiek. Aan de Gemeenteschool werd dit vak opgenomen in het programma. Nieuw was de Gemeenteschool óok ineen minder gewensclit opzicht: zij begon met een bijna geheel nieuw personeel. Door de onzekerheid waarin wij zooveel jaren hadden verkeerd omtrent de toekomst der school, waren, zooals ik straks reeds zei, voor en na de meeste docenten naar elders vertrokken; zij waren om dezelfde reden vervangen door tijdelijke docenten, wier taak nu natuurlijk door vaste leeraren en leeraressen moest worden overgenomen. De benoemingen hadden echter plaats zoo kort vóór de opening dér school, dat slechts enkelen terstond in functie konden treden en sommige tijdelijke docenten ons nog eenigen tijd hunne hulp moesten verleenen. Een gedeelte bleef tot Mei van het volgende jaar in gebruik voor de interne kweekelingen. De opening der Gemeentekweekschool had den lsten November 1832 plaats zonder eenig ceremoniëel. Het Nut kon echter niet op even prozaïsche wijze van hare dochter scheiden. Op eene feestelijke samenkomst in het Ooncerthuis werd ze plechtig overgedragen aan hare nieuwe pleegmoeder. Daar werden samen geroepen het Gemeentebestuur en andere autoriteiten, het onderwijzend personeel, de leerlingen en oudleerlingon. De Hr. Mosselmans gaf de geschiedenis der Nutsschool. Hare nieuwe levensperiode trad de school in met 37 leerlingen, waarvan 19 reeds de Nutskweeksehooi hadden bezocht. Inde zomervacantie werden de noodige veranderingen aan het gebouw gemaakt, zoodat wij kregen : vier lokalen voor de vier klassen en afzonderlijke lokalen voor de Natuurkennis, het Teekenen, de Gymnastiek, de Handwerken, eene docenten- en eene directricekamer, terwijl de overige ruimte werd herschapen in eene conciërgewoning. Een nieuw leven was zoo voor onze school aaugebroken. Haar voortbestaan was verzekerd ; maar niet zonder bezwaren en moeilijkheden zou verder haar levensweg zijn. Door de niet zeer gunstige financiëele positie van het meerendeel onzer docenten verloor onze school meermalen eene uitstekende leerares, die noode ging. Verder kwamen er al spoedig jaren, waarin ket aantal leerlingen niet zoo groot was als wij wel hadden gewenscht. De wet van 1878 liad hooger eischen gesteld aan het aantal onderwijzers aan de Lagere school. Met het oog op die bepalingen had het Rijk een groot aantal Nor- Ook het gebouw moest eerst blijven zooals het was. Nog eene belangrijke verandering werd verleden jaar aangebracht door het Besluit van den Gemeenteraad, om het onderwijs inde Handwerken, sedert 1882 gegeven door twee personen, op te dragen aan eene afzonderlijke leerares. Met dankbaarheid breng ik nog in herinnering, dat ook door particulieren herhaaldelijk door daden belangstelling in onze school werd getoond. Bij de oprichting der school gaf de firma Wolters voor onze bibliotheek een aantal boekwerken ten geschenke. Van Mevr. de wed. Van Duinen-Keiser ontvingen wij, uit de nalatenschap van haren zoon, den Hr. S. J. Van Duinen die aan de Nutskweekscliool eenige jaren onderwijs had gegeven inde wiskundige vakken: de wandkaarten der vreemde werelddeelen van Sydow, die van Duitschland van Petermann en van Handtke, de blinde kaart van Nederland van Kruyder, den Handatlas van Stieler, Kuypers atlas van Nederland en zijne Koloniën, Westermann's Stereometriekörper en eenige boekwerken. Een welwillend stadgenoot schonk aan elk onzer kweekelingen telkens eene doorloopende toegangskaart voor de driejaarlijkscke tentoonstelling van schilderijen van het genootschap Pictura. Toegang' werd aan de leerlingen onzer hoogste klassen gewoonlijk ook gegeven voor de uitvoeringen van het A-cappellakoor; inde laatste jaren ook voor de algemeen o repetitie van het Gemengde zangkoor „Bekker” en nu en dan voor de lezingen van de ~Alliance Frangaise.” En nn ben ik aan het einde van mijne taak. Verwonderen zal het mij niet, als ik velen van u, mijne In 1896 bood de Hr. K. Veldkamp aan om aan één onzer klassen spreekonderwijs te geven. In 1898 werd besloten dit vak voor alle klassen in te voeren. Allereerst ga daartoe uit kracht van ons die het groote voorrecht genieten aan zulk eene school te mogen arbeiden. Welnu, wij verzekeren u, dat wij niet meenen „het alreede gevonden te hebben.” Wij beloven u, trouw te zullen denken aan de wijze, u bekende les: „Herzie u zelven.” Maar bij ons streven vertrouwen wij ook op uwen steun. Bevestigt den goeden naam der school door den ernst waarmee ge u wijdt aan uw werk; door niet maar te zijn goede onderwijzeressen, maar vooral uitstekende opvoedsters, bezield met warme liefde voor het kind. Maar voor dien bloei, die ontwikkeling onzer school, die toeneming in omvang niet juist, maar in innerlijke kracht, waardoor zij steeds meer aan Irare hooge bestemming kan voldoen, daartoe vertrouwen wij vooral op de blijvende belangstelling van die haar steunen, rechtstreeks door subsidie of middellijk door beurzen; op de trouwe zorg van hen, aan wie door Gemeentebestuur of Regeeriug het toezicht op onze school is opgedragen; maar niet met ’t minst op dat Gemeentebestuur en die Regeering zelf. Dankbaar voor het vele goede dat het tegenwoordige reeds geeft, blijven wij in ons binnenste vurige wenschen koesteren, wenschen wier vervulling ons onderwijs, en daarmee de volksschool, ten goede mogen komen. Ik heb gezegd. Hoe zal die wensch worden vervuld P PB (■: ,MoI BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN 2564 7559 ’d t IGESCHIEDENIS bh DER Kweekschool voor Onderwijzeressen te Groningen, MEDEGEDEELD DOOR de directrice, Mejuffrouw P. M. HERINGA op de Reünie van oudleerlingen BIJ GELEGENHEID VAN het ZILVEREN FEEST der Scheel, den 7den September 1901. Electrische Drukkerij I. Oppenheim. Die behoefte spreekt niet alleen in het leven van den enkele ; ze openbaart zich ook in het gemeenschapsleven, in het leven van grootere en kleinere maatschappijen, van vereenigingen voor algemeen nut, van inrichtingen voor onderwijs. Men neemt daar echter den tijdkring wat grooter en plaatst een mijlpaaltje aan ’t einde van een periode van 10 of van 25 jaren. Zoo is nu ook voor de Groningsche Kweekschool voor Onderwijzeressen het begin vaneen nieuwen tijdkring aangebroken. En evenals de zonen en dochteren van een gezin, als niet andere banden hen terughouden, van Koord en Zuid, van Oost en West naar het ouderlijk huis terugkeeren om den oudejaarsavond door te brengen in vertrouwelijk samenzijn, zoo zijt ook gij, dochters der Groningsche kweekschool, van alle kanten herwaarts gekomen op dezen voor onze school gedenkwaardigen dag. Een eigenaardig genot is het, bij zulk eene samenkomst van familieleden, elkaar te vertellen, hoe men het wel heeft gehad in al dien tijd dat men elkaar niet zag. Maar ook de ouderen inde familie, de ouders en grootouders, te hooren verhalen van vroegere dagen, waar- Bij alle verschil dat er tusschen ons, menschen, bestaat in onze neigingen en behoeften, hebben wij zekere trekken gemeen. Algemeen is zoo de behoefte om den laatsten dag van het jaar eens even stil te staan, een’ blik terug te werpen op het verleden, te herdenken de moeiten en bezwaren die wij hebben doorworsteld, in gedachte nog eens te genieten van het goede dat ons deel was. „Man zahlt die Haupter seiner Lieben ; ” wij verheugen ons over allen die gespaard bleven, denken met weemoed aan hen die aan onzen kring ontvielen. nieuwe licht doorbreken. Yan den betrekkelijk welvoorzienen discli der jongens vielen enkele kruimpjes voor de meisjes af. In 1839 (zoo verhaalt ons de „Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak van het jaar 1839, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.”) werd aan de kweekschool verbonden eene bewaarschool voor kinderen uit den beschaafden stand, waaraan twee onderwijzeressen werden geplaatst. Men begreep toen, dat deze evenzeer paedagogische ontwikkeling noodig hadden om hare taak naar behooren te vervullen, en aan deze onderwijzeressen gaf de onderwijzer der kweekschool op gezette tijden onderwijs „nopens de practijk van de opvoeding en het onderwijs,” tot welke lessen alle bewaarschoolhouderessen in deze stad toegang hadden. Later werden er ook paedagogische lessen gegeven aan alle meisjesltweekelingen, die op de kostschool van Mej. Sperwer en elders werden opgeleid. Had het Nut zoo liet voorbeeld gegeven vau de opleiding van onderwijzers, het Rijk volgde weldra. In 1816 werden twee kweekscholen opgericht: te Haarlem en te Lier, maar, behoef ik het wel te doen opmerken? ook deze werden uitsluitend voor onderwijzers bestemd. Er zouden nog GO jaren verloopen, eer er gelden uit ’s lands schatkist beschikbaar werden gesteld voor de oprichting van ééne kweekschool voor onderwijzeressen, en nog eens 20 jaren, eer er voor dat doel werkelijk gelden werden besteed. In het jaar 18G0 gaf het Nut ook hier weer het goede voorbeeld door den krachtigen steun, dien de Maatschappij gaf aan de oprichting der Kweekschool voor Onderwijzeressen te Arnhem. De gedachte, dat ook de onderwijzeres bij het L. O. aan eene kweekschool gevormd moest worden, schijnt Prof. Hofstede de Groot begreep terecht, dat de eerste kweekschool voor Onderwijzeressen moest verrijzen meer in het midden van het land. Hij wekte den Hr. De Keijser op, de zaak als Voorzitter van het Nutsdepartement Arnhem m eene bestuursvergadering ter sprake te brengen, waaraan deze den 4den Juni 1859 voldeed, met den gewenschten uitslag. De Hr. De Keijser wist verder steun te verkrijgen van het Hoofdbestuur van het Hut, van het Kijk en van het Natuurkundig genootschap „Tot Nut en Vergenoegen,” en zoo verrees te Arnhem in 1860 de eerste kweekschool voor onderwijzeressen in ons land. In 1871 werd ook door het Departement Haarlem eene kweekschool voor Onderwijzeressen opgericht, Daarop volgde de onze in 1876. Intusschen was hier reeds iets Voor de vorming Van onderwijzeressen gedaan. ZooaJs ik straks reeds zeide, was in 1847 aan meisjes toegang verleend tot enkele lessen aan de kweekschool voor jonge meesters. Die gelegenheid voor de onderwijzeressen, om eenige paedagogische ontwikkeling op te doen, verviel toen in 1861 de Nutskweekschool vervangen werd door de Hijkskweekschool. In 1869 werd echter door liet Departement Groningen eene stichting in het leven geroepen, de Brugsmastichting genoemd, bestemd niet alleen voor jongelieden die op de kweekschool geen plaats konden vinden, maar ook voor meisjes. „Van die gelegenheid”, zoo zegt het u bekende werk van den Hr. Suringa, *) bl. 154, „werd veel ge- *) Groningen, zijn Verleden en zijn Heden, geschetst door J. Suringa. ongeveer te gelijker tijd te zijn opgekomen bij twee theologen, die beiden inde plaats hunner inwoning zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor het onderwijs, n.l. bij den Hr. P. Hofstede de Groot, hoogleeraar alhier, en bij den Hr. I. P. De Keijser, predikant te Arnhem. bruik gemaakt en de stichting heeft gedurende haar bestaan eene niet onaanzienlijke vrouwelijke werkkracht aan de volksschool verstrekt.” Zij werd opgekeven in 1876, toen onze kweekschool geopend werd. Het voorstel eene kweekschool voor onderwijzeressen te stichten, werd hier in het Noorden andermaal geopperd in 1873 en wel in het Departement Oude-Pekela. Maar ook toen begreep men, dat voor den bloei van zulk eene schoolde plaats waar zij verrijst, geen onverschillige zaak is. In November 1873 werd aan het Departement Groningen een schrijven gericht, waarin de wenschelijkheid werd betoogd om in het Noorden des lands eene kweekschool voor onderwijzeressen op te richten. Inde Departementsvergadering van 9 Januari 1874 werd eene Commissie van Rapporteurs benoemd, bestaande uit de Heeren: Prof. 'Francken, G. VanMilligen, J. Post, D. De Groot en R. R. Rijkens. Zooals ik reeds zei: lof toe te zwaaien aan enkelen ligt niet in irijn plan ; toch kan ik niet laten op één der genoemde mannen in het bijzonder de aandacht te vestigen. Geld is de ziel van den handel niet alleen. Wie iets goeds tot stand wil brengen, op welk gebied ook, heeft gewoonlijk geld noodig. Zonder geld kan ook geen kweekschool worden gesticht, en zoo was het zeker eene zeer gelukkige omstandigheid, dat eender voorstanders van het nieuwe planwas de invloedrijke Penningmeester van het Departement, de Hr. J. Post. Dezen even schranderen als beminneiijken man nog enkele jaren te hebben gekend, acht ik een zeer groot voorrecht. Uit eene correspondentie met de departementsbesturen te Leeuwarden en te Assen bleek, dat men in beide plaatsen de uitwerking van bet plan, door het Departement O.Pelcela geopperd, gaarne aan Groningen overliet. Reeds inde vergadering van 5 Maart werd door genoenr. de Commissie rapport uitgebracht en terstond werd tot Niet tevergeefs werd bij Rijk, Provincie en Gemeente aangeklopt om steun. De regeering beloofde jaarlijks /’ 7000, Provincie en Gemeente elk f 1000, terwijl het Departement zelf jaarlijks f 600 beschikbaar stelde. Yoor de inrichting der school gaf het Hoofdbestuur f 10.000. Aangekocht werd eene particuliere woning, welke zoo goed en kwaad als het ging, voor schoolgebouw werd ingericht en dat zooals u allen bekend is, daarvoor nog dienst doet zoo goed eu kwaad als het gaat. Voor de wijze waarop de school zou worden ingericht, konden tot voorbeeld strekken de Rijkskweekscholen voor Onderwijzers, welke reeds ten getale van drie waren opgericht, en de Kweekschool voor Onderwijzeressen te Arnhem. Men meende echter in één belangrijk opzicht van die voorbeelden te kunnen afwijken, n.l. wat den duur der opleiding betrof. Een cursus van 4 jaren zou te hooge eischen stellen aan de beurzen der ouders. Tot een’ tweejarigen cursus werd alzoo besloten. Nog van eene andere zijde en in anderen vorm dan door de zooeven genoemde subsidiën werd aan onze school een zeer belangrijke steun verleend en wel door de oprichting van het Beurzenfonds der Loge ~L’ Union Provinciale.” Dat voor menig meisje waarin eene goede kracht voor het onderwijs kan worden gewonnen, de opleiding te kostbaar kan zijn, had vroeger ook de Regeering begrepen. Reeds in 1827 werden beurzen gegeven aan „vrouwelijke kweekelingen van 15 a lOjarigen leeftijd, die hare de oprichting besloten. De uitvoering werd opgedragen aan de Bestuurders van het Nut en de Heeren De Groot en Riikens. opleiding in goede scholen ontvingen en lust en aanleg toonden voor den stand van onderwijzeres.” In 1804 werden vijf beurzen, elk van f 300> beschikbaar gesteld voor leerlingen der Arnkemsche kweekschool. *) Dat goede voorbeeld werd hier ter stede gevolgd door het Bestuur der Loge. Door middel een er loterij, waarvoor overal inden lande prijzen werden gegeven en loten genomen, werd een klein kapitaal bijeengebracht, waarvan de rente door jaarlijksche bijdragen van particulieren wordt vermeerderd. In 1878 werd voor ’t eerst eene beurs toegekend van f 200 aan eene interne kweekeling en eene van f 50 aan eene stadgenoot. Den 6den September 1876 werd onze school geopend met 14 leerlingen : 8 interne en 6 externe. Al spoedig bleek, dat het doel van den cursus niet in 2 jaren te bereiken was. In beginsel was het zeer juist geoordeeld, dat voor welvoorbereide leerlingen eene tweejarige vakopleiding voldoende zou zijn, maar die wel voorbereide leerlingen te krijgen, dat bleek al spoedig eene onmogelijkheid te wezen. Een gevolg van de onvoldoende voorbereiding onzer eerste leerlingen was, dat slechts 5 meisjes rijp bleken te zijn om in Mei 1877 inde hoogste klasse over te gaan ; de overige 9 moesten met 8 nieuwe leerlingen de nieuwe laagste klasse vormen. Bij de tegenwoordige inrichting van het onderwijs in ons land kan eene kweekschool zich niet tot de eigenlijke vakopleiding bepalen. En zoo werd dan ook reeds spoedig hesloten tot uitbreiding van den leertijd tot vier jaren. ) Sedert 1881 worden deze beurzen niet meer verleend. Hoogere subsidiën zou men moeten vragen. Misschien had men die wel verworven. Maar daar kwam in 1878 de nienwe wret op het L. 0. met hare nieuwe bepalingen omtrent de subsidiëering van het L.O. in het algemeen en van kweekscholen in het bijzonder. Aan de Provincie werd bij art. 3 der nieuwe wet elke uitgaaf verboden ten behoeve van het L. O. en dus ook de subsidiëering van onze school. Art. 12 machtigde de Regeering Geineentekweekscholen te subsidiëeren. Inde wet van 1857 was van zulk een’ steun geen sprake geweest, en uitgaande van de stelling, dat geoorloofd is wat niet verboden wordt, was herhaaldelijk aan bijzondere kweekscholen, die te Arnhem, te Haarlem en de onze, rijksubsidie verleend. Nu uitdrukkelijk veriof werd gegeven om gemeentekweekscholen te steunen, werd daarmee (zoo was althans de algemeene opvatting) het subsidiëeren van alle andere kweekscholen verboden. En zoo scheen de jeugdige in. richting ten ondergang gedoemd, als niet Rijk of Gemeente zich over haar ontfermde. De school werd daarom door het Nutsbestuur ter overneming aangeboden aan het Rijk. En zoo brak eene periode aan van onzekerheid, van angstig vragen: zal de krachtige arm der Regeering de school staande houden, of zal zij reeds na enkele jaren levens bezwijken ? Dat zij levensvatbaarheid had, bleek: de eerste leerlingen slaagden allen; ook voor Nuttige Handwerken en voor Teekenen werden akten gehaald. In 1879 telde de laagste klasse zelfs 23 leerlingen. Toch deed die toestand van onzekerheid kwaad aan de school. Maar die uitbreiding zou veel kosten meebrengen: meer lokalen, talrijker personeel zou er noodig zijn en daarmee zou te veel gevraagd worden van de financiëele krachten der school. Met hoeveel liefde men zich mag geven aan zijn werk, dat werk moet voor de meeste menschen ook den schoorsteen doen rooken. Met het onderwijzend personeel der kweekschool wras het niet anders gesteld. Voor en na ontvielen haar dan ook uitstekende krachten, personen die w'el gaarne waren gebleven, maar zich gedrongen zagen eene plaatsing elders aan te nemen. Zoo ontviel ons inde eerste plaats de man, die eerst als lid der Commissie van voorbereiding, vervolgens als bestuurslid de oprichting der school had helpen voorbereiden, die daarna als Directeur zijn’ geest inde nieuwe inrichting had gebracht en in wiens geest wij getracht hebben voort te arbeiden: de Hr. R. R. Rijkens nam in 1879 de benoeming aan als directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers, die te Nijmegen zou worden geopend. Wij die achterbleven, verloren in hem den krachtigsten steun der school; maar ook hem viel, meen ik, het scheiden zwaar. Zijne belangstelling inde school, inde leerlingen die hij hier had gekend, inde menschen met wie hij hier had gewerkt, bleek mij later herhaaldelijk, blijkt ook nu uit zijne tegenwoordigheid op dit feest. Om gelijke reden verliet ons ook October 1880 onze leerares inde wiskunde, toen zij benoemd werd aan de Middelb. sch. v. M. te Utrecht. Was het op zich zelf reeds een nadeel, dat de school in beiden uitstekende krachten verloor, hun heengaan werd te' meer betreurd, omdat in dien toestand van onzekerheid niemand kon begeeren hunne plaats in te nemen. Viet anders dan door tijdelijke benoemingen konden de opengevallen plaatsen worden aangevuld. Het verzoek van het Nutsbestuur aan de Regeering om de school over te nemen, bleef geruimen tijd onbeantwoord. Wel waren reeds op de staatsbegrooting voor 1876 bij amendement gelden toegestaan voor eene Rijkskweek- Daarna richtte de Regeering zich tot Groningen. Git. drukkelijk werd gezegd dat het Rijk niet de school zou overnemen, maar wel wou subsidiëeren. M oei lijk was de keuze waarvoor de Gemeente Groningen werd gesteld. Zou zij de school laten te niet gaan, van zooveel belang voor een aantal harer ingezetenen en in wier bestaan zij belangstelling had getoond door haar jaarlijksch subsidie, of zou zij de taak overnemen, door de wet op de schouders der Regeering gelegd ? lil angstige spanning werd de beslissing tegemoet ge- Het College van dagelijksch bestuur bleek de school gunstig gezind te zijn. In Juni 1879 werd aan den Baad voorgesteld : school voor meisjes ; wel werd bij art. 12 der Wet van 1878 bepaald, dat er van rijkswege kweekscholen voor onderwijzers zouden worden opgericht en onderhouden, terwijl het artikel dat daar onmiddellijk op volgt, zegt: „Waar in deze wet van onderwijzers gesproken wordt, zijn hieronder onderwijzeressen begrepen, tenware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij” ; wel had de Minister in zijne Mem. v. Toel. de oprichting van kweekscholen voor onderwijzeressen evenzeer noodig geacht als die voor onderwijzers, waarom dan ook het kamerlid Moens, die wakkere strijder voor het volksonderwijs, voorstelde de oprichting van tenminste drie kweekscholen voor On. derwijzeressen; maar toch de Regeering bleek nog niet genegen dien plicht te vervullen. Zij wilde niet zelf eene kweekschool oprichten of overnemen, maar wel eene Gemeantekweekschool steunen. Maarde eerste school welke dien steun zou genieten, moest liefst niet liggen in een’ uithoek van het land. De Arnhemsclia kweekschool was ook ter overneming aangeboden en had ook oudere rechten. Aan den Gemeenteraad van Arnhem werd daarom voorgesteld, dat hij de school zou overnemen ; het Rijk zou dan steunen. Arnhem weigerde. de omstandigheden die tot zijne opheffing noopten in 1899. Een’ oudejaarsavond noemde ik dezen dag, maar een feestdag is hij ook. En de feestviering wil ik zoo min mogelijk storen door droeve herinneringen te wekken. Gij die dat internaat hebt gekend, of het officieële in het schoolgebouw zelf of zijne voortzetting aan het Loopende diep, inden huize „Zeldenrust,” weet als ik, welk aandeel het heeft gehad in uwe vorming. Het zou mij zelfs niet verbazen, als inde herinnering van uwen kweekschool tijd die van het huiselijk leven dat ge hier hadt, van dat gezellig samenzijn dat zooveel pret en joligheid gaf tusschen de uren van ernstige inspanning, nog wel zoo’n ruime plaats beslaat als die van het schoolleven zelf. Was dat internaat blijven voortbestaan: „Es war so schim gewesen.” Maar ~es hat nicht sollen sein.” Een sombere executie vaneen wreed vonnis leek het mij, toen daar aan het Loopende diep voor den huize „Zeldenrust” de bekende zwarte kraam werd opgeslagen en bij publie. ken verkoop de geheele inboedel werd verstrooid. Maar mag de opheffing van het internaat eene treurige amputatie worden genoemd, de overneming der school door de Gemeente leverde ook belangrijke voordeelen op. Tegenover het verlies staat eene veel grootere winst. Allereerst noem ik natuurlijk de invoering van den vierjarigen cursus, waardoor de opleiding veel degelijker en veelzijdiger kon worden. En dan de practische opleiding, waartoe onze leerschool gelegenheid geeft. Daarmee werd het gebouw eerst vol. tooid. Werd bij de stichting der eerste Nutskweekscliool te weinig tijd besteed aan de theoretische ontwikkeling der kweekelingen, hunne practische opleiding achterwege te maallessen ingesteld. Maar tegen den tijd dat deze hare leerlingen zouden afleveren, werd door de Regeering het tijdstip waarop aan genoemde bepaling voldaan moest worden, van 1 Jan. 1886 verschoven tot 1 Jan. 1890. Het gevolg daarvan? Overvloed van beschikbaar personeel, daling der jaarwedden en geringer toevloed van leerlingen tot onze school. Het aantal leerlingen dat in 1885 reeds gestegen was tot 64, daalde in 1890 tot 31. Betere jaren braken daarna aan. De aangiften voor het toelatingsexamen overtroffen het aantal beschikbare plaatsen. Het aantal adspiranten bedroeg een paar malen 64. Het getal onzer leerlingen steeg eens tot 78. Eenige daling volgde weer na de opening der Rijkskweekschool te Apeldoorn, zoodat inde laatste jaren niet alle beschikbare plaatsen bezet konden v orden. Toch kunnen wij tevreden zijn. Bij den aanvang van dit schooljaar hadden wij 69 leerlingen. Enkele belangrijke punten inde geschiedenis onzer school moet ik nog in herinnering brengen. Daar straks maakte ik reeds mèlding van het Beurzenfonds, door de Loge gesticht. In het jaar 1889 besloot ook het Departementsbestuur, vier beurzen te geven. Het bedrag daarvoor wordt gestort inde kas van het Beurzenfonds, terwijl inde Commissie welke dat fonds beheert, zijn opgenomen twee leden van het Xutsbestuur. De omvang van het onderwijs bleef niet ongewijzigd. De opneming van de Vrije- en Ordeoefeningen onder de verplichte leervakken (bij wetswijziging van Dec. 1889) maakte het wenschelijk dat onze leerlingen ook voor het examen in dat vak werden voorbereid. Die voorbereiding nam onze leerares, Mej. P. S. L. Van Deinse, geheel belangeloos op zich. Aan onze leervakken werd in 1892 het Engelsch toegevoegd. oudleerlingen, heb teleurgesteld. Ge vindt waarschijnlijk, dat ik de voornaamste hoofdstukken, waaruit ik mijn overzicht had te putten, heb overgeslagen. Ik heb u niet geschetst uw lcweekschoolleven met zijn lief en leed, zijn vreezen en hopen, zijn ingespannen arbeid en zijn uitgelaten pret, zijne teleurstellingen, en zijn zaligheid als zeker gewenscht papier u ter hand werd gesteld ; het heimwee, dat u vervulde bij uwe eerste komst of bij terugkeer 11a eene vacantie, uwe smart ook bij het afscheid van de school. Maar waartoe zou ik dat alles schetsen, gij zelf kunt dat immers met veel gloeiender verven schilderen dan ik. En dat heele verleden komt u van zelf voor den geest, als wij vanavond gezellig bijeen zitten. Hoeveel „weet-gij-nog-wel-s?” zullen er dan weerkliuken! En de allerinteressantste voorvallen zult gij zelf mij dan verhalen. Bij voorbaat beveel ik mij daarvoor met warmte aan. Toch nog een enkel woord. Op den, ojudej aarsavond pleegt men ook een’ blik vooruit te werpen, luide of stil wenschen te uiten voor de toekomst. Dat kan ik ook niet laten, nu de vijfentwintigjarige feestviert. De beroemde godgeleerde tëclileiermacher eindigde een zijner werken met de woorden: „En nu zweer ik mij zelven eene eeuwige jeugd.” Zulk een onvergankelijke jeugd weusch ik ook onze school toe. Groot worden, groeien, dat is reeds de wensch, dien men bij liet kindje wekt dat nog op den schopt zijner moeder zit, teiwijl men het leert, de armpjes omhoog te ' steken om te toonen hoe groot het wel worden: zal. „Meiregen, maak dat ik grooter word, grootei: wfla-.d ; groot-zijn dat wensch ik zoo zeer” ; dat leert ge ook uw kinderen zingen inde school. V u Groot worden, meer worden, dat wenschen wij ook de jarige toe.