PRIJS 45 CENT ONDER REDACTIE VAN ANNA POLAK No. 43a DE WONIN6- OPZICHTERES DOOR JOHA TER MEULEN, Wonlngopzlchteres te Amsterdam. e met 3 V c''*? ÏOföfr- vl- BJLh°°' met – 1- Soe«- C. MORKS Cï. DORDRECHT 1921 nr~r. /I 6& (**«) MORKS = BEROEPS-BIBUOTHEEK geschreven door ter zake kundigen onder hoofdredactie van Th. M. KETELAAR Prijs s*o cent >jj abonnement 75 ct) fr. p.p. 95 ct. No. 2. OFFICIER BIJ DE NEDER- I LANDSCHE LANDMACHT, door Mr. J.Eysten. No. 3. ADMINISTRATIE DER DIR. BELASTINGEN, INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, door E. G. v.d. Bovenkamp. ADMINISTRATIE DER REGISTRATIE EN DOMEINEN, door N. N. No. 4. DE ONDERWIJZER, door T. J. Sterringa No. 5. DE STOOMVAARTMAATSCHAPPIJ „NEDERLAND” EN DE KONINKLIJKE PAKETVAARTMAATSCHAPPIJ, door D. Hubert. DE GOUVERNEMENTS-MARINE IN NEDERLANDSCH-OOST-INDIË, door J. Molenaar. No. 6. DE ADVOCAAT, door Mr. W. Dicke. No. 7. HET BEROEP VAN ARTS, door Dr. H. Pinkhof. No. 8. OFFICIER-MACHINIST, door M. Griek. No. 9. DE LEERAAR, door Dr. A. S. van Oven. No. 10. DE BOEKDRUKKER, door E. J. de Groot. No. 11. DE BIBLIOTHECARESSE EENER OPENBARE LEESZAAL, door Mej. P. Snouck Huroronje en DE ARCITIVARIS, door A. J. Ser- VAAS VAN ROOYEN. No. 12. DE OPZICHTER VAN DEN RIJKSWATERSTAAT, door B. J. Kerkhof. No. 13. DE WATERSTAATS-INGENIEUR, door M. C. E. Bonoaers. DE CIVIEL-INGENIEUR IN GEMEENTEDIENST, door L. W. H. van Dijk. No. 14. DE JOURNALIST, door Dr. C. Easton en M. J. Brusse. No. 15. DE SPOORWEG INGENIEUR, (Weg en werken), doorF. A. Brandt. DE SPOORWEG-INGENIEUR(Tractie en Materieel' ,Ir'™ p 1 lml,M No. 19. DE VERPLEEGSTER, doorJ.P. Lamoraal Wichers en D. E.v. Rijn. No. 20. DE MIJN-INGENIEUR, door Prof. J. A. Grutterink. No. 21. DE BOUWMEESTER, door J. H. W. Leliman. No. 22. DE BOSCHBOUW, door I. P. van Lonkhuizen. No. 23. DE SPOORWEGAMBTENAAR, door C. Jansen. No. 24. BOEKHOUDER EN ACCOUNTANT, door J. Haoers. No. 25. APOTHEKER EN APOTHEKERS-ADSISTENT, door J. J. Hofman. No. 26. DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BESTUUR, door W. M. Weber. No. 27. DE ELECTROTECHNICUS (Middelbaar en Lager gevormd) door F. Maartens. No. 28. DE INSPECTEUR BIJ HET LEVENSVERZEKERINGSBEDRIJF, door J. G. Ketelaar. No. 29. HET NOTARIAAT, door Dan. M. Klijzinq. No. 30. DE TUBERCULOSE-HUISBEZOEKSTER, door S. Hoeufft- ROUKENS. No 31. DE SUIKERGEEMPLOYEERDE OP JAVA, door H. v. Nou- HUIJS. No. 32. DE HUISSCHILDER, door Adr. Schotel. No. 33. DE BEROEPS-CONSUL door F. M. Knobel. No. 34. DE GEMEENTESECRETARIS, door Mr. G. A. van Poelje. No. 35. HET BEROEP VAN HUISHOUDKUNDIGE, door A.S. Tvdeman-Verschoor. No. 36. DE POLITIE, door E. Dozv No. 37. DE BURGEMEESTER, door D. Kooiman. _ w No. 38. DE LANDBOUW, door E. M. Teenstra. ™ tm? TELEPHONISTE, door and. DIERENARTS, door H. No. 16. KADASTï No. 17. DE TU Bleeker. No. 18. DE FAB BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN TANDARTS, door O. D. •IT. 1485 9967 door C. Beets. I BEROEP VAN MUSI-I CUS, door M. C. van de Rovaart. CHEMISCH INGENIEUR,door Rolf van Hasselt. Morks’ Beroepsbibliotheek. ONDER REDACTIE VAN ANNA POLAK. No. 43a. De Woningopzichteres DOOR JOHA TER MEULEN. Woningopzichteres te Amsterdam. C. MORKS Cz. DORDRECHT. MORKS’ BEROEPSBIBLIOTHEEK Het is niet mijn bedoeling een propagandageschrift samen te stellen. Werd dit van mij verlangd, ik zou bezwaar hebben gemaakt die taak te aanvaarden. Vaak heb ik vroeger propaganda gemaakt voor ons werk. Ik meende toen, een goede 25 jaar geleden en volgende jaren, dat het een beroep was, dat alle vrouwen gelukkig- en de wereld veel beter kon maken. Toen zou ik niet geschikt zijn geweest een geschriftje samen te stellen, dat waarde had als leiding bij beroepskeuze. Wanneer men jong is, is men veel te veel geneigd subjectief te oordeelen. De bril waardoor men dingen en menschen bekijkt, is dan vaak al te rooskleurig. lets anders is echter, propaganda te maken rechtstreeks cn opzettelijk, en propaganda te maken onwillekeurig, door het werk onder de aandacht te brengen van haar, die er misschien nooit van hoorden, of als zij er al van hoorden, zich slechts een zeer vaag denkbeeld maken van de praktijk er van. Ons werk heeft zeer veel verschillende stadia doorloopen. Octavia Hill, een Engelsche onderwijzeres met zeldzame gaven, is de grondlegster er van geweest. Zij was bevriend met John Ruskin, den grooten Engelschen kunstkenner en kunstcriticus, en hij stelde haar in staat, door haar kapitaal toe te vertrouwen, eenige verwaarloosde „courts” (wij zouden dit zoo ongeveer met „hofjes” kunnen vertalen) te koopen en er haar werk te beginnen. Haar werk, dat ten doel had meer poëzie en schoonheid, meer vrede en harmonie in het levender armen te brengen. De huisjes wer- DE WONINGOPZICHTERES. den opgeknapt, de met rommel gevulde plaatsjes werden geruimd en hier en daar een boom en heester geplant, zooveel mogelijk werden de bewoners als huurders aangenomen. De huur bleef dezelfde en bleek voldoende, om zeer goed onderhoud aan de woningen en aan het kapitaal s°/o rente te waarborgen Elke week ging Octavia Hill zelve om de de huur te innen. Zoo leerde zij langzamerhand haar menschen goed kennen, en ontstond een ware vriendschapsband tusschen de opzichteres en haar huurders. Die wekelijksche bezoeken stelden haar tevens in staat, te bevorderen dat de bewoning net en ordelijk was en de onderlinge verstandhouding in haar huizen goed bleef of goed werd. Toen bleek, dat Octavia Hill’s werk niet alleen een zegen was voor haar huurders, maar dat zij ook finantiëel en zakelijk met succes werkte (uitstekend binnenkomen van de huren, zeer weinig verwaarloozing en vernieling), vertrouwden meer dan een vereeniging en verschillende particulieren haar hun huizen in beheer toe. Langzamerhand maakte zij school en niet alleen vanuit andere plaatsen in Engeland, maar ook uit den vreemde kwam men bij haar, om haar werk te leeren, teneinde het in eigen vaderland over te brengen. Naarmate Octavia Hill’s werk zich uitbreidde, veranderde er wel iets hier en daar zelfs veel aan het intieme karakter, dat het eerst droeg, toen zij zelve altijd wekelijks kwam bij een klein groepje bewoners, wier zonnetje en vertrouwde zij was. Per slot kreeg in Londen ieder groot complex een verantwoordelijk hoofd, dat, met jongere krachten onder zich, dat complex beheerde en iedere week aan Octavia Hill verantwoording aflegde. Zoo bleef deze tot haar dood toe, het middelpunt van het werk, dat zij echter in haar laatste levensjaren reeds sterk decentraliseerde. Toen het werk in Holland begon, keerden wij terug tot de meer intieme wijze van werken. leder van ons nam ongeveer een honderdtal woningen in beheer, waaraan wij bijna al onzen tijd en onze volle krachten gaven. Zoo werd het mogelijk, dat wij ons geheel inleefden in ieder gezin en zijn verschillende belangen en dat het toezicht zeer nauwkeurig kon zijn. Van deze wijze van werken ben ik het best op de hoogte, daar ik reeds vele jaren aldus werkzaam ben. Maar, al is er groot verschil inde hoeveelheid praktisch werk die wij hebben te leveren, en die thans door vereenigingen en gemeenten, die opzichteressen aanstellen, gevraagd wordt, de geest moet dezelfde zijn. Daarom zal ik trachten u een beeld te geven van het werk van de woningopzichteres in ’t algemeen, om te eindigen met datgene, waarin de nieuwe werkwijze van de oude verschilt. Het ideaal van iedere opzichteres is, met nieuwe woningen te beginnen; met woningen, die zij zelve heeft zien bouwen, waaraan zij mee heeft geholpen de plannen te maken, die ze al kent en liefheeft, vóór dat ze nog betrokken zijn. Zij kan dan met den architect allerlei dingen bespreken, verbeteringen aanraden, die soms heel weinig kosten, wanneer er maar dadelijk aan gedacht wordt; kleine, praktische wenken geven, waarvoor haar bewoners haar later dankbaar zullen zijn. Zij zal ook den architect weten te overreden, om niet alle woningen vaneen groot complex tegelijk klaar te doen komen, maar in verschillende groepen, zoodat voor verhuren rustig tijd is. Dit verhuren toch is zeer belangrijk, Men moet een goeden kijk op de menschen hebben. Men moet vooral aan een warm hart een koel hoofd paren. Niet iedereen, die slecht woont, of niet woont, of woont ineen ellendig krot, kunnen we in onze woningen opnemen. Want ons werk is geen philanthropie; het is een zaak, waarvan wijden zakelijken kant nooit uit het oog mogen verliezen. Wij moeten dus kiezen: gezinnen waarvan verwacht mag worden, dat ze geregeld zullen betalen, het gehuurde in goeden staat zullen houden en hun medebewoners geen overlast zullen aandoen. Hierbij behoeven wij werkelijk niet altijd de meer welgestelden te laten voor- gaan Integendeel: geregeld betalen staat maar in los verband met veel verdienen, en in onverbrekelijk verband met plichtsbetrachting en eergevoel. Ook behoeven wij, om onze woningen net bewoond te krijgen, ons niet te bepalen tot de kleine gezinnen (waarop particuliere huisbazen zoo gesteld zijn). Integendeel, wij moeten in onze woningen die gezinnen trachten te plaatsen, die ze ’t meest noodig hebben, die dus ook het meeste nut van de ruimte hebben. Hebben wij dus tamelijk groote woningen te verhuren, dan kunnen wij gerust ja dan moeten wij tamelijk groote gezinnen nemen ; in héél groote woningen ook héél groote gezinnen. Mits die gezinnen ordelijk zijn. Dat wil nu niet zeggen dat wij, wanneer wij ons huisbezoek doen, angstvallig moeten kijken of er niet wat rommel is, wat rommel van spelende kinderen of naaigerei of waschtobbe. Stel u voor, dat gij zélve zoudt wonen met een gezin van een stuk of vier kinderen ineen woning, bestaande uit huiskamer, keuken en 2 of 3 slaapkamertjes. Dan zoudt gij ook niet altijd aan kant kunnen zitten. Maar waar gij wél naar kijken moet, om uw oordeel te vormen, dat is of het beddegoed helder en schoon is; of de kinderen er knap en verzorgd uitzien, of de tafel is opgeruimd en schoongemaakt. Onwillekeurig denk ik hier aan Rousseau, die den Emile schreef en zijn eigen kinderen te vondeling legde! Mijn candidaat-bewoners beantwoordden lang niet allen aan de hier gestelde eischen ; ik moet het tot mijn schande zeggen. Ik ga nu van de veronderstelling uit, dat gij een woningcomplex in beheer hebt, waar gij vrij zijt te kiezen, wien gij als huurder wenscht, dan zijt gij ook verplicht te nemen éénerzijds wie uw woning het meest noodig hebben, maar anderzijds ook wie de beste waarborgen bieden, goede huurders te zullen zijn. Straks komen wij wel terug op het verhuren aan andere gezinnen. Bij het naar den eisch bewonen, komt, behalve geregeld betalen en orde hebben in het gezin nog een groote factor. Voor mij de allergrootste, n.l. het in vrede en vriendschappelijke welwillendheid leven met de medebewoners. Het zal een deel van uw taak als woningopzichteres zijn, en lang niet het gemakkelijkste deel, om den geest in uw woningen, de onderlinge verstandhouding onder uw menschen, goed te houden. Dit is echter een onafwijsbare eisch: is de "geest niet goed, dan beantwoorden zelfs de mooiste en doelmatigste woningen niet aan hun doel. Bij de inlichtingen, die gij zult inwinnen bij den huisheer, die gij ongevraagd, onopzettelijk krijgt gedurende uw bezoek bij den adspirant-huurder, moet dan ook de hoogste waarde gehecht worden aan de vraag: „zullen deze inenschen goede buren zijn, of zullen zij ruzie maken en kwaadspreken?” En voor dat gij dezen werkkring kiest, zult ge goed doen u zelf af te vragen: „heb ik geduld, persoonlijken moed en karakter genoeg, om altijd te strijden tegen alles en een ieder, die den goeden geest in het aan mij toevertrouwde huizencomplex dreigt schade te doen ?” Ik neem nu aan, dat gij gezinnen hebt gevonden, die aan de drie bovengenoemde eischen voldoen. Dan gaat gij uw woningen verhuren. Verhuur nooit aan een gezin, dat gij niet persoonlijk in zijn eigen omgeving hebt bezocht, en nooit aan een gezin, waarvan de indruk en de informaties u niet aanstaan, omdat zij door dezen of genen hoogge plaatste worden aanbevolen. Het allereerste werk is nu, met de adspirant huurders het huurreglement te bespreken. Vóórdat gij een half jaar in het werk zijt, weet gij welke artikelen het meest voor overtreding in aanmerking komen en daarop legt gij bij uwe besprekingen den nadruk. Dan noodigt gij, groepsgewijze, de huurders met hunne vrouwen, aan de woningen. Zelve gaat gij met hen de woning rond, wijst aan waarvoor de verschillende vertrekken bestemd zijn, hoe men wenscht eischt – dat de woning bewoond zal worden. Men toone den huurders, dat alle sleutels en planken aanwezig en alle ruiten heel zijn. Eerst daarna late men het huurcontract De volgende week begint gij dadelijk met huurinnen, waarvoor gij de eerste dagen der week gebruikt. Vooral niet dadelijk al te vriendschappelijk optreden. Vandaar tot indringerigheid is de weg kort. Zakelijk en beleefd komt gij uw plicht doen. Vooral beleefd. Ga nooit naar binnen wanneer men op uw aankloppen niet reageert; kom liever later nog eens terug, dan binnen te gaan zonder dat men u daartoe noodt. Wees bescheiden, zooals ge tegenover iederen vreemde, wiens woning gij door uw werkkring betreden moest, bescheiden zoudt zijn. Den vierden of vijfden ochtend van de week houdt gij zitting op een in uw blok gelegen kantoor, waar uw menschen u altijd kunnen vinden, als zij nog eens huur te brengen of belangen te bespreken hebben; waar ook de werklui komen, als zij u iets willen vragen ; waar, onder de hand, reparaties genoteerd en de onmisbare lijsten bijgehouden worden. Meestal is dat een zeer vruchtbare ochtend. Zonder een kantoor is ons werk niets gedaan. Den tijd om persoonlijk nog wat voor uw menschen te zijn, buiten de wekelijksche bezoeken om de huur, waarbij altijd tijd is tot spreken en beraadslagen, moet gij maar zelve zoeken, zoo tusschen het werk door. Vrijdagmiddags en Zaterdagochtends zijn daar zeker wel een paar uurtjes voor te vinden. De eene week zal er veel meer zijn dan de andere en van gansch verschillenden aard zullen de werkzaamheden zijn. Zoo ontstaat tusschen de opzichteres en haar bewoners, met vele althans een zeer innige band. Als het goed is, nemende belangen der kinderen en hunne opleiding na de schooljaren, de belangen van zieken en zwakken, de sociale vragen van den dag, de wegen voerende tot ontwikkeling en ontspanning en weldra alle familieaangelegenheden, veel van uw tijd en uw gedachten in beslag. Men wordt zoo langzamerhand de vraagbaak, de vertrouwde, de vriendin teekenen, waarbij gewoonlijk één of twee weken huur vooruit worden betaald. van vele van zijn menschen. Pas wanneer eenig vertrouwen gewonnen is, heeft men kans, ook in het praktische werk wat te bereiken (behalve natuurlijk wat men all ij d kan bereiken door verbod of bevel, met achter de hand het recht tot huuropzeggen); kans dat aanmerkingen goed worden opgenomen, dat men u de waarheid zegt en zich houdt aan datgene wat eenmaal afgesproken is. Dan eerst kan men invloed ten goede krijgen, zoowel op de wijze van bewonen als op de algemeene inzichten der huurders. Ik herhaal eehter men overhaaste niets. Wij hebben bij ons werk dikwijls de keus tusschen een aanmerking verzwijgen en een vriendelijk, een aanmerking maken en een boos gezicht. Zoo gesteld schijnt de keus wat plicht is, niet moeilijk. Maar de praktijk is wel eens anders dan de theorie. Een goede stemming in onze huizen is buitengewoon veel waard. Wie maar denkt „o dat varkentje zal ik wel eens wasschen, ik maal niet om menschengunst, maar doe mijn plicht”, zal zeer vaak bedrogen uitkomen, het beoogde doel niet bereiken, misschien haar heele positie langzamerhand onmogelijk maken. Zedelijk erger is er aan toe, wie uit behoefte aan sympathie en aanhankelijkheid, uit verlangen door haar menschen geliefd te worden, gaat doen wat hun aangenaam is; hen in ’t gevlei komt, aanmerkingen verzwijgt, eigen oordeel geweld aandoet. Ook deze bereikt het . beoogde doel, voor haar menschen nuttig werkzaam te zijn, niet. Wil ons werk succes hebben, dan moeten wij er vrij tegenover, er vrij boven staan; dan moeten wij er, in dezen zin, geen persoonlijk geluk, geen persoonlijke bevrediging, maar warmte en hartelijkheid in zoeken. Die bevrediging komt toch wel, maar juist het makkelijkst en langs den zekersten weg, wanneer wij er niet aan denken, er niet naar hunkeren. En dan moeten wij ook ons vast voornemen, niet onbescheiden te zijn. Tevreden, wanneer wij iets voor onze menschen vermogen wanneer, wij enkelen helpen een beter leven te leiden, wanneer wij vrede hebben en een goeden geest in onze huizen, wanneer over het geheel orde en netheid heerschen. Ook moeten wij ons voornemen, geduldig te zijn, ook in kleinigheden: het is heusch niet altijd makkelijk, steeds toe te zien dat gemeenschappelijk trappen en zolderruimten netjes schoon worden gehouden en aanmerking te maken, als dit niet het geval is. Het lijkt soms zoo grenzenloos onbeduidend en toch is het onze plicht. Nu nog iets heel anders: ons werk is een werken met menschen, onder menschen, voor menschen, en de groote eisch des levens is, „zijn innerlijk bestaan, op gevoel en ideeën gebouwd, van al wat uiterlijk is eeuwig onafhankelijk te houden”. Ik heb dit werk nu ruim 25 jaar gedaan en hoewel ik inden aanvang zeide, er geen propaganda voor te willen maken, het heeft mij een geluk gebracht zóó groot en zóó heerlijk, dat ik kan zeggen naar waarheid: „ik wilde dat iedere ongetrouwde vrouw zoo gelukkig was als ik”. Maar ik ben gelukkig, ik vind bevrediging in mijn werk omdat ik er onafhankelijk tegenover sta, ik kan genieten van de liefde en de vriendschap van mijn menschen, juist omdat die liefde en die vriendschap voor mij niet het ééne noodige is. Zijn werk altijd en uitsluitend onder en met menschen te hebben, heeft aan den eenen kant het voordeel van te zijn een prikkel om altijd gelijkmatig en opgewekt en rustig te wezen; maar aan den anderen kant heeft het toch ook zijn bezwaren. Wij moeten aan onze menschen toch altijd iets goeds brengen; wij moeten hun geloof in hun medemenschen en in het leven versterken; hun geloof in het goede en inde zegepraal er 'van levendig houden. Wat, wanneer al dat geloof eens bij ons zelve wankelt? wanneer de vraag zich aan ons opdringt: „wat helpt het allemaal, wij kunnen toch eigenlijk zoo weinig, wat bereiken wij per slot met al ons werken ?” Daarom zou ik willen raden, dat alleen zij dit werk zouden aanvaarden, die een grooten voorraad levensmoed en levenslust hebben; wier levensomstandigheden of wier aard tot gelukkig zijn medewerken. Wie een blijden kijk heeft op menschen en dingen, zal als woningopzichteres het sterkste staan. Tot nu toe sprak ik voornamelijk van het werk zooals het oorspronkelijk hier in Holland gedaan wordt. Zulk een klein aantal woningen zal u echter niet meer geboden worden. Het was goed voor wie finantieel onafhankelijk waren. Als broodwinning kan het niet in aanmerking komen, daar het salaris maar gering is, omdat het anders te veel de exploitatie-rekening van het kleine aantal woningen drukt. Tegenwoordig is de taak der woningopzichteres in vele opzichten een andere. Vereenigingen zoowel als gemeenten en groote werkgevers zijn er op uit, ook om economische redenen, groote complexen woningen te bouwen, waarvan zij de leiding natuurlijk in één hand wenschen. Is het blok te groot voor éen opzichteres, dan kan op verschillende wijze te werk worden gegaan: of het blok zal verdeeld worpen in eenige deelen, ieder dèel met een eigen woningopzichteres, die samen werken, zoo ongeveer, als de onderwijskrachten op een school met een administratief hoofd. Van de hoofdopzichteres zal de leiding uitgaan bij het algemeene werk, waarvan zij de lijnen aangeeft. Zij is verantwoordelijk tegenover de directie. De anderen zijn echter in haar eigen deel van het blok zelfstandig en daar voor de menschen de persoon, met wie zij alles bespreken en overleggen. Heeft men aan ontwikkelde arbeidersgezinnen verhuurd, dan zal de hoofdopzichteres door huurophalers ter zijde worden gestaan bij het huurinnen. Zij gaat dan echter periodiek zélve, om het geheel te blijven overzien. Verder heeft zij het beheer te voeren over het gansche complex. Een zeer interessant, zeer animee rend werk kan dit zijn, mits de opzichteres veel werk aan kan en veel doorzicht heeft. Veel meer dan bij het oude werk, krijgt zij te doen met „all sorts and conditions of men”. Het ééne deel van haar blok zal zij mogelijk te verhuren hebben aan finantieel meer draagkrachtigen; bij de gemeenten b.v. misschien aan ambtenaren en hunne gezinnen; terwijl elders, in hetzelfde blok, een arme weduwe woont, wier eenige inkomsten bestaan uit den onderstand, dien zij van het burgerlijk armbestuur ontvangt en weer elders een bootwerker, die van de opzichteres verlangt, belangstelling voor het havenbedrijf. Veelzijdigheid komt de opzichteres hier uitstekend te pas, want de veelzijdigheid van haar werk is onbegrensd. Stel u voor, dat gij geroepen wordt (na menig jaar van opleiding en werk aan de woningen), om het hoofd te worden vaneen groot complex, dooreen gemeente gebouwd op tamelijk verren afstand van de bebouwde kom. Een klein dorp, met een 4 a 5000 zielen misschien, met eigen school en kerk, met eigen „Ons Huis” en openbare leeszaal. Gij behoeft dat praktische woningbeheer niet alléén te voeren ; maar toch, gij draagt de verantwoording; voor het hoofd van den dienst zijt gij d e persoon. Voor de stedelingen-dorpbewoners óók. Is dat geen mooi, belangrijk werk ? Is dat niet werk, dat voldoening kan geven en uw leven kan vullen met de belangen van anderen ? Ook kan het zijn, dat gij dooreen gemeente of een vereeniging wordt aangesteld voor een kleiner blok woningen, bv. een 200 tal, waarin gij zult hebben op te nemende minder beschaafde, zedelijk lager staande elementen. Daar zal een groote mate van doorzicht en menschenkennis u te stade komen. Alleen een krachtige, evenwichtige persoonlijkheid kan daar een goed beheer voeren, want met zeer moeilijke karakters zal zij daar te maken hebben. Is zij echter de rechte persoon op de rechte plaats, dan vindt zij hier prachtig, vruchtdragend werk; werk dat voor de maatschappij in het algemeen, voor haar bewoners in ’t bijzonder, een zegen is. Gelukkig zij, die rustig en niet van humor ontbloot, weet om te gaan met dat eigenaardig soort bewoners, als van mensch tot mensch, die weet te begrijpen en lief Niet bij elke groote vereeniging, noch bij elke gemeente is het werk op dezelfde wijze geregeld. Al hierom niet, omdat niet iedereen voor dezelfde soort huurders bouwt. Eén ding hebben zij echter alle gemeen, zij zien reikhalzend uit naar ernstige, goed onderlegde vrouwen, met groote werkkracht en werklust en hooge levensopvatting, om bij haar in dienst te treden als woningopzichteres. Dit heeft ons vak zeker ook voor op menig ander, dat, als wij ons diploma inden zak hebben, wij niet lang naar werk behoeven te zoeken, maar ons, van alle zijden, aanbiedingen worden gedaan tegen zeer behoorlijk salaris. In al deze nieuwe betrekkingen voldoen het best beschaafde, voortvarende vrouwen, die het werk op de oude manier geleerd hebben en die dus de meer ideëele wijze van werken in dit nieuwe meer op de praktijk gerichte werk overbrengen. Vrouwen die weten zorg te dragen, dat de verruiming van het arbeidsveld niet al te veel gaat ten koste van de diepte en het persoonlijke van het werk. Over die opleiding straks nader. De allermoeilijkste taak waartoe een woningopzichteres geroepen kan worden, is, dat haar het beheer wordt opgedragen overeen complex woningen, bestemd voor gezinnen, die op de allerlaagste trap van zedelijke beschaving staan. De onbewust-onsocialen, de ontoelaatbaren, of hoe men hen noemen wil. Daar wordt het werk der opzichteres haast geheel reclasseeringswerk en worden aan gemoed en karakter zeer bijzondere eischen gesteld. Haar taak is o. a. de gezinnen, die door hun onsociale neigingen niet passen in de gewone woningblokken, op te heffen en tot rustte brengen. Haar taak is te bewerken, dat zij een plaats kunnen gaan innemen onder de andere huurders, zonder deze het leven ondragelijk te maken; dat zij geregeld huur gaan betalen en hun woning ordelijk en zindelijk houden. Maar behalve dit werk, speciaal op de bewoning gericht, vindt de woning- te hebben en toch de groote lijnen van het werk niet uit het oog verliest. thans nog heerschen op woninggebied, te doen ophouden. Die bezoeken inde stad zijn zeer vermoeiend èn om het trappenklimmen èn om het snelle tempo, waarin zooveel ellende, die wij niet bij machte zijn te lenigen, aan ons geestesoog voorbij gaat. Maar buitengewoon leerzaam is dat stadswerk zeker. Behalve op de treurige woningtoestanden, geeft het ons een inzicht in menschen en dingen, een inzicht, dat ons in het werk aan ons blok, bij het kiezen van nieuwe bewoners, onschatbare diensten bewijst. Onnoodig te zeggen dat voor dit mooie werk uitsluitend in aanmerking moeten komen algemeen ontwikkelde vrouwen, met ernstige levensopvatting en goede schoolopleiding. Hooge eischen moeten daar worden gesteld aan beginselen en karakter, maar ook de gewone technische eisch van voldoende kennis van de Nederlandsche taal, het schrijven van een behoorlijke stijl en het voeren van eenvoudige administratie. Hoofdvereischte is echter: takt om met menschen om te gaan. Takt geboren uit waarachtige menschenliefde. Wie dit werk niet doet uit zuivere roeping, zal het niet met opgewektheid en dus niet goed kunnen doen. Wanneer ik het werk niet graag deed, was ik liever werkvrouw of puttenschepster. De beste opleiding voor het werk is een cursus van drie jaar aan de School voor Maatschappelijk werk te Amsterdam, waar sociale kennis theoretisch en praktisch wordt verkregen, waar de a.s. woningopzichteres, dank zij uitstekend gegeven cursussen, een overzicht krijgt van het woningvraagstuk in het algemeen, dat haar tot diepere eigen studie noopt. Het derde schooljaar is voor haar grootendeels voor de praktijk van het woningwerk bestemd. De praktijk o.a. hierin bestaande, dat men een half jaar, onder leiding van eender oudere opzichteressen, het werk in haar woningen meemaakt; om ten slotte, als proef, het beheer gedurende een maand zelfstandig te voeren. Toegelaten tot het derde jaar wordt uitsluitend, wie den leeftijd van 23 jaar bereikt thans nog heerschen op woninggebied, te doen ophouden. Die bezoeken inde stad zijn zeer vermoeiend èn om het trappenklimmen èn om het snelle tempo, waarin zooveel ellende, die wij niet bij machte zijn te lenigen, aan ons geestesoog voorbij gaat. Maar buitengewoon leerzaam is dat stadswerk zeker. Behalve op de treurige woningtoestanden, geeft het ons een inzicht in menschen en dingen, een inzicht, dat ons in het werk aan ons blok, bij het kiezen van nieuwe bewoners, onschatbare diensten bewijst. Onnoodig te zeggen dat voor dit mooie werk uitsluitend in aanmerking moeten komen algemeen ontwikkelde vrouwen, met ernstige levensopvatting en goede schoolopleiding. Hooge eischen moeten daar worden gesteld aan beginselen en karakter, maar ook de gewone technische eisch van voldoende kennis van de Nederlandsche taal, het schrijven van een behoorlijke stijl en het voeren van eenvoudige administratie. Hoofdvereischte is echter: takt om met menschen om te gaan. Takt geboren uit waarachtige menschenliefde. Wie dit werk niet doet uit zuivere roeping, zal het niet met opgewektheid en dus niet goed kunnen doen. Wanneer ik het werk niet graag deed, was ik liever werkvrouw of puttenschepster. De beste opleiding voor het werk is een cursus van drie jaar aan de School voor Maatschappelijk werk te Amsterdam, waar sociale kennis theoretisch en praktisch wordt verkregen, waar de a.s. woningopzichteres, dank zij uitstekend gegeven cursussen, een overzicht krijgt van het woningvraagstuk in het algemeen, dat haar tot diepere eigen studie noopt. Het derde schooljaar is voor haar grootendeels voor de praktijk van het woningwerk bestemd. De praktijk o.a. hierin bestaande, dat men een half jaar, onder leiding van eender oudere opzichteressen, het werk in haar woningen meemaakt; om ten slotte, als proef, het beheer gedurende een maand zelfstandig te voeren. Toegelaten tot het derde jaar wordt uitsluitend, wie den leeftijd van 23 jaar bereikt heeft. Aan het eind van den cursus wordt, wanneer deze met vrucht gevolgd is, een diploma uitgereikt. Het schoolgeld per jaar bedraagt f 300.—. Voor haar die al sociaal werk deden, wordt wel met een twee- of éénjarigen cursus genoegen genomen. Zelfs worden zij, die overdag haar verdienste niet kunnen missen, in staat gesteld, een avondcursus vaneen jaar te volgen. Deze cursus heeft echter alleen zin voor degenen, die van huis uit voldoende algemeene ontwikkeling en schoolopleiding hebben gehad, misschien reeds werkzaam waren in andere takken van sociaal werk, b.v. op onderwijsgebied en die zich op dezen cursus alleen speciaal willen bekwamen voor het woning werk. Aan ’t eind van dezen cursus wordt een getuigschrift uitgereikt. Het schoolgeld van den avondcursus bedraagt f 100.— . Voor toelating tot de School voor Maatschappelijk Werk wende men zich tot de Directrice, Pieter de Hooghstraat 78, Amsterdam. De salarissen der opzichteressen, adjunct-inspectrices en inspectrices bij gemeentelijke woningdiensten bedragen van f 1800.— tot f 4500. per jaar. De werktijden zijn natuurlijk bij de verschillende vereenigingen en gemeenten eenigszins verschillend, maar toch meestal van 9—l21 /2 en van 2 s'/2 uur; Zaterdags van 9—l uur; terwijl er 14 dagen a 3 weken per jaar, voor de hoofdinspectrices 4 weken, vacantie gegeven wordt. De secretaresse van de Vereeniging van Woningopzichteressen, tegenwoordig adres Jacob Obrechtstraat 75, Amsterdam, is steeds bereid aan ernstige adspiranten alle gewenschte inlichtingen te geven. Amsterdam, November 1920. HUISKAMER is MORKS MAGAZIJN onder leiding van C van Son, kost per jaar slechts f 10.—. Grootste verscheidenheid van alle Nederlandsche Tijdschriften De laatste jaren verschenen bijdragen van de volgende medewerkers: Cissie vap Marxveldt. Jo van Amtners-Küller. Barbarossa. Kathe Mussche—Tolman. Joannes Reddingius. Johan Been Johan W. Broedelet. Aty Brunt. Mr. C. P. van Rossem. Henri t’ Sas. Marie Schmitz. F. de Sinclair. J. H. Speenhoff. C. Harms Tiepen. Rinke ïolman. David Tomkins. D. J. v.d. Ven. Piet Verdoes. Cyriel Buysse. René de Clerq. Charivarius. D. Couvée. Henri Dekking. Marcellus Emants. O. van Hulzen. Hessel Jongsma. S. Kalff. Cornelis Veth. Maurits Wagenvoort. Karei Wasch. Mies K*evits. Jeanne C. van Leyden. Agnes Maas—van der Moer. Jan J. Zeldenthuis. Een tijdschrift bij uitstek geschikt voor de VOORSCHOTEN Bij schrijven van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 25 Juni 1906 is het INSTITUUT WULLINGS erkend als een H. B. S. met 5-j. cursus. Kost- en Schoolgeld fl5OO. – f2OOO. Opleiding voor: Eindexamen H. B. S. 5-j. cursus. Koninklijke Militaire Academie. Cadettenschool. Adelborst. Zeevaart-, Machinistenschool, enz. Tot heden slaagden: 160 candidaten voor Eindexamen H. B. S. 5-j. cursus. Van den cursus 16/17 slaagden 8 leerl. (aantal cand. 10). „ „ „ 17/18 „ 10 „ ( „ „ 11). „ .. » 18/19 „ 13 „ ( „ „ 17). „ „ „ 19/20 „ 20 „ ( „ „ 22). De Directeur, H. WULLINGS. Voorschoten, November 1920. HOQGERE BURGERSCHOOL H t MET VOORBEREIDINGSKLASSEN