Op één der vroege lentedagen van 1628 voer, volgens de kroniek, het eerste schip door het kanaal, dat in aansluiting aan het Foxholstermeer en de Hunze, den verbindingsweg vormde tusschen de stad Groningen, en de door haar geëxploiteerde venen. In hetzelfde jaar bracht Piet Hein eenige schepen met Spaansch goud, op den vijand veroverd, naar Nederland. De roem van den populairen admiraal schijnt onsterfelijk te zijn; van den eenvoudigen schipper die het bruine goud, de turf, het eerst uit de pas ontgonnen venen van Sappemeer naar Groningen bracht, is zelfs de naam niet voor het nageslacht bewaard gebleven. Doch wat zegt een naam? Is de Daad, het Feit niet van meer beteekenis? En een historisch feit mag die eerste schip-vaart zeker heeten. Want meer dan de millioenen, die de Zilvervloot bracht, beteekenen de schatten, die de energieke bevolking van de Veenkoloniën aan de woeste natuur dezer uitgestrekte velden ontworstelde. Waar eens de troostelooze en eenzame heidevelden zich uitstrekten, daar slingert zich thans als een kostbare guirlande van Hoogezand tot ver voorbij Stadskanaal een rij van welvarende plaatsen, die met de eerste streken van ons land kunnen wedijveren, niet alleen wat nijverheid, verkeer, handel en industrie betreft, maar ook om de energie en voortvarendheid van haar inwoners, die onovertroffen mag genoemd worden. Wordt in het algemeen van den Nederlander gezegd, dat hij zijn land zelf geschapen heeft, in het bijzonder kan dat getuigd worden van den Veenkolonialen Groninger. Historisch mag men aannemen, dat het bovengenoemde feit de aanvang is geweest van de geschiedenis van Hoogezand en Sappemeer. Geen wonder dat de beide zustergemeenten thans, drie eeuwen later, daarin een aanleiding zien om dat feit luisterrijk te herdenken. Om ook voor het nageslacht de herinnering hieraan te bewaren, is dit Gedenkboek geschreven. Het bevat een aantal bijdragen van thans levende ingezetenen dezer beide plaatsen in woord en beeld, die een getrouwe weerspiegeling hopen te zijn van het Verleden en Heden van Hoogezand en Sappemeer. HOOGEZAND, Mei 1928. E. F. W. BRINKMAN. INLEIDING. Burgemeester van Hoogezand. Burgemeester van Sappemeer. IN ’T VERLEDEN LIGT HET HEDEN, IN HET NU WAT WORDEN ZAL. VERLEDEN. i. NATUUR. Stil ruischend rust het rimp’lig watervlak En spieg’len zich in zonneglans de lisschen, In donk’re diepten glijden grauw de visschen, Daar bóven ’t wijde, welvend hemeldak. In ’t bosch de eland schuilt in schaduw-nissen, De eekhoorn zwenkt en zweeft van tak tot tak. Daar buiten geur – en kleurig heidevlak, De bij zoem-zingt en trekt in zwarte klissen. Nu hoort! De leeuwriks lachend liefdelied! Nu luistert! Prevelstem der groene blaren! En klaterkabbel-klank der vlakke vliet gesmeed tot één accoord! Eén klank t’ ontwaren .... Natuur! Nog ongerept in hemelsch licht, Natuur! De Hei, het Woud, de Plas, de Varen .... J. J. SMEDES Jr. De oude Bonthuisterbrug. Bijlage „Gedenkboek”. Wanneer we een kaart van ons gewest voor ons nemen uit den tijd van vóór 1600, b.v. die van 1558, geteekend door Jacob van Deventer (waarvan de reproductie is overgenomen uit het Nieuwe Groninger Woordenboek), en daarnaast de overeenkomstige bladzijde uiteen of andere schoolatlas leggen, dan valt ons een bijzonder groot verschil in het oog. We zien dan dat drie eeuwen heel wat veranderd hebben. Van al de Veenkoloniën: Hoogezand, Sappemeer, Zuidbroek (gedeeltelijk), Muntendam (idem), Veendam, Wil- dervank, Stadskanaal, Musselkanaal, Terapelkanaa). Teranel (gedeeltelijk), met al de monden en wijken, daarnaast Oude en Nieuwe Pekela, was nog niets te zien. Tusschen de Groninger dorpen eenerzijds: Asselham (Foxham?) Slochteren, Zuydtbrouck, Medum, Westerlee, Wynschoten, Blyenham, Wedde, Thorns (Onstwedde), Sellinck, Apel, en andererzijds de Drentsche: Borgheren, Asselen (Gasselte), Ghieten, Anloe, Zuidtlaren, met als westelijke afsluiting Berghe (Wolfsbarge) en Cropswolde, laat Van Deventer een groote plek over, waarin eenige willekeurig getrokken grenslijnen en een kronkelende Hunze. Waar nu 100.000 menschen den strijd huns Levens voeren en behoorlijk hun brood verdienen, beter dan op het aangrenzende klei- en zandgebied, waar zich thans huizen, fabrieken, werven en kassen verheffen en een net van verkeerswegen de verbindingen onderling en met de buitenwereld mogelijk maakt, waar Troost aantrof „die langste bebaute Strasze der Welt”, daar wist Van Deventer niet beter te doen dan het papier oningevuld te laten. Duidelijker kan niet gedemonstreerd worden, wat grootsche arbeid verricht is door onze werkers inde Veenderij van plm. 1600 af, in samenwerking met hun collega’s in andere bedrijven. En wanneer we nu eens geen schoolkaart maarde topografische kaart (schaal 1 : 25.000) voor ons nemen, zoodat alle kanalen, wijken, wegen, enz. af te lezen zijn, dan vervult ons eerbied voor dein den loop der jaren verrichte prestaties. Duidelijk zien wijden weifelenden aanvang: den onregelmatigen aanleg der wijken in Sappemeer tusschen Achterdiep en Winschoterdiep, de wonderlijke bochten inde Nieuw-Compagniester wijken. Maarde Kalkwijk en Borgercompagnie vertellen vaneen nauwkeurig systematisch plan. Wiskundig zuiver liggen er de boerenplaatsen, met een regelmatigheid, die wede heele veenkoloniën dóór vinden tot in het hartje van Drenthe, overal waar Groninger energie de bewoners van ’t aloude landschap in hun rustige rust stoorde. Waardoor en hoe deze groei plaats had, welke factoren en krachten in onze veenkoloniale maatschappij werken en gewerkt hebben, hoe het sociale leven in zijn onderdeelen er uit ziet, het verschil met de zand- en kleigebieden, deze punten te behandelen beschouw ik als mijn aandeel in het Gedenkboek. Van de meeste dorpen en steden verliest zich de geboortedatum in het mistig verleden. Een of ander vergeeld perkament bevat den naam van de nederzetting en dan weet men dat in dien tijd de plaats bestond. Maar hoe lang te voren ze er reeds was, is onbekend. Zoo kennen we geen begin HOE HET GROEIDE. van Slochteren, Kolham, Kropswolde, Zuidlaren, allemaal dorpen die veel ouder zijn dan Hoogezand-Sappemeer. In tegenstelling hiermee kunnen we van Sappemeer het beginjaar nauwkeurig opgeven. Het moet 1621 zijn. Immers toen was de bodem van het voormalige meer voldoende droog, om er de eerste woningen neer te zetten. Van stadswege werden ze gebouwd, stellig om kolonisten aan te moedigen. Hoogezand schijnt iets later te zijn begonnen. De allereerste afvoer van turf geschiedde waarschijnlijk ook langs het z.g. Abramsdiepje, dat nu nog de grens vormt tusschen Hoogezand en Slochteren. Dat Hooge Sandt heeft de kanaalgravers veel werk bezorgd en aan de Stadskas hooge eischen gesteld. Doch inde lange rij van Stadsrekeningen, Ordonnantiën, en Resolutiën die tot 1795 zouden volgen, komt deze naam verder maar weinig voor; meestal is er sprake van Sapmeer, Zapmeer of Sappemeer. Echter aan 1621 was nogal iets zeer belangrijks voorafgegaan: de vorming van het veen. Al is het hier verdwenen, toch vinden we bij graafwerken er nog de overblijfselen van. Bijzonder nauwkeurig is het land-toemaken hier niet in zijn werk gegaan: heele brokken liet men eenvoudig zitten. Zoo was de veenlaag, die de aannemer van den verbouw der katholieke kerkte Kleinemeer op te ruimen had, niet minder dan 18 tot 20 duim dik. Hoe dik zal die laag oorspronkelijk geweest zijn? We mogen ons het Sappemeer voorstellen als een plas in het veen, dus niet als een kuil inden ondergrond, het zand. De diepte van het meer, n.l. 2'/s tot s'/s M. zal dus ook de dikte van de veenlaag aangeven. Dit komt vrijwel overeen met die achter inde Valther- en Weerdingermond, deze was ook plm. 4 a 5 M. Waar nu de dalgrond ligt, strekte zich dus voor drie eeuwen zulk een geweldige massa veen uit. AVe moeten ons deze woestenij zoo goed als levenloos denken met een zeer beperkte plantengroei en bijna algeheele afwezigheid van dierlijk leven. Een plantenkerkhof, waar het veenmos zijn weinige eischen betreffende standplaats en voedselvoorziening kon bevredigen op de overblijfselen van zijn voorgangers. Volstrekte eenzaamheid, mensch noch dier waagde zich op de vochtige, volgezogen spons. Vogels ontbraken er bijna ook: wat zouden ze er kunnen zoeken? De hoog veen vorming was een kwestie van afwatering, ondergrond en tijd. In onze streken tusschen de zandruggen van Duurswold, Drenthe en Westerwolde had het water van de Eems en het ijs van de gletschers uit het noordoosten materiaal afwisselend aangevoerd en weggesleept. Het eindresultaat was een laagte met een geringe helling naar het noorden. Bosch, moeras en ondiepe plassen wisselden elkaar af. Riviertjes als Hunze, Siep, Muntendammer Aa en Pekel-Aa vloeiden in hun tragen loop naar Lauwerszee of Dollard. De plassen groeiden dicht: laagveen. De boomen werden ouder, vielen bij één of anderen storm neer, mos groeide op de stammen en stompen. De laag werd dikker en dikker, ook op de dichtbègroeide plassen. Boom en struiken met allerlei andere planten konden het op den duur niet volhouden: hun wortels bereikten het grondwater met de daarin opgeloste zouten niet meer en ze stierven. Maar het taaie veenmos hield den strijd vol: met water volgezogen tartte het de hitte van den zomer, terwijl zijn celwanden evenmin bij de vrieskoude van den winter bezweken. Zoo vormde zich ieder jaar een nieuwe laag op de andere, eeuwen achter elkaar. Telkens slechts eenige millimeters, maar inden loop der eeuwen Meters. Een tijdperk van geringer regenval deed stagnatie inde veenwording ontstaan, waardoor we twee lagen kregen: een donkere, dichtere onder, dan de scheiding en daarboven de lichtere, die de fabrieksturf leverde en wier oppervlaktelaag, de bolster, gebruikt werd om, vermengd met zand en bemest met compost, den idealen cultuurbodem van de Veenkoloniën te vormen. Zoo lag dan daar het moeras, een toonbeeld van verlatenheid. Rondom de torens van Zuidlaren, Groningen en Slochteren, doch op het veen niets van menschelijk leven te bespeuren. Zwart lagen de veenpiassen van ’t Sappemeer en ’t Kleinemeer, bij tijd en wijle met schuimende witte koppen bedekt. Denk daarbij ’s nachts het phosphorisceerende flauwe schijnsel vaneen vermolmde boomstam of een rottend cadaver, dan behoeft de bijgeloovige volksverbeelding niet veel fantasie meer om te fluisteren van Duvelslichtjes en Duvelsmeer. Van de menschelijke nalatenschappen, die hier ook wel gevonden zullen zijn, is niets tot het nageslacht gekomen, ook geen steenen beitels, gelijk te Westerlee, of Romeinsche munten, zooals inde Mussel-A. Ook is geen bericht tot ons gekomen over z.g. ’ veenbruggen, lange wegen van palen naast elkaar op het veen gelegd, teneinde een leger doortocht te Noch Hunebedbouwers, noch Romeinen hebben zich dus met onze streken bemoeid. Duizenden jaren moesten eerst verloopen, en de Middeleeuwen spoedden reeds ten einde, eer we voor het eerst iets vinden opgeteekend. Tengevolge van de groeiende bevolking verminderde de reusachtige houtvoorraad in onze bosschen en men boorde andere bronnen van brandstofvoorziening aan. Reeds zeer vroeg brandde men gedroogde brokken veen, maar van turfgraven vernemen we voor’t eerst plm. 1200 als de monniken van ’t klooster te Aduard dit gaan doen inde hoogvenen, behoorende tot de Marke van Zuidlaren, waarschijnlijk dus inde buurt van Kropswolde en Wolfsbarge. Later haalden de Groninger schippers hun lading turf uit „Wolde”. Die schippers voeren door de Hunze naar de beide meren, namen vrouw en kroost mee, kwamen in ’t voorjaar, groeven turf, en vertrokken weer als de specie droog was. Door die lange afwezigheid konden ze het burgerrecht verliezen, maarte hunnen behoeve maakte de ordonnatie een uitzondering. Ook de Kropswolder boeren sneden het veen aan, doch vaneen stelselmatige vergraving was geen sprake. Bekijkt men de stafkaart 1 : 25.000, dan valt het verschil tusschen deze Kropswolder veenbouwten en de echte veenkoloniale landindeeling heel duidelijk op. Willekeur ginder, regelmaat hier. We naderen het begin der stelselmatige exploitatie om en bij 1600. Eerst de historische constellatie. De tachtigjarige oorlog was nog in vollen gang. De Stad had in tegenstelling met de Ommelanden lang de Spaansche zijde gehouden, maar in 1594 was ze door Maurits en Willem Lodewijk heroverd (de z.g. reductie). De eerstvolgende jaren had de stad een toontje lager te zingen in het koor van Stad en Lande, maar ze deed haar best de verloren positie te herwinnen. Echter moest ze aanzien dat de vergraving der venen aangepakt werd door vreemdelingen, door Hollanders. Cornelis Pensen mat in opdracht van Gillis van Stoutenburg, Hindrik C. van Amerongen, Cornelis Clercq, Marius Christiaans en Evert Derks, het veen op. Dit had tengevolge dat genoemde heeren een verzoek indienden op den Groninger Landdag om het gebied tusschen Kropswolde en het Sappe-meer te mogen huren. De kwestie kwam den 23 April 1604 het eerst op de agenda, werd commissoriaal gemaakt, maarden 28 Febr. 1605 besloot de vergadering om de zaak af te handelen. En de Stichtsche Compagnie kreeg wat ze wenschte, en verder nog een strook veen van 4 roe (plm. 17 M.) breedte tusschen genoemd gebied en den Looidijk(?), gekocht van het karspel Kropswolde, en noodig voor het graven vaneen scheepvaartweg. Het eigenlijke veengebied had gedeeltelijk behoord aan de verschillende kloosters in Groningerland, o.a. aan dat te Essen (Helpman) en te Scharmer. Doch in 1594 werden alle geestelijke goederen geseculariseerd, d.w.z. kwamen aan Stad en Lande, van wie de ondernemers ze konden pachten. Doch voor de Utrechtsche heeren was geen succes weggelegd. Ze hadden geen kapitaal genoeg, ook bij dergelijk werk gaat de cost voor de baat uit; de cost was hier hoog en de baat lag ineen ver verschiet. Hoever het werk reeds was gevorderd, weten wij niet, doch veel verder dan de voorbereidingen zeker niet, want reeds in 1607 werd het inden steek gelaten. De pacht is nooit betaald, heeft een tijdlang pro memorie op de gewestelijke begrooting gestaan en is in 1626 kwijtgescholden, Heeren Raad en Burgemeesteren hadden ondertusschen een oog in ’t zeil gehouden. Reeds in 1612 kregen Eggens en Barnda, Raadsheeren, met hopman Cransiens, taalman der Sworen Meente, opdracht, ~sig ter plaatsen, daar sig der geboeren wil, tho verfugen, pegelinge ende versigtinge te doen, waerheen de leydinge des diepes sich wil schikken en of sulkes ook practicabel sal wesen, ten einde ten naasten versamelinge die aengaende voerts geresolveert en gedaan mach worden nabehooren ”. Het rapport luidde blijkbaar gunstig, want op 31 Juli valt het besluit: „Bij de Heeren Borgemesteren „ende Raedt samt Taelmans ende Gesworene Meente gehoeret het rapport der Heeren Gecommitteerden „to over de pegelinge en de versigtinge geweest hebben van het laatste maal voorgestelde nije diep „na het Oldamt ende verstaen hebbende dat de beleijdinge des diepes derwaerts wel practicabel, edog, „dat de meeste zwarigheijt solde willen vallen tusschen Foxhol ende Sappemeer, overmits het aldaar „hol meer is, mede eenige hoogte is geresolveert, dat tot eene proeve ende voorbereidinge van’t selve „warck tegens het toekomende jaer nu bij dese drooge gelegenheit des tijdes voor eerst een gruppe„linge van Foshol na Sappemeer sal gemaakt worden ,a 14 voeten wijt ende 7 voeten diep, ende in’t verschaffen, of de zandbewoners bij een overval gelegenheid tot vluchten te geven, zooals de beroemde Valterbrug. „middelgruppe daarin van 3 ofte 4 voeten dieper, en dan aan beiden sijden ook verscheide kruisgrup„pelingen tot 8 of 10 roeden aan elke sijdt van de voorseide gruppelinge in’t veen opwaerts”. Inde volgende jaren werden nog stukken veen gekocht, geruild of overgedragen. Zoo nu en dan merken we dat de Stad gebruik maakt van personen, die op eigen naam voor haar kochten. Ongetwijfeld om de rechtvaardige achterdocht der Oldambtsters en Ommelanders op een dwaalspoor te brengen. De kanaalplannen kwamen intusschen tot uitvoering. Inde eerste plaats dienden vooraan bij de monding van ’t kanaal in het meer sluizen te worden gebouwd, wat wel in verband zal gestaan hebben met de jaarlijksche overstroomingen van het Drentsche Diep. De rentmeester kreeg voor de uitvoering diverse credieten: 22 Febr. 1614 6000 daalders; 6 April 1615 4000 daalders; 28 Juni 1616 2000 gulden; 7 April 1620 f 2500. Doch al deze bedragen schijnen toch besteed te zijn aan voorbereidende werkzaamheden, want nog in 1621 gaan Stadsgecommitteerden naar het Veen en zullen er vallaten in ’t meer worden gelegd. Den 5 Juli 1619 had de uitbesteding van de Foxholsterwerken al plaats gehad, zoodat deze heele voorgeschiedenis nog tamelijk duister is. „Evenwel”, vertelt het Lid der Nationale Vergadering, A. J. de Sitter. „al anno 1617 warende werken door goed beleid en groote moeite en arbeid, doch niet zonder veel duizenden van kosten, zoover gebracht, dat reeds door het onbruikbare en hooge veen het diep 1200 roeden ver is gegraven, tot aan den mond van het vreeselijke en vermaarde meer, bij vele ouden gewoonlijk Sappemeer, ook om het groote geraas van het water Duivelsmeer genaamd, zijnde op veel plaatsen 16, 14. 12 en tenminste 7 voeten diep. Het jaar daarop is genoemd meer met aanmerkelijk veel kosten drooggemaakt en inde volgende jaren voorzien vaneen doorgaand diep, 460 roe lang. Daarna is begonnen met de voortzetting van dit kanaal door het hooge en wilde veen van Sappemeer tot aan Zuidbroek over 1000 roe lengte, zoodat anno 1628 den 26 Maart het eerste schip door de wonderbaar lijke en onbekende weg is gevaren tot verwondering van vele duizenden menschen. Weinige dagen daarop volgde de eerste wagen”. Wanneer we bovengenoemde getallen narekenen, waarbij de roe op 4,298 m. wordt gesteld, dan krijgen we: Foxholstermeer tot Sappemeer = 1200 roe = 5158 m. terwijl de afstand tot den Winkelhoek pml. 4600 m. bedraagt. Het verschil wettigt het vermoeden dat het meer ten westen van den Winkelhoek begon.- Door’t Sappemeer 460 roe = 1977 m. In werkelijkheid 2200 m. Met een opschuiving naar het westen komen we dichter bij elkaar. En ten slotte tot Zuidbroek 1000 roe = 4298 m. Met dezen afstand vanaf de Ruiters-pijp bereiken we bijna den Ouden Weg of Hondenlaan, die een vroegere verkeersweg vormde voor Muntendam. Tenslotte toch vrijwel kloppende afmetingen. Voorbereidend werk was ook aan deze voortzetting verbonden geweest. Het Archief van Groningen bevat b.v. een brief van den Drost der Oldampten over ’t graven eener gruppe van Sapmeer naar Zuidbroek (24 Juli 1619) als gevolg vaneen bevel, dat die van Zuiden Noordbroek naar Sappemeer hadden toe te gruppelen. Ook het wagenpad maakte een voorwerp van overweging uit, want in 1625 besluit de stad dit aan te leggen, opdat de lui van ’t Oldambt hun goed in ’t Sapmeer te scheep kunnen brengen. Maar hoe.de resolutie van 1631 te verklaren? „Met die van Sapmeer zal onderhandeld worden overeen vaart door Martenshoek tot aan de Kropswolder molen”. Of het besluit van 1635 om het diep naar Foxham te verleggen. Wordt hiermee misschien bedoeld de verbinding Foxham-Waterhuizen? In 1659 was dit kanaal in elk geval al klaar, want dan wordt de trekweg naar Martenshoek met boomen beplant, en meteen verbreed. En een jaar later stond op Martenshoek een ijzeren tolhek met blauw arduinsteenen pilaars. Maar dan is de kolonisatie al ver gevorderd en we zullen dus eerst weer eenigen tijd terug moeten gaan. ONTWIKKELING DER BURGERLIJKE GEMEENTE HOOGEZAND Gaarne volbreng ik de mij toebedeelde taak om voor het „GEDENKBOEK” een overzicht te schrijven over het ontstaan en de ontwikkeling van de gemeente mijner geboorte en inwoning, ’k Zal mijn best doen deze uitgebreide materie op de meest objectieve en ambtelijke wijze te behandelen. ’k Ga hiervoor met U terug naar het jaar 1808. Men leefde toen nog inden Franschen tijd. Hoogezand maakte deel uit van het kwartier Groningen; dit kwartier stond weer onder toezicht van het Departement Groningen. In dat jaar op 11 November werd de eerste vergadering gehouden van het Gemeentebestuur van Hoogezand, samengesteld en benoemd bij Koninklijk besluit ons land werd toen geregeerd door Koning Lodewijk Napoleon van 14 October 1808. De leden, t.w. M. Themmen, voorzitter, K. Luikes, H. B. Lukkies, H. Sijgers en A. Roelfs, waren tevoren beëedigd door den Landdrost van het Departement Groningen. Secretaris was S. Toens, later, in 1910, opgevolgd dooreen provisioneel secretaris H. Trip. De installatie vond plaats door den Drost van het kwartier Groningen, ten huize van den kastelein Thomas de Jong (het rechthuis genoemd). Dit zal hetzelfde perceel zijn, waar thans het hotel Faber is gevestigd. In bespreking kwam de opmaking vaneen reglement van orde, benevens de instructie voor den secretaris. De huur voor een lokaal tot het houden der vergaderingen, alsmede een aparte kamer voor de secretarie, werd provisioneel bepaald op ƒ 100.— per jaar, benevens vrij vuur en licht. Een paar verga- deringen later werd dit bedrag teruggebracht op ƒ 50.—. Men wist toen ook al op de kleintjes te letten Gemeentehuis te Hoogezand De heer G. Zwiers, Gemeentesecretaris, op zijn bureau. Inde tweede vergadering, gehouden 28 November, werd aangediend Klaas Harms Strating, boekweitenmulder te Hoogezand (de grondlegger van de tegenwoordige zaak van de firma Buurma), mededeelende dat hij zich omtrent de zetting van het boekweitenmeel geadresseerd had tot den Landdrost, die hem naar het Gemeentebestuur had verwezen. Zijn begeerte was (aldus de aanteekening) dat de zetting van de stad Groningen met die van het platteland gelijkgesteld werd. De vergadering' gaf hem te kennen, dat men zich hiermee niet kon inlaten, omdat het reglement van de gemeentebesturen hieromtrent geen bepaling bevatte. Men zou nog eens bij den Kwartierdrost informeeren. In December 1808 werden de Gemeentebesturen vanwege dezelfde autoriteit aangeschreven toezicht te houden op het gemaal en regelen te stellen tegen vervalsching van brood. In ’t begin Januari 1809 werd ontvangen van den Landdrost een exemplaar vaneen gehouden leerrede door H. J. Matthes, leeraar der Luthersche gemeente te Groningen, ter aanprijzing der vaccine en ter weerlegging van de daartegen ingebrachte zwarigheden, met invitatie om daarvan, ter bevordering en meer algemeene bekendmaking der zoo heilzame kunstbewerking der inenting met de koepokstof het meest dienstige gebruik te maken. Ook hieruit blijkt, dat toen reeds de vaccine stond in het teeken van pro- en contra. 28 Januari 1809 werden de gemeentebesturen van Haren, Hogezand (men schreef de naam toen nog met één o), Zuidbroek en Scheemde van hoogerhand aangeschreven, om maatregelen te nemen tot opruiming van hoopen sneeuw. 18 Februari 1809 werd een bevel ontvangen om regelend op te treden ter voorkoming van verwaarloozing van mestvaalten enz. Ook dacht men toen reeds aan volkstellingen. De telling wees uit, dat er wonen inde navolgende „karspelen”: Hoogezand. Sappemeer. Kiel—Windeweer Hervormden 1172 1382 1511 Roomschen 308 432 305 Lutherschen 41 47 8 Mennonieten (Doopsgezinden) 235 523 183 Joden 51 30 9 1807 2414 2016 De kerkdorpen werden toenmaals dienstbaar gemaakt aan het burgerlijk bestuur, doordat er voorname wetten ter visie werden gelegd, als het Wetboek van Napoleon, het Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland en zoo meer. In 1811 werd Hoogezand ingedeeld bij het Departement Wester-Eems, Arrondissement Groningen. Dit steunde op een Keizerlijk decreet van 21 October 1811. De Wester-Eems omvatte vier arrondissementen, nl. Groninge ï, Appingedam, Winschoten en Assen. De burgerlijke stand werd in dat jaar ingevoerd. De kerkelijke doop-, trouw- en overlijdensboeken werden naar het gemeente-archief overgebracht. Deze zaak werd geheel aan de kerkelijke gemeenten onttrokken. Verder werd bevolen, dat ieder een familienaam moest aannemen. In deze boeken, die door de kerkelijke dienaren werden bijgehouden, treft men wegens gemis aan een familienaam b.v. aan de aanduiding „Dikke Berend” enz. In ’t laatst van 1813 begin 1814 werden we bevrijd van de Fransche overheersching, ’t geen moge blijken uit navolgende proclamatie: „De Raden van Prefecture, provisioneel belast met de Administratie van het Departement Wester-Eems; „Doen te weten: „Alzoo het garnizoen van de Fortresse Delfzijl voortgaat, om de omstreken van die plaats door plunderingen „en strooperijen te verwoesten en het alzoo van het grootste belang is om de ingezetenen, welke daaraan zijn „blootgesteld, van die overlast te bevrijden en het garnizoen van Delfzijl te noodzaken, om binnen die Fortresse „te blijven en hetzelve alzoo tot overgave te dwingen, „Zoo is het, dat wij bij dezen oproepen alle zoodanige voormaals Hollandsche militairen als zich in dit Departement mochten bevinden en zich ten spoedigste aan te geven aan de Heeren gewezen Hollandsche Officieren „Meijer en Van Stralen, oud-kapiteins en den heer Van Steentzel van der Ae, luitenant, dewelke op hun vrijwillig „aanbod door den overste Baron Rosen zijn geautoriseerd, om de voorschreven aangaven te ontvangen en te „dien einde ineen der vertrekken van het Stadhuis te Groningen zitting houden. „Wordende ipder gewezen Hollandsche militair bij dezen aangemaand, om aan deze oproeping met den Het zou mij te ver voeren bij de notulen der later gehouden vergaderingen lang stil te staan, 'k Zou het doel voorbijstreven, omdat dit buiten mijn bestek ligt. Men houde mij echter ten goede toch nog eenige bizonderheden uit de schrifturen aan te halen en aan de vergetelheid te ontrukken. De Raden van Prefecture voornoemd, (get.) E. LEEVE. „ S. W. TJASSENS. „ H. GERIEHART. Kiel-Windeweer was vroeger een afzonderlijke burgerlijke gemeente. Stukken hierover zijn niet in het gemeente-archief te vinden, behalve de registers van den Burgerlijken Stand. Maire was R. E. Blink. In 1821 vond de vereeniging van de tegenwoordige gemeente Hoogezand met die van Kiel-Windeweer plaats, De eerste vergadering van den nieuwen Raad werd op 1 Augustus van dat jaar in het huis der gemeente (zijnde het zoogenaamde rechthuis, al eerder genoemd) gehouden. De aanwijzing der leden geschiedde door Gedeputeerde Staten. De volgende heeren namen na beëediging zitting: Heere Boer, Harm Boschma, H. J. Klaassens, O. M. Kruizinga, Jan Lupkes, Samuel Meihuizen, A. Numan, Abraham Roelfs Venema en D. T. Busscher; de laatste bedankte en werd vervangen door Klaas L. Akkerma. Vele namen wijzen er op, dat de nakomelingen van deze personen nog in onze gemeente bestaan. Schout was (men sprak toen nog niet van Burgemeester) Corn. E. Borst. Assesoren (wethouders) waren: S. Meihuizen en A. Numan; deze laatste werd een jaar later opgevolgd door K. L. Akkerma. Men delibereerde over de aanstelling vaneen tweeden veldwachter, gelet op de uitgestrektheid der gemeente. Eenparig werd besloten voorloopig een persoon als bode aan te stellen ter assistentie van den veldwachter, onder genot vaneen belooning van ƒ 2.50 a ƒ 3.— per week. Korten tijd daarna ging de Raad tot de aanstelling van een tweeden veldwachter over op eene belooning van ƒ 200 per jaar + ƒ 40 voor kleeding. In dien tijd kende men ook een omroeper. De man had een instructie, die door den Raad was vastgesteld, Zij luidde als volgt: Art. 1. De publieke omroeper inde gemeente Hoogezand en als zoodanig behoorlijk en op grond van het Reglement van Bestuur voor het platteland aangesteld, zal alleen en uitsluitend bevoegd zijn om door omroeping publiek te maken zaken om te roepen; en door niemand een anderen persoon daartoe mogen worden geëmployeerd. Art. 2. Om tot omroeper te kunnen worden benoemd, zal men moeten zijn een, ten minste het laatste jaar binnen de gemeente wonend ingezetene, bij het Bestuur bekend als vaneen goed zedelijk en burgerlijk gedrag en meerderjarig volgens de wet. Art. 3. Dezelve zal onder het dorp Hoogezand moeten- en nimmer verder dan een kwartier uurs van het huis der gemeente verwijderd mogen wonen. Art. 4. Dezelve zal gehouden zijn om zich vaneen tot het oogmerk voldoende bel en van hetgeen hij verder mocht „meesten spoed te voldoen en daardoor te toonen, dat hun hart nog gloeit voor hun Vaderland en dat zij bereid „zijn hetzelve met de daad bij te staan. „De voormalige Hollandsche militairen, welke zich reeds te Appingedam bevinden, zullen daarvan aangave „doen aan den heer Kolonel Busch, welke de lijst daarvan aan den heer Overste Baron Rosen zal inzenden. „En zal deze op de gewone plaatsen in dit Departement worden gepubliceerd. „Aldus gedaan in het Landshuis binnen Groningen op Zondag 5 December 1913”. Kielwindeweer. Dezelve zal zorgen steeds bij de hand te zijn, teneinde in alle gevallen bij de eerste aanvrage de aan hem opgegeven zaken te kunnen omroepen en daarmede zulks gevorderd wordende ten minste binnen het uur na de opgaven moeten zijn begonnen; zullende het den omroeper nimmer vrijstaan om een anderen persoon in zijne plaatste stellen, tenzij in geval van ziekte of andere volstrekte verhindering, in welke gevallen hij of iemand zijnentwege verplicht zal zijn om, op zijne verantwoordelijkheid en kosten, een geschikt persoon, onder goedkeuring telkens van den Schout of bij deszelfs absentie vaneen der assessoren, in zijne plaatste stellen, welke persoon in zoodanig onverhoopt voorkomend geval, aan al het bij deze instructie bepaalde zal zijn verbonden. Art. 6. De omroeper zal bij de omroeping ten minste elke honderd en vijftig schreden stil staan en na vooraf behoorlijk de bel ten minste 10 seconden te hebben geroerd, het hem opgegevene duidelijk en verstaanbaar uitroepen; terwijl indien er te gelijker tijd onderscheidene zaken zijn om te roepen hij dezelve telkens na elkander zal doen, echter tusschen elke bijzonder uitte roepen zaak, 10 seconden de bel roerende. Art. 7. Dezelve zal voor zijne moeite mogen vragen hetgeen bepaald is bij het volgende tarief: Voor het omroepen vaneen zaak te Hoogezand bijlangs het hoofddiep ƒ 0.40 Langs de Kalkwijk en Lula 0.40 Kiel en Windeweer „ 0.50 Kropswolde en Foxhol „ 0.30 Westerbroek (Trekweg) „ 0.30 Borgweg en Oudeweg .. „ 0.30 zonder in eenig geval meer dan het boven bepaalde te mogen vragen. De omroeping vanwege het bestuur der gemeente moet gratis worden verricht. Art. 8. Het Bestuur behoudt aan zich het recht om in geval van twijfel over het rechte verstand van eenig artikel dezer instructie, daaromtrent definitief te beslissen, aan welke beslissing partijen zich zullen moeten onderwerpen. In ’t begin van 1822 werd tot vinding van het tekort op de begrooting voor dat dienstjaar overgegaan tot opmaking van het kohier van den hoofdelijken omslag. Men moest toen dus ook reeds een steentje bijdragen in de kosten van de huishouding der gemeente. Eigenaardig doet het aan en de gemoedelijkheid uit die dagen spreekt er uit, dat bij die opmaking werden uitgenoodigd de voornaamste en meest belaste ingezetenen, nml. de personen: D. N. van der Veen, Jan Janssens, R. E. Blink, A. A. Pot, I. van Calcar, W. R. Hoeksema, A. van Zanden, H. K. Hidding, Heike H. Mulder en Uniko Reinders. Het kohier werd opgemaakt en sloot met een eind-bedrag van ƒ 700.— (zegge zeven honderd gulden. Voor de tegenwoordige belastingbetalers om van te watertanden! De behoeftige volksklasse werd in die dagen niet vergeten. Er had met dezelfde ingezetenen eene bespreking plaats om middelen te beramen op welke wijze inde nooddruft der noodlijdende gezinnen ware te voorzien. Men kwam tot het besluit een collecte langs de huizen te houden. Voor ieder onderdeel der gemeente werd daarvoor een com missie van twee personen aangewezen. benoodigd zijn, op eigen kosten te voorzien, zonder van de gemeente of eenig ingezeten iets boven hetgeen hem bij het hierna bepaalde tarief wordt toegestaan, te kunnen vragen. Art. 5. Het Winschoterdiep, de hoofdader van het Verkeer. Gemeente Hoogezand. Foxhol kreeg in 1844 een school. Voor dat doel was aan vrijwillige bijdragen toegezegd ƒ 280.—, de toelage van het Rijk bedroeg ƒ 400.—. Een paar jaar later kwamen Kropswolde en Westerbroek aan de beurt. Nieuwe scholen werden gebouwd ter vervanging van de aanwezige, die in vervallen toestand verkeerden. In 1849 benoemde de Raad een Israëlitisch onderwijzer voor een op te richten bijzondere school, ten doel hebbende, les te geven in het maatschappelijk- en godsdienstig onderwijs. Bepaald werd, dat ’s morgens maatschappelijk onderwijs moest worden gegeven, opdat ieder ingezetene, van welk geloof ook, zijne kinderen derwaarts zou kunnen zenden en alleen ’s namiddags godsdienstig onderwijs aan de Israëlitische kinderen mocht worden verstrekt. Omtrent het aanleggen van bevolkingsregisters werden pas in 1850 regelen gesteld volgens Koninklijk besluit van 22 December 1849 (Stbl. 64). ledere gemeente had hiervoor een zoogenaamde keur (verordening) vast te stellen. Lula had vroeger ook een school met onderwijzerswoning. In 1839 is deze school gesloten en in 1851 werd tot verkoop overgegaan. Werkten de gemeentebesturen vroeger onder het „Reglement op het bestuur ten plattelande inde provincie Groningen, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 Juli 1825, no. 152”, in 1851 werd dat anders. De gemeentewet kwam tot stand. De benoeming van leden van den Raad, die tot dusver plaats had door het college van Ged. Staten, behoorde voortaan te geschieden door kiezers. We kenden toen nog het beperkt kiesstelsel, het zoogenaamde censuskiesrecht. De gemeente werd hiervoor verdeeld in twee stemdistricten, nl. Hoogezand en Kiel-Windeweer. De Raad bestond toen uit 11 leden. Schoolkachels waren in die dagen een ongekende weelde. Men stookte toen nog met vuurhaarden, omreden ze weinig aan onderhoud kostten, in tegenstelling met kachels en pijpen. De school te Hoogezand kreeg de eerste kachel, doch het schoolhoofd moest hiervoor ƒ 7. per jaar laten vallen voor aankoop van turf. In 1852 nam de Raad een besluit omtrent de broodzetting in deze gemeente, regelende het gewicht, de hoedanigheid en den verkoop van brood. Ged. Staten maakten hiertegen bezwaar, waarop intrekking volgde. Twee jaar later dacht men er anders over en stelde opnieuw hiervoor een verordening vast. Voor den Burgemeester werd aangeschaft een onderscheidingsteeken, bestaande ineen zilveren penning met ketting. Dit ambtsteeken is nog altijd in gebruik. Het is van het Rijkswapen voorzien. In 1853 was er reeds sprake van hondenbelasting. Ze werd verdeeld in twee klassen. Voor de losloopende honden bedroeg de belasting ƒ 0.75, voor de vastliggende ƒ 0.50. Om de opcenten op den Rijksaccijns van wijn en gedistilleerd te kunnen bestendigen, besloot de Raad opcenten te heffen op de hoofdsom der grondbelasting, nml. 10 opcenten op de gebouwde en 5 opcenten op de ongebouwde eigendommen, terwijl tevens opcenten op de personeele belasting werden geheven, nml. 5, 10, 15, 20 en 25, al naar gelang van de belastbare opbrengst der perceelen. De Raad trad in 1854 regelend op tegen het verspreiden van besmettelijke ziekten. Een ziektewet kende men in die dagen nog niet. Onze gemeente werd in dat jaar bezocht met vele choleragevallen. Volgens aanteekeningen werd hiervoor buiten de doodkisten en het doktersloon ruim ƒ 500.— uitgegeven. Voor nog te doene uitgaven kreeg de ingestelde cholera-commissie vrij mandaat. Voorschriften tegen brand, instelling van nachtwachten, toezicht op de ijsbanen enz. schijnen ook nog in die nachtwachten aangesteld, echter buiten bezwaar van de gemeentekas. Collecten werden gehouden ter ondersteuning van de behoeftigen. De bedeeling bestond voornamelijk uit brood, aardappelen en turf. Zoo weinig mogelijk mocht geld worden uitgereikt. De veldwachters kregen een duurtetoeslag, in verband met de duurte der levensmiddelen. Dit duurde tot 1849; toen brak een goedkoopere tijd aan. Werk was er niet. Het volgende jaar liet men keien kloppen tot verbetering van den Zwarteweg. Bij de sluizen te Foxhol. dagen speciale bemoeiingen te zijn geweest voor de gemeentelijke overheid. De vele notulen leveren daarvoor het bewijs. Ditzelfde kan worden gezegd ten aanzien van het tappen, het houden van dans- en muziekpartijen, loterijen enz. Het tappen aan kennelijk beschonken personen en aan bedeelden was verboden. 1856. Een verordening op de nabuurplichten en nabuurtschappen werd vastgesteld. Het waken bij zieken* het afleggen en kisten vaneen doode enz., alles werd daarin geregeld. Zoo moest een oude doode door 24, een jonge doode door 12 naburen grafwaarts worden gedragen. In datzelfde jaar werd vastgesteld een verordening, regelende de samenstelling, macht en bevoegdheid van het brand'piket, samengesteld uit 50 of meerder gegoedste en vroedste ingezetenen. De gemeente werd in 5 afdeelingen verdeeld, iedere afdeeling bestaande uit 10 personen. Aan het hoofd stond een commandant. Het piket had tot taak te waken over personen en goederen, in cas van brand. Te Hoogezand en Martenshoek werden 8 lantaarns geplaatst. Men was toen nog matig in zijn eischen. Alleen bij open water en donkere maan mochten ze branden. Ter bevordering van de veredeling van het paardenras in ons gewest werd in 1858 vanwege de afd'eeling Hoogezand en Sappemeer van de Maatschappij van landbouw inde provincie Groningen een tentoonstelling igehouden van jonge paarden, ter gelegenheid vaneen te Hoogezand gehouden harddraverij. De gemeente verleende hiervoor een bijdrage van ƒ 50.—. In 1859 werden met de gemeente Sappemeer ond'erhandelingen gevoerd over de vestiging vaneen telegraafkantoor. Sappemeer wilde inde kosten % betalen, onder voorwaarde dat het kantoor in het „Bontehuis” werd gevestigd. Hoogezand vond deze plaats ongeschikt en verlangde tevens dat Sappemeer de 'helft der kosten zou betalen. Onze gemeente 'telde in 1860 zeven scholen. Later zijn er 3 scholen bijgekomen, nml. die te Beneden-Kalkwijk, Kielsterstraatweg en de U.L.0.-school. De school te Hoogezand telde 190 kinderen, Martenshoek 180, Kiel-Windeweer 190, Kropswolde 100, Foxhol 95, Westerbroek 90 en Kalkwijk-boven 70 leerlingen. Aan deze scholen waren werkzaam: te Hoogezand: één hoofdonderwijzer, één hulponderwijzer en één kweekeling; te Martenshoek: „ „ „ „ „ „ „ te Kielwindeweer: „ „ „ „ „ „ te Kropswolde „ „ en een hulponderwijzer, te Foxhol: „ „ „ „ kweekeling. te Westerbroek: „ „ „ „ te Kalkwijk-boven: „ ,v De salarissen bedroegen voor de hoofdonderwijzers van de groote scholen ƒ 620.—; van de kleinere ƒ 400.—, plus vrije woning en tuin. De hulponderwijzers genoten een salaris van ƒ 200.— tot ƒ 250.—, terwijl de kweekelingen een toelage ontvingen van ƒ 50.—. De vacantiën waren verdeeld over de Paaschweek en twee weken in Augustus. De dagelijksche schoonmaak der lokalen en meubelen berustte bij de hoofdonderwijzers, waar zij geen vergoeding voor ontvingen. Voor de groote schoonmaak tijdens de vacantieweek ontvingen zij echter ieder een vergoeding van ƒ 10.— per jaar. Wat van dit alles terecht kwam, hierover zwijgen de notulen. Schoolgeld werd niet geheven. De levering van schoolbehoeften geschiedde via de hoofdonderwijzers, waarvoor per kind ƒ 1.20 werd betaald. In onze gemeentewas vroeger een kantongerecht gevestigd, dat na heel wat geschrijf en gewrijf naar Zuidbroek werd overgebracht. Reeds in 1861 richtte de Raad zich tot de Regeering om op behoud van het kantongerecht aan te dringen. In 1870 wendde men zich tot de Tweede Kamer. De redactie van het adres werd opgedragen aan den heer Mr. S. M. S. Modderman te Groningen. In 1876 werd dit herhaald, totdat drie Het nijüeie Martenshoek. Stationsgebouw. In 1864 was de plaats, waar het stationsgebouw zou verrijzen, een kwestieus punt tusschen Hoogezand en Sappemeer. Hoogezand drong bij de Regeering aan, het station te bouwen aan den Kielsterstraatweg, terwijl Sappemeer een meer oostelijke plaats bepleitte. Hoogezand bood zelfs den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken aan, om tijdens het bezoek, dat Z.E. aan de Septemberfeesten te Groningen zou brengen, een reisje naar hier te maken, ten einde zich van de terreinen op de hoogte te stellen. Hoogezand! stelde hiervoor gratis een rijtuig disponibel. Sappemeer kreeg zijn zin, hoewel niet op de begeerde plaats bij de Stationsstraat. Achtvoetspad. De stad Groningen begon in 1878 een proces met de gemeente Hoogezand over het zoogenaamde Achtvoetspad, zich uitstrekkende langs den oostkant van het Kieldiep te Hoogezand tot Dwars inden Weg. Dit pad stond als voetpad op den legger der wegen en mocht dus niet als jaagpad worden gebruikt. Hiertegen ging het verzet. Aan het verzoek, later gevolgd dooreen sommatie, om het bewuste pad uitsluitend als jaagpad op den legger te plaatsen, gaf Hoogezand geen gehoor. De Procedure duurde 4 jaar. Als rechtskundige trad voor Hoogezand op Mr. M. van der Tuuk te Groningen. De Rechtbank te Winschoten ontzegde de eisch van de stad Groningen. De stad teekende van dit vonnis hooger beroep aan. Het Gerechtshof te Leeuwarden stelde de gemeente Hoogezand in het ongelijk. Hoogezand, het procedeeren niet moede, ging in cassatie, met het resultaat, dat de Hooge Raad in het voordeel-van Hoogezand besliste. Gasfabriek. In 1863 werd aan den heer E. H. Meursing concessie gegeven tot het oprichten en exploiteeren vaneen gasfabriek. Het bleef bij een concessie op papier. Een paar jaar later, in 1868, kwam de oprichting tot stand. Concessionaris was de heer P. Zeper Jr. In 1886 kwam de fabriek in ’t bezit van den heer F. Hijner en in 1903 in handen van den heer Carl Francke te Bremen. De concessie werd verleend voor 30 jaar, ingaande 30 September 1904. De fabriek wordt thans geëxploiteerd dooreen Naamlooze Vennootschap; directeur en eigenaar is d'e heer W. J. de Vries te Heemstede. Hoe noodig het is dat dergelijke bedrijven niet in concessie worden gegeven, doch als overheidsbedrijven worden geëxploiteerd, leeren ons de met de gasfabriek gevoerde twee processen, die beide bij arbitraal vonnis ten nadeele van de gemeente zijn beslist. Mijn bes tek is -te kort, om hierbij lang stil te staan. Tal van moeilijkheden bij de regeling der gas- en cokesprijzen, uitbreiding gasconcessie enz. hebben zich inden loop der jaren voorgedaan. Verzwegen mag echter niet worden, dat de abnormale omstandigheden, als gevolg van den oorlogstoestand, hieraan debet zijn. Gemeentehuis. Het huis der gemeente werd gebouwd in 1887. Voor dien tijdl was het Gemeentehuis gevestigd in het hotel Roelfsema, thans hotel Faber. De eerste vergadering werd gehouden 16 Mei 1887. In 1898 werd een torenklok aangeschaft. De inwijding had plaats ter gelegenheid van de troonsbestijging van de Koningin. Een gedenksteen, aangebracht inden voorgevel van het Gemeentehuis, herinnert ons aan dit feit. Gemeentewapen. In 1902 kreeg- Hoogezand een gemeentewapen, verdeeld in twee vakken. Boven een klinkhamer, geflankeerd door twee breeuwhamers; onder een tandwiel; het veld bezaaid met zwarte blokken (turf). De betee'kenis vaneen en ander is duidelijk. Hoogezandsterbrug. De oud'e, vaste, Hoogezandsterbrug werd in 1893, onder aanbieding van een bedrag van rond ƒ 2500. van de ingelanden-onderhoudsplichtigen overgenomen en in 1908 vervangen dooreen beweegbare brug. In 1893 werd besloten tot den bouw vaneen Marechausseekazerne voor rekening der gemeente. Het gebouw werd gratis in gebruik afgestaan gedurende 25 jaar. Het onderhoud kwam bij het Rijk. Thans wordt ƒ 1250.— huur betaald, terwijl het onderhoud aan de gemeente overging. jaar later de overplaatsing een feit werd. Station te Hoogezand. Post- en Telegraafkantoor. In 1872 kreeg Hoogezanl een post- en telegraafkantoor. De gemeente richtte daarvoor een huis in, ter zijde van de Knijpslaan op dezelfde plaats waar later (in 1897) door het Rijk het nieuwe post- en telegraafkantoor is gebouwd'. Het werd verhuurd voor 25 jaren tegen een huurprijs van ƒ 400.— per jaar. Ook de Directeurswoning werd daarin gevestigd. Het voormalige postkantoor werd, gelijk gezegd, in 1897 overgedragen aan het Rijk, tegen een koopsom van ƒ 4000.—. In 1895 werd de oude vaste Bonthuisterbrug*) van de onderhoudsplichtigen overgenomen en besloten tot opruiming, en bouw vaneen draaibrug over te gaan. Inde kosten van bouw, onderhoud en bediening wordt door Hoogezand 2/s en door Sappemeer 3/s betaald. In 1896 werd1 voor een tijdvak van 25 jaar aan de Ned. Bell Telefoon Maatschappij concessie gegeven tot aanleg en exploitatie van telefoonaansluitingen in deze gemeente. Het centraal bureau werd gevestigd achter het Gemeentehuis. In 1915 volgde overdracht aan het Rijk. Door bemiddeling van de Handelsvereeniging Hoogezand—Sappemeer werd in 1927 de dag- en nachtdienst van de telefoon bewerkstelligd en bevestigd, ’t geen voor de industrieele ondernemingen, den handeldrijvenden middenstand en andere abonné’s als een heele uitkomst is aan te merken. Ook de beide gemeenten dragen inde kosten hiervan bij. Tollen. Reeds in 1866 ging de gemeente ertoe over, op sommige wegen tol te heffen. In 1897 werden ook de rijwielen tolplichtig; hiertegen werd, voornamelijk uit Kiel-Windeweer, een krachtig verzet gevoerd, doch alles tevergeefsch. Pas in 1907 besloot de Raad de wegen tolvrij te maken, m.a.w. de tollen af te schaffen. Veemarkten. Vroeger kenden wij te Martenshoek, Kropswolde en Westenbroek veemarkten. Deze werden achtereenvolgens afgeschaft wegens geringe aanvoer. Waterleiding. Deze voor de volksgezondheid zoo gewichtige zaak heeft reeds herhaaldelijk een punt van behandeling bij den Raad uitgemaakt. In 1890 werd voor het eerst deze zaak in behandeling genomen. Er kwam toen een adres in vaneen paar heeren uit Nieuwer-Amstel om consessie voor aanleg en exploitatie vaneen waterleiding in deze gemeente. Het verzoek werd afgewezen. In 1898 kregen wij eenzelfde verzoek vaneen paar heeren uit Groningen. Voorwaardelijke concessie werd gege- ven, doch hier bleef het bij. In 1903 kwam een brief in van Burgemeester en Wethouders van Veendam nopens een drinkwatervoorziening voor de gemeenten Veendam, Wildervank, Hoogezand' en Sappemeer. Het schrijven bereikte de prullemand. Een beter onthaal vond een jaar later een schrijven van de Gezondheidscommissie, gezeteld te Hoogezand, om voor de totstandkoming vaneen waterleiding voor evengenoemde gemeenten een beginsel-verklaring uitte lokken. De zaak bleef rusten tot 1911, toen Gedi. Staten zich tot de gemeenten wendden om een bijdrage inde kosten vaneen onderzoek voor een provinciale waterleiding. Per inwoner werd 4 cent toegestaan. In 1914 ging onze gemeente een stapje verder, door zich in beginsel voor de totstandkoming van de beoogde centrale waterleiding te verklaren. Aan den kort daarop ingetreden oorlogstoestand is te wijten, dat deze zaak vooiloopig aan den kapstok werd gehangen. Pas in 1921 kwamen Ged. Staten hierop terug. De ingenieur Jacobs hield over deze belangrijke zaak een lezing in het hotel Faber, om de plannen toe te lichten en gelegenheid te geven tot het stellen van vragen. Kort daarop werd deze aangelegenheid inden Raad gebracht. Bij meerderheid van stemmen werd besloten een onderzoek in te stellen, hoeveel aansluitingen aan de hoofdleiding waren te krijgen. Het resultaat was pover en bleef ver beneden de verwachtingen. Ook vele andere gemeenten stonden er weifelend tegenover, waaraan zeker is toe te schrijven, dat wij tot op den huidigen dag niets meer van de plannen hoorden. Sedert dien worden echter van de zijde van het Gemeentebestuur van Veendam ernstige pogingen gedaan, 1) Zie titelplaat bij de eerste aflevering. Kropswolde. In 1900 werd aanbesteed de bouw vaneen Burgerlijk Armhuis, dat 1 Mei 1901 werd geopend). Er worden gemiddeld 50 tot 60 personen verpleegd. Vele behoeftige ouden van dagen en geestelijk minderwaardigen genieten hier een liefderijk tehuis. Weezen en halfweezen krijgen er een flinke opvoeding en leeren, al naar gelang van hun aanleg, een ambacht of beroep. Tot aanleg van de Algemeene Begraafplaats aan de Knijpslaan werdi in 1893 besloten. Aankoop kostersdiensten. In 1906 kocht de gemeente van de Ned. Herv. Gemeente te Hoogezand af, de kosters- en voorzangersdiensten voor een bedrag van ƒ 500.—. Dit was reeds een oud recht en ontstaan in 1827, toen de stad Groningen aan d'e gemeente Hoogezand het onderhoud van de scholen en onderwijzerswoningen te Hoogezand en Kiel-Windeweer en de zoogenaamde plaats- en heemstedegelden overdroeg en waarbij de voorwaarde werd aanvaard, dat de gemeente Hoogezand bij aanstelling van schoolmeesters, deze de verplichting zou opleggen den kostersdienst inde kerk waar te nemen. De band, die tusschen de burgerlijke en kerkelijke gemeenten bestond, werd door deze transactie verbroken. Ook met de kerkelijke gemeente te Kiel-Windeweer werd' een paar maanden later eenzelfde regeling getroffen. Watervervuiling. De vervuiling onzer kanalen maakte reeds in 1906 een punt van bespreking inden Raad uit. Er was toen een beweging gaande, een garantiefonds te vormen voor een proefneming met het zuiveren van het afvalwater van de aardappelmeelfabriek „de Eendracht” bij Dwars inden Weg. De gemeente zegde voor dit plan ƒ 250.— toe. In datzelfde jaar nog werd een adres aan de Regeering verzonden om paal en perk te stellen aan de kanalenvervuiling. Het volgende jaar werd een tweede garantiefonds gevormd voor eenzelfde proefneming. Een paar jaar later werd de opgerichte vereeniging tot verbetering der Oostermoerschevaart en van de waterstanden op het Stadskanaal mobiel. Zij vroeg een bedrag van ƒ 50.— als bijdrage inde kosten voor een deskundig onderzoek voor een biologische zuivering der kanalen. Ook deze bijdrage werd verleend. Alles tevergeefsch. Onze kanalen blijven hun inktkleur vertoonen en stellen onze reukorganen tot op den huidig en dag op de proef. Distributie. Bij het uitbreken in 1914 van den wereldoorlog was, evenals in andere gemeenten van ons land, ook voor onze gemeente een moeilijke tijd ingeluid. De overheidsbemoeiingen waren velerlei, neen, men raakte eenvoudig den tel kwijt. Men vergunt mij zeker, hierbij niet te lang te verwijlen. Wij allen herinneren ons zeker de moeilijke en bange tijden, die wij hebben doorleefd. Het woord „distributie”, vroeger een onbekend woord, kreeg plotseling burgerrecht. Dit woord alléén doet velen nog den schrik om het hart slaan. Wat er in die dagen van de gemeentelijke overheid gevraagd werd en hoe de gemeentekas op proef werd gesteld, wij zouden er lange artikelen over kunnen schrijven. Het ligt buiten onsbestek; laten wij er dus van afstappen en met deze korte mededeeling volstaan. Volkshuisvesting. Met den oorlog drong zich allengs de vraag op naar den bouw van arbeiders- en middenstandswoningen. Het loonpeil ging omhooig en daardoor ook de behoefte en vraag naar betere woningen. De bouwvereeniging „Volksbelang” werd opgericht. Het is haar mogen gelukken, inde naoorlogsche jaren tot op heden 164 arbeiderswoningen, w.o. 2 winkelhuizen, met overheidssteun te bouwen. om te komen tot een Veenkoloniale waterleiding. Tot medewerking verklaarden zich aanvankelijk bereid de gemeenten Veendam, Hoogezand, Wildervank, Üude-Fekela, Sappemeer, Muntendam, Meeden, Onstwedde en Nieuwe-Pekeia. De beide laatste gemeenten vielen spoedig af. Er zijn voor rekening d'er overblijvende gemeenten op verschillende plaatsen reeds proefboringen verricht, doch een juiste bron te vinden voor voldoend en voor dat doel geschikt water schijnt een groote moeilijkheid op te leveren. Er wordt met de meeste voortvarendheid aan dit plan gewerkt, zoodat men aan een bevredigenden afloop niet behoeft te twijfelen. Waar een wil is, is een weg. Ook deze oude spreuk zal worden bewaarheid, wanneer we hier eindelijk de door velen zoo lang vetheide waterleiding krijgen. De Ned. Hert). Kerkte Kiel-Windeweer. in het uitbreidingsplan werden in 1918 zes dubbele middenstandswoningen gebouwd. Het Koninklijk Nationaal Steuncomité verleende hiervoor een crediet van ƒ 25000.—. Later werd het getal woningen opgevoerd met een groot dubbel woonhuis, zoodat wij, behalve de 164 genoemde arbeiderswoningen, nog 14 middenstandswoningen tellen. Nog later werden voor rekening der gemeente 12 eenvoudige arbeiderswoningen voor sociaal-achterlijke gezinnen aan den Krullweg gebouwd, terwijl bij het schrijven van dit verslag nog in aanbouw zijn 14 dubbele arbeiderswoningen aan de Van Royenstraat, noodig geworden door afkeuring van 30 minderwaardige woningen. Voorts zouden we nog kunnen wijzen op den bouw vaneen dubbele arbeiderswoning bij de Kielsterdraaibrug, ter vervanging van twee houten noodwoningen en den bouw vaneen dubbele woning aan de Van Royenstraat, in overleg met de t.b.c.-commissie. Ten einde ook van particuliere zijde den bouw van arbeiderswoningen aan te moedigen, werd de gelegenheid geopend met gemeentehypotheek aan de van Royenstraat te bouwen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet men ten minste 2 jaar ingezetene onzer gemeente zijn. Als norm is gesteld 80 % van de bouw- en grondkosten, met een maximum-bedrag van ƒ 2200.— per woning. De hypotheekrente bedraagt 5'A %, met jaarlijksche ver- plichte aflossingen van 2 keer ƒ 25.—. Tot heden werd hiervoor in totaal ruim ƒ 47(JUU.— uitgegeven, verdeeld over 23 woningen. Electrische voorziening. In 1911 werd de Prov. electrische centrale opgericht en kort daarna de Maatschappij tot aanleg en exploitatie van laagspanningsnetten. Deze Mij. exploiteert, zooals men weet, de gemeentelijke netten en betrekt den stroom van decentrale. De aanleg van netten, huis- en krachtaansluitingen hebben ineen korte spanne tijds een wijde vlucht genomen, zoodat nu in bijna ieder huis het moderne licht brandt, vooral na 1920, toen de Raad besloot tot electrificatie vandegeheele gemeente. Met dit licht kreeg ook de straatverlichting inde verschillende buitendorpen haar beslag. Instituutgebouw. In 1911 werd door de gemeente gesticht' het Instituutgebouw, beter bekend als „Instituut Hommes”, met Vakteekenschool. Het instituut is een internaat en een externaat. Tegenwoordige directeur is de heer E. F. W. Brinkman. De inrichting is een erkende litterair-economische H.B.S. met 5-jarigen cursus. Zij mag zich ineen blijvende belangstelling verheugen. Het Instituut is in ons 'heele land bekend en ook daarbuiten, getuige de interne leerlingen uit onze overzeesche bezittingen. De heer Brinkman is tegelijk Directeur van de Vakteekenschool. Ook van deze nuttige onderwijsinrichting wordt door tal van jongelieden een veelvuldig en dankbaar gebruik gemaakt. De gasfabriek Hoogezand legde destijds in beide gebouwen kosteloos de geheele gasinstallatie, terwijl wijlen Mevr. de Wed. Dr. J. J. Beukema—Hooites alhier, de gemeente als bewijs van sympathie voor de oprichting van de Vakteekenschool verblijdde met een bedrag van ƒ 4000.— en de heer Mr. F. F. Beukema te Groningen met een som van ƒ 1000.—. Keuringsdienst. In 1911 werd in Litt. Ec. H. R. S., voorheen Instituut Hommes. Het openbaar slachthuis. Ook de gemeente Sappemeer volgde spoedig dit voorbeeld. ledere gemeente werkte onder haar eigen keuringsdienst, totdat in 1919 door vertrek van den hulpkeurmeester van Sappemeer, besloten werd1 beide diensten te combineeren. In deze kosten droegen de gemeenten naar verhouding van het zielental bij, nml. 12 : 7. Openbaar Slachthuis. Zich aanpassende aan hoogere eischen van hygiëne, op gebied op vee- en vleeschkeuringen, kwamen Hoogezand en Sappemeer in ’t bezit vaneen openbaar slachthuis, waai van op 25 Maart 1928 de officieele openstelling plaats had. Het gebouw met keurmeesterswoning werden gesticht aan den Kielsterstraatweg. De slacht- en koeltechnische inrichtingen overtreffen aller verwachtingen. Tot Directeur werd aangesteld de heer K. Huizinga en tot opzichter-keurmeester de heer K. Nicolai. De beide gemeenten mogen zich gelukkig prijzen door dit bewijs van samenwerking. En het doet de hoop koesteren, dat inde nabije toekomst nog meerdere nuttige gemeenschapsbelangen tot stand mogen komen. Dagnormaalschool. In 1914 kwam de gemeente in het bezit vaneen dagnormaalschool, waarvoor de voormalige hoofdonderwijzerswoning van de oude Fransche school, bestaande ineen beneden- en bovenverdieping, werd ingericht. Het gebouw met grooten tuin werd aan het Rijk voor dat doel in huur afgestaan voor ƒ 500.— ’s jaars. In 1923 werd deze inrichting, in weerwil van de contra-actie, die op touw werd gezet, opgeheven en naar Veendam overgebracht. Een jaar daarna kreeg dit gebouw, met nevengebouw weer een bestemming, door de vestiging van de Gadodienst-onderneming in deze gemeente. Uitbreidingsplan. In 1913 werden de voorbereidende stappen gedaan, ten einde te geraken tot een plan van uitbreiding der gemeente en zulks ingevolge art. 31 der Woningwet. Er werden twee plannen opgemaakt en vastgesteld. Plan I met betrekking tot de gronden, zich uitstrekkende tusschen het Kalkwijksterdiep en de Stationsstraat te Sappemeer en plan 11, zijnde het tegenwoordig plantsoen. Op de gronden, volgens het eerste plan inde naaste toekomst voor stratenaanleg bestemd, werd een zoogenaamd bouwverbod gelegd. Aan uitvoering van dit plan wordt tot op heden nog niet gedacht. Het andere plan werd direct aangepakt. Gronden werden aangekocht; een spoedonteigening voorbereid1 en verkregen voor die gronden, die niet bij minnelijke schikking waren te krijgen. Het geprojecteerde stratenplan, trottoirs, met rioleering kwamen tot uitvoering. Een welverzorgd plantsoen werd aangelegd; een ijsbaan en een muziektempel volgden weldra, alsook een prachtig gelegen voetbal- en sportterrein. Huizen werden gebouwd, zoodat,'als bij tooverslag, hier een mooi Hoogezand is verrezen, waarop onze ingevoerd een keuringsdienst op vee, vleesch en visch, staande onder leiding van den gemeenteveearts en een hulpkeurmeester. Het keurlocaal werd gevestigd achter het Gemeentehuis. Gemeentelijk plantsoen te Hoogezand. De van Royensbank in het plantsoen. Den 26 Mei 1842 komt andermaal bovenvermeld verzoek van Ged. Staten ter sprake. Besloten wordt de Provincie aan te bieden gedurende 20 achtereenvolgende jaren ƒ 50.— per jaar, onder uitdrukkelijke voorwaarde echter, dat bij aldien een tolhek of tolboom onder deze gemeente of onder de naburige gemeente Hoogezand mocht worden geplaatst, de inwoners dezer gemeente zonder onderscheid vrij van tol zullen zijn. Naar aanleiding van voormeld besluit komt inde vergadering van 11 Juni 1842 in bespreking een schrijven van Qed. Staten. Besloten wordt Qed. Staten mede te deelen dat de Raad er genoegen mee neemt, dat de gestelde voorwaarde van vrijstelling van tol worde gerestringeerd tot het geval, indien een tolboom onder de gemeente wordt geplaatst. Qed. Staten berichten, dat met welgevallen de toegezegde bijdrage zal worden aangenomen, doch dat zij de gestelde voorwaarde betreffende tolvrijdom gaarne zagen teruggenomen. Inde vergadering van 28 Dec. 1842 handhaaft de Raad evenwel de gestelde voorwaarde. Het blijkt later, dat de door de gemeente gestelde voorwaarde niet is geaccepteerd. In geen der jaren 1842 en later is een uitgaafpost als bijdrage voor verharding van den weg te vinden. Dit was het begin van het verharden van wegen. In 1854 werd reeds gesproken over het verharden van den weg Sappemeer—Slochteren. Het heeft jaren geduurd voor deze weg werd aanbesteed. In 1868 was het zoo ver. De toegangsweg naar het spoorwegstation kwam in 1867 klaar. Deze weg (de Stationsstraat) werd in 1929 ineen nieuw kleed gestoken en gemoderniseerd met tegeltrottoirs. Bij raadsbesluit van 26 April 1872 werd besloten tot het leggen vaneen voetpad langs de z.z. van het Winschoterdiep vanaf de grens der gemeente Hoogezand tot aan de boerderij van den heer F. J. Suren (thans B. H. Bakker). In 1880 vond de verharding plaats van den weg Sappemeer—Noordbroek. Het jaar daaropvolgend werd een aanvang gemaakt met de Middenstraat, terwijl in 1890 de weg Borgercompagnie werd verhard. Dit zijnde hoofdwegen inde gemeente. De Heerenstraat werd in 1883 vaneen plaveisel voorzien. De Wilhelminastraat in 1900; de Parkstraat in 1924. Post- en Telegraafkantoor. De gemeente Sappemee bezat in 1850 nog geen post- of hulpkantoor en aangezien door het laat ontvangen van brieven vaak schade werd ondervonden door de ingezetenen, werd aan den Minister van Financiën verzocht te Sappemeer een hulpkantoor te vestigen opdat handeldrijvenden enz. nog des avonds de aangekomen brieven bezorgd konden krijgen. Op het verzoek werd gunstig beschikt. In 1859 komt in bespreking een schrijven van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Hoogezand en van het Gemeentebestuur van Hoogezand om in gemeenschap met Sappemeer een telegraafkantoor op te richten. Een commissie uit den Raad van Hoogezand wenscht te confereeren met een commissie uit den Raad van Sappemeer omtrent de plaats van vestiging van het kantoor te Hoogezand. Een commissie wordt benoemd, terwijl de Raad tevens besluit dat het kantoor niet verder inde gemeente Hoogezand zal worden geplaatst dan tot het huis van goud- en zilversmid A. P. Barends (thans likeurstoker Zwiers). Een maximum bijdrage van 3h der kosten wordt beschikbaar gesteld. De volgende vergadering wordt in behandeling genomen een schrijven van Burgemeester en Wethouders van Hoogezand, waarbij dit College mededeelt, dat het kantoor kan gevestigd worden ineen schuurtje van kapitein D. Botje te Hoogezand naast de Synagoge der Israël, gemeente Hoogezand—Sappemeer. De kosten van vertimmering bedragen ƒ 1500.—. De gemeente Sappemeer zal de helft der kosten moeten dragen. Op dit voorstel wordt niet ingegaan. In dezelfde vergadering worden plannen besproken om voor Sappemeer een afzonderlijk telegraafkantoor in te richten en worden Burg. en Weth. gemachtigd dit plan ter kennis van den Commissaris des Konings te brengen. Inde vergadering van 20 Maart 1860 wordt kennis genomen vaneen schrijven van Qed. Staten van Groningen, waarbij machtiging wordt verleend om met de gemeente Hoogezand een telegraafkantoor op te richten. De Raad besluit: „Daar deze machtiging is verleend zonder dat dit College die heeft verlangd of eenige blijken heeft gegeven genegen te zijn tot eene gemeenschappelijke regeling, zoo werd met algemeene stemmen besloten deze resolutie ter secretarie bij het archief te deponeeren”. Verder wordt kennis genomen vaneen schrijven van Burg. en Weth. van Hoogezand waarin worden opge- verwezenlijking van voorschreven plan geene middelen van de gemeente kunnen worden bijgedragen, maar dat zulks aan particulieren moet worden overgelaten zooals ook bereids eenige ingezetenen dezer gemeente en van Hoogezand zich bereid hebben verklaard mede te werken voor een dusdanige weg naar Noordbroek. [Burgemeester Venema. somd de voorwaarden waarop dit College genegen is tot oprichting vaneen gemeenschappelijk telegraafkantoor over te gaan. Met algemeene stemmen wordt besloten Burg. en Weth. van Sappemeer te machtigen om aan het College van B. en W. te Hoogezand te antwoorden, dat Sappemeer wel genegen is tot oprichting mede te werken mits het verstrekken vaneen lokaal te Hoogezand geen geldelijke offers van Sappemeer vraagt, aangezien men te Sappemeer ook geheel kosteloos een zoodanig kantoor kan bekomen en mits het lokaal onmiddellijk aan de grens der gemeente wordt geplaatst. Den 28 April 1860 wordt door Burg. en Weth. van Hoogezand gratis aangeboden een locaal in het gemeentehuis, terwijl voor een locaal ten huize van E. Popken ƒ 50.— moet worden betaald waarvan de helft = ƒ 25. per jaar ten laste van Sappemeer komt. De Raad van Sappemeer gaat hierop niet in. Inde vergadering van 12 November 1860 wordt kennis genomen vaneen schrijven van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Hoogezand en Sappemeer, waarbij wordt medegedeeld, dat de Minister niet genegen is een telegraafkantoor op te richten zoolang de gerezen geschillen tusschen Hoogezand en Sappemeer niet uit den weg zijn geruimd. Zijne Excellentie stelt als eisch, dat de beide gemeenten over en weer gratis een lokaal mogen aanwijzen van den kant van Sappemeer het Bontehuis en van den kant van Hoogezand een locaal gelegen ten noorden van het Hoofddiep tot aan het huis van den heer L. Dikema. De Raad van Sappemeer bericht aan de Kamer van Koophandel, dat Sappemeer gratis aanbiedt een lokaal onmiddellijk staande aan de westelijke grens van Sappemeer en staande ten zuiden tegen Hoogezand. Ten opzichte van Hoogezand stelt Sappemeer als eisch, dat het door Hoogezand aan te wijzen lokaal moet zijn gelegen ten oosten van den goud- en zilversmid A. P. Barends. Gedurende eenige jaren wordt deze aangelegenheid niet meer in de notulen van den Raad genoemd, totdat in 1870 het verzoek wordt gedaan om den telegraafdienst van het kantoor Hoogezand uitte breiden. Hoogezand heeft dus het kantoor gekregen. In 1874 wordt te Sappemeer echter gevestigd het vereenigd Post- en Telegraafkantoor. Ingaande 15 Nov. 1874 wordt het voor 10 jaren aan het Rijk verhuurd voor ƒ 450. per jaar. Dit kantoor was geplaatst inde kom van Sappemeer, onmiddellijk naast de Westerschool, tot 1912. In dat jaar werd het nieuwe Rijks Post- en Telegraafkantoor bij de Borgercompagniesterbrug in gebruik genomen. Waterwegen. Ged. Staten van Groningen berichten in 1852 het plante hebben opgevat om het Boterdiep met het Schuitendiep in verbinding te brengen. Zij vragen van Sappemeer een bijdrage ten bedrage van 3 % van V3 van de kosten ad ƒ 45000.—. Drie leden van den Raad zien veel nut in het tot stand brengen dezer verbinding, daar het voordeelig zoude werken voor de kleine binnenvaart en gemakkelijker aanvoer van mest van het Hoogeland ook voordeelig zou werken voor den landbouw. De overige leden meenen dat onze scheepvaart zich meer bepaalt tot Holland, en de gemeente Sappemeer dientengevolge geen bijzonder belang bij de voorgeschreven verbinding heeft. Aan Ged. Staten wordt bericht dat geen bijdrage zal worden verleend. In 1854 komt deze zaak opnieuw ter tafel en wordt besloten VA % als boven bedoeld bij te dragen. Spoorweg. Den 20 Augustus 1857 komt in bespreking een missive van de gecombineerde spoorwegcommissie uit den Raad en de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Deventer, verzoekende om een commissie te benoemen voor onderzoek van de spoorwegaangelegenheid. Met algemeene stemmen wordt besloten hieraan geen gevolg te geven, aangezien de Staten der provincie het plan tot aanvrage van concessie voor het aanleggen vaneen spoorweg van Groningen naar de Hannoversche grenzen hebben opgevat en daartoe reeds hebben besloten. In 1863 wordt een commissie benoemd, die met een commissie uit den Raad van Slochteren in het gemeente- Scheiding tusschen Hoogezand en Sappemeer. 11 September 1863. De Commissaris des Konings bezoekt de gemeente. Blijkens inde notulen vermelde mededeeling is het de bedoeling den spoorweg aan de zuidzijde van het Winschoterdiep te leggen. Dit plan is uitgevoerd geworden. Lagere scholen. De Raad bepaalde bij zijn besluit van 31 Juli 1860, dat het getal scholen te Sappemeer zal zijn twee, n.l. een te Sappemeer en een te Kleinemeer. Bij de gehouden besprekingen blijkt, dat het dorp Sappemeer toen had 2481 inwoners, het Achterdiep en Spitsbergen 355, Kleinemeer en Borgercompagnie 725. In 1884 wordt inden Raad de wenschelijkheid naar voren gebracht om grooter schoolruimte te Sappemeer te verkrijgen. De bestaande school (de tegenwoordige Westerschool) is te klein. Besprekingen worden gehouden, hoe inde behoefte moet worden voorzien. Eender plannen is om genoemde school te vergrooten tot een school met 12 klassen. Dit plan kan geen meerderheid verwerven inden Raad. Een ander plan is om een school te bouwen op het terrein van Dr. Boer bij de Borgercompagniesterbrug. Ook hiervoor kan geen meerderheid van stemmen worden verkregen. Een gedeelte van den Raad wil direct twee scholen bouwen n.l. lin het oosten en 1 in het westen. Maar ook dit kost geld en kan geen instemming verwerven. Zoo wordt gedurende 4 jaren in bijna elke vergadering over dit punt gesproken en daarbij worden vele ha(r)telijkheden over de groene tafel gelanceerd, doch tot een oplossing komt men niet. Inde vergadering van 24 December 1888 komt deze aangelegenheid ook ter tafel waar zich tusschen den voorzitter en eender leden een interessante discussie ontspint, waaruit o.m. van niet veel vertrouwen over en weer blijkt en waarin wordt aangedrongen om deze aangelegenheid nu eindelijk eens af te werken. De Sappemeerster schoolbouw is inde geheele provincie en ook daarbuiten bekend. Een commissie wordt benoemd om terreinen uitte zoeken. De volgende vergadering wordt voorgesteld door de commissie om in het oosteind een terrein te koopen van de Erven Verveld, tegenover de stroocartonfabriek, groot 115 X 37 meter, voor ƒ 4050.—. Hiertoe wordt besloten. In het westeind werd door den heer J. Sikkens een perceel voor ƒ 8000.— aangeboden. Deze prijs komt te hoog voor en besloten werd een afwachtende houding aan te nemen. Het raadsbesluit tot aankoop van het perceel van de erven Verveld wordt door Ged. Staten goedgekeurd, evenwel onder uitdrukkelijke bepaling, dat de school zoo ver mogelijk naar het noorden zal worden gebouwd, zulks met het oog op de tegenover gelegen fabriek. Op 17 Juni 1889 worden het bestek en de teekeningen goedgekeurd voor den bouw van de z.g.n. üosterschool. De totale kosten met bouwterrein) worden geraamd op ƒ 22000.—. In deze vergadering merkt de voorzitter, tevens lid van den Raad, op: „Daar wonen geen kinderen genoeg, de school wordt niet bevolkt, de ondervinding zal het leeren. Ik wil wel met de meerderheid meewerken maar er vóór stemmen doe ik nooit. Het nageslacht zal niet zeggen, dat ik er op ’t laatst nog vóór heb gestemd”. Het bestek en de teekeningen enz. worden goedgekeurd met 5 tegen 4 stemmen. Hoe men zich inde toekomst kan vergissen blijkt hier maar al te goed. De oosterschool is thans de dichtst bevolkte (7 klassen met ruim 290 leerlingen). De gunning vond inde volgende vergadering plaats. Aannemers werden M. Tijms en H. Schröder te Sappe- huis aldaar zal beraadslagen over de indiening van adressen om een spoorweg te krijgen ten noorden van het Winschoterdiep. Aan de te Sappemeer benoemde commissie wordt opgedragen alleen dan mede te werken indien het adressen betreft voor een spoorweg, gelegen tusschen het Winschoterdiep en Achterdiep. Na gehouden conferentie, waar mede commissieleden aanwezig zijn uit de gemeenten Noordbroek, Zuidbroek, Slochteren, Appingedam, Termunten, Loppersum, Bierum, Delfzijl en ’t Zandt, wordt besloten adressen te zenden aan Z.M. den Koning, den Min. van Binnenl. Zaken, de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Gedeputeerde Staten. Oosteind te Sappemeer. Zij kreeg bovendien het recht de school over te nemen voor een direct vastgestelde som, die geleidelijk lager werd. Deze som bedroeg in 1897 ƒ 3000.— en werd elk jaar ƒ 100.— lager, terwijl ze nu, na 1926, zonder eenige betaling kan worden overgenomen. Gasvoorziening. In 1861 vroeg de heer E. H. Meursing te Hoogezand toestemming voor het leggen van gaspijpen teneinde de gemeenten Hoogezand en Sappemeer van gas voor verlichting te voorzien. Met algemeene stemmen gaf de Raad de gevraagde toestemming onder bepaling, dat vóór September 1862 de leiding moest zijn gelegd. Hiervan is niets gekomen. In 1863 vroeg een commissie concessie alsvoren. Deze werd verleend onder voorwaarde, dat binnen een jaar de leidingen moesten worden gelegd. Ook hiervan kwam niets terecht. Vervolgens werden nog gelijke aanvragen behandeld in 1867, 1868 en 1869, telkens van verschillende personen. Tot oprichting kwam men echter niet. In 1872 stelde de Raad zelf een commissie in ter bestudeering van de eventueele oprichting eener gemeentelijke gasfabriek. Het rapport dezer commissie, een paar jaar later uitgebracht luidde: „Voorloopig geen gasfabriek stichten”. Reeds het jaar daarop (1875) werd vastgesteld een concept-contract voor gasverlichting . Ook de straatverlichting zou door middel van gas geschieden. Dit is bij een plan gebleven. Totdat de Raad in 1904 besloot over te gaan tot het bouwen vaneen eigen gasfabriek. Deze fabriek werd gebouwd op een vrij terrein aan de Noorderstraat. In 1924 werd de Parkstraat aangelegd waardoor de gasfabriek aan een verharden weg kwam te liggen. Drinkwaterleiding. Den 2en September 1890 kwam inden Raad in behandeling een aanvraag van den heer J. de Boer te Nieuwer-Amstel om concessie voor eene drinkwaterleiding voor de gemeenten Hoogezand—Sappemeer—Zuidbroek. Inde vergadering van 8 December 1890 wordt medegedeeld, dat nog een aanvraag om concessie is ingekomen van den heer Kuipers te Amster lam. Op dit laatste verzoek wordt afwijzend beschikt, terwijl aan de eerste aanvrager een voorloopige concessie wordt verleend voor zes maanden, binnen welke tijd de concessionnaris op zijn kosten en risico zoodanige opnemingen en plaatselijke onderzoekingen moet bewerkstelligen en alle zoodanige werkzaamheden verrichten om aan B. en W. het bewijs te leveren, dat uit door den concessionnaris op te sporen en aan te wijzen prise d’eau, in voldoende hoeveelheid water voortdurend kan geleverd worden, dat aan alle eischen van zuiverheid voldoet. Dit is bij een plan gebleven. In 1898 komt andermaal een verzoek in om concessie voor eene drinkwaterleiding, n.l. van de heeren J. P. Hazen en Th. M. Keijser. Den 7en Juli 1900 wordt met 8 tegen 1 stem de gevraagde concessie geweigerd. Ook den 4en Mei 1901 wordt het nogmaals geweigerd. Thans 4 stemmen voor en 6 tegen. Dertig dagen later adresseeren ingezetenen om op het besluit van 4 Mei 1901 terug te komen en alsnog concessie te verleenen. Na in twee vergaderingen te zijn besproken is dit adres aanleiding, dat het besluit wordt herroepen. Den 27 Juli 1901 krijgt bovenvermelde firma concessie. De hoofdbuizen moeten binnen 2 jaren na heden gelegd zijn. Het is niet verder gekomen dan tot een plan. De waterleiding zelf bleef achteiwege. Hoewel nog wel zoo nu en dan een bespreking omtrent een waterleiding, waaronder ook die voor een provinciale, vatten de veenkoloniale gemeenten in 1926 de zaak aan. Het gevolg hiervan is, dat de Staten der Bewaarschoolonderwijs. Hoewel hier reeds voor 18S6 bewaarschoolonderwijs werd gegeven, gevoelde men behoefte aan een nieuwe school. In 1896 werd door de vereeniging tot Plaatselijk Nut te Hoogezand—Sappemeer overgegaan tot het bouwen vaneen bewaarschool te Sappemeer (aan de tegenwoordige Parkstraat), waarvoor haar tot wederopzeggens in bruikleen werd afgestaan het benoodigd terrein voor school en speelplaats. De gemeente verleende een jaarlijksche subsidie groot ƒ 150.— voor de exploitatie en nam op zich het gebouw etc. in goeden staat te onderhouden. Borgercompagniesterbrug met postkantoor te Sappemeer. provincie in 1929 besluiten plannen te beramen voor een provinciale drinkwaterleiding. In 1930 worden de diverse gemeenteraden geplaatst voor een beslissing omtrent het nemen van aandeelen ineen op te richten N.V., die zich met de verdere uitwerking der plannen gaat belasten. Inde vergadering van den raad van 1 April 1930 wordt besloten 3 aandeelen a ƒ 1000.— te nemen en medewerking voor het plante verleenen. Arm- en werkhuis. Den 16en December 1893 stellen Burgemeester en Wethouders voor over te gaan tot het oprichten vaneen arm- en werkhuis aan het Kleinemeersteroudediepje. De aanbestedingskosten bedroegen ƒ 11787 plus ƒ 3008.— voor inrichting, terwijl ƒ 500.— moest worden betaald aan Jac. Ruiter voor het verkrijgen vaneen toegangsweg vanaf de Zuiderstraat. Totaal alzoo ƒ 15295.—. Kroningsfeest 1898. Inde vergadering van 20 Augustus 1898 wordt besloten ter gedachtenis van de heugelijke gebeurtenis der troonsbestijging van Koningin Wilhelmina van de feestcommissie over te nemen een op 31 Augustus 1898 te planten boom, omheind dooreen ijzeren hek, op het plein der Oosterschool. De voorzitter verzoekt op gemelden dag bij het planten van den „Wilhelmina-boom ’ tegenwoordig te zijn. Legaten. In 1899 den 15 Februari deelt de voorzitter aan den Raad mede, dat de gemeente-ontvanger, die zoo lange jaren zijne betrekking heeft vervuld, is heengegaan. Voorlezing wordt gedaan vaneen notarieel schrijven vergezeld vaneen uittreksel uiteen testament. Uit dit uittreksel blijkt, dat de heer J. W. Bakker aan de gemeente heeft gelegateerd een bedrag van ƒ 1000.— (inschrijving op het grootboek der 2Vi % Nationale werkelijke schuld). De renten moeten dienen om elk jaar eenmaal een huisgezin, inde gemeente Sappemeer gevestigd, zonder aanzien van godsdienstige gezindheid, te hulp te komen door verschaffing van turf en aardappelen, of tot betaling van huishuur, geheel of gedeeltelijk. Den 22 November 1910 besluit de Raad tot aanvaarding vaneen erfstelling van den heer A. Borgeld te Groningen, groot, na aftrek van enkele kosten, 31Ao van diens geheel bezit. De renten van de erfstelling moeten elk jaar alleen en uitsluitend worden gebruikt voor de armen in het burgerlijk armhuis, terwijl op den tweeden Zondag in Mei den verpleegden een maaltijd moet worden verstrekt van soep van rundvleesch, aardappelen met rundvleesch, alles in voldoende hoeveelheid en des avonds op dien dag aan de mannen een halve flesch bier met een paar sigaren en aan de vrouwen en kinderen een kop chocolade met koek. Tevens zal de vlag van het gebouw moeten wapperen. Deze gewoonte zal tot in lengte van dagen moeten blijven bestaan. Gedurende 10 jaren na het aanvaarden van de erfstelling moet rente op rente bijgeschreven worden; enkel de vorengenoemde kosten mochten worden betaald. (In 1929 bedroeg het kapitaal ƒ 25000.—). Sportterrein. Inde vergadering van 31 Juli 1919 wordt dooreen paar leden aangedrongen op het maken vaneen ijsbaan, bad- en zweminrichting en speeltuin voor kinderen. Een commissie wordt benoemd, die den Raad daarover zal adviseeren. Den 16en Januari 1920 werd besloten tot aankoop van 10.25.18 H.A. grond ten behoeve vaneen uitbreidingsplan der gemeente voor een som van ƒ 56387.02. In dit uitbreidingsplan, gelegen ten noorden van de Ned. Herv. kerk werd door de vele werkloozen, waarvoor de gemeente in dien tijd had te zorgen (het aantal van 200 is eens overschreden) op voormelde terreinen aangelegd een plantsoen, een verharde weg (de Parkstraat) een sportterrein, een motor- en paardenrenbaan ter lengte van 800 meter (ovale vorm) met binnenin een ijsbaan. Hoewel ook een plan bestond een zweminrichting te maken op een oostelijk gelegen terrein, is het niet zoo ver gekomen. Een paar jaar later werd dooreen vereeniging een badinrichting gemaakt in „Nero”, een wateroppervlak gelegen ten oosten van het dorp Sappemeer aan den spoorweg. Vergunningen drankverkoop. Op verzoek van den Raad werd bij Kon. besl. van 19 September 1910 no. 39 bepaald, dat het aantal vergunningen zou worden gebracht op een maximum van 20 (volgens de wet mogen er 25 zijn). Den 18en Juni 1920 wordt, naar aanleiding van het verzoek van het Drankweercomité Hoogezand—Sappemeer, om nogmaals aan de Kroon verlaging te verzoeken, besloten zulks niet te doen. Den 18 December 1925 wordt andermaal een voorstel voor verlaging verworpen. Werkloosheid. De.gemeente treedt den 19 September 1924 toe tot de N.V. Ontginningsmaatschappij „Vereenigde Groninger gemeenten” en neemt met ƒ 6000.— deel in haar aandeelenkapitaal. Inde vergadering van 20 Augustus 1926 stelde de gemeente zich garant voor een gelijk bedrag in het bedrijfskapitaal der ontginningsmaatschappij. De werklooze arbeiders worden desgewenscht bij genoemde maatschappij, die de ontginning beoogt van heidegronden in Westerwolde, te werk gesteld. Laagspanningsnet. De Raad besluit den 27 September 1912 om een aandeel a ƒ 500.— te nemen in eene op te richten Maatschappij tot aanleg en exploitatie van Laagspanningsnetten. Den 25 Juli 1919 wordt besloten de gemeente aan het electrisch net aan te sluiten en stroom te betrekken. Gedurende een paar jaren daarna werd geen voorschot weer verleend. Inde voorgaande drie jaren (1927, 1928 en 1929) werd evenwel telkens weer een klein voorschot toegekend. En aangezien de stichting „Woningbouw Sappemeer” het plan heeft geleidelijk de slechtste woningen door betere te vervangen, zal dit inden komenden tijd hoogstwaarschijnlijk meerdere malen gebeuren. Markten. Op verzoek van eenige marktkooplieden wordt den 17 April 1925 besloten een Zaterdagnamiddagen -avondmarkt te houden op het terrein bij het veilingsgebouw aan de Stationsstraat. Na een sober bestaan gedurende een paar jaren verdwijnt zij, niets nalatende dan een herinnering. Burgemeester Vander Hoop-bank. Den 10 Juli 1925 accepteert de Raad voor de gemeente eendoor den E.A. heer Mr. E. J. Th. a Th. van der Hoop van Slochteren, burgemeester, bij zijn vertrek uit de gemeente, aangeboden hardsteenen rustbank. Inde vergadering van 21 Augustus d.a.v. werd besloten de bank, geplaatst in het plantsoen, te noemen „Burgemeester Vander Hoop-bank”. De Europeesche oorlog 1914—1918. Evenals in andere gemeenten ondervond men ook te Sappemeer hiervan de gevolgen. De Raad bepaalde het gewicht en den prijs van het brood. Verbruiksartikelen werden vrijwel alle van gemeentewege gedistribueerd. Het verbruik van gas moest worden beperkt. In winkels mocht niet meer dan één lamp worden gebrand. Café’s mochten tusschen des avonds 10 uur en ’s morgens 7 uur uur geen lichtgas verbruiken. Besluiten worden genomen tot het verstrekken van brandstoffen etc. aan gezinnen van gemobiliseerden en het beschikbaarstellen van goedkoope cokes aan minder goed gesitueerden en het geven van bijslag op aardappelen. Den 21 October 1918 werd vastgesteld een verordening voor het levensmiddelenbedrijf inde gemeente Sappemeer. Hoewel op 18 November 1918 de wapenstilstand werd gesloten, bleef de zorg als boven bedoeld nog voortbestaan. Alle voornoemde maatregelen vroegen echter groote uitgaven, welke nog werden verhoogd door de aan ambtenaren der gemeente toegekende duurtebijslagen. Het gevolg was, dat-de gemeente op zeker moment (18 Juni 1920) het besluit nam een tijdelijke kasgeldleening groot ƒ 200000.—- om te zetten ineen vaste geldleening. Gedeputeerde Staten keurden dit besluit goed. De aflossing werd bepaald op 12 jaren, zoodat de leening uiterlijk 1932 afgelost moest zijn. De leening werd gesloten a 6 % en de „crisisleening”, die de gemeente nog eenige jaren aan den grooten oorlog met diens aankleve zou doen denken, was geboren. De sterke aflossingen, de eerste 4 jaren totaal ƒ 60000.—• en daarna per jaar ƒ 17500.—, verhoogd met de jaarlijksche renten, eischten, dat inde na-oorlogsche jaren, mede in verband met de economische toestanden, een uiterst beleidvolle financiëele politiek werd gevoerd. Dit is aan het gemeentebestuur zeer goed gelukt, zoo zelfs, dat indien men de leening in 1930 wenscht af te lossen, dit zal kunnen gebeuren door dein den loop der voorgaande jaren gekweekte kasreserve ad ruim ƒ 50000.—• daarvoor te gebruiken. De extra aflossing zou ƒ 35000. moeten bedragen. Indien deze crisisleening, die de gemeente vrijwel vastgeklemd heeft, gedelgd is, zal men weer vrijer kunnen ademen. Financiëele toestand. Overigens staat de gemeente Sappemeer er goed voor. Enkele extra werken, waarvoor wel geleend had kunnen worden, zijn uit de gewone middelen bestreden, terwijl de gemeenteëigendommen en wegen er zeer goed uitzien. Met gerustheid kan de komende tijd worden verwacht. Ik ben aan het eind van mijn bijdrage. Of het mij is mogen gelukken eenige bijzonderheden en wetenswaardigheden te vermelden, die alle lezers interesseeren, laat ik gaarne aan anderen ter beoordeeling over. Het doel waarvoor het boek wordt uitgegeven, hoop ik echter hiermee te hebben gesteund. Sappemeer, Maart 1930. J. J. PERDON. Woningbouw. Den 13 December 1918 wordt aan de stichting „Woningbouw Sappemeer” het eerste gronden bouwvoorschot, groot respectievelijk ƒ 14476.88 en ƒ 104550.—, verleend voor den bouw van 20 arbeiderswoningen. Inde jaren 1920 en 1921 werden nogmaals voorschotten verleend, zoodat in 1921 het totaal der voorschotten reeds een kwart millioen gulden bedroeg. Het aantal woningen was toen totaal 50. DE HERVORMDE GEMEENTE TE SAPPEMEER. Al zeer spoedig, nadat het eerste schip door de vaart van het drooggelegde Sappe- of Duivelsmeerwas gevaren, begeerden „die van Sappemeer” x) een eigen predikant. Voordien werden reeds voorlezingen gehouden ineen schuur, later ineen „bijzonder” huis, gelegen inde Kleine Meer, het oudste gedeelte der drooglegging. Zooals blijkt uit de Resolutiën (besluiten) der stad Groningen gaf de Stad in 1632 toestemming tot het beroepen vaneen predikant en reeds in dat zelfde jaar kwam Johannes Hermanni, candidaat van Groningen, als eerste Hervormde herder en leeraar tot de nieuw geconstitu erde gemeente over. Bevestiger was de predikant van Kropswolde, tevens consulent van Kleine Meer. Bij resolutie van 12 Febr. 1633 betaalden „die van Sappemeer” jaarlijks tot onderhoud van hun predikant van ieder huis ƒ 1.— heemhuur en voor den schoolmeester 10 stuivers. Voorts werden 21 Mrt. 1633 de ingezetenen gedisponeerd (gelast?) om ieder een vracht mest voor den pastor te halen. Lang heeft Hermanni het niet gemaakt. Hij overleed reeds in 1636. Was het tractement misschien te schraal? Toch zat er inde stadsresolutie wel wat in, want met het toenemend aantal kolonisten (en dus ook heemhuizen) verdween immers Schraalhans uit de keuken der pastorie! Toen begin 1637 het beroepingswerk weer in vollen gang was, bleek het toch maar gewenscht het tractement met ƒ 50.— uit het jaarlijksch huisgeld en met ƒ 200.— van den Rentmeester te verbeteren. Op 7 Febr. 1637 werd aan „die van Sappemeer” toegestaan om „zelfs” een predikant te beroepen, evenwel met approbatie van den Raad. De Raad behield zich alzoo het Collatierecht voor, een recht dat tot 1858, toen de overdracht plaats had, van kracht bleef.. Maart 1637 hield proponent Johannes a Vullen, Groninganus, zijn intree. Het was het jaar van de verschijning der Statenvertaling; pastor en gemeente mochten zich gelukkig achten door bemiddeling van den Rentmeester een eerste druk van dezen kostelijken en kostbaren kanselbijbel als geschenk der Stad Groningen te bekomen. 2) Vullen overleed in Nov. 1638. Reeds een maand later werd hij opgevolgd door den proponent Johannes Bernhardi. Ook deze overleed al zeer spoedig, n.l. 23 Oct. 1639. Nog hetzelfde jaar werd een beroep uitgebracht op Alatthias Meijer van Middelbert en Engelbert (toenmaals gecombineerd), die Ao. 1640 te Kleine Meer door den consulent in zijn ambt werd bevestigd.3) Meijer was een langer levenslot beschoren dan zijn voorganger. Gedurende zijn 40-jarige ambtsloopbaan breidde zijn gemeente zich gestadig uit en de plaatsruimte in het „bijzondere” huis, later kerk genoemd, moest herhaaldelijk worden vergroot. De laatste „verwijding’ had plaats in 1652. 4) Lapmiddelen als gevolg van te groote zuinigheid. Dit zag de stad Groningen in en zij besloot tot een daad. Waar de behuizingen der zich vestigende kolonisten steeds meer werden opgetrokken aan weerskanten van de trekvaart, daar liet zij een kerk bouwen5), die een sieraad zou worden voor de streek. De Stadsarchitect en Fabrieqmeester der Provincie, Coenraad Roelofs, kreeg in 1653 opdracht een plante ontwerpen en zoo trok deze naar Willemstad aan het Haringvliet, waar een kerk stond die, naar het heette, zich wonderwel aan den Hervormden dienst aanpaste. Deze eerste Hervormde kerk in ons land was gebouwd volgens de gedachte der centrale aanleg. Gelijk de Humanist teruggrijpt naar de oorspronkelijke bronnen, zoekt de bouwmeester der Renaissance naar de zuiverheid der klassieke ruimtevormen. Geheel zuiver kou de gedachte der centrale aanleg niet gevolgd worden, want dan zou de preekstoel als centrale spil zich in het midden hebben moeten bevinden, waaromheen dan gelijkmatig de muren gegroepeerd stonden, de ruimte begrenzend. Maar dan had een gedeelte der toehoorders den predikant op den rug gezien! (het bekende bezwaar der Roomsche kruiskerken). Daarom kreeg de kansel als liturgisch centrum zijn plaats tegen eender zijwanden van den veelhoek en wel tegen den Oostwand. Zoo schouwen onwillekeurig de blikken der geloovigen en der vromen langs de gestalte van hun leeraar heen naar het graf van Christus, Hoofd van hun kerk. Liggen ook de afgestorvenen in hunne laatste rustplaats niet met hunne aangezichten Oostwaarts? 1) In die dagen de geijkte term voor kolonisten. 2) Resolutie 11 Nov. 1637. Deze bijbel is verdwenen. 3) Deze 4 eerste predikantsnamen en data zijn overgenomen uit het eerste Classicale Protocol. 4j Resolutie 5 Juni 1652. Waar die kerk heeft gestaan is onbekend. 6) Gesteund door giften der kolonisten en dooreen liberale gift of subsidie van de provincie (die na herhaald aandringen binnenkwam). Bijgaand kopergravuretje stelt de kerk in haar oorspronkelijke gedaante voor. Niet te verwonderen, dat zij een bezienswaardigheid van de streek was en dat werken uit de 17de en 18de eeuw haar roemen! Boven den ingang prijkte (en prijkt) het stadswapen met de woorden: „Senatus populusque Groninganus” (Raad en volk van Groningen) met het jaartal der inwijding Ao. 1655. Ozinga in zijn boek over Protestantsche kerken weet nog als bijzonderheid te vermelden: „het bij de kerkdekking overgebleven koper zou stadseigendom blijven en de gezamenlijke koperslagers zouden aansprakelijk gesteld worden voor het lekken”. Ruim 130 jaar later lekte het dak als een zeef en viel het koper in sloopershanden. Wat zal pastor Meijer trotsch geweest zijn op zijn fraai bedehuis! Hij verzekerde zich spoedig voor ƒ 40.— vaneen graf- of legerstede in zijn kerk vlak bij zijn preekstoel en meester Tiddo Ottens overtroefde hem door er twee te koopen! Gemakkelijk zal hij het bij zijn pastoralen arbeid wel niet gehad hebben, want onder zijn gestaag aangroeiende gemeente waren nogal heel wat minder gewenschte elementen, die vermaand moesten worden. De Stadsresolutie van 27 Jan. 1645 , dat niemand zich in Sappemeer met der woon mocht neerzetten, tenzij hij toone een attestatie van goed leven en wandel” was goed bedoeld, maar sorteerde weinig effect. Bedelarij en dronkenschap kwamen veel voor. De drassighcid der bodem scheen gecompenseerd te moeten worden door edeler vocht! Overigens was met een kleine variant volkomen waar, wat een groot dichter gezongen heeft: Neêrland zag verbaasd het rijzend wonder wassen; Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen Uit veen en dras geweld; dat onbevlekt en schoon Welhaast als keurgesteent zou vonk’len aan zijn kroon. 8) Matthias Meijer legde in 1680 het moede hoofd neer, na gedurende zijn 2 laatste levensjaren geassisteerd te zijn geweest door zijn schoonzoon David Stheman, candidatus. Deze heeft in vereeniging met zijn ambtsbroeder te Hoogezand een request tot den Raad van Groningen gericht met verzoek om een Roroede 9) te laten aanstellen tot wering van vreemde bedelaars. Dit verzoek werd toegestaan10). Nu was spoedig de rou van ’tgat!11) Stheman is ~inde bediening” geweest tot 1713, in welk jaar hij „zeer schielijk verstorven’ is. Nog in datzelfde jaar kwam Thammo Themmen te Sappemeer, bevestigd door zijn vader Hitzens Themmen, predikant te Groningen. Thammo werd in 1720 zelf te Groningen beroepen, waar al spoedig een roep van geleerdheid en gave van hem uitging. Zijn opvolger was Petrus Venhuizen, beroepen van Visvliet. Obiit (gestorven) 1728. Daarna kwam Theodorus Croeser van 1729—1748, broeder van den beroemden prof. med. te Groningen. Na hem kwam Johannes Arnoldus Eik, beroepen van Noorddijk in 1750 en vertrokken naar Zutphen in 1753. De naamlijst van bovengenoemde 9 predikanten staat vóór in het boek der Acta Consistory. Men vindt hierin, behalve de data, de intree- en afscheidsteksten of lijkpredikatiën. De Acta zelf beginnen met Cornelius Themmen, Theol. Fik, bevestigd 5 Meij 1754 door zijn vader Thammo Themmen bovengenoemd, toen oudsten predikant van Groningen. Van zichzelf meldt hij inde Acta: „Bijna vijf en dertig jaren den Evangeliedienst meerendeels zukkelende waargenomen hebbende, is hij eindelijk 19 Jan. 1789 Emeritus verklaard, salvo honore & voto”. Dat nam niet weg, dat hij een ijverig pastor was. Er ging bijna geen kerkeraadsvergadering voorbij of hij deed verslag van zijn huisbezoek. Er schijnen vele twisten en oneenigheden geweest te zijn „bezwaarlijk 6) De vier pilaren, die tegenwoordig het dak schragen, waren vroeger niet aanwezig. Ze komen niet voor op de oude rollen der graven, waarop de nummering gewoon doorloopt. Het koperen dak rustte dus op de alle even hooge muren. Hulde temeer aan den bouwer! 7) Resolutiën van 30 April en 26 Mei 1653. 8) Tollens. Overwintering op Nova Zembla. 9) Ro-roede = Rode-rou = wedman diender. 10) Resolutie 5 Nov. 1685. lx) ’tQevaar voorbij (en niet „over”, zooals ’tQron. woordenboek verklaart). Coenraad Roelofs nu kweet zich met kunstzin van de hem opgedragen taak. Ineen zuiveren achthoek verrezen de muren, het geheel werd dooreen koperen koepel gedekt 6), waarboven een torentje met luidklok 7). Blijkbaar is door eenige ingezetenen verzocht, (zooals in die tijden meer geschiedde) om hunne familiewapenen in de ramen te mogen aanbrengen. Volgens Resolutie van 17 Mrt. 1655 werd n.l. „verstaan, dat ineen glas alle de wapens en namen van den zittenden Raad, Syndicus, Rentmeester en beide Secretariën zullen worden gesteld, bij hun particulier proquoto te bekostigen, en inde overige glazen alleen ’t stadswapen te stellen”. De kerk in haar oorspronkelijke gedaante. (Naar een kopergravure). om bij te leggen. Vele inpertinente bejegeningen en vuilachtige lasteringen kwamen voor, benevens onbetamelijke vreugdbedrijven”. v~) Kerkeraadsleden in dezen tijd waren o.a. Andries Borgelt, Eiltje Reinders, Hanne Molema, Berent en Marten Sans, Otto Folkers en Jan Helmers. Een dezer heeren werd in 1760 gecensureerd en van het Heilig Avondmaal geweerd,13) omdat hij had meegedaan aan het papagaaischieten, wat als onwelvoeglijk gold. Voor alle zekerheid was vooraf over dit punt het gevoelen van het Classicaal Bestuur gevraagd.14) Vermakelijk is het ook te lezen, hoe de schoolmeester gekapitteld is geworden en het ergerlijke van zijn gedrag en zijn onbetamelijkheid scherpelijk voor oogen is gehouden. De schoolmeester-koster had n.l. de kaarsen inde kerk niet willen aansteken en zich op onbescheiden wijze tegen eenige kerkeraadsleden uitgelaten.15) Omstreeks 1780 komen de volgende namen veelvuldig voor: Hendrik Maathuis, Heilco v.d. Werf, H. J. Klunder, Alons, Mulder. Omstreeks 1800: Hoen, Dorenbosch, Boer, Folkert Edzes (uit Nieuw-Scheemda), Sikkens, Koning, Bontekoe, Landcweer. Men mocht, eenmaal benoemd, niet voor het ambt van kerkeraadslid bedanken. Hierop stond een boete of troostgeld.l6) Ds. Themmen woonde nog tot 1795 als emeritus in Sappemeer; Ds. Georg Swijghman Wildervanck, beroepen van Rosendael in Gelderland en 24 Mei 1789 te Sappemeer bevestigd, bracht zijn vriend de laatste eer door in de kerk den lijkdient te leiden. Zi n zeer toepasselijke tekst was Hebreen 12 vs. 1 en 2.17) Deze dienst werd gehouden inde gerestaureerde kerk. Reeds jaren was voorziening van het dak dringend noodig geweest en, zooals zoo dikwijls gebeurd, zag men tegen de kosten op, totdat het te laat was en men voor veel grooter uitgaven kwam te staan. De klok mocht in 1781 al niet meer geluid worden, omdat het torentje meekreunde en meedeinde in janeen-knikkebollen van den ouden dag, terwijl de stad Groningen de knoopen van haar vest telde. Maar dit was den ingezetenen toch al te kras. De stem van de klok moest gehoord worden, stipt en geregeld, anders kwam men met den tijd niet mee! Na herhaald aandringen werd inde toegangslaan het vierkante klokketorentje gebouwd,18) gedekt met het oer-oude en beproefde Noorsche zadeldak. De kerkklok werd er in overgebraoht19) en doet daar nog steeds dienst. Maarde kerk bleef sindsdien stemmeloos. Aan Sipke Oltkamp werd in 1791 voor ƒ 8489 de restauratie van de kerk opgedragen. De aesthetica, de leer der zinnelijke waarneming, werd niet meer beoefend in deze slappe voorperiode van den Keezentijd en althans uiterlijk werd het fraaie werk van Coenraad Roelofs volkomen verknoeid door den dorpstimmerman. Het koper en de koepelvorm verdwenen, vier der aoht muren werden puntvormig opgetrokken, het geheel met pannen en kruisvormige zadeldaken gedekt. Wel stond het torentje nu goed verzekerd, maar Ozinga heeft volkomen gelijk, wanneer hij zegt: „uitwendig maakt de kerk thans een troosteloozen en plompen indruk”. Van het inwendige behoeft dit gelukkig niet getuigd te worden. Zeker, het is teruggebracht tot den kruisvorm en vier houten pilaren schragen de traveen en het „gewulft”. Het glas in lood verdween, vier ronde vensters werden inde puntgevels aangebracht, scheef en volkomen doelloos zijnde kapiteelen op de acht vierkante steunbeeren bij de hoeken. Maar toch maakt het inwendige een rustig-voornamen en vooral intiemen indruk. Het orgelfront, waarover straks, werkt daartoe ten zeerste mee. De Doopsgezinden betoonden zich weer broederlijk en zusterlijk naar hunnen aard, door aan de gereformeerde 20) dakloozen onderdak te verschaffen gedurende de verbouwing. De stad Groningen vereerde den 12) in goed Hollandsch: openbare dronkenschap. 13) In kerkelijk opzicht en tucht he t strengste tuchtmiddel, met openbare afkondiging van den kansel. Het werkte preventief. 14) Deze ouderling is 54 jaar later op zijn verzoek van de kerkelijke censuur ontheven en is als 87-jarige grijsaard tot wederzijdsche blijdschap in zijn volkomen lidmaatschap hersteld (Acta van 23 Jan. 1814). 15) Acta van 27 Dec. 1772. 16) Zie bv. de Acta van Jan 1782. 17) Ds. Themmen is niet meer inde kerk, maar op het Oosterkerkhof begraven. 18) Zoo ook te Hoogezand. i0) Randschrift: De Stadt Groningen heeft deze kloek laten vergieten. Jan Crans me fecit. Enchusac Ao. 1722. 20) Zoo werden de tegenwoordige Hervormden nog algemeen genoemd. Wij laten dezen naam gaarne over aan de afgescheidenen of doleerenden. De toegangslaan tot de kerk met links de klokketoren. Ds. Wildervanck heeft 26 Dec. 1826 van zijn geliefde gemeente afscheid genomen en is met een pensioen van ƒ 250.— naar zijn geboorteplaats Zuidbroek vertrokken. Zijn tractement bestond nog voor een deel uit stratendrek, maar hij wist per request gedaan te krijgen, dat hem voor dat recht ƒ 50. werd uitbetaald.23) Hij maakte de moeilijke Napoleontische tijden door en heeft 3 jaar lang zonder tractement gezeten. Deze schuld a 1092 guldens 5 stuivers en 4 duiten heeft de kerkeraad getracht van Landswege uitbetaald te krijgen, de gemeente onvermogend verklarend. Maar dat is mislukt. De gemeente moest ƒ 600.— zien te vinden, door den Gouverneur der Provincie te regelen, de rest had Dominee voor het fluiten. Toen schonk Dominee van die j 600.— nog de helft aan zijn gemeente. 24) De „hoegrootheid” der gemeente is bekend, doordat in 1816 „de Eerwaarde Kerkeraad haar heeft opgenomen bijlangs de huizen'. Er waren 167 lidmaten en 1102 overige leden, tezamen 1269 personen. 25) Ds. Jan Bakker, beroepen van Bolsward, werd 19 Aug. 1827 alhier bevestigd door zijn behuwdbroeder Ds. Tinga, predikant te Zuidbroek. Kerkeraadsleden uit zijn periode waren o.a. de heeren Star Busman, Jonker, v. Iddekinge, Bakker, Buning, Hartman Busman. In zijn tijd is de acte van overdracht gepasseerd, waarover reeds in 1813 was onderhandeld.26) Kerk, pastorie en dokketoren, benevens alle landerijen, kosterij-inkomsten en verdere baten kwamen in 1858 aan de kerkvoogdij, die in ’t vervolg te zorgen had, dat alles in goeden staat van onderhoud bleef. Kort daarop hebben de godsdienstoefeningen eenige malen stilgestaan 27) wegens veranderingen in het kerkgebouw. Er kwam een oploopende houten vloer, waarop banken (voordien waren er stoelen), terwijl het aantal plaatsen op de klunderbeune 28) werd vergroot. Ds. Bakker nam 1 Oct. 1860 zijn emeritaat en is, na nog een paar jaar notabel te zijn geweest, in 1867 gestorven. De consulent, ds. Sinninghe Damsté van Hoogezand, had bij het beroepingswerk een merkwaardige moeilijkheid op te lossen. Twee kerkeraadsleden hielden n.l. stijf en strak vol, dat de Kerkvoogdij meegerechtigde was, zooals vroeger de stad Groningen. Hoewel het Classicaal Bestuur nadrukkelijk geschreven had, dat het recht van beroeping uitsluitend aan den kerkeraad verbleef en de kerkvoogdij van het vermeende Collatierecht afzag, bleven zij inde oppositie en saboteerden zij de vergaderingen. Toen de beroepen predikant kwam kijken, trachtten zij Zijn Wel Eerwaarde te overreden het beroep niet aan te nemen. Maar Ds. Christiaan Cammenga kwam Juni 1861 en de twee kerkeraadsleden hadden de „eer” te bedanken 29). De Kerkvoogdij liet tijdens de vacature de tegenwoordige kosterswoning zetten. Tot kerkedienaar werd C. Roeper benoemd, die ruim 40 jaren tot aller tevredenheid getrouw zijn plicht heeft volbracht en 15 Jan. 1903 werd opgevolgd door Hemko Streuper, den tegenwoordigen functionaris. De schoolmeesters behoefden dus geen kosterswerk meer te verrichten, doch waren nog wel voorzangers-bordenaanschrijvers. Dit ging bij toerbeurt. Het hoofd van de school in Kleine Meer één maand, dat van de Westerschool twee maanden. Velen zullen zich nog het klare stemgeluid en de maatvastheid van meester Klunder herinneren! ln 1863 kwam het schuurtje aan den Westkant van de laan (kerkgangers stalden daar soms hun paard), terwijl de burgerlijke gemeente de ijzeren toegangspoort tusschen de grachten liet maken 30). In 1869 werd de firma A. Borcherts aannemer van het monumentale hek voor aan den weg. Onder ds. Cammenga was de kerkelijke belangstelling zóó groot, dat er meermalen over gedacht is om een tweede klunderbeune aan den Westkant te maken. Vooral onder zijn opvolger Ds. Herman Hendrik Evers (23 Mrt. 1873—4 Aug. 1889) bloeide het kerkelijk leven. Groot was het aantal zijner lidmaten en vele ouden van dagen zullen zich zijner herinneren. Toch heeft ds. Evers moeilijkheden gehad, voornamelijk door de armhuiskwestie. In 1861 was er n.l. een diaconiehuis inde Heerenlaan opgetrokken, dat eenige jaren aan de verwachtingen voldeed. Bij voor- en najaarscollecte langs de huizen (heeren kerkeraadsleden collecteerden) werden groote sommen geofferd. Maar langzamerhand verminderde de offervaardigheid en ging men meer voelen voor armenverzorging door de burgerlijke overheid. Op voorstel van den heer Star Nauta werd het collecteeren afgeschaft en werden de gemeenteleden gehouden om naar vermogen ƒ 3200.— armlasten per jaar op te brengen. Een commissie, bestaande uit de h.h. C. Star Nauta, T. Veenema Azn., J. K. Mulder, W. H. Wildervanck en E. Maathuis, stemde vóór dit voorstel . Maarde gemeentewas blijkbaar anders gestemd en in 1884 werd tot opheffing van het 21) Resolutie 9 Juni 1792. 22) Resolutie 13 Januari 1793. Eenzelfde verbod gold Hoogezand en Kielwindeweer. 23) Resolutie 29 Oct. 1811. 24) Acta van 20 Febr. 1814 en 7 Mei 1815. 25) In 1860 was dit ruim 2000. 26) Resolutie 6 Juli 1813. Hierbij werden de landerijen behoorende bij de Pastorie, welke gratis door den predikant gebruikt werden, van de overdracht nadrukkelijk uitgesloten. In 1843 is hierover wederom gedelibereerd. 27) 25 Sept. 1859 werd te Zuidbroek voorbereiding H. Avondmaal gehouden. 28) Stommelzolder. Klunderen = klossen, galmen. Beune vermoedelijk afgeleid,van Bühne. 29) Vaneen onaangenamen geest inde vergaderingen, die met gebed geopend en gesloten werden, blijkt met geen woord. Alleen het woordje „eer” staat inde notulen fijntjes onderstreept. 30) B. en W. mochten daarvoor eenige hinderlijke boomen bij het meesterhuis laten rooien. Mennonieten gracieuselijk eene donatie van 10 ducatons voor het gebruik hunner kerk.21) Tevens bood de verbouwing aan de stad een geschikte gelegenheid om voortaan het begraven inde gerestaureerde kerkte verbieden. 22) De Oosterbegraafplaats was reeds lang voordien in gebruik, d.w.z. het voorste stuk, de tegenwoordige laan. armhuis besloten en boeldag gehouden. Het „werkhuis” werd ingericht tot burgerwoningen en de gealimenteerden in gezinnen opgenomen. 31) Op Zondag 27 Juli 1875 had de inwijding plaats van het nieuw gestichte orgel, waarvoor de gelden geheel uit vrijwillige bijdragen van gemeenteleden gevonden waren. Met Job 21 vs. 12b tot tekst werd het orgel door ds. Evers ingewijd en door Jhr. Mr. S. Trip uit Groningen bespeeld. De bouwer, de heer P. v. Oeckelen uit Haren, bekend Groninger orgelbouwer, heeft zich niet alleen een bekwaam en betrouwbaar vakkundige betoond (nu, 55 jaar,-later, is alles nog perfect in orde), doch ook iemand van smaak. Het is waarlijk geen gemakkelijke opdracht om in deze octogone kerk een orgelfront te zetten, dat'niet domineert en de ruimteverdeeling niet verbreekt. Dit front, met zijn drie torens, bekroond met Muzefiguurtjes en opwiekenden adelaar,32) is wonderwel geslaagd. De dispositie van het orgel is als volgt: Onderklavier. Bovenklavier. Prestant 8 voet Prestant 8 voet Bourdon 16 „ Violoncel 16 „ Roerfluit 8 „ Viola di Gumba 8 „ Violon disc. 16 „ Clarinet 8 „ Octaaf 4 „ Woudfluit 2 Quint 3 „ Speelfluit 4 „ Octaaf 2 „ Holpijp 8 „ Mixtuur 2,3, 4 sterk Trompet 8 voet verder de noodige afsluitingen en koppelingen, benevens een aangehangen pedaal. De volgende heeren hebben het orgel bespeeld: 1875 H. P. Steenhuis Jr., 1891 P. Hemsen, 1901 M. J. Wolters (deze was blind), 1909 P. van Dam, terwijl de heer Q. J. Steenbeek vanaf 1911 met zijn bekwaam en gevoelig spel plechtigheid aan de godsdienstoefeningen bijzet, getrouw terzijde gestaan door zijn hulpe tegenover hem J. Rumpel. Voorzingen was nu feitelijk overbodig geworden. Vandaar dat de burgerlijke gemeente na loven en bieden in 1892 tegen eene altijddurende betaling van ƒ 150.— ’s jaars vrij kwam van de verplichting om voor kostersen voorzangersdiensten te zorgen.33) Ds. Anne de Jong (1890—1892) en zijn opvolger luiden den nieuwen tijd in. Plaatsruimte gebiedt mij kort te zijn en voor karaktertypeering mijner collega’s zijn competenter personen te vinden. Onder Ds. Abraham Cornelis Leendertz (1894—1899), gewezen doopsgezind predikant, pleegde een ex-gereformeerde boekhandelaar, T. Berg, „sectarisme” en werd een „gemeente” opgericht, die des Zondagsavonds inde Luthersche Kerk godsdienstoefeningen hield. 34) Ds. Cornelis Frederik Bruins (1900—1904) kwam dikwijls met een bezwaard gemoed van ‘huisbezoek thuis. Het was hem als zagen de vele gevels, waar hij in zoo lang niet geweest was, hem verwijtend aan. De gemeente was toen 3500 zielen groot.35) Na hem kwam Ds. Louis Meeth (1905—1913), opgevolgd door Ds. Gerhard Hendrik Steijn (1914—1915), wiens verblijf alhier, zooals hij zelf schrijft, kort was, maar lieflijk. Onder zijn voorzitterschap werden liefst 21 kerkeraadsvergaderingen gehouden. Opgevolgd (nog korter) door Ds. J. Hensel (1916— 1917), opgevolgd door Ds. A. J. Wefers Bettink, gekomen 9 Dec. 1917, overleden 18 Mei 1923 inde Valeriuskliniek te Amsterdam. Na hem kwam, bevestigd op 17 Mei 1925 door 31) Vijftig jaar geleden reeds gezinsverpleging! Op voorstel van Ds. Evers kwamen o.a. ook de busjes bij de kerkuitgang en werd het „hengelen” afgeschaft. 32) Beeld, genomen uit Jesaja 40 vs. 31. 33) fn 1889 is de kerk aan 5 van de 8 zijden ommuurd, terwijl in 1910 het stucplafond vervangen werd dooreen houten tongewelf. 34) Notulen van den kerkeraad van 7 Aug. 1895. Toen ontstond dus de tegenwoordige Evangelisatievereeniging Rehoboth. 35) Zie b.v. notulen van het kiescollege van 1 Mrt. 1898. De frontzijde van het orgel inde N.H. Kerkte Sappemeer. De laatste vijftiger jaren kenmerkte zich dooreen .gestaag afnemen der belangstelling. Vele leden, ook bestuursleden, weigerden hun hoofdgeld te betalen als het niet werd verminderd, bedankten of werden Doopsgezind. Kenmerkend voor dien tijd is dat, om geld te maken, in 1913 het Avondmaalsstel werd verkocht om daarvoor kleine bekertjes aan te schaffen. 36) En het predikantstractement was de sluitpost der begrooting. Gelukkig kwam er den laatsten tijd een kentering en ’t is te 'hopen, dat deze verandering ten goede aanhoudt. Door jaarlijksche toezeggingen is in 1929 op de plaats van het schuurtje aan den Westkant van de Kerklaan een zeer doelmatig gebouw voor gemeentebelangen verrezen met een tooneel, geheel door eigen krachten gemaakt. Er is een bloeiende zusterkring, een Zondagsschool onder beproefde leiding en een kinderkerk, verschillende clubs, een kerkkoor, kinder- en middenkoor onder eigen directeur (den heer E. E. van der Glas). Tot slot nog iets over de pastorie. Ineen Stadsrekening van 1635 wordt voor de eerste maal gesproken van een reparatie aan de „pastoersbehuizinge” van Sappemeer en in 1641 is er sprake vaneen belangrijke verbouwing. Dat het pastoershuis van toen hetzelfde was als de pastorie van nu, is niet zeker, doch hoogstwaarschijnlijk. Inde Oostergevel komt n.l. in ankercijfers hetzelfde jaartal 1641 voor. Ten tijde van Ds. Evers, in 1881, is het voorhuis hooger opgetrokken en het geheel onder één kap gekomen. Het jaartal 1641 is toen van den Zuidergevel naar den Oostergevel overgeplaatst. De Heerenlaan 37 zou volgens de overlevering naar dit huis zijn genoemd. Vermoedelijk was het oorspronkelijk, gelijk „Welgelegen”, een jachthuis, omgeven als het is met singels en aan drie kanten met een gracht, waarachter 4 bunders „pastorieland”. Hoewel een koopacte niet te vinden is, houd ik het voor vrij zeker, dat de stad Groningen omstreeks de stichting der Hervormde gemeente dit jachthuis van Groninger heeren heeft gekocht en 'heeft laten inrichten (en verkleinen?) tot pastorie. In dit huis met zijn mooien tuin en prachtige beuken, misschien te groot voor de hedendaagsche omstandigheden, 38) is veel strijds gestreden en veel gebeds gebeden. Moge het zijn, en geweest zijn, tot heil van de gemeente en tot verbreiding van Qods Koninkrijk. A. N. PIJNACKER HORDIJK. 36) Twee bekers, indertijd met devote liefde aan de kerk geschonken. Wie koopt ze terug? Adres bekend. 37) Een hoek bij de kerkingang heet nog Laentjeshörn. 38> Duur in onderhoud voor kerkvoogdij en predikant. zijn vriend Ds. Baudet van Ter Apel, Ds. A. N. Pijnacker Hordijk als 22ste predikant na de vestiging der gemeente in 1632. De pastorie der N. H. Kerkte Sappemeer, DE NED. HERV. GEMEENTE TE HOOGEZAND. Hoogezand, hoewel ouder dan Sappemeer, ontving later z’n kerk, en wel in 1669. Door de Staten en de Stad werd een „toelaag gegeven”. De fraaie Raadsbank met het stadswapen wijst erop, dat ook te Hoogezand, evenals te Stadskanaal en Kiel, de stad het collatierecht bezat. Het ruime kerkgebouw vertoont uit- en inwendig weinig bijzonders. De mooie preekstoel dateert van Anno 1726. Het randschrift luidt: „Met dezen predikstoel vereerden hier de kerk Trip, Butler, Duirsma. Gods zegen kroon het werk. Uit Ps. XCIII. Ingezegent door F. Buning, Predikant op ’t Hoogezant”. Boven links: Butler op Overwater, in ’t midden (met wapen): Trip op Vreedenburg, rechts: Duirsma op Stadtwijck. Onze geachte voorouderen ontbrak het geenszins aan de noodige ijdelheid! In hoeveel kerken prijken nog heden ten dage niet de bonte wapenschilden der adellijke families, die kerk en dorp beheerschten. Men had er eigen gestoelte en grafkelder. Dit allesmist Hoogezand: een eigenlijke „elite” bezaten onze veenkoloniën uit den aard der zaak niet. Op initiatief van Ds. Aris werd het inwendige van het kerkgebouw in 1928 aanmerkelijk verfraaid: ’t heeft de Kerkvoogdij heel wat zorg en geld gekost om het zoover te krijgen, maar nu is men dankbaar voor de genomen beslissing. Alles is warm-brujn geverfd en in het breede middenvak zijn stoelen geplaatst van bijpassende kleur, zoodat het geheel is geworden tot een vriendelijk en stemmig interieur. Het orgel is van 1888, het werd vervaardigd door den heer Kruse te Leeuwarden, en bij de ingebruikneming bespeeld door den heer Steenhuis te Groningen, terwijl Ds. Hoekstra de inwijdingsrede uitsprak. Thans is de heer L. Smid, hoofd eener school te Sappemeer, onze bekwame organist, als opvolger van wijlen den heer IJkema, het hoofd der vroegere Fransche school alhier. Vóór de kerk een orgel had, was het bekende schoolhoofd, de heer J. Douwes, hier jarenlang voorzanger. Vermelding verdient nog, dat inde vorige eeuw vader en zoon Bronts hier een kleine 80 jaar het kosterschap hebben waargenomen, later kwam N. Oomkes, terwijl thans L. Aten onze volijverige kerkedienaar is. Gelijk op meer plaatsen vormde ook te Hoogezand de oude pastorie met de kerk één geheel, en kon ook hier de predikant „binnendoor” de kansel bestijgen. De „toren” van Hoogezand staat geheel apart en diende oorspronkelijk als ingang van het kerkhof, dat insgelijks inde laatste jaren verfraaid en verruimd is. Het simpele bouwwerk gaat nu bescheiden achter hoog geboomte schuil en laat alleen op Zondagen nog zijn luidklok hooren: Vivos voco! De kerk van Hoogezand behartigde oorspronkelijk ook de geestelijke belangen der parochianen inde jongere zusterkolonie Kyl-Compagnie, maar deze werd in 1755 kerkelijk van Hoogezand gescheiden. Tot 1822 was Windeweer, omvattende Kiel-Windeweer en Lula, ook burgerlijk een eigen gemeente, waaraan het oude gemeentehuis, thans Café Leeuwering, nog een zichtbare herinnering is. De eerste hervormde leeraar der kerkelijke gemeente te Hoogezand was Henricus a Bijler, overleden in 1706. Bij de scheiding in 1755 stond er J. H. Nieuwoldt, overleden in 1757. Inde kerk las men op zijn grafzerk: „Johannes Henricus Nieuwoldt natus Ao. 1700, 27n Decemb., in Deo requievit Ao. 1757 d. 28 Juni, postquam Ecclesiam Christi pavisset 9 annos in Gerkesklooster, 12 in Ten Boer & 7 in Hoogezandt. „Dees Leeraars stoflijk deel rust onder deze zerk Zijn zaalge ziel bij God na moeite en strijd in ’t perk. Interieur van de Ned. Hert). Kerkte Hoogezand. ’t Wapen op de zerk is onduidelijk, maar elders in deze provincie, zoo te Stedum en Jukwerd, is het familiewapen van dit bekende predikantengeslacht beter leesbaar. Ineen ongedateerde aanteekening bij het oude „Kerkenboek op ’t Hoogezandt, behelsendie de Ledematen der Gemeente, Gedoopte en Houwelijken, ingaande met den Jaare 1720” lees ik: „Er schijnt in 1720 een afzonderlijk register voor ingezegende huwelijken aangelegd te zijn, en eveneens ook een afzonderlijk doopboek, dat door de Maire in 1811 is verloren geraakt. Tusschen de namen vindt men hier en daar historische aanteekieningen. Eene daarvan is de uitkomst vaneen volkstelling op 11 Dec. 1805 op aanschrijving van het departementale bestuur (we zijn inden Franschen tijd onder het koningschap van Lodewijk Napoleon) waarbij bevonden is, dat het getal der Ingezetenen tot dit Kerspel behoorende, jong en oud tezamen bedraagt 1796, hieronder 1270 gereformeerde zielen (d.i. Ned. Hervormden) met 178 Ledematen, 259 Roomschen, 192 Mennisten, 42 Lutheranen en 33 Jooden”. Inde lange, lange rij van namen uit dit Kerkeboek den 27 Maart 1808 werden er b.v. op één morgen 40 personen op belijdenis des geloofs aangenomen! komen we meer en meer bekende klanken tegen, namen van families (allen kregen nu immers een familienaam bij de invoering van den Burgerlijken Stand) die hier blijkbaar van ouder tot ouder hebben gewoond: Reinders, Boon, Smit, Hooites, Meursing, Botjes, Hooghoud, Molema, Hoen De kerk van die dagen stond nog midden in de maatschappelijke belangstelling, haar invloed was groot en voor bijna allen was ze tot steun en troost in stoffelijken of geestelijken zin: Zwaantje Jochemse werd Hemelvaart 1817 nog op 72-jarigen leeftijd gedoopt en openlijk op belijdenis bevestigd! Predikant en Kerkeraad hielden voortdurend toezicht op handel en wandel hunner parochianen en het protocol van menige kerkeraadsvergadering bevat slechts dit ééne: Censura morum. Of onze voorouders in elk opzicht wel zooveel braver waren dan hun zeer vrijzinnig nageslacht, dat zooveel losser staat van kerk en leer? De verhoudingen zijn in ons moderne leven vrijer en 'losser geworden, opener en eerlijker ook, maar soms wel wat al te los en niet ieder kan veilig de volle vrijheid van denken en doen verdragen, zoodat de oude kerkelijke tucht toen stellig menig zwakken broeder althans nog behoorlijk binnen de perken van ’t fatsoen wist te houden. Na den Franschen tijd stond hier Ds. Corstius (1811—1822), die er 44 maal het avondmaal bediende, voor het laatst 17 Maart 1822 en wel „met ongemeene aandoening der gemeente”. Onder zijn opvolger Ds. Stuivinga kwam er een onverkwikkelijke strubbeling tusschen Mr. Wiardus Hora Siccama en den Kerkeraad alhier, toen deze laatste weigerde om aan Mr. Siccama en diens echtgenoote attestatie van lidmaatschap naar de Waalsche kerkte Groningen af te geven, aangezien beiden, „hoewel als lidmaten te boek staande, echter gedurende de laatste 2 jaren den openbaren godsdienst zelden en de viering van het H. Avondmaal geheel niet hebben bijgewoond”. Ds. Stuivinga heeft hier een kwarteeuw als predikant gestaan. Na een vacature van ruim een jaar (Ds. R. ten Post van Westerbroek was consulent) wordt beroepen J. M. van Loon, candidaat te Groningen, die in 1853 wordt opgevolgd door Ds. J. Sinnige. Damsté, overgekomen van Bellingwolde. Den 19 Febr. 1859 wordt hier een buitengewone kerkvergadering belegd, wegens een missive van de Synode der Ned. Herv. Kerk, aanprijzende het gebruik van toga, bef en baret. De kerkeraad is het eens met de motieven, maar besluit toch „om meer dan één reden” met aanschaffing en ingebruikneming vaneen en ander nog te wachten! Eenige jaren later, Febr. 1866, verzoekt Ds. Damsté, wegens ongesteldheid, die hem inzonderheid het tweemaal preeken ’s Zondags moeilijk maakt, aanstelling vaneen hulpprediker. De heer Conradi, hiertoe benoemd, wordt 5 Aug. daarop bevestigd. Hij was een boet-bazuin, een Evangelietolk van God, geleerd na ’thert te spreken van zijn volk, Een zeldzaam Ligt, wel ongezien bij die in schijn, Maar hooggeacht bij hen, die waarlijk Christnen zijn”. Interieur der Kerk. Wel merkwaardig, dat de twee volgende predikanten, Tj. Cannegieter en J. Reitsma, beiden later als hoogleeraar Hoogezand verlaten! Prof. Cannegieter is in 1929 op hoogen leeftijd te Utrecht overleden. Het eerste bericht van de hoogleeraarsbenoeming van Ds. Reitsma bleek op een misverstand te berusten en de ingekomen felicitaties deden pijnlijk aan. Dominé verdroeg de teleurstelling niettemin met Christelijke gelatenheid en beweerde, toen enkele maanden later de heusche benoeming kwam, bij welke gelegenheid een groote fakkeloptocht werd gehouden: „het was inderdaad een wonderlijke gewaarwording, één dag als professor gevierd te worden en het niet te zijn". Weer toog men er op uit om een waardigen opvolger te vinden. Het „Hooren” van predikanten heeft voor velen een bijzondere bekoring, maar brengt ook in onzen tijd van trein, auto en bus, die ons zooveel vlugger ter plaatse brengen, nog eigenaardige moeilijkheden mee. Schrijver dezes zou hier persoonlijke getuigenissen kunnen afleggen! Twee rijtuigen, met hoorders beladen, en elk bespannen met twee paarden, die een week na tijd nog stijf waren van de lange rit, trekken ’s nachts om half twee van hier naar het verre Emmen, waar Ds. Roessingh staat. Afspraak is, dat wie het eerst een bepaalde duiker inden weg passeert, aldaar een krijtstreep achterlaten zal ten teeken voor den anderen wagen, dat men niet meer behoeft te wachten en doorrijden kan.... En zoo ging het inden donkeren nacht verder, ’t onbekende heideland tegemoet. De keuze viel echter op Ds. C. Hoekstra van Oldeholtpade, die in 1885 tot zijn nieuwe gemeente overkwam. Van de vroegere predikanten, die bij de ouderen onder ons nog steeds in goede herinnering voortleven, neemt Ds. Hoekstra wel de allerhoogste plaats in. Hoekstra was een bekwaam man en een warme persoonlijkheid, echt vrijzinnig en voor z’n tijd nogal vooruitstrevend, een „volksman”, die in zijn preeken hartgrondig protesteeren kon tegen veel maatschappelijk onrecht, en wat hem toen nogal eens kwalijk genomen werd. Hoekstra was spontaan, die ook een wat gewaagde grap van zijn vele catechisanten best verdragen kon en die het meest dwaze antwoord van den minst-theologisch georiënteerden leeriing nog welwillend opnam, maar meteen den gederailleerden spreker weer op gemoedelijke wijze in ’t goede spoor bracht. Hoekstra was ook een man van organisatie. De bekende Dorcas-vereeniging, die in haar lange bestaan al zoo vele mindergegoeden op vriendelijke wijze heeft verrast, bloeide in die dagen zeer en gaf mooie avonden op de bovenzaal van ’t hotel Roelfsema (thans Faber). Dan deden vele dorpskrachten volijverig mee en aan de groote heerentafel zaten Ds. Hoekstra en Dr. Siemens. De laatste hield dan geregeld een speech: „....en als we dan terugkeeren inde tredmolen van het dagelijksche leven....” In 1892 vertrok Ds. Hoekstra naar Paramaribo. Het afscheid was zieer treffend. De heer H. Wolters, die jaren lang kerkvoogd is geweest, en tot op hoogen leeftijd actief belang stelde in ons kerkelijk leven, bood namens de vele vrienden en vereerders geschenken aan en hield de afscheidstoespraak: „Hooggeachte leeraar, innig gdiefde vriend! Met diepen weemoed aanvaard ik de eervolle taak, mij opgedragen, om U op dezen voor ons allen onvergetelijken avond het officieel afscheidswoord van de gemeente, die zoo veel aan U te danken heeft, uit het overvolle hart toe te spreken ” Toen Ds. Hoekstra uit de West terugkwam, werd hij beroepen te Tiel, en aldaar opvolger van zijn eigen oud-leerling en jongere vriend Ds. Buurma, thans te Qrouw. Ook te Tiel was Ds. Hoekstra zeer bemind als mensch en leeraar, en Ds. Buurma schrijft mij: „Mijn vader was een groot vereerder van Hoekstra, was voor diens begrafenis naar Tiel overgekomen en sprak later meermalen over het plan om nogmaals daarheen te gaan, toen vrienden en vereerders een monument hadden opgericht op het graf van den man, die in zijn lieven zoovelen ten zegen was geweest”. Opvolger van Ds. Hoekstra was Dr. H. W. ter Haar (1893—1896), een andere persoonlijkheid, maar vooral aanvankelijk zeer gezien. Hij was een ijverig pastor en catecheet en vermaard om zijn sterk geheugen: de leden der toen nog vaak talrijke gezinnen, hij kende ze spoedig alle bij name, wat hem in zijn dienstwerk zeer te stade kwam. Na hem is Ds. J. Bleeker gekomen, wéér anders, maar niet minder ijverig Oud-Kerkvoogd H. Wolters. Ds. Hoekstra Na Ds. Bleeker kwamen de predikanten J. Bruining (1900—1906) en P. J. Franke (1906—'25), die hier de moeilijke jaren van inzinking en verval van het vrijzinnig kerkleven hebben meegemaakt. Ds. Bruining was een hoogstaand mensch en knap prediker, maarde belangstelling uit den glorietijd van de z.g. tweede hervorming was lang reeds voorbij. Het vrijzinnig beginsel gaf velen op den duur te weinig houvast en dezulken zochten steun bij de orthodoxie, bij Baptisten en Rehoboth. Ook de tijdgeest was de kerk niet gunstig, en die kerk zelf heeft vaak de roep der tijden heel slecht verstaan, zoodat zeer velen, zoowel hier als elders, geheel vervreemdden van kerk en godsdienst. Toch bleef ook Ds. Franke, die de laatste jaren ziekelijk was, tot aan zijn dood trouw op zijn post. Hij was een gedesillusioneerde, maar klaagde nimmer en verbeet zijn smart. Op 7 Maart 1925 is aan zijn graf duidelijk gebleken, hoe hij hier toch een kring van getrouwen had, die hem hoogschatten om zijn eerlijkheid, zijn trouw en zijn eenvoud. Het zou voor Ds. B. J. Aris (1926—-’29) weggelegd zijn, om hier nieuw leven inde kerkelijke brouwerij te brengen. Hij was er de juiste man voor: jong, frisch, vol plannen en idealen. In korten tijd stond de kerk weer in ’t centrum der belangstelling. Een al spoedig gehouden bazaar ter bestrijding van de vele gemaakte onkosten na de komst van den nieuwen dominé bracht netto meer dan ƒ 2000 op! Ds. Aris zelf stond met beide beenen midden in bet moderne leven: zijn preeken waren frisch en krachtig, klaar en waar. Hij was meer organisator dan pastor en voor velen theologisch te „licht”, maar hij boeide niettemin en hij heeft vooral onder de jongeren voorbeeldig gewerkt. Er werd kinderkerk gehouden, er kwam een afdeeling der V.C.J.B. en meerdere jongens- en meisjesclubs werden opgericht, zoodat kerk, leerkamer en kerkedienaar volop werk kregen. Mede door toedoen van Aris werd door enkele dames een vrouwenvereniging, de V.O.N.K. in ’t leven geroepen, die zich nog steeds ineen ongekenden bloei verheugen mag, en die, naar we hopen en vertrouwen, nog veel voor de geestelijke en stoffelijke belangen onzer kerk zal kunnen doen. Toen Ds. Aris in October 1929 naar Oudkerk (Friesland) vertrok, deed al spoedig daarna Ds. J. L. de Wolf van Valthermond alhier zijn intrede, die op waardige wijze het eenmaal begonnen werk voortzet en voor wien de moeilijke, maar eervolle taak is weggelegd, om vast te houden en te consolideeren, wat nog onzeker is van vorm en wat nadere leiding en opbouw behoeft. Onze kerkeraad stond zijn predikant steeds eendrachtig ter zijde, en een staf van jonge menschen staat gereed om behulpzaam te zijn bij Zondagsschool en anderen kerkdijken arbeid. Er is zooveel te doen in velerlei richting en nog altijd is onze Ned. Herv. Kerk een instituut van hooge beteekenis, dat levensbrood aan honderdduizenden biedt, en dat ook inden stoffelijken nood van zeer velen mede voorzien wil. Zoo ook hier te Hoogezand. Voor de gewone armenbedeeling werden hier vroeger driemaandelijksche collecten bijlangs de huizen gehouden. Die van December 1836 bracht b.v. op: aan geld ƒ 236.03M, aan rogge 4 mud kop, verder nog 48 brooden en 3 zak aardappelen. De daarop volgende in Maart 1837 moest eenige dagen worden uitgesteld, „wegens de heerschende z.g. griep onder de kerkeraadsleden”. De methode van werken is thans weer een andere: kerk- en kerkhofcollecten brengen jaarlijks plm. ƒ 500 (in 1928) op. Verdere inkomsten zijnde renten van fondsen tot een bedrag vaneen kleine ƒ 1600. Het kerkelijk liefdewerk staat onder leiding van den kerkeraad met zijn ijverigen archi-diaken den heer H. Jonker. Toen het diaconie-weeshuis in 1915 werd opgeheven, vonden de kerkelijk-bedeelden verzorging in het mooie Burgerlijk Armhuis alhier. Vele gezinnen krijgen thans echter een particuliere vaste ondersteuning van de kerk, terwijl een extra-gave, die jaarlijks met Kerstmis wordt verstrekt, ook in stoffelijken zin Blijde Boodschap brengen wil in menig behoeftig huisgezin. Verder wordt aan behoeftigen bij voorkomende gelegenheid steun verleend inden vorm van brandstof, levensmiddelen, enz. De kerkvoogdij heeft natuurlijk eigen beheer van eigen middelen. Lange jaren stond dit onder het dagelijksch bestuur van burgemeester 1. A. van Royen en wijlen T. de Groot. Beide functionarissen vonden waardige opvolgers in die heeren H. E. Buurma en J. R. Bosman, die onbekrompen, maar met gepaste zuinigheid, de financieele balans in rustig evenwicht houden, en die steeds weer dan zijn beide voorgangers, een beminnelijk mensch, die hier eveneens warme vereerders vond. Oudejaarsavond 1897 waren kerk, banken en gangen zoo overvol, dat men, trots de koude daarbuiten, op vriendelijk verzoek een der buitendeuren openliet, opdat sommigen, half binnen, half buiten de kerk, den dienst toch nog konden volgen. Bleeker is te Hoogezand overleden in Januari 1899, en ligt alhier begraven. De weduwe en z n dochter vertrokken later naar elders. Ds. Franke. nieuwe bronnen en wegen weten om de benoodigde gelden te vinden, welke al het oude en nieuwe telkens weer vragen. De voornaamste uitgaven voor de kerkvoogdij alhier zijn: het tractement van den predikant (ƒ 3000), organist en kerkedienaar, onderhoud gebouwen en graven, de aanslag van den Raad van Beheer, (ƒ 640), contributies voor steun aan kerkelijke vereenigingen, e.d. Deze uitgaven, die zoo om en bij de ƒ 5000 beloopen (1928), moet zij bestrijden uiteen stevigen hoofdelijken omslag (plm. ƒ 2250), uit «erfpachten van verkochte perceelen der pastorielanden (ruim ƒ 1000), huren van vaste bezittingen (plm. ƒ 600), renten van fondsen (ruim ƒ 700), huur zitplaatsen (plm. ƒ 400), 34 der plaats- en heemstedegelden tot een bedrag van ruim ƒ 100, inkomsten begra- fenissen (ƒ 75), aparte kerkcollecten (plm. ƒ 200), opbrengst van passagegelden door de sluis te Martenshoek van mest en straatvuilnis (ƒ 40). De kerkielijke domeinen strekten zich eenmaal uit tot over de spoorlijn en de bewoners in dit gebied betalen daarvan nog steeds hun pacht aan de kerk. Het kerkelijk leven zelf concentreert zich in hoofdzaak in de gebouwen om en bij de oude kerk, thans gestoken in stemmig grijs gewaad. In 1904 verrees een nieuwe pastorie, uiterlijk van geen bijzondere stijl of bepaalde schoonheid, doch van binnen ruim en gerieflijk ingericht en staande op misschien het mooiste en drukste punt. En wanneer daar straks, inde plaats van de langzamerhand wat klein geworden leerkamer, een ruim en gezellig gemeentegebouw verrezen zal zijn, ontbreekt ons nog één ding erbij: een behoorlijke toren! Wie Hoogezand van verre nadert, ziet schoorsteen bij schoorsteen uitsteken boven boomen en huizen en schepen, weldra glinstert hem allerwege het glaswerk der talrijke kweekerskassen tegen, en het wil alles getuigen van werkzaamheid, welvaart of weelde, maar een toren zoekt hij tevergeefs. Geen symbool hier van geestelijk leven, dat naar boven wijst. We hadden gaarne gezien, dat de herdenking van het 300-jarig bestaan voor deze plaats aanleiding was geweest om een torenfonds te stichten, opdat ook in Hoogezand straks verrijzen zou, wat geen plaats van eenige beteekienis missen wil: een ferme toren! Een monument dat blijvend tot het nageslacht zou spreken, en waartoe stellig velen gaarne een gouden bouwsteentje zouden willen bijdragen ook voor torenbouw is nu eenmaal geld noodig! Zelfs geestelijk goed kan het zonder stoffelijke steun niet stellen en wanneer ook onze Ned.-Herv. kerktoekomst wil hebben, dan moet zij met haar geestelijke waarden midden in het volle maatschappelijke leven staan, en dan zal ze omgekeerd weer gedragen worden door den steun en de sympathie van al de velen, die bij hun werk inde wereld het leven willen zien in Hooger Licht! JOH. KLASENS Mei 1930. Hoe denkt de schrijver over deze oplossing? Red. Oud-diaken T. de Groot. Naarden aard van het Gedenkboek wordt, meen ik, niet gevraagd een historische studie, noch een diepgaand onderzoek naar het karakter van het godsdienstige leven, zooals zich dat inde gemeente in het verleden heeft geopenbaard en gelijk het in het heden in haar aanwezig is, maar een meer eenvoudige beschrijving van de verschijning van de gemeente in dezie plaatsen. Laat ik dan beginnen met te zeggen, dat zij aangeduid wordt als de Doopsgezinde Gemeente van Sappemeer—Hoogezand. In omgekeerde volgorde derhalve, waarin deze plaatsen gewoonlijk worden genoemd. Wanneer hierop gewezen wordt, dan is er geen plaatselijke voorkeur of naijver in het spel, maar dient ’t eenvoudig tot aanduiding van het feit, dat het centrum van de Doopsgezinde gemeente in Sappemeer ligt en daar van vroeg af aan gelegen heeft, van het eerste oogenblik af, dat de Doopsgezinden zich hier vereenigd hebben ineen gemeentelijk verband. Het verleden der gemeente reikt niet terug tot den allereersten tijd van het ontstaan der Doopsgezinde Broederschap, om de eenvoudige reden, dat toen deze streek nog in haar eenzame, onontgonnen staat verkeerde. Maar onder de eerste kolonisten, die zich hier vestigden, waren reeds vele Doopsgezinden, vooral uit Friesland en Groningen. Zij behoorden voornamelijk tot twee groepen onder de Doopsgezinden, die van de zoogenaamde Oude Vlamingen en die van de Waterlanders. Al spoedig vormden zij gemeentelijke vereenigingen. Blaupot ten Cate vermeldt in zijn ~Geschiedenis der Doopsgezinden”, dat zich hier niet minder dan 6 van die gemeentelijke vereenigingen hebben gevormd, die naast elkander stonden en afzonderlijke samenkomsten hielden. Tot die vereenigingen behoorde ook die der Zwitsers. Inde jaren 1710—1713 zijn hier toch vele Zwitsersche Doopsgezinde vluchtelingen aangekomen. Ze waren uit hun land verdreven wegens hun overtuiging aangaande doop, eed en wapendragen. Bij hun aankomst in deze omgeving werden zij gehuisvest ineen woning aan de Kalkwijk, die om die reden den naam zou gekregen hebben van „Kroep-in”. Deze naam heeft voortgeleefd tot op dezen tijd. Nog weet men de plaats aan te wijzen, waar deze woning heeft gestaan. Voor ongeveer 30 jaren is zij afgebroken. Gesteund door de Doopsgezinde Broeders hier, konden de Zwitsers al spoedig eigen huizen betrekken. Het waren zeer ijverige lieden en door vlijt en spaarzaamheid en ingetogen levenswijze wist menigeen onder hen het al spoedig zoover te brengen, dat hij een eigen boerenplaats in bezit kreeg. Meerderen van die Zwitsersche families zijn tot welvaart gekomen. Tot haar behooren o.a. de geslachten van Meihuizen, de Boer, Leutscher, Leendertz, Rieken. Zij hadden hun eigen gemeentelijke vereeniging, terwijl zij aansluiting hadden gevonden bij de Paltzers, die zich hier hadden gevestigd, daar ook zij wegens vervolgingen uit hun vaderland hadden moeten vluchten. De Zwitsers eischten in het levenden grootst mogelijken eenvoud. Toen er onder hen waren die met dien eenvoud gingen breken, is er een scheuring ontstaan. Van toen af had men de Oud- en Nieuw-Zwitsers. De Oud-Zwitsers vergaderden in Kleinemeer tegenover de vroegere R. Katholieke Kerk. Er werd in het Duitsch gepredikt. Een bekend prediker onder hen was David Rieken. DE DOOPSGEZINDE GEMEENTE TE SAPPEMEER. De Doopsgezinde Kerk met pastorie te Sappemeer. De Nieuw-Zwitsers kwamen -samen in Kleinemeer bij de Kalkwijk. Een ijverig prediker onder hen was Isaac van Calcar. De Zwitsers waren zeer mild voor de armen. Het was bijkans een algemeene regel onder hen, dat in geval van overlijden een zekere som, kleiner of grooter, aan de armen der gemeente werd gelegateerd. Hierbij moet nog vermeld worden, dat omstreeks denzelfden tijd, in ’tjaar 1720, hier zich verschillende doopsgezinde families uit Deventer hebben gevestigd. Ineen brief, die zij in het volgende jaar aan hun broeders in Deventer zonden, deelen zij, op broederlijken toon en zonder een'onaangenaam woord te bezigen, mede, wat de reden van hun vertrek was geweest. Zij konden zich niet langer vereenigen met de toenemende richting, die zich openbaarde in velerlei overeenstemming, gelijkvormigheid en vriendschap met de wereld. Deze wereld-ontvliedende broeders hebben zich toen inde eenzame streek van Boven-Kalkwijk gevestigd. Tot hen behoorde de familie van Calker; enkele jaren geleden woonden nog van Calkers inde oorspronkelijke woning op Lula. Zoo waren hier dan verschillende vereenigingen, welke allen hun eigenaardige kenteekenen hadden. Waarin hare leden met elkander overeenstemden, dat was trouw aan hunne beginselen, ’t Waren eenvoudige lieden, die veel voor hun overtuiging over hadden en zich gansch en al overgaven aan wat voor hen de hoogste levenswaarheid was. Daartoe waren velen onder hen uit vreemde gewesten naar hier gekomen en er waren er, die liever alles hadden willen vaarwel zeggen, dan zich neerleggen bij datgene, wat niet overeenkomstig hun eigen consciëntie was. In hun vereenigingsleven, in hun eenvoudige samenkomsten en soberen levenswandel hebben zij getracht God naar hun eigen inzichten te dienen. En nu moge het waar zijn, dat zij in hun ijver wel eens teveel nadruk hebben gelegd op bijzaken en dat zij tot een zekere overdrijving zijn gekomen, waardoor het moeilijk was elkaar te naderen en zij afgescheiden van elkaar bleven in hun afzonderlijke vereenigingen toch stonden zij elkander weer nabij in hun geloof en beginselen. Maarde vereeniging van wat naar den geest bij elkaar behoorde kon op den duur niet uitblijven. Allengs kwam er toenadering bij de verschillende groepen. Nadat de beide groepen, die tot de Vlamingen en de Waterlanders behoorden, zich reeds in het midden der 18e eeuw vereenigd hadden, sloot deze gezamenlijke groep zich in 1772 aan bij de Oud-Vlamingen, die tot de Groninger Sociëteit behoorden. Daarmede was, nu 158 jaar geleden, de Vereenigde gemeente tot stand gekomen. De Zwitsers bleven aanvankelijk nog afzonderlijk staan maar traden in het begin der 19e eeuw ook tot de ééne gemeente toe. Na de vereeniging in 72 ontwikkelde de gemeente spoedig een groote kracht. In 1775 werd het kerkgebouw te Kleinemeer gesticht, daar waar thans de bijzondere school staat. In 1788 werd de grondslag gelegd van het kerkelijk fonds door het bijeenbrengen vaneen kapitaal. In 1794 kreeg de gemeente haar eersten gesalarieerden predikant in Foeke Wigler Gorter. Gorter heeft de gemeente gediend tot ’36. Toen hij ouder begon te worden liet de behoefte zich gelden, dat hij bijgestaan werd inden dienst. Deze hulp werd gevonden in 'den proponent Pieter Feenstra, die als hulpprediker is werkzaam geweest van '25—'29. In dat jaar nam Feenstra het beroep aan naar de gemeente Leer, maar toen in ’36 ds. Gorter overleed, werd in het volgend jaar ds. Feenstra voor vast aan de gemeente verbonden. In het daarop volgende jaar is de huidige pastorie gebouwd, terwijl in 1847 het tegenwoordige kerkgebouw tot stand is gekomen. Hieruit blijkt wel, dat de gemeente zich in die jaren krachtig ontwikkeld heeft, dank zij de onvermoeide werkzaamheid van dezen leeraar. De oudsten inde gemeente bewaren nog een weldadige herinnering aan hem. Bij zijn stijgenden ouderdom werd het licht zijner oogen steeds meer uitgebluscht, maar het innerlijke licht bleef onverzwakt in hem branden. In 1870 nam ds. Feenstra afscheid van de gemeente. In 1872 werd ds. Sjoerd G. Binnerts, een zeer begaafde en krachtige persoonlijkheid, aan de gemeente verbonden. Van ds. Binnerts is een groote invloed uitgegaan, vooral ook omdat de nieuwe gedachte op godsdienstig gebied in hem zulk een krachtigen en overtuigden verdediger vond. Inde jarenlange bediening van het ambt heeft hij door de kracht van zijn persoonlijkheid, door Interieur der Kerk. In 1914 legde ds. Binnerts zijn ambt neer. Tot zijn opvolger werd beroepen ds. Simon H. N. Gorter van Twisk, die nieuwe beloften voor de gemeente met zich meebracht. Maar al te spoedig moest de gemeente hem weer verliezen door zijn beroeping naar Rotterdam. Hij werd vervangen door ds. Frederik ten Cate van Purmerend, die op het eind van 1916 zijn intrede deed en de gemeente tot nu toe heeft gediend. Gedurende lange jaren is organist der gemeente geweest de heer J. J. Smedes, muziekleeraar te Hoogezand, die in 1929 onder veel belangstelling zijn 40-jarigen trouwen dienst mocht herdenken. Het orgel, dat statig boven het spreekgestoelte verrijst, is van 1854; in 1866 is het, dank zij de mildheid van Kornelis Bakker, uitgebreid. Aangaande den huidigen toestand der gemeente moge vermeld worden, dat zij ruim driehonderd gedoopte leden heeft, die voor het grootste gedeelte wonen in Hoogezand en Sappemeer en verder inde omliggende dorpen. Het aantal catechisanten bedroeg in het laatste jaar 70. Er is een gemeenteblaadje „Eenheid”, dat maandelijks verschijnt en aan alle leden wordt toegezonden, tls in zijn veertiende jaargang. Het gemeentelijk leven wordt gediend dooreen Zus’ter-Vereeniging en Jongerenkring, terwijl er een doopsgezind gemengd koor is, dat echter in meer verwijderde relatie staat tot de gemeente. De diaconale verzorging wordt trouw behartigd. Volgens besluit van de ledenvergadering zullen er binnen den tijd van 5 jaar een nieuwe kosterswoning en een vereenigingslokaal gebouwd worden. In het kerkgebouw is gasverwarming aangebracht, bestaande uit 6 groote Prometheus radiator-kachels. Deze verwarming voldoet uitstekend De gasverlichting is vervangen dooreen electrische lichtinstallatie, welke eveneens een zeer groote verbetering is. In het bestuur der gemeente is een belangrijke verandering gekomen. Bestond dit voorheen uiteen college van directeuren, waaraan de zorg voor de eeredienst en de gebouwen was opgedragen, en daarnaast uit een college van diakenen, die meer speciaal de armenverzorging tot zijn taak had, thans is er een kerkbestuur, dat al de belangen der gemeente te behartigen heeft en waarvan de verschillende functies onderling verdeeld worden, terwijl daarnaast een algemeene ledenvergadering is ingesteld. Toen na den oorlog en bij de zeer gewijzigde omstandigheden de inkomsten der gemeente een belangrijke vermeerdering behoefden, is er een hoofdelijke omslag ingesteld, die, hoewel vrijwillig, door de leden gaarne aanvaard is geworden. Tenslotte nog iets over de beteekenis van deze niet onbelangrijke gemeente voor het godsdienstige leven van deze plaatsen. Daarbij wil ik niet veel zeggen over de wijze, waarop de gemeente zich naar buiten openbaart. Want het heeft toch altijd tot het karakter vaneen doopsgezinde gemeente behoort, dat zij hare kracht niet zoekt in het uiterlijke, in datgene, dat met een zeker gerucht naar buiten treedt, maar in haar zelve en in haar eigen geestelijk leven. Ineen zekere stilheid gaat zij haren weg, tracht zij haar roeping te vervullen. Die roeping ligt inde eerste plaats inde onderhouding en bevordering van het godsdienstig leven van hare leden en in alles wat den broederkring, dien zij tracht te vormen, kan bevestigen en versterken. Als zoodanig vormt zij hier een kern van godsdienstig-geestelijk leven, waarvan ongetwijfeld een niet te berekenen kracht en invloed is uitgegaan, ook naar buiten. Wat het bijzondere karakter van die kern is kunnen we laten rusten. Wij willen hier alleen dit zeggen, dat de gemeente zich als doopsgezinde gemeente in dienst heeft gesteld van de vrijheid en onafhankelijkheid van het godsdienstig lieven, dat zij steeds den sterken nadruk gelegd heeft op persoonlijke geloofsovertuiging, welke haar afspiegeling moet vinden in het leven. Hare beteekenis ligt echter bovenal hierin, dat zij er is, dat zij zulk een kern van godsdienstig leven vormt; dat zij menschen bijeen houdt, die zich aan haar verbonden gevoelen dooreen lange en gewijde traditie en dat zij wat voor hen beduidt, door de liefde, waarmee zij aan haar verbonden zijn, door het besef ook van wat zij aan haar te danken hebben en dat .zij iets voor hen vertegenwoordigt, wat zij niet missen willen en niet missen kunnen. Want het besef is niet verloren, al moge het niet altijd even levendig zijn, dat de gemeente iets anders is dan elke andere vereeniging, hoe goed en schoon en nuttig deze ook moge zijn. Zij heeft haar bijzonder gewijd karakter niet ingeboet. de helderheid van geest en de warmte, waarmee hij in prediking en inde catechisatielessen zijn overtuiging uitsprak, niet weinig bijgedragen tot de vorming van velen, die thans de middelbare leeftijd en daarboven bereikt hebben. Aanvankelijk heeft de gemeente onder zijn leiding een tijd van grooten bloei beleefd. Later heeft hij niet kunnen verhoeden, dat de verslapping in kerkelijk leven, welke zich allerwege in vrijzinnige kringen liet gelden, ook aan deze gemeente niet voorbijgegaan is. Dat zal hem veel leed hebben gedaan, maar het heeft de kracht van zijn persoonlijkheid en geest niet gebroken. Tot op hoogen leeftijd bleef hij de stoere indrukwekkende persoon, die wist wat hij wilde. Ds. Binnerts. Zij wil het hoogere, het goddelijke vertegenwoordigen. Zij wijst naar omhoog, naar Hem, uit Wien alle leven en geest en kracht zijn. Zij plaatst voor Christus,, in Wien het mensch-zijn in zijn rijkdom en heerlijkheid verschenen is. Zij is de draagster van het Evangelie, dat niet verouderd is, omdat het inde eeuwigheid gegrond is, dat de diepste en onvergankelijke behoefte der menschenziel bevredigt, dat God en Zijn Rijk, dat nimmer voorbij gaat, dienen wil. Wij weten, al is dit weten misschien niet altijd sterk en bezield genoeg, dat ons inde gemeente een heilig pand is toevertrouwd, waarin samengevat is het hoogste en het beste, dat ons voorgeslacht ons heeft nagelaten. En het is te hopen,- dat dit pand veilig moge zijn in ons midden en door ons bewaard mag worden met iets van die toewijding en trouw, waardoor het door de tijden heen tot ons is gekomen. F. TEN CA'IE. DE EVANGELISCH LUTHERSCHE KERK TE SAPPEMEER. De broederen van de Augsburgsche belijdenis, gewoonlijk Lutheranen of Lutherschen genaamd, hadden halverwege de 17de eeuw noch inde Stad Groningen, noch in haar Rechtsgebied ergens eene bijzondere gemeente. Wel werden er samenkomsten gehouden . De vreedzame pogingen van den vermaarden Schotsman Johannes Ditroeus, die jarenlang onvermoeid getracht heeft om de Hervormden (Gereformeerden) en Lutherschen onder een band van eenigheid te brengen, zijn in 1636 en 1657 ook door de Synode van de provincie Groningen overwogen, doch vruchteloos ver'loopen. Toen hij in 1664 wederom eenige gedrukte stukken naar de Synode zond, sprak de Kerkvergadering als zijn oordeel uit: „dat vermits de Lutheranen zeer weinige genegenheid scheenen te hebben tot zoodanige Syncretismus, men daarom deze zaak moest laten berusten en den Heere aanbevelen”. Uit dit alles bleek voldoende de verdraagzame gezindheid van Kerk en Overheid. In 1659 werd dan ook te Groningen eene Ev. Luth. gemeente gevestigd, spoedig door meerderen inde provincie gevolgd. De vestiging van eene gemeente te Sappemeer dateert van 1680. Dat blijkt uit de doopregisters, waarin met de opteekening der gedoopten in 1680 een begin is gemaakt; twee boekdeelen, die inden Franschen tijd aan de gemeente zijn ontnomen en nu nog in Groningen berusten. Er was toen noch een kerk, noch een eigen predikant, maar wel reeds een kerkeraad, die plechtig had beloofd de stoffelijke en geestelijke belangen der Gemeente te zullen behartigen en de predikanten van Groningen, Winschoterzijl en Wildervank kwamen beurtelings om de 14 dagen hier het Evangelie verkondigen en doop en avondmaal bedienen. in 1723 werd aan den Zuidkant der trekvaart een bescheiden kerkje gebouwd, inde wandeling het kerkje „met den zwaan” genoemd. Deze werd ingewijd door Ds. Hermannus Wischer, die bijkans eene halve eeuw hier heeft gestaan en met vrouw en dochter onder den preekstoel ineen verwulfden kelder is bijgezet. Achtereenvolgens zijn hier deeraar geweest: F. H. Mulder 1777—1781, P. Chr. Hageman 1781—1783,A. R. Finck tot 1793, C. W. Rabe tot 1798, Paulus Vos tot 1803, J. A. Hagen, gestorven in 1807, Martinus Scheffer, 1816 vertrokken naar Batavia, Jean Jaques Bange 1819—1851, J. J. H. Bange 1851—1888. Deze gemeente strekte zich uit over Slochteren, Noord- en Zuidbroek. Bij vacature ontving zij eene nominatie van het Luthersche consistorie te Amsterdam, terwijl de kerkeraad uit deze nominatie eene beroeping deed. Vooral de predikanten Finck en J. J. H. Bange hebben zich verdienstelijk gemaakt jegens de gemeente. Ds. Finck is eenigen tijd geschorst geweest, aangeklaagd dooreen diaken, omdat hij zich oneerbiedig over het huis van Oranje zou hebben uitgelaten. Vaneen van zijn reizen bracht hij een pijporgel mee. Onder Ds .Bange zijn alle schulden der gemeente afgelost, is kerk en pastorie verbeterd en vernieuwd en is het eerste orgel vervangen dooreen ander. Daar inde vacature niet kon worden voorzien en de gemeente kleiner en kleiner werd, is zij sedert eenige jaren opgeheven. De Evangelisch Luthersche Kerkte Sappemeer. Waar op de bladen van dit Gedenkboek uit den aard der zaak ook het kerkelijk leven, en dan naar ouderdomsrecht wel allereerst het bestaan der Ned. Herv. Gemeente ter sprake komt, daar zal ook wel niet gezwegen mogen worden van „Rehoboth”. Immers reeds de statutaire benaming van „Evangelisatie in- en ten bate van de Ned. Herv. Kerk” legt er den nadruk op, dat zij zij het dan ook niet in officieel-kerkelijken zin haar bestaan voert binnen de Ned. Herv. Gemeente, waarvan ook haar leden deel uitmaken. Bovendien werd in hare Statuten uitdrukkelijk vastgelegd, dat zij wenscht mede te arbeiden aan den bloei der Ned. Herv. Kerk, waartoe zij en hare leden behooren. Haar bestaan als georganiseerd lichaam, dat door de Koninklijke goedkeuring harer Statuten rechtspersoonlijkheid ontving, dagteekent van 1897. Het vond zijn oorzaak in het vrijzinnig standpunt van de prediking inde Ned. Herv. Gemeente, waarmede een toen nog maar kleine groep van rechtzinni- gen zich niet vereenigen kon. Aan het beginsel dat zij voorstond, werd uitdrukking gegeven in Art. II der Statuten: „De Evangelisatie staat op den grondslag van het Apostolisch Christendom opgevat inden geest van de belijdenis der Ned. Herv. Kerk”. Ondertusschen had zij reeds vóórdat haar bestaan dezen vasten vorm verkreeg, zich door het laten optreden van geestverwante predikanten naar buiten geopenbaard. Gedurende den eersten tijd genoot zij daartoe gastvrijheid in het kerkgebouw der Luthersche Gemeente. Toen dat evenwel bezwaar gaf ging men over tot de stichting van het bekende gebouw aan den Winkelhoek, dat doelend op Genesis 26 : 22: „De Heer heeft ons ruimte gemaakt”, met de Evangelisatie-zelf den naam „Rehoboth” draagt. Ook daar bepaalde zich het werk inde allereerste ja ren tot het optreden van predikanten. Een belangrijke verandering kwam er in deze werkwijze, toen de Vereeniging overging tot de aanstelling vaneen eigen Voorganger De heer M. Kuipers, die in Augustus 1898 als zoodanig zijn werk in haar midden aanvaardde, heeft zijn niet gemakkelijke taak als leider van dezen nieuwen koers met veel toewijding vervuld. Door zijn trouwen arbeid, zoowel inals buiten het gebouw, onder ouderen en jongeren, nam het aantal toehoorders en leerlingen en daardoor het ledental der Evangelisatie belangrijk toe. Het was ook op zijn initiatief, dat in 1904 een filiaal van het werk werd geopend te Martenshoek, waardoor de aanstelling vaneen hulp-evangelist noodig werd. Als zoodanig zijn dan ook de heeren Lutjen Kossink en Fortuin daar eenige jaren werkzaam geweest. Aangezien evenwel met dezen arbeid het gewenschte doel niet werd bereikt, is dit werk niet voortgezet. Wegens verkoop van het gehuurde lokaal in 1915 moest toen ook het laatste overblijfsel daarvan: een Zondagsschool opgeheven worden. Ondertusschen was de heer Kuipers, die om redenen van gezondheid een anderen werkkring had moeten aan- DE NED. HERV. EVANGELISATIE „REHOBOTH”. Het Kerkgebouw aan de Winkelhoek. vaarden, in Juni 1913 vervangen door den heer A. Meerholz, die nog steeds als haar evangelist aan „Rehoboth” verbonden is. Het is ook door zijn arbeid, dat de Evangelisatie gedurende den tijd van haar bestaan geleidelijk is uitgegroeid. In het gebouw, dat ± 200 zitplaatsen telt, is het gehoor bestendig toegenomen. Ook het vereenigingsleven, en met name het jeugdwerk, heeft daartoe veel bijgedragen. En dit laatste houdt weer verband met het Zondagsschoolonderwijs, dat door de welwillendheid van het Gemeentebestuur, behalve in het Gebouw, ook ineen drietal scholen wordt gegeven. Dat de Kerkeraad der Herv. Gem. Sappemeer nu en dan op verzoek der Evangelisatie de kerk voor orthodoxe prediking beschikbaar stelde en aldus erkenning bewees aan het Hervormde karakter van dezen kring, werd steeds zeer gewaardeerd. Intusschen volgt uit wat hier werd medegedeeld, dat de Evangelisatie haar laatste doel niet vindt in haar eigen bestaan. Haar laatste doel ligt inde Kerk, die zij niet kan en mag vergeten. Niets dat haar liever kan zijn dan dit: haar gebouw te sluiten en met al hare leden de Oude Kerk weder binnen te trekken. Want dat zal zij doen, wanneer in overeenstemming met haar naam en leuze: ~Rehoboth” binnen die oude muren voor het door haar beleden Evangelie weer die volle kerkelijke „Ruimte” zal zijn verkregen, waarnaar haar verlangen uitgaat. Haar afzonderlijk bestaan op te geven en zich weder inde Kerkte mogen oplossen, is, wat zij hoopt en wacht. T j a ms w e e r. S. KORT OVERZICHT VAN DE GF.sr.HIF.nF.NIS DER GEREFORMEERDE KERK TE SAPPEMEER Bestaat onze burgerlijke gemeente thans 309 jaren, de Gereformeerde Kerk heeft bijna een eeuw lang haar geschiedenis medegemaakt. Haar ontstaan valt inde jaren der kerkelijke beroering, die inden loop der vorige eeuw ons vaderland en met name de Nederlandsche Hervormde Kerk in onrust bracht. Steeds meerderen, die de aloude belijdenis A. Meerholz Oorspronkelijk kwam men samen ineen boerderij te Kalkwijk, destijds, evenals nu nog, bewoond door de familie Scheltens, terwijl ook wel samenkomsten werden gehouden ten huize van den heer Koene Vegter. Waar het aanvankelijk nog slechts een kleine groep was. kon nog niet aanstonds aan het beroepen vaneen eigen predikant gedacht worden. Bij den gestadigen groei evenwel kon in 1846 daartoe worden overgegaan. Uiteen opgemaakt drietal werd een beroep uitgebracht op Ds. E. J. Seegers, die de gemeente van 1846 tot 1849 gediend heeft, in welk jaar hij vertrok naar de gemeente te Bedum. De vacature van ruim twee jaren, die door zijn vertrek ontstond, zou een tijd van groote uitwendige veranderingen zijn voor de nog kleine gemeente. In dien tijd was ouderling A. Blaak vooral een van de steunpilaren der gemeente. De beschikbare ruimte in het gebouw te Kalkwijkwas langzamerhand te klein geworden, zoodat naar andere vergaderplaats moest worden omgezien. Dat geschiedde inde vacature na het vertrek van Ds. Seegers. Waar de Doopsgezinde gemeente een nieuw kerkgebouw gesticht had inde kom van het dorp Sappemeer, aan het Winschoterdiep, kon het oude kerkgebouw van deze gemeente aan den Borger Compagniesterweg gehuurd worden. Zoo werd in 1850 dat gebouw, met een kamer ten dienste van de vergaderingen, gehuurd voor den prijs van ƒ 80.— per jaar. Echter reeds inde Kerkeraadsvergadering van 8 Aug. 1850 werd besloten te informeeren naar den koopprijs van het gebouw. De Kerkeraad bestond toen uit de heeren Roelof Jacobs Berg en Koene Jans Vegter als ouderlingen, en Jurjen Qeerts Kroon en Harm Visscher als diakenen. Voor de gevraagde som van ƒ 2500.— ging het gebouw in handen van de Chr. Afgesch. Qeref. Gemeente over, die dus nu sinds Mei 1851 in het bezit was vaneen eigen kerkgebouw. Spoedig daarop werd ook de vacature weder vervuld. De eerste, die de gemeente in haar eigen kerkgebouw als eigen dienaar des Woords mocht voorgaan, was Ds. IJ. J. Veenstra, die op 2 Jan. 1852 aan de gemeente van Sappemeer zich verbond. Hij was toen echter reeds geen vreemde meer voor de gemeente; in December 1850 was hij uit Workum overgekomen naar de gemeente te Meeden, met welke de gemeente van Sappemeer van December 1850 tot 26 Dec. 1851, gedurende dus het verblijf van Ds. Veenstra te Meeden en de te Sappemeer bestaande vacature, verbonden was geweest. Behalve deze combinatie met Meeden, gedurende het jaar 1851, behoorden ook de Afgescheidene Gereformeerden te Kielwindeweer, Zuidbroek en Muntendam tot de Chr. Afgesch. Geref. Gemeente van Sappemeer. Dat was echter maar korte tijd van overgang. Reeds in Juli 1856 kwam er ook te Zuidbroek een zelfstandige gemeente, waar Ds. B. J. van den Berg in Juli 1864 als eerste predikant zijn intrede deed, terwijl er op 11 Mei 1858 een zelfstandige gemeente kwam te Kielwindeweer, die reeds in Maart 1859 een eigen predikant mocht ontvangen in Ds. J. J. Kooiker. Ruim 5 jaren heeft Ds. Veenstra de gemeente van Sappemeer gediend, tot 6 Sept. 1857, toen hij afscheid van haar nam om te vertrekken naar de gemeente te Lioessens. Tijdens zijn verblijf mocht de gemeente ook voor het uitwendige in toenemenden groei zich verheugen. Zoo werd o.a. in November 1855 besloten tot aankoop van het gerestaureerde orgel, afkomstig van de Doopsgezinde kerk, tegen den prijs van ƒ 660.—. Bij aankoop van het gebouw in 1851 schijnt dat orgel in handen te zijn overgegaan van den orgelmaker G. Lohman te Groningen,, met wien de kerkeraad der Christ. Afgesch. Geref Gemeente in December 1855 een contract aanging, waarbij de heer Lohman zich garant stelde voor eventueele fouten. Ruim een jaar heeft na het vertrek van Ds. Veenstra de vacature geduurd; op Hervormingsdag 1858 verbond Ds. J. Alting, overgekomen van Aduard, zich aan de gemeente van Sappemeer, om 5 Oct. 1862 weder afscheid van haar te nemen wegens vertrek naar Schildwolde. Dan volgen met twee korte tusschentijdsche vacatures de predikanten W. H. Frieling, van 12 Juli 1863 tot 25 April 1865, en G. E. de Boer, van 22 Oct. 1865 tot 12 Jan. 1868. Gedurende deze laatste periode werd ook besloten tot aankoop vaneen eigen pastorie. In Mei 1866 werden van de Doopsgezinde gemeente gekocht twee woningen aan den Borgercompagniesterweg, met erf en tuin, voor den prijs van ƒ 2650.—. Reeds in hetzelfde jaar 1868 werd de vacature ook weder vervuld door de overkomst van Ds. S. Kalma, die den 16en Aug. van dat jaar zijn intrede deed, maar slechts kort de gemeente gediend heeft, tot 25 April 1869. In die jaren treffen we als kerkeraadsleden onder meer aan de heeren H. Bouman, W. Berg, H. Bontkes, S. Bakker, M. Maathuis, R. Bos, T. Broekema en J. K. Vegter. gehandhaafd wilden zien, bedroefden zich over den toestand, waarin de kerk geraakte. Toen het hun om die reden niet langer mogelijk was inde Ned. Hervormde Kerkte blijven, ontstonden allerwege de kerken der Scheiding. De Gereformeerde Kerkte Sappemeer was mede één der eersten daarvan. Ligt de bakermat der Afscheiding te Ulrum, waar op 14 October 1834 onder leiding van Ds. Hendr. de Cock de eerste Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente ontstond, binnen een jaar nadien was het ook te Sappemeer reeds zoo ver gekomen. 25 Juli 1835 was de dag, waarop de definitieve breuk met de Ned. Herv. Kerk tot stand kwam, in dien zin dus de geboortedag van de Gereformeerde Kerk alhier, die toen evenals de andere kerken der Afscheiding den naam aannam van: Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente. Opvolger van Ds. Kalma was Ds. A. van Wijk, voor wien Sappemeer de eerste gemeentewas, die hij gediend heeft en wel van 9 Oct. 1870 tot 3 Sept. 1882, toen hij afscheid nam om te vertrekken naar Thesinge, waar hij in 1921 overleden is. Na hem kwam Ds. G. A. Gezelle Meerburg, die van 20 Januari 1884 tot 1888 de gemeente van Sappemeer gediend heeft. Zijn opvolger was Ds. J. Spoelstra, naar hier overgekomen van De Krim, die inden strengen winter van 1890, den 22en December, dus na een tweejarige vacature, zijn intrede deed te Sappemeer, en de gemeente van Sappemeer gediend heeft tot 1927, toen hij wegens het bereiken van den 70-jarigen leeftijd emeritaat ontving, en den 31 Juli afscheid nam met een predikatie naar aanleiding van Hebr. 13 :20, 21. Inde toen ontstane vacature, die juist twee jaren geduurd heeft, werd weder voorzien door de overkomst van Ds. W. Tom, van Warns (Fr.), die op 4 Aug. 1929 zich aan de gemeente van Sappemeer mocht verbinden. Veel verandering hebben de jaren echter voor de gemeente met zich gebracht. Toen in 1892 de saamsmelting tot stand kwam tusschen de kerken der Afscheiding en die der Doleantie, welke laatste in het jaar 1886 en vervolgens tot zelfstandige openbaring waren gekomen, en die nu als Vereenigde Kerken den naam aannamen van „Gereformeerde Kerken in Nederland”, werd ook hier de naam „Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente”, die reeds in 1869, sinds de Synode van Middelburg, veranderd was in „Christelijke Gereformeerde Kerk”, gewijzigd in „Gereformeerde Kerkte Sappemeer”, wat nu de officieele naam der kerk is. Ook uitwendig zijn er groote veranderingen gekomen. Door den steeds toenemenden groei was het oude kerkgebouw, aan den Borgercompagniesterweg, achter de tegenwoordige Christelijke School aldaar, te klein geworden om nog langer als vergaderplaats te kunnen dienen. In 1909 werd daarom aangekocht een heerenhuis (de tegenwoordige pastorie) van Mevrouwde Weduwe Wildervanck, met bijbehoorenden grond, waarop het tegenwoordige kerkgebouw verrezen is. Na juist 60 jaren haar samenkomsten in het kerkgebouw aan den Borgercompagn.weg gehouden te hebben, mocht de gemeente den 12 November 1910 haar tegenwoordig kerkgebouw in gebruik nemen, waarheen ook het oude orgel werd overgebracht, dat in 1914 dooreen nieuw instrument werd vervangen. Wie thans aan den Borgercomp.weg komt, vindt daar nog wel de Christelijke School, die later aan de voorzijde (Oostzijde) tegen het oude kerkgebouw aangebouwd werd, zoodat men toen door de school toegang verkreeg tot het kerkgebouw, maar van het eigenlijke kerkgebouw is thans niets meer overgebleven. Het zielental der Gereformeerde Kerkte Sappemeer bedraagt thans ruim 750, waarvan ongeveer één derde gedeelte te Hoogezand woonachtig is. De kerk heeft ook een eigen orgaan, „Gereformeerd Kerkblad”, dat wekelijks verschijnt, en weldra zijn zesden jaargang hoopt aan te vangen, uitgegeven door de firma S. Kleefsman en Co. te Sappemeer, tegenwoordig onder redactie van Ds. W. Tom. Onder de jeugd is er een sterk ontwikkeld vereenigingsleven. Met name mag wel genoemd worden de Jongelingsvereeniging „Onésimus”, die wegens het groote aantal leden in twee afdeelingen vergadert, en in Maart 1930 reeds haar 60-jarig jubileum vieren mag. Verder de Meisjesvereeniging „Bidt en Werkt”, die inden aanvang van 1930 haar tien-jarig bestaan mocht herdenken; een Knapenvereeniging, Kleine Meisjesvereeniging. Verder Zondagsschoolvereeniging, Mannenvereeniging „Rom. 14 : 19 ’, Reciteerclub „Nic. Beets”, en andere vereenigingen. Voor den Zendingsarbeid, die niet vaneen vereeniging uitgaat, maar kerkelijk is, is de Gereformeerde Kerk van Sappemeer verbonden met andere Gereformeerde Kerken uit het Noorden des lands, die gezamenlijk met name op het eiland Soemba arbeiden. Als opvolger van Ds. J. F. Colen'brander, die ruim 20 jaren op Soemba gearbeid heeft, met Melolo als standplaats, hoopt binnenkort Ds. S. J. P. Goossens, thans nog te Achlum (Fr.), voor den missionairen dienst naar Soemba te vertrekken, waar verder nog gearbeid wordt door Ds. W. van Dijk, met standplaats Karoeni (West-Soemba) en Ds. P. J. Lambooij, met standplaats Pajeti (Midden-Soemba). Verder hebben de zendende kerken op Soemba tal van Volksscholen, Standaardscholen, een Normaalcursus te Pajeti, onder leiding van den heer T. Mobach als hoofd, een Opleidingsschool voor helpers bij den dienst des Woords te Karoeni, waar gearbeid wordt door Docent Ds. L. P. Krijger, en een uitgebreiden medischen dienst, met ziekenhuis te Pajeti en Zendingshospitaal te Waikaboekak, en verder hulpziekenhuizen en poliklinieken. Voor dien medischen dienst mogen wel met name genoemd worden Hoofdzuster Mej. J. A. Veilenga en Dr. J. Berg, die sinds 1924 op Soemba werkzaam is, met een staf van medearbeiders. Al betreft deze Zendingsarbeid niet onze plaatselijke burgerlijke gemeente, toch zou het beeld van de plaatselijke Gereformeerde Kerk zeer onvolledig zijn, wanneer van dien Zendingsarbeid geen melding werd gemaakt, dien zij gezamenlijk met andere kerken op Soemba verricht. Ds. ]. Spoelstra, Sappemeer, Mei 1930. W. TOM. GESCHIEDENIS DER R. K. KERK TE KLEINEMEER, LATER TE SAPPEMEER. Onder de eerste bewoners der Veenkoloniën bevond zich ook een klein aantal Katholieken, grootendeels menschen van geringen stand, afkomstig uit verschillende streken, maar vooral uit Westphalen. Over de geheele uitgestrektheid van de tegenwoordig bloeiende gemeenten Hoogezand, Sappemeer, Veendam, Wildervank, Oudeen Nieuwe Pekela, Stadskanaal en tot aan de Duitsche grens spaarzaam verspreid, bezaten zij noch kerk, noch priester. Ook inde aangrenzende andere plaatsen, Slochteren, Schi'ldwolde, Noord- en Zuidbroek, Sc'heemda, Winschoten en meer noordwaarts, minstens tot Appingedam toe, was voor hen nergens geestelijke hulp te vinden. Eerst tegen het jaar 1700 of enkele jaren vroeger, kwam pastoor Arnoldus Tinga uit Groningen ongeveer om de 3 maanden de Katholieken van Sappemeer een kort bezoek brengen. Een Pater Franciskaan Joannes Homan en Kapelaan Christophorus Berlage uit Groningen zetten zijn werk voort en vergaderden des nachts in Sappemeer eenige Katholieken, maarde veraf wonenden, de ouden van dagen en de kinderen bleven van alle godsdienstige opbeuring en onderwijs verstoken. Op 18 Januari 1705 werd tot eerste pastoor te Sappemeer benoemd Antonius Lansingh, geboren te Amsterdam, die hier echter geen vaste woonplaats had en spoedig naar Holland werd teruggeroepen. Even kort was ’t verblijf van pater Honoratus uit het klooster te Assendorp bij Zwolle, die tijdelijk met de zielzorg in Sappemeer was belast. De derde is geweest pastoor Bartholomeus Gerardus Pese, geboortig uit Denekamp in Overijsel. Op 19 Mei 1708 kwam hij in Sappemeer aan. Twee jaar woonde hij bij Joannes Pellenrock in Kleinemeer en oefende nu hier dan daar zijn priesterlijke functiën uit. In 1710 koc‘ht hij een huis in Kleinemeer, gewoonlijk „het Borgie” (het Burchtje) genaamd en richtte dit tot kerk en pastorie in. Voor deze verbouw werd door den Aartspriester van Groningen, Joannes Rispens, 100 rijksdaalders en door Berend Wilkens en diens vrouw Anna Ketelaars 200 caroli guldens bijgedragen. Voor deze weldoeners wordt nu nog jaarlijks op hun sterfdag een H. Misoffer opgedragen. Verder werden nog als weldoeners genoemd H. v. Boften, H. Nieslag en H. Cremers. Het leven van pastoor Pese eindigde, helaas, noodlottig. Terwijl hij op reis was om zijn oude moeder te bezoeken, kreeg hij een trap van zijn paard, tengevolge waarvan hij eenige dagen later op 29 September 1716 overleed. Zijn opvolger Joannes Toll, geboortig van Zutphen, hoopte op het feest van Allerheiligen, 1 November 1716, het werk van zijn te vroeg ontslapen voorganger voort te zetten, maar vond de uitoefening van de Katholieke godsdienst door de Staten van Groningen verboden en eerst na verloop vaneen half jaar en niet zonder groote onkosten werd hem toegestaan zijn werkzaamheden te beginnen. Dit belette niet, dat hij in 1717 wegens het doopen vaneen kind in Noordbroek, Inde burgerlijke gemeenten Hoogezand en Sappemeer is verder inden loop der jaren door de Gereformeerde Kerk veel Evangelisatie-arbeid verricht; zoo worden, om één onderdeel van dien arbeid te noemen, thans wekelijks niet minder dan 1400 exemplaren van het Evangél'isatie-blad „De Goede Tijding” door bereidwillige handen verspreid, terwijl wekelijks ook verschillende samenkomsten worden gehouden te Foxham. Mogen onze burgerlijke gemeenten Hoogezand en Sappemeer in toenemenden bloei zich verheugen, en moge het der Gereformeerde Kerk gegeven worden nog lange jaren tot heil en geestelijk welzijn van haar inwoners mede werkzaam te wezen. De vroegere R.K. Kerkte Kleinemeer. veroordeeld werd tot een boete van 500 caroli guldens en tot betaling der gerechtskosten. In 1719 werd pastoor Toll verplaatst naar Sneek. Na hem volgden eenige pastoors, die allen afkomstig waren uit Munsterland. Pastoor Hermanus Bernardus Schutte, geboortig uit Vreden, kwam 16 Juli 1719, maar werd reeds het volgende jaar verplaatst naar Hoogwoud in N.-Holland. 15 Maart 1721 kwam Theodorus Hermanus Möller, geboortig uit Haselünne in Westphalen. In 1726 telde de parochie Sappemeer 495 Katholieken, de kinderen niet medegerekend. Inde provincie Groningen waren in dat jaar slechts pastoors inde stad Groningen, in Uithuizen en Sappemeer. Pastoor Möller stierf in 1739 en werd opgevolgd door zijn neef Gerardus Teuse, eveneens afkomstig uit Haselünne. Deze was eerst 8 jaar kapelaan geweest in Sappemeer bij zijn oom en voorganger. Met zijn kapelaan Jacobus Drewes uit Obergum in Groningen herstelde hij op eigen kosten in 1757 het bouwvallige „Borgie” en plaatste op de pastorie een verdieping. De parochie nam geleidelijk in aantal toe en telde in 1758 ruim 800 Katholieken, behalve de kinderen. De pastoor genoot een inkomen van ƒ 300. Op 22 Augustus 1759 stierf pastoor Teuse. Na zijn dood bleef Sappemeer 8 maanden zonder pastoor. De Pauselijke Internuntius wenschte te benoemen den Eerw. Heer Brüns uit Schapen, in het graafschap Lingen; de Staten van Groningen echter verzetten zich tegen deze benoeming omdat Brüns geen inwoner was van de Vereenigde Provinciën. Eindelijk, omstreeks Paschen 1760, werd Antonius Berlage, geboren te Groningen en kapelaan te Amsterdam, tot pastoor benoemd. Slechts twee jaren duurde zijn pastoraat, waarin hij werd opgevolgd door Arnoldus Joannes Papingh, eveneens uit Groningen. Op 20 Mei 1762 aanvaardde hij zijn ambt. Een zijner eerste zorgen was de kerk, die wegens de aanwas van het getal Katholieken te klein werd en in bouwvalligen toestand verkeerde, te vernieuwen en te vergrooten. Na verkregen toestemming van Burgemeesters en Raad der stad Groningen voor dezen verbouw, werden door de Katholieken de noodige gelden bijeengebracht en op 7 Mei 1764 werd met de afbraak der oude kerk begonnen en met het leggen der fundamenten voor de nieuwe. Men werkte met grooten spoed, zoodat reeds op Pinksteren, 10 Juni, de bouw zoo ver gevorderd was, dat de kerkelijke diensten konden worden hervat. Bijzonder verdienstelijk maakte zich bij dezen bouw Bernardus van der Veen. Een tweede, nog gewichtiger, werk was voor pastoor Papingh de oprichting der parochie in Oude Pekela. Om de toestanden, in die dagen heersöhende, beter te leeren kennen, dienen wij hierbij iets langer stil te staan. Wegens de toename van het getal der Katholieken inde Veenkoloniën was men reeds in 1735 van plande Katholieke gemeente van Kleinemeer te splitsen. Om geleidelijk deze splitsing tot stand te brengen had reeds meermalen de Aartspriester van Groningerland Aegideus le Groz soms bij nacht, soms overdag godsdienstoefeningen gehouden inde buurt van Winschoten. De Staten van Groningen hadden dit oogluikend toegestaan. De drost van het Oldambt echter had hem daarvoor reeds menig keer gearresteerd en tot groote geldboeten veroordeeld. In 1750 een godsdienstoefening gehouden hebbende op Winschoterzijl, werd hij met eenige Katholieken dooreen honderdtal boeren en boerenknechten, gewapend met gaffels, stokken en knuppels aangevallen en slechts aan de hulpvaardigheid vaneen niet-katholieke boer, die hem langs een verborgen paadje uit hunne handen redde, dankte hij het leven. Daardoor ontmoedigd, droeg hij de zorg voor de Katholieken der Veenkoloniën, buiten Sappemeer, in ’t bijzonder op aan den jongen kapelaan van Kleinemeer, Joseph Scholtens, zijn neef, die in 1727 te Groningen was geboren en in Rome had gestudeerd. Deze heeft met groote zorg, bij dag en nacht, heinde en ver, de zieken bijgestaan en de jeugd onderwezen. Hij was het, die enkele van de voornaamste Katholieken van Pekela aanspoorde een verzoekschrift in te dienen bij den Raad van Groningen om in Pekela de R.-K. godsdienst te mogen uitoefenen. Doch daar Groningen’s Raad geen antwoord wilde geven vooraleer de plaats, waar de godsdienstoefeningen zouden worden gehouden, aangewezen en geïnspecteerd was, waren de Katholieken van Pekela genoodzaakt een stuk land, waarop een bouwvallige schuur stond, te koopen voor ƒ 1100. Eenige gecommitteerden uit den Raad kwamen grond en schuur in oogenschouw nemen en gaven namens den Raad mondeling hun toestemming. Kort daarna echter werd door denzelfden Raad te verstaan gegeven voorloopig van deze toestemming geen gebruik te maken wegens de oppositie der Predikanten. De De R. K. Kerkte Sappemeer. Keeren wij nu naar Kleinemeer terug. Onder het pastoraat van pastoor Papingh ging de parochie in aantal vooruit; zij telde in 1774 reeds 1250 communicanten. Op 5 September 1790 stierf pastoor Papingh, nadat hij 28 jaar door woord en voorbeeld zijn kudde geleid had, als een ijverig verkondiger van Gods Woord en als een man van heiligen levenswandel. Zijn lijk werd begraven inde kerkte Kleinemeer. Den 16 Octöber 1790 werd tot pastoor benoemd de Groninger Ignatius Titzink, die tevoren 20 jaar pastoor geweest was der kerk inde Guldenstraat in zijn geboorteplaats. Op 12 November 1795 werd door den Pauselijken Nuntius Mgr. Brancadoro inde kerk van Kleinemeer het H. Vormsel toegediend aan circa 2000 personen. Aan ’t einde van dit jaar werd in Veendam een kerk gesticht met een eigen pastoor, onafhankelijk van Kleinemeer. Pastoor Titzink stierf 11 Januari 1799 en werd evenals zijn voorganger begraven inde kerk van Kleinemeer. Hij werd opgevolgd door Joannes Hamers, geboortig uit Twente, voordien pastoor in Coevorden en in Veendam; wegens zwakke gezondheid werd hij verplaatst naar de Guldenstraat in Groningen op 30 April 1812. Daarna volgde pastoor Bernardus Kardas, een Veendammer, vroeger pastoor te Winschoten en Appingedam; op 2 December 1817 bedankte hij. Joannes Geerdes, opvolger van pastoor Kardas, is, na deze parochie 10 jaar verzorgd te hebben, den 14 Mei 1827 inden ouderdom van 41 jaar overleden en inde kerkte Kleinemeer begraven. Reineus Josephus Coops is 13 jaar pastoor geweest te Kleinemeer en op 10 September 1840 verplaatst naar Oude Pekela. Pastoor Everardus Benedictus Crone, geboren te Groningen 21 October 1796, werd op 11 September 1841 zijn opvolger. Gesteund dooreen subsidie van ƒ 777 van de Staten der provincie Groningen, heeft hij in 1844 vele verbeteringen inde kerk aangebracht; de grond werd uitgegraven, de muren vanaf de zandplaat ondermetseld en een nieuwe vber gelegd; 30 nieuwe banken werden aangeschaft, waarvan een gedeelte thans nog in gebruik is inde kerkte Sappemeer. Dit alles werd voor ƒ 1050 ter uitvoering opgedragen aan den timmerman Jan Thiecke. In 1846 werd een nieuwe doopvont geplaatst, waarvoor de gemeentenaren ƒ 140 hadden bijeengebracht en welke tha is nog wordt gebruikt. In ’t zelfde jaar werd bij een inbraak eenig zilver- en koperwerk uit de kerk gestolen. De twee dieven zijn te Leeuwarden gevonnist en gestraft; de een werd gegeeseld, de ander heeft te pronk gestaan en beiden werden bovendien veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. In October 1846 werd pastoor Crone overgeplaatst naar de parochie te Op den Hoorn en 17 October opgevolgd door pastoor Gerardus Petrus Tusveld van Boxel, wiens naam nog steeds voortleeft bij de meer bejaarde Katholieken van Sappemeer. Hij werd geboren te Rijssen in Overijsel op 31 Mei 1810. Achtereenvolgens was hij kapelaan te Steenwijkerwold, Zwolle en Groningen en pastoor te Assen. Ruim 28 jaar heeft deze pastoor hier zijn bediening waargenomen en met heiligen ijver. Veel en aanhoudend heeft hij gearbeid om de geloofskennis onder zijne gemeentenaren en hunne zedelijke verbeteri ig te bevorderen; kinderen onderwijzen was zijn geliefkoosd werk. Onder zijn bestuur werd op 1 Januari 1855 Kleinemeer een parochie volgens het kerkelijke recht, werden door den Aartsbisschop Mgr. Joannes Zwijser tot Rentmeesters benoemd Joannes Wijnarts, Jan Übbels van der Werff, Christian Eilers en Hermanus Wekenborg en djs grenzen der parochie vastgesteld. De zorg van pastoor Tusveld van Bosch strekte zich ook vooral uit tot den uitwendigen luister van den godsdienst. Den 21 December 1855 kreeg de Kerk een klok om de Katholieken tot de Kerkelijke diensten op te roepen. Het Kerkgebouw te Kleinemeer was ondanks vele herstellingen bouwvallig en vooral veel te klein. Vele plannen tot verbetering werden ontworpen en verworpen, totdat eindelijk besloten werd een nieuwe Kerkte bouwen aan den hoofdvaart te Sappemeer. 28 April 1865 werd voor ƒ 15.000 een stuk grond aangekocht van Jurrien Jans van der Wolf. Onder leiding van den beroemden Architect Dr. P. Cuypers werd in 1872 met den Kerkbouw begonnen. Deze kerk is in streng Gotische stijl opgetrokken en is eender weinige monumentale gebouwen in Sappemeer en Hoogezand. Zij is 54 Meter lang en 18 Meter breed, binnenwerks gemeten en georiënteerd, d.w.z. de ingang door den toren in het Westen en het priesterkoor in ’t Oosten. Op 25 October 1873 werd zij door Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid den Aartsbisschop van Utrecht, Mrg. A. J. Schaepman, plechtig geconsacreerd. Een op het terrein staande boerderij werd tot pastorie omgebouwd. Achter de Kerk werd een begraafplaats aangelegd, welke op 14 Nov. 1874 werd ingewijd en in gebruik genomen. Uit de Kerkte Kleinemeer werd door hem overgebracht het stoffelijk overschot van de pastoors Arnoldus Papingh, gestorven 1790, Ignatius Titzink, gestorven 1799 en Joannes Geerdes, gestorven 1827, met de zerken die hun graven dekten. Den 4 December 1874 stierf pastoor Tusveld van Boxel tijdens een bezoek, dat hij bij zijn familie te Rijssen Katholieken van Pekela namen daarop hun toevlucht tot de Hoogmogende Heeren Staten in Den Haag, die echter hun verzoek van de hand wezen. Inmiddels werd inden nacht van 23 op 24 Augustus 1771 dooreen opgeruide volksmenigte de schuur tot den grond toe afgebroken. In 1773 maakten Jan Hendriks Wortelboer en Jan Poker, ingezetenen van Pekela, van het bezoek, dat Stadhouder Willem V aan de provincie Groningen bracht, gebruik om dien vorst eigenhandig een verzoekschrift aan te bieden. Maar ook deze poging bad geen succes. Eindelijk, in 1783, kwam van Burgemeester en Raad van Groningen toestemming voor den bouw eener kerk, waarvan de eerste steen werd gelegd op 31 Juli. Tot eerste pastoor van Pekela werd benoemd Henricus Hendricks, voordien lYi jaar kapelaan in Kleinemeer. Op 5 November 1783 werd de kerk ingewijd door den Aartspriester van Groningerland, B. v. Kruipzen, waarbij de predikatie werd gehouden door pastoor Papingh van Kleinemeer, aanhoord door ruim 3000 belangstellenden, die van heinde en ver waren gekomen. bracht en op 7 December werd hij begraven op het R.-K. Kerkhof te Enter. Kort daarna werd het stoffelijk overschot naar Sappemeer overgebracht en ter aarde besteld op het R.-K. kerkhof vóór het Kerkhofkruis, dat door de parochianen ter dankbare herinnering aan hun overleden herder was opgericht. Tot zijn opvolger werd benoemd Adrianus Henricus Timans, geboren te Haren (Groningen) den 29 April 1821. Achtereenvolgens kapelaan te Wijnbergen, Steenwijkerwold, Zandberg en pastoor te Zandberg. Onder zijn leiding werd de Kerk verrijkt met vijf gebrandschilderde ramen in het priesterkoor, met een hoofdaltaar, een communiebank, een mozaïekvloer in het priesterkoor, verschillende sieraden en een nieuw orgel. De laatste daad van zijn welbesteed leven was de afstand vaneen gedeelte zijner parochie, waardoor in 1892 een nieuwe te Martenshoek kon worden opgericht, waarvan de kapelaan van Sappemeer, P. Wolffenbuttel, de eerste pastoor werd. Den 26 December 1892 overleed pastoor Timans en werd 30 December te Sappemeer begraven. Op 19 Januari 1893 werd hij opgevolgd door pastoor Jacobus Franciscus Wilheminus Koenen, geboren te Almelo 23 December 1850, achtereenvolgens kapelaan te Elden, Arnhem en Groningen. Deze heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door het aanbrengen vaneen uitmuntend loopend torenuurwerk en door het verder meubileeren der Kerk. Zoo werden onder zijn leiding de beide zijaltaren geplaatst, het schip van de Kerk voorzien van gebrandschilderde ramen en de Kerk geschilderd. Verder werden vele kerksieraden aangeschaft. Een monumentaal ijzeren hek op zandsteenen basementen en een schoon plantsoen maakten een afscheiding langs de Zuiderstraat. Op 22 Juni 1905 werd op H. Sacramentsdag voor ’t eerst de plechtige processie buiten de Kerk gehouden, die sindsdien telkenjare op denzelfden feestdag gehouden wordt. Op 27 Augustus 1912 werd de R.-K. School ingewijd en in gebruik genomen met 140 leerlingen en tot hoofd der school benoemd de heer F. M. Blum. De ziekte; waaraan pastoor Koenen de laatste jaren zijns levens leed, ging' gepaard met ontzettende pijnen; nooit echter kwam een klacht over zijn lippen en steeds bleef hij een voorbeeld van geduld. Hij overleed Zaterdag 17 Juli 1920 en werd op 20 Juli begraven, bij welke plechtigheid pastoor H. v.d. Horst te Groningen een schitterende lijkrede hield. De dankbare Katholieken der parochie Sappemeer schonken een zerk voor zijn graf. Met ingang van 6 Augustus werd tot pastoor benoemd Maurits Nicolaas van der Steele, geboren te Sneek 25 Juni 1875, eerst assistent te Sneek en Duisterwoude,daarna kapelaan te Vaarsen en Utrecht en pastoor te Leerdam. Einde Augustus werd de R.-K. Spaarbank opgericht. Wegens gebrek aan plaats werd in 1921 de school uitgebreid met 2 lokalen en in 1922 werden 3 lokalen gebouwd voor een School voor Uitgebreid Lager Onderwijs, welke echter in 1929 wegens gebrek aan leerlingen moest worden opgeheven. Aan ’t einde van 1921 werd in kerk, pastorie en vereenigingsgebouw electrisch licht aangebracht. Op 15 Augustus 1924 werd bij gelegenheid van het 25-jarig priesterfeest van den pastoor een som van ƒ 1000.— bijeengebracht als fonds voor een op te richten gasthuis. Om dit fonds te beheeren en te vergrooten, werd 3 October van dat jaar de St. Jozefstichting in ’t leven geroepen. 1 April 1925 werd door de Katholieken van Sappemeer en Martenshoek de St. Lucasvereeniging gesticht, waardoor de verpleging en operatieve hulp ineen R.-K. Ziekenhuis werd verzekerd. Einde 1927 werd inde Kerk een centrale verwarming aangelegd. Sappemeer, Juni 1930. M. N. VAN DER STEELE, Pastoor. Interieur van de R. K. Kerkte Sappemeer. I. Lovel-bieren 11. Bruyloften. 111. Begreffenissen der Dooden. IV. Heyligunge van Feest ende Sondagen. V. Vastelavent Spillen, &c. Over het Gorecht met den Gerichte van Sappemeer, beyden Oldampten, Wedde, Westerwoldinge-Landt, Bellingewolde, ende Blyham. Gearresteerd by Borgemesteren ende Raedt in Groningen den 6 Octob. Anno 1655. Borgemesteren ende Raedt in Groningen DOEN TE WIETEN: Alsoo wy dagelijcks meer ende meer bericht ende gheinformeert worden van de groote abuysen ende ongeregeltheden, de welcke in onse Heerlickheyden ende Jurisdictiën van het Gorecht met den Gerichte van Sappemeer, beyden Oldampten, mitsgaders Wedde, Westerwoldinge-Landt, Bellingewolde ende Blyham in swang-gaen ende gepleget worden, in het holden van Lovel-bieren, Bruyloften, Begreffenisse der Dooden, met het ontheyligen van Feest ende Sondagen, ende Vastelavent spillen, ende diergelycken; voor de welcke des Almachtigen rechtvaerdige toorn ende swaere Straffen worden verweckt ende gehaelt. Hebben wy nodich geacht, daerinne soo veel mogelijck is, te versien: Ordonneren ende beveelen daeromme ’t gene volget. 1. Lovel-bieren. I. Op de Lovel-bieren ’) zal niemant compareeren als de gene die welcke over’t maeken ende Bereden van Hijlix-voorwaarden mede staen, met der selven Familien, sullende de selve Lovel-bieren met een dach eyndigen, op pcena van vijfftich gulden by den Bruydegom ende Bruyt te verbeuren, ende yder persoen soo daer langer blijft drie gulden. 11. Het t’ huys brengen van den Bruydegom ofte Bruydt sal geschieden in aller stillicheyt, sonder schieten, op de boete van ses gulden by yder delinquent te verbeuren. 111. Sullen oock alle verlovede personen voort op den eersten ofte ten langste den anderen volgenden Sondach proclameert worden ende volgens nae de derde proclamatie, op Sondach voormiddach zich copuleren laten, wodane copulatie niet langer als twee of drie weken na de gemelte derde proclamatie uytgestelt sal mogen worden, alles by verbeurte van vijf-en-twintich gulden. IV. Zullen mede de verlovede personen voor de kerckelicke copulatie niet by malkander mogen woonen, by pcena2) als boven. '] Verlovings- of ondertrouwfeesten. 2] Boete. ORDONN ANTIE op de 2. Van Bruyloften. I. Ende belangende die ongeregeltheyt van de Bruyloften sullen nae desen niet meer personen over 14 jaren olt op een Bruyloft gebeden mogen worden als tachtentich. 11. Sullen Bruydt en Bruydegom moeten holden het Bid cedul') ende daer van copie geven aen de officier ter plaetse, daertoe versocht wordende, ende daerby moeten verklaren by hoogste waerheyt, dat sie anders niemant hebben gebeden ofte bidden laten ’t sy nabueren ofte vrunden, als in ’t selve Bid-cedul zijn opgestelt. 111. Die Bruydegom ende Bruyt sullen des voor-middages te Kercken gaen ende wederkeeren, sonder eenich spil, schieten, schencken van wijn, bier, ofte anders op verbeurte van 25 gulden voor yder delinquent. IV. Sullen oock alsulcke Bruyloften met den derdendach moeten eyndigen by poena van vijftig gulden voor de Bruydegom ende Bruyt, ende ses gulden voor elcke persoon boven of tegen deze ordre doende. 3. Van de Begreffenisse der Dooden. I. Sollen nae desen gene nabuyren ofte anderen buyten ’t starfhuys woonende mogen waken, by de Doode Lichamen in’t huysholt2) gelecht zijnde, by ses gulden te verbreecken3), soo wel by dengenen dewelcke de doode bewaekt, als by die, dewelcke de selve bewaken laten. 11. Sullen oock geene wassen ofte andere keersen by dage laten branden by het Lijck op de verbeurte als vooren. 111. Ende sullen alle dooden ten langsten inde seste dach, ende die inde Pest zijn gestorven inde veerde dach, (den starf-dach altijd mede ingerekent) begraven werden by gelijcke breucke, soo mennich dach de doode daer nae boven de eerde staet, mits nochtans indien de seste ofte vierde dach op een Sondach hoge Fest, of Bede-dach invalt, al dan den volgende dach de begreffenisse gedaen sal worden. IV. De dooden sullen opgevoert of opgedragen worden tusschen Elven ende Twalf uyren voormiddach by voorschreven breucke, so de doode de lopende voorschreven uyre niet is op ’t Kerck-hoff, te betalen by4) de nabuyren, soo deselve niet tijdlijck genoech om ’t Lijck te voeren of te dragen gereet zijn geweest, of andersins by den erfgenamen. V. Sullen by 't vergaren als oock wedergekomen zijnde, geen drincken of gelach van bier of wijn mogen holden by 12 gulden te breucke te verbeuren voor degene soo5) sulck bier of wijn aen ’t volck te samen ende gelaeges wijse schenken laet. VI Sullen veele min d’ erfgenamen nae desen op dage van begreffenisse of eenige andere daghen in haere of Nabuyr-huysen of Herbergen eenige Vytinge, Leedtbier of diergelijcke bieren of gelagen mogen geven of betalen, ’t zy aen Nabuyren, Arbeyders, Vrunden in ’t selve Kerspel of binnen een uyr gaens by ’t sterfhuys woonende, noch oock aen den selven ten regard6) van desen eenich geit of ander geschenk geven by poena van 50 guldens so5) sulcx geeft of betaelt, ende 6 guldens so sulcke gelagen ende bieren mede helpt drincken. ') Lijst van genoodigde gasten. 4] door 5j de lijkkist. °) die. f] verbeuren. öj ten opzichte. VIL Sullende in ’t sterf-huys ter middaegs maeltijdt niemandt mogen verblijven, als die een uyre gaens en veerder van ’t Sterfhuys woonen, ende dan tijdelijck ') moeten scheyden sonder den avont ende nacht aldaer te blijven bij poena van 6 gulden. VIII. Van welcke verbot nochtans vry sullen zijn, des verstorven, of desselfs nablijvende Ehegaden 2), kinderen, olderen, broeders, of susters, of by gebreke van boven geschreven persoonen, een paer van de aldersibste3) vrunden, als mede de vrunden, die soo verre van ’t Sterf-huys woonen, dat sy deselve dagh niet konen te huys komen, ende in ’t starf-huys selvest logeren. IX. Ordineren niet te min allen nabuijren in deselve nabuyrschap, gilde of kluft behorende, aen hare nabuijren by ordinaris of beklijflijcke sieckten4), selfs, of dooreen ander, daer toe gelast of gewonnen, soo wel by sieckte als versterf, nae older gewoonte te doen alle hant reijkinge ende behulp, met waecken by de krancken, de dooden te ontkleeden, in ’t huijsholt te leggen, ’t graf te graven, de dooden ter eerden te besteden, ende anders. X. By het ontdeden der dooden, ofte als deselve in ’t huysholt worden gelecht, zal men geen maeltijden of drinckeryen mogen aan stellen, by pcena als in ’t 5 articul. XI. De dooden zullen niet langer verluijdet mogen worden, als een uyr een olde ende een halff uyr een jonge doode, edoch op Son-dagen ende andere Feest-dagen niet voor drie uyren nae de middach op poena van 6 gulden by yeder Contraventeur5) te verbeuren. 4. Van Heyligung van Feest ofte Sondagh. I. Aengaende de ontheyliginge van den Sondagh, Feest ende Bede-dagen (des voormiddagh van des naestvolgenden dach op de drie hooge Feesten mede ingereket) sullen nae desen geen Bieren ofte Wijnen op voorgeschreven dagen des voormiddages gehelijcken, ende des naemiddages voor ende onder de Predicatie in Herbergen ofte ander huysen gelages wijse getapt ofte gedroncken meugen worden als alleene voor de reysende man, by 12 gulden breucke voor den genen soo sulck gelach in zijn huys holdet, of lijdet6), ende ses gulden voor die, de sulckes mede drincket. 11. Van ’t welck nochtans vry sullen sijn de Bruyloften. 111. Sullen oock op voorschreven daghen voor den middagh geheel niet, ende nae de middagh voor ende onder de Predicatie, geen spil van Caetsen, ende Cloot-schieten, Kolven, Kegelen, of dergelijckx mogen aenstellen, als mede geduyrende het singen ende Predicatie, by de Kercke, op het Kerck-hof, ofte by eenige andere huysen, daer omtrent vergaderinghe maecken, ende blijven staen praeten, by poena van drie gulden. IV. Sal op voorschreven vijrdagen niemand mogen te samen bidden7), ofte huyren een antal Wagens ofte Volck omme eenige materialen van Holt, Steen, Kalck, Pannen, Torf, ende andere Vrachten te voeren, als mede Huysen te richten, een stuck Landes te meyen ofte te Sichten, ende anders, by 12 gulden te breucke, voor den geenen die sulckx laet doen, ende drie gulden voor die geene die sulcks helpet doen. '] tijdig. ) overtreder. 2] echtgenooten. 1 ] toestaat. 8J naaste. 7) bij elkaar roepen. 4] gewone of langdurige ziekten. V. Ende sal voorts op voorschreven dagen alle uyterlijcke arbeyt vermijdet worden, ten ware in desen ende voorgaende articul de noot van weer ende wint, ende insonderheyt van de onledige tijdt, ende de Christelijcke liefde tot den armen, ende schrae-luyden, geene peerden ende Wagen hebbende, ’t selve niet conde lijden. Edoch niet onder de voormiddages Predicatie, by pcena als in ’t 3 articul. In welcken gevalle alsulcke voorschreven luyden, moetende passeren andere Carspelen ende jurisdicten, van sulckx attestatie ) sullen meugen nemen van haren Officier, Pastoor, Wedman ofte ander publijque ofte geloofweerdige personen, om sulckx hebbende vry te te passeren. VI. Sullen oock geen Diepen, Dijcken of Slooten op dese dagen worden geschouwt, ende daer over vergaderingen ofte pendingen aengestelt in ’s gelijckx geen uytmijningen ofte vercoopingen gehouden worden, by poena als voren. VIL De Molenaers zullen op dese dagen niet mogen maelen ten ware datter te voren eenige stilte was geweest, ende daerom van het Gerichte hier toe consent becomen, by poena als boven. VIII. Sal oock niemandt mogen op de Kerck-hoven anstellen eenich spil van Kaetsen, Cloot-schieten, Kolven, Kegelen of diergelijcke, op wat dach of tijdt het selve mach zijn by voorschreven poena. 5. Van Vastelavondspillen. Verbieden oock nae desen, allen Ingesetenen ende vreemden, op Vastelavont eenich vermomment, omme lopent, of Vastelavonts spil, biddentvan2) spijse ofte geit, ende dienvolgens Vastelavons drincken te meugen maecken, ’t sy voor ofte nae den selven dach, by poena van 20 gulden3), soo sulck drincken in zijn huys laet holden ende 10 gulden voor de gene die sick by sulck ommelopen spil, of drinckent laet vinden. Alle welcke breucken dubbelt sullen zijn, indien in desen eenige Contraventie 4) gedaen wordt, by 5) Drosten, Ambtmannen, Richteren, Edelluyden, Secretarisen, Schrijveren, Schuiten, Gerichtes Dieners, Voogden, Item Pastooren, Kosteren, ofte Schoelmeesteren, ende geappliceert6) worden na Lantrecht ende gewoonte. Lastende allen onsen Respective Drosten, Amtmannen, Richteren, Schuiten, Gerichtes Dieners, Voogden, Item Pastooren, inden Gorecht, ende Sappemeer, Olden Ambten, Westerwoldinge-Lant, Bellingwolde ende Blyham, omme dese met kundinge over de Kercken 7), ende aenpleckinge te publiceren, ende te laten publiceren, ende voorts te onderhouden, ende te doen onderhouden. Want wy ’t selve tot dienst ende welvaert van den Landen voorschreven ende der selver Ingesetenen also hebben bevonden te behooren. Aldus ge-arresteert ter vergaderinge van Borgemesteren ende Raedt binnen Groningen den óOct. 1655. Ter Ordonnantie der H. Heeren voorsz. A. WICHERS, Secret. ] Bekrachtiging, toestemming. 6] door. 2J Vragende om. 6) toegepast. wie. 7] afkondiging inde kerken. 4] Overtreding. De oprichting dezer Vereeniging in het jaar 1849 vond plaats ineen tijd, dat in deze beide dorpen een algemeen opkomende bloei en welvaart op het gebied van Nijverheid en Industrie viel te constateeren, ondersteund door de intrede van het Stoomwerktuig en in 1868 gevolgd door de opening van de spoorlijn Groningen—Nieuweschans. Een groote drukte heerschte hier in dezen tijd, o.a. op het gebied van den Scheepsbouw (houten zeeschepen voor de zeilvaart) en van de vele aanverwante bedrijven, zooals de Ankersmederij, Zeilmakerijen, Touwslagerijen, enz., terwijl hier voorts verschillende Aardappelstokerijen en Olieslagerijen in bedrijf waren. Die periode van „Uit Veen Geboren Welvaart” bleek echter wel een wat al te eenzijdige welvaart te zijn, daar er voor den werkman over het algemeen door de werkgevers onvoldoende voorzorgen genomen werden, ingeval van ziekte, invaliditeit of ouderdom. Deze arbeiderstoestanden gaven eenige vooraanstaande personen uit beide gemeenten aanleiding tot een samenkomst ter bespreking van de pogingen en middelen die in het werk gesteld zouden kunnen worden „tot verbetering van den zedelijken en stoffelijken toestand der minvermogende Volksklasse”. In die samenkomst werd mede een voordracht gehouden over: „De vloek der zonde en de zegen der Liefde”, welke een diepen indruk op de toehoorders gemaakt had, en waarna staande de vergadering besloten werd tot oprichting van de Vereeniging tot Plaatselijk Nut voor Hoogezand—Sappemeer, zullende deze zijn een geheel zelfstandig werkende vereeniging, welke niet als departement zal worden aangesloten bij de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, en welke Vereeniging zich hier in deze streken aldus het eerst de sociale nooden en behoeften van de arbeidersbevolking heeft aangetrokken en middelen ter verbetering beraamd. Het eerste bestuur der Vereeniging bestond uit de heeren: Voor Hoogezand: Voor Sappemeer: S. BLAUPOT TEN CATE, Voorzitter, Ds. J. BAKKER, M. J. TER HASEBORG, Secretaris, J. G. KLUNDER, Ds. J. MARISSEN VAN LOON, T. S. BAKKER, GORDON SPANDAW, O. OVING, Penningmeester, J. W. HUISMAN, Ds. P. FEENSTRA Pz„ SAM. ST. MEIHUIZEN, S. J. VAN DER GOOT, A. P. BARENDS, D. ROMKES. Aan het initiatief en de voortvarendheid van deze vooruitstrevende menschen heeft onze Vereeniging voor een groot deel het ontstaan te danken van haar diverse bloeiende instellingen, en zij blijft dan ook een eerbiedige herinnering aan hen bewaren. Deze eerste bestuurders der Vereeniging begonnen dadelijk met middelen te beramen voor werkverschaffing gedurende de wintermaanden aan mannen en vrouwen, resp. inden vorm van keienkloppen en touwpluizen en van ’t spinnen van wol, terwijl voorts zooveel mogelijk geageerd werd tegen het misbruik maken van sterken drank. In het oprichtingsjaar werd bereids een Fonds voor Ziekte en Ouderdom opgericht en in het daarop volgende jaar een Nieuwjaarsbedeeling ingesteld, met de bedoeling om het zoogenaamde nieuwjaarsloopen zooveel doenlijk tegen te gaan door uitdeeling van diverse levensmiddelen aan daarvoor in aanmerking komende personen. Eveneens werden in dat jaar (1850) Naai- en Breischolen te Hoogezand en Sappemeer opgericht in daartoe VEREENIGING TOT PLAATSELIJK NUT VOOR DE BEIDE GEMEENTEN HOOGEZAND EN SAPPEMEER. H. Kamps. gehuurde lokalen, en later vervangen door de Naai- en Verstelcursussen, die nog met succes gehouden worden inde Bewaarschoolgebouwen te Martenshoek en Sappemeer. Spoedig daarna werd ook ernstig aandacht geschonken aan het verstrekken van Bewaarschoolonderwijs, waarmede reeds een aanvang genomen werd te Sappemeer in 1852 en te Hoogezand in 1853, in daarvoor gehuurde lokalen. Daarna stichtte de Vereeniging in 1897 te Sappemeer een eigen Bewaarschoolgebouw en in 1900 eveneens te Martenshoek. Vervolgens werd in 1912 een Bewaarschool geopend te Kalkwijk in een gebouw der gemeente Hoogezand. In deze drie genoemde inrichtingen ontvangen jaarlijks in totaal plm. 220 kinderen het eerste onderwijs, met afwisselend onderricht in Fröbelwerk. Aan de Bewaarschool te Martenshoek was het 15 October 1929 veertig jaar geleden dat aan die instelling Mej. Ph. F. Rentjes als Bewaarschoolhouderes benoemd werd. Bij gelegenheid van de door haar gegeven laatste les aan die school, had een huldigingsfeest plaats vanwege de Vereeniging tot Plaatselijk Nut, waarbij haar door den Voorzitter, de heer Franke, in hartelijke bewoordingen dank gebracht werd voor de uitnemende en tactvolle wijze waarop zij die lange reeks van jaren hare taak had opgevat en volbracht, terwijl voorts de heer Ir. J. Smit, als lid van de Commissie van Toezicht, haar eveneens dank en hulde betuigde voor al hetgeen zij in hare functie had gepresteerd. Herhalingsscholen werden in 1868 geopend te Hoogezand en Sappemeer en later vervangen door het zoogenaamde Inhalingsonderwijs, gegeven tot 1917, toen daarmede opgehouden werd wegens te gering aantal leerlingen, mede als gevolg van de gunstige werking der Leerplichtwet. Dein 1854 opgerichte Volksbibliotheek is na een zeer nuttig bestaan van driekwart eeuw inden loop van 1929 overgedragen aan het Bestuur van de nieuw opgerichte Openbare Uitleenbibliotheek. Vanwege onze Vereeniging werden in 1870 en eenige volgende jaren ook Volksvoorlezingen gehouden, terwijl in 1879 en enkele volgende jaren Tentoonstellingen van Kamerplanten werden gehouden, en wel van planten, gekweekt in het huisgezin van den werkman. Voorts volgden in 1890 en later nog Huisvlijttentoonstellingen. Een zeer belangrijke en omvangrijke instelling is dein 1851 opgerichte Spaarbank geworden, waarvan het sparende publiek in deze plaatsen en hare omgeving in ruime mate gebruik maakt. Op bescheiden voet begonnen heeft deze Spaarbank zich, door het voorzichtig en zaakkundig beheer harer Directie, bestaande inde laatst verloopen jaren uit: de heeren C. R. Sikkens Jzn., S. Smith, M. K. Boon en E. Smit Jzn., gaande- weg ontwikkeld en uitgebreid tot een belangrijke en degelijke spaar-inrichting, die zich het vertrouwen van het publiek heeft waardig gemaakt. Volgens de Balans dezer Spaarbank per 31 Dec. 1929 was het totaal bedrag der inleggers groot ƒ 1.508.043,17, verdeeld over 1341 Spaarbankboekjes, terwijl de reëele reserves in ’t geheel bedragen ƒ 198.700.57. De Spaarbank is ook aangesloten bij het Nederl. Spaarbank-Bureau te Amersfoort, dat jaarlijks door zijn accountant hare administratie laat nazien en controleeren. Als Boekhouder dezer Spaarbank fungeert inde laatste jaren de heer Hm. Dijkhuis te Hoogezand. Inden loop van 1929 leed voornoemd college van Spaarbank-Directeuren een gevoelig verlies door den dood van hun collega, de heer Sikkens, die een kwart-eeuw lang ononderbroken in die Directie zitting had, inde laatste jaren tevens als Voorzitter, en steeds met veel toewijding en bekwaamheid de Spaarbank-belangen wist te behartigen. Hij zal dan ook bij haar, alsmede bij de Vereeniging tot Plaatselijk Nut zelve, in dankbare herinnering blijven. Ter voorziening inde ontstane vacature Sikkens, werd de heer E. Benes te Hoogezand als mede-directeur dezer Spaarbank benoemd en aangezien de heer S. Smith te Sappemeer die ruim 20 jaar lang op zeer verdienstelijke wijze in deze Spaarbank-Directie zitting had zich wegens hoogen leeftijd niet meer beschikbaar stelde, werd in diens plaats met ingang van 1 Januari 1930 benoemd de heer P. Boer Az. te Sappemeer. Mej. Rentjes. C. R. Sikkens Jzn. Overzicht van de bestuursfunctionarissen inden loop der jaren: Voorzitters: Secretarissen: Penningmeesters: S. Blaupot ten Cate 1849—1856 M. J. ter Haseborg 1849—1856 O. Oving 1849—1853 Ds. J. Sinnige Damsté 1857—1864 Q. E. Wildeboer 1857—1862 R. Meihuizen 1854—1884 Ds. C. Camminga 1865—1871 Ds. C. Camminga 1863—1864 E. B. Kolk 1885—1893 E. Maathuis 1872—1904 Mr. J. J. Bleeker 1864—1865 J. S. van der Goot 1894—1901 I. A. van Royen 1905—1906 B. ter Spill 1865—1867 J. M. de Muinck Keijzer 1902—1913 A. G. Mulder 1906—1909 W. P. Nagel 1868 W. C. Wildervank 1914—heden D. L. de Koe 1910—1912 Ds. C. Camminga 1869—1871 (fung.) Mr. W. C. Wildervanck 1912—1920 J. van den Berg 1872 Mr. R. Ph. Veenhoven 1921—1922 K. P. Boon 1872—1873 D. J. Sikkema 1923 J. D. Romkes 1873—1874 J. Franke 1924—1930 R. Meihuizen 1874 Burgemeester Jonkeren 1930—heden K. H. Mulder 1875—1876 Dr. B. van der Meulen 1876—1878 J. A. H. Braakman 1879—1880 Ds. S. G. Binnerts 1881—1915 H. Kamps 1916—heden Ten slotte is het ons aangenaam, nog te kunnen mededeelen dat de Vereeniging in haar op 9 Januari 1930 gehouden Bestuursvergadering besloten heeft tot stichting vaneen eigen Vereenigingsgebouw, en wel op een perceel in het nieuwe uitbreidingsplan aan den geprojecteerden toegangsweg vanaf de Stationsstraat te Sappemeer naar het station Hoogezand—Sappemeer. In dat gebouw dat inmiddels reeds is verrezen, zal, behalve de Spaarbank der Vereeniging tot Plaatselijk Nut, tevens de eenigen tijd geleden opgerichte Openbare Uitleenbibliotheek gevestigd worden. Wij eindigen met de hoop en de verwachting uitte spreken, dat de Vereeniging tot Plaatselijk Nut voor Hoogezand en Sappemeer tot ineen verre toekomst moge groeien en bloeien tot heil der beide zustergemeenten! H. KAMPS. TENTOONSTELLINGEN. Over dit onderwerp valt inde eerste plaatste vermelden dat reeds in het jaar 1872 te Hoogezand een Nijverheidstentoonstelling georganiseerd werd, waarschijnlijk de eerste ten plattenlande in Nederland. Een commissie, bestaande uit energieke en vooruitstrevende zakenmenschen, die het initiatief genomen hadden, deze; in die dagen nog geheel nieuwe en voor deze plaatsen zeer belangrijke onderneming op touw te zetten, toog ijverig aan het werk om een vrij ruim terrein, achter het hotel Roelfsema te Hoogezand gelegen, in orde te brengen voor de opstelling der verschillende machines en werktuigen der inzenders. Onder ’t genot van heerlijk zomerweder werd in ’t laatst van Juli deze tentoonstelling geopend, die iederen dag een enorm groot bezoek had van de ingezetenen van deze en de omliggende plaatsen. In ’t bijzonder wenschen wij te memoreeren dat er op die tentoonstelling stoommachines in volle werking waren van de firma D. H. Landeweer & Zn. te Martenshoek en stoomdorschmachines van de firma E. J. Smit & Zn. te Hoogezand. Na deze in alle opzichten geslaagde eerste Nijverheidstentoonstelling te Hoogezand volgde 30 jaren later een tweede op ’t gebied van Nijverheid en Landbouw, in 1902 gehouden inde beide gemeenten Hoogezand en Sappemeer. Inde cartonloods van de Firma Hooites en Beukema te Hoogezand was de Afdeeling Nijverheid ondergebracht, welke uit talrijke mooie inzendingen bestond, terwijl de Afdeeling Landbouw een plaats vond op terreinen van den heer Wildervanck te Sappemeer, alwaar ook een ruime feesttent was gebouwd. Deze eveneens H. KAMPS. Een bloeiende en hoogst nuttige afdeeling vormt ook dein 1905 opgerichte Handelscursus, waarvan inden tegenwoordigen tijd jaarlijks meer dan 100 leerlingen gebruik maken ter verkrijging van de noodige bekwaamheid in Handelscorrespondentie, Handelsrekenen, Handelskennis en -recht, Aardrijkskunde en Boekhouden. Als facultatieve vakken worden daarbij nog onderwezen: Duitsch, Engelsch, Stenografie, Machineschrijven en Esperanto. met succes bekroonde tentoonstelling getuigde van den verderen vooruitgang van Nijverheid en Industrie, alsmede van betere landbouwwerktuigen en gereedschappen en het meerdere gebruik daarvan door de landbouwers. Daarop volgde de derde tentoonstelling, welke in 1924 te Hoogezand van 23 tot en met 27 Juli gehouden werd, en dus nog versch in het geheugen ligt. Door het bekwame en volijverige Tentoonstellingsbestuur werd de schitterende zoogenaamde „HATE”tentoonstelling georganiseerd en wel op ’t gebied van Handel, Nijverheid, Land- en Tuinbouw, annex Provinciale Bakkerij-tentoonstelling met Brood-Wedstrijd. De inzendingen van deze voornoemde bedrijven bleken zeer talrijk te zijn en vormden een uitgebreid, zeer belangrijk geheel, zoo grootsch en schitterend als nimmer te voren in deze plaatsen werd aanschouwd. Deze tentoonstelling mocht zich dan ook ineen zeer druk bezoek verheugen. Ineen groote feesttent werd voor aangename afwis eling voor de bezoekers gezorgd. In deze localiteit hield ook de Prov. Groninger Bakkersbond zijn Algemeene Vergadering. Het Bestuur der Tentoonstelling bestond uit de heeren: I. A. VAN ROYEN, Burgemeester, Eere-Voorzitter. D. POSTMA, Vice-Secr.-Penningm. H. G. EEKELS, Voorzitter. A. MULDER Jz. G. ZWIERS, Secretaris. J. KLIPHUIS. G. OLDENBORGER Jr., Penningmeester. H. KLEIN. B. H. HENSEN, Vice-Voorzitter. OTTO C. BOSMA. Het Eere-Comité bestond uit de heeren: I. A. VAN ROYEN, Voorzitter. H. E. BUURMA, Wethouder en Fabrikant. U. D. REINDERS, Wethouder en Landontginner. A. KAMPS, Lid van den Raad en Directeur der Gist- en Spiritusfabriek te Sappemeer, C. W. NINTEMAN, Lid van den Raad en Voorzitter van den Prov. Gron. Bakkersbond te Groningen. H. K. GRAFSCHRIFT VOOR EEN HOND. In het Museum van Oudheden te Groningen bevindt zich een steen, die indertijd het graf dekte vaneen hond, toebehoorende aan Dr. G. N. Heerkens te Hoogezand, een in zijn tijd bekenden hekeldichter. De steen draagt het onderstaande latijnsche vers, door Heerkens vervaardigd: Quae Tiberim Lirimque bïbi Rhodanumque Mosamque, Nave, rota, celeri saepe vehebar equo, In Calabris dominum qua furis ad ense tuebar, Cum domino Corsis naufraga jucta vadis, Fessa Viae et vitae, variis exercita fatis, Hic posui cineres Alpibus orta canis. De vertaling is ongeveer aldus: „Ik, die de wateren van de Tiber, de Lyris, de Rhöne en de Maas heb gedronken, die per schip, per wagen en op het snelle paard heb gereisd, die in Calabrië mijn meester voor den dolk vaneen dief beschermde, die met dien meester inde Corsicaansche wateren schipbreuk leed, van mij, den in de Alpen geboren hond, vermoeid van het reizen en door vele levenservaringen beproefd, rust hier het laatste overschot. 11 Juli 1758”. Waren niet alle andere buitenplaatsen in Hoogezand en Sappemeer gesloopt, dan zou het eenige overgeblevene onder de jongere moeten gerekend worden. Alleen Vosholen van de familie Van Iddekinge, in het westen van Kleinemeer, dateerde uit de 19e eeuw en was dus het jongste van alle, maar niet lang geleden ook reeds verkaveld, zoodat slechts de portierswoning nog over is. Het oudste en schoonste landhuis was de Vredenburg, tusschen Martenshoek en de Knijpslaan aan de noordzijde van het Winschoterdiep gelegen, in 1646 door den heer A. J. Trip aangelegd. Van deze heerenbehuizing is eene duidelijke afbeelding te zien op de bekende kaart van Beckeringh: men ziet er een groot, rijk geornamenteeid gebouw van twee verdiepingen met sous-terrain, bordes, galerijen, twee beelden en vele siervazen, benevens een klokketorentje midden op het dak. De tuinen, bosschen en landerijen strekten zich noordwaarts uit tot dicht bij den weg in Kolham. Nog lang na de sloping inde 19e eeuw herinnerde het geschilderde behang in het oude familiehuis te Groningen aan deze buitenplaats, daar dit den heer Jan Lucas Trip op zijn trekschuit in het Winschoterdiep afbeeldde, met als achtergrond de Vredenburg. Inde buurtschap Tripscompagnie is deze naam vereeuwigd. In ouderdom volgde de buitenplaats Woelwijk in het Kleine Meer, die ongeveer in 1731 is aangelegd door den Luitenant-Kolonel Sigterman, vervolgens in eigendom overgegaan aan den Raadsheer A. Conring in 1751, terwijl van 1755 tot 1762 de Edele gesworene Wolthers en diens erven er hebben gewoond. Van deze familie is afkomstig de met de hand in kleuren geteekende kaart van 1760, die een vierkant gebouw vertoont, op kelder gebouwd, eenvoudig uitgevoerd in baksteen, met eene oranjerie ten zuidwesten van en naast het huis, beide omringd door prachtige tuinen met rosarium, vijvers, cabinetten en bosschages inde stijl van Le Nötre, dus regelmatig van vorm. Van dezen aanleg bestaat nog een deel van de gracht, die om het huis lag en verder het voormalige „coetshuis” en het „hoveniershuis”, welke echter eene andere bestemming hebben gekregen. In 1762 wordt de Capitain H. Hensuma eigenaar, die alles weer verkoopt in 1764 aan Willem Winthorn, die hieronder nader zal genoemd worden bij den verkoop aan den heer Star Lichtenvoort. De geschiedenis van het buiten „Welgelegen” te Kleine Meer begint in 1749, toen „de Luitenant-Kolonel W. Ligtenvoort van de Hoogedele heer Alberda van Dijxterhuis in qualiteit heeft gecogt de overdracht van seeker plaatze staande en gelegen in ’t Kleine Meer op No. 1 de 100 roeden”. Dit extract uit het Stadsrekeningboek van Sappemeer toont aan, dat het land werd gekocht zonder gebouw, omdat alle behuizingen steeds uitvoerig bij de overdracht werden omschreven. Van omstreeks 1750 af heeft dus Wilhelmus Lichtenvoort op Welgelegen gewoond, eerst waarschijnlijk ’s zomers, toen zijne dienstplichten hem veel inde garnizoensplaats Groningen gebonden hielden, later als gepensioneerd Colonel als vaste woonplaats; eertijds tot haren dood in 1765 met zijne echtgenoote Reinouw Gesina Star, later tot zijn dood in 1799 alleen en met het gezin van zijn zoon als huisgenooten. Wel heeft deze stichter van de plaats een goeden bouwkundigen raadsman gehad, want, hoe eenvoudig ook als huis van ééne verdieping, is het oorspronkelijk gedeelte van het huis, zooals de voorzijde nu nog aantoont, in volkomen symmetrie opgetrokken van kleine baksteen vanuit de gracht en versierd door het typisch-18e eeuwsehe geveltje, een toonbeeld zoowel van goede smaak als van degelijkheid. Ook de regelmatige aanleg van den tuin, die hersteld is naar het duidelijk op de oudste kadasterkaart te herkennen grondplan, moet uit den eersten tijd dateeren, want het bijgebouwtje met den muur om de binnenplaats vormen een geheel met het lage muurtje om het terras, terwijl in het plan van den tuin de vijvers in dezelfde spil liggen, waardoor het uit twee rechthoeken bestaande perceel zoo mooi verdeeld wordt. Tusschen den noordelijken vijver en het terras is juist plaats voor het ingezonken rosarium met den ouden zonnewijzer. De oorspronkelijke siervazen, die in 1900 naar het buitenland zijn verkocht, werden vervangen door ongeveer gelijkvormige van de hand van den Franschen beeldhou- WELGELEGEN. Welgelegen (voorzijde). wer Bourgonjon. In deze 18e eeuwsche omgeving kunnen wij ons den Colonel met zijn gezin voorstellen, zooals zij daar de lange winteravonden inde groote kamer netten zaten te knoopen om in het voorjaar over de vruchtboomen te leggen, of zooals des zomers vischpartijen op het Schildmeer werden gehouden. Wij danken deze bijzonderheden aan brieven, die toen naar West-Indië werden geschreven aan den zoon, Mr. Cornelis Star Lichtenvoort, die daar de advocatuur uitoefende. Uit deze bron is ook bekend, dat ie Colonel bij de komst van Prins Willem V als Stadhouder te Groningen, nogmaals in zijn oude functie daar moest verschijnen. De nieuwtjes uit de buurt, zooals de verkoop van de Fraeylemaborg door de familie Piccardt aan Mr. H. de Sandra Veldtman, worden hierbij niet vergeten. In 1770 kocht Mr. C. Star Lichtenvoort „van den heer Winthorn de overdragt vaneen behuizinge, coetshuis en stallinge met een schuire met het daarbij behoorend land, een Laan met Eykenboomen. etc. staande en gelegen in ’t Kleine Meer op No. 1 onder de 40 roeden”. Zoo was dus Woelwijk toen reeds door de familie Wolthers verlaten en werd later door de nieuwe eigenaren afgebroken, daar zij naast Welgelegen aan een wel groote, maar zeker toen al bouwvallige, buitenplaats niets hadden. Dat deze aankoop op naam van Cornelis, niet van zijn vader, is geschied, bewijst nog niet, dat hij reeds toen uit de West terug was, althans niet voor goed. Waarschijnlijk moeten wij ons voorstellen, dat hij is gerepatrieerd omstreeks 1789, toen de Colonel eene attaque had gehad en verlangend was zijn beheer over te dragen. In 1799 is deze oudste Lichtenvoort overleden en te Sappemeer begraven bij zijne vrouw. Van 1799 tot zijn dood in 1833 zien wij nu Mr. Coriwlis Star Lichtenvocrt, Advocaat later Curator van de Hoogeschool te Groningen, als bewoner van Welgelegen. Van hem en zijne vrouw Anna Maria Koek bestaan pastel-portretten van den Engelschen schilder Hodges. Mevrouw in zijde met kant en eene kanten muts op, de heer Lichtenvoort met gepoederde staartpruik, in rok met opstaande kraag. Als men 't niet wist zou men er niet op letten, dat zijn rechter oog van glas is: het noodlottig gevolg vaneen schot hagel op een jachtpartij. Van de godsdienstige gezindheid zijns vaders getuigt nog de ■familiebank inde Hervormde Kerkte Sappemeer, die bekroond wordt door de wapens van Lichtenvoort en Star. Over de gezindheid in het gezin van Cornelis laat een jongere tijdgenoot zich aldus uit: „Kent gij bij ervaring den invloed eener Christelijke stemming des gemoeds op ’s menschen werken en streven, dat kinderlijk geloof aan het hoogste en beste wezen, wiens gadelooze liefde het lot van den zwakken sterveling bestuurt, dat onder lief en leed zijn eeuwig heil bedoelt, dien vrede der ziel, die geen last te zwaar doet wegen, geen kruis doet schuwen, die te midden eener zich zelf genoegzame wereld het eenige ware en Goddelijke voor oogen houdt, en menschelijke wetenschap op hare waarde weet te schatten, voorzeker de zaden van zulk een Godvruchtige rigting zijn inde jeugd in het Christelijk huisgezin, door brave ouders, opvoeders, of vrienden in het harte gelegd”. Wat zijne bekwaamheid betreft, vertelt dezelfde schrijver van hem, dat hij „op bijna tachtigjarigen ouderdom nog vlug en juist het Latijn schreef en sprak; ook moeten wij hem als man van grooten invloed denken door zijne vele relaties en betrekkingen met bekende mannen van zijn tijd; daarbij als een grondbezitter van beteekenis, die behalve Kleinemeer, dat zoowat tweemaal zoo groot was als het latere Welgelegen, nog vele boerenplaatsen had in Harkstede, Scharmer en Engelbert, ongeveer 310 H.A. met 18 gebouwen in ’t geheel, die alle zijn verkocht in het jaar na zijn dood, 1834. Gedurende zijn beheer werd het huis vergroot met den achterbouw, waardoor twee kamers en eene ruime keuken werden gewonnen, en het bijge- bouwtje met een eerste verdieping vergroot, die echter zooveel slechter gebouwd was, dat er bij de restauratie niet aan kon worden gedacht, die te behouden. De achterbouw werd in stand gehouden, daar deze voor de bewoning veel waarde had, hoezeer ook veel minder fraai dan het oorspronkelijk gedeelte uit 1750. Het gtzin bestond uit twee zoons en drie dochters, van welke laatstgenoemde door hare huwelijken met de heeren Busmann, Nauta en Numan de families Star Busmann, Star Nauta en Star Numan afstammen, welke naam Star moest voortleven wegens de vereering, die steeds bestond voor den grootvader van Mevrouw Lichtenvoort—Star, den Welgelegen (achterzijde). Toen in 1833 Cornelis overleed, werd hij opgevolgd door zijn gelijknaraigen zoon, die huwde met Jacoba van Wyckerheld Bisdom en bekend was om zijne liefhebberij voor mooie paarden, welke ook na zijn dood in 1861 door zijne weduwe werden aangehouden. Deze huwde later met den neef van haren eersten man, den oudzeeofficier Cornelis Star Nauta, die na den dood zijner vrouw in 1876 op Kleinemeer bleef wonen en bij vele ouderen in Sappemeer nog in herinnering voortleeft als eene bekende figuur, lid van den Raad, kweeker van exotische planten en gewassen en belangstellende inden landbouw. Zij, die het voorrecht hebben gehad, eens bij den heer Nauta te gast te gaan, roemen nog zijn hoffelijkheid en groote gastvrijheid. Daar hij echter niet ruim bemiddeld schijnt te zijn geweest, werden de paarden en rijtuigen na den dood zijner vrouw afgeschaft en helaas het gebouw niet zoo zorgvuldig onderhouden als vooral in het veenkoloniale klimaat noodig is. Zoo hebben dan ook na zijn overlijden in 1900 zijne erven alles verkocht en werd het merkwaardige bouwwerk eerst in 1916 hersteld inden toestand van 1750, behalve dat de achterbouw bleef staan. Het was een merkwaardig moment, toen in April 1917 de laatste Star Lichtenvoort, eene ongeveer 85-jarige dame, uiteen ouderwetsch coupétje stapte om het huis en den tuin weer te zien, waar zij in haar jeugd en later zooveel was geweest. Vele herinneringen werden toen door de thans ook reeds overleden bloedverwante van de bewoners inde 19e eeuw opgehaald; ook bleek het heele archief van den zeeheld Star in haar bezit te zijn, met brieven van de Ruyter, zeekaarten en werktuigen, door den vice-admiraal gebruikt, die alle in vroeger tijd op Welgelegen bewaard zijn geweest. Zoo staat nog heden het oude gebouw daar door de grachten omringd met den tuin, als type van het Groninger landhuis uit het midden van de 18e eeuw, in staat, nog langen tijd het knagen van den tand des tijds te weerstaan, mits geen menschenhand moedwillig zijn bestaan bedreigt. Mr. C. A. STAR NUMAN. vice-admiraal onder de Ruyter en commandant van het Friesch Escader, Enno Doedes Star, overleden op het Bolhuys te Wirdum. Nog is bij traditie bekend dat, toen de familie Star Lichtenvoort uit de West kwam, deze twee „zwarten” meebracht, vroegere neger-slaven, die echter waren vrijgemaakt en trouw hun vroegeren eigenaar zijn blijven dienen. MEDISCHE HULP VOORHEEN EN THANS. Gelijk overal inden lande heeft ook inde gemeenten Hoogezand en Sappemeer de verstrekking van geneeskundige hulp een uiterlijk geheel anderen vorm gekregen. Het beter begrijpen van ziekten, de oorzaken en dus de voorkoming ervan, en vooral de bestrijding in het beginstadium, de specialisatie en de hoogere vlucht der heelkunde stellen aan de tegenwoordige artsen andere eischen dan vijftig of honderd jaar geleden. Hun werkwijze is dan ook wel veranderd. In die dagen bezochten de dokters hunne zieken óf te voet met hooge hoed en wandelstok, óf te paard, óf per rijtuig. Dat laatste zelfs gaat tegenwoordig niet vlug genoeg meer, en fiets, motor en auto zijn zeer gewaardeerde hulpmiddelen geworden. De nieuwe verkeerswegen in onze plaatsen hebben het gebruik daarvan inde hand gewerkt, en zijn dus voor de verstrekking van gemakkelijke en vlugge medische hulp van groot belang. Wat zouden de artsen een gezicht zetten als ze hun practijk moesten verrichten als hun collega’s een kwart of halve eeuw geleden: De weg langs het Kalkwijksterdiep een voetpad, Van Royenstraat en Smitslaan nog niet doorgetrokken, in Kropswolde een zandweg met aan de westzijde een verhoogd voetpad dat tevens voor waterkeering diende, Borgweg, Nieuwelaan en Knijpslaan nog modderwegen. Te Sappemeer: Winkelhoek, Achterdiep, Slochterstraat (Molenpad) modderwegen of voetpaadjes, de wegen door Kleinemeer en naar Borger- en Tripscompagnie niet verhard Hebben de geneeskundigen van onze dagen het nu zooveel gemakkelijker? Lichamelijk, ja, maar hun werk is door het meerdere weten, althans kunnen weten en moeten weten veel verantwoordelijker geworden. Ook hun arbeid thuis is veranderd: de infundeerketel (voor het maken van plantenaftreksels) en de pillenplank staan ineen hoekje achteraan; microscoop en reageerbuisjes vóóraan. Het laboratoriumwerk verdringt het apothekerswerk. Ook door andere omstandigheden is, met de verbeterde wegen, de verzorging van zieken en ziekten beter geworden. Sprak ik hierboven van specialisatie en een hoogere vlucht met hoogere eischen inde heelkunde, de betere wegen maken het gemakkelijk de ernstige zieken naar de ziekenhuizen te vervoeren, zoodat „Niet vervoerbaar' slechts bij uitzondering gehoord wordt. Het inroepen van specialistische hulp, dat is van artsen, die zich ineen der der onderdeelen der geneeskunde beter ingewerkt hebben heeft tegenwoordig dan ook veelvuldig plaats. Een ziekenhuisvereeniging, om de meidere kosten door coöperatie samen te dragen ook voor minder met aardsche goederen bedeelden, doet in dit opzicht goed werk. Ook worden thans de zieken door de afdeelingen van het Groene Kruis voorzien van hulpmiddelen om het lijden draaglijker te maken. De magazijnen van deze vereeniging zijn van zulke hulpmiddelen ruim voorzien. Het beste werk dat het Groene Kruis verricht, is echter de Wijkverpleging. De wijkverpleegsters gaan vol liefde en toewijding bij haar zieken rond om te zorgen dat de patiënten hygiënisch en gemakkelijk liggen. Zij zijn het, die door haar werk en wijze van omgaan met de zieken er veel toe bijdragen om hun meer zonneschijn en moed voor de toekomst te geven. Ook de afdeeling Hoogezand-Sappemeer van het Roode Kruis en de Eerste Hulp Bij Ongelukken zorgen voor meer rationeele behandeling bij plotselinge ongevallen. Nog dienen hier genoemd te worden de Com – missies voor bestrijding der Tuberculose, die, bijgestaan door de Wijkverpleegsters als huisbezoeksters bij tuberculeuze patiënten, reeds veel hebben gedaan om het aantal offers der gevreesde ziekte te doen verminderen. Met de hygiëne was het vroeger zeer slecht gesteld. Reinheid van woning, speciaal luchttoetreding naar de woon- en slaapvertrekken, reinheid buitenshuis en reinheid van lichaam werden verwaarloosd. Dr. F. Meihuizen. Dr B. van Calcar. Velen van'onze oudste ingezetenen herinneren zich Dr. P. C. de Boer, geboren in 1753, overleden in 1881, Dr. B. van Calcar, zijn schoonzoon, en Dr. Veenhoven. Deze drie waren het, die nog de hooge hoed in eere hielden zelfs te paard. Wordt niet van den eerste verteld, dat hij te paard over het hooge hout reed? Dr. Veenhoven is het slachtoffer geworden van zijn naastenliefde. Te Foxhol heerschte de vlektyphus. De patiënten, die door allen gevreesd en gemeden werden, hielp hij persoonlijk, zelfs door voor hen het bed beter op te maken. Daardoor kreeg hij zelf de ziekte (de besmetting wordt overgebracht door de kleerluis) waaraan hij bezweek. Dr. Van Calcar, die bij velen nog beter in herinnering is gebleven fhij vertrok in 1888), maakte reeds meer gebruik van het rijtuig. Voor zoover kan worden nagegaan, volgt hieronder een zoo volledig mogelijke lijst van de practiseerende geneeskundigen uit de laatste 70 jaren. P. C. de Boer, Sappemeer, gëb. 1793, gest. 1881. Veenhoven, Hoogezand, geb. 1838, gest. 1875. Jacobs, Sappemeer (vader van Dr. Aletta Jacobs). B. van Calcar, gevestigd eerst te Sappemeer, later te Hoogezand, 1848—1888. J. Azings Venema, gevestigd 1871—1901. C. H. Sanders 1872—1902. J. J. Beukema, later fabrikant, 1862—1878. overleden in 1891. Th. Inden, eerst te Kielwindeweer. BVA . Siemens 1880—1903. J. S. Eeekhuis 1888—1898. F. Meihuizen 1894—heden. G. Stheeman 1898—heden. D. J. de Levie 1900—1915. T. A. Venema 1901—1905. L. T. Wenniger 1903—1914. C. A. Krull 1902—1917. H. Heringa 1905—1915. G. Dasbach 1914—1919. P. W. Koppius 1915—1928. J. Beukema 1917—heden. H. Hofstee 1915—1920. P. Blonk 1919-—■heden. Ph. Tak 1920—1927. J. A. Gischler 1927—heden. D. J. Jensema 1928—heden. Te Kielwindeweer waren, nadat Dr. Krull Sr. daar jarenlang gevestigd is geweest, werkzaam: Hofstee Wiersma Eelkema. Een vereeniging die prophylactisch werkt, is de afdeeling Hoogezand-Sappemeer van het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Vacantiekolonies. Ten slotte zij vermeld dat sedert 1921 de heer H. G. Steenbeek de tandheelkundige practijk uitoefent. Dr. F. MEIHUIZEN. en besmettelijke ziekten door onbekendheid met de oorzaak op ondoelmatige en daardoor gevaarlijke wijze bestreden. Door de Staatswetten en bouwverordeningen is daarin reeds veel verbeterd. Moge het spoedig tot stand komen vaneen waterleiding onze gemeenten ook in dit opzicht tot meer hygiënische woonplaatsen maken! Laten we nu nog even de namen in herinnering brengen van de medici, wien de zorgen voor de lijdende menschheid in onze plaatsen waren en zijn toevertrouwd en die naar hun beste weten dikwijls met opoffering van eigen veiligheid, hun krachten daarvoor gaven. Dr. J. Azings Venema. Dr. C. H. Sanders. DE NED. ISR. GEMEENTE TE HOOGEZAND-SAPPEMEER. Toen onze Veenkoloniën werden gesticht, woonden hier nog geen Joden. Blijkbaar gevoelden ze geen lust aan het zware ontginningswerk deel te nemen. Pas later, omstreeks 1700, vroegen een paar Joodsche gezinnen verlof, zich inde gemeente Sappemeer te mogen vestigen. Het verzoek werd 'ingewilligd, en zoo telde Sappemeer het eerst enkele Joodsche inwoners onder zijn gemeentenaren. Het waren menschen, die met handel hun brood trachtten te verdienen en hun best deden, zich op het platteland thuis te gevoelen. Hun godsdienstoefeningen hielden ze thuis en bij hooge feestdagen trokken ze naar Groningen. Langzamerhand groeide hun aantal; ze werden hier gastvrijer ontvangen dan op de landbouwdorpen ten Noorden van Groningen, waar de bevolking veel constanter is dan inde Veenkoloniën, die een meer cosmopolitisch karakter hebben. Ook Hoogezand gaf aan Joden het recht inde gemeente te wonen, en omstreeks 1.800 was hun aantal reeds zoo groot, dat ze eraan konden denken, zelf een bedehuis op te richten. Ze kochten daarvoor in 1810 van Harm Berends Luchtel een behuisd heem, gelegen Hoogezand no. 124 letter B, voor ƒ 1500. Het is het laatste der drie kleine huisjes, dat staat ten Zuiden van den nieuwen weg, die loopt van de Kalkwijk naar ’t plantsoen in Hoogezand, dus vlak bij de ijsbaan. Een voorzanger (godsdienstleeraar) hadden ze toen nog niet; om de beurt leidden ze den kerkdienst; evenwel, steeds werd hun aantal grooter; ook werden ze min of meer welgesteld; er waren reeds vele onder hen, die een bedrijf uitoefenden en zoo kwamen ze er toe om in 1854 een stuk grond te koopen aan den Noordkant van het Winschoterdiep, waarop ze een Synagoge bouwden en een pastorie voor den godsdienstleeraar. De Synagoge behoorde aan de Ned. Isr. Gemeente Hoogezand—Sappemeer en stond onder het ressort. Groningen. Een gedeelte van de pastorie werd ingericht voor schoollokaal en voor vergaderlokaal van den Kerkeraad. De Synagoge stond meer achteraf, met een toegangsstraat ten Westen langs het huis. Eenvoudiger en bescheidener bedehuis kan men zich wel niet voorstellen. Alleen de Hebreeuwsche letters boven de ingang, die beteekenen „laat alle rechtvaardigen hier binnentreden”, noodien den geloovige tot gebed en onderscheiden het gebouw vaneen gewoon huisje; ook van binnen is het buitengewoon simpel; een trap naar boven voor de vrouwengalerij, een paar rijen banken voor de mannelijke gemeentenaren beneden, een verhooging, waarop de katheder van den voorzanger in ’t midden en een aparte ingesloten bank voor de leden van den Kerkeraad. Achter het voorhangsel zijnde heilige wetsrollen geborgen; deze bevatten de vijf boeken Mozes, geschreven op perkament; bij elke godsdienstoefening die op Sabbath wordt gehouden, wordt een gedeelte dier boeken behandeld; een zilveren hand wijst de kerkgangers de plaats aan, waar men de laatste keer is gebleven. De boeken worden telkens van Nieuwjaar tot Nieuwjaar doorgewerkt. De kerk heeft verschillende voorhangsels. Zoo kreeg ze er een ten geschenke van den heer A. W. Seckel, een vooraanstaand lid der Joodsche gemeente te Hoogezand, die eenige jaren voorzitter van den Kerkeraad was. Een tweede voorhangsel, geheel wit en zeer kostbaar, wordt gebruikt bij de Hooge feestdagen Groote Verzoendag en Nieuwjaar en werd de kerk geschonken door de Joodsche Vrouwenvereniging, een vereeniging, die zich ten doel stelt, de kerk in goeden toestand te behouden. Door haar bemiddeling wordt de Synagoge ook telkens netjes inde verf gehouden. Behalve deze vereeniging heeft de Joodsche gemeente ook haar eigen begrafenisvereeniging en haar eigen kerkhof, gelegen aan de Knijpslaan te Hoogezand. De eerste godsdienstleeraar was de heer I. Mendels. Deze functionaris had tevens het ambt van onderwijzer en zorgde ook voor de ritueele slachtingen. Deze combinatie bleef tot heden bestaan. Van de opeenvolgende leeraren noemen we: den heer S. Levie, die van 1859—1867 met zijn gezin in Hoogezand woonde. De oudste ingezetenen zullen zich zeker nog zijn aanwezigheid herinneren. Ten tijde van dezen functionaris was Dr. Jacobs, de vader van Dr. Aletta Jacobs, die in Sappemeer het ambt van geneesheer uitoefende, voorzitter van den Joodschen Kerkeraad. In dien tijd werden Slochteren en Schildwolde bij de gemeente „Hoogezand—Sappemeer” gevoegd; den heer M. B. Stern, die voor de gemeente werkzaam was van 1882—1884. Hij was een bekwaam voorganger, die nu nog een vooraanstaande plaats inneemt inde Israëlitische gemeente te Groningen en bij de gemeentenaren aldaar zeer gezien is. Bij kerkelijke huwelijksinzegeningen en ook bij begrafenissen maken z’n gevoelvolle woorden steeds diepen indruk. Na hem geraakte de gemeente langzamerhand in verval. Zijn opvolgers konden er niet in slagen, het vertrouwen der gemeentenaren te winnen; deze kwamen weinig meer ter kerke en gevoelden niet meer zooveel voor hun godsdienst, dat ze zich de zware financieele offers wilden getroosten, die hun door den Kerkeraad werden opgelegd. Ook verlieten vele rijke Joden Hoogezand en Sappemeer, waardoor de kerk steeds meer in financieele moeilijkheden geraakte. Voor eenige jaren werden nog de gemeenten Noord- en Zuidbroek aan de vorige gemeenten toegevoegd, maar ook dit bracht geen vooruitgang, en thans is de plaats van den leeraar sinds Juni 1930 onbezet. De tegenwoordige Kerkeraad bestaat uit de H.H.: L. Aptroot, voorzitter, Hoogezand; N. Bollegraaf, Helium; L. Cohen, vice-voorzitter, Hoogezand; S. van der Hak, Noordbroek; 9. de Beer, penningmeester, Hoogezand; 1. Wolf, Noordbroek; F. Simons, Sappemeer. De heer S. de Lange, Hoogezand, is waarnemend secretaris. Bij enkele gelegenheden wordt er nog een godsdienstoefening inde kerk gehouden, maar dit geschiedt dan onder leiding vaneen hulpleeraar van elders, of zonder leiding. H. v. Q.—Q. HEDEN. DE SCHEEPSBOUW. Gerekketek, gespat van vuur’ge vonken Getikketak, geknetter, ruw gerucht Geklikkeklak, geklop, de blaasbalg zucht Gekletter! Ratelhamers, beuken, bonken. De rosse klink, in spant en plaat verzonken Verliest zijn gloed ! De dag is heengevlucht, Het kloppe-klop geluid in rust verdronken Een ruwe ruige romp, in grauwe lucht. De laatste slag! Een juichtoon! ’t Is volbracht! Commando „Los”! Beweging, balken kraken Het glijdt en schuift met onweerstaanbre macht In wijde wereldzee, met rijke vracht Weerspieg’len in het woelend water, schepen Geschapen hier! Met ijz’ren wil en kracht. Ten slotte willen we nog noemen den heer A. B. de Lange, die hier werkte van Nov. 1884—Dec. 1917. Hij was een man met buitengewone eigenschappen. Hoewel de tractementen toen nog zeer klein waren, wist hij over al z’n gemeentenaren een groot overwicht te verkrijgen door financieel onafhankelijk van ze te blijven; hij was inden waren zin des woords een voorganger en een leider. Zelf van groote intelligentie en verstand, vond hij bij z’n menschen al heel gauw hun zwakheden en gebreken uit en met veel beleid en humor, zonder ze te kwetsen, maar toch met vastberadenheid, wist hij ze te brengen daar waar hij meende, dat ze ’t best op hun plaats zouden zijn. Niet één gezin was er dat hem niet z’n aangelegenheden toevertrouwde en beurtelings trad hij voor hen op als advocaat en als herder. Menig gezin heeft hij voor den ondergang bewaard en ook buiten z’n eigen kring was hij zeer gezien. Bij nationale feesten enz. vertegenwoordigde hij en hij deed het op waardige manier steeds de Joodsche gemeente. Hij overleed 13 Dec. 1917. de Heer A. B. de Lange. DE POSTDIENST TE HOOGEZAND-SAPPEMEER. Post heet ick, en waarom? Bedenck toch, waar komt Post af? Gelijck ick wel een Post die schier noyl stil en sta ? En rijd ick altijd voor, en is Post: achterna; Was ’t wel een Latinist die mij den naam van Post gaf? Huygens' Sneldichten. Het Postkantoor te Hoogezand, waaronder Sappemeer ressorteerde, hoewel reeds in oude tijden aan een bodendienst liggende, is op postaal gebied niet van zulk een betee-kenis geweest als b.v. Groningen, daar deze laatste plaats vaneen knooppunt van bodendiensten lag, wat met Hoogezand het geval niet was. Vóór 1770 bestond een bodendienst voor het overbrengen van brieven enz. tusschen Groningen en Oost-Friesland, aan welken dienst Hoogezand lag. Deze dienst heette oorspronkelijk „Postdienst van Flugger”, werd evenwel opgeheven, waarna hij aan de boden tusschen Groningen en Emden werd overgelaten. In 1770 werd een poging gedaan om dezen dienst te verbeteren, en werd door de Pruisische Post aan Holland medewerking verzocht om den bodendienst van Groningen over Lange Akkerschans (Nieuweschans) en Ditzum te leiden. De üroningsche Postmeester was bereid deze rit op zich te nemen, als Holland geneigd was, ook hierlangs de brieven op 0.-Friesland te verzenden, die tot dusverre over Zwolle en Lingen werden verzonden. Op deze wijze zou Holland ook de brieven uit het Oldambt kunnen hebben, die nu per Emder bode over Weener, dus buiten Holland om, op Amsterdam gezonden werden. Holland verklaarde zich tot medewerking bereid, mits ieder tot Zwolle de porten zou genieten, waarmede de Pruisische post instemde. De rit kwam in 1771 tot stand, tweemaal per week en langs de volgende route: De üroningsche Postmeester zond een postiljon over Winschoten en Nieuweschans naar Weener, waar de Pruisische postiljon, die van Lingen kwam, de brieven afhaalde. Het port werd bepaald op vier stuiver per brief. De Groninger rit (Emden—Groningen) werd berekend op 16)4 uur. Van Nieuweschans liep de weg over Ulsda, De Bult, Winschoterzijl, De Rensel op Winschoten. Deze weg was ’s winters dikwijls zeer slecht begaanbaar. Van Winschoten ging de post op Scheemda, vanwaar de brieven per kar -over den steenweg langs Zuidbroek en ’t Hooge Zand op Groningen gereden werden. Eerst veel later werd een dienst Groningen—Winschoten v.v. ingesteld, terwijl deze route in 1850 mede dienstbaar werd gemaakt voor het kantoor te Hoogezand. De dienstregeling was als volgt: Vertrek Groningen 6 uur ’s avonds A. en V. Hoogezand 7% „ „ Een nieuwe dienst op Slochteren werd ingevoerd: A. en V. Zuidbroek BVi „ .„ Vertrek Hoogezand 6 uur ’s morgens Aankomst Winschoten 10 34 „ „ Aankomst Slochteren VA „ „ Vertrek Winschoten 1 uur ’s morgens Vertrek Slochteren 5/4 uur ’s avonds A. en V. Zuidbroek 2/4 „ „ Aankomst Hoogezand 734 „ „ A, en V. Hoogezand 334 „ „ Aankomst Groningen 5% „ „ Hoogezand 6 uur ’s morgens Tot 1850 waste Hoogezand een z.g. „Distributie’’ gevestigd, behoorende tot de Arr.-Inspectie Zwolle, welke de provinciën Gelderland, Overijsel, Drenthe, Friesland en Groningen omvatte en waaronder 31 postkantoren, 120 distributiën, 9 entrepots en 31 paardenpoststations waren ondergëbracht. Bij Kon. Besluit van 26 Juli 1850 werd te Hoogezand een Postkantoor gevestigd. Het kantoor werd ondergebracht ineen lokaliteit, die van de gemeente gehuurd was. Naast de woning van den directeur stond vóór 1872 een schuur, waarin een zeilmakerij werd uitgeoefend. De voorzijde had twee deuren, die bij inhuring door het Rijk in 1872 werden vervangen door twee ramen, ‘terwijl aan de beide zijden verschillende ramen ingébracht werden om het noodige licht te verkrijgen. Nadat de directeuren zich jarenlang over de primitieve woning hadden beklaagd, werd eindelijk in 1897 het terrein door het rijk gekocht en daarop een nieuw P.T.T.-kantoor gesticht, waarin de dienst tot op heden wordt uitgeoefend. In 1850 was belast met de distributie de heer J. E. Nieboer, die tevens zorg droeg voor de correspondentie voor Het Postkantoor te Hoogezand tot 1897. In 1864 werd te Hoogezand eveneens een Rijkstelegraafkantoor gevestigd en werd het beheer waargenomen door den eerstaanwezend ambtenaar D. Noest, die op 1 Jan. 1868 benoemd werd tot Directeur van het Rijkstelegraafkantoor te Hoogezand. Zoo hadden we dus van 1868—1872 het Postkantoor Hoogezand, Directeuren resp. W. Nagel en Q. F. Penning en het Rijkstelegraafkantoor Hoogezand, Directeur D. Noest. In 1872 werden de beide diensten vereenigd en werd de heer D. Noest benoemd tot Directeur van het Post- en Telegraafkantoor Hoogezand. In 1873 werd het aantal bestellers uitgebreid tot drie. Een in 1887 aangestelde postbode schrijft als volgt over zijn werkkring: „Mijn aanstelling als postbode in 1887 was voor de volgende route: Kalkwijk, beginnende bij het station, Lula, Kiel, Vossenburg, terug, Dwars inden Weg, Nieuw Compagnie, Wolfsbarge over Kropswolde (hier een brievenbus lichten) terug naar Hoogezand. Vertrek eiken morgen om 6 uur van 't kantoor, terug om 4 a 5 uur ’s middags. Nooit werd een vrije dag genoten, terwijl het salaris ƒ 375.— per jaar bedroeg.” Er waren toen drie bestel- lers, nl. twee voor de post, terwijl de derde, die maar één arm bezat, de telegraafdienst deed. Op werkdagen waren er drie en op Zondagen twee bestellingen. Een andere bestelling was van: Achter Martenshoek, Foxham, Foxholsterbosch, Foxhol, Kropswolde tot Wolfsbarge, deze bestelling werd tweemaal per dag uitgevoerd. Verder bestond er nog een bodeloop via Kolham en Scharmer tot brug 5 aan het Eemskanaal, en een bodeloop via Knijpslaan naar Slochteren. In 1843 verzocht het gemeentebestuur van Sappemeer, „dat aldaar een distributiekantoor gevestigd moge worden”. De gouverneur der Provincie stelt het verzoek „ter fine van advies” in handen van den directeur van het postkantoor te Groningen. De directeur meldt, dat reeds in 1830 het gemeentebestuur eenzelfde verzoek heeft gedaan, en stelt voor, opnieuw afwijzend te beschikken, en wel op de volgende gronden: I. Vermeerdering van werkzaamheden op het postkantoor te Groningen op eenen tijd, dat het reeds zeer druk is en men nauwelijks de post naar Winschoten op den bepaalden tijd kan expedieeren. 11. Meerder oponthoud voor den postiljon, die, vooral inden winter, moeite heeft op zijnen tijd te komen. 111. Zou de voorgestelde maatregel onbillijk zijn ten opzichte van den distributeur te Hoogezand, die een groot deel zijner inkomsten zoude verliezen, op welke inkomsten hij bij zijne aanstelling heeft gerekend, en die hem nu ook wettig toekomen”.x) Veel later dan Hoogezand kreeg Sappemeer zijn postkantoor, hetwelk oorspronkelijk werd ondergebracht in het gebouw naast de Westerschool, thans nog bekend als het „Oude Postkantoor”. Toen in dit gebouw niet voldoende ruimte meer was, en ook de inrichting niet meer aan de eischen van den dienst voldeed, werd een nieuw gebouw geplaatst aan de Zuiderstraat bij de Borgercompagniesterbrug. Achtereenvolgens waren hier Directeur: !) Groningsche Volksalmanak 1912. Sappemeer en Omstreken. In 1851 werd als directeur 'benoemd de heer H. J. Nieboer, terwijl besteller Temens belast werd met de bezorging', enz. Achtereenvolgens waren directeur (zoover we kunnen nagaan): 1851—1861 'H. J. Nieboer 1910—1913 N. Mulder. 1862—1869 W. Nagel. 1914 J. M. M. Bitter. 1869—1872 G. F. Penning. 1915—1919 W. Hoevers. 1872—1887 D. Noest. 1920—1926 K. E. A. Vries. 1894—1898 P. Meerburg. 1927—1930 J. H. J. du Saar. 1501—1910 C. Fransen. 1930—heden J. Rijkeboer. Het oude postkantoor te Sappemeer. De Heer Schuit, oud-directeur van het postkantoor te Sappemeer. 1878—1887 Schuit. 1905—1913 Kips. 1888—1893 Meerburg. 1913—1924 Vander Baan, 1898—1903 Vander Poel. terwijl na dezen laatste het beheer werd waargenomen door den heer H. M. Lukens, die in 1929 benoemd werd tot beheerder van het Bijpost-, Telegraaf- en Telefoonkantoor Sappemeer, zulks in verband met de omzetting van het postkantoor ineen bijkantoor. Den HaaS- A. KLIPHUIS Rfz. VEENHUIZEN. 18 NOVEMBER 1857-30 JANUARI 1930 Geert Veenhuizen werd den 18 November 1857 te Stootshorn, gemeente Noordbroek, geboren. Hij doorliep daar de lagere school van meester Boven, die de lagere-schoolkennis van zijn leerling door privaatlessen nog wat aanvulde. Op 13-jarigen leeftijd werd hij inde leer gedaan bij den heer St. Brouwer, boomkweeker te Noordbroek, waar hij, met een jaar onderbreking wegens vervulling van militaire plichten, tot zijn 23ste jaar bleef. In deze tien jaren had hij, behalve aan zijn practisch-deskundigen patroon, veel te danken aan den Doopsgezinden predikant, Ds. B. ten Bruggencate, die hem onderwees in plantkunde en Latijnsche nomenclatuur. Overigens was de jonge kweeker geheel op zelfstudie aangewezen. Op 23-jarigen leeftijd verliet Veenhuizen zijn ouderlijke gemeente. Na eerst eenigen tijd te Gouda te hebben gewerkt, trad hij in dienst bij de firma P. Hooftman te Boskoop. Hier leerde hij den intensieven tuinbouw kennen, wat hem in latere jaren zeer te stade zou komen. Maar zijn hart trok naar de provincie zijner geboorte. In 1882 trad Veenhuizen in het huwelijk met een kweekers-dochter te Sappemeer, waar hij tegelijkertijd zijn schoonvader als eigenaar vaneen bloem- en boomkweekerbedrijf opvolgde, ’t Spreekt wel vanzelf, dat dit bedrijf den invloed ondervond van de verwisseling van beheerder: nieuwe vaste planten en sierheesters werden aangevoerd, de hoeveelheid plat glas uitgebreid, een warme kas gebouwd, in één woord, het geheele bedrijf gemoderniseerd. Weldra verwierf de jonge kweeker naam als tuinarchitect, vele landbouwerstuinen, die nog heden ten dage de aandacht trekken door harmonischen aanleg, sierlijke lijnen en smaakvolle beplanting, zijn het werk van Veenhuizen. Was er dus alle aanleiding, te verwachten, dat deze een goede carrière als bloem- en boomkweeker tegemoet zou gaan, het lot besliste anders. Veenhuizen was bestemd, een rol van beteekenis te spelen bij de toekomstige ontwikkeling van den aardappelbouw. Een toevallige samenloop van feiten gaf daaraan den stoot. Kort na zijn vestiging te Sappemeer was Veenhuizen lid geworden van de Landbouwvereeniging „Borger- en Tripscompagnie en Kleinemeer”. Onder de vele en velerlei onderwerpen, die inde vergaderingen van die vereeniging ter tafel kwamen, namen vraagstukken, op den aardappelbouw betrekking hebbende, van jaar tot jaar een belangrij'ker plaats in. Vooral de variëteitenkeuze trok hoe langer hoe meerde aandacht. Daarbij was de hoop gevestigd op het importeeren van meer-productieve variëteiten uit den vreemde; aan zelf-kweeken werd niet gedacht. Tot in Amerika, het stamland van alle aardappels, ging men op zoek; vooral echter in Duitschland. Teneinde nu tusschen de vele aardappels uit binnen- en buitenland eenigszins wegwijs te worden, besloot genoemde landbouwvereeniging in 1889 voor eigen rekening een variëteitenproefveld aan te leggen, waarvan de leiding aan Veenhuizen werd opgedragen. Begonnen werd met het aanschaffen vaneen aantal soorten van den bekenden kweeker W. Paulsen te Nassengrund, en deze uitte planten naast eenige der beste inheemsche variëteiten. Maar Veenhuizen voelde den drang in zich, méér voor de oplossing van het vraagstuk te doen dan eenvoudig proefveldhouder te zijn. Als getrouwe lezer van het tuinbouwblad „Sempervirens” had hij met groote belangstelling kennis genomen vaneen verslag over het kweeken van Bromelia’s uit zaad, verkregen door kunstmatige kruising. Het optreden van allerlei vormen bij één en dezelfde kruising trok vooral zijn aandacht. Het was immers inden tijd dat de door Mendel gevonden regels voor het kruisen van rassen weer waren vergeten, terwijl nog tien jaren moesten verloopen, eer De Vries, Correns en Tsjermack deze opnieuw zouden ontdekken. In elk geval moest het G. Veenhuizen. Sedert 1880 zijn door Veenhuizen vele kruisingen met verscheiden aardappelvariëteiten verricht. Vóórop stond steeds: het voortbrengen vaneen uitmuntenden fabrieksaardappel; op geschiktheid voor export werd méde, maar dan toch eerst inde tweede plaats gelet. De duizenden voortgebrachte rassen werden voor het overgroote deel, na eenige jaren te zijn vergeleken, weggeworpen. Ruim tachtig nieuwe variëteiten werden aan de practijk afgegeven en ook daarvan zijn slechts enkele tegen den tand des tijds bestand gebleken. Maar die enkele, als Thorbecke, Eigenheimer, Bravo, Roode Star, hebben inden landbouw een uitgebreide toepassing gevonden; tijdelijk zijn ook Paul Kruger. Landskroon, Eureka e.a. op groote schaal verbouwd. Meer plaatselijk staan Kampioen, Ideaal, Present, Monopool bij de verbouwers van aardappelen in hoog aanzien. Inde eerste plaats zijn het zeker de Veenkoloniën geweest, die van Veenhuizen’s arbeid hebben geprofiteerd. Maar ver ook over de grenzen van ons gewest hebben zich de zegeningen van dien arbeid uitgestrekt. Thorbecke is een reeks van jaren de fabrieksaardappel bij uitnemendheid geweest, en hij is zulks nog: van de 10 a 12 millioen H.L. aardappels, die jaarlijks inde fabrieken worden verwerkt, bestaat meer dan drie vierde uit deze variëteit. Eigenheimer is de meest verbouwde consumptie-aardappel in Nederland; in België en West-Duitschland wordt hij tot de hoofdsoorten gerekend. Ook in Frankrijk, Spanje, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije. tot zelfs in Syrië, is de Eigenheimer geen onbekende. Bravo wordt op vele klei- en zavelgronden als een uitmuntende eetaardappel voor winterprovisie beschouwd, en Roode Star heeft een goeden naam voor hetzelfde doel. Wie zal de voordeelen schatten, die Veenhuizen’s arbeid voor den Landbouw en ook daarbuiten heeft opgeleverd? De van 'hem afkomstige aardappels, die jaarlijks inde fabrieken worden verwerkt, vertegenwoordigen zeker een waarde van tien millioen gulden. Als het Veenhuizen slechts gelukt mocht zijn, de productie met één procent te verhoogen, zou dit voor de fabrieksaardappels-verbouwende landbouwers een jaarlijks profijt van honderdduizend gulden beteekenen. Vermoedelijk mag de vermeerdering der productie als gevolg van Veenhuizen’s werken veilig op éénige procenten worden gesteld, waarmee het jaarlijksch voordeel voor den landbouw tot éénige tonnen gouds zou stijgen. En zouden de verbouwers van consumptie-aardappels in binnen- en buitenland Veenhuizen minder dank verschuldigd zijn? We zien niet voorbij, dat vooral inde laatste jaren het werk der kweekers krachtig is ondersteund geworden door selecteurs en keuringsinstituten; maar in eerste instantie is en blijft het de kweeker, die voor hoog-productieve rassen zorgt. Hoe poover steken bij die resultaten de uitkomsten voor den kweeker zelf af! Meer dan een behoorlijk bestaan heeft de succesvolle arbeid hem niet opgeleverd. Tegenover de vreugde over het voortbrengen van één werkelijke aanwinst staan honderden teleurstellingen wegens mislukking. Dat de Regeering eenige jaren geleden de verdiensten van Veenhuizen erkende door hem het eerelint der Oranje-Nassau-orde waardig te keuren, dat op de tentoonstellingen te Den Haag in 1907, te Brussel in 1910, wederom te Den Haag in 1913, en op talrijke andere plaatsen zijn inzendingen eerste prijzen verwierven, dat de tallooze bezoekers van het Centraal Proefveld, waaronder met klinkende namen uit binnen- en buitenland, van hun bewondering getuigden voor het werk, door Veenhuizen tot stand gebracht, het waren evenzoovele zonnestralen in zijn leven. Daar staan helaas weer gemis aan appreciatie, bedilzucht en andere donkere machten tegenover. Gelukkig heeft de optimistische levensbeschouwing, Veenhuizen eigen, hem den lust doen behouden, den arbeid, die zijn levenstaak is geworden, met onverflauwden ijver te vervolgen. Op waardige wijze is hem daarvoor bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, in 1927, hulde gebracht. K. Bovenstaande levensschets, ons welwillend afgestaan door de Redactie van de Noord-Ooster, schreef de heer interessant zijn, bij Solanum te onderzoeken, wat bij Bromelia reeds was gebleken. Geen wonder dus, dat de variëteiten van Paulsen, die daar zoo tot kruising uitnoodigend op het proefveld naast bekende soorten stonden uitgeplant, den proefveldhouder onweerstaanbaar inspireerden. Het werk gelukte. Er werden bessen verkregen aan planten, die zonder menschelijke hulp geen bessen vermochten voort te brengen. De zaden werden het volgende voorjaar zorgvuldig aan den bodem toevertrouwd. Een aantal zaailingen stond in 1890 te velde. De plantjes brachten knollen voort. En inde vergadering van meergemelde landbouwvereeniging, d.d. 25 September 1890 gehouden, kon Veenhuizen aan zijn medeleden de eerste aardappelknollen vertoonen, door hem uit zaad verkregen. Natuurlijk werd het aanbod van den kweeker, om ook zijn nieuwe aardappels het volgende jaar op het proefveld van de vereeniging uitte planten, in dank aanvaard. En daarmee was een aanvang gemaakt met een wijze van werken, die met enkele wijzigingen tot op den huldigen dag is voortgezet. Tot 1893 werkte Veenhuizen op het proefveld van de landbouwvereeniging „Borger- en Tripscompagnie en Kleinemeer”. Daarna werd door den Veenkolonialen Landbouwbond, die in 1903 een fusie aanging met den Noord-Nederlandschen Boerenbond en sedert dien Veenkoloniale Boerenbond heet, gesteund door het Rijk, en aanvankelijk ook door den groot-industrieel J. E. Scholten, te Sappemeer, het Centraal Proefveld aangelegd. Veenhuizen werd tot cultuurchef van dit proefveld aangewezen, welke functie hij tot zijn dood bekleedde. Met het doel, den arbeid van Veenhuizen te ondersteunen, werd door den Bond van Aardappelmeelfabrikanten „Eureka’ in 1897 een 9 H.A. groot vermeerderingsveld beschikbaar gesteld, waarvan de leiding aan Veenhuizen werd opgedragen. Na de ontbinding van ,Eureka” in 1903 werd evenwel de steun van de zijde der fabrikanten beëindigd; sedert worden de tekorten op de exploitatie van het Centraal Proefveld uitsluitend bestreden uit het Rijkssubsidie en een bijdrage van den Veenkolonialen Boerenbond. J. Kok, directeur der Landbouwschool te Veendam, bij gelegenheid van den zeventigsten geboortedag van Veenhuizen. Op Dinsdag 4 Februari 1930 waren honderden vrienden en belangstellenden om de groeve van Veenhuizen verzameld. De heeren Joh. Klasens, Burgemeester Jonkeren, J. E. Eerkes, voorzitter van den Veenkolonialen Boerenbond en J. Heidema, directeur van de Middelbare Landbouwschool te Groningen, herdachten in treffende woorden wat hij als werker en mensch had beteekend. RED. HET SPORTLEVEN IN HOOGEZAND. Sport kan veredelend werken. Sport sterkt en verbetert het ras-Sport wekt op tot zelftucht en geeft de beoefenaars organisatiekracht. Sport wekt op tot onthouding, in ieder geval tot matigheid in alles. Sport brengt de beoefenaars uithoudingsvermogen, een gevoel van rust en zelfbeheersching. Er is een tijd geweest dat de lichamelijke opvoeding van de jongeren inde gemeente Hoogezand volkomen werd verwaarloosd. Voor goede scholen, goed onderwijs werd gezorgd, aan geestelijke ontwikkeling hebben de vroede vaderen voldoende aandacht geschonken maar aan het woord: , Mens sana in .corpore sano” werd tot voor luttele jaren nog weinig gedacht. Wel bestond voor 45 jaren al een gymnastiekvereeniging, hoofdzakelijk samengesteld uit oud-leerlingen der Rijks Hoogere Burgerschool te Sappemeer, maar meestal leidde deze vereeniging een sluimerend bestaan. , Er kwam echter groote verandering, toen in Mei 1919 de Gemeentelijke Commissie voor lichamelijke opvoeding werd opgericht. Door B. en W. werden hiervoor aangewezen de heeren H. E. Buurma (voorz.), W. H. Taconis (secr.), C. van Ekeris (penn.), E. F. W. Brinkman, A. Buikema, Dr. P. W. Koppius en K. Zeeman. Uit de gemeentekas werd deze commissie een bedrag van hoogstens ƒ 1000 per jaar toegezegd en vol moed toog men aan ’t werk. ’t Bestaande speelveld aan de Schoolstraat werd verbeterd, vergroot en omheind, en na enkele jaren werd er een tribune bijgebouwd. Op dit veld werd inde eerste plaats gespeeld door de leerlingen van het Instituut Hommes, terwijl ook de Voetbaivereeniging H.S.C. hier haar tenten opsloeg. Onder leiding van den heer Van Ekeris kwam deze vereeniging steeds op hooger plan, zoodat zij enkele jaren in de -eerste klasse N.V.B. heeft kunnen spelen, waardoor natuurlijk de belangstelling voor de voetbalsport in onze gemeente zeer werd vergroot, zóó zelfs dat men genoodzaakt was een tweede sportterrein aan te leggen, en wel aan de Van Royenstraat. Bij dit mooie terrein is tevens een z.g. vrij veld gekomen, waar men kan oefenen en waar het jonge geslacht zich kan ontspannen. Bij vertrek van de voetbaivereeniging H.S.C. naar Sappemeer werd het terrein aan de Schoolstraat bezet door de voetbaivereeniging Hoogezand en dat aan de Van Royenstraat door de jonge vereeniging S.V.A. Maar niet alleen de zucht naar voetballen werd bevredigd (dit zou toch al een zeer eenzijdige opvatting van de taak der Gem. Comm. v. Lich. Opv. zijn), ook op ander gebied werd veel gedaan. Door de goede zorgen van ’t Gemeentebestuur werd achter het „Plantsoen" aangelegd een Ijsbaan, die aan alle bescheiden eischen kan voldoen. Alleen valt te betreuren dat er zoo weinig gebruik van kan worden gemaakt omdat ouderwetsche winters zeldzaam zijn. Is er ijs, dan loopt men op onze baan veel en graag. Eén tak van nuttige sport was in onze gemeente te lang verwaarloosd, en wel de Zwemsport. Wel gingen schooljongens zwemmen inde z.g. spoorgrachten, maar aangezien ’t water vaak troebel was, en kleedgelegenheid ontbrak, konden mannen, vrouwen en meisjes hiervan geen gebruik maken. Ook hierin kwam een groote verbetering. Op initiatief van de Q. C. v. L. Opv. werd besloten een bad- en zweminrichting te stichten aan het Foxholstermeer. Aandeelen werden geplaatst, waarvoor de gemeente 4 % rente garandeerde, ook zorgde de gemeente voor een flinken toegangsweg, waarvoor de grond welwillend werd afgestaan door de N.V. W. A. Scholten’s aardappelmeelfabrieken. Zoo verrees hier een moderne bad- en zweminrichting, bestaande uit drie bassins, waarvoor terras met kleedgelegenheid en serre om iets te gebruiken. Hoewel de inrichting plm. 25 minuten gaans van de kom van Hoogezand is, wordt er druk gebruik van gemaakt en onder leiding van den badmeester Brandes marcheert de zaak goed. Ook de Zeil-, Roei- en Hengelsport komt meer en meer tot ontwikkeling, en dit valt zeer zeker toe te juichen, immers veel te lang werd deze gelegenheid tot natuurlijke ontspanning hier verwaarloosd. Hoeveel gemeenten benijden Hoogezand niet om de prachtgelegenheid die men hier heeft voor watersport! Niet alleen hebben H. E. Buurma. L. C. van Ekeris. Wel was in onze gemeente gelegenheid voor ’t beoefenen der at'hletiek, doch voor gymnastiek was men hoofdzakelijk aangewezen op ’t gebouw bij de R. H. B. S. te Sappemeer. Al werd dit gebouw met groote welwillendheid beschikbaar gesteld, ook voor niet-leerlingen, de Q. C. v. Lich. Opv. begreep dat één lokaal voor twee zulke groote gemeenten, bij den drang die bij de jongeren ontstond naar lichamelijke ontwikkeling, als zeer onvoldoende moest worden beschouwd. Bij ’t gemeentebestuur werd dus aangedrongen op het stichten vaneen eigen gebouw en als resultaat daarvan verrees in 1926 aan de Parkstraat een Turnhal, die zoowel uitals inwendig aan alle eischen voldoet. Van dit gebouw wordt gebruik gemaakt door de Bijz. H. B. S., Instituut Hommes, de M. U. L. 0.-school, openbare scholen, de voormalige Rijksgroepen en door verschillende vereenigingen, waaronder de groote, zeer bloeiende vereeniging H.-S. Zeer zeker heeft het gemeentebestuur van Hoogezand inde laatste jaren bewezen dat het de zaak van de lichamelijke opvoeding een goed hart toedraagt, maar ook de tegenwoordige Q. C. v. L. Opv. bestaande uit de heeren H. E. Buurma (voorz.), Mr. J. H. Bast (secr.), A. Buikema (penningm.), J. Benes Gz-, E. Hofman, Dr. P. Blonk en J. Kliphuis blijft waakzaam en paraat! H. E. B. HS in 1929. we het mooie Foxholstermeer tot onze beschikking, ook kunnen we langs de rivier de Hunze, of wel bij den molen van Bats, in ’t veel grootere Zuidlaardermeer komen, dat ook gedeeltelijk in Hoogezand is gelegen. Naast roeien en zeilen wordt de hengelsport er druk beoefend, ’t Gemeentebestuur heeft het meer van de eigenaresse (de stad Groningen) gepacht en zorgt nu, door ’t inbrengen van pootvisch, dat de vischstand niet achteruit gaat. Bij mooi weer zitten dan ook van’s morgens vroeg tot’s avonds laat vele hengelaars tusschen t riet naar hun dobbertje te kijken. Niet alle visschers zullen met Guido Gezelle de stem „van het ruischende ranke riet” verstaan, toch komen ze zeker onder de bekoring van den vrede en de rust die bij zomeravond boven de waterplas hangt. In ons jachtende leven moet deze soort van ontspanning worden aangemoedigd. K. Zeeman DE SPORT IN SAPPEMEER. Uitgenoodigd tot het schrijven vaneen artikeltje over de sport inde gemeente Sappemeer, zulks voor opname in het Gedenkboek, dat in verband met het 300-jarig bestaan van „Hoogezand—Sappemeer” wordt uitgegeven, neem ik met een zekere schroom de pen ter hand. Bedoelde schroom bevangt me, doordat ik mij niet in staat gevoel, van alles wat onder den verzamelnaam „sport” kan worden gerangschikt en in Sappemeer wordt en werd beoefend, iets te vertellen, en vooral ook, omdat ’t mij wil voorkomen, dat een zekere „geschiedkundige lijn” in de artikelen voor het gedenkboek gewenscht is, en gegevens hiertoe mij vrijwel ontbreken. Dat ik dan toch aan dein den aarihef dezes vermelde en vereerende uitnoodiging wil trachten te voldoen, heeft als reden de vriendelijke medewerking die ik van vele plaatsgenooten, w.o. diverse bestuursleden van sportvereenigingen, mocht ondervinden waarvoor ik hun nog eens op deze plaats hartelijk dank betuig en niet minder het vertrouwen, dat men mij mijne tekortkomingen in zake volledigheid e.d. niet al te euvel zal willen duiden. Wanneer men zich eenigermate een voorstelling tracht te vormen van het levender geslachten, welke gestadig aan hebben gewerkt aan het tot stand komen van deze, thans bloeiende en welvarende, zustergemeenten Hoogezand en Sappemeer, dan zal men het hièrover wel eens zijn, dat die voorgaande geslachten hard, heel hard hebben moeten werken. Vooral in het begin van het ontstaan dezer plaatsen moet wel de arbeid zwaar en het leven vrij ruw zijn geweest. In dien tijd was er geen plaats voor sport. Of men moest ook al onder sport willen rangschikken b.v. de oude, in herbergen beoefende spelen als het spel met „den ring'’ en „het poest-bred”. Het spel met den ring was zoo: een koperen, plm. 5 c.M. in middellijn metende ring slingerde aan een, aan een zolderbalk bevestigd touw. De kunst was nu, dezen ring zóó te doen slingeren, dat hij om een inden wand geslagen spijker bleef hangen. Het „poest-bred” was een kaart met cijfers, een schijf, waarop geschoten werd met een soort blaaspijp. Bet projectiel was een groote naald. Ook het biljard-spel en het kegelen laat ik hier buiten beschouwing. Eenige ouden van dagen, o.a. de heer O. Begeman, oud-voorzitter der paardensport-vereeniging te Sappemeer, en de heer Groeneveld, de eigenaar van ’t aloude Bontehuis, vertelden mij met jeugdig enthousiasme van de druk bezochte en inden geheelen omtrek populaire draverijen ('t peerdjerennen), welke reeds in hun jeugd (dus zeker een 60 jaar geleden en zeer waarschijnlijk ook reeds geruimen tijd daarvoor) werden gehouden op den hoofdweg bij hotel Struvé. De baan was plm. 300 M. lang, en liep ’t eene jaar vanaf genoemd hotel in Westelijke richting, ’t andere jaar in Oostelijke richting. Schippers, die toevallig met hun vaartuig in Sappemeer verbleven, profiteerden van de gelegenheid a raison van ƒ 0.10 per persoon den toeschouwers een goede zitplaats op hun schepen aan te bieden. Een zonnetent en de gelegenheid tot het bekomen vaneen glaasje 'bier maakten dikwijls die scheepjes tot zeer gewilde tribunes. Tot plm. ’t jaar 1904 werden deze wedstrijden gehouden. Zoo niet de aard van het onderwerp en plaatsruimte een bezwaar waren, zou van deze festiviteiten nog heel wat te schrijven zijn. Sinds het bestaan der renbaan in het Sappemeerster Sportpark organiseert de „V.v. V.” nog altijd der traditie getrouw prachtige en uitstekend georganiseerde draverijen, die bezocht worden door duizenden toeschouwers. Zullen de meer welgestelden al héél vroeger hebben gekegeld, velen ook des winters hebben geschaatst en inde warme zomerdagen hebben gebaad en gezwommen in het bruine water der veenkanalen en -slooten, toch dateert de eigenlijke sportbeoefening (meer inden zin van lichaamsoefening) eerst van omstreeks 1870, en kwam de sport vooral de laatste 25 jaren, evenals elders, ook in Sappemeer tot groote populariteit. Sport was —en is nog (gelukkig) —in de eerste plaats ontspanning en vermaak. Hoewel de gymnastiek niet met sport kan worden vereenzelvigd (immers is de gymnastiek inde eerste plaats opvoedingsmiddel), meen ik toch ook hier de gymnastiek te moeten noemen, om te kunnen wijzen op het verband tusschen die gymnastiek en de ontwikkeling der sport in Sappemeer. In 1863 reeds werd de gymnastiek als verplicht leervak op de Middelbare scholen ingesteld, zoodat, toen in 1868 de R.H.B.S. te Sappemeer werd gesticht, tevens de gymnastiek haar intrede deed. De eerste leerkracht in de gymnastiek was de heer P. J. Hermans (1868—1879), die tevens boekhouden onderwees. Deze gymnastiek, ook Alvorens ik eenige bijzonderheden omtrent deze vereenigingen neerschrijf, wil ik eerst nog vermelden, dat het gemeentebestuur van Sappemeer de ontwikkeling der sport heeft bevorderd door inde eerste plaatste doen aanleggen (met Rijks-steun) een sportpark, groot 7 H.A., waarin een prachtige en veel geroemde renbaan met tribune voor ie in Sappemeer (zooals hiervoor vermeld) al reeds van oudsher beoefende paardensport, een groote ijsbaan met later bijgebouwde „ijstent”, een uitstekend voetbalveld met tribune, kleed- en waschgelegenheid, tezamen vormende een bezit, waarop Sappemeer terecht trotsch is. Tevens werd in 1921 door het gemeentebestuur ingesteld „de commissie voor de lichamelijke opvoeding”, welke commissie de twee sportterreinen, gelegen aan de Parkstraat, beheert, oefenterreinen, behalve voor voetbal-, gymnastiek-, athletiek- en korfbalclubs, tevens voor het onderwijs in openluchtspelen aan de R.H.B.S. beschikbaar. Deze commissie nam in 1923 op voorstel van de heeren Dr. Q. H. ten Bruggen Cate en H. Q. de Ven het initiatief tot oprichting vaneen zwemvereeniging. Bovendien werden door deze commissie in 1926 ingesteld z.g. gemeentelijke gymnastiek-groepen (jongens en meisjes), waarvan thans 5 klassen één uur per week onderricht krijgen. En vooral ook moet dan genoemd worden de energiek bestuurd wordende „V.v.V.”, welke vereeniging zich sinds de oprichting (1909) beijvert tevens sportfeesten en wedstrijden te organiseeren. Van de gymnastiekvereeniging „H. S.” valt te vermelden, dat ze is opgericht in 1884 (vermoedelijk eenige jaren eerder, naar ik van andere zijde verneem). Eerste Directeur der vereeniging was de heer H. Edelman, die van 1880—1908 gymnastiekleraar was aan de R.H.B.S. Na perioden van opbloei en achteruitgang is „H. S.” thans een bloeiende vereeniging. Tot aan de stichting in 1926 van de mooie Hoogezandster Turnhal, met het daarbij gelegen terrein, haar tegenwoordige oefenplaats, was deze vereeniging aangewezen op het gymnastieklokaal der R.H.B.S. te Sappemeer. Sinds 1924 bestaat hier de gymnastiekvereeniging „W.1.K.” (Willen is Kunnen), die evenals haar zustervereniging „H.S” tevens de athletiek en de wandelsport beoefent. Ontstaan uit twee meisjesklassen, (z.g. Rijksgroepen, vanwege de eenige jaren verleende Rijkssubsidie) is dit clubje thans uitgegroeid tot een flinke vereeniging met een 125-tal leden. De Voetbalvereeniging „H.S.C.”, ontstaan in 1911 door combinatie der clubs „Hermes” en „S.V.V.”, mag zich verheugen in groote populairiteit en heeft sinds 1926 in Sappemeer haar oefen- en wedstrijdvelden aan de Parkstraat. Ze speelt met een viertal elftallen inde competities van den Voetbalbond. Haar le elftal is dit jaar opnieuw kampioen inde 2e klasse N.V.B. De hiervoor genoemde voetbalclub „Hermes” was de eerste voetbalclub in Sappemeer die zich kon handhaven (opgericht in 1904). Eenige jaren voordien moet er echter reeds een club „Trap Raak” hebben bestaan, die haar speelterrein had achter hotel van Biessum te Hoogezand. ’t Voetbalspel was in die jaren alles behalve populair, weshalve ’tme voorkomt, dat die dubbelzinnige naam „Trap Raak” aan de impopulairiteit van ’t voetbalspel ook wel geen goed gedaan zal hebben. De jongste der rij is de korfbalclub „Uni”, opgericht in 1929, welke dit jaar voor ’t eerst inde competitie der als sport beoefend in oorspronkelijk kleine clubjes, bepaalde zich langen tijd hoofdzakelijk tot het oefenen aan turntoestellen. Langzamerhand groeide het besef, dat als aanvulling van het turnen een oefenen in loopen, springen, werpen (athletiek) en ook in diverse openluchtspelen en zwemmen noodzakelijk was. En zoo ontstonden dan, mede door deze uitbreiding en in navolging van wat elders, vooral in Engeland en Duitschland, meer en meer „volkszaak” werd, de vereenigingen als „H. S.”, gymnastiek- en athletiekclub, de voetbalclub „H. S. C.”, de gymnastiekclub „W. I. K.” en de korfbalclub „Uni”. Daarnevens ontstonden de IJsvereeniging en „Nero”, de zwemvereeniging. Gymnastiekclub „W. I. K." N.K.B. zal meespelen. Met haar prachtige ijsbaan kan het moeilijk anders of de IJsvereeniging Sappemeer moet wel zeer populair zijn. Inderdaad! Deze vereeniging biedt jong en oud (ijs en weder dienende) de gelegenheid zich te vermaken en te versterken met het heerlijke schaatsenrijden. En ten slotte: „Nero", de zwemvereeniging. Zooals reeds vermeld, ging het plan tot oprichting van de Commissie voor de Lichamelijke Opvoeding uit. Door plaatsing van rentelooze aandeelen van ƒ 10.—en met medewerking van de gemeente, werd in 1923 tot oprichting besloten. De opening der inrichting in het z.g. „spoorgat” Nero vond plaats 24 Mei 1924. Onder voorzitterschap van den heer notaris De Koe en vooral inde eerste jaren zeer actief gesteund door de heeren H. A. Beekhuis en R. de Qrooth, is „Nero” geworden een zweminrichting, op welks bezit menig grootere gemeente jaloersch kan zijn. Sinds een paar jaar bestaat ook een speciale zwemsportvereeniging „Nero”, die zwemwedstrijden organiseert en ’t waterpolospel beoefent. Inderdaad, er heerscht in Sappemeer een opgewekt sportleven. Er zijn nog altijd die met misnoegen de ontwikkeling der sport als typisch cultuurverschijnsel beschouwen, die smalend spreken van „kunstenmakerij” en „trappen tegen zoo’n doode bal”, die meenen, dat de jeugd bedorven wordt door de sport, geen belangstelling heeft voor hoogere en belangrijker dingen dan sport. Dezulken hebben ongelijk. Sport is inde eerste plaats reactie op vrijheids- en bewegingsbeperking. Geef een paar straat-boefjes een bal en ze doen geen kwaad meer. Aan de sport ligt ook dikwijls ten grondslag verlangen naar sensatie. Ons gevoelsleven vraagt afwisseling. Wij, moderne mensehen, kennen geen natuurlijke spanning meer. Waar zijnde wilde dieren die onze fantasie prikkelen of de dieven waarvoor wij angstig onze deur grendelen? De sport kanaliseert onze impulsen. Verstandig beoefend, zoo noodig onder leiding van ouderen, straks met eenige medische controle, is de sport een zegen. Want ziet hoe de sport goede kameraadschap en eerlijkheid bevordert, hoe het drankmisbruik bij de jeugd, mede door de sport, is verminderd, hoe rank en stevig de lichamen zijn bij de oefenende jeugd. Hoe levenslust en levensblijheid zich uiten in het vrije en toch aan regels gebonden spel, zindelijkheid en reinheid noodzakelijke uitvloeisels zijn van de sport. Gunt de jeugd haar jeugd, en, als ’t éven kan: doet mee aan sport, ’t Houdt jong! Sappemeer. LAMBERTS. CONCURRENTIE. 1723. „Aengesien ons is voorgekomen dat de E. Kerckenraet van Sappemeer een indrang maakt in onse Gemeynte van Zuidbroek en Muntendam door personen, onder ons woonagtig, tot des Heeren h. Avontmaal als Ledematen aan te nemen, gelyk in ’t byzonder aan eenen Klaas Doedes voor weinig tyd geschiet is en sulx niet anders dan een grote verwerringe inde Gemeynten en veel verwydering kan veroorsaken, so is het dat wij onsen Predikant hebben versocht, en gecommitteert, om hierover onsentwege beklag te doen, ter plaetse daar vermeinen sal sulx te behooren, en daarop aan te houden, dat de gedane aanneminge tot het lidmaatschap voor nietig en van geener waarde word verklaart.” (Consistoriale Acten van de Kerkte Zuidbroek-Muntendam). Het sportterrein te Sappemeer. ~Wer hat Jas erste Lied erdacht, das in die Lüfte scholt? [Victor Blüthgen.] Door alle tijden heeft het lied zijn machtige invloed gehad op ’s menschen hart. Leed en vreugde, lijden zoowel als verblijden kwamen in het lied tot uiting. Daar zijn liederen der natuur, van liefde, van godsdienst, liederen van strijd en van overwinning (men denke aan ons Veenkoloniaal volkslied!). De zegenrijke invloed van muziek en zang was en is zoo groot, dat we ons kunnen voorstellen, hoe de dichter zijn groote vereering er voor uitdrukte in bovenstaand motto: „Wie heeft het eerste lied bedacht, dat door het luchtruim schalde?” Met een kleine wijziging getransponeerd voor onze plaatsen H. en S. zou men kunnen zeggen: Wat is het eerste lied geweest, dat gezongen werd en wie zong het? Hier is allereerst gedacht aan het vocale lied, dat krachtens zijn aard het eerst werd beoefend. Zooals bekend, was aan het zangonderwijs op de L. S. in vroegere eeuwen meer tijd toegemeten dan thans het geval is en werd deze tijd meest besteed aan het zingen van psalmen en gezangen, werd het zangonderwijs dienstbaar gemaakt aan de godsdienstige vorming. Zeer zeker zullen de scholen in H.—S. ook op deze manier hebben gewerkt- Inde huisgezinnen deed men echter eveneens veel aan zang. Bekend waren in ’t laatst der 18e en begin 19e eeuw de stichtelijke liederen van Johannes Hazeu, meestal Hazeusche gezangen genoemd, die in ons heele land gebruikt werden. Een ander boekje is „De muzikale vriend der jeugd of bevallige zangstukjes voor 'het opkomend geslacht” door W. Oudshoff (1825). Beide bundeltjes mocht ik nog onlangs doorbladeren bij een inwoner van Sappemeer, waarbij ik de verklaring kreeg, hoe men zich heel goed kon herinneren, dat deze liederen door de ouders thuis werden gezongen. De vele beoefening in school en huis leidde ten slotte tot groepvorming der zangers, tot oprichting van zangkoren dus en tot demonstraties daarvan naar buiten inden vorm van concerten. Misschien heeft het feit, dat in H.—S. zooveel Oostzeevaarders woonden, die op hun reizen ook in Duitschland kwamen en daar de Duitsche zang hoorden, geïnspireerd De Heer Douwes. en de vorming van zangkoren bespoedigd; misschien heef* ook de bloei dezer gemeenten dat inde hand gewerkt. In elk geval komt het ons voor, dat een overzicht van zang en muziek in H.—S. de taak omvat, niet alleen de straks besproken voorperiode te releveeren, maar in hoofdzaak de tijd, vanaf welke men de zang buiten school en huis bracht, de tijd dus, dat men met name de belangrijkste koren etc. kan noemen, welke hebben bestaan. Genoemd zullen worden de belangrijkste neutrale koren en corpsen vóór den oorlog van 1914, terwijl van de vereenigingen, ontstaan na dien oorlog, zullen worden opgesomd die, welke thans nog bestaan. Het eerste koor dan was het Qem. Koor „Euphonia”, dat werd opgericht in 1867. Voor zoover nog kan worden nagegaan zijn directeur hiervan geweest achtereenvolgens: J. H. Bekker (ter zelfder tijd dirigent van het orkest der Harmonie te Groningen); S. v. Milligen; J. W. Kersbergen; ,Felix Fiedler; H- P. Steenhuis; Corn. Dopper. Zoo men ziet meest namen van musici, die als zoodanig in ons land een zekere vermaardheid hebben gekregen. De repetities werden wekelijks afwisselend in ’t hotel Roelfsema (= tegenwoordig Faber) en hotel Struvé gehouden. Ook toen durfden de directeuren heel wat aan met hun koor, waar zij telkenjare een oratorium gingen instudeeren. Als eender eerste werken, misschien wel als allereerste, werd onder Bekker „Die Schöpfung” van Haydn in studie genomen. Met de bekende passage „Und Qott sprach: „Es werde Licht”, und es ward Licht” zou dan als ’t ware hier ’t licht der klassieke componisten door Euphonia zijn gebracht. Zeer zeker zullen de harten der toehoorders uit H. en S. zijn opgegaan bij ’t hooren van deze prachtige muziek. De begeleiding op de concerten was steeds in handen vaneen gedeelte van ’t Harmonieorkest te Groningen. Na het vertrek van Corn. Dopper in ± 1893 werd ’t koor opgeheven. Enkele jaren later werd de drang van de zangliefhebbers echter te sterk, dan dat men zou berusten in dit nietsdoen. In 1897 ontstond toen het tegenwoordige Qem. Koor „Hoogezand—Sappemeer”, dat in dezelfde richting werkte als Euphonia. Directeur hiervan waren: Broeck, Kor Kuiler, W. E. Corporaal, J- Vlietstra, C. Batenburg, B. ten Cate, J. H. Boer, C. Batenburg, Mari Spijker, Dr. Fried. Schmidt Marlissa, welke laatste thans nog de dirigeerstaf zwaait. Als eerste a-capellakoor werd in 1873 opgericht het Qem. Koor „Aurora”, onder leiding van Q. E. Wildeboer, Hoofd der O. L. School te Martenshoek (de oude, thans verdwenen school aan de Zuidzijde). Ter zelfder plaatse waren de repetities, terwijl de jaarlijksche concerten meestal werden gegeven in ’t café Poppens, een enkele MUSICA IN HOOGEZAND EN SAPPEMEER. De Heer Douwes. maal.bij Roelfsema of Struvé. Het uit ±4O leden bestaand koor zong uit de hoogste deeltjes van de onovertroffen Zangvogeltjes van Fr. Abt, 3-stemmig dus, later uit Heim’s Volksgesange. Aurora zorgde er tevens voor goede muziek vaneen aantal leden van het Harmonieorkest te hebben ter aanvulling van het programma, zoodat de concerten zeer gezocht waren Op een eigenaardige gemoedelijke wijze wist men’t nuttige met't aangename te vereenigen; men ging b.v. een wandeling maken langs de Achterweg van H.—S. en onderzocht vanwaar men ’t mooist een echo kon krijgen met de aan de diepstreek staande huizen. Een lang leven was Aurora niet beschoren; ± 1878 werd het opgeheven. Geheel andere banen werden betreden door het Mannenkoor „H.—S ’, dat, in 1879 opgericht, onder leiding van J. Douwes stond. Deze wist al spoedig zijn koor ter overwinning te voeren op meerdere provinciale wedstrijden van mannenkoren. Reeds in 1881 behaalde men den eersten prijs te Scheemda; meerdere successen volgden. Ook in H. en S. werd ’t Mannenkoor ten zeerste gewaardeerd, blijkens de drukbezochte concerten, evenals de repetities, beurtelings in hotel Roelfsema en Struvé. Het jaarlijksch mannenkoorconcert behoorde tot de groote feesten en stond bekend wegens de „ouderwetsch” gezellige sfeer, die vanaf den aanvang van den avond steeds placht te heerschen. In 1893 overleed Douwes en werd J. J. Smedes vereerd met de moeilijke taak zijn opvolger te worden. Een taak, die door den nieuwen leider met groote toewijding werd vervuld. Het vaandel van de vereeniging, rijk getooid met de behaalde medailles getuigt, dat men ten opzichte van de wedstrijden 't goede spoor wist te houden. Gedurende een tiental jaren is het Mannenkoor lid van het Ned. Zangersverbond. Inde plaats van wedstrijden worden door dezen Bond zangtournooien gehouden, waar men op vriendschappelijke wijze ƒ J. Smedes. zich met elkaar gaat meten en later een verslag vaneen jury ontvangt. Het is Smedes mogen gelukken zijn koor tot op dezen dag in stand te houden, zoodat in 1929 een 50-jarig jubileum kon worden gevierd. (Op dit jubileum werd weer gezonden de „Feestcantate”, een compositie van Smedes, welk lied ook dienst heeft gedaan bij de viering van ’t 300-jarig bestaan van H.—S. in 1928 en tot onderwerp heeft de opkomst dezer veenkoloniën)- Eveneens onder leiding van Smedes kwamen te staan: In 1890 „Pepita”, een zeer bekend geworden Mannemkwartet (heeft 14 jaar bestaan), dat zelfs uitvoeringen gaf tot in 0.-Friesland. In 1893 het „Dameskoor” (16 jaar bestaan). In 1893 de „Kinderzangschool” (15 jaar bestaan). In 1900 het Fanfarekorps „Hoogezand—Sappemeer”. (nog bestaand) dat een zeer vooraanstaande plaats inneemt (afdeeling Uitmuntendheid) i.d Prov. Bond v. Harmonie- en Fanfarecorpsen. In 1908 ten slotte Oipheus, een orkest in z.g.n. Parijzer bezetting, dat niet alleen eigen concerten geeft, maar ook hulp verleent aan andere vereenigingen. De lange tijd van Smedes’ leiding alsmede de behaalde successen zijn een weerspiegeling van de capaciteiten van den 70-jarigen leider, die nog met jeugdig vuur zijn leden aanspoort. Ons rest nog te vermelden het Gem- Koor „Ooefening baart Kunst ’, dat in 1902 voortkwam uiteen ensemble, hetwelk 3-stemmige liederen zong. Directeur werd J. ten Cate. „Oefening baart kunst'’ was een volkskoor inden besten zin van het woord en wist al spoedig de sympathie van heel de burgerij te verwerven. Tot aller vreugde kwam men in 1908 vaneen wedstrijd in Zuidbroek met den eersten prijs thuis; dit was de inzet van nog meer overwinningen. Bij ’t tienjarig bestaan eerde de burgerij 'het Koor door ’t aanbieden vaneen prachtig vaandel. Oef. b. K. was mede-oprichter van dein 1910 ontstane Bond v. Gem. Koren i.d. Prov. Groningen. Deze Bond trachtte, evenals ’t straks reeds genoemde Ned. Zangersverbond, het peil van den zang hooger op te voeren door jaarlijksche Zangersfeesten, waar diploma’s verkrijgbaar werden gesteld, of zooals tegenwoordig voor elke afdeeling een wisselschildje- Gedurende al die jaren van bestaan van den Bond mocht ten Cate’s koor met eere worden genoemd, terwijl het nu reeds eenige jaren inde le afdeeling is geplaatst. Naast de ernstige wil van de koorleden zijn al deze mooie resultaten zeker in de eerste plaatste danken aan de bekwaamheid van den leider, een „self made ’-man, gekenmerkt door eenvoud, degelijkheid en groote wilskracht. Een geweldig stuk werk is mede door hem verricht in zijn „Kinderkoren” (w.o. ook een „Jongedameskoor”), ook vanaf 1902 reeds bestaande. Een werk van groote opvoedende waarde, waar Ten Cate de aandacht richtte op iets mooiers en iets hoogers dan de dingen van de straat. We meenen hiermede de voornaamste koren en corpsen van vóór den wereldoorlog te hebben genoemd en zullen de bekendste overige thans nog bestaande vereenigingen de revue laten passeeren met opgave van tegenwoordigen directeur. J. ten Cate. Zooals men ziet een respectabel aantal. Uit de betrekkelijke eenheid van vroeger is dus voortgekomen de veelheid van thans. Of een dergelijike versnippering van krachten in ’t belang der goede zaak is, wordt door velen betwijfeld. Een nadeel bij de meeste koren is wel ’t gebrek aan notenkennis bij de leden. Hoeveel gemakkelijker zou niet de instudeering van liederen gaan, indien allen noten konden lezen. Een poging om muzikale ontwikkeling te verschaffen, zoowel instrumentaal als vocaal, wordt gedaan door de in 1930 opgerichte Muziekschool onder Dr. Fried. Schmidt Marlissa- De Muziekschool telt reeds een groot aantal leerlingen. Ware het niet, dat men op grond hiervan op een grootere belangstelling voor zang en muziek kon wijzen, dan zou men zeker tot een tegenovergestelde conclusie komen, als men alleen afging op ’t geringe bezoek der diverse concerten. Misschien is dit een gevolg van ’t groote aantal vereenigingen. In elk geval is het jammer, want de zegenrijke invloed van muziek zal zich niet beter doen gevoelen dan wanneer men er zelf aan meewerkt: actief, indien men lid is vaneen muziek- of zangvereeniging; passief, maar toch 'inspireerend op de uitvoerenden, waar men persoonlijk een concert met zijn tegenwoordigheid vereert. Mogen daarom nog velen zich geroepen gevoelen aldus aan de muziek en zang hun beste krachten te geven. L. SMID. HET DILETTANTENTOONEEL IN HOOGEZAND-SAPPEMEER. liet leven inde gemeenten Sappemeieir en Hoogezand, die in 1928 haar 300-jarig bestaan feestelijk herdachten, heeft zich in het algemeen gekenmerkt door hard werken. Vooral onze voorouders waren stoere werkers, die aan ondernemingsgeest dikwerf een helderen vooruitzenden blik paarden. Dit blijkt genoegzaam uit andere bladzijden van dit „Gedenkboek”. En nu komt het nog al eens voor, dat zulke menschen in dier mate in hun bezigheden opgaan, dat zij voor niets anders meer oog en oor hebben; dat zij bebeerscht, of liever oveirheersclit worden door de proza van het leven. Dezulken kunnen ook zeer verdienstelijke leden van de maatschappij zijn en werken wrochten waarvan het nageslacht nog lange, lange jaren profiteert. Nuttig zijn zulke menschen zeker. Maar er zijn er ook, die eveneens met hart en ziel zich wijden aan datgene wat zij hun levenstaak beschouwen, doch die daarnaast den tijd vinden, ja zelfs de behoefte gevoelen om, zij het ook maar enkele uren per week, den geest te ontspannen, door hem op andere zaken te concentreeren, danopde dagelijksche bezigheden. Hier worden bedoeld zij, die op gezette tijden er behoefte aan hebben om een weinig poëzie in hun leven binnen te halen. Degenen, die weten dat er behalve de genoegdoening, die de bezigheden van alle dagen, indien zij met succes worden bekroond, kunnen schenken, ook nog andere meer idieele dingen zijn van onschatbare waarde voor het leven. Zij gevoelen behoefte zich op de hoogte te stellen van wat schrijvers, dichters, schilders en componisten voortbrachten, zij voelen zich aangetrokken tot het schoone in het algemeen; de een meer tot de literatuur, de andere tot de muziek en de derde tot het tooneel, enz. Er zijn er, die zich er als het ware niet van kunnen onthouden om zelf de schoone kunsten, althans enkele ervan, te beoefenen. Dan blijkt een heel enkele keer dat degene, die zich aanvankelijk tot iets geheel anders inde maatschappij voorbestemd zag, inderdaad de gaven met zich mededroeg, die van den mensch een kunstenaar kunnen maken. En dan volgt inden regel na korteren of langeren strijd met gewoonte en omgeving de geheele overgave des persoons aan de kunst. Maarde meeste menschen bezitten Neutrale koren en -corpsen. Kerkkoren en -corpsen. Partijkoren en -corpsen. Dubbel-Mannenkwartet „Pepita” „Soli Deo Gloria” (R. Smid). „De Volksstem” (J. ten Cate). (E. E. v.d. Glas). Ned. Herv. Kerkk. te Sappemeer Dameskoor „Zang na den arbeid” ,Zang en Vriendschap”. (E. E- v.d. Glas). (Joh. Smit). (S. van Borssum Waalkes)- Ned. Herv. Kinderk. te Sappemeer Fanfarecorps „Geluk door Vrijheid” „Oefening baart Kunst I”, (E. E- v.d. Glas). (Joh. Smit). (E. Bakema). Ned. Herv. Meisjeskoor Euphonia te (Heeft zich in 1919 afgeschei- Hoogezand (E. E. v.d. Glas), den van het reeds on ler Ten „Doopsgez. Gem. Koor” (L- Smid). Cate bestaande 0.8.K. Gereformeerd Kerkkoor Harmoniecorps „Cartona”. (E- E. v.d. Glas). (J. Bouman). Chr. Fanfarecorps „Juliana” (J. v. Dam). Azing Kamps. zulke gaven niet. Voor hen blijven de dagelijksche bezigheden, hun gewone werkkring, hoofdzaak; doch zij blijven daarnevens er een groot genoegen in vinden om op middelmatige wijze de kunst te blijven beoefenen. Dit zijn dilettanten. Zij vinden zelf in deze soort van beoefening van de kunst een groot plezier en ontwikkelen zich op verschillend gebied op nuttige en aangename wijze; brengen het dikwijls zelfs zoo ver dat er van hen een beschavende invloed uitgaat naar anderen. Van deze laatste soort waren er al tijdig enkelen in onze gemeenten en zij zijn te beschouwen als de baanbrekers van het thans zoo bloeiende vereenigingsleven op het gebied van het Dilettantentooneel in Hoogezand en Sappemeer. Oorsprong en verdere ontwikkeling van verschillende vereenigingen uit het verre verleden tot 1928 na te gaan is moeilijk, daar veelal de noodige gegevens uit vroegere tijden ontbreken. Van maar één enkele had schrijver dezes volledige en interessante gegevens te zijner beschikking en hij hoopt niet van vereenigings-chauvinisme te worden verdacht, wanneer hij bij het overzicht, dat hij hieronder van de verschillende gezelschappen zal geven, bij het oude „Tollens” begint en deze vereeniging wat uitvoeriger bespreekt dan wellicht met de andere het geval zal zijn, doch hier stonden hem nog al wat gegevens ten dienste en hij kwam inde annalen van „Tollens” veel namen tegen van personen, die ook in het algemeen veel hebben bijgedragen tot den bloei van Hoogezand—Sappemeer en die bij tal van oudere ingezetenen nog wel herinneringen op velerlei gebied zullen wakker roepen. De vereeniging dan heette aanvankelijk „Reciteergezelschap Eenvoud het Ware” en werd opgericht op 28 November 1853. De stoot tot deze oprichting gaf de 'heer F. M. Dikema (bij velen nog bekend als Vadertje Dikema). Hij was de eerste voorzitter van het Reciteergezelschap. Secretaris was de heer S. Joustra. Mede-oprichters waren de H.H. W. Lingbeek, O. E. Wildeboer, J. H. Bleijenberg, H. Smit, Romkes, U. Reinders. Jr., E. B. Kolk, C. Maathuis, E. Maathuis, K. P. Boon, I. S. van der Qoot, I. J. Molema, K. S. Bakker, B. M. Prins, R. Hooites en .B Meursing. In den loop van het eerste vereenigingsjaar werden uitgenoodigd tot honorair lid de heeren Ds. Damstè, predikant te Hoogezand en Ds. Feenstra en I. Bakker, predikanten te Sappemeier. Men legt zich aanvankelijk uitsluitend toe op het voordragen van gedichten; Abd-El-Kader van Ter Haar en vele geestesproducten van Hendrik Tollens en anderen waren geliefkoosde gedichten in die dagen. De eerste buitengewone algemeene vergadering (men zou nu zeggen; de eerste uitvoering), werd gehouden op 8 Maart 1854 in ’t logement van den heer K. J. Neven te Hoogezand (thans hotel Fa'ber). Dit is lange jaren de zaak geweest waar het gezelschap vergaderde, alhoewel er ook toen wel al eens moeilijkheden rezen tusschen de leden woonachtig te Hoogezand en Sappemeer, en er zelfs een voorstel ter tafel is geweest om de bijeenkomsten beurtelings te Martenshoek en te Sappemeer te houden. Logementhouder Neven bracht hier uitkomst (hij was zeker een goed koopman) door geen zaalhuur meer van de heeren te vragen. Zoo bleef men aanvankelijk waar men was. Op 24 Januari 1855 stond men in contact met de Vereeniging „Het Plaatselijk Nut”, en hield een „openlijke vergadering”, waarvan de netto-opbrengst, zijnde ƒ 48.50, aan het Nut werd gegeven met den wensch, dat dit bedrag voor een liefdadig doeleinde moest worden besteed. In 1855 werd ook een bode aangesteld, dit was een zekere Roono, die voor ƒ 12.— per jaar het loopwerk verrichtte. In 1856 is het gezelschap in verbinding met een Vereeniging tot beoefening der Toonkunst te Hoogezand—Sappemeer; dus de voorloopster van onze tegenwoordige muziekgezelschappen. Op 10 Maart van dat jaar nam men het besluit, den dichter Hendrik Tollens Cz. te vragen, goed te vinden dat het reciteercollege naar hem zou worden genoemd. Op 17 April d.a.v. antwoordt de dichter: „Weledele Heer! „Ik bende Heeren Leden van Uwe letterlievende vereeniging ten hoogste dankbaar voor de eer en de onderscheiding, die mij in hunnen naam door U is aangeboden geworden.” „Bij de betuiging mijner erkentelijkheid voor dit „bewijs van achting verzeker ik U, dat ik hetzelve volgaarne en niet zonder eenig gevoel van zelfverheffing aanneem. „Ik verzoek U, aan de Heeren Leden die betuiging te willen overbrengen en mij met dankzegging voor Uwe „vereerende letteren te willen gelooven. „Uw Weledelens dienstv. dienaar H. TOLLENS Cz. „Rijswijk bij ’s Gravenhage, 17 April 1856. De vereeniging heet nu voortaan „Reciteergezelschap „Tollens”, onder de zinspreuk: „Eenvoud het Ware”. Voorzitter is W. Lingbeek, secretaris B. M. Prins. In deze dagen wordt ook gecorrespondeerd met het gezelschap „Spandaw” te Sappemeer, een vereeniging, die lange jaren naast „Tollens” hetzelfde doel heeft nagestreefd en waarvan momenteel nog een vaandel hangt in ’t hotel „Het Bontehuis.” Den 10 October 1859 geeft „Tollens” de eerste tooneelvoorstelling met figuren als Karei de Groote, Karloman, Aartsbisschop Turpijn, enz. Men hield vroeger bij de Rederijkers veel van costuumstukken en de heer H. R. Struvé kon prachtige verhalen opdisschen hoe bij een of andere generale repetitie zijn café plotseling vol liep met baronnen, hertogen, roofridders, enz., die een middeleeuwsche dorst kwamen lesschen. Er was dan pauze inde repetitie van „Tollens”. Eere-voorzitter en voorzitter dragen beide veel bij tot den bloei van „Tollens” en niet minder enthousiast dan deze twee en de leden, is in dien tijd de trouwe bode Ruzius. Tegenwoordig telt de vereen. 28 leden. Het bestuur is als volgt samengesteld: Eere-voorzitter: H. E. Buurma; Voorz.: Azing Kamps; Vice-voorz.: S. J. Nijhoff; Secr.: Mevr. J. v. Ham de Jonge; Vice-Secr.: Mevr. I. Edzes Koerts—Oosterhuis; Penningni.: Mej. N. Edzes; Bibl.: K. Boon. „Tollens” vergadert nu verder voort en met meerdere bizonderheden mag ik de lezers niet lastig vallen (later vergaderde „Tollens” beurtelings te Hoogezand en Sappemeer). Naarden datum van oprichting gerekend volgt nu eerst de R.-K. Tooneelvereeniging „Inter nos”. Wel nam deze vereeniging eerst in September 1925 een vasteren vorm aan, doch reeds vanaf 1902 worden onder den naam „Inter Nos” telkenjare uitvoeringen gegeven. Oprichters waren de heeren H. W. en W. H. Bodewes, O. Smit en B. flensen, terwijl het tegenwoordig bestuur bestaat uit de heeren Jan Bodewes. voorz., B. Bodewes; secr. en .1. Koeneman, penningm. In het jaar 1909 werd te Sappemeer opgericht de tooneelvereeniging „Naar de Vrijheid”. Deze vereeniging, wier jaarlijksche uitvoering steeds veel belangstelling ondervindt, telt thans 13 werkende leden. Het bestuur bestaat uit de heeren S. Nijveen, voorz., H. Kliphuis, secr., Mej. Vander Laan—Hoven, penningm. en H. Douma, bibl. Onder den naam „Kunst en Vriendschap” werd op 12 October 1912 te Sappemeer onze tegenwoordige kamer „Vondel” opgericht. Een krachtige stoot hiertoe gaf de heer Joh. Lesterhuis, toen reeds bij velen bekend om de hoogst vermakelijke en tevens beschaafde wijze waarop hij met komische voordrachten zoo nu en dan voor het publiek optrad. Mede-oprichters waren de heeren Ensing en H. Aten. Deze vereeniging heeft zich door ernstige studie en veel toewijding een belangrijke plaats in Hoogezand—Sappemeer verworven en heeft inden loop der jaren voorstellingen gegeven die met het beste wat er op het gebied van tooneeldilettantisme gegeven wordt, kunnen worden vergeleken. Ik herinner slechts aan „De Grond” van Geert Teis Pzn„ aan de een-acter „Een kop thee”, en last not least aan „Dizzepi dizzepu” van Geert Teis. Tot de glorie van „Vondel” heeft indertijd zeer veel bijgedragen de als dilettant buitengewoon begaafde heer M. Liberon. Het is de groote verdienste van „Vondel” geweest dat zij inden winter 1926—’27 een groot nationaal concours heeft georganiseerd en aan de organisatie daarvan kosten noch moeite heeft gespaard. Dit concours is voor onze plaatsen inderdaad een evenement geweest, en de beste onder de rederijkers hebben elkaar daar de lauweren betwist ten aanhoore vaneen buitengewoon talrijk en belangstellend publiek. „Vondel” telt op dit oogenblik 25 leden. De heeren K. Addens, voorz., G. Nieboer, secr., E. Huizinga en K. Pakker en Mej. B. Luikinga vormen het bestuur. De heeren J„ E. en H. Beishuizen en de dames B. en D. Peper, K. Broekema en G. Hoving richtten op 18 November 1917 te Sappemeer op de rederijkerskamer „Vriendenkring”. Hier is van den aanvang af met vee! wilskracht aangepakt om de talrijke moeilijkheden, die de rederijker op zijn pad ontmoet, te overwinnen en vooral inden laatsten tijd zijn er onder de eminente leiding van den bekenden regisseur H. A. Benes uit Groningen groote vorderingen gemaakt. „Vriendenkring” mag zich ineen groote belangstelling van het publiek verheugen en organiseerde ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan in 1927 een rederijkersconcours. Het bestuur bestaat tegenwoordig uit de heeren H. Zwart, H. Zandvoort, en de dames H. Koning en A. G. Reineck. De vereeniging „Het Vliegend Wiel” van Spoor- en Trampersoneel gaf vroeger ook geregeld haar tooneelvoorstellingen. Doch in dien vorm gebeurt dat tegenwoordig niet meer. Wel vindt nog jaarlijks een feestavond van de Vereen, v. Spoor- en Tramwegpersoneel plaats, waar men elkaar dan onderling nog aangenaam en nuttig bezig houdt met het opvoeren van tooneelstukjes, etc. Secretaris is de heer H. J. Broesder. Mogelijk is een enkele vereeniging vergeten, maar toch geven de genoemde wel een aardig beeld van het belangrijke dilettantenleven op tooneelgebied in Hoogezand en Sappemeer. Wij zouden echter te kort schieten, indien wij aan het slot van dit artikel nog niet even de namen noemden van de beide heeren hotelhouders, in wier zalen ettelijke van bovenbesproken vereenigingen het levenslicht aanschouwden en hun oefenavonden en uitvoeringen gaven en nog geven, de heeren M. C. Faber en H. R. Struvé, die door de wijze waarop zij hun zaken inrichtten en exploiteerden den bloei van het vereenigingsleven zeer hebben bevorderd. Met den wensch, dat het in onze beide gemeenten zooveel beoefende tooneeldilettantisme bij voortduring moge bloeien en nog in lengte van dagen zijn beschavenden invloed moge uitoefenen, besluit ik dit artikel. Sappemeer, 1931. AZING KAMPS. Na afwisselende perioden van opbloei en verval komt de tijd dat de heer H. E. Buurma de steunpilaar van „Tollens” wordt en dat Ds. 8 G. Binnerts eere-voorzitter is. Inmiddels is het kloeke besluit genomen dat ook dames lid van de vereeniging kunnen zijn, hetgeen vroeger niet mogelijk was. Toen werden de dames vriendelijk uitgenoodigd om ineen uitvoering mede te spelen en kregen terstond daarna weer haar congé. Dat bovengenoemd besluit niet weinig heeft bijgedragen tot den bloei van „Tollens”, zal duidelijk zijn. De tachtig medailles aan het vaandel geven daar het bewijs van en velen ervan dragen de namen van Mej. B. Mulder, thans Mevr. Minderhoud en Mej. T. A. Brinkman, thans Mevr. Goetsch. VEREENIGING VOOR VOLKSVERMAKEN TE HOOGEZAND. Toen in 1922—’23 langzamerhand de groote zorgen als naloopers van den wereldoorlog in het vergeetboek raakten, en men ook weer eens aan andere dingen durfde denken, ontwaakte de lust om ook in Hoogezand een V.v. V. op te richten. Een eerste oproep per advertentie om in het hotel Van Biessum deze aangelegenheid te bespreken, slaagde niet. Slechts werd een comité, bestaande uit de hoeren H. G. Eekels, H. Kremer, A. Mulder, G. Oldenborger, D. Postma en G. Zwiers, gevormd, om de zaak verder aan te pakken. Den 11 Juni 1923 werd andermaal vergaderd, nu in het hotel Faber, waar 60 belangstellenden aanwezig waren. Dien avond werd de V.v. V. definitief opgericht, het dagelijksch bestuur werd opgedragen aan Eekels, Zwiers en Oldenborger. Daar er besloten was, nog in 1923 een zomerfeest te houden, moest er flink aangepakt worden. Alles liep vlot van stapel: de Gemeenteraad stelde gratis haar terrein disponibel, terwijl de Sportcommissie ons de kermisaangelegenheid, die ze al een paar jaar verzorgde, overdeed. De Koninklijke goedkeuring op onze Statuten werd gevraagd en verkregen. H. G. Eekels. Waar naast feestvieren onze vereeniging ook in haar program had opgenomen, tijdens de zomerfeesten iets opbouwends te leveren, werd de hulp vaneen 20-tal vooraanstaande personen ingeroepen, en wel met succes, want de eerste feesten, gehouden van 23 tot 27 Augustus, slaagden schitterend. Vooral de Groninger „Jachtwaide” was een groote attractie. In het laatst van 1923 werd getracht, in combinatie met de V.v. V. te Sappemeer, een groote tentoonstelling voor Juni—Juli 1924 voor te bereiden. Hoewel vele moeilijkheden reeds waren overwonnen, knapte op de vergadering van het Bestuur der Y. v. V. te Sappemeer alles af, daar twee leden tegen stemden. Hoogezand, hierdoor teleurgesteld, belegde opnieuw een vergadering op 31 Januari en noodigde daar vele vereenigingen en personen uit, zoowel uit Sappemeer als uit Hoogezand, om nogmaals het groote nut te bepleiten. Hoewel vele waarschuwende stemmen werden gehoord, meende het bestuur, de groote opkomst van dien avond als maatstaf nemende, dat de zaak behoorde te worden doorgezet. Na hard werken werd dan ook van 23 tot 28 Juli 1924 de zoo goed geslaagde HATÉ (Hoogezandsche Tentoonstelling) gehouden. Enorm was de belangstelling en ook de deelname, voor een groot deel te danken aan het besluit van de Nederlandsche Bakkersvereeniging, om haar tentoonstelling en wedstrijden aan HATÉ te verbinden. Aan ontvangsten werden door den penningmeester verantwoord bijna 31 mille, echter helaas nog niet voldoende om alle uitgaven te dekken. Hiervoor zorgde een HATÉ-verloting. In 1925 werd tijdens onze Juli-feestdagen één onzer grootste successen behaald met de opvoering vaneen Openluchtspel, samengesteld door den heer E. F. W. Brinkman. Circa 350 deelneemsters en deelnemers onder leiding van den heer Benes maakten het mogelijk dat deze zoo groot opgezette onderneming slaagde. In 1926 hadden we als groote attractie het „Oud-Hollandsche Burchtplein” op de ijsbaanvlakte. Midden op dit plein, omringd door sierlijk ingerichte winkels met Oud-Hollandsche gevels, lag de clou van ons feest, de groote dansvloer. Inde cabaretzaal, die eiken avond overvol was, stond een keur van artisten onder leiding van Alex de Haas, die dat jaar zeer veel succes had met een veertiental verzen, gewijd aan „het Schoone Hoogezand”. Des Zaterdags werd op het groote Sportterrein een kinder-openluchtspel gegeven onder leiding van den Het jaar 1927 werd ingezet met de leuze: „Laat Hoogezand zich in den zomer baden ineen zee van bloemen, en we zullen een attractie méér hebben voor de bezoekers van elders”. En de heer Brinkman oogstte succes, want enorm was niet alleen de deelname van onze inwoners, doch bovendien namen 1300 schoolkinderen deel aan een bloemenwedstrijd, planten, gekweekt en verzorgd door henzelf. Voor dit jaar was de ijsbaan veranderd ineen waterplas. Naast een schitterend uitkomende electrische illuminatie waren de Waterfeesten bovendien iets nieuws in onze pro- vincie. Honderden uit de omliggende plaatsen bezochten vooral ’s avonds ons zoo goed verzorgd program We zijn genaderd tot 1928, en nu v.olgen diverse besprekingen over het 300-jarig bestaan van Sappemeer—Hoogezand. De Handelsvereeniging deed vruchtelooze pogingen om gemeenschappelijk een tentoonstelling te organiseeren. Het slot van de zaakwas, dat er geen overeenstemming werd bereikt. De Handelsvereeniging nam op zich, op waardige wijze een gedenkfeest te organiseeren, terwijl de beide V.v. V.’s in hetzelfde jaar haar zomerfeesten gingen voorbereiden. Pogingen, om inplaats van twee, één zomerfeest voor beide gemeenten te houden, mislukten. Waar het Bestuur financieele zorgen meende te moeten voorkomen, werd er geen cabaretzaal of feesttent gebouwd, doch met den heer Faber op vriendschappelijke wijze een overeenkomst getroffen, om zijn groote concertzaal dit jaar te exploiteeren, en zijn tuin modern te illumineeren. De zomerfeesten van 1929 werden vrijwel op dezelfde wijze gevoerd als die van 1928. Als blijvende herinnering bood de V.v. V. inde Jüli-feestdagen de Gemeente Hoogezand een gemeentevlag aan, die dankbaar door het Gemeentebestuur werd aanvaard. Ik zou niet volledig geweest zijn, indien verzuimd waste vermelden dat elk jaar onze drie-, later vier-daagsche feesten werden ingezet dooreen concoursdiippique, onder leiding van de heeren Huizinga, B. Mulder, R. Mulder, J. Topper en opperwachtmeester Pot, terwijl steeds de Zaterdag werd benut voor Volks-en Kinderfeesten, terwijl de Zondag geregeld aan de sport werd gewijd. Hoe meer 1930 naderde, des temeer kwam er uit beide gemeenten een drang van B. en W. om te trachten minder feestte vieren. Na diverse besprekingen werden de besturen der beide Vereenigingen voor Volksvermaken het eens om de leden een voorstel tot combinatie der beide lichamen te doen, welk voorstel echter op een ledenvergadering te Sappemeer kelderde. De beide vereenigingen hebben dus hun vrijheid teruggekregen om ieder zelfstandig hun gebruikelijk feestte houden. H. G. EEKELS. CONCURRENTIE. 1723. „Aengesien ons is voorgekomen dat de E. Kerckenraet van Sappemeer een indrang maakt in onse Gemeynte van Zuidbroek en Muntendam door personen, onder ons woonachtig, tot des Heren h. Avontmaal als Ledematen aan te nemen, gelijk in ’t byzonder aan eenen Klaas Doedes voor weinig tyt geschiet is, en sulx niet anders dan een grote verwerringe inde Gemeynten en veel verwydering kan veroorsaken, so is het dat wy onsen Predikant hebben versogt, en gecommitteert, om hierover onsentwege beklag te doen, ter plaetse daar vermeinen sal sulx te behooren, en daarop aan te houden, dat de gedane aanneminge tot het lidmaatschap voor nietig en van geener waarde word verklaart.” (Consistoriale Acten van de Kerkte Zuidbroek-Muntendam). heer Brinkman, waaraan door alle schoolkinderen uit Hoogezand werd deelgenomen. De grondgedachte „Hulde aan den Wereldvrede” was gegeven door den heer B. Hensen. Groep schoolkinderen welke deelnamen aan het opgevoerde openluchtspel. HET LAGER ONDERWIJS IN DE GEMEENTE HOOGEZAND. De beroemde Duitsche professor Yon Ranke schreef eens: „Es ist zu beklagen, dass unsere Historie so lauter Bruchstück, oft dunkei, oft ganz unbekannt ist”. Zelfs voor 'het geven vaneen eenvoudig overzicht van de geschiedenis van het onderwijs in onze gemeente ondervind ik de waarheid van deze uitspraak. In het Archief te Groningen, waar ik door den heer Lonsain vriendelijk werd terechtgeholpen, vond ik slechts „Bruchstücke” die niet bijzonder geschikt waren voor een interessant, historisch overzicht. Voor dit overzicht gaan we terug tot het midden der zeventiende eeuw. En we lezen inde notulen van de stad Groningen van „Saturnidag 19 Janr. 1650” dat Hindrik Alberts tot schoolmeester op ’t Hoogesandt is benoemd om de jeugd te leeren lezen en schrijven en „te instrueeren inde ware reformende, christelijke religie” Als salaris zal de benoemde ontvangen voor ieder plaatse ten W. van Sappemeer 20 stuiver jaarlijks, verder 10 st. voor elke keuterij, benevens 1 st. per week voor ieder kind, dat bij hem ter schole kwam. Hoeveel dit alles den vermoedelijk braven schoolmeester opbracht, hebben we niet kunnen nagaan. Ook toen reeds scheen het geen pais en vree op ’t gebied van het onderwijs te zijn en zouden we welhaast vaneen schoolstrijd kunnen spreken. Immers Borgemeester en Raad van Groningen doen aan zekeren Lubbert Harmsen weten, dat hij zich van den schooldienst heeft te „onthelden”. Het onderwijs in deze streken mocht alleen gegeven worden door den reeds genoemden Hindrik Alberts, benevens door Tiddo Ottens te Sappemeer. Het was ook geen wonder dat onze Lubbert de verontwaardiging van de hooge heeren inde stad had opgewekt. Niet alleen toch had hij zonder hun consent zijn betrekking uitgeoefend, maar ook had hij de jeugd inde „Mennonijtsche of Ucke Walles dwalinghe opgetrocken”, wat geenszins kon worden gedoogd. Dan laten de notulen van het Stadsbestuur ons in ’t onzekere. De overheid heeft het in die dagen al heel gemakkelijk met het onderwijs. In 1722 zijn onze voorouders blijkbaar vergeten, dat ze de oppermacht van de Stad hebben te eerbiedigen. Den 17 Febr. van dat jaar toch wordt door de vroede mannen „goedgevonden en verstaan”, dat de ingezetenen in „Sapmeer en ’tHogesant” zoowel de benoeming, als de voordracht voor het beroepen van predikanten en schoolmeesters aan den Raad ter goedkeuring hebben te zenden. Weer komt een tijd, dat het onderwijs alhier weinig moeite en zorg oplevert. Behalve dan vaneen paar besluiten, om het plaatsgeld aan den schoolmeester te continueeren, wordt niets aangaande dezen tak van dienst vermeld. Den 12 Oct. 1769 komt een adres van Sicco Kleersnijder in behandeling. Zijn vader Jan Kleersnijder is reeds jaren schoolmeester op ’t Hogesant, maar met ’t oog op zijn hoogen ouderdom 89 jaren! kan hij zijn plichten als zoodanig niet nakomen. En gemoedelijk als in dien tijd de zaken geregeld werden, heeft de zoon reeds eenige jaren voor vader den kerk- en schooldienst waargenomen. „Mitsdien” verzocht Sicco Kleersnijder in zijns vaders plaats met de bedieningen „te mogen worden gebenificeerd”. Vier maanden later wordt dan officieel aan den adressant toegestaan, de betrekking voorloopig waar te nemen. De oude heer blijft dus nog in zijn functie gehandhaafd en wel tot het begin van 1773. Op vriendelijk verzoek van den predikant, den kerkeraad en enkele notabele ingezetenen, wordt de zoon dan door het Stadsbestuur waardig gekeurd, zijn vader op te volgen. In 1805 werd de tegenwoordige Hoogezandster school gebouwd. Vele van onze lezers zullen zich uit hun schooltijd den gedenksteen inden oostelijken muur van het tweede lokaal van den weg af herinneren. „Deze school is gebouwd in het jaar 1805, ingevolge Raadsbesluit van den 20sten May deszelven jaars onder het toeverzicht van den Burgemeester I. D. Quintus, benevens de Raadsheeren W. Wolthers en E. Hondebeek Heerkens in het Rentmeesterschap van Mr. W. I. Wichers door den Stadsbouwmeester H. Verburgh”. Zeer zeker had het gebouw toen 3 lokalen, het voorste lokaal en ook de beide achterste zijn van veel later datum. Voor we afscheid nemen van de deftige, duffe notulen, lezen we over de kosten nog: „Donderdag den 14 Nov. 1805. „Burgemeester en Raad ordonneeren den Rentmeester der stadsvenen Mr. W. I. Wichers om te stellen in Zoo zijn we dan reeds in don Napoleontischen tijd aangeland en van dien tijd af maken we kennis met allerlei overheidsbemoeiing. In 1807 werd door Gedeputeerde Staten een schoolgeldregeling voor Stad en Lande voorgesteld; verder werd inde schoolorde van 1808 aan de onderwijzers verboden leermiddelen boven een aangegeven prijs aan hun leerlingen te leveren. Door het Provinciaal Bestuur werd in 1814 gevraagd of gelast, de schoollokalen van gemeentewege te verwarmen, en behoefde onze leergierige jeugd haar turfje dus niet meer mee te brengen. Ineen schrijven van den schout Falkena, 19 Aug. 1814 aan den lieer Commissaris in het kwartier Groningen luidt het: „Ter voldoening van UHEG’s circukaire No. 873 heb ik de eer U te berigten, dat door mij de noodige orders „gesteld zijn, dat de scholen van behoorlijke brandstof zullen worden voorzien”. Een brief van denzelfden inhoud vonden we ook nog in het Rijksarchief van den schout Blink van de toenmalige zelfstandige gemeente Windeweer. Deze stelt tevens de vraag, of de Gemeente ook zorgen moet voor het noodige kaarslicht voor de avondscholieren. De opvolger van den reeds genoemden Kleersnijder zal vermoedelijk de schoolmeester Veenhoven geweest zijn, dien we reeds in 1806 als zoodanig genoemd vinden; denkelijk heeft hij de functie tot 1839 waargenomen en is toen opgevolgd door J. F. Beins, die reeds voor 1839 aan de school verbonden was. Deze heer Beins kreeg in 1863 tot opvolger J. v.d. Berg, dien ouden van dagen zich zeker nog herinneren zullen. Vol lof en enthousiasme hoorde ik een van zijn oud-leerlingen nog over zijn onderwijs spreken. In 1873 vertrok hij naar Groningen, waar hij een van de bekende hoofden van het voortzettingsonderwijs werd. Ook als deskundige bij de onderwijzersexamens was hij een bekende persoonlijkheid. Zijn opvolger W. F. Hildebrand, die hier slechts één jaar bleef en naar Garmerwolde vertrok, heeft zich inde paedagogische wereld naam gemaakt als een van de bewerkers van een methode, waarbij lezen en schrijven met elkaar vefbonden zijn. De heer J. Douwes werd in 1874 hoofd te Hoogezand, nadat hij een paar maanden te Boven-Kalkwijk werkzaam geweest was. Vooral het zangonderwijs droeg hij een warm hart toe, en als leider van onderscheidene koren trachtte hij den volkszang te verheffen. Ook het natuurkundig onderwijs wilde hij in betere banen leiden. Met den energieken schoolopziener in Drenthe, Dr. B. van der Meulen, schreef hij: „Een Kompas”, Handleiding voor physica, „om ’tonderwijs inde Natuurkunde te maken tot dat, wat het wezen moet en kan: tot een in hooge mate ontwikkelend leervak”. Bij zijn dood in 1893 werd E. Zijl, bij wien menig stotteraar genezing zocht en vond, van Foxhol naar Hoogezand overgeplaatst (1893—1905). Wij allen kennen den heer T. Jansma. die van 1905—1927 met succes zijn beste krachten aan de Hoogezandster school heeft gegeven. Zijn opvolger is het tegenwoordig hoofd, de heer J. Nieboer. Toen de bevolking zich uitbreidde en strengere bepalingen ten opzichte van de klassificatie inde Wet werden vastgelegd, kwamen er naast de hoofdschool scholen inde verschillende wijken. Zoo in 1842 te Martenshoek. Nog duidelijk verraadt de klompenfabriek aan de Brugstraat haar vroegere bestemming. Tot hoofd dezer school werd benoemd Meester Wildeboer, die tevens organist werd inde Doopsgezinde kerkte Sappemeer. Hij interesseerde zich bijzonder voor den zang. Als beoefenaar van het Groninger dialect was hij ook buiten onze gemeente bekend. We behoeven slechts zijn: „Moppen en Mopjes” te noemen. Op hoogen leeftijd (91 jaar) is hij te Groningen overleden. In 1881 was hij opgevolgd door den heer H. F. van Timmeren, die weinig belangstelling voor dorpsaangelegenheden koesterde, maar bij velen in herinnering zal blijven voortleven als een degelijk en ernstig onderwijzer. Het Rekenonderwijs had zijn liefde; ook zijn er een paar boeken over Rekenkunde van zijn hand verschenen. In 1912 werd hem eervol ontslag verleend en vertrok hij naar Zuidlaren, waar hij in 1929 is overleden. Van het oude Martenshoekster schoolgebouw vonden we inden „Gids voor Hoogezand en Sappemeer, door E. F. W. Brinkman”, verschenen in 1924 bij D. Y. Alta te Groningen, de volgende interessante geschiedenis. Nadat de schrijver ons medegedeeld heeft, dat de burgerlijke gemeenten ontstaan zijn uit de kerspelen en in die kerkelijke gemeenten soms heel eigenaardige belastingen bestonden, die ook naar de burgerlijke overgingen, vervolgt hij: „Een vermakelijk incident deed zich daarmee voor omstreeks het midden der vorige eeuw. Een zekere juffrouw had aan het kerspel te Kropswolde aan tabaksdoozengeld zoo werd die belasting genoemd een som van ƒ 2800 voorgeschoten. Bij opheffing van het kerspel sommeerden haar erfgenamen de burgerlijke gemeente Hoogezand, dit bedrag met de rente terug te betalen. De gemeente weigerde en de erfgenamen legden beslag op een gemeente-eigendom, en wel de school te Martenshoek. Als beheerder van het object moesten B. en W. de familie gerechtelijk dwingen, het beslag op te heffen, wat hun gelukte, want bij het daarop volgend proces werd het gemeentebestuur in het gelijk gesteld. De geschiedenis vermeldt niet, hoe lang de Martenshoekster jeugd gedwongen vacantie heeft gehad, en evenmin of zij de uitspraak heeft toegejuicht”. handen van Jan Reinders de soa van ƒ 2750, volgens bestek in dato den 24 Juni 1805 wegens het repareeren en vergrooten van de school op het Hogezand, alsmede de soa van 236—8 tezamen ƒ 2986.8 en dan nog 75 voor het in het aanstaande zomer dicht leggen, drijven en verwen van den zolder, welke penningen aan den aannemer na dit volvaardigd en goed bevonden werk door den Bouwmeester zullen worden gerestitueerd”. Deze eerste Martenshoekster schoolwas tot 1892 in gebruik. Toen gebleken was dat de school veel te klein werd, was door den Raad besloten, een nieuwe school met 8 lokalen te stichten aan de Smitslaam (1892). Ook de bekende heer J. J. Smedes was van 1884 tot 1910 aan deze school als onderwijzer verbonden; Smedes, dien we allen kennen niet alleen als oud-boekhandelaar, maar ook, en vooral, als muziekleeraar en leider van diverse muziek- en zangvereenigingen, waardoor hij niet weinig tot de geestelijke verheffing van Hoogezand heeft bijgedragen. Juffrouw J. Huges, die tegenwoordig bij haar familie in Amerika vertoeft, is een lange reeks van jaren aan deze school verbonden geweest. Bijzonder consciëntieus vatte ze haar taak op, niet alleen trachtte zij haar kleine discipelen wat te leeren, maar ook op te voeden. Van Timmeren werd opgevolgd door A. Buikema (1912), die in 1916 benoemd werd tot hoofd der nieuwe (M.)U L.O. school te Hoogezand. Toen trad de heer J. R. Bosman in functie. Nog een tweetal nieuwe „kom”scholen werd in gebruik genomen: in 1885 te Beneden-Kalkwijk, hoofd M. D. Karsten (1885—1912), daarna de heer F. ten Kate (1912—heden) en in 1911 een aan de Kielsterstraat. Aan ’t hoofd van deze school staat van de oprichting af de heer Johs. Klasens, zeer bekend als opleider voor en examinator bij de akte-examens en mede-auteur van methodes voor lezen, schrijven en rekenen. De leerlingen van Lula bezochten in ’t laatst van de 18e eeuw de Meester Wildehoer. school te Windeweer, maar omstreeks 1800 had het gehucht een eigen schoolmeester, een zekeren A. Wijtzes, die in 1814 bedankte. Zijn collega van Windeweer, Hopma, verzocht toen aan den Gouverneur van Groningen, de school te Lula op te heffen. Voor de jonge kinderen was de afstand echter wel wat groot. De Gouverneur vond nu de volgende oplossing: De school te Lula werd „gesupprimeerd” (= opgeheven), maarde onderwijzer van Windeweer zal verplicht zijn 5 dagen een bekwaam ondermeester naar Lula te zenden om aan kinderen onderwijs te geven „welke wegens derzelver ouderdom de school te Windeweer niet kunnen bezoeken”. Het onderwijs aan de hoofdschool mocht daaronder niet lijden en zoodoende moesten de kleuters van Lula het onderwijs ontvangen of tusschen den morgen- en den middagschooltijd, öf na het eindigen van de middagschool. „Voor wat hoort wat”, ook toen reeds. De ingezetenen van Lula hadden boven het gewone schoolgeld een extra retributie aan den schoolonderwijzer van Windeweer te betalen. De volgende hoofden hebben aan de school te Boven-Kalkwijk (Lula) gewerkt: Laurens Vrieze plm. 1823; E. W. Kief 1824(?)—1839; J. H. Belgraver 1839—1865; A. Meijer 1865—1867; J. Bouma 1867—1872; H. de Qraaf 1872—1874; J. Douwes 1874; F. Deelstra 1874—1875; M. D. Karsten 1875—1885 (deze vertrok naar de nieuwe school te Beneden-Kalkwijk); J. Jonker 1885—1915; G. Das 1915—heden. Kielwindeweer. Ouden van dagen uit dit dorp spreken nog dikwijls met veel achting en eerbied over Meester Tholen (1836—1879) die een belangrijke plaats heeft ingenomen in het leven van zijn dorpsgenooten. Den 3 September 1876 werd zijn 40-jarig jubileum op luisterrijke wijze gevierd en uit de feestrede, die de oude heer Tholen toen hield, meende ik het volgende te moeten aanstippen. In 1836 begon hij met 67 leerlingen; dat aantal steeg geleidelijk tot 200. In 1839 werd een tweede lokaal gebouwd en in 1868 kreeg Kiel-Windeweer zijn derde schoollokaal. Dat zijn werk ook door de autoriteiten op prijs gesteld werd, bleek me uiteen zeer waardeerend schrijven van B. en W. van Hoogezand, bij gelegenheid van zijn gedenkwaardig feest. Lang mocht de heer Tholen niet op zijn lauweren rusten : den 17 Maart 1880 overleed hij. Uiteen ingezonden berichtje ineen plaatselijk blad van den heer Klunder te Sappemeer vermeld ik nog: „ Zijn onderwijs bepaalde zich in hoofdzaak tot lezen, schrijven, rekenen en taal. Bij alles merkte men zekere kordaatheid op, terwijl zijn zelfstandigheid om de jeugd het nuttigste en noodigste aan te leeren, zijn onderwijs bewaarde voor het oppervlakkige en het velerlei”. Gulden woorden, ook nu nog behartigenswaardig! Zijn opvolger was de heer K. Vlieg (1879—1883), later leeraar aan de H.B.S. te Veendam. De heer J. P. Koppelle, 1883—1913, (een pittige, militante persoonlijkheid) was de voorganger van het tegenwoordig hoofd, den heer Albronda. Meester Tholen. die dagen de zedelijke vorming werd verzorgd. „Daar leefde in zeker groote stad „een man, ontzettend rijk, „De rijkdom is geluk toch niet, „dat is wat meerder waard „dan alle schatten die men ziet, „en al het goud der aard. „die zooveel geld alleen bezat, „als allen in zijn wijk. „Dat was een recht gelukkig man, „zoo denkt een kind misschien. „Maar zacht ik weet er meer nog van, „laat ons eens verder zien. „Ook hij, van wien gij boven leest, „met al zijn geld en goed, „is recht gelukkig nooit geweest: „het was een arme bloed! „Gij vraagt me, kind’ren, hoe dat kwam? „Ik antwoord kort en goed: „Hij was aan armen en beenen lam, „en had een slecht gemoed”. „En”, verhaalde de vriendelijke oude dame toen verder, „we schreven nog met de ganzepen en zaten op heel lange banken”. Van het degelijke onderwijs van zijn opvolger, den heer D. Scharft, 1862—1904, hebben vele der tegenwoordige Kropswolders nog geprofiteerd. I>e heer Brouwer (1904—1930) volgde hem op. Hij was een eenvoudig, resoluut en zelfstandig persoon, die niet schroomde voor zijn meening uitte komen. Toen de ingezetenen hem bij zijn zilveren ambtsjubileum te Kropswolde wilden huldigen, gaf hij te kennen, daar absoluut niet op gesteld te zijn. Een ongeneeslijke ziekte maakte een eind aan zijn werkzaam leven (1930). De heer H. Schreur werd tot zijn opvolger benoemd. Westerbroek. Klaas Simons was in 1748 schoolmeester te Westerbroek; vermoedelijk werd Jan Geeirts Steen na hem onderwijzer aldaar. In 1846 werd het tegenwoordige schoolgebouw gesticht. Destijds was Sibold Siertsema er hoofdonderwijzer. Een van de alleroudste ingezetenen van Westerbroek wist me nog te vertellen van den „Meester” die eerst boer was geweest en van de oude school aan den Meentweg, waar tegenwoordig de gemeentewoningen zijn gebouwd. P. Scheltema volgde hem in 1859 op en bleef tot zijn dood, in 1893, de functie waarnemen. Hij was zeer gezien en interesseerde zich ook bijzonder voor kerkelijke zaken. In kleinere plaatsen vervullen onderwijzers niet zelden belangrijke bestuursfuncties in onderscheidene vereenigingen. Zoo ook de heer Tj. Burema, die van 1894—1928, dus 34 jaar, zijn beste krachten niet alleen aan ’t onderwijs, maar ook aan de andere belangen van ’t dorp Westerbroek heeft gegeven. De heer H. ü. de Boer was zijn opvolger. Foxhol. Aan het hoofd der Foxholster school stonden achtereenvolgens: J. H. Belgraver, 1833—1839; E. W. Kief, 1839—1846(?); R. S. Siertsema, 1846(?)—1873; E. Zijl, 1873—1893 en H. Jonkman, 1893—1924, dien de tegenwoordige bewoners van het typische Foxhol zich natuurlijk nog zeer goed herinneren. Hij werd inde uitoefening van zijn betrekking gedurende de laatste jaren dooreen spraakgebrek gevolg vaneen ziekte zeer gehandicapt. In 1924 werd hem eervol ontslag verleend; hij vertrok metterwoon naar Schoten bij Haarlem, en werd opgevolgd door den heer H. J. Brouwer. Voor we van het openbaar lager onderwijs in onze gemeente afstappen en overgaan naar het bijzonder lager onderwijs en het (M.)U.L. Onderwijs, meen ik nog op de vroegere verdeeling der scholen te moeten wijzen. Volgens de Schoolwet van 1806 moesten de onderwijzers, om benoemd te kunnen worden, een examen afleggen, waarbij vier rangen onderscheiden werden, tengevolge waarvan de scholen in drie klassen werden verdeeld, zoodat de onderwijzers van den lsten en 2den rang naar alle scholen mochten solliciteeren, die van den 3den rang alleen naar scholen van de 2de en 3e klasse, en die van den 4den of laagsten rang alleen naar de 3de klasse scholen. Toen de Wet op het L.O. van 1857 in werking trad, vervielen de vier rangen van onderwijzers; daardoor kwam een eind aan de verdeeling der scholen in 3 klassen. Tot dat jaar behoorden de scholen van Hoogezand en Kielwindeweer tot den eersten rang, die te Westenbroek en Kropswolde tot den middelsten, terwijl de scholen van Foxhol en Kalkwijk-Lula van den laagsten rang waren. Het Bijzonder Lager Onderwijs is in onze gemeente van betrekkelijk jongen datum. De Bijzondere School te Kielwindeweer heeft den 1 November 1931 haar 25-jarig bestaan gevierd. Nadat van Wiidervank uit pogingen in ’t werk gesteld waren, te Kiel een Bijzondere school op te richten, welke pogingen evenwel mislukten, vooral doordat de belanghebbenden het over de plaats van stichting niet eens konden worden, had de toenmalige preli- Kropswolde. In oude paperassen vond ik nog een paar namen van schoolmeesters uit de achttiende eeuw, te weten Harmen Nieuwenhuis, 1748, en Wicher Ebbing, 1771. Zeer bejaarde inwoners van het dorp herinneren zich nog meester Ottenhof, die tot 1862 in functie bleef. Een van zijn oud-leerlingen, die weldra op dreef kwam, toen zij van „Meester” mocht vertellen, reciteerde voor mij nog met vuur liet volgende gedichtje, dat zij op school geleerd had, en dat, geheel inden trant van „Moeder Anna” en „Vader Jacob”, zoo aardig demonstreert, hoe in kant van de Gereformeerde kerk aldaar, Ds. Oosterheert, meer succes, en kwam de school met 2 lokalen tot stand. De heer R. van der Wal later o.a. hoofd der bijzondere school te Sappemeer, en tegenwoordig van de Dr. A. Kuyperschool te Groningen werd hoofd en bleef tot 1911 aldaar; toen werd hij opgevolgd door den tegenwoordigen functionaris, den heer A. van der Velde. De Bijzondere school te Hoogezand, uitgaande van de Vereeniging tot stichting en instandhouding vaneen school met den Bijbel, is den 1 Augustus 1912 opgericht. De school mag zich ineen gestadigen groei verheugen; aanvankelijk met 2 leerkrachten begonnen, zijn momenteel 5 lokalen in gebruik. Bij de stichting was de kalme en gemoedelijke heer W. Bussemaker hoofd; na zijn dood in 1926 kwam de energieke heer A. Ronner, die 3 jaren later plotseling overleed en den 1 November 1929 door het tegenwoordig hoofd, den heer A. van Dijk, werd opgevolgd. Van de oprichting af is nog steeds Voorzitter van de genoemde Schoolvereeniging de heer J. Bouman Sr. Het (M.) U. lager onderwijs. Zooals overal inden lande heeft dit onderwijs ook in onze gemeente een groote vlucht genomen. Vroeger had men z.g. Fransche scholen, gewoonlijk met 2-jarigen cursus en die ten plattelande een schakel vormden tusschen het lager- en het middelbaar- en gymnasiaal onderwijs. In 1879 werd zoo’n school alhier van gemeentewege opgericht onder den heer hlraakman. Het was in dezen tijd, dat de heer G. de Langen, tegenwoordig rustend hoofd van de uitgebreide school te Sappemeer, aan de school werkzaam was. Het gebouw met 2 lokalen, dat tot 1916 als zoodanig dienst deed, is nu in gebruik als garage van de „Gado”. Naast de school stond de onderwijzerswoning, het groote hoerenhuis, dat momenteel ook door de genoemde autobusonderneming gehuurd is en dat met zijn vele kamers en vertrekken eigenlijk door het Gemeentebestuur als internaat bedoeld was Vóór dien tijd zorgden particuliere instituten voor liet uitgebreid onderwijs; soms ook wel Latijnsche scholen genoemd, als ze tevens voorbereiding gaven voor universitair onderwijs. Zoo vonden wij nog inde „Voorlezing over de opkomst van de veenkoloniën Hoogezand en Sappemeer” van S. Blaupot ten Cate, welk werkje in 1854 het licht zag: „De school van Middelbaar onderwijs is de zoo gunstig bekende inrichting te Hoogezand van den heer L. Dikema”. Aan dezen instituteur was in 1843 vergunning verleend, inde gemeenten Hoogezand en Sappemeer middelbaar en hooger onderwijs te geven. In 1862 vertrok „meester” Dikema als rector van het gymnasium naar Winschoten, welke onderwijsinrichting dezer dagen een eeuw bestaan heeft. De zeer bekende Qroningsche dokter S. Meihuizen, alsmede Mr. A. W. Romkes, die later hoogst gewichtige bestuursfuncties zouden bekleeden, behoorden tot de leerlingen die met hun bekwamen leermeester mee gingen. Ineen artikel in „Eigen Haard” werd vermeld, dat ook de eminente, liberale staatsman Mr. S. van Houten deze „Latijnsche school” bezocht. In 1826 waren er een tweetal dergelijke inrichtingen in onze gemeente, waarvan er één te Westenbroek van Ds. Laurman. Doch „revenons a nos moutons”, zeggen de Franschen en wij in verband met ons onderwerp, willen terugkeeren naar de „Eransche biggen” zoo werden immers eertijds de leerlingen der Fransche school genoemd. Van 1881—1916 stond de heer P. LJkema aan ’t hoofd dier inrichting. Vele van de lezers van ons „Gedenkboek” en tientallen personen, die nu elders een eervolle positie in staat of bedrijf innemen, hebben bij den heer IJkema, die tevens langen tijd directeur van en leeraar aan de Rijksnormaallessen geweest is, hun eerste schreden op het niet zelden glibberige en moeilijke pad der wetenschap gezet. Was het niet de heer K. ter Laan, die inden reeds De M.U.L. 0.-school te Hoogezand. Juist, immers: „Wat inde kinderjaren Het harte bloeit en tooit, Blijft immer in ’t geheugen En men vergeet het nooit”. Toen in 1916 het voortgezet onderwijs in onze gemeente gereorganiseerd en de tegenwoordige M.U.L.O. school aan de Schoolstraat nu Wiesterparkstraat gesticht werd, verliet de heer IJkema den dienst met pensioen en vestigde zich te Haarlem, waar hij slechts enkele jaren van zijn rust mocht genieten. Met deze 4-jarige M.U.L.O. (6de, 7de, Bste en 9de leerjaar) beoogde het Gemeentebestuur een tweeledig doel: eenerzijds verbetering van de opleiding voor H.B.S. en Gymnasium, anderzijds het geven van practisch onderwijs aan die leerlingen, die na het doorloopen der school direct het leven ingingen. Na de eerste klasse werden de leerlingen in 2 groepen verdeeld; de eene afdeeling werd gevormd door de aanstaande leerlingen van het middelbaar onderwijs, de andere afdeeling bestond uit jongelui, die overeen paar jaar emplooi zonden vinden in verschillende bedrijven of op onderscheidene kantoren. Deze laatste leerlingen zouden niet alleen onderwijs ontvangen in Fransch zooals de eerste groep maar ook in Duitsch, Engelsch, Wiskunde en Handelskennis (boekhouden en handelsrekenen). Den 2den September had de officiëele inwijding van de nieuwe schoolplaats. Verschillende autoriteiten o.w. Burgemeester Van Royen, een warm voorstander van de school, de toenmalige districtsschoolopziener, de heer Wirtz en ook de heer IJkema en het nieuwe hoofd voerden het woord. Al dadelijk moesten 5 lokalen in gebruik genomen worden. Tot hoofd was benoemd A. Buikema. Het overige personeel bestond uit mej. J. van Veen, tegenwoordig werkzaam bij het Nijverheidsonderwijs te Arnhem en de heeren S. de Lange, die zijn sporen bij dit soort van onderwijs reeds aan de oude Fransche school verdiend had, L. Kranenborg en W. F. Jonkman, sedert eenige jaren leeraar aan de Rijkskweekschool te Meppel. Aan den heer R. Marring, den tegenwoordigen directeur van de bijzondere H.B.S. alhier, werd het wiskunde-onderwijs opgedragen. Tot Sept. 1931 heeft deze kalme en consciëntieuze leeraar zich uitnemend van die taak gekweten. Mej. Tj. Schaaf, die ook reeds aan de oude school verbonden was, werd naar de nieuwe overgeplaatst als vakonderwijzeres inde nuttige en fraaie handwerken en vervulde op prijzenswaardige wijze haar functie tot de groote vacantie in 1932. Haar opvolgster werd Mej. Plukker. Langzamerhand veranderde de school, zoowel door wetswijzigingen als door andere omstandigheden en andere inzichten. Met 1 Mei 1928 verdween het 6de leerjaar. Dit zesde leerjaar was feitelijk volgens de wet een afzonderlijke school, die onder hetzelfde hoofd stond en in hetzelfde gebouw was ondergebracht als de U.L.O. school. De wet kende echter geen lagere scholen bestaande uit één leerjaar. Bij opheffing van dit leerjaar kwam een tweetal onderwijzers, de heeren L. v.d. Veen en B. van Dijk, op wachtgeld. Ze werden resp. weer benoemd te Veendam en Winschoten. Had de school inde eerste jaren van haar bestaan alleen gewerkt voor de opleiding tot H.B.S. en andere inrichtingen van onderwijs en voor het zoogenaamde schooldiploma, dat ook nu nog wordt uitgereikt aan leerlingen, die de 3de U.L.O. klasse (= 9de leerjaar) met vrucht hebben doorloopen, van 1924 af leidt de school met zeer veel succes op voor het M.U.L.0.-diploma A en de aatste jaren ook voor B, toen bleek, dat enkele leerlingen tot de Middelbaar Technische school toegelaten wenschten te worden. Het aantal leerlingen is steeds groeiende; in 1931 en ook dit jaar vroegen meer dan 60 leerlingen toelating. Overeen paar maand zal dan ook op grond van het aantal leerlingen een 7de leerkracht benoemd moeten worden. Enkele namen meenden we nog te moeten geven; allereerst Mej. W. Drechsel, die reeds van 1 Dec. 1917 aan de school verbonden is; verder zijn momenteel nog aan de school werkzaam, behalve dan die welke boven reeds genoemd zijn, de heeren K. de Vries en A. Schuringa, die beide in 1931 benoemd werden. Uit vroegere jaren hebben we nog de dames: T. Bruining (1917—’18), thans leerares aan de H.B.S. te Winschoten en A. P. v.d. Burg (1918—’20), tegenwooidig werkzaam te Den Haag en de heeren J. J. Landman (1918—’25), nu leeraar aan de R.H.B.S. te Drachten en B. Oosterhoff (1929—’31), die van hier vertrok naar de U.L.O. te Sneek. Laat ons eindigen met de beste wenschen uitte spreken voor dit onderwijs. Dat het steeds tot zich zal blijven roepen alle leerlingen, voor wie het lager onderwijs niet voldoende geeft en die —om welke redenen dan ook spoedig een plaats inde maatschappij moeten zoeken. En wat het lager onderwijs aangaat willen we hopen, dat het zijn heerlijke, tweeledige taak zal blijven vervullen: ontwikkeling geven en zedelijke vorming brengen aan alle kinderen. En laten ouders, onderwijzers en autoriteiten nimmer vergeten: „Voor de groote massa van het volk is de gewone lagere schoolde schoor’. Hoogezand, November 1932. A. BUIKEMA. vroeger aangehaalden Gids van den heer Brinkman schreef: „Op ’t Hoogezand heb ik noa schoul goan bie meneer IJkemoa, mit aal dei aander Franze biggen. Wie hebben der goud leert, mor ook drökte genog moakt; ik kin nait zeggen, dat wie aaltied best oppaast hebben. Nee, wie konnen nait altied ofblieven van appels en peren in aal dei mooie toenen inde noaberschop.” RADIOREDE GEHOUDEN DOOR DEN HEER E. F. W. BRINKMAN, OP DEN HERDENKINGSAVOND VAN HET 300-JARIG BESTAAN VAN HOOGEZAND-SAPPEMEER. 1580. De Unie van Utrecht was nauwelijks geteekend, of Rennenberg, stadhouder van Groningen en Ommelanden, wist op verraderlijke wijze de stad weer aan de Spaansche zijde te brengen. Veertien jaren lang doorleefden Stad en Lande daarop een tijd van desorganisatie, die haar stempel drukte op alle takken van bedrijf en handel, een tijd van gebrek aan energie. Na een beleg van twee maanden evenwel heroverde Maurits in 1594 de belangrijke stad en bracht Groningen weer tot de Unie terug. Dit feit, inde Geschiedenis bekend onder den naam Reductie, luidde een tijdperk in van herleefde moed op elk gebied. De stedelijke regeering durfde weer aanpakken, en die durf heeft mede den grondslag gelegd voor het ontstaan onzer woonplaatsen. Dat is ruim drie eeuwen, zes menschengeslachten geleden. Wild en woest en ledig was het ruwe veen, Slechts de heide vlocht er kransen overheen, Boog zich over d’ oever van dein bruinen plas En verborg de diepte van het zwart moeras. Niet drie, doch zeker meer dan tienmaal drie eeuwen lang zag het oppervlak van deze streken er uit, zooals de veenkoloniale geleerde en dichter Winkler Prins het inde pas aangehaalde dichtregelen schilderde. Stil en huiveringwekkend door zijn eenzaamheid was het in het groote gebied, langs welks oost-, noord- en westrand zich reeds inde Middeleeuwen de nederzettingen Wedde, Winschoten, Heiligerlee, Meeden, Muntendam, Zuidbroek, Kol'ham, Foxhol, Kropswolde en Wolfsbarge ontwikkelden. Naar het zuiden scheen het veen onbegrensd. Het strekte zich uit tot ver voorbij de abdij van Terapel en verliep inde zuidoostwaarts gelegen Munstersche en Oldenburgsche vlakten, die thans nog voor een groot deel inden toestand verkeeren als onze woonplaatsen vóór 1628. Eeuwen en eeuwen wisselden de jaargetijden af: na de bloeiende Mei en de verzengende Augustus meldde zich de herfst aan met vlagen uit het Noordwesten, die een eind maakten aan de heerlijkheid van den zomer. De purperen heide werd vaal en grauw, de planten stierven af en werden bedolven onder een lijkkleed van dorre takken en bladeren. Soms gingen bij geduchte stormen of onweders gdheele wouden te gronde. Een herinnering aan zulke natuurtafereelen kon men eenige jaren geleden bij den aanleg van de Van Royenstraat zien, waar bij het uitgraven talrijke boomstammen te voorschijn kwamen, alle liggende inde richting NW-ZO. De afgelegen streken waren woonplaats van allerlei wild. Eens was de ruige beer hier inheemsch, voorts herinneren sommige der bovengenoemde plaatsnamen nog aan wolf en vos. Zoo lag de woestenij in verlatenheid en rust. Doch die rustwas slechts schijnbaar. Evenals een accu langzaam, voor het oog onzichtbaar, met electrische energie wordt geladen, zoo legde de Tijd een schat van energie in onzen bodem, om die, zoodra de ure der vervulling zou slaan, terug te geven inden vorm van warmte, vruchtbaarheid en bouwstof ten dienste van den Mensch. Maar.... deze rijkdom werd hem niet inden schoot geworpen; als een schatgraver heeft hij ze aan het daglicht moeten brengen; zijn vernuft en werkkracht bezaten de tooverformules waarmee hij er nieuwe vormen, nieuw leven aan gaf. Ziet, daar nad'ren mannen met een ijzeren wil, Aan den zoom dier poelen staan zij peinzend stil: Broeders, op ten strijde, op den band geslaakt Die de schatten kluistert, door ’t moeras bewaakt. De geschiedenis heeft ons de namen der Utrechtsche pioniers bewaard, wier werk echter weldra door de stad Groningen werd voortgezet, welke met ver vooruitzienden blik, korte jaren na bovengenoemde reductie, een arbeid ter hand nam, die, in zijn vollen omvang en voltooiing zeker niet minder belangrijk mag heeten dan de geheeile drooglegging der Zuiderzee. Het begon in 1613. Er werden kanalen gegraven, huizen gebouwd, zijkanalen of wijken aangelegd. Vijftien jaren later, in 1628, voer het eerste schip door het hoofdkanaal, dat in dat jaar reeds tot Zuidbroek was verlengd. Dit heugelijke feit mag als het begin van de opkomst dezer beide plaatsen beschouwd worden, en daarin vinden wij aanleiding tot het feest van dezen dag. De vaart van dat schip door het zich eenzaam uitstrekkende kanaal bevatte Waar inden aanvang der zeventiende eeuw slechts een troostelooze vlakte was, met hier en daar een spoor van menschelijke nederzettingen, daar slingeren zich drie eeuwen later als een snoer kostbare edelsteenen de bloeiende veenkoloniën Hoogezand, Sappemeer, Veendam, Wildervank en Stadskanaal langs de Semslinie, de grens tusschen Drenthe en Groningen. Al mochten de nieuw verworven streken in zekeren zin Wingewesten van de rijke Hanzestad genoemd worden, en tot den huidigen dag zich door het pachtverband daarvan niet geheel hebben kunnen losmaken, toch mag dat woord niet in ongunstigen zin worden opgevat. Immers de stad was het, die niet alleen nieuwe levens- en bestaansmogelijkheden schiep, maar ook zorgde voor de geestelijke aangelegenheden der kolonisten. Zij bouwde huizen, scholen en kerken en waakte voor de moreele belangen der veenbewoners. Zoo treedt zij in haar Ordonnantiën streng op tegen overdaad en weelde. Art. 1 van de Ordonnantie van 1721 bepaalt 0.a.: „Er zullen niet meer dan 20 personen en niemand beneden 18 jaren oud ter bruiloft verzocht mogen worden, op een boete van f 25.—Onze tegenwoordige zeventienjarige spes patriae zou daarin stellig een ongehoorde aantasting van haar heilige individueele vrijheid zien! Of, hoe denkt ge bijv. over art. 2: „Alle bruiloften zullen op den tweeden dag moeten eindigen bij poene van ƒ 50.—.” Stel u eens voor, dat onze roemvolle Rederijkerskamer Tollens op haar hoogtij aan een dergelijke bepaling was gebonden! Hoe het zij, aan de stad Groningen hebben deze streken haar opkomst te danken. Maarde verdere groei en bloei is het werk geweest van uw voorzaten, die in vreedzamen strijd, nu eens met, dan weer tegen de elementen, uw Landbouw, Nijverheid, Scheeps- en Machinebouw, en ten slotte den Tuinbouw zulk een stoute vlucht wisten te geven, dat de naam Hoogezand-Sappemeer tot ver over de grenzen van ons Vaderland bekend werd. Uw schepen doorkruisen alle zeeën, de producten van uw bodem zijn in geheel West-Europa bekend. Uw bevolking, saamgesmolten uit allerlei elementen, toont de voortreffelijkheid vaneen gezonde kruising, die de vastberadenheid van den Fries vereenigt met het aanpassingsvermogen van den Saks, het levendige van den Hollander paart aan de bedachtzaamheid van den Westfalinger. Zoo zijt gij geworden een volk van aanpassen en aanpakken, en gij hebt geleerd: „Op nietwes staat te maken dan ’t geen in eigen krachten is”. Geen doorluchtige tradities van vorstengunst weerspiegelen zich op uw blazoen, uw bodem is zelden of nooit het tooneel geweest van krijgsrumoer. Uw nuchtere levensinzichten vinden we terug in uw gemeentewapens. Inplaats van helden van het zwaard wijzen zij op helden van den ploeg en van den hamer, symboliseerend eender hoogste levensprincipes: „Arbeid”, beter gezegd: „Gemeenschappelijke arbeid”. De ploeg verkreeg heerschappij over de golven en gaf aan hamer en wiel gelegenheid het hooglied van den Arbeid te zingen. Ook thans zijn in onze beide zustergemeenten land- en tuinbouw naast de industrie de machtigste hefboomen van uw welvaart. En wijzen uw symbolen niet duidelijk op het noodzakelijke van samenwerking? De ploeg alleen? Of de hamer alleen? Neen, slechts in onderling verband zullen zij tot groote dingen in staat zijn. Beter dan een vorig geslacht begrijpt gij, hoe noodig samenwerking is. Uw pas in gebruik genomen gemeenschappelijk slachthuis is daarvan een schitterend voorbeeld. Treffend waren de woorden van Sappemeer’s burgervader bij de opening, toen hij de hoop uitsprak dat daarmee een periode moge zijn ingetreden om overal gezamenlijk te handelen, waar het geldt de belangen te behartigen van de gemeenschap, die den naam draagt Hoogeizand-Sappemeer! Hij waarschuwt ons terecht om onze krachten niet te versnipperen. Geen dwaze na-ijver zal ons van elkaar mogen vervreemden. De dageraad van onzen gemeenschapszin is aangebroken. G dijke stoffelijke belangen voeren tot het hoogere plan van gelijke geestelijke behoeften. Straks zal als schoonste symbool van gezamenlijken arbeid uw Openbare Leeszaal verrijzen. „Welk een tijd!” roepen wij een ouden schrijver na: „het is een genot, te leven en mede te werken!” . Sappemeer en Hoogezand! Wij allen die werken kunnen, voelen ons op dit oogenblik één, wij willen het beste, dat in ons is, geven voor uw groei en bloei! „Omhoog, Hoogezand-Sappemeer, uw banier, „Uw kennis, gepaard aan de kracht uwer hand, Uw erfdeel van ’t vroeger geslacht! Uw doorzicht, uw durvende wil, Zij blijv’ ongeschonden, zij wapp’re steeds fier, Zij voeren tot hoogeren bloei eens het land, Getuigend van kloekheid en kracht. Ontwoekerd aan ’t veen, doodsch en kil. „Blijf trouw aan de leuze, gegrift in het werk, „Zij vlechten een vasten, onbreekbaren band Vertrouwend gelegd in uw hand. Verbindend aan ’t heden ’t verleên. Blijf kloek als de vad’ren, zoo fier en zoo sterk, Zij voeren tot grootheid der Vaderen pand Houd krachtig hun werken in stand. Naar meard’re volmaking het heen.” 7 Mei 1928. een belofte voor de toekomst. Immers was het niet het zinnebeeld van scheepvaart en scheepsbouw, die Sappemeer en Hoogezand mede groot hebben gemaakt? Welk een perspectief opende zich in 1628! Het passeeren van één enkel schip was een historisch feit. En in 1928? Meer dan 40.000 schepen passeeren het Martenshoekster verlaat! HEDEN in. DE LANDBOUW. Zie, zwarte vooren, scherpe strakke strooken, Gesneden wijd landouw in ’t hartebloed; En sterk gespierde handen, uitgestoken Tot zaaien! ’t Woelt en wroet met rappen spoed. Een golvend groene zee uit d’ aard gebroken, Vanuit de hoogt’ door merelzang begroet; Met scherpe schofflen onkruid weggestoken; De zonne glanst..., de regen ruischt..., ’t is goed! Nü beidt uw tijd! De messen glanzen, glijden Door ’t guldengele hooge arenveld; De karre kraakt..., een herfstgeluid van scheiden. De dorschmachine raast met ruw geweld; De eerste korrels graan, de lang verbeide.... De oogst is daar! De ploeg in 't stoppelveld. J. J. SMEDES Jr. SLOTWOORD VAN DEN UITGEVER. Nu dit gedenkboek als „afgewerkt” moet worden beschouwd en dus de laatste aflevering van de pers is gekomen, past het even stil te staan bij den arbeid die velen daaraan hebben besteed. Allen die op ©enige wijze aan de tot standkoming van dit werk hebben medegewerkt of daartoe bijdragen hebben geleverd, hebben den dank van den uitgever verdiend. Van harte zij hun deze gebracht, speciaal hen, die door het schrijven vaneen bijdrage of door het verstrekken van gegevens, voor den inhoud van het werk wisten te zorgen. Het is onmogelijk en ook niet noodig hen alle bij name te vermelden. Van de schrijvers zijn trouwens de namen onder hunne bijdragen vermeld. Voor één der velen wil echter de uitgever een uitzondering maken, en wel voor hem, die van het begin af, vanaf het ontstaan van het plan voor de uitgifte van dit werk, de ziel er van is geweest, die zonder zich door de soms zeer groote teleurstellingen uit het veld te laten slaan, heeft doorgezet totdat een 'behoorlijk resultaat bereikt was, den leider van de redactie van het gedenkboek, den heer E. F. W. Brinkman te Hoogezand. Dat het werk geworden is, wat het geworden is, is voor wel het grootste deel aan den heer Brinkman te danken, die met niet genoeg te waardeeren ijver zich er toe heeft gezet te zorgen, dat de afleveringen gereed kwamen. Die de medewerkers heeft opgespoord niet alleen, doch die de medewerkers, als hij hen eenmaal voor een bepaald artikel gewonnen had, met raad en daad terzijde stond. De man ook, die, wanneer van den een of anderen medewerker de toegezegde bijdrage te lang uitbleef, er op uit trok om te zorgen dat de schrijver aan zijn belofte werd herinnerd, en de bijdrage tijdig verkregen werd. Kortom de man die was de spil, waarom alles wat met het gedenkboek te maken had, draaide en die zorgde, dat de noodige beweging bleef. Het is den uitgever een behoefte om, nu het werk is voltooid, aan E. F. W. Brinkman. dengene die daartoe verreweg het meest heeft „bijgedragen” door zijn organiseerende en leidende werkzaamheid, dus aan den heer Brinkman, zijn hartelijken dank te betuigen voor de vele en groote zorgen aan het werk besteed. Zonder den heeir Brinkman zou het werk niet geworden zijn wat het nu is, het is zelfs de vraag of het gedenkboek zonder zijn steun en werk wel verschenen zou zijn. Hoogezand, October 1933. M .A. BOUMAN. INHOUD.*) N. }. Bulder . . . De oude Bonthuisterbrug 2 1. Redactie .... Inleiding 5 2. Onze Burgemeesters 7 3. J. J. Smedes jr. . . Verleden I 8 4. A. Lutjeboer . . . Hoe het groeide . 9 5. J. J. Smedes Jr. . . Verleden II 17 6. G. Zwiers .... De burgerlijke gemeente Hoogezand 18 7. R. F. Groeneveld . Een langdurig en kostbaar proces 38 8. K. ter Laan . . . Twee legenden van Sappemeer . 39 9. Redactie .... Uit de Oude Doos 41 10. J. J. Smedes jr. . . Heden I 43 11. J. J. Perdon . . . De burgerlijke gemeente Sappemeer 44 12. Ds. Pynacker Hordijk De Nederl. Herv. gemeente te Sappemeer ... 61 13. Joh. Klasens . . . De Ned. Hervormde gemeente te Hoogezand . 67 14. Ds. F. ten Kate. . De doopsgezinde gemeente te Sappemeer ... 72 15. Idem De Ev. Luthersche Kerkte Sappemeer .... 75 16. S De Evangelisatie „Rehoboth” 76 17. Ds. W. Tom . . De Gereformeerde Kerkte Sappemeer .... 77 18. M. M. v.d. Steele De Roomsch-katholieke Kerkte Sappemeer . . 80 19. Redactie .... Uit de Oude Doos 84 20. H. Kamps .... Het Plaatselijk Nut te Hoogezand-Sappemeer . 88 21. Idem Tentoonstellingen 90 22. Redactie .... Bladvulling 91 23. Mr. Star Numan . Welgelegen 92 24. Dr. F. Meihuizen . Medische hulp voorheen en thans 95 25. H. v. G.—G. . . De Ned. Israëlitische gem. Hoogezand-Sappemeer 97 26. J. J. Smedes jr. . . Heden II 98 27. A. Kliphuis . . . De postdienst te Hoogezand-Sappemeer .... 99 28. Redactie . . . . G. Veenhuizen 101 29. H. E. Buurma . . Het Sportleven in Hoogezand 103 30. Lamberts .... De Sport in Sappemeer 105 31. Redactie .... Bladvulling 107 32. L. Smid .... Musica in Hoogezand en Sappemeer . . . . 108 33. Azing Kamps. . . Het Dilettantentooneel in Hoogezand-Sappemeer 110 34. H. G. Eekels . . Vereeniging voor Volksvermaken te Hoogezand 113 35. A. Buikema . . . Het Lager Onderwijs inde gemeente Hoogezand 115 36. E. F. W. Brinkman Radio-rede bij het 300-jarig bestaan . . . . 121 37. J. J. Smedes Jr. . Heden 111 123 38. Slotwoord van den Uitgever 123 *) De toegezegde bijdragen over het Lager en over het middelbaar Onderwijs te Sappemeer hebben de Redactie niet bereikt. GEDENKBOEK typografische inrichting M. A. BOUMAN – HOOGEZAND uitgegeven ter herdenking van het 300=jarig bestaan der gemeenten Hoogezand en Sappemeer 1628=1928 HOOGEZAND 1928 M. A. BOUMAN GEDENKBOEK De aanleg van verschillende dezer diepen geschiedde niet door de Stad, maar door naamlooze vennootschappen, door z.g. Compagnieën. Al spoedig na het pionierschap der Stichtsche Compagnie kregen we hier een contract met Fettie Ottens, Roelf Schuiring, Fedde Edskens en Flaring Jacobs, allen Friesche veenboeren. Zij zouden het Westerdiep graven rechthoekig op het Noorder- of Achterdiep. Dit zal waarschijnlijk het verlengde Winkelhoeksterdiep zijn, dat alzoo dateert van 1631. Toen was het Achterdiep al gegraven en ook de Jouwerswijk (Jagerswijk) waar ’t voorafgaande jaar een nieuwe brug over gelegd was. Ten Zuiden van ’t hoofdkanaal volgden successievelijk: a. het Kleinemeer direct al in 't begin na 1618; b. de Kalkwijk, door de Oude Friesche Compagnie in 1632 begonnen; c. het Kieldiep, aangepakt door de Kielcompagnie in 1637, welker opvolgster was de Nieuwe Friesche Compagnie, die in 1647 aanving met d. Kielwindeweer en Lula. Mede in dat jaar sloot een gezelschap Groninger burgers een contract over de e. Borgercompagnie, waarbij zich in 1648 de f. Tripscompagnie aansloot. Zoo was dan, toen het klokkengelui den Munsterschen Vrede verkondigde, ons Sappemeer-Hoogezand met aangrenzend gebied in hoofdzaak aangelegd. Genoemde jaartallen geven geen absolute zekerheid, maar voldoen toch aan redelijke eischen. Ongeveer in die jaren begon de ontginning. Heel snel ging ze niet, want nog ± 1750 groef men inde Kalkwijk turf, niet hier en daar een overgebleven stukje, neen, toen was de turfgraverij er nog als bedrijf. De kaart van Jan Lubbers (1652) teekent ons kanalen en wijken, maar nog veel meer gruppels en slooten en grenslijnen in ’t veen. De wintersledeweg van Kleinemeer naar Muntendam toont aan, hoe het verkeer in dien tijd ’s winters over het moeras plaats vond. Reeds toen bestond ook al de veendijk (de Rimpe), waarschijnlijk een waterkeering tegen het binnenwater, thans een vervallen zanddijk achter het Poeltje en Tripscompagnie, toen doorloopend met een bocht over Veendam naar de Meeden. De landverdeeling geeft nog hier en daar zijn voormalig voorkomen aan. Het was goed gezien van B. en R. om in Sapmeer het Noorderdiep aan te leggen. Nu behoefden de wijken niet den hoofdweg te doorsnijden, en kon de boerenbevolking zich nederzetten aan het Achterdiep en de rest de toekomstige nederzetting langs de doorgaande straat vormen. Een dergelijke dubbele aanleg vinden we b.v. later bij het Stadskanaal met het er evenwijdig loopende Boerendiep. Niet ideaal was het plan van Kalkwijk en Kielsterdiep, waartusschen de Kielsterzwarteweg werd aangelegd. De bedoeling was, dat het dorp zich aan dien weg zou vestigen, doch dat is niet gebeurd. De kolonisten gingen aan de kanalen wonen, met alle bezwaren van smalle wegen en veel bruggen. Ook Borger- en Tripscompagnie voelen de nadeelen van het éénkanaal-systeem. De wijken moesten öf afgedamd worden, öf overbrugd, wat voor afwatering en scheepvaart zeker niet bevorderlijk is. Trouwens van de vele wijken die nog op de kaart van 1690 staan tusschen Achterdiep en Kleinemeersterdiep, is ook weinig overgebleven. Vele zijn of worden gedempt, of zijn afgesloten van ’t hoofdkanaal, prijsgegeven aan langzame verlanding. Zoo’n afsluiting is zeker te betreuren voor een tuinbouwgebied in wording als Hoogezand-Sappemeer is. Aan- en afvoer per schuit is ongetwijfeld goedkooper dan per as, en een gebied, waar de grootste afstand van ’t vaarwater een 100 m. bedraagt (bedroeg), diende zeker het voorbeeld van Westfriesland en ’tWestland te volgen. De kwestie staat natuurlijk ook in verband rnet den waterstand in het Winschoterdiep, die voor onze gronden Vanuit het hoofdkanaal loopen bij het Stads- en Musselkanaal de monden ongeveer rechthoekig erop naar Drenthe. In onze koloniën gingen eveneens zijkanalen het veen in: aan den zuidkant Kielsterdiep, Kalkwijk, Kleinemeerster- en Borgercompagniesterdiep; aan den noordkant Winkelhoeksterdiep en Jagerswijk. Echter loopen deze niet evenwijdig aan elkaar, een systeem ontbreekt. De hoek van ’t Kieldiep is ± 90°, evenals van de andere; behalve Kalkwijk en Jagerswijk. Opsplillen van het Veen. dikwijls te hoog is. De steen des aanstoots voor onze landbouwers ten opzichte van dit hooge peil, het Martenshoeksterverlaat, was al in 1635 een voorwerp van discussie. Van de hooge standen in ’t Winschoterdiep (meermalen stroomde ’t water over den Trekweg tot aan den Woldweg toe) had men eertijds minder last doordat een veel grooter deel van den bodem uit weiland bestond. DE KOLONIST. Op ’t vorige gedeelte, dat in groote trekken de ontwikkeling van den grondvorm der tegenwoordige plaatsen schetste, moet een ander hoofdstuk volgen, belangrijker, dan dat over wijken en kanalen, het hoofdstuk over den Mensch. Laten weden praehistorischen bewoner, den Romein, den monnik van Aduard en den schipper die tho Woide voer, buiten beschouwing, dan vragen de eerste immigranten die zich hier vanaf ± 1620 vestigden, onze aandacht. Wie waren het? Niet de besten van hun geboorteplaats, want die slaagden ook daar wel; niet de slechtsten, want daar zat geen fut genoeg in om ’t elders aan te pakken. Het waren de flinken, zij die werken wilden en konden. Zonder kapitaal, alleen afhankelijk van handen en hersenen, dienden beide in orde te zijn, wilden ze hier slagen. En met de niet-geslaagden hebben we niet te maken, deze vertrokken weer, hun nazaten bevolkten Hoogezand-Sappemeer nimmer. De klei vlak inde buurt bood den begaafden niet-bezitter weinig kans vooruit te komen, maar inde kolonie bracht de veenarbeider het verder, kon baas worden, veen huren, veen koopen, en eindigen als veen- of bouwboer. Die mogelijkheid van vooruitgang bracht juist den kolonisten een perspectief, dat elders ontbrak. Met de veengraverij trok de veenarbeider weg, de boer en de burger bleven. Zoo had een selectie plaats waarbij de meest waardevolle elementen behouden werden. Doch daartegenover staat dat bij voortschrijdende kolonisatie jonge boeren, naar Veendam, Stadskanaal en de Monden trokken; dat was dus verlies: een contraselectie. Vanwaar kwamen onze voorzaten? Blaupot ten Cate, lid der tweede Kamer, vertelt: „Zij waren niet van „eenerlei afkomst, maar uit onderscheiden oorden en „gewesten, inzonderheid uit Drenthe, Overijsel, „Friesland, Oost-Friesland en Munsterland. Velen „zijn gekomen van Surhuisterveen en deszelfs omstreken”. Waar de schrijver zijn gegevens vandaan krijgt, weten we niet, maar ze komen ons aannemelijk voor, behalve Drenthe. Dit gewest levert niet veel landverhuizers, en dat zal vroeger, toen het veen zoo’n groote scheiding vormde, wel niet anders geweest zijn. Het vaderhuis van onze veenkolonialen stond in Friesland, Oost-Friesland, Munsterland of op onze klei. Maar ook nog andere streken hebben hun aandeel geleverd; er vestigden zich; Doopsgezinden uit de Palts, ± 1700 en uit Zwitserland, even later, o.a. de families De Boer, Leutscher, Lovers, Meihuizen, Leenderts, Rieken. Een 70-tal jaren hielden ze vast aan het preeken inde moedertaal; ± 1780 werd het Duitsch vervangen door het Nederlandsch. Ook van de Lipskers (uit Lippe-Detmold) zal wel wat zijn blijven hangen en veel der vroegere Felings (Westfalingers) die met de kiep rondzwierven, zijn hier tot gezeten burgers gegroeid. Natuurlijk wenschte de Stad in haar nieuwe bezitting bewoners. Ze deed niet als de gemeente Deurne, die den niet-bezitter weerde, neen, evenals eertijds de U.S.A. trok ze den emigrant met aanlokkelijke voorwaarden. Ze begon met in ’t Sappemeer huizen te zetten (1621), maar wandelde op dezen weg niet verder. Ze ging den grond verhuren; de woning moest door den huurder gebouwd worden. In 1624 vond de eerste verhuring plaats. De voorwaarden behelsden: 1. de venen zullen vanaf de oostzijde verdeeld worden in stukken van 20 roe breed, zoowel in ’t meer als ’t hooge veen aan deze zijde; 2. gedurende drie jaar moet 34 deel der zwarte turf aan de stad als huur betaald worden; 3. de huurders mogen alleen binnen de palen graven; 4. de turf moet opgezet worden voor ze afgevoerd wordt; 5. de huurder moet voor voldoende begruppeling zorgen; 6. idem voor het schoonen der wijken en kanalen; 7. het toegemaakte land is 8 jaren lang vrij van huur. Het schijnt dat deze eerste voorwaarden niet voldeden aan de verwachting, het duurt tenminste maar vier jaar, dan krijgen wede MAQNA CHARTA van onze Veenkoloniën, de Turf „opdieken”. 1. De huurder zal breedte, lengte, begrenzing en ligging van ’t gehuurde veen pertinent in zijn Huurcerter moeten laten opstellen. 2. Hij zal met zijn nabuur graven en onderhouden een wijk van behoorlijke richting en diepte, boven zestien voet wijd en op den bodem twaalf voet. 3. De huurder zal die wijk in ’t meer dadelijk graven en bij ’t bereiken van ’t hoogveen elk jaar tenminste tien roeden (van zestien voeten) opsplitten. 4. De rey-groepe (raai-gruppel?) moet altijd 50 roe vooruit gegraven, en onderhouden worden. 5. Aan beide kanten van de Wijk en Rey-groepe moet op elke twee roeden een dwarsgroep, zes voet diep en vijf roe lang of bij week veen dieper en langer worden gegraven, om ’t scheuren te voorkomen. 6. Langs de wijken wordt een pad van 8 voet breedte vrij gelaten en onderhouden. 7. Met zijn buurman dient de huurder het „dreyholt” over de wijk te onderhouden. 8. De huurder is verplicht binnen twee jaar een huis te zetten, minstens 100 daalder waard. 9. Gaat over veengruppels. 10. Van 't hoogveen moet tot huur gegeven worden der zwarte en 1/e der grymanck, mits de laatste apart gezet wordt. 11. De veenput is 8 voet wijd, de gegraven turf moet verdeeld worden en ook dat deel, wat de Heeren toekomt, wordt opgezet. 12. De huurder zal het meer en het vergraven hoogveen direct weer slichten, er met behulp van stratendrek of mis land van maken en gebruiken tot Saaylandt, Weidelandt of Plantinge (geen hooiland). Tien jaar lang mag hij de publieke mis en stratendrek uit de Stad halen. De gezamenlijke Stadsveenmeiers zullen de voorkeur genieten en op hun verzoek zal het gebruik anderen verboden worden. 13. Bepaalt dat er geen kleinere kampen dan vier Grasen mogen worden aangelegd en geen wijdere slooten dan 7 voet. 14. Zoodra voor ’t eerst een stuk land is bezaaid, moet de Rentmeester ervan kennis hebben. Dan geniet de huurder acht jaar lang vrijdom van huur, indien ’t land in ’t meer lag, en 10 jaar op ’t hoogveen. Bij overtreding wordt de vrucht verbeurd verklaard. 15. Telkens zal de huurder weer moeten inhuren. Tenslotte komt na vervening al het land op één huurcerter. 16. De huurder die het land heeft toegemaakt, zijn woning erop geplaatst en den grond bezaaid, zal ’t eerst in aanmerking komen. Bij gebrek aan overeenstemming kiezen beide partijen goede mannen die zullen beslissen. 17. Het recht van huurcerter zal overgaan bij erflating, geheel of gedeeltelijk vrij. 18. Bij andere overdrachten een redelijke vergoeding naar provinciale gewoonte of billijkheid. 19. Gaat over ’t onderhoud van wijken en tillen. 20. De menschen aan den weg zijn vrijgesteld van artikel 19, maar zij verplichten zich, denzelven te onderhouden, en eiken Zaterdag de wagensporen te slechten. 21. De turf moet op ’t veen worden verkocht, opgestapeld in ringen, dagwerken of klooten. Het dragen en meten komt ten laste van den kooper. Boete 1 pond groot. 22. Van ieder huis moet een gulden gegeven worden tot onderhoud vaneen schoolmeester. Als kenmerken vallen ons op: de geringe eischen aan de huurders gesteld, en wel: a. de geringe huur, die met het stijgen van de betaalkracht der huurders steeg; aanlokkelijk voor hen, die zonder kapitaal toch een eigen plaats wilden hebben; b. de verplichtingen ten opzichte der ontginning; slichten, bemesten, dadelijk bebouwen en allereerst het huis van 100 daalders. Een treffende overeenkomst met de voorwaarden waaronder grond verkocht werd inde Vereenigde Staten! Deze bepalingen waren blijkbaar wel dienstig om een stroom van landverhuizers te lokken. De dorpen groeiden zóó dat er in 1629 reeds sprake was vaneen predikant. In 1632 kwam Johannes Hermans als eerste hervormde. In 1630 werd het Sappemeerster kerkhof vergroot, wat wijst op uitbreiding der bevolking. Het Noorderdiep was toen ook al bewoond, want van het pastoriegoed werd een strook afgenomen voor doodenweg. Tien jaren later begon men reeds eischen te stellen betreffende moraliteit: geen immigrant werd toegelaten zonder attestatie van goed leven en wandel (1639). Of deze zeef zeer nauw was, mag worden betwijfeld, immers nog in 1721 heeft pastoor Möller het over „bijna schuim van volk, dat zoowel mij als mijn voorgangers geen vrede laat”. Over de verschillende veranderingen in recognitiën bij executoriale of vrijwillige overdracht, over vaste of losse huur is veel te schrijven, doch dat valt buiten het kader van dit opstel. De tegenwoordige Sappemeerster voorwaarden zijn ƒ 3.— per ha. kadastrale maat, bij vererving V3O. Conditiën van de Verhuiringe der Veenen in Sappemeer ende Foxhol, beraampt by de Heeren Borgemeesteren ende Raedt in Groningen (18 Dec. 1628). In elk geval bewijst de ontwikkeling van het sociale leven in deze koloniën wel, dat die conditiën van 1628 een zeer heilzamen invloed hebben uitgeoefend. Zoowel de enkeling als de samenleving en de eigenaresse deelden in dezen voorspoed. De Groninger veenkolonie doorloopt minstens twee stadiën van evolutie. Eerst de veenkolonie in engere beteekenis, waarin de turfgraverij het hoofdmiddel van bestaan vormt. Daarop volgt de Landbouwkolonie met het boerenbedrijf als voornaamste bestaansmiddel. De ouderen- daarvan zijn het laatste stadium ingetreden, dat van de Industrie. Handel en verkeer spelen gedurende den geheelen tijd een relatief belangrijke rol, vooral inde laatste periode. Van 1621 tot 1929 zullen deze drie perioden schematisch aan te geven zijn op de onderstaande wijze: 1621 ± 1700 het Veenbedrijf, + 1700 ± 1850 Landbouw + Scheepvaart, + 1850— heden Landbouw + Industrie + Tuinbouw. Natuurlijk kunnen we geen scherpe scheiding maken, maar het verschil tusschen beide soorten nederzetting rechtvaardigt toch de indeeling als zoodanig. Het eerste tijdvak, dat van den turfgraver, heeft minstens tot 1700 geduurd, want in 1696 woedde in ’t Sappemeer nog een veenbrand, wat wijst op een nog betrekkelijk groot oppervlak veen. Maar na 1739 verdwijnen de plakkaten der stad over turfgraverijen en levaymaken in ’t Sappemeer. Veendam en Wildervank treden ervoor inde plaats. De Levay was een vlag (lap) aan een stok gebonden, die ’t sein gaf voor den aanvang en het einde van den arbeid. De schoolmeester, het voorbeeld van correctheid, was gewoonlijk ook levaaimeester, een van de vele baantjes die zijn positie moesten verbeteren. Al in 1630 lezen we vaneen nieuwe levée, in ’t Sappemeer door de stad opgericht (se lever = opgaan). De arbeidstijd en arbeidsvoorwaarden werden dan ook niet vastgesteld in georganiseerd overleg, doch bij resolutie, ordonnantie oftewel plakkaat vanwege B. en R. En als de werknemers gingen staken, verscheen een verordening tegen het levaymaken der turfgravers: Verboden bij Lijfstraffe. Voor het laatst heeft de Stad ingegrepen in 1797, toen de stakers trommelend door de venen trokken, voorzien vaneen lange staak met een vlag of hemdrok. Maar toen liep het ten einde met haar souvereine macht inde venen. Nauwkeurig werden allerlei aangelegenheden door B. en R. geregeld, zooals gedrag en ijver der arbeiders, de manier van ’t afgraven, de wijze van opstapelen der turf, het laden der schuiten en wagens, diepgang en inhoud, de prijszetting, het bepalen van de maximum- en minimumprijzen, het reglementeeren van schutenschuvers, voerlieden, menners, stouwers, en wat niet al. De turfhoopen in 't Sappemeer liepen echter al spoedig groot gevaar. Met gejuich was het eerste schip in 1628 te Zuidbroek binnengehaald, maar ruim tien jaar later was de vreugd in nijd verkeerd. De Oldambtsters zagen met verklaarbaar wantrouwen den groeienden invloed van Groningen en verzetten zich daartegen met hand en tand. En toen de Stad na hel Goorecht ook de Muntendammer venen aan de snee wilde brengen, barstte de Oldambtster oorlog uit. In 164j) werden de Sappemeersters opgeroepen om hun turf tegen de aanvallers te ver- dedigen en inde volgende jaren volgde vernieling der stadsveriaten (Zuidbroek?), het doorsteken van de wallen aldaar, het ophouden en lastig vallen der schepen, „met velerlei attentaten en turbatiën”. Zelfs Johan de Witt kwam om tot verzoening te leiden. De vrede volgde inderdaad, echter de ontginning van het veen zuidelijker geschiedde niet door Groningen maar dooreen Hollandsch koopman Wiltvank oftewel Wildervank, den grondvester van Veendam en van het naar hem genoemde dorp. Voor de daar gegraven turf werd ook het Winschoterdiep de afvoerweg; in 1640 besloot men al de ondiepten uitte modderen; in 1643 kregen de ingezetenen machtiging om een dam in ’t water weg te graven; 1652 verhaalt vaneen uitgraven van ’t Gemeene Heerendiep; het volgend jaar ziet houten handen geplaatst tot inlichting der schippers. Hoe was het kanaal in modderigen toestand gekomen? De turfschippers hadden de gewoonte, hun „schoonsel en turfmot over boord te gooien. Ook wierpen ze ’t wel op de diepswallen; tot opruiming werd er de brand in gestoken tot groot ongenoegen van Gedenkteeken voor den stichter van IVildervank. Negen jaar later kreeg Sappemeer zijn eigen schuit. Twee keer per week voer de snik naar stad. En zoo royaal waren B. en R., dat de Sapmeerster snik niet eens op de Winschoter hoefde te wachten, maar op eigen gelegenheid kon vertrekken. A. LUTJEBOER. VERLEDEN. ii. DE PIONIERS. Een bliksemstraal het wieglend water wondt, Vervaagd de Vree.... Nieuw beeld van deinend strijden; De Mensch betreedt Natuur en waart in ’t rond, Een nieuwe tijd van Arbeid èn van scheiden. Het Menschdom schuurt en schuift, in eng verbond, En splijt het spannend veen in rechte rijen, Het graaft van d’ ochtend- tot den avondstond Voor ’t Nakroost dat hier eenmaal zal gedijen. Vaarwel Natuur! Weest wellekom, gij Strijders, O wrochters van den fondamentenbouw, Voor ’t jonge nageslacht de wegbereiders. In strenge, strakke, starre lijn, aanschouw 't Kanaal! De levensader van ’t gewest, De bron van Veenkolonie, Gulden gouw! J. J. SMEDES Jr. B. en R. Ook de instructie van den Verlaatsmeester te Martenshoek verbiedt nog eens uitdrukkelijk den schippers, hun vuilnis binnen de muren der sluis te lossen. Aan den anderen kant stonden ze de leden van ’t Schutenschuversgild b.v. royaal toe, zoo vaak naar stad te varen als ze wilden (1628). In ’t zelfde jaar, nog geen drie weken na de verschijning van 't eerste schip te Zuidbroek, regelden de Heeren het Trekschuitenveer. De snikkevaarders dienden hun passagiers niet te bedreigen met geweer, hout of anderszins. Evenmin mochten ze met hen vechten. Dronkenschap op de schuit werd hun verboden. Lieden op den wal uitschelden, omdat ze liever bleven loopen, was niet toegestaan. In ’t algemeen werd voorgeschreven de reizigers netjes te behandelen. Op overtreding volgde straf; veertien dagen in ’t hok op water en brood. De opbrengst der gehouden collecte was als volgt: Hoogezand bijlangs het Hoofddiep: 8/4 mud rogge, 41 mud aardappelen, 334 mud erwten, 34 mud gort, 143 brooden en ƒ 186.40 aan baar geld. Kalkwijk en Lula: 1034 mud rogge, 11 mud aardappelen, 134 mud boonen, 6 brooden en ƒ 3.90. Kropswolde en onderhoorigheden: 4/4 mud rogge, 24 mud aardappelen, 1’ mud boonen, 24 brooden en ƒ 6.70. Westerbroek: 1034 mud aardappelen en ƒ 6.20. Kiel en Windeweer: 13 mud rogge, 134 mud gort, \Yi mud haver, ; . 1 mud boekweit, 634 mud aardappelen, 1 mud erwten, 45A mud boonen, 1 mud gort, 1 mud .t * " knollen en ƒ 15.25. De milde gevers werden openlijk inden Raad bedankt. In ’t geheel meldden zich 108 gezinnen voor bedeeling aan, waarvan 21 werden afgewezen. Na beklag werden enkele van deze afgewezenen later nog op de bedeelingslijst gebracht. In latere notulen spreekt men vaneen permanent fonds voor noodlijdenden. De armoede scheen in deze jaren nog al bange zorg te wekken. Het punt der baanvegerij en eenige andere zaken van politie op het ijs, scheen in die dagen de bijzondere belangstelling van de gemeentelijke overheid te trekken. Een uitvoerig reglement, bestaande uit 17 artikelen, werd vastgesteld. De baanvegerij werd verdeeld in 7 ploegen. Voor het hoofddiep werd de breedte der baan bepaald op 9 voeten (oude maat) en voor de overige kanalen oP 7 voeten. Vóór ’s morgens 7 uur moesten de banen geveegd en in goede conditie zijn. Tot de uitrusting des baanvegers behoorden: bezems, bijlen, reddingslijnen en ladders. 8 April 1823 stelde de Raad vast een verordening opzichtelijk de zetting van het brood. Zij regelde de wekelijksche zetting, het gewicht en de samenstelling van het brood. De wekelijksche verkoopprijs werd geregeld naar den gestelden zettingsprijs inde stad Groningen, met den volgenden aftrek voor onze gemeente: a. voor het roggebrood, wegende 4 pond 2 cent. b. ~ ~ ~ ~ 2 „ ....... 1 ~ c. „ de grofweitenbolle „ 5 onzen 1 „ d. „ „ Fransche bolle „ 3 % „ e. „ „ regelwegge „ 3 /4 „ f. „ „ tarwebolle „ 3 34 „ Voorts werd bepaald dat de bakkerijen, benevens de gereedschappen, rein en zindelijk moesten zijn en het roggebrood door mannen en niet door vrouwen bereid mocht worden. Overgebleven van den Franschen tijd, had Hoogezand in 1823 nog een gevangenis. Eigenaar was J. D. van Dijken te Hoogezand. De gemeente huurde daarvan twee lokalen en wel het zoogenaamde „Rozendal” en het belendende appartement. Ook de vrederechter van het Kanton Hoogezand kon daar vrijelijk over beschikken. De eigenaar kreeg èn voor huur èn voor zijn diensten als cipier, een vergoeding van 75 hollandsche guldens per jaar. Over nabuur-, kluft- en wijkdiensten zullen wij maar niet uitwijden. Vele ouderen zullen zich deze diensten nog herinneren. Ook deze aangelegenheid behoorde tot de bemoeiing van den toenmaligen Raad. De gemeente werd in 17 wijken verdeeld; ieder huis kreeg een letter en nummer, precies als tegenwoordig, behalve met dit verschil, dat de gemeente thans 21 wijken telt. In dien tijd schijnt er een nauw contact te zijn geweest tusschen de gemeentelijke en kerkelijke overheid. Volgens het reglement op de administratie der Kerkelijke fondsen bij de Hervormde gemeente inde provincie Groningen moesten door den Raad candidaten voor de vervulling van kerkvoogden en notabelen aan het College van Toezicht worden opgegeven. Ook regelde de Raad het tarief voor de korenmolenaars voor het gemaal, naar billijke verhouding van dagloonen en den prijs der levensmiddelen. Dit steunde op het Provinciaal reglement op de heffing der belasting op het gemaal te plattenlande. Het zoogenaamde Nieuwjaar-wenschen langs de huizen werd toen reeds inden ban gedaan en werd als bedelarij aangemerkt. Het verbod gold allen, zonder onderscheid van geslacht of jaren, gebrekkigen inbegrepen. Wat functies werden er vroeger al gecreëerd! Zoo kan men uit de oude Raadsnotulen lezen, dat tot ijker der botervaten werd benoemd de persoon van den veldwachter. De eed moest worden afgelegd ten Provinciehuize. Vaneen belooning wordt niet gesproken. In 1827 werd het kohier (men sprak toen vaneen legger) voor d'e gemeentelasten opgemaakt en de omslag voor de belastingplichtigen bepaald op ƒ 2275.—, zijnde het tekort van de administratie der gemeente, alsmede de omslagen van het tekort bij de administratie der Hervormde gemeente te Hoogezand en die der Roomsch-Katholieke gemeente te Kleinemeer (de laatste voor zoover de ingezetenen van Hoogezand tot die kerk behoorden) en wel onderscheidenlijk ter som van ƒ 1300.— en ƒ 400.—. Hier dus nog geen sprake van scheiding van kerk en staat, in casu de gemeenten. De begrooting voor het burgerlijk armbestuur wees in gemeld jaar in ontvang en uitgaaf aan rond ƒ 6500.—; voor dien tijd zeer hooge bedragen, waaruit mag worden afgeleid, dat het toen voor velen geen rozengeur en maneschijn was. Een nog krachtiger bewijs hiervoor is aan te voeren, dat de gemeentebegrooting sloot met cijfers van rond ƒ 13500.—, zoodat dus ongeveer 50 % aan armenbedeeling werd uitgegeven. In 1830 werd de gemaalbelasting afgeschaft en de plaatselijke belasting op sterken drank gebracht op 100 opcenten voor binnen- en buitenlandsch gedistilleerd en likeuren en 25 opcenten op wijn. Dergelijke belastingen zijn voor onze tegenwoordige gemeenten vreemd. De plaats- en heemstedegelden, zooals wij die nog ten huidigen dage kennen, hebben inde jaren 1826 tot 1830 een heelen strijd doen ontbranden tusschen de stadsregeering en de beide gemeentebesturen Hoogezand en Sappemeer. Het betrof voor onze gemeente de overname der Stadsscholen, nml. de school te Hoogezand (gebouwd in 1805) en die te Kiel-Windeweer. Als tegenprestatie kregen de gemeenten het recht plaats- en heemstedegelden te heffen van de zoogenaamde stadsgronden, die onder de ressorten van gemelde scholen waren gelegen. De stad wilde aanvankelijk onder geen voorwaarde een gezamenlijke bespreking met de gecommitteerden van Sappemeer en Hoogezand toestaan. Ook Gedeputeerden werden er in gemoeid. Het stadsbestuur wilde deze zaak ten opzichte van de gemeente Sappemeer uiteen ander oogpunt beschouwen dan voor Hoogezand. Wat daarvan de redenen waren, blijkt niet uit de notulen. Hoe het zij, de stad was niet genegen, in bijzijn van Sappemeer, met open kaart te spelen, aldus de aanteekeningen. In deze kwestie werd later zelfs de Koning gemengd, met het gevolg, dat bij Hoogstdeszelfs besluit van 27 Juni 1830, no. 73, eenvoudig werd voorgeschreven, dat, te rekenen van 1827 af, het onderhoud der zoogenaamde stadsscholen met den aankleve van dien, ten laste der gemeenten kwam, evenals de tractementen der schoolmeesters. Begrijpelijk kwam hiertegen verzet. De Raad wilde, behalve de heffing van plaats- en heemstedegelden, ook het recht voor zich opeischen de stadsheemhuren te innen en bovendien een subsidie uit ’s Rijks schatkist voor de vernieuwing der bewuste schoolgebouwen. Zelfs kwam er een bevel van Gedeputeerde Staten om de vereischte posten op de begrooting te brengen. De Raad wees dit inden beginne van de hand. Het slot van de geschiedenis was, dat partijen eindelijk tot elkaar kwamen en het vereischte convenant tot overdracht van de besproken scholen werd opgemaakt, in ruil waarvoor de opbrengst der plaats- en heemstedegelden inde plaatselijke kassen vloeiden. Voor een huisperceel wordt betaald 50 cent; voor een plaats land ƒ 1.—. De schoolmeester had in die dagen behalve het genot van vrije woning, een salaris van ƒ 112. en de opbrengst van schoolgelden, begroot op ƒ 270.—. De man was bovendien nog verplicht den dienst van koster en voorzanger zonder vergoeding waar te nemen. Geen benijdenswaardige positie dus! Op verzoek van de gezamenlijke schoolonderwijzers werden in 1836 90 schoolbijbels aangeschaft, kostprijs 60 cent per stuk, ten einde, aldus heette het, de leerlingen daarin te doen lezen en onderwijzen. In 1838 kreeg Boven-Kalkwijk een nieuwe school met onderwijzerswoning. Hiervoor werd aangekocht 20 are grond voor ƒ 300.—. Wat een prijs bij nu vergeleken! Omstreeks 1840 kende men hier inde scholen geen houten vloeren. Een bezwaar ertegen was, dat men de kinderen dan het gebruik van stoven moest ontzeggen. In 1843 schijnt men weer een bangen en armoedigen tijd te hebben doorgemaakt. Er kwam een schrijven in van Qed. Staten, om de meest doeltreffende maatregelen te beramen tot bewaring van rust en orde en tot beveiliging van personen en eigendommen. Door de zorg van de wijkmeesters werden School te Boven Kalkwijk. gemeente trotsch kan zijn en dat haar eer en aanzien geeft. Ook dein 1927 opgerichte van Roijensbank zijnde een stille hulde van de gemeentenaren voor de meer dan 35-jarige werkzaamheid van onzen afgetreden burgemeester, den heer I. A. van Roijen die zoowel den ontwerper als den uitvoerder alle eer aandoet, past zich volkomen aan bij deze natuurrijke omgeving. Vereeniging der gemeenten Hoogezand en Sappemeer. Deze voor de beide gemeenten zoo belangrijke aangelegenheid werd aangesneden in 1911. Zoowel inden Raad van Sappemeer, als in die van Hoogezand had hierover een voorloopige bespreking plaats met de hee en Mr. C. C. Geertsema, Commissaris der Koningin en Mr. S. Sybenga, griffier der Staten van Groningen. De aanleiding hiertoe was aldus de heer Commissaris dat door het verleend eervol ontslag aan den heer G. van Kregten, Burgemeester van Sappemeer, stemmen waren opgegaan, om de mogelijkheid te overwegen de beide gemeenten tot één gemeente te vereenigen. Ook uit den boezem van ingezetenen van beide gemeenten hadden Z. H. E. G. dienaangaande verzoekschriften bereikt. Er ontpopten zich voor- en tegenstanders. Een bepaald besluit werd niet genomen en dit lag ook geenszins inde bedoeling, omdat deze bespreking slechts een zeer voorloopig karakter droeg. Dat deze pogingen ernstig gemeend waren, bewees het in Mei van het volgende jaar door bemiddeling1 van Ged. Staten aan den Raad' toegezonden ontwerp van wet, strekkende tot vereeniging van beide gemeenten. Dit ontwerp werd ter beoordeeling en om advies voorgelegd aan de Raden en een te verkiezen commissie uit de ingezetenen in ieder der beide gemeenten (z.g. dübbele raden). Na uitvoerige besprekingen inden Raad verklaarden zich voor de samensmelting 4, tegen 11 leden. Van de ingestelde commissie uit de ingezetenen 6 voor en 5 tegen (2 leden waren absent). Eender afwezige leden zond een afzonderlijk schrijven aan Ged Staten, waarbij hij zich als voorstander verklaarde. Ook in Sappemeer kantte men zich tegen fusie. Gevolg vaneen en ander was, dat op 20 Juli 1914 Z.E. de Minister van Binnenlandsche Zaken, door tusschenkomst van Ged1. Staten mededeelde, dat hij na rijpe overweging geen termen heeft kunnen vinden zijn verdere steun en medewerking aan de beoogde vereeniging te verleenen. Tien jaar later, in 1924, stond deze zaak opnieuw weer in het teeken van belangstelling bij de gemeentenaren, toen er een commissie uit belastingbetalers van Sappemeer werd aangewezen om een adres aan de beide Raden te zenden tot aanwijzing eener Raadscommissie voor het instellen vaneen onderzoek naar de wenschelijkheid en mogelijkheid vaneen fusie van beide gemeenten. De zware belastingdruk in Sappemeer deed opgeld en deed de belastingbetalers naar de vereenigingsgedachte grijpen, bij wijze van stroohalm. Tegen verzoeken werden uitgelokt en deden opnieuw den strijd van pro en contra ontbranden. De beide Raden namen deze beweging nuchter op en namen het adres voor kennisgeving aan. Zij lieten zich daarbij leiden door het feit, dat men in gebreke was gebleven andere meer doorslaande en uitgewerkte motieven en voordeelen naar voren te brengen. Het bleef bij dit proefballonnetje. De kwestie vaneen samenvoeging van Hoogezand en Sappemeer is trouwens reeds oud'. Reeds in 1827 kwam deze zaak op het tapijt, als gevolg vaneen bespreking inde Staten van Groningen. De toenmalige raad stond er niet bepaald afwijzend tegenover. In 1832 kwam zij andermaal aan de orde en wel naar aanleiding vaneen door eenige ingezetenen uit beide gemeenten aan Z. M. den Koning ingedlend request. De eindconclusie was toen, dat men voor vereeniging wel gevoelde, mits de karspelen Windeweer, Kropswolde en Westerbroek of althans de beide laatsten op een gevoegelijke wijze, zonder algemeen nadeel, van de gemeente Hoogezand zouden kunnen worden afgescheiden. Inspectiegebouw. In 1920 werd in overleg met het Rijk aangekocht de groote heerenbehuizing van den heer J. Schaap te Martenshoek, waar behalve de Inspecteurswoning, na verbouwing werden ondergébracht de kantoren van de Inspectie en van den dienst der Rijksbelastingen, ’t geen als een groote aanwinst voor de gemeente mag worden aangemerkt. Wallen. Ter verbetering van de wallen zuidzijde Winschoterdiep werd in 1926 opgericht het Waterschap „Wallen Zuidzijde Hoogezand”. Een flinke walbeschoeiïng kwam met financieelen steun van de gemeenten Hoogezand en Groningen tot stand, spoedig gevolgd op dezelfde basis door de oprichting vaneen tweede waterschap „Hoogezand—Martenshoek zuidzijde”. Door dit alles werd een verbetering bereikt, waarnaar reeds jarenlang reikhalzend was uitgezien. Nieuwe werken. Als nieuwe moderne objecten mogen we zeker wijzen op het Basculehooghout, ter vervanging van het opgeruimde bouwvallige Kalkwijksterhooghout, de Basculebrug, liggende inde Van Roijenstraat en de breede Basculebrug, liggende inden Provincialen weg over het Winkelhoeksterdiep, verbindende de gemeenten Sappemeer en Hoogezand. Om ter zijde van die brug een aan de eischen van het verkeer voldoend behoorlijk trottoir te krijgen, getroostten de beide gemeenten zich financieele offers. In 1926 werd een breed Tegeltrottoir aan de noordzijde te Hoogezand gelegd, waardoor het aanzien van Hoogezand—Martenshoek in niet geringe mate is verhoogd. Nieuwe winkelzaken zijn sedert dien verrezen, ’t geen wegenverbetering, doch zij ging verder, door den aanleg van nieuwe wegen te bespoedigen. We kunnen in dit verband wijzen op den aanleg van de Van Roijenstraat en den Weg bijlangs het Kielsterdiep met bijbehoorende werken, als het opzetten der wallen enz. Ook het Sportterrein aan de Van Roijenstraat kwam tot stand, waardoor onze gemeente thans twee groote sportterreinen bezit. De N.Y. Ontginningsmaatschappij ~De Vereenigde Groninger gemeenten’ , waarvan de zetel is gevestigd te Hoogezand, werd opgericht, zich ten doel stellende de ontginning en exploitatie van groote complexen woeste gronden in Westerwolde. Barakken voor de huisvesting der honderden werkloozen werden gebouwd. Groote complexen heidegronden zijn sedert dien ontgonnen en in exploitatie gebracht. Boerderijen met groote voorraadschuren zijn er verrezen. Ook d>e kanalisatie werd ter hand genomen, zoodat alles er nu reeds op wijst, dat hier een stuk cultuurarbeid is verricht, waarop men met groote voldoening mag terugzien. Naast werkverschaffing werd in 1917 door de overheid aandacht geschonken tot versterking der werkloozen kassen van de diverse vakbonden, ten einde de georganiseerden tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid te verzekeren. Er kwam een regeling tot stand, bedoeld in het Werkloosheidsbesluit van 1917. Ook onze gemeente trad tot deze regeling toe. Zij subsidieert thans, in vereeniging met het Rijk, 24 vakbonden met centrale werkloozenkassen. Gelukkig is de werkloosheid, vergeleken bij eenige jaren terug, dank de opleving van het bedrijfsleven in onze gemeente, sterk aan het tanen. Op de scheepswerven is volop werk, zoo zelfs, dat men momenteel gebrek heeft aan geschoolde arbeidskrachten. Gymnastiekgebouw. In 1926 nam de Raad het besluit aan de Park- straat een gymnastiekgebouw te bouwen, waardoor ineen lang gevoelde behoefte werd voorzien, getuige het veelvuldig gebruik dat hiervan wordt gemaakt. Dagelijks wordt er geoefend door vereenigingen, sportleiders, enz. Ook het Instituut Hommes legde op deze inrichting beslag, evenals de U.L.O. school. Groene Kruis-gebouw. In Mei 1928 werd het nieuwe Groene Kruis-gebouw geopend, waarvoor de gemeente aan den Parallelweg, ter bereiking van dit schoone en sociale doel gratis een bouwterrein beschikbaar stelde. Een gift ad ƒ 500.—, met rentelooze voorschotten en hypotheekgelden, maakten de uitvoering van dit plan alles wijst op de vooruitgang onzer gemeente. Werkverschaffing. Een paar jaar na den oorlog traden al spoedig werkloosheid en malaise in zaken in. Op een tijd van hoogconjunctuur volgde een terugslag, die zich inden beginne slecht liet aanzien. Groote werkloosheid trad in en de aanvragen naar productief werk waren legio. Geen wonder, dat èn Rijk èn Gemeenten naar middelen omzagen, deze crisis-werkloosheid te bestrijden. Onze gemeente zocht deze bestrijding aanvankelijk in Het oude Kalkwijkster hooghout. De turnhal te Hoogezand. mogelijk. Het is een ruim en zonnig gebouw, waarin tevens door tandarts Steenbeek van Sappemeer een polikliniek wordt gehouden. Er is een ruime lokaliteit voor berging van materiaal, een ontsmettingsgelegenheid, wachtkamertje enz. Boven is de woning voor den conciërge. Overwogen wordt nog een hoogtezon aan te schaffen. Het geheel ziet er zoowel uit- als inwendig welverzorgd uit. Vereeniging voor Volksvermaken. In 1923 werd hier opgericht een V.v. V., welke vereeniging, geleid door een doortastend 'bestuur, al dadelijk ook naar buiten veel van zich heeft laten spreken, voor de wijze waarop zij feesten weet te organiseeren. Het tweede jaar reeds werd een groot opgezette Handel-, Nijverheid- en Landbouwtentoonstelling, annex Provinciale Bakkerijtentoonstelling gehouden. De naam „Haté” is voldoende, om iedereen aan deze bij uitstek geslaagde tentoonstelling te herinneren. De volgende jaren kregen we achtereenvolgens als hoofdschotel: een openluchtspel, bloemenwedstrijden en klein-Scheveningen. Wanneer het mag gelukken deze feesten op zoo'n hoog plante blijven vieren, dan is onze bewering niet te boud, dat de naam van Hoogezand hierdoor naar buiten een goede weerklank vindt. Branden en rampen. Van groote branden en rampen bleef onze 'gemeente in al die jaren gelukkig verschoond. Alleen zouden wij kunnen wijzen op den grooten brand' in 189 5. Velen zullen zich dien nog herinneren. Uit het gemeenteverslag over dat jaar diepen wij het volgende op: „27 Aug. 1895, omstreeks ’s middags 11/4 uur, liep dooreen krachtigen zuidwesten wind de windhoutzaagmolen van den heer E. A. Maathuis te Hoogezand in brand. De brand sloeg in een ommezien over naar verscheidene huizen en den grooten stoomoliemolen van de fa. Ter Borgh. Ofschoon er onderscheidene spuiten van Hoogezand, Foxhol, Windeweer en Sappemeer, zoomede een paar fabrieksspuiten in werking werden gesteld, kon men niet verhinderen, dat de huizen van de heeren Ter Borgh, Maathuis, Ruding, Gebr. Alfing, Scholtens, Deen en Mevr. Wed. Boerma totaal afbrandden. Ook de huizen van de h.h. Roelfsema, Molema en Kuitse moesten het ontgelden en brandden gedeeltelijk af. De beide genoemde molens met pakhuizen, houtschuren en knechtenwoningen werden mede een prooi der vlammen. Zelfs de Kielster klapbrug en de Hoogezandsterbrug (toen nog een vaste brug) geraakten in brand, zoo geweldig was de vuurzee.” Wegen. Onze gemeente wordt dooreen kruisnet van wegen doorsneden. Alle buitend'orpen kunnen bogen op een verharden weg. De gemeente heeft in dezen haar taak begrepen. Ze heeft in onderhoud ruim 52 K.M. weg. Hooge eischen worden tegenwoordig door het toenemend moderne en zware verkeer aan d'e wegen gesteld, zoodat men gerust mag zeggen, dat voor aanleg en onderhoud van wegen door onze gemeente reeds kapitalen zijn uitgegeven. Onderhoud en wegenverbetering blijven bronnen van aanhoudende zorg voor de gemeente. Sedert 1921 werd in vereeniging met de gemeente Sloch teren een stoomwegwals aangeschaft en in exploitatie genomen. De preparaten en systemen voor wegverbetering zijn legio. Men is nog altijd zoekende naar een systeem, dat meerdere stabiliteit aan de wegen en alzoo besparing aan onderhoudskosten geeft. We verkeeren nog ineen beginstadium, in weerwil van wegencongressen en dergelijke. Onze gemeente past sedert een paar jaar met bevredigend resultaat toe de bewerking met spramex en nacovia, waardoor men krijgt zoogen. geasphal teerde wegen. De post wegen, die vroeger (tot 1870) niets opeischte en 30 jaren terug niet hooger werd uitgetrokken dan ƒ3 a ƒ 4000, vraagt de laatste jaren het tienvoudige. De laatst aangelegde wegen waren de Van Royenstraat en de weg bijlangs het Kielsterdiep over Dwars inden Weg, waar de weg zich splitst met een zijtak naar Nieuwe-Compagnie, in aansluiting met den Kielsterstraatweg en naar het Kielstervallaat, in aansluiting met den weg door Kiel-Windeweer. Het is met den bruggenbouw, gelegen in dezen weg, een duur plan geweest. Ook de weg zuidzijde te Hoogezand, ter vervanging van het bestaande voetpad, kwam gereed. In samenwerking met de gemeente Noorddijk werd, onder aanbieding van ruime particuliere bijdragen, tot verharding van den Woortmansdijk besloten. Aan weerszijden van dien weg zijn pereboomen geplant, waarvoor schoolplantdagen werden gehouden. Hoek Kielsterdiep vóór 1895. De gemeente bestaat uit: Hoogezand, Kropswolde, Westerbroek, Windeweer, Lula, Nieuwe-Compagnie, Vossenburg, Foxhol, Foxholstenbosch, Kalkwijk, Kiel, Martenshoek en Wolfsbarge. Zij heeft een grootte van 5793.36 H.A. Volgens het aardrijkskundig woordenboek van Nederland van P. H. Witkamp, bestaat de grond in het oosten uit afgegraven hoogveen, in het zuidwesten uit diluvisch zand, in het noordwesten uit laagveen. Een deel van het Zuidlaard'ermeer en het geheele Foxholstermeer behoort tot het grondgebied der gemeente. Verder vertelt ons dit boek, dat het dorp Hoogezand ligt aan het Winschoterdiep. Het is ontstaan inden loop der 17e eeuw, toen men de veenderijen aldaar begon te ontginnen. De huizen zijn nevens elkaar aan weerszijden van het Winschoterdiep gebouwd, waarop, evenals op den in 1868 voltooiden spoorweg tusschen Groningen en Winschoten (later doorgetrokken tot Nieuwe-Schans) een levendig verkeer heerscht”. Door de sluis te Martenshoek varen jaarlijks pl.m. 40.000 schepen. Als bronnen van bestaan kunnen we noemen land- en tuinbouw (groentenkweekerijen), handel en nijverheid. De industrie neemt een belangrijke plaats in. Men telt naast vele scheepswerven, carton- en aardappelmeelfabrieken, machinefabrieken, stoomgrutterijen, kantoorboekenfabriek, distilleerderij, vele andere nijverheids- en handelsondernemingen. Treffend was in dit verband de te Martenshoek opgerichte turfpoort, ter gelegenheid van de luisterrijke herdenking van het 300-jarig bestaan der gemeenten Hoogezand en Sappemeer, met het volgende opschrift: 1628. Uit veen geboren welvaart. 1928, geflankeerd door de Mercuriusstaf, een aambeeld, ploeg, schip en tandwiel. Onze gtemeente telde aan inwoners: 1812: 2728; 1860: 7145; 1910: 10666 1820: 3587; 1870: 8267; 1920: 11182 1830: 5376; 1880: 7930; 1928: 11261 1880: 5744; 1890: 8661; 1929: 11323 1850: 5932; 1900: 9788; GROOTTE DER GEMEENTE MET EENIGE STATISTISCHE GEGEVENS. De turfpoort te Martenshoek. Financieele gegevens: Dat met de welvaart en de ontwikkeling onzer gemeente, de financieele bemoeiingen zijn toegenomen, moge blijken uit de volgende cijferreeksen, opgediept uit de diverse gemeentebegrootingen, in afgeronde cijfers uitgedrukt. Jaar Budget Hoofdel. Omslag Schulden 1820 f 2300. f 700. f —.— 1830 – 14000. – 1800.— – —.— 1840 – 7000. – —.— – —.— 1850 – 9800. – 3700. – 8000.— 1860 – 13500. – 5400. – 3000. 1870 – 38500. – 12000. – 65000. 1880 – 39000. – 17000. – 69000. 1890 – 62500. – 21000. – 131000. 1900 – 81000.— – 27500. – 132000. 1910 – 154000. – 43500. – 121000.— 1915 – 159000. – 58000. – 122000. 1920 – 527000. – 236000. – 531000. 1925 – 480000. – 184000. – 450000. 1928 – 489000. – 185000. – 568000. 1929 – 494000. – 186000. – 649000. Wat een climax zit er in deze cijfers; trouwens ze spreken voor zich zelf. Personalia. Van 1808—1811 was maire van Hoogezand: M. Themmen. (Secretaris S. Toens tot 1910). Van 1811—1814 H. Calkema. Van 1814—1816 dezelfde, met den titel van schout. Secretaris: Corn. E. Borst. Van 1816—1825 Corn. E. Borst; deze was behalve schout, tegelijk secretaris en ontvanger. Na 1825 kregen we Burgemeesters. Corn. E. Borst 1825—1840 Jhr. I. Rengers Hora Siccama 1840—1850 Mr. M. J. ter Hazeborg 1850—1856 Mr. J. J. Bleeker 1856—1866 I. A. Hooites 1866—1878 I. I. Q. Hennequin 1878—1889 I. A. van Roijen 1890—1926 D. Bartels 1926—heden. Assessoren waren vanaf 1821: A. Numan 1821—1822 S. Meihuizen 1821—1827 K. L. Akkerma 1822—1830 J. Visscher Qzn. 1827—1828 H. P. Boer 1828—1840 A. Modderman 1830—1833 H. K. Hidding 1833—1849 K. P. van Calcar 1840—1846 J. D. Boerma 1846—1851 – J. W. de Boer 1849—1851 I. A. van Royen. Vanaf de invoering der Gemeentewet in 1851 waren achtereenvolgens wethouders J. W. de Boer P. K. Boon I. A. Hooites J. D. Boerma R. U. Reinders A. S. Kempinga J. D. Hoen Jb. Meihuizen Sz. I. A. Hooites J. R. Smit J. S. van der Goot J. K. de Cock Mr. W. C. Wildervanck R. H. Smit Pz. G. Buining U. D. Reinders H. E. Buurma A. Klok Kzn. 1851—1854 1851—1858 1854—1866 1859—1867 1866 1867 1869—1881 1874—1895 1881—1883 1883—1896 1895 1896 1902—1919 1908—1914 1914—1918 1918— 1919— heden 1927—heden Secretarissen. Tot 1851 was de Burgemeester tevens secretaris. Van 1851—1865 J. Blaauw. Van 1910—heden G. Zwiers. „ 1865—1910 W. Agterbos. Ontvangers: P. A. de Rochefort 1825—1845 S. J. de Boer 1900—1924 C. W. de Rochefort 1845—1900 P. Hoving 1924—heden. (een staat van dienst dus van niet minder dan 55 jaar) Gemeenteopzichters: M. W. Prins 1870—1872 L. Alons 1878—1915 H. van Timmeren 1872—1878 M. J. Westerling (gemeente-architect) 1916—heden. De huidige Raad bestaat uit de volgende heeren: G. Botke, J. Bouman, H. E. Buurma, Hm. Eenjes, C. Ensing, E. Hoffmann, A. Klok Kzn., J. Kremer, Th. Lambers, J. van der Molen, G. Reinders, U. D. Reinders, J. Steensma, J. G. Topper, G. J. van der Werff. Wethouders: H. E. Buurma en A. Klok Kzn. Hiermede ben ik aan het eind van mijne bijdrage. Of het mij is mogen gelukken een overzichtelijk beeld te geven van de groei en ontwikkeling der gemeente, bij de veelheid van stof, die ik had te verwerken, staat niet te mijner beoordeeling. Voor mij is het eene voldoening, te hebben bijgedragen voor de uitgifte en het welslagen van het Gedenkboek, een boek, dat, verrijkt met bijdragen van deskundige medewerkers op allerlei gebied, ongetwijfeld, ook voor later, zijn historische waarde zal blijven behouden. G. ZWIERS. Gemeente-Architect L. Alons 1878-1915. 1776. EEN LANGDURIG EN KOSTBAAR PROCES. Na de drooglegging van het Sappemeer-Kleinemeer (1621) werd als noodzakelijk ingezien, dat er een bemaling moest komen om het lager gelegen land droog te kunnen houden, en de overtollige waterlast naar het hooger gelegen vaarwater te brengen. Jaren gingen er voorbij, voor men dezen noodzakelijken wensch vervuld zag. Want, al was een groot aantal van de bezitters vóór deze groote verbetering, de bewoners waren niet allen in staat om tot deze uitgaaf bij te dragen. Veel geld bezat men niet. Na herhaalden aandrang van de voorvechters werd tot het aanbrengen vaneen watermolen besloten, welke werd gebouwd in het jaar 1776 te Kleinemeer onder den naam: „Waterschap Kleinemeer”. Evenals nog tegenwoordig had men toen halsstarrige tegenstanders, die de noodzakelijke jaarlijksche lasten, welke door het Bestuur op landerijen en heemen werden gelegd, maar liever niet betaalden. Zoo weigerde een heemgebruiker, wonende aan de tegenwoordige Zuiderstraat, te Sappemeer, zijn omslag, bedragende vief stuver, te betalen. Het Bestuur zag zich na herhaalde aanmaning genoodzaakt, tegen dezen onderhoudsplichtige in rechten op te treden. HARMANNUS HARMS, de eigenaar van het heem, werd gesommeerd, om voor het jurisdictie-gericht te Hoogezand te verschijnen om de reden van zijn weigering te melden. Hij gaf als eenige reden op, dat zijn heem hoog genoeg lag en hij dus geen behoefte aan bemaling en waterafvoer had. De weigeraar werd echter veroordeeld om de 5 stuivers te betalen met de daarop gemaakte kosten, zijnde de som van zes en dartig stuver. Gok dit wilde Harmannus Harms niet betalen, daarom werd door den Deurwaarder een zoogenaamd Houkspinnegie, waarop eenige kopjes en schoteltjes, in beslag genomen, om in het openbaar bij opbod te worden verkocht, teneinde uit de opbrengst de gelden te verkrijgen. Nu wendde Harms zich tot den Voorzitter van het Bestuur, mijnheer Lichtenvoort, wonende op Welgelegen te Kleinemeer, met de mededeeling dat hij den verkoop wou stuiten, weshalve hij om raad vroeg. De voorzitter gaf hem een adres vaneen rechtsgeleerde te Groningen, die den verkoop in rechten verbood. De zaak werd voor de Rechtbank te Groningen ge rracht, waar Harm Harms na een langdurige behandeling der zaak wederom veroordeeld werd tot het betalen van de gevraagde gelden. Tegen dit besluit werd nogmaals hooger beroep aangeteekend en wel bij het Hof te Leeuwarden, waar Harms na maanden weder in het ongelijk werd gesteld en tot betaling van alle kosten in alle instantiën werd veroordeeld. Het spreekt vanzelf dat over zulk een lang tijdvak van behandeling de kosten niet gering waren, en gedaagde meende daarom niet beter te kunnen doen dan bij den Hoogen Raad te ’s Gravenhage in hooger beroep te gaan. Daar heeft de behandeling der zaak lang geduurd, tot eindelijk (in 1799) bij het bestuur van den polder het verpletterend bericht kwam, dat bij besluit van den Hoogen Raad Hermannus Harms in het gelijk werd gesteld, dat zijn heem hoog genoeg was en vrijgesteld werd om (ook voor ’t vervolg) inde kosten bij te dragen, terwijl de Volmachten als vertegenwoordigers van den Polder werden veroordeeld tot betaling van alle kosten in alle instantiën, ten bedrage van ƒ 24843,69, zegge bijna vijfentwintigduizend gulden. ■ Nu was Holland, of liever Sappemeer, in last. De Volmachten hebben met veel moeite deze gelden weten samen te brengen, waarvan het grootste deel door de fam. Maagd—Maathuis aan het Waterschap is geleend met uitdrukkelijke bepaling dat jaarlijks behalve de rente, een geregelde aflossing moest worden betaald. De watermolen te Kleinemeer. betaalde het Waterschap tot 1872 alleen de rente, zonder eenige aflossing Bij wettelijk voorschrift van regeeringswege was in 1852 het oppertoezicht op de Waterschappen opgedragen aan Heeren Gedeputeerde Staten van de Provinciën. Op grond van deze voorschriften werd in het Nieuwe Reglement van het Waterschap Kleinemeer van 1872 de bepaling opgenomen dat er jaarlijks een aflossing van ƒ 500 moest worden gedaan. In 1904 kon de Voorzitter, de heer Borger, de verblijdende mededeeling doen dat de pleitschuld, dateerende van den oprichtingstijd, geheel was gedelgd. Bij het invoeren van het nieuwe Reglement in het Waterschap Kleinemeer werd volgens voorschrift van het Algemeen Reglement de legger veertien dagen ter inzage gelegd, waardoor belanghebbenden inde gelegenheid zijn, schriftelijk bezwaren bij het Bestuur in te brengen. Het inbrengen van bezwaren, in dezen vrijstelling van den omslag, werd door de nakomelingen van Harm Harms (zijnde H. H. Nijhuis) verzuimd, zoodat na het vaststellen van den legger de familie Nijhuis geregeld haar waterschapslasten heeft moeten betalen. Een schrale troost voor de ingelanden! (Bovenstaande interessante mededeelingen werden ons verstrekt door den heer R. F. Groeneveld, wien wij daarvoor bij dezen onzen dank betuigen. Red.) TWEE LEGENDEN VAN SAPPEMEER. I. 'Sappe was zoveul as opzichter over aal ’t laand om ’t meer tou. ’t Was ’n soatan. Hai mos de huur hebben, of ’t laand veul opleverde öf haildal gain beschot gaf. Misgewas, hoog wotter, dreugte, net geliek wat ter was hai steurde zok ter nait aan. As de huur nait opbröcht worden kon, din haar hai juust zien zin. ’t Gong nóg nait ainmoal om zien aigen goud; dij schelm was mor de knecht van ’t klooster. Haildal niks was zien aigen. 't Veen, ’t gras, ’t laand, ’t was apmoal van ’t klooster. Doar ston e hoog inde gunst. Dat wazzen nog wel lu. dij in dainst van Gód stonden, mor de geldduvel haar heur te pakken. Ze stuurden Sappe der nog op oet, om de leste duit onder de aarme stumpers heur handen weg te hoalen. Hai mos heur verdrieven van heur zuneg boudeltje, as ze nait betuilen. Din laagde Sappe zo kwoadoareg, dat de Duvel haar der schik van, en sluig mit zien staart op e grond. Doar is 'n daibe koel van komen, dij vol wotter luip. Dat was ’t meer. Allain ’n hoge rog luip ter deur, mor dij was mit wel honderd bochten. Ie mozzen al persies waiten, woar ie langs mozzen, aans gong ’t mis. Din was ie verloren; ’t was mit recht ’n duvelsmeer, dat nooit wat weerom gaf. ’tWas ook ’n Duvelsmeer, want je mozzen der wel verdwoalen. Hiplichtjes en widde juvvers lókten joe van de rechte weg öf tussen de daibe goaten deur. Dij doar aan tougaf, kwam nooit weer in hoes. Gain minsk dij Sappe lieden mog. Gounent wazzen baang veur hom; gain ain was zien vrund. Klachten bie 't klooster hulpen niks; haren ze hail gain tied veur, om ze aan te heuren. Ze zeden aaltied mor, dat Sappe ieverg en traauw was, en dat hai niks dee dat onrechtveerdeg was. Nee, van Sappe wollen ze gain kwoad leuven. Din laagde Sappe weer, en wör e nóg haardvochteger; naarns gaf e meer om. Hai nam ’t aarme volk nóg meer geld öf en dat huil-e veur hom zulf. Zoo wör e riek van ’n aandermans elinde. Dat geld stopte weg in ’t moeras, Op ’n keer haar e weer ain, dij de huur nait betoalen kon, oet zien kwint jacht. Hai verheugde zok, dat ter weer ’n hoeshölden ongelokkeg worden was. ’tWas zo alderiezelkste slim, dat de Duvel zulf ’t nait langer verdroagen kon. Hai zol Sappe der wel veur kriegen. Nou Sappe ainmoal begund was mit geld te reupen, wör dat ook aal slimmer. Nou was ’t bekind in ’t haile laand, dat ter achter in ’t veen ’n grode schat lag. Dij zat net tussen veen en zaand; dij mor op ’t göie stee gruif, von hom Dat was dus een slecht begin voor een jonge vereeniging, die dadelijk diep in schulden stak. Aan geregelde aflossing is niet de hand gehouden, zoodat de laatste schuld ten bedrage van ƒ 9000 bestaan bleef. Van deze som De heer R. F. Groeneveld. vanzulf. Sappe döchte, dat hai hom net zo goud vinden kon as ’n aander, en swurf mit schovvel deur ’t veen. Hai gruif daibe goaten, ieder bod aan ’t zaand tou. Op ’n keer was e weer aan de gaang. Dou loerde der 'n aarme keerl op hom, dij e van hoes en laand verdreven haar, en dij nou mit vraauw en kinder deur de haaide doolde. Dou Sappe zok veurover boog, om te zain öf e dis keer de schat vonden haar, sluig de swaarver hom mit ’n stok zo stief op köp, dat Sappe veurover tumelde in zien aigen daibe koel. Doar is e jammerliek in omkomen. Dou was e weg, mor zien noam blift aiweg in ’t veen. Dat Duvelsmeer haitte ook net zo voak Sappeineer. Dn al is ’t meer nou ook al honderden joaren dreug, Sapmeer hait t nög aaltied, en Sapmeer zei 't blieven. II Doar nou ’t Hoogezaand en Sapmeer liggen mit aal heur drökte en lewaai, doar wast veur drij moal honderd joar nög ’n stille, grode, ainzoame haaide. leder wait, doar zat hoogveen onder, dat doudestieds nog nait aan de snee was. Doar zag ie ook niks van; wat ie zaggen, dat was ’t haaideveld, roeg en wild veld, doar nooit wat op verbaauwd wör, doar ook gain volk op woonde, omdat ter niks was doar ze van leven konden, net zo min as nou op ’t Ellersveld op Drinte. Noa de kaant van ’t Hoogezaand tou was dat veld roeg en bulterg; doar was ’t zanderg, en lag ’t wat hoger; ie kinnen ’t aan de noam nög wel vernemen. Mor Sapmee.r, dat was in dij tieden wezenliek ook ’n meer. En om dat meer tou was ’t apmoal moeras. Ie mozzen deur raait en roegte de weg net waiten deur dij paalternaksie hin, aans kwam ie der nooit langs. Kwam ook nait veul vólk mor der wazzen tóch aaltied gounent dij noa Sléchter öf noa Zubrouk tou mozzen. En ’t is voak genog gebeurd, dat 't pad nait dudelk genog was, en dat ter ain in ’t moeras verzonk, en ook wel es dat e der nooit weer oet komen kon. Op raand van ’t meer was ’t slimste vanzulf. Doar was ieder baang veur, om doar dicht bie te komen; ze zeden, dat ’t ter spoukte ook nog. Mor dij dat zee, dij muik zok zulf wat wies. Want ’t is gebeurd, dat doar n hoeske baauwd is, van Sappe, de viskerman. Hai haar doar zien viskerij, en hai zat op haaide achter ’t wild aan, en hai huil iemen, en dee aal zowat hin. ’t Was ’n roege keerl, mor hai hulp ieder en ain. In duuster nachten, benoam bie roeg weer, as gain ain ’t pad hólden kon, braande der ’n licht achter zien glas, net doar nou ’t Sléchter hooghöltje is: ’t daip was dou ja nög nait groaven. ’tWas ja niks gain wonder, dat zei al hail gaauw apmoal pruiten van ’t Sappe-meer. * * * Dou is ’t gebeurd, dat de Duvel hom inde macht kreeg. De Duvel ligt aaltied op loer, mor hier was e meer as roazend om dat licht. Hai kin nait verdroagen, dat ter nög laifde inde wereld is. Sappe kon doar aan ’t meer nait bestoan.... mor nou haar e nooit gain verlet om geld meer. Hai huf der niks veur doun; allain mog e gain laamp meer aansteken. Ja, der braande ’s nachts wel ’n laamp, mor dat was ’n indje wieder op, noa ’t Klaine Meer tou. En as ter din ’s nachts 'n man op pad was, din was e verloren; as e nait in ’t meer van Sappe kwam, in ’t Klaaine Meer kwam e din zeker, en dat was gelieke daip. * * * Op ’n duuster oavend was ter storm. Gain ain dij der deur kon; aigen volk zol nou inde weg verbiestern. ’t Was aigen volk, Sappe zien aigen zeun. Of dij der nait om döchte, dat ’t licht nait meer braande op ’t olie stee, öf dat e deur de sneijacht verbiesterd is, gain minsk dij ’t wait, mor hai ruik in ’t wotter, en kwam der dood weer oet. Gek van verdrait was Sappe. Hai het zok zulf verdronken. Dou het de Duvel laacht. ’tWas Sappe-meer nait meer, ’twas ’t Duvelsmeer mit recht. En zo het ’t nog aaltied haiten, net zo laank dat ’t daip ter deur komen is. Dou luip ’t meer dreug; dou wör ’t ’n woonstee veur minsken. De Duvel zien riek was oet, en dou was ’t weer Sapmeer, geliek as ’t ook aaltied blieven zei. (Welwillend afgestaan door de firma J. B. Wolters te Groningen, uit: K. ter Laan en E. J. Huizenga—Onnekes, Groninger Volksverhalen). iwswm &wm hmarnp öe 4ïhuucipaÜtcit bij uthmjnmge gebeukt te bcrlnturen be zfnijgenbe ®oI of jLLurnt tot ÏHolbe alsmebc bet optrekben ber ItÜap Smg albaar, aaobangenbe met Litto jïïanuari 1798 e« etnbigewbe met ben iaatsten Seccmbcr achttimluutberb Urie, boa boor 6 jaar. Art. 1. De Sleutels van de Tolboom zal de Huurder aldaar woonende in goede bewaar hebben, en boven de beloofde Huurpenn: Een St. van de gulden tot profijt van de Stadt betaalen. Art. 2. Alle waagens en ’t doorgaande Vee zal de huurder zoowel bij dage als bij Nagte daadelijk doorlaaten, niemand laaten wagten ofte ophouden om eenige oorzaak ten zij door Expresse last. Art. 3. Zal ook de Huurder de passerende Wagens en Karren ofte andere mogen visiteeren om te zien of zij op hebben eenige waaren waardoor de gemeene middelen worden gefraudeert. Art. 4. De Huu-rder zal de Tol ontvangen voor en al eerde wagens of't Vee door gelaaten is op volgende Taxt. Van Een Wagen of Karre met 2 paarden 4 St. Van Een Wagen of karre met 4 paarden . . . 8 St. En andere na advenant. Van elke Los of Rijpaard 2 St. Van Elke Vool 1 St. Van Elke Osse Bulle, Koe of Quene . . . . 2 St. Van elke Enter 1 St. Van elke Schaap, Zwijn of diergelijke .... 1 Oortje, mits dat het 10de Peerd, Schaap of Zwijn vrij zal zijn. En zal deze Tol alleen betaalt worden door die geene welke de Woldweg en het Tolhek passeeren. Art. 5. De Huurder zal niemand meer als. voorsz. taxt mogen afeischen ofte ontvangen, bij poena van zes gulden te verbeuren als hij daarop bevonden word, dog zullen van deze Tol vrij en exampt blijven alle wagene en Peerden die van de Hrn. Verhuurders worden gebruikt, en die van ’t Gorecht en Sappemeer. Art. 6. Voorts zal van ieder schip door de nu gemaakte Klapbrugge tot Foxhol passeerende aan de Huurders worden betaalt Yi St. volgens Resolutie van 16 October 1710. Art. 7. De Huurpenn: zullen worden betaalt in twee Termijnen op den Iste Juny, en den Iste November telkens de gerechte helfte daarvoor de Huurder Suffisante Borge in Solidum zal stellen. Art. 8. De Huurder zal tot geener tijd om eenig remis mogen aanhouden. Van vorenstaande Tol tot Wolde alsmede van de Klapbrugge is voor het aanstaande jaar 1798 Huurder geworden HARM PIETERS voor de Somma van tachtig guldens jaarlijks. En heeft tot Borge en Principaale Huurder hun beiden ofte Een in Solidum voor de geheele huurpenningen in conformite dezer Provinciale Executorialen tot optie des Stads Rentmeesters zig obliceeren om mits deezen de Gerichte der Municipaliteit ter eerster instantie submitteeren. Oirconde der Gecommitteerden Huurder en Borgen onderteekening: Actum Groningen den 29 D,pcbr, 1797. E. ABBING. MATTH. J. HESSELINK. Wnfj SICCAMA. JACOBUS VAN DER STEEGE. HARM PIETERS. LAMMERT JANZ. TOL TOT WOLDE. 1798. 1823. KOOP-CONTRACT van Drie kampen Boschland, tezamen groot plus minus zes en een halve Deimten, gelegen onder Colham aangekocht door REINT HOVING op het Hoogezand. AFSCHRIFT. No. 149. Voor Mr. HERMAN TRIP, Openbaar Notaris, residerende te Groningen, hoofdplaats van de Provincie Groningen, in tegenwoordigheid der na te noemen Getuigen is gecompareerd Mevrouw GERBARDINA GROENEVELD, Weduwe van wijlen den Heer EISSO METELERKAMP, Renteniersche, woonachtig inde Oude Boteringestraat te Groningen, dewelke verklaarde te hebben verkocht en bij deze tegenwoordige acte in volkomen eigendom af te staan en over te dragen aan REINT HOVING, Landbouwer, woonachtig op het Hoogezand, hierbij tegenwoordig en deze koop en overdracht accepteerende, Brie kampen boschland tezamen groot plus minus zes en een halve Deimten, gelegen onder Colham, waarvan twee kampen liggende achter het zoogenaamde Styntjes Bosch van den Koper, zwetten ten noorden aan de Verkopersche, ten oosten aan de Oosterlaan, ten zuiden aan het Styntjes Bosch en ten westen aan de volgende kamp en zwettende de andere of Derde Kamp liggende ten westen van de beide Kampen, ten noorden aan Mevrouw de Verkopersche, ten oosten aan de twee kampen evengemeld, ten zuiden aan de Groote Kamp en ten westen aan de Groene Kamp, beide behorende aan den Koper. Gemelde drie Kampen Boschland zijn veracht en worden bij dezen overgedragen met het Hout zich daarop nog bevindende, voorts zoo groot en klein, goed en kwaad als dezelve zich inde opgemelde einden en swetten zijn uitstrekkende, zonder dat de Verkopersche wegens mindere maat aanspraakbaar wil zijn, voorts met alle derzelver lasten, regten en privilegiën, lasten servituten en swarigheden zonder uitzondering, alles invoegen tot dusverre door de Verkopersche is bezeten en verdedigd kan worden, erkennende de Koper, het verkochte reeds ten genoegen te hebben aanvaard. Gemelde kampen Boschland zijn verkocht het Deimt voor vijf en twintig guldens, bedragende tezamen een honderd twee en zestig guldens en vijftig cents, welke Koopschat de Verkopersche erkent ten vollen van den Koper ontvangen te hebben, waarvoor zij hem bij dezen finaal en zonder reserve quiteert, onder belofte tot vrijwaring en verband als naar regte. Aldus gedaan en gepasseerd te Groningen ten huize van de Verkopersche op den vierden April des Jaars achttienhonderd drie en twintig in tegenwoordigheid van Derk Wilkens T.zoon en Reinier Hommes, beiden te Groningen woonachtig als hiertoe verzochte getuigen, welke nevens de Comparanten en den Notaris na gedane voorlezing deze Minute hebben getekend. (Get.) D. WILKENS T.zn. G. METELERKAMP, geb. GROENEVELD. R. HOMMES. REINT HOVING. H. TRIP, Notaris. Geregistreerd te Groningen den zevenden April 1823, deel negentien, folio acht en zestig Recto, vak zes en zeven, ontvangen voor Regt en Verhooging acht guldens, vijftig en een tweede cent. De Ontvanger (get.) DE SAN. Voor afschrift conform H. TRIP, Notaris. [Het origineel van bovenstaand stuk werd ons ter inzage verstrekt door den heer P. Smit te Hoogezand, dien we hiervoor dank zeggen. Red.) 1825. ALPH ABETISCHE NAAMLIJST der STEMGEREGTIGDEN, welke de bevoegdheid bezitten, om benoemd te kunnen worden tot Kiezers van LEDEN inde STATEN der Provinie Groningen, voor den stand der EIGEN ERFDEN. TWEEDE KIESDISTRICT. HOOFDPLAATS ZUIDBROEK. Deze lijst bevat 384 namen van personen uit den „landelijken stand”, zooals de benaming was. Ze vormden met de Ridderschap en de Steden de drie standen waaruit de Staten der provincie waren samengesteld. Uit Hoogezand en Sappemeer komen de volgende namen voor: Calkema, H. S. Hoogezand. Meihuizen, S. Hoogezand. Siccama, W. Hora Hoogezand. Fiebens, G. D. Westenbroek. Hesselink, D. Westerbroek. Lichtenvoort, C. Star Sappemeer. Maagh, R. Sappemeer. Totaal zeven. Over twee plaatsen verdeeld! Voor Noordbroek vind ik alleen 23 namen, voor Zuidbroek 16, voor Muntendam 0, voor Veendam 7. Daar de plaatsing op deze lijst afhing van den maatschappelijken welstand, geeft ze ons eenigszins een beeld van de economische verhoudingen in onze gemeenten vergeleken met de omliggende plaatsen, en van de waarde van de Dollardklei, vergeleken met die onzer dalgronden. Red. HEDEN. i. DE VEENKOLONIE. 0 pronkjuweel, product van menschenkracht, 0 boeiend beeld van vol en werkzaam leven, Van stoeren arbeid, machtig mensch’lijk streven, O bloem, van rijke veenkoloniepracht. Uit veen en zand geboren en geweven, Prijkt d’ akker met haar gulden arenvracht En fiere zuilen, trots omhoog geheven, Doen ineen rooklijn kond van hunne macht. Nu hoort! De harteklop, het bruisend bloed, Geronk, gerikketik en ratelslag, Gewoel van spiergespannen werkersscharen, Eén lange lichte lijn in stralengloed, Waar ééns de grauwe, bruine heide lag Nü menschengeest en arbeidskracht zich paren. J. J. SMEDES Jr. Met genoegen wil ook ik het mijne bijdragen tot het doen slagen van de voorgenomen uitgifte vaneen gedenkboek in verband met het 300-jarig bestaan van Hoogezand en Sappemeer en ik doe zulks met temeer liefde, 3mdat het eventueel batig saldo van de uitgifte van dit boek zal worden afgedragen aan de openbare uitleenbibliotheek Hoogezand—Sappemeer. Het tijdvak waarover mijn overzicht zal loopen beslaat ongeveer 120 jaren. Over de oudste 20 jaren bevat het gemeentelijk archief zeer weinig, zoodat hiervan niet veel kan worden vermeld. Algemeenheden. De stad Groningen, eigenares van ’t grootste deel van ’t gebied der veenkoloniën, en de Staten dezer provincie brachten eenige regelmaat inde ontluikende maatschappij en al spoedig bleek de behoefte de nieuwe koloniën te brengen onder rechterlijk gebied. Voor een gedeelte er van werd de „Richtstoel van Sappemeer” ingesteld. De Rechter daarvoor, tevens ambtenaar van het Goorecht, hield zitting in het „Olde-Recht-huijs” te Groningen, gelijk art. 12 van de Ordonnantie op de Rechtsbedieningen over Sappe-Meer met Dependentiën van. dien, J. J. Perdon, Gem.-Secretaris te Sappemeer. opgesteld in 1636, zegt. De wetgevende macht berustte te Groningen, terwijl de uitvoerende macht zetelde te Sappemeer. Bij dezen richtstoel gold het Oldambtster landrecht. De functie van zulk een ambt kwam zeer veel overeen met die van onze tegenwoordige burgemeesters. Ten overstaan van den ambtman van Goorecht en Sappemeer werden door de pastoors en kerkvoogden aangesteld z.g. „Roo-roeden” (gerichtsdienaren). Zij ontvingen een jaarl. tractement van 13! Caroli-guldens, welke gelden gevonden werden doordien men van elk huis een halve stuiver hief. Groningen deed nog meer om inde nieuwe koloniën de noodige orde te brengen. In 1721 werd voorgeschreven, dat, waar zulks nog niet geschied was, kerspelen in kluften of gilden te verdeden. leder kluft (afdeeling) mocht niet meer dan 30 huizen omvatten. Zij werden bestuurd door 2 personen, de Olderman en de Jongerman. De oudste werd aan ’t eind van 't jaar door den jonge vervangen. Door de stad werd mede vastgesteld een „Kluftreglement”, waarnaar de Kluften zich moesten reguleeren. Hieruit blijkt wel, dat het Bestuur van Groningen recht vaderlijk de bewoners der nieuwe koloniën aan orde trachtte te wennen. De Veenkoloniën waren oorspronkelijk in drie groepen verdeeld, nl. Veendam-Wildervank die reeds in 1687 werden gescheiden —, de beide Pekela’s die in 1704 volgden —en Hoogezand en Sappemeer, die reeds dadelijk bij den aanleg waren gesplitst. Hoe zijnde gemeenten ontstaan? Het antwoord op die vraag is even weinig stellig te geven als dat op de puzzle over het ontstaan van den staat. De gemeente is de eerste vorm van aaneensluiting geweest, waarin, vooral in ons vaderland, het politieke leven zich ontwikkeld heeft. Inden tijd van de republiek der Vereenigde Nederlanden hcerschte de meeste verscheidenheid inde wetgeving van steden en dorpen. Ook die der steden onderling verschilde zeer van elkander; ieder had hare eigen handvesten en keuren. Voor 1795 vormden in ons land alleen de Steden eigenlijke gemeenten. Het platteland, de dorpen, bezaten geenerlei staatsrechtelijke bevoegdheid. Bij de staatsregeling van 1798 werd de zelfstandigheid der stedelijke besturen vernietigd; bovendien verdween het verschil tusschen steden en plattelandsgemeenten; alle werden op dezelfde lijn geplaatst. (Amsterdam, dat eertijds nu en dan den politieken toestand van al de Nederlandsche gemeenten had beheerscht, stond met het geringste dorpje gelijk.) Alle gemeenten werden administratieve lichamen, die ondergeschikt en verantwoordelijk waren aan het uitvoerend bewind. De staatsregeling van 1801 maakte weer onderscheid tusschen steden en dorpen, terwijl ook nog van districten gesproken werd. De constitutie van 1806 schreef voor, dat de bevoegdheid der gemeentebesturen om hunne huishoudelijke belangen te regelen, dooreen wet zou omschreven worden. Aan dit voorschrift voldeed de wet van 17 April 1807. Zij ademde geheel en al den geest van het Napoleontische centralisatie-stelsel, en beperkte tot verdwijnens toe de zelfstandigheid der gemeente. DE BURGERLIJKE GEMEENTE SAPPEMEER Eender eerste werkzaamheden bestond in het maken vaneen reglement voor de vergadering der gemeentebesturen en een instructie van den secretaris. Een modelbegrooting van inkomsten en uitgaven van de gemeenten werd vastgesteld. Deze begrootingen moesten ter goedkeuring worden ingezonden. De volgende uitgaven mochten worden aangemerkt als behoorende tot de uitgaven die ten laste van de gemeenten worden gebracht o.a. presentiegelden (ƒ 1.50 voor elke vergadering met een maximum van 52 per jaar) der leden en van den secretaris; de jaarlijksche belooning voor den secretaris (ƒ 150.—); het afstandsgeld (10 stuivers voor elk uur afstand, dat de leden moesten afleggen om ter vergadering te kunnen komen); de schrijfbehoeften (ƒ 50. per jaar); huur, vuur en licht voor het vergaderlokaal (met contracten te bewijzen); bodeloon (tot een maximum van ƒ 75. per jaar voor gemeenten beneden 2500 zielen); brievenport (mits gespecificeerd). In Juli 1810 doet Koning Lodewijk afstand van de regeeiing. Holland wordt ingelijfd bij Erankrijk en met groote snelheid worden besluiten genomen en voorschriften gegeven. De thans bekleed wordende functiën zijn Prefect, vóórdien Landdrost; Sous-prefect, vóórdien Kwartierdrost; Maires, vóórdien Drost. Het voormalig Koninkrijk Holland wordt verdeeld in Departementen, Ariondissementen en Mairiën of Communes. Mairie Sappemeer behoorde tot het Arrondissement Groningen en het Departement Wester-Eems. Diverse wetten, die reeds voor enkele departementen uitvoerbaar waren verklaard, worden op 6 Januari 1811 ook van toepassing verklaard o.m. in het Departement Wester-Eems. Het Bestuur eener Mairie (Commune) zal bestaan uit 1 Maire en 1 adjunct Maire (of meer voor grootere gemeenten) en een gemeenteraad of conseil-municipal van 10—30 leden. Dit bestuur wordt door den Prefect benoemd. Voor de posten van Maire en Adjunct-maire moest een dubbeltal van geschikte personen aan den Prefect worden ingezonden. Den 4 Juli 1811 verschijnt het besluit van den Prefect houdende verdeeling van het Departement van de Wester-Eems in Mairie’s en benoeming van Maire’s en Adjuncten. Voor Sappemeer worden benoemd tot Maire Tidde Jans Blaauw; tot adjunct Maire Roelf Maagh. Burgerlijke Stand. 1811. Vanaf het midden van dit jaar wordt de Burgerlijke Stand ingevoerd en bij de gemeente ondergebracht. Tot nog toe werden de doop-, trouw- en overlijdensprotocols bijgehouden door kerkelijke dienaren. Deze protocols worden inde gemeente-archieven overgebracht. In 1924 zijn deze protocols door de gemeente gedeponeerd in het Rijksarchief te Groningen. De eerste geboorteacte ingeschreven den 4 Augustus 1811 werd verleden voor den Adjunct-Maire Roelf Maagh en betrof de geboorte van Harm Hindriks, zoon van Hindrik Caspers Uil, schipper en Antje Jans Dik. De eerste overlijdensacte, ingeschreven 7 Augustus 1811 werd verleden voor den Maire Tidde J. Blaauw en betrof het overlijden van Roelf Berents Boerema, oud 51 jaren, rentenier te Sappemeer. Bevolkingscijfer. Het oudst bekende bevolkingscijfer wijst aan in 1815: 2375 zielen, als volgt verdeeld: 1316 Hervormden, 461 Roomsch-Katholieken, 75 Lutherschen, 485 Doopsgezinden, 38 Israëlieten. Later werden volkstellingen gehouden met de volgende uitkomsten : In 1825 waren de cijfers resp. 1501, 480, 82, 516, 49, totaal 2628. In 1830: 1554, 505, 80, 551 en 47, totaal 2737. In 1840: 1867, 485, 60, 459, 53 en 1 Remonstr., totaal 2925. In 1850: 2011, 539, 58, 490, 71, 1 en 6 anderen, totaal 3176. De bevolking bedroeg in 1860 1748 m. 1777 v. totaal 3561. 1870 2061 m. 2104 v. „ 4165. 1880 2218 m. 2314 v. „ 4532. 1890 2481 m. 2554 v. „ 5035. 1900 3039 m. 3078 v. „ 6117. 1910 3150 m. 3170 v. „ 6320. 1920 3157 m. 3181 v. „ 6338. 1929 3238 m. 3175 v. „ 6411. De Fransche overheersching riep een Conseil Municipal in het leven, die slechts als raadgevend lichaam den Maire ter zijde stond. Aan de gemeenten werd zelfs de laatste schaduw van zelfstandigheid ontnomen. Reglementen voor de gemeenten van 6 Februari 1801 en 20 December 1803 zijn gebleken te zijn regelingen op papier. Dat van 31 Mei 1808, hoewel uiterst traag uitgevoerd, vond toepassing en de daarbij voorgeschreven bestuurders traden in functie. Hel Gemeentehuis te Saf pemeer. Saldo der rekening 1813 buitengewone ontvangsten ƒ 840.—. Opbrengst der gemeente-lasten gewone ontvangsten 1965.—. „ additioneele stuivers op de directe belastingen 241.—. Totaal ... ƒ 3046.—. De gewone uitgaven wezen aan: Jaarwedde van het bestuur ƒ 150.—. „ „ den secretaris 300.—. Algemeene bestuurskosten 432.—. Salaris van den voetbode „ 100.—. Publieke feesten 107.—. Onkosten van brandspuiten 62.—. Jaarwedde van den veldwachter 200.—. Huur van exercitieplaatsen van den Landstorm 50.—. Brand in scholen 80.—. Wegeninspectie 20.—. Schoolgelden voor armkinderen 35.—. plus voor onvoorzien 510.—. ƒ 2046.-. ■j Veel bijzonders valt tot 1925 niet mee te deelen. In dat jaar werd een meer geregelde administratie ingevoerd toen bij Kon. besluit van 23 Juli vastgesteld werd het Reglement op het Bestuur ten Platten Lande inde provincie Groningen. In dat reglement werd gezegd: „Het Bestuur van iedere gemeente zal zijn zamengesteld uit eenen Burgemeester, twee assessoren en eenen gemeenteraad”. De eerste vergadering van den Gemeenteraad werd gehouden den 26 Augustus 1825. In deze vergadering, onder voorzitterschap van den heer Chr. Hartman—Busmann, Burgemeester, tevens secretaris der gemeente, werden de leden van den Raad beëedigd; werd tot oudsten assessor in rang gedesigneerd Helmer Siegers en vond beëediging van den Secretaris plaats. Tevens werd opgemaakt een rooster van aftreding van de leden van den Raad. Op genoemden datum bestond het Bestuur der gemeente Sappemeer uit de heeren Chr. Hartman—Busmann, Burgemeester tevens Secretaris, Helmer Siegers en Harm B. Lukje, assessoren, Arend van Norg, Geert Jans Kool, B. van Delden, A. J. van Iddekinge, A. L. Smith en Jan H. Keizer, raadsleden. Volledigheidshalve dient hier te worden medegedeeld, dat vóór gemelden datum de leiding der zaken in handen was van den schout Tiddo Jan Blaauw, die tot Maart 1815 Maire der gemeentewas en later den titel van schout voerde. Na de inwerkingtreding van voormeld reglement, hetwelk toen geen Schout, doch Burgemeester kende, had door den eerstvermelde aan Burgemeester Chr. Hartman—Busmann een overdracht plaats. Van deze overdracht werd een inventaris opgemaakt, luidende: Inventaris van de archieven, registers, papieren en overige losse gemeentegoederen, welke aan den heer Chr. Hartman—Busmann, burgemeester der gemeente Sappemeer, zijn overgegaan, door den voormaligen schout dier gemeente: een kort begrip, houdende voorwaarden, waarop landeigenaren gelden kunnen opnemen, zeven instructiën voor de medicinae doktoren inde Nederlanden, elf resolutiën, acht doopprotocollen, een protocol van overlijden van 1791, een lijst van lijken van 1806 tot 1811, twee tienjarige tafels van 1811 tot 1813, de Burgerlijke acten van 1811 tot 1825 ingesloten, de registers der verlofgangers van 1816 tot en met 1824, de inschrijvingsregisters en alphabetische lijsten der Nat. Militie van 1814 t/m 1825, de staten DD van 1817 tot 1824 ingesloten, vier en twintig verlofpassen, wetgeving op de Nat. Militie van H. Schullje 1825, dito aanteekeningen op de Nat. Militie, twee registers en 8 naamlijsten van de schutterij, enkele cijfers noemen, drie registers der Nat. militie modelG.Q., drie repertoires va nden schout, keur op de zetting van het brood, opgave der brandbluschmiddelen, lijsten betrekkelijk den financieelen staat der armen van 1823, staat van het armwezen inde gemeente Sappemeer over 1823, tabel betrekking hebbende tot de krankzinnigen, opgave van het schoolwezen, vier ingevulde declaratoires, een register der gebouwde eigendommen, een legger der grondbelasting, twee mutatieboeken van gebouwde en ongebouwde eigendommen, 29 registers der patentschuldigen zoo primitief als suppletoir, 4 oningevulde patenten, fjIII H| ' M ■ 1 Kiek vanaf hooghout te Sappemeer. 9 registers van gezegelde patentbladen, 7 aanvragen van vrijstelling om patenten waarop de vrijstelling reeds is afgegeven, 2 vrijstellingen, 12 registers van den ontvanger als van zeeweringen, veefonds, directe belastingen, grondbelasting, patenten, personeel, 5 pakken Bulletins der Lois van 1811 tot en met 1813 en registers van uitgevoerde missiven en 1 van kundigcedullen, missiven van Augustus 1811 tot en met Augustus 1825, de staatsbladen van 1813 t/m 1825 met drie registers op hetzelve, acht memoriën betrekkelijk den kwaden droes onder de paarden, 17 opgaven betrekkelijk het koorn, begrootingen van 1812 tot en met 1825, repaititiën van 1812 tot en met 1825, 9 repertorium der missiven, 5 rekeningen van ontvang en uitgaaf, Code Napoleon Hollandsch en Fransch in twee deelen, dito wetboek van strafvordering, „ „ „ civile regtsvordering, een reglement ter voorkoming en blussing van brand, een alphabetische lijst van de beroepen en bedrijven enz. der patentschuldigen, deux, imperial sur la circonscriptions des arrondissements enz. de la Hollande, twee lijsten, een borstel en twee cachetten. Aldus opgemaakt te Sappemeer den 26 Aug. 1825. w.g. CHR. HART MAN—BUSM ANN. w.g. TIDDO J. BLAAUW. Hieruit blijkt dat het beheer niet zoo omvangrijk was als thans. Burgemeesters 1825/1928. Na den heer Tiddo J. Blaauw, schout, zijn tot heden de volgende personen Burgemeester der gemeente geweest: Chr. Hartman—Busmann 1825—1850 O. Oving 1850—1853 H. B. ter Spill 1853—1863 T. Venema Azn. 1863—1893 Mr. T. S. Bakker voor infunctietreding overleden. Qemeentefinanciën. Van de vele voorschriften die gegeven werden wil ik aanhalende verplichting betreffende het opmaken van begrootingen van ontvangsten en uitgaven en rekeningen. Uit de rekeningen over 1815 zal ik Q. van Kregten 1893 1913 D. L. de Koe 1913-1917 Mr. E. J. Thomassen a Thuessink van der Hoop van Slochteren 1917 1925 H. J. Eikema 1925 1927 A. Jonkeren 1927. Secretarissen 1825/1928. Sedert de inwerkingtreding van het Reglement fungeerden als secretaris: Chr. Hartman—Busmann 1825—1850 O. Oving 1880 1851 T. Venema Azn. 1851 1893 H. Ruzius 1893 1894 W. H. Tulp 1894—1900 F. Schut 1900—1924 J. J. Perdon 1924. Ontvangers 1811/1928. terwijl als Ontvanger werkzaam waren: Jan Luitjes van Calcar 1811 1813 W. I. Meurs Wichers 1814 1815 J. A. Engelhard 1815 1819 Tiddo J. Blaauw 1820 1824 P. A. de Rochefort 1825—1844 T. Venema Azn. 1844 1863 J. W. Bakker 1863—1899 H. B. van der Goot 1899—1904 J. Buining 1904. Wethouders 1825/1928. Als assessoren (na de totstandkoming der gemeentewet 1851 wethouders genoemd) fungeerden: 1825 Helmer Siegers, Harm B. Lukje, 1892 A. Swiers, J. H. Nijhuis, 1827 H. B. Lukje, Geert J. Kool, 1895 J. H. Nijhuis, E. Maathuis, 1840 Geert J. Kool, Hendrik Boelmans ter Spill, 1899 J. H. Nijhuis, J. S. Smid Ezn., 1850 H B. ter Spill, Onno Oving, 1907 J. S. Smid Ezn., E. Mulder, 1851 H. B. ter Spill, J. P. Mulder, 1907 J. S. Smid Ezn., G. J. Petersen, 1853 J. P. Mulder, D. Remkes, 1915 J. S. Smid Ezn., M. Jonker, 1856 J. P. Mulder, S. van Delden, 1915 J. S. Smid Ezn., W. C. Wildervanck, 1861 S. van Delden, W. H. Wildervanck, 1818 W. C. Wildervanck, M. Doornbos, 1881 W H Wildervanck, E. Maathuis, 1919 W. C. Wildervanck, J. Kliphuis, 1887 J. Remkes, D. G. Boerma, 1921 W. C. Wildervanck, M. Doornbos, 1889 J. Remkes, A. Swiers, 1923 D. L. de Koe, G. Boer. Grenzen der gemeente. De grenzen van Sappemeer zijn niet altijd zoo geweest als ze nu zijn. Bij Keizerlijk decreet van 13 Juli 1813 werd de grens tusschen Hoogezand en Sappemeer gewijzigd. Vóór dien tijd liep de grens vanaf het Winschoterdiep in het verlengde van de sloot aan de westzijde van de Stationsstraat in noordelijke richting. Bij genoemd decreet werd zij meer oostelijk getrokken en volgde zij het midden van het Winkelhoeksterdiep tot aan het Abrahamsdiepje. Daardoor kwam een groot stuk grond (bij de stad Groningen nog steeds bekend als Sappemeer nos. 32 en 33) bij de gemeente Hoogezand. Een poging door den Gemeenteraad van Sappemeer in 1881 gedaan, om het verloren terrein terug te krijgen had geen succes. Oppervlakte der gemeente. Zooals de gemeente thans is heeft zij een oppervlakte van 1329,375 H.A. De gemeente is verdeeld als volgt: Indeeling der gemeente. Sappemeer I ripscompagnie (ged.) Kleinemeer Spitsbergen (ged.) Achterdiep Jagerswijk Borgercompagnie (ged.) Winkelhoek. Gemeentewapen. In 1864 werd door den Gemeenteraad besloten een verzoek te richten om voor Sappemeer een wapen te mogen voeren. Van dit verzoek is niets terecht gekomen en in 1881/1882 werd andermaal verzocht. Hierop werd gunstig beschikt. Deze beschikking luidt: Vanwege den Koning, De Minister van Justitie, Verklaart, dat daarbij aan de gemeente Sappemeer is verleend het wapen hieronder in zijne kleuren en metalen omschreven en geteekend; zijnde een doorsnede schild, het bovengedeelte van sinopel beladen met een ploeg van zilver, het benedengedeelte van zilver met drie golvende faassen van lazuur, het schild omgeven van het randschrift „Gemeentebestuur van Sappemeer”. Gedaan te ’s Gravenhage den 30 September 1882, De Minister van Justitie, A. Ei. MODDERMAN. Gemeentehuis. Waar het Gemeentehuis gedurende het bestaan der gemeente gevestigd is geweest of waar de secretarie werd gehouden is van den eersten tijd niet precies te zeggen. Naar mij is verteld was de secretarie omstreeks 1810 gevestigd bij de Borgercompagniesterbrug in het huis, dat destijds stond waar thans het café „Dijkhuis” is. De schout Blaauw hield aldaar zijn kantoor. Later, vermoedelijk omstreeks 1825, werd verhuisd naar het gebouw, thans bekend als Hotel „Struvé”. Den 16 Nov. 1885 werd het gebouw aangekocht, dat thans nog als Gemeentehuis wordt gebruikt. Reeds kort na de inwerkingtreding van het Reglement op het Bestuur te plattenlande werd de gemeenteraad geplaatst voor een ingrijpende aangelegenheid 1). Inde vergadering van 27 Juni 1826 komt in behandeling een schrijven van den Gouverneur der prov. Groningen van 22 Juni 1826, waarbij aan Sappemeer wordt te kennen gegeven, dat Burg. en Weth. van Groningen in verband met het repareeren en onderhouden der schoolgebouwen hebben medegedeeld, dat er naar hunne meening geen genoegzame gronden bestaan, op grond waarvan zij zich verplicht zouden achten de kosten te moeten dragen van het vernieuwen, vergrooten enz. van de schoolgebouwen te Windeweer, Hoogezand en Sappemeer. Onze vroede vaderen gaan met de meening van Burg. en Weth. van Groningen niet accoord en er wordt besloten den Gouverneur onder het oog te brengen, dat de meening, vervat in aangehaalde missive, zeer vreemd is en door Sappemeer niet gedeeld wordt. Integendeel is de Raad van Sappemeer van oordeel, dat er genoegzame gronden bestaan waarom de stad Groningen tot het onderhouden van de scholen in Sappemeer verplicht is. „Immers sedert omstreeks twee verloopen eeuwen heeft de stad zich gehouden geoordeeld tot het onderhoud der schoolgebouwen van Sappemeer en Kleipemeer en heeft ook in al dien tijd, zonder daarover ooit eenig verschil te maken, in derzelver onderhoud voorzien en kan ook de stad noch op contracten, noch op eenige andere verordeningen zich beroepen of daaruit aantoonen, dat die last van onderhoud met eenigen schijn van regt op de schouders der ingezetenen zoude kunnen worden gelegd en waaromtrent ook geene de minste gronden zijn aangevoerd dan het eigen genomen besluit. Wel wil het Bestuur van Sappemeer erkennen, dat het niet in het bezit is van eenige stukken, blijken of oorkonden om de verplichting van de stad te kunnen bewijzen welke alleen bij het kantoor van den Rentmeester der Stadsveenen en inde Stadssecretarie zijn berustende, waartoe de ingezetene noch het gemeentebestuur toegang hebben en waarvan de reden hierin moet worden gezocht, dat de gemeente Sappemeer voor het invoeren der besturen ten platten lande nooit eenige regering of bestuur voor hare belangen heeft gehad, maar dat dit alles aan de Stadsregering en derzelver rentmeester werd toevertiouwd, waaromtrent sedert de laatste jaren, doch nimmer bevorens redenen van klagten hebben gehad. Evenzoo is het gelegen met het bewijs dat de stad Groningen zekere retributiën heft, om daarvoor de gebouwen in deze gemeente te onderhouden, bekend onder den naam van Heemstedegelden, waaromtrent ook alhier geene stukken of oorkonden voorhanden zijn, maar dat dit alleen is steunende op de oude overleveringen van oude ingezetenen, welke deze als een bekende waarheid hebben opgegeven. Bij het stichten n.l. van kerk, pastorie en scholen in deze gemeente heeft de stad, om hiertoe de kosten te vinden, een nieuw bezwaar op de ingezetenen gelegd, (want dat zulks bij het oorspronkelijk huurcontract niet was bedongen is buiten tegenspraak) dat n.l. van iedere heemstede, welke door de kolonisten op hunne gehuurde plaatsen werden gezet, van Martenshoek af tot de grenzen van het Oldambt, jaarlijks heemstedegeld zoude worden betaald om daarvoor de gebouwen in deze gemeente te onderhouden, (want te dier tijd was op het Hoogezand nog geene school aanwezig) en wel tot die exorbitante som, dat van iedere roede naar grootte of zes of acht of 10 duiten zoude worden betaald, hetgeen van een grasland naar 240 roeden gerekend uitmaakt 9,12 of 15 guldens per gras, niettegenstaande de ingezetenen bij het oorspronkelijke en eerste huurcontract niet verplicht waren om meer vaneen gras land, gerekend op 240 3) In het volgende worden soms gedeelten van notulen woordelijk overgenomen. Gelet op het Koninklijk besluit van den 9 September 1882, no. 86, Betoogd wordt, dat de Raad, representerende de geheele gemeente op de aangevoerde gronden, vermeent in naam der ingezetenen en eigenaren dezer gemeente, zich over deze onregtmatige weigering van de regering der stad Groningen, met reden te mogen beklagen, terwijl dezelve, ten volle vertrouwend dat de Gouverneur der provincie evenzoo de regtmatige belangen en billijke vorderingen der ingezetenen der gemeente Sappemeer als die van de stad Groningen ter harte zal nemen, Zijne Excellentie’s tusschenkomst wordt verzocht om wel te willen bewerken, dat de regering van de stad van de ongegrondheid harer meening overtuigd worde, en derzelver verder blijft voortgaan met het repareren en onderhouden der schoolgebouwen inde gemeente Sappemeer, opdat Sappemeer ten eersten met een nieuwe school, waarvan de noodzakelijkheid aan Zijne Excellentie onlangs zelven is gebleken, zal mogen worden verblijd.” Hoewel Sappemeer meent, dat thans het gevaar wel zal zijn afgewend, komt reeds de volgende vergadering in behandeling een missive van Z. E. den Gouverneur der provincie Groningen van 3 Juli 1826 houdende, in antwoord op het aan hem gezonden proves-verbaal van het verhandelde door den Raad op 29 Juli j.l. omtrent de weigering van de stad Groningen, om verder in het onderhoud der in deze gemeente bestaande schoolgebouwen te voorzien, dat het het beste zoude zijn ter bestrijding van de kosten van het onderhoud en de vernieuwing der gemelde scholen, fonds aan te vragen ten laste der gemeente Sappemeer, blijvende dan het Plaatselijk Bestuur vrij, zich ter dezer zake te beklagen of zich nader tot de Regering van Groningen te wenden, zullende eventueel de aangevraagde som niet behoeven verbruikt te worden, wanneer de stad Groningen in dezen mogt subsidieeren. Dit vond bij den Raad geen aangename ontvangst en besloten werd (zooals de raadsnotulen woordelijk vermelden): le. met meerderheid van stemmen om het bedoelde fonds tot het onderhoud en de verbetering der schoolgebouwen ten laste van de gemeente, onder protest, aan te vragen en alleen ter voldoening aan de aanschrijving van den Gouverneur van den 3 Juli 1826, zonder hierdoor gehouden te willen worden tot derzelver onderhoud; 2e. is met eenparige stemmen besloten dat het plaatselijk bestuur hieromtrent niet nader bij de regering van Groningen zoude adresseeren; 3e. om bij wijze van request onze klagten en bezwaren tegen het gevoelen en wegens de weigering van Burgemeester en Wethouders van Groningen om niet langer in het onderhoud der schoolgebouwen te voorzien, eerbiedig aan de H.H. Ged. Staten der Provincie te kennen te geven. Al deze tegenkantingen en aangevoerde bezwaren hebben evenwel niet mogen baten en bij missive van den Gouverneur der provincie van 4 Dec. 1826 wordt bericht, dat de Regering van de stad Groningen bij missive van 28 Nov. 1826 aan Heeren Ged. Staten heeft medegedeeld bezwaren te hebben om bij voortduring te voorzien in het onderhoud van schoolgebouwen inde gemeente Sappemeer. Ged. Staten vinden hierin termen om Sappemeer mede te deelen niet op den afloop der te nemen beslissing te wachten doch reeds terstond over te gaan met het laten opmaken van het bestek en voorwaarden en fondsen op de gemeentebegrooting te brengen en om deswege buitengewone belastingen te heffen van de ingezetenen van de schoolkreitsen van Sappemeer en Kleinemeer. Andermaal besluit de Raad zich niet verplicht te achten het onderhoud der scholen voor rekening van Sappemeer te nemen en zich niet gerechtigd achten de ingezetenen deze last op de schouders te leggen. Hiervan werd wederom mededeeling gedaan aan den Gouverneur der provincie. Als antwoord hierop kwam binnen mededeeling van H.H. Ged. Staten, dat Groningen zich bereid betoond heeft om het fonds, bekend onder den naam van plaats- en heemstedegelden, vanaf 1 Januari 1827 aan Sappemeer af te staan tot onderhoud der scholen, mits de stad ontheven wordt van het onderhoud der schoolgebouwen, schoolmeesterswoningen, schoolmeesterstractementen, turfgelden enz. Over deze aanbieding ontspon zich een uitgebreide gedachtenwisseling waarbij o.m. tot uiting kwam dat niet bekend was wat de stad onder plaats- en heemstedegelden verstond en of onder het voorgestelde de eigendom der schoolgebouwen etc. aan Sappemeer overging. Door tusschenkomst van Ged. Staten werd hierop door de stad geantwoord, dat het de bedoeling was de eigendom ook over te dragen. Ter nadere verduidelijking der plaats- en heemstedegelden legde de stad overeen specifieke lijst van de schuldplichtigen. Indien Sappemeer de gedane aanbieding accepteert zal bij de benoeming vaneen schoolmeester de uitdrukkelijke voorwaarde moeten worden gemaakt, dat deze de kostersbetrekking te Sappemeer tevens moet waarnemen. De Raad van Sappemeer vindt de aangeboden fondsen ten eenenmale onvoldoende. Zij bedragen slechts ƒ 454.91j/2, terwijl enkel aan meesterstractementen moet worden uitgegeven ƒ 453.28, z’jnde voor Sappemeer ƒ 259.36 en voor Kleinemeer ƒ 193.92. Voor onderhoud blijft dus slechts beschikbaar ƒ Dit bedrag is ten eenenmale onvoldoende, terwijl roeden, te betalen dan 25 stuivers en dus wordt jaarlijks in plaats van ƒ 1.25 van de heemsteden 9,12 of 15 guldens per gras betaald. bovendien nog een nieuwe school te Sappemeer gebouwd moet worden. Bij de gevoerde besprekingen blijkt, dat de plaats- en heemstedegelden nimmer bestemd geweest zijn om daarmee de schoolgebouwen te onderhouden, maar dat deze gelden steeds door de schoolmeesters zelve worden ingevorderd, zonder ooit of immer daarvan rekening aan de stad Groningen te doen en dat gemelde plaats- en heemstedegelden toen eerst door den Rentmeester der Stadsveenen onder genot van zekere retributie, zijn ingevorderd geworden, nadat hij daartoe, op uitdrukkelijk verzoek van de schoolmeesters in der tijd bij resolutie van Burgemeester en Raad van den 19 Februari 1778 was geautoriseerd geworden, zoodat derhalve de schoolgebouwen door de stad Groningen nimmer zijn daargesteld noch onderhouden uit de plaats- en heemstedegelden, maar steeds uit andere fondsen, waaruit dan ook genoegzaam blijkt, hoe geheel erroneus het is en met de waarheid strijdig, hetgeen de Raad der stad Groningen in derzelver missive van den 26 December 1827, no. 581, als eene in alle stadskoloniën overbekende waarheid wil doen voorkomen, „dat de plaats- en heemstedegelden aan de Stad voldaan werden, om daaruit te vinden de kosten van het onderhoud der schoolgebouwen, meesterswoningen en wat dies meer is”. Overwegende, dat daarentegen de huren van de heemsteden eerst aan de Stad Groningen zijn ingewilligd inden jare 1657, zooals blijkt uit de resolutie van den 19 Februari 1657, alwaar gezegd wordt „voorts woer mede bij occasie van deze met goedvindinge der volmachten opgemeld verstaen en ingewilligd, dat de heemsteden, zoo apart werde bewoond, al bevorens van het Landt zijnde afgetrokken, tot huure voor iedere roede sulden betalen als volgt enz.”; Overwegende, het derhalve hieruit blijkt, dat de huren van de heemsteden eerst zijn ingewilligd aan de stad Groningen verscheidene jaren na het eerste oorspronkelijke huurcontract der landerijen in deze kolonie van den jare 1628 en slechts ongeveer een jaar na het bouwen van de school te Sappemeer, zoo laat zich hieruit gevoegelijk afleiden en volgt hieruit, als vanzelven, dat deze nieuwevoordeelen aan de Stad zijn ingewilligd en dat de ingezetenen dezer kolonie zich dezen nieuwen last hebben laten welgevallen, teneinde daardoor de Stad schadeloos te stellen voor de aangewende kosten van het bouwen en het verder onderhouden der schoolgebouwen; Overwegende, dat dan ook niets billijker is, dan dat de Stad Groningen bij het overdragen van den last ook tevens weder afsta de voordeelen, welke aan haar voor denzelfden indertijd zijn ingewilligd geworden. Eindelijk in aanmerking genomen zijnde, dat het volstrekt noodzakelijk is, dat er eene nieuwe school te Sappemeer gezet worde en gelet op de buitengewone kosten welke daartoe moeten worden aangewend; Is goedgevonden onder terugzending der toegezonden stukken ten eersten aan H.H. Ged. Staten dezer provincie te kennen te geven, zooals geschiedt bij dezen, dat de Raad der Gemeente Sappemeer de schoolgebouwen in deze gemeente met den aankleve van dien niet kan overnemen op zoodanige voorwaarden als vanwege de Stad Groningen worden aangeboden, maar ten anderen, dat de Raad der gemeente Sappemeer bereid is de schoolgebouwen met den aankleve van dien, in dier voege als door de Regering der Stad Groningen is voorgedragen, over te nemen, indien de Stad Groningen, boven en behalve de aangebodene plaats- en heemstedegelden, kan goedvinden aan deze Gemeente mede af te staan de opbrengst van de huren van de heemsteden, gelegen onder Sappemeer, Kleinemeer en Borgercompagnie vanaf den 1 Januari 1827 of wel vanaf dat tijdstip eene jaarlijksche toelage van 400 guldens om daaruit te bestrijden de kosten van het jaarlijksch onderhoud der schoolgebouwen in deze gemeente, alsmede de jaarlijksche interessen en de aflossing van de op te nemen gelden ter bouwing van eene nieuwe school te Sappemeer, en ten derden, dat de Regering der stad Groningen voor hare rekening neme al de kosten van zegel en registratie of anderen, welke op de overdracht zullen komen te vallen”. Het resultaat der gevoerde correspondentie is niet schitterend. Een oplossing werd niet verkregen en door het lid van den Raad S. R. Maagh werd inde vergadering van 1 December 1828 voorgesteld een request bij Zijne Majesteit den Koning in te dienen en te verzoeken „eene zoodanige despositie te verleenen, dat de Regering der Stad Groningen moge gelast worden, evenals van ouds, in het onderhoud der schoolgebouwen, etc. te Sappemeer te voorzien”. Het succes voor Sappemeer bleef uit. Bij missive van Ged. Staten van 20 Juli 1828 wordt aan den Raad bericht, dat Z.M. de Koning geen termen heeft gevonden om in het verzoek van Sappemeer te treden en derhalve ter goedkeuring tegemoet zal zien de regeling, welke getroffen zal worden tusschen de Stad Groningen en de gemeente Sappemeer en over te gaan tot benoeming van eene Commissie, die deze zaak zal voorbereiden met eene door de Stad Groningen te benoemen Commissie. Hiermede was dus vrijwel de knoop doorgehakt en kwam het verder aan om een zoo voordeelig mogelijke regeling te treffen. Teneinde in het stellen van eischen zoo sterk mogelijk te staan werd met een gelijksoortige Commissie te Hoogezand overlegd om gezamenlijk de actie te voeren. Echter kwam van Ged. Staten bericht, om althans zoo voordeelig mogelijk te handelen trachtte te verijdelen; en dat men daarin is geslaagd mag uit het volgende blijken (echter niet dan nadat in het laatst van 1831 nogmaals door Qed. Staten werd aangedrongen om gecommitteerden uit den Raad op te dragen met gecommitteerden uit Ged. Staten te vergaderen, teneinde zoo spoedig mogelijk tot overdracht der scholen te komen). We bevinden ons inde vergaderingen van den Raad der gemeente Sappemeer van den: 18 Maart 1835. Gelezen zijnde eene missive van den Schoolopziener van het le District dezer provincie houdende enkele bedenkingen tegen de ingezonden teekeningen eener eventueel te Sappemeer nieuw te bouwen school met schoolmeubelen benevens eene nieuwe woning voor den onderwijzer. De Raad erkennende het gewigt en de juistheid eenige dier bedenkingen, goedgevonden dezelve in nader advies te houden en besloten de teekeningen en bestekken der opgemelde werken alsnu ter approbatie aan Ged. Staten in te zenden: welk plan vervolgens met algemeene stemmen werd vastgesteld en door de leden verteekend met uitzondering van het lid van Iddekinge, die, alhoewel geene aanmerkingen hebbende op voorschreven plan van negotiatie, zoodanig als het lag, echter verkoos hetzelve niet mede te teekenen, als voelende zich bezwaard, om zulk een last op de ingezetenen te leggen. Besloten wordt aan H.H. Ged. Staten en de Stad Groningen te verzoeken eene geldelijke bijdrage te geven voor bovengenoemde werken. 12 October 1835. De nieuwe school c.a. zal in 1836 worden gebouwd. Van Ged. Staten was bericht ingekomen, dat de provincie geen bijdrage wenschte te geven. 12 Februari 1838. Voor den schoolbouw werd een geldleening gesloten groot ƒ 7600.—. Aannemers waren Reinder Reinders te Groningen en Uko Jans Reinders te Hoogezand. Eerstgenoemde was tevens kooper van de oude school waarvoor de nieuwe inde plaats zal worden gesteld. Gedurende den tijd, dat geen schoolgebouw gebruikt kan worden wordt verzocht aan de Stad Groningen om het onderwijs in het Kerkgebouw der Hervormden te mogen doen plaats vinden. 26 Februari 1838. Als Dagel. Opzichter bij bovenvermelden bouw wordt benoemd Pieter Derks Hoen, blokmaker te Sappemeer, voor ƒ 1.50 per dag. 25 Mei 1838 (voormiddag). Eerste steenlegging der nieuwe school .. .• en tevens bepaald dat als drinkgeld aan het werkvolk zal worden gegeven tien guldens en heeft daarop de Raad met den Opzichter zich begeven naar het terrein der nieuw gebouwd wordende school en is aldaar door den Burgemeester de eerste steen gelegd. 20 September 1838. De aannemers verzoeken uitbetaling van de aannemingssom, aangezien het aangenomen werk is opgeleverd. De Raad neemt het werk persoonlijk op en constateert, dat niet is voldaan aan de bepalingen van het bestek. 9 October 1838. Precies als voren. 14 Maart 1839. Mr. A. Modderman te Groningen doet een voorstel om uit den Raad gecommitteerden te benoemen, teneinde met de aannemers of met hem als gemachtigde van die aannemers tot een oplossing omtrent de betalingen der aannemingssommen te komen. Als gecommitteerden worden benoemd de Burgemeester en de heer Vander Baan. Inde hieropvolgende week werd een oplossing verkregen en vond de uitbetaling plaats. * * * Droeg men in het voorgaande aan Sappemeer, als gemeente, de zorg voor het onderhoud van het onderwijs op, reeds in 1827 werden pogingen in het werk gesteld om van de gemeenten Sappemeer en Hoogezand één gemeente te maken. In die jaren werd voor vereeniging van gemeenten nog niet de tusschenkomst van den wetgever vereischt, doch kon zulks bij K.B. geschieden. In genoemd jaar was de combinatie van diverse gemeenten, w.o. ook Sappemeer en Hoogezand, een onderwerp van behandeling inde vergadering van de Staten dat gecommitteerden uit hun College opdracht hadden te vergaderen met de Commissie uit Sappemeer en Groningen en uit Hoogezand en Groningen. Elke Commissie afzonderlijk. Hoewel Sappemeer zich verzette werd niet toegestaan met gecombineerde Commissies te vergaderen. Uit alles blijkt, dat men alle pogingen van Sappemeer om van het onderhoud etc. te worden vrijgesteld of der provincie (3 Juli). H.H. Ged. Staten zeggen o.m. in hun voordracht, dat van tijd tot tijd zich klachten doen hooren over het bezwarende der gemeentelasten. Eene ingestelde commissie brengt rapport uit en stelt ten opzichte van Hoogezand en Sappemeer voor: „De vereeniging van de gemeenten Hoogezand en Sappemeer, hoofdplaats Hoogezand, hetwelk uit hoofde van de ligging zeer gevoeglijk kan plaats hebben, en aan Sappemeer, eene gemeente, die bijzonder door gemeenteen armenlasten bezwaard is, geene geringe verlichting zal toebrengen”. Provinciale Staten stemden in met het uitgebrachte rapport en vereenigden zich met het daarbij voorgelegd ontwerp van vereeniging. De Gemeenteraad (22 Sept. 1827) oordeelde anders en berichtte aan Heeren Gedeputeerde Staten, dat hij eene vereeniging niet wenschelijk acht. (Sappemeer telde toen 2669 zielen). Inde vergadering van 6 Januari 1832 komt dezelfde zaak nogmaals ter tafel, zulks naar aanleiding vaneen aan Z.M. den Koning ingediend adres door eenige ingezetenen van de gemeente Hoogezand, houdende verzoek dat de gemeenten Hoogezand en Sappemeer mogen worden gecombineerd. Andermaal adviseert de Raad om niet tot eene vereeniging over te gaan en mocht daartoe wel worden overgegaan, dat de tegenwoordige Burgemeester van Sappemeer als zoodanig over de gecombineerde gemeenten zal blijven fungeeren. Uit de, omtrent de combinatie door de gemeente Hoogezand opgemaakte processenverbaal blijkt, dat men zich daar niet tegen eene combinatie wil verzetten. Echter is vaneen combinatie van de gemeenten Hoogezand en Sappemeer niets gekomen. Lange jaren heeft het geduurd, voordat eene vereeniging van de gemeenten wederom officieel ter sprake kwam. Bijna een eeuw later werd deze kwestie wederom aangeroerd. In 1912 werden wederom de Raden der gemeente in het gareel geroepen om hunne meeningen kenbaar te maken. De heer D. L. de Koe, toen Burgemeester, bracht uitvoerige beschouwingen uit betreffende eendoor H.H. Ged. Staten der prov. Groningen ontworpen voorstel tot vereeniging van de gemeenten Sappemeer en Hoogezand. Schrijver zegt aan het einde zijner beschouwingen: „Het is niet aan mij het antwoord op deze vraag (de vereeniging) te geven. Deze taak is weggelegd voor U, (de Raad) aan wie in deze de belangen der gemeente Sappemeer zijn toevertrouwd, voor wie deze belangen alleen richtsnoer zullen zijn bij het vestigen van Uw oordeel. Laat het verder mijn voorrecht zijn leiding te mogen geven aan Uwe (raads)vergaderingen, waarin over het veelbesproken voorstel wordt beraadslaagd”. Het resultaat der gehouden besprekingen is dat combinatie niet gewenscht werd door Sappemeer. De wetgever, wiens tusschenkomst vereischt werd, heeft blijkbaar een combinatie ook niet wenschelijk geoordeeld. Althans de gemeenten Sappemeer en Hoogezand handhaafden hunne zelfstandigheid zooals zij waren. Wederom verloopen enkele jaren. Tengevolge van den crisistijd, gedurende den wereldoorlog, gaat ook Sappemeer financieel achteruit en toen door het aangaan der crisisleening in 1921, welke in zeer korten tijd moest worden afgelost, de belasting aanmerkelijk moest worden verhoogd, werd door de burgerij een vergadering belegd om den algemeenen toestand der gemeente te bespreken. In deze, in het hotel „Struvé” gehouden, vergadering werd een commissie benoemd om te onderzoeken op welke wijze tot verlaging van belasting kon worden gekomen en of in verband daarmee eene vereeniging van de gemeenten Sappemeer en Hoogezand gewenscht werd. Deze commissie heeft evenwel niets vermogen uitte richten. In verband met de ter sprake gebrachte vereeniging werden onmiddellijk door tal van ingezetenen, die deze combinatie voor Sappemeer niet wenschelijk achtten, adressen aan den Gemeenteraad gezonden om daartoe toch vooral niet mede te werken. Gelijk de reeds eerder behandelde voorstellen strandde ook dit. En of eventueele nieuwe plannen zullen slagen zal de tijd moeten leeren. Zooals reeds in het begin van mijne bijdrage is vermeld waren Sappemeer en Hoogezand reeds dadelijk bij den aanleg gesplitst. En zoolang Sappemeer haar bestaansrecht als afzonderlijke gemeente kan bewijzen door steeds ten bate van hare ingezetenen te doen wat behoorlijker wijze van haar kan worden gevorderd, zal zij hare zelfstandigheid als afzonderlijke gemeente ongetwijfeld handhaven. Wegen. Vóór 1842 bestond in Sappemeer nog geen verharde weg. Inde vergadering van 1 Maart 1842 komt in behandeling een schrijven van Ged. Staten waarbij wordt medegedeeld, dat de weg Martenshoek Scheemda voor rekening der provincie zal worden begrind of bestort met verbrijzelde keien en waarbij verzocht wordt inde kosten 'bij te dragen. Besloten wordt Ged. Staten te antwoorden, dat de Raad van oordeel is, dat tot Burgemeester van Kr eg ten. meer voor ƒ 15891.—. Tot hoofd der nieuwe school wordt benoemd R. van der Velde, hoofd der school te Kommerzijl. De infunctietreding wordt bepaald op 1 April 1890. De tweede school in het vorenstaande genoemd in het westeind der gemeente liet nog eenigen tijd op zich wachten. In 1904 besloot men tot den bouw op een terrein aan de Stationsstraat. De school staande inde kom van Sappemeer (de Westerschool) bezat tot 1925 een uitgebreid leerplan. In 1924 vond echter een reorganisatie van het lager onderwijs te Sappemeer plaats en werd met ingang van 1 Mei 1925 inde school te Kleinemeer, naast een gewone lage'e school, een U.L.O.school, overeenkomstig de Lager-Onderwijswet 1920, gevestigd. Deze school, aanvankelijk met 2 leerkrachten geopend, moest spoedig een personeelsuitbreiding ondergaan. Thans bevat zij een 4-jarigen cursus met ook 4 leerkrachten. Gemeentelijke middelbare school. Op 1 Augustus 1864 werd geopend een school voor M. O. (levende talen, wis- en zeevaartkunde). Tot leeraar werd benoemd de heer H. C. Spruyt, instituteur te Groningen, voor zes jaren op een salaris van ƒ 1200.—. Door de stichting vaneen R.H.B.S. te Sappemeer in 1868 werd deze school weer opgeheven. Rijks Hoogere Burgerschool. 10 September 1866. Het terrein waarop de R.H.B.S. is gebouwd wordt aangekocht voor ƒ 10300.—. 25 October 1866. Het bestek enz. wordt den Raad aangeboden. Kostenraming ƒ 31700.—. Inde vergadering van 7 November 1866 wordt voorlezing gedaan vaneen adres van 50 ingezetenen, waarbij te kennen wordt gegeven, dat zij verrast en verbaasd zijn over het besluit tot oprichting eener R.H.8.5., omdat zulks hun inziens gewaagd en zeer kostbaar is. Aangedrongen wordt het genomen besluit te herroepen. Dit adres wordt voor notificatie aangenomen. Op 12 Maart 1867 vond aanbesteding der schoolplaats voor ƒ 33600.—. Op 16 Augustus 1867 gaat de gemeenteraad een gedenksteen plaatsen in het gebouw van de R.H.B.S. Op die gedenksteen (aangebracht inde vestibule) is gegrift: , Ministers Thorbecke, Geertsema, Heemskerk. Deze stichting verworven en bewerkstelligd onder: Dr. W. C. Staring, Inspecteur. F. S. Bakker, > D. G. Boersma, \ T. Venema Azn., Burgemeester J. P. Mulder, I J. K. Mulder, f , , , n , 0 „ ~ • i T d \ Leden van den Raad. S. van Delden, > ... ~ , L. J. Beenes, / W. H. Wildervanck, i Weth°UderS' j. Q, Bcrg. ( J. Remkes, S. J. van der Goot. / Op 20 Juli 1868 keurt de Raad de concept-overdracht aan het Rijk goed; op 5 September wordt het contract geteekend. Den 17 Maart 1906 koopt de gemeente 500 M2. terrein achter de R.H.B.S. voor ƒ 2.75 per M2. Dit terrein wordt in bruikleen aan het Rijk afgestaan voor uitbreidi ig der school. Tot 1917 was de R.H.B.S. te Sappemeer een met een 3-jarigen cursus; daarna werd zij omgezet ineen met een 5-jarigen cursus. Normaallessen. In het gebouw der R.H.B.S. werd in het jaar 1876 een normaalschool voor opleiding van hulponderwijzers ingericht. De gemeentelijke subsidie bedroeg ƒ 300.— per jaar. In 1880 berichtte de Inspecteur, dat het Rijk dit bedrag voor zijne rekening zou nemen. Deze normaalschool bleef tot 1914 te Sappemeer gevestigd. Toen werd ze overgeplaatst naar Hoogezand. Ook deze gemeente heeft zich niet lang in haar bezit mogen verheugen. Na nog eerst te zijn omgezet ineen Rijkskweekschool werd zij zonder dat de gemeente er in werd gekend in 1924 overgeplaatst naar Veendam. Pogingen om haar voor deze streek te behouden mochten niet baten. Tuinbouwonderwijs. Sedert 1912 wordt te Sappemeer elk jaar van October tot April een tuinbouwcursus voor volwassenen gegeven, die zich zeer inde belangstelling der te Sappemeer en omgeving gevestigde kweekers en -knechten mag verheugen. Toekomstige kweekers en -personeel kan hier de noodige vakkennis worden bijgebracht. Behalve deze cursus bestaat te Sappemeer sedert 1912 een gemeentelijke proeftuin, dienende tot het nemen van kweekproeven etc. om alzoo de kweekers te dienen van voorlichting en advies. Hiervan wordt een vrij druk gebruik gemaakt. Als bijzonderheid kan worden vermeld, dat deze proeftuin tot 1927 de eenige gemeentelijke proeftuin in Nederland was. Het aantal bezoekers, dat elk jaar dezen tuin komt bezichtigen, bedraagt eenige honderden. In 1928 w-erd overgegaan tot het bouwen van 3 kweekkassen met verwarmingsinstallatie. In 1930 wordt nogmaals uitbreiding overwogen.