1101 VII HET INTERNATIONALE VLUCHTELINGEN VRAAGSTUK DOOR Dr h. VERWEY—jonker c 121 7' NEDERLANDSCH ’ i GENOOTSCHAP VOOR Internationale zaken KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0392 6406 DOOR Dr h. VERWEY-JONKER 1947 UITGEGEVEN VOOR HET NEDERLANDSCH GENOOTSCHAP VOOR INTERNATIONALE ZAKEN DOOR A. W. SIJTHOFF’S UITGEVERSMIJ N.V. LEIDEN VII HET INTERNATIONALE VLUCHTELINGENVRAAGSTUK Deze 'publicatie van het Nederlandsch Genootschap voor Internationale Zaken vormt een deel vaneen reeks geschriften, gewijd aan verschillende onderwerpen, welke in ons land belangstelling genieten ineen breederen kring dan dien van de bijzonder belangstellenden. Deze reeks beoogt daarom voorlichting over en inleiding in het betrokken onderwerp. Zij tracht geen oplossing voor problemen te bieden, doch wil wel aangeven, waar de vraagstukken liggen, die mede door ons volk als lid der internationale samenleving zullen moeten worden opgelost. Zoo hopen deze publicaties ook bij te dragen tot de verhooging van de belangstelling in Nederland voor deze internationale vraagstukken, aan welker behandeling ons volk zich niet kan onttrekken, nu het een actiever plaats in het internationaal gebeuren moet en wil bekleeden. Het Nederlandsch Genootschap voor Internationale Zaken wil slechts' hulpmiddel zijn bij de opwekking der belangstelling en de beantwoording van gerezen vragen. Het Genootschap neemt daarom geen eigen standpunt inde behandelde vragen in en moet de hier of daar blijkende voorkeur inde uitgegeven geschriften uitsluitend voor de verantwoordelijkheid der schrijvers laten. Inleiding Na een oorlog zooals wij zoojuist beleefd hebben, behoeft men niet lang meer stil te staan bij de vraag, wat vluchtelingen zijn. Inde oorlogsdagen waren ze een gewoon verschijnsel. Men vluchtte uit de frontlijn of uit de groote steden, uit angst voor vernietiging of voor den hongerdood. Velen hebben aan den lijve ondervonden, wat het beteekent vluchteling te zijn ; bijna iedereen in West-Europa heeft iets van vlucht of vluchtelingen gezien. Den massalen omvang, dien het verschijnsel toen had, heeft het gelukkig thans niet meer. De overgroote meerderheid van de oorlogsvluchtelingen kon terugkeeren naar het eigen huis of haar wat daarvan over was. Er zijn echter bepaalde categorieën van menschen, die niet terug kunnen of die niet terug willen omdat de reden van hun vrees nog steeds niet geweken is ; omdat er ook geen resten vaneen „tehuis” meer zijn ; om nog enkele andere redenen. Deze vluchtelingen vormen in sommige landen een nationaal probleem ik denk b.v. aan repatrieerenden uit Indonesië, die in Nederland aankomen, maar daarover handelt dit boekje niet. Een internationaal vraagstuk Daarnaast vormen vele vluchtelingen ook een internationaal probleem en als zoodanig zullen zij voorwerp zijn van internationale zorg. Het zijnde aspecten van dit internationale probleem politieke en sociale waarmee ik mij hier zal bezighouden. De internationale zorg beperkt zich vrijwel uitsluitend tot die vluchtelingen, die zich niet bevinden in hun eigen land. Niet omdat men hen, die rondzwerven in hun eigen vaderland, minder belangrijk acht of meent, dat zij minder behoefte HOOFDSTUK I hebben aan hulp maar omdat men op het standpunt staat, dat hulp aan vluchtelingen, die in eigen land verblijven, een taak is voor de eigen Overheid. Het typeerende kenmerk van vluchtelingen buiten eigen land is namelijk, dat voor hen geen Overheid inde bres springt. Zij zijn vreemdelingen voor de regeering van het land, waar zij verblijven en de band met het land van herkomst is veelal doorgesneden, hetzij omdat de Overheid van dit land hen niet langer als staatsburger erkent, hetzij omdat zij zelf die Overheid niet willen erkennen. Beide gevallen komen voor. Zulke vluchtelingen zijn dus wat hun rechtspositie betreft veelal „statenloos”. Er is geen staat, die hen tot zijn burgers rekent, geen staat, waarheen zij kunnen terugkeeren of waarheen zij zouden kunnen worden teruggezonden. Dit laatste bepaalt in hooge mate hun feitelijke sociale positie, want geen land verleent graag toegang aan een vreemdeling, dien het niet meer kwijt zal kunnen raken. Toch zijn niet altijd allen, die zich thans als vluchteling buiten hun vaderland bevinden, statenloos. Velen van hen kunnen nog altijd terug en velen aarzelen nog voor de keuze tusschen den terugkeer naar huis en het blijvend worden tot voorwerp van internationale zorg. Wij zullen later zien, dat hier juist een van de groote internationale problemen ligt. Zoolang deze menschen voor de beslissing aarzelen, noemen wij hen echter vluchtelingen. Deze aarzeling is zelfs kenmerkend voor den vluchteling. Zijn positie is nog onzeker, hetzij omdat hijzelf niet goed weet, wat hij wil, hetzij omdat er nog geen mogelijkheden voor hem open staan. Hij verkeert in afwachting vaneen kans. Zoodra die kans hem geboden is, zoodra hij een mogelijkheid heeft van vestiging, is hij geen echte vluchteling meer, maar op weg om burger te worden vaneen nieuw vaderland. Nu is het ook weer niet juist om te zeggen, dat alle statenlooze vreemdelingen vluchtelingen zijn. Een vrij groot aantal menschen heeft zijn staatsburgerschap verloren dooreen nalatigheid, bijvoorbeeld doordat men vergat zijn paspoort te laten verlengen of wel door gebrek aan de geldmiddelen, die voor naturalisatie worden vereischt. Doch wanneer zulke lieden eenmaal blijvend gevestigd zijn in hun nieuwe vaderland en daar een verblijfs- en een werkvergunning hebben, dan wordt meestal wel een juridische vorm gevonden, die het hun mogelijk maakt om te leven in vrijwel dezelfde rechtszekerheid als de burgers om hen heen. Alleen het kiesrecht ontbreekt dan vaak aan hun staatsburgerschap. Een nieuw probleem. Vluchtelingen op weg naar een nieuw vaderland zijn geen nieuw verschijnsel inde wereld. ledere eeuw heeft zulke trekkers gekend, op drift geraakt na eiken oorlog en bij elke revolutie, de nasleep van iedere geloofsvervolging, ieder progrom. Pas sedert het begin van deze eeuw echter vormen massale vluchtverschijnselen een internationaal probleem. Het vraagstuk ontstaat niet zoozeer, doordat de vluchtelingen er nu ellendiger aan toe zijn dan vroeger, want materieel hebben zij altijd zeer geleden. Maar wel klemt het probleem meer dan vroeger omdat de zoojuist bedoelde kansen van vestigingsmogelijkheid steeds kleiner geworden zijn. Vroeger was er altijd nog wel een plekje op den aardbodem te vinden, dat emigranten verwelkomde, wanneer die hun werkkrachten aanboden. Er waren streken, waar initiatief zich kon ontwik-Skelen en waar iedereen kansen had. Naarmate de aarde voller werd, nam echter de mogelijkheid van vestiging af. Groote staten sloten hun grenzen voor landverhuizers, of zetten de deur op een smallen kier. De statenlooze vreemdeling werd meer en meer geweerd. In sommige landen ontnam men aan vreemdelingen het recht, om arbeid te verrichten. Onder de vluchtelingen, die gedwongen waren hun vaderland om een of andere reden te verlaten, ontstond daardoor een zoo groote ellende en onzekerheid, dat reeds spoedig na den eersten wereldoorlog het vluchtelingenvraagstuk werd gezien als een internationaal probleem. De Volkenbond stelde het Hooge Commissariaat voor het Vluchtelingenwezen in en benoemde Fridjof Nansen tot zijn eersten Hoogen Commissaris. Dit Hooge Commissariaat van den Volkenbond heeft aan groote groepen van vluchtelingen bescherming en bijstand verleend. Het hield zich bezig met den anti-Bolsjewistische Russen, die na 1917 in grooten getale Rusland verlieten, voorts met de Armeensche slachtoffers van de Turken, met Met het ingrijpen van den Volkenbond is het tot vestiging brengen van vluchtelingen ineen nieuw vaderland gekomen uit het stadium van het particuliere initiatief in dat van het geordend plan. Vóórdien hebben zich natuurlijk wel particuliere vereenigingen en maatschappijen met deze vestiging beziggehouden. Echter slechts incidenteel en ter leniging van den allerhoogsten nood. Het gros van de emigranten week uit op eigen risico met alle aantrekkelijkheden en alle nadeelen van dien. Men kan veilig aannemen, dat de som van menschelijk leed en mislukking van menschenlevens zeer groot was inden tijd van de open grenzen. Grieken, die uit Klein-Azië werden uitgewezen en met de Assyriërs, die als Christenen werden vervolgd in Irak. Een groot aantal van deze vluchtelingen is thans tot vestiging gebracht en geleidelijk opgenomen als normale burgers in het land van vestiging. Inde jaren tusschen 1933 en 1938 sloeg echter een zoo groote nieuwe vloedgolf van vluchtelingen over Europa, dat het bestaande orgaan, het Hooge Commissariaat van den Volkenbond, tegen de taak om hen allen te helpen, niet was opgewassen. Bovendien ontstonden er eigenaardige politieke bezwaren. Duitschland het land waar het Nazi-regiem oorzaak was van de grootste vervolgingen van de nieuwe geschiedenis was nog steeds lid van den Volkenbond. De Vereenigde Staten daarentegen, die bij uitstek geïnteresseerd waren met name bij het lot van de Joodsche vluchtelingen, waren niet aangesloten bij den Volkenbond. In 1938 werd daarom, op uitnoodiging van de regeering van de Vereenigde Staten, te Evian een conferentie gehouden, waarbij besloten werd een nieuw orgaan, het „Intergovernmental Committee on Refugees” (1.G.C.) te stichten, dat de zorg op zich zou nemen voor de twee nieuwe, groote categorieën, namelijk de slachtoffers van het Duitsche fascisme en van den Spaanschen burgeroorlog. Bij die I.G.C. zijn thans 36 landen aangesloten, waaronder ook Nederland. De functies van Hoogen Commissaris van den Volkenbond en van Directeur-Generaal van het I.G.C. waren van 1938 tot de opheffing van den Volkenbond vereenigd inden persoon van Sir Herbert Emerson. Een deel van dit leed kan worden vermeden door systematische zorg. Men kan echter zeker niet zeggen, dat dit systematisch ingrijpen tot dusverre betere sociale resultaten heeft gehad dan de vestiging van uitgewekenen op eigen risico in vroeger jaren. De officieele massa-vestiging werkt langzaam en ondervindt onvoldoenden steun van de nationale autoriteiten. Inde jaren na 1938 jaren van crisis en oorlogsvoorbereiding faalden de vestigingspogingen vrijwel geheel. Het zal aan de na-oorlogsche organen voorbehouden blijven deze systematische vestiging tot een succes te maken en daarmee het internationale vluchtelingenvraagstuk, dat zich op het oogenblik aan ons voordoet, op te lossen. Tijdens de eerste Algemeene Vergadering der Vereenigde Naties te Londen is besloten een bijzondere commissie in het leven te roepen, die de mogelijkheden voor het oprichten vaneen organisatie voor steunverleening aan vluchtelingen en „verplaatste personen” zou onderzoeken en daarover verslag zou uitbrengen aan den Economischen en Socialen Raad. De ingestelde Commissie, waar ook Nederland zitting in had, kwam te Londen bijeen van 8 April tot 1 Juni 1946 1) Op laatstgenoemden datum legde zij een rapport voor aan den Economischen en Socialen Raad, waarin de oprichting van een Internationale Vluchtelingen Organisatie wordt aanbevolen. Op 21 Juni heeft de Economische en Sociale Raad, met alleen de stemmen van de Russische groep tegen, deze aanbeveling met geringe wijzigingen aanvaard. De bovengenoemde commissie had de zeer moeilijke vraag der financiering van dit internationale hulpwerk opengelaten bij gebrek aan tijd. Aan dit onderwerp is in Juli een tweede vergadering gewijd, waarop Nederland eveneens vertegenwoordigd was. Vervolgens heeft de Economische en Sociale Raad gedurende zijn derde zitting in September en October 1946 de constitutie van de Organisatie opnieuw besproken naar aanleiding van de ingekomen adviezen der Leden en Secre- 1) Gedelegeerden voor Nederland : mevrouw Dr. H. Verwey—Jonker en Mr. Ir. B. W. Haveman. Wanneer in het hierna volgende sprake is van ~de conferentie te Londen” en ~de Nederlandsche afgevaardigden”, wordt steeds bedoeld de conferentie van en de afgevaardigden inde bovengenoemde commissie, die van 8 April tot i Juni 1946 te Londen bijeen was. taris-Generaal van de Vereenigde Naties. De Raad besloot de oprichting vaneen Internationale Vluchtelingen Organisatie aan te bevelen aan de Algemeene Vergadering, welke 23 October zou bijeenkomenx). HOOFDSTUK II MENSCHEN EN MOTIEVEN Het internationale vluchtelingenvraagstuk is daarom zoo ingewikkeld, omdat Europa sinds 1917 drie groote golven van vluchtelingen over de wereld heeft uitgestort en omdat al deze golven restanten hebben achtergelaten, die nu tezamen de massa van Europeesche vluchtelingen vormen. Deze massa is daardoor samengesteld uit personen van zeer verschillende origine, die om zeer verschillende redenen uit hun land zijn gevlucht en die zich van hun toekomst een zeer verschillend beeld hebben gevormd. Drie golven van vluchtelingen Een deel van deze menschen is, zooals wij zagen, reeds „vluchteling” sinds de jaren 1917—1922. Alle Wit-Russen en alle Armeniërs, die onder het Hooge Commissariaat van den Volkenbond vielen en niet sindsdien in eenig land ter wereld naturalisatie verkregen, vallen onder deze categorie. Men vat hen samen onder den naam „Nansen-refugié’s”, omdat zij meestal in het bezit zijn vaneen zoogenaamd Nansen-paspoort, uitgereikt door het Hooge Commissariaat. Deze soort vluchtelingen is in het algemeen ook na den tweeden wereldoorlog niet in nieuwe omstandigheden gekomen, die terugkeer naar hun land van herkomst mogelijk zouden maken. Ofschoon het meerendeel van deze Nansenrefugié’s zich ergens had gevestigd en op weg was naar volledige assimilatie, hebben de gebeurtenissen van de laatste jaren een aantal van hen weer op drift gebracht, doordat zij bijvoorbeeld uit landen zooals Polen en Zuid-Slavië opnieuw moesten vluchten. ‘) De Constitutie van de 1.R.0. werd met enige kleine wijzigingen aangenomen door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties te New York in haar zitting van ig December 1946. De voorbereidende Commissie voor dit nieuwe lichaam, waartoe inmiddels Nederland is toegetreden, heeft steeds te Genève vergaderd. De derde groote vloedgolf, die een residu van vluchtelingen naliet, ontstond tijdens den tweeden wereldoorlog. Door de Duitschers zijn millioenen menschen uit hun woonplaats weggesleept, voor het verrichten van slavenarbeid. Deelen van Europa zijn geëvacueerd, uit andere deelen zijn de bewoners op eigen initiatief gevlucht. Deze millioenen vormden de massa’s van verplaatste personen („displaced persons”), die na de Duitsche capitulatie naar hun woonplaats moesten worden teruggebracht en thans voor een zeer groot deel ook teruggebracht zijn. Van hen is echter, zooals gezegd, een rest overgebleven. Deze menschen zijn afkomstig uit vrijwel alle landen ter wereld. Zij bevinden zich ook in vrijwel alle landen ter wereld. De meesten verblijven in Europa, maar er leven ook Poolsche vluchtelingen in Uganda en in (Britsch) India; Nieuw-Zeeland heeft al tijdens den oorlog Poolsche kinderen opgenomen. Ook het Verre Oosten herbergt een aantal Europeesche vluchtelingen, maar dit zijn voornamelijk vluchtelingen van ouderen datum, zooals Wit-Russen en Duitsche Joden, die daar reeds vóór 1939 hun toevlucht hadden gezocht. Een zeer groot deel van de „displaced persons”, die niet terugkeerden, vertoeven op het oogenblik nog in Duitschland, Oostenrijk en Italië. Ten deele leven zij daar in kampen, die de U.N.R.R.A. voor hen heeft ingericht, ten deele leven zij zelfstandig. De U.N.R.R.A. zal op 1 Juli 1947 haar werkzaamheden staken, maar er is geen nieuw internationaal orgaan, dat zich het lot van deze na-oorlogsche categorie van vluchtelingen aantrekt, omdat het „Intergovernmental Committee” van Evian sinds de opheffing van den Volkenbond het eenige officieele orgaan op dit gebied, slechts beperkte bevoegdheden heeft ten aanzien van de slachtoffers De tweede groote groep is die van hen, die in 1938 te Evian onder de hoede van het I.G.C. werden gesteld. Dat waren de slachtoffers van de Nazi-terreur en van den Spaanschen burgeroorlog. Voor de laatste categorie is terugkeer naar Spanje onmogelijk, zoolang Franco daar aan het bewind blijft. Voor de eerste categorie is terugkeer naar Duitschland of Oostenrijk thans theoretisch mogelijk. Inde practijk wordt deze terugkeer echter veelal door hen zelf niet gewenscht, of ook voorloopig door de bezettingsautoriteiten in die landen verhinderd. van vóór 1939. Een nieuw groot internationaal orgaan wordt dan ook noodzakelijk geacht. Om begrijpelijk te maken, welke taak voor dit nieuwe orgaan is .weggelegd en welk soort van plannen het ten aanzien van de vluchtelingen zal gaan ontwikkelen, is het noodig, deze vluchtelingen, hun motieven en hun samenstelling nog eens nader te bezien. Andere indeelingen van vluchtelingen a. Nationaliteiten. Men kan de vluchtelingen indeelen naar het tijdstip van hun vlucht en vindt dan de groepen, die overeenkomen met de drie „golven”, die hiervoor zijn genoemd. Zij, die vluchtten inde periode 1918—1922, vervolgens slachtoffers van fascistische regimes, die inde jaren 1933—1939 hun land verlieten en ten slotte degenen, die tijdens of ten gevolge van dezen laatsten oorlog werden „verplaatst”. Deelt men hen in naar hun nationaliteit, dan vindt men personen uit alle mogelijke landen ter wereld. De grootste aantallen echter zijn afkomstig uit de landen van Oost-Europa. Inde tabellen, die achter in dit boekje zijn opgenomen, vindt men geschatte aantallen respectievelijk van de U.N.R.R.A. en van het 1.G.C., ingedeeld naar de nationaliteit. Het spreekt vanzelf, dat dit voorloopige getallen zijn. Aan den eenen kant zal blijken, dat een deel van deze menschen nog naar hun vaderland kan terugkeeren, aan den anderen kant zal een deel in staat zijn zich door eigen relatie en zelfstandig te vestigen. b. Rassen. Een indeeling naar ras is alleen mogelijk inde categorieën Joden en niet-Joden. Zooals ik later in dit hoofdstuk zal uiteenzetten, heeft deze indeeling hoezeer zij ook ruikt naar nationaal-socialisme een reëelen grond. De sociale positie van de Joden in Midden-Europa is namelijk door de langdurige vervolging van hun geheele maatschappelijke groep een andere, en veel slechtere, dan die van alle andere groepen. Van de zijde van de Joodsche hulporganisaties werd een schatting gemaakt van het aantal Joden, die thans nog op het continent aanwezig zijn. Als tabel 111 vindt men deze schatting achterin opgenomen. c. Sociale verschillen. Van belang voor de toekomstige mogelijkheden, die voor de vluchtelingen openstaan en kunnen worden geopend, is het noodig eenig inzicht te verkrijgen inde sociale samenstelling van de groep. Voorloopig weten wij daarover slechts weinig. Vast staat, dat een groot deel van de Polen en de Zuid-Slaven, die zich buiten hun land bevinden, daaruit zijn vertrokken als soldaat. Verschillende Poolsche divisies hebben zich na de ineenstorting van de Poolsche verdediging in 1939 op Russisch en Roemeensch gebied weten te redden ; zij hebben later aan Geallieerde zijde meegevochten tegen Duitschland. Bij het conflict tusschen de Poolsche regeering in Londen en die, welke na de bevrijding in hun moederland werd gevormd, kozen deze soldaten voor een groot deel de zijde van „Londen”. lets dergelijks gebeurde met de Zuid-Slaven. Er bevinden zich nog vele soldaten van Michailowitsch buiten Zuid-Slavië, die zich niet kunnen vereenigen met de regeering van Tito. Het ligt voor de hand, dat de sociale samenstelling van deze legers wel ongeveer dezelfde zal zijn als die van alle andere legers. In het leger van Zuid-Slavië een agrarisch land zullen overwegend boeren hebben gediend, terwijl onder de Polen boeren, arbeiders en mijnwerkers de meerderheid zullen vormen. Voor de vestigingsmogelijkheid is dit een gunstige bevolkingssamenstelling, want dit zijn juist de maatschappelijke groepen, waarnaar inde landen van vestiging wordt gevraagd. Een moeilijkheid zullen echter in dit opzicht de officieren vormen. Dezen zijn niet alleen meestal afkomstig uit andere sociale lagen en zullen in verband daarmede ook hoogere eischen stellen dan de manschappen, zij zijn bovendien dikwijls beroepsmilitairen en hebben geen ander vak geleerd. Op één eigenaardigheid, die ook bij de vestiging haar invloed zal doen gevoelen, moet ik nog wijzen. Zoowel het Poolsche als het Zuidslavische leger bestonden natuurlijk in hoofdzaak uit mannen. Er zijn dientengevolge veel meer mannen dan vrouwen van Poolsche en Zuidslavische nationaliteit buiten de grenzen van die landen. De verhouding is bij de Zuid-Slaven drie vrouwen op honderd mannen. Het behoeft geen betoog, dat vestiging vaneen bevolkingsgroep, d. Godsdienstige en politieke groepeeringen. Het zou belangwekkend zijn iets meer te weten omtrent de godsdienstige samenstelling van de vluchtelingen of omtrent hun politieke overtuigingen. Deze immers werpen vaak een licht op de redenen, die hen noopten, hun land te verlaten, of die hen thans doen weigeren, om daarheen terug te keeren. Veel gegevens op dit punt bestaan echter niet. Wij weten, dat zich onder de Russische vluchtelingen een aantal Mennonieten bevindt, leden vaneen godsdienstige secte, die blijkbaar aan vervolging van de zijde van de Bolsjewisten heeft blootgestaan. Wij weten ook, dat er zich bij de vluchtelingen uit alle landen van Europa veel personen moeten bevinden, wier sympathieën in dezen oorlog aan den nationaal-socialistischen kant hebben gelegen. Zoo vinden wij bijvoorbeeld inde cijfers van de U.N.R.R.A., dat er zich inde kampen in Duitschland en Italië nog ongeveer 2000 Nederlanders bevinden. Wij weten, hoe door de militaire autoriteiten deze kampen zijn „uitgekamd” om er de SS-ers uitte halen en hoeveel aandrang is uitgeoefend op alle onschuldige „displaced persons” om zich te laten repatrieeren. Als waarin een dergelijke verhouding bestaat, wonderlijke problemen zal meebrengen. De sociale samenstelling van de Baltische en Roemeensche vluchtelingengroep is vermoedelijk een geheel andere dan die bij de tot dusver besproken nationaliteiten. Het betreft hier namelijk menschen, die op de vlucht zijn gegaan bij de nadering der Russische legers. Velen van hen zijn met de Duitschers meegetrokken, maar dit behoeft niet te beteekenen, dat zij pro-Duitsch waren. Want hier speelde de ervaring, die bij vroegere bezetting door Russische troepen (in 1939) was opgedaan, een rol. De Russen hebben toen immers zoowel uit de Baltische landen als uit Roemenië deelen van de bevolking, die zij als „bourgeois” beschouwden, naar het Oosten gedeporteerd. Het ligt voor de hand, dat leden van deze sociale groep, die in 1939 den dans waren ontsprongen, in 1944 de komst van de Russen niet hebben afgewacht. De intellectueelen en de ondernemersgroepen zijn hierdoor onder de vluchtelingen van deze nationaliteiten sterk vertegenwoordigd. wij dit bedenken, dan moeten die 2000 Nederlanders voornamelijk menschen zijn, die niet durven terugkomen : kleine collaborateurs wellicht en in ieder geval menschen met een slecht geweten. e. Indeeling naar kans op terugkeer. De nieuwe organen, die in het leven zullen worden geroepen om orde te scheppen inde groote vluchtelingenmassa’s, om hen te helpen en tot vestiging te brengen, zullen moeten beginnen, hen te schiften inde volgende categorieën : I. terugkeer naar het vaderland mogelijk ; 11. geen terugkeer mogelijk ; •en vervolgens de tweede groep weer in : A. collaborateurs ; B. personen, die weigeren terug te keeren uit haat tegen of vrees voor het politieke regime in hun vaderland ; C. personen, wier sociale basis vernietigd is. Over degenen, die onder I vallen, behoef ik niet veel te zeggen. Alleen moge worden opgemerkt, dat het waarschijnlijk nog langen tijd zal voorkomen, dat menschen, die eerst weigerden, toch ten slotte besluiten zich te laten repatrieeren. A. Wie zijn collaborateurs ? Ten aanzien van categorie II A, de collaborateurs, heeft tot dusver iedere internationale conferentie, waar dit probleem aan de orde kwam, besloten deze lieden van allen steun en hulpverleening uitte schakelen. Dit wil niet zeggen, dat men in hun aanwezigheid in Duitschland geen internationaal probleem ziet, maar dat dit probleem zal moeten worden opgelost dooreen ander internationaal orgaan. Wanneer ons orgaan gaat functionneeren moet het daarom tot zijn eerste taken behooren, een betrouwbaren maatstaf te vinden, volgens welken dit orgaan allen, die zich voor hulp aanmelden, kan beoordeelen op grond van hun daden en gezindheid in oorlogstijd. Het zal moeilijk zijn een dergelijken maatstaf te vinden, die voor burgers van verschillende staten kan gelden, veel moeilijker dan het reeds in nationaal verband is om de landverraders uitte schiften. De verwachting is dan ook, dat zich een veelzijdig samengesteld „tribunaal” zal gaan bezighouden met dezen maatstaf en hem op de te onderzoeken geyallen zal toepassen. Het staat thans wel reeds vast, dat men dikwijls geval voor geval zal moeten onderzoeken. En dan zal het vele malen blijken, dat vaak het toeval bepaalde, wie slechts een politieke dissident bleef en wie door zijn politiek-dissidentzijn tot medewerking aan den vijand werd verleid en tot „collaborateur” werd. B. „Gegronde bezwaren” tegen terugkeer. Ook met betrekking tot de hierboven genoemde groep B zal het opstellen van maatstaven evenals de beoordeeling van motieven van het internationale orgaan worden geëischt. Immers politieke afkeer van het heerschende regime in eigen land zal niet voldoende mogen zijn, om terugkeer naar het vaderland te weigeren en de hulp van de vluchtelingenorganisatie in te roepen. De vluchteling moet kunnen aantoonen, dat hij gegronde bezwaren heeft (de Engelsche term luidt „valid objections”), die zijn wensch om niet terug te keeren, wettigen. Ook deze gegronde bezwaren zullen moeten worden beoordeeld door het nieuwe orgaan. De term „gegronde bezwaren”, die op Nederlandsch initiatief door de Algemeene Vergadering van de Vereenigde Naties werd aanvaard, werd door de later bijeengeroepen conferentie inzake vluchtelingen en „verplaatste personen” te Londen, als volgt omschreven en inde ontwerp-constitutie opgenomen : „Als gegronde bezwaren zullen de volgende worden beschouwd : i. Vervolging of rechtmatige vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit of politieke meeningen, voor zoover deze meeningen niet in strijd zijn met de beginselen van de Vereenigde Naties, zooals deze in het Handvest zijn omschreven ; 2. hezwaren van politieken aard, die door het nieuwe internationale lichaam als gegrond zullen worden beschouwd ; 3. (voor bepaalde categorieën) dwingende gezinsomstandigheden, die het gevolg zijn van vroegere vervolging, of dwingende redenen op grond van invaliditeit of ziekte.” Deze „gegronde bezwaren” zijn ook inde constitutie van het nieuwe orgaan overgenomen (zie over de volgorde van conferenties blz. 12). Omtrent de motieven achter deze „gegronde bezwaren” is natuurlijk wel een en ander bekend. Doch we mogen aannemen, dat wat hierover in het algemeen wordt gezegd en gepubliceerd, niet vrij is van demagogie. Aan hem, die tracht objectief te zijn, doet zich de vraag voor, in hoeverre er bij de vluchtelingen sprake is vaneen bewuste eigen keuze. Voorbeelden van beïnvloeding zijn er namelijk in grooten getale, vooral inde legers, waarvan hierboven sprake was. Vermoedelijk zijnde officieren in het Poolsche en Zuidslavische leger meer anti-Russisch dan de manschappen en is er eenige grond voor de verdenking, dat deze officieren de soldaten beïnvloeden tegen terugkeer. Naarmate de legers worden ontbonden zal beïnvloeding van dezen aard echter minder mogelijk worden. Ook beïnvloeding en zelfs dwang van de zijde van het „land van herkomst” is voorgekomen. Hierbij komt, dat burgers van de Sovjet-Unie, die vóór 1939 inde Sovjet-Unie woonden, krachtens de overeenkomst van Jalta door de Geallieerde autoriteiten worden gedwongen tot terugkeer. Zij, die geacht kunnen worden een vrije, zelfstandige beslissing tot weigering van terugkeer te hebben genomen, deden dit uit twee soorten motieven. Er zijn er, die het principieel oneens zijn met het regime in hun vaderland en er zijn er, die van dat regime gevaar vreezen voor hun leven en voor hun bestaansmogelijkheden. Met de eene belangrijke uitzondering van de Spaansche vluchtelingen zijnde meeste vluchtelingen van deze categorie afkomstig uit de Oosteuropeesche landen, die thans liggen binnen de „Sovjetsfeer”. De motieven, die deze menschen bewegen, zijn dan ook veelal terug te brengen tot anti-communistische gevoelens of overtuigingen en niet zelden berusten zij op een uitgesproken afkeer. Deze afkeer lijkt dikwijls voor burgers van democratische staten onbegrijpelijk en maakt den indruk van irrationalisme. Hij moet echter gezien worden tegen den achtergrond van de politieke verhoudingen, die voor den oorlog in hun landen bestonden. De democratische staatsinstellingen, zoo zij al bestonden, waren er nieuw en niet verankerd ineen democratisch volksbewustzijn. Het radica- lisme van links en van rechts stond onverzoenlijk tegenover elkaar, de sociale kloven ook die tusschen boeren en fabrieksarbeiders zijn er dieper dan in ons land. Dit alles veroorzaakt na dezen oorlog eenerzijds een primitieven haat tegen alles wat onder communistischen invloed staat, anderzijds bij de communisten en de door hen beïnvloede regeeringen een even primitieve onverbiddelijkheid en gebrek aan verdraagzaamheid. Ongetwijfeld is daarom de vrees van vele vluchtelingen, dat zij bij repatriatie niet vriendelijk zullen worden ontvangen, gerechtvaardigd. Daarentegen kan hun anti-communisme, gebaseerd op hun gevoel, vaak slecht gegrond zijn. C. Sociaal en economisch ontwortelden. Joden. Het goed recht van de derde groep van hen, die de basis van hun maatschappelijk bestaan zijn kwijtgeraakt wordt maar ten deele geaccepteerd. Neem bijvoorbeeld het geval van den Pool, afkomstig uit het thans Russische deel van Polen, die niet naar zijn eigen dorp kan terugkeeren, maar die ineen ander deel van Polen vestigingsgelegenheid krijgt aangeboden. Kan de Pool zich op deze situatie beroepen, om als vluchteling te worden beschouwd ? Men wil in het algemeen een „economisch dissidentisme” niet aanmoedigen. Millioenen menschen in Europa leven immers in moeilijke materieele omstandigheden. Deze kunnen op zichzelf geen gegronde bezwaren vormen. Ik noem echter toch deze categorie afzonderlijk, omdat ik de Joden voor het grootste deel hieronder reken. De situatie van de Joden is een heel bijzondere. Politieke redenen om niet terug te keeren naar hun land en plaats van herkomst hebben zij eigenlijk niet. Maar men voelt internationaal wel, dat het niet aangaat de resten van het Europeesche Jodendom, dat zoo verschrikkelijk onder het Nazi-regime heeft geleden, te behandelen op denzelfden voet als terugkeerende krijgsgevangenen en dwangarbeiders. Voor een deel kan dit niet, omdat de vervolging van de Joden al zoo lang geleden is begonnen en omdat Joden, die zouden willen terugkeeren, dus veel minder aanknoopingspunten vinden bij hun oude bestaan. Anderdeels is dit oude bestaan veelal grondig vernield en zijnde Joden, die overgebleven zijn, dikwijls zoo ontworteld en eenzaam, dat de materieele voorwaarden voor een dergelijke aanknooping ook vrijwel geheel ontbreken. Integendeel, men moet zelfs constateeren, dat er nog steeds dingen gebeuren, die nog of reeds opnieuw gevestigde Joden weer verdrijven. Met name in Polen zijn progroms en overvallen op Joden aan de orde van den dag. De Poolsche regeering, die van zichzelf zegt, dat ze de eerste inde historie is, die niet anti-semietisch is, blijkt onmachtig te zijn, deze acties afdoende te verhinderen. Het gevolg is, dat er nog steeds groepen Joden Polen verlaten en inde U.N.R.R.A.- kampen terecht komen. Alle Joden, die in deze kampen verblijven, worden beheerscht door den zeer sterken wensch om naar Palestina te mogen emigreeren. Het blijft vaak niet bij dezen wensch : Er bestaat een regelmatige trek naar de Middellandsche Zee, met name naar Italië, waar vandaan een illegale emigratie naar Palestina een veel voorkomend verschijnsel is. Er zijn dus belangrijke redenen om de rehabilitatie van de Joden te beschouwen als een afzonderlijk probleem. Dit maakt het gemakkelijker om ten aanzien van hen af te wijken van den eisch, dat zij „gegronde bezwaren” moeten aanvoeren om niet te worden teruggezonden. Dit beginsel is in het algemeen op de gehouden conferenties aanvaard, doch zooals later zal blijken bestaat er op détailpunten nog wel verschil van meening. ƒ. Duitsche vluchtelingen. Het beeld van de ontwortelde massa’s, die zich op het oogenblik inde wereld „op drift” bevinden, is hiermede nog niet volledig. Buiten de hier opgesomde categorieën vallen immers alle Duitschers, die uit hun woonplaats verjaagd zijn of daarheen niet kunnen terugkeeren. Het aantal loopt, zooals bekend, inde millioenen. Zij zijn afkomstig uit de randstaten van Duitschland of uiteen andere bezettingszone dan die, waarin zij zich bevinden. Ofschoon zij van tijd tot tijd ter sprake kwamen op internationale conferenties, is besloten, dat hun vestigingsproblemen niet zullen worden samengevoegd met die, van de tot dusver besproken vluchtelingen. Dit is voor een deel een gevolg van den afkeer, dien de Duitschers bij de Geallieerden hebben gewekt, voor een deel ook omdat het vraagstuk vol- 2 VII Eveneens buiten beschouwing blijven de ontwortelden, die zich in het Verre Oosten bevinden. Van hun aantal maakte de U.N.R.R.A. een schatting, die in het rapport van de Speciale Commissie werd opgenomen. Verdere gegevens zijn echter nog zoo vaag, dat het geen zin heeft op dit probleem nader in te gaan. HOOFDSTUK 111 BOTSENDE MEÊNINGEN Conferenties Reeds meermalen vermeldde ik, dat het vraagstuk van de hulpverleening aan de vluchtelingen is besproken op internationale conferenties. Dit geschiedde voor de eerste maal in het openbaar tijdens de Eerste Algemeene Vergadering van de Vereenigde Naties in Januari 1946 te Londen. In deze vergadering werd na ampele discussies een aantal beginselen vastgelegd, welke bij de oplossing van het probleem zouden worden in acht genomen. Voorts werd den Economischen en Socialen Raad aanbevolen een speciale commissie te benoemen, die voorstellen zou uitwerken. In April en Mei van dit jaar (1946) is deze commissie te Londen bijeen geweest en vervolgens heeft de Economische en Sociale Raad te New York het Rapport van deze bijzondere commissie aanvaard en aanbevelingen uitgebracht aan de Algemeene Vergadering, die in October bijeenkomt; deze aanbevelingen omvatten de oprichting vaneen orgaan, dat komen onoplosbaar zou worden, indien deze ongelukkigen er bij werden betrokken. Ofschoon ik van meening ben, dat de Vereenigde Naties zich aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de ontwortelde Duitschers niet kunnen onttrekken, acht ik het laatste argument steekhoudend. Deze menschen vormen een ander probleem, dat weliswaar om een oplossing schreeuwt, maar dat dooreen ander orgaan zal moeten worden opgelost. Het blijft hier dus ook verder buiten beschouwing. bevoegd zal zijnde internationale hulp aan de vluchtelingen te organiseeren en dat op i Juli 1947 de taak van de U.N.R. R.A. inde kampen zal overnemen. De voorbereidende commissie voor dit orgaan zal zoo spoedig mogelijk worden samengesteld. Voordat ik een nadere uiteenzetting geef van den omvang van dit nieuwe orgaan en van zijn plannen en mogelijkheden, wil ik in dit hoofdstuk een overzicht geven van de meeningsverschillen, die inde tot dusver gehouden conferenties ten aanzien van dit probleem zijn gebleken. Punten van geschil Deze verschillen liggen op verschillende gebieden. Ten deele betreffen zij de vraag, wie in aanmerking zouden komen voor bescherming en hulp, dus welke categorieën van vluchtelingen onder de competentie zouden vallen van het nieuwe orgaan. Ten deele ook ontstonden de meeningsverschillen bij de bespreking van den aard van de te bieden hulp en de te verleenen bescherming, en de organisatie daarvan. Deze tegenstellingen waren geenszins onverwacht. Zij lagen als het ware opgesloten inde vraagstukken zelve en inde positie van de verschillende staten inde wereld. In het algemeen waren zij een uitvloeisel van de algemeen gevolgde politieke lijnen. Slechts zelden berustten zij op verschillend oordeel overeen nuttigheidsvraag. i. Oosteuropeesche vluchtelingen, a. Oosteuropeesch standpunt. Alles wat in het vorige hoofdstuk is gezegd over de motieven, die de vluchtelingen doen weigeren om terug te keeren, doet reeds verwachten, dat over deze motieven door de verschillende leden van de Vereenigde Naties verschillend wordt gedacht. Inderdaad was de vraag naar de formuleering van de „gegronde bezwaren” een van de kernvragen bij elke bespreking. De landen van herkomst immers, tegen welker regime deze bezwaren zouden worden ingebracht, zijn zelve lid van de Vereenigde Naties. Op zichzelf reeds is het onaangenaam voor de vertegenwoordigers vaneen dergelijk regime, te hooren verklaren, dat er eenige honderdduizenden van hun landgenooten „bezwaren” hebben, om naar hun land terug te keeren. Het wordt evenwel nog moei- lijker, wanneer dan nog door vertegenwoordigers van andere landen deze bezwaren als „gegrond” worden gekwalificeerd. Daarmee wordt toch te kennen -gegeven, dat men in die andere landen niet overtuigd is van de democratische bedoelingen en waarborgen van de zijde van de regeeringen in het bewuste land van herkomst. Dergelijke regeeringen doen, zooals zich gemakkelijk laat denken, alle moeite, om het aantal onderdanen, dat zich aan de repatrieering wil onttrekken, zoo gering mogelijk te doen zijn. Zij hebben daarvoor bovendien nog andere belangrijke redenen. Zoo zal het dezen regeeringen minder welgevallig zijn, dat in het buitenland zich kernen van dissidente leden van hun natie gaan vestigen. Bovendien moeten zulke regeeringen reacties binnen eigen grenzen voorkomen. Inde landen van Oost-Europa, waarop dit alles in het bijzonder betrekking heeft, verkeert de bevolking namelijk in moeilijke sociale omstandigheden. Haar regeering moet daarom vreezen, dat vele burgers zullen willen emigreeren. Staat de regeering nu vestiging buitenslands toe aan haar burgers, die zich toevallig in Duitschland bevonden, dan geschiedt onrecht ten aanzien van de anderen. De regeeringen van Polen en Zuid-Slavië, die voor zeer omvangrijke opbouwmoeilijkheden staan, wenschen zoo min mogelijk emigratie. Ze willen integendeel alle beschikbare mankracht zien terugkeeren. De pogingen van de Oosteuropeesche regeeringen om het aantal van haar vluchtelingen zooveel mogelijk te beperken, zijn van zeer verschillenden aard. Ik heb reeds vermeld, dat dwang wordt toegepast ten aanzien van vele burgers van de Sovjet-Unie. Inde tweede plaats probeert men het wel voor te stellen, alsof vrijwel alle bewoners van Oost-Europa, die niet tot terugkeer besluiten, oorlogsmisdadigers zouden zijn. Zoo is meermalen het woord „verraders” gevallen ten aanzien van de soldaten van Michailowitsch. Men hoopt op deze wijze te bewerken, dat groote groepen verplaatste personen op grond van collaboratie zullen worden uitgesloten van hulp door het nieuwe orgaan, zoodat zij indirect worden gedwongen om terug te keeren. Het standpunt van de regeeringen van deze Oosteuropeesche landen van herkomst wordt in het algemeen gedeeld door de geheele „Russische groep”. Inde discussies zijn i) Zie bladzijde 27. tot dusver de Zuidslavische afgevaardigden het felst geweest. Zij wilden aanvankelijk zelfs het bestaan vaneen vluchtelingenprobleem ontkennen. De Polen, die evenzeer belang hebben bij algeheelen terugkeer van de gedeporteerden en soldaten, toonden dikwijls een milder begrip voor de moeilijkheden. Het standpunt van de Oosteuropeesche staten ten aanzien van de vluchtelingen, die uit die staten afkomstig zijn, wordt dus in hooge mate bepaald door hun eigen belang. De landen daarentegen, die zich in het belang van de vluchtelingen tegen directen of indirecten dwang tot terugkeer verzetten, hebben hierbij geen aanwijsbaar eigenbelang. Vandaar dat zij in staat zijn, het probleem zakelijk en „breeder” te zien. Dit is op zichzelf geen verdienste en het mag ook zeker niet beschouwd worden als een deugd, die op de „Westeuropeesche, democratische denkwijze” zou berusten. Wij zullen later zien, dat in het Joodsche probleem, waarbij Engeland zelf onmiddellijk belanghebbend is, dit even goed tot uitdrukking komt als dit het geval is met de houding van Zuid-Slavië ten aanzien van de onwillige uitgeweken Zuid-Slaven *). Wel komt bij de discussies over deze vraagstukken een merkwaardig verschil in denkwijze tot uiting tusschen Oost-Europa en West-Europa met Amerika. Beide partijen zullen zich beroepen op de beginselen van de democratie. Maar wanneer een Engelschman „democratie” zegt, bedoelt hij verdraagzaamheid, vrije keuze en asylrecht. Wanneer een Rus en een Zuid-Slaviër „democratie” zeggen, bedoelen zij, dat aan de soldaten een kans moet worden geboden, zich los te maken van de autoriteit van hun officieren, om gehoor te geven aan den oproep van hun vaderland. Het zelfbeschikkingsrecht van het individu schatten zij gering. Inde Sovjetunie bestaat ook niet het recht om te emigreeren. Daar wordt een visum voor een reis naar het buitenland geëischt, dat moeilijk te krijgen is. Vandaar aan den eenen kant, dat vele Russen thans de kans waarnemen, om voorgoed de Sovjetunie te verlaten, aan den anderen kant, dat de Sovjetautoriteiten het beroep op „gegronde bezwaren” zoo moeilijk mogelijk maken. b. Het „Westersche” standpunt. In het algemeen hebben de vertegenwoordigers van de Westeuropeesche Staten en het -Amerikaansche continent zich tegen deze neigingen van de „Russische groep” verzet. Meestal met een beroep op menschelijkheid en democratische grondrechten, soms ook daarbij uitdrukking gevende aan dankbaarheid voor al wat de Poolsche en Zuidslavische legers ook buiten hun vaderland inden strijd tegen de Asmogendheden hebben verricht. Op ondergeschikte punten bestond ook binnen deze groep soms verschil van meening. Zoo konden bijvoorbeeld de vertegenwoordigers van landen, die door Duitschland bezet zijn geweest, zich wel eens niet onttrekken aan den indruk, dat de Amerikanen het probleem van de „quislings en collaborateurs” niet ernstig genoeg opvatten. Maar in hoofdzaken hebben al deze „Westersche” staten tezamen gestemd en daarmede de Russische groep overstemd. Het nieuwe orgaan zal zich hierdoor hebben te bemoeien met waarschijnlijk groote groepen vluchtelingen uit Oost-Europa. 2. Duitsche Joden. Naast de twistvraag, welke onderdanen van de Oosteuropeesche staten voor hulp in aanmerking zouden komen, bestond ook nog onzekerheid over den omvang van andere groepen. Met name over de omschrijving van de groep van Joden, die voor hulp in aanmerking zouden komen. Van het begin af heeft men aangenomen, dat alle Joden, die door de Nazi’s uit Duitschland en Oostenrijk waren verjaagd en nog in het buitenland vertoeven, de hulp van internationale organen zouden blijven genieten. Van Amerikaansche zijde is toen voorgesteld, deze hulp uitte strekken tot die Joden, die hetzij door deportatie, hetzij op eigen gelegenheid, naderhand zijn teruggekomen in Duitschland en Oostenrijk. Dit voorstel scheen redelijk, omdat ook deze Joden, zooals hierboven ook is betoogd, van hun sociale basis zijn beroofd en omdat d.e Duitsche Overheid niet zooals die van de bezette landen geacht kan worden, in staat te zijnde zorg voor eigen Joden op zich te nemen. Even redelijk scheen het echter, deze zorg uitte breiden tot het kleine groepje Duitsche Joden, die nooit hun land verlaten hebben en die, voor het meerendeel in concentratiekampen, den oorlog hebben overleefd. Wie immers eenigszins bekend is met de Duitsche methoden, weet, dat het volkomen van het toeval afhing, of een Jood naar Polen werd vervoerd of in Duitschland zelf, bijvoorbeeld in Bergen-Belsen, werd tewerkgesteld. Het Amerikaansche voorstel voorzag in hulp voor den eerste (immers een „verplaatst persoon”), maar liet den tweede aan zijn lot over. Een Nederlandsch amendement met de strekking, dat deze categorie bij de internationale hulpverleening zou worden betrokken, vond bij vrijwel alle delegaties instemming, doch stuitte op verwoeden tegenstand van Engelsche zijde. De Britten willen de groep graag zoo klein mogelijk houden. Dit houdt verband met de kwestie-Palestina. Vrijwel alle Joodsche „verplaatste personen” weigeren om ergens anders heen te gaan dan naar dit „Beloofde Land”. De Britsche en Amerikaansche commissie heeft in haar rapport x) aanbevolen, om dit jaar nog 100.000 Joden uit de U.N.R.R.A.-kampen in Palestina op te nemen. Reeds hiertegen maakt de Engelsche Regeering bezwaar. Maar ook weet zij, dat er in werkelijkheid geen 100.000, maar 300.000 wanhopige Joden „op weg naar Palestina” zijn. Bij hun pogingen om de Duitsche Joden in Duitschland en Oostenrijk, ook degenen, die daar nog in kampen verblijven, uitte sluiten van hulp van het nieuwe orgaan, vonden de Engelsche vertegenwoordigers eigenlijk alleen steun bij de vertegenwoordigers van de Arabische staten. Deze laatsten willen alle onderscheidingen tusschen Joden en niet-Joden uit internationale stukken doen verdwijnen. De Engelschen gaan niet zoo ver. Zij betoogen slechts, dat Joden, die in „hun land” bleven of daarheen terugkeerden, buiten het mandaat van de commissie moeten vallen. Hierbij vinden zij de Amerikanen vierkant tegenover zich. De Amerikaansche gedelegeerden worden als regel zeer goed voorgelicht van Joodsche (en niet extreem Zionistische) zijde en kiezen meestal de zijde van de Joden. De thans inde ontwerp-constitutie opgenomen definitie brengt onder de bepalingen van de Vluchtelingen Organisatie die Joden, die „gevestigd zijn geweest in Duitschland of *) Gepubliceerd op 29 April 1946, H. M. Stationery Office, Cmd. 6808. 3. Vorm der organisatie. De beide bovenbeschreven problemen vormen de voornaamste geschilpunten ten aanzien van de vraag, welke groepen voor hulp van het internationale orgaan in aanmerking komen. Ook op het punt van de organisatie van die hulp is verschil van meening ontstaan, voornamelijk ten aanzien van den vorm van het orgaan. Van Engelsche zijde is en wordt getracht een orgaan in het leven te roepen, dat onmiddellijk onder de Vereenigde Naties staat. Door samenwerking van de Amerikaansche en de Russische groep is dit voornemen echter tot dusverre verijdeld. Het voorstel, dat de Economische en Sociale Raad thans aan de Algemeene Vergadering heeft voorgelegd, bevat een aanbeveling tot stichting vaneen „Specialised Agency”, een orgaan dus, dat overeenkomt met de opvoedkundige, wetenschappelijke en cultureele organisatie der Vereenigde Naties (de U.N.E.5.C.0.) ; zoo’n orgaan staat wel in verbinding met de Vereenigde Naties, maarde staten kunnen zelfstandig zich al of niet aansluiten bij zoo’n organisatie. De argumenten van de Russen en Polen vóór dezen laatsten vorm hangen samen met hun wantrouwen tegenover de behandeling van het vraagstuk der Oosteuropeesche vluchtelingen. Zij willen zich het recht voorbehouden, dit orgaan desnoods te verlaten. Bij een orgaan, dat rechtstreeks onder de Vereenigde Naties zou behooren, zou dit onmogelijk zijn, zoolang zij niet hun deelneming aan de internationale organisatie in het algemeen op het spel zouden willen zetten. De argumenten van de Vereenigde Staten liggen meer op financieel terrein. De Amerikaansche bijdrage inde kosten van de Vereenigde Naties wil men voor het staatsbudget Oostenrijk, en ... . die het slachtoffer zijn geweest van de nazi-vervolgingen en gevangen zijn gehouden in of genoodzaakt werden te vluchten uit en vervolgens werden teruggebracht naar, een van die landen hls gevolg van vijandelijke handelingen of oorlogsomstandigheden, en die nog niet definitief in die landen zijn gevestigd”. Ook de geheele Russische groep steunde ondanks de huidige belangstelling van de Sovjet-Unie voor de Arabieren het Nederlandsche amendement. zoo laag mogelijk houden. Daarentegen voelt de Amerikaansche regeering zich verzekerd van de goedkeuring van hooge bedragen voor een humanitair doel, zooals een organisatie voor de hulp aan vluchtelingen. De vertegenwoordigers van het Britsche Koninkrijk en zijn Dominions bepleitten echter een gezamenlijke en gedeelde internationale verantwoordelijkheid, die alleen tot ontplooiing zou kunnen komen, indien het hulpverleenend orgaan duidelijk als „boven-nationaal”, dus onmiddellijk onder de Vereenigde Naties staande, zou kunnen worden opgezet. De Nederlandsche delegatie te Londen deelde deze overweging en stemde daarom voor het Engelsche voorstel, al erkende de delegatie, dat een afzonderlijk zelfstandig orgaan evenzeer duidelijke voordeelen zou kunnen hebben. 4- Vraagpunten der practijk. Wanneer het nieuwe vluchtelingenorgaan eenmaal bestaat, zullen zich inden boezem van dit orgaan ongetwijfeld nog andere geschilpunten voordoen. Enkele kwamen reeds even te voorschijn bij de discussies over de financiën. Zoo reeds bijvoorbeeld de vraag, of steun bij vestiging beperkt moet blijven tot hen, die zich vestigen in nieuwe vaderlanden of dat die steun zich kan uitstrekken tot hen, die zich opnieuw vestigen in het land van herkomst. Vooral voor Polen, dat zooveel van zijn burgers opnieuw moet vestigen in van Duitschland verworven gebieden, is deze vraag van belang. Voorts ontspon zich nog een discussie tusschen den Amenkaanschen gedelegeerde en den Nederlandschen over de vooren nadeelen van individueele vestiging in vergelijking met groepsgewijze-vestiging. De Amerikaan had bezwaren tegen den laatsten vorm, omdat deze zoo duur was, de Nederlandsche gedelegeerde wees op de uitstekende resultaten van de vestiging volgens een voorafopgesteld plan inden Wieringermeerpolder. De ontwerp-constitutie voorziet inde bevordering door de Internationale Vluchtelingen Organisatie van plannen voor groepsgewijze-vestiging. Maar dit zijn alles voorpostengevechten. De problemen van den ~weder-opbouw” komen nog, ook op dit terrein. De organisatie zal ze moeten oplossen. De problemen en tegenstellingen, die het na-oorlogsche vluchtelingenvraagstuk heeft opgeroepen en nog zal oproepen, zijn hiermede aangegeven. Zij passen in het geheel van de huidige tegenstellingen inde wereldpolitiek, maar zijn daarmee aan den anderen kant niet zoo doorweven, dat zij niet hun eigen oplossingen zouden kunnen vinden. Deze oplossingen, zoo zou ik willen betoogen, liggen op sociaal terrein en hebben slechts indirect politiek belang in dezen zin, dat haar oplossing een paar politieke geschilpunten zou kunnen wegnemen. Daarom moeten wij er op aandringen, dat de behandeling van deze vraagstukken in handen van menschen, die op sociaal terrein tot oordeelen bevoegd zijn, en niet uitsluitend in handen van diplomaten wordt gelegd. Bij de samenstelling van de leidende organen van de nieuwe vluchtelingen-organisatie zal hiermee terdege rekening moeten worden gehouden. HOOFDSTUK IV PLANNEN EN PROBLEMEN Hoewel nog niet definitief vaststaat, welken vorm het nieuwe internationale vluchtelingen-orgaan zal krijgen, is het al wel mogelijk, te schetsen hoe ongeveer de interne bouw van dit orgaan zal zijn, welke zijn functies en welke zijn voornaamste taken zullen zijn. Daarover bestond namelijk te Londen inde speciale commissie *) weinig verschil van meening. A. Structuur der organisatie. Genoemde commissie heeft een ontwerp gemaakt voor een constitutie voor het nieuwe orgaan, dat „International Refugee Organisation (1.R.0.)” zou heeten. Volgens dit voorstel zou de beslissende macht in dit orgaan liggen bij de Algemeene Vergadering, waarin alle deelnemende landen één stem uitbrengen en die minstens eenmaal per jaar (de eerste drie jaar minstens tweemaal) zou bijeenkomen. Deze Algemeene Vergadering kiest een Uitvoerend Comité, be- *) Zie bladzijde 7. B. Taken. De taken van het nieuwe orgaan zullen volgens de ontwerpconstitutie de volgende zijn : 1. repatrieering, 2. identificatie, registratie en classificatie, 3. verzorging en steun, 4. wettelijke en politieke bescherming, 5. transport en permanente vestiging van de personen, die onder de organisatie zullen vallen. Alles met het oog op hetzij hun spoedigen terugkeer naar hun land van herkomst, hetzij hun definitieve vestiging. (Er staat in het Engelsch ~re-establishment” en dit woord houdt meer in dan de vestiging alleen.) Men ziet, dat ook hier weer terdege rekening is gehouden met de mogelijkheid, dat veel van de vluchtelingen ten slotte toch nog zullen willen terugkeeren. Om dezen weg toch maar staande uit negen leden, dat tusschen de zittingen van de-Algemeene Vergadering de leiding van de organisatie heeft. De Algemeene Vergadering van de 1.R.0. zal volgens het opgestelde ontwerp den secretaris-generaal van deze organisatie benoemen, die, onder goedkeuring van het Uitvoerend Comité en uiteindelijk van de Algemeene Vergadering, de verdere benoemingen doet. Het is zonder meer duidelijk, dat zeer veel afhangt van de persoon, die dezen functie van secretaris-generaal gaat bekleeden. Indien men er in zou slagen een man te vinden van het formaat en het gezag van Fridjof Nansen, dan zouden wijde toekomst van de 1.R.0. met vertrouwen tegemoet kunnen zien. Tot deelneming aan de oprichtingsvergadering van de nieuwe vluchtelingen-organisatie, dus ook tot het lidmaatschap, zullen alle Vereenigde Naties worden uitgenoodigd. Bovendien staat het lidmaatschap open voor alle vredelievende naties, die geen lid zijn van de Vereenigde Naties. Deze kunnen worden toegelaten, op aanbeveling van het Uitvoerend Comité, bij een besluit inde Algemeene Vergadering met tweederde meerderheid van stemmen genomen. Hierbij is vooral gedacht aan landen zooals Zweden en Zwitserland, die een oude traditie hebben op het gebied van vluchtelingenhulp en ander humanitair werk. steeds open te laten, is de repatrieering voorop gezet, als eerste en voornaamste taak van het nieuwe orgaan. De wenschelijkheid van deze repatrieering wordt niet alleen van Oost-europeesche zijde betoogd.' Ook in het Westen zijn velen de meening toegedaan, dat het voor een groot aantal Polen en Zuid-Slaven beter zou zijn als ze maar naar huis gingen. Het is misschien goed, eens te vermelden, dat Fridjof Nansen hier voor een precedent heeft gezorgd. In 1921 en J22 heeft hij door onderhandelingen met de Sovjet-Unie bereikt, dat groote groepen uitgeweken Russen zich opnieuw in Rusland hebben kunnen vestigen en verder ongemoeid zijn gelaten. De Oosteuropeesche staten meenen, dat de af keer om gerepatrieerd te worden bij vele verplaatste personen het gevolg is vaneen verkeerde voorlichting. Zij lieten daarom verschillende clausules opnemen, welke verplichtten tot het geven van gelegenheid voor een ongehinderde voorlichting van de zijde van de regeeringen van het land van herkomst. Verdergaande bepalingen, zooals het verbod van contrapropaganda inde kampen en het aanstellen van personeel, uitsluitend bestaande uit vertegenwoordigers van het land van herkomst, zijn steeds verworpen als indruischende tegen de vrijheid van meeningsuiting. Op het eerste gezicht lijkt het, alsof de tweede functie, die het nieuwe orgaan krijgt opgedragen, die van identificatie, registratie en classificatie, een zuivere routine-zaak zou zijn. Natuurlijk moet er worden geregistreerd, indien met een bepaalde groep menschen gaat helpen. Is het nog noodig dit afzonderlijk te noemen ? Zoo eenvoudig is echter de zaak niet. Registratie wordt inden begintijd stellig een van de allerbelangrijkste taken van dit orgaan en het is van het grootste belang, dat ze op deskundige wijze geschiedt. Want registratie is méér dan het opschrijven van lijsten met namen. Het is het‘verzamelen van gegevens op allerlei gebied, welke van groote beteekenis zijn met het oog op latere vestiging. Neem bijvoorbeeld de leeftijden. Vestiging ineen ander land heeft de beste kansen voor jonge menschen. Omscholing op ouderen leeftijd is vrijwel onmogelijk. Neem de beroepen. Men kan geen groep van uitsluitend intellectueelen naar een vreemde streek sturen om er het land te bebouwen. Men zal bij iedere vestiging vaneen geheele groep een harmonisch geheel van menschen uit de aanwezige beroepen moeten samenstellen. Behalve deze beide essentieele gegevens zal men nog een groot aantal andere zorgvuldig moeten registreeren. Ik denk aan de aanwezigheid van familieleden elders, een factor, die dikwijls immigratie ineen bepaald land vergemakkelijkt. Voorts is de godsdienstige richting van belang. Sommige ontvangstlanden met name de Zuidamerikaansche hebben een voorkeur voor Roomsch-Katholieke immigranten. Het lijkt mij noodzakelijk, dat de voorbereiding van deze registratie, haar uitvoering en de verwerking van de gegevens gebeuren dooreen afzonderlijk statistisch bureau, dat onder wetenschappelijke leiding staat en contact heeft met deskundigen op het gebied van volkstellingen en statistiek. Deze maatregel zou, behalve voor de vestigingsplannen, van groote beteekenis zijn voor de derde functie : verzorging en steun. Men moet namelijk hierbij twee soorten van verzorgingsbehoeftigen vooraf onderscheiden. Personen, die in alle opzichten en groepsgewijze verzorgd moeten worden (de meeste inwoners van de kampen) en lieden, aan wie slechts incidenteel of op een bepaald gebied hulp moet worden verleend. Dit laatste is wat de Engelsch-sprekende volken ~case-work” noemen. Sommigen moeten geholpen worden om zich met gezinsleden te hereenigen, anderen behoeven steun, omdat ze ziek zijn, een derde heeft een speciale opleiding noodig, een vierde onderdak ineen bepaalde plaats. Door al deze „speciale gevallen” vroegtijdig uitte lichten uit de groote massa, verkleint men het probleem en voorkomt men versnippering van krachten bij het oplossen van de massale vraagstukken. Alleen registratie maakt dit mogelijk. Op het terrein van de verzorging en hulp zal de 1.R.0. vruchtbaar kunnen samenwerken met particuliere organisaties, die voor verschillende van deze groepen (met name voor Joden en Spanjaarden) al aan het werk zijn en die bepaalde onderdeden van het werk (b.v. de verzorging van jonge kinderen en van oude menschen) geheel voor haar rekening kunnen nemen. Het zal wel blijken, dat ook de „wettelijke en politieke bescherming” voor een groot deel*op goede registratie berust. Immers een zeer belangrijk onderdeel bij deze bescherming is het uitreiken van bijzondere identiteitspapieren, die het den vluchtelingen mogelijk moeten maken zich te verplaatsen en die hun een zekeren status waarborgen. Hoe deze status precies zal zijn, moet natuurlijk nog worden uitgewerkt. Het „International Governmental Committee on Refugees” heeft op dit punt reeds belangrijk voorbereidend werk gedaan en een systeem voor identiteitspapieren ontworpen. De status van vluchteling zal ook niet in ieder land dezelfde gevolgen hebben : De eene regeering zal meer waarde hechten aan deze papieren dan de andere. Van Fransche zijde is er op aangedrongen, dat vooraf overleg met de regeeringen gepleegd zou worden en dat nationale regelingen, die b.v. een bepaalde categorie van vluchtelingen voorrechten verleenen, zullen worden geëerbiedigd. De problemen van „transport en vestiging” ten slotte liggen nog alle inde toekomst. Op den duur zullen dit natuurlijk de voornaamste problemen van de 1.R.0. worden, maar dat stadium is nog niet bereikt. Toch zal men goed doen haast te maken met de voorbereiding der vestigingsprojecten. Immers in dezen na-oorlogschen tijd, nu ieder land heeft te worstelen met een tekort aan arbeidskrachten, zal het gemakkelijker zijn, landen van vestiging te vinden dan later, als er misschien weer werkloosheid dreigt. Bovendien zijn er op het oogenblik enkele reëele mogelijkheden. Verschillende regeeringen, waaronder Brazilië, Australië en de Dominicaansche Republiek hebben gesproken over vestigingsmogelijkheden voor groote groepen ineen nabije of verre toekomst1). De ervaring leert, dat dergelijke mogelijkheden eerst terdege moeten worden bestudeerd en practische plannen moeten worden ontworpen. Vervolgens moet aan *) Zie hiervoor een samenvatting, opgesteld door het Secretariaat der Vereenigde Naties : EIAC 8 2,14 September 1946. Ziehier in groote lijnen de plannen en problemen van degenen, die zich met dit speciale internationale vraagstuk bezighouden. Het zal hieruit wel duidelijk zijn geworden, dat de 1.R.0. een groot lichaam wordt, met een groote maar mooie taak. Of het ook een blijvende taak zal zijn, zal nog moeten worden afgewacht. Sommige delegaties, met name de Russische, waren er zeer op gesteld, dat het nieuwe orgaan van het begin af aan zelfs tot inden naam toe als „tijdelijk” zou worden aangemerkt. De Britten hebben hier tegenover opgemerkt, dat een dergelijke toevoeging ongerustheid zou kunnen wekken bij de vluchtelingen zelf en bij de regeeringen, die in het onzekere zouden verkeeren, of het orgaan niet plotseling zijn werkzaamheden zou staken. Ten slotte bedacht men den term „non permanent”. Ik geloof, dat dit een gelukkige term is. Ten eerste geeft men er mee te kennen, niet te gelooven, dat er inde verre toekomst altijd „ontwortelden” zullen blijven. Integendeel: alles moet er op worden gezet om het huidige probleem zoo spoedig mogelijk uit de wereld te helpen en om te zorgen, dat er geen nieuwe groepen „statenloozen” ontstaan. Ten tweede geven de Vereenigde Naties, indien zij een constitutie met deze formuleering aanvaarden, daarmee te kennen, dat zij de verantwoordelijkheid op zich nemen, totdat het probleem is opgelost en wel „inden kortst mogelijken tijd”, ook dat staat in den aanhef van de ontwerp-constitutie. Ook dat was een Russische wensch, ditmaal gedeeld door alle gedelegeerden. deze plannen een begin van uitvoering worden gegeven eenerzijds door de autoriteiten van het ontvangstland, die voorbereidingen moeten treffen, anderzijds door het orgaan, dat de verhuizing regelt. Dit moet de toekomstige settler uitzoeken, keuren en misschien nog opleiden . . . ~ dit alles gaat aan het transport vooraf. Het is wel duidelijk, dat dit soort vragen – het waar ?, het wie ? en het hoe ? pas ernstig onder oogen kunnen worden gezien, wanneer de 1.R.0. eenmaal gesticht is en een apparaat heeft gevormd. De belangrijkste kant van het „Hoe ?”, namelijk de financiering van dit alles, hoopt men echter te voren eenigszins onder oogen te zien. „VERPLAATSTE PERSONEN” AANWEZIG IN DE NAVOLGENDE LANDEN (i Mei 1946 medegedeeld door de U.N.R.R.A.) Opgegeven nationaliteit Totaal Oostenrijk Duitschland Italië Totaal 846.146 49.839 (a) 758.381 (a) 35.119(6) 2.807 Albanië 635 635 België en Luxemburg . . . 606 507 99 China 557 66 491 Tsjecho-Slowakije 4.310 332 2.340 1.309 329 Frankrijk 944 616 328 Griekenland 3.799 139 965 1.156 1.539 Italië 625 64 561 Midden- en Zuidamerikaansche Staten 1.344 1.088 256 Nederland 1.858 1.738 120 Polen 487.441 7.892 469.070 10.479 Vereënigd Koninkrijk . . . 548 273 275 Vereenigde Staten 1.143 1.085 58 Sovjet-Unie 5.910 56 5.383 471 Zuid-Slavië 35.822 12.932 13.683 8.301 906 Vroegere inwoners van Estland 31.731 337 31.352 42 Letland 81.089 998 80.041 50 Lithauen 51.958 840 50.849 269 Statenloos (c) 28.095 1.275 21.531 5.289 Vijandelijke nationaliteit (d) Oostenrijk 1.998 1.754 231 13 Duitschland 1.070 15 921 121 13 Bulgarije 163 4 107 52 Hongarije 6.770 18 5.152 1.600 Roemenië 6.410 13 4.424 1.973 Nog niet naar nationaliteit ingedeelde personen . . . 86.963 24.042 (e) 62.883 (f)' 38 Alle andere nationaliteiten (g) 4.357 882 (h) 1.992 1.476 7 (a) Omvat „verplaatste personen” in U.N.R.R.A.-kampen en in militaire kampen waar U.N.R.R.A.- 'personeel werkt; niet ingesloten zijn kleine aantallen „verplaatste personen”, die buiten kampen U.N.R.R.A.-hulp ontvangen. (b) Omvat 17.600 „verplaatste personen”, die buiten de kampen U.N.R.R.A.-hulp ontvangen. (c) Hiermede zijn bedoeld „verplaatste personen”, die Nansen-paspoorten bezitten en zij, die niet in staat zijn eenige nationaliteit te bewijzen. (d) Met inbegrip van vervolgde personen en zij, die door de militaire autoriteiten gezocht worden. (e) Met inbegrip van 7,400 Joden. (f) Met inbegrip van 35,000 Joden. (g) Omvat kleine aantallen „verplaatste personen” van ongeveer 25 andere nationaliteiten. (h) Omvat West-Europeanen, die niet bij nationaliteit zijn aangeteekend. TABEL I MEDEDEELINGEN GEDAAN DOOR SIR HERBERT EMERSON Directeur van het „Intergovernmental Committee on Refugees” I. Nansen-refugié’s. a) Russische refugié’s Tsjecho-Slowakije 6.500 Frankrijk 75.000 België 9.000 Griekenland .... 2.000 a 3.000 Italië ongeveer 3.000 b) Armeensche retugié’s Bulgarije 14.500 Frankrijk 63.000 Griekenland 25.000 Andere landen in Europa. . . 3.800 c) Assyrische refugié’s Griekenland 1.000 11. Evian-refugié’s. a) Joden uit Duitschland, Oostenrijk en het Sudetenland in het Vereenigd Koninkrijk 45.000 a 60.000 Shanghai ongeveer 13.000 België 4.000 Tsjecho-Slowakije 2.000 Frankrijk 20.000 Italië 3.000 Nederland 5.000 Spanje en Portugal 1.000 Zweden 5.000 Zwitserland 7.000 Andere landen 5.000 b) Spaansche vluchtelingen Frankrijk 200.000 Fransch Noprd-Afrika 10.000 Gibraltar 4°° a 500 TABEL II STATISTISCHE SCHATTING – VAN DE JOODSCHE OVERLEVENDEN IN DE VERSCHILLENDE LANDEN VAN EUROPA (uitgezonderd Sovjet-Rusland voor 1939) 1939 1946 Polen 3.325.000 80.000 Roemenië 800.000 320.000 Hongarije 590.000 230.000 Duitschland 330.000 12.000 (580.000 in 1933) ~ („verplaatste personen”) 110.000 Tsjecho-Slowakije 315.000 42.000 Frankrijk 280.000 200.000 Lithauen 165.000 1.000 Oostenrijk 145.000 8.000 Nederland 120.000 25.000 Letland 95000 België 75.000 25.000 Griekenland 75.000 10.000 Bulgarije 50.000 45000 Italië 50.000 *) 48.000 Zwitserland 18.0002) 35.000 Zweden 10.0003) 17.000 Denemarken 7.000 3.000 Estland 5.000 Noorwegen 1.750 1.000 Spanje en Portugal 5.000 7.500 Poolsche Joden inde U.S.S.R 180.000 In kampen in Rusland 65.000 6.461.750 1.464.500 *) Inbegrepen 18.000 vluchtelingen 2) ~ 16.000 ~ 3) Vluchtelingen inbegrepen. TABEL m Biographische gegevens betreffende Mevr. Dr. H. Verwey—Jonker. Geboren 1908. Studeerde Rechten in Leiden. Als verslaggeefster verbonden aan enige bladen. Studeerde Sociologie in Amsterdam. Schreef in 1944 een proefschrift over „Lage Inkomens”. Vele publicaties in tijdschriften. Schreef „Socialisme in onze tijd”. Verschillende officieële functies bij de perszuivering, lid tribunaal te ’s-Hertogenbosch, bestuurslid van verschillende vrouwenorganisaties ; Hoofdbestuurslid van de Ned. Volksbeweging. Vertegenwoordigde Nederland op de iste Algemene Vergadering der Verenigde Naties, in het bijzonder inde Sociale Commissie in Januari 1946. Later Nederlands Gedelegeerde op de Conferenties voor het Vluchtelingenvraagstuk te Londen, 1946, en te Genève, 1947. Bladz. Hoofdstuk I 3 Inleiding 3 Een internationaal vraagstuk 3 Een nieuw probleem 5 Hoofdstuk II 8 Menschen en motieven 8 Drie golven van vluchtelingen 8 Andere indeelingen van vluchtelingen 10 a. Nationaliteiten 10 b. Rassen – 10 c. Sociale verschillen n d. Godsdienstige en politieke groepeeringen . . .12 e. Indeeling naar kans op terugkeer 13 ƒ. Duitsche vluchtelingen 17 Hoofdstuk 111 18 Botsende meeningen 18 Conferenties 18 Punten van geschil 19 Hoofdstuk IV 26 Plannen en problemen 26 A. Structuur der organisatie 26 B. Taken 27 Tabel I. „Verplaatste personen” 32 „ 11. Mededeel. Sir H. Emerson -33 „ 111. Schatting Joodsche overlevenden 34 INHOUD