1222 KLEINGOED No. 9 DE SMEERV^ E 36 RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN 0532 3436 Naar de oorspronkelijke uitgave door Dr. H. Hoffmann vrij vertaald door }. Riemens-Reurslag IPiet de IPiet de Smeerpoets Zie hier Piet de Smeerpoets staan, Zie dien viezen knaap eens aan. Nagelknippen in geen jaar, Ongekamd blijft ook zijn haar. Foei, roept ieder die hem ziet, Wat ben jij een smeerpoets, Piet! Frederik was vreeslijk wreed, Alle dieren deed hij leed: Katten trok hij aan hun staart, Vogels werden niet gespaard. Eens sloeg hij een stoel aan stukken, leder leed vaak van zijn nukken, Zelfs zijn zusje sloeg hij graag : ’t Was een mens- en dierenplaag 1 De ondeugende Hrederik Eens zag hij een grote hond Die bij de pompte drinken stond. Gauw ging Freedrik er op af En met zijn zweep—hoor eens hoe laf! Gaf hij het beest maar klap op klap. Op eens zei toen de hond : hap hap ! Hij beet den jongen in het been En liep hard met zijn broekspijp heen. De stoute Freedrik moest naar bed, Uitwas het met zijn wrede pret, Hij leed verschrikkelijke pijn En kreeg een bittre medicijn. En wat heeft toen de hond gedaan ? Die is naar Freedriks plaats gegaan. Op tafel stond zijn boterham Waarvan hij grote happen nam. Toen at hij van de leverworst En dronk de melk op voor zijn dorst. De zweep heeft hij ver weggedaan, Dat Freek daarmee niet meer kon slaan. F Een Moriaantje, zo zwart als roet, L Die ging uit wandelen zonder hoed. J VEn de zon scheen op zijn bolletje r6 fel En toen kocht hij zich een parasolletje.. f Daar kwam de kleine Ferdinand, -?=Een vlagje droeg hij inde hand.V f Ep Karei, wat had die voor ding r liet was een grote krakeling. En ook Johan was heel tevree: isss&lij bracht een mooie hoepel mee. / Toen zij het Moriaantje zagen, ( W~ Gingen zij ’t arme ventje plagen \ Li En riepen: Jongens, kijk eens aan, Een vieze, zwarte Moriaan ! IDe geschiedenis van den iVLoriaan Toen kwam de goede Sinterklaas En zei: Wat doen die jongens dwaas ! Al is de Moriaan ook zwart, Val daarom ’t ventje toch niet hard. Als ik ze hem weer plagen zie, In d’inktpot gaan ze alle drie! De jongens riepen : Kijk eens aan, i Een vieze, zwarte Moriaan ! Sint Niklaas wordt nu vreeslijk kwaad, Hij vindt dat zo iets toch niet gaat. Hij pakt de jongens bij hun jas En zegt: Dat is mij heus te kras ! Spot jullie met den Moriaan, Dan moet je zelf in ’t zwart maar gaan. In d'inktpot word je zwart als roet, Als je hem plaagt, is dat net goed ! Hier zie je z’alle drie nu gaan, Nog zwarter dan de Moriaan: Eerst ’t Moortje, dan de hoepelman, De vlag en krak’ling komen dan. Ze zijn zo zwart als pikzwart roet, Vol vieze inkt van hoofd tot voet. Zonder ’t geplaag van Moriaan Had Sinterklaas dat nooit gedaan ! De wilde, wilde jagersman, Die trok zijn grasgroen jasje an, Met weitas en geweer daarbij, Zo trok hij naar de grote wei. . Op jagers neus, daar stond een bril, En als hij ’t haasje schieten wil Valt van de neus de bril hem af: Het haasje lacht om zijn pief paf De zon staat heel hoog inde lucht. De jager krijgt het warm en zucht: Hoe zwaar is toch zo’n groot geweer ! Ik leg het in het gras maar neer En ga wat slapen. Maarde haas Neemt het hem af, die slimme baas.^ 2)e geschiedenis van den wilden cJager Nu zet de haas de bril zich op, Daar staat hij op de hazenkop. Dan legt hij op den jager aan: Die is gauw op de loop gegaan, Al roepend : Mensen, ’k ben in nood, Het haasje schiet mij zeker dood. Daar komt de wilde jagersman Hard hollend bij een welput an. Hij springt er in : ’t gevaar was groot, Het haasje schoot hem bijna dood ! De jagersvrouw zat voor haar ruit En dronk haar kopje koffie uit. Dat schoot het haasje middendoor, Van ’t kopje hield zij enkel ’t oor. Maar bij de put, daar zat helaas Het hazenkind, de kleine haas. De koffie viel hem op zijn snuit En brandde hem zijn hele huid. Hij riep : Wie heeft mij zo verbrand ? En hield de lepel in zijn hand. Hendricus was eerst kerngezond, Een dikke jongen, kogelrond. Zijn hoofd was net een rode bol: Op lekker eten was hij dol. Maar eens zei hij : Ik lust geen eten, Ik heb al soep genoeg gegeten, Ik lust die nare soep niet meer! Wat ging die jongen toch te keer! De dag daarna, nee dat was mal, Ons Heintje was toen heel erg smal. Maar weer riep hij : Ik lust geen eten, Ik heb al soep genoeg gegeten, Ik lust die nare soep niet meer ! Wat ging die jongen weer te keer! De derde dag, o wee, o wee, Je kreeg er waarlijk meelij mee : Hij was zo mager als een lat, Twee dagen had hij niets gehad. Maar weer riep hij : Ik lust geen eten, Ik heb al soep genoeg gegeten, Ik lust die nare soep niet meer! Wat ging die jongen weer te keer ! De vierde dag leek hij een lat, Hij woog niet zwaarder dan een lood, En toen hij nog zijn soep niet at Was hij de vijfde dag al dood. 5De geschiedenis van %&ocp Hein Zeg Flipje, jongen, zit toch stil! Je weet, dat ik dat hebben wil. Zo sprak op wrevelige toon Een strenge vader tot zijn zoon, En Moeder keek daarbij in ’t rond Of alles wel op tafel stond. Maar Flipje draait en peutert voort Als had hij Vader niet gehoord. Hij friemelt En frommelt, Hij wiebelt En schommelt Op zijn stoel maar heen en weer: Jongen, ’t gaat zo heus niet meer ! iDc geschiedenis van Hlijyje die niet stil kon zitten Kijk nu, kindren, naat de plaat, Hoe ’t met Flipje verder gaat. Kijk, hij schommelt en hij tolt Tot hij achterover rolt. Flipje grijpt en Flipje tast, ’t Tafellaken pakt hij vast Om te steunen, maar o wee, Alles trekt hij met zich mee. Borden, schalen, alles valt, En de stem van Vader schalt: Flip, jouw schuld is ’t allemaal, Waar is nu ons lekker maal ? En de moeder kijkt in ’t rond Naar wat eens op tafel stond. Onder ’t laken ligt Filip. O, wat kijkt de moeder sip ! Glazen, borden, alles stuk ! ’t Is een vreeslijk ongeluk. ’t Eten, overal in ’t rond, Ligt onsmaak’lijk op de grond. Ander eten is er niet, ’t Is voor allen groot verdriet. Flipje moet direct naar bed : Ik vind, dat verdient hij net! Hansje keek steeds inde lucht, Naar de vogels in hun vlucht, Naar de wolken en de bomen: Altijd liep die Hans te dromen, Nooit keek hij flink recht naar voi En zo moest hij heel vaak horen : Hansje, kijk niet inde lucht, Straks stoot jij je neus geducht! Eens kwam er een hondje aan. Hans bleef rechtuit verder gaan. Aldoor keek hij strak omhoog En zijn oog Zag van ’t hondje niemendal. Dat was mal, Hansje rolde met de hond t Op de grond. De geschiedenis van Mans kijk inde lucht Hans liep aan de waterkant Met zijn schooltas inde hand. Weer keek Hansje steeds omhoog Waar de snelle zwaluw vloog. Recht naar ’t water liep hij zo. „Jongen, ho!” Dachten inde gracht drie vissen, „Jij gaat lelijk je vergissen !” Nog een stap en dan een plomp – . Maar wat is die Hans ook lomp ! Als hij valt is het geen wonder De drie vissen duiken onder. Twee mannen staan er aan de kant, Die hebben stokken bij de hand. Zo wordt Hansje nog gered En door hen op de wal gezet. Zie hem daar nu druipend staan ! ’t Is den jongen slecht vergaan. ’t Water loopt hem van zijn armen, Graag zou hij bij ’t vuur zich warmen. Visjes komen heel kordaat Kijken, hoe hij druipend staat, Denkend : ’t Is een vreemde klucht Van Hans-kijk-maar-in-de-lucht! En inde verte, op de plas, Drijft Hansjes mooie nieuwe tas. Als de regen valt in stromen En de wind waait door de bomen, Blijven alle kindrenthuis : Buiten is het dan niet pluis. Alleen Robert denkt: Hoe fijn Moet het nu wel buiten zijn! Dapper loopt hij door het veld En voelt zich een echte held. Al maar harder blaast de wind, Grijpt de paraplu en ’t kind. Hoger gaan zij dan de toren, Regen slaat hem om zijn oren, Haren wappren om zijn hoofd En zijn hoedje wordt geroofd. Tot de wolken vliegt hij voort, Niemand, die zijn roepen hoort. Robert met zijn paraplu Is een heel klein ventje nu. Al maar hoger inde lucht Gaat het hoedje op de vlucht. Waar zij eindlijk zijn gekomen, Dat heeft niemand ooit vernomen. lï)e geschiedenis van den vliegenden IRobert In dit boekje staan acht verhalen, Die ’k voor kindren wou vertalen: Van Frederik, 20 boos en wreed, Van wien de hond de worst opeet; Van den roetzwarten Moriaan En hoe ’t de plagers is vergaan ; Hbe ’t haasje schiet den wilden jager, En hoe Soep-Hein van dik wordt mager; Hoe Flipje op zijn stoel blijft rijden, En Hans in ’t water af gaat glijden ; Hoe Robert vliegt naar ster en maan ; En aan ’t begin, daar zie je staan, Hoe Piet de Smeerpoets, dom en kwaad, Zijn haar noch nagels knippen laat. Dit ’s vóór een eeuw getekend en verteld Door Hendrik Rijmer Kinderheld. De bekendste kinderboeken: De sprookjes van Moeder de Gans, de gedichtjes van Van Alphen en Piet de Smeerpoets hebben één grappig feit gemeen: n.l. dat hun geestelijke vader zich niet bewust is van het kunstwerk, dat hij schiep, en zich eigenlijk een beetje schaamt over dit kinderachtig geschrijf. Zo komen alle drie auteurs pas bij een van de volgende drukken met hun ware naam op het titelblad te voorschijn. De schrijver van Piet de Smeerpoets, welk boekje oorspronkelijk heette: „Lustige Geschichten und drollige Bilder mit 15 schön kolorierten Tafeln jür Kinder von 3—6 Jahren” noemde zich bij de eerste druk „Reimerich Kinderlieb”, bij de tweede „Heinrich Kinderlieb” en pas later gaf hij zijn ware naam: Dr. Heinrich Hoffmann. Het boekje heette ook niet direct Struwwelpeter, Piet de Smeerpoets; deze stond eerst achterin, maar was blijkbaar voor kinderen de voornaamste figuur; zodoende werd hij na enige drukken op de ereplaats gezet en werd het boekje naar hem genoemd. Hoe was nu wel dit boekje: Struwwelpeter laten wij het nu maar zo noemen ontstaan? We schrijven 1844, de tijd van het moralistische kinderboek. Een jonge Frankfurter kinderdokter zal een boekje kopen voor zijn driejarigen zoon, maar niets, wat hem inde winkels getoond wordt, bevalt hem. Neen, dan maakt hij andere kinderversjes! En andere tekeningen! het meest onwillige patiëntje is direct als een lam, als hij begint te vertellen van Suppen-Kaspar, van den bozen Friedrich en zoveel anderen. Aan zijn vrouw toont hij een wit schrift: Dit zal het geschenk voor onzen jongen worden. En hij vult het met gekleurde tekeningetjes en met z’n versjes, hij, die zelf niet onverdienstelijk tekende en die in het geheim menig gedicht schreef. Een uitgever kreeg toevallig het schrift ter inzage en enige maanden later kwam het op de markt; geen kinderboek beleefde zoveel oplagen. Pas de vijfde druk bevatte alle verhalen, die wij nu kennen, en ook de volle naam van den auteur: toen kreeg het boekje dus zijn definitieve vorm. Uitwas het met de zoete jongetjes, de brave Hendriken en de vrome Maria’s, de suikeren Pietjes en de jongens, die altijd precies wisten wat ze doen moesten. We hadden hier nu niet het brave voorbeeld, maar het afschrikwekkende en dat weten we allemaal, niets maakt zó’n indruk. De voornaamste geschiedenissen waren wel: Piet de Smeerpoets, die z’n nagels niet wilde laten knippen, z’n haren niet wilde laten kammen; de boze Frederik, die zo te keer gaat, dat hij op het laatst ziek te bed ligt, terwijl de hond die hij geplaagd heeft, z’n lekkere eten verorbert; Paulientje met de zwavelstokjes, van wie niets dan een hoopje as overblijft; een Moriaantje, zo zwart als roet;Konrad, de duimzuiger, Soep-Hein, of in het Duits Suppen-Kaspar, die dood gaat, omdat hij te weinig eet; Flipje, die altijd maar op zijn stoel zit te rijden; Hans-kijk-in-de-lucht, die in het water stapt; en dan nog HOE HET BOEK ONTSTOND twee verhalen, die minder bekend geworden zijn: de geschiedenis van den wilden jager en die van den jongen, die met paraplu en al inde lucht vliegt. Deze opsomming geeft direct al een verklaring, waarom het boek zo’n ongewone bekendheid verwierf. Het kind van 3 a 5 jaar heeft een typische instelling tegenover zijn omgeving, die onze dichteres de Wijs-Mouton zo aardig aldus uitdrukte: „De wereld ineen doosje, en hij er midden in.” Inde meeste gevallen kan hij nog niet anders zien, dan wat met zijn gewone leventje in verband staat. „Er was eens een jongetje”. „Net zo’n jongetje als ik.. .?” „Ja, net zo’n jongetje als jij, en die wou zich 's morgens nooit zoet laten wassen.” Daar kan hij inkomen, dat zijn feiten, die hem rechtstreeks aanspreken. Het is dan ook niet te verwonderen, dat deze levensphase naar het vermaarde boek: de Struwwelpeterperiode genoemd wordt. Maar, boeken en verhalen over kleintjes voor kleintjes zijn er zoveel, er moet dus iets anders zijn om het succes te verklaren. We noemden nog een oorzaak: het afschrikwekkende voorbeeld, dat zoveel meer aanspreekt dan het goede. Doch de voornaamste oorzaak moet toch gezocht worden inde directe manier van zeggen en tekenen. Hoort U uw kleine dochter of zoon iets vertellen? Twee dingen kenmerken het verhaal: overdrijving en herhaling. Een kind kent geen juiste proporties, de overdrijving spreekt hem meer aan dan een juiste weergave van de werkelijkheid; en de herhaling vaneen gegeven, telkens in iets andere vorm, doet hem het gehoorde geheel meeleven, zij verhoogt de spanning. Deze overdrijving zit ook inde geestige tekeningen, waarbij dan vaak een paar dieren getekend zijn, die het geheel als publiek meemaken. Zo kijken drie vissen waarschuwend, als Hans-kijk-in-de-lucht in het water stapt, en als hij later druipnat aan de kant staat, geven ze met open bekken hun leedwezen te kennen. Deze bijzonderheden zijn zo oer-komisch, dat men best kan begrijpen, dat het boek voor kinderen hun lievelingsboek werd. Hoe men er ook tegenover mag staan, één ding moet men toegeven: Dr. Heinrich Hojfmann was een man van groot talent. Struwwelpeter, Piet de Smeerpoets, Pierre l’Ebouriffé deed zijn zegetocht over de gehele wereld: zijn ongekamde haren, zijn lange nagels waren een waarschuwend voorbeeld in alle kinderkamers. Gezegden en spreekwijzen kwamen er inde kinderwereld, aan het alom bewonderde boek ontleend. Duhamel vertelt in zijn „Lief en Leed van twee kleine jongens”, hoe hij bij zijn zoontje het best temperatuur kan opnemen, als hij vertelt van dit klassieke boek. Maar als hij eens ineen gedichtje een vergissing maakt, verbetert zijn driejarige zoon hem en wat blijkt: hij kent Pierre l’Ebouriffé helemaal uit hei hoofd. Zo kunnen we dan nog een reden van het succes voegen bij de voorgaande: de versjes liggen in het gehoor en blijven vanzelf in het geheugen hangen. De vertalingen echter waren lang niet altijd even goed; ook gaven sommige vertalers zich voor den auteur uit of deden er verhalen bij van eigen vinding. Dit laatste gebeurde met de Nederlandse uitgave van W. P. Razoux, die een grote bekendheid verwierf. Evenwel in ons land had Piet de Smeerpoets op den duur minder succes. De nieuwe opvoedkundige ideeën wierpen een barricade op, die de zegetocht stuitte, ja, eigenlijk werd het boek geheel en al inde ban gedaan. De kinderen werden verschrikt door de vreselijke verhalen, konden niet slapen door Soep-Hein, die begraven was met de soepterrine op zijn graf, werden er zenuwachtig van. Hier komen we aan een belangrijk punt. Hoe staat het met deze ideeën? We weten al wel, dat het onmogelijk is, alle angsten, alle schrik en narigheid uit het kinderleven te houden; onmogelijk, maar ook niet wenselijk. Zouden we een kind op kunnen voeden zonder enige vrees of angst, dan zouden we hem niet dapper en flink maken, maar integendeel, we zouden a.h.w. een reincultuur scheppen, waarop later de angst welig zou tieren. Tot voor korte tijd waren onze opvoedings-ideeën die vaneen Utopia, we trachtten de kinderen op te voeden voor een wereld, die niet bestaat. De nieuwe psychologie heeft ons wel anders geleerd. In zoveel verhalen, sprookjes, versjes reageren ze hun angsten af, in plaats van ze erdoor te krijgen. Toch mogen die verhalen weer niet zo zijn, dat de kinderen er niet van kunnen slapen. Een middenweg is hier, als meestal, de juiste. Veel hangt af van de wijze, waarop de ouders de verhalen voorlezen: omgeven zij ze met een geheimzinnige, griezelige sfeer, of voelen zij zich verplicht, deze motieven opvoedkundig te misbruiken en ze direct op het kind toe te passen, dan krijgen ze voor het kind een persoonlijk cachet en vereenzelvigt hij zich te veel met het geval. Ook bestaat er gevaar voor overdreven medelijden dooreen sentimentele voordracht. Wij hebben overwogen, Soep Hein een gelukkig eind te geven, maar na ruggespraak met deskundigen is het niet gebeurd: een kind aanvaardt deze afloop meestal koelbloedig, alles hangt af van de voordracht. Wel zijnde twee werkelijk griezelige verhalen weggelaten. Voor het overige zijn zo precies mogelijk ae oude tekst en de oude tekeningen gevolgd, met gebruikmaking vaneen nieuwe uitgave van de Insel-Verlag; alleen zijnde versjes opnieuw in hedendaags Nederlands gedicht. We hebben overwogen of het boek ook wat de tekeningen betreft in modern costuum moest worden gestoken; proeven met kinderen hebben ons echter bewezen, dat hun het ouderwetse niet opvalt en zeker niet hindert; daarom hebben wij er de voorkeur aan gegeven de sprekende oude plaatjes te behouden. Moge in deze vorm Piet de Smeerpoets zijn eeuwfeest vieren, en als voorheen voor veel kinderen een vreugde zijn. J. R. Wat heeft moeder toen gedaan? Ze is naar 't varkenshok gegaan, Waaruit ze, toen het eetuur kwam Twee van hare bigjes nam. Midden tusschen die gezeten Moest nu Kaatje aan tafel eten. Kaatje schaamde zich verbazend! De andere kinderen lachten razend, Want die waren altijd net En op properheid gezet. Kaatje was een morsebel, Honderd maal zei moeder wel: "Kind, hou toch je jurkje net, Mors niet zoo op je servet", Maar dat alles hielp geen ziertje, Kaatje bleef een morsig diertje. No. 5-8 5. Met mijn handjes, met mijn voetjes 1 4 jaar ƒ 0.75 Tekst Marian Hespec-Sint, tekeningen Rie Kooyman. 6. Baas Jochem 3 —7 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Johanna Bottema. 7. Jaapje en de autoped 3 —7 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Piet Worm. 8. Piggelmee, een oud Nederlands sprookje 3 —7 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Henk Kabos. PER SERIE f 2.90 KLEINGOED No. 9 en No. 10 (gecartonneerd) 9. Piet de Smeerpoets, voor onze tijd bewerkt naar de oorspronkelijke uitgave, met illustraties in vierkleurendruk 3 —7 jaar ƒ 1.50 10. Het zingende Huis, een twintigtal bekende en onbekende oude liedjes, voor gezin en kleuterklasse, tevens een kostelijk prentenboek 3 —7 jaar ƒ 1.50 Tekeningen Toby Vos. Uitgave C. A. Spin & Zoon N.V., Amsterdam. Copyright J. Riemens-Reurslag SERIE KLEINGOED No. I—4 (2c druk) DOOR J. RIEMENS-REURSLAG 1. Mijn eerste plaatjesboek jaar ƒ 0.75 Foto's Ko Kramer en W. Wormhoudt. 2. Mijn eerste dierenboek 1%—4 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Rie Kooyman. 3. Het oude A.B.C 3 —7 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Hil Bottema. 4. Die Fikkie 3 —7 jaar ƒ 0.75 Tekeningen Piet Worm. PER SERIE f 2.90 ljkw3i