ljkw3i Universiteit Leiden 1 350 111 4 NIEUWE EXCERPTEN DOOR }. L. PIERSON OTIUM SINE LITTERIS MORS EST H. J. W. BECHT AMSTERDAM NIEUWE EXCERPTEN De aangename reacties op de compilatie van excerpten, die ik in December 1940 liet verschijnen, geven mij den moed opnieuw te trachten in het kort den essentiëelen inhoud weer te geven van eenige boeken, die mij interesseerden, ook ditmaal voor een beperkten kring en niet inden handel. Het zijnde volgende: ie „De Indische theosophie en haar beteekenis voor ons”, door Prof. J. S. Speijer blz. 9 Dit boek geeft een compleet en gaaf beeld der verschillende godsdiensten en denkwijzen van Voor-Indië. Het verscheen in 1910, doch is nog steeds toonaangevend en eender belangrijkste boeken over de genoemde onderwerpen. Met het oog op de vele hoofdstukken, die het bevat en ten einde een eventueel later naslaan te vergemakkelijken, laat ik aan dit excerpt een uitvoerige inhoudsopgave en een kort levensbericht van den schrijver voorafgaan. NASCHRIFT: Krishnamurti’s verbreking van elke verbinding met de Theosophische Vereeniging blz. 111 2e „Het Heiligen ideaal der Middeleeuwen”, uit de „Geschiedenis van het Roomsch Katholicisme”, van A. Pierson . . blz. 123 Tusschen de Heiligen en Asceten van het Oosten en die van het Westen is overeenstemming wat betreft de zelfkastijding en de sobere, vrome levenswijzen, maarde Heiligen van het Oosten hebben de wereld vaarwel gezegd zonder meer en verwachten door deze wereldverzaking tot het Hoogste INLEIDING EN INHOUD Ideaal in het Hiernamaals te geraken; het is inden grond een volkomen egoïstische levensopvatting. De Heiligen van het Westen daarentegen, voor wie de ascese geen hoofdzaak is, leven geheel voor anderen, zij zijnde groote altruïsten der Middeleeuwen. In het betreffende hoofdstuk ontvangen wij een boeiend en levend beeld van eenige der grootsten: St. Wilfried, St. Bonifacius, St. Lioba, St. Bernard van Clairveaux, St. Franciscus van Assisi, St. Dominicus, St. Elizabeth en St. Katharina. 3e „Erasinus, begrepen uit den geest der Renaissance”, door Bart de Ligt . . blz. 192 De auteur behandelt inde eerste honderd bladzijden van zijn boek de geestelijke voorouders van Erasmus, om daarna op hemzelf over te gaan, waarbij hij voornamelijk het licht laat vallen op zijn beteekenis als strijder voor betere en gezondere begrippen over opvoeding en onderwijs, op zijn krachtig pleidooi voor een vrijere, ruimere levensopvatting, op zijn diepen af keer van bijgeloof en vormelijkheid en verder op zijn rusteloos en moedig ijveren tegen iederen oorlog, die niet van te voren is goedgekeurd en onvermijdelijk geacht door de overgroote meerderheid van het volk, onder voorlichting van onpartijdige raadgevers. 4e „Spinoza, Bildnis eines geistigen Helden”, door Rudolf Kayser blz. 254 De schrijver leert ons Spinoza bewonderen en vereeren in zijn heroïeken strijd voor „Vrijheid en Waarheid”, trots vervloeking, verbanning en miskenning. Uit de ellende van deze „bezeten” wereld met haar doellooze vernietiging en verminking van menschenlevens en verwoesting van eigendommen te kunnen vluchten inde omgeving van geestelijke strijders en helden, is een verademing, waarvoor wijde auteurs van boeken, die ons daartoe in staat stellen, niet dankbaar genoeg kunnen zijn. J. L. PIERSON Baarn, April 1941 bladzijde 108 – 6e regel v. b. – creda quia absurbum est, lees: credo quia absurdum est. Dit spreekwoord „ik geloof het (juist) omdat het ongerijmd is” leiden sommigen af uit de woorden van Paulus 1 Corinthiërs 1:27. „Wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen". Anderen meenen, dat de origine te vinden is bij Tertullianus (160-220), die zegt „Et mortuus est Dei Filius, prorsus credibile, quia ineptum est" „En gestorven is Gods Zoon, het is volstrekt geloofwaardig omdat het ongerijmd is”. Nietzsche heeft er natuurlijk van gemaakt: „Credo, quia absurdus sum”! BAARN, September 1941 J. L. PIERSON Ik moet nog op een hinderlijke fout in mijn „Nieuwe Excerpten” wijzen: EXCERPT UIT: „DE INDISCHE THEOSOPHIE EN HAAR BETEEKENIS VOOR ONS” DOOR PROF. DR J. S. SPEIJER In 1889 werd hij hoogleeraar in het Latijn en Sanskrit in Groningen, van waar hij in 1903 werd geroepen om Prof. Kern op te volgen aan de Universiteit te Leiden als hoogleeraar in het Sanskrit en de Indische oudheden. In zijn intreerede behandelde hij „de Brahmanen en hun betee- Prof. Dr. Jacob Samuel Speijer werd in 1849 te Amsterdam geboren. Hij studeerde inde letteren in Amsterdam en Leiden, waar hij in 1872 promoveerde. Van 1873—!889 was hij praeceptor voor het Latijn en van 1877 tevens lector in het Sanskrit aan de Amsterdamsche Universiteit, waar hij in 1881 den titel van buitengewoon hoogleeraar verwierf, welke functie hij aanvaardde met het uitspreken eener redevoering, getiteld: „Over de waarde van het Sanskrit voor de wetenschap der taal”. kenis voor het Indische volk”. Hij overleed te Leiden in 1913 op 64-jarigen leeftijd. In afzonderlijke uitgaven zagen van hem o. a. het licht „Latijnsche spraakkunst” (1880), „Sanskrit Syntax” (1886), „Heilige boeken der Buddhisten” (1895), „Wedische en Sanskritsyntax” (1896), „De Indische theosophie en haar beteekenis voor ons” (1910). Blz. Inleiding 15 EERSTE AFDEELING VOORGESCHIEDENIS DER INDISCHE THEOSOPHIE Hoofdstuk I 20 De Wedische godsdienst. Offerpraktijken en spreuken. Animistische en magische elementen. Hoofdstuk II 24 De liturgische en verklarende Wedische boeken. Hoofdstuk 111 27 Wedische voorstellingen omtrent de Schepping. Hoofdstuk IV 31 Wedische voorstellingen omtrent het Hiernamaals. TWEEDE AFDEELING WAT LEERT DE INDISCHE THEOSOPHIE? Hoofdstuk I 36 Algemeen karakter van de theosophische leerstellingen Hoofdstuk II 42 De Atmanleer van de Upanishads. Hoofdstuk 111 . , 46 De leer van het Karma. Hoofdstuk IV 50 Sankhya en Wedanta. INHOUD DER „INDISCHE THEOSOPHIE” Blz Hoofdstuk V 53 De heilleer van het Boeddhisme. ie Algemeen gedeelte 53 2e Inhoud van de leer 56 3e Wandel volgens de leer 58 4e Het Boeddhisme is in Voor-Indië zoo goed als verdwenen 63 Hoofdstuk VI De Bhakti en het Lied des Heeren 66 DERDE AFDEELING DE PRAKTIJK VAN DE INDISCHE THEOSOFEN Hoofdstuk I 7