„Pijpelijntjes" (Het leven van Cor |pning en Felix Deelman) door J&cob (ic Haan. • ■ " 2e druk X- ^ « m . M — "I*I*I*M"'I - - ~ - -»->-I~»I **»•>w wi>J —w». yy. 0 mm V* :A:\ HÉlmföv A M S TjETR D A M. r- JACQ. VAN CI,£EF. — *904 „PIJ PE LIJNTJES" PEDICABO EGO VOS ET INRUMABO QUI ME EX VERSICULIS MEIS PÜTASTIS QIJOD SUNT MOLLICULI, PARÜM PUDICUM NAM CASTUM ESSE DECET PIUM POETAM IPSUM, VER8ICULOS NIHIL NECESSUM EST. (E LIBRO SANCTI3SIMO CATULLI POETAE MAONIFISSENTISSIMl). 1+I3tt „Eft'e minder dan drie gulde voor u^ tweeë. 't Is goed .. geef u 't dan maar. Toen ze weg was, weer stilte .. en de regen gedurig met z'n martelende ruissing.. Hans weggezakt in z'n stoel met z'n slappe blauwe oogen grootopen triestigjes huilde. . „Jezes Hans, wat is d'r... is dï wat?" „Nee... ik geloof' 't niet... laten we maar even eten..." Maar we aten niet .. bleven liggen, tot laat in den middag .. tot de Flesch binnenkwam om af te ruimen en met d'r briefie... „Gut... heb u heelemaal nog niet gegete.. . zal ik de boel nog maar laten staan?" „Nee... neem u maar af... hier hebt u 't geld van 't briefie"... Weer met d'r rammeldrukte nam ze af, die mij pijnelijks hinderde... de boel in d'r boezel... de broodbak ... 't vlootje . .. ziezoo, nou was ze klaar ... goddank ... Maar ineenen resoluut over wat anders: „Wat ik zegge wou ... en jokke niet, gebrade vogels vliege niet... u zal moete verhuize." „Verhuizen? Hoe dat zoo ineenen?" „Ja, zeg u dat wel, zoo ineene ... maar 't is bij mijn ook zoo ineene opgekomme... m'neer Hans lijkt wel te slape"... „Ja, die is moei... maar waarom wilt u ineenen nou gaan verhuizen ... u hoeft d'r toch niet af?" „Zeg u dat wel... nee, hoeve en hoeve is twee ... maar ik kan me verbetere... ik gaan in een conditie bij 'n eenig heer... dus, u begrijp... dat doen ik ook liever." „Ja ... enfin ... toch zeker nog niet dadelijk." „Nee, dadelijk, dat nou zoo niet, maar toch nogal gauw, ziet u, we hebbe nou de een en twintigste — op 't end van de maand gaan ik ... maar nou had ik zoo gedacht, as u nou Maandag die ankomt u boel opbrak, dan heb ik nog een week an mijn... d'r is toch altijd dit in orde te maken en dat" .... Leuterlijzend zei ze voort nog. .. maar ik hoorde het niet goed meer... in eenen weer met 't duidelijke weten, dat we weer vort moesten van hier af, en we zaten net pas zoo'n beetje goed ... huizen afloopen weer ... trapop trap-af... en die Hans. die kon d'r heelemaal niet tegen... door die miserabele Pijp heen" ... In eenen juffrouwBont d'r stem weer: „Enfin, u weet 'r nou tenmiinste alles van... en uzegt 't wel an m'neer Hans" ... Vroeg donker schemerde 't brok lucht boven de huizen donkerdicht en denkeloos keek ik daarnaar... alnog maai regen ... Hans lei stil... die sliep zeker ... de schemeiing dichter de kamer in ... „Zeg Cor" „Zoo, ben je wakker... gelukkig... je hebt 11 aardig tukkie gedaan". „Ik heb niet geslapen". „Zoo"... . „Nee ... ik heb maar liggen soezen ... zeg, ik voel me nou '11 keet beter... hoe ben jij". „Gaat nogal... doorgeregend natuurlijk... zeg t regent nog ... heb je gehoord, wat de Flesch zei ?" „Ja" „We moeten vort weer . „Ben je mal zeg ... we blijven, waar we zijn, zeg .. . Denk je dat ik d'r 'n klap van geloof, dat ze verhuizen gaat, ze' wil ons natuurlijk weg hebben... ze kan zeker^ iemand krijgen, die beter is... je kon zoo hooren, dat ze t loog; . Lekker ineens had-ie z'n prettiger stem weei, heel lic 1 en heel hoog... net van een groote jongen ... en die soms dagen weg bleef als de regen over ons miserabelde... en lekkerder maakte hij mij daarmee ook... met vlugger denken en niet meer gedrukt onder de zwaarte var. den regendag. . ,, „Nou, maar dat zou dan toch eeuwige smeeng van d 1 zijn". „Ja ... laten we d'r vandaag maar met ovei praten ... ik "zal d'r morgenochtend wel d'r vet geven, dat ze vooi veertien dagen d'r mee toe kan". Hij lag weer in z'n stoel, maar heelenal prettiger en telkens met zoo eventjes lachen. „Zeg, Petit, ik voel me nou weer lekker as kip", "zoo ... zeg geef me 'n zoen". O, is 't weer zoo ver ... je bent net mal". .'.Niet hoor... 't regent nog ... maar 't kan me nou niks meer schelen ... ik ben zoo blij, dat je weer goed bent en prettig... we zullen morgen maar weer naar college gaan" ... In de stad aten we dien middag, en leefden prettig den avond uit. Maar dan misère weer den volgenden dag en regen . .. laat op, en dadelijk aan Hans weer het voelen van ellende, z'n stem sinister... en z'n oogen slap ... ,P'tit, 't is toch maar beter, dat we weggaan... toe zorg jij nou, dat we onderdak komen, dan zal ik stiaks de Flesch wel d'r vet geven ... maar we moeten toch maar weggaan, als zij niet wil, is t toch niks gedaan ... „Ben je niet goed ?" ,.Nee ... zoek jij nou wat anders ... je kan t veel betei dan ik ... en bel maar even". Hij bleef liggen zooals-ie lag, toen juffrouw Bont binnenkwam, en bedaard, zonder boosheid in z'n stem, zei die't'r: „Juffrouw Bont, we gaan natuurlijk verhuizen, maar ik wou u eerst wel zeggen, dat ik van al die praatjes van een conditie enzoo geen bal geloof... wij moeten eraf omdat u 'n ander kan krijgen... dat is alles... ik zeg u dat maar, want anders mocht u later nog eris denken, dat u d'r ons tusschen hebt gehad, en dat hebt u net mis hoor". . Hij zei 't kalmaf en zij stond erbij beduisd over zn sarrende driestheid ... en ze viel ineenen uit... „Nee maar, dat zal u me waar hebbe te make, dat ik u wat voorlieg, nee maar, die is goed, die is onbetaalbaar ... ja zit er d'r nou maar niet zoo kalm bij... u denkt zeker dat u maar alles mag zegge, wat u voor u malle mond komt... zeg u dat nou m'neer Koning ... geloof u dat nou vamme?" „Nee .. . Huns, dat had je nou ook niet moeten zeggen". ,.Ziet u nou wel... m'neer Koning valt u ook al af... 't benne ook geen meniere ... ja, of u nou al niks zeit, daar draai ik nog zoo me hande niet voorom" ... Drukker regende het nu en wild met de wind er achter ... die langs de ramen rotelde en de ruiten dun met water volsloeg ,.. de straat leeg ... drie hoog aan den overkant, drie hoog aan de muur buiten, een vogelekooitje ... een broodkar bij de bakker voor, en een hond d'ronder . .. natgeregend ... met z'n natte haar in plekbosjes op z'n rug... „Zeg P'tit, je moest d'r nou maar dadelijk opuit gaan, hoe eer we daar afzijn hoe liever..." „Ga mee, zeg." „Nee ... ik blijf maar liever thuis ... ik heb koppijn... ik ga maar wat slapen." „Ja, maar moet ik d'r dan alleen door, 't, regent weer, als wat." „Moeten we dan met z'n tweeën soms nat worden, maalais je niet wilt, dan ga je maar niet, als je maar weet, dat ik d'r geen stap voor doe" ... Vlakrecht in de straat stond de wind, en ik had 'm wildfrisch van voren. Even duizelig eerst van 't weer d'ruit zijn na drie regendagen thuis, liep ik nou lichtprettig d'r doorheen ... dat regengeklets langs m'n gezicht... die Hans, wel gemakkelijk zoo, om maar thuis te blijven en 'n ander d'r voor te laten opdraaien... toch wel weer prettig ok d'ris weer buiten te zijn ... maar nou eerst maar goed uitkijken ... eerst de Govertflink maar in ... en als daar niks is de Jan Steen en de Jan van der Heijde of de Albert Cuijp ... jé ... daar had je 't huis van juffrouw Blijdorp ... hoe vaak waren we nou al verhuisd.. . toch beroerd die regen ... die Hans nou maar lekker thuis ... Langs de hooge huizen van de Govertflink liep ik, die in grijze verte de dakenlijn vervaagdonkerden en beregend alles... druipnat... natgrijs. En verhuurbordjes,óm't hui» haast .. „een slaapkamertje te huur ... nee, dat s niks natuurlijk... as d'r maar geen fluweelen stoelen in en niet één bel voor de heele bovenboel. .. dein he j heelen dag gerellebel om je hoofd .. . ^erneubeleerde tem*. te huur"... zoo, dat 's wat... een hoog, in t huis n melkboer... één bel... dat 's ook lollig... maar enfin toch maar d'ris kijken ... misschien valt t mee»...■ Eenmaa bellen ... achter 't raam - open, met d r uit, njuffr "juffrouw]3 ik^wou de kamers wel d'ris zien.» Ze kijkt gauwschattend langs me heen... schijnt schunnig te schatten... „Die benne al verhuurd." En u hebt 't bordje nog anstaan." $at is voor andere kamers... ik verhuur an meer, as an een. een. . ,, . . „ Dan wil ik die andere kamers wel d ris zien. ^ "Wacht u dan maar effe ... dan kom ik u opedoen .. " . ..i. iir mflar 7.p kwam niet... In den regen wacnien uicci — — verdomme, zoo'n kreng... vort dan maar weer dat zou nou anders net goed zijn geweest... wacht, was ze daa niet... vooruit maar weer, verder maar... god, wat oe roerd, dat telkens verkassen... telkens je boel maai ve stouwen... jé, de kamer bij juffrouw Schulman ook weer an. . . nou daar heelemaal maar met vragen . . . kamers te huur" „hier kunnen nette commensaals geplaatst worden" ... wacht daar maar even ïnloopen en schuilen ... god ... god, wat 'n regen ... maar schuilen gaan ;. . over. commesaalderij kan je langer praten als over " kam Tweehoog ... één rechte trap ... een kromme ... alletwee donker... „Wie is daar ... wie daar?' „Om de kamers, juffrouw." Kom u maar boven m'nheer." Zwaarmoei, twee trappen op, m'n mantel druipnat van regen ... achter m'n oogen gloeibranding van moeheid ... 't Trapportaal boven wat lichter met bleek bovenlicht... dikke juffrouw, met d'r oogies nat.... pofwangetjes. „Dag juffrouw." „Dag m'nheer... gaat u binne... wacht geef u keep maar hier ... gut, wat is dat ding nat, dat zal ook 'n heele zwaarte zijn .. . gaat u maar binne ... moeder is binne ... die verhuurt eigenlijk" ... Binnen zit moeder kousen te stoppen ... in de broeiwannte van d'r bovenkamer met 'n potkacheltje roodgloeiend ... en alles dicht... zwaar benauwd. „Gaat u zitte m'nheer." „U komt de kamer zien" leddert langzaam op de oude ... d'r stoppende hand in rust over d'r kous, vieshard, groenvies op 'n koppie uitgespannen ... jezes, wat 'n bui... en wat 'n weer, om nou al te stoken ... ;,Ja, juffrouw ... voor 'n vrind van me en voor mij." „Zoo ... met z'n tweeë . .. twee enkele heere ... dat zou ons net goed lijke... u begrijpt as weduwe met 'n enkel meissie, kan je ook maar niet alles in huis hebbo ..." Die van de pofwangetjes bloost... moeder is klaargestopt met d'r eene kous ... trekt 'm om d'r groezelvoet heen ... de andere uit. .. en die om 't kopje nu opgespannen ... „Jansie, kijk jij d'ris effe na 't kacheltje... wat 'n regen, hè, m'neer." „Ja, vreeselijk .. ." „Ik zeg maar, zoo'n kacheltje doet 'n mensch goed ..." wil u de kamer d'ris zien. .. ziet u 't is eigenlijk meer 'n slaapkamer... we hadde zoo gerekend, dat u meer as kind over huis zou zijn... maar 't is een aardig kamertje, dat moet ik wel zegge ... afgeschote van de zolder ... een aardig papiertje an de muur ... een schilderijtje ... affyn u kan 't u wel voorstelle en Jansie zal 't u nog wel late zien ..." In de fijne piepwarmte... droog en heet schroeit m'n hoofd pijnelijks ... buiten de wind tegen de ramen ... en ineens flink uit de dorre kamerstemming: „Ja, we hadden 't eigenlijk anders bedoeld ... één kamer zou wel genoeg zijn, als 't '11 heel groote was, voor mij hindert 't niet, maar m'n vrind is student en die heeft nogal wat ruimte noodig voor z'n boeken... maar ik zal me d'r in allen gevalle nog eris op bedenken." „Ja, doet u dat.. Maar de pofwangige snipsnerpend. „M'neer, doet u maar geen moeite, studente blieve we niet.. . dan benne we ineene met onze naam op straat ... ik zal u effe u keep geve..." „Effijn ... me dochter moet 't wete ... Jans laat je 'm niet langs de mure sleepe ?" ... Buiten weer.. . regen en wind, maar dat nu lekker gulfrisch na de scherpe broeihitte ... vort maar weer ... de Goverflink maar heelemaal af... Half twaalf al... de scholen uit en de jongens straat op weer, die met de ruimte van d'r lui vrije middag geen haast maken. .. d'r lui tricotbroeken flodderend... d'r jassen opgezeild voor den wind... en vlak naast de school „kamers te huur". Een hoog ... 'n net huis ... souterrain 'n sigarenwinkel... in het huis niks ... daar maar bellen ... „Jè ... wie daar ?" „Om de kamers, mevrouw." „Om de kamers ... o, om de kamers" ... Zij weg weer ... en van in 't huis licht kletterlachend „om de kamers ... tiens ... 'n monsieur om de kamers" ... Over de trapleuning meisjes lichtlacherend ... „Kom u maar hier m'neer ... viens ici... - \eihure .. as je d'r geen kippehok van de vlakte van wil make... ik zeg maar, as je 'nhuis verhuurt, dan be-je d'raf en as je kam J^verhuurt dan mot-je toch altijd maai netjes weze." „ Of ie zelf verhare met de kamers u rbij. Ja... zoo verstandig moet je neturelijk vreze, dat je dat niet doet... dat 's nogal wiedes ... maar ik zeg maar alles nog beter as huishouster, want dan ben-je net heelemaal 'n anders vuile vloermat"... t . . Juffrouw Haasma was huishoudster geweest en ze wist dus nou niks anders te zeggen dan: „Och. ieder z n meug zei de boer en hij at vijge." En dat zei ze dan dus maar, t0 Ruzie fijnscherp beefde in de lucht, maar juffrouw Mens was nog niet uitverteld en juffrouw Haasma hield d r gemak, omdat wij d'r bij waren. . Maar u bent d'r nog niet" doorvertelde juffrouw Mens „ze moet d'raf en ze zal d'raf... ik heb al tege Kee gezeid, dat ze geen boodschappe meer voor d r hoeft te doen ... voor 'n malle doe-je geen boodschappe ... moet u verbeele... ze rookt en ze pruimt." Zeg toe nou" tegenverwonderde huisjuffrouw. "As u 'tniet gloof, gloof u 'tniet... ik heb anders zoo de "si gare en de pruimtabak bij d'r op 't kassie zien staan... ik kom anders nooit bij m'n liede op de kamer, nee, zeg u dat zelfs meheer Koning, of ik ooit erreges ankom, maar nou motte jullie toch eris zien." In 't souterreingat dook juffrouw Mens weg... uit souterreingat dook ze op: „Nou ... ja ofte nee?" Het waren sigaren ... het was tabak ... rooktabak, pruimtabak. Zij triomfte ... tabak. Nee, ze zal d'raf en ze moet d'raf... ik heb d r al van 't kleinkamertje na 't souterrein late verkasse en nou zal ze daar ook af... ik zal daar net me huis in opspraak late brenge... ik wou net zoo lief... verbeel-je as ze uit- gaat steekt ze eerst d'r vinger in d'r mond en houdt 'm dan in de hoogte om te voele waarvandaan of de wind komt en die kant gaat zij ook op... zooas de wind waait, waait d'r hoedje". Juffrouw Haasma heerejé-de. „En laatst kwam ze thuis met allemaal boodschappe in d'r paraplu... zóó'n end stond die ope." Juffrouw Haasma gossiemijn-de. „Nou ... Nou ... en dan dat venijnige beest van d'r .. . nou vraag ik an iedereen, of ik goed ben voor beeste, ja of nee .. . nou, dat witte kreng van d'r hèt mijn al twee maal in m'n hand gebote... moet u zien, wat 'n fox, as je nog eris fox zegt is-ie d'r heelemaal niet meer... en daar hèt ze nou van d'r arremoetje nog ellef gulde voor over gehad, toen de hondemeppers 'm zonder penning opgepakt hadde . .. verbeelje ellef gulde... van mijn nog geen ellef cente... en nog haast 'n verbaaltje ook an d'r wiebelgat omdat ze Janse de riehercheur zóó maar 'n opdoffer met d'r parresol verkocht en nou vraag ik toch an ieder verstandig mensch of 't nou '11 tijd is voor 'n parresol. . . Veertien dagen later was Duitsche juffrouw er nog, dee de doove, als juffrouw Mens haar opzei.. . die dat maar slappies dee ook, omdat ze toch dacht an de huur, en die 't maar anzag en slepen liet... Tot 't weer gebeurde met de brandende lamp voor 't raam.. . juffrouw Koppé had 'tzelf gezien. „Nee maar nou zal ze d'raf... nou hou ik d'r geen menuut langer d'r meer op .. . u weet wel de moeder van juffrouw Koppé, die in de Hoedemakerstraat woont,... nou. die hét 'r vannacht weer met de lamp voor de rame zien danse ... je kon de scnaduw van 't licht zóó op de mure zien ... maar ze zal d'raf... geen menuut langer meer." En dan zei ze d'rop . . . hevig-serieus nu, met nijdschreeuwend breken van d'r Duitsche woorden ... en driftig uitkrijschen van woede in het souterrein . . . Maar ze gaf d'r nee niks om, ging uit, kwam thuis... Waarom smijt u d'r dan niet gewoonweg de deur uit. '.Ja, dat kan u wel zoo zegge, maar ze is zoo sterk as 'n 'paard en voor 'n hand of vinger, die je na d'r uitstrekt heb je dat witte kreng an je beene... 't is goddomme of ze 't d'r op anlegt om je razend te make ... en as je d r wat zegt, dat 'r niet anstaat, dan doet ze maar net precies of ze d'r niks van verstaat... maar ze zal d'raf... as u d'ris voor me opzei. . . u kan toch Duitsch m'neer Hans ... as u dat nou doen wou.. . dan zal ze toch wel d rat moete"... , ... En Hans ineenen met 'n oplichting van gemeene lolligheid, uittierend blij: „ „Jezes, ja, dat 's 'n idee ... is ze thuis ? Ta... net d'ringekomme voor de zooveelste maal. '!üan gaan we maar dadelijk... ik, de deurwaardet ... en u en m'neer Koning, getuigen.' Beneden luisterden we .. . Hans praatte met d'r fijntjes correct z'n Duitsch met de buigingsuitgangen te scherp... en 'n even boos opstemmen van zijn correcte woordjes, uat juffrouw Mens d'r kamertje noodig had... en dat ze dr lang genoeg te voren had opgezegd... en dat ze met die onbegrijpelijkheid van haar niks te maken hadde... en a ze d'r Maandag af moest en dat" ... „Wat zeid m'neer Hans allemaal?" „Stil nou ... dat ze d'r afmoet netuurlijk . . . laten we nou luisteren... hij doet 't verdomd goed." „Ik kan d'r niks van verstaan." Hans zweeg ... Duitsche zweeg 'n lange stilte .. . dan Hans weer: „Zeg u niks, juffrouw ?" „Nee." „Verrek jij dan" ... Met z'n drieën in 't dompe donkere souterrein hadden we 't d'rover ... „Nou zal ze d'r heelemaal af.. . hoorde jullie dat... ze zei zoo gewoonweg „nee" ... „Ja.. . nou kan u meteen d'ris zien, wat 'n lekker dier of 't is ... maar ik weet waarachtig niet, hoe ik d'rmee ammoet... ze is waarachtig twee weke voor ... dus d'r zoo maar op straat zette, dat gaat toch ook nou maar niet." „Nee, dat gaat niet." „Dan maakt ze nog spektakel met de pelisie ook . . ?,e moet d'r vanzelf af of met 'n zoet lijntje ... je weet anders waarachtig niet, wat je d'r make moet... pension hét ze niet... d'r bed opmake doe ze zelf... d'r poo gooit ze met permissie zelf leeg... boodschappe mag Kee allang niet meer voor d'r doen ... ik weet waarachtig niet, hoe 'k d'r zonder schandaal d'raf krijg." Met z'n drieën waren we opgeschoten de trap op naar boven toe... op de gang voor onzn kamer praatten we d'r nog over. Maar dan als 'n ellende voelde ik, dat we daar met sc'n drieën probeerden om Duitsche mallemenschje de straat op te krijgen, die geen ander thuis vinden kon" ... In diep denken stond Hans... z'n trieste oogen slap heenstarende en z'n stem praatte ernstig. „Als u me twee versche eieren geeft, dan zet ik 'r d'raf zonder spektakel". „Toe nou, m'neer Hans". „Zonder spektakel... dat we d'r nog lol van hebben ook ... doen of niet." „Ja ... as ik wist, dat 't lukte, was 't me best m'n twee eieren waard... en wel drie ook". ,,'tLukt... zonder schandaal en die huur die ze voor is, hoeft u d'r ook niet te geven, wat ik je brom." „Ja. dat zeg u maar". „Als 'tniet lukt, geef ik u, drie eieren terug". „O, dan is 'tmijn goed". Gewoon in de kamer zat Hans te fluiten. „Ze gaat d'raf'. „Wat gaat 'tjou an ... waar bemoei je je mee?" ,.Zoo maar voor de lol". „Ik vind 't verdomd gemeen ... je bebt af en toe van die gcmeene dingen, dat ik misselijk van je wor". „Ik van mezelf ook... maar ze gaat d'raf, daar kan je wel donder opzeggen". Hij floot weer... zachtjes met fijne fluitegeluidjes, maar die mij optloten tot felle boosheid. „Ik vind je verdomd gemeen ... net zoo gemeen, als met de witte dief'. Juffrouw Mens bracht de eieren binnen ... en 't peper en zoutdingetje .. . Hans langzaam at uit de dopjes ... lepelde laatste stukjes uit... sloeg dan de dopjes stuk op 't bordje ... en ze overlegden : ..Hoe moet 't nou ... as 't kan heelemaal zonder schandaal." „Natuurlijk ... hoe bedaarder, hoe beter... morgen zegt u maar tegen d'r, dat u verhuizen moet... want dat d'r 'n winkel hierin komt... u zal zien, dan gaat ze ... Cor hebben ze ons zoo weggekregen ja of nee". „Hans, je bent gek" „Weet ik wel. .. nou juffrouw Mens, ze hebben ons zoo d'ris van de kamer afgekregen en nou gaat zij d'raf... net als de Flesch met ons". „Je bent gewoon net gek... denk maar d'ris wat '11 lollige dag wij toen hadden". „Jé, jong, als ik daaran denk, dan moet ik toch zoo enorm lachen... ik zie d'ral sjouwen en douwen met d'r zoodje de stad door... d'r fox d'rachter... ik mag lijen, dat ze goed wat regen op d'r dak krijgt". „Je duvelt... net of je d'r zelf voordeel van hebt". „Netuurlijk... je voordeel zit 'm in de lol, die je d'r van hebt... maar enfin, je hebt weer '11 ethische bevlieging ... wel te rusten, hoor." „Nou, en ik begrijp gewoon niet, wat juffrouw Mens d'r an hèt om d'r op straat te zette... ze is waarachtig 'n week met de huur voor. .. nou en van die brandende lamp, dat is gewoon rets met klontjes". „Praatjes ... dat moet u noodig zegge... op je bed zou ze je late verbrande". .En 't is toch 'n gemeene streek om zoo'n mensch zoo maar de stad in te gooien". „Wat heb jij d'r mee te maken ... je doet net of je mee moet". „Zeg u dat wel... en gemeen, as je nou van gemeen spreek .. . gemeen is zooas zij doet, die zware porteriek pruimt en m'n heele huis in opspraak brengt . Hans netjes weer met z'n precieus Duitsch zei, dat we verhuizen gingen, en dat de juffrouw d'r stellig op rekende dat ze Maandag uiterlijk ging en dat ze anders niet langer wachten kon. Duitsche juffrouw luisterde, zei niks, dee niks... ging uit, kwam thuis, met d'r fijne witte foxendingetje, verhuisde niet. .Juffrouw Mens barde tegen di uit.. . zij, pac-ifiek. lapte alles an d'r modderlaarzen. Rookte. Pruimde. Dan beraadden ze weer, juffrouw Mens en Hans. „Nou gaat u maar net doen of u inpakt.. . u begint maar met wat rommel, en als ze overmorgen om twaalf uur d'r niet af is, dan roept u mij maar weer". Duitsche mallemenschje bleef, verhuisde niet. Dan na twee dagen kwam juffrouw M-ns weer boven: ,.Ze verhuist niet... u ziet 't zelf." „We zullen beginnen met d'r te laten verhuizen ... is ze thuis?" ..Nee, ze is net uitgegaan ... maar u kan d'r net zooveel opan as niks... ze loopt honderdmaal op 'n dag heen en weer". „En 't honden beest ?" „Dat witte kreng? Dat is d'r in". „Zoo ... gaat u dan maar mee ... dan zulle we maar beginnen" In 't souterrein ... in 't kamertje daar, maakten ze dolle invasie... gingen schoonmaken. Juffrouw Mens droeg water aan, emmers en emmers vol, die Hans gewoonweg wild tegen alles aankletste ... en dan schrobden ze, in een dolle lol van kliederige smerigheid, juffrouw Mens met d'r rokken hóóg opgetoeft in de band van d'r boezelaar en Hans mal op klompen van Anna ... Van d'r dolle lol raasden ze 't onderhuis vol en ze gingen door met d'r wilde waterinvasie... fijn foxje spitsnijdig jankte ... scherpe blafjankjes van booze woede. Maar Hans vast in z'n superbere slechtheid, pakte 't beestje beet, en hii hield 't voor zich uit, met z'n vingers dicht om 't fijn vel van 't witte hondenhalsje, een wit ding van machteloosheid ... eventjes stil... dan met 'n slagmep ineenen mepte-n-ie 't beest de plee in... de deksel zwaar d'rop. In de gore peststank piepte 't diertje klagelijk... gesmoorde janking van smerigheid ... jammerlijk woelde-n-ie... dieper en dieper naar beneden zakkend... met z'n pootjes wanhopig langs de gore randen van de pleetrechter... en dan in eenen uit z'n radelooze stinkende benauwdheid wild zich opwerkend ... maar lam neervallend weer in de smerige diepte van de broeiende pleestank ... en zwakklagendjes maar. Dantoch zachtjes voelen in juffrouw Mens: „Nee ... m'neer Hans ... dat moet u niet doen ... as u 'm doodmaakt, dat is tot daaran toe, maar u mag 'm niet zoo martele". „Hij leit d'r best... hoor u maar, hij zingt al 'n moppie". ,,Nee ... nee ... toe haal u 'm d'r nou uit". „Och, welnee .. . hij zit d'r best ... straks ga ik d'r gewoon wat bovenop doen". Van hun hondenlol rustten ze even ... en ze dronken koffie... juffrouw Mens op 't trappie naast 't kamertje, dronk uit d'r schoteltje, had 't kopje naast d'r gezet... Hans sinister, leunde tegen 'n balk aan ... uit de gore pleestank klaagde 't hondje. En dan begonnen ze weer ... lolliger nog ... en ze spoelden woest 't water met klappende emmersvol over de meubeldingetjes van de Duitsche... juffrouw Mens tiergie- rend van uitgebarsten slettepret... Hans matkalm, alling met die krankzinnige statige kalmte in z'n doen ... Vermoeid dan. verslapt, keken ze 't bedropen kamertje rond ... aan de wanden hingen de platen natscheurderig... de muren leekten smerig . . . Dan kwam Duitsche thuis. En Hans hooglacherig met z'n fijn jongensduitsch: „We gaan verhuizen... juffrouw we gaan verhuizen." En zij meelollig: „We maken al schoon kakmadam ... we maken schoon." In de plee jammerjankte 't hondje ... Duitsche juffrouw ging weer uit. Moe » n leegslap na drukke dolheid lei Hans op de canapé en z'n stem vleide diep in m<': „Corrie ... Petit" ... „Ja... zeg. . . ik vind je zoo gemeen ... zoo bar gemeen ..." „P'tit... ik ben zoo moe ... ik ga wat slapen zeg ... zal je dat witte kreng beneden d'rin laten ... zal je'?" „Ja ... ja ... wees nou rustig." „Zal je heusch ... niet d'r uithalen hoor ... hij moet daar verpesten ... vin-je 't zoo gemeen '?" „Nee ... rust nou maar wat." „Ik ben zoo moe... en zoo ellendig... ik huil weer zoo van binnen . .. Corrie ... P'tit... geef me 'n zoen ..." Droefjes achterover lei-d-ie en huilde.. . Dan gauw was Duitsche juffrouw weer terug... met twee kruiers. Een kende d'r .. . had d'r almeer verhuisd ... kende juffrouw Mens ook en schunnig lachten die twee om Duitsche mallemensch, dat alweer verhuizen ging. En ze laadden 't sobere boeltje op... alles verkledderd van water nu. In de plee was 't beest stilgeworden... weggezakt was 't in gore diepte van dikke stank, en verpest in smerigheid. Duitsche juffrouw vroeg niet... begreep. Achter 't deurraampje keken Hans en juffrouw Mens uit. Die 'n lach had, omdat ze d'r zoo fijntjes afkwam en twee weken huur voor niks. Dan reeën de kruiers op... en Duitsche d'rachter, de stad in. Meid en Hans. Juffrouw Mens vond 't 'n goed idee .. . juffrouw Mens vond 't 'n heel goed idee. Nou ware de heere eerst bij haar op visite geweest... en nou gawwe wij 'n partijtje terug ... dat vond ze attent... zeer attent. Triestig waren we alletwee met 'n wanhopige fijnpijnende triestigheid en zonder te weten, waarom ... en toen had Hans bedacht 't lollige theeavendje, dat we juffrouw Mens zouden aanbieden en d'r heele loltroep om onze droefheid te verzetten. Juffrouw Mens telde op: de huisjuffrouw netuurlijk en d'r man ... en juffrouw Vermeer en nichie... as die nou in godsnaam maar niet over 't gloof beginne... en dan wijzelf netuurlijk en zij met Anna en Gerard en Kee. . . zij zou 't werk wel allemaal doen ... eerst thee met koekies en dan grenadine met taartjes en op 't end 'n angekleed boterhammetje. Ze bedisselde drukdrijvig: „En dan ruime we de kamer wat op ... maar dan moet u niet net uitgaan as de liede komme... want u bent nou toch om zoo te zegge, de gastheere... en u hoeft verder voor niks te zorrege..." In luisterkring zaten ze allemaal om huisjuffrouw heen. Die vertelde: „Een voor een het m'n broer ze allemaal doodgeslage... tot zes antoe... 't heele nest, nou de mannetjesrat, die hadde we al in de knip gevange... dus toen menkeerde alleen de moer nog... „nou" zei Hein „en al kwam nou de onderste steen boven... nou gaan ik vanmorgen niet na me werk ... voordat ik die ouwe d'rbij heb." En toen ging-ie voorzichtig de vloer opbreke... ja, je kan nooit wete... allegaande verder, en overal vond-ie rommel... papiersnippers en beentjes en 'n gareklos ... je kan je gewoon niet voorstelle, wat die beeste niet allemaal wegslepe ... en toen eindelijk zag-ie d'r zitte ... heelemaal immekaar in 'n hoekie ... maar m'n broer, die is ook niet van gistere ... die zeit wammes ... pats ... en meteen neemt-ie d'r zoo in d'r nekvel. . Huisjuffrouw hield op ... glorie van onze theepartij was op z'n hoogst, in de aandachtsheerlijkheid van dat glorieuse rattenmoment... Hijgende aandacht spande op de heetverüchte gezichten... alleen de man van huisjuffrouw dee maar zoowat van goed luisteren, omdat-ie 't meer gehoord had. „Ja" begon juffrouw Vermeer, die aandachtsheerlijkheid niet aan huisjuffrouw gunde „mijn man het eris 'n rat in 'n vat met Maltaaardappele doodgeslage .. . zoo ..." Maar huisjuffrouw kalm 't praat-en-luister-even wicht voelende, doorvertelde: „Zóó had-ie 'm in z'n nek ... dat-ie niet bijte kon ... en geen vin kon-ie verroere... „Kee" zei-d-ie „geef me de bijl" en toen lei die 'm op de steene vloer en toen hakte-n-ie 'm zóó z'n kop af, dat 't bloed 'm uit z'n hals sprong..." Huisjuffrouw hield weer op en ze overzag de schare. Nichie had „o" geroepen en juffrouw Meks „hoe dorst-ie" ... en doormekaarpraten werd 't van allemaal rattenmoordhistories, waarboven die van juffrouw Vermeer het ging uitwinnen van de rat in 't vat met Maltaaardappelen ... Maar huisjuffrouw overheerschte r.og eenmaal. ..We hebbe ze met z'n zevene in 'n sinesappelekissie gelegd. .. zoo met wat papier d'r tussche... en toen hebbe we ze de straat rond late gaan ... ik kan u zegge, dat ze 'n bekijk hadde". Maar de aandacht van rond haar heen te zwijgen was wèg... juffrouw Vermeer had haar rat maar opgegeven voor algemeen succes en bepraatte 'm nu alleen met nichie, die niet luisterde en niks dee as suikertjes eten .. . de man van huisjuffrouw plaagde Anna met Adriaan, die ze bepaald niet nemen moest. Ik was weer in de intiemigheid van huisjuffrouw gekomen, die lieftreurigjes vertelde van 'n zuster van nichie, die jare lang in de Nes in 'n kast had gezete en gestorve was an ailijn-dat-begrijpt-u-wel-datkrijge-ze-allemaal en dat 't toch voor nichie ook niet alles was, want wie z'n neus schond die schond toch maar z'n aangezicht" ... Dan zakte de prettige feeststemming neer tot kalm wachten op wat 'r nou komen zou... huisjuffrouw vond, dat juffrouw Mens wel opschiete kon ... je kon toch niet de heele avond op 'n droogie zitten ... 't was toch hi\ar traktasie niet... ze moest zich vooral niet verbeele, dat ze dat niet wist en daarom zei ze maar met d'r lievelachje altijd over de heele tafel heen. „Onze gastheere hebbe eer van d'r werk." Juffrouw Mens begreep en vond dat 't toch wel grenadine-met-taartjes-tijd was. ,.An. ruim jij de theeboel maar d'ris op en geef me dat andere an". Drukvroolijke verbazingroepen van alle kanten, toen de bruinblinkende flesschen met grenadine opkwamen en de taartjes, twee taartenschotels en de vischschaal... nichie dadelijk koos wat ze strakkies nemen zou, as de huisjuffrouw d'r nou maar niet weer voor was, dan koos ze dat groote moscovisch met mocca. Achter d'r breeë blad met glazen schonk Mensenmenschje in. Ze had vanmiddag geprobeerd hoever de grenadine d'rin moest... tot t derde ribbetje... en das schonk ze maar in, flinkop royalend, net of 't d'r niks schelen kon, maar altijd precies tot d'r derde ribbetje. Anna achter d'r met 'n groote kan water vulde de glazen hij en Kee gaf rond. „Proef u nou d'ris eens, juffrouw Haasma... as d'r dan water bij moet, kanne we dat altijd nog doen". „En as d'r nog grenadine hij moet, kanne we dat dan ook nog krijge?" grapte man van de huisjuffrouw. „Och. as u dat speciaal wil, waarom dan niet, maar d'ris anders genoeg in" waardigde juffrouw Mens, die 'n laatste dik druppeltje van de hals af' in d'r glas liet glijen en ze zette de flesch weer neer: „Ziezoo, An, vul nou mijn glas ook nog eve ... en geef effe de taartjes rond en laat Kee nou toch met 'n roomhorentje na bed gaan". De taartjes gingen rond. Huisjuffrouw nam tussehen wijsvinger en duim precieuselijk, met uitstaand pinkje en konijnensnuitje van fatsoen, 'n alderkleinst roomsnoesje en nichie d'r groot moscovisch met mokka. Ze aten allemaal, 'n malgrappige smultroep, ieder met aparte mondbeweginkjes, en nichie zoog liplikkend de bruine mokka van d'r lepeltje af... en ging dan 't moscovisch eten, mummelend met d'r bebbetjesbekje „Dat moet u nou nooit doen, nichie" goedraadde juffrouw Vermeer: „eerst de mokka en dan 't gebak, dan is 't gebak veels te droog". En dadelijk dan liet juffrouw Mens weer rondgaan. Ze glunderde glimmend over zoo'n royale traktatie ... en keek toch even vinnig naar huisjuffrouw... al had zij d'r de cente niet voor gegeve... zij had d'r toch 't werk van gehad, en iedereen moest toch zegge, dat 't zeer netjes was. De man van huisjuffrouw zei, dat-ie de gezondheid moest ete van rn'neer Hans en m'neer Koning en toen pakte-n-ie 'n groote roomhoren van de vischscliotel en zei met z'n mond vol moeielijk: „Op u gezondheid" en hij grappigde zelf na „wie't eerste, in de grond leit". En dan begonnen ze te roepen, dat m'neer Haasma wel wist, wat-ie dee, en dat ze zoo allemaal wel wouë en dat zij dan ook 'n taartje moesten hebbe... en juffrouw Mens die vond, dat 'r partij prachtig aing, liet nog eris rondgaan, met grenadine ook. En ze namen allemaal prettig daarvan, alleen huisjuffrouw was deftig of ze niks hoorde, praatte intiemig met mij over d'r huizen, en «lat je d'r soms maar wat 'n last mee had en hield niet van zooveel zoet. D'r werd gebeld... ineenen werd d'r gebeld. t> Ze keken op allemaal. ,,Nee maar, wie zou dat zijn?" „Wil ik effe gaan kijke?" „Nee, blijf u maar zitte, ik zal 't zelf wel effe doen". Ze wachtten, nieuwsgierig, wie d'r was . .. maar ze praatten toch langzaam en zachtjes om niet te doen, of ze luisterden, maar tóch nieuwsgierig. Maar je kon niks hooren ... aan de deur zachtgepraat... 'n vrouwenstem, en dan weer de snerpere van juffrouw Mens, . Dan op 'n avend ineenen zag ik volop, dat die jongen toch anders voor hem was als de anderen. Een van die scherpverlichte kenmomenten, die je later nog telkens terugziet... zóó was 't licht... zoo stonden de meubel- dingen ... zoo zat Hans ... „Zeg Cor... je weet wel, dat Indische jong, met dat hartsarcoom..." „Ja... is d'r wat mee?" ,.Zeg, daar hou ik nou toch zoo eeuwige veel van. »Zo° • • •" , „ „Ja, eerst heelemaal niet, maar nou wel. "Hoe is 't d'rmee?" .Beroerd ... ik wou 't eerst heelemaal niet zeggen, omdat ik "dacht, dat je 'n beetje jaloersch op 'm zou zijn ..." „Nee... hoe is 't met 'm ?" Slecht... hij gaat 'r mee heen ... toch wel zonde hoor ... je "moet 'm zien... 'n beetje Indisch wel, maar hij heeft blauwe oogen ... van dat echte blauw." Zoo... je schijnt veel van 'm te houën. Ja van jou ook... hij heeft heelemaal geen familie hier... willen we d'ris samen heengaan ... we mogen wel buiten 't uur komen ... ik heb 'm alderis van je verteld ... ga je mee ?" „Ja." In 't gasthuis de zonnige zaaltjes van zes langs en zijn kamer op, waar-d-ie net lag met z'n gezicht naar de boomenbossen van den tuin toe, die zag hij net wuiven op den wind. 't Was geen bezoekuur ... in 't midden van de kamer de zuster van deze zieken... stil grijs geworden hier in t ziekenhuis. We groetten zachtjes. „Dag zuster." „Dag heeren." „Dag Bobby boy ... daar zijn we nou." Z'n fijne stem zachtstreelde prettig in mij, maar dadelijk die fijnheid wegweer... 't was toch niet voor mij... „Daar heb je Cor nou... maar we noemen ^'m altijd P'tit... Cor . .. daar heb-je Bob ... hoe vin-j'm ?" „O, goed... hij ziet d'r wel goed uit." „We blijven maar even hoor." Zacht aangedaan, dadelijk door mijn jongenshefde, keek ik naar hem ... hij lei stil in 't witte bed, fijnbruin was z'n gezicht, maar met de bleekheid van z n lang ziekliggen door 't bevendbruin heen ... scherpe groevelijntjes om z'n mond ... maar z'n oogen, o, die helder wonderlijk, onaangetast gebleven hun lichtvloeiend transcendent blauw dooide marteling van die ziekte ... wonder, wonder met hun transparante fijnheid van levend, bevend, licht. Ik keek erin . ze waren pijnstil en diep... hij moest veel geleden hebben en veel van Hans houën. Z'n stem vleide diepinnig: „Hoe vinden jullie me nou... laat Hans nou eerlijk zeggen of ik beter word of niet." „Ja ... natuurlijk ... de operatie is immers goedgegaan ?" Hij verschrikte heelemaal prettig in 't woeligwarme bed ... streelde zachtjes met z'n hand over Hans z'n arm ... ..Ik vind je zoo lief.. . ik vind je zoo vreeselijk lief... ik heb nog nooit zooveel van iemand gehouën als van Hans ... als ik beter ben kom ik 'n poos bij jullie ... Hans heeft gezegd, dat 't goed was... ik hou zooveel van je... ik hou zoo vreeselijk veel van je" ... In den voornacht had-ie Hans laten roepen, omdat-ie zoo hevig benauwd was, haastig onder z'n vlugge aankleeden praatte die even over 'm: ,,'t Is heel slecht met 'm... ik denk, dat 't wel gauw afloopt... hijzelf denkt dat nou ook .. * je moet maar niet wakker blijven" ... In de stilte van de nachtstraat holden z'n stappen haasend weg... en dan in onbewogen nachtsdonkerte lei ik te denken aan den jongen, die sterven zou ... alleen in Holland, in 't vreemde barre gasthuis, afgeschut van de anderen, dien z'n doodgaan hinderen zou in hun sterven... en alleen bij 'm die malle student... dan 't limpide blauw van z'n oogen grijs ... Droevig om hem bleef ik liggen, kijkend in t nachtzwart van de kamer... dat lichterop even te veranderen begon en dan dieper doorlichtte ... heel lang tot Hans thuiskwam. „Slaap je P'tit?" „Nee ... hoe is 't?" „Afgeloopen." „O" ... Hij zat naast me op bed en streelde me zachtjes over m'n gezicht. „Heeft-ie pijn gehad?" „Op 't alderlaatst niet meer... maar eerst wel... 't is 'n benauwde geschiedenis, zoo'n sarcoom an je hait... zeg, ik heb 'm beloofd, dat we mee zouën gaan begraven... hij dacht eerst altijd nog dat-ie wel beter werd ... eigenlijk tot vannacht toe, toen-ie me roepen liet... maar toen wasie al veranderd... en toen zei-d-ie, dat-ie t zoo naai vond als d'r heelemaal geen raensch mee ging... toen heb ik. m beloofd, dat wij zouën gaan... je vindt t toch goed he „Ja zeker, als jij 't beloofd hebt... wanneer is t? „Morgenavend om zeven uur." Wat zeg je ... 's avends om zeven uur ... waar wordt-ie dan begraven?" . „ Waar? Op 't Jonas Daniël Meyerplein. "\Vatte zeg ... gaat-ie naar de snijkamei . " Ja... vin-je dat nou zoo erg... daar gaan d'r nog wel ellef heen. "ja .. .ja, dat vind ik erg... ik vind 't heel erg. Met m'n oogen open zag ik den jongen, zooals hl] liggen zou ... heelemaal nakend ... de bruine pracht van z n lij schunnig geschonden door die studenten ... zes zouden hem aansniien ... twee an z'n gezicht... twee an z n beenen ... o... het deed me zeer met nijdige trekkingen van pijn. Hans zat naast me nog, streelde mij weer zachtjes . Hii is d'r geweest." "ja... maar zeg, als-ie naar de snijkamer gaat, dan kunnen wij 'm toch niet gaan begraven." Begraven ... nee. dat nou weer niet... maar als-ie morgenavend overgebracht wordt, dan gaan wij mee naar de snijkamer." „Ach... zeg nou." „Ja ... vast hoor." „Ja... 't is wel goed." Hans ging wat rusten nu... en daarom blies ik de lamp maar uit... ging wat zitten voor t raam. t W ah nog niet volop dag ... helderder werd 't nog 111 t tuintje... de achterhuizen van de Hoedenmakerstraat vlakten effenberegend. regengrauw hun steenmuren weg ... vicikantwit de rechte gordijnen voor de ramen.. . alleen vlak over n kamer leeg, en daar de ramegaten zwart. . malle^:; ," bordje met „te huur" hing achteruit... gek, n huurbotdje achteruit, waar toch geen mensch t zag. En dan probeerde ik te werken wat, maai gedurig ontrust door m'n stadige denken aan den gestorven jongen, dat alleen rustig werd, als ik heel stil zat en precieus aan hem dacht... en naast mij leek hij te liggen... en te klagen wreedweenend, dat hij gestorven was ... En op mij angst... angst... een zwartzachte, zware ontzetting... die niet af te weren was. Lang achterover lei ik in m'n stoel... benauwd van zweet, dat uit m'n wangen kneep ... en Hans durfde ik niet roepen... naast mij den jongen met z'n fijne stem en pijn martelend in 't eenige blauw van z'n oogen, klaagde jammerend, dat hij doodging... en uit de diepste angst van zijn doodssmart riep hij hevig, dat ze Hans moesten roepen ... dat ze Hans moesten roepen ... en 't gilde, gilde, gilde, gilde: „Hans ... Hans" ... en dan stilte. Hij was gestorven ... Hevige schrijning van m'n angst bedaarde, en kalm, nog moe, lei ik in m'n stoel... hij was gestorven met pijn en met zoo'n angstig verlangen naar Hans... en weer martelweende z'n bange angsstem naast mij op ... Dan een visioen ... doodswit. .. lijkswit. Het naakte lijk op de snijtafel... z'n armen met de fijne zwartgekroesde okselhaartjes ... z'n oogen dicht... de gebogen oogenlijn ... onder z'n dunne neusvleugels 't vleesch aan 't wegweeken al... de vormen van z'n lijf vervallen ... Om hem de zes studenten... zeer ernstig... en een met 'n anatomieboekje... dat meer gebruikt was en naar lijk rook. leelijk ... domper werd de lijkdikke geur... zwaar om 't lijk heen ... benauwd op m'n hart... weeke vieze lucht drabberend van rillend vleesch, dat verviel.. . dichter dichter, verstikkend ... Dan nam een van de studenten z'n mesje en ze begonnen... serieus hun fijn snijwerk ... en vreemd mijn angst was weg... de weeke benauwenis van de lijkegeur... en den heelen voormiddag verder, dat Hans rustig sliep, bleef ik uaisibel naar ze kijken, vond 't prettig nou te zien hoe ze 't fijngevlochten spiervleesch uitsneden, de dunne witte zenuwdraadjes apart leien. Tot ze heengingen en alleen 't geschonden lijk liggen bleef in de kamer, waar de middagzon volop scheen en scherp schroeide over de dingen langs. Rustig werkte ik 'n eind den middag in, en dan gingen we saam wandelen, 'n lekker end langs de noordkant van 't Y ... m'n angst en pijn was weg en gezond liep ik met Hans mee. Die praatte van den jongen niet... hij zou dat toch misschien niet doen van die malle begrafenis ... dat was gewoon niet om te doen... toch al te gek, 0111 daar achter zoo'n jongen te loopen, naar de snijkamer toe. Lekkerfrisch kwamen we thuis en samen sliepen we dien nacht. Den volgenden dag ging Hans uit, vroeg al. Prettiglui bleef ik dan nog wat liggen ... halfdicht m'n oogen, dat 't grijzende morgenlicht zacht binnenzeefde ... en ik dee ze niet open, bang dat helderder schijn me klaar wakker zou maken ... en dan ineens dee ik ze toch wijdop en lei nu wakker in het warme zonnige bed ... Dan kwam Hans thuis. „Lig je nog te bed ?" „Ja ... kom bij me ... toe .. ik wil 't zoo graag .. doe je^t ? "•Ja... nou een keer, omdat ik zooveel van je hou." "ik van jou ook... maar toch anders hè." En dan weer eenmaal eens het gulle fijne geluk te liggen in zijn armen, langzaam wegduizelend, dieper dronken van zijn fijngouden warmte .. . juist even nog te kunnen denken aan hem ... in een denkelooze duizeling van liefde .. . En lang in zijn armen bevend lag ik tégen 'in aan. Tegen schemertijd hielden we even met werken op. allebei met 'n zucht van opluchting 11a den heelen middag van werken, en dronken thee samen kalm. Dit was een goede dag geweest en daarover denkend keek ik de fijn geëtste wasemfiguurtjes van de warme thee na, tot ze in de lucht uitgelijnd waren. „Hans ... malle Hans." „Dag ... dag P'tit... kom man we gaan." „Gaan we uit eten ... laten we thuis eten, ik heb niks geen zin nou om uit te gaan." „Nee, we eten in Mille Colonnes... en dan gaan we Bobby-boy begraven." „God, zeg, doe je dat nou toch?" „Ja vast," „En als ik 't nou zoo naar vind?" „Dan toch... kom P'tit we gaan." 't Was nog niet heel donker buiten, maar toch al met matte demping van grijs door 't licht heen... de winkels hadden de lichten al op. Zachtjes naast Hans ging ik mee ... 't avende zoo prettig boven de stad, de fijne kanteeling van de huizen scherpte af tegen de lucht, waar die licht was... we hadden zoo'n goeien dag gehad... en nou die dwaasheid van die malle begrafenis. Bitsige boosheid tegen Hans, snerpte in mij op en ineens wilde ik maar zeggen, gewoonaf, dat ik 't niet dee... Maar dan keek 'k naar Hans, zooals die liep over de straat, die nu goed zijn avend met winkellicht begonnen was, triestig, triestig... triestig... en gedwee ging 'k dan maar weer met 'm mee. In de zaal hadden we weer ons eigen hoekje en 'n kellner, dien Hans nog kende van 't gasthuis en die nu n beetje familjaar lachendpraatte over cente en over^ 't end van de maand en over z'n boterhammemoeder, die 'm niet borgen wou... Hans at langzaam en praatte veel, maar heel over den jongen niet... over n typische es bij n meisje van zeventien, en hij lachtte hard over de heele zaal heen, toen ik dat vies vond, onder eten. Toen we klaar waren at hij nog aardappelensla met gebakken aardappelen door mekaar. Precies zeven uur waren we bij 't gasthuis. Op den donkeren grond lei een lantaren, windonbewogen zijn rondeplek geel licht... op de huizen brandde het lichtschijnsel stil. 'n Kar stond buiten, en 'n klein mannetje zat op de karkruk, wiegde langzaam z'n eene been over z'n andere, Wij liepen wat heen en weer... telkens raasde bazige kwaadheid in mij, dat we daar stonden voor die malle beweging, en moeilijk hield ik dat neer voor Hans. „Daar heb je 'm." Uit de poortdeur van het gasthuis twee mannen. Droegen 'n lenige witte mand aan riemen over hun schouders . . hompten die met 'n zwaai de kar in, en 't zwarte zeil d'r overheen. Dan reeën ze op, en wij liepen erachter, de stad door, waar niemand de lijkwagen kent. Mijn toornige boosheid was zwak neergedroefd. .. misschien toch goed, dat we 't maar gedaan hadden, die malle begrafenis van den Indiën-jongen 's avends met winkellicht in de stad. „Ziezoo" prettigpraatte Hans 't eerst, „die heeft tenminste zijn begrafenis ... ik ben blij, dat we t maai gedaan hebben." „Misschien ja... ik ben ook niet boos meer ... maar t is toch mal." „Natuurlijk... au, fond zijn we allemaal mal, maar we hebben 't 'm beloofd"... En dan met krankzinnige ernst, maar diep doordringend ernstig toch: „Denk d'ran, op 't kerkhof mag niet gesproken worden. In de donkerte tusschen huizen en de houten hulpschool, waar alleen de lantaren van 't politiebureau licht gaf. begroeven we den jongen met het hartsarcoom en de wonder licht vloeiende oogen van blauw. Rondom was de nacht en 't hatelijk straatgeluid, dat van dichtbij uit den jodenhoek aanfelde. 't Zeil sloegen de mannen d'raf... droegen de lenige mand waarin 't lijk lei naar binnen ... de snijkamer in. „Ziezoo," zei Hans, „dat is weer geweest... kom nou ... we zijn klaar." Toen tramden we naar huis, en werkten paisibel den avend uit. Lieve Student Laat in den middag kwam hij met Hans mee. Die me vroeger vaak van hem verteld had, maar ik kende hem zelf niet. Hij was student in Leiden... studeerde medicijnen. Maar altijd bleef-ie assistent op de snijkamer, omdat hij zooveel hield van anatomie. Met hem saam was Hans 'n paar dagen weggeweest naar Haarlem en naar Den Haag, en hij had mij alleen gelaten. 's Morgens had hij me 'n briefje geschreven, dat ie 's middags laat met Geert Olders terugkwam en dat ik maar met eten op ze moest wachten. Zoo blij was ik, zoo veilig blij, dat Hans d'r weer wezen zou, na die dagen van sinister alleen leven... wel vervelend, dat die ander d'r nou hij zou zijn... wie weet, wat 'n enge vent dat was. Prettig had ik den middag door, 'n heel eind gewerkt, en tegen dat de schemer begon, ging ik op m'n kalme gemak liggen in de heele donkerte van 't alcoof, te kijken naar de lichte kamer, maar die oók te dieperdonkeren begonnen was, en te denken aan Hans. Straks was-die weer terug . . dan weer to voelen de fijnheid van z'n stem ... en weer van hem liefgedaan te wezen. Mal toch eigenlijk, om zooveel van mekaar te houën... ik toch meest van hem, en anders ... als hij nu eens wegging ... als-ie d'ris ging trouwen .. . als-ie dat eris deed ... hij had niet genoeg aan mij ... kon niet altijd bij mij blijven . . . dan ging hij van me weg ... liet hij me alleen ... Pijn doorschrilde mijn hoofd nu ik eraan dacht, schrille pijn ... en heftige tranen dropen mijn oogen uit... vandaag kwam hij weer thuis... en toch lag ik hier te huilen ontroostbaar, doodsbedroefd ... Hij zou niet blijven ... hij zou weg willen, nu dan of wat later... En dat stellig weten van 't komende leed beschreide ik zachtjes, droefsnikkend nu. Met heel donker kwamen ze eerst thuis ... Geert vreemd in de donkere kamer, waardat-ie nooit geweest was. „Dag Hans dag Hans dag Hans". Z'n mond zoende ik en z'n wangen... z'n warme hals... heftig, blij, dat hij er weer was. En hij kalmde me: „Dag Corrie ... wees nou stil P'tit... ga nou zitten, dan steek ik de lamp op". Mal anders en vreemd tegenover ons doen bleef Geert d'r verlegen bij staan... maar Hans vlug stelde ons voor: „Geert... da's nou P'tit... ja, je moet hem maar nemen zooals-ie is ... P'tit, Geert blijft 'n paar dagen bij ons... dat vind je toch wel goed?" Toch prettig wel de kamer, nourdat de lamp op was .. . ik was zoo moei, zoo zacht droef moei, en van binnen altijd het fijnsnikkende weenen, om de eenzaamheid, die dan komen ging. Hans had thee gezet, en 'n beetje van ze af, die met elkaar praatten, bekeek ik ze... toch wel 11 leuk gezicht, die Geert.. • vreemdstroef met 'n streep van hardheid om z'n lippen ... maar toch teer ... z'n strakgrijze oogen toch van 'n groote teederheid... en z'n wangen bloosrood, fijnblozend rood, of hij een pas-groote jongen was. De kalme schijn van de lamp zonder schrijn verzachtte de kleur van de dingen, fijnbevend door mij heen trilde het... moe in m'n stoel lei ik achterover ... ontslapte mij zachtjes en met m'n oogen halfdicht keek ik de lamp in en dacht vaagweg wat... Vreemd nu dit zachte aanvoelen zonder spijt, dat Geert meegekomen was,... weer eens zien de nieuwe frischheid van oen fijn jongensgezicht... en 't prettige proeven weer van nieuwe jongensliefde... hij was toch wel lief en mooi ... vreemd, dat ik dat nou eerst merkte . .. anders merkte je dat toch dadelijk... maar nu was 't d'r weer, zoo zuiver, en voor hem ... voor hem alleen ... toch eens wat tegen 'm zeggen, om te hooren zijn stem, dan eens voor mij... „Zeg, Geert, hoe oud hen je eigenlijk?" „Ik ... oud al hoor ... vier en twintig." „Waarachtig... zeg, ik dacht niet ouër dan achttien of negentien." Hij lachtte... weer met Hans over carcinoompraeparaten ... maar dichter hij hun intiemiteit ging 'k zitten ... en luisterde zoowat mee... maar innerlijk voelde ik aandachtig het snelle zonnige opdoomen van mijn liefde voor hem, zooals de zon opkomt boven de stad, en de verwarde nachtsdonkere straten opgelicht worden... ja, het was voor hem. Mijn verlangen van nu, mijn lief wild verlangen om hem te zoenen op z'n ernstige mond, op 't jongensrood van zijn wangen ... en dan kon ik het hiet meer uithouden stil te zitten op m'n stoel... over zijn schouder leunde ik, keek op z'n praeparaat en zei dan vleiend zachtjes: „Dag... dag." Hij keek mij aan ... vond 't vreemd... keek Hans aan. Maar mij sterk dwingend ging ik van ze af op de canapé liggen en probeerde te lezen... maar ik kon het niet in de heftige marteling van mijn liefde. En dan Hans ineenen: „Geert, wij zullen mw in Américain gaan eten... dan kan P'tit rustig thuisblijven." „Nee ... zeg, ik ga mee." Hij kwam bij me, zachtjes: „Nee.., dat moest je nou niet doen... ik zie 't immers wel." „D'ris niks ... je zeurt." „Jawel... toe, je weet zelf, dat Geert je weer mis maakt... maak 't nou niet erger." „Nee... 't is goed. .. Geert, je moet 't maar niet mal vinden ... maar ik vind 't toch niet prettig, als je hier blijft." Ze gingen heen en lieten mij achter in de helgele leegte van de schrille kamer, waar licht ongenadig felde tegen de behangmuren. M'n oogen deden zoo zeer... en binnen brandde mijn heet verdriet... en dat licht zoo schiel... toen blies ik de lamp uit... dat was kalmer, en haalde de gordijnen op. Dan in 't donker, maar even aangelicht, keek ik de ramen door... vaag naar de overhuizen achter, en dacht aan Geert. Die was weg .. * Hans had alles gevoeld ... die zou niet meer terugkomen ... nooit meer met de precieuse vleiïng van z'n stem en die singuliere strakte van z'n grijze oogen, krachtig en zacht... alleen hadden ze me verlaten... De wekker tikte, sleepte saaislepend z'n kalme slag door ... maar 't hinderde mij driftig ... en tegen den grond sloeg ik hem kapot, dat 't ijzeren veertje stukknipte. Dan heele stilte weer... even 't verschrikte luisteren of iemand 't gehoord had, maar geen geluid ... Bedaarder, stiller snikkend, lei ik in de kalmte van de nachtsdonkerheid ... alleenig triestdenkend aan den jongen die weg was. En totdat langzaam aan door donkere droefheid helderder weten te lichteningen begon, dat het uit was... en daarmee verlangen naar het gore ... niet goede. Daardan maar heen gaan. In 't donker zocht ik m'n mantel en m'n hoed, vond alleen den hoed en met m'n jas hoogdichtgeknoopt liep ik de straat op. Mistig buiten ... dikke laagneerwolkende mist in de straat, waardoor de lantarens rood gloeiden.. . maar met de tram gaan ... buitenop. In 'n hoek stond ik, met m'n schouder gesteund tusschen 't hout en 'n koperroei... alnogmaar droefdenkend aan Geert. Vlug door de warrige avondslichtstraten rammelde het tramding vort... Even rondkijken op den Dam, die z'n na-avend al begonnen was ... geen bezige menschen meer ... flodderaars ... nachtsmeiden met d'r leeglollend geschreeuw ... daar stondie ... de jongen, dien ik hebben wou ... verkocht n tramkaartje aan 'n vrouw ... gering . .. sjofel. ' Hé dag m'neer, wat heb ik u in 'n tijd niet gezien. '.Nee... je moet bij mij komen van nacht. Ja... dat 's goed, m'neer." Hij wou het graag, kreeg 'n gulden altijd voor eiken nacht, dat-ie bij me bleef... soms meer, als ik het heel ^We^annT'tel'Wammen... geef mij maar twee i-noi-Haa daar, hou maar 'n kwaitje. , Maardan' dadelijk voelde ik prettige begeerlijkheid hem te laten weten, dat-ie was 'n end schorriemorrie... Nu ■ • hou ze maar ... ik wil niet met jou tremmen ... ik "zal wel 'n end vooruit loopen ... loopmaar n end achter m Gedwee liep-ie met me achteraan 't Rokin over Met den iongen achter me over 't mistige stadseinde za^ ik de vïioening van hem zooals ik hem 't eerst gezien had: Midden op 'n gloedschroeienden zonsdag op t verwaide plein, meent spontaan vuilprachtig net 'n goudschynschroeiend oogen en z'n blinkwitte tanden... heerlijk herrees da van mijn verwonderde oogen... En den eersten keer da ik oenomen had de als een statie prachtige heerlyktieid van 'n fijne vervuilde lijf, duizelig, maar daardoorheen het heldeie wreede weten van kalmatie, dat ik hem toch maar ^zifvuiï was hij ... zoo prachtig vervuild .. .kliederige kleefklonterrjes tusschen z'n teenen... op z n kmeen een bruin verharde vuilkorst, met witte spleetjes van hardheid, gebarsten... vuilplekken op z'n borst. Innige begeerlijkheid rilde in me... maar hg moest zich eerst wasschen... en dan licht lekker lachend dacht ïkaan Ha». hö moest 't weten, üan had-ie ^ Uever £. dat ik maar mee was gegaan... Koos haa e Jj tj^y van al miin iongens... en zoo vaak nu had ik hem beloofd, dat ik hem niet meer nemen zou... stellig in een groote verteedering van toegeven, en telkens had '^^/frLTen Thuis was alles gewoontjes... dr waien twee bne\ei gekomen, en die ging ik lezen, eften, zonder vei- langen ... de groote jongen naast me ... nederig gedwee ,.Wil je wat eten ?" 'ja, m'neer asjeblieft" " _ . •. i i. MAfT wol wat Catmgulzigen ik bekeek ik hem, wonderlijk kalm ^.1 ' .. r aat' fiJnwitëepleisterd huisje, dat 'r altijd 2 van ? ]h6t !°niijnen V00r de ramen in de s^ffe slonsing van de buurhuizen. Langs de andere huizen was 't ';'":kS' rCChts ''' naar overkant Zk * 1, . Straat langs' Juffr°uw Mens en ilehuisjuffrouw hadden t d'rover... nou hadden ze vroeger in 'n -tTiis VwaaJrUï°UT H?Sraa gewoond • • • en 't huis naast ze wist ,i r 8 WaS' 'M hoorcie nog van d'r> dus ze wist dr alles van en ze vertelde d'r alles van over de schutting heen an juffrouw Mens : ' ,Ja, zoo gezond', zoo dood... hoewel je anders op de ST ^ jU?r0T K°PPé d'r raoeder 00k »^t veel ankan . eergistere kwara-ie nog goed thuis van z'n werk ar .. welja... hij werkte an Elektra op Halfweg en toen het-ie nog met dat jongetje gespeeld... u weet wel dat angenome kind van ze." ' „Ja"... „Nu ... toen hebbe ze zoowat gestoeid ... zooas dat trouwe* "IT bl'acht"ie die J°n8e nog te bed, dat dee-d-ie trouwes alle avende... en toen-ie weer binne kwam Nou»2^*16 • t6ge /n Vr°UW : "Ik VOel me niks Prettig.'* nn cc "ga na bed "" • ■ie bent vammorrege vroeg op geweest... maar dat wou hij nou weer niet... en toef bleef-ie maar op zitte drenze, totdat 't hun gewone bedtijd was ... nou en toen het z'n vrouw 'm de vollegende morrege zóó dood in z'n bed gevonde . .. nou u kan begrijpe, hoe of dat mensch geschrokke is" ... „Asjeblieft... 't moet je niet overkommo . .. maar 't lot valt op Jonas ... en dan zoo'n knappe man ... compleet 'n heer as je 'm zag gaan ... wat moet dat mensch nou beginne ?" „ Ja ... weet ik 't... weet u 't... ze hèt anders 't koninkrijk der hemele verdiend, alleen om wat ze voor die jonge gedaan hebbe... ja, zeg u dat nou zelf... as je zelf zes kindere hebt, d'r nog zoo inneene maar een bijneme ... en die nog geeneens van je gloof is... ik noem 't prachtig... ja, zóó klein was-ie toch ook niet... en d'r wordt anders maar wat gauw van mijn en dijn gezeid" ... „Asjeblieft" . *. ,,'t Zal mijn toch benieuwe of ze die jonge nou evegoed bij zich houë zal." „Nou, daar kan u wel schele-mie op zegge... ik gloof waarachtig, dat ze van die vreemde jonge nog meer houdt, as van d'r eige kindere... d'r eige kindere gane bij onze Kee op school, maar die jonge hèt ze maar lekker op 'n tweede klas gelate... je moet d'r toch alle weke, maar je twintig cente schoolgeld voor betale" ... Twee dagen later kwamen ze bij me ... juffrouw Mens en huisjuffrouw samen... ik lei op dè canapé achterover in de schaduw te kijken naar de zon.. . Hans was uit. „We store u toch niet... hope we." „O nee, gaat u zitte ... gaat u zitte, juffrouw Mens ... waar kan ik u mee van dienst zijn ?" Huisjuffrouw dee 't woord. „Ja... dat zal ik u nou d'ris vertelle... u heb zeker wel gehoord van die timmermansknecht, hierover-achter in de Hoedemakersstraat, die verleeë week gestorreve is?" „Ja... ik heb d'r zoo iets van gehoord nog al plotseling nietwaar ?" „Nou, asjeblieft... zóó gezond en zóó dood ... eergis- teren is-ie begrave ... en daarvoor komme we nou hier." „Zoo. . . dat moet me dan zeker me cente weer kosten." „Nee .. . nee" breedpraatte huisjnffrouw „dat nou heelemaal niet... laat u me maar eerst d'ris uitprate ... u weet, dat die vrouw nou blijft zitte met zes kindere van d'r eige ... en dan nog een angenome"... „Ja" brak Juffrouw Mens d'rtusschen „dat was 'n jonge van de bure, die ze toch maar zóó bij zich genome hebbe, toen z'n moeder stierf... z'n vader was hardweggeloope... aflijn, dat begrijp u wel... en die jonge was nogwel Roomsch ook" . . . „En niks geen haat en nijd" nam huisjuffrouw weer over „ze hebbe vroeger in 'n huissie van mijn gewoond, dus ik weet 'r wel wat van... ze benne in een woord prachtig voor die jonge geweest" ... „Ja.. . dat is nou alles goed en wel, maar wat ik daar nou mee te make heb" ... Ik vond 't wel prettig zoo te liggen in schaduw en dan te kijken naar de zon en dan zoo'n beetje met ze mee te zeuren... „Dat zal u allemaal hoore" verdervertelde huisjuffrouw „zooas ik al zei, ze benne gewoonweg prachtig voor die jonge geweest... u begrijpt cente zatte d'r ook niet... hij was vaste knecht bij De Leur op 't timmere... nou ja, daar hou je ook zooveel niet op over ... en nou woue we wel wat voor die weduwe doen." ... „Juist" zei juffrouw Mens. En dan juffrouw Hansma weer zeurig: „Ik heb d'r over gesproke met juffrouw Mens en juffrouw Mens hèt d'rover gesproke met mijn en nou wouë we wel perbeere om d'r 'n beetje netjes in 'n standje te zette..." „Water en vuur ofzoo ... of 'n melkhuissie ... u begrijp as je d'r 'n paar cente in d'r hande geeft, die benne toch dadelijk weg . ■. hieran ... daaran ... u weet zelf hoe dat gaat." „Ziet u nou wel... nou kost 't me toch mijn centen ... dat zei ik immers dadelijk wel." „Nee," zei huisjuffrouw zeer slim, „wat cente kost 't u netuurlijk altijd... maar we hadde gedacht, dat u d'r toch ook wel wat voor over zou hebbe... ziet u, de zaak is, dat we 'n benefiet voor d'r wille geven. ,,'n Benefiet... wat heb ik daar mee te maken?" ".Ja," zeurde huisjuffrouw langzaam aan d'r zaakje vort, „dat 'komme we u nou juist vertelle . .. u begrijpt, dat r nou heel wat kijke komt, wat we alleen niet afkenne. . . 't stuk hebbe we nog... dat hebben we alderis eerder voor 'n geed doel gebruikt... juffrouw Mens doet weer mee ... eu me man ... en ik neturelijk .. . en An kan de jonge moederrol wel spele... voor juffrouw Mens d i man 'zal dan 'n ander moete invalle.. . affijn, dat is van latere zorg... en de zaal, daar benne we ook al zoowat klaar mee ... maar d'r zal met lijste moete gewerkt worre ... as we 't doen moete we 't goed doen... dan moete we d'r meteen 'n goeie bom duite an overhoue... en daar kwamine we nou eigelijk voor, of u met mijn same zoo n stukkie boven de lijste zou wille make, waarin dan staat van d'rlui omstandighede... en wat ze voor die jonge wel allemaal gedaan hebbe... en of u dan ook eris n keertje met ons rippeteere wil, als 't noodig is"... ^ ; Huisjuffrouw plichtuitgepraat zweeg... ik vond t n idiote vertooning... verbeel-je midden in den zomer n benefiet... maar te zeurig zacht was ik om nou tegen te spreken... en daarom zei ik maar wat... .Ja, juffrouw Haasma, nou u 't zoo uitlegt, nou wil ik d'r wel andoen... als u zeker weet, dat 't n goeie \iouw is ... die 't in alle opzichten verdient, dan wil ik u wel heiiepen... dan wil ik wel 'n lijst voor u opmaken en eris met u repeteeren..." ,,0, maar dat is heerlijk... u zal d'ris zien, dat we d r best 'n paar honderd gulde op overhoue." „En dan" zeurigjespraatte ik weer, „u moet toch ook eerst wete, of die vrouw 't prettig vindt, dat 'r 'n benefiet voor d'r gegeven wordt... dat moet u toch eei st weten. „O, maar dat hebbe we al gistere met d'r afgepraat.. • ze"zou d'r nog voor bij u komme... u begrijpt, ze is al blij. dat 'r wat gedaan wordt... pensioen hèt-ie neturelijk niet." „Zoo... nou laat ze dan motregen of zoo maar d'ris bij me komen . .. dan kan ik eris zien, of ze misschien ook dadelijk hulp noodig heeft... ik vind 't heel prettig, dat u dat u d'rom bij mijn gekomen bent... ik zal 't wel goed met d'r maken..." Den volgenden dag was m'n zeurige stemming van prateren met huisjuffrouw en prateren met juffrouw Mens, weg... heftig voelde ik de dingen weer aan, en ik dacht' nijdig-scherp aan dat benefiet... Wat 'n malle keet nou, om daarin te loopen ... die huisjuffrouw ook altijd met d'r gezeur. . . dat gaf weer 'n herrie van geweld ... Als Hans 't hoorde was-ie nog mooi-razend ook ... wat-ie gelijk had nog maar afmaken... dat was ook weer zoo'n gezeur nou maar loopen laten... 'n mooie lol anders repeteeren met de huisjuffrouw ... en met die heele keet... Juffrouw Mens klopte. „Ja"... „M'neer, daar is juffrouw Vroom ... u weet wel van de timmerman ... waar de huisjuffrouw gistere voor hier was, en die vraagt, of ze u nou geen belet doet". „Ja, laat u d'r maar binnen komen"... Nou goedig doen... doorblijven schrijven als ze binnenkwam ... en dan heel langzaam opkijken... ze klopte. „Ja binnen ... dag juffrouw". „Dag m'neer". „Gaat u zitten". Ze was in de rouw, malzwart in de open lichte kamer... en 'n jongen was bij d'r... ook in de rouw... ze zat... de jongen bleef naast 'r staan". „Juffrouw Haasma heeft me d'r iets van verteld ... het is 'n zeer droevig geval... ik condeleer u wel"... „Dank u ... enzoo plotseling ... verleeë week was-ie nog zoo goed ... en nou" ... De jongen was naast d'r blijven staan... lei z'n hoofd liefvleiend op d'r schouder. En zij intiem: „Ja jonge, as 't an jou lag, dan zou moeder 't zoo min- netjes niet hebbe... och m'neer ik kan u nou niet zegge, hoe hard ik 't vind, dat ik nou an de liefdadigheid moet komme"... „Kom ... kom ... dat is nou geen liefdadigheid, als u later rijk bent, dan helpt u andere ook weer... we zullen zien, dat we zooveel geld bij mekaar krijgen, dat we u in 'n knappe stand kunnen zetten". En zij, zachtjes bedeesd, verlegen met 't schuwe doen van 'n afgezwoegde stadsvrouw, die uit 'r burenbuurtje weg is: „Juffrouw Haasma sprak van 'n benefiet en van lijste... as 't moet dan moet 't... as 't moet, moet alles ... dus daar niet van... maar ik zou u toch wel wille vrage, of 't niet anders ken .. minder opembaar, zal ik maar zegge, ziet u" ... Ze praatte door. maar haar woorden hoorde ik nog maar als van ver... een vaag geluid. Naast haar stond de jongen, en naar hem keek 'k... de zon schuinde over zn bloosfijnroode wangen... eventjes met witte haaltjes. Z n oogen blauw ... z'n mond rondstrak ... en onder z n lippen twee dunne plooitjes... En dan voelde ik het weer ... maar ik vond het nu heerlijk het te hebben. .. met 't prettig heelemaal in mij dooibeven ... Ze praatte nog ... maar starend keek ik naar den jongen. Strak om z'n beenen de zwarte nieuwe kousen ... en z'n korte broek ... en z'n zwart bloesetje ... zelfgemaakt met mouwpofjes van bovenen... 't liggende kraagje... en daarboven z'n fijne ooren ... Wat 'n mooie jongen ... Voor mij stond hij, heel naakt... gloedbevend naakt... in de schittering van de zon... 'n statuet van jongenspracht... innig genoot ik ervan ... het was zoo licht en zoo heerlijk... zóó moest 't geluk zijn, simpel en zuiver en sterk als die gloedsnakende jongen, in de pracht van zon... Maar ineenen schrok ik op ... de vrouw had gezwegen, lang uitgepraat over 't leed van den dooden man... ze wachtte nu wat ik zeggen zou... Dan verteederd om haar niet, maar om den fijnen lievelingsjongen bij haar, zei ik zachtsvriendelijk. „Daarom is 't maar goed, dat u eens bij me bent gekomen ... ik wou juist weten of u d'r wat op tegen hebt, op zoo'n benefiet... juffrouw Haasma houdt wel van 'n beetje drukkie ... maar nou u niet wilt, gebeurt 't niet... we zullen u ook wel helpen daarzonder... zoo'n schat zal daar toch ook niet voor noodig zijn". Ze was méér op d'r gemak. „Nee... met 'n paar honderd gulde zal u 't al een heel eind schoppe ... en u kan d'r heilig van opan, dat u alles weer terug krijgt" . .. „Ik zal d'r wel voor zorgen". Ze stond op ... aandoenlijk ... zwak van leed, om te bedanken nu ... maar het deerde me niet, wat ze zei, ik wou weten van dien jongen, en ruw kwam ik tusschen d'r zachtdankende woorden: „U hebt nogal veel kinderen nietwaar ?" „Ja m'neer... je zou haast zegge, ongelukkig genoeg... want wat moet 'r nou van die stakkers worre... arremoe en ellende troef... ik heb d'r zes vamme zelf en dan hij nog". „Hoe bedoelt u hij nog... is dat geen jongen van u ?" „Nee m'neer... dat is 'n heele historie, die ik nou niet vertelle kan... maar ik kan u zegge, hij mist m'n man net zoo goed, als de andere ook" ... „Ja ... dat zal wel... kom d'ris hier jongen". „Toe Dirk... gaan d'ris na m'neer toe". Tusschen m'n beenen liet ik 'm staan, even tegen de binnenkant aan... warmzacht voelde ik z'n fijne bloedsvloei in mij overvloeien, dat maakte mij zoo moe... zoo zacht en zoo moe. „Zoo heet je Dirk... waar gaat Dirk op school'?" Zij zei 't... schuw verschrikt: „Ja m'neer ... daar zal u overheen moetestappe ... mijn eige kindere gaan op 't eerste klas school an de Amsteldijk, waar dat meissie van juffrouw Mens ook gaat... maar hij was al op die tweede klas en toen heb ik 'm daar maar gelate"... Prettiger dichter hield ik den jongen tegen mijn been aan, die niets begreep van die vreemde innigheid' . „Zoo... dat is dan wel 'n heele zorg voor u ... en past Dirk goed op?" Hij stond vreemd bij me ... starstroefde terug ... m^a[ dat 'maakte mij driftig... ik wou, dat hij zóo stond dat ik voelde overvloeien zijn fijne warmte... ruw rukte ik 'm vlak tegen mij aan en zei hijgende : „Je bent een beste jongen, geloof 'k... nietwaar juffrouw . .. Dirk is wel n beste baas . Ja m'neer... hij het z'n eige moeder nooit verdriet gedaan ... en mijn ook niet... dat kan ik met 'n woord van waarachtigheid zegge" ... Zoo.. . dan moet Dirk daar maar wat voor koopen . ïk gaf 'm wat geld, dat hij aannam weifelend... hij keek bang, schuinschuw, naar de vrouw om weg te komen... maar zoo was hij nog 't mooist... nee, hij moest nog wat blijven zoo... wegloopen dorst hij toch niet... en daaróm dan praatte ik nog maar wat zoetzeurig met de vrouw op en neer ... Maar mijn moment van hoogste spanning was voorbij... het rilde koud langs m'n rug... die jongen tusschen in n beenen hinderde me hevig nu... ik duwde hem weg, verveeld ... Die hetle malle beweging verveelde me nu ... die dooie vent. .. die huisjuffrouw had ook altijd wat... die jongen was 'n koppige naarling .. . Dan eindigde ik kortaf: In allen gevalle van die benefietboel komt tegen uw zin niks... dat 's glad... en voor de rest zal ik wel zor- regen ... dag juffrouw". Ze keek vreemd, dat ik ineenen zoo koraf dee. „Dag m'neer... dank u wel... Dirk zeg jij ook eris „dag m'neer". „Goeiendag... u komt ö'r wel uit". ,.Ja m'neer ... dank u wel". Alleen in kalmlichte kamer werkte ik bedaard door, heelemaal niet meer ontroerd door dien jongen ... Maar juffrouw Mens moest weten hoe 't afgeloopen was. „As u 't niet te interresant vindt... wou ik wel graag vrage wat of u met 'r heb afgepraat . „Afgepraat? Van dat benefiet?" „Ja... dat hadt u toch beloofd ?" „Nee... daar komt niks van... met dat mensch en d'r jonge wil ik totaal niks meer te make hebbe... Dank je". „Gut... is ze onbehoorelijk geweest?" „Onbehoorelijk ... nee maar niet effen ... geen stuk heeft ze an u heelgelaten... an juffrouw Haasma niet en an u niet". „Nee maar ... die is goed ... daar sloof je je nou voor uit... daar doe je nou je best voor... nee maar dié is goed ... wat hèt ze gezeid ?' „Ze zei" ... M'neer Frits. 't Was de worstelknecht van m'neer Koppé, die éénhoog boven ons woonde... Als m'neer Koppé geworsteld had of m'neer Koppé had les gegeven, dan wreef m neer Hits 'm af .. zachtjes voorzichtig, dat-ie 'm niet kapotwre ... 7'n breeen bulten rug... z'n dampende armen. Hjnnetjes, netiescorrect liep m'neer Frits naast den worstelaar heen. Droe°' 't bruine citytaschje met olie en handdoeken, hij was £ klein naast den worstelvent, té netjes met z'n grijze hoed z'n dasje rood en z'n handschoentjes. M'neer Frits had 'n vrouw, op zijn memer. Juffrouw Mens sprak d'r schande van met^ mchie... Juffrouw Koppé had 't goed gevonden zoolang m neer Frits goed met haar was, zoolang de vrouw-op-zijn-menier goed met haar was, maar toen zij ruzie kreeg met hem om haar en met haar om 't weggespoeld stuk zeep in t waschwate , schandekletste ze mee, kulden ze t de heele buui r° ■ Juffrouw Koppé uit 't raam één-hoog boven, mchie en ju - frouw Mens in den tuin. . Dat-ie nou trouwt over de puthaak, dat is nog to daaran toe... maar dat-ie al die meissies zoo nakende uitkleedt, dat is gemeen... dat is gemeen . EAsdik alles gewete had, was zij d'r niet opgekomme en was lüj d'r niet opgekomme... maar hij is ^ voor^z n werk en daarom wou me man nog weldens t een en an - schikke". 13 Is «lat nou nog zoo moeielijk dat afdroge ? Ik dacht dat daar nou niet zooveel an was" naarbovenpraatte juffrouw Mens. , Nee dat moet u nou zoo gauw weer niet zegge, je moet niet te' zacht wrijve... en niet te hard, want as je t te zacht doet, dan geeft 't niet... en as je 't te hard doet, dan wrijf je de heele boel kapot... nee, voor z n werk ïs-ie goed, dat moet ik zegge". „Nou maar dan hield ik 'm maar . . , • „Nee... ik hou 'm niet... as m'n man m buiteshuis wil houe, kan 't mijn niet schele, daar bemoei ik^me niet mee... maar ik wil vamme huis geen kast make". ,.Nee, daar heb u nou ook weer gelijk in, dat krege ze van mijn ook niet gedaan" O zoo ... in dat korte tijdje, dat-ie nou hier woont het-ie al "driemaal 'n ander gehad... eerst die Duitsche, dat zal u nog wel wete, die kleine, die had, natte beene, nog cente ook ... nou m'neer Frits hèt wel gezorgd, dat ze opkwam- me ... nou en toen die andere Duitsche weer... en nou dat Engelsche meissie" „O, maar daar is-ie toch mee getrouwd... dat heb u toch zelf gezegd" Getrouwd ... nou ja in Engeland ... maai dat telt me niks... daar kaj-je wel trouwe met de man waarvan je hier gescheeé bent... dat teit me niks... heb u 'ntrouwpapier gezien ... heb ik d'r een gezien... en getrouwd of niet getrouwd, hij moet weg en zij moet weg... je zou op 'tlaast ruzie hebbe met je eige man". ,ZeCT u dat wel... nee. dan zou ze d r bij mijn ook afmoete... maar ze ziet d'r toch anders heelemaal niet ruziemakerig uit". O nee d'r gezicht is fijn genoeg... as t daar maai anl'ag ... 'zij met d'r rooie haar en d'r blauwe oogies ... me man zegt, dat ze dat mooi vinde in Engeland... nou daar wil ik buite blijve, maar 't zou mijn smaak niet weze ... maar dat moet hij wete ... t is n patsei . „Nou... zoo'n onknap persoon is-ie nou toch ook weer niet... hij ziet d'r altijd eve netjes uit. Nou, die knappigheid hèt van dichtbij ook zooveel niet te " beduie ... z'n gezicht is vol puiste... je zou 'm wel tien jaar ouer geve, as-ie is... en wat z'n mooie pak kies betreft... ik wil niet zegge, dat-ie ze gemaakt hèt. maai dat-ie van die valsche bankbiljette verlede jaar niks afgewete hèt, dat zal u me ook niet wijsmake.. en tegewoordig betaalt-ie trouwens heelemaal niks meer.'' ,.Zoo... is-ie van dié kracht... ja, dan kaj-je t wel in de puntjes hebbe." „Asjeblieft.. . u hadt moete zien, wat n hoede ... en wat 'n dasse, van 't fijnste niet fijn genoeg." Laatavend zaten we bedaard aan ons werk ... Hans over mij dee de laatste dingen van zijn examen. Herfst was wéér gekomen, triestere tijd, vóórherfst nog maar, toch met véél regen al en wind. Die raasde nou buiten over de ruiten heen en over 't harde dekgoed van 't kippehok... zoo prettig nu, dat we saam binnen waren. „Wat 'n weer hè... buiten?" „Nou, asjeblieft... zoo zullen we d'r ook gauw heelemaal uitgezomerd zijn." ,..Ja ... we werken wel prettig vanavend ... vin-je niet.. . blijf je nog lang op ?" „Nee ... niet zoo lang meer ... ik ben n beetje moei... ben-ie nog uit geweest vandaag ? Nee ... ik ben maar thuis gebleven ... zeg Hans, ik laat morgenochtend de wekker om half zeven afloopen ... dan kom ik nog 'n beetje bij je liggen wakkerpraten." Ja, dat 's goed... als je maar rustig bent, anders weet je d'r alles van... jé, dat 's nou al de tweede keer... als dat geduvel nou maar niet wéér begint." Dat hadden ze vorigen winter telkens gedaan uit een van de overhuizen achter met steentjes gooien ... maai die lui waren verhuisd nu... d'ris even kijken ... Regensfrisch was de lucht van den avend, voor 't open raam stond ik ... staarde uit over de achterhuizen ... en dacht aan Hans ... zoo rustig hadden we 't nu ... dat kon 'n goeie winter geven ... „P'tit kom nou." 't Raam dicht weer... om ons nachtstilte van de achterstraat, die vroeg zijn nacht begonnen was ... en ineenen, wéér zoo'n steentje. Nee maar zeg ... nou moet ik toch wéér kijke ... uat s net gekkewerk." Uit 't raam éénhoog riep m'neer Frits. „Bent u daar m'neer Koning?" „Ja ... wat is d'r ... is d'r wat?" „Is m'neer Deelman ook thuis." „Ja ... wou u 'm hebbe ?" „Nee ... ik kom wel." Vlug clownde hij naar beneden, langs de pereboom voor 't raam, die neerzwiepte en dan hoog opboog, vlug in de vensterbank, en bij ons binnen, vreemd ineenen in de soezige intiemiteit van de kamer op laat-avend al. ^ t Raam dee ik dicht, en hij begon 't eerst, voelde 't malle, dat hij zóó binnenviel bij die twee jongens die hij zoo weinig kende. „Neem u me niet kwalijk ... dat ik op zoo'n malle mamei binnekom... en zoo laat... maar ik zal 't u wel ver- telle..." . , Rillerig stond hij bij de tafel, 'n slap zenuwventje, stausmannetje met z'n bleeke gezicht, beverend... en z'n zwarte pakje, fijntjes correct... maar z'n gezicht te oud ... vervallen... „ „God ... wat is d'r ... is d'r boven iets niet in orde . .. " Ja ... ja ... laat ik maar eve gaan zitte ... god. wat ben ik beroerd ..." „Maar wat is d'r dan toch? Hij zei niks... zat stil, almaar beverig over z'n minne lijfje en z'n opgemaakte gezicht met poeier en rood. .. staarde de lamp in.. . huilde eventjes... en wij zeien dan ook niets, tot hij ineenen uithijgde: „Ik moet d'r weer in... de nor weer in." Lieve iezes... wat is dat ellendig. " Ja ik heb 't wel zien ankomme... n heele tijd al!'., 'dan dacht ik tellekes, dat ik nog wel weg kon ... maar 't is mis, ze hebbe me verraje... as ik huis ui kom, kippe ze me ... ze ^wille geen spektakel make ... daarom wachte ze zoolang.' Dat 's lam... dat 'slam." "'t Is de tweede keer al.. . god weet hoe langik d r n in "moet weer ... geen licht... en geen lucht... jezes ... ''' ^.Maar wat wilt u dan, dat we voor u doen... wille we dan probeeren u stilletjes weg te loodsen . Nee . nee, dat gaat toch niet... maar ik wouuvrage of ik vannacht hier kan blijve... ze schelde bove zoo ... dan heb ik nog eemmaal 'n^ goeie nacht... en dan geef ik morge de affaire maar over.' Ja... u kunt wel hier blijven... dan kan u Gor z n bed wel krijgen... dan neemt die de canapé voor een nacht." Hij zat prettig luchtiger: O dat is heerlijk ... mag Lizzv ook hier komme . "ja, als u dat graag wilt, is 't mij goed." Hii pretjeslachte zacht, 'n heel end weer opgemonteid. Ja .. veel vrouwe zal je daar ook niet zien... en wie weet, hoe lang ik d'r nou immoet... u moet maar dnsn beetie door de vingers zien ... vannacht... t is de laatste keer moet u maar denke ... as ik d'r uitkom zal Lizz> wel weg zijn, denk ik." Ja .. dat denk ik ook... u kunt hier doen, wat u wilt... dat is ons goed .. we sjouwen straks mijn ledekant 't alcoof uit... dan kan u dat van Cor kri]gen ... dat 's groot genoeg." „Ja ... zooals je wilt." , , , Maar ik walgde benauwd van 't fijne ventje, dat daai zoo prettig te verlangen zat en morgen toch de nor inmoest. Hii lachte nu, heelemaal goed weer... satansch fijn zn gezicht... die moest hierblij ven vannacht... t was toch wel mal... zóó deed-ie met z'n laatsten tijd... zijn heele angst was weg, z'n gekke angst voor den ellendigen celstijd. Ja... als ik d'r uitkom is ze weg... zal ik d'r dammaar eve roepe... zij kan naturelijk wel vooróm loope... op haar loere ze niet." Uit 't raam floot hij schel in de stilte ... tweekeer lang en eenkeer kort... van verre floot zij precies zóó terug. Ziezoo ... nou komt ze wel. Vreemdfijn, schuw was ze bij ons... ze voelde, dat we wisten, waarom ze hier moest zijn, z n laatsten nacht... Arme pijpsmeid... ze zag d'r toch wel aardig uit, zooals ze daar stond, achter 't licht en voor de donkerte van t open alcoof... met d'r manteltje in d'r arm en d'r hoedje in d'r hand... 'n Beetje Engelsch praatte ze met korte zinnetjes, maar ze bracht 'r luchtig gelach in ... ze was gauw thuis bij ons ... Ziezoo ... daar ben ik ... ik ben blij... dat dat gewees is ... dat mensch dee niks as schelde en raze .. • verbeelje zeg, ze wil m'n goed ook niet afgeve. „Dan niet. . . laat ze d'r rijk mee zijn.' „O, ja... hoe minder je hebt... hoe beter, dan lub ie ook 't meesjouwe niet." „Willen we nu eerst even de bedden klaar maken, „r tit help jij me even de canapé keeren en 't ledikant uit- sjouwen." , , , , De canapé zetten we om, met de hooge kant van de muur af, Hans z'n ledekant d'r vlak voor... 't alcoof holde nu leeg en donkergek, we stonden d'r met zn vieien in. „Hier hebt u alles, wat u noodig hebt... poeierzeep m 't doosje . .. handdoeken liggen in 't laadje," zei Hans.^ Willen we dammaar niet na bed gaan?" vroeg m neer Fri'ts, „Ik ben moei en ik verlang na m'n bed... t is mor- ge weer vroeg-dag." Maar zij met fijner meisjesvoelen van wat ze w ïst ua hij dadelijk doen zou, grof, huiverschuwde eventjes terug om ons. ,, Nee... late we nog maar wat opblijve... als de heere wille... dan kunne we 'n beetje kennis make. Tnnie door mij heen rilde zachtfijn vreemdvoelen voor het meisje, dat blijpraattenog éenjeM alleen ging zijn, voor jaren Lach ^ yan Hans, bleekmooi met d r blauwe 00=>e » ineenen de lamp over d'r volschijnende haaiöoiu ... vlugbabbelde ze wat met mii mee. „Wat bent ü stil." Wat bent ü vroolijk." ".Ja ... waarom niet... ik zit hier )es . "vindt u 't dan niet lam. dat Oostwald weg g* . 'Waarachtig * « J»- woïfk 'leêlijk... en als ik leelijk ben kan ik mijn kost -rt* ^ V°°r * 1"™" we Ja . drie nootjes zal die wel te krake krijge... we voxi,>nc£tu •„«, ' Phd wat bent u sentimenteel... natuurlijk me ... da^tr we ook niet oP .. we ho„e heel vee van mekaar, maar Frits begrijpt ook wel, dat ik öeen d . °P dan doen... waar gaat „danmorgen heen ! ï. » voorloopig hij ons bleef... en dan op uw gemak verder zocht? ... „ „,ian „Nee ... ik kan best voor mezelf zorge ... morge gaa ik^afradunkuntintöch zoo maar niet de stad inloopen... "^afwe^t'ik n^niet... u moest met «ov^jng dan bent u nieuwsgierig weet u dat w el... nou maar naar bed gaan. De donkerte in de kamer was starstil waartegen ik te Staren lag... m'n voeten koel van de dekens af op t z van de canapé . m'n hoofd doorprikkeld van achteren door de warmte van 't kussen, dat door en door gebroeid werd... eventjes lekker koel als ik 't omkeerde, maar dan dadelijk broeiswarm weer... o god, dat werd weer zoo'n warme nacht van ellende. In 't ledikant sliep Hannie paisibel... 't Alcoof, waar zij lagen op mijn bed, was 'n poosje stil geweest, tijd van fatsoentje, dat ze dachten we sliepen nog niet. Maar dan waren ze begonnen, hun afscheid .. . voor, jaren, altijd. Fijne lachgeluidjes, even ingehouden ... en dan vrij uitlachend weer, en daartusschei? 't langere geluid van hun zoenen ... En dan eindelijk het hevige vieren van hun liefde, die in ze stoeide... Mij pijnigde het ellendig ... schrijnende pijn in mijn beenen, in mijn rug... en altijd die spitse warmte van dat dóórgebroeide kussen ... en hij dee 't zoo lang... zoo lang kwam hij dan nooit klaar ... nooitniet... O ... daar begon die nachtsellende ook weer ... 't bewegen van de lucht... 't suizen ... 't zachtvriendelijk suizen streelend ... zachtstreelend ... zachtvalschstreelend ... o, daar was het weer... dat moest uitpijnigen... en het duurde uren soms... in me zelf begon ik te praten om d 1 overheen te komen ... hield disputen ... het kriezelde in m n ooien fijngriezerend ... diepplagend zachtjes ... dan in eens 'n beetje feller weer... het wrong m'n vleesch uit... hardop praatte ik ... de zwarte stilte schoof op en neer ... vlugger ... golfde nu drabbig ... zwartdrabbig ... vol geluid de kamer, dikdrollig geluid ... dat zwaar uit de hoeken op kwam... en zachtjes uitvloeide... de heele zwarte nachtskamer in krankzinnige beweging nu... en radeloos gemarteld door die zwartsarrende ellende gilde ik: „Hans ... Hans ... lieveling." Met eene dagshelderheid werd ik lekker wakker... 't was zeker al laat... ze hadden 't ledekant al voor de canapé weggenomen ... ik lei nog even uit te kijken ... 'n beetje licht duizelig mijn hoofd ... Lies ruimde de kamer op ... zette koffie ... vreemd bewoog 'n meisje door ons dagelijksch rommeldoen heen... ze zag er wéér aardig uit... waar zou ze nou heengaan ... de vlakte op natuurlijk ... toch wel jammer zoo ... Lekkerlosjes had ik me aangekleed... we aten vlug vort Ziezoo... nou gaan ik maar" zei m neer Frits „je zal d'rïs zien, hoe gauw ze me gepakt hebbe... enfin je zi d'r veilig .. nou, adjuus m'neer Hans ... 't goeie hoor . m'neer Koning 't zelfde ... en wel bedankt voor de vriendelijkheid... dag Lizzy hou je maar goed. Kalm ƒ correct met z'n kleeren correctjes en z'n gezicht gepoeierd fijn, ging hij de straat op... en schuw met drieën bleven we alleen ... Lizzy vroeg juffrouw Mens om water zei dat zij de ontbijtboel vandaag wel doen zou ... dTi tot juffrouw Mens wel eve uit de hand kon neme. r/\p7oo ik sza ook maar. "juffrouw Lizzy ... als u nou nog niets hebt blijft u dan voorloopig hier." Nee ... dank u wel... ik vind wel wat. Maar waar wilt u dan toch heen . ^ "ik weet 't niet... ik vind wel wat.' Ik liet haar uit. Fijn in 't voormiddagzonnetje liep ze de straat uit, de hoek van Centuurbaan om... de stad in De meid van Hans. Hans was weer weggegaan naar de kamer bij .juffrouw Kater. Paisibel was hij heengegaan zonder de hevige heftigheid van andere keeren. We waren triestig midden in de herfst geleefd, lange dagen, die hun stille uren voort lieten regenen, even maar opgeleefd met den middag, en dan weer neerschemerend den avend in. Dagen lang regende het uit de sinistere grijze hemel... de overhuizen vergrimmeid met d'r bedropen muren... de tuin waar alles gladderig overregend rotte. Hans hield dat niet uit. Stil was hij geworden, vreemdstil... dagen soms dat-ie niets zei... maar heenleefde in de triestering van de regenuren ... Op 'n avend had-ie 't uitgezeid: „P'tit, ik voel me zoo lam ... 't is 't beste, dat ik maar weer 'n poosje naar juffrouw Kater ga." „Is er wat ?" ... „Ik weet 't niet... ik ben heelemaal slap geworden .. . zoo doorgeregend... 't is heusch beter, dat ik maai wegga 'n poosje. Ik zal je dikwijis schrijven... en als ik beter ben, dan kom ik weer... misschien gauw genoeg." „Ja... het is vreemd tusschen ons ... vin-je niet ?" ,','n Beetje wel... maar 't zal wel bijtrekken." Dagen allfenig dan weer. . . stille uren, dat er niets gebeurde ... geen geluid... dat ik maar wat leefde en dee... uitkeek over den tuin... het regende niet zoo gedurend meer we gingen al zoetjes aan den naherfst in... Soms' kwamen er briefjes van Hansmaar wemig en hii qnrak niet van weerkomen, Waarom niet ... zoo lang was h J nognooit weggebleven ... 'n paar weken wel eens... maar toch niet langer ... zou hu «>' gewonle" ... het leek zoo ver af, alles van vroeger .. onze •' • i i. .00 toI/pv qllps wee ... zou hij de stad uitgaan ... zou ik naar 'm toegaan ... maar dat wou hij niet, dat wou hij nooit als hij daar was ... Het was wéér gaan regenen... dat was nog geen jaar zoo geweest, almaar die kalme egale marteling van uren gedurende regen... met dat triestige geluid over de huizen hppn on de daken en van de boomen at... Werken kon Ik niet meer. Slap in * stille moigenlich- tenin» stond ik op, en dan dadelijk ging 'k ^gg£n % 001 " rlam en keek uit over de tuin en de achterhuizen, onbewogen ... dat de namiddagsuren weer weghGhtten en de avend kwam .. De lamp stak ik niet meer op het licht was mij hatelijk, 't liefst lei ik in kalme donkerte te denken aan Hans. Juffrouw Mens had 'n P^r ma^ gevraag , nf ik ziek was... en waarom m neer Hans met meer kwóm en waarom ik heele avende zoo saggenjmg m •t donker bleef... en toen met 'n ver aanvoelen vm leed dat ze niet herkennen kon, had ze gezeid. „ik gloof dat u ook u lol wel opkan . Droevig in m'n bed lag ik wakker, wéér met die prikkelmin vai 't warme kussen ... 't moest nog vroeg zijn ... 1 opI ii-Vit was 't nog niet eers... jezes, weer ïegen ... vlndat m« heelemaal liggen blijven... niet op de kamer komen "met dat ellendige bleeke regenhcht . den heelen dag te slapen... maar wakke bhj ven wacMen op de eerste post... misschien bracht die 11 bnefje van hem ... Ineenen werd 'r gebeld ... 'n echte postbel... nee, nogeris ... zeker de melkboer. Juffrouw Mens kwam boven, dee de deur open, die klemde... ,,'n Kan ... je kan je melk wel wassche hè ?" „Nou pas op... 't houdt op met zachies ... 't is de tijd van 't jaar anders niet... maar wat zèj-je d'r an doen'?" „Nee ... niet veel... hè, dag m'neer Hans ... m'neer Koning slaapt nog" . .. God... daar was Hans weer ... daar was hij weer ... helder ineens sprong ik 't warme bed af... „Dag ... dag ... dag ... dag Hansje". „Dag P'tit... vroeg hè?" „Ja ... kom je weer terug ... wat ben je lang weggeweest". „Ja.. . zeg, ga nou liever liggen... ik moet je heusch heel ernstig spreken... ga nou liever liggen... je wordt zoo koud op dat zeil". Hij lei me zachtjes in bed terug... de gordijnen hadden we neergelaten... in 't halfdonker triesterde z n stem diep innig in me: „Corrie... ik had je eigelijk al veel eerder moeten zeggen ... maar ik dorst niet goed... 't is ook wel erg voor je ... ik heb 'n meisje ... dat is 't" .. . „lam hè ... waarom zeg je nou niks ... toe jongen... zeg d'r nou wat van... wil je d'r es zien ... zal ik d'r eens hier late komen ... vin-je 't dan zoo naar ?" „Ja... ja ... „P'tit ik heb d'r zoo tegenop gezien, om 't je te zeggenmaar je zou anders heelemaal niks begrepen hebben". „ ... Ik had 't wel gedacht" ... „Toe nou ... huil d'r nou niet om". „Ik had wel gedacht, dat je niet genoeg van me hieldt, om altijd bij me te blijven... nou ben ik je heelemaal kwijt". „Nee ... echt niet... dat nou vast niet". „Jawel... dat wil nou geen een meisje... en ik zelf ook niet". „Nee... dat kan ook niet meer... dat begrijp je zelf... ik vind 't ook naar". Ja ... ia, dat zal wel". ,. "Heusch... 't is zoo vreemd gegaan... ik heb dr m gasthuis ontmoet, daar lag ze... en zoo is t gekomen . Dan 'zei™ we e"n heele poos niets ... Hans zat nóg op m'n bed ... z'n gezicht in schaduw... t regende buiten baziger . o godr dat was 't eind ... non was t end gekomen::, non°ging Hans trouwen... dan ging h» weg maar dan ging ik met Koos wonen, kon me niet schelen, wat de menschen zeien: Hans praatte weer ... nou toch luisteren ... P'tit .. ie moet je d'r niet te mooi voorstellen .ze heeft vroeger ergens in de Pijp gewoond... tenminste, dat zegt ze maar ze tan wel liegen, daar hel. je natuurlijk nooit kijk op... ik weet eigenlijk mets van dr ar., ze heeft geen es... dat weet iedereen nog niet fan z'ifmet™... zeg, vin-je 't non niet beroerd... waarom huil je nou zoo ?" "ik ookd. .! maar \ kan niet anders... vind-je 't zoo lam om wat we weleris gedaan hebben... zeg daar moetje met haar nooit over praten" ... Npp" "p'tit... ik wou je nog wat vragen... zij hee nou ween thuis... en weer in de Pijp, dat snap je wel .. dat kan niet... vin-je 't goed, dat ze hier komt wonen. Hier ... hoe wou je dat?" "zóó .. ik blijf bij juffrouw Kater ... maar ik kom natniirliik dikwijls hier ... en we eten hier samen met zn drieën ... dan 'kan zij 't kleine kamertje krijgen om te slapen . Als Ui wilt, is 't mij goed" ... "vin-je 't goed... ik dacht, dat je 't lam zou vinden ... dank je wel hoor . H„na „APf hoor es... 't „Nee ... ik vinu i gueu ... —o . zal wel'losloopen... dat zal wel meevallen... wij kunnen toch nooit „Nee.. gaan zou' toen nooit trouwen . „Nee... we hadden toch altijd wel gedacht, dat t zoo „.Ta ... dat wel... Hans, geef me nog eris 'n zoen ... de laatste hè ... nou ben je getrouwd ... nou ben je 'n getrouwde man". „Malle vent... lach je nou al weer ... je zult eens zien, hoeveel beter dat is ... ik ga nou gauw examen doen ... dan gaan we trouwen ... en ik ga me buiten vestigen, dan kan jij vaak bij ons komen" ... „Ja... dat 's goed ... ik zal wel lief voor d'r zijn ... maar heb je d'r al met juffrouw Mens over gesproken". „Nee ... ik wou juist vragen of jij 't doen wou ... ze zal natuurlijk wel weer tekst en uitleg moeten hebben en dat kan jij dan beter doen". „Ja, stuur d'r dan maar even boven... wanneer wil je, dat ze komt ?" ..Tonia ... ja. dadelijk maar". „Ga d'r dan maar roepen ... ze is zeker wel in de bnurt ?" „Ja ... P'tit... ik dacht wel, dat je 't schikken zou ... je bent. 'n beste baas hoor" ... Dan ging hij... in 't souterreingat riep-ie in, of juffrouw Mens even bij m'neer Koning kwam, en zij terug van: „dadelijk, maar dat ze d'r bloessie nog moest andoen"... Dan lag ik weer alleen ... en dacht... wonderlijk kalm dat 't nou toch gekomen was ... dat, dat... 't Was verspeeld ... daar hielp niet meer aan ... 't was trouwens altijd wel te denken geweest... met mijn jongensliefde kon ik toch niet altijd met Hans blijven... als 't maar niet zijn ongeluk werd ... ik zou me wel redden ... met Koos ... met anderen ... 't was misschien beter zoo ... nou maar probeeren los van Hans te worden... maar dikwijls naar andere jongens gaan ... dat hielp wel... Juffrouw Mens klopte. „Ja ... kom u maar hier." „Gut, bent u nog niet op... zal ik misschien strakkies maar eve terugkomme?" „O, nee... gaat u maar gerust zitte" ... „U zal denke, juffrouw Mens is toch 'n ouë vrouw"... „Ik moet d'ris heel ernstig met u prate". ..D'ris toch geen kou an de lucht... hoop ik ... m'neer Hans is óók al zoo vroeg geweest." Nee" ... En dan helder praatte ik ra'n praatjes op, druk over haar tegenspruttertjes van goedfatsoen en netjesheid heen... dat zou Hans leuk vinden as-ie 't hoorde: „.Ja... kijk u nou deris ... of u hoog springt of laag springt, door 't hoepeltje moet u.. . u verhuurt 't kleine kamertje voor zes gulden in de maand... laten we zeggen, omdat' 't 'n dame is, acht,... en voor de kamer met 't alcoof krijgt u evengoed achttien ... 't is te nemen of te laten ... ik wil u niks opdringen maar ik zou u raden 't maar te nemen" ... ..Ja, u heb makkelijk prate. .. as 't nog maar enkel an mijn lag ... maar u weet zelf hoe de liede zijn ... m'neer Walbeek heb ik d'r ook om moete wegdoen... die was negentien maande hier geweest, dus daar niet van... die heb ik ook moete opzegge, omdat-ie d'r 'n juffrouw bij wou TTT 1 • 'f ..Toe zeg... m'neer Hans is m neer albeek niet ... t is dan zoo afgesproken ... ja, of u nou nee zegt, dat lap ik toch amme laars ... hé, daar zal je ze hebbe ... c o* t u nou maar netjes ope". Dieper dook ik even rillend in de dekens ... daar waren ze. „Komme jullie maar hier... ik ben toch nog niet op .,Toon, daar heb Corrie nou... Corrie dat's Toon" "zoo... besjoer hoor ... 't is mij allang lekker" Ze hadden de gordijnen opgedaan . .. 't was nou heel licht in 't alcoof... jezes wat zag die Hans d'r beroerd uit... ziekelijk bleek door de fijne bruinheid van z'n gezicht... nou maar lief tegen haar doen... 't kwam misschien nog wel terecht. . ,,Zeg Toon ... as je nou maar blieft op te duivelen... dan sta ik op... hoe laat is 't?" ,.Over half negen" „Lieve godshelp... nee maar die is goed ... ik moet n razende hoop werken ... razend, Toon ... zet jij nou d ris koffie as 'n meid". Maar we zaten lusteloos bij mekaar met ons leege lawaai van lachen en praten... zij was stil... voelde t schuwe vreemde van die twee gekke studenten .. afgevallen... plooitjes om z'n mond... en hij lachte maar gZe°- Hans 't is goed van Toon, zooals je afgespioken hebt. . ze kan nou 't kleinkamertje krijgen voor acht gulden in de maand ..." Hii lachtte luiduit tegen m'n schamele praten in. „Zoo ... dat 's leuk ... dat 's eeuwige leuk ... wou juffrouw Mens dadelijk?" .Nou, natuurlijk ... geen idee, dat ze met wou ... zeg daar had je mijn niet voor noodig om dat te vragen, ze was veel te blij met de cente. Zoo ik dacht, dat ze nog wel kapsies zou maken ... enfin zooveel te beter... je hoort 't Toon... je kan je nou eerst op P'tit oefenen, maar dan moet je mijn huishouen d°Hij lachte weer... ik keek vaag uit... 't grauwdoorgeregende licht was triestig... m'n oogen deden zeer... scherpgebrande pijn ... Hans kon z'n vroolijke leegte niet ophouden ... hij zweeg ... hulphopeloos zaten we weer samen ... ik zei t eerst maai weer wat: „Ik ga aan m'n werk." „Ja, ik ook... wat ga jij doen, Toon ? .Ik weet 't niet... de boel opruimen"... „ "nou, doe maar wat je wilt... dat doen we hier altijd. In m'n gewone werkhoekje bij 't leege pereboom d'rvoor, probeerde ik te werken... maar werkeloos gedachtenloos keek ik de tuin in. Het regende nu niet meer.. De boom voor 't raam verzopen bedropen, halfgroen en halfzwart droop met zware druppels af... wat zag 't prieeeltje c rnou schameltjes uit... daar hadden we 's zo mers^zoo vaak gezeten .. geen takken meer d'rover... de houten atjes groen en vervreten... op de schutting 'n natte slappe kat... mager met z'n dunne haren in bosjes... in de hopelooze ellende van den tuin bekeek ik 't beest... t rekte z'n pooten uit en ging... t Dan maar wat werken ... moeilijk draaide ik m n hoofd o\ 't boek met pijn ... die met sprongetjes heenenwëdergmg^.. achter m'n oogen martelde het... met licht tmtelhcht lirht alling door ... en weer die angst... angst .. \oor ae kamer,'nou de dichte kamer ... de krankzinnig en met z'n muren, die leken te grijnzen... te lachgnjnzen met witte bleeke gezichten aan alle kanten ... nou gillen ... SU n gillen.. om 't wég te krijgen ... de muren bewogen bewogen golvend... en al maar de grijnzing van die lachende gezichten d'r doorheen... Dan hulphopeloos in Hans z'n armen gilde ik t uit, dat de muren bewogen, dat hij 't bedaren moes ... Triestig droefde het dagenheen. Ik was dofgewendaan 't altiid bij ons wezen van Tonia ... 's morgens vroeg kwam Hans en dan werkten we ... het dagelijksche werkgedoe ... Hans was stiller geworden .. .ikverlaagde^ hem. dacht aan de tijden van mijn S ™ wezen met 'n verre droefenis... Ik had Koos nu... e twee andere Jongens nog . nijdig, gewoonweg Juffrouw Mens merkte t, en ze zei nij g ö niidie- 't is d'r ook niet beter op geworre nou dat juffrouw Tonia d'r is .. m'neer Hans valt af... u valt af... m'neer Hans hèt zich Weit Alleen Tonia had 't goed, die verlangde ermaar naai dat Hans examen dee en dat ze zich dan ergens konden ves- ügZ buiten... daar praatte ze den heelen dag maar over Gedweetjes dee ze wat hij wou... droeg re orm ; piaatte beschaafdjes over alles mee ... las boeken, die hij d r gaf... boeken die ze vervloekte, die ze uitwroette mal gemarteld ... "tan' huilde ze weer, zei dat ze. zooveel niet verdiend had en dat we zoo goed voor d'r waren... dat Hans nou maar gauw afstudeeren moest... dan konden ze trou- wi... en dan kon ik vaak bij ze komen logeeren We leefden maar heen, vertriesterd en mgedoft door de misère van het leven. Moe op 'n wintermiddag waren we uitgeloopen, het was luchtigdoorwaaid winterweer, en Hans zei dat de prikkelende winderige winterlucht ons goed zou doen ... Stil hadden we naast mekaar geloopen ... hadden eerst wat gezeurpraat en dan maar weer gezwegen, 't ging toch niet... hulphopeloos voelden we dat alletwee ... Ik dacht pijnelijks over de vreemde veranderingen in ons leven ... geen vastheid meer ... alles misère ... juffrouw Mens ' had gelijk ... Hans viel af... het was niet prettig meer ... geen avondjes ... ze had gelijk ... het werd ellendig ... we waren echte miserabelen geworden ... Dan zij ineens met d'r minne vleistem: ,,Zeg Hans ... is 't heusch niet waar, wat ik gehoord heb, dat je vroeger 'n verhouding met Cor heb gehad?" . .. Dien avend zocht ik Koos van den Dam af. .. Hans was thuis met Tonia... en omdat ik geen zin had naar 'n huis te gaan... gingen we saam naar de dijk aan de leege overkant van 't IJ. Artsdag. Doffer vergingen de winterdagen over ons heen, met 't late morgenslichtworden en 't vroeg vallen van den avend ... Hopeloos waren we in de ellende geworden, en te ellendig om er nog iets aan te doen ook. .. alleen Tonia niet, die praatte maar altijd door over haar wonen buiten en dat ik dan vast moest komen logeeren, in de vacantie... ze voelde misère van ons leven niet... Op 'n middag ... het was laat al... stil in huis, duister, waren we voor 't eerst weer intiem geweest... Tonia was uitgegaan. „Corrie ... P'tit... verlang je nog wel eris naar me ... net zoo intiem als vroeger ?" ... „Ja... waarom zeg je dat?" „Cor ... ik vind, dat we heel anders geworden zijn ... vin-je niet... ik zou dat nou niet meer kunnen . ^ „Nee ... misschien niet... je bent nu met Tonia". ,.Ja... zeg P'tit... ik heb zoo'n idéé, dat je weer met jongens leeft... is 't zoo". „Nee ... echt niet". „Heusch". ,, Ja... ik lieg toch niet tegen je". „Nee... P'tit, ik verlang nou zelf ook naar buiten en naar m'n eigen huis... dat leven hier is toch niks gedaan . . Nee" "jJe moet maar vaak bij ons wezen... je zal 't wel alleen hebben". ..Ja ... dat wel... zeg Hans ... ik ben weer met Koos geweest... en met andere jongens ook"... & „En je zei, dat 't niet waar was... waarom lieg je ilOU" • • • • i ..Ach, ik weet 't niet... ik voel me zoo miserabel . '„Je hebt eigenlijk gelijk, dat je 't maar doet, zooals je wilt... met 'n anders moraliteit kun jij niet leven". Nee... ik heb Koos nou... en nog twee anderen". " Je moet maar alles doen zooals je 't wilt... miserabel wor-je toch ... P'tit we knnnen niet tegen 't leven op . .. je hebt gelijk, dat je weer naar Koos bent gegaan". „Ja... heb jij nou oók nog verdriet". ''Nee nee ... alleen als ik aan jou denk, dan wel... je ' zal 't wel lam krijgen, als ik weg ben... hoewel we toch al van mekaar afgevreemd zijn" ... „Ja"... „Voor mij is 't heel goed zoo. .. Toon houdt veel van mij... en ik van haar ... maar wat ga jij doen, als wij weg zijn?" .. ,.Ik weet 't niet... ik denk, dat ik Koos bij me laat komen... of één van de anderen". „Ja... dat is 't beste". Droef samen in 't weeduisterende nadaglicht huilden we zachtjes, töch voelend ellendig, dat ons leven veranderd was... Hans z'n artsdagen waren begonnen ... week van examendoen bij brokjes... nu 'n uur en dan 'n uur. Hij kwam nu maar eenmaal op 'n dag even bij ons... tegen den avend. Langzaampjes aan, zoo van den eenen dag in den anderen, was hij heelemaal afgedroefd ... van dag in dag merkte je 't zoo niet, maar als ik terugdacht aan sommige sterke vreugdsmomenten van vroeger, dein was t bleeke vei val deerelijk Hij scheen 't zelf niet te weten, dat hij vervallen was... praatte prettig over dezen tijd met Tonia, en dat hij nu alles had, wat hij verlangde... dan even, om mij ook nog eens te gedenken, praatte hij over ons vroeger leven ... zei wéér, dat 't wel wennen zou... en dat we toch nooit gerekend hadden altijd bij mekaar te blijven... Soms leek 't beter te worden ... warmde zijn stem kleuriger ... en raakte hij de dingen dieper ... maar dan weg weer De spanning van z'n stem verslapte ... z n prettig orappende gebaren van vroeger vertriestigden.. . even n opbewegen van z'n hand, 'n fleuriger lichten van z n oogen... maar droefheid dan weer over ons. Tijen lang m de bru1"' schimmige schemering zaten we bij mekaar zwijgen ... krachteloos om de lamp op te steken, tot Toon't dan soms dee... die niet van langschemeren hield, omdat r dat zoo saggerijnig maakte van binnen .. . Eenmaal die week waren we nog intiem geweest. Weer schemeringstijd van den vierden examendag ... tegen dien tijd kwam hij altijd even aan. Tonia was den heelen dag thuis geweest, wéér met 'r praten over dat moeielyke examen van Hans, en dat ze toch wel bang was .. .en over d'r wonen ergens buiten, waar niemand van d r vroegei stadsleven weten zou ... Over me heen had ze gepraat,.. t kon d r niet sohelen of ik wat wéerzei, als zij maar praten kon ... maar langzaam aan had ze m'n hoofd toch moegemarteld, dat nu tegen schemertijd eerst te bedaren begon. Hans kwam binnen ... en z'n stem ... zn heele coe dadelijk 'n prettige verrassing... in z'n stem had-ie ae luchtige lach van vroeger gebracht... en de hjne diepin- nige vleiing... „P'tit... nou weet ik ineenen weer, hoe we vroeg waren ... ik voel weer net als toen" ... . , . „Ja... je stem is weer net als vroeger... en je heele bewegen ... is 't dan zöö goed gegaan ? ,, ,.Nee ... dat niet... gewoon ... zeg boy, we hebben beroerd gehad den laatsten tijd, maar je zal d'ns zien... nou wordt alles weer goed... ga je mee met me vanavon ... net als vroeger?" „Bij juflrouw Kater?" „Ja... je bent d'r nooit geweest hè ? „Nee... ik wil graag... in vind 't prettig... jij ook?" „Natuurlijk zeg, anders had ik 't je toch niet gevraagd... nou blijf ik vanavend hier ... als Toon nou vroeg naar bed gaat, dan gaan wij". Ik stak de lamp op, en we begonnen den avend door te werken. Prettig dacht ik aan onze intiemiteit van straks... misschien kwam alles wel weer goed, als vroeger... Maar even ineenen dan dadelijk zag ik, dat het toch nooit weer wezen zou... ik ook al nou niet meer . .. hield niet meer zóó van hem. .. Ik vond het hatelijk, dat hij 't mij gevraagd had... nu kon ik niet naar Koos gaan ... hij dacht misschien, dat ik 't 'n heele heerlijkheid vond ... en 't leek me juist hatelijk ... hoe moest ik 'm dat nou zeggen ? ... Maar hij zei 't, zelf al: „P'tit, je moest toch straks maar niet meegaan naar juffrouw Kater." „Nee ... dat is goed ... ik ga naar Koos." „Ik gloof, dat we zeer veranderd zijn ... ik had nooit gedacht, dat we 't zoo goed zouden hebben ... Tonia en ik ... ik voel me zoo gelukkig." „Ja... 't wordt nou goed voor jullie." „P'tit, ik had nog graag wat voor je willen zijn... als je nou alleen blijft heb je zoo heelemaal geen thuis meer ... je kunt later altijd bij ons komen ... maar dat van vroeger dat moeten we vergeten." „Ja..." „Zie je, ik ben maar 'n heel gewone meidevent... 'n beetje liefdoen van m'n meisje... en 'n paisibel leven, dan heb ik al genoeg ... maar jij kan 't wel eris moeielijk krijgen." „Misschien niet.. Hatelijk werd mij de heele kamer ... Hans d'rbij... waarom ging hij nou niet heen... hij was niets meer voor mij... ik niets meer voor hem... hij hield me nog maar aan zoo'n beetje om dat die Toon bij mij woonde... hij vertrouwde d'r toch niet... Samen gingen ze gelukkig heen. „Ga je nog mee met me 'n eind de stad in, loon ? „Ja, graag." „Nou, dag P'tit... ik zal maar niet vragen of je meewi'lt... je gaat misschien zelf ook nog uit." „Ja, ik ga naar Koos." „Dag, hoor." Toen ze weg waren nam ik dadelijk de tram naar den Dam toe, en met Koos samen bleef ik twee dagen weg. De laatste dag van z'n artsexamen. Wintersche Zaterdag met 'n stadige dreiging van sneeuw uit de wolkdikke hemel ... 'n triestige dag. 's Middags had hij alleen nog maar operatief en dan zouén we naar de universiteit gaan. Tonia hevigst dien lesten namiddag lelde weer d'r gewone dingen, van d'r dorp buiten, waar geen mensch d'r kennen zou... gelukkig, ik was ze haast kwijt, als Hans d'r doorkwam gingen ze gauw trouwen en naar Tessel wonen, daar had-ie n pi act ijk gekocht. Dan ging ik ook bij juffrouw Mens weg... saamwonen met Koos... dat zou dan nog 't zekerste deel van m'n leven zijn... die zou niet weggaan, om 't luie geld niet. Juffrouw Mens wist niks... maar ze dacht 'r 't hare van, had 'n hevige hekel aan Tonia: „Die is me ongeluk geweest... ik heb u nou ook de langste tijd gehad." Even was ze nu boven geweest: „M'neer Hans komt d'r wel door... denk u niet?' „Ja... ik denk 't wel." „Ik heb temminste maar bloeme besteld op de bonnefooi af... d'ris veel veranderd in huis... maar vandaag wil ik me ook niet onbetuigd late... nou wil ik toch ook wat doen ... en 't is van harte, .." „M'neer Hans zal 't wel prettig vinden." „Dat hoop ik temminste... affijn. dat gloof ik neturelijk wel... an m'neer Hans leit 't niet... maar ik zeg nog tege De Bree, d'ris te veel dak op 't huis... Onderweg naar de universiteit had ze 't wéér over 't moeielijke examen en over d'r buiten gaan wonen... ik dacht aan Koos . .. toch goed, dat ik die tenminste nog had... nou toch maar weer eens een van de andere jongens nemen... dat was ook wel eris prettig... als Hans d'r nou maar was ... anders werd 't weer bitter lijen ... Aan de universiteit Hans en de drie anderen ... hij stelde ons even voor. vlugafmakend ... en met z'n vieren praatten we d'rover wié gezakt zou zijn ... „Is 't goed gegaan, Hans?" „Ja... heel goed... ik denk, dat we d'r alle vier wel zijn . .." "Wat zag hij d'r weer slecht uit... nu hij in de schemerige poort stond, met 't spokig schimmende lantaarnlicht.. . wat was hij afgevallen ... Dicht bij me stond hij, nu van de anderen af... star keek hij voor zich uit... hij huilde ... „P'tit... zeg, 't had veel eerder moeten gebeuren, zooals 't gebeurd is... dat voel ik nu... het was niet 'goed toen ... „Nee ... misschien niet." „Toen ik alleen met jou leefde... en alleen van jou hield, toen dacht ik, dat 't wel gaan zou... maar nou verlang ik alleen maar naar m'n meisjesgeluk... ik hou nou zoo dolveel van Toon ... dat vind ik nou zoo beroerd voor jou, en daarom huil ik nou telkens weer." „Ach wel nee... je bent nou maar 'n beetje slap... alles komt wel goed... je moet nou maar gauw buiten gaan wonen ... dan komt Koos of 'n ander bij mij.. „Ja, dat is 't beste... ben je niet boos op me... dat ik nou wegga." „Nee ... heelemaal niet... waarom ook. ?" De pedel kwam buiten... ouë man, die 't jaren gewoon was van gezakten en geslaagden, alle Zaterdagen 'n groot deel van 't jaar ... „M'neer Overhoff kan binne kome..dié was gezakt ... hij werd even bleek ... ging naar binnen ... toen hij langs me liep vond ik 't prettig, dit hij gezakt was. De anderen even stil, tot hij uit 't gehoor was, praatten dan op, dat ze niet snapten, dat Overhoff gezakt was... dié had toch zeker trouw genoeg college getrapt. .. maar ze waren toch maar wat blij, dat zij geslaagd waren... Ze praatten nu prettig met de familie mee, en de kennissen, 'n heele beweging... wij waren d'r toch wel schameltjes, zoo met z'n drieën... Tonia dee fatsoendelijk ... zeer correetjes ... De pedel wéér buiten... maar vriendelijk nu met de drie geslaagden mee ... die konden binnenkomen, achter ze aan schofelde familie in en de kennissen... die bleven achter in de zaal... de drie kwamen vooruit naar de tafel... Haastend af gewoon zei de voorzitter het, dat 't de commissie verheugde, dat ze geslaagd waren, en dat t m genoegen deed, de jonge collega's te feleciteeren ... slordig zei-d-ie ze de eed voor... en zij zeiën 'm na zeer ernstig. Dan werd 't 'n handengegeef van de commissieleden ... en van de geslaagden aan mekaar en van de families en van de kennissen. Maar wij met z'n drieën gingen vlug weg ... stilschamel alleen ... de pedel langs, die 'n rikspop kreeg, en langs 'n heele keet knechte, die óók allemaal kregen. Buiten sneeuwregen en sneeuwwind vlak tegen ons op, dat we haast niet praten konden ... Tonia liep dicht naast 'm ... saam met hem intiemlachend ... zoo blij was ze ... nu zou haar rijkere tijd komen van buitenwonen en doktersmevrouw zijn... Ik liep er maar bij... leeg, 'n ding uit andere dagen... dacht aan Koos, met wie ik weer afgesproken was. „Laten we in „de Kroon" gaan eten" „Als 't 'r maar niet zoo vol is" „Anders maar bij Mast, of in 't „Gouden Hoofd". Prettig doorwarmde ik in de gullichte eetzaal, vol van warm menschengedoe en geroezem... Zij zaten samen, fluisterden telkens ... mal in d'r uitvieren van feestvreugd ... ik keek over de zaal... de kelners liepen zeker rond door de rijen van eters ... 'n kleine picolo draaide ... keek waar-ie misschien noodig was ... jé, wat had die 'n leuke snuit... 'n beetje bleek ... wat dee-d-ie voornaam ... 'n heele picolo al... maar even vragen om spuitwater met suiker... met z'n voorname deftigheid bracht-ie 't... dan weg weer... Dan zat ik weer alleen bij hun tweeën... 't was wel droevig nu ... dat was de artsdag dan ... waar we zoo over gedacht hadden, maar nooit, dat ik d'r bij zou zijn, zóó vreemd en zóó leeg... terugvoelend wéér in me, die heftige pijn, telkens, van als hij weg was vroeger voor 'n middag maar... nu was hij weg voor altijd, en 't deerde mij niet... deerde hem niet... Hij praatte nu vriendelijk, „Zeg Cor, ik ben toch zoo eeuwig blij, dat ik d'r ben". „Ja. dat zal wel ... 't is leuk voor je" ... „Nou komt 'r tenminste 'n end aan dat pijpleven van maar te zwerven ... we gaan nou gauw trouwen en naar Tessel wonen" „Ja, dat is 't beste nog maar". „Vin-je 't beroerd, dat ik d'r over praat?" „Nee ... hindert niet... vroeger dacht ik, dat je wel altijd bij me kon blijven... dat je mijn sentiment hadt... maar dat is niet zoo". „Nee ... we kunnen 't allebei nog wel goed krijgen" ... „We zullen 't nou maar laten, zooals 't is, totdat jij je vestigen gaat... dan breek ik ook de boel op". „Ga je weg bij juffrouw Mens?" „Ja ... als jullie gaat trouwen, trouw ik ook ... met Koos of met 'n ander ... zonder boterbrieffie natuurlijk ... ik wil ook wel eris 'n thuis hebben". Platweg aten we vort, eigenlijk maar verlangendomweg te wezen... d'r was niets meer in Hans van vroeger, hij praatte maar over naar buiten gaan en prettig physiologie werken... „Zeg Hans, heb je nou nooit meer die zin om iemand te knijpen en te slaan?" „Nee... dat is geweest". „Zoo"... We zaten weer triestig verveeld te samen... Dan ineenen overdroefd van 'n eenzame teederheid stond ik wéér liefvoelend voor hem op aan de afgegeten rommel- tafel: , „Hannie ... we zijn zoolang intiem geweest... je moet me nou niet heelemaal laten versloffen . .Nee... je mag hij ons komen logeeren zoovaak je maar wilt". Dien avond dwarrelden we van hot naar her de stad rond ... zaten hier, zaten daar ... wouén niet zeggen, dat we mekaar verveelden dat we liever weggingen. Om tien uur zei ik 't maar. toen we voor de tweede keer hij Mast zaten: „Hans... ik ga naar Koos toe.. • ik kom vanavond niet thuis". Drie dagen daarna kwam ik weer terug... dronken en zóó miserabei... De laatste. Vervreemder nog was Hans van mij geworden... heel anders was ons leven wel als den vorigen winter, toen we pas bij juffrouw Mens waren. Hij kwam nu haast nooit meer bij me... 's morgens vroeg ging Tonia naar hém heen ... en dan bracht hij haar 's avends weer thuis... even kwam hij binnen ... zei van dit iets en van dat... maar ik voelde eiken dag beter, dat we hopeloos van elkaar af waren. Thuis was ik zelf ook niet meer... de kamer verbitterde mij ... telkens moest ik aan onzen goeden tijd denken ... 't iicht maakte mij verdrietig ... 't kijken in den tuin ... 't bloeien van de pereboom .., ik kon er niet werken lag maar liefst heele dagen op bed !.. Juffrouw Mens klaagde... ze voelde van ver de dreiging van leege kamers... en van anderen, die niet zoo goed voor de cente ware •.. en waar ze niet zoo prettig familijaar mee was ... en die nou eeminaal alles van d'r wisten ... „Ik gloof, dat u m'n man niet meer zien zal... ik gloof 't nooit" .., „Van de zomer komt-ie thuis hè ?" „Ja... net 'njaar na De Bree". „Nee, dan vrees ik d'rvoor". Een veiliger kamer had ik toch ook noodig voor m'n jongens ... dat kon toch niet bij juffrouw Mens ... Ik had er nu weer 'n ander bij... nog niet volwassen ... eigenlijk pas begonnen uit te groeien ... 'n Vreemde jonnen Hij was scheel uit grijsgetroebelde oogen, maar van 'n fijne en prettige scheelheid. Hij was timmermansjongen van 'zijn vak, maar zóó mooi had ik hem gevonden, dat ik hem bij mij had gehouden, lederen morgen vroeg kwam hij bij me... z'n moeder dacht dat-ie dan naar z n werk ging ... tegen z'n ouden baas had-ie gezegd, dat-ie naai n ander ging, en we voelden ons wel veilig ... Zaterdags bracht hij 't weekgeld bij z'n moeder thuis, dat ik hem daarvoor gaf, had nou al tweemaal opslag gehad, zoodat moeder zeer tevreden was ... en verdei niets vroeg. .. 'n Heel tijdje ik hem nu al... 'n beetje plagerig was lnj... nukkig soms, dat-ie allerlei dure dingen hebben wou, en anders schreeuwde en sloeg... maar andere tijden was hij weer héél goed en héél kalm ... vroeg hij zelf of hij bij me mocht komen... en dan lag hij prettig naakt in mijn armen ... zachthuiverend en fluisterend, dat-ie t zoo prettig vond en of 't morgeu weer mocht... Op 'n middag kwam Hans op de kamer bij me... de jongen was uitgegaan ... ,.Hé ... dag ... is d'r wat?" „Nee heelemaal niet... ik kom eens kijken hoe je t hebt. ",Goed ... heel goed ... en jullie?" „Ook goed" ... Hij zweeg en ik zweeg... hij liep de kamer rond... „Wat heb je daar 'n mooie batik." „Ja... wil jij 'm hebben?" ( Nee... als jij 'm mooi vindt, hou jij m dan maar ... We Zwegen weer ... hij draaide naai in de kamer rond ... ik vond 't vervelend hem hier te hebben... als ie in godsnaam maar niet kwam zedepreeken... dat was heelemaal niet te hebben ... Zeg P'tit toen ik hier heenging wou ik echt nog eens lief voor je zijn ... maar ik kan 't niet... ben je boos op me ? Nee... heelemaal niet... we passen niet meer zoo bij" mekaar ... 't is beter, dat we maar van mekaar afgaan." ..Ja ... ik had 't nooit gedacht... soms probeer ik nog mij d'r tegenin te zetten ... Tonia weer weg te laten gaan." „Nee... je moet je nooit verzetten, dat geeft niets ... zooals 't komt, komt 't... wij zijn niet meer te redden ... jij gaat naar Tessel met Toon... ik blijf met m'n jongens in de Pijp"... „Ja"... „Je ziet 'r niet best uit." „God, Corrie ... P'tit gloof me ... ik had intiemer met je willen zijn... hier blijven ... jou vragen of je voor me af wou maken met Tonia ... weer leven zooals vroeger ... maar ik 't niet... ik hou zooveel van d'r... zoo enorm veel." „Dat is maar goed ook ... met haar of met 'n ander ... wij hebben onze samentijd gehad... ik heb Koos nog en en nou 'n andere jongen ook d'rbij". Hij liep weer mal in de kamer om, pakte dit op en dat:... Je hebt leuke dingen hier... zeg P'tit... ik kwam eigenlijk afscheid van je nemen." „Ga je weg?" „Ja... ik ga maar vast vooruit naar Tessel, om d'r 'n beetje in te kommen ... we wouën daar wel trouwen ... dat is stiller... dan hoef je geen mensch te vragen ... jij komt toch." „Misschien ... als ik goed wegkan... blijft Toon hier?" „Nee... die gaat naar 'n pension zoolang in de buurt van Haarlem." Hij stond stil in 'n schoorsteenhoek ... 't fijne licht schaduwde schuinig over z'n vervallen gezicht. .. 'n jonge van misère arme vent... wat maakte hem nou zoo ellendig ... hij kreeg toch nu wat hij hebben wou... waarom zag hij d'r dan zoo slecht uit... hij had 't wel slechter dan ik ... ik leefde met m'n troep jongens maar... nu had ik toch medelijden met hem ... het leven was niet goed voor 'm ... arm Hansje... ik stond op... wilde hem nog eenmaal zoenen... op z'n triestige oogen... z'n verlepte vroeg vervallen mond ... maar ik vroeg enkel: „Wanneer ga je?" „Morgen"... „Wat wil je dan vanmiddag doen. .. wil je bij mij blijven eten, dan kan je meteen m'n jongen zien?" „Ach nee". „Willen we dan saam ergens eten ... dan laat ik voor Bert wel 'n briefje thuis, dat ik niet kom... dan eet hij wel buitenshuis... dat doet-ie maar wat chiek" „Nee, ik wil maar liever dadelijk naar huis gaan". „Dan breng ik je maar even". Samen liepen we de Pijp door ... de drukke middagstad ... zwijgend. Lente luwde in de lucht, en dat maakte mij weekerbedroefd ... het was gedaan ... „P'tit... we loopen nou net als vreemden" „Zeg... tob daar nou niet zoo over". „Ja... ik wel... we hebben allebei geprobeerd om bij mekaar te blijven en toch ging 't niet"... ,,'t Leven is sterker dan wij... daar kunnen we niet tegenop". „Nee... maar als ze ons dat eris verleden jaar gezegd hadden, dat we daar nu zoo zouden loopen... dan hadden we 't niet geloofd" ... „Nee"... „Ik ben zoo bang, dat 't met Toon ook zoo zal gaan... d'ris nou heelemaal niets zekers meer" „Misschien gaat 't wel goed... misschien is 't je geluk wel... laat alles maar gaan zooals 't gaat... tegen de malleboel van 't leven kan je toch niet op"... Hans was gestorven... simpeltjesweg. Dien dag dat ik 'm weg had gebracht was hij 'savonds ziek geworden, gloeiende koorts ineenen, die 'm dadelijk kapotsloeg... Tonia was bij me gekomen jammerend, dat ik meemoest ... dat Hans zoo naar was... en ik was bedroefd met haar meegegaan ... Weinige dagen lag hij maar... de koorts had hem dadelijk gebroken ... hulpeloos ... hopeloos Voor zijn deel ging zijn levensleed te rust Hii voelde het... en het was zijn laatste ellende die hii hiigend in zijn heetgewoelde bed bejammerde... dat hy dood ging... dood, zoo dicht bij zijn beste geluk... zijn meisjesgeluk en 't leven in z'n eigen thuis, buiten... Cor ... ik ga dood ... ik voel 't wel... vioeger kon t me niet schelen ... maar nou vind ik 't zoo lam... god, P'tit ik wil nou zoo graag nog leven ... ik zie alles weer... ons huis... onze kinderen... god, die arme Toon . die is nou weg ... die gaat de kelder in ... al m n geluk is weg ... Cor ...Cor... jij krijgt 't nou . waarom kriis iii 't wel... en ik niet ... kon jij maai doodgaan . . . erT°ik niet... 't kan jou toch niks schelen ... en ik wil 70 Maarte'sterke ziekte lei 'ra al gauw neer .. .taUe niet klagen kon luiduit... dat-ie krampkreunend lag in t ellendige koortsbed diepgezonken in de klamme woelplooien. Ik bleef bij 'm lijdend zijn onduurzieke onrust. Afgematte bedroefde klaagde bij: .Doe de gordijnen open . .. doe ze dan toch opt;n ... wa ben ie weer slecht voor me... waarom gun je me de zon niet... je houdt zelf zoo van zon... en mij gun je m Maar dan hinderden de open, zonnige ramen hem weei en hij zwakraasde klagentjes: Doe die gordijnen toch dicht... je weet, dat ik geen zon velen kan ... dat weet je immers ... wil je me dan niet beter hebben ... waarom wil je dan dat ik doodga ... leef ie toch niet in de weg... waarom doe je dat nou ? Zachtjes huilend en klagend in z'n hulphopelooze zwakheid lag hii te sterfzieken in de schaduwdoorzonde kamei met 't gulle lentelicht buiten... dan tegen den avend van den vijfden dag reutelde z'n leven zwakjes uit... # • * Met vreemde begrafenis brachten wij hem heen ... Tonia wilde niet mee, omdat ze dat niet netjes vond. . ze hadden nooit kaarten gestuurd ofzoo, dus nou paste haar ook niet om mee te gaan ... Juffrouw Mens bitterboos beklaagde hard over dat straatschepsel, waar m'neer Hans zoo goed voor was geweest... Maar m'neer Hans zou n nette begrafenis hebbe... zoo netjes as die meid maai denke dorst... as dan z'n eige nabestaande zoo hondsch waren, dan zoue vreemde toone, dat ze wèl hait hadde..." „ . „ Samen stonden we voor 't zonnige graf... juffrouw Mens ... en Anna en Kee ... en De Bree ... en Gerard ... en de huisjuffrouw met 'r man ... en nichie en juffrouw y ermeer. Bleeke Kee, vreemd in d'r zwart rouwrokkie en d i zwart manteltje, omdat ze geen zwart bloessie had, huilde, zenuwachtig door de stilte en de vreemdheid rondom... huisjuffrouw huilfluisterde met juffrouw Mens... de man van huisjuffrouw zuchtte... _ . . „Me man laat u wel condeleere ... liij mocht gistere juist schrijve." „Dank u wel." De kist hing op de touwen boven de kille kuil, en ze zouden hem laten zakken ... zachtjes aan. Toen bangbevend kwam bleeke Kee vooruit met '11 groote krans in d r twee handen voorzichtig ... E11 bewonderend aandachtig keken ze allemaal of ze 't goed dee... en ze dée 't goed .. . Netjes in 't warmbezonde zand, naast de natte kuil lei ze ie krans van vrienden en buren. Krans al niet li isch meei, maar rijkblo.-uiig en die deftig dee met z'n breëe witte linten: „Rust in vrede . .. geachte vriend." Toen blij, dat ze 't gedaan had kwam ze terug .. .schuw nog ... De kist lieten ze zakken ... dan heviger huilden ze allemaal. En juffrouw Mens snikkend zei: „M neer Hans was beste m'neer al was-ie vreemd... en ik hoop al z n eve zoo'n beste m'neer op me kamers te krijge... dat mag hier in 't aangezicht van de dood gezegd worde ... Ze gooiden hun handen zand op de kist. Kalm gingen de nadagen van de lente over ons heen en al warmgoudgetint zomertoe... juffrouw Mens begon al weer te sparen voor dat'r man thuis kwam ... Ik was heelemaal weer bij haar op «le kamer gekomen... Koos had ik geld gegeven, en gezegd, dat-ie me nooit meer mocht opzoeken . .. nooit mocht doen, of-ie me kende .. . dan kreeg hij nog wel 's wat En de andere jongen had ik ook wog gedaan . . . Nu leefde ik kalm zonder ondurig verlangen 't gewone huisleven met ze mee... heelemaal met ze op en neerdoende in hun gewone leven... At bij hun aan tafel... zat 's avends bij ze te werken... heelemaal aan ze wennend en met dit leven nu beter tevreden. Tonia was gebleven ... zij sprak niet van weggaan en ik dee 't nu ook niet. Juffrouw Mens telkens boosbuiig tegen luiar, praatte van 't kleinkamertje opzeggen... van me niet te late afvrete door zoo'n kale neet van 'n meid . .. Maar ik zei, dat ze blijven kon zoolang ze wou en dat ze doen kon, wat ze wou... en dat geen mensch 't haar mocht lastig maken. Aan tafel met ons at ze niet, Vroegmorgen ging ze uit en laatavend kwam ze thuis... of ze bleef weg, dagen en dagen. Sprak niet tegen ons. .. vroeg alleen maar geld, als ze weer noodig had. Maar dan op 'n morgen, na 'n wegwezen van drie dagen kwam ze bij mij op de kamer. „Cor ... ik ga weg" .. . „Zoo ... waar ga je heen ?" „In betrekking... ik heb 'n betrekking gekrege in 'n Huis op de Spuistraat". EINDE. INHOUD. Bladz. Huiszoeking 1 Verhuizen 12 Zwerfdag 20 Riool 30 Toen Hans weg was 39 Door» van den witten dief 49 Menschen op de thee en niet voor meisjes ... 57 Duitsche juffrouw . . 67 Meid en Hans 78 Kippenlol 88 De jongen 96 Boevendag 106 Malle begrafenis , . 116 Lieve student 124 Nog 'n avendje . 133 Schobberjongen 145 Celboef 153 Celboef 165 Boevendiner 175 Liefhebberijcomedie . . . . ' 184 M'neer Frits 193 De meid van Hans 202 Artsdag 211 De laatste 220 BIJ DEN UITGEVER DEZES VERSCHIJNT BINNEN KORT FATHOLOGIEÊN DOOR JACOB DE HAAN .... - , -, - i- i