VERZAMELDE WERKEN VAN MULTATULI VERZAMELDE WERKEN VAN MULTATUL EERSTE NAAR TYDSORDE GERANGSCHIKTE UITGAVE BEZORGD DOOR ZYNE WEDUWE VI IDEËN VIERDE BUNDEL AMSTERDAM UITGE V ERS-MAATSCHAPPY ELSEVIER >, TYP. ZU1D-H0LL. DOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ. N R A A >■ « Een zaaier ging ffli Sm te zaaien ». Jezus. 929. Er is veel gekibbel over den oorsprong onzer denkbeelden. Wat gaat de gedachte vooraf ? Indrukken, ja, maar gewoonlyk geven wy, slordige ziel-ekonomisten, ons zoomin behoorlyk rekenschap van hunne wording, als van de wys waarop wy ze tot denkbeelden verwerken. (11, 503, 592.) Hoe, waarom, waaruit, het drama Vors/efischool dat nu volgt, ontstaan is, zou ik niet kunnen zeggen. De hoofdoorzaak zal wel liggen in aandrang tot scheppen, voortbrengen, vormen .. . ach, alles komt op rangschikken neer ! Meer kunnen we niet. (244) Waarom zingt de nachtegaal, waarom krast de raaf ? Meer zou ik kunnen meedeelen over de fata van dit libel. Halfgeboren nog, heeft het reeds vreeselyk gezworven. Op vele plaatsen heb ik het eerste, tweede en vierde bedryf voorgedragen, zoo goed ik kon. Gemakkelyk was die taak, reeds uit 'n fysisch oogpunt, niet. Vooral niet op plaatsen waar ik te doen had met de hoogere beschaving van byzondere soort, die ik eenigszins kenschetste in 610, en die den lezer nader bekend zal wezen, zoodra hy 'n bladzy ouder is. Op weinig uitzonderingen na, viel me overal't hollandsch loon der kunst ten-deel: mooi! Van die uitzonderingen noem ik ditmaal alleen Arnhem, waar ik uit de houding van't publiek, zoowel als uit 'n paar afkeurende regels in de hoogst-liberale courant van dat Geldersch Athene, te weten kwam dat de mooivinders zich vergist hadden. Niemand minder dan myzelf is 't geoorloofd, uitspraak te doen in de gewichtige kwestie tusschert «moois of «nietmooi» daar ik allicht, uit doorgaande ontevredenheid met m'n eigen werk (61) partydig wezen zou aan den Arnhenischen kant. Dit gevaar is te grooter, omdat de redaktie van bedoeld blad zich niet bepaalde tot 'n ongerechtvaardigde afkeuring — zoo'n fout wordt slechts door leeken begaan — doch wel degelyk die afkeuring gemotiveerd heeft op 'n wys die weinig tegenspraak toelaat. Letterlyk kan ik de gebezigde uitdrukkingen niet weergeven, omdat de kunstkritiek van die courant in geen enkel Europeesch muzeum ideen IV. gekolligeerd wordt, en 't inderdaad voor ieder ander dan de redaktie zelf, moeielyk wezen zou, een nummer optesporen dat 'n week overleefde. Met vriendelyke uitnoodiging alzoo, 't bedoeld artikel, door korrekten herdruk — ne varietur, asjeblieft! — nogmaals ter voorlichting onder de oogen van 't Publiek te brengen, wil ik van myn kant die redaktie eenigszins te-hulp komen in 't klassiek-maken van haar arbeid, door de mededeeling dat m'n Vorstenschool,, of 'n deel daarvan, of 'n voornaam deel — summa summarum, 't heele ding öm dat deel— ibeneden de aandacht is van 'n beschaafd auditorium.» Zóó staat er. Ziehier dus reeds één verdienste in m'n stuk : het kan dienen als graadnieter van onze beschaving. Wie 'l met eenig genoegen leest, heeft behoefte aan school, katechizatie en roede. Wie 't mooi vindt, wordt van de beurs gedrongen, en in de Societeit gedeballotteerd. *) En mochten er par impossible onverlaten worden gevonden, die zich aan 'n roekeloos «heel mooi» te-buiten gingen ... ze zyn ryp voor het tuchthuis. M'n stuk zal vertaald worden, waarschynlyk byv. in 't Duitsch. By die gelegenheid hoop ik den vreemdeling 't oordeel over de Nederlandsche beschaving gemakkelyk te maken door de mededeeling dat by ons te-lande, volgens de schatting van 'n hoofdorgaan der liberale party, zulk werk ternauwernood goed genoeg is, of misschien nog niet eens goed genoeg, voor 't kanalje. Mocht daarop die vreemdeling begeerig zyn, 't zielevoedsel der beschaafden in ons land te leeren kennen, dan verwys ik hem naar Arnhem, en ik houd me verzekerd dat het kleinste krantenredakteurtje in die stad hem leveren zal wat-i zoekt. Minder ingenomen ben ik met 'n ander deel van 't geslagen vonnis. De Arnhemmer betuigt dat het stuk «den schryver onwaardig is. » Tegen deze uitspraak moet ik protest aanteekenen. Dat m'n Vorstenschool te laag zou staan voor den smaak der bewoners van Arnhem en van de redaktie dier courant, kan waar zyn. Ik nam 't peil dezer beide autoriteiten in zake «beschaving» niet nauwkeurig genoeg waar, om te beoordeelen hoe hoog iemand of iets moet geplaatst wezen, om niet in die stad 'n armzalig figuur te maken. Maar Vorstenschool nog beneden myzelf te stellen, is even onjuist, als dat het boven m'n andere ideen zou staan. Wat my betreft, ik verzoek vriendelyk met 'n even laag merk te worden gebeneficieerd, als aan m'n stuk te- *) Noot van 1876. De heer roorda, die zeer keurig is op taal, deelde my de opmerking mede, dat deballotteeren geen woord is. Hy heeft gelyk. Fransch is 't niet, en hollandsch is 't ook niet. Maar... als we 't maakten tot 'n woord? Wy hechten nu eenmaal daaraan zekere beteekenis, waarvoor we, by al te puristische schifting, 'n lastige omschryving zouden moeten maken. beurt valt. En revanche 'verbind ik my, ook de redaktie van de ( Arnhemsche courant altyd juist even hoog te stellen als haar arbeid, en nooit te beweren dat ze nog onbeduidender is dan de dingetjes die ze voortbrengt. 930. Ja, habet sua fata / Maar ik ga die voorby. Ze mochten eens beneden de aandacht wezen van 'n beschaafd publiek. Ter inleiding van dit drama, zou ik — vooral met het oog op den toestand van ons tooneel zoowel, als van ons dramatisch repertorium — veel te zeggen hebben. Redenen die voor den lezer van minder belang zyn, nopen my de beschouwingen daarover tot 'n andere gelegenheid uittestellen. Eén zaak echter moet ik reeds nu aanroeren : de zonderlinge wys waarop men in ons landje de roeping van den dichter omvat. By de voordracht van het Tweede Bedryf, hebben velen geroepen : dat is de Koning! Zoogenaamde royalisten —ikzelf ben royalist, en wel uit liefde voor 't gemeene best! — riepen dit met wrevel, met afkeer, byna met woede. Zoogenaamde demokraten — ikzelf ben demokraat, en daarom: leve de koningI —• riepen 't met toejuiching. Ik verzoek van dien wrevel en van die toejuiching verschoond te blyven. 't Is me niet gebleken of er ook letterzetters zyn, die in m'n vriend puf 'n kameraad herkend hebben. Voor zoo'n kameraad zou de herkenning niet vereerend zyn, doch dit mogen de heeren onder elkander uitmaken. Zéker is 't, dat ik geen enkelen puf ken. Worden er onder de typografen, luie liederlyke karakterlooze sujetten gevonden . .. het doet me leed om hunnentwil, doch men duide 't my niet euvel dat m'n schets op hen gelykt. 't Ware hun zaak geweest, zich van 't gelyken op m'n schets te onthouden. De dichter die slechts zulke verkeerdheden zou mogen aanroeren, als in onze Maatschappy niet gevonden worden, zou 'n schrale keus hebben van 't bruin dat hem toch onmisbaar is om 't licht te doen uitkomen, en weldra zou men in alle scheppingen van deze soort, z'n wanhopige toevlucht moeten nemen tot menscheneters. Wie weet of ook deze hulpbron niet spoedig verstopt werd door verwanten van bankiers, die misschien klagen zouden dat men hun familie aan de kaak stelde.') *) Noot van 1874. Ik verneem dat sommigen tegenwoordig schryven: 'n nieuw drama van n schryver van eemgen naam, evenement. Ten-onzent wordt het Ód ' ir gesmoord. Waarom heeft het «Tooneelverbond» niet op t vertoonen van l orstenschool aangedrongen ? Nog altyd ben ik fr;5.;/redel m myn rm°ru wenken te geven over de stuk overbodig mom en' zyn 'D Z°° eenVOudig g^harpenteerd , /D, tle.z.enr herdr"k blyf ik tamelyk zuinig met legende Een tZ^Ah handleldlllg v°01" regisseurs, zou misschien de dubbele uitgebreidheid van t gansche stuk vorderen, en alzoo noopte mv de tast in °°rbliudeer' get ?and"idin,? ~ hollandsch tooneelschryver h„v w . e• 7- tot onthouding, misschien ook van 't niet-over- nen Jlocht"^ t dat m)'" weike" MU,ur Terschy. , ten-langen-laatste n tooneelgezelschap in Nederland my de zvn vo li m SlUu .,te Wi,len ^n eerst zou de tyd iar houding h •V°°rSC ten 'e geven omtreDt dekoratie, kostuum, kan it . . weglns> toon en voordracht. In de tegenwoordige uitgaaf begrepen te worden door*^ Geinige maanden na 't schryven van bovenstaande van m'n h V°rTnschfl<:1 ~ welk stuk bovendien door de zorg van m n hooggeachten Uitgever afzonderlyk verschenen was — 'n weeden druk, waarby ik 't volgend verdrietig Naschrift gaf: leveren ^nanr^'t LfmüW sclj'eyen aan m'n voornemen om weiniff legende te had kunnen doen indien ik voo™°tw/tediM o T" SCh"' " onthoud,:n • S=>yk ik vonden had in 'n afzóndèriv-k.Jr"af™ TZ e,'SC" Cn *a.nw>'*in*e» P'»*" Se- zttüïs Kt direkteuren van een der aanzienlykste 'theE'èrs"^ T seblek.en dat 'wee wdks' gekuischte tm^Uerwe^' ÏS op 't spelen van m'n h„.(? erKend wordt, hj die Tooneelbestuurders met ndustrieelen groot gelvk hadden ^ ^ Waarult aIweder vol«' d« d«e groot gel) k Hadden m n werk te ignoreeren , en zich slechts bezig te houden met de stukken die welbehagen aan dat Publiek, S"* rym* u de zoo spoedig ontstane behoefte aan 'n tweeden — of eigenlyk derdetl druk , is mv 'n raadsel. Er is gebleken dat m'n Vorstenschool niet goed genoeg is voor t Volk met welks smaak, oordeel en ontwikkeling de ondernemers van n schouwburgzaak moeten te-rade gaan om zich staande te houden.^ Geen of weinig legende alzoo , omdat m'n stuk toch niet gespeeld wordt. Iernauwer nood veroorloof ik my hier 'n paar opmerkingen... waarlyk slechts ter bladvulling, en geenszins omdat nederlandsche tooneelspelers behoefte zouden hebben aan terechtwyzing van den auteur, 'n zwak dat in andere jande" we: bestaat , en waarin we dus alweer zoo byzonder gunstig afsteken by t Buitenland. ^ Tengerst^^De* lakeien in de schouderweer scène moeten zich wel wachten hansworstery in hun rol te brengen. De eisch van 't komieke is hier onver- Ten-tweede. Ook jonker Schukenscheuer overdryve niet! De akteur die hein voorstelde als clown, zou den gek te veel eer aandoen. Hy behoort vooral geen blyk te geven dat-i zich zyner dwaasheid bewust, en dus... wys ts Ten-derde. Misschien, helaas , is de opmerking noodig, dat de zwygend, scène in het laatste tooneel, n zeer grondige studievareucht. Ten-vierde. Wat i.ouisb aangaat . .. doch waartoe meer ? De*.e schepping n dus ook de voorstelling van dat karakter op de « planken die de wereld -teekenen» zyn immers beneden de aandacht van t nederlandsch Publiek . i Tot dusverre 't Naschrift by den tweeden druk. In dienzelfden druk evenwel mocht ik dankend vermelden dat er 'n meer dan voldoend antwoord was gegeven op de vraag: waarom het Tooneelverbond niet op de vertooning van m'n stuk aandrong? Dit geschiedde in t vo gend nootje: «Onder de velerlei Vereenigingen die de leus: f tot heit des Volks» in de vlag voeren, is het Tooneelverbond» een der belangrykste. Wie t wel meent met beschaving vooruitgang, zeden en ... n a 11 o n a 1 e o n af h a n k e 1 y k I) e 1 d , te hoort dat genootschap met alle kracht te steunen. Vreemde bajonetten zouden 'n al te gemakkelyk werk vinden in n verduitscht of verfranscht Nederland. Wat overigens de in den tekst gedane vraag aangaat , de heer Mr. I. N. wHA,L secretaris van die vereenigimg. heeft tweemalen op het ten-tooneel brengen van vOFSTENscHOOi. aangedrongen ! Tijdschr. « Het Ned. Tooneel. « «^9blz. i4i , en Jaargang 1874/75 No. 2)1 in bewoordingen die me ^ voor de minachting waarmee m'n arbeid wordt opgenomen door• ■ gr.oote P"»"*naar welks smaak theaterdirektien wel genoodzaakt zyn zich te richten. Ik betuig den heer van hat.t. voor z'n keurig gestyleerde pittige stukjes m n oprechten dank. By den vyfden druk — in afzonderlyke uitgaaf — had ik 't genoegen 'n voorbericht te mogen voegen, dat ik hier met innige dankbaarheid herhaal: « Sedert dien tyd — na de beide eerste uitgaven namelyk — heeft er in de fata van Vorstenschool 'n volslagen omkeering plaats gehad. Door den moed, den kunstzin, en ik durf hier byvoegen : door de vaderlandsliefde'van de tooneeldirekteuren le gras, van zuvlen & haspels, is het stuk weggerukt uit de vergetelheid waartoe sommigen 't ouder-gewoonte schenen veroordeeld te hebben. Het is my n ware behoefte die heeren openlyk dank tc zeggen voor t opvoeren van m n drama zoowel, als voor de Wijze waarop ze die taak volbrachten. Ookalsi zelf medewerkende artisten hebben zy aanspraak op de erkentelykheid van ieder die 't wil meent inet vaderlandsche kunst en 't daarmee samengaand nationaliteitsgevoel. Zeer in 't byzonder ook breng ik hier hulde aan de artistieke wys waarop de heer n. hasiei.s de rol van Koning george vertolkte. Die kunstenaar hee.t door 'n eigenaardige opvatting aan die rol 'n waardigheid weten te geven, waardoor de door my begane fout in de karakterteekenmg van george volkomen wordt uitgewischt , zóó zelfs dat ik nu niet wenschen zou die party anders geschreven te hebben. Ziedaar 'n fortuintje dat niet dikwyls aan tooneelschryvers te-beurt valt. Hartelyk dank ! » personen. george, kotling. louise, koningin. koningin-moeder. de waleourg , eeredatne der koningin. van huisde heeren mïralde I uii de von schukenscheuer-schiefschalheim. \ omgeving hesselfeld l jes prins spiridio ' konings weis, des konings kamerdienaar. landsheil , kleeremaker. herman, werkman in 'n yzergietery. han.va , een naaister. Herman's zuster. albert, Halma's verloofde. puf. boerevrouw. Vier lakeien. groom van Schukenscheuer, knecht van J afidsheil. VORSTENSCHOOL. EERSTE BEDRYF. Tooneel: kamer op i.ouise's rost, het buitenverblyf der koningin. louise. de walbourg. Daarna puf. De koningin (eenvoudig kostuum) zit links van den toeschouwer , niet geheel op den voorgrond, aan een met boeken en papieren beladen schryftafel. Rechts op den voorgrond, de eeredame, zich bezighoudende tnet tapisseriewerk. Louise schryft, en gaat hiermee, na 't ophalen van de gordyn, eenige oogenblikken zwygend voort. louise, zonder optezien — De Walbourg, zyn er meer nog in de voorzaal ? De eeredame gaat naar den achtergrond en schynt te spreken met'« lakei die zich in de halfgeopende deur vertoont. de walt!. — Nog één man, Majesteit. louise a. v. — Goed. Laat hem komen. De Walbourg laat Puf binnen, die door haar wordt aangemoedigd op den voorgrond te treden. Na eenig wyzen en wenken komt hy vooraan in 't midden te staan, zoodat de Koningin, zonder zich geheel omtekeeren, hem in '/ oog kan krygen. De Walbourg neemt haar plaats weder in. Na elk door Puf gegeven antwoord, eenig zwygen: De Koningin noteert, louise, a. v. — Hoe heet ge, vriend? puf. — M'n naam is Puf, Sir.., ene. louise, a. v. — Beroep? puf. — Ik ben boekdrukkersknecht. louise, a. v. — Gehuwd? puf. — Geweest. Ruim negen jaar. louise, a. v, — En kindren? puf. — Zeven. louise, a. v. — Hoe oud? puf. — Een trap der jeugd ... van één tot tien ... louise, snel op- en omziende. — En negen jaar gehuwd? puf. — Ik moet de waarheid zeggen. louise. — Dat 's recht. Ga voort. Zyn 't meisjes ? Gaan ze school ? Vertel me 't een en ander. puf — Na den dood Van myne vrouw, was 't... met verlof, by ons Een beetje .. . sjovel... alles even duur! M'n oudste, 'n jongen, heeft wat weekgeld, maar... louise, weder noieerende — Hoeveel ? puf — Acht stuiver, Sir ... louise, a. v. Al goed! En gy ? puf. — Acht gulden, en de fooi van Koppermaandag. louise, a. v. — En de andren ? Meisjes ? puf. — Om-en-om. Het oudste Kan breien, maar... dat geeft niet, met verlof. Dan nog ... drie jongens en drie meisjes. louise, opziende. — Acht? Ge zeidet zeven ... puf. — Och ... 'n drukfout! louise. — Ah! Waar zyn die kindren als gy uit zyt? puf. — Sir ... de walb. — Hier is het potlood van uw Majesteit. puf. — Het jongste .. . Majesteit, is by 'n buurvrouw. louise, noteerende. — Voor loon? puf. — O neen, uit vriendschap. louise, a. v. — Dat is goed! Hoe heet die buurvrouw? puf. — Hanna Smit. louise, a. v. — Zeer wel. En de andren? puf. — Zoo als 't valt... op straat of thuis... Of hier of daar. Soms vind ik ze op den trap, Of spelend langs den weg, of... soms ook niet. De jongens loopen, met verlof, wat ver, En dan moet ik ze zoeken in de buurt. louise, a. v. — Dus zyn uw kinderen wat verwilderd? puf, aarselend. — Ja ... a. louise, a. v. — Wat eet ge daaglyksr puf. — Brood ., maar .. . niet altyd. Aardapp'len ... niet altyd. Of boonen .. . niet Altyd. Soms grutte ... maar ... ook... louise, opziende. — Niet altyd ? Wat geeft ge uw kindren, als ge dat niet geeft? puf. — Soms niets! LOUISE. — O God! En vleesch, hoe vaak in 't jaar ? PUF. — Vleesch, Majesteit... dat kan niet! Nooit? LOUISE, schryvende. — Helaas! Het is genoeg. De Walbourg, geef den man ... Omziende, tot Puf. Men zeide u zekerlyk dat ik weldadig was, En ryk ? PUF. — O ja, 'n koningin! LOUISE. Welnu, Dan heeft men u de waarheid niet gezegd. Wat wezen zou, indien ik ryk genoeg was Om al wat arm is, ryk te maken ... zie, Dit laat ik daar! Ik kan u slechts Uw moeite, uw dag en uw bericht betalen... De Walbourg, geef den man 't gewone loon: Twee gulden. Tot Puf. Ge kunt gaan. Misschien tot later! De Walbourg geleidt Puf naar de achterdeur, en na zich daar eenige oogenblikken met hem te hebben onderhouden , neemt ze haar plaats weer in. Puf af. LOUISE, schryvende, en nu-en-dan even op- en omziende. — Ge weet z'n woonplaats? VVèl! Laat hem bezoeken. Hy heeft 'n goede noot in myn register, Om... 't niet verschuiven van z'n huwelyksdag. Tenzydi... waarheid sprak uit onbeschaamdheid. Die... drukfout met z'n kinderen was wat louche. Maak dat ik meer hoor van die Hanna Smit, De buurvrouw die uit vriendschap... lief, niet waar? Ik wacht rapport. We zullen verder zien, En als 't de moeite waard is, ga ikzelf... Mama! Koningin-Moeder (hoed en sjaal) treedt binnen. Louise gaat haar haastig te-gemoet ^ en geleidt haar naar den voorgrond. LOUISE. KONINGIN-MOEDER. DE WALBOURG. KON. MOED. — Zoo druk aan 't werk? LOUISE. — Ik had bezoek. Ge weet, ik houd lever van acht tot tien... O zie, mama, zie eens die bundels aan, Berichten over alles wat by 't Volk Niet is zooals het wezen moest, en toch — Dat hoop ik! — eenmaal anders wezen zal. Maar, moeder ... lompe dochter die ik ben ... Ik vroeg niet eens naar uwen welstand ! Hebt Ge goed gerust na zulk 'n avend, zeg! Onder het uitspreken der laatste regels heeft zy (De Walb schiet toe) 'n fauteuil naar ' t midden van den voorgrond getrokken, en noodigt liefkozend de Koningin-Moeder uit, daarop plaats te nemen. Haar eigen stoel keert ze eenigszms van de schryftafel af, zoodat haar rechterarm daarop rusten kan. Zoo is dan ook haar houding, tot ze in geestdrift opstaat. KON. MOED. — De kursus van van-nacht was wel wat zwaar. M'n oogen vielen toe by uw verhoor, M'n ooren suisden van uw statistiek, By al dat vragen, vorschen, onderzoeken Van uwen onverbiddelyken weetlust. Ge hieldt van Weert te lang... de man was moe ! LOUISE. Te lang ? O neen! En moê ? Ik was niet moê! Maar 't zal om uwentwil niet weer gebeuren Dat ik zoo laat graaf Otto hier houd, moeder, En daardoor u van uwen slaap beroof. Wat zyn vermoeidheid aangaat. .. o ho, ho, Dkt noem ik byzaak! 't Zal hem goed doen, denk ik. Zoo'n beetje gymnastie geeft lenigheid Aan de gewrichten van z'n staatsverstand Dat... wat verstyfd is in de vormlykheid. KON. MOED. — Men roemt hem toch als zeer bekwaam, Louise. LOUISE. — Dat spreekt vanzelf... zoolang hy invloed heeft! Daarna ? We zullen zien ! Tenzydi sterft, En men z'n roem gebruiken kan als blaam Voor andren, die nog in den weg staan. Ik... Ik schat hem even hoog en even laag Als velen van z'n soort. KON. MOED. — Louise, ik dacht... louise. — Dat ik vertrouwen stélde in zyn genie ? O, dat is grappig, moeder! 't Lykt er niets naar! Hy heeft... talent.. . zoo, zoo ... maar niet te veel, Genoeg juist voor de meening dat-i meer heeft. Hy spreekt... vry wel, maar . .. zonder hart altyd, En mist den moed zich somtyds te verspreken. Hy weet... nu ja, hy weet wat hem geleerd is, Maar meer ook niet, mama. kon. moed. — Wat eischt ge meer ? louise, op haar hart wyzende. — Iets anders, moeder ... hier ! En dat ontbreekt. Die man draagt, als de kerstboom, juist zooveel Als vader schooltyd en mama routine Hem strikten in de takjes ... nooit iets meer ! Zoo'n boompje is dood ... maar leven moet de mensch, Dat is: gevoelen, denken, werken, streven. En vruchten dragen, honderd ... duizendvoud ! Wie niet meer geeft dan hy ontving, is ... nul, En deed met z'n geboorte onnoodig werk. Nu, zulk een nul is my de graaf van Weert. kon. moed. Maar zyt ge niet wat streng ? louise. — 't Is mooglyk. Doch Het zy de vraag vóór alles: of ik waar ben ? Ik stel aan allen niet denzelfden eiscli, Maar doe een hoogen eisch aan 'n minister. Is dat te streng ? kon. moed. — Graaf Otto ... louise. — Is gewoon, En in den vreemden tyd dien wy beleven, Is, op zyn standpunt, 't ordinaire : misdaad. Gewoonheid is 'n giftig woekerkruid Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venvn Gebruikt om wat er opschiet aan z'n zy Te doemen tot gelyke onvruchtbaarheid. Gewoonheid is verdienste's vyandin, Een schutsvrouw van het kleine, van 't gemeene. Wat uitsteekt, moet geknot. Wat blinkt, bevuild. Wat vlucht neemt, neergeslagen en gekneveld. Talent.., geloochend, of gesmoord met ma.a.a.ren, En daarna doodgezwegen ... als het kan. Genie... ha, vraag Van Weert eens naar genie! Maar dat 's 'n sprookje, 'n mythe, 'n onding, Of erger nog, iets ... iets ... iets onfatsoenlyks, Een vuile ziekte, die men liefst niet noemt Dan met 'n omweg: ex . een . tri. ci. teit! Eenig zwygen. Nu, excentriek is onze staatsman niet, Hy loopt vry wel in 't algemeene spoor. Hem is de Staat... zyn zetel, zyn carrière, Een kaatsbaan voor de heeren van het hof, Een draaibank van fortuintjes, 'n fabriek Van Neurenberger eerzuchtsduikelaars. Hem is het Volk ... 'n kweekkast van lakeien. De welvaart. .. paragraaf in 'n rapport. Een algemeene ramp ... de troefkaart op Den heer die uitgespeeld was door party. De burger ... 'n artikel ter belasting. Eenig zwygen. Louise die opgestaan was, gaat weer zitten. De W'alboiirg geeft telkens blyk van aandacht. En wat zoo'n staatsminister weet, wat hy U zeggen kan van de algemeene zaak... O, moeder, 't is zoo weinig, als het hart ontbreekt; Genie zit da&r! Neem zulk een man Eens z'n kommiezen af, en z'n rapporten, En zie eens wat hyzelf begrypt of weet, En wacht eens op 'n nieuw idee dat in Zyn eigen ziel gegroeid is ... ha, ha, ha, Dan kunt ge wachten tot ge moeier zyt Dan hy van-nacht was! Ik was niet vermoeid! Ik had het eenmaal nu er op gezet Den ganschen katechismus doorteloopen, Van alles wat er kookt in myn gemoed, En — ware 't doenlyk, maar, helaas, ik twyfel! — In 't zyne een vonk te werpen van geloof Aan mooglykheid op beter toekomst, moeder! Ge weet niet hoe dit denkbeeld my bezielt, My wegsleept, opheft... kon. moed. Dweepster, lieve dweepster! louise, haastig opstaande. — Neen, zeg dat niet... om-godswil, zeg dat niet! In dweepzucht is bedrog, en ik zoek waarheid. Ik wil doorgronden wat geschieden kan, En ziften wat geschieden moet. Zich voorover buigend en in den aanvang byna fluisterend. Het Volk Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart Gaan onder by aanhoudend stoflyk lyden. De gloed van hooger geestdrift wordt gedoofd, Als 't leven slechts één kamp is met het lage, Als niet te sterven 's levens eenig doel is, En uitstel van bezwyken hoogste prys! Wat is den arme 't schoon der lente? Niets! Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunstf Wat zyn hem tonen, tinten, geuren? Niets! Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets! Dat alles mag hem niets zyn. Alle vlucht Is hem verboden door de werklykheid, Die met 'n yzren vuist hem perst in 't slyk, En elke poging tot verzet, bestraft Met... honger! kon. moed. — Edel kind! Maar toch ... 'n dweepster! louise. — O, moeder, zeg niet: dweepster! Is het dweepen, Wanneer ik wil, dat allen die als gy En ik geschapen zyn, die zich als wy Bewegen, aadmen, minnen , en, als wy, Hun blikken richten op onsterfelykheid .,. Is 't dweepen, moeder, als ik wil dat zy Niet lager staan dan 't stomme dier des velds, Dan 't redelooze vee? kon. moed. — De standen! louise, plaats nemend. — Zeker! Ik zal de laatste zyn die stand ontkent... Een booswicht hoort tot uwen stand niet, moeder. En tot den mynen niet, godlof! kon. moed. — Louise, Dit was de vraag niet, kind! Ik sprak van ... stand, Van .. . hoogte of laagte in onze maatschappy, Van ... meer of minder aanspraak op genot, En... van 't verschil in vatbaarheid vooral! LOUISE. — Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan, En wil 't nog fyner onderscheiden dan Gyzelf... maatschappelyk en burgerlyk. Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel, Zie, moeder, èlles wil ik laten gelden, Maar vraag: of één stand honger voorschryft, moeder? Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek ? Ik vraag of een dier standen lager staat Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast, En dat gewis den mensch verachten zou, Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt? Is 't kind van d' arme minder dan 'n kalf? De moeder minder dan 'n koe? Myn God, Is dèt haar stand? Eischt dat uw maatschappy? O, dan is alles leugen, wat men preekt Van zielenadel en beschaving! KON. MOED. — Kind! LOUISE. — Het volk is ruw, zoo zegt men, en misschien Te-recht. Maar, moeder, hoe zoudt gy en ik zyn , Indien van kindsbeen af, ons gansch bestaan, Ons wenschen, willen, streven . .. alles, zich Had opgelost in 't ééne woord: gebrek? Zeg, moeder, zouden wy dan zyn als nu? En blyft het niet de vraag altoos, of ons De scherpe prikkel van den honger, en Het krankend wee van dagelykschen angst Voor 't onderhoud van morgen, zoo gedwee Zou laten als dit ruwe Volk zich toont? Ik, moeder, sta verbaasd by zooveel zachtheid, Maar vind, helaas, de reden die 't verklaart: Het Volk is uitgeput, berust uit zwakte. KON. MOED. — Doch... de oorzaak van dat alles ? LOUISE. — Broedermoord! Een deel, 'n nietig deel der maatschappy Heerscht, regelt, kuipt, maakt wetten ... en verwyst Het ovrig deel — en 't grootste — tot ellende! KON. MOED, — Maar, kind, is dit niet altyd zoo geweest? En ... welke middlen vondt ge tot herstel ? ideen IV. LOUISE. — Kind ... kind .. . ja juist! Nog kortlings was ik kind, En daarom, moeder... o, m'n kindsche droomen ? Ze is weder opgestaan, en leunend op den rug van den fauteuil der Koningin-moeder, spreekt ze, in voorovergebogen houding, byna fluisterend: Zie, toen ik eens, tien jaren nauwlyks oud, Was ingeslapen in den tuin te Wilstadt, Verscheen me een engel, schitterend van licht, En schoon . .. o moeder, hemelsch! In z'n hand Droeg hy twee kronen, de een van doornen, En de ander scheen van goud. «Louise, kies'.s Zoo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit: Ik was beschroomd, en sidderde in m'n droom. En nog-eens riep hy, dat ik kiezen zou. «Wat wilt ge, Koningin of mensch zyn, sprak hy, Een mensch die lydt, gevoelt en arbeidt, of Een Koningin die heerscht?" Ik ... koos het eerste! En drukte my den doornenkrans op 't hoofd, En voelde 't bloed my bigglen langs de slapen . .. «Door dat tot dit!" sprak de fingel, en hy leï De gouden koningskroon my in den schoot... Toen werd ik wakker van de pyn: ik lag In 't rozenboschje ... een wilde slingerstruik Had my gewond... de gouden kroon was weg! ]\a zich gedurende het Uitspreken der laatste regels te hebben opgericht, blyft ze eetuge oogenblikken met de handen voor ' t gelaat staan. KON. MOED. — Niet voor altyd, m'n kind! Uw droom was juist! LOUISE. — Neen, moeder niet geheel... nóg niet! Misschien Zal 't eenmaal waar zyn, maar ik acht Myzelve niet gekroond tot Koningin, Voor ik de kroon der smarte heb gedragen. Door hddr tot de andre, als in m'n kinderdroom! 'k Wil weten wat het leven in zich heeft. Ik wil myn tol betalen voor het recht Een mensch te zyn. Ik eisch myn wettig deel Aan de algemeene taak. En, moeder, als Ik al m'n kracht ten-offer heb gebracht Aan 't welzyn van m'n medemenschen ... dan, Ja, dan noem ik myzelve Koningin. Dan neem ik 't aan als eerelyk verdiend Wanneer het Volk my toejuicht... eerder niet! Eenig zwygen. KON. MOED. Maar welke middlen vondt ge. LOUISE. — Moeder, ik Beweer niet dat ik reeds gevonden heb, Maar hier... hier voel ik, dat ik vinden zal! Het eerste wat me ontbreekt, is... kennis, kunde, En daarom, moeder, zoek ik naar de waarheid. De Vorsten kennen 't Volk niet dat hen voedt. Ze omringen zich met een kordon van middelmatigheid die door gebrek aan zwaarte Omhoog viel... Ze hooren wat men hun te hooren geett, En zien wat men hun wel wil laten zien, Maar nooit iets anders dan papier, papier . Ze meenen wonder-ingelicht te zyn, Door nu-en-dan 'n officieel rapport Te lezen, dat öf werkelyk leugen spreekt, Of 't beetje waarheid zoo verdrinkt in frazen, In deftige gemeenplaats-halfheid, dat Zoo'n waarheid niet veel beter blykt dan leugen. Een eerste plicht des Souvereins is: weten. Het kunnen, moeder, zal wel volgen. Dat Staat hier geschreven! De Koningin-Moeder maakt 'n gebaar van onvoldaanheid. Gedurende 'den nu volgenden passus, gaat Lomse dan eens op-en-neder, dan weder blyft ze by den stoel der KoninginMoeder 'n oogenblik staan. Deze laatste geef voortdurend blyk hoe Louise's woorden haar treffen. Haar gelaat en hoiidtn,„ leveren zwygend de vragen waarop Lotttse antwoordt. O, geloof niet dat Ik in het Koninkschap een middel zie, Dat alle kwalen heelt! 't Arkanum voor De ziekten onzer Maatschappy, o neen ! Maar, moeder, men kan pogen, stryden... En, als de taak te zwaar is voor z'n schouder, Dien overdragen op wie sterker zyn, Of . met het kwynend Volk vergaan ! Ik wil — Ja, moeder, ja! — dat wie er na ons komt, De sporen vinde, óf van myn zegepraal, Of... van 't bezwyken in m'n eerlyk pogen . Ik wil geen dieve zyn van 't halve kussen Dat door de logika der feiten op Den een of anderen troon voor my gereed lag Toen ik ter-wereld kwam als hertogin ! Men zegt: de wereld is 'n schouwtooneel... Ik wil myn rol op dat tooneel vervullen, De plaats betalen, die het lot my bood! Ik heb het recht niet, ónberoemd te zyn, En aan het nageslacht een kleiner naam Te levren, dan de kunstenaar die 'n pop Zal beitien op myn graf. Geboorte ... oblige / Der Vorsten plicht — zoolang er Vorsten zyn... Ge weet toch, moeder, wat dit woord beduidt? Een vorst is in gevaar de voorste, en in Het goede, de eerste — is hoog te staan! Hun voegt De middelmaat zoo min als 't lage. My Schynt alles wat niet hoog is, Allerlaagst! Een eerzuil wil ik, ja... maar niet van steeD, Ik wil 'n eerzuil in het hart des Volks' En als dat hart niet trilt van liefde, by t Herdenken aan m'n ... pogen — 't slagen staat In myne macht niet, moeder! — dan, dan zal Het myne schuld zyn, myne grootste schuld ! Er is gejuicht toen ik geboren werd... Gejubeld by m'n huwelyk .. . o m'n naam Bekleedt 'n plaats in d' Almanach de Golha! Maar ... ingeschreven in de annalen van De Mensheid, is die naam nog altyd niet... En dtór behoort hy! KON. MOED. — Uw gemaal, m'n zoon... LOUISE. — Z'n Majesteit denkt juist als ik, mama! En mocht er soms .. . hy heeft 'n edel hart! En als misschien... doch neen, dit is zoo niet! Maar als ... welnu, waartoe zou liefde dienen ? Ik wilde ... ik zal... ik moet hem ... Ze gaat naar 't venster. , O, myn George Denkt over alles juist als ik, mama! Zie 't prachtig weer! Wat dunkt u van 'n toer ? Dat zal u goed doen, moeder, na zoo'n nacht Vol cyfers en rapporten ... KON. MOED. — Lieve deugniet! louise. — Zóó... zóó is 't goed, mama! Dat hoor ik liever Dan: dweepster! Beste Walbourg, wees zoo goed... de walb. naar de achterdeur gaande. ^ — Verkiest uw Majesteit 'n open rytuig ? louise , terwyl ze zich, zonder eenige bediening, door het opzetten van 'n hoed, en 't omslaan van 'n sjaal, die ergens op'n sofa lagen, gereed maakt uittegaan. — Wel zeker! 'k Wil de weiden zien, en 't vee Dat middagmaalt. Niet waar, mamaatje? De Walbourg af. kon. moed. — Goed! Als 't ons maar niet veracht, Louise, omdat We ... menschen zyn. louise, lachend met den vinger dreigende. — Mama, dat is ondeugend! Louise en Koningin-Moeder af. TWEEDE BEDRYF. Tooneel: zaal in 't paleis des KONINGS, wiens slaapkamer wordt verondersteld rechts te zyn. Vier lakeien, later weis. De zaal is flauw verlicht. Links op den voorgrond zitten twee lakeien kaart te spelen. De twee anderen slapen op fauteuils. Een daarvan ivordt geeuwend wakker. ie lakei. — Hoe laat is 't? 2e lakei , kaartspelend. — By half-een. ie lakei. — Niet later nog? Dat valt me tegen. 2e lakei, a. V. — 't Is aan jou, spreek op! Ik heb gegeven. 3e lakei , kaartspelend. — Ik heb . .. vyfblad , kwart-majoor ... ie lakei, opstaa?ide en geeuwend naderby tredend. — Dat is 'n luitenant. 3e lakei , a. v. — En ... veertien vrouwen. ie lakei — Nou, daarmee kan je 't doen, vooreerst! 3e lakei , a. v. — Drie heeren... ie lakei. — Ik vind dat één al wel is. 2e lakei, a. v. — Ik heb niets ... Laat zien... drie boeren, maar die gelden niet. 3e lakei, a. V. — Dats 's zes-en-twintig dus... 4e lakei, geeuwend. — Hoe laat is 't al? ic lakei. . Half-een pas! Vrind Colyn, zoon wacht ït taai, En 't stukje brood dat wy hier eten, is Wat zuur ... 4e lakei opstaande, nadert de spelenden. — Dat's 'n vervelend spel. 3= lakei, a. v. — Kapot! 4e lakei. Wat is er nou kapot? Ben jy kapot? Er wordt in de kamer des Konings gescheld, allen, door elkander. . — Gescheld ! Roep Weis ... de kaarten weg ... daar is-1. De kamerdienaar treedt haastig binnen. i<= lakei. — Z'n Majesteit heeft hard gescheld! weis. — Ik ga. Weis gaat in de slaapkamer. ie lakei. — Wat zou er nu te doen zyn? Ongesteld.'1 2e lakei. — Waarom? 't Gebeurt wel meer ... weis, haastig terugkeerende. — Roep meester Landsheil, Den kleeremaker hier. Z'n Majesteit Wil dat-i oogenbliklyk hier zy, met Den koffer. 3e lakei. — Kleermaker? Landsheil? Nu? weis, hem in V oor schreeuwend. Den ka! el! él él kleeremaker Landheil! Sta me niet aantegrapen als 'n gek! Hy moet z'n koffer medebrengen ... ga! 3e lakei af. tot den 4" lakei. Zeg dat men inspant, neem den kleinen wagen, En breng hem hier... 4e lakei. — Den wagen? weis. a. v. — Néén, den min! Den klee-re-ma-ker-Lands-heil, met z'n koffer! 4e lakei af. tot in en 2n lakei. En jy, maakt vuur. aan, gauw! De nacht is koud, Z'n Majesteit wil opstaan ... spoedig ... licht! Weis gaat weder in de slaapkamer. De ie lakei houdt zich bezig met den haard, terwyl de ander de luchters aansteekt. 2e lakei. — By nacht 'n kleeremaker.. . nou, dat's mal! le lakei. — 't Zal wezen voor het passen van 'n slaapmuts... 2e lakei. — Dat kan men over dag wel doen. le lakei. — Wel neen! Het hoofd zet over dag door denken uit, En krimpt weer in zoodra je slaapt. Dat staat Te lezen in 'n boek... die kachel trekt niet! 2e lakei. — Dat heb ik aan mezelf toch nooit gemerkt. ie lakei. — Probeer eens... als je slaapt. Vervloekte kachel! De hoed die je anders knypt is dan te wyd, En wat je 's nachts past is je daags te nauw. 2e lakei. — M'n vader droeg toch nacht en dag één muts, Die altyd paste ... i lakei. — Juist! Dat was omdat Jou vader weinig dacht. Dan zet het hoofd Zoo erg niet uit. Maar als je in dienst van 't hof, Als jy en ik ... 't staat in 'n boek ... hy brandt. koning, in slaaprok, weis. kon. — Ik wil alleen zyn, gadt! Neen, Weis kan blyven. Lakeien af. Wie is van dienst? weis. „ . , _ De heer Van Huisde, bire. LOBvrSL. '» achtenswaardig man t kan 17r, 7PPr ervaren zegt men, in de rechten ... 't Is mooglijk! Maar wat my den slaap ontroo , Eischt andre kennis dan van 't corpus juris. Prins Oskar zei... 't i» moeilyk.^ Landsheii? —^Hy moet terstond verschynen, Majesteit, Ik heb hem oogenbliklyk hier ontboden. K0N- „ kamerheer van dienst! - La» °een- De,n™/^ * «■>*" >**<"■ koning, alleen. Weldra van huisde. O zorgen van 'n koning, die den nacht Een dagtaak geven, zwaarder dan de taak Die menig onderdaan desdaags verr1^ Bekommering en onrust, dat s het lot »<■«" H— d"r" 'mZ zz*. — Sire! ü Wel, Huisde, goeie morgen! . Is wat laat^ Of vroeg, maar dat s om t even. nacht en dag. £ toi, Vn wlarde =«VnSd ' En 't kon gebeuren, ziet ge, dat n ^enkDeeia Dat soms des nachts zich vormt ra m n gedachten, Verloren ging door 't wachten op den dag. Hoe noemt ge t ook, gy ma» »•» 'Ucrfus jur„, Als door vertoef gevaar ontstaat. van huisde. — In mora! Periculum in mora, Majesteit... ü^uist, dat is 't woord! Welnu, zoo'n mo ... mo .. .moré, Of zulk periculum is ... weis, aandienende door de achlerdeur. — Meester Landsheil! koning. van huisde. weis. landsheil , gevolgd door 'n knecht die op den achtergrond'« koffer neerzet. Later achtereenvolgens vier lakeien. kon. — Kom nader, vriend. Ik zie, je hebt geslapen? landsh. — Ja, met verlof van uwe Majesteit, Ik ... sliep. kon. — Je had er 't recht toe, man, als jy Slechts nu behoorlyk wakker bent! De zaak Die my bewoog met spoed je hier te ontbieden, Eischt overleg. . . wat dunkt je, meester Landsheil, Van 't nieuw model der schouderweren, hè? landsh. — Het denkbeeld van uw Majesteit was schoon: Die driehoek ... kon. — Juist! Maar zeg eens, als-i rond was? Zie ... laat den koffer brengen ... 'k heb bedacht Dat rond, of wel. .. lankwerpig rond ... De koffer is op den voorgrond gebracht. Daaruit worden lappen laken van verschillende kleur te voorschyn gehaald. De koning past, meet, speldt, verwisselt die, gedurende ' t nu volgend tooneel, op de schouders van Landsheil, in> 2". 3". 4" lakei die één-voor-één door Weis zyn binnen geroepen — knecht van den kleermaker, Weis en Van Huisde. Al deze personen worden in de opgegeven volgorde in gelid geplaatst, schuins achterwaarts uit een der voorhoeken naar 't midden. Lot Landsheil. Neen, blyf! (Geef spelden, Weis!) Ziehier, zoo valt de plooi... (Strek uit dien arm!) de plooi valt schuins naar achter, (Roep iemand hier, Weis!) Jy ... blyft staan! ie en 2e lakei achtereenvolgens binnen. Omhoog! Keerom! (Geef spelden, Weis!) Ziehier het blauw... (Strek uit! Verroer je niet!) Wat zeg je, Landsheil? landsh. — Met uwer Majesteits verlof, het is ... subliem! F r "(ïeeSöm! 5» A---W»so,srw.M> ™ h« -i,! —^Met uwer Majesteits verlof, het wit [s als 'n kleur beschouwd ... K0N- ,• ^ _ Wat licht? nnk ("Roep iemand hier, SrSffNSK I'. «» '*»">'v"kku" Maar ... geel? ^ ^ ^ /a^7' één-voor één binnen. Het seel is minder licht, en toch Niet donker, 't Geel is waarlyk niet te donker. —^Het'geel, met uwer Majesteits verlof, Is niet.. . foncé. kon. . Dat zei prins Oskar ook. , lB minder ^spelden, Wei.!) _*i.41\ /Keer-om weer! Sta recnt-op, K^rw»; Li, dia man •» zonderling Figuur... landsh. . , c — Met uwer Majesteits verlof, Een val heeft in z'n jeugd ... kon. . _ De baden vriend! Ook ik ... in »■» Ï'X'* r' S'my' """ «5C?. bad ge=<. nieuwe kracht, En maakt gebogen leden recht. landsh. — Ja, Sire! ïfi, moes. 'n «et besta.», dat elk die in Z'n jeugd 'n val deed... (spelden, Weis!) Keerrr-óm ! Laat vallen je arm!) dat elk die in z'n jeugd, Of later ... (sta toch stil en houd je hoofd Omhoog !) of ieder die door zieklykheid Onttrokken werd aan militairen dienst.. . (Zie nu dat geel, dat wit, dat blauw, dat rood!) Of zelfs wie vreezen mocht eens ziek te worden, Zich jaarlyks liet genezen in de baden ... Wat dunkt u, Huisde ? v. HUISDE. — Sire, zulk 'n wet... KON. — Neen, van de kleur der schouderweren sprak ik. Gy heeren van het recht hebt geen gevoel Voor 't hoog belang der uniform. Nu groen ... Roep iemand hier. Weis! WEIS. T , . — Er is niemand, Sire, In de antichambre ... ik zal... kon. JJeis in '/ gelid plaatsende. „ , , . — O neen, ik ben uereed. Ziehier ('n speld!) ziehier het groen. Nu ... groen met rood ! Eilieve, Huisde, ik wil... Eén oogenblik ('n speld!) slechts zien ... Van Huisde wordt ingelyfd. t , . hoe 't groen ... Ja, groen met rood (staat stil daar!) rood met groen En dat op donkerblauwen grond, staat goed... Me dunkt, ik hoor muziek? V. HUISDE „ . — 't Is, Sire, 'n feest IJat jonker Schukenscheuer z'n vrienden geeft. KON. — Ei, ei, zoo laat nog, zonder my! Dat rood Is wel wat breed. Prins Oskar heeft gezegd Dat zeven achtste van 'n duim, of wel Iets minder... spelden, Weis! Weis wil uit het gelid treden. De Koning wyst hem haas hater ug. O neen, sta stil! Waar zyn de spelden? we1s. 'k Legde 'n brief daaarginds.. kon. — Verroer je niet! weis, de armen aan V lyf gesloten houdende, tracht met z'n hoofd de bedoelde richting aanteduulen. — Op de konsole, Sire. kon. zoekende. , , . , Ik zie geen enkelen speld, laat staan n briet... Doch ... ja, ik zie ! Ylirigs naar 't peloton terugtredend. Om-godswil staat toch stil. Maakt al m'n moeite niet te-schand. Jy zóó ! Zóó jy ! Geen buik ! Terug, omhoog, vooruit.. Staat stil! Berooft toch niet door overyling, Mv van de vruchten van m'n werk! 3 Eén streep, Eén streep slechts minder. .. zeven-achtste duim Was wel wat breed ... prins Oskar heeft gelyk. Toch ben ik 't met myzelf nog geenszins eens, Of 't rood, kersrood moet wezen, of ponceau ( Of... amarant, of... ietwat appelbloesem r Wat dunkt u, Huisde ? Spreek vry uit de borst, Je weet, ik heb de waarheid lief. Cérise? v. HUISDE. Met uwer Majesteits verlof, ik ben Tot oordeel, Sire, niet bevoegd. KON. — Wel, wel, Die nederigheid staat uw verdiensten goed. En jy, Landsheil? LANDSH. — Ik kies... na ryp beraad, De kleur ... die uwe Majesteit bevalt. Dit is m'n openhartig oordeel, Sire! kon. tot Van Huisde. — Ta, ia, de schelm heeft smaak! J ' 1 ' 't Zal dus ... ponceau, Of appelbloesem wezen, of... cérise, Schoon bloedrood ook niet kwaad staat by dat groen. Hoor... weer muziek ! Gelukkig wie z n tyd Zoo onbekommerd wyden kan aan vreugd. Ik ben vermoeid. Ik dank u, Huisde, t is Genoeg! Op morgen wacht op-nieuw ons de arbeid. Tv, Landsheil, ga, en overdenk de zaak. En zend dat kromme schepsel naar de baden. Te Lompenhugel heelt men alle kwalen .. . Landsheil en z'n knecht vertrekken, na de gebruikte lappen verzameld, en in den koffer geborgen te hebben. De lakeien blyven onbewegelyk staan. Van Huisde, roep die heeren by me. Ik voel My te opgewekt nu voor den slaap, En wensch, als zy, me 'n weinig te vermaken. Me dunkt, ik heb er recht op, na m'n werk.. . Peinzend. Ponceau, cérise of... bloed? Nu, dat tot morgen . De boog kan niet altyd gespannen zyn. Tot de lakeien. Rrrr ... ukt-in ! JVeis houdt zich 'n oogenblik met de lakeien bezig, die daarop 'n tafel in V midden van het tooneel op den voorgrond plaatsen, en stoelen rangschikken. Tot Van Huisde. Zeg dat ik allen inviteer, En ... klein tenu, in kleeding en in woorden ! Ik inviteer hun stemming mee, verstaat ge? van huisde, door de achterdeur vertrekkende. — Ja, Sire ! kon. — Weis, sigaren en champagne! De koning treedt z'n slaapkamer in. Weis volgt hem, na i" en 2n lakei te hebben weggezonden die iveldra terugkeeren met eenige benoodigheden voor V feest. Vier lakeien, rangschikkende. i= lakei. . , Wat moet die kurketrekker in de baden. 2e lakei. , , 't Is gauw gezegd, maar niet zoo gauw gedaan . En 't doet me denken aan het oude lied Van 't meisje dat ter kermis eens zou gaan: \hy zingt.) Dat yaat naar den Bosch toe, Wie zal dat betalen... 1= lakei. — Sjit! van huisde. hesselfeld. von schukenscheuer. miralde. spi- ridio. Daarna de koning en weis. van huisde, |in V opkomen, na de lakeien met 'n wenk verwyderd te hebben. — Verstaat me wel, 't is zonder ceremonie. Z'n Majesteit verlangt u hier te zien. En wenscht uitdrukkelyk dat ge ... De Koning (zwart jasje) treedt binnen, gevolgd door Weis. allen. — Leef de koning! Hoerah, hoerah, hoerah, de koning leef! kon. neemt plaats, en wenkt de anderen te gaan zitten. IVeis staat achter z'n stoel. — Ik dank u, dank u, heeren! Nu geen woord Dat ernstig klinkt, wat ik u bidden mag! Na zwaren dagtaak, na een nacht vol studie, Is 't billyk dat ik deel neem aan uw vreugd. Hoe, Graaf van Weert niet by u? Tot Weis. Laat hem roepen! hesself. na eenig gefluister onder de gasten. Hy was 'n oogenblik slechts by ons, Sire. Hy... wendde bezigheden voor en ging. Ook gistren avond was hy niet op 't bal. kon. — 't Is waar, hy heeft het druk, en zal nu slapen ... Om 't even, hy kan wakker zyn, als ik Niet slaap. Tot Weis. Zeg dat ik hem ontbied! Weis af. En nu, Wat viert ge, of is uw feest toevallig, heeren? mir. De heer von Schukenscheuer-Schiefschalheim. Had 'n proces ... v. s. — Ja, 'n fameus proces! Bepaald fameus! KON. — Het woord is aan den jonker, Wie voor z'n beurt het neemt, moet men 'n toost, Een lied of kwinkslag boeten: poenitet! Begin, maar... denk er aan: geen ernst! v. s. — Fameus! Dat is bepaald... fameus! KON. — Allons! v. s. — De eerste Schukenscheuer-Schiefschalheim ... SPIR. — Had geen papa. Dat's klaar! KON. — Beboet! ALLEN. — Beboet! KON. — Drink, spreek, zing, dans, doe Wat je wilt, maar ... boete! spIR Dan kies ik wyn, en drinkt op de gezondheid Van d' eersten Schukenscheuer zonder ... oorzaak, En op het welzyn van z'n moeder, 't Moet Een kapitale vrouw geweest zyn! ALLEN. — Top! Ze drinken. KON. — Ga voort. v. s. M'n stamheer, de eerste Schukenscheuer, was Erfschenker aan het hof... SPIH. — Er viel niet te erven, Als hy geen vader had, zooals je zegt. KON. — Beboet, Spiridio! SPIR. — Ik voeg my, Sire, In uwen koninklyken wil. .. de jonker Vertelt onmogelyke dingen! v. huisde. — Heraldiek! In heraldiek is alles mooglyk, vrindje. En de eerste Schukenscheuer erfde 't ambt Van schenker, wellicht van z'n oom... spir. — Precies! Dan was die oom de broeder van 'n vader Die niet bestond, dus ... mis! v. HUISDE. — Dit is niet zeker. Het was misschien z'n oom van moederszy ... kon. — Spiridio, doe boete ! spir. — Poenitet Me pee... pee... pee ... allen, door elkaar. — Peceasse ... peecavisse, Peeeasse... peecavisse .. . neen, peceasse, Neen , peecavisse... neen, pecc ... kon. op de tafel tikkend — Stilte heeren! Ik geef het woord op nieuw den jonker. v. s. — Sire! Toen de eerste Schukenscheuer schenker was . .. spir. — Van Sjach Sjech Sjich Sjuch Sjarief Khan . .. kon. — Spiridio! mir. — Maar, Sire, dat verhaal Is ernstig ... v. s. — Ja, bepaald! mir. — En droog .. . v. s. Fameus! mir. — De jonker is te deftig voor 'n grap. Spiridio zou beter . .. ideen IV. 3 kon. — Dè.t is waar! Ik geef het woord aan u, Spiridio. Maar als je-n-al te ondeugend wordt... pas op, Dan roep ik je tot de orde! spir. — Hèm, hèm, hèm! Toen de eerste Schukenscheuer schenker was Van Sjach Sjech Sjich Sjuch Sjarief Khan ... — Nu, dat 's fameus... aan 't hof van keizer Otto! spir» ... beschonk hem deze koning met het recht Voor zich en al de spruiten van z'n stam, Om op den linkerschouder steeds 'n strik Van blauw fluweel... kon. snel. — Was 't hemelsblauw, of... spir. _ Hoe? kon. a. v. , ,, ... berlynsch of donker? Indigo? Hoe breed? Was 't meer dan zeven-achtste van 'n duim? Was 't één streep minder ? spir. — 'k Weet het waarlyk niet! v. s. — Maar ... kon. — Sjt! Ga voort. spir. — Ze hadden dus het recht, Ten blyk van hooge koninklyke gunst, Een blauwen strik te dragen op den schouder. Maar eens, het was in 't jaar achthonderd zes... Voor Christus ... kon. — Ho, beboet! allen. — 'n Toost, 'n toost! VS Maar, Sire, in myn proces kwam niets van strikken Dat is bepaald onwaar... kon. — Dan moet-i zingen, Tot straf voor 't liegen. Zing! spir. — Dan zingen, goed! Het liedje van den nachtuil, heeren! Hoort! En staat me in 't prachtig koor 'n beetje by. Hy zingt. Een nachtuil was verliefd van zin ... oewoe. Hy droomde van 'n nachtuilin ... oewoe. En sprak aldus z'n liefjen aan: Ik wil met jou naar bed toe gaan ... oewoe. allen. Oewoe, oewoe! kon. — «Ik wil met jou naar bed toe gaan" is fyn. spir. — Niet waar? v. s. — Fameus, bepaald fameus, auf Ehret spir. zingend. Zy beet verlegen op haar poot... oewoe. Een blosje verft de wangen rood . , . kon. snel. , — Hoe breed? Was t amarant, of steenrood ... cérise ? spir. — De dichter, Sire, die het feit bezong, Zegt niets van breedte of tint. kon. — Vervloekt! Ga voort. spir. zingend. Ze beet verlegen op haar poot. . . oewoe. Een blosje verft de wangen rood... oewoe. Ze zei niet né, ze zei niet ja. Verwees hein tot haar heer papa .., oewoe. kon. — Dat was 'n brave nachtuilin, m'nheeren, Een voorbeeld voor de dartle jeugd voorwaar! Een glas op haar gezondheid! allen , drinkende. Oewoe, oewoe! kon. _ En hoe verder? spir. zingt. De vryer was van zessen klaar . oe. Hv meldt zich aan by d unevaer. Maar spottend met zn zielsverdnet, Zei de ouweheer: )e krygt r met... oew allen , a. b. Oewoe, oewoe! SPIR. a- v- Want de eerste-n-uil van myn Is op 'n kerkmuur grootgebracht... M'n dochtertje is dus ^ « 0ewoe. Te fyn voor uilen uit n scnaur En 't lange leven van dien uil... SPIR. Die dood is. Want, Sire, 't is uit d' ouden tyd ... kon. — Om 't even! Op 't lange leven van den uil die dood xs\ alles', drinkende. Oewoe, oewoe! kon. . , Is 't liedjen uitr —1R\Vel neen, er volgt nog wanhoop, En zelfmoord, holle stemmen en 'n graf Met spoken, die te middernacht de beurt In oproer brengen met: oewoe... oewoe. allen. Oewoe 1 ^NGa voort nu met je blauwen strik. Ik luister. SP1R' j 't hetrin der negende eeuw, ^n^Schukenscheuer-Schiefschal^eim^z'n ^ouw ar--". Nam 't schoone bruidjè met z'n hart n proet. v. s. — Daar is geen woord van waar! Auf Ehre, 't is fameus! SPIR. ... en eischte, als blyk van min, dat hy de kleur Van zynen schouderstrik veranderen zou In groen. kon. — Die eisch was wreed! spir. — Zeer wreed! De jonker Moest kiezen tusschen haar en z'n geslacht, Dat met dien blauwen strik zou staan of vallen. Hier 't hart.. . daar de eer ! De stryd was zwaar ... v. s. — Maar, Sire... spir. ... doch zie, 'n toov'naar, met z'n lot begaan, Gaf hem 'n raad ... kon. — Dat noem ik toov'naarsplicht! En de onze is nu hem daarvoor te bedanken: Die toov'naar leve! allen , drinkende. — Goed! Lang leef die toovenaar! spir — De raad was deze: hy behield z'n strik, Z'n blauwen strik, en hy bezocht z'n bruid Niet anders dan by avend, en by kaarslicht, v. s. — Maar, Sire, auf Ehre, 't is fameus. .. gelogen! spir. — Wat blauw by dag was, scheen haar 's avonds groen, En zoo was elk tevreden. KON". — Excellent! Maar hoe hangt dit te-zamen met uw feest? spir. — 't Verband is nauwer dan men denken zou. De jonker huwde ... by 'n kaarsje... v. s. — Nu, 'tidee! spir. ...de jonker huwde, en trad in het bezit Der Leuterlunterlakische domeinen ... Altyd by kaarslicht. v. s. — 't Is bepaald onwaar! Ik kan uw Majesteit verzekren ... 't is fameus! In myn geslacht... kon. Spiridio, doe boete ! Een toost die hond noch kat verstaan kan ... neen. Een speech vol leugens! v. HUISDE. — Homeopathie! kon. — Die Huisde met z'n rechtsgeleerdheid! spir. — Leugens? kon. Een speech vol lamme laffe lompe leugens! spir. opstaande, leest uit de hand, eerst langzaam. De gasten geven, crescendo blyk van verwonder i ng, on tevredenheid en vrees. — Hèm, hèm! M'nheeren , het verheugt me zeer, U hier op-nieuw om my vereend te zien. De toestand is perfekt, het vleesch goedkoop. De burgers zien er flink en vroolyk uit. Sneller. De burgeressen ... idem. Nyverheid. En handel... idem. Landbouw ... idem. kon. — Ho, Dat's politiek . .. verboden ! spir. zeer snel. — Onderwys, Fabrieken... idem, idem. Onze vloot, Ons leger, schuttery, oogst... alles idem. De vriendschap met de vreemde hoven .. . idem . .. mik. — Zwyg , kerel! spir. a. b. — Idem, idem, idem, idem ... kon. — Miralde, houd de hand hem op den mond! Na wat opschudding: En nu, ga voort! SPIR. — De jonker stierf... by kaarslicht. Z'n ega volgt... by kaarslicht, hem in 't graf. De kindren erfden, en zoo bleef de stam Van Schukenscheuer-Schiefschalheim bezitter Van 't Leuterlunterlaksische gebied ... v. s. — Au/ Ehre, Sire, 't is bepaald onwaar! SPIR. ... maar zie, de nyd, de vale nyd, m'nheeren, Ontwaakte in 't hart der Lanterliederlingen. Men had, al snufflend in kronieken en archief, Den sluwen list des toovenaars ontdekt... v. s. — Maar, Majesteit ...auf Ehre, in ons geslacht Was nooit 'n toovenaar... bepaald! SPIR. ... ontdekt, En hoe men 't bruidje had gefopt met... kaarslicht! Het groen, by dag gezien, was blauw geweest... De trouwe jonker, wel bekeken, ontrouw... Een echt, op valschen schyn gegrond, was nul... De kindren in zoo'n echt geteeld, onecht... De goedren door zoo'n echt verkregen . . . KON. — Juist! En toen ... processen, advokaten, stryd, Verbittring, vonnis, woede, appèl, en weer Appèl ? SPIR. * — Door de eeuwen heen. Zoo was het, Sire! En onze jonker viert vandaag het eind Van dat proces. KON. — Je hebt gewonnen? v. s. — Neen, Bepaald gewonnen niet. Maar... vrind Spiridio Heeft u de zaak fameus ... spir. opstaande leest uit z'n seri — Het Ryksgericht, Gezien, gehoord, gelet en overwogen, En weer gelet, en weer gehoord, gelezen, En weer gelezen — o, 't is zonder eind! — beslist: De goedren van den Leuterlakschen stam, Gelegen ... daar en daar, begrensd ... etcetera, Verblyven overzulks in eigendom, by dag, Aan 't edele geslacht der Liederlingen. Edoch ... KON. «Edochs en «overzulks» is fraai. Zoo'n taal doet onzen Huisde goed, niet waar ? SpiR. ... edoch zoodra de nachtschauw valt op de aard... KON. , «Schauws is voor schaduw. Dat's 'n rechtsterm zeker. SPIR. — Zoodra de dag verdwynt, behoort gezegd Komplex... KON. — Alweer 'n rechtsterm! SPIR. .. . aan den stam Der Schukenscheuer-Schiefschalheims ... by kaarslicht. Het gras en 't graan, dat 's nachts groeit, hoort aan hen. Wat over-dag gegroeid is, d'anderen. KON. — Wie bepaalt Hun beider deel ? SPIR. — De rechter vond hierin Geen groot bezwaar, en zei dat juist die zaak De bron kon worden van 'n nieuw proces, Zoo schoon als ooit 'n rechtbank bezighield. Hy wenschte 't menschdom met de zaak geluk, En meende dat de welvaart bloeien zou, Zoodra die nieuwe kwestie was beslist. ^ Jazelfs nog vóór dien tyd, reeds onder 't pleiten, Beloofde zulk een stryd, 'n schat van ca... Van ca ... ca ... ca ... v. HUISDE. — Van casus positiones. SPIR. — Precies ! En de advokaten ... Weis, die gedurende de laatste woorden is binnen getreden, plaatst zich achter den stoel des konings. Op eenmaal zetten zich alle gasten eenigszins in luisterende houding. Stilte. weis, halfluid. — Majesteit, De Graaf Van Weert is inderdaad niet thuis. Men heeft, uit uwen naam, in zyn hotel Zich stipt geïnformeerd ... kon. — Waar kan-i zyn? hesself. in gesprek mei Miralde. — Louise's Rust is lief gelegen. kon. — Ha ! Wie sprak daar van Louise's Rust r En wat Is lief gelegen? Spreek! Gelegen? Wat? Waar ? Wie is lief gelegen ? Spreek ! hesself. — De heer Miralde roemde 'n park by .. . Koppenhagen, Waar koningin Mathilde ... en . .. Struensee ... De nachtegaal... en ik... ik meende... ik dacht... Ik zei... kon. — En gy? hesself. — En ik ... kon. hem aangrypende. — Vervloekte lafbek ! En gy, wat zeidet gy 1 Wat zeidet gy 1 hesself. — Ik, Sire, ik ... roemde ... o god I kon. — Geen god of duivel, Geen engel, spook of satan uit de hel, Zal hier je by staan! Spreek, ellendling, honsvod, Wat weet jy, wat ? Welk park is gelegen . a Wat weet jy van 'n nachtegaal f lerug! Ik ben hier meester! allen. — Sire! kon. — Weg, terug ! Ik ben hier koning ... neen, 'n man, geen koning Een man die je verscheuren zal. Een wolf, Een tyger ben ik! Spreek ... of 'k zal je t spreken Beletten voor altoos, en je de keel Toesnoeren, dat je nooit weer spieken kunt! Wie, wat, is nachtegaal? Wie, park? Wie, lief Gelegen f Waar ? Wat ? Spreek ! hesself. — Louise's Rust... O God! kon. Hesselfeld eensklaps loslatend. — Ha, ha, ha, ha, 't is om te bersten Van lachen, heeren ! Nu, dat is 'n grap ! Die arme Hesselfeld staat heel verbluft, En weet niet hoe hy de oogen wenden zal... Ha, ha, dat noem ik lachen ! Ik bezwyk Van uwen onzin-toost, Spiridio, En van je kamertoespraak-parodie, En van dien uilebruigom, kereltje ! En ook ,.. ha, ha, ha, ha ... van dat proces, En van je heerlykheid ... ha, ha ... by kaarslicht! Ik kan maar niet bedaren van de grap ! Waar blyf je nu met al je geestigheid, Spiridio, zeg? Enfoncé! Ha, ha... Zie Hesselfeld eens kyken ... puur beteuterd! Wat zeg je van me ? Kan ik vroolyk zyn, En potsig ? En komedie-spelen . . . hè ? Wie lacht er mee ? allen. — Ha, ha, ha, ha, ha, ha! kon. — Ziet, zóó is 't goed ! Als gy de grap maar vat! Die Hesselfeld met z'n onnoozel air, Dacht dat-i heel wat wonders had gezegd, En dat ik dol werd om z'n . .. nachtegalen, En om z'n park by . .. Christiania, Of... Petersburg ! En om z'n : lief gelegen ! Een enkel glaasje, heeren, tot besluit. .. Erkent dat ik het koddigst ben geweest, En met m'n nonsens 't mooist u heb gefopt. allen. — Den Koning heil! kon. — Top, top, ikzelf doe mee, Op myn gezondheid ! allen. — Hoog, en leef de Koning! kon. toiallen, behalve Hesselfeld die in verlegen houding op eeni- gen afstand is blyven staan. — Zoo'n glaasje zal je goeddoen voor den schrik .. . Op Hesselfeld wyzende. Die Hesselfeld! 't Is waarlyk onbetaalbaar ... Tot Weis, fluisterend. Wat dag was 't heden, en hoe laat? WEIS. — By drieën, En woensdag, Majesteit. kon. gedeeltelyk als voren. Neen, woensdag was het, Maar donderdag is 't nu ... noteer dat, Weis! Ik wil, zoolang ik leef, den juisten Onthouden, en het uur, waarop... ik Hesselteia Zoo grappig heb doen schrikken... kwart voor drie, Den nacht voor donderdag, den tienden Mel ... Nog ziet hy bleek ... ha, ha.. . den tienden Mei... Slaapt wel, m'nheeren ... twee, drie uur ... slaapt wel. Koning en Weis af. Ook de anderen-vertrekken behalve Van Buisde en Hesselfeld. De laatste blyft bespiedend op den achtergrond staan. van huisde. hesselfeld. van huisde , peinzend, op den voorgrond. De nacht voor donderdag, den tienden Mei... Een, twee, drie uur. . . Van Weert, n alibi. Van Huisde af, door de linker zydeur. hesselfeld, alleen. — Een alibi 1 IMar is wat van te maken! Die heeren van de rechten weten t wel... Er gaat toch, wel beschouwd, niets Doven t recht Precies, van Huisde . . . 'n aliln . . • schandaal... Eurèka! DERDE BEDRYF, Tooneel: landelyke streek. Rechts 'n zeer geringe boerewoniDg, met uithangbord waarop 'd koe, en 't onderschrift: zoete en zure room. Links 'n prieel. Eenige herbergtafels en banken. lou1se. koningin-moeder. de walbourg. boerevrouw. lakei. louise tot den lakei. — Het rytuig kan daarginder wachten. Lakei af. Hier Is 't niet onaardig zitten.. . 'n prieeltje! 't Is kamperfoelie ... geiteblaadjes. En ... W at's dctt ? Een koe van Potter ? Kom, mama ... Wat dunkt u van 'n schotel room? kon. moed. — My wel! De Walbourg gaat het huis jen in, en komt weldra terug. louise, de banken in 't prieel reinigende. — Wat is dat alles stoffig in den zomer, Zoo'n tafel en die banken . .. foei! Men hoort den galm van 'tl jachthoorn. KON. MOED. — Wat's d&t ? De jacht ? louise. — Wel zeker! Toet, toet, toet... 'n hoorn! kon. moed. — Ik wist niet dat het jachtdag was vandaag. louise. — Ja toch ! Z'n Majesteit reed uit.. . Ik had Zoo graag hem heden willen spreken, maar Het kon niet... om de jacht! Nu, later dan! 't Is wel verdrietig, al die drukte! 'k Zie Den Koning zelden : altyd wat! En toch Ik wou zoo gaarne hem . ,g de room, — U^room, juffrouwen, en 'n roompjen ... louise. — Is-i goed? ÜENktRom de dames te kleineeren, maar ik zeg: 'n Roompje als gy nog nooit gegeten hebt. Die room is koningsroom. louise. _ Wel, inderdaad? Dat treft! ^IkTeg je, koningsroom, juffrouw! Want kyk, 't is 'n geschenk van onzen Koning 1 We zyn maar arme lui, dat zie je N , En hadden maar één koe. Het beestje stierf, En zie, de Koning ... Jachthoorn. Hoor, daar is-i juist: De Koning die veel jMgt in toe ban, Kom. op 'n goeien d.g, en ho». — George! ü'lal'Koning George zeker! Anders wie? Hy hoort het, en den dag daarop... ' louise. — Myn George1 B°EzeEndt' hy 'n koe ...'n prachtstuk van 'n koe! En daarom zeg ik: koningsroom, juffrouw. Louise wischt 'n traan af. Wat scheelt die dame? louise. Niets ... 'n duizeling. Te hebt gelyk: die room is koninklyk! En daarom ... zie. hy breng je zegen. boerevr. — Goud? Ik kan niet wisselen, dames. louise. — Neen, o neen ! Behoud het als geschenk van onzen koning. boerevr. — 't Is waariyk al te veel! Ik dank u meer Dan ik kan zeggen. louise. — En ook ik, ik dank Je meer dan ik kan zeggen ... voor je room ! Ga, ga nu, maak je kindren bly. Boerevrouw af. O, Moeder, Dat deed myn George! kon. moed. — Ja, z'n hart is goed. Wanneer maar niet. .. Wanneer maar niet... louise. — Z'n hart, z'n edel hart! Von Schukenscheuer — jachtkostuum —met 'npapier en potlood in de hand, vertoonde zich sedert eenige oogenblikken op den achtergrond. Vorigen in 't prieel, von schukenscheuer, langzaam en op z'n potlood bytend, tiaar den voorgrond tredende. Later boerevrouw. v. s. — Fameus ... dat is bepaald fameus! Laat zien : Hy neemt plaats aan 'n tafel in 't midden van den voorgrond. De Boerevrouw komt uit haar huisje. Drie snippen, twee patryzen en een hoen . .. Twee hazen ... boerevr. — Wat 's er van je dienst, m'nheer? v. s. ... of drie patryzen en zes hazen ... dat Klinkt beter nog ... bepaald! Als ik maar wist Hoe ik de zaak behoorlyk in zou kleeden? Het is fameus! boerevr. — Wat zal m'nheer gebruiken? v. s. ... vyf snippen ... ideen van multatuli. 47 ' boerevr. — Gerstebier of zure melk? v. s. ... tien hazen maken meer effekt... boerevr. — M'nheer, 't Is hier 'n herreberg, en ik betaal Patent en huur niet graag voor niemendal! v. s. — Ah zoo ... 'n glas konjak! Boerevrouw haalt de schouders Pp, en treedt blykbaar onvergenoegd haar huisjen in. Miralde vertoont zich op den achtergrond. Twee herten dus, En zeven hoenders ... hei, Miralde, 'n oogenblik! vorigen in 't prieel, von schukenscheuer. miralde, in jachtkostuum. Later groom van den Jonker. v. s. — Je bent nogal geleerd, niet waar? Ziehier En lees eens, of dat goed is voor 'n krant? mir. lezende. den duivel'' •gistren al! 'n Wn f' 1 gemmm... ééne intrigue ... gister Ik - i ''' ZC ' '' htmmeldonnerkreuz Ik zal ze 'n wolf! Het is weer voor de vrbdjes En voor de neefjes met protektie, en de vleiers ' Dat Lt^e] ^ J * * ' '^melwetter! 5 Wolft %me ;lCt d°en ! Ik zal ze ^nen... n Wolf! Kreuzdonnersapperment... 'n wolf! Ik '" ' °ekt Semeene streek! Ik zal.. . Ik /al ZC " neen '' zal • • • kreuzwetter ... neen ' Au f pl' ^ •: • "/ Ehre ■ • ■ ^en! Ik zal ...ik ga Auf Ehre. ..ja, bepaald! 'n Wolf! Ik ga In de oppozitie, ja bepaald... auf Ehret Hy loopt woedend heen, doch keert terug. Ik ga beppp ... aald, auf Ehre ... in de oppozitie ! Weder loopt hy weg, doch keert op-eens teruggen blyft als vastgenageld in den rechterhoek op den voorgrond staan. De Koning — jachtkostuum — gaat langzaam en mymerena dwars over het tooneel. von schukenscheuer, als VOren. de koning. kon. . . — Den nacht voor Donderdag, den tienden Mei... Een, twee, drie, uur! . ' ' Koning af. von schukenscheuer alleen. — Wat's dat ? Wel, dat's fameus ! Daar broeit wat! Hy staat eenige oogenblikken tnet den vinger tegen t voorhoofd. Sakkerloot! De Koningin ... De Koning . .. graaf Van Weert... nu ben ik klaar . Zy moet me heipen, als ik waarschuw. . ja ! Dat's 'n fameus idee ! En lukt het niet... Bepaald auf Ehre, dan in de oppozitie ! VIERDE BE DRY F. eerste afdeeling. Tooneel : kamertje van HANNA. Op den voorgrond 'n wieg. Het is nacht. hanna by n kleine lamp, bezig met naaiwerk. Daarna albert. hanna Zingt. Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en malsch... Er wordt aan den zywand geklopt. Ei, ei, vriend Albert, eindlyk thuis, zoo laat! Zingetid. Verloor onder 't ryen de boot van 'r hals. En Koenraad, de flinkste gezel van het oord... Geklop. \\ aarom zoo laat ? Geschreven ? En gewandeld ? Alleen ? Ei, ei... ja maneschyn, niet waar ? Geklop. Zingend. Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort. Voortdurend kloppen. Hanna staat op, en spreekt door den wand. lelkens pauze, gedurende welke zy luistert. Ga nu toch slapen, Albert! Het is laat! Neen, Herman is niet thuis. Er wordt van-nacht In z n fabriek aan d'yzren brug gegoten Omdat ik Herman. wacht, dat heeft-i graag, Dan drinkt-i zoo gezellig nog z'n koffie. En bovendien: ik heb te werken. Wat ? Kom, wees gezeglyk, Albert, en ga slapen! Een vers ? Dat kan tot morgen wachten. Neen! Je maakt met dat geklop m'n kindje wakker. Of Herman 't kwalyk nemen zou f Wel neen! (Ik wil niet dat hy dit van Herman denkt!) Nu, kom dan, maar wees stil: denk aan m'n kindje ! Albert komt binne?i. Welnu, waar is je vers? Is 't mooi? alb. 'n Zoen! hanna. — Dat's goed, maar... één, en niet al te erg! Ga zitten, En wees eens lief bescheien en gehoorzaam. Waar is je vers? alb. — 't Is nog niet af. hanna. — Is 't mooi? alb. — Dat spreekt vanzelf, heel mooi! hanna. — Wat slaat er in? En is 't op rym? Want verzen zonder rym ... Dat weet je! alb. — Ja, dat weet ik. Nu, het rymt. hanna. — En is 't van ridders en van liefde? alb. — Neen. Je vroeg me eens, Hansje, wat toch poëzie was? hanna. — En heb je dat van-nacht bedacht? alb. — Wel neen. Ik wist het lang, maar zocht altyd naar woorden. Maar 'k heb van nacht... hanna. — Laat hooren! Niet te luid: Denk aan m'n kindje ... sjt! Ze gaat naar de wieg, en luistert eenige oogenblikken. Het slaapt. Welnu! 't Zal my benieuwen of ik het begryp, En of ik wyzer worden zal in poëzie. Ze neemt haar naaiwerk, doch legt het weldra neder, en luistert met blykbaar ingespannen aandacht, maar zonder blyk van goedkeuring. albert lezende. Daar is een kracht, uit hooger kracht gesproten, Die 't zinkend hart des menschen schoort, ideen IV. 5 Die 't opvoert naar een hooger oord, Die 't vastklemt, als de stam z'n loten, Als moederarmen 't schreiend wicht, Aan de eerste bron van liefde en licht. Die 't opheft, als het dreigt te zinken In 't slyk waarin het zich bewoog. Daar is een kracht die 't scheemrend oog Omhoog richt, waar 't de ster ziet blinken, Die aan de kim der toekomst ryst, Op d' adel van onze afkomst wyst, En vast doet houden aan 't begeeren Om tot die afkomst weertekeeren. Daar is een gloed die alles kleurt, En 't laagste hoog maakt. Die het leven, Door winterproza wreed ontgeurd, De lenteschoonheid weer kan geven, Een adem die verloren frisheid toovert.. . Geschonden reinheid rein wascht als weleer, En op de macht van 't kille heden weer, Het waas van 's levens eersten droom herovert. Daar is een hand die wenkt en noodt Om weertekeeren waar wy waren, Voor ons deze aarde een wykplaats bood Voor weinig, ras vervlogen jaren. Daar is een stem die hoorbaar fluistert: Ginds, ginds, daar waart ge, en keert ge weer! Ras valt de keten die u kluistert: Dra ziet ge op aarde en stof als korte droomen neer Die kracht, die gloed, die hand, 't is poëzie! Zy leeft in alles, overal! O, zonder haar, Hoe dor en guur waar 't leven! Wie, Wie derft haar warmte, en noemt zich levend? Waar Ontbreekt haar gloed geheel? Zie rond, En luister! Luister naar de klanken Van 't suizend loof dat weemoed kweekt, Dat van geloof en hoop en liefde spreekt, En opwekt om te bidden en te danken. Zie rond, en staar op 't firmament Dat stof als wy, maar boven de aard verheven, In elke ster een lofdicht schynt te geven, In eiken straal een danklied nederzendt. Zie rond, en hoor hoe de oceaan Z'n stemmen voortstuwt langs de stranden, Nu zacht en lieflyk, als aan banden, En dan weer ongetemd z'n krygsdicht op doet gaan. Hoor hoe hy juicht, als waar het hem bewust Dat eens Gods geest gerust heeft op z'n watren, Hoor hoe hy 't uitgilt in z'n klatren, Dat hem Gods adem heeft gekust! Hoor hoe z'n kracht, in stormen sprekend, Met dondrend schuim op rots en klippend brekend, Of.. ■ lieflyk murmlend , eeuwen lang Zich oplost in één enklen zang. 't Is alles poëzie ... De deur wordt woest opengestoten. Herman die Puf by den kraag heeft, dringt hem de kamer in. HANNA. ALBERT. HERMAN. PUF. HANNA en ALE. — Myn God, wat is dat? HERM. — Zwygt! Blyft zitten! Zwyg, Albert! Hanna, zwyg! Hy sleurt Puf naar 'n hoek der kamer, waar hy n voorhamer neemt. Daarop stuwt hy hem naar den voorgrond, en werpt hem ruw tegen den wand. En jy ... sta dilr! Wanneer je één vingerlid verroert, voor ik. .. Je toesta te vertrekken, kerel. .. tot Hanna en Albert, Zwygt! tot Puf. ... dan sla ik je de hersens in! En nu, Nu mag je spreken, Hanna, nu! Die man. .. (Sta stil, vervloekeling!) Die man beweert Dat... jy ... 'n... hoer bent, Hanna! Spreek nu, spreek. Hanna haalt de schouders op. Nu is het tyd van spreken, Hanna, spreek! ALB. — Maar Herman! HANNA. — Herman, lieve Herman! ALB. — Herman! HERM. — Die man beweert dat jy 'n hoer bent Hanna! Hy zegt, je ontvangt des-nachts, als ik van-huis ben? Hier heeren van het hof! HANNA. — Is 't anders niet? Wel man, je hebt je byster uitgesloofd, Dat noem ik goeie buurschap, vrindje Puf! Maar, Herman, hoe kan jy... 't is om te lachen! Zie hier dien heer van 't hof! Wel, goeie beste Albert, Dat had je niet gedacht, man, dat men zoo Op-eens je zou verhoogen .., nu, dat's poëzie! HERM. — Neen, neen, neen, neen, niet Albert! niet je vryer! Neen ... heeren die met geld betalen ! HANNA. — Herman, Ik vrees je hamer niet: gooi weg dat ding! En laat dien man vertellen wat-i weet, Ik ben nieuwsgierig naar z'n heeren van het hof! HERM. — Spreek, nachtspion, herhaal hier je vertelling! PUF. — 'k Was met verlof, 'n beetje laat van huis.. . ALB. — Natuurlyk in de kroeg? PUF. — Och, buurman ... ja. 'k Was, wat je noemt... 'n beetje door den wind, Maar nu niet meer ... HERM. — Je weet dus wat je zegt? 't Is niet de drank die uit je spreekt? PUF. — O né, Want dronken ben ik, met permissie, nooit. Ik sta m'n man in 't drinken, en ik zal Zoo'n beetje zwaaien, met verlof, maar toch ... Herman dreigt hem. Ik zal... ik zal! Ik kwam zoo-even thuis, En zocht... m'n sleutelgat. Daar kwam 'n heer, Die vroeg me, wie daar woonde waar-i licht zag? En verder na de juffrouw? Of ze mooi was? En of ze jong was, met verlof. En ik zei: Zóó, zóó... dat zei ik, en haar naam is HannaSmit. Maar mooi? Dat kan ik juist zoo erg niet zeggen, Want, zei ik, ze is wat mager, zei ik. Zoo, Zei hy toen, met verlof, vind jy haar mager? Ja, zei ik, dik is anders... maar 'r naam Is Hanna Smit, zoo zei ik. Maar hij zei Dat ik 'n aap was, en 'n demokraat. En geen verstand van mooie meissies had, Want dat hy Hanna Smit heel goed vond, Van magerte en van diktens en zoq voorts, En dat-i juist van nacht dat onderzocht had. Maar, of ze, met verlof, wel eerlyk was, Dat, zeid-i, wist-i niet! Hy zocht in al Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee... Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren . .. Toen ging-i met me binnen! zieje, en . . . toen. Toen met me mee de trap op, en . . . hy vond ... Hier, voor de deur van deze kamer... in 't Pertaai... herm. — Verdoemd! puf. ... z'n gel J weerom. herm. — O God alb. — De kerel liegt! puf. — Né, né, juffrouw, ik zeg De zuivre waarheid, en ... alb. — De kerel liegt! puf. — Ziehier, Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!) En deed de komplimenten aan de juffrouw. En zei toen, met verlof, ik moest het nooit Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was, En dat-i van het hof was ... alb. Hanna de hand reikende. herm. — Ik zal 't doorgronden! Ga! Puf, wegsluipende, wil de wieg meenemen. hanna Komt hem snel voor. — Die wieg blyft hier: Ik zorg als vroeger voor je kind! herm. peinzend. — Doorgronden! alb. — Doorgronden ... goed! Maar eerst gelooven, Herman! hanna. — Doorgronden ... goed! Maar eerst gelooven, Herman! herm. den hamer wegwerpend, neemt Hanna in z'n armen. — Myn Hanna, zuster, lievling .. . ik geloof! VIERDE BEDRYF. tweede afdeeling. Tooneel: als in de eerste afdeeling, doch zonder de wieg. Het is dag. Op 'n tafel staat 'n glas met bloemen. lou1se. de walbourg. Later hanna. louise, het kamertje in oogenschouw nemende. — Hier moet het wezen, 't Ziet er zindlyk uit. Dat is de weelde van den arme. Bloemen . Ik zie ze graag. .. dit is 'n gunstig blyk. Waar bloemen zyn, is 't leven minder dor ... fluisterend. Wanneer 't gesprek my aanstaat, en ik wil Het rekken, kryg dan tandpyn ... maar niet erg. Juist erg genoeg om 't blyven te verschoonen . .. hanna. \Vat is er van uw dienst mevrouw ? Mevrouw . louise. o . Ge zyt de naaister Hanna Smit r Ziehier De stof voor 'n japon. Kunt ge in één dag... hanna. , ... ■ Dat is wat kort, mevrouw, dat zal niet Daan . Als ik te veel me haast, is 't werken slecht. Dat zou nadeelig wezen voor m'n naam Als naaister, 't Goed is beeldig ... louise. — Kom, één dag! hanna. , „ ... Ik mag het niet beloven, t Zou wel kunnen, Maar ... als dan later iemand vraagt: wie heeft U die japon gemaakt ? 't Is Hanna Smit In 't Voorwalstraatje, boven nummer acht.. . Dan zegt men dat die Hanna slordig is, En dit is m'n fatsoen te na, mevrouw ! Ik leerde 't werken van m'n moeder's moeder Die ook een naaister was, en overal Geroemd werd om haar netheid... Men hoort 'n kind schreien. och verschoon me ... Hanna af. louise. de walllourg. louise. — Wat zeg je van dien trots op haar geslacht ? de walb. — Dat noem ik adel! louise. — Juist! Verdienste ... oblige ! Dat's adel, juist! En minstens even schoon Als de onze, die tot deugd en eer verplicht, Omdat eens ridder Dolleman 'n moor Versloeg. Of, erger nog, die van verdienste Ontslaat, omdat het voorgeslacht... de walb. luisterend. — 'n Kind! louise. — Dat zal 't bewuste pleegkind zyn, de spruit Van meester Puf, haar buurman.. . met verlof, De man die me op wou schikken met 'n staart, En promoveeren tot 'n zeemeermin .. . Dat potlood kwam te-pas: 't was waarlyk tyd! de walb. — O Majesteit, nog schudt me 't hart van lachen louise. — Dat viel u maklyk, wyl hy u niet zag. Maar ik, ik stikte byna in de moeite Om heel serieus te blyven. En dat moest! Want de arme, stomp voor jok, is prikkelbaar Voor spotterny, of wat-i daarvoor houdt. Had graaf van Weert, Miralde of Hesselfeld, Of wie ook van de heeren van het hof, Een zotterny gezegd — het komt soms voor! — Ik had me waarlyk niet zoo ingehouden, En, ver van zich gekrenkt te voelen, had De delinkwent getracht door meetelachen, Z'n dwaasheid omtemunten in bon mot. Daar is ze ... denk aan tandpyn. Hanna treedt weder binnen. Wel, juffrouw, Je hebt 'n kindje? HANNA. — Ja en neen, zooals Men 't nemen wil. 't Is van ... 'n buurman, die Z'n vrouw verloor. Twee dagen, korter niet, Mevrouw, maar dan zal 't af zyn. LOUISE. — Nu, het zy ! DE WALB. — Ik heb wat tandpyn. LOUISE. — Arme zuster ... erg ? DE WALB. — Zoo erg juist niet, maar als ik ga... LOUISE. — Ja, juist, Dan dreunt de tred. HANNA. — O, neem weer plaats, mevrouw! LOUISE. — Als we u niet hindren ... HANNA. — Hindren! En 'tadres? LOUISE. — De hortulanus op Louise's Rust... Je weet wel, 't park der koningin ? HANNA. — O ja! 'k Heb met m'n broeder, en ... nog iemand, eens Daarin gewandeld op 'n zondag middag. Ik had zoo graag de koningin gezien. Men zegt, zy is 'n schoone vrouw... LOUISE. — Zóó, zóó! Niet leelyk, maar byzonder mooi juist niet. HANNA. Is 't waar, dat zy zoo trotsch is als men zegt? LOUISE. — Dat heb ikzelf niet ondervonden. maar Ik spreek haar nooit. M'n zuster kent haar beter. DE WALB. — Ze is tegen groote heeren tamelyk fier, Maar met geringe lieden vriendelyk, zacht! LOUISE. — Sjt. . . sjt! HANNA. Dat mag ik hooren! Maar is't waar, Dat ze zoo gierig is? Dat zei m'n buurman. LOUISE. — Je buurman Puf! HANNA. — U kent hem? LOUISE. — Neen ... ja ... zoo HANNA. — Nu, buurman Puf zei dat ze gierig was. Hy had uit nood zich by haar aangemeld, En vroeg 'n aalmoes ... LOUISE. — Juist, ik weet er van. HANNA. — Ze had hem, zegt-i, allerlei gevraagd, Van dit, van dat, van wat-i daaglyks at, En hoeveel kindren, en hoe oud ... en alles! En toen... de man, zoo zegt-i, had expres Een kind drie, vier, er by gejokt LOUISE. — Ah, ah! HANNA. — En dacht: voor ieder kind 'n tientje... mis! Ze deed 'm krapjes-aan den dag betalen, Dien hy verzuimd had door z'n gang. LOUSE. — En jy, Zeg Hanna, vond je dit niet goed? HANNA. — Ik heb 't Zoo ernstig nog niet overdacht. Maar nu... LOUISE. — Zeg, had de Koningin dien man... HANNE. — 't Is waar. Dan had ze hem gestyfd in 't liegen, en... LOUISE. — In 't beedlen. hanna. — Ja. En ook ... lou1se. — In wat nog meer? —NInA .. in ... ik spreek niet gaarne kwaad van hem, Vooral omdat-i gister my ... louise. — Hy drinkt, Die buurman Pufl hanna. Nu, als mevrouw het weet, De waarheid is het! louise. — Juist. Wie weet of zy, De Koningin die, naar men zegt, zich veel Op menschenkennis toelegt... hanna. — Zóó zal 't wezen! Z'n neus ziet, wel bezien, 'n beetje rood. En bovendien, nu ik het wel bedenk, Hoe kan het mensch aan elk die haar komt plagen .. De tientjes groeien haar niet op den rug, Zoo min als my. En geeft ze aan één te veel, Dan blyft haar gauw niets over voor n ander. Noch voor zichzelf, dat's klaar. De koning... louise. — Stil.. Ik hoor je kindje, meen ik. hanna. — Neen, het slaapt. louise. . . , Dat is toch waarlyk geen geringe taak , Je met de zorgen voor zoo'n wicht... hanna. — O neen, Ik doe het graag. louise. — En benje niet bevreesd, Dat dit je schade doen zal aan je naam? Niet ieder weet toch dat dit kind je vreemd is ... En je fatsoen! hanna. — Ik kon het arme schaap Niet vruchteloos kryten hooren om z'n moeder. Dat doet zoo zeer, mevrouw! Den eersten dag Toen 't wicht me riep — och, 't riep me zeker niet, Maar t klonk me zoo : ik hoorde 't hier, mevrouw! Toen was het, of een stem me zeide dat Die arme moeder slechts gestorven was, Om eens met my een proef te nemen, of Ik wel m'n plicht zou doen. LOUISE. — Nu, plicht was 't niet! HANNA. " toch, t was plicht. De vader. och, mevrouw, Dit doet niet tot de zaak: het kind was wees, En in den bybel staat dat God een vader Der wezen is, en ook: zyt Hèm gelyk. Dus moest ik 't kindje tot me nemen, niet? LOUISE. — Maar je fatsoen! En dan ... de kosten ? HANNA. De kosten zyn gering. En m'n fatsoen... t Is waar... m'n naam! 't Zou zeker jammer zyn Als men my om dat arme schaap verdacht.. . Ik weet wel dat de menschen graag iets kwaads... Maar... maar... ik kon niet anders: daarmee uit! En ook m'n broeder weet het, dat 's genoeg. LOUISE. — Je broeder en . .. die ander! HANNA. — Hoe, U weet? LOUISE. — Wel zeker, want jyzelf hebt het gezegd ... HANNA. — Dat ik verloofd was ? LOUISE. — Ja. HANNA. — Nu, schande is 't niet. LOUISE. — En wanneer trouw je ? HANNA. .... — Ja... dat heeft nog tyd ! Het hangt te-zamen met de politiek. LOUISE. , , — De politiek? Och, arme zuster! altyd tandpynt De politiek? Hoezoo? HANNA. — Zyn 't zinkings, kou? Ik zal mevrouw wat watten geven. LOUISE. - Ja. opstaande. Kom, zuster, watten, watten, watten, watten! Gedurende de laatste woorden verbergt Louise haar lach, door zich over De Walbourg heentebuigen. Hanna zoekt en vindt watten die ze de eeredame aanbiedt. Na zich daarmee eenige oogenblikken ie hebben beziggehouden, nemen Louise en Hanna weder plaats. En nu, vertel me van je politiek. HANNA. — M'n ... LOUISE. . , , . — Vryer, kom, rechtuit dat is het woord! HANNA. . . — Nu ja, m'n vryer is aan 't ministerie ... LOUISE. — Ah, ah! HANNA. — Hy is urist. Mevrouw weet wel Wat dat beduidt, niet waar? LOUISE. —Ten-naaste-by. HANNA • — Nu, telkens als er 'n minister valt... Dat noemt men zoo, ik weet niet recht waarom, Maar als-i... plaats moet maken voor 'n ander, Dan komt er wat beweging in de zaken. Dan zet men hier-en-daar 'n paardje cp stal, Een ander schuift wat op ... LOUISE. — Ah, ik begryp! En hoeveel maal moet 'n minister vallen, Voor gy en hy... hoe is z'n naam ? HANNA. — De Vries, Albert de Vries. louise. — Voor gy en Albert huwt? hanna. — Hoeveelf Dat weet ik niet. De kans staat goed: Ze vallen tegenwoordig nogal dikwyls. De Walbourg bedekt het gelaat met de handen, als om haar lach te verbergen. louise, opstaande, buigt zich over haar heen. — Die watten doen je goed... bedek je goed! hanna. Niet waar, mevrouw, het is 'n kostlyk middel. louise, weder plaats netnende. — En hoeveel brengt hem die betrekking op? hanna. — Dat mocht wel beter zyn, maar 't is wel eenigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hy meent Dat hy te goed is voor urist, omdat-i... Ja, dè.t's 'n ongeluk, mevrouw! Omdat Hy ... verzen maken kan. Hy is .. . louise. — Poëet? hanna, Precies! D&t is 'n kwaal! Hy noemt de dingen Heel anders dan ze zyn of heeten, en Ik gaf m'n beste zondagskleed er voor, Om hem verlost te zien van... louise. — Poëzie? hanna. — Van poëzie, zooals-i 't noemt. Ik weet Tot-nog-toe niet wat hy er mee bedoelt, En heb er geen verstand van. Maar me dunkt Men hoeft de dingen niet zoo optesieren. Dat is onnoodig werk, want ja is j?., En neen is neen, niet waar, en daarmee uit! louise. — Maar is zyn poëzie dan leugen? hanna. — N ... een, Maar... waarheid, ronde flinke waarheid ook niet, En ik begryp er niets van ... Herman treedt binnen. louise. hanna. de walbourg. herman. herm. norsch. — Goeden dag! Hy valt plomp neer op den stoel by het tafeltje waarop 't glas met bloemen staat, en laat het hoofd op de hand zinken. hanna. . , — Dat is m'n broeder. Herman, heb je nieuws? herm. a. v. Ik weet nu iets... z'n naam! Hy heet Van Weert, 'n Graaf, of zoowat! louise. — Hoe? herm. a. v. — Ik zal 'm graven! louise. — Wat is er? herm. — Stil, juffrouw, dat's ónze zaak! de walb. zich naast den stoel der Koningin plaatsende, — Kom zuster, laat ons gaan... 't is hier niet goed. louise, haar afwerende. .... Ik blyf! Spreek op, m'n vriend, misschien kan ik Je helpen in je zaak met graaf Van Weert. Ik ken hem, en ik zou misschien ... herm. — Ta ... ta ... Juffrouw, mevrouw, of wat je bent, ik wensch Je geen geluk met zulk 'n kennis! En ik doe M'n zaken zelf. hanna. — Maar Herman, wees beleefd! herm. in woede opstaande. . — Beleefd ? Wie durft hier spreken van beleefdheid t Eisch van 'n dolle stier beleefdheid... niet van my! Beleefd? O God, als alles in me brandt Van razerny? Beleefd? Ik wil den hond, Den lagen laffen booswicht, als dit glas Verpletteren tot gruis! Hy werpt het glas op den grond. Met dezen vuist Wil ik hem knypen, tot z'n schurkeziel Hem ettrend neus en ooren uitspat... en beleefd ? 'k Wil met m n tanden hem het hart vermalen, De vuile bry hem spuwen in 't gezicht... Beleefd ? O God, myn Hansje ! Hy valt snikkend op den stoel, en met het hoofd op beide handen neer. hanna, hem liefkozende. — Lieve Herman ! de walb. — Kom, zuster ! Waarlyk, 't is voor u niet goed ... De Koningin staat als in beraad om te vertrekken. herm. opstaande. Niet goed f Niet goed ? Wie, wat, is hier niet goed ? Is 't hier voor jou niet goed genoeg, juffrouw ? Dan zal je blyven ! Wat is hier niet goed, Jy, lieve kennis van den graaf Van Weert ? Zeg, ben jyzelf wel goed ? Men jy te goed Misschien, om hier te hooren wat ik zeg ? Is jou wellicht m'n taal niet fyn genoeg ? Ga heen dan... blyf... o God, ik kan niet meer! Hy valt uitgeput op den stoel neer. Op 't oogenblik dat de Koningin vertrekken wil, treedt Albert de kamer in. Zy en de IValbourg blyven, niet geheel op den achtergrond, eenigszins zywaarts staan. hanna. herman. albert. louise. de walbourg. De eeredame schynt Louise te willen bewegen heen te gaan, doch deze weert haar af en luistert met blykbare aandacht, naar 't gesprek der personen op deti voorgrond. alb. — Nu ik weet meer . .. ja, byna alles, denk ik! De zaak is in de heele buurt bekend. En niet alleen wie 't was, maar ook waarom? Ja, 't is 'n praatje door de gansche stad, Een ieder weet er 't zyne van te zeggen. Jou naam, m'n beste Hansje, is op de tong Van iedereen! hanna. — Goddank dat moeder dood is! alb. — En nóg 'n naam! herm. — Yan Weert, dat spreekt vanzelf. ALB. — Neen, nog 'n andre naam ... de koningin! louise, vooruittredende. — De koningin? alb. beleefd groeiend. — De koningin, mevrouw! tot Herman en Hansje. Men zegt dat zy... dat zy... de minnares Is van Van Weert. louise. — Man, ben je dol! alb. — En dat Het heel schandaal gezocht is om . . . louise. — Myn God! Hoe? Welk schandaal? alb. — 't Schandaal hier op den trap.. . Gezocht is, om verdenking afteleiden. De Koningin keert zich snel om, en schynt haastig te willen vertrekken. Ze blyft evenwel alweder op den achtergrond staan, en luistert met zichtbare aandacht. herm. — Ha, ddt geeft licht! Dat zal de koning weten! Ik ga tot hèm . .. hanna. — Dat zal je niet! herm. — Hoe nu? hanna. — Ik zeg, dat zal je niet! dat zal je niet! Als je myn rust iets geldt, zal je dat niet! O Herman, hoor my! Was, na vaders dood, Je Hansje u niet gehoorzaam als 'n kind ? Heb ik je niet als vader steeds geëerd? Je hadt er recht op, broeder, dit is waar! Maar... als ik ooit je vreugd gaf, als ik ooit Je zorg beloonde met aanhankelykheid En liefde... en als jy ooit je Hansje lief hadt... IDEES IV. 6 Dan smeek ik je, ga niet! herm. — Je eer! hanna. — Myn eer Woont hier, en niet in het paleis des Konings. Hier ben ik braaf en goed geweest, en hier Heb ik beloofd, toen moeder stierf, voor u Een vrouw, een zuster, en een kind te zyn. Hier heb ik dag en nacht gearbeid, Herman! Hier is m'n heiligdom, hier woont m'n eer! Hier is de tempel van m'n hoogheid, die Getuigenis noch wraak behoeft... ga niet! herm. — Het adelyk kanalje ... hanna. — Oordeel niet! Ons minder nog dan andren voegt het oordeel: Wy weten, Herman, hoe de schyn bedriegt. En ... en... al ware 't anders: mogen wy Het gif der tweedracht in de harten zaaien? Die arme Koningin te-schande ... louise, snel vooruittredend. — Ja, dat moet! Dat zyt gy aan uw eigen eer verplicht. hanna. 'k Ben aan m'n eer verplicht om goed te zyn, Niet om beulin te wezen van 'n ander! louise. — Ge zyt uzelf de naaste ... hanna. — Juist daarom Werp ik mezelf geen bloedschuld op 't geweten> louise. — Ge hebt 'n broeder ... hanna. — Zy 'n echtgenoot! louise. — Ge zyt verloofd ... hanna. — Zy ook, en méér: gehuwd! louise. — De gansche buurt wyst u met vingers na... hanna. — Haar treft de vloek van 't heele land ! louise. — Ge hebt Niets dan uw eerlyke armoe .. . hanna. — Dat is meer Dan haar geschonden hoogheid wezen zou! louise. — Ge zult eens moeder zyn ... hanna. — Zy is het reeds! louise. Uw kindren hebben recht op goeden naam . . . hanna. — Die moeten zy zichzelven maken ... herm. die gedurende dit laatste tooneel z'n zuster met verbazing heeft aangestaard. — Hanna, Ik ken je niet... m'n God, je bent veranderd Vanwaar op eens die toon, die stem, die blik ... hanna, de beide handen tegen de borst drukkende. — Hier staat het, Herman, hier! Daar is een kracht, Uit hooger kracht gesproten, die het hart Des menschen opheft... gloed die alles kleurt, Die 't lage hoog maakt . . . Albert, Albert, O, nu begryp ik poëzie ! Ik wil niet laag, Niet klein, gemeen zyn ... ik wil niet! Heeft zy misdaan, die arme koningin, Dan zal 't besef haar foltren zonder my. Ik wil myn deel niet aan de marteling Die zeker eens 't gevolg is van haar fout. En als ze eens jammerend haar val vervloekt, Zal niet myn naam gemengd zyn in dien vloek! louise. — Dit alles is wel zeer grootmoedig, maar... Uw plicht is toch, den Koning ... hanna. — Neen, neen, neen! louise. — Dan ga ikzelf. uanna, — Gy, gy, mevrouw ? Hoe ... gy ? louise. — Ikzelf. Ik zal hem zeggen dat... hanna, terwyl zy de Koningin 't pakjen aanbiedt, op strengen toon : — Mevrouw, Ziehier de stof voor uw japon terug: Ik heb geen tyd, voor U te werken... ga! Op dit oogenblik steekt iemand als lakei gekleed, het hoofd door de deur, en komt behoedzaam binnen. De Koningin treedt zywaarts terug. hanna. albert. hesselfeld, als lakei, herman. Eenigszins achterwaarts, louise en de walbourg. hesself. — Ren 'k hier terecht by juffrouw Hanna Smit ? Myn heer, 'n heer van 't hof, heeft van de zaak Gehoord ... herm. ruw. — Van welke zaak ? hesself. — Nu ja ... de zaak Die ieder weet... herm. a. v. — Wat gaat jou heer dat aan ? hesself. — Hy weet hoe schandlyk gy belasterd zyt, En hoe de graaf Van Weert. .. Men raadt u aan, Te klagen by den Koning. Graaf Van Weert W&s op Louise's Rust... er zyn getuigen. Men wil u bystaan, uit... rechtvaardigheid, Uit menschlykheid, ja ... uit menschlievendheid, En ... om de goeie zeden ... louise, snel vooruittredende. — Scheer je weg ! 't Lakeienpak flatteert je, Hesselfeld! Het past je ! hesself. — Majesteit! allen. — De koningin! Hanna laat hel pakje vallen. Pauze. Hesselfeld die vertrekken wil, wordt door Louise met 'n gebiedende beweging van de hand teruggeroepen. LOUISE. — Raap op! Hesself eld gehoorzaamt, en biedt Hanna, in gebogen houding het pakjen aan. Pauze. Nadat Hanna 't pakje heeft aangenomen, wyst Louise Hesself eld de deur. Hy sluipt bukkend heen. HANNA. LOUISE. DE WALBOURG. ALBERT. HERMAN, LOUISE. — Vaarwel... of neen: tot weerziens, Hanna! Ik mag wel Hansje zeggen . .. niet? Dat stemt Met myn gevoel voor u! By God, ik heb Wel lager titels ... Ze strekt de handen over Hansje''s hoofd uit. Wees gezegend, edel kind! Voor het scherm valt, staren Hanna, Herman en Albert haar eenige oogenbltkken in sprakelooze verbazing na. VYFDE BEDRYF. Tooneel: warande op louisë's rust. Linkerzy, linker helft van de achterzy (waarin 'n dubbele deur) en voorste helft van dt- rechtterzy: kamerwand. Rechts-achter en achter-rechts tuin en ingang van 'n park, met standbeelden en bloemvazen op voetstuk. Rechts op den voorgrond: 'n fauteuil. Daarachter, tegen den wand, onder 'n venster, 'n tafel waarop eenige boeken. By die tafel met den rug naar 't midden 'n stoel. Aan den linkerkant, voor, dameswerktafeltje. Behalve de stoel die daarby staat, drie scUuins-achterwaarts gerangschikte stoelen. de walbourg , alken (linker voorhoek) en bezig met tapisseriewerk. Niet te spoedig na V ophalen van de gordyn, de koning (zwart jasje) haastig door de achterdeur binnentredend. Hy loopt snel op de linker zydeur toe. kon. gejaagd. — De Koningin is binnen? de walb. opstaande. — Hare Majesteit Reed uit, doch is misschien terug. kon. met hevige teleurstelling. — Ga zien! De Walbourg links af. koning , alleen. Hy gaat in blykbare gemoedsbeweging open-neer. — Van Weert schynheilig? Nu, dat ziet men meer! Maar dat ikzelf 'n oogenblik kon meenen... 't Is onvergeeflyk! Zy, zoo fier en edel, Zy, die het hart zoo hoog draagt... foei, foei, foei! Ik schaam my over 't al te zot vermoeden! Maar wie kon gissen dat Van Weert... zoo raide, Zoo'n overdeftig man, zoo'n zedepreeker, Zich inliet met 'n vrouw van lagen stand? Toch blyft m'n argwaan schandlyk, en ik zoek Vergeving... die ze my niet schenken kan, Omdat ik... haar niet zeggen durf, waarvoor! Hy gaat De Walburg, die terugkeert, haastig te-ge moet. koning. de walbourg. de walb. De Koningin is nog niet van haar toer Terug. Verkiest uw Majesteit , dat een Pikeur .., ik weet den weg dien ze afkomt... kon. — Neen, Dat is niet noodig. Ik kom straks terug, En ga wat wandlen in het park . .. Hy treedt op den rechter achterhoek toe^doch keert terug. Zeg dat ik .. . Wie vergezellen haar ? de walb. — De moeder van Uw Majesteit, de dame van den dag, En prins Spiridio. kon. steeds in blykbare onrust. — Zeer wel! Zeg ... dat Ik hier ... geweest ben, en .. . terugkom, en . .. En dat ... Weifelend tusschen gaan en blyven. De Koningin is immers wèl? En ... goed gestemd? de walb. — O, Sire . . . kon. a. v. — Juist! ik ook! Zeg dat ik haar ... zeg dat ik... nergens liever Met wandlen my vermaak, dan in haar park. 't Is alles hier... zoo smaakvol ingericht! De lucht is .. . reiner dan , dan .. . ergens elders ! Hy gaat, doch keert terug. En zeg vooral ... Hy keert zich driftig van De Walbourg af. Hoe kan 'n ander zeggen, Wat ik niet onder woorden brengen wil! Koning snel af in den tuin. De Walbourg neemt haar plaats weer in. Na eenige oogenblikken keert de Koning terug. Hy heeft 'n roos in de hand. De bloemen staan hier prachtig in den tuin, En alles stem ... zoo ... geef de Koningin Die roos, en zeg haar dat ... ikzelf die plukte, En dat ik haar verzoek ... Zich eensklaps omkeerend. Verdoemd! lot De Walbourg. Adieu! Koning snel af, in den tuin. De Walbourg neetnt weder plaats. de walbourg, alleen, als by't ophalen van de gordyn. Terstond daarop, uit de linker zydeur, spiridio. Later lakei, de walb. — Welnu, Spiridio? spir. — 'k Heb hare Majesteit Het schandstuk blootgelegd, zoo goed ik kon, Doch zy wist byna alles, voor ik sprak. de walb. — O , zeker! spir. — En wat zal ze doen ? de walb. — Ze zal Het kwaad in goed verkeeren ... 'k weet niet, hoe ? Maar zeker is het, dat ze wèl zal doen! Op haar horloge ziende. Ze wacht Van Huisde hier, en 't meisjen ook. spir. — Maar ik begryp niet, hoe ze .. . zonder zich .. de walb. vurig. — Te .. . verontschuldigen?Gewis, dat raag ze niet! En ook: dat zal ze niet! SPIR. — Maar ... zonder zelfs De zaak te noemen, want reeds dat is moeilyk! de walb. — Ge noemt dit moeilyk? Zeg: onmogelyk! Daartoe zou zich gewis haar mond niet leenen! Maar wees gerust! Zy zal in 't ryk gemoed Het middel vinden, om te doen verstaan Ook wat niet rein genoeg is voor haar lippen! lakei, door de achterdeur. De heer Van Huisde meldt zich aan, en zegt Dat hare Majesteit hem wacht. de walb. tot Spiridio. — Ge wilt Misschien 'n anderen weg uit? Door den tuin? sp1r. O, neen! Van Huisde mag me hier zien, en Het weten dat... m'n levenslust, m'n ... de walb. — Geest, Kom, zeg het maar! sp1r. — Welnu, dat ik, en wat Ei in my is, geen deel heeft aan... de walb. — Aan schelmery! Dat staat je goed, Spiridio! Tot den lakei'. — Laat binnen! lakei af. Vati Buisde binnen. De Walbourg reikt zeer vriendelyk de hand aan Spiridio, die hierop vertrekt, na Van Huisde in V voorbygaan op verachtende wys met de oogen genieten te hebben. de walboukg. van huisde. Deze staat op den achtergrond in 't midden. v. huisde, aarzelend. — Uw dienaar, freule! Hare Majesteit Heeft my ontboden, en ik kom ... De Walbourg tikt aan een op haar tafeltie staande schel. Lakei binnen. de walb. zonder optezien. — 'n Stoel! De lakei zet 'n stoel nagenoeg in' t midden van het tooneel, waarop Van Huisde plaats neemt, zoodal-i op eenigen afstand schuins achter De Walbourg komt te zitten. Lakei af . Van Huisde geeft aanhoudend blyken van verlegenheid. v. huisde. , — Maar freule, ik hoop toch dat. .. (hoe vang ik aan r) Het was vandaag iets minder guur, maar toch Zoo warm niet, als 't wel wezen kon. DE WALB. a. V. — Ei, zoo! V. HUISDE. — Hoe maakt het uw papa, de generaal? de walb. a. v. — Heel wel. v. HUISDE. — Nog altyd even vroolyk? de walb. a. v. - Ja. En eerlyk ook. v. HUISDE. — De freule badineert. de walb. a. v. — O, neen! v. HUISDE. — 't Geval is epineus. Ik meende ... de walb. a. v. — U meende dat het nog wel warmer kon? Dat is 'n schoon geloof, m'nheer van Huisde, v. HUISDE. — De zaak is ernstig, freule ... de walb. a. v. — Zeker! v. HUISDE. — Als Niet Hesselfeld uit haat, en... om Van Weert... de walb. ziet op haar horloge. Naar den achtergrond gaande, in 'i voorbygaan: — Heeft u den man gezien, die u dien stoel Daar bracht m'nheer van Huisde? Zy opent de achterdeur, en ziet in de antichambre. v. huisde, zich op z'n stoel half omkeerend. — O ja, maar ... wat Beduidt die vraag ? de walb. — Ik wilde u zeggen ... dat... Ze sluit de achterdeur, loopt haastig naar V werktafeltje, neemt de daarop neergelegde roos, en gaat snel naar de linkerzydeur. In 't voorbygaan: Die man 'n eerlyk man is. Anders niet. De Walbourg af, in de kamer der Koningin. v. huisde, alleen. Hy loopt toornig heen-en-weer. Men zou . . ik wil... ik moet.. . het is verbazend. Ik ben, geloof ik, woedt nd. En ik zou, Als niet 'n grondbeginsel me weerhield Dan zou ik... ja, dan zou ik razend zyn! Louisc (zwart fluweelen kleed met sleep. Waaier. Juweelendiadeem. Overigens geen versierselen dau de roos die ze op haar borst dra g) gevolgd door Dc Walbourg, treedt la^atn btnrten. *f z,t op Van Huisde acht te slaan, die herhaaldelyk diep buigt, zet ze zich, met den rug naar 7 midden gekeerd a^Je taf el' waar ze eenige boeken opneemt en rangschikt. DaarrMjchyrU ze in gepeins verzonken, als zich gereedmakende voor t nu volgend toon cel. De Walbourg heeft HannaHermanen Albert door de achterdeur binnengelaten, en aan de hnkerzydeee,nigs zins, doch met geheel nog, naar den voor^fjf/'%e2l Huisde staat by z'n stoel, in t midden,achterwaart.*• bezoekers, die onderling fluisteren worden door ^ met 'n wenk tot stilte en aandacht vermaand. Pauze. Van de linkerkant des toeschouwers af gerekend, bevinden zich de personen in de volgende orde: de walbourg. hanna. albert. herman. van huisde. louise. louise, zich op haren stoel omwendende. — VVeest niet verlegen, kindren! Ze wyst de stoelen aan, naby de De Walbourg's werktafeltje. Neemt dadr plaats! Ze staat op, zonder voor als-nog naar de linkerzyde telden en noodigt met 'n wenk de bezoekers uit, te gaan zitten, ter-hand neemt, geschiedt. Van Huisde slaat altydin t midden, eenigszins achterwaarts. Die dame kent ge! 't Was ni'n zuster, die Zoo'n tandpyn had... ge weet wel? Deze heer Van Huisde buigt. Is ... 'n notaris. Hy mag alles hooren — Jazelfs, hy moet het hooren! — wat ik zeg. Eenvoudig is 't! Ik heb u hier geroepen, Om u, in zyne tegenwoordigheid ... Ze nadert nu met iets plechtigs in gang en houding, de bezoekers, die opstaan. De Koningin spreekt zeer langzaam, en met eigenaardigen nadruk. Een blyk te geven van m'n achting. U ... Ze reikt Albert de hand. Deze strekt de zyne niet uit, voor ze aanmoedigend zegt: De hand! En u ... als voren, tot Herman die almede blykgeeft van beschroomdheid. De hand! tot Hanna. En u .. . een kus. Myn Hansje! Ze kust Hanna, die in gebogen houding staat, op 't voorhoofd. Gaat nu zitten, dddr, en luistert! En wat ge niet terstond begrypt, zal later. .. Ze neemt plaats op de fauteuil. (Rechter-voorhoek). De IValbourg borduurt. Hanna, Herman eti Albert luisteren met ingespannen aandacht. Uit hun gelaatstrekken blykt, dat zy tn den beginne Louise's woorden niet begrypen, doch dit verandert van-liever lede in blykbare belangstelling. De Koningin spreekt langzaam en, op weinig uitzondering na, toonloos. Er blykt dat zy 'n zichzelf opgelegde rol speelt, en zich dwang aandoet. Neem plaats, m'nheer van Huisde! Ik was zoo vry U hier te ontbieden, om u een verzoek Te doen, dat. .. van huisde. — Majesteit... louise. — Blyf zitten. Ik Heb van usv roem als rechtsman veel gehoord En wilde . .. van huisde. — Majesteit... louise. — Blyf zitten. Eerst. Iets anders nog: hebt ge verstand van vlinders? v. huisde. — Maar, Majesteit... louise, met den waaier spelend. — Blyf zitten. Hebt ge ooit Zoo'n beestje, fladdrend, tegenstrevend, op Een schyf van kurk genageld ? Blyf toch zitten! Dat is voor sommigen 'n groot vermaak ... Ze noemen 't, meen ik, entomologie. Men stoort zich, schoon het diertje niets misdeed, Niet aan z'n angstig spartlen. Met 'n speld Prikt men 't meedoogenloos door 't lyfje heen... Een slecht entomoloog, die dit niet kan. En die zich roeren laat door de onschuld van Zoo'n beestje! Als 't nog 'n slang was, of 'n wesp, Een skorpioen, 'n pad, 'n adder... dan, ja dan, Dan zou ikzelf — wie weet! — het naglen op Een plank, en my niet storen aan 't gespartel, En slaan met vaste hand den priem door 't hart! v. huisde. — Mkar, Majesteit.. . louise. — Blyf zitten. Nu ter-zake ! 't Is u misschien bekend, dat m'n vermaak, Hier op Louise's Rust... v. huisde. — Ik bid u, Majesteit, Het was uit bestwil... en ik meende ... louise. — Ook ik Doe alles wat ik doe, uit bestwil, schoon Men daarmede een chaussee plaveit, die niet Precies ten-hemel leidt, m'nheer Van Huisde! Uit bestwil dan, vermaak ik me zoo goed En kwaad ik kan. Ik slaap, en droom, en eet, En drink, en lees, en schryf, en ryd, en wandel, Ontvang bezoek ... v. HUISDE. Maar, Majesteit. . . louise, den waaier driftig toeslaande. — Ga zitten! Op-nieuw gedwongen kalm, en gemaakt onverschillig met den waaier spelend. Helaas, aan al dat tydverdryf komt eens Een eind ! De geest, de ziel, 't gemoed ... Al wat ik u van ziel en hart kon zeggen, Weet gy zoo goed als ik, m'nheer Van Huisde... v. HUISDE. — Maar, Majesteit, ik dacht, ik meende ... LOUISE. — Blyf Toch zitten ! Meen niet, dat ik u verzoek Om 'n verhandling over fysiologie, Om psychologische vertoogen, neen ! Noch om 'n studie over zeedlykheid, Of preeken over eer en deugd, o neen ! Al zy 't dan dat gy in dit alles zeer Ervaren zyt... v. HUISDE. — Ik kan uw Majesteit Verzeekren ... LOUISE. — Blyf toch zitten en verzeker Niet meer dan aan 'n wysgeer past. Ik gis Dat ook filosofie uw vak is . .. maar Het Recht, de Rechten, is toch hoofdzaak, niet ? v. HUISDE. — Voorzeker, Majesteit, maar ... LOUISE. — Blyf toch zitten ! Ik heb u 'n bekentenis te doen, Iets zeer vertrouwelyks, iets, iets .. . dat men niet Dan aan dezulken openbaart, wier eer En rechtsgevoel... v. HUISDE. — O, Majesteit, m'n dank . .. LOUISE. — Dat's wèl! Maar blyf toch zitten, Doctor Jurist Ik zeg u dan ... de Walbourg weet het, maar Zy is ook de eenige ! Ge kunt toch zwygen ? v. HUISDE — O, Majesteit, die eer ... m'n woord . .. LOUISE. — Blyf zitten. Ik zeg u dan... maar 't valt me waarlyk zwaar, En 'k reken op uw eer, m'nheer Van Huisde .. . Blyf zitten toch! De zaak is, dat ik my, In-weerwil van dat slapen, ryden, lezen .. . De zaak is dit ik .. . me verveel, ziedaar! Het is er uit! v. HUISDE. — Maar, Majesteit... LOUISE. — Blyf zitten. Hebt ge in m'n park, daar, rechts van de inrylaan. Dien vyver wel gezien, met karpers? v. HUISDE. — Ja. Maar ... Majesteit... LOUISE. — Blyf zitten. Hoor my aan, En toon u m'n vertrouwen waard. Toen ik Het eerst de kwaal, die me verteert, ontdekte, Beproefde ik vele middlen tot herstel. 'k Studeerde uit wanhoop in de Aglaia. Toen Las ik proces-verbalen van ... ge weet wel ? Geachte-sprekerswysheid, en ... en . .. en ... Gy zelf waart. . . spreker, meen ik, en . .. geacht, O zeer! Dit weet ik. Maar m'n kwaal weerstond Den breeden stroom van wysheid en geachtheid: Zoo'n kwaal is dom, dit ziet ge. Maar... quy fairet 'k Heb daarop troost gezocht by vogels, By lysters, vinken, kraaien en kanaries, By eksters, beo's, spreeuwen , papegaaien . . . Och alles zonder baat, m'nheer Van Huisde. Ten einde raad liet ik dien vyver graven, En plaatste daar 'n tal van karpers in ... (Oók schepsels die niet schittren van vernuft, Helaas!) Hebt gy verstand van karpers? v. HUISDE. — Neen, Doch als uw Majesteit het wenscht, zou ik... LOUISE. Zoudt gy verstand van karpers kunnen krygen? Dit eisch ik niet, het waar te veel verlangd. Ik wou alleen ... ja dit nog: ook die vyver Verveelde my. Zoo'n visch, geacht misschien By medekarpers en konsorten, en expert In zaakjes die .. . kortom, ik vond geen baat! En daarom nu, en désespoir de cause, Zoek ik op 't oogenblik — ge raadt het al! — M'n troost in en . to . mo . lo . gie: forsch. blyf zitten! Weder gemaakt-onverschillig. Maar ook aïin dat vermaak komt eens 'n eind, En bovendien ... 't is jammer van de spelden! Wat anders dus! Ik zocht, en zocht, en vond Een onderwerp tot tydverdryf... uniek, Grossartig, majestetisch, impayable! Ik wil — het plan is stout, maar 't lacht me toe — Me wyden aan het vak waarin gy uitmunt, 'k Wil in de Rechten, of in 't Recht, studeeren. (Die domme karpers! Nu, de vyver wordt Gedempt.) Wilt gy in 't Recht m'n leeraar zyn! v. huisde. — Maar, Majesteit... louise. — Blyf zitten. Ik begryp Wat ge my vragen wilt ? Of ik latyn Versta? Och, bitter weinig. Is dat noodig ? Ze bladert in de eerste pagina's van 'n lyvig boek. 'k Heb hier 'n woordenboek... a, absque en abacus, Ambages... zyn die noodig by de Rechten ? Ambitio, ambire, rondgaan... hè? Ambire ... slentrend rondgaan uit ambitie ? En ... alibi! Wat is dat, a. li. bil Me dunkt, het is 'n zonderlinge taal, We kunnen dat latyn wel overslaan. Ze slaat het boek toe Wilt gy m'n leeraar zyn, m'nheer Van Huisde ? v. huisde. — Maar, Majesteit, ik weet niet... louise, zeer langzaam van toon veranderend. — Hoe? Ik Hoop toch, dat ge weet wat Recht is! v. huisde. — Majesteit, Ik smeek u ... louise. a. v. — Smeeken hoort by Recht niet, Dit weet ik zonder abacus, goddank! Houd me niet voor nog dommer dan ik ben, Al vondt ge my wat zwak in #, ab, abs, En in het juist begrip van alibi, Wat is 'n alibi? Komaan, laat hooren , Wat is 'n alibi? m'nheer Van Huisde? Hanna schyntaan De Walbcurg te vragen: is hv de man'? Deze weert haar zachtaf. en noopt haar met 'n wenk totzwygen. v. huisde. — Graaf Otto ... louise, streng, daarna spottend. — Graaf Van Weert is eerlyk'man, En heeft met alibiën niets te maken. Ik vraag aan U: wat noemt ge 'n alibi In uw latyn of in uw Rechten? Hoe, Ge noeftit u doctor, leeraar, in die dingen, En laat mv leerling smachten naar wat licht? Uat is niet edelmoedig. v. huisde. — Majesteit... louise. — Blyf zitten. De facultas — noem ik 't goed ? — Docendi is my niet gegeven, maar Ik denk toch, dat 'n les van my ... in de entomologie by-voorbeeld, met 'n proef In vili auimd, u duidlyk wezen zou! v. HUISDE. — Ik smeek u, Majesteit... het was uit bestwil! louise. — Urn niet den grond van 't dierbaar vaderland Te drukken? Zeker, dat is Recht, en zelfs Bestwillig edel. Is dit Mies? En Kan ik, doordrongen nu van dit besef, Terstond gaan promoveeren met de kap? Of zit de studie van het Recht nog dieper? Streng. Ik wacht! v. huisde. — Maar, Majesteit, ik ben . .. louise. a. v. — Blyf zitten. Ik wacht! Welnu? Nog-eens: ik wacht! V. huisde. — Ik ben ... louise. a. v. — Ge zyt? Ik wacht! v. HUISDE. — O, Majesteit... louise. a. v. — Ik luister. Komaan, ik wacht! Of zou de vlinder soms De speld niet waard zyn ? Hanna wordt door Dc Walbourg op haar stoel teruggehouden. Ook Herman schynt te willen spreken, doch wordt telkens door De W albourg met '« wenk tot stilte vermaand. v. HUISDE. — Majesteit, ik wil Vergoeden, schaadloos stellen... men kan vordren Een som ... ideen iv. 7 herman, opvliegend. — Neen! De Walbourg zet hem neer. louise, met blykbaar gedwongen kalmte en spottend. — Schaadloos stellen? Wie en wat? My, voor de niet ontvangen les in 't Recht? Vergoeden? Wat? Waarmee f Zyt ge zóó ryk? Meent ge alles met 'n weinig geld... o, o, Ge stelt niet eens my schaadloos voor m'n karpers, En zoekt het Recht in d'opslag van uw mouw! Met eenige verheffing van stem, daarna vry snel losberstend in hevigheid. Komaan, m'nheer van Huisde, spreek! Weet gy Nog altyd niet wat Recht is? Spaar uw mouw! Ik vorder antwoord! Opstaande. Ook van Huisde staat op. Antwoord! Ze gaat een schrede op hem toe. Antwoord! v. HUISDE. — Ik ... hanna vliegt op, en valt voor de voeten van de Koningin neer. — Genade voor dien man ! louise. — Sta op, m'n kind! tot Van Huisde. Weet gy nog altyd niet wat Recht is? tot Hanna. Op! Uw plaats is daar niet! Op, sta op! Jerwyl ze met de linkerhand Hanna opricht, strekt ze de rechter, waarin zy den waaier houdt, naar Van Huisde uit. Gy . .. neer! Omlaag ... neer .. . lager ... op den grond! Van Huisde die zich, met schokken en tegenstrevend, al dieper boog, valt by 't laatste woord,, met gebogen hoofd, op de knieën voor Hanna neer. Ziedaar myn recht! De Koningin-Moeder vertoonde zich gedurende eenige oogenblikken in de linker zydeur, en blyfi, even als Herman, Albert en de Walbourg, roerloos staan. Pauze. Een exekutie, moeder! VoRIGEN en KONINGIN-MOEDER. De Walbourg schynt met &roote aandacht in den tuin te staren. louise. — Het is genoeg! Van Huisde staat op. DE WALB. — Ik zie z'n Majesteit Ginds wandlen in de allee ... LOUISE. — O, dat is heerlyk! Mama, ik bid u, roep den Koning hier! Ik voel behoefte hem te spreken, en Te zeggen dat ik. . . zyn bevel volbracht! En dat ik ... fluisterend en snel. zeg hem alles, alles, moeder! luid. En dat ik deed,.. wat hy bevolen heeft, Stipt, stipt wat hy gelast#! fluisterend. Alles, moeder! Koningin-moeder af, in den tuin. Vokigen, zonder koningin-moeder, louise, tot Van Huisde. — Ge kunt vertrekken. Wisch uw knieën af, En wat er verder aan u vuil mag zyn. Zorg dat ge niet z'n Majesteit ontmoet! Ik raad u dit in uw belang. Het hart Des Konings gruwt van laagheid, en hy zou... Wat my betreft, ge weet misschien, het is Van-avend op Louise's Rust soiree ... (De Walbourg, laat den vyver wat-i is, We kunnen onze karpers nog niet missen!) Ge zult me zeer verplichten met wat hoofdpyn, Koliek of podagra ... de keus is vry, Doch liefst zag ik de kwaal wat chronisch. Ga! Van Huisde af, door de achterdeur. vorigen, zonder van huisde. Later lakei. louise neemt, niet zonder blyk van vermoeienis, weder plaats, nu op den stoel, dien ze byna geheel van de tafel heeft afgewend. Ze wenkt ook de anderen tc gaan zitten. — Dat is verricht! En nu een woord aan u, M'n kindren! Hanna, hebt gy alles goed Begrepen, wat hier voorviel? hanna. — Majesteit, Om ... heusch oprecht zyn, in het begin Was 't my wat vreemd .. . niet alles even duidelyk Maar later, en vooral toen Herman «neen!» riep.. louise. — Toen werd do 't helder? hanna. — Ja, o ja! Zóó helder, dat ik alles met hem leed, En schaamte voelde dat de man, om my, Zoo vreeselyk werd gepynigd door beschaamdheid. Ik zou 't niet overleven, dunkt me! louise, 101 Alb. en Herm, — En gy, Poëet, en gy ... zegt, kunt ge nu berusten In het gebeurde! alb. — O, Majesteit, ik heb Geen wraak gezocht! louise. — Ook ik niet! Maar, herstel Van eer voor uwe bruid, voor uwe zuster. tol Herman. Zyt gy voldaan ? herm. — Mevrouw, ik ... kan niet... spreken. louise, opstaande. — Welnu... ik hoop u allen weertezien, En wil dat ge eenmaal zeegnen zult, wat eerst — En zeer te-recht! — u zoo geschokt heeft. Gaat... Gedurende de laatste woorden is 'n lakei binnengetreden. Hy ging'achter de bezoekers om, en sprak zacht eenige woor- den tot De Walbourg, die daarna opstond, en nu de Koningin nadert. Lakei naar de achterdeur, waar-i staan bly/t. de walb. — De jonker Schukens>cheuer vraagt gehoor. louise. — Wel zeker, dat ontbrak nog! Laat hem zeggen Dat ik op Vrydag iedereen ontvang, En dat hy komen kan als ieder komt, Maar nu niet, en ook hier niet! De Walbourg gaat tiaar de achterdeur. Zeg Gyzelf hem, dat ik niet begryp wat hem Zoo stout maakt, buiten'styds, en hier... Op 't oogenblik dat De Walbourg het vertrek verlaat. neen, wacht! Ze bezint zich eenige oogenbiikken. Zeg niets! lot den lakei. Laat binnen ! Lakei af. De Walbourg en de bezoekers 7iemen op 'n wenk van de koningin hun plaatsen weder in. Louise zet zich op den fauteuil. vorigen. von schukenscheuer. Na, by 7 binnentreden , 'n diepe buiging voor de Koningin gemaakt te hebben, nadert Schukenscheuer den voorgrond. De blikken die hy nu, en gedurende dit geheele tooneel, op de bezoekers werpt, getuigen van z'n teleurstelling, de Koningin niet alleen te vinden. De koning en de koningin-moeder vertoonen zich aan den ingang van den tuin. De eerste leunt tegen het voetstuk van 'n bloemvaas. louise. — Wat's er van uw dienst? v. s. — Ik wilde uw Majesteit.. . maar, Majesteit... louise. — Laat hooren, jonker! v. s. — Majesteit, ik wilde... Ik kan ... louïse. — Welnu, ik luister. V. S. — Maar ik kan . .. LOUISE. — Is 't 'n geheim? v. s. — Ja, Majesteit! Het is... LOUISE. — Is 't 'n fameus geheim ? v. s. — Ja, juist, fameus LOUISE. — Fameuze zaken moeten ruchtbaar zyn, Een stille faam is 't ware niet. Spreek op! v. s. — Maar, Majesteit, het is onmogelyk! De zaak is... delikaat, zeer delikaat! LOUISE. — Een middel tegen 't staamlen? v. s. — Neen, oneen' Maar, Majesteit, ik kan ... hier . .. waarlyk niet.. _ LOUISE. — Komaan, ik zal je helpen, jonker! By Domeinen is 'n vakature, en ge wilt... v. s. — O zeker, Majesteit, maar... dat... LOUISE. — Ge weet Misschien, dat ik, zoowel naar recht als smaak, Geen invloed hebben mag, noch wil, op het Begeven van 'n ambt... v. s. — Maar, Majesteit, Ik had ... iets anders ... iets ... iets ... wel fameus! Er is ... gevaar! LOUISE. — Voor 't land ? v. s. — Neen, niet voor 't land, Maar voor ... LOUISE. — Domeinen? V. S. — Neen, maar voor ... LOUISE. — Voor wien? Voor u ? v. s. — O, neen ! Er is gevaar ... LOUISE. — Voor uw geheim ? Is 't kostbaar ? v. s. — Ja ! Ja, Majesteit, bepaald ! LOUISE. — Dan vind ik 't wreed, u daarvan te berooven. Ik houd my aan die vakature by Domeinen. Luister! In het algemeen Laat ik me niet met zulke zaken in, Maar .. . daar ge veel verdienste hebt... ja gy ! Méér inderdaad, dan aan uzelf bekend is. .. Doch my is 't helder op dit oogenblik! Nu, daarom wil ik u.. . gehoor verschaffen By zyne Majesteit, en wel intiemer Dan anders mooglyk is. Schukenscheuergeeftblyken van verbazing, en wil spreken. Louise legt hem met 'n wenk het zwygen op. De Koning komt Gewoonlyk 'savends hier, en arbeidt met Den Graaf Van Weert, tot middernacht, en later. Wanneer ge u aanmeldt — met uw staat-van-dienst, Natuurlyk ... en bewyzen van bekwaamheid ! — Dan zal ik zyne Majesteit verzoeken, By wyze van byzondere gunst, u in • Myn kabinet te ontvangen. En de Koning, Die dan 't advies van graaf Van Weert terstond... v. s. — Maar, Majesteit... ik ... ik ... LOUISE. — Alweer 't geheim ? Als dat u dan zoo vreeslyk nog bezwaart, Dan kunt ge tevens die gelegenheid Gebruiken, om u daarvan te ontlasten. Met 'n wenk dati vertrekken mag. 'k Ben zeker, dat men hier of daar u wacht. Schukenscheuer schyn/ nog te willen spreken, doch de Koningin ziet hem de kamer uit. Aarsclend. buigend, weifelend tusschen ontzag en ontevredenheid^ bereikt-i de achterdeur, en vertrekt. Louise staart hem schouderophalend na. Daar gaat 'n kandidaat voor de oppozitie ... Het doet me waarlyk leed ... voor de oppozitie ! Opstaande tot Hanna, Albert en Herman, En nu ... ik zeide u reeds, ik wil u weerzien. Gaat opgeruimd naar huis, en aan uw werk. Gy ddir ... ik hier! Ik bied u geen geschenk ... hanna, — O, dat is lief! Gedeeltelyk uit eigen beweging, gedeeltelyk door 'n wenk van de Walbourg aangemaand, zyn de bezoekers eenigszins teruggetreden. Albert is naby de achterdeur. Hanna volgt hem. Herman blyft weifelend staan, en keert, met blyken van innige gemoedsbeweging terug. herm. stamelend. — Mevrouw, ik was zoo ruw, En voel me nu ... zoo anders ! Maar ik kan Niet uiten wat ik voel. De woestheid van M'n ziel ... hebt gy veranderd in iets lieflyks. Ik wilde u vragen ... maar ik durf niet. .. louise, vriendelyk. — Spreek! herm. — U vragen, of... hartstochtelyk uitbarstend, en zeer innig. Mevrouw, mag ik die roos! louise. Die vraag is 'n geschenk aan my ... ik neem Het aan ! Terwyl zy de roos van de borst neemt. Die bloem heeft 'n geschiedenis Die menig onzer haar benyden mocht! Ze was — en blyft! — welsprekende bodin, Getuige, pand, symbool en prys van 't goede. De roos kussende: Vaartwel, m'n hartelyke blaadjes.. . dank ! Ge hebt niet te-vergeefs gebloeid! Ziedaar! En nu, m'n kinderen, laat me alleen. Ik ben Vermoeid. Herman drukt onder '/ weggaan, de roos aan z n lippen. Hy, Hatma en Albert af. Louise zinkt als uitgeput op den stoel voor de tafel neer, en met het hoofd in de beide handen. Ze weent. louise, als voren, de walbourg. koning, koningin-moeder. De Walbourg, die blyk geeft den Koning en de KoninginMoeder aan den ingang van den tuin gezien te hebben, blyft na het vertrek der drie bezoekers, links op den achtergrond staan, en schynt met 'n verschrikt gebaar, den Koning opmerkzaam te maken op den gemoedstoestand der Koningin. De Koning treedt snel eetiige stappen vooruit, doch blyft in 't midden van den achtergrond, met blyken van ontsteltenis staan. Ook de Koningin-Moeder treedt nu de waranda geheel binnen. Pauze. Op 'n wenk van den Koning, verlaat De Walbourg het tooneel. Ze sluipt op de teenen door de linker zydeur, haar blikken onafgebroken op Louise gevestigd houdende. De Koning en de Koningin-Moeder trachten door gebaren te ken?ien te geven, wat er in hen omgaat. Ze schynt hem toeteroepen: « Ziedaar de bevestiging en 't gevolg van alles wat ik u meedeelde, en onder 't oog bracht. De Koning doet beurtelings 'n schrede voorwaarts en terug en geeft blyk van hevige gemoedsbeweging. Hy slaat zich voor 't hoofd, en schynt telkens op Louise te willen toevliegen, doch weifelt tusschen berouw en schaamte. Emdelyk wenkt hy nu ook de Koningin-Moeder, hem met Louise alleen te laten, waarop zy, hem met 'n streng gelaat aanstarende, langzaam door den tuin vertrekt. Na Louise eenige oogenblikken zeer ernstig te hebben gadegeslagen, treedt de Koning langzaam vooruit, en legt haar de hand op 't hoofd. louise, als voren, de koning. kon. — Louise! louise, verrast opstaande. — George! Zy grypt z'n hand en wil die kussen. Hy weert haar zacht af. kon. viet gedwongen kalmte. — Deze tranen ... Ik wil, ik zal ze waard zyn! Ik weet alles... levendig. Zeg niets, spreek niet! Ik weet, ik weet, ik weet! Hier in m'n borst roept alles luider, dan Één klank het uiten kan! treurig. — Die werkman heeft Het juiste woord genoemd: ook ik was. ..anders! wild. By God, 'k zal anders worden dan ik was! Zeer ernstig, zonder emfaze, doch op elk woord drukkende. Ik wil, als gy, Louise ... zich tiaar den voorgrond keerend. myne plaats Verovren in het hart des Volks... louise, dankbaar en verheugd de gevouwen handen omhoog hèffend. — O, George! kon. zeer innig tot Louise. En.., 'k wil m'n plaats verdienen in het uwe! Ze valt hem in de armen. 931. De volgorde van m'n idüen regelt zich geenszins naar den vermo'edelyken smaak myner lezers, doch geheel naar de indrukken die ik opving, en naar de huishoudelyke eischen van m'n gemoed dat ze te verwerken kreeg. Reeds in 219 gaf ik dit te kennen. Het is my onmogelyk verandering te brengen in deze methode, en wanneer ik dit poogde, zou er weldra by-gebrek aan Ideen, geen volgorde meer te regelen zyn. Het zou me niet bevreemden wanneer sommigen, na 't lezen van Vorstenschool, wenschten dat ik « nog-eens zoo'n stukje schreef » doch ik ben wel genoodzaakt daaromtrent alweder naar 219 te verwyzen. Ook in 34, 112 en 630 zyn dergelyke eischen aangeroerd. Na zoo'n drama voel ik behoefte aan cyfers. Wie daarvan niet houdt, kan dit nummer overslaan en voortbladeren tot er weer wat «moois» komt, schoon ik niet verzekeren mag dat-i't vinden zal. Maar wel wil ik de weinigen die vermaak scheppen in 't opsporen van verband tusschen oorzaak en gevolg— d. i. hen die tenrechte den naam van mensch dragen, want hierin bestaat het mensch-zyn -- in de gelegenheid stellen, te begrypen waarom dit nummer op 't vorige volgt. Misschien zal men dan tevens geleerd hebben andere leemten in m'n werk aantevullen, of intezien dat het geen leemten zyn. Die bestaan ook elders niet. Wat is, moet wezen. Wat niet is, kkn niet bestaan. De keten die alles aan elkaar verbindt, is altyd één geheel, en waar wy klagen dat er een schakel ontbreekt, of dat er veel schakels ontbreken, moesten we zeggen of bedoelen althans: ik zie alle schakels niet. Oefening in denken kan ons genezen van de verwaandheid om 't verband te ontkennen, van wat ons onzamenhangend voorkomt, of de eensoortigheid van 't schynbaar disparate. Ieder die 'n kind met z'n grootvader ziet, kan toch zonder veel inspanning uit het bestaan van deze beide individuen, besluiten tot de zekerheid dat ze door 'n tusschengeslacht aan elkaar verbonden zyn. \Vordt nu deze redeneering zooveel moeielyker, wanneer we met n óvergrootvader te doen hebben, en dus twee geslachten moeten inter- kaleeren ? Of drie? Of zeven ? Of'n zeer groot aantal generatien ? Immers neen. De naastliggende oorzaak onzer fout in dit opzicht, ligt alweer in traagheid. (460) Tusschen m'n Vorstenschool en wat er verder in dezen bundel volgt, liggen maar 'n paar geslachten. Toch moet ik om de filiatie duidelyk te maken, vele jaren teruggaan. Ik zal daarby vaak, ja nagenoeg uitsluitend, spreken over myzelf. Wie dit afkeurt — het is, op 't gezag van 'k weet niet welken salonwysgeer, mode geworden deze natuurlykheid heel leelyk te vinden — kan zich intusschen vermaken met het opslaan, analyzeeren c-n weerleggen van 22—28, 298 en 299. Ik houd me aanbevolen voor de mededeeling van den uitslag. In afwachting hiervan, komt my het onnoozele nog altyd zeer natuurlyk en oorbaar voor, wanneer men iets te zeggen heeft over a, te spreken over a, en zichzelf te noemen, als men iets te zeggen heeft over zichzelf. Het gekunsteld vermyden van deze onfatsoenlykheid is my te hoovaardig, te hof-artig nanu iyk, te valsch-fatsoenlyk, te gemaakt, te onwaar. In 't voorbyg; in de opmerking, dat het 'n vreemde fatsoenlykheid is, zichzelf te stellen met viesheden, waarvoor 'n deftig gezelschap de neus optrekt alsof men 't woord uitsprak, dat cambronnf. niet gezegd heeft. Ik vind m'n zelfheid volstrekt niet vies, en durft ze zonder den minsten schroom noemen. Tan/pis \oor de heeren die't niet durven. Ze zullen daarvoor hun redenen hebben. Wie den Havelaar gelezen heeft, kan weten dat ik in 't voorjaar van 1856, Rangkas-Betoeng, de hoofdplaats van Lebak, verliet, ten-einde den Gouverneur-Generaal duymaer van twist te kunnen spreken. Ik had de Bevolking beloofd dat er recht zou geschieden. Na — binnen den kring myner bevoegdheid altoosten volgens m n Instruktie — officieel al 't mogelyke te hebben aangewend om dit doel te bereiken, bleek me dat ik overstemd was door de ambtenary, die 'n hechten steun vond in de verregaande ordinairneid van den landvoogd. Ik hield hem toen nog voor 'n eerlyk man, in gewonen zin van 't woord althans, en hoopte dat-i, eindelyk goed ingelicht, z'n plicht zou doen. Om hem deze inlichting te kunnen geven, had ik m'n ontslag genomen. I 'it namelyk was de eenige loyale manier om, zonder schending van wet of hierarchie, te zeggen wat er te zeggen viel. Ach, er is nog geen enkel cyfer in dit nummer, en ik moet al afbreken. Men ziet dat ik de waarheid zei in 112. 932. Waarde vriend de gevtek, h Antwerpen. Ge hebt gelyk t is jammer dat ik in m'n III" bundel, meegesleept door 't onderwerp, zoo dikwyls afweek van de vroegere gewoonte om zekere gezegden met 'n afzonderlyk nummer te merken. Ge hadt de vriendelykheid daarover te zeggen: * men zou ze er zoo willen uitpikken.» Ik geloof dat dit waar is, nu ik dank u. Indien ikzelf eigenaar was van m'n geschriften, zou ik trachten door 'n geheele omwerking by 'n herdruk, de begane fout overal te herstellen, en dit te liever omdat ikzelf den last draag van 't verzuim. Zie eens hoe gemakkelyk ik me zoo-even, door 't aanhalen slechts van 'n paar nummers, afmaakte van die zotte klacht over t vooropstellen van m'n ikheid. Het komt inderdaad gedurig te-pas naar'n vorig idee te verwyzen, en ik hoop dan ook in dezen bundel daarop wat meer te letten. Met dit nummer maak ik 'n begin, uit vrees dat ik 't nogal eens zal moeten aanhalen. Oordeelende naar m'n indruk namelyk, is het te voorzien dat de nu volgende bladzyden hier-en (laar in bitteren toon zullen geschreven zyn. Er moeten nummers zyn, waarop ik me nu-en-dan beroepen kan om te bewy en : qu'il y avait de qiwi Ge hebt het vorige gelezen, niet waar? Of liever den Havelaar zelf niet waar ? Ge weet alzoo dat ik aan 't Nederlandsche Gouvernement schreef: «indien gy geen recht doet, kan ik als eerlyk man u niet dienen.» Dat er géén recht gedaan werd. Dat ik alzoo m'n ontslag nam. Ik ga nu voorby, hoe men van verschillende — officis'eie en half-officieele — zyden, me trachtte te bewegen in dienst te blyven. Ook sla ik de omstandigheden over, waarin ik dat besïuit nam. meedeelde en uitvoerde. Ik konstateer nu alleen, Hat ik m'n dienst opzei, omdat ik dien niet in overeenstemming brengen kon noch met de geschreven Wet, noch met eerlyk 1 id en menschelykheid, d. i. met m'n gemoed. Want: 933. Principes heb ik niet. 934. de grondgedachte der ideen 100 en 303 komt me nog altyd juist voor. Maar ik had me minder lauw en onbestemd moeten' ui drukken Met iemand die op principes rydt, is 't niet genoeg «voorzichtig» te zyn. Hierdoor zou men hoogstens zichzelf eenigszins kennen waren tegen schade. Het is plicht zoo voel\\a ook anderen te waarschuwen. En wat 303 aangaat, ik had moeten /.eggen \ principes zyn hitzghurlige voorwendsels ter plichtverzaking \\ schreef onlangs — ik meen in de noten op de nieuwe uitgaaf van de twee eerste bundels dezer ideen, maar kan t nu niet naslaan, en herhaling is zoo heel overbodig niet dat de man die met levensgevaar 'n medemensch uit het water haalt, dit doet als 'n Newfoundlander, uit aandrift, zonder meer. Wees verzekerd dat 'n ander die by zoo'n gelegenheid geen hand uitsteekt, altyd 'n principe zal weten aantevoeren, dat hem veroorlooft — volgens hem : gebiedt — 'n ellendeling te zyn. 935. De bestgedragen principes zyn vrouw en kinderen. Ik geloof waarachtig dat velen alleen hierom trouwen, even als nu-endan jongens van achttien jaar 'n vrouw nemen om de konskriptie te ontduiken. Een liefdesverklaring zou dus eigenlyk zeer dikwyls aldus moeten ingericht zyn: «Zeer aangebeden jonge dame, zoudt ge my willen dienen tot brevet van impotentie ?» Ik^ kan niet zeggen dat dit heel vereerend is voor de betere helft van 't menschelyk geslacht. De vrouw immers wordt hier in één rapg gezet met byziendheid , platvoeten, bochels en erger dingen. Hierover sprak ik reeds in de Inleiding van de Minnebrieven^ die voor Holland niet «mooi» genoeg zyn, naar ik hoor. Maar wie nu vrouw en kinderen te duur vindt, behelpt zich met wat anders. «Gods is ook zeer bruikbaar voor het doel. Men heeft maar te zeggen : «de Heer wil het niet.» Wie zou , na zoo'n reden van niet-ontvankelykheid , nog durven aandringen op iets goeds f Wat is er te verwachten van menschen die 't nalaten van hun plicht wisten te verheffen tot... plicht ? Doch ook buiten vrouwen, kinderen en goden, 't aantal plichtontduikende principes is legio. Toen men Droogstoppel verweet, dat-i zonder'n hand uittesteken n kind had laten stikken in 'n moddersloot, beriep-i zich op z'n zondagschen rok, 'n ding dat twee uitvluchten te-gelyk leverde: t nieuwe kleed zelf, en .. . de dag des Heeren! Nog-eens, ik heb geen principes. En de berusting in dit gebrek wordt me allermakkelykst gemaakt door 't achtslaan op de handelingen van 't volkje dat wel met deze dinsen behebt is. Wie 'n principe voor den dag moet halen om goed van kwaad te onderscheiden, is 'n schelm. 5)36. Nederland is vol principes. 937. Zeg nu eens, de geyter, dat ik geen raa5 aanneem! Wat al nummertjes om «uittepikken !» En nu weer a nos moutons. In die Havelaarszaak was geen plaats voor't subtielste spitsvondigheidje van kazuistiek. Wy weten nu eenmaal dat wat den een verkeerd voorkomt, in sommige gevallen den ander kan geoorloofd schynen. Wie alzoo niet beter wist, zou kunnen meenen dat ik, met m n zeer byzondere begrippen over zedelykheid, me gestuit voelde door zaken, die öf niet laakbaar waren, óf waarvan ik t laakbare te hoog had opgenomen. Een derde mogelykheid ware geweest, dat men — met behulp van «principes» dan — een van deze meeningen had voorgewend. Niets hiervan ! 1 )e zaak kwam neer op diefstal, roof en moord, onder oogluiking en met behulp van de autoriteit. En nu heb ik nog niet het voornaamste genoemd. Het voornaamste is, dat dit alles was geworden: regeerings-systeem, 'n principe dus. Zie boven. Nu ben ik zoo vry te gelooven, dat er geen ekonomische, pohtische of wysgeerige «scholen» zyn, die in zulken toestand geen kwaad zien, en dat ik alzoo in m'n nadrukkelyke afkeuring daarvan, niet de minste excentriciteit beging. Eenigszins minder gewoon was 't zeker, dat ik aan deze afkeuring door woord en daad lucht gaf, en ten-laatste ni n ontslag nam om niet medeplichtig te zyn. Wilt ge nu eens hooren hoe deze handeling onlangs werd gekwalificeerd door 'n modernen dominee t Noot van 1874. Voor 't gemak van den lezer, volge de hier bedoelde kwalificatie terstond. Zekere heer VAN GORKOM verweet my in n publieke voordracht: «dat ik op 'n onaangename wyze uit den dienst was geraakt.» Uit het verslag van dien verhandelmgs-avend blykt niet dat 's mans auditorium hem de deur uitwierp. In de meenig echter dat hy de eervolle betrekking van moderne dominee bekleedde, heb ik me vergist, waarvoor ik dan ook reeds by de eerste uitgaaf van dezen bundel, in 1042, verschooning vroeg. En deze vergissing doet me nu eenigzins genoegen. Eerstens, omdat hierdoor de bedoelde zeer geachte Javaannut-spreker genialiger alleen staat met z'n aardige omschryving van de Havelaarszaak. Secundo, wy* * my de gelegenheid aanbiedt, een Vlaming uitteleggen wat in NoordNederland 'n «modern dominee» is. 938. Ik vergat namelyk dat gy, Vlamingen — gelukvogels!— niet weet wat dit woord beteekent. Ik zal t u dus even zeggen in 't voorbygaan. Maar lees ook 453 en 454. Zoo'n moderne dominee is iemand die even goed als gy en ik weet dat er nooit iemand ten-hemel voer. Dat 'n God geen kinderen heeft, en dus geen «Zoon.» Dat 'n doode niet opstaat. Dat water niet op kommando in wyn verandert. (435) Dat men met 'n paar visschen en brooden geen groote menigte volks verzadigen kan, en daarna nog meer viktualie overhouden, dan er voor den maaltyd aanwezig was. En eindelyk: dat wonderen hoogstens zouden doen denken aan goochelary, doch in geen geval iets te maken kunnen hebben, noch met zaligheid, noch met onsterfelykheid van den geest, noch met zedeleer, noch met levensrichting, Dit alles weten de moderne priesters zoo goed als wy. Even als gy en ik minachten zy de sprookjes, der katholieken niet alleen, maar ook van de orthodoxe protestanten, die de oude sprookjes hebben gezift, om de meest ongerymde des te zorgvuldiger te kunnen blyven aanhangen. Maar de «modernen» — nog-eens, zy, die even alsgy enikaldie zotte vertellingen in'n hoek wierpen — blyven óver die vertellingen preeken en bidden, precies alsof ze 'r wèl aan geloofden. Kunt gy met uw nuchter Vlaamsch verstand hieruit wys- worden ? Ik hoop neen. Zie op den zooveelsten Maart of April is jezus volstrekt niet opgestaan uit den doode. Dit negatief leerstuk hebt ge met de modernen gemeen. Vit nu niet met de overbodige tegenwerping dat er wel meer dagen in 't jaar zyn waarop iemand niet opston l uit den doode. Dit is wel eenigszins waar, maar doet hier niets terzake. Het niet-opstaan van jezus is nu eenmaal voorgevallen in Maart of April. Op zoo'n dag verricht gy uwen arbeid — maak ingodsnaam geen verzen, en vergeef my, m'n jamben van Vorstenschool — of ge gaat wandelen met uw vrouw, of wat ge wilt. Zeer zeker komt het u niet in den zin, uw vrienden by elkaar te roepen en hun te vertellen dat jezus niet is opgestaan. Dit nu doen de' modernen wel, en hierin ligt het groote verschil. Even als gy die opstanding loochenend, preeken zy óver die opstanding, alsof ze r wel aan geloofden. Niet hierom echter zyn ze te veroo'rdeelen. De smaak is vry. Maar ... ze laten zich voor dat preeken betalen in geld, eer, invloed en fatsoen, precies als de anderen die wèl zonderlinge dingen te vertellen hebben. Is dit behoorlyk? ; Sommigen zullen misschien hiertegen aanvoeren, dat 'n moderne z n eerlykheid redden kan, door te preeken over de negativitcit van 't wonder. Maar eilieve, zulke negatieve gedenkdagen zyn er driehonderd vyf en zestig in't jaar ! Zoolang de wereld staat, verliep er geen seconde waarin niet een-of-ander wonder zich bezighield met achterwege-blyven. « Mis, roept 'n ander, ze bepreeken 't wonder niet, en evenmin 't met-wonder, 't is hun om de zuivere moraal te doen, om de Moraal, zieje?» Inderdaad? Ziehier dan de schets van 'n moderne preek: « Broeders in den Heere ! Daar jezus niet is opgestaan — iets dat u door de lieden van myn gild sedert byna tweeduizend jaar op de mouw werd gespeld — noodig ik u uit, niet te stelen. En laat ons nu te-zamen zingen ... den zooveelsten psalm. My wel! Maar ik begryp zoomin 't verband van moraal met niet-gebeurde wonderen, als met wèl geloofde vreemdigheid. Deze bolheid van m'n verstand is waarschynlyk iets zeer immoreels, doch ik zal my in de mindere ontwikkeling van m'n denkvermogen en zedelykheidsbegrippen geduldig moeten schikken, tot my 't bewys geleverd wordt, dit het geknoei van die modernen iets anders is dan schelmery. Moraal en godsdienst staan byna lynrecht tegen elkander over, maar dit «byna» vervalt, zoodra die godsdienst «gezuiverd ? wordt, d. i. als men 't narkotisch mengsel door sublimeeren tot den hoogstmogelyken graad van verderfelyke sterkte opvoert. Wat zoudt ge zeggen van r.'en apteker die z'n potje digitaline merkte met sacch. cul? Of, arglistiger nog, met 'n voor ieder begrypelyk , allen aanlokkend: dit is nu de heele lekkere onschadelyke , gezondheid-bevorderende, weienschappelyk gerafineer de broodsuiker 1 Die gerafineerdheid is zoo gek niet. Maar de Wetenschap t Geloof me, beste oprechte liberale Vlaming, men kan de religine der modernen honderdvoud aanlengen met de onschuldigste bestanddeelen, voor ze in moordkracht hoeft te wyken voor't Je- zuïtisme. Gy, vrienden der Mensheid in Belgie, gy, voorstanders van vooruitgang, ge beklaagt u over de katholieken ? 't Zyn engelen. Over de ultramontanen? 'tZyn aartsengelen. Doe me't genoegen , den eersten priester dien ge ontmoet, namens my te omhelzen. En wilt ge daarna leeren uit den grond van uw hart: leve veuillot ! te roepen, kom dan in Holland, en blyf er 'n jaar. Daar zullen de modernen u doen inzien dat die man vergelykender-wyze 'n kraamkind van onschuld is. Ik laat nu in 't midden, of ook hy doorgaande liegt. Het valt me moeielyk dit te gelooven, omdat er uit huichelary niet zooveel talent — in gewonen zin —zou kunnen geput worden, als hy blyken geeft te bezitten. Modernen hebben 'n heel ander soort van bekwaamheid die alle talent overbodig maakt. Indien veuillot liegt, dan blyft het toch waar dat-i tracht konsekwent te zyn, of konsekwent te schynen. De modernen geven zich deze moeite niet. 939. Ik ben 'tniet eens metlarochefoucauld, dat huichelary de hulde wezen zou, die ondeugd aan de deugd bewyst. Ze is eenvoudig de hulde aan 't belang. 940. Toch ligt er in 't versmaden van den schyn zelfs der waarheid, zekere verwatenheid die 't bedrog des te walgelyker maakt voor wie't doorziet, maar ... des te gevaarlyker ook voor wie zich daardoor vangen laat. De orthodoxen — katholiek of zoogenaamd-protestant — hengelen met koekdeeg. De modernen met nagemaakt-levende vliegjes. «Als daarin 'n angel zat, zou 't diertje zich niet zoo liberaal bewegen» denkt de visch, en hapt toe. De onbeschaamdheid van de modernen gaat voor oprechtheid door. «Precies 'n vliegje! " De handigheid waarmee ze hun aas doen bewegen, is dan ook 't eenig talent dat ze bezitten, maar voor de meeste visschen onder hun hoorders is 't voldoende. Ge weet wat ik hun op zoo menige bladzy verweet. Al m'n beschuldigingen komen hierop neder, dat zy te-gelyker-tyd zich trachten meester te maken van den hemel en van de aarde: geloof met steenkool. (454) Dit doen de katholieken ook, zegt ge ? Zeker! Maar ik bedoel hier eigenlyk niet uitsluitend het najagen van geld en goed, schoon onze modernen zich daarin by voorkomende gelegenheid zoomin onbetuigd laten als de rest. Bovendien, onder de katholieken werden dan toch ten-allen-tyde geestdryvers en asceten gevonden, die inderdaad niet streefden naar dit doel. Uitzonderingen zyn het, maar ik betwyfel of ge zulke uitzonderingen onder de modernen vinden zoudt. *) Doch niet hiervan spreek ik nu. Ik *) A'ooi van 1874. Ja, er bestaan zulke uitzonderingen! Ik heb onder de moderne predikanten hartelyke achtenswaardige eerhjke mannen 1deen IV. 8 bedoelde het streven om den invloed dien 't hemeldragonderschap verleent, te vereenigen met de aanspraken van 't gezond verstand, en dit zonder door barvoeten, zwarten jurk, bef of zuurkyken te waarschuwen. Moliere's Tartuffe — 'n sukkel! — doet zich voor alsof i geen belang stelde in wereldsche en vleeschelyke dingen. Om in z'n rol te bly ven , zou hy moeten zwygen waar 'n schoolknaap spreekt, en — huichelend, maar dit's nu de vraag niet — verzuchten: de kinderen der duisternis zyn bekwamer dan de kinderen des lichts! Dat nu de Tartuffe van moliere deze moeielyke rol speelt — en zeer slecht: men riekt z'n bedrog zes mylen boven-'swinds — is juist 'n verlichtende omstandigheid, die men aan lieden van zyn soort moet toerekenen tot verzachting van straf. Bovendien, ze doen iets, vermoeien zich , wagen iets. Het is waarachtig zoo gemakkelyk niet, op-eenmaal van God en genade overtewippen op den molligen schoot van Elmire! De mislukte prototype van 't ras bewyst dit door z'n onhandigheid, en komt dan ook niet verder dan haar kleed, waarvan-i de étoffe moellevse pryst als 'n winkeljongen. De stumpert wordt in z'n manoeuvres belemmerd door 't besef: Je sais qu'un tel discours de moi paratt éirange, dat er ten-laatste hakkelend uitkomt. Och 't moest wel! Vergelyk deze opmerking over moliere's ongelukkigen Tartuffe, meteenen-ander wat aangaande dit onderwerp voorkomt in 't«Naschrift» by den laatsten druk van de Bruid daarboven. Zonder nu in 't minst te beweren dat onze modernen zich byzonder toeleggen op zulke, wat al te ouwerwetsche en tooneelachtige, spitsboevery — ze zyn daartoe veel te praktisch ! — zeg ik u dat zy op de terreinen die ze wel bearbeiden , moderne middelen vonden om dat lastig gehuichel overteslaan. Liegende schreeuwen zy : ik lieg ! «Dat's 'n oprechte kerel, roept de leek, ik laat me inschryven in z'n register.s En er is'n zieltje gewonnen. Voor den Hemel niet — daaraan gelooven zy zoomin als wy, en zyn er grootsch op — maar voor de gemeente , en... ter-zyner tyd voor de stembus. Want: die moderniteit gaat hand-aan-hand met het Nederlandsch Liberalismus. 't Een is 't ander waard. Vraagt ge 'n bewys? Wilt ge 'n voorbeeld van de manier waarop ze met gesloten knie en enkel heenspringen over de moeite van leeren kennen. Hoe dit te rymen zy met hun halfheid in de Leer, blyft my 'n psychologisch raadsel dat op verklaring wacht. Voorloopig gelieve men myn uitvallen tegen al dat verkrachten van logische en zedelyke konsekwentie te beschouwen als tegen de zaak, en niet tegen personen gericht. Het blyve hunzelf overgelaten, aantetoonen dat ze niet met hun zaak mogen vereenzelvigd worden. Sedert vele jaren zie ik van sommigen dusdanige hoognoodige verdediging met groot verlangen te-gemoet. 't huichelen? Over de schaamte? Niet langer dan'n maand geleden heeft een der voorgangers van die eerlyke sekte, op 'n kongres zich openlyk beroemd op de schurkery die ik hun herhaaldelyk verweet. Ge ziet het, dat's wat anders dan Tartuffe! Het was zoo byzonder voordeelig, verklapte die woordvoerder, de winsten van 't Geloof te deelen met de Orthodoxen, en te-gelyker-tyd met de mannen van verstand en vooruitgang, de vruchten der Wetenschap. De «broeders» — eigenlyk geloof ik dat ze elkaar: «vrienden» noemen, of: «waarde vrienden» ... de oude zalf met 'n modern etiket! — de « vrienden » schenen dit met hem eens. Althans in 't zeer kurieuze verslag der zitting komt alweer niets voor, dat op 'n protest gelykt. *) Integendeel, een andere «vriend» hield 'n preek over 't Darwinismus, en betoogde dat dit stelsel heel goed kon worden van-pas geknoeid in 'n modern zvvendelsysteem. *) Men kan dit verslag vinden in 't byvoegsel van de N. Rotterdammer Courant van 11 April 1872. 941.Om billyk te zyn, moet ik erkennen dat darwin zelf mank gaat aan 't vervloekt euvel der halfheid. Als wysgeer op algemeen gebied staat hy ver beneden z'n systeem. En dit nu niet alleen omdat-i overal onbewezen daadzaken — en zelfs bewysbare onwaarheid! — als waar aanneemt, maar hy durft niet te breken met 'n God, die toch volgens datzelfde Darwinismus geen werkkring hebben zou. Is dit menschenvrees? Durft-i het Anglikanisme niet aan, de fameuze gouvernements high church ? Arme wetenschap! Wat my betreft, ik heb 't Darwinismus, niet van darwin. Indien men my niet had gejaagd en geplaagd als 'n wild dier, zou ik lang voor hem de hoofdeigenschap die z'n stelsel beheerscht, geopenbaard hebben. Z'n nalural selection bestaat werkelyk. Maar hy hecht daaraan grooter gewicht dan ze verdient, omdat ze slechts 'n onderdeel is van 'n veel algemeener aandrift. Als men my 't arbeiden niet geheel onmogelyk maakt, hoop ik dit eenmaal aantetoonen. Voorloopig dit. Darwin's meening over den invloed van geslachtskeuze , beperkt de oplossing der wyze van wording tot de voorwerpen en individuen die inderdaad 'n geslacht hebben. Waar blyft alzoo de wet op 't ontstaan van geslachtelooze voorwerpen ? Of laat hy ten-behoeve van dit departement 'n God bestaan, die alzoo wel zonnen en manen, marmer en zeewater mag voortbrengen, doch zich niet te bemoeien heeft met den hals der giraffen of de hoorns van 'n rund? Ronduit gezegd: darwin is kinderachtig. Indien hy, om de strekking van z'n systeem uittebreiden tot het al — gelyk de eisch, en mogelyk is ! — gedacht had aan iets als wat ik aanroer in de tweede noot op 189, zou hy 't gezegd hebben. En zonder deze gissing — die hy dan door toelichting had moeten verheffen tot hypotheze — blyft z'n systeem, zoo als 'l daar ligt, stukwerk. (Zie Noot op 510.) Mèt die vergissing evenwel, moet het geheel anders gedemonstreed worden. Maar noch 't een noch 't ander maakt de zaak volkomen helder. Men moet 'n geheel anderen weg inslaan. 942. We vernemen dus dat ook het Darwinismus heel goed door de modernen kan gebruikt worden. Die heeren hebben 'n stelsel a deux mains alzoo ! Een mes dat aan beide kanten snydt! Zoo handig was de oude Tartuffe niet. Wat al ontberingen liet zich de sukkel welgevallen om ten-slotte niets te bereiken ! Wat al gezichtsverdrajingen, om ten-laatste het huis te worden uitgegooid! Wat al vermaken ontzegd, om neertevallen op de pynbank der ontmaskering! Heilige duider, ave! Wees gegroet, gebenedyd! De kroon der martelaarschap, enz. Amen! Ziet ge, de geyter, de moderne heeren slaan dat martelaarschap over. Ze zyn vroolyk met de vroolvken, deftig met de deftigen, boersch met de boeren, geleerd met de geleerden, ministerieel met de mannen en place, gemeenzaam met leeken en professers, met studenten en filisters, met m'nheer en mevrouw, met zoons en grootvaders, voire, als 't te-pas komt met de keukenmeid. Ze hebben 't Geloof omgesmeed in 'n passe-parlout, en de goddienery a la portée de tout le monde gebracht. Dit doen de Jezuïten ook, meent ge? Waarachtig niet! Zóó niet! Zoo handig niet! Ik verneem en lees — zelf gezien zag ik van Jezuïten nooit iets — dat ook zy zich weten te voegen naar den eisch der zaken. Dat ze vaak terugtreden om wisser sprong te doen, dat ze: huichelen. Welnu, dit vind ik juist zoo pryzenswaardig in de Jezuïten. Eens toch moet de sprong gedaan worden, en 't: Je sais qu'un tel discours de moi parait étrange, dringt zich gedurende al hun voorbereidende maatregelen in de keel. Men moet 'n molière'sche orgon van domheid zyn, om dit niet te bemerken. Ze waarschuwen, precies als van ratelslangen ... verteld wordt. Hebt gy geen medelyden met ratelslangen? Met de ongelukkige dieren wier eerste voorvader terstond na de geboorte overleed, omdat-i door de schuld van z'n verklappenden staart, geen konyntje vangen kon? M'n hart is goed. Den eersten Jezuïet dien ik eindelyk eens in funktie mag te zien krygen, zal 'n konyntje van me hebben ... 't arme dier t Ik bedoelde nu hiermee 't konyntje niet. Misschien herinnert ge u nog iets uit den Juif errant van sue ? — Wat ligt dat sensatie-boek al ver achter ons, niet waar ? — Moet ge niet erkennen dat die Rodin 't beetje nooddruft waarop-i de wereld te staan kwam, wel verdiende? De sterkste zakdrager zou bezweken zyn onder den last dien dat mannetje droeg, en al voelen we geen sympathie met z'n doel, toch zyn we verplicht hulde te brengen aan de onvermoeide vlyt waarmee hy de middelen aanwendde die daartoe leiden moesten, om nu niet te spreken van den eerbied dien we verschuldigd zyn aan z'« zedige radysjes. Het doel van de modernen — heerschen! — is 'tzelfde. Ik hoop dus van-harte dat gy van de aan Rodin's doel besteedde verachting, genoeg hebt overgehouden voor modern gebruik. En 't schaadt volstrekt niet, als uw bewondering voor z'n bekwaamheid, yver en radyzen eenigszins uitgeput is. Ik weet dat gy 't katholicismus 'n ingevleesden haat toedraagt .. . met verzen, uw eenig gebrek, beste kerel. Och, mocht ik u, en meer brave Vlamingen, kunnen genezen van die ziekten, al zy 't dan dat hun verzen in den regel beter zyn dan de Hollandsche. Ja, ze zyn frisscher! Van verzen gesproken, erkent ge niet dat er in de poëtery van de protestanten iets... eigenaardigs is? Iets duf-zoeterigs. Iets fleemerigs? Of... 'n gemaakte fermeteit? Zekere geur die aan de chloor doet denken, waarmee men. onder voorwendsel van den stank te verdryven, dien kompliceert met n ander luchtje? Dit laatste is modern, m'n waarde de geytf.r. De gewezen orthodoxie stinkt door de nieuwe chloor heen, of liever, men wordt misselyk van beide. Wat nu m'n wensch aangaat, uw afkeer van t katholicismus eenigszins te verstompen, deze gaat niet zóó ver, dat ik u uitnoodig bytedragen in 't «oortje van Pieter» gelyk ik onlangs door 'n duitsche dame die fransch sprak, t woord St. Peterspfennig, hoorde vertalen. «Le liard de Pierret zei ze. Ik wilde maar doen in 't oog vallen, dat het kathol.cismus de minst gevaarlyke van alle godsdiensten is, omdat ze t meest... ratelt. Het ouwerwetsche protestantismus waarschuwt ook nog ^enigszins, ja soms zeer luid, en reeds menig konyntjen is daarby wèl gevaren. Maar de modernen dragen watten om den staart. Ik wil trachten u dit duidelyk te maken. Stel eens, ik kwam te Antwerpen, en sprak over u. Een priester, kapelaan, of als ware 't maar 'n gewone leek van ^ t ware geloof, zou me zeggen: «begut, dien hier de Gaster ïesn greuten beuswiecht!» Dan merk ik terstond wien ik voor me heb. In deze weinige woorden ligt 'n gansche belydenis des Geloofs, en ik mag toegeven in de vreugd dat ik uw booswichtery ten-volle met u deel. Bvna denzelfden indruk zou 't op f/maken, wanneer'n oude styve konservatief met ap- en dependentie van dordsche synodaliteit, u verzekerde dat die multatuli een der grootste onverlaten is die ooit geleefd heeft. Ik verwacht dat ge u niet on- fenommeehlkken Z°Udt ' overnemen va" de helft myner Maar nu 'n moderne! Ge maakt kennis, en vindt hem 'n miV k '! °m U Pleizier te doen, zegt-i .met per- Hzeeren vin 'tTT", ™ k'enkaal ministerie. Dat katho- cDeTLrn] -PL d"0r,I'1ANTGRAND • • • bah, 'n ware schande! «De liberalen, m nheer, de liberalen!» Ge voelt u thuis Natuurlyk! De man heeft geen zwarten rok heHpn«n n'et Ce"f " CyIlnder °P- Wie zóó gemakkelyk deftigfideel TvT? r' moet. deft,8h«d in voorraad hebben. En Üf»? v * ^ .sPreekt van den Schouwburg? Hy schrikt schrikt niet S°Clete,t? Hy schrlkt niet- Va" 'n bierhuis? Hy aanstellen6 tÏJFZl voortzetten ? Wilt ge u'n oogenblik aanstellen alsof dit alles u nog niet wereldsch genoeg, niet «fideel» genoeg was? Kunt ge van uzelf verkrygen, d ngen om te nnH ' v Zyn' °f niet heel gewoon'althans" vrTend faa! T " hoever de «fideeliteit» van uw liberalen vriend gaat? komaan, speel eens de Elmire en zie of 't u gelukt Tartuffe te betrappen? Ik zeg: neen, neen, neen' Ge spreekt over achterbuurt-zaken — gooi er 'n vloekje tusschen de man schrikt niet. Stuit het u, beneden uw eigen peil te dalen ter-liefde der fysiologie van de moderniteit? Wacht dan n oogenblik. Hyzelf zal beginnen. De aandrang tot niethuichelend hu'chelen zai zich baan breken, en vóór ge 'n wereldsch «sakkerloot» losliet, heeft hy u uit de volheid van z'n Voorer"reminstbTa?ardeehd ^ matroziSer KraftausdrUcke. oor t minst dat ge hem wat vooruit helpt of beeaan laat zal-i u straks op 'n glas punch inviteeren in 'n ... theehuis! Zoo heeten die etablissementen in Japan. Als dit nu geen «fideele» kerel is... O, zeker! «Geloof, m'nheer? Wawelary!» «De Behouders, m'nheer? 'n Ouwe-pruikenboel.» «Holland? 't China van Europa, m'nheer! 'n Stvve troeD aittchoudenT °f '' h ™ moet" \ raag eens by deze gelegenheid, of hy niet leek z'n kinderen naar de kathechisatie zendt? Of hy niet, zelf dominee misschien, van dien godsdienst leeft en er over preekt? ke^rn d!t "iet! Elmire, maak vooral Tartuffe niet wakker. Laat hem al z n moderniteit uitkramen, van 't ontkennen der wonderen af tot die theehuizen toe. Vraag dan eindelyk naar my, en let eens op of de man die zoo pronkte met z n gloeiend liberalismus, niet terstond met den staart begint te klüeemi1nst slechten zullen u tegen my waarschuwen: o mdat ik alles weggooi... leugen ! De heele goddienery ja! Maar dit doe ik juist om alles te kunnen aanhangen, wat ik voor goed houd (258) en hierin ben ik konscientieuzer dan ooit n geloover die volgens zyn stelsel altyd 'n achterdeurtjen openhoudt om' 't met z'n God op 'n akkoordje te gooien, en dus geen konscientie noodig heeft. Tartuffe's woord omtrent de aceommodements met den ciel - weer 'n fout m moliere ! - is met de taal van 'n huichelaar, maar wel degelyk n artikel des geloof s, juist van de niet huichelende vromen. Doch dit in tvoorbygaan. De meeste modernen evenwel vergenoegen zich met met zoo n kerkelyken ban, met zoo'n theologische herabsetsung. Ze maken my voor 'n slecht mensch uit.. . 'n tweede leugen ! Ik ben n zeer goed mensch, en reeds hierom beter dan menig ander omdat ik, alleiedelmoedigst afstand doende van alle hemelsche belooningen, naar m'n beste weten m n plicht doe alsof ik daarvoor wèl belooning wachtte. Toch neem ik dezen al te gewonen laster niet zoozeer kwalyk om de zaak zelf, als omdat die heeren u niet - gelyk.de katholiek die my waarschuwde tegen U— te-gelyker tyd meedeelden of bemerken lieten... dat onze m'sieur josse van stiel eigenlyk... goudsmid is. En vraagt ge ddirnaar, dan ontkennen zy t. Orfèvrel Ik? Volstrekt niet. Je hebt immers opgemerkt hoe ik bittertjes dronk, en vloekte ? Ik ben liberaal, zeer liberaal.* Al te liberaal vind ik. Ze veroorlooven zich het brood te eten van 'n God dien ze onttroonden, en zich te kleeden in den mantel van profeten welker waardigheid ze ontkennen. Deze hansworsten nu, oefenen in Holland grooten invloed uit. Zeer veel leeken beginnen zich te schamen over de oude vertellinkjes, en zoeken uitwegen om de wankelende of om geworpen Overtuiging in 'n fatsoenlyk haventje te bergen Fatsoenlyk ... d^t's het woord ! Deze kromme moderniteit is bun portee. Men kan er mee uitgaan zonder aangespuwd te worden, 't Is immers 'n godsdienst? Wat wil men meer? De opmerking ligt voor-de-hand dat in de gelederen van zulke vrydenkers, de rekruten worden aangeworven voor t cismoerdyksch liberalismus, 'n onkruid waarvan gy, Vlaamsche hbera en, u geen denkbeeld maken kunt. Waarachtig, men zou katholiek en konservatief worden, uit walging van die vryzinnigheid. Wat dan ook dikwyls gebeurt. den weg timmert E. iï™ltSchapp^ n vereeniging die aan kan doen kennen door u afschriftje ^ ^ 'k eeniSszins zekeren brief, waarin ik 1- havelaar^6" ^ "h" antwoord °P bytedraeen in de rmain™„ havelaar ~~ werd u'tgenoodigd te leeren. Ziehier : °m 6n Javaan • • •lezen en schryven Aan de Haagsche Afdeelmg der Maatschappy .• _ Wei-Edele * Haren] *** MVaan.» L„„r """"""1 » Z"hh7,'"- '"Tl landsch-Indie heb /ev n ffZ , m[and^e bevolking van Nederderhalve ie/s meer dan dVviïr 71 "',ensch °fferen kannen reglement of arronditerr • ' *' "'** °°'^ °P Per,si°ensrt/srig aanzagen ~ zoo niiï T's*ruiken "PM'a bes/ryden daarvan zou kunnen \r ™ / i L , ^ dai hel zelfs met voordeel. P zonder gevaar, of worden om 'hulp, nawens'de 'door^Uv lla7'fsProken & die kwaal te bestendigen en ongZeew tLa^^'0m bespottelyk tl "malen iolY/f1', °^eschavi"^ tracht haar niet boeken pnntiT^ h Z ï T" *"U™*reerde school- *<£SIJS "£Z,1'Z"""" r<'"•<"•■', »>■ baarsheid, e.d — is de M a a tTr ifC ^' geldzucht, europesche "'of t I"d,a Onbewust? Ik wil V gelooven ' ^gewe.en. ^as,«#»sa« msmsss&mtt Het doet my in.usschen zeer leed, te moeten ontwaren dat achtenswaardige personen, als waarvoor ik de onderteekenaars der my geworden circulaire meen te moeten houden, zich hebben laten verlokken ten-behoeve van Droogstoppels bezwaard gemoed de rol ^ van Tetzel te spelen. Met de meeste onderscheiding heb ik de eer te zyn, enz. 's Hage 5 October 1869. Op dit schryven ontving ik gedurende zeer langen tyd volstrekt geen antwoord, en ten laatste ... 'n zonderling antwoord. Maanden na m'n brief naraelyk, werd op-eenmaal een der onderteekenaars van de aan my gezonden circulaire — in z n hoedanigheid van stenograaf was de man na-familie van politiekery bevorderd tot liberaal voorlichter in indische zaken te Batavia. Hy was hiertoe zeer geschikt, niet omdat-i van deze zaken iets wist dit is volkomen onnoodig — maar omdat hy zinsneden maken kon, 'n hebbelykheid die, gelyk we dagelyks zien, alle andere hoedanigheden overbodig maakt. De uitgever die hem in dienst nam, schynt berekend te hebben dat er op de lektuurmarkt wat liberalismus te plaatsen was, en de courant zou dus liberaal zyn. Onze stenograaf had in den Haag gehoord dat er liberalismus lag in t vry arbeiden der Javanen. Dit vind ik ook. Maar de Liberalen vatten de zaak eenigszins anders op. Hun vryzinnigheid schryft voor, den onnoozelen inlander overteleveren aan 't schuim van aventuriers uit alle werelddeelen. En zie, ook hiermee zou ik, liberaal, des-noods genoegen nemen. De Javanen moeten dan maar slimmer worden. Maar ... die maatregel sluit in zich: de omvènverping van 't Gezag, dat thans — nu-en-dan- ten-minste — eens byuitzondering recht zou kunnen doen. Hoe dit zy, ik ben tegen het stelsel der Liberalen, dat zy 't stelsel van Vryen-Arbeid noemen. Hierover schreef ik reeds in 1862, en onlangs weer,'n brochure. Let wel dat m'n in die beide brochures geopenbaarde meening over den Vryen Arbeid, geheel in-stryd is, met m'n belang zoowel, als met m'n overigens anti-gouvernementeele stemming. De Regeering van Nederland, dozynen malen veranderd van zoogenaamd politieke kleur, is zich altyd gelyk gebleven in 't miskennen en tegenwerken van m'n pogingen om iets goeds te doen. Ik sla nu de oorzaak hiervan over. In-den-beginne boden my de Liberalen hun ondersteuning aan, die ik weigeren moest omdat de voorwaarden tegen m'n gemoed streden. In plaats daarvan schaarde ik my, in de hoofdkwestie die de partyen verdeelt — partyen waarmee ik overigens niets wil te maken hebben — aan den kant van dezelfde Regeering die ik overigens, nu zoowel als toen, blyf aanklagen van infamie. Neen, nu méér dan toen! Elke dag die er na 't verschynen van den Havelaar verloopt, maakt de misdaad grooter. Men laat in buitenlandsche bladen vertellen dat er na den Have/aar zooveel verbeterd is. Leugen ! De zaken zyn hoe langer hoe erger geworden,'tgeen met 'n weinig menschkundeisafteleiden uit de wyze waarop men my, die dan toch tot deze beweerde verbeteringen zou hebben aanleiding gegeven, behandeld heeft. Er kan in Indie mets verbeterd worden zonder my. Meen niet dat er in deze betuiging eigenwaan ligt — of erger nog ! — jacht op voordeel, en dus eigenbelang. Ik wil u dit ophelderen. Wat eerzucht of eigenbelang aangaat, verklaar ik by dezen dat ' even als in 1859 *) — de Nederlandsche Regeering, elk aanbod om my, wat m'n persoonlyke grieven aangaat, tevreden te stellen, in 't gezicht zal werpen. Dit is de taal niet van iemand die zoo n aanbod uitlokt, niet waar ? En... eigenwaan, hoogmoed? Stel me zoo laag als ge wilt — of als modernen en liberalen willen — noem me dom, onbekwaam, slecht, onbruikbaar, onfatsoenlyk in één hollandsch woord, dan nog zou elke verbetering van de indische toestanden moeten worden voorafgegaan door 'n blyk dat men my gelyk gaf in de door daden gestaafde meening : dat «diefstal, roof en moord geen Regeenngs-systeem wezen mogen.n Geen ambtenaar in Indie durft na myn ervaring, z'n plicht doen. Helden en martelaars zyn te zeldzaam om op uitzonderingen te kunnen rekenen. De Nederlandsche Regeering is n Regeering van schelmen, zoolang ze niet door daden toont met het verledene gebroken te hebben. Ge ziet het, ik vlei die Regeering niet. Toch wist de zooeven onsterfelyk gemaakte liberale voorlichter-stenograaf, uit m'n bestryding van den Vryen-Arbeid te ontdekken: Vdie in den Haag moeite had onder de leden van 't letterkundig kongres iemand te vinden, die erkennen durfde dat-i wist waar ik woonde ! Herinnert ge u l f?°" ~ukan ik '' helpen, dat de man geen opgang maakt r Laat hem trachten wat ziel te krygen. dan zal 't misschien ukken herinnert ge u hoe de verschipbreukte geen-eflektmaker, 0p de vraag naar m'n adres, u antwoordde: dat weet ik niet — ny loog. — ge moet dit vragen aan.,. En daarop de naam van 'n dat/iet crtwc darT d'e ~ dit is waar' lielaas! die ook schreef of Cn Z. met waj.zlel- maar toch niet opgangerig of «mooi» genoeg om de boosaardigheid waard te zyn van zoo'n laster. Want tasterlyk was de insinuatie! En dit blyft ze, al zy 't dan dat noch aiedame noch ik ons heel zwaargewond voelden door de venynige penoeling. Dit immers kon die brave letterkundige niet weten Hy in z n burgerlyke opvattinkje, moest rneenen al 'n zeer vergiftigden pyl te hebben afgeschoten, en ik ben zoo vry den wil voor de i te nemen. Slechts zeer weinig vrouwen zyn voor zulke aanvallen ongevoelig, en wat my betreft... och, 't getal meisjes die me verleid hebben is te groot dan dat ik zoo nauw zou letten op eene meer of minder. Maar dit kon onze moderne liberaal weer niet weten, hy die — d&t kondt gy hem toch aanzien, denk ik! gewoon was zich te behelpen met het liederlyk regime van den ryksdaalder. (Rundel II, blz. 8.) Door 'n allervreemdsten samenloop van omstandigheden echter, was juist de door hem genoemde v™!?" Va". feer Wei,nige Nedertandsche maagden, die ik niet vergunde misbruik te maken van m'n onschuld. Mocht te eenigertyd de vrouw, de zuster, de nicht, de dochter van dien s 'n fétiehe klakkeloozer P voetstuk geraakt! — wacht zich wel my te wederleggen jt ais,ge in n °nverIaat \en' Dit nu is wel waar , doch 't ordinairheid \rV " T,H(.,RBECKt: h°°ger rang heeft dan prins der ordinairhad. Niemand komt voor de modernen op, doch... in - rnhemsche Courant — liberaal, m'nheer, heel liberaal! ken» Ook^d^l m'n,tyd doorbreng met «bittertjes drin- ? nntlr 1 W W6er de waarheid ~ helaas, hoe kan ik t ontkennen tegenover u, die me zoo vaak beschonken zaagt! - verband i^et aanhoudende s!aat van dronkenschap heldert het hnitenV *■'op',t?8ïhen n,et gebeurde wonderen, en 't uitu ten van die gekheden, alsof ze wèl geschied waren Er is .!ach!T,'n? die m'n bew'"en '• teJnvan •„ God tracht te ontzenuwen, maar ... ze wreken hun God — zegge • te mTenTT18-' d°°r leven in Holland onmogdyk ik in den ir, 7^ het' ,ietS tC weersPreken van wat in den Havelaar of in later, daarmee in verband staande werken aanvoerde, maar... "uana staande, j ^OIÏ1' laat °"s eindigen met de juweelige beschuldiging van den modernen Javaannutverhandelaar: " ging van lDle HAVKLAAR is°P onaangename wyze uit den dienst wraakt» De waarheid is het! Beste de geyter zyn uw Jezuiten van dit kaliber? Komaan laat u roeren door hun onschuld, en omhels er een! rn.MkV8011 lk niet' Althans "iet om mynentwil. Hoogstens lk daar°P aandringen, als blyk van verbetering der alge meene moraliteit Ik ben - en deze verklaring wierp ik ortho- gezicht Cn een °H tOOW':l\ *** modernen en liberalen in 't E» ~ f der,zeer reinigen, die bewezen 't goede lief te hebben, ook waar t gestraft wordt. Dat ze 't my nadoen! Neen, ik klaag niet over de miskenning van m'n diensten dan voor-zoo-ver deze miskenning ten-nadeele strekt van hen- zelf wien ik die diensten bewees. Het doet me leed dat de wereld zoo slecht is, maar om-mynentwil klaag ik niet! Ik klaag aan! Dit blyft myn plicht, omdat het smoren van m'n grieven te veel schurkery zou schynen te wettigen voor de toekomst. Toch sla ik veel over, en 't voornaamste! De korte zin van deze lange rede, myn ronde eerlyke de geyter . is u te vragen of 't wel zoo erg te verwonderen is als ik bitter ben? Wees met uw lieve vrouw — nu is zy in Holland gekompromitteerd! - hartelyk gegroet. Zeg namens my een vriendelyk woordjen aan al wat «straks» uitspreekt als: seffens .., aan de Vlaamsche vrienden! Deel hun mede dat het my, m den gewonen zin des woords, zeer goed gaat. Ik ben schrik niet, ik ben schryver tegenwoordig — hu, precies als t liederlyk ventje dat m'n adres niet durfde weten! — maar ik schik me, met weerzin zeker in de kameraadschap, doch overigens redelyk wel in 't schryven zelf. Ik heb tegenwoordig, wat ik niet had sedert m'n vertrek van Lebak, 'n kamer waar ik arbeid, met de hoop er te kunnen blyven : 'n koning te ryk ! 't Zal me benieuwen of de Hollanders weer middel vinden om me uit dezen schuilhoek te veriaeen. Van de wonden die me geslagen zyn — van üe. onheelbare , bedoel ik nu — spreek ik niet. Dit zou aan te velen n schandelvk genoegen doen. Bovendien , zulke zaken zyn voor Publiek niet grof genoeg. Ik zal u daarvan een-en-ander meedeelen, zoodra ik te Antwerpen kom. Dan zult ge kunnen beoordeelen, wat het liberaal, modern en orthodox goddienend Nederland me gedaan heeft, en ik hoop u te bewegen tot de erkentenis dat mn bitterheid zeer gematigd is. Vaarwel! 943. En ik, die na Vorstenschoolzoo'n lust in cyfers had! t Is wel hard voor me, dat ik nu nog eerst moet verhalen waarom ze zoo terstond volgen op dat drama. Juister dus: nut terstond. Ik had alzoo m'n ontslag gevraagd, om dien gouverneur-generaal in-staat te stellen, iets meer van de zaken te weten te komen dan hem bekend kon zyn uit - leugenachtige! - officieele berichten. Doch zie, de man dien Nederland aan t hoofd stelde van insulinde, had het «te druk» met huishoudelyke zaken, om my te hooren. Dit was erger dan dom. Dit was slecht! De natie heeft hem tegen my gelyk gegeven. De Natie is dus even slecht als die van twist , en ik heb ongelyk in de meening dat men dien man moest vervyyderen uit de Eerste-Kamer waar-i nog altyd meespreekt over Indische zaken. Zóó n Volk moet zóó vertegenwoordigd worden. Nederlanders die duymaer van twist kiezen ter behartiging van nederlandsche belangen, ZVn vnlknmpn L-rïneolr«.° ' Maar dit alles kon ik niet voorzien, toen ik Lebak verliet loen en zeer vele jaren daarna ging ik gebukt onder de goedige^ meening dat er dan toch eens eindelyk recht zou gedaan worden. Ik hoopte van dag tot dag, van' maand tot maand, van jaar tot jaar. 1 Ook zonder nu te spreken van de rechtsweigering zelf, heeft Nederland my ook hierin niet braaf behandeld, dat het me zooang bedroog met valsche hoop. Wanneer men na 't verschynen van den Have laar, ronduit gezegd had: wy trekken party voor schelmen en schelmery... zie, dan had ik immers terstond 'n winkel kunnen opzetten, of 'n ambacht beoefenen, of boeken maken ? Het ontbreekt me noch aan bekwaamheid, noch aan yver. Werken was altyd m'n lust. Nog heden op twee-en-vyftigjangen ouderdom, neem ik aan me binnen zeer weinig weken bekwaam te maken voor zeer veel ambten, betrekkingen bedryven of ambachten, jazelfs daarin uittemunten. Het getal werkkringen waarvoor ik ongeschikt ben, is niet zeer groot. Ik zou niet kunnen zyn : nederlandsch minister of konstitutioneel koning Niet, directeur, kommissaris of agent van policie Niet hoofdredakteur of , 3= , 5=...r redacteur van 'n courant. Niet, lid van n rechtbank. Niet, advokaat. Zoo is er nog eenen-ander meer, maar 't blyven uitzonderingen. Het spreekt overigens vanzelf dat ik ook voor zulke bedryven ongeschikt en, die zekere fysische eigenschappen vorderen, welke ik nooit bezat of verloren heb. Graveur of letterzetter kan ik niet zyn omdat m n oogen zwak worden. Als matroos of leidekker kan ik geen dienst doen, om de duizeling die me bevangt by staren in de diepte, enz. 8 y Maar tegenover dit alles staat, dat ik me verdienstelyk zou kunnen maken in 't belasting-, post-, munt- en bankwezen, zaken die thans met of zonder behulp van den hedendaagschen citeer-zondebok stuart mill — 'n engelschen trompetter! — allerjammerlykst worden behandeld. 944. Men zie over de hier bedoelde soort van engelsche trompetters, m'n Duizend-en-eenige Hoofdstukken over Specialiteiten.» Het is niet onaardig optemerken hoe men overal — in onze ellendige Tweede-Kamer niet het minst! — onkunde, ordinairheid en volslagen gebrek aan ruimte van blik — tracht te bedekken met citaten. Toen Sganarelle, in MOLiERK'sMédecinmateréluivoordokter spelen moest, en naar 'n gelegenheid zocht om den vader van z n patiente bewys te geven van z'n bekwaamheid, begon hy aldus: — Aristote — zyn stuart mill waarschynlyk! —prescrit... qu'on se-couvre. — Ei kom ... heeft Aristoteles dit werkelyk gezegd, hervat de ander , verbaasd over zooveel geleerdheid. En in welk hoofdstuk ? — Dans son cliapitre des chapeaux, antwoordt Sganarelle. Men bedenke evenwel, dat deze paljas door stokslagen tot z'n voorlichterschap gedwongen was. Wanneer werd ooit 'n Kamerlid op zoo'n onheusche manier aan 't bedokteren des Volks gezet? Immers nooit. Hun idioot gescherm met dien stuart mill staat beneden de hansworstery in de farce van moliere. De heeren onder elkander houden zich alsof ze 't heel mooi vinden, en kaatsen de citaten met handen vol heen-en-weer. Of 't Volk zich hierdoor laat bedriegen, is my onbekend. Misschien wel. Maar ik niet, waarvan akte. De Kamerleden hebben niet byzonder geprofiteerd van den hun door den Spectator gegeven wenk dat er uit m'n Specialiteiten voor hen wel iets te leeren viel. 945'. Na zeer korte voorbereiding dan, zou ik kunnen optreden als onderwyzer in 'n groot deel der vakken die aan hoogere en lagere scholen gedoceerd worden. Ik bedoel hiermee geenszins, nu in die vakken bekwaam te zyn. Van de meeste studie-onder »verpen echter weet ik genoeg om 't niet weten der leerlingen te begrypen, 'n begrip dat zeer dikwyls den leeraar van beroep ontbreekt. De zoodanige heeft evenmin besef van z'n betrekkelyke tegenwoordige onbekwaamheid, als herinnering van z'n volslagen onkunde toen hyzelf op de leerbank zat. Deze herinnering en dat besef zyn in my zeer levendig. En juist hierom—in-verband natuurlyk met andere hoedanigheden, waaronder geduld en primitiviteit van opvatting, iets als: songeschooldheid» 'n groote rol spelend — geloof ik als hoog- of laagleeraar in Geschiedenis, Wiskunde, Staats-ekonomie en Letteren, beter te kunnen voldoen dan .. . sommigen. Ik schaam my eenigszins over de nederigheid van deze betuiging. Die «sommigen» werden met hun taak belast door dezelfde Nederlandsche Natie, die duym aer van twist gebruiken kon als landvoogd van Insulinde. en als lid van haar vertegenwoordiging. Met het oog op de rezultaten van z'n bestuur daarginder, en lettende op 't gemiddeld gehalte der vruchten die 't akademisch onderwys afwerpt, zou ik misschien aan billyken hoogmoed verschuldigd zyn, m'n verzekering vierkant omtekeeren, en my onbekwaam te verklaren voor nederlandsch professer. Zóó misschien dachten hierover de tot beslissing geroepen beoordeelaars, toen ik — op uitnoodiging van eenige jongelieden der Delftsche school — m'n diensten aanbood als leeraar in 't Mahomedaansch Recht, Indische Land- en Volkenkunde, en nog 'n paar vakken. Er werd 'n ander benoemd. IDEEN IV. 9 Zeer uitdrukkelyk echter was zoodanig de meening van zekeren tot Minister bevorderden Sekretaris-Generaal van koloniën. Op aanraden en versoek van den aftredenden minister, vroeg ik den nieuwbenoemden of-i my als Sekretaris-Generaal, als z'n opvolger alzoo, gebruiken kon ? Er bestond 'n reden van huishoudelyk-departementalen aard, om hieraan geen gevolg te geven, 'n reden die me zoo billyk voorkwam dat ik my oogenblikkelyk terugtrok. Een verdienstelyk ambtenaar, namelyk by het Departement zelf, had aanspraak op bevordering, na sedert lange jaren telkens in z'n loopbaan te zyn belemmerd door «ingeschoven» kandidaten uit Indie. Daar ik van anderen weet hoe hard dit valt — ik bekommerde my in dezen zin nooit om carrière, daar ik gewoon was m'n rang zelf te maken, en dien niet liet afhangen van bemoeingen — verheugde ik my in deze zaak iets te bemerken dat naar recht geleek. De nieuwbenoemde minister, misschien in de meening dat ik troost noodig had — nu ja, m'n gezin leed gebrek, maar dit kon die zoo lang gepasseerde ambtenaar niet helpen — maakte met welwillende bedoeling de opmerking dat ik my deze teleurstelling niet te zeer moest aantrekken. «Geloof me , zeide hy, de funktien van Sekretaris-Generaal zouden u niet passen . . . Je 71 c dis pas non'. Maar ... rn'n vrouw en kinderen hongerden! De aftredende minister had my aangeraden en verzocht me by zyn opvolger aantemelden. Hy zag hierin 'n kans voor de Regeering om zonder al te moeielyken stryd tegen valsche schaamte, my zekere genoegdoening te verschaffen. «Het is uw plicht, zeide hy, haar deze gelegenheid niet aftesnyden.» Ik dééd dus m'n plicht. Maar: ... de betrekking van Sekretaris-Generaal zou u niet passen — zoo sprak de aftredende tutilaris die minister werd! want de ■werkkring hoe bedryvig ook en inspanning vorderend, bestaat uit 'n aaneenschakeling van nietigheden.» Hyzelf nu had die betrekking eenige jaren — en ik geloof met lof — vervuld. Hy werd uit die betrekking door de Natie geroepen tot de waardigheid van minister. Hy oordeelde dat de door hem pas verlaten werkkring te nietig voor me was.. . En hy bedroog zich. Wel is 't de waarheid dat ik in ons land geen minister zou kunnen zyn', omdat het nederlandsch belang niet in overeenstemming kan gebracht worden met eergevoel. Ook acht ik my te goed om te kibbelen met den eersten den slechtsten die door 'n kiesdistrikt wordt aangesteld tot «geacht lid.» Maar als Sekretaris-Generaal, zonder andere verantwoordelykheid dan stipt arbeiden, zou ik zeer goed voldoen. Wat de soort van arbeid aangaat... niets is beneden my. In dezen zin alzoo had de moderne spreekbeurtman van zoo-even, die verzekerde dat ik «beneden alles» stond, volkomen gelyk, al bedoelde de man't heel moderniter eenigszins anders. Ik geloof niet te hoog te staan voor wat ook, en zou m'n roem zoeken in reine straten, zooara de omstandigheden me noopten den bezem ter-hand te nemen. Waarschvnlyk echter zou ik in dat geval «op onaangename wyze» den straatdienst moeten verlaten, omdat er zooveel moderne en liberale voddenrapers zyn, die by reine straten slechte rekening maken. Hoe dit zy. na de aangevoerde betuiging van 'n minister, die blyk gaf my te hoog te stellen om hem optevolgen in 't pas door hemzelf verlaten ambt, zoeke men geen misplaatsen hoogmoed in 't beoordeelen van myzelf. Vooral niet, nu ik de verzekering herhaal dat die minister zich vergiste. Ter-goeder-trouw meende hy te doen te hebben, niet zoozeer met 'n onbruikbaar genie misschien, maar toch met iets als geniale onbruikbaarheid. Zyns ondanks—want hy was en is, in goed mensch — voelde hy zich aangestoken door den nederiandschen laster, die onuitputtelyk ïsm 't verzinnen en aanwenden van middelen, om iemand die t kwade in den weg staat, aftematten en doodtehongeren. Onuitputtelyk ? We zullen zien ! Ook myn geestkracht is onuitputtelyk. En de vyand is me te-hulp gekomen. Hy heeft met behulp van s vrienden * — van myn vrienden natuurlyk . my n sla^ geslagen, die me ongevoelig maakt voor-wat er verder gebeuren kan. Dit geeft kracht! En ik zal ze weten te gebruiken. Wat overigens dat vertellinkjen omtrent m'n geniale onbruikbaarheid betreft, reeds in Indie had ik daarvan de voorsmaak geproefd, kort na 't neerleggen van m'n betrekking te Lebak. Het lag in de rede dat ik pogingen aanwendde om, in afwachting van 't herstel myner verbroken carrière, in 't leven te blyven. Terstond alzoo meldde ik my overal oni werk aan, zonder iets te gering te achten. Ik konkurreerde met jonge-lieden, met kinderen, met «barens maar werd overal afgewezen. «Men kan toch 'n op verzoek eervol ontslagen Assistent-Resident niet aan klerkswerk zetten .» Bovendien, ik was «te knap » Men ziet dat het indisch publiek dien minister slechts wat vooruitliep. Ik geloof dat weinigen zoo bittere vruchten oogstten van hun onbekwaamheid, als my m n «knapte» heeft opgebracht. In één opzicht moest het indische publiek voor 't nederlandsche de vlag strvken. Men vergenoegde zich daarginds met de beschuldiging van «knapheid» en ik had misschien ten-laatste dit zonderling vooroordeel kunnen ontzenuwen, door nu-en-dan — er was kans op ! — iets te doen blyken van m'n onkunde. Maar in Indie kwam niemand op de gedachte, my uittemaken voor 'n slecht mensch, wat dan ook d&ar niet gelukt zou zyn. Ik was er zeer geacht. De brieven die ik, ook na m n vertrek uit Lebak, van slymering ontving, leggen hiervan getuigenis af. En de laaghartige van twist zelf was genoodzaakt te erkennen dat ik by 't Gouvernement gunstig genoteerd stond. Men leze overigens met aandacht de beantwoording der vraagpunten die ik den kontroleur van Lebak voorlegde. *) Neen, in Indie zou de toeleg om my zwart te maken, niet gelukt zyn ! Deze is van zeer speaaalnederlandschen oorsprong ! Waar zou 't heen met de voddenrapery, als men my niet hinderde in't reinvegen van de straten. En zonder nu te spreken van de vele min of meer rechtstreeks geldelyke belangen die ik aantastte, men denke eens aan den stupiden wrok van al de lettermannen, die zoo deerniswaard sukkelen aan geen opgang! Lieve hemel, niet alleen draag ik de gevolgen van m n byzondere knapte, ik word nog bovendien gestraft voor de verregaande onknapheid van die anderen, 't Is te veel! En vooral blykt de onbillykheid van dezen letterhaat, als men nagaat dat ik me niet opdrong als auteur. Herhaaldelyk protesteerde ik tegen de benoemingen tot mooischryver, die me na den Havelaar van alle zyden overstelpten. Ten bewyze beroep ik my op t stuk in den Tydspiegel, later onder nummer 527 in de 'deen opgenomen, en op de parabel over chresos in de Minnebrieven, of liever nog op den Havelaar zelf. Dat boek was niet geschreven om «moois te worden gevonden. Het was 'n protest n oproeping om my in m'n pogingen te steunen. Die mooivindery was n helsche valsheid van 't christelyk Publiek. Het is nu twaalf jaar geleden dat ik m'n protest tegen schurkery bv de Jvatie indiende en wat is er gedaan ter verbetering? Niets, niets, mets; Integendeel! Zóo-even vernam ik — Juli '72 — dat men goedgevonden heeft ten-tweeden-male een' man tot minister van Koloniën te benoemen, die nooit andere blyken van bekwaamheid of kompetentie gaf. dan dat-i nog sneller dan anderen eenige millioenen uit den Javaan wist te persen. Ziehier weder 'n opmerking die de «liberale» N. Rotterdamsche Courant liefst overgeslagen zag. Ik beveel haar dus zeer aan in de attentie van ieder die - liberaal of behoudend dan — op waarheid gesteld is. De herhaalde benoeming van dien van de putte tot minister, is schandelyk, en behoorde 'n schandaal te zyn Nooit openbaarde zich de nederlandsche geldaanbidding op brutaler wys. Ben ik dan de eenige die zich ergert aan dat wegsmyten van waardigheid ? Men ziet dat ik m'n louise in Vorstenschool over heel wat anders dan «middelmatigheid» had kunnen doen klagen ! En dit zou ik ook gedaan hebben, indien ik nederlandsche, in-plaats van vry &\&mt^-europeesche toestanden had willen schetsen. ) AW van 1876. Deze getuigenis van den gouverneur-generaal komt n den Havelaar voor, en de hier bedoelde vraagpunten nan den kon! ?U,r 'leelde 'k m de Minnebrieven mede. Als men nog maar de goedhiertoe^it VerklareD dat die stukken valsch 2>'n! lk nood ig van twist 946. De tegenwerking der mannen van letteren had geen grond, want niet dan myns-ondanks betrad ik hun gebied. Veel liever had ik me toegelegd op 'n ambacht, en nog heden zou ik uit gierigheid op m'n denkvermogen aan zulk n werkkring verreweg de voorkeur geven, indien er kans bestond daardoor in m'n behoeften te voorzien. Ik vraag slechts drie maanden — hoogstens t _ om met eere te kunnen dienst doen als smids- timmermans- of horlogemakersknecht. Maar wat kon dit baten f Met den grootsten yver zou 't me onmogelyk zyn, op die wyze de paar ton gouds aftebetalen, die ik schuldig ben. Om nu niet te spreken van belangryker zaken die ik nog te regelen heb in den korten tyd die my te leven overblyft. Iets anders alzoo! Ik zou prcte in'n drukkery kunnen zyn — een onbekend vak in 't land dat op de uitvinding der boekdrukkunst boogt! — maar, helaas, zonder kans op beter financieelen uitslag dan by 't horlogemaken, 't Spreekt vanzelf dat direkteuren van drukkeryen, die zoo weinig weten van hun eigen vak, dat ze 't zonder pro/es of letterkundig ontwikkelde korrektors mcenen te kunnen afdoen, geen schatten zouden betalen voor n nieuwigheid waaraan ze geen behoefte voelen. Misschien zou ik nog geld moeten toegeven. Iets anders dus. Ik had kans gezien — mits in oorlogstyd! — 'n vloot te kommandeeren, zonder me grooter schande op den hals te halen, dan by zulke gelegenheden gebruikelyk is. Als soldaat neem ik 't op tegen de afgeëxerceerde rekruten van de jongste lichting, en ais generaal — mits in oorlogstyd alweer. tegen de ouwelui van alle lichtingen, 't Spreekt vanzelf dat ik hier dekken uitzonder, die zich nooit met militaire zaken inlieten, en dus misschien zouden staan bly ven tegen-over den vyand, of wel o civiele gruwel! — hem te-gemoet gaan! 947. De twee eenige hollandsche generaals die sedert eeuwen doorgingen voor eenigszins bekwaam, of althans bruikbaar, waren civiele personen. Kraavenhof was, meen ik, geneesheer en daendels 'n wynkooper. Ook de meeste zeehelden, zy althans die door de Vaderlandsche geschiedemsbozV)ts. op den voorgrond worden eeplaatst (921) waren niet bedorven door militaire opleiding. Jacob simomszoon de RYK was 'n korenkooper. De watergeuzen waren visschers en koopvaardy-matrozen. Df kuyter was, even als m'n vader «schipper naast God van z'n schip.» W ie deze uitdrukking niet begrypt, kan opheldering vinden 111 oude kognoscementen. Of zyn ze nog zoo? Wat overigens de ontzenuwende werking van de militaire africhtery in wegloopen aangaat, verwys ik naar m n MilhoenenStndien waarin dit onderwerp eenige keeren ter-loops wordt aan- geroerd. Ik zal hierop ter-zyner-tyd met meer uitvoerigheid terugkomen, en zoowel op historische als zielkundige gronden aantoonen, dat het militansmus 'n leerschool van lafhartigheid is. 948. En hoeveel andere vakken had ik kunnen kiezen, met ïedelyke hoop op goeden uitslag! Ik heb kooplieden gekend die sedert twintig jaar handel dreven, en nog niet ryk waren, 't Is waar dat ze voor den handel waren opgeleid, en alzoo ... voJ?relFnVren Óm gekl te win"en' konn me n'et zeer aanlokkelyk voor. En t zou my moeite gekost hebben me daarop toeteleagen Maar a,s lk >t gedaan had, geloof .k te hebben kunnen sSTn 'tgevTfs. T 17 mCt de niannen van 't vak g'ewoonlyk ™Hn°f dk Zy' "a ' V-erlaten Van Lebak> ontllield ik me van keuze. Ik ik 0D ^LlnMm ni6tite SterVf • ^ W3S alles" Overigens wachtte p Recht Maar zeker zou ik gekozen hebben, wanneer Nederland niet, na den Ilavc/nar, me bedrogen had met allerlei leugens: *Chrisielyke Natie Nederlandsche Natie, edele Natie, zultgy dulden... enz. Zoo klonk het van alle kanten. fNü ja',jie,christelyke natie, die nederlandsche natie, die edele natie duldde het, duldt het, zal 't blyven dulden. C'est acquis heiH arHev„Ze "U ^ met haar edele nederlandsche christêlyki !! overeenbrengen my te waarschuwen! Ik had dan in-tyds my op een van al die vakken kunnen toeleggen. Maar jammer genoeg, ik koos met, en benoemde mezelf tot expektant Thans nu ik weet wat er te denken valt van ons nationaal^S gevoel, komt my de naïveteit van m'n hoop eenigszins ... dom oor, en ik v-oel behoefte my te verontschuldigen, zoowel in m'n ïgen oog a s by de velen die, de kaart van 't land beter kennende datard?mid(lele°n°H' ha<]den begaa»-Men wete dan' dat de middelen die er sedert zestien jaren werden aangewend my e ednegen, talloos zyn. Ik kan de «vrienden» niet tellen fin * me , ge,UUC ldde belangstelling overhaalden om weer moed te vatten en die me door middel van allerlei praatjes den kostbaren tyd uit de hand stalen. De vermelding vanalkpogin gen, plannen, ontwerpen «om den edelen havelaar rechf te doen» zou boekdeelen vullen: t "u,zó0,lang gewacht en geleden met geduld, bederf t&SZ En ik wachtte! Er waren er, die me slechts weken kostten. Anderen hielden maanden aan den angel. De som van al die maanden en weken bedraagt, nu in 1S72, zestien jaren' Eerst zeer onlangs besloot ik, alle pogingen optegeven om Nederland te bewegen tot iets eerlyks. En daar ik alzoo de hand vry kreeg om 'n n, nam ik me voor, my toeteleggen op t ^ven ^boeker1.][k doe 't ongaarne, ik doe 't met weerzin, t walgt me, maar noodzakelyk. , Daar er reeds veel boekdeelen van my verschenen, zal t velen vreemd voormen, nu ee.st ,«n my.elf de.e verkl.rmg te nemen. Ze meenden d.t ik seder. lang reeds schtyver «as. De weinigen die goed lezen, weten beter. Nu ik eenmaal dit besluit genomen heb, is 't plicht waren verkoopbaar te maken. En zie ik — vaKmawnu,kollega „ vul miar in lezer' zoekende naar t middel om dit doel te bereiken, moet raad vragen aan mezelf, en de daaen toen ik nog niet by 't «vak* was mgelyfd. De «des kundige» van heden, zoekt onderricht by den dilettant van zes, acht, tien jaren geleden. In 't eerste boek dat ik — myns ondanks, waarachtig: de pers overgaf, komt de uitdrukking voor:.«ik wil gelezen wor- 35 fieKn r «rUeid & »n de markt kunnen dringen. Waaraan heb ik dit te danken? ... . • rwe vraag legde ik my ernstig voor, toen ik onlangs bezig „MÏB, J-aUinse» bundels van m'n ideen, waarvan weldra de vyfde druk zal s schynen by den uitgever die ook dezen Dundel ter perse egt Wat is de oorzaak dat m'n geschryf verkoopbaar is? Dat het geldswaarde heeft? Hierop narnelyk komt nu — schande over u, Nederlanders! - de vraag hoofdzakelyk neer. De oorzaakis.datik schreef zonder aan dezen eisch te denken. Nu ik eindelyk, na lange weifeling — schande over u, Nederlands! -Sluiten mo8est. te. kiezen tusscher^straatvegen horloeemaken en andere kostwinningen ... nu ik ten laatste, mei uit rechtstreeksche voorkeur, maar gedrongen door by-omstandigheden, my tot schrijven bepaalde, begreep ik dit «vak> niet voordeeliger en praktischer te kunnen uitoefenen , dan door juist den zelfden weg te volgen, die me werd aangewezen door m n gemoed toen ik er niet aan dacht dat het ooit m'n vak worden zou, godbetert! Men zal me dus wel moeten vergunnen voorttegaan , alsof ik nog altyd geen schryver was. doorr,AK^g'Jl,^!^',^™5>*«ven«6e„woo,digL delyk, „„deïT k.?„°,fS '<£. « de van Twister!1 "" * "*° ink»»»" 551S^SSBSS- niet gaarne de maa2~van ' ■ ï '1UnIk 'een,le dat Publiek ë ic ue maag van m n konscientie. (338) zien'rn'n3^Sk^enXokDhall^" ^°° ^ dat * zo"^ron:hier te doen hebben. '* °Pmerk,nS waarmee wy ip£l^lisi5ï veran t woord el yk voor" dtSnrheM'" en ik Std me niet heid. waarheid , noch zelfs voor de mogelyk- • • • men bevond dat-i 'n kwaal had . .. ze anatomisch krn\vaarnenienUlke Zyn' C" Z°° ja' of men paaNrUci,TOnênbleek d" d* """ " ™ S«»«s, me, ■„ Ach, had men maar geluisterd naar z'n: zuur, zuur' enïJo*^S V^TM' riCP a"e' *" " » ^ *"k in SJlhrfde gébrïk™"2™" n '""VS* d"°en 'ken yver' als°f ik z'n karakter aange-' van le"ottV toe ° m°1C; ^ geSpr°ken' Ik -nsch meTezfrS present ' gdaarvoor alle onbekookt-mooivinders da"daaS' de cyfers ^ Semiet in dit nummer. In 't volgende Od9v5sLJ%TlVsielirkonHteSkeningen gedurende smartelyke den //L,/ } ■ Jf onderwerpen in Sjaalman's pak, die men in en zeeronvoUedig.'ze wLSproïk^fvïel fangenen deSop ■st ssnar L,nü n>? vuns ,tu'd, " En... „ MMcenn-SMKn, die „ie, goed genieg „aren voor de lezers van het Noorden. ') Ik besloot tot het laatste Wil men weten, waarom? In dit werk wordt gecyferd, en ik had behoefte aan dien citroen. Jamben en wiskunde. Poëzie en stiptheid. Cyfers en m'n lieve louise ! Maar, ook deze ideev moest ik voortzetten. Na 't drama dat men nu kan gelezen hebben, scheen niets gepaster en alzoo was niets my onmogelyker, dan 'n uitvoerige beschouwing der oorzaken van 't verval der neaerlandsche tooneel-speelkunst, en van de nederduitsche dramatische litteratuur. '1 och begon ik er aan, heusch! Maar 't ging slecht. Eergister heb ik den arbeid van vele weken verscheurd, 't Was my om zuur te doen, en ik vond slechts bitterheid Want de hoofd-inhoud van m'n opmerkingen was, dat we in ons land hoofdzakelyk hierom geen goede schryvers voor het tooneel hebben — en tevens minder goede tooneelspelers — omdat ons 't voornaamste ontbreekt, wat de Kunst noodig heeft: 'n publiek dat behoefte voelt aan Kunst, dat besef van Kunst heeft, dat Kunst waard is, en dat aan Kunst den weg weet te wyzen. De artist vindt in ons land geen weerklank. Daar ikzelf zooveel lyd onder dit verdrietig gebrek. . . Lezer, er bestaat 'n treurig nauw verband tusschen de middelen waardoor 't gelukt is den Have/aar te smoren, en de oorzaken die Nederland doen genoegen nemen met stukken van zoontje dumas en scribe. We klagen over gebrek aan oorspronkelyke stukken, en willen maar niet inzien dat die stukken wel komen zouden, als we maar niet zoo onbarmhartig de oorspronkelykheid zelf hadden uitgeroeid. Waar 't niet regent, zal gewis niets groeien. Maar als men de bosschen omhakt, is er geer. regen te verwachten, en dan heeft men 't recht niet, zich te beklagen over dorheid. 5)58. Op zeker eiland hadden de bewoners sedert eeuwen alle sloten vernietigd, zoodat zelfs de herinnering aan die dingen was verloren gegaan. Daar landde een reiziger die 'n bos sleutels meebracht. Hy verhaalde hoe men met behulp daarvan, in zyn land kamers en kasten sluiten kon, en hoe nuttig dit was. Met bewondering hoorde de bevolking die openbaring aan, en . .. maakte z'n sleu- *) Noot van 1876. Die Millioenen-studien zyn, zoo goed m'n omstandigheden toelieten, afgewerkt en verschenen. Overigens blyf ik nog altvd wachten op loisir om me bezig te houden met het exakte. Alles wat er op dusgenaamd beUettristisch gebied van my verschynt, wordt eeneven bv-eebrek aan beter, en alleen omdat Nederland te achterlyk is om anderen arbeid te waardeeren en... te betalen. CHRESOS moet liedjes zingen, en de schelm don jüan scheept dimanche met onsterfelykheid af. De onbillykheid van 't aandringen op volkomen juistheid in definitien, heb ik aangeroerd in 887, waarheen ik verwys. 956. Ik herinner my de behandelde zaak niet, doch wel, hoe ik in den loop der diskussie de opmerking maakte, dat een van de door hem aangevoerde redenen in bewysrang gelyk stond met het punt van geschil, of wel dat punt zelf was. Ook dit zou me nu ontgaan zyn, indien ik niet daaraan ware herinnerd geworden door 'n bezoek dat m'n antagonist my den volgenden dag bracht, met de uitdrukkelyke bedoeling zich te verantwoorden tegen de meening: «dat-i zich in 't geschil van gister-a vend van 'npetitio principii zou bediend hebben,» Deze verdenking was z'n eer te na, en hy bestreed ze met gelyken yver, alsof ik z'n karakter aangetast of kwaad van z'n moeder had gesproken. Ik wensch me lezers van deze soort toe, en geef daarvoor alle onbekookt-mooivinders present. Helaas, de cyfers zyn alweer niet in dit nummer. In 't volgende dan ! 957. Ja, zoo hield ik aanteekeningen gedurende m'n smartelyke Odyssee. De lyst der onderwerpen in Sjaalman's pak, die men in den Have laar vindt, is grootendeels uit het geheugen opgesteld, en zeer onvolledig. Ze was oorspronkelyk veel langer, en de daarop voorkomende onderwerpen waren grootendeels uitgewerkt Het pakket waarin dit alles bewaard werd, is — ik vermoed te Straatsburg verloren gegaan. Lang na m'n dood zullen er in vele oorden der wereld koffers voor den dag komen, waarin de bewyzen liggen dat ik de waarheid zeg. Ook te Haarlem liet ik eens 'n koffer achter, dien ik nooit heb weergezien. En te Amsterdam. En te Brussel. En op veel plaatsen meer, zonder dat ik nu kan opgeven, waar en hoe ? In den Haag 'n gansche bibliotheek ... 't geschenk eener dame. Sedert ik my in 't schryversvak voegde, was ik alzoo genoodzaakt, voor-zoo-ver ik aanteekeningen noodig had ter handleiding in m'n arbeid, my te bepalen tot nooten van vry laten datum. Ook na den schipbreuk van al 't vorige had ik daaraan genoeg, en 't zal me onmogelyk zyn in den korten tyd die me rest alles aftewerken wat daarin voorkomt. Na Vorstenschool meende ik hiermee 'n begin te maken , en m'n oog viel op korte aanteekeningen die ik maakte gedurende de lezing van Dr. Feringa's «Democratie en Wetenschap.* Maar dat boek was bylange-na niet aan de beurt. Ik had 'n stuk over Beschaving, dat moest voorgaan. Neen, de vervulling der belofte in 926, en meer nog dat er ontbreekt aan den kommentaar op vrye studie. En ... m n Afillioenen-Studien, die niet goed genoeg waren voor de lezers van het Noorden. ') Ik besloot tot het laatste Wil men weten, waarom? In dit werk wordt gecyferd, en ik had behoefte aan dien citroen. Jamben en wiskunde. Poezie en stiptheid. Cyfers en m'n lieve louise ! Maar, ook deze idee* moest ik voortzetten. Na 't drama dat men nu kan gelezen hebben, scheen niets gepaster en alzoo was niets my onmogelyker, dan 'n uitvoerige beschouwing der oorzaken van 't verval der nederlandsche tooneel-speelkunst, en van de nederduitsche dramatische litteratuur. Toch begon ik er aan heusch' Maar 't ging slecht. Eergister heb ik den arbeid van vele weken verscheurd, 't Was my om zuur te doen, en ik vond slechts bitterheid. Want de hoofd-inhoud van mn opmerkingen was, dat we in ons land hoofdzakelyk hierom geen goede schryvers voor het tooneel hebben - en tevens minder g0^,^6' spelers — omdat ons 't voornaamste ontbreekt wat de Kunst noodig heeft: 'n publiek dat behoefte voelt aan kunst, dat besef van Kunst heeft, dat Kunst waard is, en dat aan ^unst den weg weet te wyzen. De artist vindt in ons land geen weerklank. Daar ikzelf zooveel lyd onder dit verdrietig gebrek.. . Lezer, er bestaat 'n treurig nauw verband tusschen de middelen waardoor 't gelukt is den Have laar te smoren, en de oorzaken die Nederland doen genoegen nemen met stukken van zoontje DUMAS en scribe. We klagen over gebrek aan oorspronkelyke stukken, en willen maar niet inzien dat die stuken^wel komen zouden, als we maar niet zoo onbarmhartig deoorspronkelykheid zelf hadden uitgeroeid. Waar t niet regent, zal gewis niets o-roeien. Maar als men de bosschen omhakt, is er geer, regen °te verwachten, en dan heeft men 't recht niet, zich te beklagen over dorheid. «)58 Op zeker eiland hadden de bewoners sedert eeuwen alle sloten ' vernietigd, zoodat zelfs de herinnering aan die dingen was verloren gegaan. Daar landde een reiziger die 'n bos sleutels meebracht. Hy verhaalde hoe men met behulp daarvan, in zyn land kamers en kasten sluiten kon, en hoe nuttig dit was. Met bewondering hoorde de bevolking die openbaring aan, en . .. maakte z n sieu- ■n Noot van 1876. Die Millioenen-studien zyn, zoo goed m'n omstandigheden toelieten, afgewerkt en vers^enen. Ovengens ^yf ik iiog altvd wachten op loisir om me bezig te houden met het exakte. Alles wat er op dusgenaamd bellettristisch gebied van my verschynt, woidt ceeeven by-gebrek aan beter, en alleen omdat Nederland te achterlyk ?s om anderen arbeid te waardeeren en... te betalen, chresos moet liedjes zingen, en de schelm don juan scheept dimanche met onsterfelvkheid af. tels na. Doch men bemerkte niets van den uitslag waarop hy zoo geroemd had. Men droeg de sleutels om den hals, en er werd uit kisten en kasten gestolen als vroeger. Men hing ze op aan 'n boomtak ... 't hielp niets. Men begroef ze . .de uitslag was dezelfde. Een wyze stelde voor, met de steutels te rammeien. Den nacht daarop stal men hem den baard van de kin. De priesters bedachten toen een nieuw middel. Twee sleutels, gekruist liggende op de goederen die men bewaren wilde, zouden de dieven afschrikken. Maar, helaas, de goddelooze booswichten stoorden zich alweer niet aan 't heilig symbool. Hoe jammer, niet waar, dat men vergeten had den vreemdeling te vragen hoe dan toch eigenlyk die zoo nuttige dingen moesten gebruikt worden om niet geheel onnut te zyn? Na veel peinzens begonnen sommigen intezien, dat niet alle sleutels in ieder land kunnen gebruikt worden. Een wysgeer herinnerde zich van z'n grootmoeder vernomen te hebben — de oude sloof had het zeker, als andere Kamerleden, van stuart mill *) —dat men «oorspronkelyke» sleutels hebben moest. Alle smids aan 't werk! De lui die de vreemde sleutels hadden . .. vertaalt, mochten niet meedoen. Men vreesde te zeer dat ze zich zouden laten leiden door herinnering aan de modellen. De taak van die arme smeden was heel moeielyk. De sleutels moesten precies wezen als die van den vreemde, maar — om de beoogde & oorspronkelykheid » zeker — geheel anders. Wie nu 'n instrument voor den dag bracht, dat op de vreemde sleutels geleek, werd gesteenigd omdat z'n arbeid 'n uitheemschen tint had. En wie 'n sleutel maakte, die met de vreemde voorwerpen niet de minste overeenkomst had, werd gesteenigd omdat-i durfde afwyken van de modellen der buitenlandsche meesters. Nu slaagde men wel in 't uitroeien van de smeden, maar 't desideratum : sleufels, bleef 'n onafgedaan nummer op den langen lyst van stupide wenschen. De goede vreemdeling die de wereld scheen doortetrekken om hier-en-daar 'n waar woord te zeggen, liet zich andermaal door 'n storm uitwerpen op de kust. Allen hem te-gemoet, met den roep: uw sleutels deugen niet! Dit was wel eenigszins waar, doch ... slechts half waar, en dus, wel beschouwd, niet waar. De sleutels deugden voor hèn niet. Dat was de zaak! *) Noot van 1876. De man is al uit de mode. Redenaars en artikelschryvers die voor vol willen aangezien worden (964) dragen tegen woordig spencer of hartmann's Philosofhie des Unbeivussten. Of ze in 't land van den vreemde zoo onbruikbaar waren als hy verzekerde, is nu voor ons de vraag niet. Wy hebben te doen met de eilanders die hun smeden hadden gesteenigd. _ Uw sleutels deugen niet! Zie eens al de tumuli, die i t rampzalig overschot bedekken van de ongelukkigen die zich aan uw modellen vergaapten. Hoe maken het toch by u te-land, de smids die belast worden met het fabnceeren van n sleutel. — Ze nemen de maat van 't slot waarop de sleutel passen moet, en dan... — Een slot? Wat is datr Waarde Nederlanders, zoolang gy geen sloten hebt , waarop dramatische - en andere! - litteratuur passen moet, zoolang zal geen smid 'n oorspronkelyken sleutel kunnen leveren op uw kunstgevoel. ^ 959. En ik bladerde! Daa7 vond ik stukken van staathuishoudkundigen aard... zonder stuart mill, o goden! Toch was er iets zuurs in. Maar ze zyn niet af. Iets er uit. In zeer'algemeenen zin , mogen de inkomsten van den btaat niet anders zyn dan retributief. In meer beperkten zin, behoort men ze te onderscheiden in kontributie en retributie. . Men moet zich ten-doel stellen de contnbutien zoo geleidelyk mogelyk te doen overgaan in retributie. Retributie mag nooit hooger zyn dan de benaming aanduidt. Kontributie mag slechts worden geheven van iets dat bestaat, nooit over of van iets dat geschiedt. Binnen honderd jaar zal dit idee — met of zonder permissie van STUART MILL — 't punt van uitgang wezen der begrootingen in alle beschaafde landen. 960 Ik ben tegen Beschermende Rechten, maar 'n flinke belasting noen, ze boete, my wèl! - op 't pernicieus artikel: vreemd citaat, zou me toelachen. xrnot van ,876 De natuurlyke straf zou zyn : verlies van allen in1 J „n ln lezer En gewis zou deze straf worden toegepast indien *t Publiek lezen kón'. Het Spreekwoord zegt dat armoede geen schande t ruuueK. ™ r r ,• t schande in armoed aan ïc Tïit kan er naar wezen. Maat zeker ttgi - - ?" ,, ,, %„ •> „„„„„„en daarvan, blykende uit dat eeuwige denkbeelden. En1 t ' g PP yreemde beroemdlieid du jour is erger aanhalen van \iinr 'r /ou weldra 'n eind nemen, indien lezers iO IDEEN IV. politieke annexatie niet te wachten om geen Volk meer te wezen. Om één ding te noemen: onze dagblad-litteratuur is vertaald uitheemsch knoeiwerk. Lezers, bemerkt ge dit niet? Stuit 'het u niet? Ik heb dit onderwerp reeds herhaaldelyk behandeld (Zie hyv. het stuk over Specialiteiten) doch naar ik vreezen moet, tot-nog-toe tevergeefs. En wonder is 't niet. Er hoort veel toe, om de sedert eeuwwen ingekankerde luiheid van 's volks voorgangers te genezen. 961. «Ge zult niet zweren by 't woord des Meesters» heeft Pythagoras ... vergeten te zeggen. (52) Voorzag hy misschien dat men ten-allen-tyde meer lust hebben zou, te zweren by 't woord van allerlei leerlingen? Doch ik zegge u: zweert ganschelyk niet, noch by de mannen wier naam op us uitgaat, noch by hen die zich noemen met schotsche namen, noch by geleerden uit Lapland, noch by de beroemdhedens van over-zee — die morgen zullen vergeten zyn, al logeerden ze van-daag op 't Huis Ten-Bosch — noch by wien ook. Voorwaar, voorwaar, al dat geciteer is luiheid en bedrog! Luiheid om t zelfdenken te ontwyken. Bedrog om de domme menigte te doen verbaasd staan over nagemaakte — d. i. valsche! — sleutels. Ik ontleen dit idee aan den beroemden buitenlandschen ... die of die. Zult ge me nu gelooven, lezer? 962. Nu ja, in 959 komt iets van den citroen waarnaar ik zoo verlang. Maar 't baat me weinig. Als ik dat idee uitleg, zal men 't niet begrypen. Zonder uitlegging ook wel niet, maar dan blyft me toch de kans dat het zich baan breekt door den apofthegmischen vorm. Het noodigt zoo vriendelyk uit, tot 'n deftig multatuli heeft gezegd ... enz. Tot zulk gebruik beveel ik het ten-zeerste aan in de gunst van ieder die 't niet begrypt. Doch om effekt te sorteeren, moet men niet vergeten er by te zeggen dat ik 'n Engelschman, Duitscher of Irokees ben. Wie 't wel begrypen, hebben minder behoefte aan citaten, zelfs van 'n vreemdeling. Doch er bestonden nog andere redenen om de toelichting van dat nummer overteslaan. De cyfers die daarby zouden kunnen worden te-pas gebracht, zyn niet van de soort die ik noodig heb. En weer viel m'n oog op feringa's iDemokratieen Wetenschap.» Ik had me voorgenomen — en den schryver beloofd — dat werk te behandelen. Wat is eigenlyk demokratie? Voor dertig jaren zou ik plompverloren antwoord gegeven hebben op deze vraag. Zoo is er veel dat ik vroeger meende te weten, en dat my met de jaren onduidelyker werd. De ^afschaffing van 't zegel op de dagbladen heeft velen gebaat, naar 't schynt. Maar my niet. Tal van blaadjes geven dagelyks onderricht in demokratische beginselen, de echte welbegrepene altoos. Er schynen ook andere te zyn. Doch ik, demokraat naar k altyd gemeend heb, vind me in demokratie dommer dan ooit. Men ziet hier alweer dat ik vry-wel overeenstem met het gevoelen der... Schager Courant, die in haar nummer van 22 Maart j 1. (1872) verzekert dat ik zoo weinig nauwkeurige kennis van zaken heb. Dit brevet van onkunde — 't wordt zonder protest overgenomen in 't Algemeen Volksblad voor Nederland— komt juist voor in 'n aanpryzing van het Tydschrift de Vrye Gedachte dat door dienzelfden heer feringa geredigeerd wordt, of liever, dat grootendeels door hemzelf met talent en onafhankelyken waarheidszin wordt geschreven. Aanpryzing van feringa's werken is verdiend. Ook ik zal dien schryver roemen , zoodra de beurt aan hem is. Maar toch moet ik erkennen dat hy, zoowel in Dem. en Wet. als in z'n Tydschrift delikten begaat, die niet beter kunnen gestraft worden, dan door 'n loftuiting van den Schager. Het is voor Dr. feringa te hopen dat-i niet gelezen heeft hoe men hem pryst. Hy zou misschien den moed verliezen z'n verdienstelyken arbeid voorttezetten, óf uit besef dat-i z'n gedachten niet behoorlyk weet uittedrukken, óf ten-gevolge der opmerking dat men niet lezen kan. Tertium non datur. Ik vergis me. Er is hier inderdaad 'n tertium mogelyk, maar ik heb nu geen lust het aantewyzen. Feringa dan wordt door den Schager beklad met den lof: dat-i bezig is «de radikale richting te verzoenen met Geloof en Godsdienst.» Ik vrees inderdaad dat de tegen my ingebrachte beschuldiging van onkunde, minder dwaas is dan die ontdekking. Helaas, Schaver 't ware voor my te wenschen dat de my uitgereikte mauvaise marqué even weinig reden van bestaan had , als de goedkeuring waarmee ge feringa belastert. Maar dit is zoo niet. Kinderlyk gehoorzaam en onderdanig — als dezer dagen veuillot voor den Paus — buig ik me onder uw tuchtroe. Beterschap beloven kan ik niet — wie is daar zeker van ? — maar wel beloof ik, my ïntespannen om eenige meerdere, of meer nauwkeurige, kennis van zaken te verkrygen, dan me tot-nog-toe gelukte. Ziehier dan ook weder een van de redenen die me na Vorstenschool deden omzien naar cyfers. Ook in dat stuk wemelt het van domheden ") en vóór ik durfde beginnen met ernstiger arbeid, *) Noot van 1876. Volgens den godkundigen dokter VAN VLOTEN is de taal vau LOUISE «opgewonden en onbekookt.» Wie van dingen houdt die afgeloopen en meer dan gaar zyn, wordt verwezen naar de zeer ^esthetische werken van dien keurigen schryver. Een ander kunstrechter, de heer Al.BERDINGK THYM, noemt Vorstenschool n «kakograhe.» zoo vreemd niet, als men bedenkt dat de schryver van dat prul niet eens begrip heeft van "Gods leidende hand» van den Zie hier 't prachtig antwoord van den N. Rotterdammer: Denkt men, door het neerhalen van dezen grooten naam, andere politieke mannen te verheffen ? Heden wordt de 52= verjaardag van Z. K. H. Prins Hendrik .. . Ik vergis me. Die verjaardag hoort er niet by, 't Was 'n alinea. Ik, arme, die weten wilde: wat dan toch die thorbecke had uitgericht, las dóór, en zocht... en zocht... en vertrouwde m'n oogen niet... vond niets dan dien verjaardag, en bleef even wys als te voren. Zeker, zeker, Mr. heemskerk tracht Mr. thorbecke naar beneden te halen. Ik ook. Maar juist daarom ware het te-pas gekomen iets over dien Mr. thorbecke te zeggen, dat dit neerhalen onmogelyk, of althans moeielyk maakte. De N. Rotterdammer, die zoo gaarne met het Dagblad tournooit — goedkoope kopie waarachtig, en even vervelend als goedkoop! — zal toch niet durven voorgeven dat zy in die poging tot j neerhalen» berust uit dédain 1 Ook in 'n ander nummer van den iV. Rotterdammer (13 Juni 1872) komt 'n dergelyke magere repliek voor. Daaruit blykt alweer dat het Dagblad zich andermaal verstout had den heer torbecke hevig aantevallen. Het had volgens de N. R. C. — in z'n stryd tegen de Thorbeckianen de volgende woorden gebruikt: «stortvloed van onwaar heden.» «stelsel van verdachtmaking en belastering van de tegen party.» s laagheid.» « voorliegen. 5 t onwaarheden, zóó grof dat ieder hart waarin nog één ronk waarheidsliefde woont, er tegen in opstand komen moet.* t logengeest.» «onbeschaamdheid der laslerlakhek.ii tverregaande lastering.» ^'as ter taal.» Dit alles is voor 'n rechtgeaard christen allerysselykst, en zelfs 'n moderne moet er van gruwen. Ik zou zulke dingen niet aan 'n Hottentot of kazuaris voor z'n ontbyt durven geven. De N. Rotterdammer heeft dus volkomen gelyk, zich driftig te maken. Die courant behandelt dan ook 't artikel waarin al deze liefelykheden voorkomen ... Lezer, welken zin hecht ge aan 't hier door my onderhaalde woord: behandelen? Verwacht ge niet dat er na zulke grove uitdaging iets volgen zal als verdediging? Niets daarvan! Na 't relaas van wat er in dat Dagblad al zoo gezegd wordt, wekken de gebezigde forsche onsmakelyke termen het andere orgaan slechts op tot de konklusie dat de schry vers van zulke artikelen boos op thorbecke zyn. Dit was nog al te raden, vind ik. Maïs le moindre grain de mil van 'n beetje aantooning der ongegrondheid van die aanvallen, ferait bien mieiix laffaire van 't onttroond godje. Inplaats hiervan bepaalt zich de N. Rotterdamsche hoofdaanbidder, na wat onvolledig relaas, tot den uitroep: «Zóóvertoonde het artikelvan het begin tot het einde de doorgaande strekking om aan den roem van Thorbecke te knagen, om te verkleinen en te verguizen, om nog op zyn lyk smaad te laden; en die strekking vindt men geheel terug in een later artikel tegen het denkbeeld, by een dankbaar volk otgerezen. om voor Thorbecke een standbeeld te stichten. En dan zou het onwaarheid of laster moeten heeten, als gesproken wordt van den politieken haat, die den tegenstander nog in zyn graf tracht te treffen /» Uit! Ik laat nu de afgezaagde smakeloosheid daar, van 't kwasisentimenteele muntslaan uit dat lyk en dat graf. Ook op 'n andere plaats wordt de verregaande verachtelykheid van 't Haagscheblad betoogd met de opmerking dat thorbecke's lyk «nauwelyks koud was.» We hebben met de betrekkelyke warmtegraden van dat lyk niets te maken. De mor tuis nil nisi vertim, en ook van de levenden niets dan 't ware. Doch dit is de vraag hier niet. De vraag is : of er op zoo'n aanval niet eenige verdediging moest plaats hebben, en of 't niet in 't oog vallend is, dat men zich daarvan afmaakt door de kwestie op de kou van 'n lyk te werpen ? Hoe koud moet n lyk dan wel wezen, voor men z'n meening zeggen mag. zonder uitgemaakt te worden voor 'n jakhals ? Is thorbecke na z'n dood zoo byzonder lang warm gebleven? Als nu de JV. Rotterdamsche eens kwam te overlyden — de genadige goden bewaren ons voor zoo'n kalamiteit — hoe lang moet ik dan wachten voor ik onderzoeken mag of ook dat blad misschien 'n «orgaan» was? En omgekeerd, indien eens 't Dagblad bezweek, zou dan z'n Rotterdamsche tegenstander — lees: confrère! — 'n jaar en zes weken moeten stikken in z'n gal? . Confrère ? Juist! Maar gal? Lieve lezer, geloof er niets van. Die heele galligheid vice versa is kostwinning van de heeren voorlichters. Ze boksen uit liefhebbery, en de naïveteit van 't Publiek betaalt de kosten. Even als generaals die 't niet ontmoeten van den vyand, tot artikel één van krygskunde maken, weten ze altyd de kardinale punten van verschil te vermyden. We vernemen uit hun polemiekjes juist genoeg om «dien infamen tegenstander uit den grond van ons hart te verachten.» Maar... 't punt van debat wordt altyd a,chter de hand gehouden. Dit schynt bestemd voor kopie van de volgende week, als eerst maar die «infame tegenstander»... enz. Een derde staal van de byzondere moeielykheid om helder te maken: wat er dan toch byzonders door dien thorbecke is verricht, vinden wy in den Rotterdammer van 11 Juni. Daar wordt alweer verzekerd:- >dat het blad onder de leiding van den heer heemskerk, geen zweem van billyke waardeering heeft, geen schyn van hulde — heeft? — aan de grootheid van den politieken tegenstander.» 't Is me onbekend of ook de heer heemskerk met «politieke grootheid» behebt is. By de hedendaagsche goedkoopte van die hoedanigheid , is 't niet gewaagd dit aantenemen. Ook zal ik me niet verdiepen in 't vraagstuk of de «liberalen» in dit geval wel den behoorlyken ischyti van hulde hebbenaan* die grootheid? Hun mo- gelyk gebrek aan diligentie zou in allen geval 't Dagblad niet verontschuldigen. 't Blyft altyd leelyk geen «schyn van hulde te hebben aan» deze of gene grootheid. Maar, eilieve, dit was voor den heilbegeerigen lezer de vraag niet. Hy mocht verwachten die grootheid aangetoond te zien. Het verwyten van gebrek aan schyn van hulde kon dan gevoeglyk wachten op volgende nummers, waarin dan tevens 't boetvaardig confiteor kon geplaatst worden over dat malle opdringen van hulde aan den schyn. Voortgaande met het opsommen der afschuwelyke eigenschappen van het Dagblad, vernemen wy dat Mr. heemskerk's orgaan: «Zelfs geen ontzag heeft voor 'n ... gesloten leven.s Dit-is voorzeker 'n zonderling gebrek. Maar ik leer hieruit alweer niet, om welke verdiensten Mr. th. zoo in de hoogte wordtgestokenl Moet ik er uit opmaken, dat hy zich zoo byzonder toelegde op ontzag voor gesloten levens ? Is 't 'n deugd misschien, afkeer van open levens te hebben ? Ik tast in 't duister. Nieuwe Rotterdammer , om-godswil, help me aan wat licht! In-plaats hiervan ontvang ik nieuwe bydragen tot het zondenregister van dat Dagblad. Ik lees: » Onder den eersten indruk der tyding van thorbecke's dood wist het nog den haat der partyschap niet lol zwygen te brengen, en vlocht hel al de grieven die het tegen den overledene had kunnen vinden, in de lykrede in.» Als 't Dagblad 'npartyblad is — wat ik wel gelooven wil — dan veracht ik't Dagblad, evenzeer als andere partybladen. Maar ik zie niet in: dat dit de verdiensten van thorbecke bewyst. Als 't Dagblad z'n grieven tbyeen vlecht» in 'n lykrede, uit partyhaat — het is wel mogelyk! — dan is 't Dagblad even verachtelyk als andere bladen die, al of niet in lykredenen, hun grieven «uit partyhaat byeen vlechten." Er zyn er zoo! Maar... deze byzonderheid verspreidt alweer geen schyn van licht: over de verdienste van thorbecke. Als 't Dagblad, na thorbecke's dood, hem beoordeelt zooals 't gedurende z'n leven gedaan heeft, dan schynt hieruit te blyken dat z'n sterven geen invloed heeft uitgeoefend op de opinie van dat blad, en dit komt me niet heel vreemd voor. Maar deze onveranderlykheid van meening — waarachtig dan, of partyhaterig, om 't even—bewyst alweer n\ets:voor de verdiensten van Mr. thorbecke. Nog over 't graf heen, trachten de logen en laster den Staatsman te bereiken, van wien getuigd wordt... Die getuigenis volgt straks. Ik ben nu nog slechts aan die logen en dien laster. Men ziet dat ook de N. R. C. weet omtegaan met de termen die hy op 'n ander oogenblik zoo vreeselyk vindt in den mond van 'n tegenstander. De verschrikkelykheid van dien «logen en laster» schynt nu heel speciaal hierin te liggen, dat die twee gezellen den fetisch trachten te bereiken «over't graf heen." Dat graf speelt 'n vreeselyke rol, en ditmaal: er over heen nogal! Maar ... dit is alweer de vraag niet. De vraag is: welke verdienste van thorbecke hier wordt in het lichtgesteld? Lezer, maak u nu gereed voor iets akeligs. Na alzoo verzekerd en betoogd te hebben, dat het «orgaan» van Mr. heemskerk niet precies op thorbecke's verdiensten verliefd is—'n stelling die zich zeer goed schikken kan in de verwaarloozing van alle debattisten — verkondigt de N. Rotterdammer... hu! ,,/a/ de politieke haat zich met de bloeddorst van den hyena op dit dierbaar lyk werpt.* , Alweer onheusch van dien hyena, en heel onpleizierig voor dat lyk. 't Is te hopen dat het beest er maar «over-heen» springt. Maar ... deze zoölogische byzonderheid'bewyst alweer niets: voor de verdienste van Mr. i. r. thorbecke. Me dunkt dat dit aanhoudend uitwyken voor de hoofdzaak, vol beteekenis is. 't Komt me voor, dat het ongelukkige lyk meer reden heeft tot ontevredenheid over 't hardnekkig zwygen van z'n vriendelyken beschermer, dan over de bloeddorst van den vyandelyken hyena. Als ik dood ben, zal 't me aangenamer wezen door 't Dagblad verscheurd, dan door den N. Rotterdammer verdedigd te worden. 972. Gelyk de lezer weet, breng ik m'n tyd met spelen en drinken door. Nu, ook d&t heeft z'n goede zyde Daar had ik zoo-waar in 'n opgewonden bui 'n heelen gulden aan de speelbank gewonnen. Dat was kostbaar geld. Ziehier wat ik er mee uitvoerde. Ik nam 'n wissel op Engeland, en bestelde me by den «Schoolmeester» 'n behoorlyk grafschift voor den overledene. Tot m'n innige vreugd vernam ik dat er 'n groote voorraad van die dingen «op stok» lag, en dat ze tegenwoordig niet veel meer dan'n cent het stuk kosten, wat me met 't oog op 395 byzonder groot genoegen deed. Ziehier wat ik ontving voor m'n anderhalve shilling: 1. De man dien men de vryheid nam hier in de kist te leggen, Was zoo verdienstelyk dat z'n beste vrinden niets goeds van 'm weten te zeggen. * II. ANDERS. Wandlaar die me hier begraven ziet, Als 't sterven 'n kunst was, dan lag ik hier niet. * III. ANDERS. Halt, wandelaar, sta als 'n paal! Ben je wel terdeeg liberaal? Te begrypt dat me dit moet blyken, Voor ik je 't pleizier gun me hier te bek)'keu. * IV. ANDERS. Ieder zet de tering naar de nering. Daarom zei ik maar dat Kunst geen zaak is van Regeering. En om ook van myn kant tering naar nering te zetten, Deed ik in bisschoppen, liberalismus en kieswetten. * V. ANDERS. Ik lig me hier te konserveeren... is 't niet jammer? Wat ik liberaals verricht heb, kan niemand lezen in den Nieuwen Rotterdammer. vi. anders. Om op 't kussen te komen is 't liberalismus van groot gerief. Maar als je dood bent, word je konservatief. * vii. anders. Lezer, wil je wat van me leeren? Als je slagen wilt in de wereld, most je op de gekheid der menschea en liberalismus spekuleerea. viii. anders. Liberaal Als 'n aal. * ix. wlll'.iïs. « Het laaiste zittingjaar is niet geheel onvruchtbaar geweest.» *) Die onvruchtbaarheid laat ik gelden, maar... niet heelemaal? Dat spyt me het meest. Ieder weet hoe goed ik te recht kon met parlementairen sleur, Maar zoo'n fliktlooiery brengt me-11-uit m'n dooie humeur! * x. anders. Wandlaar, als ie misschien 't orgaan van Mr. heemskerk mocht ontmoeten, Wil je dat ding dan heel vrindlyk van me groeten'? * xi. anders. Schimp en scheld wat je wilt, o verfoeilyk orgaan, *) Noot van 1874. Deze — gewaagde — verklaring werd by de sluiting der Kamers in 1872 door de Regeering afgelegd. Is er scherper veroordeeling van ons Staatsorganisme denkbaar? Als je maar niet zegt dat ik ooit wat buitengewoons heb gedaan Ieder weet dat ik niet houd van vitten, Maar zoo'n laster liet ik jandoppie niet op me zitten! XII. ANDERS. 't Is of 't de menschen tegenwoordig in hun verstand scheelt! Daar lig ik nu al drie maanden te wachten op 'n standbeeld! Als ik geweten had dat ze daarmee zoo zouden maseuren, Dan had ikzelf 'r een gemaakt, om de Nationale Kunst wat optebeuren. XIII. ANDERS. Hier ligt de man die naar z'n beste weten, Het volk belette zich aan biefstuk ziek te eten. En om de gewoonte van kauwen en malen niet te verliezen, Gaf hy 't een papieren kieswet tusschen de kiezen. * XIV. ANDERS. M'n geschryf was wat taai, maar overigens zal niemand klagen Dat ik schuld heb aan bedorven magen. Uit plichtbesef als liberaal Nederlandsch mensch, Joeg ik alle indigestien over de grens. * XV. ANDERS. Wat me zoo byzonder vereert, Is dat ik 't Volk de distriktskiezery en de matigheid heb geleerd. XVI. ANDERS. Mannen van talent en genie Reiken my tot aan de knie. Hun naam is nauw bekend. Ik maakte my tot scie Met klein taleut en geen genie. Is dat niet eminent? XVII. ANDKRS. Hoe ik aan den titel van eminentie kwam? Wel, omdat nooit iemand in middelmatigheid het tegen me-n-opnam. * XVIII. ANDERS. M'n heele grondwet, wil je dat ik 't rond zeg'? Heb ik nooit zoo mal gevonden, als sedert ikzelf hier onder den grond leg. 't Ergste is, dat ik in dat ding heb vergeten De wurmen te verbieden me hier te komen opeten. Zy schynen 't prettig te vinden, maar voor my is 't ongezond. Dat's 'n 'leemte in de wet op de persoonlyke veiligheid onder den grond. * XIX. ANDERS. Het vervoeren van melkkoeien naar Engeland mag niemand berouwen Omdat ik genoeg liberalismus voor m'n eigen gebruik ra ! lol.arnl heb ö 0 gehouen. * XX. ANDERS. Hoe kan de toekomst van je kindren je zoo bezwaren? Er valt altyd wat te verdienen in liberalismus en kruienierswaren. By 'n vlaagje van waanzin of 't stygen van de krenten, Kom je vanzelf in de klasse der eminenten. * XXI. ANDERS. De man die hier begraven leit, Stak uit in onuitstekendheid. * XXII. ANDERS. Leert dit van my, o menschen. leeft broederlyk onder elkander. Partyhaat is 'n afschuwelyk diDg... in '11 tegenstander. * XXIII. ANDERS. Nulla mediocritas me unquam aliena, Wie dit niet eminent vindt, is 'n orgaan of n hyena. E11 wie uitstrooit dat ik ooit wat byzonders heb gedaan, Noem ik 'n hyena of 'n orgaan. * XXIV. ANDERS. Men geeft me 'n standbeeld uit courtoisie, Wie me vertellen kan waarmee 't verdiend is, krygt er drie. * XXV. ANDERS. Ten-gevolge van overlyden ben ik niet meer in m n fleur, 't Maakte '11 eind aan den «politieken levensgang van den auteur». (Ideen II, blz. 109.) De dood die oorzaak is van dit droevig geval, Maakte dus eigenlyk, wel bekeken, '11 eind aan niemendal. * XXVI. ANDERS. Wat ook de vuige pers, konservatievelyk liegend, verkondigt, Nooit heb ik me aan 'n origineel denkbeeld bezondigd. * XXVII. ANDERS. Wat zeg je daar, wandlaar, heb jy me niet lief ■ Dan ben je 'n hyeen of 'n konservatief. Bespaar je de moeite van 't kiezen. Eilieve, Dat «of») was geen vel hier, maar, vrindje, 't is sive: Je bent 'n hyeen uit den konservatieve. Als je nu nog niet weet wat je bent, Dan heb je nooit ciceroniaans latyn gekend. xxviii. anders. Ik zou me hier minder vervelen, Als 'k parlementje kon spelen. * xxix. anders. Wandlaar, als de pop op m'n graf wat styf is, Denk dat het 'n konterfeitsel van m'n zielelvf is. Als 't ding flink en vlug naar alle kanten stond te kyken, Zou 't niet sprekend genoeg op je onderdanigen dienaar gelyken. * xxx. anders. Ik klaag niet gauw ... Maar dat graf is, als m'n kieswet, wat nauw. *■ xxxi. anders. Ik verzoek op m'n standbeeld alleen m'n naam te schryven. Dit wint de moeite uit van 't opsommen van m'n bedryven, Zonder kunst zou 't waarachtig niet lukken. En de lui weten misschien, Dat ik aan Kunst den drommel heb gezien. * xxxii. anders. Lezer, als je wat weet, kent of kunt, ga dan haastig voorby: Als ik talent zie, weetje, kryg ik '11 steek in m'n zy. * xxxiii. anders. Hier ligt 'n byzonder groot man. En — let op de fynheid! — Hy had z'n heele grootheid te danken aan eminentie van kleinheid. * xxxiv. anders. De smaak is wel verbasterd! Ik kryg 'n standbeeld, en ben niet eens prealabel belasterd. * xxxv. anders. Wandlaar, als ik me straks omkeer moet het je niet verwonderen, Dat de natuur uit eerbied en verbazing begint te donderen. Dit beduidt dan, by manier van spreken, zooveel als: wacht in 'tgeweer! 't Is dus uit pure bescheidenheid dat ik me zoo zelden omkeer. * xxxvi. anders. Onder de verdiensten die me met recht worden toegeleid Behoort ook dat ik aan God geloofde, precies als m'n keukenmeid. * xxxvii. anders. Lief van jolles, dat-i me 'n certificaat van «(Jeloof» heeft gegeven, 't Was '11 afgedrie... dokterse toer, onder ons gezegd en gebleven. xxxviii. anders. Wandlaar, ik verzoek '11 beetjen attentie, Hier ligt iemand die niets kardinaals deed, en... toch eminentie. * xxxix. anders. Daar zit weer 'n hyeen «over m'n graf heen» te knagen, En niet 't kleinste «Historische Schetsje») om t beest te verjagen. Tegen dat pronkstuk, moet je weten, van staatsrechtelyk verstand Is zelfs de maag van 'n jakhals niet bestand. * xl. anders. Dat de nyd op dit graf verstommel Standbeelden zyn goedkooper dan ossenvleeach, Mag ik den vriendelyken lezer verzoeken, Met z'n eigen genie hier 'n rym by te vloeken ? xi.i. anders. Eminent, eminent, eminent, eminent... Men hoeft eigenlyk niets te wezen, als je de lui maar in den wa^ kunt brengen dat je wat bent. * xlil. anders. Eminent, eminent, eminent, eminent... Ik knip drie dozyn kiesdistrikten uit één firmament. * xi.iii. anders. Stoor me niet, wandelaar. Ik lig l.ier in m'n eentje te yraktizeeren, Hoe ik Vader, Zoon en H. Geest tot liberalismus kan bekeeren. * xliv. anders. Ten-spyt van Dagblad en heemskerk a. Z., Heb ik de vox Dei 'in 't keurs van n census ge/.et. * xlv. anders. Wandlaar, doe 'n knieval, of — als je roomsch bent — sla 'n kruis: 'k Heb alles doen bloeien tut de veepest inkiuis. * xlvi. anders. Dood ben ik, maar, lezer, nu de zaak toch eenmaal gebeurd is, . Kan je me-n-ook zeggen of hier of daar 'n voorhang gescheurd >s? Niet dat ik zoo byzonder oan ydelheid ly, Maar me dunkt, dat hoort er zoo by. * xi.vil. amjkiss. Wat m'n eminentie aangaat, le/.er, ik geef je de keus Of je me houden wilt voor '11 grooten dwerg oi 'a byzonder kleinen reus. Zeg nu eens dat de man die hier ligt, exigent is, De stumpert is met alles tevree, als 't maar in z'n soort eminent is. XLVIII. ANDERS. Wat bralt ge, o Grieken, op uw Odyssee, Op Iliaden en herootjes! Verzinkt beschaamd in 't niet. Ik, Mr. I. R. T., Heb 't stembureau gespeend van koftinat met broodjes... Dat's andre thee! XLIX. ANDERS. Wandlaar, 't is niet om je te krenken, Maar .., als je my groot vindt, wat drommel moet ik dan van jou denken? * L. ANDERS. Reuzen van flinke taille vind je-n-overal in de Natuur. Hier ligt een persoon van veel vreemder statuur: Hy was '11 kolosjeu in miniatuur. ♦ LI. ANDERS. In deze eeuw van slenters, liegroef men hier den prins der parlementers. * LIL ANDERS. Ik had in mynen kleinen tyd, Precies de maat van mynen tyd. * LUI. ANDERS. Wil je weten wie hieronder in de kist is? 'n Vriendje van eiken demokraat die fatsoenlyk kapitalist is. Zoolang ik de parlementaire loopbaan heb betreden Iieeft nooit 'n Kamerlid honger geleden. * LIV. ANDERS. Zonder me te ftatteeren, Ik durf met Iloff konkurreeren. * LV. ANDERS. Lezer, houd je van chronologie? Ik bloeide in den tyd van tafeldans en biologie. * LVI. ANDERS. In deze kist, Ligt 'n vrind van van Twist, Ook 'n jurist! lvii. anders. Tas is het hek van den dam, of ze spelen den beest: Daar zyn ze nu maar byna onvruchtbaar geweest! De ware beteekenis van 't woord liberaal, Zit 'm niet in onvruchtbaarheid op 'n beetje na, maar heelemaal. * lvilf. anders. Ge vraagt, wat het hier bestandbeeld individu voor 'n man is? Eriptiit, by manier van spreken, sceptrum tyrannis. En, omdat we 't nu eenmaal zonder tirannen niet best kunnen stellen, Gaf-i dat ding te hanteeren aan kooplui in hazevellen. * lix. anders. Lezer, sctns badinage, Hier ligt de ware uitvinder van 't onvervalschte farlage. Door myn bemoeienis en genieïgheden, Is 't allemansgekakel in de plaats van 't lastige denken getreden. * lx. anders. God had de wereld geschapen, en meende dat alles perfekt was... Toen hy m'n Kieswet aanschouwde, keek-i beschaamd op z'n neus: « Thorbecke, riep hy beteuterd, lever nog éénmaal zoo'n pronkstuk, 'k Word met m'n heele familie dan thorbeckiaansch-liberaal! » * lxi. anders. Sedert men my met den naam van groot man heeft getooid, Hebben andere groote mannen hun diploom in de kachel gegooid. * lxii. anders. De man die hier ligt — wandlaar, neem je muts af en sidder! — Sloeg op één achtermiddag de heele burgery tot ridder. In z'n Kieswet kan je allerduidelykst aanschouwen, Wie meepraten mag ook, maar vooral wie z n mond moet houen. * lxiii. anders. Iïier ligt 'n wetgeverig genie. Hy zorgde goed voor zichzelf, en deed by okkazie in democratie. Huperstaatsrechtelyk wist i te demonstreeren Hoe « Volksregeering » eigenlyk beduidde dat hy 't Volk moest regeeren. * lxiv. anders. 'k Ben met m'n tyd niet meegegaan ? Dit kan wel waar zyn, vrind! Maar ik heb méér gedaan, Ik ben, onder ons gezegd en gebleven, Met m'n tydje mee-achtergebleven. Als ik dat niet had gedaan, Zou er nu zoo'n mooie pop niet op m'n graf staan * LXV. ANDERS. Ter beschaming van Conservatieve: ritters Was ik altvd humaan voor grondbezitters, u die gloeit SA «Von^eVmeTLorgeloopen. * LXVI. ANDERS. Onder de zaken die m n ^J^^^u^heb geschonden. Hoort ook dat ik™* » ^byzondèr liberale eer is. En 'n flink antwoord op: si monumentum quaeru... Wie dit laty» niet kan verdragen, Kamer Moet de uitlegging maar aan de grondbezitters in gaan vragen. * I.XVII. ANDERS. Hier ligt de man die 't heeft, Die 't Volk — op n beetje na^ " ; nteera heeft, Die 't _ op n beetje na P ingevoerd smeer, besmeerd Die >t _ in-plaats van vleesch - met ««eer (Ideen U, blz. 91.) We de publieke E11 daarom nu op zn muii.j- & * LXVIII. ANDERS. Wat me in Aristoteles niet behaagt, Is dat-i me nooit om raad heeft gevraag. . ♦ I.XIX. ANDERS. Wat is die Montesquieu, by my ver8el(^^n°C.h ik maakte ie zelf. en Hy schreef maar over den Gee» » zónder geest. * I.XX. ANDERS. , , Wie gy ook zyt, wandlaar, meekiezende meisjesbaas, of e Ik vond waarachtig 't kruit niet uit. Dat deed 'n ander. * l.XXÏ. ANDERS. H V0Varrlgeeet ^ bovendien, onder m>n beheer Was er nooit gebrek aan wagensmeer. * J.XXII. ANDERS. Aristokralisch ben ik nooit geweest. Ik was 'n oprecht vriend der armen... van gee.t. Overigens moet ik ronduit erkennen Dat ik me beter aan vrienden met equipage, dan aan arme drommels kon wennen. LXXHI. ANDERS. Hier lig ik, Karei de Groote, de tweede en de laatste. 't Was indiskreet van den ander, dat-i me voorging, Zich, om zoo te zeggen, in m'n weg plaatste, En, zonder m'n permissie, voor 'n groot man doorging. De welwillende lezer begrypt toch, dat hy met al z'n paladynen, Geen hand water heeft by m'n kiesridderschap in krenten en rozynen! * LXXIV. ANDERS. Wanneer ik neergelegen, Bedaard het beeld aanschouwe, Dat boven op m'n graf staat... Dan berst ik uit in lachen, Iïy 't denken aan de stumpert» Die ergens in 'n hoekje, Van stemmen zich onthoudend, Zoo goedig zitten kauwen Op zieke Parmentières, Met kattenburger doopsel Van liberalen edik. (Ideen II. blz. 72) * LXXV. ANDERS. Wie de juiste maat van m'n grootheid wil weten, Moet de lui meten die me naar hun maat hebben gemeten. * I.XXVI. ANDERS. Knap in alles: Nu ja. Maar entre-nous, Ik lei me heel in 't byzonder op 't parlementaire kibbelen toe. * LXXYII. ANDERS. Wie met gekken in vree wil leven, Moet ze wat te kiezen geven. * I.XXVIII. ANDERS. Onder dit steentje, Ligt 'n fenomeentje. * I.XXIX. ANDERS. Nuttig zvn is m'n devies. Le/.er, als de vliegen je plagen, Kan je ze met 'n stroopje van bitterhout en suiker verjagen. Zoo heb ik, uit extrakt van genie en Markus VI vets 4, 'n mengsel gebrouwen, Dat probaat is om profeten uit de Kamer te houen. * LXXX. ANDERS. Groote sterfte in 't Hemelsch kwartier: Al de En el en willen m'n grondwet zien.. .e pot mom. ilWn t itciffr blvft koppig op konservatief standpunt staan, En heet om dte önhebbelykheid hier in de wandeling: orgaan. * LXXXI. ANDERS. Dat voeden van de schare met 'n paar kadetjes beduidt niet veel. Ik heb er drie millioen gespysd met n beetje krakeel. Je zult zien en beleven, Dat er nog 'n heele boel viktalie is overgebleven. * LXXXII. ANDERS. Om 'n Volk by deu neus te leien, Moet ie de dwaasheid lan den dag vleien. Dit heeft JEZUS versmaad, maar ik heb er op ge e , Daarom 'stierf hy aan 't kruis, en ik op m n bed. * LXXXIII. ANDERS. Het scheppen in Genesis één, was redelyk wel gedaan, Maar.. . n klein^parlementje met kiesdistrikkies had er met kw^by * LXXX1V. ANDERS. Sta ie me daar te bewonderen als 'n paar Alexanders ? Wandelaar, als "e tyd waarde heeft, geloof me.. . doe hever wat ander,. * LXXXV. ANDERS. * I.XXXVI. ANDERS. Hier ligt Thor Op z'n rug. Anders gezegd, op één oor. * LXXXVII. ANDERS. Met m'n over 'liegerig genie, Deed ik ook in astronomie, \an meis libcralibus arcanis ■.^jsrss s,, * LXXXVIII. ANDERS. Lezer, je moet niet lachen: Hier ligt 'n moderne stamheer van antieke Oracchen. LXXXIX. ANDERS. MULTATULI is 'n letterdief, bepaald! Of: exakter misschien, onbepaald: Hy heeft al z'n ideen uit myn werken gehaald. En dan klaagt-i nog met organig venyn, Dat er geen ideen in m'n werken zyn! * XC. ANDERS. Als je de Geschiedenis achterste-voren leest, Zal je zien dat de Belgen m'n nadrukkers zyn geweest. In orgineeligheid hebben ze nooit gedaan. En daarom moest die Brusselsche kongresnaald eigenlyk op myn graf staan. XCI. ANDERS. 't Is voor den man die hier ligt pleizierig, Dat Nepos hem niet heeft aangezien voor illustervirig. Deze omissie is te verklaren Door de gissing dat Cimon en Miltiades jaloers op 'm waren, Misschien ook zit 'm hierin de fout, Dat die Nepos verkocht was aan 't Behoud. Als-i me-n-in z'n eerstvolgenden druk geen exkuus komt vragen, Zal ik 'm wegens groote-mannenlaesie voor 't kantongerecht dagen. Denk je dat 'n man als ik, die zoo groot is, Omdat-i nu by-ongeluk dood is, Zich laat ringelooreu door broodnyd van protégés Cornelii Nepotis? * XCn. ANDERS. Van al de kunsten die ik heb gedaan, Is me nooit 'n enkele door I heseus of Herkules nagedaan. 't Doet me leed voor de stumperts. Maar, lezer, erken Dat ik dan toch eigenlyk de ware heros ben. En dat het niet mooi is van die heeren. Me zoo praenumerandig van m'n roem te spolieeren. * XCIH. ANDERS. De klompen aan de deur van dit sanctum sanctoruml hei, heil En wat dekorum! et\ ei? Onder dezen tabernakel Ligt 'n staatsmirakel.. . o ho , hol In duodecimo.. ah, zoo! * XCIV. ANDERS. F Iedere? Buigen? Bukken? Lezer, waar houd je me voor? Geen poortje zoo laag, of myn genie kon er best overeind; onder door. IDEEN IV. 12 xcv. anders. Ook op de taal is m'n invloed gebleken. Wat vroeger 'n leugen was, heet nut parlementaire mamer var. spreke . Wie daarmee niet te-recht kan, en toch smaak heeft in liegen, Kan met parlementerig mondhouden de hoeren bedriegen. Het juiste recept van dat zwygen Kan je by de apteker van twist klaargemaakt krygen. * xcvi. anders. Om de taal met 'n nieuwe wending te sieren, Noemt zich tegenwoordig de walvisch de thorbecksche der zoogdieren. \ Beest spreekt natuurlyk alleen van z'n eigen element M « * w *»« ■■■"■"» * XCVn. ANDERS. Hier ligt. goed toegedekt om niet te bevriezen. De hoogste traktementhebber van alle staatskommiezen. * xcvin. anders. Lezer, bewonder byzonder: Hier ligt 'n iooie achtste wonder onder. n leven noemt: 'n portatieve of zak-staats- Wat je zoo in t dagelyksch leven noenu v duizendponder, Voor den .. . drommel! * xcix. anders. Wandlaar, schrik!^ God is groot, en hier lig ik. * c. anders. Schwartz werd door z'n eigen uitvindsel in de lucht gieten; lk< vond niemendal uit, en heb er rustig op geze.en. * cl. anders. Weet ie waarom ze my zoo in de hoogte tillen'? M'n grootheid is 'n reklame voor hollandsche brillen. * cii. anders. Nageslacht, ik waarschuw je! Alles aangenomen, Hoort er 'n brutale courage toe, na my ter-wereld te komen. * ciii. anders. gUicks, dm Geist den du „egreifst. Ieder kan 'eerenmt^ (nooit Dat de meerderheid van de Hollanders uit groote mannen bestaat. M'n standbeeld is dus eigenlyk 'n allemans-reuzencertificaat, Dat maar voor de goedkoopte, als pars pro toto, op dit ééne graf staat, En de opinie over m'n vereerders aan de bescheidenheid van den lezer over laat. Die straks geld zal moeten bieden misschien, Om 'reis weer 'n menschenkind van gewone taille te zien. * CIV. ANDERS. Onder dit gras Ligt 'n handlaar in parlementairen honig en rhinoplastische was. * CV. ANDERS. De ware grondslag van m'n distriktsfilosofie Is dat vier idioten meer verstand hebben dan drie. 't Punt van uitgang van m'n glorie Ligt 'm in deze byzonderheid van de natuurlyke staatsgeschiedenis. ♦Ongerymd!» zal je zeggen ... Lezer, dit deed ik expres, om je de ware natuur van m'n symsteem uitteleggen. * CVI. ANDERS. Hier lig ik met bovenmenschelyke krachten, Op «onze daden0 te wachten. *) * CVII. ANDERS. Om m'n glorie te kompleteeren, Moest Multatuli me met 11 paar grafschriftjes vereeren. Wandlaar, blaas hem dat in 't oor, En zeg . . . 978 . . daar bedank ik hartelyk voor. Integendeel, ik sein: claudite naar Engeland, en bereken dat me die dingen, de uitgaaf voor de telegram meegerekend, nu toch byna op 'n kwart stuiver 't stuk komen te staan. Duur! De lezer ziet dat ik geen kosten spaar, om hem 't vereeren van z'n groote mannen gemakkelyk te maken, en zoo noodig — maar deze veronderstelling is ongeryma — hem daartoe optcwekken. Mocht-i nog altyd niet geslaagd zyn in 't machiig worden van den plichtmatigen «schyn van hulde» dan keeren we ons weer — en nu byna voor 't laatste, auf Ehre! — naar den Nieuwen Rotterdammer. Ik ben 'n ongelukkigen debater. «Dat zieje wel» zooals 't boerevrouwtje tot louise zei. Wat betoog ik ? Dat die courant wel be- ') Noot van 1876. «Wacht op onze daden!» had de man by z'n optreden in '48 gezegd. Men kan niet zeggen dat de Natie ongehoorzaam geweest is. Gewacht hééft ze! En nog altyd doet ze niets dan dat. wvzen eeeft van de laagte waartoe zeker «orgaan» zonk, maar niet van thorbecke's bovenmenschelyke grootheid. En zie daar wis ik eenige bladzyden geleden (165) zoo onvoorzichtig, te gewagen van 'n getuigenis! De lezer mag me voor zeer oneerlyk houden. Ik klaag over gebrek aan licht, de N. Rottertomm?r gé'é licht, en ik blaas het met drie puntjes verraderlyk uit. Dat geen fair plaij. *) Beschaamd keer ik op m'n schreden terug, ^ puntjes, vind de mishandelde overblyfselen van t gesmoord te. timonium ... ik veroordeel me tot publikatie van m ".onrecht, te afficheeren waar zulks te doen gebruikelyk is. Ziehier dan. 't Is niet waar, dat de N. Rotterdammer, die geen orgaan ra, geen behoorlyke reden van z'n fetichisme weet te geven aan blad dat maar 'n orgaan is. De eerlyke liberaalis *«ertoete. liberaal. Het liberale blad — dat geen orgaan is — is daartoe eerlyk. Lezer ik stel u by dezen voor, het Dagblad te komen begraven. Dood is het. Dood, dood, dood! Dood als f^X°To3amschen ook 'n orgaan! — na z'n ontmoeting met den N. Rotterdamscnen theseus, géén orgaan. Ge weet wat voor akeligheden 't organige blad al zoo had uitgevoerd, niet waar? Welnu, onze theseus had 'n ariadne gevonden. De Tijd leverde 'n strengetje garenen n slagzwaard. Gev de rest Maar dat garen met toebehooren moet ik u toonen, ande ware m^i boete niet kompleet. De Tijd dan heeft van thorbecke getuigd: tGeen enkele die zijn kon, wat hij is geweest.» Met deze verklaring is 't orgaan op z'n kop geslagen. Sommigen zullen 't vreemd vinden: 1» Zoo'n fraze met behoud van rang en aucienneteit overgeplaatst te zien in de klassse der argumenten. 2 0 Dat men zich de moeite gaf deze oorlogsmachine te borgen uit het niet zeer beklante tuighuis van de Tijd. Maar die sommigen vervallen in nog thorbecker verbazing— stvle cétacée uit grafschriftnummer zóóveel — wanneer ze ontwaren dat die uitroeping van de Tijd voorkomt in betoogd wordt: dat de «grooteStaatsman» niets, deugdelyks verricht heeft dan ... het toelaten van deBisschop- *> Van fair f/ay gesproken, ik noodig de «liberalen» ernstig uit tot de beschuldiging dat het niet aardig is, «ORBECKE ver'genoege zich voorloopig met het slot van 977, «n nummer 891- pen! Ziehier de woorden waarme de N. Rotterdammer zelf dat artikel van de Tyd kenschetst: i Van al de daden van dit lange bij uitnemendheid werkzame en wèlbestede leven geen enkele vruchtbaar,als deze') Niets van thorbecke's werk heeft tot zegen gestrekt, en niets blijft bestaan, op dit ééne na ... omdat dit eene heef tgestrekt tot voordeel van de Roomsche Kerk. Het heeft op den weg van dezen staatsman gelegen, om de vrijheid van organisatie van het Katholieke Kerkgenootschap te verzekeren, en zyne beginselen maakten hem dit tot plicht. Ware dit niet zoo geweest, hij zou in het oog van de Tijd, in weerwil van al de uitnemendheid zijner gaven en van al de grootheid van zijn karakter, te vergeefs hebben ge leeft en gewerkt. Ja, het zou beter geweest zijn , indien hij er niet geweest ivare. Zie om u, en aanschouw wat thorbecke gewrocht heeft.» Dit tcircumspice» — ook dddrop kan men iets als weerslag vinden in de engelsche grafschriften — wordt in zes regels afgedaan. Ik stel de behandeling daarvan uit tot straks De N. R. C. laat er op volgen: 4 Voor de Tijd heeft dit alles geen waarde. Het is kaf dat ivegstuift over — alweer: «over» net als de hyena van zooeven — ever 't pas gesloten graf.* Weer: «graf» en nog-eens «pas gesloten.» Heeren frazenmakers vóór! Maar, als't niet te veel gevergd is,'n beetjen afwisseling! Dat pas-gesloten-overheen-graf wordt 'n waar Carnaval de Venise, 'n houtzaaghymne. Dezelfde Tyd alzoo, die zoo'n godvergeten miswyzing heeft op z'n vereerings-kompas, die «Tyd» getuigt van thorbecke: «geen enkele kon zyn, wat hy is geweest.» Met dat geweer wordt 'n vuige belager gestraft, en de wraakengel vertelt er heel onnoozel by, dat z'n verdelgingswapen wel beschouwd maar 'n wollen kindersokje was. De fabrikant die 't leverde, bleek in-plaats van 'n behoorlykliberale wapensmid, 'n katholieke-gezondheidskousenkooper geweest te zyn. Maar, eilieve . .. dan is ook de vuige belager niet zoo byzonder erg heelemaal doodgeslagen, vind ik. En ook de goede naam van m'n debatteertalent gloort weer wat aan. Er is waarachtig hoop op rehabilitatie. 974. Aan de uitnoodiging om «rond te zien, en te aanschouwen *) Lees: dan deze. Ik maak deze korrektie, niet uit schoolmeesterigheid, maar omdat ze werkelyk noodig is tot het wel verstaan van den zin der woorden. De bedoeling namelyk is niet: dat geen van thorbecke's daden zóó vruchtbaar a/s deze geweest is, doch wel degelyk: dat hy behalve deze iene daad niets vruchtbaars heeft voortgebracht. Mag ik zoo vry zyn de N. A'. C. zeer beleefd te wyzen op m'n Idee 10? wat thorbecke gewrocht heeft» heb ik voldaan. Uit 451 en 452 zou zelfs kunnen blyken dat ik de vryheid nam zoo n inspektie te houden, lang voor die krant burgers en boeren daartoe opriep. Ook m'n Een en ander over Pruisen en Neder land draagt, meen ik , sporen van zekere kritische opmerkzaamheid die in sommige kermistenten niet gaarne gezien wordt. Volgens de N.R. C. dan, had de circumspicient moeten ontdekken: «.veel stoffelijke welvaart.» tor de in het huishoudelijk beheer van den Maat.* teen krachtig publiek levena tgrooten vooruitgang in intellektuee le ontwikkeling door 11 > sprei ding van onderwijs in verschillenden vorm.» Ziehier dus in vierdeelige editie "n nieuw-rotterdamsche uitgaaf van de twaalf Herkulische heldenfeiten. Ze stonden geregistreerd in de zes regels die ik zoo verraderlyk oversloeg, omdat. ik eerst dat zonderling borgen van wapens uit het zeer katholiek en dus geminacht arsenaal van de Tyd wou afdoen. Om den lezer in de gelegenheid te stellen tot onderzoek, of ik ook misschien 'n paar nummers op 't lystje van thorbêcke s verdiensten voorbyga — men weet dat ik zeer behoudend ben, en partyhaat is tot alles in-staat — noteer ik hier dat deze apotheose te vinden is in 't nummer van n Juni 1872. In de eerste plaats verdient het alweer opmerking, hoe voorzichtig men zich onthoudt van de verzekering: dat we dit alles aan thorbi cke te danken hebben. Deze onbezadigdheid schyn t niet uit de pen te willen. Slechts by 't eerste punt heeft de redakteur 'n zeer modest post durven binnensmokkelen, dat by de velen die niet lezen kunnen - aan dat deel van publiek adresseert men zulke dingen! — voor prop ter zal kunnen doorgaan. Die «stottelyke wel waart,» is te zien : «sedert — let wel: niet omdat'. zyn machtige invloed zich alom gelden deed.» Deze nogal povere assertie ontbreekt bovendien geheel by de andere punten van bovenaardsch welvaren. Daar is 't noch prop Ier, nóch post. Men had alzoo , om thorbecke's grootheid te staven, even goed kunnen verkondigen dat Augustus op Juli volgt, en dit nog maar zoolang de goeie gemeente de bestrydbaarheid der stellingen zelf over t hoofd geliift te zien. Dddrin namelyk, volgt oogstmaand heel nuchter op driekoningen of... sintjutmis. t Stoffelyke welvaart2 Weten dan de heeren niet — zoo n krant wordt toch immers niet uitsluitend door Ministers en Kamerleden geschreven i — weien ze niet, hoe bitter er wordt gehongerd in Nederland ? Ik zal rechtvaardiger zyn dan zy, en niet beweren dat de geleden ellende aan thorbecke alleen moet geweten worden , noch zelfs hoofdzakelyk aan thorbecke, maar... de ellende waar- van hy niet al de schuld draagt, verandert daarom niet in door hem veroorzaakte welvaart! Orde in 't huishoudelyk beheer van den Staat / Zie, ik wil niet vragen of er dan wanorde is in de andere afdeelingen van Staatsbeheer ? *) Ik ga verder, en neem aan dat er op laag ekonomisch gebied meer kantoorachtige stiptheid bestaat dan vóór 1848. Ik vraag niet — op dit oogenblik niet — of daar-tegenover niet zaken van hóóger belang werden verwaarloosd — ceux qui s' appliquent trop aux petites choses, enz. — maar ik wensch te weten welke verdienste thorbecke hebben kan, aan 't invoeren van nietige administratieve veranderingen die niet boven de kracht gaan van den eersten den besten onder-intendant of kommies van Financien ? We hebben honderden serjant-majoors en fouriers by 't leger, die volkomen in-staat zyn tot het verrichten van alles wat er sedert '48 op dit gebied werd tot-stand gebracht. Of heeft de uitdrukking tor de in 't huishoudelyk beheer van den Staat» 'n anderin zin? Doelt ze niet zoozeer op de zeer dure économie de bonts de chandelle die ik met'n oorveegje vereerde in grafschrift xlviii, als wel op de wanschapen Kieswet, en op 't daaruit voortgekropen misselyk Parlement, met al de rampzalige gevolgen daarvan ? Ordel Lieve god, hooren en zien vergaat — neen, 't denken vergaat! — van 't gekibbel! Erkende niet dezer dagen de Minister van Binnenlandsche Zaken, dat de werkzaamheden van 't laatste jaar «niet geheel-en-al onvruchtbaar» waren geweest? Nota, dathy meende de heeren 'n pleizier te doen met deze erkenning : ze was ingekleed als 'n felicitatie! Vrage, wat er alzoo achterwege gebleven is, wanneer zoo'n Kamer eens pour tout de bon moet gekondoleerd worden met mangel aan bruikbaarheid ? De «orde» die we aanschouwen, komt dus hierop neer, dat een der hoofdraderen in de mekaniek van den Staat, niet volstrekt alle beweging belet heeft. Dit noem ik 'n sobere verdienste in 'n hoofdrad ! Huishoudelyk 1 Is 't huishoudelyk, zooveel beweging te maken om iets voorttebrengen, dat slechts niet heelemaal onbruikbaar is? Dan is 't juist wél onbruikbaar, want de produktiekosten aan inspanning, oordeel, talent en moraliteit — dat eeuwige gekies werkt zeer onzedelyk ! — zyn hoog, en gingen te-loor omdat ze de plaats innamen van wat beters. Nu eens aannemende dat al *) Welk andere soort, of soorten, vau beheer nog altyd in unordelyken toestand zyn, schynt 'u geheim te moeten blyven. Hy deduktie kunnen we aannemen, dat ze niet behooren tot huishoudel) ke dingen, l^oilh tout. Ze wachten zeker op 'n twééden THESEUS. Het wordt_ tyd 'n prysvraag uiiteschryven om optelossen wat er met die geheimzinnigheid kan bedoeld zyn r Slaat de Hieb op onhuishoudelyke... biutenlandscnt zaken. Of is 't geen IIieb, en slechts 'n stoplapfraze als gewoonlyk? Ra, ra! de acht-en-veertigsche veranderingen aan thorbecke moeten gedankt of geweten worden, dan zou hy de meest verkwistende Staatsman zyn, dien we ooit gehad hebben. Dat hy te gewoon was om dit intezien, wil ik gelooven. Doch juist deze gewoonheid mag en moet hem kwalyk genomen worden, op 't standpunt dat hy innam. Beheer 1 Maar eilieve, by zooveel wanorde-kweekende onvruchtbaarheid valt er niets te beheeren. De hoofdwerklieden de Ministers — hebben wel wat anders te doen, dan hun «beheer» waartenemen. Ze moeten tournooien met die onvruchtbare en onvruchtbaarmakende Kamer, pour les beaux yeux van hun portefeuilles. De Staat ï Deze wordt per se 't rhapsodisch voortbrengsel van die verwarde «orde» van die onhuishoudelyke «huishoudelykheid» en van dat dezolaat «beheer.» Er heeft zich, lezen we verder, een «krachtigpubliek leven* ontwikkeld. De zuivere waarheid! Maar de manier waarop dit geschiedde is 'n plagiaat van jan steen. Ook hy liet n troep kieskrant- of debatteer-artikels los — 't waren ganzen of eenden, geloof ik — toen z'n vrouw klaagde dat er gebrek aan publiek «leven» was in de brouwery. 975. Ernstig, lezer, meent ge inderdaad dat het behandelen van de publieke zaak op de wyze zooals dit naar aanleiding onzer Kieswet tegenwoordig geschiedt, 'n goeden invloed heeft, of zelfs hebben kan, op ons Staatsbestuur? Dan noodig ik u ernstig uit tot twee opmerkingen. De eerste betreft 'n Verkiezing. De andere: de Verkiezingen. Laat ons stellen dat er stryd is tusschen X en Y. Alle man is in de weer. «Als X gekozen wordt, zal er dat en dit gebeuren, zeggen de Ymenschen. Kiest dus myn kandidaat.» «Als ge Y kiest, staat u dit en dat voor de deur, verzekeren de bewonderaars van die andere letter, houdt u dus aan den alleenzaligmakenden X.» Y wint. Waar blyven nu de beloofde ditten, en de datten waarmee gedreigd werd ? Xmenschen, wat hebt ge verloren ? Vlieden, waar is uw overwinning ? Of... X wint. Ik doe dezelfde vragen in omgekeerde richting. Om den lezer op den weg te helpen, raad ik hem aan, eens te letten op de keuskoorts van 'n dame die 'n kleed koopt: Ze weifelt, zucht, besluit... ziet om, en. .. weifelt weder Nu bidt ze God om moed, eer elke kracht haar faalt. En, door hoop gesterkt, die van den Hemel daalt... kiest ze 't rooie ... of 't blauwe ... of 't gele ... neen, toch t groene, of... wat anders. Maar zie, zoodra 't nieuwe kleed goed en wel zitting heeft genomen, voelt ze zich geen grein gelukkiger, noch dan hare vriendin die zich haar Volksvertegenwoordigers liet afsnyden van 'n anderen lap, noch dan zyzelf zou geweest zyn als ze «toch maar dat paarsje had gekozen.» Ze voelt zich vooral hierom niet gelukkiger, wyl de heele embarras de choix glad uit haar geheugen gegaan is. De andere opmerking waartoe ik den lezer wensch optewekken, betreft den uitslag der kiezery — dat is: van dat fameuze «opgewekt publiek leven» — in V algemeen. Me dunkt dat er wat gekozen is sedert '48 ! 't aantal stofjes dat overhoop werd gehaald in de distriktswinkeltjes, kan niet meer geteld worden, 't Werd de dame die kiezen moest, groen en geel voor oogen. En — nu ga ik verder dan in de eerste opmerking, die slechts van negatieve beteekenis was — hoe heeft ze zich nu ten-slotte in de Kamer gestoken ? Zóó, dat de — óók door haarzelf gekozen! — kamenier, om 't kiezende mensch wat moed intespreken, haar verzekeren moet dat ze met al haar tachtig geko/.en japonnen dit laatste jaar niet heelemaal naakt heeft geloopen! 976. Over drie van de verbeteringen die we aan thorbecke zouden te danken hebben maakte ik alzoo ter loops 'n paar opmerkingen. Ter-loops (269) zonder nu juist te beloven dat ik me onthouden zal van eenige toelichting, zoodra dit op m'n weg ligt. En nog korter hoop ik ditmaal het vierde en laatste vereeringsmotief aftedoen, dat door den N. Rotterdammer met 'n laurierig «vooral» getooid is. « Vooral hebben we aan thorbfxke te danken: gr00ten vooruitgang in intellektuee le ontwikkeling, door ver spreiding van Onderwys in verschillenden vorm.» Welke betoogkracht er gelegen is in dien «verschillenden vorm» begryp ik niet. Sommigen zyn juist van oordeel dat die Onderwyswet zekere min gunstige éénvormigheid heeft veroorzaakt. Doch ik ga dit nu voorby. Misschien is 't weer 'n stoplap. Ook blyf ik niet stilstaan by die «verspreiding» waarover ik reeds in den vorigen bundel een-en-ander gezegd heb. Hoofdzaak is hier de bewering dat de intellektueele ontwikkeling zou vooruitgegaan zyn, en juist deze stelling heeft bewys noodig. Ik ontken, en ben de eenige niet. Het spreekt vanzelf, dat niet élke voorwaartsche beweging vooruitgang heeten mag, zoomin als elke ontvangst van 'n koopman winst is. We hebben den vooruitgang niet te toetsen aan volslagen stilstand, maar aan de normale beweging die alle hedendaagsche maatschappyen kenmerkt. In dezen zin ontken ik de juistheid van de stelling. Wanneer ik nu beweer dat het peil der intelligentie — voor-zoover dit in verband staat met Onderwys — niet verhoogd is, en anderen beweren het tegendeel, zou daaruit een dorre opiniestryd voortvloeien die ik, in 't belang der zaak, op dit oogenblik vermyden wil. Ik hoop 'n dokument te kunnen over-, leggen, uitgaande van 'n kollegie dat van Regeer ingswege met toezicht over 'n gedeelte van 't onderwys belast is. De lezer gunne my eenigen tyd om me dat zeer verdienstelyk stuk aanteschanen. Het is van 'n zeer speciaal ad hoe bevoegde autoriteit, van een door Dr. i. bosscha geprezideerde kommissie. Eere den mannen die zóó de waarheid durven zeggen aan ons verleugend Volk ! Als we hun eens verzochten, met de pen die tot dèt stuk gebruikt is, 'n antwoord te schryven op zeker soort van troonredenen? Misschien zal 't niet noodig zyn wanneer Dr. bosscha zelf eens minister wordt.. . wat ik de natie van harte toewensch, maar hèm niet! 977. Ik zoek, en zoek, en zoek . . . wat thorbecke verricht zou hebben, dat hem aanspraak geeft op de afgodische vereering die men hem bewyst. Maar ik vind niets. Uit de kollektie apotheozen — waarmee men 't nederlandsche Yolk overstroomd heeft, kies ik ditmaal 't verslag van een door den heer jorissen te Groningen gehouden rede. Hoe moet ik aantoonen dat ik ook daarin te-vergeefs naar iels dergelyks gezocht heb? 't Ding is, geiyk alle hedendaagsche thorbeckery, vol winderige frazen, maar wat th. bvzonders verricht heeft, staat er alweer niet in. Het heele verslag dat roet aanhalingsteekens gedrukt is, en dus den juisten tekst van de toespraak schynt weertegeven, mag ik niet afdrukken. Thorbecke was: «eene rots in zee, nadat de hartstochten, als woedende stormen losgelaten, de hooge golven van hoon en wrevel over zijn naam en beeld opjoegen. Hij was vast te midden van de baren, toen de opgestoken storm bedaarde, de lucht weer helder en de hemel weer zichtbaar werd.» In 't voorbygaan raad ik de jongelui, die misschien modellen van rhetoriek zoeken in de oraties van n gewezen predikant^ n andere manier van spreken aan. Ik zie, byv. niet, dat er veel «intellektueele vooruitgang» blykt uit het terugkeeren tot die baren en rotsen, 'n dichtveld dat door onzen goeden helmers vry-wel afgejaagd is. Maar dit is nu de vraag riet. Ik vraag wat we van thorbecke moeten denken, wanneer 'n begaafd man, als waarvoor we den heer jorissen houden mogen, genoodzaakt is z'n toevlucht te nemen tot zulke dichtüevende-genootschapspraatjes, om de verdiensten van z'n held m 't licht te stellen? Een pozitief bewys dat ook deze lofredenaar wel gedwongen is, alle antwoord op de vraag: wat heeft Th. uitstekends verricht 1 te ontwyken, zou niet ander kunnen worden gegeven, dan door meedeeling van 't geheele stuk Als blyk echter van de pynlyke wendingen waartoe men in zulke gevallen genoodzaakt is, wil ik 'n klein staaltje geven. Na den gewonen — altyd ongestaafden ! lof over th. volgt er: iMaar er is nog iels anders, iets van intimer aard, van meer ingrijpende en vastklemmende kracht.dat den naam en persoon vari\ h. post heeft doen vatten in hoofd en hart van zijne landgenooten.» Zoo ooit, niet waar, dan zou hierop iets degelyks moeten volgent Kan men loyaler handelen, dan door den Staatvan dienst waarom 't hier te doen is, te zoeken na die zinsnede? En wat vind ik? In de eerste plaats, 'n verzekering dat we ons dertig, veertig jaren geleden, op den rand van twee afgronden bevonden stoffelyk en zedelyk — dat men moed en kracht vond by thorbecke ... Goed! Nu zal er iets komen , niet waar ? We vragen : waarom, waardoor, hoe? Welnu, daarop volgt onmiddellyk de beschryving van z n voorhoofd , van de lynen van z'n gelaat, en van z'n lippen. Dat voorhoofd bevatte een «diepdenkend brein.» Die lynen teekenden wilskracht. Die gesloten lippen toonder.. . . Nu zal 't komen! Er wordt iets getoond... t Ze toonen dat hy het stilzwygen bewaart, slechts zoolang als hij goedvindt. ■» Dit staat er, lezer! En dit staat er in 't verband dat ik opgafl Ziedaar alzoo, volgens den heer jorissen, de oorzaken die th s «naam en persoon met ingrypende en vastklemmende kracht deden post vatten in het hoofd en hart van zyn landgenooten.» Schudt ge 't hoofd, lezer? Meent ge dat zooveel onzin nonmogelykheid is? Welnu, zie het na in 't met: „ ' aangehaald verslag dat de iV. Rotterdcunsche Courant van die redevoering geeft in haar nummer van 13 Juni 1872. Wie hiertoe niet in de gelegenheid is, zou nog twee uitwegen kunnen vinden, om m'n konklusie —eerste grafschriftje! te ontgaan. Ik wil die afsnyden. Men zal meenen dat erop de mededeeling dier verbazende eigenaardigheid van thorbeck.e s lippen, volgt dat ze zien openden tot het zeggen van iets byzonders dat kon doorgaan voor n daad? Och neen, de redeneering is uit! De «ingrypende en vastklemmende kracht» wordt voor bewezen gehouden, of althans voor voldoende aangetoond. Op 't roemen van die fakultatieve zwygkunst volgen de gewone gemeenplaatsen. «Men was zoo bevreesd voor hem.» Waarom? Dat staat er niet, *Hy werd het hoofd,het hart, de hand,, van 't zich schamende Nederland.» Hoe? Waar- door? Waarom? Dat staat er, na die bydrage tot de natuurlyke historie van z'n lippen, alweer niet/ iMaar, vragen anderen, wordt misschien het gezochte gevonden in 't vervolg van jorissen's oratie ? Neen, neen, neen! Wat thorbeckebyzonders verricht heeft, staat nergens! De heele lofrede is 'n rede vol lof zonder reden. Eén geschal en gebral — helmers! — over niemendal. Difficile, zooals de lezer zal gelieven te bemerken, epigramma non scribere! 't Begint me te verwonderen dat m'n engelsche leveranciers t gros niet hebben volgemaakt. . . zaag tegen zaag ! Wie voor ernstige redeneering niet vatbaar is, wordt misschien genezen door 'n diep gedacht en puntig uitgedrukt: «steentje, fenomeentje.» 978. ".Hoofd, hart en hand van't zich schamend Nederland?* Eilieve, mag ook ik verzoeken tot 'n beschamend nationaal lichaamsdeel bevorderd te worden? Zou men my niet kunnen gebruiken als nagel die 't pleister van gewitte graven afkrabt? Met dit modest emplooi, waarin ik de eer heb 'n ambtgenoot van den edelen jezus te zyn, ben ik volkomen tevreden. Als proef van m'n yver op dit stuk, deze bydrage. Onder al de lofguirlanden die de heer jorissen boven thorbecke's graf ophangt, was er een die me door iets eigenaardigs in de wending, bekend voorkwam, 't Was me of ik dien slingerslag van melodie meer gehoord had. Eenigen tyd zocht ik te-vergeefs. Maar eindelyk vond ik goddank de prototype van t motètje dat den lofredenaar bezielend schynt voor den geest gezweefd te hebben by 't vervaardigen van z'n zangdeun. Ik zeg: schynt... want met onzen meester pexnewip ben ik van oordeel, dat dezelfde verheven gedachte zich weieens, zonder 't minste plagiaat, opdringt aan twee genien tegelyk. De bedoelde zangwys dan, komt voor in m'n terecht beroemde ... bakerpreek. Ziehier de treffende konkordantie: De preekheer uit de 50e eeuw, over Baker stotter. De onnoozele mensch beschouwt, overpeinst, begrypt er niets van, aanbidt... en zwygt. la, zwygen! Daarom verkondigen wy luide, enz. ... onze vastigheid is gegrondvest op de onomstootelyke mannelyke schouderen der vrouw. Waar alles ligt, zal Hy staan blyven... De redevoerder uit de negentiende eeuw, over den vaderlandredder THORBECKE. (Deze tekst schynt in embryologische verwantschap tot die zonderlinge lippen-geschiedenis ie staan. Maar ik geef deze gissing onder voorbehoud!) (Hier hebben we vry duidelyk de bekende stationaire rots met z'n baren. Doch ik durf alweer niets verzekeren. 't Vervolg is helderder.) .. . waar alles bukt, zal Hy zich oprichten. Waar alles vergaat, zal Hy bloeien.. .bloeien in al de frisheid Zyner jeugd, als op den stond toen Hy tusschen juffrouw Mabbel en de Wed. Zipperman, nederig naar den mensch, maar onmenschelyk groot als uitverkoren Baker, zegevierend getuigen kon: „bat jciti!" Negen jaren heeft hy gekampt, eens in dien tyd door de mannen van het verleden uit de kampplaats verwyderd, en weldra teruggevoerd tot dat hy op den gedenkwaardigen l^den November 1849, als zegevierend overwinnaar in al de zelfbewustheid van zyne zegepraal, met de rust van een goed geweten aan Vaderland en Vorst de verzekering kon geven: «wacht op onze daden.» Precies! Wacht op onze daden .. . bat seiti! Nu, aan wachten heeft 't niet ontbroken. Wie nu nóg niet overtuigd is van Baker's voortreffelykheid, mogen we houden voor 'n verstokten onovertuigingvatbaren slaaf van 't een-of-ander «orgaan.» 979. Wat de tydgenoot van m'n geschriften zegt, is my in zekeren zin onverschillig. Het aandringen op den weerklank die me onthouden wordt, vloeit geenszins voort uit den wensch om te weten of m'n artseny den zieke al dan niet gesmaakt heeft. Ik wachtte daarop slechts nu-en-dan, om te kunnen beoordeelen wat ik morgen zal hebben voorteschryven. Stomme zieken zyn moeielyk te behandelen. 't Bekende «mooivinden» maakt me den indruk dat ik by vergissing suiker voor chinine gaf. De gepastheid van de hier gebruikte vergelyking met 'n geneesheer, houd ik vol. Nageslacht, gy zult me begrypen: de Natie is waanzinnig met haar thorbeckery! Kan ik 't helpen dat ik leef in een periode van politieke tulpendolheid? Daar ligt een nieuwsblad voor my, waarin vyf artikelen onder elkander voorkomen, alle handelende over de byzondere verdiensten van thorbecke! In géén daarvan wordt aangetoond wat die man gedaan heeft. Maar wel vernemen wy dat men in de provincie Groningen «zóó verlangend is zyne gezindheid door daden te toonen — namelyk gelden te zamelen voor'n monument — dat men overleg en overeetikomsl schier niet kan afwachten.» (N. R. C. 13 Juni 1872.) Is dit krankzinnigheid, lezer, of is dit geen krankzinnigheid! 't Is me onmogelyk kl de stukken te ontleden zooals ik gedeeltelyk dat van jorissen deed. Maar... difficile est, enz.! Professor vissering sprak, Professor buys sprak, Professor opzoomer sprak . .. overden «grooten staatsman» thorbecke. Doch al die heeren gingen, als jorissen en de rest, heel voorzichtig voorby: wat die man byzonders heef t uitgericht! We vinden allerlei meer of min afgezaagde oratorische fanfares, maar . .. feiten, daden, vinden we niell Prof. de bruvn kops verhaalt... ik citeer uit het verslag dat we vinden in N. Rolt. Courant van 13 Juni ■ «,Steeds had hy de spreuk vooroogen: m het heden ligt tver leden in het nu wat worden zal.* Die spreuk is voortreffelyk. Er zyn er meer van gelyke waarde, "by» dat h« niet voldoende ia n spreuk ^ geheê! kk!° ^ echter? Ziehier. De verslaggever zegt: u„i/Ag/leven t Talvan bijzonderheden werden verder aangehaald uit het leven van den grooten staatsburger... van aen g, ernstig uw aandacht in ! Ge weet hoe daarvan een ovettn^end staaLIkspreek ^ ^ 'TVSoTkt, T» de vorigSnea UmrlylU"-^ fre' h'p L eens intezien. Heeft de heer kops volgens den verslagsnede nog-eens mtez.e^ byzonderheden» uit thorbecke s uit munt slaa . ' , heeft, Zeer waar. Een verslag is ietnprof°CKOVpesrb zullen hierop toestemmend antwoorden, doch in myn oog is de zaak niet uitgemaakt. Ik erken dat er in en na dat jaar een-en-ander is geregeld naar zyn wil. Myn staatkunde leert me dat dit wei-eens kon geweest zyn wat de goochelaars carte forcée noemen. We meenen by zoo'n gelegenheid de kaart gekozen te hebben , die ons in de hand geduwd wordt. Het is zeer wel mogelyk dat thorbecke — die blykens alles wat-i leverde, zeer letterknechterig ónoorspronkelyk was — zich van mouche de coche tot koetsier liet benoemen. In dit geval was hy niet zoozeer voorganger als wel vooropgestuwde persoon, 'n politieke brouwer van Preston. (Ideen II, blz. 127) Op inwendige gronden kan tnen hiertoe besluiten uit z'n handelingen die — juist andersom dan z'n lofredenaars beweren — niet den minsten stempel dragen van eigenaardige persoonlykheid, en overal zeer goed het werk konden geweest zyn van 'n kollegie. Thorbecke was niet excentriek, en bezat niet eens de fouten , laat staan de verdiensten van 'n groot man. Hy was noch artist, noch dichter, noch wysgeer ... In zeer hooge opvatting is dit alles één! .. . hy was dus Staatsman. 988. Om dit kursief «dus« te rechtvaardigen, zou ik zeer veel moeten herhalen van wat ik by onderscheiden gelegenheden gezegd heb. Wie m'n werken slechts gelezen heeft, zal 't een vreemde gevolgtrekking vinden, vooral daar 't besef der beteekenis van de woorden artist, dichter, wysgeer, evenzeer verbasterd is als 't begrip « staatkunde s zelf. Dit is myn schuld niet. Wie evenwel aan m'n werken zekere aandacht besteedt, niet al te onevenredig met de inspanning die ik aan 't schryven tenkoste leg, zal me begrypen. En zelfs vooi anderen heb ik 'n hulpmiddel gereed, dat wel niet m'n stelling bewyst, doch volkomen geschikt is om dit bewys overbodig te maken, daar 't zekeren indruk te-weeg brengt die weldra op 'n eigengemaakte bewysvoering zal uitloopen. (269) Men leze met aandacht de Geschiedenis, en geve acht op de personen die door hun individualiteit daarop 'n overwegenden invloed uitoefenden. De geestesstemming die 't noodzakelyk gevolg is van deze studie, maakt alle verdere vereering van thor- becke als staatsman tot 'n onmogelykheid. Even als na t «hersteld ! i> van den bioloog, zullen velen verbaasd staan dat ze voor iets klassieks hebben aangenomen, wat ter nauwernood aandacht verdiende onder de verschynsels van den dag, en dus met het oog op de dringende behoeften aan wat beters, in't geheel niet had behooren te worden opgemerkt. Maar de gewone bioloog laat z'n sujetten gedurende de bedwelming geen acceptaties teekenen. Dit heeft men de natie wèl laten doen, en de natuur der dingen zal ter-zyner-tyd aandringen op betaling.") De mogelykheid dat 'n forsche individualiteit—iemand dien men inderdaad — 'n groot man zou kunnen noemen —- de dreigende katastrofe bezweert, is afgesneden. De zeer weinigen die in-staat zouden zyn behoorlyk te antwoorden op 't vae victis dat op ons aanrukt, werden juist dóór de thorbecksche zoogenaamde beginselen, buiten de wet geplaatst. Brennus kan gerust z'n gang gaan: de Camilussen zyn van honk gejaagd! Inplaats daarvan hebben wy «kiesdistrikkies» en 'n tal van provinciale beroemdhedens, die wel zorg zullen dragen dat er vleesch genoeg in 't land blyft om de Pruisische Landwehr te onthalen. By de eerste kommotie in Europa, worden wy ingelyfd. Dit had de «staatsman» thorbecke moeten voorzien en beletten , of... weerstreven althans. Dkt ware z'n staatsmanstaak geweest, z'n roeping, z'n plicht! In-plaats daarvan .. . Zie, staat het overige der geschiedenis dezer dingen niet geschreven in het boek der ... grafschriftjes ? Nederland zal ondergaan aan bovenmatig gebruik van gewoonheid. Men heeft het gewild! Zou daartegen op dit oogenblik nog iets te doen zyn? 1 hans, na 'n kwart-eeuw versnippering van kracht? Na dat knotten van al wat uitsteekt ? Na 't stelselmatig smoren van elke individualiteit? Na 't ontmannen van alles wat veerkracht had? Na t van de baan dringen der weinigen — juist die weinigen hadden we noodig! — die niet pasten in 't bekrompen kadertje van de «thorbecksche» beginselen? Is er nog redding mogelyk ? Dit weet ik niet! Maar wèl weet ik, dat alle redding ónmogelyk is, zoolang wy geregeerd worden door 'n Volksvertegenwoordiging, als *) Noot van 1874. Deze tyd is reeds gekomen. De toestand waarin ons landje verkeert, is betreurenswaardig. By den eersten schok zal ons politisch organisme, en daarmee waarschynlyk ons volksbestaan in elkaar zakken als 'n slecht gebouwd kaartenhuis. waarmee die «beginselen» ons arm landje hebben opgescheept. JVeg met de Kamers! En dan ? Gesteld dat ik niet wist te antwoorden op deze vraag, erger dan thans kan 't nooit worden. Ook dan nog: Weg met de Kamers! En dan? Gy, hy, zy, het, voorloopig aan 't hoofd . .. wie of wat ge wilt, maar: weg met de kamers! En dan ? Ik ben gereed tot antwoord op die vraag o, sedert jaren reeds! — doch de natie is niet gereed m'n antwoord nuttig te gebruiken. Voor heden dit alleen: weg met de Kamers! Lezer, ik vraag u in-gemoede, hebt gy ooit iemand hooren party-trekken voor onze Volksvertegenwoordiging? Zaagt ge ooit een Kollegie, een Vergadering, een Autoriteit, zoo algemeen eenstemmig geminacht als dat rechtstreeksch uitvloeisel van de staatsmanschap die men den armen thorbecke heeft aangewreven? ik begin medelyden met hem te krygen, als ik bedenk hoezeer hyzelf te lyden had onder z'n eigen werk. De oude geschiedenis van Phalaris en den gloeienden stier! By de eerste kommotie in Europa, worden wy ingelyfd. Hierover bestaat in 't Buitenland niet den minsten twyfel. En in Nederland zelf durven slechts weinigen dien twyfel voorwenden. M'n verdriet over 't achterblyven van den politischen Rundschau dien ik had willen leveren, valt weg by de smart over deze hoofdwaarheid. Het doet er niet meer toe, dat de voedingsmiddelen slecht, duur en zelfs voor velen onverkrygbaar zyn, dat leger en marine zich in onvoldoenden toestand bevinden, dat de handel van geheel Nederland achterstaat by dien van de stad Hamburg alleen, dat het onderwys gebrekkig is, dat ons gezag in Indie stuiptrekt, dat litteratuur, kunst en wetenschap beneden peil staan, dat het publiek rechtsgevoel ten-eenen-male ongerymd is . .. dit alles lost zich op in de ééne schrikmaar: By de eerste kommotie in Europa, worden wy ingelyfd. Is het gevaar nog te bezweren? Misschien ! Wie weet ? Ja ! Maar vóór alles: weg met de Kamers ! Noot van 1876. De lezer begrypt toch dat ik hier geen Ontbinding bedoel? Er bestaat geen enkele reden om te vooronderstellen dat nieuwe verkiezingen — reeds op-zichzelf door de vuile onzedelykheid die dat gehaspel aankleeft, zoo schadelyk! — er bestaat niet de minste kans, zeg ik, dat zulk geknutsel iets beters leveren zou dan ons tegenwoordig babbelkollegie. Het gaat daarmee als met het eeuwig ministergewissel: « oud lood om ondyzer.» Het tegenwoordig stelsel van regeeren brengt eens-voor-al de middelmatigheid op 't kussen, juist m 'o tydsgewricht dat zoo dringend behoefte heeft aan... iets anders! De toestand van Europa behoorde ieder Nederlander zware zorg te baren, ver hv aan 't onaf hankelyk voortbestaan van z n land waarde hecht. Ln wie dit niet doet — 'n standpunt dat zeer wel te verdedigen is, en dan ook reeds veel aanhangers heeft — behoorde tutezien dat we voor langen tyd reeds op voordeeliger en vooral veiliger manier konden geannexeerd raken, dan door ten-laatste als verrot ooft te worden weggeveegd met den bezem die aan buitenlandsche staatslieden door ware of voorgewende eischen hunner politiek wordt in de hand gedrui t. Vereeniging met Hoogduitschland uit vryen wil, en dus onder voorwaardenkan 't onderwerp zyn van 'n staatkundige meening. Maar met verachting door den nabuur te worden opgeslurpt omdat we, lamlendig, ontzenuwd, verkracht, afleerden ons te verdedigen, noem ik schande y . Toch is dit laatste te voorzien als byna onmiddellyk gevolg van achtenveertigste onkunde waarin de fetisch THORPECKE tot professor benoemd werd. Hy n staatsman? Ieder zal toestemmen da n de Geschiedenis 'n twintigtal jaren tyds slechts n ondenkbaar klein deel is van wat we in 't dagelyksch leven een oogenbhk noemen. Toch heeft hy, noch vóór noch in 1848, zoo min als dat jaar z n v°'eel'"f eD» ^ minste blyk gegeven dat hy iets voorzag van wat er vlak naast onze erenzen in 186Ó en 1870 gebeuren zou! Deze opmerking alleen behoorde voldoende te wezen om de krankzinnige vereering te brandmerken, waaraan de Natie zich ten zynen opzichte heeft overgegevenennog overgeeft. Ik zeg: de Natie, en niet: n deel daarvan. Ook de tegen standers namelyk van THORBECKE, de zoogenaamde Behouders, bestreden hem slechts in hun verheven hoedanigheid van partymannen, nooit uit besef van z'n volstrekte nietigheid als denker en wysgeer d i Staatsman. Daaraan dacht en denkt men niet, en wel om de eenvoudige reden dat de ware beteekenis van t woord onder kinderachtig partygekibbel reddeloos is verloren gegaan. 989. Ik laat het nu aan den lezer over, het verband te zoeken tusschen Vorstenschool en de ideen die op dat stuk volgen. M n lust in stiptheid deed me naar cyfers verlangen, maar de smart dreef my 'n anderen weg op, en de citroen waaraan ik behoefte had schynt me geleverd6 te zyn door t korngeeren van de drukproeven der Millioenen-Studiën, waarnaar ik verwys. Uit 'n beoordeeling van 'n paar afleveringen van dat werk in den N. Rotterdammer, verneem ik dat ik niet hel minste verstand van staatkunde heb. tDe schrijver is geestig, onderhoudend... De lezer begrypt hoe ik gloei van dankbaarheid voor dit testimonium. ... hij kan dol doorslaan... «Dol doorslaan.^ Dat staat er! M'n dankbaarheid neemt toe in gloed. maar gelukkig behoeven wij de noten niette lezen, waarin hij... Niet dol doorslaat? ... waarin hy onderwerpen van staatkundigen aard behandelt.» Het is zeer troostend voor me, dat deze opinie voorkomt in 'tzelfde blad waarin we dagelyks de verdiensten zien pryzen van fransen van de putte, als staatsman, redenaar, koloniale specialiteit, enz. Dit geeft ons den waren maatstaf aan de hand, om te beoordeelen welk soort van menschen wèl bevoegd is zich met de publieke zaak te bemoeien. Ook m'n Vorstenschool draagt van m'n verregaande ónstaatkunde de duidelykste blyken. We vernemen, niet zonder eenige verbazing, dat dit stuk tin Spanje» schynt te spelen. Alleen in dat land zouden de door louise geschilderde toestanden eenigszins van toepassing kunnen zyn. Men ziet hoe handig onze referent hier 'n blykjen inlascht van z'n statenkennis. We kunnen daaruit besluiten tot z'n volledige bevoegdheid om myn «staatkunde» te veroordeelen. Het spreekt vanzelf dat ik niet apperleer. Integendeel. By herdruk zal ik, om de lokale kleur wat optetinten, m'n louise 'n paar dozyn Caramba's in den mond leggen, en schukenscheuer wordt grootkruis van Calatrava ... auf Ehre! De figuur van hanna. vindt genade in de oogen van den kunstbeschouwer, en krygt zelfs 'n streepje vóór by göthe's Klilrchen. 't Mensch zal er mee verlegen zyn. Maar ik niet. Ik verwachtte niet anders. Hanna's lievigheid is geheel-en-al cl portee van zeker deel des publieks, dat zonder tooneelkyker in de komedie komt, waaronder ik evenwel uitdrukkelyk verklaar den schryver der stukken over 't «HollandschTooneel» inde Nieuwe Rotlerdamsche niet te rekenen. Zyn ingenomenheid met hanna heeft 'n heel anderen grond, dien ik hoop aantewyzen. Hy strekt dan ook, byv. z'n /«ZiTf-goedkeuring niet zóóver uit dat-i 't geryniel van albert «mooi» vindt. 990. Anderen gaan wèl zoo ver. Of liever, ze bly ven zoo ver achter, 't Is waarlyk om moedeloos te worden, als ik hooren moet dat er door sommigen waarde wordt gehecht aan dat vers van albert ! En ik waarschuwde nogal door uitdrukkelyk te verklaren dat de eenvoudig-verstandige hansje geen blyken geeft van goedkeuring, zy die kort daarop, juist als tegenstelling met zulk rymelend gewawel, bewys geeft wèl — en dus beter! — te weten wat poëzie is! Bovendien, ook als staal van verzenmakery, staat albert's werk niet boven 't alledaagsche. Om in dat ambacht iets uitstekends te leveren, zou ik me daarop 'n week of zes moeten toeleggen, waartoe ik m'n tyd en denkvermogen te kostbaar acht. Wat ik nu-en-dan op dat terrein voortbreng (56) is juist even goed genoeg om te doen in 't oog vallen dat ook het door wat oefening ideen iv. «4 te bereiken iets betere, niet de minste waarde heeft. Mannen moes- en Ske ki.de,ach,igheden a.n «ri en aan juffrouwen laps «die 'n oom jarig hebben.» Zes wekende! ik ? Wel om 't tot de handigheid van ten kate te brengen, zou ik misschien wel drie maanden behoeven. Ieder die m n arbeid aandachtig leest, zal inzien dat het jammer wezen zou zooveel tyd wegtewerpen aan laf kinderspel. Zal men dan nooit leeren wat poëzie is? 091 Hanna is dus lief in de oogen van den nieuw-rotterdamschen Dolitieken kunstkritikus. Ik heb den excentrischen moed met dit oordeel intestemmen, al sta't dan ook in kritischen rang bvna op de hoogte van 't gewaagd: flos pulcherrimus rosa uit onze schoolboekjes. Maar ... «Het slot van 7 stuk is wat mat.» . De gemartelde van huisde beschuldigt hier den recensent van wreedheid. Ik hoor hem jammeren: «vrindje, ik wilde ^ wel eens op dien stoel geprikt zien!» Maar toch is dat «matte» slot... «gerekt.» ( < Dat vind ik ook!» kermt van huisde, die ook zeker gaarne z n exekvUie wat korter had gezien! Even als meer lyders op de pynbank, keurt hy dat «rekken» uit den grond van z n eigenbelang hartelyk af. , . , ,. Viet zoozeer om hèm pleizier te doen, als wel uit eerbied voor t oordeel van onzen voorlichter, zal ik by herdruk al die fouten ver®„ Ter genezing van «matheid» beloof ik eenige ontploffineen water-, brand- en anderen nood, gegil, oproerige oemg.e onder de vensters van 't paleis, pistool-en zesponderschoten, monstermortieren en bengaalsch vuur .. . alles voorafgegaan door " paar obligaat sterf verrader's die woutertje zoo mooi vond in z'n dierbaren Glorioso. _ . . 7nlke dingen heeten immers *aktie» met waar? Ik hoop te t nen dat dbedoeling ».« onzen voort,chter: «< „ritn onverstaanbaar u maten vaar /—Spaansch > —pui/ui, volkomen door my begrepen is. , . , , .. Dit nieuw-rotterdamsche politiekje wordt analog^hverdu^e- Ivkt door 't reeds genoemd kritiekjen op n brokstuk van Milhoenen Studiën. Ook daarin schyn ik wat spaarzaam te hebben omgegaan met zeker soort van ingredienten die den klank van politieke opmerkingen verdooven. We vernemen - zeer waarschynlyk van den zelfden kunstrechter, want het fabrieksmerk komt overeen - dat Minnen vinden dit aardig, en deelen haar smaak met de melk aan de zuigelingen mee. Maar: Vorstenschool... Let op ! Daarin krygen ze elkaar niet, en prins denderah is van de borst. Te vroeg, o ja, maar van de borst is-i! Dit zal blyken. Helaas ! Geen zoogmin is meer daar, om z'n jeugdige smaak te bevruchten met vereering van hansjk's lievigheid! Zelfs de schoonheden van albert's vers, zoo geschikt anders om als toespys by de melk te worden ingenomen, laten hem finaal onverschillig. O, dat voorbarige spenen ! Zonder voorlichting alzoo overgelaten aan eigen oordeel en. .. Nieuwe-Rot terdamsche^ verzekert onze jeugdige denderah dat Vorstenschool geen dramatische verdienste heeft, en met z'n bekende sterrekundige stiptheid wyst hy daarvan de oorzaak aan. Gedurende den tyd die — dank zyner waakzaamheid, niet ongemerkt! — over des schryvers hoofd ging: ^ontwikkelde zich in hem een overheerschend.. . hm, hm ! Het overheerschend monster dat zich gedurende die dertig jaren in den schryver van Vorstenschool ontwikkelde, zullen we straks by den akeligen naam noemen. De lezer vergeve my 't gebrek aan moed om dat vreeselyk woord op-eenmaalin letters uittedrukken. Er zyn dingen die men niet dan in drieën doet. Ik verzamel kracht. Een ... /»«, hm, alzoo ! En dat wangedrocht is volgens prins denderah : teen gevaarlyk element voor een dramatisch schryver.* De personen die in Vorstenschool voorkomen: «kunnen fraaie en ware zaken zeggen... Deze fout zou, dunkt me, zoo byzonder groot niet zyn. Met behulp van z'n in den schryver ontdekt igevaarlyk element» denkt Z. H. prins denderah hierover anders. Hy laat op die aanklacht volgen : ... maar ze boeien ons zeer weinig.» Om alzoo onzen prins-recensent te boeien, schynt men geen «ware of fraaie zaken te moeten zeggen.» 't Is voor hem te hopen dat de lezers van Onze Tolk denzelfden smaak hebben. Dit zou hen gewis «boeien» aan z'n «leestafel.» In redegevend verband volgt er op die betuiging van ontevredenheid met het t zeggen van ware en fraaie zaken» dat de personen in m'n stuk: tbyna zonder uitzondering verpersoonlykte beginselen zyn, geen menschen van vleesch en bloed.» Dit had gewis m'n vriend puf niet kunnen droomen ! Hy een «verpersoonlykt beginsel!» En schukenscheuer. En van huisde ! En hanna ! En de lakeien l engeorge! Altemaal verpersoonlykte beginselen ... sakkerloot! Dat onze prins, na 't spenen vooral, geen smaak vindt in personen die «fraaie en ware zaken zeggen» komt my, methet oogopde «zaken» die hy «zegt» zoo byzonder vreemd niet voor. Maar wel verwondert my de openhartigheid waarmee hy dit erkent. We zouden zelfs aan 'n drukfout denken, indien niet die zonderlinge afkeer ook uit andere zinsneden bleek. Hy vonnist: «Louise is onmogelyk, maar wat de schryver haar laai spreken, is waardig niet alleen gelezen maar overdacht te worden.»*) De lezer zal inzien dat m'n toestand, en eigenlyk die van alle *) Noot van 1876. Men bedenke dat prins df.nderah in '73 nog niet was voorgelicht door de ontdekking die we aan Dr. van vloten —— een zyner meest waardige opvolgers aan de fameuze onzetolksche leestafel — te danken hebben: dat I.ouise n of gewonden en onbekookte taal» uitslaat. Evenmin door de openbaring van den heer alberdingk thym: dat de «kakograjie » Vorstenschool 'n aaneenschakeling is van «gemeenplaatsen, tonder de minste oorsfronkelykheid.» schryvers voor 't tooneel, nu zeer moeielyk begint te worden. Met al hun «zeggen van fraaie en ware zaken* die «waardig zyn niet alleen gelezen maar overdacht te worden» kunnen voortaan de dramatis personae niet slagen in 't «boeien» van prins dendera.h. Ze zullen, om dit verheven doel te bereiken, hun toevlucht moeten nemen óf tot pantomine, óf tot het«zeggen van leelyke en onware zaken die niet waard zyn gelezen en overdacht te worden.» In 't laatste geval is het voor de stumperts te hopen dat er tegen dien tyd 'n vakature zy by de redaktie aan zekere «leestafel.* Nu 't «overheerschend» monster dat zich dertig jaren lang in my ontwikkelde. Het heet... Ja waarlyk, denderah is van de borst! Wat spreek ik van zog, baker, min en luiermand ... prins denderah kan al schryven! Hy durft reeds de woorden spellen, die heden-ten-dage den letterman onderscheiden — 't distinktief is zoo heel overbodig niet!— van 't nog onnoozeler vulgus dat z'n naam teekent met'n kruisje! Ziehier alzoo eindelyk den naam van 't na dertig jaren ontwikkeling overheerschend gedrocht, dat zoo wreedaardig ivleeschen bloed» opslikte van «by na zonder uitzondering alle personen* die zich verstouten in Vorstenschool «ware, fraaie, lees- en overdenkwaardige zaken te zeggen.* Het heet... M'n pen bibbert! Het heet sub. jek. ti. vi. teit! Ons prinsje heeft dat woord zonder hulp gespeld. Na hem over dezen tour de force op zoo jeugdigen leeftyd, ons welverdiend kompliment gemaakt te hebben, nemen wy voor ditmaal afscheid in de hoop dat z'n lezers by voortduring mogen tevreden zyn met de «ware en fraaie zaken die hy zegt.» 993. Ik hoop dat de lezer zich m'n afkeer van stopwoorden zal herinneren. De klachten over 't toenemend gebruik van zinledige aanvulsels, liggen zoowel in dezen bundel als in de noten op de 5e uitgaaf der twee eersten, zoo wyd verspreid, dat ik geen lust heb ze allen aantehalen. Voor huisgebruik van zekeren leestafelaar, zal de verwyzing naar 964 waarschynlyk voldoende zyn, vooral omdat ik in de voorlaatste alinea van dat nummer 't ezelsvondertje ob- en subjektief toevallig by-name aanvoerde. Dadr en nu noem ik dat'n «stopwoord.» Zoo'n ding heeft de strekking, zeker soort van lezers in den waan te brengen dat de woordvoerder 'n werkelyke heer is. Om de maat vol te meten en ieder in-staat te stellen deze heerachtigheid te beoordeelen, voeg ik hier de vraag by, of niet de «overheerschende subjektiviteit van 'n dramaschryver» aan alle de door hem in 't leven geroepen per- sonen den stempel zyner eigenaardigheid op 't voorhoofd drukt? Me dunkt, ja! Indien nu 't woord: subjektiviteit — bloempjen uit 964 — in denderah's mond géén stopwoord is, moeten volgens hem &1 de personen in m'n stuk tevens op elkander gelyken, wat ook trouwens van geraamten — ze hebben xbyna zonder uitzondering geen vleesch en bloedt zeg ons prinsje -— te verwachten is. Wie nu verschil weet te ontdekken tusschen george en schukenscheuer, tusschen van huisde en herman, tusschen louise en puf, zal moeten erkennen dat het prins-recensentje zich van 'n stopwoord bediend heeft, d. i. van zinnelooze praat. Men meene in 's hemels naam niet dat ik, na zoo-even afscheid van hem genomen te hebben, tot Z. H. terugkeer. Evenmin dat ik m'n tekst vergeet: het zonderling begrip dat men zich vormt van ^staatkunde.» Ik was wel genoodzaakt in't voorbygaan den voorlichter in «Onze Tolk» te overryden om weertekeeren tot z'n kollega in den Nieuwen-Rotterdammer. Over dezen namelyk leidt nu de weg naar 't staatkundetje van den dag. Ik zeide reeds dat hy geenszins onbekwaam was, en het doet me waarlyk leed hem in één greep te moeten behandelen met dien ander. Prat op z'n iets minder laag standpunt als kunstrechter, heeft-i gemeend zich te mogen onthouden van zoo'nül te versleten (hibboleth. Zonder behulp van 't woord «subjektief» — die waaghals! — schynt hy te verwachten, en zelfs te hopen misschien, dat men z'n beoordeeling van Vorstenschool voor iets ernstigs zal aanzien. Moed boezemt eerbied in. Ik betoon dien door de verzekering dat het min-proefhoudend gehalte van zyn recensie niet mag worden toegeschreven aan de krizis van 't spenen. Hy weet wat-i zegt, en dit is du temps qui court zoo heel weinig niet! De lezer houde in 't oog dat de eischen van 't kranten-métier zeer moeielyk zyn overeen te brengen met iets als letterkundige integriteit. Misschien ware de schry ver der stukken over 't« Hollandsch Tooneel» geslaagd in 't leveren van 'n goed bewerkte kritiek, van iets ten-minste dat daarop uit de verte geleek ... Ziedaar nu, byv. 'n vak van letterkunde, waarin eenige oefening niet overbodig wezen zou! Hebben onze recensenten dan nooit stukken van gustave planche gelezen ? Van busken huet? Leven we nog altyd in de dagen der — oude Letteroefeningen, toen men meende dat kritiek bestond in 't sprokkelen van foutjes, zooals de onderwyzer thema's van leerlingen korrigeert? Dat nu ook in dit opzicht, de arbeid van den recensent in den N Rotterdammer, nogal gebrekkig is, doet nu eigenlyk niet ter zake. Door de verkeerde opvatting van z'n taak, is z'n geheele recensie één fout, en zou 'n fout blyven, al waren zyn opmerkin- gen juister dan ze zich veroorloven te zyn. wint deze misslag de moeite van 't weerleggen uit. Liever dan me hiermee intelaten. vestig ik by deze gelegenheid de aandacht op de al te onklassische betefkenis die men heden-ten-dage - nog altyd of: -aan 't woord «kritiek» schynt te hechten. Sommige leestafelpachters mishandelen den zin van dit woord wat al te onbarmhartig, en doen denken aan de kruiemersjuffrouw die n student de huur opzei: omdat-i lid was van 'n dispuut. Tot zulke onhebbelykheden, zei 't mensch, leende ze 'r kamer niet! Waarom niet nog 'n stap verder gegaan, en geëindigd met 'n belangwekkend: huichelaars, schelmen en erger nog. (938. 940, 942.) Toen 1heodoor H o o k. Engelsch wiskundige, bij 't koopen van visch door de verkoopster met een bui van allerzonderlingste en nietswaardige scheldwoorden overladen werd, nam hij de gelegenheid waar dat zij adem schepte, om zijne tegenpartij met gelijke wapenen te bestrijden. Een stroom van vreemdklinkende wiskunstige termen (in Engeland met de Grieksche namen gebruikelijk), van quadraat en trapezium tot parallelopipedum, vloeide van zijne lippen. Na herhaalde aanval volgde op nieuw eene dergelijke, nog krassere verwering, totdat de terminologie was uitgeput. Tranen van spijt biggelden lang het vrouwelijk gelaat, en een rog vloog Mr. Hook langs de ooren. Toch was de vrouw werkelijk geen gelijkbeenige driehoek, maar zii vreesde kwade bedoeling. Ik schrik niet voor uwe forsche woorden, multatuli, maar de miskenning die daar achter schuilt, is onbillijk. Mij komen geen tranen van spijt in de oogen. maar mij gloeien de wangen van verontwaardiging, als ik brave mannen door u hoor belasteren. Kr zullen wel slechtaards zijn onder de moderne predikanten: zij zijn menschen! Er zijn ook schrijvers die slecht en eerloos zijn: mag ik u met hen gelijkstellen? ») In verband met voorgaande is publiek hier indentiek met gansch Nederland. {Noot van den heer post.) Ge kent niet alle predikanten, evenmin als gy alle Nederlanders kent. Zy zyn niet allen dom, lui en valsch, niet allen hansworsten, huichelaars, schelmen, Japansche-theehuis-bezoekers. Gy spreekt leugen en laster. «Niemand bestreed my. Waarom niet! Niemand durfde. Niemand antwoordde. Waarom niet? Niemand durfde. Niemand vertoonde zich. Men durfde niet.» (968) Ik spreek u tegen, en honderden met mij durven dat; naar eene openbaarheid als van uwe beleedigingen, eischt openbare logenstraffing, geen onderhands schryven. Wie zal het drukloon betalen? Vind ik mogelijkheid om openlijk, in uw strijdperk: het licht (Vrye Arbeid) u te weerstaan, dan wil en durf en zal ik mij verweren. Uw zwaard is het woord en gij zijt een man om het te dragen, «tin terrible orateur avec une éloqutnce toute de flammen (o34): tegenover u staat een jongen, een stamelaar, nog niet door leed tot spreken gedrongen, die nog slechts tegenspreken kan — maar in dien stryd vertrouwend op zijn 'schild even als 't uwe: de waarheid (Vrye Arbeid p. 103 ). Op uwe beschuldiging der Nederlandsche natie kom ik niet terug: ik heb geen volmacht om uit aller naam, uit naam van duizenden bij duizenden te protesteeren tegen uwe meening dat wij zwijgen uit vrees voor één man (533, slot) voor een man die waarheid zoekt en recht eischt. Wij zijn gebonden en kunnen u niet bijstaan. Onedel is het van u, den gebondene daarom te kwetsen. Wilt gij nog 16 jaren wachten op recht: Ga! slinger klewang-weitende krygszangen in de gemoederen van de martelaren, wien gij hulpe hebt toegezegd, gij, MULTATULI {Max Havelaar, sloti) Sterker dan uwe beschuldiging des volks treft mij uwe geeseling der moderne predikanten. Eenmaal hoop ik één hunner te zijn. Maar als gij mij eene type voorhoudt als in 938, 940 en 942, dan zou mij de moed ontzinken; mijn levensdoel zou ik moeten opgeven. Moet ik dan geëmployeerde worden aan een departement van bestuur, of kruidenier, om braaf te kunnen zijn? Of wel schoenpoetsen in uw dienst? Dan zou ik mij ten minste nog kunnen compromitteeren. (942) Mag ik niet onderwijzer, leeraar, prediker worden als ik eerlijk man wil blijven? Man van groote gaven en ruimen blik, gij zijt in deze quaestie eenzijdig : willens en wetens werpt gij een smet op vele brave menschen; gij hebt hier de waarheid niet gesproken. Misschien zyn er onder de «modernen» — 1oat 'n woordI — die ter goeder trouw hun weg gaan^ in de meening dat die weg leidt tot waarheid.* (454.» Uwe onjuiste meening omtrent de leer der modernen, MULTATULI, (938) rechtvaardigt uwe onzekerheid! Tegenover uw «misschien» evenwel stel ik «zeker.») Zeer zeker stellen de «modernen» — arme Nederlandsche taal! [modernen zijn als gij, Multatuli, waarheid zoekenden: — maar ook «streven naar waarheid, is waarheid.» (454)• • • IDEEN IV. IS zeer zeker stellen de modernen moraal niet tegenover godsdienst. (938)- Moraal is: de menschheid te dienen. Godsdienst is: God te dienen. Wie kinderen, menschen , dieren of vruchten braadt voor zijn God, dient hem. Wie braaf, eerlijk, mild, orthodox of heterrodox zijn voor hun God, dienen hem. Dia Goddienerij uit vrees of loonzucht hebt gij recht te hekelen. Ik heet modern, omdat ik God niet stel buiten de menschheid; omdat ik de menschheid dienen wil en hierin mijn godsdienst vind: omdat mijn godsdienst moraal, mijn moraal godsdienst is. Mijn leer zal zijn: leven. Mijn doel is: van anderen te leerenleven,en die groote kunst op mijne beurt aan anderen te leeren. Dat program wordt mii door mijne leeraars voorgehouden als gids in 's levens doolhof. Zijn er onder de modernen valsche broeders, huichelaars of lasteraars, dat geeft u geen recht de moderne predikanten in *t aangezicht te slaan. Ik zoek en acht den man, den vriend, die mij mijne zwakheden en feilen toont. Is hij sterker en beter, dan wacht ik van hèm by die terechtwijzing hulp en raad; maar een ervaren strijder heeft geen recht recruten te kwetsen en te beleedigen. Zijt gij vrij van gebreken? Al had de letterkundige (942) u nog gevoeliger getroffen, 't zou u geen recht geven anderen daarvoor met slijk te werpen. Gij toont uw overmacht door een gemeen sarcasme, zóó liederlijk, dat het «liederlijke ventje» niet in uw schaduw kan staan. Moet een dame, multatuli! verantwoordelijk zijn voor haren bloedverwant? Moet de onschuldige boeten voor man, broer, neef of vader?? Welk meisje, man van 52 jaar! zal u komen smeeken om de eer van wat oneer ? ? ? Zijt gii multatuli ? Ja, gij zijt die. Gij zoudt niet groot zijn, als ge klein waart in uwe verkeerdheden; gij zoudt beneden den liederlijken lasteraar staan als ge niet liederlijker waart dan hij. Daardoor geeft ge mij volstrekt het recht niet, u telkens weer te komen vertellen: «multatuli, ge doet verkeerd! Groote man, gij zijt gemeen!» Zijn ook de moderne leeraars gebonden aan den bijbel, zij doen niet anders dan gij, multatuli! Zij kiezen ware en schoone teksten uit dat oude boek (al houden zij het evenmin als gij voor heilig), en houden eene spreek over die woorden. ( Vrye Arbeid.) Bindt men hen vóór den strijd ééne hand op den rug, dan blijft hen nog een tweede over om te strijden voor de waarheid met de hun verleende krachten. Zoo hoop ikzelf eenmaal te doen. Ook mijn motto zal zijn: een zaaier ging uit om te zaaien.» Gij zaaier! wilt het onrijpe graan dorschen en klopt er wat te harder om. Het onkruid wilt gij uitroeien, en gij rukt de jonge vrucht te gelijk uit de aarde. De toekomst behoort u, zaaier! jNiet het heden. Wederkeerig behoort gij aan de toekomst: het heden kent wie de zijnen zijn, maar miskent ze niet. Wij luisteren wel naar de waarheid (Vrye Arbeid) al bemerkt gij ons luisteren niet. Gij, meester! grijpt met beide handen in het kwade en ziet het goede niet. Ik wensch vurig kracht te zullen vinden, het goede te kweeken waar het zich toont, ook al is het weinig, tot het machtig zal zijn zelf den drang van het kwade te weerstaan. Is dat verkeerd? Bedriegt FANCY mij? (zij kent mij even goed als u.) Is het dweepen te pogen het goede te steunen, de rede te ontwikkelen tot een bolwerk tegen het kwade? «Is 't dweepen, Wanneer ik wil, dat allen die als gy, En ik geschapen zyn, die zich als wy, Bewegen, aadmen, minnen, en als wy Hun blikken richten op onsterfelykheid... Is 't dweepeD, meester, als ik wil dat zy Niet lager staan dan 't stomme dier des velds, Dan 't redelooze vee?» Toon ons de verkeerdheden, Meester! met bijtende spot of met vlijmend sarcasme — maar belaster, beleedig, bespuw niet wie niet sterk genoeg zijn om de gebonden hand los te wringen. Ontken hetgoede niet! Geen beter leer dan een goed leven. Vertel ons uw leven, gij die veel gedragen hebt! dan roert gij de rechte snaar aan. Wij, uwe jongeren, wij luisteren : wij beminnen u en willen u volgen. « j\'a Lebak zwierf ik, -wachtende op recht, jaren lang als 'n misdadiger rond, dervend, hongerend, zonder dak soms, maar altyd onzeker of ik den volgenden dag 'n dak hebben zou. Gedurende dien tyd—ikzelf ben verbaasd over de mogelykheid — arbeidde ik. Dit mogen myn werken getuigen. Ik bracht wel niet zooveel voort, als in andere omstandigheden het geval zou geweest zyn, waar toch: ik werkte! Ik trachtte nuttig te zyn waar ik kon, zooveel ik kon.» (942.) Twijfel er niet aan, MULTATULI, voor velen zullen de woorden het motto huns levens zijn. Bulwer stelt in zijn-roman « Night and morning » tot levensmotto: « Time-Faith-Energy. » De Amerikanen geven hun: «go ahead, 11 ever mind, help yourself.» Die woorden zijn dood, de uwe leven. Al moest ik een leven ingaan als het uwe, vol van rechtsweigering en miskenning, dan zal uw voorbeeld mij steunen. En niet mij alleen, maar velen. Maar noem ons hansworsten, huichelaars, schelmen; wij zwijgen — maar niet uit vrees! Wij zullen blijven werken, en de toekomst zal oordeelen en uw oordeel wraken. Leiden, November 1872. D. POST. Ik begin met de opmerking dat ook in dit stuk de verhouding uit het oog verloren is, tusschen den rang dien de schryver me toekent, en den toon waarop-i my bestraft. Toch doet het me genoegen dat hy in deze fout verviel, omdat ze my de gelegenheid aanbiedt haar oogenblikkelyk te vergeven. Als aanleiding tot het leveren van 'n tegenstelling met het imarsch/» waarmee ik m'n vorig nummer sloot, is de vergissing van den heer post me zeer kostbaar. Ze wettigt m'n ontevredenheid over dien ander. De heer post spreekt me ruw toe, en meent dit te moeten doen om-den-wille van de zaak die hy — naar myn inzien ten-onrechte, doch dit blyke straks — verdedigt. Hy doet dit openlyk, zich bloot- stellende aan de scherpte van m'n antwoord. Al draagt-i nog geen kennis van den kindermoord dien ik beging in 992, hy geeft blyk te weten wat hem zou te wachten staan indien ik z'n opmerkingen onheusch opnam. Liever nog hoop ik dat hy zich overtuigd hield dat ik ze, in-weerwil van z'n toon, niet onheusch opnemen zou. Hy zendt me z'n brief toe. Loyaler kan het niet. Dezelfde loyauteit blykt dan ook uit het door hem uitdrukkelyk gekozen standpunt van «leerling.» Zie daarin volstrekt geen «bescheidenheids lezer, 't Is iets beters. Het is hoogmoed. (108, 220, 246, en elders.) De heer post durft zich beroepen op z'n achtenswaardige begeerte om iets te leeren. In dezen zin verzoek ik om de eer der inlyving onder z'n commilitonen. Volstrekt niet in-stryd met deze betuiging neem ik, in de byzondere verhouding die er door z'n schryven tusschen ons ontstaan is, den titel van «meester» dien-i me geeft, van-harte aan. En gy, lezer, zie ook hierin geenszins het.tegendeel van wat u «bescheiden» voorkwam in den jongeling. Ook ik ben hoogmoedig: de ad hoe aangenomen titel is onereus. Het zoo gemakkelyk afwyzen — zekere uitdrukkingen in den brief zouden me hiertoe 'n voorwendsel kunnen leveren, en misschien volgens sommigen 't recht—dat afwyzen zou gelyk staan met een — dan juist in öngunstigen zin: meesterachtig — fin de non recevoir. M'n berusten in de door den heer post afgebakende verhouding, verbindt me tot ernstige waarheidlievende behandeling van de bedenkingen die de «leerling» voortbrengt. My verzettende tegen 't verder uitstrekken der gelykheid dan stipt noodig is, moet ik betuigen dat z'n oproeping my in de ooren klinkt als'n plechtig: «Rabbi, hoe is dit?» En ik meen de stem'te herkennen van den vurigen driftigen specifiek-menschlyken petrus, den eenigen discipel wiens fouten de moeite van 't opschryven schynen verdiend te hebben, den eenigen van wiens karakter iets blykt. Post gaat verder dan deze. De Malchen sparend, hakt-i myzelf naar de ooren. Toch, en juist hierom, geloof ik dat er op hem iets degelyks zal kunnen gebouwd worden. Wie den gedachtenloop die my tot deze slotsom voert, volgen wil, vergelyke deze verwachting met m'n oordeel over zeker soort van «mooivinders.» Wie op dezulken iets bouwen wilde! En andere verschillen ! Is 't nog noodig, het onderscheid te ontwikkelen tusschen de bruske wys waarop de «leerling » rekenschap vraagt, omdat zyn zoeken naar waarheid hem hiertoe dringt, en 't «staatkundig» streven van dien onbekenden: JVy, in den nieuwrotterdarnmer? Post zegt: «generaal, of je boos wordt of niet, ik zeg u:je doet verkeerd/» Die kunstbeschouwer even wel. hondtzich alsof-i meende de plunje van 'n flankeur te inspekteeren, en niet dan by domme vergissing spreekt-i van de epauletten. Post scheldt ray uit, of nagenoeg. Hy schynt er op te rekenen dat ik raad weet met afgehouwen ooren. De ander nadert me vriendelyk, en tracht me ongemerkt 'n narrekap optezetten. Hy is zelfs wel zoo goed een-en-ander van me te pryzen — in dingen van zeer ondergeschikt belang, natuurlyk! — om met 'n ricochet-schot m'n «staatkunde» te treffen, die zyn heeren en meesters in den weg staat. De een is ruw uit bestwil... de ander tracht me zooveelmogelijk te benadeelen met 'n bestudeerd vertoon van gematigdheid. Bovendien, de een heeft 'n naam. Hy stelt zich vierkant voor m'n geweer, loopt gevaar 'n gek figuur te maken in z'n kring, — godbewaarme, brave kerel! — de ander is 'n ontastbaar brok: men, dat des-verkiezende handenwry vend kan meepraten over de «flinke oorvegen die multatuli uitdeelde aan prins denderah, en... aan dien kunstbeschouwer in den nieuw-rotterdammer. De een is loyaal antagonist, opponent, partner en dus malgré tont 'n vriend... de ander 'n aspirant-bravo. De een is leerling-wysgeer ... de ander dilettant q. q. in 't sluipmoorden. En dit is nóg niet alles. De eerlyke waarheidzoeker die my t meester» noemt, laadt onmisbaar den toorn van dezulken op zich, die in geheel anderen zin z'n meesters zyn, van hen namelyk, die me liever geïgnoreerd zagen . .. De óneerlyke aanvaller wordt door zyn meesters beloond! 't Is waar dat de heer fransen van de putte goedgunstig toestaat dat ik me nog eenigen tyd in 't leven houd door het leveren van vertellinkjes. Hy is wel zoo vriendelyk van te laten verzekeren dat ze «geestig zijn, en onderhoudend... o dol! Maar ik moet hèm in 't bezit laten van z'n invloed op de publieke zaak, en wie hem in dit doel te-hulp-komt, is... 'n kunstbeschouwer die z'n loon waard is. De leidsche student spreekt niet eens over schryvery als zoodanig. Hy erkent dat ik waarheid zoek. en tegensprekendplaatst-i zich aan m'n zy, om 'n deel van m'n taak op zich te nemen. Toch is ook hier weer alles in alles! In-weerwil van deze verschillen namelyk, bestaat er tusschen den vereerenden aanval van den heer post, en den smorenden lof van . .. dat andere ding, 'n eigenaardig punt van overeenkomst, waarvan ik de aantooning voor 't slot bewaar. Zou de lezer kunnen gissen wat ik bedoel? Iets van S/aalkunde? Wie weet! 997. Voor ik verder ga, hier eenige opmerkingen over anonymiteit. Ik betwyfel of men zonder uitzondering vorderen kan dat alles geteekend zy wat de pers oplevert. Misschien zyn er gevallen denkbaar, waarin dit geen nut aanbrengt of zelfs schade veroorzaakt. Als wetgever zou ik gewii è.lle bepalingen die de pers belemmeren, afschaffen. Even als 't ieder vrystaat zich te verminken, wenschte ik aan ieder 't onbeperkt recht gelaten te zien, zich tentoon te stellen door 't uitkramen van zotterny. Ik zou meenen hierin een der middelen gevonden te hebben om Publiek te dwingen tot oefening in lezen. En ik ga verder nog. Ik beweer dat ook laster den liefhebbers van dit vak behoorde vrytestaan, omdat hierin naar m'n inzien 't eenig practisch wapen ligt tegen ... laster. Het is evenwel nu niet uit 'n wettelyk oogpunt, dat ik de anonymiteit wensch te beschouwen. De vraag is hoe ze te schatten zy uit 'n polemisch en zedelijk oogpunt. Wie zich leent tot naamloos geschryf, doet in de eerste plaats afstand van alle aanspraak op heusheid in de repliek. Niemand is courtoisie schuldig aan 'n spook, 'n schim, 'n schaduw, 'n fiktie ... niet eenmaal 'n zaak! Wie zichzelf tot niets maakt, kan niet vorderen voor iets te worden aangezien door 'n ander. Deze stelling wordt, naar ik meen, bevestigd door 'n analoge eigenaardigheid in de Wet. Men zou 'n naamloos schryver geheel ongestraft kunnen lasteren. Daar hyzelf belet te weten wie hy is, geeft hy anderen 't recht hem te houden voor wat of wien men wil. De — onbekende — «schryver van zeker stuki is geen rechtspersoon. Hy kan alzoo, op-grond van een door hemzelf gekozen standpunt, de bescherming van de Wet niet inroepen, en is dus juridisch en feitelyk even vogelvry door z'n ónbekendheid, als de zéér bekende uitstekende persoon dit feitelyk blykt te zyn tengevolge van het tegendeel. (696, 697) Nu, uit die Wet haal ik goddank m'n begrippen niet. Zonder me dus op haar te beroepen, maakte ik hiervan slechts melding om te doen in 't oog vallen dat de anonymus zich schynbaar op 'n zeer ongunstig standpunt plaatst. Schynbaar! Want 'n gelyke straffeloosheid als die van z'n aanvaller, maakt ook hemzelf onkwetsbaar, al spruitte dan ook deze straffeloosheid uit 'n andere bron. Wel staat de Wet genadiglyk toe 'n onbekende te vervolgen, indien hy in 't métier van lasteren onbekwaam genoeg bleek om zich te stooten aan't een of ander artikel, maar de aangevallene heeft niet altyd lust z'n heul te zoeken by 'n paar onbekende heeren die als rechters uitspraak zouden te doen hebben. Wat dan ook zelden doel treft. Van vervolging tin rechtens —gelyk dit heet—spreek ikdusnu niet, en evenmin van 't betere niet-vervolgen. De straffeloosheid van den anonymus heeft 'n anderen grond. Hy schiet z'n pylen in alle gerustheid af, en wie er door getroffen werd, weet niet waar-i z'n vyand vinden zal. By eerlyke polemiek zou dit niets aan de zaak veranderen. Daar immers had men met stellingen, bewysgronden en sluitredenen, niet met personen te doen. Doch... die naamloos- heid werkt juist de óneerlykheid in de hand. Wie zich schamen zou over 'n flagrant miskennen van recht en rede , indien ieder weten kon wie de man was die zich daaraan schuldig maakt, durft hiertoe wel overgaan onder den dekmantel der onbekendheid. En, ook zonder schaamte, er bestaat 'n geoorloofde eigenliefde, die den man van letteren, indien hy z'n naam moest zetten onder 't geleverde werk, van al te brutale verwringing der waarheid zou terughouden. ') Hy zou z'n fabrieksmerk bederven, en hierdoor tevens al zeer licht z'n letterkundige loopbaan. Dit gevaar ontloopt men door anonymiteit. Prins dender ah mag morgenheel gerust 'n plaatsje vragen by elke litterarische inrichting. Niemand kan hem z'n recent misbruik van hedendaagsche subjektiviteitelykhedens voor de voeten werpen. De anonymus heeft geen dienststaat. Stel eens dat de Nieuwe Rotterdamsche gekocht werd door... 'n anderen rykworder, die — nog niet op 't kussen! eenigszins ontevreden was met den toestand ... in Spanje. Zonder te bukken of te blozen, kon dan de tegenwoordige kunstbeschouwer in t nieuwe blad louis'e denkbeelden hemelhoog verheffen. Zou niet deze ommekeer moeielyker gaan, ja byna onmogelyk zyn, indien hy 'n naam had, 'n iemand was? «.Men verneemt dat de heer A, die vroeger zóó dacht, naden overgang van V blad dat de beschikking had over z n denkbeelden, nu op-eenmaal zóó denkt... Dit zou voorzeker 'n kwade noot zyn in den litterarischen curriculum vitae van dien heer A! Maar by naamloosheid is van zoo-iets geen spraak. Hoogstens zegt de al te naive lezer. unen schynt zich by den overgang van het blad 'n anderen «kunstbeschouwer» aangeschaft te hebben. Iloe toch de meeningen kunnen uiteenloopen!» Beste naïve lezer, 't is dezelfde man van onlangs. De eenige verandering is dat-i verwisselde van betaalsheer. 998. We vinden telkens in onze couranten dat de «onbekende, die zich niet ontzien heeft... dit of dat uittestrooien, vriendelyk *) Noot van 1874. By-voorbeeld: welk litterator durft met z n naam e> onder verklaren dot «vorstenschool» beneden de aandacht is van n beschaafd publiek gelyk 'n anonymus in den Arnhemmer beweerde! Wie durft met z'n naam er onder verzekeren dat ik onwaarheid schriel, toen ik beweerde dat de eenmaal afgeschafte infame wyze van werving voor 't indisch leger — d. i. niet behulp van dobbelspel en... dansmeiden ! — weder is ingevoerd geworden door den allergodzaligsten van twist, en wel terwyl er bleek dat de modus — wachten op afdoening. Door 'n samenloop van omstandigheden was ik verwyderd van m'n gezin. Dit was, na m'n vertrek van Lebak, zeer dikwyls't geval geweest. De kinderen kenden my ter-nauwernood. ten der middelen die ik aangreep om 'n eind te maken aan dezen treuri „en toestand — grootendeels voortgevloeid uit geldgebrek, dut £? en m'n vrouw dwong ieder voor zich'n goed heenkomen te zoeken — bestond in 't houden van publieke voordrachten. Hoe zwaar me dit viel, kan men weten uit den vorigen bundel. Maar ik meende dat het m n plicht was, en Dickens las in Engeland en Amerika z n reeds lang versche nen werken voor. Dit durfde ik niet doen, omdat ik Nederlander ben. M'n zeer edele Landgenooten zouden my verweten hebben dat ik hen bestal. Dickens, die vermogend was, werd ryk. Ik, Nederlander, droeg op onderscheidene Pjaats^ nog niet gedrukte verhandeling over Irye-Studie voor, ofdr bedryven van Vorstenschool. Zonder in 't minst aanspraak te maken-ik, Nederlander slechts _ op denzelfden uitslag als waarin de Engêlsebman iCKE^ zi mocht verheugen, had ik toch gehoopt in /.öQverre althan. e sl^ aen Hat ik eindelvk na zooveel jaren zwervens met m n huisge ?i„;Sktnèn ve„„igd worde», en indien J voor altoos van my wilde vervreemd zien, leed dit plan niet het minste uitstel. , «Vrienden» — de menschen noemden zich ^bewonderaars* of zoo-iets — dien 'k de pynlyke oorzaken van m n omwandeling meedeelde zeiden my'Ln" hu.p toe. Het spreektvanzelf^datze toen ik na groote inspanning er in geslaagd was m n gezin je doen overkomen, zich van 'tafgesprokene nie\^e"niJerde";/^ toch, maar.. . men had uit den Haag — staatkunde!-zulke ongunstige berichten over my ontvangen! Na de zeer ongunstige berichten over den Haag, die ik:zoo wyls publiceerde, hadden ze dit kunnen voorzien, dunkt me. tn ik ook. Maar wat ik niet voorzien mócht, was, dat kort geleden zich om my schaarden als discipelen °m den Mee ter _ * bewonderaars* noemden zy zich alweer — mannen die t zoo betreurden dat ze geen plaats in de Kamer te begeven hadden, omdat ze onlangs dien A, B of C, faute de mieux afvaardigden om hun A-, B- of C-district te vertegenwoordigen ... N11 dit was wèl' Waar zou men met z'n invaliden heen, als er geen Tw«™-K™;, was, waarin ook de min.t bruikbare letters van 'n alfabet 'n plaatsje kunnen vinden? Zie, dit mocht ik niet voorzien, dat zulke mannen zoo op-eenmaal ken n^iZ0Uden he,bb?n der onbeschaamdheid van 't woordbreuk ?d voorwendsel dat de «staatkunde» van hun onderdak fnHp h6" ln,?llde strookte met de myne. Had ik ooit iets anders beweerd, toen ik in hun kring zes, acht uren achtereen beginselen predikte... «staatkundige', en andere? gewafaÏschmvdVèil?r?k Cht W"e" °P Z00veel kwade trouw> dezelfde soort? ^ " reel« teleurstellingen van eindelkvaknï,Srtn teUe?' dat ik den m>'nen berichtte, er zou hLu ch 1 ril e'nd,konien aa" hun nerven . .. nu inderdaad . . . nu 7nnH ' 1 k,nderen zouden geregeld onderwys ontvangen ze ™ ,en by ™e zyn, een home hebben, en 'n vader! Byna alfes dus de maatschappy gunt aan andere kinderen . ..iets althans van „ 'En nog-eens schreef ik dan — neen , ik telegrafeerde ' en g eens verzeker ik u, dat het deze keer eens eindelvk wkdr zal kdyk zóó fonomm' ZtllkflVaS',e beI°ften ®edaan' 200 uild™keiyk, 60 kortom, men kan ditmaal z'n woord niet breken', A.?VkI tedTg me" my- Ten-laatste kreeg 't den schyn ik het was, die mn kinderen bedroog! dieT^vd°ntJlj nw k'naap V3n '2' 13 * *"tot 17 jaren, gedurende men tyd — geloofde me niet meer! Of althans hy hechtte geen 1 tt j aa" m " op' en verwonderde zich over de naïve kinder lykheid waarmee ,k - 'n volwassen man die gaandeweg op 't maakte0 aan"nUt T" * ~ me Z°° telkens weer ^huldig maakte aan n vertrouwen dat hy voor domheid begon aantezien En onder hen die my bedrogen, waren er die zyn opvatting van 't kindnd',',nï rn" voi;dfn- z« i"«en * • kind dat hen voor schelmen aanzag. Nu, dit was billyk! tn waarop zou de hulp neergekomen zyn, de "ewoonlvk met |'^'n Yfn groote hartelykheid opgedrongen hulp,"die ik by zulke gelegenheden beloofde aantenemen ? ' X korten^vH1^• taa-igestel,d worden^ereg^d/e ■werkengedurende den konen tyd dien ,k nog leven kon. Ietsanders zocht ik dan ook niet! grenS ' %TrllT gC^d met.'voekeraars die hun belang be' ^enen naar t geen ik zwervend voortbracht komt het me voor dat er goede zaken met my waren te maken eeweeTt nnheffimen "V0' OI?afSebroken arbeid had in staat gesfeld Na £?! !fn,de servituten waaronder lichaam en geest gebukt gingen, had ik groote geldswaarde kunnen voortbrengen Zou de Ekonovnst eens willen uitrekenen, hoeveel kapitlalTrveZen ging gedurende één winter dien ik uit gebrek aan vuur en licht doorbracht op wegen en straten, of te-bed ! Gedurende vele maan- den ook, dat ik geen andere spys gebruikte dan afgevallen ooft ? Gedurende al den tyd dien ik na Lebak, overgeleverd aan de Q's en de X's en de Z's, rondzwierf als 'n dier? Nog al tyd zyn er die me myn bitterheid verwyten ? Men behoorde zich eer te verwonderen dat ik ooit iets anders gaf dan bitterheid. Dit viel me dan ook zwaar genoeg. Ter-nauwer-nood kon ik nu-en-dan de my aangedane bejegening ver genoeg wègdenken, om toetegeven in den lust tot stipte redeneering... m'n eenig hulpmiddel om staande te blyven. *) Woekeraars waren de «vrienden» die me telkens bedrogen, gewis niet! Eer zou men ze verkwisters mogen noemen. Ze gingen met de geldswaarde van m'n arbeidsvermogen niet ekonomischer om dan met hun eigen eer, en dus zoo slordig mogelyk. Woekeraars? Die zyn er niet in Nederland. Ik kon er geen enkele vinden, die me tweehonderd gulden voorschoot op drie bedryven van Vorstenschool— d. i. één driehonderdste deel van wat aan sardou z'n Rabagas opbracht! — toen ik daarom smeekte ten-einde m'n gezin dat op 't punt stond voor de tweede maal uit armoede Nederland te verlaten, in-staat te stellen te wachten tot ik raad zou geschaft hebben. Begint men eenigszins m'n afkeer van 't hollandsche «mooivinden» te begrypen? Tot ik raad zou geschaft hebben! Raad, hulp, uitkomst... door die lezingen! Nog-eens verwys ik, wat die publieke voordrachten aangaat, naar den vorigen bundel: ze vielen me zeer zwaar! Hoe afgemat, ik hield vol en kweet me zoo goed mogelyk van m'n taak. Voor «Publiek» in gewonen zin, sprak ik twee, drie, malen 's weeks 'n uur of drie. Dit was byzaak. Hoofdzaak was, dat ik op zeer weinig uitzonderingen na, dagelyks twaalf tot zestien uren doorbracht in gezelschap van «bewonderaars» die m'n opinie wilden weten over ... alles. En m'n keel is zeer gevoelig. De honderden en honderden die 't weten kunnen, roep ik op, om te getuigen of ik 'n grens stelde aan m'n welwillendheid ? Of ik spaarzaam omging met de krachten van lichaam en ziel ? Of ik niet gaf wat 'n mensch die 't zoeken naar waarheid tot z'n levenstaak koos, aan gelykgezinden geven k&n? Maar niet daarvan heb ik nu te spreken. Ik moet spreken van de betaalde publieke lezingen die ik hield met het doel om nu eindelyk vrouw en kinderen by my te houden. *) Noot van 1874. Wie 't verband wenscht te weten tusschen denken en smartdragen, wordt verwezen naar 't hoofdstuk: Het Tableau, in Millioenen-Studitn. Byna overal had ik te stryden met een — naar me bleek, opzettelyk levendig gehouden—vooroordeel: tdal het zeer onfatsoenlyk was, my te gaan hoor en.» Op één plaats ging dit zóóver, dat de Kommissaris van Politie me vóór de lezing 'n bezoek bracht om my te waarschuwen dat-i in-diensi zou tegenwoordig zyn, en dat-i my het woord ontnemen zou indien ik de «publieke zedelykheid» aanrandde. «Liever echter» zoo zei de welmeenende man «zou hy om-mynentwille zien dat ik, om onaangenaamheden te voorkomen, de lezing opgaf.» Dit nu deed ik niet. Maar dat ik in zulke omstandigheden, op die plaats m'n moeielyk doel niet veel nader kwam... zou wel dickens bevreemden, maar kan begrepen worden door eiken Nederlander die verstand heeft van Nederlandsche fatsoenlykhedens. En vrouw en kinderen wachtten 1005. Neen, post, ik vertel m'n leven niet. Misschien verwyt me reeds nu de lezer dat de zoo-even opengelaten regels — ik slikte daar den inhoud van veel boekdeelen in! — niet «mooi» genoeg en 't schryvers honorarium niet waard zyn. Wel mogelyk, maar... ik heb ze duurder betaald! Spoedig nu X afgedaan! De stryd met het kwaadaardig veroordeel dat geen fatsoenlyk man vrouw en dochters mocht binnenleiden in de zaal waar ik spreken zou, was zwaar. Doch zoolang men de betichting slechts mompelend uitbracht, zoolang de laster zich beschroomd toonde, was 't nog 'n stryd. Ik poogde... beproefde... hoopte, te overwinnen. Eenmaal, meende ik , zou de waarheid doorbreken, vooral daar de velen die my tegenwerkten, nog altyd niet openlyk met hun voorgewende grief durfden voor den dag komen. Ik streed zoo goed ik kon. Helaas, ik had het recht niet my terugtetrekken: m'n gezin wachtte! Gedurig poogde ik my de hoop optedringen dat ik in 't eind slagen zou. Het schetsen van die worsteling zou misschien 't aanzyn geven aan de bekende «mooie» bladzyden. Hierom sla ik 't over. Ik mag geen premie zetten op het martelen. M'n gezin wachtte op den uitslag, en te angstiger nu, omdat het laatste bedrog van m'n «vrienden» me zeer drukkend belastte met de gevolgen van veel maatregelen die ik in m'n goedig vertrouwen genomen had. Deze gevolgen waren ditmaal nadeeliger dan ooit te-voren, en wel zóó dat zy 'n beslissend-noodlottigen invloed dreigden uitteoefenen op de geheele toekomst der mynen, en op 't weinigje toekomst dat mezelf nog restte. Een bedreiging die dan ook volkomen verwezenlykt is. Ik was beschaamd voor ra'n kinderen. Ge Noot van 1872. Een kleine tegenstelling, nederlandschc lezer! Onlangs zond me m'n dochtertje, uit Padua n courant waarin by zekere^ statistieke beschouwing der lievolk.ng, met ingenomenheid v au NONNI S verblyf daar ter-plaatse werd melding gemaakt. Is t wonder, dal:het kind. zich vreemd voelde in haar zoogenaamd \ aderland, waar ze behandeld werd als 'n outlaw ? Staatkunde! — m'n stem te smoren, en zelfs van anderen die ?' • zonder eenig doel hoegenaamd, en alleen uit baldadig. vlSo-) schynt de kranten-eer niet te schaden. V indt de lezer na deze opheldering m'n voorberichtje by Vorsten*onheusch ?» Gaf ik niet veeleer daarin blyk van gematigdheid En voegt het aan lieden die zich verlagen tot zulken sluipmoord, hun slachtoffer te beschuldigen van «onbescheidenheid ?» En zelfs nu nog zou ik de strekking en de gevolgen van dien coup de Jarnac verzwegen hebben, indien de aanklacht loyaal ware ingetrokken. Maar dit doet het ellendig ding niet. Behalve de poging om my op-nieuw in staat van beschuldiging te stellen, verwikkelt het de schuldbekentenis met 'n zaak die oorspronkelyk daarmee niets gemeens had. De brave X zegt: dat hy, na m'n verklaring, thans in Vorstenschool geen parodie meer ziet op «een vorst» en — staat er — tdil was het wat ons' n afkeurend oordeel deed uitspreken.» Leugen ! Er stond dat m'n voordracht: beneden de aandacht was van 'n beschaafdpubliek. Nog-eens sommeer ik , ' °ra te herhalen wat-i gezegd heeft. Dan zal er blyken dat z'n teedere zorg voor de eer van onzen Koning, van zeer recente vining is. Gesteld dat m'n «schets van de wyze waarop zekere hooggeplaatste personen hun roeping opvatten* hinderlyk wezen kon voor willem ui, sedert wanneer is de radikale X beeldhouwer geworen van t wapenschild der Oranje's ? En sedert wanneer openaart zichdelegitimiteitsreligie — die van den Arnhemmer nogal! in t afkeuren van 'n letterkundig produkt als zoodanig ? Is ook dit alweer een der vele soorten van «staatkunden» die ik te brandmerken heb, dat men litterarische blunders en zedelyke laagheid tracht wegtestoppen onder ... Staatkunde 1 Neemt nog altyd het krantenlezend publiek zoo-iets voor goede munt aan f Ik niet! 5 ,VtEn !k ,hooP te bewerken dat ten-laatste ook het Publiek zich iets minder gewillig late bedriegen. Daartoe is o. a. noodig dat men zekere soort van ... «staatkunden» leere onderscheiden van... Staatkunde! V.rVilPreekt ^nZe£ d3t Z°°'n X v°orkomende gelegenheid in Jj'e;lngen doet- Hy Praat dan mee over eer, landsbelang, deugd, goede trouw, loyauteit, enz. enz. alsof-i nooit had te pronk gestaan in gezelschap van z'n vrind Q. 6 Ook deze — let op de homogeniteit! — ook deze, die by 'n andere gelegenheid 'n gelyk schelmstuk bedreef, zal zich niet ontzien meetespreken over Staatkunde! Men kan verzekerd zyn dat er van zoo n pneuma altyd 'n deel naar den Haag waait. En hieruit wordt voor den staatkundigen metereoloog, de atmosfeer van 't Binnen- verklaarbaar. Deze soort van opmerkingen vloeien voort uit myn staaatkundige studiën, uit myn staatkundige ondervinding. De Multatuli-kommissie . .. Ik sla nu over wat ik dtórvan zou te zeggen hebben.*) Er bestaan treurige redenen voor dit zwygen, die ik niet dan in de uiterste noodzakelykheid zal noemen. De ... pogingen van die kommissie — ik druk me hier onjuist uit, maar kan op 't oogenblik niet anders! — die . .. pogingen dan, moesten verydeld, zoowel als 't oogmerk waaraan ik m'n lezingen trachtte dienstbaar te maken. Daartoe bracht Q 't zyne by. En ik verzeker hem dat-i beter geslaagd is dan hyzelf weten kan. Hy veroorzaakte meer kwaad dan-i waard is. Ook weer met behulp van indere invloeden ... dit is waar — 't suum cuique wordt hier zeer moeielyk! — maar toch ... Neen, edele post, die zoo ruiterlyk party trekt voor wien ge miskend waant, zeg niet — alsof 't aan my lag! — dat ik: thet kwade gryp met beide handen, en 't goede niet zien wil* Juist andersom! Ik smacht naar 't goede. Nog altyd verheug ik my innig, primitief-kinderlyk, zoodra ik zedelyke schoonheid ontwaar, of al ware 't slechts iets dat daarop uit de verte gelykt. De vermoeienis — en de smart! — van 't hekelen, maakt my 't pryzen en liefhebben tot genotryke rust, niet zonder zekere daaruit verklaarbare neiging tot overdryving van lof. En zeg niet: « Vertel ons uw leven ! « Beste jongen met uw petrus-natuur, ik mag de tallooze Malchen niet blootstellen aan uw driftige verontwaardiging, schoon 't nog altyd de vraag blyft of gy u onbesuisd toonen zoudt vóór my, als thans in uwen brief tegen my ... doch hiervan later! Bovendien, het verhaal van m'n geheel leven, zou — al bestond het dan uit bladzyden als waarvan ik zoo-even sprak — geen stof leveren tot wat de hoorders van chresos «mooi> noemen. Na Lebak vooral, is het daartoe te eentonig. Het tragisch effekt wordt bedorven door de byna onafgebroken aaneenschakeling van 't-zelfde. Bedenk dat het leveren van'n werk dat niet «mooi» is, voor my gelyk staat met 'n doodvonnis. Ik moet cmooie» dingen vertellen , of sterven. Ik klaag niet. Ik klaag aan. En nu begin ik heusch aan uw brief in de Vox! Iets er uit deed ik reeds af, niet waar? 1007. Het doet my innig genoegen, dat de heer post blyk geeft, niet beducht te zyn geweest voor «uitkleeden.» Integendeel. *) Noot van 1872. Alleen zal ik straks de stukken pubüceeren, waarmee die zaak begon, en... eindigde. hy valt my aan op 'n manier die menigeen in myii gevai nopen zou dat te beproeven, en speelt den Gallier. «Spelen» is onjuist gezegd. Wanneer ik goed lees, is hier geen spraak van n rol. Hy treedt flink op, voor wat hem toeschynt Recht te zyn, en geeft door z'n toon ... _ Honderd tegen één, dat de meeste lezers daarin 'n captatio malevolentiae ontdekken! j door z'n toon geeft-i bewys van lief vertrouwen op t goede in my. Ik zeg hem vriendelyk dank, Manlius groet hem. Ik zeide dat ik niet zoozeer het stuk van den heer post wilde beantwoorden, als wel naar-aanleiding daarvan eenige opmerkingen maken, iets als 'n Studie. Ik hoop dat hy, en anderen daarin vinden mogen wat als antwoord zal kunnen gebruikt worden. Eerst iets over die schynbare malevolentie. Hierin ligt n bekwaamheid die haar bestaan te danken heeft aan oppervlakkigheid en diepte te-gelyk. Geen diplomaat -in t een"ofmaPde' ervsd» — zou 't handiger kunnen aanleggen om mn satire te ontwapenen, dan dit hier onze Gallier doet met z'n barre woorden en — let wel! — zonder overleg! 't Is waarlyk jammer d hv «studeert» of althans dat-i... student is En wel jammer ook dat-i later meer dan nu bedorven door «school» nog meer wys heid zal verliezen door 't luisteren naar die brutale leermeesteresse der dwaasheid: ondervinding! O. hoe men hem straffen zal voor 't involgen der grandes pensées qui viennent du coeur! Zal er met 'n tyd komen, waarin hy 't niet verbranden van z n schepen tot artikel één maakt van polemische krygskunder «Hm ... 'n paar galeitjes heeft i nu reeds aangehouden !» zullen sommigen meenen? Omdat-i my «meester» noemt? Omdat er in z'n stuk zinsneden voorkomen, die op m'n streven naar waarheid doelen? Maar eilieve, den «meesters verwyt hy fouten. Hy beticht den waarheidzoeker van leugen en laster. Vanwaar moest de welwillendheid komen, die hy^ zich dan mynen zou door het toekennen van dien rang, door t erkenn van dat streven? Ik zeide reeds dat m'n meesterschap was. Slechts in deze hoedanigheid draagt post het me_op.Ebdat streven ? Hy erkent het slechts voorwaardelyk, en ïn-zooverre ik hem behoorlyk te-woord sta. Gesteld dat ik hem afwees met 'n makkelyk beroep op 995 .. • óf-i me spoedig degradeeren zou! Me dunkt dat dit den brutalen Gallier is aantezien! En hv zou geen ongelyk hebben. De zaak is dat hy zich evenmin heeft toegelegd op caP'«-eren van welwillendheid, als in-acht genomen tegen t opwekken van wrevel. Hy verlangt opheldering van wat hem duister voorkwam, herstel van onrecht. Dit is alles. En juist omdat dit by hem alles is, heeft hy op zeer groote welwillendheid aanspraak. Na 't zoo dikwyls afwyzen van valschen lof... De Havelaar was heel «mooi» maar ... fransen van de putte is — ten-tweede-male nu — minister! Ziedaar 'n mooivindery die ik evenmin begryp als ik er mee gediend ben. ^ ... na 't wraken van verraderlyke toejuiching, meen ik my 't genoegen te mogen gunnen, zonder verstoordheid te antwoorden op welmeenende berisping. Volgens den heer post dan, maak ik me schuldig: in de eerste plaats, aan ... onrechtvaardigheid — hy gebruikt andere termen, maar dit is niet noodig. De beschuldiging van onrechtvaardigheid is ruim voldoende! - aan onrechtvaardigheid jegens 't Nederlandsche volk «.dal my niet kent.» Ik klaagde Natie aan van: «luiheid en valsheid,* De schryver citeert hierby 1)63 't geen me verwondert. Op veel andere plaatsen namelyk, stel ik èn m'n Publiek èn de Nederlandsche Natie in staat van beschuldiging, en juist ik zou me op diezelfde bladzyde beroepen hebben om me te verdedigen tegen zoo'n verwyt van onrechtvaardigheid. Daar immers staat duidelyk: « Wil men nu, in-plaats van «Naties hier lezen: de weinigen die in elk dezer Nederlandsche vakken de Natie vertegenwoordigen my wel. Doch ook dan nog blyft me immer 'n beroep op 't woord van ketterjager over: de geuzen hebben de kerken geplunderd, de katholieken hebben V niet belet... zy allen zyn even schuldig.-» Godbewaarme dat ik m'n beginselen zou ontleenen aan de vargas! Indien «de Natie my niet kent» zooals de heer post beweert... Hy is te goed '11 leerling om zich te vergenoegen met zoo'n onbekenden meester! indien de Natie my niet kent, dan wil ik 'n oogenblik lang ongelyk hebben, juist lang genoeg om in 't voorbygaan de Atheners onschuldig te verklaren aan den dood van sokrates. De in alle schoolboekjes geleeraarde voorstelling van die misdaad, eischt dringend revizie. En veel meer nog. Niet de Zwitsers verzetten zich tegen de heerschappy van Oostenryk. Het waren niet de Spartanen die Messenie ten-onder brachten. Niet de Nederlanders, die tegen Spanje opstonden. Niet de Franschen die hun koning onthoofden in '93. Niet de Joden die jezus kruizigden. Enz. De schande of de eer die deze en dergelyke handelingen met ideen van multatuli. zich voerden, mag dus niet worden geweten of toegekend aan geheele volkeren. By al die gelegenheden zouden duizenden Zwitsers, Spartanen, Joden enz. even goed als nu de heer post, het recht hebben te zeggen: ik deed niet mee aan die verkeerdheid, of ik mag geen aanspraak maken op 'n deel van die eer. Dus : de natie is onschuldig, of: verdient dien lof niet. Om de ongegrondheid van de beschuldiging intezien, dat ik tenonrechte een totumproparte aanneem, behoeft men slechts eenige bladzyden Geschiedenis te schryven, en daarby telkens in-plaats van 'n volksnaam 't byzonder gedeelte van zoo'n volk aanteduiden, dat in elk voorkomend geval bedoeld wordt. Een lastig werk ! Neen... 'n onuitvoerbaar werk. Het geschiedschryven zou daardoor 'n onmogelykheid worden. Hebben de Duitschers in 1870 al dan niet oorlog gevoerd met^ Franschen ? Ja, immers ? Wordt deze waarheid te-niet gedaan door de opmerking dat aan beide zyden millioenen individuen geen deel namen aan den oorlog f Dit zal niemand beweren. Men zegt, en ik gelooft wel, dat de Duitschers op dit oogenblik in Frankryk gehaat zyn. Wordt deze stelling bestreden door enkele huwelyken tussc'nen Duitschers en Francaises. Dit geloof ik met. De vraag is: wanneer mag men in dezen zin 't door my telkens onderhaald lidwoord de gebruiken ? Wanneer mag men spreken van de Natie ? Een oneerlyk kibbelaar zou hierop kunnen antwoorden : nooit! Er is geen hoedanigheid te bedenken, die aan cille leden van n Volk eigen is, geen handeling of passie — op't ouder worden na waaraan allen gelykelyk deelnemen, of waardoor allen op dezelfde wyze worden geafifekteerd. Zoo'n debater zou, om konsekwent te zyn, nog verder moeten gaan, en 't bepalend lidwoord ongeryrnd verklaren by nagenoeg alle nomina van kollektieve beteekenis. Men zegge dan niet: *h.et leger streed dapper.» Er is weinig menschkunde noodig om te berekenen dat er in elk leger lafhartigen zyn. De uitdrukking: tde familie leefde gelukkig» zou inkorrekt wezen, omdat ieder begrypen kan dat de kinderen wel eens last hadden van tandwisselen, de volwassenen van de dagelyksche tegenspoedjes die ook in 't allergelukkigst leven onvermydelyk zyn, en de oudjes van hun ... ouderdom. Het zou dan ook verboden wezen, de stad A, of het land B welvarend te noemen, want.. • in die stad en dat land zyn arrnen. Enz. Zulke redeneeringen nu, valsch door overmaat van onbruikbare juistheid, verwacht ik van den heer post niet. Hy zal erkennen dat men in zekere gevallen, naar 't spraakgebruik — en dus in waarheid, want: verba valent usu — mag spreken van het Volk, van de Natie. Waar en wanneer mag men dit doen? Waar en wanneer mag men 't niet doen ? Ikzelf ergerde my te dikwyls aan 't slordig generalizeeren van onbekookte opmerkingen , dan dat ik niet gaarne zou meezoeken naar iets als norm waaraan wy de verantwoordelykheid of de aanspraken van 'n natie kunnen toetsen. Wie in zoodanig onderzoek niet dan met volstrekte juistheid tevreden is, doet denken aan den onwilligen knaap die z'n «sommen» niet maken wil, onder voorwendsel dat-i met decimalen toch niet alle breuken kan uitdrukken. Ik geloof dat er mogelykheid is de zaak helder genoeg te maken voor ons doel. Als leiddraad houd ik me nu aan 't stuk van den heer post. Hy beweert niet dat m'n klachten ongegrond zyn als zoodanig — 'n thesis die door ouderen stilzwygend schynt gesteld te worden — doch dat ik verkeerdelyk allen in de plaats van enkelen beschuldig. Is dit zoo? Kan ik dit bedoeld hebben by t herhaald gebruik van de woorden: Volk, Natie, Publiekl Zou't noodig geweest zyn, telkens die woorden te omschryven, aantevullen, nader te bepalen, met 'n vervelend: het gedeelte des Nederlandschen Volks, dat... enz.? Met: de personen, dis in dit byzonder geval zouden kunnen beschouwd worden de Natie te vertegenwoordigen... enz. ? Met: dezoodanigen onder m'n Publiek, die ik, na telling, ziftingen schatting misschien zou mogen aannemen als bruikbare monsterstalen van 't geheel... enz. ? Dit kan geen weldenkende vorderen. En dit vordert dan ook m'n opponent niet. Ik ben overtuigd dat hy in 't algemeen de dialektische oorbaarheid van 'n totum pro parte erkent. Hyzelf maakt er gebruik van, waar-i spreekt van: de — ik onderstreep — van: de modernen, van: de Amerikanen. Alzoo aannemende dat niet alle leden van 'n Volk behoeven aanwezig te zyn ad collegium constituendum, en tevens dat daartoe toch meer personen worden vereischt, dan de door de bekende spreuk gevorderde drie, dobberen wy, wat Nederland aangaat, tusschen die tres en drie millioen. Tusschen deze beide uitersten in, moet alzoo zeker cyfer liggen, dat volgens sommigen hoog genoeg wezen zou om, naar de gebruikelyke manier van spreken die ik als oorbaar aannam, voor \ geheel genomen te worden. De bepaling van dit cyfer laat ik aan m'n loyalen opponent over, mits hy daarby gelieve te letten op 't getal der van m'n werken verspreide exemplaren, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal lezers dat zich vermoedelyk van 'tzelfde exemplaar bedient. Hoe hoog deze cyfers zyn, is my onbekend, en ik troost me te gemakkelyker in deze onkunde omdat ook hier alweer geen behoefte is aan mathematische juistheid. Ik geloof te mogen beweren dat 'n zeer groot getal Nederlanders m'n werken gelezen heeft. ideen IV. Vraagt iemand — 'n ^//^-subtiliteitje dan! — wat ik 'n ar Weetal noem? Een zoodanig, dat de norm van daarbyuit V „fd ^er zaafc vereelykbare hoeveelheden, evenveel of meer te- hoven ^at dan t grootst verschil van die hoeveelheden onderling bedraagt Dat ook deze proef van 'n definitie aanleiding zou kunnen zeven tot leuterend gekibbel, spreekt vanzelf. Voor ons tegenwoordig doel is ze korrekt genoeg, dunkt me. Een seer groot deel van 't Nederlandsche Volk heeft alzoo m n werken gelezen. Er kan niet worden verondersteld dat ze gekocht zWyn voor scheurpapier - dat goedkoop» te uitvoer naar Kamschatka, waar men geen Hollandsch leest. In-weerwil hiervan - ik hoor 't den heer post zeggen, en hy zou eelyk hebben - ben ik niet populair... Dit laatste woord is onlangs door Dr. Feringa eenigszins toegelicht H\ zeot o a. in z'n Tvdschrift Vrye Gedachte: «populair is de brief van Levi Mozes Zadok uit de Krim. Populair zyn de meeste aardigheden van Uilenspiegel, hoe flauwer hoe populairder. Inderdaad, ik ben niet populair. Ik vlei my, wem.g of geen »ezere te hebben onder 't deel van Publiek, waaraan die Mozes Zado^ lauwren te danken heeft. Myn lezers behooren tot het gezelschap vin den heer post. En juist hieruit betoog ik dat het cyfer waarvan ik zoo-even de bepaling aan hem overhet. vee1 grooter oeteekenis heeft, dan wanneer ik populair ware in lageren .J f immers omdat ik dit niet ben, heeft het bedrag van de versprei exemplaren 'n geheel andere bewvskracht, dan wanneer t veld dat de door my gestrooide zaadkorrels in zich opneemt,uitgesltrekter ware d i in dit geval: van mmder goede hoedanigheid. Alweer vraag ik nu m'n opponent, of naar zyn oordeel de Pe"°"er! die my le/en, al dan niet behooren tot het meer ontwikkeld deel der NatieP Aan hèm vraag ik, of men alzoo - na onvolkomen telling overgaande tot meer exakte weging en schatting — zeggen mag: dat de Natie my niet kent? luist zy immers die me niet kennen, behooren tot dat deel des Volks, waarop men 't woord: de Natie niet zou kunnen toepassen, zonder 't beter deel daarvan te Jbeleedigen. 1008 Wat waar is, moet" aan alle kanten waar zyn. Ik wil de voorafgaande redeneering herhalen in anderen vorm. Waar ik spreek van de Natie, bedoel ik natuur ij-. ' gei ee e der Natie dat my kent. Het behoeft immers geen betoog, dat ik m'n aanklacht niet uitstrek tot blinden, idioten, personen diein gewonen zin nu - niet lezen kunnen? Niet totmen werklieden en 'n zeer groot gedeelte van den middelstand. Niet tot de ongelukkigen wien: ulat alles niets mag zyn* volgens louise Niettot dezulken alzoo in wie .elke poging tot verzet... Hier: verzet tegen onwetendheid en onrecht! ...door de barre werkelykheid zou worden ibestraft met... honger.» Wel ook ten-behoeve van dezulken, maar immers niet voor dezulken, zyn m'n werken geschreven ? Ik schryf immers voor hen die, als de heer post, het onschatbaar geluk hebben, zich 'n levenstaak te mogen kiezenl Voor hen cdie— zyn woorden : — «ook al bindt men hun een hand op den rug, nog altyd een tweede overhouden om te stryden voor de waarheid?» «Zoo hoop ik eenmaal te doen, zegt post, en ook myn motto zal zyn: een zaaier ging uit om te zaaien.» Hy begint goed, waarachtig! Voor zülke zaaiers schreef ik. Voor hen die betuigen zóo te willen arbeiden. Zy behooren relatief tot de besten des Volks, en stellig tot de goeden. Juist zy zyn het die m'n werken lezen. Zy immers vormen 't pars dat ik voor 't geheel nam. Ik knipte dus m'n staal van den besten kant. De beschuldiging alzoo, dat ik de Natie «laster» — lees: onrechtvaardig beschuldig — door haar de fouten te verwyten die ik opmerk in myn Publiek, zou nederkomen op iets als: « Ge hebt onrecht dit stuk laken slecht te noemen. Het is zeer ongelyk, en ge zaagt er slechts 't beste eind van.» 1009. Wat waar is, moet aan alle kanten waar zyn. Dus: nogeens, en: «anders» in grafschrift-manier. Deed de heer post al of niet 'n goed werk door 't schry ven van dien brief? Me dunkt ja. En hemzelf schryf ik te veel hoogmoed toe, om dit te ontkennen. Hoe oordeelt hy dan over de duizenden die niet deden wat hy doet, en die daartoe minstens evenzeer geroepen waren? 1010. Ik verzoek verschoond te blyven van 't beroep op «gebrek aan talent. » Indien dit gebrek de oorzaak ware, zou 't op zichzelf 'n grond zyn om de Natie — dan inderdaad «de» in allerbepaaldst-lidwoordelyken zin! — de Natie, die zoo algemeen uitstak in talenteloosheid te minachten. Waarlyk, dit voorwendsel ter verontschuldiging levert 'n grief te-meer! Want... 'n voorwendsel is het! Geen talent ? Maar zyn ze dan allen bedriegers, zy die toch dage- lyks voorgeven wysheid te verkondigen op kansel of katheder, in krant- of Kamer-speeches, in tydschnften, brochures of lyvige boekdeelen, in Kieskollegien, geleerde Gênootsehappên of pleitzaal? Zouden dan al die honderden en duizenden personen dieven zyn van 't honorarium dat men hun uitbetaalt in levensonderhoud, eerbied en gehoorzaamheid ? Nooit bleven er aan de akademien leerstoelen onbezet: «omdat het vereischte talent ontbrak.» Nooit ging eemg geleerd genooschati te-eronde: uit gebrek aan talentvolle kandidaten voor t ndmaatPschag; » Nooit vinden wy in onze boeken of andere voorhchtings-organen, wat de verwers «heilige dagen» noemen, met nootje van den uitgever: «hier was 't auteurlyk talent óp. De lezer wordt vriendelyk verzocht, 'n paar kolommen of bladzyden lang zichzelf te onderwyzen.» Nooit ook - na de meest verkwistende konsumtie van ministers — bleef de groene tafel onbezet «omdat het talent van de Natie was uitgeput» tot en met het gron^°P In onze Volksvertegenwoordiging — zie byblad -joop1 ^t tale"* golvend over den rand der zetbakken van s Lands Drukkery, en bedreigt de Natie ... De Natie! De, de, de... geheele Natie ditmaal! ... met 'n vreeselyken zondvloed! Las men ooit dat de Voorzitter de Heeren uitnoodigde, de zitting zwygend te houden, omdat er, wèl gewogen, wat weinig talent in de zaal was ? Waarlvk, voor elke nationale-wysheidsbehoefte is t vermoedelvk noodige talent steeds in zeer ruime mate voorradig geweest. Tot in een der moeielykste vakken toe, tot in Kritiek namely , schynt altyd over 'n onafzienbaren voorraad van dat artikel te kunnen beschikt .worden ... en er zou pénurie aan talent zyn? Dotr wkTof wat werd en wordt dan zoo lang reeds 't^Land geregeerd? Wie of wat oreerden, kodificeerden, preekten, dogmatizeerden, hoofdartikelden, doceerden en professeerden i Geschiedde dit alles door mannen zonder talent f O voorwaar, wie 't «visschig zwygen» op rekening stelt van gebrek aan talent, spreekt 'n kwaadaardiger: cl perk dat ik, h'y, en z'n aanstaande kinderen, zullen beleefd hebben. Hoeveel portretten van de hedendaagsche persoony e ^ den een niet k\ te gek figuur maken in klassieke lyst. Wanneer ik dus by de Natie niet bekend ben, wat valt er dan te zeggen van al die anderen? Doch niet in deze opmerking ligt de kracht ranm n ; de roemlooze onbekendheid van al die anderen te maken. De vraag is of de historikus post konscientie, my zou mogen overslaan in , n Geschariboek . En zoo neen, of-i by 't noemen van m n naam, de ye[^e^r 8 kunnen te-pas brengen: «deze bekende persoonlykheid wa y de Natie onbekend?» 7ou hv niet met zoo'n geruchtmakende verborgenheid aanlanden in de buurt der ongerymdheid van ^hukenscheuer s «stille faam» die, volgens louise, de rechte niet was. Daar t^nu van den jreschiedschryver post niet te verwachten is dat-i zich zou Ichuldlg maken aan zulke absurditeit, zal hy moeten omzien,u« 'n anderen term voor de uitdrukking: «1nietjennen, nzn bnef Tlr *la «miskennen» voor. Door deze verandering krygt de onge !»mïe zinsnede van zoo even '» redelyk ge.ond a.nz.en, en de gegrondheid myner aanklacht zou volkomen bewezen zyn. 1014. Anders. De Natie kent me niet? Door welk Volk dan, door welken stam, door welke horde, werden alle my betreffende stukken gelezen, die in Nederlan vprsrhpnpn na en over den JJcvvclcidf* . » . Is 't valsch of niet, dat men voorgaf my en de strekh boek vergeten te hebben, zoodra er bleek dat ik walgde van den lof over mooischry very ? Toen er bleek dat ,k beter was dan men my maken wilde... tot 'n partyman namelyk, en tot n po t-i/ken vechthaan? Tot 'n sprookjesverteller? Lag er valsheid of niet, in 't gekunsteld ignoreeren van m n latere werken, byna allen van hooger letterkundige waarde dan de Havelaarl Doch ook deze werd opzy gedrongen, en mag zich in dit opzicht vereerd gevoelen door 't lotgenootschap met al die anderen. Van letterkundery spreek ik dus niet. Ik vraag den heer post, op welken grond de Natie nu op eens zou mogen voorgeven my niet te kennen, nadat ze op alle manieren die 'n volk ten-dienste staan om zich te doen hoor en, bewys gaf my wél te kennen? Op alle manieren: Door de pers. Moet ik dit staven door 't overdrukken van de oneindige vertoogen over de zedelyke noodzakelykheid om den «edelen Have laar» recht te doen? De pers kent me dus. Door de Vertegenwoordiging. In de Kamers weet men nog altyd niet beter, of't Nederlandsche Volk is bezig met «rillen.» Twaalf jaren lang! En in diezelfde Vergadering veroorloofde men duymaer van twist , die over myn zaak geïnterpelleerd was, zich te verschuilen achter myn «talent» en zyn «vrees om voor partydig doortegaan.» Deze «onpartydigheid» dat «talent» en die heele interpellatie zyn sprekend, naar ik meen. In de Volksvertegenwoordiging kent men my alzoo. Door de regeering. Ze heeft erkend dat er te Lebak — overal, heeren ! ') — nu ja: tdat er te Lebak . . . onbehoorlykhedenplaats hadden gehad, » Wat ze daarop gedaan en nagelaten heeft... We hadden toen in Indie een der vele Gouverneurs-Generaal die de heer post zonder scha zal kunnen overslaan in z'n Geschiedboek van 1912. Maar z'n traktement heeft die Landvoogd genoten als de anderen. ... wat de Regeering gedaan heeft, doet hier niet ter-zake Ik heb slechts te konstateeren dat zy, tot dat onderzoek overgaande naar aanleiding van den Have laar, blyk gaf my te kennen. En nu verneem ik op-eens dat de Natie my in-weerwil van dat alles, niet kennen zou. Dit komt me onmogelyk voor. 1015. Anders. Pers, Volksvertegenwoordiging en Regeering gaven alzoo door woord en daad blyk my wèl te «kennen.» Welnu, ze bewezen dit tevens op 'n geheel andere manier, en wel door zwygen en onthouding. Door 'n zwygen dat luider sprak dan 't schelste woord. Door 'n onthouding die alle daden teboven ging in werking. *) Noot van 1872. Zie «Feiten van Brata Yoeda» in Indie gedrukt doch onlangs almede verkrygbaar gesteld by de boekh. Scheltema en Holkema. Ik zal straks op dit belangryk werk terugkomen. Men kan er uit zien welke inspanning er noodig was, om te doen wat ik te Lebak gedaan hèb. Een-en-ander bestond in de wanhopige poging, my voor onbekend. te doen doorgaan'. Het verwondert me van den heer post, dat-i niet juist hieruit de slotsom trok dat ik wèl — en zéér ! — bekend was by de Natie, zóó bekend zelfs dat het noemen van m'n naam angstig vermeden werd. Mocht ik er eenmaal toe komen, de geschiedenis van m'n klein stukje litterarische loopbaan te schryven — 'n byzaak in m'n leven ! — dan zou men misschien verbaasd staan by 't schetsen van de kracht der schynbaar onnoozele middelen waarmede «men» — mag ik hier alweer niet zeggen: de Natie! — my trachtte te smoren. Niemand is minder geschikt dan m'n tegenwoordige opponent, om hiervan iets te begrypen. Hy geeft — in en door z'n brief zelf! — het bewys dat-i die middelen niet kent. Ze zyn dan ook beneden den dommen jongen die nog geen anderen weg schynt te kennen dan den rechten ! En hier ben ik genaderd tot eenige verklaring der zinsnede waarin ik hem prees over gebrek aan «schools en aan «ondervinding.» Post valt my aan, niet waar ? Ik heb vyanden, tegenstanders, niet waar ? Het moet dien vyanden aangenaam zyn, niet waar, dat iemand my aanvalt, en nogal bar ? Mis ! Glad mis ! Onder byna allen aan wien post z'n stuk zou kunnen vertoond hebben om raad te vragen over 't al of niet uitgeven, zou ik misschien de eenige geweest zyn die gezegd had : wel zeker, laat dat drukken ! Die anderen? Ze zouden hem gevraagd hebben, of hy dan de eenige vreemdeling was te Jeruzalem f De eenige die 't consigne niet kende ? En dan zou hem, uit den prys die er gesteld werd op m'n voortdurende onbekendheid, gebleken zyn hoe bekend ik was ! Post is 'n enfant terrible. Hyzelf wist dit natuurlyk niet. Maar ik ontdekte het terstond, en gedeeltelyk hieruit sproot m'n ingenomenheid voort. Heeft-i fouten begaan ? Ach, daarvoor zal hy wel gestraft worden door de velen die 't niet gaarne zagen dat-i juist dóór z'n aanval my de gelegenheid gaf tot verantwoording. En dit is dan ook de reden dat ik zoo uitvoerig ben. Het schryven van den vurigen discipel dient me tot tekst voor 'n soort van afrekening met. ..de Natie! De voorbeelden van dat stelselmatig ignoreeren zyn talloos, en loopen in 't koddige. Ik ken schryvers die by 't leveren van stukken in tydschriften of couranten, geen vryheid hebben myn naam te noemen. Men mag, om 'n dorre fraze wat optesmukken, zich beroepen op den beroemden A, op den uitstekenden B. op den «gevierden » C — hoe onberoemder, hoe ónuitstekender, hoe óngevier- der hoe liever! — maar... 't woord multatuli is in den ban als teboe op 'otaheiti, afschrikkend-heilig als de naam van den joodschen jehovah, gevreesd als 'n gott-sei-bci-uns, of geschuwd als vuiligheid. Al deze vergelykingen gaan mank, en ik haalde ze dan ook maar aan om dit te doen in 't oog vallen. De oorzaak ligt eenvoudig hierin dat velen er belang by hebben my niet op den voorgrond te zien. Ik kan dit party-trekken voor achtergronden nu juist zoo heel vreemd niet vinden, maar vraag of deze algemeene zucht om my te verdringen, te rymen is met onbekendheid/ Surekend zwygen! Verbeeld u 'n verhandeling te lezen over den geschiktsten afvoer en 't best gebruik van meststoffen - een van de meest belangryke onderwerpen der Volkshuishoudkunde. welken indruk zou het op u maken, daarin den naam van den heer liervur niet aan te treffen ? Zou zoodanig zwygen toevallig kunnen zyn? Immers neen. Wie de reiniging der stallen van Augias beschrvft, zou wel verplicht wezen, herkules te noemen, in de eerste plaats: herkules, telkens herkules! Waar dit nu gedurig wordt vermeden... één keer... drie keer... honderd keer... aliyd hebben wy 't recht tot de meening-neen, we zyn logisch verplicht te meenen- niet dat liernur en herkules onbekend zyn, maar: dat er redenen bestaan om deze beide schoonvegers te beknibbelen in de bekendheid die juist dóór dat opzet te lyk zwygen erkend wordt. By-wyze van spreken noem ik geen dagblad op, geen tydschrift, sreen verslag van publieke voordrachten, geen compte-rendu van n Kamerzitting, waarin niet myn naam uitdrukkelyk wordt . verzwegen Ik geef geen voorbeelden, omdat er te veel zyn. Mocht de heer post zelf dit niet hebben opgemerkt, hy zegge tmy,danzal ik ze geven. Dit wringen en draaien om zich aan testellen alsof men my niet kende, loopt vaak in 't koddige, en geeft aanleiding tot zonderlinge lapsus in de polemiek ... Ge vergunt me wel, mezelf eens in de rede te vallen, met waar t Ik heb 'n kleine geschiedenis te verhalen ... 'n bydrage tot Geschiedenis misschien. 1016. Och, m'n geschiedenissen is zoo moeilyk te vertellen! In heel Nederland vindt men waarschynlyk geen talent genoeg ... lieve god, dit zeg ik niet! Het wordt ons verweten door n JMederlandsch orgaan. Wie er boos om wordt, moet dat orgaan berispen. Laat me dan liever zeggen dat ik ditmaal — by-uitzondering natuurlyk! — talent te-kort komen zal. Post, beklaag me! Om dit van harte te doen, moet ge u het kinderspelletje herinneren, waarin 't verboden is zeker woord — ja of neen, by v. uittespreken. Wie 't over z'n lippen laat komen, wordt beboet. Weet ge waarom kinderen zulke spelletjes uitdenken ? Ze zyn onnoozel, hebben weinig kennis, nog geen «geest» en zelfs geen andere geestigheid dan de zoodanige, die om t naive slechts kan genoten worden door wie nietnaii zyn, door grooteren cf geheel volwassenen. Zoo ook vond de Maatschappy om gelyksoortige redenen van pénurie eenige moeielykheden uit, waarvan het overwinnen iemand zou worden toegerekend als deugd ... by gebrek aan be . Zv verklaarde zekere woorden, welker gebruik nog-al eens te-pas komt, voor onbehoorlyk. Wie ze weet te vermyden, speelt het spelletje goed, en wordt toegejuicht of althans niet berispt. \\ ie ze uitspreekt, moet pand geven. Zoo, byv. ben ik onlangs in den Spectator beboet omdat louise in Vorstenschool den schakel die al wat bestaat tot één geheel maa , met 'n verboden naam aanduidde. Dat pand — m n vnendelyke berisner eischte maar 'n half: de uitdrukking was wel niet plat zeide hy, maar zondigde tegen den goeden smaak — dat haive pand dan werd me afgevorderd door ... 'n artist! De weledele hee^appelman appelleert a minima, en eischt tien-twintig-honderdvoudige boete. Lieve god, kinderen, bedenkt toch dat louise niet «meedoet» in uw spelletje !» Maar .. ik ben louise niet! Zy had gemakkelyk spreken, en kon met de Zieners van 't Oude Verbond, ongestraft verheven zyn naar hartelust. ) Ik moet wel «meedoen.» Als de kinderen my beboeten — m n ideen teboe verklaren! — zou ik omkomen van honger. Le. age est sans pitié! Daarom zou ik 't in een artist wat... artistieker gevonden hebben: als-i den kinderen geen aanleiding gegeven had hun spelregeltjes toetepassen op denkbeelden en personen die nu juist niet thuis hooren in de kinderkamer. Men moet... deugdzaam zyn. En de gemakkelykste manier om zich voortedoen alsof men aan dezen eisch voldeed, bestaat in 't beoefenen van zulke kunstjes. Ik erken dat ik ze wat ontgroeid ben. M'n fout is misschien dat ik te spoedig n gelyke volwassenheid in anderen veronderstel. In 't «eschiedenisje dat ik verhalen wil om op myn wyze toetelichten waarom we zulke zonderlinge wendingen ontwaren in zeker soort van polemiek, komt zoo'n verboden woord voor, en overslaan kan ik 't niet, omdat het'n hoofdrol speelt in n voorval dat geschiedkundig behoorde te zyn. Ook uit n ethnologisc oogpunt is het van eenig belang. Twee redenen, dunkt me, die me zouden verontschuldigen, al mag ik dan niet — als louise - mv beroepen op de verhevenheid van 'n standpunt, dat me ontheffen zou van bedacht-zyn op kinderachtigheid van opvatting. Toch hebben Geschiedenis en ethnologie ook hare rechten, niet waar? O zeker, als ik voor volwassenen schreef! Ik zal m'n geschiedenisje vertellen, en me van dat moeielyke woord afmaken zoo goed ik kan. Ik zat dan op Batoe-Gadjah *) te praten met den goeden generaal cleerens die me, zonder dat-i 't wist, les gaf in e rygs z'n tyd. Hy verhaalde my van suchet enjus-oT. En van wellington. Den worstelstryd op 't Schiereiland leerde ik geheel anders kennen dan uit m'n geschiedenisboekjes.» Ik zeg met: beter, maar ze werd me voorgesteld in 'n geheel ander licht. Minder boekerig ten-minste, en dit maakte my 't beoordeelen iets gemakkelyker. Ik wist zeer goed dat cleerens onder z'n kameraden niet doorging voor 'n feniks in de kunstjes van 't métier. Maar dapper was- . Dit ontkende niemand. Het eigenaardig vuur van derisafonrbezielde hem nog toen byna alle andere gloed in hem gedoofd werd, ja toen hy overigens nagenoeg kindsch was Z'n opmerkingen tfve° «krygskunde» droegen overal meer blyken van karakter en hart, dan van studie. In z'n laatste levensjaren nog, zou hy op eiken vyand dapper hebben ingeslagen, en waarschynlyk zich.van meni<'en krvgskundigen tegenstander het verwyt op den hals ge haald hebben , dat-i hem op den kop had getikt zonder de voorgeschreven regels in-acht te nemen. Nu, zoo dom van napoleon ook, vooral toen-i nog bonaparte heette. . . Ik zas den goeden ouwerwetschen cleerens eenige malen in omstandigheden die me de mogelyke kryskundige waarde van zoo'n infaam gebrek aan krygskunde deden inzien, en ik geloof een-en-ander van hem geleerd te hebben. Doch hy wa rnet da les nam. Hy verhaalde, praatte, teekende my de pozitien voor ... En ik luisterde! . De tiendaagsche veldtocht was hem 'n doorn in het vleesch Dat terugtrekken van 't Hollandsch leger op kommando van Sir robert adair en van belliard ... — Be trut ioenge, 't was zoe hard veur me. lek begont juust wat order ien m'n troep te kragen ... en ze wulden we vooreut Die dertigduzend Franschen onder gerard zoden uns gien kiend gemoakt hebben, mient ge wel? , Zoo sprak cleerens. Misschien vinden sommigen dat hy zich Noot van .873. Batoe-Gadjah = olifants-ste^. Atos heet naar den vorm van een in de nabyheid plegen rotsklomp, het verblyf van dea Gouverneur der Moluksche Eilanden, te Amboina. anders had behooren uittedrukken. Ik oordeel niet, en geef den nagalm uit 'n verleden en byna vergeten tydvak, zooals ik dien opving. De historieschryver heeft het recht niet, z'n poppen aantekleeden naar de mode van den dag. Toch zit ik nog altyd in groote moeielykheid over het verboden woord dat weifelend in m'n pen hangt. Om wat moed optedoen... De naïve oude generaal zou zeggen: «begut joenge, sload'r op ien!i> Hm... dit zou hy in m'n geval niet gezegd hebben. Civiele courage was z'n zaak niet! De man die gedurende de eerste helft van z'n leven, alle voorkomende moeielykheden slechts had leeren kennen van de eenvoudigste zy, en niet begreep dat er ingewikkelder vraagstukken te behandelen zyn, dan 'tkiezen tusschen «terug» en c vooruit s... hy die zelfs de spanning van deze keus niet kende, omdat-i eens-vooral het laatste tot z'n wachtwoord maakte... Och, diezelfde man zat zoo bitter in angst voor ... papier! Ik heb hem byna krankzinnig gezien, by 't staren op 'n bundel besluiten van de Algemeene-Rekenkamer: den Gouverneur der Moluksche Eilanden, gewezen Resident der Preanger Regentschappen,, ten-fine, van beantwoording en opheldering.» — Koent ga me seggen, joenge, wat ze toch mienen met hoen ten-fine? Doar en ies niks faains ien, gedeumi, mient hewel. Ik heb hem zien sidderen by 't openen van officieele stukken die hem begroeven onder administratieve subtiliteitjes... — Ga koent doch nie oal dien pinnelikkers oep den soabel roepen, mient ge wel ? Dit had-i graag gedaan, waarachtig! Maar men zou hem geantwoord hebben met de vraag, op welk staatsblad-artikel zoodanig voorstel tot afdoening eener administratief financieele kwestie berustte? Och, 't is zoo'n treurig gezicht, 'n held te-werk gesteld te zien als kommies! Willem II, die zooveel van cleerenshield ze waren uit één deeg! — had hem Anders moeten beloonen voor z'n trouw in '30 en '31, dan door hem de keus te laten tusschen 'n suikerkon trakt en 'n residentsplaats? En cleerens had anders moeten kiezen. Of beiden verwerpen misschien! Want ook voor rykworder deugde hy niet. Ach, hy wist niet wat het inhad: pékin te zyn! (402) Zou den Kazer oek zoeviel laast gehad hebben van dat verdoemelaken geschraaf? jammerde hy. Zeker zou hy in de eerste helft van z'n loopbaan evenmin begrepen hebben hoe moeielyk 't soms 'n schryver vallen kan ... n geschiedenisje te verhalen aan zekere hoorders die niet gewoon zyn de snykamer te bezoeken, of die althans aan menschkundige studiën nauwer terrein aanwyzen, dan ze durven vorderen voo anatomie. . Zou ook misschien de oorzaak van deze zwarigheid hierin liggen, dat we verder in anatomie zyn dan in menschkunde? Om wat moed optedoen, laat ik m'n braven generaal even los, en ga in de leer by andere Geschiedschryvers. Hoe maakten zy 't, wanneer ze geschiedemsjes te verhalen hadden, die ... waarin ... Misschien vind ik in tacitus iets dat me dienen kan. 't Is nu maar te hopen dat deze Meester — hoeden af voor hem! — den lezer fatsoenlyk genoeg zy. 1017 't Spyt me dat ik tacitus reeds genoemd heb. Door 't verzwygen van dezen naam had ik kans gehad 'n weddingschap te winnen. Ik zou den lezer gevraagd hebben welke Geschiedschryver wettig eigenaar is van den bekenden aanloop waarmee zekere c.Nederlandsche Historiën» beginnen? Misschien had ik tóch verloren, daar ik reeds in 731 voorbarig genoeg was tegen misraden te waarschuwen. Om dat nummer in 't voorbygaan te rechtvaardigen, volge hier 'n kleine konkordantie, waaruit men leeren kan hoe vreemd er soms is omgegaan met het begrip : oorspronkelykheui, enhoeer ten-allen-tyde kopien zyn verkocht voor origineeltjes. De zeer deugdzame hooft was niet meer of min dan 'n litterarische zakkeroller. Dat-i niet overal zoo letterlyk als in dien aanhef tacitus naschreef, spreekt vanzelf. By 't verhalen van specifiek-hollandsche gebeurtenissen, was-i wel genoodzaakt zich nu-en-dan te ^dienen van iets als hollandsche taal en uitdrukkingswyze. I och stal hy overal zooveel als hem maar e enigszins inogelyk voorkwam en by-voorkeur de manier die hy voor siyl uitgaf... n kunstje dat ook thans nog geen gebrek heeft aan beoefenaars. Dit is dan ook de reden waarom ik het de moeite waard vind by deze gelegenhei eens: houd den dief! te roepen ... Overal worden de loonen van 't arbeidsvolk verhoogd. Ook van de metselaars immers? Welnu -.faites vous ma$on, si c est la votre talent! Dat is 'n eerlyk beroep, heeren! (51) Ziehier de beloofde konkordantie: p c. hooft, schryvtr van de P. c. hooft, vertaler van tacitus' cnederlandsche historiën.® «Historiën sedert Neroosaftyv.ghe.t. Ik gaa een werk aan, dat opge- Ik gaa een werk aan, vol allerlei leid (?) iS van lotwissel en meeni- geval, gerlei geval. ...bitter van twist; warrigh van ...bitter van stryden; twistig van muitery; bekladt van moorddaad oproer: wreed in de vreede zelve, buiten de baan des kryghs; wrang van wreedheid, zelfs in pais. ...voorspoedt, teghens, thans ...voorspoedt in 't Oost... Bntvreede met uytheemschen. tanje voltemt. ... strax inwendige partydigheit, ... drie burgeroorlooghen, en meer en oorlogh daaruit ontfonkt. uitheemschen, en doorgaands ver¬ mengd. ... voorts verstooren van steden, ... steeden verzonken oft oveJ" scheuren van kerken, verwoesten stelpt. De overvruchtbaare oordt van landschappen, zeeden en gods- van Companië, en de stadt zelve dienst. verwoest door den brandt, d over- ouwde tempelen verteert... de tempelzeeden bezoedelt. ...alle oorden van Europa ver- ...de zee vol ballingen... ysly- vult met ballingen... feller woeden ker in stadt gewoedt. ten hoove. ... afkoomst en middelen voor ...adel, rykdom... voor halsza- misdaaden gereekent, en geen ge- ken gereekent, en geen bedernyker vaarlyker ding dan de deught. dingh dan de deught. ...ook van schudden (?) en schal- ...immers zoo haatelyk waaren ken 't verheffen immers zoo haate- ook de vergeldingen der aanbrenge- lyk als hunne schelmeryen : terwyl ren, als hunne schelmstukken: ae- zommige, aan bisdoomen en pries- wyl dat eenigen hunner aan Pries- terlyke hoogheit, andere aan we- terampten en Hurgemeesterschap- reldlyke ampten en eeren, als in pen als aan roofgoedt geraakt, an- roofgoedt geraakt, alies dreeven en deren aan^ Steedehouderschappen droeghen. en inwendige moogenheit, alles dreeven en droegen. .. burgher tegens burgher, maagh ...door haat en vrees werden de tegens maagh, opgehitst, en dien 't slaaven teegens hunne heeren, de aan vyant gebrak, van zyne vrien- vryelinghen teegens hunne meesden verraaden. ters opgemaakt; en dien t aan vyanden gebrak, door hunne vrunden verdelght. ... schelmerye verzelschapt van schamelheyt, vinniger gewraakt dan 't stuk eyschte. By moogenheyt weyniger onoorbaar gereekent. Den maghtigsten toegeleit als eer. Vernuft buyten de wet gedronghen, niet zonder vernuft in 't uytdenken van middelen ter smooringhe. Kunst met kunstighe treecken gedoodt, en mangel aan vroed beleydt door linx vertoon van deftigheyt geboet, 't Boekschryven garstigh vermenigvuldight, ten-koste der hebbelykheid van 't verstaan. Daad- Voor deze passage vind ik niets konkordeerends by tacitus. Ook kan ik de bladzyde niet opgeven, waar ze by hooft te vinden is. Misschien is ze van 'n anderen s hryver en van later datum. Het laatste nummer dezer konkordantien evenwel, is weder ontleend aan de Neder- _—— landsche en Romein- werk uyt den weeghe gePerst d0° he Geschiedenissen. klank, en aaperye oorsponkelykheid evefsemprit Zaameliugh van rykdoom lof^aart gekeurdt, der openbaare «ede ten brokkelighen stut. Armoed van ziel 't gemeene peil, en uitzondering e als heillooze breuke van gewoon heid gelastert. „ogtbans is d' eeuwe zoo on- ... niet zoo onvruchtbaar een tydt . •. 8 ^ deughden met ge- is 't nogtans van deughden geweest, ft ook stichtelyken Oft zy heeft ook stichtelyke exem- wee* o.t pelen voortgebraght. geëerd. En de arme Dit zal wel genoeg zyn. D Hoo g gebruikte, vondel, de man die ter-goed^txouw^*n_ ^dbetert f _ by de gratitTi^^eeïei^Burgemeesterén, ^f"wer't gestel^ suPP00st by de Bank van Leening te Amsterdam. Zoo ging t... m d^ dagen n dat dit alles geheel verIk behoef immers niet te gg kunstenmaker als anderd is ? Wel zou men ook thans no^ ^ ^ Qool. dien hooft vereeren dw ma ^ du ^ baker STOTTER, .»»»»p» t dicS«r. Waailyk, er i> «oo,m.g»»S. 1018 Tacitus dan verhaalt, onder vermelding van veelbyomstandigheden die ik nu OCTAV.a was de dochter silanus, Ze werd zeer jong uitgehuw y was met dit huwelyk tor. Agrippina, de moede met nero te verbinden, niet tevreden. Ze ^enscht invloed dien ze meende op de jonge misschien wel om door den ï op.den-duur te kunnen be- vrouw te zullen uitoefene ' 'moest dus verbroken worden, heerschen. het huwelyk met sil anus moest ^ beschuldigde d en 'n voorwendsel was spoed g g , zuster, en durfde senator van ongeoorloofde zoo-iets heel af- zich - in die omgeving ont,.et en van z'n vrouw schuwelyk vond. Hy we 0CTAVi\ op-nieuw kon beschikt wor- 5™ £»re£.£d»» N»°'!e"p*5 ia,en oud, kreeg haar tot vrouw prfm£relukki<*st. Byna terstond De arme octavia trof.he , £ Teeds°v66r 't huwelyk — na 't huwelyk — en zelfs'n f ^n vroUW dat-i haar verstootte '■een het scheen te vernietigen. Voor de radikale poppaea echter, nero's nieuwe gemalin, was deze echtscheiding niet genoeg. Octavia moest sterven. Dat men aan zoo'n braaf hof niet verlegen was om 'n voorwendsel, spreekt venzelf. Ik vind het vreemd dat men nog de moeite nam, daarnaar te zoeken. Een ware weelde! Er werd besloten dat octavia zou schuldig zijn aan intiemen omgang met haar slaven, en wel bepaald met zekeren fluitspeler die eucaerus heette. Nero zelf was met deze beschuldiging maar half ingenomen. Hij had nog niet gebroken met allen eerbied voor .. . den schyn van recht — wat kan men van 'n zestienjarig jongetje meer verlangen? — en vreesde dat het volk de ongelukkige jonge vrouw boven zoo'n aanklacht zou verheven achten. Deze zucht om den schijn van recht te bewaren, blykt dan ook uit de geheele ... proceduur. Want 'n proceduur werd er van gemaakt, waarachtig! Reeds hieruit ziet met hoe onbedreven nero nog was. Weinig jaren later immers maakte hy zooveel omslag niet met z'n moeder! Ik laat in 't midden wat beter is . .. 1019. Neen! Geen onrecht is zoo gruwelyk, als wanneer 't gekleed is in vormen die 't doen gelyken op iets als rechtspleging. De moord op agrippin a doodde slechts 'n persoon. Een rechterlyk opgesmukte moord doodt de justitie. Wat heeft men in ons land met den armen jacob de vletter gedaan ? 1020. Nu dan, men wilde octavia niet zonder vormen naar de eeuwigheid zenden. Er zouden getuigen gehoord worden. Op 't verschil in vermoedelyke schuld na, had het proces wel iets van de befaamde zaak der koningin Caroline van Engeland. Zekere tigellinus wist zonder veel moeite uit octavia's slaven en slavinnen alles te persen wat tot 'n fatsoenlyke veroordeeling noodig was. Byna allen .. . Men verwondert zich immers niet, dat er geen zielenadel bestond by de lageren, wanneer de hooger geplaatsten alle gevoel zoo geheel-en-al hadden uitgeschud? ... byna alle slaven dan erkenden, bekenden, bevestigden wat men verkoos. Misschien zelfs was voor de meesten geen pynbank noodig. Die tigellinus verstond z'n vak. We willen hopen dat nero hem eerlyk beloond hebbe. Met of zonder marteling getuigden allen .. . Neen, niet allen ... goddank ! Daar blinkt ons uit dien poel van vuil, 'n juweel van den eersten rang tegen! Een slavin . . . En nu tóch 'n weddingschap, lezer! En wel in-plaats van de andere die ik zoo-even niet kon voorstellen, omdat ik me verklapt had. Ik durf wedden dat ge niet, zonder 'n boek opteslaan (870) ideen IV. 18 den naam weet van 't arme schepsel dat geheel a leen te imuucu van zóó'n omgeving, blyk gaf van adel der ziel. De trawant van nero , die met het verzamelen der noodige ge.„igenS Mast was, de «erloo.e h.I e» va» oc; tavia's slavinnen doen vastbinden op den martelstoe . sterk toe aehaalde koorden omklemden haar polsen en enkels. Ze werd gerekt gekneusd, gebrand, genepen, maar geen woord tegen ocflviVs eer kwam over hare lippen. De pyniger ging voort met noeineen om door de uitgezochtste martelingen haar tot schenn der waarheid te dwingen. Eén woord slechts ten-nadeele van octavia, verzekerde hy. en aan haar lyden zou n eind zyn. .. Dit woord sprak ze niet! In-plaats daarvan spuwde zy tigellinus in 't gezicht, en zeide ... Niet waar, lezer, de naam van zoo'n heldenmoedig meisje ver- ^bewaren voor'algeheelen ondergang? En 't doet u leed met foo^t Xt™ de Weddingschap... als ge die aanging.? En wilt ge nu weten waarom ge dien naam niet kendet wtre 7v — was slechts verheven, en ver- omdat ze ... Ziehier wat ze zeide: Tacitus verhaalt het in 't latyn, hooft in 't Hollandsch. En ik... n„v, 't,™ iammer zvn, als men hier m'n ideen toesloeg, omdat ik den moed had 'n uitdrukking te herhalen, die op zoo forsche wvze getuigenis gaf van 'n edel hart. Maar... fatsoenlyk was ze niet, de heerlyke pythias! Hooft veroorlooft zich 't woord te noemen dat ze sprak, en ik ... ik durf niet. We zullen dus in de taal van tacitus... wel zeker. Ie grec et le latir bravent /'honnéteié'. Maar . is ook die taal wel klassiek genoeg, d. i. naar de hedendaagsche mode wel voldoend onverstaanbaar? 'tls voorzichtiger tacitus te laten varen, en onze deftigheid te zoeken in 't Griekscti# Ziehier dan! Maar ik waarschuw den lezer: haal er geen knappe kinderen by. Liever 'n volwassen dommee (83) „ . , oVts ti xxtezetbedorven, en men schaamt zich niet me nog te plunderen bovendien. Men steelt m n denkbeelden, m'n wyze van uitdrukking. Men steelt tot m n fouten toe, ja... m'n fouten het liefst! (15) Uw boek is waar, brata yoeda, treurig waar! En toch, of juist hierom, wilde ik u gaarne voor zoo'n «bevredigend» vyfde treurspelbedryf bewaard zien. Vergeet uw zotten droom van recht, arme jongen ! Keer tot uw djatie-vlotten en tygers terug... geloof rne, 't zal u 'n verademing zyn! Och, 't zou zoo jammer wezen, als ge meer schreeft! Wie op uw «Feiten» geen acht slaat, zal zich evenmin laten opwekken tot iets goeds door wat ge daarop zoudt kunnen doen volgen. Integendeel. De schaamte over 't niet luisteren naar uw eerste woord, zou zich openbaren in mishandeling, zoodra er bleek dat ge u verstoutte aantedringen op afdoening. Maar ik dank u hartelyk voor uw boek, en voor al 't leed dat ge doorstondt, eer 't schryven daarvan u mogelyk was (30 !) Ge hebt de Natie — die me niet kent, naar ik hoor — in-staat gesteld my te leer en kennen, en ... wat in dat geval van gelyke beteekenis is : zichzelf. Uit uw boek brata yoeda, kunnen de Nederlanders als in een camera obsctira te aanschouwen krygen : welken poel van vuil ze in bescherming namen, toen ze voor duymaer van twist en z'n vuile konsorten party kozen tegen max ha velaar ! 1031. De Natie kent my niet. zegt de heer post? Ze schynt het toch de moeite waard te vinden, my door haar woordvoerders te doen lasteren. Die woordvoerders zyn alweer niet de Natie, hoor ik zeggen. Goed. Maar wie of wat is dan de Natie? Of bestaat er geen Natie? Onze verzenmakers en gelegenheids-enthouziasten spreken gewoonlyk Anders ! Zy toch weten die zoo moeielyk te vinden Natie wel optesmukken met al de deugden die den volmaaktst-gedachten hemel vervelend kunnen maken. Ik heb altyd gehoord dat de Natie was: weldadig, rechtvaardig, eerlyk, dapper, vlytig, edelmoedig, enz. Hoe toch heeft ze 't aangelegd, om al die volkomenheden te openbaren, als 't zoo vreeselyk moeielyk is natesporen wie haar dan toch eigenlyk vertegenwoordigt ? En is de boekhouding zuiver, wanneer men wel 't in de lucht springen van 'n held inneemt als bate van eer, maar terstond alle solidariteit van de hand wyst, zoodra er scha zou te boeken vallen van tegen-overgestelde schande ? op zoo'n manier kan de ellendigste horde Vuurlanders al heel gemakkelyk aan 'n voordeelig saldo van nationale voortreffelykheid geraken. De eischen der waarheid luiden anders! Indien 't niet de Natie is, die my miskent, lastert en martelt, dan heeft ook niet de Natie <1 haren bodem ontwoekerd aan de baren.-» Dan heeft ook zy niet %het Spaansch geweldgetemd in' n worstelstryd van tachtig jarenlang.* Dan heeft ook niet de Natie •den trotschen Engelschman vernederd, en den Oceaan ontboeid.» Dan heeft ook zy niet... Genoeg, niet waar? De voorbeelden van Nederlandsche voortreffelykhedens liggen voor 't grypen. Het mistasten zou moeielyk vallen aan den onhandigsten blindeman. Waarom dan tny hard gevallen over t gebruik van dat bepalend lidwoord ? Ik vertrouw dat de heer post my de wetenschappelyke konscientie toekent — in dit geval: in hoedanigheid van auteur slechts die ik even aanroerde opblzz. 61 en 62 (indetweedeui tg.blz.71) van rn'n Specialiteiten ... Alweer te veel vertrouwd, naar ik wel veronderstellen moet uit het toepassen op wj', van de vertelling over 't inkorrekt gebruik van mathematische scheldwoorden, waarmee theodor hook 'n onbeleefde vischvrouw ... begroette. Ik wil even de juistheid der strekking van dat aardig citaat onderzoeken. Doch vóór alles 'n proeve van definitie: Scheldwoorden zyn zoodanige interjektief-gebruikte nomina die alleen ten doel schynen te hebben., den daarmee gebeneficeerde op onaangename wys te kennen te geven dat men hem niet genegenis, en tevens het gemoed des sprekers te ontlasten van wrevel, zondet dat er in de keuze der gebezigde benamingen wordt acht geslagen op overeenstemming daarvan, noch met de eigenschappen van de toegesproken persoon, noch met de naastliggende oorzaken die den w> evel des sprekers hebben opgewekt. Is dit nagenoeg goed? Voor het tegenwoordig doel goed genoeg, niet waar ? Wanneer 'men iemand «dief» noemt, en hiermee wil te kennen geven dat-i gestolen heeft, heeft men hem niet gescholden, maar beschuldigd. Er zou namelyk harmonie bestaan tusschen de beoogde kwalifikatie van daad of karakter, en t daartoe gekozen woord. De wiskunstige termen van theodor hook echter, waren tenzyd-i in z'n vischvrouw inderdaad driehoekige of parallelopipedische eigenschappen meende ontdekt te hebben, en haar hiervan wilde kennis geven; «ten-fine van naricht» — ze waren inderdaad scheldwoorden. Het doet er nu niet toe, dat-i hiermede niets anders bedoelde dan 't parodieeren der, waarschynlyk even baroque, ïnterjektien van z'n partner. Die partner was 'n onbeschaafde persoon. En dit spyt me. Ik wenschte dat we ons haar konden voorstellen als iemand dien men geleerd had zinsneden te ronden, of nagenoeg, en die dus heden-ten-dage had kunnen optreden als auteur. Doe eens uw verbeelding 't hiertoe noodige geweld aan — zoo héél veel geweld is er niet toe noodig — en stel u voor. dat die vrouw bundels ideen in 't licht gaf. Ik vraag u, of ze haar auteurstalent zou gebruiken om zeer in den beginne van den kursus dien ze opende, aantedringen onjuistheid van uitdrukking en oefening in ' t bepalen, gelyk ik deed op een der eerste bladzyden van mijn ideen? Ik gis dat niemand dit van haar verwachten zou. Vindt ge nu dat ik 't my gemakkelyk maak, door me te vergelyken by zoo'n onbeschaafd wezen — we stelden dat ze, zonder verhooging van zielsrang, ware afgericht tot auteurschap welnu, dan noodig ik u uit, myn konscientie der wetenschap als schryver te toetsen aan andere modellen. Doch ... let hierby op de laagte van de nummers 10 en 13, en vergeet by de studie van den oorsprong dezer nutnmers, vooral den wenk niet dien ik trachtte te geven in 30! In-weerwil van uw grappigen zysprong op de londensche vischmarkt, kan ik niet gelooven dat ge na zoo'n onderzoek geen vertrouwen zoudt stellen in m'n wetenschappelyk geweten. (Zie ook799, seqq. en eigenlyk al m'n werk.) 't Komt me onmogelyk voor, dat ge my zoudt aanzien voor iemand «die maar zoo losweg wat neerschryft.» Dit blykt dan ook — lynrecht tegen de bedoelde strekking der vischmarkt-epizode in — uit uw geheelen brief, die achterwege zou gebleven zyn indien gy gemeend hadt dat ik 'n kogelbaan-beschryvende rog met het overbrengen van m'n argumenten belastte, of wel dat ik ooit zoo'n projektiel zelf voor 'n argument wilde doen doorgaan. Ik van myn kant vertrouw U te veel konscientie toe, om te vreezen dat ge hier de vooropgestelde bepaling uit het oog zoudt verliezen , en my tegenwerpen dat ik my in 'n gebezigde kwalifikatie kan vergissen. Zoodanige onjuistheid immers zou haar daarom niet doen overgaan in de klasse der scheldwoorden ? Indien ik ten-onrechte iemand «dief» noemde met de bedoeling hem diefstal te verwyten, heb ik met meer of min strafwaardige lichtzinnigheid my vergist, of ik heb gelasterd. Maar gescholden heb ik niet. Van zoodanige vergissing zal ik straks 'n voorbeeld geven. Ik heb 'n med culpd afteleggen, dat in de oogen van sommigen kracht zal byzetten aan dat gedeelte van den leidschen brief, waarin ik word beschuldigd van .. . onrechtvaardigheid jegens de «modernen.» Aldus namelyk vertaal ik 't door den heer post ten-onrechte gebruikte woord »laster.» (Alweer 10!) 1032. Om trouw te zyn aan m'n program van streven naar nauwkeurigheid, moet ik nu terugkeeren tot m'n aanklacht dat de Natie my doet belasteren door haar woordvoerders. Had ik hier moeten schryven: ze laat me lasteren? Misschien ! Toch laat ik 't woord «doet» staan, omdat het myn bedoeling eenigszins juister uitdrukt. Ieder ziet in, dat nalaten 'n handeling wezen kan. Het was 'n daad van de Natie, toen ze den laaghartigen van twist — geen scheldwoord, hoort ge! Ik kwalificeer den man — 't was 'n daad. toen ze hem ongestraft veroorloofde het sein te geven, hoe men op de goedkoopste wys 't boek Have laar zou kunnen smoren. Hy was 't die, in den angst van z'n hart overleggende hoe hy zich verantwoorden zou, indien men hem vroeg om opheldering... Ze wérd gevraagd. . ..hy was het die 't helsche middel bedacht, dat aan alle verantwoording 'n eind maakte! 't Zwygen kwam hem gewenschtervoor, zeide hy « want hy was bevreesd voor den schyn vanpartydigheid.» Doch anders: izou hy over dat boek en over dien schryver veel kunnen zeggen, s Is 't 'n daad of niet, van de Natie: dat ze genoegen nam met dat voorwendsel om te zwygen over de hoofdzaak ? dat ze die lasterlyke aantyging duldde in den mond van 'n beschuldigde! In den mond van denzelfden man die genoodzaakt was officieel te verklaren: dat ik by de Indische Regeering gunstig genoteerd stond 1 dat zyzelf den door hem uitgedachten schurkenstreek — géén scheldwoord: ik kwalificeer! — nog altyd blyft toepassen, om zich te onttrekken aan rechtdoen in de Havelaarszaak ? In waarheid, waar zulke kemels van ongerechtigheid geslikt worden, begryp ik niet hoe één lid van de Natie durft spreken van eerlykheid en goede trouw! Wat den heer post aangaat, en zyn optreden voor wat hem Recht toeschynt, zal ik dan ook op deze inkonsekwentie terugkomen, en wel by den terugslag op velerlei soorten van «staatkunde» waarmee ik de reeks idef.n sluiten wil, die na Vorstenschool 'n aanvang namen. Tezaam genomen vormen zy iets als 'n gedeeltelyke afrekening. Gedeeltelyk! Want ik sla veel over, en 't ergste! Die van twist kende de Natie, naar my gebleken is. Hy schynt geweten te hebben wat ze slikken kon! En ik—'n soort van brata yoeda nog, minus de liefhebbery! — ik kende de Natie niet, toen ik me tot haar wendde. Letterlyk als 'n onbedorven kind dat nog vertrouwen stelt op de moraal der laatste blad/.yden van z'n schoolboekjes, zou ik 't onmogelyk geacht hebben dat 'n edele zaak als de myne, door één wanhopig-brutale lasterlyke insinuatie kon worden vermoord onder de oogen van 'n geheel Volk, van de Natie! Kan de heer post beweren dat de Natie den Have laar niet kende? Ze «rilde» immers? Kan hy beweren dat men niet nieuwsgierig was naar t Tntwoord van den plichtvergeten Landvoogd die door my was aangeklaagd voor \ forum van 't geheele Volk ? kan hy beweren dat men f'n antwoord niet verstaan heeft? 7e heeft toch met gretigheid het onedel wapen aangegrepen daftv haarTn dT hand drukte. En nog altyd verweert ze zich met hetzelfde moordtuig. In de vorige immmm gaf ij^rvan „„nio-e voorbeelden ... weinigen uit velen ! Ik kan getuigen üat er _ by-wyze van spreken, en op zéér weinig uitzonderingen na uit Nederland niets tot my kwam dan zulke weerklank. Het lnu dan - uil de Natie, uit dezelfde Natie die m'n werken ver- slindf gaat geen enkele stem oP om te protesteeren tegen zulke infamie! Men duldt het, dat ik m'n pen moet gebruiken tot het bestryden van zulke vyanden. Men belastert my. Want «laster» is het, wanneer men iemand die bewees 'n goed mensch te zyn, en in-verhouding tot het algemeene peil, 'n uitstekend goed mensch ... Of heb ik gelogen in den Havelaar ? Komaan, mooivinders 1 Of heb ik gelogen in den brief aan den gewezen Landvoogd ? Komaan van twTst! Me dunkt dat de termyn van antwoord als verstreken zou kunnen beschouwd worden. Die brief wordt over weinige weken (Januari 1872) vyflien jaren oud! Maar nog roep 7k TfoeTantwold! Nog wil dat ik in iets, hoe gering ook, de waarheid te-kort ■ x Vool van ,87:. Bedoelde brief komt voor in de «Indrukkenvan len Gedurende die vyftien jaren hebt gy rustig geleefd. Ge hadt tyd en /oisir, dunkt me, om u gereed te maken tot het geven van eenig ander antwoord, dan den door de Natie zoo goed begrepen wenk, my aftemartelen door laster! Ik bracht dien tyd anders door, dit verzeker ik u! Ik zwierf, en leed gebrek, en werd gesmaad, en ... arbeidde. Misschien zou ik me, als ge nu eindelyk eens spraakt, mogen beroepen op de afmatting die 't doel van uw taktiek schynt geweest te zyn. Welnu, ik beroep me hierop niet! Als waren de zaken waarover ik u in Januari '58 schreef, eerst gister gebeurd — ik heb nooit gelogen en dus geen byzonder geheugen noodig! — ik zal u te-woord staan. Komaan, m'nheer van twist ! Nu ja, hy zal met zwygen voortgaan. En waarom ook niet ? Hy weet immers dat de Natie het duldt ? Hy weet dat niemand hem in 't aangezicht spuwt... En over die Natie zou ik me niet mogen beklagen, omdat ze my «niet kennen» zou ? Wat is openbaar, indien niet myn grieven openbaar zyn, en de taktiek waarmee men ze tracht te smoren? Herhaaldelyk beweerde ik dat zy die ik aantastte, niet «durfden» spreken. De heer post ontkent dit, en schynt myn bewering te willen ontzenuwen door 't feit dat hy me antwoordt. Dit geloof ik gaarne! Gy post, hebt niets op uw geweten, en daarom doet juist uw schryven de beteekenis uitkomen van't zwygen der anderen, die ik aantastte. Om konsekwent te zyn met den indruk die £7aanspoorde tot het opvatten van de pen, behoortgy even als ik verontwaardigd te wezen over de dryfveeren, waardoor al die anderen — hen die ik noem en uitdaag— zich hiervan lieten terughouden. En welke dryfveeren zouden dit dan zyn, indien ik ongelyk had ze te zoeken in gebrek aan moed? Moet ik ^/herinneren dat er in m'n uitdrukking: «niet durven» geen zelfverheffing ligt, alsof er vrees zou bestaan voor myn persoon 1 Indien ik beweer — om nu by dien van twist te bly ven, als 't beste exempel van de laaghartigheid die ik brandmerk — dat hy «niet durft» dan zal dit toch wel beduiden, niet waar, dat hy naar myn inzien geen kans ziet de door my geopperde stellingen met goeden uitslag te bestryden ? Is 't verkeerd gezegd, als ik dit «niet gewaagd heeft! — zou t ontkennen der vergiftiging te-pas gekomen zyn, als er ontkenning mogelyk ware! De door dien dokter gemaakte opmerking op n byzaak, levert alzoo '11 bewys te meer voor de door my medegedeelde hoofdzaak. Myn voorganger die slechts gedreigd had z'n plicht te zullen doen, was vermoord. Ik wist dit, dééd m'n plicht in die omstandigheden, en word door de Natie uitgemaakt voor 'n slecht mensch, of bespot met den naam van mooischryver. Hoe oordeelt hierover de heer POST, die party-trekt voor RECHT? rlurven » noem ? En is dit niet evenzeer van toepassing op anderen. Herinner u de vertelling over den verwunschenen Bogowonto. Niet durven 1 Wat anders? Ge hebt toch m'n werken gelezen, <*y die u m'n leerling noemt? Zonder nu te spreken van stryd, aanval, vyandschap ... is 't niet, ook reeds uit 'n litterarisch oogpunt alleen, 'n vreemd verschynsel dat ze nooit — of zoo goed als nooit — besproken werden in dagblad of tydschrift? Kunt ge ook daarop de vraag toepassen : wie zal 't drukloon betalen ? Zeer wel weet ik, dat de poging om op dit terrein m'n arbeid doodtezwygen, 'n anderen grond heeft dan, byv. het zwygen van dien van twist. Zonder de zich overal openbarende schuwheid voor... den Bogowonto, zou ik in beraad staan het niet eens voor 'n poging aan te zien, en misschien de heele zaak toeschrvven aan de eigenaardige traagheid die zich in byna alle voortbrengselen der hedendaagsche letterkunde openbaart. (Zie Naschrift Bruid d. b.) 't Een belet het ander niet. Het door van twist gegeven wachtwoord is nu eenmaal, m'n persoon te belasteren, en myn handelingen zoowel als m'n werken te ignoreeren. Dit laatste doel meent men te kunnen bereiken door onthouding, en daar nu de afkeer van de inspanning die tot het ontleden myner denkbeelden zou noodig zyn, denzelfden weg uit wyst, werken luiheid en valsheid elkander in de hand. (Bh. 151 •) Drukloon? Wie betaalt het drukloon van myn werken ? Ik niet, dit verzeker ik u! Integendeel, men betaalt honorarium aan my. Waarom dan zou 't bestryden van die werken, mits 't met eenigen schyn van grond geschiedde, onkosten veroorzaken ? De heer post wordt verzocht, zich by de overdenking dezer vraag, niet te bepalen tot z'n onmiddellyke omgeving. De meest bekwame jongelieden — ik begryp dit zouden niet terstond slagen in 't vinden van 'n uitgever voor 'n eerst werk. Maar . . . ouderen, hooger geplaatsten, zy die 'n naam kunnen aanbieden als borg voor 't welgelukken der onderneming ? Meent de heer post dat de zwerm doctoren en hoogdoctoren in allerlei vakken of wel hun uitgevers — slechte rekening zouden maken door 't weerleggen van myn stellingen? Zouden ook van twist en dezulken zwygen uit angst voor de rekening van 't drukloon ? Me dunkt dat een tegen my gedrukt werk goed ontvangen, of althans gekocht worden zou. En te geruster kan men 't schryven hiervan wagen, omdat men by-gebrek aan eigen talent, opgang maken zou door 't uitgestrooid praatjen over het myne. Ik laat nu in 't midden, in hoever sommigen behoefte hebben zouden aan dit laatste bemoedigings-motief, en durf niet beslissen of hier de treurige verzuchting te-pas komt, die ik meedeelde in 1011. Tot het voorstaan van Waarheid, is geen talent noodig. Geen ander talent althans, dan ook den eenvoudigste gegeven wordt door 't besef zélf van die Waarheid. Ik behoef van den heer post niet te gissen, dat-i hiervan overtuigd is. Hy zegt het uitdrukkelyk in z'n brief, die niet zou geschreven zyn, indien deze betuiging niet oprecht was. Weer noodig ik hem uit, zich rekenschap te geven van de oorzaak die alle anderen belet te handelen als hyl Hen vooral die daartoe meer dan hy geroepen schynen? Het is me ondenkbaar dat-i daarna niet zou instemmen met m'n oordeel over de Natie. Wat hem in dit geval zou weerhouden hebben reeds vroeger zoo'n eenvoudig middel ter beoordeeling van «Publiek» aantewenden, zullen we straks onderzoeken by 't weerzien van de Nieuw-Rotterdamsche Courant, en haar Staatkunde. 1034. Indien de Natie my niet kent, vraag ik tot wie dan de oproepingen gericht waren, die voor twee jaren in de couranten verschenen, en die ik plaats geef in m'n ideen, ook vooral om te konstaleeren wat er van die «Oproepingen* geworden is. Met moeite houd ik nu m'n opmerkingen over die stukken terug, 't Is me hier alleen te doen om m'n verhouding tot de Natie te kenschetsen. Hier zyn ze: «Medeburgers! Eene zware verantwoordelykheid rustte op u. Een minderjarig volk van 15 millioen zielen was aan uwe voogdij toevertrouwd. Zijne bezittingen werden door u aan wanbeheer overgelaten, zijne inkomsten verduisterd, zijne opvoeding verwaarloosd, zijn personen mishandeld en tot slavenarbeid gedoemd. Groote en kleine profeten waren onder u opgestaan, doch gij hoordet hen niet. Hunne waarschuwende en bestraffende stem werd verdoofd onder het getrommel en gefluit der aanbidders van het gouden kalf, dat uit den behaalden roof voor uw aanschijn was opgericht. Koffie en suiker waren het laatste woord van alle Indische regeeringswijsheid; batige sloten, nimmer toereikend geacht, sloten den mond der gerechtigheid. Het was stikdonkere nacht, rustige rust in uwe harten. Dat zedelijk en stoffelijk bederf daaronder voortwoelden en aan de schijnbare zegepraal van onrecht over recht, van onzedelijkheid over zedelijkheid, van kortzichtige baatzucht over welbegrepen eigenbelang eene geduchte wraak voorbereiden, was U niet tot bewustzijn gekomen. Dat in uw Staats- en uw volksleven, in moederland en koloniën er zich reeds de plaatselijke verschijnselen van openbaarden, werd door u niet opgemerkt of aan andere oorzaken toegeschreven. Er was periculum in mora. Als een slaapwandelaar aan den rand van een afgrond, dreigdet gij naar beneden te storten. Daar ging opeens eene rilling door den lande. Gij werdt plotseling wakker geschud en van den afgrond teruggetrokken. Uw geest werd opgeklaard en het beeld van den een,gen waren Güd den C od van liefde en rechtvaardigheid, werd u weder duld*:Het^ van het gouden kalf vervulde u met schaamte en weerzin - <:n een kreet van verruiming ontsnapte aan uw borst, toen e Droogstoppels, die u tot nu toe in zijn dienst waren voojgaa» stikten in kofli en verdwenen. Van dien tijd af dagteekent eene betere politiek voor Indie, ♦) niet meer de zinnelijkheid en kansberekening van partijhoofden en specialiteiten, maar eene nationale politiek, de vaste wil van het Nederlandsche volk, dat niet langer verkiest de bloedzuker te Ziin van den trouwhartigen .lavaan, maar strenge rekenschap vraagt van het beheer der goederen en de behandeling der persoonlijkheid van zijnen pupil. Dat er in die richting nog veel te d°e°ov^'^t' wie zal het'ontkennen? Doch ik constateer slechts den geest, en die geest, welke nog dagelijks veld wint, gaat reeds dagelijks voort nieuwe vrucl^en rf te werpen. En hij, de man, die dien geest heeft wakker geschud w.en, persoonlijkheid dus in zoovele opzichten de onze is geworden . (>o.id, ee en aanzien vallen den veldheer toe, die het meest heeft uitgemunt in liet slachten zijner nevenmenschen. Maar hij, de veldheer der gedachte, die toenadering en liefde heeft gekweekt tusschen mülioenen. D'e m*n deburgers'. is arm, maar arm als Job op den mesthoop, nog straks in het bent van eenige nietige inkomsten, door zijn tot broodschrijven gedoemd talent vernieesterd, doch thans door een samenloop van omstandigheden ook van die geringe hulpmiddelen verstoken. Die man zwerft rond in he buitenland, ziek van geest en lichaam , met harde woorden«an8e»Pr° "e om de schamele huishuur, die hij niet 111 staal is te ™ ™ ° zonder eenige geschonken kreutzers in den zak , om het zwarte biood te koopen dat hem voor hongerdood moet behoeden. Dat.te derde, schokte mij; dat te vernemen moest, meende ik,.ook uJimde en schokken. Zal'dit dan, vroeg ik mijzelven af, onze dankbaarheidziji jegens dien man: en zal in hem de veroordeeling onzer nakome ingschaj gewettigd worden, zoo dikwijls tegen het voorgeslacht.in ons bi nen-e opgerezen, dat een burger, die zich zoozeer verdienstelijk jegens het a derland heeft gemaakt, in honger en ellende is moeten omkome^ Het 1, waar: er kunnen tegenbedenkingen worden voorgebracht. Dal.de sc . Noot van 1874. Hier vergist zich de heer van gennei\ Na tverschynen van den SI avelaar, is er in Indie niets, volstrekt „iets verbeterd wat dan ook blykt het zoeken niet geweest te zyn Men begon met iemand.aan hoofd der zaken te zetten, die geen andere verdienste bezat, dan dat-i nog sneller dan de meeste anderen, op Java ryk had weten te worden. De benoeming van den millionair 1 kansen van de putte is n 'onderlinge — doch zeer karakteristiek-Nederlandsche — repliek op t Havelaarsplei dooi. De man had in Indie geld weten te maken, en dus .. . Nooit openbaarde zich de aanbidding van den mammon op walgeljker wys. En dan nog te spreken van verbeteringen die t gevolg^ varimy boek zouken geweest zijn... de onbeschaamdheid gaat ver Men zie hierover de Inleiding tot den brief aan den G. G. m ruste, in de drukken van den dag.» wijze om onze belangstelling te toonen. De barmhartige Samaritaan, het Roode Knus vraagt niet naar den landaard of den conduitestaat der gekwetsten. Hij brengt hulp in nood, zelfs aan vijanden. Hoeveel meer moeten wij het dan doen aan een medeburger, jegens wien wij doorbanden van nationale dankbaarheid zijn verbonden? En nu, de practische slotsom dezer oproeping! Niets ware gemakkelijker dan zich door eene individueele bijdrage aan zijn deel in de algemeene verantwoordelykheid te onttrekken. Dat dergelijke bijdrage, daargelaten het onaangename van den vorm, doel zoude treffen, mag worden betwijfeld. Ik wenschte dus, dat door het bovenstaande eenige edele, invloedrijke mannen onder u mochten worden opgewekt, om het initiatief te nemen tut bijeenbrengen van een fonds, waarvan de inkomsten konden strekken om, op zoodanige wijze, als geschikt geoordeeld wordt, aan den betrokkene eene onbezorgde toekomst te verzekeren. Wel is waar schijnt het oogenblik daartoe slecht gekozen, nu, onder de noodlottige tijdsomstandigheden, het Roode Kruis alle harten in beweging zet. Doch is die opgewektheid geene bloote modezucht, is zij werkelijk de heerlijke vrucht van het kruis van Golgotha, dan moet zij, wel verre van een beletsel, veeleer een aanmoediging zijn om den geest der liefde ook in andere richtingen te doen werkzaam zijn. En dan vraag ik in gemoede, of, waar de toekomst van oude dienstboden in hofjes, van oude mannen en vrouwen in daartoe bestemde godshuizen, van oudgedienden in invalidenhuizen wordt verzekerd ; waar duizenden en honderdduizenden worden toegewijd aan zoovelen, die geene andere aanbeveling hebben dan hunne armoede, — of daar de hand van het Xederlandsche volk te kort mag schieten om voor ellende en broodsgebrek te bewaren een man, die in de meest versteende harten heeft lires geschoten en ods, ten aanzien van een gewichtig deel onzer verantwoordelijkheid, tot een nieuw leven, tot heil van millioenen heeft opgewekt. Dat die man mij niet tot deze oproeping heeft gemachtigd; dat hij mij persoonlijk onbekend is, dat ik slechts door mededeeling van een vriend, vergezeld van een roerend schrijven van den betrokkene, tot die oproepiDg ben overgegegaan; maar bovenal, dat de naam diens mans, zonder dat hij genoemd wordt, oj) uw aller lippen zweeft, zal, hoop ik , voor u een bewijs te meer zijn, dat het hier, zoo voor u als voor mij, slechts de vervulling geldt van een nationalen plicht. Eenmaal die plicht voor oogen hebbende, heeft het Nederlandsche volk nimmer geaarzeld en zal het dat ook thans niet doen. Rotterdam , i October 1870. ï. van gennep.» Het tweede stuk luidde aldus: Landgenooten ! In de A^. R. C. vnn 3 Oct. jl. is een beroep gedaan op het Xederlandsche Volk. om den schrijver \an den Max Ilavelaar in zijne ongelukkige omstandigheden tegemoet te komen. Wij hebben gemeend, voor zooveel onze zwakke krachten vermochten, aan die roepstem gehoor te moeten geven, door ons met de inzameling van bijdragen en het beheer van een daaruit te scheppen fonds te belasten. Ook onzes inziens tocb geldt het hier een man, aan wien Nederland groote verplichtingen heeft. Niet alleen dat onze Letterkunde in den begaafden schrijver, met zijne rijke verbeelding, verrassenden betoogtrant, eenvoud en kracht van uitdrukking, eene ster van de eerste grootte bewondert, — zijne aanspraken reiken verder. Er was een tijd, toen de Xederlandsche scepter loodzwaar, op Indië drukte. Millioenen werden jaarlijks in de Xederlandsche Schatkist overgestort. Van de wijze, hoe die millioenen verkregen werden, gaf men zich geen rekenschap. Wel waren reeds sedert 1848 in het Wetgevend Lichaam welsprekende stemmen opgegaan, die tot ernstig nadenken moesten leiden. Doch er was meer noodig dan de lezing van verminkte Kamerverslagen of een weinig verspreid Tijdschrift, om den geest van belangstelling in het Nederlandsche Volk, tot in de harten onzer vrouwen en kinderen te doen doordringen. Daar verscheen de Max havelaar. Onder liet pseudoniem «MULTATULI» (die veel geleden heeft), een naam, waarop de Schrijver aanspraak had, die zijne betrekking in Indië aan zijne vurige (volgens zijne superieuren, te vurige) zucht tot herstel van onrecht ha opgeofferd, deed zijne geniale pen ons eenige oogenblikken met den Tavaan leven en voelen. Die oogenblikken waren voldoende om den indruk te vestigen, die niet meer kon worden uitgewischt. Wij gelooven dan ook niet te veel te zeggen, door te beweren, dat, van af de verschijning van den Max Hazelaar, de volksovertuiging in Nederland dagteelcent, dat Indië naar recht en billiikheid behoort te worden geregeerd, en da; geene koloniale politiek met de eer en het welzijn van Nederland vereenigbaar is, die niet de belangen van Moederland en kolome op harmonische wijze weet te doen samentreffen. Conservatieven en liberalen kunnen dit oordeel onderschrijven, welk ook hun verschil van meeningen zij omtrent de middelen tot verbetering. De schrijver van den Max Havelaar mist dan'ook alle eigenschappen van een partijman. Liberalen noch conservatieven kunnen hem de hunne noemen, waar het er op aankomt hunne uiteenloopende zienswijze in practischen vorm toetepassen. liet is dan ook niet tot deze of geene partij, dat wij het woord richten, maar tot U allen, van wat godsdienst, politieke beginselen, kunne, leeftijd, rang of stand gij ook zijt, die door de lezing van den Max Havelaar tot billijker gevoelens jegens Indic en zijne nulhoenen goedaardige en nijvere bewoners zijt opgewekt. Den man. die onze harten verzacht heeft, zijne vrouw en kinderen, den strijd des levens te verzachten, is ons doel. Moge de geniale schrijver in Uwe belangstellende medewerking eene vergoeding voor gedragen leed en eene hulde der dankbaarheid voor zijnen schoonen en vruchtbaren arbeid vinden! De vorming van plaatselijke Commissiën, om ons in onze werkzaamheden te steunen, zal op hoogen prijs gesteld worden. Mr. T. VAN GENNEP, Rotterdam. Advocaat te Batavia. Dr. 11. KERN, Hoogleeraar te Leiden. Mr. H. I". G. QUACK, Hoogleeraar te ('/recht. t. j. stieltjes, Delft, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. A. c. wertheim, Directeur der Nederl. Crediet- en Depositobank te Amsterdam. Ziehier het derde stuk dat 'n eind aan de zaak maakte: * «De ondergeteekende, vernomen hebbende dat velen in de nieening verkeeren, dat hy iets zou ontvangen hebben van de gelden die in der tyd door de dusgenaamde multatuli-commissik, ten zynen behoeve verzameld zyn, acht zicli verplicht tot de uitdrukkelyke verklaring: dat dit niet geschied is, en niet geschieden zal. Hy meent alzoo'gerechtigd te zyn. den welwillenden die bydragen tot het mutatuli-fonds hebben aangeboden, te verzoeken over hun by de bedoelde Commissie gestorte gelden wel te willen beschikken. J Wiesbaden, u September 1872. MUI. rATixt.» Nog-eens: met moeite weerhoud ik my van opmerkingen over deze stukken. Ik vraag nu alleen: of er mag beweerd worden dat de daarin behandelde persoon by de Natie onbekend is. 1035. Neen, alle opmerkingen over die beide oproepingen kun ik niet terughouden. De lezer zou zich /eer vergissen, indien hy m'n tegenzin in de behandeling van die zaak, toeschreef aan vrees dezen of genen te krenken. Ik vrees niemand. De oorzaak ligt in m'n onwil om Publiek tot getuige te roepen by de wonden die me zeslagen zyn, nadat me bleek dat men zich met zulke tooneelen vermaakt. (Zie de ontvangst die den Have laar^ te-beurt viel, in verband met de parabel over chresos in de Minnebrieven). Wat ik my veroorloof thans over die Multatuli-commissie te zeggen, komt op deze beide punten neer. 1° De beschry ving die de heer van gennep van m'n toenniahgen toestand geeft, is juist. Ik leed honger. Niet by boekerige manier van spreken, maar inderdaad letterlyk honger! Een kleine toelichting van de oorzaak ware, dunkt me, daarby te-nas gekomen. Er is verschil, niet waar, tusschen iemand die normaal arm is. en den schipbreukeling die door n buitengewo_ nen samenloop van omstandigheden, behoefte heeft aan hulp? Of begrypt men dit verschil niet? De M. C. verkoos het niet ïntezien. Ze scheen zich te willen tooien met zekere kleur van weldadigheid die by de heele zaak, indien ze juist ware voorgesteld, niet zou te-pas gekomen zyn. Men had beter gedaan zich te wenden tot den spekulatie-geest dan tot den rechtvaardigheidszin of t medelyden van de Natie. Geen Russische Spoorweg-Maatschappy, geen Egyptische asfalt-compagnie, geen Crediet- en Deposito-bank kan zulke renten en dividenden betalen, als ik zou kunnen doen, wanneer men 't industrieel bon-sens had gehad my tot geregeld arbeiden in-staat te stellen, en my de financieele vruchten daarvan te verzekeren. Ik was in 1870 in den bedoelden moeielyken toestand geraakt door onverwachte geldelyke ongelegenheden van m n toenmah2en uitgever. Wie goed leest, zal van de daaruit ontstane geestesstemming sporen vinden in m'n III" Bundel, en tot m n grooten spyt ontbreken dergelyke sporen waarlyk ook in m n andere werken niet! *\ /fooi van 1876. Daar niet alten aan deze uitnoodiging hebben voldaan, is er over 't resteerende — een gering bedrag trouwens — ten-behoeve van 'n weldadig doel beschikt. Een eerste fout van die M. C. was alzoo, my voortestellen als 'n bedelaar die gealimenteerd moest worden. Ik was integendeel 'n werkman die z'n gereedschap miste, namelyk : betrekkelyke rust, zekerheid van te kunnen voortgaan, opheffing van eenige gemoeds servituten die my stoorden — en storen. — in m n arbeid. Die M. C. heeft zich niet verwaardigd my te vragen wat ik behoefde, en zelfs ruimschoots het hare toegebracht om m n toestand nog ondragelyker te maken. Want — en hierop komt de hoofdzaak neer — haar verkeerde handelwyze vloeide niet voort uit onvermengde domheid. Er was boosaardigheid in t spel. Uit scheen my te blyken uit eenige handelingen Niet gewoon my te overylen in oordeel, vooral met in veroordeelen, schortte ik m n opinie op. Ik durfde zelfs nog niet overgaan tot n beslissing, toen ik 't zonderling stuk van den heer van gennep had gelezen, waarin hy aan 'n provinciaal blaadje z n excuses maakte over de gepubliceerde «Oproepingen.» Moeielyker nog viel me uitstellen van die veroordeeling, toen ik in datzelfde vodje de vergoelykende verzekering las van den jongen kern : < dat het volstrekt de bedoeling niet was my'uwer kelooze toekomst te verzekeren.t> Hy en de zynen alzoo zouden my op m'n ouden dag aan 't werk zetten ! Ik werkte reeds zeer hard, toen kern en z n kollega quack in de wieg lagen, en meen inderdaad aanspraak te hebben op wat rust. Doch al zy 't nu dat met op deze bewering m n aanvankelyk berusten in die «Oproepingen» gegrond was — juist immers om tot werken te worden instaat gesteld, had ik die zaak haar loop gelaten — dit gaf, ook aan de meestbelovende jongelui, t recht niet, zich aantestellen tot opzichteres over m'n arbeid, nfunktie, waartoe zekere graad van kunde, bekwaamheid en ervaring vereischt wordt, dien ze nog altyd niet bereikten, en waarschynlyk nooit bereiken zullen. Toch dacht ik by dat alles slechts aan domheid, en ik bepaalde me tot het schryven van 'n annonce, waarin ik de kracht had alle toespeling op dien jongenswaan te vermyden, en slechts te waarschuwen: tegen 't waarde hechten aan stukken die met van myzelf waren uitgegaan.» Deze annonce werd, na by 't Handelsblad aangenomen te zyn waarvan ik 't bewys heb — onderschept, en met geplaatst, loen ik dit later te weten kwam, had ik de middelen niet, haar andermaal — en dan aan 'n ander blad natuurlyk! ter plaatsing aantebieden, want ik was inderdaad zeer arm. Bovendien, de verhouding was op dit tydstip alweer veranderd. Er bleek me namelyk dat ik heel iets anders zou te publiceeren hebben, dan die met voordracht kleurlooze waarschuwing! Myn zoolang bestreden vermoedens bevestigden zich. Ik had niet tedoen met domheid alleen. Door'n zonderling toeval kwam ik in 't bezit van een, door 'n lid der M. C. aan 'n medelid geschreven briefje... Schryver en geadresseerde zullen vreemd opzien. Ik gis dat ze van 't verzeilen van dat dokumentje geen kennis droegen. Nu eerst zullen ze dan ook begrypen, waarom ik, met dat stuk in handen, geen dupe was van hun voorgewende welwillendheid! ... een briefje dan, dat het bewys leverde van wat ik, opmerkzaam gemaakt door velerlei... zonderlinge handelingen, reeds lang giste: het bewys dat ik te doen had met vyanden! Ziedaar, zeer in 't ruwe, m'n ondervinding van de welwillendheid der Multatuli-commissie, en de hoofdzakelyke aanleiding tot het publiceeren myner verklaring van n September 1872, die ik heb doen plaatsen in vyf verschillende dagbladen. 20 Ik protesteerde na de lezing van de Oproeping des heeren van gennep tegen het daarin voorkomend woord: «walm.» Dat stuk was geheel-en-al buiten m'n voorkennis gepubliceerd. De opmerkingen die ik te maken heb omtrent de hardnekkige zucht om my te doen doorgaan voor 'n slecht mensch, of voor iemand althans die behoefte hebben zou aan iets als vergiffenis — vergiffenis van de tot in 't merg bedorven Nederlandsche Natie, godbetert ! — mag ik nu voorbygaan, omdat ik straks iets dergelyks zal te behandelen hebben. Hier dus alleen de mededeeling van m'n uitdrukkelyk protest tegen dien in van gennep's stuk aangebrachten «walm» en van m'n aan de Multatuli-commissie gestelde voorwaarde: «van 'n waardige behandeling der zaak.» Dit beding is de heeren wat zwaar gevallen. En toen hun bleek dat ik nu juist niet verkoos overtegaan in de maatschappelyke pozitie van 'n kandidaat voor Ommerschans, wreekten zy zich door my te benadeelen zooveel in hun vermogen was. Zeker zullen nu ook zy vertellen dat ik 'n byzonder slecht mensch ben. Inderdaad? Welnu, dat ze 't schryven / Dan zal ik me verantwoorden, zoowel over 't aanvankelyk aannemen van de aangeboden hulp, als over 't afwyzen! Eén woord tot slot. Niet ik kan aan elk lid in 't byzonder het aandeel toewyzen, dat van de jegens my gepleegde infamie, voor zyn byzondere rekening komt. Dit moeten de heeren onder elkander uitmaken. Ik kende slechts de Multatuli-commissie. De heer van gennep trouwens is kort na z'n ... zonderling stuk in de Zaanlandsche Courant, naar Indie vertrokken, en heeft geen deel aan wat er later gemachineerd is. Ik ben overtuigd dat hy ter goeder-trouw was, toen-i z'n eerste Oproeping schreef. Daarin was 'n élan waaraan, om edel te zyn, niets ontbrak dan de zedelyke moed om dóórtezetten. Er zal wel weer 'n fragment van de Natie tusschen beide gekomen zyn ! 't Ergste by zulke gelegenheden is, dat er later behoefte wordt gevoeld aan voorwendsels, waarnaar dan moet gezocht worden. Eerst werden ik en de mynen bedrogen met valsche hoop, en tenslotte werd ik dan nog bovendien — gedeeltelyk buiten m'n weten — belast met het leveren der my bezwarende oorzaken van zulke teleurstellingen. Ik moest doorgaan voor 'n onverlaat, omdat anderen 'n dekmantel noodig hadden voor hun karakterloosheid. 't Verloop van zulke dingen was altyd hetzelfde. (948,1004.) Eén ding moet ik dankbaar erkennen. Na de door van gennep en kern afgelegde verklaringen en beloften, heeft de redaktie van de Zaanlandsche Courant, het voortzetten der nu eenmaal buiten haar voorkennis en goedkeuring aangevangen zaak, heel goedgunstig veroorloofd. Het mócht, toen men haar verzekerd en beloofd had dat ik aan 't werk zou worden gezet. Dit was toch zeer edelmoedig, niet waar? Vergelyk deze zachtzinnigheid eens by de arbeid van Q in 't arnhemsche vod! Noot van 1874. De onhandigheid van de Zaanlandsche Courant van 1872. is meer dan goedgemaakt door 'n harielyk stuk dat dezer dagen (Juli) in dat blad verscheen. Wacht ook misschien de Arnhemmer op 'n redaktie-verandering, om te herstellen wat-i bedierf? 1036. Herhaaldelyk schreef ik in vorige nummers de poging om my doodtezwygen — waarom toch, als de Natie me niet kent? — aan twee oorzaken toe, of liever, ik beweerde dat traagheid de valsheid in de hand werkte. Dit blykt o. a. hieruit, dat er over myn handelingen te Lebak nooit 'n woord gesproken wordt, en zelden 'n woord over de werken die op den Max Havelaar gevolgd zyn... Toen de Havelaar zelf verscheen, was natuurlyk 't wachtwoord nog niet gegeven! ... en dat velen de voorgeschreven onthouding eenigszins uit het oog verliezen, zoodra ik iets publiceer dat men met een «mooi» of «niet mooi» meent te kunnen afdoen. Vanhier de uitzondering die voor Vorstenschool gemaakt werd door zekere politieke kunstbeschouwers. We hebben gezien hoe lief hanna was, en hoe dom overigens de schry ver. Zoo'n reagens solliciteert om vergiffenis voor 't breken van 't konsigne. «Van dat stuk moeten we wel iets zeggen...'t zal zeker gespeeld worden, en dan helpt ons zwygen niet. Welnu, dan zullen we op ouwerwetsche recensenten-manier wat foutjes sprokkelen, en hier-en-daar iets «mooi» vinden, alles ingekleed op de beste wys om 't geheel, en vooral den schryver zelf, te doen doorgaan voor idef.n. iv 20 niet veel byzonders. Nu eenmaal niet kunnende voortgaan met zwygen, is zulk spreken het minst schadelyk.» Ik blyf vragen waarom de pers van de Natie m'n Minnebrieven niet behandeld heeft? M'n twee stukken over Vryen arbeidt M'n Ideen1} M'n Een-en-ander over Pruisen en Nederland? M'n Studie over Specialiteiten! De in één bundeltje verzamelde Verspreide Stukken, waaronder de brief aan van twist, die beter dan de Bavelaar m'n punt van uitgang beschryft? By 't antwoorden op deze vragen, is 't zeer moeielyk het aandeel der beide faktoren valsheid en luiheid te bepalen. Als hulpmiddel diene dat het oppervlakkig en innocent tooneelspel de Bruid daarboven wel besproken is. En nu: Vorstenschool ? Zooals men 't nemen wil. Tot nog toe by-voorkeur de gemakkelykst te behandelen gedeelten daaruit, en de eigenlyke strekking niet! Men houdt zich alsof men ... Luiheid of valsheid? ... men houdt zich alsof men de byzaken, de parerga, de inkleeding van dat stuk, aanzag voor de hoofdzaak. Wie als de niet onbekwame recensent in den N. Rotterdammer— «Staatkunde!»— die hoofdzaak aanroert, d5et het zoo herabsetzend mogelyk. Wie hiertoe niet oneerlyk genoeg is... Is 't oneerlyk of niet, de door louise geschetste toestanden naar Spanje te verwyzen? ... wie de hiertoe noodige onbeschaamdheid mist, gaat die hoofdzaak doodeenvoudig met stilzwygen voorby, of nagenoeg. Een kurieus voorbeeld daarvan leverde dezer dagen de heer vosmaer in den Spectator ... Ik schryf met konscientie. Sedert vele dagen ligt het stuk van den heer V. voor me, en ik vraag my af, of ik het onbeantwoord laten mag? Zoo neen, op welken toon ik dien schryver behoor toetespreken ? Lang heb ik geweifeld, en wanneer ik niet'n treurige ondervinding had opgedaan van de wys waarop men in zekere kringen gewoon is trouwhartige toenadering te beantwoorden, zou ik hem ondershands opheldering gevraagd hebben van zekere uitdrukkingen die hy zich omtrent my veroorlooft. 't Is me namelyk niet duidelyk, of ik ook hier me zou moeten verdedigen tegen moedwillige vyandschap — dit ware gemakkelyk! — dan of ik te doen heb met zeker soort van welwillendheid die me eenigszins ... vreemd voorkomt, en op z'n zachtst gezegd, zeer ongewenscht is. Straks zal de lezer de oorzaak dezer weifeling kunnen beoor- deelen, en tevens of ik gerechtigd ben in 't openbaar te antwoorden op eene my in 't openbaar — door 'n orgaan alweer van een deel der Nederlandsche Natie! — aangedane ... ik zoek naar 't juiste woord! En daartoe is 't hier de plaats, omdat ik tevens over dat stuk in den Spectator een-en-ander te zeggen heb, dat aan de bekende schuwheid voor den Bogowonto herinnert. De heer vosmaer dan, is met Vorstenschool zeer ingenomen. Indien 't my te doen ware om lof over mooischryvery, zou ik overvloedige reden hebben tot voldoening, en zelfs tot dankbaarheid. Daarom echter is 't me niet te-doen. En toch... Ik ben, ook in deze soort van aandoening, geheel-en-al 'n mensch, 'n gewoon mensch, 'n kompleet mensch, d. i. een mensch die vatbaar is voor alle indrukken, waarvoor we kunnen aannemen dat de mensch behoor/ ontvankelyk te zyn, op-straffe van degradatie tot 'n stuk steen of mislukten filosoof. Homo sum, en ik voel niet de minste begeerte iets anders te zyn. Nog minder, my als iets anders voortedoen. Ik erken dus dat de «bewondering» voor m'n laatste werk, waarvan de heer vosmaer getuigenis aflegde, me zeer aangenaam stemde. De «recensie» verscheen in twee fragmenten... «Tusschen één en nogmaals één, Vlamt en klieft... ... het een-of-ander heen, misschien wel weer 'n stuk van de Natie, die den heer vosmaer schynt aan den arm gestooten te hebben, om hem te storen in z'n «bewondering.» Na de lezing van 't eerste stuk had ik voor den schryver 'n vriendelyk gevoel, en ik stond op 't punt hem te bedanken. Voor z'n oordeel niet, maar voor de uiting. Ikzelf namelyk geloof dat Vorstenschool 'n goed stuk is. Maar ... er zyn gebreken in, en ik had tot onderlinge oefening den heer V. daarop willen opmerkzaam maken. Ook had ik hem gaarne eenige bedenkingen medegedeeld tegen de hedendaagsche wyze van kunstbeschouwen. Nu, daarop zal ik later terugkomen. I)och liever zag ik eens 'n handleiding van busken huet, tot betere beoefening van dit verwaarloosd vak. Kortom, m'n stemming was allervriendelykst, en ik verheugde my als 'n kind, daarin eens eindelyk te kunnen toegeven. Wel had het m'n aandacht getrokken, dat er in't geleverd «verslag» 'n sprong werd gedaan van het tiveede op het vierde Bedryf — Akte III — Bogowonto 1 —maar ik maakte juist hieruit op, dat het behandelen van i.ouise's «staatkundige» beschouwingen bewaard werd voor het slot. Ze zouden gewicht byzetten, meende ik, aan het zwaartepunt der beoordeeling. M'n verzoek om 't stuk te behandelen als drama, kon toch onmogelyk 'n wenk beduiden oni géén acht te slaan op de hoofdzaak waarover dat drama loopt. Ik bedoelde daarmee, o. a. dat men de uitdrukkingswyze, de mattier van voorstellen, niet toetsen zou aan hoofdartikelstyl of brochure-polemiek. De heer V. zelf immers verwierp den door my voorgeslagen ondertitel, als overbodig ? Nu zal hy toch erkennen dat die wegwyzer niet kon gemist worden, niet waar ? Of, indien hy nóg meent wat hy scheen te denken, voor er iets «vlamde en kliefde» tusschen z'n eerste stuk en het tweede: i Ieder beseft— namelyk: ook zonder dien ondertitel —dat hier voor toeschouwers en hooggeplaatste personen iets te leeren valt.» ... indien de heer V. dit nog altyd meent, waarom sloeg hyzelf dan, in z'n «verslag» geheel-en-al, en by z'n latere opmerkingen byna geheel, die derde Akte over ? Juist dat deel alzoo van 't stuk, waarop zyn aangehaalde woorden moesten geacht worden in de eerste plaats toepasselyk te zyn? Hoe, m'nheer vosmaer, gy besteedt anderhalve kolom aan 't betoog, dat het kuiperytje u niet helder is, en aan 'n paar aanmerkingen op enjambement en klemtoon, terwyl ge over die geheele derde Akte — waaruit dan toch naar uw meening :«voor toeschouwers en liooggeplaatsten en wel iets zou ie leeren vallen» — slechts tien regels ten-beste geeft ? Tien regels, waarvan acht gewyd zyn aan 't «vermakelyke staatkunstknutselarytje» tusschen miralde en van huisde, zoodat er voor de behandeling van de in dat Bedryf voorkomende hoofdzaak slechts twee regels overblyven? Dat ge 't recht hebt de punten te kiezen, die ge uw aandacht waard keurt, spreekt vanzelf. Maar ik heb het recht uit die keus, — in-verband met andere opmerkingen — gevolgtrekkingen te maken, en u te vragen of er niet iets Bogowontisch ligt in zoo'n vreemde repartitie? In-verband met andere opmerkingen! Hiertoe behoort o. a. zekere bevreemding over de ongelyksoortigheid der beide helften van uw «bewondering» en vooral over het slot van de tweede helft. Ge kent immers den regel: desinit in piscem, enz.? Ik arme, die met verlangen uitzag naar iets als behandeling van louisk's denkbeelden over de «staatkundige» ziekten van den dag! Ik, die gereed stond alle op- en aanmerkingen — mits getuigende van eerlykheid, en die verwachtte ik hier! — dankbaar in overweging te nemen, en daarmee ten-algemeenen-nutte m'n voordeel te doen by 'n volgende uitgaaf! Wat vind ik? Een zoetzure uitnoodiging aan de Natie... Ik vraag den heer post, tot wien anders dan tot de Natie de heer vosmaer in den Spectator 't woord richt? ... een christendomachtige uitnoodiging aan de Natie, om terwille van de aardige dingetjes die ik nu-en-dan schryf, m'n verdorvenheid door de vingers te zien! Zóó immers ben ik wel genoodzaakt de woorden te vertalen, waarmee de heer vosmaer z'n stuk over Vorstenschool besluit. Hier zyn ze: «Met een enkel woord weet de dichter de fijnste snaren van de ziel te doen trillen, liet geheele gemoed in beweging te brengen. Hij heeft van die accens cle coeur, omdat hij snhrijft uit zijn eigen zieleleven. Mui.tatui.1 heeft zijn naam ontleend aan den bekenden versregel van horatius. MuUa tulit fecitque fiter, enz. Citaten zijn de muntstukken wier beeld en schrift door het onophoudelijk gebruik verslijten tot onkenbaar worden toe. Ja, sommigen vertoonen geheel andere vormen dan die de munter er in sloeg. IIoratius gebruikt deze woorden als groote lofspraak: hij heeft, zegt hij, veel gedragen en veel gedaan, in het zweet zijns aanschijns, in koude, en bij velerlei onthouding. En de menigte heeft van dien regel, eerst spelend geparodieerd, lateionkundig een schimp gemaakt. Niet anders is het met MULTATUU's beeltenis gegaan. Het gebruik, en misschien menige vuile vinger die 't muntstuk beduimelde, heeft er den grilligsten. soms leelijksten schijn aan gegeven. Maar «schijn is geen blijk.» Zal men bij zulk een smachten naar het hoogere en edelste, bij zooveel grootsche gedachten, bij zooveel kiesch en teeder gevoel, bij zulk eene verhevene opvatting van het leven, bij zooveel kreten uit het hart, als in de regels van dit drama ons beurtelings roeren en verheffen, beweren dat dit alles maar door de verbeelding verzonnen is'? Geloove wie het kan. Een groot dichterhart moge veel geleden en gedragen hebben, het moge zelfs gedoold hebben en gefaald — het blijft toch een groot dichterhart. En zijn schepping met liefde en bewondering te gemoet te komen, moet ons een waardiger lust zijn dan te veroordeelen, waar toch de diepste roerselen ons onbekend zijn. Men ziet, de heer vosmaer pleit verlichtende omstandigheden. Dit is duidelyk, al weet ik niet waarvoor? Minder duidelyk is het me. hoe ik z'n woorden moet kwalificeeren ? Nog altyd ben ik in 't onzekere over de stemming waaruit ze voortkwamen, 't Zou me leed doen, 'n welmeenende ruw te bejegenen. Wanneer ik evenwel gelooven moest hier te-doen te hebben met 'n verfynde uitgaaf van den Arnhemsche Q... By twyfel is onthouding plicht. Ik zal er over nadenken. Misschien voelt de heer vosmaer zich opgewekt, my op den weg te helpen. Hyzelf immers zou 't jammer vinden, niet waar, indien sommigen z'n «bewondering» en z'n poging «om anderen tot bewondering optewekken» aanzagen voor 'nperfidieï Men isertoein-staat. Wat my betreft, ik herhaal voorloopig de betuiging dat ik 'n goed mensch ben. Eenvoudiger kan ik m'n protest niet inkleeden, tegen de zonderlinge schuldvergiffenis die eigenlyk — zeker tegen de bedoeling van den heer V. — my zeer onverwacht in staat van beschuldiging stelt. Ik meen aanspmak te hebben op wat anders. (310) En... ook dit laatste staaltje van wat er uit dc Natie tot my komt beveel ik zeer aan in de opmerkzaamheid van den heer post. (Noot 1874.) goede bedoeling van den heer vosmaer is later zoo overtuigd gebleken, dat alle onzekerheid hieromtrent heeft opgehouden. Maar even zeker is het, dat ,1e Kappellui zich van zyn haitelyk gemeende woorden hebben meester gemaakt, om by-voortdurinc den Schmoel te spelen. Daartegen blyf ik prote.steeren. Men moet de gespeelde rollen met verwisselen. Ik deed en doe m'n plicht. Ik toonde n goed mensch te zyn De nederlandsche Natie deed en doet ham' plicht met, en gedraagt zich by-voortduring schelmachtig, zoowel ten-mynenopzichte als ten-aanzien der zaak waarvoor ik optrad. Zóó staan de zaken en niet andersom, n en dep/aise aan de velen die 't aangaat. Dat een tot in t merg bedorven Volk nog vergiffenis aanbiedt aan den enkele die door daad en woord opwekte tot verbetering, is wel onbeschaamd, maar hoofdzakelyk koddig. De Farizeen uit .ik/uk' tvd waren zoo grappig niet! ' Den heer vosmaer vraag ik vergiffenis voor m'n weifelen omtrent de strekking van z n woorden. De oprechte hartelykheid die hem bezielde behoeft na zn .Zaaier, geen betoog. Ik laat dan ook in dezen herdruk de laatste bladzyden slechts staan om de daarin voorkomende verdenking, voor zooveel hem aangaat, onvoorwaardelyk intetrekken. 1037. Het doet me leed dat den heer post in z'n brief 'n uitval ontsnapt is, die de algemeene strekking van z'n schryven eenigszins verzwakt. Had-i my om raad gevraagd dan zou waarschynlyk de epizode over de manier waarop ik zekeren lasteraar op zn plaats zet, achterwege gebleven. Naar tnyn inzien begaat de heer post daarin meer dan één fout. Hy ontleedt de boutade, alsof 't 'n redeneering was. Niet geheel-en-al. maar eenigszins toch, is hier 134 van toepassing Niet zonder terugzicht op datzelfde idee, vergelyk ik z'n afkeuring met n kwasi-wetenschappelyk onderzoek naar de kosmologische beteekenis der verwensching: loop naar de maan !" Ik bepaal me dan ook, ter wederlegging, tot het herhalen van de in 942 gedane vraag, of 'n kwajongensstreek als die t jaloersch lettermannetje aan my en die dame beging, anders moet beantwoord worden dan met ztilk sarkasme? Van geheel anderen aard is m'n opmerking, dat de schrvver van den Leidschen brief party-trekt voor de eer van uit de lucht gegrepen wezens ik wist niet eens of m'n deloyale aanvaller vrouwspersonen in z'n familie had — terwyl diezelfde heer post de my en n uitdrukkelykgenoemde dame aangedane avanie zonderblaam voorbygaat. Ik zou de aandacht niet op deze... onevenredigheid gevestigd hebben, indien my niet iets dergelyks in 't oog viel by z'n verdediging der modernen en van de moderne richting. En zelfs dit ware my byzaak gebleven, als ik niet sedert lang byna overal zekere hebbelykheid had opgemerkt, om aanteleggen op 'n verkeerd wit. De laatste woorden drukken niet geheel juist m'n bedoeling uit. Ik zoek dus naar beter. Eerst had ik — en voor de hoeveelste maal dan? — gebruik willen maken van jezus' onovertroffen beeldspraak over muggen en kemels. Maar ook hiermee had ik m'n bedoeling ditmaal slechts onvolkomen aangeduid. En bovendien, ze wordt te vaak gebruikt om al de aandacht tot zich te trekken die ze verdient. Er heerscht overal zekere neiging tot scheef richten, tot verkeerd toepassen van opmerkzaamheid. Goochelaars en 'n bekend soort van politici weten hiervan misbruik te maken, en reeds jaren geleden brandmerkte ik deze zeer gewone en met den dag toenemende oneerlykheid met den naam van duitenplatery. «De Javaan wordt mishandeld,» zegt ge? Welnu, laat ons dan te-zamen overleggen, hoeveel millimeters doorsnee we zullen vaststellen voor de nieuwe Indische kopermunt!» En de staatskunstenaars aan 't meten van die doorsnee: Op deze soort van zoo dikwvls met goed gevolg uitgevoerde kunststukjes, doel ik thans niet, vooral omdat ik daarop herhaaldelyk gewezen heb. M'n waarschuwing betreft ditmaal de ongerymdheid onzer keuze van onderwerpen, waaraan we — ook zonder op 'n dwaalspoor gevoerd te zyn door opzettelyke misleiding — sympathie of aandacht te-koste leggen, 't Schynt wel dat we ook hier alweer te doen hebben met 'n uitvloeisel van 't bekende mundus vult decipi. Waar geen minister of andere goochelaar by de hand is om te bedriegen, doen we 't zelf. Noot van 1874. Om voorbeelden te geven van de manier waarop in de zoogenaamde politiek misbruik wordt gemaakt van bedoelde hebbelykheid, haalde ik hier reeds in de vorige uitgaaf Bundel II, blzz. 214 en 301 aan. Ook vindt men daarover iets in de noot onder blz. 56 van Specialiteiten, waarnaar ik verwys. (Noot 30 in de tweede uitg.) Welnu, het aantal duitenplateryen dat ik op die plaatsen aanstipte, is sedert grandiozelyk vermeerderd met n nieuwe, die alle vorigen overtreft in brutaal staat-maken op de stompzinnigheid van de Natte, 'n Onbekwaam minister wikkelt op z'n eigen houtje, en in '/ geheim, ons Land in 'n afschuwelyken oorlog, om zich onmisbaar te maken en de aandacht afteleiden van z'n gebrek aan kennis en beleid. En de Natie berust daarinEn niemand vraagt hier, wat toch eigenlyk de ministeneele verantwoordelykhcid beteekent: By tegenspoed in de Atjinsche zaken, treedt de al te dure goochelaar af, draagt stilzwygend de verantwoordelykheid voor z'n misselyke bokkesprongen over op 'n ander — die t even luchtig mag opnemen — en zit ongedeerd toetekvken wat er van de zaak wordt. Het is zeer te betwyfelen of zv die den oorlog met Atjiu ■t°t k?" j3? Z.0Ücien overSegaan zyn, indien hun eigen fvk n ?l ° mzet hadden moeten wezen van 't gevaar^. P,f • Daar,mee ze gul niet. Wat de belangen der Natie aangaat d e zyn byzaak voor de heeren. En ze wagen hierbv niets want n^l'VI 7/eden mee! ze zich wys-maken dat er over- van l^t- j Zy"'. en, ze Juicht' en ze maak: versies op 't innemen van vestingen die nooit bestaan hebben. En ze betaalt geduldie de k'TerU !6 h°°r , aI,'eS D00dig Z>'D" °cA' ah """ '<-<» kon! NEDERLAAr 't K™ ' * 'eedS ^ VAN AT,IN BEGINT DE -nederlaag, t Kan zoo n van de putte wat schelen! 1038. Oppervlakkig zou men meenen dat de vermoedelvke maat van belang stelling, in evenredigheid staat met het belang ofTh l Z tCf behandellng voordoet. Toch is dit nooit of zeer zelden het geval. Het misbruiken van deze hebbelvkheid is geenszins 't uitvindsel van hen die da. rmee ten-alle-tvdehun vermolen 76n ^*e"u'e''te ^ drong dat gebrek in haar denk- eéS, t u °P " voorSrond'dat er! om daarvan fr in t maken, grooter eerlykheid zou noodig zyn. dan ze^er s?ort,vai.1 Volksleiders kan verondersteld worden. Dit zoo JnnfJ1 derivatieven van de soort als ik hier bedoel, een d°? r?' Spelen 1I?.de Wereldgeschiedenis. De fabel zegt 'n nfS v M a,angeyallen werd door wolven, die roofdieren op Z• ' dooJ hun §edur'g 't een-of-ander klein voorwerp toetegooien, met welks onderzoek zy zich dan bezighielden. Dit was dom van die wolven. De meeste Regeerders behoeven zich zooveel moeite niet te geven. Ook zonder de minste vernufts-in- VolkTid/h" tam' KUn.ne" z>' zich verzekerd houden dat het Volk zich by-voorkeur bezig houdt met by-zaken. 't FeJjrLP°SH l6,rert ,me'liervan in brief twee voorbeelden, onu nfl 1" "1 re andere zal ik tePas brengen by de ontwikkeling der oorzaken van dat «aanleggen op 'n verkeerd ik heh el' als er Plaats is- Anders later. Doch. lezer, ik heb reeds deze oorzaken genoemd! „,^ndl?n de 'leer ,POSJï myn werken met aandacht leest, en daaran zekeren totaal-indruk heeft opgevangen, zal hyzelf eenmaal St3ian my aanvallende, die nietige epizode van den alth/n " letter™an tot 'n wapen gekozen heeft, of tot 'n punt dat ^LlfaHr0Ver y 01? toellchtlng aandringt. De tegenwerping dat ikzelf daarvan sprak, en wel ;t eerst, houdt geen steek Een maal bezig met liet behandelen van de in Holland byna algemeen heerschendc neiging om my van de baan te dringen, moest ik 'n wend 'iTrr f talfyke P°fngen die hiertoe w°rden aangend. Dat ik daartoe, o. a. t bakerpraatje van dien litterator de°géeTondhTidat ^ ?C IT?>on aa" Wlen lk m'n brief richtte, de gegrondheid myner kracht beoordeelen kon, gelyk uit het verband blykt. De geytek wist dat ik de waarheid zei Maar hy den heer post bestond zoodanige reden niet. Wat bewoog hèra, dat onnoozel zaakjen aanteroeren? Er is in zoodanige . f. vergissingen, iets onklassieks, vooral wanneer ze worden begaan door iemand die me overigens op n standpunt schynt te stellen, dat daarmee niet overeenkomt. Om dit «mistasten in keuze van belangstelling» nog duidelyker te maken, wysik denheerPOST op 'n gelyksoortige afdwaling van n ander schryver. De heer ferLamy en myn werken in z'n tydschnft« Vrye-Gedachiet besprekende , houdt — naar aanleiding zeker van n paar regels uit den Have laar — 'n bespiegeling over duellen! Gesteld dat alles wat hv over dit onderwerp in 't midden brengt, gegrond ware — wat ik nu voorbyga — dan vraag ik, of hy zich niet vergiste in e tkeus van 't onderwerp zyner belangstelling?* Dat myn'levenloop en werken by-voorkeur den tekst leveren zouden tot n herhaling der sedert eeuwen tegen het duel ingebrachte bedenkingen, is wel de laatste gissing die in my opkomen zou. Toch was 't me aangenaam, dit laatste voorbeeld te kunnen ontkenen aan 'n schryver die me hartelyk pryst. Dit dient my om te doen in 't oog vallen, hoe hier geen spraak is, noch van camaraderie noch van vyandschap, en dat m n zeer a'ge™eelj® P merking zoomin afhankelyk is van dankbaarheid voor lof, als van wrevel over blaam. Er blykt, meen ik, uit m n werken niet hoe ik over duellen denk... Dat ik ze niet onvoorwaardelyk afkeur, wil ik wel erkennen. ... doch gesteld dat ik, gelyk nu, ter-loops iets over duellen gezegd had, en dat Dr. feringa zich daarmee volkomen vereenigde, dan zou daarom myn aanmerking op 't verkeerd kiezen van 'n punt ter behandeling, haar kracht niet verliezen. Immers wie er niet meer van wist, zou in later dagen uit f erin ga s keus byna opmaken dat ik 'n specialiteit «op de punt» of «op» de pistool was «eweest De tyd heugt me nauwlyks dat ik zulke dingen aanraakte en uitsluitende liefhebbery-artikelen waren ze my nooit. Als ik me wel herinner, wordt er in den Have laar ook over zuurkool gesproken. Staat ons nu daarom, ter karakterizeering van m'n arbeid, 'n verhandeling over 't inmaken te wachten. Ik noemde zulke ... vergissingen: onklassiek. Had ik moeten zeggen: onkatholisch? Het komt me namelyk voor dat er in dat alles gebrek is aan algemeenheid, aan breedte van opvatting. Dit had ik den heer post willen doen opmerken, als ik z n stuk voor de uitgave gelezen had. En ik geloof dat-i myn raad zou gevolgd hebben. Vooral omdat de begane fout — ze is nietig op-zichzelf, en in hem zeer vergeetlyk! — my aanleiding geeft tot n aanmerking van meer gewicht op z'n geheelen brief. Ook daarin heeft hy zich, naar ik beweer: 1 vergist in de keus van t onderwerp zyner belangstelling.» En dit is tevens de reden waarom ik dien brief gebruikte als leiddraad tot de beschouwingen, waarmee ik m'n grieven tegen de Natie verbind aan m'n afkeer van zekere soorten van «Staatkunde.» 1039. Ik wenschte my op dit oogenblik 'n lezer te kunnen voorstellen, die niets van my wist, en dien ik geheel onvoorbereid — d. i. zonder ingenomenheid vóór of tegen my — al m'n werken kon in-handen geven. Zonder de minste andere toelichting. dan hoogstens n paar opmerkingen over de chronologische volgorde, zou ik hem verzoeken aanteekening te houden van z'n indrukken, van de voornaamsten althans, en die daarna zooveel mogelyk saamtevatten. De wenschelykheid van zoo'n proef ligt voor de hand, nietwaar? Sedert vele jaren tob ik my af, om zoo duidelyk mogelyk te uiten wat me op 't gemoed ligt. Het kan dus niemand vreemd schynen, dat ik gaarne zou willen weten of m'n uitdrukking niet al te zeer afweek van den indruk dien ik onderging en trachtte meetedeelen. Ook voor ieder ander schryver zou zoo'n toetssteen z'n nut hebben, doch vooral voor my, aan wien alle weerklank hardnekkig onthouden wordt. Indien m'n werken niet werden gekocht, en als me niet uit den daaraan dagelyks gepleegden diefstal bleek dat ze gelezen worden ook, zou ik in verzoeking komen ze te houden voor beneden de waardigheid van de kritiek, en zelfs beneden de hebzucht van letterpiraten. Maar dit is nu eenmaal 't geval niet. Zoolang ik nu de zoo gewenschte proef niet nemen kan, behelp ik my door me in verbeelding zoo'n primitieven lezer voortestellen, en ik tracht me rekenschap te geven van den uitslag. Zeer wel weet ik dat de kans op mistasten groot is. (95, 523). Bygebrek aan andere middelen evenwel, moet ik 't wel wagen gissingen te maken, die my voorkomen op algemeene menschkunde gegrond te zyn. Monsterachtige afwyking als van den Schager, dien niets zoozeer schynt in 't oog gevallen te zyn, als m'n connauwkeurige kennis van zaken % bieden geen grond tot het vestigen van 'n regel. Ik begryp dan dat zoo'n lezer, na 't toeslaan van den laatsten bundel, de volgende opmerkingen maakt, of eenigen daarvan, of een en-ander van dien aard: «Het is toch inderdaad schande dat er nooit is aangedrongen op recht in de Have laarszaak /t iEr blykl dat die schryver zich groote moeite geeft om duidelyk ie zyn.» cDaar hy zoo velen aantast, moet hy veel vijanden hebben.* « Waarom wordt hy nooit wederlegdH TV erken dat aanvankelyk myn voornemen was, dit lystje van lezersindrukken die ik tracht te raden, veel langer te maken. By 't bladeren in m'n werken, kwamen my honderde mogelyke in drukken voor den geest. Ze waren veelkleurig — bont, als men wü _ gelyk de Natuur, en als die werken zelf. Maar ikdurf niet doorgaan Ik voel dat ik me beweeg op geheel onbekend terrein. Gedurig kwamen my de zonderlinge opvattingen voor den geest, waarmee ik telkens"verrast werd, en die in anekdotische zotterny niets toegeven aan de farce m 95. Werd niet de Kruissprook in de Minnebrieven,waarin ik gemeend had het harteloos ordinarisme van zeker deel des P^ 'e^ teh^r^et" merken opgevat als 'n beschimping aan jezus? Heette het niet, dat ik in m'n ideen had party getrokken voor hysterie■? Moest met nummer 427 beduiden, dat ik alle Christenen wilde vermoord zien?*) Heb ik niet de Minnebrieven hooren uitmaken voor onzedelyk: tomdat daarin 'n aansporing voorkwam om horloges te slelenh En de Have laar! Dit boek werd het meest besproken, en dus het meest mishandeld. Zoodra de onnadenkende geestdrift — waarschvnlvk slechts opgewekt door 'n byzaak, door den vorm vervlogen was, moest ik vernemen dat ik 'n pleidooi had geleverd voor Vryen-arbeid van dc Javanen, ik die by 't schryven van ^ boek niet In t minst gedacht had aan de dusgenoemd-staatkundige nartven. Zoodra ik tegen deze opvatting protesteerde, wreekte men zich — over geestdrift en vergissing beide! — door me voortestellen als 'n onbruikbaar warhoofd, aislemanddiealle Recht en regel verkrachten wilde ... my, die me geheel alleen tegen allen op wettelyk terrein had geplaatst, waar en juist omdat de overeenstemde met Recht en menschelykheid. Wat overigens m'n werken over 't algemeen aangaat. . . ik, die daarin ovi.f aandring O» orde, nauwkeurigheid, matigheid, gezond verstand, ekomisch beheer der krachten van den geest, ontwikkeling van denkvermogen, streven naar waarheid ... ik werd voorgesteld als n verliederlykten leeglooper. . Men moet dus wel aannemen, óf dat ik met de gaaf heb me duidelyk uittedrukken, óf dat het meerendeel van m n Publiek niet lezen kan. In-allen-geval zou 't minder moeielyk zyn, 'n lange lyst te leveren van zulke opvattingen, dan van de rationeele indrukken die ik mocht te-weeg brengen. Werden de zoodanige voor my verborgen gehouden? Waarom? Noot van 1874. Om ook (le minst ontwikkelde lezers le-gemoet te 1 Jen ben ik wel genoodzaakt geweest dat IDEE » 'n later mtgaaf toetelichten. Ook is 't niet gemakkelyk, overal het juiste punt aantewyzen, waar domheid begon plaats te maken voor boosaardigheid. Dat niet overal kwade wil in 't spel was, is me gebleken. En hiervan wil ik 'n paar voorbeelden geven. Ze zyn zoodanig, dat menigeen misschien de voorkeur geven zou aan . .. vyandschap met wat meer intelligentie. 1040. Na 't verschynen van de Minnebrieven, ontmoette ik iemand die me veel blyken had gegeven van ... genegenheid. Ik mag 't geen sympathie noemen, omdat hiertoe zekere ebenbürtigkeit zou noodig geweest zyn, waarin ik me waarschynlyk niet had kunnen schikken. Maar dit wist ik niet in '61, waarschynlyk omdat m'n hoogmoed nog niet ryp was, en ik wat al te gul toegaf in de goedige neiging om den eersten den beste te-woord te staan. Eerst zeer laat leerde ik me wachten voor zeker soort van t bewonderaars» van den Have laar, die 't zoo <. aardig zouden vinden, als ik 'ns weer zoo'n boek schreef.» Zeer dikwyls stond de beoefening van m'n lievelingsvak: menschkunde, m'n menschkennis in den weg, of juister misschien, ze belette my de verkregen menschenkennis toetepassen. Ikzelf die uit 'n algemeen fysiologisch oogpunt, al wat me na den Havelaar weervoer, voorspeld heb—zie, byv. het motto, en vooral de geheele figuur van droogstoppel, die door de Natie zoo gelykend is nageteekend en waar gemaakt! — ik, die in dezelfde Minnebrieven welke zoo kort na den Havelaar verschenen, den harteloozen «impresario» schetste, die 'n welgemeenden gil voor geld te-koop waande ... ik bedroog me herhaaldelyk in de personen zelf, die op m'n typen geleken, en misschien gedeeltelvk hadden gepozeerd voor model. Een bykomende oorzaak van deze fout lag misschien in zekere overlading van gemoed, die me geen loisir overliet om acht te slaan op 't gehalte der exemplaren in 't byzonder, omdat m'n aandacht geheel-en-al was ingenomen door de studie van 't genus in 't algemeen. Ook werd ik vaak in 't nauwkeurig analyzeeren van de individuen waarmee ik in aanraking kwam, gehinderd door zekere goedigheid. Sedert lang leg ik me ernstig toe op 't vermyden van deze fouten, en misschien breng ik 't nog eenmaal zoo ver, dat zelfs 'n kind me niet bedriegen kan. (810) Hoe dit zy, ik was er in'61 niet op bedacht dat de inderdaad welmeenende mooivinder van den Havelaar, nu juist niet de man was aan wien ik denkbeelden slyten kon. Ik ontmoette hem kort na 't verschynen van de Minnebrieven. Hy gaf my te kennen dat-i met dat boek niet was ingenomen, en motiveerde z'n afkeuring op de niet ongewone manier: 't was wel ... mooi, heel mooi, maar ... hy begreep er niets van. Onnoozel genoeg bood ik hem aan, m'n werk toetelichten, en er werd afgesproken dat ik hem te-dien-einde bezoeken zou. Onder-weg naar z'n woning, maakte ik my gereed tot de vereischte komraentaar, en schreef in gedachte een stuk dat — zoo stelde ik me voor — ook misschien anderen zou te-pas komen. De meening dat ik te doen had met iemand die wenschte te begrypen, was me alleraangenaamst. Wel komaan, zei ik, toen de dissertatie 'n aanvang nemen zou, we zullen dat boekje grondig behandelen. Zeg me eens, wat u dan alzoo voornamelyk vreemd of duister voorkomt . Is t de algemeene strekking? Zyn 't sommige onderdeden f Laat hooren ! Ik deed deze vraag niet zoozeer om daarop 'n bestemd antwoord te ontvangen, als wel als 't ware ter-inleiding van 't gesprek, 'l och verheugde ik me later haar gedaan te hebben. Ze heeft me veel onnoodige moeite uitgewonnen, daar 't antwoord me deed afzien van alle pogingen om dat werk begrypelyk te maken aan aie?i man. Wat me daarin duister is ? Ja, zieje, er is veel in, dat me niet helder is. Ik heb er gister den ganschen avend met m'n vrouw over gesproken. En ook zy vraagt... zie eens: M'n heilbegeerige lezer toonde me hier 'n exemplaar, waarvan de* marge met uitroepings- en vraagteekenen versierd was, en eins — die arabesken raadplegend — aldus voort: - In de eerste plaats ... wat bedoelt ge met dat bloempotje ? En hy wees me de bladzyde die overeenstemt met pag. 58 in de uitgaaf van 1875.*) Wat ik antwoordde, weet ik niet meer. Ik voelde schaamte dat ik onnadenkend genoeg geweest was, me te laten verlokken tot geestelvke aanraking met iemand van zoo geringe ontwikkeling. Die man was geen zakdrager, geen lakei, geen marskramer. Hy ging integendeel voor zeer «deftig» door, en behoorde tot ae zoogenaamd-hoogere klasse der Maatschappy. En, nog-eens. hier was geen spraak van boosaardigheid. Ter-goeder-trouw was z n denkvermogen en dat van z'n ega — die ook tot het best-opgevoede deel der Natie behoorde - gestruikeld over dat geheimzinnige bloempotje! Ik erken, by 't schryven van de eerste regels der vierde Akte van Vorstenschool aan die ontmoeting gedacht te hebben. Weinigen zullen by 't lezen van die eenvoudige woorden zich kunnen voorstellen dat ik daarin 'n waarheid verkondig die, naar me gebleken is, voor sommigen te hoog staat! Wat zegt de heer rusken huet hiervan, hy die beweert dat ik over 't algemeen te weinig by m'n lezers veronderstel ? 1041. Het tweede voorbeeld van . .. slordigheid in opvatting ik beweer niet dat deze kwalifikatie juist is, doch ga dit nu *) Dat is pag. 42 van deze uitgaaf. M. D. D.—S. voorby — deelde ik reeds elders mede, doch 'n herhaling komt hier te-pas, omdat ze me dient in de gedachtenwisseling met den heer post. Ik wil hem aantoonen hoe moeielyk 't me valt den indruk te beoordeelen, dien myn werken te-weeg brengen, en wel voornamelyk omdat zyti brief nieuwe bydragen levert tot deze onzekerheid, 't Spreekt vanzelf dat de beteekenis der aangevoerde voorbeelden niet verder mag worden uitgestrekt dan de zaak eischt. Van vergelyking van den jongen Hinken Leidschen student met botterikken is geen spraak. Ik verzoek den lezer 't stukjen intezien, dat ik in 63 schreef om de duitsche tooneelspeelster laura ernst te doen kennen aan het publiek dat op haar uitstekende gaven geen acht scheen te hebben geslagen. Het is later onder den titel «De school des Levens» in 't bundeltje Verspreide Stukken opgenomen. Om 't beoogd doel te bereiken, had ik het in eenige dagbladen doen plaatsen, en ook overigens voor ruime verspreiding zorg gedragen. Den avend na de verschyning van die ontboezeming, bevond ik my in gezelschap met eenige heeren die me verweten dat ik somwylen wat te streng was in 't beoordeelen van publiek. Ik had namelyk alweer geklaagd: dat «men» niet lezen kon. «Nu ja, daarvan was wel iets waar, maar ... zóó erg als ik 't voorstelde, was 't dan toch niet!» Het gezelschap werd vergroot door 'n nieuwen gast. Hy behoorde tot den beschaafden ... méér nog : tot den zoogenaamd-ó^leerden stand. Hy was doctor in de geneeskunde. Na de andere heeren 'n wenk gegeven te hebben dat ze my niet zouden hinderen in 'n proef die ik nemen wilde, en die - allertreurigst voor 't peil der intelligentie ... van sommigen ! — volkomen gelukt is, begon ik te spreken over de onedele wys waarop men my bestreed : — Daar hebben ze nu waarlyk 'n nieuwe manier uitgevonden om my te krenken, riep ik, 'n manier die al 't vorige in werking zal overtreffen. Ziedaar in de courant 'n paar kolommen dronkenmanspraat, onderteekend met myn naam! En ik reikte den doktei de krant over. Hy las, en ... erkende volmondig dat zoo'n wyze van handelen ignoble was ! Maar, zeid-i er troostend by, ge moet het u niet al te zeer aantrekken. Geen verstandig man zal u houden voor den schryver van die zotterny. Moet ik nu m'n schatting van publiek gronden op zulke voorbeelden ? Zyn ze uitzonderingen of regel ? In 't eerste geval gaan ze den regel — voorzoover ik moet oordeelen naar wat er uit de natie tot my komt — in frekwentie ver te-boven. Alphonse karr deed dezelfde ondervinding op. De heer post vergeve het my dat het voor sommigen den schyn zou kunnen hebben, alsof ik naar aanleiding van zyn brief, hem vergeleek by dien Mei. Doctor en 't idiote echtpaar van de bloempot. Ik klaag over verkeerd lezen in 't algemeen, en beweer dat de vergissing in keus van onderwerpen ter behandeling, hiervan 'n uitvloeisel is. Ik moest voorbeelden geven van 't allerergste, om m'n bedoeling omtrent het erge - en 't zeer vergeeflyke zelfs! — duidelyk te maken. De aanhaling overigens, van de ook door Dr. feringa in dit opzicht begane fout — of wat my voorkomt 'n fout te zyn — bewyst ten-volle dat het geenszins m'n bedoeling was den heer post te krenken. Een vergelyking met dien uitstekenden schryver immers kan hem niet stuitend voorkomen. Ik wys hierop uitdrukkelyk, omdat ik nog-eens genoodzaakt ben, hem in gezelschap te brengen dat hem niet past. Ik moet namelyk hier eenige schynbaar ongelyksoortige bestanddeelen samenvatten, die in dezen bundel voorkomen. Dat ze inderdaad wèl by elkander behooren, blykt uit de opmerking dat ik me overal beklaag over de behandeling die aan m'n werken en m'n persoon over 't geheel te beurt valt. Ik heb vele vragen te doen van deze soort: Waarom heeft de pers van m'n meeste vier ken geen notitie genomen f Waarom lastert men myl 11 aar om waren de Millioenen-Studien — litterarisch toch'. «geestig en onderhoudend... o, dol!» (zoo staat er, lezer!) verwerpelyk als ernstige lektuurl Waarom raadt my de Nieuw rotterdamsche Kunstbeschouwer «aktie» aan, «veel aktie» in-plaats van «Staatkunde?» Waarom wagen zich sommigen aan deongerymde beweringen: dat Vorstenschool geen dramatische verdiensten lieeftl Dat de daarin voorkomende figuren slechts geraamten zyn, zonder vieesch en bloed1 Dat de door my geschetste toestanden niet op ons land van toepassing zyn, en hoogstens in ... Spanje kunnen bestaan 1 Waarom biedt my de enkele die tot-tiog-ioc dat stuk prees, me myn loon aan in den zonderlingen vorm van schuldvergiffenis? Waarom liet Dr. feringa de voorgenomen behandeling van m'n werken wachten op 'n uitweiding over duellen?»') Men ziet dat ik de te doene vragen zonder de minste klassit'ikatie *) .Voot van 1874. Ook de heer feringa heeft later door 'n uitvoerig en zeer welwillend bespreken myner werken in z'n zoo belangryk tydschrift Vrye-Gedachtc, doorslaand bewys geleverd dat by hem geen boos opzet in 't spel was. Hieraan had ik dan ook by hem niet gedacht. naar 't gewicht, of naar de beteekenis daarvan uit 'n zedelyk oogpunt, door elkander plaats. Men zou er honderden van dien aard kunner. doen. Ik sla ze over, om te eindigen met deze: Waarom meende post m'n afkeer van moderne theologie te moeten kiezen als aanleiding• tot z'n eerstenpolemischen veldtocht 1 Alles is in allesƒ Hoe uiteenloopend de antwoorden op al de bovenstaande vragen luiden mogen, ze komen in enkele punten op 'tzelfde neer. Misschien slechts in één punt, dat is: in de «.vergissing in keuze van onderwerpen die de aandacht verdienen.» In het faanleggen op 'n verkeerd wit.-» Zeer wel weet ik dat de oorzaken die tot zulke vergissingen leiden, veelsoortig zyn. Ze verschillen als de karakters, als de graden van letterkundige, wetenschappelyke, zedelyke en politische ontwikkeling. Maar de hoofdeigenschap van allen, 't kriterium, is: nauwte van gezichtsveld. Het doet er nu niet toe, of sommigen opzettelyk de wydte beperken, die hun blik overziet, terwyl anderen uit ongemaakte onnoozelheid zich ergeren aan «dat bloempotje.» De hierin te maken onderscheiding zou te-pas komen, als er vonnis moest geslagen worden, waarby de zedelyke verantwoordelykheid gewogen werd. Het effekt der bedoelde vergissingen is nagenoeg 'tzelfde, en hiermee hebben wy op dit oogenblik te doen. Er heerscht op dit veld—gelyk overal\n onzen arbeidverdeelenden tyd! — 'n schromelyke mangel aan algemeenheid. We lyden aan overdryving van een — gemakshalve dikwyls — verkeerd begrepen Specialismus. Doch dit is dan ook juist de reden die onzen tyd tot 'n zeer kleine maakt! De heer vosmaer gunde zich loisir tot de opmerking dat ik in zekeren regel van Vorstenschool den klemtoon op 'n verkeerde sylbe gelegd had. *) Prins denderah meende iets verkondigd te hebben, toen i met komieke plechtigheid beweerde dat m'n drama slechts 'n nummer van m'n ideen was. «Niet meer, niet minder» zei 't ventje... de zuivere waarheid overigens! Maar zyn 't nu zülke opmerkingen die schryver, lezers en Volk 'n haarbreed zullen vooruit-helpen op den weg van ontwikkeling? De lezer zelf zal, hoop ik, deze voorbeelden van verkeerd grypen gevolg en oorzaak van verkeerd begrip! — met 'n zeer lange reeks kunnen vermeerderen. 1042. « U 'aarom ik party-trek voor de modernen, en voor moderne theologie ?» vraagt de heer post. *) Noot van 1874. En ik geloof dat-i zich vergiste- Er zyn andere regels, waarin inderdaad foutjes van de door hem bedoelde soort voorkomen. Misschien verbeter ik die by 'n herdruk... als ik tegen dien tyd eens zéér weinig te doen heb. Want hoofdzaak zyn me zulke dingen niet. Toch erken ik volmondig dat korrektheid, ook in 't zeer kleine, plicht is. Me dunkt dat dit duidelyk is. Hyzelf noemt daarvan expressis verbis de oorzaak. Er staat: ilk ben student, en modern theoloog.» Juist! Ziehier 't verschil tusschen den braven jongen stryder, en... de Nieuw-rotterdamsche. Deze zegt niet: tik ben kunstbeschouwer in-dienst van 'n .. . staatskunstenmakerspartykliekje. Wat dus de oprechtheid aangaat, hebben we hier met 'n hemelsbreed verschil te doen, maar de aanleiding tot het verzet vloeit voort uit dezelfde bron: ieder preekt voor z'n kerspel'. Juist dit wilde ik doen in het oog vallen. En is 't niet geoorloofd ? Vooral wanneer 't — gelyk post doet — eerlyk geschiedt? Met open vizier? Zeker! Zelfs kan het plicht zyn. En al m'n aanmerkingen op de «keus van onderwerp» zouden vervallen, als 't zooeven aangehaald dicton hier van volle toepassing was. «Ieder preekt voor z'n kerspel» is niet geheel juist gezegd. Ieder tracht de coterie waartoe hy behoort, op den voorgrond te stellen, te bevoordeelen. Goed! Doch ... haar op rationeele wyze te beschermen, laat men liefst aan anderen over. Immers, waarom weder legt de heer post niet, wat ik sedert jaren tegen 't modernismus heb ingebracht ? Daarop had hy z'n aandacht moeten richten! Dat had het onderwerp van z'n schryven moeten zyn, zoodra hy nu eenmaal besloot juist dat gedeelte van m'n werken te behandelen, waarmee 't door hem gekozen levensberoep in-verband stond. Hy zegt veel waars, 't Is, by v. 'n waarheid, dat hy niet behoort tot het verachtelyk deel van Publiek, 't Is 'n waarheid dat er brave menschen zyn onder de moderne predikanten, al kan ik dit dan niet overeen brengen met het bekend vermengen van Geloof met Steenkool... Welnu, waarom niet z'n gloeienden yver gebruikt om te ontzenuwen wat ik herhaaldelyk tegen dat «schipperen» heb ingebracht ? De lezer zal zich .herinneren hoe ik meende my te kunnen ontslagen achten van de verplichting om 'n eigenlyk gezégde beantwoording van den leidschen brief te leveren. Waarom zou ik dit doen? Beantwoordt de heer post myn bedenkingen tegen 't modernismus ? Immers neen! Hy trekt party. Zeer wel. Maar ... op welken gro?id1 Welke fouten maakte ik by 't ontleden der beginselen van de «moderne theologie?» Wat is de reden dat de stryd niet wordt aangeboden op dat terrein ? Er blyken uit den brief van den heer post velerlei zaken, byna allen aantoonende dat hy braaf is, dapper, moedig, oprecht. Maar ... de rationeele ideen IV. 21 houdbaarheid van 't stelsel der modernen — waarom 't hier, dunkt me, te doen was — gaat-i voorby. Dit is sprekend! Het ware van de stemming waarin hy blykt te verkeeren, te verwachten geweest, dat-i my dozynen lapsus van redeneering voor de voeten had geworpen. DkArtoe noodig ik hem uit! En als blyk van oprechtheid van myn kant, volge hier 't medculpa, dat ik reeds op een der vorige bladzyden erkende schuldig te zyn. Het betreft noch de moderne theologie, noch zelfs de modernen. Ik heb in'n byzonder geval een modernen predikant tenonrechte beschuldigd. In de couranten las ik dat zeker spreker in 'n Javaannut-gezelschap, die denzelfden naam draagt als 'n bekend «modern» godgeleerde, zich had schuldig gemaakt aan de infamie die ik in 937 en 942 aanroerde. Dit bracht me in 'n dwaling die me hartelyk berouwt, en waarvoor ik vergeving vraag. De man die — zeker om iets nuttigs te doen voor de Javanen — wist te vertellen: dat «Havelaar op 'n onaangename wys uit den dienst was geraakt, en nu beneden alles stond-» was géén predikant.» Ik had die fout behooren te vermyden. Ik vooral, die over 't algemeen zeer omzichtig ben. Men gelieve optemerken hoe zeldzaam 'n redeneering van my wordt te-niet gedaan. En nooit kan met eenigen schyn van grond, een feit ontkend worden, dat ik als geschied voorstelde. By 't ruim terrein waarop ik me beweeg, en 't gebrek aan rust, waarin ik gewoonlyk verplicht ben te werken, moge dit ter verschooning strekken voor die ééne vergissing. Ik vertrouw dat de heer post te eerlyk zyn zal, om me die aanterekenen in het debat over 't modernismus in het algemeen. Wil hy dtóromtrent met my zoeken naar waarheid ... ik ben bereid. Wat de door hem geopperde moeielykheid aangaat om 'n uitgever te vinden, hy zal wèl doen z'n beschouwingen in handschrift aantebieden aan dezen of genen voorganger van z'n party, iemand die 'n naam heeft... Ik bedoelde hier waarlyk geen scherpte, maar onwillekeurig komt de gedachte in my op, of niet juist dit verzoek van den heer post, 'n aanklacht zou beduiden .. . niet tegen 't stelsel nog, maar toch zéker tegen hen die geroepen zyn dat stelsel te verdedigen ? Zou 't niet luiden als: «Gy, oudere, modern leeraar, voorganger, woordvoerder, gy zwygt waar wy allen zoo vinnig worden aangetast. Ziehier my, een der jongste adepten onzer richting, die nog niet eenmaal voor vól zou worden aangezien door 'n uitgever ...ik laat den smaad niet rusten op my, op u, op ons! Ik zal den stryd openen met de wapenen die nutteloos blyken in uw hand. Ik wil m'n moed leveren, m'n geestdrift voor 't goede , m'n hartstocht voor waarheid. Ik zal me in uw plaats blootstellen aan de slagen der tegen- party.. . indien ge slechts de goedheid hebt — gy, ridder! — my 'n oogenblik uw banier te leenen, 't veldteeken dat de onbekende schildknaap vertoonen moet om te worden toegelaten in 't strydperk' s Ongetwyfeld zou deze taal den jongeling vereeren. Maar moet ze niet aan de ouderen in de ooren klinken als verwyft, als sarkasme ? Hoe heeft de heer post de beteekenis van hun zwygen kunnen over 't hoofd zien ? Hadden niet leeken en discipelen sedert lang 't recht te vorderen dat voorgangers en meesters de leering verdedigen, die ze hun hoorders hebben ingeprent. ) Nog-eens, wil de heer post myn bedenkingen tegen t zetten van nieuwe lappen op oude zakken, wederleggenr Ik noodig hem hiertoe uit. Mocht hy, ook naden hem gegeven raad, zwarigheid ontmoeten in 't publiceeren, hy wende zich tot my. Ik zal hem bystaan zoo goed ik kan. Vóór alles evenwel, verzoek ik hem myn werken aandachtig te lezen, en niet by-uitsluitingte letten op 't onderwerp dat hem nu zoo na aan 't hart ligt. 1043. Ik druk op dit «nu.» 't Zal veranderen ! Alles is in alles. Ik dring immers overal op waarheid aan ? Bestryd ik niet overal 't vervloekte sschipperens dat mèt genotzuch, een der meest kenmerkende eigenschappen is van onze eeuw ? Wat toch bewoog den heer post , zoo in 't byzonder party te trekken voor de zeer onklassische theologische richting van den dagl Ik meen eenig recht te hebben tot den eisch dat men myn denkbeelden groepsgewys ,* en op zekeren afstand beschouwe. (122, 123.) Misschien zal dan het een 't ander verklaren of minder onvolledig maken. Men zal inzien hoe ik geen christendom zonder wonderen kan aannemen, ik die geen Nederlandsch gezag in Indie bestaanbaar acht, zonder 't stelsel van gezag, dat men kiiltuursysteem noemt. Op de meeste zaken van dezen aard is 'n pauselyk set ut est aut non sit van toepassing, waarin dan ook 't logisch rym ligt op m'n klacht van zoo-even, dat er'n doorgaand gebrek bestaat aan kaiholicismus, d. i. aan algemeenheid. Byna overal ontwaren wy mangel a&n de noodige geestkracht om 'n keuze te doen tusschen rechts en links. Het zoeken naar bemiddelende tusschenwegjes, waarlangs men meent «kool en geit» beiden in veiligheid te brengen, veroorzaakt noodlottige krachtsverspilling, *) Noot van 1874. Zonderling dat de Meesteis wei in 't stvydpeik treden, wanneer deze of gene wvrydenker» zich door slordigheid van redeneering aanbiedt als gemakkelyke prooi. Van onbekende hand werd me dezer dagen een nummer toegezonden van het lydschrift «Los eti Vast* waarin met meer dan noodige bekwaamheid, zekere JUSTUS wordt uitgekleed. De exekutie is vermakelyk, en... niet geheel onverdiend. Maar ik had liever gezien dat de schryver my aantastte. Het verslaan van n onbekende baat de zaak niet, die hy voorstaat. die by den een t verstand bederft — of tydelyk benevelt althans— by den ander t karakter te-gronde richt. En hierom valt in zeker opzicht, het schryven van den heer post in dezelfde rubriek van «verkeerd aanleggen» als 't «staatkundig? knoeiwerk van zoo n nieuw-rotterdamsc'nen kunstbeschouwer. De een roept: shoe, zoudt ge 't gild aanranden, waarby ik m'n leertyd, houd, en eerlang den meestergraad hoop te bekomen? Dit duld ik niet!» Maar... in z'n geestdrift vergeet hy dat gild inderdaad te beschermen door 't ontzenuwen van de grieven die daartegen werden ingebracht. De ander insinueert dat ik niet veel meer dan 'n idioot ben, waar ik een-en-ander schyn gezegd te hebben, dat wei-eens — zeer juist gezien, waarlyk! — zyn handwerk zou kunnen benadeelen. Maar ... hy vermydt met boos opzet, wat post verzuimde ter-goeder-trouw: het weerleggen van de stellingen die ik opperde. Van dit verschil in moraliteit stap ik nu af. We hebben in conclusie met iets anders te doen. Met de eigenaardigheid van onzen tyd, die ik vroeger duiheid en valsheid» noemde, doch nu wenschte saamtevatten in bewoordingen die niet zoo zeerpersoonlyke eigenschappen kenschetsen, als wel 'n maa/schaj>pelyken toestand. Moet ik de hiertoe noodige uitdrukking ter-leen vragen aan louise? We zyn klein! In alle tyden heeft egoismus 'n groote rol gespeeld. Welnu, we zyn klein tot in ons egoismus toe! De zelfzucht openbaart zich als die van n onnoozel kind, dat om-den-wille van ongezonde versnapering of nietig speeltuig, de kostbaarste zaken versmaadt. oo n speeltuig is den een: de «godsdienstige» richting van den dag Den ander: 't < staatkundig» partytje waartoe hv meent te behooren. ' ' * fUrh^7n/ tC^ehrrn-' S'echts zeer reinigen hangen uit weldoordacht hunzelf toebehoor end grondbeginselen party aan. Byna overal is dit n zaak van toeval, van persoonlyke sympathie, van meegaan met omgeving. By velen zelfs louter'n middel van bestaan. Klinkt deze laatste beschuldiging te bar ? Ik geef ze voor Deter, mits men my voldoende aantoone wat n niet onbekwaam -ntikus bewegen kan, de in Vorstenschool geschetste toestanden naar Spanje te verplaatsen ? Ziehier dan ook de reden waarom ik van dien saut périlleux zooveel notitie nam. Hy diende mv ter karakterizeering. '''"V874' Ter karakterizeering, ja. Toen ik den nieuw-rotterdamschen schryver van «Stukken over het tooneel» beschuldigde van « oos opzet» had ik gehoopt dat de man my ter-verantwoordiging zou geioepen hebben, en — thans evenwel zonder de minste hoop dat-i 't doen zal - dit wensch ik nog. Waarschynlyk zal hy -alsVAN twist en andere betrapte gauwdieven — 't zwvgen veiliger vinden. En hy heeft volkomen gelyk, want de zeer achtenswaardige meerderheid zyner Landgenooten vindt zoo'n gedrag volkomen goed. Toch blyf ik hem nog altyd uitdagen, z'n goede trouw in de beoordeeling van Vorstenschool te verdedigen, en te ontkennen 1 staandlhoud! - dat-i schreef in dienst van 'n chque, en met het boosaardig opzet om myn invloed op den ontwakende voiksgee^ tegen e gaan. Dat-i dat plannetje stumperig uitvoerde, doet nul niet-' «zak^ I verbind my, de arglistige bedoeling te bewyzen. Komaan, ministerieele kunstbeschouwer! Komaan, hoogpolitieke vo ksbeschaver! Komaan, vryarbeidende zeer partikuliere letter-industneel! Komaan, ridder groot k Hy Vzal zThteTwach"nhvlor t licht te komen! Meent misschien de heer post dat die man daartoe den moed heeft.' Ik zeg dat-i met d"rf'In-plaats daarvan... eilieve, wat blyft zoo'n wezen anders over dan •t ontvangen loon voor zn eerloosheid, en de verzuchting dat die Ha velaar zoo'n byzonder slecht mensch is'? Zóu is in ons land^de loop der zaken, en daartegen had de heer post moeten optreden Dat w aan de orde, en niet 'n efemere theologische richting, al ïy ™dl er nauw verband bestaat tusschen t schipperen met a.°S"'a> Ik van myn kant heb op onderscheide?ie plaatsen aangetoond hoe ny zn staatsmansplicht verwaarloosde niet alleen, maar dat hy door 7 invoeren van zyn middelmatigheidsregime, alle uitzicht op verbetering voor iele jaren heeft afgesneden. Ook hierin alzoo loop en m'n persoonlyke grieven en trin droefheid over het te-gronde richten van ons land, in één punt samen. Maar, nog-eens, ik onthoud me nu van bewyzen en dit geheele Naschriftje zou achterwege gebler'en zyn, indien ik niet in de Noot b\j 980 daarop gewezen had. Dit geschiedde in AIei} in de maand der onthulling, en ik was bezig met kolligeeren van de zotternyen die me dagelyks onder de oog en kwamen. De lezer kent den grappig en samenloop dien ik in dat nummer 980 beschreef. Welnu, daarvan werd my y?i herhaling geleverd, waaruit de beoefenaar van kansrekening zal kunnen opmaken hoe frekwent de ongerymdheden zyn, waaraan men zich wel schuldig maken moet. om in dien THORBECKE iets uitstekends te blyven zien. In yn standbeeldbejubelend hoofdartikel van 't Nieuws van den Dag — '« stuk waarin vorm en inhoud zich den 7'oor rang in bespottelykheid betivistten — vond ik o. a. de verzekering dat THORBECKE zeer in 7 byzonder «de man van de school!» was geweest. Maar in 7 byvoegsel van datzelfde blad kwamen op denzelfdeu datum (18 Mei) de regels voor: «De h. b. MOENS, KERDIJK en anderen die der natie de oogen openden over den toestand waarin ons lager onderwys verkeert, hebben feiten en cijfers genoemd, welke ieder weldenkende moesten doen blozen van schaamte over de verwaarloozing van het belangrijkst element van opvoeding.» Blozen van schaamte? Heel goed! Maar 7 jubelen dan! Blozend jubelen? Jubelend blozen? Hoe is 7 nu eigenlyk? Wel goedig van de lieve natuur der dingen, dat ze van-tyd-tot'tyd de korrektie van epidemische verdwazing op zich neemt door 'n ongerymdheid te doen uitloopen op tastbare zotterny. Toch zou ik dezen aardig en tegenhanger van 't gelyksoortig toeval-sarkasme dat ik in 980 beschreef \ nu niet aangeroerd hebben, indien ik niet by dat nummer naar dit Naschriftje verwezen had. De oogst van zotternyeti was te groot om alles in de schuur te halen, en liever had ik me geheel onthouden, dan gevaar te loopen den lezer in den waan te brengen dat het hier aangehaald staaltje slechts uitzondering wezen zou. Tegen deze meening teeken ik uitdrukkelyk verzet aan. De lezer kan zich overtuigd houden dat ik volop verzadigd ben, niei alleen van THORBECKE en zn aanhang, maar ook van V schryven over aie onsmakelyke onderwerpen. Zeker zou ik ze dan ook niet vereerd hebben met zooveel opmerkzaamheid als ik daaraan meermalen te-koste legde, wanneer ik niet gedurig door droevige persoonlyke ei varing genoodzaakt zuas my bezig te houden met dt oorzaken der mishandeling waaraan ik sedert 'n twintigtal jaren ben blootgesteld. Ik heb het goede gewild% en de personen die onder benejicie van den thorbeckschen middelmatig heidskultus aanhoudend op den voorgrond treden, zyn uit zucht tot zelfbehoud wel gedwongen 7 kwade voor te staan. De natie die dit on- verschillij aanziet, zal van haar medeplichtigheid biltere vruchten plukken. Of liever, dit is reeds het geval. Leger, vloot, armwezen, volksvoeding, onderwys, rechtspleging, gezags-prestige, de toestand van £SUUM>E, de stemming van 't Buitenland, alles roept even luid om verbetering. Men gelieve te erkennen dat ik, vele jaren geleden reeds, gewaai schuvid heb. Voor den toekomstigen geschiedvorscher zal V opmerkelyk wezen hoe V zoogenaamd modernismus op kerkelyk gebied, 'n voortbrengsel was van denzelfden grond die de miasmen der parlevientery mtdampte. De hoofdtrekken waardoor beide kwalen gekarakteriseerd worden, zyn dan ook tamelyk van gelyken aard, en daarom doet het my genoegen dat ze in dezen bundel als 't ware in één greep behandeld, of althans aangewezen zyn. Dc nazaat die me verwyt, dat ik me te veel met polttiekery en halveerdoxie bemoei, kent noch 't aantal noch de soort van de vijanden _ die ik te bestryden heb. Bovendien, die stryd behoort e-'en goed als oyv. Vorstenschool en Woutergeschiedenis, tot het program dat ik me bj V aanvangen dezer Ideën voorschreef. Wiesbaden 1877. Multatuli.