I I M> FRANS MIJNSSEN HUISLIJKE HAARD UITGAVE VAN CA.J.VAN H DISHOECKTE BUSSUM 51 HUISLIJKE HAARD. Van Frans Mijnssen verscheen mede bij Van Dishoeck : DRAMATISCHE STUDIES, Frederik. — 'En Vrouw. — De doode Man. — Gedwongen Liefde. — High Life. Prijs ing. f 1.50, geb. f 1.90. TOONEELSPELEN. Uit eigen wil. — Verdwaalden. Prijs ing. f 1.50, geb. f 1.90. FRANS MIJNSSEN. HUISLIJKE HAARD. TOONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN. UITGAVE VAN C. A. J. VAN DISHOECK TE BUSSUM IN HET JAAR 1907. Het recht van opvoering voorbehouden, volgens de wet van 28 Juni 1SS1 (Staatsblad No. 124). OEDRUKT TE LEIDEN BIJ L. VAN NIFTERIK HZ. Voor Herman Robbers. PERSONEN: Bernard Lucas, 40 jaar. P rederiek, zijn vrouw, 30 jaar. Van Assen, \ t -r.™,,, •• 1 ouders van Frederiek. .Leonie, zijn vrouw, I Alfred Wendelaar. Jeannette Reijnders. Frits, zoon van Bernard en Frederiek, ruim 11 jaar. Mina, dienstbode bij Lucas. EERSTE BEDRIJF. De woonkamer ten huize van Bernard Lucas. Met smaak in toon gemeubeld en versierd. Tafel in het midden. Daarboven lamp genre „zonnehoedSofa, fauteuils. Achtergrond-links en rechts-derde-plan deuren. Achtergrond, naast deur en verder het geheele muurvak innemend, boekenkast vol boeken. Het is avond. De lamp is aan. Studeerkamerstemming: de lampverlicht alleen sterk het middengedeelte der kamer. Eerste Tooneel. Bernard. Alfred. Zij rusten in fatiteuils. Bij hen staan koffiekopjes, een likeurstel en glaasjes. Alfred {na een stilte). Je heb 't hier toch aardig, zeg. Toch gezellige kamer. Bernard (ziet rond). Ja. Och, — 't is niet zoo moeilijk. Als je 'n paar leuke dingen hebt... (glimlach) Nog allemaal ouwe bekenden, hè... Die dingen aan de wand en die potjes en vaasjes ... Allemaal nog uit de ouwe tijd. i Alfred. Ja, — de kamer boven Reburg de bakker! Bernard (lichte spotlach). Kan nou me geld wel béter gebruiken (een stilte). Zeg, — je kunt niet gelóoven hoe 't me goed-doet, zoo'n beetje rustig zitten en wat praten met jou... Je kop loopt je soms om in de zaak...! En dan die ouwe-lui van Frederiek! (met afkeer) Hèèè! Alfred (rookt, lacht). Ja, — ja. (Een stilte). Bernard. Weetje wel, dat ik me eigenlijk niet veel had voorgesteld van ons weêrzien? Je verandert allemaal zoo. Zoo'n weerzien na jaren van ouwe-vrienden hè, dat geeft bijna altijd 'en désillusie. Niets nieuws trouwens. Maar jij bent nog heelemaal dezelfde... (glimlach) Wat minder expansief... En ik, — ja... als ik zoo met jou ben..., dan voel ik me ook weer-even ... net als in die goeie tijd ... (hij staat op; neemt likeurkaraf je op). Wil je d'r nog een ? Alfred (lacht luchtig, als dacht hij in 't geheel niet aan de beteekenis van het voorafgaande). Wel ja, — schenk nog maar 'ens in... Diè hadt je toch niet in die goeie-tijd ...! Bernard (glimlacht). Nee. (Een stilte). Alfred (kijkt Bernard tersluiks oplettend aan). Is je vrouw bij de uitpakkerij van de ouwe lui? Of nee, — zeker bij de kinderen? Bernard. Weet niet. (lacht men gewild) Die heeft altijd 'en heele boel te doen, boven in h'r kamer, waar je niet zoo begrip van hebt. Nee, — de kinderen die liggen al-lang in bed. Frits gaat alleen en de kleintjes worden door de juffrouw geholpen. Alfred. Zoo; ja. Bernard (na een korte stilte). Ja — dat is ook... Ik zou dat wel graag anders hebben... Ik zou wel graag willen dat Frederiek de kinderen zelf naar bed bracht, — of er ten minste bij was... (korte schouderbeweging) Maar och... En je kunt niet altijd kwesties maken, (korte stilte; dan ziet hij Alfred aan) Ik 'hoef jou geen praatjes te verkoopen. Ik heb 't in die tijd soms verduiveld moeielijk gehad... (snel) Nee, - Frederiek is 'en goeie, beste meid ... maar ... Och, we verschillen erg ... Zij heeft alleen ambities en neigingen, die ... nou, waar ik vreemd tegenover sta ... en ik ..., wat mij bezig houdt of (lichte bitterelach) vroeger bezig hield, — toen wat ik maakte nog litteratuur was, — dat interesseert haar niet... Ik ben er eerst wel ellendig van geweest als de lui schreven dat ik achteruit ging, dat ik niet werd wat mijn eerste werk had beloofd, — jelie deeën 't voorzichtig genoeg, jelie spaarden me zooveel mogelijk. Maar ik kon toch moeielijk zeggen, hoe ik er toe kwam, die „dikke boeken" te schrijven, 't Waarom, hè? {korte stilte) Ja, — dat gèld! M'n kapitaaltje was gauw ingeteerd. Daardoor heb ik me langzamerhand ook zoo vast moeten maken aan de zaak. — En och ... (schouderbeweging van onverschilligheid) dit of wat anders! Ik kön ook moeilijk nog wat anders beginnen. En wat litteratuur betreft, — de opgewektheid zou ik toch de meeste tijd niet hebben gehad ... [hij staat weer op). Nee, — van de ouwe illusies is niet veel te recht gekomen. Enfin, (op likeur wijzend) Nog een ? Alfred (kort). Dank je. Bernard (hij gaat naar boekenkast; zoekt een boek uit; bladert er even in; toont het van de verte uit aan Alfred; na de stilte:) 't Was toch 'en aardig ding, dat laatste! (Alfred knikt instemmend. Bernard herhaalt schouderbeweging; bergt boek weer op; wendt zich weer tot Alfred; glimlacht). Dat noem je uitpakken wat!? Doe je anders niet meer zoo gauw, als je zoo oud bent geworden ... Ik ben vanavond wat zwaar op de hand... (hij zit weer; gaat nu achterover leunen met hoofd tegen stoelleuning). Bepaald érg móe. (rekt zich uit) Heèee ... hè! En nou morgen die fuif! Heb er net zooveel trek in als om me te laten hangen ... Ja, — maar dat hoerde d'r zoo bij, volgens ... (hij zwijgt). Als nou maar niet die ouwelui... (glimlach). Oneerbiedig .. . ? Eigenlijk ook kinderachtig! Maar verdómd, die lui kunnen me zoo irriteeren ...! (korte stilte). Zoo'n meisje als Jeannette, dat kan me minder schelen als die 'en tijdje hier logeert... Alfred. Wel 'en aardig meisje ... Bernard. Jawel. (korte stilte). 't Is zoo curieus .. . ze is alleen maar 'n nichtje van me vrouw..., maar ze lijkt zoo veel op Frederiek toen die zoo oud was . .. Ook innerlijk ... Ja, vooral innerlijk .. . Frederiek was ook maar heel weinig ouwer toen we ons engageerden ... (een stilte). Twaalf-en 'enhalf jaar getrouwd! 't Is 'en tijd, hè! ? En jij nog altijd „vrij-gezel". Heb je nooit 'ens plan gehad, in die tijd? Alfred (antwoordt niet dadelijk; dan, met hoofdknik en lach op zijn gezicht, kort:) Jawel. Bernard (dadelijk vol belangstelling). God, — kerel, waarom heb je me dat dan nooit es geschreven ! ? Alfred (steeds met lach als boven). We schreven elkaar immers nooit. Bernard. Ja. — En waarom is 't niet doorgegaan ? Alfred (als boven; luchtig). Wat zal ik je zeggen ... Die vrouwen ... Aardig volkje ... (breeder lach). Maar ook éigenaardig. {een stilte; dan zeer ernstig plotseling') 'k Ben er beroerd van geweest, 't Heeft me 'en knauw gegeven, {korte stilte; dan, weer als voren). Maar ik ben er nou overheen; heelemaal. {stilte). Je kinderen, — die maken 't altijd goed, niet? Bernard {nog peittzend'). Ja. {dan, bij het ondenverp) O ja. Ze groeien goed. {iets te luidruchtig) En ze zullen d'r wel komen... Tenminste Frits...Van de anderen kun je 't natuurlijk nog niet zeggen ... {peinzend) Ja, - kinderen! Ik heb wel 'ens geloofd, dat kinderen-hebben 't eenige is wat je geen désillusie geeft... (zucht) Maar misschien ... {met warmte) Ze bennen zoo aardig als ze klein zijn ... {weer peinzend) Maar als ze grooter worden ... {plotseling, met vastheid) Dat kunnen ze ook in negen van de tien gevallen niet helpen ... (hij staat op; vast:) Ja, — kinderen da's iets prachtigs ... (hoofdbeweging naar deur achtergrond) Daar zijn ze, de ouwe-lui. Tweede Tooneel. Bernard. Alfred. Van Assen. Leonie van Assen. Deur achtergrond open en Leonie van Assen en na haar van Assen op. Leonie is in dure kleedij; kleuren en kapsel iets te jeugdig voor een vrouw van haar leeftijd. Zij doet en spreekt meestal iets te lief (behaagziek). Van Assen is er een die het vette der aarde heeft genoten en nu zeer op den terugweg is. Leonie {nauwelijks in de kamer). Zie zoo, — dat is klaar. Hè, — dat geeft 'en heele rust! Bernard (zonder belangstelling). Heeft u de koffer uitgepakt? Nu is u zeker moe. Gaat u zitten. Leonie (wegwerpend!. Moe...! Maar ik voel wel dat ik niet heb stil-gezeten ... Van Assen, 't Is 'en réis! En je moet vroeg op! Leonie (is gaan zitten). Ja, — en me' heeft nog zoo veel te doen van te voren... Me' kan zoo vréeselijk-weinig overlaten aan de meiden! (Alfred zoekt in de boekenkast). Bernard (tot Van Assen). 'En sigaar? (geeftsigaar, schuift lucifers toe; tot Leonie) Heeft Frederiek niet geholpen ? Leonie. Nee, — die was 'en beetje moe. Ze is wat gaan liggen. (meeu*arig maar zeer lief) Ik moet je rond-uit zeggen, Bernard, — Frederiek is me erg tegengevallen. Ik vind dat ze d'r erg smalletjes uitziet... Van Assen beduidt met hoofdbeweging naar Alfred dat zijn vrouw zwijgen moet. Leonie (steeds lief). Meneer Wendelaar is de beste vriend van Bernard. Die mag gerust hooren. — Ik geloof bepaald dat ze te veel doet. Van Assen (meepratend). Ja, Bernard, — jij moet je invloed 'ens laten gelden. Alfred gaat nu tersluiks door zijdeur af. Bernard (wrevelig). Hm. (zitten). Leonie (als hoven). Je zult 't je moeder niet kwalijk nemen als ze wat bezorgd is, wel? We wonen zoo ver af. Frederiek moet elke middag wat gaan rusten. Bernard (wrez'elig). Dat doet ze immers! Leonie (als boven). Heusch gerégeld? En lang genoeg? Bernard (vervolgend). En te veel te doen ..., te veel te doen . ..! Ze heeft 'en meid, 'en dagmeid, 'en kinderjuffrouw... In dit bovenhuis! (iets ruw) Wou u soms dat ik ook nog 'en huishoudster — ? Convenieert me niet. Leonie (heeft al eerder bemerkt dat Alfred niet meer in de kamer is; huilt, droogt tranen af; zachtverwijtend). Och, — jongen ...! (schudt hoofd in haar verdriet). Van Assen (geeft zich houding). Ik begrijp niet, Bernard, — Mama heeft toch 't récht...! De voorbeeldige moeder die ze altijd is geweest! Ze heeft altijd alles voor h'r kinderen over gehad. Ze is in ze opgegaan! Leonie knikt bevestigend, nu erger schreiende: van aandoening. Van Assen (milder). We willen ons volstrekt niet in jou huislijke aangelegenheden mengen... Maar een moederhart als dat van mama. .. Bernard (steeds wrevelig; schouderbeweging). Nou-ja! Van Assen (met gepaste verontwaardiging). Wat nou-ja! ? Bernard (ingehouden-toornig, met beslistheid). Papa, 't is de bedoeling nietwaar, dat we 't elkaar (handbeweging naar Leonie om deze in het „elkaar' te betrekken) ... deze dagen niet noodeloos onaangenaam maken. U wéét ook wel... en mama ... zou dat ook kunnen weten... dat Frederiek 't nog niet zoo slecht hier heeft. ..! (even schamper). Nee, — waarachtig niet! Van Assen (bromt, herhalend, nu inderdaad ontstemd). „Niet noodeloos onaangenaam-maken"! Huh! Leonie (zuchtend, zacht huilend). Och Bernard, — we verwijten je immers niets. Bernard (wrevelig, k»rt). Nee. Leonie (vervolgend). Je moet niet zoo dadelijk boos worden... 't Is toch voor 't bestwil van Frederiek ... die zoo veel van je houdt.. .! Bernard (als boven). Ja — ja — (wendt zich snel naar deur achtergrond). Leonie. Ben je nu zóo boos!? Bernard {ingehouden-toornig). Hè — wat zégt u ? {glimlachend, schamper) O nee, — pardon, — ik ga zien waar Frederiek blijft. (Bernard door deur achtergrond af). Derde Tooneel. Van Assen. Leonie. Later Alfred. Leonie huilt na. Van Assen (klopt haar op den schouder; breeddoend). Trek je dat toch niet zoo 'an, mama'tje. — Je bent zoo fijngevoelig! Dat past niet meer in deze tijd! Ze hebben tegenwoordig geen manieren meer! Alfred van rechts weer op. Leonie (heeft zich bij het zien van Alfred snel hersteld; tot Alfred, zuchtend, lief), 't Is toch zoo jammer... Hij meent 't zoo goed, Bernard, maar hij is zoo vreeselijk opvliegend ... ! Alfred (luchtig, lacht). Ja, mevrouw, — dat zijn de zenuwen ... Daar sukkelen we allemaal 'an, — zooals u weet... En, — (steeds luchtig) ik heb wel maar alleen zoo'n enkel woord gehoord zooeven, — maar als je zooals hij, zelf de heele dag hard te wérken hebt, — dan... (lacht) Nee, — ik zou misschien 'en onbeleefdheid gaan zeggen. Leonie (begrijpt inderdaad niet). Wat bedoelt u? Alfred (iveg-werpend, luchtig). O, — mevrouw! Van Assen (tot Alfred, breed als boven). M'n beste meneer Wendelaar, — u is een oud vriend van Bernard, — maar ik wil u toch wel zeggen... Als u alles wist... (lichtelijk aangedaan) De zorgen over je kinderen, die nemen soms geen einde. {somber) Nee, — zéker niet. Ik ... (maar hij breekt af, maakt door de lucht armbeweging die moet herhalen: Och als jij es alles wist! Nou!) Leonie huilt nu weer even, niettegenstaande de aanwezigheid van Alfred. Alfred {koel, maar nu ook uiterlijk ernstig). Ik weet niet of ik u begrijp. Misschien mag ik u zelfs niet begrijpen. .. Maar, — ik heb Bernard wel in heel veel jaren niet gezien; hij zou in die jaren veranderd kunnen zijn, — maar hij was altijd 'en man die 'en vrouw volkómen gelukkig zou kunnen maken en die alles voor h'r zou over hebben, als... (blijft steken; dan, luchtig weer en lachend:) Nou, — de details die doen er minder toe. Leonie (heeft haar tranen voor-goed gedroogd; lief'). Och, — dat weten we immers ook wel. 't Kind is altijd wat... wat moeilijk geweest... Maar dat komt: ze is zoo fijngevoelig, — alles kwetst 'r dadelijk ...! Van Assen staat achter Leonie, beduidt Alfred met bewegingen en gelaatsexpressie: „net als m'n vrouw !" Leonie. Maar we zijn zoo blij, dat u, die Bernard zoo goed kent, — dat u ons zoo gerust stelt. Alfred {vindt pijn/ijk). Maar mevrouw ... Leonie (vervolgend). En nu hebben we morgen dat mooie feest...! Twaaf-en-'en-half-jaar lief en leed samen te hebben gedeeld, dat wil wat zeggen...! Van Assen (wil niet achter blijven). Meneer Wendelaar, we hebben zoo open met je gesproken... We kennen elkaar eigenlijk nog pas zoo kort hè, — maar je hebt iets wat ons dadelijk erg voor je heeft ingenomen — is-niet Leonie? — 't doet ons bepaald heel veel genoegen je kennis te hebben gemaakt. (steekt hand toé) Dat gaat zoo met sympathie, — [lacht jovialig) je hebt 't in-eene of... (een inval; iets luidruchtig:) 't Is net als met de liefde: 't komt op als . .. (fluistert Alfred zinsnede in 't oor). Wat? (lacht). Alfred had de toegestoken hand aangenomen, weet niet precies; lacht nu maar wat. Van Assen. En nou... Heb je de krant al gelezen? Staat 'r wat nieuws in? Alfred. Nee, — ik heb niet... Van Assen ontvouwt krant, begint te lezen. Alfred trekt zich weer tot bij boekenkast terug. Leonie (tot Van Assen). Mag ik ook 'en stuk? Van Assen. Zéker. Eerste of tweede blad? Leonie (lacht lief). Och, geef maar! Van Assen geeft krant. Leonie vouwt onbeholpen het blad. Van Assen en Leonie lezen. Stilte. Vierde Tooneel. Van Assen. Leonie. Alfred. Bernard. Jeannette, later Frederiek. Bernard met feannette door deur achtergrond op. feannette is een mooi meisje met groote onschuldige, wat weemoedige oogen. Leonie (ziet van lectuur op; tot Jeannette, lief). Ben je uitgerust? Jeannette (zachte stem). O ja, tante, (zij gaat zitten, tweede plan; Alfred gaat tiaar haar toe,praat met haar; gaat, wat later, bij haar zitten. Onder het volgende is hij bijna steeds aan het woord. Zij antwoordt met enkele zinnen slechts). Bernard (kort). Frederiek komt. (neemt 'en blad van de krant; gaat, van de anderen verwijderd, in een fauteuil liggen lezen). Frederiek op door deur-achtergrond. Frederiek (moe-doend en sprekend). 'Moeten me niet kwalijk nemen. Ik was zoo vreeselijk moe in m'n hoofd ... Van Assen (jovialig). 'k Wist al. Ben je nu wat beter? Leonie (is opgestaan; bij Frederiek; lief). Ja, — v°el je je wat beter? Geneer je anders heusch niet, hoor. Ik kan best straks in jou plaats, — als er wat noodig is... Als je maar zégt. I* rederiek (als boven). Och, 't zal wel weer gaan. (matte glimlach) Wil u me dadelijk weer gaan verwennen ! ? (zitten; hoofdbeweging tiaar Bernard). Past u maar op. Leonie. Nu, dat zou Bernard niet goedvinden! Nietwaar Bernard, die enkele keer dat mama d'r is, mag ze je vrouwtje wel 'ens bederven! Bernard ziet even van lectuur op en zijn schoonmoeder aan; leest dan weer door. Frederiek (nu met eenige bitterheid). Als je Bernard z'n zin doet, dan sloof je je af, de heele dag. Van Assen (breed-doend; jovialig). Kom, — kom, — dat zal wel zoo erg niet wezen! Bernard reageert niet. F rederiek (ivervolgend, niet grooter bitterheid). Och nee, — die vraagt niet of je wel sterk genoeg bent. — En of je d'r wel voor bent opgevoed. Bernard (slaat nu met beide vast-houdende handen krant neer op schoot; ingehouden-toornig toch nog). Ik geloof dat 't juist was, wat ik je zei, dat als je gasten hebt... (haalt schouders op; wrevelig). Och! Leonie {veriinjtend). Maar Bernard ... Frederiek {schamper). Dacht je, dat ik daaromalleen ... Om die woorden van jou ...! ? (korte stilte; dan, iets zeurig, tot Leonie:) 't Is'en gesjouw met dat diner... Bernard [weer kalmer, maar met nadruk). En 't gebeurt allemaal buitenshuis! — Als 't je te veel drukte gaf, dan hadt je 't niet moeten doen. Frederiek. We kunnen ons toch niet heelemaal begraven. Je moet toch es wat doèn! En nu, — bij deze gelegenheid ... ! We raken overal uit. (korte stilte; dan, ander onderwerp, weer moe) Wat willen jelie gebruiken ? Leonie (snel opstaand). Nee, — nee, — blijf jij nu rustig zitten. Jij bent moe... Laat mij dat maar doen . . . ! Frederiek (als boven). Och mama ...! Bernard wil iets zeggen, protesteeren; zwijgt echter. Leonie. Zeker! En morgen, voor 'et feest, moet je weer heelemaal frischjes zijn. (loopt naar achtergrond; schelt) Wat zal ik laten komen? Bernard nog altijd bier? Bernard. Ja, als-'t-u-blieft. Leonie. Mannetje ... ? (zitten). Van Assen (breed-jovialig). Dan drink ik van avond 'en glaasje bier met hem meè. Bernard. 't Hoeft volstrekt niet. U kunt whisky krijgen, cognac ... Van Assen (als boven). Nee, — nee, — geef mij maar 'ens bier. Leonie (lief). O en..., pardon! Meneer Wendelaar? Alfred. Graag wat whisky, mevrouw. Vijfde Tooneel. De vorigen. Mina. Mina door deur-achtergrond op. Mina. Ja mevrouw . .. ? Leonie (antwoordt voor Frederiek). Och Mina, zou jij eens willen brengen... een paar fleschjes bier... de whisky. .. wat spuitwater... en dan..., ja, wat drink jij-zelf, Frederiek? Frederiek. Dank u, ik niets... Leonie. En jij, Jeannette .. . ? Jeannette (afwijzend). Dank u, tante. Leonie. Ik-zelf heb ook geen dorst. Dus alleen voor de heeren. Drie glazen. Mina. Ja mevrouw. Mina rechts af. Bernard heeft zijn lectuur weer opgevat. Alfred spreekt weer door met feannette. Van Assen (legt krant neer: hij moet weer eens iets zeggen). Zoo, zoo, — Jeann'tje! Hou jij meneer Wendelaar zoo bezig! (een grapje) Ze kan wel aardig praten, niet meneer Wendelaar? (tot Jeannette weer; ook hier onserieus). 't Is 'en heele eer voor je, weet je dat wel?, dat meneer — ,,'en schrijver" — (beweging van: niet mis!) Jeannette (wrevelig, verwijtend). Hè oom! (zij wil opstaan). Alfred (tegen Jeannette, luchtig, lachend, maar hij vindt „oom" vervelend). Blijft u maar zitten, 't Is maar 'en aardigheid ... (hoofdbeweging naar Van Assen). Mina iveer op met jlesschen en glazen op blad; zet dit op tafel neer. Mina (tot Leonie). Nog iets, mevrouw? Leonie (lief). Dank je, Mina. Bernard (wijst koffiekopjes, likeurüesch etc. aan). Neem dat meteen meè. Mina ruimt, geholpen door Leonie, kopjes enz. bijeen en gaat daarmede door deur-achtergrond af. Zesde Tooneel. De vorigen, zonder Mina. Leonie is de dranken aan het inschenken gegaan; geeft gevulde glazen aan de heer en. Intusschen zegt: 2 Van Assen (die nog wat praten moet, tot Bernard). Bernard, wees jij nou ook 'ens gezellig. Kom es wat dichterbij. Zoo n man-van-de-Beurs die moet toch wel wat nieuws hebben. Krijgen we nou oorlog? Bernard reageert niet dadelijk, maar staat dan toch op; schuift fauteuil dichter bij die van de groep Van Assen — Leonie—Frederiek. Frederiek. Och, — Bernard vertelt nooit iets. Bernard (antwoordt niet; tot Van Assen, terughoudend). Ja, — 't is 'en spannende tijd ... Je kunt er niéts van zeggen... (plotseling tot Frederiek). Zeg, — heb jij gehoord dat Baby al 'en heele tijd huilt? Frederiek. Ja... Bernard (onvriendelijk). Nou? Frederiek (eveneens onvriendelijk). De juffrouw is immers bij h'r. Bernard. Weet je dat zéker? Frederiek. Ja, natuurlijk. Bernard (berustend). Hm. Van Assen (breed, tnet zekerheid). Je zult zien, dat als die oorlog uitbreekt, dan moet half Europa meêdoen. Wat zegt ü, meneer Wendelaar!? Alfred (heeft niet geluisterd). Wat blieft u? Van Assen (koeler). Ik zeg, dat als er oorlog komt, dan krijg je 'en algemeene Européesche oorlog. Alfred (steeds luchtig). Ja, — da's best mogelijk. Best mogelijk. Van Assen (verheugd over zijn vermeend succes). Niet-waar!? Zoon groote oorlog zou trouwens en uitstekend middel zijn tegen overbevolking. Dan krijg je wat opruiming. Alfred. 't Is 'en opvatting!... Jeannette (dadelijk, gemeend). Hè oom, — hoe durft u ... Wat schandelijk. Van Assen [gekwetst, plotseling grof). Kinderen worden niet gevraagd. Jeannette (als boven), 't Is toch zoo. Van Assen (zijn kracht is op, maar hij blijft nog boosdoen). Zoo, — zoo, vin jij dat; zoo. (hijzoekt, dan:) Jij moet nog 'ens leeren hoe je tegen ouwere menschen moet spreken. Menschen die al 'en héél léven achter zich hebben, (hij neemt, boosdoend, de krant 7veer op. Jeannette zwijgt. Alfred betuurt Van Assen; lacht stil. Een stilte). Leonie (hoofdbeweging naar boven; metbeteekenis). Zal ik 'ens gaan kijken? Frederiek (humeurig, fel). Och née, — mama. Ik zei toch dat jüffrouw bij h'r is! Ze heeft niéts. Ik zal toch wel 't best wéten. Ik ben toch de móeder! Bernard heeft den laatsten tijd stil maar meelevend geluisterd naar 't geen boven geschiedt; staat nu plotseling op; naar achtergrond. Frederiek (als boven). Waar ga je naar toe? Bernard (kort). 'Ens zién. Frederiek (als boven). Toe, — bemoei jij je d'r nou asjeblieft niét meê. Dan zal ik-zélf wel...! (zij zal opstaan). Bernard (ingehouden-toornig). Dank je. Vermoei je niet. Bernard door deur-achtergrond af. Zevende Tooneel. De vorigen, zonder Bernard. Leonie werpt een bedrukten blik naar Van Assen. Van Assen beduidt haar tersluiks dat zij maar zwijgen moet. Frederiek (gekalmeerd maar spijtig). Bernard is altijd zoo overdreven. Aan de eene kant kan-ie de kinderen zoo straffen en dan is ie niet te vermurwen... En dan weer, — zooals nu ... Zoo'n kind kan toch wel 'ens huilen ... (herhaalt nog eens:) Ik wéét toch dat 't niets heeft. Leonie (aarzelend), 't Is nu toch stil...! Frederiek (als boven). Dan heeft-ie 't er-uit genomen. Hij kan makkelijk verwennen. Hij is de heele dag uit. Dan moet ik er weer mee optrekken. Leonie (lief). Nu moet je jezelf niet slechter maken dan je bent. Jij, — zoo'n lief moedertje! Frederiek (plotseling nerveus-bewogen). O ja, — de kinderen — dat zijn mijn schatten. Als ik diè niet had! M'n Alles! Achtste Tooneel. De vorigen. Bernard. Bernard door deur achtergrond weer op. Bernard (tot Frederiek; met nadruk). De juffrouw was niet bij h'r. Frederiek (wrevelig). Hè, dat mènsch ...! Heb je h'r gezégd ...! ? Bernard (kort). Ja. Leonie (lief). Ja, — je moest nog 'ens iemand hebben waar je meer aan kon overlaten ...! Freoeriek (mat weer). — Wat had 't kind ? Bernard (koel), 't Had wat gedroomd. Is nu rustig. Alfred (staat op), 't Zal langzamerhand tijd worden ... Bernard (snel). Nee, — toe, — ga nog niet weg. Ik wou je straks nog even spreken. Alfred. Ja, maar ... Leonie (tot Van Assen), 't Wordt onze tijd ook, mannetje, 't Is morgen 'en drukke dag. Van Assen. Ga jij maar vast naar boven. Leonie (,lief-verwijtend). Hè, ga je niet meteen meê! ? Van Assen (grappig). \ Is waar, - ik kan mama met in 't vreemde-huis alleen laten, (tot Bernard, om weer ^ goed te maken; breed jovialig:) Da's maar malligheid, we zijn hier volkómen thuis hoor! {bij staat op). Wel-te-rusten. (Tot Frederiek). Nou, en slaap jij nu maar 'ens lekker. Denk er 'an: morgen is 't de groote dag! (zoen). Leonie (staat op). Nacht Bernard! Nacht kind! (zoen). Rust maar 'ens goed uit. Frederiek. Ik ga meê. Kom je ook, Jeannette? Jeannette. Ja. Jeamiette geeft Alfred hand; zegt Bernardgoenacht. Van Assen en Leonie hebben Alfred bandgegeven ; door deur achtergrond af. Daarna Frederiek en Jeannette door zelfde deur af. Frederiek (nog even terugkomend; tot Bernard, mat). Blijf nu niet zoo lang hier zitten. Ik kan anders toch niet inslapen, (komt kamer verder in; had nog vergeten: geeft Alfred hand) Nacht meneer Wendelaar ... ! Alfred. Mevrouw! Frederiek af. Negende Tooneel. Bernard. Alfred. Ze zijn weer gaan zitten. Alfred. En ? Waar wilde je 't nog over hebben ? Bernard (glimlach). Och, — niets bizonders eigenlijk. Ik wou je zoo niet laten weg-gaan ... {hartelijk) Ik wou graag zoo veel mogelijk van je hierzijn profiteeren ... Ja, — {aarzelend) 't Spijt me dat ik 't je vanavond niet gezelliger heb kunnen maken ... (presenteert sigaar) En laten we nou nog 'n borrel samen drinken ! ? Alfred. Ik drink niet zoo veel. Bernard. O nee, — ik ook niet... Maar voor de gezelligheid ...! 'en klein glaasje. Alfred (knikt instemmend). Vooruit dan maar! Bernard, in zijkamer af, komt spoedig daarna terug met flesch en twee likeurglazen. Alfred heeft in dien tijd nadenkend gerookt. Bernard ruimt glazen van vorige gezelschap bijeen. Schenkt glaasjes in. Bernard {ter loops). Proost. Alfred {evenzoo). Proost, {hij drinkt; glimlacht) Zeg, — dat meisje, — dat nichtje, da's heüsch wel aardig! meent 't goed .. . Bernard. Zeker, (geringschattend) Maar och, — zulke „goeie-bedoelingen" ...! Tiende Tooneel. Bernard. Alfred. Mina. Mina door deur-achtergrond op. Brieven op presenteerblaadje. Mina. Asjeblief meneer. Bernard (beziet adressen; legt een hueetal terug op het blaadje; behoudt de anderen; tot Mina). Die zijn voor mevrouw. Mina {knikt; dan:) Nacht meneer. Mina af. Elfde Tooneel. Bernard. Alfred. Bernard (tot Alfred). Excuseer! [hij opent brieven, loopt ze vluchtig door; legt brieven op tafel neer; tot Alfred, zonder nadruk). Zijn al felicitaties! voor morgen, {een stilte). Ja, — Jeannette ...! [doetopgewekt). Eigenlijk moest ik nou 't land aan h'r hebben ! Als zij niet hier moest logeeren, dan 'hoefde jij niet in 't hotel! {korte stilte; dan ernstig) Och ja, zeker, — de bedoelingen van zulke meisjes zijn heel goed ... Ze méenen 't ook, oprécht. .. {bitter). Maar als er iets gedaan moet worden ...! Dan .. .! Allemaal mooie woorden, {een stilte). Dat kun je eerst niet gelooven ... Zoo'n jong, on- schuldig meisje... dat je zoo aankijkt met 'r pure oogen, waar je 'n heele mysterieuse wereld achter voelt... Is 't niet? (glimlacht even minachtend) Ja, — of die d'r werkelijk is ! ? (weer voortgaand) En dat dan onrustig is en ongelukkig, en zoekt, zóekt...! En dat je meent te kunnen helpen ... (lacht) Nou-ja! (een stilte; Alfred beschouwt Bernard met ernstige belangstelling, zonder dat Bernard mag bemerken ; dan ziet Bernard op en vervolgt, met nadruk, doch zonder herinnering aan oude gesprekken). Nee, — 'en Jeannette zou niets voor jou zijn. Alfred (dwingt zich tot luchtigheid). Kerel, ik heb er ook niet 'an gedicht! (zonderovertuiging) 'k Zou ook veel te oud wezen! Bernard (peinzend). Kinderen, — kinderen, — da's wat anders! (een stilte). Zoo beroerd dat ik zoo veel te doen heb... En dan 's-avonds moeten ze zoo vroeg naar bed. Kan zoo weinig aan hun opvoeding doen. (een stilte; spel van Alfred als voren). Alfred zal iets gaan zeggen, dan ziet Bernard hein plotseling aan; hij zwijgt; staat op; geeft hand. Bernard. Wat is er ? Alfred. Nu ga ik heusch weg. Bernard (glimlach). Ja, — 'k zal je niet meer tegenhouen ... Ik ben vanavond géén gezelschap ! Alfred. Tot morgen! Bernard. Wacht, — ik zal je uitlaten. Ja, — morgen, (hij steunt even). Die vervloekte fuif! Alfred eerst, daarna Bernard door deur-achtergrond af. Doek. Einde van het Eerste Bedrijf. TWEEDE BEDRIJF. Speelt den volgenden dag. De kamer van het vorige bedrijf. Men heeft „ontvangen". De grootere meubels zijn tijdelijk weggeruimd geworden om plaats te winnen. Verscheidene boeketten, hier en daar in vazen neergezet, manden-met-bloemen, enz. Op een tafeltje brieven en kaartjes. Eerste Tooneel. Alfred; daarna Jeannette. Tooneel blijft korten tijd ledig. Dan Alfred door deur-achtergrond op. Hij is in rok-en-wit te-das. Bemerkt dat er niemand in de kamer is. Zal gaan zitten. Ziet dat deur-rechts open-staat; gaat daarheen. Kijkt zijkamer in. Wacht even. Alfred (vóór deur-opening tot Jeamiette in zijkamer). Zoo, juffrouw Jeannette, — ook al klaar ! ? (vroolijk) Nee, — zooals u die rozen eerst had, stonden ze mooier ... Een stilte. Jeannette van rechts op. Ze is in avondtoilet. Alfred {vervolgt nu). Daar heb ik u 'ens netjes gesnapt! Zij komen beiden de kamer verder in. Jeannette [glimlach). De spiegel boven is zoo klein! Alfred (vroolijk). Ja, — ja! Jeannette (kijkt Alfred aan; ziet dan een andere richting uit). Wil u me niet liever bij m'n naam noemen — ? Alfred (als boven). Heel graag. Maar dan moet u 't ook doen . .. Jeannette (kijkt hem aan; wat verlegen). Ik ... ? Alfred. Ja, — waarom niet? Jeannette (als boven). Och... Alfred (als boven; lacht). Ben ik dan ... zóo oud? Jeannette (steeds verlegener). Och nee, — dat niet... Alfred. Da's dan afgesproken. Ik voel me namelijk nog heelemaal niet oud of gewichtig . ..! (verbetert glimlachend) Niét méér gewichtig! Jeannette zwijgt, ziet Alfred aan. Alfred. Nou, — waar denk je nu aan? Jeannette (schuchter). Dat kan ik u niet zoo zeggen... Alfred (steeds vroolijk). Zoo, — en waar heeft het dan betrekking op ... ? Jeannette (nu met iets wanhopends). Ik zeg 't heüsch liever niet! Alfred (berustend) Nou, dan ... (ander onderwerp) We zijn vroèg, niet? Vooral jij. — Jonge-meisjes zijn gewoonlijk niet zoo gauw klaar... heb ik wel 'ens gehoord ...! (lacht). Erg vroeg begonnen ? 'En beetje zenuwachtig — ? Je zult toch al wel 'ens méér op 'en diner zijn geweest!? Jeannette (teeken van ontkenning). Nee, — niet op 'en officiéél diner. Ik zal van 't jaar voor 't eerst uitgaan, 'k Ben pas 'en paar maanden van kostschool terug. Alfred. Zoo. — En, — vin je 't prettig, dat van dat „uitgaan"? Jeannette (als boven), 'k Zie d'r wel tegen op ... Al die vreemde menschen ...! Wat heb je d'r ook aan! Maar je kunt er niet buiten. Alfred. Zoo, — kun je d'r niet buiten? Waaróm niet? Jeannette. Alle fatsoenlijke menschen gaan uit. Alfred. Aaaa! Jeannette. Wat zegt u dat vreemd! Vindt u niet goed... ? Alfred (ontwijkend). Dat moet je mij niet vragen. Je moet zélf weten. Jeannette (aarzelend). Ja, — ik heb dikwijls gedacht, dat 't zoo nutteloos moet zijn. Die gesprek- ken op visites zijn ook altijd zoo leeg... Als er thuis menschen komen en 't is me maar even mogelijk, dan ga ik naar me kamer... Alfred (glimlacht). En wat doe je daar dan? Jeannette (eenigszins verlegen). Och ... Alfred (aan-houdend). Nou, — vertel me nu 'ens... Jeannette (als doven). Wat ik voor me zelf doe ... ? Lezen ... Wat schrijven... aan me vriendinnen, of... (nogaarzelender) aan me dagboek. Alfred (uit vriendelijkheid ernstig). Zoo, — hou je n dagboek. En wat schrijf je daar allemaal in? Jeannette (als boven). Wat er met me gebeurt, en vooral... wat ik dénk ... (met meer nadruk). Heel eerlijk en heelemaal alleen voor mezelf. Niemand zal 't ooit mogen lezen. Tweede Tooneel. Alfred. Jeannette. Bernard. Bernard snel door deur-achtergrond op. Hij is nog in gekleedejas. Bernard. Zoo. Zijn jelie al klaar? 't Is toch immers nog niet zoo laat? (ziet op horloge) Wel nee! — En middag geweest! 'En handjes-geverij ! 'k Moest nog even naar de zaak. - Waar is Frederiek — (wat ontstemd) en ja, Frits, waar is die? Jeannette. Frederiek is boven, en Frits... dat weet ik niet. Bernard. Hm. De ouwe-lui ook nog boven? (wacht antivoord niet af) Ik ga me maar gauw verkleejen. Tot straks! (hij zal naar deur-achtergrond gaan-, bedenkt zich; door deur rechts af). Derde Tooneel. Alfred. Jeannette. Jeannette (na een stilte, aarzelend, maar zeer gemeend). Hij is zoo goed, Bernard ... Frederiek moest 'em veel meer... (Ze zwijgt). Alfred (met grooter hartelijkheid dan tot dusver). Zoo, — vin jij dat ook! ? (korte stilte). Ja, — hij is zoo veranderd. Zoo'n stille, fijne man... Hij had geen hard woord durven zeggen, uit vrees dat ie iemand, waar ie van hield, zou kwetsen. — Nu zijn de zenuwen 'em de baas! (korte stilte). Maar toch zijn we misschien niet héelemaal billijk ... tegenover haar!... (korte stilte; dan vervolgt hij, met zelfde hartelijkheid). En wat doe je al zoo verder thuis? Jeannette (antwoordt niet dadelijk). Vanmiddag, — voordat 't ontvangen begon van de visites, — toen hebben ze, om Frits ... (schudt hoofd) zoo akelig. Alfred. Wat had Frits dan gedaan? Jeannette. Dat weet ik niet precies. Iets ergs. Alfred (nadenkend). Ja. (een stilte; dan weer vroolijk) Je beantwoordt mijn vragen niet. Wat voer je thuis nog verder uit — dan lezen en schrijven ... ? Jeannette (aarzelend weer). Och ... Alfred (luchtig, lachend). 't Huishouen? Jeannette (hoofdbeiveging van ontkenning). Nee; ik ga 't volgend jaar naar de kookschool, (met warmte, gemeend) Ik zou zoo graag 'en heeleboel doen ..., me graag heel nuttig maken ..., maar ... ik weet niet... Ik heb wel arme-jongens bij me gehad, die ik les gaf... Maar..., en 't is nu zoo'n moeilijke tijd. (zucht) In de herfst...; de herfst drukt mij altijd zoo neèr... (korte stilte). Als 't maar eerst weer lente is... De lente, — met al dat nieuwe leven ... (sterk-vragend:) Later, — als je ouwer bent, dan krijg je wel meer kracht is 't niet...? Krècht... U begrijpt wel wat ik bedoel, (ze zwijgt; Alfred ziet vriendelijk-belangstellend naar haar; ze staat op, glimlacht verlegen). Ja... (ziet Alfred, even slechts, aan) 'k Moet u nu wel zeggen ... Weet u waar ik daar-straks aan dacht, — wat ik niet zeggen wou ... ? Alfred. ? Jeannette (schuchter). Ik ken u eigenlijk al zoo lang... (schuchter, maar met innerlijke warmte toch:) Ik heb uw boek „Ada Hagen" zoo heel mooi gevonden ... Alfred (vriendelijk glimlachend). Zoo, — mocht je dat lezen ... ? Jeannette (korte schouderbeweging van onverschilligheid). Ik weet niet! (vervolgt dan, als boven) Je moet niet denken dat ik dadelijk ... dat ik altijd zoo praat met de menschen... Dat doe ik juist heelemaal niét... (verlegen, venaard) Ik geloof dat ik nu eigenlijk ... Als ik iets geks gezegd heb ... Ja..., neemt u me niet kwalijk, als ik even...? Ik moet nog. . . (hoofdbetveging naar deur-achtergrond) van boven ... Jeannette, eenigszins overhaast, door deur-achtergrond af. Vierde Tooneel. Alfred alleen; daarna Frits. Alfred glimlacht nog even stil-genoegelijk na; ziet op zijn horloge; steekt dan sigaret op. Loopt naar de boekenkast; zoekt, neemt een boek, bladert er even in; gaat zitten en bladert verder. Stilte. Deur-achtergrond open en Frits op. Frits is een ingebeeld ventje. Hij is al gekleed voor het diner; houdt pet in de hand. 3 Alfred (opziend; ais groet). Zoo. (ziet weer op boek\ leest nu). Frits beantiiwordt groet met korte hoofdknik; gaat naar raam, tuurt naar buiten; loopt dan naar de vazen met bloetnen; trekt aan blaadjes; dan naar boekenkast. Alfred (gehinderd, maar zich inhoudend). Zeg es vent, — heb je niets te doen? Frits. Nee. Ik wacht. Alfred (als boven). Zoo. Och, wacht jij dan in de kamer hier-naast. (wijst op zijvertrek). Frits hoofdbeweging: neen. Alfred. Wil je niet? Frits (brutaal). Nee, — ik ben hier thuis. Alfred (toornig). Wat zeg je...? {hij is op; wil naar Frits toe; bedenkt zich, dan:) Hè — wat ben jij toch... Je bent 'en nare jongen, hoor! (Hij neemt zijn boek en gaat naar deur-rechts ; kort:) Je zegt tegen je papa, dat ik hier ben, — als ie naar me vraagt. Alfred door deur rechts, die hij achter zich sluit, af. Vijfde Tooneel. Frits; later Bernard. Frits heeft plezier in zijn overwinning. Hij loopt weer tiaar raam; lacht in stilte; kijkt weer naar buiten. Bernard door deur-achtergrond op. Hij is nu in rok-en-witte-das. Bernard (wrevelig). Hm, — ben je daar! — Is meneer Wendelaar hier niet? Waar-is-ie? Frits (bromt). Weet ik niet. Bernard (kort, bevelend). Kom jij 'ens hiér. Frits voldoet aarzelend aan het bevel. Bernard. Wat gauwer asjeblieft. Frits staat nu vóór Bernard. Bernard. Ik wil je alleen maar dit zeggen, dat jij je, na wat er vanochtend is gebeurd, — héél külm hebt te houen. Als ik aan tafel ook maar iets merk, dat me niet bevalt, dan stuur ik je onverbiddelijk weg. Begrepen? (Frits zwijgt). Je bent nu gewaarschuwd. Bernard loopt langzaam, nadenkend door het vertrek', tersluiks volgt Frits hem met den blik. Bernard (blijft plotseling staan; tot Frits — zijn stem is veranderd; er trilt ontroering in). Jongen, — jongen, hoe kün je toch zoo...! We meenen 't zoo oneindig goed met je. (hij is bij Frits; haalt hem naar zich toe; ontroerd) Je bent toch immers mijn éigen kérel. Ik zal je toch helpen — als ik maar kan! Waarom heb je dat nou toch weer gedaan? (een stilte). Kom, spreek nou es ronduit met me! Waarom heb je 't gedaan? En, — en nu de waarheid ...! F rits is weer vrij. Bernard gaat zitten; vriendelijk doet hij Frits bij zich zitten. Frits {haalt schouders op). Och! Bernard (hartelijk). Kóm nou ! Je ziet immers: ik ben nu niet meer boos. Frits {aarzelend). Nou, — 'ik heb ook zooveel minder dan andere jongens. Bernard {vast-houdend). Geld? Frits {als boven). Van alles. Bernard {als boven). En wélke jongens? Frits. Nou, — Dufour ... en Jan Waale... Bernard. Waarom ga je dan ook zooveel juist met die jongens om ... Ik heb niet zooveel geld als de papa's van Dufour en ... Hoe kómt dat zoo? {hij wacht in spanning). Frits {zekerder nu). Mama wil niet hebben dat ik te intiem word met de andere. Die zijn niet van onze stand. Bernard {pijnlijk', hij dacht 't wel). Juist. Frits {vervolgt). Laatst had Adriaansen wat voor me meê gebracht — en dat heb 'k 'em terug moeten geven ... Bernard {onder indruk; sterk-vragend). En hebben Dufour en Waale dan altijd zooveel geld op zak? Frits {hoofdbeweging; kort, onverschillig). Nee. — Bernard {nog niet onvriendelijk). Dus je hebt 't gedaan ... om tegen ze op te snijen — ? Frits zwijgt. Bernard (nadrukkelijk, teeder). Toe jongen, — beloof me nou ... als je n'es iets hebt... wat je hindert... praat dan es met me ... Ik zal nooit boos op je zijn... En, — kérel, — lieg ons nooit meer voor...! God, god, — hoe ben je aan dat verhaal gekomen! Als je n'es wist wat je me daar 'en verdriet mee hebt gedaan ... (korte stilte). Afgesproken ? Geef me dan nou maar 'en flinke zoen! (hij buigt zich tot Frits; Frits kust hem vluchtig op de wang). Zoo. (hij dwingt Frits hem in de oogen te zien; kijkt, doch schijnt niet geheel bevredigd; kort) Ja. (hij staat op) En zul je oppassen aan 't diner? Niet meer dan éen glas wijn hoogstens, — denk je daar 'an!? Zesde Tooneel. Bernard. Frits. Frederiek. Frits is iveer bij het raam. Frederiek door deurachtergrond op. Zij is in avond-toilet; legt sortie en fichu over stoel. Frederiek (tot Frits, hard). Zoo, — sta je daar, — leelijke jongen! Frits keert zich bokkig om; tuurt naar buiten. Bernard (tot Frederiek, hard). Léiat dat nou. Frederiek. Verdedig jij die jongen nog!? 't Is zeker niet zoo erg. Ik zit er maar meê. Ik moet em opvoeden; en als er niets van 'em te-recht komt, dan krijg ik de schuld. Jij bekommert je wat om de kinderen. Bernard (als boven, met nog meer nadruk). Laat dit nóu - zeg ik je. (tot Frits; zachter) Ga jij naar boven. Zal je wel roepen als 't tijd is. (Frits aarzelt). Kóm nou ... Frits langzaam door deur-achtergrond af. Zevende Tooneel. Bernard. Frederiek. Bernard (dreigend). Nou, — wat wou jij nu nog meer!? Ik dacht dat dat van vanochtend genoeg was voor vandaag! Frederiek (svijandig). O, — ik ben zeker op die toon begonnen!? Bernard (heeft een ru7u antwoord; bedwingt zich; dan geforceerd-halm). Jij moet dat kind niet uitschelden. Dat is niét góed. Frederiek. Zoo. Als jij aanmerkingen hebt, dan moet je de kinderen maar zelf opvoeden. Ik kan niet meer doen. 'k Sloof me af, de heele dag. Bernard (schamper). Nou ja ... Frederiek (zenuwachtig, op huilen af ). Ja; zéker. En dat ben ik nooit gewend geweest! Bernard (in fauteuil; bromt). Treurig genoeg! Frederiek (als boven). Wèt zeg je!? Bernard. Ik zeg: 't ouwe argument. Een stilte. Bernard (heeft achterover in fauteuil gelegen, richt zich nu op; met nadruk). Je ziet nu trouwens wat er van jou opvoeding te-recht komt. — Ik heb met de jongen gesproken ... Jij wil dat ie omgaat met jongens als van Dufour en Waale ... Frederiek (zij heeft zich hersteld). Dat is dan zeker wèl opvoeding, om achter de rug van de moèder... Bernard (sterk). Nou, — asjeblieft! Wees nou asjeblièft es verstandig. Laten we nu tenminste probeéren mekaar te begrijpen. (korte stilte; dan vervolgt Bernard, rustiger weer) Dat zijn nare kinderen ; leert ie niets als slechts van. En wij kunnen finantieel niet tegen menschen als de Dufours en de Waales op. Wij kunnen Frits niet zoo veel laten genieten als zij hun kinderen. — 't Is nog de vraag of 't goed zou wezen, — maar in elk geval: 't convenieert ons niet! En als Frits zoo altijd alleen samen is met jongens die meer hebben dan hij, dan wordt ie ontevreden, jaloersch, — dan wil ie . .. (ongeduldig) . . . god, dat is toch duidelijk! Frederiek. Die jongens van Dufour en Waale zijn de eenige waar Frits mêe kan omgaan ... De eenige jongens van zijn stand ... Ja, - dat hun ouders nu toevallig meer geld hebben dan wij ... ! (beweging van onverschilligheid; dan, beslist) Ik wil niet dat mijn kind met iedereen omgaat Bernard (heftig). Maar god, Freddy, je ziet toch de resultaten...! (moedeloos) Maar och, dat is 't immers niet alléén . . .! (hij leunt 'weer achterover in zijn fauteuil; brengt hand aan voorhoofd; stilte). Frederiek (weer nerveus-huilerig). Dat je net n^> — vandaag...! Ik heb toch al zoo'n hoofdpijn ... En nu moeten we straks... dat héele féést nog ...! Bernard (hard). Ja, - die vertóoning. (slaat hand op fauteuilleuning; staat tegelijk met snelle beweging op; doorstapt het vertrek; blijft dan weer stilstaan; neri'eus-hard). t Kan jou wat schelen of ik tób .. .! Anders zou je ook wel anders zijn met de kinderen. 't Is altijd zoo geweest. Toen Frits klein was, liet je n'em over aan 'en kinderjuffrouw, zooals je nu doet met de kleintjes, — en nou ie grooter is, laat je n em aan z'n eigen lot over als je n'em niet verkéerde dingen in z'n hoofd haalt. Frederiek (als boven, 7naar sterker). Dus jij verwijt me ... Ik ben geen goeie moeder, hè ...! Als ik &lles doè wat ik kan ...! [heftig). Doe jij 't dan zélf...! Bernard (bedwingt zich). Ja, — dat heb je al meer gezegd. Maar je weet dat 't niet mogelijk is.... Ik ben de heele dag van huis voor me werk... dat ik niét voor mé plezièr doe, — dat weet je ook. En dat... {schamper) dat „verwijt", — we spreken vandaag niet voor de eérste kéer over die dingen... (korte stilte). We hebben 'en kinderjuffrouw genomen ..., ik kwam er dieper door in de zorg ..., maar ik heb goedgevonden ... 'k Begreep, dat jij met jou opvoeding. .. dat al dat werk voor jou moeilijker was dan voor 'en ander ... Maar nu je handen hadt gekregen om je te helpen, — nu hadt jij toch 't hoofd kunnen worden, dat dacht, — dat... dat w&akte. .. God, je éigen kinderen...! Maar nee! En... iemand als ik kan niet altijd kwesties maken... 't Maakt me kapot... En ik moet m'n kop bij me werk houen ... Anders...! Totdat er weer zoo iets gebeurt als vandaag ..., en je 't land hebt aan je zelf, — dat je je mée schüldig voelt, omdat je zoo l&m bent geweest, — omdat je geduld hebt — ! (zitten; uitgeput; omklemt voorhoofd met hand). Frederiek (met smart; onder tranen stoot zij uit:) Dus 't is mijn schüld...! Ik heb toch altijd m'n bést gedaan . . .! Bernard (dadelijk aan-grijpend, warm). God, als je maar wóu ...! (stilte; Frederiek huilt zachtjes door; dan staat Bernard op, gaat naar Frederiek; zacht, bijna smeekend) Doè nog 'ens je best! Toè...! (legt hand op haar schouder). i' rederiek (schudt onmiddellijk, met korte beweging, hand van schouder; staat tegelijkertijd snel op ; heftig, schreiend). Nee! Ik verdién 't niet. 't Is l&ag van je. L&ag. Bernard. Zoo. (dan is hij weer vlak bij haar, vóór haar; pakt haar plotseling bij de pols ; dreigend, schor:) Als jij maar wéét... maar wéét... Als 't niet was voor de kinderen ...! Ik ... ik heb niet veel illusies meer — ! Hij heeft de arm van zijn vrouw teruggeworpen; Frederiek heeft schreien plotseling in schrik gestaakt. Zij staan vóór elkaar. Oog in oog. Kort. Dan wendt Frederiek zich snel af, naar fauteuil; laat zich in fauteuil neerzinken en breekt in tranen uit. Bernard blijft nog korten tijd op oude plaats, doet dan weer eenige stappen door vertrek; blijft dan weer staan. Bernard (rustiger, niet sussend echter:) Nou, — wees nou kèlm. Frederiek schudt hoofd. Bernard ziet op horloge; gaat naar Frederiek; tikt haar op den schouder; Frederiek maakt op-nieuw beweging om af te weren. Beinard (herhalend). Wees nou kalm. Ga naar boven. (Frederiek reageert niet; hij veri'olgt, met beteekenis) Je kunt zóo niet gaan. (hij wendt zich nu weer af; zitten). Frederiek blijft nog even in oude houding; staat dan, moeielijk, op en gaat, zonder naar Bernard te hebben omgezien, naar deur-achtergrond. Snikt nog na. Droogt nu tranen af. Frederiek door deur-achtergrond af. Achtste Tooneel. Bernard; later Mina. Stilte. Dan staat Bernard op. Gaat naar schel. Schelt. Wacht bij boekenkast. Mina door deur-achtergrond op. Wacht. Bernard (tot bezinning komend). Ja, — is meneer Wendelaar weer weggegaan . . . ? Mina. Ik heb niets gehoord, meneer. Bernard. Dank je. Mina door deur-achtergrond af. Negende Tooneel. Bernard ; later Alfred. Bernard weer in fauteuil; languit. Spoedig daarna weer op. Doorstapt vertrek. Staat stil. Gaat naar zijdeur. Opent die. Zal zij-vertrek binnengaan. Bernard (vóór deur', tot Alfred in zijkamer; kort; hij is zeer nerveus). Zoo; ben je daar. (keert terug; Alfred van rechts op). Bernard. Heb je gehoord — ? Alfred {legt zijn boek neer). Wat bedoel je? Bernard. Och nee, — ik heb hier 'en gesprek met me vrouw gehad, (weer in fauteuil; hand aan voorhoofd; korte stilte ; dan weer horloge uit zak). Ben ik niet achter? Half zes. Alfred. 't Is half-zes. Bernard. Hm. (ander onderwerp; van harte:) 'k Ben blij dat je bij me bent. Alfred (moeilijk onderiverp; als opgeivekt ■.) 't Zal niet zoo lang meer zijn ... Bernard (dadelijk). Wèt — !? Je blijft toch nog — ! ? Als de ouwe-lui van me vrouw weg zijn, dan kom je hiér. Dat was afgesproken. Alfred (als boven). Nee, — ik had zoo gedacht, — als de fuif achter de rug is, — morgen of overmorgen . .. (om zich te verontschuldigen ; een voorwendsel) Ik heb werkplannen. Bernard (ziet Alfred kort, scherp aan; staat dan op; weer nerveus; gemeend). Zoo. Ja, — och, je hebt gelijk... je bent hier niet voor je plezier ...! Alfred (ernstig, hartelijk). Ik kan töch niets voor je doen. Bernard (als boven; hevig), dat dénk je !... {korte stilte). Alfred (als boven; eenvoudig). Ja, — als je d'r ook maar eénigszins op gestéld bent. . ., dan ga ik niet weg. Dat spreekt. Bernard. Zoo. (dan naar Alfred toe; hand; overgevoelig). Goeie kerel! (wendt zich af, loopt werktuigelijk naar. een of ander meubelstuk, betrommelt dat met de vingers; keert zich dan weer tot Alfred. Hij is nu uiterlijk kalm, maar hij spreekt scherp, nadrukkelijk ; een innerlijk-zeer-bewogene). Zie je, — ik had nog éen illusie: me kinderen. Dat die wat zouen worden: flinke menschen. Daarvoor heb ik me door heel wat beroerdigheid heengeslagen. Maar de laatste tijd... (hij staat vlak vóór Alfred; ziet hem sterk aan) de laatste tijd ... twijfel ik. Begrijp je wat dat voor me is ! ? — En ik kan er niéts tegen doen. Niéts. Ik k&n me niet genoeg met ze bemoeien. Alfred [na een stilte). Ja, — (aarzelend) Maar kan hij ... de jongen ..., niet van-huis-uit...? Bernard (snel, besliste hoofdbeweging; schampere glimlach). Neee! Hij zwijgt; maakt dan hoofdbeweging naar deurachtergrond om aan te toonen dat er iemand komt; loopt dan naar het raam ; ziet naar buiten. Tiende Tooneel. Bernard. Alfred. Van Assen. Leonie. Later Jeannette; nog later Frits. Leonie in kostbaar avondtoilet, met over den arm sortie en fichu, en na haar Van Assen, in rok-enwitte-das, door deur-achtergrond op. Leonie. Is Frederiek nog niet beneden? Och, — en ik had zóo gevraagd of ik 'r kon helpen!. .. (Bernard ziet met om; Alfred buigt even). Als ze nu maar niet door vanmiddag. .. (heeft sortie en fichu neergelegd, is nu bezig handschoen aan te trekken). Van Assen. Ja, — t is 'en heele rek geweest! Leonie (tot Van Assen). Mannetje, — je dasje zit nog niet heelemaal goed. .. (Van Assen zal naar spiegel in zijkamer gaan). Kom maar hier... ik zal wel even ... (zij helpt hem). Jeannette met sortie door deur-achtergrond op. Leonie (Jeannette goedkeurend monsterend). Kind, je ziet er allerliefst uit! 'En snoezig japonnetje (zitten). Jeannette (wel gevleid). Vindt u, tante ? Leonie. Ja, — wezenlijk; beeldig. Van Assen (naar Bernard). Ik zal 't woordje dat ik te zeggen heb ... Bernard (heeft zich nu geheel in bedwang; hoofd- beweging naar Alfred). Dat moet u maar met hèm afspreken. Van Assen. O, — is meneer Wendelaar ceremonie-meester ?. .. (hij spreekt met Alfred; Bernard ziet weer naar buiten). Leonie. Dat wachten duurt altijd zoo lang... Deur-achtergrond open en Frits op; hij blijft op achtergrond; treuzelt daar wat. Van Assen (opgewekt, doch even er naast). Nou zal 't er dan toch van komen. Weet je nog wel, mama'tje, toen wij onze kopere-bruiloft vierden ! ? ... Leonie {lief, glimlachend). Ja, — dat is een lief feest geweest... (.Alfred spreekt met feannette bij boekenkast). Van Assen (uitbundig). Of 't 'en aardig feest wasl In de puntjes, — en toch niets stijf! En niemand wist van uitscheien!... (zitten). Bernard heeft intusschen de aanwezigheid van Frits opgemerkt; hij gaat naar hem toe; zegt een paar woorden tegen hem; legt dan arm om Frits z'n schouders en leidt hem mee naar de plaats bij het raatn. Dddr zegt hij weer een paar woorden tot zijn zoon. Houdt arm om hem heen. Van Assen (na een stilte). Als 't vanavond óok zoo laat moet worden... (stilte; dan, tot Bernard) We kunnen zoo echt met jelie meê-voelen. Bernard heeft niet gehoord. Leonie (om zijn aandacht te wekken). Bernard !... Bernard (zich tot haar wendend). Ja? Van Assen (herhalend, eenigszinspathetisch). Mama en ik kunnen zoo echt met jelie meê-voelen. Dat is jelie eerste groote feest na je trouwen. De eerste mijlpaal. Bernard (kort). Ja. (Spreekt 7veer met Frits). Leonie (zacht, lichtelijk-aangedaan). Och ja!... Van Assen (na een stilte). Zijn de rijtuigen niet te laat? En waar blijft Frederiek nou? Leonie (opstaand; lief). Zal ik 'ens gaan kijken ? Bernard. Nee, — laat u maar. (Hij gaat naar deur achtergrond; opent die; loopt portaal in — deur blijft open — en roept) Frederiek!... Frederiek!.. . (komt in kamer terug). Frits (plotseling). Daar komen de rijtuigen 'an! Alfred en Jeannette naar voorgrond; Leonie en Van Assen staan op. Elfde Tooneel. De vorigen. Frederiek. Later Mina. Frederiek met sortie om en fichu over 't hoofd door deur-achtergrond op. Leonie (lief). Ben je daar? Ik maakte me al ongerust!... Laat 'ens kijken . .. (Frederiek opent sortie; goedkeurend:) O, wat lief!... {Gaat naar haar toe; kust haar; gelooft dan iets te bemerken). Wat is er? D'r is toch niets? Frederiek schudt 't hoofd, ontkennend. Leonie (gerustgesteld). De rijtuigen zijn er al. Bernard (heeft sortie enz. van Leonie opgenomen; tot Leonie). Wil ik u helpen? Van Assen (te vroolijk). Dat is mijn werk. Laat ik me door niemand uit de hand nemen. (Helpt Leonie. Alfred helpt Jeannette. Jeannette gaat naar Frederiek en spreekt even met haar). Mina op. Mina. Mevrouw, daar zijn de rijtuigen. Frederiek (mat). Goed. Van Assen (als boven). We weten 't al, hoor! Mina af. Men is gereed. Leonie (lief). Bruid-en-Bruigom moeten voorgaan. Bernard (afwijzend). Nee, nee. Van Assen (als boveni. Waarachtig; dat hoort zoo! Frederiek en Bernard staan nu dicht bij elkaar; Leonie bij Alfred. Leonie (lief; tegen Alfred; alleen voor hem bestemd). 't Is toch zoon knap paar, vindt u niet!? Alfred buigt glimlachend, toestemmend. Van Assen (om te bespoedigen, kort). Nou! — (hij wil Bernard en Frederiek laten voorgaan). Bernard (afwijzend). Kóm nou!... 4 Van Assen (uitbundig, tot Leonie). Dan zullen wij maar. .. (hij biedt haar den arm). Van Assen en Leonie eerst en daarna Frederiek en Jeannette en Bernard en Alfred door deur-achtergrond af. Doek. Einde van het Tweede Bedrijf. DERDE BEDRIJF. De kamer van de vorige bedrijven, nu weer geschikt als in het eerste bedrijf. Twee dagen na het tiveede bedrijf. Namiddag. Eerste Tooneel. Frederiek; later Mina. Frederiek ligt op sofa; heeft wat gelezen. Bij de sofa staat een tafeltje; daarop electrische schel onder bereik van de hand. Zij laat het boek nu even rusten. Tuurt voor zich heen. Krijgt dan een gedachte; schelt. Neemt boek weer op; leest. Mina door deur-achtergrond op. Mina. Ja, mevrouw. Frederiek (mat). Och Mina, kijk 'ens ... of je m'n handwerk vinden kan (aanwijzing met hoofd) hier naast. Mina door deur-rechts af; spoedig daarna weer op met dames-naaldwerk; zal het Frederiek overreiken. Frederiek (met hoofdbeweging tafeltje aanwijzend). Leg d£ar maar neer. Mina legt handwerk op tafeltje. Ziet Frederiek aan als om te vragen of deze nog iets van haar verlangt. Dan door deur-achtergrond af. Frederiek leest verder; laat boek weer zinken; schelt fiogmaals; wacht. Mina op als voren. Frederiek (mat). Ik wilde je nog zeggen ... Je moet morgen maar de logeerkamer doen, nu de ouwe meneer en mevrouw weg zijn. .. (Mina verwacht verdere opdrachten; Frederiek knikt om aan te toonen dat dit alles is). Ja. Mina gaat nu weer naar achtergrond. Frederiek (een nieuwe gedaante). De kamer van juffrouw Jeannette... (Mina blijft staan; luistert) nu meneer Wendelaar die heeft..., die kan wel wachten tot meneer weg is ... Mina. Ja, mevrouw, (wacht nog even, gaat dan verder ?iaar achtergrond. Vóórdat zij weggaat uit kamer, ziet zij nog, kort, naar Frederiek, die dit niet kan bemerken, en glimlacht even). Mina af. Tweede Tooneel. Frederiek; later Alfred. Frederiek tracht weer te lezen, ?naar het gaat niet meer. Zij legt boek op tafeltje bij het handwerk. Leunt weer achterover; gaat met hand langs voorhoofd; sluit de oogen. Stilte. Deur-achtergrond open en Alfred op. Alfred. O, — pardon ... (hij aarzelt). Frederieic (wendt hoofd naar Alfred; richt bovenlijf op). Meneer Wendelaar ... ? Ik dacht ook al.. . Bernard kon nog niet terug zijn. Alfred (om iets te zeggen). De trein gaat tweeuur-tien? Frederiek (zonder te antwoorden; zucht). Mama is zoo kort gebleven, 'k Had 'r zoo gréag nog wat bij me gehouden! Maar... Bernard kan dat maar niet begrijpen... Of (even bitter) hij wil 't niet begrijpen .. . Alfred (hij is intusscken gaan zitten; als boven). Ja, — zoo gaat de een na de ander weg.. . (lacht; steeds als boven:) U zult misschien wel blij zijn, als al de drukte voorbij is? Frederiek (als boven). Ja maar Jeannette komt terug, — die blijft alleen maar 'en paar dagen bij dat meisje Bremer. Alfred. Juist. Frederiek. 't Was allemaal wel erg vermoeiend, maar ik ben anders ook zoo altijd alleen . .. Bernard is altijd de heele dag weg ... Alfred (zonder nadruk). Ja, — die heeft 'en boel te doen. Frederiek {doorgaand). En mama-en-papa geven niet de minste drukte, 't Is zoo akelig als je nooit es iemand hebt waar je mee praten kunt Alfred (trommelt even, nerveus, met vingertoppen op stoelleuning; luchtig). Nou maar, dat wordt beter als uw kinderen maar eerst wat grooter zijn... Frederiek (mat). Och, — 't duurt nog zoo lang voordat Emmy zoo oud is ... (met meerdere warmte) Ja, ik zou wel graag 'en groote dochter hebben ... t Zal heerlijk wezen om die als vertrouwde (weer in gedachte voltooit zij niet; als voren:) Aan jongens heb je zoo weinig . .. ! Alfred (luchtig). En Bernard is toch alle avonden thuis ...! Frederiek (mat). Maar dan heb ik ook niets aan 'em. Dan heeft ie altijd te werken ... Alfred (ziet haar tersluiks aan). Ja, — de „dikke boeken"...! Frederiek (onverschillig). En trouwens ... (schouderbeweging) Och! (zij zwijgt; leunt nu weer achterover). Alfred (zit voorovergebogen; na een stilte, in welke hij naar haar heeft zitten kijken, zonder dat zij bemerkte, beantwoordt hij nu wat onuitgesproken bleef, met nadruk), 't Is curieus, zooals hij en ik van elkaar zijn blijven houden! Frederiek (iets sterker). U kent 'em niet... niet heelemaal. Alfred (korte spotlach). Zoo, — kèn ik'em niet! Frederikk (nu met hoofdbeweging beslist). Nee. Alfred (nog spottend). Ja, — dan ...! Frederiek (is opgestaan; beslist, met bitterheid). Ze kennen 'em geen van allen! Derde Tooneel. Frederiek. Alfred. Bernard. Bernard door deur-achtergrond op. Bernard. Zoo. We waren nog bijna te laat gekomen. (glimlach van geringschatting) 'en Agitatie! Frederiek (heeft zich hersteld; zwak weer). Hebben ze nog wat gezegd? (Alfred gaat naar deurachtergrond). Bernard (kort). De groeten. Zoenen van mama. (tot Alfred). Waar ga je naar toe? Alfred (kort). Naar boven. 'En paar brieven schrijven. Bernard. God, — in die ongezellige kamer! Wil je niet liever hier of hier-naast... ? Alfred (knikt Bernard toe). Nee, — dank je. Ik heb boven alles bij elkaar. Alfred door deur-achtergrond af. Vierde Tooneel. Frederiek. Bernard. Bernard {in fauteuil). Hè - hè! - Waar zijn de kinderen? Frederiek {zit op sofa; ontrolt met langzame bewegingen handwerk). Frits is natuurlijk naar school Bernard. Ja, — maar de kleintjes, Emmy en ... Frederiek. Die zijn uit; met de juffrouw. Bernard. Hm. Frederiek. Heeft mama niets anders gezegd — ? Bernard. Wat bedoel je? Frederiek. Och, — mama vond dat ik er zoo slecht uitzag. En nu wilde ze zoo graag, dat ik en tijdje kwam Iogeeren. Ze zou jou d'r toch over spreken —!? Bernard {kort). Jawel. Frederiek. O, — hééft ze je d'r over gesproken ! ? Bernard {als boven). Ja. Frederiek. En wat heb je geantwoord? Bernard {als boven). Dat jou plaats bij de kinderen is. (korte stilte; nadrukkelijk vragend). Dat vin jij toch ook ! ? Frederiek haalt schouders opantwoordt niet, Bernard. Zooo. Frederiek. Je hoeft toch geen slavin te worden van je kinderen! Bernard. Nee, — daarvoor is bij jou toch ook waarachtig geen gevaar! Frederiek (boos, huilerig). O, begin je daar alwéér! In plaats dat je.. . nou mama pas weg is en papa ... Bernard (Frederieks zin voltooiend). Zou troosten — ? (schamper) Ja! Frederiek {huilerig). Ik kan 't toch niet helpen dat ik veel van ze hou . .. Zij zijn altijd zoo lief..., en jij • • • jij • • • > van jou hoor ik alleen maar verwijten ... en altijd zoo ruw. Bernard. Juist, — en je hebt er natuurlijk nooit aan gedacht, dat ik daar óok door..., dat 't me dikwijls zoo innig-ellèndig maakt...! Dat ik ook zoo graag, zoo dól-graag wat genoegelijkheid zou hebben in huis, wat harmonie ...! Dat 't me soms zoo kapèt maakt. . . {beweging van wrevel) Nou ja! Frederiek. En dat is dan mijn schuld!? Als jij, — als niet alles naar jou zin gaat... Ik doe mijn best. Ik kan niét méér dóen. Bernard {om te beëindigen; kort). Ja. {hij gaat zitten ?net korte bewegingen van wrevel; Frederiek beplukt haar handwerk). Frederiek {na een stilte). Dus je vindt 't niet goed dat ik wat naar mama toe ga ... ? Bernard {sterk, schrijnend). God, — dat je nou niet zelf begrijpt...! Frederiek (boos weer en huilerig). Jij gunt me ook nooit iets... Ik heb nu pas al die drukte gehad met 't feest.. . Iedere andere man zou blij zijn, als z'n vrouw wat genieten kon ... Bernard (tracht kalm te zijn). Je weet, dat feest is niet voor mijn plezier geweest. Het spijt me, dat ik dat nóg 'ens moet zeggen. En je kunt hier genoeg genieten. Als je je plicht begrijpt. Genieten van je kinderen in de eerste plaats (staat op; naar haar toe; blijft vóór haar staan). Je herinnert je ons gesprek hier, eergisteren voor 't diner... Ik heb niet veel geduld meer! Frederiek (sterker; braveerend). Zoo. 't Kan me niet schelen. Je moet maar zeggen wat je wil. t Is zoo toch geen leven, 'k Kan toch nooit goed bij je doen. — En als je mij de kinderen maar laat... Bernard staat nog vóór haar. Hij heeft haar onder het voorafgaande sterk, als beloerend, aangekeken ; zijn handen hebben zich tot vuisten gebald; hij wil. .. Maar dan volgt ontspanning, bezinning; zijn hand gaat voorhoofd omklemmen; hij wendt zich af. Frederiek (nog niet onder indruk). Ja, — of je me nu al zoo 'ankijkt! Bernard (plotseling, ruw). Zwijg nou —! Frederiek {zij is langzaam aan beginnen te schreien, geluidloos; haalt zakdoek voor den dag; wischttranen af; dan zegt zij, moeilijk door snikken), 't Is ... 't is maar... jij houdt niet meer van me. .. al zoo lang niet meer... Bernard (schouderbeweging; schamper). Nou-ja ! Frederiek. Je hebt nóóit écht van me gehouen ... (bitter) Toen de eerste tijd voorbij was... Och, en toen hadt je ook al allerlei aanmerkingen ... ! Bernard (weer naar voorgrond, dichter bij Frederiek). Heb ik niet van je gehouen! (bewogen) Ik niet van joü! ? God, kind, — als je n'es wist! ... Als je n'es wist wat ik allemaal in je heb gezien ... en hoe ik 't heb aangebéden .. . (steigende ontroering) Ik voelde me zoo hard geworden in 't leven als ik bij je was ... Bij jou kreeg ik m'n ouwe gevoeligheid terug ... Of, — och, waaróm zou ik 't ook niet mogen zeggen, ik was toch immers geen bruut. — Ja, — ik heb toen wel tijden gehad dat ik aan je twijfelde..., maar dan maakte ik mezelf daar later zoo'n verwijt van .. .! En — , d&t ook: terwijl ik twijfelde, ging ik me soms al verwijten: dat ik 'en zwakke kerel was die niet heelemaal kón liefhebben. Dan weet ik niets aan jou, maar dan weet ik 't alleen 'an mezelf, dat ik niet meer zag, wat ik toch zoo duidelijk had gezien... En o god, wat vond ik mezelf dan 'en öngeluk! Frederiek (schreiend). Je was zoo lief in die tijd...! Bernard. Maar toen ben ik langzamerhand Anders gaan zien ... Je woorden ... die ik in mezelf herhaalde, herhaalde.. . om ze toch vooral te onthouen, — die ik niet waagde op te schrijven, om ze niet te ontwijden, — 't waren. .. wóórden zie je! En je gevoel?... Vlagen van... Och, niets als stemmingen! Ik heb me stil gehouen ... Ik hoopte, dat als je maar wat ouwer was geworden ... en als je kinderen kreeg ... Och, je hadt 't goed gemeend, hè... je kon 't niet helpen ... je hadt je-zelf net zoo erg bedrogen als mij. Frederiek (is onder indruk geweest; als Bernard zijn ft't waren... woorden" heeft gezegd, leeft zij echter op; haar toorn stijgt onder 'tgeen dan volgt en na de woorden „bedrogen als mif' springt zij op; heftig). Durf jij te zeggen dat ik je bedrógen heb! Heb ik dat gedaan! ? (snikt weer) Ik heb nooit... nóóit.. . niet zóo véél... Ik heb me nóóit anders voorgedaan dan ik was... Bernard (ongeduldig). Wie zegt dat nou! ? Zeg ik dat soms? Frederiek (steeds snikkend). Waarom ben je dan toen met me getrouwd!? Ik was toch zoo gelukkig thuis. Bernard (schamper). Och ja, je was zoo tevreden! Je voelde je zoo bevredigd! I rederiek. Maar ik had immers geen zorgen! En ze waren allemaal zoo goed voor me. En toen kon ik tenminste nog es iets doen, zonder dat er dadelijk aanmerking op werd gemaakt. Dat is toch ook niet om uit te houen! Dat zou jij toch ook niet kunnen verdragen, (zij schreit weer). Bernard (zwakker). Ik heb m'n best gedaan. Ik heb geloofd dat je langzaam zou gaan inzien, als ik je zoo'n beetje hielp...! En dat ik 't je daarom altijd eerlijk moest zeggen, als ik dacht dat iets niet goed was... Maar 't resultaat: altijd scènes. Frederiek {weer boos; huilerig). Jij bent ook zoo'n voortreffelijk mensch ! Jij weet 't zoo alléén ... ! Bernard (ruw). Nu is 't wat Anders; nou zijn me zenuwen kapot, kan ik me niet inhouen als ik je zoo slap zie en als je niet doet wat je behoort te doen. (als dreigend) Ik ben vroeger zoo niet gewéest, wel? (zit weer; stilte). Frederiek (zwak). En wat wil je dan nu? Bernard (dof). Dat weet ik niet... (stilte). Frederiek (boos, huilerig). Je hebt m'n heele leven bedorven ... ! Bernard (snel op; hevig). Ik joü leven... bedorven ! ? £n jij ... wat heb jij van mijn leven gemaakt!? Wat is er van me te-recht gekomen door jou? Wat is er overgebleven van de rust hier in me, en van me talent...! ! M'n talent mn werk dat me cilles is geweest!? Je hebt bewonderd, ook al weer... met woorden. Och, bewondering ...! ? Als je maar wat had meègevoeld! We zouen zuinig wezen. Dat heb jij gezegd. Dan zou ik kunnen doorwerken. Maar .. . Dat komt: echte belangstelling heb je nooit gehad ... Belangstelling in hoeden en japonnen, dat wel, — en... allemaal uiterlijkheden tegenover de menschen. En nou is 't uit, - nou schrijf ik m'n boeken ... omdat we niet uitkomen anders. Nou word ik geprezen door menschen die afbreken wat mooi is en goed..., en m'n ouwe vrienden vergoelijken of zwijgen, - omdat ik vroeger toch wel iéts ben geweest...! daaróm. Och, nou, ik zou nu toch ook niet meer kunnen ... ! (zijn stem is gedurende het bovenstaande gedaald; hij eindigt in smart. Een stilte). Rederiek (nu wel weer onder indruk; zwak). Ik ben toch zuinig geweest. Alle andere vrouwen hebben veel meer noodig. Dat wéét ik. En mama zegt ook ... Bernard (heftig weer). Haal die d'r toch niet altijd bij...! Als die je 'en opvoeding had gegeven zoo als 't moést...! P Rederiek (