12101 ■h DE OORLOG IN DE LUCHT t-A '*■ Kanaal overbrugd, door een reeks „En al heel J monorail-kabels groote ijzeren Eiffel-T P water, behalve in (Pag. 12). Blauwe Bibliotheek. onder leiding van L. SIMONS. H. G. WELLS. De Oorlog in de Lucht En meer in 't bijzonder, hoe 't Bert Smallways ging tijdens dezen krijg. (Eenig geauthoriseerde Hollandsche uitgaaf.) Bewerking van J. KUYLMAN. Met 8 Illustraties. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. — Amsterdam. HOOFDSTUK I. OVER VOORUITGANG EN DE FAMILIE SMALLWAYS. § i- „Die vooruitgang houdt maar an," zei Tom Smallways. „Je zou haast niet geloove, dat 't zoo door kan gaan, hè ?" Smallways maakte deze opmerking lang vóór de Oorlog in de Lucht uitbrak. Hij zat op een schutting achter in zijn tuin en nam de groote gasfabriek van Bun-Hill op met een blik, waaruit goed-, noch afkeuring sprak. Boven de dicht-op-elkaar-staande gashouders bolden drie vreemdsoortige gedaanten op, dunne, deinende blazen, die flapperden en al ronder en ronder werden — ballons, die men bezig was te vullen voor de Zaterdagmiddag opstijging van de „Luchtschippers-club van Zuid-Engeland." „Ze gaan iedere Zaterdag de lucht in," zei zijn buurman, Stringer de melkman. „Gistere', bij wijze van spreke', liep heel Londen nog te hoop as 't er een ballon overdreef, en nou heeft ieder plaatsje in 't land z'n wekelijksche uitgaansdage' of liever gezegd, opgangsdage'. 't Is 't behoud geweest voor die gasmaatschappije." „Verleje' Zaterdag heb 'k drie kruiwagens met grint van m'n aarappels gehaald," zei Tom Smallways. „Drie kruiwages ! Dat late ze valle' as ballas'. D'r ware' plante' bij die geknakt ware', en andere' zate' d'r heelemaal onder." „Ze zegge', dat 't er ook dames mee naar bove' gaan." „Wat je dames noemt !" zei Tom. „Ik voor mijn noem dat geen dames, die daar in de lucht rondvliege en grint naar de mensche' gooie'. Zoo iets heb ik vroeger nooit as damesachtig leere' beschouwe." — Mr. Stringer knikte goedkeurend met 't hoofd, en een tijdlang bleven ze kijken naar de zwellende gevaarten met een gelaatsuitdrukking, die van onverschilligheid overgegaan was tot afkeuring. Tom Smallways was handelaar in groenten van z'n vak, en tuinman, wat z 'n aanleg betrof ; zijn kleine vrouw, Jessica genaamd, ging over den winkel en de Hemel had hem aangelegd voor een vreedzame wereld. Ongelukkigerwijze had de Hemel geen vreedzame wereld voor hèm aangelegd. Hij leefde in een wereld van stage en onophoudelijke verandering, en nog wel in een deel ervan, waar hare werkingen bizonder duidelijk zichtbaar waren. e verandering had zelfs den grond, dien hij bebouwde, aangegrepen ; hij huurde z'n tuin bij 't jaar en zijn lapje werd overschaduwd dooreen reusachtig bord, dat het niet zoozeer aanprees als tuin dan wel als begeerlijke bouwgrond voor huizen. Zijn warmoezenj was gedoemd om te verdwijnen ; het laatste stukje landelijkheid in een district, dat overstroomd was door nieuwe dingen, die tot de stad behoorden. Hij deed zijn best zich hierin te schikken, en zich het keeren van het getij in te denken. . „Je kunt je haast niet voorstelle, dat 't an kan houwe, zei hij. Smallways' oude vader kon zich Bun Hill herinneren als een idyllisch Kentsch dorpje. Hij had Sir Peter Bone gereden tot zijn vijftigste jaar, toen was hij lichtelijk aan den drank geraakt, en was begonnen de stations-omnibus te rijden, wat hij volhield tot zijn achtenzeventigste. Toen was hij stil gaan leven. Hij zat bij 't vuur, een gerimpelde, heel, heel oude koetsier, boordevol herinneringen en met zijn verhalen gereed voor den eersten den besten argeloozen vreemdeling. Hij kon u verhalen van het nu-verdwenen landgoed van Sir Peter Bone, dat reeds lang geleden verbrokkeld was tot bouwterrein, en hoe die magnaat het district regeerde toen het nog een landelijk district was ; van korte en lange jacht, en hoe er, waar nu de gasfabriek staat, een cricketveld was, en van het bouwen van 't Kristallen Paleis. Het Kristallen Paleis was zes mijlen van Bun Hill, en de groote voorgevel schitterde 's morgens, stak 's middags als een helderblauwe omtrek tegen de lucht af en was in den avond een bron van gratis-vuurwerk voor de geheele bevolking van Bun-Hill. En toen was de spoorweg gekomen en toen villa s en nog meer villa's en toen de gasfabriek, en een groote leelijke onafzienbare massa arbeiders-woningen en toen de draineerwerken ; en het water was uit het riviertje de Otterbourne verdwenen, en had een ellendige sloot achtergelaten ; vervolgens een tweede spoorwegstation, Bun Hill, en nog méér huizen, nóg meer winkels, steeds meer concurrentie, belastingen, omnibussen, trams — die recht door naar Londen liepen — fietsen, auto's, vervolgens steeds meer auto s en een Carnegie-bibliotheek. •t Is haast niet mogelijk, dat 't an kan houwe, zei Tom Smallways, die opgroeide temidden van al deze wondere dingen. Maar 't hield wél aan. Reeds van 't begin af aan had t groentezaakje, dat Tom opgezet had in een van de kleinste der nog bestaande dorpshuisjes achter in de Hoogstraat, iets over zich gehad alsof t zich verbergen wilde voor iets, dat er naar zocht. Toen ze verbetering gingen aanbrengen in de bestrating van de Hoogstraat, hadden ze deze zoodanig opgehoogd, dat men drie treden moest afdalen om in Tom's winkel te komen. Tom deed zijn best om alleen zijn eigen uitnemende, rraar weinig talrijke soorten tuinproducten te ver- koopen ; maar de Vooruitgang drong zelfs door tot in zijn winkelkast ; Fransche artisjokken en melanzaanappels, buitenlandsche appelen — appels uit den Staat New York, appelen uit Californië, uit Canada en Nieuw Zeeland, appels „die d'r niet kwaad uitzage," zei Tom, „maar ze kunne toch niet hale bij Engelsche appels, zie je." Bananas, onbekende notensooorten, druifachtige vruchten en mango's. De auto's, die in noordelijke en zuidelijke richting voorbijsnorden, namen steeds grooter afmetingen aan en werden steeds krachtiger. Ze snorden hoe langer hoe erger ; er verschenen groote rammelende motor-rollewagens, die, inplaats van de door paarden getrokken wagens, kolen en goederen afleverden ; motor-omnibussen verdrongen de paarden-omnibussen, ja, zelfs de Kentsche aardbeien die 's nachts naar Londen vervoerd werden, namen hun toevlucht tot mechanische drijfkracht en rammelden inplaats van te piepen en verloren een deel van hun geur door de wijze van vervoer en door de lucht der petroleum. En toen kocht Bert Smallways een motorfiets § 2. Ter verduidelijking moeten wij hier bijvoegen, dat Bert een vooruitstrevende Smallways was. Niets wijst zoo duidelijk op den meedoogenloozen aandrang van den vooruitgang, als het feit, dat deze reeds in het bloed der Smallways binnengedrongen was. Bert was zes jaar jonger dan Tom en een tijdlang probeerde deze hem zich nuttig te doen bezighouden in den groentewinkel, toen Tom op een-en-twintig-jarigen leeftijd Jessica trouwde, die dertig was en een duitje overgespaard had in haar dienst. Maar 't was Bert's „fort" niet zich „nuttig bezig te houden." Hij had een diepen afkeer van spitten en rooien en als men hem een mand met groente gaf om te bestellen, kwam er een nomaden-instinkt bij hem boven, waaraan hij geen weerstand kon bieden en het scheen hem niet te kunnen schelen, hoe zwaar zijn last was, noch waar hij er mee heenging, mits hij hem maar niet bracht naar haar plaats van bestemming. De wereld was vol oogenbegoocheling, en hij dwaalde er achteraan, met mand en al. Daarom bezorgde Tom zijn waar zelf maar en zocht een baas voor Bert, die zich van dezen dichterlijken trek in zijn eigen natuur nog niet bewust was. En Bert maakte achtereenvolgens oppervlakkig kennis met een aantal ambachten—• loopjongen bij een lakenhandelaar, dito bij een apotheker, livrei-jongen bij een dokter, jongste helper van een gasfitter, ballenophaler van een kolfclub, en eindelijk knechtje in een fietsenzaak. En hierin vond hij blijkbaar de vooruitstrevende hoedanigheid, waarnaar hij gehunkerd had. Zijn baas was een jonge man, Grubb genaamd, die des daags een zwart gezicht, en 's avonds een zwak voor café-chantants had, en die droomde van een gepatenteerde gemakkelijk-afneembare ketting en in wien Bert het volmaakte type van een geestkrachtig mensch zag. Hij verhuurde vuiler en onbetrouwbaarder fietsen dan iemand anders in geheel Zuid-Engeland, en leidde de discussies, die als gevolg van dit verhuren ontstonden, met verwonderlijk vuur. Bert en hij konden heel goed met elkaar overweg. Bert was intern, verkreeg bijna de vaardigheid van een variété-wielrijder — hij kon mijlen ver rijden op een fiets, die onder u of mij onmiddellijk in elkaar gezakt zou zijn — nam de gewoonte aan zijn gezicht te wasschen na 't werk, en besteedde zijn overtollige geld aan merkwaardige dassen en boorden, aan cigaretten en cursussen in stenografie. Zoo nu en dan liep hij eens bij Tom aan en zag er dan zoo kranig uit en was zulk een schitterend causeur, dat Tom en Jessie, die beiden een natuurlijke neiging hadden om eerbiedig te zijn tegen alles en iedereen, geweldig tegen hem opzagen. ^ „Hij zal d'r wel komme, die Bert," zei Tom. ..Daar zit 'n kop op. ..Late we hope,' dat er niet te veul in zit," zei Jessica. We leve' in een vooruitstrevende' tijd," zei Tom. „Nieuwe aarpels, en nog wel Engelsche ; as 't zoo doorgaat zulle' we ze op z'n laast nog in Maart rooie. Heb je ooit zulke tijjen beleefd . ag ie z'n das gisteravond ?" „Die paste heelemaal niet bij 'm, Tom. 't Was n das voor 'n heer, maar niet voor 'n werkman as hij of zijns gelijke, t ton 'm heelemaal niet." , „ Daarna kocht Bert een fietspak, geheel compleet met pet en bonds-insigne ; en het was bepaald een openbaring van de mogelijkheden, die er in het bloed der Smallways schuilden, als ge hem en Grubb zoo 's Zondags samen naar Brighton (en terug) zaagt gaan met de hoofden diep voorover, met gebogen sturen en kromme ruggen. . . Wèl waren 't Vooruitstrevende Tijden . En zoo groeide Bert dan op met idealen van snelheid en ondernemingsgeest in zich, en werd, voor zoover hij iets werd een soort van rijwiel-monteur van de „la'-me-maar-es-effe-kijke -soort. Zelfs een wegracer met een versnelling van honderdtwintig kon hem niet voldoen ; en een tijdlang kwijnde hij met een vaartje van slechts twintig kilometer per uur langs de wegen, die steeds stoffiger en drukker werden door het auto-verkeer. Maar eindelijk gr°eiden zijn spaarduitjes zóó aan, dat hij zijn slag kon slaan. Het afbetalingssvsteem hielp hem heen over het nog tekortkomende in zijne finantien, en op een mooien, gedenkwaardigen Zondagmorgen bracht hij zijn nieuwe bezitting door den winkel naar buiten, besteeg haar met behulp en de noodige raadgevingen van Grubb en tuf-tutte weg in den stof-nevel van den door-druk-verkeer-gemartelden heirweg, om zich, bij al de reeds bestaande, te voegen als een nieuw, vrijwillig publiek gevaar voor de lieflijkheden van het Zuiden van Engeland. „Daar gaat ie ! Naar Brighton !" zei de oude Smallways, die zijn zoon vanuit het woonkamer-raam boven den groentewinkel nakeek met een mengeling van trots en afkeuring. „Toen ik zoo oud was as hij, was ik nog nooit in Londen geweest, nog niet verder dan Crawley, ja, nog nooit ergens, waar ik niet op mijn voeten kon komme'. En zoo was 't niet met mijn alleen, maar met iedereen, of 't moeste' net de deftige lui zijn. Maar nou! Nou trekt iedereen d'r maar op los ; 't lijkt wel of 't heele blenderse land bezig is an stukke' te vliege'. Je mot je nog verwondere', dat ze allemaal nog terugkomme'. Naar Brighton, zoo werachtig !" § 3- Een tijdlang nam de motorfiets Bert zoozeer in beslag, dat hij geen acht sloeg op de richting, waarin de steeds vooruitstrevende geest van den mensch bezig was ontspanning en opwekking te zoeken. Hij merkte niet op, dat het type van auto, evenals het model der rijwielen zich zelf in hoofdzaak gelijk begon te blijven, en zijn avontuurlijke hoedanigheid begon te verliezen. Hoe vreemd het ook moge klinken, toch is het waar, dat Tóm de eerste was die de nieuwe richting opmerkte. Dit is te verklaren door het feit, dat zijn tuinarbeid, die hem afhankelijk maakte van het weder, hem dikwijls naar de lucht deed kijken. En de nabijheid van de Bunhillsche gasfabriek en van het Kristallen-Paleis, vanwaar men voortdurend opsteeg, en daarna het neerkomen van ballast op zijn aardappelen, deden hem, hoe ongaarne ook, begrijpen, dat de Godin der Verandering haar verontrustende aandacht op de lucht begon te vestigen. De eerste groote vlucht der luchtscheepvaart had een aanvang genomen. Grubb en Bert hoorden ervan in een Variété en toen drong het feit nog dieper in hen door, door een vertooning der cinomatograaf, en daarna werd Bert 's verbeelding geprikkeld door een dertigcentsuitgaaf van ,,de Klipper der Wolken," geschreven door dien klassieke op luchtscheepvaartkundig gebied, Mr. George Griffith, en door 't lezen hiervan werd ook hij aangetast door de algemeene manie. Eerst openbaarde deze zich in een vermeerdering van het aantal ballons. De lucht van Bunhill werd onveilig gemaakt door ballons, 's Woensdags en Zaterdag 's middags vooral, kondt ge nauwelijks een kwartier naar de lucht kijken zonder ergens een ballon te ontdekken. En toen Bert eens op een mooien dag met zijn tuf op weg was naar Croydon, werd zijn aandacht plotseling getrokken door een reusachtig, opstandig peluw-vormig monster, dat opsteeg uit den tuin van het Kristallen Paleis en zag hij zich verplicht af te stappen en er naar te blijven staan kijken. Het leek veel op een peluw met een gebroken neus en er onder en betrekkelijk klein, was een stijf geraamte, dat een man droeg, en van voren een machine met een schroef, die snel ronddraaide, en een soort van roer van zeildoek, van achteren. Het leek wel alsof 't geraamte de weerbarstige gascylinder achter zich aan meetrok, net als een vieve kleine temer, die een schuchteren, door-gas-opgezetten olifant meesleept onder de menschen. Hoe dan ook, het eigenaardige monster ging zeer zeker vooruit en dat niet alleen, maar 't werd ook bestuurd. Het dreef misschien een duizend voet boven Bert (hij kon de machine hooren snorren), zeilde zuidwaatrs, verdween over de heuvelen, verscheen weder als een kleinen blauwen omtrek heel ver weg in het oosten, en dreef nu zeer snel voor een nog niet al te hevigen zuidwester storm uit, zette koers naar de torens van het Kristallen Paleis, beschreef er een kring omheen, zocht een plaats uit om neer te dalen, en zonk weg, uit het gezicht. _ ... Bert zuchtte diep en keerde terug naar zijn motorfiets. En dit was slechts het begin van een reeks vreemde verschijnselen in de hemelen — cylinders, kegels, peervormige monsters, ja, eindelijk zelfs een ding van aluminium, dat wonder-schitterde, en dat Grubb, wiens noties omtrent pantserplaten niet heel helder waren, voor een oorlogswerktuig hield. En er volgde ook werkelijk vliegen. Dit was echter niet waar te nemen van Bun Hill, doen geschiedde op particuliere terreinen of andere afgezette plaatsen en onder gunstige omstandigheden, en Grubb en Bert vernamen hier alleen van door 't lezen der 2\ cents-bladen of door de cinomatograaf. Doch hun aandacht werd er telkens en telkens weer op gevestigd en als men in die dagen iemand in 't publiek luid en me^ overtuiging hoorde zeggen : ,,'t zal er beslist nog eens van komen^ dan was 't tien tegen een, dat dit op vliegen sloeg. En Bert nam een deksel van een kist en schreef er in correct wmkekaam-e iket^ Engelsch op : „Hier maakt en repareert men aeroplanes, hetwelk door Grubb in de etalage opgesteld werd. Tom was wel een beetje onthutst over zoo'n durf, maar de meerderheid der buren en voorétl zij, die aan sport deden onder hen, hechtten er hun volle goedkeuring aan' Iedereen had den mond vol van vliegen, iedereen herhaalde telkens weer ,,'t zal beslist nog es zoover komen," en bij slot van rekening kwam 't toen toch niet. Er was ergens een kink in den kabel Men vloog — zeker ; men vloog met machines, die zwaarder waren dan lucht. Maar meestal werd er iets verbrijzeld. Soms was het de machine zelf, soms de luchtschipper, maar meestal allebei Machines, die de eene maal drie of vier mijlen ver viogenenveihg neerkwamen, stegen een volgend maal op om verbrijzeld te worden. Het scheen, dat er niet in 't minst staat op te maken was. Een windje bracht ze van streeek, de wervelwinden dicht bij den grond deden ze kantelen, ja zelfs een losse gedachte in het hoofd van den luchtschipper was voldoende om ze te doen omslaan. Ook kantelden ze — eenvoudig zoo maar, zonder meer. „De heele quaestie is, dat ze nog geen „vastigheid" hebben," zei Grubb, die zijn courant napraatte. „Ze slingeren en slingeren net zoo lang tot ze zichzelf aan reepjes geslingerd hebben." Het aantal proefnemingen nam af na twee verwachtingsvolle jaren, waarin dergelijke successen behaald waren ; het publiek werd de optimistische rapporten, en de eeuwige vaste reeks van triomf, ongeluk, en daarna stilte, moe en ook de couranten kregen genoeg van de kostbare photografische reproducties. Er volgde een sterke daling in de vlieg-liefhebberij en tot op zekere hoogte eveneens in het opstijgen met ballons, hoewel dit een tamelijk populaire sport bleef, waarbij voortgegaan werd met 't meenemen van grint van het terrein der Bun-Hill gasfabriek, en met het-laten-vallen op gazons en in tuinen van eerbare lieden. Er volgden een half dozijn rustige jaren voor Tom, voor zoover 't vliegen betrof. Doch dat was juist de groote ontwikkelingsperiode der mono-rails, en zijn ongerustheid liet zich enkel uit de hooge hemelen neerhalen door byzonder dreigende veranderings-symptomen in de lagere luchtlagen. Reeds verscheidene jaren lang was er sprake geweest van mono-rails. Maar het werkelijke kwaad begon eerst toen Brennan het Koninklijk Genootschap verraste met zijn gyroscopischen mono-rail-wagen. Deze nam een eerste plaats in onder de sensationeele dingen der soirées in 1907 ; dappere militairen, op den voorgrond tredende Zionisten, verdienstelijke roman-schrijvers, adellijke dames, verdrongen zich in de smalle gang en betwistten elkaar den toegang tot de zaal, waar de proef zou plaats hebben. En onverstaanbaar, doch overtuigend legde de groote uitvinder zijn uitvinding uit en liet zijn gehoorzaam modelletje van de treinen der toekomst bochten maken en rijden langs een doorbuigende draad. Het liep eenvoudig en deugdelijk over het enkelvoudig staaldraad, op zijn enkelvoudige raderen ; het hield stil, reed achteruit, stond stil, en bleef volmaakt in evenwicht. Het behield zijn wonderbaarlijk evenwicht temidden van een donderend applaus. De toeschouwers gingen eindelijk uiteen, met elkaar bepratend in hoeverre zij het genoegelijk zouden vinden een afgrond over te steken langs een staaldraadkabel. „Stel je voor, dat de gyroscoop eens stopte !" Weinigen van hen voorzagen een tiende van de verbetering, die de mono-rail van Brennan in de veiligheid van hun spoorwegwezen zou aanbrengen en van den invloed, dien zij over de geheele wereld zou krijgen. Binnen slechts enkele jaren leerden zij dit beter beseffen. Binnen zeer korten tijd zag niemand er meer tegen öp een afgrond over te steken over een kabel, en de mono-rail verdrong de tramlijnen, spoorwegen, ja, eiken vorm van spoor voor mechanische beweegkracht. Waar de grond goedkoop was, liep de rail langs den grond ; waar hij duur was, liep hij hooger, rustend op ijzeren standaarden, hare snelle, gemakkelijk-ingerichte wagens gingen overal heen en deden alles, wat eens gedaan was langs sporen op den grond. Toen de oude Smallways stierf, wist Tom niets treffenders te bedenken om te zeggen, dan : „„toen hij 'n jongen was, was 't 'r niks hooger dan je schoorsteen — d'r was geen draad of kabel in de lucht te zien !" De oude Smallways ging naar zijn graf, onder een ingewikkeld netwerk van draden en kabels door, want Bun Hill werd niet alleen een soort van klein centrum, dat haar stroomen electriciteit uitzond,— de Midden-provinciale Kracht-Verbreidings-Maatschappij richtte een centrale op dicht bij de oude gasfabriek — doch ook een kruispunt van het mono-rail net, dat onder de stad door liep. En bovendien had iedere winkelier, ja, bijna elk huis, zijn eigen telefoon. 1 ] De mono-rail-kabel-pilaren werden een in 't oog vallende factor in het landschap om de stad heen ; het waren stevige ijzeren reuzen, die veel geleken op spits-toeloopende schragen en die helder blauwachtig groen geschilderd waren. Er stond er een schrijlings boven Tom's huis, dat er daardoor nóg ouder uitzag, alsof 't zich wilde verontschuldigen voor zijn bestaan ; en een tweede reus stond precies in den hoek van zijn tuin, die nog niet volgebouwd en in zooverre onveranderd was, dat er één een daalder's horloge aanprees, en het andere een middel tegen zenuwen. Deze borden waren bijna horizontaal geplaatst om de aandacht te trekken van de monorailpassagiers daarboven, en deden dus op uitnemende wijze dienst als dak boven een gereedschap-schuurtje en een schuurtje, waar Tom champignon's in kweekte. Dag en nacht zoemden de snelrijdende wagens van Brighton en Hastings daarboven voorbij — lange, breede, gemakkelijke wagens, die 's avonds helder verlicht waren. En al heel gauw werd 't Kanaal overbrugd, door een reeks groote ijzeren Eiffel-Toren-peilers, die de monorail-kabels droegen, honderdvijftig voet boven 't water, behalve in 't midden, waar zij hooger stegen voor 't scheepverkeer van Londen en Antwerpen en voor de Hamburg-Amerika-booten. Vervolgens begonnen er zware auto's te loopen op slechts twee wielen achter elkaar ; deze gevaarten brachten Tom vreeselijk in de war en maakten, dat hij nog dagen, nadat de eerste zijn winkel voorbij kwam, neerslachtig was 9 4- En nu had er de wonderbaarlijkste gebeurienis in dat dramatische hoofdstuk der menschelijke geschiedenis plaats, namelijk de ontdekking van degel ijk-bruikbare vliegmachines. Men spreekt zoo gauw van tijdperk-kenmerkende gebeurtenissen, doch dit was wérkelijk een tijdperk-kenmerkende gebeurtenis. Het kwam totaal onverwacht en bestond in den volkomen geslaagden tocht van Mr. Alfred Butteridge van het Kristallen Paleis naar Glasgow en terug, in een kleine, er-zakelijk-uitziende machine, die zwaarder was dan lucht—een volkomen bestuurbare en in bedwang te houden machine, die even goed vloog als een duif. Men voelde, dat dit niet zoozeer een gewone, als wel een reuzen-schrede voorwaarts was in de vliegkunst. Alles bij elkaar genomen bleef de heer Butteridge ongeveer negen uur in de lucht en in dien tijd vloog hij met het gemak en de zekerheid van een vogel. Zijn machine geleek echter noch op een vogel, noch op een vlinder en evenmin zette zij zich aan de kanten breed uit, zooals de gewone aeroplane. Zij deed meer denken aan een bij of wesp. Sommige deelen van het apparaat draaiden zeer snel rond, en maakten den indruk van wazige doorschijnende vleugels ; doch andere deelen, waaronder twee eigenaardig gebogen „vleugelschilden" — om een benaming te ontleenen aan de vliegende torren — bleven stijf gestrekt. In het midden was een lang, rond lichaam, dat deed denken aan 't lichaam van een nachtvlinder, en hierop kon men den heer Butteridge schrijlings zien zitten, zoo ongeveer in dezelfde houding als een man te paard. De overeenkomst met een wesp werd nog verhoogd door het feit, dat de machine zich voortbewoog met het diepe, gonzende geluid van een wesp, die tegen een ruit aanvliegt. Mr. Butteridge verraste de wereld volkomen. Hij was een van die menschen, wier afkomst onbekend is, en die het Lot nog steeds voortbrengt om de menschheid van een prikkel te voorzien. Volgens de geruchten, kwam hij uit Australië, of uit Amerika, of uit 't zuiden van Frankrijk. Ook werd hij verkeerdelijk voorgesteld als de zoon van een man, die een aardig fortuin had bijeengegaard met 't maken van gouden pennen en de Butteridge vulpenhouders. Doch dit waren heel andere Butteridges. Niettegenstaande een luide stem, een groot lichaam en een ruziemakerige bluf, was hij gedurende eenige jaren slechts een heel gewoon lid geweest van de meeste der bestaande lucht-clubs. Toen schreef hij op zekeren dag aan al de Londensche bladen, dat hij schikkingen getroffen had om op te stijgen van het Kristallen Paleis met een machine, die tot aller voldoening zou bewijzen, dat de moeilijkheden, die het vliegen tot nu toe in den weg hadden gestaan, op afdoende wijze opgelost waren. Slechts weinigen der bladen namen zijn brief op, en een nog geringer deel van het publiek geloofde in zijn uitvinding. Niemand maakte er zich zelfs druk over toen een standje op de stoep van een groot hotel in Piccadilly, waarbij hij een beroemd Duitsch musicus om persoonlijke redenen trachtte af te rossen, zijn opstijging vertraagde. Niettegenstaande al deze luidruchtige reclame voor zichzelven, stonden er nauwelijks dertig menschen op den uitkijk, toen tegen zes uur op een mooien zomermorgen de deuren der groote loods, waarin hij zijn machine in elkaar gezet had, — dicht bij het Kristallen Paleis — opengingen en zijn reuzeninsect er uit kwam en een ongeloovige en achtelooze wereld ingonsde. Maar nog vóór hij voor den tweeden maal een kring om de torens van het Kristallen Paleis beschreven had, begon de Faam haar trompet in de hoogte te heffen, haalde diep adem, terwijl de leegloopers, die op de banken van het Trafalgar-Plein zaten te slapen, werden wakker geschud door het gonzen, en hem om de Nelson-naald zagen cirkelen, en tegen dat hij te Birmingham aankwam, welke plaats hij tegen half-elf passeerde, schalden haar oorverdoovende klanken door het geheele land. Dat, waaraan men gewanhoopt had, was volbracht, want vloog daar niet een man veilig en goed ? Schotland stond zich te vergapen naar zijn komst. Hij bereikte Glasgow tegen één uur en er gaat een verhaal, dat er bijna geen scheepswerf of fabriek was in die drukke bijenkorf van industrie, die het werk hervatte vóór half drie. Hij zweefde om de Universiteits-gebouwen heen, en daalde tot hij de menigten in het West-Einde Park en op de helling van Gilmour Heuvel kon tceroepen. De machine vloog prachtig geregeld met een vaart van ongeveer drie mijlen per uur in een wijden kring een maakte en diep zoemend geluid, dat zelfs zijn zware stem geheel onverstaanbaar gemaakt zou hebben, zoo hij niet een megaphoon medegenomen had. Onder 't roepen vermeed hij kerken, gebouwen, en monorail-kabels met volkomen gemak. „Ik heet Butteridge," schreeuwde hij; „B-U-T-T-E-R-I-D-G-E. Hebben jelui 't ? M 'n moeder was een Schotse." En toen hij er zich van overtuigd had, dat men hem verstaan had, steeg hij onder gejuich en geschreeuw en vaderlandslievende kreten weder omhoog, en vloog toen zeer snel en gemakkelijk weder naar het Zuid-Oosten, met lange, gemakkelijke golvingen op een buitengewoon wespachtige manier. Zijn terugkeer naar Londen — hij bezocht en zweefde boven Manchester en Liverpool en Oxford onderweg, en spelde zijn naam boven elke plaats, ten bate van de menigte •— was een gebeurtenis, die met ongeëvenaarde opwinding gepaard ging. Iedereen stond naar de lucht te kijken. Dien eenen dag werden er meer menschen overreden op straat, dan gedurende de voorgaande drie maanden. Hij keerde tegen zonsondergang naar het Kristallen Paleis, dat klassieke uitgangspunt van luchtscheepvaart-avonturen, voer zijn loods weder zonder ongelukken binnen, en liet de deuren onmiddellijk sluiten voor den neus der photografen en journalisten, die op zijn terugkomst hadden staan wachten. ..Kijk eens hier, jonges", zei hij, terwijl zijn helper de deuren sloot, „ik ben dood-af, en doorgezeten. Ik kan jelui nou niet te woord staan. Ik ben te veel-kapot. Mijn naam is Butteridge. B-U-T-T-ER-I-D-G-E. Zet dit goed neer. Morgen zal 'k jelui allemaal te woord staan." § 5- Tom en Bert Smallways zagen beiden dien terugkeer. Zij sloegen hem gade van Bun Hill, vanwaar zij zoo menigmaal naar het vuurwerk van het Kristallen Paleis gekeken hadden. Bert was opgewonden ; Tom hield zich kalm en dom, doch geen van beiden beseften zij, hoezeer de vruchten van dat begin op hun eigen levens zouden inwerken. „Misschien, dat Grubb nou 'n beetje op den winkel zal passen," zei hij, „en zijn model in 't vuur stoppen. Niet, dat dat ons d'r bove'op kan brenge', as we geen contanten kunne' krijge' voor die rekening van Steinhart !" — Den volgenden dag zagen de bladen zwart van in-der-haast genomen foto's ; en zij waren buitensporig in hun lof. En den daaropvolgenden dag was het nog erger. Vóór de week teneinde was, werden zij niet zoozeer uitgegeven als wel schreeuwend de straat op gebracht. De voornaamste factor in al dit rumoer was de buitengewone persoonlijkheid van den heer Butteridge, en de eigenaardige voorwaarden, die hij bedong voor het geheim zijner machine. Want het was een geheim en hij bewaarde dit zeer zorgvuldig. Hij zette zijn machine zelf in elkaar, in de veilige afzondering van de Kristallen-Paleis-loodsen, met behulp van achtelooze werklieden, en den dag na zijn tocht nam hij haar zonder hulp uit elkaar, pakte zekere deelen in, en liet zich voorts bij het inpakken en verspreiden der rest, helpen door lieden, die geen verstand van dergelijke machines hadden. Verzegelde pakkisten gingen Noord en Oost en Zuidwaarts, naar verschillende bewaarplaatsen, en de machines werden met groote zorg in kisten gepakt. Het werd duidelijk, dat dergelijke voorzorgen niet onraadzaam waren, met 't oog op de verbazende vraag naar eenig afbeeldsel of model zijner machine. Maar nu de heer Butteridge de werking ervan eenmaal vertoond had, was hij van plan zijn geheim veilig te bewaren tegen elk verder gevaar voor uitlekken. Hij stelde het Britsche publiek nu voor de vraag of het zijn geheim wilde koopen of niet ; hij zeide maar voortdurend, dat hij een „Imperial Englishman" was, en dat 't zijn eerste en laatste wensch was, dat zijn uitvinding in 't uitsluitend bezit zou komen van het Keizerrijk. — Het was duidelijk, dat de heer Butteridge iemand was, die wonder vrij was van alle bescheidenheid, van welken aard dan ook — en bizonder bereid was interviewers te ontvangen en vragen over allerlei onderwerpen te beantwoorden, behalve op 't gebied der luchtscheepvaart ; dat hij graag meeningen opperde, zich , rijelijk aan kritiek overgaf en portretten van zichzelven verschafte en in 't algemeen met zijn persoonlijkheid zooveel mogelijk te koop liep. Wat Butteridge eigenlijk van de Regeering verlangde in ruil voor zijn uitvinding, bleek niet duidelijk. De indruk, dien hij algemeen op verstandige opmerkers maakte, was niet zoozeer, dat hij over 't aankoopen van zijn geheim onderhandelde, als wel, dat hij een ongeëvenaard schoone gelegenheid gebruikte om tegen een aandachtige wereld te bulken en zich aan te stellen. Er begonnen zich geruchten te verspreiden over zijn werkelijke identiteit. Men zeide, dat hij kastelein was geweest van een verdacht hotel in Kaapstad, en dat hij daar een buitengewoon beschroomden en alleenstaanden jongen uitvinder, Palliser genaamd, die uit Engeland naar Zuid-A frika gekomen was in een vergevorderd stadium van tering, en die daar gestorven was, onderdak had gegeven, en dat hij diens proefnemingen had gadegeslagen en eindelijk de documenten en teekeningen gestolen had. Dit verklaarde tenminste dat gedeelte der Amerikaansche pers, dat er rond voor uit durfde te komen. Doch het bewijs of tegenbewijs hiervan werd het publiek nooit gegeven. Ook wikkelde de heer Butteridge zich op hartstochtelijke wijze in een warnet van geschillen over het recht op een groot aantal belangrijke prijzen in geld. Eenigen dezer waren zelfs reeds in 1906 uitgeloofd voor een goedgeslaagden vliegtocht. Toen nu Butteridge zijn tocht deed, hadden een werkelijk aanzienlijk aantal nieuwsbladen, verlokt door het niets-bereikt-hebben door de pioniers in deze richting, zich verbonden een zekeren prijs uit te keeren aan den eerste, die van Manchester naar Glasgow, of van Londen naar Manchester, of honderd, of twee honderd mijlen ver, zou vliegen in Engeland. De meesten hadden zich een beetje gedekt door voorwaarden, waaraan moeilijk te voldoen was, en boden nu weerstand ; een paar echter betaalden dadelijk en vestigden hier op luidruchtige wijze de aandacht op ; en met de overigen stortte Butteridge zich hals over kop in processen, onderwijl een krachtige agitatie voerend om de Regeering er toe te bewegen zijn uitvinding te koopen. En toen dit laatste hem niet gauw genoeg naar den zin ging, begon hij in de bladen te spreken over „andere en jongere naties, die een dergelijke uitvinding beter kunnen waardeeren." HOOFDSTUK IL HOE BERT SMALLWAYS IN MOEILIJKHEDEN GERAAKTE. § ï. Het kwam geen oogenblik in Tom of Bert Smallways op,'dat deze merkwaardige proef hunne levens op eenige bizondere wijze zou beïnvloeden, dat ze hen op eenigerlei wijze zou afzonderen van de millioenen om hen heen ; en toen zij dezen proef vanaf den top van Bun Hill hadden gadegeslagen en de vlieg-vormige machine, met haar draaiende vlakken als een gouden waas in den zonsondergang, gonzend hadden zien wegzinken naar haar veilige haven in de loods, keerden zij terug naar den Londen-Brighton-monorail en vatten zij het gesprek weder op, waarin zij gewikkeld waren vóór Mr. Butteridge's triomf uit het waas boven Londen in 't zicht kwam. Het was een onvruchtbare en lastige discussie. Zij moesten haar voeren zoo luid pratend als zij slechts konden door het kermen en brullen der gyroscope motor-wagens, die de Hoogstraat kruisten ; de aard van hun gesprek was niet bepaald vredelievend. De Grubbzaak was in last, en in een oogenblik van finantieele welsprekendheid had hij er Bert een half aandeel in gegeven, daar deze in den laatsten tijd geen salaris had ontvangen en hun verhouding dientengevolge meer kameraadschappelijk en ongedwongener was geweest. Bert was bezig Tom te doordringen van het denkbeeld, dat de op een andere leest geschoeide zaak van Grubb en Smallways den kleinen geldbelegger ongeëvenaarde voordeelen aanbood. Bert begon langzamerhand te begrijpen, dat Tom wonder ondoordringbaar was voor ideeën. Eindelijk stelde Bert de finantieele gevolgen een oogenblik ter zijde, en de zaak zuiver tot een quaestie van broederlijke genegenheid makend, slaagde hij erin, een tientje van Tom te leenen, met zijn woord van eer als zekerheidsstelling. De firma Grubb & Smallways, voorheen Grubb, was gedurende het laatste jaar inderdaad zeer ongelukkig geweest. Vele jaren lang had de zaak zich met een bijsmaak van romantische onzekerheid voortgesleept in een klein, er-verloopen-uitziend winkeltje in de Hoogstraat, versierd met schitterend gekleurde annonces van rijwielen, een vertoon van bellen, broekveeren, oliespuitjes, pompveeren, ketting-beschermers, frametasschen en andere benoodigdheden en met de aankondiging van „Rijwielen te huur," „Répara- ties," „Gratis oppompen," „Petroleum" en dergelijke aantrekkelijkheden. Zij waren agent van verscheidene obscure rijwielmerken — twee monsters vormden den winkelvoorraad -— en nu en dan verkochten ze eens een fiets ; ook repareerden zij banden en deden hun best — hoewel het geluk hun hierbij niet altijd begunstigde — op elke andere soort van reparatie, waarom men bij hen kwam ; handelden ook in een goedkoop soort gramophone en sleten nu en dan een muziekdoos. De voornaamste factor van hun zaak was echter het verhuren van fietsen. Dit was een eigenaardig bedrijf, dat niet gehoorzaamde aan eenige erkende commercieele of economische grondbeginselen — ja, feitelijk lag er heelemaal geen principe aan ten grondslag. Zij bezaten een voorraad dames- en heerenfietsen, die zich in een niet te beschrijven staat van verval bevonden, en dezen, die den verhuur-voorraad vormden, werden verhuurd aan weinigeischende, roekelooze lieden, onbedreven in de dingen dezer wereld, tegen een nominale som van zestig cents voor het eerste uur en dertig cents voor elk daaropvolgend. Doch inderdaad bestonden er geen vaste prijzen, en als er jongens kwamen, die maar aanhielden, konden ze fietsen krijgen en de heerlijke sensatie van gevaar op den koop toe, zelfs voor den som van niet meer dan drie stuivers per uur, mits ze Grubb konden bewijzen, dat ze niet meer bezaten. Dan stelde Grubb vlug zadel en stuur, en werd er een pand geëischt van jongens, die men niet kende, de machine kreeg een beetje olie, en de waaghals ving zijn wilde loopbaan aan. Doorgaans kwam hij of zij terug, doch soms, als 't een ernstig ongeluk was, moest Bert of Grubb er op uit en de machine gaan halen. De huur werd altijd in rekening gebracht tot het oogenblik van terugkeer in den winkel en werd afgehouden van het als onderpand gestorte geld. Het gebeurde slechts zelden, dat er een fiets in een staat van verwaande goed-bruikbaarheid uit hun handen ging. Romantische kansen op ongeluk scholen er in den afgesleten draad der schroef, die het zadel moest vasthouden ; in de in hooge mate onbetrouwbare trappers ; in de losin-elkaar-zittende ketting, in de sturen, en bovenal in de remmen en banden. Getik, gerammel en vreemd rhytmisch gepiep ontwaakte als de onversaagde huurder wegfietste. Dan wilde b.v. de bel niet overgaan, of een rem werkte niet op een heuvel ; of de zadelpen raakte los, en dan zakte het zadel drie of vier duim met een onrustbarenden bons ; of de slappe, rammelende ketting sprong van de tanden van het kamrad af terwijl de machine den heuvel afkwam, en dan werd de machine op plotselinge en noodlottige wijze tot staan gebracht, zonder evenwel tegelijkertijd de voorwaartsche beweging van den tourist tegen te houden; of met een knal als van een pistool vloog er een band uit elkaar, of hij zonk zacht-zuchtend ineen, en gaf het streven naar soliedheid op. Als de huurder dan terugkwam, te voet en warm, ignoreerde Grubb alle mogelijke klachten en onderzocht de machine met een ernstig gezicht. „Dat is geen behandeling", placht hij dan te beginnen. En dan werd hij de belichaamde geest der rede. „Je kunt toch van 'n fies niet verwachte', dat ie je in z'n arme zal neme' en je drage'," placht hij te zeggen. „Je mot je verstand toch ook 'n beetje gebruike. 't Is toch ook maar een dood stukje machinerie, hè ?" — Soms grensde het proces der vereffening van de uit 't voorgaande voortvloeiende eischen, aan geweld. Maar altijd was 't een rhetorische en dikwijls een heele moeilijke quaestie, doch in deze tijden van vooruitgang moet je wel lawaai maken om aan je brood te komen. Er moest dikwijls aangepakt worden, maar het gevolg was dan ook, dat dit verhuren een vrij geregelde bron van inkomsten was, totdat op zekeren dag al de ruiten in den winkel, en ook van de deur, stukgeslagen werden, en de ten verkoop uitgestalde voorraad in de etalage zeer beschadigd en overhoop gegooid werd door twee al te critische huurders, die niets voelden voor rhetorische ongepastheden. Het waren groote, ruwe stokers uit Gravesend. De éen was uit zijn humeur, omdat zijn linker trapper er afgevallen , en de ander, omdat zijn band leeggeloopen was — weliswaar kleine en onbelangrijke ongelukjes volgens de Bun-Hill opvatting, en die geheel te wijten waren aan het onzachte omgaan met de fijne machines, die hun waren toevertrouwd — en zij konden maar niet inzien, dat zij zich door een dergelijke wijze van argumenteeren in 't ongelijk stelden. Als ge iemand ervan overtuigen wilt, dat hij u een defecte machine verhuurd heeft, bereikt ge dit niet het beste, met zijn voetpomp door den winkel te keilen, en zijn voorraad gongs mee naar buiten te nemen om ze terug te zenden dwars door de ruiten heen. Bert of Grubb overtuigde 't tenminste niet werkelijk ; het irriteerde hen alleen maar. Uit den eenen twist komt de andere voort en deze onaangenaamheid leidde tot een hevig dispuut tusschen den huisheer en Grubb over de moreele en wettelijke verantwoordelijkheid voor het weder laten inzetten der ruiten. Ten laatste zag de firma Grubb en Smallways zich gedwongen zich de kosten te getroosten van een strategische nachtelijke verhuizing naar een anderen stand. Het was een stand, waar zij reeds lang over gedacht hadden. Het was een kleine, loodsachtige winkel, met één spiegelruit en één vertrek erachter, ju,.st op den scherpen bocht van den weg onder aan Bun Hill ; en hier sleepten zij hun bestaan moedig voort, niettegenstaande den voortdurenden overlast, dien zij ondervonden van hun vorigen huisbaas en al maar levend in de hoop op zekere gebeurlijkheden, die de eigenaardige stand van den winkel scheen te beloven. De heirweg van Londen naar Brighton, die door Bun Hill liep, geleek veel op het Britsche keizerrijk of de Britsche Constitutie — eerst langzaam-aan was hij tot zijn tegenwoordige belangrijkheid gegroeid. Anders dan bij andere wegen in Europa, heeft men bij de Britsche heirwegen nooit getracht ze volgens een bepaald pian te waterpassen of recht te maken, en zonder twijfel danken ze dan ook hier hun schilderachtigheid aan. De oude Hoogstraat te Bun Hill daalt aan het einde misschien tachtig of honderd voet met een helling van 20 percent, slaat dan met een rechten hoek naar links af, loopt ongeveer dertig meter ver in een bocht naar een steenen brug over de droge sloot, die eens de Otterbourne vormde en buigt zich dan weder scherp naar rechts om een dichten groep boomen heen, en loopt dan verder door als een rechte, vreedzame heirweg. Er hadden reeds een paar ongelukken met paard en wagen en fietsen plaatsgegrepen vóór de winkel, waar Grubb en Bert introkken, gebouwd werd, en eerlijk gezegd was het de kans op meerdere dergelijke ongelukken, die hen er toe aantrok. De mogelijkheden, die er in dien winkel scholen, waren het eerst tot hen doorgedrongen met een humoristisch bijsmaakje. „Dit is nou een van die plaatsen, waar je je brood zou kunne' verdiene' met kippe' houde'," zei Grubb. „D'r zit geen droog brood an kippe '-houwe'," zei Bert. „Je zou de kip kunne' houwe' en 'm dalijk braje," zei Grubb. „De kilometer-vreters zouen ze natuurlijk moete' betale'." Toen zij den winkel werkelijk huurden, herinnerden zij zich dit gesprek. Aan kippen viel evenwel niet te denken ; er was geen plaats voor een ren, tenzij zij deze in den winkel zetten, en daar was hij natuurlijk niet op zijn plaats. Het was een veel moderner winkel dan de vorige en had een spiegelruit. „Vroeger of later zulle' me hier nog wel es 'n auto doorheen krijge'," zei Bert. „Nou, mijn ook goed," zei Grubb. „Schavergoeding. 'k Heb t'r niks op tege', hoor." „Ondertusschezei Bert listig, „gaan ik 'n hond houwe'." En dit deed hij. Hij kocht er achtereenvolgens drie. Aan 't honden-asyl te Battersea zette hij de menschen in verbazing door om een dooven retriever te vragen, en elke andere candidaat, die de ooren opzette, af te keuren. „Ik heb 'n goeie doove hond noodig, die niet vlug uit de voete kan," zei hij. „'n Hond, die zich nergens druk om maakt." De menschen daar legden een lastige nieuwsgierigheid aan den dag ; zij verklaarden, dat ze erg krap in de doove honden zaten. „Zie je," zeiden ze, „honden zijn zoo weinig doof." „Maar de mijne mot 't toch zijn," zei Bert. „Ik heb honde gehad, die niet doof ware. De quaestie zit zóó, zie je — ik doe in gramophones. Natuurlijk moete die prate en zinge om er de aandacht op te vestigen, 'n Hond, die niet doof is, kan daar niet tege'. Die wordt opgewonde, snuffelt rond en blaft en bromt. En daar motte' de klante niks van hebbe', snap je. En 'n hond, die wèl kan hoore verbeeldt zich allerlei dinge. Die ziet inbrekers in voorbijkomende landloopers, en valt iedere auto an, die een beetje lawaai maakt. Da's allemaal heel aardig, as je wat opvroolijking noodig hebt, maar waar wij wone is 't levendig genog. Zoo'n hond mot 'k niet hebbe'. Ik hou me an 'n kalme hond." Eindelijk kreeg hij er drie achtereenvolgens, maar geen van drieën beviel erg. De eerste dwaalde heen, de oneindigheid in, en luisterde naar geen smeekbeden, de tweede werd 's nachts door een motor-fruitwagen overreden, die de plaat poetste vóór Grubb naar beneden kon komen ; de derde raakte verward in het voorwiel van een voorbijfietsenden wielrijder, die door de spiegelruit vloog en een acteur zonder werk, en nog failliet op den koop toe, bleek te zijn. Hij vroeg schadevergoeding voor een ingebeelde kwetsuur, wilde niet hooren van den waardevollen hond, dien hij gedood of van den ruit, dien hij gebroken had, en dwong Grubb zijn verbogen voorwiel weder recht te buigen en kwelde de toch al niet florisante firma met een reeks in onmenschelijke bewoordingen gekleede advocaten-brieven. Grubb beantwoordde ze op stekelige manier en stelde zich, naar Bert meende, in 't ongelijk. De zaken begonnen hoe langer hoe slechter te gaan onder dezen druk. Het venster werd met planken tijdelijk dichtgemaakt, en een onaangenaam heftig dispuut over hun langzaamheid in 't laten repareeren, met hun nieuwen huisheer — een Bun-Hillschen slager, die een onredelijk, schreeuwerig type was, — herinnerde hen aan hun nog niet tot oplossing gebrachte moeilijkheden met den vorigen huisbaas. Aldus was de stand van zaken toen Bert op 't idee kwam een soort van obligatieleening uit te schrijven ten bate van Tom. Maar zooals ik reeds gezegd heb, had Tom geen ondernemingsgeest in zich. En toen deed het Noodlot een laatsten aanval op hun langzaam-verloopende zaak en wierp deze ter aarde. § 2. 't Moet al een zeer dor hart zijn, dat nooit eens vreugde voelt, en Pinksteren kwam zich op zoo prettige wijze tusschen de zakenverwikkelingen van Grubb & Smallways plaatsen. Aangemoedigd door den goeden uitslag van Bert's onderhandelingen met zijn broeder en door het feit, dat de halve voorraad verhuur-machines uitwas, van Zaterdag tot Maandag, besloten zij het bezinksel van den verhuur-handel te negeeren, en dien dag te wijden aan een hoognoodige ontspanning en opfrissching — om, in 't kort, er een uitgaansdag van te maken, en versterkt terug te keeren om hun moeilijkheden en de reparatiën na Bank-holiday des Maandags het hoofd te bieden, want nooit werd er iets goeds verricht door afgewerkte en ontmoedigde menschen. Nu wilde het toeval, dat zij kennis gemaakt hadden met twee jonge dames, die in Clapham in betrekking waren, Miss Flossie Bright en miss Edna Bunthorne, en er werd afgesproken een vroolijk fietsclubje van vier te vormen en in 't hartje van Kent door te dringen en daar te picnicken en een luien middag en avond door te brengen, omgeven door boomen en heide tusschen Ashford en Maidstone. Miss Bright kon fietsen en er werd dus een machine voor haar gezocht, niet bij den verhuur-voorraad, maar voor dit speciale geval werd de fiets uit de etalage genomen. Miss Bunthorne, die Bert meer in 't byzonder interesseerde, kon niet fietsen en daarom huurde hij, na eenige moeite, een teenen sleepwagentje in de groote zaak van Wray in de Clapham straat. Als ge onze jonge lieden daar zoo kleurig gekleed, met cigaretten aan, naar de verzamelplaats had zien rijden, Grubb de dames-machine handig met de eene hand naast zich meenemend, en Bert staag tuf-tuffend, dan zoudt ge eerst goed beseft hebben, hoe „durf" zelfs zegeviert over insolventheid. Hun huisheer, de slager, zei, „Gö !" toen ze voorbijkwamen en riep luid : „Toe maar !" op luiden, verwoeden toon tegen hun zich verwijderende ruggen. Maar daar gaven ze wat om ! Het weer was goed, en hoewel ze al vóór negenen zuidwaarts trapten, was er al een heele menigte feestgangers op de wegen. Heele troepen jonge mannen en vrouwen op fietsen en motorrijwielen, en tal van gyroscopische auto's, die, net als een fiets, op twee wielen liepen. Vermengd met al dit verkeer zag men nog ouderwetsche vierwielige automobielen. Bank-Holiday-pleizierdagjes brengen steeds oude, op zolder gezette voertuigen en eigenaardige personen te voorschijn ; men zag er driewielers en electrische broughams en verwaarloosde oude wedstrijd-motorrijwielen met reusachtige luchtbanden. En eenmaal zagen onze feestgangers een paard en karretje en daarna een jongen man, die, temidden van de spotternijen der voorbijgangers, een zwart paard bereed. En verder waren er nog verscheidene bestuurbare gas-luchtschepen, om nog niet eens te spreken van ballons, in de lucht. Het was alles zeer interessant en opwekkend na de sombere zorgen van den winkel. Edna droeg een bruin-strooien hoed met klaprozen, die haar wondergoed stond en ze leunde in haar sleepwagentje achterover als een koningin, en de acht-jaar-oude-motor liep alsof hij gisteren nieuw was geweest. Bert Smallways bekreunde er zich weinig om, dat een aanplakbord van een courant met groote letters den volke verkondde DUITSCHLAND BEDREIGT DE HANDHAVING DER MONROE-LEER. DUBBELZINNIGE HOUDING VAN JAPAN. WAT ZAL ENGELAND DOEN ? KRIJGEN WIJ OORLOG P Iets dergelijks was er altijd te lezen, en vooral op uitgaansdagen beschouwde men dat als iets doodgewoons. Op weekdagen, als je een beetje luierde na den eten, ja, dan kon je wel eens zitten piekeren over het Keizerrijk en de wereldpolitiek ; maar niet op 'n zonnigen Zondag, met een aardig meisje in je sleepwagen, en jaloersche fietsrijders om je heen, die je trachten bij te houden of vooruit te komen. En ook hechtten onze jongelui geen erg groot gewicht aan de voorbijvliegende teekenen van militaire activiteit,die ze nu en dan opmerkten. Dicht bij Maidstone kwamen zij aan een rij van elf motorkanonnen van eigenaardige constructie, die aan den weg stonden, met er omheen een aantal zakelijke ingenieurs, die met verrekijkers een soort verschansing gadesloegen, welke op den top der naburige heuvelen opgeworpen werd. „Wat is er an de hand ?" vroeg Edna. „O, — manoeuvres," zei Bert. „Zoo ? Ik dacht dat ze die tegen Paschen hielden," zei Edna en dacht er verder niet over na. De laatste groote Britsche oorlog, de Boerenoorlog, was al weer vergeten en het publiek was het ontwend deskundige kritiek op militair gebied te oefenen, of te hooren oefenen. Onze jongelieden picnickten opgeruimd en waren gelukkig op een wijze, die reeds oud was bij de Ninevehers. De oogen schitterden, Grubb was grappig, ja, bijna geestig en Bert maakte puntdichtjes ; de hagen waren vol kamperfoelie en anemonen ; het verwijderde toet-toet-toet van het verkeer op de van stof nevelige wegen had wel het horengeschal van het elfenland kunnen zijn, zooals het hen daar in de bosschen tegenk'onk. Zij lachten en babbelden en plukten bloemen en maakten een beetje het hof en de meisjes rookten cigaretten. En ook stoeiden ze een beetje. Onder meer praatten ze over luchtscheepvaart, en hoe ze, vóór ze tien jaar verder waren, allemaal in Bert's vliegmachine uitstapjes zouden gaan doen. De wereld leek hen vol vermakelijke mogelijkheden dien middag. Zij vroegen zich verwonderd af, wat hun overgrootouders van luchtscheepvaart zouden gedacht hebben. s Avonds tegen zevenen keerde het gezelschap huiswaarts, niet op onheil bedacht en dit kwam dan ook niet vóór zij den heuvelkam tusschen Wrotham en Kingsdown bereikt hadden. Zij hadden den heuvel in 't schemerduister beklommen ; Bert wilde zoo lang mogelijk wachten met 't aansteken — of voor hij dit tenminste probeerde te doen, want het resultaat was twijfelachtig van zijn lantaarns, en zij waren een aantal fietsrijders en een vierwielige auto van het ouderwetsche model, die met een lekke band stilstond, voorbijgejaagd. Er was wat stof in Bert's hoorn geraakt en het gevolg was een eigenaardig, vermakelijk, hijgend geluid. Om de pret nog te verhoogen liet hij dit geluid zooveel mogelijk hooren, en Edna lag te proesten van 't lachen in het sleepwagentje. Zij vormden een soort van voortschietende vroolijkheid langs den weg, die hun medereizigers op verschillende wijze aandeed al naar hun temperament. Zij merkte wel een massa blauwachtige, kwalijkriekende rook op, die uit de motor tusschen zijn voeten kwam, maar zij beschouwde dit als een van de natuurlijke, bijkomende factoren ervan en bekommerde er zich niet verder over vóór zij de rook plotseling zag overgaan in een klein geel-tongig vlammetje. „Bert !" gilde zij. Maar Bert had zóó plotseling en krachtig geremd, dat hij met zijn beenen verward raakte toen hij afstapte. Zij ging aan den kant van den weg en schikte haar hoed, die nog al geleden had, weer recht. „Gó !" zei Bert. Hij stond eenige oogenblikken, die noodlottig bleken, te kijken naar de petroleum, die uit de machine droop en vlamvatte en de vlam die nu naar lak zoowel als olie begon te ruiken, verspreidde zich en werd grooter. Wat hem op dat oogenblik het meest bezwaarde was de overweging, dat hij de machine een jaar geleden niet van de hand gedaan had en dat hij dit had moeten doen — op zichzelf een zeer goede overweging, maar voor 't oogenblik van niet al te veel practisch nut. Hij wendde zich snel tot Edna. „„Haal een hoop nat zand," zei hij. Toen duwde hij de machine voort naar den kant van den weg, legde haar neer en keek rond naar nat zand. De vlammen namen dit op als een nuttige attentie en vlamden er des te helderder door. Zij werden al helderder en het schemerlicht er omheen scheen erdoor te verduisteren. Het was een steenachtige weg, en slecht voorzien van zand. Edna sprak een korten, dikken fietser aan. „We moeten nat zand hebben," zei ze, en voegde er bij, „onze motor staat in brand." De korte, dikke fietser staarde haar een oogenblik aan, alsof hij 't niet begreep, en begon toen te grabbelen in 't gruis op den weg, wat Bert en Edna eveneens begonnen te doen. Er kwamen nog andere fietsers bij , die afstapten en er om heen gingen staan en hun door de vlammen verlichte gezichten drukten voldoening, belangstelling, of nieuwsgierigheid uit. „Nat zand," zei de kleine dikke fietser, er verbazend ijverig op los grabbelend — „nat zand !" Een der omstanders begon hem te helpen. Zij wierpen zuur-verdiende handjesvol gruis op de vlammen, die dit geestdriftig in ontvangst namen. Grubb kwam ook aansnellen. Hij schreeuwde iets. Hij sprong van zijn fiets en wierp deze in de heg. „Gooi d'r geen water op !" riep hij — „geen water d'r op !" Hij legde bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest aan den dag. Anderen waren blij, dat zij wat hij zeide konden herhalen en zijn handelwijzen konden nadoen. „Gooi d'r geen water op !" riepen ze. Er was trouwens nergens water in de buurt. „Sla 't uit, zotten die je bent !" zei hij. Hij greep een reisdeken uit het sleepwagentje (het was een Australische deken en Bert's wintersprei) en begon op de brandende petroleum te slaan. Gedurende één verbazingwekkend oogenblik scheen hij te zullen slagen. Doch hij verspreidde brandende plasjes petroleum op den weg, en anderen, aangevuurd door zijn geestdrift, deden hem na. Bert greep het kussen uit den sleepwagen en begon óók te slaan ; er was nog een kussen en een tafellaken en ook deze werden door anderen ter hand genomen. Een jonge held trok zijn jas uit en begon er ook mede op los te ranselen. Gedurende één oogenblik werd er harder gehijgd dan gepraat en werd er verbazend op los geslagen. Flossie die ook aan den buitenkant der menigte verscheen, riep uit : „O, m'n God !" en begon luid te weenen. „Help I" riep ze, en „Brand !" De defecte auto kwam aanrijden en hield verschrikt stil. Een lange, grijze man, met een autobril op, en die stuurde, vroeg met een Oxfordsche stembuiging : „Kunnen we ook met iets helpen ?" De kussens, de reisdeken en het tafellaken begonnen met petroleum besmeerd te geraken, en te branden. Het leven scheen het kussen, dat Bert zwaaide, te verlaten, en de lucht was vol veeren, als een sneeuwstorm in het stille schemerlicht. Bert was erg bestoven, en zweeterig en opgewonden geworden. Het was hem alsof zijn wapen hem op het oogenblik der overwinning ontrukt was. Het vuur lag daar als een stervend wezen, laag bij den grond en boosaardig ; bij eiken slag schoot het van pijn omhoog. Doch Grubb had zich nu van de overigen afgezonderd om de brandende deken uit te trappen. De anderen verslapten juist op 't oogenblik, dat de overwinning nabij was. Een van hen had 't kussen neergeworpen en liep weg naar de auto. „Ier 1" riep Bert, „sla door 1" Hij wierp de slappe flarden van het kussen weg, trok snel zijn jas uit en sprong met een kreet op de vlammen toe. Hij trapte op de overblijfselen tot de vlammen tegen zijn schoenen opkronkelden. Edna zag hem als een rood-belichten held en dacht bij zichzelf, dat 't heerlijk was een man te zijn. Een toeschouwer werd getroffen door een gloeiend twee-en-eenhalve-cent-stuk, dat uit de lucht op hem toevloog. Toen herinnerde Bert zich de papieren in zijn zakken, en wankelde achteruit, trachtend zijn brandende jas te blusschen. Edna werd getroffen door het milde voorkomen van een oudachtigen toeschouwer, die er met een hoogen hoed op en Zondagsche kleeren aan, bijstond. „O!" riep ze hem toe, „help hem toch! Hoe kunt u er bij staan zonder hem te helpen 1" „Het dekkleed 1" werd er geroepen. Er was plotseling een man met een ernstig voorkomen, en een licht-grijs fiets-costuum naast den auto komen staan, en sprak den eigenaar aan. „Hebt u een dekkleed ?" zei hij. „Ja," zeide deze. „Wij hebben een dekkleed." „Goed zoo !" zei de ernstige man, „geef 't dan gauw!" De automobilist haalde met zwak-protesteerende gebaren en alsof hij gehypnotiseerd was, een uitstekend, groot dekkleed voor den dag. ,.Hier !" riep de ernstige man Grubb toe. „Pak beet !" Toen besefte een ieder, dat er een nieuwe manier zou geprobeerd worden. Een aantal behulpzame handen vatten het dekkleed van den Oxfordschen heer aan. De anderen bleven toekijken onder 't uiten van bijvalsgeluiden. Het dekkleed werd als een troonhemel boven de brandende fiets gehouden en er toen overgeworpen om 't vuur te smoren. „Dat moesten we da'lijk gedaan hebben," hijgde Grubb. Er volgde een oogenblik van overwinning. De vlammen verdwenen. Iedereen, die er maar bij kon komen, hield het dekkleed aan den rand vast. Bert hield er een punt van neer met beide handen en een voet. Het kleed bolde in het midden op en scheen een triumphantelijke vreugde te onderdrukken. Toen werd de zelfvoldoening het te machtig ; en plotseling brak het dóór met een helderen rooden glimlach in het midden. Het was precies of er een glimlach openging. Het lachte met een vlammenuitbarsting, en deze werden rood weerkaatst in den oplettenden stofbril van den eigenaar van het dekkleed. Iedereen deinsde terug. „Red de sleepwagen !" riep iemand, en dat was de laatste ronde in het gevecht. Maar de sleepwagen was niet los te krijgen ; het mandewerk had vlam gevat en het was dus het laatst van alles ten doode opgeschreven. Er volgde een algemeen stilzwijgen. De petroleum brandde niet hel meer óp en het mandewagentje knapperde. „Ik vrees," zei de automobilist, „dat mijn dekkleed er geweest is." Grubb moest toegeven, dat de eigenaar daar 't beste over kon oordeelen. „Kan ik ook nog verder iets voor u doen ?" zei de heer, misschien met een tikje ironie. Bert werd plotseling weer actief. „Zie es hier," zei hij, „dat is m 'n meisje. As ze om tien uur niet thuis is, komt ze de deur niet meer in, ziet u ? Al m'n geld zat in m'n jaszak en 't is allemaal door de asch geraakt en die is nog te heet om in te zoeken. Zou Clapham erg ver óm zijn voor u ?" ,.0, nee," zei de heer en wendde zich tot Edna. ..Het zal me hoogst aangenaam zijn als u met ons wilt meegaan," zei hij. „Wij zijn tóch al te laat voor 't diner, dus maakt 't niet zooveel verschil of we over Clapham rijden. Wij moeten tóch op de een of andere manier te Surbiton zien te komen. Ik vrees, dat u zult vinden, dat we een beetje langzaam gaan." „Maar wat moet Bert beginnen ?" vroeg Edna. „Ja, ik weet niet of er wel plaats voor „Bert" is," zei de automan, „hoewel ik hem machtig graag van dienst wil zijn." „U kunt 't heele zakie zeker niet meneme, hè ?" zei Bert met een handgebaar, naar de verkoolde overblijfselen op den grond. „Ik vrees van niet," zei de Oxford-man. ,,'t Spijt me allemachtig anders." „Dan zal ik hier nog 'n beetje moete blijven," zei Bert. „Ga jij maar naar huis, Edna." ,,'k Laat je anders liever niet alleen hier achter, Bert." ,,'t Zal toch motte, Edna." Vóór ze uit het gezicht verdween, nog even omkijkend, zag ze hem nog in 't schemerdonker staan, met geschroeide, zwartgeworden hemdsmouwen. Hij stond daar bij het mengsel van ijzerwerk en asch van zijn verdwenen motor-fiets in diep gepeins verzonken. Het aantal toeschouwers was nu gekrompen tot een half dozijn. Flossie en Grubb maakten zich gereed om Edna te volgen. „Hou maar moed, ouwe jonge' !" riep Edna, met gekunstelde opgeruimdheid. „Tot ziens !" „Tot ziens, Edna," zei Bert. „Morge' zie 'k je wel." „Tot morge dan," zei Bert, hoewel hij voorbeschikt was, een vrij groot gedeelte van de aardbol te zien voor hij haar weerzag. Bert begon lucifers aan te strijken uit een geleend doosje en te zoeken naar een gulden en twee kwartjes, die hem nog hardnekkig ontweken tusschen de verkoolde overblijfselen. Zijn gelaat stond prnstig en droefgeestig. >• 'k Gaf nóg zooveel as 't niet gebeurd was," zei Flossie onder 't voortrijden tegen Grubb. En eindelijk stond Bert daar bijna alleen, als een droevige, besmeurde Prometheus-figuur, gebukt gaande onder den vloek van de gave van t vuur. Hij had een oogenblik een vaag plan gehad een kar te huren, en wonderbaarlijke reparaties te verrichten, en nog iets terecht te brengen van wat er van zijn machine overgebleven was. Doch nu, nu de avond viel, zag hij het ijdele van dergelijke voornemens in. Hij vatte het stuur beet, zette het ding overeind en trachtte het voort te duwen. Het bandlooze achterwiel zat hopeloos vast, zooals hij reeds gevreesd had. Een minuut of zoo hield hij de machine rechtop, en toen wierp hij de overblijfselen met groote inspanning van zich in de sloot, schopte er eenmaal naar, keek er nog een oogenblik naar en wendde toen het gelaat vastberaden naar Londen. Hij keek niet meer om. „Ziezoo, met dat spelletje hebbe' me afgedaan !" zei Bert. „Geen getuf-tuf meer voor Bert Smallways binnen een paar jaar. Ajuis, uitgaansdage' ! Bah ! ik most 't vervloekte ding verkocht hebbe' drie jaar geleje' toen 'k kón." § 3- Den volgenden morgen was de firma Grubb & Smallways in een zeer terneergeslagen stemming. Het leek hun van zeer weinig gewicht, dat de courant en de cigarettenwinkel aan den overkant het volgende biljet vertoonden : GERUCHTEN VAN EEN ULTIMATUM AAN AMERIKA. ENGELAND GENOODZAAKT DE WAPENEN OP TE NEMEN. ONS VERBLINDE MINISTERIE VAN OORLOG WEIGERT NOG STEEDS TE LUISTEREN NAAR MR. BUTTERIDGE. GROOT MONO-RAIL ONGELUK TE TIMBUCTOO. of: OORLOG EEN QUAESTIE VAN UREN. NEW-YORK KALM. GROOTE OPGEWONDENHEID TE BERLIJN. of wel : WASHINGTON ZWIJGT NOG STEEDS. WAT ZAL PARIJS DOEN ? DE PANIEK OP DE BEURS. MR. BUTTERIDGE DOET EEN VOORSLAG. 's KONING's TEA-PARTIJ NAAR DE GEMASKERDE TAWAREKS. LAATSTE WEDREN-NIEUWS UIT TEHERAN. of dit : ZAL AMERIKA DEN STRIJD AANVAARDEN ? WAT ZAL PARIJS DOEN ? ANTI-DUITSCHE OPSTOOTJES TE BAGDAD. DE STEDELIJKE SCHANDALEN TE DAMASCUS. DE UITVINDING VAN MR. BUTTERIDGE VOOR AMERIKA. Bert staarde naar dit alles met oogen, die niet zagen, over de kaart met pomp-clips heen. Hij droeg een zwart-geworden flanellen sporthemd en de jaslooze overblijfselen van het Zondagsche pak van gisteren. De winkel, met de ruit, waarvoor planken gespijkerd waren, was onzeggelijk naargeestig en de weinige schandelijke huurmachines hadden er nooit zóó uitgezien. Hij dacht aan hun collega's, die nog uit waren en aan den woordentwist van dien middag. Hij dacht aan hun nieuwen huisbaa? en aan den vorigen, en aan rekeningen en vorderingen. Hij zag het leven voor den eersten maal als een hopeloozen strijd tegen het noodlot.. .. „Grubb, ouwe jonge'," zei hij, de quintescensVan zijn stemming onder woorden brengend, ,,'k heb meer dan genoeg van de winkel hier." „Dan denk je d'r net zoo over as ik." „ 't Is me of 't me geen spat zou kunne' schele', as 'k hier nooit weer 'n klant onder m'n ooge' kreeg." „Zeg, dat zakie met die sleepwage," zei Grubb na een tijd gezwegen te hebben. „Och, de satan haal dat ding !" zei Bert, „Ik heb d'r gelukkig geen waarborgsom voor achtergelaten, dat heb ik niet. Maar toch —" Hij wendde zich om naar zijn vriend. „De quaestie is, dat de zake' hier niet marcheere' zoo as ze motte'. We hebbe' d'r dik geld bij gelate'. En nou zitte' we aardig in de knoei." „Ja, maar wat kunne' we beginne' ?" zei Grubb. ,,'m Smere. Verkoope wat we kunne' voor wat 't opbrengt. Snap je ? 't Geeft niks of we al blijve' kleve' in 'n zaak, waar je op toeleg ! ' „Jawel," zei Grubb, „maar jouw kapitaal is t'r niet in verdwene. „Goed, maar wij hoeve ons kapitaal niet achterna te gaan," zei Bert, niet op Grubb's steek ingaande. „In ieder geval neem 'k geen verantwoordelijkheid op me, voor die sleepwagen. Daar heb ik niks mee te make' gehad." „Dat vraagt je ook niemand. As jij hier wil blijve', mot je 't zelf maar wete'. Ik smeer 'm. Ik zal je door de Bank-vacantiedag heenhelpe' en dan S-M-E-E-R ik 'm, snap je ?" „La je me dan zitte' ?" „Net zoo. As je tenminste wil blijve' zitte'." Grubb keek den winkel eens rond. Hij was er werkelijk eveneens van gaan walgen. Eens had het er hoopvol uitgezien, met een nieuwe inventaris en 't vooruitzicht op crediet. Maar nu — nu was alles mislukt en straks zou de huisheer waarschijnlijk komen, om de ruzie over de spiegelruit opnieuw te beginnen. Bert keerde zich om en keek hem aan. „Ik dacht er over na, toen ik naar 'uis liep, en later in bed. 'k Kon d'r niet van slape'." „Waar dach' je over na ?" „Planne !" „Wat voor planne' ?" „O, jij blijf toch hier." „Niet as 'k wat beters kan krijge'." „'t Is maar 'n idee." „Gistere' maakte je de meisjes an 't lache' met dat deuntje, dat je zong." ,,'t Is net of 't al lang geleje' is," zei Grubb. „En Edna huilde d'r bijna van — van dat stukkie, dat ik zong." „Ze had 'n vlieg in d'r oog gekrege'," zei Grubb. „Ik zag 't zelf. Maar wat heeft dat te make' met je plan ?" „'n Heele boel," zei Bert. ,,'Oe dan ?" „Begrijp je 't dan niet ?" „Toch niet zinge' op straat ?" „Straat ! Werachtig niet ! Maar wat zou je d'r van zegge' as we es 'n „Torné,'' maakten, al de badplaatse' van Engeland af, Grubb ? Zinge ! Jongelui van goejen huize, die 't uit de grap doen ? Je hebt geen kwaje stem, weet je, en de mijne is óók in orde. 'k Heb nog nooit 'n vent op het strand hoore' zinge', die 'k nog niet 'n lessie had kunne' geve'. En we wete' allebei, hoe we ons as meneer motte' voordoen, hè ? Dat is nou mijn idee." „Jij en ik, Grubb, met 'n fijn lied, net zoo as we gistere' voor de mop deje'. Dat bracht me op 't idee. Doodgemakkelijk om 'n program bij mekaar te flanse'. Zes vaste moppies en dan nog een of twee voor de encors en het danse'. 't Danse' kan ik elk geval op me neme'." Grubb bleef zijn door de planken verduisterden en ontmoedigenden winkel aanzien ; hij dacht aan zijn vroegeren huisheer en aan den tegenwoordigen en het walgelijke van zaken doen in 't algemeen, in een tijd, die weerklinkt van den „Noodkreet der Middelklassen" ; en toen was het hem of hij in de verte het geluid van een banjo hoorde en de stem van een op 't strand geworpen sirene hoorde zingen. Het was hem of hij den warmen zonneschijn op het strand voor zich zag, de kinderen van ten minste voor 't oogenblik in overvloed levende uitgaanders, in een kring om hen heen, en hij hoorde fluisteren „'t zijn heusche heeren," en dan tink, tink, 't geluid van koperstukken in den hoed. Soms zelfs zilver. Alles zuivere winst en geen rekeningen. „Top, Bert," zei hij. „Goed zoo !" zei Bert, en „Nou zal 't niet lang meer dure'." „En we hoeve' niet zonder geld op zak te gaan ook," zei Grubb. „As we de beste van deze fietsen naar de fletse'-mark' in Finsbury brenge', krijge' we d'r zeker zes of zeven pond voor. We kunne' dat zakie licht opknappe' morgen-ochtend vóór d'r nog veel mensche' op de been zijn." ,,'t Doet je hart goed as je d'r an denk' hoe die ouwe Darmekrabber hier zal komme' om z 'n gewone herrie te make' en dan een bordje zal vinden. „Gesloten wegens verbouwing." „Werachtig, dat zalle me doen," riep Grubb met welgevallen, „dat zalle me doen. En dan zulle' me nóg 'n bordje op de deur spijkere', waarop iedereen, die hier komt, verzocht wordt, zich tot hem te wende'om inlichtinge. Dan zulle'ze gauw alles wete', wat ze wete' wille." Vóór de dag verstreken was, was 't geheele plan in elkaar gezet. Zij besloten eerst zich de „Marine Heeren O" te noemen, een letterdieverij, en misschien geen erg goede ook, van den titel der welbekende troep „de Purpere Heeren E", en Bert bleef vasthouden aan het denkbeeld van een uniform van helderblauwe serge met een massa goudgalon en koord en versiering, evenals de uniform van een zee-officier, maar dan meer opgesierd. Maar dat moesten ze laten varen, omdat 't te veel tijd en geld vereischt zou hebben om ze te laten maken. Zij zagen in, dat ze goedkooper en vlugger te maken costuums moesten kiezen en Grubb stelde witte domino 's voor. Ook dachten ze er nog over, de twee slechtste machines uit den huurvoorraad te nemen, ze paars te lakken, de bellen te vervangen door de luidst-schetterende auto-horens en voor en na de voorstelling een ommegang hiermee te doen. Doch al zeer spoedig begonnen ze het te betwijfelen of dit wel raadzaam zou zijn. „D'r zijn mensche' in de wereld," zei Bert, „die óns niet zoue' herkenne', maar die die fietse' duvelsgauw zouen weéromkenne', en 't is 't beste, dat t'r geen ouwe geschiedenisse' weer opgehaald worde'. We beginne' nou van nieuws af an." Toch besloten ze achteraf het er maar op te wagen met de fietsen en dat hunne costuums zouden bestaan uit bruine kousen en sandalen, en goedkoope, ongebleekte lakens met een gat in 't midden geknipt, en pruiken en baarden van werk. Voor 't overige zouden zij hun eigen normale ik zijn! ..De Derwischen der Woestijn" zouden zij zich noemen en hun voornaamste liederen zouden bestaan in die populaire deuntjes : „In mijn sleepwagen," en „Hoeveel kosten die Haarspelden ?" Zij besloten te beginnen met kleine badplaatsjes, en naarmate zij meer zelfvertrouwen kregen, de grootere centra aan te vallen. Zij besloten het eerst Littlestone in Kent te probeeren, voornamelijk, omdat het zulk een bescheiden naam had. Aldus gingen ze voort met plannen maken en het leek hun van weinig belang toe, dat, terwijl zij over hunne plannen praatten, de regeeringen van de halve wereld steeds sneller en zekerder naar een oorlog toedreven. Tegen den middag merkten zij de eerste van de bulletins der avondbladen op, die hen van den overkant der straat toeriep: j Tl Hij zag geheime dingen. Inderdaad dreef hij hulpeloos ie op het groote Keizerlijke geheim, het reusachtige luchtvaartpark, dat in allerijl in Frankenland was gevesti;|i om in stilte, snel en op enorme schaal de ontdekkingen van Hunstedt en Stossel in de praktijk toe te passei en Duitschland vóór alle andere natiën een luchtvloot te geven, en het aldus te maken tot dé luchtmogendheid -|i het wereldkeizerrijk. (Zie !pag. 53.) DE OORLOGSWOLK WORDT DONKERDER. Enkel dat. „Ze ligge' altijd te donderjage' over oorlog," zei Bert. „As ze niet oppasse' verslikke' ze d'r zich een dezer dagen nog es an." § 4- En zoo zult ge de plotselinge verschijning begrijpen, die de rustige onvormelijkheid van het strand te Dymchurch eerder verraste dan verrukte. Dymchurch was een van de laatste plaatsen op de kust van Engeland, die te bereiken was met den mono-rail, en daarom was haar strand in den tijd, waarin dit verhaal speelt, nog het geheim en de vreugde van een zeer beperkt aantal badgasten. Zij gingen er heen om de vulgariteit en het buitensporige te ontvlieden en om te baden en rustig te zitten praten en met hunne kinderen te spelen, en de „Derwischen der Woestijn" bevielen hen heelemaalniet. De twee witte gestalten op purperen fietsen overvielen hen, vanuit de oneindige ruimte, komend langs het strand uit de richting van Littlestone, kwamen steeds dichter bij en werden steeds grooter en duidelijker hoorbaar, onder luid getoet-toet en 't uitstooten van onheilspellende kreten en in 't algemeen dreigend met lawaai van de meest onaangename soort. „Goede hemel !" zei Dymchurch, „wat hebben we hier ?'' Vervolgens kwamen Bert en Grubb, volgens een van te voren opgemaakt plan, naast elkaar rijden, waar zij eerst achter elkaar gereden hadden, stapten af en gingen in positie staan. „Dames en Heeren," zeiden ze, „wij hebben de eer u de „Derwischen der Woestijn" voor te stellen," en bogen diep. De enkele verspreide groepen op het strand sloegen hen meerendeels met grooten schrik gade, doch zij wekten de belangstelling op van eenigen der kinderen en jonge menschen. „Geen twee kwartjes op 't heele strand," zei Grubb zacht tegen Bert, en de Woestijn Derwischen hanteerden hunne fietsen met een komische zakelijkheid, die één, nog zeer groen, jongetje een lach ontlokte. Vervolgens haalden ze diep adem en begonnen opgeruimd het vroolijke deuntje „Hoeveel kosten die Haarspelden ?" te zingen. Grubb zong het lied zelf, en Bert deed zijn best om het refrein zoo opwekkend mogelijk te maken, en aan het slot van ieder couplet dansten ze een paar passen, terwijl ze hun losse gewaden bijhielden. Ting-e-ling-e-ting-e-ling-e-ting-e-ling „Hoeveel kosten die Haarspelden ?" Aldus zongen ze en dansten ze hunne passen op het strand in den zonneschijn en de kinderen kwamen dichter om deze twee dwaze jonge mannen heen staan, zich er over verwonderend, waarom deze menschen zich zoo raar aanstelden en de oudere menschen keken met koude, onwelkome blikken naar hen. § 5- Terwijl Bert en Grubb bezig waren hun refrein voor de derde maal luidkeels te zingen , kregen ze een grooten, goudbruinen ballon in 't oog, die laag dreef aan den noordwestelijken hemel en snel hun kant uit kwam. „Net nou dat ze zoo'n beetje naar ons begonne' te luistere'," mompelde Grubb, „en daar heb je nou 'n concurrent. Vooruit, Bert !" Ting-e-ling-e-ting-e-ling-e-ting-e-teng. ... Hoeveel kosten die Haarspelden ?" De ballon rees en daalde, verdween uit 't gezicht — „neergedaald, goddank," zei Grubb — en verscheen weder met een sprong. „Verrek!" zei Grubb. „Vooruit, dans op, Bert, of ze krijgen 'm in de gate !" Zij eindigden hun dans en bleven toen zonder verder moeite te doen, staan kijken naar den ballon. „D'r is iets niet in de haak met dat ding," zei Bert. Iedereen keek nu haar den ballon, die snel naderkwam, gedreven door een stevigen Noordwester. Aan hun zang en dans werd niet meer gedacht. Zelfs Bert en Grubb vergaten 't en negeerden het volgende nummer van 't program geheel. De ballon kwam telkens op den grond neer alsof de inzittenden trachtten te landen ; nu eens kwam hij naderbij, daalde zachtjes, raakte den grond en vloog dan op 't zelfde oogenblik weer vijftig voet of zoo de lucht in en begon dan onmiddellijk weder te dalen. Het schuitje raakte een groep boomen en de zwarte gestalte, die tusschen de touwen had gesparteld viel achterover of sprong achteruit in het schuitje. Het volgende oogenblik was de ballon vlak bij. Het scheen een enorm gevaarte, zoo groot als een huis, en het dreef snel naar het strand ; een lang touw sleepte er achteraan en de man in het schuitje schreeuwde met een geweldige stem. Hij scheen bezig te zijn zijn kleeren uit te trekken, en vervolgens verscheen zijn hoofd over den rand van het schuitje. „Pak het touw beet !" hoorde men hem duidelijk roepen. „Bergloon, Bert !" riep Grubb en begon te hollen om het touw te pakken. Bert volgde hem en kwam in botsing met een visscher, die met 't zelfde doel voortholde. Een vrouw, die een klein kind op den arm droeg, twee kleine jongens met strandschopjes en een dikke heer met een flanellen pak aan, kwamen allen ongeveer tegelijkertijd bij het touw aan en begonnen er, in hunne pogingen om het te pakken, overheen te dansen. Bert kwam ook bij deze kronkelende, hem ontwijkende slang en slaagde er in zijn voet er op te zetten, liet zich op de handen vallen en kreeg het touw beet. Binnen een half dozijn seconden had de geheele, tot even te voren, verspreide bevolking van het strand zich op het touw geworpen en nu begon er een strijd tegen den ballon, onder de verwoede bevelen van den man in het schuitje. „Trek, zeg ik je !" riep hij. „Trek !" Een seconde lang gehoorzaamde de ballon zijn eigen aandrang en dien van den wind en sleepte zijn menschen-anker naar zee. Hij zakte weder, raakte het water en maakte een effen, zilveren reuzenkringel en deinsde terug, zooals iemand's vinger plotseling teruggetrokken wordt als men iets gloeiends aanraakt. „Trek hem naar jelui toe", zei de man in het schuitje. „Ze is flauw gevallen !" — Hij hield zich bezig met een onzichtbaar voorwerp, terwijl de menschen beneden hem aan het touw naar omlaag trokken. Bert was het dichtst bij den ballon en erg opgewonden en nieuwsgierig. Voortdurend struikelde hij in zijn ijver over den sleep van zijn Derwisch-costuum. Hij had nooit gedacht, dat 'n ballon zoo 'n groot, licht, bewegelijk ding kon zijn. Het schuitje was van grof bruin mandewerk en betrekkelijk klein. Het touw, waaraan hij trok was bevestigd aan een ring, die er stevig uitzag en vier of vijf voet boven 't schuitje vastzat. Bij eiken haal trok hij ongeveer een el touw binnen, en het slingerende schuitje kwam evenveel naderbij. Uit het schuitje klonk een verwoed gebrul. „Flauwgevallen is ze !" en vervolgens : „ 't is 'r hart — gebroken van al de angst, die ze heeft doorgestaan !" De ballon staakte zijn tegenstand en daalde neer. Bert liet het touw los en schoot vooruit om het op een andere plaats aan te vatten. Het volgend oogenblik had hij het schuitje beet. „Hou vast." zei de man en het schuitje, en zijn gelaat verscheen vlak bij dat van Bert. Bert wist niet, waar hij 't gezien had, maar hij herkende 't toch met de zware wenkbrauwen, die er een woeste uitdrukking aan gaven, met den eenigszins platten neus en den grooten, zwarten snor. Hij had zijn jas en vest uitgeworpen — misschien wel in 't idee, dat hij zoo straks zou moeten zwemmen om 't leven er af te brengen als de ballon in zee viel -— en zijn zwarte haar zat bijzonder in de war. „Willen jelui allemaal het schuitje rondom vasthouden ?" zei hij. „Ik heb hier een dame bij me, die flauwgevallen is — of misschien is 'r hart wel gebroken. God alleen weet wat 't is. Ik heet Butteridge. Butteridge, heet ik — in 'n ballon. En hou nou allemaal asjeblief de rand vast. Dit is de laatste maal, dat ik me ooit weer in een van die dingen uit het steentijdperk waag. Het trektouw weigerde en de veiligheidsklep wou niet werken. Als ik den schurk ooit ontmoet, die had moeten zien, dat — " Hij stak zijn hoofd plotseling tusschen de touwen door en zei op een ernstig vermanende toon : „haal wat cognac ! — wat klare cognac !" Er ging iemand 't strand op om 't te halen. In het schuitje, languit liggend op een soort bed-bank, in een volkomen ongedwongen houding, bevond zich een groote, blonde dame, met een bontmantel aan en een rijk met bloemen versierden hoed. Haar hoofd hing achterover tegen den gewatteerden hoek van het schuitje, en haar oogen waren gesloten en de mond open. „Kind !" zei de heer Butteridge, op een gewoon-luiden toon, „wezijn veilig!" Zij gaf geen teeken van leven. „Kind !" zei Mr. Butteridge op een nu aanmerkelijk veel luideren toon, „we zijn veilig !" Nog lag ze daar bewegeloos. Toen toonde de heer Butteridge den vurigen kern zijner ziel. „Als ze dood is," zei hij, langzaam een vuist naar den ballon boven hem heffend, en met een enorme, bevende, loeiende stem — „„als ze dood is, dan zal ik de hemelen ver-r-r-scheur-r-ren alsof ze 'n kleedingstuk waren ! Hier kan ze niet blijven," riep hij uit, „ik moet haar hier uit zien te krijgen. Ik kan 'r toch niet laten sterven in een teenen schuitje van negen voet in 't vierkant ! Hou 't schuitje 's vast ! Is er onder jullie een sterk man, die haar over kan nemen, als ik haar aangeef ?" Hij veegde de dame als 't ware bij elkaar met een machtige beweging zijner armen en tilde haar op. „Hou het schuitje beter vast, dat 't niet zoo stoot," zei hij tot degenen, die zich om hem verdrongen. „Leg al jelui gewicht erop. Zij is niet licht en als ze er uit is, gaat de ballon weer naar boven door den minderen ballast." Bert sprong licht in een zittende houding op den rand van het schuitje. De anderen pakten touwen en ring steviger beet. „Klaar ?" zei Mr. Butteridge. Hij ging op de bank staan, die tot bed gediend had voor de dame en tilde deze laatste voorzichtig op. Toen ging hij op den rand zitten tegenover Bert en stak er één been buiten. Een touw of iets dergelijks scheen hem in den weg te zitten. „Wil iemand me even helpen, en deze dame aanvatten ?" Juist op dit oogenblik, terwijl de heer Butteridge zich met zijn last in volmaakt evenwicht hield, kwam zij weder bij, plotseling en met een schok en riep met een hartverscheurenden kreet : „Alfred, red me !" Zij tastte wild met hare armen in 't rond en sloeg ze toen om Mr. Butteridge heen. Het leek Bert, dat het schuitje een oogenblik heen en weer wiegelde in de hoogte sprong en hem een stoot gaf. Ook zag hij de schoenen van de dame en de beenen van den heer Butteridge een boog beschrijven in de lucht, vóór zij geheel verdwenen over den rand van het schuitje. Zijne indrukken waren ingewikkeld en verward, doch zóóveel begreep hij wel, dat hij zijn evenwicht verloren had en bezig was op zijn hoofd te gaan staan in dezen krakenden mand. Hij trachtte zich ergens aan vast te grijpen, doch de acrobatische neiging van zijn lichaam zegevierde, zijn baard van werk liet los en geraakte in zijn mond en zijn wang gleed voort langs iets zachts als een kussen. Zijn neus begroef zich in een zak zand. Het schuitje schokte hevig en werd toen bewegeloos. „Gosallemachies !" zei Bert. Hij had een gevoel alsof hij een slag ontvangen had, die hem het bewustzijn had doen verliezen ; hij dacht dit omdat het zoo suisde in zijn ooren en omdat al de menschen om hem heen zoo klein en vèraf leken. Zij schreeuwden als elfen in een heuvel. Hij vond 't een beetje moeilijk weer op de been te komen. Hij zat met armen en beenen verward in de kleedingstukken van den heer Butteridge, die deze in der haast had uitgeworpen, toen hij dacht in zee te zullen neerkomen. Bert schreeuwde, half spijtig, half boos : „Je kon wel es gezegd hebben, dat je de mand wou laten kantelen, hè !" Toen stond hij op en greep de touwen van het schuitje krampachtig vast. Beneden hem, ver beneden hem, glinsterend-blauw, waren de wateren van het Engelsche Kanaal. Ver weg, als een klein streepje in den zonneschijn, en naar beneden schietend alsof iemand 't krom boog, zag hij het strand en de onregelmatige dichtopeenstaande groepen huizen, die samen Dymchurch vormden. Hij kon het troepje menschen, die hij zoo plotseling verlaten had, zien staan. Grubb, in de witte kleedij van een Woestijn-Derwisch, liep hard langs den waterkant. Mr. Butteridge stond tot aan zijn knieën in het water, geweldig bulkend. Naar het oosten en westen was de kust met kleine menschjes bespikkeld. De dame zat daar met den bloemrijken hoed in haar schoot, schandelijk veronachtzaamd. Allen keken naar boven. En de ballon, ontlast van 'n driehonderdvijftig pond gewicht, was bezig hemelwaarts te schieten met den vaart van een wedstrijdauto. „Goeie God !" zei Bert ; „dat is je me wat !" — Hij keek met een benepen gezicht op de zich steeds verder verwijderende kust neer en dacht na over het feit, dat hij niet duizelig was ; toen hield hij een vluchtig overzicht over de koorden en touwen om hem heen, met 't vage idee, „toch iets te moeten doen." ,,'k Zal maar niet an 't ding ligge' te knoeie'," zei hij eindelijk en ging op de matras zitten. „Ik kom d'r niet an. . . .Maar wat mót je feitelijk doen ?" Weldra stond hij weder op en tuurde langen tijd naar de wegzinkende wereld daar beneden, naar de witte rotsen in het oosten en de steeds vlakker wordende moeras links, naar vage steden en havens en rivieren en op-een-lint-gelijkende wegen, naar massa's schepen, dekken en stoompijpen op de steeds ruimer wordende zee, en naar de groote mono-rail brug, die het Kanaal overspande van Folkestone naar Boulogne, totdat ten laatste eerst wazige veegjes en toen een sluier van wolken hem het uitzicht benamen. Hij was heelemaal niet duizelig en ook niet erg beangst, alleen maar erg onthutst. HOOFDSTUK III. DE BALLON. § i. Bert Smallways was een grof, klein creatuur, van de begrensde, brutale soort, zooals de oude beschaving van het begin der twintigste eeuw ze in elk land der wereld bij millioenen voortbracht. Hij had zijn geheele leven doorgebracht in smalle straten en tusschen onaanzienlijke huizen, waarover hij niet heen kon kijken en in een nauw kringetje van ideeën, waaraan geen ontkomen was. De plicht van 'n mensch kwam volgens hem hier op neer: te trachten méér bij-de-hand te zijn dan je medemenschen, en voldoende „schijven," zooals hij 't uitdrukte, te zien te krijgen om een vroolijk leventje te leiden. Hij was inderdaad het soort van man, dat Engeland en Amerika gemaakt had tot wat zij waren. Tot dusverre was het lot hem niet gunstig geweest, maar dat was tot daaraantoe. Hij was niets meer dan een brutaal en nieuwsgierig persoontje zonder begrip van den Staat, zonder den gewonen trouw aan koning, wetten en land, zonder eerewet, zonder vaste wetten zelfs, waar 't moed betrof. En nu zag hij zich, door een vreemd ongeval, uit zijn wondere moderne wereldje weggevoerd, ver weg van al het jagen en aantrekkelijke ervan, en tusschen zee en lucht voortdrijvend als een dood en van 't lichaam bevrijd ding. Het was of de Hemel een proef met hem nam, hèm had uitgekozen als model van de Engelsche millioenen, om hem van dichterbij te bekijken en te zien wat er werkte in den ziel der menschen. Het alleen-zijn in een ballon, op een hoogte van veertien of vijftienduizend voet — en tot op deze hoogte steeg Bert Smallways straks — wordt door geen andere menschelijke ondervinding geëvenaard. Het is een der superieurste dingen, die de mensch kan wedervaren. Geen vliegmachine kan dit ooit overtreffen. Het is: op wondere wijze alle dingen der menschen achter zich laten. Het is : in ongeëvenaarden graad stil en alleen zijn. Het is : eenzaamheid zonder een schaduw van stoornis; het is: kalmte zonder een enkel hinderlijk gedruisch. Men ziet de lucht. Van al het wilde gedruisch en de wanklanken der menschheid hoort gij niets ; de lucht is klaarden heerlijk zonder de geringste besmetting. Geen vogel, geen insect stijgt zóó hoog. Geen wind waait ooit in een ballon, geen briesje ruischt, want de ballon gaat met den wind mee en vormt zelf een deel der atmosfeer. Als hij eenmaal goed op weg is, schommelt noch slingert hij ; ge kunt niet voelen of hij rijst of daalt. Bert voelde een scherpe koude, maar hij was niet berg-ziek ; hij trok de jas, overjas en handschoenen, die Butteridge uitgeworpen had, aan, trok ze over het Woestijn-Derwisch-laken, dat zijn goedkoope Zondagsche pak bedekte, en bleef lang heel stil zitten, sterk onder den indruk van dezen nieuwgevonden Vrede der Wereld. Boven hem bevond zich de lichte doorschijnende golvende bol van glanzend bruine, geoliede zijde, en het helle zonlicht en de groote donkerblauwe hemelkoepel. Ver, ver onder hem dreef een vloer van door de zon verlichte wolken, waarin enorme scheuren gereten waren, en hier doorheen zag hij de zee. Zoo gij hem van de aarde af gadegeslagen hadt, zoudt ge zijn hoofd langen tijd als een klein bewegeloos zwart knopje eerst aan den eenen kant van het schuitje hebben zien uitkijken, daarna verdwijnen om na eenigen tijd op een ander punt weder te voorschijn te komen. Hij was niet in 't minst terneergeslagen of bang. Hij meende dat, daar dit onbestuurbare ding met hem hemelwaarts geschoten was, het straks wel weer neer zou schieten ook, doch dit was iets, waar hij zich voor 't moment niet erg over bekommerde. Zijn voornaamste gevoel was verbazing. Eerst dan voelt men vrees voor gevaar in een ballon, als hij gaat dalen. „Allemachies !" zei hij ten laatste, behoefte voelend om iets te zeggen; ,,'tis nog fijner dan 'n motor-fiets, 't Zal wel goed komme'. Ze zulle' nou wel bezig zijn overal heen te telegrafeere' over me." Het tweede uur hield hij zich onledig met 't met groote nauwkeurigheid onderzoeken van al wat zich in 't schuitje bevond. Boven hem was de mond van den ballon, bijeengenomen en dichtgebonden, maar met een open luchtdoorlatende stee, waardoor Bert kon gluren in het enorme kalme, ledige binnenste, waaruit twee dunne touwen, waarvan Bert het doel niet kon gissen, het eene wit en het andere purper, afdaalden naar zakken onder den ring. Het netwerk om den ballon liep uit in touwen, die waren bevestigd aan den ring, een groote stalen hoepel waaraan het schuitje met touwen vastgemaakt hing. Van het schuitje hing het sleeptouw en het grijpanker en over de randen hingen een aantal zakken van zeildoek, die Bert beschouwde als de ballast, die je „naar beneden flikkerde", als de ballon daalde. („Op 't oogenblik nog geen quaestie van dalen," zei Bert). Aan den ring hingen een aneroïde barometer en nog een ander, doos-vormig instrument. Op dit laatste bevond zich een ivoren plaatje, waarop „statoscope" en nog andere woorden in 't Fransch, en een kleine indicateur trilde en aarzelde tusschen „Montée" en „Descente". „Goed zoo", zei Bert. „Daaraan kun je zien of je de hoogte in of naar beneje' ga." Op de donkerroode opgevulde bank in het schuitje lagen een paar reisdekens en een Kodak, en in den tegCnovergestelden hoek lagen op den grond een ledige champagneflesch en een glas. „Ververschinge," zei Bert, in gedachten de ledige flesch met den voet omver stootend. Toen kreeg hij opeens een schitterenden inval. De twee gevulde, op bedden gelijkende zitplaatsen, elk voorzien van dekens en matras, bemerkte hij, waren kisten, en in deze kisten vond hij Mr. Butteridge's idee van wat een behoorlijke uitrusting voor het opstijgen in een ballon behoorde te zijn ; nl. : een mand, waarin een wild-pastei, een Romeinsche pastei, een koude kip, tomaten, salade, ham-sandwiches, garnalen-sandwiches, een groote tulband, messen, vorken, en papieren borden, zich-zelf-verwarmende blikken met koffie en chocolade, brood, boter, marmalade, verscheidene zorgvuldig verpakte flesschen champagne, flesschen Perrier-water en een groote kruik met water om te wasschen, een portefeuille, kaarten en een kompas, een zak, die een aantal gemakken bevatte, waaronder een friseer-tang en haarspelden, een pet met oorkleppen en zoo voort. ,,'n Thuis ver van 'uis," zei Bert, al deze proviand overziend, onderwijl de oorkleppen onder zijn kin vastbindend. Hij keek over den rand van het schuitje. Ver beneden hem dreven de glanzende wolken. Zij hadden zich zoo saamgepakt dat de geheele aarde er achter verborgen was. Naar 't Zuiden lagen zij in groote, sneeuwachtige massa's saamgepakt, zoodat hij half geneigd was ze voor met sneeuw bedekte bergen te houden ; naar het Noorden en Oosten strekten ze vlak als een golvende zee en waren verblindend licht. „'k Wou wel es wete' hoe lang zoo'n belon bove' kan blijve'," zei hij. Hij verbeeldde zich, dat hij niet voortbewoog, zoo onmerkbaar dreef het gevaarte mee met de lucht er omheen. „Eerst nog maar 'n beetje opschiete' voor we gaan dale'," zei hij. Hij raadpleegde den statoscoop. „Nog altijd „Monty", zei hij. „Wat zou d'r wel gebeure' as je an zoo'n touw trok ?" „Nee," besloot hij. „Ik lig t'r niet an te futsele'." Later trok hij zoowel aan het splijt-touw als aan de touwen der kleppen, maar zooals Butteridge reeds bemerkt had, zaten ze verward in een plooi zijde bij den mond van den ballon. Er gebeurde niets. Als dat kleine beletsel er niet bijgekomen was zou het splijttouw den ballon opengereten hebben alsof hij met een zwaard in tweeën gespleten was, en zou Mr. Smallways de eeuwigheid in geslingerd hebben met een vaart van 'n tienduizend voet per minuut. ,,'t Geeft geen spat," zei hij, nog een laatste trek doend. Toen ging hij wat eten. Hij opende een flesch champagne, die, zoodra hij het ijzerdraadje doorsneed, haar kurk er uit deed vliegen met ongeloofelijk geweld, terwijl de champagne zelf voor 't grootste gedeelte den kurk de ruimte in volgde, Bert kreeg echter nog ongeveer een glasvol uit de flasch. „Atmospherische druk," zei Bert, eindelijk een gelegenheid vindend om zijn elementaire natuurkundige kennis uit zijn vroegere zevende-klasse-schooldagen te pas te brengen. „In 't vervolg zal 'k wat voorzichtiger moete zijn. Geen drinke' verknoeie'." Toen snuffelde hij overal naar lucifers om zich van Butteridge's cigaren te benutten, maar hierin was de fortuin hem niet gunstig, en hij kon er geen vinden om het gas boven zich te doen ontbranden ; had hij ze wèl gevonden, dan zou hij neergevallen zijn als een schitterend, maar kortstondig vuurwerk. „Die verlamde Grubb ook !" zei Bert, zich op zijn niets voor den dag brengende zakken slaande. „Hij heeft mijn doosie in z'n zak gestoke' en 't niet terug gegeva'. Hij sneesde altijd en eeuwig lucifers." — Hij deed nu weer een tijdje niets. Vervolgens stond hij op, schumde wat rond, schikte de ballastzakken en wendde zich toen naar de kaarten op de kist. Bert hield van kaarten en hij zocht eenigen tijd naar eene van Frankrijk en het Kanaal , maar het waren allemaal Britsche stafkaarten van Engelsche graafschappen. Dat bracht hem aan 't denken over talen en hij trachtte zich zijn zevende-klasse Fransch weder in 't geheugen terug te roepen. „Je suis Anglais. C'est une méprise. Je suis arrivé par accident ici," stelde hij samen, als goed bij de gelegenheid passende zinnen. Toen viel het hem in, dat hij zich onledig kon houden met 't lezen van Mr. Butteridge's brieven, en 't onderzoeken van diens zakboekje, en op deze wijze bracht hij den namiddag zoek. § 2- Hij zat op de gewatteerde kist, zorgvuldig ingepakt, want de lucht, hoewel kalm, was opbeurend koud en zuiver. Eerst droeg hij een bescheiden stel kleeren van blauwe serge, en al de onpretentieuse onderkleeding van een jongmensch uit de voorsteden, die graag een dandy wil zijn ; voorts had hij aan op sandalen-gelijkende fiets-schoenen en bruine kousen, die over de pijpen van zijn broek waren getrokken ; vervolgens het doorboorde laken, dat behoorde bij een Woestijn-Derwisch ; vervolgens de jas en het vest en de groote met bont afgezette overjas van den heer Butteridge. En daarover nog een groote dames' bontmantel en een deken om zijn knieën. Zijn hoofd werd bedekt door een pruik van werk, waar overheen een groote pet van den heer Butteridge met de kleppen over zijn ooren geslagen. En een paar bonten slaapschoenen van den heer Butteridge verwarmden zijn voeten. Het schuitje was klein en net, en een paar zakken ballast waren heteenige, dat deze netheid verstoorde. Hij had een kleine vouwtafel gevonden en had deze naast zich geplaatst met een glas champagne erop. En om hem heen, boven en onder hem was de Ruimte — een klare ledigheid en stilte overal, als alleen de luchtschipper kan leeren kennen. Hij wist niet, waar hij wel heen kon drijven, of wat er straks kon gebeuren. Hij nam dezen staat van zaken aan met een kalmte, die den moed der Smallways eer aandeed. Hij had 't vaste idee, dat hij toch èrgens moest neerkomen, en dat, als hij toch niet verpletterd werd, iemand hem en zijn ballon wel naar Engeland zou terugzenden. Zoo dit niet geschiedde zou hij zeer beslist naar den Engelschen Consul vragen. ,,Le Consuels Britannique," besloot hij dat dit was : „Apportez moi a la Consuels Brittannique, s'il vous plait," zou hij zeggen, want hij was geenszins onwetend op het gebied van Fransch. Ondertusschen vond hij de intieme dingen van den heer Butteridge geen onbelangwekkende studie. Er waren verscheidene brieven van geheel persoonlijken aard, geadresseerd aan den heer Butteridge. Deze gaan ons echter niet aan, en wij moeten tot ons leedwezen hier opmerken, dat Bert ze wèl las. Daarna zette hij zijn onderzoek voort. Onder meer vond hij een aantal couranten-uitknipsels van meer interviews, alsook verscheidene brieven in 't Duitsch, vervolgens eenige met 't zelfde Duitsche handschrift, maar in 't Engelsch. „Hul-lo !" zei Bert. Een dezer laatsten, de eerste dien hij ter hand nam, begon met een verontschuldiging aan den heer Butteridge voor het feit, dat zijn correspondent hem niet eerder in 't Engelsch geschreven en voor het oponthoud, dat dit hem veroorzaakt had. Toen schreef hij verder over dingen, die Bert in de hoogste mate belangwekkend vond. „Wij begrijpen volkomen het lastige van uwe positie en dat het mogelijk is, dat ge nagegaan wordt. Doch wij gelooven niet, mijnheer, dat u eenige ernstige hinderpalen in den weg zouden gelegd worden zoo ge het land wenschtet te verlaten en langs de gewone routes, hetzij via Dover, Ostende, Boulogne of Dieppe, tot ons te komen met uwe ontwerpen. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen, dat uw leven inderdaad, zooals ge zegt, in gevaar verkeert door uwe hoogstbelangrijke uitvinding.'' „Uüg !" zei Bert en verzonk even in gedachten. Toen doorliep hij de andere brieven. „Ze schijne' wel te wille' hebbe', dat hij naar hun toe komt," zei hij, „maar ze geve' zich 'n machtig klein beetje moeite om 'm er te krijge'. Of anders doen ze maar net of 't ze niks kan schele' of hij hun 'n som opnoemt of niet." „Ze schijne' toch niet de eigenlijke regeering te zijn," ging hij even later voort, ,,'t Lijkt meer op 't papier van 'n firma. Met al die gedrukte onzin daar bovenaan. „Drachenflieger. Drachenballons. Ballonstoffe. Kugelballons. Da's Volapuk voor me." „Maar in elk geval is 't zoo klaar as 'n klontje, dat ie zijn geheim buitenslands probeerde te verkoope'. Dat snap ik dan wèl 1" „Gossisemijne ! Hier heb je 't geheim zelf 1" Hij liet zich van de bank rollen, opende de kist, en legde de open portefeuille voor zich op het vouwtafeltje. Zij was vol teekeningen, uitgevoerd op de eigenaardige vlakke manier en met de conventioneele kleuren, die ingenieurs gebruiken. Bovendien waren er nog eenige klaarblijkelijk door een amateur, op zeer korten afstand genomen, te kort belichte fotographische opnamen van de machine, die Butteridge had vervaardigd in de loods dicht bij het Kristallen Paleis. Bert begon te beven. „Goeie Heer !" zei hij. „Hier zit ik nou met 't heele geheim van 't vliegen in de zevende hemel." „La' me 's kijke' !" Hij begon de teekeningen te bestudeeren en ze met de foto's te vergelijken. Hij wist er geen weg mee. De helft scheen er aan te ontbreken. Hij trachtte zich voor te stellen, hoe zij bij elkaar pasten, doch dit bleek een te groote karwei voor zijn begrip. „Verduiveld lastig," zei Bert. ,,'kWou, dat ik mechanikus was geworde. Kon ik er maar mee terecht 1" Hij ging naar den kant van het schuitje en staarde langen tijd met niet-ziende oogen naar een reusachtige groep groote wolken, een groep van zich langzaam oplossende Monte-Rosa's, beneden hem belicht door de zon. Zijn aandacht werd getrokken door een vreemde, zwarte vlek, die boven de wolken voortbewoog. Het verontrustte hem. Het was een zwarte vlek, die langzaam en ver beneden hem, met hem voortbewoog, hem onvermoeid daar beneden volgend boven de wolken-bergen. Wat kon de reden zijn, dat zoo iets hem volgde ? Wat zou 't kunnen zijn ?. . .. Hij had een ingeving. „Natuurlijk 1" zei hij. ,,'t Is de schaduw van de belon." Maar toch bleef hij er nog een tijd lang twijfelachtig naar kijken. Toen keerde hij terug naar de ontwerpen op het tafeltje. Hij bracht een langen middag door, op merkwaardige wijze afgewisseld door zijn pogingen om ze te begrijpen en buien van gepeins. Hij was bezig een wonderen, nieuwen zin in 'tFransch samen te stellen. „Voici Monsoe !" — Je suis un inventeur Anglais. Mon nom est Butteridge. Bee-oe-tée-tée-ee-err-ie-dee-ghe-ee. J 'avais ici pour vender pour 1'argent tout suite, 1'argent en main. Comprenez ? C'est le machine a faire 1'oiseau. Comprenez ? Balancer ? Oui, parfaitement. Battir 1'oiseau en fait, a son propre jeu. Je desire de vendre ceci a votre gouvernement national. Voulez vous me directer la ?" ') „'t Zal wel niet heelemaal kloppe' as je 't van de gramaticale kant beschouw", zei Bert, „maar snappe' zulle' ze 't toch wel." „Maar as ze me nou es vrage' om 't zakie uit te legge 1" Hij 1) „Kijk es meneer, ik ben een Engelsche uitvinder; mijn naam is Butteridge. Ik had hier om te veikoopen voor geld dadelijk geld in 't handje, begrijp uwe? — Een machine om vogels na te doen? Begrepen? — Te belanceeren? — Juist percies. De vogels te verslaan met hun eigen spel. — Ik wou dat verkoope aan uwes nationale gouvernement? — Wil u me daar maar es heen brenge?" wendde zich weder tobberig naar de ontwerpen. „ 'k Geloot niet, dat 'k 't hier allemaal bij mekaar heb," zei hij En terwijl hij daar boven de wolken zweefde, begon hij er hoe langer hoe meer mee verlegen te raken, wat hij met deze wonderbare vondst moest beginnen. Ieder oogenblik kon hij neerdalen in 't een of ander vreemd land. ,,'t Is 'n kans voor m'n leven !" zei hij. Het werd hem steeds duidelijker, dat het dit niet was. „Zoo gauw as 'k neerdaal, zulle' ze telegrafeere', 't in de courante' zette'. Butteridge zal d'r van verneme' en overkomme'. Mijn achterna." Het leek Bert, dat Butteridge een vreeselijk wezen moest zijn om door vervolgd te worden. Hij stelde zich de lange zwarte snorren voor, den driehoekigen neus, het doordringende gebulk en de verwoede blikken. Zijn namiddag-droom van het op wonderbare wijze bemachtigen en daarna het verkoopen van het groote Butteridgegeheim, verschrompelde in zijn brein, loste zich op en verdween. En nuchterder gedachten volgden op zijn ontwaken. ,,'t Gaat niet. Wat geeft 't of 'k er al over denk !"J Langzaam en met weerzin begon hij de documenten van Butteridge weder in de zakken en portefeuille te doen, waar hij ze uit te voorschijn gehaald had. Hij bemerkte een prachtig gouden licht op den ballon boven hem, en een tot nu toe niet door hem waargenomen warmte onder den blauwen hemelhoepel. Hij ging staan en zag de zon als een groote bol verblindend goud, die onderging in een deinende zee van goudgerande purperen en karmozijnen wolken, onbeschrijfelijk schoon. Ver weg meende hij boven het blauwe, drie lange donkere gedaanten te zien, gelijkend op voortschietende visschen, die achter elkaar zwommen, zooals bruinvisschen dit doen in het water. Ze geleken inderdaad veel op visschen met staarten. Hij knipperde met zijn oogen, staarde weder naar die verre blauwe lange vlakken en toen waren ze verdwenen, en lieten slechts een zeer vagen indruk achter. „Zou 'k werkelijk wat gezien hebben ?" vroeg Bert zich af. „Zukke dinge' bestaan toch niet." De zon daalde steeds neer, niet steil duikend, doch noordwaarts gaand onder 't wegzinken en plotseling verdween het daglicht geheel en de naald der statoscoop ging trillend over naar „Descente." § 3- „Wat zal d'r nou gebeure' ?" zei Bert. Hij zag de koude, grijze wolkenzee naar zich opstijgen met een langzame, breede staagheid. Toen hij er in neerzonk, hielden de wolken op de met-sneeuwbedekte berghellingen te zijn, die zij tot hiertoe geleken hadden ; ze werden onwerkelijk, en datgene, waaruit ze bestonden, warrelde rond en dreef met geweldige stuwkracht geruischloos voort. Terwijl hij zich te midden hunner schemerende massa's bevond, hield hij een oogenblik op te dalen. Toen ging de lucht plotseling achter de wolken schuil, de laatste overblijfselen van het daglicht verdwenen en hij viel snel door een warrel van fijne sneeuwvlokjes, die hem voorbijstroomden naar het zenith en die in het schuitje op de dingen om hem heen vielen en smolten, en zijn gezicht aanraakten, met spookachtige vinders. Hij huiverde. Zijn adem verliet dampend zijn lippen en alles was dadelijk nat, alsof het dauwde. Het leek hem eerst of er een sneeuwstorm met ongeëvenaarde en steeds groeiende hevigheid zich opwaarts stortte ; doch spoedig besefte hij, dat hijzelf al sneller en sneller aan 't vallen was. Hij werd zich langzamerhand bewust van een geluid. Het was uit met de groote wereldstilte. Wat beduidde dit verwarde geluid ? Hij rekte den hals over den rand, verbijsterd en ongerust. Eerst leek het hem alsof hij iets zag, maar daarna weer niet. Toen weer zag hij duidelijk kleine schuimkopjes, die elkander vervolgden, en een wijde, rollende golvenvlakte onder zich. Een heel eind van hem af zag hij een loodskotter met een groot zeil op, waarop onduidelijke zwarte letters stonden, en een klein roodachtig-geel licht, dat deinde, al maar deinde met het rollen en stampen der boot mee, — deinend in een storm, terwijl hij niet den geringsten wind voelde. Spoedig hoorde hij het gedruisch der wateren zeer duidelijk en dan nabij. Hij viel, viel — en weldra zou hij in zee liggen. Nu werd hij een en al actie in zijn angst. ,,Ballast !" riep hij, greep een kleinen zak van den grond en wierp hem overboord. Hij wachtte niet om te zien of dit uitwerking had, doch wierp er dadelijk een tweeden zak achterna. Hij keek nog juist bijtijds over den rand om een kleine, witte plons in het schemerige water onder zich te zien en toen bevond hij zich weder in de sneeuw en de wolken. Geheel overbodig wierp hij nog een derden en vierden zak naar beneden en een oogenblik later smaakte hij de groote voldoening opwaarts te zweven uit de vochtigheid en kilte, de zuivere, koude bovenlucht in, waarin de dag nog draalde. „Dank-God !" zeide hij uit het diepst van zijn hart. Een paar sterren hadden nu het blauw doorboord en in het oosten scheen helder een aan de polen uitgerekte maan. § 4- Dit voor de eerste maal naar beneden schieten vervulde Bert dien geheelen nacht met een hem vervolgend beeld van eindelooze watervlakten onder zich te weten. Het was een zomernacht, maar die leek hem toch buitengewoon lang. Hij had een onveilig gevoel, dat, meende hij geheel ongegrond, door den zonsopgang van hem zou weggenomen worden. Ook had hij honger. Hij tastte in het duister in de kist, stak zijn vingers in de pastei en haalde er bovendien nog eenige sandwiches uit. Ook opende hij met min of meer succes een half fleschje champagne. Dat verwarmde en knapte hem op ; hij mopperde in zichzelven tegen Grubb over „die lucifers," legde zich, na zich warm ingepakt te hebben, op de kist en dommelde zoo een tijd lang. Hij stond een paar maal op om er zich van te vergewissen, dat hij nog veilig en hoog boven de zee was. De eerste maal, dat hij dit deed, waren de door de maan verlichte wolken wit en dik en de schaduw van den ballon viel er schuins op, als een hond, die volgde ; later schenen ze minder dik. Terwijl hij daar stil lag op te kijken naar den reusachtigen, donkeren ballon boven hem, deed hij een ontdekking. Zijn — of liever gezegd, mr. Butteridge's vest ritselde, terwijl hij ademhaalde. In de voering zaten papieren. Maar hij had geen licht genoeg om ze er uit te halen of te onderzoeken, hoewel hij 't wondergaarne gedaan zou hebben. Hij werd wakker door het hanengekraai, hondengeblaf en het luide schreeuwen van vogels. Hij zag, dat hij langzaam en laag over een wijd land dreef, dat door den zonsopgang met goud overstroomd werd, en dat de lucht helder was. Hij staarde neer op heg-looze, goedbebouwde landerijen, doorsneden door met roode palen en kabels afgezette wegen, en bemerkte, dat hij juist over een dicht opeengebouwd dorp met witte huisjes, een rechten kerktoren en spitse daken met roode pannen heengedreven was. Een aantal landlieden, zoowel mannen als vrouwen, in glanzige hemden en lomp schoeisel, stonden naar hem te kijken, op weg naar hun werk. Hij dreef zóó laag, dat het eind van zijn touw over den grond sleepte. Hij keek neer naar deze menschen. ,,'k Zou wel es wille' wete' hoe je 't aanleg' om neer te dale'. 't Zal wel motte', dat 'k neerdaal, vertrouw 'k." Hij bemerkte, dat hij naar een mono-rail-lijn toedreef en wierp twee of drie handjesvol ballast overboord om hem te vermijden. „La' mes kijke 1 Je zou kunne' zegge' „Prenez !" 'k Wou da 'k wist wat „pak 't touw beet. "in 't Fransch was !.... 't Zulle' zeker wel Fransche' zijn !" Hij liet zijn blik nogmaals over 't land gaan. „ 't Kon Holland of Luxemburg of Lotharingen zijn, voor zoover as ik weet. Wat zoue' dat voor groote dinge' zijn daarginds. Zeker 'n soort branderij, 't Land ziet er welvarend uit" Het fatsoenlijke aanzien van het land vond weerklank in zijn eigen aard. ,,'k Zal mezelf eerst wat opknappe'," zei hij. Hij besloot een beetje te rijzen en zich van zijn pruik, (die nu erg warm zat op zijn hoofd) en 200 voort te ontdoen. Hij wierp er een zak ballast uit en was verbaasd zich plotseling weder naar boven te zien schieten. „Verdikkeme !" zei Bert. ,,'k Heb 'n beetje te veel gewerkt met ballast wanneer zou 'k weer naar beneden gaan ?. . . . Hoe dan ook, 'k zal an boord motte' ontbijte'." Hij zette zijn pet en pruik af, want 't was warm, en in een ondoordacht oogenblik wierp hij de pruik overboord. De statoscoop beantwoordde met een krachtig overslaan naar Montée. ,,Dat verwenschte ding gaat al naar boven als je overboord kijkt," merkte hij op en deed opnieuw een aanval op de kist. Onder anderen vond hij verscheidene bussen vloeibare cacao, waarop duidelijke aanwijzingen stonden voor 't openen, en deze volgde hij zeer nauwgezet. Hij doorboorde den bodem met den sleutel, door dezen in de aangegeven gaatjes te steken en dadelijk begon de koude bus al warmer en warmer te worden tot hij haar ten laatste haast niet meer kon aanraken, en toen opende hij de bus aan den anderen kant, en klaar was zijn chocolade, heerlijk warm zonder dat hij lucifers of eenigerlei vuur had behoeven te gebruiken. Het was reeds een oude uitvinding, maar nieuw voor Bert. Verder vond hij ham en marmelade en brood, zoodat hij inderdaad nog zoo'n slecht ontbijt etni had. Daarna trok hij zijn overjas uit, want de heerlijke zonneschijn werd nu langzamerhand zeer warm en dat uittrekken van zijn jas herinnerde hem aan het ritselen, dat hij 's nachts in zijn vest had gehoord. Hij trok ook het vest uit en onderzocht het. ,,Butteridge zal 't ook wel niet erg leuk vinde', dat 'k dit zakie hier lostorn," zei hij ; eerst aarzelde hij; doch eindigde met de voering los te tornen. Hij vond de aanvullende teekeningen van de zijdelingsche ronddraaiende vlakken, waarvan de geheele stabiliteit der machine afhing. Een oplettende engel zou Bert langen tijd na deze ontdekking hebben kunnen zien zitten in diep gepeins verzonken. Toen stond hij eindelijk op met iets, dat op inspiratie geleek op zijn gelaat ; hij nam het losgesneden, vernielde en beroofde vest van den heer Butteridge en wierp het uit den ballon — waaruit het wapperend en draaiend langzaam neerviel, totdat het eindelijk met een tevreden flap neerkwam op het gezicht van een Duitsch tourist, die vreedzaam aan den kant der Hohenweh dichtbij Wildbad lag te slapen. Ook het vest zond den ballon de hoogte in, en dus in eene positie, nog beter gade te slaan voor onzen denkbeeldigen engel, die gezien zou hebben, hoe Bert vervolgens zijn eigen vest openrukte, zijn boord afdeed, zijn hemd opendeed, zijn hand in den boezem stak en zijn hart uitrukte — of zoo het zijn hart al niet was, dan toch een groot, helrood voorwerp. Zoo de opmerker, na een huivering van hemelsch afgrijzen overwonnen te hebben, dit voorwerp wat nauwkeuriger had gadegeslagen, zou een van Berts meest geliefde geheimen, een van zijn essentieele zwakheden, blootgelegd zijn. Het was een roodflanellen borst-beschermer — een van die groote quasie-hygienische dingen, die, mèt pillen en medicijnen, bij de Protestantsche natiën der Christenheid, de plaats vervangen der wonderdoende reliquien en beelden. Bert legde het ding nooit af ; het was een geliefkoosd zelfbedrog, gebaseerd op de uitspraak van een twee-kwartjes' waarzegster te Margate, dat hij zwakke longen had. Hij begon nu dezen talisman los te knoopen, en aan te vallen met een pennemes en de zooeven gevonden ontwerpen tusschen de twee lagen van imitatie-saksisch-flanel, waarvan het gemaakt was, te steken. Toen schikte hij, met behulp van Mr. Butteridge's kleinen scheerspiegel en zijn vouwbaren, zeildoeken waskom, zijn kleeren weder recht met al den ernst van een man, die een onherroepelijken stap in het leven gedaan heeft, knoopte zijn jasje weder dicht, wierp het laken van het Derwisch-costuum terzijde, wiesch zich matigjes, scheerde zich, zette de groote pet weder op, trok den bontjas weder aan, en, veel opgefrischt door al deze handelingen, liet hij zijne blikken over het land onder hem gaan. Het was inderdaad een onvergelijkelijk schoon schouwspel. Zoo het misschien niet zoo vreemd en grootsch was als het door de zon verlichte land van den vorigen dag, was het in elk geval toch eneindig veel interessanter. De lucht was zoo helder als zij maar kon zijn, en behalve in het zuiden en zuidwesten, was er geen wolkje aan te bekennen. Het was heuvelachtig land met hier en daar dennenaanplantingen en onbeschutte hoogvlakten, doch tevens met tallooze hofsteden, en de heuvels werden diep doorsneden door de ravijnen van verscheidene kronkelende rivieren, hier en daar in hun vaart gestuit door de ingedijkte poelen en dammen van de raderen der electrische centrales. Het was bespikkeld met heldere, spitsgedakte dorpjes en in ieder dezer bemerkte hij een interessant kerkje naast zijn, van een marconi. toestel voorzienen, spitsen toren ; hier en daar lagen groote kasteelen en parken en witte wegen; en paden afgezet met witte en roode kabelpalen traden byzonder op den voorgrond in het landschap.- Er waren ommuurde ruimten, die deden denken aan tuinen en hooimijten en groote daken van schuren en vele heldere electrische zuivelfabrieken. Het hoogland was bespikkeld met vee. Hier en daar merkte hij nog een ouderwetsche spoorlijn op (die nu veranderd was in monorail-spoor) die plotseling in een tunnel verdween, en een rivier overstak, en een snel-voortschietend gezoem duidde op een voorbijsnellenden trein. Het was alles buitengewoon helder, en tevens tot in kleinigheden waar te nemen. Een paar maal zag hij kanonnen en soldaten en werd hij herinnerd aan al de drukte der militaire toebereidselen, die hij op dien gedenkwaardigen vacantie- dag ook in Engeland had waargenomen, doch uit niets bleek hem, dat deze krijgstoerustingen abnormaal waren; ook kon hij het onregelmatige kanonvuur, dat nu en dan tot hem opsteeg, niet verklaren ,,'k Wou da 'k wist hoe 'k moet neerdale'," zei Bert, tienduizend voet of zoo boven dit alles in de lucht zwevend ; en begon opnieuw vergeefs te trekken aan de roode en witte touwen. Daarna maakte hij een soort van inventaris van den proviand op. Het leven in de wolken gaf hem een schrikbarenden eetlust, en het leek hem niet onverstandig om zijn voorraad in rantsoenen te verdeelen, want voor zoover hij wist, kon hij nog wel een week in de lucht moeten doorbrengen. Eerst had het uitgestrekte panorama beneden hem daar stil gelegen als een schilderij, doch naarmate de dag verstreek en het gas langzaam uit den ballon ontsnapte, zonk hij meer en meer naar de aarde, en Bert begon meer details te zien, de menschen werden duidelijker zichtbaar en hij begon het fluiten en gieren der treinen en auto 's te hooren, het loeien van vee, trompetten en trommen en even later zelfs menschenstemmen. En eindelijk slierde zijn sleeptouw weder en dacht hij het oogenblik gekomen om een landing te beproeven. Een paar maal zeulde hij over monorail-kabels en voelde hoe zijn haar ten berge rees door de electriciteit, en eenmaal zelfs kreeg hij een lichten schok en er flitsten vonken om het schuitje. Dit alles nam hij maar aan als behoorend bij de fortuin der reis. Van een ding was hij zich nu heel duidelijk bewust, en wel, dat hij het ijzeren ankertje, dat aan den ring hing, moest uitwerpen. Van 't eerste oogenblik af aan had deze poging heel weinig succes, misschien wel, omdat de plaats slecht gekozen was. Met een ballon moet men neerdalen op een open ruimte en Bert koos juist een menigte uit. Hij nam het besluit tot landen plotseling en zonder er behoorlijk over nagedacht te hebben. Terwijl hij voortsleepte, zag Bert voor zich uit een van de aantrekkelijkste stadjes op aarde, een groep dichtopeenstaande spitse daken, waarbovenuit een hoogen kerktoren, dit alles afgewisseld met boomen, en omgeven door een muur meteen mooie, groote poort erin, die toegang gaf tot een metboomen-afgezetten straatweg. Het had een gemoedelijk, genoeglijk aanzien en het vroolijke werd nog verhoogd door een groot aantal vlaggen. Langs den straatweg reed een aantal boeren op groote tweewielige karren af en aan of ook wel liepen ze, en hier en daar zag Bert een monorailwagen ; en bij het monorail-vereenigingspunt onder de boomen buiten de stad, stond een aantal druk bezochte 1 raampjes. Het leek Bert een warm, welvarend, prettig plaatsje toe. Hij sleepte laag over de boomtoppen, zijn anker gereed houdend om 't uit te werpen en aldus te ankeren — en neer te komen — als een belangstellende en belangwekkende gast temidden van dat alles daar beneden. Hij stelde zich voor, hoe hij wonderen zou verrichten met de gebarentaal en nu en dan met een in hem terugkeerend woordje der vreemde taal, als het middelpunt van een kring bewonderende boeren En toen begon het hoofdstuk van tegenspoed. Het touw had zich reeds lang vóórdat de menigte zich nog goed bewust was van zijn komst, onpopulair gemaakt. Een blijkbaar dronken, bejaarden boer met een glimmenden hoogen hoed op, en met een groote, roode parapluie onder den arm, kreeg het 't eerst in 't oog, terwijl het hem voorbijsleepte en werd aangegrepen door een afkeurenswaardige zucht om het te dooden, alsof het een slang was. Hij vervolgde het hardnekkig onder 't uiten van onwelluidende kreten. Het kruiste den weg in schuine richting, plonste in een pot melk op een stalletje, en sloeg met zijn in de melk gedoopte staart dwars door een troep fabrieksmeisjes in een auto, die buiten de stadspoort stil had gehouden. Zij gilden luid. De menschen keken omhoog en zagen Bert, die — zoo bedoelde hij 't tenminste — vriendschappelijke groeten naar beneden zond, doch die zij, in /erband met de kreten der meisjes, voor beleedigende gebaren aanzagen. Vervolgens kwam het schuitje met een slag tegen 't dak van het poorthuis aan, brak een vlaggestok in. tweeën, speelde een deuntje op eenige telegraafdraden en zond een draad, die de uitwerking van een zweepslag had, naar beneden, wat er nog toe bijdroeg om de onpopulariteit ervan te verhoogen. Door zich krampachtig vast te klemmen ontsnapte Bert er nog juist aan hals over kop uit het schuitje geworpen te worden. Twee jonge soldaten en verscheidene boeren riepen hem luid toe, en schudden de vuist tegen hem en waren op 't punt hem te gaan vervolgen, toen hij over den stadsmuur verdween en zoo boven de stad zelf kwam. Dat waren nu de bewonderende boeren, die hij zich voorgesteld had ! Plotseling sprong de ballon, zooals ballons geneigd zijn te doen, als zij ergens op stooten en zoodoende een gedeelte van hun gewicht verliezen, met een zekere lichtvaardigheid op, en het volgende oogenblik bevond Bert zich boven een straat vol soldaten en boeren, die uitkwam op een druk marktplein. De golf van vijandelijkheid vervolgde hem ook hierheen. „Anker." zei Bert, en toen schreeuwde hij, na even nagedacht te hebben, „Hela daar, têtes ! Zeg es ! Heila ! Têtes. Verdoorie nog toe !" Het anker kwam met een smak neer op, en gleed langs een steil-hellend dak, gevolgd door een lawine van gebroken pannen, sprong op straat temidden van gillen en kreten en vloog door een spiegelruit heen met een geweldigen slag. De ballon deinde heen en weer, wat Bert een onpasselijk gevoel gaf, en het schuitje slingerde. Doch het anker had niet gepakt. Het kwam onmiddellijk weder te voorschijn, met een belachelijk air van kieskeurigheid, op zijne eene klauw een klein kinderstoeltje meevoerend en vervolgd door een verwoeden winkelier. Het ging met zijn vangst de hoogte in, zwenkte öm met een pijnlijken schijn van besluiteloosheid temidden van een verwoed gebrul der toeschouwers, en liet, alsof het geïnspireerd was, het stoeltje eindelijk netjes vallen net boven het hoofd van een boerenvrouw, die bij een hoop kool op de markt zat. Iedereen keek nu op naar den ballon. Iedereen trachtte óf het anker te ontwijken óf het sleeptouw te grijpen. Neerschietend als een klokkeslinger, die neervalt, vloog het anker door de menigte, de menschen rechts en links uiteenjagend, raakte den grond, deed een aanslag op een dikken heer met een blauw pak aan en strooien hoed op, miste hem echter, sloeg een schraag onder een stalletje met kramerijen weg, deed een militairen wielrijder met een korten broek aan een sprong doen als een gems en hechtte zich onzeker tusschen de achterpooten van een schaap, dat krampachtige, onedelmoedige pogingen deed om los te komen, en in een rustende houding gezeuld werd tegen een steenen kruis aan, dat midden op de markt stond. Met een ruk stond de ballon stil. Het volgend oogenblik waren een twintigtal gretige handen bezig hem naar beneden te trekken. Op hetzelfde oogenblik werd Bert zich voor de eerste maal bewust van een frisch windje, dat om zijn hoofd speelde. Gedurende eenige seconden stond hij wankelend in het schuitje, dat nu op hoogst onaangename wijze slingerde, en keek neer op de verbolgen menigte onder hem, trachtend zijn zinnen te verzamelen. Hij was buitengewoon verbaasd over deze reeks van ongevallen ! Iedereen scheen boos en niemand scheen belang te stellen in zijn komst. Een onredelijk groot gedeelte van wat er geschreeuwd werd had een sterken bijsmaak van verwenschingen. Ja, 't leek machtig veel op een opstootje. Verscheidene beambten met zwaar-gegallonneerde uniformen trachtten tevergeefs de menigte in bedwang te houden. En toen hij aan den buitenkant der menigte een man naar een hooiwagen zag loopen en een glinsterende hooivork ter hand nemen, en een soldaat in blauwe uniform zijn gordelriem zag losgespen, werd de in hem opkomende twijfel of dit stadje inderdaad wel zulk een goede plaats was om te landen, zekerheid. Hij was misschien tien voet boven de menigte toen hij plotseling een besluit nam. Hij sprong op de bank en op groot gevaar af er voorover uit te vallen, maakte hij het ankertouw los van den knevel die het vasthield, sprong toen naar het sleeptouw en maakte ook dat los. Een schorre kreet van teleurstelling begroette het neervallen van het ankertouw en de vlugge sprong omhoog van den ballon en er suisde iets — later meende hij dat 't een koolraap was — langs zijn hoofd. Het sleeptouw volgde zijn makker. De menigte leek van hem weg te springen. Met een enorm en vreesaanjagend gesuis schoof de ballon langs een telegraafpaal heen en een oogenblik lang verwachtte hij óf een electrische ontploffing óf het barsten van de geoliede zijde, óf beide. Doch de fortuin was hem gunstig. Het volgende oogenblik zat hij weder gehurkt op den bodem van het schuitje en de ballon, bevrijd van het gewicht der dreg en van de twee touwen, schoot weder de lucht in. § 5- Laat in den namiddag van een mooien zomerdag in het jaar r9° » om te spreken met wijlen den grooten romanschrijver G. P. R. James — vervolgde een eenzame luchtreiziger, die nu de ruiter der klassieke romans verving — zijn weg dwars over Frankenland in noordoostelijke richting en op een hoogte van ongeveer elf duizend voet boven den zeespiegel. Hij keek over den rand van het schuitje naar het land onder hem, met een uitdrukking van de grootste verlegenheid ; telkens vormden zijn lippen onverstaanbare woorden, zooals ..Om je op te schiete'!" bijvoorbeeld, en.,ik zal zeker wel naar bene je' komme', as 'k maar eerst weet hoe.!" Over den rand van het schuitje hing het laken van den Woestijn-Derwisch, als een smeekbede om genade, een vredesvlag zonder uitwerking. Hij was zich nu zeer duidelijk bewust van het feit, dat de wereld onder hem, verre van het naïve land te zijn, dat hij zich vroeger op dien dag voorgesteld had, hevig ontsteld was over zijn doen en laten en vooral over de richting, die hij uitging. Maar niet hij gaf de richting aan, doch zijn meesters, de winden des hemels. Geheimzinnige stemmen spraken tot hem, de woorden op onheilspellende, vreesaanjagende wijze met stooten naar hem opzendend door middel van megaphones, en in een groote verscheidenheid van talen. Er-officie^l-uitziende personen hadden naar hem op geseind door met een vlag te wuiven en met hun armen te zwaaien. Over 't geheel had in de zinnen, die den ballon bereikten, een keel-varieteit van Engelsch de overhand ; hij begreep er voornamelijk uit, dat hij „naar beneden moest „gommen" of anders zouden ze op hem schieten. „Alles goed en wel," zei Bert, „maar 'oe ?" Toen hadden ze op het schuitje geschoten, maar 't een klein eindje gemist. En daarna hadden ze nog zes of zeven maal op hem gevuurd, en eenmaal was de kogel voorbij gevlogen met een geluid, dat zoo overtuigend op het scheuren van zijde geleek, dat hij zich had moeten neerleggen bij 't vooruitzicht op een gegeven oogenblik naar beneden te zullen storten. Doch hetzij ze nog slechts op hem mikten, of dat ze gemist hadden, in elk geval was er nog niets gescheurd dan de lucht om hem heen — èn zijn bevende ziel. Hij genoot nu een oogenblik van rust, doch hij voelde, dat 't slechts een intermezzo was, en daarom deed hij wat hij kon om zijn positie te waardeeren. Hij nam op onachtzame wijze wat warme koffie en een stukje pastei, onderwijl vreesachtig en zenuwachtig over den rand van het schuitje kijkend. Eerst had hij de steeds groeiende belangstelling in zijn loopbaan toegeschreven aan zijn ongelukkige poging om te neer te dalen in het stadje in het hoogland, doch nu begon hij te beseffen, dat 't meer de militaire dan de burgerlijke sterke arm was, die zich met hem bezighield. Geheel onwillekeurig was hij bezig de mysterieuze, onheilspellende rol van Internationalen Spion te spelen. Hij zag geheime dingen. Inderdaad dreef hij hulpeloos toe op het groote Keizerlijke geheim, het reusachtige luchtvaartpark, dat in allerijl in Frankenland was gevestigd om in stilte, snel en op enorme schaal de ontdekkingen van Hunstedt en Stossel in de praktijk toe te passen en Duitschland vóór alle andere natiën een luchtvloot te geven, en het aldus te maken tot de luchtmogendheid en het wereldkeizerrijk. Later, juist voor ze hem neerschoten, zag Bert dat groote terrein met zijn koortsachtig-drukke werkzaamheden, warmverlicht in den avondgloed; een groote hoogvlakte, waarop de luchtschepen lagen als een kudde grazende monsters. Voor zoover hij zien kon was het een uitgestrekt terrein, dat zich noordwaarts strekte, en verdeeld was in genummerde loodsen, gasketels, sectie-kampementen, stapelplaatsen, doorsneden door de alomtegenwoordige monorail lijnen en zonder eenige luchtkabels of draden. Overal zag hij het wit, zwart en geel van het Keizerrijk Duitschland, overal spreidden de zwarte adelaars hun vleugels. Zelfs zonder deze aanwijzingen zou de groote netheid van alles de plaats als Duitsch gekenmerkt hebben. Groote menigten menschen gingen af en aan, velen gekleed in dofbruine corvée-tenue, druk bezig om de ballons. Hier en daar schitterde een uniform. Vooral de luchtschepen trokken zijn aandacht en hij begreep nu, dat het drie van dezen waren geweest, die hij den vorigen avond gezien had en die van de bewolkte lucht hadden gebruik gemaakt om te manoeuvreeren. Zij geleken allen op visschen. Want de groote luchtschepen, waarmee Duitschland New-York aanviel in haar laatste reusachtige poging om de wereld-heerschappij — vóór de wereld nog besefte, dat de wereldheerschappij een droom was — stamden in rechte linie af van het Zeppelin luchtschip, dat in 1908 over het meer van Constanz vloog en van het bestuurbare luchtschip van Lebaudy, dat zijne gedenkwaardige tochten boven Parijs volbracht in 1907 en '08. Deze Duitsche luchtschepen bestonden uit een rib-gelijk stalen en aluminium geraamte, en een dik, niet-rekbaar, groflinnen overtrek, waaronder zich een niet-poreuze gummi gaszak bevond, door over-dwarse schotten verdeeld in van vijftig tot honderd afdeelingen. Deze waren allen volkomen gas-dicht en gevuld met waterstof, en de geheele ballon kon in eiken stand gehouden worden door middel van een lang ballonnetje, dat van binnen was aangebracht en vervaardigd was van een geoliede, taai-gemaakte zijden stof, en waar lucht kon in- en uitgepompt worden. Aldus kon het schip lichter of zwaarder gemaakt worden dan lucht, en gewichtsverlies, veroorzaakt door het verstoken van brandstof, het uitwerpen van bommen, enz. kon aangevuld worden door het inlaten van lucht in afdeelingen van den grooten gaszak. Dit maakte het gevaar voor ontploffing wel zeer groot, maar dit moest men nu eenmaal wagen en er voor waken. De geheele structuur had een stalen as, die eindigde in de machine en schroef, en de manschappen en magazijnen waren vooraan in een reeks hutten onder het breede, op een kop gelijkende voorgedeelte. De machine, een buitengewoon krachtige Pforzheim, die opperste triomf der Duitsche uitvindingen, werd bediend door middel van draden vanuit het voorgedeelte, dat inderdaad het eenige werkelijk bewoonbare gedeelte van het schip was. Zoo er iets onklaar werd, begaven zich de machinisten naar het achtergedeelte langs een touwladder, die onder het geraamte doorliep. De neiging van het schip om te slingeren, werd gedeeltelijk verholpen door een horizontale zijdelingsche vin aan weerszijden, en het sturen werd voornamelijk verricht met behulp van twee horizontale vinnen, die in normalen toestand achterwaarts lagen, evenals kieuwkleppen aan weerszijden van den kop, Het was inderdaad een volkomen nabootsing van den vischvorm, voor luchtscheepvaart-doeleinden ; de zwemblaas, oogen en hersenen echter bevonden zich onder- inplaats van bovenaan. Een dadelijk in 't oogvallende en on-vischachtige factor was het toestel voor draadlooze telegrafie, dat van de voorkajuit bungelde, dat wil zeggen, onder den kin der visch. Deze monsters konden bij stil weer vliegen met een snelheid van honderd kilometer per uur, zoodat zij het konden uithouden en invaren tegen alles, behalve de hevigste orkaan. Zij wisselden in lengte af van achthonderd tot tweeduizend voet en bezaten een draagvermogen van 70 tot 200 ton'. De geschiedenis vermeldt niet, hoeveel van deze monsters Duitschland bezat, doch Bert telde gedurende zijn korte waarneming ongeveer 80 groote gevaarten, die zich in de verte verloren. Dit waren de monsters, waarop het zich voornamelijk verliet om zich te handhaven bij haar verwerping der Monroe-leer. Doch het bouwde niet alléén op deze luchtschepen ; het bezat ook nog een éénpersoons, bommenwerpende „Drachenflieger" van nog onbeproefde waarde onder zijne hulpbronnen. Doch de Drachenflieger bevonden zich in het tweede groote luchtschip-park ten oosten van Hamburg en Bert Smallways kreeg ze niet te zien vóór zij hem neerschoten. Ja, want zij schoten hem neer en heel netjes ook. . De kogel suisde hem voorbij en gaf een ploffend geluid toen hij den ballon doorboorde, een plof, die gevolgd werd door een ruischende zucht en een stage daling. En toen hij in de verwarring van 't oogenblik een zak ballast uitgooide, maakten de Duitschers, heel beleefd maar flink, een eind aan zijne gewetensbezwaren door zijn ballon nog tweemaal te doorboren. HOOFDSTUK IV. DE DUITSCHE LUCHT-VLOOT. § I. Aan den vooravond van het uitbreken van den oorlog bestonden er slechts zes groote mogendheden, en een aantal kleine, allen nu tot de tanden gewapend en alle krachten inspannend om elkaar de loef af te steken in moorddadige bewapening en militaire sterkte. De groote mogendheden waren, eerst de Vereenigde Staten, een natie, die voornamelijk handel dreef, maar nu gedwongen was tot militaire maatregelen door de pogingen van Duitschland om zijn grondgebied uit te breiden in Zuid-Amerika, en door Amerika's eigen onvoorzichtige land-annexaties voor den neus van Japan. Het onderhield twee reusachtige vloten in het oosten en westen van haar grondgebied. Vervolgens kwam de groote Oost-Aziatische alliantie, een nauwverbonden coalitie van China en Japan, die met snelle schreden elk jaar meer de overheersching der wereld naderde. Toen deed het Duitsche statenverbond nog zijn uiterste best om zijn droom van een sterk-uitgebreid keizerrijk en een aan het door-geweld-vereenigde Europa opgedrongen Duitsche taal, te verwezenlijken. Dit waren de drie krachtigste en tot den aanval het meest gereede mogendheden der wereld. Veel vredelievender was het Engelsche Keizerrijk, dat op gevaarlijke wijze verspreid was over den aardbol en door opstandige bewegingen in Ierland en onder al de aan haar onderworpen, rassen. Het had aan deze rassen cigaretten, schoenen, dophoedjes, cricket, wedrennen en goedkoope revolvers, petroleum, het fabrieksindustrie-systeem, halve-stuivers '-bladen zoowel in het Engelsch als in de landstaal gegeven ; voorts goedkoope academische graden, motor-fietsen en electrische trams ; het had het aanzien gegeven aan een uitgebreide literatuur, die minachting uitdrukte voor de onderworpen rassen, en hen deze maar al te duidelijk liet merken ; en het meende te kunnen volstaan met het geloof, dat er niets uit al deze prikkelende dingen zou voortvloeien, omdat er eens iemand „Het onvergetelijke Oosten" geschreven, en ook, omdat Kipling de volgende geïnspireerde woorden aan de wereld gegeven had : „Oost is oost en west is west. En nooit zullen die twee elkaar ontmoeten." Doch inplaats hiervan waren er in Egypte, Indië, ja overal nieuwe geslachten opgestaan, uitermate verontwaardigd, byzonder energisch en zeer modern ; en de heerschende klasse in Engeland begon dan nu ook langzamerhand haar idee omtrent de onderworpen rassen te wijzigen en hen te beschouwen als ontwakende natiën, en te bevinden, dat zijn pogingen om het keizerrijk bij elkaar te houden uitermate belemmerd werden door al deze moeilijkheden en door de volkomen speelsche wijze, waarop Bert Smallways (millioenen Bert Smallways) zijn stem uitbracht en door de neiging van zijn meer gekleurde gelijkwaardige broeders om oneerbiedig te zijn tegen opvliegende beambten. Nóg vredelievender dan Engeland waren Frankrijk en zijne bondgenooten, de Latijnsche landen, weliswaar zwaar gewapend, doch onwillig om de wapenen op te vatten. Rusland was wel gedwongen een vredelievende mogendheid te zijn, daar het inwendig verdeeld was en verscheurd werd door revolutionairen en reactionairen, die al even weinig in staat waren om sociale veranderingen te bewerken, en zoodoende vervielen in een tragische wanorde van chronische politieke vendetta. En ingedrongen tusschen deze staten bevonden zich de kleinere landen, die een onzekere onafhankelijkheid handhaafden en bijna boven hun draagkracht gewapend waren. En zoo geschiedde het, dat in ieder land een groot en steeds groeiend aantal energieke en vindingrijke mannen bezig waren, hetzij voor aanvallende of verdedigende doeleinden, de oorlogswerktuigen te verbeteren tegen den tijd, dat de steeds grooter wordende spanning haar uiterste grens zou bereiken en breken. Elke mogendheid trachtte hare toebereidselen geheim te houden, de toebereidselen harer mededingsters te weten te komen en te voorkomen. Het geval van gevaar door nieuwe ontdekkingen, werkte op de verbeelding van de patriotten aller natiën. Nu eens ging er een gerucht, dat de Engelschen een byzonder krachtig kanon hadden uitgevonden, dan weer, dat de Japanners een nieuwe ontplofbare stof of de Amerikanen een onderzeesche boot hadden, die elk pantserschip van den oceaan zou verdrijven. En telkens ontstond er dan een oorlogs-paniek. En ten laatste kwam er oorlog. Het verraste de geheele wereld, omdat de werkelijke oorzaken ervan niet bekend waren. De verhouding tusschen Duitschland en de Vereenigde Staten was gespannen, door de verbazende verbittering van een tarieven-oorlog en de dubbelzinnige houding, die de eerstgenoemde mogendheid innam tegenover de Monroe-leer, en ook tusschen Amerika en Japan was de verhouding gespannen naar aanleiding van de naturalisatie-quaestie. Doch dit was een vast punt van geschil. De beslissende oorzaak was, zooals men nu weet, het vervolmaken van de Pforzheim-machine door Duitschland en de daaruitvoortvloeiende mogelijkheid, een snel en volkomen uitvoer- en bestuurbaar luchtschip te vervaardigen. Ten dien tijde was Duitschland verreweg de sterkste mogendheid der wereld, beter uitgerust voor een snel en geheim optreden, beter uitge- rust met de hulpbronnen der moderne wetenschap, terwijl ook zijne ambtenaarsklasse beter ontwikkeld was. Dit alles wist Duitschland zeer goed en overdreef deze wetenschap bijna tot minachting voor de geheime beraadslagingen zijner naburen. Het is zeer wel mogelijk, dat het, door dit tot een gewoonte geworden zelf-vertrouwen, verslapt was in zijne spionage over zijne mededingers. Bovendien bezat het eene overlevering van onsentimenteel en gewetenloos snel optreden, dat zijn blik op internationale zaken sterk belemmerde. Toen dus deze nieuwe wapenen uitgevonden werden, voelde het, dat het nu zijn slag kon slaan, vóór de anderen iets anders konden doen dan proeven nemen in de lucht. En vooral moest het Amerika snel aanvallen, omdat het in dit land de meeste kans had een mededinger te vinden in de lucht. Het was bekend, dat Amerika een vliegmachine bezat van groote practische waarde, en die een verbeterd model was van die van Wright, doch men veronderstelde, dat het Ministerie te Washington wel niet op grooten schaal getracht zou hebben een luchtvloot samen te stellen. En het was noodig zijn slag te slaan vóór dat dit geschied was. Frankrijk bezat een vloot van langzame, bestuurbare luchtschepen, dateerende van 1908, die niet tegen het nieuwe model opkonden. Ze waren uitsluitend gebouwd voor verkenningsdoeleinden langs de oostelijke grens, en waren voor het meerendeel te klein om meer dan een paar dozijn manschappen zonder wapenen of proviand te dragen en niet één ervan kon vijftig kilometer per uur halen. Groot Brittagne scheen in een aanval van krenterigheid, de gunstige gelegenheid af te wachten en schacherde met den imperialistisch gezinden Butteridge over zijn buitengewone uitvinding. Ook diens schip was niet vlieg-klaar en kon dit op zijn vroegst eerst over eenige maanden zijn. Uit Japan vernam men niets omtrent luchtscheepvaart. „Nu of nooit", zeiden de Duitschers, „nu of nooit kunnen wij de lucht vermeesteren, — zooals de Engelschen eens heer en meester waren van de zee ! Alle andere mogendheden nemen nu nog slechts proeven." Vlug, systematisch en geheim waren hunne toebereideslen en hun plan van actie was uitmuntend. Voor zoover zij wisten was Amerika de eenige gevaarlijke mogelijkheid ; Amerika was ook de voornaamste mededinger van Duitschland en een van de voornaamste hinderpalen voor zijne Imperialistische uitbreiding. Daarom zouden zij het eerst Amerika aanvallen. Zij zouden een sterke troepenmacht snel door de Atlantische luchten voeren en Amerika onvoorbereid overvallen en verpletteren. Er was veel kans, dat de onderneming slagen zou. Het luchtschip en de vliegmachine verschilden veel van de pantserschepen, welker bouw eenige jaren vereischte. Zoo er voldoende werkvolk en materiaal beschikbaar was, kon men er in enkele weken zooveel maken als men wilde. Zoo de noodige parken en gieterijen eenmaal in orde gebracht waren, kon men de lucht overstroomen met luchtschepen en Drachenflieger. En toen de tijd daar was, geschiedde dit laatste dan ook. De aanval op Amerika zou de eerste zet zijn in dit geweldige spel. Doch onmiddellijk als deze zet gedaan was, moesten de luchtparken de tweede vloot in elkaar zetten en volpompen. Deze vloot zou opstijgen en veelbeteekenend manoeuvreeren boven Londen, Parijs, Rome, St. Petersburg, om kort te gaan, overal, waar haar moreel effect vereischt werd. Het moest een wereldverrassing worden — ee.i wereld-verovering; en de kalm-avontuurlijke geesten, die haar voorbereidden kwamen wonderdicht bij de volkomen verwezenlijking van hun reuzenplan. Von Sternberg was de Moltke van dezen Oorlog inde Lucht,doch het was het eigenaardige harde romanticisme van Prins Karl Albert, dat den aarzelenden Keizer voor het plan won. Prins Karl Albert was inderdaad de voornaamste figuur in dit werelddrama. Hij was de lieveling van alles wat zich imperialistisch in Duitschland noemde en het ideaal van het aristocratisch gevoel — „de nieuwe ridderlijkheid," werd het genoemd •— dat op de omverwerping van het Socialisme door inwendige verdeeldheid en gebrek van discipline, en het zich-concentreeren van rijkdommen in de handen van eenige groote families, volgde. Hij werd door kruipende vleiers vergeleken bij den Zwarten Prins, bij Alcibiades, en den jongen Caesar. Velen leek hij Nietzsche's „Uebermensch" toe. Hij was lang en blond en mannelijk en schitterend onmoreel. Het eerste groote wapenfeit, dat Europa deed ontstellen en bijna een tweeden Trojaanschen oorlog tengevolge had, was zijn ontvoering van Prinses Helene van Noorwegen en zijn besliste weigering om haar te trouwen. Daarna volgde zijn huwelijk met Gretchen Krass, een Zwitsersch meisje van ongeëvenaarde schoonheid. Daarop volgde de kranige redding, die hem bijna het leven kostte, van drie verdrinkende kleedermakers, wier boot omgeslagen was dichtbij Helgoland. Hierdoor en om zijn overwinning op het Amerikaansche jacht „Defender C. C. I.", vergaf de Keizer hem en stelde hem aan als bevelhebber over de nieuwe luchtscheepvaart-wapen van het Duitsche leger. Dit ontwikkelde hij met wondere energie en bekwaamheid, vastbesloten, zooals hij zeide, om aan Duitschland, Land, Zee en Lucht te geven. De nationale strijdlust vond in hem haar verhevenste uiting en bereikte door hem de verwezenlijking hiervan in dezen wonderbaarlijken oorlog. Hij was de bewerker van den oorlog.^ Het groote publiek in Duitschland werd al evenzeer als ^de geheele verdere wereld verrast door het uitbreken ervan en door de snelle en krachtige wijze van optreden der Duitsche Regeering. De Duitsche verbeelding was echter tot op zekere hoogte op iets dergelijks voorbereid door een uitgebreide literatuur op 't gebied van militaire voorspellingen, reeds in 1906 begonnen door Rudolf Martin, de auteur niet alleen van een schitterend boek over de toekomst van Duitschland, doch van een spreekwoord : „Duitschland's toekomst ligt in de lucht." § 2. Bert Smallways wist van al deze wereld-machten en reusachtige plannen niets af, vóór hij zich in het brandpunt ervan bevond en met open mond neergaapte naar die reuzenkudde van luchtschepen. (Enkelen moeten zelfs een derde mijl lang geweest zijn). Nooit had hij iets zoo reusachtigs en zoo goed-geordend's gezien als dit geweldige park. Voor de eerste maal van zijn leven besefte hij iets van de buitengewone en zeer belangrijke dingen, waarvan iemand, die in den tijd, dat ze plaats grijpen, leeft, soms geheel onkundig kan zijn. Hij had altijd vastgehouden aan den waan, dat de Duitschers dikke, zotte kerels waren, die porseleinen pijpen rookten en verslaafd waren aan wetenschap, paardevleesch, zuurkool en allerlei andere onweerstaanbare dingen. Toen nu zijn ballon begon te dalen, begon hij onmiddellijk na te denken hoe hij zich zou kunnen verklaren, en of hij zich zou uitgeven voor Butteridge, of niet. „O, jé !" kreunde hij in zijn besluiteloosheid. Toen viel zijn oog op zijne sandalen en hij voelde plotseling een walging van zichzelf. „Ze zullen me nog voor idioot houwe'," zei hij, stond op, en wierp de zak ballast overboord, die het tweede en derde schot tengevolge had. Het schoot hem door het hoofd, terwijl hij daar in doodsangst op den bodem van het schuitje ineengedoken zat, dat hij allerlei onaangename en ingewikkelde uitleggingen kon vermijden, door zich eenvoudig krankzinnig te houden. Dat was zijn laatste gedachte vóór de luchtschepen naar hem op leken te schieten alsof ze naar hem kwamen kijken, en zijn schuitje tegen den grond sloeg, zoodat hij er voorover uitschoot en op zijn hoofd terecht kwam § 3- Toen hij weder bijkwam, was hij beroemd en hoorde een stem roepen „Boeteridge. Ja, ja, Herr Booteridge. Hij is 't zelf." Hij lag op een grasveldje aan den kant van een der hoofdlanen, die naar het luchtschip-park leidden. De luchtschepen strekten zich weg in de verte en de stompe voorsteven van elk was versierd met een zwarten adelaar met een vlucht van 'n honderd voet. Aan den anderen kant der laan bevond zich een reeks gashouders, en dikke slangen, die zich overal over de tusschenliggende ruimte slingerden. Dichtbij hem lag zijn nu bijna leeggeloopen ballon en het schuitje ernaast leek verbazend klein, een stuk speelgoed, vergeleken bij de reusachtige massa van het dichsttbijzijnde lucht- schip. Dit zag hij bijna rechtstandig opstaan, zich verheffend als een rots en langzaam afhellend naar het tweede schip aan den anderen kant der laan, zoodat zij de gang tusschen hen overschaduwden. Er stond een menigte opgewonden lieden om hem heen, voor het meerendeel lange, zwaargebouwde menschen, in nauwsluitende uniformen. Allen praatten door elkaar heen, en verscheidene ervan riepen luid in 't Duitsch ; hij wist, dat 't Duitsch was, omdat zij hun woorden met krachtigen adem uitspraken en als verschrikte jonge katten uit-spatten. Hij verstond slechts een ding, dat telkens terugkwam, nl. : „Herr Boeteridge." „Gossie !" zei Bert. „Ze hebben 't gevondeV' „Besser," zei iemand en toen volgde er nog iets in snelgesproken Duitsch, dat Bert niet begreep. Hij bemerkte, dat zich dichtbij hem een veld-telefoon bevond en dat een lange officier in blauwe uniform hierdoor over hem sprak. Een tweede stond dichtbij hem met de portefeuille met teekeningen en photo's in de hand. Zij wendden zich nu naar hem toe. „Spreekt u Duitsch, Herr Boeteridge ?" Bert vond 't het beste te doen alsof hij nog versuft was, en hij deed zijn best om dit dan ook te schijnen. „Waar ben ik ?" vroeg hij Hierop volgde weer luid gepraat door elkaar. „Der Prinz," werd er gezegd. Er schalde een trompet in de verte en haar roep werd overgenomen door een tweede dichter bij, en daarna door eene, die vlak bij was. Dit scheen de opgewondenheid nog aanmerkelijk te vermeerderen. Er rommelde een monorail-wagen voorbij. De telefoonbel ging verwoed en de lange officier scheen in een geanimeerd dispuut gewikkeld. Toen naderde hij de groep om Bert heen, en riep iets van „mitnehmen." Een mager man met een ernstig gelaat en witten knevel deed een beroep op Bert. „Herr Boeteridge, mijnheer, we zijn op 't punt om te vertrekken !" „Waar ben ik ?" herhaalde Bert. Iemand pakte hem bij den schouder en schudde hem Is u Herr Boeteridge?" vroeg hij. „Herr Boeteridge, wij moeten zoo dadelijk op weg ? herhaalde de witte snor en voegde er toen hulpeloos bij : „Wat geeft t ? Wat kunnen we doen ?" De officier van de telefoon herhaalde zijn woorden : Der Prinz'; en „mitnehmen". De man met den knevel staarde" een o ogen blik ; toen scheen het tot hem door te dringen en opeens werd hij verbazend energisch, stond op, en schreeuwde allerlei menschen die Bert niet zien kon, bevelen toe. Er werden vragen gedaan en dè dokter naast Bert antwoordde verscheidene malen : ja ja " En er werd ook iets gezegd van : „Kopf." Met een zekere haast kreeg hij Bert, eigenlijk tegen diens wil, op de been. Twee reusachtige soldaten in grijze uniform traden op Bert toe en pakten hem beet. Hallo !" zei Bert verschrikt. ,,Wa' 's t'r nou an de hand ?" „Laat ze maar begaan," legde de dokter uit ; „ze moeten u dragen." „Waarheen ?" vroeg Bert, zonder antwoord te krijgen. „Sla uw armen om hun — hals — om ze heen !" „Jawel, maar waar gaan ze met me heen ?" „Hou vast !" Vóór Bert iets verders kon zeggen werd hij door de beide soldaten als een veertje opgetild. Zij sloegen de handen ineen om hem er op te laten zitten en zijn armen werden om hun hals gelegd. „Vorwarts !" Er liep iemand voor hem uit met de portefeuille, en hij werd snel voortgedragen, de breede laan af tusschen de gashouders en de luchtschepen door en over 't algemeen ging alles gladjes, behalve een of twee maal toen zijn dragers struikelden over slangen en hem bijna lieten vallen. Hij had de Alpen-pet van den heer Butteridge op, en zijn smalle schouders staken in de met bont gevoerde jas van dezen heer — en hij had geantwoord, toen hij als Butteridge werd aangesproken. De sandalen bungelden hulpeloos. „Gó !" Iedereen scheen allemachtige haast te hebben. Waarom ? En hij werd hotsend en verbaasd om zich heen starend door het schemerduister voortgedragen. De systematische inrichting der ruime, voor het doel uitermate geschikte terreinen, het groote aantal zakelijke soldaten overal, de nette stapels materiaal hier en daar, de alomtegenwoordige mono-raillijnen en de reusachtige kielen om hem heen, deden hem eenigszins denken aan de indrukken, die hij als jongen eens gekregen had bij een bezoek aan de dokken te Woolwich. Het geheele kamp sprak van de kolosasle macht der moderne wetenschap, die het voortgebracht had. Een eigenaardig, vreemd effect werd teweeggebracht door het electrisch licht, dat niet van uit de lucht neerstraalde, doch zeer laag bij den grond was aangelegd, alle schaduwen naar boven wierp en een belachelijk beeld van hemzelven en zijne dragers op de zijde der luchtschepen wierp, hen alle drie doend ineenvloeien tot een groot monsterlijk dier met uitgerekte beenen en een enorm, waaiervormig, gebocheld lichaam. De lichten waren zoo dicht bij den grond, opdat men het zooveel mogelijk zonder palen kon stellen en verwikkelingen voorkomen als de schepen opstegen. Het was nu goed schemer en een rustige avond met blauwe lucht ; in de holten tusschen de luchtschepen schitterden kleine onderzoekende lampjes, als door wolken-oversluierde sterren, wat de schepen wonder-onwerkelijk deed lijken. Op de beide zijden van elk luchtschip stond de naam in zwarte letters, en aan den voorsteven : preidde de Keizerlijke adelaar zijn reuzenvleugels in het schemerduister. Er werden trompetten gestoken en monorailwagens vol soldaten slierden suizend voorbij. De hutten onder de koppen der schepen werden langzamerhand verlicht ; in de schepen zag men deuren opengaan, waardoor gewatteerde gangen zichtbaar werden. Nu en dan gaf een stem bevelen aan menschen, die, onduidelijk zichtbaar, binnenin werkten. Zij gingen voorbij schildwachten, langs gangpaden en door een lange, nauwe gang ; Bert's dragers klauterden over een wanordelijke hoop bagage en toen werd hij neergezet en stond in de deuropening van een ruime hut van misschien tien vierkante voet groot en acht voet hoog. en gemeubileerd met purper opvulsel en aluminium. Een lange jonge man, die aan een vogel deed denken, met een klein hoofd, langen neus en erg vaal haar, de handen vol dingen, die geleken op scheerriemen, laarzentrekkers, haarborstels en toiletbenoodigdheden, was bezig dingen te zeggen als „Gott" en „Donnerwetter." en „Dummer Boeteridge", toen Bert binnenkwam. Hij was waarschijnlijk uit deze kamer verdreven. Toen verdween hij en Bert vond zich achterover in een hoek op een sofa liggen met een kussen onder 't hoofd en met de deur der hut achter zich dicht. Hij was alleen. Tot zijn verbazing was iedereen weder weggehold. „Gossiemijne !" zei Bert. „Wat zulle' me nou hebbe ?" Hij keek eens om zich heen. „Butteridge ! Zou 'k probeere' om 't vol te houwe' of niet ?" Hij wist niet goed hoe hij 't had. Het vertrek, waarin hij zich bevond, was geen gevangenis en ook geen kantoor. Toen kwam die oude moeilijkheid weder boven, ,,'k Wou voor nog zooveel, dat 'k die zotte sandale' niet an had," riep hij twistziek uit tegen het heelal. „Die verraje' de heele boel." § 4- Zijn deur werd opengeworpen en een korte, stevige jonge man in uniform trad binnen, Mr. Butteridge's portefeuille, ransel en scheerspiegel dragend. „Zeg es !" zei hij, in uitmuntend Engelsch, terwijl hij binnentrad. Hij had een byzonder opgeruimd gezicht en een soort van rose-blond haar. „Dat was nog maar net op 't nippertje, Mr. Butteridge." Hij gooide Bert's bescheiden bagage neer. „Als u een half uur later gekomen was, waren we weggeweest ! U hebt er ook niet te veel tijd voor genomen." Hij nam Bert nieuwsgierig op. Zijn blik bleef een ondeelbaar oogenblik op de sandalen rusten. „U hadt met uw vliegmachine moeten komen, meneer Butteridge." Hij wachtte niet op een antwoord. „De Prins heeft me bevolen voor u te zorgen. Natuurlijk kan hij u op dit oogenblik niet ontvangen, maar hij gelooft toch, dat uw komst door de Voorzienigheid zoo beschikt is. De laatste genade des Hemels. Soort van teeken." „Hallo !" Hij stond stil en luisterde. Buiten werd heen en weer geloop gehoord, en een geluid van verwijderde hoorns, dat plotseling over genomen en zeer dichtbij herhaald werd ; mannenstemmen riepen luid, kort en scherp blijkbaar gewichtige dingen en werden uit de verte beantwoord. Er jengelde een bel, en er kwamen schreden de gang af. Daarna volgde er een stilte, die nog schrikwekkender was dan geluid, en vervolgens een luid geklok en geplas van water. De jonge man trok de wenkbrauwen op. Hij bleef even aarzelend staan, en rende toen de kamer uit. Een oogenblik later volgde er een geweldige slag, en daarop een verwijderd gejuich. De jonge man kwam terug. „Ze laten 't water al uit de ballonette loopen." „Wat voor water ?" vroeg Bert. „Het water, dat ons voor anker hield. Verduiveld listig truukje, he ?" Bert probeerde te begrijpen, wat de ander meende. „Natuurlijk", zeide deze laatste, „begrijpt u 't niet." Bert begon een lichte trilling te voelen. „Dat is de machine," zei de jonge man goedkeurend. „Nu zal 't niet lang meer duren." Toen volgde er weder een lange tusschenpoos, waarin beiden luisterden. De hut slingerde. „We gaan zoowaar al op weg !" riep de jonge man. „We vertrekken al !" „Vertrekken !" riep Bert uit, overeind komend. „Waarheen ?" Doch de jonge man was het vertrek al weer uit. In de gang hoorde hij luid Duitsch spreken en nog andere geluiden, die hem beangstigden. Het slingeren werd erger. De jonge man verscheen weder. „Net als ik dacht, we zijn al op weg !" „Maar !" zei Bert, „waar gaan we heen ? Zeg me dat toch es. Waar ben ik hier ? Ik begrijp er niks van." „Wat !" riep de jonge man uit „begrijpt u het niet ?" „Nee. Ik ben nog heelemaal suf van die bons op m'n bol. Waar zijn we ? En waar gaan we toch heen ?" „Weet u dan werkelijk niet waar u is — wat dit is ?" „Heelemaal niet. Wat heeft dat slingere' en al dat lawaai te beduije' ?" „Wat 'n mop !" riep de jongeman uit. „Nee maar ! 'n Verduiveld goeje mop. We zijn op weg naar Amerika. Stel je toch voor, dat u dat niet weet. U heeft ons nog maar net getroffen. U is op 't vlaggeschip van den prins. U zult niets misloopen, daar kunt u zeker van zijn." „Wij — gaan wij naar Amerika ?" „En of !" „Met 'n luchtschip ?" „Ja, wat anders ?" „Ik ! Naar Amerika met 'n luchtschip ! En dat nog wel nadat jk al die tijd in die ballon heb gezete'. Nee maar, zeg es, — dat lap ik 'm niet, hoor. La' me d'r uit. Ik wist t'r niks van, anders — Hij holde naar de deur. De jonge man hield Bert met een gebaar tegen, nam een leeren riem in de hand, schoof een paneel in den gewatteerden wand op, en er verscheen een venster. „Kijk eens !" zei hij. En naast elkaar staand, keken ze uit. „Gö !" zei Bert. „We stijge' !" „Dat zou 'k denken !" zei de jonge man, vroolijk ; „met 'n gangetje !" Zij stegen gelijkmatig en kalm en bewogen zich langzaam voort, over het luchtschip-park, terwijl zij de machine hoorden zuchten. Het park strekte zich beneden hen uit, nog vaag zichtbaar in het donker en op gezette afstanden verlicht door electrische lampen, wat deed denken aan glimwormpjes. Eén zwarte gaping in de lange rij van grijze rond-ruggige luchtschepen duidde de plaats aan, vanwaar de „Vaterland" zoo juist opgestegen was. Daarnaast steeg nu een tweede monster, bevrijd van zijne banden en kabels, zachtjes op. En daarna, prachtig precies hun afstand afmikkend, steeg er een derde en vierde op. „Te laat, meneer Butteridge !" zei de jonge man. „We zijn al op weg ! 'k Wil wel aannemen anders, dat 't u wat verrast heeft, maar u is er nu eenmaal, en er is niets meer aan te doen ! De prins zei, dat we u mee moesten nemen. Dit is het vlaggeschip van Prins Karl Albert, dat aan 't hoofd staat van de Duitsche luchtvloot en het is op weg naar Amerika — om dat kranige volk smeer te geven. Het eenige, waar we een beetje over in ongerustheid zaten, was uw uitvinding. Dus dat is de heele zaak !" „Maar ! Is u een Duitscher ?" vroeg Bert. „Luitenant Kurt. Lucht-luitenant Kurt, om u te dienen." „Maar u spreekt Engelsch." „Moeder was een Engelsche — ik ben in Engeland op de Rhodesschool geweest. Maar daarom ben ik toch wel Duitscher. Op 't oogenblik belast met de zorg voor u, meneer Butteridge. U is nog een beetje in de war door uw val. Maar ik verzeker , de zaak is volkonen in orde. Ze zullen u heusch uw machine afkoopen. Maar gaat u voorloopig nu eens rustig zitten en neem de zaak zoo kalm mogelijk op." § 5- Bert ging op de kist zitten om zijn gedachten te verzamelen en de jonge man praatte tegen hem over het luchtschip. Het was werkelijk een zeer tactvol jongmensch en het ging hem zoo natuurlijk af. „Ik wil wel gelooven, dat dit alles u vreemd voorkomt. 't Is zoo'n heel ander soort machine dan de uwe," zei hij. „Deze hutten anders zijn zoo kwaad nog niet." Hij stond op en liep het vei trekje eens rond, Bert de verschillende voordeelen ervan aantoonend. „Hier is het bed," zei hij, een rusttank uit den wand neerslaand, en haar weder met een „klik'' latend terugspringen. „Hier vindt u toilet-benoodigdheden," zei hij en opende eennetjes geschikt kastje. „Te wasschen valt er niet veel. We hebben geen ander water bij ons, dan om te drinken. En evenmin zijn er baden of iets dergelijks te nemen vóór we in .Amerika zijn en landen. We zullen ons eenvoudig met „Loefah" moeten insmeren. Een pint warm, om te scheren. In de kist, waar u op zit vindt u dekens en dekkleeden ; u zult ze zoo dadelijk wel noodig hebben, want ze zeggen, dat 't koud wordt. Uit eigen ondervinding weet ik 't niet, want ik ben nog nooit mee opgestegen. Drie kwart van de lui op de vloot zijn nog nooit mee de lucht in geweest. Hier achter de deur is een vouwstoel en de tafel. Er is wel met de ruimte gewoekerd, hè ?" Hij nam den stoel en balanceerde hem op zijn pink. „Licht, nietwaar ? A luminium met een ander metaal erdoor, en van binnen hol. Al deze kussens zijn gevuld met waterstof. Listig, hé ? Zoo is 't overal op 't schip. En niemand op de geheele vloot, behalve de Prins en nog een paar, wegen meer dan honderdvijftig pond. Morgen zullen we 't allemaal eens gaan bekijken. Ik stel me d 'r erg veel van voor." Hij keek Bert met een stralend gezicht aan. „Wat ziet u er nog jong uit," merkte hij op. „Ik dacht altijd, dat u een oude man zou zijn, met 'n baard — zoo 'n beetje 'n wijsgeer. Ik weet anders niet waarom je je knappe bollen altijd oud voorstelt. Maar dat doe ik toch." Bert weerde dit compliment een beetje onhandig af en toen kwam de luitenant ineens weer neer op het raadsel, waarom Herr Butteridge toch niet met zijn eigen vliegmachine gekomen was. „Da's 'n lange geschiedenis," zei Bert. „Kijk es hier," zei hij plotseling. „Zoudt u me niet 'n paar pantoffels of zoo iets kunnen leenen. Ik heb meer dan genoeg van die sandalen, 't Zijn dinge' van niks. Ik had ze angetrokke' om ze es te probeere' voor 'n vrind." „Met alle soorten van genoegen !" De ex-Rhodes-scholier holde de kamer uit, en verscheen even daarna weder met een ruime keuze op 't gebied van schoeisel ; dansschoenen, linnen badschoenen en ook een purperen paar, dat versierd was met gouden zonnebloemen. Doch hier kreeg hij op 't laatste oogenblik spijt van. „Ik draag ze zelf niet eens," zei hij. „k Bracht ze alleen maar mee in mijn ijver om u van dienst te zijn." Hij lachte vertrouwelijk. „Iemand in Oxford werkte ze voor me op. 'n Vriendin. Ik neem ze overal mee heen." Daarom koos Bert de lage schoenen maar. De luitenant begon vroolijk te gichelen. „Daar zijn we nou bezig pantoffels aan te passen," zei hij, „terwijl de heele wereld onder ons als oen panorama voorbijtrekt. Nogal moppig, vindt u niet ? Kijk maar eens !" Bert gluurde met hem uit het venster, dat vanuit de heldere De Daitsche Luchtvloot zeilde uit kleinheid der rood-met-zilveren kajuit uitzag op de duistere onmetelijke ruimte. Behalve waar hier en daar een meer oplichtte, was de aarde beneden hen duister en zonder van al het andere te onderscheiden punten, en ook de andere luchtschepen waren onzichtbaar. „Buiten zullen we wel meer kunnen zien. Gaat u maar es mee,'' zei de luitenant. „Buiten aan 't schip is een soort van galerijtje." » ^ uHij ging Bert voor naar de lange gang, die door één electrisch lampje verlicht werd, langs eenige waarschuwingen in 't Duitsch, en zoo naar een open balcon en een lichte ladder en galerijtje van ijzeren traliewerk, dat boven de ledige ruimte zweefde. Bert daalde achter zijn geleider langzaam en voorzichtig naar het galerijtje af. En van hieruit kon hij het wonderbare schouwspel gadeslaan, dat de eerste luchtvloot, die het duister doorkliefde, aanbood. De schepen bewogen zich voort in een wigvormige slagorde, met de „Vaterland" vooraan die het hoogste vloog, terwijl de achterhoede zich naar de hoeken des hemels verloor. Zij vlogen met lange, regelmatige rijzingen en dalingen, deze groote, duistere, op visschen gelijkende dingen, waarop bijna geen licht te zien was, terwijl de machines een stampend geluid maakten, dat zeer duidelijk hoorbaar was op de gaanderij. Zij bewogen zich nu voort op een hoogte van vijf of zesduizend voet en stegen nog voortdurend. Onder hen lag de zwijgende aarde, gehuld in lichtende duisternis, hier en daar bespikkeld met, en onderbroken door groepen ovens en verlichte straten van eenige dicht-bij-elkaar-liggende groote steden. Het was of de wereld in een kom lag ; de boven hen zwevende, uit-stekende massa van het luchtschip onttrok alles aan het gezicht, behalve de laagste luchtvlakken. Zij sloegen het landschap een tijdlang gade. ,,'t Moet toch leuk zijn om dingen uit te vinden," zei de luitenant plotseling. „Wat bracht u 't eerst op 't idee van uw machine ?" „Net zoo lang over gedacht, tot ik 't had," zei Bert, na een stilte, ,,'k Ploeterde d'r net zoolang an, tot 'k 'm voor mekaar had." „Onze luidjes waren machtig belust op uw uitvinding. Ze dachten, dat de Engelschen 'm van u gekocht hadden. Waren de Engelschen niet erg happig ?" „Tot op zekere hoogte," zei Bert. ,,Maar toch — maar da's'n lange historie." „ 't Moet toch iets geweldigs zijn om— iets uit te vinden. Al was mijn leven er mee gemoeid, ik geloof nooit, dat ik iets zelf zou kunnen vinden." Toen zwegen ze beiden weder en sloegen de duistere wereld gade, en volgden den loop hunner eigen gedachten, tot een trompet hen aan het verlate middagmaal riep. Bert schrok plotseling op. „Motte' we ons niet verkleeje' voor 't ete' ?" zei hij. „Ik heb 't altijd veel te druk gehad metde Natuurkunde om onder de menschen te komme'." „Maaku maar niet bezorgd," zei Kurt. „Niemand heeft meer kleêren bij zich, dan die, die hij aanheeft. We hebben zoo weinig mogelijk meegenomen op reis. Maar u zou misschien uw overjas kunnen uittrekken. Aan weerszijden van het vertrek is 'n electrisch verwarmingstoestel.'' En zoo zag Bert zich dan een oogenblik later aan den disch zitten, om in tegenwoordigheid van den „Duitschen Alexander," den grooten, machtigen Prins Karl Albert, het maal te gebruiken. Prins Karl Albert was een knappe, blonde man, met diepliggende oogen, een stompneus, opgedraaiden knevel en lange, blanke handen, over 't geheel genomen een man met een bizonder uiterlijk. Hij zat hooger dan de anderen onder een zwarten Adelaar met wijduitgespreide vleugels, en de Duitsche Keizerlijke vlaggen ; hij zat als 't ware op een troon, en het viel Bert sterk op, dat hij, terwijl hij at, de menschen niet aankeek, doch over hun hoofden heenstaarde, als iemand, die visioenen ziet. Twintig officieren van verschillenden leeftijd en rang stonden om de tafel en Bert heen. Allen schenen buitengemeen nieuwsgierig om den beroemden Butteridge te zien, en zij konden nauwelijks hunne verbazing over zijn voorkomen verbergen. De prins begroette hem op waardige wijze, waarop Bert, als door een ingeving, boog. Het dichtst bij den Prins stond een man, met een gebruind, gerimpeld gezicht, en met een zilveren bril op, en donzige bakkebaarden, die Bert zoo aandachtig gadesloeg, dat hij zich bepaald onbehagelijk gevoelde onder dien blik. Het gezelschap ging zitten na een aantal plichtplegingen, die Bert niet begreep of verstond. Aan het andere einde der tafel zat de vogelachtige officier, die door Bert uit zijn kamer verdreven was, en die hem nog steeds vijandelijke blikken toewierp en met zijn buurman over Bert fluisterde. Twee soldaten bedienden aan tafel. Het was een eenvoudig maal, dat bestond uit soep, versch schapenvleesch en kaas, en er werd weinig gepraat. Een eigenaardige plechtige stemming scheen allen zwijgzaam te maken. Dit was eendeels toe te schrijven aan de reactie na de geweldige drukte en ingehouden opwinding bij het vertrek ; en anderdeels was het 't alles overheerschend besef van vreemde, nieuwe ervaringen en van belangrijke, ja, misschien wel gevaarlijke avonturen. De Prins zat in gedachten verdiept. Hij schudde zich hieruit wakker om met een glas champagne op den Keizer te drinken, en het gezelschap riep „Hoch," zooals men den voorlezer in de (Engelsche) kerk de antwoorden nazegt. Er mocht niet gerookt worden, doch eenigen der officieren daalden af naar het open balkonnetje om te pruimen. Bij al die licht-ontvlambare dingen was het niet veilig zich met welk soort van licht ook te wagen. Bert begon ineens te huiveren en te geeuwen. Hij werd plotseling overstelpt door het besef zijner eigen nietigheid temidden van al deze voortschietende monsters der lucht. Hij voelde, dat 't leven hem te machtig was. Hij zei iets tegen Kurt over zijn hoofd, verliet het balkon, klom de steile ladder op en ging zoo weder in het luchtschip, en, alsof dit een veilig toevluchtsoord was, naar bed. § 6. Bert sliep een tijdlang en toen werd zijn slaap onderbroken door droomen. Het thema, dat telkens terugkwam, was, dat hij trachtte te vluchten voor gedaantelooze verschrikkingen, een oneindige gang af in een luchtschip, een gang eerst als 't ware geplaveid met hongerige valdeuren en daarna met opengewerkt zeildoek van de slechtste soort. „Gó !" zei Bert, zich omgooiend na den zevenden val door de oneindige ruimte dien nacht. Hij ging overeind zitten in het donker en sloeg zijn armen om zijn knieën. De beweging van het luchtschip was lang zoo gelijkmatig niet als die van een ballon ; hij kon een geregeld omhoogdeinen voelen — op, op, op, en daarna, neèr, néér, en het stampen en trillen der machines. Steeds meer herinneringen drongen in zijn brein op. En door deze herinneringen heen, als een worstelend zwemmer, die in minder snel-vlietend water geraakt, kwam de verwarrende vraag : wat moet ik morgen beginnen ? Kurt had hem verteld, dat de Secretaris van den Prins, Graf von Winterfeld hem morgen zou komen bezoeken om te praten over zijn vliegmachine, en dan zou hij den Prins zien. Hij zou nu moeten volhouden, dat hij Butteridge was — en diens uitvinding verkoopen. En als ze 't later ontdekten ! Hij zag al een verwoeden Butteridge voor zich Als hij bij slot van rekening alles toch maar eens bekende ? Voorwendde, dat 't was toe te schrijven aan een misverstand van hun kant ? Hij begon op middelen te zinnen om het geheim te verkoopen en Butteridge te misleiden. Wat zou hij voor het ding vragen ? Hoe hij daar precies aan kwam, wist hijzelf niet, maar het leek hem, dat tweehonderdvijftigduizend gulden de aangewezen som was. Hij verviel in die moedeloosheid, die in 't holst van den nacht op den loer ligt. Hij waagde veel te veel, veel te veel Doch daarna verdrongen herinneringen zijn plannenmaken weer. „Waar was 'k gisterenavond om deze tijd ook weer ?" Gisterenavond, ging hij na, had hij zich boven de wolken bevonden in Butteridge's ballon. Hij dacht aan het oogenblik toen hij door de wolken naar beneden zakte en de koude, schemerige zee onder zich zag. Hij herinnerde zich dat onaangename voorval nog met de duidelijkheid eener nachtmerrie. En den avond daarvoor hadden Grubb en hij gezocht naar een goedkoop logement te Littlestone in Kent. Hoe ver leek dat alles nu af. 't Kon wel jaren geleden zijn. Voor de eerste maal dacht hij aan zijn mede-Derwisch der Woestijn, die met twee roodgeschilderde fietsen op het Dymchurchsche strand was achtergebleven. „Hij zal d'r zonder mijn niet veel van terecht brenge'. Maar in elk geval had hij de cente', die d'r ware', in z'n zak !"... .De avond daarvoor was het de avond van den algemeenen Vacantiedag geweest, en hadden ze hun troubadoursonderneming besproken, en een programma opgemaakt en hun dansen gerepeteerd. En de avond daarvoor was het Pinkster-Zondag. ..Goeie God !" riep Bert uit, „wat 'n gelazer was dat met die motorfiets !" Hij dacht weder aan het leege geflapper van het verknoeide kussen, en hij had weer datzelfde gevoel van onmacht, als toen de vlammen plotseling door het autokleed heen braken. Van de verwarde herinneringen van dien tragischen brand maakte zich één kleine gestalte los, heel helder en pijnlijk-zoet ; en dit was Edna, die hem van uit de wegnjaende auto, onwillig om heen te gaan, had toegeroepen : „ajuus, tot morge', Bert !" En om die herinnering aan Edna schaarden zich nog andere. Hij raakte langzamerhand zijn neerslachtigheid te boven. Stap voor stap leidden zijn herinneringen hem tot een aangename stemming, die uitdrukking vond in de woorden : „as ze niet oppast, za 'k 'r nog trouwe'." En toen schoot het hem ineens door het brein, dat, als hij Butteridge's geheim verkocht, hij 't zou kunnen ook. Gesteld, dat hij bij slot van rekening die 250,000 pop tóch eens kreeg ! Zulke sommen waren wel meer betaald ! Daarvoor zou hij een huis met 'n tuin kunnen koopen, en meer nieuwe kleeren dan hij nu durfde droomen ; dan kon hij zich een motorfiets aanschaffen, reizen, en met Edna alles genieten, wat het beschaafde leven, zooals hij dat kende, aanbood. Natuurlijk was er risico aan verbonden, „'k Zal die Butteridge natuurlijk wel achter me an krijge !" Hier dacht hij een tijdlang over na. Zijn neerslachtige bui maakte zich weer van hem meester. Hij stond nu nog pas aan het begin van het avontuur. Hij moest de waren nog afleveren en het bedrag innen. En voor dat 't zóóver was — op 't oogenblik was hij anders alles behalve op weg naar huis. Hij was op weg naar Amerika om daar méé te vechten. „Nou, gevochte' zal d'r anders niet veel worde'," zei hij, „we zulle' d'r dalijk de lakens wel kunne' uitdeele'. Maar toch, je kun niet wete' ; as 't 'res 'n bom de „Vaterland" van ondere' raakt !" ,, 't Zou niet kwaad zijn, as 'k m'n testament maakte." Hij ging weder liggen en hield zich een tijdlang bezig met 't opmaken van testamenten, waarvan de meeste ten gunste van Edna waren. Hij had nu bepaald, dat de som, die hij er voor hebben moest, 250,000 gulden zou zijn. Hij vermaakte ook nog een aantal legaten van minder belang. En langzamerhand begonnen deze wilsbeschikkingen hoe langer zoo grilliger en buitensporiger te worden. Hij ontwaakte, na voor de achtste maal door de ruimte gevallen te zijn in zijn droom. „Ik geloof waarachtig, dat het vliege' je zenuwachtig maakt," zei hij. Hij kon het luchtschip naar beneden voelen duiken, al maar neêr, neêr, neer, en daarna weer naar boven. En onafgebroken stampte en trilde de machine. Een oogenblik later stond hij op en wikkelde zich in Mr. Butteridge's jas en al de dekens, want 't was vinnig koud. Toen gluurde hij uit het venster en zag de dageraad grijs boven de wolken uitlichten, vervolgens draaide hij het licht op, grendelde zijn deur en ging aan de tafel zitten en haalde zijn borstbeschermer voor den dag. Hij streek de gekreukelde ontwerpen glad met zijn hand, en beschouwde ze aandachtig. Toen raadpleegde hij de andere teekeningen in de portefeuille : 250,000 gulden ! als hij het zaakje tenminste voor mekaar kan krijge' ! In ieder geval was 't de moeite waard om te probeere'. Vervolgens trok hij de la open, waarin Kurt papier en schrijfbenoodigdheden gelegd had. Bert Smallways was heelemaal niet dom, en tot op zekere hoogte had hij geen slechte opleiding gehad ook. Op zijn openbare school had hij aardig wat teekenen en rekenen geleerd en de bizonderheden der dingen leeren opmerken. En zoo zijn land, toen hij op deze hoogte gekomen was, gemeend had, dat het hiermede volstaan kon, en hem, met een onvoltooide opvoeding had losgelaten, om maar te zien, hoe hij aan den kost kwam, dan was dit toch werkelijk zijn schuld niet. Hij was enkel wat zijn land van hem gemaakt had, en de lezer moet, omdat hij een Londensch poentje was, vooral niet denken, dat hij daarom het grondplan van Mr. Butteridge's vliegmachine niet kon bevatten. Maar wèl vond hij het moeilijk en verwarrend. Zijn motorfiets en Grubb's proeven en het „werktuigkundig-teekenen," dat hij in de „zevende klasse" gedaan had, hielpen allen een handje en bovendien was het duidelijk dat de vervaardiger dezer teekeningen, wie hij dan ook zijn mocht, zijn plan zoo duidelijk mogelijk had willen maken. Bert schreef opmerkingen over, maakte schetsen , hij vervaardigde een werkelijk dragelijke en oordeelkundige copie van de voornaamste teekeningen en schetsen. En daarna begon hij er weder over te peinzen. Eindelijk stond hij met een zucht op, vouwde de origineelen, die tot nu toe in zijn borst-beschermer hadden gezeten, op, stak ze in den binnenzak van zijn jasje en verving toen zeer zorgvuldig de origineelen door de copieën, die hij gemaakt had. Hij had met dit te doen niets bepaalds voor. Alleen vond hij de gedachte, geheel afstand te doen van het geheim, onaangenaam. Langen tijd zat hij diep in gedachten verzonken — en knikte. Toen draaide hij het licht uit en ging weder naar bed en viel, al plannenmakend, in slaap. § 7- De „Hochgeboren Graf von Winterfeld" sliep dien nacht ook niet vast, doch hij was een van die menschen, die weinig slapen en schaakproblemen in hun brein oplossen om den tijd te verdrijven en juist dezen nacht had hij een zeer moeilijk probleem op te lossen. Hij trad Bert's kamer binnen, toen deze nog te bed lag, bij den warmen gloed van het zonlicht, dat van de Noordzee beneden hen weerkaatst werd. Bert was bezig de broodjes met koffie te verorberen, die hem door een soldaat gebracht waren. De graaf kwam binnen met een portefeuille onder den arm, en in het heldere licht van den vroegen morgen gaven zijn donker-grijs haar en bril met zwaarzilveren rand hem een bijna vriendelijk voorkomen. Hij sprak vloeiend Engelsch, maar met een sterk Duitschen bijsmaak. Vooral zijn „b's" waren bizonder slecht en zijn ,,th's" verzachtten zich tot zwakke „z's." Hij noemde Bert „Boeteridge," meteen „ontploffende" P. Hij begon met eenige onduidelijke plichtplegingen, boog, nam een klaptafeltje en stoel achter de deur vandaan, plaatste het tafeltje tusschen Bert en zichzelven, ging zitten, kuchte droog en opende zijn portefeuille. Vervolgens legde hij zijn elbogen op tafel, nam zijn bovenlip tusschen zijn twee voorvingers en keek Bert met door zijn bril vergroote oogen aan, wat dezen erg in de war bracht. „U is tegen uw wil tot ons gekomen, Herr Poeteridge," zei hij ten laatste. „ 'Oe weet u dat ?" vroeg Bert na eenige oogenblikken verbaasd gezwegen te hebben. „Dat maakte ik op uit de kaarten in uw schuitje, 't Waren allemaal Engelsche. En dan ook uw mondvoorraad. Allemaal berekend op een picnic. En uw touwen zaten ook in de war. U heeft er aan getrokken, maar 't hielp niet. U kon de ballon niet besturen ■ en n andere dan uw eigen wil voerde u naar ons toe. Is het niet zoo ? Bert dacht na. „En dan ook — waar is de dame ?" „Nee maar — wat voor 'n dame ?" „U ging op weg met 'n dame bij u. Dat blijkt uit alles. U ging n middaguitstapje maken —- 'n picnic. 't Ligt voor de hand, dat n man van uw temperament 'n dame mee zou nemen. Maar ze was niet in de ballon, toen u in Dornhof neerkwam. Doch dat is uw zaak ! Maar toch ben ik nieuwsgierig om te weten, waar ze gebleven is. Bert dacht na. ,,'Oe weet u dat allemaal?" „Ik ga af op den aard van de proviand. Ik kon niet verklaren, wat er van de dame geworden is, of waar u haar gelaten hebt. En ik kan ook niet zeggen, waarom u sandalen, of die blauwe kleeren draagt. Ik heb geen last gekregen om daarnaar te onderzoeken, 't Zijn misschien kleinigheden. Officieel kunnen we ze dus over t hoofd zien. De dames komen en gaan — ik ben 'n man van de wereld. Ik heb mannen — of tenminste apothekers gekend, die niet rookten. En ik heb wijze menschen sandalen zien dragen, en vegetarische gewoonten volgen. U zult de dame wel ergens uitgezet hebben. „Maar laten we nu tot zaken overgaan. Een hooger macht" en hier kwam er een bewogen klank in zijn stem, en zijn vergroote oogen schenen nog wijder te worden— „heeft u en uw geheim naar ons toegevoerd. Zoo," — zeide hij, het hoofd buigend, „zoo zij het'.Het is Duitschland 's noodlot. Ik kan begrijpen, dat u dit geheim altijd bij u draagt. U is bang voor dieven en spionnen. En daarom heeft u t meegebracht. Meneer Poeteridge, Deutschland wil uw geheim koopen." „Zoo ?" „Ja," zei de secretaris, strak kijkend naar Bert's uitgetrokken sandalen, die in een hoek naast de kist stonden. Hij verzamelde zijn gedachten weder, raadpleegde een oogenblik een papier met aanteekeningen, en Bert keek vol verwachting en vrees naar zijn gebruinde, gerimpelde gezicht. „Deutschland, heeft ra«a mij opgedragen u te zeggen," zei de secretaris, met de oogen op de tafel gericht en zijn aanteekeningen voor zich uitgespreid, „heeft altijd uw geheim graag willen koopen, en 't was enkel de vrees, dat u op patriotische gronden, met uw Pritsche ministerie van oorlog samenspande, die ons er toe bracht u door middel van tusschenpersonen een bod te doen voor uw wondervolle uitvinding. Wij aarzelen nü echter niet langer op uw voorstel van f 1.200.000 in te gaan." „Gosellemachies !" zei Bert, overstelpt bij 't hooren van zulk een som. „Pardon ?" „O, niks, k had even 'n steek," zei Bert, zijn hand aan zijn verbonden voorhoofd brengend. juist ! En ook zal, zooals u bedong, de titel van baron u verleend worden. Al wat u vroeg, kunnen wij u inwilligen, Herr Poeteraidge." Hij trommelde gedurende een seconde of zoo op tafel en ging toen door : „Ik moet u vertellen, mijnheer, dat u tot ons gekomen is op een tijdstip, dat er een crisis heerscht in de — Weltpolitik. Het kan nu geen kwaad meer u onze plannen mee te deelen. Vóór u dit schip verlaat, zal de geheele wereld weten, wat wij willen. De oorlog is misschien reeds verklaard. Wij gaan — naar Amerika. Onze vloot zal uit de lucht op de Vereenigde Staten neerdalen — het is een land, dat op alle punten op een oorlog geheel onvoorbereid is. Het heeft altijd op de Atlantische Oceaan gerekend, en op zijn vloot. Wij hebben een bepaald punt uitgekozen — dat we zullen bezetten, en dan zullen we een station vestigen — een soort van binnenlandsch Gibraltar. Het zal een adelaars-nest worden. Daar zullen onze luchtschepen samenkomen en reparaties ondergaan, en van daaruit zullen ze af en aan vliegen over de Vereenigde Staten, steden schrik aanjagend, Washington overheerschend, opcommandeerend wat noodig is, totdat de voorwaarden, die wij stellen, aangenomen worden. „Begrijpt u al wat ik zeg ?" „Ga voort," zei Bert. „Wij hadden dit alles kunnen doen met de Luftschiffe en Drachenflieger die wij bezitten, maar de aanwinst van uw machine voert ons plan tot volmaking. Het geeft ons niet alleen een betere Drachenflieger, maar het neemt onze laatste ongerustheid weg, wat betreft Groot-Britagne. Zonder u, mijnheer, kan Groot Bretagne, het land, dat ge zoo liefhadt en dat deze liefde zoo slecht beloond heeft, dat land van Farizeeën en verachtelijke kruipers, niets doen. Niets ! U ziet, dat ik u precies zeg, hoe ik er over denk. Welnu, mij is opgedragen u te zeggen, dat Duitschland dit alles erkent. Wij wenschen, dat u zich ter onzer beschikking zult stellen. Wij zouden gaarne zien, dat u onze Eerste Hoofdluchtingenieur werdt. Wij willen, dat u een zwerm horzels vervaardigt, en dan zullen wij ze onder uwe leiding uitrusten. Wij wenschen u aan het hoofd dezer macht te stellen. En op ons station in Amerika zullen wij u daarvoor 't meeste noodig hebben. Daarom nemen wij eenvoudig en zonder pingelen alle voorwaarden aan, die u eenige weken geleden bedong ; honderd duizend pond in contanten, een salaris van f36.000 per jaar, een pensioen van f 12.000 per jaar en den titel van baron, zooals u verlangde. Dit is mij opgedragen u mee te deelen.' Na dit gezegd te hebben, begon hij Bert weder scherp op te nemen. „Ja, dat is goed zoo," zei Bert, en hij voelde, dat nu de tijd gekomen was voor de vrucht van zijn nachtelijk plannenmaken. De secretaris beschouwde aandachtig en langdurig Bert's boord. Slechts een oogenblik keek hij even naar de sandalen, doch toen onmiddellijk weer naar Bert. „La m'n es eve' bedenke'," zei Bert, die voelde, dat die starende blik hem dreigde te ontzenuwen. „Kijk es hier," zei hij eindelijk, „ik heb 't geheim in m'n bezit." „Juist." „Maar ik wil niet, dat de naam Butteridge genoemd wordt, zie je ? Ik heb 't 'r nog es over nagedacht." „Misschien uit kieschheid ?" „Precies. U koopt 't geheim — of liever gezegd, ik geef 't aan u — zoowat, za' 'k maar zegge', op de manier van „door brenger dezes," snap u ?" Zijn stem begaf hem een beetje, en de starende blik bleef onafgewend op hem rusten. „Ik wil dat zaakje Anoniem doen. Ziet u ?" Onafgebroken staren. Bert dreef voort als een zwemmer, die door een stroom wordt meegesleurd. „Om u de waarheid te zegge' — ik ga de naam Smallways anneme.' En die titel van baron, dat hoeft niet meer. Ik heb me bedacht. En ik wil, dat 't geld me zonder veel herrie uitbetaald wordt. Ik wil, dat die f 1,200,000 in banken worden vastgezet — drie honderd zestigduizend gulden in de Londen-enGraafschapsbank in Bun Hill in Kent, zoo gauw as 'k de ontwerpen overgeef ; tweehonderdveertigduizend in de Engelsche Bank ; de 'elft van de rest in de Duitsche Nationale Bank, ziet u ? En daar wou ik, dat 't dadelijk op vastgezet werd. En ik wil 't liever niet op de naam Butteridge hebben, maar op naam van Albert Peter Smallways ; dat is de naam, die 'k zal anneme'. Dat is voorwaarde nommer een." „Ga voort," zei de Secretaris. Hij nam diezelfde houding weer aan, die Bert al meer opgemerkt had, nl., dat hij zijn lip tusschen zijn beide voorvingers kneep. Hij sprak op bijna vertrouwelijken toon. ,,'t Kan nog een vervelende historie worden. Ik probeerde al eerder hem te zeggen, dat ik aan de zaak twijfelde, maar ik werd overstemd. De Prins luistert nooit naar anderen. Hij is ongeduldig, nu hij zoo hoog in de lucht zweeft. Misschien zal hij nog denken, dat zijn schter hem voor den gek gehouden heeft." Er verschenen rimpels op zijn voorhoofd en hij trok zijn mondhoeken in. „Maar ik heb de ontwerpen toch," zei Bert. „Ja, dat is zoo ! Jawel. Maar zie je, de prins stelde belang in Herr Poeteraidge om zijn romantische zijde. Herr Poeteraidge — ja, hoe zal ik 't zeggen - hoorde zooveel beter bij dit alles. Ik ben bang, dat u het beheer van het vliegmachine-departement in ons luchtvaart-park niet op u zult kunnen nemen, zooals hij wilde. Hij had zich daar al zooveel van voorgesteld „En dan ook nog het prestige — het prestige, dat het verblijf van Herr Poeteraidge bij ons, ons tegenover de geheele wereld zou gegeven hebben.. . . Enfin, ik zal zien, wat ik doen kan." Hij stak zijn hand uit. „Geef me de teekeningen." Een vreeselijke rilling doorvoer Bert's geheele wezen. Tot op den huidigen dag weet hij niet of hij begon te huilen, of niet, maar zeer zeker was zijn stem huilerig, toen hij op protesteerenden toon zei : „Nee maar, zeg es, krijg 'k t'r nou niks voor ?" De secretaris keek hem met een milden blik aan. „Je verdient niets !" zei hij. „Maar 'k had ze toch kepot kunne' scheure'." „Ze behooren je niet toe." „Maar ze ware' evenmin van Butteridge." „We behoeven niets te betalen." Bert's wezen scheen zich samen te trekken tot wanhopige daden. „Gó !" zei hij, zijn jas krampachtig vasthoudend, „zoo ! hoef je niks te betale' ?" „Houd je kalm", zei de secretaris, „Luister ! Je zult zesduizend gulden hebben. Ik beloof je, dat je ze krijgen zult. Meer kan ik niet voor je doen. Neem het van mij aan. Geef me de naam van die bank. Schrijf 't op. Zoo ! Ik verzeker je, dat er niet te gekscheren valt met den prins. Ik geloof niet, dat hij gisteren avond erg ingenomen was met je verschijning. Neen ! Ik kan niet voor hem instaan. Hij had zijn hart gezet op Poeteraidge en nu heb jij alles bedorven. Ik kan er niet voor instaan, maar als alles goed afloopt, dan zal je je zesduizend gulden hebben. Is dat goed ? Geef me dan nu de ontwerpen." „Zoo'n schooier '!" zei Bert, toen de deur dichtviel. ,,Gö! Wat 'n schooier ! Ook niet van gistere', hoor !" . „Viel besser, nicht wahr ?" zei de prins tegen von Winterfeld en praatte toen weder een tijdlang Duitsch. Na eenigen tijd scheen de zaak beslist te zijn en de beide officieren keken Bert aan. Een van hen schelde en de portefeuille werd aan een bediende overgegeven, die haar meenam. Toen keerden ze terug naar Bert's geval en het leek maar al te duidelijk, dat de Prins geneigd was hem hard aan te pakken. Von Winterfeld kwam voor Bert op. Klaarblijkelijk kwamen er ook godsdienstige overwegingen bij te pas, want verscheidene malen verstond Bert het woord „Gott ! Bert zag, dat er een beslissing genomen werd en dat aan Von Winterfeld werd opgedragen hem deze mee te deelen. „Mijnheer Schmallways, u hebt u door schandelijk en stelselmatig liegen toegang verschaft tot dit luchtschip, zei hij. „Je kunt 't moeilijk „stelselmatig," noeme'," zei Bert. „Ik—" De prins legde hem met een handgebaar het zwijgen op. „En de Prins heeft dus het volste recht u te behandelen als spion." ",Maar — ik ben hier gekome', om 't geheim te verkoope' — enne —" „Ssjt !" zei een der officieren. „Maar met 't oog op het gelukkige toeval, dat u, onder God's leiding, maakte tot 't werktuig in zijn hand, zoodat deze vliegmachine ons bereikte, zult u gespaard worden, en zult u op dit schip mogen blijven, totdat we u gevoegelijk kunnen uitzetten. Verstaatu?" „Wij zullen hem meenemen," zei de Prins, en voegde er met een vreeselijken boosaardigen blik bij, — „als ballast. „U gaat mee," zei von Winterfeld, „als — pallast. Begrijpt u ? Bert deed zijn mond reeds open om te vragen hoe 't met de zesduizend gulden zou gaan, doch plotseling deed een reddende vleug verstand hem zwijgen. Hij ontmoette von Winterfeld's blik, en meende den secretaris licht te zien knikken. „Ga heen !" zei de Prins met een armzwaai en wees naar de deur. Bert ging heen, als een blad, dat door een storm wordt voortgejaagd en struikelde in de gang. § io. Doch tusschen het oogenblik, dat von Winterfeld met hem gesproken had, en deze onthutsende conferentie met den Prins, had Bert het luchtschip van het eene einde tot het andere onderzocht. Niettegenstaande hij ernstiger dingen had om aan te denken, had hij het toch belangwekkend gevonden. Vóór hij op het nieuwe vlaggeschip gedetacheerd werd, wist Kurt, evenmin als de meerderheid der anderen op de Duitsche Luchtvloot, hoegenaamd iets af van luchtscheepvaart. Doch dit wondervolle, nieuwe wapen, dat Duitschland op zoo plotselinge en dramatische wijze geschapen had, wekte zijne En toen klonk door de stilte het herhaalde, zware gedreun van kanonnen, een, twee schoten, toen stilte, en daarna drie snel op elkaar. „Gö !" zei Bert. „Kanonne' !" en was in een oogwenk aan de zijde van den luitenant. Het schip was nog heel hoog in de lucht en over de zee beneden hing een dunne wolkensluier. De wind was gaan liggen en Bert volgde met de oogen Kurt 's vinger, die naar beneden wees, en zag schemerig door den kleurloozen sluier heen, eerst een roode, langzame, en toen een snelle roode lichtflits en daarna op korten afstand nog een. Het was of er op deze flitsen geen geluid zou volgen, doch eenige seconden daarna, toen Bert het reeds niet meer verwachtte, bereikte het „bom, bom,'' hem. Kurt sprak zeer vlug in het Duitsch. Er werd een trompet gestoken in het luchtschip. Kurt sprong op, zeide opgewonden iets, in het Duitsch, en ijlde naar de deur. „Zeg es ! Wat is 't 'r an de hand ?" riep Bert hem na. „Wat beteekent die trompet ?'' Kurt bleef een oogenblik in de post der deur staan, zich donker afteekenende tegen den lichten gang. „Jij blijft, waar je bent, Smallways. Jij blijft daar, en steekt geen hand uit, hoor. We gaan deelnemen aan 't gevecht," riep hij nog en verdween. Bert's hart begon sneller te kloppen. Hij voelde hoe hij hoog boven de strijdende schepen daar ver onder hem zweefde. En zouden ze nu binnen enkele oogenblikken erop neerschieten als een havik, die op een vogel neerkomt ? „Gö !' fluisterde hij eindelijk, vol ontzag. Bom. . . .ver weg ontdekte hij een tweeden rossigen straal, die den eersten uit de kanonnen beantwoordde. Hij merkte op, dat er iets anders was geworden met de ..Vaterland," dat hij niet kon verklaren, en toen besefte hij opeens, dat de gang der machines vertraagd was tot een bijna onmerkbaar aanslaan. Hij stak zijn hoofd uit het venster het ging er maar net door ■— en zag in de grauwe lucht de andere luchtschepen, die hun vaart eveneens vertraagd hadden tot een nauw waar te nemen beweging en in slagorde bleven. Ten tweeden male werd de trompet gestoken ; men hoorde het geluid zich flauw van schip tot schip herhalen en plotseling gingen de lichten uit ; en nu zag Bert de vloot als schemerige, duistere gevaarten tegen een lichtlooze lucht waarin hier en daar nog een ster pinkte. Langen tijd zweefden zij zoo, ja, het leek Bert of er geen eind aankwam, en toen hoorde hij hoe men lucht in het ballonnetje begon te pompen en heel, heel langzaam zonk de „Vaterland" neer naar de wolken. Hij rekte den hals, doch kon niet zien, of de overige schepen der vloot hen volgden ; de uit-stekende gas-schotten belemmerden het uitzicht. Er stak iets bekoorlijks voor Bert in dit heimelijke, geruischlooze neerdalen. Een tijdlang werd het al duisterder, de verbleekende sterren aan den horizon verdwenen en hij voelde de koude tegenwoordigheid der wolken. Toen nam de helderheid beneden plotseling duidelijker omtrekken aan, en vlammen laaiden uit, en de Vaterland daalde niet meer en bleef opmerkzaam en klaarblijkelijk onopgemerkt zweven, misschien 'n duizend voet boven den slag daar beneden. Gedurende den nacht was de daar beneden voortwoedende zeeslag en terugtocht een nieuw stadium ingetreden. De Amerikanen hadden handig de uiteinden hunner vluchtende vloot weten samen te trekken, totdat deze eindelijk weder een kolonne vormde, die zich een flink eind zuidwaarts bevond, voor de lakse vervolging der halfcirkelvormige gevechtslinie van de Duitschers uit. Vervolgens hadden ze, voor den dageraad, onder beveiliging der duisternis gewend en waren noordwaarts opgestoomd in gesloten gelederen, met het voornemen de Duitsche gevechtslinie te doorbreken, en het smaldeel aan te vallen dat zoo snel als het kon naar New-York opstoomde om de Duitsche luchtvloot te steunen. Sedert de vloten voor het eerst voeling met elkaar kregen, was er veel veranderd. De Amerikaansche admiraal O' Connor was zich nu volkomen bewust van het bestaan der luchtschepen, en hij maakte zich niet langer ernstig ongerust over Panama, daar hij bericht had ontvangen van Key-West, dat het onderzeesche smaldeel daar was aangekomen, en de ..Delaware," en de „Abraham-Lincoln,'' twee bijzonder zware en volkomen moderne schepen, bevonden zich reeds te Rio-Grande, aan de stille-Zuidzeezijde van het kanaal. Zijn manoeuvre ondervond echter vertraging door het springen van een ketel aan boord van de „Susquehanna," en toen de dageraad aanbrak bevond dit schip zich niet alleen in 't gezicht van de „Bremen," en de „Weimar," doch er zóó dicht bij dat zij het onmiddellijk aanvielen. De Amerikaansche generaal had nu te kiezen tusschen twee dingen : óf het schip in den steek laten, óf met zijn geheele vloot den strijd tegen de Duitschers aanbinden. Hij koos dit laatste. Het was geenszins een hopelooze strijd. Hoewel veel talrijker en sterker dan de Amerikanen, stoomden de Duitschers in verspreide slagorde, waarvan de uiteinden bijna vijfenveertig mijlen van elkaar verwijderd waren, en er bestond groote kans dat, voordat zij zich zouden kunnen samentrekken voor het gevecht, de kolonne van zeven Amerikanen ze van het eene einde tot 't andere zou hebben opengereten. :, ■'■!? ! j Bij het aanbreken van den dag, was het nevelachtig en bewolkt, en de „Bremen'' en „Weimar" beseften eerst dat ze met meer dan met de „Susquehanna" alleen te doen hadden, toen de geheele kolonne op ongeveer een mijl afstands achter hen uit den nevel te voorschijn kwam en recht op hen afstoomde. Zoo was de stand van zaken, toen de „Vaterland" in de lucht verscheen. De roode gloed die Bert door de wolkenlaag heen gezien had, kwam van de rampzalige „Susquehanna;" zij lag bijna recht onder hen, en brandde voor en achter, doch zette den strijd nog steeds voort met twee van hare kanonnen, onderwijl langzaam zuidwaarts stoomend. De „Bremen'' en de „Weimar,'' beiden op meerdere plaatsen geraakt, stoomden West bij Zuid op, van de ,,Susquahanna'' weg. De Amerikaansche vloot met de ,,Theodore Roosevelt" vooraan, ging achter hen langs, ze een voor een de volle laag gevende, en tusschen hen en de groote moderne „Fürst Bismarck" doorstoomend, die uit het Westen aankwam. Bert kende echter de namen van al deze schepen niet, en langen tijd, misleid door de richting waarin de strijdenden zich voortbewogen, zag hij de Duitschers voor Amerikanen en de Amerikanen voor Duitschers aan. Hij zag een eskader vanzes slagschepen dienaar hij dacht drie anderen achtervolgden, welke bijgestaan werden door een vierde schip dat er pas was bijgekomen, totdat het feit dat de „Bremen'' en de „Weimar" op de „Susquahanna" vuurden, zijn berekeningen plotseling in de war stuurde. Toen wist hij een heelen tijd niet meer wat hij er van maken moest. Ook het gebulder der kanonnen bracht hem in verwarring, daar het niet langer het doffe gedreun was van eerst ; nu klonk het pats, pats, pats, en met iedere vuurstraal begon zijn hart te bonzen in afwachting van de onmiddellijk erop volgende knal. Ook zag hij deze pantserschepen niet in profiel, zooals hij dit tot nu toe altijd op afbeeldingen gedaan had, maar van boven en eigenaardig verkort. Voor het grootste gedeelte vertoonde ze alleen ledige dekken, met slechts hier en daar kleine groepjes manschappen, die zich dekten achter stalen verschansingen. De lange, voortdurend in beweging zijnde monden der groote kanonnen, die dunne doorschijnende vuurstralen uitbraakten, en werkdadigheid der snelvuurkanonnen, die uit de zijden staken, waren de voornaamste dingen die hij zoo van boven af, waarnam. Daar de Amerikaansche schepen allen stoom-turbines waren, hadden ze elk van twee tot vier afvoerpijpen ; de Duitschers hadden grooter diepgang, en hadden explosie-machines die nu om de een of andere reden een ongewoon brommend lawaai maakten. Door hun stoomkracht waren de Amerikaansche schepen grooter en sierlijker van lijn. H ij zag al deze schepen-in-perspectief verbazend schommelen en een geschutgevecht leveren op een zee met reusachtige lage golven, bij het koude, alles scherp-omlijnende licht van den dageraad. Het geheele schouwspel deinde langzaam mee met het lage, rythmische rijzen en dalen van het luchtschip. Eerst verscheen van de luchtvloot alleen de „Vaterland" op het tooneel beneden. Zij zweefde hoog boven de ,,Theodore Roosevelt," en hield dit schip, dat met volle snelheid liep, bij. Van dit schip moet zij nu en dan zichtbaar zijn geweest door de voortdrijvende wolken heen. De overige luchtschepen bleven boven die wolkenlaag, zes of zevend duizend voet hoog, bleven per draadlooze telegraaf in gemeenschap met het vlaggeschip, doch waagden zich niet aan het geschutvuur van beneden. Het is twijfelachtig wanneer precies de rampzalige Amerikanen de aanwezigheid dezer nieuwe factor in het gevecht bemerkten. Van hunne gevoelens vinden wij nu nergens meer iets beschreven. Wij moeten ons zoo goed mogelijk voorstellen, wat het voor den door het gevecht, toch al tot de grootste inspanning opgezweepten zeelieden moet geweest zijn, toen zij naar boven kijkende, die reusachtige lange, zwijgende gedaante bemerkten die grooter was dan eenig slagschip en nu van zijn achterkant een groote Duitsche vlag deed wapperen. En straks, toen de lucht ophelderde, werden er al meer van dergelijke schepen in het blauw tusschen de zich scheidende wolken zichtbaar, allen bepantsering en kanonnen verwachtend, en snel neervliegend om het zich snel verplaatsende gevecht daar beneden, bij te houden. Van het begin tot het eind, werd er geen stuk geschut op de ,,Vaterland'' afgevuurd. En het was een bloot toeval dat er bij haar aan boord een man gedood werd. Ook nam zij geen direct aandeel aan den strijd, behalve op het eind. Zij bleef boven de ten doode opgeschreven Amerikaansche vloot vliegen, terwijl de Prins per draadlooze de bewegingen der andere luchtschepen regelden. Onderwijl vlogen de „Vogelstern" en de „Prenssen," elk met een half dozijn „drachenflieger" op sleeptouw, snel vooruit, lieten zich misschien vijf mijlen vóór de Amerikanen uit, door de wolken neerzakken. De ,,Theodore Roosevelt" vuurde onmiddellijk de zware stukken in den voorsten geschutstoren af, doch de granaten sprongen ver onder de „Vogelstern," en dadelijk schoten een dozijn éénpersoons drachenflieger omlaag om den aanval te beginnen. Hij zag de vreemdsoortige Duitsche „Drachenflieger" met hun groote, platte vleugels en vierkante doosvormige koppen, hun van raderen voorziene lichamen, met hun' bestuurder neerzweven door de lucht als een vlucht vogels. „Gó," zei hij. Naar rechts slingerde er een hevig, schoot steil op in de lucht, spatte met een luiden knal uiteen en viel brandend neer in zee ; een tweede dook met zijn kop vooruit in het water en scheen uit elkaar te vliegen toen hij de golven raakte. Op het dek der ..Theodoor Roosevelt," omlaag, zag hij, door den afstand verkleind tot enkel hoofden en voeten, menschen hollen, gereed om op de andere drachenflieger te schieten. Op dat oogenblik kwam de voorste vliegmachine tusschen Bert en het dek van den Amerikaan doorschieten, en toen ,,pom !" klonk het ontploffen van zijn bom, die netjes naar den voorsten geschuttoren geworpen was, en een flauw geknetter van geweerschoten volgde. „Pats, pats, pats" klonken de snelvuurkanonnen van de batterij der Amerikanen en „pats" kwam een beantwoordende granaat neer van de Fürst Bismarck. Toen ging er een tweede en derde vliegmachine tusschen Bert en het Amerikaansche pantserschip door, die ook bommen lieten vallen, en een vierde, welker bestuurder door een kogel getroffen was, viel draaiend naar beneden en viel zich te In het westen waren de „Hermann" en de „Germania" verschenen, en maakten zich tot den strijd gereed. Gedurende de pauze na het ongeluk met de „Susquehannah'' had Bert een slechts even waarneembaar geluid gehoord, als van een slecht-gesmeerde, niet-haaksch-hangende deur, die opendraait tot een kier — dit bleek het geluid te zijn der juichende manschappen op de „Fürst Bismarck." En in deze pauze en temidden ook van dit rumoer, ging de zon op, de donkere wateren werden lichtend blauw en een stroom van gouden licht bestraalde de wereld. Het kwam als een plotselinge glimlach temidden van een tooneel van haat en verschrikking. De wolkensluier was als door tooverslag verdwenen en de geheele onmetelijkheid der Duitsche luchtvloot openbaarde zich in de lucht ; de luchtvloot, die nu op haar prooi neerschoot „Pats-pang, pats-pang," begonnen de kanonnen weder, doch de pantserschepen waren er niet op gemaakt om met het zenith te kampen en de enkele malen, dat de Amerikanen raak schoten, geschiedde dit door een gelukkig toeval, door het overigens onschadelijke geweervuur. Hun rij was nu geheel verbroken, de „Susquehannah" was verdwenen, de „Theodore Roosevelt'' was uitgevallenen achtergeraakt bij de anderen, terwijl de kanonnen op den voorsteven onbruikbaar waren en de „Monitor'' verkeerde ernstig in moeilijkheden. Deze twee hadden het vuren geheel gestaakt, evenals de „Bremen" en de „Weimar." Deze vier schepen lagen binnen eikaars geschutlinie, gedoemd tot een wapenstilstand tegen wil en dank, en met hunne nationale vlaggen nog in top. Nog slechts vier Amerikaansche schepen, met de „Andrew Jackson''voorop, stoomden voort in Zuidoostelijke richting. En de „Fürst Bismarck," de „Hermann,'" en de „Germanicus" stoomden langzaam voort, aldoor hevig schietende. „De „Vaterland" rees langzaam, zich gereedmakende voor de laatste acte van het drama. En toen, een lijn vormend, het een achter het andere, schoot een rij van een twaalftal luchtschepen, zonder overijlde snelheid neer, om de Amerikaansche vloot te achtervolgen. Zij bleven vliegen op een hoogte van tenminste tweeduizend voet tot zij recht boven en een klein eindje vóór het achterste pantserschip waren, en schoten toen snel neer in een fontein van kogels, vlogen slechts iets sneller dan het schip onder hen, en deden een hagelbui van bommen op de slechts dun gepantserde dekken neerkomen, tot deze werden tot even zoovele vlakken van knallende vlam. En zoo trokken de luchtschepen achter elkaar langs de Amerikaansche kolonne, terwijl deze trachtte het gevecht met de „Fürst Bismarck," de „Hermann" en de „Germanicus" vol te houden en elk luchtschip maakte de verwoesting en verwarring door zijn voorganger veroorzaakt, nóg grooter. Het geschut der Amerikanen zweeg, uitgenomen nu en dan een heldhaftig I schot, doch zij stoomden nog steeds voort, koppig, onoverwonnen, met bloed bevlekt, gebeukt, kogels uitspuwend naar de luchtschepen, en meedoogenloos beschoten door de Duitsche pantserschepen. Het viel Bert plotseling op, dat de geheele slag zich verwijderde, en kleiner en minder rumoerig werd. De „Vaterland'' was bezig te stijgen, staag en geruischloos tot het donderen van het geschut het hart niet langer deed beven, doch slechts het oor trof met een geluid, dat door den afstand doffer klonk. En eindelijk waren de vier buiten gevecht gestelde schepen in het Oosten slechts verwijderde stipjes. Doch waren er wel vier ? Bert zag nu slechts drie van de drijvende zwartgebrandeeen rookende rompen tegen de zon. Doch de „Bremen had twee booten uitgezet en de „Theodore Roosevelt" was bezig hetzelfde te doen om de kleine stipjes, die daar in menigte op de groote, lange golven van den Atlantischen Oceaan dobberden en wanhopig uitsloegen, te hulp te komen. ... De „Vaterland" volgde den slag nu niet langer. Al dat voortsnellende rumoer dreef zuidoostwaarts heen, en werd al kleiner en minder duidelijk hoorbaar. Een van de luchtschepen lag brandend op het water, als een ververwijderde, monsterachtige vlammen-geyser en ver in het zuidwesten verscheen eerst een en daarna nog drie andere Duitsche pantserschepen, die zich haastten om hun strijdmakkers bij te staan. § 5- Gestadig steeg de „ Vaterland" en de luchtvloot zweefde achter haar aan en zwenkte, om haar vlucht naar New-York te vervolgen en de slag werd tot iets zeer kleins, erg ver weg, een voorval, vóór het „morgenbrot." Aldus zag Bert Smallways het eerste gevecht van het moderne wapen, het luchtschip, en den laatsten strijd van die zonderlingste aller dingen in de geheele geschiedenis van den oorlog : de gepantserde slagschepen, die hun loopbaan begonnen met de drijvende batterijen van Keizer Napoleon III in den Krim-oorlog, en die zich, met een enorme verkwisting van menschelijke energie en hulpmiddelen, zeventig jaar staande hielden. Gedurende die tijdruimte bracht de wereld meer dan twaalfduizend vijfhonderd van deze vreemdsoortige monsters voort, het eene al grooter en zwaarder en moorddadiger dan zijn voorganger. Elk hunner werd op zijn beurt begroet als het nieuwste en volmaakste wat nog was voortgebracht, en de meesten hunner werden op hun beurt voor oud ijzer verkocht. Slechts ongeveer vijf procent van hen nam ooit aan een slag deel. Sommigen zonken, anderen liepen op het strand en werden uit elkaar geslagen, en verscheidene kwamen bij ongeluk met elkaar in aanvaring en zonken. De levens van ontelbare massa's menschen werden in hun dienst doorgebracht, de kunde en het geduld van duizenden inge- nieurs en uitvinders, en niet te schatten sommen gelds en materiaal; op hun rekening moeten wij het stellen, dat tallooze levens te land in hun groei gestuit werden en aan gebrek ten prooi waren ; dat millioenen kinderen bovenmatig moesten zwoegen en tallooze gelegenheden om een mooi leven te leiden niet tot ontwikkeling kwamen en verloren gingen. Het geld voor deze gevaarten moést gevonden worden, het kostte wat het wilde — dat was de wet voor het bestaan eener natie gedurende dien vreemden tijd. En toen kwamen die goedkoope dingen van gas en mandewerk, die hen geheel van de baan drongen en hun verderf uit de lucht lieten neervallen ! Nooit tevoren had Bert Smallways volkomen de verwoesting gezien, nooit nog had hij den omvang van het kwaad en de verkwisting van menschenlevens beseft, die een oorlog meebrengt. Uit dezen woesten stroom van gevoelens rees één indruk, die hem het sterkst bijbleef, nl. den indruk, dien de mannen der „Theodore Roosevelt" op hem gemaakt hadden, zooals zij daar in het water geworsteld hadden, na de ontploffing van den eersten bom. „Gö !", zei hij, toen hij er nu weder aan dacht, ,,'t Hadden net zoo goed Grubb en ik kunnen zijn !. . . . 'k veronderstel, dat je dan watrondplas' en 't water in je mond krijg, 't Zal zeker wel niet lang dure'." Hij begon nieuwsgierig te worden hoe dit alles Kurt wel mocht aandoen. Hij ging aarzelend naar de deur der kajuit en gluurde de gang in. Aan 't eind, bij het gangboord, dat naar de kombuis der manschappen leidde, stond een troepje luchtmatrozen naar iets te kijken, dat door een nis aan zijn blik onttrokken werd. Een van hen had het lichte duikerpak aan, dat Bert reeds in het torentje in de gasschotten gezien had, en hij voelde een drang verder te gaan en dezen persoon en den helm, dien hij onder den arm droeg, van naderbij te bekijken. Doch toen hij aan de nis kwam, vergat hij den helm geheel, omdat hij daar op den grond zag liggen het lijk van den jongen, die gedood was door een kogel van de „Theodore Roosevelt." Bert had niet opgemerkt, dat een kogel de „ Vaterland" bereikt had, ja, dat hij binnen de vuurlinie geweest was. Een tijdlang begreep hij niet, wat den knaap had kunnen dooden en niemand legde het hem uit. De knaap lag juist, zooals hij gevallen en gestorven was, met zijn jas gescheurd en geschroeid, zijn schouderblad verbrijzeld en van zijn lichaam afgerukt en de geheele linkerzijde van zijn lichaam verscheurd en vaneengereten. Er lag veel bloed om hem heen. De matrozen stonden te luisteren naar den man met den helm, die aan het uitleggen was en op het ronde kogelgat in den vloer wees, en op het verbrijzelde paneel in de gang, waarop het kwaadaardige projectiel zijn laatste energie verspild had. Dit van bloed natte, pijnlijke voorwerp, dat nog zoo kort te voren een kameraad was, deed dezen eenvoudigen, blauw-oogigen mannen, die gewoon waren te worden. We zijn makke beschavingsmenschen. En adergelaten moéten we worden. Ik vertrouw, dat er geen dozijn manschappen op het schip zijn, die werkelijk bloedvergieten gezien hebben. Goeie, rustige, aan-de-wet-gehoorzamende Duitschers zijn ze tot nu toe altijd geweest. . . . En nu zitten ze hier aan vast. Nu zijn ze een beetje kieskeurig, maar wacht maar es tot ze in de gelegenheid zijn om zich te roeren." Hij dacht na. „Iedereen wordt hier een beetje zenuwachtig en sentimenteel," zei hij. Hij wendde zich weder af, naar zijn kaarten. Bert zat daar in den hoek ineengedoken, blijkbaar niet op hem lettend. Een tijdlang zeiden beiden niets. „Waarom hing de Prins die man nou op ?" vroeg Bert plotseling „O, daar had hij volkomen gelijk in. Volkomen gelijk," zei Kurt. ,.De orders waren zoo klaar als een klontje en tóch liep die zot nog rond met lucifers in zijn zak —" „Gó !" Ik zal 't tenminste nou niet makkelijk vergete'," zei Bert, zonder dat 't op iets bepaalds sloeg. Kurt antwoordde niet. Hij was bezig te berekenen hoe ver ze nog van New-York af waren en gaf zich over aan bespiegelingen. ..Hoe zouden de Amerikaansche aeroplanen er wel uitzien ?" zei hij. ..Zoo iets als onze Drachenflieger, zeker.... Enfin, morgen om dezen tijd weten we 't. J a, wat zullen we dan eigenlijk weten ? Gesteld, dat ze eens slag leveren 'n Raar gevecht zou dat zijn !" Hij floot zachtjes en dacht na. Een oogenblik later verliet hij, in gedachten verzonken, de hut, en later vond Bert hem in het schemerlicht op het hangende balcon, voor zich uit starend, en bespiegelingen makende over wat morgen gebeuren kon. De lucht boven de zee was weder met wolken overdekt en de lange, onregelmatige wig van luchtschepen die rezen en daalden onder 't voortvliegen, geleek een vlucht nieuwe levens temidden eener chaos, die aarde noch water bevatte, doch enkel nevel en lucht. HOOFDSTUK VI. HOE NEW-YORK DOOR DEN OORLOG OVERVALLEN WERD. § i- De stad New-York was in het jaar, waarin de Duitsche aanval plaats vond, de grootste, rijkste, en in vele opzichten de schoonste, en in weer andere de meest verdorven stad, die de wereld ooit aanschouwd heeft. Het was het verheven type van de stad uit het Wetenschappelijk-Commercieele Tijdperk ; het spreidde zijn grootheid, zijn macht, zijn meedoogenloozen, teugelloozen ondernemingsgeest en zijn maatschappelijke stoornissen op treffende en volkomen wijze ten toon. Het had Londen met zijn trots van modern Babyion reeds lang overtroffen ; het was de grootste geldmarkt ter wereld, het middenpunt van den handel en van de genoegens dezer wereld ; en men vergeleek het wel bij de apocalyptische steden der oude profeten. Het verbraste den rijkdom van geheel een werelddeel, zooals Rome eens den rijkdom der Middellandsche zee en Babyion de rijkdommen van het Oosten opslorpte. In zijn straten trof men de beide uitersten van de grootste pracht en de grootste ellende, van de hoogste beschaving en de grootste wanorde aan. In het eene gedeelte verhieven zich hoog in zijn wondere schemering marmeren paleizen, doorstrengeld en gekroond met licht en gloed en bloemen, onbeschrijfelijk schoon ; in andere wijken smoorde, onbeschrijfelijk dicht opeengepakt, een donker, somber volkerenmengsel, in holen en krotten, op een wijze, waartegenover de Regeering machteloos stond of waarvan zij onkundig was. Zoowel zijn ondeugden, misdaden, als wetten werden geboren uit een verwoede, vreeselijke energie, en evenals in de groote steden van het Italië der middeleeuwen, waren zijne wegen duister en avontuurlijk door persoonlijke veeten. De eigenaardige vorm van Manhattan Eiland, dat aan weerszijden bekneld zit tusschen zeearmen en geen behoorlijke uitbreiding toelaat, behalve langs een smallen, zich-noordwaarts-strekkenden gordel, deed de New-Yorksche architecten het eerst vervallen in die tot het uiterste gedreven verticale afmetingen. Al wat zij noodig hadden —- geld, materiaal, arbeidskrachten, werd hun met kwistige hand verstrekt ; alleen de ruimte was beperkt. Vandaar dat zij genoodzaakt waren in de hoogte te bouwen. Doch door dit te doen, werd er een geheele nieuwe wereld van bouwkundige schoonheid. ploeteren en tusschen vijven en zevenen 's avonds weder naar huis te ebben. Het was gevaarlijk geen oorlogsknoop te dragen. De schitterende café-chantants dier dagen maakten van elk onderwerp een vaderlandslievende demonstratie en ontvouwden tooneelen van woesten geestdrift — en sterke mannen weenden bij het zien van het corps de ballet, dat zich in zijn geheel om de vaderlandsche banier schaarde ; en speciale zoeklichten en verlichtingen deden de toekijkende engelen verbaasd staan. De kerken weerkaatsten den nationalen geestdrift op ernstiger toon en in langzamer maat en de lucht- en scheepvaartkundige toebereidselen op de East-River werden zeer belemmerd door de menigte pleizierbooten, die er zich om verdrongen, en toejuichten, alsof dit krachtdadig helpen zou. De handel in draagbare wapenen begon opeens verbazend te bloeien en vele overspannen burgers vonden onmiddellijke verlichting voor hunne emoties, in 't afsteken van vuurwerk van min of meer heroïschen, gevaarlijken en nationalen aard op de publieke straat. En temidden van tooneelen van onbeschrijfelijke emotie nam de wetgevende vergadering van Albanië, die aan één stuk door zitting hield, en edelmoediglijk alle andere maatregelen opschortte, het lang bestreden wetsvoorstel van den algemeenen Dienstplicht voor den Staat New-York aan. Zij, die het Amerikaansche karakter critisch beschouwen, hellen tot de meening over, dat de New-Yorkers den oorlog, tot het oogenblik dat de Duitschers verschenen, te veel opnamen als een politieke demonstratie. Een van de uit een historisch oogpunt treffendste feiten van dezen oorlog, en die de algeheele scheiding teekent, welke ontstaan was tusschen de wijzen van oorlogvoeren en de noodzakelijkheid van hulp van de zijde van het volk, is wel de volkomen geheimhouding van de Washingtonsche autoriteiten omtrent hunne luchtschepen. Zij gaven zich de moeite niet ook maar iets van hunne toebereidselen aan het publiek mede te deelen. Zij smoorden en stopten elke navraag in den doofpot. De oorlog werd feitelijk gevoerd door den President en de ministers op volkomen autocratische wijze. De eenige publiciteit, die zij zochten, had ten doel het voorkomen van ongewenschte agitatie voor het verdedigen van bepaalde punten. Zij beseften, dat bij een luchtoorlog het voornaamste gevaar te duchten van een licht-op-te-winden en gansch niet dom publiek, het luideroepen zou zijn om plaatselijke luchtschepen en vliegmachines, om plaatselijke belangen te verdedigen. En dit zou met de hulpbronnen, die zij bezaten, kunnen leiden tot een noodlottig versnipperen en verdeeling der nationale strijdkrachten. En vooral vreesden zij gedwongen te zullen worden tot ontijdige maatregelen om NewYork te verdedigen. Zij beseften met profetischen blik, dat de Duitschers vooral dit voordeel zouden zoeken. En daarom deden ze alle mogelijke moeite om de gedachten van het publiek te leiden in de richting van verdedigingsgeschut, en het af te leiden van een lucht-slag. Hun eigenlijke toebereidselen verborgen ze onder de meer zichtbare. Te Washington lag een groote reserve marinekanonnen en deze werden snel en goed zichtbaar voor publiek en pers, verdeeld over de steden aan de oostkust. Zij werden meerendeels op heuvels en uitstekende toppen rondom de bedreigde bevolkingscentra opgesteld. Zij werden geplaatst op ruwe, inderhaast pasklaar gemaakte Donan-draaibassen, die ten dien tijde het maximum verticale richtingsvermogen aan een stuk zwaar geschut gaven. Een groot gedeelte van dit geschut echter was nog niet opgesteld en bijna alle stukken waren nog onbezet toen de Duitsche luchtvloot NewYork bereikte. Toen dit laatste geschiedde, waren de New-Yorkers bezig zich te vergasten aan wondere en wondervol geïllustreerde verslagen van zaken als : ..HET GEHEIM VAN DEN DONDERSLAG." ,,'N OUD NATUURKUNDIGE VERVOLMAAKT HET ELECTRISCH KANON." „HOE MEN DE BEMANNINGEN VAN LUCHTSCHEPEN ELECTRISCH KAN DOODEN DOOR NAAR BOVEN SCHIETENDEN BLIKSEM." § 3- De Duitsche luchtvloot bereikte New-York nog voor de uitslag van het zeegevecht daar bekend werd. Zij kwam er laat in den namiddag aan en werd, terwijl ze snel uit het zuiden uit zee kwam en noordwestwaarts vloog, het eerst gezien door vuurtorenwachters te Ocean-Grove en Long Branch. Het vlaggeschip ging bijna recht over het waarnemingsstation te Sandy-Hook, steeg snel terwijl het dit deed en een paar minuten later dreunde geheel New-York van het Staten-Eiland geschut. Verscheidene dezer stukken en vooral dat te Gifford en dat te Beacon-Hill werd bewonderenswaardig goed bediend. Het eerstgenoemde schootop een afstand van vijf mijlen, en verticaal 6000 voet de lucht in, een granaat af, die zóó dicht bij de „Vaterland" sprong, dat er een ruit van het voorste venster van 's Prinsen kajuit door een scherf versplinterd werd. Deze plotselinge ontploffing deed Bert zijn hoofd intrekken met de vlugheid van een verschrikte schildpad. De luchtvloot steeg onmiddellijk steil tot een hoogte van ongeveer twaalfduizend voet en trok op die hoogte ongedeerd over de uitwerkinglooze kanonnen heen. De luchtschepen spreidden zich onder 't voortvliegen uit tot den vorm van een V, met de punt naar de stad gericht, terwijl het vlaggeschip vooraan en het hoogste vloog. De beide einden van den wig gingen respectievelijk over Plumfield en Jamaica Bay en de prins wendde een weinig oostwaarts van de Narrows, zweefde een tijd boven Upper Bay en hield stil boven Jersey-City, in een positie, die het lagere gedeelte van New-York bestreek. Daar bleven de monsters hangen, groot en wondervol in het avondlicht, en stoorden zich niet in het minst aan de onschuldige ontploffingen van vuurpijl en granaat in de lagere luchtlagen. Het was een rustpoos, waarin beide partijen elkaar opnamen. Een tijdlang vergat de naïve menschheid de oorlogsgebruiken geheel ; de belangstelling van de millioenen daar beneden en van de duizenden in de lucht was even wonderbaarlijk. Het was, tegen de verwachting in, een mooie avond, en de helderheid ervan werd slechts onderbroken door enkele dunne wolkengroepen op een hoogte van zeven of achtduizend voet. De wind was gaan liggen en de avond was heerlijk vredig en kalm. Het donderen van het verwijderde geschut en het onschadelijke vuurwerk nu en dan van een bom, die ter hoogte der wolken uit elkaar sprong, leek even weinig met dood, verschrikking en onderwerping te maken te hebben als een saluut bij een vloot-revue. Beneden leefde elk gunstig gelegen punt van toeschouwers ; de daken der hooge gebouwen, de publieke pleinen, de drukke pontjes en elk gunstig gelegen kruispunt van straten was zwart van de menschen. De hoofden in de rivier waren overdekt met menschen, en het Batterij-Park was er zwart van. Overal hadden winkeliers hunne winkels in den steek gelaten, en vrouwen en kinderen hun gezin, om naar het wonder te gaan kijken. „De couranten hebben d'r de helft nog niet van verteld," zeiden ze. En daarboven staarden velen van de bewoners der luchtschepen met even groote nieuwsgierigheid naar beneden. Geen stad ter wereld lag ooit zoo gunstig als New-York ; zóó prachtig omlijnd door zee, steile oevers en rivier ; zoo bewonderenswaardig geschikt om den aanblik van hooge gebouwen, ingewikkelde reuzenbruggen en mono-spoorwegen op 't gunstigst te doen uitkomen. Londen, Parijs en Berlijn waren er vormlooze, lage opeenhoopingen bij. Zijn haven liep door het centrum evenals bij Venetië ; en evenals Venetië was het dramatisch en trotsch. Van bovenaf gezien leefde het van voortkruipende treinen en trams en op duizend punten gloorden de lichten reeds flonkerend op. Dien avond vertoonde New-York zich op z'n best. „Gö ! Wat 'n plaats !" zei Bert. Het was zoo groot en het effect van het geheel was zóó vreedzaam-schoon, dat het iets ongerijmds leek het aan te vallen ; het zou gelijk staan met het Rijks-Museum te belegeren of fatsoenlijke lieden in de eetzaal van een hotel aan te vallen met strijdbijl en maliënkolder. En de visch-gelijke school groote luchtschepen, die daar licht en door de zon beschenen zweefden en de lucht overdekten, scheen al even ver verwijderd van het leelijke geweld van den oorlog. Kurt en Smallways en ik weet niet hoeveel meer lieden op de luchtvloot voelden zeer duidelijk het onvereenigbare dezer dingen. Doch het hoofd van Prins Karl Albert was vervuld met romantische nevelen. Hij voelde zich reeds overwinnaar en dit was de voornaamste stad van den vijand. Hoe grooter de stad, hoe grooter de triomf. Zonder twijfel doorleefde hij dien avond oogenblikken van geweldige, ongekende verheugenis — het gevoel macht te bezitten. Doch eindelijk kwam er een eind aan deze tusschenpoos. Er was per draadlooze telegraaf geen bevredigende oplossing verkregen en vloot en stad herinnerden zich opeens weder, dat zij vijandige machten waren. „Kijk !" riep de menigte ; „kijk !" „Wat doen ze ?" „Wat ?" Door het halfduister daalden vijf aanvallende luchtschepen neer, één naar de marine-werf op East-River, een naar de City-Hall, twee boven de groote handelskringen van Wall-Street en Lower Broadway, een naar de Brooklyn-Brug ; dezen lieten zich snel en zacht uit het midden hunner makkers neerzinken, door den gevaar-gordel der verwijderde batterijen. Bij deze nederdaling hielden alle trams in de straten dramatisch plotseling op met loopen en al de lichten, die langzamerhand in de straten verschenen waren, gingen weder uit. Want het stadshuis was ontwaakt en confereerde telefonisch met den commandant der Bondstroepen en nam maatregelen ter verdediging. Het stadshuis vroeg om luchtschepen, weigerde zich over te geven zooals haar vanuit Washington (de zetel der Regeering) werd aangeraden, en werd tot een middelpunt van hevige emotie en werkdadigheid. Haastig begon de politie overal de saamgestrooide menigten te verspreiden. „Gaat naar huis," zeiden ze ; en het ging van mond tot mond, dat men het ergste te vreezen had van den kant der luchtschepen. Een huivering van angst ging door de stad, en menschen, die in de ongewone duisternis haastig City Park en Union Square doorstaken, ontmoetten plotseling soldaten en kanonnen en werden aangehouden en teruggezonden. Binnen een half uur was de kalme zonsondergang en de aangapende bewondering veranderd in een dreigend schemerduister. Het eerste verlies van menschenlevens viel te betreuren tijdens het panisch gedrang om van de Brooklyn-brug af te komen toen het luchtschip naderde. Met het stopzetten van het verkeer kwam er een ongewone stilte over New-York en het storend gedonder van het geschut op de heuvelen werd steeds duidelijker hoorbaar. Doch eindelijk hield ook dit op. Er volgde een tusschenpoos, waarin verder onderhandeld werd. Het publiek verkeerde in 't duister, en jengelde tevergeefs om licht aan telephonen, die niet antwoordden. En toei werd de verwachtingvolle stilte opeens verstoord door een donderend gekraak en lawaai ; het instorten der Brooklyn Brug, het geweervuur van de Marinewerf en het springen van bommen in Wall Street, en in het Stadhuis. New-York als geheel was machteloos en kon er niets van En daar vond Kurt hem uren later, zonder eenige waardigheid daar languit liggend, in diepen slaap, een waar beeld van den democratischen geest, die staat voor de problemen van een tijd, en die te ingewikkeld vindt voor zijn bevattingsvermogen. Zijn gelaat was bleek en onverschillig, met wijd open mond en hij snurkte, wat onaangenaam was. Kurt sloeg hem een oogenblik met lichten afkeer gade en schopte hem toen tegen den enkel. „Word wakker !" zei hij toen Smallways hem met starendei. blik aankeek, „en ga in een behoorlijke houding liggen." Bert kwam overeind en wreef zich de oogen. „Is er nog méér gevochten ?" vroeg hij. „Neen," zei Kurt en ging doodmoe zitten. „Mein Gott !" riep hij even daarna uit, zich met de handen over het gezicht strijkend, „wat zou ik graag 'n koud bad hebben ! Den geheelen nacht, tot nu toe, heb ik in de gashouders naar gaten, door verdwaalde kogels gemaakt, moeten zoeken." ' Hij geeuwde. „Ik móet slapen, Smallways. Ga hier asjeblieft vandaan. Ik kan je vanmorgen hier eenvoudig niet zien. Je bent zoo vervloekt leelijk en nutteloos. Heb je je rantsoen gehad ? Neen ? Ga 't dan halen en kom niet terug. Blijf op 't balkon." § 5- £n zoo hervatte Bert dan, eenigszins verfrischt door koffie en slaap, zijn medewerking tegen wil en dank aan den Oorlog in de Lucht. Hij daalde af naar het balkonnetje zooals de luitenant hem bevolen had, klemde zich aan de verschansing vast, aan 't uiteinde achter den uitkijk, en trachtte een zoo weinig mogelijk in 't oog vallend en hinderlijk stukje leven te zijn. Er stak nu een tamelijk krachtige wind uit 't Zuid-Oosten op, die de „Vaterland" dwong in die richting te wenden, en haar erg deed slingeren, terwijl ze heen en weer vloog boven Manhattan Eiland. In 't Noordwesten pakten zich wolken samen. Het trillen van haar nu langzaam werkende schroef, die tegen de bries intornde, was nu veel merkbaarder dan toen zij met volle vaart vooruit ging ; en het breken van den wind tegen den onderkant der gashouders deed er een reeks lichte golvingen over loopen en veroorzaakte een klotsend geluid, gelijkend op het slaan van kabbeltjes onder tegen den voorsteven eener boot, doch zwakker. Zij was gestationneerd boven het tijdelijke stadshuis in het Park Row gebouw, en telkens daalde zij neer om de beraadslagingen met den burgemeester en Washington te hervatten. Doch de rusteloosheid van den Prins veroorloofde hem niet lang op één plaats te blijven. Nu eens beschreef hij kringen boven den Hudson en East River ; dan weder ging hij hoog de lucht in, alsof hij in de blauwe verten wilde turen ; en eenmaal schoot hij zóó snel en zóó hoog de lucht in, dat hij en de equipage een aanval van berg- juist voldoende om te manoeuvreeren en te vechten in de lucht. Van boven af konden zij geweldige schade toebrengen ; zij konden binnen den kortst mogelijken tijd elke Regeering tot een capitulatie dwingen, doch zij konden de oppervlakten, die zich overgegeven hadden, niet ontwapenen en nog veel minder bezetten. Zij moesten zich verlaten op eene aan de autoriteiten gerichte bedreiging om het bombardement te hernieuwen. En dit was dan ook hun eenige hulpbron. Zonder twijfel zou dit bij een uitnemend georganiseerd gouvernement en een homogene, goed-gedisciplineerde bevolking voldoende geweest zijn om den vrede te bewaren. Doch dit was in A.merika niet het geval. Niet alleen washetNew-Yorksche gemeentebestuur zwak en had het veel te weinig politie tot zijn beschikking, doch ook had de vernieling van het Stadshuis en het Postkantoor en andere centrale slagaderen van het verkeer de samenwerking tusschen de verschillende deelen hopeloos in den war gestuurd. De electrische trams en de treinen liepen niet meer ; het telephoonnet was in de war en werkte slechts nu en dan even goed. De Duitschers hadden het hoofd getroffen, en het hoofd was overwonnen en bewusteloos zoodat het lichaam niet langer onder zijn verstandelijke leiding stond. NewYork was een hoofdeloos monster geworden, niet langer in staat tot algemeene onderwerping. Overal richtte het zich oproerig op ; overal deden autoriteiten en Beambten, die aan hun eigen initiatief waren overgelaten, mee aan het zich wapenen en vlaggenhijschen en de opgewondenheid van dien middag. § 6. De wapenstilstand maakte plaats voor een algemeene breuk hiervan met het uitmoorden der „Wetterhorn" want dat is he«. eenige woord voor die daad — boven Union Square en geen tien minuten verwijderd van de ruïnen van het Stadshuis. Dit geschiedde laat in den namiddag tusschen vijf en zes uur. Het weder was nu veel slechter geworden, en de operaties der luchtschepen werden zeet bemoeilijkt door de noodzakelijkheid om zich met den kop in den wind te houden. Een aantal hevige windstooten, vergezeld van hagel en donder, volgden elkander uit het Zuid-zuidoosten op, en om deze zooveel mogelijk te vermijden, daalde de luchtvloot tot laag boven de huizen en beperkte aldus haar eigen waarnemingsterrein en stelde zich bloot aan een geweervuur-aanval. Den vorigen avond was er een kanon op het Union-plein geplaatst. Het was niet opgesteld en nog veel minder afgevuurd, en in de duisternis na de overgave was het met de ammunitie weggeborgen onder de bogen van het groote Dexter-gebouw. Hier werd het laat op den morgen opgemerkt door een aantal vaderlandslievende geesten. Zij togen aan het werk om het op te hijschen naar, en het op te stellen op de bovenste verdiepingen van het gebouw. Zij maakten, inderdaad. vasthoudende. Het was mogelijk, dat het een manoeuvre was, maar 't leek erg veel op een ongeluk. „Gö !" zei Bert. „Pof, pof, pof," klonk het uit een kanon ergens in de duisternis vóór hem uit, en plotseling en vreeselijk werd de „Vaterland" op zij geworpen en klemden Bert en de schildwacht zich aan de ballustrade vast. „Pang !" Een geweldige knal uit hetzenith, weder gevolgd door hevig slingeren en overal cm hem heen laaiden de hevig-beroerde wolken rood op, en lieten geweldige afgronden zien. De balustrade ging plotseling recht naar boven en hij hing in de lucht, terwijl hij zich vastklemde. Een tijdlang wijdden Berts's geheele geest en wezen zich aan krampachtig vastklemmen. „Ik ga naar de kajuit," zei hij, toen de vloer weder onder zijne voeten kwam en het luchtschip zich weder oprichtte. Hij begon voorzichtig naar de ladder te tasten. „Wheewow!" riep hij toen het geheele balkon steil in de hoogte ging en vervolgens weer met een ruk naar beneden kwam, als een verwoed paard. „Pang ! Pang ! Pang !" en toen volgde er vlak op dit geratel van schoten en knallen van bommen, overal om hem heen, en hem omhullende en opslokkende, geweldig en overweldigend, een trillende, witte gloed van bliksem en een donderslag, zwaar als het uiteenspatten eener wereld. Een oogenblik lang vóór die ontploffing scheen het heelal stil te staan in een schaduwloozen hellen gloed. En in dat oogenblik zag hij het Amerikaans ahe luchtschip. Hij zag het bij het licht van den vuurstraal als iets geheel bewegeloos. Zelfs zijn schroef leek stil te staan en zijne manschappen stijve poppen. (Want het was zóó dichtbij, dat hij de mannen erop zeer duidelijk kon zien.) Zijn achtersteven stond schuin naar beneden en de geheele machine helde naar één kant over. Het was een schip van het Colt-Coburn-Langley-type, met dubbele omhoog gestoken vleugels en met den schroef van voren, terwijl de manschappen zich bevonden in den, op een boot gelijkenden, romp, die geheel met net overdekt was. Van uit dezen zeer lichten, langen romp staken aan weerszijden mitrailleuses uit. Eén ding trof Bert als iets wondervreemds en dat was, dat de linker bovenvleugel benedenwaarts brandde met een rossige, rookerige vlam. Doch dit was nog niet het wondervolste van deze verschijning. Dat was, dat het Amerikaansche, en het Duitsche luchtschip vijfhonderd meter lager, beiden als het ware geregen werden aan den bliksemstraal-draad, die van zijn weg afweek als om hen expres te treffen, en dat uit de hoeken en uitstekende punten van de reusachtige vleugels van het Amerikaansche schip overal, kleine, zich vertakkende doornstruikjes van bliksem neerstroomden. Bert zag dit alles als een schilderij, een schilderij, die een beetje verduisterd werd door een dunnen sluier van door de wind vaneengereten mist. Het geratel van den donderslag volgde op den bliksemflits en scheen er een deel van te zijn, zoodat Bert moeilijk kon zeggen, wat hij méér was, verblind of verdoofd. En daarna duisternis, volslagen duisternis, een geweldige knal en een vaag geluid van stemmen, die klagend benedenwaarts gingen, den gapenden afgrond beneden in. § 2. Op dit alles volgde een lang, hevig deinen van het luchtschip en toen ving Bert den strijd aan om weder in zijn hut te geraken. Hij was doornat en koud en bovenmatig beangst, en nu ontzettend luchtziek. Het leek hem toe, dat alle kracht uit zijn knieën en handen verdwenen was en dat zijne voeten glad als ijs waren op het metaal, waar ze overgingen. Doch dit kwam, omdat er een dun vliesje ijs over den vloer van het balkon gevroren was. Hij heeft nooit kunnen zeggen hoe lang hij erover deed om langs de ladder weer naar boven in het luchtschip te klimmen, doch als hij het in zijn droomen later nog eens overleefde, leek het hem uren geduurd te hebben. Onder, boven en om hem heen waren bodemlooze afgronden, monsterlijke afgronden, vol huilende wind en draaikolken van donkere, ronddwarrelende sneeuwvlokken en van dit alles werd hij slechts gescheiden door een dun ijzeren traliewerk en een leuning, die verwoed op hem schenen te zijn, en een dol verlangen te hebben hem los te rukken en in de van rumoer vervulde ruimte te slingeren. Eenmaal verbeeldde hij zich, dat er een kogel langs zijn oor floot en dat de wolken en sneeuwvlokken verlicht werden door een vuurstraal, doch hij wendde zelfs het hoofd niet om, om te zien, welke nieuwe aanvaller hen voorbij schoot, de ledige ruimte in. Het eenige, wat hij wenschte, was in de gang te komen. Daar had zijn denken zich op vastgezet. Zou de arm, waarmede hij zich vastklemde, het uithouden of zou hij loslaten en afknappen ? Een handvol hagel sloeg hem in het gezicht, zoodat hij een tijdlang ademloos en bijna bewusteloos was. Houd vast, Bert ! En dit tegen zichzelven zeggende, hernieuwde hij zijne pogingen. En kort daarna bevond hij zich met een heerlijk gevoel van bevrijding en warmte in de gang. De gang gedroeg zich als een dobbelkoker, en was er blijkbaar op uit om hem door elkaar te schudden en hem er dan weder uit te werpen. Instinctmatig bleef hij zich dan ook vastklemmen tot de gang weder recht kwam. Dan schoot hij een eindje in de richting der kajuit en klemde zich weer vast, als het voorgedeelte omhoog rees. En ziet ! Hij was in de kajuit ! Hij sloeg de deur dicht en een tijdlang was hij geen menschelijk wezen meer, maar een geval van luchtziekte. Hij wenschte ergens te zijn, waar het minder wankel was en hij zich niet behoefde vast te klemmen. Hij deed de kist open en kroop erin, tusschen de losse spullen en lag daar hulpeloos en languit, terwijl zijn hoofd nu eens tegen den eenen, dan weder tegen den anderen wand bonsde. Het deksel knipte boven hem dicht. Maar 't kon hem niet schelen, wat er met hem gebeurde. Het kon hem niet schelen, wie er vocht, of dat er kogels afgeschoten werden en ontploffingen daverden. Het kon hem niet schelen of hij straks zelf dood- of aan stukken geschoten werd. Hij was vol vage woede en wanhoop, die geen uiting konden vinden. „Gekkenwerk !" zei hij, en dit was zijn eenigste kritiek op de menschelijke daden, avontuur, oorlog en den samenloop van ongelukkige omstandigheden, die hem in dit onontkombare warnet verstrikt hadden. „Gekkenwerk! Hu!" In deze veelomvattende verdoeming begreep hij ook de orde van het heelal. Hij wenschte, dat hij docd was. Hij zag niets van de sterren, toen de „Vaterland" een oogenblik later het aangieren der stormwinden in de lagere luchtlagen, ontvlood ; evenmin zag hij iets van den strijd, dien zij streed met om haar heen draaiende luchtschepen en hoe dezen haar achterste gasschotten doorboorden en hoe zij ze van haar deed wijken door ontplofbare kogels, en hoe zij zelf wendde en vluchtte. Het aanstormen en neerschieten van deze wondervolle nachtvogels ging geheel voor Bert verloren ; en evenzoo hun heldhaftigen aanval en zelfopoffering. Zij rammeiden de „Vaterland" en gedurende eenige oogenblikken zweefde zij op den rand van den ondergang en daalde snel, terwijl de beide Amerikaansche luchtschepen verward zaten in haar vernielden schroef, en de Amerikanen zelf probeerden aan boord te klauteren. Dit alles kon Bert niets schelen. Het deelde zich slechts aan hem mede in den vorm van een hevig geslinger. Gekkenwerk ! En toen het Amerikaansche luchtschip eindelijk losliet, nadat het grootste gedeelte der equipage doodgeschoten of naar beneden gestort was, waardeerde Bert in zijn kist slechts dit, dat de „Vaterland" een vreeselijken opwaartschen sprong had genomen. Want daarna volgde een onbeschrMÉjüte verlichting van zijn lijden. Het deinen en stooten hield onmralellijk en geheel op. De „Vaterland" vocht niet langer tegen den storm ; haar verbrijzelde en uit elkaar gevlogen machines trilden niet langer ; zij was buiten gevecht gesteld en dreef nu als een geweldige, door den wind opgeblazen, aan flarden gescheurde wolk voor den wind weg, zoo regelmatig als een ballon. Voor Bert beteekende dit alles niet anders dan het einde van een reeks onaangename gewaarwordingen. Hij was er heelemaal niet nieuwsgierig naar te vernemen, wat er met het luchtschip gebeurd of hoe de slag uitgevallen was. Langen tijd lag hij te wachten, vol angst, dat het schommelen en stooten weer beginnen zou en daarmee tevens zijn benauwdheden ; en aldus, in de kist opgesloten, viel hij straks in slaap. indeel. Je zult hard moeten werken, weet je en verduiveld bij de pinken zijn en zoo. En je zult nu en dan eens een poosje met je hoofd naar beneden moeten hangen. Maar toch is 't 't beste voor je, want ik verbeeld me, dat we passagiers op dit tochtje niet veel verder mee zullen nemen. Ballast gaat overboord — als we tenminste niet gauw op den grond willen neerkomen, en krijgsgevangen gemaakt worden. Dat zal de Prins nooit toelaten. Hij zal zich tot 't laatste toe verweren." § 4- Met behulp van een vouwstoel, die zich nog op haar plaats achter de deur bevond, klauterden ze naar 't venster en keken om beurten uit, en zagen een karig met bosch bedekt land onder zich, heelemaal zonder spoor wegen of wegen, en met slechts hier en daar teekenen van menschelijk leven. Toen werd er een trompet gestoken en Kurt verklaarde het signaal als een oproep om voedsel te komen halen. Met eenige moeite geraakten ze door de deur en klauterden de bijna verticale gang op, zich krampachtig vasthoudend met vingertoppen en teenen aan de luchtververschings-gleuven in den vloer. De hofmeesters hadden hun vuurlooze verwarmingstoestellen onbeschadigd bevonden en er werd warme chocolade uitgedeeld aan de officieren en warme soep aan de manschappen. Bert voelde het eigenaardige van den toestand zóó scherp, dat het alle vrees, die hij nog had kunnen voelen, overstemde. Ja, hij was nu veel meer nieuwsgierig dan bang. Den vorigen avond scheen hij den uitersten grens der vrees bereikt te hebben. Hij werd nu gewoon aan het denkbeeld, dat hij waarschijnlijk het volgende oogenblik gedood zou worden, dat deze wonderbaarlijke reis door de lucht hoogstwaarschijnlijk zijn reis naar de eeuwigheid zou zijn. Geen menschelijk wezen kan voortdurend angstig blijven. De vrees verdwijnt langzamerhand naar den achtergrond van iemand's denken en wordt op de plank gezet, zoodat men er mee afgedaan heeft. Hij hurkte neer om zijn soep op te eten, sopte zijn brood erin en sloeg zijn kameraden gade. Allen waren tamelijk geel en groezelig met baardjes van vier dagen, en groepeerden zich, zooals moede mannen dit zonder bepaald opzet doen op een wrak. Er werd weinig gesproken. De toestand verwarde hen dusdanig, dat geen hunner er iets meer over wist te opperen. Drie hunner waren gewond, toen het schip plotseling naar boven schoot in het gevecht en een had een verbonden kogelwond. Het was niet te gelooven, dat dit kleine troepje mannen gemoord had op een tot nu toe ongeëvenaarden schaal. Geen van deze lieden, die daar met de menageketel in de hand neerhurkten op het hellende, met-gas-opgevulde schot, leken werkelijk schuldig aan iets dergelijks, of ja, als men hen zoo zag, was het of ze geen hond moedwillig kwaad konden doen. Allenwaren zoo duidelijk aangelegd voor gezellige landhuisjes op den vasten Zij klauterden met eenige moeite langs de bijkans verticale gang naar boven. (Pag. 133). M grond en zorgvuldig omgespitte akkers, blonde vrouwen en vroolijke leute. De forsche man met het roode gezicht en de lichte wimpers, die het eerst t bericht van den slag in de kombuis gebracht had, was nu klaar met zijn soep, en was met moederlijke zorgzaamheid bezig de windsels van een jongen weder te schikken, die een arm uit 't lid had gevallen. Bert was bezig de laatste stukjes brood in het restje van zijn soep te brokkelen, er zoo lang mogelijk over doende, toen hij plotseling bemerkte, dat iedereen keek naar een paar voeten, die in den sterk hellenden open deur-ingang bungelden. Kurt verscheen en hurkte neer op het hengsel. Op de een of andere mysterieuze wijze had hij zich weten te scheren en zijn goud-blonde haar glad te strijken. Hij had bizonder veel van een cherubijn. ,,De Prins," zeide hij. Een tweede paar laarzen volgden, die breede en grootsche gebaren maakten in hun pogingen om de deurlijst te voelen. Kurt zette ze hierop en de Prins, geschoren en geborsteld en met opgedraaide snorren, en helder en groot en verschrikkelijk, liet zich neerglijden, zoodat hij schrijlings op de deur kwam te zitten. Al de manschappen en ook Bert, richtten zich op en salueerden. De prins monsterde hen met het gebaar van een man, die te paard zit. Het hoofd van den kapitein verscheen naast hem. '-f Toen beleefde Bert een vreeselijk oogenblik. De blauwe gloed van s Prinsen oog viel op hem, de groote vinger wees naar hem, en er werd iets gevraagd. Kurt kwam tusschenbeiden en legde iets uit. „So," zei de Prins en hiermede had hij met Bert afgedaan. Toen sprak de Prins de mannen toe in korte, heldhaftige volzinnen, zich met de eene hand aan het hengsel vasthoudend en met de andere prachtig-afwisselende gebaren wuivend. Wat hij zei vei stond Bert niet, doch hij merkte op, dat er een verandering in de mannen plaats greep en dat hun ruggen stijver werden, en aan het eind van volzinnen juichten zij de woorden van den Prins toe. En aan het einde van zijn toespraak begon hun leider luid te zingen en alle manschappen stemden in. „Eine feste Burg ist unser Gott," zongen zij plechtig, met diepe, krachtige stemmen en geweldige geestelijke verheffing. Het paste al verbazend weinig bij een ontredderd, half onderstboven drijvend en zinkend luchtschip, dat buiten gevecht gesteld en door den storm eenvoudig uit den strijd weggeblazen was na een zoo goed als weerlooze stad gebombardeerd te hebben op een wijze zóó wreed, als nergens in de wereldgeschiedenis kan aangetoond worden. Maar toch was het zingen bizonder aangrijpend. Bert was er diep door bewogen. Hij kon de woorden van Luther's schoone hymne met meezingen, doch ook hij opende den mond en uitte luide, diepe en oetrekkehjk welluidende klanken. Ver beneden hen trof dit luide zingen het oor van een klein-kampement bekeerde half-blanke Indianen die boomen aan 't kappen waren. Zij waren bezig hun ontbijt te nuttigen, doch holden vreugdevol naar buiten, geheel voorbereid op de komst van den Messias. Zij keken sprakeloos van verbazing op naar de gehavende, verwrongen „Vaterland, die door den storm werd voortgejaagd. Het zingen hield op. En toen, na een lange tusschenpoos, klonk er een stem van den nemel „Vat heet tit land hier ?" Zij antwoordden niet. Zij verstonden het niet, hoewel de vraag even daarna herhaald werd. En eindelijk dreef het monster noordwaarts weg over een bergketen, bedekt met pijnwouden, en men zag het niet meer. Toen begon er een lang en opgewonden dispuut. Toen het zingen gestaakt werd, bungelden de beenen van den prins de gang weer in en allen waren bereid om als helden zich te geven en heldendaden te verrichten. „Smallways !" riep Kurt, „kom hier!" § 5- En toen deed Bert, onder Kurt's leiding, zijn eerste ondervinding op als lucht-matroos. De taak, die onmiddellijk voor den kapitein der „Vaterland' lag, was één zeer eenvoudige. Hij moest zich drijvende houden. Hoewel de wind zijn vroegere kracht verloren had, was hij toch nog sterk genoeg om het landen van zulk een lompe massa buitengewoon gevaarlijk te maken, zelfs al had de Prins het wenschelijk geacht te landen in een bewoonde streek en aldus gevaar te loopen, gevangen genomen te worden. Het was noodzakelijk het schip drijvende te houden tot de wind ging liggen en dan zoo mogelijk neer te dalen in het een of ander eenzaam district van het Territorium, waar er kans zou zijn op repareeren of redding door een der andere rondzoekende luchtschepen. Om dit dus te bewerkstelligen moest men het gewicht zooveel mogelijk verminderen en derhalve werd Kurt met een dozijn mannen aangewezen om af te dalen tusschen de vernielde luchtschotten en het omhulsel geleidelijk af te snijden, naarmate het schip zonk. En zoo klauterde Bert dan, met een scherpen hartsvanger rond over netwerk, vier duizend voet hoog in de lucht, trachtend Kurt te verstaan als hij Engelsch sprak en te gissen, wat hij zei als hij zich van Duitsch bediende Het was een karweitje om duizelig van te worden, maar toch lang niet zoo verschrikkelijk als een over-voede lezer, die in een warm vertrek zit, zich wel zou verbeelden. Bert kon heel goed naar beneden kijken en het woeste, tot het gebied der Noordpool behoorende landschap gadeslaan, dat nu geen teekenen van menschelijk leven meer vertoonde ; een land met steile rotsen en watervallen en breede, voortschietende, onbevaren rivieren, met kreupelhout en boomen, die steeds dwergachtiger werden, naar- mate de dag verstreek. Hier en daar waren de heuvelen en de holten bedekt met sneeuw. En boven dit alles werkte hij, er op los hakkend in de taaie, gladde, geoliede zijde en zich stevig vasthoudend aan het netwerk. Na eenigen tijd sneden zij een verwarde massa van stalen stangen en draden los van het frame, en een groot brok zijden blaas, en dit alles viel naar beneden. En 't was byzonder moeilijk werk, want onmiddellijk vloog het luchtschip de hoogte in met een vaart, alsof ze heel Canada lieten vallen. De zijde spreidde zich uit in de lucht, zweefde naar beneden en kwam neer over een nauwe bergpas. Bert klemde zich als een aap aan zijn touwen vast en hield zich gedurende vijf minuten volkomen stil. Maar toch was er iets byzonder opvroolijkends in dit gevaarlijke werk, vond hij. En bovenal had hij het gevoel van niet langer alleen te staan en met wantrouwende oogen aangekeken te worden als vreemdeling ; hij had nu een zeker doel met hen gemeen en werkte op kameraadschappelijke wijze om 't hardst met hen. En ook begon hij voor Kurt veel respect en genegenheid te voelen, die tot nu toe slechts in hem gesluimerd hadden. Als Kurt aangewezen werd om een karwei op te knappen, was hij bepaald bewonderenswaardig : hij wist overal iets op, was behulpzaam, overwerkte zijn mannetjes niet en toch gebeurde alles vlug. 't Was of hij overal tegelijk was. Dan vergat je, dat hij nog zoo'n rozig jongensgezicht en nog zoo'n luchtige, vroolijke wijze van optreden had. Zoodra stondt je niet ergens voor of hij was bij de hand met goeden raad. Hij was als een oudere broeder voor zijn mannen. In 't geheel bevrijdden zij het schip van drie groote massa's vernielde onderdeelen, en toen was Bert blij, dat hij weer naar boven kon klauteren naar de hutten en plaats maken voor een tweeden ploeg. Hij en zijn makkers kregen warme koffie, want het was een koud karweitje geweest, al hadden zij handschoenen aan. Zij dronken het heete vocht uit en keken elkaar met voldoening aan. Een man zei vriendschappelijk iets in 't Duitsch tot Bert en Bert knikte en glimlachte maar. Door bemiddeling van Kurt kreeg Bert, wiens enkels bijna bevroren waren, een paar waterlaarzen van een der buitengevechtgestelde mannen. In den namiddag verminderde de kracht van den wind aanzienlijk, en er dreven nu en dan kleine sneeuwvlokken voorbij. Ook begon er zich meer sneeuw te vertoonen op aarde en de eenige boomen waren boschjes pijnboomen en sparren in de lager-gelegen valleien. Kurt begaf zich met drie mannen in de nog onbeschadigde gasschotten, liet een zekere hoeveelheid gas ontsnappen en maakte een aantal scheur-vlakken gereed om neder te dalen. Ook de nog restende bommen en ontplofbare stoffen in het magazijn werden overboord geworpen, en vielen met donderende slagen in de wildernis daar beneden. En omstreeks vier uur in den namiddag op een uitgestrekte en rostachtige vlakte, in 't gezicht der met sneeuw-bedekte „Pluk er nóg wat als je 't graag wilt," zei Kurt. Dit deed Bert, terwijl Kurt er bij stond en hem gadesloeg. ..Grappig toch, dat je altijd bloeme' wil plukke," zei Bert. Kurt had hier verder niets bij te voegen. Zij gingen verder en zeiden langen tijd weder niets. Eindelijk kwamen ze aan een rotsige hoogte, waarop zij een beter kijk op den waterval hadden. Daar bleef Kurt stilstaan en ging op een rotsblok zitten. ,,Dat is juist, wat ik wilde zien," legde hij uit. ,,'t Lijkt er wel niet èrg veel op, maar toch genoeg." „Op wat'?" „Op een andere waterval waar ik vroeger wel geweest ben." Plotseling vroeg hij : „heb je een meisje, Smallways ?" „Grappig," zei Bert, ,,'k vertrouw, dat 't door die bloeme' komt — maar ik dacht net an d'r." „Ik ook." „Wat ! Edna ?" „Nee. Ik dacht aan mijn Edna. We zullen allemaal wel Edna's hebben, maar dat is nu allemaal voorbij, 't Is anders wel hard als ik er aan denk, dat ik haar niet één minuutje kan zien — of haar kan laten weten, dat ik aan haar denk." „O, maar waarschijnlijk zult u haar in goeie gezondheid terug zien." „Neen," zei Kurt beslist. „Ik wéét 't." „Ik ontmoette haar," ging hij voort, „op een plaats, die veel gelijkt op deze — in de Alpen — Engstlen Alp. Daar is een waterval die tamelijk veel op deze lijkt — een breede waterval, die neerstort naar Innertkirchen. Daarom ben ik hier vanmorgen heengegaan. Wij zonderden ons stilletjes af en brachten er samen een halven dag aan door. En toen plukten wij ook bloemen. Net zulke bloemen als jij daar hebt. Ik geloof zelfs, dat 't dezelfde waren — gentianen." „Ja, dat begrijp ik wel," zei Bert. „Edna en ik hebben zooiets ook wel es gedaan. Ja, ja, bloemen en zoo. 't Lijkt nou asof 't jare geleje' was. „Ze was heel mooi en moedig en toch ook weer schuchter. Mein Gott ! 't Brandt in me van verlangen om haar, vóór ik sterf, nog eens te zien en haar stem nog eens te hooren. Waar zou ze zijn ? Kijk es hier, Smallways, ik zal een brief schrijven, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat — En hier zit haar portret." Hij legde even de hand op zijn borstzak. „O, u zult 'r wel in gezondheid weerzien," zei Bert. „Neen ! Ik zal haar nooit weerzien. . . . Ik begrijp alleen niet, waarom menschen elkaar moeten ontmoeten, om dan dadelijk weer van elkaar gescheurd te worden. Dat ik haar niet weer zal zien, weet ik even zeker, als dat de zon weer op zal gaan en dat die waterval voort zal gaan, met over die rotsen te storten, na mijn dood. . . . Oh ! Alles, wat de menschen ooit gedaan hebben — alles wat ze nog ooit zullen doen, is zotternij en geweld en wreede dwaasheid, domheid en domme haat en zelfzuchtige eerzucht. Gott ! wat een ontzettende verwarring is het leven altijd geweest — al die veldslagen en slachtingen en ongelukken, al de haat, en de wreede daden, de moorden, en al het uitgezuig, het lynchen en het bedriegen. Ik ben er vanmorgen beu van, alsof ik 't nu voor 't eerst begrepen heb. En ik hèb dit alles nü eerst begrepen. Als je levensmoe bent, dan wordt 't tijd voor je om te sterven. Ik heb den moed verloren, en het dreigend zwaard van den dood hangt boven mij. De dood is heel nabij en ik weet, dat 't voor mij 't einde zal zijn. Maar bedenk toch es hoe vol hoop ik nog kort geleden was, hoe 't heele leven nog voor me lag met al zijn mogelijkheden !. . . Wij zijn niet anders dan mieren in een mierenhoop — steden in een wereld, die er niet op aankomt ; die haar gang gaat en uitloopt op niets. New-York — de verwoesting van New-York kan ik zelfs niet vreeselijk vinden. New-York was niets dan een mierenhoop, die door den voet van een dwaas uit elkaar geschopt werd ! Denk je er toch eens in, Smallways ; óveral heerscht er oorlog ! Zij zijn bezig hun beschaving met geweld te vernietigen vóór ze haar nog goed gemaakt hebben. Wat de Engelschen deden in Alexandrië, de JapaneezentePort-Arthur, de Franschen te Casablanca, gebeurt nu overal. Overal ! In Zuid-Amerika zijn ze zelfs onderling bezig te vechten ! 't Is nergens veilig ■— en nergens heerscht er vrede. Er is geen plek waar een vrouw zich met haar dochter kan verbergen en in vrede leven. De oorlog vaart door de lucht, en bommen vallen neer in den nacht. Vreedzame lieden komen 's morgens hun huizen uit, en zien over zich heen trekken luchtvloten — die den dood laten neerdruppelen !" HOOFDSTUK VIII. WERELDKRIJG. § i- Slechts zeer langzaam drong het tot Bert's besef door, dat de geheele wereld krijg voerde en begon hij zich eenigermate al die dichtbevolkte landen ten zuiden van deze eenzame Noordpoolstreken voor te stellen als lamgeslagen van schrik over deze pasuitgevonden vloten, die de lucht doorschoten. Hij was niet gewoon aan de wereld te denken als aan een geheel, doch als aan een grenzenloos „achterland, "vol gebeurlijkheden, dat achter zijnonmiddellijken gezichtseinder lag. Oorlog was in zijn verbeelding iets, dat een bron van nieuws opleverde ; iets, dat geschiedde binnen een beperkt gebied, dat „het Tooneel van den Krijg" heette. Doch nu was de geheele atmosfeer het Tooneel van den Krijg. Zóó dicht achter elkander waren de natiën geijld langs het pad der uitvinding en nasporing, zóó geheim en toch zoo in hoofdzaken gelijk, waren hunne plannen en vindingen, dat een paar uur nadat de eerste vloot van Frankenland uit, de lucht inging, een Aziatische Armada westwaarts toog, hoog over de zich verbazende millioenen in de Gangesvlakte, heen. Doch de toebereidselen van het Oost-Aziatisch Verbond waren op een veel reusachtiger schaal dan die van Duitschland. „Hiermede halen wij het Westen in en komen voor," zei Tan Ting-Siang. „Wij herstellen den wereldvrede, die deze barbaren verstoord hebben." Hun heimelijkheid en snelheid van handelen en hunne uitvindingen overtroffen verre die der Duitschers, en waar de Duitschers honderd man aan het werk hadden, hadden de Aziaten er tienduizend. Naar hunne groote luchtparken te Chinsi-fu en Tsingijen werd met de mono-rails, die nu door geheel China geweven waren, een onbeperkt aantal bekwame werklieden vervoerd ; werklieden, die ver boven het gewone peil der Europeesche werkkrachten stonden. De tijding der Duitsche wereld-overrompeling verhaastte slechts hun toebereidselen. Het valt te betwijfelen of de Duitschers tijdens het bombardement van New-York, alles bij elkaar, driehonderd schepen bezaten; de Aziatische vloten, die oost-, west-en zuidwaarts vlogen, telden er tezamen verscheidene duizenden. Bovendien bezaten de Aziaten een werkelijke, in den strijd uitnemend bruikbare vliegmachine, Niaio, zooals ze genoemd werd, die oneindig veel beter was dan de Duitsche Aan den onderkant bevond zich één enkel groot wiel. De berijder zat schrijlings op een zadel, evenals bij deButteridge-machine, en was bewapend met een groot, tweesnijdend, met twee handen te hanteeren zwaard en voorts nog met een geweer, dat met ontplofbare kogels geladen werd. § 3- Wij schrijven al deze bizonderheden neer en vergelijken de verschillende punten van overeenkomst en verschil der Amerikaansche en Duitsche aeroplanes en bestuurbare ballons, doch geen van hen, die medestreden in dezen monsterachtigen verwarden strijd boven de Amerikaansche meren, was zich duidelijk bewust van een dezer feiten. Elk der partijen bond den strijd aan met iets onbekends, onder totaal nieuwe omstandigheden en met een toestel, dat, zelfs zonder vijandelijke aanvallen, in staat was iemand op onthutsende wijze te verrassen. Plannen van actie, pogingen om gezamenlijk te manoeuvreeren draaiden noodzakelijkerwijs op niets uit zoodra het gevecht begon, zooals ze dit eveneens deden in bijna al de vroegere zeeslagen met pantserschepen der vorige eeuw. Elk kapitein moest dus zijn toevlucht nemen tot een persoonlijk optreden en eigen taktiek ; zoodat het niet één groote slag was, doch een aantal kleine slagen. Een' toeschouwer als Bert Smallways leek het een reeks voorvallen toe, waarvan sommigen geweldig, anderen weder onbelangrijk doch die, over 't geheel genomen, onsamenhangend waren. Niet eenmaal kreeg hij het idee, dat er om een bepaald punt gestreden werd, dat veroverd of verlaten werd. Hij zag geweldige dingen gebeuren en eindelijk ging zijn wereld onder in onheil en ramp. Hij zag den slag van den grond af, vanuit Prospect Park en van het Geiten-Eiland, waarheen hij gevlucht was. Doch hoe hij op den grond kwam, dient nader verklaard te worden. De Prins had, lang vóór de „Zeppelin" zijn kampement in Labrador vond, het bevel over de vloot weder op zich genomen door middel van de draadlooze telegraphie. Op zijn bevel had de Duitsche luchtvloot, welker tirailleurs over de Rocky-Mountains voeling hadden gehad met de Japanners, zich saamgetrokken bij de Niagara en daar zijn komst afgewacht. Vroeg in den morgen van den twaalfden had hij zich bij hen gevoegd en toen zag Bert voor het eerst de stroomversnelling der Niagara, terwijl hij omstreeks zonsopgang exercitie had buiten op het middelste gasschot. De „Zeppelin" vloog op dat moment zeer hoog en ver beneden zich zag hij het water in de stroomengte gemarmerd met schuim en verder westwaarts de groote halve-cirkel van den Canadeeschen waterval schitteren en schuimen in het horizontaal vallende zonlicht, een onafgebroken dreunend gerommel hemelwaarts zendend. De beide Aziatische vliegmachines. Hij bleef er naar staan kijken en het katje besnuffelde haar. „Kapot !" zei hij. Plotseling keek hij hevig ontsteld op. Tusschen de boomen door kwamen langzaam twee lange, magere gestalten op hem toe. Zij waren erg besmeurd en gehavend en ze hadden een verband om het hoofd ; de achterste hinkte en had een witte lap als zwachtel om het hoofd, doch de voorste had nog steeds zijn vorstelijke houding bewaard, niettegenstaande zijn linker arm deerlijk verbrand was, zoodat hij er loodkleurig-rooduitzag. Het was Prins Karl Albert, de Krijgsgod, de „Duitsche Alexander," en de man achter hem was de man met het vogelgezicht, wiens hut hem eens afhandig gemaakt en aan Bert gegeven was. § 6. Met de verschijning dezer twee begon er een nieuw tijdperk op Goat Eiland voor Bert. Hij was nu niet langer een eenzaam representant der menschheid en werd weder een tot de maatschappij behoorend wezen, een mensch in een door menschen bewoond wereldje. Een oogenblik lang waren deze twee vol verschrikking voor hem, doch daarna leken ze hem begeerlijk als broeders. Zij waren in dezelfde netelige positie als hij, op een onbewoond eiland achtergelaten, en wisten niet wat te doen. Hij wenschte vurig te vernemen, wat er met hen was voorgevallen. Maar wat gaf hem die wensch, waar de een een Prins en beiden tot een vreemd land behoorende krijgslieden waren en misschien geen van beiden verstaanbaar Engelsch sprak. Zijn aangeboren vrijheidszin van Londenaar vloeide te mild om hieraan te denken en de Aziatische vloten zouden toch zeker al dergelijke onbeduidende verschillen wel uit den weg geruimd hebben. „Hal-lö !" zei hij. ,,'Oe komme' jullie hier ?" „Dat is die Engelschman, die ons de Butteridge machine bracht," zei de vogelbek-officier in 't Duitsch, en toen op een ontzetten toon, toen Bert naderbij trad ! „Salueer !" en toen nog eens luider ..Salueer !" „Go !" zei Bert en bleef staan, terwijl hij zacht een tweede opmerking mompelde. Hij bleef hen aanstaren en salueerde onbeholpen en werd opeens een heimelijk-vijandelijk wezen met wien samenwerking onmogelijk was. Een tijdlang stonden deze twee tot vervolmaking opgevoerde moderne aristocraten het moeilijke probleem aan te staren, dat de Anglo-Saksische burger, die, gehoorzamend aan de een of andere geheimzinnige wet in zijn bloed, geen dwang duldde noch democraat wilde zijn, hen bood. Bert was geenszins een schoon wezen, doch zonder te kunnen verklaren, hoe dit kwam, zag hij ertoch weerstandkrachtig uit. Hij had zijn goedkoope sergepak aan, dat nu op meer- dere plaatsen de teekenen van den tand des Tijds droeg, en daar het hem tamelijk los om 't lijf hing, zag hij er breeder in uit dan hij werkelijk was ; hij droeg voorts een witte Duitsche pet, die hem veel te groot was en zijn broek zat om zijn beenen gekreukeld, met de pijpeinden bij de gummi-bottines van een dooden Duitschen luchtschipper ingestoken. Hij had geheel het voorkomen van een mindere, maar van een mindere, die wel eens niet gemakkelijk kon blijken, en instinctmatig haatten ze hem. De Prins wees naar de vliegmachine en zei iets in gebroken Engelsch, dat Bert voor Duitsch hield en niet begreep. Hij gaf hem dit te kennen. ..Duramer ! zeide de vogelbek van uit zijn windsels. De Prins wees nogmaals met zijn ongekwetste hand. „Jij versteht die Drachenflieger ?" Bert begon den toestand te begrijpen. Hij keek eens naar de Aziatische machine. Onbewust nam hij de gewoonten van Bun-Hill weder aan. ,,'t Is buitenlandsch fabrikaat," zei Bert, het antwoord in 't midden latend. De beide Duitschers beraadslaagden. „Je bent — 'n expert ?" zei de Prins. „ k Geloof wel, dat we u kunne' helpe'," zei Bert, precies op de manier, waarop Grubb dit zou gezegd hebben. De Prins zocht rond in zijn Engelsche woordenrijkdom. „Is dat," zei hij, „goet om te fliegen ?" Bert dacht na en krabde zich langzaam de kin. „'k Mot 't eerst es bekijke'," antwoordde hij „Hij heeft 't leelijk te pakke' !" Hij maakte een geluid met zijn tanden, dat hij ook van Grubb aangeleerd had, stak zijn handen in z'n broekzakken en slenterde terug naar de machine. Grubb had n typische manier om op iets te kauwen, maar Bert kon m dit geval enkel denkbeeldig kauwen. „Daar zitte' drie dage' werk an vast, zei hij, 't zelfde tandengeluid weder doend hooren. Voor 't eerst viel 't hem in, dat er mogelijkheden in die machine scholen. Het was duidelijk, dat de vleugel, die op den grond lag, erg beschadigd was. De drie stutten, die hem stijf moesten houden waren afgeknapt op een rotspunt en het was zeer waarschijnlijk, dat ook de motor erg beschadigd was. De vleugelhaak aan dien kant zat ook scheef, doch waarschijnlijk zou dit niet hinderen bij 't vliegen. Veel meer dan dit scheelde er blijkbaar niet aan het ding. Bert krabde zich den wang nogmaals, en staarde naar de breede, door de zon verlichte watervlakte der Bovenvallen. „We zulle' 't zakie denkelijk wel op kunne' knappe'. Laat mijn maar es begaan." Hij keek nog eens aandachtig naar de machine en de Prins en de officier sloegen hem gade. Te Bunn Hill hadden Bert en Grubb bij de huurmachines tot een groote hoogte opgevoerd een systeem van vervanging van onder deelen , een machine, die al te erg in elkaar lag, om nog te kunnen uithuren, had daarom voor hen toch nog groote waarde. Zij werd een soort van mijn, waaruit hoeveelheden schroeven, moeren, raderen, stangen en spaken, kettingschakels en dergelijke dingen te putten waren ; een mijn van slechtpassende „onderdeelen", om de gebreken aan nog in omloop zijnde machines mede te repareeren. En tusschen de boomen lag immers nog een tweede Aziatische vliegmachine. Het katje streelde Bert's luchtschip-laarzen, zonder dat iemand erop lette. „Repareer die drachenflieger," zei de Prins. „En al heb ik m klaar," zei Bert, wien dit plotseling inviel, „dan kunne' we d'r nog geen een van drieë' mee vliege'." „Ik zal hem besturen," zei de Prins. „Dan heb je veel kans je nek te breke'," zei Bert, na even gezwegen te hebben. De Piins verstond hem niet en lette daarom niet op wat hij zei. Hij wees met zijn gehandschoenden vinger naar de machine en wendde zich tot den officier met een opmerking in 't Duitsch. Deze antwoordde en de Prins maakte een breed gebaar naar de lucht. Toen begon hij te spreken — met blijkbare welsprekendheid. Bert sloeg hem gade en ried de bedoeling ervan, ,,'t Is veel waarschijnlijker, dat je je nek breekt," zei hij. „Maar afijn, vooruit maar, daar gaat ie." Hij begon het zadel en de machine van den Drachenflieger te bekijken, en keek om naar gereedschap. En ook had hij wat olieachtig zwart goedje noodig voor zijn handen en gezicht. Want de eerste stelregel in de reparatiekunst, zooals de firma Grubb en Smallways die kende, was, je handen en gezicht flink en eens voor al zwart te maken. Ook trok hij zijn jas en vest uit, zette zijn pet zorgvuldig achter op zijn hoofd om zich het krabben gemakkelijker te maken. De Prins en de officier schenen van zins te zijn te blijven staan kijken, doch hij wist hun aan het verstand te brengen, dat dit hemzou hinderen en dat hij, „d'r eerst nog es over prakkiseere' moest" voor hij aan 't werk ging. Hier dachten ze over na, maar zijn winkeltijd had hem iets gegeven van het gebiedende, dat vaklui over zich hebben als ze met gewone stervelingen te doen hebben. En eindelijk gingen ze dan ook heen. Bert ging nu recht naar de tweede vliegmachine, nam het geweer en de ammunitie van den aëronaut, en verborg ze in een hoop brandnetels, zoodat hij alles dicht bij de hand had. „Goed zoo,"zei hij en begon toen de overblijfselen der vleugels, die in de boomen hingen, zorgvuldig te onderzoeken. Toen ging hij naar de eerste vliegmachine terug om haar met de andere te vergelijken. De Bunn Hill methode was ook hier zeer goed toe te passen als er niets hopeloos of onbegrijpelijks' aan de machine was. Kort daarop kwamen de Duitschers terug en vonden hem reeds flink besmeerd, terwij hij met een diepzinnig gezicht of hij er alles van begreep, knopjes en schroeven en hefboomen betastte. Toen de officier een opmerking tot hem richtte, maakte hij een afwerend handgebaar. „Nong comprong". Hou je moei maar ! 't Geeft je toch niks." Toen viel hem iets in. „Die dooie vent daarginds, die moet nog begrave' worde", zei hij, met zijn duim over zijn schouder wijzend. § 7- Met de verschijning van deze twee mannen had Bert's geheele heelal weder een ander aanzien gekregen. Er was een gordijn gevallen voor de geweldige en vreeselijke eenzaamheid, die hem neerdrukte. Hij was nu in een wereldje van drie menschen, een heel klein wereldje, dat zijn brein desniettegenstaande vervulde met allerlei plannen en listige ideeën. Waar zouden zij aan denken. Honderd bezige gedachtetjes weefden zich samen, terwijl hij daar ijverig aan 't schroeven was aan de Aziatische vliegmachine. Nieuwe ideeën kwamen in hem op als bellen in spuitwater. „Gö," zei hij plotseling. Hij was juist tot 't besef gekomen van het onredelijke, dat juist deze beide mannen nog leefden, terwijl Kurt dood was. De geheele bemanning der „Hohenzollern" was doodgeschoten of verbrand of te pletter gevallen of verdronken, en deze twee, die zich in de gewatteerde voorkajuit hadden schuilgehouden, waren ontkomen. „Ik geloof waarachtig, dat ie denkt, dat 't die rotster van 'm weer is," mompelde hij, en voelde een bovenmatige ergernis. Hij ging weder rechtop staan en wendde zich naar de beide mannen. Zij stonden naast elkaar hem gade te slaan. „Ja, dat helpt niks of je daar al staat te koekeloere', dat brengt me alleen maar in de war," zei hij. En toen, ziende, dat ze hem niet begrepen, ging hij op hen toe met den schroefsleutel in de hand. Het viel hem op, terwijl hij dit deed, dat de Prins een zeer groote, en krachtige gestalte had, en dat hij er byzonder kalm uitzag. Maar toch zei hij, tusschen de boomen wijzend, ,,'n dooje !" De officier kwam tusschenbeide met een antwoord in 't Duitsch. „Dooie man !" zei Bert tot hem. „Daar." Het kostte hem veel moeite hen er toe te bewegen den dooden Chinees te gaan inspecteeren, en eindelijk bracht hij hen erheen. Toen maakten zij hem duidelijk, dat zij hem, als gewoon sterveling, beneden den rang van officier, het uitsluitend voorrecht toekenden het lijk te mogen wegruimen, door 't naar den waterkant te sleepen. Er volgden enkele opgewonden gebaren en eindelijk verlaagde de officier zich in zooverre, dat hij meehielp. Samen sleepten zij den slappen en nu opgezwollen Aziaat tusschen de boomen door en na een paar malen gerust te hebben -— want het was een heel vrachtje om te sleepen — wierpen ze hem in den westelijken val. Bert'keerde eindelijk naar zijn vliegmachine terug met pijnlijke armen en in een staat van sombere opstandigheid. „Verdomd brutaal !" zei hij. „Ze motte' anders niet denke', dat ik een van hun schoreme Duitsche slave' ben !" „Zoo'n trotsche schooier !" En toen begon hij erover na te denken, wat er wel gebeuren zou als de vliegmachine hersteld was — als ze tenminste te herstellen was. De beide Duitschers gingen heen en na eenig nadenken nam Bert verscheidene moeren af, trok zijn jas en vest weer aan, stak de moeren in zijn zak en verborg het stel gereedschappen van de tweede vliegmachine in den gaffel van een boom. „Goed zoo", zei hij, terwijl hijnadezenlaatsten voorzorgsmaatregel naar beneden sprong. Terwijl hij naar de machine aan den waterkant terugkeerde, verschenen de Prins en diens metgezel weder. De Prins stond een poosje te kijken naar zijn vorderingen en ging toen naar de „Parting of the Waters" (waar het water der Vallen zich verdeelt in afzonderlijke rivieren) en bleef daar in gedachten verzonken,met gekruiste armen den stroom op staan kijken. De officier kwam naar Bert toe, zwanger van een Engelschen volzin. „Ga," zei hij met een verduidelijkend gebaar, „und eet." Toen Bert in het ververschingsloodsje kwam, bevond hij, dat al het voedsel verdwenen was, uitgezonderd een afgepast rantsoen corned beef en drie beschuiten. Hij staarde er met open mond en oogen naar. Het katje kwam met een aanhalig gesnor onder het bankje achter het buffet vandaan. „Natuurlijk !" zei Bert. „Waar is jouw melk ?" Een oogenblik lang stond hij zich ernstig boos te maken, nam toen het bord in de eene hand en de biscuits in de andere en ging, al gemeene woorden mompelende betreffende „het vrete," den prins zoeken. Hij trad naderbij zonder te salueeren. „Zeg es !" zei hij verwoed. „Wat heeft dat te beteekene', voor den duivel ?" En nu volgde er een totaal onbevredigende woordenstrijd. Bert verklaarde in het Engelsch de Bunn Hill theorie omtrent de verhoudingen tusschen voedsel en vaardigheid, de vogelbek antwoordde in het Duitsch met beweringen over natieën en discipline. Nadat de Prins Bert's hoedanigheid en lichaamsbouw had geschat, trad hij plotseling brutaal-handelend op. Hij greep Bert bij den schouder en schudde hem door elkaar, zoodat zijn zakken rammelden, riep hem luidkeels iets toe en wierp hem, terwijl Bert zich hevig verweerde, van zich af. Hij gaf hem een slag alsof Bert een Duitsch gemeen soldaat was. Bert ging achteruit, bleek en verschrokken, maar vast besloten tot één ding, nl., dat hij het aan zijn eer verplicht was, op den prins „los" te gaan. „Gó !" hijgde hij, zijn jas dichtknoopend. „Vil je nou gaan !" riep de Prins, en toen, toen hij de opstandige schittering in Bert's oog opmerkte, trok hij zijn sabel. De vogelbek kwam tusschenbeide, en zei iets in het Duitsch en wees naar de lucht. Ver weg in het Zuidwesten verscheen een Japansch luchtschip, dat snel in hun richting kwam. Hiermede eindigde hun strijd. De Prins besefte den staat van zaken het eerst en ging het eerst op de vlucht. Alle drie remden ze als hazen naar deboomen en liepen heen en weer, zoekend naar een schuilplaats totdat ze een valleitje vonden, waarin het gras heel hoog en weelderig groeide. Daar hurkten ze alle drie op nog geen zes el afstand van elkaar neer. Langen tijd bleven ze hier, tot aan den hals in het gras en door de takken heen naar het luchtschip uitkijkend. Bert had een stukje cornedbeef laten vallen, maar de biscuits had hij nog in de hand en deze at hij nu kalmpjes op. Het monster kwam bijna recht boven hen en ging toen weder verder naar Niagara en daalde achter het krachtstation. Zoolang het dichtbij was, zwegen alle drie, doch nadat het verdwenen was, begon het dispuut opnieuw, dat enkel door het elkaar niet verstaan afliep zonder onmiddellijke, gewelddadige gevolgen. Bert begon, en hij praatte al maar door, er niet om gevend of ze hem verstonden of niet. Doch in zijn stem moesten zijn boosaardige voornemens doorgeklonken hebben. „Je wilt die machine weer heel hebbe'," zei hij eerst, „dan kun je beginne met je hande' thuis te houde' !" Hierop werd geen acht geslagen en hij herhaalde het. „Je denkt dat je een vent voor je hebt die je schoppe' en slaan kan zooas je je soldate' doe, maar dat heb je glad mis, hoor. Begrepe' ? Ik heb al meer dan genoeg van jullie en je flauwe kul. Ik heb over jullie nagedacht, over ju li; en je oorlog en je rijk, en die heele rotboel, 'n Rotboel is 't, zeg ik je. Jullie Duitschers hebben van 't begin tot 't einde al die ellende teweeggebracht in Europa. En allemaal voor niks. Niks dan stomme hoovaardigheid ! Alleen omdat je de uniformen en de vaandels had ! Daar heb je mijn, bijvoorbeeld ik verlangde d r niks na met jullie te doen te hebbe'. Ik gaf geen spat om jullie allemaal. Toen krege' jullie me te pakke' eigenlijk hebbe' jullie me gestole en daar zit ik nou, duizende' mijlen van 'uis en alles af, en jullie heele rotvloot ligt an reepjes. En zou je nou nóg anderen op hun kop wille' zitte' ? Nee, hoor, met mijn lap je'm dat niet ! ,,Zie maar es eerst naar al 't kwaad dat je aangericht hebt, de manier waarop je New-York verwoest heb, en alles wat je vernield hep. Zul je dan nooit leere' ?" De twee Duitschers sloegen hem gade, terwijl hij daar neerhurkte. Het leek Bert een oogenblik lang, dat de Dood zeer nabij was. Toen wendde de Prins zich af en beiden gingen naar de vliegmachine. „Gö !" fluisterde Bert en uitte toen zacht een enkel scheldwoord. Hij bleef daar misschien nog een minuut of twee, drie hurken, sprong toen op, en ging regelrecht naar het geweer dat hij tusschen de brandnetels verborgen had. § 8. Hierna was er natuurlijk geen quaestie meer van dat Bert nog onder de bevelen van den prins stond of dat hij voortging met het repareeren der vliegmachine. De beide Duitschers namen deze laatste in bezit en begonnen er aan te werken. Bert ging met zijn nieuwe wapen naar het terrein bij de Terrapin rots en ging daar zitten om het te onderzoeken. Het was een kleine karabijn met een groote patroon en een bijna vol magazijn. Hij nam de patroon er voorzichtig uit en probeerde toen den trekker en de monteerdeelen totdat hij er zeker van was, dat hij het gebruik er van kende. Toen laadde hij het weder zorgvuldig. Hij voelde zijn honger weder opkomen en ging met zijn geweer onder den arm heen, om in en óm de kantine-loods te schummen. Hij was verstandig genoeg te beseffen, dat hij zich niet aan den prins moet vertoonen mèt zijn geweer. Zoolang zij hem ongewapend waanden zouden zij hem met rust laten, doch je wist heelemaal niet wat die Napoleontische figuur wel zou den, als hij Bert's geweer zag. En ook vermeed hij hen, omdat hij voelde, dat er in hem langopgekropte woede kookte, en hij bang was de lust te voelen hen dood te schieten, en toch voelde hij, dat het iets vreeselijks zou zijn om te doen. De beide zijden van zijn on-consequente beschaving streden in hem. Dicht bij de loods dook het katje weder op, klaarblijkelijk erg belust op melk. Dit verhoogde Bert's eigen nijdige gevoel van honger zeer. Hij begon in zichzelven te praten terwijl hij rondschumde en stond een oogenblik later stil om den beiden mannen beleedigingen toe te roepen. Hij had het over oorlog en trots en Imperialisme. ,,'n Andere prins zou mêt z'n mannen enz'n schipzijn omgekomme'!" riep hij. De beide Duitschers bij de machine hoorden zijn stem telkens tusschen het geklater van het water door. Hun blikken ontmoetten elkaar en zij glimlachten even. Eerst was hij van plan in de cantineloods op hen te blijven wachten, maar toen viel het hem in, dat hij ze dan allebei vlak bij zich zou krijgen. Daarom slenterde hij even daarna heen naar de punt van Luna Eiland om over den toestand na te denken. Deze leek hem eerst vrij eenvoudig, doch naarmate hij wikte en woog vermenigvuldigden de moeilijkheden zich. Beiden hadden sabels — had een van tweeën wellicht een revolver ? En dan, als hij ze allebei doodschoot, zou hij het voedsel misschien niet kunnen vinden. Tot nu toe had hij met het geweer onder den arm rondgeloopen, met een gevoel van macht en veiligheid, maar wat zou het gevolg zijn als zij het geweer zagen en besloten hem een hinderlaag te leggen ? Goat-Eiland leent zich hier uitstekend voor, daar 't bedekt is met boomen, rotsen, kreupelhout en heuvelachtig terrein. Waarom zou hij ze eigenlijk niet allebei neerschieten ? „Ik kan niet," zei Bert. „Ik mot 'tr toe opgezweept worde'." Maar het was een fout uit hun nabijheid weg te gaan. Dat werd hem plotseling duidelijk. Hij moest hen bespieden. Dan kon hij immers zien wat ze uitvoerden, of ze een van beiden een revolver hadden, en waar zij het voedsel verstopt hadden. En ook zou hij beter kunnen opmaken wat ze tegen hem in 't schild voerden. Als hij hen niet bespiedde, zouden ze straks beginnen het hem te doen. Dit scheen zoo vanzelf sprekend, dat hij diensovereenkomstig begon op te treden. Hij ging zijn kleeding eens na en wierp zijn boord en de opzichtige witte pet in hetwaterveronderhem. Hij zette zijn kraag op om elk in 'toog vallend plekje wit van zijn vuile hemd te verbergen. Het gereedschap en de moeren in zijn zakken vertoonden een neiging om te rammelen, maar hij schikte ze nog eens opnieuw en wikkelde er eenige brieven en zijn zakdoek om. Hij ging uiterst behoedzaam op weg, en luisterde en loerde bij iedere schrede. Toen hij zijnen tegenstanders naderde, maakte een luid gegrom en gekraak het hem gemakkelijk te bepalen waar zij waren. Hijvond hen gewikkeldin, wathemtoeleek een worstelwedstrijd met de vliegmachine. Zij hadden hunne jassen uitgetrokken, en hunne sabels terzijde gelegd, en werkten op grootsche wijze. Klaarblijkelijk waren zij bezig de machine te keeren en schenen veel last te hebben van de lange staart tusschen de boomen. Toen hij hen in 't oog kreeg, wierp hij zich plat op den grond en kroop een valeitje in. Om den tijd te dooden hield hij zich nu en dan onledig met op een van beiden aan te leggen. Hij vond het bizonder interessant hen gade te slaan ; zóó interessant, dat hij nu en dan aandrang gevoelde hen de een of andere raadgeving toe te roepen. Hij bedacht, dat als ze de machine gekeerd hadden, ze de moeren en gereedschappen onmiddellijk zouden noodig hebben. Dan zouden ze hem gaan zoeken, want ze zouden natuurlijk dadelijk tot de conclusie komen, dat hij ze verborgen had. Zou hij zijn geweer verbergen en een handje helpen voor wat voedsel? Hij voelde dat hij, nu hij eenmaal de beveiligende nabijheid ervan gevoeld had, er niet weder van kon scheiden. De zon steeg naar haar hoogtepunt en dien morgen zag hij,hoewel de Duitschers het niet deden, ver in het zuiden een Aziatisch luchtschip, dat snel oostwaarts stevende. Eindelijk hadden zij de vliegmachine gewend en deze rustte nu op haar wiel, met de haken naar de vallen gekeerd. De beide officieren wischten hunne gezichten af, trokken hunne jassen weder aan, gespten hunne sabels om, en spraken elkaar toe, als mannen die elkaar gelukwenschen, na een morgen hard werken. Toen gingen ze snel op de cantine-loods toe. Bert er onmiddellijk achteraan ; maar hij zag, dat het onmogelijk was vlug en geruischloos genoeg te naderen om de bergplaats van het voedsel gewaar te worden. Toen hij hen weder te zien kreeg, zaten ze met hun rug tegen de loods, met borden op de knieën, en een blik cornedbeef en een bord vol biscuits tusschen hen in. Zij schenen nogal opgeruimd en eenmaal zag hij den Prins lachen. Toen Bert hen aldus zag eten, liet hij plotseling al zijn plannen varen, 'n Verwoede honger gaf den doorslag. Hij verscheen plotseling voor hen op een afstand van misschien twintig pas, met de karabijn in de hand. ,,'Anden op !" zie hij op luiden verwoeden toon. De Prins aarzelde even en toen gingen twee paar handen omhoog. De karabijn had hen beiden volkomen verrast. „Sta op," zei Bert, „„Leg die vork neer !" Weder gehoorzaamden zij. „Die kant uit," zei hij. „Vooruit !" De Prins gehoorzaamde met merkwaardige vlugheid. Toen hij aan den anderen kant der open plaats kwam, zei hij snel iets tegen den officier en beiden, hun waardigheid geheel uit het oog verliezend, liepen hard weg. Achteraf viel het Bert tot zijn groot misnoegen in, dat hij hunne sabels had behooren af te nemen en hij riep hen nog na : „hé !" Pilaar de Duitschers waren reeds uit het gezicht en zochten waarschijnlijk een schuilplaats tusschen de boomen. Bert nam zijn toevlucht tot verwenschingen, toen ging hij naar de loods, vluchtig lettend op de mogelijkheid van een flank-aanval, zette zijn karabijn zóó, dat hij haar bij de hand had en begon, tusschen twee happen ingespannen luisterend, het bord met corned-beef van den Prins te bewerken. Hij had dit geledigd en de restjes aan het katje gegeven en zou juist op het tweede bord aanvallen toen dit in zijn hand verbrijzeld werd ! Hij bleef verbaasd zitten rondstaren, terwijl het langzaam tot hem begon door te dringen, dat hij een oogenblik te voren iets had hooren klikken in de struiken. Toen sprong hij op, greep zijn geweer in de eene en het blik corned-beef in de andere hand en vluchtte om de loods heen naar de andere zijde der open plaats. Terwijl hij dit deed volgde er een tweede schot uit de boschjes en er vloog iets „phisst !" langs zijn oor. Hij stond niet stil vóór hij bereikt had wat hem een sterke stelling toeleek, dichtbij Luna Eiland. Toen verschool hij zich hijgend, en wachtte de dingen die komen zouden. „Dus dan hebbe ze tóch een revolver !" hijgde hij. „'k Wou zich te blijven verschuilen, dan vielen ze hem vanzelf in handen. Zouden ze nog meer onderdeelen van de machine nemen, en dan maar op den loer gaan liggen ? Neen, dat zouden ze niet, omdat ze twee tegen een waren ; zij zouden niet eens bang zijn, dat hij er met de vliegmachine vandoor zou gaan, of dat hij er zelfs maar dichtbij zou komen en daarom zouden ze er verder niets aan beschadigen of ervan afnemen. Dat was duidelijk, maakte hij uit. Maar gesteld dat zij bij het voedsel op den loer gingen liggen. Maar dat zouden ze toch ook eigenlijk niet kunnen doen omdat ze wisten, dat hij dat blik met corned-beef bij zich had ; daar was genoeg in om er, als hij 't kalm anlegde, verscheidene dagen mede te doen. Natuurlijk konden ze probeeren hem af te matten in plaats van aan te vallen. — Hij kwam met een zet overeind. Hij zag nu duidelijk het zwakke punt van zijn positie. Hij kon in slaap vallen ! Tien minuten nadat hij dat beseft had, bemerkte hij, dat hij werkelijk bezig was in slaap te vallen ! Hij wreef zijn oogen en voelde naar zijn geweer. Hij had nooit tevoren zóó het slaapverwekkend effect der Amerikaansche zon beseft en van de Amerikaansche luchten het droomerige, slaperigmakende klateren der Niagara. Tot nu toe hadden al deze dingen hem eerder enerveerend toegeschenen Als hij niet zooveel en niet zoo gauw gegeten had, zou hij niet zoo loom geweest zijn. Hij werd weder met een schok wakker. Als hij niet iets deed, zou hij in slaap vallen, en als hij in slaap viel was het tien tegen een dat zij hem zouden hooren snurken en hem dadelijk afmaken. Als hij onbewegelijk bleef zitten, zou hij onvermijdelijk in slaap vallen. Dan was het zelfs nog maar beter, zei hij tot zichzelven, de kansen van een aanval er op te wagen. Hij voelde wel, dat deze slaap-quaestie zijn grootste vijand was, en hem eindelijk zeker moest overwinnen. Met hun was het heel iets anders ; de een kon slapen en de ander waken. Dat konden ze natuurlijk altijd doen ; de een kon net doen wat ze wilden doen en de ander had maar in zijn nabijheid verborgen te liggen, klaar om te vuren. Op die manier zouden ze hem zelfs in den val kunnen laten loopen. De een kon als lokaas dienen. Dat bracht hem aan het denken over lokaas. Wat dom was het van hem geweest z'n pet weg te gooien. Op een stok had die onschatbare diensten kunnen bewijzen — vooral 'n nachts. Hij voelde behoefte aan drinken. Een tijdlang wist hij deze behoefte te bevredigen door een kiezelsteentje in den mond te nemen. En toen kwam dat vurige verlangen om te slapen weer terug. Het werd hem duidelijk, dat hij de aanvallende partij zou moeten zijn. Eveneens als zoovele groote veldheeren vóór hem, vond hij zijn bagage, d.w.z. zijn blik corned-beef een ernstige belemmering voor het zich snel verplaatsen. Eindelijk besloot hij de beef maar los in zijn zak te steken en het blik weg te gooien. Dat was mischien wel geen ideale schikking, maar in een veldtocht moet men zich opofferingen weten te getroosten. Hij kroop misschien een pas of tien voort en bleef toen weder zitten, machteloos om verder te gaan bij de gedachte aan alles waartoe zijn voornemen leiden kon. Het was een stille namiddag. Het donderen van den waterval deed deze geweldige stilte nog méér uitkomen. Hier zat hij nu, met het voornemen twee mannen, die meer waard waren dan hij, te dooden. En zij hadden het zelfde doel. Wat zouden ze op dit oogenblik misschien wel in 't schild voeren, al hoorde hij niets. Gesteld dat hij hen plotseling voor zich zag en vuurde en miste ? § io. Hij kroop voort en hield dan weder luisterend stil, kroop weder voort tot de avond begon te vallen en ongetwijfeld deden de Duitsche Alexander en zijn luitenant hetzelfde. Een groote-schaal-kaart van het Geiten-Eiland, gemerkt met roode en blauwe lijnen om deze strategische bewegingen aan te duiden, zou zonder twijfel heel wat kruislijnen vertoond hebben, doch het is een feit, dat geen der beide partijen elkaar te zien kregen gedurende dien oneindigen dag van voortdurende waakzaamheid. Bert wist heelemaal niet hoe dicht hij hen naderde, noch hoever hij van hen verwijderd bleef. Toen het avond werd, was hij niet langer slaperig, doch wel had hij ergen dorst. Hij bevond zich bij de Amerikaansche Val en vatte plotseling het denkbeeld op, dat zijn tegenstanders zich wel eens in het wrak der Hohenzollern konden bevinden, dat vast zat tegen Green-Eiland. Hij werd ondernemend en liet alle pogingen varen om zich te verschuilen, en ging in looppas het bruggetje over. Hij vond er niemand. Het was zijn eerste bezoek aan deze reusachtige overblijfselen van het luchtschip en een tijdlang doorzocht hij ze nieuwsgierig in het schemerlicht. Hij ontdekte, dat de voorkajuit nagenoeg ongeschonden was ; de deur helde naar beneden en een hoek er van stond onder water. Hij kroop erin, dronk en toen viel hem plotseling een schitterend idéé in, nl., de deur te sluiten en er op te gaan liggen slapen. Doch nu kon hij den slaap niet vatten. Tegen den morgen begon hij te knikkebollen en toen hij wakker werd was het klaar dag. Hij deed zijn ontbijt met corned-beef en water en zat langen tijd te genieten van het veilige van zijn positie. Eindelijk werd hij ondernemend en stoutmoedig. Hij beslootdeze zaak maar dadelijk te gaan uitmaken, hoe 't dan ook afliep. Hij had genoeg van al dat gekruip. Met het geweer in de hand ging hij uit, ternauwernood moeite doend om zacht te loopen. Hij liep om de cantine-loods heen zonder iemand te vinden, en daarna tusschen de „De volgende voorwaarde," zei Bert, „is, dat u geen navraag doet, naar 't bewijs van eigendom. Ik bedoel, wat Engelsche heeren doen as ze je land verhure' of verkoope'. U vraagt mijn niet hoe 'k t'r an kom, snap u ? Ik lever de waren eenvoudig af — daar 's de zaak mee afgeloope'. D'r zijn mensche', die durve' bewere', dat 't geheim mijn niet toehoort. Maar dat doet 't wel, hoor ; geloof u mijn maar ; maar ik wil liever niet, dat daar naar onderzocht wordt. Ik verlang, dat t' 'r eerlijk en ronduit verklaard wordt, dat de zaak in orde is. Ziet u ?" Zijn „ziet u ?" stierf weg tot een diepe stilte. De secretaris zuchtte eindelijk, leunde achterover in zijn stoel en haalde een tandenstoker voor den dag, dien hij gebruikte als hulp bij zijn overpeinzingen over Bert. „Wat was dat ook voor een naam ?" vroeg hij eindelijk, den tandenstoker weder in zijn zak stekend ; „ik zal hem even opschrijven." „Albert Peter Smallways," spelde Bert op vriendelijken toon voor. De secretaris schreef het, na eenige moeite op, door het verschil in naam tusschen de letters der beide talen. „En zeg me nu eens, meneer Schmallvays", zei hij ten laatste ; „hoe kwam u aan den ballon van meneer Poeteridge ?" § 8. Toen graaf von Winterfeld Bert Smallways eindelijk verliet, had Bert hem alles verteld. Hij had, wat men noemt, alles eerlijk opgebiecht. Tot zelfs de details had graaf von Winterfeld hem ontperst. Hij had het bestaan van het blauwe pak, de sandalen, de Derwischen der woestijn, kortom alles, moeten verklaren. Een tijdlang werd de secretaris geheel in beslag genomen door zijn wetenschappelijken drang en de quaestie der ontwerpen werd zoo lang terzijde gesteld. Hij waagde zich zelfs aan gissingen omtrent de vorige bezitters van den ballon. „ 't Is alles heel eigenaardig en grappig, maar ik ben bang, dat de prins er alles behalve over zal gesticht zijn. Hij heeft ook hierin, als altijd, met wondere vastberadenheid gehandeld. Zooals Napoleon zou gedaan hebben. Onmiddellijk toen hij hoorde van uw nederdaling in het kamp te Dornhof, zei hij, „neem 'm mee ! Neem 'm mee ! 't Is m'n schter !" Het geschternte van zijn noodlot, zie je. Hij zal 't opvatten alsof hij gedwarsboomd is. Hij beval u mee te gaan onder den naam Poeteraidge, en dat heeft u niet gedaan. „U hebt natuurlijk wel geprobeerd te doen alsof u Herr Poeteraidge was, maar 't had er niet veel van. Zijn oordeel over de menschen is altijd heel juist en rechtvaardig en de menschen doen er maar't beste aan te handelen overeenkomstig dat oordeel. En vooral nu. Vooral nu." Hij ging op den vouwstoel zitten en fioot een tijdlang geluidloos. ,,'t Zou 'em toch dun door z'n darmpjes geloope' zijn as 'k ze kepot gescheurd had. 'k Had 't toch kunne' doen." Hij wreef zich in gedachten den neus. ,,'k Had 't toch kunne doen. Had ik maar niet gezegd, dat 'k enoniem wou blijve' Gö ! Je bent weer te gauw geweest, Bert, veel te gauw. Hè, 'k zou me voor me kop kunne' slaan." ,,'k Kad 't tóch niet vol kunne houwe'." ,,'k Kcm d'r eigelijk nog goed af," zei hij. „Toch nog zesduizend pop.. .. 't Was mijn geheim ook niet. Je kunt zegge,' dat 't meegcncme' geld is, die zesduizend pop.'' „Hoeveel zou de reis van Amerika terug wel koste' ?" § 9. En later op den dag stond er een Duitengewoon verwarde Bert Smallways zonder eenig zelfvertrouwen meer, voor Prins Karl Albert. De zaak werd in 't Duitsch behandeld. De'Prins bevond zich in zijn eigen kajuit, het laatste vertrek van het luchtschip ; een bizonder prettige kamer, gemeubileerd met rieten meubelen en met een lang raam, dat de geheele breedte besloeg en naar voren uitzag. Hij zat aan een klaptafel bekleed met groen saai, terwijl von Winterfeld en twee andere officieren naast hem zaten. Voor hem lagen door elkaar een aantal kaarten van Amerika en Mr. Butteridge's brieven en portefeuille en voorts nog een aantal losse documenten. Er werd Bert niet verzocht te gaan zitten en hij bleef dan ook staan zoo lang het intervieuw duurde. Von Winterfeld deed het geheele verhaal en telkens troffen de woorden „palion" en „Poeteraidge" Bert's oor. Het gelaat van den prins bleef streng en onheilspellend en de beide officieren sloegen het omzichtig gade of keken naar Bert. Er was iets vreemds in hun scherp-opnemen van den prins, nieuwsgierigheid vermengd met vrees. Toen viel den prins plotseling iets in en hij begon de ontwerpen te bespreken. Hij vroeg Bert plotseling en kortaf in 't Engelsch : „Heb je dit ding ooit zien opstijgen ?" Bert schrok op. „ 'k Heb 't zien opstijgen van Bun '111, uwe Koninklijke Hoogheid." Von Winterfeld legde iets uit. „Hoe snel ging 't ?" „Dat zou 'k niet precies kunne' zegge', uwe Koninklijke Hoogheid. De krante', tenminste de „Daily Courier," zeien honderd kilometer per uur." Toen werd er weer een tijdlang Duitsch gesproken. „Kon het stilstaan ? In de lucht ? Dat wou ik wel eens weten." ,,'t Kon zweve', uwe Koninklijke Hoogheid, net as 'n wesp," zei Bert. belangstelling in de hoogste mate. Met jongensachtig vuur en waardeering liet hij Bert allerlei dingen zien. Het was of hij ze zichzelven nog eens toonde, zooals een kind met een nieuw stuk speelgoed doet. „Laten we 't heele schip eens gaan bekijken," zei hij met welgevallen. Hij wees Bert vooral op de lichtheid van alles, op het gebruik van luchtledige aluminiumbuizen, van veerende kussens, die gevuld waren met samengeperste waterstof ; de beschotten bestonden uit zakken met waterstof, bedekt met licht imitatie-leer ; zelfs het aardewerk was van licht biscuit, geglazuurd in een luchtledige ruimte en woog bijna niets. Waar een sterker stof vereischt werd, daar vond men het nieuwe Charlottenburger allooi, of Duitsch staal, zooals men het noemde, dat het taaiste en meest weerstandkrachtige metaal ter wereld was. Aan ruimte was er geen gebrek. Ruimte was geen beletsel, mits het gewicht er maar niet door vermeerderde. Het bewoonbare gedeelte van het schip was tweehonderdvijftig voet lang en de vertrekken waren in twee rijen gebouwd, en boven deze bevonden zich merkwaardige, wit-metalen torentjes met groote vensterserin en lucht-dichte, dubbele deuren, die het mogelijk maakten, de enorme ruimte der gas-schotten te onderzoeken. Het zien dezer groote stille ruimten maakte een diepen indruk op Bert. Hij had steeds tevoren gemeend, dat een luchtschip eenvoudig één doorloopende gas-zak was, die niets dan gas bevatte. Doch nu zag hij hoog boven zich de ruggegraat van het toestel en zijn groote ribben, „net als de bloedvaten en zenuwen," zei Kurt, die zoo'n beetje aan biologie gedaan had. „Ja, 't heeft er veel van," zei Bert, waardeerend. Daarboven kon men plotseling electrische lampjes ontsteken als er gedurende den nacht iets onklaar werd. Er zweefden zelfs ladders dwars door deze ruimte. „Maar je kunt toch niet in 't gas gaan," zei Bert. „Dat kan geen mensch harde'." De luitenant opende een kastdeur en toonde Bert een duikerscostuum, met dit verschil, dat dit gemaakt was van geoliede zijde, en zoowel de ransel vol saamgeperste lucht als de helm waren van aluminium. „We kunnen heelemaal langs 't binnennetwerkom gaten die door kogels veroorzaakt zijn, of lekken dicht te stoppen," legde hij uit. „Niet alleen van buiten, maar ook van binnen bevindt zich netwerk. Het geheele buitenste omhulsel is één groote touwladder, om zoo te zeggen." Achter het bewoonbare gedeelte van het luchtschip bevond zich het magazijn, met ontplofbare ammunitie, dat zich bijna tot het midden van het schip uitstrekte. Het waren allen bommen, van verschillende typen, meerendeels van glas. Geen der Duitsche luchtschepen voerde ander geschut mee, dan een kleine pom-pom (om den ouden Engelschen bijnaam, dagteekenende uit den Boeren- oorlog, te bezigen), die zich vóór in het schip bevond, in de gang op het schild, vlak bij het hart van den adelaar. Van het magazijn midscheeps liep een overdekte gang van zeildoek, met aluminium treden op den grond en een touw om zich aan vast te houden, onderlangs de gas-ruimte naar de machinekamer achter in het schip, doch in deze gang kwam Bert niet en tot 't laatst toe kreeg hij nooit de machines te zien. Doch hij klom de ladder op, tegen een krachtigen ventilatiestroom in ; een ladder, die als 't ware omkokerd werd door een soort van gas-d;cht reddingstoestel, en die dwars door het groote luchtruim liep naar het kleine uitkijkbalkon, waarop zich een telephoon bevond en tevens de lichte pom-pom van Duitsch staal en de kist met granaten. Dit balkon was geheel van aluminium, het gespannen voorgedeelte van het schip bolde als een rots erboven en beneden, en de zwarte adelaar spreidde zijn vleugels overweldigend reusachtig, terwijl de uiteinden ervan geheel schuil gingen achter de bolling van den gas-zak. En ver beneden hem, misschien vierduizend voet onder de zwevende adelaars, lag Engeland, dat erinhetmorgenzonlicht al heel klein en onverdedigbaar uitzag. Het besef, dat daar Engeland lag, voroorzaakte bij Bert een plotselinge en onverwachte vaderlandslievende wroeging. Er viel hem iets geheel nieuws in. Hij had die ontwerpen feitelijk toch wel kunnen verscheuren en wegwerpen. Wat hadden die lui hem kunnen doen P En al wilden ze, was het dan niet de plicht van een Engelschman te sterven voor zijn land ? Hij werd verschrikkelijk neerslachtig. Hij zag nu in, dat hij het eerder in dit licht had moeten beschouwen. Waarom had hij dit niet gedaan ? Was hij nu feitelijk niet een verrader tot op zekere hoogte ? Kurt en hij begonnen te praten over luchtscheepvaartkundige krijgstaktiek, en een oogenblik later gingen zij naar beneden, naar het onderste balkon, opdat Bert de Drachenflieger zou kunnen zien, die de luchtschepen op den rechtervleugel den vorigen avond hadden opgepikt en die ze nu achter zich aan sleepten. Zij zagen er uit als Chineesche vliegers van overdreven vorm, en zweefden aan het einde van onzichtbare touwen. Zij hadden lange vierkante koppen en platte staarten met schroeven aan de zijden. ,.Daar is heel wat vaardigheid toe noodig om die te besturen." „Ja, dat zou ik óók denken." Stilte. „Uw machine is heel anders, niet waar, mr. Butteridge ?" „O ja, heel anders," zei Bert. „Lijkt meer op 'n insek' en minder op 'n vogel. En hij gonst, en slingert niet zoo heen en weer. Wat kun je met die dinge' uitvoere' ?" Kurt wist dit zelf niet heel goed en was nog aan 't uitleggen, toen Bert weder ter conferentie met den prins geroepen werd, waarvan we reeds melding maakten. En toen Bert weder te voorschijn kwam, vielen de laatste sporen van Butteridge van hem af als een kleedingstuk en hij werd voor allen aan boord Smallways. De soldaten salueerden niet meer voor hem, en het was of de officieren zich niet langer meer bewust waren van zijn bestaan. Allen, behalve Kurt. Hij moest zijn prettige kajuit verlaten en moest met zijne bezittingen de hut van luitenant Kurt deelen, die toevallig de jongste officier was, en de vogel-achtige officier, nog steeds lichtelijk vloekend, en zijn scheerriemen, laarzentrekkers en haar-borstels en pomade en spiegeltjes, nogmaals overdragende, nam haar weder in bezit. Bert werd bij Kurt ingedeeld, omdat er in dat dichtopeengepakte schip nergens een plaats voor hem te vinden was, om zijn omzwachteld hoofd neer te leggen. En hij moest, zooals hem gezegd werd, eten aan de tafel der manschappen. Terwijl Bert daar neerslachtig in zijn nieuwe kwartier zat, kwam Kurt binnen, bleef wijdbeens staan, en nam hem een oogenblik lang van het hoofd tot de voeten op. „Hoe heet je dan eigenlijk ?" zei Kurt, wien de nieuwe stand van zaken ten halve was meegedeeld. ..Smallways." ,,Ik dacht wel, dat je de boel d 'r een beetje tusschennam — zelfs toen ik nog meende, dat je Butteridge was. Je mag van geluk spreken, dat de Prins 't kalm opnam. Hij is lang niet mak, hoor, als hij kwaad wordt. Hij zou er heusch geen been in zien om een vent als jij overboord te gooien, als hem dat goeddacht. Nee! Zij hebben je nou bij mij geplakt, maar 't is mijn kajuit, weet je." ,,'k Zal d'r om denke," zei Bert. Kurt ging heen, en toen Bert om zich heen begon te zien, was het eerste wat hij, met stijfsel op den gewatteerden muur geplakt, zag, een reproductie van het groote schilderij van Siegfried Schmalz, voorstellende den Krijgsgod, die vreeselijke, allesvertrappende gestalte, met den viking-helm en den scharlaken mantel, die met het zwaard in de hand voortschreed temidden van verwoesting en verderf, en die zoo sprekend geleek op prins Karl Albert. HOOFDSTUK V. DE NOORD-ATLANTISCHE ZEESLAG. § i. Prins Karl Albert had diepen indruk op Bert gemaakt. Hij was wel de meest vreesaanjagende persoon, die Bert ooit ontmoet had. Hij vervulde de Smallways' ziel met hevige vrees en afkeer. Bert bleef lang alleen in Kurt s kajuit zitten, zonder iets te doen, en waagde het zelfs niet de deur te openen, omdat dit hem zooveel nader bij die gevreesde persoonlijkheid zou brengen. En zoo kwam het, dat hij waarschijnlijk het laatst van allen aan boord het nieuws vernam, dat de marconigraaf met snelle tikjes en bij stukjes en beetjes aan het luchtschip bracht, nl. dat er een groote zeeslag gevoerd werd in het midden van den Atlantischen Oceaan. Hij vernam het eindelijk van Kurt. Kurt kwam binnen en deed of hij Bert negeerde, maar mompelde desalniettemin in het Engelsch : ...Kolossaal !" hoorde Bert hem zeggen. „Zeg !" zei Kurt, ,.ga es van die kist af, en hij haalde er twee boeken en een etui met kaarten uit. Hij spreidde deze laatste uit op de klaptafel en bleef er aandachtig naar kijken. Een tijdlang voerde zijn Duitsche discipline een hevigen strijd met zijn Engelsche onvormelijkheid en natuurlijke goedhartigheid en praatzucht, en verloor het. „Ze zijn al bezig, Smallways'', zei hij. „Waarmee, meneer ?'' zei Bert erg eerbiedig, nog verpletterd door het onderhoud. „Met vechten. Het Amerikaansche Noord-Atlantische eskader, en zoowat onze geheele vloot. De ..Roode Kruis," heeft ervan langs gehad en is zinkende, en hun „Miles Standish" i) — dat is een van hun grootste booten — is met man en muis gezonken. Door torpedo 's vertrouw ik. Hij was grooter dan de „Karl der Grosse," maar vijf of zes jaar ouder.... Goeie goden, ik wou dat we 't zien konden, Smallways ; een geregeld gevecht, in blauw water ; schiet je niet, zoo heb je niet, terwijl al die schuiten onderdehand voortstoomen !" Hij spreidde zijn kaarten uit ; hij voelde den drang om te praten en daarom hield hij tegen Bert een betoog over de stelling der vloten. „Hier heb je t, zei hij, „breedte -— lengte -—. 't Is in elk geval nog een goeie dagreis ver van ons af, en allemaal trekken ze zuidwest 1) Zie Longfellow's „Evatigeline." bij zuid op, zoo hard als ze maar loopen kunnen. We zullen er niets van te zien krijgen." De positie ter zee in het Noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan was ten dien tijde al heel eigenaardig. De Vereenigde Staten waren op zee verreweg de sterkste van de twee mogendheden, doch de groote massa der Amerikaansche vloot bevond zich op dat tijdstip nog in de Stille Zuidzee. Men vreesde meer voor een oorlog van den kant van Azië, en toen de Duitschers hun inval deden, bevond de halve Amerikaansche zeemacht zich te Manilla, en de tweede vloot, zooals men haar noemde, was in draadloos contact over de Zuidzee verdeeld tusschen het Aziatisch station en San Fransisco. Het Noord-Atlantische Eskader was op weg naar huis na een vriendschappelijk bezoek aan Frankrijk en Spanje, en was in 't midden van den Atlantischen Oceaan bezig olie te pompen uit voorraadschepen, en brandstof hieruit over te nemen — want de meesten harer schepen waren stoomers — toen de internationale verhoudingen sterk gespannen werden. Het bestond uit vier slagschepen en vijf gepantserde kruisers, die bijna op gelijken lijn stonden met slagschepen, daar niet een ervan dateerde van na 1913. De Amerikanen hadden zich zóó gewend aan het denkbeeld, dat men het gerust aan Engeland kon overlaten om den vrede op den Atlantischen Oceaan te verzekeren, dat een aanval van den zeekant op de Oostelijke kust hen zelfs in hun gedachten onvoorbereid vond. Doch lang vóór de oorlog verklaard was — ja zelfs reeds op Pinkstermaandag — was de geheele Duitsche vloot, bestaande uit achttien slagschepen met een flottille van kolenschepen en door de Regeering als voorraadschepen gebruikte lijners, de straat van Dover gepasseerd en stevende recht op New-York aan. Niet alleen verhield zich het Duitsche eskader tot het Amerikaansche als twee tegen een, doch het was zwaarder bewapend en moderner van constructie, daar tenminste zeven van hen hooge-druk machines van Charlottenburg-staal hadden, en allen kanonnen van hetzelfde metaal voerden. De vloten kwamen met elkaar in contact des Woensdags, vóór er nog quaestie was van eenige werkelijke oorlogsverklaring. De Amerikanen hadden zich op de moderne wijze tot een linie gevormd met onderlinge afstanden van dertig mijlen en trachtten zich tusschen de Duitschers en de oostelijke Staten óf Panama te houden, omdat, van hoeveel belang het ook was de zeekust-plaatsen en vooral New-York te verdedigen, het van nog grooter gewicht was het kanaal te beveiligen tegen een aanval, die de groote vloot zou kunnen beletten om uit de Stille ZuiH^ee terug te keeren. Zonder twijfel, zei Kurt, kwam deze hoofdvloot nu dezen oceaan overzetten, zoo hard ze maar kon, „tenzij de Japanners hetzelfde plan hadden gehad als de Duitschers." Het was natuurlijk menschelijkerwijs niet mogelijk, dat de Amerikaansche Noord-Atlantische vloot kans had de Duitschers te ontmoeten en te verslaan, doch aan den anderen kant zou ze met een beetje geluk door een gevecht het groote treffen kunnen vertragen en de Duitsche vloot zóóveel schade toebrengen, dat de aanval op de kust-verdedigingswerken aanmerkelijk verzwakt werd. Want haar plicht was niet, te overwinnen, doch zich op te offeren, wat de zwaarste taak ter wereld is. Onderwijl konden dan de onderzeesche verdedigingswerken van New-York, Panama en de andere meer gewichtige punten eenigermate in orde worden gebracht. Dit was de toestand ter zee en tot Woensdag in de week van Pinksteren was dit de eenige positie, waarvan het Amerikaansche volk zich bewust was. Toen hoorden ze pas voor het eerst van den werkelijken omvang van het Dornhofer luchtscheepvaart-park en van de mogelijkheid, dat ze niet alleen van de zeezijde, doch ook uit de lucht konden aangevallen worden. Doch het is eigenaardig, dat aan de couranten van dien tijd zoo weinig geloof gehecht werd, dat de groote meerderheid der New-Yorkers zelfs de meest uitgebreide verslagen over de Duitsche Luchtvloot niet geloofden, vóór deze werkelijk in 't zicht van New-York was. Kurt praatte half tegen zichzelf. Hij stond met een zeekaart volgens Mercator's projectie voor zich en praatte over kanonnen en tonnemaat, over schepen en hun bouw, en hun spoed en vermogen, over strategische punten en operatie-basissen. Een zekere schuchterheid, die hem dwong den rol van toehoorder te spelen aan de officierstafel, legde hem nü niet langer het zwijgen op. Bert stond erbij, en zei zeer weinig, doch volgde al maar Kurt's vinger op de kaart. „Ze hebbe' dergelijke dinge' al zoo lang in de krante' beweerd. Stel je toch es voor, dat 't nou es gebeurde," zei hij. Kurt kende de „Miles Standish'' tot in bizonderheden. „ 't Was altijd een uitmuntend schip, wat betreft 't bedienen van 't geschut — 't hield 't record zelfs, 'k Wou wel es weten of we hem geklopt hebben in 't schieten en wélk schip van ons 't deed. Misschien heeft hij ook wel een granaat in zijn machines gekregen. Denk toch es ! Daar slaan ze nu op elkaar in ; het zware geschut buldert zonder ophouden, bommen ontploffen, kruitkamers springen en het ijzerwerk vliegt in 't rond als sneeuw in een storm ; allemaal dingen, waar we al jaren van gedroomd hebben. Ik vertrouw, dat we recht naar New-York zullen vliegen, alsof het niets te beteekenen heeft. Ik vertrouw, dat we 't zoo zullen opvatten, dat ze ons daar beneden niet noodig hebben. Door onze schepen wordt er enkel gevochten om ons te dekken. Al onze voorraadschepen varen zuidwest bij west naar New-York op, om daar een drijvend station voor ons te vestigen. Zie je ?" zei hij, met zijn voorvinger op de kaart tikkende, „hier zijn we. Daar gaat onze proviand-vloot en daar dringen onze slagschepen de Amerikanen uit den weg...." Toen Bert naar de soldaten-bak ging om zijn avondrantsoen te halen, nam bijna niemand notitie van hem ; alleen werd er hier en daar naar hem gewezen. Iedereen praatte over den slag, en maakte veronderstellingen en sprak die van anderen tegen — nu en dan was het stemmenlawaai oorverdoovend, totdat de onderofficieren stilte geboden. Er was een nieuw bulletin uitgekomen, doch wat het behelsde kon hij niet te weten komen ; alleen begreep hij, dat het de „Barbarossa" betrof. Enkelen der manschappen staarden hem aan en hij hoorde verscheidene malen Boeteraidge zeggen, doch niemand viel hem lastig en het viel hem niet moeilijk zijn soep en brood te krijgen, toen zijn beurt achter aan de rij kwam. Later waagde hij zich buiten op het hangende balkonnetje bij den eenzamen schildwacht. Het was nog wel steeds goed weder, doch de wind begon op te steken, en het schommelen van het luchtschip werd erger. Er was nu geen land meer zichtbaar en zij bevonden zich boven blauw water, waarboven de groote gevaarten rezen en daalden. Een donkere, oude brigantijn , die onder Britsche vlag voer, deinde op de lange, blauwe golven, en was het eenige schip, zoover 't oog reikte. § 2. 's Avonds begon het hard te waaien en het luchtschip begon te schommelen als een bruinvisch, terwijl het daar door de lucht schoot. Kurt zeide, dat er verscheidene van de manschappen zeeziek waren, doch Bert zelf had er geen last van. Hij sliep goed, doch in 't midden van den nacht werd hij wakker en zag Kurt, die naar iets zocht, het vertrek rondwaggelen. Eindelijk vond hij het in de kist. Het bleek een kompas te zijn. Vervolgens raadpleegde hij zijn kaart. „Wij zijn van richting veranderd," zei hij, „en beginnen in den wind te loopen. Ik begrijp 't niet goed. Wij gaan niet meer op New-York aan, maar hebben naar het zuiden gewend, 't Lijkt bijna of we een handje gaan helpen — Hij bleef nog een tijdje in zichzelf doorpraten. De dag brak aan, koud en winderig. Het venster was van buiten bedauwd en er was niets door te zien. Ook was het zoo koud, dat Bert besloot in zijn dekens gewikkeld op de kist te blijven liggen tot het trompetsignaal hem naar zijn morgen-rantsoen riep. Toen hij dit verorberd had, ging hij weder naar het balkonnetje, doch kon niets zien dan voortrollende warrelende wolken, die snel voorbijdreven, en dan nog de vage omtrekken der dichtstbijzijnde luchtschepen. Slechts heel even kreeg hij nu en dan de grijze zee beneden zich te zien door de voortstroomende wolkenmassa's heen. Later op den morgen veranderde de „Vaterland" van hoogte en zweefde plotseling naar boven, een heldere lucht in, en steeg, zooals Kurt zeide, tot een hoogte van bijna dertienduizend voet. Bert bevond zich in zijn kajuit en zag hoe de dauw van het venster verdween en hoe dit de schittering van het zonlicht buiten opving. Hij keek uit en zag weder dien door de zon verlichten wolkenvloer, dien hij het eerst gezien had vanuit den ballon, en hoe de schepen der Duitsche luchtvloot een voor een uit het witte opstegen, als visschen die uit diep water rijzen en zichtbaar worden. Hij bleef een oogenblik staren, en snelde toen naar buiten naar het balkonnetje om dit wonder beter te kunnen zien. Beneden hem strekte zich het wolkenland en woedde de storm, terwijl de lucht om hem heen zuiver en koud en sereen was, uitgenomen nu en dan een zeer zwak, kil briesje, en een voorbijzwevende sneeuwvlok. En door deze groote stilte klonk het regelmatige stampen der machines. Of er was geen nieuws omtrent den zeeslag dien morgen of de Prins hield al wat er kwam voor zich tot na den middag. Toen begonnen de bulletins elkaar snel op te volgen, bulletins, die den luitenant wild maakten van opwinding. ..Barbarossa buiten gevecht gesteld en zinkende," riep hij. ,.Gott im Himmel ! Der alte „Barbarossa." Wie sie sich jedoch wehrte!" Hij liep in de kleine kajuit rond en een tijdlang was hij geheel en al Duitscher. Toen werd hij weder Engelsch. „Denk toch es, Smallways ! Alles aan stukken en dan de lui, die je allemaal kende — goeie God ! — óók aan stukken in 't rond verspreid ! Kokend water, dat opspuit, en vuur en dan het springen van de kanonnen ! Ze barsten, als je er dichtbij staat ! Niets, zelfs geen wol, helpt er tegen. En wij vliegen hier hoog en droog, — zoo ver af en toch zoo dichtbij ! Der ^lte „Barbarossa 1" „Zijn er nog meer schepen verongelukt ?" vroeg Bert een oogenblik later. „Gott. Ja! We hebben de „Karl der Grosse,'' ons beste en grootste schip verloren. Werd vannacht aangevaren door een Engelsche lijner, die midden tusschen de vechtenden verzeild raakte — toen hij probeerde er buiten te blijven. Ze vechten in een storm. De lijner drijft nog met ingedrukten voorsteven, en helt sterk over ! Nooit, nooit tevoren is er nog zoo'n strijd gestreden. Aan beide kanten goeie schepen en goede manschappen. Geen gevecht met sabels of messen ! Geen onderzeesche booten ! Enkel kanonnen. Van de helft van onze schepen hooren we niets meer, omdat hun masten met de marconi's weggeschoten zijn. Breedte — lengte —, waar is 't ?" Hij haalde zijn kaart weder te voorschijn en staarde er op met oogen, die niet zagen. „Der alte „Barbarossa! Ikkan t maar niet uit mijn hoofd zetten met granaten in haar machinekamer, terwijl de vuren uit haar ketels loeien en de machinisten en stokers door het kokende water verzengd en dood zijn. Denk toch es Smallways ; mannen, met wie ik aan dezelfde tafel at en met wien ik dikwijls gesproken heb ? En nu hebben ze hun laatsten dag geleefd ! „Buiten gevecht en zinkende ! Natuurlijk kon de eene partij niet verwachten al 't geluk aan haar kant te hebben in een slag. Die arme ouwe Schneider. Maar ik wed toch, dat ie danig van leer heeft getrokken." En op deze wijze kwam gedurende dien geheelen morgen het nieuws bij stukjes en beetjes tot hen. De Amerikanen hadden een tweede schip, welks naam onbekend was, verloren ; de „Hermann had averij beloopen toen ze de „Barbarossa" trachtte te dekken. Kurt liep als een gevangen dier, in zichzelven piekerend in t luchtschip rond, en ging nu eens naar het voorbalkon onder den adelaar, dan weer naar het schommelende balkon onder aan het schip, en dan weder was hij bezig met zijn kaarten aandachtig te bestudeeren. Hij doordrong Smallways van het besef, hoeveel gewichtiger deze slag, die op dat gedeelte van den aardbol geleverd werd, op dat oogenblik was dan al het andere. Doch toen Bert naar het balkon ging was de wereld ledig en stil, en zag hij een heldere ïnktachtig-blauwe lucht boven zich, en een golvenden sluier van doorzichtige, door de zon verlichte vederwolkjes onder zich, waardoor hij de voortjagende regenwolken kon zien, terwijl de zee geheel onzichtbaar was. Al maar stampten de machines en de lange, golvende wig van luchtschepen schoot het vlaggeschip achterna als een vlucht zwanen hun leider. Uitgenomen het trillen der machines was het alles zoo geruischloos als in een droom. En ergens daar beneden, temidden van wind en regen, bulderde het geschut, sloegen granaten in en zwoegde en stierf de mensch, zooals dit steeds bij de ouderwetsche wijze van oorlogvoeren geschiedde. § 3- Naarmate de namiddag verstreek bedaarde het weder beneden en werd de zee nu en dan weder zichtbaar. De luchtvloot daalde langzaam neer tot in de middenluchtlagen en tegen zonsondergang kregen zij, ver naar het oosten, de ontredderde „Barbarossa te zien. Smallways hoorde hoe zich mannen de gang af haastten en gaf toe aan den drang ook naar het balkon te gaan, waar hij bijna een dozijn officieren verzameld vond, die door hunne veldkijkers de hulpeloos ronddrijvende overblijfselen van het slagschip gadesloegen. Twee andere schepen waren bij haar, een leeggepompte petroleum-tank, die erg hoog op het water lag, en een lijner, die voor oorlogsdoeleinden was uitgerust. Kurt stond aan het einde van het balkon , een beetje van de anderen afgezonderd. Gott ! " zei hij eindelijk, zijn kijker van voor de oogen nemend, „'t is alsof je een ouden vriend ziet, wiens neus afgesneden is — en die er nog slechts op wacht afgemaakt te worden. Der „Barbarossa. Met een plotselinge aandrift overhandigde hij Bert zijn kijker. Bert had daar tot dan toe van onder zijn handen staan gluren, zonder dat iemand notitie van hem nam, en had de drie schepen slechts gezien als drie bruin-zwarte strepen op het water. Nooit had Bert iets dergelijks gezien als dat vergroote, lichtelijk wazige beeld. Het was niet enkel een beschoten pantserschip, dat daar hulpeloos lag te slingeren, het was een verminkt pantserschip. Het was wonder, dat het zich nog drijvende hield. Haar krachtige machines waren haar ondergang geweest. Gedurende de lange jacht van den voorbijen nacht, was zij haar makkers voor en tusschen de „Susquehanna" en de „Kansas-City" ingeraakt. Zij bemerkten haar tegenwoordigheid, verminderden vaart, tot zij bijna recht tegenover het eerstgenoemde slagschip was, en riepen toen door signalen de „Theodore Roosevelt" en de kleine „Monitor" op. Toen de dag aanbrak, bevond zij, dat zij gastvrouw was van een haar omringenden kring van schepen. Het gevecht had nog geen vijf minuten geduurd, toen het verschijnen van de ..Hermann" in het Oosten en onmiddellijk daarop de „Prins Bismarck" in het westen, de Amerikanen dwong de ..Barbarossa'' los te laten, doch in dien korten tijd hadden zij haar pantsers aan flarden geschoten. Zooals Bert het schip zag, geleek het op den droom van een metaalbewerker, waarin al het ijzer verwrongen was. Bert kon de deelen enkel herkennen aan de plaats, waar ze moesten zitten. „Gott !" monpelde Kurt, den kijker, dien Bert hem teruggaf aannemend. „Gott ! Da waren Albrecht und alter Zimmerman und von Kosen !" Nog lang nadat het schemerduister en de afstand de „Barbarossa" hadden verzwolgen, stond hij daar op het balkon door zijn kijker te turen en toen hij in zijn kajuit terugkeerde was hij ongemeen stil en afgetrokken. „Dit is een ruw spelletje, Smallways," zei hij eindelijk, „dit oorlogvoeren is een ruw spelletje. Als je zooiets als wij gezien hebben, hebt meegemaakt, dan beschouw je 't met andere oogen. Denk toch es aan al die menschen, die noodig waren om de „Barbarossa ' te maken, en aan allen, die erop waren — daar waren mannen bij, zooals je niet iederen dag ontmoet. Er was een zekere Albrecht op -— die de cither bespeelde en improviseerde— ik denk er al maar aan, wat er met hem gebeurd kan zijn. Hij en ik waren zulke dikke vrienden, wat wij Duitschers daaronder verstaan." § 4- Bert ontwaakte den volgenden nacht en bevond dat het duister in de hut was, dat het er erg tochtte en Kurt in zichzelf in 't Duitsch praatte. Hij kon hem vagelijk onderscheiden bij het venster, dat hij losgeschroefd en geopend had en waaruit hij nu naar beneden tuurde. Dat koude, klare licht, dat niet zoozeer licht is als wel het heengaan der duisternis, dat zwarte schaduwen werpt en in de bovenlucht zoo dikwijls den dageraad aankondigt, belichtte zijn gelaat. „Wat is er an de hand ?" vroeg Bert. „Hou je mond toch," zei de luitenant. ..Hoor je 't dan niet ?" pletter en ontplofte tusschen de door granaten gehavende stoompijpen, welke zij van elkaar scheurde. Bert zag nog even, hoe een klein zwart wezen uit het verbrijzelde geraamte der vliegmachine sprong, tegen de stoompijp aansmakte, slap neerviel en onmiddellijk daarop gegrepen en de ruimte ingeslingerd werd door de geweldige ontploffing, die volgde. „Bang !" klonk het, terwijl een bom op den plecht van het vlaggeschip uiteenspatte en een reusachtig stuk metaal scheen er uitgelicht te worden en plonsde neer in zee, terwijl er mannen afvielen, en er een groot gat in het schip zichtbaar werd, waarin een Drachenflieger onmiddellijk een bom wierp. En toen zag Bert een oogenbliklang in het schuimende zog der „Theodoor Roosevelt" bij het meedoogenlooze, steeds helderder wordende licht, een aantal uiterst kleine, geweldig actieve, verzengde, worstelende diertjes. Wat konden dat zijn ? Toch geen menschen — neen, neen, dat niet. Die verdrinkende, verminkte wezentjes rukten met krampachtige vingers aan Bert's ziel. „O God !'' riep hij bijna huilend uit, „O God !" Hij keek weder naar beneden en ze waren verdwenen, en de zwarte voorsteven der „Andrew Jackson," een weinig misvormd door het laatste schot der zinkende ,,Bremen," kliefde in twee mooi-symetrische golven het water, dat hen verzwolgen had. Eenige oogenblikken lang zagen Bert's oogen van louter afgrijzen niets meer van de verwoesting daar beneden. En toen, nu meer dan drie mijlen naar het Oosten, vloog, met een geweldig, naar Bert opstormend geluid, dat als het ware een ongeregeld salvo van knetterende, kleinere ontploffingen op zijn rug meevoerde, de „Susquehanna in de lucht en verdween plotseling in een ziedenden, dampenden draaikolk. Een oogenblik lang was er niets te zien dan hevig beroerd water, en toen kwamen er van beneden omhoog-golven, geweldige opborrelingen van stoom, lucht en petroleum en stukken van zeilen, houtwerk en menschen. Dit had een zeer duidelijk waarneembaar opschorten der vijandelijkheden tengevolge gedurende eenigen tijd. Het leek Bertzelfserg lang te duren. Hij bemerkte, dat hij uitkeek naar de „Drachenflieger." De platgeslagen overblijfselen van een dezer dreef voor den steven der „Monitor," de overigen waren voorbijgegaan, al bommenwerpende op het Amerikaansche eskader ; er lagen verscheidene vliegmachines in het water, die klaarblijkelijk onbeschadigd waren en er zweefden er nog drie of vier in de lucht, die nu in een grooten kring wendden om naar hun respectievelijke luchtschepen terug te keeren. De Amerikaansche pantserschepen vormden nu niet langer een linie ; de „Theodore Roosevelt," vreeselijk gehavend, had zich naar het Zuid-oosten gewend, en de „Andrew Jackson," wel erg beschoten, doch onbeschadigd in eenig vechtgedeelte, voer tusschen de „Roosevelt" en de nog frissche en krachtige „Fürst Bismarck" door, om het vuur van deze te onderscheppen en te beantwoorden. ,, ats-pang, pats-pang, begonnen de kanonnen weder, doch tjltserschepen waren er niet op gemaakt om met het zenith te kampen en de enkele malen, dat de Amerikanen raallchoten, geschiedde dit door een gelukkig toeval, door het overigens onschadelijke geweervuur. Hun rij was nu gehee lerbroken, de „Susquehannah"' was verdwenen, de ..Theodore Roosevelt was uitgevallen en achtergeraakt bij de anderfl terwijl de kanonnen op den voorsteven onbruikbaar waren en de Monitor verkeerde ernstig in moeilijkheden. De 'Éterland" rees langzaam, zich gereedmakende voor de laatste acte van het drama. En toen, een lijn vormend, het ef'lchter het andere, schoot een rij van een twaalftal luchtschepen, zonder overijlde snelheid neer, om de Amerikaaelle vloot te achtervolgen." (Pag. 95.) had Bert een dood menschelijk wezen gezien en nooit had hij iets grooters helpen dooden dan een pasgeboren katje. Het voorval, dat hem dezen derden schok gaf, was het terechtstellen van een van de manschappen op de ..Vogelstern," omdat er een doosje lucifers bij hem gevonden was. Het was een gruwzaam geval. De man had eenvoudig vergeten dat hij het doosje bij zich had, toen hij aan boord kwam. Iedereen was meer dan voldoende gewaarschuwd voor den ernst van dit vergrijp en op talrijke plaatsen in de luchtschepen waren dergelijke waarschuwingen aangeplakt. De man had zich verdedigd met te zeggen, dat hij zóó gewoon was geraakt aan de waarschuwingen, en dat hij zóó door zijn werk in beslag was genomen, dat hij ze heelemaal niet op zichzelven had toegepast ; hij werd door zijn kapitein gevonnist en het vonnis werd per draadloos bericht, door den Prins bekrachtigd. Er werd besloten om hem, als afschrikwekkend voorbeeld voor de geheele vloot, te executeeren. „De Duitschers," zei de Prins, „waren den Atlantischen Oceaan niet overgestoken om aan verstrooidheid te gaan lijden.'' En opdat een ieder deze les in discipline en gehoorzaamheid goed zou kunnen zien, werd er besloten hem niet ter dood te brengen door electrocutie of door verdrinking, doch den misdadiger te hangen. Dientengevolge verzamelde de luchtvloot zich dicht om het vlaggeschip, als karper in een vijver, op voedertijd. De ..Vogelstern'' zweefde aan het zenith, onmiddellijk naast het vlaggeschip.De geheele bemanning van de „Vaterland'' verzamelde zich op het hangende balkon ; de equipages der andere luchtschepen bemanden de gasschotten, dat wil zeggen, zij klauterden op het buitennetwerk naar den bovenkant. De officieren verschenen op de affuiten der mitrailleuses. Bert vond het een verbazingwekkend gezicht, zooals hij daar neerkeek op de geheele vloot. Heel ver beneden hem vertoonden zich twee stoombooten, als heele kleine stipjes, de eene met de Engelsche en de andere met de Amerikaansche vlag in top. Hij stond op het balcon, nieuwsgierig om de terechtstelling te zien, doch aan den anderen kant ook weer weinig op zijn gemak, omdat die vreeselijke, blonde Prins nog geen twaalf voet van hem af stond, en er vreesaanjagend uitzag, met de armen over elkaar geslagen, en de hielen aangesloten op militaire wijze. Zij hingen den man van de ..Vogelstern." Zij gaven hem zestig voet touw, opdat hij goed zichtbaar zou hangen en bungelen voor alle boosdoeners die lucifers mochten verbergen of een dergelijke ongehoorzaamheid in den zin hebben. Bert zag den man daar een honderd meter van hem afstaan op het balkon der ..Vogelstern," een levend, onwillig mensch, en zonder twijfel in zijn hart doodelijk beangst en opstandig, doch uiterlijk flink rechtop en gehoorzaam. Het volgend oogenblik hadden ze hem overboord geworpen. Hij viel met de handen en voeten uitgespreid, tot hij met een ruk het eind van het touw bereikte. Toen behoorde hij gestorven te zijn en tot opbouwing van alle toeschouwers, daar zijn blijven bungelen, doch inplaats hiervan gebeurde er iets veel vreeselijkers ; zijn hoofd werd geheel van den romp gescheiden, en het lichaam viel draaiend naar beneden, zeewaarts, grotesque en fantastisch, terwijl het hoofd om het snelst meeviel. „Hu !" zei Bert, zich aan de ballustrade vóór hem vastklemmend en verscheidene der mannen naast hem lieten een medelijdend gemompel hooren. „Zoo !" zei de Prins nog stijver en strenger, keek nog eenige oogenblikken, wendde zich toen om, ging naar het gangboord en zoo naar boven in het luchtschip. Nog langen tijd bleef Bert zich vastklemmen aan de ballustrade van het balcon. Hij was bijna onpasselijk van het afgrijzen, dat dit onbeduidend voorval hem ingeboezemd had. Hij vond het veel vreeselijker dan de slag. Wèl was hij een erg ontaard product der moderne beschaving. Laat in den middag trad Kurt de kajuit binnen en vond hem gekromd liggen op zijn kist, er erg bleek en ongelukkig uitziend. Ook Kurt had iets van zijn oorspronkelijke frischheid verloren. „Zee-ziek ?" vroeg hij. . . . „Nee !" „Vanavond moeten we New-York bereiken. Er komt een aardig briesje achter ons aanzetten. En dan zul je wat zien." Bert antwoordde niet. Kurt sloeg zijn vouwstoel en tafel uit, en ritselde een tijdlang met zijn kaarten. Daarna verviel hij in somber gepeins. Een tijdje later schudde hij zich hieruit wakker en keek zijn kamergenoot aan. ..Wat scheelt er aan ?" zei hij. „Niets !" Kurt staarde hem dreigend aan. „Wat is er ?" herhaalde hij. „Ik heb gezien hoe ze die man doodden, en ik heb gezien hoe de man van die vliegmachine tegen de pijpen van dat groote pantserschip aanviel. En ik heb ook die dooje jonge' in de gang gezien. Ik heb vandaag te veel zien kapot gaan en sterve'. Dat is 't wat me scheelt. Ik kan d 'r niet tege'k Wist niet, dat oorlog zóó was. Ik ben maar 'n burger, en ik mot 'r niks van hebbe'. Ik heb over oorlog gelezen, natuurlijk, maar as je 't ziet is 't heel anders. En ik begin duizelig te worde. Dat ik daar eerst in die ballon zat, daar wist ik niks van, maar al dit naar beneje'kijke'en 't over de dinge'heendrijve', en 't van elkaar scheure' van mensche',daar rake' m'nzenuwe' van in de war, begrijp u ?" Kurt dacht na. „Je bent de eenige niet. De mannen worden allemaal wat zenuwachtig. Het vliegen — dat is natuurlijk tot daaraantoe. Natuurlijk wordt je d'r eerst een beetje draaierig van in je hoofd. En wat 't dooden betreft, we moeten nu eenmaal adergelaten en exquise lijnen geboren, en nog lang nadat de opeenhooping in het middenpunt afgeleid was door onderzeesche tunnels, vier reusachtige bruggen over de oostelijke rivier en een dozijn monorail-kabels oosten west-waarts, ging deze opwaartsche groei voort. In vele opzichten vormden New-York en zijn overdadige plutocratie een spiegelbeeld van Venetië met zijn schoone architectuur, schilderkunst, metaalbewerking en beeldhouwkunst, door de wreede intensiteit van zijn politieke leven, en zijn opperheerschappij ter zee en in den handel. Doch het gaf niet wéér eenigen vroegeren toestand, wat betreft de slappe wanorde van zijn inwendig beheer, een laksheid, die uitgestrekte gedeelten van zijn oppervlakte ongekend losbandig maakte, zoodat geheele districten ontoegankelijk waren, terwijl de burgeroorlog woedde tusschen aangrenzende straten en er zich Alsatias i) in zijn midden bevonden, waarin de officieele politie nooit een voet zette. Het was een heidensche verwarring. De vlaggen van alle natiën wapperden in zijn haven, en tijdens zijn hoogtepunt bedroeg het jaarlijksche vervoer van menschen, die den Oceaan overstaken meer dan twee millioen. In de oogen van Europa vertegenwoordigde het geheel Amerika, en voor Amerika was het de poort der wereld. Doch de geschiedenis van New-York te verhalen, zou gelijk staan met een maatschappelijke geschiedenis te schrijven van de wereld ; heiligen en martelaren, droomers en schurken, de overleveringen van duizend rassen en duizend godsdiensten bevatten zijne straten. En boven al die stormachtige verwarring van menschen en hun streven wapperde die vreemde vlag met de sterren en strepen, die tegelijkertijd het edelste en het minst edele in het leven beteekende ; dat wil zeggen Vrijheid ter eener, en de lage afgunst, die de individueele egoïst voelt waar het 't gemeenschappelijke einddoel van den staat betreft, ter anderer zijde. Gedurende vele geslachten had New-York slechts aan den oorlog gedacht als aan iets, dat ver weg gebeurde, dat invloed oefende op de prijzen en de couranten voorzag van opwindende opschriften en teekeningen. De New-Yorkers voelden misschien zelfs nog zekerder dan de Engelschen dit gedaan hadden, dat een oorlog in hun eigen land een onbestaanbaar iets was. En in dezen waan deelde geheel Noord-Amerika. Zij voelden zich even veilig als toeschouwers bij een stierengevecht ; zij waagden hun geld misschien op den uitslag, maar dat was dan ook alles. En de ideeën, diè de Amerikanen van oorlog hadden, werden ontleend aan den beperkten, schilderachtigen, avontuurlijken oorlog van het verleden. Zij zagen den oorlog, zooals zij de geschiedenis zagen, door een regenboogachtigen nevel, gezuiverd, ja zelfs geurig, met al de noodwendige wreedheden er van tactvol verborgen. Zij plachten er met leedwezen aan terug te denken als aan iets veredelends, en er over te zuchten, dat zij zelfs iets J) Vroeger berucht gedeelte van Londen. dergelijks niet meer konden ondervinden. Zij lazen met belangstelling, zoo niet met gretigheid, van hunne nieuwe kanonnen, van hunne reusachtige en steeds reusachtiger pantserschepen, van hun ongelooflijk-krachtige en steeds krachtiger explosieven, doch het kwam nooit in hen op wat deze geweldige verdelgings-werktuigen voor hun persoonlijk leven eens konden beteekenen. Voor zoover men kan opmaken uit de literatuur dier dagen, geloofden zij niet, dat deze dingen ooit een plaats in hun leven zouden innemen. Zij waanden Amerika veilig temidden van al deze ophooping van ontplofbare stoffen. Zij juichten uit gewoonte en overlevering hun vlag toe, zij verachtten andere natiën, en als er zich een internationale verwikkeling voordeed, waren zij geweldig vaderlandslievend, dat wil zeggen, zij waren vurig gekant tegen eiken politicus, die het vijandelijk volk geen ruwe woorden toevoegde en het bedreigde. Zij waren tegen Azië, tegen Duitschland, en zóó gekant tegen Engeland, dat de internationale houding van het moederland tegenover haar groote dochter in caricaturen uit dien tijd voortdurend vergeleken werd bij een bepantoffelden echtgenoot en een kijvende jonge vrouw. En overigens gingen zij huns weegs, deden zaken en vermaakten zich alsof de oorlog tegelijk met den reusachtigen Edentates i) uitgestorven was. En toen verraste de oorlog plotseling een wereld, die voor het grootste gedeelte vreedzaam bezig was met het vervolmaken harer bewapening en explosieven ; en men besefte met een schok dat de kanonnen losbrandden, en de masas 's ontvlambare stof, de geheele wereld over, in brand stonden. § 2. De onmiddellijke uitwerking op New-York van dezen plotselingen aanval, was, dat hij enkel haar gewone heftigheid nóg grooter maakte. De dagbladen en illustraties, die den Amerikaanschen geest voedden — want boeken waren op dit ongeduldige vasteland enkel materiaal voor verzamelaars geworden — prijkten onmiddellijk met tal van oorlogstafereelen en opschriften, die als vuurpijlen naar boven schoten en uit elkaar spatten als granaten. Bij de gewone, zenuwachtige energie der New-Yorksche straten kwam nu nog een lichte aanval van oorlogs-koorts. Er verzamelden zich groote menigten, vooral tegen etenstijd, op het Madison-plein, om het Farragutmonument heen, om te luisteren naar vaderlandslievende toespraken en deze toe te juichen, en er voer een ware epidemie van vlaggetjes en knoopen door dezen breeden stroom van zich snel voortbewegende jonge lieden, die New-York 's morgens binnen stroomden, per tram en monorail en onder-en-boven-grondschen spoorweg, om te 1) Hen uitgestorven, reusachtige diersoort in Zuid-Amerika. begrijpen. New-York tuurde in het duister en luisterde naar deze verwijderde geluiden tot deze straks even plotseling wegstierven als ze in 't leven geroepen waren. Wat zou er wel gebeuren?" vroeg men zich vruchteloos af. Een lange, spanningvolle stilte volgde, en menschen, die uit bovenvensters keken, ontdekten de donkere rompen van Duitsche luchtschepen, die langzaam en geruischloos vlak langs hen heen gleden. Toen begonnen opeens kalm de electrische lichten weder te gloren ; er ontstond een luid rumoer van nachtelijke courantenverkoopers in de straten en de enkelingen van die reusachtige en uiteenloopende bevolking kochten gretig het nieuws van wat er gebeurd was ; er was gevochten en New-York had de witte vlag geheschen § 4- De betreurenswaardige gebeurtenissen, die op de overgave van New-York volgden, lijken, nu wij er op terugblikken, slechts het noodwendige en onvermijdelijke gevolg te zijn van het met elkaar in botsing komen van de toepassingen der moderne wetenschap door de wetenschappelijke eeuw ter eener, en de overlevering van een ruw, romantisch patriotisme ter anderer zijde. In 't eerst nam het publiek het feit aan op een wijze, alsof het zelf niet bij de zaak betrokken was ; op dezelfde wijze, zooals het bijvoorbeeld het vaartverminderen van den trein waarin het reisde, of de oprichting van een publiek monument door de stad hunner inwoning, zou opgenomen hebben. „We hebben ons overgegeven. Goeie genade ! Is 't toch ?" Zóó ongeveer werd 't nieuws in 't begin opgenomen. En slechts langzaam vermengde zich het besef eener capitulatie met den aandrift van vaderlandslievenden hartstocht, en eerst na de zaak overdacht te hebben, begon men haar op zichzelven toe te passen. „Wij hebben ons overgegeven !'' was de nagedachte. „In óns is Amerika verslagen 1" En toen begonnen zij te gloeien en te tintelen. De bladen, die tegen één uur in den morgen uitkwamen behelsden geen bizonderheden omtrent de voorwaarden, waarop New-York zich overgegeven had, en evenmin gaven ze iets omtrent den aard van het korte treffen, dat de capitulatie voorafging. De latere edities herstelden deze tekortkomingen. Dezen gaven duidelijk weer, wat er overeengekomen was : het proviandeeren der Duitsche luchtschepen, het aanvullen van den voorraad ammunitie, het vergoeden der bommen, die gebruikt waren tijdens het gevecht en bij de vernieling der Noord-Atlantische vloot; het betalen der enorme oorlogschatting van veertig-millioen dollars, en overgave van het eskader in de East River. En steeds langer beschrijvingen volgden van het vernielen van het Stadshuis en de Marinewerf, en men begon vaag te beseffen, wat deze korte minuten zoo vol rumoer beteekend verlies van menschenlevens niet aanzienlijk geweest, was er een aantal ambtenaren, waaronder veel meisjes en vrouwen getroffen en een legertje vrijwilligers met witte cocardes ging achter de brandweerlieden aan binnen en brachten de dikwijls nog levende lichamen die meerendeels vreeselijke brandwonden vertoonden, naar buiten en droegen ze het reusachtige Monsongebouw, dat daar dichtbij stond, binnen. Overal richtten de drukke spuitgasten hun heldere waterstralen op de smeulende massa's. Hun slangen lagen overal over het plein en lange cordons politie hielden de zich voornamelijk uit het oosten der stad verzamelde volksmenigten tegen. Een geweldig contrast met dit tooneel van verwoesting vormden de reusachtige couranten-bureaux in Park-Row. Deze waren van onder tot boven hel verlicht en werkten ; zij waren zelfs niet verlaten toen het bombardement in vollen gang was en nu waren de redactie en de persen druk bezig het vreeselijke verhaal van dien nacht samen te stellen. Zij critiseerden en wekten in de meeste gevallen zelfs het denkbeeld aan tegenstand op, vlak onder den neus der Duitsche luchtschepen. Voorbij deze couranten-bureaux en gedeeltelijk verborgen door de bogen van den ouden Lucht-Spoorweg van New-York (sedert lang veranderd in een mono-rail) was een tweede cordon politie opgesteld en een soort kampement opgeslagen van ambulance-wagens ; en doktoren waren druk bezig met de dooden en gewonden, die in 't voorst van den nacht gedood waren, door de paniek op de BrooklynBrug. Dit alles zag Bert in vogelvlucht-perspectief, als dingen, die geschiedden in een onregelmatig-gevormden afgrond, tusschen rotswanden van hooge gebouwen. Hij keek noordwaarts, langs den steilen Broadway-bergkloof i), waarin zich hier en daar bij tusschenpoozen menigten verzamelden om opgewonden redenaars, en toen hij hooger keek, zag hij overal op de daken, behalve daar, waar de groote branden woedden, en om de schoorsteenen en in de kabelpalen menschen toekijken en met elkaar praten. En overal merkte hij vlaggestokken op, ontdaan van vlaggen. Slechts één witte vlag flapperde even uit en viel dan weder slap neer, boven de gebouwen in Park Row. En in de diepe schaduwen van dit vreemde tooneel kwam nu de koude, onpartijdige dageraad binnenkruipen. Bert had daar lange, lange uren voor zijn patrijspoort gestaan, ja, van het oogenblik af, dat ze New-York vanuit de blauwe nevelen hadden zien opdoemen. En nu het daglicht kwam, voelde hij een niet langer te weerstane vermoeienis. Hij sloeg zijn moede oogen naar het roze gloren en de lucht, geeuwde verbazend en kroop, bij zichzelf fluisterend, de kajuit door, terug naar de kist. Hij liet er zich meer op neervallen, dan dat hij er °P ging liggen en viel onmiddellijk in slaap. 1) Broadway is de breedste, langste straat van New-York. Tegen acht uur werd de „Bingen'' bestormd door een gewapende menigte en al haar verdedigers gedood na een verwoed, ongeregeld gevecht. (Zie pag. 117). 1 een verdekte batterij achter de van buiten zoo onschuldig uitziende kantoor-blinden, en gingen toen kinderlijk opgewonden op den loer liggen. En eindelijk, ja, daar verscheen de voorsteven van de ongelukkige „Wetterhorn," die slingerend en stampend met kwartsnelheid over bet pas-verbouwde dak van Tiffany heen trok. Onmiddellijk werd de uit één stuk bestaande batterij ontmaskerd. De uitkijk op het schip moet de geheele tiende verdieping van het Dexter-huis naar buiten hebben zien afbrokkelen en naar beneden op straat vallen, waardoor de zwarte loop te voorschijn kwam, die hem aanstaarde vanuit de schaduwen, welke het overige van het stuk omhulden. En waarschijnlijk trof de bom hem op datzelfde oogenblik. Het kanon vuurde twee granaten af vóór het geraamte van het Dexter-gebouw in elkaar stortte, en elk dezer granaten doorboorde de Wetterhorn van voor tot achtersteven. Zij verbrijzelden haar volkomen. Zij viel in elkaar als een kan, waar een zware laars tegen schopt ; haar voorgedeelte kwam terecht op het plein en het overige zonk onder luid gekraak, terwijl stutten en stangen verwrongen werden en afknapten, neer over Tammany-Hall en de straten, die naar de Tweede Avenue leiden. Haar gas ontsnapte en vermengde zich met de lucht, en de lucht van haar gescheurde „balloonette," stroomde haar lekke gasschotten binnen. En toen barstte zij met een geweldigen slag uiteen.. . . De „Vaterland," werkte zich, terwijl dit gebeurde, naar den zuidkant van het stadhuis op, over de overblijfselen der BrooklynBrug heen en de schoten van het kanon, gevolgd door het kraken der ineenstortende Dexter-gebouwen, deden Kurt en Smallways naar den patrijspoort der kajuit hollen. Zij zagen nog juist den straal van het losbrandende kanon, en toen werden zij eerst met hun neuzen plat tegen de ruit gedrukt en daarna rolden ze hals over kop over den vloer der kajuit door den luchtgolf der ontploffing. De „Vaterland" sprong omhoog als een voetbal, die een trap heeft gekregen en toen zij weder uitkeken, was het Union-Plein klein en ver weg en één chaos, alsof een reus er zich over gewenteld had. De gebouwen aan de oostzijde ervan stonden op een dozijn punten in lichte laaie, onder de brandende flarden en het kromgetrokken geraamte van het luchtschip en alle daken en muren waren belachelijk scheef en bouwvallig als men ze zoo zag. „G6 !" zei Bert. „Wat is er gebeurd ? Kijk die mensche' es !" Doch vóór Kurt met een uitleg voor den dag kon komen, klonken reeds schril de electrische schellen van het luchtschip, die allen op hun post riepen en daarom moest ook hij gaan. Bert aarzelde eerst en trad in gedachten de gang in en keek nog eens om naar het venster, terwijl hij dit deed. Hij werd onmiddellijk omvergeloopen door den Prins, die in volle vaart van zijn hut naar het centraalmagazijn holde. Bert zag een oogenblik de hooge gestalte, bleek van woede, § 3- Hij ontwaakte kalm, maar benauwd en had het tegelijkertijd ontzettend koud. Ook kon hij zich niet herinneren, waar hij wel zijn kon. Zijn hoofd deed hem pijn en hij haalde zeer moeilijk adem. Hij had verward gedroomd over Edna en woestijn-dervischen, en van fietsrijden op een verbazend gevaarlijke manier door de bovenlucht temidden van een schitterend vuurwerk van zevenknappers en Bengaalsch vuur — tot groot misnoegen van een soort samengesteld persoon, die bestond uit den Prins en Mr. Butteridge. En daarna waren Edna en hij om de een of andere reden erbarmelijk om elkaar beginnen te roepen, en hij ontwaakte met natte wimpers. Nooit, nooit zou hij Edna weerzien. Hij dacht niet anders dan dat hij weer in de slaapkamer lag achter den fietsenwinkel onderaan Bun-Hill, en hij was er overtuigd van, dat het visioen, hetwelk hij gehad had van een prachtige stad, een ongelooflijk groote en schoone stad, die door bommen verwoest werd, niet anders was dan een byzonder levendige droom. „Grubb !" riep hij uit, brandend van verlangen het hem te vertellen. De stilte als eenig antwoord en de doffe weerklank van de kist, gevoegd bij de verstikkende lucht, leidden zijne gedachten in andere richting. Hij lichtte handen en voeten op en ontmoette een onwrikbaren tegenstand. Hij dacht nu, dat hij in een doodkist lag en levend begraven was ! En dadelijk werd hij bevangen door een panischen schrik. ,,'Elp !" gilde hij. ,,'Elp !" en bonsde en schopte met zijn voeten en deed wanhopige pogingen om vrij te komen. „Laat me d'r uit ! Laat me d'r uit !" Gedurende eenige oogenblikken kampte hij met deze onduldbare verschrikking ; toen gaf de wand, van wat hij zijn doodkist waande, mee en vloog hij eruit in het daglicht. Toen voelde hij hoe hij met Kurt rondrolde over wat een gewatteerden vloer scheen te zijn, en Kurt hem lustig stoini^M|) op hem vloekte. Hij ging overein^BBRi. Zijn hoofdverband was losgeraakt en over één oog gezakt e^uj trok het heele ding er dus maar af. Kurt zat ook overeind op ongeveer een meter van hem af, in dekens gewikkeld en met een aluminium duikerhelm op zijn schoot, hem met strengen blik aankijkende en over zijn ongeschoren kin strijkende. Zij zaten beiden op een hellenden vloer van purper watteersel en boven hen bevond zich een opening als een lang laag kelderluik, dat Bert met eenige moeite herkende als hun hut-deur, die half op haar kop stond. De geheele kajuit had zich inderdaad op zijde gewenteld. „Ik zou voor den duivel wel es willen weten wat je er mee vóórhebt, Smallways ?" zei Kurt, „wat beteekent dat, dat je uit die kist te voorschijn springt, terwijl ik dacht, dat je met de anderen overboord gegaan was. Waar ben je geweest ?" „Wat is t'r an de hand ?" vroeg Bert. „Dit gedeelte van 't luchtschip staat in de hoogte, de meeste andere dingen naar beneden." „Is er een slag geleverd ?" „Ja." „Wie heeft 't gewonnen ?" „Ik heb de bulletins nog niet gezien, Smallways. Wij zijn weggegaan voor 't afgeloopen was. Wij werden buiten gevecht gesteld en het schip was onbestuurbaar, en onze collega's — onze medestrijders, bedoel ik — hadden 't voor 't meerendeel te druk om zich met ons bezig te houden en de wind joeg ons — ja, de hemel weet, waar de wind nóg bezig is ons heen te blazen. Hij joeg ons recht t gevecht uit met een vaart van tachtig mijlen per uur of zoo. Gott I wat een wind ! En wat 'n gevecht ! En hier zitten we nu !" „Waar ?" „In de lucht, Smallways, in de lucht. Als we op den beganen grond mochten belanden, zullen we haast niet weten, hoe we onze beenen moeten gebruiken." „Maar wat is er onder ons ?" „Voor zoover ik weet, Canada — 't ziet er machtig leeg en ongastvrij uit, wat dat aangaat." „Maar waarom staat de boel zoo scheef ?" Een tijdlang antwoordde Kurt niet. „Het laatste wat ik me herinner gezien te hebben, was een soort van vliegmachine in een hel bliksemlicht," zei Bert. „God nog toe. 't Was vreeselijk. D'r werd met kanonne' geschoten ! En overal hoorde je ontploffingen. En om je heen wolken en hagel, en schommelen en stampen, dat het schip dee ! Ik werd 't er bang van — en misselijk Dus u weet niet hoe 't afliep ?" „Nee, heelemaal niet. Ik was met mijn sectie in die duikerpakken binnen in de gasschotten met lappen zij om te lappen. Wij konden niets zien van wat er buiten voorviel, behalve de bliksemflitsen. Ik heb van 't begin tot het eind geen een van die Amerikaansche luchtsc epen gezien. Ik zag alleen hoe de schoten door de gasschotten flikkerden en stuurde er dan mannetjes op af om de scheuren te dichten. Er ontstond even een begin van brand — maar erg was 't met. We waren veel te nat, en daarom smeulde 't vuur maar wat voor we gerammeid werden. Een van hun verwenschte dingen liet zich eenvoudig uit de lucht neervallen en liep op ons in. Heb je 't niet gevoeld ?" „Ik heb alles gevoeld," zei Bert. „Maar ik heb niet bepaald een schok gevoeld —" „Als ze 't met opzet deden, waren ze tamelijk roekeloos. Zij kerfden op ons in als een mes ; ze reten de achter-gasschotten eenvoudig open, alsof ze haring kaakten, en maakten de machines en den schroef tot een vormlooze massa. Het grootste gedeelte der machines aarde heerschte, daar enkel een licht gerucht van hameren de stilte verbrak. Daar lag het kamp ; van een afstand gezien geleken de hutten, overdekt met de zijde van het ballon-gedeelte, op een buitengewoon groote zigeunertent, en ieder, die werken kón, was druk bezig van het staal van het geraamte een mast te bouwen, waaraan de electriciens der „Vaterland" de lange geleiders voor de marconigraaf konden ophangen, die den Prins weder met de wereld in verbinding zou stellen. Er waren oogenblikken, waarin 't leek, alsof ze nooit zouden slagen in 't opzetten van dien mast. Van 't begin af had de troep ontberingen te doorstaan. Zij waren niet al te ruim voorzien van levensmiddelen en ze werden op rantsoen gesteld en niettegenstaande hunne dikke kleeding waren ze toch slecht beschut tegen den overal doorheendringenden wind en de ongastvrije guurheid dezer wildernis. De eerste nacht werd zonder vuren en in 't duister doorgebracht. De machines, die den stroom hadden geleverd, waren verbrijzeld en ver naar het zuiden neergestort, en de geheele troep was geen lucifers rijk. Want de doodstraf stond immers op 't bij zich hebben ervan. Al de ontplofbare stoffen waren over boord geworpen en niet voor den morgen bekende de man met het vogelgezicht, wiens hut Bert had ingenomen in den aanvang, dat hij een koppel duelleer-pistolen met patronen bezat, zoodat men een vuur kon aanmaken. Later bevond men, dat de ammunitiekisten der mittrailleuse nog een vooraad ongebruikte ammunitie bevatten. Het was een vreeselijke nacht, die oneindig leek. Er sliep bijna niemand. Er waren zeven gewonden aan boord en Von Winterfeld's hoofd was gekwetst, en hij huiverde en ijlde en vocht met zijn oppasser en schreeuwde luid vreemde dingen over het platbranden van New-York. De manschappen kropen in het schemerdonker dicht bij elkaar in de kombuis, gewikkeld in al wat zij slechts vinden konden en dronken chocolade uit de zonder vuur verwarmde bussen en luisterden naar zijn kreten. In den morgen hield de Prins een toespraak over het Noodlot en den God zijner Vaderen en over het genoegen en den roem zijn leven te laten voor zijn dynastie, en nog een aantal dergelijke overwegingen, die anders in die wildernis over t hoofd gezien zouden kunnen zijn. De manschappen juichten zijne woorden toe zonder geestdrift en in de verte huilde een wolf. Toen gingen zij aan 't werk en gedurende een week zwoegden zij om een stalen mast op te richten en daaraan een rooster van koperdraden op te hangen van tweehonderd bij twaalf voet. Het vaste thema van dien geheelen tijd was aldoor werk, werk, inspannenden en uitputtenden arbeid en het overige bestond in groote ontbering en onfortuinlijkheid. Alleen werden ze nu en dan wat opgebeurd door een zekere wilde pracht in den zonsonder- en opgang, in de stroomen en het onstuimige weder, in de wildernis om hen heen. Zij legden een kring van vuren aan, die voortdurend onderhouden werden en „Dat vervloekte nieuws !" zei Kurt. „Vóór de dag om is, zul je meer nieuws hooren dan je lief is. De wereld loopt op een eind. Zij sturen ons de „Graf Zeppelin." Zij kan tegen den morgen hier zijn, en binnen acht en veertig uur kunnen we zoowat bij de Niagara zijn.. ..of in de eeuwigheid Ik wil dien waterval eens gaan bekijken. Ga maar mee. Heb je je rantsoen al gehad ?" „Jawel, meneer." „Goed. Vooruit dan maar." En diep in gedachten verzonken liep Kurt vooruit over de rotsen naar den waterval verderop. Een tijdlang liep Bert achter hem aan, als escorte ; doch toen zij het kamp goed en wel achter zich gelaten hadden, wachtte Kurt even op hem, opdat Bert naast hem kon komen loopen. „Binnen twee dagen zullen we er middenin zitten," zei hij. „En 't is geen malsche oorlog om naar terug te keeren. Dat is het nieuws, dat er ingekomen is. De wereld is dol geworden. Onze vloot klopte de Amerikanen op den avond, dat wij buiten gevecht werden gesteld, dat is duidelijk. Wij verloren elf — elf luchtschepen en al hun aeroplanen werden verbrijzeld. God weet, hoeveel wij er uit elkaar deden vliegen of hoeveel menschen we doodden. Maar hoe dan ook, 't was nog maar 't begin. Ons begin was als 't laten springen van een kruitkamer. Ieder land hield vliegmachines verborgen. Over heel Europa wordt er nu in de lucht gevochten — ja, over de geheele wereld. De Japanneezen en Chineezen zijn er ook bijgekomen. En dat is het voorname punt, ja, 't voornaamste punt. Zij zijn in onze kleine twistjes komen binnenvallen .... Het Gele Gevaar blijkt dan toch een gevaar gewéést te zijn ! Zij hebben duizenden luchtschepen en zijn nu al de geheele wereld over. Wij bombardeerden Londen en Parijs en nu hebben de Franschen en Engelschen Berlijn vernietigd. En nu zit Azië ons allemaal op den hals....'t Is één groote krankzinnigheid. China bovenaan. En zij weten niet waar ze moeten ophouden, 't Zal eindeloos doorgaan, 't Is de laatste reuzen-verwarring. Ze bombardeeren hoofdsteden, vernielen scheepswerven en fabrieken, mijnen en vloten." „Hebbe' ze Londen erg gehavend, meneer ?" vroeg Bert. „De hemel mag 't weten. ..." Een tijdlang zeide hij niets meer. „Dit Labrador schijnt een rustige streek," hervatte hij eindelijk. „Ik heb half zin hier te blijven. Maar 't gaat niet ! Neen ! Ik moet er tot t eind bij zijn. Jij óók. Iedereen. . . .Maar waarom eigenlijk? .... Ik zeg je dat ons wereldje aan stukken ligt. Er is geen ontkomen aan en terug gaat evenmin. Hier zitten we nu ! Wij zijn net muizen, die gevangen zitten in een brandend huis; we zijn als vee, dat door een overstrooming overvallen wordt. Straks zullen we opgenomen en teruggebracht worden naar 't tooneel van den strijd. We zullen weer moorden en vernielen — misschien, 't Is ditmaal een ChineeschJapansche luchtvloot, en ze zijn veel talrijker. Nu komen wij aan de beurt. Wat er met jou zal gebeuren weet ik niet, maar van mezelf weet ik 't heel goed ; ik zal er in blijven." „O, 't zal met u ook wel goed afloopen," zei Bert, na een benauwende stilte. „Neen !" zei Kurt. „Ik zal doodgeschoten worden. Ik heb 't tot nu toe nooit geweten, maar vanmorgen bij 't aanbreken van den dag wist ik 't — alsof 't me gezegd was." , Maar 'oe dan ?" „Ik zeg je, dat ik 't weet." „Maar 'oe kan u dat wete' ?" „Ik weet 't." „Alsof 't u gezegd was ?" „Neen, ik ben er zeker van." „Ik wéét 't," herhaalde hij nog eens, en een tijdlang liepen zij zwijgend verder naar den waterval. In gedachten verdiept, liep Kurt verder zonder iets om zich heen ge zien en eindelijk begon hij weer. „Ik heb me tot nu toe altijd jong tevoeld, Smallways, maar vanmorgen voel ik me oud — héél oud. O, zoo oud ! Ik voel me dichter bij den dood dan oude menschen dat doen. En ik heb 't leven altijd nog wel als een grap beschouwd. Maar dat is 't niet, hoor. Ik vertrouw, dat dergelijke dingen altijd wel hebben plaats gegrepen — dingen, zooals oorlogen en aardbevingen, die al wat goed is in 't leven in den war sturen, 't Is net of ik uit een onbewusten slaap ben ontwaakt en 't nu voor 't eerst inzie. lederen nacht sedert we in New-York aankwamen, heb ik ervan gedroomd. . En zoo is 't altijd geweest met 't leven. De menschen worden uiteengeslagen, wezens vol leven, herinneringen en eigenaardige kleine gaven worden verbrand en aan stukken gereten en verhongeren. Londen ! Berlijn ! San Francisco ! Denk toch eens aan al de menschenlevens, waaraan wij een eind maakten in New-York ! .... En de anderen gaan gewoon door alsof dergelijke dingen niet mogelijk waren. Zooals ook ik voortging ! Precies redelooze beesten. Net beesten !" Langen tijd zweeg hij en toen liet hij zich ontvallen, „de Prins is 'n dolleman !" Zij kwamen aan een plek waar ze moesten klimmen en vervolgens aan een lang veenachtig stuk grond, dat zich uitstrekte langs een riviertje. Daar stonden veel fijne rose bloemetjes, die Bert's aandacht trokken. „Gó !" zei hij, en bukte zich om er een te plukken. „En dat nog wel in zoo'n streek." Kurt bleef staan en wendde zich half om. Zijn gezicht vertoonde teekenen van groote innerlijke pijn. „Ik heb nog nooit zoo'n bloem gezien," zei Bert. „Hij is zoo fijn." Drachenflieger. Evenals deze laatste, was het een machine voor één persoon, doch zij was zeer licht gebouwd van staal en bamboe, en chemisch geprepareerde zijde en voorzien van een overdwars geplaatste machine, en een flapperenden zijvleugel. De bestuurder voerde een geweer mee, dat ontplofbare kogels, geladen met zuurstof, afschoot en bovendien was hij nog voorzien van een zwaard, volgens de beste tradities der Japanners. Voor 't grootste gedeelte waren de bestuurders Japanners en het is kenschetsend, dat er van 't begin af aan bepaald werd, dat de aëronaut goed den degen moest kunnen hanteeren. De vleugels dezer vliegmachines hadden van voren vleermuisachtige haken, waarmede zij zich in de gas-schotten hunner tegenstanders moesten vasthaken, als zij hen enterden. Deze lichte vliegmachines werden met de vloten meegevoerd of ook wel, begeleid door de bestuurders, over land of over zee gezonden naar het oorlogsterrein. Zij konden van twee tot vijfhonderd mijlen vliegen al naar de wind was. En aldus kozen, zeer kort na het opstijgen der eerste Duitsche luchtvloot, deze Aziatische zwermen het luchtruim. Onmiddellijk begon ieder georganiseerde regeering de geheele wereld over, als bezeten luchtschepen en alles wat maar op een vliegmachine geleek, te bouwen. Er was geen tijd voor diplomatieke onderhandelingen. Waarschuwingen en ultimatums werden over en weer geseind, en binnen een paar uur was de geheele, door panischen schrik bevangen, wereld in een ontzettend gecompliceerden krijg gewikkeld. Want Engeland, Frankrijk en Italië hadden Duitschland den oorlog vertelaard en de Zwitsersche neutraliteit geschonden ; in Indië waren de Hindoes, bij 't zien der Aziatische luchtvloten, in Bengalen in opstand gekomen en in de noordwestelijke provinciën woedde een mahomedaansche opstand, die weder vijandig tegenover den hindoesche stond en het Oost-Aziatisch Verbond had de hand gelegd op de olie-bronnen in Burmah en viel zoowel Amerika als Duitschland onpartijdig aan. Binnen een week was men bezig luchtschepen te bouwen in Damascus en Caïro en Johannisburg ; Australië en Nieuw Zeeland rustten zich met dolle haast uit. Een merkwaardige en ontzettende factor van dit alles was de snelheid, waarmede deze monsters konden vervaardigd worden. Het bouwen van een pantserschip duurde van twee tot vier jaren; een luchtschip kon in even zoovele weken in elkaar gezet worden. Bovendien was een luchtschip, zelfs vergeleken bij een torpedoboot, merkwaardig eenvoudig van bouw. Gegeven het materiaal voor de gasruimten, de machines, de gasfabriek en het ontwerp, dan was een luchtschip werkelijk niet ingewikkelder en veel gemakkelijker dan een houten boot honderd jaar vroeger geweest was. En nu waren er van Kaap Hoorn tot Nova Zembla en van Canton de wereld rond tot men weder te Canton uitkwam, overal fabrieken en werkplaatsen en industrieele hulpbronnen. En de Duitsche luchtschepen waren nauwelijks in het zicht der Atlantische wateren, de eerste Aziatische luchtvloot was nauwelijks boven Opper-Burma gesignaleerd, of het fantastische weefsel van crediet en finantiën, dat de wereld gedurende honderd jaren economisch bij elkaar gehouden had, bereikte zijn uiterste rekbaarheid en scheurde. Een wervelwind van te-gelde-making voer door iedere effectenbeurs over de geheele wereld ; banken staakten hunne betaling, zaken gingen snel achteruit en werden stop gezet ; fabrieken werkten nog een dag of zoo door, door een soort van traagheid om te stoppen, maakten de orders van ondertusschen gefailleerde en ondergegane clienten af en staakten dan het werk. Het New-York, dat Bert Smallways zag, bevond zich niettegenstaande al zijn hellen lichtschijn en verkeer, in een toestand van economische en finantieele ineenstorting, ongeëvenaard in de geschiedenis. De toevoer van het voedsel werd reeds een weinig belemmerd. En vóór de wereldkrijg veertien dagen geduurd had - dat wil zeggen, omstreeks den tijd, dat die mast in Labrador opgericht werd — was er, buiten China, geen groote of kleine stad in de wereld, hoe ver ook verwijderd van de werkelijke vernielings-centra, waar de politie en de overheid geen bizondere maatregelen namen om aan het gebrek aan voedsel en den stroom van werkeloozen het hoofd te kunnen bieden. De bizondere eigenaardigheden van een luchtkrijg waren van dusdanigen aard, dat hij, zoo hij eenmaal begonnen was, bijna onvermijdelijk leidde tot maatschappelijke stoornissen. De eerste dezer eigenaardigheden leerden de Duitschers beseffen bij liun aanval op New-York ; en dit was de geweldige vernielings-macht over het voorwerp beneden, en de betrekkelijke ongeschiktheid om een stelling, die zich overgegeven had, te bezetten, te bewaken of er een garnizoen in te leggen. Dit leidde, waar men te doen had met steden, die in een staat van economische desorganisatie verkeerden en welker inwoners verwoed waren en honger leden, tot hevige en moorddadige botsingen, en zelfs daar, waar de luchtvloot niet werkdadig boven zweefde, placht er onderlingen strijd en de grootste wanorde te ontstaan. Een tweede eigenaardigheid van luchtscheepkrijg, zooals die in 't begin gevoerd werd, was de geringe uitwerking, die de eerste luchtschepen op elkaar hadden. Op al wat zich onder hen bevond, konden zij bommen laten regenen op de moorddadigste wijze ; forten en schepen en steden waren aan hunne genade overgeleverd, doch tenzij zij bereid waren hun vijand te enteren, wat gelijk stond met zelfmoord, konden zij elkander merkwaardig weinig schade berokkenen. De bewapening der reusachtige Duitsche luchtschepen, zoo groot als het grootste stoomschip, bestond in één mitrailleuse, die gemakkelijk op een paar muilezels had gepakt kunnen worden. Toen nes, die zwaarder waren dan lucht, doch het type was in beide gevallen geheel verschillend van de westersche modellen, en — het toont de energie, waarmede deze groote volkeren de Europeesche methoden van wetenschappelijke navorsching overnamen en verbeterden — tot in bijna de kleinste bizonderheden uitgevonden door Aziatische werktuigkundigen. Het Duitsche luchtschip had den vorm van een visch met een afgeplatten kop ; het Aziatische luchtschip was eveneens vischvormig, doch geleek niet zoozeer op een kabeljouw of goby als wel op een rog of tong. Het had een breeden, platten onderkant, met hier en daar vensters erin of eenige andere opening, behalve langs den middellijn. Zijn hutten besloegen den geheelen as, met een soort van brug erboven en de gas-schotten gaven aan het geheel het voorkomen van een op hoepels gespannen zigeunertent, behalve dat het veel platter was. Het Duitsche luchtschip was essentieel een bestuurbare ballon, die veel lichter was dan lucht ; het Aziatische luchtschip was heel weinig lichter dan de lucht en schoot er doorheen met grooter snelheid, zij het dan ook met aanzienlijk veel minder stabiliteit. Zij voerden in voor- en achtersteven kanonnen mee, van welke die op den achtersteven veel grooter waren dan die op den voorsteven ; zij schoten brand-veroorzakende granaten af, en bovendien waren de schepen, zoowel aan den boven- als aan den onderkant, voorzien van verschansingen. Licht als deze bewapening was, vergeleken bij die van de lichtste kanonneerboot, die ooit in de vaart was, was zij toch voldoende om de reusachtige Duitsche luchtschepen in een gevecht te verslaan en de Japanners sneller te doen vliegen dan deze monsterachtige Duitsche luchtschepen. Zelfs schoten zij er onderdoor, hierbij enkel vermijdende onmidellijk onder de kruitkamer door te gaan, en zoodra zij er onderdoor waren, schoten zij hun achterkanon af en wierpen met zuurstof-gevulde granaten in de gasschotten van den vijand. Zooals ik reeds opgemerkt heb, lag de kracht der Aziaten niet zoozeer in hunne luchtschepen als wel in hunne vliegmachines. Naast de Butteridge-machine waren dezen zeer zeker wel de beste, zwaarder-dan-lucht-vliegers die ooit uitgekomen waren. Zij waren uitgevonden door een Japansch kunstenaar en weken in vorm aanmerkelijk af van het houten-vlieger-type der Duitsche Drachenflieger. Zij hadden eigenaardig gebogen, buigzame zij-vleugels, die meer dan op iets anders, opgebogen vlindervleugels geleken, en gemaakt waren van een stof, die iets had van celluloid en van heidergekleurde zijde. Aan den vóórhoek der vleugels waren haken bevestigd, die veel geleken op de klauwen van een vleermuis, en waarmede de vliegmachine kon grijpen naar de wanden van de gasschotten van een luchtschip, zich hier aan vasthechten en ze verscheuren. De bestuurder zat tusschen de vleugels boven een transversie-explosie-motor, die in geen enkel opzicht belangrijk verschilde van die, welke te dien tijde gebezigd werden bij de lichte motor-rijwielen. luchtvloot lag stil in een enorme halve maan, waarvan de hoorns zuidwestwaarts gericht waren. De stad Niagara stond er nog voor een groot deel, hoewel de straten geheel verlaten waren. De bruggen waren ongerept, op hare hotels en restaurants wapperden nog de vlaggen en zag men noodende transparanten, en hare centrales werkten nog. Doch het land aan beide zijden der stroomengte leek wel schoongeveegd door een kolossalen bezem. Al wat met mogelijkheid een aanval op de positie der Duitschers te Niagara kon dekken, was zóó meedoogenloos met den grond gelijk gemaakt als machineriën en bommen het slechts doen konden ; men had huizen doen springen, en verbrand; bosschen platgebrand, schuttingen en oogsten vernield. De monorail-palen waren uit den grond gerukt en vooral de wegen gezuiverd van elke mogelijke schuilplaats. Van bovenaf gezien was de aanblik van deze verwoesting wondervreemd. Jonge boschjes waren in hun geheel vernield door sleepdraden en de vernielde jonge boomen, geknakt en ontworteld, lagen daar in rijen als koren achter den sikkel. De huizen zagen er uit alsof ze platgedrukt waren door een reuzenvinger. Op meerdere plaatsen was nog brand, en geheele wijken waren niets anders dan een groote, smeulende, soms nog glorende massa Hier en daar lagen de overblijfselen van achteraangekomen vluchtelingen, karren, en de doode lichamen van paarden en menschen ; en waar de huizen aangesloten waren geweest aan de waterleiding, ontwaarde men nu poelen, en vlietende beken uit de vaneengereten buizen. Op de velden, die nog niet platgebrand waren, zag men nog paarden en vee vreedzaam grazen. En achter dit verwoeste terrein strekte zich nog ongerept het land, doch bijna alle bewoners waren gevlucht. Buffalo stond voor een groot gedeelte in brand en er werden geen zichtbare pogingen gedaan om het vuur meester te worden. De stad Niagara zelf was snel veranderd in een magazijn. Er was reeds een groot aantal bekwame werktuigkundigen van de vloot op aarde gebracht en dezen waren nu buiten de stad aan het werk om wat er aan bruikbaar materiaal in de stad was, dienstbaar temaken aan de behoeften van een luchtpark. Op den hoek van den American Fall hadden zij boven den kabelspoorweg een station gevestigd, waar de gasschotten weder gevuld konden wordei'. en maakten verder naar het Zuiden een veel grooter terrein in orde voor een dergelijk doeleinde. Van de electrische centrales, hotels en dergelijke gebouwen wapperde de Duitsche vlag. De ,,Zeppelin" beschreef tweemaal langzaam een kring boven dit tafereel, terwijl de Prins het gadesloeg van het hangende balkon af; toen steeg zij naar het midden van den halven cirkel en bracht den Prins met zijn gevolg, waaronder Kurt, over op de „Hohenzollern," die voor den komenden strijd als vlaggeschip gekozen was. Zij werden opgeheschen aan een korten kabel, welke afhing van het voorbalkon ende bemanningvan de „Zeppelin" bezette het buiten-netwerk terwijl de Prins en zijn staf hen verlieten. Toen wendde de ..Zeppelin," daalde, al kringen beschrijvend, neêr en landde in het Prospect Park om de gewonden af te zetten en ammunitie in te nemen'; want zij was met ledige kruitkamers naar Labrador gegaan, daar het niet zeker was hoeveel gewicht zij te vervoeren zou krijgen. Ook vulde zij de waterstof aan in een harer vóór-schotten, dat een lek had gehad. Bert werd aangewezen als drager en hielp de gewonden een voor een dragen naar het dichstbijgelegene der groote hotels, die op den Canadeeschen oever uitzagen. Uitgenomen twee ziekenzusters, een neger-portier en drie of vier Duitschers, die hen opwachtten, was het hotel geheel verlaten. Bert begaf zich met den dokter der „Zeppelin" naar de hoofdstraat, waar zij een drogistenwinkel binnendrongen en zich voorzagen van allerlei dingen, waaraan zij gebrek hadden. Toen zij er weder uitkwamen, vonden zij een officier en twee manschappen bezig een ruwe inventaris op te maken van het beschikbare materiaal in de verschillende magazijnen. Verder was de breede hoofdstraat der stad geheel verlaten. De bevolking had drie uur tijd gekregen om zich te verwijderen en iedereen scheen dit dan ook gedaan te hebben. Op een hoek lag een doodgeschoten man tegen een muur. In de ledige verte zag men een paar honden, doch waar de straat op de rivier uitkwam, verbrak het voorbijgaan van een rij monorailwagens de stilte. Zij waren geladen met slangen en op weg naar de tram vol arbeiders, die bezig waren Prospect Park in een luchtschip-dok te veranderen. Bert duwde een op een fiets in evenwicht gehouden medecijnkist voor zich uit naar het hotel en werd daarna weggezonden om bommen in de kruitkamer der „Zeppelin" te laden, wat een taak. was die de uiterste voorzichtigheid vorderde. Van dit karweitje werd hij kort daarop weggeroepen door den kapitein der „Zeppelin," die hem met een briefje zond naar den officier, welke aangewezen was om de gebouwen der Anglo-Amerikaansche-Electriciteits-Maatschappij te bezetten, want de veld-telefoon moest nog opgesteld worden. Bert ontving zijn orders in het Duitsch, giste de beteekenis ervan, salueerde, en nam het briefje aan, daar hij zijn onbekendheid met de taal liever niet liet merken. Hij ging op weg, doend alsof hij precies wist, waar hij heen moest, sloeg een paar hoeken om en begon juist te vermoeden, dat hij eigenlijk niet goed wist, waar hij heenliep, toen zijn aandacht weder op de lucht gevestigd werd door een kanonschot van de „Hohenzollern" en gejuich in de lucht. Hij keek omhoog en bevond, dat zijn uitzicht aan weerszijden door huizen belemmerd werd. Hij aarzelde en toen voerde de nieuwsgierigheid hem terug naar den oever der rivier/ Hier werd zijn uitzicht weder belemmerd door boomen, en met schrik bemerkte hij, dat de „Zeppelin," die zooals hij wist nog een vierde harer magazijnen te vullen had, bezig was op te stijgen boven het Geiten-Eiland. Zij had niet gewacht op het bijvullen harer ammunitie. Het viel Bert plotseling in, dat men bezig was hem hier alleen achter te laten. Hij sloop terug tusschen de boomen en boschjes tot hij zich veilig voelde voor den kapitein der „Zeppelin," die wel eens plotseling aan hem gedacht kon hebben. Toen werd zijn nieuwsgierigheid om te zien, waaróm de Duitsche luchtvloot opsteeg, hem de baas en lokte hem eindelijk halverwege over de brug naar het Geiten-Eiland. Van dat punt was de lucht geheel vrij en zag hij voor het eerst de Aziatische luchtschepen, welke zich laag aan de lucht boven de glinsterende warreling der Boven-vallen vertoonden. Zij waren veel minder indrukwekkend dan de Duitsche schepen. Hij kon den afstand niet schatten en zij vlogen zijdelings in zijn richting, zoodat hij geen kijk had op hunne breedte. Bert stond daar midden op de brug op een plaats, welke de meesten, die haar kenden, zich herinnerden als een plek, die altijd stampvol was van touristen en daagjesmenschen, en nu was hij het eenige menschelijke wezen, dat daar te zien was. Heel hoog boven hem manoeuvreerden de vijandelijke luchtvloten ; beneden hem schoot de rivier ziedend en wervelend als water dat uit een sluis stroomt, naar de American Fall. Hij stak in een eigenaardige kleedij. Zijn goedkoope blauwe serge-broek had hij ingestoken bij Duitsche gutta-percha luchtschiplaarzen en op zijn hoofd droeg hij een witte luchtvaartpet, die hem een beetje te groot was. Hij schoof haar achterover en liet hierdoor zijn kleine gezichtje van Londenaar-uithet-volk vrij, nog altijd met het vurige litteeken op zijn voorhoofd. „Gó !" fluisterde hij. Hij staarde een tijdlang naar boven. Hij gesticuleerde en een paar maal schreeuwde hij iets en applaudiseerde. Doch op een gegeven oogenblik overviel hem een vreeselijke angst, en hij ging er van door zoo hard hij kon in de richting van Goat-Island. § 4- Een tijdlang nadat zij elkaar voor 't eerst in het zicht gekregen hadden, maakte geen van beide luchtvloten aanstalten om aan te vallen. De Duitschers telden zeven-en-zestig groote luchtschepen en op een hoogte van bijna vierduizend voet bleven zij zweven in halvemaan-slagorde. Zij bevonden zich op ongeveer anderdhalve scheepslengte van elkaar, zoodat de hoornen van de halve maan bijna dertig mijlen van elkaar verwijderd waren. Vlak achter de luchtschepen der buitenste eskaders op beide vleugels werden plus minus dertig Drachenflieger meegesleept, bemand en gereed voor 't gevecht, doch daar ze zoo klein en ver weg waren, kon Bert dezen niet onderscheiden. Eerst zag Bert alleen de zoogenaamde Zuid-vloot der Aziaten. Deze bestond uit veertig luchtschepen, die aan de flanken, alles bij elkaar genomen, ongeveer vierhonderd een-persoons-vliegmachines meesleepten ; een tijdlang vloog zij langzaam oostwaarts en op niet meer dan twaalf mijlen afstands dwars voor de Duitschers heen. Eerst kon Bert enkel de grootere schepen onderscheiden, doch daarna bemerkte hij ook de vliegmachines, die, als een uit zeer scherpe voorwerpen bestaande massa, als stofjes in het zonlicht om en onder de grootere schepen meezweefden. Bert kon toen de tweede vloot der Aziaten nog niet zien, hoewel deze in het Noordwesten waarschijnlijk reeds in 't zicht der Duitschers kwam. Het was heel stil daarboven, de lucht bijna wolkeloos, en de Duitsche vloot was tot zulk een geweldige hoogte gestegen, dat de luchtschepen niet langer noemenswaardig groot leken. Beide uiteinden van hun halvemaanslagorde waren duidelijk te zien. Terwijl zij zuidwaarts op vlogen, gingen zij langzaam tusschen Bert en het zonlicht door en werden zwarte omtrekken van zichzelven. De Drachenflieger vertoonden zich als spikjes zwart op de beide vleugels van deze lucht-Armada. De beide vloten schenen geen haast te hebben met den aanval. De Aziaten trokken ver weg het oosten in, terwijl zij meer vaart zetten en hooger stegen. Voorts gingen zij achter elkaar vliegen, zoodat zij een lange rij vormden, wendden, kwamen terugvliegen, en stegen naar den buitenvleugel der Duitschers. De eskaders dezer laatsten wendden en maakten front en plotseling duidden lichte flikkeringetjes en een nauw-hoorbaar knetterend geluid aan, dat zij het vuur geopend hadden. Een tijdlang kon de toeschouwer op de brug geen uitwerking bespeuren. Doch toen, als een handvol sneeuwvlokken, schoten de Drachenflieger uit ten aanval, en een menigte roode spikkels dwarrelden naar boven, hen tegemoet. Het leek Bert niet alleen enorm ver weg, doch vreemd en onwerkelijk. Het was nog geen vier uur geleden, dat hij zelf zich nog op een dier luchtschepen bevond en zelfs nu schenen zij hem al niet meer blazen met gas gevuld toe, die menschen meevoerden, doch vreemde, voelende wezens, die zich naar willekeur bewogen en door een eigen wil allerlei dingen verrichtten. De wervelstormen der Duitsche en Aziatische vliegmachines vermengden zich en zakten naar de aarde af, begonnen op een handvol witte en roode rozebladeren te gelijken, die uit een ver-verwijderd venster geworpen en al grooter werden, tot Bert duidelijk kon zien, hoe de omgeslagen Drachenflieger door de lucht kwamen neer-warrelen en achter dikke zwarte rookwolken, die in de richting van Buffalo opstegen, verdwenen. Een tijdlang waren allen aan zijn oog onttrokken en toen stegen twee of drie witte en een aantal roode weder omhoog, evenals een zwerm groote vlinders, kringelden al vechtend rond en zeilden weg naar het oosten tot ze uit zijn gezicht verdwenen in den rook van Buffalo. geweren en herinnerde hem aan den strijd der luchtschepen daarboven, doch het gevecht, dat dichterbij werd geleverd, nam al zijn aandacht in beslag. Plotseling viel er iets uit de lucht ; iets, dat op een vat of een reusachtigen voetbal geleek. Krak ! Het vloog met een geweldigen knal uiteen. Het was gevallen tusschen de gelande Aziatische vliegmachines, die op het gras en tusschen de bloembedden aan de rivier lagen. De stukken vlogen in het rond, gras, boomen, kiezelzand, alles vloog de hoogte in en viel weer neer ; de luchtschippers, die nog langs den kanaaloever lagen, werden overal heengeslingerd, alsof 't zakken waren en de stukken ijzer vlogen over 't water. Al de ruiten van het als hospitaal ingerichte hotel, die een oogenblik tevoren nog blauwe lucht en luchtschepen weerkaatst hadden, werden plotseling groote, donkere sterren. Pang ! — er volgde een tweede ontploffing. Bert keek omhoog en kreeg den indruk van een aantal monsterachtige lichamen, die op den geheelen strijd kwamen neerzakken als een vlucht bolstaande dekens, als een rij monsterachtig groote schaaldeksels. De middenste in elkaar-gestrengelde groep vechtende luchtschepen cirkelde daarboven als om voeling te krijgen met het gevecht om het krachtstation. Hij kreeg een geheel anderen indruk van luchtschepen en wel als van enorme dingen, die naar hem neer schoten en snel grooter en grooter en overweldigender werden, tot de huizen aan den overkant klein leken, de Amerikaansche watervallen smal, de brug onbeduidend en de vechtenden ondeelbaar klein. Naarmate zij daalden hoorde Bert alles duidelijker ; luid gekraak en gekerm, kloppen en stampen, kreten en schoten. De zwarte adelaars, waar Bert schuin langs heen keek, vóór aan de Duitsche luchtschepen, gaven met hun uitgespreide vlerken het idee werkelijk aan den strijd deel te nemen. Enkelen dezer vechtende luchtschepen kwamen op nog geen vijfhonderd meter van den grond. Bert kon manschappen op de ondergallerijen der Duitschers zien, al vurende; hij zag hoe Aziaten zich vastklemden aan de touwen, en hoe een man in blinkend, aluminium duikerscostuum als een vallende ster neerschoot in de wateren aan gene zijde van Goat Eiland. Voor de eerste maal zag hij de Aziatische luchtschepen van nabij, en zóó gezien deden ze hem meer dan iets anders denken aan reusachtige sneeuwschoenen ; de buitenkant was beschilderd met een eigenaardig zwart- en wit patroon, dat Bert deed denken aan de machinaal-gegraveerde kast van een horloge. Zij hadden geen hangende gallerijen onderaan, doch uit kleine openingen langs de middellijn gluurden manschappen en loopen van kanonnen. En zoo, zwevend in lange op- en neerwaartsche bogen , worstelden en vochten deze monsters. Het leek op het vechten van wolken, op puddingen, die elkaar trachtten te verdelgen. Zij draaiden snel om elkaar heen en dompelden Goat Eiland en de Niagara een tijdlang in een rookerig halfduister, waardoor de zonnestralen nu en dan heenschoten. Zij verwijderden zich van elkaar, naderden elkaar weer en tastten elkaar aan en voeren rond boven de watervallen, twee, drie mijlen het Canadeesche in, en dan weder terug over de watervallen heen. Een Duitsch schip vatte vlam en de geheele bende vluchtte overhaast voor den uitslaanden brand, en verspreidde zich al stijgend, terwijl het brandende schip naar Canada afzakte en uitelkaar vloog onder het neerdalen. En toen vielen de anderen met vernieuwde woede en gedruisch weder op elkaar aan. Eens ging er onder de mannen in Niagara-city gejuich op. Er stond weder een Duitsche in brand en een derde, dat ernstig beschadigd was door den boeg van een tegenstander, liep snel leeg en zakte naar het zuiden af. Het werd nu steeds duidelijker, dat de Duitschers aan't kortste eind begonnen te trekken in dezen ongelijken strijd. Men kon steeds beter waarnemen, dat zij vervolgd werden, en dat zij alleen nog maar doorvochten om een gunstig oogenblik om te ontsnappen af te wachten. De Aziaten schoten hen voorbij en over hen heen, reten groote scheuren in hun gasschotten, staken ze in brand, en schoten hunne vagelijk-zichtbare manschappen neer, die in duikercostuums vuur en scheuren bekampten met bluschmiddelen en zijden stroken in het binnennetwerk en slechts antwoordden met schoten zonder uitwerking. Vandaar verplaatste zich de slag, al wervelend, weder naar de Niagara en toen verbraken de Duitschers als op een afgesproken teeken, plotseling hun slagorde en verspreidden zich oost- en west, noord- en zuidwaarts, en vluchtten in wanorde. Zoodra de Aziaten dit gewaar werden, begonnen zij te stijgen om boven hen te komen, en vlogen hen na. Slechts een troepje van vier Duitsche schepen en misschien een dozijn Aziaten bleven achter, vechtend om de ..Hohenzollern" en den Prins heen, terwijl deze, al kringen beschrijvend, bleef rondvliegen in een laatste poging om Niagara te redden. Nogmaals wendden zij en schoten over den Canadian Fall heen, over de watervlakte naar het oosten, tot zij ver weg en klein waren, en toen weder terug, vliegend zoo snel ze konden, met groote opwaartsche en neerwaartsche sprongen op dien éénen toeschouwer toe, die daar stomgeslagen van ontzetting stond. De geheele worstelende massa naderde zeer snel, werd gaandeweg grooter en teekende zich donker af tegen de namiddagzon en de verblindende, voortschietende wateren der Boven-vallen. De platte Aziatische luchtschepen bleven hoog boven en achter de Duitschers vliegen en vuurden onbeantwoorde kogels in hunne gasschotten en in hunne flanken'; de een-persoons vliegmachines zweefden mee en daalden als een zwerm aanvallende bijen neer. Al dichterbij kwamen ze, en vervulden den geheelen lageren hemel. Twee der Duitschers schoten neer en stegen weder, doch de „Hohenzollern" had te veelgeleden om dittedoen. Zij steeg zwakjes, wendde HOOFDSTUK IX. OP HET GEITEN-EILAND. § i- Het slaan van een kogel op de rotsen naast hem herinnerde hem eraan, dat hij open en bloot stond en tenminste enkele stukken van een Duitsche uniform droeg. Deze gedachte dreef hem weder tusschen de boomen en een tijdlang liep hij al bukkend voort, ging telkens plat op den grond liggen als een kuiken, dat zich tusschen het riet verbergt voor denkbeeldige havikken. „Verslage," fluisterde hij. „Verslage' en vernield.... Chineze' ! Gele kerels, die ze op 'r hiele' zitte' !" Eindelijk kwam hij tot rust in een boschje dichtbij een gesloten en verlaten cantine-loods, in 't zicht van den Amerikaanschen rivieroever. Deze boschjes vormden een soort hol en een veilige schuilplaats voor hem, daar ze boven hem geheel ineengegroeid waren. Hij keek over den waterval heen, doch het vuren had nu geheel opgehouden en alles scheen stil. De Aziatische aeroplaan had zijn vorige positie boven de kettingbrug verlaten en hing nu onbewegelijk boven Niagara City, zijn schaduw werpend over het geheele terrein om het krachtstation, waaromheen het gevecht te land was geleverd. Het monster had een air van kalmte en zelfbewuste kracht over zich en van den achtersteven wapperde, kalm en sierlijk, een lange vlag, het rood, zwart en geel van het groote verbond van de Rijzende Zon en den Draak. Verderop, in het oosten, zweefde veel hooger een tweede schip, en Bert, die moed verzamelde en den hals rekte, zag een derde luchtschip onbewegelijk hangen tegen den zonsondergang in het Zuiden. „Gö !" zei hij. „Verslage' en vervolgd ! Mijn God !" Eerst leek het hem toe, dat er heelemaal niet meer gevochten werd in Niagara City, hoewel er nog een Duitsche vlag wapperde van een deerlijk gehavend huis. Het krachtstation had een wit laken geheschen en dit bleef wapperen gedurende al de gebeurtenissen, die volgden. Doch een oogenblik later hoorde hij weder schieten en zag hij Duitsche soldaten rennen. Zij verdwenen tusschen de huizen, en na hen kwamen twee werktuigkundigen met blauwen kiel en broek aan, dicht op de hielen gezeten door drie Japansche sabelvechters. De voorste der twee vluchtelingen was een flink gebouwd man, die licht en goed liep ; de tweede was een steviggebouwd mannetje, en nogal gezet. Hij liep met komische sprongen en zetten, met zijn dikke armen opgetrokken tegen de zijden gedrukt en het hoofd achterover. De vervolgers hadden uniformen aan, en donkere, dunne metalen helmen op. De kleine man struikelde en Bert's adem stokte, daar hij besefte iets vreeselijks, waarvan hij nog geen getuige was geweest, te zullen zien. De voorste sabelvechter liep drie pas op hem in en was dicht genoeg bij om hem te houwen en te missen, terwijl hij voortrende. Zij liepen nog een dozijn passen, en toen hieuw de zwaardvechter weder, en Bert hoorde over het water een zacht geluid, dat deed denken aan het loeien van een kalfje, toen de dikke kleine man voorover viel. De zwaardvechter hieuw nogmaals naar iets, dat op den grond lag en zich tevergeefs trachtte te beschermen met de handen. „O, ik kan niet !" riep Bert uit, bijna huilende en vol afgrijzen, met uitpuilende oogen er naar starende. Voor de vierde maal sloeg de Japanner toe en ging door, toen zijn makkers de vervolging van den beteren looper voortzetten. De achterste sabelvechter bleef staan en keerde terug. Misschien, dat hij nog eenige beweging opgemerkt had ; in elk geval, hij bleef staan en sloeg nog verscheidene malen naar het gevallen lichaam. „O, o, o, o, !" kreunde Bert bij iederen houw, kroop dichter in de boschjes, en verroerde zich niet meer. Een oogenblik daarna klonken er schoten uit de stad en toen werd alles weer stil, zelfs in het hospitaal. Straks zag hij kleine gestalten, die hun sabels in de scheede staken, uit de huizen komen en naar de overblijfselen van de vliegmachines, die de bom vernield had, gaan. Anderen reden onbeschadigde vliegmachines op de wielen voort, zooals een fietsrijder zijn fiets ; ze sprongen in het zadel en klepten weg, de lucht in. Ver in het oosten verscheen een rij van drie luchtschepen, die naar het zenith kwamen vliegen. Het schip, dat boven Niagara City-hing, kwam nóg lager en wierp een touwladder uit om mannen uit het krachtstation op te nemen. Bert sloeg de gebeurtenissen in Niagara City langen tijd gade, zooals een konijn een bijeenkomst van jagers. Hij zag mannen van huis tot huis gaan, om, zooals hij weldra besefte, deze in brand te steken en hoorde een aantal doffe ontploffingen uit het machinehuis van het krachtstation. Iets dergelijks scheen er plaats te hebben in de fabrieken aan den Canadeeschen kant. Ondertusschen verschenen er al meer en meer luchtschepen en nóg meer vliegmachines, totdat het Bert eindelijk toescheen, dat tenminste een derde deel der Aziatische luchtvloot zich weder verzameld had. Hij sloeg ze gade vanuit zijn boschje, ongemakkelijk doch onbewegelijk hurkend ; hij zag hoe ze hun plaats weder begonnen in te nemen, signalen gaven en manschappen opnamen, totdat zij eindelijk wegzeilden naar den roodgloeienden zonsondergang, en zich begaven naar de groote Aziatische verzamelplaats boven de oliebronnen van Cleveland. Zij werden al kleiner en kleiner en verdwenen, voor zoover hij wist hem alleen achterlatend als de eenig levende mensch in een wereld van vernieling en wondere eenzaamheid, die zich bijna niet laat beschrijven. Nog langen tijd staarde hij de schepen na. „Go !" zei hij eindelijk, als iemand, die zich uit een trans wakker schudt. Zijn ziel werd beroerd door een veel dieper gevoel dan dat van enkel persoonlijke verlatenheid. Het leek hem inderdaad toe, dat dit de ondergang van zijn ras moest zijn. § 2. Eerst kon Bert zich niet goed rekenschap geven van zijn eigen toestand. Hij had in den laatsten tijd zulk een lijdelijke rol gespeeld, zijn eigen pogingen hadden zulk een geringen invloed op zijn lot gehad, dat hij volkomen passief was geworden en zich niet langer vermoeide met plannen maken. Zijn laatste plan was geweest, de Engelsche kust af te reizen als een woestijn-dervisch, die verfijnde vertooningen gaf aan zijn medemenschen. Het lot had dit plan verijdeld en had het raadzaam geacht hem iets anders te bescheren, had hem snel van het eene punt naar het andere gevoerd en hem eindelijk hier op dit brokje rots, tusschen twee watervallen in, neergezet. Hij dacht er niet dadelijk aan, dat het nu zijn beurt was om een zet te doen in het spel. Hij had het eigenaardige gevoel, dat alles straks zou eindigen, zooals een droom eindigt, dat hij straks zich zéker weder terug zou vinden in het wereldje van Grubb en Edna en Bun Hill, dat dit donderend geraas, dit voortdurend gefluister van water, weg zou geschoven worden, zooals een gordijn weggeschoven wordt na een tooverlantaarn-vertooning op een vrijen dag , en dat de oude, vertrouwde, gewone dingen, hun heerschappij zouden hervatten. Het zou interessant zijn, als hij de menschen kon vertellen dat hij de Niagara gezien had. En toen kwamen hem Kurt's woorden weder te binnen : ,,menschen, die weggerukt worden van anderen, die ze liefhebben ; haardsteden, die vernield worden, en wezens vol leven en herinneringen en eigenaardige kleine gavetjes — aan stukken gescheurd, verhongerd en vernietigd.".... Hij dacht er, half ongeloovig, over na of dit inderdaad zoo zou zijn. Het was zoo moeilijk te bevatten. Was het mogelijk, dat ginds, aan gene zijde van het groote water, Tomen Jessica zich evenals hij, in een zeer gevaarlijken toestand bevonden ? Dat het groentewinkeltje niet langer open was, met Jessica, die beleefd de klanten hielp, Tom onderwijl standjes gevend of de waren stipt doend bestellen? Hij probeerde uit te rekenen, welke dag van de week het was en bevond, dat hij alle begrip van tijd kwijt was. Misschien was het wel Zondag. Als dit zoo was, zouden ze dan op weg naar de kerk zijn — of verborgen zij zich misschien ook in het kreupelhout ? Wat zou er § 3- Nadat hij zich te goed had gedaan, stak Bert een cigarette aan en bleef een tijdlang zitten nadenken. ,.Waar zou Grubb wel zijn1?" zei hij. „Dat wou 'k toch wel es wete'. Zou een van hullie 't zelfde van mijn zegge' ?" Hij kwam weer terug op zijn eigen omstandigheden. „'k Zal vooreerst wel hier op dat eiland moete' blijve'." Hij probeerde zich op zijn gemak en veilig te voelen, doch al heel gauw maakte zich de onbestemde rusteloosheid van 't aan gezelschap behoefte hebbende dier, dat zich alleen bevindt, van hem meester. De lust bekroop hem over den schouder te kijken en hij besloot het verdere eiland eens te gaan onderzoeken. Eerst heel langzaam begon hij het eigenaardige van zijn toestand te beseffen, en in te zien, dat het instorten van den boog tusschen Green Island en het vasteland hem totaal had afgesneden van de wereld. Ja, eerst toen hij weer kwam aan het punt waar het voorgedeelte der „Hohenzollern", als een gestrand schip, lag, en hij naar de vernielde brug bleef staan kijken, begon dit tot hem door te dringen. En zelfs toen kwam het niet tot hem met een schok, maar als nóg een feit, bij zoovele andere buitengewone, niet-te-verwerken feiten. Hij staarde een tijdlangnaardevernielde kajuiten der,.Hohenzollern" en naar het weduwenkleed van ontredderde zijde, doch zonder aan de mogelijkheid te denken, dat er nog levende menschelijke wezens in konden zijn ; het was ook alles zoo verbogen en vernield en onderstboven gekeerd. En daarna keek hij een tijdje naar de avond lucht. Er kwam nu een wolkennevel op, en geen luchtschip was er in 't zicht. Er vloog een zwaluw voorbij, die een onzichtbaar slachtoffer ophapte. „Net 'n droom," zei hij nog eens. Toen keek hij weder een tijdlang aandachtig naar de watervallen „Wat 'n donderend lawaai. Die blijve' maar altijd en altijd doordondere' en klatere'. Altijd door. ..." Eindelijk keerde zijn belangstelling weder tot zijn eigen persoon terug. „Wat mot ik nou wel beginne' ?" Hij dacht na. „'k Heb t'r geen flauw idee van," zei hij. „Hoe kan 'k hier goed en wel af komme' ? 'k Wou wel es wete' öf je d'r ergens langs afkomme' kèn. As t'r nergens 'n plaats is, dan is't verduiveld gek !" Na nog eenig nadenken kwam hij tot 't resultaat. „Dat over steke' van die brug, heeft me d'r leelijk tussche' gezet. In ieder geval — ben 'k d'r drie Japaneze' mee ontloope'. Die zoue' niet lang werk gehad hebbe om mijn m'n keel af te snijje'. Dat zoue' ze niet. Maar toch —" Hij besloot terug te gaan naar de punt van Luna Eiland. Langen tijd stond hij daar bewegeloos te staren naar den Canadeeschen oever en de reeds meergenoemde hotels, huizen en gevallen boomen van Toen hij wakker werd was hij stijf, maar lichter van hart en het katje sliep warmpjes en geruststellend onder zijn jas. En alle vrees was van tusschen de boomen verdwenen, bevond hij. Hij aaide het katje en het beestje werd wakker en beantwoordde zijn liefkoozing met warm kopjesgeven en spinnen.... Je moet wat melk hebbe', dat moet je," zei Bert. „En ik zelf lust ook wel 'n happie." Hij geeuwde, stond op met het katje op zijn schouder en keek om zich heen, terwijl hij zich de grauwe, geweldige gebeurtenissen van den vorigen dag in het geheugen terugriep, ,,'k Mot toch iets doen", zei hij. Hij wendde zich naar de boomen en stond een oogenblik later weder te kijken naar den dooden luchtschipper. Om gezelschap te hebben, had Bert het katje meegenomen en drukte het tegen zijn hals. Het lijk was vreeselijk, maar lang niet zoo verschrikkelijk als toen hij het in 't schemerdonker zag en de ledematen waren nu slapper en de karabijn was op den grond gegleden en lag nu half verscholen in het gras. „We maggen 'm eigelijk wel begrave', poes," zei Bert, en keek hulpeloos naar den rotsachtigen bodem om hem heen. „We zulle' met 'm op 't eiland moete' blijve'." Eerst na eenigen tijd slaagde hij erin zich van de naargeestige plek los te scheuren en naar de cantineloods te gaan. „In elk geval eerst ontbijte'," zei hij, terwijl hij het katje op zijn schouder streelde. Hij kon zich het feit niet verklaren, dat de deur der loods open was, hoewel hij haar gesloten en zorgvuldig op de klink had gedaan den vorigen avond, en ook vond hij een paar vuile borden, die hij tevoren niet opgemerkt had, op de bank. Hij ontdekte, dat de hengsels van de tinnen kist losgeschroefd waren en dat de kist nu open kon. Ook dit had hij den vorigen avond niet opgemerkt. „Stom van me !" zei Bert. „Daar heb ik me nou zitte' gekdenke' en ar. 't slot zitte' friemele' en dat heb 'k niet eens gezien." De kist was klaarblijkelijk gebezigd als ijskist, doch bevatte nu niets anders dan de overblijfselen van een halfdozijn gekookte kuikens, een twijfelachtige zelfstandigheid, die eens boter had kunnen zijn, en een byzonder onsmakelijke reuk. Hij sloot het deksel weder zorgvuldig. Hij gaf het katje wat melk op een vuil bord en bleef een tijdlang naar het bezige tongetje zitten kijken. Toen ging hij er toe over een inventaris op te maken van den mondvoorraad. Er waren zes ongeopende flesschen melk en één geopende, zes flesch mineraalwater en een groote voorraad syropen, ongeveer tweeduizend cigaretten en meer dan honderd sigaren, negen sinaasappelen, twee ongeopende blikjes gezouten vleesch en éen geopend blikje, en vijf groote blikken Californische perzikken. Hij schreef alles op een stuk papier. „Veel vast voedsel is t'r niet," zei hij. Maar la' me zegge' 'n veertien dage' !" D'r kan heel wat gebeure' in veertien dage." well es wete' of ze er twéé hebbe'. As ze d'r twee hebbe' — Got-nogtoe, — dan is 't met me gedaan ! Waar is de kat ? Zeker bezig de corned-beef op te eten, zoo'n schooier !" § 9- En aldus brak er oorlog uit op het Geiten Eiland. Hij duurde een dag en een nacht, de langste dag en de langste nacht van Bert's leven. Hij was verplicht aldoor plat te liggen en te luisteren en te loeren. En tevens moest hij bedenken wat hem te doen stond. Het was hem nu duidelijk, dat hij die twee zou moeten dooden als hij kon en dat zij, als zij konden, het hem zouden doen. Het doel waarom alles ging was in de eerste plaats voedsel, en dan de vliegmachine en het twijfelachtige voorrecht deze te mogen besturen. Als hij miste zou hij zeker gedood worden ; als hij raakte dan kon hij ginds naar den overkant ontkomen. Bert trachtte zich een tijdlang voor te stellen hoe het er ginds aan den overkant wel zou uitzien. Hij dacht aan woestijnen, verwoede Amerikanen, Japaneezen, Chineezen — misschien wel Roodhuiden (waren er nog Roodhuiden ?) ,,'k Zal 't motte' neme' zooas 't valt," zei Bert. „D'r is geen andere manier om d'r uit te komme', voor zoover as ik kan zien." Waren dat stemmen ? Hij bemerkte, dat zijn aandacht afgedwaald was. Een tijdlang lette hij onafgebroken op. Het rumoer, dat de Vallen maakten was erg verwarrend, en hij meende er allerlei geluiden in te hooren, zooals rondloopende voeten, menschenstemmen, schreeuwen kreten. „Die stomme, groote waterval," zei Bert : „Waar dient dat nou voor, dat dat ding al maar neervalt ! Maar daar kan ik m'n ook eigenlijk nou niet mee ophoue'." Wat zouden die Duitschers doen ? Zouden ze teruggaan naar de mahine. Ze konden er toch niets mee beginnen, omdat hij de moeren en schroeven en de sleutel en de andere gereedschappen had. Maar als ze het andere stel, dat hij in dien boom verborgen had, eens vonden. Hij had ze natuurlijk wel goed weggestopt, maar 't was toch mógelijk, dat ze ze vonden. Je kondt natuurlijk nooit weten ! Hij trachtte zich te herinneren hoe hij ze ook weer precies gelegd had, en zich gerust te stellen, dat ze werkelijk goed verstopt waren — maar zijn geheugen begon hem parten te spelen. Had hij wérkelijk het handvat van den sleutel er uit laten steken ? Sst! V/at was dat ? Hoorde hij iemand in de struiken ? Onmiddellijk ging de loop van de karabijn naar boven. Nee ! Waar was het katje ? Neen, 't was zijn verbeelding maar, zelfs het katje was het niet. De Duitschers zouden het gereedschap zeker missen en er naar gaan zoeken ; dat was duidelijk, 't Eenige wat hij te doen had, was, boomen door naar de vliegmachine. Plotseling ontdekte hij den man met het vogelgezicht, die met den rug tegen een boom, en het hoofd op de over elkaar geslagen armen zat te slapen, terwijl zijn verband over één oog gezakt was. Bert bleef plotseling staan op misschien vijftien meter afstand en zijn geweer gereed. Waar was de Prins ? En toen zag hij van achter den anderen kant van den boom een schouder uitsteken. Bert ging bedaard vijf pas naar links. De groote man werd hierdoor geheel zichtbaar ; hij leunde tegen de stam, met het pistool in de eene hand en zijn sabel in de andere. Maar je kunt toch geen mensch neerschieten die geeuwt, vond Bert. Hij trad op zijn tegenstander toe met geveld geweer en een dwaze notie van „„handen omhoog," in zijn hoofd. De Prins ontwaarde hem, de geeuwende mond sloot zich als een val en hij stond stram op. Bert bleef zonder iejs te zeggen staan. Een oogenblik keken beiden elkander aan. Zoo de Prins een wijs man geweest was, zou hij, denk ik, achter den boom zijn gaan staan. Doch inplaats van dit te doen, uitte hij een luiden kreet en hief het pistool en de sabel omhoog. Hierop trok Bert, als een automaat aan den trekker. Het was de eerste maal, dat hij de uitwerking zag van eenkogel gevuld met zuurstof. Een groote vlam spoot uit het midden van den Prins op, een verblindende gloed, en er volgde een doffe slag als het afvuren van een kanon. Iets warms en nats trof Bert in het gezicht. En toen zag hij, te midden van verblindenden rook en stoom, ledematen en een in-elkaar-vallend, opengereten lichaam ter aarde vallen. Bert was zóó verbaasd, dat hij met open mond bleef staan staren en de vogelbek officier zou hem, zonder de minste tegenweer van Bert's kant, hebben kunnen neersabelen. Doch inplaats van dit te doen, ging de officier aan den haal, en trachtte zich onder het loopen te dekken. Bert schudde zijn verbazing af en begon een korte, vruchtelooze vervolging, doch hij had voorloopig genoeg van het dooden. Hij keerde terug, naar het verminkte, overal in het rond verspreide voorwerp, dat nog zoo kort tevoren de groote Prins Karl Albert geweest was. Hij keek naar de verschroeide en bespatte plantengroei eromheen. Hij probeerde te gissen wat dit en wat dat voor een deel was. Hij trad voorzichtig nader en nam de nog warme revolver op en bevond, dat al de magazijnen uitgezet en gesprongen waren. Plotseling werd hij zich bewust van een dartel en vriendschappelijk wezen in zijn onmiddelijke nabijheid. Hij was zeer geschokt, dat zulk een jong wezen van zoo iets vreeselijks getuige was. „Hier, poes," zei hij, „dit is geen plaats voor jou." Hij liep drie pas ver over het vewoeste terrein, ving handig het katje en ging naar de loods, terwijl het diertje luid spon op zijn schouder. ,,'t Schijnt jou niet veel te kunne' schele', hè ?" zei hij. Een tijdlang schumde hij in de loods rond, en eindelijk ontdekte hij de rest van den mondvoorraad, die weggestopt was onder het dak. ,,'t Lijkt hard," zei hij, terwijl hij het katje een schotelje melk gaf, „dat drie menschen die op zoo'n negerij as hier zitte', niet kunne, samenwerke'. Maar hij met zijn geprins was m'n 'n beetje al te machtig !" „Gö !" zei hij peinzend, terwijl hij op de toonbank zat en at. „Wat is toch t leve' ! Daar heb je mijn nou. Toen 'k nog 'n kind met 'n jurkje an was, hoorde ik z'n naam en zag 'k z'n portret al. Prins Karl Albert. As iemand me voorspeld had, dat ik 't zou zijn die'em an reepjes zou late'vliege', dan zou 'k 'm niet geloofd hebbe', poes." „Die vent in Margate had m'n dat motte' zegge', 't Eenige wat ie me zei, was, da 'k een zwakke borst heb. "Die andere, die zal wel niet veel beginne' : wat zou ik eigenlijk met hém motte' doen ?" Hij keek eens naar de boomen met zijn scherpe blauwe oogen en betastte het geweer op zijn knie „Ik mot t'r niks van hebbe', van dat moorde', poes", zei hij. ,,'t Is net as Kurt zei van dat aderlate', 't Wil mijn lijke, dat je al vroeg mót beginne' met adergelate' te worde As die Prins naar me toe had gekomme' en gezeid had, „la we mekaar de hand reike', dan zou 'k 'm m'n hand gegeve' hebbe' „Daar heb je nou die andere vent. Die loopt nou over 't eiland rond en houdt z'n eige' schuil ! Z'n hoofd is al kapot en met z'n been is t ook niet in orde. En brandwonde' heeft ie ook al. Gossiemijne ! 't Is nog geen drie weke' geleje' da' 'k 'm voor 't eerst zag en toen was ie piekfijn en tros — vol haarborsels en zoo, en toen vloekte ie tege' me. „ n Echte meneer ! En nou is ie al half op weg om 'n wilde te worde'. Wat moet 'k met 'm beginne'? Wat voor den bliksem moet 'k met 'm doen ? Ik kan 'm die vliegmachine toch niet late' ; al te goed is buurman s gek, en as 'k 'm niet doodschiet, dan schumt ie hier net zoolang op 't eiland, rond, tot ie doodgaat van de honger.. . „Natuurlijk heeft ie z'n sabel wel. „Die oorlog is een dwaze zaak, poes. Wij gewone mensche' — we waren allemaal gekke'. Wij dachte' dat die groote piete' wiste', wat ze woue maar dat deje' ze niét. Kijk die vent daar bijvoorbeeld es. Hij had heel Duitschland achter zich en wat heeft ie er van gemaakt ? De heele boel is in mekaar gedonderd en vernield en daar ligt ie nou ! Niks anders dan een hoop bloed en schoene' en zoo ! Prins Karl Albert ! En dan al de manne' die hij aanvoerde en de schepe' die die onder 'm had, de luchtschepe' en de Drachenflieger — allemaal verstrooid as 'n snipperjacht tussche' deze negerij en Duitschland. En d'r wordt nog maar aldoor gevochte' en gebrand en gemoord, en hij is t'r mee begonne', en nou is t'r de heele wereld over oorlog, waarvan 't end nog niet te zien is. „Ik vertrouw da 'k die andere vent wel van kant zal motte make'. 't Zal wel motte'. Maar 't is anders 'n zakie waar 'k niks van mot hebbe', poes !" Een tijdlang doorzocht hij het eiland, temidden van het donderen van den waterval, en keek uit naar den gewonden officier en eindelijk joeg hij hem op uit een boschje, dicht bij Biddle Stairs. Doch toen hij de gebogen en verbonden gestalte hinkend voor zich zag wegvluchten, werd zijn weekheid van Londenaar hem weêr de baas en kon hij hem noch neerschieten noch vervolgen. „Ik kan niet, ik heb d'r het lef niet voor ! Hij zal vanzelf motte heengaan." Hij richtte zijn schreden naar de vliegmachine Nooit zag hij den officier met het vogelgezicht weêr, noch eenige sporen zijner tegenwoordigheid. Tegen den avond begon hij bang te te worden voor hinderlagen en zocht een uur of zoo lang, ijverig rond, doch tevergeefs. Hij sliep opeen goed-verdedigbare plaats op het uiterste rotsachtige punt, dat uitloopt naar den Canadeeschen Val, en in den nacht werd hij doodelijk verschrikt wakker en schoot zijn geweer af. Doch hoewel er niets was, sliep hij dien nacht toch niet meer. 's Morgens werd hij eigenaardig bezorgd voor den verdwenen man, en zocht hem overal, zooals men naar een verdwaalden broeder zou zoeken. „As ik maar wat Duitsch kon", zei hij, „ dan zou ik roepe'. 't Komt alleen omdat ik geen Duitsch ken. Je kunt je niet verstaanbaar make'." Later ontdekte hij aan de ingestorte brug sporen van een poging om de opening over te komen. Er was een touw met een grendel eraan overgeworpen, dat zich had heengeslingerd om een uitstekend gedeelte van.de leuning. Het eind van het touw hing af in het ziedende water. Doch de officier met het vogelgezicht dreef reeds rond naast eenige levenlooze voorwerpen die eens luitenant Kurt en de Chineesche luchtschipper en een doode koe waren geweest, indenreusachtigen kring van den draaikolk, twee en een kwart mijl verder. Nooit was die groote verzamelplaats, dat onophoudelijke, doellooze nooit-verder-komende gewoel van waardelooze en door het water gebeukte dingen, zoo overvol geweest van vreemde, droefgeestige aangespoelde voorwerpen. Al maar rond gingen ze, en elke dag leverde zijn bijdragen ; verongelukte dieren, verspreide stukken van booten en vliegmachines, en een steeds nieuwen toevoer van burgers uit de steden aan de oevers der groote meren hooger op. Vooral van Cleveland kwam heel wat. En alles verzamelde zich hier en draaide onbestemd rond, en dagelijks verzamelde zich boven dit alles een steeds grooter wordende vlucht vogels. krachten de stampende machine weder aan den gang, en bracht de vleugels weder aan het kleppen Hij schoot opwaarts en neerwaarts en hervatte zijn trillende stijging. Hij steeg zóó hoog tot hij een ruim uitzicht had over het liefelijke, westelijke bovenland van den staat New York en gleed toen zachthellend neer, weder op en weder neer. Toen hij een kwart mijl ver kwam neerschieten, boven een dorp, zag hij menschen rondhollen en wegloopen — klaarblijkelijk in verband met zijn havikachtige vlucht. Hij kreeg het idee, dat men op hem geschoten had. „Naar boven !" zei hij en viel weder op den hefboom aan. Deze liet zich nu merkwaardig gemakkelijk overhalen en plotseling leken de vleugels in het midden los te laten. Doch de machine stond stil! Hij gooide den hefboom weder om, meer door instinct dan uit berekening. Wat moest hij nu doen ? In een paar seconden gebeurde er heel wat, doch ook zijn brein werkte heel snel, en hij dacht zeer vlug. Hij kon niet meer naar boven komen, en was bezig naar beneden te glijden ; onherroepelijk zou hij met iets in botsing moeten komen. Hij daalde met een vaart van misschien dertig mijlen per uur. Die lorkenaanplanting daar zag er nog het zachtste uit — ja, bijna mosachtig. Zou hij die kunnen halen ? Hij wijdde nu al zijn aandacht aan het sturen. Om naar rechts —■ links ! Swirrr ! Krak ! Hij gleed over de kruinen der boomen heen, ploegde er doorheen en tuimelde in een wolk van groene, scherpe bladeren en zwarte takjes. Plotseling knapte er iets en hij viel voorover van het zadel ; er volgde een doffe smak en takkengekraak. Een paar takken zwiepten hem in het gezicht. Hij zat tusschen den stam van een boom en het zadel, met zijn been over den stuurhefboom en voor zoover hij kon nagaan, was hij ongedeerd. Hij probeerde van houding te veranderen en zijn been vrij te maken, gleed uit en viel door de takken heen, terwijl alles onder hem meegaf. Hij greep om zich heen en bleef hangen in de onderste takken van een boom, onder de vliegmachine. De lucht was vervuld van een heerlijken harsgeur. Hij bleef een oogenblik onbewegelijk zitten staren en begon toen voorzichtig van tak op tak naar beneden te klauteren naar den zachten, met naaiden bedekten grond. „Da's 'n goed zoakie !" zei hij, opkijkende naar de verborgen, kromme havikken-vleugels daarboven, ,,'k Ben aardig zacht neergekomme' !" Hij wreef zich de kin en dacht na. „Verdompeld as 'k niet gloof da'k t'r aardig goed ben afgekomme !" zei hij, kijkend naar den vroolijken, met zonneplekken bespatten grond onder de boomen. Toen werd hij plotseling een hevig lawaai naast zich gewaar. ..Gö !" zei hij, „je zult wel 'af gestikt zijn", en haalde het katje uit zijn zakdoek en zak. Het diertje zag er erg verfomfaaid uit en was buiten- Uit haar koperen keel kwamen woorden die Bert plotseling een gevoel van heimwee gaven, die hem een zonnig strand een groep kinderen, roodgeverfde fietsen, Grubb en een naderende ballon voor den geest brachten. „Ting-e-ling-e-ting-eling-e-ling-e-ting-e-ling-e-hng. Hoeveel kosten die haarspelden ?" Een man met een stierennek, met een strooien hoed op, en die op iets kauwde, zette de machine stil en aller oogen wendden zich naar Bert. En allen hadden een vermoeiden blik. ..Kunnen we deze meneer iets te eten geven of niet, moeder . zei de eigenaar. .. . Hij ken krijgen wat ie wil," zei de vrouw bij de toonbank zonder zich te verroeren, ..van een harde beschuit, tot een vol maal toe." Zij trachtte een geeuw te onderdrukken, als iemand die en geheelen nacht is opgeweest. „Ik wou wel wat te eten hebbe'," zei Bert, „maar k zit niet dik in m'n cente'. Ik wil niet meer besteje' dan 'n shiling. Meer dan wat ?" zei de eigenaar scherp. ^Meer dan 'n shilling", zei Bert, die plotseling een onaangename gewaarwording kreeg. Jawel," zie de eigenaar, die door zijn schrik, een oogenbilk zijn beleefd optreden liet varen. „Maar wat voor den donder is 'n shilling ?" . „Hij bedoelt 'n kwart >)" zei een lanSe' schrale- JonSe man met slobkousen aan. Bert, die trachtte zijn consternatie te verbergen, haalde een geldstuk voor den dag. ..Dat is een shilling , zei hij. Hij noemt Een Magazijn Een Winkel", zei de eigenaar, en hij wil Een maal voor Een shilling. Mag ik u vragen, meneer, uit welk gedeelte van Amerika u komt ?" Bert stak onder het praten zijn shilling weer in zijn zak. „Niagara", zei hij. „En wanneer ging u van Niagara vandaan . „Zoowat 'n uur geleje'." „Nou," zei de eigenaar, en wendde zich, glimlachend over dit raadsel, tot de anderen. „Nou !" Allen deden hem verscheidene vragen. ^ Bert koos er een paar uit om te antwoorden. „Zie je , zei hij, „ik ben op de Duitsche luchtvloot geweest. Ze namen me per ongelu mee hier naar toe." Van Engeland ?" Ta — van Engeland over Duitschland. Ik ben in een groote slag met die Aziaten geweest en ik bleef alleen achter op een eilandje tusschen de Vallen." 1) 'n Kwart dollar. Dollar — f 2.50. ,.Geiten-Eeiland ?" „Ik weet niet hoe 't heet. Maar hoe dan ook, ik vond een vliegmachine en ben d'r zoo goed en zoo kwaad as 't ging hier mee terecht gekomme'." Twee der mannen stonden op, terwijl ze hem ongeloovig aankeken. „Waar is die vliegmachine dan ?" vroegen ze. ..Buiten ?" Ie ligt gunter in het bosch — zoowat een halve mijl ver weg". ..Is ie te gebruiken ?" zei een man met dikke lippen en een litteeken. „Nou, zoo erg zacht ben ik er anders niet mee neergekomme'," zei Bert. Allen stonden op en gingen om hem heen staan en praatten door elkaar. Zij wilden, dat hij hun dadelijk naar de vliegmachine zou brengen. „Kijk es hier", zei Bert, „ik zal jullie d'r heenbrenge' — maar sedert gistere' heb 'k niks gehad — behalve mineraalwater." Een magere jonge man met een militair voorkomen, lange magere beenen met rij-slobkousen aan en een bandelier om, en die tot nu toe niets gezegd had, kwam nu op zelfbewusten toon van gezag voor Bert tusschenbeiden. „Goed", zei hij. „Geef hem wat te bikken, meneer Lozan •— voor mijn rekening. Daarna zullen we zijn machine gaan zien. Als je 't mij vraagt, dan zou ik zeggen, dat 't een merkwaardig interressant geval is, dat dezen meneer hier heeft doen terechtkomen. We zullen die vliegmachine opeischen — als we hem ten minste vinden — voor plaatselijke verdediging." § 3- Bert kwam dus weer aardig op z'n beentjes neer en zat daar, onderwijl hij koud vleesch met goed brood en mosterd at en heel goed bier dronk, de simpele historie van zijn avonturen te vertellen in de grofste trekken en met al de uitlatingen en onnauwkeurigheden zijn slag eigen. Hij vertelde hoe hij en ..'n amice" van hem voor hun gezondheid naar den zeekant waren gegaan en hoe er toen een ..vent" aangekomen was in een ballon, en hoe die er uitviel en hij er in, hoe hij naar Frankenland afgedreven was, hoe de Duitschers hem gehouden hadden voor iemand anders, hem gevangen en naar New York meegenomen hadden, hoe hij naar Labrador was geweest en terug, hoe hij op het Geiten Eiland beland was en zich daar alleen had bevonden. Het geval met den Prins liet hij weg, niet omdat hij hen werkelijk wenschte te bedriegen, maar omdat hij voelde, dat zijn verhaalkunst te kort zou schieten. Hij wilde dat alles gladjes en natuurlijk en correct zou lijken, en wenschte den indruk te maken van een verstaanbaren Engelschman in een middelmatigen gezonden toestand, aan wien men vrijelijk en met vertrouwen eten, drinken en logies kon geven. gehoorzamen en aan een geregeld leven, bijna even vreemd aan als het Bert deed. Een woest gelach klonk aan het andere einde van de gang bij het kleine balcon, en er zei iemand — ja, hij schreeuwde bijna — iets in het Duitsch, op een juichtoon. Andere, zachtere en meer eerbiedige stemmen antwoordden. ..Der Prinz," zei een stem, en al de mannen werden strammer en minder natuurlijk. Er verscheen een groep gestalten in de gang, Luitenant Kurt voorop, die een pak brieven droeg. Hij bleef plotseling stilstaan toen hij het voorwerp in de nis gewaar werd, en zijn roode gezicht verbleekte. ..Zoo !" zei hij verbaasd. De prins kwam achter hem aan, over den schouder tegen Von Winterfeld en den kapitein pratende. ..Hè ?" zei hij tegen Kurt, in het midden van een zin plotseling ophoudende, en volgde Kurt's handgebaar. Hij staarde woest naar het bijna vormelooze ding in de nis en leek een oogenblik na te denken. Daarna maakte hij een licht, achteloos gebaar naar het lichaam van den jongen en wendde zich tot den kapitein. „Zorg ervoor, dat dat opgeruimd wordt." zei hij in 't Duitsch, en ging weder voort, zijn zin tegen Von Winterfeld eindigende, op denzelfden opgeruimden toon, waarmee hij begonnen was. § 6. De diepe indruk, dien het hulpeloos verdrinken der manschappen van de „Theodore Roosevelt" in het actueele gevecht op den Atlantischen Oceaan, op Bert gemaakt had, vermengde zich onontwarbaar met dien van het trotsche voorkomen van Prins Karl Albert, zooals deze met een achteloos gebaar het „opruimen'' van den dooden jongen op de ..Vaterland 'bevolen had. Vóór dien tijd had hij den oorlog beschouwd als een vroolijk, alles-inmekaar-donderend, opwindend zaakje, zooiets als een BankHoüday-jool op groote schaal, en over 't geheel genomen, nogal prettig en opvroolijkend. Nu wist hij dit beter. Den volgenden dag voegde zich bij zijn steeds sterker wordende ontnuchtering een derde, vreeselijke indruk, weliswaar nauwelijks de moeite waard om te beschrijven, daar het een van die alledaagsche voorvallen in oorlogstijd was, maar toch bizonder pijnlijk voor zijn verstedelijkte verbeelding. Ik zeg verstedelijkt, omdat dit het beste weergeeft de op den voorgrond tredende zachtheid van het tijdperk. Het was een karakteriseerend iets van de dichtopeenwonende stedelingen, iets, dat algeheel verschilde van wat zich in eenig vroeger tijdperk vertoond had, nl., dat zij nooit iets zagen dooden dan in boeken of op schilderijen, die natuurlijk nooit den feilen indruk ervan geheel konden weergeven. Slechts driemaal in zijn leven hadden. Men las van mannen, die door springende bommen aan stukken gescheurd waren ; van nuttelooze soldaten, die tegen alle hoop op eenigen gunstigen uitslag in, temidden eener onbeschrijfelijke verwoesting, vochten ; van vlaggen, die door weenende mannen werden neergehaald. En deze eigenaardige, nachtelijke uitgaven bevatten ook de eerste korte telegrammen uit Europa, omtrent den ramp, die de vloot getroffen had, de Noord-Atlantische vloot, waarop New-York altijd zoo trotsch en waarvoor ze steeds zoo bezorgd was geweest. Langzaam, uur na uur, ontwaakte het massa-bewustzijn méér, en steeg de vloed van vaderlandslievende verbazing en vernedering. Amerika was plotseling door een ramp getroffen ; en tot zijn verbazing bemerkte New-York opeens, dat het toegaf aan een gevoel van onuitsprekelijken toorn, daar het zich onder den vuist van den overwinnaar wist. ..Neen ! riep New-York, toen het in den dageraad ontwaakte. „Neen ! Ik ben niét verslagen. Dit is slechts een droom !" Vóór nog de dag aanbrak, doorliep de snel-opgewekte Amerikaansche toorn de geheele stad. Vóórhij nog een vasteren vorm aannam en tot daden overging, konden de mannen op de luchtschepen de geweldige beroering der hartstochten voelen, zooals vee en andere schepselen in de natuur, zegt men, eene aardbeving vóórvoelen. De bladen der Knype-combinatie brachten het 't eerst onder woorden. „Wij zijn het met dit alles niet eens," zeiden zij eenvoudig. ..Wij zijn verraden !" En overal nam men dit over, het ging van mond tot mond; op eiken straathoek, bij het voor den dageraad verbleekende licht der booglampen, stonden redenaars, ongehinderd een beroep doende op Amerika, om op te staan, en de schande tot iets persoonlijks makend voor een ieder, die het aanhoorde. Het leek Bert, die vijf honderd voet boven dit alles, toeluisterde, toe, dat de stad, die eerst slechts verwarde geruchten had doen opstijgen, nu gonsde als een bijenkorf, — met zeer verwoede bijen. Na het vernielen van het Stadshuis en het Post-kantoor was de witte vlag geheschen van een toren van het oude Park Row Gebouw, en Majoor O 'Hagen had zich daarheen begeven, er inderdaad heengedreven door de met panischen schrik bevangen huiseigenaren van het lagere gedeelte van New-York, om te capituleeren met Von Winterfeld. Nadat de ..Vaterland" den secretaris langs een touwladder had afgezet, bleef zij zweven, langzaam kringen beschrijvende boven de groote, nieuwe en oude gebouwen, die dicht opeen stonden om het Stadshuis Park, terwijl de ..Helmholz,'' het schip dat het gevecht daar geleverd had, opsteeg tot een hoogte van misschien tweeduizend voet. En zoodoende zag Bert van zeer nabij al wat er in dat centrum geschiedde. Het Stadshuis, Court House, het Postkantoor en een massa gebouwen aan de westelijke zijde van Broadway waren zwaar beschadigd en de drie eerstgenoemde waren één massa smeulende puinhoopen. Wat de eerste twee betreft, hier was het ziekte kregen, wat hem dwong weder te dalen ; en ook Bert kreeg zijn deel van de duizeligheid en onpasselijkheid. Het deinende panorama wisselde af naarmate ze stegen of daalden. Nu eens voeren ze laag bij den grond en onderscheidde Bert vensters, deuren, straten, menschen, en de kleinste bizonderheden, en sloeg hij het raadselachtige doen en laten gade van menigten en groepen op de daken en in de straten ; en dan weder, als zij omhoog zweefden, deinden deze bizonderheden weg ; de zijden der straten naderden elkaar dan, het uitzicht werd ruimer, en de menschen hielden op belangrijk te zijn. Als zij het hoogst waren gaf dit alles Bert den indruk van een kaart in relief ; dan zag hij het donkere, dichtbevolkte land overal doorsneden door glinsterende wateren, en zag hij de Hudson Rivier als een zilveren speer en Lower Island Sound als een schild. Zelfs Bert's onwijsgeerigen geest leek het contrast tusschen de stad daar beneden en de vloot in de lucht, te wijzen op een algeheele tegenstelling, de tegenstelling van de overlevering en het karakter van den avontuurlijken Amerikaan, met de Duitsche orde en krijgstucht. Daar beneden geleken de geweldige gebouwen, hoe groot en hoe mooi ze ook waren, op de reuzenboomen in eene wildernis, kampende om het leven er bij te houden ; en in de lucht zweefden de Duitsche luchtschepen als wezens in een andere, veel ordelijker wereld, allen denzelfden hoek op den horizon beschrijvend, één in bouw en voorkomen, zich nauwkeurig met éénzelfde doel verplaatsend, zooals een troep wolven zich pleegt voort te bewegen op dusdanige wijze verdeeld, dat ze met het meeste effect kunnen samenwerken. Bert begon te bemerken, dat er nauwelijks een derde der vloot zichtbaar was. De andere schepen waren uitgezonden op zendingen, die hij niet kon gissen, verder dan dien kring van aarde en lucht. Toen de dag verstreek verschenen er in het oosten weder een twaalftal, welker proviand aangevuld was door het eskader, en die een aantal Drachenflieger achter zich aansleepten. Tegen den namiddag werd het weder betrokkener, haastig voortjagende wolken verschenen in het zuidwesten, liepen ineen en schenen nog méér wolken te verwekken, en de wind liep om naar dien hoek en werd krachtiger. Tegen den avond wakkerde hij aan tot een storm, die de nu hevig slingerende luchtschepen moesten trotseeren. Dien geheelen dag onderhandelde de Prins met Washington, terwijl zijn uitgezonden verspieders heinde en ver de oostelijke Staten afzochten naar iets, dat op een lucht-park geleek. Een eskader van twintig luchtschepen, den vorigen avond afgezonden, was uit de lucht op Niagara neer komen strijken en hield nu de stad en de electrische centrales daar bezet. Onderwijl nam de opstandige beweging in de reuzenstad zulke afmetingen aan, dat ze niet langer te bedwingen was. Niettegenstaande vijf groote branden, die eene oppervlakte van verscheidene aren besloegen, en die zich nog gestadig uitbreidden, wilde New-York nog niet erkennen, dat het verslagen was. Eerst uitte zich de oproerige geest beneden in eenige losse kreten, toespraken voor menigten op straat, en voorstellen in de nieuwsbladen ; en daarna uitte hij zich beslister door het verschijnen van Amerikaansche vlaggen op punt na punt boven op de reuzengebouwen der stad. Het is zeer wel mogelijk, dat dit geestdriftig vertoon van vlaggedoek door een stad, die zich reeds overgegeven had, in vele gevallen het gevolg was van de ongedwongenheid der Amerikaansche denkwijze, doch het valt aan den anderen kant niet te loochenen, dat het in even vele duidde op de verwoede stemming, die er onder het volk heerschte. Het Duitsche gevoel voor correctheid was diep geschokt door deze uitbarsting. Graf von Winterfeld stelde zich onmiddellijk in verbinding met den burgemeester en wees hem op deze onregelmatigheid en de brandwachten kregen de noodige bevelen. De NewYorksche politie was spoedig druk in de weer, en er woedde weldra een dwaze strijd tusschen opgewonden burgers, vastbesloten om de vlaggen te laten wapperen, en geprikkelde en geplaagde agenten, die bevel hadden ze neer te halen. Doch eindelijk werd de onrust van ernstiger aard in de straten boven Columbia University. De kapitein van het luchtschip, dat dit stadsgedeelte bewaakte, schijnt neergedaald te zijn om een vlag, die op Morgan Hall uitgestoken was, met een lasso van haar stok af te trekken. Terwijl hij hiermede bezig was, werd er een salvo geweer- en revolverschoten vanuit de bovenvensters van het reusachtige gebouw, dat tusschen de Universiteit en Riverside Drive staat, op zijn schip gelost. De meeste dezer schoten waren zonder uitwerking, doch twee of drie ervan doorboorden de gasschotten en een verbrijzelde de hand en arm van een man, die op het voorste balkon stond. De schildwacht op het lagere balkon beantwoordde de schoten onmiddellijk en de mitrailleuse op het schild van den adelaar werd afgevuurd en maakte onmiddellijk een eind aan het schieten. Het luchtschip steeg op en seinde naar het vlaggeschip en het stadhuis, en politie en militie werd onmiddellijk naar de oproerige plaats gezonden, waarmede dit incident als gesloten werd beschouwd. Doch zeer kort daarna volgde de wanhopige poging van een gezelschap jonge clubleden uit New-York, die, aangevuurd door hun vaderlandslievende en avontuurlijke verbeelding, in een half dozijn auto's stilletjes naar Beacon Hill reden, en daar met merkwaardigen ijver een fort begonnen teimproviseeren om het Doan-draaibas-kanon dat daar opgesteld was. Zij vonden het nog bezet door de hoogelijk ontstemde kanonniers, die bij de capitulatie bevel hadden gekregen het vuren te staken, en het viel hun gemakkelijk deze mannen aan te steken met hun eigen geestdrift. Zij verklaarden, dat hun kanon geen gelegenheid gegeven was om te toonen, wat het doen kon en brandden van verlangen dit nü te doen. Onder leiding van de jonge lieden wierpen zij een schans op om het kanon, en maakten nietswaardige schutkuilen van gegolfd plaatijzer. En zij waren bezig het kanon te laden toen zij opgemerkt werden door het luchtschip „Preussen," en de granaat, die het hun gelukte af te vuren, vóór de bommen van het schip hun en hunne ruwe verdedigingsmiddelen deed uiteenspatten, sprong uiteen boven de middenste gasschotten der „Bingen" en deed haar op Staten Island, buiten staat van gevecht, ter aarde storten. Zij was bijna geheel leeggeloopen en viel tusschen boomen, waarover haar ledige gaszakken zich spreidden als guirlanden en troonhemels. Doch er had nog niets vlam gevat en weldra waren haar manschappen bezig om haar te herstellen. Zij gingen hierbij te werk met een zelfvertrouwen, dat grensde aan onbescheidenheid. Terwijl de meesten de scheuren in het omhulsel begonnen dicht te maken, begaf zich een zestal naar den naastbijzijnden weg om een gashouder op te sporen en dezen werden weldra gevangen genomen door een vijandige menigte. Het luchtschip lag dichtbij een aantal villa's, welker bewoners weldra van nieuwsgierigheid overgingen tot vijandelijkheden. In dien tijd was het politietoezicht over de groote, vele-talen-sprekende bevolking erg verslapt, en bijna ieder huishouden had zijn geweer of revolvers en ammunitie. En deze werden dan ook al heel gauw voor den dag gehaald en na twee of drie misschoten werd een van de mannen, die aan het werk waren, aan den voet gewond. Hierop hielden de Duitschers op met naaien en verstellen, gingen zich dekken tusschen de boomen en beantwoordden het vuur. Het knetteren der schoten bracht spoedig de „Preussen" en de „Kiel'' op het tooneel, en met een paar handgranaten maakten dezen korte metten met iedere villa, binnen een kring van een mijl. Een aantal-niet-medestrijdende Amerikaansche mannen, vrouwen en kinderen werden gedood en de werkelijke aanvallers verdreven. Een tijdlang ging het verstellen geregeld zijn gang onder de onmiddellijke bescherming dezer beide luchtschepen. Doch toen zij later naar hun kwartier terugkeerden, werd er nu en dan weder geschoten en gevochten om de gelande „Bingen" heen, en dit ging zoo den geheelen middag door, tot het ten laatste vervloeide in den algemeenen strijd van dien avond Tegen ongeveer acht uur werd de „Bingen" bestormd door een gewapende menigte en al hare verdedigers werden gedood na een verwoed, ongeregeld gevecht. In beide gevallen ontstond de moeilijkheid voor de Duitschers door het niet kunnen uitzetten van een voldoende macht, ja, van eenige hoeveelheid troepen uit de luchtvloot. De luchtschepen waren absoluut onberekend voor het vervoer van voldoend sterke landingsdivisies ; hun aantal manschappen was Tegen acht uur werd de „Bingen'' bestormd door een gewapende menigte en al haar verdedigers gedood na een verwoed, ongeregeld gevecht. (Zie pag. 117). ft juist voldoende om te manoeuvreeren en te vechten in de lucht. Van boven af konden zij geweldige schade toebrengen ; zij konden binnen den kortst mogelijken tijd elke Regeering tot een capitulatie dwingen, doch zij konden de oppervlakten, die zich overgegeven hadden, niet ontwapenen en nog veel minder bezetten. Zij moesten zich verlaten op eene aan de autoriteiten gerichte bedreiging om het bombardement te hernieuwen. En dit was dan ook hun eenige hulpbron. Zonder twijfel zou dit bij een uitnemend georganiseerd gouvernement en een homogene, goed-gedisciplineerde bevolking voldoende geweest zijn om den vrede te bewaren. Doch dit was in Amerika niet het geval. Nietalleen was hetNew-Yorksche gemeentebestuur zwak en had het veel te weinig politie tot zijn beschikking, doch ook had de vernieling van het Stadshuis en het Postkantoor en andere centrale slagaderen van het verkeer de samenwerking tusschen de verschillende deelen hopeloos in den war gestuurd. De electrische trams en de treinen liepen niet meer ; het telephoonnet was in de war en werkte slechts nu en dan even goed. De Duitschers hadden het hoofd getroffen, en het hoofd was overwonnen en bewusteloos — zoodat het lichaam niet langer onder zijn verstandelijke leiding stond. NewYork was een hoofdeloos monster geworden, niet langer in staat tot algemeene onderwerping. Overal richtte het zich oproerig op ; overal deden autoriteiten en beambten, die aan hun eigen initiatief waren overgelaten, mee aan het zich wapenen en vlaggenhijschen en de opgewondenheid van dien middag. § 6. De wapenstilstand maakte plaats voor een algemeene breuk hiervan met het uitmoorden der „Wetterhorn" — want dat is het eenige woord voor die daad — boven Union Square en geen tien minuten verwijderd van de ruïnen van het Stadshuis. Dit geschiedde laat in den namiddag tusschen vijf en zes uur. Het weder was nu veel slechter geworden, en de operaties der luchtschepen werden zeer bemoeilijkt door de noodzakelijkheid om zich met den kop in den wind te houden. Een aantal hevige windstooten, vergezeld van hagel en donder, volgden elkander uit het Zuid-zuidoosten op, en om deze zooveel mogelijk te vermijden, daalde de luchtvloot tot laag boven de huizen en beperkte aldus haar eigen waarnemingsterrein en stelde zich bloot aan een geweervuur-aanval. Den vorigen avond was er een kanon op het Union-plein geplaatst. Het was niet opgesteld en nog veel minder afgevuurd, en in de duisternis na de overgave was het met de ammunitie weggeborgen onder de bogen van het groote Dexter-gebouw. Hier werd het laat op den morgen opgemerkt door een aantal vaderlandslievende geesten. Zij togen aan het werk om het op te hijschen naar, en het op te stellen op de bovenste verdiepingen van het gebouw. Zij maakten, inder daad, terwijl hij zijn geweldige vuist zwaaide. „Donnerwetter !" hoorde hij hem roepen. Er viel iemand over Bert — iets in de manier van vallen deed Bert vermoeden, dat het Von Winterfeld was — en nog iemand anders hield stil en schopte hem kwaadaardig en hard. Hij ging opzitten in de gang, wreef zijn gekneusde wang, en schikte het verband, dat hij nog steeds om het hoofd droeg, recht. „Die verdomde Prins," zei Bert, bovenmatig verontwaardigd. „Y 'eeft de manieren nog niet van 'n varke' !" Hij kwam overeind, stond een oogenblik z'n gedachten bij elkaar te garen en ging toen langzaam naar het gangboord van het kleine balkon. Terwijl hij dit deed, hoorde hij geluiden, die duidden op den terugkeer van den Prins. Ze kwamen allemaal terug. Hij schoot weer in zijn hut als een konijn in z'n hol, nog juist bijtijds om die luidroepende verschrikking te ontgaan. Hij sloot de deur, wachtte tot het stil was in de gang, ging toen naar het venster en keek naar buiten. Voortdrijvende wolken maakten het uitzicht op straten en pleinen wazig, en door het slingeren van het luchtschip, leek alles beneden erg onvast. Er liepen eenige menschen snel af en aan, doch voor 't meerendeel gaf het district den indruk van verlatenheid. De straten leken breeder te worden naarmate de „Vaterland" daalde. Weldra schommelde ze over het lagere gedeelte van Broadway heen. De stippen beneden liepen nu niet hard meer, zooals Bert zag, doch stonden stil en keken naar boven. En toen begonnen allen plotseling weer te rennen. Er was iets uit het luchtschip gevallen, iets, dat er klein en nietig uitzag. Het kwam op het plaveisel neer, dichtbij een groote overwelfde gang, juist onder Bert. Een kereltje liep al wat hij loopen kon over het trottoir een meter of zes van deze gang af, en twee of drie andere mannetjes en een vrouw holden dwars de straat over. Het waren eigenaardige kleine gedaanten, vooral de hoofden waren zoo klein en de elbogen en beenen zoo actief. Het was werkelijk grappig hun beenen te zien gaan. Een van boven-af-gezien, en daardoor ingekrompen, menschheid bezit geen waardigheid. Het mannetje op het plaveisel deed komische sprongen — zonder twijfel in zijn doodelijken angst, toen de bom naast hem neerviel. Toen schoten op de plaats, waar de bom neerviel, verblindende vlammen naar alle richtingen en het mannetje, dat opgesprongen was, werd gedurende een oogenblik een vuurstraal en verdween toen verdween absoluut. De menschen, die den weg opliepen, namen lompe, belachelijke sprongen, sloegen toen tegen den grond, bleven stil liggen, terwijl hun smeulende, verscheurde kleeren langzamerhand begonnen te branden. Vervolgens begonnen er brokken van de overdekte gang op straat te vallen en het lagere metselwerk van het gebouw in te storten met het rommelende geluid van kolen, die men in een kelder uitstort. Een vaag gegil steeg tot Bert op en toen holde er een menigte menschen de straat op, terwijl een man onder hen hinkte en onhandige gebaren maakte. Hij hield stil en ging terug naar het gebouw. Hij werd getroffen door een vallende massa metselwerk, spartelde een oogenblik op den grond en bleef toen roerloos liggen, waar hij gevallen was. Stof en zwarte rook stroomden de straat in en hierdoorheen schoot straks een roode vlam op.... Op deze wijze nam het uitmoorden van New-York een aanvang. New-York was de eerste der groote steden in de Eeuw der Wetenschap, die moest lijden onder de enorme macht en grotesque beperkingen van oorlog in de lucht. Het werd verwoest zooals in de vorige eeuw tallooze barbaarsche steden waren gebombardeerd, omdat het te sterk was om te bezetten en tevens te weinig onder tucht stond en te trotsch was om zich over te geven met het doel verwoesting te ontgaan. Onder de gegeven omstandigheden was dit het eenige, wat de Duitschers doen konden. De Prins kon onmogelijk ophouden en zich verslagen erkennen en aan den anderen kant was het eenige om de stad te onderwerpen, haar grootendeels te verwoesten. De ramp was het logische gevolg van den toestand, die, op zijn beurt, geschapenwasdoorde toepassing der wetenschap op het krijgvoeren. Niettegenstaande zijn hevige verbittering trachtte de prins zelfs bij dit bloedbad nog gematigd te zijn. Hij trachtte een les te geven, die lang zou heugen en dit met zoo gering mogelijk verlies aan levens en ammunitie. Dien avond wilde hij enkel Broadway vernielen. Hij beval de luchtvloot in rij in de lengte over dezen verkeersweg heen te trekken en onderwijl bommen te laten vallen. De,,Vaterland" zou vooropgaan. En aldus werd Bert Smallways deelhebber aan een van de meest koelbloedige slachtingen in de wereldgeschiedenis, waarbij mannen, die noch opgewonden waren, noch ook in eenig ander gevaar verkeerden dan dat van een toevallig rakenden kogel, dood en verderf neerwierpen op huizen en menigten beneden. Hij klemde zich aan den lijst der patrijspoort vast, terwijl het luchtschip slingerde en zwaaide, en tuurde, door den lichten regen, die door den wind werd voortgejaagd heen, naar beneden, waar de menschen, die de huizen uitliepen ; naar de gebouwen, die instortten ; en branden, die uitbraken. Terwijl de luchtschepen voortzweefden, vernielden zij de stad, zooals een kind een bouwdoos en kartonnen steden in elkaar gooit. En daar beneden lieten zij ruïnen en heioplaaiende branden en overal verspreid-liggende dooden achter ; mannen, vrouwen en kinderen door elkaar liggend, alsof het slechts Mooren of Zoeloe's of Chineezen waren. Het lagere gedeelte van New-York was weldra één vlammenzee, waaruit geen ontsnapping mogelijk was. Trams, treinen, ponten, alles stond stil en geen ander licht verlichtte den weg der doodelijk ontstelde vluchtelingen dan dat van de brandende gebouwen. Hij zag nu en dan in een glimp wat het wel beteekenen moest nü daar beneden te wezen. En plotseling viel het hem in, als een niet-tegelooven ontdekking, dat zulke rampen nu niet alleen mogelijk waren in dit vreemde, reusachtige New-York alleen, doch ook in Londen in Bunn Hill ! dat het eilandje in de zilveren zeeën ook niet langer vrij was, dat er nergens in de geheele wijde wereld een plaats meer was, waar een Smallways fier het hoofd kon opheffen en stemmen vóór oorlog en een op-pooten-staande buitenlandsche politiek, en zulke vreeselijke dingen kon ontgaan. HOOFDSTUK VII. DE „VATERLAND" BUITEN GEVECHT GESTELD. § I. En toen ontspon zich boven de vlammen van Manhattan-eiland een strijd, de eerste strijd in de lucht. De Amerikanen hadden beseft, wat al dit dralen hun zou moeten kosten en sloegen toe met al de kracht die zij hadden, om zoo mogelijk New-York nog te redden uit de handen van dezen dollen Prins van Bloed en Ijzer, en het te ontrukken aan vuur en verderf. Zij kwamen de Duitschers verrassen, snel meedrijvend in het schemerdonker, op de vleugelen van een geweldigen storm, temidden van donder en hagel. Zij kwamen van de werven van Washington en Philadelphia, in twee eskaders, zoo snel ze maar vliegen konden, en zoo één luchtschip vlak bij Trenton ze niet opgemerkt had, zou de overrompeling volkomen geweest zijn. De Duitschers, die moe waren en walgden van de verwoesting, en wier halve voorraad ammunitie verbruikt was, tornden op tegen het noodweer, toen de tijding van dezen aanval hen bereikte. In het Zuidoosten lag nu New-York achter hen, als een duistere stad met een afzichtelijk roode Wond van vlammen. Al de luchtschepen slingerden en kantelden, hevige hagelbuien sloegen ze neder en dwongen hen weder met groote moeite te rijzen ; daarenboven was het bitter koud geworden. De Prins was op het punt bevel te geven naar de aarde te zakken en koperen ketenen achter de schepen aan te laten sleepen om den bliksem te geleiden, toen de tijding van den aanval der luchtschepen hem bereikte. Hij liet zijn schepen alle naast elkaar in lijn komen met de voorstevens naar 't Zuiden, liet de Drachenflieger bemannen en in gereedheid brengen om losgeworpen te worden, en beval, dat de geheele vloot zou opstijgen naar de vorstige helderheid boven den natten duisteren hagel- en regenwolken. De tijding van wat er dreigde, drong slechts langzaam tot Bert door. Hij stond in de kombuis en de avondrantsoenen werden uitgedeeld. Hij had de jas en handschoenen van Butteridge weer aangetrokken en daarenboven had hij zijn deken nog om zich heengeslagen. Hij doopte zijn brood in zijn soep en beet er groote happen van af. Bert stond wijdbeens en leunde tegen het schot om steviger te staan, daar het luchtschip erg schommelde en slingerde. De mannen om hem heen zagen er moe en terneergeslagen uit ; slechts enkelen praatten samen, doch de meesten waren norsch en in gedachten verzonken, en een paar van hen waren luchtziek. Allen schenen het eigenaardige gevoel van bannelingen te zijn, te deelen, dat gevolgd was op het moorden van dien avond, het gevoel land onder zich te hebben en een diep-beleedigde Menschheid, die nog vijandiger was geworden dan de zee. En toen bracht de tijding plotseling leven op hun gezichten. Een stoere man met een rood gezicht, lichte wimpers en een litteeken, verscheen in den ingang en riep luid iets in het Duitsch, dat iedereen zichtbaar deed opschrikken. Bert voelde den schok van de veranderde stemming, hoewel hij geen woord verstond van wat er gezegd ward. De aankondiging werd door een stilte gevolgd en toen ontstond er plotseling een luid rumoer van vragen en veronderstellingen. Zelfs op het gelaat der luchtzieke mannen verscheen een beetje kleur en ook zij mengden zich in het gesprek. Gedurende eenige minuten heerschte er een oorverdoovend lawaai en toen, als ter bevestiging van wat men zooeven vernomen had, begonnen de electrische schellen, die de manschappen op hun post riepen, te gaan. Met de plotselingheid eener pantomine, vond Bert zich alleen achtergebleven. ..Wat is er an de hand ?" zei hij, hoewel hij 't wel half raadde. Hij bleef nog even alleen om het restje van zijn soep naar binnen te slaan en holde toen de schommelende gang af, en daalde, terwijl hij zich stevig vasthield, de ladder af naar het balkonnetje. De koude sloeg tegen hem aan als koud water uit een slang. Hij trok zijn deken dichter om zich heen, en hield hem met één krampachtige hand vast. Boven hem bevond zich het luchtschip, warm van al de lichten, en bedrijvig door de bewegingen van mannen, die naar hun kwartier gingen. Toen gingen plotseling de lichten uit en met sprongen en allerlei draaien en vreemde kronkelingen steeg de „Vaterland" met de grootste moeite omhoog. Toen de „Vaterland" kantelde, zag hij even eenige groote gebouwen, die vlak onder hen in brand stonden, als een trillende acanthus van vlammen en toen zag hij door de jagende regennevelen heen een tweede luchtschip, dat voortdook als een bruinvisch en zich ook naar boven werkte. Doch een oogenblik daarna hadden de wolken het verzwolgen voor een tijd, en toen kwam het weer in het zicht als een duister en op een walvisch gelijkend monster. De lucht was vol van geflapper en gefluit, van hol geschreeuw en allerlei geluiden. „Wow!" Er viel iets langs hem heen uit de eindelooze duisternis boven hem en verdween schuin vallend in de verwarde geruchten beneden hem. Het was een Duitsche Drachenflieger. Het ding ging zóó snel, dat hij slechts een oogenblik de duistere gestalte van den luchtbchipper waarnam, die daar ineengedoken zat, krampachtig zijn rad viel er uit toen de Amerikanen van ons vrij raakten, anders zouden we op den grond terecht gekomen zijn — maar die er niet uitvielen, bungelen d'r bij, om 't zoo maar eens uit te drukken. Het schip wendde zijn kop hemelwaarts en in die houding is 't blijven zweven. Van verschillende punten zijn er elf man naar beneden gevallen en die arme Winterfeld viel door de deur van de kajuit van den prins in de kaartenkamer en brak een enkel. En onze electrische installatie is ook weggeschoten of meegevoerd, niemand weet hoe. Zoo staan de zaken, Smallways. We drijven door de lucht als een gewone luchtballon, ten prooi aan de elementen, recht naar 't noorden, waarschijnlijk naar de Noordpool. We weten niet eens wat voor luchtschepen de Amerikanen hebben, ja, eigenlijk weten we heelemaal niets. Zeer waarschijnlijk hebben wij ze allemaal vernield. Een kwam er met ons in botsing, een tweede werd door den bliksem getroffen, enkelen van de manschappen zagen, dat een derde omkantelde, blijkbaar enkel voor de grap. Ook hebben we het grootste gedeelte van onzeDrachenflieger verloren. Er zit geen evenwicht in. We weten niet, of we 't gewonnen of verloren hebben. We weten niet eens of we op voet van oorlog zijn met Engeland of niet. Daarom durven we niet dalen. We weten heelemaal niet, wat we zullen gaan doen. Onze Napoleon zit alleen in 't voorgedeelte van 't schip en ik vertrouw, dat hij nieuwe plannen zit te maken. Het moet nog uitgemaakt worden, of New-York ons Moskou was of niet. We hebben ouderwets huisgehouden en een hoop menschen vermoord ! Oorlog ! O, edele oorlog ! ik heb er vanmorgen meer dan genoeg van. Ik zit graag in kamers, die recht staan, zooals 't moet, en niet op glibberige tusschenschotten. Ik ben een beschaafd mensch. Ik heb maar aldoor die Albrecht in 't hoofd en de „Barbarossa" Ik voel, dat ik er behoefte aan heb me eens flink te wasschen en aan vriendelijke woorden en een rustig thuis. Als ik jou aanzie, wéét ik, dat 't hoognoodig is, dat ik me eens wasch. „Gott !" — hij onderdrukte een hevigen geeuw — „wat een stads-fielten-tronie heb je toch, zooals je d'r nu uitziet !" „Kunne' we wat te bikke' krijge' ?" vroeg Bert. „De hemel mag 't weten !" zei Kurt. Hij keek Bert een tijdlang peinzend aan. „Zoover ik erover kan oordeelen, zal de Prins de eerste de beste keer, dat hij aan je denkt, je overboord gooien. Hij doet 't zeker, als hij je te zien krijgt. . . .Bij slot van rekening ben je ook maar meegegaan, „als ballast"... .En heel gauw zullen we 't schip aanmerkelijk moeten verlichten, 'k Moet 't al heel erg mis hebben of de Prins ontwaakt straks uit zijn gepeins en gaat met geweldige vaart dingen aan 't doen Ik ben je langzamerhand wel mogen gaan lijden, 't Is 't Engelsche bloed in me. Je bent een raar ventje. Ik. zou je niet graag door de lucht naar beneden zien suizen Als ik jou was, Smallways, dan zou ik eens een handje meehelpen. Ik geloof, dat ik je maar bij mijn sectie rotsen, scheurde de „Vaterland" en landde. Het was uitteraard een moeilijk en inspannend iets om dit te bewerkstelligen, want de „Vaterland" was niet aangelegd als een ballon. De kapitein liet één vlak te gauw scheuren en de anderen niet gauw genoeg. Het gevolg was, dat het schip zwaar naar beneden viel, lomp weder opsprong en het hangende balkon door het voorgedeelte heenstiet, waardoor Von Winterfeld doodelijk gewond werd, en toen, na zich eenige oogenblikken voortgesleept te hebben, weder neerkwam en geheel in elkaar stortte. Het schild aan den voorsteven en de mitrailleuse vielen neer op wat er onder lag. Twee mannen werden ernstig gekwetst — de eene liep een gebroken been op en de andere inwendige kneuzingen — door overal rondvliegende ijzeren staven en draden, en ook Bert werd een tijdlang onder de zijde genageld. Toen hij zich eindelijk vrij worstelde en den toestand kon overzien, lag de groote zwarte adelaar, die zes dagen tevoren zoo glorierijk uit Frankenland vertrokken was, daar met uitgespreide vleugels en slap over de hutten van het luchtschip en de bevroren rotsen van deze verlaten streek, en zag er uit als een byzonder armzalige vogel — alsof iemand hem beetgepakt, den hals omgedraaid en daarna weggeworpen had. Verscheidene mannen der equipage stonden er zwijgend om heen, en keken naar de verwoesting en de verlaten wildernis, waarin zij terecht gekomen waren. Anderen waren druk bezig onder de door de gasschotten onwillekeurig gevormde tent. De Prins was een eindje verderop gegaan en onderzocht de verwijderde hoogten met zijn verrekijker. Zij geleken op oude zeeklippen ; hier en daar stonden groepjes coniferen en op twee plaatsen vielen watervallen van een aanzienlijke hoogte. Dichterbij was de grond bezaaid met met-ijsbedekte steenen, en was er slechts een dwergachtige groei te bespeuren van gedrongen, dichtopeenstaande stammen en stengellooze bloemen. Er was geen rivier te zien, doch de lucht was vervuld van het gedruisch en het gekabbel van een stroom, die dichtbij moest zijn. Er woei een schrale, ijskoude wind, en telkens zweefde er een sneeuwvlok voorbij. De lente-looze bevroren grond onder Bert's voeten voelde dood en zwaar aan, na al die lichte bewegingen van het luchtschip. § 6. En aldus geschiedde het, dat die groote en machtige Prins Karl Albert voor een tijdlang geworpen werd buiten dien machtigen strijd, welken hij voornamelijk bewerkt had. De krijgskansen en die van het weder spanden samen om hem in Labrador te houden, en daar woedde hij zes lange dagen, terwijl oorlog en verbazing de wereld vervulde. Natie stond tegen natie op en luchtvloot bestreed luchtvloot, steden brandden af en de menschen stierven bij menigte ; doch in Labrador zou men hebben kunnen wanen, dat er vrede op troepjes dwaalden rond om naar hakhout te zoeken, en ontmoetten wolven en de gewonden en hunne bedden werden uit de kajuiten van het luchtschip gehaald, en op een beschutte plaats bij het vuur gelegd. Daar ijlde de oude Von Winterfeld voort, werd langzamerhand rustig en stierf kort daarna, en drie van de gewonden verzwakten hoe langer zoo meer door gebrek aan goed voedsel, terwijl hun makkers beter werden. Dit alles gebeurde echter slechts in de zijvleugels, als 't ware ; de voornaamste feiten echter, die de belangrijkste plaats in Bert's brein innamen, waren, allereerst de nooit-eindigende, zware arbeid, het ophouden en optillen en sjouwen van zware, moeilijk te hanteeren massa's, het langwijlige vijlen en opwinden van draden, en dan in de tweede plaats de Prins, die steeds aanzette en dreigde, zoodra er iemand verslapte. Hij placht erbij te staan en over hunne hoofden heen zuidwaarts te wijzen in de ledige lucht en in 't Duitsch te zeggen : ..de wereld daar wacht op ons. Vijftig eeuwen bereiken hunne vervulling." Bert verstond de woorden niet, doch hij las het gebaar. Verscheidene malen maakte de Prins zich boos; eenmaal op een man, die langzaam werkte en een andermaal op een man, die het rantsoen van een kameraad stal. Den eerste berispte hij streng en zette hem aan een nog langwijliger taak, den tweede gaf hij een slag in 't gezicht en mishandelde hij. Zelf verrichte hij geen werk. Er was een open ruimte dichtbij de vuren, waarover hij op en neer placht te loopen, soms wel twee uren achtereen, met over elkaar geslagen armen, in zichzelf mompelende over geduld en noodlot. Soms ging dit gemompel over tot een luid gesprek, waarin luide uitroepen en gebaren de werkers hun arbeid deden staken ; dan keken zij verbaasd naar hem tot zij bemerkten, dat zijn blauwe oogen schitterden en zijn wuivende hand zich steeds richtte naar de heuvels in het zuiden. Zondags werd het werk voor een half uur gestaakt en preekte de Prins over geloof en God's vriendschap voor David en later zongen zij allen „Eine feste Burg ist unser Gott." Langzaam en met veel moeizamen arbeid werd de groote mast opgetuigd en voet bij voet in positie geheschen. De electriciens waren er in geslaagd een vliet in te dammen in den stroom, die daar dicht langs vloeide, en er een waterrad op te zetten —- want de kleine Mülhausen-dynamo was uitnemend geschikt voor water-drijfkracht en op den zesden dag tegen den avond begon het toestel te werken en riep de Prins — wel zwak, maar hij riep toch — zijn luchtvloot dwars door de ledige wereldruimte. Een tijdlang riep hij tevergeefs. Den indruk, die dien avond op Bert maakte, zou hij nog lang bewaren. Er knapperde en laaide een rood vuur dicht bij de electriciens, die aan 't werk waren en een roode gloed liep tegen den verticalen mast op en overtoog de koperdraden bovenaan. De Prins zat daar dichtbij op een rotsblok, met de kin in de hand, en wachtte. Verderop noordwaarts was de steenhoop, die tot monument diende boven Von Winterfeld's graf ; boven op den hoop stond een stalen kruis en in de verte gloeiden van tusschen de wild dooreengegooide rotsmassa's de oogen van een wolf. Aan den anderen kant lag het ontredderde luchtschip en de mannen bivakeerden om een tweede vuur. Allen waren erg stil, alsof ze wachtten op het nieuws, dat hen straks zou meegedeeld worden. Ver weg, over honderden mijlen wildernis tikten misschien nog andere marconitoestellen. Misschien ook niet. Als de mannen iets zeiden, deden zij dit op gedempten toon. Nu en dan deed een vogel zijn roep hooren in de verte, en eenmaal huilde er een wolf. § 7- Bert hoorde 't nieuws 't laatst van allen, en toen nog in gebroken Engelsch, van een taalgeleerde onder zijn makkers. Eerst laat in den nacht kreeg de moede telegrafist antwoord op zijn roepen, doch toen kwamen de berichten ook duidelijk en krachtig. En wat 'n nieuws was 't ! ! „Zeg es," zei Bert, die bezig was te ontbijten, temidden van een ontzettend rumoer, „vertel es wat." ..De heele wereld is an 't vechten !" zei de taalkundige, met zijn chocoladekop zwaaiende bij wijze van toelichting, „iedereen vecht met iedereen." Bert staarde naar 't zuiden in den dageraad. Het leek er toch niet naar. „Allemaal zijn ze an 't vechten. Ze hebben Berlijn verbrand; ze hebben Londen verbrand en Hamburg en Parijs. Japan heeft San Francisco platgebrand. Wij hebben een kamp opgeslagen bij de Niagara. China heeft ontelbare Drachenflieger en luchtschepen. De heele wereld is an 't oorlogvoeren." „Gó !" zei Bert. „Ja", zei de taalkundige, zijn chocolade opslurpende. „Londen verbrand, zeg je ? Net als wij New-York ?" „Het was een bombardement." „Ze zeggen toch niks over een plaats, die Clapham of Bun Hill heet, hè ?" „Ik heb er niks van gehoord," zei de ander. Dat was 't eenige wat Bert op dat moment te weten kon komen. Doch de opwinding der mannen om hem heen was aanstekelijk, en even later zag hij Kurt alleen staan, met de handen op den rug, strak kijkend naar een der verwijderde watervallen. Hij ging naar hem toe en salueerde, op soldaten-wijze. „Pardon, luitenant," zei hij. Kurt wendde het gelaat naar hem toe. Hij was dien morgen ongewoon ernstig. „Ik dacht er juist over om dien waterval eens van wat dichterbij te gaan bekijken," zei hij. „Hij doet me denken aan — maar wat wil je eigenlijk ?" „Ik kan d'r geen touw aan vast knoope', an wat ze zegge', meneer. Zou u me het nieuws niet es wille' vertelle' ?" men begon in te zien, dat het ging om de heerschappij der lucht, kregen de luchtsoldaten nog bovendien geweren met ontplofbare kogels, gevuld met zuurstof of de een of andere ontvlambare stof, doch doch te gener tijd voerde een luchtschip ook maar zooveel kanonnen of andere wapenen, mede, als de kleinste kanonneerboot placht te doen. Dientengevolge trachtten deze monsters, als zij met elkaar in het strijdperk traden, boven elkaar te komen, of zij vielen elkaar aan en vochten als jonken, onderwijl granaten werpend, en man tegen man vechtend op volkomen middeleeuwsche manier. De kansen op een botsing of een val aan beide zijden waren in alle gevallen vrijwel even groot als de kans op overwinning. En dientengevolge nemen wij dan ook waar, dat na hun eerste ondervinding op 't gebied van luchtslagen, de luchtbevelhebbers er steeds meer toe overhelden een geregelden slag te vermijden, en eerder het moreele voordeel te zoeken van een vernielenden tegenaanval. En zoo de luchtschepen niet aan het doel beantwoordden, waren ook de Drachenflieger te onvast, zooals de Duitsche, of te licht, zooals die der Japanners, om onmiddellijk beslissende resultaten op te leveren. Later kwamen de Brazilianen weliswaar met een vliegmachine voor den dag, die het op kon nemen tegen een luchtschip, doch zij bouwden er slechts drie of vier, en opereerden slechts in Zuid Amerika, en zij verdwenen onnaspeurlijk uit de geschiedenis in een tijd toen het wereld-bankroet een eind maakte aan alle verdere mechanische voortbrengselen op eenigszins groote schaal. De derde eigenaardigheid van een luchtoorlog was, dat hij tegelijkertijd zeer vernielend werkte en onbeslissend was. Beide zijden waren steeds onderhevig aan een afstraffenden aanval. Bij alle vroegere vormen van krijgvoeren, was de verliezende zijde al heel spoedig niet meer in staat in het land van haar tegenstander te vallen en de verbindingen te verbreken. Men vocht aan een „front" en achter dat front waren de benoodigdheden en hulpbronnen, de steden en fabrieken en hoofdstad en de vrede van zijn land, veilig en verzekerd. Indien het een zeeoorlog was, vernieldet ge de slagvloot van uw' vijand en blokkeerde vervolgens zijne havens, maakte u meester van zijn kolen-stations en vervolgde alle verdwaalde kruisers, die uwe handelshavens bedreigden. Maar een kustlijn te blokkeeren en te bewaken en het blokkeeren en bewaken van de geheele oppervlakte van een land, zijn twee geheel verschillende dingen; en kruisers en kaperschepen worden maar niet in een vloek en een zucht gebouwd en kunnen maar niet zoo ingepakt en verborgen en onopgemerkt van punt naar punt vervoerd worden. In een luchtoorlog moest de sterkere partij, verondersteld, dat hij de hoofdvloot van de zwakkere partij vernield had, alle mogelijke punten bewaken of vernielen, waar de vijand een nieuwen en misschien nog vreeselijker vorm van luchtschip kon vervaardigen. Het was noodzakelijk zijn lucht te verduisteren met luchtschepen. Het was noodzakelijk ze bij duizenden te bouwen en honderdduizenden luchtsoldaten te vormen. Een klein, niet gevuld luchtschip kon verborgen worden in een spoorwegloods, in een dorpsstraat, in een bosch, een vliegmachine valt zelfs nog minder in 't oog En in de lucht zijn geen straten, geen kanalen, geen punt, waar men van een tegenstander kan zeggen, „als hij mijn hoofdstad wil bereiken, moet hij hier langs komen." In de lucht leidden alle richtingen overal heen. Dientengevolge was het onmogelijk een einde te maken aan een oorlog door middel van een der oude methoden. Als A met een grooter aantal schepen voor den dag is gekomen dan B en dezen overweldigd heeft, dan zweeft hij, een duizend luchtschepen sterk, boven diens hoofdstad en dreigt deze te bombardeeren als B zich niet overgeeft. B antwoordt per draadloos bericht dat hij bezig is de voornaamste industriestad van A te bombardeeren door middel van drie stroopende luchtschepen. A beschuldigt B's drie stroopers van luchtrooverij en zoo voort, bombardeert B's hoofdstad en verdwijnt om B's luchtschepen na te zetten, terwijl B. in een staat van hevige gemoedsbeweging en heldhaftige onoverwinnelijkheid, aan het werk tijgt temidden zijner ruïnen om nieuwe luchtschepen en bommen te vervaardigen om A opnieuw mede te bewerken. Noodzakelijkerwijs werd zulk een oorlog een guerilla-krijg, een oorlog waar onvermijdelijk burgers en haardsteden bij betrokken werden en de geheele maatschappelijke machine. Deze gevolgen verrasten de wereld. Omdat men ze niet voorzien had, kon men ze niet afleiden. Zoo men dit wel gekund had, zou de wereld in 1900 reeds een algemeene Vredesconferentie gehouden hebben. Doch de uitvindingen op 't gebied der mechanica waren sneller voortgeschreden dan de intellectueele en maatschappelijke organisatie, en zoodoende werd de wereld, met haar dwaze ouderwetsche slagen, haar dwaze, nietszeggende nationaliteits-overlevering, haar goedkoope nieuwsbladen en nog goedkooper hartstochten en imperialismen, haar lage commercieele motieven en tot een gewoonte geworden onoprechtheden en grofheden, haar rassen-leugens en -botsingen, volkomen verrast. Toen de oorlog eenmaal uitgebroken was, was hij niet meer te stuiten. Het dunne weefsel van crediet, dat opgegroeid was zonder dat iemand het voorzien had en dat die honderden millioenen economisch onderling afhankelijk van elkaar gemaakt had, terwijl toch niemand dit duidelijk inzag, scheurde in de algemeene paniek. Overal trokken luchtschepen heen, alle orde den bodem inslaande, en overal op aarde vond men economische catastrophes, hongerlijdende werklieden, opstand en maatschappelijke wanorde. Het was het ineenstorten van de beschaving, die op machinerieën gebouwd had, en de werktuigen, die haar deden ineenstorten, waren machines. Doch waar het ineenstorten der vorige groote beschaving, die van Rome, een quaestie van eeuwen was geweest, een quaestie van een phase, die op een voorgaand stadium volgde, zooals het oudworden en sterven van een mensch, was het in dit geval, alsof deze zelfde mensch door een trein of auto gedood werd, namelijk, een snelle verplettering en het einde. § 2- De eerste slagen van den luchtkrijg werden zonder twijfel beslist door pogingen om den ouden marinestelregel in praktijk te brengen, nl., zich te vergewissen van de positie van 's vijands vloot en deze dan te vernielen. Het eerst werd er slag geleverd boven 't Berner Oberland, waarbij de Italiaansche en Fransche bestuurbare schepen in hun flankaanval op het Luchtpark in Frankenland, aangevallen werden door het Zwitsersche proef-eskader, dat, toen de dag verder verstreek, bijgestaan werd door Duitsche luchtschepen. En daarna volgde de ontmoeting der Engelsche Winterhouse-Dunn-luchtschepen met drie rampzalige Duitschers. Daarna volgde de slag van Noord-Indië, waarin de geheele Engelsch-Indische luchtvaartinrichting drie dagen lang vocht tegen een overweldigende meerderheid, en verstrooid en daarna vernietigd werd. En tegelijkertijd hiermede begon die gewichtige strijd tusschen Duitschers en Aziaten, die bekend staat als de slag bij Niagara, om het operatie-doel van den Japanschen aanval. Doch deze slag ging langzamerhand over in een sporadischen strijd, verspreid over een half werelddeel. De weinige Duitsche luchtschepen, die niet vernield werden in den strijd, daalden neêr en gaven zich over aan de Amerikanen, die ze opnieuw bemanden en eindelijk werd het een reeks van meedoogenlooze en heldhaftige gevechten tusschen de Amerikanen, die in hun woede vastbesloten waren hunne vijanden te verdelgen, en een voortdurend versterkt, invallend leger uit Azië, dat zijn kwartier opgeslagen had aan de stille Zuidzee en gesteund werd door een reusachtige vloot. Van 't begin af aan werd deze oorlog in Amerika gevoerd met de grootste verbittering ; er werd geen kwartier gevraagd en er werden geen gevangenen gemaakt. Met woeste en grootsche energie vervaardigden de Amerikanen schip op schip om de Aziatische zwermen te bevechten en in den strijd onder te gaan. Alle andere dingen waren ondergeschikt aan dezen krijg, en de geheele bevolking leefde en stierf er straks voor. En straks, zooals ik verhalen zal, vonden de blanken in de Butteridge-machine een wapen, dat opgewassen was tegen de vliegmachines der Aziatische zwaardvechters. De Aziatische inval in Amerika wischte het Duitsch-Amerikaansch conflict geheel uit. Het verdween geheel uit de geschiedenis. De verbonden Chineesch-Japansche vloot maakte hetzelfde onderscheid als de Duitschers tusschen luchtschepen en vlieg-machi- Bert's mond opende en sloot zich weder en hij klemde zich vaster aan de leuning der brug. Gedurende eenige oogenblikken — en erg lange oogenblikken leken het •— bleven de vloten zweven zonder in 't minst van positie te veranderen, vlogen daarna in schuinsche richting op elkaar toe, en plotseling was het Bert of hij een luid gegons van muggen vernam. Toen vielen er plotseling van beide zijden luchtschepen uit de slagorde, getroffen door projectielen, die hij zien noch nagaan kon. De rij Aziatische schepen wendde vlug en viel aan op de verbroken linie der Duitschers, er op aan- of overheen vliegend (dit was beneden moeilijk uit te maken), terwijl de laatstgenoemden schenen uiteen te wijken om hen door te laten. Er werd zoo goed en zoo kwaad als het ging, gemanoeuvreerd, doch Bert begreep er de beteekenis niet van. Op de linker gevechtslinie werd het een verwarde dans van luchtschepen. Gedurende eenige minuten leken de elkaar kruisende linies zoo dicht bij elkaar, dat het veel had van een gevecht van man tegen man. En toen verdeelden zij zich in groepen en afzonderlijke gevechten. Steeds meer Duitsche schepen zakten af naar de lagere luchtlagen. Er zonk er een brandend neer en verdween ver weg in het noorden ; er vielen er twee naar beneden, aan welker bewegingen het te zien was, dat er iets gebroken en verdraaid was, en vervolgens zonk er een geheele groep tegenstanders van het zenith naar beneden, in wervelenden strijd, twee Aziaten tegen één Duitscher, en straks kwam er nog een bij en allen dreven weg naar het oosten, terwijl er nog meer de gelederen der Duitschers verlieten om zich bij hen te voegen, 'n Aziatische reus liep in op een nog reusachtiger Duitscher of kwam hiermede in botsing en beiden gingen al rondwentelend een wissen ondergang tegemoet. Het noordelijke smaldeel der Aziaten mengde zich in den slag zonder dat Bert iets anders opmerkte dan dat het aantal schepen daar boven plotseling grooter geworden scheen. Binnen korten tijd was het gevecht ontaard in één groote verwarring en dreven de schepen voor het meerendeel tegen den wind in, zuidwestwaarts. Meer en meer werd het een reeks gevechten in troepjes. Hier viel een reusachtig Duitsch luchtschip brandend naar beneden met een dozijn platte Aziatische schepen om zich heen, die iedere poging om zich te herstellen verhinderden. Daar weer zweefde een tweede, welks bemanning wanhopig streed om de zwaardvechters van een zwerm vliegmachines van boord te houden. Daar weder schoot een Aziatische reus, aan beide uiteinden in brand, neer uit den slag. Berts aandacht dwaalde van voorval naar voorval, dat plaats greep in die groote helderheid daar boven. De groote massa der luchtschepen echter, die daar ver boven hem dwarrelde, vernielde noch werd vernield. De meerderheid scheen met volle kracht te gaan en, al kringen beschrijvend, te stijgen om positie in te nemen, onderwijl schoten zonder uitwerking wisselende. Na het eerste tragische neerstorten van rammer en gerameide, werden er heel weinig pogingen meer gedaan om op elkaar in te loopen en zoo er al getracht werd te enteren, kon Bert het niet waarnemen. Wel scheen men er voortdurend naar te streven, een tegenstanders van de groote massa af te snijden en hem dan aan te vallen, wat een voortdurend achteruitzeilen en tusschen elkaar doorgaan van die groote ondiepe gevaarten medebracht. Het grootere aantal der Aziaten en hun snellere achterwaartsche bewegingen deden het voorkomen, alsof zij voortdurend de aanvallers waren. Vlak boven Bert, en klaarblijkelijk trachtend voeling te blijven houden met de werken aan de Niagara, trok een af deeling Duitsche luchtschepen zich tot een dicht opeengedrongen phalanx samen, en de Aziaten richtten hunne pogingen steeds meer op het verbreken hiervan. Hij deed hem allergrappigst denken aan visch in een vischvijver, die vecht om kruimels. Hij kon kleine rookwolkjes zien en het plotseling hel flitsen van springende bommen, maar geen geluid kwam tot hem neêr.... Een slagschaduw ging een oogenblik tusschen Bert en de zon door en werd gevolgd door een tweede. Een gesnor van machines klik, klak, klik, klak, trof zijn oor, en onmiddellijk vergat hij het zenith. Misschien honderd meter boven het water, als Walküren snel door de luchten rijdend op de vreemde rossen, die de werktuigkunde van Europa verwekt had bij de artistieke inspiratie van Japan, naderde uit het Zuiden een lange rij Aziatische zwaardvechters. De vleugels klapperden stootend, klik, klak, klok en de machines stampten ; de rij spreidde zich uit, de machines stopten en het toestel zweefde verder door de lucht. Zoo rezen en daalden ze, al maar door. Zij gingen zóó dicht over Bert heen, dat hij hen elkaar kon hooren toeroepen. Zij schoten neer naar de stad Niagara en landden de een na de ander in lange processie op een open ruimte vóór het hotel. Maar hij talmde niet om hun nederdaling gade te slaan. Een geel gezicht had zich overgebogen en hem aangekeken, en gedurende een ondeelbaar oogenblik zijn oog ontmoet En toen viel het Bert in, dat hij daar wel eens al te goed zichtbaar kon zijn op het midden van de brug en lichtte hij zijn hielen naar Goat Island. En vandaar, in gebogen houding tusschen de boomen doorsluipend, en met een misschien te sterk idee van zijn eigen zichtbaarheid, sloeg hij het verdere verloop van den strijd gade. § 5- Toen Bert in voldoende mate gerustgesteld was omtrent zijn eigen veiligheid, bemerkte hij, dat er een hevig gevecht op kleine schaal geleverd werd door de Aziatische aeronauten en de Duitsche werktuigkundigen om het bezit van Niagara-city. Het was de eerste maal gedurende den oorlog, dat hij iets waargenomen had, dat leek Terwijl de luchtschepen voortzweefden, vernielden zij de'Rl, zooals een kind een bouwdoos en kartonnen steden in elkaar gooit. En daar beneden lieten zij ruïnen en hel-o|®nde branden en overal verspreid-liggende dooden achter ; mannen, vrouwen en kinderen door elkaar liggend, alsof 't slechts Mooren of Zoeloe's of Chineezen waren. Het lagere gedeelte van New-York was weldra één vlammenzee, waa« geen ontsnapping mogelijk was. (Pag. 122.) op het vechten, zooals hij dat afgebeeld had gezien in de illustraties van zijn kinder- en jongensjaren. Het leek hem bijna toe, alsof alles nu weder den normalen kant opging. Hij zag mannen, die karabijnen droegen, een schuilplaats zoeken en snel van punt tot punt loopen in losse tirailleurs-gevechtsorde. De eerste afdeeling luchtschippers had blijkbaar gemeend, dat de stad verlaten was. Zij waren neergedaald op de open plek dichtbij het Prospect Park en waren de huizen bij de Centrales genaderd vóór ze door een plotseling salvo uit den droom werden geholpen. Zij hadden zich daarop verspreid en beschutting gezocht achter een wal aan het water — het was te ver om hun machines te kunnen bereiken —— en lagen nu te vuren op de lieden in de hotels en houten huizen om de krachtstations. Daarna kwam een tweede rij roode vliegmachines hen te hulp, aanvliegend uit het oosten. Zij verrezen plotseling uit het waas boven de huizen en cirkelden in de lucht alsof ze den toestand beneden opnamen. Het vuren der Duitschers klonk opeens met donderend lawaai en een dier zwevende gestalten schoot plotseling met een ruk achteruit en viel tusschen de huizen. De anderen schoten precies als groote vogels neer op het dak van het krachtstation. Zij haakten er zich aan vast, en uit elke machine sprong een lenige, kleine gestalte, die naar de borstwering liep. Nog meerdere flapperende reuzenvogels mengden zich in deze zaak, doch Bert had hen niet zien komen. Een staccato van schoten bereikte zijn oor, en deed hem denken aan legermanoeuvres, aan krantenbeschrijvingen van gevechten, aan alles wat in zijn idee van oorlogvoeren volkomen in den vorm was. Hij zag een vrij aanzienlijk aantal Duitschers uit de huizen verderop, loopen naar het krachtstation. Twee van hen vielen neer. De eene bleef stil liggen, doch de andere stuipte nog een tijdlang en probeerde op te staan. Het hotel, dat als hospitaal gebruikt werd, en waarheen hij dien dag de gewonden der „Zeppelin" had helpen dragen, heesch plotseling de ambulance-vlag. De stad, die zoo stil geleken had, had klaarblijkelijk een aanzienlijk aantal Duitschers verborgen, en dezen vereenigden zich nu om het centrale krachtstation te verdedigen. Hij vroeg zich af, hoeveel ammunitie ze wel konden hebben. Er mengden zich steeds meer Aziatische vliegmachines in den strijd. Zij hadden afgerekend met de ongelukkige Duitsche Drachenflieger en hadden het nu gemunt op het pas aangelegde luchtpark, de electrische gasfabrieken en reparatie-inrichtingen, die de basis der Duitschers vormden. Enkelen daalden neer, en hunne bestuurders zochten een schuilplaats en werden infanteristen vol actie. Anderen bleven boven het gevecht zweven, terwijl hunne bestuurders telkens vuurden op wie zich maar beneden vertoonde. En een of tweemaal kwamen er vliegmachines, terwijl ze loerend rondvlogen, recht boven Bert en verborg hij zich een tijdlang, doodsbenauwd, zoo goed hij kon. En nu en dan mengde zich een zwaarder geluid door het knetteren der zich met een scherpen draai om als om uit het strijdgewoel te geraken. Plotseling sloegen de vlammen uit voor- en achtersteven, zij schoot neer naar het water, kwam er met een geweldigen plons schuin in neer, kantelde om en om, en kwam al slingerend en vernielend en stuiptrekkend als een levend wezen, afzakken, nu eens stilhoudend en dan weder voortgaand, terwijl haar gescheurde en verbogen schroef nog steeds in de lucht werkte. De uitslaande vlammen sisten weder uit in wolken stoom. Het was een ramp van reusachtige afmetingen. Zij lag dwars over den waterval als een eiland, als hooge klippen, die rollende en rookende en inkrimpende en in elkaar stortende met een soort van aarzelende snelheid op Bert toekwamen. Een Aziatisch luchtschip — van beneden gezien leek het Bert driehonderd meter plaveisel — kwam terug schieten en kringelde een paar malen boven die kolossale ruïne, en een halfdozijn purperen vliegmachines dansten een oogenblik lang als groote muggen in het zonlicht voor ze weder wegsnelden, hun makkers na. De overige strijdenden waren reeds over het eiland heen getrokken, een wild crescendo van schoten en gillen en rumoer. Het werd aan Bert's waarneming onttrokken door de boomen op het eiland en zijn aandacht dwaalde spoedig weder af door de nadering van het verslagen Duitsche luchtschip. Er viel iets achter Bert neer, dat met een donderend geraas uiteenspatte •en de takken achter hem verbrijzelde, maar hij lette er verder niet op. De woeste strooming, die schuimend neerschiet naar de ,,American Fall," greep haar en geen minuut daarna werd de reusachtige, wrakke massa met luid gekraak tegen de brug gedreven, die Goat Eiland en Niagara City verbindt, terwijl de vlammen op drie nieuwe plaatsen uitsloegen. Vervolgens vlogen de middenschotten met een vervaarlijken knal in de lucht ; het volgende oogenblik gaf de brug mee en kwam de hoofdmassa van het luchtschip, als een kreupele in lompen, flapperend en met flambouwen zwaaiend naar den rand van den waterval wankelen, aarzelde daar even en verdween met een wanhopigen zelfmoordenden sprong. Het voorgedeelte, dat losgelaten had, bleef tegen het eilandje vastzitten. Bert volgde dezen ramp van de „Waterscheiding" tot boven aan de brug. En toen, zonder er langer op te letten of hij zich bloot gaf of niet, zonder langer acht te slaan op het Japansche luchtschip, dat als een reusachtig dak van een huis zonder muren boven de kettingbrug zweefde, rende hij zoo hard hij kon in noordelijke richting, en kwam voor het eerst op dat rotsachtige punt bij Luna Eiland, dat steil op de American Fall neerziet. Daar bleef hij ademloos staan temidden van dien eeuwigdurenden voortschietenden stroom van geluid, ademloos en naar beneden starend. Ver beneden hem en snel door de stroomengte schietend, warrelde er iets als een reusachtige leege zak. Dit ding vertegenwoordigde voor hem — ja, wat vertegenwoordigde 't niet — de Duitsche luchtvloot, Kurt, den Prins, Europa, om kort te gaan alles wat vast en vertrouwd was, de machten, die hem hierheen hadden gevoerd, de machten die eerst zoo ontegenzeggelijk, de overwinning leken behaald te hebben. En daar ging dat alles nu heen, de watervallen af als een leege zak, en liet de zichtbare wereld over aan het geweld van Azië, aan een geel volk, dat geheel buiten het Christendom stond, over aan alles wat vreeselijk en vreemd was ! Ver weg over Canada vlogen de overige strijdenden en verdwenen buiten zijn gezichtskring. gebeurd zijn met den huisheer, den slager, en met Butteridge en al die menschenop het strand te Dymchurch ? Hij wist, dat er iets met Londen was — een bombardement had hij gehoord. Maar wie had 't gebombardeerd ? Werden Tom en Jessica ook nagezeten door vreemde, bruine mannen met lange, blanke sabels en booze oogen ? Hij dacht aan allerlei nare dingen, maar spoedig behield er een de overhand boven alle anderen. Konden ze wel te eten krijgen ? Deze vraag vervolgde hem en werd een ware beklemming. „Als je ergen honger hadt, zou je er dan toe kunnen komen om ratten te eten ?" En nu begon het hem langzamerhand duidelijk te worden, dat zijn toestand van zich-ellendig-voelen niet zoozeer voortkwam uit angst of smart om 't vaderland als wel veroorzaakt werd door honger. Natuurlijk, hij had honger ! Hij dacht na en richtte zijn schreden naar het cantineloodsje, dat dicht bij het einde der vernielde brug stond. „Als 't goed is, dan moet er —" Hij slenterde er een paar maal om heen en deed toen met zijn zakmes een aanval op de luiken en kreeg weldra versterking in den vorm van een staak dien hij dichtbij zag liggen en die goed te pas kwam. Eindelijk kreeg hij een luik zóóver, dat 't begon mee te geven, hij rukte 't zoover open als hij kon en stak zijn hoofd ertusschen. „In ieder geval," merkte hij op, „valt er wat te bikke' ". Hij begon nu aan de binnensluiting van het luik en weldra kon hij met zijn onderzoekingstocht beginnen. Hij vond verscheidene dichte flesschen met gestereliseerde melk, een flinke hoeveelheid mineraalwater, twee bussen beschuit en een pot met erg oudbakken koekjes, een groote hoeveelheid cigaretten, die erg uitgedroogd waren, wat blikjes vleesch en vruchten, en borden, messen, vorken, glazen, genoeg voor wel vijftig lui. Er was ook een zinken kist, maar hij kon met 't hangslot hiervan niet klaar komen. „In ieder geval za'k vooreerst niet doodhongere'," zei Bert. Hij ging op den stoel van den man achter 't buffet zitten, vergastte zich aan beschuiten en melk, en voelde zich een oogenblik volkomen tevreden, ,,'t Is hier rustig," mompelde hij, kauwend en rusteloos om zich heen ziende, „na al wat ik doorgemaakt heb." ..Allemachtig ! Wat 'n dag ! Och, och, wat 'n dag ?" Verbazing maakte zich weder van hem meester. „Gó !" riep hij uit. „Wat 'n gevecht ! De arme kerels vloge' an stukke' ! 'Als over kop. Luchtschepe' — vliegmachines en alles. Wat zou d'r wel met de „Zeppelin" gebeurd zijn ?.... En die Kurt — wat zou d'r van hem geworde' zijn. 'n Goeie vent was 't anders." En toen kwam er weer een meer practische overweging bij hem boven. ,,'k Zou wel es wille' wete' of t'r ook iets is om die blikjes met gezouten vleesch ope' te make'." het Victoria Park, dat nu roze was door 't licht van de ondergaande zon. Er was geen menschelijk wezen te zien in dat tooneei van roekelooze verwoesting. Toen ging hij terug naar den Amerikaanschen kant van het eiland, ging dicht langs de verschrompelde aluminium overblijfselen der „Hohenzollern" naar Green Eiland en keek aandachtig naar de bres verderop in de brug en naar het water, dat er onderdoor ziedde. Den kant van Buffalo uit rookte het nog erg en dichtbij het Niagara-spoorwegstation brandden de huizen fel. Alles was nu verlaten en overal heerschte stilte. Eén klein verlaten voorwerp lag op een kruisweg tusschen de stad en den hoofdweg, een ineengezakte massa kleeren met uitgestrekte ledematen ,,'k Zal es rondkijke'," zei Bert en een pad inslaande, dat het eiland dwars doorstak, ontdekte hij weldra de wrakken der beide Aziatische vliegmachines, die ten onder gegaan waren in den strijd, welke een eind maakte aan de „Hohenzollern". Bij de eerste bevond zich tevens het ontzielde lichaam van den bestuurder. De machine was blijkbaar vertikaal neergevallen en had een zwaren smak gemaakt tusschen een massa verbrijzelde takken van een groep boomen. Haar verbogen en gebroken vleugels en verbrijzelde steunribben lagen verspreid tusschen versch-afgerukt hout en de punt van voren stak in den grond. De luchtschipper zelf bungelde eenige meters verder griezelig met het hoofd naar beneden tusschen de bladeren en takken, en Bert ontdekte hem eerst toen hij zich van de aeroplaan afwendde. Zoo in het schemerduister en in die stilte — want de zon was nu onder en de wind was geheel gaan liggen — was dit onderstboven gekeerde, gele gezicht, dat hij daar zoo plotseling op een paar meter van zich af ontdekte, allesbehalve geschikt om hem tot kalmte te brengen. Een afgeknapte tak was den man dwars door de borstkas gedrongen en hij hing daar doorstoken en zag er slap en dwaas uit. Zijh hand omklemde nog in een doodsgreep, een korte, lichte karabijn. Een tijd lang stond Bert heel stil naar het ding te kijken. Toen begon hij er van weg te loopen, er al maar naar omkijkende. — Weldra bleef hij op een open plaats staan. „Gö !" fluisterde hij, „ik weet niet hoe 't komt, maar ik zie niet graag dooie mensche' ! Ik wou haast nog liever, dat die vent levend was." Hij wilde het pad, waarboven de Chinees hing, niet verder volgen. Hij voelde, liever geen boomen meer om zich heen te hebben, en dat hij beter op zijn gemak zou zijn in de nabijheid van het gezellige klateren en gedruisch der watervallen. De tweede aeroplaan ontdekte hij op een open, met gras begroeide ruimte aan den kant van het stroomende water en deze machine leek heel weinig beschadigd, Zij zag er uit alsof zij mee afgedreven en hier tot rust gekomen was. Het ding lag op zijn kant met één vleugel in de lucht. Er was geen bestuurder in de nabijheid, 't zij dood of levend. Het lag daar verlaten, terwijl het water over den langen staart kabbelde. Bert hield zich langen tijd op een afstandje en loerde in de steeds donker wordende schaduwen tusschen de boomen, verwachtend weder een dooden of levenden Chinees te zullen ontwaren. Toen naderde hij de machine behoedzaam en bekeek de wijduitgespreide vleugels, het groote stuurrad en het ledige zadel. Hij durfde het echter niet aan te raken. „Ik wou, dat die andere vent 'r niet was," zei hij. „Ik wöü maar, dat ie d'r niet was !" Een paar meters verder zag hij in een draaikolk iets bovenkomen Terwijl het ronddraaide, was 't hem of hij er tegen wil en dank heengetrokken werd. Wat kon 't zijn ? „Wel, ver— !" zei Bert. ..Alweer een !" Hij moést er naar kijken. Hij beredeneerde bij zichzelven, dat het de andere luchtschipper was, die in het gevecht gewond, en uit het zadel gevallen was, toen hij probeerde neer te dalen. Hij probeerde weg te gaan en toen bedacht hij opeens, dat hij een tak of iets dergelijks kon halen, en het ding in den stroom duwen. Dan had hij tenminste nog maar met één lijk te doen, om over te piekeren. Met een zou 't misschien nog uit te houden zijn. Hij aarzelde en toen dwonghijerzich met zekere aandoening toe om het te doen. Hij ging naar het kreupelhout, sneed een stok, keerde naar de rotsen terug en klauterde naar een hoek tusschen de draaikolk en den stroom. De zon was nu geheel onder en er vlogen reeds vleermuizen rond — en hij was nat van 't zweet. Toen het weder langs hem heen kwam, pookte hij er met zijn stok, maar miste ; probeerde nog eens en nu met meer succes en toen het den stroom inging kantelde het, het licht glansde op het goudblonde haar en — het was Kurt ! Het was Kurt, bleek en dood en zeer vredig. Bert kón 't niet mis hebben, want er was nog licht genoeg om hem te herkennen. De stroom greep hem en het was alsof hij zich vleide in zijn snellen greep, als een die zich ter ruste legt. Hij was nu zeer bleek. Een gevoel van oneindige smart beving Bert, toen het lijk uit 't gezicht verdween, en op den waterval toeschoot. „Kurt !" riep hij, „Kurt ! Zoo bedoelde ik 't niet ! Kurt ! La' me hier niet alleen achter ! La' me niet alleen !" Het gevoel van eenzaamheiden verlatenheid overweldigde hem. Hij begon week te worden. Hij stond in het avondlicht op de rots hartstochtelijk te roepen en te kermen als een kind. Het was hem, alsof er een schakel, die hem met dit alles verbonden had gehouden, gebroken en verdwenen was. Hij was bang, schaamteloos bang als een kind in een kamer alléén. Het schemerduister verdichtte zich om hem heen. De boomen waren nu vol vreemde schaduwen. Alles om hem heen werd vreemd en oneigen, zooals men dit zoo dikwijls in droomen voelt. „O God ! Dat kan ik zoo niet uithouwe'," zei hij, en kroop van de rotsen weder terug naar 't gras, hurkte hierop neer en plotseling kwam een wilde smart om den dood van den dapperen, vriendelijken Kurt, hem te hulp en zijn kermen ging over in weenen. Hij ging languit op het gras liggen en balde onmachtig den vuist. „Die oorlog !" riep hij uit, „die vervloekte, zotte oorlog !" ,,0, Kurt ! Luitenant Kurt ! En ik heb 'm weggestoote','' zei hij. „Ik heb 'm 't water ingestoote'. 'k Heb al meer dan genoeg gehad. De wereld is zot, en 't is allemaal onzin, wat je d'r van ziet. De nacht valt. . . . As ie me maar niet nakomt — Maar dat kan ie niet ! „As ie achter me an komt, dan gooi ik mezelf in 't water". . . . En daarna begon hij fluisterend : „d'r is toch eigelijk niks om bang voor te zijn. 't Is m'n verbeelding alleen maar. Die arme Kurt — hij wist vooruit al, dat 't zoo met 'm zou afloope'. Net of ie 't voorzien had. 'Y heeft me die brief nooit gegeve' en me niet verteld, wie die juffrouw was. 't Is net zoo as ie zei —• mensche', die van alles, dat ze liefhadde', weggescheurd worde' — en óveral is 't zoo. Net zoo as ie zei — Daar zit ik nou bijvoorbeeld -duizende' mijlen van Edna of Grubb of iemand van m'n familie —net as'n plant, die met wortel en al is uitgetrokke'... En met iedere oorlog is 't zoo geweest ik kon 't alleen met m'n domme verstand niet begrijpe', ik had geen verstand om 't te voele', of d'r 'n end an te make'. Ik dacht, dat zoo'n oorlog iets fijns was. God nog toe !. . . . Die goeie Edna. 'n Best kind ■— dat was ze. Ja, die keer toen we same' met 'n boot naar Kingston roeiden.. . Ik wed, da 'k 'r nog weerzien zal. An mijn zal 't nietlegge'." § 4- Plotseling, terwijl dit heldhaftige besluit juist in hem begon te rijpen, verstijfde hij van schrik. Er kwam iets door 't gras op hem toekruipen. Er kwam iets op hem af, dat nu eens voortkroop, en dan weder stilhield. Het was niet mogelijk — nee, daar was 't te klein voor ! Plotseling stormde 't op hem aan, met een zacht gemiauw en met den staart omhoog. Het gaf kopjes tegen zijn beenenen spon. Het was een klein, mager katje. „Gö, poes ! Wat dee' je me schrikke' !" zei Bert, met zweetdroppels op z'n voorhoofd. § 5- Dien geheelen nacht bleef hij met het katje in zijn armen tegen een boomstronk zitten. Zijn hoofd was moe, en hij dacht of praatte niet langer samenhangend. Tegen dat het dag werd, sluimerde hij in. Hij gaf 't katje nog een beetje melk en een klein stukje vleesch, en ging toen naar de overblijfselen der „Hohenzollern" kijken, terwijl het diertje hem achterna liep, met opgerichten staart en erg dartel. Het luchtschip was gedurende den nacht van plaats veranderd en scheen nu over 't algemeen steviger vast te liggen op Green Island. Van het wrak dwaalde zijn blik naar de vernielde brug en vandaar naar de zwijgende verlatenheid van Niagara City. Daar vertoonde zich geen ander leven dan een aantal kraaien. Zij waren druk bezig aan den mechanicien dien hij den vorigen dag had zien neersabelen. Honden zag hij niet, maar hij hoorde er een huilen. ..We zulle' op de een of andere manier hier vandaan moete' zien te komme', poes," zei hij. „Die melk duurt niet eeuwig vooral niet as jij 'm met zoo'n gangetje oplik." Hij keek naar den voortschietenden stroom onder zich. „Water zat," zei hij, „daar zulle' we tenminste geen gebrek an hebbe'." Hij besloot het eiland eens grondig te gaan onderzoeken. Een poosje later kwam hij aan een gesloten hek, waarop stond „Biddle Trap", klom er over en ontdekte een steile, oude, houten trap, die langs de rots naar beneden leidde temidden van een enorm en steeds sterker wordend gedruisch van water. Hij liet het katje boven, ging de trap af en ontdekte met een rilling van hoop een pad, dat tusschen de rotsen doorleidde naar den voet van de met een donderend gedruisch neervallende watermassa der Middenval. Misschien was dit wel een weg. Hetpad voerde hem enkel naar de Grot der Winden, en nadat hij daar een kwartier had doorgebracht in een half verdoofden toestand, beklemd tusschen harde rots en een bijna even ondoorzichtige waterval, kwam hij tot 't besluit, dat dit geen begaanbare weg naar de Canadeesche zijde was. Terwijl hij de Biddle Trap weder opging, hoorde hij iets, dat hij eindelijk voor een echo hield, een geluid alsof er boven iemand over de grintpaden liep. Toen hij boven kwam, was alles eenzaam en verlaten als tevoren. Vandaar ging hij, terwijl het katje naast hem meeliep door het gras, naar een trap, die leidde naar een voortuitstekende rotsmassa, welke uitzicht gaf op de reusachtige majestueuze, groene HoefijzerWaterval. Hier bleef hij eenigen tijd zwijgend staan ,.As je 't niet met je eige' ooge' zag, zou je niet geloove', dat 'r zooveel water was Al dat donderend lawaai en geklater maakt je op z'n laatst zenuwachtig 't Is net of d'r mensche' an 't prate' zijn of t'r mensche' rondloope'. Je kunt t'r net van make' wat je wil." Hij ging de trap weder op. ,,'t Zal d'r wel op uitdraje', da'k al maar door dit verwenschte eiland rondloop," zei hij neerslachtig. „Al maar rond." Een oogenblik later stond hij weer bij de minst beschadigde der ..Dummer!" zei de man met het vogelgezicht plotseling op een toon waarin opgekropte kwaadaardigheid klonk, Bert van onder zijn windsels verwoed aankijkend „Esel !" „Dat wil in het Duitsch zegge', stomme ezel ! Ja, dat weet ik wel. Maar wie is hier de stomme ezel — hij of ik ? Toen ik een jonge' was, las ik stuivers-sensasie-boeke' over avonture' en 'n groot legeraanvoerder worde' en van die onzin. Ik schee d'r van zelf mee uit. Maar wat heeft hij in z'n hoofd. Allerlei flauwe kul over Napoleon, en Alexander, flauwe kul over zijn familie en God en David en dergelijke dinge'. Iedereen die geen opgedirkte zotte dwaas van 'n prins was, zou je hebbe' kunne' zegge' dat dat allemaal 't gevolg d r van most zijn. Wij in turopa allemaal ruzie met mekaar, met onze zotte vlagge en idiote krante' die de landen tegen mekaar opzette en ons gescheije hielde', en onderdehand vergate' ze, dat China d'r ook nog was, zoo gaaf as een kaas, met miljoene en miljoene mannetjes die alleen maar wat kennis en ondernemingsgeest noodig hadde' om precies evenveel waard te zijn as wij. Je dacht, dat ze jullie niet zoue ankunne'. En toen krege' ze vliegmachines. En pats daar zitte we nou. En toen ze in China niet hard genog voortmaakte met kannonne' en legers make, ginge' wij ze werachtig nog anporre ook totdat ze 't deje'. Ze móéste' ons wel dat pak rammel geve , dat we nou te pakke' hebbe'. We ware' niet tevreje' voor ze 't deje'. En zoo as 'k zeg, hier zitte' we nou." De officier schreeuwde hem toe z'n mond te houden en begon toen met den Prins te praten.. „Britsch onderdaan," zei Bert. „Je hoeft niet te luistere' maar ik hoef m'n mond ook niet te houwe". En gedurende eenigen tijd ging hij voort met zijn verhandeling over imperialisme, militarisme en internationale politiek. Maar hun praten bracht hem van zijn stuk en een tijdlang deed hij niets danbeleedigendeuitdrukkingeh bezigen als „trotschestommerikke'," en dergelijke benamingen. En toen herinnerde hij zich plotseling de eigenlijke quaestie waar het alles om begonnen was. ..Maar, zeg es ! — wat ik wel es wete' wou, is, waar jullie dat ete' dat in de loods was, gelate' hebbe' ? Dat wou ik wel es wete'.Waar hebbe' jullie het verstopt?" Hij zweeg even. Zij bleven doorpraten in het duitsch. Hij herhaalde zijn vraag. Zij sloegen geen acht op hem. Hij herhaalde zijn vraag voor de derde maal en nu op een ondragelijk ruzieachtigen toon. Er trad een gespannen stilzwijgen in. Gedurende eenige seconden staarden ze elkander aan. De Prins keek Bert strak aan en Bert's moed begon te zinken onder den blik. De Prins rees langzaam op, en de officier kwam met een ruk eveneens overeind. Bert bleef hurken. „Hou je mond," zie de Prins. Bert bemerkte dat dit oogenblik zich niet eigende tot welsprekendheid.... HOOFDSTUK X. DE WERELD TIJDENS DEN OORLOG. § ï. Bert bracht nog twee dagen door op Goat Eiland, en maakte al zijn mondvoorraad op, behalve wat cigaretten en mineraalwater vóór hij er toe kwam de Aziatische vliegmachine te probeeren. En feitelijk werd hij er ten laatste meer door ontvoerd, dan dat hij haar bestuurde. Hij had niet meer dan een uur ongeveer werk gehad om de oude vleugelstukken door andere van de tweede vliegmachine te vervangen, en de moeren weder aan te brengen, die hij er zelf af genomen had. De machine was in orde en verschilde slechts weinig van die van een motorfiets in die dagen. Den overigen tijd bracht hij door met eindeloos gepeins en uitstellen en aarzelen. Het beeld, dat in zijn overpeinzingen het meest op den voorgrond trad, was, dat hij zichzelve in den Val zag spartelen en door den stroom gegrepen, neerschoot naar den waterval, zich vastklemmend en verdrinkend ; doch ook zag hij zich hulpeloos in de lucht voortvliegen met verbazende snelheid en niet in staat om weder te landen. Zijn brein was te zeer vervuld met vliegen om er lang over te peinzen wat er wel gebeuren kon met een Londenaartje zonder geloofsbrieven, die op een Aziatische vliegmachine kwam aanzetten bij de, door den oorlog verwoede bevolking aan den overkant. Nog steeds voelde hij een zekere bezorgdheid voor den officier met het vogelgezicht. Hij werd vervolgd door degedachte, dat hij misschien zwaar gewond lag in den een of anderen hoek of spleet van het eiland ; en niet dan na een zeer nauwkeurig onderzoek liet hij dit sombere denkbeeld varen. „En as 'k 'm vond, wat zou 'k met 'm kunne'anvange' ?" redeneerde hij onderwijl. „Je kunt iemand d'r toch niet neerschiète' as ie gewond of ziek is. En 'k zie werachtig niet hoe 'k 'm anders zou kunne' helpe'," En toen was het weêr het katje, dat zijn sterk ontwikkeld gevoel van maatschappelijke verantwoordelijkheid verontrustte. „As ik 'm hier achterlaat, dan gaat ie dood van honger. . . . Maar dan moet ie maar leere' zelf muize' te vange'.... Zijn d'r hier wel muize'? Vogels ?. . . .Hij is nog te jong. . . .Hij is net as ik ; 'n beetje te beschaafd." Eindelijk stak hij het diertje in 'n zijzak van zijn jas, waarin het make'. 't Zal wel motte'. Maar 't is anders 'n zakie waar 'k niks van mot hebbe', poes !" Een tijdlang doorzocht hij het eiland, temidden van het donderen van den waterval, en keek uit naar den gewonden officier en eindelijk joeg hij hem op uit een boschje, dicht bij Biddle Stairs. Doch toen hij de gebogen en verbonden gestalte hinkend voor zich zag wegvluchten, werd zijn weekheid van Londenaar hem weêr de baas en kon hij hem noch neerschieten noch vervolgen. „Ik kan niet, ik heb d'r het lef niet voor ! Hij zal vanzelf motte heengaan." Hij richtte zijn schreden naar de vliegmachine Nooit zag hij den officier met het vogelgezicht weêr, noch eenige sporen zijner tegenwoordigheid. Tegen den avond begon hij bang te te worden voor hinderlagen en zocht een uur of zoo lang, ijverig rond, doch tevergeefs. Hij sliep opeen goed-verdedigbare plaats op het uiterste rotsachtige punt, dat uitloopt naar den Canadeeschen Val, en in den nacht werd hij doodelijk verschrikt wakker en schoot zijn geweer af. Doch hoewel er niets was, sliep hij dien nacht toch niet meer. 's Morgens werd hij eigenaardig bezorgd voor den verdwenen man, en zocht hem overal, zooals men naar een verdwaalden broeder zou zoeken. ,,As ik maar wat Duitsch kon", zei hij, „ dan zou ik roepe'. 't Komt alleen omdat ik geen Duitsch ken. Je kunt je niet verstaanbaar make'." Later ontdekte hij aan de ingestorte brug sporen van een poging om de opening over te komen. Er was een touw met een grendel eraan overgeworpen, dat zich had heengeslingerd om een uitstekend gedeelte van de leuning. Het eind van het touw hing af in het ziedende water. Doch de officier met het vogelgezicht dreef reeds rond naast eenige levenlooze voorwerpen die eens luitenant Kurt en de Chineesche luchtschipper en een doode koe waren geweest, in den reusachtigen kring van den draaikolk, twee en een kwart mijl verder. Nooit was die groote verzamelplaats, dat onophoudelijke, doellooze nooit-verder-komende gewoel van waardelooze en door het water gebeukte dingen, zoo overvol geweest van vreemde, droefgeestige aangespoelde voorwerpen. Al maar rond gingen ze, en elke dag leverde zijn bijdragen ; verongelukte dieren, verspreide stukken van booten en vliegmachines, en een steeds nieuwen toevoer van burgers uit de steden aan de oevers der groote meren hooger op. Vooral van Cleveland kwam heel wat. En alles verzamelde zich hier en draaide onbestemd rond, en dagelijks verzamelde zich boven dit alles een steeds grooter wordende vlucht vogels. HOOFDSTUK X. DE WERELD TIJDENS DEN OORLOG. § i. Bert bracht nog twee dagen door op Goat Eiland, en maakte al zijn mondvoorraad op, behalve wat cigaretten en mineraalwater vóór hij er toe kwam de Aziatische vliegmachine te probeeren. En feitelijk werd hij er ten laatste meer door ontvoerd, dan dat hij haar bestuurde. Hij had niet meer dan een uur ongeveer werk gehad om de oude vleugelstukken door andere van de tweede vliegmachine te vervangen, en de moeren weder aan te brengen, die hij er zelf af genomen had. De machine was in orde en verschilde slechts weinig van die van een motorfiets in die dagen. Den overigen tijd bracht hij door met eindeloos gepeins en uitstellen en aarzelen. Het beeld, dat in zijn overpeinzingen het meest op den voorgrond trad, was, dat hij zichzelve in den Val zag spartelen en door den stroom gegrepen, neerschoot naar den waterval, zich vastklemmend en verdrinkend ; doch ook zag hij zich hulpeloos in de lucht voortvliegen met verbazende snelheid en niet in staat om weder te landen. Zijn brein was te zeer vervuld met vliegen om er lang over te peinzen wat er wel gebeuren kon met een Londenaartje zonder geloofsbrieven, die op een Aziatische vliegmachine kwam aanzetten bij de, door den oorlog verwoede bevolking aan den overkant. Nog steeds voelde hij een zekere bezorgdheid voor den officier met het vogelgezicht. Hij werd vervolgd door de gedachte, dat hij misschien zwaar gewond lag in den een of anderen hoek of spleet van het eiland ; en niet dan na een zeer nauwkeurig onderzoek liet hij dit sombere denkbeeld varen. „En as 'k 'm vond, wat zou 'k met m kunne' anvange' ?" redeneerde hij onderwijl. ,,Je kunt iemandd'r toch niet neerschiète' as ie gewond of ziek is. En 'k zie werachtig niet hoe 'k 'm anders zou kunne' helpe'," En toen was het weêr het katje, dat zijn sterk ontwikkeld gevoel van maatschappelijke verantwoordelijkheid verontrustte. ,,As ik 'm hier achterlaat, dan gaat ie dood van honger.... Maar dan moet ie maar leere' zelf muize' te vange'.... Zijn d'r hier wel muize'? Vogels ? Hij is nog te jong Hij is net as ik ; 'n beetje te beschaafd." Eindelijk stak hij het diertje in 'n zijzak van zijn jas, waarin het een warme belangstelling toonde voor de overblijfselen van het corned-beef die het daar vond. Met het diertje in zijn zak, zette hij zich in het zadel der vliegmachine. Wat 'n groot, onhandig ding was het toch en 't leek heelemaal niet op een fiets. Maar 't was nogal tamelijk duidelijk hoe je het ding behandelen moest. Je bracht de machine aan den gang — zóó ; je zette jezelf, met je beenen trappend, óp, tot het rad verticaal was, —zóó ; dan schakelde je de gyroscope in, zóó, en dan haalde je die hefboom over. Dat ging nogal stroef, maar plotseling ging ie over. De groote, gebogen vleugels aan weerszijden begonnen onrustbarend te klapperen, kik, klok, klik, klok, klikerklok ! Hou 'm ! Het ding vloog op het water aan ; daar was het wiel al in het water. Bert steunde uit den grond van zijn hart en deed zijn uiterste best om den hefboom weder in zijn vroegeren stand te brengen. Klik, klok, klitter-klok, hij steeg ! De machine lichtte haar druipend wiel uit de draaikolken en hij steeg. Er was nu geen stoppen aan, en dit had trouwens ook geen zin. Het volgende oogenblik, flapperde Bert, zich krampachtig vastklemmend en met angstoogen en doodsbleek gelaat, omhoog, boven de watervallen, meegerukt met iederen ruk van de vleugels en almaar stijgend. Een luchtballon en een vliegmachine waren niet te vergelijken, wat betreft waardigheid en gemak. Behalve op sommige oogenblikken als hij nederdaalde, was de ballon een bijzonder wellevend vervoermiddel ; maar dit was een achteruitschoppende muilezel, die de hoogte in sprong en niet weêr neêr kwam. Klik, klok, klik, klok ; met eiken slag der vreemd-gevormde vleugels deed de machine Bert omhoog springen, en ving hem een halve seconde later weder netjes op het zadel op. En terwijl men bij het ballonneeren geen wind waarneemt, daar de ballon een deel van den wind uitmaakt, is vliegen één wild, voortdurend veroorzaken en indrinken-van wind. Het was een wind, die hem, meer dan iets anders, trachtte te verblinden en te dwingen zijn oogen te sluiten. Het viel hem in, zijn knieën tegen elkaar te drukken en zijn beenen naar binnen te slaan om zich er mede vast te klemmen. En al maar steeg hij, honderd meter hoog, twee, driehonderd, boven de voortschietende, schuimemende watervlakte onder hem, al maar naar boven. Dat was allemaal goed en wel, maar hoe kon je maken, dat je straks horizontaal ging ? Hij probeerde zich te herinneren of hij die dingen wel horizontaal had zien vliegen. Neen ! Zij fladderden naar boven en dan zweefden ze weer omlaag. Een tijdlang zou hij doorgaan met naar boven te fladderen. De tranen stroomden hem uit de oogen. Hij wischte ze met één vermetel losgelaten hand af. Was het beter een val te wagen boven het land of boven het water — boven dat water ? Hij fladderde boven de Boven-Vallen omhoog in de richting van Buffalo. Het was in elk geval een troost, dat hij de Vallen en de wilde warreling van die watervlakte beneden, achter zich had. Hij vloog nu recht naar boven. Dat zag hij wel. Hoe moest je wenden ? Een oogenblik later was hij reeds bijna kalm en zijn oogen geraakten meer gewend aan den feilen luchtstroom, maar hij ging anders wel erg, erg hoog, vond hij. Hij boog het hoofd en nam knipoogend het land beneden zich op. Hij kon Buffalo geheel overzien, een plaats met drie groote, zwarte litteekens waar de verwoesting het hevigst gewoed had en daarachter heuvels en uitgestrektheden. Hij was nieuwsgierig te weten of hij een halven mijl hoog of nóg hooger was. Hij ontwaarde eenige menschen tusschen een paar huizen dichtbij een spoorwegstation tusschen Niagara en Buffalo, en toen zag hij plotseling nog meer menschen. Zij liepen als mieren bedrijvig de huizen in en uit. Hij zag twee auto's langs den weg voortglijden in de richting van Niagara-City. Daarna ontwaarde hij in hetZuiden een groot Aziatisch luchtschip, datOostwaarts koers zette. „O, God!" zei hij en werd een en al ernst in zijn vruchtelooze pogingen om van richting te veranderen. Doch het luchtschip nam geen notitie van hem en hij bleef met schokken stijgen. De wereld werd al ruimer en ruimer en begon meer en meer op een landkaart te gelijken. Klok, klok, klitter-klok. Boven zich en heel dichtbij, zag hij nu een wazige wolkenlaag. Hij besloot den vleugelhaak los te maken en deed dit. Een tijdlang weerstond de hefboom zijn pogingen, toen ging hij over en onmiddellijk ging de staart der machine rechtstaan en spreidden de vleugels zich stijf uit. Oogenblikkelijk ging alles nu snel door de lucht neêr tegen een wilden storm in, met zijn oogen driekwart dicht. Een hefboompje, dat tot nu toe hardnekkig alle pogingen om het over te halen, weerstaan had, bleek nu handelbaarder te zijn. Hij haalde het voorzichtig naar rechts over en whrrr ! — de linkervleugel had op de een of andere geheimzinnige manier aan den rand losgelaten en hij schoot om en benedenwaarts in een ontzaglijken, linkschen spiraal. Eenige oogenblikken beleefde hij al de hulpelooze gewaarwordingen van een catastrophe. Hij bracht een kraan met eenige moeite weder in de middenpositie, en de vleugels waren weder gelijk. Hij haalde hem links over en had een gevoel alsof hij achteruit rondgetold werd. „Da's te veel !" hijgde hij. Hij ontdekte, dat hij bezig was met een geweldige vaart neer te schieten naar een spoorwegstation en eenige fabrieksgebouwen. Het was of deze naar hem opschoten om hem te verslinden. Hij maakte er uit op, dat hij dat geheele eind gevallen was. Een oogenblik lang had hij de gewaarwording van een wielrijder wiens onbestuurbaar rijwiel een heuvel afschiet. De grond had hem bijna verrast. „Hello ! riep hij uit ; en toen kreeg hij met inspanning van alle gemeen blij weder licht te zien. Zijn tongetje was zichtbaar tusschen zijn tanden. Hij zette het beestje neêr en het holde een pas of tien weg, schudde en rekte zich uit, en begon zich te wasschen. „En wat nou ?" zei Bert, om zich heen kijkend, en liet er met een geërgerd gebaar op volgen : „verdomme nog an toe ! Ik had dat geweer mee motte neme'." Hij had het tegen een boom aangezet, toen hij zich in het zadel der vliegmachine gezet had. Een tijdlang wist hij niet goed hoe hij het had, daar alles om hem heen zoo verbazend rustig was en toen drong het tot hem door, dat het bulderen van den waterval hem niet langer in de ooren klonk. § 2. Hij had er geen erg duidelijk begrip van, wat hij zooal ontmoeten kon in dit land. Het eenige wat hij wist, was, dat hij zich in Amerika bevond. Amerikanen, had hij altijd begrepen, waren de burgers van een groote en machtige natie, droog en humoristisch in hun optreden, en verslaafd aan het gebruik van bowie-mes en revolver, en gewoon door den neus te praten, zooals de bewoners van het graafschap Norfolk in Engeland dit doen. Ook waren zij erg rijk, hadden schommelstoelen, en legden hun voeten op ongewone hoogten, en kauwden tabak en gom en andere dingen met onverdroten ijver. Met hen vermengd, vond men er cow-boys, Roodhuiden en grappige, eerbiedige negers. Dit alles had hij uit de romans zijner volksbibliotheek geleerd, maar veel meer ook niet. Derhalve was hij niet verwonderd gewapende lieden te ontmoeten. Hij besloot de verbrijzelde vliegmachine in den steek te laten, dwaalde eenigen tijd doordeboomen rond, en ging toen een weg op, die voor zijn Engelsche stads-begrippen wonder breed, doch niet behoorlijk ..aangelegd "was. Heg, noch sloot, noch afgezet voetpad scheidde hem van de bosschen, en hij strekte zich uit met die lange slingeringen die de wegen van een open vasteland kenmerken waar ruimte in overvloed is. Voor zich uit bemerkte hij een man met een geweer onder den arm en een zwarten, slappen hoed op, en met een breed, rond, bol, geheel glad gezicht. Deze persoon keek hem van terzij aan en schrok op, toen Bert hem aansprak met : „Kun je me ook zegge', waar 'k zoowat ben ?" De man nam hem, en meer in 't bijzonder zijn gummi-laarzen, eens op, met somberen achterdocht. Toen antwoordde hij in een vreemde taal, die inderdaad Czechisch was. Plotseling brak hij, bij 't zien van Berts niet-begrijpend gezicht, af, met : „Sprik keen Engelsch." „Zoo !" zei Bert, bleef een oogenblik meteen ernstig gezicht staan nadenken en ging verder. De man keek een oogenblik naar zijn rug, kreeg een inval, maakte reeds half een gebaar, zuchtte, gaf het op, en ging oo verder met bedrukt gezicht. Een oogenbilk later kwam Bert aan een groot houten huis, dat tusschen de boomen stond. Het leek een somber, leeg krot van een huis te zijn, zonder klimplant er tegenop, en zonder heg of muur die het scheidde van de wouden er om heen. Hij bleef op minstens dertig pas van den stoep staan, die naar de deur leidde. Het erf scheen geheel verlaten. Hij wilde juist naar de deur gaan en aankloppen, toen er plotseling van den zijkant van het huis een groote zwarte hond kwam, die hem bleef staan aankijken. Het was een reusachtige hond met breede kaken en van een onbekend ras en hij droeg een prikkelhalsband. Hij blafte niet en kwam ook niet dichterbij. Alleen zette hij kalm zijn nekhaar op, en liet één enkel geluid hooren, dat leek op een korten, zwaren hoest. Bert aarzelde en ging door. Dertig pas verder bleef hij weer staan en loerde om zich heen tusschen de boomen. ,,'k Gloof werachtig, dat 'k dat katje achtergelate' heb", zei hij. Een tijdlang had hij hier werkelijk verdriet van. De zwarte hond kwam tusschen de boomen door, om hem beter te kunnen zien, en liet dien welopgevoeden hoest nogmaals hooren. Bert ging maar weder naar den weg. „Komt wel goed," zei hij ,'t zal zelf nou al wel allerlei dinge' kunne' vange'. ,,'t Zal zich wel redde'," zei hij even daarna nog eens, zonder er zelf van overtuigd te zijn. Maar als die zwarte hond er niet geweest was, zou hij teruggegaan zijn. Toen hij uit 't zicht van het huis en den zwarten hond was, ging hij het bosch in aan den anderen kant van den weg en kwam er na een tijdje weder uit, bezig met een zeer dragelijken knuppel bij te snijden met zijn zakmes. Even daarna zag hij aan den kant van den weg een keisteen die er aantrekkelijk uitzag, raapte hem op en stak hem in den zak. Vervolgens kwam hij aan drie of vier huizen, evenals het laatste, van hout, en elk met een witte warandah (zoo noemde hij het tenminste) die slecht in de verf zat. Daarachter zag hij tusschen de boomen varkensschotten en een wroetende, zwarte zeug, die een levendig, ondernemend gezin aanvoerde. Een slordige vrouw met koolzwarte oogen en wanordlijk haar zat op de stoep van een der huizen een kind te zoogen, doch toen ze Bert zag, stond ze op, ging naar binnen en grendelde de deur. Daarna verscheen er een jongen tusschen de varkensschotten, maar hij wilde Bert niet begrijpen toen deze hem aanriep. „Ik vertrouw toch dat het Amerika is !" zei Bert. De hutten langs den weg werden nu menigvuldiger en hij passeerde nog twee er-bijzonder-woest-uitziende en vuile mannen zonder hen aan te spreken. De een had een geweer en de ander een handbijl en zij keken verachtelijk naar Bert met zijn knuppel. Bert kwam aan een kruisweg aan welks kant een mono-rali liep en op een hoek stond een waarschuwingsbord met : ,,monorail-halte." ..Goed zoo", zei Bert. ,,'Oe lang zou 'k wel hebbe' moete' wachte' ?" Hij dacht er aan, dat, bij den tegenwoordigen verontrustenden staat van het land de dienst wel eens onderbroken kon zijn, en daar er rechts meer huizen stonden dan links, sloeg hij rechts af. Hij kwam een ouden neger voorbij. „Allo !" zei Bert. „Goeie morgen !" „Goeie morgen, meneer !" zei de neger, met een bijna ongelooflijk vette stem. „Hoe heet 't hier ?" vroeg Bert. „Tanoode, meneer !" zei de neger. „Dank je", zei Bert. „Dank u wel", zei de neger, overstelpend beleefd. Bert kwam aan huizen van hetzelfde alleenstaande, houten type, doch nu versierd met email-geschilderde advertentiën, gedeeltelijk in 't Engelsch, gedeeltelijk in Esperanto. Vervolgens kwam hij aan wat hij aanzag voor een kruidenierswinkel. Het was het eerste huis, dat in zooverre gastvrij was, dat de deur ervan open stond, en van binnen klonk een wonder-bekend geluid. „Go !" zei hij, zijn zakken doorzoekende. „Zoo werachtig ! Ik hep in geen drie weke' geld noodig gehad ! Zou ik nog —. Grubb had 't grootste gedeelte d r van. Ha!" Hij haalde een handje vol geldstukken voor den dag en bekeek ze ; drie stuiverstukken, een zesstuiverstukje en een shilling. „Goed zoo!" zei hij, een zeer voor de hand liggende overweging over het hoofd ziende. Hij ging op de deur toe, en terwijl hij dit deed kwam een stevig gebouwd man met een grauw gezicht, in zijn hemdsmouwen in de deurpost staan en nam hem en zijn knuppel scherp op. „Goeie morge ,' zei Bert. „Kan 'k in deze winkel wat te ete' of te drinke' krijge' ?" tvi De man in de deurpost antwoordde, god zij dank, in duidelijk goed Amerikaansch. „Dit is geen winkel, meneer, maar 'n magazijn." „O, zoo ?" zei Bert, en toen, „nou, kan ik wat te ete' krijge ?" „Dat kun je", zei de Amerikaan op een zelfbewusten, aanmoedigenden toon en ging voor, naar binnen. De winkel leek hem naar den Bunn-Hill maatstaf, bijzonder ruim, goed verlicht en netjes. Links van hem bevond zich een lange toonbank met laden en met allerlei waren er achter geschikt, een aantal stoelen, verscheidene tafels en rechts twee spuwbakjes; verscheidene vaten, haren en spek in 't verschiet, en verderop een groote overwelfde gang die naar nog meer ruimte leidde. Een troepje mannen zal om een der tafels geschaard en een vrouw van misschien vijf en dertig leunde met de ellebogen op de toonbank. Al de mannen waren gewapend met geweren en de loop van een geweer stak boven de toonbank uit. Zij luisterden allen op hun gemak en zonder veel aandacht, naar een goedkoope, gramoPnone met een sterken metaalklank, die op een tafeltje dichbij stond. Toen zijn fragmentarisch verhaal aan New York kwam en de slag bij de Niagara, haalden zij er plotseling couranten, die op de tafel verspreid hadden gelegen bij, en begonnen hem in de rede te vallen en vragen te doen aan de hand van deze onstuimige verslagen. Het werd Bert duidelijk, dat zijn nederdaling een discussie had doen herleven en weder losbarsten ; een onderwerp dat voortdurend gebrand, en slechts door gebrek aan brandstof gesmeuld had gedurende de tijdelijke afleiding die de gramophone verschaft had ; een onderwerp, dat deze mannen met het geweer in de vuist had doen samenkomen, hèt allesoverstemmende onderwerp der geheele wereld : de Oorlog, en de wijze waarop hij gevoerd werd. Hij bevond, dat zijn eigen persoonlijkheid en persoonlijke avonturen geheel op den achtergrond geraakten, dat men hem eenvoudig nam voor wat hij was en slechts beschouwde als nieuwsbron. De gewone dingen van het leven, zooals koopen en verkoopen van dagelijksche behoeften, het bebouwen van den grond, het verzorgen van het vee, ging als het ware door de kracht der gewoonte zijn gang, zooals de gewone plichten van het leven doorgaan in een huis, welks meester ligt onder het operatiemes dat over leven of dood zal beslissen. Meer dan met iets anders hielden de gedachten zich echter bezig dan met die groote Aziatische luchtschepen die de lucht doorkruisten, op onbekende zendingen uit; met de in 't purper gekleede zwaardvechters, die komen neerfladderen om petroleum of voedsel of nieuws op te eischen. Deze mannen, ja, het geheele werelddeel vroeg : „wat moeten we beginnen ? Wat kunnen we doen. Hoe kunnen we hen aanvallen ?" Nadat Bert naar hartelust gegeten en gedronken, zich uitgerekt en hen verteld had hoe heerlijk hij gegeteh had, stak hij een cigaret die ze hem gaven, aan, en ging met eenigen inwendigen twijfel voor naar de vliegmachine temidden der lariksen. Het werd duidelijk, dat de magere jonge man, wiens naam Laurier scheen te zijn, de leider was, zoowel krachtens zijn positie als door natuurlijke geschiktheid hiervoor. Hij kende de namen en karakters en bekwaamheden van al de mannen die bij hem waren en vol energie en goed gevolg zette hij hen dadelijk aan het wetk om dit kostbare oorlogswerktuig te bemachtigen. Zij slaagden erin het ding naar beneden te halen, kalm en voorzichtig, en moesten er een paar boomen voor omhakken. En zij maakten een groot, plat dak van boomen en boomtakken om hun kostbare vondst voor elke toevallige ontdekking van voorbijkomende Aziaten te beveiligen. Reeds la^ig vóór het avond was, hadden zij er een werktuigkundige uit de dichtsbijgelegen stad bijgehaald en waren nu bezig het lot te werpen over zeventien uitgelezen mannen die er de eerste vlucht mee wilden volbrengen. En Bert vond zijn katje terug, droeg het naar Logan's magazijn, en gaf het met een ernstige aanmaning aan juffrouw Logan. En het was hem een groote troost te voelen, dat hij zoowel als het katje in juffrouw Logan een verwante ziel hadden gevonden. Laurier was niet alleen een heerschzuchtig man en een rijk grondbezitter en werkgever — hij was, zooals Bert met ontzag vernam, president van de „Tanooda Maatschappij van Verduurzaamde Levensmiddelen" — doch hij was tevens populair en bedreven in de kunst zich populair te maken. 's Avonds verzamelde zich een heele menigte mannen in het magazijn, en praatte over de vliegmachine en over den oorlog die bezig was de wereld vaneen te rijten, En een poosje daarna kwam een man op een fiets met een slecht-gedrukt nieuwsblad, dat de uitwerking had van brandstof in een loeienden oven had. Het was bijna enkel nieuws uit Amerika zelf ; de ouderwetsche onderzeesche kabels waren sedert eenige jaren in onbruik geraakt en de Marconi-stations langs de Atlantische kustlijn schenen bijzondere verlijdelijke aanvalspunten gevormd te hebben. Wat 'n nieuws was 't ? Bert zat achteraan want men had nu vrij grondig zijn diepte gepeild te luisteren. Terwijl zij daar zaten te praten over de crisis, over natiën die onstuimig opmarcheerden, over werelddeelen die ondergegaan waren, over hongersnood en onmetelijke verwoestingen, gingen wondere phantasiën zijn duizelend geestesoog voorbij. Zij spraken over brand en moorden op groote schaal, wreedheden en tegen-wreedheden, over dingen die weerloozen Aziaten aangedaan waren door menschen dol van rassenhaat; over het in massa verbranden en vernielen van steden, spoorwegverbindingen, bruggen, over geheele bevolkingen die zich verborgen of zich door de vlucht trachten te redden. ,,A1 hun schepen zijn in de stille Zuidzee", hoorde Bert een man roepen. ,,Sedert 't vechten begonnen is, moeten ze toch minstens een millioen man op de kust aan dien kant aan land gezet hebben. Ze zijn d'r en ze blijven in de Staten — 't zij levend of dood." ^ Langzaam begon het besef van de geweldige tragedie der inenschheid, waarheen ook zijn leven neigde, duidelijk en onmeedoogenloos tot Bert door te dringen; de geheele wereld voerde strijd en kon den vrede niet herlangen ; misschien zou er wel nooit weêr vrede komen. Hij had gemeend dat de dingen die hij gezien had, op zichzelve stonden ; dat het beleg van New York en de slag in den Atlantischen Oceaan het-tijdperk-kenmerkende gebeurtenissen waren tusschen lange jaren van veiligheid. En deze gebeurtenissen waren slechts de eerste aankondiging geweest van de algemeene geweldige beroering. Met den dag groeiden de verwoesting en de haat en de rampen aan, de breuk tusschen de menschen verwijdde zich steeds, en de nieuwe beschavingsgebieden brok- keiden af, en stortten in. Op aarde groeiden de legers steeds aan en kwamen de menschen ellendig om ; in de lucht vochten en vluchtten de luchtschepen en vliegmachnies, verwoesting neerregenende. De lezer met ruimen blik, die op dit alles terugziet, zal zich misschien moeilijk kunnen voorstellen hoe ongelooflijk het inelkaar-storten der wetenschappelijke beschaving dengenen toeleek die in dien tijd leefden en die zelf ten ondergingen in dien grooten vlucht. De vooruitgang was als onverwinlijk over de aarde voortgeschreden, om nu nooit weder stil te staan. Drie eeuwen en langer had de van Europa uitgaande beschaving zich staag uitgebreid. In steden was het inwonertal vaak verdubbeld, nieuwe steden waren opgestaan, de waarden waren nog steeds stijgende, en nieuwe landen ontwikkelden zich ; de gedachte, literatuur en kennis ontvouwden en verspreidden zich. En het scheen slechts een noodwendig deel van dit proces te zijn, dat de bewapening der verschillende natiën, met elk jaar reusachtiger werd, en de legers en ontplofbare stoffen alle andere groeiende dingen over het hoofd wiesen.... Drie honderd jaar lang uitzetting en toen kwam de snelle en onverwachte inkrimping, die was als het ballen van een vuist. De menschen begrepen niet dat het een inkrimping van het hart der natiën was. Zij konden het niet anders beschouwen dan als een stoot, een ruk, slechts als een slingerende aanduiding van de snelheid van hunnen vooruitgang En straks trof een neervallende massa hen, of opende de grond zich onder hunne voeten. En nóg stierven zij ongeloovig Deze mannen, in het magazijn verzameld, vormden een uiterst kleine verwijderde groep onder den geweldigen troonhemel van onheil. Zij bespraken alle mogelijke gezichtspunten. Waar zij 't meeste belang bij hadden, was de verdediging tegen Aziatische invallers die kwamen neerschieten om petroleum of om wapenen te vernietigien en de gemeenschap te verbreken. Overal werden lichtingen gevormd om nacht en dag het spoorwegmateriee! te beschermen, in de hoop, dat de gemeenschap spoedig hersteld zou zijn. De oorlog was nog ver verwijderd. Een man met een lustelooze stem onderscheidde zich door een vertoon van kennis en geslepenheid. Hij vertelde hen allen met zelfvertrouwen, wat er niet goed was geweest aan de Duitsche Drachenflieger en de Amerikaansche vliegmachines, en welk voordeel de Japansche vliegers bezaten. Hij gaf een romantische beschrijving van de Butteridgemachine en boeide Bert's aandacht. ,,Dat zie ik duidelijk voor me," zei Bert op eens en zweeg plotseling, daar hem iets inviel. De man praatte zonder zich aan hem te storen, verder over de vreemde ironie van den dood van Butteridge. Bij 't vernemen hiervan, voelde Bert zich werkelijk eenigszins verlicht —• want nu zou hij Butteridge nooit meer ontmoeten. Het bleek, dat Butteridge bijzonder plotseling gestorven was. „En zijn geheim, meneer, ging mèt hem in 't graf. Toen ze naar de onderdeelen gingen zoeken — kon niemand ze vinden. Hij had ze maar al te sekuur verstopt." ,.Maar kon hij het dan niet zeggen waar ze waren ? Stierf hij dan zóó plotseling ?" vroeg de man met den strooien hoed op. ,,'n Beroerte meneer. Woede en een beroerte, 't Gebeurde in 'n plaatsje, Dymchurch genaamd, in Engeland. ,.Dat is zoo", zei Laurier, ,,Ik herinner me, d'r 'n bladzij over gelezen te hebben in het Zondagsblad van den „Amerikaan." Toen ter tijd zeiden ze, dat 't 'n Duitsch spion was die zijn ballon gestolen had." „Nou, meneer, ik kan u zeggen", gihg de eerstevoort, „dat die aanval van beroerte te Dymchurch — ab-so-luut het ergste is dat de wereld ooit is overkomen. Want als meneer Butteridge niet gestorven was —" „Kent niemand zijn geheim ?" „Geen sterveling. Het is verdwenen. Het blijkt dat zijn ballon in zee is gevallen met alle teekeningen." Er volgde een stilte. ,,Met vliegmachines zooals die van hem konden we die Aziatische vliegmachines gemakkelijk baas. Wij zouen sneller kunnen vliegen dan die purperen vogels en ze neerslaan waar ze zich ook maar vertoonden. Maar het geheim is verdwenen en er is geen tijd om het opnieuw uit te vinden. We zullen moeten vechten met wat we hebben — en we hebben het voordeel niet aan onzen kant. Maar dat zal ons toch niet weerhouden om te vechten. Dat zal 't niet ! Maar toch, as je d'r an denkt !" Bert beefde hevig. Hij schraapte schor zijn keel. „Zeg," . zei hij, „Ik-ke —" Niemand lette op hem .De man met de lustelooze stem was bezig een nieuw gezichtspunt van de zaak te openen. „Ik geef toe — " begon hij. Bert werd vreeselijk opgewonden. Hij stond op, en en maakte klauwende bewegingen met zijn handen. „Zeg", riep hij uit. „Meneer Laurier. Ik wou over die kwestie van die Butteridgemachine — " Mr. Laurier, die op een tafel vlak bij zat, stuitte met een prachtig gebaar den woordenvloed van den man met de uitdrukkinglooze stem. „Wat heeft hij te zeggen ?" zei hij. Het geheele gezelschap besefte dat er iets met Bert gaande was ; hij was óf bezig te stikken óf gek te worden. Hij zei haastig en verward, „zie eens hier !" Zeg wacht eens eve'. !" en maakte met bevende handen zijn kleêren los. Hij rukte zijn boord los en opende lijn vest en hemd. Zijn hand verdween in zijn binnenste en een oogenblik leek het alsof hij zich de lever uitrukte. En toen hij moeite had met de knoopen op zijn schouder, bemerkten zij, dat deze platgedrukte verschrikking inderdaad een vreeselijk smerige flanellen borst beschermer was. Het volgende oogenblik boog Bert zich over de tafel heen, en liet een bundel papieren zien. ,,Dit !" hijgde hij, „dit zijn de teekeningen!. . . . Weet je! De machine van Butteridge !.... Ik was 't die in die ballon er van door ging !" Gedurende eenige oogenblikken zweeg iedereen. Zij staarden naar de documenten, naar Bert's bleeke gezicht, en dan weder naar de papieren op tafel. Niemand verroerde zich. En toen zei de man met de uitdrukkinglooze stem : ,.Wat 'n ironie! zei hij op 'n toon waarin een zekere voldoening „Dat is toch je reinste ironie! Nou dat 't 't laat is om nog an te denken ze te kunnen maken !" § 4- Ongetwijfeld hadden allen Bert's verhaal graag nóg eens willen hooren, doch nu liet Laurier zijn gezag gelden. „Neen, mijnheer," zei hij, en liet zich van de tafel glijden. Met een zwaai van zijn arm nam hij de zich snel in het rond verspreidende Butteridge-teekeningen in beslag, en redde ze zelfs van de verklarende vingerafdrukken van den man met de uitdrukkinglooze stem, en gaf ze aan Bert terug. „Stop ze weer weg, waar je ze vandaan gehaald hebt", zei hij. „We hebben een heele reis voor ons." Bert nam ze aan. „Waarheen ?" zei de man met den strooien hoed op. „Wel, mijnheer, we gaan de president van deze staten opzoeken, om hem de teekeningen te geven. Ik kan niet aannemen dat we werkelijk te laat zijn." „Waar is de President ?" vroeg Bert flauwtjes, gebruikmakende van de stilte die volgde. „Logan", zeide Laurier, niet op deze vraag lettend, „je moet ons hierin helpen." Binnen enkele minuten waren Bert, Laurier en de magazijnhouder bezig een aantal rijwielen te onderzoeken, die in een kamer achter den winkel waren geborgen. Bert had het op geen van allen erg voorzien. Ze hadden houten velgen en zijn ondervinding op het gebied van houten velgen in het Engelsche klimaat, had hem ze leeren geringschatten. Doch dit en nog een paar bezwaren tegen onmiddellijk opweg-gaan werden overstemd door Laurier. „Maar waar is de President dan ?" herhaalde Bert, die, terwijl ze achter Logan stonden, bezig was een leegen band op te pompen. Laurier keek op hem neer. ..De berichten zeggen, dat hij in den omtrek van Albany is — in de Berkshire-heuvels. Hij trekt van plaats tot plaats, en organiseert per telegraaf en telefoon de verdediging zooveel hij kan. De Aziatische luchtvloot probeert te ontdekken waar hij is. Als ze denken, dat ze den regeeringszetel ontdekt hebben, werpen ze bommen naar beneden. Dit bemoeilijkt hem nataurlijk, maar tot nu toe zijn ze nog op geen tien mijlen in zijn buurt geweest. De Aziatische luchtvloot is op dit oogenblik over de Oostelijke Staten verspreid, en bezig met gasfabrieken en alles wat bevordelijk lijkt voor het bouwen van luchtschepen of voor het vervoer van troepen, op te zoeken en te vernielen. Onze verweermiddelen zijn uiterst gebrekkig. Mijnheer, deze rit, die wij nu gaan maken, zal meetellen onder de historische ritten in de wereldgeschiedenis !" Hij nam bijna een bij deze woorden passende houding aan. ,,Bereiken we hem vanavond nog ?" vroeg Bert. „Neen, meneer !" zei Laurier„We hebben zeker een paar dagen te rijden !" „En we kenne' ook niet 'n end meerijje' met 'n trein, of iets dergelijks, he ?" „Neen, meneer ! In drie dagen heeft er geen verkeer langs Tanooda plaats gehad. Wachten geeft niets. We zullen zoo goed en zoo kwaad als 't gaat moeten zien voort te komen." „Gaan we nou dadelijk ?" „Natuurlijk !" „Maar-e — vanavond kunne' we toch niet veel uitrichte'." „We zullen rijden tot we bekaf zijn en dan gaan we slapen. Dat is dan alvast meegenomen. We gaan 't Oosten in." „Natuurlijk —" begon Bert, zich de dageraad op het GeitenEiland herinnerende, doch voltooide zijn zin niet. Hij wijdde zijn aandacht aan het meer wetenschappelijke inpakken van den borstbeschermer, want verscheidene der teekeningen flapperden buiten zijn buis. § 5- Een week lang leidde Bert een leven van zeer gemengde gewaarwordingen. Hieronder nam moeheid in de beenen een voorname plaats in. Gedurende het grootste gedeelte van dat tijdvak reed hij voort, met Laurier's rug onverbiddellijk naar zich toegekeerd, door een land dat veel op Engeland geleek, doch alleen met hooger heuvels, breeder valleien, grootere akkers, breedere wegen, minder heggen en met houten huizen met ruime piazzas. Hij deed niets dan rijden. Laurier nam inlichtingen, Laurier koos de zijwegen, Laurier twijfelde, Laurier besliste. Nu eens leek het alsof ze telefonisch gemeenchap met den President hadden. Dan weder was er iets gebeurd. Doch steeds moesten ze voort, en Bert reed almaar. Hij begon zich door te rijden. Doch steeds moesten ze voort. Laurier verklaarde dit als onbelangrijk. Er passeerden Aziatische vlieg- machines boven hen, en dan verborgen de beide wielrijders zich haastig tot de lucht weder schoon was. Eenmaal fladderde een roode Aziatische vliegmachine hen na, , zóó laag, dat zij het hootd van den bestuurder konden onderscheiden. Hij volgde hen een mijl ver. Nu eens kwamen zij aan streken waar een paniek heerschte, dan weer aan streken die verwoest waren ; hier vochten de menschen om voedsel, en daar weder schenen ze nauwelijks uit hun dagelijksche landelijke bezigheden opgeschrikt. Zij bleven een dag lang in het verlaten, vernielde Albany. De Aziaten waren nedergedaald, hadden alle telegraaf en telefoondraden doorgeknipt en het spoorwegstation verbrand. Onze reizigers trokken verder Oostwaarts. Zij kwamen voorbij een honderdtal slechts half-opgemerkte voorvallen en steeds zwoegde Bert achter den onvermoeiden rug van Laurier aan Zij kwamen aan een smalle spoorwegbrug en daarna aan een monorail-trein die op het spoor stond op zijn veiligheids-standaards. Het was een merkwaardig weelderige trein, de ..Last World Trans-Continental Express", en de passagiers speelden allen kaart of sliepen, of waren bezig een pic-nicmaal te bereiden op een met gras bedekte helling daar dichtbij. Ze stonden daar al zes dagen Op een bepaalde plek hingen tien donker-uitziende mannen op een rij aan de boomen langs den weg. Bert vroeg zich verwonderd af waarom dit wel mocht zijn In een vreedzaam dorpje waar ze afstapten om Bert's band te repareeren, en waar ze bier en beschuit vonden, naderde hen een buitengewoon vuil jongetje zonder schoenen aan, die het volgende zei : „Ze hebbe' 'n Chinees in dat bosch daar opgehange !" ,.Een Chinees opgehangen ?" zei Laurier. „Net zoo ! De speurhonde vonden 'm sckumme' in de spoorloodse'." „Zoo !" Eerst hebbe' ze 'm doodgeschote', en toen opgehange' en an z'n beene' getrokke'. Ze molle' al de Chineezen die ze te pakke' kunne' krijge'. Bert noch Laurier antwoordden hier iets op, en een oogenblik later werd de aandacht van den jongeheer getrokken door de nadering van twee zijner vriendjes en hij slofte weg onder onheilspellend geschreeuw Dien middag reden ze bijna over een man heen, die door het lichaam geschoten was en reeds tot ontbinding was overgegaan, en die bijna midden op den weg lag, juist buiten Albany. Hij moest daar reeds eenige dagen gelegen hebben Buiten Albany kwamen ze langs een auto met 'n gesprongen band ; in de auto zat een jonge vrouw absoluut lijdelijk toe te kijken op de plaats naast die van den chauffeur. Een oude man lag onder den wagen en probeerde de een of andere onmogelijke reparatie te bewerkstelligen. Een eindje verder zat een jonge man het bosch in te staren met een geweer over zijn knieën, en met zijn rug naar de auto gekeerd. De oude man kroop er bij hunne nadering onderuit en sprak Bert en Laurier aan, nog steeds op handen en voeten liggende. De auto was den vorigen avond defect geraakt. De oude man zei, dat hij niet kon vinden wat er aan haperde, maar dat hij probeerde het gewaar te worden. Hij noch zijn schoonzoon wist iets van werktuigkunde af. Het was gevaarlijk om te blijven staan. Zijn gezelschap was reeds aangevallen door landloopers en zij hadden zich moeten verdedigen. Het was bekend dat zij mondvoorraad bij zich hadden. Zouden Laurier en Bert hem misschien willen helpen ? Eerst vroeg hij dit met hoop in zijn stem, daarna met aandrang en eindelijk schreiend en vol angst. „Neen !" zei Laurier onverbiddelijk. „Wij moeten verder. We hebben iets belangrijkers te doen, dan een vrouw te redden. Wij moeten Amérika redden !" Het meisje verroerde zich niet En eenmaal kwamen zij een krankzinnige voorbij die zong. . .. Eindelijk vonden zij den President die zich schuil hield in een kleine kroeg in de achterwijken van een plaats aan den Hudsor, Pinkerville genaamd, en gaven zij'de teekenigen van de Butteridge ■machine aan hem over. HOOFDSTUK XI. DE GROOTE INSTORTING. En nu boog het geheele weefsel der moderne beschaving door en viel in stukken en smolt in den oorlogs-oven. De stadia van de snelle en algemeene instorting der financieele en wetenschappelijke beschaving waarmede de twintigste eeuw opende, volgden elkander zeer snel op, ja, zóó snel, dat ze in de, in perspectief geziene, bladzijde der geschiedenis gelijktijdig lijken. Om mede te beginnen ziet men de wereld bijna op naar hoogtepunt van rijkdom en voorspoed. Haren bewoners leek zij ook toe op haar hoogtepunt van veiligheid te staan. Wanneer de nadendenkende lezer nü terugblikt op- de intellectueele geschiedenis van dien tijd, als hij de nog overlevende brokken literatuur, de stukjes van politiek geredevoer leest en luistert naar de enkele zwakke stemmen, die het toeval gekozen heeft uit duizend millioen uitingen om tot later dagen te spreken ; dan is wel het treffendste van dit geheele weefsel van wijsheid en dwaling, deze veiligheids-hallucinatie. Ons die leven in den tegenwoordigen goed-geordenden, wetenschappelijken, zich veilig-wetenden wereldstaat, lijkt niets in zoo hooge mate onzeker toe als het weefsel der maatschappelijke orde, waarmede de menschen uit de eerste jaren der twintigste eeuw zich vergenoegden. *) Het blijkt ons toe, dat elke instelling en elk verband de vrucht was van toeval en overlevering en de speelbal van het toeval ; dat hunne wetten allen gemaakt waren voor een bepaalde, op zichzelf staande gelegenheid en geen betrekking hadden op toekomstige behoeften ; dat hunne gewoonten onlogisch, hun opvoeding doelloos en verkwistend was. Hunne methode van economische exploitatie maakt inderdaad op een geoefend en ontwikkeld brein den indruk van het dolzinnigste en gevaarlijkste gegrabbel, dat men zich denken kan ; hun crediet- en geld-stelsel, gebaseerd op een 1) Welm schrijft dit als van menschen, die al leven in den toekomststaat, waarover hij het heeft in zijn Utopia (het vervolg op de Twintigste Eeuw en haar waarschijnlijke ontwikkelino [W. B. no. 59 60]) en in zijn fantastisch verhaal „de Groene Komeet." — Red. B. BI. onwerkelijke overlevering van de waardevolheid van goud, lijkt iets bijna fantastisch-onvasts. En zij woonden in steden waaraan alle plan ontbrak, en die voor het meerendeel gevaarlijk overbevolkt waren ; hun spooren andere wegén, en hun bevolking waren over de aarde verspreid, op een dolzinnig verwarde manier, geboren uit tienduizend vanzin-ontbloote overwegingen. En toch meenden ze vol vertrouwen dat dit een veilig en blijvend-progressief systeem was, en antwoordden zij, op kracht van een driehonderdjarigen gevaarlijken en onregelmatigen vooruitgang, den twijfelaar met : ,,'t Is altijd goed gegaan. Al gaat 't ook met moeite, komen zullen we er zeker !" Niemand echter bekommerde zich over de werkelijke gevaren die de menschheid bedreigden. Zij zagen hun legers en vloten al grooter en onheilspellender worden ; enkelen hunner pantserschepen onmiddellijk voor den oorlog kostten evenveel als de jaarlijksche uitgaven voor onderwijs ; zij hoopten steeds méér explosieven en verdelgingswerktuigen op ; ook verzetten zij zich niet tegen het steeds aangroeien van hunne nationale overleveringen en naijver ; zij zagen kalm toe, zonder vrees of begrijpen, hoe de rassenhaat steeds aanwakkerde, naarmate de natiën dichter tot elkaar kwamen, en zij stuitten den groei niet in hun midden, die bevorderd werd door een lasterlijke, veile, gewetenlooze pers, die niet in staat was goed, doch zooveel te beter om kwaad te doen. Hun staat had feitelijk niet de geringste controle over de pers. Volmaakt zorgeloos lieten ze deze lont maar liggen voor de deur van het oorlogsmagazijn, zoodat de eerste de beste vonk het in de lucht kon doen vliegen! De geschiedenis van vóór dezen tijd had slechts één verhaal, nl! het ineenstorten der beschaving, en de gevaren van dezen tijd waren slechts al te duidelijk zichtbaar. Men kan nü onmogelijk gelooven, dat zij ze niet zagen. Kon de menschheid den oorlog in de Lucht voorkomen hebben ? Dit is een dwaze vraag, even dwaas als wanneer men vroeg of de menschheid het verval had kunnen weren dat Assyrië en Babyion veranderde in woestenijen, of den langzamen achteruitgang en val, de geleidelijke maatschappelijke desorganisatie, phase na phase| die een einde maakte aan het Keizerrijk van het Westen ! Zij konden het niet, omdat zij het eenvoudig niet deden ; zij misten den wil om hem tegen te houden. Wat de menschheid had kunnen volbrengen zoo zij anders van wil geweest ware, is een bespiegeling even ijdel als grootsch. En dit was geen langzaam verval, dat de Europeeschgeworden wereld aantastte ; de beschavingen waarvan wij boven spraken, rotten en brokkelden af, doch de Europeesch-geworden beschaving vloog als het ware in de lucht. Binnen een tijdruimte van vijf jaar waren de samenstellende deelen ervan uiteengerukt en vernield. Zelfs nog tot aan den vooravond van den Oorlog neemt men een breed schouwspel waar van voortdurenden voortuitgang, een wereldwijde veiligheid, enorme gebieden met een uitmuntend geordende nijverheid en gevestigde bevolking, reusachtige steden die zich even reusachtig uitbreiden, druk bevaren zeeën, het land met een net van rails en open wegen. Dan schieten plotseling de Duitsche luchtvloten over het tooneel en wij zien het begin van het einde. § 2. Dit verhaal heeft alreeds gewaagd van het snelle toestormen op New-York van de eerste Duitsche luchtvloot, en van het woeste onvermijdelijke bachanaal van doellooze verwoesting, dat er op volgde. Achter deze eerste, was reeds een tweede bezig boven hare gashouders te zwellen, toen Engeland, Frankzijk, Italië, en Spanje hun kaarten lieten zien. Geen dezer landen had zich voor een oorlog in de lucht toegerust op den schaal waarop Duitschland dit gedaan had, doch elk had zijn geheim, en elk hunner maakte zich gereed, en een gemeenschappelijke angst voor Duitschland's sterkte en voor den oorlogzuchtigen geest die zich belichaamde in Prins Karl Albert, had deze mogendheden allang tot elkaar doen naderen, daar zij heimelijk zulk een aanval wel verwachtten. Dit maakte hunne vlugge samenwerking mogelijk en zeer zeker liet deze aan gereedheid niets te wenschen over. De tweede lucht-mogendheid was te dien tijde Frankrijk ; de Britten, beangst voor hun Keizerrijk in Azië en zich zeer goed bewust van het verbazende moreele effect, dat het luchtschip moest hebben op half- ontwikkelde volken, hadden hunne luchtparken gevestigd in Noordelijk Indië, en konden dus slechts een ondergeschikte rol spelen in het Europeesche conflict. En toch hadden zij zelfs in Engeland nog negen of tien groote bestuurbare luchtballons^ twintig of dertig kleinere en verscheidene soorten proef-vliegmachines. Vóór nog de vloot van Prins Karl Albert over Engeland was heengevlogen, en terwijl Bert bezig was op Manchester in vogelvlucht neer te blikken, werden er diplomatieke onderhandelingen gevoerd, die leidden tot een aanval op Duitschland. Een heterogene verzameling bestuurbare luchtballons van allerlei grootten en typen trok zich samen boven het Berner Oberland, verpletterde en verbrandde in den slag der Alpen de vijfentwintig Zwitsersche luchtschepen die onverwachts deze samentrekking trachtten te verhinderen, en toen, de gletschers en valleien verlatend, deelde zij zich in twee vloten die optrokken om Berlijn te terrorizeezen en het luchtpark in Frankenland te vernielen nog vóór de tweede luchtvloot gevuld kon worden. Zoowel boven Berlijn als boven Frankenland slaagden de aanvallers met hunne moderne explosieven er in, groote schade aan te richten vóór ze verdreven werden. In Frankenland gelukte het aan twaalf geheel, en vijf gedeeltelijk gevulde en bemande reuzen aanvallers eindelijk het hoofd te bieden met behulp van een eskader drachenflieger van Hamburg, en hen te vervolgen en zoodoende Berlijn te ontzetten, en de Duitschers deden hun uiterste best een overweldigende vloot in de lucht te brengen en waren reeds bezig een aanval op Londen en Parijs te doen, toen de voorhoede der Aziatische luchtvloten, de eerste aanduiding van een nieuwen factor in den strijd, gesignalleerd werden uit Burma en Armenië. Toen dit geschiedde, wankelde het geheele finantieele weefsel der wereld reeds. Met de vernieling der Amerikaansche vloot in den Noord-Atlantischen Oceaan, en den vernietigenden strijd in de Noord-Zee, die een einde maakte aan Duitschland's bestaan als zeemogendheid, met het verbranden en vernielen van billioenen aan waarde in de vier voornaamste steden der wereld, trof het de menschheid eindelijk als een slag in het aangezicht wat zulk een oorlog haar kostte. Het crediet-stelsel stortte ineen in een wilden warrel van te-gelde-maken. Overal deed zich een verschijnsel voor, dat zich reeds in lichten graad gemanifesteerd had in voorgaande tijden van paniek, nl. een verlangen goud te bemachtigen en op te garen vóór de prijzen zoo laag waren als ze slechts konden. Doch nu verspreidde het zich als een prairiebrand, en werd algemeen. In de lucht zag men strijd en vernieling ; op aarde voltrok zich iets nog veel noodlottigers en ongeneeslijkers aan het dunne finantiën- en handelsweefsel, waarin men zulk een blind vertrouwen had gesteld. Naarmate de luchtschepen boven vochten, verdween de zichtbare goudvoorraad beneden. Een ware epidemie van onderlingen verkoop en algemeen wantrouwen teisterde de wereld. Binnen enkele weken verdween het bare geld, uitgenomen waardeloos papier, in kelders, gaten, muren van huizen, ja, in tien millioen schuilhoeken. Het geld verdween en hiermede kwam tevens een einde aan allen handel en nijverheid. De economische wereld wankelde en viel ontzield neder ; het was als water dat wegvloeit uit het bloed van een levend wezen ; het was een plotselinge stremming van het verkeer En terwijl het crediet-stelsel, dat het levende bolwerk der wetenschappelijke beschaving was geweest, waggelde en neerstortte op de millioenen die het tot dan toe economisch te samen gehouden had, terwijl deze menschen, verbijsterd en hulpeloos stonden tegen over dit tot hunne verbazing hopeloos neergeslagen credietstelsel, stroomden de Aziazische luchtschepen, zonder tal, en meedoogenloos door de luchten, schoten oostwaarts naar Amerika en westwaarts naar Europa. De geschiedenis van dien tijd getuigt van een lang crescendo van slagen. Het grootste gedeelte der Britsch-Indische luchtvloot ging in Burma in vlammen op, op een brandstapel van brandende tegenstanders; in den grooten slag der Karpaten werden de Duitschers verstrooid, in het reusachtige Indische schiereiland brak opstand en burgerkrijg uit van het eene einde tot het andere, en van den Gobi tot aan Marokko rees de standaard van den „Jehad." Gedurende eenige weken van strijd leek het of de OostAziatische Bond de wereld veroveren zou en toen bezweek ook de revolutiebouw der „moderne" beschaving van China. De vreedzame reuzenbevolkihg van China, was, vol wrok en met den grootsten tegenzin „verwestelijkt" gedurende de eerste jaren van de twintigste eeuw ; zij was met geweld en door Europeeschen en Japanschen invloed gedwongen te berusten in sanitaire maatregelen, politie-toezicht, militairen dienst en in een exploitatie op grooten schaal waartegen haar geheele volkstraditie in opstand kwam. Onder den oorlogsdruk bereikte hunne lijdzaamheid haar hoogtepunt, en geheel China brak in opstand uit, en het doen uiteenspatten der centrale regeering te Peking door een handjevol Britsche en Duitsche luchtschepen die uit de groote slagen ontkomen waren, maakte dezen opstand onverwinnelijk. In Yokohama verschenen barricaden, de zwarte vlag en revolutie. En hiermede werd de wereld één reuzenstrijd, zoodat een algemeeen maatschappelijke instorting volgde als een logisch gevolg van dezen wereldkrijg. Waar zich een bevolkings-centrum bevond, waren plotseling groote massa's menschen zonder werk en geld en niet in staat zich voedsel te verschaffen. Binnen drie weken na het uitbreken van den oorlog heerschte er hongersnood in elk werklieden-kwartier, over de geheele wereld. Binnen een maand was er nergens een stad waarin de gewone wetgeving niet vervangen was door den een of anderen vorm van nood-toezicht waarbij geen vuurwapenen, doch militaire terechtstellingen aangewend werden om de orde te bewaren en geweld te voorkomen. En toch begon er in de armere wijken en de dichtbevolkte districten en zelfs reeds hier en daar onder hen, die rijk waren geweest, hongersnood te heerschen. § 3- Op den tijd, die door de geschiedschrijvers ..het Tijdperk der Nood-comité's" genoemd is, volgde een periode van verwoeden strijd tegen het scheiden van de samenstellende deelen van den staat ; overal werd er strijd gevoerd tusscnen hen die de orde wilden herstellen en hen die wilden doorvechten. En terzelfder tijd wijzigde zich het karakter van den strijd door het vervangen der reusachtige met gas-gevulde luchtschepen door vliegmachines als strijdmiddelen. Zoodra de reuzengevechten der groote vloten uitgestreden waren, trachtten de Aziaten, in de onmiddellijke nabijheid der meer kwetsbare punten van de landen waartegen zij strijd voeren, versterkte centra te vestigen, van waaruit strooptochten met vliegmachines konden gedaan worden. Een tijdlang deden zij ongestoord precies wat zij wilden, en toen, zooals reeds gezegd, werd het verloren geheim der Butteridgemachine wedergevonden en werd de strijd meer gelijk en minder beslissend dan ooit. Want hoewel deze kleine vliegmachines niet te gebruiken waren voor een groote expeditie of beslissenden aanval, waren zij toch op vreeselijke wijze handig voor een guerilla-krijg, kon men ze snel en goedkoop vervaardigen, gemakkelijk besturen en verbergen. De teekeningen die Bert aan den President had overgegeven, werden te Pinkerton snel gecopieerd en gedrukt en copiën ervan werden naar Europa gezonden en daar gereproduceerd. Iedereen, elke stad, elke wijk, die er toe in staat was, werd opgeroepen om ze te maken en te gebruiken. En na korten tijd werden ze niet alleen vervaardigd door regeeringen en plaatselijke besturen, doch ook door rooverbenden, door opstandige genootschappen, door allerlei private personen. De eigenaardige vernielingskracht der Butteridge machine lag in hare volmaakte eenvoud van constructie. Zij was bijna even eenvoudig als een motorfiets. De breede omtrekken van de begin-stadia van den oorlog verdwenen onder haar invloed, de breedere vijandschap van natiën en keizerrijken verzwond in een ziedende massa van afzonderlijke gevechten. De wereld ging met een reuzenschrede over van een eenheid en eenvoud grooter dan die van het Romeinsche Keizerrijk in zijn besten tijd, tot een maatschappelijke verbrokkeling, even volkomen als het roofridder-tijdperk der Middeleeuwen. Doch in de plaats van, zooals toenmaals, een langzame afdaling langs geleidelijke scheidingshellingen, ziet men hier een val die doet denken aan het storten van een rots. Overal begon dit tot mannen en vrouwen door te dringen en dan trachtten ze wanhopig zich als het ware aan den rand der klip vast te klemmen. En nu volgde er een vierde phase. Door het strijden tegen den chaos, achter den hongersnood aan, verscheen nu een oude vijand der menscheid - de Pest, de Purperen Dood. Doch de oorlog wordt er niet voor gestaakt. Nog wapperen de vaandels. Nieuwe luchtvloten stijgen op, nieuwe typen van luchtschepen verschijnen en onder hun woesten strijd duistert de wereld. Het ligt niet in de bedoeling van dit boek van dit latere stadium te verhalen, te verhalen hoe de Oorlog in de lucht, door louter onvermogen der autoriteiten om hem het hoofd te bieden, het eens te worden en er een eind aan te maken, werd voortgezet, tot elk geordend gouvernement ter wereld even verbrijzeld en gebroken was, als een massa porcelein waar met een stok is doorgeranseld. Doch de beschaving werd niet zonder grooten en heldhaftigen tegenstand overweldigd. Uit den bitteren maatschappelijken strijd op aarde rezen vaderlandslievende genootschappen tot handhaving der orde, burgemeesters, prinsen, voorloopige comité's, die trachtten de orde te herstellen op aarde en zich te verzekeren van het bezit der lucht. Deze dubbele poging was juist hun ondergang. En als de mechanische hulpbronnen der beschaving eindelijk zijn uitgeput, en de lucht dientengevolge geheel van luchtschepen gezuiverd is,, heerschen Anarchie, Hongersnood en Pest als overwinnaars op aarde. De groote natiën en rijken zijn slechts nog namen in den mond der menschheid. Overal puinhoopen en onbegraven dooden, en ingevallen totaal gevoellooze overlevenden met geel gelaat. Hier ziet men roovers, daar waakzaamheidscommissies, guerillabenden, die stukken uitgeput grondgebied overheerschen ; vreemde genootschappen en verbonden vormen zich en lossen zich weder op, en uit wanhoop geboren fanatismen glinsteren in van honger glanzende oogen. Het is een algemeen zich-oplossen. De schoone orde en welvaart op aarde zijn in elkaar geschrompeld als een uit elkaar gespatte blaas. In vijf korte jaren hebben de wereld en het menschelijk leven een achteruitgaande verandering ondergaan, even groot als die tusschen de eeuw der Antoninen en het Europa der negende eeuw. § 4- En over dit sombere tooneel van ramp beweegt zich een uiterst klein en onbeduidend persoontje voort, waarvoor de lezers van dit verhaal misschien eenige bezorgdheid voelen nu. Slechts één wonderbaarlijk ding rest er van hem te verhalen. Door een duistere en verdoolde wereld, door een beschaving die krampte in haren doodstrijd schreed ons Londenaartje, en vond zijn Edna. Denk toch eens ! Hij vond zijn Edna ! Het gelukte hem den Atlantischen Oceaan weder over te steken, deels door een bevelschrift van den Presidenten deels door zijn eigen goede fortuin. Het gelukte hem aan boord van een Engelsche hout-brik te komen, die zonder lading van Boston uitzeilde. Klaarblijkelijk had hij zijn geluk voornamelijk te danken aan het feit, dat de kapitein een vaag idee in zijn hoofd had om „huis toe" te gaan naar South-Shields en omdat Bert's rubber-laarzen hem een erg zeemansachtig voorkomen gaven. Zij hadden een lange reis, rijk aan allerlei voorvallen ; zij werden nagezeten of verbeeldden het zich, door een Aziatisch pantserschip, dat hen eenige uren volgde en toen aangevallen werd door een Britschen kruiser. De beide schepen vochten drie uur lang, al kringen beschrijvende en al vechtende naar het Zuiden afdrijvende, totdat het schemerduister en de voortjagende wolken van een naderenden storm hen aan 't gezicht onttrok. Eenige dagen later verloor Bert's schip roer en hoofdmast door een storm. Het voedsel raakte op en de bemanning voedde zich met visch. Dicht bij de Azoren zagen zij vreemde luchtschepen over zich heen trekken in oostelijke richting en landden te Teneriffe om voedsel in te nemen en het roer te herstellen. Zij vonden de stad verwoest en in de haven twee gezonken, groote lijners met de dooden nog aan boord. Uit deze schepen haalden zij bussen met voedsel en materieel om te repareeren, doch werden hierbij zeer bemoeilijkt door de vijandelijke houding van een troep mannen te midden der puinhoopen, die op hen schoten en hen trachtten te verdrijven. Te Mogador legden zij aan en zonden een boot naar wal om water te halen, doch werden bijna gevangen genomen door een list der Arabieren. En hier ook was het dat zij den Purperen Dood aan boord kregen, en zij zeilden weg met deze verschrikking in hun bloed. Het eerst werd de kok ziek, daarna de stuurman, en straks lagen allen er ziek aan, en er stierven er drie in de bak. Toevallig was het stil weer, en zij dreven hulpeloos weder terug naar den Equator, zonder zich hier echter veel om te bekommeren. Als geneesmiddel diende de kapitein hun allen rhum toe. Alles bij elkaar genomen, stierven er negen en van de vier overblijvenden verstond niemand de zeevaartkunde ; toen zij eindelijk weder moed schepten en een zeil konden hanteeren, stevenden zij, zich naar de sterren richtende, noordwaarts en hadden reeds weder gebrek aan voedsel toen zij een door petroleum gedreven schip van Rio naar Cardiff ontmoetten, dat gebrek aan manschappen had door den Purperen Dood en maar al te blij was hen aan boord te nemen. En zoo bereikte Bert dan na een jaar zwervens, eindelijk Engeland. Hij landde met helder Juni-weêr en bevond, dat de Purperen Dood daar juist zijn verwoèsting aanving. • In Cardiff heerschte er onder de bevolking een paniek en velen waren naar de heuvelen gevlucht, en zoodra de stoomboot op de haven kwam, werd zij geënterd en werd er beslag gelegd op wat er nog aan voedsel aan boord was, door het een of ander Voorloopig Comité. Bert marcheerde door een land, dat ontredderd was door de Pest, en zonder voedsel en geschokt tot in de grondvesten van zijn vroeger onvergetelijke orde. Verscheidene malen grijnsde de Dood hem aan en kwam hij bijna om van honger en eenmaal nam hij tegen wil en dank deel aan heftige tooneelen die bijna een eind aan zijn loopbaan maakten. Doch de Bert Smallways, die van van Cardiff naar Londen marcheerde met een vaag idee in het hoofd van naar ,,huis" te willen, vaag iets zoekend van hemzelf, dat geen anderen tastbaren vorm had dan Edna, was een heel ander persoon dan de woestijn-Derwisch, die in Mr. Butteridge's ballon een jaar tevoren uit Engeland ontvoerd was. Hij was gebruind en mager en gehard, door het vele er mee in aanraking komen tegen de pest bestand, en met oogen die flink in zijn hoofd stonden. Zijn mond die vroeger slap en half open was, sloot zich nu als een stalen val. Over zijn voorhoofd liep een wit litteeken, opgeloopen in een gevecht op de brik. Te Cardiff had hij de behoefte aan andere kleeren en een wapen gevoeld en had, wat hem een jaar geleden geschokt zou hebben, een flanellen hemd, een dik katoenen pak, een revolver en vijftig patronen weten te bemachtigen in een verlaten pandjeshuis. Ook wist hij zeep te krijgen en wiesch zich voor 't eerst in dertien maanden weder eens goed in een rivier buiten de stad. De veiligheids-benden die in 't begin erg liberaal waren geweest in 't neerschieten van plunderaars, waren nu öf geheel weder ontbonden door de Pest, öf hadden het druk tusschen stad en kerkhof, een vergeefsche poging doende om er gelijken tred mede te houden. Drie of vier dagen bleef hij hongerig loerend omhangen in de buitenwijken der stad, en keerde toen terug om een week lang zich te voegen bij het Hospitaal Corps, en sterkte zich aldus met een paar stevige maaltijden" vóór hij oostwaarts trok. Wales en Engeland boden ten dien tijde een allervreemdste mengeling van het zelfvertrouwen en den rijkdom van de eerste jaren der twintigste eeuw, en een zeker Dureresque middeleeuwschheid. Alle bezittingen, de huizen, monorails, de heggen om de boerderijen en de electrische kabels, de wegen en plaveisels, seinposten en advertentiën uit den vroegeren tijd, waren voor het meerendeel nog ongerept. Bankroet, het instorten der maatschappij, hongersnood en pest hadden dit alles onaangeroerd gelaten, en enkel de groote hoofdsteden en zenuwcentra als het ware van dezen staat, waren geheel verwoest. Zoo iemand plotseling de provincie bezocht had, zou hij zeer weinig veranderd hebben gevonden. Het eerste wat hem misschien opgevallen zou zijn, was, dat de heggen noodzakelijk moesten geknipt worden, dat het gras langs de zoomen weelderig groeide, dat de wagensporen ongewoon sterk door den regen afgezand en dat de landhuizen langs den weg in vele gevallen gesloten waren, dat er hier en daar een telefoondraad afgeknapt was, en dat ginds een kar verlaten aan den weg stond. Maar toch zou zijn eetlust opgewekt worden door de blijde verzekering dat ..Wilder's Perzikken in Blik de beste en goedkoopste in 't gebruik" waren, en dat er niets zoo heerlijk aan het ontbijt was als ..Gobble's knakworstjes." En dan placht plotseling het Dureresque element voor den dag te komen ; het geraamte van een paard of een verschrompelde massa lompen in den weggegreppel, met magere uitgestrekte voeten en een kind met purperen vlekken en een gezicht, of wat eens een gezicht geweest was, ingezonken, en starend en verstard. En dan weder een akker, wel geploegd maar niet bezaaid, of een veld koren, dat achteloos vertrapt was door dieren ; daar weer een schutting die dwars over een weg gesjord was om een vuur van te stoken. En soms kwam Bert een man of een vrouw tegen, met geel gelaat, en in de meeste gevallen slordig gekleed, en gewapend, — rondloerende naar voedsel. De gelaatskleur, oogen en gelaatsuitdrukking dezer lieden was die van landloopers, en hun kleeding dikwijls die van lieden uit den midden- of hoogeren stand. Velen hunner waren zeer verlangend naar nieuws, en wilden graag hulp verleenen, ja, er zelfs stukjes vreemdsoortig vleesch of korsten grijs, klef brood voor geven. Zij luisterden gretig naar Bert's verhaal, en probeerden hem over te halen een dag of zoo bij hen te blijven. Het feitelijke ophouden van postbestellingen en van alle nieuwsbladen-ondernemingen veroorzaakte een pijnlijke gaping in het geestes-leven van dien tijd. De menschheid had plotseling het andere uiteinde der aarde uit het gezicht verloren en moest zich om aan nieuws te komen nog weder gewennen aan het zich verspreiden van geruchten zooals dit in de Middeleeuwen plaats vond. Uit hunne blikken, houding en woorden sprak hun toestand van verdoolde zielen. Naarmate Bert van parochie tot parochie, en van district tot district trok, zooveel mogelijk de groote steden, die zwerende centra van gewelddadigheid en wanhoop, vermijdende, vond hij, dat de stand van zaken verbazend uiteenliep. In de eene parioche vond hij de huizen verbrand, de pastorie verwoest, klaarblijkelijk in een strijd om een bergplaats van voedsel, die men daar vermoedde en die misschen wel enkel in de verbeelding bestaan had ; en overal lagen onbegraven dooden, en stond het geheele mechanisme der gemeenschap stil. Ergens anders vond hij hoe organiseerende geesten krachtig aan het werk waren, nieuw-beschilderde waarschuwingsborden landloopers weerden, hoe de wegen en de nog bebouwde akkers onder toezicht van gewapende mannen stonden, de pest beheerscht werd, terwijl er zelfs ziekenzusters hun liefdewerk verrichtten ; ook zag hij een opslagplaats van voedsel, waarmede zuinig omgegaan werd ; het vee en de schapen werden goed bewaakt en een groep van twee of drie vrederechters, de dorpsdokter of een boer, overheerschten den geheelen omtrek ; een terugkeer, inderdaad, tot de zelfregeerende gemeenschap der vijftiende eeuw. Doch ten allen tijde stond zulk een dorp bloot aan een inval van Aziaten of Afrikanen of dergelijke luchtroovers, die naar beneden kwamen schieten om petroleum, alcohol en mondvoorraad op te commandeeren. De prijs, die voor deze goede orde betaald werd, was een bijna ondragelijke waakzaamheid en spanning. Dan weder werd het naderen van de verwarde problemen van een grooter bevolkings-centrum en een meer ingewikkelden strijd gekenschetst door ruw beschilderde borden met ..Quarantaine," of ..Onbekenden zullen doodgeschoten worden," of door een rij in staat van ontbinding verkeerende plunderaars, die aan de telefoonpalen langs den weg bengelden. Bij Oxford waren groote borden op de daken aangebracht die alle luchtzwervers met het enkele woord „Kanonnen" waarschuwden niet nader te komen. En temidden van dit alles waagden fietsrijders het er op, en een paar maal gedurende Bert's langen voettocht, schoten hem groote auto's voorbij met gemaskerde mannen met stofbrillen op. Er was weinig politie te zien, doch nu en dan kwam hij patrouilles magere havelooze, militaire wielrijders voorbij, en dergelijke ontmoetingen werden talrijker naarmate hij Wales achter zich liet en Engeland binnenmarcheerde. Te midden van al deze verwoesting waren zij nog steeds op veldtocht. Hij had het plan gevormd, om, als de honger hem al te erg begon te kwellen, naar het werkhuis te gaan en daar den nacht door te brengen, doch enkelen waren gesloten en anderen waren tijdelijk veranderd in hospitaals en van een, dat hij in het schemerduister betrad, stonden alle deuren en vensters open. Er heerschte een doodelijke stilte, en zooals hij tot zijn afgrijzen bemerkte, terwijl hij de kwalijk-riekende gangen afstrompelde, was het vol onbegraven dooden. Van Gloucestershire ging Bert noordwaarts naar het Britsche luchtpark buiten Birmingham, in de hoop, dat men hem daar werk en voedsel zou geven, want de regeering, of tenminste het ministerie van Oorlog, concentreerde nog al zijn krachten in de poging de Britsche vlag in de lucht te handhaven, en burgemeesters en magistraatspersonen op te wekken tot nieuwe pogingen om orde en organisatie te scheppen. Men had de beste, nog overlevende werklieden uit die streek verzameld, had het park geproviandeerd met het oog op een mogelijk beleg en was druk bezig aan een groot type der Butteridge-machine. Bert was echter niet bekwaam genoeg voor dit werk en werd niet aangenomen, en hij was reeds weder op weg naar Oxford, toen het groote gevecht plaats greep, w. arin het park eindelijk vernield werd. Hij zag er iets van, al was het niet veel, vanaf een plek, de Beien-Heuvel genaamd. Hij zag het Aziatische eskader over de heuvelen heenkomen en koers zetten naar het zuid-westen, en hij zag een der schepen weder zuidwaaarts wenden, nagezeten door twee aeroplanen ; dit was het luchtschip dat eindelijk te Edge Hill ingehaald, vernield, en verbrand werd. Doch hij vernam nooit den uitslag van den slag in zijn geheel. Bij Eton stak hij de Thames over naar Windsor en ging zuidwaarts om Londen heen naar Bunn Hill, en daar vond hij zijn broeder Tom, die er in den ouden winkel uitzag als een somber, zich verwerend dier en juist herstellende was van den Purperen Dood, terwijl Jessica boven lag te ijlen en schijnbaar stervende was, even grimmig als ze in haar gezonde dagen was geweest. Zij ijlde over het wegbrengen van bestellingen naar de klanten en bromde voortdurend tegen Tom, dat hij nog te laat zou komen met mevrouw Thompson's aardappelen of juff. Hopkin s bloemkool, hoewel de zaak sinds lang verloopen was, en Tom een akelige vaardigheid verkregen had in het strikken van ratten en muizen en het verborgen houden van een hoeveelheid graan en beschuit afkomstig uit geplunderde kruidenierswinkels. Tom ontving zijn broer met een zekere behoedzame hartelijkheid. ..Gó!" zei hij, ,,'t is Bert. Ik heb altijd wel gedacht dat je nog es terug zou komme' en 'k ben blij da'k je zie. Maar ik kan je geen ete' geve' omda'k zelf niks heb. . . .Waar ben je geweest Bert ?" Bert stelde zijn broeder gerust door hem even een gedeeltelijk verorberde koolraap te laten zien, en was nog bezig zijn verhaal bij stukjes en beetjes en allerlei tusschenlasschingen te doen, toen hij achter den toonbank een geel en vergeten briefje, aan hemzelven geadresseerd, ontdekte. „Wat is dat ?" zei hij en bevond dat het een brief je van een jaar oud van Edna was* „Ze kwam 'ier" zei Tom, als iemand die achteraf melding maakt van een onbeduidend voorval, ..en vroeg naar jou en of we haar in 'uis woue neme'. Dat was na het gevecht, en nadat ze Clapham Rise in brand hadde' gestoke'. Ik was t'r wel voor, maar Jessica wou niet — en daarom leende ze zonder verder wat te zegge' drie gulde' van me en ging verder. Ze zal 't je wel verteld hebbe' — " En dat had ze, zooals Bert zag. Ze was doorgegaan, zei ze in haar briefje, naar een tante en een oom die een steenbakkerij hadden dichtbij Horsham. En na een avontuurlijke reis van nog veertien dagen, vond Bert haar daar. * § 5- Toen Bert en Edna elkaar weerzagen, staarden zij elkaar aan en lachten dom, zoo veranderd en zoo haveloos en verrast waren ze. En toen begonnen ze allebei te huilen. ,.0 ! Bertie, jongetje !" riep zij uit. „Daar ben je weer ! Daar ben je dan eindelijk weer !" stak haar armen uit en wankelde. „Ik zei 't hem wel. Hij zei, dat ie me vermoorden zou as ik niet met 'm trouwen wou." Maar Edna was niet getrouwd, en toen Bert er straks in slaagde haar geregeld aan het praten te krijgen, legde zij hem de taak uit, die voor hem lag. Het kleine stukje eenzaam bouwland was onder de heerschappij geraakt van een bende ruziemakers, onder leiding van een hoofdman, Bill Gore genaamd, die begonnen was als slagersjongen en zich later ontpopt had als bokser. Zij waren georganiseerd door een plaatselijk edelman die vroeger algemeen bekend was bij de wedrennen, doch die een tijd later verdwenen was, niemand wist precies hoe, en Bill was er in geslaagd het leiderschap aan zich te trekken en hij had de methode van zijn leermeester met kracht voortgezet. Door den plaatselijken edelman had een bijzonder geavanceerd philosophische trek geloopen, en hij had een vast idee „het ras te verbeteren," en den „Übermensch" te scheppen, wat in de praktijk hier op neer kwam, dat hij vooral, en zijn kleine bende, zij 't ook gematigder, nog al eens trouwde. Bill handelde naar dit denkbeeld met een geestdrift, die hem zelfs lichtelijk minder populair maakte bij zijn volgelingen. Op zekeren dag zag hij toevallig Edna die bezig was haar varkens te voederen en begon onmiddellijk met grooten aandrang haar het hof te maken, temidden der troggen met spoelsel. Edna verweerde zich dapper, maar nog voortdurend waarde hij daar rond, en toonde zich buitengemeen ongeduldig. Zij zei, dat hij elk oogenblik weêr kon komen en keek Bert aan. De menschheid was reeds weder afgedaald tot het barbaarsche tijdperk, waarin de man moest vechten om zijn geliefde. En het spijt ons te moeten verklaren, dat de dingen, zooals ze hier gebeurden in strijd waren met de ridderlijke overlevering. We zouden zoo graag verhaald hebben, hoe Bert uittrok om zijn medeminnaar uit te dagen, hoe er een strijdperk gemaakt werd en zich een warme strijd ontspon en hoe Bert het door zijn buitengewoon grooten moed, liefdeen goede fortuin won. Doch inderdaad gebeurde er niets van dit alles. Inplaats hiervan laadde hij zijn revolver weder zeer zorgvuldig en ging toen in de mooie kamer van het huisje bij den verlaten steenwerf zitten. Hij zag er verward en ongerust uit en luisterde met diepe rimpels van het denken op zijn voorhoofd, naar wat Edna van Bill en zijn doen en laten vertelde. En toen kwam plotseling Edna's tante met eenigszins bevende stem zeggen, dat dat individu er zelf aankwam. Met nog twee anderen van zijn bende kwam hij aan door het tuinhek. Zij boden een merkwaardigen aanblik ; zij droegen een soort uniform, bestaande uit roode kolfbuizen, en witte truien, 'n voetbalbroek en kousen en schoenen, en elk hunner had zijn verbeelding den vrijen loop gelaten wat betreft het hoofddeksel. Bill had een vrouwenhoed vol haneveêren op, en de anderen allen woeste, neerhangende cowboy-flambards. Bert zuchtte en stond in diepe gedachten verzonken op, en Edna sloeg hem gade, zich verwonderend wat hij nu zou doen. De vrouwen verroerden zich niet van hun plaats. Hij ging van voor het raam weg en liep langzaam naar de gang, met de zorgvolle uitdrukking van een man die nadenkt over een ingewikkelde, onzekere zaak. ,,Edna !" riep hij, en toen zij er waren opende hij de voordeur. Op den voorste van het drietal wijzend, vroeg hij eenvoudig : „Is ie dat ? weet je 't zeker ?" , en toen hem gezegd was dat 't zoo was, schoot hij zijn medeminnaar onmiddellijk neer, precies in de borst. Toen schoot hij Bill's bruidsjonker veel minder netjes in 't hoofd en toen de derde man vluchtte, raakte hij dezen in den arm. De kerel scheeuwde het uit en holde voort met een komisch hobbelende gang. Toen bleef Bert met het pistool in de hand in gedachten verzonken staan, zich geheel onbewust van de vrouwen achter hem. Tot zoover was alles naar wensch gegaan. Maar hij begon nu te beseffen, dat als hij niet dadelijk aan politiek ging doen, hij opgehangen zou worden als sluipmoordenaar en derhalve ging hij, zonder een woord tot de vrouwen te zeggen, naar de dorpsherberg, die hij een uur geleden op weg naar Edna gepasseerd was, trad door de achterdeur binnen en bevond zich tegenover het troepje snoevende, ruwe klanten, die in de gelagkamer bezig waren met drinken en op een grappige manier, maar waar toch jaloerschheid uit sprak, praatten over het huwelijk en Bill's liefdesgeschiedenissen. Bert hield zijn zorgvuldig geladen revolver achteloos vast en noodigde hen uit lid te worden van wat hij, ik moet 't tot mijn spijt zeggen, een ,,Veiligheids-Comité" noemde onder zijn leiding. ,.'t Is hier in de buurt hoog noodig en 'n stukofwat van ons zijn bezig d'r een samen te stelle'." Hij liet het voorkomen alsof hij vrienden had die buiten stonden te wachten, terwijl hij inderdaad geen andere vrienden op de wereld had dan Edna en haar tante en twee nichtjes." Er volgde een snelle, doch volkomen eerbiedige bespreking van den toestand. Zij waanden hem een uitzinnige die deze streek was ingedwaald zonder van het bestaan van Bill te weten. Zij trachtten tijd te winnen, tot hun aanvoerder er was. Bill zou hem wel opknappen. Iemand begon over Bill te praten. „Bill is dood," zei Bert. ,.Ik heb 'm net zoo d'r neergeschoten. Die telt dus niet meer mee. Hij is dood, en een schele vent met rood naar, die is óók kapot. Dat zakie is in orde, hoor. Bill heeft afgedaan, dat kan ik je wèl zegge'. Heelemaal verkeerde ideee' in z'n hoofd over trouwe en zoo. Dat slag van lui wille' we juist uit de weg ruime'." Dit bericht gaf den doorslag bij de vergadering. Bill werd, zonder dat er verder iemand iets van zei, begraven en Bert's Veiligheid's Dienst (want zoo bleef het heeten) regeerde in zijn plaats. Dit is het einde van het verhaal voor zoover het Bert Smallways betreft. Wij nemen afscheid van hem en zijn Edna, die ver van den stroom der gebeurtenissen kolonisten werden op de klei en te midden van het eiken akkermaalshout der Weald (een vlakte tusschen Kent en Sussex). Van dien tijd af werd het leven niet anders dan een strijd om het bestaan zooals een boer dit leidt ; een quaestie van varkens en kippen en kleine behoeften en uitsparen en kinderen, totdat Clapham en Bunn Hill en het geheele leven van het Wetenschappelijk Tijdperk voor Bert nog slechts de vervagende herinnering vormden aan een droom. Hij is nooit te weten gekomen hoe het met den Oorlog in de Lucht ging, ja, zelfs niet of hij nog voortgezet werd. Er bereikten hem geruchten, dat er voortdurend luchtschepen kwamen en gingen en dat er den kant van Londen uit nog allerlei voorviel. Een paar maal wierpen luchtschepen een schaduw op hem terwijl hij aan het werk was, maar van waar ze kwamen en waarheen ze gingen wist hij niet. Zelfs zijn verlangen óm het te weten stierf weg bij gebrek aan voedsel. Nu en dan kwamen er roovers en dieven, en braken er ziekten onder het vee uit, en was er gebrek aan voedsel. Eenmaal werd het land bezocht door een troep woeste honden die hij nog hielp dooden; hij beleefde allerlei vreemde avonturen, en overleefde ze allen. Meermalen genaakten hem onheil en dood, en gingen hem voorbij en Edna en hij minden en leden en waren gelukkig en zij baarde hem vele kinderen —- elf kinderen, — het een na het andere, waarvan er slechts vier ten onder gingen door de noodwendige ontberingen van hun eenvoudig bestaan. Zij leefden en het ging hun goed, in den zin dien men toen ten dage aan „goed" hechtte. En jaar in jaar uit, gingen zij den weg van alle vleesch. NASCHRIFT. Op zekeren mooien zomermorgen, precies dertig jaar na de opstijging der eerste Duitsche luchtvloot, nam een oude man een klein jongetje mee om te gaan zoeken naar een ontbrekende kip, tusschen de ruïnen van Bunn Hill en verderop in de richting van de verbrijzelde tinnen van het Kristallen Paleis. Hij was nog niet heel oud ; om 't precies te zeggen, hij zou over een paar weken pas drieënzestig worden, doch het voortdurend buigen over spaden en vorken, en het kruien van wortelen en mest, en het blootgesteld zijn aan de vocht van een leven in de open lucht zonder van kleeren te verwisselen, hadden hem kromgetrokken, tot hij nu op een sikkel geleek. Bovendien was hij het meerendeel zijner tanden kwijt, en dit had zijn spijsvertering en dit weder zijn huid en zijn humeur aangedaan. Wat gelaatstrekken en uitdrukking betreft, geleek hij wonderveel op dien ouden Thomas Smallways die eens koetsier bij sir Peter Bone was geweest, en dit moest ook wel, want het was Tom Smallways, de zoon, die vroeger het groentezaakje dreef onder den peiler van het monorail-viaduct in de Hoogstraat te Bunn Hill. Maar nu waren er geen groentewinkeltjes meer en Tom woonde in een van de verlaten villa's dicht bij het braakliggende bouwterrein, dat eens, en trouwens nóg, het tooneel was van zijn dagelijkschen tuinarbeid. Hij en zijn vrouw woonden boven, en inde salons en in de eetkamers die elk openslaande glazen deuren hadden, welke uitkwamen op het grasperk, en trouwens overal op de verdieping gelijkvloers, hield Jessica, die nu een mager gegroefd, en reeds kaal-wordend, maar nog flink en energiek oud vrouwtje was, haar drie koeien en een menigte langpootige kippen. Deze twee behoorden tot een kleine gemeenschap van zwervers, en teruggekeerde vluchtelingen, alles bijelkaar misschien een honderdvijftig zielen, die de nieuwe levensvoorwaarden hadden moeten aanvaarden na de Paniek en Hongersnood en Pest, die den oorlog op den voet volgden. Zij waren teruggekeerd uit vreemde schuilhoeken en hadden zich genesteld in de bekende huizen, en hadden een zwaren strijd tegen de Natuur aangebonden om voedsel, wat nu hun voornaamste zorg was. Door het zich hiermede bezig houden waren ze uitteraard een vreedzaam volkje, vooral nadat men Wilkes, de huizenmakelaar, die, door een verouderden, hebzuchtigen droom gedreven, onderzoek had gedaan naar hun eigen- domsrecht en een twistzieke neiging aan den dag had gelegd, verdronken had in den poel bij de verwoeste gasfabriek. (Ge moet wel verstaan, dat hij niet vermoord was, doch de brave liên hadden de onderdompeling een tien minuten of zoo langer laten duren, dan bepaald gezond voor hem was.) Deze kleine gemeenschap was van hare oorspronkelijke gewoonten van het voorsteden-parasitisme teruggekeerd tot wat sedert onheugelijke tijden ongetwijfeld het normale leven der menschheid was. Een hoogst-eenvoudig leven in nauwe aanraking met koeien, kippen of lapjes grond, een leven, dat de lucht van koeien in- en uitademt en de behoeften aan stimulanten bevredigd vindt door de werkzaamheid der bacteriën die het teelt. Dit was het leven van den landbouwer geweest vanaf den dageraad der geschiedenis tot aan het begin van het Wetenschappelijk Tijdperk, en ook de groote meerderheid van de bewoners van Azië en Afrika waren gewoon geweest een dergelijk leven te lijden. Een tijdlang geleek het alsof Europa, door de vervolmaking der machines en door haar wetenschappelijke beschaving onttrokken zou worden aan dezen voortdurenden circelgang van dierlijken, zwaren arbeid, en dat Amerika dezen reeds van het begin af grootendeels zou weten te vermijden. En met het ineenstorten van het hooge, gevaarvolle, schoone gebouw der werktuigkundige beschaving, dat op zoo wondere wijze verrezen was, ging de lagere klasse terug naar het land en den mest. Bij de kleine gemeenschappen waarin nog steeds tienduizend herinneringen waren blijven hangen aan den eens grooteren staat, ontwikkelde zich bijna stilzwijgend een op gewoonte berustende wet, en zij kwamen te staan onder leiding van een medicijnman of geestelijke. De wereld ontdekte het godsbegrip opnieuw, en tevens de behoefte aan iets om haar groepen saam te houden. Te Bunn-Hill werd deze functie opgedragen aan den ouden Doopsgezinden geestelijke. Hij leerde een eenvoudig en afdoend geloof. In zijn leeringen streed een goed beginsel, ..Het Worod" genaamd, voortdurend tegen een duivelschen, vrouwelijken invloed, de „Vrouw der Zonde," en een zondig wezen, „Alconol" genaamd. Hij leerde deze leerstellingen des Zondags, en in de week was hij een beminnenswaardige, vriendelijke oude man, die zich onderscheidde door een grappige neiging om dagelijks zijn handen en zoo mogelijk ook zijn gezicht te wasschen, en die een wondere aangeboren handigheid had in het slachten van varkens. Hij leidde des Zondags den dienst in de oude kerk op den Beckenhamweg en dan togen de bewoners ter kerke, uitgedoscht in een costuum, dat op allergrappigste wijze deed denken aan de groote-stadskleeding uit den tijd van Koning Edward. Al de mannen zonder uitzondering droegen gekleede jassen, hooge hoeden en witte overhemden, hoewel velen van hen geen laarzen aan hadden. Tom vooral onderscheidde zich bij zulke gelegenheden door een hoogen hoed met goud galon er om heen en een groene jas en broek waarmede hij een geraamte uitgedoscht had gevonden op de benedenverdieping der Stedelijke en Districts-Bank. De vrouwen, ja, zelfs Jessica, kwamen met jakken aan en geweldige hoeden die alleropzichtigst versierd waren met exotische vogelveeren — die in groote hoeveelheden te vinden waren in de winkels in het noordelijk gedeelte der stad — en de kinderen (wier aantal niet groot was, omdat een groot percentage der zuigelingen te Bunn-Hill binnen enkele dagen stierven aan onverklaarbare ziekten) waren in hetzelfde costuum gekleed, doch natuurlijk naar hun afmetingen verknipt ; zelfs Stringer's kleinzoontje van vier jaar droeg een grooten hoogehoed. Dit was de Zondagsche kleederdracht van de streek om BunnHill, een eigenaardig en belangwekkend overblijfsel der deftige tradities van het Wetenschappelijk Tijdperk. In de week waren de lieden vuil en zonderling omhangen met vuile lompen van zakkelinnen en scharlaken flanel, gordijnen-serge en stukken oud karpet, en liepen rond, öf barrevoets, óf op ruwe houten sandalen. De lezer moet vooral niet uit het oog verliezen, dat dit de vroegere bevolking eener wereldstad was, eene bevolking die weder vervallen was tot den staat van een vervallen landbouwerdom, doch zonder een der simpele kunsten die een opgekomen landbouwersbevolking steeds bezeten heeft. In velerlei opzichten waren zij eigenaardig ontaard en onbekwaam. Zij hadden alle begrip van textielarbeid verloren, en zelfs al hadden zij de stoffen er voor, dan konden zij nog ternauwernood kleeren maken, en zij waren genoodzaakt de voortdurend kleiner wordende voorraden te plunderen, die te vinden waren tusschen de puinhoopen om hen heen. Al de eenvoudige bekwaamheid die zij ooit bezeten hadden en al hunne vroegere methoden, die dateerden uit den tijd der beschaving, waren nu nutteloos, nu de moderne water-af en -toevoer, winkels enz., niet meer bestonden. Hun kookkunst was meer dan primitief. Het was een slap geknoei met voedsel boven houtvuurtjes in roestige salonhaarden ; want de keukenfornuizen verbrandden te veel. Nergens was onder hen eenig begrip van bakken of brouwen of metaalbewerking waar te nemen. Het bezigen van zakkelinnen en dergelijk grof materiaal voor alledaagsche kleeding, en hun gewoonte dit vast te binden met bindtouw en er opvulsel of stroo in te stoppen voor de meerdere warmte, gaf dezen lieden een eigenaardig „verpakt'' voorkomen, en daar het een weekdag was dat Tom zijn neefje meenam om naar de kip te gaan zoeken, waren zij ook aldus gekleed. „En nou ben je dan eindelijk es in Bunn Hill, Teddy," zei de oude Tom, die, zoodra ze buiten het bereik van de oude Jessica waren, langzamer ging loopen en begon te praten. „Jij ben de laatste van Bert's jonges die ik te zien krijg; Walter heb ik gezien, en de jonge Bert, die naar mijn heet en Peter en dan Sissie en Matt nog. Hebbe' die rondtrekkende lui je goed gebracht waar je weze' most ?" ,,'t Ging best", zei Teddy, die een droog, klein ventje was. „Woue ze je dan onderweg niet opete ?" ..Nee, 't ware goeie mensche", zei Teddy. „En op weg naar Leatherhead zage me een man op 'n fies." „Allemachtig !" zei Tom, „dat zie je teugeswoordig ook niet veel meer. Waar ging ie heen ?" „Hij zei dat ie naar Dorking wou as de straatweg tenminste te rijje was. Maar ik geloof niet dat ie d'r gekomme is. Overal om Burford stond de boel onder water. Wij kwame over de heuvel, oom — wat ze de „Romeinsche Weg" noeme. Die is hoog en veilig." „Die ben ik nooit langs gekomme", zei oude Tom. „Maar 'n fies ! Weet je zeker dat 't 'n fies was ? Had ie twee raje ?" ,,'t Was vast 'n fiets, hoor !" „Wel, wel ! Nou, ik herinner me de tijd, Teddy, dat je de fietse niet telle' kon ; dat je hier maar had te staan — de weg was toen zoo vlak as 'n spiegel — en ze bij twintig of dertig tegelijk voorbij zag komme', fietse, stoomfietse, autemebiele , en allerlei vliegerige dinge'." „Is 't toch ?" zei Teddy. „Ja, de heele dag vloge' ze voorbij — honderde' en honderde'." „Maar waar ginge' die dan allemaal naar toe ?" vroeg Teddy. "Naar Brighton — je zult daar wel nooit geweest zijn — dat igt an zee, en was toen 'n wonder van 'n plaats — en heen en weer van en naar Londe." „Waarom ?" „Zoo maar." „Maar waarom ?" „Ja, dat mag God wete'. Maar 't is 'n feit. Gunter zie je dat groote ding, dat daar as 'n groote dikke roestige spijker bove' al de huize' uitsteekt, en dat daar gunder en dat, daar verderop, en dan dat daar tusschen de huize' is ingevalle'. Dat ware allemaal stukke' van de Monorail. Die ging ook naar Brighton en nacht en dag ginge' d'r mensche' en wages zoo groot as huize vol mensche op en neêr." De kleine jongen keek naar de roestige bewijsstukken aan de overzijde van de moddersloot vol koeienuitwerpselen, die eens de Hoogstraat gevormd had. Hij was blijkbaar geneigd niet te gelooven wat zijn oom hem allemaal vertelde, maar aan den anderen kant lagen daar de overblijfselen dan toch maar ! Hij worstelde met voorstelingen die zijn verbeelding niet bevatten kon. „Maar waarom gingen ze daarheen ?" vroeg hij. „Ja, omdat ze moste'. Alles was altijd op stap in die dage' — eenvoudig alles." ..Jawel, maar waar kwamme' ze van daan ?" .,0, hier overal in de buurt, Teddy, woonde' mensche' in die huize, en gunder de weg op stonde' nóg meer huize' waarin mensche' woonde'. Je zal me haast niet kunne' geloove', maar 't is werachtig waar. Je kunt die kant uitloope' zoo ver je maar wil, en al maar zie je huize' en nog es huize'. D'r komt geen end an. En ze worde' hoe langer hoe grooter." Zijn stem daalde alsof hij vreemde namen noemde, ,,'t Is Londen", zei hij. ,,En 't is nou allemaal leeg en verlate'. De heele dag is't'r eenzaam. Je ziet 'r haast geen mensch ; niks dan honde' en katte' die achter de ratte' anzitte', totdat je eindelijkan Bromley en Beckenham kom en daar vin je de lui uit Kent bezig met zwijne' houe' ('t is 'n ruw zoodje, hoor !) Ik verzeker je dat zoolang de zon op is, 't 'r zoo stil is as 't graf. Bij dag bin ik t'r zoo dukkels geweest." Hij zweeg even. „En al die huize' en strate' en wege' ware' vol mensche' vóór de Oorlog in de Lucht, en de Hongersnood en de Rooje Dood. Stikvol mensche', en toen kwam d'r 'n tijd dat ze vol lijke' ware', zoodat je geen tien minuten die kant op kon loope' of de stank joeg je terug. De Rooje Dood had ze allemaal kapot gemaakt. De katte' en honde' en kippe' en ongedierte kreeg 't ook. En 'n paar hier en daar bleve' d'r leve'. Ik kwam d'r weer van bovenop en je tante ook, al is d'r haar d'r ook van uitgevalle'. Nou nog kun je geraamten in de huize' vinde'. Deze kant uit zijn we in al de huize' geweest, en hebbe' we meegenome' wat we noodig hadde', en hebbe' we de meeste mensche' begrave', maar gindsche kant uit, naar Norwood op an, staan d'r nog huize' waar de ruite' d'r nog in zitte' en onbeschadigde meubele' — erg stoffig en zwak — en de beendere' van mensche', waarvan d'r enkele in bed en andere zoo maar door 't huis ligge', net zoo as de Rooje Dood ze d'r neergegooid heeft vijfentwintig jaar geleje'. Ik ging d'r verleje' jaar een binne' — ik en de ouwe Higgins —■ en d'r was 'n kamer vol met boeke', Teddy — weet je wat ik met boeke' bedoel ?" „Jawel, ik heb ze wel gezien met plate' d'r in." „Nou, boeke overal waar je maar keek, honderde' boeke', groen-vermolmd en droog. Ik wou ze liever met rust laten — ik voor mijn hield vroeger ook al niet van leze' — maar de ouwe Higgins moest en zou ze betaste'. „Ik geloof, da 'k d'r zelfs nog in zou kunne' leze'," zei ie. „Mö je geloove," zeg ik. ..Nou, za 'k je late' zien," zeit hij weer en neemt t'r een uit en slaat 't open." Ik keek t'r in, Teddy, en d'r was 'n gekleurd plaatje in, prachtig mooi ! 't Was een prent met vrouwe' en slange' er op, in een tuin. 'k Had nog nooit zoo iets moois gezien." „Dat is net wat voor mijn," zegt de oude Higgins. En toen slaat ie, zoo voor de aardigheid, op 't boek —" De oude Tom Smallways zweeg als om den indruk nog te verhoogen. „En toen ?" zei Teddy. „Toen viel 't tot stof in mekaar. Wit stof !" Hij werd nog indrukwekkender. „Je mot maar geloove' dat we die dag geen boeke' meer anraakten." Langen tijd zwegen beiden en toen herhaalde Tom, die met een onderwerp speelde dat een noodlottige aantrekkingskracht voor hem scheen te hebben : „De heele dag ligge' ze daar •— stil as 't graf." Teddy begon 't eindelijk te begrijpen. „Ligge' ze d'r dan 's nachts niet ?" vroeg hij. De oude Tom schudde het hoofd. „Dat weet niemand, jonge', dat weet niemand." „Maar wat zoue ze je kunne' doen ?" „Dat weet niemand. Niemand heeft het gezien zoodat ie 't kon navertellen." „Niemand ?" „Ja, ze vertelle' wel dinge'," zei de oude Tom. „Ze vertelle' wel dinge', maar je kunt 't niet geloove'. Ik maak dat ik tegen zonsondergang thuis ben, en blijf binne', zoodat 'k niks kan zegge', niewaar ? Maar d'r zijn d'r die dit denke' en andere die weer dat denke'. Ik heb wel es hoore' zegge' dat 't ongeluk anbrengt as je ze de kleere' uittrek, óf ze motte' witte beendere' hebbe'. D'r loope' verhale' — " De jongen sloeg zijn oom scherp gade. „Wat voor verhale' ?" zei hij. „Verhale' over maannachte' en dinge' die rondloope'. Maar ik geloof zoo iets niet. Ik blijf rustig in m'n bed. As je naar verhale' wou luistere' -— goeie Heer ! Je zou misschien overdag op 't land bang worde' voor je eige'." De kleine jongen keek om zich heen en staakte een tijdlang zijn vragen. „Ze zegge', dat 'r in Beck'n'am een varkeshoejer woont die drie dage' en drie nachte' in Londen verdwaald is geweest. Hij ging in Cheapside zoeke' naar whisky en verdwaalde tussche' de puinhoope'. Drie dage' en drie nachte' dwaalden ie rond en de straten maakten 'm zoo in de war, dat ie de weg naar 'uis niet weer kon vinde'. As ie zich 'n paar woorde' uit de Bijbel niet herinnerd had, zou ie d'r nou nóg rondloope'. Hij liep dag en nacht door — en zoolang 't dag was, was 't stil, totdat de zon ondergingen 't begon te schemere', en dan begon 't te ritsele' en te fluistere' en dan hoorden ie 'n geluid asof t'r voete' vlug voortliepe'." Hij zweeg. „Ja," zei de kleine jongen, die ademloos luisterde. „Ga door, wat nog meer ?" „ n Geluid van karre' en paarde' en vigelante' en omnibusse' en dan veel gefluit, schril gefluit dat z'n hare' te berge' dee rijze'. En zoo gauw as 't fluite' begon, begonne' de dinge' zichtbaar te worde' ; mensche' die voortholde' op straat, mensche' in de huize en van mensche' die druk bezig ware, in de winkels, autemebiele op straat, en 'n soort maanlicht in al de lantarens en in de winkelrame'. Mensche', zeg 'k, Teddy, maar 't ware' geen mensche'. 't Waren alleen maar de geeste' van de mensche' die an de Pest gestorve' ware', de geeste' van de lui die de strate' vroeger vulde'. En ze ginge' langs en door 'm heen, zonder op 'm te lette', alsof ze enkel mist en damp ware'. En soms ware' ze opgeruimd en soms onbeschrijfelijk goddeloos om an te hoore'. En eenmaal kwam hij an 'n plaats, die Piccadilly heette *) en al was 't avond, t was r zoo licht asof 't dag was, en dames en heere' met prachtige kleere' an, verdronge' mekaar op 't trottoir en taxi-cabs **) volgden op straat. En toen ie goed toekeek, werde' ze allemaal gemeen in d r gezicht, Teddy. En 't leek 'm plotseling dat ze hèm zage' en de vrouwe' begonnen 'm an te kijke' en allerlei tegen 'm te zeggen — vreeselijke — gemeene dinge'. En een kwam d'r heel dicht bij 'm, recht op 'm af en keek 'm vlak in z'n gezicht en toen zag ie 't ; 't ware' allemaal geverfde doodskoppe'. En allemaal dronge' ze om m heen, en grepe naar hem en dreigden en vleiden 'm, zoodat ie bijna krepeerde van angt." „Ja," bracht Teddy hijgend uit. „En toen herinnerden ie zich de woorde' uit de Bijbel, die 'm redden. „De 'Eer is mijn redder," zei ie, „daarom zal ik niet en vreeze , en dadelijk daarop klonk t'r hane'-gekraai en de straat was zoo leeg as 'n eierdop. En daarna was God goed voor 'm en leidden 'm naar 'uis." Teddy was stom van verbazing en vroeg dadelijk weêr. „Maar wie ware' die mensche'," vroeg hij, „die in al die huize' woond'? Wat ware' ze ?" „Heere', die zake' deeje', mensche' met geld — tenminste we dachte dat 't geld was totdat alles uit mekaar spatte en toen was t niks anders as papier.— D'r ware' honderd-duizende' van die lui, ja, miljoene'. Ik heb die 'Oogstraat daar zóó vol gezien, dat je niet over het trottoir kon voortkomme van alle de vrouwe' en mensche', die an 't winkele' ware' ?" „Maar waar krege' ze hun ete' en zoo vandaan ?" „Dat kochte ze in winkels zooas ik d'r een had. 'k Zal je de ) Piccadilly, in het Centrum van Londen, geeft voora! des avonds het droevige schouwspel te zien van honderden ongelukkige vrouwen die azen om en bij de groote variété's, schouwburgen en restaurants. (Noot van den vertaler.) **) Taxi-cabs: zijn de auto-rijtuigjes die de vroegere huurrijtuigen grootendeels vervangen. (Noot van den vertaler.) plaats wijze', as we teruggaan. De mensche' teugeswoordig kunne' zich 'n winkel niet meer voorstelle'. Rame' met spiegelglas — dat begrijpe' ze heelemaal niet meer. Je zou je ooge' zoo wijd opezette' dat ze d'r op z'n laatst uitrolde', as je zag wat ik al niet in die winkel had. Mande' opgehoopt met pere', temate', appels en peere, heerlijke groote note'." Zijn stem werd sappig —• „bananas, appelesiene'." „Wat zijn benane' ?" vroeg het ventje, „en appelesiene' ?" „Dat ware' vruchte', zoete, sappige, lekkere vruchte'. Vreemde' vruchte'. Die haalde' ze uit Spanje en N'York en zoo. In schepe' en zoo. Die brachte' ze mijn overal over de heele wereld van daan, en dan verkocht ik ze weer in mijn winkel. Ik verkocht ze, Teddy. Ik, die nou met jou, in ouwe zakke' gekleed, naar weggeloope' kippe' loop te zoeke'. De mensche' kwame' toen mijn winkel binne', rijke, mooie dames, zooas je je nou niet meer voor ken stelle', piekfijn gekleed, en dan zeie' ze : „Wel, meneer Smallways, wat heb je vanmorge'?" En dan zei ik, „nou, ik heb lekkere Canadeesche appels, of misschien had ik tomate' in blik zie je ? En dan kochte ze ze. Dan zeie ze dadelijk, „stuur me d'r wat thuis, he ?" Goeie Heer ! wat 'n leve' was dat. Wat 'n zake' en dan al die drukte en de mooie dinge' die je zag, autemebiele', die voorbijginge', rijtuige, mensche', Duitschemuzikante'. Altijd ging d'r wat voorbij. As die leege huize' er niet stonde' zou ik denke dat 't 'n droom was." „Maar hoe zijn al die mensche' dan gestorve', oom," vroeg Teddy. „Ja, dat was 'n bankroet," zei de oude Tom. „Alles ging goed, tot ze met die oorlog begonne'. Alles ging zoo precies as n klok. Iedereen had 't druk en iedereen was gelukkig en iedereen kreeg elke dag 'n stevig maal." Zijn blik ontmoette ongeloovige oogen. „Iedereen," zei hij beslist. „As je 't nerges anders kon krijge', dan kon je d'r om naar 't werkhuis gaan ; 'n lekkere kom soep, die ze „rats" noemden, en beter brood dan iemand nou kan maken, echt wittebrood, brood uit de landsbakkerij." Teddy verbaasde zich in stilte. Hij voelde een groote begeerte in zich opkomen die hij het echter wijzer vond te onderdrukken. Een tijdlang gaf de oude man zich over aan deze smakelijke herinneringen. Zijn lippen bewogen zich. „Salm in 't zuur, en azijn fluisterde hij. „Hollandsche kaas. Blèr ! 'n Pijp tebak." „Maar hoe stierve' al die mensche'," vroeg Teddy 'n poos later weêr. „Ja, dat kwam door de oorlog, 't Begon met die oorlog. De oorlog maakte wel veel lawaai, maar ie maakte toch niet veel mensche' kapot. Maar wel bracht ie de heele boel in de war. Ze stake' Londen in brand en verbrandde' al de schepe' die in de Theems ware', of liete' ze zinke' — we konne' de rook en de stoom weke' lang zien — en zij gooide' 'n bom in het Kristalle Paleis, en liete' het in de lucht vliege', en brake' de rails en al dergelijke dinge' op. Maar wat anbelangt het doodmake' van mensche', dat was louter bij ongeluk as 't gebeurde. Ze hadde' 't meer op mekaar voorzien ; op 'n dag werd er hier overal in de buurt gevochte' — in de lucht. Groote dinge', nog grooter dan vijftig huize', ja, nog grooter dan 't Kristalle' Palies, grooter, ja — grooter dan wat dan ook, vloge' in de lucht rond, en liepe' op mekaar in, en de dooje' viele' d'r uit. Vreeselik ! Maar 't was meer de zake' die ze d'r mee stopzette' dan de mensche' die ze der mee van kant maakte'. D'r werd heelemaal geen zake' meer gedaan, Teddy, d'r was geen geld in omloop, en al had je 't, dan kon je d'r nog niks voor koope'," „Maar 'oe werde' al die mensche' gedóód ?" zei de kleine jongen na een tijdje gezwegen te hebben. „Dat vertel ik je ommers", zei de oude man. „Plotseling scheen d'r geen geld te zijn. D'r ware' wel cheques — dat ware' stukjes pampier waar wat opgeschreve' stond, en die ware' net zoo goed as geld— net zoo goed as of ze van klante' die je kende, kwamen. En toen ware' ze 't plotseling niet meer. Ik bleef t'r met drie zitte' en voor twee had 'k geld uitgekeerd. En toen ging er een gerucht rond, dat bankjes van zestig niks meer waard ware' en toen was 't net of 't zilver verdween. Goud kon je heelemaal niet krijge', voor geen geld of goeie woorde'. De Londensche banke' hadden 't, en de banke' ware' allemaal failliet. Iedereen was bankroet. Iedereen was plotseling werkeloos. Iedereen !" Hij zweeg en zag zijn hoorder scherp aan. Het verstandige gezicht van het ventje drukte hopelooze verwarring uit. „Zóó is 't gebeurd," zei oude Tom. Hij zocht naar woorden ter verduidelijking, ,,'t Was net of t'r 'n klok stilgezet werd," zei hij. „Eerst ginge' de dinge' nog zoo'n beetje d'r gang, en merkte je alleen dat t'r wat an de hand was, an de luchtschepe' die in de lucht vochte' en toen begonne' de mensche' opgewonde'. te worde'. Ik herinner me nog heel goed dat m'n laatste klant, de allerlaatste die 'k had, in m'n winkel kwam. Hij heette Moses Gluckstein, en hij dee' zake' in de City. 't Was 'n aardige meneer, die veel van asperges en artisjokke' hield, en hij kwam m'n winkel binne' — d'r ware' in geen dage' klante' geweest — en begon erg vlug te prate', en booi me voor alles wat ik maar had, aardappele' of wat dan ook, 't gewicht in goud. Hij zei, dat 't 'n kleine speculasie was die die op touw had gezet. Zooveel as 'n weddenschap, en dat ie waarschijnlik veel verlieze' zou, maar dat kwam d'r minder op an. Prebeere' wou die 't toch. Hij had altijd gedobbeld, zei die. Hij zei dat 'k 't alleen maar af te wege' had, dan zou die me dadeluk 'n sjek geve'. Nou, dat gaf anleiding tot wat je 'n twistgesprek zou kunne' noeme', natuurlijk heel beleefd van mijn kant, of 'n sjek nog wel waarde had, en terwijl die nog an 't uitlegge' was, komt t'r 'n troep werklooze' voorbij met 'n groot vaandel dat ze in de hoogte hielde', dat iedereen het leze' kon — iedereen kon toen leze' met „Wij eischen Voedsel," d'r op. Plotseling draaiden drie of vier zich om en komme' m'n winkel binne'. „Heb je ook ete' ?" zegt t'r een. „Nee," zeg ik, ,,'k heb niks meer te koop. 'k Wou da 'k 't had. Maar al had 'k 't, dan zou 'k 't je nog niet kunne' geve'. Deze meneer, hier, die heeft me net angeboje'. — " Meneer Gluckstein prebeerde nog me tege' te houwe', maar 't was telaat „Wat heeft ie je angeboje' ?" zegt 'n groote dikke vent met 'n bijl ; „wat heeft ie je geboje ?" Nou en toen most 'k 't zegge'." „Jonges," zei die, „hier heb je nog zoo'n geldpatser !" en ze namme' 'm mee naar buite' en hingen 'm op aan 'n lantaarnpaal 'n end verder in de straat. Hij stak geen hand uit om z'n eige' te verweere'. Nadat'k'm verklapt had, zei die geen stom woord meer." Tom dacht een poosje na. „Dat was de eerste die 'k ooit had zien ophange' !" zei hij. „Hoe oud was tie ?" vroeg Teddy. „Zoo om en bij de dertig," zei de oude Tom. „Nou ! Voor ik zes was heb ik al drie varkensdieve' zien ophange'," zei Teddy. „Vader nam me d'r mee heen omdat ik gauw jarig was. Hij zei dat ik maar es adergelate' most worde' „Nou maar jij hebt dan toch nooit iemand zien overrijje' door 'n auto," zei de oude Tom, na een oogenblik van heimelijke teleurstelling. „En jij heb nooit 'n lijk in 'n apteek zien binnendrage'." Teddy's momenteele triomf vervaagde weêr. „Nee," zei hij, „dat heb ik ook niet." . „En dat zal je óók nooit, dat zal je niet. Jij zal nooit zien wat ik allemaal gezien heb, al wor' je honderd jaar Nou, zooas 'k dan zei, zoo begonne' dan de Hongersnood en de opstand. En dan had je ook die werkstakinge' en 't Socialisme, allemaal dinge' waar 'k m'n eige' nooit mee heb ingelate'. En d'r werd gevochte' en geschote' en geplunderd. Ze brake' in de banke' van Londen en nammen 't goud t'r uit. Maar ze konne' van goud ook al geen ete' make'. Wat wullie deje' ? Nou, wij hielde' ons koest. Wij leije' niemand wat in de weg en niemand lei ons wat in de weg. Wij hadde' hier en daar nog wat ouwe aarappels, maar voor 't grootste gedeelte leefde me van ratte'. We woonde' in 'n oud huis, dat vol ratte' zat, en de hongersnood leek hun niet te knauwe'. We atte' wat vaak ratte'. Maar de meeste mensche' die hier woonde' ware' te kieskeurig voor ratte'. Ze schene' d'r niet erg van te houwe'. Ze ware' zoo gewoon geweest allerlei liflafjes te ete' dat ze geen eerlik stukje ete' d'r in konne' krijge' vóór 't te laat was. Ze krepeerde' nog net zoo lief. De hongersnood begon eigelik 't eerst met opruiming onder de mensche' te houwe'. Zelfs vóór dat de Rooje Dood kwam, stierve' ze al bij hoope' tegen 't end van de zomer. Ik kan me dat allemaal nog zoo goed herinnere'. Ik kreeg 't mee van de eersten. Ik was t'r op uit om te zien of 'k geen kat of zoo te pakke' kon krijge', en toen ging 'k naar m'n lapje grond om te zien of 'k niet wat jonge rape' die 'k over 't hoofd gezien had, kon opgrave' en toen werd 'k ineens toch zóó beroerd ! Je hebt geen idee van de pijn, Teddy — 'k vouwde d'r bijna van in tweë'. Ik ging d'r net zoo ligge' op die hoek daar, en je tante kwam d'r an om naar me te zoeke' en die sleepte me toen naar 'uis net zoo slap as 'n meelzak. En as je tante d'r niet geweest was, zou 'k nooit beter geworde' zijn ook. „Tom," zeit ze tege' me, „je mót weer beter worde'," en 'k móst wel. Toen kreeg zij 't onder d'r leje'. Ja, ze kreeg 't wel, maar je tante is 'n taaie, die krepeert zoo gauw niet. „Gó !" zeit ze tege' me, „denk je nou dat 'k jou hier alleen zal achterlate' om de heele boel in de war te sture' ?" Dat zei ze, want ze is niet op t'r mondje gevalle', dat is ze niet. Maar al d'r haar ging d'r mee, en ik kon 't d'r net zo vaak vrage' as 'k wou, ze wou nooit de pruik opzette', die 'k van de oude juffrouw nam die in de pastorie-tuin lag. Nou dan, die Rooje Dood maaide de mensche' eenvoudig weg, Teddy. Je kon ze allemaal niet begrave'. En de honde en katte' krege' 't ook en de ratte' en de paarde'. Eindelijk lage' alle huize' en tuine' vol doojen. Je kon 't in de buurt van Londe' niet uithouwe' van de stank en we moste' uit de 'Oogstraat weg, en trokke' in die villa waar we nou nog in wone'. En d'r begon die kant uit gebrek an water te komme'. De riole' en ondergrondsche tunnels krege' 't ook. God weet waar de Rooje Dood van daan kwam ; de een zei dit, de ander dat. De een zei dat 't van 't ratte' ete' kwam en de ander dat 't van 't nièt-ete' kwam. Sommige zeien dat de Aziërs 't meebrachte' uit 'n land dat Thibet heette waar d'r nooit iemand veel last van had. 't Eenige wat 'k weet, is, dat 't na de Hongersnood kwam. En de Hongersnood kwam na de paniek en de paniek na de oorlog." Teddy dacht na. „Waardoor kwam die Rooje Dood ?" vroeg hij. „Dat 'eb ik je toch net verteld." „Maar waarom kwam d'r 'n paniek ?" „Ja, die kwam d'r eenvoudig." „Maar waarom begonne' ze die Oorlog ?" „Ze konne' d'r eige' niet inhouwe'. Toen ze die luchtschepe' hadde', moste' ze wel." „En hoe liep 't af met die Oorlog ?" „God weet óf tie al afgeloope' is, m'n jonge'," zei de oude Tom. „God weet of tie al afgeloope' is. D'r zijn hier reizigers doorgetrokke' — 'n paar zomers geleje' was t'r nog 'n vent, die zei dat ze nog an de gang ware. Ze zegge' dat t'r naar 't Noorde' in Duisland en Sjina en 'Merika en zoo mensche' zijn die nog altijd aan 't bakkelije' zijn. Hij zei dat ze daar nog altijd vliegmachines en gas en zoo hebbe'. Maar wij hebbe' nou al in geen zeve' jaar wat in de lucht gezien en d'r is nooit 'n vijand bij ons in de buurt gekomme'. 't Laatste wat we zage' was 'n in mekaar gezakt luchtschip dat daar ginds heentrok, 't Was 'n klein ding en 't hing scheef, asof t'r wat mee an de hand was." Hij keek voor zich uit en bleef staan voor een gat in de schutting, de overblijfselen van de oude schutting waarvan hij met zijn buurman Stringer, de melkman, vroeger de opstijgingen der ..Luchtvaart-vereeniging van Zuid-Engeland" Zaterdagsmiddags had gadegeslagen. Vage herinneringen aan dien bepaalden Zaterdagmiddag kwamen misschien wel in hem op. „Daar ginds, waar al dat roest d'r zoo rood en glimmend uitziet, daar was de gasfabriek." „Wat is gas ?" vroeg de kleine jongen. „O, dat was 'n goedje, dat op lucht leek en dat ze in de balonne' deje' om ze de hoogte in te late' gaan. En we brandden het tot de helectriciteit kwam." De kleine jongen trachtte zich aan de hand van deze bijzonderheden te vergeefs voor te stellen wat gas was. En toen keerden zijn gedachten terug naar een vorig onderwerp. „Maar waarom maakten ze geen end an die oorlog ?" ..Koppigheid. Iedereen begon gewond te raken, maar allemaal ware' ze bezig mekaar te kerve' en iedereen was vol vuur en vaderlandslievend, en daarom gooide' ze de boel in mekaar. En ze ginge' eenvoudig maar door d'rmee. En daarna werde' ze wanhopig en woest." „Ze hadde' d'r mee uit motte' scheije'," zei de kleine jongen. „Ze hadde' der niet mee motte' beginne'," zei de oude Tom. „Maar daar ware' ze te tros voor. Ze hadde' te veel ete'. En toegeve' — nee hoor ! En na 'n poos vroèg niemand ze meer toe te geve'. Toen was t'r eenvoudig niemand meer " Hij ging in gedachten met zijn tong langs zijn oude tandvleesch, en zijn blik dwaalde over de vallei heen naar de plaats waar het versplinterde glas van het Kristallen Paleis in de zon schitterde. Zijn gedachten waren vol van het vage besef van verspilling en onherroepelijk te loor gegane gelegenheden. Hij herhaalde zijn laatste oordeelvelling over al deze dingen, langzaam, koppig, en op een toon die geen tegenspraak verwachtte : „Je kunt zegge' wat je wil'," zei hij, „maar 't had nooit motte' beginne'." Hij zei 't zoo maar eenvoudig weg — iemand ergens had iets moeten tegenhouden, maar wie dat had moeten zijn, en waar, of waarom, dat waren allen dingen die boven zijn bevatting gingen. EINDE. INHOUD. Pag. HOOFDSTUK I. Over vooruitgang en de familie Smallways 5 HOOFDSTUK II. Hoe Bert Smallways in moeilijkheden geraakte 17 HOOFDSTUK III. De Ballon 39 HOOFDSTUK IV. De Duitsche Luchtvloot 56 HOOFDSTUK V. De Noord-Atlantische Zeeslag 83 HOOFDSTUK VI. Hoe New-York door den oorlog overvallen werd 104 HOOFDSTUK VII. De „Vaterland" buiten gevecht gesteld 124 HOOFDSTUK VIII. Wereldkrijg 146 HOOFDSTUK IX. Op het Geiten-Eiland 167 HOOFDSTUK X. De wereld tijdens den oorlog 193 HOOFDSTUK XI. De groote instorting 210 NASCHRIFT 225 ILLUSTRATIES. Pag. De Monorail over het Engelsche Kanaal 2 Het Duitsche Luchtschippark 32"33 Het uitzeilen der Duitsche Luchtvloot 67 Het vernietigen der Amerikaansche Vloot door de Duitsche Luchtschepen 96-97 De ondergang van het Duitsche Luchtschip „Bingen". . 119 Gevecht tusschen de Duitsche en Amerikaansche Luchtvloten 127 Aan boord van een ontredderd Luchtschip 134 De verwoesting van New-York door de Duitsche Luchtvloot 160-161 De Wereld-Bibliotheek is gesticht om de beste boeken binnen ieders bereik te brengen en ieder die behoefte voelt een eigen boekerij te bezitten, in staat te stellen, in alle opzichten welverzorgde en waardevolle boeken voor uiterst geringen prijs in zijn bezit te krijgen. De Wereld-Bibliotheek met haar onderdeel: de Nederlandsche Bibliotheek heeft in het 31/, jaar van haar bestaan reeds een kleine 100-tal werken in ongeveer 400,000 ex. verspreid! Een abonnement op de Nederlandsche Bibliotheek in carton (+ 11 werken per jaar) kost 10 ct. per week; in linnen 15 cent. Hen abonnement op de Wereld-Bibliotheek (w/i dc Nederlandsche Bibliotheek begrepen is) kost 20 cent per week in carton (+ 25 werken), en 25 cent in linnen. Voor 50 cent per jaar heeft men als abonné het interessante maandblad der W.-B: „De Ploeg" extra erbij. Als Abonné op de W.-B. steunt men een onderneming, die van groote beschavingsbeteekenis is voor heel den Nederlandschen stam, en geniet men behalve van de werken zelf, ook nog van allerlei gemeenschappelijk ondernomen extra's: lezingen, voordrachten, uitvoeringen; bizondere uitgaven. Men abonneert zich bij eiken soliden boekhandelaar; bij de uitgevers: 2de Const. Huyghensstraat 61, Amsterdam; betaald per week, per maand, per kwartaal of per jaar; vooruit.