EERSTE SUPPLEMENT BIJ DE REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. EERSTE SUPPLEMENT BIJ DE Reglementen en Instructiën VAN DEN KERKERAAD DEK *MtfavW\i$i$t Jftvmvmfo êtmttntt TE AMSTEEDAM. (njet de wijzigingen tot Juli 1884.) Amsterdam, Ipenbnnr & van Seldam. Huishoudelijk Reglement voor den Bijzonderen Kerkeraad. Art. 1 (blz. 3.) Bij besluit van den Algemeenen Kerkeraad, dd. 10 December 1883, is het getal ouderlingen met vier vermeerderd, en dus op 60 gebraoht. Art. 2 (blz. 3.) In littera o is de duur van het voorzitterschap, bij Kerkeraadsbesluit van '21 Maart 1878, niet meer op „drie maanden," maar op „ééne maand" bepaald. In littera c zijn, bij Kerkeraadsbesluit van 21 Februari 1883, de woorden: „Hij is tevens Archivaris" enz., tot het einde der alinea (16 regels), weggevallen. Aan dit artikel is, na de laatste alinea, bij Kerkeraadsbesluit van 21 Februari 1883, toegevoegd: „e. Een Archivaris, die verplicht is: de stukken," enz. (geheel gelijk de 16 regels die in littera c zijn weggevallen). ,Deze Archivaris wordt benoemd in de eerste vergadering van het kerkelijk jaar, voor den tijd van drie jaren [dus in 1883, 1886, enz.], hetzij uit de predikanten, hetzij uit de ouderlingen. Hij is terstond na aftreding herbenoembaar." Art. 40 (blz. 12.) Dit artikel is geheel vervallen, daar de Commissie tot behartiging van de godsdienstige belangen in de kerkelijke Buitenwijken den 19 Mei 1884 de bestaande overeenkomst heeft opgezegd (zie Kerkeraadsnotnlen van 19 Juni 1884). Art. 54 (blz. 16.) Bij Kerkeraadsbesluit Tan 24 April 1884 zijn de woorden: „door het uitnoodigen van predikanten buiten den kring van 't Ministerie, ter vervulling van een predikbeurt, tegen vergoeding van ƒ 25.—', aldus gewijzigd: „door het uitnoodigen van predikanten, van wier instemming met de drie Formulieren van eenigheid der Gereformeerde kerken, als accoord van kerkelijke gemeenschap, zij zich overtuigd heeft. De vervulling van zulk eene predikbeurt wordt gehonoreerd met f 25.—'\ Tusschen Art. 54 en 55 (blz. 16). Als vaste Commissiën zijn nog ingesteld: bij Kerkeraadsbesluit van 6 Juni 1879 eene Commissie van toezicht op het Predikbeurtenblad, bestaande uit vijf leden, nl. twee predikanten, twee ouderlingen, en den redacteur van het blad; en bij Kerkeraadsbesluit van 24 Mei 1883 eene Commissie voor de onderteekening van de drie Formulieren van eenigheid, bestaande uit twee leden, nl. een predikant en een ouderling. [De omschrijving der werkzaamheden van deze twee Commissiën volgt hierachter onder de Instructiën.] Huishoudelijk Reglement voor den Algemeenen Kerkeraad. Art. 1. (blz. 3). Bij besluit van den Algemeenen Kerkeraad, dd 10 December 1883, is het getal ouderlingen en dat der diakenen beide met vier vermeerderd, en dus op 60 gebracht. Art. 2. (blz. 3). In littera c zijn, bij besluit van den Algemeenen Kerkeraad dd. 12 Maart 1883, de woorden: „Hij is tevens Archivaris" enz. , tot het einde der alinea (14 regels), weggevallen. Aan dit artikel is, na de laatste alinea, bij besluit van den Algemeenen Kerkeraad dd. 12 Maart 1883, toegevoegd: „e. De Archivaris is verplicht, de stukken" enz, (geheel gelijk de 14 regels die in littera c zijn weggevallen). Art. 29. (blz. 10). Ten aanzien van hetgeen bij de beroeping van predikanten is in acht te nemen, is den 11 Juni 1883 door den Algemeenen Kerkeraad nog besloten: „de acte van beroeping tot den dienst des Woords in deze kerk aan niemand toe te zenden, dan die zich bereid hebbe verklaard om bij de aanvaarding zijner bediening, ten overstaan van den Kerkeraad, de drie Formulieren van eenigheid (zijnde de Confessie, de Catechismus, en de Vijf artikelen tegen de Remonstranten), met betuiging van hartelijke instemming, te onderteekenen". Art 33 vgg. (blz. 12 vgg.) Als vaste Commissiën zijn nog ingesteld: bij besluit van den Algemeenen Kerkeraad, dd. 5 Mei 1879, eene Commissie tot verdeeling van de collecte voor Noodlijdende personen allereerst in de Classis van Amsterdam (bestaande uit zes leden, nl. twee predikanten, twee ouderlingen, en twee diakenen); en bij besluiten van den Algemeenen Kerkeraad, dd. 7 Maart 1870 en 15 Maart 1880, eene Commissie tot het bestuur van de Diaconiescholen, bestaande uit vijf predikanten, vijf ouderlingen, vjjf diakenen, en hoogstens vijf gemeenteleden. Voor laatstgenoemde Commissie gelden de volgende bepalingen : Algemeen reglement en instructie voor de Kerkeraadscohmissie tot het bestuur van de Diaconiescholen van de Nederduitscho Hervormde Gemeente te Amsterdam, (door den Alg. Kerkeraad vastgesteld 7 Maart 1870). EERSTE HOOFDSTUK. Wijze van samenstelling van de Commissie. Art. 1. De Commissie bestaat uit vijf Predikanten, vijf Ouderlingen en vijf Diakenen, die allen bij hunne benoeming dienstdoende leden van den Kerkeraad moeten zijn. Art. 2. De leden der Commissie worden door den Algemeenen Kerkenraad benoemd in zijne vergadering van'Maart. Hun diensttijd is drie jaar. Jaarlijks treden er vijf af, volgens een rooster door de Commissie te maken. Echter zijn zij terstond herkiesbaar. Bij eene tusschentijds ontstane vacaturo vervult de nieuw benoemde den onvervulden diensttijd. Art. 3. Vóór den vierden Donderdag in Februari geeft de Commissie aan den Algemeenen Kerkenraad de namen der aftredenden op. Bij overigden of bedanken van één harer leden, geeft zij daarvan terstond kennis aan den Algemeenen Kerkenraad, met mededeeling van het al of niet wenschelijke, dat in de vacature terstond worde voorzien. TWEEDE HOOFDSTUK. Werkzaamheden der Commissie. Art. 4. De Commissie oefent, krachtens den last, haar door den Algemeenen Kerkenraad opgedragen, het bestuur uit over de Diaconiescholen der Nederduitscho Hervormde Gemeente. Zij beheert hare fondsen, bezittingen en inkomsten. Hiervan is echter uitgezonderd de school in het Diaconieweeshuis. Art. 5. Zg regelt hare werkzaamheden naar een bij haar vastgesteld Huishoudelijk Reglement, overeenkomstig de beginselen in het Algemeen Reglement aangenomen. Art. 6. Zij houdt hare vergaderingen in een der lokalen van de Nieuwe Kerk. Art. 7. Zij zorgt zooveel mogelijk, dat er op alle scholen voldoend onderwijs van een Christelijk standpunt gegeven worde. Art 8. Zij draagt het onderwijs op elke school op aan een Hoofdonderwijzer en zoovele Hulponder wijzers en Kweekelingen. als het getal van schoolgaande kinderen vordert. Zij heeft het recht van benoeming, schorsing en ontslag. Van de benoeming van een Hoofdonderwijzer geeft zij terstond kennis aan den Algemeenen Kerkenraad. Art. 9. In de eerste plaats stelt zij de school open voor de kinderen, wier ouders door do Diaconie der Nederduitsche Hervormde Gemeente worden bedeeld, en zorgt dat deze kosteloos onderwijs ontvangen. Voor zoover er plaats is, laat zij ook kinderen toe van minvermogende ouders, mits zij beiden, of één van beide, lidmaat zijn van de Nederduitsche Hervormde Gemeente, of op de doopboeken dier gemeente zijn ingeschreven. Van deze kan eene wekelijksche bijdrage worden gevraagd; met dien verstande echter, dat, zoo de ouders verklaren zulk eene bijdrage niet te kunnen betalen, hunne kinderen deswege met van de school mogen geweerd worden. De bijdragen zijn geheel vrijwillig. Art. 10. Jaarlijks, in de maand Maart, brengt zij «en schriftelijk rapport van hare werkzaamheden uit in den Algemeenen Kerkenraad, doet rekening en verantwoording van haar geldelijk beheer, en brengt het adres ter tafel, dat bij gelegenheid der jaarlijksche collecte van wege den Algemeenen Kerkenraad in de gemeente zal worden rondgezonden. Bij het houden dezer collecte zal zij door minstens 48 leden van den Algemeenen Kerkenraad worden ondersteund, en wel door 24 Ouderlingen en 24 Diakenen, welke daartoe door het Presbyterie en de Diakonale vergadering zijn aangewezen. Tevens heeft zij het recht, om tot datzelfde doel zoo noodig zich van de hulp van gemeenteleden te verzekeren, na de lijst der namen aan het Moderamen ter goedkeuring te hebben overgelegd. Art. 11. De Algemeene Kerkeraad behoudt aan. zich het recht van wijziging en uitlegging dezer Instructie. Met wijziging van art. 4 en 2 der Instructie voor de Commissie tot het bestuur van de Diaconiescholen is door den Algemeenen Kerkeraad, dd. 15 Maart 1880, nog besloten : „aan de Commissie eenige leden toe te voegen uit delidmaten der gemeente, en dat hoogstens tot een getal van vijf; „dat de Commissie, bij elke periodieke aftreding van keikeraadsleden dezer Commissie, aan den Kerkeraad zal mededeelen, hoeveel gemeenteleden zij benoemd wenscht te zien ; „en dat zij voor elke plaats aan den Kerkeraad een tweetal personen zal aanbevelen, natuurlijk behoudens de vrijheid van den kerkeraad om, des noodig geoordeeld, daar buiten te gaan." A1SH1HGSEL van het Huishoudelijk Reglement van den Bijzonderen Kerkeraad. MAATREGELEN VAN ORDE. Art. 1—8 (blz. III vg.) Oeze artikelen zijn, bij kerkeraadsbesluiten van 21 Febr., 15 Maart, 19 April en 17 Mei 1883, gewijzigd als Tolgt (met bepaling, dat de tijd der in werking treding van de tweede alinea van art. 1, doopsbediening in de week, nader zal worden vastgesteld): I. Bediening des H. Doops. Art. L De bediening van den H. Doop geschiedt eiken Zondag, in al die kerken waar namiddagdienst is des namiddags, en in die kerken waar geen namiddagmaar wel avonddienst is des avonds. Zij kan bovendien plaats hebben in de week, en wel des Woensdags 's avonds. In het predikbeurtenblad en briefje zal dit door een D achter den naam van den predikant worden aangeduid. Diensten, die door een bijbellezer of hulpprediker worden waargenomen, alsmede die bestemd zijn voor bevestiging en intrede van predikanten, voor openbare geloofsbelijdenis van hen die voor het eerst ten H. Avondmaal gaan, of voor dankzegging na het H. Avondmaal, tellen voor deze regeling niet mede. De Doopsbediening heeft plaats na afloop van de predikatie, en, tenzij de lokaliteit hiertegen bezwaar oplevert, aan den voet van den predikstoel. Art. 2. De aangifte tot den H. Doop geschiedt bij den koster, uiterlijk daags te voren, tot des avonds 10 ure. Aan latere aangiften wordt door dezen geen gevolg gegeven, tenzij in buitengewone gevallen. Art. 3. Bij iedere aangifte moet een bewijs van geboorte-iësohrijving bij den Burgerlijken Stand worden overgelegd. Art. 4. Bij de aangifte van kinderen boven het jaar is, behalve het in art. 3 bedoelde bewijs, ook een bewijs van toelating door den kerkeraad noodig. Dit bewijs van toelating wordt door den kerkeraad slechts gegeven op rechtstreeksche aanvrage van de ouders of de voogden, en dan aan deze zeiven. En de aanvrage moet vergezeld gaan van een getuigschrift, waarin de wjjkpredikant, of bij ontstentenis van dezen een der wijkouderlingen, aan den kerkeraad opgeeft, waarom de Doopsbediening zoo lang verzuimd is, en, voor zoover het kinderen geldt die reeds tot jaren van onderscheid gekomen zijn, of er bij hen geen kennelijk verzet bestaat tegen de waarheid. Indien de ouders 'of de voogden geene voldoende verontschuldiging voor het verzuim van den H. Doop hebben kunnen .aanvoeren, worden zij deswege door den kerkeraad vermaand. Art. 5. Bij de aangifte van kinderen, wier ouders buiten de kerkelijke gemeente wonen, moet, behalve het in art. 3 bedoelde bewijs, ook het vereisohte getuigschrift van den kerkeraad hunner woonplaats worden overgelegd. Art. 6. Bjj de aangifte van onwettige kinderen moet, behalve het in art. 3 bedoelde bewijs, ook eene schriftelijke toestemming van den wjjkpredikant, of bij ontstentenis van dezen van een der wjjKouderlingen, worden overgelegd. De bedoelde predikant of ouderling geeft die toestemming niet, voordat hjj genoegzamen grond heeft om de moeder tot het beantwoorden der vragen van het Doopformulier te kunnen toelaten, of, zoo hij daartoe geen grond heeft, voordat hem een voldoende doopgetuige is opgegeven. In het laatste geval vermeldt hij den naam van dien doopgetuige op het verlofbriefje. En hij geeft dit stuk dan niet af, buitengewone gevallen uitgezonderd, tenzij aan de moeder zelve. Art. 7. Bij alle diensten, die ook voor Doopsbediening bestemd zijn, worden de doopouders en de getuigen in het midden van het ruim op de voorste rijen geplaatst, terwjjl voor de draagsters der kinderen de noodige plaatsen worden opengehouden. De kinderen, die tot den H. Doop worden aangeboden, komen eerst na afloop van de predikatie in de kerk, en worden bij den predikstoel gebracht naar de volgorde waarin zij zijn aangegeven. Het getal kinderen, dat kan worden toegelaten, wordt voor iedere kerk afzonderlijk bepaald. Art 8. Doopouders, die nog niet tot het II. Avondmaal zijn toegelaten, worden van wege den kerkeraad daarover vermaand. Te dien einde wordt hun naam en woonplaats door den koster aan den subscriba opgegeven, en vervolgens door dezen aan den oudsten ouderling van de wijk waarin zij wonen, met uitnoodiging hen tot het ontvangen van godsdienstonderwijs op te wekken. Art. 9. De Doop van volwassenen wordt, indien geene dringende omstandigheden dit verhinderen, altijd bediend in een der diensten, waarin ook de openbare geloofsbelijdenis gedaan wordt door hen die voor het eerst ten H. Avondmaal gaan. Als volwassen worden beschouwd allen die hun 14° levensjaar voleindigd hebben. Art. 15 (blz. V.) Bjj kerkeraadsbesluit van 26 Juni 1884 is bepaald: »dat de lijsten van nieuwe leden, eer zij worden ingeschreven, door den Amanuensis aan de Huishoudelijke Commissie moeten worden overgelegd, ten einde te zien of zij in orde, en behoorlijk geteekend zijn." Art. 16 (blz. V). Bij kerkeraadsbesluit van 5 Jan. 1880 is bepaald: «dat, behalve de algemeene Huwelijksinzegening des Woensdags te twee uren in de Nieuwe- en Oude kerken bjj afwisseling, ook des Donderdags aan echtparen gelegenheid zal gegeven worden, tot kerkelijke inzegening van hun huwelijk, door de Zuiderkerk daarvoor open te stellen." AANHANGSEL. Van het Huishoudelijk Reglement van den Bgzondereu Kerkeraad. INSTRUCTIEN. Instructie voor de Huishoudelijke Commissie. Art. 1 (blz. VII.) De tijdsbepaling „te 5 uren" is reeds vele jaren geleden veranderd in: „van half zes tot half zeven uren." Art. 7 (blz. VUL) Door den kerkeraad is den 20 Maart 1873 besloten : „de Commissie tot het overschrijven enz. op te heffen, en deze werkzaamheden [zie Instructie no. VI, blz. XVI—XVUIl op te dragen aan de Huishoudelijke Commissie des Kerkeraads'; en voorts aangenomen: »dat in de Instructiën de noodige wijzigingen zullen worden gebracht." Instructie voor de Commissiën tot het herderlijk werk. Art. 2 (blz. X). Ten gevolge der nieuwe wijkverdeeling, vastgesteld door den Bijzonderen Kerkeraad den 22 November 1883, en door den Algemeenen Kerkeraad den 10 Dec. 1883, zijn door de Commissie van toezicht op het godsdienstonderwijs, in overleg met de Wijk-commissiën, de kerkelijke bezoekwijken (vooralsnog met uitzondering van wijk 23—27) gecombineerd als volgt: Wijk 1, 2 en 3; Wijk 14 en 15; » 4 en 6; » 16; » 6; » 17; » 7 en 8; » 18; ,9; » 19 en 20; » 10'en 11; » 21 en 22. » 12 en 13; Instructie voor de Commissie tot opleiding van Godsdienstonderwijzers. Art. 1 (blz. XV). Bij Kerkeraadsbesluit van 20 Augustus 1874 zijn de woorden: «primo Juli 1874," veranderd in: «primo Maart 1875". Art. 6 (blz. XV). Bij Kerkeraadsbesluit van 15 November 1883 zjjn de woorden: „De cursus begint met bet kerkelijk jaar', veranderd in: „De cursus begint met primo October." Art. 9 (blz. XVI). Bij Kerkeraadsbesluit van 5 Juni 1884 is de tweede volzin van dit artikel weggevallen, en besloten, het geheele artikel aldus te doen luiden: „Er bestaat eene bibliotheek onder het bestuur van den Bibliothecaris, waaruit de leerlingen kosteloos de boeken ter lezing ontvangen kunnen." Instructie voor de Commissie tot het overschrijven van in de ïtoomsehe Kerk gedoopte kinderen. Art. 1—7 (blz. XVI—XV1I1). Bij Kerkeraadsbesluit van 20 Maart 1873 is deze Commissie opgeheven, en zijn hare werkzaamheden opgedragen aan de Huishoudelijke Commissie. Blz. XXI. Voor onderscheiden vaste Kerkeraadscommissiên zijn nog de volgende instruotiën en bepalingen gemaakt: Instructie voor de Commissie tot de kleine kosten des Kerkeraads betrekkelijk de administratie van de opbrengst van het kerkbriefie. (door den Kerkeraad vastgesteld den 21 Februari 1867). Art. 1. De Commissie tot de kleine kosten des kerkeraads is belast met de administratie van de opbrengst van het kerkbriefje. Art. 2. Zij ontvangt jaarlijks in twee gelijke termijnen, ultimo Maart en ultimo September, van den uitgever de bij het contract bepaalde som. Art. 3. Zij doet eenmaal 's jaars, en wel in de maand Uctober, uitkeering aan de belanghebbende weduwen. Art. 4. Zij vergewist zich tijdig van het aantal weduwen, die op de uitkeering recht hebben, en doet dit op de wijze, die haar het meest geschikt zal voorkomen. Art. 5. Deze uitkeering geschiedt aan de weduwen der predikanten van de onderscheidene deelhebbende kerkgenootschappen, hier emeriti geworden of als dienstdoende overleden. Zij ontvangen ieder een gelijk deel. Haar rocht op deze uitkeering strekt zich niet verder dan tot op haar sterfdag uit. Art. 6. De Commissie verzoekt de erfgenamen van overledene weduwen, zich te verklaren of zjj het hun toekomende wenschen te ontvangen. Art. 7- Zij keert tegen kwitantie aan de kerkeraden der onderscheidene genootschappen het aandeel uit, waarop de weduwen aanspraak hebben. Art. 8- Zij betaalt jaarlijks in vier gelijke termijnen aan den bode de som van ƒ 150. — . Art. 9. Zij betaalt wekelijks aan de weduwe WitsenGeijsbeek, zoolang deze in leven is, eene gratificatie van ƒ 2.—, en wel in mindering alleen van het aandeel toekomende aan de weduwen der predikanten van het Dederduitsch Hervormd kerkgenootschap. Art. 10. Zij brengt omtrent hare administratie rapport uit in den kerkeraad van Februari, en wijst in dit rapport aan, wat namens den kerkeraad aan de kerkeraden der overige deelhebbende kerkgenootschappen moet worden medegedeeld. Art. 11. De kerkeraad behoudt aan zich het reoht van uitlegging en wijziging dezer instructie. Instructie voor de Oommissie tot redactie van het kerkbriefje. (door den Kerkeraad vastgesteld den 21 Februari 1867). Art. 1. De Commissie bestaat uit den tijdelijken vice-praeses van den kerkeraad, den tijdelijken praeses van het Ministerie, den subsoriba en den tijdelijken assessor van den kerkeraad. Zij vergadert' iederen Vrijdag, 's namiddags van twee tot drie uren, in de Nieuwe kerk. Art. 2. Aan haar is opgedragen de redactie van het kerkbriefje. Zij ontvangt van de verschillende kerk* genootschappen do noodige opgaven. Als het briefje door haar gearresteerd is, bezorgt zij het onder couvert aan den uitgever. Zij houdt zioh, wat rangschikking, vorm, letter en spelling der briefjes en bijblaadjes betreft, aan de in 1866 uitgegeven exemplaren. Aan een uit haar midden draagt zij de revisie der proef op. Art. 3. Zij ontvangt de med;deelingen van de gemeenten die haar van wege de kerkeraden of andere kerkelijke colleges ter plaatsing worden toegezonden, en beoordeelt, of en wanneer deze geplaatst zullen worden. Bij gebrek aan zulke mededeelingen kan zij uit het vroeger beslotene, voor zoover dit voor openbaarmaking bestemd is, laten drukken wat zij meent der gemeente in herinnering te moeten brengen. Wensoht zij iets bekend te maken, dat niet van dien aard is, dan zal zij den kerkeraad verlof daartoe vragen. Art. 4. Zij zorgt voor de behoorlijke bewaring van alle stukken, die zij in haar archief meent te moeten deponeeren, en plaatst ieder stuk genummerd op een daartoe bestemden index. De subsoriba des kerkeraads is met dit werk belast. Art. 5. Zij is verplicht de briefjes, die haar van de kerkgenootschappen ter aanwijzing der beurten worden toegezonden, gedurende vier weken te bewaren. Art. 6. Zij geeft aan den bode eene instructie. Art. 7. De kerkeraad behoudt aan zich het recht van uitlegging en wijziging dezer instructie. Instructie voor den bode van de Commissie tot redactie van bet kerkbriefje. (door de Commissie vastgesteld den 15 Februari 1867.) Art. 1. De bode staat in alles wat het kerkbriefje betreft ter beschikking van de Commissie tot redactie. Art 2. Hij zorgt dat hij iederen Vrijdag te twee uren ter plaatse zij waar de commissie vergadert. Art. 3. Indien in eene der kerken 's Zondags niet gedoopt zal worden, geeft hij hiervan Vrijdags te voren bericht aan den koster van die kerk. Art. 4. Hij ontvangt een jaarljjksch salaris van ƒ 150.—, hetwelk hem door den kashouder van de kas voor de kleine kosten des kerkeraads, in vier gelijke termijnen 1°. Januari, 1'. April, 1°. Juli en 1°. October, betaald wordt. Art. 5. De Commissie houdt aan zich het recht van uitlegging en wijziging dezer instructie. De bovenstaande drie instruetiën zijn deels uitgebreid, deels gewijzigd, door de volgende bepalingen, die tevens dienen als instructie voor de Commissie van toezioht op het Predikbeurten blad. Door den kerkeraad is den 29.Mei en 6 Juni 1879 besloten: „I. Het bestaande beurtenbriefje met het daaraan verbondene zoogenaamde weekblad uit te breiden tot een weekblad in het formaat van Neêrlands Hope (34 bij 53 centimeters; de oppervlakte van iedere bladzijde hoog 34 en breed 26% oentimeter), en dat weekblad te bestemmen tot: „o een of meer opstellen, ten doel hebbende de vermeerdering van Schrift- en historiekennis, en daartoe bevattende: mededeelingen, zoo objeotief mogelijk, van wetenswaardige bijzonderheden uit de gesohiedenis van de Christelijke kerk en van hare onderdeelen, inzonheid van de kerk in Nederland en te Amsterdam ; verslagen van het verhandelde in den kerkeraad; enz. ,.b op eene afzonderlijke bladzijde de predikbeurten in de fiederlandsche Hervormde Kerk (Nederduitsche, Hoogduitsche, Engelsche en Waalsche), en de predikbeurten in de gemeenten, die door opgave daarvan hare medewerking verleenen ; „c. aankondigingen, mededeelingen en inlichtingen omtrent catechisatiën, inrichting der wijken (o. a. eene van tijd tot tijd herhaalde opgave van de namen en woonplaatsen van de voor elke wijk aangewezen predikanten, ouderlingen en wijkbroeders), Diaconiescholen, collecten, kerkelijke vergaderingen, gewichtige besluiten en werkzaamheden der kerkeraden, kerkelijke attestatiën, enz.; alles, voor zooveel de Nederlandsche Hervormde Kerk betreft; en desgelijks ook van andere gemeenten, voor zoover de ruimte op de hiervoor bestemde bladzijde dit toelaat; „d. advertentiën, met uitsluiting van alle aankondigingen, die van onzedelijken aard zijn, op publieke vermakelijkheden betrekking hebben, of om andere redenen in een dergelijk weekblad niet gepast zijn: ter beoordeeling van de na te noemen Commissie van toezicht, „II. Voor bovenbedoeld weekblad eene Commissie van toezicht in het leven te roepen, bestaande uit vier door hem zeiven te kiezen kerkeraadsleden, en voorts uit den verantwoordelijken redacteur van het blad, die zoo mogelijk tot de leden des kerkeraads moet behooren, en die door de Commissie van toezicht, na den uitgever gehoord te hebben, wordt benoemd en ontslagen, „III. IV. V. [Bepalingen over de thans te sluiten contracten], „VI. Aan bovenbedoelde Commissie op te dragen, heün verslag te doen van hare werkzaamheden; dit jaar, zoodra die tot een resultaat geleid hebben, en voorts jaarlijks in de maand Februari." Nog is door den kerkeraad te dien aanzien besloten, den 16 October 1879: »dat de uitgever van het Beurtenblad ook een briefje moet verkrijgbaar stellen, van gelijken vorm en inhoud als het tegenwoordige, en verkrijgbaar voor denzeliden prijs als het blad" ; en den 27 Mei 1881: »dat de redacteur bij voorkeur lid dezer vergadering, en wel een dienstdoend predikant moet zijn". De volgens bovenstaando besluiten aangegane overeenkomsten luiden aldus: Contract met den uitgever van het Predikbeurtenblad. (Gelijk het na de wijziging in Juni 1881 geworden is) De Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente te Amsterdam ter eenre, en de Heer J. II. Krunt, uitgever alhier, Rozengracht 55, ter andere zijde, verklaren bij deze de volgende verbintenis te hebben aangegaan: De Kerkeraad verbindt zich, aan den Uitgever het recht van uitgaaf af te staan van het Weekblad voor de Predikbeurten der Protestantsche gemeenten, dat van wege den Kerkeraad wordt uitgegeven, en wel voor een tijdvak van zeven achtereenvolgende jaren, die worden geacht te zijn ingegaan den eersten üctober 1800 en tachtig; en de Uitgever verbindt zich tot de uitgave van dat Weekblad gedurende denzelfden tijd; beide onder de navolgende voorwaarden: Het Weekblad staat onder toezicht van eene Commissie des Kerkeraads, aan wie de benoeming van den Redacteur is opgedragen, na vooraf den Uitgever te hebben gehoord, flec wordt uitgegeven op de wjjze als tot heden het geval was, en verkrijgbaar gesteld tegen den prijs van één gulden per jaar, en twee cents per enkel nummer. Het nsoet elke week vóór 's Zaterdags 's middags 12 uur franco aan de huizen der geabonneerden bezorgd zijn. De copij der redactiëstukken zal elke week zoo vroeg mogelgk beschikbaar zijn, uiterlg'k 's Woensdags s avonds; de copij der predikbeurten uiterljjk 's Vrijdags namiddags te half drie uur; en de copij der verslagen, mededeelingen en berichten, afkomstig van den Redacteur of van de offlcieele kerkelijke lichamen of predi- kanten der elf medewerkende gemeenten (op te nemen voor zooveel de plaatsruimte toelaat) uiterlijk 's Vrijdags 's middags te twaalf uur. De correotie en revisie wordt : onderling geregeld tusschen Redacteur en Uitgever, terwijl de geheele inhoud van het Blad aan de goedkeuring van den Redacteur onderworpen is. Behoudens deze goedkeuring beschikt de Uitgever over de vierde bladzijde ter plaatsing van advertentiën, en heeft hij het recht, extra-bladen met advertentiën daarin te leggen of daaraan toe te voegen. Qeeneadvertiën zullen worden opgenomen, die van onzedèlijken aard zijn, op publieke vermakelijkheden betrekking hebben, of om andere redenen, ter beoordeeling van den Redacteur of van de Commissie van toezicht, in een dergelijk Weekblad niet gepast zijn. Het staat der Commissie tevens vrij, desverkiezende op de vierde bladzijde te vermelden, dat het voorkomen van advertentiën in dit Weekblad geenszins eene aanbeveling van het geadverteerde in zich sluit. Tevens is de Uitgever verplicht, het Beurtenbriefje in zijn tegen woordigen vorm verkrijgbaar te stellen, tegen den prijs van éen gulden per jaar, franco aan de huizen der geabonneerden. Ofschoon er geene aanleiding bestaat om te verwachten dat de Kerkeraden der ovorige medewerkende Protestantsche gemeenten zich zullen onttrekken, verbindt de Kerkeraad der Ned. Herv. gemeente zich slechts tot de tijdige mededeeling van zijne eigene beurten. De Uitgever verbindt zich, voor het recht van uitgaaf in handen van de Commissie tot de kleine kosten des Kerkeraads te zullen storten: voor het eerste jaar van den duur van dit contract de som van vijftienhonderd gulden (ƒ 1500.—) j voor het tweede jaar zestienhonderd gulden (ƒ 1600.—); voor het derde jaar zeventienhonderd gulden (ƒ 1700.— ); voor het vierde jaar achttienhonderd gulden (ƒ 1800.—); voor het vijfde jaar negentienhonderd gulden (/ 1900.—); voor het zesde, en ieder volgend jaar gedurende den duur der overeenkomst, twee duizend gulden (ƒ 2000.—); te voldoen ieder jaar in vier drieïuaandehjksche termijnen. De Uitgever verbindt zich voorts, den Redacteur als honorarium drie honderd gulden (ƒ 300.—) per jaar, in vier driemaandelijksche termijnen, te betalen. Ingeval de Kerkeraad of de Uitgever dit contract niet wenschen te continueeren na den bepaalden termijn van 1 October 1800 zeven en tachtig, zullen zij daarvan kennis moeten geven: de Kerkeraad aan den Uitgever vóór 1 Mei 1887, en deze aan den Kerkeraad vóór 1 Maart 1887. Geen opzegging plaats hebbende, wordt dit contract geacht voor een jaar, en verder van jaar tol jaar, te zijn voortgezet. Contract met de tien gemeenten die tot de uitgave van het Predikbeurtentalad medewerken. (eerst aangegaan in het najaar van 1879, en in den zomer van 1881 »op dezellde wijze en voorwaarden" gecontinueerd). De Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente ter ééner zijde, en de Kerkeraden of Kerkbesturen der Engelsche Hervormde, Waalsche Hervormde, Remonatrantach- Gereformeerde, Christelijke Gereformeerde, Evangelisoh-Luthersche, Hersteld Evangelisch-Luthersche, Vereenigde Doopsgezinde, Engelsche Episcopale gemeente, Schotsche Zendingskerk, en Episcopale Sionskapel, ieder voor zich, ter andere zijde, verbinden zich bij deze, voorloopig voor den tijd van twee jaren, met ingang van 1 October 1879, ter zake van het Beurtenblad en Beurtenbriefje, die beide van wege den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gomeente, onder medewei king van de andere tien hierboven genoemde Kerkeraden of Kerkbesturen, worden uitgegeven, eerstgenoemde, nl. de Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente, tot het navolgende: 1°. blad en briefje te doen uitgeven voor denzelfden prijs, te weten / ï.— per jaar, of 2 cents per nummer; met bepaling, dat beide daarvoor franco aan de huizen der geabonneerden moeten bezorgd worden, elke week vóór des Zaterdags middags 12 uur; 2°. in beide te doen opnemen de predikbeurten van «11e de bovengenoemde kerken; en die officieele opgave uitsluitend te bepalen tot de elf gemeenten die er thans toe samenwerken; 3°. in beide te doen plaatsen alle berichten, die daartoe uit de medewerkende gemeenten, door hare officieele kerkelijke lichamen of door hare predikanten, vóór des Vrijdags middags 12 uur, aan den uitgever worden ingezonden; voor zooveel de plaatsruimte toelaat, en met inachtneming van de voorkeur voor blad .of briefje, door de inzenders kenbaar gemaakt; 4°. toe te zien, dat de redactie-stukken in het Beurtenblad, die van historischen inhoud moeten zijn, zoo objectief mogelijk geschreven worden, en dat daarin dus ook niets voorkomt 't geen krenkend zijn zou voor de belijdenis of de kerkelijke positie van eene der medewerkende gemeenten; 5°. de beschikbare winst, die door de uitgave van blad of briefje verkregen wordt, gelijkmatig te verdeelen tusschen alle predikantsweduwen uit de elf bovengenoemde gemeenten; en 6". jaarlijks aan de tien medewerkende Kerkeraden of Kerkbesturen mededeeling te doen van de rekening en verantwoording der te dezer zake gevoerd wordende administratie. De tien bovengenoemde Kerkeraden of Kerkbesturen verbinden zich hunnerzijds, ieder voor zich, 1°. de predikbeurten in hunne gemeenten uitsluitend ep te geven aan den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente; en die opgaven wekelijks te doen bezorgen aan de Nieuwe kerk dier gemeente of bij den uitgever, uiterlijk Vrjjdags namiddags te 3 uur; en 2". de verspreiding van blad of briefje zooveel mogelijk te bevorderen. Indien de Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente verhinderd is of bezwaar heeft, deze overeenkomst na 1 üct. 1881 te doen voortduren, zal hij daarvan vóór 1 April 1881 aan de andere tien Kerkeraden» of Kerkbesturen moeten kennis geven; en indien eenvan deze de overeenkomst niet na 1 Oct. 1881 wenscht te doen voortduren, zal hij daarvan vóór 1 Maart 188* aan den Kerkeraad der Nederduitsche Herv. gemeente moeten kennis geven. In dit laatste geval is de termijn van opzegging eene maand vroeger gesteld, omdat de Nederduitsche Hervormde Kerkeraad, indien sommigen zich na 2 jaren terugtrokken, met de alsdan overblijvenden waarschijnlijk niet op denzelfden voet zou kunnen voortgaan, en in dat geval nog den noodigen tijd moet hebben, om aan deze hiervan kennis te geven. Instructie voor de Commissie voor de onderteekening van de drie Formulieren van eenigheid. Door den kerkeraad is den 24 Mei 1883 besloten: dA. dat niemand van nu voortaan in zijne kerk in den H. Dienst des Woords zal worden bevestigd, dan die zioh bereid hebbe verklaard, om bij de aanvaarding zijner bediening ten overstaan van den kerkeraad de drie Formulieren van eenigheid (zijnde de Confessie, de Catechismus en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten), met betuiging van hartelijke instemming, te onderteekenen. »B. twee leden uit zijn midden, een predikant en een ouderling te committeeren, met last om: »1°. aan alle opzieners der gemeente de gelegenheid aan te bieden, van hunne hartelijke instemming met de drie Formulieren van eenigheid, als accoord van kerkelijke gemeenschap, te doen blijken; »2°. tot alle predikanten, die op een drietal in deze kerk genomineerd worden, de vraag te richten, of zij tot gelijke onderteekening bereid zijn; »3°. van het antwoord, hierop ingekomen, tijdig mededeeling te doen aan het kiescollege; »en 4°. aan herwaarts beroepen predikanten, alvorens zij bevestigd worden, gelegenheid tot onderteekening als sub 1°. aan te bieden.' Algemeen Reglement en Instructie VOOR DE Commissie tot hei bestuur over de kerkgebouwen enz. Art. 15 (blz. 7). Ter uitvoering van het bepaalde in de 2« alinea van dit artikel is in 1873 door gecommitteerden uit den Kerkeraad en uit de Kerkelijke Commissie de volgende regeling ontwórpen: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN voor den Kerkeraad en de Commissie tot het Bestuur over de Kerkgebouwen, enz , omtrent het afstaan van Kerkgebouwen tot tijdelijk gébruik voor bijzondere doeleinden, Art. 1. Indien de algemeene of bijzondere Kerkeraad voor zich de tijdelijke beschikking over een Kerkgebouw verlangt, buiten den tijd, voor de openbare godsdienstoefening bepaald, geeft hij daarvan tijdig kennis aan de Commissie tot het Bestuur enz. ten einde deze zorg drage dat het gebouw en het daaraan verbonden personeel tegen billijke schadeloosstelling ter beschikking zij. Art. 2. Indien genootschappen, vereenigingen, zedelijke lichamen of individueele personen het tijdeljjk gebruik wenschen van eenig Kerkgebouw tot bijzonder doel, buiten de uren voor de openbare godsdienstoefening bestemd, wenden zij zich tijdig met bepaalde opgave omtrent Kerkgebouw, tijd en doel van het gebruik tot den Voorzitter van de Commissie tot het Bestuur enz. De Commissie beoordeelt de aanvrage uitsluitend uit het oogpunt der aan hare zorg toevertrouwde belangen. Wanneer de Commissie (of in spoed vereisohende gevallen de Voorzitter) voor zich geene zwarigheid maakt, het gebouw tot het verlangde doel en voor den aangewezen tijd af te staan, vraagt zij daartoe de toestemming van den bijzonderen kerkeraad. Art. 3. Indien de aanvrage ten doel heeft het houden van bidstonden of andere openbare Vergaderingen van Bijbel- of Zendeling-Genootschappen; Kerkelijke of Godsdienstige bijeenkomsten; openbaar verslag, examen of prijsuitdeeling van Christelijke scholen; het houden van wijkcatechisatiën of Bijbellezingen; uitvoering van gewijde muziek door zangvereenigingen op het orgel tot een weldadig doel, beslist de huishoudelijke Commissie van den Kerkeraad, behoudens beroep der aanvragers op den Kerkeraad, in geval van afwijzing. In alle andere gevallen, hierboven niet vermeld, brengt zij de zaak ter beslissing in de vergadering van den bijzonderen Kerkeraad. Art. 4. Nadat de toostemming der huishoudelijke Commissie of van den Kerkeraad is bekomen, regelt de Commissie tot het Bestuur enz., de voorwaarde van het gebruik met de aanvragers. Zij zorgt dat de kosten van licht, van het door de Commissie tot Bestuur enz. aangewezen personeel en dergelijken, behoorlijk worden vergoed door de aanvragers; dat de goede orde in en om het Kerkgebouw worde gehandhaafd; dat in de Kerk niet worde gerookt; dat de waardigheid van het Kerkgebouw worde geëerbiedigd; dat geene toegangkaartjes of programma's of andere voorwerpen in de Kerk of voorportalen worden verkocht. Art. 5. Ingeval van verschil tusschen den bijzonderen Kerkeraad en de Commissie tot het Bestuur enz. over de uitlegging of toepassing van deze bepalingen, beslist de Algemeene Kerkeraad. Deze concept-bepalingen znn goedgekeurd door de Kerkelijke Commissie, den 13 Februari 18/3, en door d«n Kerkeraad, den 21 Februari d. a. v., maar niet goedgekeurd door den Algemeenen Kerkeraad, den 7 April d. a. v. Tïientengevolge hebben de hiertoe gecommitteerden in hun concept de volgende wijzigingen gemaakt: In Art. 1 zijn de woorden «tegen billgke schadeloosstelling" veranderd in: «gratis". In Art 4 is aan het slot bijgevoegd: «en in het algemeen, dat de waardigheid van het kerkgebouw worde geëerbiedigd", terwijl dan 3 regels vroeger de laatste 8 woorden wegvallen. En »Art. 5" is «Art. 6" geworden; terwijl een nieuw «Art. 5" is ingelascht, van dezen inhoud: «Indien de door den Kerkeraad of door de Commissie tot het bestuur' enz. gestelde voorwaarden door de aanvragers niet stipt worden nageleefd, kan des noods de toestemming voor het vervolg geweigerd of ingetrokken worden, behoudens beroep der aanvragers op den Algemeenen Kerkeraad'' Het alzoo gewijzigde ontwerp is goedgekeurd door de Kerkeljjke Commissie, den 9 October 1873, maar niet goedgekeurd door den [Bijzonderen] Kerkeraad, den '27 November 1873 en den 22 Januari 1874. Feitelijk echter, en b|j gebreke van eene nadere regeling, is er sinds dien tijd van weerszijden in den geest van die concept-bepalingen gehandeld. Art. 32 (blz. H). De in de noot bij dit artikel bedoelde bepalingen van 6 Juni 1831 luiden aldus: «De vereenigde Commissiën der Hervormde Nederduitsche gemeente, bestaande, «Van wege den [Bjjz.] Kerkeraad, uit de Heeren, enz. «En van wege de Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen enz. uit de Heeren, enz. «Te zamen vergaderd om te raadplegen over de vervulling van den post van oppasser of bediende van den Kerkeraad en de Classis, vaceerende door het overlijden van L. A. Scheij; «In aanmerking nemende, enz. «Hebben uit dien hoofde geoordeeld, enz. «En hebben besloten, ««Dat de vaceerende post van bediende van don Kerkeraad en de Classis, zooals dezelve door wijlen L. A. Scheij werd waargenomen, met 1 Juli aanstaande zal worden gecombineerd met dien van den koster der Nieuwe Kerk. Dat deszelfs Instructie als zoodanig door den Kerkeraad zal worden geamplieerd. »»Dat voor de vermeerderde werkzaamheden aan denzelven zal worden toegelegd uit de Gemeentekas twee honderd gulden 's jaars [later verhoogd]; dat ingeval deze zich voor dezelve van een Adsistent zou willen bedienen, zoodanig een door den Kerkeraad zal moeten worden geagreëerd en geapprobeerd. »»Dat door den koater aan gezegden adsistent niet minder dan / 150.— [later verhoogd] zal worden uitgekeerd. »»Dat desniettemin de koster zelf in persoon verantwoordelijk_ blijft voor de stipte waarneming en nauwkeurige uitvoering van alles wat in zijne instructie is bepaald." »En zal van dit Besluit eensluidende kennisgeving gedaan worden, zoo aan den Kerkeraad, als aan de Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen enz., met onderteekening van al de tegenwoordig geweest zijnde leden der vereenigde Commissiën, zooals geschiedt bij dezen. «Amsterdam, den 6 Juni 1831, > Van wege den Kerkeraad" » Van wege de Commissie tot de kerkgebouwen enz." (volgen de onder- (volgen de onder- teekeningen). teekeningen). »»Dat desniettemin de koster zelf in persoon verantwoordelijk_ blijft voor de stipte waarneming en nauwkeurige uitvoering van alles wat in zijne instructie is bepaald." »En zal van dit Besluit eensluidende kennisgeving gedaan worden, zoo aan den Kerkeraad, als aan de Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen enz., met onderteekening van al de tegenwoordig geweest zijnde leden der vereenigde Commissiën, zooals geschiedt bij dezen. «Amsterdam, den 6 Juni 1831, > Van wege den Kerkeraad" » Van wege de Commissie 91