CB 11741 DÉ NIEUWE GEEST EEN TIJDWOORD VOOR ONZE GEREFORMEERDE JONGE MENSCHEN EN HEN, DIE MET ZE MÉÉLEVEN DOOR H* BROUWER HMM V.D.M. TE HEEMSTEDE WED. G. VAN SOEST - 1919 — AMSTERDAM DE NIEUWE GEEST EEN TIJDWOORD VOOR ONZE GEREFORMEERDE JONGE MENSCHEN §P EN HEN, DIE MET ZE MEELEVEN DOOR H. BROUWER HMM V.D.M. TE HEEMSTEDE WED. G. VAN SOEST - 1919 - AMSTERDAM Dit tijdwoord, op enkele plaatsen in ons vaderland uitgesproken, was aanvankelijk niet bestemd voor de pers. Nu echter van verschillende zijden om publicatie verzocht werd, wil ik het niet in portefeuille houden. Rijkelijk zal ik me beloond achten, als dit eenvoudige woord er voor een klein deel aan meewerken mag, dat "wij ons in dezen ernstigen tijd ook ernstig gaan onderzoeken. Zij er waarheid naar binnen en naar buiten ! H. Brouwer H.Mzn. Heemstede, Maart 1919. In het eerste tiental jaren van onze jonge eeuw heeft men in pers en litteratuur, in referaat en redevoering dit twintigste jaarhonderdtal willen rubriceeren. De denkende geest wil gaarne voor elk groot tijdperk een opschrift uitzoeken, zoodat men het later, desgewenscht, in de antiquiteitenkast terug kan vinden met een sprekend etiket. En zoo meende men voor deze periode een waardigen titel te hebben gekozen, als men sprak over : de eeuw van het kind. Immers werden alom verhandelingen en boeken geschreven, voordrachten en lezingen gehouden over het kind en zijn opvoeding. Niet zelden verviel men daarbij in ietwat belachelijke overdrijving. De jonge wereldburger en -burgeres werden langzamerhand kleine majesteiten, verheven ten wereldtroon. Allen, vaders en moeders, onderwijzers en onderwijzeressen, en alles, zelfs staat en maatschappij, moesten zich naar de eischen van deri jeugdigen despoot conformeeren, en zich met oplettenden eerbied buigen voor de wenken en den wil van Koning Kind. Het ging naar veler opvatting minder om het inzicht der ouderen bij de opvoeding, dan wel om de verlangens en gevoelens der jongen. *t Was de heerschappij van 't kind, de onrijpe jeugd. Edoch de tijd gaat snel en tegenwoordig 'zijn er geen eeuwen noodig, die „met hurt tanden knagen", om iets te doen verouderen en veranderen. We hebben't beleefd, dat een dag geweldige ommekeer bracht. Wanneer we daarom naar 't midden van het tweede tiental jaren onzer eeuw zien, speuren we een ietwat verminderde belangstelling voor den koninklijken luister, die eertijds van de jongsten onder de menschen heette af te stralen. Men ging zich meer bezighouden met den leeftijd, die den kinderschoenen ontwassend, heenstreeft naar zelfstandigheid. Al hoorden we hier niet zoo van majesteiten spreken, toch kwam er ook nu weer een wedijver van geleerden en denkers, schrijvers en publicisten, redenaars en sprekers, om het licht te laten vallen op de rijpere jeugd. Zoodat, wie van rubriceeren houdt, nu weer met eenig recht een nieuw etiket nemen kan en met frissche, fleurige letters daarop schrijft : De Eeuw van de rijpere jeugd. Boeken over die „rijpere jeugd", over „de nieuwe opvoeding", bladen voor knapen en meisjes, jongelingen en jongedochters komen in schier verbijsterend getal op de markt. De periode van „Sturm und Drang", van heftige emoties en bange zielestormen vraagt en verkrijgt allerwege de aandacht. Niet te verwonderen is het dan ook, dat allerlei jeugdorganisatie meer naar voren treedt dan tot dusver en met opmerkzaamheid Wordt gadegeslagen. Bijzonder valt ons op, dat deze rijpere jeugd zulk een belangstelling wekt en onze beschouwing vraagt-in een allermerkwaardigsten tijd. Een tijd, waarin juist dat opkomend geslacht, voor zoover het ernstig de dingen neemt, geslingerd wordt door de massa vragen, die de wereld beroeren. Een tijd, waarin men over en voor en tot die jonge menschen spreekt en spreken moet over wat ieder schier bezig houdt, en wat ik als titel voor mijn onderwerp noemde : de nieuwe geest. Wanneer ik voor jonge menschen spreken ga over den nieuwen geest, ben ik mij bewust niet een gemakkelijk onderwerp gekozen te hebben. Aanspraak op volledigheid wil ik dan ook niet maken. En de groote cultuurproblemen of religieuse en kerkelijke vraagstukken even oplossen gaat boven mijn vermogen. Dat kan maar niet zoo even. Hoe hard de tijd ook roept, daar moet tijd over verloopen. Dat groeit meer dan het gemaakt wordt. Wat ik wil is dit : aan de jongeren toonen, dat ik iets van hunne moeiten meevoel en de ouden doen begrijpen, dat het "alles niet zoo eenvoudig is en glad loopt als zij vroeger wel eens dachten of althans voorgaven te denken. Allerminst nu. Dat zal het komen tot het : „Rust mijn ziel, uw God is Koning", dit eerst en alleen verkregen wordt, als onze ziel onrustig en beroerd is geweest en heeft leeren verlangen naar God, dien God, Die ook in de barnende stormen van onze tegenwoordige menschheid regeert door den Koning der koningen, Jezus Christus, Wien alle rnacht in hemel en op aarde geschonken is. Eenvoudig is het niet om den nieuwen geest te benoemen. In de laatste helft van de vorige eeuw kon men spreken over "den geest van het materialisme, dat alles verkilde, bevroor, entgoddelijkte en daardoor ten slotte in strijd kwam met het wezen van den mensch. Dat is voorbij : „De ziel heeft overwonnen" en die overwinning gaat voort en werkt door. Maar het warmer leven, dat opkwam, spreidt nu zooveel energie ten toon, dwingt naar voren en naar buiten op zooveel manieren, dat beperking vanzelf geboden is, als men zijn ritselingen, wilt ge, zijn forschen wind, ik zou haast zeggen, zijn onstuimigen orkaan, benaderen en bespreken wil. De nieuwe geest is voor mij een complex van stroomingen op geestes- en geestelijk gebied, die overal, zij 't al in dezen tijd niet voor het eerst, dan toch' in nieuweren vorm op allerlei terrein naar boven komen en volkerenwereld, maatschappij, staat en kerk, om maar niet meer te noemen, beroeren. Op enkele verschijnselen wil ik u wijzen. Niet het minst houdt allen bezig wat zich opdoet in den wereldstroom van het volkerenleven. Jaren heeft het in dien oceaan gewaaid en gespookt, zoodat de witgekopte, schuimende golven stegen tot niet meer fabelachtige huizenhoogte, 't Was als ware t één kooksel en brouwsel van hartstochten, driften, begeerten en lusten" in een reusachtigen heksenketel, die heel de wereld in zich borg. En nu de roode bloedgolven zijn gelegd, ziet alles er zoo desolaat uit, ligt 't zoo dooreengehutseld, dat men met wanhopigen blik op de uiteengeslagen stukken en scherven van 't volkerenleven te kijken staat, en verlegen vraagt : „Wat nu ?" De Russische beer, vroeger groote en logge kolos, is geveld. Nadat eerst zijn vijanden hem aan alle kanten hadden besprongen en gewond en weerloos in een hoek gedrongen, kwamen zijn eigen kinderen, om hem het hart uit het lijf te rukken. Nu liggen zijn ledematen uiteengescheurd, verspreid, en allerlei menschen vermaken zich met te trekken aan zijn haast bloedeloos vleesch. De Duitsche adelaar, die nog kort geleden de breede vlerken uitsloeg en steeg al hooger en hooger, met machtige wieken ontzaggelijke gebieden overvleugelde en vele volken verre beneden zich liet, is plots van duizelingwekkende hoogte neergeploft. Zijn vlerken werden afgezaagd. Een paal met ketting en ring houden hem vast in een groote getraliede kooi, die zijn overwinnaars hem maken zullen. Roerend is de tragiek van dezen koninklijken vogel onder de volken, nu zoo tam en van kracht beroofd, een schouwspel en aanfluiting van iedereen. En de dubbele monarchie der Habsburgers, die hij even wilde meedragen in zijn vluchten, is met hem neergestort, zoodat ze nu niet in tweeën, maar in veel meer stukken gebroken is en een hopeloozen aanblik biedt. De zieke Man, die in een stukske van Oost-Europa zich legerde onder 't schemerlicht van de Halve Maan, heeft zijn laatste krachten hier verspeeld en ligt krimpend in doodsangst neer, vervuld met de vrees, dat zijn schemerdonker in ons werelddeel geheel in 't zwarte duister zal ondergaan. Daartegenover kraait luidde de Gallische haan victorie, heft zijn borst hoog op, stapt met afgemeten en toch ook ternauwernood ingehouden tred op de overwonnenen toe, en pikt in hun vleesch gulzig en belust, zoodat de toeschouwer zich afvraagt, of hij zich niet eens doodpikken zou. Maar hij juicht het gekomen gouden zonnelicht toe : „Le jour de gloire est arrivé !" Met een zelfbewusten, over zichzelf tevreden glimlach op het welgedaan gelaat, bekijkt John Buil zich in den spiegel van dit wereldgebeuren. En hij meent, "dat hij met zijn neerbuigende ontferming voor de kinderen onder de volken, genaderd is meer dan ooit, nu immers de adelaar niet meer tartend klapwiekt, tot zijn : „Brittania rule the waves", dat geen ander hem nu mag ontzeggen. Terwijl eindelijk, om niet meer te noemen, broeder Jonathan uit 't verre Westen, op grond daarvan, dat hij de onverschilligheid voor de broeders in Europa heeft afgelegd en zoo broederlijk zich gedragen heeft in den grooten oorlog, verwacht, dat allen zich voor hem buigen, en, want dat is zijn doel, den wereldvrede uit zijn * hand aanvaarden. Ja, de laatste weet raad in dezen chaos. Hij heeft in idealisme allen overtroffen en wil nu bij monde van president Wilson den vrede op aarde aanbrengen op de volgende manier : „Welke waarborgen ook' noodzakelijk mogen blijken . ., de hoofdzaak is, den nieuwen geest, die zich^ geopenbaard heeft in het enthousiasme voor den strijd, te bewaren en om te smelten als onder den invloed van een nieuw gevoel van wereldzedelijkheid". Of om het anders te zeggen : in en door den wereldstorm moet de nieuwe geest voor het leven der volkeren zich richten naar den volkerenbond, zooals dan ook in het 14e punt van Wilsons program geschreven is : „Er moet een algemeene bond van volken worden gevormd, die bepaalde verplichtingen aangaat, welke beoogen wederzijdsche waarborgen te geven voor de territoriale onschendbaarheid van alle groote en kleine staten gelijkelijk". Die Wereldbond, zoo wil het de nieuwe geest uit het Westen, als een resonans op hetgeen ook reeds in Europa en ons vaderland kort voor den oorlog was gesproken, zal de volken zulk een plaats doen innemen, dat dergelijke gruwelen als de laatste jaren opleverden tot het verleden behooren, eh dat in altijddurenden vrede die volken zich vreedzaam ontwikkelen. Dat beteekent waarlijk wel een nieuwe lente en een nieuw geluid. En dat te meer waar zulk een Bond ten behoeve, met magische kracht het woord „democratie" in oorlogsjaren reeds vijanden tegen werd geslingerd. Geen keizerrijken™ den Russischen, zelfs niet in Duitschen zin, geen monarchen meer als vroeger, maar heel het volk deel aan de regeering, zoodat hoogstens cjonstitutioneele vorsten worden geduld, maar liefst elk land in een républiek omgesmeed wordt. Wie zoo de democratie niet wil is niet bij zijn tijd, kent den tijdgeest niet, staat met de voeten op verouderde instellingen, die door den geweldigen stroom yan het heden, verbrijzeld en weggespoeld worden. De nieuwe wereldzedelijkheid rekent meer met de eischen der praktijk en conformeert het recht niet naar oude » gebruiken, maar naar gloednieuwe wenschen. En zoo streeft men door den nieuwen geest heen naar het oude : Vrede op aarde ! Niet alleen de verhouding der volken onderling tast dus de geest van den tijd aan, maar gelijk we zagen ook de verhouding tot de enkele rêgeeringen. Natuurlijk zullen maatschappij en staat daarvan den verreikenden invloed ondervinden. Hier springt reeds dadelijk dus het belang in het oog voor onze . rijpere jeugd, die zich toelegt op het kennen en belijden van de beginselen van het Christendom te dezen opzichte. En dan zullen ze vreemd staan te zien. Want 't is waarlijk, niet een socialist, 't zij dan van de Wijnkopiaansche Tribune of het Schaperiaansche Volk, alleen, die aandringt op grondige veranderingen, in zekeren zin haast revolutionair van strekking. Het kapitalistische stelsel moet vallen, zoo wordt veel algemeener geoordeeld. Het kan niét goed wezen, dat men zich, hoe dan ook, verrijkt ten koste van anderen. Het kan zelfs niet Christelijk zijn, dat de een zich meer dan verzadigt, in weelde en overvloed baadt, zoolang er nog een ander is, die zonder zijn schuld, verstoken is van de noodigste voeding en zijn kroost in ellende en gebrek ziet opgroeien. Bijzonder scherp kwam dat uit in oorlogstijd, O.W.-ers en hamsteraars, die onder Christenen, ook Geref. Christenen zoo goed als niet-Christenen voorkwamen, hebben voordeden behaald, die den jammer der armen en kleine burgers te schriller deden uitkomen. De tusschenpersonen vooral, die er hun bedrijf van maakten de levensmiddelen van den producent naar den consument over te brengen, hebben zich van een zijde laten zien, die waarlijk niet met zulk een stand dwepen doet. Niet dat de nieuwe geest linea recta naar het socialisme wil in maatschappelijk opzicht, maar toch onder invloed van de laatste gebeurtenissen dringt men op verandering aan. En de richting, waarheen hij ons in de eerste plaats wijst en dringt, is organisatie. Daaraan ontkomen we op geenerlei wijzej En 't is dan ook begrijpelijk, dat men met het oog op ten vorige jare dreigende woelingen, ook onzerzijds heeft gevoeld, dat wij niet gereed waren, lang niet gereed. Dat wat anderen boven ons voor hadden, organisatie is.' Bij de vele en velerlei betoogingen tegen gewelddadige omkeering is gebleken, hoe sommige groepen medeburgers en burgeressen, beter, sterker, praktischer soms georganiseerd waren dan wij. En dat daarin ook voor den nieuwen geest op maatschappelijk terrein een niet te onderschatten kracht schuilt. Burgeressen, en al wil ik niet volledig zijn, toch heeft dit door associatie mij vanzelf gebracht naar een verschijnsel, dat door de heele wereld openbaar wordt, hl het denken over, en het spreken van het vraagstuk van de vrouw en hare plaats, b.v. in den at Zooveel invloed heeft die geest nu ook in onzen kring gehad ^ m.kort geleden ,n politieke bijeenkomst, twee leidslieden zich an t hamas ken ^ ^ ^ ^ volledig vrouwenbiecht te strijden. Wanneer daar door mannen aan wie onzenjpere jeugd veel verschuldigd is en zijn zal, reeds' -er kan gediscussieerd, of de vrouw in de politiek behoort 1 nog meer 2elfs d A y ^ ^ > heeft kunnen veroordeelen 't optreden van de vrouwen op het ter- Ger'J7 " Vr°egtr T gCzien Werden' blijkt, hoe ook onder Geref Christenen beseft wordt, dat wij niet langer ons buiten deze strooming houden kunnen. Nog sterker, de invloed der vrouw wordt ook meer dan dusver gevraagd op het erf, waarop men altijd zich ten onrechte beriep op het de vrouw zwijge in de gemeente" om haar geheel te ne geere. Men eischt de vrouw voor het diakenambt op en vraagt ^amtr"^^^ Dit voert mij naar het kerkelijk en godsdienstig leven, waarmee ik het eerste deel besluiten zal. Want ook hier is t niet als gisteren en eergisteren. Ja, hier met name, geldt voor ons Geref Christenen nauw toe te zien en scherp te luisteren. Want de nieuwe geest bracht ook hier rimpelingen aan de oppervlakte, die voor ons een bewijs moeten zijn dat er onder dat vlak heel wat aan t roeren ». Och, de tijd gelijkt h.er veel op de rijpere jeugd zelf. Enthousiast voor veel, voelend het minste strootje dat in den weg komt, heftig en bewegelijk gevoelig, en toch vragend naar zekerheid en rust De jongeren komen aan 't woord, gesteund door vele ouderen Een onstuimige wmd waait er, die veel ouds en eerbiedwaardigs' schijnt te willen omwerpen. Wat ié t nieuwe nu hierin? Ik bedoel niet, dat alles fonkelt van nieuwheid, wat men denkt en spreekt en doet, maar toch dat het ,n verband met cultuurproblemen en de crisis in t wereldleven meer naar voren komt. Men vraagt, als ik het goed zie, meer naar het materieele dan naar het formeele. O zeker, onze Geref. belijdenisschriften zijn een machtig bouwwerk, orsch van lijn en hecht van structuur. Maar ze zijn wat gaan gelijken op die deftige koopmanshuizen langs de grachten van onze hoofdstad, die nu hoe langer hoe meer gesloopt worden: hooge zalen, groote schilderstukken op de muren, geweldig zware balken, holle, marmeren gangen, een monumentale deur met groote koperen kettingen, maar waarin men zich toch zoo gezellig niet meer^ voelt als die langgestorven voorvaderen in den tijd huns Zoo worden de belijdenisschriften voor sommigen een steenen monument, vormelijk en koud, en daar is geen inhoud voor hen die bij ben past, dien ze aanvoelen kunnen. Daarom wat meer nadruk op materie en wat minder op dien vorm, die trouwens toch ook maar formuleering is. Men legt, alweer niet zonder verband, het accent onder de jongeren wel eens wat meer in het subject dan in het object. Natuurlijk, h„ die waarlijk niet over de dingen heenhuppelt, maar ze zelf w,l hebben, beduidt wat. Ze zijn er niet mee tevreden de dingen zoo maar van de ouderen aan te pakken. De tijd vraagtwat hebt gij persoonlijk? En daarom willen ze zelf weten zelf proeven en smaken, en liefst dan ook zelf uitmaken wat ze hebben aan en zien van de eeuwige Godsgedachten voor onzen tijd Ze nemen met zonder meer aan als ge zegt, die Bijbel is Gods Woord maar willen eens wat meer weten van die inspiratie-theorie, en hoe' ze aan de geloofszekerheid komen en hoever die zich uitbreidt want onze tijd legt hun talrijke moeielijkheden voor. Waartoe' ze zelf den vasten grond moeten vinden door veel worsteling heen, in denzelfden God, dien ook de vaderen dienden. Men vraagt en de nieuwe geest wordt ook hierin openbaar, haar meer mystiek en misschien, minder intellect, m elk geval, de nadruk valt wat meer op de eerste. Het hart hongert, de ziele dorst naar de werkelijkheid van gemeenschap met den Allerhoogste. Daar is, wat men noemt met het op dit terrein voor ons nieuwe woord, „ervaring" van de godsdienstige waarheden noodig. Wat men daarmee bedoelt is, zie ik het goed, al weer het meer innige, de binnenkant, iets als het heilsgeheim waarvan de dichter in Ps. 25 zingt. En daarmee moet, zoo eischt men, de prediking rekening houden, Voorts moeten de oogen van den zieleherder open staan voor de worstelingen van het hart met de vraagstukken van het sociale, oeconomische en cultuurleven en hij moet ter hulp hierover ontsteken het licht, dat hijzelf opgevahgen heeft door Gods Woord en Geest. Ja, en dan ook organisatie. Onze kerken moeten naar buiten. Geen isolement, geen afzondering. „Och waar blijft", zoo schreef me onlangs een van de jongeren, „een wereldfederatie van Gerér formeerden en een Wereldsynode van Geref. Kerken ?" Ziet, zoo kan er waarlijk van een nieuwen geest gesproken worden. En ook van sommigen onder ons kan hier gezegd wordèn bij al het zien naar en gaan langs deze stroomen van den nieuwen geest : Zij loopen en worden zoo moede Zij wand'len en worden zoo mat. Wat dan nu tot hen, tot onszelf te zeggen ? Opdat er rust kome van binnen, die zich ook naar buiten meedeelt. Laat ik mijn oordeel mogen geven in tweeërlei opzicht. En dan wil ik eerst'spreken over Éflpi „Waardeering van dezen nieuwen geest . IL Wanneer na dagen van zomerzonnewarmte, de aarde gloeit en de lucht trilt van hitte, wanneer damp na damp door den gloed der hemelkoningin uit den bodem is getrokken, is reiniging van de lucht noodig om mensch en dier en plant weer frisch te doen ademen. Dan zendt God zijn donderslagen en flitsen zijn bliksems door het ruim. Wie zou niet vreezen als de God der eere dondert, wie buigt niet in eerbiedenis 't hoofd, als zijn vuur de aarde verlicht ? Ja, en soms treft die bliksem een beest op het veld of een man op het land en doodt ze, of zet een huis in lichte laaie. Maar zouden we daarom de luchtzuivering willen missen, die een weldaad is voor 't gansche land? God spreekt tot ons in den tijd, in dezen tijd ook. Hij spreekt tot ons ook in den nieuwen geest. En wij vreezen en wij huiveren, wanneer we vele groote dingen hooren. En.helaas door dien geest vallen er ook offers, gaan er van ons heen, zijn er die Gods dienst verlaten. Wat moeten we nu doen ? Ons in den kelder opsluiten, zooals de bevreesde voor het onweer ? Maar dan bruischt het leven, langs ons heen en we kunnen nfet mee. Neen, laten we Gods'stem ook hierin hooren ! Het gaat niet aan om met een breed en hoog gebaar alles maar weg te schuiven, alles te veroordeelen, alles te brandmerken als wereldser, of tenminste anti-Gereformeerd, niet Calv.n.stisch. Wat het onweer van den tijd ook zuivert, ons zou het dan niet gereformeerd hebben en dat willen .we toch zijn. Neen, alle moderniteit is niet uit den booze. Wat is er mijne vr. van ons standpunt tegen, dat ér zou komen een bond van volkeren, van alle vrije volken ? Dat behoeft waarlijk geen Babel te zijn. Dat is waarlijk geen u.ttarting van den hemel Echt hemeltergend, Godverzakend was de krijg, die achter ons ligt. Daar ,s veel bloed vergoten, dat schreit om wraak ; daar is veel rouw, die met aanklachten komt voor den Troon, geschraagd door recht en gerechtigheid ; daar is veel in ellende gedompeld, dat — van menschelijk standpunt bezien — gespaard had kunnen blijven. De oorlog is een gruwel. En zelfs, wie een verdedigingsoorlog handhaven wil, bedenke zich tienmaal eer hij het zwaard uit de schede haalt en trachte eerst op andere wijze recht te verkrijgen. En als nu de idealist Wilson meent te kunnen voorkomen het geweld van volk tegen volk, dan kan de Christen niet anders doen dan toejuichen dit bedoelen. Mocht dat ideaal worden verwezenlijkt, dan zouden wij zeker de eersten moeten zijn, om onzen God te danken voor dat reinigingsproces. Al verliest niemand onzer uit het oog, dat in* het hart des menschen de strijd geboren wordt, en zoolang dat hart niet is vernieuwd, dus ook naar buiten de oorlog blijft en in het volkerenleven volkomen vrede tot de vrome wenschen behoort, wier vervulling hier niet ligt, is er toch zeker een vrome wensch en er voor te arbeiden, treffelijk. Niemand belijdt misschien zoo helder als wij, dat we van onzen persoon, hier de volmaaktheid niet grijpen zullen, maar toch streven we voort onder den «klem van het woord, van onzen Heiland : „Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk Uw vader, Die in de hemelen is, volmaakt is . En wat betreft de ware democratie, mij dunkt, het politiek verleden van de A.R. en C.H. partijen wijst er wel op, dat zij reeds voorlang gevoelden, de juistheid, die er in ligt, dat ze ook al weer in hun Heilige Schrift geen wetsartikelen vonden voor de verhouding tusschen de standen en de invloed op de regeering des lands, maar toch wel als de geest des Bijbels in dezen erkenden, dat nooit van onderdrukking sprake mag zijn/Het koninkrijk Gods is geen aristocratische of democratische heerschappij, daar is de zuivere monarchie, want God alleen is daar koning met absolute wetgevende en uitvoerende macht, maar hier op aarde, is de Chris- ten niet afhankelijk van dezen of dien vorm van regeering, mits hij een geordende vorm zij. De Geref. Christen buigt zich voor de van God verordende machten, maar hij is dan ook voorzichtig in zijn beslissing : al of niet door God verordineerd, i y,s. 1 Daar wordt door den nieuwen geest zeker ook een aanval ondernomen op de kapitalistische maatschappij. Geld, kapitaal is met alles en mag niet alles wezen. Zij heeft onze wereld gevoerd menigwerf in dienst van den. Mammon. Zij heeft in ons eigen vaderland, ons volk jarenlang onder dien vreeselijken god doen zuchten, zoodat de dienaren des Heeren met heiligen toorn de banbliksems over die slavernij hebben geslingerd. Is nu ons Calvinisme alleen te beleven in zulk een maatschappij ? Zijn onze heilige beginselen alléén op te volgen, zoolang zij bestaat ? Och arme, als we daarvan afhankelijk waren, moesten we het maar opbergen. Dan zou het waar zijn, dat het de bewaarder is van den brandkast, de safe voor het kapitaal. Jammerlijk zijn zij er aan toe, die alleen in deze maatschappij voor de eere Gods kunnen arbeiden, terwijl toch ook deze constellatie maar tijdelijk is. Zij, die maatschappij van heden, is er niet steeds geweest en zal er lang niet altijd zijn. Ze is zelfs waarlijk de beste niet. Wij kunnen ook onder andere toestanden, zelfs in distributietijd, Christenen zijn, hoe moeilijk dat ook bleek, hoevelen er toen ook gevallen zijn. En om op staatkundig terrein over te stappen, met den tijdgeest naast ons : Is het waar, dat de vrouw niet mag geroepen worden tot het kiezen van de volksvertegenwoordiging ? Is dat een beginsel ? Is dat eisch Gods ? Direct óf indirect ? Als dat inderdaad zoo is, laten we dan consequent zijn. Dan ook nooit ter stembus. Dan er alles voor overgehad, want beginselen mogen, moeten offers vragen. Maar immers, geven we al toe, dat wanneer nu eenmaal anderen gaan, wanneer tegenstandsters van God en Zijn dienst in machten zullen optrekken, dan moeten onze vrouwen, oude en jonge, alle ook ? Ziet, hoe de praktijk ons dan in eens het beginsel op zij doet schuiven. Dan, als we er schade bij zouden moeten lijden, strijken we de vlag, werpen we lading over boord. Wat zooeven voor ons zwart was, wordt nu wit. Brengt dit onze jonge menschen niet in verwarring ? Neen, als we maar eerlijk zijn, als we maar den moed hebben, om te durven zeggen : Van vrouwenkiesrecht hangt waarlijk onze levensen wereldbeschouwing niet af, In 't algemeen rust ze niet op een zeker politiek stelsel. En wanneer door den nieuwen geest ook onze vrouwen geroepen worden om invloed te oefenen op de regeering des .lands, dan zullen ze optrekken met ons mannen, ter eere Gods, ook op staatkundig erf. Ik denk aan de jongeren, aan de rijpere jeugd. Hen beroert ook de nieuwe geest op religieus en kerkelijk terrein. Waar doet hij trouwens zijn adem niet gevoelen ? Zelfs de modernen ondergaan zijn invloed, en met onverholen blijdschap zien we, hoe in dat kamp gesproken wordt over zonde-bewustzijn en verlossingsbehoefte. Zeker, dat is ons zondebewustzijn niet, t is nog niet een grijpen van Jezus Christus, Gods Zoon, geopenbaard in het vleesch, om ons met God te verzoenen uit vrije gunst. Maar wie zal niet reeds beginnen te waardeeren, dit eerste sprankje van een nieuw leven en een nieuwen tijd, ook onder hen. En voorts, om nu bij onszelf te blijven, wij hebben op prijs te stellen, dat jongeren en ouderen weer eens wat meer op den inhoud dan op den vorm gaan letten. O wie, die als geestelijke leidsman optreedt en zielen moet hoeden, bemerkt niet met droef- heid, hoevelen onder ons wel hebben woorden, termen bij ons bekend en dierbaar, maar geen raad weten met wat die termen bedoelen, die woorden inhouden. Daar is veel napraterij. En dat brengt toch niet tot God, en dat is toch niet het van-Christus-zijn. Hoe zullen we God ooit genoeg danken, dat Hij zich geopenbaard heeft als de God des Verbonds, de God der geslachten ; en onzen Heiland, dat Hij den H. Doop ons 'gaf, dien we op grond van dat genadeverbond aan onze kleine kinderkens toedienen? Maar o, niet minder waar is toch, en dat ook hierop weer eens nadruk valt is te waardeeren, wat onze Catechismus zegt als antwoord op het troostverlangen : Dat ik, ik het eigendom van Christus ben. Persoonlijk geloof is noodig. Tusschen mijn Zaligmaker en mij, moet zich spannen die kloppende levensader, waardoor Hij is het hart van mijn hart, de kracht van mijn kracht ; het leven van mijn leven. En daarmee komt aan het woord de mystiek. Het ondervinden van wat God in Christus door Zijn Geest voor mij is. Dan is Golgotha maar niet het werelddrama waar ik met duizenden kijk, maar een gebeuren ook voor mijn ziel, van waardij ook voor mijn persoonlijk leven en mijn relatie tot den Allerhoogste. Waar die mystiek gezocht wordt, valt toch te waardeeren. En dan in den vorm van dezen tijd. Is het geen levensbewijs, als men voortwerken wil aan onze schoone belijdenissen, en vernieuwen wil in onze liturgie, wat niet meer klopt op het leven dat God ons te leven geeft. Daarom is er waardeering van den nieuwen geest. Zoo hebben we ook de rijpere jeugd voor te gaan, opdat ze eens waarlijk in den nieuwen tijd in maatschappij, in staat, in kerk haar taak aant gnjpe en naar de mate harer gaven mee arbeide. En onze jongeren hebben te verstaan, dat onze vorming hun geen waterhoofden wil maken, maar menschen Gods. Geen betweters, vormendienaars, maar echte, stoere Calvinisten in den rechten zin. En wanneer daarom door den nieuwen geest er verwarring gekomen is, als het schijnt, dat ons jonge geslacht door dien geest gedrenkt, onvast is, laat ons allen dragen, laat ons waardeeren, wat te waardeeren Ls, mits grondtoon blijve : niet de mode om nu eens mee te doen aan allerlei critiek, maar het zielsverlangen, dat uitbreekt in het lied van den ouden dag, en dat ons kinderen van den nieuwen tijd uit het hart moge wellen : t Hijgend hert, der jacht ontkomen, Schreeuwt niet sterker naar 't genot Van de frissche waterstroomen, Dan mijn ziel verlangt naar God. Ja, mijn ziel dorst naar den Heer ; God des levens, ach wanneer Zal ik naad'ren voor Uw oogen, In Uw huis, Uw naam verhoogen ? III. Door de woorden van oprechte waardeering voor veel in de stroomingen, die van een nieuwen geest getuigen, mag nu echter geen critiek achterwege blijven. Want misschien denkt menigeen, 't zij verlicht, 't zij bezwaard: Gaan wij dan maar met alles mee ? Hebben wij den nieuwen geest, zonder meer, binnen te laten, zoodat hij heersche in onze wereld, in ons land, in onze kerk, in onze personen ? Dan kunnen onze jongeren in hun vereenigingen niet meer enthousiast getuigen : Ons wenkt het beeld der vaad'ren, Dat kloek en vroom geslacht! ? Toen ik u het beeld van het onweer gaf, sprak ik over den man en het beest, die er door gedood werden, het huis, dat er door in vlam gezet werd. Wel, zoo zullen er ook hier vallen als offers van den nieuwen geest. Allereerst zullen vallen uit onze gelederen die hun huis bouwden op een zandgrond. Die kunnen tegen deze stormen niet. Ook de menschen met een van buiten geleerd lesje, zonder meer. t Leven vraagt wat anders. Uw God vraagt meer. Wie ook met staande blijven, 't zijn zulken, die 't zoo aardig vinden om met het nieuwe mee te doen, omdat het nieuw is, die o, zoo gaarne afbreken, maar niets hebben om op te bouwen, die nu nooit eens een woord van waardeering hebben voor het oude, en daarom niet voortbouwen, maar klare revolutie willen. Die menschen, die 't o zoo duf vinden in onze Geref. Kerken en och, dan maar zeulen naar deze of die beroemdheid daarbuiten, zonder te speuren naar 't waarachtig geestelijk element, dat zeker niet minder bij ons gevonden wordt, die 't niet om het waarachtig heil van ons Calvinisme is te doen. Die „ik weet niet hoe, en ik weet niet wat". Die zich eerst eens onderzoeken moeten of ze Ps. 42 waarlijk wel mogen en kunnen meezingen, zonder onwaar te zijn. Christus heeft ook eens gesproken van een nieuwen geest. Leest er eens over in Lukas 11 : 24—26, Is van dien sterkeren geest uit den afgrond ook niets te bespeuren in den nieuwen geest van onze eeuw ? O, daar zijn er, die afvallen, indien God ze niet behoedt, met, al hun ernst en al hun ideaal. Om ons tegenover hen vrij te maken, zeg ik, dat natuurlijk de geest uit den afgrond tracht er van te halen,, wat er van te halen valt, en wellicht sterker dan ooit, omdat hij schooner en schitterender schijnt, teruggekomen is. Als men, wat met goed is, sloopt en dan maar juicht en vlagt, bekranst en feest en er gebeurt niet meer, dan wordt 't rijk Gods niet gebouwd en 't Christendom, niet beleefd. Dan wordt — en ik kom weer op de teekenen van den nieuwen geest — de volkerenbond een monster, dat vloek over de aarde brengt en de gerechtigheid van Gods koninkrijk tegenstaat. En waarlijk, wanneer we de berichten der overwinnaars in den wereldkamp hooren, dan schijnt het daarheen te gaan. Dan verwoesten ze met eigen hand, de schoone idealen, waarvoor ze heetten te strijden. Dan heerscht weer het recht van de sterkste, en voor den ouden, ongezonden toestand, is een nog erger stand van zaken gekomen. Dan hebben ze Gods les niet verstaan — en gevolg daarvan, kan niet anders wezen dan erger verval, een grooter chaos in t volkerenleven. Wanneer men niet scherp toeziet, dan wordt de nieuwe geest bezwadderd met het glibberige venijn van anarchie, die onder het mom van democratie, haar helsche bedoelingen uitwerkt. Dan wordt het land met geregeerd door allen, maar alleen door de laagste klasse, en zucht men onder proletariërs-heerschappij waar bovenal anarchie is ten opzichte van religie en moraliteit. Dan worden de ervaringen van het arme Rusland algemeen. De booze geest heeft een zevental andere geesten meegenornen en 't wordt een hel. Dan, als wij ons niet houden aan Gods scheppingsordinantie, die man en vrouw wel in zekeren zin gelijkwaardig, maar andersoortig noemt, steekt het feminisme den kop op, en wordt het teere, mooie, de adel van de vrouw weggenomen. En een gedegenereerde vrouwenwereld is een van de grootste rampen, die onze aarde zou kunnen treffen. En niet minder op het terrein onzer kerken en in t algemeen van het Christendom brengt ook de nieuwe geest gevaren mee, waardoor, naast warme waardeering, ook scherpe afwijzing moet gehoord. Wordt onder den nadruk op het materieele, het formeele verwaarloosd, dan zeker, zullen die lastige en onvolmaakte belijdenisschriften verdwijnen, maar dan is het tegelijk met onze kerk in haar zichtbare openbaring gedaan. Zoodra ze belijdende kerk af wordt, zoodra ze die sterke fundamenten verlaat, vervalt zé m een religieus liefhebberijtje, waar ieder kan doen wat goed is, in zijn eigen oogen. Wie geen formuleering van de waarheid wil, die hoort bij ons niet. Wanneer de klemtoon op 't subjectieve, 'het onderwerpelïjke meebrengt, dat men wat 't eerste voor. ons is, 't objectieve veronachtzaamd, dan ontneemt men ons onze Heilige Schrift onze Bijbel, ons Woord van God. Zeker, dan kan men van leven praten, dan kan men den mond, vol hebben over Christus, maar Vis niet Jiet leven, 't is niet de Christus der Schriften. Als Satan ons den Bijbel afnemen kan, als de kenbron voor geloof en leven, wat zal hij dan juichen. Want dan zijn we verloren. En zoo verder. Men roept om mystiek ; alles goed en wel. Maar als we vergeten dat klassieke woord uit het Joh' evangelie : „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen" — en dit kennen sluit toch zeker ook het verstand, en niet 't minst in — dan zullen we vervallen in die fout van menigeen, dien de historie ons voor oogen houdt : begonnen in den geest, eindigend in het vleesch. Het isolement moge opgeheven worden, in zoover het bekrompenheid worden zou, aan de andere zijde dreigt — en ook dat blijkt in onze dagen niet denkbeeldig-verwatering en doorvloeiing, en komt het opheffen van de antithese, o niet van Kuijper, maar van Christus : „Wie met mij niet is, die is tegen mij, en wie met mij «iet vergadert, die verstrooit". ' Die kan misschien — en dat terecht naar den nieuwen geest — organiseeren, maar verliest zichzelf, zijn persoonlijkheid, en gaat onder. Want ook nu, en juist nu, snellen we haastiger heen naar den tijd van den Anti-Christ, die reeds vooraf in de groote cultuuren wereldproblemen zijn invloed tracht te doen uitgaan. 0, daarom Jongeren, werkt individueel en in uw organisatie, om in den nieuwen geest te bewaren het pand u toebetrouwd. Geen revolutie, waar dan ook, maar altijd 't Evangelie. Dat is een kracht Gods voor heden en toekomst. Want voor en in alle ding hebben arm en rijk, man en vrouw, oud en jong, behoefte aan één ding : Vergeving van zonden. En die is er alleen in Christus bloed. Die Christus leve in U en in mij. Dan zijn en worden we onder alles, kinderen Gods ! En onze rijpere jeugd, zal dat évangelie grijpend, uit deze crisis te voorschijn komen in den nieuwen geest, met de oude waarheid voor kerk en staat en maatschappij. Dan kunnen we waarlijk belijden en bidden met en voor onze jongeren, 0, Gij der Vaad'ren sterkte, Gij zijt ook onze God. Die oudtijds wond'ren werkte Die nog bestiert ons lot. Bevestig ons den zegen, Aan 't nakroost toegezeid, Bewaar ons voor de wegen Waarop de zonde vleit! UITGAVEN VAN WED. G VAN SOEST, AMSTERDAM. Het Eeuwgetij der Kerkhervorming» door 1 Mr. D. P. D. Fabius \. . . . ^0 . . ƒ 2.25 'f „ 'n Keurig exposé, waarmee zeker, bij de weinige bekendheid met Groen's betëekenis ook voor de Kerk bij de jongere generatie, geen over- "tff| bodig werk is verricht." De Heraut. Kerkelijk Leven, door Mr. D. P. D. Fabius. . ƒ 2.25 „ . . .. . Lezing van dit werk verdiept de kennis der historie, verfrischt het bewustzijn omtrent dé noodzakelijkheid van voortgaande reformatie, doet : weer inleven in den strijd, die tegen het instituut van 1816 gevoerd werd en wordt, en stevigt eéri . gezond kerkelijk leven, MMt- •Bibliothecarissen, schaft dit boek aan voor 1 uw Jongelingsvereenigingert." : Gereformeerd Jongelingsblad. De Ministerraad in het Nederlandsche Staatsrecht, door Mr. H. Dooyeweerd Hzn.432 pg. ƒ 4.50 | Een belangrijke dissertatie, in dé pers door deskundigen met groote waardèerihg beoordeeld. Een Viertal Leerredenen, door Ds. K. Havinga, laatst predikant te Hattem, met Voorwoord door Ds. C. H. Nolke ffc? ƒ 0.7f Christelijke Vakorganisatie Eisch, door W. Wattel ƒ 0.15 „Deze brochure bevat mooi materiaal om de noodzakelijkheid der Chr. Organisatie aan te toonen". ,t Het Bondsorgaan.