HB 00327 CRISIS IN ZUID-AFRIKA DOOR Dr. a. kuyper. * Uit de ,,Revue des deux Mondes" vertaald DOOR c. k. elout. eerste druk. BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen PRETORIA. HÖVEKER & WORMSER. 1900. DE CRISIS IN ZUID-AFRIKA DOOR Dr. a. kuyper. Uit de „Revue des deux Mondes' vertaald DOOR c. k. el o ut. EERSTE DRUK. BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen PRETORIA. HÖVEKER & WORMSER. 1900. DE CRISIS IN ZUID-AFRIKA. De negentiende eeuw loopt ten einde. Wat luidde haar in? Een belofte van vrijheid. Een roep om recht. Aanvankelijk voldeed zij aan veler verwachting. Daar werd menige boei geslaakt, menige hervorming ingevoerd. Dat zij thans, wegschemerend weldra in 't verleden, haast in haar laatste ure, besmet moest worden met een geweldenaarskrijg, dien niets rechtvaardigen kanl En toch, wat schoone droomen had de Haagsche Conferentie den volken voorgetooverd die gebukt gaan onder de wassende vracht der militaire lasten 1 In 't vervolg zou arbitrage, zonder eenig geweld van wapenen, de twisten tusschen de Staten slechten en ziet nu hoe Engeland — Engeland dat in den Haag als een van de ijverigsten er om kampte — bij 't eerste krijgsgeluid hardnekkig de arbitrage wegduwt en het ding niet meer wil kennen 1 Weer heeft een Kerstnacht.de blijde boodschap verkondigd: „Vrede op aarde!" — tot onder de inboorlingen die opgingen naar de nederige bedehuizen van onze missionarissen.. .. en ziet nu hoe, in stomme verbazing, die wilden staren naar een moordbedrijf tusschen Christenen, om te zien wie 't eindelijk winnen zal, de Christen van Euroop, of die van Afrika 1 Altijd had Engeland zich groot gevoeld als kampioen van de onafhankelijkheid der zwakke en verdrukte volken en ziet nu hoe, daarginds, grijsaards van 70 jaar en hun kleinzonen van 14 van alle kanten naar de rotsen moeten snellen om uit te zien naar 't Engel*^ dat oprnkt tegen ^ ™ £'£££ Diar U een tege„ heTTand vln^Burké en Pitt, tegen het land dat weleer Zoo prat 81 Maakt T schouwspel niet wanhopig ? Zou er een kink injfcn vooruitgang komen? Zullen wij, in de eeuw die voor ons s op onze schreden teruggaan? I. AU men van dezen noodlottigen krijg de oorzaken goed wil begrijpen en den oorsprong ervan wil kennen, dan moe geschiedenis ^ ee„, Holland Tweemaal hee t m *JP ^ „oloaisatie; „aar gepoogd om ui koloniën zijn den Amerika in .6,8, -t- Engelschen ,». handen ^ ^ ^ ^ ^ ^ Nicholson deed ,n igo6 hetzdfde met de Kaap, tijdens T'et 'oH7tu-schen Frankrijk en Engeland. Holland moest daar den oorlog tu.scn Amerikaansche Kolonie afstaan het de zwakkere part, was, z.jn ^^0 bij het verdrag van Breda, (1667) en zijn jv y het verdrag van Londen (j, ^ ^ ^ Kaap zou „ehben T .T:Lh • dat hebben de nasporingen van Professor verkocht, is va , Ki«.Vf»n • '^Prinsen minister „eeres getoond. Jrnst ^ zi"aag mogelijk TfS - Z om\ Prinsen benrs te spekken - maar om bestem Uarlpinns te stellen voor het afstaan den Koning van Zweden schadeloos versterkingen tegen van Guadeloupe. En voor het bouwen van versterk,nge !) Werken van de Maatschappij van Letterkunde, iS96- 97, P- 69- Frankrijk op de Noordgrens van dat land i). Ook de Kolonisten begrepen het zóó. De booswillige voorstelling van een speculatieve overdracht werd hun eerst later ingeblazen. Ten tijde van den afstand waren allen er nog van overtuigd dat het Britsche rijk het moederland ér toe had gedwongen. En toen een Prins van Oranje in Mei 1838 de Kaap bezocht, werd hij door zijn voormalige landgenooten met uitbundige geestdrift toegejuicht. Engeland zag in het bezetten van de Kaap in 1806 geen quaestie van recht, maar wel datgene wat de heer Chamberlain later zou noemen: paramountcy. Daar het zijn rijke koloniën in Amerika had verloren en daar het de behoefte gevoelde om de veroveringen te consolideeren welke de befaamde Hastings in Oost-Indië had gemaakt, vond het de verkrijging van een maritiem station aan de Kaap dringend noodig. Kapitein Robert Percival — een instrument vermoedelijk van de Engelsche regeering 2) — die op een verkenningstocht in 1803 aan de Kaap was, aarzelde niet om te verklaren: »Het bezetten van de Kaapsche havens zou inderdaad haast voldoende zijn om al onze vijanden in onze macht te brengen « 3). Maar noch in Amerika noch aan de Kaap heeft Engeland de genegenheid weten te winnen van zijn nieuwe onderdanen van Hollandsche afkomst. Elke poging tot fusie van de twee elementen is afgestuit op de vasthoudendheid van het Nederlandsche ras. Heden ten dage nog, na twee eeuwen, is in Amerika de animositeit van degenen die van Hollandschen oorsprong zijn, even levendig gebleven als toen. In de Metropolitan Club te New-York heb ik hen zóó hooren toornen tegen de onrechtvaardigheden en gewelddaden van Engeland als men noch in Natal noch te Pretoria ooit heeft 1) Additioneel-artikel van het verdrag van Londen, i°, 2° en 30. Lagemans, Recueil des Iraités, enz., Den Haag, 1858, D. I., p. 34—38. 2) Dezelfde kapitein bezocht op dezelfde wijze Ceylon dat, evenals de Kaap, destijds een Hollandsche kolonie was en waarop Engeland aasde. Zijn rapport over Ceylon draagt een overeenkomstigen titel: Account of Ceylon. 3) Account of the Cape, p. 330. Hij voegt er bij : „Deze overwegingen aangaande een groot deel van ons gebied zijn op zichzelf, afgescheiden van alle andere, zeker voldoende om een poging tot bezetting van de Kaap te rechtvaardigen," (p. 394). gedaan. Hoewel ze tegenwoordig zelfs geen heugenis meer hebben aan hun moedertaal, zoeken ze toch overal aansluiting in hun vereenigingen, Holland Societies genaamd. Hun Hollandsche oorsprong is hun als 't ware een adellijke titel waarop zij trotsch zijn. In den grooten vrijheidsoorlog hebben zij met hun bloed getuigd van hun afkeer van al wat Engelsch is. En nu heeft men van den beginne af hetzelfde aan de Kaap gezien i). Kapitein Percival zelf heeft dat in 1803 moeten getuigen: »De Engelschen zullen verbaasd zijn over den afkeer en zelfs den haat dien de Hollanders jegens ons schijnen te voeden« 2). Het was de terugslag van den naijver der twee groote zeemogendheden uit de XVIIIe eeuw, van een worsteling waarin Holland is verwonnen. De wrok tegen het > perfide Albion« was nergens dieper in den volksgeest geworteld dan in de Nederlanden, en Engeland had dat gevoel nog aangescherpt door de hooghartige wijze waarop het onophoudelijk het Vae victis! op Holland had toegepast. [> Dutch« en »doublé Dutch < hebben nog steeds in Engeland, voor den gemeenen man, een kwaden klank. Zekerlijk heeft de] tijd] veelj van die antipathieën tusschen twee volken verzacht; niet weinigen in ^Holland zelfs beschuldigt men van anglomanie. En ook anderzijds heeft een geschiedschrijver als Rogers, in zijn] History of Holland, ruiterlijk erkend niet slechts dat Engeland aan Holland een goed deel van zijn beschaving dankt, maar ook dat Engeland die kostbare diensten kwalijk heeft vergolden. 3) Toen de Kaap door Engeland werd bezet, waren de betrekkingen nog zeer gespannen; Theal, de vermaarde geschiedschrijver van de Kaap, aarzelt niet om te zeggen dat de Hollandsche kolonisten de Engelschen beschouwden »als veel meer aanmatigend dan alle andere stervelingen, onverzadiglijk in jacht op rijkdom, zonder eerbied voor de rechten van anderen en alles beschouwend met oogen, bewaasd door t nationaal voor- 1) Chase, History of South-Africa, p. 349* 2) Percival, p. 305. 3) In een verzameling: The Story of the nations, op de laatste bladzijde. oordeelf i). Trouwens, de afkeer was niet eenzijdig. Kapitein Percival vertelt ons dat, »in de oogen der Engelschen, de kolonisten een onmaatschappelijk, ongastvrij en lomp slag menschen waren, wier daden altijd werden beheerscht door berekening en eigenbelang.« 2) Aan beide zijden werd er zeker overdreven, maar in elk geval blijkt hieruit dat de twee elementen die in 't vervolg genoodzaakt zouden zijn om naast elkaar te leven, daar ginds, weinig geschikt waren voor een innige samensmelting. Inderdaad verschilt het Engelsche volkskarakter in den grond met het Hollandsche. Zij hebben beide onmiskenbare deugden, maar tot overeenstemming zijn ze volstrekt niet te brengen. In al wat het goede voorkomen betreft en de krachtige, spontane daad, de breede opvatting en de mechanische organisatie, zijn de Engelschen ontegensprekelijk de meerderen. Die penning vindt echter haar keerzijde in hun voorliefde voor de show, in hun onbekwaamheid om juist waar te nemen en in hun neiging om de organisatie-idée te verwarren met het streven om alles en iedereen te verengelschen. De Hollander daarentegen, die minder gesteld is op vertoon, is te traag in het uitwerken van zijn plannen, hij laat maar begaan, laat de indrukken op zich inwerken en stelt zich langen tijd tevreden met het aandachtig gadeslaan van wat er gebeurt. Maar zoodra zijn sluimerende energie ontwaakte, heeft hij steeds een onwrikbare volharding en vasthoudendheid getoond. Noch de Spanjaarden in de XVIe eeuw, noch de Engelschen aan de Kaap hebben ooit dien aard van latente energie begrepen. Daar ze 's winters in die smalle beekjes slechts wat stil, bevroren water hadden gezien, konden ze zich geen denkbeeld vormen van den vervaarlijken stroom welke in 't voorjaar bij smeltende sneeuw over die oevers zou bruisen. Zoodat dan ook weldra na het bezetten van de Kaap in 1814 de zaken misliepen tusschen de kolonisten en hun nieuwe heerschers. Vooral de boeren aan de noordgrens wilden zich niet schikken naar den nieuwen trant. Een van hen, Bezuidenhout 1) South-Africa, p. 116. 2) Account of the Cape, p. 223. genaamd, weerstond geheel alleen een compagnie soldaten. Hij werd op staanden voet neergeschoten. Zijn vrouw, het geweer in de hand, zwoer hem te zullen wreken. Er brak een oproer uit. De kleine troep weerspannigen, in 't nauw gedreven door een driewerf sterkere militaire macht, werd gevangen genomen en gevonnist. Vijf van hen werden veroordeeld tot den strop en de anderen werden gedwongen om het voltrekken van het vonnis bij te wonen. Den 9^ Maart 1815 werd de galg opgericht op een heuvel, ten aanschouwe van een menigte kolonisten met hun vrouwen en kinderen. Weldra bengelden de vijf veroordeelden naast elkaar aan éénen balk. Reeds waren zij bewusteloos, toen, door hun last, de balk brak. De vijf lichamen lagen ter aarde, de gesmoorde adem herleefde en de menigte, die hierin den vinger Gods meende te zien, barstte in luide kreten los en smeekte den Engelschen rechter om gena. Doch deze, een streng en onvermurwbaar man, bleef onverbiddelijk. 1 en tweeden male werden de veroordeelden opgehangen en nogmaals moesten zij den doodsangst doorstaan, nog ijselijker thans. De omstanders gaven die plaats den naam van Slachtcysnck en zelts Engelsche schrijvers erkennen dat nimmer de heugenis aan die afschuwelijke executie uit den geest der Hollandsche boeren is verdwenen. Reinember Amojubci! was de oorlogskreet van Schotlands elegante grtnadiers. Maar het wraakgeroep der verontwaardigde Boeren is, heel een eeuw lang, gebleven: Denk aan Slachtersnek ! II. Toch moet men zich de Boeren niet geheel identiek met de Hollanders voorstellen. Reeds in Januari 1659 landde aan de Kaap een aantal Fransche Hugenoten, ongeveer 300, weldra gevolgd door 17 gezinnen uit Piemont 1). In 1827 hebben zich 380 Duitschers aan de Kaap gevestigd en na den Krim-oorlog hebben 2000 Duitschers van het \ reemden- 1) Chase, Hütory of South-Africa, p. 108. Zij vertrokken van Texel aan boord van de Lange Maaiken en drie andere schepen. Chase geeft de volgende officieele lijst van familienamen: Anthonarde, Avis; - Basson, Bastions, Beaumont, Benezat, Botha, legioen uitgestrekte hoeven in de Kaapkolonie verkregen i). Ook een tamelijk groot aantal Schotten zelfs heeft zich door huwelijken met de Boeren vermengd. Om bij benadering de tegenwoordige verhouding van de verschillende elementen te kunnen weten, heb ik den Gezant Dr. Muller, consul-generaal van den Vrijstaat in den Haag, verzocht om de kiezerslijsten van zijn land te willen nagaan. Zoodoende is geconstateerd kunnen worden dat 68 pCt. van de namen Hollandsch was, 12 pCt. Fransch, 12,5 pCt. Schotsch, 3,5 pCt. Duitsch en 3,5 pCt. Scandinavisch, Italiaansch, enz. De twee groote generaals Joubert en Cronjé zijn van Fransche afkomst, president Kruger en staats-secretaris Reitz van Duitsche. Daaruit blijkt dus dat, hoewel het Hollandsche element zoo sterk in de meerderheid is, dat het de andere heeft opgeslokt (tenminste wat de taal betreft), de invloed van de andere naties op deze samengestelde en veelsoortige volksgroep lang niet onbeteekenend is 2). Zij, die men onder de Boeren »Afrikaanders" noemt, onderscheiden zich door deze kleine eigenaardigheid, dat zij zich meer toeschietelijk betoonen ten opzichte van de Engelsche beschaving, doch juist met de bedoeling om de Boeren van Engelschen landaard er toe te brengen dat zij gemeene zaak met Briet, Bruet; — Camper, Cellier, Corbonne, Corban, Claudon, Cordier, Carpenant, Couteau, Couvret, Crogne ; — Dailleau, Debuze, Debeurier, Du Plessy, Decabrière, Delporte, Deporte, Deruel, Dumont, Dupré, Du Toit, Durant, Dubuisson; — Extreux; — Fracba, Fourie, Floret, Fraichaise, Furet; — Gauche, Grillon, Gardiol, Gounay, Goviand, •Grange; — Hugot; — Jacob, Joubert, Jourdan ; — Lanoy, Laporte, Laupretois, Le Clair, Le Clercq, Lefebvre, Le Grand, Lecrivent, Lombard, Longue; — Maniel, Martinel, Mesnard, Madan, Malan; — Nice, Norman, Nortie ; — Passeman, Péron, Pinnares, Prévot, Pelanchon; — Rassimus, Retief, Rousse, Resne; — Savoye (Jacques), Sellier; — Terreblanclie, Terrier, Tenayment, Terront; — Valette, Vaudray, Vanas, Valtre, Verbat, Villons, Viviers, Vyol, Villion, Vivet, Viton, Vitroux, Verdette, Verdeaux, Vyton. — Uit deze lijst blijkt dat de familie Joubert tot de Hugenoten behoorde. 1) Purvis en Biggs. South. Africa, p. 65. 2) Het verdient echter opmerking dat vele personen met Fransche namen reeds Hollanders waren toen zij aan de Kaap kwamen en dat zij, die inderdaad nog Franschen waren, bijna allen ongehuwd aankwamen en later met Hollandsche vrouwen trouwden. In de Fransche namen komt de afstamming dus lang niet zuiver uit. Zie Du Plessis, Uit de Geschiedenis van de Zuid-Afrikaansche Republiek en van de AfriJzaanders, p 231 en 233. — (Noot van den Vertaler). hen maken tegen het moederland in Europa, zooals men dat ook in Amerika heeft gezien. De eigenlijke Boeren daarentegen vreezen van het indringen der Engelsche gewoonten een verzwakken van hun volkskarakter. Maar in de ure des gevaars heeft het bloed zich nooit verloochend ; de Afrikaanders hebben hun broeders van over de Oranje-rivier en de Vaal steeds gerugsteund. Men zou verkeerd doen door, afgaande op den naam, de Boeren op één lijn te stellen met onze landbouwers, met de Engelsche Farmers of zelfs met de Seltlers van Amerika. Zij vormen veeleer een volk van veroveraars, dat zich genesteld heeft tusschen de Hottentotten en de Bantoes evenals de Normandiërs in de XIe eeuw zich gevestigd hebben onder de Angel-Saksers. Handenarbeid verrichten zij niet; zij verzorgen hun grond (soms 2000 a 3000 H.A. in oppervlak), waarop zij paarden fokken en vee, maar overigens is hun hoofdbezigheid de jacht, zelfs die op wilde beesten. Het zijn stoute ruiters en ze oefenen zich vlijtig in den wapenhandel. Zonder een verfijnde beschaving te bezitten, munten zij toch uit door die natuurlijke scherpzinnigheid die te allen tijde een kenmerk is geweest van de baanbrekende volken bij hun intrede in de wereldgeschiedenis. Vandaar hun ^ucht tot onafhankelijkheid en hun onverzadigbare dorst naar maatschappelijke en politieke vrijheid. Hun rug is te recht om zich licht te buigen onder eenig juk, welk ook. Nergens bestaat een public life dat meer ontwikkeld en meer algemeen is verspreid. De Boeren zijn politici en militairen bij uitnemendheid. Zij hebben allen hun krant die ze niet slechts i lezen maar bestudeeren. Hun organisatie is volstrekt democratisch. Ze kiezen zelf hun president, hun magistraten, hun rechters en zelfs hun officieren [veldkornelten en commandanten). Hoewel ze elke militaire tucht in den geest van onze Europeesche legers missen, strijden ze met volmaakte eendracht en samenwerking; elk is zijn eigen officier en werkt naar zijn eigen oordeel mede tot het doel dat de kornet hem aanwijst. Hun godsdienst, Calvinistisch in merg en been, is de ziel van dit vrije bestaan en maakt er één geheel mee uit. Vooral het Oude Verbond heeft hen doordrongen van het besef der hooge waarde welke een vurig geloof heeft voor de vastigheid en de kracht des volks. Zoo openen zij dan ook hun krijgsraad met gebed en zingen de psalmen Davids op het oorlogspad, dus weder oproepend de krijgsgewoonten van Gustaaf-Adolf, van de Hugenoten en van Cromwell. Wat den godsdienst betreft is de besliste voorliefde voor het protestantisme zeker niet verwonderlijk bij deze afstammelingen van Geuzen en Hugenoten, doch het is niet juist dat zij daarom de Roomsch-Katholieken zouden uitsluiten van alle staatsambten. De Gezant Dr. Leyds heeft mij vele namen opgegeven van Katholieken die op 't oogenblik ambtenaren zijn van de Zuid-Afrikaansche Republiek i) en toen de Engelschen, in 1814, de Kaap in bezit namen, vonden zij er een Katholiek priester, dien de Boeren daar gedoogden maar dien de Engelschen volijverig verjoegen. 2) Hun zedelijkheid staat boven alle verdenking. Verbintenissen met negerinnen, die te allen tijde de geesel en de schande van koloniseerende naties zijn geweest, zijn onder hen ten eenenmale onbekend. Hun huwelijksleven is zeer kuisch en door het alcoholisme zijn ze nooit verleid. Hun vruchtbaarheid grenst dan ook aan het ongelooflijke. Gezinnen met vijftien kinderen zijn niet heel zeldzaam; tien is het gemiddelde aantal. Voeg daarbij dat hun levensduur dien van de Russen nabij komt en gij zult begrijpen hoe het komt dat hun aantal in waarlijk verbazende mate toeneemt. Kapitein Percival vond in 1804 slechts 60 OOO Boeren 3). In 1822 waren er al 111451. In 1866 telde alleen in de Kaap reeds de blanke bevolking 187439 zielen 4). Tegenwoordig is het aantal personen van Europeesche afkomst (volgens de telling van 1891) 376957 in de Kaap 5), 285 270 in Transvaal 6), 77716 in den Vrijstaat 7) en 44415 in Natal, hetgeen een totaal maakt van 1) Zooals men weet heeft trouwens president Kruger den 2oen Augustus 1899 nog een wijziging voorgesteld van Artikel 31 van de Grondwet. 2) Theal „South Africap. 139. 3) Waarvan 15000 ruiters of gewapenden. Account of the Cape, p. 273. 4) Chase, p. III van het eerste Aanhangsel. 5) The Argus Annual, p. 400. Statesmans Yearbook, 1899, p. 184. Het Handboek, p. 223, geeft het getal 337 000. 6) Staatsalmanak, p. 36. 7) Verslag van den heer Aubert, in den Moniteur officiel du Commerce, 1898^.97. 745 581 zielen. Daarbij moet men nog voegen de blanken van Betsjoeanaland, van Griqualand-West, van Humpata en vooral een tamelijk groot aantal dat er sinds 1891 bij is gekomen. Wanneer men rekent naar de toeneming gedurende het voorafgaande decennium 1), dan zou de jaarlijksche vermeerdering 2,6 pCt. bedragen, zoodat het getal 900 000 weldra zal zijn bereikt. In dat getal zijn de Boeren begrepen voor 520000 zielen, de andere naties te zamen voor 380000. In elk geval is voor de Boeren de toeneming van 60000 in 1804 tot meer dan een half millioen zonder twijfel buitengewoon. 2) Dit wordt nog interessanter door de omstandigheid dat de Boeren een groote vruchtbaarheid beschouwen als een zegen van den Heere en dat de vrouw-moeder — zonder schijn of schaduw van feminisme — een onbetwist overwicht bezit op het familieleven en zelfs op de maatschappelijke instellingen. Vrij van alle zucht tot weelde, wijden de Boerenvrouwen zich haast uitsluitend aan haar echtgenooten en haar kinderen. Ze zijn moedig en sterk. Zonder onvrouwelijk te zijn, weten zij toch, als 't noodig is, met het geweer om te gaan en paard te rijden even goed als de mannen. De vurigheid van haar vaderlandsliefde is niet zelden feller dan die van haar mannen en toen in October de oorlog uitbrak waren zij het die, wanneer de vader aarzelde of weigerde, bij haar jongens van 14 en 13 jaar den onweerstaanbaren drang ten strijde wekten, 't Is waar, de Engelschen hebben, op weinige uitzonderingen na, 3) steeds van die Boeren verteld dat zij, »een treurig beeld van luiheid en van domheid leveren" en dat hun vrouwen 1) Cape Argus, p. 4.00—403. 2) In 1891 waren van de gansche bevolking van de Kaap (blanken en zwarten), 1527244 zielen sterk, 1472000 in Afrika geboren, 27689 in Engeland, 6648 in Schotland, 4186 in Ierland, 6549 in Duitschland, 899 in Rusland, 866 in Holland, 696 in Skandinavië, 354 in Frankrijk en 343 in Denemarken. Official Hanabook p. 234. 3) Ik noem, buiten de groep van Gladstone, de namen van Froude, van Sir George Grey, van Selous, van Gordon Cunning, van J. C. Millner en van H. A. Bryce. Zie Grey, holds up the Boer as a model of the civil and communal spirit. Purvis en Biggs, p. 55. — Froude zegt: „Minder domme menschen zijn er op de wereld niet." „IVo people on earth were less stupidp. 115. „een traag en slaperig leven leiden." Maar de Boeren hebben altijd op die betichtingen geantwoord: „Mijnheer, gij kent de Kaap niet" i), — en de droeve ervaring welke de Engelschen hebben opgedaan bij de Modderrivier en bij Colenso maakt het hun moeilijk om die uitspraak te weerleggen. Nu zelfs, na meer dan tachtig jaren, kennen zij de Kaap nog evenmin als zij de Boeren kennen; dat hebben hun nederlagen bewezen. De Engelschen begrijpen alleen wat hun gelijkt en trachten daarom heel de wereld naar hun eigen type te vervormen. Maar de Boeren verzetten zich hardnekkig en zijn koppig genoeg om liever zichzelf te willen blijven. III. Elke schrandere regeering die zich op veroverd land gaat vestigen, moet alle mogelijke moeite doen om de gevoeligheden en de gewoonten van haar nieuwe onderdanen te ontzien. Te dien einde moet zij elke al te plotselinge verandering in de politieke en maatschappelijke organisatie vermijden, ze moet haar bestaan zoo min mogelijk doen voelen en zich uitsloven om den indruk te maken dat alles loopt als onder de oude regeering. Hoogstens kan ze zich vergewissen van de klachten der bevolking onder het vorige bestuur en al haar best doen om haar nieuwe onderdanen voor zich te winnen door afdoende verbeteringen. Engeland meer dan eenig ander rijk, had die les van staatsmanswijsheid moeten gedenken. Immers, het kon niet onbekend zijn met de diepte der klove welke het te dempen kreeg onder die Kolonisten van een naijverig land. Het deed niets van dat alles. Integendeel, hooghartig en zelfgenoegzaam, sterk in het besef van zijn onbetwiste macht, krenkte en kwetste het van den aanvang af de Boeren in hun godsdienst, in hun eergevoel en in hun belangen, en wel op een haast sarrende wijze. Purvis heeft het ronduit erkend: »De geschiedenis van de Engelsche heerschappij in Zuid-Afrika is een aaneenschakeling van fouten en onhandig- i) Percival, p. 205, 217, 255. heden, voortgevloeid uit de vooroordeelen en de onwetendheid van onze regeering i)". En Froude, in zijn Lectures, aarzelt niet om te zeggen : „Wij zijn eenvoudig bezig om te oogsten, wat zestig jaren dwalens hebben gezaaid" 2). In hun onbekwaamheid om juist op te merken, namen de Engelschen zichzelven als punt van uitgang; door zoo gauw mogelijk de oude kolonisten te verengelschen meenden zij hun een buitengewone weldaad te bewijzen. Reeds den ien Januari i8?5> elf jaar na de offïcieele bezetting van de Kaap, werd een besluit uitgevaardigd waarbij, te beginnen met 1828, den Kolonisten het gebruik van hun moedertaal in de rechtzaal en in het po itieke leven werd ontzegd. Geen maatregel was te bedenken die meer kwaad bloed moest zetten. Met één slag werden de Boeren uitgesloten van de jury's en van de gemeentebesturen. Zij waren in 't vervolg voor het ambt van rechters onverkiesbaar, zij zagen zich aangewezen op den bijstand van Engelsche advocaten en het vertalen van de stukken zoowel als het gebruik van tolken bracht aanzienlijke kosten mede. Men voelde zich als een banneling in zijn eigen land, verstoken van elke deelneming aan het openbare leven. Zelfs toen in 1852 het parlement werd ingesteld heeft men hetzelfde stelsel behouden; het besluit van 3 April hield in: »Alle debatten zullen in het Engelsch worden gevoerd.» Eerst in 1882 werd door artikel 2 van de wet van 25 Mei het gebruik van het Hollandsch den Kolonisten weer toegestaan 3). Bij die eerste kwetsuur kwamen weldra tal van andere. Een Engelsche zendeling, Dr. Van der Kemp, bracht in Downingstreet tegen de Boeren de beschuldiging in van hun slaven te hebben mishandeld, ze te hebben gepijnigd en er verscheidene te hebben vermoord. Ja zelfs zou de vrouw van een der Boeren een neger in kokend water levend hebben verbrand. De Minister van Koloniën gelastte een onderzoek. Een rondgaand hof trok het gansche land door. Meer dan duizend getuigen werden gehoord en 1) P. 6. 2) P. 4- 3) Voor de rechtzaal eerst in 1884. Zie wet van 25 Juli No. 21, art. I. vijftig Boeren werden onder de meest onteerende beschuldigingen gedagvaard. En na heel die opschudding zagen zich de rechters den 9en Maart 1886 genoodzaakt alle beschuldigden van moord of marteling vrij te spreken. Wat den neger betreft, die levend heette te zijn verbrand, werd bewezen dat zijn meesteres, op een keer dat hij met half bevroren voeten thuis kwam, hem alleen een te warm voetbad had gemengd. Zonder twijfel gaf die algemeene vrijspraak den Boeren een schoone genoegdoening, maar daarmede was de verbittering niet weg te nemen welke zulk een vernedering voor hun slaven had gewekt. Toen kwam, in 1834, de afschaffing van de slavernij. Er waren 40000 slaven aan de Kaap die een gemiddelde waarde hadden van iooo gulden per hoofd. Zij vormden voor de meeste kolonisten het hoofdbestanddeel van hun klein bezit. Het Londensche parlement, dat schadeloosstelling had beloofd, zou dus 40,000,000 gulden hebben moeten betalen. Het gaf echter slechts een en een kwart millioen pond sterling, betaalbaar niet aan de Kaap, maar te Londen, welke laatste bepaling de Boeren dwong om hun vorderingen voor het derde van de nominale waarde te verkoopen aan Engelsche agenten. Zoo kwam het dat een kleine Boer, die twaalf slaven hield, slechts 2300 gulden schadevergoeding kreeg in plaats van 12,000 en dus een klinkend verlies leed van bijna 10,000 gulden. Verstoken van de noodige middelen om werkkracht te huren, zagen de Boeren zich genoodzaakt om het grootste deel van hun gronden te verlaten, terwijl de vrijgemaakte slaven, die van honger stierven, huu toevlucht namen tot landlooperij, waarbij ze het vee van de kolonisten stalen en hen aanrandden tot vlak voor hun deur. Vooral de weduwen hadden veel te lijden en moesten vaak alles in den steek laten om bij haar verwanten te vluchten. De politie, te gering in aantal, was onmachtig om, vooral in de grensdistricten, die gewelddaden tegen te gaan, zoodat de toestand onhoudbaar werd. Daarbij kwam dat, op aanstichting van de zendelingen en van de Londensche Clapham Sect 1), alle hoven en magistraten partij trokken vóór de inboorlingen en tegen de Boeren, 1) Chase, p. 335. waardoor weldra de oude verhoudingen werden omgekeerd en de Boeren gebrutaliseerd werden door de negers, zonder dat zij, vernederd voor hun vroegere slaven, boe of ba durfden te zeggen. Maar het kwam dan ook weldra tot het uiterste. In de jaren van 1835 tot 1838 brak de crisis uit, die Exodus, welke in de geschiedenis bekend staat als de groote trek. Bij duizenden maakten de Boerengezinnen zich op om dat Egypteland met zijn pharaónische plagen te verlaten en zich in de groote woestijn te begeven. Liever omkomen in den strijd met Kaffers en wilde beesten dan langer zulk een laagheid te dulden! Zij spanden de ossen voor hun wagens, waarop zij alles, hun Bijbel onder den bok, laadden wat draagbaar was, daalden af in Natal en beklommen de hoogvlakten van de Oranje-rivier. Enkelen zelfs trokken reeds over de Vaal. In hun ontmoetingen met de Zoeloes van Tchaka, onder Dingaan, en van Moselekatse, werden ze zwaar geteisterd. En overal vonden zij, achter den vijand, den Engelschen zendeling als raadsman en leidsman. Maar ze voelden zich vrij; ze vochten met een stormkracht en een moed, een Iliade waard, en na ongehoorde offers konden ze eindelijk hun drie kleine republieken stichten: in Natal, aan de oevers van de Oranje-rivier en over de Vaal. Toen was het dat Engeland de ernstige fout beging om hen op te eischen als Britsche onderdanen. Men kent de oude Engelsche theorie dat de aard van het subject to the Queen onaantastbaar is : Nemo exuere polest patriam. Er werden troepen geland te Durban en anderen beklommen de hoogvlakte van de Oranje¬ rivier. In Juli 1847 werden de Boeren bij Durban verslagen, den 2Qen Augustus 1848 bij Boomplaats, benoorden de Oranje-rivier, en in weerwil van hun verzet werden de Sovereignty of the OrangeRiver be -vens Natal bij proclamatie ingelijfd in het Britsche Rijk. Zoo heeft Engeland die onversaagde kolonisten tot wanhoop weten te drijven. Voor hun slaven had Engeland hen vernederd, hen blootgesteld aan gevaarlijke aanrandingen en hen als het ware verjaagd van het erf hunner vaderen. Toen, in stede van op te staan, hadden zij zich, hun vrouwen en hun kinderen, blootgesteld aan al de verschrikkingen van een Exodus en aan al de gruwelen van een ongelijken strijd met de inboorlingen. En thans, nu ze de vruchten zouden gaan plukken van hun lijden, sprong de Pharao, zooaM zij hem noemden, op hen af om in naam van een internationalen rechtsregel, dien Engeland zelf sedert 1870 wel heeft moeten opgeven, hen weer te dwingen onder het driewerf gevloekte juk van Britsche oppermacht. Die toestand kon niet lang duren. De inboorlingen maakten er een eind aan door de Engelschen te bestoken tot in de Kaapkolonie. Er kwamen andere, meer verlichte staatslieden in Downing-street. De gouverneur van de Kaap, Sir Harry Smith, erkende zelf de noodzakelijkheid om de agressieve politiek te staken. Een nieuw tijdperk brak aan. Natal zou een Engelsche Kolonie blijven, maar van de Oranje-rivier en de Vaal zou men de handen aftrekken. En zoo werd de onafhankelijkheid van Transvaal erkend bij de Zandrivier-conventie van 17 Januari 1852 en die van den Vrijstaat bij de conventie van Bloemfontein, den 22en Februari 1854. Waren de beginselen van recht en billijkheid, welke uit die twee verdragen spreken, maar blijven voorzitten in de raadkamer van Downing-street! Engeland zou zich trouwe en erkentelijke bondgenooten hebben verworven en heel de wereld zou het hebben toegejuicht. De heer Brandt, president van den Vrijstaat, heeft het onomwonden uitgesproken: „Uw vrienden en bondgenooten, dat willen wij zijn, maar uw onderdanen — nooit" 1). Ongelukkig heeft Engeland dat niet gewild. Die verdragen zijn beide geschonden: dat van Bloemfontein door den gerechtelijken diefstal van Kimberley, dat van de Zandrivier door de plompe annexatie van 1877. IV. Maar het zou onbillijk zijn om niet te erkennen dat, in dit tijdperk, de beweegredenen van de Engelschen bij hun optreden tegen de Boeren nog van moreelen aard waren. Hoewel nationale eerzucht reeds in 't spel was, viel er nog niets te bemerken van dat grove egoïsme, van dat buitgierige materialisme, dat den heer 1) Froude, p. 43. Chamberlain tot apostel heeft. Hoewel de Engelschen zich weinig bekommerden om de ware rechten van hun voormalige koloniale onderdanen, lieten ze er zich althans wat op voorstaan dat zij de rechten — zoo zij meenden — van de inboorlingen verdedigden. De meesten van hen, christenen zoowel als deïsten, bedrogen door de onbetrouwbare verslagen van hun zendelingen en misleid door de sentimenteele sympathie voor den primitieven mensch welke toen in de mode was, waren er van overtuigd dat de Boeren de inboorlingen mishandelden en dat Engeland de goddelijke roeping had om deze laatsten te beschermen. Het was in den tijd van de Aborigines protection Societies, welke Edmond Burke zoo welsprekend heeft gegispt. Het liberalisme van het eind der vorige eeuw, weinig ingenomen met den moreelen, socialen en politieken staat van de menschheid uit die dagen, had gemeend zijn ideaal te moeten zoeken, niet in den beschaafden mensch, maar in den natuurmensch, wiens simpel, zwervend bestaan werd opgeschilderd tot idylle. Vrijdag van Robinson Crusoë was de held der gesprekken en elke verdrukking van de wilden van over de zee leek majesteitsschennis jegens de menschheid. Daarom deed iedereen zich voor als beschermer en weldoener van den inboorling, zoowel op staatkundig gebied — de deïsten met hun Aborigines Societies — als op godsdienstig terrein — de christenen, met hun Missionary Societies. En nu schonk het bezetten van de Kaap hun de eerste gunstige gelegenheid om hun denkbeelden te verwezenlijken. De Hottentot — dat was wèl het f natuurkind dat ze vereerden. En juist daardoor moest de Boer, die dat natuurkind in slavernij hield, hun toeschijnen als de gezworen vijand van het menschelijk geslacht. f Dat die meening niet gerechtvaardigd was, is iets wat de Engelschen zei ven thans erkennen. Theal vertelt ons dat »de inboorlingen van Zuid-Afrika wilden zijn van de laagste soort, de meest weerzinwekkende die er bestaan voor Europeesche oogen en zoo vuil en lui dat dit alle beschrijving te boven gaat." Meedoogenloos vermoordden zij de Bosjesmannen — om op hun beurt door dezen te worden vermoord. En beide soorten werden telkens en telkens weer overvallen door de Bantoes. Daar de Boeren, te midden van die wilde horden, zeer gering in aantal waren, moesten zij wel bedacht zijn op de veiligheid van hun gezinnen en daartoe hadden zij een stelsel van slavernij ingevoerd dat inderdaad een navolging was van het stelsel dat de Engelschen in hun Amerikaansche koloniën in toepassing brachten, doch een navolging in zeer verzachten vorm. »Allen die in staat zijn om er over te oordeelen, zegt Theal, zijn het er over eens dat nergens de slavernij zóó weinig hard is" i). » Even vóór de vrijmaking," schrijft Froude, »waren er geen slaven die zoo weinig reden tot klagen hadden als die van de Hollanders aan de Kaap" 2). En zelfs Kapitein Percival, de groote belasteraar van de Boeren, schreef in 1804: »Erkend moet worden dat over 't algemeen de slaven humaan worden behandeld (well treated)" 3). Maar te Londen had men nu eenmaal de hebbelijkheid — het is Froude weer die spreekt — om den inboorlingen alle mogelijke deugden en den Boeren alle mogelijke ongerechtigheden toe te schrijven 4). Ook Purvis ziet zich genoodzaakt om te constateeren dat »de regeering haar goedertierenheid jegens de slaven te ver dreef, terwijl dezen de rechten van de kolonisten met voeten traden." 5) Zelfs Colenso, de groote bisschop van Natal, gaf in 1880, toen hij zijn oordeel in loco had geverifieerd, in een brief aan Sir F. W. Chasson den Boeren dit getuigschrift, dat verdient te worden bewaard: »Naar mijn overtuiging hebben wij de Boeren onwaardig behandeld, terwijl zij daarentegen zich bewonderenswaardig hebben gehouden, geleid door de wijsheid van hun hoofden en alles in 't werk stellend om bloedstorting te voorkomen. En wat hun gedrag betreft ten opzichte van de inboorlingen, hebben de Boeren nooit zoo iets monsterlijks gedaan als wij, toen wij, in de grotten van Indomo, honderden vrouwen en kinderen met dynamiet in de lucht deden springen 1" 6) 1) Theal, p. i, 4, 181. 2) P. 11. 3) p- 283. 4) P. 15-' 5) P- 8- 6) The life of John William Colenso, II, p. 533 en 519. — Nog onlangs heeft, in het Wiesbadener Tageblatt, graaf de Marillac verzekerd dat in 1873, toen hij aan 2 Ik zal niet ontkennen dat de Boeren soms te streng waren en dat ze nu en dan te ver zijn gegaan, maar het blijft een vaststaand feit dat het groote proces, gelijk men gezien heeft, hen heeft schoongewasschen. En in elk geval wordt al wat men den Boeren ten laste kan leggen verre overtroffen door hetgeen de kolonisten van Engelschen oorsprong zich in dergelijke omstandigheden veroorloofden. Het pleidooi van Harriet Beecher Stowe, voor de slaven van Amerika tegen de meesters van Engelsche afkomst, is nog niet vergeten. Colenso herinnert ons aan de ioooo Zoeloes die de Engelschen hebben gedood in één van de vele gevechten welke zij telkens met de Kaffers wisten uit te lokken. De manier waarop zij de afgezanten van Lobengulahebben behandeld blijft een schande voor de CJiartered Company. Wat de lyddietbommen en de dumdum-kogels in den jongsten veroveringskrijg in Soedan hebben uitgericht, doet de haren te berge rijzen. En de biograaf van Colenso toont uit officieele stukken aan dat, in de oorlogen met de Indianen van Amerika, generaal Jeffrey Armherst niet heeft geschroomd om Kolonel Bouquet te gelasten dat dekens aan hen zouden worden uitgereikt die gedrenkt waren met pokkensmetstof en dat doggen op hen zouden worden afgericht. Zijn eigen woorden waren: „Gij zult goed doen wanneer gij tracht om de pokken onder de Indianen te verspreiden door middel van dekens, met smetstof gedrenkt, zoo ook wanneer gij elke andere methode gebruikt die u geschikt mocht lijken om dit verachtelijke ras uit te roeien, bij voorbeeld door bloedhonden op hen af te richten" i).. Het is onnoodig te zeggen dat ik die monsterachtigheden niet toeschrijf aan het Engelsche volkskarakter. Ik ben er van overtuigd dat er te Londen geen mensch is met een warm hart die dergelijke dingen niet veroordeelt en verafschuwt. Maar wat ik wel durf te beweren, is, dat met zulke zwarte bladzijden in hun de Kaap was, een Engelsch ambtenaar die tusschen 1875 en 1S80 had deelgenomen in den oorlog van de Engelschen tegen de Gaika-stammen, hem verhaalde dat een kolonel last had gegeven to take the caf lives t'o the rear, hetgeen beteekende dat alle Kaffergevangenen achter een heuvel moesten worden gefusilleerd. 1) De originalia van deze brieven bevinden zich in het British Museum, onder de Bouquet Papers, no. 21, 634. geschiedenis, de Engelschen niet genoeg hebben gedacht aan de vergelijking van den balk en den splinter, alvorens in der tijd op te treden als aanklagers van de Boeren. En zeer belangrijk is het dat Engelsche zendelingen als van der Kemp, Philips en Read, die onvermoeibaar waren in het aanblazen van de anti-Boerenbevveging, die in hun methodistische heftigheid het Calvinisme der Boeren huichelarij noemden en die niet ophielden om de Kaapsche regeering en de inboorlingen tegen hen op te zetten, in Boerenkringen nooit bijster gezien zijn geweest. Al te vaak gedroegen deze zendelingen op de Engelsche stations zich veeleer als politieke padvinders dan als boden van den Christus en het stelsel dat zij poogden toe te passen, het Glenelg-system, heeft jammerlijk schipbreuk geleden i). De Boeren wisten dan ook wel dat ze geen erger vijanden hadden dan die heeren in 't zwart en deden alle mogelijke moeite om ze op een afstand te houden. Sentimenteel zijn de Boeren niet; ze zijn practisch van aard. Ze hebben begrepen dat die Hottentotten en die Bantoes tot een lager ras behoorden en dat het eenvoudig dwaasheid zou zijn om hen in het gezin, in het maatschappelijk verkeer en in de politiek als de gelijken van de blanken te behandelen. Zij hebben bovendien het gevaar ingezien van zondige geslachtsrelaties en om hun zonen voor die ramp te bewaren hebben zij hun het denkbeeld ingeprent dat de lichamelijke gemeenschap met een kaffermeisje een soort van bloedschande zou zijn. Doch overigens is hun verhouding tot hun Kaffers geweest als die van ouders tot hun kinderen; zij hebben hen aan den arbeid gewend, zij hebben hun zeden verzacht en gij zult in Zuid-Afrika geen mensch vinden die zoo goed met de inboorlingen weet om te gaan als zulk een Boerenpatriarch. Noch in den Vrijstaat, noch in Transvaal wordt de minste moeite veroorzaakt door de aanwezigheid van inboorlingen op de hoeven en het meest overtuigende bewijs van de uitstekende verhouding tusschen de Boeren en hen is wel het feit dat er zelfs thans, nu de gansche mannelijke bevolking de grens over is, en er zich met de Kaffers op die uitgestrekte en afgelegen hoeven slechts vrouwen i) Theal, p. 126 en kinderen bevinden, niet de minste oproerigheid valt waar te nemen. Wat de zending betreft, de Boeren zijn niet vijandig gezind jegens de zending in 't algemeen, maar jegens de Engelsche zending, waaraan zij maar al te droeve herinneringen hebben. Een Zwitsersche zendeling daarentegen zegt omtrent Transvaal: ,,De Boeren vragen zelf zendelingen voor de inboorlingen in hun land" i). Te Pretoria hebben de Kaffers twee kerken, elk met haar eigen predikant. En een Duitsch zendeling verhaalt dat Generaal Joubert, terugkomend van zijn expeditie tegen den wreeden Mpefo, het zendingstation bezocht en zijn blijdschap uitte over de omstandigheid dat hij zich daar te midden van Kaffers bevond die Christenen waren en dus denzelfden God aanbaden als zijn eigen volk 2). Ik wil nog daarbij voegen dat de Boeren steeds het zwarte gevaar flink onder de oogen hebben gezien, terwijl de Engelschen er niet op letten. De zwarten in Zuid-Afrika nemen in verontrustende mate in aantal toe. Eertijds hielden ze elk najaar een slachting. Maar thans, nu ze geen nomaden meer zijn, vermenigvuldigen zij zich jaar op jaar en hun aantal zal weldra een bedreiging zijn voor de blanken, zoowel voor de Boeren als voor de Engelschen. Een geleidelijk uitsterven, zooals bij de Indianen van Amerika, is hier in 't geheel niet waarschijnlijk. In 1805 waren er, met inbegrip van de Maleiers, 60000 kleurlingen aan de Kaap 3) en thans zijn er 1150 337 4). De Basoeto's zijn 250000 zielen sterk. De inboorlingen in Betsjoeanaland worden geschat op 250 000 zielen 5). In Transvaal vindt men er 763225 6). In den Vrijstaat zijn er 128787. In Natal eindelijk zijn er 459 283, waaronder niet begrepen zijn de 50.000 Indiërs 7). 1) Bulletin de la mission romande, Mei 1899, p. 371. 2) Berliner Missionsberichten, Oct. 1899, p. 643. Reeds in 1890 had de Hervormde Kerk acht en twintig zendelingen onder de inboorlingen. Zie Afrikaander Staatsalmanak, 1892, p. 71. 3) Aitton, Geschiedenis van Zuid-Afrika, p. 196. 4) Official Handbook, p. 233. 5) StatesmarCs Yearbook, p. 180 en 182. 6) Staatsalmanak, p. 53» 7) Cape Argus, p. 403. Totaal dus 3 a 4 millioen kleurlingen tegen 748 536 blanken. En dat zijn de cijfers over 1891 ; men begrijpt echter dat er nog heel wat bijgekomen is. Reeds hebben die zwarten, voor zoover ze gekerstend zijn, zich in verbinding gesteld met de coloured van Amerika. Een methodistische kleurling-bisschop — a coloured Bishop — is dan ook eens een negerconcilie in Afrika komen presideeren. En meen niet dat het christendom bij die zwarten den rassenhaat heeft verzwakt 1 Toen ik het vorige jaar eene reis door Amerika maakte, heb ik uit zeer vertrouwelijke gesprekken met kleurlingen van allerlei rang en stand de overtuiging gekregen dat hun droombeeld nog altijd is: de oppermacht aan de blanken te ontrukken. Voor hen was Abel zwart, en het merk waarmee de Heere Caïn heeft gevloekt was zekerlijk dit: Hij maakte hem bla?ik. Trouwens, het heftige tooneel te Wilmington, in 1898, heeft het opnieuw bewezen : blank en zwart is onverzoenlijk op den duur. En als vroeg of laat de verdelgingskrijg tusschen beide rassen in Zuid-Afrika opnieuw mocht uitbreken, dan zou de gansche verantwoordelijkheid daarvoor neerkomen op den heer Chamberlain en zijn jingoïstische journalisten. Want in hun baldadigheid en roekeloozen overmoed hebben zij tusschen blank en zwart een vuur van haat gestookt, welks vlammenspooksel zij zullen pogen te dooven — te vergeefs — als het te laat is. V. Men zou zich geheel vergissen in het woelige fanatisme van de koloniale jingoes aan de Kaap en in Londen door te meenen dat zij aan de denkbeelden van recht en billijkheid welke uit de Zandrivier- (1852) en de Bloemfonteinconventie (1854) spreken, a fair chance hebben gegund — zooals de nobele uitdrukking in hun eigen taal luidt. Bij die verdragen waren de Zuid-Afrikaansche Republiek en de Vrijstaat geheel onafhankelijk verklaard, zonder eenige beperking, zelfs wat hun buitenlandsche politiek betrof. Eerstgenoemde staat besloeg een oppervlak zoo groot haast als Groot-Brittannië (308600 vierkante kilometer tegen 314628), de tweede was iets grooter dan Beieren, Wurtemberg, het Groothertog- dom Baden en Elzas-Lotharingen te zamen (138070 vierkante K. M. tegen 125 097) 1). In Downing-street had men er zich dan ook maar bij neergelegd en ongeveer twintig jaar lang was het vrede van de Kaap tot de Zambezi. Ongelukkig echter onderging de geest van het Engelsche publiek in die kwarteeuw een algeheele verandering. Alle beweegredenen van moreelen aard werden over boord geworpen. Het egoïstische en aanmatigende materialisme kreeg onbeperkte heerschappij en hoewel Engeland niet zonder openlijke woordbreuk de plechtige tractaten kon schenden, aarzelde het niet om daar toe over te gaan. In den Vrijstaat blonken de diamanten van Kimberley al te verleidelijk en voor Transvaal werden de goudmijnen van den Rand het groote ongeluk. 2). In 1867 werd de South-African, een diamant die beroemd is geworden, verkocht voor 2500 pond sterling. Een Kafferhoofd, Waterboer genoemd, wiens eischen gesteund werden door den advocaat Arnot, maakte aanspraak op het terrein waar de diamanten t werden gevonden. En reeds in 1871 werd het rijke district Kimberley, in onmiskenbaren strijd met de conventie van Bloemfontein, door Barkley geannexeerd. Den I3en Juli 1876 zag President Brandt zich genoodzaakt om te Londen een overeenkomst te teekenen waarbij hij tegen vergoeding van 90000 pond sterling een gebied moest afstaan waarvan de jaarlijksche opbrengst aan diamanten tot 4 000 000 pond sterling heeft bedragen. Op die eerste cynische schennis van deugdelijk verworven rechten heeft Engeland een nog schandelijker trouwbreuk doen volgen door den I2en April 1877 botweg gansch Transvaal te annexeeren. Shepstone trok Pretoria binnen aan het hoofd van een kleine troepenmacht. Om den schijn te redden nam hij eenige kooplieden en ambtenaren in den arm en, tevreden met dit kwansuize plebisciet, vernielde hij met één slag de vrucht 1) De begrootingen beliepen reeds in 1897: voor Transvaal 80000000 en voorden Vrijstaat 13000000 gulden. — Staatsalmanak van Transvaal, 1899, p. 59» Official Handbook of the Cape, p. 450. 2) Younghusband erkent het zelf: „Het is de rijkdom van Transvaal die alles heeft bedorven." P. 161. van al de offers welke de Boeren aan hun onafhankelijkheid hadden gebracht. Ook ditmaal moest de behandeling van de inboorlingen tot voorwendsel strekken; edoch, het lot heeft vreemde grillen: Twee jaar later kregen de Engelschen het zelf met de inboorlingen te kwaad en maakten er ioooo af, mannen, vrouwen en kinderen i). De Boeren, verbluft door zooveel »parmantigheid«, konden niet denken aan verweer. Zij meenden te doen te hebben met een stouten stap van den gouverneur van de Kaap. Nog vol eerbiedig vertrouwen in Koningin Victoria, besloten zij in 1877 een deputatie naar Londen te zenden. Welk een teleurstelling wachtte hen daarl De ontvangst was meer dan koel. Een tweede deputatie, die in 1878 uit Pretoria vertrok, vond een haast kwetsend onthaal. Te Kaapstad kreeg zij van Sir Bartle Frere droogjes te hooren: »Transvaal is Engelsch en blijft Engelsch.« En Wolseley voegde er uit de hoogte bij dat eer het zonlicht weg zou bleeken en de Vaal tot zijn bronnen terug zou keeren dan Transvaal aan de Boeren zou worden hergeven 2). Kwalijk bekwam hem zijn blufl Elf maanden later heesch men te Heidelberg de driekleur met het groen langs den stok; het driemanschap Kruger—Pretorius— Joubert werd met onbeperkte macht bekleed en in de proclamatie welke zij uitvaardigden, hernamen de getergde Boeren hun onafhankelijkheid en protesteerden in naam van den Drieëenigen God tegen de trouweloosheid van het Britsche Rijk. Generaal Colley met zijn Schotten rukte op uit Natal, maar werd den 27en Februari 1881 op den Majoeba geslagen en gedood. Toen werd uit Londen een wapenstilstand gelast. Het was tijd. Reeds maakten de Vrijstaters zich gereed om in Natal te vallen. 3) De vredesonderhandelingen werden aan den Langsnek geopend en den 3en Augustus werd te Pretoria een conventie geteekend waarbij Trans- 1) Colenso, p. ^19. Het was in dien oorlog tegen de Zoeloes dat prins Louis Napoleon viel. 2) Aitton, p. 292—293. Ter eere van Froude wil ik hier gaarne constateeren dat hij reeds in 1880 zeide: „In weerwil van de Britsche vlag zal Transvaal naar ik hoop, aan zijn wettige eigenaars worden teruggegeven." 3) Du Plessis, The Transvaal Boei' sj>eaking for himself, p. 119. vaal zijn binnenlandsche onafhankelijkheid herkreeg maar, helaas, onder de suzereiniteit bleef van Koningin Victoria. Maar die Conventie zou niet lang leven. De Boeren wilden de suzereiniteit niet erkennen. Zulke halve maatregelen konden ze, met het oog op hetgeen er uit worden kon, niet vertrouwen. En er werd nogmaals een deputatie naar Londen afgevaardigd, ditmaal bestaande uit Kruger, Du Toit en Smit, om te trachten een radicale verandering te krijgen. Thans werden zij in de Engelsche hoofdstad met meer tegemoetkoming ontvangen en hoewel Lord Derby, die vooral in het Hoogerhuis door de oppositie werd belemmerd, niet geheel open kaart kon spelen, teekende hij den 27en Februari 1884 toch de vermaarde Conventie van Londen, waarbij de suzereiniteit geheel werd afgeschaft en de ZuidAfrikaansche Republiek erkend werd als een geheel vrije en onafhankelijke Staat. Het medezeggingschap van Engeland werd beperkt tot één punt, nl. dat verdragen met vreemde mogendheden (behalve die met den Vrijstaat) nadat ze zouden zijn gesloten, aan het veto van Engeland zouden onderworpen blijven 1). Gladstone was het die, daar hij zelf calvinist was en dus als zoodanig de Boeren kon begrijpen, de olie van zijn idealisme op de bruisende baren van koloniale vooroordeelen uitstortte. En zoo scheen ten tweeden male, evenals in 1852—1854, de zon des vredes over Zuid-Afrika. Maar het Jingoïsme gaf den strijd niet op. Het vond weldra een trouwen bondgenoot in het kapitalisme van een Rhodes, een Beit en een Barnato. De goudmijnen werden ontdekt. Een zwerm avonturiers streek neer op den Rand en Johannesburg werd het hart van het verzet tegen de regeering te Pretoria. In 1892 werd daar een revolutionnair comité gevormd onder den naam van National Union. Later verrees de South-African League. Zich uit een arm land terugtrekken, dat ging nog, maar de onmetelijke, schatten van den Rand aan de Boeren laten, dat zou eenvoudig dwaasheid zijn. Reeds zet Dr. Jameson te Mafeking onder bescherming van den Kaapschen Minister zijn raid in elkaar en in 1895 1) Recueil génêral des Traités, de Martens, voortgezet door Ilopf, 2e reeks, D. X. p. 184. voert hij dien uit. De heer Chamberlain zelf heeft zich van een zekere medeplichtigheid nooit schoon kunnen wasschen i). En hoewel de Boeren de aanvallers wel klein kregen, hoewel de • Duitsche Keizer zijn vermaard telegram zond en hoewel gansch de wereld vol was van lof over de barmhartigheid van Transvaal jegens zijn felste vijanden, president Kruger had te veel diepe ervaring om niet te voélen dat men te Londen den ondergang van Transvaal had gezworen. De schadevergoeding van twee millioen onbetaald, de schuldigen na een korte hechtenis vrijgelaten, Rhodes gehandhaafd als lid van den Privy Council, de parlementaire enquête op 't strand ' gezet juist toen men aan de beslissende documenten zou komen, — dat alles liet voor Paul Kruger geen twijfel meer over; hij was er zeker van dat het eens gesmede plan niet zou worden losgelaten. En terwijl de heer Kruger, voorzienig staatsman als hij was, zijn artillerie begon te versterken, allerlei ammunitie begon in te slaan en den I7en Maart 1897 zijn bondgenootschap met den Vrijstaat sloot, maakte de heer Chamberlain, moedwillig en baldadig, een aanvang met zijn misdadige onderhandelingen, welke tot den huidigen oorlog hebben geleid. Ik geloof dat hij te goeder trouw was toen hij, den i8en October, in het Lagerhuis verklaarde dat hij den oorlog niet heeft gezocht. Zonder twijfel zou het oorlogsdreigement hem genoeg zijn geweest en als president Kruger zich zoozeer had laten overbluffen dat alle eischen van Engeland waren ingewilligd, dan had de heer Chamberlain het liever bij den vrede gelaten. Doch zijn oogmerk was zoo duidelijk mogelijk. Door zijn dreigen met een^ militaire bezetting heeft hij Transvaal er toe willen dwingen om zich uit Downing-street de voorwaarden van naturalisatie en kiesrecht te laten voorschrijven, ten einde aan de Uitlanders een goede kans te geven om de Boeren te verdringen en aldus zonder slag of stoot de Republiek te verengelschen. Ongelukkig voor hem is zijn tegenstander, van wien Bismarck 1) Zie de telegrammen welke zijn opgenomen in de In dépendance Beige van 6 Jan. 1900. gezegd heeft dat geen Staatsman in Europa hem overtreft in wijsheid en oordeelkundigheid, niet in die val geloopen. Hij heeft de aangeknoopte onderhandelingen voortgezet ten einde de plannen van den heer Chamberlain goed op den tand te voelen en ten einde voor heel Europa blijk te geven van zijn verzoeningsgezindheid. Maar zoodra hij de ondubbelzinnige bewijzen in handen had dat de heer Chamberlain hem een rad voor de oogen draaide en tijd zocht te winnen om hem met overmacht op 't lijf te kunnen vallen, slingerde hij hem de beschuldiging naar 't hoofd dat hij »den wijngaard van Naboth begeerde* — en het ultimatum ging naar Londen. Dat ultimatum greep de heer Chamberlain aan als een hoogen troef in zijn spel. Nu kon hij de man des vredes zijn, wijl het immers president Kruger was die Groot-Brittannië tot een oorlog dwong! Welaan dan, opgewandeld naar Pretoria 1 Maar buiten Engeland is niemand beetgenomen door deze rolverwisseling. Overal op het vasteland hebben de openbare meening en de pers zeer goed begrepen dat een gelaten wachten totdat de aanrander zijn zwaard zou hebben gewet, gelijk zou hebben gestaan met zelfmoord. En toen men vernam dat Engelsche soldaten in Pretoria waren aangekomen — als gevangenen, en dat de beste generaals van Engeland achtereenvolgens door die veelgesmade Boeren werden verslagen.... toen voer door alle volken een rilling van vreugde — om die zege van het recht. Want tot den God der Gerechtigheid hebben de Boeren geroepen. En Hij heeft hen niet verlaten. VI. Met welke voorwendsels nu heeft men gepoogd, het onbeschaamde van zulke onderhandelingen te bedekken ? Zij zijn drieërlei: de groote quaesties van de suzereiniteit en het stemrecht, waarop ik later terugkom; ten tweede de grieven van specialen aard welke verbonden zijn aan de namen van Lombard en Edgar en aan het AmpJiiiheatre; en eindelijk de y corrupte oligarchie van de regeering. Om het onderzoek van die klachten te beginnen met de laatste categorie: Zeker, ik denk er niet aan om de Boeren-regeering voor te stellen als een model. De staatsinrichting van de Boeren is in meer dan éen opzicht gebrekkig. Hun Grondwet, die een enkel besluit van den Eersten Volksraad kan wijzigen, gaat mank aan onbestendigheid. De financieele administratie is nog niet afdoende geregeld. De verhouding tusschen wetgevende en rechterlijke macht geeft reden tot aanmerkingen, welke niet hersenschimmig zijn te noemen. Maar men zij rechtvaardig! Heeft ooit een regeering gestaan voor de zware taak om gansch een land te organiseeren onder zulke moeilijke omstandigheden? Sedert de Conventie van Londen zijn er niet meer dan vijftien jaren zonder oorlog geweest. De Boeren, minder dan 100,000 zielen sterk, waren verspreid over een oppervlakte, grooter dan geheel Italië. Ze hadden een viermaal sterkere bevolking van inboorlingen in toom te houden. Academische opleiding, theoretische voorbereiding, ontbraken hun geheel. De Gouverneur van de Kaap liet hen niet met rust met zijn herhaalde vertoogen. Tegelijkertijd moesten zij het protectoraat over Zwaziland uitoefenen. En, tot overmaat van ramp, werd hun regeeringsmachine geheel uit haar voegen gewrongen door het ontdekken van de goudmijnen en den overstelpenden toevloed van een cosmopolitische immigratie. Alles moest tegelijk worden geregeld: de dienst van de spoorwegen, van de telegraaf, van de mijnen, de landsverdediging, het onderwijs, en om die reuzentaak te helpen volbrengen, kon President Kruger slechts enkele weinige talenten aanvoeren. Toch toont het voorbeeld van den Vrijstaat aan, waartoe de Boeren in staat zijn, wanneer men hen met rust laat en hun ontwikkeling niet bemoeilijkt. De inrichtingen van Hooger Onderwijs te Bloemfontein steken reeds die van de Kaap de loef af. En hebben de Boeren ook niet blijk gegeven van een buitengewoon organiseerend talent in die vluchtige stichtingen van republiekjes: Humpata, Stellaland, Gozenland en Vrijheid? Wat verwijt men Transvaal? Dat het geen streng geformuleerde Grondwet heeft? Maar Engeland heeft er immers nooit een gehad en denkt er niet aan om er een te maken! De almacht van den Volksraad? Maar het Engelsche Parlement, dat door geen hoogere macht is gebonden behoudens het veto van de Kroon, is op zijn almacht fierl Men heeft, schande geroepen omdat de hoofdrechter eens is afgezet. Maar in de Vereenigde Staten deed President Johnson in 1839 langs een omweg hetzelfde door de leden van het Hooggerechtshof op negen te brengen om aldus de meerderheid op zijn hand te krijgen 1). Daarmee werd de schijn gered, maar kwam het niet op hetzelfde neer? De Boeren-regeering zou een oligarchie zijn? Maar elk burger heeft het kiesrecht, deleden van de Volksvertegenwoordiging zitten slechts vier jaren, iedereen die in betaalden Staatsdienst is, blijft onverkiesbaar voor den Volksraad, en elk kiezer heeft het recht van aanklacht, zelfs tegen den president 2). Jury's zijn er overal. Elk ambtenaar rechter of plaatselijk magistraat wordt door zijn medeburgers gekozen en alle burgers van de republiek kiezen den president en zelfs den commandant-generaal. Waarlijk, de Engelschen moesten wel zeer vrij omgaan met de logica om dat alles te kunnen passen in den term „oligarchie." Dat is niet alles. Leonard en consorten weten ons wel te vertellen dat te Johannesburg naar verhouding meer belasting wordt betaald dan in eenigen anderen Staat ter wereld, maar zij vergeten er bij te voegen, dat een blank werkman in diezelfde stad een pond per dag verdient. Hetgeen bewijst dat het geld er meer dan anderhalf maal de waarde heeft welke het te Londen en te Edinburg bezit, zoodat hun klacht gegrond is op de vergelijking van twee grootheden, die niet te vergelijken zijn. En wat het aandeel van negen-tienden betreft, dat de Uitlanders aan de schatkist heeten te betalen, zij het ons vergund, de Engelschen aan twee zaken te herinneren: ten eerste dat de Uitlanders vrij zijn van allen krijgsdienst — en het beteekent wat meer voor de Boeren om met hun leven en dat van hun zonen te betalen dan voor die goudmijnkoningen om zooveel percent van hun ontzaglijke dividenden af te staan ; en ten tweede dat niemand hen in het 1) Bryce, The American Commonwealth, I, pag. 367. 2) Grondwet, 1896, art. 42 en 73. land heeft geroepen, dat zij uit eigen beweging zijn komen aanhollen en dat, wanneer zij al duizenden guldens aan Transvaal moeten afstaan, zij er millioenen uit wegdragen. In 1898 b. v. werd ongeveer 250 millioen in goud uitgevoerd tegen 70 millioen door de Uitlanders betaald. Bovendien bedragen in Transvaal de lasten op eetwaren slechts 10 pCt. tegen 15 pCt. in de Kaapkolonie. Overigens is de liefde voor het land nooit doorgedrongen in de metallieke harten van die heeren. Als de goudmijnen eens uitgeput zullen zijn, dan zullen zij verdwijnen, gelijk de gieren van het slagveld, 't Is waar, zij hebben naar Londen hun monsterpetitie met 21684 namen gezonden, maar wij weten immers dat President Kr-uger ter Conferentie van Bloemfontein aan Sir Alfred Milner de beëedigde bewijzen heeft geleverd dat tal van die handteekeningen valsch waren, dat er ongeveer 5000 namen van vrouwen moesten worden afgetrokken die in geen geval het stemrecht konden krijgen en dat de regeering te Pretoria tegenover de 15000 handteekeningen die geldig konden zijn, er 23000 heeft kunnen stellen, óók van Uitlanders, waaronder vele Engelschen 1), die onder een verklaring van tevredenheid voorkwamen. Daarbij komt dat noch de Russen, noch de Duitschers (ten getale van 2262), noch de Amerikanen (615) 2), noch de onderdanen van eenig ander land bij hun regeeringen hebben geklaagd. Die schijn-ontevredenheid heerschte alleen onder de Engelschen. Toen de oorlog uitbrak, zag men de weerbare mannen van alle nationaliteiten de wapens opvatten om de republiek te verdedigen tegen den aanval van Engeland. Laat ons thans zien hoe het staat met de grieven van de tweede categorie: de zaak-Edgar, de zaak-Lombard en die van het Amphitheatre. Dit zijn alle drie slechts politiezaakjes. Den i8en December 1868 werd een Engelsch onderdaan, Forster genaamd, 1) Groenboek, VI, I899, p. 15 — Blauwboek, Juli 1899, p. 21 en 22. Acts of Parliament, p. 1277. 2) Census van de Gezondheidscommissie te Johannesburg, p. IX. door een zekeren Edgar vermoord. De politie kwam aangeloopen en toen Edgar in een particuliere woning vluchtte, drong de agent Jones daarin binnen om hem gevangen te nemen. Edgar viel hem daarop aan en gaf hem een duchtigen slag met een zwaar voorwerp. De aangevallene, in staat van wettige zelfverdediging, schoot op Edgar — en schoot hem dood. Voor de jury gebracht werd de agent vrijgesproken. Ziedaar de feiten welke de heer Chamberlain heeft opgeblazen tot »een recente, sprekende daad van ambtenaarswillekeur en van goedkeuring daarvan door het gerecht», i) In trouwe, leest eens de politierapporten van Londen en van Parijs en zegt dan of ge er niet tal van zulke strubbelingen in vermeld vindt. Of nog liever: vraagt eens naar hetgeen in Californië gebeurd is in den tijd van de ontdekking der goudmijnen, of naar hetgeen er thans in Klon- dyke gebeurt en vergelijkt dat eens met die »zaak-Edgar< 1 Lombard was eveneens een politieagent te Johannesburg, van hetzelfde slag als Jones, wat kort aangebonden. Een reeks van klachten werden tegen hem ingediend wegens allerlei ongerechtigheden jegens mannen en vrouwen, klachten welke de heer Chamberlain zorgvuldig in kleuren en geuren in zijn Blauwboeken heeft opgenomen. Doch waar en wanneer werden die klachten ingediend ? Niet bij het parket te Johannesburg, maar bij den Britschen agent te Pretoria en wel een maand nadat die feiten zouden zijn geschied. Zoodra de regeering te Pretoria bekend werd gemaakt met die, klachten, belastte zij drie personen van aanzien met het onderzoek. Dagen achtereen hoorde die commissie alle klagers en al hun getuigen — en het resultaat was dat klagers zoowel als getuigen allen schuldig werden bevonden aan allerlei wetsovertredingen, doch dat de agent Lombard, hoewel wat ruw in zijn optreden, niemand eenigen overlast had gedaan. Het eenige dat hem kon worden verweten was dat hij zijn huiszoekingen 's nachts en zonder uitdrukkelijke volmacht had verricht. De Amphitheatre-zaak is nog dwazer. De South-Afncan League wilde eens een bijeenkomst houden in het Amphitheater en deelde i) Groenboek, p. 19- bij monde van den heer Wijberghe, den Staatsprocureur mede dat het haar aangenaam zou zijn wanneer zij van de aanwezigheid der politie verschoond bleef. Gevolg gevend aan dien wensch, seinde de procureur aan de Johannesburgsche politie om niet ter vergadering te verschijnen. Nauwelijks echter was de vergadering begonnen of de tegenstanders van de League drongen in de zaal, er volgde een handgemeen en de enkele agenten die buiten stonden, konden de vechtenden niet gauw genoeg scheiden. Daar ging weer een klacht naar Londen omdat de Transvaalsche regeering blijk had gegeven van haar onmacht om de Britsche onderdanen te beschermen x). En de heele Kaapsche kapitalistenpers roerde de groote trom tegen de Boeren. En de heer Chamberlain bracht in zijn Blauwboeken al die vertoogen en dat krantenmisbaar zorgvuldig voor den Areopagus van het Parlement. Dat is de manier om de openbare meening op te klutsen naar eigen smaak en om de natie heet te stoken tot een schuimerskrijg. Wel neen, dat was geen inmenging in de binnenlandsche zaken van Transvaal 1 Dat was alleen: ijverig waken voor de bescherming van de Britsche onderdanen, of liever van die brave apostelen te Johannesburg N die eerst tot den Transvaalschen magistraat hadden gezegd : „Blijf ons toch met uw politie van 't lijf" en daarna, toen ze bont en blauw van hun vergadering kwamen, zich bitter beklaagden omdat de politie hen niet had beschermd 2). Maar wat is dat relletje in het Amphitheater, vergeleken met het schandaal van Trafalgar Square, in Londen zelf? Rest de betichting van omkoopbaarheid. Hoe zonderling tochl De Volksraad zou omkoopbaar zijn — en de oorlog wordt juist gevoerd omdat de Volksraad zich verhardt en niet wil doen wat de kapitalisten vergen. Hier is volstrekte tegenspraak. Het eene sluit het andere uit. VII. Wanneer wij de veel ernstiger grieven gaan beschouwen welke zijn gesmeed uit de voorwaarden van naturalisatie en het daaruit 1) Groenboek, p. 19 en 20. 2) Een eeuiu vol onrecht, p. 48 (uitgegeven te Dordrecht). voortvloeiend stemrecht, dan moeten wij ons vooral wachten voor het verwarren van twee quaesties die in den grond verschillen. De eene betreft de Transvaalsche wet op zichzelf, de andere het recht van tusschenkomst dat Engeland zich heeft gelieven aan te matigen. Wat het laatste punt aangaat, vast staat in het internationale recht, erkend is door alle geleerden, dat elke Souvereine Staat het volste recht heeft om de voorwaarden te bepalen waaronder een vreemdeling in de natie kan worden opgenomen. Erkend is, dat de Staat, zelfs binnen de grenzen van die algemeene voorwaarden, altijd het onbeperkte recht behoudt om naturalisatie te weigeren aan deze of gene. En niet minder zeker is het dat elke onafhankelijke Staat het onbeperkte recht bezit om zelf de politieke rechten en plichten vast te stellen welke aan de eenmaal toegestane naturalisatie zullen zijn verbonden i). hrankrijk alleen herbergt 1320.211 vreemdelingen, waarvan 465.800 Belgen en 286042 Italianen. Noch de Koning van België noch die van Italië hebben er echter ooit aan gedacht om voor die onderdanen politieke rechten te eischen of om het Frankrijk lastig te maken met hun „goeden raad" met het oog op een wijziging van de naturalisatie-wet. Engeland, dat Transvaal nu aanrandt om die 23000 klagers-voorde-vaak, heeft nooit te Parijs één kik gegeven voor de 40000 Britsche onderdanen in Frankrijk. En de heer Chamberlain heeft in zijn telegram van 4 Februari 1896 zelf verklaard: «Sedert de Conventie van 1884 heeft Harer Majesteits regeering de ZuidAfrikaansche Republiek steeds beschouwd als een vrije en onafhankelijke Staat voor zoover hare binnenlandsche aangelegenheden betreft, welke de conventie onaangeroerd heeft gelaten«2). Nu eischt de Conventie van Londen in Art. 14 voor de onderdanen van andere nationaliteiten alleen: ie. het recht van verblijf, 1) Dr. Cahn, Das Reichsgesetz über Erwerbung des Sfaalsangehörigkeit, 2e druk, Berlijn, 1895 p. 70 e. v. — Dr. Ullmann, Das Völkerrecht, 2e druk, 1898, p. 233 e. v. — Dr. H. Rivier, Lehrhuch des Völkerrechts, 2e druk, 1899, p. 194 e. v. 2) Groenboek, p. 14 „Since the convention of 1884, her Majesty's Government recognises the South African Republic as a free and independent Government as regards all its internal affairs, not touched by the convenlion." 2e. het recht om bezittingen te kunnen hebben; 3e. het recht om handel te kunnen drijven, en 4e. het recht om niet onderworpen te worden aan andere dan de gewone belastingen. Bijgevolg was, volgens de eigen woorden van den heer Chamberlain, elke poging tot het verkrijgen van politieke rechten voor de Uitlanders in strijd met de Conventie. Nu weet ik wel dat de heer Chamberlain om zich er uit te redden, zich heeft beroepen op de verzekering welke President Kruger in 1881 tijdens de onderhandelingen van Langsnek heeft gegeven: »dat hij geen onderscheid zou maken tusschen Boer en Engelschman.« Maar wat was de strekking van die belofte? Niemand zou dat met juistheid kunnen bepalen. En bovendien, waarop berust de rechtsgeldigheid van zulk een belofte ■welke noch in het proces-verbaal van de onderhandelingen, noch in het vredesverdrag is opgenomen? Hoe kon een woord van President Kruger den Volksraad binden die, als Souverein, slechts ■de artikelen van de Conventie had goed te keuren? Veel sterker nog: Hoe kan een mondelinge belofte, afgelegd tijdens de onderhandelingen, waaruit de Conventie van 1881 sproot, in rechten worden opgeroepen nadat die Conventie zelve vernietigd is en vervangen door die van 1884? En wat de persoonlijke goede trouw van President Kruger betreft, hoe zou de belofte van 1881 hem onder gansch andere omstandigheden in 1898 kunnen binden? In 1881 ging het maar om enkele honderden Engelschen. In 1898 was er een zwerm! Het valt dus niet te ontkennen dat de heer Chamberlain toen hij, in de troonrede, den heer Kruger door de Koningin openlijk van woordbreuk deed betichten, zich schuldig maakte aan een kwalijk waardeerbare handelwijs en dat, toen hij met herhaalden aandrang voor zijn cliënten dong naar een vijfjarigen wachttijd voor 't kiesrecht en zelfs naar een sterkere vertegenwoordiging, hij de Conventie van Londen brak zonder dat men aan die Conventie een andere strekking behoeft te geven dan de heer Chamberlain zelf heeft gedaan. Toch heeft hij reeds in Augustus den euvelen moed gehad om zijn onrechtmatige tusschenkomst bij dreigement te steunen. Immers toen deed hij weten dat de Engelsche regeering, »daar zij zich de eischen van de Uitlanders had aange- 3 trokken, genoodzaakt zou zijn om die eischen te steunen, desnoods met geweld« i) Edoch, het is duidelijk, dat met het verwerpen der sophismen van den heer Chamberlain nog niet is bewezen, dat de Transvaalsche wet niet faalt. Om die wet op zichzelf te kunnen waardeeren, moet men, bij overeenkomst van gevallen, de vergelijkende rechtsstudie te baat nemen, en de studie van de beginselen der naturalisatie zelve, bij verschil. Wat Engeland eischte, betrof, men zal het zich herinneren, de gioote, niet de kleine naturalisatie. Want het doel was, van den aanvang af, den Uitlanders het recht te geven om te kiezen en gekozen te worden voor den Eersten Volksraad. Aan welke voorwaarden nu is dat recht bijvoorbeeld in België onderworpen? Art. 2 van de wet van 6 Augustus 1881 bepaalt, dat, om de groote naturalisatie te krijgen, een weduwnaar of een alleenwonende zijn vijftigste jaar moet hebben bereikt en vijftien achtereenvolgende jaren in het land moet hebben gewoond. De gehuwden en de huisvaders komen er af met onderscheidenlijk vijf-en-twintig en tien jaar 2). Roemenië eischt een verblijf van tien achtereenvolgende jaren na het indienen van de aanvraag 3). De Boeren daarentegen hebben zich bepaald tot een verblijf van drie jaren in den Vrijstaat 4) en van twee achtereenvolgende jaren 111 Transvaal 5) Ziedaar dus hun achterlijkheid ? Zeker, later heeft de Transvaal, tegenover een zeer verontrustende cosmopolitische immigratie, een verblijf van veertien jaar geëischt, doch die bepaling bleef nog onder het cijfer van de Belgische wet en op de Conferentie van Bloemfontein heeft President Kruger niet geaarzeld om ■die veertien jaren terug te brengen tot slechts zeven. 6) De Volksraad heeft die wijziging aangenomen en er zelfs terugwerKende kracht aan gegeven. Laat ons nu eens zien wat Engeland zelf in deze heeft bepaald. ,) Blauwboek, c. 7521, P- 45, ..... V necessary to fress them by fora 2) Wet van 26 Juni, Art. 8, 5b. 3) Wet van 1866, 1884, 51* 4) Constitutie, Sectie 1, Art. iD. 5) Wet van 1890, n. 5, Art. ld. 6) Groenboek, n. 4> *899» P- 3°- Weliswaar opent paragraaf 7 van de wet van 12 Mei 1870 de mogelijkheid om burgerschapsrechten te verkrijgen na een vijf-jarig verblijf, maar dezelfde paragraaf geeft den staatssecretaris de meest volstrekte macht om die rechten, zonder motiveering en zonder uitzicht op beroep, te weigeren, al zijn overigens die vijf jaren verstreken. 1) Het artikel zegt namelijk uitdrukkelijk omtrent den staatssecretaris: »En hij zal, met of zonder opgaaf van redenen, de brieven van naturalisatie kunnen geven of weigeren, al naar hij 't in het openbaar belang acht, en zijne beslissing zal zonder appèl zijn« 2). Het is waarlijk jammer dat President Kruger te Bloemfontein den tekst van dit artikel niet heeft gekend: Hij had deze formule kunnen copieeren en Sir Alfred Milner daarmee mat kunnen zetten. En dan nog: Wat men in Engeland op die wijze kan verkrijgen, is slechts de kleine naturalisatie! Om verkiesbaar te zijn voor het Parlement, heeft de aanvrager een afzonderlijk wetsbesluit noodig 3) en in het tijdperk van 1875 tot 1878 hebben slechts drie personen die groote naturalisatie verkregen. Daaruit volgt dus dat Engeland te Bloemfontein aan Transvaal veel meer heeft willen opdringen dan het zelf toestaat aan de vreemdelingen binnen de grenzen van Groot-Brittannië. En wanneer de heer Chamberlain er zoo hoog van opgeeft dat in de Kaapkolonie de burgers van Hollandsche afkomst op gelijken voet staan met die van Engelschen oorsprong, dan springt hij toch vreemd met de geschiedenis om. In de Kaapkolonie zijn de Boeren niet door de Engelschen genaturaliseerd, maar hebben de Boeren, die er als eerste blanke bewoners kwamen, daarna de Engelschen zien komen. De overige bepalingen van de Transvaalsche wet zijn dezelfde die men overal vindt. De vreemdeling moet de vrije beschikking hebben over zijn persoon. Hij moet middelen van bestaan kunnen aanwijzen. Hij moet van goed zedelijk gedrag zijn. Hij moet de verklaring afleggen dat hij waarlijk burger van den Staat wil worden. En eindelijk moet hij den eed van trouw afleggen. De 1) Naturalisation-Act, 1870. Victoria, 33. Art. 2. 2) Statut es, p. 159. 3) Wet van 6 Aug. 1844, Vict., c. 66. Cordogan, p. 181. noot. eenige betwistbare voorwaarde is die welke van den genaturaliseerde vordert dat hij zijn gewezen souverein zal afzweren; trouwens heeft men in de practijk aan die voorwaarde niet de hand gehouden. Maar zelfs door het bepalen van die pijnlijke voorwaarde heeft Transvaal volstrekt geen blijk gegeven van achterlijkheid, want dit was, gelijk bekend is, eenvoudig een nabootsing van het Atnerikaansche model i). Uit het voorafgaande blijkt dus dat zoolang het land zich in normale omstandigheden bevond, overeenkomend met die van Europeesche staten, de Transvaalsche regeering door haar vrijzinnige en breedgeschoeide besluiten die staten voor was. Zij eischte immers slechts een verblijf van twee jaren tegen de vijf, tien en zelfs vijftien jaren van Engeland, Frankrijk en Belgie. En na de ontdekking van de mijnen was geen vergelijking meer mogelijk. Olive Schreiner heeft zeer juist uiteengezet dat, om de verlegenheid te begrijpen waarin de Transvaalsche regeering door dien onvoorzienen toevloed van avonturiers werd gebracht, men zich moet voorstellen dat op een goeden dag veertig milhoen Russen en Duitschers op Engeland zouden zijn neergestreken om de mijnen van Schotland en Wales uit te delven en de producten naar huis te zenden. Tegenover zulk een dreigend gevaar was ontegensprekelijk de Volksraad verplicht om te waken voor het behoud van de kern der natie. Het verstikken van die kern door nieuwe elementen is nooit te rechtvaardigen , het denkbeeld van opneming in een gezin dat bestaat en bestemd is om te blijven bestaan, moet de grondgedachte zijn van elke naturalisatie. De krachtige maatregelen welke de Volksraad toen nam waren dus alleszins juist Elke Europeesche regeering zou in een dergelijk geval nog heel wat krasser te werk zijn gegaan. En het feit dat de Volksraad den wachttijd van veertien jaar opeens tot zeven durfde te verlagen is alleen te verklaren uit de ervaring, welke geleerd heeft dat z,j die waarlijk »blijvers« willen worden - zooals men in onze Oos zou zeggen - zich weldra vervormen tot Boeren en zich met li Revised Statules of the United States, 2e druk, 1876, Titel 3">. de oude burgers tegen Engeland scharen, terwijl de meerderheid van die avonturiers-bevolking, welke geen ander oogmerk heeft dan Transvaal den rug toe te keeren zoodra het fortuin in den zak zit, zich bitter weinig bekommert om een naturalisatie die natuurlijk dienstplicht meebrengt. Merkt toch ook op dat in Natal, waar de Engelschen zijn opgescheept met den toevloed van Oost-Indische koelies, die »ongenoode gasten« worden uitgesloten van de leiding der zaken en dat men zelfs hun immigratie wil stuiten. Younghusband zegt zelfs i) dat die van Natal liever de leuze Loose from England aanheffen dan zich in hun eigen land door vreemden te zien verdringen. Voor een zuiver oordeel moet men trouwens niet vergeten dat door naturalisatie steeds de onderdanen uit de eene natie worden losgemaakt en ingebracht in een andere die hen als haar kinderen aanneemt. Wat dus te denken van een regeering die er op uit is om die vervreemding van haar eigen onderdanen te verhaasten en te vergemakkelijken ? Het is alsof een moeder, begeerig om zich van haar eigen kinderen te ontdoen, ze aan een ander zou trachten op te dringen. Het is dus duidelijk: Elke poging van een regeering, om een anderen Staat tè nopen tot het naturaliseeren van haar onderdanen, is öf onnatuurlijk öf een dubbelzinnigheid. VIII. De suzereiniteitsquaestie lost zich vanzelf op. Suzereiniteit kan Óf organisch zijn óf mechanisch. Is ze organisch, dan is ze een overblijfsel van feodaliteit. Is ze mechanisch, dan is ze bij contract bepaald. De dienstleenplichtige Staat verkeert van huis uit in een toestand van minderheid en onderhoorigheid. De bij contract gebonden Staat verkeert in een toestand van volkomen onafhankelijkheid en gelijkheid behoudens de contractueele beperkingen. Voor den vazalstaat dus, die aan een ander tot manschap verbonden is, ligt alles in den naam suzereiniteit, daar die suzereiniteit de eeuwigdurende bron van zijn ondergeschiktheid is. Voor den i) P. 161. bij contract gebonden Staat daarentegen zegt die naam niets; hij kan worden weggelaten, daar de eenige bron van afhankelijkheid ligt in de bepalingen van het contract. Wanneer men deze onderscheiding in 't oog houdt dan is het gemakkelijk om aan te toonen dat de suzereiniteit, vermeld in de Conventie van 1881, van meclianischen aard is en niets te maken heeft met vassaliteit of feodaliteit. Lord Kimberley heeft het in zijn telegram van 31 Maart 1881 in deze termen erkend: »Het woord is gekozen als het meest geschikte om een zeker gezag aan te duiden over een staat die volkomen vrij is in zijn regeering, doch onderworpen blijft aan zeker voorbehoud (of zekere beperkingen) ten opzichte van bepaalde, wel omschreven zaken." En den igen October 1899 verklaarde de heer Chamberlain: »Niemand heeft zeker ooit beweerd dat de suzereiniteit iets anders beduidde dan wat bepaald is in de artikelen van de Conventie. . . . De omschrijving van Lord Kimberley is die welke wij altijd de juiste hebben geacht 1). Er is dus alleen sprake van de suzereiniteit die berust op de bepalingen van de Conventie. Wat den naam Suzereiniteit betreft, Sir Alfred Milner heeft erkend dat dit »meer een quaestie was van etymologie dan van politiek" 2) en de heer Chamberlain is in zijn rede van 19 October 1899 nog verder gegaan toen hij zeide: «Welken naam gij wilt kiezen kan mij geen zier schelen; noem het voor mijn part abracadabra als gij wilt, mits het wezen der zaak behouden blijft 3)- nu houde men in 't oog dat toen in de Conventie van 1884 die «bepaalde, wel omschreven zaken" waren beperkt tot de bepaling van art. 4> Lord Derby in het Hoogerhuis verklaarde dat de dingen bleven zooals ze waren en dat, al was de naam suzereiniteit ook weggelaten, »Engeland het wezen der zaak had behouden." 4) 1) „Surely no one has ever argued that suzerainty was olherwise than defined óy the articles of the Convention Lord Kimberley's dejinition is the dejinition we always accepted1' — Acts of Parliament. p. 278. 2) Blauwboek, c. 95°> 7- P- 6- 3) „I do not care a brass button which of these words you choose. You may cal il Abracadabra, if you like, frovided you keep the substance". 4) Acts of Parliament, p. 277a. „We have kipt the substance of it". Hier is dus deugdelijk vastgesteld dat het wezen der suzereiniteit van 1881 geheel was opgesloten in de bepalingen van de verschillende artikelen en ongewijzigd was overgegaan in de Conventie van 1884, saamgedrongen om zoo te zeggen in Artikel 4, dus in het beperkte veto van Engeland tegen elk verdrag dat Transvaal zou sluiten met vreemde mogendheden. Maar daar de Transvaalsche regeering herhaaldelijk en zoo plechtig mogelijk had verklaard dat zij dat recht van veto zou eerbiedigen, was er ■onder eerlijke lieden geschil noch botsing mogelijk, Engeland bezat ten opzichte van Transvaal een zekere overheid, die overheid vond haar oorsprong in een bilaterale overeenkomst, het wezen er van was omschreven door artikel 4 en dat wezen werd door de Zuid-Afrikaansche Republiek ruiterlijk en rond als recht erkend. Tot dezelfde slotsom komt men wanneer men de redeneering volgt welke Downing-street zich heeft aangewend. Daar stelt men het liefst zóó voor dat de Koningin, die sedert 1877 Souvereine was over Transvaal, in 1881 haar souvereine rechten afstond doch haar suzereine rechten behield. Goed, maar in elk geval behield ze niet meer dan wat uitdrukkelijk werd omschreven in de artikelen der Conventie van 1881. En daar zij in 1884 nog eens het grootste deel afstond van de rechten welke zij zich in 1881 nog had voorbehouden, is het zonneklaar dat al wat haar heden nog rest van haar vroegere rechten is: het beperkte veto van Art. 4 der Conventie van 1884. Niets meer en niets minder. Dat is weliswaar niet de meening van President Kruger die, evenals wij, de annexatie van 1877 steeds heeft gebrandmerkt als een schennis van de Zandrivier-Conventie, maar men ziet dat het resultaat hetzelfde blijft. De overheid, welke Engeland uit kracht van verdrag kan doen gelden over Transvaal, bestaat tegenwoordig uitsluitend uit het beperkte recht van veto, een recht dat nooit betwist is door Transvaal. De heer Chamberlain daarentegen heeft zich wanhopig vastgeklemd niet aan het woord, maar aan het begrip suzereiniteit, om een soort van algemeene afhankelijkheid daaruit af te leiden. In dien gedachtengang kwam hij er toe om uit te roepen: »De hoofdzaak voor mij, dat is de overhooglieid, de overheersching, het overwicht, de overmacht.... noem het zooals gij wilt » i) Dat begrip van „paramot int poweS' vervolgt hem, hij wil het met alle geweld onder het suzereiniteits-etiquet van 188 r schuiven — en sedertdien heeft hij Transvaal willen dwingen om de suzereiniteit ook in dien vagen zin te erkennen. Nauwelijks maakte Transvaal maar een schijn van tegenwerping of de regimenten van Aldershot werden ingescheept. Op die belachelijke pretentie hebben de Boeren geantwoord met het hechte, verpletterende pleidooi van Dr. Leyds. En in Europa, in Amerika, in Afrika zelfs is al wat gezag heeft in het internationale recht in massa opgestaan om den nekslag te geven aan den heer Chamberlain en zijn snorkerijen. Ik noem slechts den heer Arthur Desjardins, van het Institut de France, den heer Westlake, van de hoogeschool te Cambridge, den heer Van der Vlugt, van de hoogeschool te Leiden, den heer Despagnet, van de hoogeschool te Bordeaux, den heer De Louter, van de hoogeschool te Utrecht, Dr. Whiteley, in het Amerikaansche Forum, Dr. Farelley, van de Kaap En geen enkele vakman is de stelling van den Minister van Koloniën komen verdedigen. Integendeel, men heeft zich zeer vroolijk gemaakt over zijn theorie van den „dubbelen" aanhef der Conventie. Een dubbele aanhef! Alsof niet Lord Derby zelf den eersten aanhef tusschen haakjes had gezet toen hij het nieuwe ontwerp aan President Kruger zondl Op dit punt heeft men trouwens nog aangevoerd dat de Kaapsche regeering zelve, in haar telegram van 27 Februari 1884, aan president Brand heeft medegedeeld dat de nieuwe Conventie was gesloten en daaraan heeft toegevoegd dat de positie van Transvaal in 't vervolg geheel gelijk zou zijn aan die van den Vrijstaat, met geen ander verschil dan het beperkte veto 2). Voorts heeft men nog gewezen op de officieele verklaring van Lord Derby d.d. 15 Febr. 1884: „Uwe regeering zal geheel vrij zijn om zonder eenige inmenging van anderen het land te besturen, diplomatieke onderhandelingen te 1) Acts of Parliament, p, 277a.: „The cardinal fact for me is sufremacy, predominance, preponderance, paramountcy, call it what you will.v 2) Geelboek van den Oranje-Vrijstaat, p. 9. voeren en de buitenlandsche politiek te leiden, met inachtneming alleen van de bepalingen van Art. 4." Ook heeft men de aandacht gevestigd op de bewoordingen waarin de deputatie, den 28en Juli 1884, de Conventie aan den Volksraad heeft medegedeeld, bewoordingen die ter kennisse van de Engelsche regeering zijn gebracht en door haar zonder tegenwerping zijn aanvaard. 1) Nog heeft men in 't licht gesteld dat in al die jaren van eindelooze briefwisseling, tot 1898, Engeland nooit een woord van suzereiniteit heeft gerept. En eindelijk heeft men opgemerkt dat het recht van Transvaal om oorlog te verklaren, zelfs aan Engeland, nooit was betwist 2) en dat Engeland het exequatia- had uitgewisseld van de consulaire agenten te Londen en te Pretoria. De heer Chamberlain, die zijn heele bouwsel dus in zag storten, durfde toen van protector-aat niet te spreken. Het onbetwistbare feit dat Transvaal sedert 1894 met goedvinden van Engeland het protectoraat over Zwaziland heeft uitgeoefend 3) maakte een proctectoraat over Transvaal onmogelijk. De beschermer beschermd, dat zou al te dwaas zijn geweest. Maar van zijn paramountcy zag hij daarom nog niet af. Engeland was een groote Mogendheid en de Boeren-republieken waren kleine staatjes, ingemetseld binnen het Britsche gebied. Met het volste recht dus kon Engeland die kleine staatjes rekenen tot zijn invloedssfeer. Zelfs op den Vrijstaat had het pretenties 4). En evenals de zes groote Mogendheden een zekere hegemonie pogen uit te oefenen over de staten van den tweeden en den derden rang, mocht Engeland aanspraak maken op de hegemonie over Zuid-Afrika. Daarbij werd echter vergeten dat zulk een overheid wel de fado,. maar nooit de jure kan bestaan. Op den heer Lorimer na 5), zijn alle juristen het er over eens dat de gelijkheid van de Staten onderling de grondslag zelf is van het internationale recht. Uitdrukkelijk zegt de heer Rivier: „Gelijkheid wordt tusschen alle 1) Blauwboek, c. 950, 7, No. 4 en p. 8. 2) Stead. Are we in the rightp. 22. 3) Conventie van 10 Dec. 1894. Zie Koek, Conventies en Tractaten, p. 64. 4) Acts of Parliament, p. 278. 5) Institutes of iazv of nations, I, p. 170 e. v. Staten ondersteld, tenzij de ongelijkheid uit verdragen kan worden bewezen" j). En daar nu de heer Chamberlain uit de Conventie van 1884 geen ander recht kan putten dan het beperkte veto van Art. 4, belandt hij altijd in denzelfden dooden hoek. Evenals tusschen individuen, blijkt de overheid tusschen Staten nooit anders dan de facto, door de meerderheid van zedelijke, verstandelijke of stoffelijke kracht. Maar hoe staat dat hier? Heeft Engeland in Afrika blijk gegeven van zedelijke meerderheid — door het herhaalde breken van verdragen ? Van verstandelijke meerderheid — in den diplomatieken strijd met president Krugerf Of van stoffelijke meerderheid — aan de Toegela en de Modderrivier? Mij dunkt dat men er aan mag twijfelen, wanneer zelfs een Engelschman zegt: „Wij plukken de vruchten van zeventig jaar regeeringsfouten." 2) IX. Toen de openbare meening in Engeland — althans in de meest verlichte kringen — die kleinzielige uitvluchten en dat diplomatieke geharrewar eindelijk moe werd, wierp ze 't over een anderen boeg en heesch de roeping van Engeland in de beschaving. De Boerenmaatschappij, dat was iets gruwelijk middeneeuwsch en Engeland was geroepen om daar zijn hoog-moderne beschaving te brengen. Hierbij moeten wij toch even stilstaan. Heeft de beschaving het recht om zich door oorlog te verspreiden? Geeft de zekerheid dat een ander volk zich op een lageren trap van beschaving bevindt, eene justa perduellionis causa ? Maar bovendien, er is beschaving en beschaving. Zeker, de Engelschen van Johannesburg hebben een beteren snit van jas. Hun zeden en gewoonten zijn wel een meer slaafsche navolging van het high life. Ze zijn meer gewikst in de exacte wetenschappen. Hun boekerijen zijn gevuld met allerhande romans. Daarentegen zijn de bars te Johannesburg als paddestoelen opge- 1) Rivier, Lehrbuch des Volkerrechts, 2e druk, 1899, p. 125. 2) Froude, p. 4. schoten. De prostitutie is er een openbare schande. Vechtpartijen zijn er aan de orde van den dag. Allerlei gespuis belaagt er de openbare veiligheid. Er heerscht dezelfde bandeloosheid als in havenplaatsen. Dat is toch zeker niet de beschaving waarmee de Londensche zedemeesters een volk willen zegenen dat door den heer Gibson Bowles, in het Engelsche Parlement, is afgeschilderd als »a stnrdy, brave, siinple, Godfearing people.« I) Voorzeker staat de beschaving zooals men die in de hoogste kringen van Londen vindt, veel hooger dan die van de Boeren, maar uit een zedelijk oogpunt staan de Boeren bij geen Europeesche natie achter. Daarbij komt dat men toch rekening moet houden met het verband dat er altijd is tusschen den vorm van onze beschaving en het klimaat, het land, de bezigheden des volks, factoren die overal hun invloed doen gelden. Welk een onderscheid tusschen Montenegro en Italië en, in Italië zelf, tusschen de groote steden en de Alpendalen 1 Reeds hebben de Boeren verbazende -vorderingen gemaakt en zij zullen nog meer vooruitgaan, maar wie heeft het recht om van hen te vorderen dat zij zich ontwikkelen als een lyddietbom ? De bergeik wint het van de kasplant; en wat zou het den Boeren baten als een ontijdige ontwikkeling hun onze ondeugden gaf, zonder dat hun karakter nog de kracht had om die te weerstaan? Ik vrees volstrekt niet dat hun ontwikkeling te traag zal zijn; integendeel, ik ben bang dat ze te snel gaat. Maar dit is zeker: wanneer gij gansch een volk voor uw beschaving wilt winnen, dan moet gij beginnen met zelf het voorbeeld te geven. En dat heeft Engeland nu juist niet gedaan, zoo min in zijn diplomatieken strijd met Pretoria en Bloemfontein als — ik durf het nauwelijks te zeggen — op het oorlogsterrei Zonder een strenge eerbiediging van verkregen rechten en zonder een goede trouw die boven alle verdenking staat, stort elke beschaving ineen. Engeland nu heeft de tractaten van Bloemfontein en van de Zandrivier geschonden en het heeft, door een onhoudbare redeneering, getracht zich te onttrekken aan de Conventie i) Acts of Parliament, 1899, p. 776. van Londen. Meer nog 1 Een van de belangrijkste Volksraadsbesluiten is in het Blauwboek opgenomen niet zooals het in de Staatscourant, maar zooals in de Press had gestaan (nummer van 29 Juli 1899) en in dien tekst van het Blauwboek waren de woorden waar het op aankwam: »met het volle kiesrecht«, eenvoudig weggelaten 1). Dat is wat Dr. Clark heeft genoemd „the lying misrepresentaüon of the texl in the Blue Book" 2). Evenzoo is het telegram van president Steyn van den 27e" September in het Blauivboek verminkt door het weglaten van 29 regels in vijf zinsneden. 3) En wat nog sterker is: President Kruger had in zijn voorlaatste telegram de naturalisatie na vijf jaren aangeboden (onder een drieledige voorwaarde) en was daarbij zelfs in zijn overige voorstellen verder gegaan dan Sir Alfred Milner te Bloemfontein had gevorderd. Was dat voorstel aangenomen dan zou de oorlog zijn voorkomen. De heer Chamberlain echter antwoordde er op met een telegram waarin President Kruger evenals de geheele wereld een volstrekte weigering zag. Doch ziet, den I9en October komt de heer Chamberlain ons in het Lagerhuis vertellen dat zijn antwoord a qualified acceptance, een voorwaardelijke aanneming was geweest 1 En hij voegde er bij dat het geschil geen tiende gedeelte van dat voorstel had betroffen! 4) Dus, de heer Chamberlain had willen zeggen: *Ik neem het aan", hij zeide dat zóó dat iedereen er het tegenovergestelde uit begreep, en toen hij merkte dat President Kruger, evenals iedereen, misleid werd door zulk een dubbelzinnige taal, toen zei hij niets; hij hield zich stil en, wetend dat dit misverstand den oorlog zou doen losbarsten, toog hij aan 't rederijken in 't noorden van Engeland ten einde den volkshaat op President Kruger aan te hitsen. Ziedaar wat men goede trouw noemt! Wat het oorlogsveld betreft, het feit dat men op het Roode Kruis heeft geschoten, ga ik met stilzwijgen voorbij. Dat is weder- 1) Acts of Parliament, p. 777. 2) /bid. 3) Men vergelijke de beide lezingen in het Geelboek en in het Blauwboek. Men vindt ze ook in War against War van den heer Stead, p. 36. 4) Acts of Par hament, p. 290. zijds gedaan, niet opzettelijk, maar door d~n mist en den afstand. Op 3000 of 4000 meter is het Roode Kruis nauwelijks te onderscheiden en de richting van de projectielen is niet altijd zeker. Maar er is iets anders. De regeering van Pretoria heeft den consuls een formeele klacht doen toekomen over het misbruik dat door de Engelschen van het Roode Kruis zou zijn gemaakt om een vrijgeleide te geven aan een geblindeerden trein die den ■spoorweg ging herstellen. Dokter Kakebeeke heeft in een eigenhandig geschreven brief verklaard dat hij in het gevecht van Elandslaagte met eigen oogen had gezien hoe de Engelsche lanciers herhaaldelijk de gewonde Boeren of die hun wapens hadden weggeworpen, met hun lansen doorstaken. 1) De heer P. R. Koek, adjudant van den aan zijn wonden overleden generaal Koek, heeft in de Standard and Diggers News van 4 November 1899 een beeedigde verklaring geplaatst waarin hij verhaalt dat hij generaal Koek heeft gevonden, door een dum-dum-kogel in den linkerarm gewond, geheel ontkleed en alleen met een lap bedekt, en dat de generaal verzekerde dat een Engelsch soldaat hem 's nachts al wat hij bij zich had en al zijn kleeren had ontstolen en hem zoo in zijn ellende had laten liggen. De heer Stead vertelt in zijn War against War dat de Engelsche soldaat J. Gavin, van de King's Royal Rijles, met eigen oogen een soldaat van de Dublin Fusiliers zijn sabel tot het gevest heelt zien steken in het lichaam van een gewonde die zich had overgegeven. Evenzoo wordl in alle brieven van gewonden of gevangenen van het Hollandercorps, welke in onze dagbladen zijn opgenomen, verzekerd dat vooral de lanciers gruwelijk hebben huisgehouden bij Elandslaagte en dat men bijna allen gewonden en gevangenen hun beurzen, horloges en kleinoodiën heeft ontstolen. Nu ben ik er wel van overtuigd dat de Engelsche generale staf die barbaarschheden afkeurt en dat in Engeland een ieder die eenig gevoel bezit, ze verafschuwt, maar ik herhaal: Kan men op die wijze een hoogere beschaving verspreiden? Terwijl de gevangenen te Pretoria, waaronder de heer Churchill, eenstemmig hebben erkend dat de Boeren zoowel gewonden als i) Nieuwe Rottcrdamschc Courant van 18 December. gevangenen zeer goed behandelen. En de Engelsche generaals hebben erkend dat de Boeren ridderlijk oorlog voeren. Arbitrage is als 't ware het wachtwoord van onze hedendaagsche beschaving. Welnu, de Presidenten Kruger en Steyn hebben er altijd naar gestreefd. Het was in beginsel opgenomen, zij het ook beperkt, in de Conventie van Londen. In de koeliequaestie van 1885 heeft het toepassing gevonden. President Kruger heeft Sir Alfred Milner te Bloemfontein een uitvoerig arbitrage-ontwerp in verscheidene artikelen aangeboden. Engeland wees het van de hand. De Suzerein kon geen arbitrage gedoogen! De bevoegdheid tot uitlegging van de Conventie moest aan een kant blijven en zou desnoods met geweld worden gehandhaafd. Alsof, zelfs in het stelsel van den heer Chamberlain, arbitrage tusschen patroons en werklieden niet regel was! Aan welke zijde was, ook weer in deze zaak, de minste beschaving? Men herinnert zich het tooneel op Trafalgar-square, waar het ministerieele gespuis een oploop heeft gemaakt en, onder allerlei bedreigingen, de vrienden des vredes heeft uitgejouwd, hen met vuile eieren heeft geworpen en hun belet heeft om te spreken. Zou men denken, dat het relaas van dat schandaal te Pretoria een zeer stichtelijken indruk heeft gemaakt? Had men den Boeren niet verhaald, dat de vrijheid van spreken in de moderne beschaving een haast geheiligd erfstuk was? Ook dat de pers overal wordt beschouwd als de groote beweegkracht van de beschaving en dat de Engelsche pers in haar besten tijd aan 't hoofd stond van het gansche krantenheir? Maar wat nu te zeggen van die pers, na haar jongste jingo-campagne? Alleen de WestminsterGazette houdt de traditie nog vast. De hoofdredacteur van de Daily Chronicle, die niet dacht zooals de anderen, heeft zijn ontslag moeten nemen. Geen verschil van meening wordt meer geduld. Van de pers tot de telegraaf is de afstand niet groot. En welk gebruik heeft het War Office van het seintoestel gemaakt? Alle telegrammen worden verminkt, nederlagen veranderd in overwinningen; de kleinste voordeelen, in onbeduidende schermutselingen behaald, worden opgeblazen tot resultaten van belang — en de censuur te Aden sluit de Zuid-Afrikaansche Republieken af van haar eigen vertegenwoordigers, van de vreemde regeeringen, van de gansche wereld. Ik ken te Amsterdam een achtenswaardig gezin, waarvan een getrouwde dochter te Pretoria woont en gevaarlijk ziek is. Geen telegram komt er door. De ouders blijven in de pijnlijkste onzekerheid. Maar wat vooral wordt gevreesd door alle geneesheeren in Transvaal (er zijn er 250), dat is een besmetting met de syphilitische ziekten, welke in waarlijk verontrustende mate heerschen in het Engelsch-Indische leger. Lord George Hamilton heeft den 25en Januari 1897 in het Lagerhuis niet geschroomd om te zeggen : »Het totale aantal van diegenen in het Indische leger, die wegens venerische aandoeningen in het hospitaal zijn opgenomen, heeft in 1895 522 per 1000 bedragen, en het aantal van degenen, die wegens deze ziekten geen dienst kunnen doen, beliep 46 per 1000 en per dag.» Dat weten de geneesheeren in Transvaal en het is daarom dat de pest te Lourengo-Marques hen koud laat, terwijl zij veel meer vreezen voor venerische besmetting door de Indische troepen. Wat denken daarvan de Londensche moralisten ? Hebben de Boeren zoo groot ongelijk, wanneer zij slechts onder benefice van inventaris de beschaving willen ontvangen, die Engeland aan Zuid-Afrika opdringt? X. Hoe nu dit raadsel op te lossen ? Want waarlijk, de misdaad van dezen oorlog die schuimerij en verovering beoogt en slechts door nietigheden is gedekt, is een raadsel. De Engelsche natie vindt, volgens mij, in vele opzichten haars gelijke niet. Als ik geen Hollander was zou ik Engelschman willen zijn. De waarheidsliefde van het Engelsche volk in gewone gevallen staat boven elke verdenking. Het .gevoel van plicht en recht is de Engelsche natie aangeboren. Haar constitutioneele instellingen hebben over de geheele wereld navolging gevonden. Nergens vindt men een meer ontwikkeld selfrespect. Haar litteratuur, hoewel uit een artistiek oogpunt inferieur, blinkt uit door een ernstige, diepe en gezonde levensopvatting. Zelfs in den snit van haar kleeding en in de verzorging van het lichaam weet zij een waardigheid te vertoonen die eerbied wekt. Haar liefdadigheid kent geen grenzen, haar zedelijkheid staat boven het gemiddelde peil en op godsdienstig gebied gaat zij vooraan in de rij der naties. Hoe kwam dan zulk een volk tot zulk een val? De oplossing van dit raadsel ligt in de magische bekoring van het Imperialisme, toegepast op naties, in den grond verschillend met het persoonlijke imperialisme van een Alexander den Groote ot van een Xapoleon. Tot dusverre was het imperialisme der naties slechts éénmaal voorgekomen: in den vorm van het csesarisme der Romeinen. Thans duikt datzelfde verschijnsel op in de manie van het Angelsaksische jingoïsme. De overeenkomst op verscheidene punten is dan ook waarlijk treffend. Te Rome zo'owel als te Londen, de striktste erkenning van de rechten der burgers onderling en tegelijk een haast geringschattend gebrek aan eerbied voor de rechten van andere volken, i) Bij de Romeinen, de vaste wil om heel de bekende wereld te beheerschen met hun landleger; bij het volk van het Rule Britannia, het axioma van heel de wereld te beheerschen met zijn vloot. De Romeinsche proconsuls, evenals de Engelsche High Commissioners, gaven aan de verwonnen landen een selfgoveminent in den ruimsten zin op ééne voorwaarde, welke de heer Chamberlain den I9en October aldus formuleerde: „dat wij het recht zullen hebben om geweld te gebruiken ten einde onderwerping af te dwingen aan onzen wil [that we shall have the right to use force to compel submission to our will). 2) Toen, evenals thans, twee soorten van kolonies, de Senatus et Imperatoris te Rome, de selfgoverning and Crown-colonies te Londen. Te Rome, de samentrekking van het imperialisme in de trotsche idee van den avis Romanus die, al was hij de minste avonturier, zich gerugsteund wist-door heel de macht des rijks; 1) Zie, over de wijze waarop zij onze voorouders hebben behandeld, Tacitus, Annales, IV, c. 72 s.s. Zeitschrift für Gymnasialwesen, D. III, November, p. 263. 2) Acts of Parliament, p. 267 en p. 299. te Londen, het welsprekend pleidooi van den heer Chamberlain voor den British subject, den afgod, waarvoor alle vendels van leger en vloot worden geveld, i) Het auri sacra fames zoog al het goud der aarde op naar Rome, zoodat reeds tijdens de Republiek een parvenu als Crassus een kapitaal van 85 millioen kon verzamelen en een Lucullus kon pronken met zijn maaltijden van 200,000 gulden, waarna later, onder de Caesars, een Keizer 300,000 gulden kon uitgeven alleen voor zijn rozen 2); in Engeland zien wij de ongekende weelde der uppertenthousands, de Beits en de Rhodessen die onnoemelijke fortuinen verzamelen en een Minister die dollemansprijzen voor zijn orchideeën betaalt. Te Rome, een Cicero die al zijn welsprekendheid uit tegen de misdaad van een Verres; te Londen, de waardige opvolgers van Burke, toornend tegen een imperialistisch jingoïsme dat hen in 't geweten wondt. Te Rome, de jammerkreet: ,, Vare, Vare, redde mikilegiones meas!" ; te YVindsor, in het paleis, koningin Victoria die in tranen uitbarst over de slagen welke haar garde zijn toegebracht door afstammelingen van de helden uit het Teutoburgerwald. Welnu, het is dit imperialisme dat een waangedachte wordt. Het werkt zich in het wezen der natie, zoodra de tegenstander die haar hinderde onder haar slagen bezwijkt en dus alle wegen te land voor de legervendels opent, gelijk oudtijds voor Rome, of alle wegen ter zee voor de vlaggen van haar vloot, gelijk voor Engeland na Trafalgar. Zoolang de laatste tegenstander nog weerstond, was hij altijd, uws ondanks, de bondgenoot van uw geweten die u dwong tot eerbied voor het recht. Maar toen hij eenmaal 't hoofd moest buigen bleef uw rechtsgevoel alléén en moest het, zonder steun van buiten, zichzelf op de been kunnen houden. Als 1) Opmerkelijk is het ook dat reeds den 24en Juni 1850 Lord Palmerston in de quaestie van Don Pacifico in het Lagerhuis zeide, dat het Parlement had te beslissen rof, evenals vroeger een Romein zich vrij hield van beleediging wanneer hij maar kon zeggen: Civis Romanus sum, ook een Engelsch burger, overal waar hij zie bevond, onder Engelands waakzaam oog en sterken arm zich veilig zou voelen voor onrecht en kwaad." Zie Justin Mc. Carthy, A Jlistory of our own times, D. II, p. 49. — Noot v. d. Vertaler. 2) Zie Marquardt, Komische S taatsver zu altung y II, V, p. 256 e. v. en Friedlander jSittengeschichte Roms. III, p. 98. 4 dus, in zulk een psychologisch moment, het nationaal geweten bezwijkt, dan komt het volk in gevaar om van het hoogste idealisme neer te ploffen in een cynisme van de laagste soort. Te land of te water meer dan eenig ander volk geducht, meer zelfs dan alle andere volken saam, laat het zich onbewust uit onbeperkte macht wegdroomen naar den almachtswaan — en dan kan het een herhaling zijn van de geschiedenis van Tyrus, dat zich uit Ezechiëls mond door God hoorde zeggen : „Door de grootheid uwer wijsheid in uwen koophandel hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart verheft zich van wege uw vermogen. Daarom zegt de Heere Heere alzoo: Omdat gij uw hart gesteld hebt als Gods hart; Daarom, zie, ik zal vreemden over u brengen, de geweldigste der heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid, en zullen uwen glans ontheiligen. Ten groeve zullen zij u doen nederdalen; en gij zult sterven den dood eens verslagenen in het harte der zeeën." i) Dat imperialisme begraaft dan ook meer en meer de nationale idee in eene oecumenische opvatting en tracht krachtens dien drang heel de wereld te vervormen naar het eigen nationale type. Het gedoogt, het bevordert zelfs dat allerwege de sociale beweging vrij spel hebbe mits het zelf het centrum blijft. Vrbi et orbi wordt bij alle besluiten het ongeschreven motto en zoodra de oppermacht van het imperialisme ook maar haar schaduw betwist waant, worden aanstonds de heiligste gevoelens des volks gesust door het machiavellistische paaiwoord van het salus reipublicae suprema lex esto! Lord George Hamilton bijvoorbeeld heeft niet geschroomd om de vaderlandsliefde aan te prijzen van degenen die het onderzoek in den Jameson-inval hadden doen mislukken, „omdat zij hadden gehandeld gelijk Engelschen altijd handelen wanneer Engelsche belangen op 't spel staan." 2) Met andere woorden: omdat zij het recht hadden geofferd aan het welzijn des lands I Dat imperialisme glijdt, zoo ongemerkt als ware 't een streptococcus, de menigte in 't bloed, vergiftigt haar en tast haar 1) Ezechiël XXVIII, v. 5—9. 2) Stead, Are we in the right, p. 66, geweten aan. Iedereen begint zich al een groot man te voelen alleen omdat hij het bloed van zijn natie in zijn aderen heeft. Allen voelen zich verhoogd, vergroot, verheerlijkt. De grootheid en de macht van hun land moeten worden gebruikt voor hun eigen grootheid, voor het welzijn van hun familie en voor het uitdijen van hun fortuin. Als eenmaal in de politiek de slagboom van 't recht is opgeheven, dan kan de slagboom der moraliteit het niet meer houden op den weg naar den glans des gouds. Dan komt de noodlottige helling in 't zicht. De kapitalisten verbergen hun aanmatiging niet. Zelfs onder de edelen, verarmd door het dalen van de pachten of gedrukt door schuld van 't spel, leuren zij met de verderfelijke lokwaar van hun goudbegeerte. De verkiezingsmachine ondervindt hun invloed. De pers bezwijkt. De openbare meening wordt meegesleept. Het Staatsbestuur zei voelt zich onder 't juk. En nader komt het noodlottige einde, telkens als weer een sterk karakter zwicht. Optimi corruptio pessima. Juist omdat het wezen van den Engelschen volksaard van zulk een innige en nobele deugdzaamheid is, zou zijn bederf zoo droevig zijn. »Wie staat zie toe dat hij niet valle" zegt het spreekwoord. Door den val van Engeland zou de vooruitgang der menschheid een van zijn fijnste organen verliezen. Wij kunnen het niet stellen zonder dat Engeland, dat nobel, fier en Christelijk is geweest en dat dit alles wederom kan worden. En dat is de reden waarom in gansch Europa allen die van goeden wille zijn, in heel de wereld allen die aan de spitse gaan van 't intellect, zich bedroefd gevoelen en verontwaardigd tevens over dit schouwspel, rauw en rampvol, waar Engeland ons oog op dwingt: dien krijg, dien veroveringskrijg, een van de schandelijkste die dit eeuwtal draagt. Gelukkig is Engelands toekomst nog onbeslist. Wij bidden dat het tot inkeer kome. In zijn rampen ligt misschien zijn heil. Reeds heeft een van zijn aartsbisschoppen gesproken van boete en berouw. Een groep, een keurtroep van verstand en hart, bewonderenswaard van zedelijken moed, vasthoudend aan het edelste dat Gladstone achterliet — John Morley, Courtney, Harcourt, Stead, en Clark en Labouchère en Harrison — en zooveel anderen — waakt over 't heiligste van 't nationale goed, betwist den jingoes stap voor stap den grond, en spreekt zóó luid dat dra zijn vox clamantis in deserto tot in 't Schotsche Hoogland galmen zal. Alle kans op schikking is nog niet verkeken. De val van den heer Chamberlain ware 't sein van redding. En als een meer beraden kabinet, wars van alle wraakgedachten en los van militaire kitteloorigheid, geheele onafhankelijkheid gaf aan 't Vereenigd Zuid-Afrika en zelf niets hield dan 't Oosten van de eigenlijke Kaapkolonie benevens enkele onmisbare plaatsen aan de kust, dan nog misschien won Engeland uit zijn geduchte weerpartij een bondgenoot. Maar dan ook haast gemaakt! 't Is meer dan tijd. Engeland moet tot inkeer komen en zijn imperialistischen droom wegvagen; anders vergaat het aan 't imperialisme zooals het oude Rome er aan verging. XI. Doch laat men zich niets wijs maken; De vrees dat Engeland voor 't hellend vlak niet deinzen zal, die vrees is ver van ongegrond. 't Gevaar ligt in 't verbrokken der zedelijke beginsels en in het krachtgemis van 't christelijk element. Heel juist heeft de heer Fairfield het gezegd: »Zonder een zedemeester te zijn, houd ik staande dat de moraal en het imperialisme onverzoenlijk zijn.' i) En drie jaar geleden heeft de heer Chamberlain het zelf nog erkend: > De Boeren te beoorlogen om hun de gewenschte hervormingen af te dwingen, dat zou unwise andimmoral zijn". 2) De oorzaak van die onvereenigbaarheid is duidelijk. Wat de moraal vooropstelt is een onveranderlijk ontzag voor andermans recht. En het imperialisme kan daarmee zijn gure werk niet doen. Om den schijn te redden moet er dus een opvatting van het recht worden vervaardigd die het zijn onveranderlijken aard, zijn objectief karakter en zijn onschendbare heiligheid ontneemt; het moet zoo lenig worden dat ge 't naar uw doel kunt buigen. Dat is nu juist de neiging van den geest des tijds. Zoo lang het begin- ï) Stead, The Scandal p. 26. 2) In zijn rede van 3 Mei 1896. sel van zedelijkheid en het beginsel van recht hun steunsel zochten in God en Dien geopenbaard, zoo lang hadden zij een objectief karakter, dewijl zij kwamen met een gezag waarvoor de volken zoowel als de individuen zich hadden te buigen. Maar alles is verschoven van dien stonde af toen Schleiermacher, onder de protestanten, heel ons theologisch weten, dat van de moraal incluis, gestempeld heeft als «subjectief". Martensen, de bisschop der Deensche lutheranen, heeft daaruit een onomstootelijk gevolg getrokken toen hij zei dat »wat zedelijk geoorloofd of verboden is, slechts individueel kan worden uitgemaakt« i). ' Men weet hoe die theorie misbruikt is om staatslieden van het Bismarck-slag te ontheffen van elke verplichting jegens de «burgerlijke» moraal. Het imperialisme strijkt dat op. Zoodra het recht niet meer een slagboom is die u tot staan dwingt, doch slechts een tooneeldécor dat elke speler verplaatsen doet naar de eischen van zijn spel, heeft het imperialisme, het felste zelfs, geheel de vrije hand. Hoe dan de schermen staan rraakt weinig uit. De nuchtere staatsman die maar liefst wat gekt met »theorieën", neemt waar iets voor 't grijpen ligt en spint zijn plannen klaar, volkomen onbekommerd om eens anders recht. Zelfs een vroom beginselman, gelijk Mac. Kinley, heeft waarlijk te Omaha verteld (in zijn beroemde rede over Duty and Destiny) dat iedere machtige natie het oog moet houden op de roeping welke God haar heeft toegedacht en haar plichten moet stemmen naar de eischen van het doel. Anderen, gedweeë adepten van hetTransformisme, zullen u zeggen dat de utiliteit de eenige drijfkracht is die ons moet stuwen en dat het recht van vorm tot vormen wisselt, zonder eenigen vasten regel. Juist zooals het celweefsel, uit blooten dwang van nuttigheid, van kruipdier kwam tot vogel. Ik weet dat de heer Spencer het drijven van den heer Chamberlain gestrengelijk heeft veroordeeld en ik breng hem daarvoor lof. Toch aarzel ik niet om als mijn wèl beraden meening te uiten dat hij en zijne school, die het darwinisme van de natuur hebben overgebracht op de psychologie en de ethiek — de theorie daarvan i) Ethik, I, p. 580. is voor Frankrijk zoo uitnemend uiteengezet door den heer Th. Ribot den bestendigen aard van het recht hebben verzwakt en daardoor het hoofdbeletsel hebben weggenomen waartegen het imperialisme op zijn zegetocht zou zijn gestuit. Een van de meest bekende en meest geachte clergymen, de heer R. S. de Courcy Laffan, levert ons een ontegensprekelijk bewijs in zijn brief van 29 December 1899, opgenomen in de Indèpendance Beige van 15 Januari. De termen „individueel egoïsme" en „sociaal egoïsme" waarvan hij zich gaarne bedient, doen hem duidelijk kennen als een aanhanger van Spencers Data-theorie. En welke is nu zijn redeneering ? De rechtsquaestie laat hij ter zijde ; hij geeft toe dat de zaak der Boeren rechtvaardig kan zijn, maar zelfs wanneer hij dat aanneemt kan hij toch niet toegeven „dat er hetzij bij het Engelsche volk hetzij bij het Britsche Rijk een zedelijke afdwaling, eene erreur morale bestaat". Integendeel, want deze afgrijselijke oorlog heeft het individueele egoïsme opgelost in een soort van fiationaal egoïsme. En daarin ligt, volgens hem, juist een zedelijke vooruitgang. „Of het Engelsche volk zich al of niet vergist in de oorzaken van den oorlog", dat laat hem overigens koud. Hem is het genoeg dat het opvlammen van het patriotisme een voorwaarts gaan beduidt naar 't ideaal en dat het Engelsche volk doordrongen is „van het geloof in de roeping die God het heeft opgelegd . En door aldus elke quaestie van recht en gerechtigheid opzij te schuiven, werkt deze Engelsche prelaat, naar hij zegt, „tot de verwezenlijking van het gebed des Heeren: Onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw Koninkrijk kome!" Mij is dit een gruwelijke godslastering 1 Maar over wat zouden wij ons nog verwonderen ? Het darwinisme houdt zich opzettelijk buiten eiken invloed van een teleologisch beginsel en zulk een beginsel is juist de aangewezen grondslag van elke rechtsopvatting. Verlaat zich het recht op de willekeur van het individualisme, op de utiliteit, op de luimen van het lot, dan vervluchtigt het tot een vagen mist. Daarbij komt dat diezelfde school in den strugglc for life de leidende gedachte ziet van haar bestaan en dat zij daaruit de rauwe gevolgtrekking maakt dat de zwakkeren bestemd zijn om voor de sterkeren te bezwijken. Dit alles maakt het moeilijk om de logica van Nietzsche te ontgaan die de sterkeren aanroept ten einde zoo spoedig mogelijk een eind te maken aan de vijven en zessen van de zwakkeren en dus de menschheid sneller opwaarts te doen gaan. Tusschen die opvatting en de plannen van het imperialisme, met zijn slinksche draaien, ligt geen merkbaar verschil. En wie zou durven te ontkennen dat, in de kringen waar het agnosticisme tiert, de geest zich makkelijk buigen leert? Doctor Rothnagel heeft het scherp uitgesproken in het Duitsche Gulden Bock: »In wetenschap en op het gebied der natuur heeft onze eeuw verwonderlijke vordering gemaakt; doch uit een ethisch oogpunt stond ze in den aanvang hooger dan op 't eind." i) Engeland vooral loopt gevaar te vallen bij dit waggelen der moraal. De ethische verzwakking loopt langs twee wegen, volgens het dubbele spoor der menschelijke zondigheid, hetzij in 't meer despotisch rijk der zinnen, hetzij in 't rijk des hoogmoeds. Het lijdt geen twijfel waarheen Engeland neigt. »Ieder slaan en alles nemen" 2) dat is de grovere uitdrukking van die hoogmoedige gezindheid die oppermachtig heerschen wil. In koloniale aangelegenheden komt die neiging nog te sterker uit door het onbetwistbare overwicht van de Engelsche vloot, door de meerderheid van alle blanken en door de meening dat de Engelschen, de kolonisten bij uitnemendheid, de groote weldoeners zijn dier overzeesche landen. Ik wil niet betwisten dat de Settlements van Australië en van Nieuw-Zeeland voorbeeldig zijn, maar het artikel van den heer A. Filon in de Revue des Deux Mondes van 15 November 1899, en dat van den heer Robert Buchanan in de Contemporary Review wekken ernstigen twijfel aan de weldadigheid van Engelands bestuur over Indië. De pest en de hongersnood welke daar heerschen, schijnen die bedenking te steunen. In elk geval echter is het duidelijk dat de eerbied voor het recht bij een koloniseerend volk bijzonder veel kans loopt op verzwakking, zoodra het denkbeeld van een met de tijden wisselend, 1) Das goldene Buch des Deutschen Volks an der Jahrhundertwende, p. 63. 2) „ To fight everybody and to take everything onstandvastig recht, heeft post gevat in den geest dier avonturiers van ruim geweten die er op uit zijn om den Union Jack te planten in het hart van Azië en Afrika. Ongelukkig legt de Christelijke beweging in Engeland die neigingen geen rem aan. Integendeel, zij vuurt ze aan. Het dogma der rechtvaardigmaking, dat onneembare bolwerk bij de verdediging van elk rechtsbeginsel, gaat op in de- heiliging. De leer der oude Covenanters, „blind te zijn voor den uitslag, en alleenlijk te zien naar het gebod" wordt zelfs in Schotland vergeten. Men went er meer en meer aan om het Britsche Rijk te vereenzelvigen met het Koninkrijk Gods en zelfs den Christus te verengelschen. „God heeft het Britsche Rijk geschapen en grootelijks uitgebreid, en tevens het Engelsche Christendom. Het ware imperialisme ziet in elke winst aan grond, een uitbreiding van de roemvolle taak om het evangelie te verkondigen van den Engelschen Christus" i). En zelfs heeft men niet geschroomd om in een onlangs gehouden bijeenkomst van de vrije gemeente te Edinburg een evangelie-dienaar toe te juichen die uitriep : „Wat Afrika noodig heeft, dat is een Christelijke beschaving. De tegenwoordige oorlog is een deel van den prijs die moet worden betaald om tot dat doel te komen. Ziedaar hoe men dezen oorlog moet beschouwen om er geen berouw over te voelen en geen twijfel aan zijn noodzakelijkheid en zijn rechtvaardigheid" 2). Zoo sust een verdoolde Kerk het geweten en zoo weet een soteriologisch methodisme, om 't heilig doel, de ergste middelen te verheerlijken. Zulke woorden doen u walgen en zetten u op tot toorn tegen die evangeliedienaars die den God der gerechtigheid verloochenen. Het maakt u de onbillijke overdrijving begrijpelijk die sprak van de »drie Fs" van Pecksniff, Pirate and Pharisee. Maar, in stede van zelf zoozeer te overdrijven, merkt wel op dat it weer hetzelfde methodisme is van Dr. Philips, dat in 1835 den grooten trek deed worden en dat thans, na gansch een eeuw van mis u mg, de sporen slaat in Chamberlain's imperialisme en dat 1) Grcatjr Britain Menger, ,899. July-August, p. 3,9 e„ 323. 2) la F01 et la Vie, 1899, 19 Dec., p. 383. de schrilste rechtsverkrachting, zoowel als den buitlust der gecharterde rijkaards, dekt met Christus' naam. Die Christelijke tint van 't imperialisme is het ergste gevaar. Het zijn die methodisten, met goede bedoeling, geloof ik, maar ongelukkiglijk van de wijs, die zich geroepen achten door de genade Gods om door verkrachting van verkregen recht en door de gruwelen van een verdelgingskrijg, hun Anglo-Christelijke beschaving te brengen aan de Boeren van Zuid-Afrika. En wat die Boeren bezielt, dat is het Calvinisme dat der Schotten roem en grootheid was. Nog hooren zij 't gezang der Covenanters, met dien innigen toon die almacht gaf aan hun gebed. Het zijn dezelfde psalmen waarmee hun voorvaderen ten strijde gingen tegen het absolutisme. Zij echter blijven liever bij hun haard. Het is de Koningin met haar adel die oorlog maakt terwijl haar volk de schatkist vult, opdat zij huurlingen kunnen ronselen. Daarginds is 't heel een volk, vaders, zoons en kleinzoons, dat, in naam des Heeren, zijn bloed stort voor zijn land en zulk een zedelijke kracht vertoont dat heel de wereld er van trilt. De Boeren snoeven niet, zij verschikken hun nederlagen niet tot overwinningen, zij behandelen hun vijanden goed, zij verzorgen de gewonde Engelschen met Samaritaansche liefde en wanneer hun generaals de burgers opwekken, dan doen zij het niet tot vertrouwen op hun zeker schot maar op den Heere. Churchill zelf, de ontsnapte gevangene, heeft erkend dat een »onzichtbare macht" hun commando's beschut. Men waardeere vooral de zedelijke kracht van de broedertrouw der Vrijstaters, onder hun uitnemenden president, den heer Steyn. Zij hadden zich achteraf kunnen houden. Het geschil tusschen Engeland en Transvaal raakte hen niet. Menschelijkerwijs geoordeeld zou hun onzijdigheid te rechtvaardigen zijn geweest. Maar neen, dat hebben zij niet gewild. Zij hebben het hun christenplicht geacht hun belaagde broeders te helpen en heel de mannelijke bevolking is uitgetogen om den Engelschen inval te keeren. Caïn zou gevraagd hebben: „Ben ik mijns broeders hoe'der?" Zij echter wagen, voor hun broederen, hun leven en dat van hun kinderen. Dat is,, gelijk een Zwitsersch blad heeft opgemerkt, een voorbeeld, eenig in onze eeuw, van belangelooze trouw, van een onovertrefbare opoffering tot handhaving van het recht I Neemt de weegschaal. Legt eenerzijds het Christelijk heldendom der Boeren, anderzijds de kapitalistische kuiperijen, het gebral der imperialisten en de dwaalleer der christen-methodisten. Hoe zal de wijzer wijzen? Te weten dat die christenen van Engeland wèl eerlijke en ernstige lieden zijn en dat de nobele Engelsche natie al dat onrecht zou veroordeelen wanneer de blinddoek haar van de oogen viel maar tevens te zien dat de Jingoes dien doek steeds vaster binden — is dat geen grievend schouwspel, dat omslaat zelfs tot vreeselijke tragedie? Een tragedie die wij, belangelooze toeschouwers, met smart en diepte schaamte aanzien. XII. Hoe zal de ontknooping van dit treurspel zijn ? Hierbij onthoud ik mij zorgvuldig van elke gissing over den afloop van de militaire actie. Niemand zou dien kunnen voorspellen. Dat hangt af van zooveel toevallige omstandigheden, van zulke onberekenbare gebeurtenissen, dat zelfs de schranderste daarover niets kan zeggen. Al wat men kan voorspellen is dit: wanneer Engeland niet tot inkeer komt, dan zal de strijd hardnekkig, bloedig en langdurig zijn. De twee republieken, aan zichzelf overgelaten, kunnen zich niet meten met Engelands macht, waarbij nog die van de helpers komt: Canada en Australië. Al de Boeren bij elkaar vullen nog geen wijk van Londen. Als de olifant het er op gezet heeft om den bok, die hem hindert, in een hoek te dringen, te vertrappen en in de lucht te slingeren, dan heeft hij zeker wel eenige kans op slagen. En als Engeland voor geen offer deinst, noch aan menschen, noch aan goeden naam, noch aan belangen, dan is het niet onmogelijk dat het er eindelijk in slaagt om na een langen en duren strijd zijn wakkere tegenstanders tijdelijk neer te drukken. Intusschen zijn de eerste teekenen niet gunstig geweest voor Engeland. En door de geschiedenis is 't gewaarschuwd. Griekenland, al was het nog zoo klein, is door de Perzen niet »gelegd*. Zwitserland heeft zich weten los te wringen uit den doodelijken greep van Oostenrijk. De Hollandsche Geuzen hebben tachtig jaar lang de overweldigende macht van Spanje weerstaan en de Boeren hebben Geuzenbloed. Bovendien zijn zij goed gewapend. Zij vechten in hun eigen land, op een terrein dat zij door en door kennen en dat zich uitnemend tot verdediging leent. Zij vormen een leger van bereden infanterie, bewegelijk en vlug, waarvan men geen weerga vindt. Hun tactiek en hun strategie brengen de Europeesche stafofficieren in geestdrift. En vooral; Zij wagen hun leven noch voor de kapitalisten van een Chartered, noch voor de politieke fratsen van een paramountcy, maar voor het bestaan en de onafhankelijkheid van hun vaderland. Pro aris et focis! Zij zijn er zich van bewust dat het geweten van Europa aan hun kant is en zij gevoelen zich bezield door de rechtvaardigheid van hun zaak. Het zijn geen huurlingen die murmureeren en schimpen, maar huisvaders die bidden. Zij hebben hun schild geheven als één man, in naam van den God der gerechtigheid. Het kanon heeft zelden zulk een moreele kracht klein gekregen. Maar aangenomen dat generaal Roberts er in slaagt om de stellingen te forceeren, dat hij Bloemfontein bezet en het beleg slaat voor Pretoria. De moeilijkheden, verre van te eindigen, zouden voor de Engelsclien dan eerst recht beginnen. De proviandeering van hun leger zou uiterst lastig zijn. Alleen vooi den etappendienst tusschen hun leger en hun operatiebasis te Kaapstad, Port-Elisabeth en Durban zou een leger noodig zijn van minstens 50000 man. Hun convooien zouden onophoudelijk verontrust worden, hun belegeringsmacht zou zich gealarmeerd zien, nacht en dag, door de Boeren die in zwermen zouden gonzen om hun kamp. Weldra zouden, evenals bij Ladysmith en aan de Modderrivier, de belegeraars belegerd raken •en al zou hun cavalerie dan uitstekenden dienst kunnen doen om die guerilla-benden af te weren, zij zouden heel wat meer moeite hebben om hun paarden te behoeden voor de ziekten van het land en om er voedsel voor te vinden. Zelfs de stoutste tactici erkennen dat sommige afstanden en sommige elementaire krachten sterker zijn dan alle menschelijke kracht. Dat heeft Napoleon in Rusland ondervonden en na de inneming van Pretoria zou de Vaal kunnen worden voor generaal Roberts wat de Beresina voor den onverwonnen keizer werd. Men herinnere zich het krachtige woord van president Kruger: »Als wij verslagen worden, dan zal de wereld versteld staan van den bloedprijs." Trouwens, het Engelsche leger moet nog in den maak. Zijn beste regimenten zijn verbruikt. Wat thans over zee gaat heeft slechts geringe militaire waarde en als de verovering eens slaagt, dan zal er een bezettingsleger noodig zijn, veel sterker dan de macht die thans te velde staat. Tot dusver is het program van Engeland, naar Cromwell s stelsel, steeds geweest: de grootst mogelijke vloot en het kleinst mogelijke leger. Dat stelsel zal men dan moeten wijzigen. En daarbij komt de binnenlandsche politiek te pas. Nu reeds doen zich onder de kiezers scherpe verschillen van meening voor. De oude garde van Gladstone legt niet de wapens af; de Ieren zijn openlijk in oppositie; de sympathie van Wales is zeer onzeker; weldra zal de berg van kosten den kleinen man doen schrikken, en als bij dat alles nog komt de diepe afkeer van eiken Engelschman van den dienstplicht, dan zou de ministerieele meerderheid wel eens aan 't kruimelen kunnen gaan. De populariteit van minister Chamberlain zou zeer wel kunnen verbleeken. Daarbij komen nog de gevaren van buitenlandsche verwikkelingen die alles behalve hersenschimmig zijn en die Engeland dwingen om altijd aan zijn vloot te werken ten einde geen combinatie van continentale vloten te moeten vreezen. Frankrijk, opgeschrikt door de treurige Fasjoda-zaak, zet nieuwe kielen op stapel, daar het meer en meer tot de overtuiging komt dat eene politiek waardoor het in Engelands macht zou komen, uitloopen zou op staatsbankroet. Rusland sterkt zijn vloot. Duitschland gaat de zijne verdubbelen. Italië voelt zich in China gekwetst. In Amerika zouden de val van Mc. Kinley en de verkiezing van Bryan het Angelsaksisch verbond ineen doen storten. Zou dan het Britsche Rijk, gansch zonder vriend of bondgenoot, in 't meest volstrekte isolement, in staat zijn om de wereld te weerstaan? Zeker heeft Lord Salisbury als vooruitziend staatsman, vóór zich in dezen oorlog te begeven, wijselijk getracht met Rusland zich te verstaan in China, met Duitschland in Afrika en op de Samoa-eilanden, en met Frankrijk in Noord-Afrika; hij wilde, wat betrof de rekeningen die nog stonden en hem konden hinderen, een schoone lei. En hij wist ook dat de tentoonstelling die op komst is, elke rassche daad van Frankrijk stremmen zou. Toch ontbreken de stekels niet. In China, in Afghanistan, in Perzië, in Egypte, overal kampen de belangen. In alle hoeken der aarde ligt brandstof opgehoopt. Het minste vonkje kan het vuur doen uitslaan dat ons sedert '70 bedreigt. Vandaar die geruchten van verdragen die onweersprekelijk zich richten tegen dat eilandenrijk dat in zijn zelfgenoegzaamheid geen enkele natie voor zich heeft gewonnen, integendeel alle van zich heeft vervreemd. Doch al zou Engeland al die moeilijkheden overwinnen, al zou zijn koelbloedigheid al die klippen vermijden, al zou zijn zedelijk geweten niet ontwaken en de tax-payer het niet moede worden om telkens meer van zijn spaarpenningen in dien bodemloozen put, Zuid Afrika, te werpen — dan zelfs ware Engeland nog niet aan 't einde van zijn lasten. Want het zou achter zich in Afrika het zaad hebben gezaaid van verkropten wrok, van onuitsprekelijken weerzin, van onverwoestelijken rassenhaat — en dat zaad zou kiemen. Het besluit van de Boeren staat vast: nooit worden zij willige onderdanen van Engeland. Heeft hen de ruwe kracht geknakt dan blijven zij bidden, dag en nacht, dat de God hunner vaderen hen moge verlossen van het juk dat hun van ganscher harte blijft gevloekt. Zoodra zij de kans schoon zagen, zouden zij den strijd hervatten. In den eersten den besten oorlog van Engeland zouden zij 's vijands trouwe bondgenooten zijn. Leest en herleest hun manifest: Een Eeuw van Onrecht; het zal u de overtuiging geven dat hun stugheid niet te temmen is. Ziedaar de wonde waaruit Engeland de gansche eeuw door zal bloeden, tenzij het tot inkeer komt. Om de Boeren met ruw geweld te kunnen overwinnen zal Engeland hen moeten uitroeien, hen weg- vagen uit de rij der naties. Dan, ja dan zou Zuid-Afrika alleen voor de Engelschen zijn. . . .en voor de negers. Maar daar de bloote gedachte aan zulk een gruweldaad de Engelschen doet ontstellen en hun geen oogenblik in den geest komt, mogen zij wèl weten dat het voortgaan op den weg des gewelds ontwijfelbaar zou zijn r het begin van het eind voor Engelands macht als groote mogendheid. Misschien kan Engeland de mannen ontwapenen; nooit zal het de vruchtbaarheid der Boerenvrouw verwoesten. Dank zij die vruchtbaarheid zijn de Boeren in minder dan een eeuw van 60000 zielen gestegen tot een half millioen. In de komende eeuw zullen zij wassen tot drie, vier, vijf millioen — en hun is dan Zuid-AfrikaDe vrouw van generaal Joubert, die hem volgt in t heetst van den strijd, is het volmaakte type van die Boerenvrouw wier vruchtbaarheid met alle berekening spot en die met den vaderlandschen moed al haar kinderen zal bezielen. Zoo lang de Transvaalsche leeuwin, te midden van haar welpen, Engeland aanbrult van den Drakenberg, zoo lang zullen de Boeren nooit voor goed te onderwerpen zijn. Amsterdam, Januari 1900. '