OP DRIFT WILLEM \EPENDML OP DRIFT OP DRIFT Liedjes van deze tijd door WILLEM VAN lEPEN DAAL F. G. KROONDER * UITGEVER * RUSSÜM * 1945 ZWARTE PRIJS Misschien dat ge kunt ontdekken Achter de ruige trant De lust, niet tot slopen maar wekken En bouwen aan ziel en land. Misschien dat ge kunt ontwaren Onder de spot en smart, Wat er is beengevaren Over een Hollands hart. Misschien dal ge wilt belijden, Hoezeer ge hebt gefaald En anderen, om uw bevrijden, De zwartste prijs hebben betaald. DOEDELDEUN Wie, door lot en leed gerijpt. Liefst z'n eigen deuntje pijpt En niet om de maat te slaan Blijft op buurmans dansvloer staan, Kent z’n weg en schuift voorbij Op een vaste melodij. Wie, door durf en daad gestaald. Niet meer om bepluiining maalt, Niet meer vlast in zak en rouw Op het ruien van de pauw, Lacht eens mild en scheert z'n hoed Voddenrapers tegemoet.... Wie, door kerk noch kroeg geknauwd, Om z'n dorst de slootkant houdt En in 'l wankele verschiet Kikkers op de wolken ziet, Zet zich neer en puurt genot Uit de goddelijke spot. Wie, voor bloot noch blaam beducht, In de wind de flarden lucht Van traditie en flanel. Kan het stellen in z’n vel, Smaakt de appel, lacht eens fijn Om de nasleep aan de lijn. Wie door bos en beemden tijgt, Tjuiterles en zonzucht krijgt, Duizelend met de vlinders vliet, Kikkers in de wolken ziel, Zegt, op 'l einde van het feest : *t Stuk is zwaar maar mooi geweest. OPEN BRIEF (aan Prins Bernhard) Hoogheid, bier een open schrijven Van B S-soldaat ter Vlag, Uil Uw leger thuisgekomen Met een loffelijk ontslag. “k Heb naar eer en beste weten In Uw dienst mijn plicht gedaan En zal dus, leert de ervaring. Straks wel bet gevang in gaan ! Hoogheid, nee ik maak geen gijntje, ‘k Nam al afscheid van m’n vrouw, Van m’n bond, m’n buis, m’n tuintje En ra‘n geloof in dank en trouw. ‘k Heb, op Uw bevel, gestreden Met de sten en op de kling En raag straks de hemel danken Als ik het schavot ontspring. Ik had wapens in m’n kelder : Dat is strafbaar, zegt de wet ! ‘k Heb de spoorbaan opgebroken. Dat geeft Leeuwarden temet. ’k Heb, op Uw bevel, geschoten, Hoogheid.... Ik verklap niet meer. Als ze alles van mij wisten, Hingen ze me zestig keer ! Als het moet weet ik te sterven. Hoogheid, 'k Was soldaat als gij. ’k Vraag dan ook niet om clementie : Oorlog kent geen medelij ! Onze rechters straffen daden. Uitgevoerd, niet om gewin, Maar uit liefde voor ons landje En trouw aan de Koningin. Hoogheid, Prins der Nederlanden, Is hel U nog niet bekend. Dal het strafrecht wordt gehandhaafd Principieel en consequent ! ? Wal Uw mannen strijdend deden, Fier, bewust en illegaal Stempelt hen nu als misdadig.... Graag Uw antwoord, Generaal ! ! ANNEXATIE Holland wil de brui gaan geven Aan dieet en slanke lijn. Zij moet naar meer breedte streven, Zwaarder in d’r heupen zijn. Daarom zegt men haar te teren Op het Moffrikaans gebied En zich straks te presenteren Als een welgedane Griet. Holland moet wat ronder wezen, Is een kaalgeplukte kip. Daarom moet zij aan gaan vlezen Van d'r schouders tot d’r hip. Langs haar dijen en haar kuiten Is het louter hot en vel : Om te lachen en te fluiten Heet d'r horst en onderstel. Holland, meid, toon je verstandig Wordt weer zo je bent geweest : Glunder, werkzaam en raphandig, Fris van kop en rank van leest. Laat je niet door lijmers lompen, Blijf je schriel gestalte trouw ! Klein, je zelf en in je klompen, Zo hou ik het meest van jou ! HANS HABENICHTS Hans Habenichts had er geen jas aan z’n bast, Geen brood op de plank en geen geld meer in kas. Hij liep door de stad op een schoen en een slof : Het was in lieh Vaterland hopeloos sof. Toen sprak hem een verver uit Oostenrijk aan, Die noemde Hans Habenichts Edelgermaan, Een ras om te heersen. Een Tuchtiger Mensch Dat recht had op praal, maar. ... de schatkist was lens. „Wir brauchen ein Führer !*' de verver voer voort. Hans Habenichts knikte gedwee, ging accoord. Hij sprak met veel pathos : „Mein Führer hefehl ! Ich pien, wenn het sein muss, Dein Held of Kamel !” De Hans werd een Herr : hij kreeg vetlaarzen aan, Een helm op het hoofd en een roverbestaan. Hij trok door Europa naar Oost en naar West, Schiep lijken en puinhoop naast honger en pest. En overal waar je Hans Habenichts zag Daar stonk het en vloekte de hakenkruisvlag. Daar klapten de hakken en hoonde brutaal Der hoeven beloning: het Ëhremetal. .. . WEKROEP Rooienkoos aan alle knullen In de griebus of het graf. Kruip is even uit je vodden Of daal uit de hemel af ! Kom is rap een kijkie nemen : Driekwart Holland is bevrijd Van z‘n ruiten, deuren, daken, Bossen, vee en zedigheid ! Pollie, Sjeek en Scheelljeleelijk, Bal en Loek en Mooiegriet, Kom weer terug in de gabroeze : God verlaat de zijnen niet ! Er is plenty te beleven ! Waarschuw Bet en Ouwekris En zeg aan de losse meiden, Dal er 1 o v e in Mokum is ! Jonkers achter slot en tralie. Profs gestaakt of aan de sjees, Dames die hun meid begappen Van een Brit of Canadees ! Tientjes die geen stuiver houden, Vlees in blikkies bij de vleet. Joppe, dat het beter gaaies Nou ook uit het schaffie eet ! Er is nou weer democratie, Die de tirannie versmeet. Wie niet lachen kan mag grienen Om de heibel in de keet. Ik stel voor om te verschijnen In vergadering met spoed En een zwarte catz te sippen Op het algemeen bankroet.... IN WALHALLA ARRIVIERD? Führer, ging jij als de hazen Bij de klopjacht op de vlucht ? Of hen jij dan toch geblazen Door wat nachschub uit de lucht ? Zag je kans je te verschuilen In een afgelegen grot. Of zit jij „Sieg Heil !*' te huilen Voor je oer-Germaanse God ? Ben je, na een droef ervaren, In Walhalla arrivierd Om aan Wodan te verklaren Wie man nie kapitulierd ! Zit jij gerstenat te drinken Uit de schedelpan van Zweig En met Himmler proost te klinken Op het Duizendjarig Reich ? Ben jij maar in schijn verloren, Zinnend op een nieuwe Krieg, Of in Nevclheim herboren In een erehruidenwieg ? Lig je, als je faam, op sterven In een hos of een woestijn ? Of ging lijf en waan aan scherven In de puinen van Berlijn ? Tracht je Loki te behagen Met je ausradierte snor ; Zing je bij de lier de sage Van de achterbakse por ? Werk je staag aan die legende En je wond're wederkeer : Slicht jij straks opnieuw ellende Als Germaanse Lieveheer ? Hitler dood of nog in leven ? Niemand die *t verschil meer ziet ! Adolf heeft de geest gegeven, Of z*n lijk nog leeft of niet. Al wat ons kan interesseren Is, dat Krieg en Noorse list In een graf met duizend weren Wordt gekelderd en gekist. DE ATOOMBOM Niet Al Capone beeft *m uitgevonden; Geen van de gangsters dacht zo diep en klaar. Niet Oss, Chicago of het schuim van Londen Beschonk de mensheid met nieuw doodsgevaar. Niet aan gespuis, maar aan de professoren Dankt de atoombom z’n geheim ontstaan. Gaat straks wat adem heeft in vuur verloren, Dan heeft Landru of Rauter 'l niet gedaan. Nee, niet hel plebs beeft naar die eer gedongen ! Geen psychopaatje kreeg bel in z'n knar : Nee, zelfs de felgevuiste zware jongen Heeft minder doodslag op z’n repertoir ! Dies aan de wetenschap de eer en glorie ! De prof alleen kwam op het grand idee ! Hij schenkt dc leken z'n Memento Mori En helpt ons strakjes naar de Asmodee. . . . Geen brekend brein heeft, jaren ingekluisterd, In zieke waan op zo n succes gebroeid. Nee, zelfs geen duivel heeft bet ingefluisterd : De wetenschap is aan de bel ontgroeid. Zij lacht de Magie uit in doen en tonen, Staat voor baar grootse taak bewust gereed : Wie van u de premiere bij zal wonen ? Dat blijft voor ons een vraag, voor God een weet. EREZUIL Nog sliep ons volk die nacht in broos vertrouwen Op goed gesternte en paraat verweer. Het mocht op steun van sterke staten bouwen; En-bood niet Duitsland vree op woord van eer ? Het Derde Rijk.... Een schrik die rustloos waarde: Het grimmig spookbeeld van de bruine pest. Die Jood noch Christen, kind noch grijsaard spaarde Een ware gesel, die de laatste rest Van trots en eigenwaarde fel belaagde Over de grenzen en in 't eigen land, Waar het Godskind van Werkendam behaagde De zweep te zwaaien met veel onverstand. Nog sliep ons volk dien nacht en scheen geborgen In ’t milde peinzen van de nieuwe dag. Alleen de arbeid rees om bange zorgen Weer te verpieteren onder hamerslag.... Dan, plots het wassend zoemen van motoren De herkomst zeker, maar het doel gegist ! En suizend duiken en daar, schier verloren, Veel starre vogels in de ijle mist ! Tien !. . . . Veertig !. . . . Honderden ! Een azend gieren Over de daken, over hos en wei : De moord- en plunderzucht komt hoogtij vieren n Steinreich Holland op de 10e Mei De bommen huilen, als in heet verlangen Naar bloed en bodem. Ze slaan rijtend neer ! De zou heeft juist haar klimtocht aangevangen En ziet de Nederlanden in ’t geweer. Ter zee, te land, op heuvels, in moerassen Weert het belaagde leger zich geducht Tegen een overmacht, die staag blijft wassen. De vloot is strijdbereid, ook in de lucht ! Op dijken, duinen, wadden en de baren Staan die de eer behoeden in hun knuist : Zij zullen vlag en volk voor schand bewaren Zo lang hun hartslag jaagt en adem ruist. In Rotterdam daar houden de matrozen De fiere naam van Jan van Galen groot; Daar wordt een robber bloedig uitgeplozen Door slechts één schip van Hollands smalle vloot. Het veegt de wal ! Het mag de vlag wel voeren ! Het draagt een naam : is meester op de vloed ! Het regent bommen ! De van Galen blijft zich roeren ! De vlag getuigt van onbezweken moed ! Zij blijft in vuur en damp de masten sieren ! Zij zingt van oude roem in 't donderend geraas, Totdat de kiel vergaat, met volk en officieren In breed omvamen wordt verzwolgen door de Maas. ... De stad in brand ! De huizen, straten, wijken. . . . Door ’t laaiend puin wordt mens en dier geveld. In kelders, kamers, krocht en roef bezwijken Die weerloos zijgen onder Mofs geweld. . . . Het vuur vreet voort; en vlammen niet te stuiten Grijpen begerig wat nog stand houdt aan. Wie zich te redden weet vlucht weg naar buiten. Op de Sint Laurents kraait de rode haan ! Het oude godshuis, dat de eeuwen spaarden, In lichterlaaie ! Van de toren gnuift De helle wraakgier van de rasontaarden, Die ’t graf van Kort’naer en de Wit bestuift. De hele as : het vonkende verleden Bedekt de tomben.... Op het graf van eer ; Op Hollands heldenroem en grootheid mede, Slaat Duitse ploertenhoon verpuinend neer.... Toch kan de vijand Rotterdam niet naken : Nog houdt een keurkorps bij de bruggen stand. De mariniers ! Zij kennen geen verzaken ! Het geldt hun roem en ‘t lot van ’t vaderland ! Zij weren zich als onversaagde knapen : Hun faam stijgt hoger dan de stad in vlam ! Voor hen wordt straks een erezuil geschapen In 't sterke hart van 't nieuwe Rotterdam. EPOS De landverraders gaan voorbij Met nieuwe schoenen aan. Mijn zoontje beeft geen klompen meer Om mee naar school te gaan. De compagnie kraakt martiaal : De schoenen zitten fijn ! Mijn zoon komt schreiend terug naar buis. Want sintels doen zo’n pijn. Ik weet niet wat ik zeggen zal Bij schrammen, bloed en smart. Voor Stormer is m’n zoon te schriel En ik te kaal voor zwart. De secties trekken stram voorbij Op zolen als een plint. En ik verzorg met Ersatzzeep De wonden van bet kind. . . . Ik brom wat over hoevenluig, En ondergrondse strijd, Hoe alles weer in orde komt : Ook schoeisel met ter tijd. . . . M n zoontje staart me koortsig aan, Zit huiv’rend op m’n dij En buiten trekt de Storm-SS Aus Niederland voorbij.. .. HIEP! HIEP! Als ik nog eens word geboren In dit aardse tranendal. Weel ik zeker dal ik me niet Illegaal meer roeren zal. *k Laat 111*11 koper confisqueren Om de rust in ni*n gezin. Breng m’n dekens naar de moffen Met m’n radio er in. Als ik nog eens word geboren In dit ondermaanse oord, Gaan m’n trouw aan vlag en vrijheid Met m’n doopbrief overboord. *k Sluit hermetisch raam en deuren Voor de Joden en den Christ’ Tot er over m'n principes Op bet slagveld is beslist. Als ik nog eens word geboren Waag ik zeker niet 111*11 huid Bij een illegale actie Met een sten-gun of een spuit ! 'k Ben er niet meer voor te porren : Ik houd voorlaau m'n fatsoen. Ga in thee en boterolie, Zwarte kaas en suiker doen. Als ik nog eens word geboren Weet ik beter wat mij past : ‘k Hou dus in de eerste jaren Stevig aan de moffen vast, Tot dat schorum is verslagen En dan ga ik over stag Met een : Hiep ! Hiep ! Hiep ! Oranje ! En de nationale vlag. Als ik nog eens word geboren In de hopeloze pan. Zal ik vast geen kik meer geven; ‘k Kijk m*n ouders niet meer an ! "k Heb tabak van rijke zegen Aan de fles en in de Krieg : ’k Laat m'n lijkie aan den bidder En een luier in de wieg. HOLLAND IS WEER VRIJ! Holland met je blanke meeuwen En je schaterende duin; Met je Friezen en je Zeeuwen : Elf provincies in één tuin ! Met je akkers, bos en wei : Holland ! Holland is weer vrij ! Holland laat je vlag weer wuiven Over water en landouw, Laat je vaste kleuren fuiven : 't Eigen, eerlijk rood-wit-blauw ! Leed om knechtschap is voorbij : Holland ! Holland is weer vrij ! Holland kan weer lachend loven. Heeft de bezem gehanteerd, Kwam een vloed van vuil te hoven; Holland heeft z"n huis gekeerd Yan het Vlie tot Heerlerhei : Holland ! Holland is weer vrij ! AAN DE HOGE RAAD (Boutade van een zworen jongen) ‘k Heb een rukkie uitgezeten, Jaren her, in het gesticht. ‘k Heb er zure kuch gegeten En m’n eerste lied gedicht. Om de eer van Neerlands helden Zing ik van de Hoge Raad, Schoon ik weet, dal hargoens schelden In de poweezie misslaat. Een poet heeft te beseffen. Bakt geen versies voor de foef. Stemt z’n hoon af op de heffen En z’n lier op duhheldroef : Heel de Hoge Raad aan 'l broeien Kruips gedienstig voor den Mof, Edelhoogangslharend knoeien. . . . Wat een fiege ! Wat een sof ! ! Dal zijn nou de Bollcbazen Op cTr stoel van recht en eer, Met d’r buigen, likken, dazen. Ik kwam wél in bet geweer ! Onderduikers op nTn vliering, In m’n kelder en de schuur. ‘k Gun de Hoge Raad de tering En den Mof hel Pruisisch zuur. Heel het zwikkie Hoge Knullen Als een luis zo plat en klein ! Is dal nou niet om te brullen. Om te lollen van de gijn ? ! Laf, beduusd, benauwd, benepen, Als de dood voor het cachot, Bculs streng.... toen ze zelf nog grepen. Oi, ik lach me baast kapot ! Nee, ik kan er niet om rouwen, ‘k Knijp m'n dijen van de pret ! Als ze weer eens rechtspraak honen Roep ik door een spreektrompet : „Wezelachtbaar, niet zo knoeten ! Daas niet over eer en plicht ! Maak je liever uit de voelen Met de bef voor je gezicht !” ‘k Kan m‘n lier wel weg gaan leggen, ‘k Heb m’n liedje weer gekweeld En poweeties, zo te zeggen. Even op nTn pool gespeeld. ‘k Kon de beffen nooit verteren, Keek d’r kiekeboe maar aan En weet nou dal Hoge Heren Ver beneden Linkie staan.... DE WATERWAGEN Ik hoor de waterwagen gaan: Bielebiele-hang! Bielebiele-bang! Hij kondigt zich klaar luidend aan: Bielebiele-bielebiele-bang! Nou kan ons dorp de dorst weer kwijt En wordt er strakjes soep bereid: De emmers komen ras in zwang. Bielebielehielebiele-bang! De jeugd heeft juichend zich gemeld: Bielebiele-hang! Bielebiele-hang! En rond de wagen opgeslcld: Bielebiele-bielebiele-bang ! De jongens hangen aan de kraan. De wagen kan niet verder gaan : De natnood duurde al te lang : Biclebielebielebiele-bang ! De voerman rekt zich op cle hok : Bielebiele-hang ! Bielebiele-hang ! Hij gunt jong volk een walcrslok : Bielebiele-hiclchiele-bang ! Hij ranselt uil de bel een maat Voor rijdans die zich vormen gaat. En groot en grut breekt uit in zang : Biclebielebielebiele-bang ! De waterwagen rolt weer voort : Bielebiele-bang ! Bielebiele-bang ! Hij moet nog naar een ander oord : Bielcbiclc-bielcbiele-bang ! liet paard is beu van statig staan. Hel neemt een slofse danspas aan En brengt een hele stoet op gang : Bielebielebielebiele-bang ! De nood is weg : de dorst geweest : Bielehiele-bang ! Bielebiele-bang ! Nog ver het water wagen feest : Biclebiele-bielebiele-bang I)c zon glijdt van de dijk in zee En neemt de laatste juichtoon mee, De vage roep van jeugd en drang : Bicle-biele-biele-biele-bang. . . . MOEDERDAG IN AFRIKA De vlaggen uit ! De vlaggen binnen ! Weer door het venster of in top ! Vieren we "n eeuwig overwinnen ? Slijt Neerlands fuiflust niet meer op ? ! Moet er zó veel bewimpeld worden ? Vraag je je af en hoort weldra. Een schoner feest is aan de orde : ’t Is Moederdag in Afrika ! Een erepoort ! Papieren slingers ! Er gilt een verre pleesopraan. Op 't zwoegen van The Snabbelswingers Vangt heel de huurt tamtammend aan. De meiden smoren safianen Of hun galant uit Canada. Een klodderplaat weent kaffertranen : “t Is Moederdag in Afrika ! Er staal een wagen mei augurken. Er komen opoes in de straat. Die laten glasies rotzooi lurken, Omdat er geen vergift opstaat. Een optocht drijft lawaaiend hoven, De Negus in hel hemd van Ka ! Z'n harem wordt hem nageschoven : ‘l Is Moederdag in Afrika ! Er wordt een Mussert opgehangen. Er gaat een Ui tier voor de bijl. Het kinderkoor heeft aangevangen. De beul zingt voor : „God is m'n heil T’ Een sikk're Juni-illegale Verslaat z’n wank'le wederga. Wat zwart is mag de 10l bepalen : "t Is Moederdag in Afrika ! De beuheid sloft op de plavuizen. De koters geeuwen : „Christ. . . . So long !” Er pinkelt licht in alle huizen. Verkwijnend schort een niggersong. Er staat een kampvuur na te lallen. Er gilt een troel om haar mama, Daar komt wat khaki over vallen : 't Is Moederdag in Afrika.... VLEES IN BLIK Ik heb gedroomd— . Van jou, Lisett’.... Je lachte en. .. . Je lonkte. M'n vrouw zat. . . . Overeind in bed, Omdat. . . . M n hart zo bonkte. Ze zocht m’n borst. ... Vroeg bang en hees: Wat is er toch ?. .. . Wat scheelt je ? ! En ik... .Ik zei : Van T hussenvlees. . .. Van vlees in blik.... Verheeld je ! ! M n vrouw ze gispte.... Lang en luid : Je moet dat spul.... Niet eten ! Toen blies er een. ... De nachtpit uit... . Niet ik, maar. . . . M’n geweten ! Riktikketik ! De wekker gaf. .. . Seconde na seconde En liep met groot. . . . Spectakel af.... Ach, juist toen onze monden.... En weer m‘n hart sloeg : Bonzebong !.... Waar ‘t ledikant van Kraakte. . . . Totdat ik van.... M'n sponde sprong.... Me uit de voeten maakte. . . . De keuken in.... Waar lang en vrij...., Lisctt’. .. ~ De kraan moest lopen Voordat dat Tussen jou en mij Verkild was en... . Verzopen.... BINNEN! Daar zit van Zwart met al z'n centen, In een lawine scheurpapier. Een snipperhui van valse rente, Nog minder waard als z'n gemier. Want niemand laat zich langer kullen, Geen staat z'n goede waar meer af. Ogodogod ! Die stapel nullen Is geen fortuin meer maar een straf 1 Z'n duizendjes zijn naar de haaien : Die vodderij kijkt niemand aan ! Hij kan z'n honderdjes gaan zaaien Of anders aan de pleedeur slaan. Hij had ze zuinig opgehorgen Als appeltje voor later tijd, Doch stapelde alleen maar zorgen En slikt haast in de narigheid. Z'n huis met tuin en autowagen ? Hij moet z‘rt hoeken openslaan..'.. Hij kan geen huis de deur uildragen Of met z’n tuin uit rijden gaan. Z'n kas wordt in beslag genomen; Z'n zeiljacht ligt al aan de boei. Als er geen oorlog was gekomen Zat hij nou niet zo in de knoei. Hij vloekt op alle hoge heren : Die Hitler bleek een rasschavuit ! Had Zwart het voor het commanderen Dan brak er nooit een Krieg meer uit. Dan ging bij weer als vroeger pezen Om klein gewin met allemaal En zat nou niet in duizend vrezen Te grienen bij z'n kapitaal. Hij kan die spanning niet verdragen: Hij kijkt geen bankbiljet meer aan ! Straks wordt z'n boeltje weggedragen Eu komt hij in z'n hemd te staan. O God, wat moet-ie nou beginnen ? De zwarte handel bleek een ramp. Die helpt de knoeiers huilend binnen De.... j)oorl van 't concentratiekamp! ONS ALLER FEESTLI IKHEID Nog waart de faam van Neerlands vloot Over de Javazee. Daar vonden man en muis de dood : En schip én vlag zonk mee. . . . In “t licht van hemel en kanons. Gehavend en in vuur Hield onversaagd de vloot van ons Haar naam op in dat uur. En overal waar steun in strijd De vloot riep voor haar laak, Daar daagde, schip en volk bereid, De gram om Neerlands zaak. Daar danste 't wakker Geuzenkroost Op een geknauwde romp En joeg weer voort naar West of Oost Als Ruyter en een Tromp. De Sweerts, van Galen en de Witt Zij bleven in ?t gevecht, Maar ?t volk heeft op de laatste rit Nog lauweren gehecht Aan T roemrijk grafschild van den held. Wiens naam de steven droeg, Totdat de dood in het geweld Van eed en taak ontsloeg. Daar grauwend doemt in *t grof geweer Een die ternood ontkwam ! In 't harnas rijdt van Heemskerk weer Op ‘t IJ voor Amsterdam. Een klein publiek, een simple bloem Is wat den zeeschrik beidt. Maar aan de mast viert Jacobs roem Ons aller feestlijkbeid. WIEGELIEDJE 1946 Kleine darling sluit je ogen, Kijk me niet zo vragend na. Die je moeder heeft bedrogen Ging weer terug naar Canada, ‘k Was nog jong en onbedreven. Waande me een echte bruid. 'k Heb al zeven keer geschreven, Maar het antwoord dat blijft uit. Kleine darling ga nou slapen! Knijp je wimpers liever dicht! Ach, dat jij nou werd geschapen Voor een krib in het gesticht. 'k Wou je dolgraag zelf verzorgen, Maar het kan niet langer zo. Misschien ligt er antwoord morgen In de hus met een kado. Kleine darling, niet zo staren! ‘k Dek nog ene keer je toe. Ja, je pa is heengevaren Naar z'n land, zonder je moe. Als een held is hij gekomen; Als mijn James is hij gegaan Waar onder de maplebomen Vrijsters weer te wachten staan. Kleine darling niet zo nijpen ! Ga nou slapen, sluimer zacht. Eenmaal zal ook jij begrijpen, Wat de krijg ons heeft gebracht. Als, misschien in later dagen, Holland nogmaals wordt verlost, Kom dan aan je moeder vragen. Wat die vreugd haar heeft gekost. . . . ALLEGARUS Wat de ene mokkend weigert, Neemt de andere graag uit band. Waarom siert de Britse Koning Mij niet met de Kouseband ? ‘k Zou de hoge gunst waarderen : Niets dat mij zo hoopvol stemt ! Want die eer laat zich niet spelden Op een korpus zonder hemd.... Wat de een niet weet te dragen Wordt door velen fel begeerd. Waarom wordt de kroon van België Niet aan mij gepresenteerd ? ‘k Zou me waarlijk niet bezinnen : ‘k Was er prachtig mee gered, Want een kroon doet bet toch beter Dan een kaaskop zonder pet.... • Wat de een niet weet te achten Brengt een ander zeer van streek. Waarom werd ik geen bezitter Van de Geers ministersteek ? ’k Ging er zeker niet mee drossen Als een kwasie edelman : k Maakte er twee binnenzolen Of een andere voetveeg van. . .. Had ik kans me te soigneren Met des Fuhrers regenjas, Met de rijbroek van den Duce J2n H-Hilo's brilleglas Bij de opgelakte laarzen Van Godskind uit Werkendam, Dan was ik een Allegarus En stond heel de wereld stram.... LAAT ONS HART VAN IJ VER BRANDEN! Noord en Zuid der Nederlanden, Van den Helder tol Maastricht, Reiken wij elkaar de handen, Maken zware lasten licht. Wij, in huizen die verslijken Op een bodem die niet draagt. Geven nu de schoonste blijken Van een volk dat niet versaagt. Oost en West der Nederlanden, Broeders van één taal en vlag, Laat ons hart van ijver branden, Tonen wat of trouw vermag. Wij, van erf en grond verdreven Door de zee of door verraad. Laat ons naar herstellen streven, Eenheid ad'len door de daad ! Noord en Zuid en Oost en Westen, Waar dan ook in stad en land. Geven van hetgeen nog restte Gul en van de breedste kant : Meubels, kleren, kachels, horden Dekens, bedden, pan of schaal ! Laat ons gevend rijker worden In een thuis voor allemaal ! SPELEVAART ‘k Heb u lief, Nederland, Maar ben feller gebrand Op een vaart in ruim sop Met de wimpel in top En een meeuw, die me praait Of de wijdte in waait ! *k Heb u lief, Nederland, In een zeeschuimerstrant. Daarom steek ik in zee Op een duivels idee, Want een vrolijke snaar Vraagt explosiegevaar ! ‘k Heb u lief, Nederland, Toch verlaat ik het strand Over platen en wrak Naar een opener vlak. Waar de grondzee me kwakt Met de springstof intact. ‘k Heb u lief, Nederland, Waar nTn wieg werd bemand En een bruid mij voorzag Van een zoen en een lach, Maar helaas niet bezat Wat een zeemijn bevat.... ZUIVERING Sinds Adam in het paradijs Met Eva heeft gesmoesd En in z’n dwaasheid juist ging doen Al wat hij laten moest; Sinds hij zich ging vermaken Met zijn Eefie in het gras. Werd heel de mensheid dupe Wijl de zaak niet zuiver was. Er volgde spoedig narigheid : Er viel uit hoger sfeer Een vlammend zwaard al hakkend Op het jonge paartje neer. Het stel werd uitgedreven. Zondaar Adam en z'u vrouw, En teelde dan een nakroost Waar geen haar aan deugen wou. De ene werd een moordenaar, De andere een jurist; Een derde kwam rijk aan de kost Met zwendelen en list. Een vierde leefde van een vrouw Of aasde op verval, Maar die het buskruit uitvond Kwam niet terug uit het heelal. Het Adamskroost werd scharrelaar In jajem en antiek; Het zaaide ’s morgens rogge uit En in de noen paniek. Het bracht profeten aan het kruis En vorsten op "t schavot Of sloeg wat schreeuwend was geëist Weer zingende kapot. Het huilde bij een kindergraf En danste om het puin Het vond een veldslag interessant Maar blote waarheid schuin. Het steeg als Christen hemelwaarts Met hommen van een ton Of kroop in godverlatenheid Voor een sigarcttenhon. Het nakroost van het schandepaar Leeft op de aarde voort : Nog heeft de ene helft in strijd De andere niet vermoord. Nog wordt er vree gesloten En gepoogd om het fatsoen Wat grond en kleur te geven Door veel schrobben en gehoen. Het kleine goed gaat in de kuip, Staat suddrend in het sop. Het groot formaat hoort aan de lijn, Maar niemand hangt het op ! De aarde draait in duizelvaart Op voorgeschreven haan En lachend in gebondenheid Volgt blinkend blank de maan.... DE ONTMOETING Na jaren mocht ik hem weer eens ontmoeten M'n oude haasie uit de Singelsteeg. Hij droeg wrak schoeisel aan z'n loden voelen En op z'n laken pet een vuile veeg. De vale jas met het groen-witte handje Vertelde waar m'n haasie was beland. Hij knikte, misherkennend : „Ah, die Jantje !*’ En wees begerig naar de kroegenkanl. „In het gesticht daar wordt geen drank gedronken !” Betreurde ouwe Dirk, hees van verdriet : Er voer een sidd'ring door z’n stramme schonken : „Twee kwartjes zakgeld en meer geeft het niet !” Hoe kon ik weigeren ? *k Had medelijden. Voor "t baasie uit m'n jeugd geen prijs te hoog ! We stonden weldra pratend met z'n beiden Als ware vrienden voor een zinken loog. DE PIONIER Hem is ‘t een vreugd de ploegschaar in te drijven : Hem is “t een feest hij ‘t went'len van de plag Met rechte voor én durf én daad te schrijven In ’t schuchter worden van de nieuwe dag. Hij weel de mensheid in zijn taak geborgen : Hij ziet de glorie voor de dag begint ! Hij peilt in ‘t lichten van de prille morgen Hoezeer de godheid nog den mens bemint. Hij keurt het lustlied van de vogels velen : Zij zingen allen wat zijn hart bevat ! Hun stage, verre, zoelverlokkend kwelen Vervult een ruimte, die zijn voel reeds mal. Hij kent de weelde van het louter geven : In 't rings ontkiemen is geen ondergaan ! Weer, dieper, wordt de ploegschaar ingedreven En verder, immer verder leidt de haan... . Hij heeft z‘u ganse taak niet omgekeken : Naar wat geploegd is wordt niet meer geschouwd ! Hij weet : de dag is al te ras verstreken. . . . Nog slaat een late vogel in het hout.. . . We spraken lovend over vroeger dagen, De timmerwinkel en de gouden tijd, Toen een weekhegin nog niet kon slagen Zonder acht, v tien maatjes vrolijkheid.... „Net wat je zegt !” zei Dirk. „De oorlogsrampen Die maken alles duur of niet te koop ! Ik schaam me, dat ik jou hier aan moet klampen. . Als 't geen bezwaar geeft neem ik nog een zoop !” Dirk nam vier zoopies; en ik mocht betalen. Telde m‘n dertig gulden dralend neer : Je ouwe baasie is een keer onthalen Is, nou ja, duur, maar toch een vreugd en eer ! We namen afscheid, ‘k Mocht niet langer toeven. Dirk was één dankbaarheid. Hij weende puur ! Hij ging weer voort, wat wankel, minder stroef en Ik kreeg zwaar hoofdpijn, en... stond zonder huur... ANTWOORD (Op Wekroep) *k Heh je Wekroep ook gelezen. Hij was jofel, maar ik gis. Dat het losse meiden koud laat Of er I o v e in Mokum is. Wat valt er voor ons te winnen ? Voor een borrel en sigret Gaan vandaag de nette lady's Met een Canadees naar bed. Kalles, die zich dame waande, Die verpesten nou het vak. Want geen mokkel kan gaan pezen Voor wat kauwgom of tabak Als wij daar voor gingen pieren. Voor een peukie en een glas. Moest de wereld wel gaan denken Dat het echte liefde was. Liefde heb ik haast vergelen, Dat is lang verleden tijd. Ik heb, tien jaar voor de oorlog, Met een officier gevrijd. Maar die heeft me laten slikken Met m’n liefde en m’n trouw En zit nou misschien te vloeken Op de real love van mevrouw.... Dankbaar met een Tommy sjouwen Om ‘t verlost zijn, beeft geen zin. Dat is juist voor ons soort meiden Wel het meeste lou kedin. Wat de dames straks ervaren Is voor ons al ouwe kost : Door een oorlog werd nog nimmer Een publieke vrouw verlost. INHOUD Zwarte prijs 5 Doedeldeun 6 Open brief 8 Annexatie 10 Hans Habenichts 11 Wekroep 12 In Walhalla arrivierd? 14 De atoombom 16 Erezuil 17 Epos 20 Hiep! Hiep! 21 Holland is weer vrij ! 23 Aan de Hoge Raad 24 De Waterwagen 26 Moederdag in Afrika 28 Vlees in blik 30 Binnen! 32 Ons aller feestlijkheid 34 Wiegeliedje 1946 36 Allegarus 38 Laat ons hart van ijver branden! 40 Spelevaart 41 Zuivering 42 De Ontmoeting 44 De Pionier 45 Antwoord 48 Blz. 45 en 46 zijn door een abuis verwisseld. Het vervolg van „De Ontmoeting” (blz. 44) staat op blz. 46.