O 62 794  Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1090 2798 UB AMSTERDAM  GEDENKSCHRIFTEN 011 TE DIENEN TOT HET LEVEN VAN F RE DE RIK DEN GROOTEN, EN VAN DEN HEE.RE DE V O L T A I R E. Door den Laat ft en zelf gefchrcvcn. , UIT HET FRANSCH VERTAALD. TE ROTTERDAM* Bij C. VAN DEN DRIES) MDCCLXXXXVI»   GEDENKSCHRIFTEN OM TE DIENEN TOT HET LEVEN VAN FREDERIK DEN GROOTEN, EN VAN DEN HEERE DE VOLTAIRE» Door den Laatften zelf gcfchreven. Ik was het werkeloos en woelig leven van Parijs , de menigte Salet-Jonkers, de flechte boeken , met goedkeuring des Konings gedrukt , de kabalen der geletterde lieden, de laagheden en de geweldenarij der rampzaligen, die de Letterkunde onteerden, moede. Ik trof in 1733 eene Dame aan , die ten naasten bij als ik dagt, en die 't belluit nam om eenige jaaren op 't land te gaan doorbrengen , ten einde, ver van 't gedruis der wereld, haar verftand aantekweeken. Deze Dame was Mevrouw de Markgravinne van Chatelet; eene vrouw van Frankrijk die de meeste gefchiktheid had voor alle wetenfehappen. A Haar  Ftedetik den Grooten en den Heere de Voltaire. 9 regiment was zijn begunftigfte vermaak , en de eenige groote kosten , die hij maakte , werden daar aan beftee 1. De eerfte rij zijner kompagnie beftond uit foldaaten, van welken de kleenfte zeven voeten lang wss; hij liet dezelve aan de uitterfte grenzen van Europa en Afia opkoopen. Ik heb na zijn dood , 'er nog eenigen van gezien. De Koning, z;jn Zoon, die meer op had met fchoone dan met grpote mannen, hadt dezen als Heduken geplaatst bij de Koningin zijne Vrouw. Ik herinner, mij dat zij eene oude parade koets begeleidden, welke men den Markgraaf van Beauveau toezond, toen deze-, in de maand November 1740, den nieuwen Koning kwam begroeten. De overleden Koning Frederic Willem, die eertijds alle de prachtige meubilen zijns Vaders hadt doen veikoopen, hadt zich niet kunnen ontdoen van deze vergulde zware Koets, De Heduken die naast de portieren gingen om de koets te onderfchragen in gevalle dezelve mogte breken, gaven eikanderen de hand over de kap van dat rijdtuig. Wanneer Frederic Willem de Revue gedaan hadt, ging hij door de ftad wandelen, waarop elk terftond zich van de ftraat begaf Indien hij een vrouwsperfoon ontmoette, vroeg hij haar waarom zij haar tijd op ftraat verkwistte ? „ Pak u weg „ naar huis, fchooifter, eene hupfche vrouw moet haar huishouden in acht nemen", en deze les A 5 werd  i© Gedenkfchriften tot het Leven van < werd gemeenlijk verzeldt met een goede oorvijg» met een fchop onder het achterfte , of met eenige rottingflagen ,• op gelijke wijze behandelde hij de bedienaars van 't heilig Euangclium, wanneer dezen de lust bekroop om de parade bijtewoonen. Men oordeele of die wandaal verbaast en toor* nig moest zijn een' Zoon te hebben , die vol geest, bevallig en beleeft was, die elk zogt te behagen , die zich toeleide op kundigheden , en die daar en boven muüceerde en vaarzen maakte. Als hij den Erfprins zag lezen of een boek in de handen hebben, rukte hij het hem uit de handen en fmeet het op *t vuur. Speelde de jonge Vorst op de fluit, de vader brak de fluit, en behandelde zomwijlen zijne Koninglijke Hoogheid gelijk hij de Dames en Predikanten bij de parade deedt. De Erfprins alle de oplettenheden moede, welke zijn vader voor hem betoonde, beGcot op zekeren fchoonen morgen van 't jaar 1750, de vlucht te nemen , zonder juist te weten of hij zich naar Engeland dan naar Frankrijk zou begeven: de vaderlijke karigheid ftelde hem niet in ftaat om te reizen gelijk de Zoon van een opperpachter, of van een Engelsch. koopman. Hij borgde eenige honderde Ducaten Ctwee jonge zeer beminnelijke lieden , Kat en Ktith zouden hem verzeilen) Kat was de eecige zoon van een wak-  Frcderik den Grooten en den Heere de Voltalre. lï wakker opperbevelhebber, en Keith was de zwa« ger van die zelfde Baronesfe van Kniphaufen, Sia tien duizend Dalers had moeten betalen om dat zij een kind ter wereld had gebragt. Dag en uur waren bepaald. De Vader werd van alles onderrigt. De Prins en zijne beide reismakkers werden op eenen zelfden tijd aangehouden. De Koning meende in den beginne dat de Princes Wilhelmina, zijne Dochter, die fedett is gehuwc geweest aan den Prins Markgraaf van B?ueith, deel had aan den toeleg, dewijl hij in 't (luk van rechtspleging niet tra'jg was, vervolgde hij baar met trappen en fchoppen tot aan een venfterdeur, die tot op den grond opende. De Koningin . ..neder, die bij deze verrigting aanwezig was, greep, - op 't oogenblik dat Wilhelmina hare Dochter naar beneden wilde fpringen, haar bij de rokken en redde haar ter naamver nood. De Princes bezeerde zich, bij die gelegenheid,-onder de linkerborst, daar zij haar leven lang eene dikte bleef behouden, welke haar ten teken ftrekte van eene der vaderlijke tederheden, en 't welk ik de eer heb gehad te zien. De Vorst had een zoort van eene mees'res, Dochter van een Schoolmeester uit de Stad Brandenburg, en te Potzdam gevestigt, zij fpeeide gebrekkig op het klawier, de Koninglijke Prins verzelde haar met de Fluit; hij meende op haar verheft te zijn , doch hij vergiste zich; z]jne roeping was  I» r Gedenkfchriften lot het Leven van was niet tot de fchoone kunne; daar hij evenwel fchijn gemaakt hadt van haar te beminnen, deedt de vader deze jonge Juffer de plaats van Potzdam rond wandelen, begeleid van den Beul, die haar, onder 't oog van den Kroonprins, geezelde. Nahem op dit fchouwfpe) onthaaldt te hebben, deedt hij hem overbrengen naar de Citadel van Custrin, in 't midden van een meeras gelegen. Aldaar bleef hij zes maanden opgeflooten en zonder bedienden, ?n een zoort van donker gat; na verloop van dien tijd werd hem een Soldaat gegeven tot zijnen dienst; deze Soldaat, die wel gemaakt was, en de fluit fpeeide, ftrekte den gevangen tot meer dan één vermaak. Zoo veele fchoone hoedanigheden verwierven hem , in 't vervolg , een goed fortuin. Ik heb hem gezien, toen hij te gelijk Kamerdienaar en eerfle Minister was, oeffenende alle de floutheid en onbefchaamdheid, welke die beide posten kunnen inboezemen. De Prins was fints eenige weken op zijn Kasteel van Custrin , toen op zekeren dag een oud Officier, gevolgt van vier Grenadiers, in zijne kamer trad, verfmeltende in traanen* Frederik twijfelde niet of men kwam om hem te onthalzen; dan, de Officier, altoos weenende, liet hem aangrijpen doar de vier Grenadiers, die hem bij 't venfter plaatsten, en hem het hoofd vast hielden, terwijl men bezig was zijnen vriend Kat den kop voor  Frederik den Grooten en den Heere de Foltaire, i% voor de voeten te leggen, op een fchavot, ten dien einde onder de raam van 's Prinfen verblijf opgericht. Hij ftak de hand aan Kat toe en bezwijmde. De Vader was bij dat fchouwfpel tegenwoordig , gelijk hij tegenwoordig was geweest bij de geezeling van 't Meisje. Wat Keitb , de andere vertrouweling, aanbelangt , hij ontvluchtte naar Hollaud. De Koning zond Soldaten af om hem te vatten, zij kwamen Hechts een oogenblik te laat , Keitb hadt zich fcheep begeeven naar Portugal, alwaar hij bleef tot aan het overlijden van den goedertierenen Fra» deric Willem. De Koning meende het daar bij niet te laten. Zijn oogmerk was zijnen Zoon den kop voor de voeten te doen leggen. Hij begreep dat hij nog drie andere jongens had, van welke niet één vaarzen maakte, en dat zulks genoegzaam was voor' de grootheid van Pruisfen. De maatregelen waren reeds genomen om den Kroonprins ter dood te doen verwijzen, gelijk men den Czarowitz , oudfte Zoon van Peter I, gedaan hadt. De Godlijke en menfchelijke wetten chijnen niet duidelijk beflist te hebben dat een jongeling den kop moet verliezen em dat hij heeft willen reizen. Maar de Koning zou te Berlijn rechters gevonden hebben, niet minder bekwaam dan die van  3 Gedcnkfcbriftcn tot het Leven van Haar vader, de Baron van Bretduil, hadt haar 't Larijn laten leeren, in welke taal zij niet minder bedreven was dan Mevrouw Dacier. Zij kende de fchoonfte piaatzen van Horatlus, van VirgUius en van Lucreüus van buiten : alle de w'jjsgeerige werken van Cicero waren haar gemeenzaam bekent. Hare heerfchende fmaak was voor da wiskunde en overnatuurkunde. Zeldzaam heeft men meer juistluid van geest en meer fmaak , met meer ijver om onderwezen te zijn , vereenigt gezien. Niettemin beminde zij de wereld en alle de vermaken van hare jaren en van hare kunne. Zij verliet nogthans alles, om zich in een vervallen kafteel, aan de grenzen van Champagne en Lottharingen , in eenen zeiir onvruchtbaren en Hechten oord, öptefluiten. Zij verfraaide het kafteel, om het welke zij vermakelijke hoven aanlei. Ik bouwde 'er eene gaanderij, en vormde 'er een zeer fraai kabinet van natuurkundige werktuigen ; wij hadden 'er eene welvoorziene boekerij , eenige geleerden kwamen in onze afzondering philofopheren; wij hadden, twee ganlche jaren, den vermaarden Koenig, die als l-'rofesfor in den Haag overleden is en 't opzicht had over de boekerij van Mevrouw de Princes van Orange, bij ons. Mauperluis kwam met Jcan Bernouillij ons bezoeken , en van toen af aan ram Maupertuis, die de ijverzuchtigfte van alle menfehen geboren was, mij tot het voorwerp dier hartstocht, welke hij altoos fterk koesterde. Ik  Frcderik den Grooien en den Heers de Voltaire. 3 Ik onderwees het Engelsch aan Mevrouw van Cbatckt, die na verloop van drie maanden het zoo wel verftond als ik, en even zeer de werken van Locke , Newton en Pope las. Zij leerde het Italiaansch even fpoedig. Wij lazen te famen der» ganfehen Tasfo en den geheelen Ariostot zoo dat toen Algarotti te Circij kwam , alwaar hij zijn Neutoniosfi oper la Dame voleindigde, hij haar bedreven genoeg in die taal vondt om hem zeer goede onderrigtingen te geven; met welke hij zijn voordeel deedt. Algarotti was een zeer beminnelijken Venetiaan , Zoon van een zeer rijk koopman : hij reisde door gansch Europa, wist van alles wat, en zette aan dat alles veel bevalligheid bij. Wij zogten in deeze verrukkelijke afzondering niets zoo zeer, dan ons kundig te maken, zonder' ons te bemoeijen met het geene in 't overige def wereld omging: onze grootfte aandagt wendden wij langen tijd naar Leibnita en Newton. Mevrouw van Chatelet hield zich eerst aan Leibnitz, en ontwikkelde een gedeelte van zijn ftelzel , in eeri zeer wel gefchreven boek,betijteld: Inftitutions de Phyfique: zij beftond niet deze wijsbegeerte met vreemde Geraden optetoijen : dit dulde haar man* lijk en Waar karakter niet. Haar ftijl was klaar, juist en cierlijk. Indien men immer eenige waarfchijnlijkheid aan de denkbeelden van Leibnitz heeft kunnen geven, moet men dezelve in dat A s bock  4 Gedenkfchriften tot het Leven van boek zoeken. Dan men begint thans zich weinig meer te laten gelegen leggen aan het gene Leibnitz gedagt heeft. Voor het ware geboren , verliet zij al fpoedig de ftelzels en hield zich aan de ontdekkingen van Newton. Zij vertaaide, in 't Fransch , het ganfche boek over de Grondbeginzelen der Wiskunde , en federt, toen zij hare kundigheden vermeerdert hadt, voegde zij bij dat boek , het welk van flechts weinige lieden verftaan word, eene Algebraïfche verklaring, die niet minder boven de bevatting van den gemeenen lezer is. De Heer Cleraut, een onzer beste meetkundigen, heeft die verklaring naauwkeurig nagezien ; men heeft 'er een druk van begonnen: maar 't is niet zeer tot roem van onze eeuw, dat de* zelve niet is afgedrukt geworden. Wij beöeffenden te Circij alle de konsten. Ik fchret f daar de Alzire, de Merope^ den Wedergevonden Zoon en Mahmet. Ik werkte voor haar aan eene Proeve over de Algemeene Gefchiedenis van Karei den Grooten tot aan onzen tijd. ik verkoos dat tijdbeftek van Karei den Grooten, om dat Bo fuet zijne Algemeene Histoiie tot zoo ver gebragt hadt, en ik niet durfde beftaan te raken aan 't gene door dien grooten man was behandelt geworden: Mevrouw van Ckatclet was evenwel niet voldaan Over de Algemeene Gefchiedenis van dien Kerkheer: zij hadt dezelve ie welfprekend gevonden ; zij was verontwaardigt dat bijna het gan-  Frederik den Grooten en den Heere de Foltaire. y ganfche werk van Bosfuet liep over een zoo ver» achtlijk volk als dat der Jooden. Na zes jaaren in deze afzondering:, in 't midden der wetenfchappen en der konsten te hebben doorgebragt, waren wij genoodzaakt ons naar Brusfel te begeven, waar het huis van Chatelet, federt langen tijd , een aanmerkelijk proces had, tegen het Huis Honsbrouk. Ik had het geluk aldaar een Kleenzoon aantetreffen van den vermaarden en ongeluk kigen Raadpenfionaris de Wit, Hij was eerfte voorzitter van de Rekenkamer, en hadt een der fchoonfte Boekerijen van Europa, welke mij zeer wel te ftade kwam voor mijne Algemeene Gefchiedenis; doch ik had te Brusfel een zeidfamer geluk, en 't welk mij meerder ftreelde, ik bewerkte eene minnelijke fchikking tusfchen de beide dingende partijen, die eikanderen, fints zestig jaaren , door de proces kosten in den grond hielpen. Ik bezorgde aan den Heer Markgraaf van Chatelet de fom van tweemaal honderd duizend livres gereed geld, en bragt daar mede alles ten einde. Toen ik in 't jaar 17401 nog te Brusfel was , ftierf te Berlijn de dikke Koning van Pruisfen, Frederic Willem , de minst zachtzinnige van alle Koningen, en buiten tegenfpraak de fpaarzaamfte en rijkfle Vorst in gereed geld. Deszelfs Zoon, die zich een zoo zonderlingen roem verworven A s heeft,  6 Gedenkschriften tot bet Leven van heeft, hield fints meer dan vier jaaren eene vrij geregelde briefwisfeling met mij: misfchien heeft de wereld nooit een Vader en zoon opgeleverd, die minder gelijkenis met elkandeten hadden dan deze beide Monarchen. De Vader was een echte wandaal, die, gedurende zijn ganfche regeering, nergens meer aan dagt dan om geld te fchrapen , en met de minst mogelijke kosten de fchoonfte bende krijgsknegten van Europa te onderhouden. Geene onderdanen waren ooit armer dan de zijne, en geen Koning was ooit rijker. Hij hadt, tot eenen lagen prijs, een groot gedeelte der landen van zijnen adel gekogt, die zeer fchielijk dat weinigje geld verteerde , van 't welk de helft in 's Konings koffers te rug keerde door de imposten op alle eetwaren geftelt. Alle de koninglijke akkers waren verpagt aan ontvangers, die te gelijk bloedzuigers en rechters waren, zoo dat wanneer een bruiker niet cp den bepaalden tijd aan den pachter betaalde, die pachter het kleed van rechter aantrok en den fchuldenaar dubbel boetede. Men gelieve optemerken, dat wanneer die zelfde rechter, op den laatflen der maand, den Koning niet betaalde, hij zelf op eene dubbele fchatting gefield wierd, den eerften van de volgende maand. Iemand , die een Haas doodde, een tak van een Boom brak, in de rabuurfchap van 's Konings lan-  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire. 7 landen , of iets dergelijks misdeedt, werd eene boete opgelegt. Indien een meisje zich had laten bezwangeren , moesten de vader of naastbeftaan • den, met geld, den Koning het fatzoen betalen. Mevrouw de Barones van Knipbaufen, de rijkfte weduwe van Beriijn , dat is te zeggen, die drie of vier duizend guldens ,3s jaar inkomen had, wierd befchuldigt den Koning een onderdaan ter wereld gebragt te hebben, in het tweede jaar hares weduwenftaata: de Koning fchreef eigenhandig aan haar, dat, cm haar eer te bewaren, zij hem, op iïaande voet, aan zijne fchatkamer zou hebben te zenden vijftien duizend Guldens; zij was genood* zaakt die fom opter.emen en krenkte 'er zich door. Hij had een Minister in den Haag, Luifiui genaamt, van alle ftaatsdienaren der gekroonde hoofden , werd dezen voorzeker het fleehtst betaalt ; die arme man had, om zich te verwarmen, eenige boomen laten houwen in den hof van Honslaarsdijk,toen ter tijd toebehoorende aan het Huis van Pruisfen; kort daar op kreeg hij brieven van den Koning zijn' Meester , waar bij hem zijne wedde voor een jaar werdt gekort. Luifius was als wanhopig, hij fneedt zich zeiven inden Strot met het eenige fcheermes dat hij bezat; een oud huisbediende fchoot toe tot zijnen bijfland , en behield hem, ongelukkiglijk, het leven. Ik heb, na dat geval, zijne Excellentie in den Haag aangetroffen en hem een aalmoes gegeven aan de deur A 4 van  t Gedenkfchriften tot het Leven van van 't Paleis, het oude Hof genaamt, toebehoorende, aan den Koning van Pruisien, en op welk Hof deze arme afgezant twaalf jaaren gewoond hadt. Men kan niet ontkennen dat Turkijen een Ge* meenebest is, in vergelijking van het willekeurig gezach, het welk Fredcric Willem oeffende. Dan, door zulke middelen, wist hij in eene regeeiing van agt-en-twintig jaaren, in de kelders van zijn Paleis te Berlijn, omtrent twintig millioenen daalders te verzamelen , welke wel opgekuipt waren in vaten met lievige ijzeren banden omvangen. Hij vond groot vermaak, in de groote zaal van 't Paleis te meubileeren met greote ftukken van louter Zilver, waar in de konst de ftof niet overtrof 5 ook gaf hij aan de KoDinginne, zijne Vrouw, bij toerekening een kabinetje, van 't welk de meubilen alle van Goud gemaakt waren, tot de knoppen van de tang en van den aschfehop en zelfs van de koffijketel. De Monarch ging te voet van zijn Paleis, in. een flccht kleed van blaauw laken , 't welk hem over de helft der dijen kwam en met kooperen knoopen bezet was; wanneer hij een nieuw kleed ira«kte , werden de oude knoopen ?er aan gebruikt, in dit gewaad, gewapend met eene gwaie Sergeants rotting, deedt Zijne Majefteit dagelijks de Rtvue over zijn reuzen regiment, Dit re-  14 Gcdenkfchriften tot het Leven -van van Rusland; zijn vaderlijk gezach, in allen geval ie, zou genoegzaam geweest zijn. Keiner Ka* rel VI, die begreep dat de Kroonprins, als Vorst van 't rijk, niet, dan in een rijksvergadering, ter dood konde veroordeelt worden, zond): den Graaf van Seckendorf aan den Vader af om hem de ernftigfte vertogen te doen. De Graaf van Seckendorf, dien ik federt heb gezien in Saxen, Vaar heen hij zich begeven had om ftil te leven, heeft mij gezworen , dat hij veel moeite had gehad om te bewerken dat dien Prins het huofd niet werd afgeflagen. Deze is dezelfde Seckendorf, die 't bevel over de Beijerfche legers heeft gehadt, en van wien de Prins, Koning van Pruisfen geworden zijnde, eene verfchrikkelijke afbeelding geeft in de gefchiedenis van zijn' Vader, welke gefchiedenis hij in een dertigtal afdrukken van dc Gcdenkfchriften van Brandenburg heeft ingelascht. (*) Dat men, na zulke voorbeelden , den vorsten dienst doe , en belette dat men hen het hoofd affia! Na verloop van agttien maanden verwierven de aanzoeken des Keizers en de traanen van de Koninginne van Pruisfen de vrijheid aan den Erfprins, (*) Tk heb aan den Keurvorst van de Paltz het boekdeel gegeveo , het welk de Koning van Pruisfen mij vereert had.  Frederik den Grooten en dan Heere de Voltaire. if prins, die meer dan ooit zich nederzette om vaarzen en muzijkdukken te maken. Hij tesLeibnitz, en zelfs Wolf, dien hij een verzamelaar van vod. den noemde, en hij gaf zich zoo veel hij konde aan alle wetenfehappen te gelijk over. Nademaal zijn Vader hem weinig aandeel gaf in 't beftuur der Staatszaken, en 'er zelfs niet veel te doen viel in dat Land, waar alles beftond in monsteringen, befteedde hij zijnen ledigen tijd met fchrijven aan zulke geletterde lieden in Frankrijk, die in de wereld eenigzins bekent waren. De voornaamfte last viel op mij. Dan eens waren het brieven in vaarzen , dan eens overnatuurkundige verhandelingen, dan weder gefchiedfehriften en ftaatkunde. Hij betijtelde mij den Goddelijkcn man, ik gaf hem den bijnaam van Salomon. Deze> bijnaamen kostten ons niet met al; men heeft eenige dier beuzelingen, in de verzameling mijner werken met den druk aan 't licht gebragt, en gelukkiglijk heeft men het dertigfte gedeelte daar van niet gedrukt. Ik nam de vrijheid hem een' zeer fraaijen inktkoker van Martin te zenden, hij had» de goedheid mij eenige wisjewasjes, van Amber gemaakt, te verê'eren. En de fraaije geesten der koffijhuizen van Parijs verbeeldden zich, met affchuwen, dat mijn fortuin gemaakt was. Een jong Koetlander, Keijferüng genaamt, die insgelijks zoo goed en flecht als hij kon, vaarzen maak-  1(5 Gedenlfchriften tot het Leven van maakte, en diensvolgens als toen zijn gunsteling was, werd van de grenzen van Pomeranie tot ons naar Circij afgevaardigt. Wij gaven hem een feest ; ik maakte eene fraaije Illuminatie , van welke het licht de hoofdletters en den naam van den Kroonprins vertoonde, met deze zinfpreuk: De hoop van V menfchelijk ge/lacht. Indien ik op mijn perfoon die hoop toepaslelijk had willen maken, zou ik 'er het grootfte recht toe gehad hebben ; want men fchreef mij , mijn -waarde vriend' en in de depêches fprak men dikwijls van de wezenlijke tekenen van vriendfehap, die men voor mij heftemde , wanneer men op den troon zou zijn. Hij beklom dien troon eindelijk toen ik te Brusfel was, en hij begon met naar Frankrijk, in een buitengewoon gezandfehap een afgezant te zenden, die aan den arm verminkt en Camas genaamt was, voor heen een Fransch vluchteling en toen een Officier onder zijne troepen. , Hij ztide dat te Berlijn een Fracsch Staatsminister was, die maar céne hand had, en dat , om zich volkomen te kwijten van 't geene hij den Koning van Frankrijk verfchuldigt was , hij hem een' afgezant afvaardigde , die maar éénen arm hadt. Camas aan de herberg aankomende, zondt mij een jongeling, dien hij tot zijn pagie gemaakt had, om mij te zeggen, dat daar hij te zeer vermoeit was om tot mij te komen, hij mij verzogtom, op (taande voet, hem te komen zien, alzo hij mij, van wegens den Koning zijn Meester, het grootfte en heerlijk- fte  Frederik den Grooten en den Hcere de Volt air e. 17 fte gefchenk had overteleveten. Loop rasch , zei Mevrouw van Chatelet, het zijn gewis de Juweelen van de Kroon, die men u zendt. Ik liep, ik vond den afgezant, die voor alle reisbagagie, achter op zijne Chaife een aam wijn had, uit den kelder van wijlen den Koning, welken wijn de regeerende Koning mij beval te drinken. Ik putte mij uit in woorden om mijne verbaastheid en erkentenis te betuigen, voor de vloeijende tekenen der goedheden van zijne Majéfteit, in plaats gefield voor de zelfftandige, waar mede hij mij gevleid hadt; ik deelde vervolgens het aam met Camas. Mijn Salomon was toen te Straatsburg. Bij het bezoeken van zijne lange en enge Staaten, welke van Gelderland tot aan de Baltifche Zee zich uitftrekken, was het hem in den zin gekomen, incognito, de grenzen en de troepen van Frankrijk te bezigtigen. Hij gaf zich dat vermaak te Straatsburg, onder den naam des Graaven van Four, een rijk Boheemsch Heer. Zijn broeder, de Kroonprins, die hemverzelde, had insgelijks zijn* Krijgsnaam, en Algarotti, die zich reeds aan hem verkleeft had,1 was de eenige die onvermomd bleef. De Koning zondt mij van Brusfel een verhaal zijner reize, in den fmaak, dien van Bechaumont B ti  ]8 Gcdenkfchriften tot het Leven van en van Cbapelle nabij komende; dat is te zeggen, zoo veel ais een Koning van Pruisfen dien kon naderen. Zie hier eenige plaatzen uit zijnen brief. ,, Na de verfchrikkelijMe wegen, vonden wij neg verfclirikkelijker pleisterplaatzen. Want waarden, vol van eigenbaat, Die cbJb van honger Z3gen ramm'len, Onthaalden, met een lastig famm'Ien , En met een zeer bekrompe maat, Ons, in een hut, daar 't f-Uns rookte, Op kost, cie als vergiftigt was, Doch die best met hun beurzen ftrookte: Lucullus, riep ik , op dat pas , Hoe zeer verjehilt deeze teuw met uwe gouiien tijden ! „ IJsfelijke wegen , flecht voedzel , {flechte drank, dit was het alles niet; ons bejegende nog wel andere ongevallen. Onze uitrusting moet gewis iet zeer zonderlings gehad hebben, dewijl men op iedere plaats , daar wij door reden, ons voor iet anders nam. De een zag voor Koningen ons aan, Voor hooffche fielten weer een ander, Een derde, voor gelesrd en fchrander, Soms bleef een gantfche bende liaan Om onbefchoft ons aan te gapen. » De  Fièderik den Grooten en den Ëeere de FoJtaire. io) „ De Postmeester van Keil ons verzekert hebbende dat 'er geert heil voor ons ware zonder paspoort, en wij, ziende dat het geval ons in de noodzakelijkheid bragt öm zelf voor ons een paspoort te maken, of buiten Straatsburg te blijven, kozen wij de eerfte partij, waar toe het wapen Van Pruisfen, *t welk ik op mijn cachet bij mij had, ons wonderbaarlijk te ftade kwam. Wij kwamen te Straatsburg aan, en de knevelaar van het tolhuis, fcheen benevens den onderzoeker éeer te vreden te zijn met onze bewijzen. Terwijl die fchurken van den tol Slechts met één oog het paspoort lazen, Zag men hun andere oog reeds azen Öp onze beurs, die rond en vol, Ons 't nut deed van het goud bemerken? Van 't goud, dat wond'ren kan bewerken, Dat Jupyn hielp bij Danaë Dat Cefar deed met roem regeeren, Toen, onder zijn gebied, de vreê De ganfche wereld mogt beheeren : Dat goud van zulk een groote kracht Dat Mars en Vernis daar voor zwichtten; Dat goud, de klip van 's menfchen plichten, Heeft binnen Straatsburg ons gebragt.*' Men ziet uit dezen brief dat hij nog gëerizins de beste onzer dichters was, en dat zijne wijs1B 2 m  20 Gcdenkfchriften tot het Lcvtn van begeerte met geene onverfchilligheid het metaal bcfchouvvde, van 't welk zijn Vader een goeden vouiraad had opgelegt. Van Straatsburg ging hij zijne Stanten van Nederdukschland bcfcho.u'wen. Hij meldde mij dat hij, incognito, mij te Brusfel zou komen zien. Wij bereidden hem een aiierfchoonst huis; maar onpasfeüjk geworden zijnde in het kleene Kafteel \mMeuze, twee mijlen.van Kleef, fchreef hij mij ftaat te maken, dat ik het eerst bij hem zou komen. Ik ging dernalven hem mijne nederige hulde doen. Maupertius , die alreeds zijne oogmerken had , en die met de" woede bezeten was van Prefident eener Academie te zijn , had zich van zelf aangeboden, en huisvestte, met Algarotti en Keijzerling, op eene boven.'te verdieping van dat Paleis. Ik vond aan de poort van 't hof flechts een' enkelen Soldaat tot wacht. De geheim-Raad Rambonet, Staatsbediende, wandelde op de plaats' en Mies Van koude in zijne handen. Hij droeg groote linnen lubben die vrij morsfig waren , een' doorboorden hoed en een* oude Magiftraars-paruik, welke aan de eene zijde in een van zijne zakken hing, en aan de andere zijde naauwlijks aan den elleboog kwam. Men zeide mij dat die man belast was met eene gewigtige Staatszaak, en zulks was waar. Ik  Fr cd: rik den Grooten en den Heere de Volt aire. 21 Ik wierd geleid naar het vertrek van Zijne Majefteit, 't wel . flechts uit vier bloote muuren beftond. In een kleen kabinetje befpeurde ik, bij 't licht van een kaars , eene kleene krib, van twee en een halve voet breed, op weike een kleen man lag, gewenteld in een kamerrok van blaauw grof laken: het was de Koning, die onder eene flechte deken lag te zweeten en te trillen in eenen hevigen aanval van de koorts, ik nmkre voor hem eene eerbiedige buiging, en begon de kennis met hem den pols te voelen, als ware ik zijn eerde geneesheer geweest. Toen de koorts afgeloopen was, kleedde hij zich, en zette zich aan tafel. Algarotti, Keijzerling, Maupertius en 's Konings Minister bij de Staten Generaal, alle warea wij van 't avondmaal, bij het welk grondig geredenkavelt werd over de onderflijklieid der Ziele , over de vrijheid en over de Androgynes van Plato, De geheimraad Rambonet , was inmiddels op een huurpaard geftegen: hij reed den ganfchen nacht door, en kwam, des anderen daags, aan de poorten van Luik, alwaar hij, uit naam zijn's meesters , een openbaar gefchrift inleverde, terwijl een bende van twee duizend Soldaten, uit de bezetting van Wezel getrokken, de Stad Luik onder brandfchatting ftelde. Deze fchoone onderneming had tot voorwendzel eenige rechten, welke de Koning op eene zekere voorftad waande te hebben. B 3 HÜ  £2 Gedenkfchriften tot het Leven van Hij vorderde zelfs van my dat ik zou arbeiden aan 't Manifest,het geene ik deed zoo goed en kwaad als ik konde, niet twijffelende of een Koning, met wien ik het avondmaal hield, en die mij zijn vriend noemde , moest noodwendig altoos gelijk hebben. De zaak werd rasch gefchikt door middel van een millioen, welke hij in wigtige Ducaten vorderde, en welke hem diende om de kosten van de Straatsburgfche reize, over welke hij zich in zijnen dichterlijken brief beklaagt had, gced te maken. Ik liet niet na mij aan hem verbonden te gevoelen, want hij bezat geest en bevalligheden; daarenboven nog was hij Koning, 't geen, aangezien de menfchelijke zwakheid, een zeer verleidelijke tijtel is. Wij geletterde lieden vleijen ge. meenlijk de Koningen: Frederik integendeel vleide mij van 't hoofd tot de voeten , terwijl de Abt Des Fontaines, en andere fchobbejakken, te Parijs, mij, ten minften eenmaal 'sweeks, openlijk lasterden. De Koning van Pruisfen had, eenigen tijd vóór het overlijden zijn's Vaders, het in den zin gekregen, tegen de grondftellingen van Machiavel te fchrijven. Indien Machiavel een Prins tot leerling hadde gehad, zou de eerfte zaak, welke hij hem moest aanbeveelen, geweest zijn, tegen hem, te lchrijven. De Kroonprins had 'er zoo veel erg  Frederik den Grooten en den Heere de Volt ai re. 23 erg niet in. Hij had ter goeder trouwe , gefchreven in een tijd toen hij 't beituur Dog niet in handen had, en toen zijn Vader het willekeurig gezach niet zeer beminnelijk voor hem maakte. Toen ter tijd prees hij hartgrondigiijk de gematigdheid, de billykheid, en in zijne geestvervoering befchouwde hij alle overheerfehing als eene misdaad. Hij had zijnhan&fchrifc aan mij te Brusfel gezonden, om het natezien en te doen drukken, en ik had het reeds ten gefchenke gegeven aan een Hollandsen Boekverkooper, van Duren genaamt, de befaamfte guit in zijne foort. Ik gevoelde eindelijk eene wroeging den dnti• Machtavel te laten drukken, in een tijd dat de Koning van Pruisfen, die honderd miilioenen in zijne koffers had, een millioen afperste van de arme Luikenaars, door de hand van den Raadsheer Rambonet. Ik oordeelde dat mijn Salomon het daar bij niet zoude laten berusten. Deszelfs Vader had hem eene uitmuntende bende van 66400 mannen nagelaten, hij wierf 'er nog meer bij, en fcheen ilust te hebben om bij de eerfte gelegenheid zich van dezelven te bedienen. Ik bragt hem onder 't oog dat het misfehien niet gevoeglijk ware zijn boek te drukken, juist ia een tijd dat men hem kon verwijten de grondbeginzels van hetzelve te fchenden. Hij flond mij toe, den druk te doen ftaken. Ik vertrok naar Holland om hem dien kleenen dienst te bewijB 4 zen;  84 Gedenkfchriftcn tot het Leven van zen ; maar de Boekverkooper deed zulke grcote eisfchen , dat de Koning, die voor "t overige in 't binnenfte van zijn hart niet zeer te onvreden was zijn werk gedrukt te zien, zulks liever, om niet, toeliet, dan iets te betalen om niet in druk te verfehijnen. Terwijl ik in Holland bezig was met dat werk, overleed Karei VI va de maand üclober van 't jaar 1740, aan eene ontftelde maag, veroorzaakt door 't eeten van Champignons, waar door hij eene beroerte kreeg. Die fchotel Champignons veranderde het lot van Europa. Het bleek Ipoedig dat Frederik II, Koning van Pruisfen, een zoo groot vijand niet was van Machiavel als de Kroonprins had gefcheenen te zijn. Alhoewel hij toen reeds ia zijn hoofd ontworpen had om in Silezien te rukken, verzogt hij niettemin mij aan zijn hof. Ik had hem bevorens te kennen gegeven, dat ik mij niet bij hem kon vestigen, dat ik de vriendfchap boven de roemzucht moest ftellen, dat ik verknogt was aan Mevrouw van Chatelet, en dat, wijsgeer voor wijsgeer, ik meer hield van eene Vrouw dan van een Koning. Hij keurde deze vrijpostigheid goed, fchopn hij de vrouwen niet beminde. In de maand October ging ik mijn hof bij hem maken. De Kardinaal de Fleury fchreef mij een  Fr ede rik den Grooten en den He ere de Volt aire. 25 een langen brief, opgevult met lof over den AntiMachiavel en voor den Schrijver. Ik bleef niet in gebreken dien brief aan hem te vertoonen. .Hij verzamelde reeds zijne troepen zonder dat iemand zijner Generaals of Ministers zijne oogmerken kon doorgronden. De Markgraaf van Beauvau, aan hem afgezonden om hem met zijne komst tot den troon geluk te wenfehen, meende dat de Koning voornemens was zich te verklaren tegen Frankrijk , ten voordeele van Maria Tberefia , Koningin van Hongarijen en Bohème , Dochter van Karei VI, en dat hij de vei kiezing van Frangois van Lotharingen, Groot Hertog van Toscanen en Gemaal van. die Koninginne, tot Keizer van 't Duitfche Rijk wilde onderfteunen, waar bij hij groote voordeelen voor zich uit halen kon, Ik moest, meer dan iemand, gelooven dat de nieuwe Koning van Pruisfen indedaad die partij ging nemen, want hij had, drie maanden te voren, aan mij een ftaatkundig gefchrift, van zijn maakzel gezonden, in het welke hij Frankrijkbefchouwde als de natuurlijke vijand en beroover van Duitschland. Dan het was zijn aart altoos het tegengeftelde te doen van 't geene hij zeide en fchreef, niet uit veinzerij, maar om dat hij fchreef en fprak met een zoort van geestvervoering en vervolgens met eene andere geestvervoering handelde. B j Den  fl6 Gedenkfchriften tot het Leven van Den 15 van December vertrok hij met de vierdendaagfche koorts om Silezie te gaan veroveren aan 't hoofd van dertigduizend Krijgsknegten, die wel geöeffend en van alles wel voorzien waren; toen hij te paard fteeg , zeide hij aan den Markgraaf van Beauvau : ik ga uw fpel fpeelen; indien ik de azen krijg, zullen wij deelen. Hij heeft in 't vervolg de Gefchiedenis dier Verovering gefchreven, en mij dezelve geheel en al laten zien. Zie hier uit het begin dier Jaarboeken eenige opmerkenswaardige regels, welke ik zorg droeg bij voorkeur overtefchrijven , als een gedenkftuk eenig in zijn foort. r Dat men hij deze bedenkingen voege, troepen altoos gereed om uittetrekken , mijne welvoorziene fchatkist en de levendigheid van mijn karakter dit waren de beweegredenen, welke ik had om Ma> ria Thcrefia, Koningin van Bohemen en van Hongarijen te beoorlogen. En eenige regels lager waren deze eigen woorden: De Jlaatzucht, het belang, het verlangen om van mij te doen /preken, hadden de overhand, en ik bejloot den oorlog te beginnen\ Sedert 'er veroveraars zijn, of vuurigegeesten, die I et hebben willen zijn , geloof ik dat hij de eerfte is, die zich op deze wijze recht gedaan heeft. Nooit heeft een mensch misfehien meer bezef gehad van de rede en meer gehoor gegeven  Frederik den Grooten en den Uecre de Fohaie. 37 ven aan zijne hartstochten. Deze famenparingen van wijsbegeerte en van eene verbijsterde ver. beelding hebben altoos zijn karakter uitgemaakt, j 't Is jammer, dat ik hem deze regels heb doen achterlaten, toen ik naderhand alle zijne werken nazag: eene zoo zeldfame belijdenis moest tot de nakomelingfchap overgegaan, en gedient hebben, om te doen zien op welke gronden bijkans alle oorlogen gevoert worden. Wij andere geletterde lieden, dichters, gefchiedfehrijvers, Academifche redenaars, wij roemen die fraai je heldenftukken , en zie daar een Koning, die dezelve uitvoert en veroordeelt. Zijne troepen waren reeds in Silezie toen de Baron van Gotter, zijn Minister te .Weenen, aan MaHa Tierefia het onbeleefd voorftel deed om goedfehiks aan den Koninglijken Keurvorst, haar Meester , de drievierde deelen van dat Wingewest aftellaan, in welken gevalle de Koning van Pruisfen haar drie millioenen dalers zou fchieten en haren Gemaal, Keizer maken. Maria Thercfia had toen ter tijd geene troepen , geen geld, geen vertrouwen: en evenwel was zij niet te bewegen. Zij wilde liever gevaar loopen alles te verliezen dan te buigen onder een Vorst, dien zij niet hooger befchouwde dan  sg Gedenkfchriftcn tot het Leven van dan als een leenman van haare voorouderen en aan wien de Keizer, haar Vader , het leven had behouden. Hare veldo^erften bragten ter nauwere nood twintigduizend mannen bij een ; haar Veldnjaarfchalk Neupang, die 'er het bevel over had, dwong den Koning van Pruisfen den veldflag aantenemen onder de muuren van] Neifs bij Molwitz. De Pruisfifche Ruiterij werd terftond overh op geworpen door het Oostenrijkfche Paardenvolk , en op dien eerften fchok vluchtte de Koning, die nog geen veldflagen had bijgewoont, naar Opelheim , twaalf groote mijlen ver van 't ilagveld. Maupertius, die waande een groot fortuin te zullen maken, had zich in dezen veldtocht onder 's Konings gevolg gevoegt, zich verbeeldende dat de Koning hem ten miaften een paard zon toevoegen ; doch zulks was 's Konings gewoonte niet. Maupertius kogt pp den dag van 't gevecht een ezel van twee Ducaten, en volgde, op dat dier, zijne Majefteit zoo goed hij kon. Doch de ezel geen zoo langen rek kunnende uithouden , maakte den rijder gevangen, en werd van de Husfaren geplundert. Frederik bragt den nacht door in eene krib in een Dorp-herberg, niet ver van Ratibor aan de grenzen van Polen. Hij was wanhopig en dagt genoodzaakt te zullen zijn de helft van Polen doortetrekken, om in het noordergedeelte zijner Staten te rug te komen, toen een zijner jagers uit het  Frederik den Grooten en den Heérc de Voltaire. 09 het leger van Molwitz aankwam en hem de tijding bragt dat hij den veldflag gewonnen had. Deze tijding werd hem een quartier uurs daarna bevestigt door een Officier , en was waar» Zoo de Pruisfifche ruiterij öecht was, het PruisGfche voetvolk was daar tegen het beste van Europa. Hetzelve was gedurende dertig jaren geöeffend door den ouden Vorst van Anhalt. De Maarfchalk van Schwerin, die't bevel voerde, was een aaukweekeling van Karei XII; hij won den veldflag zoo haast de Koning was gaan vluchten. De Monarch kwam 's anderendaags te rug, en de Generaal overwinnaar viel ten naasten bij in ongenade. Ik keerde in de afzondering van Circij te rug, om 'er mij met de wijsbegeerte bezig te houden. De winters bragt ik door te Parijs, daar ik eene menigte vijanden had; want lang te voren in den zin gekregen hebbende om de Gefchiedenis van Karei XII te fchrijven , verfcheide Tooneelftuk' ken te geven en zelfs een Heldendicht te maken* had ik, met reden, tot vervolgers alle de genen, die zich met vaarzen en onrijm bemoeiden. En daar ik zelfs de vermetelheid had om over de wijsbegeerte de pen op het papier te zetten, moesten noodwendig de lieden, die men vroomen noemt , mij , volgens 't oud gebruik, voor een Godloochenaar uitkrijten. Ik  3» Vedenkfchriften tot het Leven Van Ik was de eerfte geweest, die zich onderwondcli had, voor mijne natie, in eene verftaanbare taal, de ontdekkingen van Newton te ontwikkelen. De Cartefiaanfche vooröordeelen welke de Perapetifche vooröordeelen waren opgevolgt in Frankrijk, waren toen ter tijd zoo diep geworteld, dat de Kanfelier d'/iguesfeau, een iegelijk voor vijand van de Rede en van den Staat hield, die de ontdekkingen aannam, welke in Engeland gedaan waren» Nimmer wilde hij privilegie geven, tot het drukken van de grondbeginzelen der wijsbegeerte van Newton. Ik was een groot bewonderaar van Locke: ik befchouwde hem als den eenigen redelijken overnatuurkundigen ; ik prees vooral die ingetogenheid, welke zoo nieuw en tevens zoo voorzich. tig en ftout was , met welke hij zegt: dat wij nimmer door het licht onzer rede kennis genoeg zullen bekomen om te bevestigen, dat God de gave van gewaarworden en van denken niet kan toeftaan aan het wezen, fiof geheten. Men kan zich geen denkbeeld maken met welk eene verwoedheid, en met welk eene Houtheid van onkunde men tegen mij, over dat artijkel uitvoer. Dit, gevoegt bij het eenigzins wel flagen mijner tooneelftukken, haalde mij eene ganfche zwerm van blaauw - boekjes op den hals, in wel-  Frcderik den Grooten en den Heers de Voltaire, 3! welke men bewees dat ik een flecht dichter, een Godlochenaar en de Zcon van een Boer was. Men gaf de geschiedenis van mijn leven in druk uit, in welk gefchrift men mij deze deftige afkomst gaf. Zeker Duitfcher heeft niet verzuimd alle de vertellingen van die zoort te verzamelen, Waar mede de fchendfchrifcen, die men tegen mij uitgaf, opgevuld waren. Men leide mij gevallen te last met lieden die ik nooit gekent had, en met anderen, die nooit befiaan hadden. Onderwijlen ik dit boekje fchrijf, vind ik eenen brief van mijn Heer den Maarfchalk van Ricbe* lieu , waar in hij mij kennis geeft van een dik fchotfchrift, in 't welk bewezen word, dat deszelfs vrouw mij eene fraaije Koets en nog iets anders had gegeven, in een tijd dat hy geen vreuw had. In het eerfte had ik mij het vermaak gegeven om eene verzameling van alle die lasterfchrir' ten te maken , maar deze vermenigvuldigden zoa fterk, dat ik het werk lietfteken. Dit was al de vrucht, welke ik van mijnen arbeid trok. Alle deze onaangenaamheden werden fchielijk van mij vergeten in de afzondering van Circij, en in de goede gezelfchappen te Parijs. ) Terwijl de drek der Letterkunde mij dus den oorlog aandeed, voerde Frankrijk het oorlog tegen de Koninginne van Hongarijen j fchoon men be-  33 Qcdenkfchriftcti tot het Leven van bekennen moet dat die oorlog niet billijker was; want na plechtiglijk de pragmatique fanctie van Keizer Kat el VI voorbedongen, gewaarborgt en bezworen te hebben, benevens de opvolging van Maria Tberefia, in de nalatenfchap van haren Vader ; na Lottharingen tot loon voqï die beloften gehad te hebben, fchijnt het niet zeer overeenkomftig met het recht der volken, eene zoodanige verbintenis niet te houden. Men fleepte den Kardinaal de Fleuri buiten deszelfs genomen maatregels. Hij kon niet zeggen, gelijk de Koning van Pruisfen, dat de levendigheid van zijn geftel heni de wapens deed opvatten. Die gelukkige Priester regeerde in den ouderdom van zes-entachtig jaren, en hield de teugels van den Staat in eene zeer zwakke hand. Men had zich met den Koning van Pruisfen verbonden in den tijd toen hij Silezie veroverde; men had in Duitsch. land twee legers gezonden, toen Maria 'er geen had. Een dier legers was doorgedrongen tot op vijf mijlen na van Weenen, zonder vijanden aan. tetreffen. Men had Bohemen gegeven aan den Keurvorst van Berjeren, die tot Keizer werd verkoren, na Luitenant Generaal te zijn benoemt geweest van de legers des Konings van Frankrijk. Maar al fpoedig beging men alle de misftappen, welke men doen kon om alles te verliezen. De Koning van Pruisfen, die inmiddels meer moeds bekomen en eenige veldflagen gewonnen had;  Frcderik den Grooten en den Heere de Foïtaire. 33 had , maakte vrede met de Oostenrijkers. Maria Therefia ftond hem , met zeer veel tegenzin , het Graaffchap Glatz, benevens Silezie af. Zieh op die voorwaarde, in de maand Junij 1742, zonder bewimpeling, van Frankrijk afgetrokken hebbende» fchreef hij mij, dat hij geneesmiddelen gebruikte, en dat hij andere zieken aanried zich te herfteliem Dié Votst zag zich zeiven als toen in zijn grootfte vermogen , hebbende op zijn bevel honderd-dertig duizend zegepralende troepen gereed, wier ruiterij hij gevormt had , trekkende van Silezie eens zoo veel dan het zelve aan 't huis van Oostenrijk had opgebragt; Wel gevestigt in zijné nieuw veroverde Landen , en zoo veel te gelukkiger , daar alle de andere Mogendheden 'er bij leden. De Vorsten bederven zich thans door den krijg, hij had 'er zich mede verrijkt. Hij keerde zijne zorgen, als toén, om de Stad Berlijn te verfraijen, om eene der fchoonfte Operazalen , die in Europa zijn , te bouwen, om aller.'ei konftenaars intelokken; want hij wilde , langs alle wegen, en zoo goedkoop mogelijk, zich beroemd maken. Zijn Vader had een flecht huls te Potzdam betrokken, hij maakte 'er een Paleis van. Potzdam werd een aartige Stad. Berlijn werd grodC ter;  34- Gcdenhfch riften tol bet . Leven van ter, men begon 'er de zoetigheden des levens te kennen , 't geen dc overleden Koning veronachtzaamt had. Eenige lieden hadden 'er meubelen ; de meeste zelfs droegen heclc hemden, want onder de vorige regeerirg kende men Hechts halve hemden, welke met bandjes vast gemaakt werden ; de regeereïïde Koning was niet anders opgebragt. De zaken veranderden op 't oog. Ljicedemonie; werd Athene. Schrale oorden werden bebouwt. In droog gemaakte moerasfen werdert honderd en drie Dorpen aangelegr. Geene mindere vei ander irgen nnakte hij in de Muzijk en in de boeken: Hij kon bet mij des zoo kwalijk niet afnemen hom den Sahmon van 't Noorden te noemen. Ik gaf hem in mijne brieven dien toenaam* dien hij een geruimen tijd behieldt. . De zaken, van Frankrijk Honden, ten dien tijde, zoo goed niet als de zijne. Hij genoot het hei' rcelijk vermaak , de Franfchen in Duitschland te zien omkomen, na dat hunne afwending hem Silezie had doen aanwinnen, liet Hof van Frankrijk verloor deszelfs troepen., deszelfs geld, des. zelfs roem en desz■ lfs aanzien, om dat het Karei VIT. Keizer had gemaakt, en die Keizer verloor alles, om dat hij gemeent had dat de franfchen hem zouden blijven onderfteunen. De Kardinaal de Fleurij ftierf den 29 Janua-/ rij i?43 > oud negentig jaren. Nooit was iemand la-  Fredefïk den Grooten en den Heere de Voltaire. 35 later aan 't flaatsbewind gekomen, en nooit had een ftaatsdienaar langer zijne plaats behouden. Hij begon zijn fortuin in den ouderdom van drie-enzeventig jaren, door Koning van Frankrijk te Worden, en bleef zulks zonder tegenfpraak tot aan zijn. dood, altoos de grootfte zedigheid veinzende , zonder zich te verrijken , zonder eenigen praal te vertoonen, zich eeniglijk bepalende om te regeeren. Hij liet den naam achter van eenen doorflepen en beminnelijken geest, eerder dan van een fchrander vernuft, en men gaf hem na, het Hof beter gekent te hebben dan Europa. Ik had de eer gehad hem verfcheide malen te zien bij Mevrouw de Maarfchalkinne van Villars^ toen hij nog maar oud Bisfchop was van de kleene Hechte Stad Frejus, van waar hij zich altoos betijteld had: Bisfchop door Gods "verontwaardiging, gelijk zulks nog te zien is in eenige zijner brieven. Frejas was eene zeer leelijke vrouw, die hij, zoo rasch hij zulks konde doen , verftöoten had. De Maarfchalk van Villeroi, die niet wist dat de Bisfchop langen tijd de minnaar van zijne vrouw had geweest, deed hem door Lodewijk XIV benoemen tot leermeefter van Lodewijk XV; van leermeefter werd hij eerfte minister, en hij bleef niet in gebreken, het zijne toetebrengen tot de verbanning van den Maarfchalk zijnen weldoener. Op de ondankbaarheid na, was hij een tamelijk goed mensch. Maar geene beC a gaafd-  3Ö Gcjcnkfcbrïften tot het Leven van gaafdheid altoos hebbende , verwijderde hij alle de genen van zich , die maar eenigzins begaafdheden bezaten. Verfcheide lieden van de franfche Akaderaie verlangden dat ik, in zijne plaats, tot Lid van dat ücnootfehap mogte verkozen worden. Men vroeg onder het avondfpyzen des Konings , wie de lykreden des Kardinaals zou uitfpreeken. De Koning antwoordde, dat ik het zoude zyn. Deszelfs meestres , de Hertoginne de Chateauroux wilde het, maar de Graaf de Maurepas, gcheimlchryver van Staat , wilde het niet: hij had de dolzinnigheid van altoos de meesteresfen zyns meesters tegentefpreken, het geene hem eindelyk niet wel bekomen is. Een oud flechthoofd, leermeester Van den Daupphyn, en naderhand Bisfchop van Mirepoix, Boi* jer geheeten , nam op zich , uit een beginzel van gemoedelykheid, de grilligheid van den Graaf van Maurepas te onderfleunen, Die zelfde Boijer hield de lyst der openftaande Kerkelyke waardigheden. De Koning liet aan hem over, het be-' ltuur der Kerkelyke zaken. Hij behandelde deze zaak als een ftuk van Kerkelijke tucht. Hij vertoonde hoe grootelijks men God zoude beledigen als men eenen ketter, als ik, tot opvolger;benoemde van een Kardinaal. Ik wist dat de Graaf de Maurepas hem dus deed handelen ; ik begaf mij naar  Frederik den Grooten en den Hccre de Foltaire 37 naar den mims'er, dien ik zeide, dat eene plaats in de Academie juist geene waardigheid van veel aangelegenheid is, maar dat het hart viel 'er van uitgefloten te worden, na dat men 'er toe benoemt was. Gij legt over hoop met Mevrouw de Chateauroux, die van den Koning bemind word, en met den Hertog van Ricbelieu, die haar regeerd; we'ke betrekking, bid ik u , is 'er tuslchen uwe krakeelen en eene ellendige plaats in de fïanfche Academie. Ik bezweer u mij voor de vuist te antwoorden: zult gij, ingevalle >Mevrouw van Chateauroux, het winne van den Bisfchop van Mirepoix , u daar tegen verzetten ? .. Hij bedagt zich een oogenbhk en zeide mij: ja* en ik zal u verpletteren. De Priester zegepraalde eindelijk over de meestres. Ik kreeg de plaats niet, 't geen ik mij weinig bekreunde. Ik herinner mij met vermaik dit geval, het welk ons doet zien hoe kleen de lieden zijn die men grooten noemt, en hoe veel belang zij zomtijds in beuzelingen ftellen. Inmiddels gingen de zaken van den Staat, federt het overlijden van den Kardinaal, niet beter dan gedurende de twee laatfte jaren zijns levens. Het Huis van Oostenrijk herleefde uit deszelfs asch. Frankrijk werd door dat Huis en door Engeland gedrongen. Ons bleef als toen geene andere toevlugt dan den Koning van Pruisfen, die C 3 ons  38 Gcdenkfchriften tot het Leven van ons in den Oorlog had gefieept, en die ons, toen hij 't goed vond, veriaten had. Men verzon om mij, heimelijk, naar den Monarch afrezenden, ten einde deszelfs oogmerken te, doorgronden , om te zien of hij niet zou te bewegen zijn de ftormen te vcorkomen, welke vroeg of laat van Weenen op hem moesten nederkomen, na dat die op ons zouden gevallen zijn , en of hij ons , bij gelegenheid, geen honderd duizend man zou willen Ieenen , om zich te beter van Sik zie te verzekeren. Deze gedagten waren den Heer de Bichelieu en Mevrouw de Chateauroux in 't hoofd gekomen. De Koning nam 'er genoegen in, en de Heer Amelot, Minister der Buiteniandfche zaken, maar een zeer armzalig Minister , werd enkel gelast mijn vertrek te verhaasten. 'Er was een voorwendzel noodig. Ik bediende mij van mijn verfchil met den ouden Bisfchop van Mirepoix.- De Koning keurde die vinding goed. Ik fchreef aan den Koning van Pruisfen , dat ik de vervolgingen van den Theatijner niet langer kon dulden, en dat ik eene fchuilplaats wilde gaan zoeken bij een Koning die wijsgeer was , om verre af te zijn van de harrewarrerijen eens bijgeloovigen. Daar nu die Kerkheer, altoos bij verkorting, ondertekende CAnc Evcq, de Mirepoix , en deszelfs fchrift zeer flordig was, las men ane de  Frcderik den Grooten en den Heere de Voltalre. 39 de Mirepoix in plaats van Ancien Eveque , dat is Ezel van Mirepoix, in ftede van Oud Bisfchop. Zulks (rrekte tot een onderwerp van allerlei 1'chertferij, en nooit was men bij eene onderhandeling vrolijker. De Koning van Pnibfen, die nooit zijne hand te hu's hield, wanneer het zake was om Monnikken, en voor at Hofgecftelijken een oorvijg te geven, antwoordde mij met een' zondvloed van boerterijen, op den ezel van Mirepoix, en drong mij ten fpoedigfte te komen, ik verzuimde niet mijne brieven en antwoorden te laten lezen. De Bisichop werd 'er van onderricht. Hij klaagde aan ladewijk XV, dat ik hem, aan de Buitenlandfche Koven, voor een zot deed doorgaan De Koning antwoordde hem, dat het een beftoken ftuk was, waar aan hij zich niet moest laten gelegen zijn. Dit antwoord van Lodewijk XV, het welk geenzins aan hem eigen was , heeft mij altoos iets ongemeens toegefcheenen; ik had gelijktijdig het vermaak mij te wreeken aan den Bisfchop, het p-enoegen v?.n een zeer aangename reis te doen , en het grooter vermaak van bekwaam te zijn aan den Koning en den Staat dienst te bewijzen. De Heer At Maurepas was, zelfs vrij vurig, ingenomen met dit geval, om dat hij, in dien tijd, den Heer Ameht regeerde, en hij zich verbeeldde Minister der buitenlandfche zaken te wezen» C 4. Zon-  4o Gcdenkfchriften tot hel Leven van Zonderlinger was het dat Mevrouw de Chatelet in het geheim moest toegelaten worden. Zij wilde, tot geen prijs hoegenaamt, dat ik haar zoude laten varen voor den Koning van Pruisfen , zij vond niets zoo lafhartigs en zoo verfoeilijks in de wereld, dan zich van eene vrouw aftefcheiden , pmzich naar eenen Monarch te begeven. Zij zou een verbazend rumoer gemaakt hebben, doch, om haar te bevredigen , befipot men haar het geheim te vertrouwen, en de brieven door hare handen te laten gaan, Ik had zoo veel geld als ik wilde voor mijne reis, voor welk geld ik enkel mijne quitantie gaf aan den Heer Montmartel. Ik maakte 'er geen misbruik van. Jk hield mij eenigen tijd op in Holland , terwijl de Koning van Pruisfen van 't eene einde zijns ftaaten naar 't andere einde reilde om de monfteringen bijtewonen. Mijn verblijf in den Haag was niet zonder nut. Jk had mijn intrek genomen in 't Paleis van 't Oude Hof, het welk in dien tijd aan den Koning van Pruis, fen toebehoorde, bij erfdeeling met het Huis van Oranje, 's Konings Afgezant de jonge Graaf van Podewils* verliefd op en bemind van de vrouw van een' der voornaamfte Staatsleden, kreeg door toedoen van deze Dame, de affchriften in handen van alle de geheime befluiten van Hunne Hoogmogende, die ons niet toegenegen waren. Ik zond die fchriften naar 't Hof, en deze dienst was d?ar zeer aangenaam. Toen  Frederik den Grooten en den Hcere de Voltalre. 41 Toen ik in Berlijn aankwam , nam de Koning mij bij zich aan 't Hof, gelijk hij in mijne vorige reizen mede gedaan had. Hij leefde te Potzdam eveneens als hij, federt zijne aankomst tot den troon, gewoon was te leven. Dit leven verdiend dat ik 'er een weinig omfhndiger van fpreeke. Des Zomers ftond hij des morgens om vijf, des Winters om zes uren. op. Indienmen de Kor.inglijke plechtigheden van dit opfhan wilde weten , welke de groote en kleine ingangen , en welke de verrichtingen waren van zijnen groot Aalmoesfenier, van zijnen Hofmeester, van zijnen eeriten Edelman van de kamer , van zijne deurwachters , kan ik enkel zeggen: dat één Lakei zijn vuur kwam aanftcken, hem kwam kleeden en fchee» ren , meestentijd nog kleedde hij zich zelven. Zijn vertrek was tamelijk fraai; een rijk zilver Staketzei, vercierd met zeer wel gebeitelde minr newichtjes, fcheen de opvlöer aftefluiten van een bedplaats van welke men de gordijnen zag; maar achter die gordijnen was in flede van een bed, eene boekerij, en wat het bed des Konings aanbelangt, . het was eene krib van zeelen , met eene dunne matras , achter een kamerfcherm verborgen. Marcus Aurelins en Juüaan, 's Konings Apostelen, en de grootfte mannen van het ftoïcismus, hadden geen Hechter flaapplaats. C 5 Wan?  42 Gedenkfchriften tot het Leven -van Wanneer zijne Majefleit gekleed en gelaarst was, gaf de Stoïcijn eenige oogenblikken aan de fefte van Epicurus. Hij deed twee of drie gunstelingen , 't zij Luitenants van zijn Regiment, 't zij Psgies, 't zij Heiduken of jonge Kadetten komen. Men dronk koffij, en hij, dien de neusdoek werd toegeworpen, bieef een half vierendeel uurs met hem onder vier oogen. De Zaken kwamen nooit tot het uitterfte, aangezien de Vorst, bij 't leven zijns Vaders , zeer flecht was ishandelt geworden in zijne terloopfche minnarijen, en niet minder Hecht genezen was. Hij koude de eerfle rol niet fpeelen en moest zich vergenoegen met de tweede* Deze vermaken van fchoo'knapen geëindigt zijnde, werden vervangen door Staatszaken. Zijn eerfte Minister kwam langs een geheime trap met een groote lias papieren onder den arm. Deze eerde Minister was een bediende, die op eene tweede verdieping woonde, in het Huis van Fedcrsdof, hij was Soldaat geweest, vervolgens Kamerdienaar en Gunfteling geworden, en had eertijds den gevangen Koning op het Kasteel re Cuftrin gedient. De Geheimfchrijvers van Staat zonden alle derzelve-r depêches aan den bedienden des Konings. Hij bragt 'er de uittrekzels van aan den Monarch, die het antwoord, met een paar woorden, op den kant liet Hellen. Alle de zaken van 't Koningrijk werden, op deze wijze , in twee uuren afgedaan ; zeldfaam naderden hem de Geheimfchrijver van ■ 1 Staat  Frederik den Grooten en den Hecre de Voltaire. 43 Staat of de beampte Ministers, fommige zelfs had hij nog nooit toegefproken. 's Konings vader had het finantiewezen zoo wel geregeld , alles werd zoo Krijgshaftig uitgevoerd, 'er heerschte eene zoo blinde; gehoorzaamheid , dat een grond(treek van vierhonderd mijien beftuurd werd als eene abtdij, Omftreeks elf uuren deed de Koning, met de laarzen aan, de monflering over zijn Regiment Gardes, en, op het zelfde uur, deden alle de Kojpnellen even zoo veel in alle zijne Lmdfehappen. Tusfchen de parade en het middagmaal verfcheenen de Prinfen zijne Broeders, de Opperofficieren en een of twee begunftigde Kamerheeren, fommige bicven aan 'sKonings tafel mede eten, op welke de fpijs zoo goed was als zij kon zijn, in ten Land waar geen wild gevogelte, geen tamelijk goed rundvleesch, geen poularde is, en waar men de tarwe van Magdenhurg moet halen. Na het middagmaal begaf hij zich naar zijn kabinet; daar hij zich met vaarzen maken bezig hield tot vijf of zes uren. Vervolgens kwam 'er een jongman , d'/lr«et geheten, te voren Secretaris van den Franfchen Afgezant, Falori; deze las voor hem. Om zeven uren begon 'er een klein Concert, daav de Koning gemeenlijk de dwarsfluit fpeelde, zoo goed als de beste meester. Zij, die 't Concert uitmaakten, (peelden dik?  44 Üedenlfchriften tot het Leven van dikwijls de fiukken van 's Konings eigen maak* zei; want geen konst was 'er, welke hij niet beoetfende, ook zou hij bij de Grieken de fchande niet hebben ondergaan van Epaminondas, die bekennen moest geen muzijk te verftaan. Het avondmaal werd in eene kleene zaal gehouden, van welke het zonderlingfte fieraad beftond in een ftuk fchildenj , welks onderwerp hij aan deszelfs Schilder Péne, een onzer beste Coloristen, had opgegeven, 't Was een fchoon Geilftuk, verbeeldende jonge lieden, die Vrouwen omhelsden; Nimphen onder bosch-faters; Minnewichtjes, die het fpel der Encolpen en Moesjonkers fpeelden; omftanders, die bij 't befchouwen dier ftrijden, fcheenen wegtezwijmen; trekkebekkende tortels; bokken die geiten befprongen, en rammen die fchapen dekten. De maaltijden waren dikwijls even min wijsgeerig: zoo iemand ons onvoorziens beluisterd had, zou hij op 't zien van dat tafereel gemeent hebben de zeven griekfche wijzen in een bordeel te hooren. Nooit werd 'er in eenig deel der wereld met zoo veel vrijheid gefproken over alle de bijgeloovigheden der tnenfchen, en nooit werden die bijgeloovigheden met meer fcherts en verachting behandelt. God werd geëerbiedigt i maar alle de genen, die de menfchen in zijnen naam hedrogen hadden, werden met gefpaart. Noch  Frederik den Grooten en den Heere de Fottaire. Noch Vrouwen , noch Priesters kwamen ooit binnen het Paleis. In een woord , Frederik leefde zonder Hof, zonder Staatsraad en zonder Kerk. Eenige richters ten platten Lande wilden, ik weet niet welken armen boer ten vlamme doemen , die door een Priester befchuldigt werd eene galante verkeering gehad te hebben met zijne ezelin: niemand werd te recht geftelt, zonder dat het vonnis was bekrachtigt geworden door den Koning; eene zeer menfchelijke Wet, weke in Engeland en in meer andere Landen insgelijks werd in acht genomen; Frederik fchreef ooder het vonnis , dat hij in zijne Staten vrijheid van ge. w;ten en vrijheid van..... gaf. Een zeker geestelijke in den omtrek van Stertin , zeer geërgerd over deze infchikkelijkheid , fchetfte in eene Predikaatfie over Herodes, eenige trekken , welken op den Koning konden werden toegepast ; hij deed den Dorppriester te Potzdam komen , en dagvaarde hem voor de Confiftorie , fchoon 'er, aan 't Hof, even min ConfÜtorie als Misfe gehouden werd. De arme bloed verfcheen ; de Koning hing mantel en bef van een Predikant om. d'Argens, fchrijver der joodfche brieven en een zekere Baron van Po/nitz, die drie of viermalen van Godsdienst verandert had, kleedden zich insgelijks in zulk een gewaad. Men lag een deel van Baijles woordenboek op eene tafel, in vorm van  40 Gedenkfc.br iften tot het Leven van van 't N. Testament, en de fchuldige werd, doof' drie grenadiers, voor deze drie bedienaars des heeren gebragt. Broeder, zeide hem de Koning, ik vrage u, in Gods name, over welken Her odes gij gepredikt hebt?... over Herodes, die alle de kin. deren deed ombrengen, antwoordde de goede man. Ik vraag u, ging de Koning voort, of het over Herodes de ecrfle van dien naam was, want voor. zeker moet gij weten dat 'er verjehcide geweest zijn? De Dorp Predikant wist niet wat te antwoorden: Hoe nu, zei de Konifig, gij durft pre. Men over ecnen Herodes, en gij weet niet, wie zijne famillie was ? Gij zijt de heilige bediening onwaardig. Wij vergeven u echter voor ditmaal, maar, weet, dat wij u in den Kerkelijken Ban doen zullen , wanneer gij u immer verjlout ts prediken over iemand dien gij niet kent. Daar op werd hem zijn vonnis en vergifnis overhandigt, ondertekend met drie belachlijke namen , welke men, vermaaks halven had verzonnen. Wij gaan morgen naar Berlijn, voegde de Koning 'er bij, wij zullen genade voor u vragen aan onze broeders, verzuim niet aldaar by ^ons te komen. De prediker begaf zich derwaards, om de drie bedie~ naars optezoeken; men fpotte met hem , en de Koning, die boertiger was dan milddadig, bekommerde zich niet over 'smans reiskosten. Frederik regeerde de Kerk even willekeurig als hij zijne Staaten deed. De echtfeheidingen werden  Frederik den Grooten en den Heere de Vohaire. 47 den door hem uitgefproken , wanneer een man en eene vrouw . elders een ander huwelijk wilden aangaan. Een zeker Minister haalde bij gelegenheid van eene dier echtfcheidingon het Oude Testament aan. Wasr op de Koning zeide: Mozes leidde de Joden zoo als 't hem goed dagt, en ik regeer mijne Pruisfen zoo als ik het begrijp. Deze zonderlinge regeering, deze nog vreemder zeden, het ftrijdige van het Stoïcismus en van het Epicurismus, de geftrengheid in de krijgstucht en de wulpsheid in het binnenfte van het Paleis, pagies met welken men zich, in het kabinet, verlustigde, en foldaten, die men zes-en-dertig malen door de (fpitsroede deed loopen , onder de vengfters van den Monarch, die zulks aanïchouwde; zedekundige gefprekken en de fpoorelooze ongebondenheid, dit alles maakte een vreemd tafereel, het welk, toen ter tijd, maar van weinig lieden bekent was, en naderhand in Europa is openbaar geworden. De grootfte fpaarzaamheid had 'de voorzitting te Potzdam, over alles wat van zijn fmaak was. Zijn tafel en die zijner Officieren en Huisbedienden waren bedongen tegen dertig rijksdalers daags , de wijn ungezöndert. En in ftede dat, bij andere Koningen , de Kroonsbeampten zich met die kos. ten bemoeijen, was het zijn Kamerdienaar Feders. dof, die, ten zeiven tijd, zijn Üpperhofmeefter, zijn Opperfchenker en zijn Opperbakker was. 't Zij  48 ■Gedetikfchriftcn tot het Leven van' 't Zij zuinigheid, 't zij fiaatkunde, nooit bewees hij aan zijne oude lievelingen en voor al niet aan die genen, die hun leVen Voöf hem gewaagt hadden toen hij Kroonprins was , de minste goed* gunftigheid , zelfs gaf hij het geld niet te lug , het welk men hem in dien tijd gefchoten had , en gelijk Lodewijk XIF zich niet wreekte over1 den hoon den Hertog van Orleans aangedaan , Vergat de Koning van Pruisfen de fchulden welke de Kroonprins gemaakt had. De arme minnares, die om zijnen't wille door beuls handen was gegeesfelt geworden , was naderhand, te Berlijn, gehuwt aan den Commies van het Comptoir der huurkoetzen , want in dien tijd waren 'er agttien huurkoetzen binnen die Stad , en haar minnaar gaf haar een jaargeld van zeventig dalers, welke jaarwedde haar zeer geregelt is betaalt geworden. Zij Hond bekent onder den naam van Mevrouw Schommcrs, eene groote en magere vrouw , die veel naar eene Sibille geleek, en volgens haar voorkomen niet fcheen verdient te hebben, om eenen Vorst gegeesfeld te worden. Wanneer nogthans de Koning zich naar Berlijn begaf, fpreidde hij op die buitengewone dagen veel pracht ten toon. Het was voor ijdele menfehen, dat is, voor bijna ieder een, een heerlijk fchouwfpel, den Koning omringt te zien van twintig Rijksvorften, en aan een tafel bedient in het  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire. 40 het fraaifte gouden vaatwerk van Europa, terwijl de fchoonfte Pagies, en even zoo veele fchoone Heiduken, prachtig uitgedoscht, grootefchotels van masfif goud aandroegen. De Opperhofbedienden lieten zich als dan zien , maar buiten die dageri wist men niet eens dat zij beftonden. Na het middagmaal begaf men zich naar de Opera, in die ruime zaal van drie honderd voeten lengte , welke door één van . 's Konings Kamerheeren, Knobehdorff genaamt, gebouwt was zonder bouwmeefter. De Koning had de fchoonfte Hemmen en de beste dansfers in zijnen dienst. Barbarini danste, in dien tijd, op zijn tooneel, zij is het, die federt met den zoon trouwde vatt zijnen Kanfelier. De Koning had deze dansfereS te Venetië laten opligten door Soldaten, die haar, zelfs over Weenen, naar Berlijn voerden. Hij was eenigzins op haar verheft, om dat zij mans-beeneh had ; maar onbegrijplijk is het dat hij haar eeri jaarwedde gaf van drie-duizend Ducaten. Zijn Italiaanfche dichter, door wieri hij de Opera's in vaarzen deed brengen, van welken hij zelf het ontwerp maakte , trok niet meer dan zes honderd guldens 'sjaars ; maar men gelieve daar bij te weten, dat hij zeer leelijk was en niet danste. In één woord, Barbarini trok, voor haar hoofd alleen, meer dan drie Staatsministers te famen. De Italiaanfche dichter nogthans betaalde,' D op  jü Gcdenkfchriften tot het Loven- van op zekeren dag, zich zeiven, hij onttarnde, in eefï Kapel van den eerften Koning van Pruisfen alle de oude galonnen, met welken die Kerk praalde. De Koning, die nooit ter Kapelle kwam, zeiJe 'er niets bij te verliezen. Dan, kortte voren, ten voordeele der roovers, eene verhandeling gefchreven hebbende, welke in de verzameling zijner academifche ftukken gedrukt is, oordeelde hij het, voor ditmaal, niet gevoeglijk zijne fchriftea tegen te fpreken door zijne daden. Zoo veele toegevenheid ftrekte zich niet uit tot het Krijgswezen. In de gevangenis te Spandau bevond zich een oud Edelman uit het franfche Compté , hij was een man van zes voeten lengte, de overleden Koning van Pruisfen had hem, om deszelfs fchoone geftalte, laten ronsfelen, men had hem eene Kamerheers plaats belooft en hij kreeg eene plaats onder de Soldaten.- Deze man zegt daar op, met eenige zijner Spitsbioeders, te ontfnappen, hij werd achterhaalt en voor den Koning te rug gebragt, aan wien hij rondborlïig genoeg verklaarde, hoe leed het hem deed een tijran als de Koning, niet over hoop geftoken te hebben. Men gaf hem geen antwoord, maar fneed hem neus en ooren af, en deed hem zes-en-dertig malen door de Spitsroede loopen, waar na hij te Spandau aan den Kruiwagen geketent werd. Hij was nog aan denzelven, toen de Falori, onzen Afgezant, mij aanzette om ontflag voor dien ongeluk-  Frederik den Grooten en den Heere de Volt air e. $i iukkigen te verzoeken, rij den zeer gdedertierenen zoon van den zeer onbarmhartigen Frederic Willem, 't Behaagde zijne Majefteit te zeggen , dat hij voor mij La Clemenze di Tito (de goedertierenheid van Titus) deed vertoonen : een ftuk van den vermaarden Metastajio, daar veel fchoons in is j en dat door dén Koning zelf, met behulp van deszelfs componist, in müzijk gebragt was. Ik nam mijnen tijd waar, om voor dien armen franfchen comtier te fpreeken, in de volgende regels. Vernuft, dat zich niet laat bepalen, Ziel, die op 't fterkst gevoelt en fteeris (randvastigzijt, Mogt, daar gij uwen roem zoo fchitterend doet pralen, Der goedertierenheid deez' dag zijn toegewijj. Gij heerscht, en hetgefchrei des jammers doet zichhooren j Van hem, die fchuldig lijd , verzacht van dien het leed} o , Laat grootmoedigheid altoos uw hart bekooren, Dat eiken dag door u weldadig zij hefteed! Zie hoe de imeekingen, ai bevende, u omringen i Die dochters van berouw, die fteeds verhoor ontvingen,' Bij ed'ie zielen ,' ftaan verfteld, Als hare traanen vrucht'Ioos vloeijen, Als zij vergeefsch de hand befproeijen j Die immer heelen moest de wonden van geweld. 1Vaar toe voor mij die pracht en al die praal vertooning i Dat grootsch toOneel,'waar Titus zegepraalt? Befluit veel eer dit feest als goedertieren Koning, Velg Titus deugden na, die gij zoo trejlijk maait. ts 2 m  5» Gcdenkfchriften tot het Leven van Ikt verzoekfchrift was wat fterk , maar merf heeftrlaet voorregt om in vaarzen te zeggen waï men wil. De Koning beloofde eenige verzachting ^ en zelfs had hij, eenige maanden daar na , de goedheid, den bewusten Edelman in 't gasthuis te beftellen op zes ftuivers daags. Deze genade had hij echter aan zijne moeder, de Koningin, geweigerd ; denkelijk, om dat zij hem dezelve niet in vaarfen had afgebeden. In 't midden dier Feesten, dier Opera's en dier Soupé's , vorderde mijne geheime onderhandeling. De Koning vond goed dat ik hem van alles fprak , en dikwijls mengde ik , bij 't rede» deeren over den Eneas en over Tituï Livius , vragen over Frankrijk en over Oostenrijk, tiet onderhoud wakkerde fomtijds aan. De Koning werd vurig en zeide mij, dat zoo laug ons flof aan alle deuren klopte om den vrede te verkrijgen , hij zich voor het Zelve niet Zoude in de bresfe fte^len. Ik zond hem , uit mijn vertrek, mijne bedenkingen op een papier, ter halver blad gefchreven. Hij ftelde op den rand zijn antwoord op mijne vrijpostigheden. Ik bezit het papier nog waarin ik hem zeide: Kundt gij nog twijffelen , dat het Huis van Oostenrijk Silezie van u niet wedereisfche, bij de eerfie gelegenheid? Zie hier zijn antwoord, 't welk hij.op den kant fchreef: 'k Zal  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire, 53 'k Zal hen ontvangen, Biribi, Op eene wijze als Barberi, Mijn Ami, Deze onderhandeling van eene nieuwe foort, eindigde met een gefprek , het welk hij met mij hield, in een zijner levendige vervoeringen tegen den Koning van Engeland, zijnen gelietden Oom. Deze beide Koningen beminden eikanderen niet. Die van Pruisfen zeide : George is de Oom van Frederik ; maar George is het niet van den Ko* ning van Pruisfen. Eindelijk zeide hij mij: Dat Frankrijk bet Oorlog verklaare aan Engeland, en ik ga op marsch, Ik verlangde niets meerder. Ik keerde fchieh'jk te rug naar 't Franfche Hof, alwaar ik verflag deed van mijne reize. Jk gaf het de hoop, welke men mij te Berlijn gegeven had, dezelve, was met bedriegelijk, en in de volgende Lente, maakte de Koning van Pruisfen, in de daad , een nieuw verdrag met den Koning van Frankrijk. Hij rukte met honderd duizend mannen in Bohemen, terwijl de Oostenrijkers in den Elzas warén, Indien ik aan den eenen of anderen goeden Palijfenaar mijn geval, en den dienst dien ik bewees, Verteld hadde, zou hij geen oogenblik getwijfFelt D 3 heb-  54 Qedenkfchrften tot het Leven van hebben omtrent mijne bevordering tot eenen voor» deeligen post; dan zie hier mijne belooning, De Hertoginne van Chateauroux was te onvree den dat de onderhandeling niet cnmiddelijk door haar bewerkt was geworden. Zij had trek gekregen om den Heer Amelot te doen tuimelen • om dat hij een ftameraar was , en dit kleene gebrek haar mishaagde. Zij haatte dienzelven Amelot te meer omdat hij geregeert werd van den Heer de Maurepas. Na verloop van agt dagen , werd hij van zijnen post verlaten , en ik werd mede begier pen onder zijnen val. Eenigen tijd daar na gebeurde het dat Lodewijk XV, jzeer gevarelijk ziek werd, in de Stad van Metz. Mijn Heer de Maurepas en deszelfs Kabaal namen dien tijd te baat, om Mevrouw de Chateauroux den voet te ligten. De Bisfchop van Soïsfons, Fitz James* bastaard Zoon van Jacobus 11, voor eenen heiligen aangezien , wilde in hoedanigheid van eenen aalmoésfenier, den Koning bekeeren, en verklaarde den Vorst, dat hij hem, noch de Abfolutie wilde geven , noch het Nachtmaal toedienen, indien hij deszelfs Meestres en hare Zuster de Hartoginne van Lauraguais* benevens hare vrienden niet wegzond. De beide Zusters vertrokken met de ijzelijkfte vervloekingen ^an het volk van Metz. 't Was  Frederik den Grooten en den Heere de Vsltaire. 55" 't Was om deze daad, dat het volk van Parijs, even zot als dat van Metz, aan Lodewijk XV den toenaam van Welbeminden gaf. Een laffe vleijer, Vadé geheten, verzon dien tijtel, welke vervolgens door alle Almanakken verfpreid werd. Toen die Vorst weder herfleld was , verlangde hij enkel de welbeminde van zijne Meestresfe te zijn. Zij beminden eikanderen nog meer dan te voren. De Meester ftond op 't punt om weder in zijn Ministerie te komen, en was gereed om van Pa» rijs naar Verfailles te vertrekken, toen zij fchielijk overleed aan de gevolgen eener krankzinnigheid, welke hare ongenade haar veroorzaakt had. Wel haast werd zij geheel vergeten. Men moest evenwel eene Meestres hebben. De keus viel op Juffrouw Poisfon, dochter van eene vrouw, die onderhouden werd, van eenen Landman van Ferté-Sous-jouare , die eenig geld vergaard had met het verkoopen van granen aan de aannemers voor 't Leger. Die goede man was te dien tijde voortvluchtig , en had een vonnis van bedriegelijke handeling tegen zich. Men had onderwijlen deszelfs dochter uitgehuwt aan den ün* derpachter Le Normand, Heer van Etio/a , Neef van den Algemeenen Pachter Le Normand van Tournehim, van wien de Moeder onderhouden werd. De dochter was wel opgebragt, onbefproken, beminlijk en ongemeen bevallig. Zij bezat veele begaafdheden, en was geboren met gezond D 4 ver-  56 Gedenkfchriften tot het Leven van verftand en met veel goedhartigheid. Ik kende haar vrij wel, en werd de vertrouweling harer liefde. Zij openbaarde mij altoos een heimelijk voorgevoel gekoestert te hebben, dat de Koning haar zoude beminnen, en dat zij altoos eene hevige neiging voor hem gevoelt had , zonder daar van reden te kunnen geven. Zulk een denkbeeld, het welk hersfenfchimmïg had kunnen fchijnen in haren toeftand , was daarop gegrond, dat men haar dikwijls mar de plaats gevoert had , waar de Koning in 't bosch van Sénar ter Jacht was. Tournehem, de Minnaar harer Moeder, had een Landhuis in de nabuurfchap, daar Mevrouw d'Etiola, in eene fraaije cales , werd rond gereden. De Koning merkte haar op, en zond haar dikwijls Rheebokjes. Hare Moédes liet niet af haar te zeggen , dat zij fraijer was dan Mevrouw de Chateauroux, en de goede man, Tournehem, riep dikwijls uit: men moet bekennen dat de dochter van Mevrouw Poisfon een brokje voor een Koning is. Eindelijk , toen zij de Koning in hare armen had gehad , zeide zij mij, vastelijk in eene beftemming te gelooven , en zij had gelijk. Ik bragt eenige maanden bij haar door te Etiola, terwijl de Koning den veldtocht van 174Ó bijwoonde. Dit was mij belooningen waard, welke men, noch aan mijne fchriften, noch aan mijne dienllen ge-  Frederik den Grooten en den Heers de Voltaire, 57. gegeven had. Ik werd waardig geoordeelt , om een der veertig nuttelooze leden van de Academie te zijn. Ik werd benoemt tot Hiftoriefchrijver van Frankrijk, en de Koning fchonk mij den post van gewoon Edelmau van z;jne Kamer. Ik maakte hier uit op, dat, om de geringde fortuin te maken , het beter zij vier woorden toeteipreeken aan de Meestresfe eens Konings, dan honderd boekdeelen te fchrijven. Van 't oogenbh'k af, dat ik het voorkomen had van een gelukkig man te zijn , lieten alle mijne medebroeders, de fraije geesten van Parijs , zich tegen mij los met alle de woede en verbittering welke zij moesten hebben, tegen iemand, aan wien men alle de belooningen gaf, welke zij meenden te verdienen. ■ Ik bleef altoos verkleeft aan de Markgravinne van Chatelet, zoo door de banden van onveranderlijke vriendfchap, als uit hoofde onzer onderliggen fmaak voor de ftudie. Wij woonden bij eikanderen te Parijs en buiten. Circij ligt op de grenzen van Lottharingen : Koning Stanislaus had toen zijn kleen en aangenaam Kof te Luneville. Hoe oud en vroom hij ware, had hij eene Meestresfe: deze was Mevrouw de Markgravinne van Boufflers ; hij verdeelde zijne ziel tusfchen haar en een zekeren Jefuit, Menou geheeten , de doortrapfte en ftoutfte Priester, dien ik ooit gekent heb. Deze mensch D y had  5 8 GedenkfchrJften tot het Leven van had van Koning Stanislaus, door het lastig aanhouden van 's Vorften Vrouwe, die hij geregeerd had, bijkans een Millioen weten aftetroggelen, waar van een gedeelte bedeed wierd aan 't bouwen van een prachtig huis voor hem zelve, en voer eenige Jefuiten in de Stad van IMancij. Dit huis was begiftigt met eene rente van vierentwintig duizend livres , van welke twaalf duizend livres ftrekte voor de tafel van Menou, de twaalf duizend andere kon hij geven aan wien hij w.lde. De Meestres werd bij lange zoo wel niet bedeelt. Naauwlijks trok zij in dien tijd zoo veel van den Koning van Polen , dat zij zich gevoeglijk kleeden kon , en evenwel benijdde de Jefuit haar dat geringe; ook was hij verwoed jaloers op de Markgravinne, zij lagen openlijk overhoop. De arme Koning had dagelijks , als hij uit de Mis kwam , vrij wat moeite om zijne Meestres en zij* nen Biegtvader te bevreedigen. De Jefuit eindelijk hebbende hooren fpreeken van Mevrouw de Chatelet, die zeer wel gemaakt was en nog vrij veel fchoonheid bezat, kreeg het in den zin haar in de plaats te dellen van Mevrouw de Boufflers. Stanislaus bemoeide zich, nu en dan, met eenige geringe kleene werkjes te fchrijven: Menou meende dat eese Vrouw, die de pen voerde, beter zou flagen bij den Koning dan eene  Frederik den Grooten en den Heere de Foltaire, 59 eene andere. Zie daar dan waarom hij naar Oir* cij kwam , ten einde een zoo fraai ftuk te befteken. Hij vleide en ftreelde Mevrouw van Chatelet en zeide ons dat de Koning ten uitterften verblijd zou zijn ons te zien: hij keerde tot den Vont te rug om dien te z ggen, dat wij van verlangen brandden, om ons Hof bij zijne Majefteit te komen maken. Stanislaus beval aan Mevrouw Boufflers om ons aftehalen. Indedaad, wij gingen het ganfche jaar van 1749. te Luneville door brengen. Het tegendeel van 't geene de Eerwaardige Vader verlangde, gebeurde. Wij verkleefden ons aan Mevrouw de BouJ/lcrs, en de Jefuit had twee Vrouwen te beftrijden. Het leven aan 't Hof van Luneville was vrij aangenaam, hoewel'en als elders, allerlei ftreeken en harrewarrerijen plaats hadden. Poncet, Bisfchop van Troijes, die oyeladen was met fchulden, en niet zeer ter goeder faam ftond, wilde op 't einde van 't jaar ons Hof, en harrewarrerijen Kog vermeerderen : wanneer ik zeg, dat hij niet ter goeder faam ftond, doelt zulks insgelijks op zijne Lijkredenen en Predikaatien. Hij verkreeg, door onze Dames, de plaats van groot Aalmoesfenier des Konings, dien 't niet weinig ftreelde een Bisfchop in zijn dienst te hebben, en tot een zeer kleen loon. Die  6o Gcdenkfchriften tot het Leven van Die Bisfchop kwam eerst in 't jaar 1750. Hij ving aan met verliefd te worden op Mevrouw de Boufflers, en werd weggejaagd. Zijne gramfchap viel op Lodezvijk XV, fchoonzoon van Stanislaus, want te Troijes te rug gekomen zijnde , wilde hij een rol fpeelen, in de belachgelijke zaak der biegtbrief jes , welke door den Aartsbisfchop van Parijs, Beaumont waren uitgevonden ; hij bood het hoofd aan "t Parlement, en trotfeerde den Koning. Zulks was geenzins het middel om zijne fchulden te betalen , maar wel om zich te doen vast zetten. De Koning van Frankrijk zond hem gevangen naar den Elzas, in een Klooster van dikke duitfche Monnikken. Maar laat ik wederkeeren tot het gene mij betreft. Mevrouw van Chatelet fiierf in 't Paleis van Stanislaus, na eene ziekte van twee dagen : wij waren allen zoo ontroerd dat niemand onzer dagt om een Priester , een Jefuit of het Sacrament te doen komen. Zij had geene verfchrikkingen des doods. Wij alleen gevoelden die. Ik was ten uitterften bedroeft. De goede Koning Stanislaus kwam, in mijne kamer, mij vertroosten, en met mij weenen. Weinige zijner medebroeders handelen dus in dergelijke gevallen. Hij wilde mij bij zich houden ; maar ik kon Luneville niet meer dulden, en keerde weder naar Parijs, Mijn  Frederik den Grooten en den Heere de Foltaire. 6Jj Mijn lot was van Koning tot Koning te gaan, fchoon ik afgodiesch was ingenomen met mijne vrijheid. De Koning van Pruisfen , dien ik dikwijls had te verdaan gegeven , dat ik Mevrouw van Chatelet nimmer, om hem, zou laten varen, wilde met geweld mij in zijne magt hebben, toen deszelfs mededingfter hem niet meer in den ,weg ftond. Hij frnaakte in dien tijd eenen vrede, dien hij zich door zijne overwinningen verworven had, en befteedde zijne ledige uuren altoos in 't maken van vaarzen of in 't fchrijven van de Gefchiedenis zijns Lands en zijner Veldtochten. Hij was wel verzekert, 't is waar, dat zijne vaarzen en profa, ten opzichte van 't gewicht der zaken, de mijnen verre overtroffen; maar hij meende, dat om den vorm, ik, in hoedanigheid van Akademist, een draai kon geven aan zijne fchriften, alles wat maar eenigzins vleijende en verleidende was, ftelde hij in 't werk om mij bij hem te lokken. Hoe konde ik een zegepralend Koning, die dichter, muzijkant en wijsgeer was, en die den fchijn maakte van mij te beminnen, wederftaan? Ik geloofde dat ik hem beminde. Eindelijk nam ik, in de maand Junij 1750, nogmaals den weg naar Potzdara. Aftolphus wierd in het Paleis van Alcina niet beter ontvangen. Gehuist te zijn in de vertrekken, welke de Maarfchalk van Saxe beflagen had, de Koks des Konings tot mijne befchikking te hebben, wanneer ik op mijne kamer wil-, de  6a Gedenkfchriflen tot het Leven van de fpijzen, en de koetzen des Konings wanneer ik wilde uitrijden, deze waren de geringde gunss ten welke men mij bewees. De avondmaaltijden Waren zeer aangenaam. Ik weet niet of ik mij bedriege, maar mij dunkt dat 'er veel geest heerschte ; de Koning had geest en wekte dien bij anderen op , het ongemeende van alles weg dat ik nooit zulke vrije maaltijden gedaan had. Ik werkte daags twee uuren met zijne Majedeit , ik zag alle zijne fchriften na , nooit mislende alles zeer hoog te prijzen wat 'goed was, terwijl ik alles doorhaalde wat niet dogt. Ik gaf hem, irl gefchrifte rede, van alles, hetgeen een Redenrijkén Dichtkundig werk , ten zijnen gebruike , uitmaakte, hij trok 'er het bedoelde nut uit, en zijn vernuft diende hem nog beter dan mijne lesfen. Ik behoefde geen Hof te maken , geene bezoeken afteleggen, geen dienst te doen. Ik leidde een vrij leven, en ik kon niets aangenamers bedenken dan dezen daat» Alcina-Frederïk , die mijn hoofd bereids een weinig zag duizelen , verdubbelde zijne tooverdranken om mij geheel en al te bedwelmen. Zijn laaide verlokzei was een brief, dien hij mij fchreef uit zijne kamer naar de mijne. Een Minnaar kon zich niet tederer uitdrukken; hij poogde, in dien brief, de vrees te verbannen, welke zijn rang erf zijn karakter mij inboezemde; zij hield deze zonderlinge uitdrukkingen in. Hot  Frederik den Grooten en den Heere de Volt air e, 63 Hoe zou ik immer bet ongeluk kunnen veroor* zaaken van eenen man, dien ik acht, dien ik bemin, en die , mijnent halve , deszelfs Vaderland en al. les wat de menschheid het liefst heeft, opoffert? Ik eerbiedig u als mijn Meester in de iscelfprekenheid. Ik bemin u als een deugdzaam vriend. — Welke jlavernij, welk onheil, welke verandering kan 'er te duchten zijn in een Land , waar men u zoo zeer acht als in uw Vaderland, en hij een vriend, die een erkentelijk hart heeft. Ik heb de vriend, fchap geè'erbiedigt, welke u verbond aan Mevrouw van Chatelet; maar na baar was ik een uwer ouclfle vrienden. Ik beloof u dat gij hier gelukkig zult zijn, zoo lang ik leef. Zie daar een brief, hoedanig weinige Majefteiten fchrijven. Dit was de laatfte kelk, welke mij geheel dronken maakte. De mondelinge betuigingen waren nog fterker dan die in gefchrift. Hij was gewoon aan zonderlinge tedere uitdrukkingen jegens gunstelingen jonger dan ik, en voor een oogenblik vergetende dat ik boven hunne jaren was, en geen zoo fchoone hand had , vatte hij mij bij dezelve oin die te kusfchen. ik kuschte de zijne, en ik maakte mij zijnen Haaf. 'Er was eene toeftemming van den Koning van Frankrijk noodig om aan twe Meesters te behooren. De Koning van Pruisfen belastte zich met alles. Hij  04 Gedenkfchriftcn tot het Leven van' . Hij fchreef om mij van den Koning mijn Meester te* vragen. Ik verbeeldde mij niet dat men te Verfailles gebelgt zou zijn , dat een gewoon Kamer-Edelman, die het onnuttigst dier aan 't Hof is, een nutteloos Kamerheer wierd te Berlijn, Ik kreeg volkomen verlof: maar, met dat alles, was men zeer geraakt, en men vergaf het mij niet. Ik mishaagde zeer aan den Koning van Frankrijk, zonder beter te behaagen aan dien van Pruisfen, die in 't binnenfte van zijn hart met mij fpottede. Zie daar mij dan met een vergulden zilveren fleutel aan mijn kleed , een kruis aan den hals , en tienduizend guldens 'sjaars. Maupertuh werd 'er ziek van , zonder dat ik het opmerkte. In dien tijd was te Berlijn een Geneesheer, de la Metrie genaamt, de openbaarde Godverzaker van alle de geneeskundige faculteiten in Europa. Voor 't overige een vrolijk , aartig, geestig mensch , maar los; zoo doorkundig in de befpiegeling als iemand zijner Medebroederen, en, buiten tegenfpraak, de fiechtfte Geneeskundige in de ganfche wereld Gode zij dank ! Hij oeffende de practijk nier. Hij had den draak gedoken met de ganfche faculteit van Parijs, en zelfs veel perfoonlijkheden gefchreven tegen de Geneesheercn, 't welk, zij niet vergaven ; zij verwierven tegen hem een vonnis van gevangenneming. De la Metrie had reeds de wijk naar Berlijn genomen, alwaar hij dooï  frederik 'den Grooten en den Heere de Voltaire. 65 door zijne vrolijkheid vermaakte; voor 't overige fchreef hij en liet alles drukken, wat men het Vrijpostigst over de zedekunde kon beder.ken. Zijne boeken behaagden aan den Koning,die hem niet tot zijnen geneesheer maar tot zijnen lezer nam. Op zekeren dag, na het lezen, zeide Ló Metrie) die niets verzweeg van 't gene hem in 't hoofd kwam, tot den Koning, dat men zeer jaloers was over de gunst waar in ik ftond, en over mijne fortuin. Laat mij begaan, zeide de Koning hem, men drukt den oranje-appel om ""er het fap uit te hebben, en wanneer men dit heeft, werpt men de fcbil weg. La Metrie verzuimde niet mij die fraije zedeles, een Dionijs van Siracufe waardig, over te brengen. Van dat oogenblik af, was ik bedagt, de fchillen van mijnen oranje-appel in veiligheid te ftelien. Ik had, ten naasten bij, driemaal honderd duizend livresledig leggen. Ik wagtte mij wel dat kapitaal in de Staaten van mijn Alcina uittezetten; ik plaatiïe het voordeelig op de Landerijen welke de Hertog van Wirtemberg in Frankrijk bezat. De Koning, die alle mijne brieven opende, begreep we! dat ik niet gezind was altoos bij hem te blijven ; doch, daar hij echter bezeten was van de Woede om vaarzen te maken , moest ik telkens aan 't befchaven, en daarboven zijne Historie van Brandenburg, en allés wat hij opftelde, nazien.  65 Gcdenkfchriften tot het Leven van La Metrie ftierf aan het eten van eene met truffels opgevulde pastei, aan 't huis van Milord Tirconel, afgezant van Frankrijk, na alvorens een goed middagmaal gedaan te hebben. Men gaf voor dat hij, voor zijn dood , nog gebiegt had, de Koning was 'er over verontwaardigt,en liet naauw* keurig onderzoek doen of de zaak zoo ware; men verzekerde hem dat het de grootfte lastertaal was, en dat La Metrie geftorven was even zoo als hij geleeft had, met verzaaking van God en met vloeken tegen de geneeskundigen. Zijne Majefteit, voldaan zijnde, ftelde, op ftaar.de voet, eene Lijkrede op , welke hij in zijnen naam door d'Jrgct, deszelfs gêheimfcbrijver, in de vergadering der Akademie opentlijk liet voorlezen, en hij gaf een jaarwedde van zeshonderd livres aan een meisje van plaizier, door La Metrie mece gebiagt uit Parijs , waar hij vrouw cn kinderen achtergelaten had. Mauperluis, die het ftulje van de oranje-fchil wist, nam zijnen tijd waar om het gerucht te verfpreiden, als Cf ik gezegt zoude hebben , dat de post van 's Konings Godlochenaar open was. Deze lastering flaagde niet; maar in 't vervolg voegde hij 'er bij, dat ik alle de vaarzen van den Koning flegt vond, en dit fiaagde. Ik belpeurde dat,zederd dien tijd, de avondmalen des Kunings niet zoo vrolijk meer waren, ik kreeg  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire, 67 kreeg minder vaarzen natezien; ik was in volkomen ongenade. Algarotti, tPArget en een ander Franschman, Chafot genaamt, die een zijner beste officieren was , verlieten hem allen in eenen zelfden tijd. Ik maakte fchikkingen om zulks insgelijks te doen; maar alvorens wilde ik mij 't vermaak verfchaffen van den draak te fteken met een boek, door Maupertuis maar onlangs in druk uitgegeven. .De gelegenheid was fchoon, nooit Was 'er iet zoö belachgelijk en zot gefchreven. De goede man ftelde ernftig voor om eene reis rechtsftreeks naar de Polen te doen, de hoofden van reufen te ontleden om uit derzelver hersfens de natuur der ziele te kennen, eene ftad te bouwen, in welke men niets dan Latijn zou fpreken, een gat te graven tot in het hart der aarde , ziekten te genezen door de zieken met hars en teer te heilrijken, en eindelijk , het toekomende te voorzeggen door 't verheffen van de ziel. De Koning lachte om het boek, ik lachte, de ganfche wereld lachte 'er mede. Maar ten zeiVen tijde gebeurde iets anders dat van ernftiger aart was, en ik weet niet uit welk eene beuzeling Van wiskunde ontflond , welke Maupertuis voor eene ontdekking wilde gehouden hehben. Eeü meetkundige van meer verfiand, Kbenig genaamt, hoekbewaarder van de Princesfe van Oranje iri E 2  68 Gedenk/driften lot het Leven van s Hage, deed aan Maupertuis bemerken, dat htj zich vergiste, en dat Leibnitz, die voorheen deze oude gedagten had onderzogt , de valsheid daar van had aangewezen , in verfcheiden van deszelfs brieven, van welken hij de affchriften toonde. Maupertuis, voorzitter in de Akademie te Berlijn, verontwaardigt dat een vreemd medelid hem zijne dwalingen onder het oog brsgt, wist in den beginne den Koning te overreden dat Köenig in hoedanigheid van mensch , in Holland ge vestigt, zijn vijand moest zijn, en zeer veel kwaad gefpro* ken had van de vaarzen en profa zijner Majtfhit, aan de Pnnoesfe van Oranje, Na deze eerfte voorzorg, haalde hij eenige arme loontrekkende leden van de Akademie , die van hem afhangelijk waren, aan zijne zijde over, en hij deed Köenig veroord*, elen als Falsaris om uirgewischt te worden op de lijst der Akademisten. De meetkundige van Holland was hem nogthans voor, en zond de bezegelde acte zijner waardigheid van Lid der Akademie te Berlijn, te rug. Alle de geletterde lieden van Europa waren even zoo verontwaardigt over deze handelwijze van Maupertuis, als zij zich verveelt hadden onder 't lezen van„zijn Boek Hij haalde zich den haat en de verachting op den hals van die geenen, die zich met de wijsbegeerte bemoeiden en. van die geenen die  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire. 6"o die 'er niets van verftonden. Te Berlijn vergenoegde men zich met de fchonders op te trekken, wnnt wijl de Koning had partij gekozen in deze ongelukkige zaak , durfde niemand zich uitten. Ik was de eenige die zich liet horen : Köenig was mijn vriend; ik had te gelijk het vermaak, de vrijheid der geletterde lieden te verdedigen in de zaak van eenen vriend,en het genoegen, eenen vijand te vernederen die even zeer de vijand der zedigheid als de mijne was : ik heb altoos de vrijheid gefchat boven alles. 'Ër zijn maar weinig geletterde lieden , die dus handelen. De meesten zijn arm ; de armoede ontzênuwt den moed, en alle de wijsgeeren, die zich aan een hof ophouden, worden even flaafsch als de eerde ambtenaar van de kroon. Ik bezefte hoe grootelijks mijne vrijheid moest mishagen aan eenen Koning, oppermachtiger dan de groote Turk. Men moét bekennen dat hij een vrij kluchtig vorst was in 't binnenfte van zijn hof. Hij hield Maupertuis de hand boven \ hoofd en hij fpotte met hem meer dan .iemand. Hij verledigde zich tegen hem te fchrijven, en hij zond mij zijn handfehrift in mijne kamer, door een der ministers zijner geheime vermaken, Marzvits genaamt; het gat ln 't middenpunt der aarde, de geneeswijze door eene beftrijkitig met hars of teer, de reis naar de Zuidpool, de Latijnfchè Stad en de lafhartigheid zijner Akademie, die de dwingelandij had gedult, welke men tegen den armen Köenig oeffende , dit alles werd daor hein in een zeeir E 3 be«  yo Gcdenkfchriften tot het Leven van\\ befpottelijk daglicht geftelt. Dan, daar het zijr.e zïnfpreuk was: geen gerucht, zoo ik het niet ma? fo?,deed hij alles wat men over die ftof gefchreven had verbranden, uitgezondert zijne eigen weiken. Ik zond hem zijn lint, zijnen flcutel van kamerheer, zijne jaargelden te rug; hij deed als toen alles wat hij kon om mij re houden, en ik deed alles wat ik vermogt om mij van hem te begeven. Hij gaf mij zijn huis en lleutel weder , en wilde dat ik met hem zou avondmalen; ik nam derhal* ven nog een avondmaal van Damocles, waar na ik vertrok, met belofte van weder te komen, en met het vaste oogmerk om hem, mijn leven lang, niet weder te zien. Wij waren des met ons vieren die, in korten tijd, hem vaarwel zeiden, Chcfot, d'Arget, A/garotti en ik. Het was niet mogelijk om 't bij hem uittehouden. Men weet wel dat men bij de Koningen moet onderdoen. Maar Frederik maakte te veel misbruik van zijn voorrecht. De maarfchappij heeft hare wetten, of het moest de maatfchappij zijn van den Leeuw en de Geit. Frederik voldeed nooit aan de eerfte wet der maatfehappij, naamlijk van niets onvriendelijks te zeggen aan iemand. Dikwijls vroeg hij aan deszelfs kamerheer Polnitz , of hij niet gaarne voor de vierdemaal van Godsdienst zou veranderen? en hij bood aan honderd rijksdalers te betalen, gereed geld, voor  Frederik den Grooten en den Heer e de Volt airs, li voor 's mans bekeering. Eilieve, mijn waarde Pol. nitz , zeide hij hem, kom mijn geheugen te hulp, ik kan mij den naam niet herinneren van den man dien gij in den Haag beftal, met hem valsch- voor fijn zilver te verkoopen; hoe heette hij toch ? De armed'Argens werd, ten naasten bij, even eens van hem behandelt. Die beide (lachtoffers bleven nogthans. Polnitz , die alles had doorgebragt, was genaodzaakt, wilde hij leven , die fpotternijen te verduwen , hy bad anders geen brood. En de eenigfte bezitting van d'Argens beftond in zijne Joodfche brieven en in zijne vrouw, Cochois geheten , eene flechte Tooneelfpeelfter uit de provincie , zoo lelijk dat zij met geen handwerk iets konde winnen , fchoon zij veele handwerken verftond» Wat aanbelangt Maupertuis, die onberaden genoeg geweest was om zijn geld te Berlijn te plaatzen, zonder te bedenken dat het beter is honderd piftolen in een vrij land te bezitten dan duizend in een willekeurig gebied; hij moest wel in de kluisters blijven, welke hij zich zeiven gefmeed had. Toen ik mijn Paleis' van Akina verliet, ging dk een maand doorbrengen bij Mevrouw de Hertoginne van Saxe Gotha; de beste Prinfes van den aardbodem , de zachiaartigfte, de wijste en de gelijkmatigfte , en die, Gode zij dank! geene vaarzen maakte. Van daar bleef ik eenige dagen op het landhuis van den Landgraaf van Hesfe, E 4 die  72 Gedenkfchriften tot bet 'Leven van die n^g minder met de poëzij op had dan de Hertoginne van Gotha. Ik fchepte adem. Ik vervolgde zachtkens mijnen weg door Frankfort, aldaar was het dat een zeer vreemd lot op mij wagtte. * Ik werd ziek te Frankfort: een mijner richten, weduwe van eenen Overften van 't Regimenten van Champagne , eene zeer beminnelijke vrouw, die zeer veele begaafdheden bezat, en die, wat meer is, in Parijs gehouden werd voor zeer vrolijk, had moeds genoeg Parijs te verlaten, om bfj mij te komen aan den Mein, doch zij vond mij aldaar krijgsgevangen. Zie hier hoe dat fraije geval zich had toegedragen. 'Er bevond zich in Frankfort eenen zekeren Freitag, die uit Dresden was verbannen geworden, na dat hij 'er aan de kaak had geftaan en tot den kruiwagen was verwezen geweest. Deeze man was federt, te Frankfort, Agent geworden van den Koning van Pruisfen, die zich geerne van dergelijke ministers bediende, om dat zij geen wedde 'trokken , dan 't gene zij dep gaaanden en komenden man konden afknevelen. Deze afgezant, benevens een zeker Koopman, ■Smith geheten , die voonnaals om 't munten van valsch geld gevonnist was, gaf mij, van wegens Zijne Majefteit den Koning van \ Pruisfen, te verftaan, dat ik Frankfort niet zou hebben te verlaten, dan na 't aflangen der kostbare zaken, web ke  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire. 73 ke ik van Zijne Majefteit had medegenomen. Helaas, mijne Heeren, ik zweer u, niets uit dat land . mede te voeren , zelfs niet het minde leedwezen. Welke kleinoodien van de Brandenbinrefcne kroon kund gij dan van mij te rug vragen. Het zein mein Herrn, antwoordde Freitag , die werken von der poivahij vo.n den Koning mijns genadigen Meister. O, zeer geerne wil ik hom zijn profa en zijne vaarzen wedergeven, zeide ik, i'choon ik met dat ailcs, meer dan één recht op dat werk hebbe. Hij heef: m;j een fraai exuaptaar, 't geen op zijne koeten gedrukt werd , van die werken gefchonken. Ongelukkig hevind dat exemplaar zich te Leipzich bij mijne andere goederen. Freitag vorderde als toen dat ik te Frankfort zoude blijven, tot dat de fchat, welke te Leipzich was zoude aangekomen zijn, waar op hij dit fraije briefje ondertekende. „ Mijn Heer , zoo haast de groote baal van „ Leipzich hier zal zijn, in welke de werken van „ de Poweshie van den Koning mijn meester zijn, „ welke door zijne Majefteit te rug geëischt wor„ den, en die werken van de Poweshie aan mij „ zullen overgelevert zijn, ftaat het u vrij te ver„ trekken werwaards gij zult verkiezen." Frankfort, ? Jttnij 1753. FREITAQ, Refident van den Koning mijn Meester. ?5 Ik  74 Gedenkfchriften tot het Leven van lk fchreef aan den voet van 't brjefje. Goed voor de werken van de Pozveshie van den Koning uw Meester, waar mede de Refident zeer wel voldaan fcheen. Den 17 Junij kwam de groote baal met Poweshij aan. Ik gaf getrouwelijk dien gewijden fchat te rug, en ik meende te konnen vertrekken zonder . tegen eenig gekroond hoofd te zondigen: maar op 't oogenbiik dat ik gereed ftond om te verreizen, werd ik, benevens mijnen Secretaris en mijne bedienden aangehouden; mijne nicht werd insgelijks aangehouden, vier Soldaten fleepten haar midden door het flijk naar 't huis van den Koopman Sntith, die, ik weet niet welken tijtel van geheimraad van den Koning van Pruisfen voerde. Die Koopman befchouwde zich, in dat oogenbiik, als een Pruisfisch Generaal. In deze groote zaak voerde hij 't bevel over twaalf Soldaten, waar aan hij niet weinig gewicht en grootheid hechtte. Mijne nicht had een paspoort van den Koning van Frankrijk , en 't geen meerder is , zij had nooit de vaarzen van den Koning van Pruisfen nagezien. Gemeenlijk betoont men, zelfs in de verfchrikkelijkheden des Krijgs, eerbied aan de Dames; maar de geheimraad Smith, en de Refident Freitag , die voor Frederik handelden , meenden hun hof bij hem te maken, met de arme fchoone kunne door het flijk te fleepen. Men  frederik den Grooten en den Hccrc de Foltaire, 75 Men bragt ons 'beiden in een /öort van herberg en plaatste, voor de deur van 't huis, twaalf Soldaten. Vier anderen werden in mijn vertrek geplaatst, vier op een foort van zolder, waar men iiiijne nicht gebragt had, en vier op een vliering, welke aan alle kanten voor de tocht epen was, en waar men mijnen Secretaris .op ftroo deed llapen. Mijne nicht, 't is waar , had een bed , maar hare vier Soldaten , met de Bajonetten op de Snaphaan, ftrekten haar tot gordijnen en Kameniers. Wij hadden goed zeggen , dat wij ons op Ce-» far beriepen, dat de Keizer in Frankfort was verkozen geworden, dat mijn Secretaris een Floren» tijner en onderdaan van Zijne Keizerlijke Majefteit was, dat mijne nicht en ik onderdanen waren van den zeer Chrïsteüjken Koning , en dat wij niets te beftelien hadden met den Markgraaf van Brandenburg ; het antwoord was , dat de Markgraaf meer aanzien had in Frankfort dan de Keizer. — Wij waren, twaalf Krijgsgevangenen en moesten daags honderd-veertig dalers betalen. De Koopman Smitb had zich meester gemaakt van alle mijne goederen, welke mij, de helft ligter, werden, te rug gegeven, De werken van de Poweshie van den Koning vaa Pruiofen konden niet wél duurer betaald worden. Ik verloor omtrent de fooi welke hij- befteed had, om mij ten zij-  76 Gedenkfchriften tot het Leven van zijnent te doen komen en ■ om lesfen van mij te nemen. Bij gevolg waren wij effen met malkanderen. Om de klugt volkomen te maken, had zekere van Duren, Haagsch Boekverkooper, van beroep een fielt, en uit hebbelijkheid een bankeroetier, in dien tijd zich naar Frankfort begeven. Deze was dezelfde man aan wien ik dertien jaren te voren het handfchrift van den dnti-Machiavel van Frederik had gefchonken. Bij gelegenheid vind men zijne vrienden weder. Hij gaf voor, dat hem van Zijne Majefteit nog een twintig - tal Ducaten toekwam, en dat ik 'er aanfpreekelijk voor was. Hij rekende den interest en interest van interest. De Heer Fiehard, Burgemeester van Frankfort, en zelfs regeerend Burgemeester, zoo als men het noemt, vond, in hoedanigheid van Burgemeester, de rekening juist, en, in hoedanigheid van regeerend Burgemeester, deed hij mij dertig Ducaten betalen, van welke hij zes-en. twintig Ducaten voor zich nam, en de vier overigen aan den fchelmfcheu Boekverkooper gaf. Deze ganfche zaak van Ostragotten en Wandaalen geëindigt zijnde, omhelsde ik mijne gasthouders en bedankte hen voor hun vriendelijk onthaal. Eeni-  Frederik den Grooten en den Heere de Fohaire ff Eenigen tijd daar na ging ik de wateren van Plombieres gebruiken, ik dronk vooral die van Lethé, zeer overtuigt dat de (rampen van wat zoort ook, tot niets goed zijn dan om vergeten te worden. Mijne nicht, Mevrouw Denis, die de troost mijn's levens uitmaakte, en die zich, uit fmaak voor de letteren en uit tederhartige vrierdfchap, aan mij verkleeft had , verzelde mij van Plombieres naar Lions. Ik werd doof de ganfche Stad met gejuich ontvangen en vrij flegt van den Kardinaal de Tenoin, Aarts - bisfchop van Lions* zoo bekent door de wijze op welke hij zijne fortuin gemaakt had, met tot den Catholijken Godsdienst te bekeeren, den beruchten Laiv, fmeeder van den Actie •■ handel, door welken gansch Frankrijk het onderfte boven raakte: zijn concilie van Em* brun voltooide zijne fortuin, dewelke met de bekeering van Law begonnen was. De Actie-handel maakte hem zoo rijk , dat hij inftaat was eeri Kardinaals.hoed te koopen. Hij werd Minister van Staat, en, in hoedanigheid van Staatsminister, erkende hij mij in vertrouwen, dat hij mij niet openlijk het middagmaal kon geven, om dat de Koning van Frankrijk op mij te onvreden was, nademaal ik Zijne Majefteit verlaten had, om mij bij den Koning van Pruisfen te begeven. Ik zeide hem dat ik nooit middagmaal hield, en dat ik het gemakkelijkfte mensch in de werelt was omtrent de Koningen, even als omtrent de Kardinalen. Men  78 Gcdenkfchriften tot het Leven vad Men had mij de wateren van Aix in Savoije aangera Jcn : alhoewel dezelven onder het gebied eens Konings Waren, had ik mij op weg begeven om 'er van te drinken. Ik moest door Geneve reizen: de vermaarde Geneesheer Tronchin , maar onlangs te Geneve gevestigt, verklaarde mij dat de wateren van Aix mij den dood zouden aandoen, en dat hij mij zou doen leven. Ik nam het voordel aan het welk hij mij deed. In Geneve, en in de Zwitferfche Proteftantfche Kantons, is het den Catholijken niet geöorlooft zich daar nedertezetten. — liet kwam mij hlugtig voor grond-goederen te bekomen in de eenige landen van den aardbodem, waar het mij niet geöorlooft was die te hebben. Ik kogt, door een zonderlingen koop,van welke geen voorbeeld in het land was, een kleen landgoed van omtrent zestig morgen , het weik mij eens zoo duur verkogt werd dan het in den omtrek van Parijs zou hebben mogen gelden. Maar het vermaak is nooit te duur; het huis is lief en gemaklijk, het heeft een-bekoorlijk uitzicht, dat altoos verrukt en altoos Kieuw is. Aan de eene zijde is het Meir van Geneve; de Stad van dien naam ligt aan de andere zijde, de Rhonc fpoelt, met groote gu'pen,':uit dat meir, en maakt eene vaart aan den voet van mijn tuin ; de Kivier Arve, welke uit Savoije komt, werpt 'er zich in de Rho-  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire, 79 Rhone ; wat verder ziet men nog eene andere Rivier. Honderd landhuizen, honderd vrolijke hoven , verlieren de boorden vaq het meir en van die rivieren. In 't verfchiet verheffen zich de Alpen en dwars door. derzelver Steiltens ziet men, twintig mijlen ver, bergen, altoos met fneeuw bedekt. Ik heb nog een fraijer huis en een uitgefïrekter gezigt te Eaufanne; maar mijn huis bij Geneve is veel aangenamer gelegen. In beide die woningen heb ik het geen de Koningen niet kunnen geven, of liever 't geen zij ontnemen, de rust en de vrijheid, en daar boven heb ik nog het gene zij zomtijds geven, maar 't gene ik niet van hen houde, ik beöeffen 'er wat ik in mijn' wereldling gezegt heb. O welk een goede tijd is mij deze ij zere eeuw! Alle de gerieflijkheden des levens in meubelen , in rijtuigen en in goeden cier worden in mijne beide huizen gevonden. Een aangenaam gezelfchap, en van verftandige lieden, vervult de oogenblikken welke de fludie en de zorg mijner gezondheid mij overlaten. Dit is genoeg om meer dan één van mijne geletterde medebroeders van fmert te doen bersten. Evenwel wierd ik niet rijk gebooren , 't fcheelt veel. Men vraagt mij, door welk eene konst ik mij verfchaft hebbe te leven als een hoofdpachter ? ik zal 't u zeggen, ©f mijn voorbeeld van eenig nut mogte zijn. Ik heb  to Gedctikfchrtfteh tot het Lev;n van heb zoo veele lieden van letteren arm en veracht gezien, dat ik al vroeg befloot hun getal niet té willen vermeerderen. In Frankrijk moet men aambeeld of ham°r zijn. Ik was aambeeld geboren; eene geringe ouderlijke nalatenfchap word alle dagen nog geringer, om dat, ten langen lesten, alles in prijs fteigert, en de regeering dikwijls aan renten en aan de fpetien tarnt. -i— Men moet letten op alles wat het Ministerie, het welk altoos vol fchulden en altoos onbeftendig is, in het finantie-wezen van den Staat uitvoert, 't Ministerie bedient zich altoos van middelen , met welke een bijzonder tnensch zijn voordeel doen kan, zonder aan iemand eenige Verplichting te hebben, en niets is zoo aangenaam als eigens zijne fortuin te maken. De eerde flap kost eenige moeite, maar de overige g:an gemakkelijker. Men moet in zijne jeugd zuinig zijn, 't geen den grond legt tot een kapitaal, over 't Welk men in den ouderdom verbaast ftaat. De ouderdom is de tijd in welke de fortuin ons 't meeste te linde komt; deze is het in welken ik geniet, en na dat ik bij de Koningen geleeft heb, heb ik mij zeiven Koning ten mijnent gemaakt, in weerwil van de verbazende Verliezen, welke ik gehad heb. rVan den tijd af dat ik in deze vreedzame ruimte en in de grootfte onafhangüjkheid leefde* is  Frederik den Grooten en den Heere de Vottaire. %\ Is de Koning van Pruisfen tot mij te rug gekomen; hij zmd mij, in 1755, eene opera, welke hij van mijn Treurfpel, Merope , ge -naakt had i dit Was, buiten tegenfpraaft, het flechtfle van alles wat hij ooit te voorfchijn bragt. Sedert heeft hij aangehouden mij te fchrijven; ook heb ik altoos briefwisfe'ing gehouden met deszelfs zuster, de Markgravinne van Bareith, die mij onveranderlijk goedgunftig g.bleven is. Terwijl ik in mijne afzondering het znetfte leven genoot dit men .zich kan verbeelden , hai ik het kleen wijsgeeiig vermaak, te zien, dat de Ko« ning.n van Europa zulk eene zalige gerustheid nkt fmaakten, en te befluiten,dat den ftand vin een bijzonder burger, dikwijls, te verkiezen is biven dien der grootfte Monarchen, gefjk ik uzal doea zien. Engeland deed, in 1756, Frankrijk eenen zee» fchuimers oorkg aan, om eenige morgin Sneeuw, grond; tenzelven tijde fcheen de Keizerin, K-inngiri van Horgarijen, eenige geneigtheid te hebben om, indien zij kon, haar geliefd Silezie, het welk de Konng van Pruisfen haar ontrukt had, te heme* men. M.t dat oogmerk was zij in onderh indeling met de Keizerin van Rusland en met den Koning van Polen, als Keurvorst vin Saxen ; want men onderhandelt niet met de Polen. De Koning1 van Frankrijk, aan zijnen kant, zou zich gaarne geF Wrr>«  8a Gcdenkfchriften tot het Leven van wroken hebban aan de Staten van Hanover, over het kwaad het welk de Keurvorst van Hanover, als Koning van Engeland, hem op zee aandeed. Frederik die toen ter tijd verbonden was met Frankrijk, en eene diepe verachting had voor onze regeering, verkoos eene verbintenis met Engeland boven die met Frankrijk , en vereenigde zich met het Huis van Hanover; rekenende met de eene haud de Rusfen te beletten in zijne Staten van Pruisfen te dringen, en met de andere, de Franfchen te beletten in Duitschland te komen: hij bedroog zich in beide die gedagten ; maar hij had eene 'derde berekening, in welke hij zich niet bedroog: namentlijk, om, onder voorwendzel van vriendfchap, in Saxen te dringen, en met het geld het welk hij de Saxen ontroofde, den oorlog te voeren tegen de Keizerin Koningin van Hongarijen. De Markgraaf van Brandenburg deed alleen, door deze zonderlinge konftenarij, het ganfche ftelzel van Europa veranderen. De Koning van Frankrijk, die gaarne hem tot bondgenoot zou gehouden hebben, had aan hem afgezonden den Hertog van Nivernois, een man van geest, en die zeer aartige vaarzen maakte, 't Gezantfchap van een Hertog en Pair en van een Dichter fcheen den waan en den fmaak te moeten ftreelen van Frederik 5 doch deze , fpottende met den Koning van Frankrijk, tekende zijn verdrag met Engeland, op den zelfden dag dat de afgezant te Berlijn aankwam 5 hij fopte  Frederik den Grooten en den Heere de Volt air e. 8 3 te, zeer beleefdelijk, den Hertog en Pair en maakte een puntdicht tegen den dichter. Het was, in dien tijd, het voorrecht der Dichtku st de Staten te regeeren. Te Parijs was een ander dichter , een man van rang, zeer arm, maar zeer beminnelijk, in één woord de Abt de Bemis , fints Kardinaal, hij had" begonnen met vaarzen te maken tegen mij, en was vervolgens mijn vriend geworden , het geen hem nergens toe diende. Maar hij was tevens de vriend geworden Van Mevrouwe de Pompadour , 't geen hem van meer nut was. Men had hem van den Zangberg gezonden, in gezanifthap, naar Venetien. Hij bevond zich, teh dien tijde, in Parijs, en in zeer groot aanzien. De Koning van Pruisfen had in dat fraije boek Van de Powefhie, door Freitag, met zoo veel nadrukte rug geëischt,e.n vaars tegen den Abc di B&rnis laten fluimen. Veim'j van de Bernh den dorren overvloed. Ik geloof riet dat dat boek en dat vaars' deri Abt van Bernh waren toegekomen: maar daar God' rechtvaardig is , bediende God zich van hem om Frankrijk te wrëekett aan den Koning van Pruisfen. De Abt floot een aanvallend en verWeerend verdrag met den Heer van Staremteig, afgezant F' a vatf  84 Gedenkfchriften tot het Leven van van Oostenrijk, in fpijt van Rbuillë, ten dien tijde Minister der buitenlandfche zaken. MevroUw' de Pompadour had de voorzitting bij deze onderhandeling. Roüil/é wérd verpligt het verdrag te tekenen, gezaraentlijk met den Abt de Ê'err.is ,'t geen zonder voorbeeld was. Die Minister Rouiilê, men moet het bekennen , was de dwaaste Staatssecretaris dien ooit de Koning van Frankrijk gehad liebbe , en de onkundigrte betweter die onder den tabberd Was. Hij vroeg op zekeren dag of Wetterau in Italië lag. Zoo lang 'er geene netelige zaken te behandelen waren, werd hij geduld ; maar zoo haast 'er iets van gewichts was, bezefte men zijne onbekwaamheid. Men zond hem weg , en de Abt de Eernis werd in zijne plaats geftelt. Mejuffrouw Poisfon, Dame Le Normand, Ma'rk_ gravinne van Pompadour, was wezenlijk eerfte Staatsminister. Znkeie honende uitdrukkingen tegen haar geuit door Frederik, die noch de vrouwen , noch de dichters fpaarde , haddtn het hart geraakt der Markgravinne, en bragfen niet weinig toe tot de omwenteling van zaken, welke in één oogenbiik de huizen van Frankrijk en Oostenrijk verè'enigde, na een meer dan twee honderd jarigen haat, dien men onfterfhjk hield. Het Hof van Frankrijk, het welk, in 1741 , voornemens was geweest Oostenrijk te verpletteren , onderfteunde het in 17j6, en eindelijk zag men Frankrijk,  Frederik den Grooten en den Heere de Vohaire. 8j rijk, Rusland, Zweden, Hongarijen, de he!fc van Duitschland en de Fiscaal van 't Keizerrijk zich verklaren tegen dgn enkelen Markgraaf van Brandenburg. Die Vorst, wiens grootvader nauwelijks twintig duizend man kon onderhouden, had een leger van honderd duizend voetknegten en veertig duizend ruiters, wel ingerigt, nog beter geoeffend, van alles voorzien ; maar tevens voerden meer dan viermaal honderd duizend Soldaten de wapens te' gens Brandenburg. Het gebeurde, in dien oorlog, dat elke partij terftond alles weg nam wat onder zijn bereik kwam. Frederik nam Saxen, Frankrijk nam de Staten van Frederik , van de Stad Gelder af tot aan Minden aan den Wezer; ook maakte het zich, voor een tijd, meester van het geheele Keurvors. tendom Hanover en van Hesfen, Bondgenoot van Frederik. De Keizerin van Rusland nam gansc'i Pruisfen, wiens Koning, in den beginnen geflagen door de Rusfen , de Oostenrijkers floeg, en vervolgens den 18 Junij 1757 geflagen werd in Bohemen. Het verlies van eenen veldflag fcheen dien Monarch te moeten verpletteren ; aan alle kanten gedrongen door de Rusfen, door de Oostenrijkers en door Frankrijk, hield hy zich voor verloren. De Maarfchalk van Riebelieu kwam, nabij Stadet een verdrag te fluiten met de Hanoveranen F 3 Hes  86 Gedenkfchriften tot het Leven van Hesfen, dat zeer wel geleek naar dat van FourcU%~ Caudir.es. JHun lfger moest niet meer dienen; de Maarfchalk ilond op het punt om met zestig duizend man in Saxen te rukken, daar de Prins van Soubize , met meer dan dertig duizend man, aan eenen anderen kant, ftond intedringen, onderfteund door het Rijksleger, van daar moest men op B rlijn aantrekken; de Oostenrijkers hadden een tweeden flag gewonnen en waren reeds binnen Breslau ; één hunner Generaals had zelfs een Stroop gedaan tot aan Berlijn, en die Stad onder Brand* fchatting gefteld. De fchitkist des Konings van Pruisfen was bijna uitgeput , en welhaast ftond hem geen Dorp meer ever te blijven. Men ging hem in den ban des Rijks doen; zijn proces was reeds' begonnen; hij werd voor wederfpannig verklaart, en indien hij gevangen ware geworden, is 't waarfchijnlijk dat men hem gevonnist zou hebben cm den krp te verliezen. In dat uitterfte kwam het hem in den zin zich van kant te helpen : hij fchreef aan zijne Zuster, Mevrouw de Markgravin van Bareith, dat hij zijn leven ging eindigen': hij wilde het bedrijf niet eindigen zolder eenige-vaarzen: zijne drift voor de poëzie was in hem nog fterker dan de afkeer van 'c leven. Hij fchreef des aan den Markgraaf d'Argem eenen langen brief in vaarzen, in den welken hij hem zijn voornemen mededeelde en hem vaarwel tfoe  Frederik den Grooten en den Heere de Volt air e. 87 Hoé zonderling die brief ook zij, zoo om het onderwerp als om den genen die denzelven fchreef, en om' de perfonaadie aan wien dezelve luid. is *t niet wel mogelijk dien in zijn geheel, hier overtefchrijven, zoo veele herhalingen komen 'er in voor; maar tevens vind men 'er ook eenige regels in,die, voor een noordsch Koning, vrij wel uitgedrukt zijn: zie hier een ftuk van dien brief, 't Lot is geworpen, waarde vriend! 'k Heb, lang genoeg, mijn' post bediend, Moê , van met druk eri leed te kampen, Van 't bukken onder 't juk der rampen, Verkort ik den beperkten tijd, Waar in natuur mij mild bedeelde Met da?en vol van zorg en ftrijd, En, kwistig, mij haar trekken fpeelde. Ik fnel, met een bedaarden moed, En onbefchroomd en zonder pogen, 't Gelukkig einde te gemoet, 't Geen mij ten fchild ftrekt voor 't vermogen Van 't noodlot, dat op mij üaég woed. Vaart wel rang, grootheid, hersfenfehsmmen Hoe zeer gij flikk'ren moogt en glimmen, ^lijn oog vergaapt zich langer niet Aan uwen glans, die rasch verfchiet: Zoo gij, in mijne prilfle jaaren, Door uw' verbijflerenden gloed , De driften wekte, en haar gevaaren Verholen bieldt voor mijn gemoed; Die driften zijn reeds lang verdweenen, De wijsbegeerte is mij verfchenen, F 4 #  SS Gedenlfchriften tot het Leven van Zij deedt mij rasch de klippen zien, Daar duizenden op fchipbrtuk lijden: Zij leerde.in Zeno's fc.iooLde waarheid hulde tlên, En 't dwalend droomgedrocht beftiijden. Vaartwel vermaken, lusten, vreugd, Die mij, met zachte handen, hreelden, En, met een bloemen koord, de keten van geneucht, Z o vrolijk kluisterde aan de weeldei Maar, groote God! voegt het aan mij, Zoo diep reeds onder ',c leed ^ezweeken , Nog van vermaak en vreugd te fpvee-ken? Zil 't duifje., dat de dwinglandij Des giers gevoelt, zal filomeele, Die onder haviks klaauwen lijdt, Wel tedere liefde toonen kwe.elen ? De zon heeft, een geruimen tijd, Voor mij, geen enk'len dag befcheenen, Die piet was aan verdriet gewijd; De.flaap is van mijn oog verdweenen, Mijn nacht-koets wordt vanMorpheus ueeds vermijd,, Nog in dcez' uchtenftond, 't gezicht bewolkt met traanen, Zei ik: deez dag voorfpelt mij weder bitter leed, En al$ de fchemering den weg des nachts zal banen, Zie ik voor 't rustloos brein weêr nieuw verdriet gereed. Gij, vrijheids helden , die ik eere, Gij Cato, Brutus, eêl geflacht, Wier voorbseld mij, bij dag en nacht. Den weg verlicht, op dat ik leere, Wat nooit het dom gemeen betracht t Te volgen uwer deugden fpooren, Te vlieden dwalirg en bedrog; En nooit te vallen in het zog  Ffedcrik den Grooten en den Heere de Voltaïre, 89 Dier fyookzels, die zoo vaak bekoorcn, En rot den fle^p van 't 1> geloof b.hooren. dn grondig de natuur der raeti,(bhefl naartefpooren, Om wel te kennen wat z j z.jn, Heb ik geen pries.ers raaJ te plegen ; Ik zoek de waarheid, geenen fchijn , Het rechte pid, geen kro ïkelwegen. Van mijnen meester Epxjur Leer ik, hoe in der eeuwen kringen, Een eeuvig werkende natuur, Millioenen voi mverwisfelingen De Irg^e ftof doe: pidergaan, — Dat niets 't geweld des tijns kin wederftaan, En dat het vonkje lichts van 't edel denkvermogen, Ons met den vorm ojk wo dt onttogen En na den dool niet kin beiraan: 't Word ,ret het ligchaam zwak geHooren, 't Groeit in de kindsheid langz-am aan. En zoo't, in rijpen ftand , mag fchitterender glooren , Alen ziet wel rasch zijn werking ftooren, Wanneer een f. |le kopns, een ho.of iwee, fmert cf De vlugged mpen van den wijn, (P'j"» En hcog-.-n ouderdom dat edel vuur verfmooren. Vervolgt, verwonnen, afgemat, Kan ik op aard geen wijkplaats vinden, Verlaten van trouwlooze vrinden, Die ik te zeer gekoestert had, Lijde ik in mijn verdriet meer (inerte. Dan Prometheus leed aan 't herte, rf' Geltadig van den Gier geknaagr, Gelijk de fabelen verhalen. Om dan, aan al mijn leed, eens palea F 5 Te  (Qo Gedenkfchrïfien tot het Leven van Te (lellen, breek ik onverzaagd, Als zij, die (leeds in kluisters zugten, En nimmer kans zien om te ontvluchten , Den band, die reeds maar al te lang, 't Gefolterd lichaam hield gebonden Aan mijne ziel, die in dien dwang, Voor zich een uitkomst heeft gevonden. In dit zoo aak'lig tafereel, Ziet gij, mijn vriend, de waare reden, Waarom ik koos van het tooneel, Dees droeven werelds aftetreeden. Denk niet, daar ik de nietigheid Bezef van de ondermaanfche dingen,' Dat ik , door eenig kunstbeleid, U een vergoding af wil dwingen. Neen , maar zoo vaak de lentetijd , Met jeugdig groen het veld verb'ijd , En Duizend bloempjes 't aardrijk tooijen, Wil dan op mijne zerk wat mijrthe en roozen (Iroijen. Hij zond mij dien brief, welke met zijne eige hand gefchreven was; 'er komen verfcheide fnijdingen in voor, welke van den den Abt Chaulieu en van mij geftolen zijn: de gedagten hebben weinig zamenhang, de vaarzen zijn, over 't geheel, Hecht, echter zijn 'er goeden onder, en 't is veel voor eenen Koning een brief van twee honderd flechte vaarzen te fchrijven in den toeftand waar hij in was.' Hij wilde van hem gezegt hebben , dat hij eene volkomene tegenwoordigheid en vrijheid van geest had behouden, in een tijdftip, waar in de ' mees»  Frederik den Grooten en den Heere de Volta ire. im»en den omtrek van 't Paleis des Konings. De rampzalige befchuldigde, bij den aanvang van zijn verhoor , zeven leden der gerechtskamers. Mén had flechts deze befchuldiging moeten daar laten, en den misdadiger moeten ftraffen, hier door zou de Koning voor altoos het Parlement hatelijk hebben gemaakt, en zich, boven het zelve, een voordeel gegeven hebben, zoo duurzaam als de Monarchie. Men meende dat de lieer d'Jrgenfon den Koning aanzette om aan deszelfs Parlement te veroorloven die zaak te beöordeelen ♦ bij werd 'er Wel voor beloont, want agt dagen daar na werd hij afgezet en in ballingfchap gezonden. De Koning had de zwakheid om groote jaargelden te geven aan de Raadsheeren, die het proces van Damiens opmaakten , als of zij eenen uit* muntenden en moeilijken dienst bewezen hadden. Dit gedrag voltooide aan mijne Heeren van de Gerechtskamers een nieuw vertrouwen in te boezemen. Zij befchouwden zich als gewichtige perfonadien , en het denkbeeld , dat zij het volk Verbeeldden, en de voogden der Koningen waren, werd weder levendig in hen : toen dit tooneel voorbij was, en zij niets meer te doen hadden, verledigden zij zich de Wijsgeeren te vervolgen. G 4 Omer  104 Gedenkfchriften tot het Leven van Omer Joli-de F/eurij, Advocaat Generaal van 't Parlement van Parijs, fpreidde voor de vergaderde kamers de volkomenfte zegepraal ten toon, welke door de onkunde, de kwade trouw, en de huichelarij ooit behaald werd. Verfcheide geletterde lieden, zeer achtingswaardig om hunne kundigheden en om hun gedrag, hadden zich vere^nigt, ter famenftelling van een uitgebreid Woordenboek , van alles wat het menfchelijk verftand tot Verlichting kon verftrekken; dit Woordenboek was tevens een ftuk van groot aanbelang voor den Boekhandel van Frankrijk: de Kanfelier, de Ministers moedigden eene zoo fchoone onderneming aan : zeven deelen zagen reeds het licht; men vertaalde dezelven in 't Engelsch, Italiaansch , en in 't Hoogduitsch , en deze fchat , door de Franfchen voor alle de Natiën geopend, kon befchouwd worden als iets, het geen ons toen ter tijd, de grootfte eer aandeed; zoo zeer vergoedden de uitmuntende artijkels, van de Dictionnaire Encycfyedique, de fiechte, die 'er nogthans, bij menigte, in gevonden worden. Men had aan dit werk niets te verwijten dan te veel kinderachtig geklap, of opgefmukte redeneeringen, welke ongelukkiglijk aangenomen werden van de opftellers dier verfameling, die met alles gediend waren, om 't werk eene uitgebreidheid te geven: alles echter wat van die opftellers zelf komt, is uitmuntende. Zie  Frederik den Grooten en den Heere de Volt air e. iöy Zie daar Omer Joli de F/eurij, die op den 23 Februarij 1750, die arme lieden belchuldigt Godverzakers , Godisten , bedervers van de jeugd , wederfpannigen tegen den Koning enz. enz. te zijn. Om deze aantijgingen te ftaven, haalt Omer den Heiligen Paulus, het proces van Theophile en van Abraham Cbaumcix aan (*> Daar ontbrak hem niets dan het boek gelezen te hebben tegen het welk hij fprak, of indien hij het gelezen had was Omer een vreemde zot. Hij vorderde het Hof recht af tegen het artijkel, Ziel, het welk, naar zijn zeggen , het zuiver Hoffelijk ftelzel is. Men gelieve optemerken dat dit artijkel, Ziel, een der flechtfte van 't ganfche boek, het werk is van een armen Godgeleerden van de Sorbone, die zich doodelijk vermoeit, met in 't wild te fchermen , tegen het ftelzel van de ftuflijkheid der Ziel. De ganfche redevoering van Omer Jolie de Fleurij is een famenweefzel van dergelijke lompe misflagen. Hij klaagde dus, bij het gerichte, het boek aan , 't welk hij, of niet gelezen of niet verftaan heeft, en het ganfche Parlement, op aanzoek van Omer, veroordeelt het werk , niet alleen zonder eenig on- (*) Abraham Chaumiix, te voren een Aziinverkoper, Janfenist en Convulfionaris geworden zijnde, was toen ter tijd de Godfpraak van 't Parlement van Parijs: Omer Fleurij haalde hem aan als een Kerkvader. Chaumei» werd vervolgens Schoolmeester te Moscou. G5  IOÖ Gedcnlfchriftcn tot het L'ev-n van- onderzoek , maar zonder eene enkele bladzijde 'er van gelezen te hebben. Deze manier van rechtocffenirg is ver beneden die van Èredoije, want Ercdoije kon ten minften wel getroffen hebben. De uitgevers hadden eene vergunning van den Konhg. Het Parlement heeft voorzeker het recht niet om de vergunning , door zijne Majefteit verleent, te hervormen. Zelfs komt het aan 't zelve niet toe, te oordeelen over een vonnis van den Raad , noch over iets ha welk in de Kanfelarij gezegeld is. Nogthans matigde het Parlement zich het recht aan te verwijzen, het gene door den Kanfelier was goedgekeurt: het benoemde Raadsheeren, om te beflisfen over artijkels van raeetkim> de en van bovennatuurkunde, welke in het Algemeen Woordenbeek voork men. Een Kanfelier , die eenige ftandvastigheid bezeten had, zou het vonnis van 't Parlement verbroken hebben, als zeer onbevoegt. De Kanfelier de Ldmcigmn vergenoegde zich de vergunning te herroepen, ten einde de fchande niet te ondergaan, dat gene te zien beöordeelen en verwijzen, het welk door hem beftempeld was met het zegel van 't opperfte gezscb. Men zou haast meenen dat dit geval behoort tot den tijd van Vader Garasfe, en tot dien van het vonnis tegen de braakmiddelen, en nogthans is dit voorgevallen in den eenigen verlichten tijd, welke Frankrijk gehad heeft, zoo waar is het dat 'er flechts een enkele zot noodig zij, om  Frederik den Grooten en den Heer e'de Volt ai re. 107 om eene Natie te ontè'eren. Men zal gemakkelijk willen toeftuan , dat, in dergelijke tijdsomftandigheden, Parijs de verblijfplaats niet moest zijn van een wijsgeer» en dat Aristoteles zeer wijslijk deid naar Calcis te wijken , toen de dweepzucht de overhand had binnen Athene. Verders is de ftaat van een geletterd man te Parijs onmiduelijk boven een potzemaker: de ftaat van gemeen edelman van Zijne Majefteit, dien de Koning mij had laten behouden , heeft niet veel te beduiden. De mènfchen zijn wel dwaas, en ik geloof dat het beter zij een fraai kafteel te bouwen, gelijk ik gedaan heb, 'er de comedie te lpelen, en 'er goede cier te maken, dan nagejaagt te worden te Parijs, gelijk Hehetius-, door heden, die 't Hof uitmaken van 'e Parlement, en door lieden die 't ftal uitmaken van de Sorbonne. Dewijl ik gewis de menfehen niet redelijker kon maken, noch het Parlement minder laatdunkend, noch de Godgeleerden minder belaeh< lijk ,bleef ik aanhouden gelukkig te zijn ver van hun af. Ik ben fchier,befchaamt het te wezen , als ik, in behoude haven, alle de ftormenbefchouw.Duitschland overftroomt van bloed, Frankrijk t'eenemaal bedorven, onze legers, onze vloten geflagen, onze Ministers, de een na den anderen, weggezonden, zonder dat 'er onze zaken te beter om gian; de Koning van Portugal moorddadiglijk aangevallen, niet door een Lakeij, maar door grooten van 't Rijk , [en voor ditmaal kunnen de Jefuiten niet zeg»  ïo8 Gcdenkfchriften tot het Leven van zeggen: wij zijn het niet. Zij hadden hun recht behouden, en federt is het zeer wel bewezen geworden, dat de goede Vaders,op eene heilige wijze , de moordenaars het mes in handen gefteld hadden. Zij geven tot reden voor, dat zij oppermagtig zijn in Paraguai, en dat zij met den Ko. ning van Portugal gehandelt hebben van Kroon tot Kroon. Zie hier een kleen geval, zoo zonderling als men ooit iet zag, federt 'er Koningen en Dichters op aarde zijn geweest. Frederik, een vrij langen tijd doorgebragt hebbende, om, in een onverwinlijk legerveld, de grenzen van Silezie te bewaren , verveelde 'er zich ten langen lesten, en maakte, tot tijdverdrijf,eenen Lierzang, ondertekend Frederik, welken hij mij zond, vergezelt van een verbazend pak vaarzen en onrijm. Bij 't openen van 'tpaket befpeurde ik de eerfte niet te zijn, die het zelve wilde openen, 't Was zichtbaar dat de zegels onderweg waren afgeligt. Eene koude rilling beving mij, toen ik, in den Lierzang, de volgende vaarzen las. o Zotte natie, vol van waan! Hoe nu, zijn dit die oorlogshelden, Die, met laurieren rijk belaln , Eertijds, ter overwinning fnelden? Die, trots gevaren en den dood, Kloekmoedig, ongefchokt in nood, Door zuivere eerzucht aangedreven , Slechts wenscheen voor den roem te lever.? Ik  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire, 109 Ik zie, in uwen flechten hoop. Een fnooden zwerm van plunderaaren, Alleen gefchikt voor eenen ftroop, Laf in den flrijd en krijgsgevaren. Hoe! uw Monarch, zoo zwak van zin, Die Pompadour ten fpeelbal itrekte, En zich, zoo menigmaal, bevlekte, Aan 't fmec der fchande van de min; Die fteeds den plicht van vorst verzaakte, Met ligtekooijen zich vermaakte, 's Rijks teugels zich ontflippen liet; Die flaaf van list en hooffche ftreeken, Durft op den toon eens meestei's fpreeken, En 't lot befchikken van der Koningen gebied? Ik beefde toen ik deze vaarzen zag, onder welke fommige zeer goed zijn, of ten minften daar voor zullen gehouden worden. Ongelukkig heb ik den verdienden naam, tot hier toe, de vaarzen van den Koning van Pruisfen te hebben nagezien; het paket was onderweeg geopend, de vaarzen Honden waarfchijnelijk openbaar te worden , de Koning van Frankrijk kon mij voor den maker van dezelven houden, en zie daar mij fchuldig aan gekwetfte Majefteit, en, "t geen erger is, fchuldig jegens Mevrouw de Pompadour. In deze verlegenheid verzogt ik den Refident van Frankrijk , die te Geneve is, bij mij te komen: ik toonde hem het paket, hij was 't met mij eens dat het ander weg was geöpent geweest; hij  jra Gedenkfchriftsn tot het Leven van hij oordeelde dat 'er niets anders voor mij opzat, dan het paket te verzenden aan mijn Heer de Choifeul, Minister van Frankrijk. In alle andere omftandigheden zou ik deze flap niet gedaan hebben, maar ik was verplicht mijn bederf te voorkomen ; ik wist zeer wel dat de Heer de Choifeul 'er geen misbruik van zoude maken, en dat hij zich enkel zou bepalen den Koning te overreden, dat Frederik een wezenlijken vijard was, dien men verpletteren moest, als men kon. De Hertog de Choiful liet het hier niet bij. Hij is een man van geest , hij maakt vaarzen en heeft vrienden die vaarzen maken, hij betaalde den Koning van Prui?fen met gelijke munt, en zond mij eenen Lierzang tegen Frederik, even fchimpig en ijsfelijk als de zijne was : zie hier, tusfehen ons, 'er eenige Haaltjes van. Neen, 't is dat groot vernuft niet meer, Dat in Germanje's Ncorder ftreeken, De toorts der kunsten moest ontfleken, En gaan het bijgeloof te keer: Misdadig broeder,zoon, en touwloos echt-verfmader, Is hij 't, die van een billijk vader, Doodfchuldig wierd verklaart, welêcr. Nopthans durft hij, verwaand van zinnen, De kunst der zustrèn Zanggodinnen, Zich toettëignen , en beftaan, Den Tracier God voor uit te fnellen, Hij, die al gespt hij 't harnas aan , Al wil hij zuivere toonen Haan,  Frederik den Grooten en den Heere de Vn?taf,e - ,* Nier meerder dan Zoïl en Mevius.is te tellen. Zie hoe, in weerwil van zijn wagt, Een Nero, die het al kon dwingen, Van Remens krijgsvolk werd veracht, Toen hij ap *t fchouwtooneel ging. zingen! ' Zie den geweld'naar Dionijs, Trotsch op zijn dichterlijk vermogen, Te Olimphia naar d'eerenprijs, Met pracht en ftaatfie vruchtloos pogen : Het volk , van 't we!k hij lof begeert, Acht zich, door 's dwinglands kunst, ontëert.' : Laa t uwen hekelzang dan vaaren, Kras langer niet op fchorre fnaaren, Dula tedere minnekozerij; De liefde wil geen dwang in 't paren, Zij is in haar verkiezing vrij : Hoe! kunt gij haare keus verklagen, Gij, die in uw brutale vlagen, Uw pagie ftreelde en uw lakei! Toen de Hertog de Choifeul mij dat antwoord deed toekomen , verzekerde hij mij het zelve te zullen laten drukken, indien de Koning van Pruisfen mogt goedvinden het voorgemelde ftuk openbaar te maken , en dat men Frederik met de pen zou bedtijden , gelijk men hoopte hem met het zwaard de nederlaag te geven. Het ftond enkel aan mij, indien ik mij had willen vermaken, den Koning van Frankrijk en den Koning van Pruisfen een oorlog te zien voeren in vaarzen; deze vertoning zou, voor de wereld, geheel nieuw geweest  112 Gcdenkfchriften tot het Leven van weest zijn. Ik verfchafte mij een beter vermaak, naamlijk, dat van wijzer te zijn dan Frederik; ik fchreef hem : dat zijn Lierzang ongemeen lchoon was , maar dat hij niet behoorde denzelven in 't licht te geven, dat hij dien roem niet behoefde, en dat hij alle de toegangen, tot eene bevrediging met den Koning van Frankrijk, niet moest fluiten, of dien Vorst door eene terging noodzaken, de uitterfte pogingen aan te wenden om zich eene billijke wraak van hem te verfchaffen. Ik voegde 'er bij, dat mijne nicht zijnen Lierzang verbrand had; doodelijk beangst zijnde dat men denzelven aan mij mogte toeëigenen. Hij geloofde en bedankte mij,niet zonder eenige verwijtingen wegens het verbranden van de fchoonfte vaarzen welke hij in zijn leven gemaakt had. De Hertog de Choifeul hield zijn woord en was befcheiden. Om de klugt volkomerer te maken, bedagt ik de eerfte grondfiagen van den vreede van Europa te vestigen, op deze beide ftukken,die den oorlog zouden hebben doen voortduren, tot dat Fiederik verplettert ware. Mijne briefwisfeling met den Hertog de Choifeul verwekte in mij die gedagte, dezelve kwam mij zoo belachlijk voor, en zoo overeenkomftig met alle de gebeurtenisfen van dien tijd, dat ik dezelve omhelsde, en mij tevens het genoegen gaf,aan mij zelve te betogen,op welke kleene en zwakke fpillen de noodlottigheden der Koningrijken draijen. De Heer de Choifeul, fchreef mij verfcheide hoogklinkende brieven ; doch zodanig op-  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire 113 opgefteld , dat de Koning van Pruisfen het kon wagen, eenige openingen van vreede te doen, zonder dat het Huis van Oostenrijk de minde verdenking kon hebben op het ministerie van Frankrijk, en Frederik fchreef mij dergelijke brieven, waarin hij zich niet blootdelde aan het Hof van Londen te mishagen. De.netelige briefwisfeling houd nog aan, en gelijkt naar de gebaren van twee katten , die aan den eenen kant fluweele pooten, en aan den anderen kant fcherpe klaauwen laaten zien. De Koning van Pruisfen, door de Rusfen geflagen zijnde, en Dresden verloren hebbende, heeft den vrede noodig. Frankrijk, te lande , door de Hanoverfchen, en ter Zee door de Êngelfchen geflagen zijnde, uitgeput van geld, is genoodzaakt dezen verderflijken oorlog te eindigen \ zie daar tot welk uitterde wij gekomen zijné Delicis 27 November 1759- Ik vervolg, doch altoos men zonderlinge «zaken te fchrijven. Den 17 van December, fchreef de Koning van Pruisfen mij: Ik zal u meerder mei„ den uit Dresden, waar ik binnen drie dagen i, zijn zal;" en den derden dag werd hij geflagen door den Maarfchalk Daun, bij welke gelegenheid hij tien duizend mannen verloor: mij dunkt, alles wat ik zie gelijkt naar de fabel van de Melk-pot. —— Onae groote Zeeman Berrier, te voren HoofdH Baii-  314 Gedenkfchriften tot het Leven van Bailluw van Parijs, die van dien post overging tot dien van Staafs-geheimfchrijver en Minister der Zeezaken, zonder ooit een ander vaartuig gezien te hebben dan de Schouw van St. Cloud en de trekfchuit van Auxerre, onze Berrier, zeg ik, had in zijn hoofd gekregen eene vloot uitterusten, om met dezelve eene landing in Engeland te doen; dan nauwlijks heefc die vloot de neus buiten Brest gedoken, of zij word geflagen door de Êngelfchen , verbrijzeld tegen de rotzen, vernielt van de winden of verzwolgen door de Zee. Wij |hebben tot controlleur der finantien gehad eenen Silhouette , dien wij niet kenden , dan uit eene vertaling, in onrijm, van eenige vaarzen van Pope; hij ftond te boek voor een Arend; maar in minder dan vier maanden is die Arend in een vogeltje verandert. Hij heeft het geheim gevonden van het vertrouwen zodanig te vernietigen, dat de Staat eensklaps geld ontbrak om 't krijgsvolk te betalen. De Koning is verplicht geweest zijn gemaakt zilverwerk naar de Munt te zenden, welk voorbeeld door een goed gedeelte van 'c rijk gevolgt werd. I Februarij 1760. Eindelijk, na eenige trouwloosheden van den Koning van Pruisfen, als het zénden naar Londen van  Frederik den Grooten en den Heere de Voltaire i iy van Brieven, dien ik hem had toevertrouwt, het zaijen van tweefpalt tusfchen ons en onze Bondgenoten ; trouwloosheden , welke alle zeer geöorloft zijn aan een groot Koning , voor al in tijd van oorlog, ontvang ik, uit de handen van den Konmg van Pruisfen, eenige voorilagen van vreede , doch niet zonder bijvoeging van eenige vaarzen, want vaarzen moet hij altoos maken. ik zend dezelve naar Verfailles, en twijfel of men die daar zal willen aannemen; hij wil niets afftaan, en om den Keurvorst van Saxen fchavergoeding te bezor, gen, ftelt bij voor, Erford aan denzelven te geven , het welk Keurmentz behoort, 't I zon zijne wijze van doen. altoos iemand iet te ontnemen. Wij zullen zien wat 'er uit zulke denkbeelden moet ontdaan, en vooral uit den veldtocht tot welke men zich bereid. Daar dit groot verfchrikkelijk Treurfpel altoos met iet klugtigs vermengt is , komt men, in Parijs, in druk uittegeven, de Poioefbijen van den Koning mijn Meester , gelijk Freitag zeide. In deze v r» vind men een brief in vaarzen, aan den Maarfchalk van Keitb , in welken brief hij grootelijks den fpot drijft met de onfterflijkheid der ziel, en met de Christenen. De fijnen zijn 'er niet over te vreden, de Kalvijnfche Priesters morren; die fleilooren befchouwden hem als den fteun der goede zaak; zij bewonderden hem toen hij de H 2 Ma-  Il6 Gedenhfchriftcn tot het Leven van ènzi " Magiftraats-perfonen van Leipzich in den Kerker wierp , en derzelver bedden verkogt om aan hun geld te komen , maar federt hij in den zin kreeg cm eenige regels uit Seneca, Lucretius, en Cicero te vertalen, befchouwen zij hem als een monfter. De Priesters zouden Cartouche tot een heilig ma« ken als hij zich flechts devoot hield.  Öe vertaler, door afwezigheid de proeven niet heb= bende kunnen nazien, zijn 'er eenige drukfeilen ingeflopen, welke de goedgunftige Lezer dus gelieve te verbeteren, BI. reg. 3 7 toenAlgarottiteCircij Lees: toen Aïgirotti te Cireij 3 b* Neutiniosfi cper la •—— Neulonianismoper le 4 ia Cleraut - ■ Clairault 4 17 Circij - ■ Cireij 4 19 Mahmet - Mahomet 9 23 chijnen - fcliijnen 16 3 Circij - ■ ■ Cireij 27 16 haar - & • zijn 28 5 Neupang - ■ Neüperg 28 19 van twee Ducaten ■ vnor twee Ducaten 29 15 Circij - • • Cireij 31 24 Circij - - Cireij 35 7 zonder eenigen -—• zonder eenige 37 3 hart - - ■ hard 41 2 in mijne - ^ bij mijne 46 8 Herodes de eerfie Herodes de eerlte 50 14 Compté - Comté 51 10 Comtier - Comtéër 52 14 deeren - neeren 55 9 De meester ftond enz. ~— De meesteres ftondop 't punt om weder in haar 56 14 Etiola - Etiolé 56 25 Etiola - —~ Etiole 03 9 hij een vriend - " • bij een vriend 70 9 huis - - 1 ' kruis 72 2a gaaande - gaande 77 11 Tenoin - ' refrein 88 3 Zij leerde ■* Ik leerde 91 23 in de dood - en den dood 93 laatfte regel Tentin Tencin 97 13 Delicis - ■ Délices 98 10 voor de hel -> •—'- van de hel 102 28 Ik heb in eenen Ik heb den 105 15 Sorbone - Sorbonne 106 3 en4Bredoije * —- Bridoije 113 18 Delicis - ■ Délices 113 19 men zonderlinge —— met zonderlinge