522 1  01 1090 8746 UB AMSTERDAM  A L E X I S JE N A L I XE.  Door zulk een liefde treurt De tortelduif, gefcheurd Van haar' beminden tortel: Zy jammert op den dorren rank Van eenen boom, ontbloot van wortel, Haar leven lank. Vondel.  AliEXIwS enALIXE. van verfclieiden Letterkundige GENOOD S CHAP PEIf. ZJJ BLONK GELUK EEN STAK IN ZEIIEIT , EWJÏTIKG HELAAS ! TE VHOEGNAA» GO». yv- . 4,^t£tr.„i^(', />v \ ~ .T . li . E X. E . < 1 ^—,.. 1800. !x   ALEXïS en ALIXEi TR EUR-G ESC 11 IE D E NI S> RAMPZALIGE GEVOLGEN gedwongen huwelijk. I~ïoe kunt ge ontaart een Huw'lijk ftoorenj Waar door uw Dochters kiefche deugd Een Paradijs was toebeichooren, En U op aard een Hemel-vreugd? Zij zag haar Minnaars ichoonheid ftraalen; Zijn deugd in 't ronde zegenpraalen; Toen hij haar hart' aan 't zijne klonk. De liefde, in 't maagd'lijk hart gereezen, Verfpreidde een' glans op 't lagchend wezen, Waarin de reinfte kuischheid blonk. of DE VAN EEN A ft  4 ALEXIS en ALIXE. Gij zoekt vergeefsch haar' ürart te heelen Door fierzels, die de weelde dacht. Geen praal, hoe groot, kan 'i harte ftreelen, Dat zuchtend op uw Ja-woord wacht. Wech niet den gloed dier puik-robijrien! Haar glans verdooft geen zielenpijnen. Zeg daar de teêrfte liefde pleit: ,, U wordt de man der deugd gefchonken." En ftraks ziet ge al haar kruis verzonken; Geftort in 't diep der Eeuwigheid. mm Langs wellust-beekskens voortgelceden, Gaat de eerfte leef-tijd zacht voorbij. De ziel wordt door geen drift beftreeden, Zij leeft van 't juk der liefde vrij. Maar koomt de min,, gerijpt door jaaren, Zo ftraks ontfpringt de trek tot paaren. De Maagd verkiest een' boezemvriend. De Jongman laat zich juichend hooren: „ Gij zijt mijn vreugd, mijn uitverkooren, Die me eeuwig aan uw'fnoeren bindt!  ALEXIS en ALIXE. s Doch doet de tijd die liefde groeijen, Haar driften telkens hooger gaan; Dan fluit ze en ziel en zin in boeijen, Die alle ontworst'ling tegen ftaan. Dan durven twee verbonden harten De grootfte rampen moedig tarten. Al grijnst en grimt de vaale Dood; Zij willen liever alles derven, En in den bloei der jaaren fterven, Als leven zonder Echt-genoot. alixe, rein van hart' en zeden, Een paerel voor haar Vaderland; alixe, fchoon van lijf en leden, Noch fchooncr door haar eêl verftand; Zat zuchtend in een laantje neder; Zij plengde een traan, en zuchtte weder: „ Ach wist ge, alexis! wat ik lij'; „ alexis! ... o mijn welbehaagen! „ Gij kwaamt door 't lispend lover daagen, „ En plaatfle u aan alixe's zij'. A 3  6 ALEXIS en ALIXE. Zoo klaagt de maagd, door min ontdoken, En zag alexis voor haar ftaan: „ Ik lag, fprak hij, in 't groen gedooken, „ En hoorde uw' klachten zuchtend aan. „ a l i x e !. ach ! o mijn uitgeleezen! „ Hoe kan het lot zoo grimmend' weezen! „ De deugd, die ons voor God verbond, 99 Moet voor den glans des rijkdoms zwichten. „ O goud! wat kunt ge een droefheid ftichten s, Op 't rampenbroeijend waercld-rond!", mm Hij fprak, en zeeg op 't groen der zooden. Dan fchreïden ze om haar ongeval. De zuchten, hier naar God gevloden, Zijn fommen, zonder eind-getal, Hoe vaak kwam hier, bij morgen-uuren, De Zon het lievend paar begluuren! Hoe vaak de kuifche en zilv'ren Maan Hunn' min door 't ruifdhend loof beloeren! Wanneer ze elkaér een trouwe zwoeren, Verzegeld door een liefde - traan, i  ALEXIS en ALIXE. 7 Zoo fleeten zij een reeks van dagen; Tot eens alixe op zeek'ren dag Befloot een laatfte proef te waagen, Daar zij haar Moeder eenzaam zag. Zij knielde en bad met weenende oogen! „ Heb met uw Dochter mededogen! „ Gij weet alexis kuifchc min; „ Hij bleef naar zijn' alixe dingen: „ Ai fchenk het puik der Jongelingen „ Uw Dochter tot eene Echt - vrindin!" mm De Moeder liet haar gramfchap blijken: ,, alixe! zwijg van zulk een' man, „ Die noch een gaê door geld verrijken, ,, Noch door zijn ftam verad'len kan. „ Gij zult a l c e s t den Raadsheer trouwen. ,, Dan blinkt gij boven duizend vrouwen; „ Zijn aanzien glanst door 't gantfche land, „ Een fom van honderdduizend kroonen „ Zal uwe deugd en fchoonheid looneu. . „ Bied hem uw hart' en rechcehand. A4  8 ALEXIS en ALIXE. „ Mijn God! moet ik mijn' wellust misfen! „alexis! . ... ach mijn harte bloedt!" Dus riep zij onder 't traanen wisfen, En plengde op nieuw een' traanenvloed. „ Herfchept dan 't goud de braaffte Moeder „ In een tyran, o Albehoeder!" Maar hoe de {"mart' haar boezem rijt, Zij kan geen hart vol goud-zucht breeken. Men doet haar in een klooster fteeken, Aan sint maria toegewijd. mm Hier bracht alixe gantfche nachten In bang gefchrei en kermen door; Haar Cel weerbaauwt van jammer-kkichten: Maar niemand.leent alixe 't ooi-. Haar kracht en jeugdig blos verdweenen; Men hoort haar als een tortel fteenen; Zij kirde, en riep alexis aan: alexis! .... ach mijn troost in 't leeven! Dan kwam zijn beeld in 't klooster zweeven, En ween end' voor haare oogen Haan.  ALEXIS en ALIXE. 9 Zoo moet de deugd voor rijkdom wijken; Natuur en Godsdienst achter ftaan. De goud-drift breekt door dam en dijken, En dreigt den Hemel in te liaan. Iljer fleet de Maagd een reeks van jaaaren, En mocht geen enk'len brief ervaaren; ,Dit baart haar 't grievendst ziels - verdriet. Men had een wreed bevel gegeven; De brieven, door alex gefchreeven, Zag ieder, maar alixe niet, Geen fombre troost van Cel-begijnen •Geeft haar' benaauwden boezem lucht: alixe flaat geheel aan 't kwijnen. De Moeder, voor haar' dood beducht, Zet nu haar woede en gramfchap paaien: Men fpoedt zich, om alix' te haaien: Zij ftapt beklemd uit 't eenzaam kluis: Haar affcheid doet de deugd ontroeren: Men wil om ftrijd cie Braave voeren In zegepraal naar 's Moeders huis. A 5  l0 ALEXIS en ALIXE. De Moeder, door haa1- komst bewoogen, Begroet haar met een' blijden lagch: Maar ach! die vreugd was 't oog ontvloogen, Zoo dra zij de eerfte liefde zag. alix', fchoon lang in 't kluis gezeten, Had haar' alexis niet vergeeten: Zij zoekt hem op van oord tot oord, En ftort een' vloed van zilte traanen In beemden, bosfchen, tuinen, laanen; Daar niets haar ftille droefheid iToort. Kwam iemand haar te huis bezoeken, Daar ze eenzaam in haar kamer was: Hij vond de Maagd omringd van boeken, Waar in de deugd zich zalig las. Dan klom haar ziel op ftarrenrijgen; De Godsdienst deed haar biddend zwijgen; Maar, God wat flag!.... daar zijgt zeneer!.. „ alexis is met vreemde Waaren „ Ver over zee uw oog ontvaren, „ En leeft misfehien op aard' niet meer."  ALEXIS en ALIXE. li alcest, die 't hart' van min voelt blanken, Spant all' zijn deugd en krachten in: Maar kan 't gevoel niet wakker maaken; alixe toont geen wedermin. alexis, rijk in Hemel - gaaven, Lag dieper in haar ziel begraa^en, Dan een alcest met al zijn pracht. Gelukte 't eens haar op te beuren; Zij floeg op nieuw aan 't mijm'rend treuren, Zoo vaak ze aan haar* alexis dacht. De Moeder, gram van 't wederfrreeven, Sprak haar in norfcher toonen aan: „ Gij zult U in den Echt begeven, „ Of eeuwig naar uw klooster gaan. „ O, (riep alixe' o klooster-muuren! 'k Wil liever al uw' ramp verduuren, „ Dan dat ik hier rampzalig fterf! ,, Neen! 'k zal mijn deugd noch trouw verlaaten: „ Wat kan me al 't goed der waereld baaten, „ Zoo ik mijn' Vriend alexis derf!  12 ALEXIS en ALIXE. De Moeder zag haar traanen leken, En 't driftig bloed had uitgegist; De gramfchap zweeg; geen Morin en Meeken: Maar 't hart bedacht de fnoodMe Hst. Zij kwam in 's Dochters kamer treeden, En fprak: (haar ziel fcheen wel te vreeden) „ Haast biedt ge al c est uw hart' en trouw; „ alex, door vreemde min ontMooken, „ Heeft 't fnoer der liefde aan gruis verbrooken , „ En nam eudoxè tot zijn Vrouw." aLixe ontroert; de leden trillen; Haar zuchten golfden op en neêr. De Moeder zocht dien fchok te Millen: Maar ach! natuur bood tegen-weer. Ten laatften floeg ze 't oog naar booven, En riep:,, alix' zal nooit gelooven, „ Dat haar alexis boos verliet: „ De, Laster moog' hem fnood betigten; „ Zijn liefde en trouw zal nimmer zwichten; Eer ploft, Natuur! uw Rijks-gebied."  ALEXIS en ALIXE. i3 Dus zag de List haar doel mislukken: Maar dacht op nieuw een loozer vond, Om harten van elkaér te rukken, . Die God volmaakt tot één verbond. al ex had brief bij brief gefchrceven Aan zijne alix' in 't klooster-leeven, Tot troost van haar' bedroefden ftand; Men liet een' valfchen Schrijver haaien, Die 't Schrift zoo net wist na te maaien, Als waar' zijn brief alexis hand. Hoe ftond de Boosheid opgetoogen! Toen zij 't verraad der lett'ren zag. Mijn God! waar bleef hier 't mededogen, Dat fteeds in 't mocderharte lag! alix zat in haar Slaap-kluis neder: De ontaarte omhelst haar Dochter teder: „ Och dat geen fmart uw Ziel beftrij'! „ alexis liet deez' vroegen morgen „ Aan U, mijn Kind! deez' brief bezorgen: „ 'k Wensch, dat zijn inhoud troostend zij.'  H ALEXIS en ALIXE. De Docbter brak dien beevend open, En las ontroerd:- „ 'k Had eêr verwacht, „ Dat God dit ruim Heel-al zou floopen, „ Dan dat alix' haar deugd verkracht. ,j alexis heeft geen trouw gefchonden; „ 'k Heb duizend brieven afgezonden ; „ 'k Bleef zuchtend ieder avond-ftond „ Naar 't antwoord van alix' verlangen: „ Maar mogt geen cnk'len brief ontvangen „ Tot heeling van mijn zielen-wond. mm „ Sints deed me eudoxe in liefde ontvonken; ,, Haar fchoonheid trof mijn teêr gemoed. „ 'k Heb haar dit hart' naast God gefchonken, ,, Haar reeds als Echt-genoot' begroet. „ Uw ontrouw deed me uw deugd vergeeten; „ Mijn vrijfpraak is een rein geweeten. „ 'k Aanbid in flik' Gods wijs beflel. „ Zijn Almacht flroomt langs duizend wegen „ Ons lout're vreugd en wellust tegen: „ Maar Gij alix'! vaar eeuwig wel."  ALEXIS ïn ALIXE. 15 De Maagd had naauw dit flot geleezen, Of zwijmde en viel in onmacht neêr; VertwijiT'ling treurde öp 't kwijnend wezen; alixe voelt en zag niet meer. Zoo ploft bij heete zomer-dagen Een blikfen-fchicht uit donder-vlaagen Het teder fpruitje néér in 't ftof. alixe! fnel, ai fnel uit 't leeven! Uw Ziel zal om Gods Eer-troon zweeven, En glansfen boven 't Starren-hof. mm Maar neen! zij mogt die vreugd niet erven. alixe moest op 't wisflend rond Nog lang gelijk een fchaapken zwerven, Tot ze in den dood haar' Hemel vond. Haar bloed begon op nieuw te ftroomen, Gevoel en denking weêr te koomen: Maar ach! hoe klopt haar kermend hart'! Zij voelt, van 't aardrijk opgeheven, Op nieuw in zwijm haar denk-kracht fneeven, Gefolterd door de felfte ünart.  i6 ALEXIS en ALIXE, De Boosheid moog' zich lang verdokken, 't Gcwisf', dat nimmer de ondeugd vleit, Geeft aan een ziel de derkde fchokken, Die zidd'rend denkt aan de Eeuwigheid. De Moeder wordt door felle neepen Van wroeging ijslijk aangegreepen; ,, 't Is of ze een dem des donders hoort: „ Koomt hier de dood alixe vellen; „ Men zal van eeuw tot eeuw vertellen: „ Dit Monster heeft haar Kroost vermoord." mm ■ Zij zweeft als zinloos op en neder, En plengt al zuchtend meenig traan; Dan zoent ze alix, dan klaagt ze weder, En roept den Hemel fchreijend aan: „ Mijn God, wat lot is mij befchooren! „ Ik voel een priem ter ziele inbooren! „ O voorfmaak van ondraagb're pijn! „ Wech Laster! 'k doem uw helfch vermoogen. „ Is mijn alix naar God ge vloogen; Dan zal deeze aard mijn draf-plaats zijn!  ALEXIS dn ALIXE-. i? Mijn dochter! keer, ai keer in 't leeven! „ En zie, eer ik uw lijk aanfehouw, 4, Een moeder op uw lichaam beeven, „ Geprangd door't folt'rendst' naberouw! „ Ik zie Gods blikfems glocijen, blaaken! „ 'k Hoor d' afgrond romm'lend open kraakenl „ De lucht weêrloeit van bang gefteen! „ Alixe , ontfluit uw oog en ooren! „ Ai daal te rug van Eng'len-kooren; „ Of fmeek voor mij in de Eeuwighcên V* mm Dus klaagt ze en wilde uit wanhoop vluchten j Wanneer ze alix' dien eigen ftond Hoort loozen onuitfpreckb're zuchten, Gehaald uit 's harten diepften grond. Haar pols wordt meer en meer bewogen j Ze ontfluit allengs haar fcheem'rende oogenj De jeugd herleeft op 't zacht gelaat. Zij knielt, en wil de Godheid fmeeken i Maar driemaal is haar tong bezweekenj Tot ze eind'lijk deezen rouw-toon flaat-J B  iS ALEXIS en ALIXE. „ O Gij! wiens oog van He mei-kringen „ Uw Schepping rondom gadeflaat; „ Voor wien de ziel der dervelingcn „ In all' haar' werking open ftaat; „ Alweetend, faalloos Opperwezen! ,, Die de onfchuld in mijn hart kunt leezcn; „ Zoo 'k ooit de deugd en trouw verried, „ Dat zich uw zwaard der wraak verhelTe, „ En eene alix' zoo dood'lijk trefFe „ Dat ziel en lichaam ploife in 't niet! „ Mijn beden, tot U opgezonden, „ Zijn blijken van een rein gewisf', „ Dat, nooit befmet door flinkfche vonden, „ Mij voor uw' Troon ter voorfpraak is! „ Maar die me alexis hart ontdooien, „ Zijn, waar ze ook fchuilen, niet verfchoolen „ Voor uw doordringend Gods-gezicht. „ Gij zult, als de Eeuwigheid zal daagen, „ Omftuuwd van fchorre donderdagen, „ Hen trillen doen voor 't jongst Gericht.  ALEXIS en ALIXE. 19 „ Maar 'k zie uw liefde en vriendfehap finalen „ Door 't aklig kluis der eenzaamheid, „ Zoo vaak mijn oog in traanendalen „ Tot U in ftilte om redding fchreit. „ alixe, omringd van duisternisfen, „ Zal de infpraak van uw' troost niet mïsfen; ,, Schoon ze als een duifje fteenend leeft, „ Gij zult haar kruis en rampen fchraagen; „ Tot ze eens, van "t laage ftof ontflagen, „ Op Cherubs-pennen troonvvaards zweeft." Hier zweeg ze — Een vloed van traanen - beeken Stroomt langs den boezem in haar' fchoot, Die 't Haaien hart der Moeder breeken, Dat de ondeugd lang met grendels floot: Zij doet haar best door ijvrig-poogen, Om 's Dochters traanen af te droogen: Maar naauw is 't oog eens uitgefchreid, En naauw haar' boezem lucht gegeven Of donk'rcr wolken, opgedreeven, Verfpreiden nieuwe treurigheid. B *  ao ALEXIS en ALIXE. Dus bragt alixe een reeks van weeken In droef geween en zuchten door; De waereld mogt van blijdfchap fpreeken, Haar droefheid had geen luist'rend oor. Geen vreugden - volle Speel - faletten; Noch uitgezochte disch - banketten; Geep tooifels naar den eerften fmaak; Geen reis- geneuchten, lust-prieelen; Niets kon alixe's harte ftreelen ! 't Is warsch van alle zins-vermaak. alcest bezocht haar duizendmaalen , En deed wat ooit een minnaar kou, Om *t hart in zijn belang te haaien, Wiens deugd zijn liefde en achting won. Hij vliegt, als flechts haare oogen wenken; Zijn ziel kon geen vermaak bedenken, Of 't werd alixe toegedacht: Maar 't baart der Maagd geen ziels-genuchten Zij bleef haar treurig lot bezuchten; Schoon alles om haar juicht en lacht.  ALEXIS en ALIXE. *r k De Moeder, rijk in *t vonden fmeeden, Sprak telkens van alcestes min, En zocht alix' door kracht van reden Te buigen naar zijn' wensch en zin. Men hoort haar ftaag alcestes roemen, En de ontrouw van al ex verdoemen. Zij wist in dat gevloekte pleit Al ex op 't ijslijkst af te maaien; Terwijl alcestes deugden draaien Gelijk een Zon in helderheid. Hoe vlottend is alixe's leeven! Zij wil, maar kan zich niet beraön; Haar ziel wordt op en neêr gedreeven, Gelijk een golvende Oceaan. Een talloos heir van twijffelingen Koomt haar bij dag en nacht befpringen. Ten laatden berst ze al fchreijend uit: „ Mijn hart, tot blanke deugd geneegen, „ Zal beider aart in fchaalen weegen, „ En fpocden tot een vast befluit. BS  2i ALEXIS en ALIXE. „ al ces t is vrij van vuige zonden; „ 'k Heb al zijn gangen nagefpoord; „ Zijn jeugd heeft nooit een maagd gefchonden; „ Geen ziel door overfpel vermoord. Trad ik met hem bij avond -uuren, „ Waar God alleen ons kon begluuren, „ 'k Werd nooit van hem tot kwaad verzocht: „ De kuischheid ftraalt in all' zijn zeden; „ Zijn' mond ontviel geen enk'lc reden, ,, Dia niet een Seraf hooren mogt. „ Maar 'k zag in U die deugd ook praaien, „ al ex, weleer mijn hoogüe fchat! „ Als ik met U langs donk're dalen „ Bij 't fcheem'rend licht des maanfehijns trad. „ 't Is waar: het rood der lente - roozen, „ Die op uw frisfche kaaken bloozen, „ Gaf U een fchooner aangezicht : Maar losfer zwaai in gang en leden, „ Schonk een' alcest bevalligheden, „ Waar voor al ex in houding zwicht.  ALEXIS en ALIXE. 23 'k Zag nooit al ex van drift vcrbleeken. „ Zijn ftil en effenbaar gemoed „ Was golvenloos als waterbeeken, „ Waar op geen ftormend onweer woedt: „ A l c e s t wordt vaak door felle tochten „ Van gramfchap lievig aangevochten: „ Maar al zijn drift is haastigheid. „ Eén enkel woord kan 't bloed bedaaren; „ De Reden licht, de wolken klaaren , „ En 't hart betreurt zijn onbefchcid. mm „ Toen eerst de liefde alexis zinnen En hart aan zijne alix' verbond, „ Kon niemand meer getrouw beminnen; „ Wat ramp hem troff', zijn liefde ftond. ,, Maar ach! waar is die min geweeken! „ Zijn deugd, zoo vast, zoo onbezwecken, ,, Werd lout're wispeltuurigheid. „ Daar ik, in 't eenzaam kluis verborgen, „ De Godheid ieder vroegen morgen „ Om zijn behoud heb aangefchreid. B4  24 ALEXIS en ALIXE. Hoe wist hij, heeft mijn pen gezwecgcn, ,, Of ik van hem een enk'Jen brief „ Had in mijn donk're Cel gekreegcn: „ Maar neen! hij kreeg eene andre Lief, 9, eudoxe kon zijn hart doorwonden: „ Hij gaf gehoor aan laster-monden , „ En zwoer alixe ondankbaar af. „ Waarom de zaak niet eerst gewoogen, „ En naar mijn Klooster voortgevloogen, „ Eer hij eudox' zijn harte gaf? „ alcest gaf mij de fchoonfte proeven „ Van een ftandvastig minnend hart; „ Zijn liefde ftond op vaster fchroeven, „ Zij groeide en bloeide in kruis en fmart, „ 'k Werd als zijn Godheid aangebeden, „ Hij deed mij duizend vriend'lijkheden „ In weerwil van mijn fluursch gedrag. „ Een ftug befcheid, door mij gegeven, ?, Deed tuin-prieel en wandel-dreeven ?? Weerbaauwen van zijn treur-geklag,  ALEXIS en ALIXE. 25 „ Mijn ziel! wie moet hier zegepraalen? „ O weegfchaal van 't gezond verftand! „ Gij doet alcestes overhaalcn, ,, Die ver de kroon in trouwe fpant. „ Mijn God, zie neêr van Cherubijnen, „ En doe alexis beeld verdwijnen; „ D*t beeld, dat mij gcflaag ontrust! „ 't Worde eeuwig uit mijn ziel gedreeven! „ Maar gij, al ces t, koom binnen zweeven, „ En blijf voortaan mijn harten-lust." Hier zweeg ze, en van haar' ftoel gereezen, Begaf zij zich naar 't eetfalet: De vreugd had zich op 't lagchend wezen Dit uur volftaatig neergezet: „ De zwaarfte ftrijd is thands volftreedcn! „ 'k Ben alT mijn twijfelmoedigheden „ Ontworsteld in deez' uchtend-flond! „ Mijn hart fcheen voor al ex gebooren: „ 't Is nu alcestes toegezwooren, „ En hijgt met hem naar 't Echtverbond." B 5  flö ALEXIS en ALIXE. Naauw floot de Maagd deez' blijde reden, Of ijlings fpoedt een dienstknegt voort: Uw' ramp, mijn Heer! is 't oog ontgleeden; alix' gaf U zoo ftraks haar woord. De vreugd is nu ten top gefteegen: alcest verfchijnt, men roept hem tegen: „ O Hemel, welk een wijs beftek! alix', door zuiv're min gedrongen, „ Heeft U tot haar' Gemaal bedongen, „ En wacht U op in 't eetvertrek." mm alcest had naauw haar lieflijke oogen, Waarin de vriendfchap blonk, ontmoet, Of heeft haar om den hals gevloogcn, En als zijn tweede ziel begroet. Hij plaatst zich aan haar zijde neder, Omvat haar hand en zoent haar teder: „ O wordt ge, alix', mijn dierb're Gaê! „ alix'! dan vrees ik bank noch klippen; „ Ai laat uw' roozen-mond ontglippen „ Het heemlenbaarend Huw'lijks-ja!"  ALEXIS en ALIXE. 27 Het fchaamtc-rood beblost haar wangen. Men zag haar de oogen neder-(laan; Toen fprak ze: „ a l c e s t ! mijn ziels - verlangen." Zij fprak; —■ en zag hem treurig aan: „ Ik dacht: al ex, mijn uitverkooren, „ Was mij voor eeuwig toebefchooren, „ Toen ik mijn hart' hem liefd'rijk bood. „ Maar neen! hij viel door vreemde lonken; „ Nu wordt dit hart alcest gefchonken: „ O ja! gij wordt mijn Bed-genoot'" mm De klank was naauw haar' mond ontvlooden, Of alles toont een' blijden lach. Men wenkt: — de Priester, opontboodcn, Zal haastig fluiten 't minverdrag. Men kan uit 's Moeders wezenstrekken Een hart vol bange vreeze ontdekken. Zij fiddert ieder oogenblik, Als ze iemand aan de deur hoort bellen. Haar dunkt: al ex koomt binnen fnellen, Die 't huis vervult met fchrik op fchrik.  aO ALEXIS en ALIXE. Men hoort de Poort-deur open-kraaken. De Meeder vliegt ter kamer uit; Terwijl alcest, van min aan 't blaaken, Zijn lieve alixe in de armen fluit. — „ Mevrouw! ik kreeg deez' brief in handen; „ Hij kwam, zoo 't fchijnt, uit vreemde landen." Zij zag dien, gluurde aan alle kant; En fcheen, door prangende angst gedreeven, Naar's Dochters kamer voort te zweeven: Zij zag; _ en 't was alexis hand. mm Ze ontdek; — geen brief wordt opgebroken, Uit vreez' dat haar een oog verraadt; Zij beeft, en floot hem, weggedoken, Vol drift in 's Dochters tafel-laad': Maar had, (zoo fchokt 't ontroerd geweeten) Den flcutel door den fchrik vergeeten. Hoe viert de Vrouw deez' zegepraal! Haar ziel vloeit wech in zaligheden; Zij fpoedt, gerust en wel te vreden, Als in triomf ter Bruiloft-zaal.  ALEXIS en ALIXE. = 9 De Priester was reeds aangekoomcn. Men ziet de blijdfchap middag-klaar In 't rond uit aller oogen ftroomen; En leidt de Twee naar 't Echt-altaar. Daar werd de trouw-band vastgcilooten; Terwijl alixe's traanen vlooten. 't Scheen, of een" donker voorgevoel Van langzaam naadrende ongelukken Haar' bangen boezem knellend drukken, In *t midden van dit vreugd-gewoel. Men dacht: de droefheid zal verdwijnen Bij ?t vieren van het middag-maal. Men fchonk der Bruid het puik der wijnen: Maar 't oog ontfchiet geen vreugde - ftraal. alixe veinst ontfteld te wee zen, En, van de tafel opgereezen, Onttrekt zij zich aan 't Feest - gedruis: Zij treedt, voor d' Opper-troon gezeegen, De Aarts-goedheid in haar bid-plaats tegen; En fmeekt om troost in 't prangend kruis.  3o ALEXIS en ALIXE. Daar heeft alix' .le lust bekroopen, Nog eens te zien dien valfchen brief: Zij fluit de laade al weenende open; Terwijl ze 't hart ten Hemel hief. Straks viel haar de andre brief in de oogen: — „ Mijn God! heeft mij 't gezicht bedroogen ? „ Of fchiep uw macht een wonder-werk? „ Ai wil mijn fcheemrende oogen klaaren! „ Maar hoe zij tuuren, lonken, ftaaren; „ Het blijft alexis fchrift en merk. mm „ Is nooit mijn ramp op aard' volleeden! „ En zinkt een felgefchokte Maagd „ In d' afgrond van rampzaligheden, „ Langs bank en klippen voortgejaagd! „ Maar ach! waar toe 't ontijdig draaien?" Hier poogt zij 't zegel los te haaien; Tot driemaal roert ze aan 't hechtend lak, En driemaal is haar hand bezweekcn; Tot ze eindlijk, onder zuchtend fmeeken , Het zegel beevend openbrak.  ALEXIS en ALIXE. 3i Zjj las: — „ alix', mijn vreugd op aarde! „ Die mij zo vaak in tegenfpoed „ Een' Hemel vol genoegen baarde; „ alix', naast God mijn hoogde goed! „ Hoe kondt gij 't van uw hart verkrijgen, „ Zoo lang op brief bij brief te zwijgen! „ Maar of alixe ook eeuwig zweeg', „ 'k Zal toch uit vergelegen hoeken „ Op nieuw mijn dierbre in fchrift bezoeken. „ Och of deez' brief eens antwoord kreeg'! mm „ Wat heeft alexis toch misdreeven ! „ Wat fchenddaad in uw oog begaan! „ Of heeft mijn kuifche in 't klooster-leven „ Haar deugd voor eeuwig afgedaan? „ Maar, hoe !... a l i x' haar deugd verzaaken?... „ Eer zal 't Heel-al aan flukken kraaken. „ Wie blies mijn ziel dien laster in ? .... ,, Wech,fchrik-becld !...gaanaard'afgrond waaren. ,, Zoo lang uw bloed-droom zwelle in de aêren, „ alixe! leeft uw trouwe min?  32 ALEXIS en ALIXE. „ 'k Ging jaaren om U zuchtend' dooien, „ En torschte alleen het zwaarfte kruis. „ Ai fchrijf, alixe! al fchuilt ge in holen; „ Of antwoord mij uit 's Moeders huis 1 „ Laat de ondeugd net bij netten fpreiden; „ Niets kan mijn hart van 't uwe fcheiden: „ Mijne eerfte trouw houdt eeuwig lïand, „ En duurt tot onder de Eng'len-fchaaren. „ Haast vliegt alex langs noorder-baaren, „ En zoekt U op in 't Vaderland.".. .. mm Hier voelt zij 't bloed in de adren ftremmen: Zij leest, maar zonder aandacht, voort; En, daar haar duizend zorgen klemmen, Roept ze uit, door wanhoop aangefpoord: „ Heb ik een tijgers borst gezoogcn? „ Of heeft me een fchrikdier opgetoogen? „ Rechtvaardigheid! die vierfchaar fpant, „ Hoe kunt Ge op aard' dit monster draagen l „ Rol romm'lend voort uw donder-vlaagen, „ En blikzem haar in 't Huivend zand!"  ALEXIS en ALIXE. 33 Dg woede deed haar aanfchijn glocijen: Men zag haar oog verwilderd ftaan. Zij wil naar vreemde kusten fpocijcn En riep alexis tienmaal aan. Zo woest en ijl van ziel en zinnen, Treedt onverwacht de Moeder binnen, Van fpijt en gramfchap vol-gekropt. alix' had bij geluk zoo even Den brief een plaats bij 't hart gegeven, Dat bonzend voor alexis klopt» mm Gij zult U bij alcest vervoegen i Beet haar de Moeder grimmend' toe. Zij zweeg, en veinsde een ftil genoegen: Maar ach ! hoe droef was 't hart te mol I Men fpreekt vergeefsc'i van kaarten-fpelen: alix' wil in die vreugd niet deelen. Men biedt vergeefsch een wand'ling aan. Niets kan een treurend hart vermaaken, Dat hijgend wenscht den dood te fmaakert , Eer 't oog de Zon ziet ondergaan. C  34 ALEXIS en ALIXE. „ alixe! fchiet geen gramme blikken „ Als blikzems op uw Gade neêr! „ Uw Moeder wrocht die helfche ftrikken. „ Ai geef alcest uw vriendfchap weer!" Deez' ftem fcheen haar in 't oor te klinken: Zij voelt allengs haar woede zinken, En wisflen in droefgeestigheid. Niets kan de bron der traanen floppen; 'Er rollen duizend duizend droppen; Terwijl alcest haar troostend vleit. mm De Dag-toorts fcheen met doodfche flraalen In 't Westen treurig fctiuil te gaan: Geen Star-licht fiert de azuuren zaaien, Of flonkert om een zilv'ren Maan. De Bruiloft koomt: — Een ftoet van vrinden Laat zich in praal ter Feest-zaal vinden; De Pracht trekt hier haar' glans bijeen; Men treedt met keur van huw'lijks-zegen, alcest en zijne alixe tegen, En wenfcht hun duizend zaligheên.  ALEXIS en ALIXE. 35 Men ziet de vreugd van rondsom blinken; Zij groeit bij 't ftijgen van den wijn. Men hoort alixe's welzijn drinken: Maar ach! zij kan niet vrolijk zijn! De fpijs, hoe keurig uitgekooren, Heeft voor alix'haar' fmaak verlooren; Hoe zeer de blijdfchap ftraalde en blonk; 't Scheen, of ze een heir van doódfche fchimmen Geftadig voor haar' geest zag klimmen; De Zaal fcheen haar een rouw-fpelonk. mm 't Muzijk laat zich verrukkend hooren, En bant het kwellend ziels - verdriet: Maar 't kan, hoe fchoon, geen Bruid bekooren; Zij hoort, maar voelt de klanken niet. De diamant moog' fchitt'rend glansfen, Een bloem-festoen haar kruin omkransfen; 't Is walgend in alixe's oog: De losfe dans der Bruilofts-rcijcn; Moog' vreugd bij vreugd in 't rond verfpreijen; Haar ziel zendt klacht bij klacht omhoog. C 2  36* ALEXIS en ALIXE. »• alcest zocht haar der fmart' te ontrukken, Op 't teêrgevoeligst aangedaan; Hij zoent haar onder 't handcndrukken, En nog ontviel haar oog een traan. Zij ziet alex, vol angst en pijnen, Wanhoopend' voor haar' geest verfchijnen; Zij ziet hem, waar zij de oogen weidt: 't Is of de wanden zuchtend weenen, En om zijn lot van weedom fteenen;. 't Is of de gantfche Schepping fchrcit. mm Men ziet haar Moeders blijdfchap groeijen. Hoe wonder is de mensch op aard'! Dat traanen in alix' doet vloeijen , Is 't geen der Moeder blijdfchap baart, 't Is, of zij door haar zwaaijend fpringen Naar 't juichend hand-geklap wil dingen: Haar bloed wordt door den dans verhit; De wijn vervult haar' geest met dampen: Zij kreunt zich aan geen Dochters rampen, Die kwijnend bij haar Gade zit.  ALEXIS en ALIXE. 37 't Wordt nacht. — Men ziet alcest verlangen, Door 't reine vuur der min gefpoord. alixe voelt haar' boezem prangen: Haar ziel zweeft in een ander oord. Het wekgcluid der Vrouwen-chooren Is als een moord-kreet in haare ooien. Gelijk een fchaap, ter dood bereid, Wordt de arme Maagd, vol treur-gedachten, Als of haar duizend dooden wachten, Ter fponde al fchreijend' voortgekid. mm alixe (leet den nacht met waaken, En hijgde naar den morgen-ftond. Zij ziet de Zon door 't raam genaaken, En groet die van haar bruilol'ts-fpond. Daar heeft ze God in flik' gebeden Om licht in donk're tegenheden. Zij voelt, aan reine deugd verknocht, Zij voelt haar ziel van 't denkbeeld gruuwen, Dat eens al ex haar toe zal duuwen: „ Wech, minnaarmoordend wangedrocht!" C 3  38 ALEXIS en ALIXE. Mijn God! moet ik alexis fchrijven? Een huiv'ring grijpt mij fidd'rende aan! Ik zie zijn bloed tot ijs verftijven, Zoo dra hij 't oog op 't fchrift zal flaan. Zoo niet? hij zal mij grimmend zoeken, En hier van huis tot huis vervloeken; Hoe zeer hij me eens op 't harte droeg. Zij zwijgt; ~ en, ftil van 't dons gegleeden, Is ze eenzaam in haar kluis getreedcn; Daar fchreef ze al ex in deezer voeg': mm „ alex! msar hoe?. . mijn leden beeven! „ De veder trilt! .. . mijn hand verftijft!.. . „ Och had een God U ingegeeven, „ 't Geen U alixe in traanen fchrijft! „ Maar 'k moet; —al voel ik "t hart doorkerven „ Al deed mijn brief U plotsling fterven. „ alix' (hoe zuqht de ontfnoerde min!) „ alix ( dat vrij uw traanenvloeden 9, Langs bleekbeftorven kaaken fpoeden) „ alix — wordt nooit uw bed - vriendin.  ALEXIS bn ALIXE. 89 „ De fmarten, die mijn ziel doorgrieven, „ Zijn fmarten zonder wedergaê; „ Ik moet alcest als Gade lieven; „ Hoe duur mij deeze liefde ook ftaa. „ Wat noodlot deed uw' brief vertraagen, „ Een' enklen, dien mijne oogen zagen, „ Sints ge uwe alixe in 't kluis zaagt rreên! „ Waar die één' dag vervroegd in 't komen, „ 'k Had nooit alcest tot Gaê genoomeu: „ Maar liever duizend doón geleên, „ Gij zucht. ... Ai ftel uw droefheid paaien! „ Wiens deugd de fterkfte drift verwon; „ En zie mijne onfchuld glansfend ftraalen „ Gelijk eene eerfte middag-zon! „ Doorlees den brief, hierin geflooten: „ Zij zal U 't fnoodst verraad ontblooten. „ Ach waarom floeg geen donderdag „ Een duurgevloekte hand aan ftukken ! „ Die zoo uw fchrift wist na te drukken, „ Als of mijn oog uw lett'ren zag! C 4  4o A„L EXIS en ALIXE, „ Mij dunkt: ik zie U fchrikkend ijzen, „ En roepen: — wech, gedoemd verraad! „ Hoe kon in 't vrouw'lijk harte rijzen „ Ken trek tot zulk een grnwel-daad! „ En die . . . (ik hoor de Schepping klaagen) „ U onder 't hart eens heeft gedraagen! . „ Ja! die naast God mij 't leven gaf, „ a l e x! heeft 't eigen kroost verraaden, „ En met een ijz'ren juk belaaden, Dat hijgen doet naar 't fomb're graf. „ Ai laat geen wraak uw deugd vernielen! „ De Godheid, die rechtvaardig is, „ Schiet blikfems in de ontaarde zielen, ,, En dondert door hun bang gewisf'. „ Doch bij 't geiisch dier gramfchap-fchichten „ Zal 's Hemels troost ons hart doorlichten. „ Maar wat U treffe in 't traanen dal, „ Geef nooit uw kiel aan losfe' winden , „ Om naar alixe voort te zwinden; ,, Uw' komst dreigt haar een' piotzen val,  ALEXIS en ALIXE. 4» „ Hij, die Natuur in glans deed prijken; ,, Zijn' Scepter zwaait van kloot tot kloot, ,, Geeve U tot troost, in verre rijken, „ Eene eeuwigdeugdzaame Echt-genoot! „ al ex! hier fchreijen hart en oogen! „ De Hemel, met uw leed bewoogen, ,, Zie gunftig op uw' ramp-(laat neêr! ,, Hij wille uw kruis in donk're dagen „ Gelijk een Vriend en Vader fchraagen!... „ Vaarwel, alex!... ik kan niet meer." mm alex had naauw den brief doorloopen, Of klaagt: (hij ftort een' traanen-vloed.) „ Ach waarom moest ik lijdend' hoopen „ Op iets, dat me eeuwig zuchten doet! „ Ik voel mijn' geest en kracht verdwijnen; „ Ach! doolde ik om in zand-woestijnen! „ Of mogt ge, o nooitverzoenbre dood! „ Gelijk een licht-ftraal nederfncllen, „ Om een' alex' in 't ftof te vellen, „ Die U zoo vaak dit lichaam bood}" C 5  4* ALEXIS enALI XE. Zoo fprak hij; en door fmart verwonnen, Greep hij de fchrijf-vcêr beevend aan. Tot tienmaal heeft hij 't fchrift begonnen; Maar tienmaal bleef hij fidd'rend (laan. ,, Mijn God! met welk een zee van lijden ,, Moet hier mijn worst'lend harte ftrijden! „ Mag ik dan zelfs in 't fchrift niet meer!.. „ Ik voel mijn bloed in de ad'ren zieden! „ Hoe kon alix' zoo wreed gebieden!" Hij weende; — en lei de veder neer. „ Mijn Ziel, bedaar! ai zwijg geduldig! „ En buk gedwee voor 't ftrengst bevel! ,, alix'! gij zijt voor God onfchuldig; „ Het gaa U wel, ja eindloos wel! ,, Uw God zal eens haar boosheid wreeken. ,, 'k Zal voor alixe's welzijn fmeeken; ,, Zoo lang deez' ziel in 't lichaam woont. „ Eens zal, na donk're nevel - vlaagen, „ Een Zon van troost en blijdfehap daagen, „ Daar God de deugd op Starren kroont."  ALEXIS en ALIXE. 43 Zoo fleet alex zijii'-tijd met klaagen, En kwijnde aan een verborgen wond. 't Was, of alixe, omringd van plaagen, Geftadig fchreijend' voor hem Hond. Maar, zogt hij dan, van liefde aan 't blaaken, Haar hand of roozen-mond te raaken; Dan fcheen haar beeld, hoe zeer gevleid, Gelijk een fchichtig Hert te ontvlugten ; Het liet alexis kermend zuchten In 't doodsch verblijf der eenzaamheid. mm alix', nu aan alcest verbonden, Schiep hem een ftaage vreugde - bron ; Haar deugd, gebouwd op vaste gronden, Blonk als eene eerfte Schepping-zon. Men zag haar kuischheid fchitt'rend praaien; Zij fchoot haar God-gewijde ftraalen, Tot fchrik der ondeugd, neêr in 't rond; Zoo dat men onder Vrouwen - chooren, Hoe zeer haar IIuw'lijks-trouw mogt glooren, Geen fchooner beeld der Godheid vond.  44 ALEXIS en ALIXE. alcest, door '"vermin gedreeven. Befpiedde fteeds haar huisgedrag; Maar 't oog vond niets in 't deugdzaam leven, Of 't wekte in 't hart een diepst ontzag. Zij wist zich zelfs voor 't kleinst vermoeden Van ontrouw in haare eer te hoeden : Haar' mond ontglipt geen enkel woord, 't Geen 't kicsch gehoor der deugd zou krenken , Wat list de Laster uit mogt denken, De Faam vloog met alixe voort. Steeds blonk in all' haar huis - manieren, Een ft.il, bedaard en wijs beleid; Zij wist haar' wandel ftrikt. te (lieren Naar 't voorfchrift der Rechtvaardigheid. Men zag haar van den vroegen morgen Het welzijn van 't Gezin bezorgen Tot aan den laaten avondftond. Zij wilde in geen vermaaken deelen, Hoe zeer ze en hart en zinnen ftreelen; Als haar 't belang aan 't huis verbond.  ALEXIS en ALIXE. 45 Een enk'le kwaal, die 't harte griefde, Was 't ongeluk dier Echt - vrindin; Zij mint alex, en kwijnt van liefde; Zij mint hem: maar met tegenzin. Dit baart der ziele een heit van rampen. De Godheid zag haar worst'lend kampen: Maar hoe alixe ook kampte of (treed; De ontemb'rc min was niet te dwingen; Zij kwam geftadig boven fpriugen, En broeide een folt'rend zielen-leed. alcest zogt ijvrig uit te dooven De fmarten, door de ziel verfpreid. Zijn min ging aller min te boven In gulle tederhartighcid. Al wat haar wolken op kon klaaren, En vreugd en troost in 't harte baaren, Werd peinzend' door hem uitgedacht: Maar 't weinig licht, in 't hart gereezen, Vcrfpreidt geen' lagch op 't fomber wezen; 't Verdwijnt, en fchept nog donk'rer nacht.  46 ALEXIS en ALIXE. Dus heeft alixe in rouw gefleeten Den besten bloei van haaren tijd; Schoon 't ftil en onbevlekt geweten Haar niets als de eerfte liefde wijt. De deugd eischt voor alcest haar zinnen, En 't hart wil ftaag alex beminnen, Het wil — wat ook de deugd gebied'; Zij ftortte duizend fchiet - gebeden Om licht en kracht uit de Eeuwigheden; Terwijl ze een zee van traanen giet. Wanneer en Vee en Menfchen zwijgen , Gezonken in den fchoot der rust'; De Maan, omftuuwd van Starren - rijgen, Het fluim'rend rond der aarde kuscht; Hield ftaag alix' haar' geest gefpannen, Om 't beeld, alexis beeld, te bannen : Maar neen! — het wijkt geen oogenblik, En heeft de fiaap haar 't beeld ontnoomen, De geest, vervuld met naare droomen, Ontwaakt zoo ftraks met angst en fchrik.  ALEXIS rn ALIXE. 47 alexis doolde aan vreemde kusten; Daar kwam alixe 's lichtend beeld Hem ftaag bij donk'ren nacht ontrusten, Hoe zeer 't geluk hem lagchend ftreelt. Hij maakt aldaar de grootfte Happen In neering- rijke koopmanfchappen. Men zag alom en fchat en eer Bij ftroomen op hem nedervloeijen: Maar, hoe en eer en rijkdom groeijen, De droefheid drukt hem zuchtend nefir. «<@># Een trek, zoo diep in 't hart gefchapen, De zucht naar 't lieve Vaderland Bevangt alex — hij kan niet fiaapen; Maar zweeft geftaag langs duin en ftrand. ,, Mogt ik, o ftille waterftroomen! „ Langs U tot mijn Bemindfte komen, „ Om haar mijn vrindfchap aan te biên. „ Rijst, Zefirs! — dat de zeilen zwellen! „ 'k Moet, eer de dood dit lijf koomt vellen, „ Nog eens alixe op aarde zien!"  43 ALEXIS en ALIXE* Hij fprak; en binnen weinig dagen Was alles tot de reistogt reê: De Kiel, op golven voortgedraagen, Vloog bruifchend over 't diep der zee. Had Gods orcaan, op 't Schip verbolgen, Hem naar den afgrond wech - gezwolgen, Geen treurtooneel ware opgaan. Neen! — wreeder dood moest hem verflindeil. Hij vloog geftaag met voordewinden, En kwam in 't kort behouden aan. mm alix' zat op een' droeven morgen, Terwijl de leeuw'rik zingend rees, Vol druk in *t vrouwenkluis verborgen , Daar 't hart de Godheid dankbaar prees* Wanneer ze alcest vol mededoogen Ter kamer-deur zag ingevloogen ; Een Koopman volgt zijn vlugge treên, Die, van 't sfrménisch rijk gevaaren. Was voortgefpoed langs pekel-baren, Voorzien van duizend fraaijigheên.  ALEXIS en ALIXE. 49 „ alixe! zoek uit de edelfteenen „ Al 't geen U meest gevnllig is. „ Ocli zag mijn oog uw vreugd' herfcheeneo „ Gelijk een Zon na duisternis. „ Dit zou me in 't hart een blijdfchap planten, „ Die fcliooner blonk als diamanten. „ Al wat voor 't oog in luister daagt, „ En 't lijf tot pronk en fier moet (trekken, „ Kan 't vrouw'lijk hart tot vreugde wekken; „ Schoon 't lijdend duizend fmarten draagt. „ Omhels me, alixe! — In gindfche laanen „ Gaat uw alcest een wand'ling doen. „ Mijn dierb're! fpaar, ai fpaar uw traanen; „ En geef uw Gade een' affcheid-zoen. „ Nooit kon mij 't fchitt'rend goud bekooren, „ Werd daardoor niet uw heil herbooren, „ alix'! mijn hoogfte fehat op aard, „ Zie daar een beurs met gouden kroonenj „ Ai wil geen roestend geld verfchooneh; „ Maar koop wat U genoegen baart. D  50 ALEXIS en ALIXE. Men zag alcest zich 't oog ontfteelcn; Terwijl de Koopman openfloot Zijn kist, gevuld met puik-juweelen, En ze aan alixe al zuchtend' bood. Maar ach! die glans had geen vermogen; Zij zag met onverfchillige oogen Den held'ren gloed van 't eêlgefteent'. God hoort haar ziel een klacht ontvluchten, Zoo vaak de Koopman onder 't zuchten Zijn lot in 't bloedend hart beweent. alex was fchoon: — maar donk're trekken, Waar op de fmart gefchilderd ftond, Deen haar zoo ras geen man ontdekken, Dien ze eertijds hoogst beminn'Iijk vond. Zij kon nochthans in 't doodfche wezen Een teêrgevoeligst harte leezen, Dat luister aan de fchoonheid fchenkt; Zoo vaak ze in ftilt' den man belonkte, Was 't of de min haar ziel ontvonkte, Die telkens aan alexis denkt.  alexis kn alixe. 5t s, Wat ramp heeft 's Koopmans hart gereeten! (Zoo dacht alixe in 't droef gemoed:) „ Is 't, Hemel! is 't een bang geweeten, „ Dat hem de misdaad zuchten doet? „ Of heeft de kracht der laster-tongenI „ Hem 't voorwerp zijner min ontwrongen? ,, Als ze eertijds uwe alixe deed. „ O min! wie kan uw fmarten draagen? ,, Ai fchoor hem, Eeuwig Welbehaagen 1 „ En leenig 't altijd drukkend leed! mm * „ Wat rampen, die uw harte knellen, (Zoo fprak alix' den Koopman aan:) Doen ftaag uw borst van weedom zwelleri t „ En zuchtend op en neder gaan? ,, Of deed de min uw blijdfchap fterven, ,, Om dat Ge een lieve Maagd moest derven1?'* „ Wat- nut, Mevrouw! zoo 'k u verhaal „ De fpringbron mijner droeffenisfen ? Die nooit een mensch uit 't hart kan wisfenj „ Al vloeit zijn mond van Eng'len-taal. D a  5a ALEXIS en ALIXE. „ Ik ken maar eenen fchat op aarde, (Dus voer de Koopman zuchtend voort:) Een' fchat, oneindig meer in waarde , „ Dan al, wat hier in luister gloort. „ Men zag mij vroeg en fpade hijgen; „ Hoe meer ik dacht dien fchat te krijgen, „ Of hoopte, dat ik hem bezat, „ Hoe meer ik blaakte in ziels-verlangen, „ Om wezenlijk een goed te erlangen, „ Dat in mijn oog geen weêrgaê had. mm „ Ik zag hem duizend — duizend maaien; „ Zijn fchoonheid rees van dag tot dag; „ T lij kwam bij nacht ter ziele in ftraalen, „ Daar 'k eenzaam op mijn leger lag. „ Maar ach! die bron van kcur-vermaaken „ Kwam een gevloekte kwel - geest fchaaken, „ Door haat en. bitt'ren wrok vervoerd, „ Om ze aan een ander toe te voegen: „ Sints moest ik onder rampen zwoegen, „ Wier denkbeeld nog mijn ziel ontroerd.  ALEXIS en ALIXE. 53 „ 'k Heb fints een vast befluit genoomen, „ Om rond te gaan van oord tot oord. „ Hoe vaak ftortte ik in 't groen der boomen „ Mijn klacht voor Hem, die alles hoort! „ Maar, waar ik ook op aard' mogt dwaalen, „ Mijn fchat bleef ftaag de ziel doorftraalen; „ Hij trok mijn gantfche hart en zin; „ En, zinkt mijn rif in 't (tof der lijken, „ Hij vliegt langs 't goud der ftarren-rijken „ Met mij ten hoogen Hemel in." ,, Zijn 't ook (dus liet alix' zich hooren:) „ Zijn 't paerlen, goud, of diamant? „ Die 't hart om 't zwaar verlies doorbooren? ,, U zwerven doen van ftrand tot ftrand." ,, O neen! Mevrouw! geen edelfteenen ,, Deön ooit mijn oog van fmarten weenen. „ Safier! hoe zeer uw luister gloor', ,, Smaragd! hoe fchoon uw ftarren blinken, „ Uw gloed moete cind'loos nederzinken ,, Voor 't geen mijn lijdend hart verloor. D3  $4 ALEXIS en ALIXE, „ Om 't droef gemis ter ncêrgeflagen, „ Heb ik daar van dit beeld gefchetst; „ Het moet geftaag voor 't aantchijn daagen, „ En blijft in 't diepst der ziel geëtst. „ Zoo vaak mijne oogen 't beeld belonken, Voelt 't hart zich troost en hoop ontzonken, „ Geklemd door feller tegenfpoed: „ En toch leef ik, om 't puik der vrouwen „ Geftaag bij dag en nacht te aaufchouwen; „ Hoe zeer 't mijn fmarten klimmen doet." m:m „ 'k Voel, vreemd'ling! 'k voel mijn hart ontgloeijen, „Wie of dat beeld der fchoonheid zij, „Waarom uw traanen zuchtend vloeijen; „Vertoon mij toch die fchilderij!" Hier op heeft hij voor 't licht getrokken, Terwijl zijn leden trillend fchokken, En 't oog een ftille traan ontvlucht, Een ftukjen, fraai met goud omwonden „ Hij had het op zijn hart gebonden , En gaf het met de diepfte zucht.  ALEXIS en ALIXE. 55 alixe ontrolt het gouden laken; Terwijl de Koopman beevend' ftond; Tot ze eindlijk onder 't openmaaken Dit fchrift in gouden lett'ren vond: De liefde deed een' minnaar maalen Dit beeld, wiens zeden schitt'rend praalen; Wiens kuischheid al de waereld sticht; Dit beeld , meer waard dan goud - trezooren ; Het doit op nieuw mijn blijdschap glooren , zoo vaak het mij voor de oogen licht. mm alix' had naauw dit fchrift geleezen, Of zag het beeld, en trilde ontroerd: „Mijn God! riep ze uit ,kan 't moog'lijk weezen? „Ach 'k voel mij geest en kracht ontvoerd!" Zij zucht; — men ziet haar blos verbleeken; Zij zucht nog eens, — en is bezwceken. Geen wonder! 't was alixe's beeld. Hij blonk haar als een Zon in de oogen, Wiens zegepraalend min-vermogen Op nieuw haar ziel en zinnen ftreelt, Da  56 ALEXIS ïn ALIXE. „ alixe, o leven van mijn leven! ,, alix', beklagenswaarde Vrouw! ,, Ja 'k ben alex; — ai wil niet Iheeven! „ alix', weleer mijn vreugde in rouw! „ Ik moest nu zeven jaaren zwerven, „ En mogt geen' enk'len brief verwerven. „ alix! 'k wilde U Hechts éénmaal zien. „ Mijn God! hoe krimpt dit hart van pijnen; „ Ai doe alixe in kracht herfchijnenj „ Om mij het laatst vaarwel te biên." Dus fprak alex; — en ftond verlegen; Daar fchrik en vrees zijn tong befluit. alixe, allengskens opgefteegen, Stort fidd'rend deezen klaag-toon uit: „ Hoe! — zie ik dan het dag-licht weder? „ Ach zonk ik in een' dood-flaap neder! „ Gaa wech , alex! — vaar eeuwig wel!.. „ Ik heb alcest mijn trouw gefchonken. Gaa wech! — ai ftrooi geen liefde - vonken „ O min! — ik voel de fmart der Heil'."  ALEXIS en ALIXE. 57 alex, ontroerd in ziel en leden, Trad driemaal tot den drempel voort, — Is driemaal wedr te rug getreden; . En fprak van fmart' geen enkel woord. alex' wat kan het draalen baaten? 9, Gij moet, gij moet alix verlaaten." Hij koomt, — en drukt haar rechtehand; Omhelst, en zoent haar driemaal teder: „ alixe! ik zie U nimmer weder; Vaar wel, o Har van 't VaderlandS" mm alcest zat in een' hoek verfteeken, Daar 't oog het minnend Paar befpiedt. Hij zag dit laatfte liefde - teken ; Hij zag, — en wist de reden niet. Door ijvermin op 't felst befprongen, Is hij ter kamer ingedrongen; Daar trok hij 't glinft'rend ftraal van leêr, En heeft, nu drift en gramfchap kooken, alex door 't lijdend hart geftooken; Maar velt, helaas! alixe ook neêr. D5  58 ALEXIS en ALIXE, Gelijk twee Ceders, fel getroffen Door blikzems, die de Godheid zond, Ontworteld , trillend nederploffen; Zoo ploffen ze op den kamer-grond, alexis ziel, der fmart onttoogen, Is in der ijl naar God gevloogen. De dood daalt langs de ftarren-baan, Om meê alixe's lijf te floopen ; Zij flaat voor 't laatst haare oogen open, En fprcekt alcest dus kermend aan! mm „ alcest! hoe kondt gij 't flaal ontblooten, „ Om 't eene onfchuldige Echt-genoot' „ In 't hart, in 't kuifche hart te ftooten, „ O Jaloezij! gij fchept den dood. ',, Triomf! ik ben U trouw gebleeven, ,, En vlieg getroost naar 't eeuwig leeven. „ Hoe blinkt de Glorij-kroon van ver! „ alcest! gij zult, onftuuwd van plaagen, „ Eens wroegend 't ijslijkst lot beklaagen; „ Maar ik — ik word — een Hemel-fter!"  ALEXIS bw ALIXE. S9 Zij zweeg; — en voelt den dood genaaken. — Straks daalt de Cherubijnen - doet, En voert de ziel op darren • daken; Daar 't eerst alex haar glansfend groet. Toen zag men twee gekuischte zielen, Tot één gefmolten, juichend' knielen Voor d' Opper-troon der Majedeit. En, daar ze, omdroomd van wellust-beeken, Voor 't welzijn van alcestes imeeken, Rijst beider lof door de Eeuwigheid. Terwijl zij boven 't lof-lied zongen Werd een alcest op 't laag're rond Door fchrik op fchrik zoo fel befprongen, Als of de Hel deeds voor hem dond. Hij zag een heir van fpooken waaren, En hoorde in 't zagt gelisp der blaêren Een» God, die gramme blikzems fchiet. Hem dondert deeds de wraak in de ooren; 't Gewisf' laat niets dan vloeken hooren, En fchudt hem als een trillend riet.  6o ALEXIS en ALIXE, In 't aklig ftil der vaale nachten Zag hij alixe kermend ftaan; Zij vult de fpond' met naare klachten, En ziet hem ijslijk dreigend aan. Haar boezem, rood van bloed en wonden, Verwijt hem ftaag zijn gruwel-zonden. Haar fchim ftond in den droom gereed, Hem fteeds den moord-Heek aan te wijzen, Dit deed zijn hair te berge rijzen; Dit wekt hem met een' raauwen kreet. Men zag hem vaak de handen wringen, En ftampen 't aardrijk met den voet: „ O dood! koom uit den afgrond fpringen! ,, Wat is 't, dat u verbeiden doet?" Men hoort hem vaak den dag vervloeken, Waar op hij 't eerst' alix' kwam zoeken: „ Ach! waarom moest de beste Maagd „ In kruis en rampfpoed nederzinken? „ 'k Zag nooit de vreugd op 't aanfchijn blinken; Zij zucht; - zij weent; zij kermt;—zij klaagt.  ALEXIS en ALIXE. 61 „ Wech, duur gedoemde moeder-vonden! „ Die door uw helsch en ihood verraad „ alcest hebt aan een hart verbonden, „ Dat eeuwig voor een ander Maat. „ God had haar aan alex geftrengcld, „ Die zielen tcêr tot één gemengeld: „ Maar de ondeugd heeft die min verkracht. , 'k Zal haar ter eere een praal-graf bouwen, „ En op haar zerk deez' lett'ren houwen „ Ten fpiegel voor het nagedacht mm Ai wandelaar! ai staak uw schreden'. Hier rust ALIXE'S overschot. Zij blonk gelijk een star in zeden, En steeg helaas !te vroeg naar God. Zij was de bloem der echtgenooten , En heeft'een straal der deugd geschooten, Die eerbied wekte in 't gantsche rond. [)an _ ach, zij leidde een treurig leven, EN moest door 't staal eens echtvriends sneeven, In wien zij nimmer wellust vond.  62 ALEXIS ek ALIXE, Wat spieg'lend voorbeeld! echtelingen! Zo ge ooit het kroost, dat god u gaf, Om schatten tot den echt wilt dwingen, gij bouwt u Dood, en Hel. en Graf. Heeft ooit uw maagd een' man gekooren, Wiens deugd en godsdienst schittrend glooren, Hij word' met haar ter spond' geleid! Zoo schept ge uw troost in kruis en plaagen En vliegt, na duizeno zonne-dagen, eenj in triomf naar de eeuwigheid.  OP HET BOVENSTAANDE TREUR-T AFERE EL. Zier,Ouders! ziet ge a l i x e in kluis'rende Echt-gareelen, Wier dwang haar ted're ziel aan ftaalen rampen klonk; Tot ze als een fehuld'loos lam,van bloed-en moord-toneelen, In 't Rijk der Dooden zonk; Laat u dit treur-taf reel ten fpieg'lend voorbeeld ftrekken! Wanneer voor uwe alixe eenbraave alexis daagt; Geen geld-dorst kunne uw hart tot wreev'le dwangzucht trekken, Die 't merk eens Dwing'lands draagt!  64 OP HET BOVENSTAANDE Al huwt ze meer dan't goud, in Peru's mijn bedolven, Gij ploft haar in een zee, wier barning ijzing baart; Alwaar ze op 't rollend fchuim der voortgezweepte golvea En Dood en Hel ontwaart. De Deugd, aan Deugd gefnoerd, kan 't Paradijs herfcheppen; De liefde ontfluit het Paar een groenend Kanaan; Alwaar ze op 't dons des Echts uit wellust-ftroomen leppea Het ziel-verkwikkend Mann'. m:m Waar op de kalme ziel, in Cherubijnsch genoegen, Naar 't Rijk der Eeuwigheid langs lustwaranden fpoedt, Wier altijd - dreelend fchoon den mensch bij 't angstig zwoegen Met Hemel-nektar voedt. Waar ze onder 't ftil geruisen van Sefirs voortgegleeden, Den oever juichend' ziet, die 's levens kring bepaalt, En, als de jongde drijd is in triomf voldreeden, Haar Serafs-luister draalt.  TREU R-T A F E R E E L. 65 Ko mij wen! die, der Leer' van Trente toegezwooren, Wanneer het vuur der min om 't maagd'lijk harte gloeit, In 't kirrend tralij-kluis die kuifche vlam wilt fmooren, Daar traan bij traan - ftroom vloeit; Ai koomta l ix e 's kruis in 't doodsch verblijf begluuren ! Daar zelfs geen ftraal van troost haar droeve ziel ontmoet, En vloekt een' Godsdienst - dwang in ftrenge kloostermuuren, Die fmart bij fmarten broedt! mm De Godheid deed de Min in Adam's boezem wellen; De Seraf zong haar' lof in 's waerelds Uchtendftond; En durft de worm in 't ftofeen hart in fchroeven knellen, Dat Haat voor 't Echtverbond? Rampzalig bijgeloof! wat fmeedt ge ondraagb're banden! Wech kloosters!.... daar de deugdin donk'rc Cellen grijst; De Godsdienst plengt een traan—en doemt uwe Offeranden, Waar van de fchepping ijst. E  66 OP HET BOVENSTAANDE TREURTAFEREEL* Wech kloosters! . . . daar zoo vaak de kuischheid i« gefchonden; Spelonken!... waar het zaad der ontucht wordt gekweekt; Hoe menig eerb're Maagd heeft daar haar graf gevonden, Waar bij natuur verbleekt! 6 Mocht de vloek der vvET't gefchroeid gewisfeontroeren. Die dond'rend neder klonk op "t fchrikk'end I s 11 a ë l ! Zij leer' der Pricft'ren hart aan 't pad derkuischheid fnoeren, Qf zink' gevloekt ter Heil'1 mm Gjj maagden .vloekt die plaats, daar gij uwe eer moet derven, Alwaar fchijnheiligheid de onnooz'le deugd belaagt; Staat palj en 'c klam gewisf' zal lout're blijdfchap erven, Als wroeging de ondeugd knaagt. De kuischheid is een fchat, oneindig hoog in waarde. Zij ze: den maagdenftoet der Eng'len fchoonheid bij; Enflapt langs t' eeuwig groen der nieuw-herbooren aarde. Aaji Vorst Messias zij'!  VERBETERING VAN DRUKFEILEHf. Bladz. 4. couplet L regel 7 flaat zeg lees zeg: ' 8. I. 5 jaaartn — jitare*. — ia- II. ■ 5 booven — boven. • «5. I. S — Mk/*mf