TROOSTZANG AAN DEN II E E R E FRANQOIS VELTMAN, E N JU F VRO UWE GEERTRUIDA VELTMAN, ' OVER HET SMERTEL1JK OVERLIJDEN VAN DESZELFS TEERBEMINDE echtgenoote EN HARTLIJK GELIEFDE m o e d e r M E J U F V R O U W JUDITH van KOOYWYK, In den Heere ontjlaapen den 9 Augustus 1786. in den Ouderdom van ruim 52 Jaaren. Een koude fchrik aan 't hart geflagen, Deedt mijne tong voor weinig dagen Verdommen, 'k iloeg een wa 1 geluid , Die nog in mijne lippe imoorde, Toen ik die naare doodkreet hoorde, Daar gaat het levens lamplicht uit Van een der braaffte Christen Vrouwea De leidftar van een ftil vertrouwen.  o Harde fa*! wat bitter lijden, Waar mede uw huis thans heeft te ftrijden, o Vtiiwis, in een oogenbük; Daar gaat hij met befturven gangen , En wil van niemand troost ontvangen; Zoo beeft zijn hart van angst en fchnk« Daar gilt hij 't uit, o God wat flagen Zijn dit, wiq kan, wie zal ze draagen,. Ja dubb'Ie flagen die u treffen s En niemand beter kan befeffen Dan Gij, die zulk een Kroonjuweel Moet misfen, 't leven van uw leven, Zoo onverwagts de doodfnik geevenj Gelijk een bloem die van heur fteei Geflagen door een felle donder, Zoo ging de zon haar 's levens onder. Mijn waarde Vriend houd op van treuren Wil eens het hoofd uit 't ftof opbeuren, Al fchreidt gij beid' uw oogen uit, Ge zuk uw Ju dith niet meer vinden, Die lichtbaak onder Gods heminden Is nu niet meer, 't was Gods befluit, Haar door den kortften weg te Jeiden, Om hier van d' aard' eens aftefcheiden.  Zoude ik van al haaif gaaven zwijgen, d'Ondank zou mij met ftraf bedreigen , 'k Heb haar op 's Moeders fchoot gekent! Geen fpeeituig kon haar hart vermaaken, Bij een gefprek van groote zaaken, Dan was zij in haar element, Dit bragt haar Oud'ren in vertrouwen, Dat ze iruhaar wond'ren zoude aanfchouwe». Nog naauwlijks was zij zes paar jaaren, In Rekenkunde zoo ervaaren, Dat zij de last van 't Koopcomptoir, Gewillig droeg op zwakke fchouders, Tot veel verligting van haar Ouders, Zoo bracht ze haar jonge jaaren door, In mannen werk met dubb'le krachten, Meer dan men van een Kind kon wachten. En zoo 'er nog een uur van deezen Wierdt afgefnippert, dan aan 't leezen En onderzoeken van Gods Woord : 't Geheugen heeft haar nooit ontbrooken, 't Geen op de Preekftoel was gefprooken, Wordt nogmaals in haar fchrift gehoord. Dus zat zij vaak geheele nachten, In overlegging der gedachten.  Men hoef hier geen bewijs te zoeken,' Dit tuigen vijf gefcbreeven boeken, Met kleine lett'ren groot van blaên , Met Godgeleerde oefeningen, En heilige befpiegelingen, Die fcbat toond u haar Godvrucht aan. En blijft altoos in de gedachten , "Tot in de laater nagedachten* Haar Ziel vervuld met mededoogen, Wierdt deeds tot deerenis bewoogen, Als zij de fchaamele armoê zag: Zij hoorde nooit vergeefs de klagten, Van hun, die op haar bijdand wachtten, (Een deugd, die veel bij God vermag:) Maar 'k moet mijn Zangdrift hier in dooien, De Godvrucht dopt hier voor haare ooren. Die eed'Ie geest zoo hoog verheven , Kon niet aan 't aardfche dof verkleevea, Zij zocht vast naar een beter dand, Geen Man of Dochter, die zij liefde, En menigmaal haar hart doorgriefde, Door 't breeken van zoo'n engen band,, Dit alles kon niet tegendreeven, In 't zeggen van niet lang tc leeven.  Hoe vloog die ziel door fterk gelooven, Op Cherubs vleugelen naar boven, Toen haar een Vriend was voorgegaan, 0 Sprak zij, 'k zal mee Hemellingen, Bij hem haast blijde Hallels zingen, Ik heb mijn taak haast afgedaan, Dit wierdt toen in geen acht genoomen, En ziet het is 'er toe gekoomen. Nu laat zij van haar veege lippen, Den jongden adem fcbielijk glippen, Daar breekt de ftaalen huw'lijksband, 6 God, wie zal die breuk geneezen, Wie zal nu Veltmans bijftand'weezen, Hij mist in haar zijn rechterband, Zijn huiszorg, die door ievrig poogen , Heeft uitgeput haar zielsvcrmoogen. Die Jbdith, Sions Krijgsheldinne, Die al het aardsch kon overwinnen, Is nu gegaan in zegepraal, Tot Jefus heldraaks overwinnaar, Ze omhelst daar haar ftandvaste minnaar, •In d' eeuwig blijde Bruiloftszaal, Daar woond zij bij die zaal'ge zielen, Die voor het Lam Gods neder knielen.  Mij dunkt zij roept u toe van hoven,' „ Schreit niet mijn Vrienden, wilt God ioven,' ,, Dat hij een aardworm heeft verhoogd, „ En in Zijn Rijk heeft opgenaomen, „ Houdt moed, gij zult haast bij mij koomen, ,, 6 Dat gij daar naar ftreven moogt! Dat was de ftof van mijn gebeden, Als ik voor God mijn ziel ontleeden. ó Vel'tman zoudt gij dan nog treuren, En 's Heeren wijzen weg afkeuren, 't Is recht, 't is billijk wat hij doet, Al is het hard voor 't vleesch- te draagen, Berust in 's Hemels welbehaagen, Die maakt wel bitter alfem zoet, Door kracht van 's Geestes kruiderijen, Die voor de z^jel tot troost gedijen. En gij, bedrukte, neêrgeflggen, Bedroefde Geertrui ftaak hw klaagen En weenen, droog uw traanen af; Berust in 's Hemels wil en wegen, Misgun uw Moeder niet.dien zegen. Die God haar uit genade gaf, Om laags den kortften weg, het enden Te vinden van al haar ellenden.  't is waar gi} moet uw Moeder inisfen. Maar houd in uw gedachtenisfen Haar Deugd en Godvrucht onbefmet, Gedenk haar naarstig onderrichten, Hoe ze u met leer en leven dichtte, Daar ze op uw welzijn was gezet, Om door aanhoudende gebeden, Voor u ftaag in de bres wou treden. Nog hebt ge een Vader op wiens trouwe , Ge als op een vasten rots moogt bouwen, Die zal u zijn een fteun en ilut, Wanneer u eenig leed mogt treffen, Dus kunt gij door dien weg befefien, Dat al uw klagten zijn onnut, De God des Hemels zal u leiden, Es een gebaand en weg bereidt t. Daar koomen ligt weêr bli.'der dagen. Die alle buld'rende onweersvlagen, Verand'ren in een tijd van vreugd, Dan daale op u des Heeren zegen , G«üjk een zachte zomerregen, Volg dan uw Moeder in de deugd, Dan zult gij ook dien lol' gewinnen, Dat God en menfehen u beiaiuneoj,  GRAFSCHRIFT* Uier rust een Judith kloek in 't ftrijdenj Niet met het zwaard of moordgeweer , Maar met Gods Woord, voor Jefus leCr, De dood die deez' haar lof benijdde , Sloeg haar maar eene flag, de Ziel die nam de vlucht j In vloog den Hemel in , door de opening der lucht. Door een Vriend ruim £3 jaaren oud*  L IJ K Z A N G EN O P MEJUFFROUWE JUDITH van KOOYWYK, echtgenoote VAN DEN 11 E £ R E FRANCO IS VELTMAN, Zalig ontjlaapsn den g. Augustus 178$. in den Ouder' dom van ruim 52 Jattrenr   M IJ N E T R A A N E N sterven MIJNER DIERE RE ECHTGENOOTE JUDITH van. KOOYWYÏC G edompeld in de diepfte fmart,1 Daar 'k U , o wellust van mijn hart, Mijn dierb're Judith op het ongedachlst zie fterveri Gil 'k 't in mijn weedom uit, moet ik mijn Lieve derven, Mijn droefheid kent noch perk noch paal, o God , zend uit uw Hemelzaal „ Me uw bijftand en uw troost, of'k zal van rouw bezwijken} Gij gaafc mij van uw gunst zo menigwerven blijken; Kom nu me ook in mijn druk te ftaê Met uwe hulp, met uw genaê, „ Op dat ik word' behoed van tegen U te twisten! „ Laat mij wel droevig zijn, doch wennen als een Christen, B IJ 'T Op den g. van Oogstmaand 1786".  't Behaagd 'U dan mij heil te biên,' ,, Ontfermend op mij neêr te zien, ,, Ja 'k mag iiw wijzen wil gantsch onderworpen eeren; Mijn Lieve Gaê, gij zult wel nooit weêr tot mij keerén, M; ar ik, ik zal eens tot u gaan, Langs't zelfde fpoor , die Hemelbaan, Die God door zijnen Geest voor lang ons heeft geweezen,' En door u meenigwerf ook and'ren aangepreezen : Ja opgevaaren Troongenoot, Ik koome eens tot u door den dood Om met U en ons Kroost voor 't Lam Gods neêr te knielen. Vooruitzicht..! Hemeltroost..! millioenen— Eng'len'. Zielen!,. God zelf..! geen traanen...' vreugd...' Een Eeuwig blijde Jeugd . .. ! Kan zulk een heilgenot hier na een Christen erven ? o Ja, mijn Judith is zo zalig na haar fterven. FRANCOIS VELTMAIf. v . 5  M IJ N E CE DACHTEN B IJ HET GRAF VAN MIJNE DIERIJAARE' SCHOONZUSTER M E J U F V R O U W JUDITH VELTMAN, GEBOOREN van KOOYWYK, Zalig in den Heere ontjlaapen den o- Augustus en Be< graaven den 15 Ztr'ztlver Maand 1786. Aandoenlijk u«r'- daar zinkt m'jn Zuster in het graf! Neen... zij daalt in de rust, zij heeft hier uit'gefctieei en! Hier in dit Heiligdom-, daar zij heur gaven gaf Tot ftigtend onderwijs! .. die Leidftar is verdweenen ! Natuur en Liefde fchreit! — de Vründ hap hikt en treurt! Wij zeggen 't laatst vaarwel aan 't levenloos gebeente ...! Dan Godsvrugt, daar zij van het auter dit befgeun,  Schiet toe, en zet zig bij het kille grafgefteente • ,, Laat los ( dus fpxeekt ze ) keert bedaard vanhier te rug.J „ Beveelt aan mij haar asch;-haar Goël leeft hier boven! „ Daar leefthaar geest volmaakt;hoevrij;hoevreedzaam;vIug; Hoe rijk in 't kennen; hoe vervrolijkt in het looven! „ 7Iaar Losferheeft haar ziel in 't rijk.der Heerlijkheid „ Uit Kedars vreernd'lingfchap voor eeuwig ingenoomen! Zij is zijn troongenoot; gunt haar die zaligheid; \, Volgt haar geloove op aard; Gij zult eens bij haar koomen! „ Gods oog bewaakt dit graf. Zij wagthaar Gadeen Kroost! Aan 't zalig morgenrood zal ze uit dit ftof verrijzen; ,, Koomt Vrienden! fchreit niet meer; ik zal U fot uw troost „ Het eerst, wen gij ontwaakt, dit beeld der Codsvrugt wijzen ! DIDERICUS ten DALL, Tredikant te Wageningen.  A E N DEN 11 E E R : E FR AN go IS VELT MAN, T E fl GELEGENHEID VAN HET ONVERWACHT AFSTERVEN Z IJ N E R HUI SVROUWE M E J U F F R OUWE JUDITH van KOOYWYK, Overleden den o. van Oogstmaend 1786. "^^"ierdt ooit een dierb're Vrouw betreurd, Gij moogt bet fternot van uw Wederhelft befgbreien, Die, bij haer onverwacht verfcheien, Niet flegtsuw hart, maer 'thart van al haerVrienden fcheurt: m Gij mist in haer een puikgefteente, Die, als een waerdig Lid van onze Kerkgemeente, Door lesfen onderwees, dooj voorbeeld ftichting gaf; Laet met een vrijen loop uw zilten traencn vloeien, ó Veltman, en uw kleed befproeien, Daer gij uw besten fchat zaegt daolerj in haer eraf.  In een geweldig oogenblik Werdt al 't genoegen van uw Huwlijkslot verbroken: Wat felle florai kwam U belleken, En fiortte uw ganfche huis in angst, ontroering, fchrik 2 Jk was getuigen van die tochten, Toen traenen vruchtloos in uw oogen doorgang zochten; En gij, bedeesd, beklemd, in dien geduebten ftond, Naest uw geliefde Spruit, met fpraekelooze zuchten , Die uit den bangen boezem vluchtten, - Verflaegen peinsde bij 't gevoel van uwe wond. Geen wonder, zou de Rede niet, Bij zulk een feilen fthok, haer zachte kracht ontbeeren? Kan Godsdienst troosten, (lichten, leeren, Jn zulk een «ogenblik van-onverwacht verdriet? Neen, in die felle driftsvêrvoering Zwicht Rede en Godsdienst voor 't vermoagen der ontroering: Dis beste Christen blijft eenmensch, gevoelig, zwak; Deflag, U toegebragt door de onvoorziene roede, Dccdt and'ren fchrikken voor zijn woede, Is 't wonder, dat hij 't hart eens Echtgcnoots verbrakV  Nu, daer de tijd door 's Hoogden hand De fombre nevels der verbijstiing op doet klaeren, Blijft wel 't gemis uw hart bczv/aercn, Bij 't daêg gedenken aen 't verloren Liefdepand: Maer 'toog, op Gods bedel geflaegen, Leert heilig rusten in 't aenbidd'lijk Welbehaegen; De droefheid, die zich in een traenenvloed ontlast, Wordt in haer derken loop gematigd door de Rede, En Godsdienst werkt al troostend mede, En leert wel treuren , maer gelijk 't een Christen past. 't Is wser, zij werdt dceze aerde ontrukt, Als in een onweêr van uw zijde weggenomen; Maer deelt, met de afgedorven rroomen, In beter heildaet, door geen zwakheid meer gedrukt. Gij weet, op welke hechte gronden Haer Hoop in Goëls trouw haer derkte heeft gevonden, En ziet haer nae, daer fmart en leed zijn afgelegd : Die kostbre Parel, aan de ruwe fchulp onttogen, Gloort heerelijker in den Hoogen, Daer »vj door Seraphs werdt aen Jsfus kroon gehecht,  't Is waer, gij mist haer wijzen raed, Eaer fchrander onderhoud, 't welk de aendagt wist te wekken; Het hartig zout van haer gefprckken, Gemengd met fcherts,, die'tvuil van fnoode fporzuchtbaefs Gij mist de hulp der nijvre handen, Die zich in 't buisbeftier aen uw belang verpandden; Maer denk, zij liet U bij haer affcheid niet alleen,; Uw liefderijke Spruit, voorfpoedig opgerezen, Met ted're zorgen onderwezen, Geeft fteunfel in 't verdriet en troost in tegenheên. En, heeft de Bron der Zaligheid In 't eeuwig zoutverbond voor haere gunstgenooten, Geen algenoegzaem heil ontftoten? Is in Gods gunst en trouw geen troost U toegezeid? Hoe zeker kunnen Godgezinden Bij deeze troostfonteinhun fterkte en toevlucht vinden? Wie weet, hoe dit Verbond, wanneer deveege ftem» In 't hachlijk oogenblik, bezweek bij Uwe Gaede, Den blijden Invloed der genade Verfpreidde in't Christenhart met onweêrftaenbren klem ?  Ach! rnogt de ftuggff" wereldling Hetionbcfneden oor op deeze ftem ontfluiten , Den loop van zijne dwaesheid fluiten, En trekken zielewinst uit uw bekommering! Hoe zalig , die door biddend waeken Met dood en eeuwigheid zich fteedsgemeenzaem maeken , Onj langs het fpoor , waer op uwe Echtgenoote tradt, In 't effenbaer gemoed een kalme rust te kweeken, Die hel noch duivel af kan breeken , In 't uad'rend ftervensuer! ó Jefus !. leer ons dat! Intusfchen , haer gedachtenis Verfpreidt een malfchen geur van aengenaeme gaevcn: Mijn Vriend! die worden nooit bcgraeven , Maer leeven, waer Geloof met Godsvrucht heilig is. De fchamelo Armoê zal haer prijzen, Zoo meenigmael verkwikt door haere gunstbewijzen; De Vriendfchap zal altoos de heuscheid van haer aert De Kerkbruid haer verftand erj waerheidsijver eeren; En die met mij den heilweg leeren Getuigen, dat ze ons woord gerjoord heeft en bewaerd.  Verfierk, terwijl ge in uw verdriet Op haer vcrwïsf iing peinst, uw ziel met die gedachten, j En leer op haere ontmoeting wachten In beter Vaderland , dan 't geen zij hier verliet: Daer wisfelt zij haer fmeekgebeden, Waêr meê zij hier voor Volken Waerheid heeft geftreden, . Met blijde Hallels voor den troon van Jefus af. ^ Ach ! dat hetzelvde vuer in veeier boezem gloorde' De Fleer die ftille zuchten hoorde, En Neêrjands veegen ilaet genade en redding -gaf! A. van ASSEN DELFT.  OP het ZEER SCHIELJJK en zeer ONVERWACHT OVERLIJDEN VAN JU FFROUWE JUDITH VELT MAN, GEBOOREN van KOOI W IJ K. uiter op het vaalcn paard , Gewapend met een zicht, Uw houding is onze aandacht waard, Terwijl ze leert en (licht! ó Zoon van den gewiekten Tijd, Voleindiger van 's ménfchen ftrijd, Perk mijn befpiegeling in hooge kundigheden, Op dat ik voordeel doe met Godsdiens; en met Reden. Gij hebt U 't eerst bij Atiams val, In 's werelds morgenland, Vertoont; voords door al 't aardfche dal, Zoo ver 'men fcbepfels vondt, Boodfchapper van het hoogde goed Voor allen reinen van gemoed, Maar ook'van 't eeuwig wee voor dugge zondenflaaven, Die in den zondenflaap moedwillig zich begraaven.  5 Denkbeeld, dat elk dit doet daan, Die God in Christus mint, Op zijne korte levensbaan, Is hij flegts niet verblind, ó Denkbeeld, fpringveer van 't Geloof, Laat gij den Adamiet niet doof, Dan zal hij hooren, zien, verwachtende in betrouwen, En vinden aan het eind verheugen voor berouwen. 't Geloove, dat, bij Jefus graf, Nooit (luimerende waakt, , Zegt al den fchrik voor 't derven af^ I Wen 't dervensuur genaakt. Dat hoort het jongst bazuingeluid, Als van zijn zegepraal , vooruit. Dat oogt Hem vrolijk na, als voor hem opgcraaren, Om hem in 's Vaders huis een wooning te bewaaieri^ Daar deekt geen prikkel van den Dood: Daar 's geen triomf der hel Voor Goëls liefdesgunstgenoot. Zijn gunstrijk heilbellel Leidt daar de matte zielen aan De weiden, waar de bronnen daan, Wier leevend water haar zal eeuwig, eeuwig, drenken, Ja! boven 't geen 't Geloof ooit deedt verwachten, fchenken.  2ag Simeon de zaligheid In Jefus, op zijn arm; Zijn oog , wen 't liefdetraanen fchreit,' Maakt koude geesten warm : Dat doet hem hijgen naar het lot Van een en 't zelfde heilgenot, Waar niet alleen de Jood, maar Heiden op zou booganj. 't Geen ieder werelddeel zou, 't allen tijd , betoogen. Bedrukte Veltman! laat Uw Gac Alleen ten voorbeeld zijn. Staar, flaar, in God getroost, Haar nae,' I ' Daar zij van leed , cn pijn, En angst, en zorg, en fmert, verlost, Den bloedprijs , dien zij heeft gekost, Nu eerst, ja! nu eerst kent, en, boven alle magten Verheeven, naar de ziel, naar 't lichaam ook, blijft wachten.' Voer zij, gelijk Elias hein, Voor U heel onverwacht: Liet ze u hier met Uw Spruite alleen: Weidt flof tot jammerklagt, Zoo zeer als nooit, daar door, Uw deel: Griefde U de ontbinding van *t geheel, *t Geen U vereenigd hieldt, zoo fel, als 't ooit kon grieven, Twee zielen, naauw verknogtjdenk: Dit was Gods beiieven.  Berust getnoedigd in dien will'. Haal balfem in 't Verbond Van Gods genade, die, nooit ft.il, Heelt wat Hij immer wondt. Bepakt U bij Haar eeuwig heil,Dat wccrgae kent, noch maat, noch peil, Bij 't allerhoogfte goed op de aarde vergeleeken, Terwijl zij 't leeven leeft, door niemand uittefpreeken* Uw Goël leide U voords als Haar> Langs 't hclderlichtend pad, ^Behoed voor vijand, list, gevaar, Naar Sions boventrad! Hij fchenk twee deelen van den Geest,' Die in Uw Tuditu is geweest, Aan U, en Uwe Telge , om eens, befneeuwd van hairen Naar 't hemelpsradijs Go'dloovende op te vaaren! D. J. van der TRAITE.  aan de BEDROEFDEN 3 ij het s c H i e l ij K AFSTER VEN VAN J U F V li O U IV E JUDITH van KOOYWYK, HUISVROUWE van m ij N e N GE ACHT EN VRIEND, den H E E R E FRANQOIS VELTMAN, Op den Daar Goël eeuwig leeft, wiens kruiskragt zij befeft. Die Losfer wacht ook U, oprechte Godsgczinden , Houd moed, bedrukte Man, bezwijk niet, e'enig Kroost; Wij kunnen eens uw Gai, uw Moeder wedervinden, Langs 't zelfde heilfpoor heen; dit fchaft de beste troosr. Komt volgen wij dien weg met onfaefchroomde treden ! Zij, die door Jezus bloed -van zonden zijn genet, Geheiligd dooro zijn Geest, Die worden als zijn leeden , Daar uwe Judith juicht, ook voor den troon gezet. Uit langduurige Vriendjchap. GRAFSCHRIFT VOOR M E J U FV R O -U W JUDITH van KOOYWYK, e C H t g e n o o t ë VAN DEN II Ei R E FRANCOIS VELTMAN, 'Dit Grafgewelf bedekt het ftoflijk overfchot Van een die haaien ftrijd op aarde heeft voiftrceden; Zij wisfelde dees aard voor een veel beter Lot, Daar zij, voor eeuwig Leeft , in 't Hemelsch Zalig Eeden; antonia KUïSCH.  R O V W - Z A JST G O 1' 'T I . O V E R L IJ D E N 61 IJ N E R VRi ndi nnë .MEJUFFROUW jUDITH van KOOYWYKj In den Ouderdo-n van ruim 52 Jaaren, den 9 Augustus 17S6. iiebt gij mijn dierbre Vrind uw lieve Gaê verlodreti/ Uw Judith, mijn Vrindin , en's Piemels lieveling; Gun dat ik in uw druk een ned'rig rouwlied zing', 't Zal ligt den fchorren galm der treurige uitvaart fchoorefjj Mijn VSL-fM»8ml]'mërt, fuft, gantsch opgepropt Vtfn fmarcj Bij 't nooit vergoed gemis, met opgeftopte traanen, Daar Hij zijn Huwelijkszoh zoo onverwacht ziet taanen' Speel mijn befloerste lier, maal de angften van zijn harté Dan neen, ik waag vergeefsen zijn Zielewee te zingen! Wie zal, wie kan dat doen? de grooifle Dichter nieei Het pijnigend gevoel van 't fmertelijkst verdriet, Diedt nooit etm traahenvloed uit voller hion óntfprïn|*ft  Wat fchok voor sijne Ziel, wat florm voor zijn gemoed, Dat hij zijn Godefief ziet uit zijne armen rukken: Zijn raadsvrouw, levenslust, moest voor het fterflot bukken Die Goëls liefde dienst hieldt voor haar hoogfte goed. De jaaren , in Gods gunst en in zijn vrees gefieeten, Getuigen, welk een vreê uw harten heeft verheugd} Uw harten, faam vereend tot heilgeloof en deugd.; Gewis, elk moest uw huis een ander PniSl heeten. De Spruit ran uwen Echt heef: in die wijze Vrouw, Een ted're Moedar en een fchat van raad verlooren: Mijn Geertrui, fprak ze vaak, Iaat U Gods,- dienst bekooren, En wees U aeive en ons en God vooral getrouw/ Vier vrij uw traanen bot, van droefheid overrompeld, Beklaag uw zwaar verlies al zuchtend, mijn Vrindin, Gij mist voor eeuwig uw getrouwde Gezellin, Zit bij heur dooibusch vrij in zak en asch gedompeld. Wat bangen klaagtoon loost de droeve bloedverwant, Zoo meriigwerfgedicht, beliefd en onderweezen, De rouw van ieders hart is uit hun oog te Ieezen; Hij weet waE hij verfet in Vs^ös dierbaar pand.  En ik, die veertien jaar haar van nabij mogt kenner», Weet best, wat raad en hulp ik bij beur fterven misf»; Mijn welvaard was heur vreugd , mijn ramp haar droeffenis , Heur les, om mij aan God met al mijn huis te wennen. Hoe fchrikte een Vrindenrij op 't hooren deezer maar, Belust het voorbeeld van die Vroome na te ureeven! Het onverwacht verlies deedt hunne harten beeven, En fpreidde een bleeke fchrik in 't oog der gantfche fchaar. De fchamele Armoê zucht, kan naauwlijks aêmtocht vinden, Heur milde Tabitha, verkwikfter in hun nood , Die dierbre ( roept zij uit al gillende; is nu dood; O 'k ini.sfe in haar mijn troost, de vreugd der Godgezindao1 't Heffe al wat deugd waardeert een doffen treurtoon aan, Zij was een (leun des Lands, die door haar worftelingen Van vuurige Gebeên den Hemel (cheen te dwingen, Pm Neêrlands veegen (laat beftendig bij te ftaan , Met lof za! Judiths naam op duizend tongen zweeveji, Haar na^edacht'nis zal tot zegeningen zijn: Schep moed, beklemde man, verfchuif de treurgodljn, De Hemel is. niet wreed; hij zal U nooit begeeven.  Schep moed , mijn Jonathan, mijn Iangbcprocfde Vrind' Gij hebt Utv Zielevrind en troost in God gevonden, En aan Zijn wijzen wil al uw belang verbonden, Ai! denk dan in uw fmqrt, hij handelt; me als-zijn Kind. Uw zaal'ge Gade juicht in bovenaardfche hovqn, Uw fchade is daar gewin ; hoort gij dat reien niet? Daar knieltze voorden troon. .. daar zingt zij't heilig lied Dat 's Eng'len melodij. . .. hoor haar de Godheid looven,. Zij wacht U en uw Kind bij haar eens voor den troon; Die Hemelburgeres zal dan bij 't Lam U leien 3 Leeft vrinden in die hoop: daar zult gij nimmer fchreie»;; e Zaligs erfenis der gekocuten door Gods Zoon. GRAFSCHRIFT. Zf 0kunst een beeldtnis van een Christen Vrouw wi! gceven „ Die aan de Maatfchappij het beste voorbeeld gaf Van Deiyd en Huuw'iijksmtn, zij zoeke die in 't graf VaaVuiMAMJWiDïtuiLïT, die was dit in haar leven. A, HEVBEQM.