4 G 17    h e t GEESTELYK LUST-HO F KE N, beplant met stigtende GEZANGEN EN . ONDERRIGTINGEN Van GEESTELYKE OEFFENÏNGEN zo als dez-elve gefchitden .in de TWEE PAROCHIE - KERKEN namèntlyk de ARCHltilACONALE MUNSTER KERK ' en St. ALDEGONDIS KERK tot EMMERIK. Door G. L. te emmerik % <9\ IV. HOFF, Eoekverkooper. r?p5.  Leeraart, en vermaant malkander met Pfalmen , Lofzangen , en geeftelyke Liedekens , zingende voor God met aangenaamheid van Herte. Col, 3, 16.  'E*nige geeftelyke Uedekcns, die in de CaÜ^isniusi ïy Frocesjien, tn elders magen gebruikt wordend x. LIED. Tot God den Vader. 1. Tn God des Vaders , en des Zoons, A En 's Heiligen Geeftes Naamen.' Werp Chnften! u voor Gods Troon- En fpreekt eerbiedig: Amen. Spreek Aaien ; en dan zyt bereid Naar uwes Meefters leeren Den Vader in zyn heerlvkheid Met bidden te vereeren. 2. O Vader onzer! die Gy zyt In hemel en op aarden, Uw naam moet ftaag geheiligd zvn, Uw naam zo vo[ van waarden/ Uw ryk , tot in der eeuwigheid, Beftemd voor alle vroomen, Dat laat naa deezen leevens tyd Genadig ons toekomen. 3. Gelyk uw wink genoegzaam is De Heem'len te gebieden, Zo moet ook zonder hindernis üw wil op aard gefchieden. ' Het Brood, dat onze zielen voeit Voor U: o God» te leeren , Ln ook , w.ar ran ons Jighaam groei*; &y aaagiyks ons gegeeven. A 3 4. Vw-  4. Vergeef dog onzer zonden fchuld. Die meer zyn als de haaren, G'lyk wy vergeeven in geduld, Alle onze Scliuldenaaren. Leid ons niet in Lekoorings - nood, Wy bidden U te zaamen: Verlos ons nu, en in de dood, Van alle ijuaaden. Amen. 2. LIED. Tot God dm Zoon. 1 (~je'r>0f<* zy Jefus Chriftus in alle eeuwigheid. ^ Maakt rnenfchen u gefchïkt dus te looren God altyd i Met alle vaardigheid te zingen weeft bereid: Gelooid zy Jefus Chriftus in alle eeuwigheid. 2, Paus Benedict in 't leeven heeft ons op dezen w>nfch Honderd daag aflaatgegeeven totfpytvan 'thelfch ferpent, Zingt alzo vrolyk uyt dat Hemels lof geluit; Geloofd zy Jefus Chriftus in alle eeuwigheid. 5. Wilt alle moedig zingen geloofd zy Jefus Chrift, Den aflaat te gewinnen, die ons gegeeven is. Ivlu en ten allen tyd fpreekt met Gudvrugtigheid: Geloofd zy Jefus Chriftus in alle eetiwigheid. 4, Komt iemand u ontmoeten, komt iemand by u in, Wilt hem terftond begroeten in voorgezyden zin. Laat hem niet vroeger uit ; ten zy gy'hebYgezeid: Geloofd zy Jefus Chriftus in alle eeuwigheid, 5. In alle bezigheden zingt altyd meer en meer, Zingt altyd.. zo als heden, tot lof van God den Heer/ Door  Door bèe.1 de Chrtff^nTteid zingt zn als is^pzfhl t Geloofd zy Jefus Chriftus in allé eeuwigheid. 6. Geloofd zy Jefus Chriftus in vreugd en vroIvMield, Geloofd zy Jefus Chriftns in angft eri bitterheid; Eihdlyk zonder besluit zingt met een bijgeluid: Geloofd'zy jefus ChrilUis in alle eeuwigheid. 3. LIED. Tot God den H. Geeft. ï. T£~om: otigefchapen Heil'ge Geeft! Bezoek het hart van minft en meeft. Maak z'all door uwe g'naaden rvk. Die gy gefchuapen hebt uit t' slyk. 2, Vertrooft ons want gy voert den Naam Van Troofter en Gods Gasv te zaam^ Fontein des Leevens, Liefde, Vuur! Sal? onzen Geeft door uw beftnur. • 3. In giften zyt gy zevenvoud, Gods vinger, die ons onderhoud, Belofte 6' Vaders en zyn pand, Kyk Ons mat taaien en verftand, 4- Verligt met wysheid onzen zin Ontfteek ons hart met heil'ge min. De zwakheid van ons ligbaam teer Sterk t' uwen dienfte meer en meer. 5. Den vyand ver van on3 verdryf, In vreeden onze zielen ftyf. Ter deugd \% ilt ons een Lydsman zyn, Op dat w'ontgaan der zonden pyn. " 6i Maak ons den Vader dog bekend, Die zonder aanvang zonder er>d Baart zynen Goddelyken Zoon. Waarmee gy zit in 'eenen troon, As Eer, 5  6 ■Cc!'' porie God den Vader zy! ^e g'vk den Zoon. die zonden vra Verrees, en gy ook Heiige Geeft! Weeft meer en meer bemind, gevreesd1. 4- LIED. Tot de H. Drievuldigheid. ** O HeillRfi:e Drievuldigheid ! T, . Drievuldig in Perzoonen, O Heihglr.; Drie - Eenigheid In weezen magt . en Kroone.' O fchoonfre Ligt Op ons geriet Wilt ons verftand beftraalen ' O g'naaden vloed! O hoogfte Goedï Kom ftrpmwys in ons daalen. 2. O Vader! die van niemand zyt! O Zoon van hem gebooren"! O heil'ge Geeft van Eeuwigheid Die gaat uit beid'! De Giooren. Van ^Cbernb.im, en Scraphim Zyn ront om U daar boven: O Eenigheid , O Onderfcheid» Rïogt ik u met hun looven. 3. O God gy goet en magtig zyt En hebt het al' gefehapen, Gy houd het al in di'enffbaarheid Door vVidrrlyke wapen, in uwen Lof heel 't hemels Hof En Cherubim verblyven, Van uwe magt g'Iyk zonder kragt De Seraphim verfryven. 4. Uw mi'd en vaderlyke hand In g'nsade ons behouw-e! Ja geef dat onze liefdens brand Peg rooit in "óns verkouwfej En  En dat altyd ons bert bereid Uw grooten Naam map; pryzen, En ook onz' mond uit liertens grond U altyd dank bewyzen, 5. U, God, zy lof, eu dank , en Eer- Wanneer de Zou in luifter Opgoat, oft onder gaat , o Heer! En g'heel Verd\yynt in 't dnifter: Want vroeg en laat Wy uw genaad Van dag tot dag zien vloejen ; Uw g'naden zee kent ftrand nog ree, Die ftaag ons aan doet groejen. 6. U Vader! Zoon! en beil'ge Geeft! Te zaam de fehepzels loovenj , Het Engeldom het aldermeeft Klimt onzen lof te boven. Ach dat hun ftof wierd' onze lof Om u Eer te bewyzen, En 't allen tyd a\v Heerlykheid G'lyk zy op aard' te pryzen. ■7. 0 heiligfte Drievuldigheid O groote God! o Heere! Aanvaard myn slegte dienftbarheid Myn g'ringen dank -en eere. Ach wilt dog my van zonden vry Genaadiijlyk bewaaren, Dat 'k, als ik'fterf, uw Ryk verwerf, En vroolyk d'aard laat vaaren. 5- LIED. Tot de Heilige Drievuldigheid: 1 lA/ ^en ^cere vsrl bier boven y In zyn'Heiligen hier looven; Looft hem in het Firmament Uit uw kragten , wie gy bent. A 4 ' Seeft.  8 Geeft dog glorie gader Aar, den ongefohapen Vader , Anti den Zoon en iwilVen Geeft, Jeder op het allertrnvefr. 2. Looft hem dagen end* nagtert In zyn groot'e Heirkragten, Naar de menigvuldigheid Van zyn' grciote Mógenheid, Geeft dog Glorie &c, j, Looft den Fleere met Trompetten, En met klinkende Cornetten; Looft den Heere neffens myn Gy. die zyt op 't Aardfche plein, . Geeft dog Glorie &c\ 4. Looft den Heere met de fnaaren, En wjlt nitt den orgel fpaaren Tot Gods glorie en zyn eer Om te looven uwen Heer, Geeft dog Glorie &c. $• Looft hem dog en menigmaalen Met wel luidende Cymbaalen; Wilt dog menfchen , wie gy zyt, Hein te looven zyn bereid. Geeft dog Glorie &c. 6. Looft den Heere alle Geeften Jeder een om t' allermeeften; Want in Hemel en op Aard' Is Iry aller Eere waard. Geeft dog Glorie &c. 5. Wilt hem kinderlyk beminnen. Zo als 't'was van den beginne, Nu en altyd eeuwig lang Zy den Heere lof en dank, Geeft dog Glorie &c. <5> Lied,  5- Noff- 6. LIE D. Over 's Beitands Geboorte. r' (")? °,P Herders naar den Hal. Laat uw lammeren , laat uw fchaaperi, Laat uw kooy , uw ruft, uw slaapen, En bezoekt den grooten al: Die zo daadelyk is gebooren , En geworden een klyti Kind, Van een Magd van God verkooren, En ligt in de koude wipd. 2. In een krib voor ledikant, Op het hooy voor Zwaane veeren ; Onder ftroey voor zagte kleëren. In een Kamer zonder wand, Onverzien van Kamonieren, Kinder-koel'ter , voedfter-vrouw; Dog hy heeft twee ftomme diéren, Die hem warme» in d-e kou. 3. Voor den drank of fpaahfehen Wyn, Laat hy als twee zilvere beeken, Uic zyn reere oogen leeken, Traanen klaar als kriftalyn, En roept ftom: wilt u verblyden. ï.'laak van vreugd een bly gelchal, Menfch , fte! aan een zy het lyden, En zyt vrolyk , vrolyk al. 4. Hoewel dat in Bethlehem, Niet en is nog was te vinden, t Geen hy nogtans zeer beminde Een klein Kamerken vóór hem;' Hoewel dat zyn lieflte Moeder , Wierd verjaagd van ieder een, En St. Jofeph zyn behoeder, Moeft met hem" na flal toe treen. A 5 5. Nog- 9  . Nogtans roept hy liefde menfch, Wilt niet gaan maar haaftig loopent En kom zonder munt hier koopen Uwer zielen herten wenfch. Kom , en laat maar uwe zonden, En erkenn my als uw God Hier in doeken teer gewonden, Leggen in der beeiïen kot, 7. LIED. Over 's Heilands Geboorte. I. \7Vtn al'e goed ontbloot, * Verlaaten in den nood, By vuile beeftèn , Betragt den meeften, Meefter van geheel dit al Is gebooren in den ftal. Voor ons van bovfrn Hier neergefchoven, 2. Hy maakt zig ons gelyk, Verlaat zyn Koningryk. Ziet zonder Troonc, Ziet zonder Kroone^ Hier de hooglte Majefteit, In een Krib op 't hooi geleid. Hy is ootmoedig , Hy is zagtmoedig, 3. Terwyl Gods mogendheid Hier voor uw zonden fchrcit, Zo wilt ontvangen , Van zyne wangen Deezen aangenaamen douw, Laat uw brengen tot berouw, * Laat zync traanen , U dog vermaanen. 4. De allerhoogften Heer Die daalt van boven neer, Hy is gebonden Om uwe zonden In de doekskens , h' is bereid Tot u vol xnedogendheid, Om uwe oogen Tans afcedroogen. f. Hy  ?• Hy doemt de trotzigheid, Hy lieft de ootmoedigheid, Volgt zyne raadén , Volgt zyne paden, Vo.gt zyn roerend voorbeeld na, Boven alle lichten klaar. "Word hier zyn keven Aan u gegeeven. 6. Zoek hier uw zaligheid, Eer gy van de aarde fcheid, En wilt dog leeren U hier verneeren, Leert de wereld met haar goed, (Eer gy die verlaaten moet) Nog zonder fcbaaden Ecrfl regt verfmaaden* 8. LIED. Over 'j Eeilands Lydm. I- tTcho gy der klippen Jeeven] Hoor dog myn verzoeken aan: Kont gy my Wel narigt geeven, Waar myn Jefus is gedaan: Dien ik vaardig, Rfp, Hy is 't waardig, Uil beminnen, Rfp. Gaa beginnen. Echo I op decz' leevens baan. 2. Echo.' ja gy kent myn klaagen, Dat ik ftorte nagt "en dag; Wys my , waar ik kom om 'vraagen, Zeg my waar ik Vinden mag'^ P.tet verblyden Rfp. In het Ivden Myn beminden Rfp. Zult g'hem vinden. Jefus , d' in myn herte lag, 3- Waarlyk maar in lyden . quaalen Vind men Jefus alle tvd} Om zyn liefde aftemaalen J>eemt hy aan de fferflvkheid. Onze Hei-ten Rfp. Ooi- in fmerteft ie beleeren Rfp. Te verkecrcn, Altyd in ftandVaftigheid, . II  J1 J1 4, Echo nu kan ik my vinden, Yd'ie Vreugden! goeden nngtj My met Jefus te verbinden Acht ik geer.er fmerten magt: t'Allen tyden Rfp, Ook in lydèn Jeium dienen Rfp, Hem beminnen. Wil ik, tot dat 't is volbragt, 9. L I E D. Over 's Heilunds Lydm. \ I- Tefus door de min gedreeven J Tot u zondig Adams .kind! ftgt zelfs niet het licflyk keven-,' In de dood het leeven vind. Ziet Hem bidden , hoort Hem kermen, In den Hof bonrt zugt op zugt: ; * Berg en Rotze zig ontfermen, Boom en kruider daan bedugt, 2. Zkt een Engel nederdaalen Met een Kelk voll bitterheid, Die de Vader voor onz' quaaleu Zyn en Zoon heeft toebereid. Bitt'ren Kelk ! o bittré dranken J Die myn Jefus drinken moet \ .Stadig wil ik God brdankeU, Als hy my mee' proeven doet. 3. Heemel sJnit u! Hel! gaa open! Judas komt, en kuft , en groet; Op dtt teken ziet men loopen H|t ontketend h;>|fch gebroed; God ivmoze! word gevangen Om de Dood te onderdaan, Word gf'rokken , om te hangen: Dat gy zoüd den Dood ontgaan. 4. Dolk  4, Dolle winde fchepen plaagen, Dolle menfehen hunnen God; Naar des Duivels welbehagen Word van Jood van Heid befpot. Men doet niet als ftooten , wonden, Sleuren , plukken, rukken, slaan; Van de zyne weg gezonden, Moet Hy voor de Heiden ftaan. 5, Eiig'lén Gods vangt aan te beeven: Laat vry rollen traanen vloed! Men gaat geeslen t' Hemels leeyen, Men gaat ftorten Jefus bloed, Ach voor wien dat alt' moet beeven, En wiens Godheid t' a 11' bedekt, Uit de liefd' daartoe gcdi eeven, Staat ontbloot van all begekt. 6, Geile Zielen, vuile Zonden! Vreede Beulen! ftaale hert! Ik vind' uw vreedheid in de wonden Van myn Jefus, in zyn ftnert: 'k vind' uw lullen, 'k vind' uw weiken Niet van Menfch! maar van eenBeelts 'k vind uw gruwel, vuilite Verken! 'k vind' u hier verbeulde Geelt. 7- K:ygs-Knegt! waar toe datScharlaken Rieten, fchepter, doorne Kroon? Wilt gy Jefum Koning maaken V Spotlyk knielen voor zyn throon? Spot maar, kriel maar, Hy zal toonea In de lugt voll heerlykheid, Dat de Kroonen , fchepters throonen Zyn maar hoopen vuiligheid, S. Om te klimmen moethy daalen In de dood in 't duider graf. Man fpreekt van 't zwaar Kruis te haaien: Wee! 13  i4 Wee daar valt des Regters ftaf. Jefus draagt, en valt in 'i draagen Onder 't onverdraaglyk hout! Men door slepen, ftoteo, slagen Den gevalleen voorwaarts Houwt. '9. 'k vind' de ftraaten, 'k vind' de wegen 1 Nat van traanen, rood van bloed! Hier^gegaan! ach hier gelegen! Zonden Pak! wat gy niet doet? Zondaar zugt, en gaat niet zugten Dikwils langs deez' droeve ftaatj Zonden wegen wilt dog vlugten: Hier alleen gy zeker gaat. 10. Gaat, gy haaiïtyk zult ontdekken 't Kruis op Golgatha, geplant; Kruis , waar aan uw' Jefus rekken Nagels door zyn voet en hand* Jtfus fterft! in 't bitterft fterven Toont hy zyner liefde gloetf Bid , en fterft om ons tot Erven Al' te Hellen in zyn goed. 11. Graven, Rotfen, berften, beeven, Daar de Heer van alles fterft! Daar Hy (die het al doet leeven) 't leeven voor de Menfchen derft! Kont gy zynen Dood aanfchouwen, Zondaar! herder als een fteen Tbon ten laatften eens berouwen, Geef dog traanen, geef geween. 10. LIED. Over 's fleilands Leiden. Tefu ! uwe purpere wondei» J Groeten wy uit 's herten gronden . Won-  Wonden dfe veel klaarer ftaafi, Als de Zon, en zilvre Maan, 2. Ach waar ik aan deeze Wonden Vaft gekeeténd, valt gebonden, Deeze Kerkers gaven my Vrydom in myn slaverny, 3. Die daar woonen met hun' zinnen, Die daar ziek zyn, die daar minnen, Die daar worden als een Lyk, Erven 't Hemels Koningryk. 4. Loof dan : Ghriften | t' allen tyden Chrifti Jefu bitter lyden, Wilt zo lang uw herpe slaan r Als zyn' wonden open ftaan, 5- Wilt met uwen zang begroeten ■Zyne handen, zyne voeten] Eert de wonden van zyn zy Met een zoete Melody. 6. Deeze voeten , deeze handen, ^yn uw toevlugt, wue panden, En in zyn geruite zy Zult gy wezen altyd vry. 7« O! dat daar wat druppels vielen, Ook op de allerbooste zielen En bezonder op de myn', Hoe zoud' ik veranderd zyn. 8. Komt dan Menfchen f u hier ftellea Om uw' herten te herftellen Deeze wonden zyn uw bad Vol van Jefus bloedig nat, 9. Weeft gegroet doorwonde handen, Weeft gegroet des werelds pandefl, O.' wat helder Diamant Is ia elke» palm geplant? 10, EUf. J5  i6 10. L.ieffte Jefu Iaat deez' lianden Ajan myn ziele zyn twee banden Dat mag worden vaft, en ftil Myn verftand eu myne wil. 11. Chrifte Jefu! uwe voeten, Zoud ik die wel moogen groeten En die Kuilen peis en vree Zo als Magdakna dee. II. Lieve voeten zo doorslagen Met twee nagels , die een9 plagen Yverig ons voor te gaan Op de fieilè Hemel-baan. 13. Gy zyt fchier op alle hoekec Het verlooren fchaap gaan zoeken , O! wat beeft het zweet geAoft, Eer het Menfchdom wierd verloft ? 14. O gebenedyde zyde! Die Longinus Lans doorfnyde, Waar uit bloed en water kwam, Daar hy zyn gezigt van nam. 15. Dit fornris werd ons gefchon^en Vol van vlammen, vol van vonden* Ach waar ik door deezen brand Een volkomen Offerhand! 16. Ziet hoe fraai ftaan deze wonden Daar het Leeven is gevonden, O Waaragtig Pelicaan! Ziet dog uwe JongsAens aan. 17. Goede Jefus! wel beminden! Wilt myn hert aan 't uwe binden; Deezen band ik liever had, Als des werelds grootften fchat. l8< Weeft gegroet: o ed'le wonden Borgen  Borgen voor des Werelds zonden. Stenen in de duifterheid, Haaven onzer Zaligheid. . 19. Eer de Zon met gonde ftraalen In de zwarte nagt gaat daalen Vallen wy: o Jefus zoet.' Uwe wonden hier te voet, 20. Alle boosheid moet Verdwytién Jefus licht moet ons verfchyneu! Als de Duivel ons beftryd In den nagt en duifterhéid. ai. O Lam Codes onze Zonden Neem die weg, en heel onz' wonden, O i.am Godes .' eeuwig Woord' önz' gebeden dog verhoor. 22. Wilt dog weezen ons behoeder Door de voorfpraak rdn uw Moeder, ü Lam Godes' ftaa ons by, Allen ons barmhartig zy, 23. Op dat wy u eens hier boven . In den Hemel mogen looven, Daar gy voor uw's Vaders troon Uwe Wonden houd ten toon. 24. Lof zy God in drie perzoonen Laat ons eer en liefde toonen Aan hem, die deez* Wonden draagt En zyn heffte Moeder Maagd. ix. LIED. Over 's Heilands Lyden. *' Q GY Zaligheid der Aarde, .1 ttt-, te Jefus weeft gegroet, k Wil met U bet Kruis aanvaarden, B Met  Tb ?\ïp.t een blydelyk gemoed. Trek myn Ziel ( uw macht is groot j Uit haar graf. en uit haar dood. uit haar dood. 2. Aan het Kruis zien ik U hangen, Met uw armen uit gedaan, Om de Zondaars all' te ontvangen, Die daar llonden te vergaan. Ik dan ook my tot U keer: Slaat h\v oogen tot my neer. 3. AH' myn Zonden en misdaaden, Die zeer menigvuldig zyn , En myn droeve Ziel beladen Als een doodelyk venyn, Kom! genees die door uw bloed, Dat uit uwe handen vloed, 4. Aan uw Kruis lig ik beneden, En omarme met ootmoed Vol van (huk die teere Leeden Van uw' Voeten rood van bloed, Hoor dog myn' gebeden aan . Eer ik van uw af zal gaan. 5. Weeft gegroet doorboorde voeten! Met twéé nagels t' uwer fchaud, Om voor myne zond te boeten, Zo dat 't bloed van elke kant fot op d'Aarde nederloopt. Ach dat 'k daar in was gedoopt! 6. Wee-st gegroet myns Keeren zyde! Schuilend vol van lieTtens kragti Köstelyfefte zielen weide Die men zig bezinnen mag. 'k Kies U voor myn Schuilplaats uit,Om te zyn van d'Hel bevryd. % In deez' zvde wilt idv leiden Tot  Tot in t' diepte van den grond; k zal daar mytie ziele weiden In zo lievelyke wond; t zal daar weezen zonder nood Als my haaien komt de dood, ' 8. Ach gy bloedig hoofd myns Heeren Met de doornen vreed gekroond, Om nog uwe pyn ie meerch Word g' in deezen ftaa! gehoond: Als een Koning zonder macht Van de Jooden uitgek.gt. 9. 'k zien U aan den Kruis-boom hangen ^ Drinkend eenen bitt'ren Ke*k. t Bloed bedekt uw' teere wangen, Deertycte waaren fchoon aTs melk, k kies U vgo.' myn Bruidengom , Al verfpot U 't joodendom. 10. Kon ik dog eens dat ververven ( O hoe zond ik zyn verblyd) Met den 1'vioordenaar te derven Hangend'aan uw' rechte zyd',En met hein naar 't Paradys Aan te vaarden myne reis, 12. ' L I E D. Over 's Heilands Leiden. *' O D°odes ftreid! o Bitterheid Die Jefus Chrill verkofte, Terwylen Hy Ganfch g'naadig my Van d eeuwige dood veriofte: Als dangft hem deed een bloedig zweet Van zyne Leden vloijen, En 'er mee den hof befproeijen. 2. Wil my.- o God! Dog door uw nood B 2 - pn  20 En doodes ■ augfi: verfterken, Wanneer myn hert Met vrees en fmert Het doods geweld zaj merken. 0 help my dan, Op dat ik kan, (My lteunend' op uw lyden) Den helfchen draak beflryden. 3. O Jefu zoet: Ik hertlyk groet Uw dood-angft , bloed en fmerfen; lk wil in dank Myn leeven lang Dezelve ftaag beherten. Tot in den dood Ben ik, o God! Bereid met U te ftryden, Den Dood met U te lyden. 4. Op dat ik dus Den vreedens kus Op 't eind van U bekoome, En in uw Ryk Genaadelyk Zo dan word opgenomen , Om voor altyd In eeuwigheid (Bevryd van alle quaalen) Met Ü te zegepraalen, 13. LIED. Minne Zugt tot den lydtnden ^frfus. God! ik min U , niet daarom, v' Dat ik daar door ten hemel kom; Ook niet, om dat, die (J niet mint, Het eeuwig vuur der helle wint; 2. De Liefde , die my minnen doet, Komt door uw paflie: Jefu zoet! Uw Kruis, en naag'len, Lancy-wond, Spot, fmaad, bh.vpbemy voor myn annd. 3. Groot was uw' angft, en droef gemoed, Üw zweet dat wierrf ais drupp'ien bloed, Gy ftierf voor my met groot bezwaar, Daar ik eilaas een zondaar waar, 4  J. Wel zoud ik hier in tegen niet L': jefu] minnen met eerbied? Niét. om dat gy my zaalfg maakt, -vt «lat my vrees der helle naakt; 5. Ook niet, dat ik belooning acht, Of op des hemels vreugden wacht; Alleen daaronr, terwyl gy mv Bemint, wil ik uw minnaar zyn. '4. LIED. ,17;>;;«- Zngt tot dm lydenden tfefiiS, > Ac!l wiIt my "iet meer vraagen, « ?/ ,Jt diefde tot U draage, O zoete Heiland , groote Heer, V\ ant mvne tonge fpreekt niet meer Ontsluit myn hert van binnen, Ziet daar hoe 't vuur van minnen. •O Jeins, my ter herten gaat; Lees d'antwoord , d' in myn befte Haat, 2. Gy fpeelt Haag in myn zinnen:; Ach kon ik U meer minnen, Ais s hemels eed'le borgery; Is. mm U zeer en meer als my Ach had Ik zo veel herten,' Als gy Jyd veele fmerten, IJ. deed> branden, glyk een vlam, Lit liefde tot U! Godes Lam! 3. G' hebt my maar een eegeeven, Dit dan, zo lang ik leeve, /-al blaaken Haag van Liefdens vuur, Dat ik tot ü! myn Jefus! Huur. Neem aan deez' offerhande, Los my van zonden banden, Ach Jefu zoet! verftoot mv niet. t'ien gy hier voor uw' voeten ziet. B 3 Tj. LIED.  i?. LIED. Minne-Zugt tot dm Ujdendtn gfejus. I» fefus in ons gedenken zoet J Brengt waare vreugden in 't gemoed \ Maar boven alïe zoetigheid, ls zoet zyn tegenwoordigheid, 2. Geen tong kan het uitfpreeken goed, Nog letter dit uitdrukken doet, Grlooven kan , die 't ondervind, Wat 't zy, zo Jefus word bemind. 3. Nooit word gezongen zoeter Zang, Nooit hoort men aajjganaamer klang. Niets kan men denken ooit zo fchoon, Als Jefus is Gods waare Zoon, 4. Jefus der Wereld Zaligheid, Gy zyt myn Roem, myn heerlykheid/j Zo men u zoekt, hoe zoet zvr gv? Maar wat V zo men u vind daar by. 5. Die u eens fmaaken , hong'ren meer, Die u eens drinken dorften meer. Zy en verlangen niets zo zeer, Als Jefus hun' gekruiftcn Heer. 6. Waar ik my vind, of waar ik ftaa, Wenfcb ik. dat Jefus met mv gaa, Hoe biy als ik hem vinden zou, Hoe g'lukkig? als ik hem behou. 7. Nu voel ik , wat ik heb gezogt, Nu houd' ik, wat ik hebben mogt, Van Jefus liefde ik bezwvk , En brand' in 't Hert ganfeh vuuriglyk, g. Blyf dog by my, o lieve Heer! Verligt m\ dptoy uw klaarheid m«?er, Vcdiyf «es herten donkerheid, Verboet des werelds bitterheid. 16.  r6. L 1 E D, Over 's iieilands J'errifjsmis, ï. TV: Heer is wederom in 't leeven, ~ Hy heef-, h.-t helfche.Ryk dom beeven, i En al het helfth gefpuis vcrfebtikt. a. Hy is gegar.n-haar roof ontjaagen, De dood die ligt door hem verslagen , Ons zyn verryzenis verkwikt. ' 3. Gy vrogwkens, die daar ftdadig kreunen, En door geduurig bitter Ween en Uws Mee.fters v re ode 'dood beklaagd 4. Komt ziet hem wederom yerreezeh In een zeer onve heeriyk weczen; Komt : alle! kennis hier van draagt. 5. Gy ! zyne waarde Kruisgezanten, Komt hier! zvn' trouwe Lyfstrabanten, Komt fpoedig tot uw Leidsman treed. 6 Gy , die Hem zult als hemels Tolken, Verkondigen aan alle volken, Gy , die van zyn' geheimen weet. 7. Meent gy, dat hy nu zou begeeven, Of zonder hulpe laafen zweeven U! zyne Schaapen zo gezogt, 8; Of zon hy u wel konnen haaten, En zvne Kinderen verlaaten, Die hy door zo een prys gel ogt? 9, Neen: hy wil nog óp d'aarde 1 'y\en. En eerft uw' zwakke harten ftyv«i ^ Door waare vreedens zoetigheid. 10. Hy wil u door 't geloof verfterkea (De bron van alle goed" werken.) Eer hv uit deeze wereld feheV B 4 fr. O  24 ir. O Schepper, God, en Heer Almagtig! Wy bidden, fmeeken U cendragdg, In deezen aangenaamen tyd, 12, Van . onverwagte doods onheilen, En van vergifte Satans pylen, Uw uitverkooren volk bevryd, 13. Geloofd, geëerd moet gy nu weezen, Die Beerlyk van de dood verreezen Zit in des hemels heeriykheid. T4. U zy ook lof, o God de Vader. L : Heiige Geeft! ook, leeyens Ader, Van na tot in der eeuwigheid, 17. L I E D, Over 's Hsilmds l'erryzenis. l' A/I3a!t: Chriften" Volk! een bly gejuich, J-v-s- Laat uwe ftem , en vreugde-tuig Ter eere van het Paaslam hooren; Dit Lam van fcfjuid en zonden vry Heeft ons uit Sa;a«s Siaverny Verloft (door onze fcluild verlooren.) 2. God Vader was op ons vergramd, Zyn Zoon bek-ieede 't Prieiter - Amt, ■ En beeft de V ree ons weerge^e-even 't is waar, dit kofte aan Hem den Lood, » En al zyn bloed, dat Hy vergoot, Maar ziet H'is wederom in 't leeven. 3. Maria! hoe dus \vel gemoed, Wat is u op den Weg ontmoet, Wat blyfehap is u overkomen? Jk ben (zt'gt zv) tót't graf gegaan Mvns Moeftcrs; H y is ppgeftaanj Ik heb zyn Zegetur vernomen. B 4 4i Ë«A  4. Een Zegevier, dat Hem betaart Dié dood en hélle heeft bcfchaamd, Ten fpyt van beiden is verree; en ; Twee Engten hébben 't graf bewaard. Die hebben 't zcive. my verklaard. En zyne doeken aangeweezen. 5. Wy weeten dus , dr-t 't Offerlam . Genaageld san een' boogen Mam , I« opgereezen uit de Donder.. Toon ons «iw guh'ff: zeVghaftig Vorft! Die met uw hand den Hemel torft , 0 Opperheer , o God der Goden ! 18. L t E 1). Op 't Hoogw.: Sacrament, *7ingtJ HeiligJ heilig\ Jwilg! ' Zingt'; heilig boven lieiiig; Jefus Chriftus zonder end In 't heiiigfte Sacrament. In 't heiiigfte Sacrament. Verlaat ons nimmer meer Jefu! o lieffte Heer! Verlaat ons nimmer meer Verlaat ons &c. 19. LIED. Op 't Hoogw. Sacramtnt, %' JTomt ni£,r gy Creaturen all'! * Komt wat gefchapen is; Komt hier befchwouwen altemaa'; Wat tegenwoordig is; Dit is het heil'ge Sacrament. Gy moet hrt looven zonder end O dat ik 't looven mag Geftadig nagt en dag, 2. Stemt 5'?  16 2. Stemmt: 'Eng'len! aan een Lofgezang, Stemt aan in hoogen toon! Zegt voor ons onzen Heiland dank Die van des hemels troon Daalt af om onze fpys te zyn Wel onder fchyn van Brood" en Wy» Dit hoogde Sacrament Looft met ons zonder end. % O fchoone Sterren, Zon én Maan, Ja yder Element, Looft Jefnm onzen Heer voortaan In 't hoogfte Sacrament, AU' aardfche vrugten, Berg en Daal, AH' loof , en Gras komt altemaal. Looft altyd zonder end Het heil'ge Sacrament. 4. Gy Patriarchen komt hier heen, En gy Profeeten ai!'! Gy Maagden in het algemeen Met het Apofrel tal. Belyders met den Martelaar, Zingt alle met ons voor èn naa, Looft alle zonder end 't Hoogwaardig Sacrament. 5. Voor al die tegenwoordig zyn Spant aan al uwe mas;t. Zingt alle jong, oud, groot en klein, Die gy naa liefde tragt, Want onder 't fchynzel van het brood Is hier by ons de waare God, Looft hem dog alle tyd Tot in de Eeuwigheid. 20. L I E D. Op 't Hocgtv. Sacrament. I< 1 aaten wy met blydfchap eeren Bs Het  Het Mifrx-ri bier prefent. Van het vjeefeh en bloed des Hëeferr, 't welk de Heer heeft, nan zyn end Om den Menfch te ranzocnccren Uitgeftort, en aangewend. 2. In het laatftè Avond - éeten , Toen hy b)^ zyn' Broeders zat, d' Oude Vet Wierd niet vergéèteri Toen hy daar het Paaschlam at. Hy hun twaai'ven daar Sezetbn Zig tot eene fpys voorza:. 3. 't Woord (dat vlees is; heeft Waaragtig Vlees van Brood door 't Woord gemaakt, En van Wyn zyn Bloed zeer Kragtig Schoon 'i gevoelen dat verzaakt, Een goed hert ook twyfelagtig Door 't Geloof gevangen raakt. 4. Laat ons dan ootmoedig eeren Dit Hoogwaardig Sacrament, Van het oude'laat ons keeren Tot het r.ietiwe Telrament. Laat bet G'loof fteds ovcheeren Onze zinnen tot aan 't end. 5. God den Vader, en den Zoone Zy Lof, Eer, en prvs bereid, Zy geëerd in hoogden troone, Zy van ons gebenedeyd, Die van Vader gaat en Zoone, Zy geloofd in eeuwigheid. 2i. L I E D. Op xt Hoogw. Sacrament. J L°°^ ° ^^)r'^en* uwen Hoeder, Loof uw' Leidsmann uwen voeder In Lofzangen en geklank; Loof-" 27  Loof, zo zeer als gy kont looven, Want hy gjpt al verr' te boven, Al uw magt van lof en ZatiR, Met Cherubijn, Met Serapliim Wy u looven : Jefu I ■2, Lof* materie zeer verbeven. *t Brood" dat leefr. en geeft liet leeven Word ons heden vnorgefteld, 't Welk de Heer traf aan zyn' Vrienden, En in teken, dat hy minde Op het eind' beeft mg.-(leid. Met Cherubirn ccr. 3. Laaf den Lof ten voWen klinken Laat dog alle d.oefneid zieken. Maakt verheuging m den geeft; Want men moet met vreu<'d " verzie ren Deezen dag, wanneer wy vieren d' Eerft in'ftélïing van dit feeft, . Met Cherubirn &c, 4- Nieuwe Koning,'nieuwe wetten, Komt een nieuw Paaf'rhfeeft inzetten, 't Oude Paafchfeeft is geend, Want de nagt wykt aan de Klaarheid , En de fchaduw' aan de Waarheid, Van het nieuwe Teflainent, Met Cherubirn &'t:, ?. 't Geen de Heer daar eèrft volbragte. Wild' hy, dat tot zyn gedagte >Zyn Dii'eipels zouden doen, Onderweezeii door zyn leeren ' Brood en Wyn Wy corifacn-eren Tot een OfVrhaud en 2Toeti, Met Cherubirn &<\ 6. t Is het onderwys des Heeren, Dat  Dat bet Bróód en Wyn verkeeren In zyn heilig vlees en bloed; Nog verffand, nog oog dit merken Maar 't geloof moet ons verfïerken Daar natuur voor wyken moet. Met Cherubjm &c, 7. Onder tweedtrhande fchyneu; Daar de Weezens van verdwynen, .Schuilt het allerealfte pand, t Vlees en Biotu is drank en 1'pyze, Nogtaiis jefus op een wyze Wónder hond bed zynen ftand. $3 ! Cberubhn fc. 8 Van den nutter niet gefchonden: Zonder breuk en zonder Wouden , v. ord hy gansch en heel ontfaen. Laat die een, of duizend Weezen Die ccne nut zo veel als deezen. Ln gutfüt kan 't niet vergaan. Met Cherubirn &;c, 9. Goede, quaade hier toe treeden, Maar de uitslag (en met reden) Js' in beide d' eigen niet. Dopd voor quaad', voor goed' is 't leeven Merk eens, in het zelfde geeven War_ een groot gei'chil men ziet. Met Cherubirn &c. 10. Ziet gy 't Sacrament nu breeken Weet, dat niet meer Kragten üeeken In het gansch, als in het deel. Want de zaak word niet gehinderd, 't Teken word alleen verminderd, ( En bet weezeij blvft geheel. Met Cherubirn &c, ir. 29  11. Z\et bet Engel-brood gezonden Niet te werpen voor de honden, Want 't is waarlvk 't Kinder-brood, 't Word ons in figuur beweezen, Als wy van het Manna leezen, En het Paafchlam word gedood. Met Cherubirn &c, 12. Groote Vader* brood der-armen? Wilt ons fpyzen, ons befchermen; Trek ons uit dit aardlche slyk. t zy draagt. 3. Eva's qaaaden, Ons belaaden, Endé sluiten S'Hëniels troon; Deez' Maagds goeder. Ons behoeden , En bereiden ons rit? Kroon. Dei ze Vrouwe, Zo getrouwe Moet dan pryfen groot en klyn, Dienen  Dienen , eeren , En vermeeren H»aren lof in 't aardfcbe plyn. 4. Myn begeeren t'Uwer eeren ls, dat myn tong eu verftand; Zo veel maake, Dat elk fmaake Uwen trooft aan eiken Kant, My beletten Zo veel fmttten Van myn' lippen onbewaard Vol gebreken , Otn te fpreeken Van uw glorie wyt vermaard. 5. Maagd geprezen, Schoon van weezeh Waardig, .dat u yder looft, Komt ontlaaden, Ors van quaaden Dat geen vyand ons verdooft. Voor uw vrugte. Neemt de vlUgte i d' Helfche vyand naa zyn Kot, AU' zyn' Kragten paar verlmagten Door uw Kind'ken menfeh en God. 6. Wilt verwerven, Als wy llerven, s' Hemels glorie zonder end, donder Lyden, Vol verblvden. Dat met u ziet btigefchentf. Myn ziels Wonden , Myne zonden Door uw minnlykheid genees. Dat ik kome Zondêr fehroome, Daar men geene helle vreeft. 25. LIED. Tot de H, Moeder Gods. i- Als myn fchipken gaat aanlanden x In de haaf der eeuwigheid; Naa geloste leevens banden Weezend in den laatften ftrydj O Maria 1 ftaa ter zyden, Laat my u bevolen eyn; Stuur 1 i  34 Stuur myn fchipjkéis , help my flryden, Help o Jieffte Moeder myu! 2. Als ik moet van hier affeheiien, Wilt myn' trouwe Moedfr zvn; Laat myn' ziel geen fchipbraat lydeuj Laat voy u bevolen zyn. Moeder Jefu 1 bron der g'uaadea, Reik my g'naadig uwe hand; Laat den vyand my niet fchaaden, Trek my met den Liefde band, 3. Op u Hel ik myn vertrouwen. Van u gaa ik niet meer af ; Ik op u myn hoop gaan bouwen, Tot dat 'k liggen zul in 't graf. Keuwig wil ik u beminnen, Eeuwig u gedienftig zyn; In den dood trooit myne zinnen, Help: o iieille Moeder myn! 4. Zoud'. ik naa dit leeveu moeten, Wegens kleiner zonden ftraf In het vagevuur nog boeten - Staa my zondaar den niet af. Ach verzoet dan myne traanen . En verlos my uit die cuaal, Wüt my dan den weg dog baanen Tot het fchoone Hemels zaal. 5. Geef my dog naar myn verlangen Groote Hemels Koningin! Wüt my als uw Kind ontfangen, Zo zal ik met hert en zin Altyd uwen lof verbreiden Hier in dit myn traanen dal. Tot dat 'k endlyk u ter zyden In den Hemel weezen zaj. 26. LIED.  Tot de E, Moeder GojHs. 16, LIK D. & jV/Toeder Chrifti hoog verheven iVA Boven d'in den hemel leeven., Spiegel^ van regtvaardtgheid, IJ te dienen wy bereid. Stort dog over ons den Zegen Stuurt ons op de rcgte Wegen.; O Idarial Haat ons' by, Dat ons God banuhërtig zy, 1. Heden en ten allen tvden Willen wy u lof verbreiden, Willen roepen met ootmoed; O Maria! wreelü gegroet. Stort dog over &c. ■p. Gy, die vol zy van de gratie, Tot een trooft van yder natie, God de Heere,"die is nu, En ook eeuwiglyk met u. Stort dog over, 4. Hoe zal men genoeg u roemen } En ti naar bèhoomi noemen V Om (kt gy gebenedyd Boven alle Vrouwen zyt. Stort dog over &c, 5- Nu, en ook ten allen tyden Zullen wy gebenedydea Uwe vrugt, die voor altyd Weezen moet gebenedeyd. Stort dog over &c. ' 6. Hoor Maria ! onze wenfchen, Waare toevlugt voor ons menfchen^ Die gezondigt boven al C 2 Zug- 35  B6 Zugten in dit traanen daaf» Stort dog over &c, 7. O Maria! lieve Moeder, Bid voor ons by onzen hoeder, Voer ons tot zyn g'naaden troon, En verzoen ons by uw' Zoon. Stort dog over &c, 8. Uwe voorfpraak wilt verleenen, Laat ons niet vergeefs hier weenen, Bid voor ona in laatste nood, ln de uur van onzen dood, . Stort dog óver &c. 9. Bid dut Chriftus naa dit leeven Ous de zaligheid wil geeven; 0 Maria, Maget rein ! Laat ons u bevolen zyn. Stort dog over &c. 27. LIED. Tot de H. Moeder Gods. 3' X\fee{k gegroet: o Maget rein » v * Weeft gegroet: Maria! Naa God ftaat al hoope myn Op u: o Maria! O Maria! vol van g'naaden, Laat den vyand ons niet fchaaden Weeft gegroet; Maria! a. d' Zon kan voor u niet beftaan, g' Overtreft de fterren; Gy bent fchoonder, als de Maan: Koningin vol eeren. Moeder Chrifti hoog verheven, Boven d'in den Hemel leeven; Weeft gegroet: Maria 3. Bros  S- Bron Tan alle Zoetigheid, Wie zoud' u. niet lieven t Gy brengt vreugd ten allen tyd, Gy kont niet bedroeven; Toon j o Maagd (het geen wv wenfchen) Uwe hulp aan alle Menfchen; Weeft gegroet.- Marial 4. Groote Hemels Koningin, Judith moet uw vvyken; Efther d' edele Vorftin, , Moet u palmen reiken; , Strekt, gy over ons uw' handen, ünze vyand gaat tc fchanden. Weeft gegroet: Maria' 5. g''Zit aan Chriftus regter hand, Koningin der g'naaden. «Zeg'nen kont gy f Vaderland, Wenden af all' fchaaden. God de Vader wil u eeren, v God de Heil'ge Geeft verbooreii, Weeft gegroet: Maria\ 6. O Maria! Maget rein, Middlaares Maria 1 Laat ons u bevolen zyn, Onze hulp: Maria! Bid . op dat ons naa dit leeven God de Zaligheid mag geven, Weeft gegroet: Maria'.' 28. LIED. Tot de ff. Moeder Gods. r' W'1^' Maria! dr>ir aanfcho»wen rx il ,,A11' °,ns Chriften h'er vergaard, Up u (tellen w ons vertrouwen, J^ie gy Jefum hebt gebuurd, 'C * .2.Wee#- -37  73 '1, Weeft dog een VoorfpraakcrcfTe.' By. God voor ons in 'fc gemein, Als gy bent ons Patroneiïe, God zal ons genaadig zyn. 3, Ach verkryg voor ons, o Moeder? Van uw allerlieffte Kind. Dat hy weezen mag ons hoeder. Dien gy hebt zo zeer bemind". 4, Wüt, o Jefu! dog verhoorèn Uwe Moeder Maget zoet; Want zy Maget heeft gebooren U, ons aidérhoogfte goed. 5, Zy ("preekt voor ons arme nienfchen, Dat g* ons tbonen mogt uw'g'naad. Dit is 't, dat wy alle Wcnfcken, Onz' gebeden niet verfmaad, C. Wy dan vallen u te voeten, Jefu ', ziet wy zyn bereid ,Onze zonden afteboeten. Hier in deszen leerens • tyd. 7, Wy uifftrekken tot u de armen, Al niet een rouwmoedig hert. Chrille! wilt u dog ontfermen Over ous , wy zyn vol fmert. 8. Wy verzoeken door uw' Wonden, Door uw duur vergooten bloed, Op dat wy bevryd van zonden Mogen erven 't hemels goed. 29. I, 1 K D. Tot de H. Moeder Gods, h. fThrifti Moeder droef van herten ^ Stond by 't Kruis vol druk en fmerten, Da^r haar Ijevc Zoon aan hing; 5, Wiens  2. Wiens beflaude zie! vvA zvigten, Vol van rouw en om^rnjcten 't Zwaard van droefheiil heel doorging.3% Ach ! hoe dme&hne vol van,Jyden Was die Hoog^Gebenedyde Moeder van dit eenig'Kind? 4. Die van druk fcficei) te verdwynen. Doen zy zng de vrede pynen Van haar Zoon zo zeer bemind. <;■ Hy moeft zyn zo hart rils fteenen; Die niet bitterfyfe ton weenrn. Ais hy zag deez' droeve Maagd. 6. Wie en zon niet mede zugten? Ziende haar vol ongenugfen, En haar Zoon zo vrced geplaagd? 7. Zy zag Jefnm rnl van Wonden, Om der Menfchen fnoode zonden; En gegeefielt heel te ftraf. 8. Zy aanzag hem boven maaten, Droevig fteunen , heel verlaaten, Als by zynen geeft tra gaf. p. Maak o Moeder! Liefdes Fonteine. . Dat ik voel de Kragt der pyne, Dat ik. met u weenen m.ig. 10. Doet myn hert in liefde blaak*u Tot myn Jefus, en wüt mnaken Dat ik fteeds aan hem behaag-, 11. Heil'ge Moeder! wilt de fmerten Des Gekrniften in myn. herte Drukken met een zoete Kragt C 4 MV  4« 12. AH' de pynen , al de wonden, Die uw Zoon leed om myn Zo' den, Deel met my , 't is in uw magt. ?3. Wilt mv traanen vloet verleenen*, Den Gekruiften te beweenen, Tot dat myne Ziel verfeheid, 14. "k Wenfch gefellfcbap u te houden Ohder 't Kruis bedroefde Vrouwe! In uw leed en bitterheid. 15. Maagd der Maagden nooit volpreezen, Wilt my nu niet bitter weezen, Steeds my met u weenen doet. 16. Doet my fteeds in 't herte draagen Chrifti lyden, Kruis en plaagen, En zyn' wonden , en ,zyn dood. ï~. Laat zyn' Wonden my doorwonden Door 't Kruis dronken zyn gevonden Puur uit liefde tot uw Zoon. 18- Laat o Maagd! my zyn ontfteeken In uwLlefd"; en myn gebreeken In het Oordeel dog verfchoon. 19. Chrifti Kruis laat my bewaaren, Chrilii dood, die laat my fpaaren, En aan my genaad bewvs. 20. Als myn üghsam dan zal fterven Laa,t myn 7>le dog beërven 't Glorifufe Paradys. 30. LIED. Tot den H. Scherm •Engel, I. "Cngel , ach Jieffte Geeft! God gaf u my tot Vader Als Giexdsman en Bewaarder Altyd  41 Altyd bezorgd bevreefh Engel . ach lieffte Geeit! Door G'Ioof. en Hoop, en Minnen • Trek. af myn' fnoode zinnen Vuns' Werelds valfchen l'chvn, 2, Geen boosheid my ontmoet: Ach wilt my (harkte getvrn, 'k wil in uw handen leeven Beftiére mynen voet. Geen boosheid my ontmöed, 3. Beproeven uwen Gloed Laat haaft de helfche Geeften,Wanneer die felle Beeften Bekooren myn gemoed, Beproeven uwen gloed, ' 4- 'In 't dooien my vermaan! Leid' my langs heilzaam' wegen, Wat Gods geboden tegen Keer van myn voet en baan, In 't dooien my vermaan. 5. Laat zy dog voor Gods troon. Vol vuur myn flaauwe beden Engels vol lieflykheden G'iyk bloemkens tot een Kroon Laat zyn dog voor God;; troon; 6. Voor Gods Reptvanrdigheid Myn ^iel , die eens zal beevcn, Beveel ik nu in 't leeven Aan uw behulpzaamheid, Voor Gods Regtvaardurheid. 31. L I E D. Tot dm H, Martintts. l' /Vt-vc' van Waar c'e ^on opgaat Tot daar zy heer gaat dsalen, C 5 Wilt:  42 Wilt: Menfchen! met een b!y gelast Msrtinits Lof verfraaien, Gy jongens eenvoud, Gy dogters jong en oud By 't volk van alle "taaien, Maakt hem vermaard, h' Is pryzens waard Zit nu in 's Hemels Zaaien. 5. Aldaar draagt hy de Hemels Kroon In ongekrenkte vreugden. Dit is de welverdiende loon Voor zyne groote detrgden. Van jaaren nog jong Toont ny der deugden vonk Als hy zig gant bekeeren, Van 't Heidendom. Tot't Chriftendom Dat zoete jok des Heeren. 3. h'Aanvaard het tegens Ouders zin Die beide hsidens waaren; En acht meer zynen God als hun, Al telt hy eerft tien ja aren. Als een Lelie wit fn 't midden zit, En groeit onder de doornen, Dus komt hy uit Het heidens onkruk Ganfch zuiver wit te vooren. 4. Oud vyftien jaar word hy Soldaat By Coafbntin den Keizer; Dog afgekeerd van alle quaad Gods wet b'yft zvnen wyzer. Hy was ook altyd Gods raad te doen bereid, Gelyk als 't heeft gebleeken Doen^hy zyn Kleed Midden door Cieed, En gaf 't dien armen bleekcn. 5. Hy kon voor God'niets beter doen, Als zulke liefdes werken: Die heeft hem God in 't Vifïoen Klaarblyklyk laaten merken. Vit s'hetnels troon Zig Hellende ten toon Be-  43 Bedeeld met 't Kleed des nrmëti; Hier mee(zeidhy) Bedekte (ny Martin vol van ontfermen, 6. By Julian, en Constatit'fn Gediend omtrent drie Jnnrcn: Hy acht het zig voor meer gewin (Om zyne ziel te wanten) Voor God alleen Zyn dieriften te befteên Wel in een eenzaam leeven ; Hy beeft daarop Tor den Bifchop Kilaris zig begeeveh, 7. Bv dat gefelfchap van dien mah Heeft by zeer toegenomen In wysheid op de deugdens baan. En is zo ver gekomen , Dat hy naderhand Te Tours in 't franfclie land Wegens zyn ftigtig leeven VoJ Heiligheid, Tot Digniteit Van Bisfchop is verheven, g. Met deeze Waardigheid verzierd Heeft hy tot Godes Kerken Der tnétifchei) menigte geftuurd Door zyn geftaadig Werken, Hy heeft met God Drie menfehen van de dóód Verwekt en veele manken. Van hunne quaal, en ov ral Gezond gemaakt de Kranken, 9. Zing dan gemeente van Touroon, Weeft bly om uwen Vader En Emmerik om uw Patroon Verheugt u allegader, En bid met ootmoed, Dat hy u Vooffpraakdoe . By God den Heer der Heeren Om van ti at Des Duivels aanval In doods-nood af te keeren, 3'2..I-IED  32. LIED. MTot den H. Willchrordus. yn ziel wilt lofzingen den Heere Voor zyn' Weldaarfen overgroot Want hy ons kundig maakt zyn leere ' Om te ontgaan der zielen dood, Sint VViüebrord hy ons aan boord Gezonden heeft alhier uit Engeland Om ons te fchenken zyner liefde pand, a. Door duifterheid van alle zonden En Heidens - ongeloovigbeid, Ons Va-ierland was tot den'gronden Een neft den Satan toebereid. Men wilt hier niet, wat God be'died. Van Jefus Chriftus, en Gods Woord, Vau Sacramenten had men nooit gehoord, 3„ Om deeze nagt te doen verdwynen, Heefr God een klaare Zon gemaakt Van Willebrord, om or.s te fchynen. Van jongs heeft hy zyn hart geraakt; Hy eèl van bloed, En ryk van goed, En jong vnn jaaren heeft naa Jefus raad Des Werelds loften endc goed verfmaad. 4, Heel van de Wereld afgefcheiden Al in een Kloofter beiliglyk,' Zpi jonge Jeugd ging hv bereiden Tot alle deugd om 't Himmelryk, In zuiverheid , ootmoedigheid, Met vatten, bidden heeft hy God geëerd, Oie waare Wysheid uit zyn Wet geleerd, 5, Aldus bequaam heeft hem de Heere Gefteld op eenen Kandelaar De Heidenen Gods Woord te leeren Zyn yver wierd dan openbaar, Twaalf  Twaalf gereid , Zyn zy gefteld Als nieuwe Apoftelen zyn zy gegaan, ^eer haaft te Utrecht gekoómen aan. 6. Hier hebben zy Gads Woord gaan leeren, Gelyk zy 't hadden eerii gehoord ue landen rondom ende veeren. Doorwandeld met zeer goed accoord Met teekenen , Miracuien 't Volk met duizenden tot God bekeerd, En haar afgoden t'eenemai onteerd. 7- Maar om her fondament te eeren, Dat Jefus met zyn eigen hand Voor zyne Kerk en zyne leeren Op deeze Wereld heeft geplant, Op dat hy niet Met groot verdriet Vergeefs en zoude Joopen in de baan , Waar Romen Willebrordus is gegaan. 8. Aldaar heeft htm de Paus eerwaardig, Dje Sergiris geheeten was, Ards-Bisfchop van de Vriefen vaardig Geordineerd al op dit pas Ü.n heeft hem weer Met groote eer En magt gezonden naar 't begonnen Werk Urn hier te timmeren zo menig Kerk. 9. Dus heeft de Zon met magt gefeheenea Verdreeven alle duiirerhuid, Het Heidendom is ganfeh verdweenen: Daar voor geplant de Chriftenheid, lot Godes lof , ten fchoonen hof U rJ'Z der bengelen bloemen gansch plaifant ia ras geworden heel ona Vaderland, 33- L I E D. Tot de H. Attiegondis, «• |jw Lof gaan wy ontvouwen: Man: 4:>  Maubeufens eerfte Abdis, Algondis! ons vertrouwen Op u geveftigd is. De UiinVr van uw leeven Van 't Ooft tot 't Weften blinkt; U word een roem gegeeven, Die door de ftarreu klinkt, 2, Doorlugtig op deez' aarde Waart gy door uw geslagt; Dog nog tot grooter Waarde Heeft U de deugd gebragt. Offchoon gy waart gefprooten , Uit Frankrvks Konings - Bloed, jHebt gy dog t* Aards verftooten , Hielt U aan 't eeuwig goed, 3. Gy waart door min bevangen, Maar door een' keufehe Min> Die bleef in Jefus hangen Uw Bruid'gom, uw gewin. De Werelt gy verfmadde Met al haar zwier en pragt, In's Klonfters naauwe paden Hebt gy uwe reis volbragt. 4, Het vlees, dat niet kan ruften, En anders zo uitfpat, Hebt gy met alle luften Door 'r vaften afgemat. Door 't Voïzel der gebeden H»bt gy uw Ziel verkwikt, Daardoor is u de vreed'e Des Hemels toegelchikt, 5. Daarom de Kerk met vreugden Uw viert alom vermaard, Zy zingt uw hooge deugden,  Gy die de Luifier waart, Van 't Land van Henegouwen , Daarom ook deez' gcmeent' Op> u al haar vertrouwen Als Patrones vereent, 6. O Heer ! gy die den Starken En Kragt en" Sterkte fchenkt; Gy die verheven Werken AJJeeu ten einde brengt, Laat ons zo veel vermogen, Dit g'ons door haar verhoort, En toon ons uw medogen Door baar gebed bekoord, 7. Nu willen wy ons buigen Voor d'opper Majefteït, En zarcen Hem betuigen Ons' diepe Ootmoedigheid; Den Vader hoog verheven, Die de Aarde heeft gefligt, Den Zoon, ons Heil , ons Leeven, Den Geeft, die ons verligt, 34. LIED. Tot de H. Barbara. !• Qarbara! Gods groot Vrindjnne! Tot u regt ik myn begeer, Oog en mond, ja aü' myn zinnen Tot u, die ik hier vereer. Barbara! op 's levens end My bezorg het Sacrament, 2, Barbara! gy boog geboren Zyt geweeft uit groot geslagt, Barbara! gy op den toren Van uw Vader zyt gebragt. Éarbara &c. ' 3. Bar  43 3. Barbara! gy bebt doen bouwen Drie Ventters in 't Toren buis 5 Gy vaft fteide uw Vertrouwen Op uw' God, en op zyn Kruis. Barbara &c. 4. Barbara! gy wilde geeven Dus te kennen , dat er was Een Drievuldig God in Weezen Dit beduide 't derde glas. Barbara &c, 5. Barbara! gy wierd geslagen Van uw Vad'r Dioscorus, G'bebt van hem veel leeds verdraageu lu een droev' gevangenis. Barbara &c, 6. Barbara,' g'had niet te zorgen Voor uw's Vaders toornigneid, U een Marmer heeft verborgen En uit zyn gezigt geleid. Barbara &d. 7. Barbara ! gy zyt gevonden, Door 't verraad van eenen Man, Die 't Mirakel op die Honden Heeft gezien met oogen aan. Barbara &c. 8. Barbara! uw Vader grimmig Liet u brengen op een Poort, Gy de geesfels droegt geduldig Nimmermeer gy moéd verlooft. Barbara &x\ 9. Uwe borden zyn gekneepen Van uw lighaam door een tang; Daarop volgde met de .Zweepen Vrëede  Vreede slaagen en zeer lang. Barbara &c. 10, Mannelyk zyt' gy getreden . Langs de ftraaten naar 't fchafibt, Hoe hebt gy toen: Maagd' gebeden Met vertrouwen uwen God, Barbara &c. Ü, Uwe Vader kon niet wagten, Welver heeft hy u onthoofd, Maar de Kenner der gedagten Ook van 't leeven hem berooft. Barbara &c. ia, Want ziet daar gefchied' een Wonder Aan uw Vader,'die 't bezuurt, God versloeg hem door een donder Wierp hem in het helfche vuur. ^ Barbara &c, 35- LIED. Tot de H, migefortis. *» Tf}e Hemel zingt: Victoria! Laat zingen ons j Alleluja ! Want Wiltgefort een Koriings fpruit, 't is Jefu Chrifti waarde bruit. bis 2. Een Koning beeft otri haar gevraagd, Die fnoode liefde tot haar draagt, Zy riep: ik ben met hem getrouwd, Die aard en hemel heeft gebouwd, bis, 3. Haar Vader wierd hierop verftoort, Hy fmeet haar in den Kerker voort; Zy bad: o Jefu! neem myn glans, Op dat ik kryg den maagden Krans, bis. 4. Door dit gebed kreeg zy een baard, D , Dit 49  ■5P Dit hééft haar zuiverheid bewaard, lié Vader zegde: 't is duivels kunft ü neen! riep zy: 't is hemels gunft, bis, 5, Myn God wil my bewaaren kuis, Die voor my ftierf aan 't fchandig Kruis, Die heeft myn naar myn Wenfch mismaakt, Op dat my geenen man genaakt, bis. 6. Haar Vader zegd': Gy bent verzot ,Op Jefus den gekruiften God, Zy zeid: Zo lang als ik beleef, Ik mynen Jefus niet begeef, bis. -. Zy is dan door haar Vaders laft Ook aan 't Kruis genageld vaft; Dit was haar bruilofs ledikant Daar zy de eeuwige ruft op vand. bis, 8. O Wilgefortis! Chrifti bruid, „Ik ftort voor u myn Klaagen uit, Verwerf my by uw Bruidegom, Daar gy hem hebt gebeden om. q. Verkryg my, dat ik word bevryd Van allen druk en 's vyands ftryd, Dat ik u pryze nagt en dag, En uwen lof verbryden mag, 10. Wy zingen dan: Alleluja! De Hemel zingt: Viftoria! Tot glorie van deez' kioeke Maagd, Die1 God aan 't Kruis haar ziel opdraagt, 11, Zy zal by God in fmert en pyn (Dk hoop ik) onze voorfpraak zyn, Laat zingen ons tot dankbaarheid, En haaren Lof in Eeuwigheid.  36. LIED. Van eenen boetenden Zondaar. f. l/ï/at zal ik beginnen, 'k zondige slavinne, * » Daar Gods G'naade my verlaat? Is veellicht, is veellicht, Noch een hemels licht, Zo beftraalen wil den Geeft, Die de duifterniiJe vreeft Van den droeven Zonden ftaat? 2. Wat heb ik bedreeven, Ach waar is gebleeveh De Goddelyke G'naden Zon'é Waar zyt gy, waar zyt gy, Geweeken van my? Laat uw' g'naaden ltraalen Nog eens op my daalen, Goedheid is ja uw "eigendom. 3- 'k gaa de zond berouwen, En op U betrof wen, Menfch geworden Jefu zoet! Als ik zien als ik zien, Dat gy vol van min, Met de ttaanen in uw' oogen , Tot den Zondaar hebt med'ogen, Dan gryp ik weer nieuwen moed. 4, 'k Wil voortaan myn leeven, In uwen dienft begeeven, En opvolgen uw gebod, 'k Min niet meer, 'k min niet meer, als Ujlie-. rs, ven Heer! Die my hebt zo zeer bemind, Dat gy wierd om my een Kind. Kleine jefus, groote God! 17, LIED. Van de Wereld, t, Adjeu Wereld, valfch verraader, Geeft my, wat gy hebt geroofd, D % Ik SI  52 Ik wil 't fchenken God myn Vader, Gy geeft niet wat gy belooft. Uwe zierrad doet bedriegen Met een doodelyk venyn Gy niet anders weet als liegen, Gy en geeft niet meer als pyn. 2, Gcd geoopend heeft myri oogen, En de ydelheid getoond, Nimmermeer zal ik gedoogen, Dat de Werelt my meer kroont. Al de glorie van de menfchen, En hun koftr-lyk zieraad, Al de pracht, waar zy naar wenfchen In een' korten tyd vergaat. .3. Niemand is die denkt op derven, 't is nu al om vreugd gedaan, Niemand wil zig hier verderven, Niemand hoort naar dit vermaan: Zulk een leeven, zulk een derven, Zulke fouten, zulke draf, | Zulke fchulden, zulke kerven , .Zulke Wiegen, zulk een graf. 4, Dwasze menfchen, zotte Koppen, Zal man dan die enge baan, Als de dood ons komt opkloppen Blindelings in wiiien gaan, .Zal men dan nog eerft beginnen, En alsdan geheel ontlteld Leeren zynen vyand winnen, Onderftaan zyn fel geweld? 5, O verdoolde slegte Schaapen, Die u hier zo in vergeet, Die u hier in gaat misgaapen, Hoort, houd zeker, en dit Weeti Die  Die zig mi niet wil bereiden Eer dat hem genaakt de dood. Ach ! die gaat. zig ganfch misleiden, i Is van zinnen heel ontbloot, ' 38. LIED: Van den Dood, *' \/V'e ^*t> 'eer<"n Zonder beeven, * " Die beneven ftervèft' flaat > Daar genugten Zo haait vingten, En het zngten agter gaat. Gy zult fterven , En verderven, En verwerven loon naar daad. Wilt uw' zinnen Dan verwinnen, En niet minnen, dat vergaat. 2, Wilt gy ruilen, Temt uw lullen, Die verwoelren uw gemoed; Wi'dze leeren Van u keèren, Daar ze uitteeren vleesch en bloed. Al dat queelen, Al dat fpeelen. Harten ftreelen hier en daar, 't M;:g behaagen Weinig daagen, Maar het Klaagen komt 'er naa. 3, Konden uuren Eeuwig duuren, Daar 't bezuuren men niet zag, Het vermaaken Mogt wat ftnaaken, Maar naa 't ftaa'ken knmt.de slag; Dan is 't Knaagen, Dan is 't klaagen, Dan is' 't vraagen om respyt, Als uw' jasren U bezwaaren, Als verioopen is de tyd, 4, Als het leeven Is begeeven, En bedreeven d'ydelheid , Dan komt graauwen, En benaauwenj D .3 En  54 En befchouwen d' eeuwigheid» Dit vervaart u"? Zo verklaar u, En bewxsr u, wie gy zvt; Om met eeren Nog te leeren Ujbekeeren, 't is nog tyd. ' 39. LIED. Van 't Oordeel in de Hel, 1, f~\ Ed'le ziel! gy waardig Hemels Kind! v-' Quelt u op d'aarde niet, naar om hoog gezwind, O dierbaar pand, R/. Dat Godes Hand Gemaakt heeft naar zyn beeld. En aan haar zyn genaad heeft meegedeeld, 2, Snee-wit uw kleed (ziet wat Gods g'naade doet) *t is Purpur rood befprinkt met Chrifti bloed. O tafereel! Door Gods pinceel Gefchilderd wit en rood, O Goddlyk meefterftuk uitmuntend groot! 3, Denk gy wel d'raan, dat gy eens uit dit dal Voor God verlchynen zult, die u rigten zal? Ja 't g'toof ons leert, Als 't lyt' verkeert In 't-graf tot ftof en aard, Dat God geftadig u in 't leeven waart. 4, Wat zult gy daar voor Godes Rici.terftoil Ani woordci? als hy u om uw gewoel In 't a*rdfe slyk (Zo zondiglyk) Bevraagen zal in toorn, En gy niet. hebben zult tot uw verfeboon. 5, God za' als dan fpreeken tot )iw bezwaar: Gy hebt uw koft'lyk Kleed niet wel bewaard. Gy hebt mvn beeld (U meegedeelt) Beklad met vuiligheid , Drom naar de hei met u in eeuwigheid, 6. O  6. O eeuwigheid! geen Kermen daar meer baat, Dan 't is voor alle hulp,aldaar te IjRt, Voor kort plsiiïr Een eeuwig vuur! 't Was beter nooit geboor'n, Voor dat. het beten zou, eeuwig verloorn, 7. Op dan verlaat het quaad, vertoef dog niet, 0 ziel! en trek u uit het helfch gebied; En klim om hoog Voor Godes oog, Dien hem geftaag in deugd, Op dat gy komen mogt in 's hemels vreugd. 8. Te koftelyk zyt gy voor 's hellen brand, Hebt gy door zonden fchuld uw kleed verpand. Stort traanen uit, Het is nog tyd, En loft het in gezwind', De bette paarien men in 't Water vind, 40. LIED. Van 't Vaagcvuur, J- jn en heilig en heilzaam gepeis is het Bidden Lj Voor Dooden tot God om ontbonden te »<- zyn Van zonden. Dus Chriftenen daalt in 't midden Van hun, en befchouwt. watze lyden voor pyn. Eilaas ach.! hoe valt dog dat zuiv'rende vuur Aan zielen der Dooden zo fchikkelyk zuur? 2. O Vaagevuur! droevige plaatze der piaagen Voor deez' arme Zielen . o jammerlvk dal! Gy doetze verzngten, en weenen, en Klaagen; Gy baart voor haar finerten en pyn overal. Kegtvaardig, dogevenwel fcbroomelvk word: Hier moet men betaalcn den uiterlïen' Oort. 3. Perzoonlyk aan niemnnd tekonnen gaan vraagen Om hulp. of om troolt in dien aaklyken nood, Zyn i/den aan niemand te konnen'gaan klnagen, is immers een ftadig vernieuwende Dood. D 4 Daar- 55  56 Daarby zig niet kennen zelfs helpen in pyn , Hoe bitter moet dat aau die zielen niet zyn? 4. Darorn dan o Kind'ren, o Vader, o Moeder! Ach helpt haar in deezè zo nypende fmert„ En Vrinden, en Vyand, en Zuller 'en Broeder! Ai toont aan de zielen een chriftelyk Hert. Verlaatz* niet iïi de vervaarlyke pyn, Maar wilt haare helpers , voorbidders wilt zyn, 5. O Jefus! ik kom u tc fmeeken om g'naaden, Ik bii? uwe groote barmhertigheid aan, 't zeker zy lyden om haare misdaaden , Dog denk, dat gy hebt voor haar allen voldaan. ,ïk bid u dan door al uw lyden cn dood, Verlos ze dog uit haaren uiterften nood. 4T. L I E D. fan den Hemst. %• Ach myne dorre ziel vêrzrigt Tot d'.bronuue! van het eeuwig leeven, Dat arme slafken is bedugt, Dat 's lighams banden haar omgeeven, Als balling kruipze 't allen Kant, Verzugtend naar haar Vaderland. 2. Gy zvt verlooren door de zond, O Vaderland! land'vol genugten, Ach in de plaats van u ik vond Een daal van traanen, Kermen, zugten, Uw' fchoone ftraaten hel ais glas / Die zyn nooit morzig van moras. 3, Terwyl uw poorten zyn gebouwd, En uwe muur van edel-fteenen, Uw dak van 't allerfynfte goud. Zou 'k over uw verlies niet weenen ? Bevryd van 's Winters bitterheid \ Heerlfc ftaagHn 'U de lentetyd.. 4.. Door  4. Door 't ï.iteeftrefcte hemelsveld Men ziet de.honig beekjes vloeijen,, De zoetfte vrugten nooit geteld Aan d'aangenaame boomen groeijen. De blqeroen altyd vers vnn geur, Die ftrïari geftadig daar in fleur. 5. Terwylen in den hemels trans 't Lam Godes als een Zon gaat fchynerr, De aafdfche zon. met. al haar glans Voor deezen luifter moet verdwynen, Het vlucht aldaar dc naare nacht, Geftadig heeft men dasr den dag. 6. 't zyn Kroonen vol van heerlykheicf. Die 's- hemels borgers ftaadig draagea , En alle slagten zyn daar uit, Die men ir.oeft met den vynnd waagen. De loon volgt naa den dappren ftryd. Die gy, Lam Godes! zelve zyt. f. By 't uitverkoren hemels fchaar. Regeert de.vrede in overmaaten. 't Is zonder ftooring of misbaar Daar vreugde-feeft op alle ftraaten. Dan eene Kroon is aller Kroon, Als of zy waren em perzoon. g. Geen ongemakken , geene pyn . Geen plaag, geen ziekte, geen ellenden Of wat maar beeft van dood den fcbyn Ooit d' uitverkooren Borgers kenden. Zy zyn als in de befte jeugd, Wanneer geen zorgen ftoort de vreugd. 9. Geftadig zingt men God daar Dank, 't Zyn Engels zitters, Engels Keelen, Die daar aanleiden tot den zang, Die op hunne Inftrum enten fpeelen, D 5 . Ach 57  58 Ach hoé getrooftig moe1; 'het zyn , Te woonPD in da 6 Hemels plein ? 10. Ach wat roor goed is hun bewaard, Welke in den Heer geheel verslonden. Met d'Kng'len boven zyn gepaard? Wie ral wel dat geluk doorgronden Van hun, die boven Zon en Maan Geftaa-di g voor Gods aanfehyn ftaan? iT. 't Is alles Wat het aardrvk baart, Maar ydelheid der ydeIheden ; Maar 't neen hef"fcfemèlryk bewaard, Is KnftelykVid dér Kofteiyk'heden, Voor ieder warren Godes vrind, Die,bem"na*r 'zyne' Wet bemind. 11. Zo zoete vreugd, zo pragtige eer, O Jefu* wilt my dog verwerven, ' ' Dan geene znak verlang ik meer Na dat hoe gaarne zoud' ik fterven! O Jefu! zoeu my door uw bloed, Ach maak my Erfgenaam van dit goed. 41. ,El Ë D. Ih dvk goddelijke Deugden. 'T GELÓÓF. T- I Geen ik in myn hert geloove, • Znlks vrymoedig zegt myn moud, D;it men my ook 't leeven roove. Houd ik dog uit hartens grond Y«ft. wat God heeft openbaard, En my door zyn' Kerk verklaart. 1. Schoon 't vernuft niet kan doorgronden Alles , wnt het Oor gehoord; Schoon de Zinnen zulks niet vonden, j  f9 Als her Heer! uw gdddfyk Woord Zegt, zo twyffel ik dog niet Aan dat gy te g'looven bied. 3. Als de mcnfch niet wil gelooven, Eer dat zyn vernuft getuigt, En zyn zinnen *t hem oorloven. Als hy zig voor u niet buigt, Dan g'looft hy de zinnen meer Die bedriegen, als u { Heer! 4. iTinn', vernuftikan my bedriegen; Op u God ! kan 'k zeker ftaan. Dan hoe kan de Waarheid liegen, En de Wysheid zig misgaan? Sterk, verligt my; Iieffte Heer! In 't g'looven meer en meer. DE HOOP. 5. Ik verwagt met vaft vertrouwen Wat de Heer aan my verfpreekt; Op hem kan ik zeker bouwen; Wiens belofte nooit ontbreekt. Zou de Hemel fel)pon vergaan. Zal dog ftaag Gods Woord beftaan. 6. In betragting myner Zonden Heer! verlies ik mynen moed, Dog:-.e weder word gevonden God-Menfch! in uw dierbaar bloed. Dit verfterkt my hier ten ftr3'd , Dit leid daar ter Zaligheid. 7. Dan zo wie gaat xoenig hoopen, Wen 't geWeten hem vermaant. Dien de gnaaden-Weg ftaat oopen, Die voor allen is gebaand. Gori!  óp God! ik Weet, dat hy verderft, AU' die zonder hoope fterft. 8- Uwe almngt kan ons geeven, V/at bw' goedheid ons verfpreekt, Als w'ons mede moite geeven. Uw getrouwheid nooit ontbreekt. Heer! op u myn faoop ik bouwj Sterk my, dat ik meer vertrouw. DE LIEFDE, 9» Lieffte God! wie zoud' u kennen, En niet fchatten boven al, U niet kinderlyk beminnen? Van hier uit dit trainen dal. Staag tot u, o hoogft? goed! Blaakt myn hart van liefdens gloed, io. Ik was 't dien gy reeds beminde, Als ik nog geen Weezen was} En als my de zond' verblinde, Uw Zoons mïdd'ling rny genas. Staat het my dan nog wel vry, Dat "ik zonder liefde zy ? It. Dog zou dit my nog niet binden, Zo bemind u dog myn geeft, Dan in u is 't al te vinden, Wat ooit liebYk is ge\v>eft. .Zïe ! ik zweer u zonder fchouw Eeuwig Liefde, eeuwig trouw, 12. Ja wie zou zig nog bezinnen, U, die boven alles is, U, o Heer! Ja U te minnen, Die de fchoonheid zeiver js. Staag vermeer myn liefdens gloed, Eenig, alderlieffte Goed! . 43. LIED  43. LIED, Berouw over de 2on.de», 1. A ch hoe word myn geeft verlegen, * Als de zond voor oogen is, Die ik tegen hem bedreeven, Die myn God, myn Schepper is, Die voor my is menlch geworden, En ia 't bitter lyden gièug, Die voor my zig liet vermoorden, Die aan 't fchsuadig Kruishout hieng, 2. Die my voor myn zwaare Zonden Heeft bereid de helfche pyn, Of tot minder ftraf verbonden, Als de zonden ligter zyn, Tegen dien heb ik misdreeven! — 0 vervloekte Lafterdaad! Dat ik dus my kon begeeven, Tot het geen U: Heer verfmaad. 3. U, het ailerhoogfte Weezen, U, waarvoor zig alles bukt, U, aan wien men niets kan leezen, Als het geen den menfch verrukt, U, waarin dat word gevonden Alle fchoon- en lieflykbeid, Tegen U bedreef ik zonden, Die gy zelfs de liefde zyt, 4. Ach zo weent dan myne oogen. Weent tot aan het duiftre graf, En wilt vroeger niet opdroogen, Waft dus myne zonden af. Ik berouwe, ik vervloeke, Myn bedreeven Uiveldaad. Geef, waarom ik u verzoeke, Groote God.' geef my genaad, $. Nooit 61  6% 5, Nooit zal meer van my gefchieden, Wat naar zwaare zonde zweemt, Wat de Wetten my verbieden, Wat my uw genaad beneemt. Uw genaad moet my befchutten, Dan wat kan de menfch alleen, Deeze moet my onderftutten, Scherm my voor het helfch geween, 44. LIED. De dmbrofiaanfche Lofzang. Te Deum laudamus, * Te Dominum confite« mur. Te aeternum Patrem, * omnis terra veneratur. Tibi omnes Angeli, * tibi cceli & univerfas pote (la tes, Tibi Cherubirn & Seraphin * incelïabili voce proclamant. San&us, Sanétus , Sanctus , üominus Deus Sabaoth. Pleni funt Caeli, & terra *.Majeftatis gioriae tuae. Te gloriofus * Apoftolorum Chorus, Te Prophetarum * Laudabilis numerus, Te Martyrum Candidatus * laudat exercitus. Te per orbem terrarum * Santta confitetur Ecclefia, Patrem * immenfse Majeftatis, Venerandum tuum verum , * & unicum Filium. Sanftum quoqne * Paraclitum Spiritum, Tu Rex Gloria:' Chrifte! Tu Patris * Sempiternus es Filius, Tu ad liberandum Sufccpturus hominem * non horruifti Virginis uterum. Tu devifto mortis aculeo * aperuifti credentibus regna cselorum. Tu ad Dexteram Dei iedes * in gloria Patris. Judex  §. 2.4us. Oeffeninge Van de drie Goddelyke Deugden, Geloof, Hoop, en Liefde. waar aan Zyn Heiligheid Clemens XIV gehegd heeft eenen Aflaat van 7 Jaaren en zo veele Quadrageenen t'ekier Kerk, dat men ze verwekt, immers na een voorafgaande Berouw vau Herten, GELOOF. Tk geloove vaflelyk al, wut my de H. Catholyke Kerk te gelooven voorhoud," om dat hetzelve van U o God! die gv deonfeilbaare War.rheidzv^ veropenbaard iï. Maar vooral zo geloof ik,'in Judex crederis * effé venturus. Te ergo qusefumus tuis famulis fub.veni , quos pret'pfo" ('aoguine fediinjfÜ, yEterna fac cum Sanctis tuis - in gloria numerari, Sal/um fac populum tuum Domme, * & benedic bereditati tuae,' Et rege eos, & extolle illos* usque in aeternum. Per iingnlos dies :ï benedicimus te; Et laudamus nomen tuum in feculum, & in fe- culum feculi, Dignare Domine die ifto * fuje peccato nos cuilodire. Miferere noftri Domine, * mifererë nolfri. Fiat mifericordia tua Domine fuper nos,*'quem- admodum fperavimus in te. In te Domine fperavi, * non conf'undar in aeternum.  ég 'c byzonder en uitdrukkelyk, dat er een God ia» en drie Peraoonen: namentlyk de Vader, de Zoon, ea de Heilige Geeft, ik geloove, dat de Zoon Gods in 't Lighaam vsn de maget Maria, door de werkende Kragt des H. Geeft, het tnenfchelyk vlees heeft aangenoomen , en menfeh geWorden is, dat hy geleden, en aan 't Kruis voor ons geftorven is, dat by na drie dagen is wederom opgeftaan, ten Hemel is opgeklommen, ea van daas in 't einde des werelds kómen zal pin alle menfchen te rfgten; op dat hv den Goede geeve de eeuwige Glorie , en de (hiaade ttrafl*e inet de eeuwige pynen ter helle. In dit Geloove is vaft by my beslooten te leeven , en te llerven, HOOP. Omyn God', om dat gy almagtig, getrouw, eit oneindiglyk barmhertig zyd, hoop ik om de verdienllens wil}e van Jefus Chriftus vergiffenis van myne Zonden, uwe Gratie in dit leeven, en in 't toekomende leeven dc eeuwige Glorie, ge* lyk gv my beloofd hebt , is 't dat ik goede Werke doe, die ik ook door uwe hulp te zul* len doen u aanbeloof, LIEFDE. Omyn God! ik bemin u boven alles' uit gebeel myn hert , niet alkenig om dat gy my gefchapen, en verloft hebt; maar allermeeft, om dat gy bet oppetfte ën allervolmaakfte goed zyt, en om uwe Liefdens wille bemin ik ook alle menfchen, en zal 'hun. altyd gelyk my zelfs beminnen. §. 3.  6> ORDRE hoe men volgens oude Gewoonte op den goeden Vrydag binnen EmmeriJs. de 7 Kerken bezoekt. ** ^Tamiddags ( ro minuten voor i uur) word in de Archid. Munfter Kerk eene korte «rtderrigting gegeeven, hoe men op 't voordeeligfte die Procejfie vergefellfchappen mag, Daar naa worden gezongen 6 Verzen uit het Lied: Chrijli Moeder pag. 3g. vervolgens word gebeden zevenmaal het Gebed des Heeren, en zo veele Kngelfche groeteniffen ter gedagtenifle der zeven fmerten van de H. Moeder Maget Maria. En eindelyk driemaal: O Crux ave &c. Zo dan gaat men by wyze van Proceffic onder het bidden van den Roozenkrans of andere gebeden bezoeken de andere zes Kerken , waar men in yder Kerk voor eerit zingt 4 Verzen uit 't Lied : £?efn uwe purpere wonden pag. 14, dan bid men <; Onze Vader, en zo veele Engelfche Groeteniffen ter gedagteniife der <; wonden van onzen Heiland. ... En daar naa driemaal O Crux ave.' &c. Eindelyk in de St Aldegondis Kerk word deeze Devotie beslooten met het Lied: Echo gy der Klippen 1 teven &c. £  M AAN DEL Y K E DEVOTIE In de MUNSTER KERK en St. ALDEGONpIS KERK. i Ja den errften Zondag van eene iegelyge maand om i uur »*na middags word gezongen : Kam oitgefckupe-heü'ge Gcejï &c. dan'word gebeden het gebed des Heereu , de Engeifche groetenis, en de Acten van Geloove , Hoop, en Liefde, zo als ons dezelve pag. 63. befehreeven zyn. Daarop ■worden eenige punten desGeloofs door dea Leeraar uitgelegd tot de Klnkkensiag halv 2. als wanneer men een of twee geeflelyke Liedekens naar behaagen zingt. Men besluit"deeze Devotie met het bidden van eenen Roozenkrans, met volgende ii>tentiei namentlyk, op dat ons waar geloof mag aangroeijen, en uitgebreid worden, Tuschen een iegelyk tientie bid men een van volgende Gebedekeus, die op voorgemelde intentie toegepaft zyn. NB. Alle Chriftgelovigen , die gebiegt en gecommuniceerd hebbende deeze Devotie bywoo» nen, verdienen volkomen aflaat, denwelken men ook aan de arme zielen in 't vaagevuur toeëignen kan. j. rjg.  67 i. G E B E D. Voor den Roozenkrans. Alraagtig eeuwige God! door wiens barmher■*■ righeid ik betrouwe van alle zonden en de eeuwige verdoemnis bevryd te zyn; alhoewel ik nog aan tydelyke ftraife fchuidig verblyvej terwylen egter om deeze uit te wiffen myne Werken niet in ftaat zyn, zo neem ik mvnen toevlugt tot den fchat der verdienden van uwen etngebooren Zoon onzen Heer Jefus Chriftus en van uwe Heiligen, op dat door defl Overvloed van die verdienften myne zwakheid , en gebrek ónderfteund en geholpen worde. Ik ftel my bereid tot al i wat ten dien einde te verrigten is, Ontfang het: O Vader! der barmhertigheden , ontfang het in vereeuinga met het lyden van denzelven uwen Zoon , en maak my, alhoewel onwaardigen, deelagtig van dea volkomen aflaat. Amen. 2. GEBED. Tot God den Vader. gedenk o eeuwige Vader! aan uwe vergadering die gy van den beginne bezeten bebt, erken uwe Kerk als de Bruid van uwen eengeboren Zoon , voor • dewelke hy zyn bloed Vtrgooten heeft. Wilt deeze dog (bid ik u) door zierraad van Heiligheid , door de fchatten der 'genasden, door de menigvuldigheid der Erffchappen zo verheffen , datze waardig fchyne voor zo eenen Bruidegom en zo eroten vérlóiTings - prys. Ziet genadclyk hasre Kinderen aan, en laat hun getal door ' de bekeeringen der ongeloovigen vermeerdert worÉ 2 den;  denj op dat alle Natiën ü o godJelyiten Vader en den Zoon, die gy gezonden hebt en den H. fceeit met een .waar geloof erkennen , met een yalhf hoop aanroepen , en met eene volkomen© Liefde omarmen, 3. GEBED. Tot God den Zoon. O Jefu! waatagtig ligt . dat verligt alle menw fchen komende in deeze Wereld , maak dog door de onwaardeerlyke kragt van uw lyden en dood, dat naa verjaagde duifterniffen der dooiingen alle menfchen het licht van uwe Waarheid aanvaarden, en tot den wenfehelyken fchoot van uwe Kerk hunnen toevlugt neemen. O goede Herder! die gy uw leeven voor uwe fchaapen gegeeven hebt, befcherm uwe Kudde, en befchutze tegen alle aanvallen van die, welke komen in ichaapskleederenü maar van binnen grypende Wolven zyn. Maak, dat alle menfchen eenen Herder aanneemen, en zich in eenen fchapftal vervoegen mogen. Amen, 4. GEBED. Tot den Heiligen Geeft. O Heih"ge Geeft! o Geeft van liefde en eenigheid'! die gy zo veele , en zo verfehillende volken in de eenigheid des geloofs vergaderd hebt, verleent aan alle Chriftene mogentheden den overvloed uwer Gratiën, op dat zy door geene quaade driften vetblind iets ond,erneemen , dat aan uwe Goddelyke glorie en aan de eenigheid van uwe Kerk tegenftrydig zy, maar vervul hunne herten roet eene opregte liefde tot uwe Wet, op datzy Ml  in hunne eigene perzoonen dezelve verruilen, en hunne onderdaane»» tot !yet naavplgeh van dezelve voorgaan en aandryven mogen. Amen. c. GEB E D. Tot Maria de Moeder Gods.. f~\ AUerzaligfte Maget Maria! wy bidden n door het zwaard vnn droefheid , ênt Simeon u voorzeid en geit-idig uw herte doorlrêteken heeft, dat gv door uwe gebeden, en voorfpraak by uwen beminden Zoon jefum Chrithim van onze Moeder de H. Kerk wilt genaadejyk afkeerèn het fcberpfnydende zwaard der vervolgingen , alle zwasre tydingen van verlies dei zielen, toeneeminge der zonden , en vermindering van Godsdienft en eere; maar dat wy morren dagelyks meer en meer met haar verblyd worden , hoorende dat haare vyanden bekeerd worden . de dooiende bet waare geloof anneemen , en dat zy zo getrooft en vervorderd worden tot grooter vermeerdering van Gods eer en glorie. Atnen, 6. G B B É D. Tot de H. Drievuldigheid. H. Drievuldigheid ! wy meenen n» vervuld te ^ hebben al wat ons • oorgefi foreeven is om det volkomen aflaat te .verdienen , d't en nog veel meer zvn wy aan uwe goddelyke Majefteit wegens ontellbssre Weldaad»» fchuldfg, Wy fehryven het ondertuflen aan uwe oneindige goedheid , en vrygeviglield tegen ons alhoewel allevonwaardigflen toe, dat gy onze slegte Werken en dengdens • oefeningen bvervloédiglyk beloont. Qntfang dam o H. Drievuldigheid!'deeze myne Gebeeden, en maak dat het gebrek daarvAn door 69  door 't lyden van Jefus Chriftus, door 't medelyden van zyne. Moeder Maget Maria en door de rerdicnften van alle Heiligen vervuld worde-', en msafc my (of die ziel waarvoor ik nn bidde) deelagtïg van den volkomen aflaat, v.oor welke Weldaad u Hemel en Aarde looven en danken zullen in-eeuwigheid, Amen, ^..,..M , . , f ^ ^ ■ §. S*e Geeft ? Laaten wy met blyfchap eeren 26 Loof. o Chriften!" uwen Hoeder 27 Maak Chriften Volk een bly gejuich 24 Moeder Chrifti hoog verheven 35 Myn ziel wilt lofzingen den Heere 4+ O Doodes ftryd! o Bitterheid 19 O Edele ziel gy waardig Hemels Kind 54 O God ik min 'U 1 niet dsrom 20 O gy zaligheid der Aarde 17 O Hei'igfte Drievuldigheid o O liefde zonder paaien 3° Op op Herder"! na den ftal 9 Te Deutn laudamus 62 *T geen ik in myn hert geloove 58 Van alle Goed óntblood 10 Uw lof gsan wy ontvouwen 4? W»t zal ik beginnen 5r Weeft duizendmaal gegroet 3* Weeft gegroet o Maget rein 3» Wie kan leeven zonder beeven 53 Wilt den Heere van hier boven 7 Wilt Maria dog aanfcbouwen 37 Zingt Heilig! heilig! heilig! 2? EINDE. Cum Licentia Suptriorw-m,