A L M A N A K, VOOR HET JAARï     JA NU AR V, XXXI. Louwmaand. i Dingsd. \Nieawfaarsdag. -2. Woënsd.lOinnk. Leipt j. 4 vryd. Eindhoven j. ffeffi) »/Ia„. 9 Woensd lMiddelb b. 115 Dingsd. Pauius. ö mto i ié Woensd. «rugge j. 9 01 "* H7Dond. . s Anihmius* ' ■ ;i3Vrydag. * Pieterftoel. Jgm 'VoIfe 19 Saturd. Maria en Mart. la«/ Maan* 2C Zondagt Stpt. tl.N.Jefu. bla&ndag den 21 Maand, s Jgniet. ' 2r>'s avonds 22 Dingsd. s Pincent. ten 6" uur. 23 Woensd.|0orféiiot j. .16 min. 24Dond. Antwerpen p. asVrydag. s Pauius bek. Laatfle a6 Saturd. Kortryk j, ©Quanier, W Zondag. Sexagefima. ' Maandag den 48 Maand. HerenthaJs jVj, 28, 's inore. 29 Dingsd. Emmerik j. ' ten 11 uur. 50 Woensd. Geersbergenj. 59 min. %i Donrt. Luik j,  FEBRUARY XXVIII. Sprokkelmaand. 1 Vrvring. Ignatius Geld.j. 2 Saturd. Maria Ligtm. /gSs Nieuwe 32,ondag.* Quinquagesima. %F Maan, 4 Maand. Hnut. Amem. j. Maandag den Z Dingsd. s Jiratha. 4 ,'s avonds '6 Woensd. Aidag,sDoroth. ten 8 uur. 7 Dond. Nioort j. . 21 min. 8Vrydag. Gent p.Weerd.j. o Saturd. s Apolonia, 4flfe Kerlte jo Zondag Quadr. Quart. H Maand. Utiecht p* Woensd. den 12 Dingsd. fculalia. 13, 'smorg. 13 Woensd. Quatertemper. ten 1 uur. 14 Dond. valentyn j. 53 min. 15 Vryilag. Quatertemper. 16 Satutd. Quat. Zwol p. /£5N Volle 17 Zondag. ReminiCcere 1» \&s Maan , 18 Maand. Bamev. j, Woensu. den 10 Dingsd. s Bonifaclus. 20, 's avonds 2o Woensd. Dev. Waalw. p- ten 5 uur. fli Dond. Pipinus. 47 min. aaVrydag. s Pieterftoel. 2* Saturd. Leeuw. vl. eind. fi^ Lnatlte 24 Zondag. Oculi,s Matthys. ^ Quart. • c Maand. Campen I. > ningsd. den 26 Dingsd. Hefe, Venlo j. 26 ,'s avonds 27 Woensd. Cleef, Herent.p ten 9 uur. «8 Dond. 1 Deventer 1» 24 min.  MAAR T XXXI. Lentemaand. 2 Saturd. Ma:k, Deld. j. 1 Zondag. Lxtare. ^Nieuwe "SDK ©Ma'n? 5 U ngsd. Haaxb. j. Woensd. dan / uond. j TAowar. 2 uur. £Ö «Vrydag. Schiedam n, min 9 Saturd. 140 Martelaren. l° Zondag. Judica, a Fprn. S Ksd ^ He"sd-P 3 Quart* igSi oted. £ 14 Dond. Zwol n 14» si.am. I-^ Vrvdatr Uolr fï- ten 1 lu,t« >*2Kï ssr 54u,in- feseer ©™». Mo Dingsd. s Van-fik vs^Maan, ?3 Saturd. 1 Maria Éoodfa. 58 ^ S4 Zondag. Paafchen. *s*i »«tnl C5 Maand. a&>wcW. tff Td- den *8Dond. Enfchci' i 28,'smorg. Lvrydpg. Lcow&rdenp 1? 8 UUf* ïo Saturd. Quirinus. P' 10 D1In- f zondag. Qitafimodo. *  APRIL XXX. Grasmaand. I Maand. Camp. b. Bev-h » Dingsd. s Franciscus. 3 Woensd. Raait. j. «N.euwe 4 Dond. Enfch. |. W M»«i . 5 Vrydag. Amersfoort p. Vrydag aen 6 Saturd. Gronirig. p.en b. 5/smorg. 7 Zondag. Mifericordia. i 'en 8 uur. 8 Maand. Voiienh. j. 9 miru 9 Dingsd Alft, Eist j. x£ Woensd. » Heliend. j. « £crfle II Dond. iNaarden. b. - 4# 12 Vrydag A nersfouwt b. Saturdag den 13 S:nurd. Oldem. j. 13,-aiWWg* 14 Zondes* \Jub\lata* ten ,7 uur. i«? Maand. Campv HasC b„ sa mm. 16 Dingsd. de W«yk p. en b- 1? Woensd. Hatt b R*alt. J.'l ^£5* Vo!Ie 18 Dord. iZwólb. Voll. p. W M'an» ,o Vrydag. L- ng. j. . Viydag den So Saturd. A.n.1. Rysf. j. 19, 's widd. 21 Zondag. Cantate. ten 11 uur. aa Maand. Camp. Eib. b. 51 niin' »3 Di gsd.. *>r. Mild. j. 2,4 Woensd. Hatturn b. Laatlte 25 Dond. s? fl/drc«f. ( Quart» cö Vryriag. B-rnev. j. Viydag den 27 Saturd. Dev. p. Arn. b. 26, 's avond» 28 Zondag. Poëem. ten 10 uur. 2; Maand, f Dag. Camp. b. 5 min. SoDinêsd. tilb. b. Mtpp.j.  SEPTEMBER XXX. Herfstmaand., i Zondag. 15 Trin. s GUL 3 Maand, steen wyk f'ch. 3 Dingsd. Alm. Heil., k. a Eerfte 4 Woensd. Bronkh. k. ju ouart 5 Dond. ' Zwol ï. Oldeb.j. vTyclas dtn 6 Vryaag. Blokz. Weesp ( 6 % ^ rf 7 Saturd. oidebr. k. te'n I0 uur#. o Zondag. i6Trin.M Gsb. 0= min 9 Maand. Denec. iosf. k. ] 10 Dingsd. DeVent» J. ^ Volle it Woensd Dalff. k. fe) Maar- rij Dond. Dalff, Coev. j. SaTurd. den 113 Vrydag. V*aJ/« j Mlch. Cfc " 5.15ur' 3a Maand, j Hier.. Ent. j. 57 miR*~  OCTOBER XXXI. Wynmaand. I Dingsd. s Bavo. ,2 Woensd. Zwol b. Olftk. 3 Dond. Ei\fch.j.Hasf.p. ^ Eerfte 4 Vrydag. s Franclscus. Quart. 5 Saturd. Zwol,Brrn. b. Zondag den 6 Zondag, icTrin. Edam k. 6 , 's morg. 7 Maand. Dalff. j.tteerd.k ten o uur. Ü Dingsd. Hellend. 34. min. 9 Woensd. Zwol b. Rysf. j. aoDond. s Piiïor.Zatp.v.1 éf%\ Volle II Vrydag. Vinnen b. Maan, ïïSaturd. ZwoUCo'd.b. Maand. d?n 13 Zondag. 21 Trin. Loch.k. 14, 's moig. i4M?and. Campen b. j. ten 6 uur. 15 Dingsd. Devent. Elb. b« 7 min. 16 Woensd, sGal, Zwol b. 17 Dond, Camp. Hard. b. fZjh Laaide 18 Vrydag. s Luc. Zutph. b. ^-t, Quart. Saturd. Zwol 9 Hasfekb. Maand, den no Zondag. ziTrinii. 21, 'savonds 21 Maand. f[/r/; Camp- b. ten 10 uur. 22 Dingsd D-vent Elb. b. 59 min. 23 Woensd. Zwol, Doesb. b. 24 Dond. Cnnp. Zutp. b, /Wh Nieuwe .25 Vrydag. Veltl). p. Wyk b. 1©J' Maan , 2^) Saturd. Zwolp. Utr. b. Maand, den '27 Zondag. nfyTrin* Bib» k. 28,'savonds 28 Maand. ^ ^ en ,7^. ten 6 uur. 29 Dingsd. Devent. Élb. i'. 1 min. 30 Woensd. Zwol b.DeUi. k- Zon*EJips, $1 Dond. Cainp.b.Deld.k.  NOVEMBER XXX. Slagtmiandi * vrydag. Allerheiligen. { 2 Saturd. /Hlerz. Zwol b. /m Eerfte Z Zondag. aMWillMtpub. Jf Qoa't! Jrw.ï gamP»Coev.b. Maand! den ^;n§sd- Dev.b.Steenvv.k 4, 'S more, 6 Woensd. Ov*rVSf. davkd. ren oTrur? 7 Dond. sWillebrordus. 50 n?in. 8 Vrydag. O.rm.p. D 9 Saturd. Zwol b. . /^s VnH* 25 Trinit. '©Maan sss* safe* p 15 Vrydag. Omm. j. . 5° mln* 10 Saturd. Heerenveen b. Laatfl* 18 Maand. Steen wyk b. Woensd. den 0E9 Dingsd. sElifabeth. 20, "snarn! ai Dond. ^r/ö *rs/; K,jn 22 Vrydag. sCecMa, Gr. b. 5 ' ?3 Saturd. Winr. j. *" Dond. Lis b 77' sna£,s ^oSa^f -,"g-™k- 54 min.  DECEMBER. XXXI. Wintermaand. 1 Zondag. i Alvent^s Ehy 2 Maand. Scnutt. Uit', j. Eerfte sDingsi'. s Franciscus. ,JHar Quart., 4 Woensd.' Fust, s Barbara. Woensd. den 5 Dond. Omm. n. j. \ , 's morg. 6 Vrydag. Past. sNlcdaas. ten 5 uur» 7 Saturd. s Ambrcjïus. 20 min. 8 Zondag. 2 Ah ent. M. O. 9-Maand. Ootm. b. v. /£$v Volle 10 Dingsd. i Oldenz. vark. Maan, ■'■ 11 Woensd. Past. Nyenh. j. Oond. den laDond. Joachimsdal j. i2,'smorg. • 13 Vrydag, 'Past. s Lucia. ten it uur. 14 Saturd. Rysfel j. _ 48 min. 15 Zondag. 3 Adv» Tong. \.\ 16 Maand. Zuidl. 1. Goorj a Laatfte 17 Dingsd. Namen,Berg. j. JP Quart. l3 Woensd. Ouatert. Past. Uond, den 19 Dond. Megengofus. 's'avonda 20 Vrydag. Quatert. Past. ^ 7 uur> t 21 Saturd. , sThom.Qfiat. 2 nun. 22 Zondag. 4 Adyeni. 23 Maand. Yverde vuHem. ^N;euwe 24 Dingsd. Pastendag. '-WM Maan■ c5 Woensd. Kersdag. W «J"n.J 26 Dond. 2 tori. * *#» ^"'^m ' 27 Vrydag. s Jan Euang. ',f^.S^ ■ 28, Saturd. Qnnooz. Kind. ten 4n"ur# 29^$g- Tbomas Cant. 3 min. 30 Maand. ' 'Savinus. . .! ' - %i Dingsd. } | Silyester, \  Met dit Jaar telt men; De J»lia»nC;he Tydreker.ing . 6*\t - Schepping der Waereld . . ■ ~ Zondvloed . . ■ — Gibo^rte onzes Hteren . i7< Q • - Joodfche Jaartelling . . JzZ ~ Hegira of Tuiktche JaartelJirg iuf Het Gulden-getal-is 1 Quatertempers. De 7^;;!. ' 2J 2de '5» - '7 e» 18 Ma ij. n. f on"epc. 's 16 3de 18 , soeta 21 sêpr De Zondagsletter F. '4de x8 | 20 en 21 Dei Sepjuagefima , y Kruisdag . \ g ™«rt. Hemdvaartsdag p * May!* Advent ' . V « • - De Zomer . . $ Jur ff* De Herfst . . : 22 De Winter . . 'ffjE^  E c L I P S E Ny VAN HET JAAR 1799- In ditjaar zullen twee Eclipfen of Ver* duisteringen zyn aan de Zon. De eerftedens May,'s morgens ten o „ur.3i minuten; zal geheel verduisterd gezien konnen worden op 10 graden er,,17 xninuten Noorderbreedte, en 184 g«den en. a8 minucen bewesten ons. De tweede den *3 O Sober, 's avondr ten 6 uur. en t min; zal geheel verdursterd zyn op „graden en 4 minuten Noordetbreedte, en 86 graden en 16 mmu «n bewesten ons . Beide by ons onzachtbaar.  VERTREK der SCHUITEN", SCHEPEN* POSTWAGENS, enz. Van AN8TBABAM Op Haarlem, gaat alle uuren een Schuit met Poort openen, toe 's avonds ten 8 uuren,buiten tic Haarlemmer Poort, en dagelijks de Marktfchuit vaa 'c Water bij de Papenbrug, Op Leijden, alle morgen ten 10 uuren een Kaag van de Overtoom, de Marktfchuit zom. ten s en *s winters ten 4 uur, van 't Cingel bij 't Latijnfche School, 's avonds de Nachtschuit ten 8 uur van de Beerebijt, buiten de Utrechtfe Poort. En over Haarlem, van waar «en Schuit vertrekc ten 8, 10, 12. 1, 2, 4. f en 11 uur, " Op 's Hage, alle midd. ten 1 uur van 't rokrio,ten 3 uur van de Beerebijt, of over Leijden, ;an waar een Schuit vertrekt na '* Hagey ten iialf 4, 6, 8, half 11, half r, 3, 5 en half 7 mr. Ook rijdt »er een Postwagen van Amftèrfam naar '* Hage 's Maandags, Woensdag ets; Vrijdag '«middags ten 1 uur, eg van V SaSH, Jingsd. Donderd, en Saturd.  (* ) NS/'Bet Cowptoir der Postwagens wordt ge-houden "te Amfterdam in de Beimfteeg , W *s Rage op »t Leidfche Wagenveer,in't Voor. bout. Op Df/ft, een Schuit op dezelfde uuren en vau dezsirtte plaatfeu als op 's llage. Op Rotterdam, alle middagen ten 11 uur een Schuit van >i Rokkin, ten 2 uur van de Beerebijt. of over Delft, van waar alle uuren een Schuit vertrekt. Ook over Gouda, van waar een Postwagen rijdt van den 15 Maart tot den 1 October *s morgens ten 6, «, i° *n «* uur, 's namiddags ten half 3 , 4 en 5 uur- Va" den 2 ©étober tot den 14 Maart 's morgens ten 7, 9 en 12 uur, 's uamiddags ten halt 3t 4 en 5 uur. Op Gouda, in Maart, April, September en ©ftober, 's morgens ten 8, en in Mai, Juni], Juli, en Augustus ten 7 «ur een Schuit. De lacbtfchuit 't geheele jaar 's avonds ten 8 uur [ van de Beerebijt, ook alle dagen de Yker van Pijpematkr. Op Schiedam, Dingsdags en Donderdags een Schuit ten 12 uur van *t Kokkin, ten 3 uül vae de Beerebijt, ook een Schuit over Rotterdam en Delft, j Op Dordrecht, over Gouda of Rotterdam, alll dagen ™n de eetfte plaats een Schip, 's morgens te» 6 vmr met vallend water of nieuwe  (3) of volle Maan,, en van de tweede plaats met begin van de eerfte en laatfte "eï Maan, 's morgens ten half ö, gaarde daoelitf een „ur later toe 'c begin van ?t vozende e t «e en laatfte kwartier. - 6 c" Op den Briel, over Rotterdam, van waar alls ifU et\Schuit^at* e" Zondig eaWoens. i üag een Schip met 't eerfte getij, woe»* pp Gomichem , »s Woensdags 's avonds een jgeh» , van 't Cwgel bij de Lutherfche nieuwe i£e>k, of over Utrecht, van waar alle dagen 's Morgens. «■ 6 uur een Wagen rijdt, |fm«t de Schubt op de Faan van Vianen\ van welke aatfte plaats ten 9 uur een Wagen of Schuic ijaac. Op Schoonhoven, alle 14 dagen Dingsdags 's Middags ten 12 uur een Schuit, van de Hec-re* pragt bi,.de ütrechtfeftraat, of over Gouda .in waar van half Maart tot halt Otfober voor! middags ten 6 en namiddags ten 5 uur, en van lalf Oclober tot half Maart, voormiddag, 22 ( en namiddags ten 3 uur een Wagen rijdt. :'Op Buik/loot, alle nuren een Schuit, bebalveii ïe^SudYHer^8 ^ W UUr> Van de Nica* :Op Purmerent wet Buikfloot, ïomers ten ö. ' \ L 2 4 e" 6 }mren?Uen *• wintel,s ten g! ,1 en 4 uur, ook op Maandag ca Vrijdag i «niddagsjcn 3 uur een Schuit, v"JaaS « * 2  C4> Op Edam over Bmkfloot, g™**"*™*' v- « -> » t»n < uur. s winters ten 7, a VA»»' De Marktfcbuit'smiddag» ten' 1 uur, van de Texelfche Kaaij. Op Monnikendam, met de Schuit op> Edam. Tlft Martifchuit zomers ten a, s winteis s Sfddags ten l uur, van de Alkmaarder Stijger. Op Hoorn over Buikfloot, «^J™ ^chrfchu'it'meV bootten ,J winters de tprfte Schuit ten 7, «n ten 4 uur een bcnuir. Ook ee,f Schip alle avonden voor Boomoren van de Nieuwe Brug. Op Medenblik, 's Maandags tn woensdags* »s middags ten 2 uur een Scbuit van de Nieuwe Brug, en Saturdag 's namiddags ten 4 uur een Schfp: of over Hoorn, van waar alle middagen een Postwagen rijat, en dagelijks een Markt, fcbuit vertrekt. Op Enkbuizen. aHe avonden eer.Schip, of «vei'Hoorn, van waar een Postwagen rijdt, en VStSSSg te* 9 cn 11 ««' «en Zeiifchuit gaat. . Op Alkmaar, alle morgen een Schip ten 9, en 's Maandags ten 2 uur van 't Water; of over 1 jfaarlem, van waar alle morgen ten 9 uuren een Postwagen lijdt. Op Crommetiie, Maandag, Woensdag en Vrijdag ten 2 uuren een Schuit, van de Haring-j jakkers Tooren. Op Broek in Waterland-, Maandag, Woensdag  Edam. Iexeifche Kaai> of met de Schuit oP Op fVormer en fVormerveer , Maandag, Woens- ; ftsfisfe m' -scta"»*°«»- : Zondags ten i uur een Schuit. * iVriidaï Maa"dag» Woensdag en kin! biMrVu^rge.neenSChUit, Va" ?*4, Op Dhmen en Diemerbrug, Maaodae en Vrii dag ten i uur een Schuit van »t Rni,t/L uit de Doeler.fluis. * ' Koklla» bli Op Warden en Jftrf**, zome„ 2oBdwt I' 8' 10' j V" bai* ,6 uur' iD de week te' Mnce'graVt bi/den ï£iïfn Schuit'va° w«er*«i Postwa^u^.' blJ toe Op mtsPi van half Maart tot half Oftober frwf^ 6> 8' IO' half Sea 'halfTuur,*& ? J« Vlf0£toblr ook ™n «aar op Arnhem, van waar voorin, ten 8 en nam, ten 2 uur Postwagens rijden. Op Harderwijk,alle avonden een Schip,een uur voor Boomiluiten van de Siijpfteenen. Op Zutphtn en Deventer, over Harderw., van waar s tnorg. een Postwagen rijdt, een uur na. set aankomen vau de Amlterdamfche Beurtman. H»S N,J"w*erk' Ell»"t en ZW««r, Dingsd. _ Op ZttW, alle avonden een Schip, van den Jon?l fCVn Dec^n Jan.alleen Ding." Pond. en Saturd. en bij bedoren water een ,'oi.twagen van 't Weesper Veld. Op Hasfelt, zomers Maand. Woensd en Vriid ! t?LWTJ%m>£nJ' en Vri'jd- een nurvoor t luiden der Boomklok, een Schip van de Öude Brug , of alle avonden met de Zwolfche aeurtman. 6 *n Satnra.'a avonds voor Boomaoiieu. oea*cb.ip, vau de Meppelfche Srijger. * 4>  Op VólUnhovtns Dingsdags een Schip (aïe vei der Meppclt.) Op Campen, zomers, Maandag, Woensdag eu Vrijdag een Schip, 's wmters Dingsd. en Vrijdag (zie verder Zwol.) OP Harlingeu, alle avonden, dpcb van de xi Nov tot 12 Feb. Maandag Woensdag en Vrijdag voor Boomlluiteu eeu Schip van de Nieuwe Brug, van waar dagelijks gelegenheid is, om na alle de Vricsfche plaatftu te reizen. Op Hinhpen, Maand. Woensd. en Vrijdag een Kaag, van de Oude Teerrumen. Op Staveren, alle avonden met Boomluideu een Schip van *t Water, over de kapelfteeg. Op Doklum, alle weken een Schip, van de Ilaringpakkers Toren. Op Leeuwaarden, Zond. en Dond. 's raorg.' met het openen der Boom een Schip, of over Harlingen, vsn waar 's moxg. ten 4 en 9, nam. ten i en 4 uut een Trekfchuit gaat. Op de Lemmer, alle avonden een Schip van de Papenbrug, van waar insgelijks alle dagea Schuiten op alle Vriefche plaatfeu gaan. Op Groningen over de Lemmer, van waar alle dagen na 't aankomen der Beurtman een Postwagen en een Schip gaat. Op Middelburg over Rotterdam, van waar alle dagen een Schip gaat.  Op Breda, alle Woensd. avond een Scbip van t C.ngel bi, de Toren , of over Gornhhem of utrecht, van waar alle morgen een Postw. rijdt. Op Heusden, Woensd. avond een Schip van 't Cingel bij de Bergftraat. P Op Bergen op den Zoom over Ronerdam «a Dordrecht, 2 maal 's Weeks een Schip JL'r",VJ,le,Siutd- avond een Schip, van de Cingel bi de Toren, of over Utrecht ; van waar Maand. Woensd. Vrijd. en sïStï 's morg. ten 6 uur een Poswagen rijdt. Op Texel, Dingsd. Dond. en Saturd. een I Kaag, van de Texelfche Kaaij, ?F.,fT£-,..OIV,e 8 daSen eea sct"'P, vaa 't Cingel bij de Toren. ^P,rDrinkt\ken> omJde 3 weeken een Schij» van 'r Cingel, over de Bergftraar. P ltJjTieZ S'™ a!!e M«"dagen > wanneer het te Amflerdam groote MarkHag is, verfcheideo 'Water, het Kokkin, den Ainftel, bet Cingel  C 10") AANKOMST der POSTEN U Amfterdam» h 11e A,<,en van rknlera, Leiden , den Haag^, Ro\?erd.m en verdere Zuid en NoordJo» and. fcSe Steden, Dorpen en omleggende Plaatzen, als mede van Texel en de Helder. Zondag, van Duitscbland .Keulen , Luik, G5J2E Kleeftl, Emmerik, Manfter eaWes, pbalen. MW*g, van Hamburg , Zweden, , Denematuen. Poolen, 'c gehee.e Noorden, breemen, Luik, Aken en Maaftncht. Ook gslicei Oosmieslaad, Groningen en Overijsicl. Dingdag van Vrankrijk, Spanje, Portugal» Braband , Vlaanderen en Z2eland. mensdagt van Ical. Duitscbland, Luik , Aken en iVlaartncht. Donderdag even als Zondag, als mede van geheel Vriesland, Gron.ngen en OvenjsfeL frijdag, van Vrankrijk , Spanje, Pgrtug»^ Hamburg Zweeden , 0remarken , Pooien, "Sele Noorden,' Breemen , Luik, Aken, Maattriclit en geheel Oostvnesland.  do VERTREK db r POSTEN Van Anifterdam. Van het Generaale Post» Comptoir, op de Voorburgwal, achter het Stadhuis. trZlr A n8 UUr- -°P ZuidbolJand, Ujirecht eo de Generaliteita Steden ten 8 uur tdoch op 's Hage, FJaarlem en h^ N ™J» holland ten half 9 uur. ^ooia. h3kfS*A en rrV<**g*op Maaftricht,. i-uiK en Aken, 's avonds ten 8 uur. fandag ^Vrijdag. op Zeeland met de Landpost, 's avonds ten 8 uur. • «efTfff en op Groningen, Cam» pen en Deventer, >s avonds ten half 8 unr. DiBgsdag en Vrijdag. Op ItaJien , Duitsch. lam., Keulen, Bergsland, Gelderland, CleVg. and. Ümmerik. de Oostzee, Rusland. PÓo en, Pruisfen en Silefiën, 's middags ten 1 uur. Dingsdag en Saturdag. Op Hambu*g, Zwee.en , Denemarken , 't gebeel Noorden . de Wee, Pruisfen Poolen, Silefiën, Hano! er, Bronswijk, Nieuburg', Oostmesland en ♦venjslcl, »s avonds ten half 7 uur. ! Maandzgjn Donderdag. Op Portugal en SpaaI '8 avonds ten 8 unr, *  (I*) Maandag en Donderdag. Op Vrankrijk, 'i «V, flen halt o uur. Maandag, Donderdag en Vrijdag. Op Brabaod, Rijsfel en Fransen Vlaanderen, 's avonds ten half 9 uur. Dingidag en Vrijdag. Op Groot-Brittannien, 'g avoi.ds ten half 9 uur. Op America, over Vrankriik 1 de eerfte Donderdag in de maaud , 't avonds ten hall p uur, VERTREK der POSTEN van Leijden. Alle avonden op alle Zuid- en Noordhol- landfche Steeden , 't'Sticht van Utrecht, Breda , 's Bosch , Geertiuidenberg en Zeeland ten 8 uur. Dingsdag en Vrijdag, naar Gelderland, Ven», lo, Kicef, Breslau, Gulik , Mafijk , Keulen, JMu sfttr cn Westphaien 'smerg ten 11 uur. Op Lottcringen, Zwitzerland , Geoeve, Piemont, Hesfen, Lunenhurg, Saxen, Markbnn-' denburg, Pomeren, Pruisfen , Oantzig , Poolen , Rusland , Silefiën , Bohemen , Hongarijen en alle Oostenrijkfche Landen. ah ook op Zwol , Bentheim , Embcten , Oostvriesland , Liigen , Oldenburg , Bremen, Ham» > burg , Lubek , Holftein , Zweeden , Dene-  C*3 7 i Steenberg^enVnailrSk „' 'JP" °P Zoo,n* uur - Op E," Jand c' i.11S,,,nid1da* ten »»lfa g Bosch/SS', ï^ïk." 'P'"". b«rg, Limbura N3L- i "7 en ' Ll,xetn'? iSteedea Tch^p^ZL S*d™ «"verdere fel. Vriesland r. ên ' aIs J?*de °P Overlig- ^«^, 0p v„abrjjk, Spanje, narD. ten :oSSnS!& B0e"thr> Embden, Hamburg , Lubeï^fiil"^» Bf«»*°. Zweden en verdere" No«riw. nen,men » 5 midd. ten l2 uur. t?0"8.. eewester,; land Groningen" rbrenTn? ^ff ten hall io uur* *weuce, g av» VERTREK nb r POSTEN • Van >s Graveubage. 'lenberg en de Prov "Jan ,Gemruien 8 uur. Op Amfterd L u C,iO av°ad& widlten jmqj. AmUerd« en geheel NoordfaoJ.  C 14 ) . Dingdag en Vrijdag, op Gelderl. DuïtscM. Poolen . Hormanen ,. Bo&eemen , Zwiuerl. Italien en Turkijen, '8 inidd. ten 12 uur. Op Grootbritt. 's avonds ten 10 uur. Dingsd en Saturd. op Vriesl. Gromng. OveïT Ojsfel tn Embuen *sav. ten 8 uur. Op Denemarken en Hamburg, *s midd. ten 12uur. Zondags, Dingsdag en Vnjdag , op 's Bosch, Maftncht, Eiuühoven en lilburg, avonds tea 8 uur. 2?/«^,opVrankrijk, Braband, Slaanderen, Bergen op Zoom, Steenbergen, de Wil» ïemftad, enz. Donderdag, op Spanje en Portugal. AANKOMST der POSTEN in 's Gravenhagen, Zondag en Donderdag , uït Dnitschl. Denemarken , Zweeden , Poolen , Hongarijen , Zwitxetland en Gelderland. Maandag en Vrijdag, uit Hamburg, ecz. Dingsdag en Vrijdag, uit Braband en Vrankr» Woensdag uit Duitscbland, Ital. en Zwitzcrl. Vrijdag, uit Spanje en Portugal. Uit Engeland naar de wind ie.  C 15) VERTREK su POSTEN van Rotterdam. Alle avonden, ot> Breda ». R t. ! ? uur. Op Amfterd. Lefd h vu™chne™' tea J verdere zuidholl. ftelden en deTrov S ?B 1 ten balf o nur. na kJnkLfl,™ , . tIvc!,t AANKOMST DEIl POSTEN f« Rotterdam. Alle morgen, uit Amfterd. Haar! »« wDord. en verdere Zuidholl. Steden H*ge' ^o««. en Donderd uit eeheel Dui^M t> • jee, Pommeren, Poolen , Rulland 7 1* Oenemark. Ital. en Zwitzerl Zw"d* Dingsd. en rryy. uit Vrankr. Brab. en Vlaa*J Dtugsd ea Saturd, uit Hamburg aa*4 üic Engeland uaar de wind is.  HET LUIDEN der POORTKLOKKEN. Van Amfierdam. » „„„, t verkorte» «,„ 'Trnc>s av r«»o.|». av. 5 Jan . har, h.l?3Deo 8 Au«r. half 5 half S «ï— half 6 half o 29S^. half6half7 Ia Maart < « aI " iha,£ 6 . ,r * ÏJÏ!ÏÏ' |fclf, ^Oa. öhalfö ïiEiiSw. 2^.h>lf77|haifi 7Maij 41 8 Van? Maij tot 8 Aug. blijv. de P.ort#», tot »«av half ii uuren open.t Van HAARLEM e» ENKHUIZEN, > •„•,»,.., '* verkorten. ''t verlangen. , »-«V 'gmu. s a». 4Ma*ri fajtö o J „ 13 f oa. ha'f 6 <ï 18 hit 7 io half 6 half tf xo^* halfl xS— J half J ao— * 8 io Nov. half 7 5 4 Dec I 7 4 r»„ r.roote Hout Zijl en Kemtmer Poorten 211 .He avonden tot nu nr ■OP"-" .f h « Elk del «penen.  LACHTE LANDGENOOTENI »«v» Poëdi en Proza aantebieden; i„ ver*****.dat dezelve, over bet geheel gerot £. metnunderdan de voorigen v<°_ oen : tevens o.zeahanelOken dank beruige-l e voortbrengt^ van ,,ua BSmet M>beB gelie.en te verëeren T *r ;n a vereeren, daar wij OPS ver- ^^venaanbeveelen^er^d  peo ottfangen , zich addrcsfcerer.de bij dea Uitgeever deezes. Het fpüt ons .veele fchoona ftukjes te moeten agterweege laaten, veroorzaakt door bet Tla t toezenden, edoch dczdven zullen m Volgend laar, bij voorkeur, geplaatst worden. Verders wenfcben WÜ ^n Lezeren en Leze- J2 aHeheiUboopendedatdHUleene^erk. L «oogé ftrekkep, ter geneegelijVe veiln.t^ Lg aa,wakeun«vanverrufC,velfi:mngvan ï«.,k,bevoor^ng van kenuU, « voortplanting van waar gevoel en deugd.  ME NGELINGEN van SMAAK en GEVOEL.  ffij bellen gezien dat de Genie tlleen voort \rengt, en dat de imamk, fcbaon bij zelf niet voor kan brengen > echter de eenige bevoegde Recbtet «ver bet fibeone zij, ■ R, Feith. Brieven , zdt Deel,  D E hoop, De dogter van Go^s mederïoo'en, De liefling va j zijn ftervend kroost,. De Hoop, die o-^s in ba. ge nachten . Met zachten morgenglans vertroost, De Hoop doet weêr mijn' boezem gloeien* Schoon tranen op mijn dichtlier vloeien, Sifits wordt in 't vreedzaam graf mijn rustbed reeds gefpreidt; Geen moedloosheid onteert mijn ktegfen,. Neen God. 'k blijf grootsch op d'eerkrans wachten, ioörelke tmn ontlaüt een bloem voorde eeuwigheid, A  co De Hoop is 't voorwerp van mijn zangen, Zij blijft mijn vreugd in 't akligst rot, Geen feraf kan haar loflied zingen , Zijn wecscb verliest zig in 't gct.ot, , Maar, lijdende INaiuvir;;ci:ooten i Voor 01 s is 't oeferperk ouillooten, De g'oriepalmtak groent , voor 't moegeflreêc geduld, — Het doosdchdal pronkt met bloefemkuoppen. Bedaauwt met zilvren morgendroppeu , Triumf - de dag breekt aan » de heuvlsn zijt verguld» De Hoop die in »t fijpresfeo lommer Kaar woning bij den fterfiing koos; De Hoop toont ors aan doreiiüruiken De Ichoocst- ontlooken lenteroos. De Hoop, is 't godljjk heil cp aarde, -Zij fcheukt aan \ itervcnd ftof een waarde^  C 3 ) , Die ze!v* aan \ vlammend oog des Chcrabijne bekoord, Zij fcheukt ons moed, en adel tevens, Zij plant op >c graf, den boom'des leve»,, • Ea m zijn fcbaduw flajpt Gods liefling, onge- floord. De Hoop omdraait bet kiemend leven Daar 't- woelt in moeders donkren fcooot, Haar feestdag rijst, als \ hu'plqps wichtje Der ondren zaligheid vergroot* De Hoop kan 't barenswee verzachten, Haar lachend oog ftih bange klachten) Zij tusc het doodskleur blij vaa >s Moeders lip. pen af, Zij huwt bet wichtjes eerfte fcbreiê'ii Aan 't lied van juichende englenreiën 2iJ danst om 't fchomlend wiegje eu fluit het gapend graf.  (4 ) De zuigliog lacht aan »s moeders boezem» Terwijl de hoop elk tijdftip kroont, Daar zij, in 't bloeiend rozenbosje Der teedre kindsheid juichend woond,^ Daar biedt de flcop r.og zaligheden , Ontloken in Gods bloemrijk eden, Eer woeste wisling haar triumf nog had ge. vierd , Ja, 't moederhart geniet een weelde, Die nimmer,'zelfs den feraf ftreelde, Zü voedt een Zuigliog die Gods grootsch onïwerp vsrfierdt. ê Lieve Hoop! gij fpreidt nw fchaduw Waar ook den ftroom des levens vliet; ; Den blikzemgloed van wraak of irotschheid, Schaad, moedig wachtende cnfchuld nietj jNeeu, Hoop! gij blijft ons heil voorfpellenJ Dost bloefems reeds tot vruchten zwellen J  Cs) ?t B-zwijkend hart herleeft, 't verlangend oog ziet uit, Gij toont, (ondanks de zwartfte rampen, Bij »t licht van flikrende avondlampen) I Hoe flont de hand des doods, de toekomst ons ■omfluir, ö lorgfta troosteres in 't lijden ! f Schoon mij een donderwolk omlchanwt , INog doet gij 't Paradijsloof bloeien, Vaak met een traan der lm art bedauwd. 'Gij leerdt mij 't vuur der wanhoop mijden, Uw rrm omhelst mijn deugd na .'t ftrijden, Gij tyi fc mija leidsvrouw in de'barfte wildernis, Waar de eerzaamheid miin ftille treden, Omfkïert met rampzaligheden, Daar toont ge aan 't fchreiè'ndoog, waar 'tgraf, waar de eerkroon is. A3  (O Waarde onfcbuld ooit vertrapt, gekluisterd, In dupgewelfde kerkers ueurd, ^a, waar de wraak va:i aardsch- tirannen, Haar 'c hart zelfs uit den boezem fctu ure. - Daar blijk nog 't bloedend offer hoopen; 't Gordijn der fterflijkheid fchuift open. Volmaakte .vrijheid biedt een ecuw^e gloriekroon, Ja, 't bloed mo?g op fchavotteu rocken, Da pa'm voor vrübeids kroost ontlooken , Waaii lieflijk eu 't gefais huwt aan der engte» toon» Geen flaaffche dwang boeit waare grootheid , P rijs' uw moordhol, ftout vernield", Kon vask met Loeveftein getuigen Hoe fbre hoop de deugd bezield } o Lóeteftein! gij boeit mijn to^cn, De roem van Catoos eedle zoouen,  C ?) De Groot, weleer door dwang, door haichlari, gedoemt, Eleer hoopend, grootfche ontwerpen faieeden, En durft in 't eind , zijn boei vertreeden, Ken daad waar Huwiijksiiefde in 't -eeuwig licht op roemt. Geen boei, geen vale kerkermuuren, (Waar larjgs een kruipende echo dwaalt) Een echo, die 't geknars der grendlen, En 't jararend zuchten dof herlr.aid , Geen bosi, geen grijze kerkermuren, Geen eeozaainneid, geen llepende uuren, ferdonkren 't uitzicht ooit voor 'c vrijheid wagtend hart, Kon magt een' lieren Trenk ontluisteren, Een fdranderen Latude kluiftren ? >ok r.u, nu gloort hun recht waar moed *$ volks, btulea tan, A4  (8 ) Maar, zsalge Hoop! nooit wordt uw glorie, Z«l& door der Enfclen lied volroemd, Wanneer gij prootsch den kelk de* levens, Op nieuw oniVranst met feestgebioemt ; - Als 't ïjstijt fterfunr fchimt verdweenen, En liefde en vriendfehap fpraakloos weeuen. Dan'gloeit het reinst gevoel in 't zalig kloppead hart, De moeder ziet weer 't lachend leven Om haar bedorven zuigling zweeven, ij hoopt, een dankbre traan verzacht haar boezemfraart. Verrukking preekt in glinftrende oogen, Waar d'echtvriend aan uw' boezem rust, Nu hij op Lama's bleeke wangen, liet daagend blos des levers kust. Het kroost juicht bij een zwakke Moeder, De zue.er drukt een veegen broeder  "CO i Aan 't gloeiend hart, als weer gezondheid roo? zen ftrooit. Mijn zielvriendin.' de hemelweelde Die eens mijn teedren boezem ftreelde, iToen u de dood ontweek gevoelde eea feraf nooit. - Ja, lieve Hoop' ik voel uw waarde, Vaak droogde uw hand mijn traanen af. De jaaren fmelten weg tot uuren , En fcheemritig fi.rc den weg naar 'tgraf. Laat zwarte nijd mijn lot verbittren , 't Licht blijft op de avondwolken fchitrren, Schoon valfche vriendfchap vliet - vertrouwlijke eenzaamheid Schawt nooit „ mijn dille treurgezang, Haast zal »c genot mijn hoop vervanren, £ Juich , daar God, liefde een ftraal op 'c naadrend fterfuur fpreidt.  MECENUS en ARISTU3. iliüCENüSj ora zijn dengd - verdiecile en trouw verheven, Was, door zijns konings gunst, Het oppotte gezach gegeeven Van 't heerlijkst kabinet , vol fchoonheïd , finaak en kunst; AristuS) die met hem verkeerde in gul vertrouwen , Terwijl hun beider hart door vrie-jdfehsp werd bebVerd •Vroeg of hij 't i-abiue; iUs Koning! mogt. befclouwen, Wiens luister door Euföpe alom bewonderd wkrd?  i C ii ) We c e n cs (Iaat het toe, - leidt hem dekunstzaal binnen. Al wat hier »t Harende oog ontdekt Bekoort zie 't kunstbeminnendhait, op 'teerst gezicht, verrukken - x Bedekt den gindfcben wand. - Mecenus leidt zijn vriend daar henen» 'Verzoekt - terwijl zijn oog dat keurig werk bfcfebouwe — Dat hij hem aandagt wil verlenen Wanreer hij 't hdmelscu fcuwoa vau iedej ftuk ontvouwt 1  C 13) " Zie, zegt hij, nummer één: dat is een fraai tafreel Van eer geduchten ilag, -vol vinding, vuur en leven, Uitvoerig tot in 't minde deel; Hoe ïlout ftaat deze held J hoe kragtig ! hoe verheven! o! Let eecs op die vrouw ! de fchrik heeft haar bevangen, Hoe magtloos ligt zij daar, wanhopig, afgemat ! Hoe pijnlijk trekt zij 't oogf welke uitgeteerd de wangen! Zie , 't is of 'c purper bloed uit de open] wonde fpat. o! Roept ar istüs uit, «ooit ?ag» 'k in heel mini leven, Een fchi'deiftuk zó fchoon, natuurlijk en ver! . heven 1  ( 1-3 ) Na nummer twee, almede een heerelijk tafreeï ' per wordt een Ihd beftormd, vol vinding &e. Ja, zegt aujstos, ja, al is 't op de eigen trant, 't Is van een meesterlijke hand. En dit is nummer drie, »t is ook een fchoon tafreel, /an moord en plundering, vol vinding &c. Ja, roept aristus, geeuwende uit, 't Is mooi, >t is fchoon, \ is aardig, ! Sehoon ieder fchjlderfj , dezelve daad beduidt, Elk is tog zijn beziecs wel waardig! fagt vriend , nu nummer vier, alweder een tafreel rtuur't fchriklijk oorlog woedt, vol vindingi &e  ( 14 ) Maar o! meceNus! zwijg, nw arbeid is ver lorenl Waarom vermoeit ge uw zwakke ziel! Gij deed ARisrös ft-iag dezelve woordeu hooren, Waar door de goede man in zagte lluimrüsg viel. Zie dasr, mijn beste vriend ! nu moogt ge u zelf verklaaren Waarom ik u geen vaers vereere-op uw verjaren! - A. C. S.  JÜPITERekSEMELE. 'Van de don derhoogte des Olymput^^ «* de fchoone sEMfilfi, als 2ij ^ Moeniptje. in het dal pi„kte. Met vriendelij. kCn iCh praaIde *Ü ^ het roo«Dfloer. der ««Wd, en fchoonheid hulde haar in den zilverP?r ; UK morë™Soui en paerlen van den dafcaad geweeyen. De van liefde doordrongen» ^I desmonarchsallergoden des - vaders aller "«fcnen gloeide in heur Mnnenfl(,. de blik. fmroede lag hi^uit zijne rechtehaud, hij wierp"  ( NS ) Sret hulfel der godheid van zich af. die den hoogen Qlymput met óé> en wenk doet fchnddea en de einden onzer aardbol om hunne as doea kraaken. Als een goudlokkige jot gelü g trad hij hervoor - in het lagtig kleed eenes laagers boog hij zich voor semkü. Maar semelb was kuisch ; zii minde den fchoonen joi gelwjj wel: edoch haar den gordel der luischheid te ontbinden, dit ver, u- de zij hem niet. Maar, tcdtr is het hart van een meisje en ligtelijk kaa een god verwinnen. Zeus ben ik, zo fprak; de menfchengeftalte, „ met waerelden loon,! ik u het offer der oufchuld," Nu vloogen veele zoete dagen in de omhelj zingen zimer semR-le voorbij: den god dej goden als elifeefche le., edagen! Dit werd d< jalourfche juno gewaar; «rtirit gloeide in heur boezem. - Wee u, rampzalige s* melrJ De konirginne der goden is u ten vijandin geworden ! Nu kromp zich de godenhulle. del trotfche juis o tot een oud besje te zamenj door list en vleierij gewon zij ras 'c vcrtronj wsi  cm Wên van het gulhartige meisje. „ ZEosmind Kij,,, zo fprak de onf-ozele fchoone. De veinzende jüno lachte daar eens hartig mede, „-.Zeos mint ni Zeüs mint «1 ha! hal mnozele duif! zeide zij al huichelende} ha! ia! een verleider wil u onder deeze vermomiaing het goud der onfchuld rooven. Meisje ! aeisje ! vertrouw hem toch niet; vertrouw em toch nietj beproef eerst en verzoek hem ich u io zijne vreesfelijke majefteit te vcrjnijjienj dan zult gij weldra de zwakheid van I ftof door de ingefluïerde - gewaande godiid herkennen. Juno verwijderde zich ea et het-fidderende meisje, met den dolk des fmmers in heur hart, daar in heure eenzaam;id ftaan. Nu trad zE u s als naar gewoonte binnen; 'pus. Wat deerd u semeie ? gij fchijnt ït opgernimt. {**• Ja' dst ?el°of ik wel! , gij hebt mij froogen ! Een god j gij. Een god waar: 1 6 weg! weg! -- Bedrieger! Verleider! ■ Ê  weg ; - gïj zïjt een fterveling en hebt zo fnood ais eerloos mijne ocfcbuid bezoedeld.— Traanen parelden op heure verbleekte wangen. Ze os trad verbaast drie treden agter- waarts.. Ztm Welke,den fcboot des Orku3 ontfteegere -- duistere magt, vergiftigde u met deezen argwaan? omfitsfchen u bleeke Eumenidefl en ftbuifelen ze wantrouwen in bet zwakks harte ? Ik ben z e u s' • z e v s ben ik I begeen gij ook bewijs ? -> Sent. Werp dan uwe menfchecgedaante af ei vertoon u in al de verfchrikkelijke majeftei ua'er godheid. Zats. 6 Semeee! Semelk ! gij vordeij uwen dood; doch ge zult echter zien dat i een god ben. Nu fprak jupiteR met fcheppenden toon] Een regenboog welve zich om het' hooq van semelb," De regenboog verzwond! -  C & ) Gii êe" godi gij rilt flegts ee» Ovenaar. -- , „ Aardbevingen fchudden dit christallen pa» sis in alle zijne dieptens.'" ' Zo gebood de godj - - fotm. Gij zijt geen god.' gij zijt flegts een to- icaar J foitp, Op de aarde legere zich middernacht | mnen huilen en geestengekerm menge zich ar onder. IHet gdchiedej. - §«. Gij zijt geen god/ gij zijt flegts een toattarj gij beangfligt flegts mij, arm meisje zo. tfu verborg zij heur aangezigt in beuren ër en zonk luid Hukkende en fchreiende op iren fopba terug. \up. Zo fpreek dan wat begeert gij meer?- ( {Seniele fchreiie.~) p. Het rijk der dieren treede se me lz ned bewijzende voorbij» - eiftond trad de moedige leeuw te voorin 5 fchudde de bruifchende maanen ca B 2  ( 80-) lekte de voeten van semele. Ook de on| zachlijke Olifant knschte heure haud met om geboogen fnuit. Voor baar ging met fchee leuden blik de tijger trotsch voorbij. Hsij llarapte de moedig briefcbende hengst en hw duDgefchenkelde ros. Ter haarer eere bruld< de ftier en trappelde ruggelings aardfckorsféu ten hemel. Voor haar verhief het hart zijl breed getakte hoorns. De aap verrichte dj zouderlingfle potfen, terwijl het Inkhooratje sich zelve nette. Over haar zweefde t!e ad*< ïasr m>et uitgebreiden vleugel. Hasr zong « uachtigaxl, haar kirde de tortel. Vergeefs.' sbmeie fora1: immer: ,, Gij zijl geen god, een tovenaar zijt ge flegts! indien ge wilt dat ik geloof, moet ge u aan mij all een god venoonen." - Ik wil 't, eobrulde jüpïter. - Daar ftood de Donderaar in alle zijne fchrib ïelijkheid, vlammende blikfems vloogen baar aan, En atbl se,melk fmolc weg als wascht    y^tfer . 66.zo. , ;  f  C 21) poteer de zomerzonnegJoed ia de Vorre velden brand; ach!zo verfmokzij in de vlammende omheifing des dondergod* , en druppelde |an zi;te zijc'ea bloedig r.aar beneden! - f Zou de zcoi^e des ftofs de godheid in heuwn vollen luister kunnen verdraagen ? - Hoe beijttumd der beidenen verdichting 0D2e wijzen! ■; Zij wiüc.n jehova ortflüiërd. Niet in de ihecjchheid zien! -- Ve rs.  A hti tt IJ N E N BROEDER RE IN HART. Bij ha «fderven i nn deszelfs tcbtgtntott, ö Mijn God 1 is dam op aarde Nimmer ongeftoort genot? Is de mensch dan flegts geboor en Voor een ongelukkig lot? — Naauw ziet men den morgen daagea Met een onbewolkten glans, En dea middag vrolijk ftraalea Van den blaauwen hemeltrans,  C 2* ) Cf een lucht van blikfern zwanger Dreigt ons in het bang verfchiet 5 Straks daalt'de avond aaklig reder, Met een nacht van bang verdriet. Neen, de glans des vroegen morgens Lacht ons dikwerf troostend** aan, En, eer nog de middag naadart Zien we al onze hoop vergaan, Bloei en.fcheer.heid, jeugd en krachten Rijpen flegts voor 't gaapend graf; Neens de dood maait, onmedoogend, Ook onrijpe vruc'iten af/ Liefde of vriendfehap mooge ons flreeien, Ai beur waarde is louter fchijnl Waarom toch zou liefde of vriendfehap- Vcor ons hart zó iïreelend zijn? Ligt flegts om* te-feiler treffend Ons te dorapleu in den rouw, Dat de flerveüng zijn finarte Des te meër gevoelen zon. Ach! ik weet r>iet wat ik zegge", Kedeseeren kan ik nietj B 4  ( H ) God! - erbarming zo 'k u hoonde, ó Vergeef 't aan mijn verdriet. Welk een maare klaagt mij tegen? Welk een rouwkreet kermt mij ca? Uwe Zuster* ze is gefiorveti, „ En uw Broeder derft zijn gaè-" 6 Mijn Broeder! - dierbre Broeder» 'k Weet het wat ü lijden doet, *k Voel het, d' overmaat uws lijdens, Daar ik zelve fchreiën moet. ó Mijn Zuster! - lieve Zuster! Neen, ik zie haar nimmer weêr! Ach.' dat denkbeeld valt te onlijdlijk, Want mijn hart gevoelt te teer. .Waar men immer broederliefde Op deez' har.tlijke aarde vindt, Ik, ik heb haar altoos teder; Ja, recht broederlijk bemind. God gij weet het hoe die liefde Dikwerf mijne ziel bewoog; Lief had ik mijn lieve zuster, Lief als d' appel van mijn oog.  C."25 ) "En , dat heb ik fleeds geweeten» Steeds met nadruk fterk gevoelt; Maar, rooit met die diepe ontroering Die tliacs in mija' boezem woelt. Nog zweeft me als een droom voor ooges Heur gswenschte bruiloftsdag, Thans, helaas! te vroeg verduisterd In een nacht van bang geklag. Toen voelde ik mijn hart doordringen „ Toen mogt menig ftille traan, Maar, gefchreid van zoeten weemoad In mijn gliaftrende oogen ftaan. En, dat was die blijde morgen, Die voorfpelde zo veel heil; Maar, hij is daar heen gezonken In een afgrond zouder peil. Naanwlijks blonk zijn eerde luister, ) Of, reeds in het volgend uur .* Dreigde eej lacht van blikfera zwaeger, Bij het zwegen der natuur. Nacht omringt me aan alle zijden Waar ik ook mijne oogen fla; B.5  ( 20") Ze is geflorven! - -- is geftorvefi! Roept mij de echo weenend na ** *k Heb beur lang en ijslijk lijden Met zo menig jaramerklagt, In mijn-eenzaamheid gezeten, Dikwerf fehreiêude overdagt*. Dan gevoelde Ik recht hear waarde, 6 Die voelde heel mijn hart! 'k Heb geweend tot den Erbarmet Om verlichting in hear fmart. Zij heeft in die dal der traanen Slegt* zo weinig vreugd gekend, Zo veel angst en pijn gelceden Is bezweeke'n in de ellend*. Ook heur lief - beur eenig Viudje Zonk van beuren boezem af; -Kermend kwam heè in de waereld. Kermend zonk bet in het graf. In dat eigen graf, v Hemel 1 Zonk heur zielloos lijk ter ntêïj En de moeder - en heur kindje, Beiden zijn, belaasI niet meerj  C 2? > Die gedachte is al te fo!cre::d! Ach! hoe klemt mij hier de fmart• -• Hier, zij klemt mij in den gorgel, Scheur dan open hijgend hart! - Daar - daar barst een vloed van traanea Beij mijn brandende oogen uit, Dat geeft lucht wéér aan mijn boezem, Weenend - fnikkend fchrei ik luid. - Dichten! - ach ik kan niet dichten! 'k Weet geen woorden voor 't gevoel! 'k Weet geen toonen voor mijn droefheid, ^llen zijn mij even koel! Troosten, ach ik kan niet troosten ! Echtgenoot der bcs'e vrouw! Dierbre, eeuwig dierbre Broeder! Al te groot is uwe rouw. Zij — zij was me een waarde zuster, En mijn hart krimpt weg van pijn, Miar, wat was zij u? mijn Broeder! Wat moet dan uw fmarte zijn ? 'k Weet hoe teder gij haar minde, Hoe ge elkander hebt bemind»  C 28 ) Met een liefde als englen liefde, Zo men fchaars op aarde vindt. 'k Weet uw ijver - 'k weet uw zwoegen,, 'k Weet hce menig langen nacht, Gij, aan heure fpoude weeude, Biddende hebt doorgehragr. Wat is wijsheid ? - wat is llerkte? Wat eeu onverzaagde moedt Als Batuur ons dwingt tot weenen , ASs het hart van jammer bloed. Ik gevoel uw gantfche lijden $ Maar, vertroosten kan ik Biet, Schreien kan ik -- enkel fchreïen, Met u weenen in 't verdriet. sk Weet daar \ oog mij ilroomt van tm<:en ledre warme liêfdetraan Neërgeftort voor haar, uit liefde, Neemt ge als 't waardigst offer aan. Of, zoude ik heur lof bezingen? Droef geween is 't hoogfte lied! En, zie ieder die haar kende Slikkend weenen van verdriet.  ( 29 ) Ook, gij weet zij ilierf vertrouwend', Gautsch vertrouwende in heur God- Wensch haar niet op aarde weder, Al te zalig is heur lot! Slegts heur ftoffelijke ftuïer ■Zonk in 't foraber -- eenzaam graf, Maar, welligt van gii tfche zonnen Staart zij op deez' aardbol af. Meldt der vlammende englenfchaaren, Midden onder 't feestgefchal, Dat beur Reinhart leeft op aarde, Die tot ben eens naadren zal. Dat die hoop uw zjel vertrooste, ~' t Schïei gelijk een Christen fchreit, 't Streeleudst uitzicht drooge uw traanen, 't Uitzicht op de onfterflijihèid. Ja, gü treurd gelijk een Christen , Hoe de rampftorm om u weed, Ge onderwerpt u in het lijden Met een meêr dan mannenmoed. Keen, zó kan geen wijsheid troosten| Zó, geen hart in 't leed verftaaldj  Zé, Itan flegts de godsdienst troosten, Waar ops alle hoope faalt. Godsdienst wil geen moedloos treuren; Maar, heeft ons geen traan ontzeid: Jefus -- Jcfus zelve weende Bij 't gevoel der menschlijkheid. ^Broeder! eeuwig dierbre Broeder! Sla eens uit uw donkren nacht 't Roodgekreeten oog naar boven; Zie eens hoe de hemel lacht! Daar zult gij uw gade en kiudje, Daar uw lieve 1,01,1 a, Die u alles'was pp aarde, CVoel het, welk een heilgenaê) Eeuwig zalig weder vinden; Reinhart! 'k Staar met u omhoog, Duld dan dat mijn tocnen zwijgen En ik mijne-traaneu droog'. G. H, Y.  aan I S M E E N E. Wat Haagt gij, ó ismeenk! Dat u »t geluk verfloof; Geloof raij, lieve fchoone! Gij klaagt te ligt uw' nood. Een lief - aanvallig meisje Wat weet dat van verdriet? Daar men het zo veel offers Van trouw en liefde biedt? De fchooöfte lentemorgen Heeft u, met milde hand, Een versch outlooken roosjea Op iedre wang geplant.  C sO Pr anus fiere houding, En fchoon als c y t h e r a , Zweeft liefde voor u heenen, Daauwd u de wellust na. Wat zorgen doea u zochten? Geen arrroê grijnst u aan , Waar toe zo ftuurs te morren , Zó immer onvoldaan? Blaakt u de zon te heftig; Wel fchuil dan voor die zon, Verfchuil u oi.der 't lommer Bij eeue koele bron. Hoor hier, die lieve vogels, Zij zingen blij te moê, Zie 't gictfche murmlend beekje Het ftroomt ons wellust toe. Ge.  C 33 1 Geniet i'an, iomber meisje ! Daar u de vreugde wagt.f Wees vrolijk in de waereld, En dans en fpring en lach. Mijn lier wijde, 6 ismeenk! Uw' naam de onfierflijkheid; Wat wilt gij meer, mijn ichoonef 'k Ben tot uw' dienst bereid. Kom, laat dat mondje eers lachgen 9 Het pruilen fteeds gewoon; Ja, lach eens, aardig bekje! Dan zijt gij eens zo fchootri Maar, ligt dat ook mijn cijther, Ook zij u niet meer ftreel'; Wat wonder, 6 ismeenk! U fchonk het lot te veeL C  C 34 ) Zeg mij 't geen overbodig Aan u te beurte viel: Ik zie 't in al uw daaden: — Een nooit vernoegde ziei* D« Hfc © P HET AFBEELDSEL VAN HENDRIK ALB ERT SCHULTENS* Dat eerbied elke- ziel doordrirvg' Bij 't beeld vau dezen Hemelling! Daar elk, die waie grootheid mint, la s CHüixfi w s naam voldoeningwindi.  AAN DOOD EN GRAF. v T t J^ustmij, dood! van u te zingen Ei\ vau u, verflindeud graf; Dood» die op den wenk der Godheid Duizenden verwijst naar »t graf; G e a pi dat fteeds met open HVen-s Nooit verzadigd, ho-grig gaapt, Tot de jongfte flofbewoaer In uw' doakren boezem üaapfy^ / V . C-2-  ( sO Bood! uw' pijlen mogen treffen ; Graf! zijt zwart gelijk de nacht, 6 Gij doet geeft' Christen beven, Dien een betflr leven wacht. Dood'- gij moest voor Jeftts bukken En bezwijken voor zijn' magt; yefus heeft u ovei wonnen , jefi/s heeft ook dit volbragt. Gij mngt, ja, den Heer van 'c lév«§. Dood! in uwe boeien flaan, Maar zijn dood-Verftompte uw' fehigten Bragt ons 't eeuwig leven aan. p tyfus wenkt, en op dat wenken , Vielen uwe zegels aft Srrorgen uwe deuren open; .- Waar is cu uw zege, ó graf! -  C zt ) Dood! als ga op mij aan zult vallen , Vriendfchap bij mijn' fpor.de fchreit, Oogen breeken, lippen bhruspsn, Noem ik u, mijn'zaligheid." 't Dal des doods moog' donker wesen, - tyfti*1, mijn verlosfer leeft 5 Die mij door dat dal zal leiden, Daar zijn' magt mij fterkte geeft. - Wat verlies ik bij mijn fterven ? Vrienden. - aardfche zaligheid, Vaderlijke zegeningen Op mijn' levensweg veripreid. Maar ook dit mijn fteréijk ligbaam,' Leg ik eers voor eenwi» af, Alp mij..' zonden , aB* mijn' no.-iea 2inkea neêr, vergaan iu 't graf, - C 3  (33 ) ■Wat gewin ik bij mijn fterven? Méér dan aardfche zaïigbeid. . füèit dan Erglen ooit gevoelden, ls mij na den, dood bereid. — VriQrden! treurt niet bij mijn fterven, Vaagt veel eêr uw' traanen af} t Slaap eerlang bij dieibaare ©udren, In het ftil, herbergzaam graf, Veü'g zal ons ftof daar rusten, ücor geweld roch fchrik geftoord, Slu innen tot de jongfte morden fiterlijk aaa de kimmen gloort. Ja, voor uitgereisde vrienden! 'k Vind u haast bij Jefut weer; En de dood die hier ons feheidde, Getv' ons dan elkandren wéér»  C S9) almagt zal ons wekken, Doen verrijzen uit het g r a f. En dan leggen wij, mijn' vrienden! h Sterflijk kleed voor eeuwig af. Dan vergeten wij de rampen , Op deeze aarde doorgeftaanj En wij heffen, blijde zangen . Za; gen van verlosfing aan. Doon ! en g r APl komt, fpantyrijzames* -kluistert mij in uw gebied. %reidt mijn fterfbed, floopt mijn lighaa« , AM>o» en graf ik vreze u niet. li. M, C4  Op e e N GOTT1SCBEN ESRKTCREN» De blikfems ftraalden en de dolle orkaacet loeiden» v En ftormden om u heen fchrik en verv/oestiajf aan ; Maar* fchooti eii alleg ziagc in 't rond tor puit verp'ettrtn, Gij zijt rog dien gij waard - bleef onvervvrik baar Itaaal  C 4i ) ;• Ook menichcn fireeden, r,och verwoeder daa de orkaan et], 1 Al dondrend - moordend en verwoestend langs het veld, De wilde plundering rinkinkte om uw gevaarte; Maar , gij belachte fier al het vereend geweld. 'Veel duizenden, «wie zal., wie kanhnn reien tellen? ^Vereerden God in uw gewijde tempelzaal; lüf krijgers, afgemat door 't plundrcn-- moorden branden, lOntheiligden uw grond bij 't fchuimen der po* ca al, cs  C 4* 5 * -Veel duizend, dronken vau den wetisch eensi langen levens , •Verwelkte bladeren - en Huivend ftof ge-! lijk» Zijn reeds van eeuwen her in uwen grond gezonken, gijn reeds voor lang vergaan in 't zwijgend doodeurijk. De wijsgeer, tot het licht der waarheid doorgedrongen, I De weetniet, log en traag omdwaalende in een nacht, De dichter, die het fchoon der eedle devgi fïeeds roemde, De fjaotter, die en God en godsdienst heeftl veracht.  C-45 ) Be priester, die 't geweld ter eere Gods be~ veelde, De non, die kuischheid zwoer, maar, enkel met den mond; barbaar en meDfchenvriend, zij allen werden- ftierven, •En gij verbergt hun asch in uw' gewijde» grocd 1 Die koele grond «nfliiit reeds lang vergaane lijken, De dood fchock eeuwen lang u zijn geroofden buit; 3iJ zaagt de pracht om n verreezen en rerzoaken ; flaar, gij heft nweu kruin nog bovea alles uit.  (44) Gij vestlgd uwen voet op menfchenasch e» beenderen; Koel - roerloos blikt gij vaar *t voorledene, , zwijgend .heen} Uw majefleit verheft zich boven 't woên der eeuwen, Eu even koel z!et gij de toekomst nader i treêa. Stout - fto.ut verheft mijn geest zich*bovea> uwe tranfen, En daast het windenheir, om met mijn zwelg lend lied, Verrukt, ter uwir eer, al buldrend inteftêtnj men» Wijl zelfs het blikfemvuur uw troifcheu kruiflf ©utzier.  C 4S ) Keen, ftouter, want ook gij zult eens tot puin verkeren; Reeds naakt het ©ogenblik van uw geduchten val, Dan zak ge uw kruin niet meer zo trotsch ten wolken heffen, ■Daar men welligt Uw> taain gebeel vèrgeeten zal. Wen eens een geestenfehaar na >t lang verloop van eeuwen, 'Wier Huivende asch zich in uw brokklig puin verfchuilt, Ten hoogen hemel af Hw lèege ftandplaats meeten, Terwijl de windvlaag door uw holle graven huilt.  ( 4«: > Eri als dan ook mijn geest, die thans met lofgezangen Uw majefteit begroet; geheel verrukking van Ghufche Mdebaran of het höoge poolgefhrnte Op U' ter neder fcboawt en u niet vindéo kan! Maar 6'J blïjf eeuwen lang dón tmd des tijd* verdnuren, Niet eerder zie deeze aarde uw trans tot puin misvormt, Voor 't fluimrend ftof in uwen grond gezon* ken, Op 'c flaan der godsbazuiu verbaasd ten leven floraal G, H, v, Y*  N- E D E R L A A G BB R VIJF KONINGEN, bij G I B E O W; Monarchen - Vor-fon ur* ,,, . vonten Waerelddwiogreal w Die dnizend flaaven kniel9n doetErrWren om Uw'iruin zie£ fl Ceverwd mee rockend »e„fcbenbIoed,.. WiertUo^o^-iislijkeoorlo^o^;;t Gefchm der volkeren verftommen geel de aard' doeu fiddren door „ t 4al u de zegepraal doen hoorea i Van Hera - die nw geweld belacht  (45) Wiens adem alle uw foudenieren Gelijk één ftof je in d' afgrond ftotmt! Die engleh kiest tot lijfftaffieren , En cherubs tot zijn 'krijgsloets vormt! Ontzachlijk is zijn zegepralen, Weu hij •- omringd van blikfemitraalen, - Den feepter zijner iïlmagt zwaait; Als ftar naast ftar zijn voetftap fchiaagen, Hem juichend d®or het luchtruim draagen, Dat ftofgoud voor zijn treden zaait! Gedoog, - o vlekkelooze Englenkoning! ! Het lied eens worms, in wriemlend ftof, Schoon feraphs, in uw grootfche woning, Oneindig zingen van uw lof, Mag thans een worm zijn kragt verfaamlett Om.gloênde feraphs na te ftaamlen! - »k Zing beevend van uw wonderdaên; Toen Zon en Maan - bij 't ijslijk Aagten Der Paleftinfche Legermagten -- Van fchrik vertoefden op hua baan.  C49 ) De morgen daagt aan de oostertraesfen, Bezaait de kim met glimmend ;;ouJ; Het licht verfpreidt zijn eerfte glanfea, Bij 't rijsen van de dageraat 1 Ontwaakt - ontwaakt, o Cananieten! Om 't fchiitrend harnas aantefchieten 9 Gordt - gordt het blinkend zwaard op zij Het fruivend ros en d'ijzren wagen» Gereed in zege u rond te draagen; Verbeid u, komt, o Heldenrij) .. Neen: fchrik en angst zij uw be'O'sing* De wanhoop grijpe uw benden aan,. Nu gij met aller vo-ften koning Vermetel durft ten ftrijde gaan; G2en krans van fchhtrer>de eerlaauwrieren Maar fchande zal uw kruiu verfL-ren; En, als gij moedloos « bevend zwigt,, Daa zal jêho v A H glaesriik tonnen,, iDat Isrels god zijn troon der trocetj. Majeftnens op zonnen ftigt, D  (50 ) Geen tw::fli! g moet uw hart bezwasrea, o Aug-ft'g — hulploos Gibeónl -Schoon gij verlai geude uk moogt lta?ren , Bij 't briefcheud Paerd holt langs de velde» Met merg en lillend brein befpat, Triunsph.' 'k zie Tsrel zegevieren Cp Catians wapprende oorlogsvaên ; Reeds zwigteu 's vijanrs krijgsbanieren, Verfchrikking greep hun beiren aan! De velden zijn bezaaid met dooden, En *s overfchot de» krijg ontvloden; Val uit, o Gibeon.» val uic; •Zie alle uw haateren verftrooien, Help, help hun nederlaag voltooien, En gaêrt voor u den rijkften buit i — D a  C 52 ) Neen blijf! - jehova - Isrels koning* Met heerlijkheid en glans omftraald, Is reeds, uit zijn azuuren woning, Met al zin>e englen ceêrgedaald.^ Hij zal zich zeiven wraak verfchaffen, En Canacs trotschheid ijslijk ftraffen: Wijl Isrel - door 2ijn arm bevrijd , Met dankbare offers hem zal naadren; Dan wordt den buit dien zij vergaadrec Eerbiedig aan hem toegewijd! | * # # I Reeds blinkt de Zon aan middag bogen , Voor 't oog van 't zegepralend heirl Door heimelijk gevoel bewogen, Knielt Isrels veldheer biddend neer: ,> o God! door wien wij heil verkregen, „ Toon verder deezen dag uw zegen, En fluit den loop van Zon en Maan, „ Wilt dus den dag voor ors verlengen, „ Op dat wij 't bloed eens vijauds plengen^ », Die fteeds uwe almagt durft weêrftaan»n  (53 ) Hit rijst - God wenkt -- de Heemlen bevea, En, op jbhovahs grootfchen wil, Die ftarren laags 't azuur doet zweven, Staan zon en maan eerbiedig ftfl. Verfchrikt - verwonderd ■- opgetogen — Ziet fpheer bij fpheer gods alvermogen , En 't englen Hallel ftijgt ten top* Nu klimt van daizehd waereldbollen , Die door het perkloos ijdel rollen, Het driewerf Halleluja op l ■- Je ho va n ftspt ten oorlogswagen! 't Meelij is met ©ntzach vervuld! De Ingt weergalmt van donderflagea, Wijl vlammend vuur het zwerk verguldt! De blikfems flingren largs de wolken, Vertwi fling fchokt het bart den volken, De wanhoop gritfc hun matte borst. Er. eik, die bevend poogt, te ontvluchten, Moet nu de wraak dier almagt duchten, Die hij eens tergend hoouen dorst.  ( 54 ) Daar oopi;en zich de hemelfluizsn, Bij 't fchriklijkst woeden van d'orcaan, En Itormen ©Dder 't ijslijkst fuifen, En ftraalcn vuars en hagel aan. De vijand, afgemat door 't ftrijden , Tracht zich nog door de vlucht te vrijden; Maar ziet zich door Gods wraak belet, En hij, die langs bebloede velden , Het zwaart ontkwam van Isrels belden Wordt door het flagz»vaard Gods verplet» De Koningen van Canans benden, K.narstandende den ftrijd ontvloón, Zien zich omringd van nieuwe ellenden , En vloeken hunne valfche geón. Nu fchijnt een rots hen onder 't vlieden Een veilge fchuilplaats aan te bieden, Maar wordt hen ten gevangenis, De Hofftad beidt huw zegeraadren, Maar, ziet een enklön vlucluling caadren, Die aaauw alleen outkomeu is.  ( SS ) 5) Mijn vrienden! alles is bezweeken,'9 Zo fpreekt hij, ,, heel ons heir verhield, Eu sij die 'c flagzwaard ziju ostweeken. Door hagel - vuur en ftorm ontzield. . Strafs rulst de vijand voor deez' muarea, .m Wie zal zijn woest geweld verdauren, „ D-asr 't heel ons heir en goên verwon? „ Hun vorst is meer dan 'onze goden, i »». Hij .fpreekt flegts, en op zijn gebeden, Stuit hij den fnellen loop der zon." * * * ' Van 'e bloed der Canatueten droökea, Keert isrels heir met grootfche prac'it. I De vorften zijn, uit hun fpelouken, Den veldheer in *t genioet jèbrag*. . Ten ftraf voor hun halftarrighedea [Doet bjj huü fleren nek vertreden, En haogt hun rif aan 't'fchandlijk hout;, I Daar de eigen zon hun trotscb ziet daalen, [Die ze iu triumph bij 't morgei,ftraalen, ' lo neerlaag 's middags heeft aanfehouwd. On«i D 4  Volgende ztttnenfpraak , tusfchen OSSIAK (in zijn beogen ouderdom) en een der eer/ie christen lluizenaaren in Ierland ,'patrick genaamd , , draagt alle kentekenen van echtheid; de onvolkomen' beid en uitlaatingen welke men in dezelve aantreft {veroorzaakt door overleveringen, afftbrijven of be* • derf) zijn als zo veele waarborgen. Stijl en denk' beelden {volgens gewoonte van dien tijd in vatrzen vervat) zijn gantscb vreemd en alleen OSSI an en den Uardtii van den toenmaaligen tijd {de derde eeuw) eigen. Ha verraadt, ten fterkfte de redenluoze on- ■ •wetenheid u S 3 I A m s in de christelijke leer, Gaerne i willen wij gelooven dat weinige leezers van fmaak genoegen in 'i zelve zullen Jcheppen; echter z$l bet aan de anders zijde voldoen, dat wij ben, ui: een echt ft tikje der grijze aloudheid, een denkbeeld der j moeilijkheid van da bekecring der heidenen en hunne \ dwaaze begrijpen doen opvatten ; ce meer daar  heden ten dage, het Genootfihap ter voirtplanting i van den Christclijken Godsdienst , zich door zendei lingen ten fterkften beijvert, om de heidenen in afge■■ leegtn gewesten , ware bet mogelijk te bekeeren* Men verft aa niet door Sc, paTR-ICK dien •.zendeling, welke in het midden der vijfde eeuw het christengeloof in Ierland predikte ; de naam Ifchijnt verbasterd of een der eerfte christen kluizenaaren toetekaomen» DS  OSSIAN eh.Sc PATRICK. Patrick. 6 Ossian ! een diepe flaap heef: n bevan-i gen: fta op om lofliederen te hooren. Uwe fterkte en uwe kragt zijn vervioogcnj niet langer zijt gij in Haat de woede des kri;gs ten dage i der flachting te weerftaan. O s s i a n. Daar mijne fterkte en kragt daar been, en geen van («) Fingalt helden meer overig is, (*) f-tldhier der ïiani.  zo wil ik ook alle achting tier priesterdom otizzsssen , en weinig mij daarom bekommeiea «we gezangen te beluisteren* Patrick, Zulke gezangen als de mijne hoorde gij nimmer tot op heden, deezen nacht, zederd den ;aanvang der waereld: ó grijze dwaaze man! die zo vask op de bergen uw ürijdbaar heir in flagorden hebt gefield. OsSI an. ; Vaak heb ik op de bergen mijn flrijdbaar heir in fhgorden gefield j ó patrick! onrechtvaardig is het van u, mijn geflalte te verachten , die doch'eanmaai niet veracht werd. Los mijne twijfel op, ó patrick! ik Leizweer u bij de heilige boe'xeo dien gij leestj izeg mij, is de hemel waarlijs in bezit der ede:1e (ti) fians van Ierland? (a) Bezolgdigde Ierfche krijgsknegten, befltmd om ■ie zeekusten te beveiligen, van groet aanzien, ontkaeb en wijdberoemde dapperheid, die Jhtns de Kofipven zelve deeden heven, echter zijn d.zelven ia  (6-c ) Patrick. Ik verzeker u, ó beroemde ossian! dat de hemel niet in het bezit uwes vaders, noch(«) Oscar noch Goitl is. Ossian. Dit is treurig raricht, ö p a t r i c k !'t geen gij mij van mijne voorvaderen geeft, waarom sal ik vroom zijn als de hemd niet in bezit der Fiatis van Ierland is ? W) Fin had twaalf honden (e) wij lieten heu iM in de dalen van Smail; en zoeter waar hunj blaffen in mijne ooren , als den ga'm uwer] klokken, ó Priester 1 hevige en geduurige oorlogen verfnjohen : 01*1 A ■ was een drztlver opperhoofden en bleef in zijn bot\ gen ouierdom alleen over. (a) Zootien van ossian. ' (b) Vader van o S s I A n. (<0 Dit vaers is flegts afgebroken aangevoerJM tu met het voorgaande deel des gedichti niet va-bon' dtnt  C (H ) Patrick, Even daarom, wijl het uw hoogftleef ook idet een van nw gèOacht, buiten u idele ossian in 't leven. G s s r a w. INeen, di*was niet de oorzaak onzes o*gefo U, ia den helgloed donderd,"      C 75 ) Wu! wu! men hoorde hondgehuil* Men hoorde katten maauwen , Daarkraait de haan J,, ha! 'k moet weer voort, Zo fprak 't geraamte, „ naar mijn oorti „ De dag begint te graanwen," De geest verdween - de grijsaard ftónd Ais tusfchen dood en leven. De jonkvrouw fpoedt zich naar 't gericht. En meld heur gruuwzaam nachtgezicht, Met ftddren en met beeven, Soldaaten eilden' — Zie, daar lag De grijsaard neêrgefmeeten ; Zijn^baard en hairen uitgefcheurd ; Onkenbaar en met bloed befineurd, De borst hem opgéreeten.  ( 7* ) Zijn oogen puilden uit het hoofd? Hij lag, met fiddrend lillen , Stuiptrekkende in zijn rookeud bloed , En ftierf, al vloekend en verwoed, Met domp en rochlend gille». Ce zoon wierd naar een fchandfchav«i Gefieept op »s vilders wagen j En met een ijzren ftaug de leén, De beendren, pijnlijk, een voor eea , Te mort&len geflagen, Nn waart hij om op 't galgenveld , Eb brult en wringt de handeu: „ ó Weel zó loeit 't om middernacht, „ Mijn vader heb ik omgebragt, t* *k Leg in de hel te branden »  ELEGIE. Au tot lijden hooploos treurea, Doemt mij mija rampzalig lot , De angftea die mijn ziel verfcheurea Kent gij flegts, alweetend God* Als de lente in blijde dreevea, 't Kleenfte wormpje tegen lacht, Is voor mij 'c heelal omgeevea , Met een eeuwig doukren nacht,  Crs) Moedloos onder 't eenzaam d waaien. Treur ik in een paradys, Zelfs bij 't lied der nachtegaaien Blijft mijn hart zo koud als ijs. Immer voel ik nieuwe fmarte Als de zon in 'c oosten blinkt, En het lijden van mijn harte Klimt als zij in 't wenen zinkt* & Mi?n God! moet ik rog langer Zwerven doör een woestenij, 'c Leven, van ellende zwanger, Is geen leven meer voor mij. Ach! zien uw verëügelde oogen, Clob! hoe uw halsvriend fchreis? & Kost gij mijn traanen droogenC Dan waar 't weenen - zaligheid ♦  C t9 y Engel! toen ik hier beseden U tot reisgenoete had * Zag mijn oog een bloeiend Eden Als mijn voet op doornen trad; Maar, helaas! nu ik mijn waarde — Mijn geliefde cj,oë mis, Is het lachgendst oord der aarde Mij, een barre wildernis. God! moet ik nog langer dwaalen? Vloeit dan, manen! treurig af, Tot ik eens vermoeid zal daaleu In het flil - herbergzaam graf; Daar moog dan mijn ftof vernachten, Onbewust van ongeval, sk Bfijf daar boven de eerkroon wachte», Dien me eens ci,oë bieden zal.  C 80) Waar, voor *t vlammend oog der englei Ramp noch graf ons immer fcheid, Liefde ons zal te faamen ftrenglen Voor heel de eindlooze eeuwigheid* ween, uiijii iici, rrtcu u«u ui» uug«) Sla het oog gelaaten neêr, Es uw lot van rampen zwanger, Eenmaal vind ge uw ci.oë weêrl  HERCULES eh DEÏANIRA^ op de dood v ah NESSUS den CENTAUR, Reeds had de onoverwinnelijke hkrctjlbs, »og een kindie in de wieg zijnde twee usfelijke (langen met eigen handjes verworgt Groot geworden, den Nemeefcheo leeuw , door geen geweer te kwetfen. roet de nagels vsi, eeo geFcheurd Den Lerneefchen draak verwonnen* iriens afgéflagen halfen telkens tot een dubbeld fjetal hoofden aaneroeiden, en zijne pijlen met bet bloed des ('raaks vergiftigd. Hét vervaaf ^j* groot Arkadiër everzwijn, levend as-nge**- r  (Cl ) greepen , op zijne fchouderen gedragen en i omgebragt. De kopervöetige hinde met heure i verguld* hoorns (aan Di«Vfi toegewijd) na ongelooffêlijke moeite en afmttting , binnen een i jaar tijds gevangen. Het meufcher ëetend gevogelte aan het naeir Stymphalns verjaagd ofj gedood. De ftrijdbaare Amazoonen overwon.1 oen, heure Konirginne Eifpolite gevangen genoomea, eu haar' o: waardcerbaaren, gordel, zich ten buite geroofd. De revier Atfeus in de Ofcfenftallen van Jugias, Koning van £//*, doen binren nroomen en zijne ondankbaarheid gellraft. Den vlammeübraakerden ftier op het eihnd Creia overweldigd. Diomedes den Thra* cier. (die menfchenhoofden aan zijne deurftijlen fpijkerde en zijne wilde paerdcn met men*fchecvleeEch doorvoerde) zeiven aangegreepen ■en den paarden voorgeworpen. Den fpaanfcheu Girion (dat drievoudig mocfter,) ontzield^ «n zijpe talrijke veekuddea geroofd. Den draak ' getemd welke de guldene appelen, der dochten ten van Hefperus bewaakte, en den hemel op xijn fchouderep getorscfy. Den helhond Cer«  C 83 > berus gedwongen; welke drie koppen en flair genklisfen onder het hair droeg. Den Egijptifchen tiran Bufiris en alle zijne beulen omgebragt, wM hij de tempelen met het bloed der vreemdelingen ontheiligde. Den ontembren en barbaarfchen reus Anteus van de aarde (zijne moeder welke hem bij iedere aanraaking teli kens nieuwe kragten fchonk) drijvend opgehe1 ven en dood gewrongen. Bergen van elkandei ren gefcheurd en 'er de 3ee doen doorftroo» i men. En eindelijk Achelous (de eenige welke om de band der fchoone deïanjra eenen tweeftrijd dorst waagen) overwonnen § welke izich voor hem te zwak voelende, zich telkens iherfchiep» nu in een flang, dan weder in een iftier, maar na lang worftelen den hoorn werd van den kop gewrongen, zó verwierf onze held de onafmaalbaare fchoone deïaniRa (dochter van den Etolifchen Koning Enaus) als bruid ten eereloon. Nu voerde de alöm zegepraalende h e r c vXBs zijne jonge bruid naar zijn vaderland { anaar wierd door de hooggezwollcn rivier Eve; F a  C *4 ) «»s gefluit: daar ftond hij aan den oever- de fidderende deïanira met zijne fii..ter arm omhelfende; in zijne rechte vuist den vreesfelijken knods geklemd, de nemeefche leeuwenhuid om zijne lenderen . piilkoker cn boog -***an de fchouderen afwapperende: zó ftond hijmet zijne fchoone aan den bruifehenden oever* een loeiende ftoriDwind ioeg de golven op; de blii fem «raaide -• luid brulde de donder en de kletterende rege«i deed zich alöm vreeslijk hooren. De onverfchrokke her kul es echter vreesde niets: maar ?ijue lieve dkïajnir. a! - Bevend en met traa> en in de oogen zag hem het verfchrikte meisje aan: verborg beur aangezicht i>» den leeuwenhuid en fchreide bitter — na! vroawer.geween ! - FIct gefchuif* fel der fla'gen, 't gebrul des leeuws, 't gekrijtsch derdraaVen, 't gekerm en gehuil der ge» wonden , dit al te famen koude rimmer het hart v n miiren held omroeren; maar — vrou« wengeween.' Hier klrpre het heldenhart onder den ruuwen leeuwenhuid} üdderea hief  C 85 ) hij liet verbleekte meisje op en kuscbte argftig heur beftorven lippen. Ha ! riep bij uit, " moufters kan ik dwingen, maar de diepte dezer rivier, de woede dezer golven." -- Moedig echter zag bij dezelveu tegen; zag terug -op het bevende meisje en blikte, voor 't eerst Zijns levens, moedeloos ter aarde. Ratelender ■bonsde de holle donder door de galmende lucht en vreesfelijkcr faalde de-blikfem ■ Nu treedt I hem Nu(iu den Centaur of menschpaard in 't geroer; „ Wat fchioomt ge ? - zo fpreekt hij P htt lu;üen van den wind, " 6 ocverwinne3ijke bercplbs1 wat vreest gij deeze hoogpgezwollen rivier? immeronverfchrokken Held! f*ijt ge mitider dan ik? ia feller r.oooflorm dan deeze zwom ik hein dooi , en wielingen tn Platen zijn mij ten vollen bekend," Hercules zweeg, zsg de» froever flegts overdwars aan en wees met de vinger op zijn fi fdrend 'meisje. .- ., Hoe! herram de Centaur (en begluurde de fchoone met wellustige oogeiO " Igaeue wil ik den dapperften held verplichten. F 3  ( Sö ) AlcIdes! («) ga! «we krachteil zttllen u beveiligen; deeze edele Konings dochter neeme ik op mijne fterke lenden, en voer haar ongedeerd aan de overzijde." - Hercules zettede de fchoone op den breeden rug van den vreeslijken Kesfus, Deïanira omarmde van angst den affchuuwelijken Centaur, gruuwde beevende van hem terug; zag de bruifchende revier naderen, en fchreeuwJe luidkeels van angst. Maar de held wierp zijn knods en boog over de revier, hield de leeuwenhuid en pijlkoker op den rug, en fprak! „ Wel aan' verwinnen of fterven! meer revieren heb ik overgezwommen, ook hier - ook hier moet ik zegepraaien ! En fpringt, (zonder lang te bedenken, zonder te zoeken waar de revier fhauwst ftroomt, of opteloopen om voor tij aftedrijven) fpringt, tegen den ftroom, moedig in de Huivende golven en zwemt aan de overzijde; grijpt weder zijnen knods en boog in de vuist: Maar, naauw de woede der golven ontkomen; of («; Hercules werd ook AUi&es geiiaaixj.  t87 ) i hoor" - een «aar gekerm trefc zija ooren! ! hij luistere -éea hoort de ftem zijner gadeïi ziet op -- en de venaaderlijke Centaur ontfchaakte hem zijne beminnelijke fchoone. -- Een I iterk rommelende donderflag bonsde dommeI lend door de dompige wolken! — Wie maalt uwe woede, ó a l c i d ks! ,,, Sta! zó verhief zich uwe ftem boven den donder, fta" i Schendhond \ waar heen ? — vergeefs verlaat ! gij u op het fterk lóopen; fta! hier.' u meen ik, vervloekte Nesfus! verraaderj noch eens i eerlooze maagdenrover ' gevoel deeze pijl." Hercules fprak; een pijl t'ziste van den fterkzenuwigen boog; fnorde door de lucht en trof Nesfus, in het loopen, door de tug, dat ibet weergefchaaktefpits door de borst uitftak♦ imet een ijsfelijken gil plofte de Centaur ter aarde en rukte de pijl uit de borst, daar fpoot ihet bloed, door de leraeefche giftpij'! befau-t , ■wederzijds uit de wonde. De zieltogende Nesmus zag met gebrooken blikken de hali bezijmIdePrinces aan; en fprak met eene ftervende ftem:,, DeïaniRA.' ik fterf door a l ci ■ F4  C 83) ïes band; ik fterf voorn! neem dit ten teken mijner liefde; dit bebloetie hembd bezit de kragt om den ftugften trouwloozen in nieuwe liefde te or.tvonken." Met onzekere band doopte Ncs/us het nog meer in zijn bloed; gaf het rookende aan de fidderende Knniugs dochter over, en blies met een lang — pijnlijk, ach! den tonelten adem uit Nu voer h k r c ü c e s voort in zijne ongehoorde heldendaaden ; maakte zich meester van de ftad Echalh* ; hrapt den Koning Erytusl om 't leven, en voerde met zich We, duchttr van deeze n vorst, als gevangene. üeïaisiRA de minnarijen van beuren echtgenoot en deeze princes hoorende, barste uit in grimmige klagten, weende bitterlijk, fchold en raasd* als j een jalourlche vrouw , weke heuren man te» eer bemind , nu viel haar het gefchenk van Nis* I fis te birnen - hal dacht zij: riep Lyebas, een ] luuier bedienden: ,, Daar, zeüie zij," neem dit bebloede hembd, ik fchenk het mijnen ge-j mnnlj geef hem hetzelve nevei s mijne min* zaame groete, dar bij het mij ter etre diaage,    bz,rio is moede mij meerder last op te leggen , ik onvermoeid dezelve te volbrengen; maar ach! nu kwelt mij een belfche pest, die noch door moed, noch door fterkte, noch door geweer kan weêifiaan worden. Ach! 6 wee! 6 wee ! de brand verteert mij 'c iny gewand." Zo biulde hij het uit van duüe pijn ; (a) Juno droeg Hercules eenen doodrlijken baat toe, wijl bij een bastaard van Jupijn, beur man t viasA  C 01 ) iep den hoogen berg Eta booger op, even al$ ien flier die de zwijnfpriet voelt in de ribben ieeken endeu ontfnapten jaager epfpeurd. Zó ag hij te zuchten — te ktrmen — te loeien en e knarstanden van vreesfelijise fmart, dikwerf joogde hij het geheele hembd van 't Jichaam te pijten , of fcheurds, bij de mislukking , do fwaarttta eiken uit d flerfelij'f was , verteerd ; zo dat mj nu zictti zelf niet meer geletki niets, van zijne moeder ontleend, had overgehouden; alleen de beeldenis van Jupiter. Kven (zegt Ovidius) alsi een vervelde Hang, die met den huid , deni ou lerdom uitgefchooten hebbende , plagt te verjongen en met nieuwe IchobbeB te pron»; ken; zó herleelde hercules: na dat zijtt' ziel, het flerfeb.jk omkleedfel hebbende uit-; gefchooten , heerelij*cr, en door goddelijk vermogen onziebtbaar werd. Toen nam hem de alratogtige Vader ($ttpitet) inet zijne wolken open voerde hem zegtpraalend. in zijngefppa van vier rotfen , onder het glinltrcnd vastjM flarnte. DeïaniRA ftierf van"~ïlroef heid ; ten treffend voorbeeld nalaatende , dat men zijne vijanden nimmer moet vemouwea.  AAN EEN EENZAAM BLOEMPTjS,. Wit kwijnt ge, treurig bloemptje lin deeze fombre grot? Joe vinde ik u zo eenzaam en verhaten groeien? k ging den gintfcben berg ea veld en boscb voorbij, i)aar zag ilc meer dan duizend bloemptjes wee* lig bloeien 5 De lente omkleede 't veld in prachtig bloemgewaad , Doorftikt met paerlen vau den nuchtren dag* raad.  C 94 ) Slegts u alleen, aarminrdg bloemptje! u zag ik niet} Gij fchuuwt als ik bet veld en fchiitrend bloem-, gewemel, »t Geen flegts tien blijden ftreelt.- Gij fcbuuwt als ik het licht — Den blasuw azuuien glans van eenen open hemel. Ach fpreek ! door welk een fmart gij hier dus i eenzaam kwijnt, Hier in dets ruuwe rots» watr nooit het zonlicht fchijnt. 2o treurig hangt u 't hoofd, zo neêrgebnkt van rouw; Wat houd gij 't hangend hco'd zo moedloos i neèrgedagen? Of wilt gïj ook uw leed aan mijn gewonde i ziel,  ( 95 ) Tot troostïpg van mijn pijn, in ftil vertrouwen klaagen? tfa, melarcholiesch bloemptje ! als 't hart van jammer bloed, is al wat treurig fchijnt een balfem voor't gemoed. Maar, fchoon het noodlot u uit uwen kreits verwees, Gij voelt geen boezemfmart; het deed u niets verliezen; !Ach! dat ik flegts als gij geheel gevoelloos waar' - Of konde ik de eenzaamheid tot mijn verblijf verkiezen, Daar leefde ik dan gerust, ver van al de ijdel- heid Der wufte waereld,waar de deugd-en onfchuld fchreit.  C90 Dan zoude ik ftoorloos aan de hand der wijs* heid gaan; Ja, ftreelende eenzaamheid! gij kunt mijn ziel bekooren, »k Mis-.rouw de waereld vol van fnoodheid ea bedrog, Ik zag der braaven vreugd en mijne rust ver> ftooren , Ik zag - ik beb geleerd, in deeze rampwoeftijn, Hoe zwaar - hoe zorglijlr't valt bij menfchen • mei sch te zijni D, 11*  AAN C H L O Ë, Vriendin,' n blijf ik ieder minnen» Ja, toen ik n verliet, Heb ik deez» taal in 'c hart gefchrewens ,, Vergeet uw emoe niet."—- sk Herroep met vreugde in mijn gedachtes;, Dien aangenamen ft jnd , Toen liefde met hear zachte banden 0 , jyiiju hart aan 't uwe bond.-  (93) De vriendfchap onzer kindfche dagen, ln zuivre liefde ontgloeid , Hetft bij bei rijpen onzer jaren, De hanen faaa, geboeid. Gij helt n»e uw hart en woord gefchonkeu, Mijn beste! welk ten vreugd'. Gij hebt mij tot uw vriend gekozen Reeds in uw prille jeugd. Die leus,, voor 'toog van God bezworea> Zij ook door Hem bekroond! ö Ja. Hij doet zijn zegen dalen, Waar eeibre liefde woont. Ach! moet ik nog uw bijzijn derven, Zó naauw aan u verpand, Vtrbreekt. geen tijd, fchoon ze ons tnoof] Den vastgeklonken band. (fcheideu,;  ( P9 ") Hoe dankbaar zal mijn harte kloppen, Is hier mijn taak volbragt; En gij, mijn c hloII vol verlangen* JVIij in uwe armen wagt* |; •k Snel dan op vlugge liefde - wieken Naar u, langs zee en meïr, Dan mag ik bij 'c omhellen, juichen: Nü SCHEIDEN W IJ NIET WE ê R,, Dan flrenglen wij de hnwlijks-banden O; fchendbaar voor 't altaar ; En fineken, knielend, om den zegen Van den Alzegenaar, - Blijf dierbre! aan uwen vriend gedenken^ Leef onder 't fchild der deugd, Met hart en oog op God geflagen , ln ouverwelkbre vreugd 1 H. M, G s  AAN- LOTJES EYKHOOR.NTJE. Diefje van mijn hazelneutjes! Aardig diertje! Lotjes Jnstl Lotje geeft u daagli-jks kuschjesi Mij heeft zij nog nooit gekuschs. Sierlijk ftrikte ze om uw halsje Deezen kleenen roozet band ; Troetleud ftreelt ze u 't roodevachtje Met een even zachte hand.      < roi > ''Zeg eers welke Heve woordjes, Aardig diefje! geeft ze u niet; Dan vergeet zij onder 't ftteelea 't Hartverövreadst minnelied. Gij kant al heur zuchtjes hooreti, _Gij zijt al haar liefde en lust, Doet haar om uw grapies lachëa Als zij u vaa vreugde kuscht. 6 Floe zoet zijn heure kuscbjes! Waaróm heeft ze u toch zó lief? Koe hebt gij heur gvn-t gcwoi röli? 2ig 't mij, ileece hartsdiefj Wilt gij ruilen, fnoep-rg puiV*! Voor een er.kle kusch van haar? 'k Geef u al mijn bezelfiemjes —— Topf daar zijn ze, kleere! - tiïr. G, H. v, Y. G3  VOOR M If N ï. 0 0 S J E. ïxoosje! koringin der bloemen! Wie n ziet ea biet vt-rgood , II gewis een ftaigen druiloor Van gevoel en fmaak ontbloot; Ceurig Roosjtt mijne Helling I Onder 't gantllhe bioemenrijk» Ja niet een van alle bloemen Van de fchoonftan ** u gelijk*  C 103 ) Reosjel om wien de zwoele Zephir Als uw teêdre minnaar zucht, Stroomt wel één van alle bloemen Zo veel geurtjes in de lucht? Neen, van ïloriüs uitgeleez'nen I* niet een zó lief als gij; Zó is ook mijn Roosje 't lieffte Uit de gantfche nuagdenrij. Mèri bemint en buuwt de mannen om de eigenfchappen van bun geest cn hart; en nooit heeft eene vrouw andere bedoelingen, of het moest een Van die geene zijn welke ik niet noemen mag. Was dit zó! maar ach! bet tegengefiel£t it .- waarheid. N. Pi L»  S. A M IRQ B M A D I N E. R a m i r o, de allerbraaffte fjongling, Beminde zijne adini teer, En ook met de eigen warme litfc'» Beminde hem het meisje weêr. Een fchip droeg hen, door de open baaien, Een ftorm beroerde d'ocaaan, De bemelhcoge golven brulden, .De zeeman zag dit rustig aan.  (105) Da fiorm dak op -- de zeilen fcheorden , De blikfems draalden de oogen blind; Toen fclireewvt'e men rot God om redding, En de allerftomfte fcheeu een kind, Kn voer het fchip de wolken Kader, Dan gierde 't weer in 's afgronds fchootj De pompers donden bij de pompen En naast hun zijde dond de dood. Te midden onder donderdagen Hoort men her. brullen va^ d'oreaan, En ru en dan een me. fcheijfternrne: ê God! •• 6 JefusJ wij vergaan! 'i Was of hen 'c zegelied der belle Van uit de golven tegen klonk: Daar viel de mast met woedend kraaken. De bükfem trof en - *t fchip verzonk, C5  tto60 Ramiro worftelde in de golven, »fc Bood hein mijn hand ter redding:-,, neet% Neen, riep hij, red eerst mijne Abine," Hij fprak - *n beiden zonken heen. Zijt gij de hoogfta liefde zelve ? God l heerscht gij over ltilte en ftorm? In vind gij dan uw welbehaagen In 't grievend lijden van den worm? Kunt gij de reinfte liefde fcheiden? Neen u ~ u zii mijn lied gewijd $ Gij zult hen beiden tot u neemen , Wijl gij de hoogde liefde zijt. D. H.  A. Onwaardig mijne liefde, onwaardig mijns zuchten, Kan ik ihan's zonder fmart *w weinig fchoo» ontvluchtenf Miju min verleende u 't fchoon — een fchat, Ondankbre! dieu gij uooit bezat. B. iGevoelloos voor uw min, gevoelloos veor «f zuchten, Knot gij thans zonder fmart mijn weinig fchooh ontvluchten ; Maar, als uw liefde fchoonheid biedt; Waarom, ö dwaas 1 bedacht ge uw zeiven niet*  Dis de fckoen past trekt hem aan. "7 £0 dra de vals nacht zijn fbmber fiarreti-j kleed - Op 't halve waereldrocd als een gprdjju ver-] brcec, Sron ftreks het uilgcbreed uit sijue roofde-1 lonken; IJet vak vemiadcilijk, van dolle moordzucht j dronken,  (iopy p lieve vogeltjes, in zachter)'flaap geboeid,; 0 't hnilt van vreugd wen bloed langs bek en klaauwen vlosit; «n Haan ze 't vlammende oog op nieuwen roof daar heenen,. li zien ia 'c fcheerarende oost der ftarrenglans verdweenen ; ij fiddren - vluchten been, door belfchen angst gejaagt, 1 bun fpelonken, waar de fpijt hen 't hart doorknaagt; *n wordt door »t vooglenchoor, met fcbell© zegezangen, en trotsch van 't uitbroed, hun heetcbg*. | krijsch vervangen. , ■■ ö houden nijdigaartg zich in hun boosheid fchuil, a ftellen zich gelijk met den vervleektes Uili  C iw ) h Geheim dekt hun bedrog - de list hu» ft code daaden , Schoon wreevel-wrok en nijd hun vuige ziel verraaden ; Men lasterd onbtfchaamd - de rede wordt verdooft, Mea bant bet onderzoek en - *t kwaade wordt gelooft; De mitite fcbijn voldoet om braafheid te ver-ceeren, Om tot des raasten leed laaghartig faam tel zweeren; Maar, daar hun vloektaal nog de vuigfte leu- ] ,gen bromt, Roept hen de waarheid op en - 't 1?streed rot veiftomd; Men fpreekt geen enkel woord, en evea fchuuw als uilen Gaat men Uil wrokkend heen, laaghartig zick;j verfchuilen; Dan zingt het vrije hart een juichend ze£e*r' lied,  C in > Pen fpijt van 't vloekgrfpan, 't geen zich vee- needren ziet; Öaar, ligt liet menig een ziek door den fchijo miskien, ; Wil des aan waar berouw graag zijne vriendfchap wijën, C. H, v. Y, •Ik noem een vos - een voi , Eu flach'rer jan een os; Niet om zijn dikke pens, Bij lijkt veeleer een mensch, Maar, wijl bij r iet meer verftand toont, Dan in de kop va» een os woont. Extempor.ti  VU I EN D BACHUS, Vriend Bacbusje is een braave borst l Dat zoude ik u verzoeken! Meer dan Jpol de Hereman Mtt al zijn nooteboeken. Waar in befraat zijn rijkdom toeh?» Wat op de lier te tinkei; ? - JJij Hoeve vrij dat nit die lier De toouea hemels klinken.  C 113 ) ?k Geef voor die lier geen rooien duit, Al klonk hij eens zo helder, Want vrolijker gezang hertoont Uit vader Evans kelder* Jfpolh moog' met veel bohaa, Op al zijn dichtkunst roemen, 9k Zal Bacbusje met meerder recht Een grooter zanger noemen. jipollo doe op Pindus top Zijn laag discant bekooren , Maar Bacbus hooge kantorbas Zou beter toon doen hooren» Weg met Febusï - Bacbus leef! -' Wilt hem als Dichtgod eeren, Want hij is fteeds zo wel gezien ■ Bij alle groote heeren* H  ( 414 ? 'ifyollo wordt, gelijk een flaaf, Ter hofzaal niet geleeden, Maar -- Bacbusje is de beste vriend, Die wordt 'er aangebeden» Kom dat wij 't heidelbergervat Dan op Parnasfus rollen, En met de beste kaapfe wijn, Of wel bonrgonje vollen. Weg met de kraakende eerlauwrier, Wij vlechten wijngaardkranfen , En zullen; bij den bekerklank, Gelijk Bachanten danfen. Men blijve niet, naar 't oud gebruik, Zó droog en nuchter leeven; Ligt zijn de neegen nimfjes ook Hierom zo fchuuw gebleeven.  Hei! dronken zij nu helder op Uit Dacchus volle tonnen» Zij joegen bloheid — fchroom en dwang In 'c klooster bij de nonnen» . Zij lieten zich zo moeilijk niet Tot kleene gunstjes dwingen, Maar ~ ongeroepen zouden ze ons Van vreugd in de armea Jpringen. Hoogduitse!) van JJ» N» ! U R. G H R gevolgd.  PYRAMUS en THISBE» In Let weleer zo trotseh als magtig B"abe woonden twee gelieven; pijramus de allei fchoorsfte jongeling en thisbe bet puikj der maagden vau het oosten* maar ach! d wrokkende oudrei dwang verpeste hunne lie de; menigmaal weende het arme meisje in d armen van heuren beminden jongelirg, cn pi, Ramos ftorte traanen op den boezemfluil ■ijner fcbreiënde hartvriendin ; vaak viel t beuren vader te voet, omhelsde zij te kn'ieu e Smeekte hem al faikkende om mededoogea  laar arles vrnchteloos; een fcherp verbod, elsanderen nimmer weêr te zien , was bet ramptalig gevolg}'heure vreesachtige moeder (even rotsch als de vader) dorst dengrimmigennorscbiart riet weêrftaan. Even verging het den lij. lénden jongeling; zijne ouderen dreigden hem, Het vloek -- eeuwigen haat en gevangenis; als »j het immer weder waagde van thisbb te preekeo* Daar weende het arme meisje, daar (Échte de rampfpoedige jongeling in eenzaamïeid. Dan boe meêrdaliefde wordt onderdrukt, ioe zij heviger dreigt los te barften ; even als ten Haaien veer» hoe meer men dezelve drukt» ioe m'ér zij met geweld tracht los te fpringeo. Vruchteloos vervloekten de twee gelieven de hartvochtigneid hunner dwingeren. Altoos evea norsch en flats , doelden de trotfche ouders » van wcêrzijden, op hooger buuwelitk. niet te vreten dat men elkaar in rang en goederen gelijk was. De twee gelieven woonden naast elkander, foms boorde bet meisie den jongeling bitter «uchten en zijn rampzaligheid beklaagenj hoorH 3 é  de heuren naam treurig noemen: zij naderde, onbefpied dentusfchenmuur; de jongeling hoor-: de zijne geliefde fcbreiën; trad nader, en hoow de onduidelijk zijnen naam: „ThisbeI lieve Thisbe! riep hij in vervoering uit; ach» wat zijn wij ongelukkig!" — nu hoorde hij duide-, lijker zijn'naam: is Dierbre pjjramüs!"verwonderd zag hij op» en (wat blijfc voor dé liefde verborgen) ontdekte een breede reet of fcheur in den gemeenen muur; hier door fluisterde hem de ftem zijner beminde toe: - Wiel zal hunne vreugde fchetfen ? eikanderen dus •voor 't minst te kunnen fpreeken : hoe werd de nijdige muur verwenscht, en toch, hij wasi de oorzaak van hun» fchoon onvolmaakt, ge^ luk. Volgens het recht der fchrijvers zoude ik thans, met gevoelvolle welfpreekerheid, alle de zoete woordjes, .alle de lieve naatnptjea welke de twee liefjes eikanderen gaven, knn-i nen verhaaleu, hun wederzijdfche b;ttereklag-| ten - traanen en verzuchtingen; maar wie iin-j mer verliefd geweest of rog is, zal dit alles in vollen zatneuharg sich levendig genoeg kuurj  i6H voorftellen ; of hij die nimmer de gaave!er verliefde krankzinnigheid mogt bézeten heblen, zoude 'er flegts om lachen, en de fchrijler deezes heeft weleer te veel op gehad met Ie fentimenteele taal der liefde , dan hedenv iorzaak te zim, dat met dezelve door de voor iefde onvatbaaren, 't zij dan yerflandigen of. ;otten den draak zoude worden geflooken ; les tot de hoofdzaak overgegaan. Onverwagt werden de liefjes in huu zo teder als druk ott-. lerhoud geftoord; zij hoorden bij elk hjwnjee» 3e borden voor het avondmaal rammelen; (dit aioogen fommige lezers toefchijcen, wat plat te zijn aangemerkt voor een' fentimenteelen Echrijver, edoch men gelieve te confidereeren, dat diergelijke intervalietjes, meermaalen 'tfen* timenteele van twee voor elkander gefchapen harten, verftooren , en dit was hier ook 't geval der jonge luidjes) zij hoorden dan, als gezegd is, ireeds de borden voor het avondmaal rammelen, hoe vaak hen dit nu weleer verblijd had, thans, ifcheen 't hen een akelig geknars ; 't was of het H 4  C 120 ) hen taeriep, dat zij moesten fcheidenJ - ramp. . zalige aankondiging» Maar, als jonge gelieven i bij elkander zijn, en hunne zoete verwagüngen gc-lloord zien , dan zijn hunne ontwerpen i even overdreeven als de liefde zelve; 'erwordt : beraadflaagt, beflooten, en voor noch na iets j overdacht; zo was het hier eveneens gefield: i Dat men de nijdige muur niet konde doordrin- ■ gen, om elkaudersn maar eens even een nachrzoentje te geeven , dat was voor hen al te ondragelijk - vjas boven alle verbeelding; el. kaar te zien en te omhelzen waren hunne eenige gedachten. Zij beraamden te zamen nog " dien zelfden nacht eikanderen te zieu; beicheideden zich, op een bepaald uur, bij de tombe van Ninus, even buiten Babel, bij eene bron , onder een moerbefiënboom ; dronken van vreugde en verwagting namen aij nu af* febeid; de muur werd gezoend dat het klaptej dan ach.' de harde fteenc ijskoude muur weer. ftond; maar het denkbeeld , binnen weinig inrreu dit des te beter te hervatten, deed bun j dit weinig achten. Thisbe hield baar vreugd |  C 121 ) le en onrust in , zo deed ook de jongeling. Eindelijk lag alles in beider buisgezinnen in 3e armen der loome fluimering gezonken, alleen pijramüs en thisbe waakten. Thisbe, als 't eerst gelegenheid hebbende, floop het eerst den huize uit: daar dwaalde het Dnërvaaren meisje door den fomberen nacht, langs de eenzaame ftraaten heen en over de Juistere wallen; treurig, bij plekken, door bet licht der maan befcheenen ; zo verfroute haar de liefde; zij vreesde niets; alleen het ^erlangen naar beuren minnaar deed heur hart (aemëchtig kloppen. Zij kwam in 't eind ter beftemder plaatfe ; zag rond naar heuren geliefden, zag hem nader treeden, ijlde hem in Ik gemoet. 6 Hemel! wat hoort zij? een ■dotap - hol gezucht! -• goden! wie maalt heulen fchrik? zij ftond ftil •- zag bij het licht der maan, een wild dier naderen , zij vlood en liet ia 't vlieden heuren fluiër vallen. - Eane (leeuwin trad met fleren tred tot de bron; zij vond den fluïer. greep hem aan met klaauw en Jtandjnog drnipeade van osfenbloedj grimmig H 5  C IM ) met hem fladderende, verfcheurde en vertrapt* zij hem in het zand ; liet hem leggen, trad domp brullende naar de bron , leste heuren dorst, en ging zwijgend, maar even moedig heen. Nu heerschte ftilte en rust in het ronde 5 nog fluimerde dc moede ichepping , de vaale nacht gebood en de vriendelijke maan mengde j heur licht met zijne fchaduuwen; de gantfche zwijgende natuur lag in eeue vreesfelijke ftilte gehuld j daar trad p ij r a m u s naderj de verlangende jongeling ftak reeds zijne armen uit j groote zweetdroppen, getuigen van angst en overijling, vloeiden langs zijne wangen: ,,ba| fprak hij al hijgende, de hand van thisbs zelve zal die zweetdroppen van mijne wangen droogen, heur roozenmond den adem van mijne lippen vangen," Zo fpreekt hij; verwart \ met zijnen voet ia den fluiër; neemt htm bee- \ vend, zo, bebloed en verfcheuri, op ; erkend hem voor den flnïsr van t h i s b b; hoort \ van verre het gebrul der leeuwin, -- hu» nu ] voer eene zwarte - gedachte door zijne ziel;- |  C **3 ) „Goden! mijne lieve thisbb verfcheurd f 8n ik leef nog; ik — de oorzaak vanhenr dood! ach' waarom kwam ik niet eêr ! - Hemel! ia 't wel mogelijk ? 6 ! nu haat -■ nu vervloek ik het leven." Zo riep hij raazende uit; kuschte herkuschte den bebloeden lluïer, drukte hem meteen raauwen gil aan zijne aderalooze borst; rukte 't zwaard, dat hij op zijde droeg , uit de fcheede, en joeg het woedend in zij.i hart# De fchoone jongeling viel; trok langzaam het zwaard met een ftervend gekerm uit de wond) en lag. daar, roerloos in zijn rookend bloed, ;'t welk golpende uk de woude gusde. Thisbe had van verre de ftem heures minnaars gehoord j de liefde gaf haar nu, even als de fchrik te vooren, vleugelen, zij fnelde toe en vond heuren dierbren pijramos, uitge* ftrekt in «zijn bloed liggen. Zij zag hem , gruuwde met een ijslijken gil terngge, fchoca weêr toe, en wierp zich op den zieltogenden aeder ; daar weêrgalmde heur jammerklagte» 3oor het omgelegen woud, daar trok zij ziende hairea uit het hoofd, floeg zich op da  ( 134 ) ontbloote borst, omarmde 't lichaam van henren minnaar, ftorte zijne wonde vol traanen, kuschte met vnurige kusfchen zijn koud en veillijfd aangezigt, drukte hem aan heurbonzend bare; „ ach! riip ziH pij ramos! lieve pij ramos j dierbre - een wig dierbre! hoor mii, 't jsthisbb - uwe thisbe die tot u'fpreekt; » op de naam var. thisbs opende de jongeling langzaam zijne gebro^ke«e oogen, en floot ze voor eeuwig wéér toe J Roerloos Haarde het rampzalige meisje op htt' nog bloedend Hjfc, kuschte het teder, fprak tot het zelve als of't no^ in leven waar, da*', nu kon zij 't niet langer uithouden; woedend vloog zij op - wierp zich raafceode op het zwaard van heuren geliefde, hefte het van den grond, floeg met het gevest ter aarde, zette . de punt onder den boezem; „ ha! riep zijj dat zrd verkoelen!" ea ftorte zich voorövür, al knarstafedende, in het vreeslijk zwaard) met een ijsfelijken gil plofte zij ter neder, cmarmde ftuiptrekkende beuren lielloozen jongeling , .kuschte voor't laatst zijnen biceken :      C»3) mond, (leende benaauwd en afgebrooken nog lenmaal zijn' naam , rekte zich pijnlijk uit, irilde en — fiierf. Daar lag de fchoonfte jongeling, daar lag de aanvalligfte maagd,daar lagen zij beiden in kun rokend bloed , door eigen hand vermoord. ! Ontzachgelijk toneel!' Gij , hartvochtige Ouiders"! wend uwe oogen van dit tafereel niet ! af; of zal uwe geweidaadige dwang de almags tder liefde dwingen? en gij, jonge Gelieven! ! leert hier uit behoedzaamheid,  De MENSCH ELLENDIG. Wat is het leven van den mensch? Een fpiegel van verdriet; Hij fchreit in 't angftig baarensunr Of hij zijn ramp voorziet. Een heir van kwaaien grimt hem aan, Reeds van het wiegjen af, Vervolgt hem, waar hij heenen gaat, Tot aan den rand van ^ graf.  Of zou eeu kiud gelukkig zijn ? Een trotfche fchoolpedant Behandeld het met norfchen dwang En dreigend ouveiftand. Hij dwingt het boek bij boeken op , Grijpt aanftonds naar de roê ; Daar wordt aireede 't jamrend kind Het lastig leven moê. Zo treurt het raak -- wordt jongeling Nu treft hem feller nood; Hij zwoegt ondanks zijn vlijt en kunst, Zwoegt om een flukjen brood. Of, dat hem rang noch goud ontbreek', Ligt treft hem wreeder fmart Ligt knaagt hem, met verfraaiden tand, , Miskende liefde in 't hart.  ( is8 ) Ja, dat hem niets op aarde oEtbreek', Zie hoe 't verdriet hem prangt, Daar hij geftaag naar 't maatloos veel En 't eindloos meer verlangt. Hij huuwt, maar viudt geen waar genot 5 Door feller ramp vermast; Zijn gaê wordt walging in zijn oog, Zijn kindren tot een last» En rijkdom - aanzien - valfchen roem, 't Strekt alles tot verdriet; Hij flaaft en zwoegt om heil en vreugd, Maar - flaaft en zwoegt om niet» En ond, ontwijkt - veracht men hem 5 Steeds knorrig - onvoldaan, Gekweld door jicht en podegra, Lacht elk hem fcbimpende aan» Be*  C r?9 ) Bejegend als een fimpel mensch, Van knegt en meid'gehaat, Wordt hij, tot overmaat van fmart, Door eigen kroost verfmaadt. Men wenscht in 't einde naar zijn dood? Ook hij verlangt naar 't graf. En de getrouwe dood neemt hem Het kwijnend leven af. Hij fterfc, daar niemand om hem treurt, Noch na zijn dood befpot, Zie daar u angftig lot, ó Mensch.' En 't einde van dat lot. Maar God.' zou dan de vriend der deugd. Na zó veel angst en pijn, Geen vreugde ia dat lijden zien? Zoud gij een monfter zijn? H« G>• I»  CORNE LIS AAM WILLEM. !Men roemt mij Kees, geliefde vriend! En u " Oranjeklant, Maar, zijn wij 't beiden, beste maat! Wel naar den rechten trant? Wij difputeeren toch zo vaak , En elk zegt wat hij wil; - Maar hadden wij , hoe hoog het rees, Wel immer veel verfchil ?  c is* y Indien ons beider denkbeeld eene Wierd in een fchaal gelegt; Wis — de onpartijdige evenaar Wees dan voorzeker - regt, Hoe! gij een kees en ik een klant, En trekkende eene lijnt— HoeJ vuur en water niet in ftrijdl Kan dat wel mooglijk zijn ? Maar, geen affchunwlijke eigenbaat < Regeert ons eerlijk hart, Wij jtaichen bij des naasten vreugd Eu weenen bij hun fmart* É Wij gruuwen wen het drieste volk Te dom — te dol. regeert, , En beeven wen de dwingelandij . Per burgren recht ontëert. I 2  CisO Geen vleiende fireenenzaug Heeft vac op ons gemoed, Wij noemen woorden - loutre klanjt,. Alleen de daaden goed» *t Vooroordeel fchuuwen we als de pe£t| Ons hart kent wrok toch nijd, Van ongeloof en dweepzucht warsch» Alleen aan deugd gewijd. Wat raakt het ons boe iemand detakt. Zo bij de deugd bemind , Al waar hij heiden - jood of turk, Dan is hij ons ten vrind. Wij lachen om al"*f aardsch gewoel, Tc vreede met ons lot, 3£n wat ons ook bejeegcen moog', Vertrouwen wij op God.  C Ï33) '%6 oefnen we oni gezond verïhnd, Zó leeren we onzen plicht; Wat wonder dat dan de evenaar Steeds blijft in evenwigt? li nu partijzucht - wrok en haat Mij om mijn denkwijs hoon. Ik lach om hun laaghartigheid, 't Genoegen is mijn loon 1 't Gevoel toch dat ik edel denk , Blijf eeuwig zó gezind. Te vreede wen mijn denkingswijs Der braaven achting wint» Oko»  Den ii OSober, 175)7. j ÜDefproeid met heldenbloed en nat van zilte traan en, Door weeuw en wees gefchreid , weergalmd* Batoos ftrand; Het roofziek Albion doet Neêrlacds glorit taanen , En ik •- ween om mijn vaderland» Ween, Belgen! ween met mij 5 gij zaagt uw hoope fneeven -, Mijn dierbaar Neêiland fchreit, en 't haatlijK; Englaüd juicht, »t Bloeddorftigst volk der aard doed vrije befo gen beeven, Schoon ^t zelf den trotfcheu nek voor eeneaj koning buigt»  ( ï35 ) 6 Belgen! welk een loon heeft nwea moed ve*« worven? Ziet met een traanend oog uw fchoone vloot vernield, Uw dappre helden op het bed van eer geftorven, Door 's britten moordzucht wreed ontzield. iMaar fchoon de wreevle brit de «ge wegmogt draagen, In 't rakruost zag zijn oog der batten ouden moed; Jïooii hetft de Ruiter zelfs $ met grooter moed v geflagen, . - Ve zege ftond op louter bloed» 'Bij zo veel dapperheid voor de overmagt be- zweeken! i-Neen, Belg ! herneem uw vuur -- Bataaren! vliegt ten ftrijd! [:Uw oerlogsdondcr moet den dood der helden wreeken, 1 Toont dat gij Batoos zoonen zijt, n  ( I3<) 'Neen, Batavieren! neen uwe eer is niet ge» fchonden , *t Onzeker krijgsgeluk Hond Englands fcheepen bij, Al floeg de ondankbre brit ons hart met diepe wonden, Nog noemen we op den naam van - vrij. Maar ach.' mijn Vaderland! in zwaaren fchuld verzonken, Wat wend gij 't moedloos oog zo bang naar reddiug uit; Nog gloeit in 't belgenbart rechtaarte vrijheids vonken, Der britten trotsch worde eens gefluit. Nog leeft de dappre gal - het dapperst volk der aarde, En England ziet verfchrikt in hen uw wreekers aan , 'Ligt ziet ge u vrijheid-fpeer weldra verhoogt naar waarde, — Eu Erglauds fchepter cederflaau.  ( 137 ) De dappre gal verwon - deed volk bij volken beeven, Dweng allen, hoe verwoed, den vrede al vechtend af, i Alleen de trotfche brit durft Frankrijk tegenftreeven; I Maar, graaft.welligt zijn eigen graf. I Dat uitzicht fterke uw hoop; - blijf, Belg I uw grootheid Itaaven, ! Al zegeviert de brit, verhef u boven »t lot, I Herneem uw heldetaart, ten ftrijd - ten ftrijd, Bataven J ïVertrouwt op uwe moed en God, V. L. Me  & A N EHARLOTTR Mij bit toezenden i*s een bundel gedichtjes, Ligtlijk, fcboon men duizend blijken, Van oprechte vriendfchap toont, Wordt men met geveinsde valschheid Met ondankbaaiheid beloond J Zó zag ik me ondankbaar hoonen, Mijne trouw met valschheid loonen.  ( 239 ) Als ik tin, zachtaartij» metVje J U mijn zuivre vriendfchap bocdj Zond ge mij dan ook miskennen, Even valsch en even fnood, Vol geveinsdheid mij bedriegen En op »c fchandelijkst beliegen? Neen dat ik nooit geloovee; Vriendfchap zij n toegewijd: Laat ik n dan, lieve lotjk! Schoon gij beter waardig zijt, U deeze bundeldichtjes fchenken, Op dat ge aan uw vriend zoud denken* Onder al uw fpeelgenootjes Is niet eenig meisje ..neen, Wichtjes uit mijn brein gebooren Schenk ik flegts aan u alleen j 't Is van mij wat gij zult leezen, 't Mooge u des meêr waardig weezea».  C r4* ) 'Schoone! ja bet zou mij fïreelen Wen het aanduw hart beviel, Ken het uwe erkentnis winnen 't Waar de wellust van mijn ziel: Lieve! kan bet u behaagen, Roem zal 'k op die goedkeur draagen. Nu tot loon een-vriendfchapskusehje. Noch eens -- noch eeus, lieve meid!Dat u fteeds het fchoon bekoore Der vernoegde dankbaarheid; Laat uw dankbaarheid ; En - 'k wil eeuwig vrieadfchapzweeren, H4 G,  O i VRIENDSCHAP va» MI ENT]!; Ik fchuuw en haat de liefde» (Zo deed zich mientjb eem hooreo) „ Geloof mij op mijn eer, „ Slegts^enkel trouwe vriendfchap „ Is al wat ik begeer.'* Ei meisje! trouwe vriendfchap? 't Klinkt zeker niet onaardig! Gij veinst niet, miëntjgI neen-*' Gij feuuuwt en haat de liefde $ Maar, flegts in naam alleen!  3E n B GENT DER MANNEN «n VROUWEN. w elëer in 't hof van Eden Ving Heirtjepik, Docr helfche listigheden Vrouw ttya in een zóndenltrik ; En of toen 't -vrouwtje heeft gekeeven Of kusfchende gevleid, Daar van heeft Mozee niets gefchreeven, Althans, zij heeft heur man verleid. Wij zijn hun kindertjes; geen wonder dan Dac wij rog de eigen mode aanfchouwen: De vrouw regeert den man, En Heintjepik de vrouwen l t. D.  2 E R 1 N G E. Wonder fchoon zijt ge, ó zeringi! Hemelsch fchoon aan Ji>f en ziel,Was 'er ooit een ftérvelinge Die aan >t oog zo grootsch beviel? Englen wijden n bun toonen, 6 Gij, fchoonfte van de fchoonenr Die te recht dien eernaam draagt; Eenmaal flegts leefde op deeze aarde Heiliger en fchooner maagd} Die ons JefUi baarde!  D E WEG. TOT GELUK. ïïeerDALMANT ftoeide eens met mooij Mjsjsa Een darter - weeldrig -- fnoepig meisje: Dat zag een vroomen predikheer , En deed hem ftfaks deez' reden hooren : „ Foeil hebt gij dan en fchaamte en eer. En alle deugd geheel verloóren? Bevald u deeze wulpfche meid Wagt dan tot gij verëeiugd zijt , Zo zullen mooglïjk de englenreijen Zich' roch eer,s om uw echt verbleien." Te recht, mijnheer! zijl niet vergramti Was ftraVs fièt antwoord van dal mant, Ik zal mei haar het huuwlijk waagen, 3k Wil toch voor 't hemelrijk wel een paasi horens diaagen» G, H»  i INHOUD. . Da Hoop i I ♦ Pag. I ! Mecenus en Aristus • . ia \ Jupiter en Semele • . . I5 1 Aan Reinhart . . . 22 1 Aan lsmeene , , , 3t 1 Aan Dood en Graf . • « .35 I Aan een gottifchen Kerktoren . 50 1 De zegepraal van Jofua over de vijf Koningen der Amoriten ♦ , «47 ,;ï)sfian en Sc. Patrick . , * 5* De vloek des Vadermoorders, 65 'Elegie . j 77 Hercules en Deïatir* ... gt IA.an.een eenzaam Bloemptje . 9? fen CloS . , * 97 kan Lotjes Inkhoorotje . , 100 Voor mijn Roosje ;'' f , io2  I N H O U D. Rarairo en Adfuo . , ,-, Twee Puntdichtjes . *- ; I jDk de fchoenpast treU hem aan \ „ Vriend B.c'ius . . . Pijramtis en Thïsbe » . De mensch ellendig ♦ . Corrjelis am Willem • • • Den ir OcTrober ïfp? Aan Charloue- (Bij het toezenden v.m ee bundel gedichtjes . , , De vriendfchap yan Miemie De Regent der mannen en vrouwen » Zerkge . . , . | De weg tot geluk, . . ♦