T A F E R E EL van NATUUR en KONST.   TAFEREEL VAN NATUUR en KONST; behelzende, dy eene algemeene landbeschryvikg en beknopte historie der verscheiden volken, alle de voornaamste byzonderheden die in de bekende waereld , met betrekking tot de natüurlyke historie , den godsdienst , de staatkunde , d£ weetenschappen, konsten, koophandel', enz. voorkomen. Grootdeels naar het Engelfche gevolgd. Negentiende Deel. Te AMSTERDAM By PIETER MEIJER, „? den 'Dajn MDCCLXXXL     TA FEREEt VAN NATUUR en KONST, NOORD-AMERIKA. £y de ontdekking van Amerika, vonden de Spanjaarden, in het Noordelyk zo wel alsf in het Zuidelyk gedeelte des lands, talrykö volkeren, maar zy hebberi zê allen of uitgeroeid of ondergebragt; naderhand zyn 'tg door verfcheidene andere Mögenheden van Europa nog fterke Volkplantingen derwaards gezonden , waardoor het land allengs ouder hen is verdeeld geraakt. Men vindt egter nog. al hier en daar onafhangelyke Volken in Amerika; doch derzelver Staaten zyn zo gering, dat zy naauwlyks noemenswaardig zyn, of zy Woonen zo diep landwaards in, dat wy geene genoegzaame berichten hen aangaande hebben, Hierom zullen wy onze befchryving van dit: Werelddeel Weder naar de bezittingen der byzondere Mögenheden aldaar fchikken. XIX. Deel. A jö  2 Tafereel van natuuh en konst. In geheel Noord-Amerika vindt men tegenwoordig niet meer dan twee groote heerfchappyen; namelyk I. De SpaaNsche. en II. De Groot-Brittannische. A. Gelyk de Spanjaarden de eerfte ontdekkers van het vaste land van Amerika geweest zyn, zo bezitten zy ook het grootfte gedeelte daar van; behalven de groote Iandfchappen, die zy aldaar meer binncnlandsch onder hun geweld gebragt hebben, hebben zy zig voornamelyk langs de groote..Zuidzee, Noord- en Zuidwaards , zo ver uitgeftrekt, dat geene andere Mögenheden van Europa tot heden eenige vastigheden langs die geheele kust hebben. Volgens eene zeer gematigde berekening ftrekIcen zig hunne bezittingen meer dan 45, graaden zo ten Noorden als ten Zuiden van deri Evenaar uit, 't welk in eene regte lyn gemee ■ ten ruim 1350 Duitfche mylen bedraagt. Wy hebben te voren gezien wat uitgerekte Iandfchappen de Spanjaarden zig in ZuidAmerika onderworpen hebben; thans moeten Wy bepaaldelyk hunne bezittingen in Noord- Ame-  N O O R D - A M E R I K A. 3 Amerika befchryven; dezelve zjm in vier gfoo*" te Hukken verdeeld. ï. Mexiko, of Nieuw Spanje. II. Nieuw Mexiko. III. Kalifornie, en IV. louisiana. I. MEXIKO,of NIEUW SPANJE. Mexiko is wederom in drie groote land-fchappen verdeeld, die by hen Audiencias genaamd worden, namelyk 1. Mexiko; 2. Guadalaxara; 3. Guatimala; die alle drie dus naar' de hoofdlieden genaamd zyn. Deze Audiencias zyn weder in een groot getal onder-dee!en: verdeeld. De Audiencia Mexiko ligt in 't midden van 't land,en wordt wederom in zeven Provintien gefmaldeeld. Naamlyk; 1. Mexiko; 2. Mechoakan; 3. Guasteka of Panuko; 4. Tuka-tan; 5. Tabasko; 6. Guaxaka, en 7. Tlaskala. Dit geheele land behoorde reeds voor meer dan twee eeuwen aan de Spanjaarden, die het kort na de ontdekking van Amerika veroverd' A 2'- Heb-  Noord-Amerika. 15 ters, Paleizen , Buitenplaatfen enz., die op eilanden of aan den oever van de gedagte vaart ftaan; het beste water, dat in de ftad is koomt tioor een waterleiding van een berg, die op een vry grooten afftand van de ftad is; digt by den oorfprong van deze waterleiding ligt Chapultepec, de begraafplaats der Spaanfche Onderkoningen, gelyk men zegt dat het voormaals die der Mexikaanfche Keizers geweest is. Hier is een kostbaar Paleis, met fraaije tuinen en waterwerken , benevens eene fchoone Kapel, welker verficrfelen men bekent dat meer dan anderhalf millioen bollandfche guldens gekost hebben. ' De vrouwen van rang hier zegt men dat groote fpeelfters zyn: zy gaan doorgaans pragtig gekleed, men ziet hier zelfs byna geene andere dan zyde klederen draagen, zyn de 'er geene dochter zo flegt gekleed , of zy draagt ten minften een paerelfnoer om den hals, en een paar diamante ringen in de ooren. Na Mexiko verdient Aquapulko, of Acapulko Lat. Partus Aquae pulcrce onze oplettenheid. Zy heeft eene zeer bekwaame Haven, die alle de anderen langs de groote Zuid-  NOORD-AMERIKA. ig ftoel begiftigd. Deze ftad wordt ook Tam pi* ko genoemd. De Provintie is over 't geheel zeer weinig bewoond, dewyl de meeste ingezetenen, geduurende de geweldenaryen der Spanjaarden, naar het nabuurige Florida geweken zyn. 4- De Provintie Yckata» is een fchiefeïiand in den Mexikaanfchen zeeboezem. Toen de Spanjaarden hier in den jaare 1517. aankwamen , vroegen zy hoe het land genaamd werdt? De inwooners hen niet verftaande, gaven ten antwoord: Tukatan, 't welk zo veel betee* kent als, wat zegt gy? De Spanjaarden,die die a's een antwoord op hunne vraag aanmerkten, hebben het zedert dien naam laten behouden. De Spanjaarden hebben zig hier weinig neêrgezet, misfehien omdat het land geen Goudof Zilver-mynen hadt; dit is mogelyk de reden , dat 'er nog eenige vrye Indtaanen woonen, die het Oostelyk gedeelte van het fchier< eiland bezitten, en dat men nergens zo veele oude inboorlingen aantreft als op dit fchiereiland. De Hoofdftad is naar eene ftad in Spanje Merida genoemd; in dezelve houden de Gouverneur en een Bisfchop hun verblyf. Zy 3 2 Ugc  Noord.Amerika. 2ï vrugtbaar, en brengt Koorn, Suiker, Kakao, Konchenille, Indigo, Zyde en zeer veel Kristal voort. Daar is een brandende berg in deze landftreek. De Hoofdftad , ook Guaxaka genaamd, ligt in eene fchopne valley, die 15 mylen lang is: Deze, benevens nog vier fraaiJe dorpen digt by dezelve gelegen, fchonk Keizer Karei de V. aan den Generaal Kortez, die zig naar dezelve Marquis de la Valla heeft laten noemen; de plaats heeft omtrent 2000 inwooners, en wordt meest van ryke lieden bewoond. De Guaxakaanfche Konfituuren worden door geheel Amerika voor de besten gehouden. De fchaapen groeijen uitfteekend wel in dit dal; de wol die ze draagen is zeer fchoon, en geeft den inwooneren groot voordeel; de Spanjaarden eigenen zig derzelver huiden toe, en beiden bedienen ze zig van het vleesch; de overige plaatfen van deze Provintie hebben niets byzonders. 7- De Provintie Tlaskala. Dezelve ligt Zuid-Westelyk aan deBaay van Mexiko, en verfchaft heerlyke Koornlanden ; de Hoofiftad is ook Tlaskala genaamd; dezelve wierdt in den jaare 1527 mer een Bisdom vereerd, dat in 1540. aaar Puebla de los Angelos verplaatst wierdt. B 3 Püe     4 Tafereel van natuur en Konst. hebben; de laatfte Mexikaanfche Koning is door den Spaanfchen Veroveraar Ferdinand Kortez ondergebragt, die met zyn gevolg in den jaare 1518 in dit land is aangekomen, en in 1521 zig reeds geheel meester van hetzelve gemaakt hadt, nadat zy eenige honderdduizend menfchen jammerlyk omgebragt hadden. Behalven zeer veele voortbrengfelen van den grond, die 'er in Mexiko gevonden worden , en van welken wy op zyn plaats hoopen te fpreeken, zyn hier ook verfcheiden Gouden Zilvermynen, die zedert haare ontdekking onnoemelyke fchatten hebben uitgeleverd; in dezelve werken nog by aanhoudenheid meer dan 4000 Spanjaarden, behalven de Indiaanen. Eer de Spanjaarden in Mexiko kwamen, vertelt men ons dat het land door eenen Koning geregeerd wierdt, dat het Ryk verkiesbaar was, en dat Montezuma , of Motezuma , de laatfte Koning uit de inboorlingen des lands geweest is. De Spanjaarden hebben nu de regeering dus gefchikt, dat alle 5 jaaren een nieuwe Onderkoning iiit Spanje derwaards gezonden wordt, die  Noord-Am erik a. 5 die in de ftad Mexiko zyn hof houdt, en een regt Koninglyken ftaat voert. Dit ampt brengt 's jaarlyks, naar men rekent, 100,000, Spaanfche dtikaaten op; maar de geheime gefchenkcn geeven 's jaars nog wel tweemaal zo veel; als de Onderkoning goede Vrienden aan 't Hof heeft, wordt zyn ampt zomtyds nog 5 jaaren verlengd; de meesten trekken'ook zekere Monopoliën aan zig, en winnen daar zomtyds Millioenen by. Het Hoofd der Geestelykheid in dit land is de Aarts-Bisfchop van Mexiko, die een groot geestelyk Regtsgebied heeft, en zig Primaat van West Indie noemt. Hier en daar zyn door het gantfche land, in de voornaamfte fteden , Bisfchoppen die hem onderworpen zyn. In Mexiko is ook eene vierfchaar der Inquifitie, die hem in alle voorvallen, raakende den Godsdienst, de behulpzaame hand biedt. Doch behalven deze voorname Kerkhoofden bevinden zig in dit land onnoemelyk veel gemeen* Geestlykcn, van beiderlye fexen, die zig in de Kloosters'onthouden, waarvan alle de fteden rykelyk voorzien zyn. By de eerfte verovering van Amerika is de overbrenging A 3 van  ,6 Tafereel van natuur en konst. -van zo veel Geestelyken naar deze gewesten., volgens de grondbeginzels der Roornfche kerk., niet geheel nutteloos geweest; vermids zy eendeels den toeleg hadden om deze blinde heidenen tot het Kristendom .te bekeeren, en anders deels om dat zy in zommige gelegenheden de ingezeetenen van dienst geweest zyn, om ,hen te dekken voor giootere mishandelingen, •waartoe de Spaanfche Bevelhebbers en zoldaa-ten anders zouden hebben uitgefpat. Doch in de tegenwoordige gefteldheid der tyden is 't ligt te begrypen, dat zo veel Geestlyken aldaar hinderlyk zyn, als onbeftaanbaar met het aankweekeri der Volkplantingen, waartoe alleen Heden vereischt worden, die door een wettig Huwelyk hun geflagt vermeerderen kunnen, het welk van de Geestelyken niet verwagt kan worden; om niet te fpreeken van ontzachely,ke geldfommen, die zy overal na zig fleepen^ .waardoor het belang des Konings zeer bena.deeld wordt. I. In de Provintie Mexiko, eigenlyk du» genaamd, zyn de volgende plaatfen inzonder.heid aanmerkenswaardig. .M.EXiK.0, in 't latyn Mixicum, wordt door  Noord-Amerika. f door de Spaanfche Schryvers op de Noorderbreedte van 19. graaden, en 40. minuuten geplaatst; zy is de Hoofdftad niet alleen van dit geheele landfchap, het welk ook den naam van Mexico draagt, maar ook van alle de andere Spaanfche Wingewesten in geheel Amerika, naardien de Spaanfche Onderkoning, die over dezelven het bewind voert, daar zyn vast vcrblyf houdt. Voordezen werdt zy tenoxitla of Temisistan genaamd, en was ge heel op paaien gebouwd, gelyk Venetië in Europa. Zy was de Hofhouding-plaats der Mexicaanfche Koningen, waarvan de laatfte was Montezuma. Veele Schryvers hebben van dit oude Mexico wonderlyke zaaken verteld die zeer fabelagtig zyn; wy zullen het naderhand befchryven. De berugte Spanfche Bevelhebber Ferdinand Kortez, die Mexico in 1518 en eenige volgende jaarcn veroverde, verwoestte dit oude Mexico in 1521, en bouwde daaromtrent op den Zuidelyken Oever van eenMeir,dat denzelfden naam draagt, en aan de Oostzyde van een Valley, eenc nieuwe ftad naar de Europifche A 4 Bouw-  9 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Bouworde, die, gelyk men voor waarheid ver haalt, uit honderd duizend huizen beftondt; hy fchonk hiertoe geheele ftraaten weg, en gaf dengeenen die ze bebouwen wilden uitmuntende voorregten. De Mexikaanen, die, gelyk wy naderhand zien zullen , zwak en kragteloos waren, kreegen het zwaarfte werk te doen en daar by weinig te eeten; dit verwekte eenö pestziekte onder hen, die de meesten in het graf fleepte. Ondertusfchen was de nieuwe ftad in gereedheid, en de Gouverneur hadt voor zigzelven een Paleis la3ten bouwen, waaraan 7000 Cederboomen vertimmerd waren. Deze nieuwe ftad Mexiko hadt flegts een honderd jaar geftaan, wanneer zy, in den jaare 1629, door het Meir, waaraan zy gebouwd was, overftroomd, en daar door ten grootften deele vernield wierdt , zodat zy andermaal moest opgebouwd worden. De Spanjaarden lieten toen het groote Meir afleiden en den grond verhoogen, om van dergelyke overftrooming in het vervolg bevryd te zyn, en dit werk werdt in twintig jaaren ten kosten van vsde Mexicaanen volbragt. Men moet zig egter hierom niet verbeelden, dat men thans by $é ftad geen water heeft; integendeel tegen- woor-  N00RD - AMERIKA. 9 Woordig zyn 'er nog twee groote Meiren voorhanden , waarvan het eene zoet en het andere zout water heeft, door de groote menigte falpeter die op den grond ligt. Men heeft te voren als eene zekere zaak opgegeeven, dat'er niet twee, maar één Meir by Mexiko was, het welk de eene helft zoet, en de andere zout water hadt; het zoete was doorgaands zeer uil en vischryk .zodanig zelfs, dat de visfchery in het zelve, de regeering Jaarlyks meer dan 50,000 gulden opbragt, terwyl het zoute water doorgaans zeer onftuimig was, en gelyktydig met de zee ebde en vloeide; ik zal naderhand van die meiren fpreeken, en men zal dan zien, wat van die vertellingen geloofd moete worden ? Deze ontzachelyke ftad heeft noch poorten, noch muuren, noch bolwerken, noch gefchut, ten be-.vyZe dat men 'er, en met reden, voor geen vyandlyken aanval van de inboorlingen vreest; ook ligt 'er flegts eene bezetting van 4. a 5000 Spaanfche krygsknegten; doch de Spanjaarden betrouwen wel het meest op de vestipg ft. Juan D£ Ulloa, die niet ver ^ 5 van  10 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. van daar gelegen is; men nadert dezelve langs vyf beftraate wegen. Tegenwoordig woonen 'er zeer vaele Spanjaarden in Mexico, die groote rykdommen hebben, van welken zy trots en overdaadig leeven in hunne Paleizen; doorgaans houden zy een talryken ftoct van bedienden; zy bekleeden de aanzicnelykfte bedieningen, en blyven tot dat zy zo veele fchatten verzameld hebben, als zy mecnen genoeg te zyn om hunnen overigen leeftyd in weelde in hun vaderland door te brengen. Misfchien is 'er geen ftad in de wereld regelmaatiger gebouwd dan deze, want de ftraaten zyn allen lynregt, en vlak over elkander geplaatst, zodat men door dezelve de geheele Had, fchoon zy verfcheiden uuren gaans in haaren omtrek heeft, aanuonds kan ten einde zien. Het plan van de ftad is een langwerpig vierkant; de huizen zyn voor 't grootftê gedeelte van fteen gebouwd; doch uit vrees voor aardbeevingen niet zeer hoog opgetrokken; men rekent het vaste getal der inwootieren tegenwoordig op ruim 100,000 perfoonen; de ftraaten zyn in het algemeen zeer fraay. De  'N O O R D - A M E R I IC a. n De naauwfte derzelven zyn wyd genoeg orn .met drie koetfen naast eikanderen door te ryden; vierderzelvcr egter zyn by uitftek fchoon. In de ftraat Plateria woonen alleen goudfmeden, by welken men in een korten tyd eene .ontzachgelyke menigte gewerkt goud zien ,kan. De ftraat der Augustynen wordt door zydehandelaars bewoond, die de rykfte ftofFen maaken. In de ftraat Tubaca, die de langfte is, woonen kunftenaars, die in yzer, koper en tin arbeiden; maar de Adelaarsftraat gaat alle andere te boven, dewyl ze met de paleizen der Grooten pronkt; in de voorftad Güadal u p e woonen alleenlyk Mexicaanen. Daar houdt altoos een Onderkoning van .Spanje, gelyk wy gezegd hebben, zyn verblyf te Mexico, tot welke waardigheid altoos iemand uit een der aanzienlykfte geflagten in Spanje verkooren wordt. Deze is het Opperhoofd van den geheelen Koninglyken Raad, die hier ook zyn verblyf houdt. Daar by is de ftad ook vereerd met den Zetel van een Aarts-Bisfchop, zynde het Aartsbisdom aldaar door Paus Paulus in den jaare 1541. gefticht. Mexico heeft ook eene Univcrfiteit , door Keizer Karei den V. in 1531 aldaar gefticht: als  w Tafereel van natuur en Konst. als mede het fchoone Jefuïten-KoIIegie, dat ook tot eene kweekfchool dient. De Hoofdkerk is een gebouw dat 60 j'aaren arbeiJs gekost heeft, en dat met de fraayfte fchilderyen , verguldzei, beeldhouwwerk, en andere verfierfelen pronkt; dit gebouw neemt met de Kloosters en Wooningen van de Geestelykheid die aan hetzelve behooren eene zeer groote plaats op; het groote Altaar, zeggen geloofwaardige Schryvers dat vyftigduizend, en de gewoone beker, die tot het uitdcelen van het Nagtmaal in de KathedraaleKerk gebruikt wordt, elfduizend Hukken van agten gekost heeft ;zynde dezelve van goud, rondom met juweelen verrykt; daar is ook een beeld van de H. Maagd, het welk levensgrootte en van Masfief Zilver is, verfierd met robynen en paerlen, ter waarde van dertigduizend ftukken van agten, het welk eens 's jaars in Procesfie wordt rond gedraagen, Deze Kathedraale Kerk heeft een inkoomen van meer dan zeven tonnen gouds des jaars, waarvan de Aartsbisfchop alleen honderdvyftig duizend gulden heeft, behalven andere aanzienelyke voordeelen; de inkomften der mindere Geestelykheid zyn naar evenredigheid. Men heeft in deze ftad 29 Mannen- en 22 Vrouwen-Kloosters, en deze zyn  Noord-Amerika. 13 zyn zo fchoon dat men 'er byna nergens eene weêrgaa van vindt; ook is het nieuwe en pragtige Koninglyke Hospitaal, 't welk Ignatio de Lojola genaamd wordt, in 1753 voltooid geworden ; daar is twintig jaar over gearbeid , en het beeft meer dan 600,000 piasters gekost; het is 150 roeden breed, 153 roeden lang, en het heeft 24450 vierkante roeden binnen zyn eigen omtrek; in hetzelve zyn eene Kerk, eene Kapel, vier Kloosters en 500 vertrekken; behalven dit zyn 'er eenige andere Hospitaalen of Gasthuizen, die rykelyk begiftigd zyn, en zwaare inkoomens hebben. De groote Marktplaats binnen de ftad is een vierkant plein, dat eene overdekte Gaandery heeft aan eene zyde, onder welke eenige van de rykfte winkels der geheele Wereld; aan de overzyde ftaat het pragtige Paleis van den Onderkoning, het welk in den j'aare 1698 volbouwd wierdt, en wiens front niet minder fchoon is dan dat van het Paleis des Onderkoning te Napels, naar 't welk het zeer veel gelykt, voornamelyk in een edele trap, die naar een groot getal fchoone vertrekken leidt; het Paleis van den Aartsbisfchop, het welk een rond  ï4 / Tafereel van Natuctr en Konst. rond gebouw is, wordt egter voor nog fraaier? en fierlyker gehouden. Daar is in Mexiko een vermaakelyk park,. met boomen beplant, en verfierd met fonteinen en waterwerken, werwaards zig de Adelvan beide fexen, en het fatfoenelykfte gedeelte der overige inwooneren, by goed weder alle avonden begeeven , om te voet of met rytuig een lugtje te gaan -fcheppen; dan ziet men hier dikwyls eenige honderd koetfen te gelyk, -waarvan de meesten zeer fraay zyn, en' verfcheiden Pagics of Lyfknegts op hebben; de meesten dezer zyn Negers; als de Onderkoning mede uit wandelen rydt, kan de Koning van Spanje, met zyn gantfche Hoffioet, geen grooter pragt dan hy vertoonen. Een van de voornaame uitfpanningen van lieden van allerlyen rang alhier is in Kanoes, op een fraay water, dat digt by de ftad ligt, te gaan vaaren; aan de zyde van deze vaart zyn eene menigte huizen, alwaar men zig van ververfchingen voorzien kan; anderen vermaaken zig met op het Meir te gaan visfchen, ten dien einde wyn en eene koude keukenmedeneemende de omtrek van de ftad is zeer aangenaam gemaakt door het groot getal Dorpen, Kloosters,  16 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Zuidzee overtreft; zy is niet alleen veilig en gemakkelyk om met de daaglyks verwisfelende land- en zee winden in en uit te loopen, maar ook van binnen zo ruim, dat 'er eenige honderd fcheepen in kunnen ankeren zonder elkandcren te benaauwen; dwars voor den mond dezer haven ligt een eiland, dat egter aan wederszyden een kanaal open laat, hebbende ieder een bolwerk met kanonftukken beplant, om dezelve tegen vyandlyke fcheepen te befcheïmen; ook is 'er tegenover de ftad aan de Oost-zyde eene fterke Citadel, het Fort ft. Die go genoemd, op een berg aangelegd. Daar zyn lange, regte en breede ftraaten, dewyl de ftad nieuw aangelegd is; ook is zy tamelyk groot, doch ten aanzien der huizen flegt bebouwd. De veelvuldige aardbeevingen, aan welken men hier onderh'eevig is, hebben de Spanjaarden afgefchrikt om 'er fchoone en wel opgetrokken huizen neer te zetten; ook maakt de ongezondheid der lugt dat 'er zeer weinige van hun een vast verblyf houden; maar zig alleen derwaards bcgeeven ten tyde der groote jaarmarkt, omtrent Kerstyd, welke gemeenlyk 30 dagen duurt, na verloop van welke zy weder vertrekken, en laaten hunnen pakhuizenhunne bedienden aanbevoolen. Deze jaarmarktgeeft  Noord.Amerika. i7 geeft derhalven aan Aquapulko eene merkelyke verandering, zodat zy, geduurende dien tyd, van een flegt bewoond vlek tot eene volkryké ftad wordt, opgepropt van allerleie vreemdelingen, van welken de meesten te Mexiko t'huis hooren. Het geen deze Jaarmarkt zo fterk doet bloejen is de groote Koophandel, die 'er op Afie aangelegd is,met fchepen,die, over de ftille zee, van,en naar.de Filipynfche eilanden vaaren, en met de kostelykfte waaren bevragt zyn. Deze fchepen zyn jaarlyks twee in getal, waarvan het eene een Galjoen is van eene verbaazende grootte, en het andere een Fregat, dienende om het Galjoen te geleiden. Zy varen van Manilla, de Hoofdftad der Filipynfche eilanden, tegen het einde van Juny af, en komen omtrent Kerstyd te Aquapulko. Eertyds voer 'er jaarlyks maar één Manilla Schip, en dit belandde toen te Lima iji Peru; doch om de nadere gelegenheid van Acapulko is, met het begin dezer loopende eeuw, de handel derwaards verplaatst. Terwyl nu ten zelfden tyde een ander van Lima te Aquapulko koomt, om de kostlykheden van Peru daar te brengen, en eenige Oost-Indifche waaren, door het Mannilla Schip te Aquapulko gebragt, naar Peru te rug te voeren, is hierXIX. Deel. B door  18 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ' door dit Aquapulko tot eene der merkwaardigfte fteden van Amerika, als het middelpunt van den gantfchen Koophandel, die men dryft, over de groote Zuidzee, tusfchen Oost- en Wcst-Indie geworden. 2. In de Provintie Mechoakan, ten Westen van Mexiko aan de ftille zee gelegen , vindt men veele moerbeziën boomen, en dus ook veel zyde; desgelyks honig, was en barnfteen; maar inzonderheid fchoone visfcheryen ; de inwooners maaken fraaije dingen van veeren , daar men zelfs aan hooge ftaatsperfoonen vereeringen van doet; de fteden, in deze Provincie gelegen, vertoonen ons niets byzonders. De Hoofdftad ■ is Vallalodid de Mechoakan. 3. De Provintie Panuko, ook GuasteKA genaamd, ligt Noordwaards aan de Baay van Mexiko op de grenzen van Louiliana. In deze Provintie wordt zout vervaardigd. D.e Hoofdftad is Panuko, of Tamoice, genaamd ; dezelve heeft tamelyk veele inwooners; zy ligt aan de Golf van Mexiko, en aan den mond eener bevaarbaare rivier van dien naam, en zy is met een Bisfchoppelyken ftoel  20 Taferef.l van Natuur en Konst. ligt op 20. graaden en 15 minuuten Noorderbreedte. 5. De Provintie Tabasko is zeer vrugtbaar, en heeft inzonderheid vette weiden. Toen de Spanjaarden daar eenige fchaapen uit Kastilie gebragt hadden , vermeerderden dezelve zo fterk, dat 'er binnen weinige jaaren in deze Provintie meer dan 40,000, gevonden wierden. Men zegt dat het in deze landftreek geduurende 9 maanden onophoudelyk regent, 't welk de lugt zeer ongezond maakt. Hier vonden de Spanjaarden het eerst de plant, die thans in Europa zo gemeen is, en welken zy; naar den naam des lands, Tabak genoemd hebben; de Hoofdftad is ook Tab asko genoemd; zy was de eerfte plaats die Ferdinand Kortez eenigen flaauwen tegenftand boodt, doch, van hem in den jaare 1520 veroverd , kreeg zy een nieuwen naam, en wierdt van hem ter gedagtenisvan de eerstverkreegen zegen Nuestra Segnora della Vittoria geheeten; voorheen was zy Pontanchan geheeten , en bevatte toen , gelyk men zegt, meer dan 25,000 Familien. 6. De Provintie Güaxaka is ook zeer vrugt-  22 Tafereel van Natuur en Konst. Pueela de los Angelo s, of Engelenburg, is ook eene zeer fcboone ftad, door Don Antonio de Mendoca, Onderkoning van Mexiko, in bet jaar 1530 herbouwd, nadat de wreedheden der Spanjaarden byna alle de inwooners verdreeven hadden; thans rekent rnen 'er ten minften 10,000. Men heeft hier laken fabrieken, die uitmuntend zyn, en eenige van hoeden; hier is ook de ecnigfte glasblazery in geheel Noord-Amerika; hier is ook eene munt, daar een groot gedeelte zilver en goud geftempeld wordt. Het Bisdom brengt 's jaarlyks 20,000 dukaten op, ert bragt 30,000 op, voor dat men 'er een te Xalopa gefticht hadt. Tusfchcn Mexiko en Tlaskala is eene kleine vuurfpuuwende Berg Fopokatépek genaamd; dezelve is zeer hoog, geheel bedekt met Cypresfen, Cederen, Pyn- en Eykcnboomen , opmerkelyk door hunne hoogte en fchoonheid; aan den voet van dezen berg vindt men zeer witte en doorfchynende Aluin. Vera Kruz, in het latyn Vera Crux genaamd, is eene ftad die veel vermaarder is dan de Hoofdftad zelve; zy ligt meer ZaidOostelyk en is zeer beroemd om haare gemakkelyke cn veilige Haven, die zeer voor- dce-  Noord-Amerika.' 23 deelig aan den Mexikaanfchen zeeboezem geleegen is. Toen Don Ferdinand Kortez, in den jaare 1518 aan deze kust Landde, met oogmerk om geheel Mexiko voor den Koning van Spanje te overheeren, begon hy daar eene ftad te bouwen , welke hy, omdat hy 'er op den zogenaamden goeden vrydag kwam, Vera Kruz, dat is het waare Kruis, noemde. Kortez liet daar zyne fchepen al willens zinken, om de Spanjaarden te beletten van op hunne terugreizc te denken. Korten tyd daarna werdt deze ftad de ftapel aller Europeefche Waren; ook moesten de Amerikaanfche goederen, die in geheel Mexico vielen, derwaards gebragt worden , om dezelve naar Europa te verzenden. Doch deze ftad wordt nu het Oude Vera Kruz genaamd; zynde genoegzaam geheel verhaten, omdat'er'de lugt ongezond, de haven j ongerieflyk, en de ftad zelve onweerbaar was. De Spanjaarden hebben naderhand aan dezelfde kust, omtrent 6 uuren gaans van daar, eene andere ftad gebouwd, die zy, ter onderfcheiding, Nieuw Vera Kruz genoemd hebben; zy ligt op de Noorderbreedte van ip graaden en 16 minuuten. Deze plaats is niet groot noch aanzienelyk wegens haare gebouwen; zy is B 4 wel  24 Tafereel, van "Natdur en KöNs r. tamelyk fterk, maar kan voor geene Vesting van veel tegenftand verftrekken, gelyk gebleeken is in den j'aare 1683, wanneer zy door de Franfche en Nederlandfche Kapers werdt ingenoomen. De Haven is zeer goed en kan befchermd worden door een fterk Kasteel, dat tegenover de ftad op een driehoekige Rots, in de zee gefticht, en ft. Juan de U l l 0 a , of Ullua, genaamd is. Ten aanzien van den Koophandel mag Vera Kruz, benevens Aquapulko, voor eene der gewigtigfte fteden van geheel Spaansch Amerika gehouden worden. De- Oost-Indifche waaren, die het jaarlykfche Manillafchip van de Filipynfche Eilanden naar Aquapulko brengt, worden vandaar te land naar Vera Kruz gevoerd, om van hier verder met de zogenoemde Flotille naar Spanje overgefcheept te worden; ook brengt de Flotille een groot gedeelte der Europeefche Waaren binnen Vera Kruz, die daar in Pakhuizen opgelegd, en vervolgens door gantsch Mexiko vervoerd worden; gelyk ook alle de Amerikaanfche Waaren, die Mexiko oplevert, van daar naar Europa worden ingefebeept. Ten  Noord. Amerika. 25 Ten tyde der jaarmarkt, die met de aankomst der Flotille begint, en gemeenlyk zo lang duurt als die fchepen daar blyven liggen, is deze ftad opgepropt van vreemde kooplieden uit de ftad Mexiko en meer andere plaatfen; maar die tyd verftreeken zynde, blyven 'er geen anderen dan Indiaanen, welken de Spanjaarden Mulattos noemen, eenige Mefticen, en eindelyk de Negers, maakende te zamen omtrent 3000 perfoonen uit. De Engelfchen hebben opgemerkt, dat men deze haven met een klein fmaldeel fchepen zodanig kan influiten, dat 'er geen fchip in of uit kan loopen, in welk geval de geheele handel op Aquapulko ftil ftaat; zy deeden zulks in den jaare 1728, en de Spanjaarden begonden reeds te overleggen hoe zy hunne waaren sgter om Afia en Afrika naar Europa zouden overbrengen; maar dewyl het tusfchen de beide Natiën toen tot geene vredebreuk kwam, is het op den ouden voet gebleeven. 2. Van de Audiencia Guadalaxara of Nieuw Gallicie. Hiertoe behooren zeven Provintien; als B s 1. De  26 Tafereel van natuur en Konst. i. De Provintie Guadalaxara; waarvan de inwooners nog wild zyn, en hunne afgodery dikwils in de bosfchen gaan pleegen. De Hoofdftad Güadalaxara, of Guadalajara, is in 1531 door de Spanjaarden gebouwd; daar is een bisfchopszetel, die zeer ryke inkomsten heeft. Ten Zuid Oosten dezer ftad is het Meir Chapala, 't welk op veertig uuren gaans in den omtrek gerekend wordt; uit hetzelve vloeit de rivier ft. Ja co naar de Zuidzee. 2. De Provintie Zacatecas ligt, even als de vorige,landwaards in, en heeft fchoone bergwerken , waarvan het tiende deel, dat naar Spanje moet gevoerd worden, jaarlyks zes miilioenen bedraagt. • 3- De Provintie Nieuw Biskaje ligt. landwaards in, ten Noorden, en levert ook veel metaal, inzonderheid zilver, uit; de inwooners klimmen de bergen op als Daefèn; het land is ten Noorden nog niet geheel ontdekt, en de Spanjaarden vermoeden, dat daar nog een groote fchat van zilver verborgen is. 4. De  Noord-Amerika. 27 4. De Provintie Xalisco ligt meer in 't Zuiden , en aan de groote Zuidzee. 5. De Provintie Chi.ameti.ak ligt ook aan de groote Zuidzee. Zy heeft goede zilvermynen, die de inwooners des lands te vergeefsch hebben zoeken te verbergen. 6. De Provintie Cumacan, ook aan de ftille zee; ten Noorden. 7. De Provintie Cixaomia aan de grenzen van Nieuw Mexiko. 3. Van de Audiencia GüATI M A I. A. Dit Land ligt ten Zuiden van Mexiko, reikt tot aan de Landengte van Panama, ën wordt in agt kleine Provintiën verdeeld. De Spanjaarden hebben in deze landftrcek meer dan vyfmaal honderd duizend I-idjaanon omgebragt; de overgeblevenen woonen in de dor» pen, worden thans tamelyk wej behandeld, en nemen toe, 't welk misfchlen veroorzaakt wordt door het gebrek aan Mynen in dit land; want waai* goud- of zilvermyn.cn zyn , worden de inboorlingen door den zwaarui arbeid ift de-  28 Tafereel van "natot.tr en Konst. dezelve als vernield; de Spanjaarden bezitten hier alle de fteden: Het Land is vrugtbaar in Indiaansch koorn en katoen, brengt ook balfem en andere waardige produkten voort. i. De Provintie Guatimala, ih het byzonder dus genaamd, is zomtyds aan aardbevingen onderworpen, maar de grond is 'er zeer vrugtbaar; men vindt 'er goede weilanden, en dus eene fchoone veefokkery; en men maakt veel geld van de huiden der fchaapen en koeijen; ook wordt de Indigo van Guatimala verre boven andere foorten geroemd. Guatimala, ook ft. Jago de Guatimala genoemd, is de hoofdftad. De oude ftad Guatimala lag voorheen in eene valey, aan den voet van twee bergen, waarvan de een vuurvlammen, en de ander waterftroomen uitgaf; doch deeze laatfte berg is in den jaare 1541 oorzaak van de geheele vernieling der ftad geweest. Uit denzelven borst op zekeren nagt, onder een hevig orkaan en eene zwaare aardbeeving, een geweldige waterftroom, die alles wegfleepte, en waardoor veele Spanjaarden het leven verloren; naderhand hebben de Spanjaarden eenige myien van daar hernieuw Gtr  Noord-Am erik a.' 20 Guatimala gebouwd, in welke fchoone ftad vyfliuhend Spaanfche familiën woonen, die men voor de rykfte lieden van Amerika houdt; in de voorftad ft. Domingo, woonen omtrent tweehonderd Indiaanfche familiën. La Trinidad is maar een vlek, doch de haven daar by is van groot belang, en maakt de kooplieden te Guatimala ryk, dewyl alle uitlandfche Waaren naar deze haven gebragt worden; ook worden in dit vlek de fchoonfte aarden vaten gemaakt. 2. De Provintie Soconusco, fchoon niet groot, levert veel huiden en kakao-boonen. 3. De Provintie Chiapa levert concbenille, paarden, zyde, katoen, kakao. Te Chiapa-Re al, een der fteden, is in 1547 een Bisdom opgeregt, dat weleer door den beroemden Bartholomeus de las Casas bekleed is, en 8000 dukaaten jaarlykfche inkomst opbrengt. 4. De Provintie Vera Paz ligt aan de golf van Honduras, en is een bergagtig land, zo-  30 Taferiwx van natuur en Konst. zodat 'er niet veel koofn, maar veel Cederen, en ander hout valt; ook heeft men 'er droge' ryen en artzeny-gommen, ook China wortel, kasiia, en falfapanl. 5- De Provintie Honduras is zeergroot, en de zeeboezem, waaraan zy ligt, heeft den naam daarvan ontvangen; het land brengt niet alleen koorn, honig, was en katoen voort, maar ook goud, zilver en verfhout; daar zyn' tvcfiyke weilanden in deze Provintie, die des te vrugtbaarer zyn, dcwyl zy door de rivieren des lands jaarlyks- overltroomd worden; men heeft 'er evenwel thans weinig inwooners, fchoon het zeer volkryk was, toen het in' 1502. door de gebroeders Christoffel en Eastholmieds Columbus ontdekt vverdt. 6. De Provintie Nicaragua paalt zo wel aan de. Zuidzee als aan de bacy van Mexiko, en heeft fchoone weilanden en bosfehen, in welke laatitcn veel fcheepstimmerhout gevonden wordt. De geheele landftreek is by uitftek vermaaklyk, waarom de Spanjaarden dezelve Mobammeds Paradys noemen; men vindt 'er ook amber, baifea, ta terpentyn; ook zyn 'er de  Noord-Amerika. 3r de papegaeijen zeer gemeen; de beste handel belïaat in katoen; ook maaken 'er de invvooriers veel touw en zeildoek. In het midden dezer Provintie is een groot meir, pok Nicaragua genaamd, 't welk honderd en dertig uureh gaans in den omtrek heeft, zeer vischryk is, en zig door de rivier Defagnadero met den Mcxikaanfcbe zeeboezem vereenigt. 7. De Provintie Costaricca, of Ryke kust, dus genaamd omdat de Spanjaarden veel goud en zilver by de inwooners vonden. 8. De Provintie Veragua ftrekt zig tot aan de landengte van Panama uit; zy grenst zo wel aan de Noord- als aan de Zuid-zee: de grootfte breedte beflaat hier niet meer dan vyftien Duitfche. mylen; en is vol bergen, waarin zo veel goud en zilver gevonden wordt, dat dit kleine landfehap meer van alle deze metaalen oplevert dan een van alle de andere Provintien van Nieuw Spanje; doch de mee nigvuldige bergen en bosfehen laten weinig plaats over voor zaay- en wei landen; ook is 'er de lugt ongezond. Christoffel Columbus. ontdekte dit land eerst in 1503, en het wierdt, ter vergelding zyner groote dien- ften,  * 32 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ften, door den Koning van Spanje verheven tot een hertogdom, voor hem en zyne nakomelingen , die nu nog den tytel van hertog van Veragua daarvan voeren. II. Nieuw Mexiko. Onder dezen naam wordt begrepen een zeer groot landfchap, 't welk ten Noorden van Mexiko, of oud Mexiko, gelegen is;het grenst derhalven ten Zuiden aan Mexiko, en ten Oosten aan het groote landfchap Louifiana; ten Westen wordt het door de zogenaamde Purperzee, gelyk ook door de rivier Colorado, van Kalifornia afgefcheiden; of, zo men Kalifornie als een gedeelte van Nieuw Mexiko. aanmerkt, gelyk thans meestal gefchiedt, dan grenst het ten westen aan de Zuidzee, en ten Noorden paalt het tegen zeer hooge bergen, agter welken een land ligt, dat in de nieuwfte landkaarten Quivira genaamd wordt, doch nog geheel onbekend is. De lugt is hier zeer gematigd, en de landsdouwe zeer vrugtbaar; men vindt 'er fchoone yrugtdragende boomen, als mede goed timmerhout;  Noord:amekik4. n hout; ook is 'er geen gebrek aan wild en tam vee, inzonderheid aan koeijen. De voornaamfte rivier des Iands is de rivier Del Nor te, of de Noord-rivier; de* zelve ftroomt, van het Noorden naar het Zuiden, genoegzaam midden door dit land, neemt verfcheiden andere rivieren op, en ontlast zig ten laatften in den Mexikaanfchen zeeboezem, na een loop van omtrent 250 Duïtfche mylen afgelegd te hebben; zy is zeer vischryk en ongemeen voordeelig voor den koophandel. De natuurlyke inboorlingen dezes lands wor* den geprezen als een gezeglyk, vreedzaam en edelmoedig volk ; zy zyn zeer talryk ; ook vondt men hen beter toegerust tot eene kloekmoedige verdediging dan eenige andere Natie onder.de Amerikaanen, waarom ook de Spanjaarden dit gewest niet geheel hebben kunrien t'onderbrengcn. Daar woonen nog verfcheiden volkjes, die door hunne eigen Hoofden, welken zy Caziquen heeten, beftierd worden, er* die met de Spanjaarden niets te maaken hebben. De Spaanfche Schryvers gewagen, onder' de volkeren van dit land, byzooderlyk van de- *ix-deei- c apa.  34 TAFEREEL VAN NATDÜR EN KONST. Apaches, welker gewest Apacherié wordt genaamd. Deze Apaches zyn vry talryk, en woonen aan beide zyden van de rivier del Nord onder tenten; zynde weder in vier byzondere Hammen verdeeld. Zy zyn ftoutmoedig, bidden de zon en maan aan, en laten de veelwyvery toe, doch ftraffen de egtbreuk door affnyding van neus en ooren. De Koning van Spanje laat Nieuw Mexiko beitieren door een Gouverneur, die te Santé Fé zyn verblyf houdt, en 600 Ruiters onder zyn bevel heeft om de ingezetenen in toom te houden. Hy bekleedt zyne bediening vyf jaaren, waarna hy door een anderen wordt opgevolgd. Men zegt, dat 'er zeer ryke goud- en zilver-mynen, ook kostelyke edel gefteenten en paerlen, gevonden worden; doch de Spanjaarden ontveinzen dit, uit vrees misfchien voor een bezoek van vreemdelingen; om welke reden zy dan deze fchatten niet van hier affcheepen, maar eerst op muilezels naar Mexiko voe-  . NOORD H E S I ic voeren, om de kennis daarvan voor andere Etiropeaanen te verbergen. Dewyl dit land voor het grootfte gedeelte nog onbekend is, kan men van deszelfs verdeeling ook geen grondig berigt geven, Zom. mige Spaanfche Schryvers verdeelen het in meer Provintiën, maar in de nieuwfte landkaarten vindt men flegts drie Provintiën uitgedrukt; namelyk i. Nieuw. Mexiko, 2. Ni^uw Navarra en 3. Sonora. In elke van welke eenige kleine fteden of dorpen zyn. III. Kaliforhie. Schoon Kalifornie, volgens het byna eenpaarig gevoelen der latere Aardryksbefcbryvers, als een gedeelte van Nieuw Mexiko wordt aangemerkt,zullen wy het egter als een fchiereiland op zigzelven in deze afdeeling befcbryven; te meer dewyl de Jefuïtfche. zendelingen? omftandiger berigten van dit Landfchap dan van het groot Nieuw Mexiko gegeven hebben. Niet lang na de ontdekking van Nieuw Mexiko is het Zuidelykfte gedeelte van dit Landc 3 fchaj»  ofi TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. fchap aan de Spanjaarden mede bekend geworden, vermits bet van het eerstgemelde niet dan door eene fmalle zee, of liever eenen zeeboezem,wordt afgefcheiden, die uit de groote Zuidzee voortkomt , en by de SpanjaardenMare Vermejo, of de Purperzee, ook de Roode Zee, in't Latyn Mare Rubrum, genaamd wordt,, omdat deszelfs gedaante met die der roodezee, die Afia en Afrika vanéén fclieidt, zeer wel overeenkomt. Ondertusfchen bleef het kng onzeeker, of Kaliforniaeen eiland of een fchiereiland ware? De meeste Aardryks-befchryvers waren vóór het eerfte gevoelen, en verbeelden het dus ook op hunne landkaarten, latende de purperzee Noordwestwaards doorgaan tot op omtrent 45 graaden Noorderbreedte, en zig daar vereenigen met eene zee-engte, die Kalifornie. ten Noorden affluit, en de ftraat Anian, of Anjan, genaamd wordt; doch de Jefuïtfche zendeling Pater Kino, een Duitfcher van geboorte, bragt het eerst de geleerde wereld van ,-deze dwaaling terug, want, van Sumatra op Kalifornie belandende, reisde hy te land Noordwaards agter om de purper zee, en kwam in Mexiko, zonder eenig ander water • ;. oret  NOORD-AMEïIKA, 37 tover te trekken dan eene rivier, Rio Azul, of de blauwe rivier, genaamd, in welke de Colerado valt, op de Noorderbreedte van 35 graaden , waardoor ten duidelykften bleek, dat Kalifornie aan de Noodzyde met bet vasteland -van Nieuw Mexiko vereenigd is. Dit fchierefland flrekt zig uit van de Kaap ft. Lucas tot aan Kaap B-Janc, dat is van den 23ften tot den 43ften graad Noorderbreedte, en dus, dewyl het niet regtftreeks Noordwaards, maar een weinig fchuinsch Noordwestwaards, gaat, meer dan driehonderd Duitfche mylen in de lengte; de breedte is zeer verfchillende, dewyl het van 't Noorden naar 't Zuiden merkelyk fpits toeloopt. Wat de gefteltenis des lands betreft, uit de ftraks gemelde gelegenheid van Kalifornie, tusfchen den drie- en tvvintigften en drie- en veertigften graad Noorderbreedte, kan men oordeelen, dat 'er de Jugt zeer gematigd en gezond kan zyn. Langs de zeekusten evenwel is de hitte des zomers zeer groot, doch minder in de binnenlanden; daar is maar één regen-faifoen in 't jaar; en dan regent het 'er ook zeer zwaar, maar buiten dien tyd valt 'er C 3 al-  38 Tafereel van natdur en konst. alleenlyk des nagt een overvloedige dauw, die de aarde zeer vrtigtbaar maakt. Op verfcheiden plaatfen zyn 'er groote vlakten, waarin men fchoone weilanden aantreft; aan andere oorden is de grond bergagtig, en doorgaands vrugtbaar; de meeste planten brengen driemaal 's jaars voort; zelfs heeft men de proef genomen met de Indiaanfche tarwe, als mede met erwten, linfen, en andere Europifche graanen; men twyfclt niet, of daar zyn in dit land goud- en zilver - mynen; langs de Zeekust is de rykfte paerelvisfchcry der geheele wereld, het welk verfcheidene Europifche Mogendheden begeerig heeft gemaakt om zig daar neder te zetten; men vindt 'er ook een grooten overvloed van allerhande vee, vogelen, en visfchen ; kortom Kalifornie wordt geprezen als een der gezegendfte landsdouwen die men ergens aantreft. Geen wonder derhalven, dat dit land zeer volkryk is, en allermeest naar den Noordkant, daar alom dorpswyze veertig, vyftig, en meer huisgezinnen byeen woonen; de inwooners hebben egter geene huizen noch zelfs tenten; des zomers onttrekken zy zig de 'hitte onder de  Noord-Amerika. 39 de fcbaduw der boomen, en des winters begeven zy zig in onderaardfche holen, om zig voor de koude te befchutten. Zy zyn tamelyk fchrander en behendig, en gaan des zomers meest naakt; maar des winters bedekken zy zig met beestenvellen ; hunne wapens beftaan flegts in pyl, boog, en een werpfpies; die zy altyd in hunne handen dragen , het zy om het wild te fchieten, het zy om zig te verdedigen tegen hunne vyanden, wanneer de naast aan elkander liggende dorpen, het welk dikwils gebeurt, in oorlog tegen malkander zyn. ■ Men heeft eenige beginzels van Godsdienst in hun ontdekt, vermits zy by de eerfte verfchyning der nieuwe maan, op hunne kniën vallende, dezelve aanbidden; maar van burgerlyke regeering fchynen zy geen het minfte denkbeeld te hebben, yder huisgezin leeft op zigzelven, zonder wetten, enkel naar goedvinden, dat veel twisten en bloedvergieten veroorzaakt. Voorts zyn zy den vreemdelingen zeer genegen , en zouden gemaklyk te befchaven, en moC 4 ge-  4© Tafereel van natuur en Konst. gelyk tot het Christendom te bekeeren zyn, indien 'er behoorlyke vlyt toe aangewend wierdt, .Wy moeten nog een kort woord van de Staatsgevallen van dit land melden. De Engeffche Admiraal Thomas Cavendisch heeft in den jaare 1587. by de kaap ft. Lucas, en naderhand Franc. Drake op de N. B. van 38 graaden, eene landing gedaan ; deze laatfte noemde dit fchiereiland Nova Albion, (de oude naam van Engeland;) ook regte hy, van daar vertrekkende, aan het ftrand een gedenkteken op, (ten bewyze, dat 'er Engelfchen geweest waren,) beftaande in een plaat met het wapen van Engeland; doch naderhand hebben de Engeifchep niet meer paar Kalifornie omgezien. De Spanjaarden hebben meer dan eens getragt dit fchier eiland in bezit te nemen, maar het telkens weder verlaten. In het voorfte dezer eeuw hebben de Spaanfche Jefuiten zig op den Zuidelykften hoek van hetzelve, by de kaap ft. Lucas, by hen ft. Lucar genaamd, nedergezet, en eene groote menigte der Inlanders byeen verzameld, die  Noord.Amerika. 4i die zy aan den landbouw en andere handwerken zoeken te gewennen; ook hebben zy door dezelve eenige wyngaarden doen aanleggen, en de wyn, die 'er van komt, wordt tegenwoordig reeds zeer getrokken in het nabuurig Mexiko; dezelve heeft veel overeenkomst met eene geringe foort van den Madera Wyn; zy beginnen ook hun regtsgebied verder Noordwaards uittebreiden. De Spanjaarden ftellen te meer belang in het behoud van deze kaap, omdat zy tot eene ververfching plaats verftrekt voor het Manilla Schlp, dat jaarlyks naar Acapulco overvaart, moetende de Kapitein van het gemelde Schip aldaar berigt inwagten, of 'er op de kust eenige vyandlyke Schepen kruisfen, die hem zouden verhinderen zyn togt naar Acapulco voort te zetten. Men telt op het fchiereiland thans veertien Misfièn, of zendingen, waarvan zommige met vlekken en kerken voorzien zyn, en die alle door de Jefuiten zyn aangelegd, met oogmerk, zo zy voorwenden, om het Euangelie voort te Planten, maar inderdaad om eene onafhankelyke heerfchappy over dat volk opterigten. By C 5 ge.  41 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. gelegenheid egter van den val der Jefuiten in de Spaanfche Monarchie zal deze kroon zig waarfchynlyk meer moeite geven om dit land, dat wegens zyne paerelvisfchery veel voordeel kan aanbrengen, te bemagtigen, en die Geestelyken ook van daar te doen verhuizen. IV. Louisiana. Vóór den Oorlog van 1756. bezalen de Franfchen dit land, of liever zy matigden zig de eigendom daarvan aan, want zy hebben het nooit geheel in gerust bezit gehad; zy (lelden de grenzen daar van ten Noorden Kanada, ten Oosten de Engelfche Kolonies en Fiorida, ten Zuiden den Mexikaanfchen zeeboezem, en ten Westen Mexiko, Nieuw Mexiko, en onbekende landen. De rivier Missisipi, welke men vooral op de landkaart moet zoeken, zo men van dit land een regt berigt wil hebben, flroomt van het Noorden naar het Zuiden midden door hetzelve, ter lengt-1 van omtrent vierhonderd Duitfchc mylen, en flort zig eindeiyk door verfcheiden monden in den Mexikaanfchen zeeboezem. Haar oorfprong is nog niet ontdekt;  NOORD-AMERIKA. 43 dekt; men fielt die gemeenlyk op de Noorderbreedte van omtrent 50 graaden; tot op den 45ften graad is zy reeds bevaaren , of omtrent 15 Dujtfche mylen boven haaren waterval, ft. Antonie's Val genaamd; eene groote menigte rivieren ontlasten zig van weerskanten in dezelve; de Misfour, de rivier der Illinois, en de Okio zyn daarvan de voornaamfte, vallende de eerfte aan de regter, de twee andere aan de linkerzyde in de Missisipi. • Nadat eenige vroegere poogingen gedaan waren om deze rivier naauwkeuriger te kennen, voer de Franfcbe Kommisfaris de la Sa li. e, henevens een Franfchen Zendeling L. Hennepin, in 1682. dezelve af tot aan haare monden, door welken zy zig in den zeeboezem van Mexiko ontlast; hy noemde het geheele land rondom den ftroom Louisiawa, ter eere van den Koning Lodewtk XIV. Daarom befloot hy een proef te nemen om van den zeekant den ingang in de Misftfipi te vinden, en daardoor eene gemeenfchap tusfchen de Golf van Mexiko en Kanada'opte regten. De proef mislukte, en hy wierdt van het Scheepsvolk vermoord. De  4* TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST.' De Heer van Iberville, in 1698. ais Gouverneur van Louifiana gezonden , zeilde uit Frankryk naar den zeeboezem van Mexiko, en zogt langs de kust van Louifiana zo lang, tot dat hy den mond van de rivier gevonden hadt. Hy begon daar eenige nieuwe vestigingen aan te leggen, en bet land met Franfchc Koloniën te bezetten. Van dien tyd af gaf men vóór, dat men de beide rivieren ft. Laurent en Misfifipi vereenigen wilde, en elks oogen waren in Frankryk op het landfchap Louifiana, als een land van onwaardeerbaare fchatten, gevestigd. Toen Antoine Croisat het uitfluitend regt om daarop te mogen handelen, 't welk hy voor 15. jaaren gepagt hadt, na verloop van flegts vyf jaaren aan de West-Iudifche Kompagnie te Parys, in 1717. moest overgeven, gaf dit aanleiding voor de bekende Actie-handel in 1720. In 1731. ftondt de West-Indifche Kompagnie dit landfchap weder af aan den Koning van Frankryk, die hetzelve by het Generaal Gouvernement van Kanada voegde. In dien ftaat bleven de zaaken aldaar tot het midden dezer eeuw; wanneer 'er, wegens de gren-  Noord'-Amerika. 4$ grenzen van Louifiana, aan den Oostkant vair de Misfifipi Aroom, tusfehen de Franfchen, en de Engelfchen, eerst verfcheidene onlusten ontftonden, die eerlang overfloegen tot een zevenjaarigen oorlog , welke zo ongelukkig voor Frankryk uitviel, dat die kroon daardoor niet alleen Louifiana, maar ook geheel Kanada, en al wat zy op het vaste land van NoordAmerika bezat, verloor. Het is het grootte, rykte, en vrugtbaarte deel van Louifiana, 't welk Frankryk by den vrede van Parys 10. February 1763. heeft a.fgeitaan, en 't geen die kroon nog behieldt, heeft zy kort daarna aan Spanje, voor een gedeelte Tan het eiland Hispaniola, afgeftaan. Aan den zeekant is het land laag en moerasfig, brengende ongemeen veel ryst voort; verder Noord waards is het bergagtig, zelfs tot de grenzen van Nieuw Mexiko toe. In die bergen worden ook verfcheiden foorten vat» Ertz gevonden. Op de Noorder breedte van ruim 39. graaden vindt men de mynen vaa Marameg aan de Misfifipi , die eigenlyk tot voorwendzel van den berugten Actiehandel dienden. Voorts heeft men 'er grooten overvloed  45 Tafereel van Natuur en ko'nst. vloed van ceder- eiken- en dennen -bootnen, die voortreffelyk timmerhout uitleveren. Dewyl de zeekusten en de oevers der groote rivieren alleenlyk t'ondergebragt zyn, zo is het grootfte deel des lands nog bewoond door Wilden, die zeer oneenig onder malkanderen reeven, maar van welken de Europeaanen niet te vreezen hebben. Gebrek van ontwerpen en vooruitzigten is daar de oorzaak van, want de mans en vrouwen beide zyn fterk en gezond. De laatfte zyn van natuur wit, maar befchilderen zig op veelerhande wyzen, en hoe bonter zy 'er uitzien, hoe meer men zig over haare fchoonheid verwondert. Zy wasfchen hunne aangezigten of lighaamen even weinig als eenige gereedfchappen voor eeten of drinken; ook kastyden zy de kinderen niet, om hen niet vreesachtig te maaken, en wentelen dezelven naakt in de fneeuw om hen hard te doen worden. Des zomers gaan zy geheel naakt, doch des winters kleeden.zy zig met de huiden van dieren. Hunne bezigheden beftaan in jagen, visfchen en tabak rooken; zy hebben niets dat naar £ kon  N O O R D - A M E R I K R; 4J- konften of wetenfchappen gelykt; zy bidden de zon, maan, en itarren aan, en gelooven de onfterflykheid der ziel, en vergelding van goed en kwaad. Hunne Priesters zyn tevens hunne Artfen. Zy zyn vaardige boogfchieters en treffelyke zwemmers; de meesten leiden een zwervend leven, en hebben geene Overheid, doch eenigen verkiezen een Hoofd. B. De Groot-Britannische Bezittingen in Noord-Amerika. De bezittingen der Engelfchen in NoordAmerika waren reeds voor den oorlog van 175-5, en de volgende jaaren, zeer groot en gewigtig; doch, geduurende dien kryg zyn dezelve aldaar nog zeer aanmerkelyk uitgebreid ; zy hadden alle de wingewesten det Franfchen in dat wereldgedeelte, de eene voor en de andere na, veroverd, en hebben ook, by den vrede van Parys van 10. February 1763, alle dezelven behouden , uitgenomen alleen Nieuw Orleans, met een groote landftreek ten Westen van den Misfifipi ftroom. Dus hebben de Franfchen by dat vredeverdrag aan Groot-Brittanje afgeftaan , 1. geheel Kanada, 2. alle de eilanden en kusten in de bogt en d« ri-  48 Tafereel van natuur en Könst. rivier ft. Laurent, 3. geheel Akadia of Nieuw Schotland, 4. het eiland Kaap Breton, en 5. alles wat zy aan den linker oever van de Misfifipi bezaten. Voorts hebben ook de Spanjaarden, by dien zelfden vrede, ten behoeve van Groot-Brittanje afgeftaan van het landfchap Florida, en van al het geen door de Kroon Spanje op het vaste land van NoordAmerika ten Oosten of Zuid-Oosten der Misfifipi bezeten werdt. Door deze zeer groote veroveringen bezat Groot-Brittanje, vóór den tegenwoordigcn oorlog, een zeer wyduitgeftrekt gebied in de Nieuwe Wereld, het welk ten Oosten bepaald wierdt door de Noordzee,« ten Zuiden dooiden Mexikaanfche Zeeboezem, ten Westen de Misfifipi ftroom en onbekende landen, en ten Noorden de Yszee. Van Kaap Florida, op de JMoorderbreedte van 25. graaden tot den Noordhoek van Nieuw-Brittanje, zyn ten minllen 40. graaden, welke, in een regte lyn gemeten , 600. Duitfche mylen bedragen. De uitgeftrektheid van het Oosten naar het Westen kan zo gemaklyk niet bepaald worden, doordien de Westelyke grenzen veelal door onbekende landen lopen. Wy  Noord- Amerika. 4p Wy moeten, van het Zuiden naar het Noorden voorttrekkende, de volgende Iandfchappen doorgaan: naamlyk 1. Oost-Florida. 2. West-Florida. 3. Georgië. 4. Zuid - Karolina. 5. Noord-Karolina, 6. Virginie. 7- Maryland. 8. Penfilvanie. 9. Nieuw-Yerfey. 10. Nieuw-York. 11. Nieuw-Engeland. 12. Nieuw - Schotland. 13- Quebek. 14- Nieuw -Britanje of New Foundland. Alle deze Iandfchappen zyn thans bezet mee Volkplantingen, door welken de landen tot dc'n Akkerbouw bekwaam gemaakt, en verfcheiden aanzienlyke fteden en vlekken , voornaamlyk langs de zeekust en de oevers der rivieren , geftigt zyn. Ook woonen langs den linker of Oostelyken oever van de Misfifipi, en verder Noordwaards, nog veele Indiaan- XIX. Deel. D fche  5© Tafereel tan Natuur en Konst. fche Natiën, waarvan wy naderhand iets zeggen zullen. Men begrypt Iigtelyk, dat de gefteldheid van lugt en grond in deze Iandfchappen , die op zo verfchillende Noorderbreedten liggen, ook niet anders dan zeer verfchillende kan zyn. Wy zullen daar van, en van hunne voortbrengzelen, in de befchryving der byzondere Provintiën omilandiger handelen. I. Oost-Floridjs. Het landfchap Florida ligt aan den grooten Mexikaanfchen Zeeboezem, en hadt eertyds veel uitgeftrckter grenfen dan tegenwoordig; want federt het begin dezer eeuw heeft hét veele veranderingen ondergaan; en men heeft allengs dat gedeelte alleen Florida genaamd, 't welk de Spanjaarden ten tyde van den oorlog des jaars 1756. daarvan bezaten, maar dat zy by den vrede van Parys van 10. February 1767. aan Groot-Brittanje hebben afgeftaan. Deszelfs lengte en breedte w?s zeer ongelyk, doch de fchaal der landkaarten wyst aan, dat zig de grootfre lengte van de baey Mobile tot aan de Noordzee, of van het Westen ten Oosten, op honderd, cn de breejte van 't ■ Zui-  Noord-Amerika. 5r Ruiden ten Noorden, tot aan het Apalachisch gebergte , op negentig Duitfche raylen uit-' ftrekt. Sebastiaan Chabot, een Venetiaan» heeft dit land het eerst ontdekt in 1497. kort na de ontdekking van Zuid-Amerika. Hy hadt dezen togt ondernomen op kosten van Henrik de VII. Koning van Engeland, waarom het t8 verwonderen is, dat de Engelfchen toen niet reeds bezit van dit groote land genomen.hebben; hunne Schryvers gebruiken dit ook tot een bewys, dat, ingevalle de eerfte ontdekking van een land regt op hetzelve geeft 4 fchoon 'er al geen bezit van genomen is, hun regt op Noord-Amerika dan ruim zo wel gegrond is als dat van Spanje op Zuid-Amerika. John Ponce de Leön, een Spanjaard* deedt in 1512. van het eiland Porto rico een togt derwaard, onderzogt het land nauwkeuriger , maar kon 'er geen post vatten, omdat hy te weinig volks by zig hadt, want de Ingezetenen , kloekmoedig en wél gewapend zynde, dwongen hem onverrigter zaake naar Porto rico te rug te keeren. D 2 Hei  52 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Het land kreeg thans den naam van Florida, omdat de Spanjaarden het op Palmzondag, by hen Pascua de Floris genaamd, ontdekt hadden. Sedert hebben verfcheiden andere Spanjaarden zig derwaards begeven, met oogmerk oin het te overheeren , totdat zulks eindelyk gelukte aan Ferdinand soto, die in 't jaar 1538. een gedeelte van de Kust voor Keizez Karei de Vde in bezit nam, en 'er zig vcrfterkte. De lugt is hier zeer gezond en het is niet geheel ongemeen, dat men 'er lieden vindt, die honderd vyftig jaaren oud zyn, en kinderen in 't vyfde lid hebben; gelyk men het hier ook aan toefchryft, dat de inwooners veel kloeker en fterker zyn, dan de Mexikaanen, en meer andere bewooners van Amerika. Verder zyn zy bedriegelyk van aart, zeer bygelovig en olyfkleurig. Het land is by uitftek vrugtbaar , zo het flegts bebouwd wordt; en fchoon het 'er niet veel regent valt 'er egter des nagts een vrugtbaare dauw, die het gemis van den regen verhelpt: men kan 'er tweemaal 's jaars oogften, en  Noord-Amerika. 53 en het Indiaansch koorn , Maïs genaamd , geeft 'er honderd-vout; ook brengt het land limoenen , pruimen , druiven , katoen , hennep, vlas, conchenille, indigo, enz. overvloedig voort. In de bosfchcn groeijcn veel hooge eyken, ceders, cipresfen, pyn-, palm-, laurier- en kastanjeboomen, bovenal vindt men veel Sasfafras hout , waarvan veel vervoerd wordt. Daarenboven zyn de bosfchen en onbeteelde landen vervuld van herten, wilde osfen, enz. Men heeft 'er ook kopermynen, en in de ftroomen vindt men ftofgoud, waaruit men zou mogen befluiten, dat 'er dit metaal ook in de bergen te vinden is. Dit in 't gemeen van Florida, en van Spaansch Florida, gezegd hebbende , moeten wy 'er nu nog iets van het tegenwoordig Groot-Brittannisch Florida byvoegen. Het is merkelyk grooter dan Spaansch Florida ten tyde van den vorigen oorlog was, ftrekkende het zig thans Westwaards tot aan den Misfifipi ftroom uit. Het zelve is ook door een Groot- Brittannifcbe Koninglykc verordening van 1753. D 3 in  54 Tafereel van na-tour en Konst. in twee byzondere Provintiën onderfcheiden 1 die ten aanzien haarer ligging oost- en westFlorida genaamd worden. De Provintie Oost-Florida grenst, volgens die bepaaling, Westwaards aan den Mexikaanfchen Zeeboezem, en wordt ook van dien kant door de rivier Apalachiocola, tot daar de rivier Flint in dezelve valt, van West'Florida onderfcheiden. Ten Noorden wordt het dooide rivier van Jl. Mary van Georgië afgczon, derd, en ten Oosten en Zuiden wordt het door de Noordzee befpoeld, zynde alle de eilanden binnen zes mylen van deze kust gelegen, onder deze Provintie begrepen. Het land is zeer laag, wateragtig, minder vrugtbaar, en ook minder bewoond dan WestFlorida, II. W e s t - F L O r i d a, Deze Provintie ligt langs den Mexikaanfchen zeeboezem, en ïtrekt zig van de rivier Apalachicola Westwaards uit tot aan de rivier Misfifipi, op de Noorderbreedte van 31. graaden. By dezelve is thans gevoegd dat gedeelte  Noord-Amerika. 55 te van Louifiana, 't welk de Franfchen aan den linker oever der Misfifipi, by den vrede van Parys, aan Engeland hebben afgeftaan, voor zo verre het langs de kust vrn den Mexikaanfchen zeeboezem zig uitftrekt; het land is 'er ongemeen vrugtbaar, volkryk, en gezond. III. Georgië. Deze Provintie grenst ten Zuiden aan Florida; zy ligt tusfchen de twee rivieren Savannah en ft. Mary, en de rivier Akatamaka ftroomt 'er midden door, loopende alle naar de Noordzee. Dit landfchap beflaat dertig Duitfche mylen in de breedte; de lengte van het Westen naar het Oosten kan niet net bepaald worden. Volgens het meermaal aangehaald vredesverdrag van Parys , is al het land ten Oosten van de Misfifipi ftroom aan de Engelfchen afgeftaan, en dus mogen zy die rivier tot de Westelyke grensfcheiding van hunne Provintiën Georgië, Carolina, Virginie, enz. ftellen; doch zy zyn naar dien kant nog niet veel verder gekomen dan de gebergten Apalachie en Allegany, die zig in eene doorlopende reeks van Georgië Noordwaards tot Nieuw-York D 4 uit-  5'6 Tafereel van natuur en Konst. uitftrëkkèn, op den afftand van meer of min tweehonderd Engelfche mylcn van de Noordzee, Tusfchen deze gebergten en de Misfifipi, woonen nog veele en talryke Indiaanfche Na. tien, die egter meest al aan Groot-Brittanje onderworpen of daar mede verbonden zyn. Dit merken wy hier over 't algemeen no« pens de Westclyke grenzen der gemelde Provintiën aan. Wylen Koning George II. heeft deze ftreek lands in den jaare 1728. voor 2o,coo ponden fterlings gekogt, en naar zynen naam Georgië geheten. In hetzelve waren toen niet dan woeste bosfchadiën, die alvorens moesten uitgeroeid, en waarvan de grond tot goed bouwland moest bereid, worden; van dien tyd af zyn veele nieuwe Volkplantingen van den Proteftantfchen Godsdienst derwaards gezonden, die het iand verder bekwaam gemaakt hebben , en daarom met verfcheiden voorregten zyn begunftigd geworden; vermits ook de nabuurige Natiën de opper- en neder- Chiroquois het voornemen der Engelfchen wilden dwarsboomen, hebben deze dezelve t'ondergebragt, en in i73Q>  Noord-Amerika. 57 1730. een altoosduurende vr^de met hun gemaakt. Ook heeft de Generaal Ogletiiorpe, Gouverneur dezer nieuwe volkplanting, weten uit te werken, dat hun Hoofd, Thomachachi genaamd, benevens zyne Gemalin en Zoonen in deszelfs gezelfchap in 1734. perfoonlyk naar Londen overgekomen is, om dien vrede te vernieuwen, alwaar hy en zyne familie door Koning George II. met gefchenken overfaaden , en vervolgens wel vergenoegd naar huis gekeerd zyn. De grond is 'er droog en tamelyk onvrugtfeaar en door de inwoonèren aangeslagen tot voortplanting van moerbczieboomen, die 'er zeer menigvuldig zyn, en waarvan de zywormen hun voedzel hebben, wier zyde, die vry overvloedig is, naar Engeland plagt verzonden, en daar bewerkt te worden. Voorts groeijën 'er ook graanen, tabak, tuin-vrugten, en ryst, waarmede de Inwooners voor den oorlog zeer goeden handel begonden te dryven; gelyk ook met timmerhout, wasch, teer, en potasch. ö s - IV.  58 TAFEREEL VAN NATUUR EN K0N8T. IV. Z u i d - K a r o l i k a. Het land Karolina is het eerst ontdekt door een Franschman, Francois Ribaud genaamd, in den jaare 1562. Deze bouwde 'er een Fort, en noemde het, ter eere van zynen Koning Karei de IXde,Karolina. In 1585. maakten 'er zig de Spanjaarden meester van, en behielden het omtrent 80. jaaren; maar in 1663. namen de Engelfchen het in, en deze hebben het fints dien tyd bezeten. Koning Karel de Ilde van Groot-Brittanje gaf het in vollen eigendom over aan agt Engelfche Heeren, om het te doen bewerken en bewoonbaar te maaken. De Engelfchen behielden den naam Karolina , ter eere van hunnen Koning Karel de Ilde, onder wiens regeering zy in het bezit daarvan gefield wierden. Van dien tyd af is het in Noord- en Zuid-Karolina verdeeld, zynde de fcheiding by de rivier Clarendon, die by Kaap Fear in zee valt. In 1728. gaven zeven van de agt bezitteren aan Koning George de Ilde, de zeven agtfle dcclen van hun eigen-  Noord-Amerika. 59 gendom terug, en ontvingen daarvoor de zom van 17500 ponden fterling; maar Lord John C arte r et , naderhand Graaf Granville, behieldt zyn agtfte deci, 't welk aan Virginie grenst, en zyne familie bezit het ook nog heden. Hierop wierden beide Hukken van Karolina met de kroon vereenigd, en in 1729. met twee Koninglyke Gouverneurs voorzien. In geheel Karolina en Georgië is de lugt zuiver en gezond; hier groeit ongemeen veel ryst, waarvan brood gebakken en bier gebrouwen wordt. Daarenboven plagten 'er jaarlyks nog 50,000 vaten ryst verzonden te worden, die 80,000 pond fterlings aan de kroon opbragten; men heeft 'er ook citroen-, oranje-, vygen-, moerbezie-boomen en wyhftokken geplant, die alien wel voortgekomen zyn; ook wordt 'er de indigo plant met goed gevolg aangekweekt; de vee-fokkery is 'er op een'goeden voet gebragt, en daar kan 's jaarlyks eene goede menigte pek, teer, terpentyn, enz. uit dit land uitgevoerd worden; doch daar zyn te weinig, en niet genoeg bedreven, handwerkslieden, waarom de Europiefche waaren aldaar zeer duur zyn. De  j5o Tafereel van Natuur en Konst. De oorfpronkelyke inboorlingen zyn niet zo wild als die in andere landen van Amerika; zy oeffenen den akkerbouw, de jagt en de visfehery, doch gaan byna geheel naakt. De grenzen van Zuid-Karolina zyn ten oosten de Noord-zee, ten Zuiden Georgië, ten Westen de Misfifipi, en ten Noorden NoordKarolina; het bevat deze vier Graaffchappen. i. Graven. 2. Barclay. 3. Colleton. en 4. Granville. V. N o o r d - K a r o l i n a. Deze Provintie grenst ten Oosten aan de Noordzee, ten Zuiden aan Zuid-Karolina, ten Westen aan de Misfifipi, en ten Noorden aan Virginie; zy bevat mede den eigendom van den Graaf Granville, cn is in de drie Graaffchappen. i.Albemarle, 2.Bath, 3. Clar e n n o n verdeeld; de rivieren van Kaap Fear, Pamticoe, Neus en Roanoka ontlasten zig hier in de Noordzee. VI. Virginie. Deze Provintie wordt ten Noorden door de ri-  Noord-Amerika. et tivier Potowmak van Maryland gefcbeiden; haare breedte bedraagt Noord- en Zuid-waards1 omtrent 60. Duitfche mylen. De naam Virginie, byde Latynen Viaginia, in het Nederduitsch zo veel als Maagdenland, is 'er aan gegeven ter eere der Engelfche Koningin Elizabeth,. die in 1603. ongehuwd geftorven is. Dit gefchiedde in 1585, nadat 'er de beide Engelfche Admiraals Francois D ra ke en Walther Raleig, de eeriïe Engelfche Volkplanting geftigt hadden. Het land behoorde eerst aan eene Ma'atfchappy, doch dewyl alles onder dezelve ag/ teruit liep; zondt Karei I. in 1626.' ecnen Gouverneur derwaards. De blanke Inwooners worden nu op 70,000 gerekend, en de oorfpronkelykcn zyn nog veel talryker, maar zy zyn luië menfehen. De lugt is 'er gematigd; de groote bosfehen , die veel timmerhout uitleveren, zyn vol wilde wynftokken, en op de kust groeit veel fuifcferriet; het Indiaansen koren groeit 'er wel; Kien vindt 'er goede harst, wasch, gom, eu be-  61 Tafereel van Natuur en Konst. bevergeil; ook zyde en Feiteryen., maar de Virginifche tabak is het voornaamite voortbrengzel; daarvan plagten jaarlyks 60,000. vaten verzonden te worden, welken men op 300,000. ponden Iterling mogt berekenen. De rivieren in deze provintie zyn zo diep, dat de Schepen dezelve wel vyftig uuren gaans kunnen opvaaren, en voor de huizen der planters laaden en losfen. De Potowmak is op veele plaatfen 9. en doorgaans 7. Engelfche rnylen breed; allen ontfpringen zy uit het gebergte Apalachi. Virginie is in omtrent dertig Graaffchappen verdeeld. VII. Makyland. Karei de Ifte gaf in 1632. aan dit land den naam van Maryland, ter eere van zyne Gemalin Henriette Maria, dogter van Koning Hendrik de IVde van Frankryk. De grond is 'er, even als in Virginie, naaiden zeekant zeer laag, maar landwaards in, heeft men het Apalachisch gebergte, dat zeer hoog  Noord-Amerika. £3 hoog is; de voornaamfte rivier is Potowmak, vallende in de baey van Chefapeak, die, tusfcben Virginie en Maryland , zig ruim 300. Engelfche mylen ver landwaards in uitftrekt, zynde byna overal voor groote Schepen bevaarbaar. De Engelfchen hebben de bosfchen dezes lands meest al uitgeroeid, en op derzelver grond tabak geplant, 't welk zo veel voordeel geeft, dat de inwooners daar voor zig alle noodwendigheden kunnen- verfchaffen, dewyl zy jaarlyks meer dan 50,000. vaten, elk van 800. ponden, kunnen uitvoeren; de handel in huiden, ftokvisch, en hout, brengt hun ook veel voordeel aan. Het getal der Europeaanen wierdt vóór den oorlog op 40,000. dat der Indiaanen op 60,000. berekend. Het land is in tien Graaffchappen verdeeld. VIII. Pensylvanie. Deze Provintie ligt landwaards in, grenzende alleenlyk met een fmallen uithoek aan de Noordzee; zy is omtrent 60. Duitfche mylen lang, en veertig breed;, zy wordt ten Oosten door de rivier JDelaware, van de Provintiën Nieuw  6+ Tafèreéi. van natübr en K-ónst. Nieuw-Turk en Nieuw-Terfey rfgefcheiden ; ten Noorden en ten Westen grenst zy aan het land der vyf Natiën, en der Iroquoifen ; en ten Zuiden aan Maryland. 't Land ligt op dezelfden N. B. als het Koningryk Napels; de win" ters zyn 'er egter zeer koud, dewyl de N. en N. W. winden zeer verre over de bevrózen meiren, fneeuwbergen, en barre landftreekeii van Kanada waeijen. Koning Karei de Ilde vereerde dit landfchap in 1681. aan den beroemden Kwaker William Pen, die het met zyne geloofsgenooten in bezit nam, en het naar zyn eigen naam Pensyevania, dat is, het Boschland van Pen genaamd heeft; hy verdeelde het in zes Graaffchappcn, waarby naderhand nog het zevende Graaffchap, Cumberlar.d, en de fmalle ftreek van New Castle tot Kaap Hinlopen zyn bygevoegd. Naar de grondregels der Kwaakers moest in dit land geene Overheid zyn, en niemand iets in eigendom bezitten, maar eene onderlinge gerrieenlchap van goederen aldaar plaats hebben; doch men ondervondt daarvan welhaast de onvoeglykheid, en men was genoodzaakt  noord. Amerika. ^ zaakt zekere wetten te maaken; dezelve wierden, door wil li am Jones, in 24. Artikelen begrepen. Nadat William Pen tien jaaren in dit land geweest was, kwam by in 1S91. weder in Engeland, alwaar hy in 't eerst gevangen wierdt gezet, omdat hy de party van Koning Jacob de Ilde, was toegedaan geweest, maar Willem de lilde fprak hem vry, en beleende hem op nieuws met Penfylvanie voor hem en zyne erfgenaamen; waarop hy zig Vorst van Pynfylvanie door de genade Gods en de gunst des Konings en der Koningin plagt te noemen. Met dit alles wierdt zyn gezag over dit land zeer befnoeid, en een Koninglyk Gouverneur derwaards gezonden; by ftierf te Londen in een hoogen ouderdom in 1718. De landftrëek behoorde evenwel vóór den oorlog nog aan Zyne familie in Engeland. Schoon de eerfte Europifche Volkplanting in deze landftrëek alleen uit kwakers beftondt, zyn egter naderhand ook verfcheideri andere Natiën derwaards gevloeid, onder anderen veele Saltsburgfche, Paltfche, en Zwitferfehe XIX. Deel. E vlug-  60 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. vlugtelingen ; ook onthouden 'er zig veele Hernhutters, die veele Prot.ftanten, zo van de Lutherfche als Gereformeerde gemeente aldaar, tot hunne fekte hebben overgehaald; de Proteftantfche Gemeenten in de fteden en vlekken zyn zeer talryk, en het getal der Inwooneren wordt op ruim 250,000. gerekend. Het land is met kanaalen en rivieren, als de Delaware, de Sasquahanac, en de Ohio, die in deze Provintie ontfpringt, doorfneden, en is dus zeer bekwaam tot den koophandel, die aldaar ook bloeit; de invoer uit GrootBrittanje bedroeg aldaar in 1757. eene fom van 268,226. ponden ftefling; het land brengt veel Maïs, of Indiaansch koorn, vlas, hennip, en fasfafras voort; ook groeijen 'er veele cedercypres-en gummi • boomen; behalven allerleie tam vee heeft men hier wilde geiten, elanddieren , bevers , otters, civet - katten , gelyk ook wolven, vosfen, en een zeker dier de Visfer genaamd; onder het gevogelte munten uit faifanten , duiven, berghoenders , patryfen, fnippen en kalkoenen, waaronder die veertig ponden weegen; in de baey Delaware wordt veel fleur gevangen; ook zyn 'er yzermynen in het land. IX.  NOORD-AMERIKA. 6/ IX. Nieuw - Yersei. Deze Provintie ligt ten Oosten van Penfylvanie, waarvan zy door de rivier Delaware afgezonderd wordt, grenzende ten Noorden aan Nieuw-York, en ten Oosten aan de Noordzee- zy heeft dezen naam van het eiland Yerse y, ('t welk fchoon het onder de kust van Frankryk ligt, egter aan Groot-Brittanje behoort,) omdat deze Provintie wegens de rivieren, van welke zy allerwege omringd wórdt, niet kwalyk naar een eiland gelykt. Het voorland dezer kust is doorgaands dubbeld, en afgebroken in eilanden, die in eene reeks regt voor het vaste land liggen; door deze voorlanden zouden de geenen, die uit zee aankomen, zig verbeelden, dat zy ten óerften het vaste land ontmoeten, maar naderhand ziet men niet dan eilanden, die agter zig weder groote baeijen of kreeken hebben, welken men moet doorvaaren om aan het vaste land te geraaken. Dit landfchap is omtrent 40. Duitfche mylen lang en 20. breed. De zweedcn hebben het eenigen tyd in bezit E 2 ge-  68 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. gehad, en het voerde toen den naam van Nieuw Zweden. Dit viel voor by gelegenheid van de verwaaringen in Engeland, door de onthoofding van Karei de Me; doch zodra de oudfte Zoon des onthoofden Konings, Karei de Ilde, den Engelfchen troon beklommen hadt, nam hy dit land in bezit, waardoor de gemelde naam verdweenen, en die van NieuwYerfei in de plaats gekomen, is. Het land is zeer vrugtbaar in koren en allerleie vrugten, voornaamelyk perfikken en meloenen; het heeft zeer voordeeligc bosfehadiën, en brengt veel hennip en vlas voort; ook heeft men 'er goede pelteryen; het getal' der Inwooneren wordt op 50,000: gerekend; de Provintie wordt verdeeld in Oost- en WestYerfey, waarin men weder verfcheiden Graaffchappen heeft. X. Nieuw - York. Deze Provintie grenst ten Oosten aan Nieuw Engeland, ten Noorden op de breedte van 45 graaden aan de Provintie Quebek j ten Westen aan het land der Iroquoifen en Penfylvaniën, en ten Zuiden aan Nieuw-Yerfey en  Noord-Amerika. 69 en de Noordzee; de lengte bedraagt 60. doch de breedte flegts 16. Duitfche mylen. Dit land werdt voorheen Nieuw • Nederland genaamd, dewyl de Nederlandfche West-Indifche Maatfchappv dit landfchap bezeten beeft, van 1617. tot 1667. Geduurende dien tyd was 'er eene talryke Volkplanting van Nederlandfche inboorlingen derwaards gebragt , door welken verfcheiden fteden en vlekken geftigt werden, en die het land tot den akkerbouw bekwaam gemaakt hadden; zy begonden 'er ook een vasten Koophandel op te rigten, en, indien zy flegts met de nabuurige Zweeden in vrede hadden geleefd, zouden misfchien de beide Natiën zig in Noord - Amerika hebben kunnen handhaaven; maar toen zy elkander begonden te dwarsboomen, kwamen de Engelfchen 'er tusfchen in, en gingen met den buit heen; dit gefchiedde in 1664. en by den vrede van Breda des jaars 1667. moesten de Nederlanders hun dit land afftaan, 't welk federt NieuwYork geheten werdt. De grond dezer landftrëek is zeer goed , en de inwooners handelen in pelteryen, huiden, tabak, paarden, osfen en varkens, ook in koE 3 ren>  jo Tafereel van Natuur en Konst. ren, lood, hout, en gedroogde visch; daar zyn ook veele eland-dier en,, die niet kwalyk naar herten gelyken; ook is 'er een ryke kqpermyn. Het getal der lawoqneren beloopt tegenwoordig op 80,000. zielen ; de Provintie wordt in vier Graaffchappen verdeeld. XI. Nieuw-Engeland. Deze Provintie heeft Nieuw-York ten Westen , en de Provintie Qnebek ten Noorden, wordende aan de twee zyden, naamlyk ten Oosten en ten Zuiden, door de Noordzee befpoeld; zynde ook aldaar voorzien van zeer goede Zeehavens, en inzonderheid aan de monden der rivieren, die 'er menigvuldig zyn , het land is aan den zeekant laag, maar, dieper landwaards in, vol bergen en bosfehen. Schoon deze landftrëek reeds ontdekt is door den Engelfchen Admiraal Drake, in 150.8. wierdt 'er egter niet eer dan in 't begin der 17de eeuw eene Volkplanting -,an Engelfche huisgezinnen gevestigd ; Koning Jacob°de Ifte deedt dit land in 1606. in zekere distrik- ten  Noord-Amerika. 71 ten verdeelen , en vereerde dezelve aan eenige ryke Engelfche familiën, die 'er, als om ftryd', den landbouw beyverden. 't Is, van 't Zuid Westen naar 't Noord-Oosten, omtrent 90. Duitfche mylen lang, dertig breed, en thans door Engelfchen , Schotten, en Ieren bewoond, die allen rykelyk beflaan konden, zo lang de kroon niet dan de Opperlandvoogdy voor zig begeerde. De lugtsgefleldheid is 'er, dewyl het land tusfchen de 41. en 44. graaden Noorderbreedte ligt, gematigd; de zomers zyn 'er doorgaans heet, en de winters vry kond; en is het daar niet vreemd, dat de rivieren in eenen nagt met ys bedekt raaken; de Noordweste winden , over eene uitgeflrekte bevroozene landftrëek waeijende, zyn 'er dan zeer fcherp. De voornaamfte rivieren zyn de ConneSiicut en de Kenebek. Hier groeit goede tarwe, haver, hennip; de bosfchen zyn 'er vol runderen, beeren, wolven, herten ; ook zyn 'er veele bevers, otters, en marters, zodat 'er overvloed van wild en pelteryen in 't land is; ook Is 'er de houthandel van gezaagde planken van E 4 groo-  72 Tafereel van Natuur en Konst. groote aangelegenheid; aan, tam vee, visch en gevogelte is 'er mede geen gebrek. De Engelfchen plagten een zeer voordeelig gebruik van deze landftrëek temaaken; dezelve was hun magazyn, waaruit zy al de'n voorraad haalden, dien zy tot den fchecpsbouw van nooden hadden ; waar onder, behalven het hout, ook pik, teer, en yzerwcrk begrepen wierden; welk alles in dit land overvloedig is; behalven dat, konden zy ook uit hetzelve hunne overige eilanden in Amerika van veele behoeften verzorgen, die zy thans uit Europa derwaards moeten voeren; met één woord, deze Provintie was de rykfte.en magtigfte van alle- de Engelfche Provintiën in geheel Amerika; het getal der Inwooneren wordt op driemaal honderd vyftig duizend perfoonen berekend. Het land wordt in vier hoofd-koloniën of Gouvernementen verdeeld; namelyk: i. Ma- sachusets baey. 2. CoHECTICüT. S-. KtüODE-EiLAND en Providence, en 4>. new Hampshiee. XIL  Noord-amerika, 73 XII. Akadia, of Nieuw Schotland. Dit landfchap is viy groot; de grenzen daar van zyn een geruimen tyd onzeeker geweest, doch, dewyl hetzelve by den vrede van Parys des jaars 1703. geheel in de magt der Engelfchen gekomen is, hebben deze de grenzen daar van nauwkeurig bepaald. Nieuw Schotland , bevattende het fchier eiland ten Oosten van Fundi Baey, en het vaste land ten Noorden of Noordwesten van dezelve, benevens het eiland Kaap Breton, enz. grenst ten Noorden aan de Baey Chaleur, die een gedeelte der Golf van ft. Laurens is, en aan de Provintie Quebek, ten Westen aan Nieuw-Engeland, ten Zuiden aan de Noordzee, en ten Oosten aan dezelfde zee en de Golf van ft. Laurens. De breedte van het Noorden naar het Zuiden bedraagt ruim 75. en de lengte van Kaap Breton tot de grenzen van Nieuw-Engeland, Oost-en West-waards, 80. Duitfche mylen. Dit land is meer dan «ene eeuw een twistappel tusfchen Frankryk en Groot-Brittanje geweest; fchoon de Franfchen zig de eer der ontdekking van hetzelve aanmaatigen, berigten E 5 eg-  74 Tafereel van natuur en Konst; egter de Engelfche Schryvers, dat het reeds voor 1602. door hunne Natie in bezit genomen is. In 1621. ftondt deze Kroon het land af aan den Schotfchen Secretaris William Alexander, door wien het, in plaats van Akadia , Nieuw Schotland genaamd wierdt. Nadat hetzelve weder aan de kroon geraakt was, werdt het veroverd door de Franfchen, en ook by den vrede' van Breda in 1667. aan dezelve afgeftam. In 1690. werdt het door de Engelfchen heroverd, maar by den vrede van Ryswyk 1697. gaven zy het aan Frankryk te rug; doch dit duurde niet lang, want in 1710. werdt het, by gelegenheid van den oorlog wegens de Spaanfche Erfopvolging, op nieuws door de Engelfchen beinagtigd, en by den Vrede van Utrecht des jaars 1713. ook plegtig aan hun afgeftaan. Ondertusfchen waren, by het laatstgemelde vreê-verdrag, de grenzen niet net bepaald, gelyk ook niet by den Vrede van Aken des jaars 1748. En dewyl de Engelfchen in 1749. eene fterke Volkplanting onder het bellier van den Gouverneur Cornwallis derwaards zonden, 't welk de Franfchen niet behaagde, ontftonden daar op in het volgende jaar, tusfehen de beide Kroonen , de bitterfte grenstwisten wegens. dit  NOORD-AMERIKA. 75 dit land, die eindelyk in 1755. en vervolgens, tot een vinnigen en langduurigen oorlog overfloegen, De Franfchen namen dit NieuwSchotland in een zeer nauwcn zin, en begrepen daar onder alleen het Schiereiland, ten Zuid-Oosten van Fundibaey liggende; doch de Engelfchen beweerden, dat hun ook nog een groote landftrëek aan de andere zyde van die baey, tot aan de rivier ft. Laurens, toekwam. En dewyl de voortgang van dien oorlog zo nadeelig was voor de Franfchen, dat zy alle hunne fterkten aldaar verloren, hebben zy het ook, by het jongfte vreê-verdrag, op nieuw en geheel , aan Groot-Brittanje afgeftaan. Het land is vrugtbaar; daar groeit de beste tarwe in Amerika; ook komen 'er alle Europifche graanen en gewasfen heel goed voort. Men heeft 'er overvloed van heel goed fcheepstimmerhout , daar zyn geheele bosfchen van eyken-, ceder- en denne - boomen, die treffelyke masten uitleveren. Ook vindt men 'er goede fteengroeven en kalkfteenen. Behalven allerleie tam vee, is 'er visch, gevogelte, en wild in menigte; de beverhuiden , en andere goede pelteryen, brengen den Inwooneren ook veel voordeel aan. XIII.  75 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. XIII. Q u e b e c. Deze nieuwe Provintie en haare uitgeftrektheid kan men alleen vinden op de landkaarten van Noord-Amerika, die op het einde van 1763. en vervolgens , ten voorfchyn zyn gekomen. Zy beftaat uit een gedeelte van het landfchap Kanada, 't welk_ de Franfchen by den Vrede van Parys aan de Engelfchen, die het veroverd hadden, moesten afftaan. Dewyl de benaaming van Kanada, door de Staatkundige verdeeling dier landftrëek, volgens eene Koninglyke Groot-Brittannifche verordening van den 7. Oftober 1763. ingevoerd, tegenwoordig in onbruik geraakt is, en dezelve egter in verre de meeste landkaarten gevonden wordt, zullen wy hier vooraf een kort berigt daarvan geven. Het groot landfchap Kanada , of NieuwFrankryk , werdt tot den 8ften September X760. door de Franfchen bezeten; zy ftellen de grenzen daar van ten Noorden de HudfonsBaay, ten Oosten de Noordzee, Nieuw-Schotland, Nieuw-Engeland, en Nieuw-York; ten Zui-  Noord-Amerika. 77 Zuiden Louifiana;en ten Westen Nieuw-Mexiko en onbekende landen; doch fchoon zy zig het land in die uitgeftrektheid aanmaatigden „ hebben zy het egter nooit zo ver gerust bezeten. De Franfchen hebben , by gelegenheid hunner visfcheryen, dit land reeds zeer vroeg ontdekt; omtrent het jaar 1504. hebben zy al op'deze kusten de bakkeljauw-vangst geoeffend, doch eerst in 1539. en 1561. eenige volkplantingen aldaar opgeregt; en dewyl het land overvloed , van heerlyk timmerhout, fchoone pelteryen , leder, enz. voortbragt, ook allerhande graanen, vlasch, en hennip daar weelig groeiden, breidden zy 'er zig wyd en zyd in uit, regtende van den mond der rivier ft. Laurens tot hunne volkplanting in Louifiana eene menigte forten op, zo om de Indiaanen in bedwang, als om de Engelfchen, toen hunne nabuuren aldaar, te rug te houden. Ondertusfchen leiden deze laatften den Franfchen te last, dat zy te verre gingen en van den West- en Noord-West kant in hunne Provintiën Nieuw-Schotland, Nieuw-Engeland, Nieuw-York, indrongen. Dit gaf ook meer dan eens tot vinnige oorlogen tusfchen de beide Kroonen gelegenheid; de laatfte was zo on- ge-  73 Tafereel van Natuur en Konst. gelukkig voor de Franfchen , dat zy, alle hunne' Forten aldaar van tyd tot tyd verloren hebbende , by de overgaaf van Montreal op den gemelden tyd, een verdrag moesten fluiten, dat zy geheel Kanada aan de Engelfchen zouden inruimen, 't welk ook by den vrede van Parys in 1763. bevestigd is. De Kroon van Groot-Brittanje dan, bezitter van dit gtheel groot en wyduitgeftrekt land geworden, heeft daarin een Gouvernement, Quebec genaamd, opgeregt, en het overig gedeelte des lands, doch onder haare opperheerfchappy, aan de Indiaanen tot eene jagtplaats gelaten. De Provintie Quebec is de grootfïe van alle de Engelfche Provintiën, op het vaste land van Noord - Amerika ; zy ilrekt zig Noordwaards uit tot de breedte van 53. graaden wordende door de rivier ft John van Labrador afgefcheiden ; vandaar'loopt de grensfcheiding door het meir ft. John naar het Zuid-end van het meir Nipisfim; vanwaar eene linie de rivier ft. Laurens en het meir Champlain, op de Noorderbreedte van 45. graaden doorfnydt, en vervolgens langs een gebergte zig uitftrekt naar  Noord-Amerika. jg naar de Baey Chaleur, en zo voorby Kaap Rofiers, dwars door den mond van de rivier ft. Laurens, ten Westen van bet eiland Anticosti, weder naar den mond der gemelde rivier ft. John. _ Dus grenst Quebec ten Noord-Oosten aan de Golf van ft. Laurens en NieuwBrittanje, ten Noord Westen aan onbekende landen, ten Zuid - Westen insgelyks, en ten Zuiden en Zuid-Oosten aan Nieuw -York, Nieuw Engeland, en Nieuw-Schotland. Deze Provintie ftrekt zig van het Noord-Oosten naar het Zuid-Westen ruim 125. Duitfche mylen uit, terwyl de breedte 50. zulke mylen bedraagt. Het land wordt door zeer veele rivieren bevogtigd, veele derzelve zyn vry verre bevaarbaar, en zy ontlasten zig alle in de rivier ft. Laurens , die midden door de Provintie ftroomt. Deze rivier werdt voorheen door de Inboorlingen des lands Kanada geheten ; dosh de Franfchen hebben dezelve ft. Laurens genaamd , omdat zy haar op den dag van dien Heilig ontdekten. Hgare oorfpreng is- nog onbekend, doch men weet, dat verfcheiden meiren zig door dezelve ontlasten; van den mond der rivier, by Kaap Rollers, is haar ftroom  8o Tafereel van natuur en kgnst. ftroom egter al meer dan 300. Duitfche mylen" bekend; zy kan zelfs met de zwaarfte fcbepeiï tot de ftad Quebec bevaren worden ; buiten de grenzen dezer Provintie tusfcben de meiren Ontario en Erio, by Niagara, heeft # zy een waterval van 140. voeten,• behalven dien heeft zy nog verfcheidene watervallen, doch van minder belang, 't Is zeer aanmerkelyk, dat verre de meeste, en onder anderen ook de zwaarfte, rivieren van Noord-Amerika als de ft. Laurens, de Misfifipi, de Ohio, de Hudfon, de ft. John , enz. allen dergelyke watervallen hebben, en zommigen zelfs den eenen agter den anderen, waardoor, gelyk men ligtelyk kan denken, de binnenlandfche fcheepvaart merkelyk belemmerd wordt; aan haaren mond is zy ruim 20. Duitfche mylen breed. Het land is, langs de beide oevers van de' rivier, over 't algemeen, laag en efFen; doch tegenover de ftad Quebec beginnen twee gebergten, Lady-Mountains by de Engelfchen genaamd, die zig met het gebergte Apalachi vereenigen, en tot de grenzen van Oost-Florida uitftrekken. De winters zyn hier ongemeen koud, en tevens langduurig, voornaamlyk in 't Noord-Oosten der Provintie; desniet-  noord-amerika. 8l hiettegenftaande is de grond tamelyk goed, en in zommige ftreeken zelfs aangenaam en vrugtbaar, brengende allerhande foorten van graanen en tuinvrugten in grooten overvloed voort; de zomers zyn hier vcrmaakelyk, en zo groeyzaam, dat de landman binnen zestien weeken kan zaeijen en inoogften. Ook 1 léft men hier voortreffelyk timmerhout, als witte dennen- en eyken-boomen. De meiren en rivieren zyn vischryk; in de bosfchen zyn herten, eland-dieren, beeren, enz. .Voorts zyn hier bevers, otters, marters, enz. in gr-oote menigte; kortom, fchoon deze Provintie zo verre Noordwaards ligt, mag men egter met regt zeggen, dat het landfchap gezond, vrugtbaar, en vermaaklyk is; het getal der Inwooneren wordt op ruim 100,000. berekend ; d» voornaamfte uitgaande waaren zyn timmerhout, pelterycn,en huiden. Alle de fteden en fterkten in deze Provintie waren door de Franfchen aangelegd, en zyn naderhand in de handen der Engelfchen Overgegaan ; v/at van de tegenwoordige onafhankelykheid of eigene regeering van deze en de andere Provintiën worden zal, moet de tyd leeren. XIX. Deel. F XIV,  82 Tafereel van natuur en Konst. XIV. Nieuw-Brittanje, 0fNEW-F0UNDLAND. Dit is ook een nieuw Gouvernement, opgeregt door de meergemelde Koninglyke GrootBrittannifche verordening van 7. Oftober 1763. Volgens dezelve behoort tot dit regtsgebied. 1. Het eiland N e w - F o u n d l a n d. 2. N1 e u wBrittannie. 3. Het eiland Anticosti. 4. De eilanden Ma del a ine, benevens nog eenige andere kleine eilanden. Deze fchikking is voornaamlyk gemaakt om de visfchery der Engelfchen langs deze kusten verder uittebreiden. 1. Het eiland New - Foundland, of Ten-enenve, ligt regt tegenover de Golf van ft. Laurens, en wordt Noordwaards door een fmal kanaal, de Straat van Bell' Isle genaamd, van Nieuw-Brittanje afgefcheiden; deszelfs grootfte lengte bedraagt ruim 60. en de breedte 40. Duitfche mylen; het heeft de gedaante van een driehoek, welks grondlinie naar het Zuiden is. Sebastiaan Chaeot ontdekte het reeds  Noord-Amerika. 83 reeds in 1497, doch Humeur ei Gilbert ham 'er eerst in 1583. uit naam van Koningin Élifabeth , bezit van; in 1609. leiden de Engelfchen de eerfte Volkplanting op hetzelve aan; in 1634. verkregen ook wel de Franfchen , onder Koning Karei de Ifte, vryheid om daaromtrent te visfchen, mits aan de Engelfchen zekere fchatting daar van betaalende; doch zy misbruikten deze vryheid, en floegen zig op het eiland neer; dit gaf gelegenheid tot gefhdige verfchillen, tot dat eindelyk de Franfchen by den vrede van Utrecht des jaars 1713. het eiland aan de Engelfchen alleen afftonden; behoudende egter het regt om van de Kaap Rich, op de N. B. van 50. graaden en 30. minuuten gelegen, Noordwaards door de Straatvan Bell' Isle tot de Kaap Bonavista te mogen visfchen, en de visch' aan den wal te bereiden; welk regt hun by den vrede van Parys des jaars 1763. vernieuwd is. De Engelfchen zouden zig egter om het eilandzelf niet zeer bekreunen, als beftaande genoegzaam alleen uit bergen en bosfehen van pynboomen, die zo in het wild wasfen, datmen 'er geene bekwaame wegen vindt om van de eene' naar de andere plaats te komen; oök F 2- vindt  84 TAFEREEL VAN NATUUR EN KÖNST. vindt men 'er maar weinige Inwooners, en deze nog alleen op de Noord-en West-Zyde des eilands; maar de voordeelige kabeljauw en ftokvischvangst maaken het van veel \vaarde. Deze visfehery plagt hun, vóór den oorlog, jaarlyks 300,000. ponden fterlingsaantebrengen. De Wilden, die voorheen dit eiland bewoonden, zyn meerendeels naar het vaste land verhuisd; doch zy brengen hier den zomer door, en oeffenen de vischvangst en de jagt • ondertusfehen telt men 'er 6000. die 'er- bellend ig woonen. 2. Nieuw • Brittannie wordt ook Labrador genaamd; het grenst tegenwoordig ten Zuiden aan de Golf van ft. Laurens, ten Oosten aan de Noordzee , ten Noorden aan Hudfons Straat, en ten Westen wordt bet door de rivier ft. John van Quebec afgefcheiden. De Deenen hebben de Oostkust van dit land eerst ontdekt; na hen kwamen de Spanjaarden aldaar , die het land Labrador noemden. Dezen volgden de Franfchen; doch in 't begin der vorige eeuw floegen zig de Engelfchen aldaar neder; by den Vrede van Utrecht des  Noord-Amerika. 85 des jaars 1713. werdt ook het Noordelykst gedeelte des lands plegtig aan hun afgeftaan, terwyl het Zuidelykfte, langs de Golf van ft. Laurens gelegen, mede onder de benaaming van Kanada begrepen, aan de Kroon Frankryk bleef, maar by den Vrede van Parys des jaars 1763. hebben de Engelfchen, door den afftand der Franfchen van geheel Kanada, ook dit geheele -land in de voorfchreven uitgeftrektheid tot zig gebragt. De lugt is in dit ruwe en zeer koude land byna nooit helder; in de lente is zy vogtig en nevelagtig, en in den winter vervuld met bevrozen water - deeltjes, die eene fnydende koude veroorzaaken. Men heeft 'er witte beeren, met een langachtigen kop, ftekelvarkens, een dier Quichatich genaamd, zynde van grootte als een wolf; voorts pellikaanen, witte patryzen, vreemde foorten van uilen, zwarte adelaars met een witten Haart; in de nabuurige zcè'en zyn walvisfchen, eenhoorns, zeepaarden, zeehonden, enz. De grond heeft veel overeenkomst met dien van Noorwegen. Van de Inwooneren, de Eskimaux, zulleji wy ftraks nog iets. melden. ' F 3 3-Het  s6 Tafereel van Natuur en Konst. 3. Het eiland Antkosti ligt in de Golf van ft. Laurens, tegen over den mond van die rivier; het heeft veele bosfchen; de Franfchen ontdekten het in 1534. en regten, aan den mond van de rivier Bon Secours, eene volkplanting, op; in September 1758. werdt het veroverd door de Engelfchen , die het by..den Vrede van Parys behouden, en by het Gouvernement van New -Foundland gevoegd , hebben ; op de kusten van dit eiland is eene voordeelige vischvangst. 4. De eilanden Madelaine liggen in de Golf van ft. Laurens, niet verre van Kaap Raije, zynde de uiterfte Westhoek van New-Foundland ; men berekent dezelve op tien in getal. VAN  Noord-Amerika. 'g7 VAN DE LANDEN DOOR DE ENGELSCHEN AAN DE INDIAANEN OVERGELATEN,EN VAN DER2ELVER BEW O O NEREN. Schoon de opperhcerfchappy over alle de landen van Noord-Amerika, die tusfchen de Noordzee, of den Atlantifchen Oceaan, en den linker oever van de Misfifipi, van haare uitwatering in de Golf van Mexiko tot aan haaren oorfprong toe, gelegen zyn, by den Vrede van Parys van 1763. door de Franfchen aan de Engelfchen is afgeftaan, hebben deze egter alle die uitgeftrekte landen nooit daadlyk in bezit kunnen nemen. Uit onze voorgaande befchryving der Engelfche Koloniën blykt ook, dat derzelver grenzen zig nog niet over het gebergte Apalachi uitftrekken. Men moet evenwel niet denken, dat die landen nog onbewoond zyn, want zy verftrekken tot verblyfplaatfen van veele en talryke Indiaanfche Natiën , van welken zommigen met GrootBrittanje in verdrag plagten te ftaan, of nog ftaan, en anderen aan die Kroon ontworpen waren. 1 F 4 Om  88 Tafereel van natour en konst. Om den vrede en de vricndfchap met dievolkeren des te beter te onderhouden, en waarfchynlyk ook uit andere beweegredenen, welke het beloop van zaaken naderhand ontwikkeld heeft, hadt ook de tegenwoordige Koning van Groot - Brittanje, George de lilde, in zyne meergemelde verordening van 7. Oclober 1763. vastgefteld; dat alle die landen, 'welke tusfchen de Misfifipi en de gebergten Apalachi en Allegany, of Westwaards van den oorfprong der rivieren, die zig in de NoordZee of den Atlantifchen Oceaan ontlasten, gelegen, en binnen de grenzen van geene der Groot - Brittannifche Provintiën begrepen, ook door de Indiaanen aan Groot Brittanje nog niet afgeftaan, of verkogt, waren, aan de Indiaanfche Natiën, aldaar woonende, tot haare jagtplaatfen zouden overgelaten en aan haar voorbehouden worden; met uitdruklyk verbod aan alle de Groot-Brittannifche onderdaanen in Noord-Amerika, om haar daar in op eenigerhande wyzen te bcnadeelen , of zelfs maar op hun eigen gezag, buiten 's Konings toeftemming, een gedeelte dier landen door koop, door geweld, of anderfms aan zig te breng n. Men vindt in de nieuwfte Engelfche landkaarten van Noord-Amerika, deze rui-  Noord-Amerika. g9 ruime landen, onder de benaaming van Lands refervedfor the Indiaas, binnen hunne grenzen afgetekend. Ondertusfchen kwam de Souverainiteit en de opperheerfchappy over die groote landftrëek aan Groot - Brittanje toe; welke Kroon dan ook alleen het regt hadt om nieuwe Volkplantingen aldaar opteregten. Schoon de grond in deze landen ongemeen vrugtbaar-is, en, behalven de Amerikaanfche gewasfen, ook allerhande Europifche graanen en vrugten zeer weelig zou voortbrengen , byaldien dezelve maar behoorlyk bearbeid wierdt; doet egter de groote afftand dezer landen van de zee, of zomtyds ook van bevaarbaare rivieren , dezelve van minder belang zyn, dewyl het dus altyd veel moet kosten, eer men de voortbrengzels ter bepaalder plaatfe kan vervoeren. Wy kunnen in geen byzonder verflag van alle deze volkeren treden, maar moeten ons, even als ten opzigte der Koloniën, tot een algemeen berigt bepaalen; wy zullen egter de meest bekende Natiën opnoemen; wy volgen in deze optelling de orde hunner verblyfplaatfen; beginnende in 't Zuiden, aan de grenzen F 5 van  9© Tafereel van natuur en Konst. van WesJ-Florida, cn zo Noordwaards voortgaande. 1. De Ciiactaws woonen niet ver van den linker oever van de Misfifipi, aan de grenzen van West-Florida. In die landftrëek woonden voorheen ook de Tafaus, aan eene rivier van gelyken naam, doch dewyl zy bondgenooten der Engelfchen waren, zyn zy in 't voorst dezer eeuw door de Franfchen uitgeroeid, welk lot ook de Nauchees in 1730. van dezelven ondergingen. 2. De Creeks zyn eene talrykc Natie; zy zyn in de Opper-en Neder - Creeks verdeeld, en woonen op de grenzen van Georgië, voornaamelyk langs de rivier Chatahoche, en de Engelfchen hebben verfcheiden faktoryen in deze landftrëek. 3. De Chicasaws ftonden in verdrag met . de Engelfchen, en betaalden hun jaarlyks zekere fchattingcn; zy woonen aan den linker oever der Misfifipi op de grenzen van Zuid-Karolina. 4. De Cherakees, of Cheroquois, be-  Noord-Amerika. 91 faewoonen eene groote landftrëek, die zig van de grenzen van Noord-en-Zuid-Karolina tot de Misfifipi uitftrekt; zy zyn ook verdeeld in jde Opper-Middel-en Neder-Ceraquees, en ftaan onder een Koning of Hoofd, die egter cynsbaar plagt te zyn aan Groot-Brittanje, en een altoos duurende vrede met die Kroon gemaakt heeft. Deze vrede is nog in 1752. vernieuwd met hunnen Koning Toonokowy; de rivier Hogohegee ftroomt midden door hun land ; de Engelfchen hebben hier reeds zeer vroeg verfcheiden Factoryen aangelegd; ook zyn in het land der Cheraquees verfcheiden opmerkelyke plaatfen. 5. De Iro^uois, of Iroquees, welke naam zo veel als voortreffelyke menfehen betekent , zyn tegenwoordig de magtigfte en tatrykfte van alle Indiaanfche Natiën in NoordAmerika, die bekend zyn; het eigenlyk Vaderland der Iroquoifen is aan weerskanten van het meir Champlain, dat ook het meir der Iroquois genoemd wordt, en op de N. B. van ruim 44. graaden gelegen is, doch federt het jaar 1650- hebben zy zig Noordwaards over de rivier ft. Laurens, en Westwaards genoegzaam tot de Mjsfifipi,.uitgebreid;hebbende  92 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. de de menigvuldige Natiën, welke in die groote landftrëek woonden , of uitgeroeid, of aan zig onderworpen, of in hun verbond aangenomen; hierom worden zy thans ook de Indiaanen der zes Natiën geheten. De Iroquois ftonden, of ftaan nog, in verdrag met de Engelfchen, aan welken zy in 1701. en vervolgens op nieuws in 1726. en 1744. hun land by koop hebben afgeftaan; zy zyn dapper en zeer gedugt by de andere Indiaanfche Natiën, die haare zeden en gewoonten veelal naar die der Iroquois fchikken; zy hebben een tamelyk goeden inborst, zyn vriendelyk en zeer herbergzaam; zy betoonen eene heerfchende liefde tot hun Vaderland, en eene groote kleinachting voor den dood; zy maaken als eene groote Republiek uit, wier leden zyn de byzondere Natiën, die alle door zekere Sachems, of burgerlyke wethouders, in den tyd van vrede, of door zekere Kapiteins in tyd van Oorlog, beftierd worden; hunne handel met pelteryen is gewigtig. De rivier Ohio ontfpringt in dit land; ook liggen in, of aan, het zelve de vyf groote meiren, die door den vorigen Oorlog tusfchen de  Noord-Amerika. 03 de Engelfchen en Franfchen zeer vermaard ge • worden zyn Dezelve zyn 1. het meir Ontario, welks omtrek op honderd Duitfche mylen gerekend wordt. 2. het meir Eriè', dat een derde grooter gefchat wordt dan het voorgaande. 3. het meir Huron, 't welk nog merkelyk grooter is; het heeft zyn naam naar de oude Hurons, die voorheen langs hetzelve woonden, doch door de Iroquois uitgeroeid zyn. 4. het meir Nichingan; dit ligt verder Westwaards ; hetzelve heeft door de baey Puans en de rivier Foxes gemeenfchap met de Misfifipi. 5. het zogenaamde Opper-meir, of Lac Superieur, of Lake Superior; dat het Noordelykst ligt, ook het grootfte is , en verfcheiden eilanden vervat. Alle deze meiren hebben, door kanaalen of rivieren, gemeenfchap met malkander; door de twee eerstgenoemde ftróomt de rivier ft. Laurens; langs welke uit dezelven , en mogelyk uit de drie overigen, eene groote menigte water naar den Atlantifchen Oceaan wordt afgevoerd. 6. De Illinois; welke naam zo veel betekent als fterke lieden, woonen langs de Misfifipi , waar de rivier Illinois op de N. B. van omtrent 40. graaden in dezelve ftort; hunne land-  9+ Tafereel van Natuur en Konst. landftrëek is vrugtbaar; in de bosfchen aldaar zyn veele wilde runderen, welker vleesch zy' tot voedzel gebruiken. 7. De Sioux hebben hunne verblyfplaats nog verder Westwaards aan beide de oevers van de Misfifipi; zy zyn in de Oosterfche en Westerfche Sioux verdeeld, en worden als eene talryke en magtige, doch tevens als eene luije, wreede, en beestagtige Natie befchreven. 8. De Twightwees woonen aan de rivier Wabache, die vervolgens in de Ohio valt; zy zyn eene ftille en vreedzaame Natie; de Engelfchen hebben het Fort Miamis in 1748. in hun land geftigt. 9. De PlCKAWILI. ANEES , Of PlCTS houden hun verblyf Oostwaards van de Twightwees; zy ftonden ook onder de Engelfchen, die aldaar in 1740. het Fort Pickawillany, vyftig uuren gaands Noordwaards van de Ohio, gebouwd hebben. 10. De D e l l a w a r e s, die voorheen langs de rivier de Delaware gewoond hebben. 11. De  Noord-Amerika. 95 Xi. De Shawnees woonen tegenwoordig aan weerskanten van dc rivier Ohio, tösfchén het gebergte Allegany en het meir Erië; zy zyn talryk , bedriegelyk, en trouweloos. ia. De M ic km aks en 13. De Souriquois vindt men in NieuwSchotland, langs de Golf van ft. Laurens; zy zyn eene wilde en oorlogzugtige Natie, en hebben voorheen veel fchade veroorzaakt aan de Engelfchen, die hen egter in 1753. na eene harde tugtiging, op hunne zydegebragt hebben; zy geneeren zig voornaamlyk met de vischvangst. 14. De Eskimaux, of Esquimaux, woonen in Nieuw-Brittanje of Labrador; men houdt hen veel voor eenerleie Natie met de Groenlanders, en men vermoedt, dat zy door' de Straat Davis gekomen zyn; zy zyn middelmatig van grootte, doch fterk, hebben een groot hoofd, breed aangezigt, kleine oogen, een platte neus, dikke lippen, zwart hair, breede fchouders, en kleine voeten; zy zyn vlug, doch listig, bedrieglyk, en diefagtig emtrent de vreemdelingen ; zy geneeren zig met  §5 Tafereel van Natuur en Konst. met de walvisch- en zee - honden - vangst; hunne kleederen beflaan uit zeehonden - vellen; ook zyn hunne Kanoes daarmede overtrokken. In het voorjaar, wanneer de zon flerk op de fneeuw fchynt, zyn zy zeer gekweld met zeere oogen, doch, om het ongemak daar van voor te komen, bedienen zy zig van een paar platte houtjes met kleine gaatjes, welken zy digt voor de oogen binden ; zy beveiligen daardoor niet alleen hun gezigt, maar zien daardoor ook verder, gelyk als wy door de verrekykers, zy zyn vaardige flingeraars en boogfehutters; zy zwerven van de eene plaats naar de andere, en worden door de oudften van iedere Ham beftierd. De overige bekende naamen gaan wy met ftilzwygen voorby; alleenlyk zullen wy nog aanmerken, dat de Engelfchen, op 't voorbeeld van andere volkeren, poogingen hebben aangewend om de Indiaanen, binnen de grenzen hunner volkplantingen woonende , tot het Christendom over te haaien, 't welk hun ook van tyd tot tyd, ten aanzien van veelen, gelukt is. HIS.  Noor-d. Amerika. 97 HISTORIE, GEAARTHEID, GE. BRUIKEN, ENZ. DER NOORDAM E RI KA ANEN. Men begrypt ligtelyk , dat Volkeren zulk eene verfcbillende Noorderbreedte, als bynade helft der Nieuwe Wereld beflaat,bewoonende, en zig, buiten dat, in zo verfchillende natuurlyke en zedelyke omflandigheden bevindende, niet allen eenerlèie karakter, eenerleie gebruiken, enz. kunnen hebben; en dat wy derhalven niet alle byzonderheden van alle de wilde volkeren kunnen melden; zy hebben egter verfcheiden dingen gemeen; en wy zullen die gemeene gebruiken en eigenfehappen melden; de bewooners van Kanada en Louifiana, twee landen van eene oneindig groote uitgeftrektbeid, vooral in 't oog houdende; waarop wy een nieuw en byzonder verflag wegens Terra Labrador; en eindelyk een kort berigt wegens Kalifornie, zullen geven.- De ongelukkige omflandigheden waarin de Franfchen zig ten tyde der ontdekking van Amerika bevonden, hadden hen de Nieuwe Wereld een tyd lang uit het oog doen ver- XIX. Deel. G He-  o8 Tafereel van natuur en Konst, liezen. Franciscus de Ifte, hadt in 1523. den Florentyner Verazzani derwaards gezonden , die niet anders verrigte dan het eiland van Terre Neuve, en eenige kusten van het vaste land, waar te nemen, maar zonder zig daar op te houden. Elf jaaren daarna hervatte Jacques Cartier, een. bekwaam zeeman van ft. Malo, de ontwerpen van Verazzani. De twee Natiën, die de eerfte in de Nieuwe Wereld aangeland waren, riepen van onregtvaardigheid, omdat men haar fpoor volgde. „ Hoe ,, is dat, vroeg Franciscus de Ifte op eene „ geestige wyze; de Koning van Spanje, en ,, de Koning van Portugal verdeelen gerust ,, geheel Amerika onder malkander, zonder te „ dulden, dat ik, als hun broeder, daar deel „ aan hebbe; zy behoorden my ten minften „ dat artikel in het Testament van Adam, „ waarby hun die groote erfenis gemaakt is, „ eens te laten zien." Cartier ging verder dan zyn voorganger; hy zeilde de rivier van ft. Laurens op, maar, na eenige Europifche Waaren tegen pelteryen geruild te hebben, keerde hy naar Frankryk te rug, alwaar men uit ligtzinnigheid eene onderneerrjing ftaakte, wei-  Noord-Amerika. 99 welke men niet dan uit volgzugt fcheen aangevang.n te hebben. De Visfchers egter van N^rmandye, van Bretagne, enz. bleven de bakke ja uw vangst op de groote bank, langs de kusten van Tërre Neuve voortzetten. Deze kundige en moedige zeelieden dienden de Avanturiers, die federt 1598. Koloniën in deze woeste ftreeken poogden te vestigen, voor lootfen. Gee.he dier eerfte vestigingen hadt een gelukkig gevolg , omdat zy allen verkeerdelyk aangevangen en ingerigt waren, en allen monopoliën bedoelden ; ondertusfchen hadden deze mislukkingen FrankryK meer manfchap, geld en fchepen gekost, dan andere Mogendheden voor het ftigten van groote Ryken nodig hadden gehad. Eindelyk voer Samuel de Champlain, de rivier ft. Laurens vry hoog op, en lag in 1608. de fondamenten van Quebec, welke plaats de wieg, het middelpunt, de hoofdftad van Nieuw Frankryk, of van Canada wierdt. De onbepaalde uitgeftrektheid van grond; welke deze kolonie vóór zig zag, vertoonde Ean haare eerfte befchouwingen digte en diepe G 2 bbs^  ioo Tafereel van\ Natuur en Konst. bosfcben, welker hoogte alleen genoeg was om hunne oudheid aantetoonen; rivieren zonder getal kwamen deze oneindige landen van verre befproeijen; de tusfchenruimte, weike zy overlieten, was doorfneden met eene menigte meiren; men telde 'er vier, welker omtrek van tweehonderd tot vyfhonderd mylen bevatte. Deze foorten van binnenlahdfchi zeëen hadden gemeenfchap met malkanderen, en hunne wateren, na de rivier ft Laurens geformeerd te hebben , gingen den oceaan vermeerderen. Alles vertoonde in dit ongerepte land der Nieuwe Wereld de indrukzels van het groote en het verhevene; de Natuur werkte daar met eene weelde van vrugtbaarheid, en befteeddc 'er eene pragt en heerlykheid, die eerbied inboezemden; duizend wilde bevalligheden, die de kunst- fchoonheden onzer klimaaten oneindig overtreffen? Hier was het, dat fchilders en digters hunne verbeelding hadden moeten ftoffeeren, om ftukken voort te brengen, welken men in alle eeuwen en landen met verrukking zou gezien of gelezen hebben. De gematigdheid dezer landen, die men ten op-  Noord-Amerika. IOr opzigte eer N. B. als zeer aangenaam, en zelfs warm, hadt mogen onderftellen , was zeer koud; men weet dat de meerdere koude onder dezelfde breedtens als eene doorgaande waarneming voor geheel Amerika befchouwd mag worden; doch hier mogen wy de hoogte van den grond, eene fyne en zuivere lugt, en de rigting der winden, die over fteeds bevrozen wateren van het Noorden naar het Zuiden waeijen, als byzondere oorzaaken in aanmerking nemen. De bewooners van dit fcherp klimaat Varen egter weinig gekleed; een mantel, van eene buffel of beverhuid gemaakt, met een gordel van leder omgeflagen, een fchoeifel van reebokken vel; zie daar hunne kleedy, voor dat zy met de Europeaanen omgang gehad hadden; het geen zy daar , na dien tyd hebben bygevoegd, heeft altyd het beklag hunner oude lieden, over het verval der zeden, gaande gemaakt. Weinigen dier Wilden kenden den landbouw, en nog bepaalde zig dezelve tot de Maïs, waarvan zy den teelt aan hunne vrouwen overlieten, als zynde dit werk der zorge G 3 van  102 Tafereel van Natuur en Konst. van vrye lieden onwaardig; hunne flerkfte vloekwensch tegen een doodelyken vyandwas, dat hy genoodzaakt nipgt worden een (luk lands te bebouwen! Zomtyds verlaagden zy zig tot de visfchery, maar hun leven en roem waren de jagt; de geheele Natie trok daar toe op als tot den kryg; yder gezin, ydere hut gingen daar hun onderhoud in zoeken; men moest zig tot deze optogten vooraf bereiden , men moest zig niet op weg begeven, dan na de Goden aangeroepen te hebben; men badt van dezen geene flerkte af om het Wild te vellen, maar de gunst dat men het flegts mogt aantreffen, want zo zy het vonden wierden zy het meester. Behalven de afgeleefde grysaarts, begaven zy zig allen te velde; de mans om het Wild te dooden, de vrouwen om het te dragen en te droogen. Voor zulk een volk was de winter het gunftige jaargetyde; de beer, de orignal, het hert, de reebok konden niet met alle hunne fnelheid vlugten over vier of vyf voeten fneeuw; de Wilden, die zig nog door kreupelbosfchen, nog door meiren of greppen , lieten fluiten , die de meeste dieren in vaardigheid overtroffen, hadden zelden eene ongelukkige jagt. Hadt men egter £ens gebrek aan vleesch men behielp zig met eekels;  Noord-Amerika. 103 eekels; en miste men ook deze, men voedde zig met de fappen van zommige boomen. In den tusfchentyd, tusfchen de eene jagt en de andere, maakte men, of herftelde men, de boogen en peilen, de raketten waarmede men over de fneeuw liep, de Kano's, waarmede men de meiren en rivieren moest overtrekken. Tot dit reistuig, en eenige aarden potten, bepaalde zig al bet huisgeraad, alle de kunst, van deze zwervende volkeren. De zodanigen egter onder hen, die zig in dorpen famengevoegd hadden, voegden by de gemelde verrigtingen nog eenige andere, welke hun meer zittend leven vorderde; zy voegden daar byzonderlyk de voorzorg by om hunne wooningen met palisfaaden te bezetten, en voor overvallen te beveiligen; dat werk verrigt hebbende gaven de Wilden zig aan hunne heerfchende neiging over; namelyk van in eene diepe rust en volflrekte werkeloosheid neêr te liggen of te zitten. Hunne geftalte was in 't algemeen wél geevenredigd; maar, beter gefchikt om te lopen dan om te arbeiden, waren zy meer vaardig G 4 dan  io4 Tafereel van Natuur en Konst. dan fterk. Met regclmaatige trekken hadden zy dat woeste voorkomen, 't welk waarfchynlyk een gevolg was van hun geduurig jaagen en kryg voeren; hun vel was van eene donkere en vuj'Je rpode kleur; die onaangenaams kleur kwam hun van de natuur, die alle nienfchen, geftadig aan de higt bloot gefield, eene bruine kleur doet aannemen; zy wierdt vermeerderd door de onzinnigheid , welke de wilde volkeren altyd gehad hebben, van zig het lighaam en het aangezigt te befchilderen, 't zy om malkanderen van verre te onderkennen, 't zy om zig aangenaamer in de liefde, of verfchrikkelyker in den oorlog te maaken. By dit vernis voegden zy befmeeringen met het vet van viervoetige dieren, of de oly van visfchen-, een ftandvastig en noodzaakiyk gebruik om zig te befchutten voor het onverdraaglyk fteeken der muggen, vliegen, en andere gekorvenen, die het land, dat door den mensch niet beteeld wordt, altyd bedekken; die lïneerfels waren bereid of vermengd met roode fappen of ftoffen, die misfchien het .lterkfte vergift voor de muggen waren; voeg by deze fmeerzels, die de kleur van het vel doordringen en veranderen, den rook, welken men insgeiyks tegen deze infekten bezigt, I ) ; Of  Noord - Amerika. io3 of welken deze menfdben inademen in hunne hutten, daar zy zig den geheelen winter verwarmen , of daar zy hun vicesch rooken; dit alles was meer dan genoeg om hun in onze oogen een vreeslyk lelyk aanzien te geven, maar dat in hunne ruwe oogen mogelylc fchoon, ten minflen draaglyk , was. Voor het overige waren hun gezigt, hun gehoor,hunne reuk,alle hunne zintuigen,zo fyn.dat dezelve hen van verre, wegens hunne gevaaren of behoeften onderregteden; de behoeften waren weinige, en de ziekten nog minder; zy kenden nauwelyks andere dan die, welke uit hunne zomtyds al te geweldige lighaams bewegingen , of uit de overmaat van voedzel na langduun'g vasten, geboren wierden. Zy waren weinigen in getal, en konden , volgens den aart der zaaken , onmogelyk tot groote talryke volkeren uitdyen; fchoon zy landen bewoonden die overvloed aan wild en aan visch hadden, waren 'er egter jaargetyen, en zomtyds jaaren, waarin deze toevlugt hun geheel ontbrak; dit was ondertusfehen hunne eenigfte toevlugt, en de honger maakte alsdan verfchriklyke flagtingen onder volkjes, die af te verre van malkander af waren om malkandeü 5 ren  ios Tafereel van natuur en Konst. ren by te fpringen; hunne oorlogen, die, fchoon zomtyds afgebroken, uit een eeuwigduurenden haat geboren wierden, waren zeer vernielende; jaagers, geduurig bezig om hun voedzel te vervolgen, dat voor hun vlugte, om het dier te verfcheuren, dat zy in deszelfs loop betrapt hadden; menfchen, welker oogen met het plengen van bloed, welker ooren met het gefchrey des doods, gemeenzaam geworden waren, moesten zig in de gevegten nog onmeedogender, zo 't mogelyk ware , toonen dan onze vrugt-eetende volkeren. Eindelyk, in weerwil van alles, wat men ten voordeele van eene harde opvoeding moge bybrengen, is het zeeker, dat een groot getal jonge lieden omkwamen door honger, dorst, koude en vermoeijenisfen ; dezulken zelfs, welker lighaamsgefteldheid flerk genoeg was om , in deze klimaaten, aan de gemeene oeffeningen te wederflaan, om de grootfte rivieren zwemmendö over te trekken, om eene jagt van twee honderd mylen uit te houden, om verfcheiden dagen lang flaap en voedzel te kunnen misfen; die lieden zelfs,'zeg ik, waren minder gefchikt voor de voorteeling, en voelden de beginzels des levens in zig verdroogen; weinigen kwamen tot die jaaren, wel-  Noord-Amerika. 107 welken wy, met eene gemaklyker en eenpaariger levenswyzc, bereiken. De geftrengheid eener harde opvoeding, het oeffenen van zwaaren arbeid, en het gebruik van grof voedzel hebben verfcheiden foorten van menfchen op eene valfche wyze begocheld. De Philofophen, de rampen van het menschdom voelende, hebben de ongelukkigen, welken de fortuin tot zulk eene levenswyze veroordeeld hadt, willen troosten door hen te overreeden, dat het de gezondftê en beste was; de ryke lieden omhelsden greetig eene leer, die hen van de inwendige verwyten fcheen te ontflaan, welken hunne hardheid van hart en gebrek van weldaadigheid hun van tyd tot tyd moest doen voelen. Neen 1 Het is niet waar, dat zy die het zwaar en ongezond werk, 't welk de befchaafde maatfchappy vordert, verrigten, zo lang leeven als zy, die derzelver zweet genieten! Veelen bereiken nooit den ouderdom van veertig of vyftig jaaren, terwyl gelukkiger klasfen, zelfs onder Itudeerende, verfcheiden zeventig - en tagtigjaarige lieden opleveren. Men vondt in Kanada drie moedertaaien; ds  io8 Tafereel van natuur en Konst. de Algonquinsche, de Siousche, en de Huronsche. Men oordeelde, dat deze taaien eerste, oorfpronkelykc, waren, omdat zy vcrfcheidene van die navolgende woorden bevatten , die de zaak en door de klanken uitdrukken; de dialecten , die daar uit voort ■ kwamen, vermeerderden zig byna zo veel als de gehugten; men bemerkte daar in geene afgetrokken uitdrukkingen, omdat de geest der Wilden, een geest, die nog in zyne kindsheid is, zig genoegzaam alleen tot de tegenwoordige voorwerpen en tyden bepaaleiide, weinige of geene noodzaaklykheid heeft om verfcheiden denkbeelden onder dén teken te bevatten en uittedrukken. Maar de taal dier volkeren, bykans altyd bezield door een levendigen en diepen indruk der voorwerpen, kreeg in hunne verbeelding,door degrootfche voorwerpen deionveranderde natuur geduurig getrolFcn, eene fchilderende en poctifche gedaante; de verwondering, de verbaasdheid, door hunne onkunde zelve dikwils vooitgebragt, deden hen eigenaartig in vergrootingen vallen ; hunne ziel drukte zig uit zo als hunne oogen zagen ; het waren altyd zinnelyke voorwerpen, welken zy, om zo te fpreken,met gevoelige kleuren maaiden, en hunne redenen wierden dus van  Noord-Amerika. 109 van zelve febilderagtig. By gebrek van aange-^ nomen termen om zekere faamgcftelde denkbeelden uittedrukken, gebruikten zy figuurlyke omfchryvingen en bioemfpreuken, en die bfpemfpreuken waren ffiputer en fterker, naar maate hunne geest zelf ftouter en fterker was, terwyl hunne houding, hunne oogen, hunne toon, de duisterheid, die daar in mogt zyn, genoegzaam verholpen. Het laat zig ligt begrypc;), dat zulke volkeren, zo zagt, zo zwak, zo onderwerpelyk, niet konden zyn, als die van 't Zuiden van Amerika; men ondervond* inderdaad, dat zy die fterktc, die werkzaamheid, hadden, welke men altyd by de Volkeren van *t Noorden vindt, ten zy dezelve, gelyk de Laplanders, van de menfchelykc natuur verbasterd zyn ; zy waren in hunne kundigheden en befehaafdheid niet verder gevorderd dan tot dien trap, waartoe de natuurlyke ingeving de menfehen in weinige jaaren leiden kan , en het is by zulke volkeren, dat de Philofopben den mensch der natuur kunnen leeren kennen. Zy waren verdeeld in verfcheiden kleine volkeren, die alle ten naastenby dezelfde be- ftie-  iio Tafereel van Natuur en Konst. iliering hadden; zommigen erkenden erfelyké Hoofden; anderen verkozen zig nieuwe Hoofden, naarmaate zy dezelve door den dood verloren; de rneesten wierden niet dan door hunne oude lieden beftierd. Die Natiën waren niet dan toevallige , en fteeds vrye, famenvoegingen, zónder eene bepaalde plaats vereenigd; De algemeene wil onderwierp niet den byzonderen wil; de beflisfingen waren enkel raadgevingen , die niemand onder eenige ftraf verpligten; indien men, in deze zonderlinge gemeenebesten een mensch ter dood ver. oordeelde, kon dit meer als eene foort van ftryd tegen een gemeenen vyand dan als eene regtspleging tegen een onderdaan befchouwd worden. By gebrek van dwingende magt , waren het de zeden, de voorbeelden; de opvoeding, de eerbied voor de Ouden, die deze maatfchappyen zonder wetten in orde hielden. De rede, die door geene vooroordeelen bedorven, door geen dwang verkragt, wierdt, vervulde by hun het gemis van ordonnantiën ; de eendragt en de veiligheid waren de uitwerkzelfs van gemeene belangen en goedwilligheid; nooit verzette zig het gezag tegen die vermogende ingeving der Natuur, de zugt na-  Noord-Amerika. m namelyk voor onafhankelykbeid, die de gelykheid voortbrengt. Van daar die heusheden, welke de Wilden wederkeerig jegens den anderen betragten ; zy toonen malkanderen blyken van achting, om die op hunne beurt te ontvangen; vricndelyk en voorzigtig wegen zy hunne woorden, en luisteren met oplettendheid; hunne deftigheid, welke men voor droefgeestigheid zou nemen, is inzonderheid opmerkelyk in hunne volksvergaderingen; elk fpreekt daar op zyn beurt, volgens zyn ouderdom, zyne ondervinding, en zyne dienden; nooit wordt de fpreker door onhcufche verwyten of ontydige toejuichingen gefluit; de gemeene zaaken worden daar beftierd met eene belangeloosheid, waarvan wy geen denkbeeld hebben in onze beftieringen, daar het belang van den ftaat zelden anders, dan door het byzonder belang wordt uitgewerkt; het is niet ongemeen een redenaar onder de Wilden te zien, die de Hemmen vóór zig hebbende, den geenen , die-zig vóór hem verklaaren, onderrigt en overtuigt, dat die, of deez', hun vertrouwen beter verdient. In dit alles maaken egter de Natches eene  .Tl2 TAFEREEL VAN NATUUR EN KÖNST. eene volflrekte uitzondering; dit was een volk aan de oevers van de Misfifipi, waaronder men geenzins die braafheid, vooral niet die gelykheid en die onafhankelykbeid, als onder de andere ftammen van het Noorden, maar wel het tegendeel van dit alles, befpeurde. Zy hadden het onderfcheid van rang tot in het uiterfte, en zelfs zo als men het zelden by de meest onderworpen Natiën vindt. Zommige familiën waren niet flegts edel, genoten niet flegts een erflyken adeldom, maar befchouwden ook het volk als een laag, verachtlyk, lighaam, enkel voor de flaverny geboren; deze onderfcheiding werdt aangeduid door naamen, die de groote verhevenheid van den eenen, en de verachtelyke laagheid van den anderen, flaat te kennen gaven; men gaf aan de eerflen dien van eerwaardigen, aan de anderen dien van bloodaarts. Het groot Hoofd, of de Vorst, aan wien het geheel volk onderworpen was, wierdt, omdat hy het beeldtenis van de zon op zyne borst droeg, de groote zon geheten, en «oor een wezen van een verhevener natuur dan die van alle de overigen gehouden ; ook beweerde hy van dat Hemellicht, 't welk zy allen als hunne Godheid eerden , af te ftammen. Hy regeerde op de allervol-  Noord-amerika. ii3 volftrejctfte wyze, alles wierdt door zynen wil bepaald, en bet geheele volk onderwierp zig aan dien wil als dien van eene Godheid. Hun leven was zo volitrekt ter zyn er befchikking, dat zy, die in zyne ongenade vielen, zelve hem hunne hoofden kwamen aanbieden. Alle de arbeid gefchiedde in 't gemeen, fteeds ten voordeele van het Hoofd, die de vrugten daarvan naar zyn zin verdeelde; wanneer hy kwam te fterven, bragtenzyne voornaamfte Officiers, en zyne geliefde vrouwen, ja zelfs verfcheiden bedienden van een laageren rang, zigzelven om op zyn graf, om de eer te hebben van hem in de andere wereld te dienen, gelyk zy in deze gedaan hadden, want die verdwaalden merkten dezen dood aan, als een byzondere eere, en zelfs als eene belooning voor hunne getrouwheid. Men Haat verbaasd van zulk een arm en onbefchaafd volk, door eene zonderlinge noodlottigheid, te zien gedompeld in alle de elenden, waarin weelderige en bedorven Natiën Horten, fchoon zy geene grootere vorderingen in de befchaafdheid gemaaakt hadden dan de nabuurige Hammen ; doch deze geheele regeering was gegrond op eene elendige Gods- XIX. Deel, H dien-  ii4 Tafereel van Natuur en Konst. dienftigbeid, door veele plegtigheden onderfteund, en bygevolg te beter gefcbikt om dieper indruk te maaken , om de opwellende rede te fluiten, en alle beginzels van moed in hunnen oorfprong te dooden. De Natches zyn het eenigfte voorbeeld niet, waarin het bygeloof alles verklaart wat het gezond verftand onbegrypelyk vindt; het bygeloof inderdaad was alleen in flaat om de vryheid te doen verliezen aan volkeren, die byna niets anders te verliezen hadden Laat ons de befchou- wing der overige Wilden vervolgen. De wederkeerige eerbied, die tusfehen de bewooners van een zelfde gehugt plaats heeft, heerscht ook tusfehen de volkeren zodra de oorlog ophoudt. De afgevaardigden worden ontvangen en behandeld met de vriendfehap, welke men verfchuldigd is aan menfehen, die van vrede of verbindtenis komen fpreken, want het zyn nooit ontwerpen van verovering, of verdrukking van andere natiën, die zy voorftellen ; zwervende volkeren hebben inderdaad nauwelyks een denkbeeld van een bepaald land of gebied; en zulke zelfs, die vaste woonplaatfen hebben, betwisten de andere het regt niet  Noord-Amerika. tts niet van zig In hunne ftreeken neer te flaan, mits zy hen niet benadeelen. Alle de flaatkunde der Wilden bepaalt zig dan tot het maaken van verbindtenisfen tegen een al te magtigen vyand. Zodra men den vrede, of de verbintenis, getroffen heeft, geeft men 'er malkanderen blyk van door halsbanden van fchelpjes; de witte zyn al te gemeen, en men maakt 'er daarom weinig werk van; de paarfche zyn zcldzaamcr; en de zwarte, die nog minder gevonden worden, zyn meest van alle geacht. Men geeft 'er eene rolronde gedaante aan , men doorboort hen , en men maakt 'er gordels, arm- en hals-banden van; de maat, het gewigt, en de kleur dezer fchelpen, beflisfen het belang der zaaken; zy dienen voor juweelen, registers, en jaarboeken; het is de band der volkeren en byzondere perfoonen; het is een heilig onderpand, 't welk de woorden, de beloften, de verdraagen, on» fchendbaar maakt; de hoofden der gehugten, zyn de bewaarders van deze jaarboeken, zy kennen derzelver betekenis, zy verklaaren derzelver zin; en 't is door middel van deze karakters , dat zy de historie hunner natie tot een volgend geflagt overbrengen. H 2 * De-  Il6 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Dewyl de Wilden geene rykdommen hebben, zyn zy weldaadig; men ziet, men voelt, dat in de zorg, welke zy voor de wezen, de weduwen, en de zwakken, dragen; zy vcrdeelen den weinigen voorraad, dien zy hebben , mildelyk met hun, welker hoop op eene goede jagt, visfehcry, of oogst, ongelukkig is te loor gcfteld; hunne tafels en hunne hutten Haan altyd gereed en open voor de vreemdelingen en reizigers; het is op de feesten inzonderheid , dat hunne edelmoedigheid zig grootsch vertoont; het is minder door 't geen .hy bezit, dan door 't geen hy geeft, dat een Wilde naar achting ftreeft ; dus wordt de voorraad van een jagt van zes maanden dikwils in één dag verdeeld, en de onthaaler alleen heeft meer vermaak dan alle de gasten. . Zy oeffenen de gastvryheid ook jegens de Europeaanen; maar maaken met dat alles weinig werk van dezelve. Zy befchouwen ons als gedompeld in vooroordeelen en dwaasheden, die ons verre beneden hen Hellen; het verfchil van rangen, zo noodig in befchaafde maatfehappyen, is in de oogen van de Wilden -de overmaat van dwaasheid. Even weinig kunnen zy verdragen , dat één mensen onder ons be-  NOORD-AMERIKA. 117 bezittingen voor twintig of honderd anderen heeft, die in armoede moeten leven; en dat deze wanorde eene nog vreemder dwaasheid na zig fleeót, namelyk, dat men iemand meer achting betoont naarmaate hy ryker is. Maar 't geen hun toefchynt eene domheid te zyn, die ons beneden de dieren verlaagt, is, dat menfchen, van natuur gelyk, zig vernederen om van den wil of de grilligheden van een enkeld mensch aftchangen , en zy kunnen zig geen .denkbeeld maaken, dat wy door eenige beweegreden daar toe kunnen overgehaald worden; zy lagchen om 't.geen men hun van rang of eerampten voorpraat; ook wraaken hunne opregtheid en goede trouw de ftreeken die wy dikwils tegen hen te werk ftellen ; het een on ander maakt de Europeannen aan de Wilden zo wel haatlyk als verachtlyk. De afkeer, welken wy hun tegen onze zeden hebben ingeboezemd , hebben hen niet flegts onze maatfchappy doen fchuwen , maar, 't geen nog vreemder fchynt, terwyl men nooit iemand hunner tot de gemakken van onze levenswyze heeft kunnen gewennen, heeft men verfcheiden Europ'eaanen de voordeden van het befchaafde leven zien verzaaken, om met de Wilden in de bosfchen te gaan zwerven. H 3 De  II8 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. De menschlyke natuur behoudt egter altyd haare regten, en , in weerwil van den afkeer, dien zy voor de Europcaanen hebben, betoonen zy den ongelukkigen onder dezelve hun medelyden. Een fransch fchip was in 't begin van den winter op de rotfen van Anticosti verbryzeld; de fchipbreukelingen, die op dit woest eiland de ruwheden van den honger en van de koude ontkomen waren, maakten uit het wrak van hun fchip een vlot, 't welk hen in de lente naar 't vaste land voerde; eene hut van Wilden vertoonde zig aan hunne byna ftervende oogen. Myne broeders, fprak het „ hoofd van dit eenzaam gezin, de ongelukki,, gen hebben eisch op onzen byfland, wy „ zyn menfehen met malkanderen." En deze verklaaring wierdt ftraks gevolgd van alle de hulp, welke deze edelmoedige Wilden, elk naar zyn vermogen, in ftaat waren toe te brengen. Men heeft dikwils aangemerkt, dat de Amerikaanen hunne vrouwen, hoe zeer deze, door baar uiterlyk voorkomen en inwendig karakter, de genegenheid haarer mannen ten Vollen verdienden , met weinig verknogtheid beminnen; riauwelyks hebben zy het jok des huwelyks 00-  NOORD-AMERIKA. u$ ondergaan, of de man zelf, wien zy eeniglyk beminnen, wordt ongevoelig voor baare tederheid. Het is waar, dat de levenswyze daar zy toe veroordeeld worden, weinig gunftig is voor haare fchoonheid; altyd met zwaaren arbeid beladen, altyd met het bewerken en beteelen van den grond, of het inzamelen der oogften, bezig, terwyl haare mans zig niet verwaardigen hunne handen aan dat verlaagend werk te (laan, moeten zy welhaast de lust en het vermogen om te bchaagen tevens verliezen. Verfcheiden dezer Natiën hebben daarenboven het gebruik van meer dan ééhe vrouw te nemen, zo zy dezelve onderhouden kunnen; en die volkjes zelfs, onder welken de veelwyvcry niet in gebruik is, hebben ten minften de huwelyks - fcheiding; waarvan zy met zcer weinig plegtigheid gebruik maaken, door hunne vrouwen over en weder onder malkander te verruilen. Men heeft de onverfchilligheid der Amerikaanen in de liefde aan natuurlyke oorzaaken toegefchreven; wy zelve hebben 'er in onze algemecne befchryving van Amerika op dien voet van gefproken, en wy zyn nog e ven zeer II 4 als  'Ï23 TAFEREEL VAN NATUUR EN KöNST; als toen overtuigd , wegens hetgeen wy' gezegd hebben ; doch daar zyn andere redenen, die mede in aanmerking moeten komen , waarom de Amerikaanen minder werk van hunne vrouwen maaken, en waarom zy minder voortteelen. De vermaaken der liefde zyn daar al te gcmaklyk om fterke begeertens gaande te maaken. Men ziet dit Itandvastig in andere landen, alwaar , alle bykomende omftandigheden in aanmerking genomen zynde, de verknogtheid aan de vrouwen fterker, en de vrugtbaarheid grooter, is, naarmaate eene zedige fchaamte de huwelyksgenietingen eene nieuwe waarde byzet. Overal, waar de mans hunne lusten zonder moeite of tederheid onverfchillig kunnen, boeten, zal weinig liefde en eene zwakke voortteeling plaats hebben. Hier komt by, dat de zorg voor het voedzel al den aandagt, alle de kragten, der Wilden bezig houdt ; geweldige jagten , harde vermoeijenisfen, koude en honger, zyn geene middelen om de liefde op te wakkeren, of de voorteeling te bevorderen; eene zwervonde natie zal nooit vrugtbaar zyn. Wat moet 'er van de zwangere vrouwen, van de jonge kinderen, worden, wanneer zy eene jagt-party van  NOORD-AMERIKA. I2r yan tweehonderd mylen en nog verder, door ongebaande wegen en moerasfen, door dikke fneeuw en digte kreupelbosfchen, volgen moeten ? Kanada is derhalven niet eene woestyn door de onbillykheid der Natuur, maar door de weinige zedelyke vorderingen van deszelfs bewooneren; en alles voorfpelt, dat 'er eens een tyd zal komen, dat het een wel bevolkt land zal zyn. Een nader bewys, dat de geaartheid der Amerikaanen niet zo ongevoelig is voor de tedere hartstogten, als men in den eerften opflag zou zeggen, is de handelwyze, die zy met hunne kinderen houden; eene moeder zoogt haaren zoon tot den ouderdom van vier of vyf jaaren , en zomtyds tot zes of zeven; van hunne tederfte jeugd af, eerbiedigt men in hun hunne natuurlyke onafhankelykheid ; nooit flaat, nooit begromt, men hen, om dien geest van onafhankelyke denkwyze, die t'eenigen dage den grond van hun karakter moet uitmaaken, niet te verzwakken; zo zy komen te fterven, betreuren de ouders hunnen dood met veel aandoening; en men ziet zomtyds twee egtgenooten, zes maanden daar na, zig nog naar het graf van hun kind begeven om H 5 daar  322 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST„ daar traanen te Horten, daar de moeder nog de melk byvoegt, welke zy uit haare borsten drukt. Nog fterker en duurzaamer banden by de Wilden zyn die van de vriendfchap; nooit wordt dezelve geknakt door die menigte tan ftrydige belangen, die in onze-maatfchappyen alle de verbindtenisfen verzwakken, zonder zelfs de geheiligdfle uit te zonderen. Het is daar, dat de vriendfchap alles gemeen maakt; twee vrienden verbinden zig voor altyd «aan malkanderen, zy ftryden aan elkanders zydc, zy leeven of fterven te famen, en, zo zy gefcheiden worden, roept elk den naam, den geest, van zynen vriend aan, en befchouwt dien als zyn befchermengcl. In weerwil van de diepe onkunde, de domheid, de onverfchilligheid , welke men den Amerikaanen in andere opzigte-n mag verwyten, moet men zig dikwils ook over hunne fchranderheid verwonderen, wanneer het hunne groote belangen betreft; zy kennen alle de listen en laagen, welken de menfehen tegen het Wild hebben uitgevonden; gelyk dan ook een bekwaam jaager by hen op denzelfden voet  Noord-Amerika. 125 voet als een oorlogsheld befchouwd, zomtyds "boven hem gefchat, wordt. Verdienste is het eenigst middel om aanzien onder hen te bekomen; en aanzien, achting, vertrouwen, is ook alles, wat de geleiders boven de anderen genieten; zy gaan niet anders gekleed, zyn niet beter gehuisvest, worden niet meer gediend, dan de overige leden van de Maatfchappy. Schoon de Wilden geen denkbeeld van perfoonlyken eigendom hebben, kennen zy egter de regten, welken de geheele ftaat op zekere bosfchen of gronden heeft, waaruit zy hun beftaan moeten haaien, en zo eene andere Natie in dezelve jaagt, mist dit nooit van een feilen kryg voort te brengen. De enkele wraakzugt is evenwel ook dikwils eene oorzaak hunner oorlogen; zig wegens vorigen hoon of verongelykingen te wreeken, komt hun als een allerloffelykst bedryf voor; zy vegten niet om te winnen maar om te verdelgen, en de vader plant deze zugt in zyne zooncn voort; wanneer de oude lieden van een ftam de jonge lieden uit hunne logheid willen opwekken, wanneer een hoofd eene ben-  114 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. bende oorlogslieden wil overhaalen om hem naar een vyandlyk land te vergezellen, is de gewoone dringrede, daar hy hunnen moed mede prikkelt, op de wraak gegrond; „ Het ge„ beente uwer vaderen, zegt hy, is öribegra„ ven blyven liggen; men heeft hunne won„ den niet gewasfen, hun bloed niet afgc„ droogd; hunne fchimmen roepen u aan om „ wraak, gy moet hen bevredigen ; welaan Iaat ons hen gaan verfcheuren, die onze „ vaders gedood hebben; verlaat uwe logge j, matten; neemt de oorlogsbyl op, en troost „ de zielen der gevallen helden." Hierop raakt alles gemcenlyk in beweging; want dit beginzel werkt zo fterk in hun, dat zomtyds een enkel krygsman, door hetzelve alleen bezield, eenige honderden mylen verre met de grootfle vermoeijenisfen en gcvaaren voortrekt, om ecnen vyand het hoofd te gaan afflaan; wanneer men evenwel een nationaalen oorlog wil aanvangen, gaat men met meer overleg te werk, en de vergaderingen, die daar over gehouden worden , zyn gelyk ik te voren zeide, ten uiterften bedaard en deftig. De grondregels, volgens welken zy hunne krygs-  Noord-Amerika. 127 krygsverrigtingen beftiéren, fchoon verfcb.illende van die van befchaafde Natiën, komen egter volmaakt met hunne omftandigheden overeen; zy brengen nooit talryke benden te velde, omdat zy aan dezelve op een togt van honderd of tweehonderd mylen, over meïren en door moerasfen ,geen levensonderhoud zouden kunnen verfchaffen; yder krygsman voert, behalven zyne wapenen, een matje en een zakje meel mede; en zie daar al hun toefiel! Terwyl zy nog van den .vyand verwyderd zyn, verfpreidden zy zig door de bosfehen , om van het wild, of daar de gelegenheid het medebrengt, van visch, te leeven; naarmaate zy nader komen, trekken zy meer gefloten voort, maar fteeds met listen en hinderlaagen; zy ftellen hunnen roem niet in den vyand openlyk aan te vallen; de grootfte verdienfle van hun Hoofd is denzelven te verrasfen, en zy voeren den kryg ten naastenby als de jagt; zy befchilderen, zy verbergen, zig, zy kruipen langs den grond om niet gezien te worden, zy fteken de hutten,zo zy kunnen, in den brand, flaan derzelver bewooners, die daar uit te voorfchyn komen, dood, en nemen de anderen, zo veel zy kunnen, als krygsgevangen me-  126 TAFEREEL VAN NATUÜR EN KONST. mede, om hun een lot, veel wreeder dan den dood, te doen ondergaan. Men heeft hun die wyze van vegten dlkwils als eene laagheid tegengeworpen ; en het is moeijelyk om dezelve overeen te brengen met den moed, welken zy in andere gevallen toohen. Niets evenwel is natuurlykcr; zy weeten dat zy weinig talryk zyn, en weinig voortteelen ; en dewyl zy de verflagen manfchap niet ligt kunnen vervullen, zyn zy met reden bedagt om hun volk, zo veel mogelyk, te fpaaren, dewyl eene merkelyke flagting ligtelyk een geheelen ondergang der Natie zoude na zig fleepen; naarmate deze bedenkingen minder plaats hebben , brengen zy inderdaad meer volk te velde. Nicttegenflaande deze noodzaaklykheid om hun volk te fpaaren, gebruiken zy egter weinige voorzorgen om zig te beveiligen, 't zy door verfchanzingen, 't zy door wagten uit te zetten, of iets van dien aart, en 't gebeurt dus niet zelden, dat zy byna ten einde van hunnen togt, en digt by den vyand, dien zy zoeken ■te verrasfen, gekomen, zelve onverwagt overvallen en verrast worden. Zo  NOORD-AMERIKA. 127 Zo zy hun oogmerk bereiken en verrasfen, vallen zy met eene onverbeeldelyke woede op den vyand, waarvan zy zo veele hoofden, of bekkeneelen, mede nemen als zy kunnen; zy bewaaren die als gedenkftukken van roem voor zigzclven en hunne Natie. Zodra, zy op hunne wederkomst, hunne gehugten naderen, beginnen de gevangenen, welken zy tot hiertoe met zagtheid behandelen , het ongeluk van hunnen ftaat te voelen. De vrouwen , en de jonge lieden, die nog niet in flaai zyn de wapenen te voeren, vergaderen ïa twee ryen ter plaatfen, alwaar de gevangenen moeten doortrekken, en overlaaden hen met fteenen en ftokflagen; na deze woede betreuren zy luidskeels den dood hunner landgenooten, die gefneuveld zyn. Vervolgens vergaderen de Ouden om het lot der gevangenen te bepaalen; zommigen worden tot de verfchriklykfle pynigingen veroordeeld, anderen gefchikt om de plaats der gefneuvelden van de overwinnende Natie te vervullen. Men geleidt de laatften in de hutten van hun, welker bloedverwanten gefneuveld zyn; de vrouwen ontvangen hen aan den ingang, en zo zy hen laten binnen treden, is hunneelende ten einde;  128 Tafereel van natdur én Konst. de; het gezin neemt hen aan, en men vergunt hen om op de mat van den overledenen neder te zitten; zy nemen deszelfs naam aan, en worden met dezelfde tederheid behandeld; maar zo de vrouwen door grilligheid of een geest van wraakzugt weigeren de gevangenen aan te nemen, is derzelver bederf onvermydelyk, en niets kan hen van de pynigingen en den dood bevryden. De gevangenen toonen, terwyl hun lot nog onbeflist is, geene de minfte ongerustheid; zy praaten, eeten , en flaapen, als of zy niets te vreezen hadden; als men hen hun vonnis aankondigt, veranderen zy geheel niet; zy hefFen hun doodlied aan, en bereiden zig om te lyden met eene ftandvastigheid.die alle verbeelding te boven gaat; dan volgt een toneel, 't welk- dikwils befchreven is, en de menfchelykheid doet trillen; geene pyniging wordt onbeproefd gelaten ; en geene pyniging is in ftaat om den elendigen lyder de minfte zugt af te perfen. Dit barbaarsch fchouwfpel wordt dikwils door een ander gevolgd, dat niet minder barbaarsch is; die zelfde wraakzugt, die het hart van  NOORD-AMERIKA. 129 van den Wilden geheel vervult, fpoort hem dikwils aan om de ongelukkige gevangenen, die de flagtoffers hunner wreedheid zyn geweest , op te eeten ; dit afgryslyk gebruik was in geheel Amerika aangenomen. Het was ongetwyffeld de wraakzugt, die de Wilden daar toe aanfpoorde; zy aten niet dan hunne vyanden; zy (paarden de vrouwen en kinderen, die geené voorwerpen van hunnen haat waren, en zy aten de verflagenen niet. Zy, welken men aanneemt om de plaats der gefneuvelde krygslieden te vervullen, zyn verpligt om alle vorige betrekkingen met hunne Ham en hun geflagt te verzaaken, en zig geheellyk over te geven aan het geflagt daar zy, in des overledenen plaats, worden ingelyfd; in zo verre, dat zy met alle hartelykheid tegen hunne eigen Natie ten flryde trekken. Dit alles , hoe vreemd het weder in den cerften opflag fchynen moge, is nogmaals een gevolg van de beginzelen, die zy in het oorlog voeren volgen. In vroeger dagen plagten zy alle hunne gevangenen om te brengen, maar de meeste Natiën haare geduurige vermindering voelende,in zo verre, dat verfcheidene geheel verdweenen zyn, hadden natuurlyker wyze tot XIX. Deel I het  iia Tafereel van Natuur en Konst.' het uitwisfelen der krygsgevangenen moeten overgaan, doch dat kon geen ftand grypen by volkeren, welker eenigfte bedoeling wraak en verdelging was. Die zugt tot wraak en verdelging ging zo verre, dat, van het oogenblik af, dat iemand gevangen wordt, zyne natie en vrienden hem als dood befchouweri; het is eene onuitwischbaare fchande voor hem zig door den vyand te hebben laten verrasfcn, en zo hy beftondt te rug te keeren, zouden zyne bloedverwanten weigeren hem aantenemen ; zommige ftammen zouden hem zelfs als een fchanvlek dooden. Dewyl dan aan den eenen kant de overwinnende Natie, in weerwil van haare verbittering, mènfchen noodig heeft om te beftaan, is het niet vreemd, dat zy de plaats van een overledenen broeder , zoon , enz. door eenen gevangenen, die hun behaagt, vervullen, en dewyl, aan den anderen kant, alle verbindtenisfen met de vorige Natie voor den gevangenen ophouden, is- het niet vreemd, dat hy de nieuwe verbindtenis ter goeder trouw aangaat. Hunne wapenen zyn eene foort van werpfp'es met punten van been heilagen; zwaare knodfen, en byzonderlyk, federt dat zy ken- k • ' nis  Noord-Amerika. ï$i nis met de Europeaanen gekregen hebben , een byl, die zy met eene verwonderlyke bahendigheid gebruiken. De meesten hebben geene verdedigende wapenen, maar zo het gebeurt, dat zy de palisfadcn, die zommige gehugten omringen, gaan neder bakken, bedekken zy zig het lighaam met een ligt hout; zommigen onder hun, die zig eene foort van panfier van biezen maakten, hebben dat verworpen, toen zy bemerkten dat het van geen dienst was voor de vuurwapenen. Van de kleedy der Wilden hebben wy reeds een woord gezegd; ik zal hierby alleen aanmerken, dat, hoe gering dezelve is, zommige ftammen egter door hunne bcfchilderingen, daar de mans de hulp der vrouwen toe gebruiken; door Hukken metaal, fchelpen, gladgewreeven becnen m hunne ooren, hunne neus, enz. te rtcktn; toónen geenzins onverfchiilig voor de uiterlyke vertooning te zyn. De alierruwfte Wilden hebben eigcnlyk geene wooningen j over dag houden zy zig onder de boomen, om zig voor de hitte der zon te beveiligen, en des nagts begeven zy zig in eene foort van hutten van takken en bladen I 2 vair  132 Tafereel van Natuur en Konst> van boomen gemaakt; in de regenfaifocnen wyken zy in onderaardfche holen door de Natuur geformeerd, of door hun zeiven gegraven, en zy verlaaten die wykplaatfen zo gemaklyk en onverfchillig als zy dezelve vinden of maaken. Evenredig met de ruwheid van hun voedzel en wooning was ook hun huisgeraad ; de Noord - Amerikaanen holden een fluk hard hout uit, in de gedaante van een groote ketel ; zy vulden dezelve met water, en maakten dat water heet door middel van lieenen, die zy in 't vuur lieten gloeijend worden; zy gebruikten deze vaten om een deel hunner fpyzen te bereiden, en nog kan men dit als eene beginnende weelde aanzien, dewyl de eerfte menfchen geene andere bereiding hunner fpyzen kenden, dan die op 't vuur te braaden, gelyk nog werkelyk verfcheiden ftammen gevonden worden, die geene andere kennen. Het meesterftuk der Amerikaanen zyn hunne Kanoe's. De Kanadiaanen waagen zig op hunne rivieren en meiren in Kanoe's van een enkelen boomftam gemaakt, en zo ligt, dat één man dezelve dragen kan, wanneer de klippen of  "Noord-Amerika. 133 of ftortingen de verdere vaart beletten; met deze zwakke vaartuigjes durven zy groote reizen ondernemen, en zy bellieren dezelve met eene behendigheid die de Europeaanen verbaasd doet ftaan. De Eskimaux byzonderlyk in zyn Kanoe van walvischbeen met het vel van zee-kalven bekleed, de zee inftekende en de grootfte zeemonfters onbefchroomd aanvallende , kan als een wonder befchouwd worden. Ik verkies niets van den Godsdienst der Wilden te zeggen; men begrypt, dat hunne denkbeelden daaromtrent ten uiterften ruw moeten zyn, en men begrypt .eveneens, dat het nauwelyks mogelyk is, om daar van met eenige zeekerheid en nauwkeurigheid een byzonder verflag te geven; wy bepaalen ons dan •liever tot gebruiken, die men voor oogen ziet. De dans is de begunftigde oefening van alle wilde volkeren; dewyl zy een groot gedeelte van hunnen tyd doorbrengen zonder iets te doen, kan eene uitfpanning, die hunne werkende vermogens in beweging brengt, hun niet anders dan aangenaam zyn; het danfen is voor hun niet flegts eene bloote tydkorting, maar eene ernfiïge en gewigtige bezigheid, welke I 3 zig  ,134 Tafereel van Naïüür en Konst. zig met alle de omfhndigbedeii van het openbaare en afzonderlyke leven verbindt. Indien twee Amerikaanfche ftammen eene onderhandeling te famcn willen aangaan, naderen da afgevaardigden van de eene al danzende met de vredepyp in de hand, welke de Sachem; van de andere met dezelfde plegtigheid ontvangen; zo zy den oorlog aan een vyand verklaaren, het is een dans, waarmede zy hunne gevoeligheid en voorgenomen wraak uitdrukken; zo tzy den toorn hunner Goden moeten bevredigen , of hen wegens de geboorte van een kind danken, of zo zy zig wegens den dood van een vriend bedroeven moeten, hebben zy onderfcheidene danfen naar alle deze bedoelingen en gevoelens gefchikt; wanneer iemand ziek is, fchryft men hem het danfen voor, en is by niet fterk genoeg voor die oeffening, doet een waarzegger of geneesmeester het in hunnen naam, even als of de kragt hunner bewegingen den lyder gezond kon maaken. Alle hunne danfen zyn eene navolging van eenig bedryf, en fchoon hunne muzyk verveelende is, wegens derzelver eentoonigheid; hebben zy egter eenige danzen, die zeer levendig zyn en veel uitdrukken; de krygdans is mis-  Noord-Amerika. 135 misfchien de trcfTcndfte ; dezelve vertoont een volkomen veldtogt; het vertrek der oorlogslieden, hunne inval in 't yyandiyk land; de voorzorg waarmede zy legeren; de hinderlaagen, welke zy leggen; de wyze hoe zy den vyand verrasten; het gewoel en de hitte van den ftryd; de manier, hoe zy hunnen gevangenen de hoofdfchedcl afiigten ; de pynigingen welken zy de overigen aandoen; dit alles vertoonen de danfers zo volmaakt, en hunne gebaarden, houdingen, Hem, oogen , enz. zyn zo wel gefchikt naar die verfchillende gefteldheden, dat de Europeaanen zig niet verbeelden kunnen, dat het enkel fpel zy, maar daarentegen die vertooningen met vrees en fchrik aanfehouwen. Dewyl de Amerikaanen zeer koud en onverfchülig zyn voor de fexe, zo bepaalen hunne danfen zig meest tot het geen den krygbetreft; en dewyl de liefde of de galanterie daar niets mede te maaken hebben, gebeurt het zelden, dat de beide fexen gezamenlyk danfen; de mans doen dit afzonderlyk en de vrouwen insgelyks, en zo men de laatfte zomtyds vergunt met de mannen te danfen, verandert het veraiaak haar karakter in geenen deelc; men be1 4 merkt  ï36 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. merkt geene gebaarden, geene bewegingen, die de verknogtheid van de eene fexe aan de andere uitdrukken, of aanleiding tot de minfte gemeenzaamheid geven. De drift voor het fpel, inzonderheid voor de hazard-fpelen, die natuurlyk fchynt te zyn aan allen , die geene agtervolgde bezigheid hebben, is insgelyks algemeen by de Amerikaanen. Dezelfde oorzaaken, die de ryke lieden in befchaafde maatfehappyen dikwils hunne todvlugt tot deze tydkorting doen nemen, zetten 'er ook de Wilden toe aan; de eene en andere verlangen, dat hunne hartstogten in beweging gebragt worden , en dat zy dus hun beftaan levendiger voelen. Vandaar, dat de Amerikaanen, fchoon uit deh aart log, ongevoelig, ftilzwygende, en belangeloos, nauwelyks beginnen te fpcelcn, of men bemerkt in hun alle de driften van fterke fpeelers; zy waagen hunne pelteryen , gereedfehappen , wapenen, enz. in 't fpel, en, na alles verloren te hebben, haaien de woede en wanhoop het in zo verre boven de zugt tot onafhankelykheid over, dat zy hunne vryheid aan een enkelen worp waagen. De,  Noord-Amerika. 137 Dezelfde oorzaaken, die de Amerikaanen zo driftig maaken voor het fpel, doen hen insgelyks fterk tot drinken overhellen. Het fchynt, dat het een der eerfte poogingen van den mënfchelyken geest is geweest een drank te vinden die de kragt hadt van dronken te maaken. Dit is zo waar, dat 'er geene Natie is, zo barbaarsch, en van zo weinige uitvinding, of zy heeft in dit noodlottig onderzoek geflaagd ; de wildfte ftammen onder de Amerikaanen zyn ongelukkig genoeg geweest om deze kunst te ontdekken; en de zulken zelfs, die geen middel weten om hunne dranken fterk genoeg te maaken door dezelve te doen gisten, komen daar toe door andere middelen. De eilanders van Noord-Amerika en de bewooners van Kalifornie gebruiken daartoe de tabak, die hun eenige dronkenfehap verwekt; in de meeste andere ftreeken haaien de Indiaanen uit de Maïs en de Manioc, twee zelfftandigheden, daar zy hun brood van maaken, een vogt, dat de eigenfchap heeft van te bedwelmen; de bewerking waarvan zy zig bedienen, is ten naastenby dezelfde als die, welke men gebruikt om bier te maaken, met dit verfchil, dat zy, om de gisting te bevorderen, zig bedienen van eene zekere hoeveelheid Maïs of Manioc, die door I S hun-  i33 Tafereel van natuur en Konst. hunne vrouwen gekauwd is; het fpeekzel doet dat vogt gisten, en men kan het na verloop van eenige dagen drinken; het is niet onaangenaam, maar het maakt dronken zo men daar veel van drinkt. Dit is de algemeene drank der Amerikaanen; zy geven hem verfcheiderhande naamen, en zy zyn daar op eene onbegrypelyke wyze op verzot; ja zy zyn dat alJen eveneens, hetzy zy een heet of een koud klimaat bewoonen. Men moet deze overeenkomst van fmaak onder volkeren in zo verfchillcnde lugtsgefleidheid meer aan eenige zedelyke, dan aan natuurkundige, oorzaaken toefchryven. Terwyl de Wilde met den oorlog of de jagt bezig is, bevindt hy zig dikwils in omHandigheden die hem verpligten om gebruik te maaken van alle zyne vermogens; maar die toneelen van werkzaamheid worden van een langen rust-tyd gevolgd, geduurende welken hy zig verveelt, en of flaapt, of nederzit in een Haat van kwyning, die niet veel van den flaap verfchilt. Hy bemint dan de flerke dranken, omdat dezelve hem uit dien Haat van ongevoeligheid doen ontwaaken, en zyne geesten en driften, even als de dans en het fpel, in beweging brengen ; een Wilde is uitteraard peinzend, dof, droefgeestig, maar zodra hy ge-  Noord-Amerika. 139 dronken heeft, wordt hy het tegendeel van dit alles; en van daar, dat zy in alle hunne feesten fterk drinken; dat drinken duurt verfcheiden dagen, en fchoon 'er altyd verwarring uit geboren wordt, ftaaken zy het egter niet, zo lang 'er een druppel over is. De aanzienlykften onder hen, de dapperften, de wysten, geven zig hier in eveneens toe als de minfte van de bende; en het tegenwoordig vermaak vervoert hen zo volkomen, dat 'er geene mogclykheid is om eenige zorg voor het toekomende in hun te verwekken. Hier by moet nog eene zeer byzondere omftandigheid in aanmerking genomen worden, narnelyk, dat de meeste Amerikaanfehe ftammen hunne vrouwen niet vergunnen in dit vermaak te deelen; haare taak bepaalt zig om den drank in gereedheid te brengen, dien aan de gasten voor te dienen, en zorg voor hun, en byzonderlyk voor haare mannen, te draagen, nadat deze hunne rede verloren hebben ; men moet deze uitfluiting der vrouwen van een vermaak, dat by de Wilden in zulk eene hoogachting is, befchomven als een blyk, hoe verre zy de fexe beneden zig aanmerken, en hoe zeer zy dezelve met verachting behandelen; de  ÏIO TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST.' de volkeren van Noord-Amerika hadden nog geene denkbeelden van fterken drank, toen de Spanjaarden hen ontdekten; maar fints de Europeaanen hun- denzelven, uit inzigten van belang, bezorgd hebben, is de dronkenfchap onder hen zo algemeen geworden als onder de ZuidAmerikaanen ; en hunne vrouwen, daar fmaak in gekregen hebbende, geven 'er zig met zo ■weinige, gematigdheid aan over als de mannen. "Nog één zonderling gebruik moet ik van de Wilden opmerken, omdat ik 'er eenige opheldering van bedoel te geven. Wanneer hunne vaders, of moeders, of andere bloedverwanten, oud worden, of in eene ziekte ftorten, waarvan zy oordeelen, dat zy niet horftelleii kunnen, dooden zy hen, om de moeite niet te hebben van hen langer optepasfen. Dit gebruik was algemeen aangenomen, en hoe ftrydig hetzelve fchyne met die gevoelens van tederheid en verknogtheid, waarmede wy geboren worden, kunnen wy ons daar over egter, onder de Wilden, niet zeer verwonderen. Die zelfde moeijelykheid van het levensonderhoud te bezorgen, die hen in zommige gevallen belet hunne kinderen optevoeden, verpligt hen insgelyks om de grysaarts en de zieken te verdel-  Noord-Amerika. 141, delgen ; noch de eene, noch de andere, zyn in ftaat om zig het nodig onderhoud te verfchaffen, en de oude lieden befchouwen dus het verhaasten van hunnen dood meer als eene onvermydelyke noodzaaklykheid, of zelfs als een ftuk van barmhartigheid, dan van wreedheid; dus leggen zy, door ouderdom verftyfd en verzwakt, of door ziektens afgemarteld, en van de jongeren en gezonden niet kunnende vergen, dat zy, die werks t'over hebben om hun beftaan te vinden, zig nog daar te boven met eene nutteloozen last beladen, zig gerustelyk neder in de kuil, die hunne kinderen of bloedverwanten voor hun gegraven hebben, en verwagten geduldig den flag, die hen van de elenden dezes levens moet verlosfen. Ik zal op deze algemeenere befchouwing der Wilden , volgens belofte , laten volgen de nieuwe byzonderheden, wegens Terra di Labrador, of het land der Eskimaux, door den Heer Roger Curtis gegeven, door den Ridder Dames Barrington aan de Koninglyk* Maatfchappy te Londen medegedeeld , en door de goedkeuring van dat geleerde Genootfchap bekragtigd. Ter-  f42" Tafèkèel van Natuur en Konst. Tïrra di Labrador. Gelyk dit land een van de barste landen de?' bekende wereld is, zo is deszelfs zeekust de aanmerkelykfte; omringd door ontallyke eilanden, waarvan veele op eene aanmerkelyken afftand van het vaste land geplaatst zyn , zou een diepgaand fchip zeer ver langs de kust zeilen, zonder egter in Haat te zyn eenig denkbeeld van derzelver waare ligging te kunnen vórmen. Hier van daan koomt het, dat alle kaarten van dit land zo byzonder flegt zyn ; en hier uit fpruit de meening, dat eenige der inhammen zig tot zeer diep in het 'and uitftrekken, ja zelfs tot in de zee van de Hudfons baai lopen. Davis ingang, waarvan zo veel is gefproken, heeft geen twintig mylen van deszelfs begin by het land tot aan het einde. De fcheepvaart is hier ten uiterflen gevaarlyk; naar de kant van het land is de zee met groote klompen afgebrooken Hukken ys bedekt , waarvan de hoeveelheid merkelyk grooter wordt, naar maate men Noordwaards fteevent. Eenr-'  NOORD-AMERIKA. 143 Eenige van deeze klompen, die de zeelieden eilanden van ys noemen, zyn van eene verbaazcndc grootte, en men veronderftelt in het algemeen, dat zy twee derden van hitrmèr grootte onder water dryven; menigmaal ziet men hen meer dan honderd voeten boven de oppervlakte van het water, en niets is vreesfelykcr voor de fchepen in ftorin of mistig weêr, dan dezelve te ontmoeten. D eeze verbaazende brokken ys komen uit het Noorden, en men veronderftelt, dat zy door het bevriezen van watervallen, in de landen omtrent Oost-Groenland en de Pool, veroorzaakt worden; zo haast de ftrengheid van den winter begint te verminderen, doet hunne ontzaggelykc zwaarte dezelve van het ftrand afbreeken, wanneer zy Zuidwaards aandryven; hunne vefchyning op de kusten van Labrador,ftrekt, den ongelukkige bewooneren van dat land, tot een teken van den aannaderenden zomer. Deeze wyduitgeftrekte ftreek Iands is byzonder woest en ganfchelyk onbekwaam om bebouwd te worden; de oppervlakte is overal ongelyk, en bedekt met groote fteenen, waarvan  144 Tafereel van natoür en Konst. van zommige verbaazend groot zyn; 'er zyn weinige bronnen; fchoon 'er door het land ontzaggelyke reekfen van meïren of boezems zyn, veroorzaakt door de regens en het fmelten van de fneeuw; deeze boezems hebben overvloed van forellen, doch dezelve zyn zeer klein. Plat land is 'er niet; het is een land uit vreesfelyke bergen en onvrugtbaare valleijen beftaande; de bergen zyn meest ontbloot van alle foorten van kruid; fomtyds ziet men 'er wel eens een kwynende heester en een weinig mosch; maar in het algemeen ziet men niet dan de naakte rots; de valeijen zyn ook vol van laage, kromme, fukkelende boomtjes. In fommige van de groote baaien, en niet ver van het water, zegt men evenwel, dat eenige takken van eene merkelyke grootte zyn; in één woord , het geheele Land is niet meer dan eene verbaazende hoop van barre rotfen. De lugtftreek is zeer ftreng; 'er is weinig teken van zomer vóór het midden van July, . en in September ziet men reeds duidelyk den winter naderen; men heeft opgemerkt, dat in de laatfte jaaren de winters 'er minder ftreng ge-  Noord-Amerika. 14? geweest zyn, dan te vooren; het zoude zeer moeijelyk wezen de rcedcn van zulk eene verandering te ontdekken. Langs de kust zyn veele rivieren, die zïg in de zee ontlasten; weinige egter zyn eenigzins aanmerkelyk, en men moet zig niet verbeelden , dat zelfs de voornaamfte zulke rivieren zyn, als wy gemeenlyk onder dit woord van rivier verilaan; gewoonte heeft ons geleerd dien naam daar aan te geeven, doch de meesten zyn niet meer dan breede beeken, of ■vlieten ; dewyl zy flegts doorfnydingen van de boezems zyn, zyn zy in droog weder overal waadbaar; want, over eene vaste rots heeh vlietende, worden zy breed, zonder een bed van eenige diepte onder de oppervlakte van hunne oevers te hebben. De oppervlakkige befchouwing van dit land is byzonder ongunftig; wat in deszelfs fchoot verborgen zy kunnen wy niet opgeeven ; waarfchynlyk zal hetzelve eenig koper voortbrengen; de rotfen bevatten op veele plaatfen Mynen, die na koper gelyken. Men vindt dikwils onder de fteenen iets van een hoornagtige zelfftandigheid, het geen byzonder door- XIX. Deel. k fehy-  146 Tafereel van Natuur en Konst. fchynend is, en dat in eene menigte van kleine bladen uitfchilfert; 'er zyn zwarte en witte bladen van die foort, maar de zwarte zyn de zeldzaamfte; men heeft hen beproefd in het vuur, doch zy fchecnen in geenen deele door de hitte aangedaan te worden. De foorten van hout zyn hier niet zeer verfcheiden; behalven eenige weinige boompjes, die tot nog toe geen naam in Europa hebben, zyn de verfcheiden foorten van pynboomen de voornaamfte voortbrengzels van het land; van deeze is egter geen overvloed, zelfs in de zuidelyker gedeelten. Naar maate men Noordwaards reist, verminderen die voortbrengzels by trappen, en zodra men op zestig graaden breedte komt, wordt het oog niet meer geftreeld door eenig foort van kruid; hier bouwen de ongelukkige inwoonders hunne elendi%e hutten met beenen van walvisfchen; indien zy ooit hunne verkleumde ledematen met vuur onthaalen, raapen zy eenige weinige takjes van het zee - ftrand,' die waarfchynlyk van Noorwegen of Lapland zyn aangedreeven ; hier blyft het geheele jaar door een groot gedeelte fnéeuw op de aarde liggen. Schoon  Noord-Amerika. i4? Schoon de winter hier zo byzonder ftreng is, is de warmte in den zomer fomtyds onaangenaam, en in dat.faizoen is het Weder zeer ge. matigd en byzonder ftil; zelden is het mistig, indien men een vergelyking maakt tusfehen dit Land, en New -Foundland; men is hier ook zo dikwils niet blootgefteld aan die verderfelyke windbuijen, die in veele andere gedeelten van den Aardbol zig doen voelen. Het land ligt in het algemeen verheven, en fomtyds ontmoet men bergen van eene verbaazende hoogte; dikwils vertoonen zig ook gezigten, die in der daad vreesfelyk en byzonder romanesk zyn. Daar is geene groote verfcheidenheid van dieren in dit rotsagtige land, en de foorten zelve zyn 'er niet zeer talryk; men vindt 'er het rendier ; de wyfjes hebben hoornen, die de Natuur haar gegeeven heeft om zig voedzel ta bezorgen; want met deze verwyderen zy de fneeuw in den winter, en komen, door dat middel, by de toppen der boomen, die geduurendo de ftrafheid van dat faizoen haar eenigfte onderhoud zyn; 'er zyn witte en zwarte beeren, wolven, vosfen, yzervarkens by meK 2 nig-  I48 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. nigte, bergkatten, bevers, otters, haazenren weinige hermelynen. De beerinnen , voornamentlyk de witte , tasten alles aan tot befcherming van haare jongen; maar op andere tyden, zegt men,, dat zy niet zeer gevaarlyk zyn, ten zy men ze wondt. Veelen verzeekeren, en brengen voorbeelden by, dat, indien men vervolgd wordt door een beer, en men op het aangezigt neder valt, en dus onbeweeglyk blyft liggen, dezelve terug keert zonder eenig kwaad te doen; een enkele wolf zal nooit een mensch naderen, en men behoeft niet te vreezen van door eene menigte te gelyk aangetast te worden, ten zy in den winter, wanner zy door honger daartoe gedrongen worden. Vergiftige kruipende dieren, of infekten, zyn hier niet te vinden, behalven padden, en die zyn zeer zeldzaam; door het gantfche land vindt men eene menigte zeer kleine vliegen, die byzonder lastig zyn. Daar zyn arenden, valken, kat-uilen, en een kleiner foort van uilen, dat dezelve gelykt; deeze kunnen wy zeggen dat'er geftadig blyven. Daar  Noord-Amerika. 149 Daar is eene groote verfcheidenheid van zeevogels. In den zomer worden de bosfchen door verfcheiden zoorten van kleine vogelen bezogt, waarvan eenige fchoon van vederen zyn; zy broeden hier, maar tegen den winter zoeken zy een gelukkiger lugtftreek. In den herfst komt daar eene verbaazendê menigte van vogelen, die men wulpen noemt; zy zyn omtrent van de grootte van een fnip, van dezelfde gedaante, en byna van dezelfde kleur, byzonder vet en allerlekkerst om te eeten; zy blyven hier flegts een korten tyd, en men weet niet van waar zy komen, of waar heenen zy trekken. Het is zeer aanmerkelyk, dat verfcheiden beesten en eenige van de vogels, met het verwisfelen der faizoenen van kleuren veranderen; in den winter ziet het oog naauwlyks eenig ding dat niet wit is. In deze elendige lugtftreek heeft de Voorzienigheid de meeste dieren van eene befcherming tegen de ftrengheid van den winter voorzien; de viervoetige dieren zyn bekleed met langer en dikker hair, K 3 of  j$0 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. of bont; de vogels hebben zagt dons, en veeren van een geflootener weefzel dan die van warmer landen. De voornaamfte visfchen zyn walvisfchen, leng en zalm; van fchelpvisfchen zyn 'er flegts weinige foorten, en deze in geene groote menigte; 'er zyn in het geheel geen kreeften, het geen opmerkelyk is; want in een byzonder gedeelte van de Straat van Bellisle, niet meer dan vyf of zes mylen van hetNew-Foundland, ^s een groote overvloed van dezelve. Ik merkte aan, dat alle fpiesfen der Indiaanen van beenen van zeekalven, en derzelver punten van tanden van de zeekoe gemaakt waren; dit noopte my hen te vraagen, hoe zy aan dezelve kwamen, byzonderlyk omdat zy aan die werktuigen weinig waarde fcheenen te hegten; men berigtte my, dat zy dezelve van de Indiaanen van Nuckvank gekogt hadden, op de breedte van omtrent zestig graaden, en dat deeze Indiaanen door menigten van deeze zeekoeijen bezogd wierden, van welke zy een groot getal deeden omkomen. Myn Indiaan, die my hier van kennis gaf, wist  Noord-Amerika. 15! wist my niet te zeggen, waar heenen de zeekoeijen in den zomer gingen, wyl hy nooit verder dan Nuckvank geweest was; maar hy verhaalde my, dikwils van de Noorder Indiaanen gehoord te hebben, dat zy veel verder naar het Noorden aan eilanden op ftrand gingen , hetgeen men voor een zeer buitengewoone zaak hieldt. Indien men de ligging van deze eilanden kon te weten komen, is het zeer waarfchynlyk, dat daar eene zeer vpordeelige visfchery zoude kunnen opgerigt worden. Het is dan niet te verwonderen, dat zulk een land, als hier boven is befchreven, fiegt en weinig bewoond is; de mentenen zyn, op dezen wyduitgeltrekten grond, flegts in klein getal ; en zulken, die wy 'er kennen, zyn ten uitterfte woest; de bevolking van het menfchelyk geflagt heeft gemeenlyk overeenkomst met den grond, waarop het leeft; op barre rotfen, geduurende meer dan de helft van het jaar met fneeuw bedekt, en daar de winters zo ftreng en van zo langen duur zyn, kunnen wy niet verwagten een zeer groot getal inwojondeien te vinden. K 4 Het  152 TAFEREEL VAN NATÜÜR EN KoNST. ! Het volk van dit land maakt verfcheiden naties of geflagten uit, en is in een geduurigen oorlog met elkander; eertyds hadden zig de Eskimaux, die een zeevolk kunnen genaamd worden, op verfcheiden plaatfen van de zeekust tot beneden de rivier ft- John nedergezet; maar veele jaaren geleden, hebben zy, het zy door hunne twisten met de bergbewoonders, het zy door den dwang der Europeaanen, genoodzaakt, hun verblyfplaats ver naar het Noorden genomen. Diep in het land woont een volk by den naam van Bergbewoonders onderfcheiden, tusfehen het welk en de Eskimaux een onoverwinnelyke afkeer plaats heeft. Na de Bergbewoorders en nog verdér Westwaards, vindt men een volk, de Eskopiken genaamd: dit volk is ons weinig bekend; en agter die zyn de Indiaanen van Hudfon, van welken men weinig meer weet te zeggen. Daar zyn ontwyffelbaar in zulk een wyde ftreek lands nog een groot getal andere Volkeren, van welke wy niets het gering fte weeten. Wy weten tot nog toe niet, waarom deeze arme volkeren eikanderen zulk een onverzoen- ly-  Noord-Amerika. 153 lyken haat toedraagen ? Het is ongunfh'g te onderftellen, dat in zulk een groot land, en daar by zo kwalyk bewoond , de weinigen, die 'er zyn, eeuwig zouden bezorgd wezen om malkanderen uitteroeijen; fchoon de vermeerdering van het menfchelyk geflagt aldaar mogelyk de natuurlyke fchaarsheid van levensmiddelen zou doen aangroeijen, en enkel zou dienen om hen allen ongelukkiger te maken. Men houdt de bergbewoonderen voor een vernuftig volk; en zulks is veel jaaren geleeden reeds aan de Franfchen Kooplieden bekend geweest; hunne voornaamfte bezigheden zyn zig van bont te voorzien, en zig de benodigdheden van het leven te bezorgen; zy zyn ten uiterften onwetend, doch gemeenlyk goedaartig, en fchynen minder wild te zyn dan eenig ander Indiaansch volk; zy zyn hunne zagtge&artheid zekerlyk aan hunnen geftadigen omgang met de Europeaanen verfchuldigd; en de andere volkeren zullen ontwyfFelbaar hunne wildheid afleggen, naar mate zy onze zeden aannemen. Zy komen alle jaaren om te handelen met de Kooplieden van Kanada, die visfeheryen van K 5 zee-  J54 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. zeekalven aan het Zuidelyke gedeelte van de kust hebben, en hebben het karakter van eerlyke kooplieden. Zy zyn onmatiglyk verzot op fterke dranken; voor derzelve, gelyk ook voor blanketfel, vuurwapenen (met welke zy byzonder handig weeten omtegaan) en ammunitie, verruilen zy het grootfte gedeelte van hunne pelteryen. Hunne Kanoes zyn bedekt met fchorfen van berkenboomen, en fchoon zo ligt, dat men dezelve gemakkelyk kan dragen , evenwel breed genoeg om een geheel huisgezin en hunne koopgoederen te bevatten. Door middel van die menigte van groote boezems die in dit land zyn, begeven zy zig naar zeer ver afgelegen plaatfen in korten tyd; wanneer zy eenen boezem in hunnen weg vinden, fcheepen zy zig op denzelven in, en reizen te water; wanneer derzelver loop verandert, en zy te veel om zouden moeten vaaren, indien zy die volgden, flappen zy aan land, nemen hunne Kanoos op hunne hoofden, en hunne goederen op hunne fchouders, tot dat zy wederom water ontmoeten; zy zyn alleruitmuntendfte reizigers ; zy verdragen onbegrypelyke ongemakken met een verwonderlyk geduld, en reizen fom-  Noord-Amerika. 15$ fomtyds twee dagen agtereen zonder eenig foort van voedzel te nuttigen. Deze Indiaanen zyn van een donkerder kleur dan de Eskimaux;'zy zyn laag van postuur ; fchoon van eene fterke gefteldheid zyn hunne ledematen klein, en byzonder wel gefchikt voor het rotsagtige land, dat zy geduuriglyk doorreizen. Zy hebben geen hair dan op het hoofd; zy hebben zints eenigen tyd het gebruik gehad van hun eeten te bereiden, cn hetzelve tot foep te kooken, daar integendeel de andere Indiaanen alles raauw ceten; hun voedzel brengt zekerlyk veel toe tot die herbergzaamheid, die men zegt by hun te vinden , en was zonder twyfel in het begin eene groote oorzaak van hunne befchaving. Inderdaad de Eskimaux beginnen ons natevolgen, maar het is niet meer dan een Jaar of twee, dat het kooken hunner fpyzen onder hen is bekend geweest. Het is een gewoonte by hen de oude en afgeleefde menfchen omtebrengen, wanneer zy onnut voor de Maatfchappy, en zigzelven tot een last, beginnen te worden; men heeft hen over deze fchynbaare onmenfchelykheid ondervraagd :  156 TAFEREEL VAN NATUUR EN KOXST. vraagd; en mogelyk zyn hunne redenen niet geheellyk ontbloot van gezonde Philofophie; zy zeggen, dat, dewyl zy groote moeite hebben om zig de benodigdheden van het leven te verfchaffen, zy niemand onder hen willen dulden , die niet iets toebrengt tot verkryging van dezelve; zy vraagen, of het, dewyl zy geen vaste verblyfplaats hebben, en het hen onmogelyk is de hulpeloozen met zig te dragen , omdat zy geduurig het land moeten doorkruisfen, niet beter is een einde van ongelukkige Wezens te maken, dan die te laten vergaan van koude en honger? De zoon bewyst gemeenlyk dezen dienst aan den vader, en, alzo dit altoos eene gewoonte onder hen is geweest, verwonderen zy zig, dat wy hetzelve als een daadvanonmenfchelykheidbefchouwen. De Eskimaux, die de zeekust van het Noordelyke gedeelte van Labrador bewoon en, zyn onbetwistbaar van Groenland afkomftig; zy zyn zeer donker bruin, of liever van eene ligte koper kleur; door malkander befchouwd zyn zy kleiner dan de Europeaanen in 't gemeen; flegts weinige van hun zyn van een goed postuur; zy hebben zeer veel overeenkomst met de Laplanders zo wel in hunne per-.  Noord-Amerika. 157 perfonen als in hunne zeden; men geloove egter niet, dat het een LaplanJfche Volkplanting is; het is meer dan waarfchynlyk, dat zy oorfpronkelyk van Groenland zyn ; zyi hebben baarden zo wel als de Groenlanders en Laplanders, daar integendeel de Irokoifen , de Hurons, de Eskopiken , en de Bergbewoonders hunne gebuuren, geen hair dan op het hoofd hebben. Het is waar dat dit geen bevvys is; de Sampjeden zyn niet meer hairig dan de volkeren , van welken wy zo even gewag maakten ; wie zal egter geloven, dat eenig gedeelte van de Nieuwe Wereld van Samojeden is bevolkt geweest? Al dat wy weeten is, dat het den grooten Schepper der Natuur behaagd heeft het rnenfchelyk geflagt op ieder vast land verfchdlende te maken. Deeze Indiaanen hebben in het algemeen geene zeer onaangenaame wezenstrekken , fchoon eenige onder hen byzonder leelyk zy:; 5 zy hebben platte wezens en korte neuzen ; hun hair is zwart en zeer gekroesd; hunne handen en voeten zyn aanrnerkelykklein;devrouwen dragen groote moeren kraaien op het hoofd, die zy in het hair boven de ooren vast maaken, en zyn verzot op een ring van blinkend  358 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. kend koper, dien zy als een kroon draagen; hunne kleeding beftaat geheellyk uit vellen,indien zy die niet voor een weinig blanketfel verruild hebben; zy beftaat in een foort van geflooren hemd met een kap, broek, kousfen en laarfen;zy dragen het bont binnen of buiten, naar het faizoen. Tusfehen de kleeding van beide de Sexen is geen onderfcheid, behalven dat de vrouwen monsteragtige groote laarfen dragen, en dat haar bovenkleed met een ftaart verfierd is; zy plaatfen by gelegenheid hunne kinderen in hunne laarfen; doch draagen altoos het jongfte op den rug in de kap van haare kleeden. Zy hebben in het geheel geen brood, maar leven meest van vleesch van zeekalven, rendieren, visch en vogelen; welk alles zy, of versch eeten, of zo als wy zien zullen, in de zon dróogen. In den winter woonen zy in huizen, of liever holen, want zy zyn diep in den grond; in den zomer in tenten, die rond gemaakt zyn met ftaaken, en bedekt zyn met vellen, aan malkander genaaid; het huis beftaat uit flegts één  N*oord. Amerika. 159 één vertrek, dat, fchoon niet groot zynde, egter verfcheiden broeders of andere naastbe< ftaanden met hunne wyven en kinderen bevat; hunne tenten zyn nog voller, omdat zy, wyl zy gerneenlyk geduurende den geheeten zomer de kust op en neder zwerven, niet dan kleine tenten kunnen mede nemen. In den zomer valt het hun niet moeijelyk hun levensonderhoud te verfchaffen; doch in den winter is het zo niet gefield, tegen welk faizoen zy visch in den zon droogen, en het vet of de olie van zeekalven in Iedere vaten bewaaren. Zy hebben geen foort van drank onder hun gemeen dan water; zy beminnen tot nog toe den Herken drank niet, en 'er zyn weinige, die dien willen proeven. Het is zeker, dat zy een geruimen tyd zonder eeten kunnen blyven , maar, wanneer zy overvloed hebben , verflinden zy eene verfchrikkelyke hoeveelheid. Wanneer de honger hen dringt, en zy niets hebben om denzelven te ftillen, doen zy hunne neuzen bloeden, en zuigen het bloed om zig te verflerken. Zy  i6o Tafereel van Natuur en Konst. Zy fchynen zonder eenig foort van Godsdienst te wezen, zelfs hebben zy geen voorwerp van aanbidding onder hen; zy leven gelukkig in hunne onwetenheid, en kennen geene gewetens -wroeging. Zy zyn zonder eenige regeering, geen van hun is boven de andere verheven, dan in zo verre hy in kragt of moed, of in het grootlïe getal vrouwen en kinderen te hebben, uitmunt; zonder eenige wetten levende, is algemeene berisping de eenigfte llraf van de verfoeijelykfte misdaaden. Zy hebben geene huwlyl;s-plegtigheden;een vrouw wordt befchouwd als een eigendom, en de man leent fomtyds eene van zyne vrouwen aan zyn vriend ; de vrouwen worden zeer vroeg ten huwlyk gegeeven, dikwils verfcheiilen jaaren voor het voltrekken, om rede dat dus de vader van het meisje voor eene perfoon minder in het huisgezin heeft te zorgen. De mannen onder de Eskimaux zyn byzonder lui, en de vrouwen de grootfte flavinnen van den aardbodem; deze doen alles, behalven voor het eeten te zorgen. en zelfs helpen  Noord-Amerika, i6i zy hierin ook dikwils, zodat zy geduurig aan het werk zyn; zy naaien met zenuwen van rendieren, en haar naaldewerk is zeer net. Hunne taal is die van de Groenlanders; zy is niet geheel ontbloot van welluidenheid; en de vrouwen hebben zeer tedere Hemmen. Deze Indiaanen weten van geen jaloersheid; zy fchynen in 't geheel niet twistziek, en fieelen zelden van malkander; zy fchynen ook niec zeer driftig; doch. weê de vrouw, die haaren man beledigt! Indien de veelwyvery by hen niet in zwang ging, zouden zy zeer klein in getal wezen; zommige van de vrouwen krygen veel kinderen , maar in het algemeen zyn zy in geenendeele vrugtbaar; de vrouwen leeven gelukkig met malkanderen, en doelen geiykelyk in df gunften van haaren man, indien zy zulks verdienen. Zy kennen weinig ziektens, en hebben gsvolgelyk geen Medecynmeesters; zy geloven, dat het binden van een byzonder gedeelte van zekeren vlsch, of zeker dier, aan hunne halzen XIX. Deel. L of  i62 Tafereel van Natuur en Konst. of vuisten, de genezing zal uitwerken. De verfchrikkelykfte ziekte der Wereld is tot nog toe tot hen niet gekomen; ook zyn zy nooit door de kinderpokjes bezogt geweest. Deeze Indiaanen kunnen niets boven het getal van zes berekenen; hunne t'zaamgeftelde getallen reiken niet verder dan een-en-twintig ; al wat daar boven is, is eene menigte. Zy woonen altoos op het ftrand, uit vrees voor de bergbewoonders. Hunne Kanoos bevatten flegts één perfoon, en zyn zeer lang naar evenredigheid van hunne breedte, zynde meer dan twintig voeten lang op twee voeten breedte; zy zyn bedekt met vellen en byzonder ligt, zodat zy door de minfte helling naaiden eenen of anderen kant omflaan. Het is inderdaad eene zeer buitengewoone omftandigieid, dat, fchoon deze menfehen meest altoos in hunne Kanoos zyn, 'er egter geen onder hen is, die kan zwemmen. Zy vaaren met hunne barken in, de dikfte misten, zonder kompas, en'kennen de kusten zeer wel; zy hebben altoos een groot getal honden in hunne legerplaats, die hun in ver- fchei-  Noord-Amerika. 153 fcheiden zaaken van dienst zyn. Deze dieren dienen tot wagters; tot voedzel; en hunne huiden tot kleeding; zy trekken ook hunne fieeden in den winter. Die honden kunnen niet blaffen, maar hun gehuil is ysfelyk; zy zyn groot , en hebben een kop als een vos daar de honden der bergbewoonderen integendeel zeer klein zyn. De Samojeeden, en de Laplanders, fpannen de rendieren voor hunne fieeden; het land van Labrador, brengt ook die dieren voort; maar zy dienen den Eskimaux af> leenlyk tot voedzel en kleeding. De wapenen van deze Indiaanen beflaan in ipiesfen, boogen en pylen; zy zyn niet zeer bedreven in dezelve te gebruiken, fchoon zy hun dienen om zig te befchermen, en zig van levensmiddelen te voorzien. L 2 KA-  1(5+ TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. KALIFORNIE. Laat ons eindelyk een woord van Kalifornie zeggen. De inboorlingen van dat land zyn verdeeld in drie groote Tribus, of ftammen, genaamd Edues, Cochimies en Periuches, fpreekende negen verfcbillende dialekten , doch die alle van drie moedertaaien afgeleid zyn. Zy fchynen van de Natuur nauwelyks een hooger trap van vernuft ontvangen te hebben dan de dieren, die met hun hetzelfde Schiereiland bewoonen. Op de aankomst der Misfionarisfen hadden zommige ftammen geene hutten; zy hielden ■hun verblyf in kreupelbosfchen, onder boomen, in het hol der rotfen; leefden van zaaden, besfen, of andere wilde vrugten, en van Wild; de zulken onder hen , welken men eenige kleederen aandeedt, wierden van hunne landgenooten uitgejouwd en vervolgd, tot dat zy die kleederen, zo verachtlyk in derzelver oogen, weder wegwierpen. Het afbeeldzel, 't welk, in de Natuurlyke Historie van Kalifornie, van derzelver zede- lyk  < NOORD-AMERIKA. 165 lyk karakter wordt gegeven, komt overeen raet dat van de andere Amerikaanen, zo ais wy dezelve in onze algemeene befchouwing van Amerika vertoond hebben. De ongevoeligheid is by hun een gebrek van hun bedorven geitel ; zy zyn onverbeeldelyk luy; vinden niets uit, ondernemen niets; en ftrekken den kring hunner bevatting niet verder uit dan tot de'voorwerpen, welken zy zien. Flauwmoedig, blohartig, kragteloos, zonder verhevenheid van geest, maaken de neerflagtigheid en het volftrekt gebrek van het geen het redelyk Schepzel uitmaakt, hen nutteloos voor zigzelven en de famenleving. Eindelyk; de Kaliforniërs groeijen meer dan zy leeven, en men raakt in verzoeking om te twyffelen, of zy van dezelfde natuur zyn als de waardigile menfchcn der oude wereld? Opdat men my niet verdenke, dat ik dit volk al te ongunftig vertoone, zal ik de woordelykc befchryving van den vader Venegas, zo als dezelve in de Hift. de la Califomie, Qde la Tradutt. de Mr. Eidons) voorkomt, plaatfen. „ De onderfcheidende kenmerken der Kali„ forniers, zegt hy, even als die van alle de ,? andere Indiaanen, zyn domheid en ongevoeL 3 „ lig-  166 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. „ ligheid, gebrek van kennis en opmerking, ,-, onftandvastigheid , geweldigheid, blinde lus„ ten, overmaa.tigc luiheid, die hen allen ar„ beid doet vlieden ; zugt tot vermaak en tydkortingen, hoe laf of dierlyk dezelve wezen mogen ; lafheid , moedeloosheid ; in één woord een voiftrekt gebrek van alles „ wat den redelyken mensch uitmaakt. Het is „ voor de Europeaanen, die geene Wilden „ gezien hebben, niet wel mogelykzig een juist „ denkbeeld van deze volkeren te maaken. ,, Men zou moeite hebben om, in den afgele,, genften hoek van de Wereld, zulk een dom „ volk, en van zulk een bekrompen geest en zwak lighaamsgeftel, te vinden als de onge„ lukkige Kaliforniers. Hun verftand gaat „ niet verder dan tot het geen zy zien; de „ minst faamgeftelde redeneeringen zyn boven „ hun begrip; en nooit yerbeteren zy hunne ,, eerfte denkbeelden door die met andere te i, vergelyken. Men mag hun de voordeden „ doen voelen, welken zy zouden hebben ,, met dus of zo te handelen, men wint niets „ op hun; zy kunnen het verband tusfehen „ middelen en een einde voiftrekt niet begry,, pen ; zy hebben geen befef van zig een gemak te bezorgen, of zig voor een onheil te be- „ vei-  Noord-Amerika. 157. „ veiligen, — Zy weeten niet wat eer of „ achting zy; zy kennen geen rang of waar„ digheid, of onderfcheiding van verdienden; „ zodat de ftaatzugt, die fterke dryfveer der „ menfchelyke daaden, die zo veel fchynbaar ,, goed en wezenlyk kwaad in de Wereld „ voortbrengt, geen de minfte vat op hen „ heeft. Deze gefteldheid van geest maakt „ hen niet flegts luy, maar— doet hen ook „ de diensten, welken men hun bewyst, met „ onverfchilligheid befchouwen , zonder dat „ zy daar eenige dankbaarheid voor voelen; „ in één woord, men kan hen befchouwen als „ kinderen, in welken de Rede nog niet ont., wikkeld is; het is wezenlyk eene Natie, „ onder welke nooit iemand, in dien zin, tot ,, mannelyke jaaren komt," Voor het overige gelykt hunne gedaante zeer wel naar die van alle andere volkeren van Amerika; hun lighaam is zonder hair, en hunne kleur wat donkerer dan die der bewooneren van Nieuw - Mexiko, omdat hun land dorrer, opener, minder voorzien van bosfchen, en doorzaaid is met groote zandbanken , waardoor de weerkaatfing der zonneflraalen vermeerderd wordt. Het verfchilt egter vry wat, L 4 dat  368 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. i dat zy volflagen Negers zouden zyn ; men heeft, wel is waar, opgemerkt, dat, wanneer men Afrikaanfche Negers van Mexiko naar Kalifornie zondt, de inwooners geene verwondering betuigden op het gezigt dier zonderlinge menfehen, welker zwartheid en vreemd gelaat gemeenlyk die geenen bang maakt, die hen voor de eerfte reis zien ; maar-de Wilden hebben uitteraart altyd weinig nieuwsgierigheid, en verwonderen zig genoegzaam nergens over; daarenboven is het zeer mogelyk, gelyk Torquemada zegt, dat vóór deze bezending van Mexiko, de Kaliforniërs reeds zwarten gezien hadden, op eenige fchepen van de Philippynfche eilanden naar kaap-ft. Lucar ge, komen, Wat verder hunne ■ gebruiken betreft, zy doorbooren zig de neusgaaten en de lel der ooren, om daar vodderyen aan te hangen; en. zy befmeeren zig het geheele ligchaam met een roodagtig fmeerzel om zig te beveiligen voor de Nignas, eene foort van ongedierte, dat onverdraaglyk lastig, en ten uiterften menigvuldig is , in Kalifornie; zy gebruiken, op de wyze ais alle de West - Indiaanen, Cimaron, of wilde Tabak, eene plant, welke de Natuur, op  Noord-Amerika. 163 op den minften teelt, aan zeer weinige provintiè'n van de nieuwe Wereld geweigerd heeft, fchoon verfcheiden Botanisten van oordeel zyn, dat zy oorfpronkelyk flegts in ééne ftreek groeide, vanwaar men dezelve naar elders heeft overgebragt. Nademaal Kalifornie een van die deelen van Amerika is, 't welk naast aan Afië komt, hadden de Jefuiten, die derwaards trokken, zig gevleid, dat men daar Nationaale overleveringen of gedenkflukken van de eene of andere foort zou kunnen opdelven-, bekwaam om den oorfprong der bevolking van de nieuwe wereld optehelderen; maarzy komen opregtelyk overeen, dat alle hunne onderzoekingen ten dezenopzigte vrugtloos zyn geweest. De KaÜforniërs, wel verre van eenige foort van fchrift of letters te hebben, zyn, gelyk wy zagen, zo ontbloot van vernuft en denkbeelden, dat men niet wel kan onderftellen, dat zy ooit eenige gemeenfchap met de Aziaanen hebben gehad; wanneer men hen wegens hunnen eerften ftaat, wegens hunne oudheid, enz. ondervraagt, antwoorden zy, dat zy, van onheuchelyke tyden af, in hunne woestynen L 5 ge.  170 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. geademd hebben, wel vernoegd, zonder verdriet, tot dat de zendelingen by hen gekomen zyn. Hoe verder men Noordwaards in hun land voortgaat, hoe meer'hetzelve een verfebriklyk aanzien krygt, en de Jefuiten, wat zy ook geloofd mogen hebben wegens het ryke Koningryk van Quivira, zyn thans, ten dezen opzigte, tot geheel andere gedagten gekomen. Als men de historie leest der zee-reizen van den on.^elukkigen Kapitein Beering, en van Kapitein Tfchirikow, die in 1741. driehonderd mylen ver -langs de kusten van 't Noorden van Kalifornie zworven, kan men zig overtuigen, dat dit gedeelte van den aardbol niet dan woeste ftreeken en ongezellige Natiën vertoont; de Rusfen zagen 'er niet dan ' byna ongenaakbaare ftranden, bezet met regtftandige rotfen, en door eene diepe en verbolgen zee befpoeld; men deedt 'er, met veel moeite,een loots, een bootsman, en vier matroozen landen, die niet weder te voorfchyn zyn gekomen, omdatzy waarfchynlyk, ftraks na hunne landing, vermoord zyn geworden door de inwooneren des lands. Lan-  Noord-Amerika. 171 Langen tyd vóór de reis, door de Rusfen in 1741. ■ ondernomen, hadt de Loots Morera, door Drake aan Kaap de Mendocin gelaten, verfcheiden jaaren lang gedwaald in de landen aan 't Noorden van Kalifornie gelegen. Na oneindige ontmoetingen, gevallen, tegenfpoeden, kwam hy by het Spaansch Guarnifoen van Somberette. Het blykt uit zyne bcrigten, dat al het land aan deze en aan geene zyde van Kaap de Mendocin, onbebouwd, akelig, en met hout bedekt is; dat men daar niets vindt dan bifons, beeren, en weinig talryke benden van de Amerikaanen, die van wilde vrugten leeven. Dat is de waare iïaat van dat gelukkig landfchap, 't welk men onderlïelt, dat de Chineezen hebben opgezogt, om daar hunne zyde, hun porcelein, en hunne boeken van zedekunde te verkopen, welker lezing de geheele westkust van Amerika, tot aan het eiland Chiloë befchaafd zouden hebben;want de Heer de Guignes houdt ftaande, dat de befchaafdheid zeer algemeen verfpreid was door dezen oord, en het is onmogelyk, zegt hy, dat zy van elders dan van China zou gekomen kunnen zyn. Wy  ï72 Tafereel van natuur en Konst: Wy zullen de Guignes met zyne geleerde harFenfchimmen daar laten ; maar men vergunne ons hier met eene wysgeerige aanmerking van den Heer de Pauw te fluiten. ,, Is het niet verwon,, derlyk, zegt hy, dat men op de helft van „ onzen aardbol geene andere dan baardelooze •„ menfchen gevonden heeft, zonder geest, ,, befmet met de Venuskwaal, en zo vervallen „ van de waardigheid der menfehelyke natuur, „ dat zy voIftrekt,onleerbaar waren , 'tgeen het ,, toppunt is van dommigheid?" De neiging, welke de Amerikaanen altyd gehad hebben, en nog koesteren, voor 't wilde leven, toont, dat zy de maatfehappy en de kluisters der opvoeding haaten, waardoor alleen de ongeregelde hartstogten kunnen beteugeld, en de mensch tot een redelyk wezen gemaakt kan worden. Men moet hem een gedeelte zyner vryheid ontnemen, om hem te volmaaken; zonder de befchaaving van zyn geest en de verbetering van zyn hart is hy niets; de boom, dien men fnoeit, dien men fnydt om te enten, dien men leidt en buigt, geeft lekkere vrugten; de wilde itam, daar de band des Tuinmans nimmer aan geraakt heeft, groeit niet dan voor zig zeiven alleen; zyne voortbrengzels zyn of fchadelyk, of nutteloos, of hy brengt  Noord-Amerika. 173 brengt niets voort. Dus leeft ook de Wilde eeniglyk voor zigzelven; hy helpt niemand en hy wordt van niemand geholpen; geene verbindtenis, geen verdrag van broedcrfchap j doen hem zynen Evenmensch opzoeken ; hy is alleen in de wereld, hy weet niet dat men weldaadig, edelmoedig en liefderyk kan zyn. Men kan geene grootere verlaaging van onze Natuur begrypen dan die ftaat van ongevoeligheid, van werkeloosheid, waarin men de deugd van goed te doen niet kent, en waarin men zig nooit bezig houdt dan met op zigzelven en zyne meesters te denken. Dit moet men egter bekennen, dat, helaas? de toeftand is, waarin twee derde deelen van het menfchelyk geflagt hun groeijend leven flyten, want het gedeelte dat onder wetten leeft, die billyk en rcdelyk zyn, en die eene behoorlyke vryheid overlaten, is kleiner dan men denkt; Amerika en Afrika zyn byna niet bevolkt dan van Wilden; de willekeurige regeeringen hebben Azië verpletterd, en houden het nog by aanhoudenheid onder; die zelfde geesfel dringt op honderd plaatfen in Europa door, alwaar men, geen acht flaande op waarheid of rede, met hetzelfd§ onheil wordt  i74 Tafereel van Natuur en Konst. wordt gedreigd, fchoon de wysgeeren hunne Hemmen van alle kanten verheffen tegen het geweld en de onderdrukking der Vorften, die hunne onderdaanen even flegt behandelen als of zy vyanden waren, welken zy overwonnen hadden! En egter verbeelden zy zig, dat zy regeeren; als of het regeeren genaamd konde worden te heerfchen over de geenen, daar men niet van bemind wordt, én die men niet bemint; men kan hen dwingen, men kan hen opofferen, maar de Hemel is niet verder van de aarde, dan de affland tusfehen een Koning en een Dwingeland. BY-  Noord-Amerika. 175 BYZONDERHEDEN VAN NATUUR EN KUNST. De Meiren by Mexiko. Ferdinand Cortes geeft in zyne brieven aan Keizer Karei de Vde het. volgende berigt wegens deze meiren. „ De Provintie van Mexiko beftaat in een dal » dat negentig mylen in den omtrek heeft, en „ van hooge en fteile bergen omvangen is; twee meiren, of moerasfen, beflaan byna het ge„ heele dal; het grootfte meir bevat zout,, het kleinfte zoet, water;zy zyn door een ke„ ten van hooge heuvels, die in 't midden de„ zer vlakte liggen, van den anderen afge„ fcheiden. Dewyl het zout meir met den „ vloed toe- of af-nèèmt, zo valt deszelfs wa,, ter, ten tyde van de ebbe, in het zoet-wa„ ter-meir, maar in den tyd van den vloed „ verliest het meir met zoet water zig in het „ ander meir van zout water." Dit berigt vermoedt men, by het eerfte Iezen, terftond, dat onnauwkeurig is, want indien  *76 Tafereel van natuur en konst. dien deze kommen van zoet en van zout water by yder gety onder malkander vermeng! wierden , hoe zouden dan de beide waters onderfcheiden blyven, en hoe zoude inzonderheid het zoet water zyne zoetheid kunnen behouden? Doch de twee declen van dit merkwaardig meir zyn door eene fmalle ruimte, eene natuurlyken dyk, van malkanderen gefcheiden; het zoet water is zeer vischryk, en ligt hooger dan het ander, daar het ook invalt, zonder dat zyn water weder te rug komt, of zonder dat het zout meir daar insgelyks in valle, gelyk verfcheiden fchryvefs. met Ferdinand Cortes verkeerdelyk berigten; het zout meir heeft geen visch, en gaat by tyden vreeslyk hol; beiden zyn zy omtrent zeven mylen lang, en evenveel breed, en hebben tezamen dertig mylen in den omtrek. Welk een langen tyd de Spanjaarden nu reeds in 't bezit van Mexiko geweest zyn, is egter het verfchil van water in deze twee meiren nog een duister Huk; zommigen verklaaren het uit het verfchil van den grond; anderen nemen hunne toevlugt tot verfchillende bronnen, en anderen wederom gelooven, dat bet  Noord-Amerika. 177 het zout meir door onderaardfche kanaalen met de Noordzee gemeenfchap heeft. Welke ook de oorzaak van dit zout water moge zyn, de Spanjaarden weten zig hetzelve zeer wel ten nutte te maaken, want niet flegts wordt daaruit de geheele Provintie van zout voorzien, maar ook jaarlyks eene groote menigte naar de Philippynfche eilanden gevoerd. Dit voordeel kan egter op verre na niet opwegen tegen het nadeel, 't welk de overftroomingen van dit meir zo dikwils aan de ftad veroorzaakt hebben, en , niettegenftaande de gemaakte verbeteringen , nog veroorzaaken ; de Spanjaarden hebben hiertoe inderdaad ontzsggelyke fommen befteed, en zelfs meermaaJen aan den Raad van Indië voorgefteld, of het niet beter ware de Hoofdftad van NieuwSpanje naar elders te verplaatfen, doch daar zyn andere gewigtige bedenkingen tegen , welke het onze zaak hier niet is aan te roeren. Oun - Mexico. Die ftad lag voormaals, en ligt nog, in het, zout meir; van welken kant van 't vaste land men kwame, moest men een dam van twee XIX. Deel. M ■ uuren  Ï78 TAFERErX VAN NATütTR EN KONST. uuren gaans overtrekken, en zodanige dammen, of toegangen naar de Stad, waren 'er by de ontdekking drie; daar de Spanjaarden naderhand twee andere bygevoegd hebben. Eenige van de voornaamfte ftraaten der ftad, en de meeste andere ftraaten, waren gedeeltelyk land, gedeeltelyk kanaalen , welke door breede en ftevige bruggen gemeenfchap hadden ; voorts was 'er nog eene derde foort van ftraaten, die langs de kanaalen liepen, op de wyze als in de Hollandfche fteden, daar Mexiko anders zo veele overeenkomst niet mede hadt als met Venetië. Daar waren veele groote marktplaatfen , waaronder eene, die, volgens de vergelyking van Cortes, grooter was dan de geheele ftad S al a man ca; dezelve was met ftallen of galeryen omringd, alwaar fteeds meer dan zestigduizend menfehen alle foorten van goederen, eetwaaren, gouden en zilveren kleinodiën, metaalen, fchelpen, veder-bosfen enz. te koop kwamen veilen en kopen; men verkogt daar ook ruwe en gehouwen fteenen, ruw en bewerkt hout, gebakken fteenen; enz. Men vondt daar ook een jagdniis , alwaar al-  Noord-Amerika. ji$ allerhande foorten van Wild en Gevogelte verkogt wierden; aan andere oorden waren allerhande genees en heelmiddelen, wynen , enz. aan andere hoeken wederom andere noodwendigheden of gerieflykheden, van allerhandes aart, zo als by ons niet dan in groote, of ten minden middelbaare, fteden te bekomen zyn-, in grooten voorraad en verfcheidenheid voorhanden. Alles was daar in de fchoonfte orde.; ydere foort van Waaren werdt aan haaren byzonderen hoek verkogt; en daar was een geregtshof op de groote markt, alwaar beflendig twaalf regters zaten, om in alle gefchillen, die op de markt voorvielen, oogenbliklyk regt te fpreken en de fchuldigen te ftraffen. Daar waren, in de verfcheiden kwartieren van Mexiko, pragtïge gebouwen en tempels, ten dienst der Goden; Solis fielt het getal, dier oude Mexikaanfche Goden op tweeduizend. Behalven dé Goden hadden zy ook Godinnen ; en de eene en andere hadden feesten ter hunner eere; een was 'er ter eere van Vitzliputzli, het welk Ypaina wierdt geheten; het begon met eene proces fie uit den grooten tempel,door èn buiten Mexiko,in dewelke het beeld van de Godheid, uit honing Ma ea  i8o Tafereel van Naïuür en konst. en wasch gekneed , door twee jonkvrouwen werdt omgedragen; na de terugkomst werdt dit beeld door de Priesteren ingezegend, en in kleine ftukjes uitgedeeld onder het volk, 't welk dezelve met diepen eerbied en groote aandoening opat, dewyl het geloofde het vleesch zyns Gods te eeten; de gelykheid van deze plegtigheid met het Godsdienftig gevoelen en gebruik eener andere bekende kerkgemeenfchap in de Christenheid, deedt Vader Acosta zeggen; „ men kan hier uit duide„ lyk opmaaken, dat de Satan zig de eer en „ den dienst, welken Gode alleen toekomen, „ zoekt toeteëigenen, fchoon hy die zelf door „ ysfelykheden ontheiligt." Het is de taal van een Roomfchen geestelyken 1 Nevens de tempels Honden de fchoonftc huizen voor de Priesters en de kloosterlingen. Behalven de zes Opperpriesters van den grooten tempel, welker waardigheid erfelyk was, hadt yder tempel nog zyn eigen priester, die of gekoren wierden, of zig, van hunne jeugd af aan,deszelfs dienst hadden toegewyd;hunne dienst was geftreng , en vorderde, volgens den aart van hunnen wreeden Godsdienst, dikwils de  NOORD-AMERIKA. 181 de zwaarfte tugtigingen, en zelfs hun bloed, van hun af. De kloosterlingen woonden in twee kloosters, die binnen den omtrek van den grooten tempel waren; in het een waren de jonge dogters van twaalf of dertien jaar; en in het ander de jongelingen van agttien tot twintig; de eerfte hadden twee verrigtingen, daar zy voor opkomen moesten; namelyk , van de fpyzen voor de Goden te bereiden, en de ftoffen voor den dienst des tempels te weeven; daarenboven moesten zy nog des nagts opftaan, bidden, en zig tot bloeden toe tugtigen. Zy waren, even als de Priesters, in 't wit gekleed, men hieldt haar onder eene ftrenge ttigt; ydere overtreding wierdt zwaar geftraft, en 't verlies haarer eer moesten zy zonder genade met haar leven boeten; zy bleven flegts één jaar in 't klooster, en dan trouwden zy. De jongelingen wierden nog ftrenger gehouden, en deden de drievoudige belofte van kuisheid, gehoorzaamheiden armoede; zy waren de bedienden der Priesteren, bewaakten het vuur van het groot altaar , en beedelden aalmoesfen door de ftad; zy waren, even als de jonge dogters, M 3 na  19% TAFEREES. vm NATUUR Ei* KQNST. na verloop van een jaar vry, en wierden dooranderen afgelost. De voornaamfte tempel te Mexiko was een ©ntzaggelyk gebouw, en zeer groot van omtrek ;by hadt,zegt F. Cortes, veertig kleine, torens, eik van omtrent vyftig trappen, en de voornaamfte was zd hoog als die van de groote kerk te Scvilie; zy waren allen van gehouwen fteen. Het zal de moeite waard zyn, hier nog eenige byzonderhcden uit de befchryving van Her re ra over te nemen. « De gedaante van dezen tempel, zegt by, „ was vierkant, en ydere zyde hadt een mus„ ketfehoot in de lengte de muur om denzel,-, ven was van fteen, en zes voet hoog; mid„ den in deze vierkante plaats verhief zig een ;, vierkant Terras van fteen gebouwd; waar„ van ydere zyde vyftien vademen lang was; „ san drie zyden van dit Terras vertoonden zig „ de kleine torens, of liever de pyramiden, „ waarvan Cortes fpreekt. Aan den westelyken: „ kant was een trap van honderd veertien treii den, met welken men op den top klimmen m konde; op den bovenften top ftonden twee „ ka-  NOORD-AMERIKA. 18J "„ kapellen en altaaren, die aan V i t z i l i„ putzli en Tlachoch toegewyd waren. „ By yderen ingang in den tempel waren „ groote arfenaalen, vol wapenen, want het „ was niet flegts een gebouw voor de Gods„ dienst-oefFening gefchikt, maar ook eene „ vesting. „ Nog waren in den omtrek eene menigte „ andere gebouwen, hoven, tuinen, enz. ter „ wooning, en tot gemak van meer dan yyf„ duizend perfoonen, welken men ten dien„ He des tempels onderhieldt. „ Van buiten aan den ingang des tempels „ was de affchuwelyke plaats, waar de bekke,, neelen der geofferden bewaard wierden; „ want het' vleesch wierdt door de Mexikaa„ nen gegeten. Het was eene foort van thea„ ter in eene langwerpige gedaante, en van „ fteenen gebouwd; de ruimten in de muuren „ waren vol doodshoofden , gelyk ook de „ trappen, op welken men naar dezelve op„ klom, met koppen bezet waren, die de tan„ den naar buiten keerden; aan de zyden des „ theaters waren verfcheiden torens, die enM 4 kei  184 TAWftKEC van" Natuur enKoNst. „ kei van kalk en doodshoofden gebouwd wa* „ ren. Volgens het berigt van Herrera telden ,, de Spanjaarden meer dan honderd dertigdui„ zend hoofdfchedels, zonder die aan de toj, ren mede te rekenen; daar waren zekere „ lieden gefield, die, wanneer een fchedel „ uitviel, zorg moesten dragen, dat 'er weder „ een ander in deszelfs plaats gezet werdt, „ om de nette fymmetrie in dit afgryslyk ge„ bouw te bewaaren." Niets kan voor de Menfchelykheid aanftootelyker zyn dan de menfchcn - offerhanden, die in dezen tempel gefchiedden; en men kan de befchryving, welke Herrera daar van geeft, niet zonder verbaasdheid en hartkrimping Jezen. De rampzaligen wierden op een ry geplaatst , en een T o p i l z i n , of Opperpriester, een afgodsbeeld in de hand hebbende, hielde het elk der gevangenen voor, met deze woorden: zie dav is uw God! Hierop begaf hy zig met vyf andere Priesters, waarvan vier de handen en voeten des offers, en de vyfde het hoofd en den hals moesten vasthouden, na den fchrikaltaar, waarop het offer do.or de Friesteren naakt wierd uitgeftrekt. Vervolgens ependè de Topilzin den elendigeu de borst met een  Noord-Amerika; igj een mes van harden fteen, rukte hun het hart uit her lyf, en wreef daarmede, onder het gemorrel van eenige verborgene woorden , hét aangezigt der Goden; onderWyl ftiérf het flagtoffer, en hetzelve wierdt hun overgegeven, die den perfoon gevangen hadden , en die zig met hunne vrienden daar op vergasten; men befpaarde de gevangenen voor de voornaamfte feesten, en op dezelve wierden zomtyds vyf, of meer, duizend gevangenen op zulk eene onmenfehelyke wyze geflagt. De Spaanfche Schryvers maaken eene rekening, dat 'er te Mexico alleen, de Provintiën niet mede gerekend , twintigduizend opgeofferd wierden; indien 'er in langen tyd geen oorlog was geweest, klaagde de Tolpilzin by den Keizer, uit naam der goden, dat zy hongerden; en terltond wierdt een bevel aan de Caziquen af? gevaardigd, dat men den Goden fpyze moest bezorgen. — De aanmerkingen van den Heer de Pauw, in zyne Wysgeerige befpiegeMnge» oser Amerika-, toonen egter, dat van dit berigt vry wat moet worden afgetrokken, fchoon die fchryver ook wel eens te ver loopt. Mexiko was te meer met eene menigte groote en fchoone huizen verfierd, omdat de voorM 5 naam-  i86 Tafereel van Natuur en Konst; rjaarnfïc heeren van het ryk daar een gedeelte des jaars doorbragten, terwyl de burgers en kooplieden insgelyks fraaije huizen met aanga naame tuinen hadden; het volk was 'er ook by de ontdekking der Europetrs fracijer gekleed dan in de overige deelen des Ryks, dewyl M owtezuin a, de toenmaalige Keizer, de pragt zeer beminde. Het valt bezwaarlyk alle de pragt van dien vorst te befchryven ; hy bezat, zegt F. Cortes, irs goud, zilver, ecdele gefteenten , en vederen , eene eigenlyke vertooning van alie de rykdommen des werelds; zyn gebied ftrcktc zig tweehonderd mylen rondom zyne hoofdftad uit, uitgenomen eenige Provintiën die oproerig ivaren. Zyne inkomften moeten verbazend groot geweest zyn, want zy waren niet flegts toereikende voor zyne kostbaare hofhouding voor het onderhoud van twee of drie grocte legers te velde, en ter bekostiging van zo veele bezettingen als hy te betaalen hadt, maar dsar bleef jaarlyks nog eene aanmerkclyke fom over, die in de fchatkist wierdt weggelegd, üontezuma trok zyne inkomften uit de.gouden zilver-mynen, en de zoutwerken. De voornaame bronnen egter waren de groote fchat- tin-  NOORD-AMERIKA. 18? tinken, welke zyne onder.daanen betaalen moesten ; alle boeren waren verpligt het derde gedeelte van de opbrengst hunner goederen te leveren; de handwerkslieden even veel van hunne handwerken; de armen zelve waren belast, en moesten die belasting met bedelen gaan opnaaien, of door zwaaren arbeid verdie. nen; de grooten, -behalven dat zy den Keizer opwagten en in de legers dienen moesten, waren daarenboven verpligt hem eene menigts van gefchenken te doen. Montezuma bezat in en buiten Mexico veele lusthuizen, waarvan elk tot eene byzondere foort van vermaak gefchikt was; deze huizen waren alle zo groot pragtig, als men toen maar weinige in Europa vondt. Het voornaamfte paleis heette Tepac; hetzelve hadt twintig deuren, tegen even zo veele ftraaten overftaande; de muuren waren van marmer, jaspis, porphier , en andere edele fteenen, welker glans en verfcheidenheid van kleuren een verwonderlyken luister gaven; de vertrekken waren met menigvuldige vederen, met ingelegd hout van verfcheiden foorten, met beelden en fnywerk, verfierd. Dit paleis was voornaameiyk ten verblyf van des Keizers vrouwen gefchikt,  1-88 Tafereel van Natoür en Konst. fchikt, en men zeide, dat 'er met de bedienden tot drie duizend perfoonen in waren; het was niet zeldzaam, dat honderd vrouwen en meer, te gelyk hy den Keizer zwanger waren. Daar was een ander huis, met ccn becrlyken tuin, boven welken een Belvedère van de fraeijst gewerkte jaspis was; dit huis, fchoon wat kleiner dan het vorengemelde, was egter groot genoeg om huisvesting aan twee vorsten met al hun gevolg te kunnen verfchaffen; men vondt daar tien vyvers of kommen van zoet en van zout water, het welk men door middel van fluizen, naar welgevallen, veranderen konde, dienende om allerhande watervogels naar hunnen aart daar in te kunnen onderhouden; daar waren geftadig driehonderd menfehen met de bezorging dezer vogelen bezig; zy wierden op zommige tyden des jaars geplukt, en hunne vederen tot fchilderyen , hoofdfieraaden, en anderen opfchik gebezigd. In een ander zeer fchoon huis, wierden roofvogels van allerhande foort, en wilde dieren, tot des Keizers vermaak gehouden. Yderen morgen wierdt Möntezuma door meer  Noord-Amerika. 185» meer dan zeshonderd Caziquen, of voornaame Heeren , opgewagt , welker bedienden verfcheiden gebouwen, en zelfs de grootfte ftraaten , die op 't paleis uitliepen , vervulden. Men bragt den Vorst by yderen maal tyd vierhonderd fchotels, en men nam alles, wat het land en het water opleverde, te baat om zyne vreesfelyke verkwisting goed te maaken. De voornaamfte Ryksgrooten naderden hem niet dan voorover gebogen, en hadden nooit de vermetelheid van hem aantezien, terwyl zy met hem fpraken; hy ging zelden uit, doch, zo dit gebeurde, keerden allen, die hem vergezelden, of welken hy ontmoette, hem den rug toe, om hunne oogen toch niet op zyn gelaat te vestigen; anderen , die vóór hem waren , wierpen zig ter aarde, tot dat hy voorby was „ De gebruiken en ceremoniën, in „ den dienst des Konings, zyn zo menigvul„ dig, zegt Cortes, dat men een goed geheu,, gen nodig heeft om dezelve alle te onthou„ den, want het is zeeker, dat geen Vorst in „ de wereld met zo veel pragt en verkwisting „ gediend wordt als Montezuma." Nieuw-  tpo Tafereel van natour en Konst, Njt iö» - Mi Si c 0i Na dit kort verfiag wegens oud Mexico ( *t welk men weet dat door Cortes geheel vernield en omgekeerd is, gegeven te hebben, zal het gevoeglyk zyn den ftaat te vertoonen, waarin die ftad zig nu bevindt; en fchoon ons tegenwoordig berigt, wegens het vroeger, dat wy van Mexico gegeven hebben, minder nodig mogt fchynen, oordeelen wy het egter te moeten plaatfen, omdat het ons door eene vriendelyke hand is toegezonden, en nadere byzonderheden bevat. Mecico is thans een Aartsbisfchoplyke zetel, en, even als wel eer, de hoofdftad van geheel Nieuw-Spanje, en de woonplaats van den Onderkoning; haare ftandplaats is nog,als van ouds, op een eiland in het meir, daar wy ftraks van gefproken hebben, en 't welk tusfehen heuvels ligt, die 'er aan de Zuid-WestZyde naast by zyn. De ftad is zeer regelmaatig; de ftraaten lopen alle lynregt, en zyn zo breed, dat 'er drie koetfen naast malkander ryden kunnen ; zy heeft  Noord-Amerika. i9ï heeft vyf ingangen langs vyf dyken, doch geene poorten, wallen, of gefchut. De huizen zyn van gehouwen of gebakken fteen , taraehrk lievig gebouwd; doch niet hoog van verdieping, wegens losheid van den grond, die aan aarclbeeving onderhevig is, zo wel ais aan orerftrooming door de opvulling van het aneür, wegens den toevloed der rivieren van het gsbergte; des men veel kosten heeft aaa hst maaken van Huizen en dammen om het water aftekeeren. Alle de gebouwen zyn tamelyk fraey, en men vindt 'er die in pragt uitmunten, gelyk de Paleizen van den Aartsbisfchop en den Onderkoning, de Domkerk,en andere kerken,waarvan 'er negen-en-twintig gevonden worden, behalven nog twee-en-twintig kloosters en konventen van beide Sexen; en verfcheiden vermogende hospitaalen en armhuizen. Men wil, dat de inkomften van de Domkerk alleen by het millioen in 't jaar bedragen, waarvan de Aartsbisfchop, behalven zyne andere voordeelen, wel anderhalve tonne gouds voor zyne wedde geniet. Van den rykdom der ingezetenen kunnen wy  192 Tafereel van Natuur en Konst. wy eenig denkbeeld maaken uit 's Konings irikomlten van de Mynen, die in 't jaar 1730, naar men wil, meer dan een mülioen marken ziivers opgebragt hebben; en dtis bedraagt het geheele product der mynen voor het minst vyf millioenen marken; dat is, het mark op veertig guldens gerekend, tweehonderd millioenen guldens voor het inkomen der Mexikaanen uit hunne Mynen ; ook worden de tienden, welke de onderhoorige bisfehoppen van dit Aartsbisdom trekken, op omtrent een half millioen fuikken van agten gerekend ; ik weet wel, dat dit verflag de Ingezetenen van de hoofdftad in 't byzonder betreft, maar men kan 'er den rykdom des lands eenigermaate uit afmeten. Mexiko is byna vierkant; ydere der vier zyden is zeekerlyk meer dan een uur gaans lang, en wordt van zommigen veelmeer gefield ; het getal der inwooneren wordt op meer dan honderd duizend gerekend; de meesten egter zyn zwarten en mestiezen, of Mulatten, want de Spanjaarden houden 'er niet veel een vast verblyf, uitgenomen zy, die eenig ampt bedienen ; de Geestelykheid is grondheer van de geheele plaats; men vindt 'er de Koninglyke Geregtshoven en de Audiëntie,  Noord-Amerika. 193 tic, een vierfchaar van Inquifitie , en eene Univerfiteit. Onder de openbaare gebouwen zullen wy eerst melden het Fort, of liever het Paleis, 't welk Ferdinand Cortes, op de puinhoopen van het vorig Keizerlyk Paleis Tepac, heeft laten bouwen, en waar voor ik meen, dat de regeering van Spanje aan den Marquis Del Valve, afftammeling van Cortes, nog jaarlyks vierduizend dukaaten betaalt. Cortes geeft' 'er deze befchryving van. „ Na het in,, nemen van Mexico, zegt hy, liet ik midden „ in 't water, op paaien eene fortres ophaa„ len, om de Brigantynen te beveiligen, de „ ftad, in geval van oproer, in bedwang te „ houden, en haar altyd de wet te kunnen ge„ ven. Het is het beste,fterkfte, Fort, en het „ fchoonfte Arfenaal, dat ik van myn leven ge„ zien heb. Naar den kant van het meir zyn „ twee fterke torens met fchietgaten aan alle „ kanten; zy fpringen beiden vooruit, gelyk „ Bastions, beftryken malkanderen, en befcber„ men dus beiden het hoofdgebouw dat hen „ verbindt. Dit hoofdgebouw beftaat uit „ twee vleugels en het middengebouw, die „ met malkanderen drie zyden van een regt- XIX. Deel. N „ hoe-  ioi Tafereel van Natuur en Konst. „ hoekig vierkant nitmaaken; de vierde zyde „ van het vierkant is niet gebouwd, maar is „ tegen het meir open, en dus kunnen de „ fchepen hier inlopen, die in het ruim der i, drie vleugelen als in eene haven veilig lig. „ gen; en in geval van nood van binnen door „ het vuur van het hoofdgebouw uit alle drie „ de zyden, en van buiten door het kanon „ van de beide torens kunnen, verdedigd wor- ,, den; en dit laatfte zoude ook yder vyandlyk „ fchip, dat het bezoeken wilde intelopen, „ in den grond fchieten. In het midden van het hoofdgebouw is de „ ftads poort, waardoor men naar het meir „ gaat; dit gebouw zelf wordt gedekt door „ een hoogen toren, die wel gekanteeld en „ met veele vertrekken voorzien is, en waar„ uit men de ftad groote nadeelen zou kunnen „ toebrengen Dit Fort maakt ons meester „ van oorlog en vrede, dewyl wy daar onze „ fchepen «n artillerie voor alle aanvallen in „ volle veiligheid hebben." De Domkerk beftaat met zyne beflooten Pleinen, en de wooningen der geestelykheid, daar aan paaiende, een groot deel gronds in 't mid-  Noord-Amerika. 195 £ midden der ftad; men is 'er zestig jaaren met bouwen aan bézig geweest, en de onkosten hebben over de vier millioenen hollandfche guldens belopen, niettegenftaande de Geestelykheid maar zeer weinig voor den arbeid van kerkwerk aan de inboorlingen betaalt; ook worden- de fiefaaden van binnen die fomme wel waardig gefchat; men verzeekert, dat het beeld van de Moedermaagd, zynde van baar zilver, verfierd is met robynen eri paarIen , ter waarde van omtrent zestig duizend guldens; dat het hoog altaar gekost heeft honderd duizend, en de kelk tot de gewoone mis. dienst, zynde Van goud, met edele fteenen rondom bezet, twintig duizend guldens; de Hostie wordt naar de zieken' niet te voet gaande gebragt, gelyk in oud Spanje en elders, maar in eene koets, zo fraey als men zig verbeelden kan, die door vier muilezels voortgetrokken wordt. Het groote plein, of de markt, heeft aan de eene zyde groote gaanderyen, onder welke winkels zyn, met allerhande wollen, zyden, linnen, en andere ftoffen; als ook fruitftallen, daar men het geheele jaar door veelerleie foorN 2 ten  106 TAFEREEL- VAN NATüUR EN KONST. ten van vrugten, moeskruiden, en bloemen te koop vindt. Aan de andere zyde Haat bet Paleis van den Onderkoning, dat voor veelen, die in de oudheid geroemd worden, niet behoeft te wyken; zynde in 't jaar 1698. nieuw geüigt; het heeft aan het plein een voorgevel van niet minder aanzien dan die van 't Koninglyk Paleis te Napels , naar welk het gelykt, inzonderheid wegens zyne keurlyke trap, daar men mede opgaat naar een groot getal pragtige zaaien; het heeft twee Voorhoven, met openingen naar het plein, waarin kleine metaale kanonftukken geplaatst zyn, om tegen oproerigen te kunnen gebruiken; het Paleis van den Aartsbisfchop niettemin, dat Amphitheaters wyze gebouwd is, gaat hetzelve in fraeyheid te boven. Het Stadhuis te Mexico beftaat uit negen binnen - pleinen, een grooten tuin, een park voor de ftierengevegten , benevens anderen voor de munt, de Koninglyke gevangenis, de kanon- en klok - gietery, enz. In de goud- en zilver-fmits-ftraat, die men Waterig, noemt, digt aan de markt, zyn winkels ,  Noord-Amerika. 197 kels, vervuld met zulk eene verfcheidenheid van huisraad en fieraaden van goud, zilver en jnweelen, als men in Europa nergens Vindt. Veele Negerinnen of Slaavinnen, die nevens de koetfcn van de dames lopen, dragen hier brazeletten van goud, halskettingen van paarlen, en juweelen in de ooren. De fwarte voetjongens, of lakeijen, zyn gekleed in kostbaare liveryen , belegd met galonnen van goud en zilver; men is 'er altyd bezig aan het maaken van kerk- en huis-fieraaden, inzonderheid wanneer de kooplieden zilverwerk befpreken tegen de aankomst der Gallioenen; op welken tyd de winkels en pakhuizen tot aan de zolders toe gevuld zyn met kisten en kostbaarheden voor oud Spanje gefchikt; in de raamen ziet men geheele ferviezen en Hellen van verguld zilver op eikanderen geftapeld, en kastjes van edelgefteente, van veelerleie foort, paerelkettingen, arm- en vinger-ringen, en veelerleie fnuisteryen ; inzonderheid gouden fnuifdoozen, die geëmailleerd zyn, en bezet met robynen en fmaragden, waarvan men zegt, dat 'er zomtyds wel tienduizend in deze ftraat te zien zyn , en nauwelyks vertrekt ooit een fchip naar 't Vaderland, dat 'er ten minften geen vyf honderd mede neemt; men wil, dat N 3 de  ïq8 Tafereel van natuur en Konst. de Mexikaanen in de kunst van 't goud en zilver te bewerken tot volkomenheid gebragt zyn door de Chineezen, die jaarlyks aldaar overkomen. De ftad krygt haar vorsen water van een berg of heuvel, die daar een uur gaans afgelegen is, en het wordt derwaards gebragt door middel van waterleidingen, waarna men het op ftraat te koop veilt, latende het door ezels dragen. Aan deze waterleiding paalt eene der langfte en breedfte ftraaten in de ftad, genaamd Tacuba, wordende voornaamlyk bewoond door de koop- en werklieden in koper, ftaal en yzer; de ftraat van ft. Augustyn, die meest door zydehandelaars beflagcn wordt, is eene der rykfte; de Arend - ftraat , dus genaamd naar de fteene afbeelding van een Adelaar, welke de ingezetenen voortyds aanbaden , overtreft alle andere door de deftigheid van haare gebouwen , wordende bewoond door Hof - beampten , Regtsgeleerden , en andere Heeren van fatfoen; ook is zy verfierd door het Paleis van den Marquis Del Valve, welk ongemeen fraey gebouw men begrypt dat haar veel luister moet byzetten. Het  NOORD-AMERIKA. i99 Het vermogen der kooplieden in 't byzonder kan men opmaaken uit de fchatten, die zy omzetten; de Europeaanfche goederen, worden van hun vyf of zesmaal duurer betaald dan zy op de plaatfen, daar men dezelve fabriceert, te bekomen zyn; dus zal een iluk rood laken, dat te Londen vyf- of zes - en-twintig fchellingen de el geldt, hier aan de winkeliers worden verkogt voor vyftig of zestig {lukken van agten, en 't is gemeen, dat een Spanjaard duizend piasters voor een nieuw pak kleederen geve; weshalven, zo men het geld in evenredigheid tot die uitgave waardeert, het vermogen van Mexico byna onfehatbaar moet zyn. Om kort te gaan de pakhuizen der kooplieden toonen zulks, als die, tegen dat zy naar Vera Cruz vertrekken, om de vloot van Oud-Spanje te ontmoeten, een verbazend getal paarden, muilezels, en karren, afhuuren, om'het zilver te dragen.dat zy gereed hebben terinfeheping, en tot betaaling van zulke waaren, als zy willen kopen; des het geen wonder is, dat de Gallioenen zomtyds van zestien tot twintig millioenen (lukken van agten van ft. Jan cïUlloa alleen naar Spanje voeren. N 4 Wa  200 TAFEREEL VAN NATüüR EN KONST. Waterval van Niagara. Onder de natuurlyke zeldzaamheden van Noord-Amerika, verdient vooral gedagt te worden de berugte waterval van Niagara in New-Tork, waarvan wy eene verkorte befchryving van den Heer Peter Kalen die dezelve met de uiterïté nauwkeurigheid heeft opgenomen, zullen mededeelen. - De vvaterval van Niagara, zegt hy, is zes franfche mylen van het Fort Niagara gelegen • de rivier (of de ftraat) van denzelfden naam ' of liever van welken en de val en het fort hunnen naam gekregen hebben, loopt by de plaats, daar men dezelve overvaart, met eene verbazende fnelheid, en hooger op, boven de overvoerplaats, is het voiftrekt onmogelyk dezelve overtekomen, dewyl de geheele waterloop, twee en een halve myl van den grooten waterval af, „iets anders is dan eene aaneenfchakeling van kleinere watervallen, de een boven den ander, waarin de grootfte Kanoe, m één oogenblik, 0p zyde gefmeten zoude worden. Wy gingen daar aan land, wandelden de overvoerplaats langs, en moesten, be- hal-  NOORD-AMERIKA. 201 halven de hooge en fteile zyde van de rivier, ook twee groote bergen overklimmen. Hier zag ik tweehonderd Indiaanen, meest tot de zes Natiën behoorende, bezig met het overdragen van pakken en pelteryen, inzonderheid van herten en beeren. Men ftaat verbaasd over de menigte van goederen, die hier dag aan dag worden aangebragt. De rivier loopt hier van 't Zuid - Zuid-Oosten naar het Noord-Noord-Westen, en de rots van den grooten waterval komt 'er dwars in, niet in eene regte lyn, maar byna als een halve cirkel of in de gedaante van een paardenhoef; boven den waterval, in 't midden van de rivier, is een eiland, liggende evenwydig met de boorden van de rivier Zuid-Zuid-Oost en Noord-Noord-West; dit eiland is omtrent zeven of agt Franfche Arpenten lang, zynde yder arpent honderd en twintig voeten; het laager einde van dit eiland komt juist op den regtftandigen kant van den waterval. Te wederzyde van dit eiland loopt al het water, dat uit de meiren van Kanada komt, namelyk het boven - meir, of Lac -Superieur, het meir Michigan, het meir Huron, en het meir Erie; waters , die eer den naam van zeën dan van meiN s ren  202 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ren mogen voeren, en waarin bovendien veele groote rivieren zig ontlasten; 't grootfte gedeelte van dit water ftort in den waterval van Niagara neder. Voor dat het water aan dit eiland komt, ftroomt het maar zagtjes, in vergelyking van de vaart die het vervolgens krygt, als wanneer het fneller voortvliegt dan eenig water in de wereld, tot dat het aan den waterval komt. Het is geheel wit van fchuim, en wordt op zommige plaatien hoog in de lugt opgevoerd ; de grootfte en fterkfte vaartuigen zouden hier in een oogenblik om ver gefmeten worden. Het water, dat aan de West-zyde langs ftroomt, loopt het fnelst, en fchynt een peil voorby te fnellcn; hier loopt ook het meeste water, en is in het fehuimen'tfterkst. Wanneer men by den waterval is, en de rivier opziet, ontdekt men', dat dezelve , boven den waterval, zeer fteil van boorden is, even als een berg. Als dit water tot den val nadert, ftort het loodregt neder; op het gezigt daar van ryzen de hairen te bergen, en geene woorden zyn in ftaat deze wondere vertooning te befchryvenj het is or.mogelyk zonder fehrik zulk  Noord-Amerika. 203 zulk eene menigte waters, van zo verbaazend eene hoogte, te zien nederftorten. Verbaazende hoogte inderdaad; Vader Henne pin heeft dezelve, gelyk hy dikwils in andere gevallen gedaan heeft, fterk vergroot met dezelve op zeshonderd voeten te ftellen, maar de Heer Mor and ier, die deze hoogte met meetkundige werktuigen heeft opgenomen , heeft dezelve op honderd zeven - en - dertig voeten bepaald; eene verbaazende hoogte, ik herhaal het, voor zulk eene onverbeeldelyke hoeveelheid waters. Wanneer het water tot beneden aan de rots van den waterval gekomen is, fpringt het tot eene zeer groote hoogte in de lugt terug; op eenige plaatfen is het door 't fchuimen zo wit als melk of fneeuw, en overal in beweging als een ziedende ketel. — Het gedruisch wordt by Uil weder op een affland van vyftien mylen gehoord, doch als de wind opfteekt maaken de golven van het meir Ontario al te veel geraas op de oevers, om den waterval zo verre te hooren; men heeft opgemerkt, dat , wanneer men in het Fort dezen val luider dan naar gewoonte hoort, dit onfeilbaar voorfpelt, dat  204 Tafereel van Natuur en Konst. dat 'er een Noord-Oosten wind op handen is, het welk ten uiterften vréémd is, dewyl de waterval, ten Zuid-Westen van het Fort ligt, en men dus veeleer zou denken, dat het een teken zou zyn van een tegenovergeftelden wind. Op den eenen tyd maakt de waterval veel grooter gedruis dan op den anderen, en men houdt een fterk gedruis voor een teken van aannaderend flegt weder; de Jndiaanen gaan 'er vast op af. Van de plaats, waar het water nederftort, ryst eene menigte van dampen op, in de gedaante van een dikken rook; deze dampen klimmen by ftil weder zeer hoog in de lugtop , maar worden, als de wind wat opblaast, verfpreid; indien men naby deze dampen, of dit fchuim, komt, is het zo doordringend, dat men, in weinige minuuten, zo nat is, als of men in 't water hadt gelegen . Wanneer men aan de Oost-Zyde van het meir Ontario is, verfcheiden mylen van den waterval af, ziet men, op alle heldere ftille morgens, de dampen van den waterval in de iugt opryzen, en men zou denken, dat alle de daaromftreeks gelegen bosfehen door de In-  Noord-Amerika. 205 Indiaanen in brand geftoken waren; zo fterk is die febynbaare rook. Dit zelfde verfchynzel kan men zien aan den Westkant van het meir Erie, mede op den afftand van verfcheiden mylen Men verhaalt, dat de vogels, in dezen damp vliegende, nedervallen en omkomen ; doch onder de groote menigte van gevogelte, zegt de Heer Kalen, die beneden by den waterval dood gevonden wierden, waren geene andere foorten dan die doorgaands in 't water zwemmen en leeven, als zwaanen, ganzen , eenden , waterhoenders , enz. zeer dikwils ziet men geheele troepen daarvan op deze wyze aan hun einde komen; zy zwemmen in de rivier boven den waterval, en worden door het water laager en laager afgevoerd , en daar de watervogels doorgaands groot genoegen fchynen te fcheppen in met den ftroom voorttegaan, geven zy zig zo lang aan dat vermaak over, tot dat de fnelhcld van den voortgang des waters te groot wordt om daar tegen op te werken; als dan ftorten zy by de fteilte neder; by den val komende, poogen zy uit alle hunne magt op te vliegen, doch kunnen zig niet uit het water heffen. In de maanden September en October wordt 'er alle morgen zulk eene groote menigte vogels beneder.  206 Tafereel van Naïotjr en konst. den by den waterval gevonden, dat de bezetting daar langen tyd mede gefpysd wordt; behalven de vogels vindt men daar ook veele foorten van visch, als mede herten, beeren, en andere dieren, die digt by den waterval dé rivier hebben poogen over te zwemmen, en die doorgaans aan Hukken, of verpletterd zyn. Regt beneden den waterval, niet ver van denzelven af, loopt het water niet fnel, maar in kringen, gelyk in een kookendc pot; dit belet egter de Indiaanen niet om daar in kleine Kanoes te gaan visfchen; maar een weinig laager en verder af beginnen de andere kleinere watervallen. Wanneer men boven den waterval is, en naar beneden ziet, begint het hoofd te draeijen. De Europeaanen, die *er honderdmaal geweest zyn, durven 't maar zelden waagen neêrwaards te kyken , zonder zig aan den eenen of anderen boom met dè handen vast te houden. Eertyds hieldt men het voor voiftrekt onmogelyk, dat eenig levendig mensch op het eiland, dat in 't midden van den waterval is, zou  Noord-Amerika. 207 zou kunnen komen; doch door een zeker toeval , en een onbegrypelyk geluk, zyn 'er eens twee Indiaanen levendig opgeraakt, en met geen minder geluk en gevaar daar van afgeholpen; en fints men den weg na dit eiland gevonden heeft, gaan de Indiaanen dikwils derwaards, om de herten, die, ondernemende de rivier boven den waterval over te zwemmen, door den ftroom daar op gedreven worden, te dooden. ,, Maar, zegt de Heer Kalen, ,, fchoon ik daar geheel Kanada mede winnen „ konde, zoude ik niet willen waagen naar „ dit eiland te gaan; en elk wys mensen zal „ hetzelfde zeggen." Aan de West-Zyde van dit eiland zyn eenige kleine eilandjes, of rotfen, van geen aanbelang» Beneden den waterval, in de holen der rotfen , is zulks eene groote overvloed van aaien, dat men dezelve met de handen vat, en vangt, zonder eenig ander middel te gebruiken. Op eiken helderen dag ziet men, van 's morgens ten tien uuren tot twee uuren na den middag, beneden den waterval, en onder zig, ze  208 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. zo men aan de zyde van den waterval ftaat, een heerlyken regenboog, en zomtyds twee, den een binnen den ander, met de gewoone kleuren, welke men in de regenboogen waarneemt; hoe veelvuldiger de dampen zyn, hoe duidelyker de regenboog is; — zo de wind de dampen wegdryft, verdwynt de regenboog; doch dezelve verfebynt weder zo ras de dampen komen. Van den waterval tot de legplaats daar boven, waar de Kanoes van het meir Erie vast maaken, is een en een half myl; laager durven de Kanoes niet komen, om niet met een onweerftaanbaar geweld voortgefleept te worden; —. men heeft menigmaal aan den voet des watervals ftukken van menfehen gevonden, waarfchynlyk van dronken Indiaanen, die "door den ftroom medegevoerd en neêrgeftort zyn. De Franfchen hebben dikwils groote geheele boomen boven in het water geworpen , om dezelve van boven neder te zien tuimelen; zy vielen met eene verbazende fnelheid nederwaards, doch zy konden ze daarna nimmer wedervinden, waarom zy dagten, dat 'er eene onpeilbaare diepte onder den waterval was. Het  N ö d R D - A M Ê R r K A. 2bp Het is hoogst waarfchynlyk, dat het daar zeer diep moet wezen, doch het is tevens te vermoeden ; dat men die hoornen ergens zott wedergevonden hebben, zo men dezelve langer of beter gezogt hadt. De iots van den waterval beftaat uit grauwagtigen kalkfteen. Andere Watervallen. De Heer Dudley maakt gewag van eene andere waterval, drie mylen boven Albanië, in de Provintie van Nieuw-York, die niet boven de veertig of vyftig voeten loodregt nederftort, maar van welken ook een mistige damp voortkomt, die als ftofregeh nedervalt, en die.terwyl de zon fchynt, een aangenaamen regenboog formeert, dewelke beweegt naarmaate de aanfehouwer zig beweegt, en zig iri het vereischte gezigts-punt plaatst om den noodigen hoek der ftraalbuigirig van 45. graaden te hebben. De gemelde fchryver, die dezen waterval en regenboog, in eigen perfoon nauwkeurig heeft opgenomen, voegt 'er by, dat hy, twintig mylen ten oosten van de Hudfons rivier, digt by het midden van een lan- XIX. Deel, O gen  aio Tafereel van Natuur en konst. gen heuvel, een fnellopende betk aantrof, die kragts genoeg h;:dt om een molen te dryven; en dat hy, dezelve volgende om te zien waar zy eindigen, en in eene grootere beek, of rivier, invallen zoude, hadt bevonden, dat zy zig nergens met andere wateren vereenigde, maar ten laatlkn in eene groote diepte in den grond verloren ging, zonder dat men eenig verder fpoor daarvan vernam. Goud-Spelonk. Een reiziger, die zyne berigten aan de Koninglyke Maatfcbappy te Londen heeft medegedeeld, welke dezelve in haare Philofophifche Verhandelingen heeft geplaatst, maakt gewag van een opmerkelyk hol, ten Noordwesten van Mexiko, overal met eene foort van bladgoud verguld, het welk veele Spanjaarden, door zyne fterk beloovende kleur en fchittering, uitgelokt en bedrogen heeft; want, welke poogingen zy hebben aangewend, zy hebben dit gewaand goud nooit, hetzy door middel van kwikzilver, hetzy door fmelting, tot een wezenlyk goud kunnen brengen. Onze reiziger ging op zekeren morgen derwaards, van een Indiaan vergezeld, om alles nauwkeurig te on; 3 der-  NOORD-AMERIKA. 2It derzcjeken; hy vonit de plaatfing van dit hol vry hoog, en in een oord, die gefchikt genoeg was om daar goud te verwagten. Zodra hy het hol intradt, ontdekte hy door middel van eene kaars, welke hy in di hand hadt, welhaast aan alle zyden,doch byzónderlyk boven zyn hoofd, een glinfterend behangzel, om zo te fpreken, van baaren goude; waarop hy met dat vermaak, 't welk het gezigt van dat metaal voortbrengt, flaroogende, in eene groote verlegenheid op het onverwagtstgellort wierdt; want eene zwaare brok zand, (gelyk hy naderhand ontdekte dat het geweest was,) viel plotfeling neder, en bluste niet alleen zyne kaars uit, maar maakte hem ook byna blind door de ftof, die, terwyl hy naar boven keek, in zyne oogen viel; hy riep overluid aan den Indiaan, 'die' aan den ingang van het hol was blyven ftaan, dewyl hy, uit vreeze voor fpooken en bietebauwen, daar voiftrekt niet in hadt durven komen ; zyn geroep veroorzaakte zulk eene dondcring en herhaalde echo's, dat de arme knaap, zig verbeeldende dat de helfche geesten met alle hunne woede op hem afkwamen , weldra zyne ftandplaats, en al wat hy by zig hadt, verliet, en daardoor een vryen O 2 dooft  2i2 Tafereel van Natuur.en Konst. doortogt ar.n eenige lichtftraaian gaf, die onzen reiziger tot een beteren gids verflrektcn, en gelegenheid gaven om de opening weêr te vinden. Niettegenftaande de Oogen van onzen reiziger nog zeer ontfteld en pynlyk waren, door de bytende fcherpte van de mineraale dampen, en door het zand, dat in dezelve gekomen was, ontftak hy egter, na eene korte poos wagtens, andermaal zyne kaars, en trad het hol weder in, alwaar hy eene groote hoeveelheid van de mineraale zelfftandigbeid, met zand vermengd, by malkander bragt, om inzonderheid het goud, zo hy meende, van de wanden van het hol af te fchraapen; hy vondt hetzelve niet dikker dan een nagel, en op de minfte aanraaking verdeelde het zig in veele kleine ftukjes, die, nadat hy zyn hand daar een weinig mede gewreven hadt, dezelve geheel verguldden. Het nader onderzoek van deze ftoffe egter deedt alle de voordeden, daar de reiziger zig mede gevleid hadt, verdwynen. O r-  NOOUD. AMERIKA. 213 Orkaan. De Heer Kalm geeft, in zyne reis door Pynfylvanie, het volgende opmerkelyk beogt, wegens eene zeekere en onfeilbaare voorfpelling van een orkaan, het welk wy verlofverzoeken hier te mogen plaatfen. ,, De Heer „ Koek, zegt hy , in een klein Jagt naar een ,, West-Indisch eiland willende zeilen, hadt ,, een oud man aan boord, die deze zee lang „ bevaren hadt; deze, de diepte peilende, riep den Huurman toe, dat hy terltond de boo„ ten moest uitzetten, om het jagt, geduuren„ de de ftilte, voortteroeijen, ten einde het „ eiland zo fchielyk als mogelyk ware te berei„ ken, dewyl men binnen vier-en-twintig uuren ,, een geweldig orkaan te wagten hadt. De „ Heer Koek vroeg hem, waarom hy dit dagt? ,, en de oude man zeide hem, dat hy, by het ,, peilen , het lood eenige vademen dieper in ,, het water gezien hadt dan te voren; dat ,, derhalven het water eensklaps helder was „ geworden, en dat dit een zeeker en onfeil,, baar teken was, dat 'er binnen kort een 01„ kaan zou volgen ; de Heer Koek zag ook de „ ongewoone klaarheid van 't water; hy gaf O 3 „ dan  214 TAFEREEL VAN NATUUE EN KONST. „ dan onmiddelyk bevel om de boot in 't wa» ter te brengen, en het jagt voortteroeijen „ naar het eiland dat voor hun lag, zodat zy >-. nog vóór den nagt in behouden haven kwa„ men ; doch eer zy dit nog volkomen bereikt „ hadden, begonden de golven aj hooger en „ hooger te gaan, en het water fcheen als te „ kooken, fchoon men nog geen wind gewaar ,, wierdt; des nagts ontftondt het orkaan, en „ woedde zo vreesfelyk, dat niet alleen veele ,;, fchepen vergingen, en de daken wierden „ weggerukt, maar dat zelfs het jagt van den „ Heer Koek en andere fchepen, fchoon in goede havens liggende, door het geweldig „ opzetten der baaren, zo verre op 't land ge» zet wierden, dat 'er verfcheiden weken ver„ liepen eer zy daar weder afkwamen." Zonderlinge Rots. Daar is aan de Wester-Kust van Mexiko eene groote Rots,die,eene van boven breede opening hebbende, een verfchrikkelyk geraas maakt op iederen flag van de zee, en zomtyds gelyk een walvisch water opfpuit tot eene verbazende hoogte. Trek-  Noord-Amerika. 215 Trek-Honden. Men gebruikt in Kanada op verfcheiden plaatfen honden, om water uit de rivieren of beeken te haaien ; ik zag , zegt de Heej: Kalm, twee honden voor een wagentje agtex malkander gefpannen; zy hadden nette tuigen op 't lyf, en een toom in den bek gelyk de paarden; zy wierden van een jongetje geregeerd , dat agter den wagen liep; toen zy aan de rivier kwamen, fprongen zy daar van zelve in, en dan vult men de ton; dit gedaan zynde , trekken de honden het wagentje den berg weder op, en naar huis. In 't vervolg, zegt hy, zag ik byna alle dagen te Quebek honden met wagentjes naar de rivier lopen, zomtyds was 'er maar één hond voor; die honden waren zelden groot; de jongens, die 'er by zyn, hebben lange zweepen in de hand; ik zag op deze wyze niet alleen water, maar ook hout en andere dingen, haaien. Daarenboven fpannen de Kanadanen, op reis zynde, honden voor kleine daar toe gemaakte fieeden, om hun reistuig en andere noodwendigheden te trekken ; gemeene lieden gebrui0 4 ken  aio Taferefl van Matoor en K«nst. ken hen op die wyze meest altyd op hunna reizen , en zy gaan dan zelve te voet by hunne wagentjes. Byna al het hout, 't welk de arme menfchen 's winters uit de bostenen haaien, wordt hun door honden toegevoerd, waarom men die honden ook de paarden der armen noemt; zy fpannen 'er meest twee voor malkander, voor yder voer; ook hebben zy nog andere fieeden, die netter gemaakt worden, en waarin eene vrouw zitten kan, die door twee honden wordt voortgetrokken , met een veel grooter fpoed dan men zig verbeelden zou; één hond zelfs van middelmatige grootte is in ftaat om met deze wagentjes een mensch te trekken. Verfcheiden Europeaan en , die in Terra Labrador geweest zyn, berigten, dat de Eskimaux niet aileen alle hunne goederen op fleden,trekken laten, maar dat zy zeiven op fleden door honden getrokken, op het ys ryden. Slegte Wegen. De trekhonden brengen my weder de flegte huishouding, welke de Spanjaarden ten opzigte van hunne wegen houden, in gedagten; men vergunne my daar in het voorbygaan een kort  NOORD-AMERIKA. 217 kort en treffend ftaal van by te brengen; 't welk by toeval verzuimd is in 't vorig ftukje te plaatfen, en hier ook niet ongevocgelyk kan geplaatst worden. Kapitein Cockburn zegt, in het berigt van zyne reize van Panam a naar Portobei. ï. o, d it zy op muilezels uitreden, omtrent ten twee uuren des namiddags, en tot omtrent vier uuren des anderen daags morgens voorttrokken eer zy één huis vonden; moetende onderwyl altyd op de wagt zyn tegen de aanvallen van vyandelyke Indiaanen en wilde dieren, om welken af te weeren , 'zy eene menigte kaarfen en toortfen moesten branden; dien zelfden dag kwamen zy aan Rio de Chagre, en gingen van de muilezels af om onder eenige boomen raaaltyd te ho,uJen. Na eene vertoeving van twee uuren trokken zy de rivier dwars over, en flegen by een gebergte op, zo fteil, dat zy de muilezels om den hals moesten vatten om niet te rug te glyden of te vallen; een gedeelte van dezen weg was maar twee voeten breed, en ter wederzyden waren fleiltens van vier- of vyfhonderd voeten diepte; zodat, door de afflipping van een muilezels poot, het beest en de geen die "er op zat, of die 'er zig aan vast meldt, te morfel moesten raaken. Met het ondergaan van de zon O 5 kwa-  ars Tafereel van Natddr en Konst. kwamen zy evenwei aan een herberg of huis waarin de reizigers van het noodigffe verzorgd wierden; des anderen daags met den dageraad voortgereisd, kwamen zy arn de rivier Cbagre, door welke zy een aanmerkelyk eind reden over groote rotfen, zo diep, dat het water zomtyds over den rug der muiiezelen heen liep; vandaar beklommen zy andere gebergten en ontmoeten weder de rivier; eenige van' deze bergen hebben wegen van omtrent drie voeten breedte, met groote fteenen geplaveid door de arme Indiaanen, welkende Spanjaarden dezen taak hebben opgelegd. Op eene bekwaame plaats gekomen zynde, vertoefden zy, óm zig en hunne muilezels te verfrisfehen; èindelyk weder ir. een herberg wat gerust heb. bende, kwamen zy op den vierden dag na hun vertrek van Pansrm, te Porto Bello aan. Deze weg wordt niet gebruikt door de geenen, die 's Eonings fchat overbrengen; ook is hy geenszins de nar.ste; men heeft 'er eenen door de bosfehen, werken niemand pasfeeren mag dan posten, door de regeering van de eene ftad naar de andere afgevaardigd. Eene vreemde ftaatkunde waarlykl die niet fchynt te berrypen, dat de welvaart van een land voor  NOORD-AMERIKA. 219 voor een aanmerkelyk gedeelte van de gemaklykheid der wegen afhangt. Mispel-bier, en Brandewyn. Men brouwt in New-Jerfey een zeer aangenaam bier van mispelen, op deze wyze. Laat in den herfst, wanneer de vrugt reeds dooide Vorst aangedaan is, kneedt men die in een deeg van tarwe of ander meel, maakt .'er koekjes van, zet die in den oven tot dat ze door en door gebakken en droog zyn ; dan neemt men 'er dezelve uit, en laat ze koud worden. Als men nu aan 't brouwen zal gaan, zet men een pot op 't vuur volkoud water, en legt 'er eenige koekjes in; het water, warm wordende, ontbindt dezelve, doet de zelfftandigheid van malkander fcheiden, en begint 'er zig mede te vereenigen; dan neemt men de pot van 't vuur af, roert het een en ander wakker om, waardoor alles wel gemengd, en tot een gelyke pap of brey gemaakt,wordt;nadat men op die wyze koeken genoeg geweekt, en tot pap gemaakt, heeft, zet men alles in een kuip, merkt het aan als mout, en laat 'er het kookend water op lopen; dit neemt de fyn-  s2o Tafereel van natuur ei/ Konst. ïynfte deeltjes van deze zelfftandighefd na zig, waarna het in de brouwketel overgegoten, of gepompt, nogmaals gekookt, en als bier behandeld, wordt. Dit bier wordt voor aangenaamer gehouden dan meest alle andere foorten van bier. Men maakt ook brandewyn van de mispelen ; het welk aldus gefchiedt; men doet eene ge noegzaame menigte van mispelen in een ketel, en Iaat ze daar een week in , of iets langer, tot dat zy door en door zagt zyn ; dan giet men 'er water op, en dan moeten zy van zelve gisten, zonder dat men 'er iets bydoet; vervolgens ftookt men 'er op de gewoone manier brandewyn van, die men verzeekert zeer goed te zyn, vooral zo men onder de mispelen eenige zoete wilde druiven doet. Veegift deb Wilden. Daar zyn verfcheiden gefchrfftenj waarin beweerd wordt, dat de zwarten in Zuid-Amerika een vergift hebben, waarmede zy malkander omhals helpen, fchoon de uitwerking niet fchielyk volgt, maar eerst lang na het innemen van 't gift befpeurd wordt; dezelfde gevaarly- ke  Noord-Amerika. 221 ke kunst is onder de zwarten in Noord-Amerika bekend, gelyk de ondervinding geleerd heeft. Daar zyn egter weinigen die het geheim weten, en deze kennen ook het middel daartegen ; om deze reden, wanneer een Zwarte zig vergeven voelt, en een vyand weet uittedenken, die hem misfehien het vergift gegeven heeft, gaat hy naar hem toe , en zoekt hem door gebeden en gefehenken te bewegen om hem daarvan te verlosfen; indien deze boosaartig is, ontkent hy niet alleen, dat hy den anderen vergift heeft ingegeven, maar ook dat hy daar eenig middel tegen weet; komt hy tot inkeer zo helpt hy hem. Dit vergift doodt niet dan na eenige jaaren tyds; doch van het oogenblik af dat men het inheeft, begint'men uitoeteeren, en is men zelden meer gezond. De ongelukkige kan genoegzaam van het tyd (tip af, dat hy het vergift inkreeg, bemerken dat hy vergeven is.. De zwarten bedienen 'er zig gemeenlyk van tegen dezulken / van hunne medeflaaven, die wél oppasten, van hunnen Heer bemind worden, en zig van hunne overige makkers onderfcheiden; dikwils zyn 'er ook andere oorzaken van vyandfehap; doch zeldzaam, zegt de Heer  222 Tafereel van Natuur en Konst. Heer- Kalm, zyn de voorbeelden in Pcnfylvanie, van llaaven die hunne Heeren gezogt hebben te vergeven ; misfchicn vreezen zy voor de zeekerheid en zwaarte der ftraf, misfchien is de zagtheid der behandeling, die zy meestal ontmoeten, daar de oorzaak van. Nooit ontdekken zy waaruit dit vergift beftaat, maar houden het zeer geheim. ,, Het is „ waarfchynlyk, zegt de Heer Kalm, wiens „ woorden ik voortaan in dit artikel zal ge„ bruiken, dat het iets zeer gemeen is, 'e „ welk men de geheele wereld over vinden „ kan, want waar zy zyn, zy weten het zig „ gemaklyk te bezorgen; dus kan het niet „ eene plant zyn, gelyk veele geleerden heb„ ben gedagt, want zulk eene plant zou niet „ overal te vinden zyn. Ik heb veel van zwar„ ten hooren vertellen, die op deze wyze „ omgekomen waren; alleen zal ik een voor„ beeld verhaalen, dat, geduurende myn ver„ blyf alhier, (te Philadelphia) gebeurde. Ze„ ker man hadt eenen Zwart, die zeer bekwaam, „ en byzonder aan hem verknogt, was, en die „ hem zo wél diende, dat hy hem voor geen „ twintig andere zwarten zou hebben willen „ misfen; ook hadt zyn meester eene harteJy- i, ke  Noord-Amerika. 225 ke genegenheid en achting voor hem, en „ g f hem daar blyken van. Deze (laaf ver- keerde zo weinig als hy konde met de ande„ re flaaven, en te dier oorzaake haaten zy „ hem geweldig, doch om de eigen reden „ hadden zy ook in lang geene gelegenheid „ om hem h;t vergift in te krygen; fchoon ,, zy dat fteeds bedoelden; eindelyk gelukte „ hun dit op eene kermis, als de arme flaaf „ in.de ftad gekomen was, want hy woonde „ buiten ; zy verzogten hem met hun te drin„ ken; hy weigerde het in 't eerst, doch zy „ drongen hem zo fterk, dat hy eindelyk ge„ noodzaakt was hun genoegen te geven; zo- dra hy gedronken hadt, zeide hy, wat bief „ is dat ? het is vol van —- ik zeg met voor„ dagt niet, hoe hy het noemde, want het zal „ zeekerlyk de naam geweest zyn van het ver,, gift, waarmede de boosaartige zwarten zo „ veel kwaads uitregten, en dat is overal te „ vinden ; het is beter dat het onbekend bly„ vb, dewyl het tot te veel kwaade oogmer„ ken mogt gebruikt worden. De overige „ zwarten en zwartinnen begonden te Iagchen „ om de klagten van hunnen gehaaten lands„ man, ja dansten en zongen, omdat zy hun „ heilloos doelwit zo wel bereist hadden; de. » bra-  224 Tafereel van Natuur en Konst. „ brave zwart ging ten eerden naar huis, en „ vertelde, dat de andere llaaven hmi verge„ ven hadden; en federt begon hy uitte tee^, ren, zonder dat hem iets helpen konden; „ hy flierf eenigen tyd daar na. Schuiten van Bast. Daar zyn twee foorten van Olmen in NoordAmerika , de witte en de roodé; van den bast' der eerften maakt men in New ■ Tork de fchuiten, omdat dezelve de zagtfte en buigzaamfte is; met den fchors der Hikory naait men den bast der Olmen famen, en met die van den rooden Olm maakt men de einden van de fchuit digt; men klopt de bast tusfehen twee fteenen, of, by gebrek van die, tusfehen twee ftukken houts. Het maaken van zulk een fchuit neemt artderhalvendag weg;om denzelven te vervaardigen , zoekt men een dikken , hoogen, erf zo veel men kan met weinige takken beladen, Olm uit, die een gladde bast heeft; men hakt hem voorzigtig, opdat de bast in 't vallen niet befchadige ; zommigen klimmen zelfs voor»  Noord-Amerika. 225 vooraf op den boom, en fcbeiden den bast af, om hem des te minder te kwetzen. Men fnydt met een mes den bast aan de eene zyde des booms regt door, zo lang als men de fchuit maaken wil; aan beide de einden van de gemaakte fnede, fnydt men den bast in de rontc door, ten einde hy des te gemaklyker zig over langs afzonderen late; dan fcheidt men den bast van den boom af, zorg dragende, dat 'er geen gat in kome. Dit fchillen gaat gemaklyk in zyn werk in den tyd dat de boom vol faps is, en in andere jaargetyden legt men den boom voor 't vuur om het affchillen te bevorderen. Den afgefcheidenen bast fpreidt men op den grond uit, zodat de binnen zyde naar om laag ligt; om denzelven des te gelyker uittefpreiden legt men 'er blokken en fteenen op, die hem plat drukken; dan buigt men de deelen, die de kanten van de fchuit maaken moeten, voorzigtig opwaards om het boord te krygen. Omtrent twee ellen van een, flaat men ftokken in den grond volgens de kromme lyn, die de zyden der fchuit befchryven moeten, om daar mede den bast, die 't boord maaken moet, te XIX. Deel, P on-  426 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST." onderfteunen; men buigt dan de zyden in de gedaante, welke de fchuit moet hebben, en dan worden de ftokken digter by malkanderen, of verder van den anderen , gezet. Om de ribben van de fchuit te maaken, neemt men dikke takken van den Hikoryboom, dewyl dit hout zagt en buigzaam is; men fnydt dezelve in platte Hukken, een duim dik, en buigt hen dan zo als ribben wezen moeten; vervolgens worden zy dwars op den bodem van de fchuit gelegd, omtrent een fpan van malkander. De bovenranden van het boord, worden van twee dunne latten gemaakt, die men tegen malkander legt, zynde dezelve plat op de plaats, daar zy tegen malkander moeten komen ; tusfehen deze latten fteekt men den bovenden rand van den bast, en naeit dien tusfehen denzelven met draaden van zagten bast of wortelen vast ; doch eer dit gefchiedt fteekt men de einden der ribben ook tusfehen de latten; dit gedaan zynde wordt alles vvel te famen genaeid ; de lal ten worden naar de kromte, die het ^ boord hebben moet, gebogen, en komen aan het voor- en ageer-einde van  Noord-Amerika. 22? van de fchuit by malkander, waar zy zelfs met touwen te famen wel vast gebonden worden. Opdat de fchuit van boven niet te wyd worde , fpant men 'er drie of vier banden over heen, van het eene boord tot het andere, omtrent dertig of veertig duim van malkander; deze banden zyn meest Hikory-hout ; men fteekt ze met de einden digt onder de boordlatten door den bast heen, buigt ze over de latten in de hoogte, en dan worden zy over 't middelst van de fchuit heen met touwen wel vast gemaakt; ,aan de voor- en agter-ftevens maakt men de gaten met den aan ftukken gefloten bast van den rooden olm, die 'er dan als werk uitziet, digt, opdat 'er geen water door kome. Over de ribben in de fchuit legt men andere ftukken bast om overtegaan, want anders zou men ligtelyk met den voet, of door iets fchielyk neêrtezetten, een gat in den dunnen bast van den bodem ftooten kunnen. Om des te zeekerer te zyn, heeft men gaarne een dunne plank of twee, om die op den bodem te leggen. De binnen zyde van den bast komt nu aan de buiten zyde van de fchuit, omdat die P % glad  ê28 TAFEREEL VAN NATÜUR EN KONST, glad is, en het vaartuig dus te beter door het water doet glyden. Het gaat niet altyd zo fpoedig met dezen fcheepsbouw als wy gezegd hebben; want zomtyds gebeurt het, dat men, nadat men den bast van een boom afgcfchild heeft, daar kwaade fteden en gaten in ontdekt, of denzelven zo dun en gebrekkig bevindt, dat men 'er Zyn leven niet op durft waagen; dan moet men een anderen boom zoeken, en het gebeurt wel dat men verfcheiden olmen fchillen moet, voor dat men een'goeden bast bekomt. Deze vaartuigen kunnen vier of meer menfchen bergen. Onder het roeijen van deze fchuiten, moet men alle voorzigtigheid gebruiken om niet op een fcherpen tak van eenen onder water liggenden boom, of op een paal, te ftooten, waardoor de halve fchuit, zo men wat fterk roeide , zou kunnen fcheuren, het welk in diep water zeer gevaarlyk zyn zoude; ook moet men voorzigtig zyn in het inftappen van deze gevaarlyke vaartuigen; men trekt uit voorzorg gemeenlyk de fchoenen uit, want zo men, dezelve aanhebbende, daar wat. lugtig in flapte, zou  Noord-Amerika. 220 zou men ligt met de hakken door den bodem heen trappen. Vermenigvuldiging der Menschen. Het fchynt niet moeijelyk, zegt de Heer Kalm, reden te geven, waarom de menfchen in Noord-Amerika fterker vermenigvuldigen dan in Europa! Zodra een mensch den vereischten ouderdom heeft bereikt, kan hy, zonder vrees voor armoede, trouwen, want daar liggen zo veele vrugtbaare landen onbebouwd, dat men gemaklyk een Huk lands om te bebouwen krygen kan, alwaar men met vrouw en kinderen zeer wel kan beftaan; de belastingen zyn klein, en de vryheid is zo groot, dat ieder zig als een klein vorst in zyne ftaaten kan befchouwen; ik zal hier, door eenige voorbeelden, toonen, wat zulk eene gefteldheid kan uitwerken. Maons Keen, een zweed te Rakoon, was nu byna zeventig jaar oud, hy hadt verfcheiden kinderen, kinds-kinderen, en kinds-kindskinderen, zodat hy, van de geenen die in leven waren, vyf-en- veertig perfoonen monfteicn kon; behalven dat, waren verfcheiden van p 3 zy-  êso Tafereel van natuur en Konst. zyne kinderen, het zy zeer Jong, of reeds tot zekere jaaren gekomen, geftorven; dus was hy ongemeen gezegend; doch het komt niet in vergelyking by de volgende voorbeelden. In het jaar 1732. den Beften January, flferf te Ipswich in Nieuw - Engeland Sar ah Tuthjl, ecue Weduwe, oud 86. jaar, zy hadt ter wereld gebragt zestien kinderen, en van flegts zeven derzclven hadt zy gezien honderd en zeven en zeventig klein-kinderen,en kleinklein-kinderen. Den sofien May 1739. verzamelden zig in het huis van Richard Buttington, in het Kerfpcl van Chester in Penfylvanie, alle zyne afkomelingen; maakende te famen honderd vyftien perfoonen. De vader van deze nakomeiingfehap, Richard Buctington, v/as geboren in Engeland, en toen vyf-en-tagtig jaar oud; hy was in volkomen gezondheid, kragt en levendigheid; zyn oudfte zoon, toen zestig jaar oud, was de eerfte Engelsman, die in Penfylvanie geboren werdt. Den 8ften January 1742. overlcedt te Trenton , in New - Jerfey , de Weduwe Sakab F ut-  NOORD-AMERIKA. 231. Fulman , geboortig uit Nieuw - Engeland , oud zynde 97. jaar; en nalatende vyf kinderen , een-en-zestig kinds-kinderen, honderd tweeen -tagtig kinds-kinds-kinderen , en twaalf kinds-kinds-kinds-kinderen , allen in leven toen zy lïierf. In 't jaar 1739. den 28. January, flierf te Sout - kington in Nieuw - Engeland , in haar honderdfte, jaar de Weduwe Maria Hassart; zy was geboren op Rhode Island, en was Grootmoeder van den toenmaaligen Vice Gouverneur van dat eiland, den Heer George Hassart; zy kon vyfhonderd zo kinderen, kinds-kinderen, als kinds - kinds-kinderen en kinds-kinds-kinds-kinderen tellen; toen zy ftierf, waren 'er tweehonderd en vyf van in 't leven; een van haare kleindogters was alreeds federt vyftien jaar grootmoeder. Oude Overblyfzels. Voor ruim veertig jaaren heeft een Fransch Officier, Verandrier genaamd, op 't bevel van den Gouverneur Generaal van Kanada, eene reis ondernomen, waarvan het oogmerk was om den afftand van de groote Zuid-Zee P 4 te  232 Tafereel van Natuur en Kónst; te onderzoeken, en tevens natefpooren, wat nuttigheid men in Frankryk zou kunnen hebben van eene gemeenfchap met dien Oceaan ? De reis werdt van Montreal te paarde gedaan, en wel ten nauwkeurigften Westwaards gerigt, zo veel het wegens de rivieren, meiren, en bergen, doenlyk was. Toen die Officier met zyn gezelfchap diep in 't land doorgedrongen, en veelerleie volkjesvoorby gereisd, was, kwamen hun zomtyds groote open velden voor, zonder geboomte, maar bedekt met lang gras, en die zig eenige dag reizens verre uitftrekten. Op veelen van deze velden was de grond doorgaands met vooren doorfneden, even als of die voormaals diep geploegd ware geweest, en of men dien in vroegere tyden tot koornakkers hadt gebruikt. Men begrypt ondertusfchen ligtelyk, dat de tegenwoordige Wilden, die deze ftreeken bewoonen, deze ploegingen niet gedaan kunnen hebben, dewyl de Wilden in 't algemeen, vóór de aankomt der Europeaanen, nooit het gebruik der werktuigen van den Landbouw gekend hebben. Op twee of drie plaatfen, doch verre van malkander, vonden zy, op rotfen, de indrukzcls van voeten, zo van volwasfen menfchen als van kinderen ; dit zoude men misfchien voor een ïüjUs Natu-  Noord-Amerika. 233 ree, of zogenaamde fpeeling der natuur, hebben mogen houden, maar, toen zy zo verre naar 't Westen gekomen waren, dat men niet weet dat het land daaromftreeks ooit zo verre door Europeaanen is bezogt geworden, vonden zy hier en daar, zo wel in de bosfehen als op wyduitgeftrekte velden, groote pylaaren van fteen, die uit één ftuk beftonden , en tegen elkander leunden , zodat zy niet dan door menfchen handen fcheencn opgcrigt te kunnen /Zyn. Verfcheiden maaien hebben zy zulke fteenen, die op elkander gelegd, en als tot muuren gemaakt, waren,aangetroffen; op eenige plaatfcn, daar dergelyke fteenen. ftonden, vonden zy daar omftreeks geene andere fteenen. Zy konden aan dezelve geen opfchrift ontdekken, hoe zorgvuldig dit ook van hun nagefpoord wierdt; eindelyk evenwel troffen zy een grooten fteen aan, die naar een pylaar geleek, en waar een kleiner fteen was ingevoegd, welken men aan beide zyden met ietteren, hun onbekend, befchreven vondt; deze fteen, die omtrent de lengte van een voet, en de breedte van een hand, hadt, braken zy los, en namen hem met zig naar Kanada, vanwaar hy naar Frankryk gevoerd, en aan den Secretaris van Staat, Graaf van Maurepas, is P 5 over-  134 Tafereel van natuur en Konst. overgeleverd; wat 'er verder van geworden zy weet men niet, doch de Jefuiten, die hem in Kanada gezien hebben, verzeekeren, dat de letters zeer veel naar de Tartaarfche gelyken. Hoewel nu de gedagte Franfchen zig alle bedenkelyke moeite gaven om uit de daaromftreeks woonende volkeren te vernemen, wanneer, en door wien,gedagte pylaaren waren opgerigt? Wat denkbeeld zy daarvan maakten? Wat de gezegde letters betekenen mogten ? En in welke taal die gefchreven waren? Konden zy toch van hun dien aangaande geene de minfte opheldering bekomen, als zynde de Wilden daarvan voiftrekt onkundig; het eenige, dat zy wisten te berigten, was, dat 'er die fteen van overoude tyden reeds geftaan hadt; dat verzeekerden zy volmondig. De plaats, daar dezelve ftondt, weidt gerekend negenhonderd Franfche mylen Westwaards van Montreal af te zyn. Het eigenlyk oogmerk van den togt, om tot den Wester-Oceaan te komen, wierdt niet bereikt. FOS-  NOORD-AMERIKA. 23; FOSSILIA. Mbtaales en Minera alen. De Heer Coxe vcrzcekert , dat 'er in Louifiana overvloedig koper gevonden wordt; zo fyn, en volmaakt, dat men het dikwils, aan de oppervlakte der aarde, aantreft in geheele ftukken, die geene fmelting noodig hebben, en zy, die de erts daarvan bewerkt hebben, zeggen, dat hetzelve, naar de gewoone wyzeu behandeld,veertig procent, en meer opbrengt. Het lood-erts, in dat land, brengt zestig procent op, en men heeft daarvan reeds meer ontdekt, dan men tot gewoon gebruik van nooden heeft. Hetyzer-oer, of de yzer- erts, wordt op verfcheiden plaatfen , insgelyks naby de oppervlakte der aarde, ge\ onden , en men haalt daar een metaal uit, dat in deugd weinig minder is dan goed ftaaL Men heeft 'er ook goede Mynen. van kwikzilver of cinnaber-erts, en daar zouden "er waarfchynlyk nog meer gevonden kunnen worden , indien 'er een behoorlyk onderzoek naar gedaan wierdt. Hét mineraal, waaruit men het  236 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. het kwikzilver bekomt, is van eene fcharlaken of purpere kleur, en de inboorlingen maaken 'er geen ander gebruik van dan om hunne aangezigten en lighaamen, in tyd van oorlog, of op zommige groote feesten, daarmede rood te fchilderen. Deze erts wordt gebroken, en in aarden kannen overgehaald; zy zetten de halzen van deze kannen in andere, die daartoe op eene byzondere wyze gemaakt zyn, min of meer, zo als onze retorten en ontvangers; zy vullen deze laatfte kannen of potten met water, en men legt dan vuur rondom de eerfte; de kwik, de noodige warmte gekregen hebbende, klimt, gelyk men weet, even als damp of waasfem, naar boven, en, daar geftuit, moet zy weder naar de laagte, en dus in het ander vat overgaan, daar zy door het water bekoelt, en op den bodem van het vat onder de gedaante van kwik verzameld wordt; de omflag en kosten van dit zuiveren,of overhaalen, is zeer gering; de grootfte zaak is het opdelven , doch, alles te famen gerekend, geeft de kwik een zeer aanmerkelyk voordeel. De Heer Coxe denkt, dat 'er ook goud en zilver in Louifiana zou te vinden zyn; en by brengt daar toe niet flegts de getuigenisfen van be- voeg-  Noord-Amerika. z37 voegde beoordeelaaren by, maar haalt byzondetlyk een brief aan, welken hy van NieuwJerfey hadt ontvangen van een Heer, die zeer kundig was in het zuiveren van metaaien, en hem meldde, dat eenige jaaren agter malkander een jonge knaap met de Indiaanen aan de andere zyde der bergen, die deze Kolonie en Nieuw -Jork van Louifiana fcheiden, hadt gaan zwerven, en dat hy altyd te rug kwam met een goeden voorraad, zo veel als hy dragen konde , van klompjes van verfcheiden foorten van zeer zwaar metaal, dat, gefmolten zynde, bleek 'eene vermenging van verfcheiden metaaien te zyn, waaraan zy eerst geen naam konden geven ; doch dat zy by nader onderzoek bevonden te bcftaan uit lood, koper, en, wanneer het wel gezuiverd wierdt, een derde gedeelte zilver en goud. Men gaf' zig groote moeite om dezen knaap te doen bekennen, waar hy dezen fchat bekomen hadt, daar by geen ander gebruik van maakte, dan om te lanterfanten en te rinkelrooijen, tot dat hy, ten einde van zyn voorraad zynde, weder op een anderen togt uitging; maar men konde geene andere dan deze opheldering uit hem haaien; dat 'er omtrent driehonderd mylen ten Zuid-Westen van Jerfey, in een zeiter jaar-  238 Tafereel van Natuur en Konst. jaargetyde groote ftroomen waters van de bergen nederftorteden, en dat de Indiaanen , nadat die ftörtfhgen ophielden, op eenigen afftand beneden dezelve het zand of de aarde gingen wasfehen, waardoor zy, nadat het zand met het vater geroerd en afgegoten was, op den bodem hunner vaten deze vermenging van metaaien vonden. Behalven de gemelde metaaien, is het zeeker.dat 'er veel orpiment en fandarach.of fandrak, in verfcheiden lïreeken van Louifiana gevonden worden, en de Metallurgisten, of Schryvers over de metaaien en mineraalen, verzeekeren, dat de genoemde mineraalen niet flegts eenig goud bevatten, maar dat zy ook, daar zy gevonden worden , gemeenlyk Mynen van goud of zilver aanduiden; ook vindt men 'er de Lapis Lazuli, of Lazuur - fteen, welke insgelyks , volgens de Mynkimdigen, een blyk is, dat 'er op een kleinen afftand goud kan gevonden worden. Men heeft ook Mynen van fleenkoolen in LouEana. Ik zal hier in 't voorbygaan byvoegen, dat aan  Noord-Amerika. 239 aan de geheele kust, van Kaap Florida tot Mexiko , nu en dan Ambergrys wordt gevonden ; en, 20 wel beoosten als bewesten den uitloop van de Misfifipi, werpt de zee eene foort van fteenpek, of joodenlym, op, dat de Spanjaards Copea noemen , en, nadat zy het met fmeer hebben week gemaakt, als pek of teer gebruiken tot hunne fchepen. Bronnen en meiren, die uitmuntend zout geven, ontbreken 'er ook niet aan beide zyden van die rivier. De mest van die groote vlugten van boomduiven, welke, in zoirnige tyden des jaars, in zulke menigten op de boomen komen broeijen, dat 'er de takken zomtyds door breken, zou misfchien wei dienen kunnen om met groot voordeel falpeter te bereiden. S t e e n e ir. Men vindt in hetzelfde Louifiana Amethysten, die zeer groot en fyn zyn, en Turkooifen, zo fraay en groot als ergens; aan den Laznurfteen hebben wy reeds gedagt; doch wy moeten eene byzondere melding maaken van den Lekfteen van Mexiko. Deze fteen wordt gezegd in zommige ftree- ken  sao Tafereel van Natüur en Konst. ken van Mexiko onder water aan de rotfen te grocijen; het woord groeijen, moet hier evenwel niet in dezelfde betetenis genomen worden, als wanneer het van de planten wordt gebézigd; de lekfteen behoort tot de tophi of tuffteenen; het is een fteenagtig famenftremzel van den aart der ftalaótiten, of water - fteenen, dat is te zeggen, fteenen, die door het water geformeerd worden. Men verbeelde zig waterdroppen, die by hunne doorvloeijing door de aarde, of door vooze fteenen, zig met fteen - deeltjes beladen hebben, en die. vervolgens door zekere buisjes, door de natuur tusfehen, of in,rotfen gemaakt, lopende, een gedeelte hunner fteenagtige zelfftandigheid agterlaten, en die, door deze filtreering zuivercr dan zy te voren waren, afdruppen, voortvloeijen, of in damp vervliegen; by iedere druppel wordt dan een klein deelte fteenaarde aan , op , of langs, de eerfte bafis gelegd, .en,dewyl deze toevloed van bezwangerd water ODcphoudelyk is, wordt door deze nevensplaatfing Cjuxta pofttio) der fteendeeltjes allengs een fteen geformeerd. Dan eens groeijen (want wy zullen nu dit ■ woord gebruiken, waarvan onze lezer thans on-  Noord-Amerika. 241 onze meening verftaat) deze fteenen aan de wanden der grotten of mynen , naardat het water een doortogt vindt; zomtyds hegt zig dit fteenagtig fap, (zo men het dus noemen mag) aan de vaste lighaamen, dringt daar in door, neemt 'er de verfchillende gedaanten, ja zomtyds de verfchillende kleuren van aan , en verandert het geen te voren hout, of andere ftoffe , was in eene foort van fteen. Deze famenftremmingen nu zyn gemeenlyk kalkagtig, en zyn of faamgepakt en vast, of zyn wryfbaar en porieagtig; en van dezen aart is de lekfteen, die zynen naam van zyne pörieusheid gekregen heeft, waardoor men de vogten langzaam door dezelve kan laten lopen; men maakt 'er hierom potten of bakken van, om de vogten, byzonderlyk het water, dat men tot zyn drank gebruikt, door te kleinzen, en hetzelve daardoor van fchadelyke zouten en van alle onreinigheden te zuiveren, en gezonder te maaken. Men wil, dat de ondervinding bevestigt, dat die perfoonen, en zelfs volkeren, die geeft dan zulk gefiltreerd water drinken , minder aan fteen, graveel, of andere ongemakken in de blaas, onderhevig zyn. Doétor Va ter, van XIX. Deel. Q wieu  242 Tafereel van Natuur en Konst. wien men eene verhandeling over de leklteen van Mexiko in de Philojophical Transaüions lezen kan, bewyst door veele waarnemingen én proeven, dat geene fteen -kleinzingen in ftaat zyn om het water te zuiveren , en hetzelve aftefcheiden van de zoute, aardagtige, en mineraale, deeltjes daarin ontbonden; fchoon hy niet ontkent, dat die vuile en flymige waters, die zo onaangenaam, voor het gezigt, den fmaak, en zomtyds zelfs voor den reuk, zyn, door middel van zulke fteenen klaar en doorfchynende kunnen worden , omdat deze onreinighedcn in het water niet ontbinden, of zig met hetzelve inlyven, maar daar alleenlyk in dryven. Deze, en geene andere, waters, kunnen zuiverer gemaakt worden met dezelve door fteenen te laten fyperen, gelyk de Doctor toont door verfcheiden proeven met den Hollandfchen lekfteen, den Tophus der heete baden, en den gemeenen fteen , op verfcheiden foorten van heldere rivier - en - fontein - wateren genomen;want derzelver gewigt, vóór en na de filtratie van eene aanmerkelyke hoeveelheid dier wateren, onderzoekende, bevondt hy flegts weinig of geen verfchil in de zwaarte; hoe gelukkig derhalven, voegt 'et de Doctor by, die landen, waaraan de Voorzienigheid heldere en  Noord-Amerika.' 243 en gezonde bronnen van water, dat geen filtreeren behoeft, gegeven heeft! En voor zulke ftreeken, die dezen zegen derven, is het best regenwater te gebruiken, bet welk door overhaaling van alle zyne onreinigheden gezuiverd is. Wy moeten hier eene byzonderheid byvoegen, die opmerkelyk is; te weten dat men in Virginie, van de zeekust af, tot meer dan dertig uuren gaans landwaars in, nauwelyks éénen fteen vindt, behalven hier en daar eenige rotfen van yzer - oer ; zodat de bewooners daar hunne paarden ryden zonder dezelve te befiaan, het welk te beter gefchieden kan, omdat 'er de grond en het klimaat droog zynde ta wegcbrengen, dat de paarden aldaar harder en vaster hoeven hebben dan in veele andere landen. In plaats van fteenen heeft men daar eene foort van kley, daar men zeer goede gebakken fteen van maakt; en, by de waterftortingen van de bergen, worden fteenen genoeg van verfcheidene foorten gevonden, waarmede men de ftraaten bevloeren , en die men tot andere oogmerken gebruiken, kan; ook bevatten hunne bergen groeven van leyfteen, gelyk men daar ook eene foort van weeke glimmende fteenen heeft, maar die gezegd worden in Q 2 de  244- TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. de lugt hard te worden, en daar men door het polysten een fchoon aanzien aan geven kan. Schelpen en Beenen. Men heeft in Virginie verbaazende hoeveelheden van fchelpen gevonden , waaruit de aarde, in een omtrek van veele mylen, ter diepte van verfcheiden roeden, geheellyk, of voornaamlyk, fchynt te beftaan; op zommige plaatfen liggen deze fchelpen aan malkander gefloten, aan beddingen, zonder vermenging van aarde; zy vertoonen zig als groote aderen van rotfen, en zommige zyn twintig of vierentwintig voeten dik, en zo hard als (leen. Van deze rotfen van oestcrfchelpen, die niet zo veel verfleend zyn, branden zy hunne kalk. In de losfer banken, die uit eene vermenging van aarde en fchelpen beftaan, worden volmaakt verfleende tanden gevonden , zommige van welken twee of drie duimen lang, en meer dan een duim breed zyn; het gedeelte, 't welk men kan onderftellen buiten de kaak te hebben uitgefloken, is glad en gepolyst, en meestal zo zwart als git; de rugheenen,of rug. graaten, van walvisfchen, en derzelver ribben zyn  Noord-Amerika. 245 zyn insgelyks, volgens het berigt van den Heer Clayton, veele mylen van zee opgegraven. Ook vindt men in Kanada veele verfteende PeStinites of Ostrete Petïinis. Zomtyds komt men op groote beddingen, die niet anders dan faamgevocgdc fchelpen van deze foort zyn; zy zyn meestal klein, en zelden meer dan anderhalf duim lang; zy zyn in zwarten fteen ingedrukt en vereenigd. Men vindt daar ook nog veele Ammonshoornen; verfcheiden derzelven zyn zeer groot, en bedragen in de doorfnede meer dan een el; men vindt 'er ook veele verfteende flakkenhuizen onder. Bovendien worden 'er veele foorten van koraalen, in de fteenen vastgewasfen, aangetroffen ; zommige zyn fteenplanten, of witte takagtige koraalen; andere zyn ftarkoraalen of madreporen; en meest alle zyn vry gemaklyk van de fteenen, daar zy mede vereenigd zyn, aftefcheiden. Ook meldt de Heer Kalm van eene put, Q 3 in  546 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. in Penfylvanie, waarin men veele ocsterfchelpen gevonden heeft, op een afftand van wel zeventig mylen van zee, en vier van een rivier ; en die op eene diepte van veertien voeten lagen; het water van de put was brakagtig, doch dat van de rivier zoet. By het zetten van eene zaagmolen anderhalve myl van eene rivier, hadt hy eerst zand, en toen kley, gevonden, die vol zat van oesterfchaalen. Zeker man in New - Jerfey, zegt hy elders, hadt een put doen graven, en op de diepte van veertig voet eene menigte van oester- en mosfel - fchelpen , van riet, en ftukken van gebroken takken, gevonden. „ Peter Rambo, vcrvolat hy, verzeef „ kerde my, dat men op verfcheiden plaatfen ,, te Raloon, waar men diep in den grond „ hadt gegraven, eene menigte mosfelfchel„pen, en andere zee-voortbrengzels hadt „ gevonden. Zomtyds hadt men ftukken houts „ ontmoet ter diepte van twintig voet, waarvan zommige verfteend waren, en andere „ het voorkomen hadden als of zy verbrand „ waren, het welk waarfchynlyk door onder„ aardfche mineraale dampen veroorzaakt was; „ men  NOORD-AMERIKA. «47 ~„ men heeft, op de gemelde diepte,zelfs eene „ groote lepel gevonden. „ Ma ons Kern, een andere zweed, „ verzeekerde onzen Profesfor, dat hy, by het graven van een put, op de diepte van ,; veertig voet, een groot ftuk kaftanjehout, ,, wortels en fteelen van riet, gezien hadt, ,, ook was 'er op eene groote diepte eene „ fpaan, gelyk die der Wilden gevonden. ,, By eene andere gelegenheid was men in „ 't graven, ter diepte van twintig voet, op „ een dikken tak gekomen, die de gravers be„ lette voort te vaaren, totdat zy denzelveh „ doorgehakt hadden; daar, wegens de groo,, te hardheid van het hout, vry wat moeite „ aan vast was. By het maaken van een mo„ lendyk, eenige jaaren geleden, op de rivier, „ waarby de kerk van Rakoon ftaat, en Bet „ doorgraven ten dien einde van een bank, „ vondtmen, dat die meest uit oesterfchaalcn ,, beflondt, fchoon dat meer dan honderd en „ twintig Engelfche mylen van zee af is. Q 4 PLANT-  248 Tafereel van Natuur en konst, PLANTGEWASSEN. B O O M E N. Daar zyn nog oneindig groote bosfchen in Noord-Amerika, byzonderlyk in Kanada; dezelve beftaan uit denne-pyn-en ceder-boomcn. Van de eerstgcmelden heeft men 'er vier foorten, namelyk de gewoone, die naar de Europeaanfche gelykt; de witte ftekelige; de roode ftekelige; en de effens denneboom; de tweede en laatfte foort- groeijen tot eene verbaazende hoogte, en zyn zeer bekwaam tot fcheepsmasten; inzonderheid de witte ftekelige, die ook zeer goed is tot allerleie timmerwerk. Deze heeft een gladden bast, doorfpreid met kleine blaasjes, die een vogt als terpentyn bevatten, dat tot een genees- en heel-middel, in- en uit-wendig, gebruikt wordt; de roode ftekelige heeft zwaar hout, dat tot den fchecpsbouw dienftig is; het hout van de laatfte foort duurt ongemeen lang onder den grond, en wordt daarom veel gebruikt tot werken die dit ▼orderen. Dc  Noord-Amerika. 240 ' De Pynboomen zyn van tweederleie foort, wit en rood, beide tot het maaken van pek en teer, zeer bekwaam. Van Ceders zyn 'er ook roode en witte waarvan de eerfte den reuk in het h > 'laatfte in de bladeren heeft; de roode is gemeenlyk minder hoog en dunner van ftarri dan de witte , waarvan het hout alle andere boomen in Noord-Amerika overtreft door zyne duurzaamheid in de lugt; geen ander wordt derhalven, indien men het krygen kan, tot paalen en palisfaden gebezigd. De Eyken, die men ook in roode en witte onderfcheidt, zyn insgelyks gemeen, doch zy groeijen , hoe Noordelyker men komt, hoe laager, en zyn dus op de bergen benoorden Quebek nauwelyks meer dan heesters. Esdoorn, of de Ahorne, die men ook wel Schotfche linden noemt, heeft men 'er van eene verbaazende hoogte in de Zuidelykfte deelen; behalven de fraeiheid van derzelver hout, dat fchoon gewolkt is, levert deze boom een zeer aangenaam verkoelend vogt uit, waarvan men op een veel gemakkelyker manier fuiQ 5 ker  ,250 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ker maakt dan in de West Indien; dezelve is eene foort van honing, en zeer goed voor de borst. Van de Esfchen boomen heeft men 'er drie foorten; gelyk ook van Walnooten- of Okkernoten-boomen, die egter in 't Noorden, wegens de koude, niet voort willen, en die, welke de nooten dragen, groeijen niet dan in vette gronden. Men heeft witte en roode Olmen en populieren ; als ook Beukeboomen, welker zaad inzonderheid tot voedzel voor wilde duiven en patryzen dient; het hout is tot allerleie timmerwerk bekwaam, zo wel als dat van den wilden bitteren Karfeboom, die overal in de bosfchen voortkomt; van deszelfs bast maaken de Indiaanen gebruik om hunne hutten te dekken; en van dien van den witten olmboom om fchuitjes te maaken; dien der laatstgemelde deniieboomen gebruiken zy om te verwen. Vrugtboomen. Van vrugtboomen heeft men, omftreeks de bewoonde plaatfen, eenigen uit Europa,en uit de  NOORD-A MER IKA. 25* de Zuidelyde deelen van Noord-Amerika, naar de Noordelyker overgebragt, die naar de ligging der ftreeken meer of minder voortwillen; Appelen, Peeren, en dcrgelyke vrugtcn worden by Qaebek zelden ryp; op het eiland van Moutrea! maakt de Sasfafras-boom, dien men daar geplant heeft, weinig fchot, en vriest byna alle winters tot aan den wortel dood; men heeft 'er ook moerbeziën boomen, die een weinig beter tegen de koude fchynen te kunnen; Pruimen-boomen groeijen in de bosfch en van Kanada genoeg in 't wild, doch de vrugt is wrang van fmaak; men heeft 'er drie foorten van Aalbesfen - boomen gelyk in Europa;de Azyn-boom, aan dit land byzonder eigen, geeft eene vrugt aan trosfen, van kleur als osfcnbloed, door welke in water te zetten, men eene foort van azyn bekomt; een. ander heester, aan de kanten van beekjes en velden grocijende, draagt een vrugt van een fcherpen famentrekkenden fmaak. W y n s t o &. la de Zuidelyke deelen van Kanada, en in Louifiana, is de Wynftok gemeen, klimmende by de boomen op, 't welk niet te verwonde- - ren  252 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. ren is, als men in aanmerking neemt, dat de Zuidelykfte deelen van Noord-Amerika Zuidelyker liggen dan Frankryk en Italië; de wynfiok fchynt hier zelfs byzonder wé] te aarten, en draagt zeer veel, doch de druiven zyn zeer klein, en worden meest door het wild gedierte en het gevogelte weggenomen. A L O E. De ouden fchynen maar ééne foort van Aloë gekend te hebben; maar de latere reizigers door Afïa, Afrika en Amerika, hebben ten minflen veertig foortcn, die den ouden misfchien alle onbekend waren, ontdekt en befchreven. Bradley verzeekert zelfs, dat hy meer dan zestig foorten in den Hortus Medicus te Amfterda m gezien heeft. Dit zy zo 't wil, wy bepaalen ons hier tot het geen men de Amerikaanfcbe aloë noemt, welke eene van de opmerkelykfte planten van dit talryk geflagt is. Elk weet, dat de aloë zeer dikke groene bladeren heeft, breed aan den wortel, en in een punt uitlopende, ftyf en ftckelig, en eene foort van katoen uitleverende, waarvan kant kan  NOORD-AMERIKA. 253. kan gemaakt worden; uit het midden van de bladen ryst een fteng, die bloemen en vingten draagt; de bloemen groeijen aan de einden der takken, die tegenover malkander opfchfeten, en elk beftaat flegts uit één blad, door zes infnydingen gedeeld , gelyk de hyacinth ; de vrugt is langwerpig, in drie cellen verdeeld, waarin vlakke, en, voor 't grootfte gedeelte, half ronde zaaden vervat zyn. De meeste Afrikaanfche foorten brengen by ons jaarlyks bloemen voort, nadat zy eens tot eene genoegzaame grootte zyn gegroeid; maaide Amerikaanfche aloë, die doorgaands haar bloemftcng onmiddelyk uit het middelpunt van de plant maakt, bloeit zelden vóór dat zy zeer oud is, en dan nog flegts eene reis geduurende het leven van de plant; zodat het bloeijen van eene Amerikaanfche aloë eene zeer groote byzondcrheid is, en doorgaands een groot aantal toefchouwers lokt. Men neemt waar, dat, wanneer de bloémfteng, die gemeenlyk breed is, en tot eene groote hoogte opfchiet, uit het midden van de plant begint uittefchieten, zy al het voedzel van de bladeren na zig trekt, zodat, naarmaa- te  254 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. te de fteng vórdert, de bladeren vervallen, en nadat de fteng uitgebloeid .heeft, nauwelyks eenige van de bladeren overblyven; doch alsdan brengt de oude wortel talryke uitfpruitzels voort, en het is alleenlyk op dien tyd, dat zommige van deze aloës voortgeplant kunnen worden. Doiïor Meeret berigt, dat hy eene Amerikaanfche aloë hadt, uit elf bladen beftaande, welke rondom in een rood droog kleed omwonden , en, zonder olie, in zyne keuken opgehangen wierdt; hy hadt dezelve vooraf zeer nauwkeurig gewogen, en nam waar, dat zy in een geheel jaar twee oneen, drie drachma's, en vier-en-twintig greinen , van haar gewigt verloor; in het volgende jaar, dat drooger en heefer was, verloor zy meer dan drie oneen; en meer dan het dubbeld in de zes heete maanden ; hy bewaarde haar omtrent vyf jaaren, en zy verloor fteeds in dezelfde evenredigheid, tot dat zy eindelyk, op een koude zolder opgehangen , ftierf. De Doctor nam waar , dat jaarlyks twee van de groote bladen eerst van kleur veranderden en verwelkten, en dat ydere lente twee frisfche en groene bladen, van grootte als de vorige, voortbragt; waaruit hy oor-  Noord-Amerika. 255 oordeelt, dat men naar alle waarfcbynlykheïd befluiten kan, dat 'er een omloop van het voedend fap in de plant gebleven was; want hoe is het anders mögelyk, dat de wortels dezelfde vastheid en digtheid, welke zy inden beginne hadden, behoudende, zo veel voedzel zouden kunnen blyven verfchaffen, ten zy de voedende fappeu der oude verwelkende bladen naar de wortels weder te rug gevoerd, en deze daardoor in ftaat gefield wierden om nieuwe voorttebrengen. Het zal niet ongevoeglyk zyn hier aantemerken, dat onder alle de foorten van aloë niet boven de twaalf zyn, die het verdikte fap, in de geneeskunde onder denzelfden naam bekend, en zeer veel als een buikzuiverend middel gebruikt, uitleveren; men bekomt dit fap door infnydingen in de bladen der plant, uit welken het of van zelf uitfypelt, of door eene ligte perfmg wordt uitgedrukt, waarna het voor de zon ter uitdamping wordt blootgefield , totdat het de begeerde Jyvigheid gekregen hebbe. Daar zyn drie foorten van aloë, de Soccottrina, die de zuiverflc is, de Hepatica, die wat  456" Tafereel van Natuur en Konst. wat grover en barder valt, en de Aloë Caballi. na, of paarden aloë', die de groffte en fterkfte van allen is,zig door haaren onaangenaams reuk ligteiyk laat onderfcheiden, en niet dan tot buikzuivering voor de paarden en ander vee gebruikt wordt. Of alle die foorten uit dezelfde plant of uit verfchillende planten komen, fchynt nog geene uitgemaakte zaak te zyn. De beste aloë is die, welke vetagtig is, van eene donkere kleur, eenigzins wryfbaar, in reuk naar myrrhe zweemende, en , als zy gefloten wordt, een poeder van eene goudachtige kleur gevende; in gevolge van haare bitterheid wordt zy de gal der Natuur genaamd; zy heeft eene zonderlinge kragt om verrotting te wecren. Tabak. Wy zullen geene eigenlyke befcbryving van de tabaks-plant geven, want, dewyl dezelve ook hier te lande menigvuldig geteeld wordt, inzonderheid nadat de vervoering uit Amerika door den oorlog belemmerd is, zo heeft elk, die een weinig van de bezigheden der akkerlieden gezien heeft, gelegenheid genoeg gehad  Noord-Amerika. 257 had om deze plant, die zelfs tot cieraad in de tuinen pronkt, te leeren kennen; het is egter waar, dat zy, hier te lande geteeld , meestal tot één bepaald oogmerk gebruikt wordt; het is ook waar, dat de teelt geheel anders toegaat, wanneer men voordeel met de plant zoekt te doen, dan wanneer men haar enkel tot fieraad zaeit, doch, nog eens, weinigen zyn 'er onder onze landsgenooten, die dezelve niet in de eene en andere vertooning gezien hebben: Men kent zelfs de wyze van teelen in 't algemeen ; men zaeit eerst de planten; men verplant dezelve vervolgens öp een grooten afftand van malkanderen , en wanneer zy de hoogte van twee voeten, of minder, bereikt hebben, knypt men den top uit, om de groey in de hoogte te fluiten, en de grootte deibladeren te vermeerderen; men plukt die bladeren, wanneer zy gemaklyk van de flengen lös gaan, af; men rygt dezelve met de agtereinden aan fpaaken, en laat hen in fchuuren droogen; men herhaalt die pluk nog eens, om ook de bladeren van mindere waarde, aardgoed geheten, te bekomen, en men verzendt de eene en andere in pakken, om verdere bereiding te ondergaan. XIX. Deel. R Merf  258 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Men geeft aan den tabak zeer verfchillende naamen; in Amerika, en byzonderlyk in NoordAmerika , dat het geboorteland van deze plant is, heeft men haar altyd Petun genaamd,vooral in Florida; de Spanjaarden, die haar eerst op het eiland Tabaoo leerden kennen, geven haar den naam van Tabak, naar de plaats j alwaar zy haar gevonden hadden, en deze naam heeft den voorrang boven alle andere verkregen; men noemde voormaals, en men noemt zelfs nog, deze plant Nicotiana, naar den naam van den Heer Nicot, die in 1560. Ambasfadeur van Frankryk was, en die haar door een Vlaamsch koopman leerde kennen ; hy boodt haar den Groot-Prior aan, toen hy te Lisfabon kwam, en vervolgens, in Frankryk terug keerende, fchonk hy dat kruid aan Katharina de Medicis; van hier de naamen kruid van den Groot Prior, en kruid van de Koningin. De Kardinaal van Saintecroix, Nuntius in Portugal, en Nico laas Ternabon, Legaat in Frankryk, gaven mede hunne naamen aan den tabak, omdat zy dien de eerfte in Italië ingevoerd hadden; The vet heeft aan Nicot den roem betwist van deze plant de eerfte in Frankryk te hebben doen kennen, en het is zeeker, dat Fraïïcis Dkake, een be-  Noord-Amerika. 259 beroemd Engelsch zeekapitein, die Virginie overweldigde , haar de eerfte in Engeland heeft overgebragt. De Natuur heeft mogelyk niets voortgebragt, waarvan het gebruik zig zo algemeen, en zo fpoedig, uitgebreid heeft als den tabak; dezelve was'voormaals alleen eene wilde plant van èen zeer klein gedeelte van Amerika; maar federt dat de Europeaanen , met eene onbegrypelyke drift, de gewoonte aangenomen hebben om haar, 't zy geraspt in de neus optefnuiven, of den rook van haare gekorven bladeren dooreen pyp in den mond te zuigen, of die bladeren te kauwen , zo heeft men de aankweeking dezer plant allerwegen op eene verbazende wyze uitgebreid. Ondertusfchen is deze fchielyke voortgang niet zonder tegenkanting toegegaan; en de tabak heeft zo wel haare vyanden als begunftigers gehad; Amurath de IVde, Keizer der Turken, de Czaak van Rusland, en de Koning van Pers ie, verboden het gehruik van dit kruid aan hunne onderdaanen op levensftraffe, of verbeurte van de neus; Paus Urba»us de VHIfte gaf eene Bulle van excoinmuniR 2 ca-  260 tafereel van natudr en konst. catie tegen het fnuiven in de kerk uit; Jaco b de Ifte, Koning van Engeland , heeft eene verhandeling over het misbruik van den tabak gefchreven ; „ ó! myne ■ onderdaanen , „ fchryft hy,, zo gy nog de minfte fchaamte „ hebt, zo. onthoudt u toch van dat onbezon„ nen gebruik van tabak, waarvan de oor„ fprong. verachtelyk is, en waarvan men zig „ uit enkele dwaasheid en fchandelyke heiden„ fche navolging bedient; waardoor men zig ,, Gods toorn op den hals haalt, zynegezond„ heid ondermynt, zyn huishouden in wanor„ de brengt, en zelfs den roem des Vader„ lands bezwalkt. Wagt u dan van het gebruik „ van iets dat fchandelyk is om aan te zien,. „ leelyk riekt, de harfenen bedwelmt, de long „ bederft, en waarvan de rook inderdaad den „ ysfelyken walm van het helfchc vuur ver„ beeldt." Op het voorbeeld van den febryfzieken Monarch , (meer dweepend Theologant, gelyk men weet, dan Koning.,) waren 'er andere Godgeleerden, die het gebruik van dit kruid onder alle gedaanten grootclyks veroordeelden , en niet geloofden, dat een mensch zalig konde worden, die een fnuifje nam of een pyp rookte. Castor Duranti maakte in een vers op den Cardinaal Prosper S a i n- te-  NOORD-AMERIKA. 2ÓI te-CROix,die de tabak eerst in Italië bragt, eene woordfpeeling met deszelfs naam , en vergeleek, om den roem van dit kruid ten top te voeren, hetzelve by het hout van het heilig kruis. Corausen daarentegen, nam zyne toevlugt tot eene andere woordfpeeling, en vergeleek Christorhorus Co lu Kris us, in plaats van by de Duif, die een olyfblad naar de Arke terug bragt, by een Duivel, die uit de Nieuwe Wereld eene Tabaksplant hadt mede genomen, om de oude te vergiftigen. — Zo verfchillend waren de gevoelens onder de Vorsten , Theologanten, en Digters. Onder de Geneesheeren Was mede een groot verfchil van gevoelens; zommige veroordeelden insgelyks den tabak, befchreven dezelve in zyne werking, als eene foort van Bilfenkruid, en noemden hem zelfs het Bilfenkruid van Amerika; Bonte koe daarentegen boezemde zynen roem met luider ftemme uit, en Wilde dit kruid byna als een Panacee, als een algemeen middel tegen alle kwaaien, hebben aangemerkt, 't welk deerlyk te beklaagen was, dat zo laat aan Europa was bekend geworden. Men zou misfchien verlegen zyn geweest, wien R 3 men  262 Taferefx van natuur en Konst. men van deze ftrydige Geneeshecren moest gelooven , zo niet het vermaak , 't welk men zig van dit nieuwe kruid beloofde, mcf de redenen der be'gunftigende Doctoren hadt mede gewerkt, en meer overtuiging hadt voortgebragt dan alle de tegenftrydige bewyzeU ; daar is toch geene fluitreden, die het tegen het vermaak kan uithouden. De ftreeken, waar de beste tabak valt, zyn Vannas en Virginie, maar boven al Caracas. Het is thans byna door geheel Frankryk verboden, tabak te planten; men begrypt ligtelyk, dat dit verbod gedaan is om de teelt van koren, druiven, zyde, enz. te begunftigen ; „ men moet onderftellen, zegt de Heer Val„ mont de Bomare, dat de redenen, ,, waarom men den Franfchen belet zigzeJven » deze koopwaare uit eigen grond te verfchaf„ fen, zeer gewigtig zyn, doch ik wenschte onkundig te zyn, dat men in het jaar 1750. „ rekende, dat Maryland en Virginie „ den Engelfchen jaarlyks meer dan honderd „ duizend vaten tabak uitleverden, waarvan „ zy ten naastenby de helft tot hun byzonder „ gebruik behouden, terwyl zy een groot ge-, deelte van het overige naar Frankryk voe- „ ren,  NOORD-AMERIKA. 263 ., ren, 't geen hen jaarlyks met eene fom van „ negen millioenen en tweemaal honderd dui„ zend livres verrykt." Het is minder door de verfcheidenheid der bladeren, dan door de bereiding, welke men den tabak doet ondergaan, met 'er fyroop van fuiker, of roozenwater, of violet-hout, enz. onder te mengen, dat men de verfcheiden foorten van tabak maakt, welke onder de naamen van Canasfer, ft. Vincent, Porto - Rico, Braziliaanfche, enz. bekend zyn. Die van Havana, die voor de beste Spaanfche fnuif, (zo als men die fyne poeder noemt,) wordt gehouden, wordt zonder eenige ingrediënten bereid. Men brengt geen tabak uit Afia, en byzonderlyk uit China, alwaar deze plant ook fterk wordt aangekweekt, in Europa over; zou de tabak van die gewesten zo goed niet zyn? Of zou men dezelve niet zo aangenaam bereiden ? In plaats van pypen te gebruiken, rollen de Caraïbers . van de Antillifche eilanden eenige blaadjes tabak in malkander, gelyk wy elders hebben aangemerkt;deMahometaanen,in het land van den Mogol, en door geheel Indien, rooR 4 ken  264 Tafereel van natuur en Konst, ken door middel van een dubbelde gorgelet; of gebruiken twee pypen ; de eene, die de aangeftoken tabak bevat, en in een glas , of kom, twee derde vol water, uitkomt onder het water, opdat de rook ligter zynde, uit hetzelve opklimme naar het bovenfte gedeelte van gemelde vat, daar eene andere pyp is, die het water met raakt, en waardoor de rookers dezelve in den mond opzuigen; de rook van den tabak, wordt door dit middel veel zagter, koeler, en aangenaamer. Wy onderftellen, dat onze leezers inzonderheid verlangen iets van de gunftige of nadeelige uitwerkzelen van den tabak voor de gezondheid te vernemen; zie daar het verkort berigt, dat 'er Doétor Unzer van geeft. De famenttellende deelen van dit kruid zyn olie, zout, en aarde; wat werken de twee eerfte ingrediënten op onze geitellen uit? Het fcherpe zout brengt die geweldige werkingen voort, welke de tabak veroorzaakt by menfchen, die daar niet aan gewend zyn; het weinige van den rook, 't welk met het fpeekzel in de maag komt, veroorzaakt by de beginne-.  Noord-Amerika. 205 neren walging, braaking, en afgang; de Wilden in Amerika klistecren de drenkelingen met tabaksrook; wy hebben dat met goeden uitflag van hun overgenomen; en die foort van klisteer wordt by ons in hardnekkige verftopthedcn gebruikt. De zwavelagtige deelen van den tabak maaken dronken, duizelig, zwak, en de zieken ftillen 'er hunne pynen mede; men weet, dat de tabaksrook als een hulpmiddel tegen tandpyn gebruikt wordt, en Ellis verzeekert, dat de Amerikaanfche Wilden 'den tabaksrook doorzwelgen, als zy kolykpynen hebben, om die daarmede te verdfyvén. Gunther, een Geneesheer, en fterk rooker, pryst den tabak in dit opzigt ook, en byzonderlyk ter bevordering van den flaap, by eigene ondervinding. Men ziet uit deze waarnemingen, dat de tabaksrook onder de fterke geneesmiddelen behoort, en zeer heftige werkingen in ons lighaam kan voortbrengen ; maar kan men nu wel dagelyks een fterk geneesmiddel, in groote maate, zonder nadeel gebruiken ? Neen! maar men kan het door de gewoonte zo verre brengen, dat het zyne nadeelige uitwerkzels ten R 5 groo-  266 TAFEREEL VAN NATtJUR EN KONST. grooten deele verliest. Dus is het gelegen met alle verdoovende en flaapvenvekkende middelen! Gelyk men zeer groote giften van Opium leert verdragen, zo kan men den tabak ook fterk gebruiken, nadat men zig daar eens aan gewend heeft. Ondertusfchen blyft het altyd belagchelyk en ongerymd zigzelven te pynigen om het tabakrooken te leeren, zo men het niet met een byzonder oogmerk, ter geaondheid, verpligt is te doen; en, zo men 'er zig, uit welke oorzaaken ook, eenmaal aangewend heeft, is het tabak - rooken niet anders nadeelig dan door het misbruik, dat men 'er dikwils van maakt, en 't zou den meesten liefhebbers niet te raaden zyn om 't zelve eensklaps natelaten. In phlegmatieke geitellen bevordert het de ontlasting van het overvloedige water en flym, en maakt, door zyne prikkeling, een fterker omloop in 't bloed;maar om diezelfde reden is het niet dicnltig voor galagtige geitellen, dewyl het verhit en uitdroogt; inzonderheid zo deze lieden onder het rookLn veel fpuwen. Dit kan afgeleerd worden; en ik heb een man gekend , zegt onze Doctor, die zo zuiver rook-  Noord-Amerika. 267 rookte, dat hy niet alleen het fpeekzel, maar zelfs den rook, geheel doorflikte. Men kan hier uit opmaaken, dat het tabakrooken in ziektens, die uit flym ontftaan, en voor zogenaamde zinkingen, niet zonder nut is. Hierom rooken zelfs de dames, als zy tandpyn hebben ; hierom fluit men met het ex trakt van tabak het geweldigst hoesten, en hierom blaazen de Wilden in verkouwdheden den tabaksrook in de neus. Het is dwaasheid te zeggen, dat de harfenen daar zwart, en de long droog,van worden; want in de harfenen kan de rook niet komen , dewyl 'er geen weg voor handen is; en, zo 'er het geringfte van in de long komt, brengt het een hoesten voort, dat niet eer ophoudt voor dat 'er alles weder uit is. Men kan in zekeren zin zeggen, dat de tabak honger en dorst ftille; het eerfte doet hy door de aandoening of 't gevoel te verminderen , en het ander door de fpeekzelklieren in den mond te prikkelen, en dus een meerderen toevloed van fpeekzel derwaards te lokken. Hieruit volgt ondertusfchen, dat men den eetlust bederft met kort voor de maaltyd tabak te roo-  268 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. rooken; en dat men de fpysverteering hindert, zo men dit kort na den eeten doet, inzonderheid zo men veel fpiuvt, dewyl dit fpeekzel, 't welk men onder 't rooken uitwerpt, zeer veel helpt om de fpyzen te verteeren; dit nadeel is grooter dan men zig verbeeldt; uittcering, zwakheid, neerflagtigheid, droefgeestigheid, kunnen 'er de gevolgen van zyn; Hippokrates wist reeds , dat( menfehen, die fterk uitwerpen , droefgeestig worden ; en jonge fterke lieden zelfs worden ras mager, eeten weinig, en vervallen in melancholie, zo zy zulke dingen kauwen, die den fpeekzelvloed t'onderbrengen , of op eenmaal beginnen fterk te rooken. — Men neme derhalven, vooral jonge en zwaarmoedige lieden, na den èeten de tabaks-pyp uit den mond, en men verpligte hen om der maage haare verfchuldigde fchatting van fpeekzel te geven, die dezelve noodwendig hebben moet, zo zy de fpyzen wel verteeren zal. Alle de gemelde uitwerkzels van het tabakrooken worden meerder of minder , naar maate van het meer of minder rooken niet alleen , maar naar de foort van tabak, die men gebruikt, en de wyze hoe men die rookt. De  NOORD -^A M E R I K A. 269 De tabak moet goed zyn; de Spanjaarden Zenden ons den besten in byzondere korven, die Canastró's beeten, en hiervan heeft die tabak den naam van Knaster-, of by verbastering, Kanasfer - Tabak gekregen; deze is, wegens zyn aangenaamen reuk, bovenal te verkiezen. Doch dit is niet genoeg; die aangenaame tabak moet ook, inzonderheid zo men veel rooken wil, niet al te'fterk zyn. Sterke tabak is altyd te mistrouwen , en de grootfte held in 't rooken krygt daar van zomtyds walging, magteloosheid, en een klam zweet, fchoon hy denzelven lang gewoon was geweest te rooken; die zelfde uitwerkzeifs vallen ook voor; zo de tabak (legt brandt, en men daardoor verpligt is fterk te trekken. Het is derhalven een derde vereischte in goeden tabak, dat dezelve wél brandc, en dus ook niet te vogtig gehouden worde. Indien men nu met deze voorzorgen de maatigheid paart, en niet dan na lange tusfchenpoozingen rookt, kan het tabakrooken ia zommige geltellen en omftandighcden voordeelig zyn, terwyl het by veele andere menfehen, nadat zy 'er eenmaal aan gewoon zyn geworden , geen merkelyk nadeel doen zal. Doek  ïyo TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. Doch voordeel, of nadeel, men zal blyven fnuiven, kauwen, en rooken, en byzonderlyk zullen de Nederlanders dat blyven doen! De Baron Holberg merkt ergens in zyn Deenfchen Spectator aan, dat yder mensch, en zo ook yder volk, zig den Hemel verbeeldt als gefchikt om zyne byzondere heerfchende lusten en vermaaken te voldoen; dat de Duitfchers dus ongetwyffeld een goeden voorraad van Ham en Worst; de Franfchen allerhande nieuwe Chanfons; de Spanjaarden dubbelde en driedubbelde Brillen; de Italiaanen kerken vol Reliquien, Roozekranfen, enz. de Engelfchen Rosbrief en Pudding, en de Hollanders een grooten hoop geflopte Tabakspypen verlangen, zonder welke byzondere voorwerpen de Baron vreest, dat de gemelde Natiën geen geluk in den Hemel zouden vinden. Voor de Geleerden, en voornaamlyk voor de Geestelyken, befluit onze Doctor, is het tabakrooken van een oneindig nut; alle liefden, die, met een vadzig brein en ledig hoofd, hunne kost met het verklaaren van duistere texten moeten winnen; of die verheven zielen, die hunne gedagten fcandeeren, en by de voet-  Noord-Amertka. 271 voetmaat verkopen, zal men veelal met de nagels of de pyp in den mond vinden. Ik zal al het goede, wat ik van den tabak gezegd heb, met een fransch versje van deri Heer Lombard befluiten; met zulke befpiegelingen te rooken, zou hetzelve eene zedelyké waarde byzetten. Doux charme de ma Soütnde, Fumante pipe, ardent fourneau, Quï bannis mon inquietude, Et qui me purges le ccrveau. Tabac, dont mon ame est ravie, Lorsqu'aus/i vite qii'uti éclair, Je te vois disfiper en Vair, Je vois l'image de ma vie. Tu remets dan mon fouvenir Ce qi? un jout je dois deyenir , N'etant qu'uxe cendre allumee; Et vifiblement j'appercois, Quand des yeux je fuis ta fumées Qtt'il me faut finir comme toi. De  S72 TAFEREEL VAN NATÜÜR EN KöXS'i'. De Smeer- of Wasch-boom. Dit is een heester-gewas in Louifiana, dat aan de Inwooneren een fap uitlevert , het welk, verdikt zynde, töt dezelfde eindens als by ons de talk of ongel dient, maar dat veel beter in het gebruik is, en het wasch naby komt, of 'er genoegzaam gelyk mede gefteld mag worden. Wy zullen ongetwyffeld den meestcn onzer Lezeren eenen aangenaamen dienst doen met dit nuttige boompje , het wasch, het welk hetzelve voortbrengt, en de wyze, hoe dat bereid wordt, te befchryven. Het berigt, dat wy daar van geven zullen, is de zaakelyke inhoud van een gefchrift, het welk een verftandig en opmerkend Natuurbefchouwer, die verfcheiden jaaren in het genoemde land gewoond heeft, des aangaande heeft opgefteld, en met een loffelyk inzigt gemeen gemaakt, om door zyn berigt zyn Vaderland tevens en het menschdom te bevoordeelen, den koophandel te vermeerderen, en de behoeftens des levens des te ruimer en gemaklyker te vervullen. Het boompje dan, dat wy voorhadden onzen le-  Noord-Amerika. iyj l'ezeren te doen kennen, groeit in de laagtens; Jangs de rivier Misfifipi, die Louifiana doordroomt, iri de gedaante van kreupelbosch, fchietende, uit denzelfden doel, met verfcheiden dammetjes opwaards, waarvan de hoogde omtrent een voet of twaalf haaien mogen; deszelfs blad is omtrent twee en een half duim Breed, en het geeft, verbrand of gepletterd wordende, een kruidige, of balfemagtige,geur' van zig uit; deszelfs bloem, die zeer klein valt, en roodachtig is, maakt een vrugt of bes van grootte omtrent als een jeneverbes; die vrugt bcdaat uit de pit, daar eene foort van vleesch om is, dat voor groote warmte fmelt; en dit vleesch dier besfen is de dof, daar de waschkaarfen in Louifiana van gemaakt worden, op eene wyze, zo als wy aandonds melden zullen. Voor het overige wil dit boompje, dat geenzins teder of keurig is, genoegzaam allerwege groeijen; droog of nat land is hetzelve byna onteven; het komt inderdaad in warme landen beter dan in koude voort, en men neemt waar, dat het boven de 39. graaden breedte, zo wel niet tiere, als nader onder de linie. \ Het wierdt allereerst ontdekt in Nieuw-EnXIX. Deel. S ge-  274 Tafereel van natuur en Konst. geland; zommigen dezer boompjes draagen geene vrugt; dit zyn waarfchynlyk de zogenaamde mannetjes, welke de andere vrugtbaar maaken; men oordeelt 'er ten minften zo over in het land, en men geeft hen hierom ook dezen naam. De eerfte manier om 'er het fineer of wasch van te krygen, was deze; dat men de vrugt, of de besfen, in kookend water wierp, en her vet, dat hierdoor fmolt en boven kwam, affchepte, naar maate het zig vertoonde, totdat het,geheel ontbonden zynde,niet meer op het water vernomen wierdt; maar dus wierdt het wasch donker groen van kleur, en gaf niet dan een flauw en droevig licht; het geen waarfchynlyk hierdoor wierdt voortgebragt, omdat deszelfs groffte deelen, en de vuiligheid, die 'er mede vermengd was, ontbonden, en met de fynere en witte ftof vermengd, wierden. Sints eenige jaaren heeft men dit werk veel verbeterd en volmaakt; kundiger menfchen,d.e noodzaaklykheid bevroedende om de fto'ffe meer te zuiveren en tefchiften, zomen daar den regten dienst van wilde trekken, hebben eene foort van ftooven, of kagchel - kamers, uis-  Noord-Amerika. 275 uitgevonden, daar men in het midden een fournuis van omtrent twaalf voeten lang, en breed naar evenredigheid, inzet. In dit fornuis fluiten groote ketels, en ter zyde, wat laager , ftaan groote houten kuipen, die van onderen een gat hebben, en met een kraart voorzien zyn, om haar leeg te laten lopen; deze kuipen worden in eene maatige warmte gehouden, door middel van een yzeren plaat, die aan de zyde van het fournuis is, en haare hitte tegen, en in, de kuipen verfpreidt, op dezelfde wyze omtrent, als men wel een plaat in den haard van een keuken fchoorfteen zodanig plaatst, dat 'er een vertrek, 't welk daar tegen aankomt, en daar die plaat haare hitte in verfpreidt, door verwarmd worde. Men vult die kuipen eerst met gezifte besfen, om 'er vooraf alle grove vuiligheid aftefcheiden; men blyft een duim of twee onder den rand van het vat, en men giet 'er dan lauw water in, boven op de besfen; men fluit het digt toe, en laat alles dus een klein kwartier uurs ftaan ; dan tapt men dit water' af, en giet 'er weêr ander water op, en men herhaalt dezelfde werking. Het oogmerk van dit bedryf is om het ftof en vuil, dat nog aan de S 2 vrugÊ  Ü76 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. vrugt mogt zitten, aftefpoelen, en een aanvang te maaken met dezelve wat te weeken, of 'er een beginzel van ontbinding in uittewerken. Voor de derde reize giet men bet water heeter in de kuipen, en wel zo heet, dat men 'er de hand niet in kan houden; men laat het weder, als te voren, een kwartieruurs ftaan, en dan door de kraan, die om laag is, uitlopen; dan komt het water, dat zwaarer is darl het vet, en dat gevolgelyk onder en op den bodem van het vat ftaat, eerst, en byna klaar, zonder wasch te voorfchyn; men giet het egter niet weg, om het weingje, dat 'er nog in mogt wezen, niet te verliezen. Wanneer men bemerkt, dat het gcfmorten wasch mede begint te lopen, zet men wel verglaasde aarde - potjes, die vooraf wat warm gemaakt zyn, onder de kraan, om het in te vangen. Het eerstkomende derde deel van dit wasch, is ftroo-geel van kleur; het volgende derde deel is groenachtig geel; en het laatfte eindelyk is byna groen, fchoon veel ligter groen, dan  Noord-Amerika. 277 dan voormaals de algemeene kleur was, toen men hetzelve in kookend water ontbondt. AlJe deze drie foorten of kleuren nu, die men dus bekomt, worden voor de fchoolen, en ten dienfte van welgeftelde lieden, gehouden. Na dit eerfte trekzel verwaarloost men geenfins hetgeen 'er alsdan nog in de kuip overblyft, fchoon die ftof veel grover is; men doet 'er by een derde deel ongel, en men giet 'er alsdan heel heet, en byna kookend, water op, dat men 'er twintig minuuten op laat ftaan. D ie ongel, fchoon kwaad en vuil, vermengt zig egter, na zig van zyne vuiligheid voor een groot gedeelte ontdaan te hebben, met het wasch, krygt 'er eene lyvigheid en ftevigte mede, waarin het van het eerfte wasch verfchilt, maar de kleur is veel groener en donkerer; de oorzaak wyst zigzelve weder vry klaar aan, omdat namelyk de pit, die door dit kookend water geweekt en afgetrokken wordt , haare groene kleur daar aan mededeelt; dit laatfte wasch geeft egter nog een heel goed licht, ten minften is het zeer goed voor de dienstboden ; het verlicht zelfs even goed als onze gewoone ongelkaarfen, en duurt tweemaal zo lang. S 3 Eene  278 Tafereel van NAtctur en Konst, Eene voordeelige en goede eigenfehap heeft dit wasch, inzonderheid van het eerfte trek? 'zei.; namelyk, dat het geene vlakken maakt, als 'er eenige druppels van op ftoffen vallen; men neemt het daar met fchilfers af, en zodra men het ftof wat wryft, gaat alles weg, als ware het een fpat modder of kley geweest. Deze boompjes groeijen beter van ftek dan op eenige andere wyze; zy brengen tot hun vyfde jaar zeer weinig of niets op, maar van dien tyd af wordt de opbreng jaarlyks grooter, zodat, wanneer zy eenige jaaren oud zyn, men wel vyf-en-twintig of dertig ponden besfen van elk zoude kunnen plukken, en dus vierde half of vier pond wasch bekomen, byaldien de gierzwaluwen, die daar te lande verbazend menigvuldig, en die 'er boven alles op verflingerd, zyn, daar niet het grootfte gedeelte afhaalden , zodat men nu flegts zeven of agt ponden krygt, dat omtrent een pond wasch uitlevert. Thans moeten wy nog iets zeggen van de manier, op welke men het wasch wit maakt; daar zyn twee onderfcheiden wyzen van hetzelve te bleeken; de eerfte, en, buiten alle te-  Noord-Amerika. 279 tegenfpraak de gemaklykfte en onkostbaarfte, is het in de zon te laten fraelten; de andere is het tot kleine platte koekjes van twee of drie linies dik te maaken; deze aan draaden op te hangen, voor de vrye lugt bloot te laaten, en zorg te dragen, dat dezelve niet fmelten, en hen tydig onder dak, of ten minften in de fGhaduwe , te brengen ; maar deze manier, fchoon zeekerlyk de volmaaktfte en nauwkeurigfte, is zo langwylig, dat men 'er zig zelden anders dan uit liefhebbery van bedient; en wy zullen ons derhalven in ons berigt tot de eerfte bepaalen. Tegen het einde van Maart hakt men het wasch aan kleine ftukjes, cüe men, in wél verglaasde aarde potten, voor regen beveiligd, voor de zon blootftelt; die ftukjes fmelten, en loopen gelykelyk door de potten tot koekjes, welke, koud geworden zynde, niet boven een half duim dik mogen wezen ; want, naarmaate zy dunner zyn, worden zy eer en volkomener wit, waartoe het vorderlyk is om hen, by droog weder, in de lugt te laten ftaan j men keert hen 's anderen daags om, en laat hen op nieuws fmelten; het welk men een reis of tien herhaalt, en fchoon het wasch alsS 4 dan  ü8o TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. dan nog niet volmaakt wit mogt wezen , is het egter blank genoeg om het te gebruiken; maar het is zeeker, dat, zo men met dit fmelten en wenden nog wat langer aanhieldt, men het, ten dézen opzigte, nog tot hoogeren trap van volmaaktheid brengen zoude. Nadat het wasch dus zyne eerfte bereiding heeft ontvangen, maakt men daar waschkaarfen van, met het in vormen te doen, welke men met het wasch warm maakt; alleenlyk zorg dragende, dat de hitte niet te groot zy, omdat het wasch dan geel wordt. Nog moet men in acht nemen, dat men het, gefmolten zynde, door een lapje fyn linnen, of wat zuiver katoen, dat wel gekaard is, late lopen, om 'er nogmaals alle ftof en vuiligheid af te nemen, dewyl dit het licht anders veel droeviger maakt. Wanneer de' waschkaarfen uit de vormen komen, vervolgt men met dezelve te bleeken; ten dien einde hangt men haar in de lugt, alleenlyk zorg dragende, dat zy vry hangen, en nergens aanraaken, wat het ook wezen moge; dewyl dit dezelve door de warmte ligtelyk zoude kunnen doen fmelten, ten minften haar fat-  NOORD-AMERIKA. 2&j fatfoen en regelinaatige geftalte doen verliezen. Men verhangt deze kaarfen, terwyl zy dus in de lugt gehouden worden, alle dagen, op. dat zy overal gelyk en eenpaarig wit worden, en men houdt hiermede eene geheele maand aan ; indien men zig die moeite nog langer getrooste, zoude het zeekerlyk nog des te beter zyn; ondertusfchen moet men toezien, dat de hitte niet al te groot, of de zon te brandend, worde, en de kaarfen daar voor beveiligen. Wy zullen hier nog byvoegen, dat men van dit wasch ook zeep-ballen, of Savonetten , maakt, die een aangenaamen reuk hebben, en goed in 'c gebruik zyn. Een anderen, en nog wezenlyker, dienst dien men daarvan trekt, is, dat men het met goed gevolg tot het genezen van wonden bézigt. Men verhaalt, dat een koopman van Philadelfia 'er eene party kaarfen van verzondt, om in Roomfche Katholyke kerken in Amerika voor waschkaarfen gebruikt te worden; maar dat de Geestelykheid hier in niet wilde toeS s ftem-  •t82 Tafereel van natoür en Konst. Hemmen, omdat. het eene vrugt van een kettersch land was. Zy waakte. Vergift-Boomen. Daar is een ander zeer opmerkelyk heester gewas in Noord - Amerika, de vergift -boom, of door de Engelfchen Poifon Wood ■ Tree geheeten ; hetzelve groeit inzonderheid in NieuwEngeland, in Iaage natte gronden; en gelykt wel wat naar een kleine esfen-heester; het wordt nooit dikker dan een mans dye, maar het fpruit fterk van onderen uit, en verfcheiden ftammetjes komen uit denzelfden wortel Voort, inzonderheid wanneer het eerfte digt by den grond wordt afgefneden; het hout is van binnen geel en vol fap, zo lymig als honing in de graten, of als terpentyn; het riekt zeer onaangenaam, gelyk het hout zelf een fterken verveelenden reuk heeft. Dit hout heeft de zonderlinge eigenfehap, dat het zommige menfehen door den reuk, en zelfs door de aanraaking, vergiftigt, terwyl het anderen geheel geen nadeel doet; daar zyn namelyk menfehen, die het op allerhande wyzen behandelen, zelfs kauwen kunnen, gelyk  Noord-Amerika. 283 lyk de Heer Dudley verzeekert van zyn broeder gezien te hebben, terwyl een ander, gelyk dezelfde Heer van een zyner buuren getuige was, een week lang blind wierdt, alleen door het behandeld te hebben; en een ander Heer verfcheiden dagen opgezwollen bleef, enkel omdat hy, by zyn vuur zittende, ónder ander hout , zonder het te vermoeden, ook een weinig hout van dit heester - gewas geftookt hadt. Het gezigt, de handen, en dikwils het geheele Iighaam zwellen 'er van op, en veroorzaaken geweldige pynen;het gebeurt zomtyds, dat dit vergift op het wezen en op de handen uitflag, even als dat van fchurft maakt, en niet zelden werkt het, volgens berigt vari Profesfor Kalm, zo geweldig op de opperhuid, dat dezelve eenige dagen daarna van het vleesch afgaat, als of men zig gebrand hadt. Men vindt zelfs menfehen, die zo aandoenlyk zyn voor de kwaadaartige uitvloeizels van dit boompje, dat de wind hen dezelve flegts op eenigen affland behoeft toetewaeijen, om aanftonds geweldig te zwellen; de Heer Kalm ■ ; zelf,-  284 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. zelf, die dit alles van naby onderzoeken wilde, wierdt 'er heftig van aangedaan. Het gewoone middel, dat de inboorlingen tegen dit vergift gebruiken, is de gedoofde en geftampte houtskool van dit zelfde boompje, met wat vet gemengd op bet gezwollen deel te leggen. Daar is nog eene andere foort van vergiftboom in New-Jerfey, welken de Engelfchen, omdat de Wilden daar hunne lepels van plagten te maaken ,fpoon-tree, of lepelboom,, noemen, en waaraan linneus den naam van breedbladerigen ka lm ia gegeven heeft; deze boom groeit ook in Penfylvanie, en zelfs, fchoon min tierig, in New-Tork, doch niet Noordelyker dan 42 graaden N. B. Hy betwist den rang van fchoonheid aan alle bekende boomen, de bloemen zyn ontelbaar, en zitten aan groote trosfen; voordat zy opengaan, hebben zy een fchoon rood, doch naderhand worden zy meest wit; zommige hebben eene rooze kleur. Deze boom heeft die byzondere eigenfebap, dat zyne bladeren èen vergift zyn, voor zommige, en een voedzel voor andere dieren; de on-  NOORD-AMERIKA. 2$$ ondervinding heeft geleerd, dat, wanneer de' fchaapen 'er van eten, zy of ten eerlten fterven , of zeer ziek worden, en 'er bezwaarlyk van opkomen; de jonge en tedere fchaapen fterven van eene kleine hoeveelheid, doch die wat ouder zyn kunnen wat meer verdragen, en fukkelen eenigen tyd voordat zy fterven.Het zelfde heeft plaats omtrent de kalveren, die 'er ook van fterven, of 'er ten minften bezwaarlyk afkomen; zy worden aanftonds zeer ziek , zwellen op , krygen fchuim op den mond, en kunnen 't nauwelyks op de been houden; zy worden egter, zo men 'er terftond by is, door het ingeven van buskruid en andere middelen , dikwils gered; de fchaapen zyn het meest aan 't gevaar blootgefteld, van door deze bladeren in bekooring gebragt te worden, in den winter, als wanneer deze boom zyne fraetje groene bladeren verlokkend vertoont, en de fchaapen dan geen ander groen te proeven krygen. Paarden en osfen worden ook heel ziek van dit blad, en zo zy daar wat veel van aten zouden zy 'er insgelyk van fterven. Maar daarentegen zyn deze bladeren een yoedzel in den winter voor de herten, terwyl het  286 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. het veld onder de fneeuw ligt, en zy niets anders vinden kunnen ; wanneer men hen alsdan fchiet, is hunne maag en gedarmte met dit blad opgevuld; het zelve ftrekt hun tot goed voedzel, en het geen onze opmerking in dezen nog meer verdient, is, dat byaldien men hunne ingewanden alsdan den honden, zo als op andere tydei:, laat opeten, deze daar wild en dronken van worden, en zomtyds zo ziek, dat zy daarvan fchynen te zullen fterven; terwyl de menfehen het vleesch van diezelfde herten etende, daar generlei ongemak van gewaar worden; ook zyn deze bladeren in den winter een voedzel voor zekeren vogel, dien de Zweeden in Noord - Amerika hazelhoen genaamd hebben, en die den winter in NewJerfey overblyft; als men in dat jaargetyde een van deze vogelen fchiet, vindt men den krop vol van deze bladen. Sassafras. Tegen dit fchadelyk, of ten minften zeer gevaarlyk, hout,zullen wy eenen anderen,zeer nuttigen , boom in Noord-Amerika overftellen; ik bedoel de Sasfafras. Ivlen kent onder dezen naam een hout, of liever een wortel, die  Noord-Amerika. 287 die eene witagtige rosfe kleur heeft, en fponsagtig, en ligt is; hy is inwendig aschverwig, en heeft een fcherpen zoetagtigen en fpeceryagtigen fmaak, en een doordringenden reuk, welke met dien van anys en venkel eenige overeenkomst heeft. Men bekomt dezen wortel van een boom die in Virginie, Florida, en andere Iandfchappen groeit. De fasfafras - boom is eene foort van lauwrierboom, wiens ftam kaal, zeer regt, en weinig verheven, is; zyne takken breiden zig aan zyn top uit; zyne bladeren beftaan uit drie loben, even als de bladeren van den vygeboom; zy zyn groenachtig aan de bovenzyde, en witachtig aan de onderzyde; zyne bloemen zyn in trosfen byeen gefchikt, en in vyf deelen ingefneden; op deze volgen beziën, die gelykvorraig aan die van den laurier-boom zyn. Deze boom is altyd groen; het fchynt dat men hem in Frankryk kan aankweeken, fchoon hy 'er nog zeer zeldzaam is. Het fasfafras-hout bevat veele vlugtige en fyne deeltjes, hetgeen zyne reuk bewyst; het verwekt de uitwaasfeming en het zweet, het Qiyt en ontbindt de verdikte en lymerige vogten;  2«8 Tafereel van Natuur en Konst. ten; verzagt de fmarten der jigt, is heilzaam tegen beroerdheid en koude zinkingen; men gebruikt het ook met nut tegen de venusziekte; men trekt daar eene wezenlyke olie uit, zomtyds verkoopt men anys-hout, in plaats van fasfafras - hout M a ï s. Het Indiaansen koorn, of de Maïs, die in Noord-Amerika t'huis hoort, verdient vooral onze opmerking. Deze plant fchiet een dikken fteel uit, die met een merg gevuld is, dat een fuikeragtigen fmaak heeft, en waaruit men, terwyl de fteel nog groen is, door uitperfing eene honing bekomt; zy brengt op dezelfde fteel mannelyke en vrouwelyke bloemen voort; de mannelyke bloemen zyn op den top van den halm geplaatst, uit eene menigte helm-ftyltjes te famengefteld, en uit eene menigte fchubben gevormd. Uit de knoopen der fteelen komen vliezen voort, die uit verfcheiden blaadjes te famen gefteld zyn; en de toppen van deze vliezen bren-  N o O R Ü .'AMËRIKA. 289 brengen lange vezelen voort, die zo veele ftampers zyn, aan welker voeten de vrugtbeginzels van yder zaad geplaatst zyn. Wanneer de helmftyltjes ryp zyn openen zy zig, en bevatten de ftampers die onder hen ftaan. De bladeren van deze plant zyn fchoon groen , zeer lang en drie of vier duimen breed. De fteel bevat een fap als het fuikerriet, men maakt 'er eene zeer zoete fyroop van, die een wezenlyken fuikerfmaak heeft ; men ftelt ook in de Memoriën van de Akademie der Weetenfchappen te Parys voor, of men het niet,gelyk het fap van het fuikerriet,kan doen krystallizeeren, om 'er fuiker van te maaken ? De aar van het Turksch koorn groeit by trappen; zomtyds tot de dikte van een vuist, en de lengte van een voet; naarmaate zy in grootte en rypte toeneemt, verwydert zy haar vliezen, en fchynt geel, rood, violet, blauw, ■of wit, volgens de foorten tot welke zy behoort; de foort, die geele graanen verfchaft, wordt hoogst gefchat. Wanneer men deze plant op dezelfde wyze als het ander graan zaeit, brengt zy maar ééne XIX. Deel. T sar  *oo TAFEREEL VAN NATUUR EN K0N8T. aar voert; maar wanneer men het zaad op een afftand van agttien duimen van malkander in den grond. legt, bekomen de wortels meer voedzel, en brengen verfcheiden aaren voort. Deze graanen of korrels hebben de grootte van een erwt, en vermeerderen op eene verbaazende wyze; dit koorn brengt in de Indien zomtyds aaren voort, die zevenhonderd korrels bevatten. Het graan verfchaft een wit meel, nadat het van de zemelen afgefcheiden is; en men bakt 'er een vry aangenaam brood van; maar het is zwaar, en alleen goed voor fterke maagen, of lieden, die 'er van jongs af aan gewend zyn; dit meel, in kleine hoeveelheid, gelyk een agtfte gedeelte, met het tarwemeel gemengd zynde, verfchaft aan het brood een aangenaamen fmaak. De voordeden, die het menschdom van deze foort van koorn trekt, zyn oneindig; een groot gedeelte menfehen en tam vee voeden 'er zig mede. Deze plant heeft ook het aanmerkelyk nut, dat zy in alle de vier werelddeelen met goeden uitflag wordt aangekweekt, Men  N O Ö R D - A M E R I K A. 2pj, Men kan dit graan op verfchillende wyzen bereiden en eeten; de Indiaanen eeten hetzelve gelyk erwten, 't zy geroost of gekookt; men mengt het, gelyk wy gezegd hebben, met tarwe , om 'er brood van te bakken; men kookt 'er ook een pap van; men heeft Zelfs een middel uitgevonden om 'er eene lekkerny van te bereiden; men plukt de jonge aaren af, terwyl zy nog groen zyn, en de dikte van een pink hebben; men fplyt haar door, en men laat haar, gelyk de artichokken, fruiten; ook legt men haar als agurkjes in; de Amerikaanen trekken uit deze korrels, gedampt en in water afgetrokken zynde , een wynagtig vogt, dat dronkenfchap verwekt, en waarvan men een brandenden geest kan overhaalen. Maar een byzonder voordeel hebben 'er de Wilden van, op hunne lange reizen, waarop zy dikwils aan gebrek van het noodige levensonderhoud zyn blootgefteld, zo hunne jagt ongelukkig is. In zulke gevallen nemen zy hunne toevlugt tot het fynde en zuiverde meel, of de bloem, gelyk wy het noemen, van dit koorn, 't welk zy ten dien einde met zig voe* ren; zy vermengen hetzelve met wat water; en eene zeer kleine hoeveelheid is genoeg om T 2 he*  402 TAFËREEL VAN NATDUR EN KdNST, hen te onderfteunen, omdat dit meel zeer fterk voedt. De Heer Boueebé,een FranschHeelmeester, heeft, voor eenige jaaren, een beroemd voedzaam poeder ontdekt, waarvan twaalf lood daags, in twee reizen gebruikt, een mensch, zelfs vry zwaar werkende, zonder eenige andere fpyzen genoegzaam voeden en onderhouden kan, gelyk met nauwkeurige proefnemingen voldoende bewezen is. Dit poeder gaat in kookend water tot eene dikke pap of breyover, en dyt verbazend uit. De Heer Mo rand hieldt hetzelve voor een poeder van gerooste Turkfche tarwe, waaronder een weinig gemeen zout gemengd was; en een Hollandfche ftuiver daags was, zo ik my niet bedrieg, zelfs in die'duurte van het graan, genoeg om dit 'noodig voedzel voor een mensch te bekomen. De Maïs van Virginie is kleiner dan die van -Nieuw - Engeland; en daar is eene foort, welke de Noordelyke Indiaanen, nog verder op, gebruiken, 't welk nog kleiner is. Dit graan bemint eene vette en zwaare aarde; de wyze van het te planten is, op gelyke af-  . Noord-Amerika. 2oj afftanden, op ryen; ik zeg van het te planten, want het is beter de planten op het veld overtebrengen, dan het zaad in den grond te leggen , daar het ryp moet Worden; eene tweede fpitting of ploeging, die men aan den voet der Hengen doet, maakt dat zy beter uitfehieten; wanneer de bladeren groot zyn, en het bevrugtend ftof verfpreid is, maait men een gedeelte derzelver, als ook een gedeelte van de fteng, af, om de planten meer kragt te doen verkrygen, Rietgras-Brood. Ik zal hier byvoegen, dat de Amerikaanen in Louifiana hun brood bakken van eene foort van rietgras; het groeit in vogtige ftreeken; het klimt van tien tot twintig voeten hoog, en wordt een vuist dik; na eenige jaaren, draagt het eene menigte zaadkorrels, en deze korrels, die den haver geheel gelyk zouden zyn, zo zy niet driemaal zo dik en zo lang waren, worden van de Louifiaanen zorgvuldig ingezameld om brood en pap van te maaken; ■dit meel ryst zo goed als tarwemeel, en dient den inwooncren tot goede fpyze. T 3 DIE-  tod Tafereel van Natuur en Korst; DIEREN. B E V E X S. De Bever is een viervoetig halfflagtig dier, dat, in onbewoonde landen, in maatfchnppy leeft, en dat dan, aan het opmerkend oog, de grootfte fchranderhcid in zyne werken vertoont. De lengte van dit dier is flegts van drie of vier voeten, zyn geheele lighaam, uitgezon* dert den ftaart, is met tweederleie foort van hair bezet, het lange hair ;!en het dons; het dons is by uitftek fyn en digt, een duim lang, en dient om het dier voor de koude te befchuN ten; het lange hair dient om het voor de flyk en vogtigheid te bewaaren. De kop vsn den Bever fchynt byna vierkant, zyne oor plaats verltrekt, kan des winters met verfcheiden voeten ys of fneeuw bedekt zyn, zonder dat zy daar hinder van hebben. Zy doen geen levens-voorraad op, gelyk de Bevers, maar zy graavcn putten en kanaalen, onder, en rondom, hunne verb'yfplaats, om wortels en water te zoeken; zy brengen dus den winter, fchoon by elkander zynde, zeer droevig door, want het is de tyd der liefde niet; zy zyn geduurende al dezen tyd van het licht des hemels beroofd, en het gevolg daarvan is , dat, wanneer de Lentewarmte de fneeuw begint te doen fmelten, en de fpitfen XIX. Deel. X bun-  322 Tafereel van natuur en Konst. hunner verblyfplaatfen te ontdekken, de Jaagers bet gewelf eensklaps wegnemen, en hen door het plotfelyk licht geheel bedwelmen, en in dezen ftaat allen, die zig niet in de onderaardfche galeryen bergen kunnen, vangen of dooden. Die onderaardfche gaanderyen, welke zy, zo als wy ftraks zeiden , onder en rondom hunne wooning maaken, dienen hun thans nog voor laatfte wykplaats, waarin men hen nog vervolgt; want hun vel is kostbaar, en hun vleesch niet kwaad om te eeten. Zy, dis aan des Jagers hand ontfnappen, verlaten hunne wooning ten naastenby in dezen tyd; zy zyn des fomers zwervende, maar zwerven altyd aan paaren; want het is de tyd der ritzigheid. Zy leeven van groenten, en voeden zig rykelyk met de nieuwe voortbrengzelen, welken hun de oppervlakte der aarde aanbiedt; het netvlies zet zig uit; het neemt toe, en wordt met den overvloed van dit goed voedzel opgevuld; de teeldeelen zwellen , en het is dan dat deze dieren zulk eene fterke muskuslugt krygen, dat dezelve onverdraaglyk is; deze reuk doet zig van verre ontdekken; fchooa  Noord-Amerika. 32^ fchoon aangenaam aan de Eur'opeaanen , mishaagt zy den Wilden egter zo fterk, dat zy eene rivier, aan welker oevers deze Muskusrotten zig in groote menigte onthouden, de Hinkende rivier genaamd hebben, gelyk zy dit dier zelf de Jlinkende rot heeten. Zy werpen eens in 't jaar, en werpen vyf öf zes iongen tevens; de dragt duurt niet lang, dewyl zy niet dan in 't begin van den zomer ritzig worden, en de jongen reeds groot zyn in de maan I Oéfober, als wanneer zy de ouden moeten volgen in de hut, welke zy alle jaar op nieuws aanleggen; want. men. heeft Waargenomen, dat zy tot hunne vorige verblyfplaatfen niet wederkeeren. Hunne ftem is eene foort van gefteen, 't welk de Jagers nabootfen, om hen te lokken en te verfchalken. Hunne voorfte tanden zyn zo fterk en zo gefchikt tot knabbelen, dat, wanneer men een dezer dieren in eene kist van hard hout opfluit, het daar, in zeer korten tyd, een gat in maakt, groot genoeg om daar uit te komen; en dit is weder een van die natuurlyke vermogens, welken zy met de Bevers gemeen hebben, als die men ook niet beX a flo-  324 TAFEREEL VAN NATUUR EN KöNST" floten kan houden, of men moet de deur van hun verblyf met blik laten beflaan. De Ondatra zwemt zo lang, of zo fcbielyk, niet als de Bever; hy begeeft zig meer dan deze te land; hy loopt egter niet wél, en gaat nog flegter, waggelende of wiegende, even als de ganzen; zyn vel behoudt eene muskusgeur, die maakt, dat men zig daarvan niet gaerne voor bont bedient; maar men gebruikt het tweede hair, of donshair, in de hoedenfabrieken. Deze dieren zyn weinig wild, en, hen vroeg vangende, kan men hen ligtelyk tam maaken ; zy zyn zelfs zeer aartig, terwyl zy jong zyn; hunne lange , en byna naakte, ftaart, die hunne gedaante zeer onaangenaam maakt, is zeer kort in den eerften leeftyd; zy fpeelen onfchuldig, en zo aartig als jonge katten, zy byten niet, en men zou hun gaarne opvoeden, zo hunne lugt niet verveelde. Voor het overige zyn de Ondatra en de Deiman de eenige dieren der Noordelyke landen, die goede reukftoffen geven ; want de lugt van de Castoreum is zeer onaangenaam, en  Noord-Amerika; 325 en het is niet dan in de hcete klimaaten, dat men de dieren vindt, die de waare muskus, de civet, en andere parfums, verfchafFen. B e £ s s x. De Beeren, wier vagt veel grooter, dikker en dus een veel beter behoedmiddel tegen de koude, is dan die der Bevers, pkgten weleer, by de Indiaanen van de Noordelyke ftreeken, in veel meer achting te zyn dan de vagt van dezen. Van de beerenjagt wierdt eene foort van Godsdienftige plegtigheid gemaakt, welke by zommige Indiaanen nog waargenomen wordt; om zig daar toe te bereiden, houden zy een vasten van tien dagen, en drinken, zegt men, al dien tyd, geen druppel water; dan moet de een of ander gedroomd hebben waar Beeren te vinden zyn; en, zo die droomen overeen komen, gaat de geheele bende, of het gehugt, uit om hen op te zoeken. De Indiaanen zyn, gelyk wy elders aangemerkt hebben, ongemeen vlug ter been, en kunnen de meeste wilde dieren met den loop inhaalen; Zy ftaan voor geene heggen, dyken, moerasfen, of rivieren; bovendien voeren zy altyd «en groot getal honden met zig, die van de X 3 ge-  %l6 Taff.refx van Natöpr en Konst. gedaante der wolfshonden, en zeer vinnig op de jagt, zynde, hunne meesters zeer getrouw aankleeven. hoe weinig werks die ook van hun tnaaken. Voeg hierby, dat deze Beeren niet zeer gevaarlyk zyn; zy zullen zelden op een mensch aanvallen, en een eenige hond is inftaat om een beer op de vlugt te dryven. De manier, op welke men de beeren vangt, is eenvoudig; de plaats opgemerkt hebbende, daar zyne legerftede is, flaan zy met hun allen daar een kring om heen, en komen al nader en nader, zodat de beer, indien hy daar binnen befioten is geweest, noodzaaklyk betrapt moet worden. Hem gedood hebbende, fteekt de laager het einde van zyn aangeftoken tabakspyp in den bek van het beest, en blaast zyn lyf zo i ol rook als hy kan, waanende daarmede de ziel van dit bee.it te betoveren, dat die hun op „ndere jagten niet nadeelig zy. De Jaagers maaken goede zier van het vleesch dezer dieren, en brengen, behalven de vagt, nog genoeg t'huis om hunne vrienden te onthaakn, en hunne huisgenooten eenigen tyd te onderhouden, D z  NOORD-AMERIKA. 327 DeOrignak. De Orignak, of Eland, dien men het groote beest noemt in Noord - Amerika, fchyfit flegts weinig van die welken men in Polen en Moskovie heeft, te verfchiiicn; men vindt dit dier thans in die ftrccken, daar de Europcaanen zig hebben neergezet, veel minder dan weleer. De Indiaanen hebben groote achting voor dit dier, en het is by hun een goed voorteken, wanneer zy 'er een te zien krygen. By zomer eeten zy gras, en 's winters knabbelen zy hout; wanneer de fneeuw hoog ligt, verzamelen zy zig met troepen in eenig bosch, om elkander voor de koude te befchutten ; de Indiaanen, zulks ontdekkende, kunnen 'er dan met voordeel op ter jagt gaan, zo de fneeuw, by dag fmeltende, by nagt wederom bevriest, het welk den Eland met zyne voeten doet vast raaken; buiten dat is dit eene gevaarlyke jagt, dewyl het dier, gekwetst zynde, zig dikwils omkeert, en in zyne woede den Jaager om 't leven brengt. De Indiaanen der Noordelyke deelen van Noord-Amerika hebben eene eenvoudige en X 4 al-  328 TAFEREEL VAN NATUUR EN KONST. allerminst gevaarlyke manier van de Elanden te overmeesteren. De Jaagers verdeelen zig in twee troepen, waarvan de eene, met fchietgeweer voorzien, zig in fchuiten begeeft, welke zy halvemaanswyze tegen den oever plaatfen; de andete party omcingelt een gedeelte van een bosch aan den oever, op een aanmerkelyken afftand vandaar; en vervolgens, digt by elkander komende, laten zy alle te famen eensklaps hunne jagthonden los, die dan, met groot geweld, de dieren uit bet bosch jaagen, welke, in het water fpnrigende, allen uit de fchuiten dood gefchoten worden, zodat 'er zelden een ontfnapt. De Carcajou. De Eland heeft ook nog andere vyanden, die hem ruim zo fel beftryden als de Indiaanen ; en hy heeft die vyanden met den Bever gemeen. De gevaarlykfle voor hem is de Carcajou of Quincajou, een foort van Tyger of Boschkat, een dier, dat bruin, rood, of zwartagtig, van hair is, en een zeer langen ftaart heeft; het fpringt den Eland op den rug, en byt hem de ftrotader af, om daar uit ket warme bloed te zuigen ; dit doet den Eland,  Noord-Amerika. 32g Eland, hoe fterk ook van geftel, welhaast ter neder ftorten 5 het eenigst middel tot zyn behoud is, zig aanftpnds in 't water te dompelen, doch zo hy dat niet bereiken kan is hy 't leven kwyt. Men verhaalt, dat de Carcajou, niet fcherp van reuk zynde, vpsfen gebruikt, om het wild voor hem op telugten! Zo dit waar zy, zuilen deze dan zeekerlyk ook deelgenooten zyn van den roof; vast gaat het dat het een listig dier is, gelyk men ftraks zien zal. De Heer Sarras in heeft eene ontleedkundige bcfehryving van dit dier aan de Franfchc Akademie der Weetenfchappèn gegeven. De kop van hetgeen hy ontleed heeft was zeer groot; en zeer kort ten opzigt van deszelfs grootte; het dier woog twee-en-dertig ponden; het einde van den fnuit was twee voet van het eerfte wervelbeen van den hals verwyderd, en de afftand was van vyf duim tusfehen de ooren, die regt,kort, en van boven rond, waren; zyn borst en buik, die van eene gelyke grootte waren, hadden een voet en twee duim middellyns; zyne zeer ■ korte beenen hadden niet meer dan negen duimen 1-mgte, de pooten of voeten daar onder bex 5 gre-  %%