4 22   01 1815 2362 UB AMSTERDAM  693 KJ   Ha .' is dat iet Sjmot, dat u zo deed. fclrikken.? .... 0C GOVolen aan, En hoor hoe dag en nacht, Zijn raêdren lullig ommegaan : Geef op zijn Wieken acht, Die Moolen, die is mijn : Men moet zelf Moolnaar zijn, Om 't maalloon en de winfl te zien. Dat ik daar meê verdien. NE E L T JE. Mijn Krelis heeft geen Moolen, neen, Die mij 't gehoor verdooft, Maar van' een teer gevoel en reên, Was nooit zijn hart berooft, Oogst  10 DE GOUDEN BRUILOFT. Gogft hij met moeite en zweet, De vlijt daar aan belteed , Baart dubble vrugten als men mint, En die in eendragt eet. ■ ■ TEEUWIS. Dat eikenbosch, en weelig land Daar langs de Moolen heen , Met moes en fruit zo vol geplant, Hoort ook aan mij alleen. Ei vraag mijn buuren maar Wat varkens ik in 't jaar, •"'p 't ruime Zwijnfchot mesten kan : En tel de winst daar van. NEELTJE. Uw eiken — ó daar krasfen ftaeg Slechts raaven op , als gij , Z\] krasfen daar, met vollen vlaag, Uw bruiloftsliedjen vrij; Maar 't kleine haazlaar woud ,■ Waar liefde zich onthoud, Sluit lieve Lentezangers in : Daar hoor ik Krelis min. TEEUWIS. Ziet gij die gintfche Polders aan, Die hooren ook aan mij. 'k Hoor Karper, Snoek en Baarzen flaan, Ei tel hun aantal vrij. Hoort gij met geen vermaak Het wilde Eend gekwaak. Ik fchiet hen ftraks, zo veel ik wil, Die flootjes zijn nooit (lil. NE ELTJ E. Schiet Eenden , visch , en jaag , en maal, Zo veel gij maaien kunt. 'k Heb Krelis liefde en tedre taal Mijn wedermin gegund. Of  EERSTE BEDRIJF. *7 Cf kan men huis en woud, En vogels , visch, en goud Ooi: ruilen voor een kloppend hart Dat niets dan liefde ontvouwd? teeuwis. 'k Heb Duiven met een Pauwenkrop, In Ganzen (Hier vak neeltje hem in de rede.) Wijn Moeder heeft Ganzen: Vijf graauwe Zes blaauwe Zijn dat geen Ganzen ? Teeuwis wil telkens weêr van voeren af beginnen,' maar Neeltje valt hem geduurig weêr in de rede; tot haar Moeder tusfehen beiden komt. VIERDE TOONEEL. elsje, neeltje, teeuwis. elsje. Ha! ha! vreugde boven vreugde ! Dat is lief. Mijn lijfliedjen zingt gij aan Teeuwis voor. Zingc het nog reis. Het is altijd of ik dan nog op mijn Bruiloft ben. Toen hebben wij gedanft dat de Zolder kraakte. En op uw bruiloft, Teeuwis (zij zingt) Mijn Moeder heeft Ganzen — teeuwis het hoofd krauwende. Ja, ik wenfchtewel dat de Zolder ook al kraakte! elsje. Nu, dat zal wel komen. Zo ik merk zijt gij het beide reeds eens. Van daag zal alles in orde komen. Nu Neeltje, zing. neeltje. Och Moeder! gij weet dat ik Vader alle morgen, B verfch  18 DE GOÜDEN BRUILOFT. verfch Putwater moet haaien;en dat heb ik deezen morgen doodelijk vergeeten: fpoedig wil ik heen gaan ELSJE. ' Uw Vader kan wagten. Thans moet gij mij nog eens mijn lijfliedjen zingen. TEEUWIS. Hou toch op Moeder! Ik heb niet kunnen merken, dat hetjuift mooi klonk: de ooren dreunen 'er mij nog zoo van, dat ik tienmaal liever mijn Moolen hoor gonzen, of mijn Ezel hoor fchreeuwen. ELSJE. Foei Teeuwis! fchaamt gij u niet, om uw toekomende Bruid zo iets te zeggen. Dat is juift niet wellevend. NEELTJE. Ja, zoowellevend gaat Teeuwis altijd met mij om: en even wel zou ik hem tot een man neemen! TEEUWIS. Wellevend ? Wellevend ? ja Moeder, als gij wilt! ik ben zoo boos NEELTJE. Laat mij maar gaan, lieve Moeder; want anders begint hij weêr van' vooren af aan. ELSJE. Nu, wat zal dat beduiden, Teeuwis? Alles was hier zo vrolijk en eensgezind toen ik hier kwam. Maar dat gaat immers te ver, daar zij u ter eere, "mijn lijfttukjen voqjzong. TEEUWIS. Mij ter eere? mij ter eere? Mij tot fchande HIELT-  EERSTE BEDRIJF. 19 N E E L-T J E. En zo dikwils.ik hem dat liedjen heb willen voorzingen, hééft hij telkens tusfchen beiden gefchreeuwt : (Zij baauvH hem naar.) 'k Heb Duiven met een Pauwenkrop En Ganzen .... en ik was zo vergenoegt! Laat mij gaan, dat ik in vreede wegkome. TEEUWIS.. Ja, ja, maar uwe vreede zal niet lang duuren. Hoor eens, Moeder. NEELTJE. Mag ik gaan ? ELSJE. Neen, blijf. TEEUWIS. Nu, hoor dan ! Hebt gij Neeltje niet verboden, dat zij NEELTJE. Dat ik niet zien noch hooren zou? Nu, en anders heb ik niets gedaan. ELSJE. Wel dat is onnozel, Teeuwis; dat kan ik haar immers niet verbieden, zo lang zij oogen en ooren heeft. TEEUWIS. Laat mij toch eerft uitfpreeken. Ik kwam omtrend voor een half uur, uit mijne Moolen, om te zien hoe de wind was.... NEELTJE. ■ En de wind was van daag net als gifteren: en toen Ba zaS  20 DE GOUDEN BRUILOFT. zag hij mij; en toen niesde hij ; en toen viel hij oVër zijn eigen beenen de trap af. T EEU WIS. Entoen zag ik KEELTJE. Geloof toch niet, moeder, dat hij veel zien kon; want hij yreef zich de vaak,ers-de ftof van het meel nog uit de oogen, die hem een vinger dik op zijn gezigt lag. ELSJE. Houd uw mond, Neeltje; laat hem uitfpreeken! TEEUWIS. En toen zag ik jammer was het dat gij 'er niet bij waart!— Een paar zuivere Vogeltjens...... NEELTJE. Ha! ha! ha! even of hij van zijn leven geen Vogels gezien had? Jammer, dat het geen paar Raaven waren, die hem de oogen konden uitpikken. TEEUWIS. Nu, daar hoort gij het reeds! Zeker hadden zij beide wel gewenfcht, dat ik niet had kunnen zien: maar 'er was ook genoeg te hooren. NEELTJE. Wat al gehoor en ge/:ie !. Zeg mij toch, mijn lieve Moeder! hoe gij die kaerel nog kunt aanhooren? ELSJE. Nu, Snaverfnel! Moet gij uwen aanftaandenBruigom, kaerel noemen ? Om u te plaagen wil ik Teeuwis aanhooren, en weeten wat 'er gefchied is, en (Neel-  EERSTE BEDRIJF. 21 (Neeltje wil ftil weg fluipen.) waar wilt gij toch naar toe ? Blijf, zeg ik u. NEELTJE. Wel nu, dan wil ik het u liever zelfs voor de vuill vertellen. BEURTZANG. Wijze : Oui, noir nest pas ji Diabl?. NEELTJE. Om 't Bruilofstfeest te fieren, "Wilde ik om bloempjens gaan. ELSJE. U zelf den toom te vieren Riedt u gewis dit aan.. /'. TEEUWIS. ó Ja, maar 't bloemenbed Weet Antje veel te net. ELSJE. Wat felleweekfche (tukken! Loopt gij dia> bloemen plukken ? NEELTJE. ft 't Mogt mij juist gelukken, Dat ik baar tegen' kwam. ELSJE. Meid! Meid ! Meid! Meid ! wat maakt ge uw Moeder gram : / . * * TEE UWIS. Zij hadden veel te praaten, Van Krelis en van mij. ELSJE. Hoe! kond gij 't nog niet laaten , Jou lasterzieke Prij. . /. NEELTJE. Wij zagen hem wel ftaan, Hij luisterde alles aan. En luLstiaars kunnen hooren, Wat me anders nog zou fmooreu: B 3 KIS'  22 DE COUDEN BRUILOFT. el 6 j e. Wat bragt gij dan te voorcn , Zeg Juffrouw Snaverfnel ? Spreek, fpreek, fpreck, fpreek! ik ken uw loopjciigS wel.. /. teeuwis. Dat ik een Dief, een Loomaart, tl Een Zuipuit wezen zou. Fen feldermentfcbe. Drooro.ïavt Die haar nooit kreeg tot Vrouw. • /. elsje. Waart gij dat? Wat waar ik? neeltje. 6 Op dat oogenblik, Vcrfchrikte mij dat wezen ; En heeft zich zclv' geprezen, Of niemant beter waar'. elsje. Nog eens! nog eens!. zie daar de (tok reeds kjaar. . /- •# * teeuwis. Toen zong zij: mijne Moeder Heeft Ganzen en zo voord. En toen kwaamt gij als Moeder, En hebt het meê gehoord. • /. "elsje. Waar is de (tok ? ei wagt. keeltje. ?k Bedank u voor die vragt. Zou 'k hier om (laagcn toeven ? elsje. Gij moet deeze olij proeven, Ei Teeuwis houd haar vast. teeuwis. jZagt! zagt! zagt 1 zagt! hoe (trekt gé u zelf ten last.. /. {Ter-  EERSTE BED R IJ F. 23 (Terwijl Elsje een tak van een boom afdraait , loopt Teeuwis en Neeltje het Tooneel rond. Eindelijk weet zij in het wenden haar been zodanig te zetten, dat hij om verre valt; terwijl zij intusfchen wegloopt.) VIJFDE TOONEEL. elsje, teeuwis. teeuwis, na, een tij:! op den grond gelegen te hebben. Ach! — Ach! — Ach! Dat is een drommelfrhe Meid! Ik ben zoo op mijn borst gevallen, dat mijn keel net is of hij toegewröngen wordt. elsje. Gij zijtookeen regte Sinterklaas, Teeuwis! Dat gij niet eens een Meisjen kunt innaaien.. teeuwis. De Duivel haal' haar in. Zij rolt even als de wind, over de Koornfpitfen heen, en draait zich als een Moolenrad. Driemaal had ik haar in de hand,en zij iluipt mij telkens gelijk een Aal door de Vingers. e l s j e. Hoor eens Teeuwis; het is mij geen vermaak dat gij heden met haar gekeven hebt. teeuwis. Nu, nu; als wij Man en Vrouw zijn, dan zal het de eerftemaal niet wezen. elsje. Ja, waart gij dat maar. Doch gij maakt haar zo B 4 kop-  24 DE GOUDEN BRUILOFT, koppig en afkeerig van u, dat 'er nog wel vrij wat te doen kon vallen; en heden teeuwis. Wel nu; heden! Moest ik haar dan niet beluisteren , daar ik ze met Antje voor mijn Moolen zag? elsje. Ja, maar zo lomp niet, dat zij u zien kon. t ee u w i s. Mijn neus was lomp, niet ik, en niesde mij voor den mond eer ik kon toefnappen. elsje. Nu, en daar na! Moest 'er dan alles uit, wat gij gehoord en gezien had? geen Meisjen laat zich gaerne beluisteren. Wijze : Sehoone beemden, zalig veld. Meisjens hebben altoos iet, 't Zij van vreugde of van verdriet. Haat of liefde, of tedre fmarte, In 't verborgen op hun harte. Daarom is een vliet of woud Steeds haar liefftc Daarom is een 'vliet of woud , \ Steeds de plaats van zamenkout. Ddar toch klaagt men ongeftoord, Disk- wordt haaren wensch gehoord , Mits men ftil in 't gras gedookcn, Luistert wat 'er wordt gefproken; Maar zo flcgts één ruifchend blad V ontdekte.... Maar zo flechts een ruifchend blad, U ontdekt: kies dan vrij 't pad. Als  EERSTE BEDRIJF ' 2^ Als men luisteren wil moet men het geheim doen. Maar gij wist immers wat gij begeerde te weeten? tee u wis. Moeder! ik geloof dat gij gelijk hebt. Een andermaal zal ik beter oppasfen. elsje. Ja, een andermaal zullen zij beter oppasfen, en zich niet laaten beluifteren. Even zo onnozel was het van u, dat gij haar in haar bijzijn, tegen mij verklaagde. teeuwis. Zo ? —:— Nu, goed; op een andermaal zal ik niets onderzoeken; maar nu wil ik u ook niet zeggen wat ik weet. elsje. Zijt gij niet gek Teeuwis, dat gij het Meisjen niet weêr goed wilt doen worden ? Gij zijt anders fchelmachtig genoeg. Kolt gij het "mij dan niet alles in het oor zeggen wat gij wilt.? Moeft zij 'er juift bij zijn? teeuwis. Ja, zo? Nu, dan kunnen wij Krelis thans een drommelfche pots fpeelen. elsje. Zoveel te beter: want dit zeg ik u, dat indien zij heden uw vrouw niet wordt, zij het dan nimmer wordt. teeuwis. Nu, dan zal zij het worden, al ftond zij op haar hoofd. B 5 ILS-  ZEVENDE TOONEEL. KLORIS, TOMAS, ELSJE, NEELTJE. KLORIS. Nu, nu, mijn lieve Kinderen , wat is hier weêr te doen ? Een kleine twift ? dat zou mij leed zijn, want ik zou niet gaarne zien, dat dezen dag door eenige onruft geftoord wierdt. Ik zou u gaarne zoo gelukkig zien, als ik thans ben. Heden is het vijftig jaar, dat ik mijn goedeRoosjen heb. Hemel! waar zijn die vijftig jaar gevlogen! Onder hoe veel fmart en vreugde zijn zij verdweenen. Doch aan vreugde heb ik meer deel dan aan de fmarte gehad, en hoe gelukkig heeft mij de Hemel, de Vaat-  eerste bed r ij f. 35 4 laafden ook doen overwinnen ! Hoe veel zegen genoot } ik ! Kinderen en Kindskinderen rondom mij. Alle A wel bezorgt, geen enklen kwaade onder hen. Nu, a den Piemel zij dank! Heden moet het een rechte Vreugdedag voor mij zijn. Wijze: Geld is de ziel van alle zaaien. Dces blijde dag van waar genoegen Voert nieuwe kragt eii leven aan, Alles mogt zich naar mijne wenfehen voegen, Juichend herdenk ik mijn Jeugds beftaau. 't Hoofd , gelierd met bloemenkransfen, Zr.1 op dat genoeglijk Feest, Telkens herdenken, onder 't vrolijk dansfen,' Wat ik thans ben en ben geweest. ■ /. , Ja, heden wil ik u, mijne Kinderen, mijneKindskiudercn, en Kindskinds-Kinderen alle om mij en Roosje zaam vergaderen, en u zegenen. — Ik kom om u alle hartelijk te verzoeken, en-met ons voor lief te neemen, wat de Hemel ons gefchonken heeft. tomas. ' Wij zullen komen, lieve Vader: wij zullen allé komen. k elsje. ■<; En ons met u verheugen; lieve Vader! neeltje, Kloris de hand kusfehende. li" En u van harten geluk wéVifeben, en den Hemel lil fmeeken , om u nog lang bij ons te laaten. ie- kloris. »» Maar, mijne lieve Kinderen, laat mij toch reis )ó vraagen, wat was'er te doen, toen ik hier kwam? ■ei Ik hoorde wel dat gijlieden, het met elkaêr niet vol. '■' komen eens waart. C 2 TO'  35 DE GOUDEN BRUILOFT. tomas, [zij fpreeken alle drie te gelijk] ó Wat zou 'er te doen zijn? Wij konden niet overeenkomen wegens een Bruigom voor Neeltje.... e i. s j e. Die drommelfche Meid ftaat altoos nog vad op den weggeloopeu Krelis keeltje. Ach! lieve Grootvader! thans wil mij mijneStiefmoeder dwingen , dat ik met Teeuwis kloris. Nu, nu Kinderen, gij moet niet alle te gelijk fpreceken. Komt, eerst de een, en dan de ander! Ik begrijp het wel, het is over Neeltjes huwelijk, dat gij zamen oneens zijt. Tomas gij zijt Vader; fpreek gij eer-ft. tomas. Vrouw! vertel gij het; want ik weet toch, dat ik het niet naar uw' zin kan doen. elsje. Zo? Gij zoudt het niet naar mijn zin kunnen doen? Gij kunt uw Vader wat wijs maaken! Hij eischt het van U, derhalven kunt gij ook vertellen. Ten minde ik doe het niet.. .. tomas. Ik meen flechts dat gij kunt zéggen wat 'gij wik;/ dat ik mij alles zal laaten welgevallen. kloris. Ja, dat is juist uw gebrek, Tomas. Gij zijt een goed en braaf man: maar gij vergeet te dikmaals, dat gij Vader van uw huisgezin zijt. Uit liefde tot vreede, laat gij u alles wel gevallen, wat 'er voorvalt,  EERSTE BEDRIJF. 3-7 ft valt,- en uwentwegen zou in uw huis, alles 't onJ derste boven kunnen ftaan. elsje. Gij hebt gelijk, Vader. Wanneer het op hem ij aankwam, dan zou hij de hand aan den Ploeg (laan, | en zorgen dat het Werkvolk op geen karsfenfteen li zou treden. Hij fpant 's morgens de Paarden zel|ve aan, op dat de Knechts nog een kwartier op ijèèn oor liggen, en luieren kunnen. t o mas. Och! die arme lieden kloris. , Nu, nu moeder; het een is toch beter als het ander. Gij kakelt zoo veel te meer. Neem het mij niet kwalijk; gij zijt anders een brave, werkzame en huishoudende vrouw; maar uw gebrek is , dat alles naar uw hoofd moet gaan Nu , ik zal u niet veranderen; en mogelijk moest mijn Tomas zulk een vrouw hebben, wanneer het bij u beiden zo ;oed zoude gaan, als het gaat. In den grond hebt gij elkander toch beiden lief. tomas. 6 Ja, met al mijn hart. elsje. Ja, als hij zich het hoofd maar zo niet draaijen liet, van Neeltje. neeltje. Ik denk moeder, dat gij Vaders hoofd vrij wa£ neer draait als ik.... elsje. Wat zegt gij daar ? C 3 JKL9-  38 DE GOUDEN BRUILOFT. kloris. Nu, nu, met zagtheid moeder Elsje. Ik kan u zekerlijk niet verdenken , dat gij Neeltje niet zo lief hebt als ik e l S j e. Ik haar niet lief hebben? t 011 a s. Ja, ja Vader, zij heeft haar lief. Wis en waarachtig ! e l s j e. Nu, daar hoort gij of ik ongelijk heb. Gij weet Vader, dat zij belooft heeft, om den Molenaar Teeuwis te zullen trouwen, wanneer Krelis op uw gouden Bruiloft niet weêr thuis was. tomas. Ja , dat heeft zij. neeltje. Ik heb het gedaan : maar kloris. Nu, laat Moeder uitfpreeken. Ik beken het, ik zou zelv' gaarne zien,dat gij ook nog bezorgtwas, eer ikftierf. En deeze dag was daar als toegefchikt., Dubbel zou ik mij dan verheugen, en mij aan dezelve, als aan den gelukkigften dag mijnes levens herinneren. elsje. Nu , dat dacht ik ook Vader, dat het u tot vreugde zou verftrekken. Gij wilt het: wij willen het! zij heeft het belooft, van Krelis heeft men , zederd negen maanden, noch taal noch teken gezien: hij heeft haar geen enkelen letter gefchreven,en is zeker dood. heelt-  EERSTE BEDRIJF 3? neeltje, Even of 'erniet nog meeroorzaaken kunnen zijn, waarom hij niet fchrijft, en niet komt. tomas. Ja, dat kan ook wel wezen. kloris. Verder, Moeder! elsje. Wij alle kennen Teeuwis. Hij is omtrend derijkfte in 't ganfche Dorp. neeltje ter zijde. Maar ook de lomplle. elsje. Hij is geen Lichtmis neeltje ter zijde. Daar is hij te lui toe. elsje. . Hij zal haar alle liefde en weldaên bewijzen; en evenwel wil die Hex niets van hem zien noch hooren. Heb ik nu gelijk, Vader? of ongelijk? tomas. De Moeder heeft gelijk, Vader! zij heeft gelijk. kloris. Het kan zijn; maar als 'er twist is moet men beide partijen hooren. Derhalven Neeltje ? neeltje. Ik beken lieve Grootvader, dat ik kwalijk gedaan heb, dat ik u allen beloofd heb, om Teeuwis heden het jawoord, te geeven. elsje. Nu heb ik toch reis ééns gelijk. C 4 n eelt'  40 DE GOUDEN BRUILOFT. neeltje. Maar voor eerst zo heb ik gezegt, wanneer Krelis niet weêr kwam : doch dat is immers nog mogelijk, zo lang hij niet dood is: is het heden niet, het kan morgen zijn. t o m a s. Ja, dat zou wel kunnen wezen. elsje tegen haar' Man. Gij zijt gek. (Kloris wijst met zijn Vinger tot zwijgen.) ne eltje. Ten tweeden, zo komt het alleen op u aan , mijn lieve Ouders! om mij aan mijne belofte over te laaten ; geduld met mij te hebben.... tom as. l> Ja, mijn kind, van harte gaarne. elsje. Ik erger mij dood over dien , kloris zijn hoofd fchuddende. Hem! neeltje. Eindelijk, zoud gij mij wel ongakikkig willen maaken? En dat zou ik zeker zijn, wanneer ik heden mijn woord gaf, en Krelis kwam weder; als hij mij als voorheen beminde, en ik — ik een ander toebehoorde? Zo lang ik derhalven niet weet, of Krelis levendof dood is, kan ik aan Teeuwis niet denken. Wijze: '£ Moet met geduld tot morgen wagten. Ik kan mijn hart niet nog ééns geeven . Ach! Kreiis iieeft dat hart alleen. Hij is mijn vreugd, mijn troost, mijn leven: Pat alles wil ik voor hem bcftcce. Nooit  EERSTE BEDRIJF. Q.1 Nooit kende ik zoo de kragt der liefde Die trek der jeugd en tederheid : Die onze borst weleer doorgriefde, En die nog groeit en nooit misleid.*/. C 5 fitS- Eaar zwoer hij mij en ik hem weder» Feuwige liefde en vaste trouw, Gij zaagt op ons vol goedheid neder; En wildet dat ik hem minnen zou. v Mag ik hem dan , daar zijn vertoeven Hem mij voor eenigen tijd ontrukt, Door ongetrouwheid ooit bedroeven? -—ï Jk fterf veel liever dan dat dit gelukt. • /. tomas, zeer beangst. Neen, neen Neeltje! gij moet Teeuwis niet trouwen. Mijn klein lief Tuintjen , agter mijne weiden Aan 't Beekjen dat zijn hand mij fchiep, Deedt hij den frischten geur verfpreiden, Dien hij uit bloemen en kruiden als riep. Gints bouwde hij een Zomerhuisjen, Plantte bet rondom met Jasmijn .• En fpoedig deedt hij 't kleine kluisjen, Een broeikast vol purper druiven zijn. * /. Als mij het zweet langs 't voorhoofd vloeide, Veegd' hij het af met 't koelfte blad. Wees mij de fchaduwe en vermocidde Zich aan mijn werk, door hem opgevat. Hij plantte, zaaidde en fpitte de aarde, Bragt water aan voor 't ioeijend vee, En 't eerftc Lam dat zijne kudde baarde, Bragt zijne gumt mij jaarlijksch raeé. ■ / .  42 DE GOUDEN BRUILOFT. ELSJE. Met voeten zou men ze trappen! NEEL T J E. Ach! lieve Grootvader! beflisch gij het. Gij hebt mij lief; gij hebt ons alten lief. Ik wil mij geheel onderwerpen aan uwen wil. KLORIS. Goed. Wilt gij lieden dat ook doen? — Maar van u Tomas, weet ik dat reeds vooraf. TOMAS. ó Ja Vader! gij verftaat het beter dan wij alle. ELSJE. Nu, Vader, gij zult immers niet KLORIS. Hoort naar mij! -- Neeltje heeft geen ongelijk ELSJE. Ja, dat heb ik wel gedacht: dat lieve troetelkindjen KLORIS. Nu, wees (lil, goede Moeder! Stel u maar gerust. Gij zult mij zelfs gelijk geeven, wanneer gij mij gehoord hebt. Van rechtswegen kan Neeltje met Teeuwis niet trouwen, om dat Krelis haar woord heeft: hij moet het haar dus zelfs weêr te rug geeven, of hij moet het niet te rug kunnen geeven; flat is te zeggen, dat hij dood moet zijn. Een wederzijdfche toeftemming, of de dood alleen, kan zulk eene beloftenis verbreeken. Zo lang nu als zij het laatlle niet zeker weet, zo ftaat het niet aan haar. ELS-  EERSTE BEDRTJF 43 ELSJE. Ja, nu zijn wij veel verbeterd, lieve Vader. Waar door weeten wij dan of hij dood is? Kunnen wij, zo doende, niet tot in Eeuwigheid wagten, en alle eerst ten grave vaaren. N TOMAS. Ja, daar heb ik niet eens aan gedacht. KLORIS. Dat moeten wij zo dra mogelijk onderzoeken. Wij hebben maar een Bode naar zijn Regiment te zenden. TOMAS. Heb ik het niet gezegt? — Naar zijn Regiment. KLORIS. En al moest het mijn laatfteDucaton kosten,dan heb ik dit voor mijn Neeltje nog over. Of, ik gaa bij onzen braaven Ambagtsheer: hij heeft ook een tijd lang gediend, en heeft veele kennisfen onder de Officieren; mogelijk weet hij nog een anderen weg. Ik wil hem bovendien verzoeken, om ons heden de eer aan te doen, om op ons kleine Feest te gast te komen He! daar komt hij juist aan» AGTSTE TOONEEL. EELHAET, KLORIS, TOMAS, ELSJE, NEELTJE. E E L H A R T. Goedemorgen, waarde beste Vader! goedemorgen, mijne Vrienden! Ik wilde juist naar u toe. KL O  44t DE .GOUDEN BRUILOFT. KLORIS. ó! Mijn "Heer, gij zijt veel tegoed. Waarom zoud gij naar mij toe gaan? Mijne oude voeten zijn zo ftijf noch niet, dat ik niet bij u zou kunnen komen. En ik was net van voorneemen EELHART. Zo veel te beter, dat wij elkander ontmoeten. Ik kom om u mijne hartelijke vreugde te betuigen, dat gij den, voor u zo gewigtigen dag, met uw braave Vrouw beleeft hebt; en om uw verder alle mogelijke zegen toe te wenfchen. KLORIS. Ik bedank u, mijn Heer! Met mond en hart dank ik u. Mag ik u echter om eene gunst verzoeken? EELHART. Om alles wat gij wilt, brave Grijsaart! KLORIS. Mogelijk kunt gij u onzen buurman Krelis nog herinneren, de eenige Zoon van Jan Wagter. EELHART. ö Ja; gij weet dat ik alle lieden, klein en groot, in mijn Dorp ken. Hij was een naarltig borst, en het doet mij leed dat hij foldaat geworden is. KLORIS. Mij niet, mijn Heer KEELTJE.' Wat zegt gij, Grootvader ? TO MAS. Nu, het was waarlijk toch geen beste daad. KLORIS. Waarom niet? Het is altijd goed, dat een jong Kae-  EERSTE BEDRIJF. 4J Kaerel een beetjen in de Waereld rond zwerft, en een tijd lang zijn Vaderland diend. EELHART. Aan deeze denkbeelden ken ik den braaven Kloris. ELSJE. Maar het is toch niet mooij, dat men zijn Meisjen laat zitten. NEELTJE. Of zich zeiven een kogel voor den kop laat fchieten? TOMAS. En daarna in 't geheel niet weder komt. KLORIS. Dat is ook geen kwaad; want men fterft in zijn beroep. Maar komt zo iemand gelukkig weêr thuis, dan is hij eens zo veel waard als een andere Boer. Hij is verftandiger, gefchikter, weet met de Lieden beter om te gaan; leert' met weinig geld huis houden, en weet eene menigte dingen, van welken een eenvoudig Landman op zijn hoeve nooit iets gehoord of gezien heeft. TOMAS. Ja, dat is waar: had ik dat eer bedacht, dan was ik zelv foldaat geworden. EELHART. Recht Kloris, gij zijt het beste voorbeeld daar van. NEELTJE. Daf denk ik ook. Komt Krelis te rug, dan zal men zien, welk een Kaerel hij geworden is.  46 DE GOUDEN BRUILOFT. elsje. Ja, en brengt hij een Stads meisjen mede, dat hij zekerlijk zal doen wanneer hij nog leeft: maar hij zal wel dood zijn. neeltje. Zekerlijk u ten gevalle. kloris, gebie l fiilzw Ij gen. Nu, hebt eerbied voor mijn lieer. fa, o:n verder te gaan; deeze Krelis was aan mijn kleindochter verlooft, keeltje. Hij meent mij, mijn Heer. eelhart. Ik meende dat de Molenaar Teeuwis naar uw verkeerde? elsje. Ja, de Molenaar; is dat geen braaf man? neeltje, ter zijde. Braaf, wanneer hij zijn' Ezel gelijkt. kloris, Jlilzwij'gen gebiedende. St! Zij kan den Molenaar niet eerneemen, inijn Heer! voor dat zij weet, of Krelis niet weder komt; en of hij levend of dood is. neeltj e. Och! hij leeft zeker nog. tomas. Ik geloof het zelv'. elsje. En ik zeg dat hij dood is ,• dood, zo dood als een pier: want waarom fchreef hij in jaar en dag niet? tomas. Dat is ook waar; waarom fchreef hij niet? e l O •  EERSTE BEDRjjF. 47 kloris. St! —— Nu zouden wij gaarne in 't zekere be-. richt hebben. Kunt gij ons daar toe geen middel aan de hand geeven, mijn Heer. Hij is onder het Regiment van d'Envie, aan deBrabantfche grenzen. eelhar t. 6 Met de eerfte post. Ik ken hem. Hij was toenmaals Major bij het Regiment, in het welk ik eenige jaaren als Luitenant gediend heb. Ik verliet den dienft, en aanvaarde deeze Landgoederen, toen mijn oudlle broeder ftierf. Ik heb hem voor eenige jaaren te Maajlricht gefprooken; hij heeft mij op de vriendelijkfte wijze onthaald; en ik ben verzekerd, dat hij mij daadlijk zal antwoorden, wanneer ik aan hem fchrijf. kloris. Goed! goed! ik dacht wel dat gij raad zoudt weeten. elsje, ter zijde. Dat u de drommel haal! (overluid) Het ant¬ woord zal wel zijn, dat hij dood is. neeltje. Daar ziet men uit, hoe wel gij het meent. k loris. St! eelhart. Nog meer, waarde Kloris; ik beloof u, wanneer hij leeft en 'er u iets aan gelegen legt, dat hij dan los komt, want ik wil neeltje. ó Gij zijt de weldaadigfte en braafile Heer! kl o-  48 DE GOUDEN BRUI E OF T. kloris. ó Dat is uitmuntend! Maar nu kom ik nog met een ander verzoek. e e l a a t t. Spreek ronduit, waarde Griisaart. kloris, lagchende. Ik weet, dat gij mijne vrijpostigheid niet kwalijk neemt. Ik zou heden, op den vijftigften verjaardag van mijn Huwelijk, aan mijne Maagen, die gij weet dat tamelijk talrijk zijn, een klein Feest geeven. Naar mijne omftandigheden zal 'er niets aan ontbreeken, van het geen mij, aan de vrolijke dagen mijner jeugd kan herinneren; en mijne oudiïe kinderen, benevens de thans levende jeugd, rondom mij zo veel genoegen te doen finaaken als mij mogelijk is. Maar wat kan een volk tot meerder vreugde verftrekken, dan dat het deszelfs Heerfchap, als getuigen van zijne vermaaken, aanwezig ziet. Dan verheugen zich lieden van uwen rang eerst als verltandige menfchen; en die der minderen verheffen zich eenigermaate boven hunnen ftand, om dat edelen zich met hen gelijk (lellen : zij voelen het rechtder vriendfchap enderMensch- lijkheid. Vergeef mijne beuzeltaal, mijn Heer! dit is een gebrek der ouden Ja, ik wilde u derhalven verzoeken, om ons met uw bijzijn te vereeren eelhart, hem bij de hand vattende. Gij komt mij voor, waarde Grijsaart. Ik kwam juift om mij daar toe aan te bieden; doch onder geen andere voorwaarde, dan dat gij uw geheele Gou-  EERSTE BEDRIJF 49 Gouden Bruiloft aan mijn beduur overlaat. De fchikkingen zijn daar toe reeds gemaakt. Ik heb met het krieken van den dag, mijn-Hofmeefter en Bedien5 den reeds rond gezonden, oni alle uwe vrienden en magen te verzoeken. Met den Dominé en den i Schoolmeelter, had ik reeds voor lang afgefproken, en het mij zeiven als een plicht voorgefchre' ven, om deezen dag zo vrolijk door te brengen als mij ■ maar mogelijk is. Ja, bij mij, in mijn Tuin, zal |uw Jjeeft, indien gij het goedvind, gevierd wörI den. kloris, weent, en wil hem de hand kusfen; Eelhart omhelst hem. Waar mede verdiende ik deeze gunst? Ach! i waar mede? Ik ben reeds te oud, maar mijne kinderen woorden ontbreeken mij. eelhart. Ik kan u de dankbaarheid, welke ik u fch'uldig ben top verre na niet voldoen. Bén ik ümijn téven niet ! verfchuldigt ? kloris. Mij, mijn Heer! Gij fpot 'er mee. eelhart. Toen gij mijn Vader het leven redde, fchonkt {gij mij het mijne toen niet? Gisteren heb ik het nog in een Memorieboek , dat mijn Vader geduurende zijn Krijgsdienlt hield, met vermaak geleden. Wijze: Uu Matiti irusquement. Toen eens by Malplaquet, Mijn Vader een Corps moge gebieden, En vol moed, onverlet 's Viiands heir al te naauw dorst befpieden s D Toen  ;0 DE GOUDEN BRUILOFT. Toen omringde hem onvenvagts een drom 's Vijands Ruiters vloogen alöm. Afgefneden van zijn vrinden Kon hij den Vijand niet meer ontvliên, Afgefneden van zijn vrinden, Was niets dan de keten of' t graf te zien • / ; KLORIS. Ja, j'a, ik herinner het mij nog zeer wel. Hetij was een heete dag. Onze goede Majoor, uw Va--| der, was een beetje te vuurigük was toen omtrendJ negentienjaaren oud. EELHART. Den dood koos hij als een man, Zijn moed bleef ftandvastig in 't ftrijden, Nu valt hij op hen an, Dan verweert hij zich in het lijden. /'tGanfche veld was met 's Vijands bloed bevlekt. Aller driften waren gewekt: Eene hand grijpt zijne hairen Een Zabel zweeft hem over het hoofd. Eene hand grijpt zijne hairen, En de ander had hem haast het hoofd gekloofd ./• KLORIS. Ach! ik ijs 'er nog van, wanneeer ik 'er aam denk. EELHART. Bees hand zo dreigend' en ftraf, Viel ras met den Zabel ter neder, Een Zwaard floeg dien ijlings af, En herftelde mijn Vader ftraks weder. Deeze hakt met zijn Sabel den rugweg vrij, Een kloek ruiter ftond hem bij. 's Vijands drommen vielen, vlooden, Een Engel ftrssd Danst mijn Vaders zij. '» Vij- I  EERSTE B E D 8 IJ f, j-j *S Vijands drommen vielen, vlooden, Een Engel behield hem —— en dien waart gij • /. K L OR IS. Neen, dat was onze lieven Heer, die mij het gei vaar van den Majoor van verre deedt zien. Het is ook een van mijn besten, fchoon niet van mijn : braaffte daaden geweest: want ik had nog vijf kai meraaden bij mij. EELHART. Gij waagdet toch uw leven? KLORIS. Wat was mijn leven in vergelijking met het leven van zulk een kloekmoedig Heer? Tienmaal i zou ik het voor hem gegeven hebben: en de houw in den kop dien ik toenmaals van het flagveld bragt, heb ik altoos als het grootfte eerteken aangezien, dat ik uit den Oorlog heb overgehouden. EELHART. Zeg dat niet, braave Kloris. Uw leven is het Vaderland zo nuttig geweest, als het leven van imijn Vader, en dat van andere aanzienlijke lieden. ;Hoe veel braave, nuttige en werkzame lieden zon :ihet Vaderland thans misfen, indien gij uw leven ::verlooren hadt. KLORIS. Zouden zij zo braaf, nuttig en werkzaam zijn, wanneer zij niet altijd zulk een goeden Ambagtsheer gehad hadden, die mij en hen het voorbeeld van braafheid gegeeven heeft? Hoe dikmaals hebt gij ons allen in het Dorp het leven behouden? Aan .vieti hebben wij nog heden onzen welvaart te danD 1 ken?  34 DE GOUD EN BRUI LOF T. ken? Ach! wij behoeven alleen nog maar aan het I voorige jaar te denken. . | TOMAS. Ja wel, hadden wij kunnen maaijen, indien wij niets te zaaijen gehad hadden ? ELSJE. Aan ons geluk —— NEELTJE. En aan het gebrek dat ons omringdeBEURTZANG.Wijze: Men zing het Huwiïjk en dl Min, C H O O R. Zo lang onze oogen open ftaan,' Roemt onze tong uw brave daên. Zo lang onze oogen open ftaan. Heft 't dankbaar hart dees beurtzang aan. KLORIS. Toen opgezwollen ftroomen, Zich wierpen over 't veld, Zijt ge ons te hulp gekomen-, Hebt hen een perk gefteld. C H O O R. Zo lang onze oogen.... enz. TOMAS. Gjj hebt het zaat behouwen Dat in de vooren flicp. Wij konden 't land bebouwen' Tot de Oogst weêr Vruchten fchiep, C H OOR. Zo lang onze oogen..,. enz. ELS- '  EERSTE BEDRIJF. 53 ELSJE. Toen wrange Veepest woedde, Bragt ge ons verligtnis aan.. Uw zorg die veel vergoedde, Bevestigde ons beftaan. C H O O R. Zo lang onze oogen.... enz. NEELTJE. Uw gunst beeft ons behouwen, In duurte en hongersnood. Elk mogt op u vertrouwen , Gij gaaft den Armen brood. C H O O R. Zo lang onze oogen.... enz. EELHART. Uwe dankbaarheid, mijne Vrienden, gaat veel te ver. Het was mijn plicht dien ik deed; en wee hem! die zijnen plicht niet vervuld jegens den geenen die hem aanbevoolen zijn. Nu, ik wagt u op mijne Plaats. (Hij vertrekt.) KLORIS. Dat is geen Heer, maar een Vader over het Atnbagt zijn. Komt, laat ons alle zijne deugd trachten naar te volgen. C H O O R. Zo lang onze oogen open ftaan Erkent ons hart zijn brave daên. Zo lang onze oogen open ftaan, Prijze elk wat hij ons heeft gedaan. D 3  DE COUDEN BRUILOFT. KLORIS en NEELTJE. Gelijk aan frisfche ftioonien , Een boom in welftand bloeit: . Moet zegen op hem komen , Die hem en ons befpraeit. C H O O R. Zo lang onze oogen open ftaan, Erkent ons hart zijn braave daên. Zo lang onze oogen open Haan, Prijze elk wat hij ons heeft gedaan. Einde vdn het E.erfle Bedrijf. T WEI  TWEEDEBEDRIJP. TWEEDE BEDRIJF. Hst Tooneel is in het Dorp, voor het Huis van Kloris. EERSTE TOONEEL. krelis, met een doornjlok in de hand. Wijze: Je fuis Lindor ma naisfance est communt. Thans ben ik weêr alwaar ik ben geboren, Waar ik mijn Neeltje in druk en traanen liet. Gints daagt mijn heil in het aangenaam verfchiet, (ren. Waar zij haar klagt, misfchiente veel reeds heeft doen hoo* 6 Lieve plaats van vreugd en vergenoegen, Daar zij zó vaak mij haar blijde liedjens zong. Daar 't ftille veld mijn ruischpijps toontjens vong: En alles zich tot ons geluk fcheen zaam te voegen. * Hoedikmaals mogt mijn ftemihaar flaapjen flooren, Als zij, vermoeid, gints aan 't ruifchend beekjen Hiep. En ik, verheugd, haar befpiedden en ontliep: Om haar verwijt, met meerder vreugd, in 't bosch te hooren. * Getuig gij eerst, 6 lommerijke Linden 1 Daar onze hand elks naam keeft in gegrift. Laat mij die blijk van jeugdig minnefchrift, En Neeltjes naam met haare liefde wedervindeu. (Hij gaat naar een hom, die op eenigen afjlandjlaat, tn befchouwt deszelfs boft.) D 4 6 Zij  JÖ DE GOUDEN BRUILOFT. ö Zij ftaan nog zo frisch, of zij gisteren eerst gefneden waren. Maar hoe zal het bij Neeltje (op zijn borst wijzende) hier uitzien. Ik moet toch eerst eens bij Antje gaan St! Hoorik haar daar niet in het bosch? [Antje loopt meimereq- de door het Bosch heen en weder, even of zij iets zogt."] Het is nog altoos dezelfde vrolijke zingende Ant. Ik moet eens hooren wat zij prevelt. TWEEDE TOONEEL. antje in't Bosch., krelis. antje. Dat arme Vogeltjen! Wijze; Schoon dat ik onder het groen,' Ach ! ach ! het Beestjen is dood! Zijn jongen tjilpen , klagen , Staan bloot voor alle plaagen. Men trof zo wreed als fnood, Den zoeker van hun brood , In het midden van zijn kweelen, Met zijne bofcbgefpeelen ; In 't zagtc minnelied , Zag hij den Jaager niet. Wie zal zijn kroost nu voeden ? Wie 't koestren en behoeden ï Wie dekt' het als welêer ? Wie geeft hem 't leven weer ? J ó Als mijn goede Krelis KRELIS. Antje! —- Antje! (Hij verbergt zich een weinig.) ant-  TWEEDE BEDRIJF. $7 antje. Wat hoor ik! Ik word geheel bevreest. krelis. Zuster Antje! antje hem gewaar wordende. Hemel! zijt gij het, of is het een Geest? ■ (Zij loopt naar hem toe, en omhelst hem) óMijn lieve Broeder! Naauwlijks kan ik mijne oogen gelooven.. Gij komt waarlijk even of gij geroepen waart! Zijt gij gezond? — Zijt gij vrij? Blijft gij bij ons? krelis. Dat alles waarde Zuster. Ik heb zekerlijk koortfen gehad... antje. Nu; en die hebben u zekerlijk van den dienst geholpen. krelis. Het mogt wat! Mijn geld. De koorst heeft 'er mij eerder aan dan afgeholpen. antje. Hoe zo ? krelis. Hoor, wij hadden een drommelfchen Veldfcheer, die mij in mijne ziekte hielp;en deeze bewees mij, dat indien ik het waagde om op de koorts mijn ontilag te vraagen, zulks tot mijne gezondheid zoude firekken. Dat de koorts mij een paar duim langer zoudoen worden; zo dat de Kapitein mij voor geen 500 guldens ontflaan zou. Want hij wist dat ik nog eenige Landerijen hier had: en waar men de beurs kan knijpen, zijn de Kapiteins niet heel makkelijk tot het ontflag te beweegen. D S ant-  j8 BE GOUDEN BRUILOFT. ANTJE, Nuv KR EL1S. Neen, zeide ik, al zou ik nooit uit den dienst raaken, mijn Meisjen moet geen Bedelaar aan mij krijgen. Maar als het eens 50 of 60 Guldens waren. Hij fpitfte zijne ooren, en meende dat hij mij zou kunnen helpen. In 't kort, wij wierden het zamen eens. Hij maakte den Kapitein wijs, dat ik de vallende ziekte had. Zoo dikmaals deeze mij zou komen bezoeken, moest ik een braakdrank inneemen, op dat ik 'er zeer ellendig uit zou zien, en brafieljenhout kauwen, op dat ik bloed kost fpugen. De Kapitein hield mij voor een dood man, en om evenwel iets te trekken, liet hij mij mijn ontilag voor 20 gulden aanbieden. Ik greep toe: de Kapitein kreeg derhalven 20, en dé Veldfcheer 40 Gulden, voor welke ik eene handtekening moest geeven. ~ Maar nu: Waar toe kom ik terug? Tot mijn geluk , of tot mijn ongeluk? Tot liefde, of tot afkeer? ANTJE. Tot alle beiden, zo gij wilt. KRELIS. Dus is het waar, het geen de Lieden van het andere Dorp mij gezegt hebben? — Ik keer dadelijk terug, en neem den Snaphaan weêr op Schouder. ANTJE. En wat hebben zij u gezegt? KRELIS. ; Dat Neeltje mij niet meer bemint. Dat zij met \ den  TWEEDE BEDRijp 59 den Molenaar zal trouwen; dat het heden de Gouden Bruiloft van Kloris zoude zijn , en dat haar Bruiloft mogelijk wel met een gehouden zoude worden. ANTJE. Van dat alles is iets waar, en iets niet waar. KRELIS. Derhalven is het waar, dat Neeltje mij niet meer bemint? ANTJE. Dat is niet waar, want ik heb haar heden morgen nog gefproken. KRELIS. Dus, Neeltje bemint mij; Zij bemint mij ? Nu geef ik niet om de rest. Wijze: Sckow^ leemden zalig veld. Mint zij mij, dan is zij mijn, En zij zal het eeuwig zijn. Ja, den Moolnaar zij *t gezwooren, Neus en oogen tand en ooren, Hou ik af en fla ze in, Zo hij immer.... Hou ik af en fla ze in Zo hij naloopt die ik min. ANTJE. Ho! ho! broeder; het ganfche Dorp maar in brand geftooken, of alles tot warmoes gehakt. Het laat zich ligt zeggen : „ Neeltje is en blijft de mijne." Maar wanneer ze nu eens een Vader en eene Moeder; een Grootvader en Grootmoeder, en een Schip vol Bloedverwanten had, die haar zo lang aangezet hadden om den Molenaar te neemen, tot  60 DE GOUDEN BRUILOFT. tot zij haar woord gegeeven had? Wanneer zij eens gelooft had, dat gij lang dood waart, wijl gij in jaar en dag geen enkelen letter aan haar gefchreven had? ERE LIS. Hoe! Wat? Ik geen Ietter aan haar gefchreven? Heb ik bij den Sergeant geen brief ingefloten? Heb ik 'er mijn dubbeltjes voor 't Frankeeren met voor betaald ,• en 'er geen enkelen letter tot ant[ woord op bekomen ? ANTJ E. Ha! dan is de Brief denkelijk bij de dubbeltjes gebleven. Mogelijk heeft de Sergeant die daadlijk voor Tabak gebruikt, en uw brief tot een zakjen: want kort en goed, zederd negen maanden heeft Neeltje niets van u gehoord noch gezien. KRELIS. En ik geen Ietter van haar. De drommel zal den Sergeant de kaars houden; wanneer hij mij zulke parten gefpeelt heeft, en mij immer tegen komt. ANTJE. De gevolgen kunt gij nu ligt raaden. Alle haare vrienden hebben haar tot de belofte 'gedrongen, dat wanneer gij op haar Grootvaders gouden Bruiloft niet hier waart, of dat zij geenig bericht van uhad, dat zij dan den Molenaar Teeuwis zoude neemen: en dat is heden. x R E LIS, Drommels en Hagels! En gij zegt: Neeltje bemind mij nog? En zij kan zo iets belooven. Laat mij daadelijk vertrekken ANT«  TWEEDE BEDRIJp, f51 a ntje. Zagt, zagt, heer Musquettier! vreet ons toch niet op! Wat kan het arme Neeltje daar tegen? Weet zij dan dat gij gefchreven hebt, als de brieven niet aankomen ? of kon zij vooronderftellen dat gij haar in geen negen maanden zoudt fchrijven, daar gij het haar belooft had? Moest zij niet gelooven', dat gij haar vergeeten had, of dat gij dood waart? krelis. Nu, breng mij dan daadelijk bij haar. Ik zal haar alles verwijten, of. antje. Of hier blijven , en gerust zijn. Het laatfte, Krelis , is wel het verftandigfte. krelis. En wagten tot het geen tijd van wagten meer is ? Neen Zuster, het moet buigen of barfteh. antje. Zekerlijk. Maar krelis. Maar ik dacht dat zij mij nog beminde? ant je. Dat geloof ik, krelis.1 En waarom gelooft gij dat? antje. Om dat zij het mij daar ftrak nog gezegt heeft; om dat zij Teeuwis gefcholden heeft; en om dat zij alleen gedwongen belooft heeft, dat zij hem trouwen zou. krelis. Kan zij dat alles niet voorgev/end hebben , om gee-  6*2 DE GOUDEN BRÜItOPT. geene verwij'tingen van u te hooren? ó Neeltje! Neeltje! antje. Weet gij wat, (lel haar op de proef. Ik heb haar beloofd, om in Stad bij den Waard hagel "te laaten vraagen, of hij door zijn Zoon geen tijding van u bekomen hadt ? KRELIS. En wat verder? antje. Merkt gij dat noch niet? BEURTZANG. Wijze: Avec les jeux dans le viltage. antje. Ik wil bedroeft voor haar verfchijnen , Een hangend hoofd, een zwakke item , Geeven als aan de wreedfte pijnen, Aan mijn gewaande klagten klem. Ik zal met traanende oogen fpreeken: Zeggen „ waar is e*n ramp zoo groot! Het geen ons dreigde is nu gebleken : „ 't Is al te waar, mijn Broêr is dood.' /. * * K R EL I S. Maar zo mijn Neeltje mij nog beminde En ik haar buiten nood bedroef, Kan ik dan wel vergeeving vinden Voor een bedrog dat- ik niet behoef? antje. Dan zal de vreugd te fterker wezen, Ja zij zal tienmaal grooter zijn, Maar  TWEEDE BEDRIJF. 6"$ KRELIS. Maar wat zoo ik van haai' kwelling niet vreezen 1 Ik fmaak geen vreugd in haare pijn. • /. * * ANTJE. Berst zij dan uit in weenen, klagen l Slaat zij haar hoofd en borst aan ftuk,' Wil zij naar eeten noch drinken vraagen. Valt zij in onmagc door dien druk ; Dan kunt ge 6 Krelis ! u verblijden , Want zij bemint u dan gewis .• En wilt gij haar van fmart bevrijden, Zeg dat uw doen öechts liefde is. ■ / ; KRELIS. Maar zo zij eens op uw verhaalen Slechts met drooge oogen weent en klaagt,' En als gij haar uw rouw wilt maaien, 8 De Schouders optrekt en u vraagt: „ Waar is uw broêr toch aan geftorven t.. T i „ lk kan 't niet helpen 't is gedaan I * Dan zijt ge 6 Krelis! geheel bedorven, En kunt vrij naar den drommel gaan, * * ANTJE. Dit maakt de zaak noch niets te nimmer* 1 KRELIS. Het fiimfte blijft altoos voor mij,' ANTJE. En echter hoop ik het befte immer.1 KRELIS Ik vrees het flegtfte, denk dut vrij,1  6\ DE COUDEN BRUILOFT. antje. De liefde zal mijn hoop vervullen: krelis. Als zij mijn vrees en zorg verjaagd. beiden. Als beiden eens verdwijnen zullen, Dan is 't dat trouwe liefde daagt.. /. (Men hoort van verre eenig geraas.) antje. Stil! Ik hoor iemand! Spoedig in huis: ik zal u roepen als het tijd is. (krelis loopt in 't huis van antje.) DERDE TOONEEL. a ntje, neeltje. Antje ter zijde. Ha! Neeltje! Nu moet ik toch mijn aanzicht in plooijên leggen, en maaken dat mijn gezicht mijn mond tot geen leugenaar maakt! (Zij doet even als of zij Neeltje niet zag, en begint tefnikken.) neeltje naar haar toeloopende. Nu, Antje; hebt gij tijding uit de Stad? Maar waarom houdt gij uwBoezelaar voor uwe oögen.— Achtgij weent! Is 'er iemand dood? (Zeer ontgeld.) Is mijn Krelis dood? antje, Jhikkende. Vraag mij niét. Het is veel beter vóór u, wanneer gij niets weet; en' niets begeerd te weeten. ■ heelt-  TWEEDE BEDRIJF. 6$ neeltje. Ach! dan is hij dood! dan is hij zeker dood! — antje. Ik zeg niet —^ dat hij dood is! — Maar. ■ Maar.... neeltje. Hij bemind mij niet meer? Zeg het maar recht :uit. Ik moet het toch eens weeten en leeft [hij niet meer; dan höor ik het toch , het zij na, of over eenigen tijd. — De Ambagtsheer wil aan iKrelis Overften fchrijven. antje. Aan den Overften? Ja het kan zekerlijk [filet verborgen blijven. Zekerlijk leeft hij... (haaf 'reden door /nikken afbreekende.j neeltje. I Hij leeft nog? Hij leeft? antje. I Niet meer. neeltje. Wijze : La danfe nes pasfes qut j'aime: Wat fmart! myu Krelis is geftorven, De dood ontroofden mij mijn fchat, I Die dit, hem minnend , hart bezat: Die aller achting had verworven: I j Hoe zal zijn afzijn mij fteeds fmerten ! Nu heeft hem 't graf, die mij wel eer Vertroostte en vleidde keer op keer. Mijn Krelis ach ! Mijn Krelis ach ! Ik zie u nimmer weer. •/. * * * Hij is mij zeker trouw gebleven, En noemde bij den laatsten fnik I Gewis mijn naam nog 1 Ach 1 wat fchrik I E Steeds  66 DE GOUDEN BRUILOFT. Steeds zonder hem te moeton leven. Nooit zal ik hem ten Man verkrijgen ! Neen, 't graf heeft hem, die mij weleer, Vertroostte en vleidde, keer op keer. Mijn Kreiis ach l Mijn Krelis ach! Ik zie u nimmer weór. ./• Ach! — ach! ach! ANTJE. Hebt gij hein dan zoo lief gehad? N E E L TJ E. Wie zou Krelis niet hef kunnen hebben PZuIk een goed Borst! ANTJE. En wat zou hij niet nog gedaan hebben, om u dienst te doen. NEELTJE. Ach! dat zulk een jongen bloed fterven moest! Maar, waar is hij toch aan geftorven? < Ik zou durven wedden , dat het aan rufie geweest is; want onder de Soldaaten is alajd wat; en hoe goed hij ook ware, zo was hij toch zomtijds wat driftig. ANTJF. Ja, ja; hij heeft ook menigmaal klappen beloopen toen hij nog hier was. Ik weet niet, hoe het mee hem zou afgeloopen hebben, toen hij den Schout, den inktkoker in 't aanzicht wierp; wanneer wij zulk een goeden en braaven Ambagtsheer niet gehad hadden. Deeze ftilde het nog, zo dat 'er geen menfeh iets van gehoord heeft. NEELTJE. Wat was dat toch? — Ik heb 'er noch nimmer iets van gehoord. Vertel mij dat eens. Ik zou gaer-  TWEEDE BEDRIJF. 6? gaerne alles van mijn Krelis willen weeten. ANTJE. Wijze : Vouz qu\ rT'Amoureux-fc aventu-re. Uw Krelis vondt eens aan de wegen Een Grijsaart in d' uiterften nood. Door lionger ter nedergezegen, Bood niemand hem bijftand noch brood. Maar Krelis greep toe, droeg den Zieken ftraks naar zijn woo- (ning Vcrfchafte hem Spijs en doorwarmde al zijn lcên. Door zoo veel gunst en hulp-betooning Kwam hij in 't eind weêr op de been. •//. NEELTJE. Ja, dat is juist een daad van mijn goeden Krelis. Het brood uit zijn mond zou hij den Armen gegeeven hebben. Hoe dikmaals heb ik in den duuren tijd aan hem gedacht! ANTJE. Ja, maar gij had den goeden Grijsaart moeten zien, toen hij van hem afging. Hoe deeze hem omhelsde; hem drukte; en hoe hij des Hemels zegen voor hem affmeekte! NEELTJE. Nu, die zal hij thans in de Eeuwigheid genieten' . ■ Maar hoe ging het verder? ANTJE. Ras hoorde de Schout zijne daaden, En daagde hem voor het gericht. Durft gij, fprak hij, wetten verfmaaden, Voor Bedelaars hier gefticht. Maar Krelis fprak ftout,, geene wet zal mij 't weldoen be- (letten. De Schout, ganfch verftoord, riep zijn Dienaars ftraks (voor den dag: En heette hen, hem vast te zetten, E a Waar  68 DE GOUDEN BRUILOFT. Waar hij geen Zon noch Maan meer zag. •//• neelje. Die arme Krelis I Een fchoone dank voor zijn medelijden. antje. Toen raakte uw Krelis in woede , Hij fchold onzen Schout braaf uit. Doch deeze wou dit ras vergoeden Door ltokfiagen op de huid. Hij greep naar zijn Mok: maar Krelis was rasfer van handen * En vatte in den haast den inktkoker vliegend aan, En wierp den Schout die voor zijn tanden, En vloog verbaast daar voord vati daan. •//. neeltje. / Nu toen hadik de Schout wel eens willen zien! Ik heb geen trek tot lagchen, — en echter... hi, hï, hi, Antje. Ja, onze braave Heer lagchte ook niet~~weinig, fchoon hij Krelis tevens braaf doorhaalde. Want de Schout was daadelijk, zo met inkt als hij was, gelijk een Bosduivel, uit de Rechtbank naar den Ambagtsheer geloopen. neeltje. Hi! hi! hi! hi! (zij beit op haar lippenjFoei Antje, maak mij niet aan 't lagchen, daar ik huilen moet. (Zij dwingt zich zeiven om te Jchreijen) Ach! — ach! — ach! — antje. Nu Neeltje, lagch maar ter deege uit. Gij hebt het voor één geld; en Krelis komt toch niet weerom. Het is van daag een blijde dag, en het zou hee?  TWEEDE EEDR IJF. 3 69 heel mal ftaan, als gij met een paar roode oogen en een fcheeven mond, op uw Grootvaders gouden bruiloft kwaamt, leeuwis zal u wel weêr op beuren. neeltje. (wezenlijkfchreijende.) Ach! ..a! ..a! ... ach! boosaartig menfch; nu fcheurt gij de wond eerft regt open. ■— Waar zal ik trooft vinden? en evenwel — ach, ik zou mij — nog eerder te vreede kunnen ftellen als mij die verwenfchte kaerel .... niet wierdt opge drongen. antje. Is het dan waarlijk ernft, dat gij den Molenaar niet gaerne trouwt ? neeltje. En gij kunt mij zoo kwellen^ Antje ? ó Mijn Krelis! mijn brave Krelis! — Denk eens wie Teeuwis is,*en wie Krelis was. Hij de knapfte Boeren ■ RaereHn het ganfche Dorp, zo jong, zo vlug, zo aartig. Welk een paar oogen had hij in zijn hoofd? Als hij iemand aankeek, dan ging het door de toppen van de vingers been. antje. Ja, daarom hielden de Meisjens ook zoo veel van hem. De fchelm wift wel wat hij met zijn oogen doen kon. En'wat had hjj fchoon bruin haair ? neeltje. Ach ja, het vlopg altijd in fchoone Krullen om zijn nek, even of het opgekruld waar. antje Ik had hem nog gaerne gepoe'jerd, met een E 3 Hoed  70 DE GOUDEN BRUILOFT. Hoe 1 met Treffen, en in zijne Monteering willen .zien. Maar zijn roode Lippen, en de witte Tan-' den, die hij in zijn mond had neeltje. Ach, houd op, houd op! ó Krelis, zo lang ik leef zal mij niets over uw verlies kunnen trooilen. antje. Nu, mogelijk verfchaf ik u zelv nog trooft. neeltje. Ach die legt in het graf. — antje. Zekerlijk zou hij als Bruidegom uw liever zijn.—— Hoor, laat mij maar één oogenblik naar binnen gaan... Maar... komt Teeuwis daar niet aan? Wat drommel heeft hij toch op zijn Hoed hangen? neeltje. Laat ons gaan! Ik mag den Kaerel niet zien. antje. Neen ik moet hooren wat hij van zich afgeeft. Ik geloof waarlijk, dat het een rouwband is. VIERDE TOONEEL. Neeltje, antje, teeuwis Qiebbenie een lange Rouwband op zijn Hoed, en een Handdoek, m plantfe van een Neusdoek in de Hand, met wdke hi] zijne traanen fchijnt af te vee gen. Hij begint te huilen zo dra hij neeltje en antje gewaar wordt.) antje. Nu Teeuwis, wat fcheelt 'er aan? Is uw Ezel, pf uw oude Kater geftorven? teeu-  TWEEDE BEDRIJF. 7* teeuwis (als weenende) Het fpotten zal u wel vergaan, Antje. Weet gij wel ... dat... dat ... dat uw Broeder dood is. antje. (val verwondering) Mijn Broeder? (ter zijdej wat zal dat zijn? neeltje. Krelis? — Daar hebt gij 't al, Antje. Het is reeds in 't ganfche Dorp bekend. antje. (ter z jde ,fchijnende het oogmerk te vatten.) Ha! ha! een afgefproken werkjen ! (tegen Teeuwis, En waar hebt gij die tijding van daan gehaald Teeuwis? teeuwis. Uit de Stad, daar mijn Knecht het van den Waard in de Schenkkan zelfs gehoord heeft: en die heeft mijden geheelen brief van zipiZjon medegezonden. antje. (ter zijde ) Dat is een Spitsboeven Herberg heel en al! ("tegen Teeuwis klaagende.) Het is dan waar? —- Ja! ach! ik heb het ook gehoord. neeltje. (fchreijende ) Ach! mijn Krelis! mijn lieve Krelis! antje Maar zeg mij eens, Teeuwis; waarom huilt gij? Mii dunkt gij moeit veeleer lagchen, daar Krelis u altoos een doorn in uw oog geweeit is, en gij nu zeker zijt, dat hij niet weder komt? neeltje. Waarom zou hij anders huilen, dan om met mij den gek te fcheeren? E 4 teeu"  74 DE GOUDEN ERUIEOFT. TEEUWIS. Ik huil enkel om Neeltje, uw Broer was haar Vriend. En gelijk de heele lucht bij een zwaare regenvlaag droevig is, zö weent zij, en ik met haar: maar als de Zon weêr helder doorbreekt, dan zal zij ook met mij weêr lagchen. NEELTJE. Ik wil met u noch lagchen noch huilen. Gij doet het enkel uit fpotternijl TEE uwi s. Wel nu, gij moogt huilen of lagchen, gij wordt toch mijn Vrouw. NEELTJE. Ten minften van daag vast niet. ANTJE. En morgen ook niet. TEEUWIS. Misfchien dan eerst, wanneer Krelis uit hetgraf weêr opftaat? NEELTJE. Als dit mogelijk is, ja. ANTJE. Draag wel zorg dat hij niet weêr opftaat , uw bij de ooren krijgt, en u aan uw Rouwband ophangt. TEE uwis. Ha, ha, ha, ha, ik vrees den Drommel noch zijn Grootmoeder niet. Laat hem maar komen, aan mijn molenroe zal ik hem binden, en NEELTJE. En deeze —— deeze zou de plaats van mijn lieven Krelis vervullen? Foei! TEEU-  TWEEDE BEDRIJF 73 teeuwis. Een fchoone dank voor de Rouwband. Had ik liever een vlag van een Molen op mijn Hoed geitoken! antje. Dank? ha, ha, ha. Die zoudt gij gehad hebben , indien gij in Krelis plaats geftorven waart. Tien Rouwbanden zouden wij gaerne om u hebben willen verfcheuren. neeltje. En gij kunt mijn dank nog verdienen, wanneer gij mij niet hebben wilt. teeuwis. Neen, Neeltje, daar heb ik u te lief toe. Krelis is dood! Teeuwis is nu de Haan in de Korf: en geen menfch zal 'er hem uit werpen Ha, daar is uw Moeder. neeltje. Waren wij toch maar heen gegaan! Ga heen Antje, anders krijgt gij 'er wat van. —— Nu zal de kwelling eersc beginnen. ant j e. Neen, neen; nu mijn Broeder dood is, zal ik uwe Moeder vast wellekom zijn Ik moet eens zien waar dat op uit zal loopen. E s VIJF-  7| DE GODDEN BRUILOFT. V IJ F DE TOONEEL. KEELTJE, ANTJE, TEEUWIS, TOMAS, ELSJE. ELSJE. Zo, alle bij elkander? (tegen Antje') Het doet mij leed, Antje, dat wij u zulk een kwaade tijding brengen. (Neeltje fchreit.) TOMAS. Van harten leed. ANTJE. Ik weet hoe veel deel gij er in neemt. TOMAS. Ja, het was een braaf Borst. ELSJE. Dus weet gij reeds dat hij dood is? ANTJE. Ik? 6 ja, een Boer uit het naaste Dorp, wiens Broeder mede Soldaat is, heeft het mij verhaald; en ik had het ook al gedacht. Zulke voortekenen als ik daar van gehad heb, konden niet misfen. Wijze: J'avoif dgare mon fnfeau. Toen ik onlangs 's avonds wtt laat Op mijne Kamer was gezeten ; Toen tikte langs 't fchot, in de daad, Een Uurwerk door alP de reeten. ALLE. Dat teken was maar al ie klnar, Dat Krelis reeds gcüorven waar. •//. ANTJE. Straks klopte men ook aan mijn deur Ik  TWEEDE BEDRIJF. 7_Jf Ik riep : wie is daar ? tot driemaalen. Verbaast ftond ik op, en ging veur; Zag niets dan de Maan en haar ftraalen. ALLE. Dat teken was maar al te klaar Dat Krelis reeds geftorven waar. •//• ANTJE. Toen liet zich een kleppend geluid Trap op, trap néér, vol fiddring hooren: Hoe bcevende, keek ik toch uit, Doch vond zo min iets als te vooren. ALLE. Dat teken was maar al te klaar, Dat Krelis reeds geftorven waar. •/• ANTJE. Toen deeden twee ftemmen hun klagt Al gillend dooi mijn "uisjen klinken. Wanneer ik, vol angsi in den Dacht Twee Katten in 't duister zag blinken, ALLE. Dat teken was maar al te klaar, Dat Krelis reeds geftorven waar. •/• A NT JE. Eens hoorde ik een Uil onverwagts; Een Raaf in alle de Ochtendftonden. En meestal om twaalven 's Nachts Begost het gehuil aller Honden. ALLE. Dat teken was maar al te klaar, Dat Krelis reeds geftorven waar. 7. ANTJE. Ook laatst heb ik gints aan die Schuur, Waar  f6 DE GOUDEN BRUILOFT. Waar Krelis en Neeltje dikmaals zaten, Een Doodshoofd met oogen als vuur, Gezien en bedremmeld verhaten. alle. Dat teken was maar al te klaar, Dat Krelis reeds geftorven waar."//. elsje. Dan is het geen wonder, want bij zulke voorte- • kenen moet iemand wel voord, al had hij tien hal- zen. ... (zij word de Rouwband van Teeuwis gewaar.) ) Maar zeg eens Teeuwis , wat wilt gij met die Rouw- • band uitvoeren? neeltje. Wat zou hij 'er anders meê doen dan mij befpotten ? 1 teeuwis Spreek mij niet meer van dat ding. —■ Ik wilde ; Neeltje bewijzen hoe lief ik haar had, zoo dat ik. ; zelfs over haar eerfte Vrijer.... elsje. Heb ik het niet ge/.e^t! alles verkeerd. Wagt toch to- dat het u geheten wordt. Het itaat net of ' gij een ongeluks profeet zijt. TO MAS. Ja net als die komeet voor eenige jaaren, met die groote ftaart agter zich. teeuwis Wel nu dan zal ik hem weêr afdoen. (Hij doet de Rouwband af,en fljekt hem in de zak.) Ik kan hem toch nog wel eens gebruiken, als mijn Vrouw dood is. elsje, (tegen hem terzijde.) Alles weêr verbruid! N E E L T- ■ 1  TWEEDE EEDRÏJF 77 neeltje. Daar hoort gij het! hij was ook van zins mij iets goeds te profeteeren. — Achl mijn lieveKre- lis zou veel liever zelv geftorven als zo iets igedocht hebben. antje. Nu Neeltje: hij heeft dat zo boos niet gemeend. elsje. Gij zijt toch een braave Vrouw, Antje. Ja zekerlijk dacht hij iets goeds te zeggen. t o ma s. Ja dat dacht hij ook, elsje. Gij zult hem wel anders maaken, wanneer hij uw Man wordt. antje (tegen neeltje die begint te fchreijen.') Zeer zeker! Hoor Neeltje: ik heb mijn Broeder ook zeer lief gehad. Maar wat kan het helpen? voor den dood is geen kruid gewasfchen. tomas. Dit kan niet anders zijn Neeltje. Wij moeten alle fterven, jongen oud, klein en groot, rijk en urn, Koningenen onderdaanen. Het verfchil-beilaat enkel in de oorzaak van ons fchreijen, want dat jefchied over de kleinen dikmaals om dat zij fterven, en over de grooten, om dat zij niet fterven. elsje. Ik zou toch. gaerne weeten wat hem gefcheelt leeft. Zulk een jong, frifch Kaerel, zo fpoedig .... men kan toch heel ligt iets krijgen. Weet men niet hoe? teeu-  78 DE COODBK BRIOILOFT. TEElJWIS. Dat kan ik 'er u wel van zeggen: Hij heeft in da Herberg rufte met de Dragonders gekreegen, en die hebben hem den halven Kop afgehouwen. neeltje. De halve Kop? — Ach! de arme Krelis. Nog zoo een fmertelijke dood boven dien — Gij zegt, Antje antje. Gij moet flegte berichten hebben, Teeuwis.Hein Vos heefc mij dat heel anders verhaalt. elsje (Uil tegen Teeuwis.') Daar hebt gij u al weêr verpraat. teeuwis. Zo? T O m A s. Wel nu. A nt J e. Hij wilde met alle geweld weêr te rug naar zijn Neeltje, en verzogt om zijn Paspoort: maar dat was te vergeeffch. Wijze: Geld is de Ziel van alle zaaken. Toen liep de Gal hem door de leden , Joeg hem een heete Koorts op 't Lijf. Zes weeken moest hij aan 't Ziekbed belleden, Tot Pekelzonde van zijn bedrijf. Dan ligt waar hij nog niet geftorven ; Maar als de Zieke vondt eenige baat, Dan beeft de Doftor het voord wéér bedorven, Door Artzenij en goeden raad. •//. TOMAS. Dus ftierf hij niet aan een gekloofd Hoofd? teeu- i  TWEEDE BEDRIJF, 79 t e e uwi s. ; Zekerlijk aan een geklooid Hoofd. antje. Neen, aan de Koorts zeg ik u. tom as. Nu, nu; hij kan aan alle beiden wel geftorven zijn. teeuwis. Hij mag geftorven zijn waar aan hij wilde, wel hem! en wel mij .' neeltje (tegen Teeuwis.") ■ En wee mij I Dus ziet gij dat hij mij met zijn Rouwband enkel wilde tergen. elsje. Wat tergen! Laat Krelis Krelis blijven; gunt hem de rust. Heden moet het met Teeuwis gefchikt worden. teeuwis (hij vrij ft zijne hanen fchudt van vreugd.) Ja, met mij Neeltje, met mij — Zo heb ik het toch doorgezet. n 2e i. t j e. Ach, toch heden niet, lieve Vader ! Anders wordt de dag die ons , wegens on/.en lieven Grootvader zo aangenaam is, voor mij de droevigfte aller dagen. tom as. Wel nu, wij kunnen als 't nodig is, nog wel een paar dagen elsje, (hem bij zijn arm vat' tende.) Wat wilt gij zeggen? TO-  6o DE COÜDE BROILOFT. tomas. Ik Ik — ik wou zeggen , dat het thans heel wel zou gaan. Grootvaders Gouden Bruiloft, en uw Bruiloft (Neeltje begint te fchreijen: To- mas gaat naar haar toe, en droogt haar de oogen af) JNu JNeeltje! wees gehoorzaam, mogelijk laat Moeder zich nog bepraaten. elsje. Wat zou Moeder? tomas. (tegen Neeltje) Dat — dat.... dat gij u bepraaten laat, Teeuwis. ...... teeuwis. Mij, mij, mij te neemen. elsje. (Spottende.) Ja, wij zullen haar zien te bepraaten. Gij moet, Meisjen! en daar meê is 't liedjen uit/ meelt je. Maar Vader tomas. Maar mijn lieve Kind wat zullen wij doen? elsje Uw Vader ophitzen, niet waar? t antje. Uw Moeder heeft gelijk, Neeltje, gij moet. Mijn Broeder is dood; en gij hebt belooft om Teeuwis te neemen, wanneer Krelis niet weêröin kwam. Teeuwis is immers ook een man: hij zal uvertrooften (tegen haar ter zijde) wanneer 'er geen be¬ ter troorter komt. neeltje Dit ontbrak 'er nog aan, dat gij teeu-  TWEEDE BEDRIJF. 8: te euwis. Ik, ik; hoor eens Neeltje! ben ik niet troofïers genoeg? neeltje. (ter zijde.) Slegt genoeg elsje. Nu het is u reeds genoeg gezegt.' — Kom, fpoe- dig naar huis, en maak uwe dingen klaar; Ik wil naar Grootvader gaan, om hem tijding van Krelis te brengen. Teeuwis, gij kunt wel meê gaan. (zij vertrekt.) teeuwis. Nu Neeltje, kleed u wat net! ik zal mij ook als een Bruidegom opfchikken. (Hij vertrekt.) neeltje. Schik u op zo gij wilt: gij ziet 'er toch als een gëk uit. antje. (roept hem naa.) Vergeet uw Rouwband en uw Handdoek niet. Gij mogt ze eens noodig hebben. tomas. Neeltje! Neeltje! het is uw geluk, dat uw Moe^ der niet hier is. a ntje. Dag, Vader Tomas! Neeltje! (zij gaat naar haar toe, om haar iets in 't oor te fluisteren.) neeltje. (eenigzins boos.) [ Ja, het is heel wel! ' Gij zijt meê de regte; ik zal aan u denken (tegen Tomas, die heen 'ml gaan.) Wagt een oogenblik, Vader! JF a n t-  Zi Dl COÜDEN BRUILOFT antje. (leid Neeltje ter zijden.) Wees gerust, Neeltje; zeg maar op alles ja, wat ze van u begeeren. Teeuwis zal u niet krijgen, al ging hij op zijn Kop ftaan. neeltje. Ja daar komt ook niets van ZESDE TOONEEL. Tomas, Ne elt je. tomas. Wat zeid Antje ? neeltje. Wat? .... ze zei .... dat gij mij wel van Teeili wis af konde helpen, wanneer gij wilde. tomas. Van harten gaerne. Ik wil — zo dra uw Moeder maar wil. neeltje. Ja, dat is het zelfde. Maar zij wil mij gaerne het huis uit hebben, op dat zij-, en haar lieve Pleuntje, alleen zouregeeren: en dat wilt gij ook!' tomas. Maar hoe zal ik het toch maaken? n eeltje. Gij moet doen zoo als zij, ftaan op uw ftuk, en zeggen : ik begeer den Molenaar niet tot mijnDochters. Man te hebben tomas. Maar, als zij 'er evenwel op blijft ftaan; mij ml uitfcheld, en dan wéér vleit? heelt»  TWEEDE B E D R IJ p. 83 neeltje. Laat haar dan begaan en lagch 'er om. tomas. Maar als zij 'er dan ziek van wierdt. ó Dan had ik geen rust! neeltje. Van 't Kijven is nog nooit een Vrouw geftorven. tomas. Zij heeft 'er mij toch dikmaals meê gedreigt. neeltje. Daar is geen Man meê bedorven. tomas. Ik niet bedorven, als zij dood was? Neen, neenj dat gaat niet. neeltje. Nu, dan helpemij die helpen kan. ZEVENDE TOONEEL Tomas, Neeltje, Kloris, kloris. 't Is goed dat ik u hier vind, mijn lieve Neeltje. Ik hoor van uw Móéder, dat uw goede Krelis dood is. neeltje. (fchreijende.) Ja, och ja — en ... en . .. kloris. Het doet mij leed om hem, en om u. Maar ons leven ftaat niet in onze handen. Wanneer het de Hemel van ons vordert, dan moeten wij het gewillig overgeeven; en die daar fmert van hebben, moeten zich daar mede trooften, dat zij ook den F 2 zelf-  84 DB COÜDEN BRUILOFT. zelfden weg zullen gaan, die anderen gegaan zijn: en dat, hoe lang deeze ons ook voorkomc, wanneer wij hem vooruit zien; dezelve toch naauwelijks een kort reisjen van één Dag fchijnt , wanneer hij afgelegt is. Ziet eens, ik ben nu tag- tig Jaar ! Tagtig Jaar? — Zo het gemis mijner kragten, en het jaartal mij zulks niet zeiden, dan zou ik tagtig Maanden, Weeken, of Dagen zeggen- Maar ik weet dat dit gefprek u bedroeft. — Heden v/il ik denken dat ik tagtig Jaar ben, en deezen dag geheel aan de vreugde, en aan de herdenking mijner jeugd wijden. Gij Neeltje, gij kunt veel tot mijn genoegen toebrengen. neeltje. Ik, lieve Grootvader? Hoe zo? kloris- Gij weet wat gij ons allen belooft hebt; zo dra wij zekere tijding van Krelis zouden hébben ï deeze is 'er nu. tomas. Ziet gij wel, dochter; Vader zal net denken zo als ik! neeltje. , Ach, lieve Grootvader, als Teeuwis maar niet....; kloris. Ik weet wat gij zeggen wilt. Gij hebt een tegenzin tegens hem — neeltje. Maar zeg mij toch, gij zijt zoo'n verftandigMan, de verftandigfte in de heele ftreek. Is Teeuwis wel een Man dïe mij mijn Krelis kan vergoeden? KLC'  TWEEDE B E D R IJ F. 8$ KLORIS. Ieder Menfch heeft zijn gebrek, mijn lieve Kind. Teeuwis heeft de zijne,- en Krelis hadt de zijne. Zekerlijk bedekte uwe liefde die van den laafden ,of verklemJIe dezelve; maar in Teeuwis fchijnen ze u ook al te groot toe. TOMA S. Ja dat zeg ik ook altijd: alle Menfchen hebben hunne gebreken. Teeuwis heeft de zijne, en KreJi, hadt de zijne. NEELTJE. Maar welke gebreken hadt Krelis dan? KLORIS. Van de dooden moet men niets dan goed fpreeken. Gij zijt verfiandig genoeg dat gij ze zelfs wel weet, wanneer gy een beetjen nadenkt. De gebreken van Teeuwis fpruiten mogelijk het meed uit zijn handwerk voord. Dat kan ook veel doen. Maar tracht als Vrouw zijne liefde te verwerven; gij zult hem dan zeker van alle zijne misflagen te rug brengen. NEELTJE. Ach! dat is onmogelijk! KLORIS. Ik weet door ondervinding dat het mogelijk is. Ik was in mijne jeugd vrij wild , ligtvaardig en minnenijdig: uw goede Grootmoeder zou alles van mij hebben kunnen maaken, wat zij wilde; alleen om dat ik haar lief had. De verbeelding dat ik haar door dit of dat zoude bedroeven, maakte dat jk, in den beginne mij zei ven geweld aandeed, om F 3 hce  g5 DE GOUDEN BRUILOFT. het na te laaten :eindelijk werd het eenegewoonte, cn op 't laatst deed ik het met vermaak. tomas. Ziet gij wel, mijn kind, dat men, om zijne Vrouw te bevallen, alles moet doen. , kloris. Dat is te zeggen , Tomas, wanneer de Vrouw redelijke dingen van den Man vordert. (tegen Neeltje.) De Molenaar Teeuwis heeft ook zeker zijne deugden. Hij is geen Zuiper,.geen Speeler; hij is een gefchikt Man voor zijn Huishouden. neeltje. Ja, om dat hij de tegenoverftaande gebreken heeft. kloris. Die moet gij hem leeren verbeteren. Ik heb opgemerkt dat hij zich ligt laat leiden; en daar door heb ik hem , op mijne aanfpraak, in den Iaatftcn duuren tijd, verfcheiden goede daaden zien verrichten, daar hij zelfs niet aan gedacht had. En wat voor goed zou een Vrouw dan bij hem kunnen uitt werken! tomas. Ja Neeltje! overleg dat eens! neeltje (tegen Kloris.) Ach! als ik u hoor, dan geloof ik alles wat gij' zegt. kloris. Boven dien Neeltje, hebt gij het ook allen be looft. Ik heb wel opgemerkt dat gij het voor onmogelijk hield, dat Krelis zo jong konde fterven; maar die mogelijkheid hadt gij toch ook vooraf kunnen  TWEEDE B E D R IJ V. 8? ijnjen weeten; en derhalven op geenerhande wijze moeten belooven, het geen gij niet dacht te houden. TOM 4 s. Ja wel: ti, Belooven en houden, Voegt Jongen en Ouden. NEELTJE. 6 Lieve Grootvader! Dat ik het maar nooit belooft had! KLORIS. Eindelijk, denk eens mijn lieve kind, hoe veel vermaak gij ons allen, en mij in't bijzonder, daar mede doen zoud NEELTJE. Ach hou op, lieve Grootvader! hou op; aiv ders KLORI S. Wat anders? Laat mij Hechts uitfpreken. Ik zal u daarna ook gaerne hooren. Ik durf wei zeggen, dat ik u onder alle mijne Kindskinderen zeer lief heb. Gij hebt u altijd hupfch gedragen : en zijt tot heden een huishoudelijk goed en gehoorzaam Meisjen geweest. TOMAS. Ja dat moet ik haar ook ter eere nazeggen: een goed en gehoorzaam Meisjen. KLORIS. ; Nu zou ik u ook nog gaerne, bij mijn leven, verzorgt zien. De Molenaar is zekerlijk een van : de befte partijen in het geheele Dorp. TOMAS. Hij kan wel duizend Kinderen de koft geeven. F 4 kl o-  $8 DE GOUDEN E R ü IJ l O f T kloris. Denk pens, welk een vreugde het voor mij zonde zijn, wanneer ik heden op mijn Feeft ook -het uwe mogt vieren. Mogelijk zou de Hemel mij dan nog zo lang in 't leven laaten, dat ik een Neeltje van u op mijn fchoot mogt zien. tomas. Ja, enkel om de naam van Neeltje! — Gij weet, dat ik ook heel veel van dat Meisjen houde. keeltje. Waar toe zoudt gij mij niet kunnen bepraaten, lieve Grootvader! Maar, denk reis: op den dag dat ik tijding krijg, dat mijn lieve Krelis dood is tom a s. Och! gij moet daar niet meer aan denken! Wie dood is word niet weêr levend. klo ris. Gij hebt gelijk, Neeltje! en ik zie hier uw goed hart in. Wel nu het zal heden enkel belofte van Trouwen met Teeuwis zijn- De Bruiloft zal nog een tijd lang uitgefteld worden, en gij zult dus vrijheid hebben, om uw ouden Vrijer te betreuren. — ZJijtgij daar mede te vreeden? keeltje (hem de hand kus~ ■ jende:.') c) Ja, lieffte Grootvader. Gij zijt al te goed. —. Alles wat gij wilt is zeker voor mij het befte! tomas. Nu dat is braaf mijne dochter! Het fpreeken helpt toch. xl o-  TWEEDE BEDRIJF. 89 kloris. ö Dat wift ik wel, dat mijn Neeltje een braave Meid is. —■ Ha! daar komt mijn lieve oude Huis Moeder. AGTSTE TOONEEL. roosje, (op een Stok leunende, achter zich eene menigte Zoonen en D.ochteren, zo Kinderen als Kindskinderen) de voorige. kloris. Welkom, lieve Roosje! Welkom, lieve Kinderen. (Zij geeven de een naa den anderen Kloris de Hand, en wenfchen hem goeden morgen.) 6 Gij hebt zekerlijk vermaak gehad , om onte Kinderen en Kindskinderen zelfs in het Dorp zamen te roepen? roosje. Ja lieve Vader! Hoe zijn wij van den Hemel gezegend! Ik heb bijna geen huis voorbij kunnen gaan, of ik heb met mijn ftok aan 'tvengfter moeten kloppen, en een van onze kudden hier naar toe brengen. Zij volgden mij, gelijk fchaapjens hunnen belhamel. ó welke vreugde! deezen dag te beleeven! kloris. Ja wel vreugde! Alle dedagen die ik geleefd heb, waren vrolijke dagen: maar deeze dag kroont hen allen. Hij is de fom van hun allen en laat mij ineens overzien, hoe veel geluk, hoe veel zegen ik aan n, naast den Hemel te danken heb. F 5 ' ROOS-  pO DE GOUDEN BRUILOFT. KOOSJE. En ik aan u , lieve Man. Heb ik immer een wenfch kunnen doen, die niet reeds vervuld was, eer ik hem deedt. Of heb ik vreugde genooten die mij eerder fmaakte dan gij 'er deel aan had? Heeft mij immer een ongeluk getroffen, dat uw troost mij niet verligt heeft? kloris. Ik gaf u enkel wéér wat ik bij u vond. Gij maakte altijd dat ik van buiten en van binnen gerust konde zijn. Wanneer de Zon door geene Wolken bedekt wordt, dan is alles helder; alles lagcht ons dan toe. Uwe zorge , uwe handigheid ; de liefde die gij voor mij had, en die gij onze Kinderen ook inboezemde; uw deugd, uw voorbeeld roosje. ó Zwijg ftil, beste Man. De Vader moet het Huis bouwen; de Moeder m'ag doen wat zij wil, het is anders niet dan bijwerk. Maar zekerlijk , wanneer zij te zamen arbeiden, dan kan 'er iets goeds van komen, en de zegen blijft niet weg Ha! daar is onze Tomas, met zijn Neeltje. —— Welk een knap Meisjen is dat ook al! kloris. Ja, zij ziet 'er uit als gij, toen gij in haare jaaren waart, en of zij heden de Bruid zou worden. Elk oogenblik kan ik mij u, in haar te binnenbrengen, toen gij voor vijftig jaar aan mijn groene zijde zat. roosje. De Bruid? de Bruid? . Heeft zij dan tijding van haar Krelis? kloo-  TWEEDE BEDRIJF kloris. Neen met Teeuwis. tomas. Ja, met Teeuwis den Molenaar. roosje, (zij fchud ontevreds het Hoofd.) Met Teeuwis? — Nu, als Grootvader dat goed keurt, dan moet het wel goed wezen. Dit is zeker, dat een Meisjen niet beter kan doen als fpoeJig trouwen: Want het beste dat zij doen kan, is aan de Waereld goede Kinderen te geeven, en voor dezelve een Moeder te zijn. kloris. En u gelijk te worden, Roosje. Dan kan zij gelukkig zijn, eh allen gelukkig maaken die haar omringen. - Haar leven, hoop ik, zal dat zijn, wat het onsMs ,• namenlijk een fchoonen oogstdag. De tnoeijelijkheden des levens, het zweet dat ons van het voorhoofd droop , was zoet, om dat wij 'er de vruchten van plukten. Nu volgt een verkwikkelijke avond, die ons haast tot de rust zal geleiden. r o o s j i:. Kom Vader, de Ambagtsheer heeft door zijn Jager laaten weeten, dat wij alle te zamen in zijn tuin moeten komen. Die braave Heer! . Ik kan naauwelijks wagten tot wij bij elkander zijn, om. den Hemel te danken, voor de weldaaden die hij n :en mij bewezen heeft. tomas, met alle de overigen. Wijze Triumphé. Liefde en deugd, ja liefde en deugd, Doen u het reinst genoegen fmaaken I Vet-:  g2 DE GOUDEN H 0 I l O f T, Vereenigd paarl uw liefde en deugd Zijn waare fteunzels onzer vreugd. tomas, (alken.) Onder 't vrolijk dansfen, Met de Bloemenkransfen, Denke men tevens aan uw jeugd. Blijdfchap klink' door alle tranfen Grijsheid wordt gefierd door deugd. het choor. Liefde en deugd, ja liefde en deugd, Doen u het reinst genoegen fmaaken. Vereenigd paar! uw liefde en deugd, Zijn waare fteunzels onzer vreugd. Einde van het tweede Bedrijf. r DER-  DERDE BEDRIJF. n DERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt de Tuin van den Ambagtsheer. EERSTE TOONEEL. neeltje. (gaande in gepeinzen over het Tooneel.") Alles is rondsom mij verheugd: ik al leen ben het niet. Al mijne Vrienden en Buurmeisjens komen met Linten en Bloemen gefierd, en ik ach! mij itaat alles tegen. Maar wat heb ik ook aan zulke luchtige bonte Kleuren evenwel jaagt mijn Moeder mij voord. Wijze: a Qisel maux il me livre. Zon 'k mij met Bloemen fieren, Helaas ! om Krelis dood te vieren I Zij die mijn hart verrukken, Die bloeijen op zijn Graf. Verr' van die af te plukken, Zal 'k haar met traanen drukken. En doet men mij Vreugd verwonen, Smart zal dit Hart bewoonen, Zij drukt mij even ftraf. * * Om 't droevig hart te treffen, Zal ik mijne onfchuld lleeds bezeffen. Mijn boezem zal zich ftreelen, Met blanke Lelieblaên. Een Roosjen zou verveelen, sk Moet het met Teeuwis declen. En 't zou verwelkt blaedloos hangen. Moet hij mijn Trouw ontvangen, Dan vangt mijn ramp eerst aan. lts  94 DE GOUDEN BRUItOFT. F en Duizendfclioon vol traanen, Zal mij tot ftillen rouw vermaanen. Taxis, Rosmarijn zal bloeijen, Zo verr' mijn oog maar ziet. 't Viooltjen zal lteeds groeijen, Ik liet met traanen fproeijen. 'k Zal 't bitter der K-imill' vereeren. Maar boven dien waardeeren De Bloem Vergeet r.iij niet. Maar wat kamriij dat alles toch baaten? Is Krelis daar om minder dood? zal ik de Vrouw van Teeuwis niet moeten zijn? — Maar, Antje zei: ik moest maar gerust zijn, Teeuwis zou mij niet krij gen, al ftond hij op zijn Hoofd. Wat heeft ze daar dan meê gemeend? — Wat? — Niets! zij zal het alleen gezegt hebben om mij voor een oogenblik gerust te (lellen; gelijk een Kusfentje met Kruiden voor de Hoofdpijn , op dat dezelve thans zoude ophouden, om in een volgend kwartier zo veel te heviger weêr te komen. Want als Krelis dood is, en dat hij dood is, zegt zij zelfs,en alle menfchen met haar, — dan is Teeuwis.. ..ach! Teeuwis TWEEDE TOONEEL. neeltje, teeuwis. (opgefchikt.) teeuwis. (waanende dat zij hem, geroepen heeft.') Hier ben ik — Hebt gij mij al lang geroepen? neeltje. (vol verdriet.) Ik? JS U? tee uwi s. Nu, hebt gij niet Teeuwis geroepen? — Ikhiet immers Teeuwis? neelt'  DERDE ï E D ï I] ï, 55 neeltje. Nu, ja; ik heb u genoemd, — genoemd — dat gij mij alleen zoudt laaten. teeuwis. Zo, dus heet men iemand, die 5er nog niet is, dat hij ons alleen zal laaten. neeltje. ó Ja; en op dat gij zien moogt dat het ernst is, zo zal ik u alleen laaten. teeuwis. (haar tegenhoudende) Neen, blijf. Ik wil n eeltje En ik niet. Ik wil toch reis zien wie mij dwingen zal ? teeuwis. Ik, ik, ik. Ik wil niet te vergeefch gekomen zijn; uw Moeder moet mij niet te vergeefsch hier geduurd hebben (zij wil zich losjcheuren, doch hij houdt haar vaü.) Niet van deeze plaats! Jak en Rok zullen eer in mijn hand blijven neeltje. Een vriendelijke wijze om zijn liefste tegen te houden! teeuwi s. Als de Moolen niet maaien moet, dan zet men hem vaft. neeltje» Laat mij los, zeg ik u. teeuwis. Blijf hier, zeg ik. neeltje. Nh> wat begeert gij dan? TIEÜ«  $5 DE GOUDEN BRUILOFT. teeuwis. Dat zult gij hooren , zeg eerst of gij blijven wilt. n eeltje Als ik moet. teeuwis. Als gij moet? ? Dus bén ik genoodzaakt u geduurig vast te houden. Gij moet willen. nee ltje. Nu, dan wil ik, als het niet anders kan zijn. , . teeuwis. Top! een neeltje. Er geen boete op te zetten, anders..., teeuwis. Nu, top dan I neeltje (onwillig.) Top! teeuwis. Maar n EELTjE. Laat mij toch los, ik zal blijven. TEEUWIS (zijns armen uitgeflrekt houdende, op dat zij hem niet zal onthopen.) Zeg eens, waarom loopt gij weg? neeltje. Mij dunkt dat gij dat makkelijk kunt weeten. Otrf dat ik niet gaerne ben waar gij zijt; en bij elke voetHap die ik nader tot u kom, geduurig wenfch, dat hij mij hondert meilen van u mogt verwijderen. teeuwis. Ha, ha, ha, ha! Wij zullen elkander wel nader komen. Wagt maar! heelt'  DERDE EEDRIJF. 97 NEELTJE. f Zoo veel te flimmer. TEEUWIS Men weet wel, wat de Meisjens daar meê zeggen Willen, als zij roepen : wilt gij wel heengaan. ... (hij zingt) ,, ik ben zo lang niet bij u geweest. Kom hier, kom hiér, kom hier. NEELTJE. Daar zullen wij dan de proef van neemen. (Zij wil hem onthopen doch hij houdt haar tegen, j Teeuwis! gij fcheurt mij mijn rok van het lijf, TEEUWIS. Gij doet moeite te vergeêfsch. Men laat den Vogel niet vliegen, die men in zijne hand heeft .. Maar ik merk het nu eerst.... de Meisjens moeten een beetjen befchaamd zijn, als zij de Bruid zullen worden. NEELTJE. i ólk fchaam mij flechts voor inij zelve, dat ik uw Bruid zal moeten worden. TEEUWIS. Ha! ha! ha! ha! Als een Meisjen de Bruid wordt dan is zij altijd befchaamd. Dan moet zij haar bakkesjen in plooi houden, en niet hooren poch zien van hetgeen een ander fpreekt of doet. En wanneer men haar iets van het huwelijk verteld, dan moet zij, in plaats van lagchen, haar voorfchooc voor haare oogen houden. Zij moet dan geheel niets weeten, zelfs niet eens dat dé Meisjens vein!en kunnen; maar dat weet zij, dat de Ojevaar de Kinderen brengt. G NEELT-  «,8 DE GOUDEN BRUILOFT. NEELTJE. Ik weet niets, en mag en wil ook niets weeten: en wel het minfte van u. TEEUWIS. En het geen gij niet weeten wilt,dat moet gij weeten, ja van mij weeten. Maar laat dat zo zijn. Het zal u gaan ... gelijk de'Kreeft. Alles ziet thans zware aan u: gij kruipt telkens agter uit; maar het helpt niet. In den Ketel moet gij; ó hoe fchoon zal het roode Bruidsrokjen u daarna ftaan! NEELTJE. Ach! het zal mij heeter bij u worden, als de Kreeft in kookend Water: maar dat zeg ik u, dat ik u zo lang zal knijpen, als ik kan, tot gij mij zult laaten loopen. TEEUWIS. Nu, geen gekheid, meisjen! Daar, zie; eenheele mand vol Bloemen, om u eins netjens op te fchik'ken : zie eens welk een menigte! — Een Os zou 'er zich zat aan kunnen eeten, al moest hij op onze Bruiloft geflagt worden. NEELTJE. Nu.danzouden ze toereikend zijn vooruw hoofd, indien gij luft hadt om u op te fchikken. TEEUWIS. Niet te fpotten! (Hij houdt haar de Mand met Bloemen voor.') Wilt gij Bloemen, of niet? NEELTJE. Ik wil ze niet. TEEUWIS. Waarom niet Meisjen? NEELT-  DERDE BEDRIJF. 99 keeltje. Om dat ik ze niet ter Markt wil brengen. teeuwis Neem 'er de beste uit, en fchik 'er u me Je op. keeltje. Voor wie? teeuwis. Voor mij. neeltje. Voor u. Dan had gij brandneetels moeten brengen. teeuwis. Om mij de vingers te verbranden? ——— Maar laat eens zien hoe zij u zullen ftaan. (Hij loopt haar met de mand met bloemen naar, en wil een bloem op haar borst fteeken.) neeltje. Wilt gij 't wel laaten? teeuwis. Een mooi ruikertjen op uw borst. neeltje, (zij keert zich om en neemt hem de mand af.) Geef hier dan. (zij werpt de mand met bloemennaar zijn hoofd.)En neem ze weder! (zij wil wegkopen, doch haar Moeder ontmoet haar aan het eind van het Tooneel.) DERDE TOONEEL. elsje. neeltje. teeuwis. tee uwi s. Hou tegen, Moeder! houtegen. G 2 ELS-  IÖO DE GOUDEN BRUILOFT'. ELSJE. Hoe! wat is'er te doen? — Waar naar toe Neeltje? Waar naar toe? NEELTJE. Gij hebt mij belaft, mij een weinig op te fchikken. T E EUWI S. En mij, dat ik haar daar de Bloemen voor zou brengen. Daar liggen zij... ELSJE. Op den grond? TEEUWIS. Ja, eerft naar mijn hoofd en toen op den grond. Zo' aangenaam zijn mijne gefchenken. ELSJE. Hoe! wat is dat? Neeltje. NEELTJE. Wat 7 Wat? Dat hij met mij den gek fcheert. ELSJE Hoe zo? TEEUWIS. Dat ik haar een geheele mand met Bloemen breng. NEELTJE. Ja, Bloemen , zo als men ze van het weiland afmaaid-— Klaver en Boterbloemen, en Gras,.... TE EU wis. Zijn 'er geen Zonnebloemen meê onder? de fchoonfte Bloemen uit mijn Tuin- NEELTJE. Ja, om dat zij de grootfte zijn, en gij alles naar uw hoofd afmeet. — Waar zou ik die Bloemen toch fteeken, dat zij mij het halve lijf niet bedekken? ELS'  BERDE BEDE IJ F. Joï t ELSJE. Niet zo vinnig. Kunt gij de befte niet voor u uitzoeken? TEEUWIS. Dat zeg ik ook. NEELTJE, Dan had ik lang moeten zoeken : liever ga ik en haal 'er een paar uit mijnTuintjen, dat mijn overleden Krelis nog beplant heeft. Ik was reeds op weg, toen die Kaerel ELSJE. Wilt gij wel zwijgen? — Gij zult mij van Krelis niet meer fpreeken, anders (Krelis Jluipt achter over het Tooneel, en verbergt zichin een Boschjen.) NEELTJE. Wel nu, mag ik niet van hem fpreeken, dan wil ik toch aan hem denken. TEEUWIS. Denk aan hem zo veel als gij wilt: daar gij mij toch neemen moet, zo is het mij het zelfde, of 'er een Spinnekop over uw deken, of Krelis naam door uw herfenen loopt. ELSJE. En gij zult noch van hem fpreeken, noch aan hem denken. Teeuwis, — Teeuwis zeg ik u, is nu uw Bruidegom. NEELTJE. Ja, omdat hij mij den Huwelijkenftaat zo lieflijk voorfteld. Noch maar een kleine poos geleden, heeft hij mij een Kreeft genoemd. (Elsje ziet Teeuwis eenigzins fcherp aan.) ]a, ja, een Kreeft G 3 die  J02 DE.GOUDEN E 8 tl IJ t O F T die zwart was, en in kookend water moeft geworpen worden, op dat hij rood zou worden. Dus wil hij mij martelen, gelijk een arme Kreeft, (zij weent.) teeuwis. En hebt gij niet gezegt, dat gij mij, gelijk een Kreeft zoudt knijpen ? keeltje. Wel nu, wanneer ik een Kreeft moet wezen, dan wil ik ook als een Kreeft doen. elsje. Wees toch niet zo dwaas Neeltje. Gij ziet wel dat Teeuwis daar meê fpotte; en fpotternij moeten de Meisjens leeren v«srftaan. Kom, wees een gehoorzaam Kind, en raapt de Bloemen weêr op. neeltje. Mij dunkt dat Teeuwis dat beter zou ftaan, als mij. teeuwis. Ik heb ze toch niet op den grond geworpen, elsje. Neeltje heeft gelijk Teeuwis. Wees niet zoo ftijf: raap ze op! teeuwis. Om ze mij weêr naar 't hoofd te laaten gooijen? (Hij raapt de Bloemen op.) elsje, (ter zijde tegen Neeltje.) Nu Neeltje, draagu verftandig. UwgoedeGrootvader verheugt zich zo zeer; wij alle verheugen ons, en gij moet onze vreugde niet bederven. Alles zal vergeeven en vergeeten zijn neeltje. Ja, deedt Grootvader niet zo els-  DERDE BEDRIJ?. I03 elsje. Nu, begint de oude wildzang niet weêr. teeuwis (Steunende.') 6 Mijn rug! Niets valt mij zo moeilijk als het bukken. e lsj e. Kom hier Teeuwis; geef Neeltje de hand; en wees goede vrienden. (Neeltje treed agterwaards.) teeuwis. Zie, daar hebje de Kreeft al weêr. elsje. Nu , uw hand hier, Neeltje (zij vat Neeltje bij de hand.) teeuwis. ó Wie kan zulke gekheden maaken. Als zij mij de hand niet geeven wil, dan neem ik dezelve, en de Kop 'er bij. (Hij loopt naar haar toe om haar te kusjen. Krelis die intusfchen agter haar genaderd is, geeft Teeuwis in haareplaats de hand, ontvangt de kus die zij ontwijkt, op zijn wang, en geeft Teeuwis daar ten oorvijg voor.) VIERDE TOONEEL. krelis (Hij heeft een zv;arte Plaefter op zijn gezicht , die hij 'er echter afneemt, zo dra hij Elsje en Teeuwis weggejaagt heeft.) de voorige. elsje, neeltje, teeuwis, tegelijk. Een Geest! Een Geest! (teeuwis loopt het Tooneel rond, en eindelijk dfor een der uitgangen 'er af. elsje loopt naar huis. G 4 neelt-  I©4 DE GOUDEN BRUILOFT. neeltje valt in onmagt op eene graszode, die aan een der zijden van het Tooneel is. krelis loopt na, haar toe, knielt nevens haar, neemt haat e hand, waait haar met zijn' hoed, en wendt alles aan om haar weder tot zich zeiven te brengen.) krelis. Neeltje!... Neeltje.... lieve Neeltje! — ó Ziet eens ik... ben... Krelis niet de geest van Krelis! Ik leef nog..-, ik boosaartig raenfch! dat ik u zoo heb doen fchrikken! (Zij haalt diep adem.) Ach! mijn Neeltje ademt! ■— Zij leeft. Nu, hoort gij Neeltje?... Ik.. Ik, uw Krelis ban hier... ik ben het zelfs ... neeltje. Ach.'.... Krelis! Zij gij niet dood?.... Zijt gij geen geest? krelis. Neen; ik leef, ik ben gezond en frifch, en bemin u meer dan ooit. Wilt gij uwe oogen niet gelooven, zo geloof uw gevoel. (Hij kujl haar.) neeltje. ó Ik begin weêr te leven; zo mij — de vreugde niet doodt. (Zij omhelst hem.) Krelis! lieve Krelis ! mijn vreugde.'mijn geluk! Gij leeft nog? —— En zijt hier?- Ach, hoe is dat moogelijk! Zijt gij hier? en blijft gij hier? , krelis. Zo lang ik leve. neeltje. ó Vreugde boven vreugde! welk een verdriet hebt gij mij niet veroorzaakt! Eerst onder de Soldaaten dienst te neemen ; daarnaa geen enkel woord te fchrij.  DERDE BEDRIJF. I°5 fchrijvenI ó Krelis! als ik daar aan denk, dan kan ik nauwelijks gelooven, dat gij mij waarlijk ooithebt lief gehad. KRELIS. Pijnig mij niet, Neeltje. Ik heb mijne dwaasheid duur genoeg betaald. Als gij alles wist NEELTJE. Nu, ik wil alles, ik moet alles van u weeten. Tot op dat oogenblik heb ik nog niet recht kunnen hooren, waarom gij onder de Soldaaten hebt dienst genoomen, daar ons Huwelijk zo nabij was. Gij fchreeft zekerlijk, in den beginne, dat gij onder de Wervers vervallen waart, maar... KRELIS. Ik zal het u alles vertellen : Gij weet. Wijze: Kous Plcurons tont Vetrlsle etats. De aanftaande Kermis is 't drie jaar Dat ik , in Stad , eens vrolijk waar. Men moet èèns vrolijk wezen.*/, 'k Zag daar de Kraamen, Spullen ftaan, pn was Dezweet en moê van 't gaan. Dat komt van 't vrolijk wezen.'/• Geheel vermoeid van al 't plaizier Nam 'k in de Bok een glaasjen bier: Die dorst heeft mag wel drinken.-/. Daar voegde zich verheugd en blij Een Heer in *t groen naast mijne zij: Die dorst heeft mag wel drinken.'/. NEELTJE. o Als dat eens een verkleedde Soldaat was geweest ! G 5 KRE'  106 DE ■GOUDEN BRUILOFT. KRELIS. Zekerlijk was het zulk een Menfchen jager: doch ik hield hem enkel voor een Haazen jager: Hij fprak van honger en van dorst Schonk mij Augurken, Wijn en Worst: Ik at en dronk met vreugde.'/. Straks voegde zich, ook even blij, Nog een paar Heeren nevens mij. Dit gaf ons nog meer vreugde.'/. NEELTJE. Ja, ja; alle goede dingen beltaan in drieën. Eèn fchelm was te weinig. Mijn arme Krelis, mijn hoofd begint 'er reeds van te gloeijen. KRELIS. Straks dronk men Bier met Brandewijn, Om nu eens rcgt verheugd te zijn. 't Hoczt klonk door de Kamer.'/. Het glas was naauwlijks uit de hand, Elk dronk; het heil van 't Vaderlandï 't Hoezée klonk door de Kamer.'/. NEELTJE. En merkte gij het verraad noch niet? — ó Krelis! Krelis! KR E LIS. Wat zou ik merken ? Ik wierd heel warm, en vol van moed, Men at en dronk voor niet, en goed. Mijn dorst kwam telkens weder.'/. Ik fchreeuwde meê tot 'k niets meer zag, Viel van de bank met eene flag : Toen kwam mijn dorst niet weder.''/. NEELTJE. ó Die Schelmen hadden zekerlijk iets in het Bier  DERDE BEDRIJF. IQ? iéBier gedaan, dat u naar het hoofd liep; want anWfrs heb ik u nooit dronken gezien. Maar hoe [ging het verder? krelis. *k Ontwaakte, dwaalden en bevond Hlij zelf berooid op vreemden grond. Mijn hoofd deed me alles vreezen.7. 'k Ontmoette nu mijn Officier, Die fchonk me een blaauwe Rok, voor Bier, Zei, dat 'k Soldaat moest wezen.-/. nee lt j e. Ach ! ik word 'er koud van. krelis. Ik zwoer en vloekte kris en kras. Dat zulks garifch tegen reden was. De ftok werdt opgeheven.-/. Men klopte en fchopte mij vrij lank , Bond me op de Brits — een harde bank. I Om dus bewijs te geeven.-/. neeltje. ó Ik beef 'er van. Het is of ik voel, hoe zeer iet u deedt. krelis. Hier lag ik, neigende van dorst, Kreeg water en hard brood, voor worst. 'kWierd moedloos en vol vrcezen.-/. 'k Verfoeide nu dei' Brandewijn , En wat mij eerst tot lust kon zijn. 'kNam dienst om vrij te wezen.-/. neeltje. Ach', als ik dat alles ge-veeten had, zou ik van angst geftorven zijn.. De He.nel zij dank dat gij |eèr hier zijt! Maar zullen ze u niet weer komen haaien ? k r e-  gp8 DE COTJDEN BKPII OIJ krelis (haar zijn ontjlagbrief geevende, in welke zij iets bromt , als of zij leest.) Daar Lees! neeltje. ó Daar ftaat: ,, wegens ziekte en onvermogen bui' „ ten ftaat om te dienen." —— Zijt gij niet weèr geheel en al gezond? KRELIS. En, als ik het niet ware, zoud gij mij dan niet willen hebben ? neeltje. ó Ja, mijn waarde Krelis! krom en lam zoudt gij" mij nog liever zijn dan Teeuwis. Maar wan-! neer zij hoorpn, dat gij weêr gezond zijt? krelis. Wees gerust. De drank is betaald. neeltje. Zo veel te beter. Maar welk een affchuwelijke plaester hadt gij over uw gezicht, toen gij ons zo' verfchrikte? krelis. Ik had van Antje gehoord, dat Teeuwis mij den I Kop door een Dragonder midden door had laaten houwen: en dus begeerde ik de eerfte maal juist' zo voor hem te verfchijnen, als hij mij gefchilderd hadt. neeltje. Van Antje, zegt gij? Wist Antje dat gij nog leefde? en dat gij hier waart? KKE-  DERDE BEDRIJS*. IOg» KRELIS y Zekerlijk. KEELTJE. Dat booze Vrouwsperfoon 1 Dus heeft zij door [het valfch bericht van uw dood, mij zo veel fmerte veroorzaakt; daar zij mij zo veel vergenoegde oogenblikken had kunnen verfchaffen ? Dit vergeet ik van mijn leven niet. KRELIS. I Neen, Neeltje, Antje heeft het zeer wel met u [gemeend. Zij wilde uwe vréugde, door mijne onverwagte terugkomst vergrooten; en ik wilde mij liever overtuigen.dat Krelis u meerder waard was, fdan Teeuwis met alle zijne goederen. K EELTJ E. Dus hebt gij ooit een mistrouwen kunnen hebben, dat ik u niet meer beminde? KRELIS. Konde ik wel anders, daar ik in het naafte Dorp (hoorde, dat gij heden met Teeuwis de Bruid zoud [worden. Doch dit alles is nu voorbij. BEURTZANG. Wijze: On ne feut eleyer VEnvanct. Ik leef nog en bemin u teder, Ja zelfs teedrer dan voorheen, Al mijn leed is nu reeds geleên; Keeltje bemint mij, en ik haar weder. Gij kunt mijn rampen nooit bezeffen. Gij weet niet hoe de Vreeze moet treffen, Schoon zij de Hoop geleidt, In uwe afwezenheid. De vrees vervuld het harte Wekt minnenijd en fmarte.-/. BEIDE'W/Dan wordt de vreugd baar plaats onueidt,-/. BEI-'  ITO DE COÜDEN ERUILOFT. BEIDEN. Ik leef nog en bemin u teder, Ja zelfs teedrer dan voorbeen. Al mijn leed is nu reeds geleên, N"1^ l bemint mij en ik Piaar ? weder Krelis 5 ihcmi NEELTJE. Nooit heb ik u voor ontrouw verfleeten, 'k Hield u voor dood niet voor vergeeten, Gij leeft, ik ben gerust, Mijn kwelling is gezust. De nevelen verdwijnen. De zon zal ltrak weêr fchijnen. KRELIS. De nevelen verdwijnen, De zon zal ftrak weêr fchijnen. BEIDEN. Gelede kwelling baart nieuwen lust. Ik leef nog en bemin u teder, Ja zelfs teedrer dan voorheen. Al mijn leed is nu reeds geleên, H6 l beffli"^j-en ik JJ^J weder. VIJFDE TOONEEL. KRELIS, NEELTJE, ANTJE. ANTJE. Ha! ha! Lustig duifjens, lustig! — Nu Neeltje, heb ik mija woord gehouden ? NEELT-  DERDE BEDRIJF. III neeltje. Zoo gehouden , dat ik geen Zuster meer zou kunnen beminnen als u — maar ook zo gemarteld — dat 'er geen kwaader Schepfel bijna te vinden is. Zijn Broeder dood te flaan krelis. Ja, en hem zo lang in 't Graf te laaten onwentelen. ANTJE. Ik zou u al eerder opgewekt hebben, indien ik nier-gemerkt had, dat andere Lieden zoo flim als ik geweest waren. Gij waart dood, eer ik de hand aan u floeg. Teeuwis en Elsje hadden hun flag reeds geflagen , en deeze moest ik toch eenigen tijd die vreugd laaten genieten, om haar naderhand zo veel te meer te ltraffen. neeltje. Ik vergeef het u, oin dat het zo wel is afgeloopen. krelis. Ja, dit moest vooraf gegaan zijn, Maar hedenweet ik dat Neeltje mij bemind. antje. ó Die denkt reeds aan haar Huwelijk! neeltje (Antje op de mond Jlaande.) Wilt gij wel zwijgen?' (tegen Krelis) Nu, zijt gij 'er niet mede te vreeden? k r e l is. Beter te vreeden dan een Koning. — Maar, zaï het wel zonder Oorlog afloopen? Ik zou de gouden Brui  II?. D E GOUDEN BRUILOFT. Bruiloft van onzen ouden Kloris, niet graag willen ftooien. Want dat is een braaf Man (teeuwis gaat over het Tooneel en verbergt zich.) antje. Nu, ga dan maar weêr te rug, en maak plaats voor Teeuwis. krelis. Dat doet geen braaf Soldaat. Wanneer Teeuwis zijn Neus en Ooren niet verliezen wil, dan n e el t j e. Wees gerust. Het zal wel vreede worden, eer het zoo ver komt. Teeuwis zal opftuiven; mijn Moeder kijven en grommen; mijn Vader zal niet weeten, of hij lagchen of huilen moet; maar mijn lieve Grootvader zal alles in orde brengen. Hij bemint mij, u, en de Gerechtigheid; en wij beminnen hem alle. antje. (tegen Krelis.) Ik zou u gaerne nog eenigen tijd, als een Geest, in het Dorp hebben zien rond loopen, om Teeuwis, en Neeltjes Moeder, fchrik aan tejaagen: Wijze : VAmour est un Enfant trompeur. • Komt maar de drommel niet in 't fpel, Dan houde ik veel van geeftcn. Maar Geeften die met vlecsch en vel/ Tot vreugd zijn van de meesten. Die ons befchcrmen in 't verdriet, ïn als liet waar genoegen vliedt Ons dag en nacht verzeilen, En meer vermaak voerfpellen.' Ja, als zulk een fpook had gij nog wel wat rond mogen wandelen, om die geenen te kwellen, die ons gekweld hebben. Maar de Koppelarij met den Molenaar was mij te digt op de hielen. ZES-  DERDE B E D R ij F. ff 3 ZESDE TOONEEL. teeuwis, (die uit een Boschjen komt) de vookige. teeuwis. Ja, en hij is nog nader bij n, dan gij ^veI meent; en hij zal zich niet laaten kwellen. Dusfchèlm! zijt gij niet dood? en gij wilt mij mijne liefste ont- neemen? (zij beginnen alle te lagchen.) Lagcht maar, ja, lagcht maar; het zal u duur genoeg te ftaan komen. KRELIS. Hoor eens, kaerel! zedert wanneer ben ik dan dood geweest? antje. Zedert Teeuwis u heeft dood geflagen; en zedert zijn Jongen, uit de Schenkkan in ftad, de tijding heeft meê gebragt neeltje. En Teeuwis zijn lange Rouwband aangedaan en een handdoek vol traanen om u gehuild heeft. krelis. Weet gij wel fchelm! dat ik dien die mij dood maakt, weder kan dood maaken? teeuwis. Kan ik 'er tegen, dat andere Lieden het zeggen? Heeft Antje het ook niet gehoord? antje. Ja zekerlijk; Krelis heeft mij zelfs komen zeggen dat hij doöd was. Iï teeu-  114 D E GO ÜDEN BRUILOFT. teeuwis. Wel nu, als het 'er dan op aan komt, dan zijt gij maar een verkleedde Krelis, of een geeft van Krelis, en dan is de regte Krelis dood. antje. Ziet eens, welke ftreeken die kaerel heeft? neeltje. ó! Laat mij daar maar voor zorgen. BEÜRTZ A.N G. Wijze: Coeurs Senfibles, Coeurs PUeUs. Mijn hart zegt mij: dit 's de regte , Al ltond lirelis hier duizendvoud. Mijne kcuz' zou dit beflechten, .Zij is 't waar mijn hoop op bouwt. Deeze Krelis bemin ik teder: I.agch of huil vrij naar uw zin. Duizend Moolnaars geef ik weder, Voor de liefste die ik bemin. teeuwis. (kaar op een befpoU tende wijze naarbootzende.) Mijn hart zegt: ik ben de rechte , AI ftond Krelis hier duizendvoud. Neeltjes hand zal dit beflechten, Eerlang ben ik met haar getrouwd. Zij moet Teeuwis den Moolnaar huwen, Lagch of huil vrij naar uw zin! Ja, al blijft zij me altoos fchuwen, Mijn hart zegt, dat ik haar min. antje. Mijn hart zegt vriend gaat uw wegen, Wanneer Neeltje voor u vliedt. Hebt ge een blaauwe fcheen verkreegen , Krelis trouwt baar, en gij krijgt haar niet.' Wie een Meisjens hand wil dwingen, Als  DERDE BEDRIJF. 115 Als haar hart hem wederftreeft : Haar het jawoord zoekt te ontwringen, Is een Gek zo ver hij keft. krelis. Mijn hart zegt dat ik nog leeve, Dat ik Krelis de waare ben, Dat ik Neeltje niet zon geeven, Voor duizend Meisjens die ik ken. En wie 't waagt mij te wederfprneken, Ziet voor zich een open graf. 'k Zal hem hals en beenen breeken, 'k Houw hem neus en ooien af. (Hij trekt zijn Palias : teeuwis wil wegkopen, maar kloris, tomas elsje komen op het Tooneel, agter welke hij zich verbergt.) ZEVENDE TOONEEL kloris, tomas, elsje, de voorige. kloris. Ha! is dat het Spook, dat u zoo deedt fchrikken? Welkom Krelis! Welkom ! krelis (loopt naar hem toe, en valt hem om den hals.) ó Mijn oude, waarde Vader Kloris, hoe verheugd ben ik, dat ik uw weder zie, en zo ik hoore, op zulk een gelukkigen dag weder zie. — Wees gegroet Buurman Tomas. t o m a s. Welkom ! welkom! braave Krelis! — Weder ?an den dood verrezen? H 2 heelt-  ïlfj DE GOUDEN BRUILOFT. ne e l t j e. ó Weïk een vreugde! Krelis leeft, en bemint mij nog als vooren. krelis (tegen Elsje.) En gij, waarde Moeder (want zeker wordt gij nog mijn fchoonmoeder!) Waarö'm— elsje, (zij ftoot hem van zich af.) Waarom! Daarom! Waarom komt gij, als gij nog leeft; en doet ons zo ijsfelijk fchrikken? krelis.. Kan ik 'er tegen, dat ik nog leef; daar gij alle mij hadt dood geflagen? teeuwis. 6 De fchrik was het minst: maar de oorvijgen....... antje. Ik denk, dat gij daar ligt over heen zoud Happen, indien Broeder Krelis maar zo goed ware geweest, om weder te verdwijnen; zo als het een gewoone geest voegt. teeuwis. ó' Hij kan verdwijnen of hier blijven, dat is mij het zelfde: als Neeltje maar met mij trouwd. tom as. Ja, dat zal nu de vraag zijn? Ik mag ze niet beantwoorden. neeltje. Dan zal ik het doen , Vader. elsje. Zie die fnapfter eens! Wel ja, gij moetKre- lis hebben — niet waar ? neeltje. Ja zeker, wie anders dan Kjelis? ELS-  derde bedrijf. ii? ELSJE. Ik dacht dat Vader, Moeder en Grootvader ook een woordjen daar in te zeggen hadden. TOMi S. Dat dacht ik ook. krelis. Lieve oude Kloris! — goede Tomas! — waarde Moeder!.... KLORIS. Nu Kinderen , ik heb enkel toegeluisterd. Maar ik meende dat de vraag zich zeiven reecis beantwoordde. Wie het eerfte woord heeft, heeft ook het eerfte recht. Neeltje is Teeuwis enkel onder die voorwaarde belooft, wanneer Krelis niet weêr te rug kwam; wanneer hij dood was Maar hij is nu niet dood; derhalven TOMAS. Becht, lieve Vader! Daar is mijn hand, Krelis (terwijl hij de hand naar Krelis uit- Jleekt, geeft Elsje hem een floot, dat hij achter uit raakt.) ELSJE. Maar Tomas, zeg mij eens TOM as Ik heb niets gezegd, Moeder. Ik heb niets gezegd. Maar Grootvader zegt .... NEELTJE. Hij zegt, hetgeen mijn hart zegt: dat ik Krelis bemin , en eeuwig zal beminnen. kloris. , Dat zeg ik ook. Bemint elkander, mijne Kin-r ^£ren H 3 to-  118 DE GOUDEN BRUILOFT. TOM AS. Nu, vrouw! wat zal ik dan zeggen? ELSJE. Zeg, wat gij wilt. Mijnenthal ven, wanneer wij de Meid kwijt raaken, is het mij het zelfde, Krelis of Teeuwis — TEEUWIS. Zo? Maar denkt gij dan KLORIS. Nu, Teeuwis, wees te vrede: gij zijt een veel te veritmdig Man t e e uwi s. Hoe? Wat? ik veel te verltandig? En ik zou mij mijn Bruid, die gij alle mij beloofd hebt, voor den Neus laaten wegneemen? Neen, zo waar ik Teeuwis ben, het zal niet gebeuren ; ik zal Procedeeren, Protesteeren en Appelleeien; en al verloor ik 'er mijn geheele Moolen bij , zal Neeltje de mijne zijn. AGTSTE TOONEEL. eelhart, roosjen, devoorige. eelhart, (Roosjen aan de hand leidende.) Ziedaar, waarde Kloris, ziedaar uw Bruid!... Maar is dat Krelis niet? (Hij geeft Krelis de hand.) roosjen (loopt naar Kr elis toe.) Ha! Krelis! goede Krelis — zijt t;ij weêr hier nu... dat is een vreugde aan welke ik in mijn droom niet gedacht heb. De Hemel fchikt alles ten bes-  DERDE BEDRIJF 119 besten om dcezen dag, zo vrolijk als mogelijk is, te maaken. eelhart. Nu, blijft gij weêr bij ons, Krelis? krelis. Ja, mijn Heer! Ik ben van den dienst af; en kom op het gelukkigst uur mijns levens te rug. Wees mij verder zulk een goed Ambagtsheer, als ik u een getrouw ingezeten wil zijn. eelhart. Gij kunt'er ftaat op maaken, mijn vriend! kloris. Maar mijn Fleer, wij hebben nog één verfchil af te doen. Gij zult u nog wel te binnen kunnen brengen, wat wij van den Morgen, u , wegens Krelis, Teeuwis en Neeltje verhaald hebben? teeuwis. Ja, zij willen mij mijn Bruid ontneemen, en dat wil ik niet toeftaan. kloris. Het is uw Bruid noch niet, Teeuwis; maar zij ; zou het eerst geworden zijn. roosjen. Krelis wordt mijn Schoonzoon, dat is uitgemaakt. tomas. Ja, dat wordt hij. eelhart. Wel waar hapert het dan aan? wil Neeltje Krelis niet hebben? neeltje. ó Ik zou hem niet miffen willen, al zou het mij mijn leven kosten. H 4 eel  J20 DE GOUDEN BRUILOFT. EELHART. Goed, dan is de zaak beflischt. Dan kunnen wij heden op Grootvaders Gouden Bruiloft het Huwelijk van het Jonge paar bepaalen. KLORIS. Ja, en over veertien dagen de Bruiloft vieren. ROOSJE. Nog eer, als het mogelijk is. TOMAS. Ja, binnen veertien dagen. NEELTJE. ó Mijn Heer! KRELIS. Hoe gelukkig maakt gij ons. TEEUWIS. Neen, neen: ik Protesteer en Appelleer. EELHART. Zijt gij dwaas, Teeuwis? Wijze : Annetts oud vijftien Jaar omtrend. Dwingt gij door middlen veel te ftraf Een Maagd haar Item tot Trouwen af: Zij geeft de hand maar niet haar hart, Zij zal zich wreeken, Haar min zal fpreeken, Maar tot uw fmart. Wilt gij derhalven den besten ftaat op Aarde, niet' tot een ftaat van ellende doen worden, zo weest bedaard, en verftoort den gelukkigen dag eener vijftigjaarigen Echt niet. Neem deel aan het vermaak dat ik u allen heb toegedacht. Kloris heeft on-  DERDE BEDRIJF. I2£ onder zijne Kindskinderen nog zo veele Nichten, mogelijk TEEUWIS. Ja, waarlijk, dat kon ik ook doen! wat mij betreft een Vrouw moet ik toch hebben. — Antje indien gij heden zo niet op mij gefcholden hadt? ANTJE. En hebt gij dan niet begreepen, Teeuwis, dat dit uit enkel liefde gefchiedde? TEEUWIS. Hoe! wat! uit liefde? ANTJE. Zekerlijk uit liefde, om dat ik u Neeltje niet gunde, en dacht, Teeuwis was een goed beetjen voor mij. Ik heb ten minsten nog niet verzegd om te trouwen, en..... KLORIS. Wel nu Teeuwis, dat was zo kwaad niet. Antje is een brave en fterke jonge Weduwe. Zij werkt naarftig; en men kan het aan haar ftukjen Land niet merken, dat haar Man dood is. NEELTJE. Ja, Teeuwis, dit zou de fchoonste troef zijn die gij immer fpeelde. Ik word van zelv reeds weêr goed op u. En het is immers hetzelfde, of gij mij tot Zuster of tot Vrouw verkrijgt. TOMAS. Ja, dat is hetzelfde. H 5 TEEU-  142 DE GOUDEN BRUILOFT. TEEUWIS. Ei ! Maar de oorvijgen van mijn Heer Zwa. ger KRELIS. Gek, hebt gij mij niet heel en al dood gelagen? De overige fcheimltukl-en wil ik n,et eens onderzoeken : want met mijne brieven aan Neeltje is het zeker niet regt zuiver toegegaan. TEEUWIS. Wagt eens! laat dat daar! Een Vrouw is een Vrouw; het zij zij Grietje, Urfeltje, of Antje heet. (Tegen Antje, haar de hand toeftekende.) Wilt gij mij ? fla dan toe. ANTJE. Daar! EELHART. Voortreflijk! zo zie ik het gaerne , dat de liefde, of een vertrouwelijk glaasjen, de twistendepartijen vereenigd. Drie Bruiden op êèn Dag! Dat doet het Dorp goed! En wie weet wat de overige jonge lieden heden doen zullen. Nu, waarde Kloris, uw Kinderen en Kindskinderen wagten u ginter onder die dikke Lindeboom. (Men hoort de Muzijk van verre") Ha! daar hoor ik de Muzijkanten reeds. (Eenige Muzikanten worden gevolgd van Boeren en Boerinnen, Zoenen, Dochteren en Kleinkinderen van Kloris en Roos'en. Een paar Kinderen Urengelen een paar kranfen van, hoe langer hoe liever, en altoos groen.) N E E L T-  DERDE BEDRIJF. 123 neeltje. (zieli bij den re"] der Boeren enz. voegende.) Komt, Vrienden en Vriendinnen, laat onsnugeheel verheugd, de lagchend aangezicht. £ Teeuwis i De Grijsheid dacht aan *t heil der jeugd, De Jongheid aan den Oudren vreugd. CHOOR. De Grijsheid dacht, enz. TEEUWIS. Mijn Moolen zal voor Broers cn Zusters maaien. KRE-  DERDE BEDE IJ F. 127 KRELIS. Dees Pallas hen ten diende ftaan. EE £ D E. Cij zult aan mij, uw Ik zal aan u, mijn levensloop verhaalen. Vriendfc'nap en vreugde lagcht ons aan. De Grijsheid dacht, enz. CHOOR. De Grijsheid dacht, enz. ALLE. Waar heerfcht de vreugd dan bij vereende harten ! Waar maakt de liefde den arbeid ligt 1 Waar kan men ramp en tegenfpoeden tarten? Dan waar de deugd haar Zeiel fticht. Daar grijsheid denkt aan 't heil der jeugd, De Jongheid aan den Oudren deugd. (Hier op volgt een Ballet, in den zelfden trant gefchiki en met dezelfde dansfen voorzien, als de Bruiloft van Kloris en Roosjen.) EINDE.  w ij z e n , welken uit de volgende Opera's ontleend zijn.' BI. 14. JeleCompareavec, enz. uit Les Tiois Fermiers. — 21. Oa'i twir ,mais pas , enz.— La nouvelle Amltie a FE' preuve. — 27. Lijsie fliep , enz. — Ju/ie. —- 40.'* Moet metgiduld,enz.— De drie Landbouwers. — 49. Un Matih brusquement, — Fclix , ou VEnfant trouvi. — 52. Men zing hst Huwelijk, enz. — De drie Landbouwers. — 55- f"'s Lindor, enz. — Le Barbier de Seville. — 65. La daufe nes , enz. — Richard Coeur de Lion. — 67. Vous qui de Amoureux , enz; — Renaud d' Ast. — 74. J'avois egard mon fu- feau, — Le Dcferteur. — Qi.Triümpi, — La belle Arfene. — 93. a Qjiel maux ilme livre. — VAmitie a VEpreuve. —. 109. On népeut ellever, enz.— PAmoureux de Otiinze Ans. ~~ \\\.Coeurs Sehfibles , enz. — le Mariuge de Figaro. — iao. Annette oud vijftien jaar, enz. —• Annette en T^ubin. _ 123. Waar fmaakt men meerder, enz. — Lucih. «— 116. Wat is het fchoon ,enz.— Zte Koopman va.i Smimai De overigen zijn uit de Bruiloft van Kloris en Roosjen, of naar bekende Romangen en Volksliedjens van welken de Muzijk meest al gedrukt is.