VADERLANDSCHE H I S T O R I E, VIERDE DEEL.   VADIRLANDSCHl HISTORIE, veryattende db GESCHIEDENISSEN der VEREENIGDE NEDERLANDEN. uit egte gedenkstukken 0npartyd1ö zamengesteld. VIERDE D E E L, Beginnende met let Jaar 1772. n AMSTERDAM, ar IZAAC de JONGH e n WÏNAND WYNANDS. MDCCLXXXIIL .   VADERLANDSCHE HISTORIE-BESCHRYVING, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN DE R VEREENIGDE NEDERLANDEN. ENZ. ENZ. ENZ. T T et huis van Oranje en Nasfau had het uitneemend genoegen, door de gelukkige geboorte van eenen Erfprins, voor de aanzienlyke waardigheden van Nederlandsch Erfftadhouderfchap een mannelyken opvolger te zien: Haare Koninglyke Hoogheid Mevrouwe de Princesfe verloste i opden 24 van Oogstmaand, 'smorgens om' vyf uuren, zeer voorfpoedig. Vrolyke vreugde bedryven vervulden alömme de plaats van overdenkingen; elk nam deel in deze blydfchap, die in 'sHage, door he.t losbranden van 't gefchut, het luiden en A 3 fpee- De Ge- oortc an ei n irfpnns.  Uil 6 VADERLANDSCHE .fpeelen der klokken, en het uitiïeeken van Oranje vlaggen, bekend gemaakt wierd: Het Hof zond aanftonds couriers naar de buitenlandfche Mogendheden; de Vorst zelve begaf zich, in eigen perzoon, by de vergaderingen van Gecommitteerde Raaden, van de algemeene Staaten, en den Raad van Staaten, die alle, door afgezondenen uit het midden van hen, benevens die van de Generaliteits Rekenkamer, en veele andere perzoonen van aanzien, des middags, op het Stadhouderlyk Hof, de plegtige gclukwenfchingen deeden. De Staaten Generaal, en Gecommitteerde Raaden , vermits de Heeren Staaten van Holland niet vergaderd waren, boden den Vorst het Peterfchap over den jong gebooren Prins aan, dat zeer rninnelyk aan» genoomen wierd: Elk yverdebydeze vieug. de maare, door Edellieden van het Hof in de onderfcheidene Provintien overgebragt, om met vreugde vuuren , iliuminatien, en klokken gefpel, het gelukkig geval heuglyk te maaken. 'Er gefchiede , op voorftel van zyne Hoogheid, eene aanzienlyke bevordering onder de Stafofficieren; en op Donderdag den 17 van Herfstmaand wierd tic  HISTORIE-BESCHRYVING. 7 de Doopplechtigheid verrigt, in 't byzyn van de Heeren Gedeputeerden uit de algemeene Staaten, van die der Provintien en Heden, welke by den Doop, in hoedanigheid als Peters over den jong geboorenen moesten ftaan, uitgenomen die van Gelderland, welke eerst na het verrigten van dien in 'sGravenhaage waren aangekomen. Zyne Doorluchtige Hoogheid de Prins Erfftadhouder trad, met deszelvs Edellieden, benevens de Heeren Gedeputeerden, door een bedekte gallery, met groen laken bekleed, en Engelfche klokken verlicht, agter den ingang der predikftoel, de kerk in: Men had, in plaats van het gewoon Doophek, een ander parquet daar toe gereed gemaakt, het welk met groen laken omhangen en belegd was. In het midden lag een tapyt, waar op een pedeftal, en om het zelve een rood fluweel met goud verfierd kleed, waar op het zilveren doopbekken geplaatst Hond. Voor het gefloelte van zyne Hoogheid was een lesfenaar, zo als 'er ook een, voor dat van den Erfprins, waar in de Freule Danckelman zat, geplaatst ftond; naast deze geftoeltens, waren, tsr regter zyde, zeven banken voor A 4 de [772.  £77 8 VADERLANDSCHE 2.de Provintien; aan de linkerzyde een bank voor de Heeren Staaten van Holland, en drie voor de Heeren Afgevaardigden van' Amfterdam, Rotterdam en Middelburg; ter regter en linkerzyde vier banken voor de Edellieden en Hofdames, en aan weêrszyden der predikftoel, die van de Eerwaarde Kerkenraaden. Wanneer zyne Doorluchtige Hoogheid in deszeivs geftoelte, en de Heeren Gemagtigden in de hunne plaats genomen hadden, begon de Eerw: kerkenleeraar Johannes Munnehmolen, eene korte en zaakelyke redevoering over de woorden uit Genefis , zyt vruchtbaar en ver. menigvuldig. Na dat men eerst de 115, en een gedeelte der 145 Pfalm gezongen had. Ondertusfchen was de jong geboren Erfprins , door de Freule Danckelman, in het doophek gebragt, waar op de Predikant zyne reden voering befloot, en het formulier van den H. Doop voorlas; wordende die plegtigheid door den kerkleeraar Petrus Nieuw and, aan den jongen Erfprins verrigt, dewelke door deszelvs Doorluchtiger! Heer Vader, onder den doop gehou dën zvr)det, de naamen van Willem FkeDrik bekwam: De liefde gaaven zo binnen  HISTORIE BESCHRYVING. g nen als buiten het doophek, by deze gele i genheid opgezameld, bedroegen de fom van 4927 guldens en 9 ftuivers. Vervolgens wierd het nagebed gedaan, en het vierde vers van de 128 Pfalm gezongen, eindelyk de zegen over den jongen Erfprins, het Vorftelyke Huis van Orange en Nasfau, en de hoog aanzienlyke perfoonen, welke als gevaders over hoog gemelden Prins, by den doop geftaan hadden, uirgefproken, en dus keerde de geheele itatie naar den Oranjezaal te rug. Zo dra den doop verrigt was, wierden drie fchooten uit eenentwintig (tukken gefchut gedaan, en, na dat zyne Doorluchtige Hoogheid, met de verdere Heeren, de fchuttery, (die den gantfchen dag onder de wapenen geweest was) hadden zien aftrekken , begaven dezelve zich naar het oude Hof, alwaar zyne Doorluchtige Hoogheid aan de aanzienlyke bezendingen een pragtig middagmaal gaf; des avonds wierd by deze gelegenheid dit gebouw zeer fraay verligt: 'Er was een tnlryke meenigtemerifehen van alle oorden toegevloeid, om deze luüterryke plechtigheid te zien, de blydfchap en vreugdetekenen waren algcA 5 meen, 772-  VADERLANDSCH2 JU Vreugd bedryvcr hier uvcr 2.meen, en deze heuglyke dag, die 'smorgens met het losfen van eenentwintig Hukken kanon van den wal begon, eindigde des avonds op gelyke manier. Vrydag, den tienden van Wynmaand, begaven zich de plechtige bezendingen , in dezelfde orde en rang welke by den doop van den jongen Prinfe in agt was genomen, naar de Oranjezaal, alwaar zy zo wel de pillegiften voor den jongen Erfprins Willem Frederik, als de gefchenken voor de kraamkamer aan hunne Doorluchtige en Koninglyke Hoogheden overhandigden, beloopende de pillegiften by elkander gerekend, de fom van 36300 guldens> en de gefchenken in de kraamkamer insgelyks te zamen 1840 goude dukaaten. Dewyl zyne Doorluchtige Hoogheid de :Prins Erffladhouder, uit aanmerking van de overgroote en genoegzaam algemeene duurte der levensmiddelen verlangd had, dat 'er geene illuminatien wegens deze heugelyke gebeurtenis plaats mogten hebben, was aan dit verlangen voldaan geworden, doch dit belette egierniet, dat de Regeering, in de voomaamfle fteden van Holland , den dag, v,aar op de doop aan den  HISTÖRIE-BESCHRYVINO. JI den jongen Prinfe verrigt wierd, dcedenij vieren , zo met het affchieten van het gefchut van ftadswallen, als het luiden en fpeelen der klokken en 't uitfteeken van Oranje vlaggen; te Amfterdam waeide de Oranjevlag van het Admiraliteits Magazyn en Werf, van alle de oorlogfchepen, die in 't Dok lagen, gelyk ook van de Magazynen der Oost- en West-Indifche Maatichappyen, en van een menigte fchepen in de laag en op het Y. In Zeeland vonden hunne Edel Mogenden de Heeren Staaten van die Provintie, goed, om ter gelegenheid van de geboorte en doop van den jongen Erfprins een ftatelyke dankdag te houden, om het goedertieren Opperwezen te danken, zo voor deze wenfchelyke gebeurtenisfe, als voor het gezegend jaarge tyde, fchoonen oogst, afneemende veepest en andere menigvuldige zegeningen, en met deze dankzegging de bedeftonden, welke tot nog toe daar gehouden waren, te befluiten. Eenige tyd hier na, overleed, binnen 'sHage, den vyfden van Slagtmaand, in den ouderdom van ruim zesenzestig jaaren, aan de gevolgen van een beroerte en flaap-  JU D: /ionari v .w H land fit 12 VADERLANDSCUE ^•flaapziektc, de Heer Mr. P/e^r &gy«r: Raadpenfionaris , mitsgaders groot zegel!n*bewaarder, Stadhouder en Registermeester (rf-4er Leenen van Holland en West-Friesland, Curator van 'sLands hooge Ichoole. te Leiden, enz. Welke in 't jaar 1749 dit gewigtig ambt aanvaard had, en het zelve byna vyfëntwintig jaaren met zeer veel trouw en yver voor het algemeen welzyn had bediend. De Heer Bentinck, Heer van Rhoon, gaf ten eerften kennis van dit fterfgeval, aan de Heeren Staaten van Holland, zo als ook aan de Edel Mogenden Heeren Gecommitteerde Raaden, welke aanftonds den welgemelden Heervaw Rhoon, benevens den Heer van dc Wal, en den Secretaris Clotterhooke benoemden, om het rouwbeklag by de weduwe en naastbcflaanden van wylen den Raadpenfionaris af te leggen, en dezelven by die gelegenheid te verzoeken om de papieren, het gemeene land betreflende, mitsgaders het grootzegel van den Lande , in handen van gemelde Heeren Commisfarisfen over te leveren, ten einde by voorraad onder het Edel Mogende collegie van Gecommitteerde Raaden bewaard te worden, als mede dat de inkomende  HISTORIE-BESCHRY VING. 15 iie brieven welken aan den overleden Heer 1; Stein, in zyne hoedanigheid als Raadpenfi-~ onaris, zouden ingerigt wezen, daadelyk, befloten aan hunne Edele Mogenden zouden gezonden worden, 't geen nog dien zelfden dag gefchiedde. Ook benoemden de Heeren Staaten van Holland den voorgemelden Heer van Rhoon, om, geduurende het openftaan van het ambt van Raadpenfionaris, de vergadering waar te neemen, wordende tevens door hunne Edel Groot Mogenden gemagtigd, om, zo lang de ambten van Raadpenfionaris en groot zegelbewaarder nog niet vervuld zouden wezen, 'sLands zegels inmiddels te gebruiken, en het ambt van Stadhouder en Registermeester van de Leenen te bekleeden. Zo dra de eerfie gewoone vergadering ] van hunne Edel Groot Mogenden op den» vyfëntwintigften van Slagtmaand een aan-v vang genomen had, vonden dezelvenjj goed, de Heeren van de Ridderfchap enfi verdere gemagtigden tot het groot befoigne, met en benevens de Heeren Gecommitteerde Raaden, te verzoeken, om de inftruftie tot het ambt van Raadpenfionaris van Holland- en West-Friesland na te zien ca :aadp!ecinjenn hec erkieztn in een ieuwen snaus.  14 VADERLANDSCHE •en te onderzoeken het geen verders zoude nodig wezen tot vervulling van dat gewigtig ambt. Gemelde Heeren hier aan voldaan hebbende, beraamden de Heeren Staaten van Holland eene nadere inftru&ie voor hunnen aanliaanden Raadpenfionaris, en traden toen tot het benoemen van een drietal, op dat uit het zelve een tot Raadpenfionaris zoude worden verkoren. Zy droegen daar toe voor de Heeren Mr. Vkter van Bleiswyk, Raad- en Penfionaris der ftad Delft; Mr. Engelbert Francois van Berkel, Penfionaris der ftad Amfterdam, en Mr. Daniël Ras, Raad inde Vroedfchap en gewoon afgezondene der ftad Alkmaar, met verzoek aan zyne Hoogheid den Prinfe zich te verklaaren, of Hoogstdezelven ook omtrend iemand van de voorgeftelde Heeren eenige twyfteling of zwarigheid zoude mogen hebben, waarop de Prins Erfftadhouder hoofdzaakelyk antwoordde , „ dat Hoogstdezelven de Staaten voor de gedaane kennisgeeving, en betoonde agtingzeer bedankte, en verders oordeele, dat in ieder der voorgeftelde Heeren die hoedanigheden gevonden wierden, welken tot bekleeding van zodanig hoogwichtig en zwaar ambt wier-  HISTORÏE-BESCHRYVIKG. 15 wierden vereischt; doch dat het aan zyne ] Hoogheid niet onaangenaam zouden zyn, dat de keuze op den Heere van Bkiswyk kwam te vallen. " Terftond, na het inkomen van dit antwoord van zyne Hoogheid ter^ vergadering van de Staaten, begaf zich de Heer van Bletswyk uit hoog gemelde vergadering, waar op de Staaten voortgingen, tot het beraadflagen en kiezen van ecnen Raadpenfionaris van Hollanden West Friesland, benoemende tot dit wigtig ambt uit het voornoemde drietal, met eenparigheid van Hemmen, de welgemelde Heer Mr. Pieter van Bleiswyh Waarvan dien Heer terftond, van wegens de Staaten door den Secretaris Clotterbooke, op eene welgevoeglyke wyze, wierd kennis gegeeven, en daar nevens zyne inftru&ie ter hand gefteld. De Heer van Bleiswyh gaf intusfehen aan hunne Edel Groot Mogenden ten antwoord, dat hy wel ten uitterften dankbaar en gevoelig was wegens de groote eer die men hem geliefden aan te doen, en over de btyken van vertrouwen, welke Hoogstdezelven in hem ftelden, door de eenpaarige verkiezing van zyne perzoon tot het Raadpenfionaris ambt; dan dat hy, aan de 77*-.  J77* IÖ VADERLANDSCHE . deeene zjde bewust, dat in hem die ta'Jenten en bewaamheden niet gevonden wierden, welke tot deze zwaarwigtige bediening wierden vereischt, en tevens aan de andere zyde niet minder overtuigd van het geen aan hunne Edel Groot Mogenden, en aan zyne Hoogheid, het Eminent hoofd van dit Gemeenebest was verfchuldigd; de vryheid moest neernen, hunne Edel Groot Mogenden te verzoeken, hem eenige weinige dagen te vergunnen, om zich over eene zaak van dat aanbelang te beraden, en des wegens te handelen met de Regeerders der ftad Delft, in wier eed en dienst hyde eer had te ftaan. " Hunne Edel Groot Mogenden ftonden dit toe, doch verzochten egter de Hfeer van BHswyk, dat hy de tyd tot zyn beraad zó kort doenlyk geliefde te neernen, tevens de Heeren Gemagtigden der ftad Ddft, verzoekende om het ontflag van den welgemelden Heer van Rleiswyk uit den eed en dienst van Heeren Regeerders dier ftad te willen bewerken. Intusfchen bad de Heer van Bleiswyh het van zyn plicht geacht de hem opgedragene waardigheid te moeten aanneemen, indien de Heeren Staaten in de  HISTORIE-BESCHRYVING. I? de drie volgende voorwaarden bewilligden: i Voor eerst, van aan hem toe teftaan, om, wanneer hy geduurende zyne bediening als Raadpenfionaris mogt goedvinden, zich van het gemelde ambt te ontdaan, het zelve aan hem zoude weezen veroorloofd. Ten anderen, dat hy den eed op zyne inftruóïie zou mogen doen op dezelve wyze als voorige Raadpenfionarisfen gedaan hadden, namenlyk dat hy zyne inftruótie zo nauwkeurig na zoude komen als een eerlyk en trouw Minister die kan nakomen, en als de voorige Raadpenfionarisfen , 'en die welke de nauwkeurigften daar in Zoude mogen zyn geweest, dezelve hadden nagekomen, en dat, aan hem eindelyk zoude worden vergunt het curatorfchap van 's Lands hooge fchoole te Leiden, waartoe hy reeds in den jaare 1769, was aangciteld, te mogen behouden. Hunne Edel Groot Mogenden dceze drie voorwaarden toegeftaan hebbende, aanvaardde meergenoemde Heer het Raadpenfionarisambt na dat de Heer van Rhoon hem betuigd had, dat de Heeren Staaten van Holland zich ten eenemaal verzekerd hielden van Hoogstdeszelvs bekwaamheid, naarftigheid en ieB ver  U7 l8 VADERLANDSCHE 'z ver voor 'sLands dienst, en alles toe zoude brengen, 't geen zoude kunnen ftrekken, cm aan hem deszeivs ambt aangenaam en gcmakkelyk te maaken, waar op de Heer van Bkmvyk antwoordde, dat het metdegevoeligfte aandoening was, dat hy thans de eer had voor hunne Edel Groot Mogenden te verfchynen. Hy deed voorts eenefieriyke en zeer nadrukkelyke aanfpraak aan Hoogstdezelven en aan zyne Doorluchtige Hoogheid, en na dezelve geèindigt te hebben, lag hy in handen van den meergemelden Heer van Rhoon, den eed op de bovengemelde inftruflie af, als mede den eed van zuivering, waar na by in dat aanzienlyk en gewigtig ambt bevestigd, door de leden van die hooge vergadering met de aanvaarding dier waardigheid geluk ge wenscht, en de Heer van Rhoon voor de moeite, iever en waakzaamheid in het waarneemen van de vergadering , geduurende het openftaan van het Raadpenfionarisambt, tot volkomen genoegen van alle de leden betoond, bedankt wierd. Ondertusfchen was genoegzaam ten zeiven tyde, andermaal een onaangenaam verfchil ontfiaan, tusfehen de Bewindhebbers der West-Indifche Maatfchappy ter ka-  HÏSTORIE-BESCHRYVING. Ig kamer van Zeeland, en de voorzittende kamer van Amfterdam, wegens de volkplanting van Esfequebo en Demerary. Want wanneer de vergadering van tienen van de voornoemde Maatfchappy, op den vyfden van Slachtmaand, binnen Amfterdam, weder een aanvang had genomen, waren, onder de andere punten waar op de voorzit-, tende kamer, na bekomene goedkeuring van zyne Hoogheid, en toeftemming van hunne Hoog Mogenden, de byzondere ka ] meren had befchreven, dezelven ookuitdruk-' kelyk verzogt, haare afgezondenen volkomenlyk te magtigen, en te gelasten, om met en benevens de andereleden vande vergadering te raadpleegen op alle zaaken, Esfequebo en Demerary aangaande, en wel in zonderheid te overwegen, of het niet nodig ware, dat in ieder der rivieren, Esfequebo en Demerary, een afzonderlyke Raad- en Fiscaal, een Secretaris-en een Ontfangervan 's compagnies recognitiën, en een Vendumeester, wierden aangefteld; als mede, wat 'er waare van 's compagnies belang ten opzichte van haare plantagien daar te lande, en wat voordeeligst zyn zoude, dezelven aan te houden, dan wel alle dezelven te verkoopen, en omtrent dit alles zodanige fchikkingen te maaB 2 ken, ■77^ irerfchil iver Je ÖTest Inlilche'olkpianingenisteqi'cbó n Denerary*  20 VADERLANDS CBE *77^ ( ■ ken, als men zoude oordeelen, ten meesten dienste van de Maatfchappy te behoo* ren. De Reprefentant van zyne Doorlugtige Hoogheid, de Heer de Peter/en, wel voorziende, dat'er tcgens dit voorftel wel eenige zwaarigheden zoude ingebragt kun. nen worden, gaf voor af te kennen, „ dat by zich in de verlchilpunten nopens Esfequebo en Demerary voor als nog in zyne hoedanigheid niet hadde ingelaaten, nog ook zoude inlaaten, voor en aleer dezelven bepaald zouden weezen afgedaan, de Raadpleegingen en de te neemene befluiten daar over ten eenenmaale laatende aan de uitfpraak der vergadering zelve. " Na deeze verklaaring van den Reprefentant, wierd het voorgemelde punt van befchry ving door het voorzittend lid aan de vergadering ter overweeging voorgedragen, en wegens het eerfte gedeelte van het voorfehrevene punt aangedrongen op denoodzaakelykheid om in Demerary zo wel als in Esfequebo eenen afzonderlyken Raad aan te ftellen, en dezelven van de nodige ambtenaars en Dediendens te voorzien, op zodanig eenen voet nogthans, dat de Raads Collegien van beide de rjvieren, tweemaal des jaars by den  HISTORIE-BESCHRWING. 21 den anderen zouden moeten komen} om de t twee rivieren niet van een te fcheiden; waar by dezelve nog voegde de redenen , waarom hy meende dat men op het tweede lid van het voorfchrevene punt tot de verkooping van de plantagien daar te lande behoorde te befluiten. Dit voorftel in beraad en overweeging gelegd zynde, bragten de gemagtigden van de kamer Zeeland hun fchriftelyk gevoelen hier tegen in, hoofdzaakelyk behelzende, dat zy van oordeel waren, dat by deze tegenwoordige vergadering over zodanige fplitzingof fcheiding der ambten in de voorfchrevene rivieren geenszins konde nog vermogt te worden befluit gemaakt: En dat ook by dezelve vergadering niet zoude kunnen worden voortgegaan tot vervulling der ambten, thans in Esfequebo en Demerary openftaande zo lang door eenen derde, de nodige vereischtens hebbende, niet zoude beflist zyn, of zodanig recht aan de kamer van Zeeland, dan wel aan de vergadering van tienen toekwam. Verders protefteerden de gemelde Heeren gemagtigden, en verzogten, op byzondere last van hunne principaalen, dat het voorfchrevene fchrifteB 3 ly* 772.  J77* 22 VADERLANDSCHE j Iyk gevoelen en protest in de Notulen van de vergadering zoude worden ingevoegd. De overige leden der vergadering van tienen van de kameren Amfterdam, op de Maaze , het Noorderkwartier, en Stad- en Lande, meenden nogthans aan dit gevoelen en protest niet gehouden te zyn, maar integendeel met het bygebragte van het voorzittend lid te mogen inftemmen , en dien volgens na rype overvveegin een befiuit te neernen; zo nogthans , dat zy te gelyk verklaarden , overeenkomstig het regtende yryheid van ieder lid om aantekening of protest te doen, te zullen toelaaten, dat meergemeld gevoelen der Zeeuwfche Heeren in de Notulen wierd geboekt, behoudens hun regt om daar tegen, het zy by Contraprotest of anderzins, zodanige maatregels te neernen, als zy zouden dienstig oordeelen. Doch de Heeren gemagtigden van Zeeland vonden goed een nieuw protest in te leveren, en daar by te verklaaren dat zy zouden protefteeren tegen alle de raadpleegingen en bcfluiten omtrend het voorgemelde onderwerp te onderneemen en te verrigten. Daar en boven gaven de Heeren Bewindhebberen der Maat- fchap-  HISTORIE-BESCHRYVING. 23 fchappy ter kamer van Zeeland van het; voorgevallene kennisfe aan de algemecne Staaten , verzoekende Hoogstderzelver voorziening en gezag, ten einde omtrtnd de volkplanting van Esfequebo cn Demerary , geen befluit by overftemming zoude worden genomen, veel min uitgevoerd, maar alles in zyn geheel gelaaten, tot dat daar over nadere voorziening was gemaakt. De Bewindhebberen der vergadering van tienen hadden insgelyks een breedvoerige misfive aan hunne Hoog Mogenden afgevaardigd, waar in zy de gronden, door gemagtigden van Zeeland aangevoerd, wederfpraken, en tevens verzogten, dat de a'lgemeene Staaten, nopens deze zaak, een fpoedig en befiisfend befluit geliefden te neernen. Hunne Hoog Mogenden fielden deze beide ftukken in handen van de gemagtigden tot de zaaken der West Indifche Maatfchappy, om Hoogstdezelven van bcrigt te dienen. Hier op fchreeven Bewindhebberen van de kameren Amilerdam, op de Maaze , het Noorderkwartier en Stad en Lande, een' tweeden brief aan hunne ïloogMogenden, waar in zy voor eerst zich beriepen op hunne voorige misfive, en ten B 4 t.vee ïïh  24 VADERLANDSCHE . tweeden nog eenige aanmerkingen 'er byvoegden, met verder verzoek, hoe eer hoe beter het goedvinden van hunne Hoog Mogenden te mogen verneemen , aangezien zy aan den eenen kant zich bezwaard vonden ten laste en groote onkosten van de Maatfchappy vruchteloos by een te blyven, en aan den anderen kant niet wel konden befluiten van te fcheiden, en alles in eenegcvaarlyke ftaat van verwarring te laaten: Eindelyk bragten Bewindhebberen de algemeene Staaten nog onder bet oog, hoe de kamer Zeeland goedgevonden had den directeur Generaal en Raaden van Politie in Esfequebo te magtigen tot het verleenen van een oótrooy, tot het graven van de vaart tusfehen de beide rivieren, met het verkrygen van den eigendom van alle landerijen aan dien vaart geleegen, en met ontlasting en vrydom van hoofdgeld voor vyfentwintig jaaren; vertoonende hoe veel nadeel daar door aan veelen zoude worden toegebragt, en daarom hunne Hoog Mogenden verzogten, de vergadering van tienen te willen magtigen, om aan direcleur en Raaden voornoemd te fchryven, dat zy de werking van het gemelde oclrooy voor als  fiïSTORIE-BESCHRYVING. 25 als nog zouden houden voor opgefchort en j uitgefteld. De algemeene Staaten beOooten dus deezen brief en 't berigt, wederom ter onderzoek aan de gemagtigden tot de zaaken van de West-Indifche Maatfchappy over te geeven, doch inmiddels den directeur Generaal en Raaden te Esfequebo aan te fchry ven, alles met betrekking tot het graven van meergemelde vaart voor als nog opgefchort te houden. Het was ligt na te gaan dat die van Zeeland weinig genoegen in dat befluit zouden neernen, dierhalven vonden hun Hoog Mogenden goed, de Bewindhebberen der kamer Zeeland, een affchrift van bovengemelden brief van Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappy, uit de overige kameren, toe te zenden, met verzoek van hun berigt op dezelven binnen veertien dagen te mogen ontfangen. De reprefentant van zyne Hoogheid en de Bewindhebberen ter kamer van Zeeland gehoorzaamden eerlang aan de bevelen van de algemeene Staaten, by eene misfive, den laatften dag van Slachtmaand, uit Middelburg gefchreeven, waar by zy in het breede, de gronden en wyze voordroegen, waar, B 5 op 77±  JU 26 VADERLANDSCHE 2>op zy zich hadden bevoegd gerekend het ~ gemelde oclrooy te verleenen, als mede de redenen, waarom zy van oordeel waren, dat de graaving van voornoemden vaart zo voor de volkplanting als voor de Maatfchappy allezins nuttig en voordeelig zoude zyn, met aantooning dat dit verleend oótrooy en de daar by gefchied zyn» de vergunningen geenzins ongewoon, veel min nadeelig waren, dringende verders aan, dat hunne Hoog Mogenden de verzogte opfchorting, hoe eerder hoe beter, geliefden in te trekken, en den geöctroijeerden rustig en vredig het aan hen vergunde oftrooy te laaten genieten. Van dceze misfive wierd een affchrift gezonden aan de Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappy ter voorzittende kamer van Amfterdam, om derzelver belang daar op aan hunne Hoog Mogenden te doen toekomen. Wyders verklaarden .de gemagtigden van de Provintie van Zeeland het befluit te zuilen aanzien, te gelyk verzoekende, dat het punt van de voorfchrevene opfchor. ting, uit aanmerking van het nadeel voor die, welke daar in betrokken waren, zo wel als voor de gantfche volkplanting, tenfpoe- dig-  HISTORIE-BI SCHRYVING. %f «hgften mogt worden afgedaan. Dus wier-i den de verdere raadpleegingen op dit ge-" wigtig onderwerp weder eenigen tyd uitgelteld. '£r deed zich ten zeiven tyde een zeer ontrustende zwaarigheid op omtrent de bezittingen in Surinaamen, alwaar de Negersi een algemeenen opftand in den zin fcheenenj te hebben; de fouverain wierd hier door; opgewekt om middelen te beraamen, waar door men het dreigende gevaar konde voorkomen. Op dc eerfte tyding der nadeelige gefteldheid inSurinamen, had het Edel Mogend collegie ter Admiraliteit te Amfterdam, terftond met goedvinden van den Prinfe Erfftadhouder , twee oorlogfchepen in dienst gefteld, de Boreas en Westftellingwerf, onder bevel van de Kapteinen J- A. van de Velde en D. H. Cras, om met alle fpoed naar Surinamen te ftevenen. Ook befloot de Staat eene bende krygsvolk te werven, en met den Bevelhebber Fourgeod aan 't hoofd derzei ve naar de voornoemde volkplanting te zenden, om daar te gelyk met de oorlogfchepen de goede orde te herftellen, en al'e kwaade gevolgen voor te komen, welken ligtelyk het voorbeeld der 772.^ Dnlusten x Suri2men;edempc.  J2I1 28 VADERLANDSCHï •der muitelingen na zich zoude kunnen fleepen. Doch eer dit krygsvolk nog vertrok, had de Regeering te Surinaamen reeds een bende foldaaten tegens de oproerige en weggeloopene Negers afgezonden, welke uit honderd man troupen, en drie honderd vrye Negers beftond. Deezen hadden het geluk gehad, de Burgt die de muitelingen opgeworpen en verfterkt hadden, ftormenderhand in te neernen, waar by negen der oproerigen gedood en eenënvyftig gevangen genomen waren. Daar en boven had men al hun krygstuig, en eene menigte vruchten en voorraad, door hen van de plantagien welke zy geplunderd hadden, weggenomen, weder heroverd. De vlugtende muiters wierden nog door verfcheidene berden vervolgd; dit gevecht wierd als ten eenemaalbeflisfend gerekend, en men merkte niet zonder rede aan , dat de veiligheid en zekerheid aande rivieren Cottica, Cormnewym enz. volkomenlyk herfteld waren, ondertusfc':en hadden zy, geduurende den r.cgentyd, alle moeite en iever aangewend, om de muitelingen de toevoer van levensmiddelen af te fnyden, waar aan men in 't byzmier de gelukkige uitfjag dezer zaak ' ' , ' IOJ-  HISTORIE-BESCHRYVÏ NG. 2Q fcoefchreef. De tyding hier van te Amfter- ] dam gekomen zynde, gelette egter niet,' dat de voornoemde oorlogfchepen, en gemelde bende krygsvolk naar Surinamen vertrok, om de thans herftelde rust, tot veiligheid dier volkplanting verder te handhavenen. Dezelve geest van opftand heerschte ook in de volkplantingen van Esfequebo en Demerary, alwaar niet alleen twee of drie plantagien waren afgelopen en uitgeplunderd, door omtrent twee honderd vyftig Negers, maar ook eene omtrend Demerary aan de zeekant, waar op vyf blanken en wel twee honderd Negers vermoord waren. Doch de Caraibifche Indiaanen, met welke, gelyk ook met alle de andere Indiaanfche natiën, de Europeaanenin vrede en nauwe vriendfchap leefden, waren daadelyk ter hulp toegefchooten, zo dat de muitelingen gelukkig beteugeld,en vermits het oorlogfchip de Dankbaarheid ook niet verre van daar lag, alles aldaar weder fpoedig in rust gebragt wierd. Was het Eiland St. Eufiatius beveiligd voor een diergelyk akelig oproer, het onderging echter in dit jaar geen minder nadeel door een geweldige orkaan, welke zich 77^ Insgefyks te Esferjuebo en Demerary. Ysfelyfe orkaan te 5t, Eufta» :ius.  177' 3° VADULA UDSCHE u zich den laatften van Oogstmaand, des morgens om zes uuren verhief en tot Iaat in den volgenden nagt duurde, zo dat 'er eeneallervreesfelykfte verwoesting was aan. gerecht: Het grootfte gedeelte der gebouwen op het gebergte waren om verre geworpen. Alle de huizen op de plantagien, Wierden, op vier na, geflegt en met de grond gelyk gemaakt. De vesting, de kerk, en de Synagoge der jooden waren zeer befchadigt, al het fuikerriet ter nedergeflagcn en bedorven. Meel, ryst, hout en andere noodzaakelyke behoeftens konde men geenszins bekomen. Veel men. fchen hadden 'er het reven by ingefchoten, veelen waren gewond. Te Antigoa, St. Croix, St. Christoffel, en andere bygelegene eilanden had deze orkaan met dezelf. de hevigheid gewoed. Ook hadden veel fchepen in de havens hier door geleden, fommigen waren zwaar befchadigd, anderen tegens elkander gefchokt, waar door eenigen zonken. Inzonderheid was ook veel fchade geleden aan de papieren en gefchriften, het ftaatsbeftier en beheering van de volkplanting van St.Euftatius betreffen, de, zynde dezelve met het inftorten van het f  HÏSTORIE-BSSCHRYVING. 3* het gebouw van de Griffie ten eenenmaalen bedorven en weggeraakt. Veel gelukkiger was men dit jaar geflaagd met de visfchery naar Groenland en de Straat Davids, welke nu eenige jaaren achter een gantsch niet voorfpoedig geweest was, en nu zo uitnemend opgenomen had, als weinigen, zelfs de oudftelieden , konde geheugen. Van drieënnegentig fchepen die naar Groenland gelievend waren, telde men maar twee verongelukte , en één fchip 't welk lek thuis kwam: De agtëndertig fchepen naar de Straat - Davids beftemd, lieten alle het anker op de vaderlandfche reën vallen , voorzien met een goede vangst. De koophandel van zulk een groot be> lang voor de vereenigde Gewesten, en van welken zy allen als uit eenen algemeenen bron hun voedzel en beftaan, op de eene of andere wyze trekken, wierd omtrend deezen tyd met een zwaaren val gedreigd, waar door geenszins te verwonderen was, dat een onweder, 't welk reeds eenigentyd fcheen gebroeid te hebben, en eindelyk met heftigheid uitgebroken was, iegelyk met fchrik en angst bevong, ja de gantfche beurs 1772. Voor- pocdigr:sfcher?.  32 VADERL-ANDSCHE Zwaar b.inkbreu ken in Amrterdam. .beurs van 't koopryk Amfterdam in rouw en verlegendheid dompelde, en aan de vereenigde Gewesten een bekommerlyk vooruitzigt gaf. ï Even voor dat dit jaar ten einde liep, had zich een kwaad gerugt beginnen te verfpreiden, 't welk door de droevige uitkomst welhaast bevestigd wierd. Zeker voornaam huis van koophandel dat meer dan eene eeuw beftaan had, en hetwelk met recht voor het hoofd van de handeldry vers van Europa wierd gehouden, vondt zich in de uiterfte bekommering, en verklaarde zich eensklaps buiten Haat om zyne fchuldcn te voldoen. De verbaastheid en bekommering van eenen iegelyk was zo groot als welgegrond, dewyl men niet wist, hoe verre het met deze ramp zoude kunnen loopen, en hoe veele andere huizen nog door denzelven zouden kunnen worden aangeftoken; ook bleef het by geen enkele vrees, want de koophandel, als eene keten zynde, van welke de eene fchakelnaauwelyks kan bewogen worden, of de ande. ren worden daar door mede gefleept; zo moest het ongeval van zo een voornaam huis van koophandel, 't welk zyne verbin- te  HISTORIE-BES CH RY VING. 33 tenisfen wyd en zyd hadui^geftrekt, noodzaakelyk eenen nadeelige invloed op veele voornaame huizen, zo binnen als buiten 'sLands hebben, en de verlegendheid van deezen,zich wederom in ontelbaare anderen • doen gevoelen, waaruit in weinig tyds de grootfte verwarring ontftond, dewyl zo wel te Amfterdam als in andere voornaame kooplieden, verfcheidene bandelaaren, buiten hunne fchuld aan'fc wankelen gebragt, zich onmagtig tot bctaaling verklaarden. De ecrfte oorzaaken van dit ongeval waaren, volgens het gevoelen van des kundige lieden , voor eerst, de onbepaalde wisfelhandel, ( waar aan ook het ongeval de beurs van Amfterdam in den jaare 1763 overgekomen, insgelyks toegefchreven wierd) ten anderen de vcrbindtenisfen in de Negotiatien, welken thans veelvuldig in Holland waren, en eindelyk j wel in 't byzonder, de a&iehandel , die.« voor 't grootfte gedeelte niet anders dan een windhandel zynde, hier in de voornaamfte rol had gefpeeld. Het gevolg van dit ongeval was, dat het vertrouwen ten eenemaal ophield en degeldhebbende hunne beurfen niet openden, maar zonder op nieuws p mis  34 VADERLANDSCHE aan het papier geloof te geevcn, hunne uitftaande gelden wilden invorderen: Waar door dan terwyl 'er oneindig meer papier dan penningen in den koophandel rond liep, deszelvs gewoone loop niet alleen gegeftuit wierd, maar ook een iegelyk de fchulden, die hy te goed had, opeiichte, zo dat het gebrek aan gereed geld handover hand toenam, en veelen der rykfte en voorn.iamfte cornptoiren in de uiterfte verlegendheid geraakten. Da verwarring hier door op de magtigc beurs der kooprykfteftadontftaan, was naau'.velyks te befchryven. Dit ongeluk trof ook in 't byzonder de Jood. fche natie, welke meest al uit den wisfelhandel hun bellaan hebbende, met het voorgemelde huis van negotie zeer naauw waren ingewikkeld. Wanneer men de vergelyking tusfehen dit en het noodlottig jaar 1763 opmaakte, vond men dit onderfcheid, dat toenmaals, fchoon men voornaame huizen had zien vallen of hevig gefchokt worden, egter zo veele kleine burgers in de ongelukken niet mede gefleept waren, nog hunne lang befpaarde en vertrouwde gelden hadden verboren, en ook de buitenlandfche negoti- atie,  HÏSTORIE-EESCHRYVIÏJO. 3J atie, onder beft;ermg van voornaame huizen zo zeer niet gekrenkt was geworden. De omloop van gereede gelden wierd thans ook merkel) k geftremd door het lchandelyk gedrag van zommige renteniers, welke zo weinig liefde voor het algemeen welzyn en hunne naasten toonden, dat zy, fchoon zelvs b-, na verleegen met het gereede geld, nogthans op voldoende panden geen geld ter leen wilden fchieten, maar liever door woekerzugt aangefpoord, hunne harten en kisten gefloten hielden, en de verlegenen zogten te dwingen, om, verre beneden de waarde, zich van hun goederen door verkoop te ontdoen, op dat zy dus uit de algemeene bekommering hunne onmaatige winzugt zouden kunnen boeten. Ondertusfehen daar het gevaar eene flerke fpoorflag is tot het uitvinden van middelen ter redding, zig men welhaast verfcheidene ontwerpen in 't licht komen, wier oogmerken waren , den omloop van gereede gelden te bevorderen, het geloof en vertrouwen te onderfchraagen, en daar door de voortkruipende kanker zo fpoedig mogeiyk te fluiten. Men vernam uit Engeland, dat verfcheiden aanzienlyke C 2 comp-  *77- 36 VADERLANDSCH2 comptoiren aldaar ophouden moesten tebetaalen, tervvyl men ieverig op maatregels uit was om aan de moeilyke omftandigbeden te gemoed te komen. Ook wierd 'er in der daad een groote menigte van munt, zo van London als Parys en van elders door de aanzienlykfte kooplieden aan hunne correspondenten in Holland over gezonden, om zo de huizen, met welke zy in verbinteriisfe Honden, in dit haglyk tydsgewrigt, met alle kragt ftaande te houden, 't welk van geen gering nut was. De bekommering der kooplieden in meest alle dehandeldryvende fteden van Europa, hield de meerdere of mindere oplettendheid en zorg der regeerders gaande, om den koophandel en 't vertrouwen te handhaven. De bank van Engeland verklaarde , dat dezelve, zelvs op den dag aan den Godsdienst gewyd, zoude opcnftaan , om aan een iegelyk, welke zulks zoude begeeren, alle vreemde fpecien uit te leveren tot verzendinge. De gewigtige raadplegingen van de Heeren Regeerders der ftad Amfterdam liepen onöphoudelyk over het onderwerp om middelen te vinden, waar door het algemeen vertrouwen herfteld, de vreeze  HISTORIE-BESCHRYVING. 37 ze der vermogende geldfchieters weggenomen, en te weeg gebragt, dat dezelven weder tot het geeven van gereede penningen genoopt wierden, op dat de nodige omloop van geld herfteld, en de reeds waggelende koophandel voor zyn geheelen ondergang behoed bleef. Het wys doorzigt van de Regeering bezefte juist dat geen, het welke moeste bewerkt worden, namenlyk de gewoone omloop van gereed geld, terwyl het aan geene goederen van wezentlyke waarde ontbrak. Hierom ftonden hunne Wel Edele Groot Achtbaaren toe, dat men uit ftads fchatkist twee millioenen zoude neernen, om op goede panden beleend te kunnen worden. Dus wierd dan den vyftienuen van Louwmaand, in de kamer der beftierders van het burger - weeshuis van die ftad, een comptoir of bank geopend tot het kenen van goederen, aan geen bederf onderhevig, van Generaliteits en 'sLandsobligatien, actiën, recipisfen van de Oost Indifche Maatfchappy dezer Landen, enz. tot eene maatige rente. Deeze bank wierd beftierd door agt commisfarisfen, zynde twee uit den Raad, namenlyk de Heeren C 3 VoU  J77 38 VADERLANDSCHE 3. Volhert van Jever en Mr. P. Hartzinl, en zes uit de voornaamfte kooplieden, als de Heeren Adriaan Ftoris Raap, Abraham Dedel, Jan C. van Notten, Jan Nicolaas van Eys, Francois Ltlaer, en CorneHs Jacob Gilles Schoon nu eene fomme van twee millioenen, op zich zelve befchouwd zynde, niet voldoende was om eene genoegzaame omloop van geld op eene zo magtige beurs, voort te brengen, en ook de zekerheid, welke de ftad voor de uitgefchotene geldfommen behoorde te hebben, de beleening moeilyk maakte, nog ook de disconto der Wisfeïbrieven bier door konde herfteld worden; zo was egter dit middel van eenen gewenschtcn uitflag, dewyl het niet alleen gelegenheid gaf, dat kooplieden op hunne goederen de benodigde gereede gelden , van dien bank konden bekomen, maar ook, ('t welk wel het voornaamfte was) dat de renteniers welhaast uitgelokt wierden, om hunne penningen maar voor eene redeiyke rente uit te zetten, zo dat deeze twee miüioenen den omloop van eene vry grootere fomme daadelyk veroorzaakten , waar door de zieltogende koophandel wederom een ruimeren adem begon te haaien. Uier  HISTORtE-BESCHRYVING. :,') Hier bragt ook veel toe de toevoer van munt fpecien uit andere Landen, als mede dat de tydingen, nopens de waggelende huizen, buiten 'sLands, zo nadeelig niet bevonden wierden te zyn, als men wel, in deeerfte fchrik en verflagenheid, die alles vergrootte, geloofd had. Wanneer de eerfte onftuimigheid van dit onweder wat bedaard was, gaf men ook uitftel, en dit verwekte gelegenheid aan de overrompelde kooplieden, om hunne zaaken te regelen, en daar na hunne betaalingen wederom aan te vangen, waar door men alle reden bad van moed en hoop te fcheppen, dat dekwynende koophandel, die zulke aanmerkelyke flagen ondergaan had, welhaast met nieuwen luister het hoofd Mond op te beuren, en tot welzyn der vereenigde Gewesten, in zyn voorgaand leven en beweeging te geraaken. Men begon nu de gefchillcn, tusfchen de Bewindhebberen der West-Indifche. Maatfchappye ter kamer Zeeland, en tus-' fchen die der andere kameren gereezen ,t als zeer nadeelig te befchouwen, en ftelde,i de beste pogingen in 't werk om zulks nu, te beflisfen, ten welken einde de algemeeC 4 ne '773-. Vervolg 'ari de 'dchillcn Mret dé rolkplaningen LSltqUC- iü en -Xmerar y.  4° VADERLANDSCHE t.ne Staaten, van de Bewindhebberen dei " voorzittende kamer Amfterdam vorderden hunne belangens nopens dit gefchil in te brengen ; die daar aan welhaast, by misfive, voldeeden, in welke zy voordroegen, dat de kamer van Zeeland, zich ten onregte het vermogen toekende om zodanig octroy, als waar over gefchil was, te verkenen; voor eerst, om dat het met de waarheid der zaaken niet overeenkwam, dat de kamer van Zeeland, ten tyde van hec verkenen van het oftroy, alleen in de bezitting van het beheeren der gantfche volkplanting was, zo als dezelve had goedgevonden te ftelkn; ten anderen om dat al was dit in der daad zo gelegen, daar uit nogthans niet voortvloeide zodanig een recht, als waar over thans gefchil was; en eindelyk, dewyl ten tyde van het magtigen van directeuren en Raaden van politie tot het vergunnen van gemelde octroy, de vergadering van alle de kameren der West^ Indifche Maatfchappy door de voorzittende kamer van Amfterdam reeds was aanrefchreeven, ten einde teraadpkegennopens ie helft van het gedeelte in de volkplanting ran Surinaame welke door de ftad Amfter-' da:r.  HiSÏORIE-BESCHRY VING. Aï dam van het huis van Sommelsdyk was i aangekogt. Dat ook de kamer van Zeeland nimmer was gemagtigd of bevoegd geweest om alleen algemeene orders wegens de zaaken der volkplanting te ftellen, dat zulks tren onregte gegrond wierd, op de nalaating en werkeloosheid der andere kameren, gelyk men met veele bewyzen van de voorgaande en deze eeuwe poogde te bewyzen. En eindelyk, wat het oftroy zelve betrof, hoewel het nuttig konde zyn een vaart of kanaal te graven, daar nogthans geenszins uit volgde, dat het ook dienstig zoude zyn zodanig ccTxoy te verkenen.' Om alle welke redenen hunne Ed: vertrouwden, dat hun Hoog Mogenden geen bedenking zouden vinden, om het verleende oclroy voor nietig en van geener waarde te verklaaren, met verdere byvoeging, dat het de vergadering van tienen vry zoude ftaan, ten opzigte van het graaven van een kanaal tusfchen de rivieren van Esfequebo en Demerary, zodanig te handelen, als zy voor het algemeene welzyn zouden oordeelen te behooren. En dat geen particuliere kamer, nnar alkenlyk de vergadering van tienen C 5 ~ be.' 773^  J7 BeCuii van de algemeene Staaten over dezelve. 42 VADERLANDSCHE 73. bevoegd zyn, eenige toelaatingcn of verloven tot het verleenen van toelaatingen te geeven, als mede tot het uitgeeven van gronden, voor de beftiering van Esfequebo en Demerary zodanige bepaalingen te maaken en aanfchry,vingen tg doen, als zy oordeelen te behooren. Ondertusfchen zonden de Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappy ter kamer van Zeeland, nog eenige Hukken tot dit gefchil betrekking hebbende, by eenen brief van den elfden van Louwmaand ter Staatsvergadering van hun Hoog Mogenden, oordeelende dat de Raadplegingen der algemeene Staaten, omtrent het meergemelde oftroy, ook de kennis van deze Rukken, die in verfcheide brieven uit de volkplantingen beftonden , noodwendig vorderden, en dezelven daar op van geen geringe invloed zouden kunnen zyn. JNa dat dit alles ter vergadering van de algemeene Staaten gekomen en door de gemagtigden tot de zaaken van de West-Indifche Maatfchappy was onderzogt, dceden welgemelde gemagtigden verflag wegens alle de voornoemde gftfchillen tusfehen de Bewindhebberen der Wcst-Indiiche Maat- fchap-  HISTORIE-BESCHRYVING. 43 fchapcy ter kamer van Zeeland, ter eenre,. en de kamers van Amfterdam, op de Maaze, 't Noorder-Kv/artier, en Stad en Lande , ter andere zyde gerezen, waar op hun Hoog Mogenden op den vyfëntwintigften van Louwmaand goedvonden de gemelde verfchillen te beflisfen, en een einde te doen neernen, ve.klaarende ,, dat, de volkplantingen van Esfequebo en Demerary een Domain van de West-Indifche Maatfchappy dezer landen zynde, de beftiering en beheering over dezelve in 't algemeen aan gemelde Maatfchappy behoorde, en dat ook in 't byzonder aan de gezamentlyke kamers alleen ftond om zodanige voorzieningen te doen, en zulke beveelen te geeven omtrent al 't geen haar in 't gemeen belangde, en 't inwendig bellier van Staatkunde en huishouding was aangaande, a!s zy onderling en ten meesten nutenwelzyn van de volkplanting oordeelden te behooren. Dat dierhalven de kamer van Zeeland kwaalyk en ten onregte had voor gegeeven aan de eene zyde, dat aan haar alleen en met uitfluiting van de andere kameren , was toebehoorende het regt tot begeeving der ambten in meergemelde volk- g73-_  ju 44 VADERLANDSCH£ '3. volkplanting openvallende, mitsgaders de hoedanigheid om buiten kennis der voornoemde kameren te fchikken, of aan directeur Generaal over te Iaaten de befchikking op het verzoek tot het verkenen van octroy ten einde een kanaal te graven tusfchen de rivieren van Esfequ bo en Demerary, cn tot uitgifte van eenige gronden; en aan de andere kant, dat de overige kameren niet bevoegd waren, cm, immers voor als nog, eenige raadplegingen aan te leggen over de fplitzing of fcheiding .van ambten in de voornoemde volkplanting, nog ook om over te gaan tot vervulling van de thans open zynde bedieningen, en buiten uitdrukkelyk verlof van Hoofd, deelgenooten, te bepaalen of de drie plantagien der Maatfchappy zouden worden aangehouden, of verkogt: Dat de vergadering van tienen wel en te regt met de meeste Hemmen hadbefloten, en mitsdien derzelver befluiten ook moesten ftand-Typen en daadelyk nagekomen worden, zo wel met betrekking tot de aanflclling van een afzonderiyken Raad, mitsgaders beambten en bedienden in de volkplanting, a^s met betrekking tot het verkoopen van de  HÏSTGRIE-BESCHRYVING. ♦5 de plantagien der Maatfchappy: Dus was, zeiden zy, deze gemelde vergadering cok geregtigd om begeeving der voorfchrevene ambten en bedieningen, zo in Esfequebo als Demerary voornoemd, by meerderheid van ftemmen te befchikken, gelyk mede, omtrent het graven van kanaakn tusfchen voorfchrevene rivieren, zodanige beiluiten te neernen, en ter uitvoer te doen ftellen, als dezelve ten meesten nutte en welzyn van de gemelde volkplanting zouden oordeelen te behooren. Waarömme dien volgende het voorfchrevene octroy, by de kamer van Zeeland, buiten kennis en goedkeuring der andere kameren gedaan verkenen, als nietig, ongedaan, en van geener waarde, by deezen ingetrokken , en buiten kragt gefield wierd: Terwyl eindelyk geene uitgiften of bevoegdheden tot uitgifte van gronden, hoe ook genaamd, gebruikt mogten worden, ten zy dezelven door de vergadering van tienen voornoemd, of by de meerderheid van de gezamentlyke kameren, by infchryving zouden zyn toegeftaan. Hunne Hoog Mogenden zonden zederd een uittrekzel van dit befluit aan zyne Hoogheid,  Ml 4Ö VADERLANDsCriS £.heid, den Prinfe Erfftadhouder, met ver. zoek, om, als Opperbcwindhebbcr van de algemeene West-Indifche Maatfchappy dezer landen, de hand daar aan te houden, op dat deze haar Hoog Mogende befluiten behoorlyk agtervolgt en nagekomen mo-ten worden. Gelykeuittrekzcls wierdeu oo°k afgevaardigd aan den reprefentant van zy. ne Doorluchtige Hoogheid en Bewindhefaberen van de West Indifche Maatfchap; y ter voorzittende kamer van Amfterdam? mitsgaders aan reprefentanten en Bewind» hebberen van de voornoemde Maatfchappy ter kamer van Zeeland, om te ftrekken tot derzelver narigt om zich daar na te voegen. De kamer van Zeeland dus in 't ongelyk gefield zynde, namen de gemagtigden van de gemelde Provintie, dit alles over, om m de haare breder mede te deelen, en verklaarden zich in geene raadpleegingen over het zelve in te kunnen laaten, zo lang zy het gevoelen der Heeren Staaten van Zeeland, (ter wier raadpleeginge als mede van die der Heeren Staaten van Holland dit punt van verfchil was overgenomen) niet hadden verltaan: Behoudende dierhalven nog  HISTORIE-BES C H R Y VIN G. 47 nogmaals derzelver vrye raadpleegingen over 't bovengemelde, en de bevoegdheid om aan te toonen, dat de groote ophef van de West-Indifche Maatfchappy ter kamer van Amfterdam gemaakt, en waar op het befluit van de algemeene Staaten gegrond fcheen te weezen, in verre na van die waarde niet was: Om deze reden verzogten zy Heeren gemagtigden dierhalven op het ernftigst, dat de raadpleegingen op dat punt mogten werden aangehouden, tot dat zy door de Heeren Staaten hunne principaalen in ftaat zouden zyn gefteld, haar Hoog Mogenden ten vollen te kunnen overtuigen; protefteerende tegens het neemen van deze, (zo als zy het .geliefden te noemen) overhaaste beflisfing, en zich voor behoudende de vrye raadpleegingen der Heeren welke hen afgevaardigd hadden. De Staaten van Zeeland de uitflag van deze zaak verftaan hebbende, namen ondertusfchen weinig genoegen in 't meergemelde bepaalde van den vyfëntwintigften van Louwmaand, het welk egter ondanks alle tegenkantingen zyn volle kragt bleef behouden. Niet lang hier na toonde de hooge overheid dezer landen, altoos bedagt op het wel. 1773;  4o* VADERLAND S C H E %welzyn van haare onderdaancn, ook te wilien waaken tegens alles wat de hier in de Republiek vastgeftelde Godsdienst zoude kunnen ondermynen of veragtelyk tnaaken. Daar toe gaf gelegenheid een, in Frankryk uitgekomen, werkje, Belifarius genaamd, door den Heere Marmontel in 't ligt gegeeven, en 't welk hem by veelen groote lof verwierf en voor een puikftaal vari vernuft gehouden wierd, hoe wel anderen het niet alleen op minder prys ftelde, maar de Sorbonne te Parys zeifs goedvond het te veröordeelen: Nau wlyks was t in Holland bekend geworden, of't verwekte hevige gefchillen, voor eerst over den itaat der vroome Heidenen na dit leven, en vervolgens over de kerkelyke verdraagzaamheid in 't algemeen. Omtrent het eerfle ge» fchil wierden zommigen zo verre vervoerd, datze niet alleen den roem van groote vernuften, die voor omtrent twee duizend jaaren gebloeid hadden, heftiglyk begonnen te beftryden, maar ook hunne nagedagtenis op het vuïlfte te bezwalken Omtrend het ander twistftuk, was het ten üiterften te verwonderen, dat een werkje als de Belifarius, z0 veel ontydigen yver en nut-  HISTORIE BESCHSYVING. 49 nutteloos gekyf over het ftuk van ver- ] draagzaamheid en heerszugtig woelen te-gens zyne medechristenen konde voortbrengen. Onder de twistfchriften die hier over in 't licht kwamen; waren 'er buiten twyffel, welken de kenmerken van beleezenheid en fchrander oordeel aantoonden. Ondertusfcheri nam het vuur van twist hand over hand toe, en floeg, gelyk het meesten tyds gaat van het een tot het ander over: Men dwaalde welhaast van de eerfte vraagftukken af, verviel tot gantsch andere verfchillen, en eindigde in de bitterfte verwytingen en perzoonlyke veror.gelykingen. Die alles liep de hooge overheid dervVyze in 'toog, dat dezelve Hoogstderzelver misnoegen daar over te kennen gaf, en den eerften van Bloeimaand valt* Helde, alle en een iegelyk te verbieden, voortaan geene zodanige boeken of gefchriften te maaken, uit te geeven, te drukken of te veffpreiden, waar in de christelyke godsdienst in 't algemeen, of de leerftukken van dezelve i dewelke in de openbaare kerken dezer landen, geleerd en beleeden wierden, in bet byzonder op eene veragtelyke wyze wierden voorgeD Held 5 773-_  J7?ï Begin en voortgang van 't werk . van Commisfarisfen, de fchryvers , met de aantekeningen of het verbaal van de overweegingen en raadsllagen, en het handfchrift der verkorene pfalmen. De eerfte Commisfaris Baron van Lynden deed kortelyk verflag van de zaak, en overhandigde de zo even genoemde ftukken, by het flot van zyne redevoering, ter vergadering: waar op Dom. van den Berg, uit naam van alle de predikanten derzelver dankerkentenisfe en innige vergenoeging betuigde, eenige byzonderheden van het nieuw pfalmgezang voorftelde, en voorts over den Staat, deszelfs Beffierders en over den prinfe Erfftadhouder de harteïykfte zegenwenfchen uitboezemde. Het voorzittend Lid deivergadering van hunne Hoog Mogenden, de Baren Cocq van Ha?ften, Heer van Wadenöyen, beantwoordde alle deeze aanfpraaken op eene minzaame wyze, en gaf uit naam der algemeene fraaten aan de predikanten wederom de vryheid om ieder naar zyne itandplaats te rug te keeren, en hier mede had dit gewigtig werk der pfalmberyming zyn volkomen beflag. Zyne D ^orlugtige Hoogheid de Prins Erfftadhouder, voorgenomen hebbende, om  HISTORIE-BESCHRYVINQ. ?I pm by afwezendheid van zyne koninglyke gemalin, (welke een reis naar BerJin had ondernomen) de gewesten van Noordbol-] land, Groningen en Ommelanden, Fries ' land en Overysfei te gaan bezigtigen, nam i den twintigften van Hooimaand, na eerst pkgtig affcbeid ter vergadering van hun Hoog Mogenden genomen te hebben, de reize vroegtydig aan,ontbeet op de buitenplaats van den Heer Burgemeester P. Clif. fort, te Bennenbroek, nam het middagmaal op Beekeftein, Lustplaats van den Fiscaal Bored,te Velztn,en Hapte vervolgens , ten acht uuren, te.Spaarendam, in 't Jagt, waar mede hoogstdezelven de reize zoude voltrekken. Den volgenden dag kwam het Jagt van zyne Hoogheid op hetY, in 't gezigt der ftad Amfterdam, alwaar het grof gefchut van de Wallen dier ftad geduun'g losbrandde , het geen telkens door het Jagt van den Prinfe beantwoord wierd, terwyl alle de fchepen voor de ftad liggende hunne vlaggen en wimpels lieten waayen. Zyne Hoogheid, by het Tolhuis aan land geflapt zynde, zette de reis verders inrytuigcn voort, door Buikfloot,naar 't zindelyke dorp Broek in Waterland, ai waar alles in beweeging E 4 was. f?73- De Pt iris Lrfftad- ïcuder e;st raar looid- idlland.  i77: ?2 VA0ERLANDSCHE ;, was. Zo dra de prins genaderd was, begon de klokte luiden, 'sPrinfen vlag woei van 't choor der kerk en 't oranje vaandel uit de pui van 't Raadhuis. Zyn Hoogheid door den Heer H. J. Nahuys, Baljuw van Waterland, verwelkomd zynde, trad door twee Eereboogen in de kerk , alwaar hy op nieuws plegtiglyk begroet wierd, en vervolgensin het dorphuis ontbeet, waar na Hoogstdezelve onder het luiden der klokken naar Munnikkendam vertrok alwaar by met alle tekenen van eer en vreugde ontvangen wierd, de kerk bezigtigde , door de gewapende burgery en door opgerigte eereboogen en eerepoorten, onder het klokkengefpel naar't Stadhuis ging, en aldaar eenige ververfching genomen hebbende, affcheid van de Regeering nam , en de reis naarEdam voortzette, 's Namiddags ten twee uuren kwam de Vorst aldaar aan, terwy! het gefchut gelost en de klokken geluid wierden. Byhet Stadhuis wierd Hoogstdezelve, ondereen keurig muziek, door de Regeering ontvangen, en naar binnen geleid. De oudfte Secretaris der Stad deed hier , uit naam der Magiflraat, een korte en zeer gepaste aanfpraak om den Prinfe te verwelkomen , die do'or  HÏSTORIE-BESCHRYVING. 73 door Hoogstdenzelven vriendelyk beant-1 woord wierd, daar na gaf Hy een open-~ baar gehoor, en wandelde vervolgens door de Stad, vergezeld van de Regeering, van de Burger lyfwagt, de zee en landöfficieren, de Predikanten en afgevaardigden der Gemeentens. Op het Stadhuis te rug gekomen zynde, gebruikte de Prins, onder een verrukkelyk muziek, weder eenige ververfchingen, en vertrok na twee uuren vertoevens en een plegtig affcheid, naar Purmerende. Hier had men geen minder op'ettenheid gehad, om den Erfftadhouaer op het luisterrykst te ontvangen. Niet alleen zag men alöm vlaggen waaijen, maar 'er waren ook dertien eereboogen en eerepoorten opgerigt: De burgers, treflyk uitgedost , waaren in de wapenen, en allen van oranjeftrikken op de hoeden voorzien. Eeven als in de andere reeds genoemde plaatfen wierden de plegtigheden van welkomst , gehoorverleening als anderzins verrigt, de kerken bezigtigd, en de voornaamfte ftraaten der Stad doorwandeld, waar na zyne Hoogheid, met deszelvs gevolg en eenige leden van de Regeering, het middagmaal hield ten huize van den Hoofdofficier Blydenberg, cn ten half agt uuren E 5 door 773-  17? 74 VADERUHDSCHE 3.door de Beemfter naar Hoorn vertrok, on" der het geluid van trommelen en trompetten, het klokkengefpel, fraai muziek en't vrolyk gejuich der aanfchouwers. De Prins Erfitadhouder in de Beemfter, een der aangenaamfte oorden van Noordholland, aangekomen zynde, wierd aldaar door de Regcering, de Leden der kerken; aad, de bur. gers en veel luiden van aanzien der nabuu.rige buitenplaatfen , voor het woonhuis van den kerkenleeraar Adrianus de Wolf, opgewagt, en van welgemelde Leeraar met een zinrykc en welgepaste aanfpraak begroet , die van den Stadhouder op het minzaamst beantwoord wierd, waarop de Huisvrouw van welgemelden Leeiaar, Jufvrouw Elifabeth de Wolf Geb. Bekker, een zoet vloeijend gedicht den Vorst aanbood, het welk.Hoogstdezelve ook met alle tekenen van gunst aannam. De eereboogen die men hier opgerigt had, fchoon ze in pragt en opfchik mogelyk anderen van Noordholland moesten, wjken, waren e^rer n'et laf of mank in opfchriften, maar praalden integendeel met zinryke en welgepaste vaarfen, door de kundige Beemfterdichteres vervaardigd. Zynt Hoogheid de  HISTORIE-BESCKRYVING. 25 4e Beemfcer onder het menigvuldig geroep. van Hoezee en Vivat, verlaaten hebbende, kwam omtrend half tien uuren 's avonds, te Hoorn aan, wierd terftond door twee Secretarisfen uit naam der Regeering verwelkomd, en door de gewapende burgers onder het klokkengefpel en het waaijen der vlaggen, naar het Stadhuis geleid, terwyl de ftraaten, wegens de reeds gevallenen avond, met fakkels verlicht waren» De Prins, op het Stadhuis, 'van de gantfche Regeering verwelkomd zynde, gaf nog gehoor aan de krygsraaden en afgezondene kerkendienaars en kerkenraaden van alle gezinten, nam hier met de Ma* giftraat het avondmaal, en begaf zich vervolgens door de verlichte ftraaten, naar het jagt van de Provintie friesland om in het zelve te overnagten. Den volgenden dag, zynde de drieëntwintigften van Hooimaand, wierd Hoogstdezelve door twee Leden van Gecommitteerden Raaden, en twee Admiraliteits Heeren aan het jagt verwelkomd, waar na hy, door de gewapende burgery, te voet naar de vergaderplaats van Gecommitteerde Raaden ging, en aldaar zitting genoomen en de vergadering by gewoond heb-  }77\ 76 VADERLAND3CHE i.hebbende, de Groote kerk bezigtigde, a's mede de voornaamfte gebouwen der Stad, nam vervolgens zitting in de vergadering der Admiraliteit en op het Oost - Indieshuis , wandelde de aangenaame weg buiten de Koepoort op , nam toen affcheid van de Regeering, ftapte in zynen reiskoets en vertrok omtrend één uur naar Medenblik. Zyne Hoogheid wierd aldaar niet minder plegtig ontvangen en ingehaald, en verleende op het Stadhuis gehoor aan de Regeering, Krygsraaden en Kerkenraaden, bezigtigde de Groote kerk en de munt, alwaar in zyne hooge tegenwoordigheid eenig geld geflagen wierd, verders het weeshuis, de haven, 'sLands Magazyn, en 't kasteel, waar na hy omtrend half zeven uuren de Stad verliet, en naar Enkhuizen vertrok. Hier wierd zyne Hoogheid door twee Burgemeesterenen een Secretaris ontvangen, en na gehoor verleend en alles bezigtigd te hebben, door de Regeering op het Stadhuis ten avondmaaltyd onthaald, waar na Hoogstdezelve, door de Magiftraat verzeld, zich naar zyn jagt begaf, om den volgenden dag naar Friesland te ftevenen. De  HISTOIUE-BESCHRYVINO. 77 De Regeering van Friesland van den komst ] van hunnenErfftadhouder verwittigd zyn- . de, had de nodige maatregelen genomen ^ om zyne Doorlugtige Hoogheid op eene ge-i voegelyke wyze te ontvangen. Ten dienj einde hadden de Gedeputeerde Staaten reeds verfcheide fchikkingen gemaakt zo op de te maakene vreugdebedryven, alsterhandhaavinge van goede orde en voorkoominge van ongelukken. Ook hadden de Heeren Hoplieden te Leeuwaarden reeds omfchryving gedaan by de gantfche burgery,om op den dag van 's Prinfen komst, in de wapenen te verfchynen, het geene in de beste orde gefchied • de, waar door alles dus welhaast in gereedheid was. By den aankomst van den Vorst, in de Lemmer op den vierëntwintigften van Hooimaand, 's morgens te zeven uuren, wierd hy verwelkomd door twee en zestig burger kinderen, alle met oranje linten en ftrikken vercierd, en nam vervolgens te negen uuren zyn reis aan naar het lusthuis 't Oranjewoud. Ondertusfchen was de gantfche Burgery der Stad Leeuwaarden, meer dan duizend man uitmaakende, in de wapenen verfcheenen , alle in 't zwart gekleed en met oranje ftrikken op de hoed. Ieder Compagnie had ver- fchei- 773-_ s Prinfen amst cn legtige ïhaaling i Friesind.  ui 7$ * ir'Dik k l A s d;s e k ï 3.fcheide wel opgefchikte cadets by zich, die weder van eenige kindoren verzeld waren, op zyn aloud Friesch, Romeinsch, Turksch, Spaansch en anderzins gekleed, 't welk geen onaardige vertooning maakte. De Burgery xvierd vooraf gegaan door eif perfoonen pragtig in Romeinsch gewaad uitgedoscht, verbeeldende de zeven vrye kunsten, welke' door de eere geleid, van naarstigheid en v.rftand verzeld, en door de onfierfiykheii gevolgd wierden, en allen aan hunne vcrfierfelen kenbaar waren. In de Stad waren twee fraaie eerepoorten opgerigt, de vlaggen en wimpels woeien zo wel van de voornaamfte gebouwen, als van de fchepen die binnen en buiten de ftad lagen. Zo dra zyne Door. lugtige Hoogheid omtrend de hoogte van de Swette was aangekomen, begonnen de klokken te luiden, en het gefchut wierd van dc ftads wallen gelost. De Prins het land genaderd zynde, traden de Heeren der hooge Collegien, als ook de Gecommitteerden van de Agtbaare Magiftraat uit hunne koetfen , om Hoogstdezelven te verwelkomen, zo alj ook daar na op het Voorplein van 't Prinfenhof gefchiedde. Zyne Hoogheid zat met zyn Opperftalmeester en één Kamerheer in ee-  ÜIST ORIE-BESCHRYVING. 79 éenen pragtigen paradekoets, met zes paar. i den befpannen, geleid wordende voor, agter, en aan de zyden, van eene bende Cent Suis/es met eenen officier. Na dat de Prins, onder een aangenaam muziek tot aan bet Prinfenhof gereden was, Hapte Hoogstdezelven uit zyne koets en begaf zich naar binnen, alwaar hy aan de Heeren van de Regeering, de Hoogleeraars van 'sLands Univerfitfcit, de Kerkenraadcn der proteftantfche gemeentens en een groot aantal, andere perfoonen, openbaar gehoor verleende, vervolgens begaf Hy zich, des avonds om vyf uuren te voet, naar het Landfchapshuis, op welk door de hooge Regeering eene kostbaaremaaltyd was vervaardigd, onder het houden van de maaltyd wierd een heerlyk muziek gemaakt in eene tent welke men in 's Lands tuin had opge. rigt. Tegen tien uuren was de gantfche 5tad als in een oogenblik verlicht. De twee voorgemelde eerepoorten waren met duizenden van lichten voorzien, als mede het Stadhuis, de oldenhoof, de nieuwen toren5 en de hoofdwagt, al het welk zich zo fraai vertoonden, dat by menfchen geheugen niets diergelyks in Leeuwaarden gezien was. Na 773-  J77 8o VADERLANDSCHE 3-Na de maaltyd ging zyne Hoogheid alle de illuminatien bezigtigen, en wandelde met een klein gevolg van hovelingen, verzeld, en omringt van eene groote menigte burgers en buitenlieden, genoegzaam de geheeie ftad door, die zo opgepropt met menfchen was, dat het poortgeld der buitenlieden, die deeze vreugdeviering waren komen bywoonen, meer dan 230 guldens had bedragen , hoedanig een fomma nimmer in één nagt aldaar was ontvangen, en, ondanks die talryke toevloed van menfchen, had men nog 't byzonder genoegen , dat 'er geen het minste ongeluk was voorgevallen. Na dat zyne Doorlugtige Hoogheid des zondags den vyfentwintigften derzei ver Maand de Godsdienst, in de Groote kerk, bygewoond had, nam Hoogstdezelven den volgenden dag zitting in de vergadering der Heeren Staaten van Friesland, en in 't collegie der Heeren Gedeputeerde Staaten, zo als ook den volgenden dag in 't Hof Pro vintiaal, wordende ontvangen en uitgeleid met de plegtigheden by diergelyke gelegendheden gebruikelyk. Den laatften van Hooimaand beftemd zynde om een keer naar Franeker en Harlingen te doen,  HiSTORIE-BËSCÖRYVlUo. 8f doen, begaf de Prins zich vroegtydig op weg, en kwam 'smorgens omtrent half negen uuren in de eerstgemelde ftad aan, alwaar Hoogstdezelven niet minder plegtig ontvangen en naar de Academie geleid wierd, wordende in de Academiekerk met eene deftige redenvoering van den hoog Leeraar J. Schrader , als curator Magnificentisfimus ingehuldigt, waarna de Vorst zich naar den Academiekruidtuin begaf, aldaar alles bezigtigde, zo als ook deboeke* ry en de Senaatkamer, in welke een ontbyt ter verfrisfinge gereed ftond. Zyne Hoogheid hier tot over één uuren des namiddags vertoefd hebbende, flapte, ten uiterften vergenoegd, voor de poort der Academie in de koets, en zette zynen reis naar Harlingen voort. De Vorst bezogt op den weg, te Groot Lankum de fraaije eereboog, welke den Raad Fiscaal van Wydenbrug aldaar had laaten oprigten, dezelve ftond op vier zuilen, welken met grotwerk verflerd wa* ren, en welke eereboog twee avonden agter elkander op eene allerverrukkelykfte wyze verlicht is geworden. Zyne Hoogheid ten twee uuren na den middag te Harlingen aangekomen zynde, wierd niet verre van F de  1221 82 VADERLANDSCHE .de Stad, door de afgezondenen uit de Re'geering, met eene korte aanfpraak begroet en door dezelven naar binnen geleid. Zo dra men de poort inreed, verhief zich van de Stadsvest een aangenaam muziek, en de Vorst reedt, door de gewapende burgery, tot aan het Stadhuis, alwaar Hoogstdezelven als na gewoonte gehoor verleend hebbende, zitting in de de Admiraliteit nam, deszelfs werf, en de voornaamfte ftraaten der Stad, die hier en daar met eerepoorten verfierd waren bezag, en vervolgens in het Admiraliteits-Huis het middagmaal nam, terwyl de burgerruitery op het plein voor 't zelve de wagt hield. Hier was het de Inwooneren toegelaaten om den Vorst, onder het eeten, van naby temogen aan. fchouwen. Omtrend half negen uuren des avonds begaf zyne Hoogheid zich naar het Prinfenjagt, om de te rug reize naar Leeuwaarden te water aan te neernen, wordende door de Admiraliteits Heeren, benevens de Magiftraat tot aan 't jagt uitgeleide gedaan. Nederlands Erfftadhouder te Leeuwaarden te rug gekomen zynde, woonde den volgenden dag de Godsdienst weder by, in de Groote kerk, alwaar de Leeraar H. Men-  HISTORIE-BESCHRYVING. "3 Mentcs, eene toepasfelyke redenvoering deed, en nam 's maandags van de hooge vergaderingen affcheid, vertrekkende daar op den derden van Oogstmaand, onder het uitgeleide der burgers, het losfen van 't grof gefchut, het flaan der trom, en 't fpeelen der klokken, naar Groningen. Te Groningen had men zich niet minder, dan in Friesland bevlytigd, om den Erfftad : houder op een plegtige wyze te ontvangen,1 waar toe ook reeds van te vooren de noo* dige fchikkingen gemaakt waren. Het was des namiddags ten drie uuren, van voorgemelden dag, dat zyne Hoogheid daar aankwam , plegtig verwelkomd en naar het Stadhouderlyk Hof geleid wierd, onder het losbranden van eenënvyftig Hukken gcfchuc van de Iladswallen, het Speelen en luiden der klokken en een aangenaam muziek. Zyne Hoogheid ontvong hier op de gelukwenfehing wegens deszelfs aankomst van alle de Staatscollegien, van de Curateuren en Hoogleeraars der hooge Schoole, de Land en Zeeofficieren, de Kerkenraaden der Hervormde Nederduitfche en Franfche als mede der Luterfche en Menniste Gemeentens enz. Den volgenden dag bezigtigF 2 de \77$\_ 's Prinfen comst en nhaaling e Grolingen.  84 VADERLANDSCHE ,1773 , de zyne Hoogheid het krygsvolk, den Academietuin, nam vervolgens zitting in de hooge vergaderingen, en hield des middags open tafel, bezigtigde 's namiddags de Groote kerk en andere voornaame plaatfen der Stad, en woonde 's anderen daags de vergadering der hooge Gerichtskamer by. Ondertusfchen had men groote toebereidfelen gemaakt om den dag van den zevenden dier maand, wanneer het den verjaardag van de Gemalin van den Prinfe Erfftadhouder zoude zyn, plegtig te vieren, 'er wierd 'smorgens ten negen uuren het gefchut van de. Stadswallen gelost ,terwyl de Vorst openbaar gehoor verleende tot het ontvangen van de gelukwenfchingen dieswegens. Tegen tien uuren begaf zich den Academifchen fenaat in volle ftatie, naar het Stadhouderlyke Hof, alwaar de Re&or Magnificus G. Kuipers een korte en gepaste aanfpraak aan zyne Hoogheid deed, zo als ook door Jr. E. Aller da yan Bloemersma, de Jonge, uit naam der Studenten gefchiedde. Na deeze verrigting begaven zy zich allen naar buiten, op het plein van 't Hof, gevolgd wordende door zyne Doorlugtige Hoogheid en denRe&or Magnificus, gaande in  HISTORIE - BE S CHRY VING. 85 Tt midden van twee Heeren Curateuren, den Burgemeester A. A. van lddekinge aan de regter, en Alberda van Bloemersma aan de flinkerzyde, en verdere Curateuren, Profesforen , Regeerings perfoonen, hooge en laage officieren, te water en te Lande, door een ongelooflyken toevloed van Menfchen naar de Academie. De Prins Erfftadhouder in de Senaatkamer gekomen zynde, om in den Grooten Academifchen Raadzitting te neernen, plaatfte zig als voorzitter in een pragtige ftoel, ten dien einde aldaar gefield, wordende Hoogstdezelven met een korte aanfpraak door den Rector Magnificus verwelkomd, dit verrigt zynde begaf het Doorluchtig gezelfchap zich naar de Academiekerk, alwaar de Vorst zich naar zyn geftoelte begaf en plaats nam, terwyj een aangenaam geluid van allerhande fpeeltuigen, de gantfche vergadering verrukte. Hier op gefchieddeeene plegtige redenvoering van gelukwenfching aan den Vorst, die door den Reétor Magnificus, binnen de tyd van een groot half uur in 'tLatyn wierd uitgefproken, waar na de Heer M. van Marum een wy'sgeerig verfchilfchrift verdee-digde. Nadat zulks afgeloopen was, ver-' F 3 klaar- '773-  86 VADERLANDSCHE .klaarde zyne Hoogheid, als Re&or Magnifkentisfimus, in 't Latyn, voornoemde Heer van Marum tot Leeraar in de Wysbe < geerte, en Meester in de vrye kunsten, waar na de vergadering met het gewoone gebed bcflootcn , en zyn Hoogheid weder naar 't Sfadhouderlyke Hof geleid wierd. Zyne Doorlugtige Hoogheid eenige tyd in het Stadhouderlyke Hof vertoefd hebbende begaf zich , tegen agt uuren des avonds, naar de Markt, verzeld door de Heeren Burgemecsteren en Raad der Stad, en verder groot gevolg van aanzienlyke perfoonen, trad in de zaal van het zogenaamd wynhuis, alwaar Hoogstdezelven de gantfche burgery, alle deftig uitgedoscht en met oranje kocarden voorzien, voorby zag trekken, doende drie algemeene fchooten, met hun geweer, terwyl de officiers den Vorst, welke zich voor de vensters geplaatst had, met de fpontons en vaandels begroetten. Tegen agt uuren wierd het gefchut van de wallen voor de derde maal losgebrand, en zyne Hoogheid vervolgens door de Heeren Burgemeesteren en Raad op een kostbaare avondmaaityd onthaald. Ten -tien uuren ging de Vorst met eenen koets, de pragti, ge  HISTORIE-BESCHRYVI MG. 8? ge illuminatien bezigtigen, welkers weer j gade binnen Groningen nimmer gezien waren. De openbaare gebouwen muntten inzonderheid uit; de St. Martens toren was tot in den top, en boven den appel met meer dan vyfhonderd lantaarnen verlicht: Het Raadhuis en den gantfchen omtrek van het Heeren wynhuis was geïllumineerd, en met fieraadien van toepasfelyke zinnebeelden , wier vinding zeer vernuftig was, voorzien. De toevloed van Menfchen van allerhande rang uit de gantfche Provintie, en andere nabuurige plaatfen was zo groot, dat het de oudfte lieden niet geheugde, ooit meerder Menfchen binnen Groningen gezien te hebben. Na dat zyne Doorlugtige Hoogheid zondags morgens den Godsdienst in de Groote kerk,onder het gehoorvan den Predikant Lubbers , had bygewoond, begaf Hoogstdezelven zich naar de Academifche boekzaal, en bezigtigde dezelve, in gezelfchap van den Curator der hooge fchoole, A. A. van Idckkinge, den Rector Magnificus, en den Bibliothecaris, Profesfor Offe-rhaus, waar na die Vorst in de Academiekerk eene Leerreden van den Predikant Chevalier bywoonde, en vervolgens eene F 4 vvan- 773-  ïnhali van zy Hoogln te Drei the, on-. S8 VADERLANDSCHE 1-wandeling door de Stad deed. Den tienden derzelfde maand begaf de Vorst zich naar de vesting van de Bourtange, Delfzyl en verdere plaatfen rondom Groningen geleegen, wordende overal in voile vreugde ontvangen, en kwam des avonds tegen zeven uuren wederom te rug, wanneer de Regeenngs en andere aanzienlyke perfoonen affcheid namen, en den Stadhouder een voor. ipoedigen reis toewenschten, die daar op den volgenden dag naar Drenthe vertrok lg Wa"neer zvne Hoogheid te Middelaren, «eengehugt, even binnen de Grenspaalen _d van dat Landfchap, was aangekomen, wierd Hoogstdezelven van eenige Heeren uit de R.dderfchap en de Regeering, plegtig verwelkomt, nam het ontbyt onder eenige tenten, by welke eene bende ruitery de wagt hield, vervolgens begaf de Vorst zich met zyn gezelfchap naar het Landgoed van zyne Excelentie A. G. Graaf van Heiden, Heer van Laarwont en Drosfaard van Drenthe, alwaar Hoogstdezelven het middagmaal hield. Tegen den avond vertrok de Prins, met de afgezondenen, in verfcheidene koetfennaar Asfen, daar hy, door eene groote meenigtemenfchenuitalleProvintienzaamgevloeid,  HÏSTORIE-BESCHRYVI NG. 89 onder het gelui der klokken en het gefpeel 1 van een veldmuziek, ontvangen, en na" een weinig vertoevens, door alle de Heeren van de Regeering met derzelver ministers, naar het huis van den Heer Secretaris Ellents, geleid wierd, alwaar een kostbaar avondmaal gereed ftond. Na dat zyne Hoogheid, benevens de verdere Heeren, zulks onder een aangenaam muziek gehouden hadden, begaf Hoogstdezelven zich naar het huis van den ontfanger van Lier, door eene eereboog, naar de Jonifcheorde gebouwd en door veele bonderde gekleurde lampions verligt, 't welk een verrukkend gezicht uitleverde. De volgende morgen verleende de Vorst gehoor aan de Regeering, de officieren en de afgezondenen van het Drentfe Synode, nam zitting in de hooge vergaderingen, en vertrok vervolgens, onder het gefchal van pauken, trompetten en andere fpeeltuigen naarCoeverden, daar de ingezetenen ook het genoegen hadden, den Stadhouder onder het luiden der klokken en 't losbranden van 't gefchut, op den twaalfden van meergemelde Oogstmaand, plegtig in te haaien. De Vorst ftapte, aan de poort gekomen zynde, p 5 uit 773-.  90 VADERtABDSCHï El 3-uit zynen koets, ging door een rei gewapende burgers naar 't huis van den Gouverneur trip, alwaar Hoogstdezelven zyn intrek nam, en door de Regeering, de officieren en kerkenraad begroet wierd. Het Stadhuis dezer Stad, verfcheidene eereboogen, de huizen der burgers , ja de Barakken der foldaaten waren fraay verlicht. Den volgenden dag zette zyne Hoogheid, na de krygsöeffeningen der bezettinge , 't Arfenaal en kruidmagazynen bezigtigd te hebben, deszelfs reize, onder 't losfen van 't gefchut voort, en kwam des avonds ten vyf uuren te Zwolle aan. Hier nam den Prins zyn intrek in de Herberg, het Hof van Holland, en ontving nog dien avond de pligtspleegingen van de Regeering, den Krygsraad, den Kerkenraad en andere perfoonen, hield daar met deszelfs klein gevolg het avondmaal, en begaf zich den volgende dag, 's morgens ten zes uuren naar Hasfelt: en de Krygsbouwkundige werken , dier Stad befchouwd hebbende, omtrend den middag, over 't Coterveer aan den Ysfel, raar Hoogstdeszelfs lustplaats 'tLoo, alwaar de Erfpri ns en de Prinfesfe Louiza, ter zeiver tyd ook aankwamen. De Prins Erfflad- hou-  HIS TORIE-BESCHRYVING. 91 ■houder veed daar op zyne Koninglyke Gei; malinne te gemoet, en was niet weinig verheugd Hoogstdezelve , na eene lange afweezendheid, van deszelfs reize naar BerJin , in goede welftand te mogen ontvangt- Terwyl dit alles gebeurde was ?er .op de r Academie te Groningen vry wat moeijelyk-^ r heid ontltaan met den Hooggeleerden Hee g' re Mr. Fr. Ad van der Mank; Hooglceraart» in het regt der Natuur, der volkeren, en,^ in bet algemeene Staatsregt. Gemelde & Heer had deeze aanzienlyke waardigheid reeds federd eenige jaaren op de hooge ichool te Groningen bekleed, en deze weetenfchappen met iever en luister voortgezet ; veel werk maakende van de ftudeerende jeugd, waren 'er verfcheidene kundige lieden uit zyn fchool voortgekomen. Doch de drift van den Hoogleeraar voor die weetenfchappen, welke by leerde, wikkelde hem in gefchil met tweederlei rangen van Geleerden, als voor eerst met de Regtsgeleerden, enten tweede met de Godgeleerden, welke beiden zich beklaagden over den al te grooten ophef, dien zy oordeelden , dat de Heer van der Mank van het na- 'Ih. ïefchil1 te •oninn wens cfesfbr \n der farck.  Ui J2 YADERLANDSCHE -3,natuurlyk regt maakte. De eerstgenoemden ~~ dachten , dat de weetenfchap van het Romeinfche regt, hier door te kort wierde gedaan, en dat 'er nimmer op de waereld een volk geweest zynde, welk in de kunde van regt en billykheid zo hoog geklommen was, als het Romeinfche volk, men dierhalven de overrblyfzels van hunne Regtsgeleerde kennis bewonderen, eerbiedigen en als een byzonder gefchenk aan moest zien, dat dezelven van zo veel meerdere nuttigheden waren, als het Romeinsch wetboek, een oneindig getal van beflisfingen in bedenkelyke gevallen in zich bevatte, die in onze vaderlandfche wetten ontbraken : dat daarom het zelve ook van tyd tot tyd door de hooge Overheid dezer Landen goedgekeurd, en, als de kragt van wet hebbende, bevestigd geworden was. De Godgeleerden , fteeds bekommerd voor de minste zaak, die hen voorkomt tegen de regtzinnigheid te ftryden, vreesden, dat, hoe zeer ook de Natuurlyke wetten, Goddelyke wetten zyn , egter door den grooten ophef van de uitfteekende volmaaktheid, welke de Hoogleeraar van der Marck aan die natuurlyke wetten toefchreef, het gewigt van  HISTORIE-B ES CHRYVING. 93 van den Christelyke Godsdienst zoude ver- 3 kleind worden, en alzo hunne bediening vernederd. Het gebeurde dan in den jaare 1770. dat de Kerkenleeraars te Groningen gelegenheid namen, byzonder in de toepasfingen van hunne Leerredenen, tegen den verbazende en buitenfpoorigen ophef der Natuurwet uit te vaaren. Ook wierd op aandrang van den Predikant de Blau, in de kerkelyke aften eenige aantekening , gedaan over Hellingen, die de Candidaat in de Wysbegeerte, J. Campftede, onder de voorzittinge van onzen Hoogleeraar op de hooge fchool te Groningen, den agtëntwintigften van Sprokkelmaand 1770. opentlykhad verdeedigd. Men oordeelde dat de Hoogleeraar tot deeze eerfte moeijelykheden gelegendheid had gegeeven, door zich te laaten overhaalen tot het houden van byzondere lesfen over het Natuurlyk regt, toegepast op de Godgeleerdheid, byzonder ten dienste van de ftudenten in de Godgeleerdheid: hoewel anderen van gedagten wa. ren, dat de uitgegeevene Hellingen van den Hoogleeraar over het algemeen kerkelyk regt der Hervormde Christenen, waar van hy de paaien wat zeer eng gezet had, niet 773^  94 VADERLASDSCHE Hl 3j niet weinig tot de • waakzaamheid van de Geestelyken zouden hebben toegtbragt. Wat bier van ook weezen mogte, de zaak kwam eindelyk zo verre, dat de wel Eerwaarde Heeren Pieter Abresch, Lauden van Bolhuis, 'lheodoor Lubbers, en Herman Knock , Kerkenleeraars te Groningen , Noorddyk en Windeweer, uitnaam van 't clasfis van Groningen en 't Gorecht, zich op den agtienden van Herfstmaand 1771. aan de Edele Mogenden Heeren Profesforen van de hooge fchool van Stad- en Lande, vervoegden, met een verzoekfehrift, houdende eenige bezwaaren en bedenkingen over het werk van den Hoogleeraar van der Mank, tot opfchrift voerende; Academische hsfen, in welke eenige uitgezogte hoofdzaaken van de oeffenende Wysbegeerte en 't Natuurlyk recht, en voornaamelyk de pligtenom* trent God vrhandeld worden. In dit verzoekfehrift, fchoon in zagte bewoordingen en redelyk zedig opgefteld, wierden zulke leeringen uit voorgemeld werk aangeteekend, welken naar het oordeel dier vier Leeraars, niet alleen van de aangenoomene leere der Hervormde kerk en Formulieren fcheenen af te wyken, maar zelfs vry wat  HISTORIE-BES CH RY VIN 0. 95 wat naar de Hellingen der Sociniaanen en Pelagiaanen zweemden, weshalvenzyophet ernftigst aanhielden dat door een naauwkeurig onderzoek van zaaken, en eene juiste beöordeeling der gemaakte bedenkingen, de weg mogte gebaand worden tot wegneeming van alle verdenking, en zy zich in eene nadere verklaaring van des Hoogleeraars waare gevoelens, met de Hervormde waarheid volkomen ftrookende, eerlang mogten verblyden. De Heeren Curateuren oordeelden hier op, dat deze zaak ter kennisfe van den Prinfe Erfftadhouder, als eerfte Curateur gebragt moest worden, en de zaak inmiddels in Haat gelaaten , tot dat het antwoord van zyne Doorlugtige Hoogheid ingekomen zoude zyn, gelyk ook gefchiedde. Hunne Edel Mogenden gaven te gelyk, aan de Hoogleeraars by eenen brief van den dertigften van Wynmaand 1771. dit te kennen , verzoekende dat alles deze zaak aangaande, in zyn geheel mogte bly ven, en een beroeping van den Achtbaaren Raad zonder bepaalinge worden uitgeüeld. Intusfchen was het antwoord van zyne Hoogheid den negenëntwintigften van Slagtmaand, daar aan,i 1773-  J7?: 9$ VADERLANDSCHJ2 [.aan volgende, ingekomen, en behelsde hoofdzaakelyk aan de eene kant, dat het verzoekfchrift van de clasfis eenen gantsch vryen en onverhinderden loop behoorde te hebben, en aan de andere zyde, dat aan den Hoogleeraar van der Marck niets behoorde te worden onthouden van 't geene tot zyne volkomene verdeediging zoude kunnen verftrekkcn. En verders dat, indien by de eindelyke beöordeelinge over de ingeleverde bezwaarenisfen of bedenkingen van het clasfis, en de daar tegens te doene verdediging van den Hoogleeraar, eenig verfchil van gevoelen onder de leden van den vollen Raad mogte opryzen, het als dan volftrekt dienstig en nodig zoude zyn, dat, alvoorens met de eindelyke beflisfing voort te gaan, de fchriftelyke adVyfen van de Theologifche Faculteiten op devieroverige hooge fchoolen van dit Gemeenebest over de voorgemelde bezwaarnisfen of bedenkingen van het clasfis en daar tegens in te leveren berigt door den Hoogleeraar van der Marck, by den vollen Raad zouden worden verzogt en ingenomen. Hier op gaven Heeren Curateuren by eenen brief, kennis aan den Rector Magnificus, dat de redenen, waar-  HISTÖRIE-ÊESCHRYVÏNG. Ö7 waarom de vergadering van den vollen Raad was opgefchort, nu ophield, en dat hunne Edel Mogenden by gevolg verwagtten, dat die groote vergadering door den Rector voorfchreven zoude worden beleid, gelyk zulks dan ook op den twintigflen van Wintermaand gefchiedde. Zo ras de Reetor Magnificus de zaak van den Hoogleeraar in deeze vergadering voorgedragen had, wierd befloten, dat een behoorlyk affchrift, van gemelde bezwaaren en bedenkingen aan den meergemelden Hoogieeraar zoude gegeeven worden, en denzei ven te gelyk den tyd van drie maanden toege» ftaan, om op alles, by gefchrifte, te antwoorden. De affchriften van dit befluit, zó wel als van de gemelde bezwaaren en bedenkingen, en Van het antwoord van den Prinfe Erfftadhouder, wierden by beflootene brieven aan den Heer van der Marck ter hand gefteld. De Hoojleeraar oordeelende, dat de woorden van het Antwoord van den Vorst, eene vrye en onyerhbubrde loon aan de zyde vart het clasfis, betekenden geen buitenfpoorigen loop, maar zulk eenen welke met heé rechtbeftaanbaaris, en de volkomene verG deè-  Uil' 98 V A D E RIiANDSCHE deediging aan de zyde van den Hoogleeraar, alle uitgezonderde middelen, die tot zyne verdeediging konden ftrekken, bevatte; maakte dus geen zwaarigheid, alvoorens ter hoofdzaake over te gaan, zich te dienen van antwoord van uitzondering, of middel van verzet. Dus leverde hy den zesëntwintigften van Lentemaand 1772. by den vollen Raad zyn fchriftelyk uitfluitend antwoord in, en gaf ten zelfden tyde een gedrukt werkje in 't licht, onderden tytel van verklaaring van den Hoogleeraar Mr. Fr. Ad. van der Marck, op en tegens de bezwaaren en bedenkingen der Heeren Predikanten over zyne uitgegeevene Academische lesfen opgemaakt, enz. welk werkje de Heer van der Marck zeide daarom gemeen te maaken, op dat het niet zoude fchynen, als of hy zyn uitzonderend antwoord, uit gebrek van ftoffe tot verdeediging, en alleen om uitItel te verkrygen, zoude hebben ingele< verd. In het gemelde antwoord zelve, deed den Hoogleeraar een kort verhaal, van het gebeurde, vooraf gaan, en merkte vervolgens aan, dat de bedenkingen enbezwaarnisfen van de vier voorheen gemelde Leeraars, zo min wat de wyze van die in te die-  HISTORIE-BESCHRYVING. 99 Éënén aanging, als betreffende den in- jj houde, gefchikt waren, dat daar over m de groote Academifche Raadsvergadering, tusfehen partyen, by een volkomenlyk beflisfend vonnis, recht konde gedaan worden, waarom dezelven ook eerbiedig verzocht, öm van meergemelde bedenkingen en bezwaa,, ren, by volkomen vonnis, ontheven te worden , en dat de Academifche fenaat, insgelyks by vonnis, geliefde te verftaan dat de voorfchrevene vier Predikanten fchuldig en gehouden waren, binnen zekere bepaalde tyd, de bedenkingen uit naam der clasfis van Groningen en'tGorechtovergegeeven, in eenige vaste Hellingen te vervatten, en dezelve naar genoegen rechtens te bewyzen, vermits het geenszins verantwoordelyk was met Uoote bedenkingen tegen iemands, en inzonderheid des geenen , die tot openbaar leeren door den fouverein aangefield was, belyde regtzinnigheid in rechten te verfchynen, zonder iets zekers vast te ftellen, enkel maar om daar door zynen goeden naam en faam te bezwalken. Ein» delyk verzocht de Hoogleeraar, ingevolgen de gunstige voorfchryving van zyne Doorlugtige Hoogheid, hem toe te ftaan een G 2 ge-" JJ-V  loo VADHt ANDSCHE gewoon pleidooi van volkomene verwee ring, of dat anderzins die Heeren Predikanten , by gebrek van de in te leverene bezwaaren in forme, na verloop van den vastgeftelden tyd, als Diffamanten (kwaalykberichtenden) zouden worden gevonnist, en vervolgens hen lieden wegens de geopperde bedenkingen op en tegens des Hoogleeraars uitgegeevene lesfen een eeuwig ftilzwygen opgelegd. Dit uitzonderend antwoord by den Academifchen fenaat ingediend, en daar over beraad genomen zynde, oordeelde men hoofdzaakelyk, dat de twee uitzonderingen in het voorfchreven antwoord vervat, van de hand moesten gewezea, en in de verzoeken van den Hoogleer niet getreden worden, en verders, dat van den gemelden Hoogleeraar zou gevorderd worden zyn berigt, ofwel, om zich binnen de tyd van agt dagen, na dat hy van dit befluit verwittigd zoude zyn, fchriftelyk aan den opperften fenaat te meiden, ofhy de gemelde zyne gedrukte verklaaring begeerde te hebben aangemerkt en gehouden, als het gevorderde bericht, en zyne volkomene verdeediging, waar op den Senaat zoude mogen oordeelen; in welk  HISTORIE-BESCHRÏ VING. IOI welk geval de Hoogleeraar gehouden zoude zyn, het gemelde ftuk binnen de gefielde tydsbepaalinge aan den fenaat in te leve. ren; dan dat voor zo verre de Hoogleeraar mogt begrypen , de gemelde verklaaring nog te moeten vermeerderen, of wel iets anders, of iets meerders tot zyne volkomene verdeediging te mogen en te moeten inbrengen, en daar toe nog eenigen tyd van noden te hebben , insgelyks van gemelden Hoogleeraar te vorderen, om by het inleveren van voorfchrevene verklaaringe, en dus binnen den tyd van agt dagen, by den Academifchen fenaat daar toe te doen verzoeken , om, het zelve gezien zynde, daar op te worden beflooten, zo als dezelve zoude bevinden te behooren. De Profesfor van der Marck\ diende dan den fenaat, op den agttienden van Bloeimaand 1772. van zyne verklaaringe, en gaf by dezelve te kennen, dat hy zyn gedrukt bericht, ter wegneeming van opgevatte vooröordeelen aan het gemeen had medegedeeld, en dus daar in verfcheide ftukken ingemengd, die nooit ter beöordeeiing van den fenaat konden of mogten gebragt worden. Vermeenende dierhalven, ter bevordering van den luisterG 3 der 1773-  JU 102 VADERLANDS C H E 3.der Academie, en ter zyner volkomen© verweering verpligt te zyn, eene nadere verklaaring, of liever berigt van nieuws op te maaken, en het zelve aan het oordeel van den fenaat over te geeven, welke aan hem, tot het vervaardigen van 't zelve zekere bepaalden tyd geliefde toe te liaan. Hier over by den fenaat weder geraadpleegd zynde, wierd goedgevonden en verftaan, dat meergemelden Senaat geenszins in aanmerking zoude neernen, en veel weiniger toeftemmen, de verfcheidene beweegredenen in meergemelde verklaaring en yerzoek voorkomende, maar die alle voor rekening van den Heer vau der Marck zou laaten. Doch dat aan dezelven, tot het vervaardigen van zyn bericht, den tyd van drie maanden zoude worden tocgeftaau, mits dat het geëischte bericht kort en duidelyk was, en alleen betrekking had op de bedengingen en bezwaaren van het clasüs van Groningen en 't Gorecht, zonder daar uit zelve (tellingen te maaken; ten einde over des Hoogleeraars bericht en volkomene verweering door den Academifchen fenaat beflisfend zoude kunnen worden geoordeeld. De Hoogleeraar federd onpaslyk geworden zynde,  HISTORIE-BESCHRYVING I03 de, en dus buiten ftaat om zyn bericht binnen de vastgeftelden tyd in te leveren, verzocht nogmaals eenige verlenging van tyd, waar op dan ook aan dezelven nog vier weeken vergund wierden, welke tyd verloopen zynde, diende den meergemelden Hoogleeraar, den agtëntwintigftenvan Herfstmaand 1772. eindelyk zyn fchriftelyk bericht in , dat aanftonds met den druk gemeen gemaakt wierd. Daar in toonde de Hoogleeraar van der Marck aan, dat de drie bedenkingen en bezwaaren der meergemelde Heeren Predikanten, ten zynenopzigte gantsch krachteloos by gebragt waren; het eerfte, zeide hy, beflond hierin, of de Berichtgeever , zo ten op. zigte van het oorfprcngklyke en algemeen bederf van den gevallenen mensch, deszelven aangeboren blindheid in Geestelyke en Goddelyke zaaken , voljlagene dienstbaarheid aan de zonde, en doode-. lyk onvermogen, om door eigen natuurkrachten zyn waaragtig en eeuwig heil te bevorderen, als in betrekking tot de leere der Wedergeboorte, en de volflrekti noodzaaklykheid der krachtdaadig werkende, verlichtende en vernieuwende Genade van den H. Geest, om in de genieting van het hco^lie goed herjleld te worden, wel in alle des- G 4 lm 1773-  i/7 104 VADERLANDSCMB J.few 7we;f de valigefleUe leere van de Hervormd* kerke overeenjiemde ? Waar op hy antwoordde, dat zulks eene vraage was welke niemand in den gerichte mogt doen, ten zy hy bewyzen van het tegendeel bybrengen konde, aangezien het niet vryflond, hem in zyn ambt aan te vallen, by welks aanvaarding fc) de formulieren der Hervormde kerk had onderteekend, als of hy in dezen aan de wetten van den Lande en aan zyne onderteekening niet voldaan hadde; maar integendeel dat hy tegen alle verdenkers zo lang gehandhaafd moest worden, tot dat de overtreeding der wetten beweezen was. Te meer om dat alle verandering van gevoelens , naar rechten niet vermoed maar. mee klaare bewyjftukken moesten aangetoond worden, welke oncbreekende ieder, het ontegenzeglyk recht heeft, zich op zyn opentlyk belyde rechtzinnigheid vry te bero pen, zonder te gedoogen, dat hem een ander, buiten bewys; daar over in verdenking zoude brengen. Vervolgens Helde de Hoogleeraar, volgens zyn gevoelen, alles in het regte licht , om de ongegrondheid van de geopperde bezwaaren aan te toonen, sn gaf, tot ftaaving van zyn gezegde, menig-  MISTORIE-BESCHRYVING. I05 nigvuldige bewyzen aan de hand, zo uit zyne eigen uitgegeeven werken, als uit die van andere hoog geachte en regtzinninge fchryvers, alles ter betooging, dat men hem ten onrecht de gevoelens der Sociniaanen, Remonltranten, en andere feéfen aanwreef, wier leeringen hy onnodig oordeelde aan te haaien , als niet gewoon zynde in 't onderwys van 't natuurlyk recht, dat vry algemeen was, en het geheele. menschdom 1 aakte, zich, of zyne leerlingen, met diergelyke haatelyke naamen op te houden , en daar door henlieden een verbitterden en Onchristelyken Seólen Geest in te boezemen. Wat de twee overige bedenkingen aanging, hier mede wilde de Hoogleeraar zich niet eens ophouden, als niet geraden vindende, opgeworpene zaaken, geheel buiten het verband van zyne lesfen opgemaakt, te wederleggen: Hy liet dus alles aan 't hoogwys oordeel van den fenaat, en eischte verders dat hem zyne dwaalingen, indien 'er al plaats hadden, bepaaldelyk rnogten worden aangeweezen, ten einde hy by nadere overweeging in Haat gefteld mogt worden , daar omtrend zich beter te kunnen verklaaren, of anderszins G 5 daar f773-  lo6 VADERLANDSCHE Ju 3. daar van te rug te komen, betuigende op~" rechtelyk dat by hem geen hardnekkigheid heerschte, en dat men hem dierhalven, met geen fchyn van recht, wegens zyne leerHellingen gegrond aan kon vallen, want, zeide hy, indien men buiten voorafgaande wettige vtrmaaning, over eene of andere leerftelling, ter goeder trouwe naar zyn inzicht voortgebragt, terftond mogte agterhaald, en voor den Academifchen fenaat verantwoordelyk gefield worden, zodanig dat 'er een beflisfend vonnis op moest volgen , dan zoude elk geduurig moeten vreezen, door den naaryver van anderen ont. rust te worden ? En wie zoude dan iets durven voortbrengen, maar eenigszins afwykende van den gemeenen fleur, hoe rechtzinnig het ook anderszins zyn mogte ? Ja hoe zou de fouverain zelve langer meester blyven over zyne aangeftelde Hoogleeraars, wanneer het aan anderen zou vry Haan, buiten voorgaande wettige vermaaning, de. zelve wegens ieerftellingen in rechten over onrechtzinnigheid aan te klaagen, en inden gerichte verantwoordelyk te ftellen? Dat dien volgens de merkwaardige Academifchc wet, waar by vastgelteld wierd, dat geen Hoog-  HISTORIE-BESCHRYVING. IQJf Moogleeraar over hardnekkigheid in dwalende ge- ] yoelens te recht gefield koude worden, zonder al- ' voorens w^ttigiyk daar omtrend vermaand te zyn, deze of geene leerfiellingen niet verder te leeren, in het tegenwoordig geval, buiten alle twyffel tot een grondflag gelegd moest worden, als zynde door hunne Edel Mogenden, de Heeien Staaten van Stad- en Lande, allerheilzaamst der Academie voorgefchreven tot eene eeuwig duurende vastgeftelde regel, overeenkomstig met de grootfte wysheid, de beste natuurwetten, 't onwrikbaar algemeen Staatsrecht, en de gefteltenis van ons vry Gemeenebest. pat by gevolg niemand, wie hy mogte zyn, hem konde agter haaien, of in rechten betrekken, eer en alvoorens hy wegens zyne leerftellingen, die anderen mogelyk onrechtzinnig toefcheenen, behoorlyk vermaand was, en hy des niettemin hadde volhard, om dezelve te leeren, zo lang egter, (ging den Hoogleeraar voort) hier van niets gebeurd was, en by inmiddels ter goeder trouwe geleerd had, kon hy ook niet geoordeeld worden, ergens in misdaan te hebben , waar over hy aanfpraaklyk was. Immers volgens het Jus Canonicum zelfs, word tot 773-_  177. maar 108 VADERLANDSS HE 3- tot de zo genaamde misdaad van onrechtzinnigheid of kettery eene volharding geëischt, zouden dan nu, zegt hy, Proteftanten, die in dezen niet harder, maar integendeel veel zachtmoediger dan de roomschgezinden behoorden te zyn, zonder voorafgaande wettige vermaaning, iemand, openlyk het algemeen natuurrecht onderwyzende, over onrechtzinnigheid mogen veroordeelen of hem dies wegens in verdenking brengen? Zal dit, (vraagt den Hoogleeraar verder ) tot luister en bevordering van den bloei der Groninger Academie verftrekken? Vooral, wanneer men ziet, dat de clasfis van Groningen en 't Gorecht onder anderen, ook zulke leerftellingen des natuurrechts aan de verdenking van onrechtzinnigheid onderwerpt, die by alle Leeraaren van dat recht als grond waarheden aangenomen zyn. De Berichtfchryver betuigde, de akelige gevolgen van zulk eene rechtspleeging verder niet voor oogen te willen ftellen, wel vertrouwende dat den Academifchen fenaat, dezelve buiten zyne nederige errinnering genoegzaam zouden inzien, cn alle welke gevolgen gelukkig zouden kunnen voorgekomen worden, wanneer men  HISTORfE-BESCHRY VING. IÖO maar ffiptelyk de voorfchrevene Academi-1 fche wet in acht nam: Die was nooit ingetrokken, zo dat hy, Hoogleeraar, daar uit een onbetwistbaar recht verkregen had, en onder verbetering het daar voor hield, dat den Academifchen fenaat mede gehouden was, naar die wet met hem te handelen, dewyl volgens deze wet het bericht van zyne Doorlugtige Hoogheid teffens in zyn geheel konde blyven, want daar by was aan hem Berichtgeever, een volkomene verdediging goedgunstig toegeftaan, het welke niet volleedig mogt gehouden worden, zo lang 'er nog eenige bedenklykheden, waar over hy zich nader kon verklaaren, overig bleeven, welke nadere verklaaring als dan noodzaakelyk tot zyne volkomene verdediging en tot een vervolg van zyn bericht moestgerekend worden. Behalven dat het hem, berichtfchryver, toefcheen, als of aan het fchry ven van zyne Doorlugtige Hoogheid geenszins, volgens Hoogstderzelver • goedgunftige meening , voldaan zoude worden, wanneer dezelve niet conform met de Academifche grondwet begreepen wierd, voornaamlyk , dewyl hoogst gemelden Vorst aan hem, eene volkomene verdediging uitdrukkelyk verleend  ±77 HO VADERLANDscHÈ 3. leendbadt; die egter niet volkomen geheten' " kon worden, wanneer hy zich tiiec op dié Academifche grondwet, in het tegenwoordig geval zeer toepasfeiyk, ter zyner verdediging mogt beroepen. Uit hoofde dan van deze zo nadruklyke wet eischte de Hoogleeraar, dat men aan hem, in plaats van losfe bedenkingen, eenige vaste /tellingen van onrechtzinnigheid op zoude geevcn, ten einde daar door in ftaat te geraaken' van zich een bepaald denkbeeld te geeven ' waar in hy , mogelyk door onöplettenheid' tegen zyne meening, door min duidelyk zich uit te drukken, van de kerkformulieren zoude afgeweeken zyn. Voor als nog verzekerende in alle oprechtheid, tot op den hedigen dag niet te weetcn, in welke punten eigenlyk zyne Jesfen zoude afwyken van de Hervormde kerkleere, by hem onderteekend. Hebbende voorts het eerbiedigst vertrouwen op den onpartydigen en grootmoedigen rechts-yver van den Academifchen fenaat, dat wanneer dezelve misfchien eenige bedenkelyke uitdrukkingen , met de rechtzinnigheid der kerke niet wel overeenkomstig fchynende , in zyne lesfen zouden meenen aan te treffen, hoog ge-  HISTORIE-BESCHRYVING. III gemelde fenaat dezelve als dan, volgens de meermaals aangehaalde wet, aan hem, voor het eindelyk befluit, ter zyner nadere verklaaring zoude gelieven mede te deelen, op dat 'er, daar over nader zynde gehoord, door den Academifche fenaat verdere raadpleegingen gehouden zouden kunnen worden, om verders met hem te handelen, zo als dezelve zouden oordeelen met de vastgeftelde wetten van de Academie overeenkomstig te zyn. Toen dit bericht van den Hoogleer ingekomen was, wierd de nodige tyd genomen voor de leden van de vergadering, om met alle mogelyke zorg en omzigtigheid op deze zaak te letten, als van groot gewigt zynde , en van welke de wel vaart van een eerlyk en geleerd man, die zo veel nuts aan de Hooge Schoole te Groningen, buiten alle tegen fpraak had toegebragt, als ook van zyn talryk Huisgezin afhing. Verfcheide Profesforen fchortten zelfs eenige dagen hunne lesfen op, om dus te beter in het onderzoek van de zaak van den Hoogleeraar van der Marck bezig te kunnen zyn, en hun gevoelen daar omtrend op te ftellen. Den zesentwintig, ften van Slagtmaand bepaald zynde om over de 1773-  17 7 112 VADÊRL ANDSCH.Ü 3.de groote zaak te raadpleegen en te Mem» mea, wierd zulks egter, wegens de afwcczigheid van twee Heeren Curatèuren, tot den tienden van Wintermaand uitgefteldi op welke dag het een en ander nopens de behandeling der zaake beraamd wierd, en te gelyk vastgefteld, dat de Academifchen fenaat op den twaalfden van dezelfde maand wederom zoude vergaderen, op dat de Ieden ieder zyne Hem daar over zoude uit. brengen. Niettegenftaande de afwezendbeid van dezelfde twee Heeren Curatèuren, verklaarde toen den fenaat, by meerderheid van Hemmen, namenlyk van negen tegen zeven, dat de bedenkingen en bezwaaren op en tegens de lesfen van den Hoogleeraar Fredrik Adolph van der Mank, voor zo veel aangaat de drie punten hier na te melden, by die van de clasfis van Groningen en 's Gorecht wel gegrond waren , latende al het overige, en voor al dat geene, dat in de Symbolifche boeken niet duidelyk was bepaald, voor onbèÖischt, en voor hunne rekeninge. Terwyl en des Hoogleeraars bericht, en zyne Hellingen omtrent de bewuste drie Hukken, en de wyze op welke hy zich daar over had uitgelaaten, on voldoen-  HISTORIE-BESCHRYVING. I : 3 doende wierden geüordeeld, en als onbeftaanbaar met, en vlak aanloopende tegen de leere der Hervormde kerke van Nederland, zo als die in haare Symbolifche boeken vervat is. Eindelyk aan Hem, Heer Hoogleeraar, ontzeggende alle zyne eisfchen, by zyn ingegeeven bericht gedaan, voor zo verre dezelve niet reeds by voorige regtspleeging verweigerd waren geworden. Deze uitfpraak vervolgens by beflotene brieven aan den Heer van der Marck ter hand gelteld zynde, agtte dezen zich zeer bezwaard > deels om dat hem niet bepaaldelyk die leeringen van de Hervormde kerk waren opgegeeven, met de welke zyne (tellingen aan den Academifchen fenaat waren Voorgekomen te ftryden , op dat dan ieder, zo wel als de Hoogleeraar zelve, dit volgende befluit zou hebben kunnen maaken ; dit zegt de Hervormde kerk; dat [telt de Heer van der Marck; deze twee /tellingen ftryden tegen eikanderen; dierhalven ftryden de /tellingen van den Heer van der 'Marck, tegen de leere der Hervormde kerk. Deels om dat hy niet mogt weeten, waar in hy van de leere der Hervormde kerk verfchilde, nog veel minder H waar '773-  IH V A D E R L A NDSCHE 121 3-waar in hy mogt dwaalen, en by gevolg nimmer in ftaat konde geraaken om opregt zyne dwaaling te erkennen, en daar van te rug te komen; Hy volharde derhalven by zyne betuiging, dat hy zich van geen eenige afwykinge van de leer der Hervormde kerk bewust was, het welke hy nog nader aandrong by een verzoekfchrift, op den zesden van Louwmaand dezes jaars, aan de Heeren Curateuren der Hooge fchoole te Gronin. gen overgegeeven, en waar in hy ootmoedig betuigde, dat het hem zeer leed was, dat zyne lesfen aan zulke onvoorziene verdenkingen van onregtzinnigheid waren onderworpen geweest, hoe wel hy had gemeend, by zyne gedrukte verklaaring en bericht zyne ge voelens,in voornoemde lesfen vervat, overeenkomstig met de leere onzer kerke te hebben uitgelegd ; verklaarende des vereischt wordende, vaardig te zyn, om over voorfchrevene driepunten, zyne waare meening aan den fenaat, duidelyker, ja zo hy hoopte, voldoende op te geeven ; tevens aanbiedende, wanneer zulks geëischt wierd, nooit op de Hooge fchool over de drie voorgemelde ftukken, iets te zullen on  HISTORIE- BE SCHRYVING. 11$ onderwyzen, of door anderen te laaten ver- i weeren. In plaatfe dat op dit regtmaatig verzoekfchrift agt geflagen wierd , beflooten de Heeren Curateuren integendeel, op den zesëntwintigften van Louwmaand, aan den Hoogleeraar mondeling te verklaaren, dat het zelve van de hand geweezen was, en dat, zo wanneer hy, onverhoopt mogt goedvinden by zyne gevoelens te volharden ; of by het, door hem te meer maaien, en nu nog laatstelyk, by het voorfchrevene verzoekfchrift, gedaane verklaaring, dat hy geen onregtzinnigheid in zyne ftellingen ton zien; of dat hy weigeren mogt, het opftel, zo als het zelve by een afzonderlyk fchrift aan hem zou worden voorgelegd , toe te Hemmen of te ondertekenen, of dat by daar in veranderingen zoude begeeren gemaakt te hebben : dat het als dan daar voor gehóuden zou worden; dat zyne Doorlucbti. ge Hoogheid en de Heeren Curateuren aan hem Hoogleeraar alles zouden hebben gedaan , wat de menschlievendheid vorderde, om hem te behouden, en dat hy dierhalven aan zich zeiven te wyten zoude hebben, het geene hem verder zoude overkoH 2 men* 773-_  III 1 16 VADERLANDS CUE [3- men. Dat dan vervolgens en in dat geval aan hem Hoogleeraar, van wegens zyne Doorlugtige Hoogheid, en de Heeren Curateuren, zoude worden aangezegd, dat zyne (tellingen, by befluit van zyn bevoegden regter verklaard zynde, voor onbegaanbaar met, en vlak aanloopende tegens de leere der Hervormde kerke, zo als diein haare Symbolifche boeken vervat is, en door hem zyn ondertekend geworden; hy Hoogleeraar dus gehouden moest worden voor iemand, die niet voldaan had aan de voorwaarde zyner beroepinge , en die daar en boven geweigerd had dat befluit te gehoorzaamen en zyne dwaalingen te herroepen. Dat dierhalven aan hem zyne beroeping opgezegd en het Hoogleraarsambt open verklaard zoude worden Het opftel, waar van in dit befluit der Curateuren gefproken wierd, en waarvan de onderteekening aan den Hoogleeraar gevraagd was, hield hy ondertusfchen zeer vernederend voor zich, want daar in wierd geëiscbt dat hy gewillig aan het befluit van den twaalfden van Wintermaand 1772, moeste gehoorzaamen, en erkennen zou,' zeer onvoorzigtig in zyne wyze van keren  HISTORIEBE-SCHRYVINC. II7 snfchryven geweest te zyn, en afgeweeken van de Hervormde kerk. Dat het hem leed deed, zo veel onrust in de kerk, en zo veel zorg en moeite, aan zyne Doorlugtige Hoogheid, de Heeren Curateuren en den Academifchen fenaat veroorzaakt te hebben. Dat by zyne dwaalende Hellingen, inzonderheid omtrend de drie Hukken, by het befluit vermeld, af keurde, en verwierp, dat hy op nieuw der waarheid, zo als die in de Symbolifche boeken vervat, en op den Bybel gegrond wierd, hulde deed en omhelsde; dat hy beloofde zich voortaan in zyne lesfen en gefchriften te zullen onthouden, van zaaken tot de Godgeleerdheid behoorende, die geen betrekking tot zyne ftudie hadden. Dat voor zo v.erre hy in zyne Hudie van Godgeleerde zaaken zou moeten fpreeken of daarvan fchryven, hy zulks zoude doen; met woorden by de Godgeleerden van onze kerk gebruikelyk; en , daar hy vermeenen zou zulks niet wel voeglyk te kunnen doen, hy zyne hoorders of leezcrs dan zoude waarfchouwen tegen alle misvattingen; ja dat hy, eindelyk, aannam en beloofde, zich in alle gevallen, 't zy in het onderwyzen, 't zy in het fchryven, te ontH 3 hou-  11 8 VADERLAKDSCHZ JJ73' houden van alle ftetkelagtigheid en befchïmping; zo wel van byzonder e perfoonèh, als van faculteiten, ordens en Corpora! ion. Het w?.< ondertusfchen ligt te begrypen, dat de Hoogleeraar van der Marck niet wel befluiten zoude, deze voor hem zo hoonende verklaaring te ondertekenen; Hy hield het daar voor, dat, door zich te onderwerpen aan het befluit van den twaalfden van Wintermaand, niet anders konde beteekend worden, dan zyne Hellingen by het zelve veroordeeld , voor onregtzinnig te erkennen , 't geene hem niet moge3yk was, tenzy, hy eerst onderrigt ware, welke die Hellingen waren, en hoe die van de Hellingen van de kerk, omtrend die zelfde onderwerpen, verfchilde, ten ware men weder in de tegenwoordige eeuw wilde Hellen, dat het oordeel eene eigenfchapvan de wil, en niet van het ver ft and was. Het konde niet anders zyn, of de Hoogleeraar moeste, zo wel als ieoer weldenkend mensch, leedweezen hebben over veroorzaakte moeijelykheid , en zulks zoude hy zekerlyk gevoelen, zo dra hem maar zyne dwaaling gtbleek ; hy begeerde dus de waarheid  HISTORIE-BESCHRYVÏNG. 119 teid te belyden, en wel op nieuws, wan-] met hy in ftaat mogt gefteld zyn te bezef-' fer, dat hy daar van afwykende geweest was, maar dat hy, buiten dit, niets konde doen, dan de waarheid volftandig te blyven aankleeven : Het was van te veel vooruitzigt, vanneer een Hoogleeraar konde agterhaald worden op grond , dat hy eene zaak, tot de Godgeleerdheid betrekkelyk, reet een ander woord, dan de Godgeleerden gewoon zyn te gebruiken, hadde uitgedrukt; zo om de ftandvastigheid van het gebruik der woorden by de Godgeleerden zdve, als de fchaarfche voorraad vannaau wr kuirige woordenboeken in die weetenfehap: Ei eindelyk dat het laatfte artikel, geen ge\olg konde zyn van het addres van de clasls van Groningen en 't Gorecht, alzo nogioor het zelve, nog ook door iemand andeis daadelyke klagten over ftekelagtigheid, en befchimping waren ingediend, veel nin, dat hy daar op ooit eenige verdeedigiig hadde gedaan. NiettLgenrlaande dit alles befloot de Hoogleenar egter den zagtften weg in te Haan, en '.oonde zich tot de ondertekening bereid, iniien men, tot behoud van zyn H 4 eer 773v  hl 120 VADERLANDSCHE 5-eer en gemoed, flegts de volgende gerilge verandering wilde maaken, naamly?, dat hy erkende zeer onvoorzichtig te zyn gewent, in zyne wyze van onderwyzen en fchxy.yetl[ en daar door aanleiding gegeeven had, dat h voorfchreven befluit geoordeeld was, dat hy in zyne fchriften van de aangenomene leere was ifgeweeken. En vervolgens, dat hy de dwaaende ftellingen, die volgens 't oordeel van den /ïcademiffHen fenaat, in zyne lesSen plaats hadden, a/keurde en verwierp. Dit alles wierd van hem breeder aangedrongen in een kort verzoekfchrift, 't welk hy wederom aan zyne Doo.-. ïugtige Hoogheid en de Heeren Curateuren der hooge fchoole van Groningen inleva'de, en waar by hy tevens gevoegd had, een affchrift van zyne Geloofs belydenisfe, opzigtclyk toe de drie Rukken, in de welke by van den Acadero'ifc hen fenaat veöordeeld was, om, ware het mogelyk alle verdenking van onregtzinnigheid y/or te komen. Doch het een en ander wa vrugteloos, dewyl de Heeren Curateurei goedvonden by hun befluit te volharJen, en dus alles weder van de hand ween. De tyd van drie dagen, ter ondertekening van voorgemelde verklaaring, ondertuslchen [ ver-  HISTORIE-BESCHRYVING. 12; verloopen zynde , wierd den Hoogleeraar j van der Marck voor de Heeren Curateuren geroepen, en op den tweeden van Sprokkelmaand verfcheenen zynde, door den oudften Curateur afgevraagd, ofHynu tot die ondertekening gereed ware, of niet; waar op de Hoogleeraar antwoordde, „ als „ nog te volharden by den inhoud van zy,, ne, aan zyne Doorlugtige Hoogheid en „ hunne Edele Mogende de Heeren Cura„ teuren overgegeeven request, en daarby „ gedaane verzoek, betuigende, onder i, die, daar by in het onderwerp van zyne „ af te leggene verklaaring, gemaakte ge„ ringe verandering, gereed te zyn, om „ dezelve als dan te vertekenen; maar an„ zins dezelve, zo als ze legt, behoudens „ zyn eer en gemoed, nooit te kunnen on„ dertekenen. Verzoekende dies wegens „ hunne Edel Mogende de Heeren Cura„ teuren, om dien aangaande aan zyne „ Hoogheid gunstiglyk te willen berigten, „ op dat Hoogstdezelve daar in genoegen „ mogte nee/nen , en hy Hoogleeraar dus „ met voorigen y ver zyne bediening zoude „ kunnen vervolgen , als zynde van wylen „ haare Koninglyke Hoogheid , MevrouH 5 „ we 773-_  12 2 VADERLANDSCHE „ we de Prinfesfe Gouvernante Glor. Ged. „ tot dit zyn ambt aangefteld; vermeenen,, de aldus dat hy zonder kennis van zyne ,, Doorlugtige Hoogheid ook daar van niet „ ontflagen kon worden. " Hier op wierd den Hoogleeraar verzocht zich in een ander vertrek te willen begeeven, waar na by hunne Edel Mogenden wierd goedgevonden , dat op het voorftel van den Hoogleeraar thans geen de minste agt konde geflagen worden, maar dat dezelven viel in de naauwkeurige termen van het befluit, den zesëntwintigften van Louwmaand jongstleden genomen, en dat dus dat gedeelte van 't voorfchreevene befluit, dat op het nu plaats hebbende geval zag, aan den Heer van der Marck zoude voorgelezen worden. De Hoogleeraar den weder binnen geroepen zynde, wierd hem door den oudften Curateur het bovenftaand befluit van hunne Edel Mogenden voorgelezen, en de zaak daarop door de volgende uitfpraak geëindigd. En alzo word, uit naam van zyne Doorlugtige Hoogheid en Heeren Curateuren, aan u Edele hoog Geleerde Heer Profesfor F. A. van der Marck het beroep van Hoogleeraar in 't Natuurlyk recht en dat der Volken, op de hoogefchoole van Stad- en  HIST ORIE-BÉSCHRYVING. I23 en Lande, opgezegd, en het zelve voet openram-1\ de verklaard. De Heer van der Marck antwoordde, hier op , dat hy volharde by zyn verzoek, en verzogt als nog die gunst van de Heeren Curateuren, dat zyn verzoekfchrift mogt verzonden worden. Doch waarop de oudfte Curateur antwoorde, „ dat, hier een befluit gevallen zynde, de Heer van der Marck wel zoude begrypen, „ dat men geen verzoek of tegenbetui33 ging konde aanneemen, en dat zyn Ede„ le dus afgedaan had. " Dus was deze merkwaardige regtspleeging afgeloopen; en de Heer van der Marck had by zyn ongeluk nog het hartzeer, dat 'er onder zyne vyanden, iemand tot die verregaande flap dorst komen, om, ware het moge'yk, den Hoogleeraar en die zyne zaak mogten voorftaan, van de laagfte gevoelens verdagt te maaken, ten dien einde, onder fchyn van de belangens van denzelven toegedaan te zyn, een verfoeijelyk lasterfchrift in het armen zakje te fleeken, tot opfchrift hebbende op liet verkragten der Vry* heid, en ondertekend met de letters B, A, X. met de zinfpreuk, daar de vermogens ontbreeken, is de wil te pryzen. Waar in den Au- theur 73-  124 VADERLANDSCHB Gefchi o\ er eei Richters, plaats in Gelderland. 3 theur niet fchroomde de Heerlykbeden te lasteren en op eene Godvergeetene wyze uit te maaken, waarom ook Burgemeesteren en Raad der Stad Groningen, eenepra?mie van duizend Caroliguldens beloofden aan den geenen, die den Autheurs van dat boosaartig lasterfchrift zoude kunnen ontdekken. De Heer van der Marck van zynen post ontzet, begaf zich eerlang met zyn talryk Huisgezin naar Nieuwmegen, om daar met het oeffenen der Regtsgeleerdheid, een beftaan voor zich en de zynen te zoeken, doch wierd kort daar na, door de Regeering der Stad Lingen, onder de goedkeuring van den Koning van Pruisfen, op het Athenatum aldaar, tot Hoogleeraar in de Regtsgeleerdheid beroepen. 1 Een ander gefchil, hoe wel van eenen 'geheelen anderen aart, was omtrend dezelven tyd in Gelderland gerezen, betrekkj g hebbende tot het Staatsrecht van dat aanzienlyk Gewest. Het zelve had zich dus toegedragen. Mr. S. G Brouwer, door Ütto Graaf van Byland, als Vryheer van Ooy en Peifingen, tot amptman en richter van deze Heerlykbeden, in den jaare 1766. aan-  HISTORIE-BESCHRYVING. gefield zynde, als mede tot Stadhouder en Leengriffier der leenen daar toe gehooren-' de, was in 't jaar 1771. tot bygevoegd geheimfchryver der Stad Groninchem benoemd. Hier door meende de zoon en opvolger van welgemelden Graaf, Carel Graaf van Byland, als Heer van Ooy en Perfingen , dat gemelde Brouwer , hier door verpligt geworden zynde, in eene andere Provintie zyne woonplaats te houden , daar om daadelykvan zynen Richters. plaats moest gerekend worden vervallen te zyn. De Heer Brouwer begreep egter de zaak gantsch anders, en toonde aan dat hy niet dan door wangedrag van dezelve plaats ontzet konde worden. De Graaf van Byland vond hier op te raade als Heer van de genoemde Heerlykbeden' een verzoekfchrift aan de Staaten van Gelderland in te leveren, waar in hy het ge. val voordroeg, en op grond, dat hy verpligt was de goede orde in meergemelde Heerlykheden behoorlyk te handhaaven, verzogt dat hunne Edel Mogenden geliefde te verklaaren, of een Richter van eene Heerlykheid in 't kwartier van Nieuw, megen, een beflendig ambt buiten de Provin- 773-  116 VADERLANDSCHE 1775 ■ vintie van Gelderland aanvaard, en daar op eed aan eene andere Regeeringe gedaan hebbende, waar door hy verpljgt was in eene andere Provintie tewoonen, tevens zyn Ricbtersplaats in Gelderland kon behouden. De Staaten van voornoemde Provintie vonden goed , by befluit op derzelver gewoone Landdag te Arnhem genomen, dat het voorfchrevene verzoekfchrift zoude gefield worden in handen van de Raaden des Vorstendom» Gelre en Graaffchaps Zutphen, om hier op hunne Edel Mogenden te dienen van berigt, die, alvoorens daar toe over te gaan, het voorgemelde verzoekfchrift fielden in handen van Mr. S. G. Brouwer, ten einde aan het Hof daar op te dienen van zyn belang. Mr. Brouwer voldeedt aan de bevelen van hunne Edel Mogenden, by een berigt van den twintigïten van Lentemaand dezes jaars, waar by hy hoofdzaakelyk te kennen gaf, hoe dat hy tot Ambtman en Richter fier Heerlykheden Ooy en Perfingen aangefleld zynde, die bedieningen federdorgefloord bekleed en waargenomen had; dat de Heer drer twee plaatfen, in de verkl iaring van hem Ricuter, van dit ambt nevens zynen  ' HISTORIE-BESCHRYVING. I27 nen nieuw bekomen post van geheimfchryver der Stad Gorinchem te willen behouden, had berust: dat het verzoek van dien Heer, om hem , Richter, van zyn ambt en recht, buiten vorm van regterlyke middelen, door een buitengewoon middel van verklaaring en uitlegging van 't Landrecht, te doen ontzetten, onbillyk, ongegrond en van veele bekommerlyke gevolgen zou zyn, dat het gefchil tusfchen hen beiden eene zaak was, behoorende tot de gewoone Rechtsöeffening; dat dierhalven cm 't een en ander het verzoek van gemelden Heer ten eenemaal onnodig, overbodig en ongegrond fcheen, te meer, dewyl hy veele voorbeelden optelde, die het gevoelen van den Graaf tegenfpraaken , en wyders aanmerkte dat, indien al eens het tegendeel by wyze van nadere verklaaringe by de Staaten mogt worden geoordeeld, zulks dan nog als eene nieuwe wet zoude moeten gehouden worden, en over zulks wel voor het toekomende worden in agt genomen, maar geenszins eene te rug werkende kragt konde hebben, ja van geen de minste toepasfing op het tegenwoordige gefchil wezenVoegende 'er eindelyk by, dat de natuur van 1773-  128 VADEKUNBSCBI IR 3_.van zyn Richtsambt zodanig was, dat daar aan geen het minste of geringfte nadeel door het aanvaarden van het ambt als geheimfchryver van Gorinchem wierd tocgebragt, te minder, dewyl by eene behoorlyke Stadhouder in zynen plaats bad aangebeld. Om alle welke redenen hy befloot met een verzoek, dat hunne Edel Mogenden op al het beweerde gunstige opmerking geliefde te maaken, zodanig, dat by in het bezit van zyn recht, of in de weg en middelen van verdediging ter behoudenisfe van dien, in zyn geheel mogte bly ven. . Hier op zonden de Raaden. van 't Hof van Gelderland, op den tweeden van Gras. maand, aan hunne Edel Mogenden derzefver advis, hoofdzaakelyk hier op uitkomende , dat het verzoek van den Graaf van Byland, tweeledig befchouwd kon worden: Voor eerst als eene vraag, tot het Staatsrecht betrekkelyk: te weten, of een officier in Gelderland, een ambt bekomende in eene andere Provintie , welke zynen woonplaats aldaar vereischte, te gelyk officier in deze Provinte zoude kunnen bly ven? Ten tweeden, of en hoe dit recht eens vastgcfteld zynde, op het tegenwoordig geval toe-  HIST01UE-BESCHRYVING. I2y toepasfclyk ware ? Ten opzigte van de eerfte vraag oordeelde het Hof uit de natuur van de zaak te voigen, dat een officier die eigenfchappen moest hebben, die zj n ambt vereischte, onder welke eene der voornaamften was, dat hy een onderdaan was van die Overheid, in wiens naam by de regtfpreekende magt oeffende ; dat hy derhalven zodanig een ambt in eene andere Provintie aanvaardende , door 't welk hy noodzaakelyk een onderdaan van die andere Provintie wierd, en zyne woonplaats in dezelve moest houden, daardoor moest gerekend worden , zyne voornaamfte eigenfchap om officier in deze Provintie te zyn, verloren te hebben. De doorzigtige Raaden van het Hof van Gelderland gaven wel toe. dat dit nergens door eene uitdrukkelyke wet alzo was vastgefteld, maar hunne Edel Mogenden oordeelden dit, uit de natuur der. zaaken, van zelfs te volgen , dat is, dat zulks een regel van het algemeen Scaatsregt was, die uit de grondbeginzels van de algemeene Staatkunde noodwendig voortvloeide, en fcheenen dus van gedagten te zyn, dat die bekende regel van het Romeinsch Staatsrecht, dat niemand van twee l Bur-  1773; M I30 VADERLANDS C HE Burgerftaaten te gelyk Burger kon zyn, geen Helling was, door de Romeinen uitgedagt, en hun eigen, maar een regel van het Staats* recht. Hunne Edel Mogenden merkten ook aan, dat de voorbeelden in 't bericht van den Heer Brouwer, als 't ware hier tegen ingebragt, het tegendeel niet bewezen , om dat het alle voorbeelden waren van perfoonen, die te gelyk een ampt in de Generaliteits Landen bekleed hadden , waar over de Staaten van Gelderland, met de an. dere Bondgenooten te zamen, de Hooge Overheid uitmaakten; behalven dat die voorbeelden zodanig waren, dat die perfoonen, welken wierden voorgefleld ook elders een ambt te hebben bekleed, egter daadelyk hunne bedieningen als officieren in deze Provintie geöeffend en hier hunne voornaame woonftede gehouden hadden, zo dat 'er niet al hier, maar wel in het ander Gewest, reden was geweest om in bedenking te komen, of dit bekleeden van twee ambten in verfchillende Gewesten beftaanbaar ware, of niet. Het geen de Raaden dan verders daar uit bevestigden, dat by de Berichtfchriften van genoegzaam alle de officieren vereischt wierd , datze niet al-  HIST-ORIE-BESCHRYVING. I3l leen in de Provintie maar zelfs binnen de paaien van hunne officie hunnen woonplaats moesten houden. Waar uit dan ook word afgeleid dat het vermogen der officieren, om Stadhouders aan te ftellen, hem geenszins vryfprak van de verpligting om, door hunnen woonplaats in deze Provintie, waare onderdaanen van de hooge O verheid alhier te zyn, in welker naame zy het recht moesten handhaven. Hunne Edel Mogenden merken verders aan, geenszins uit het oog te hebben verloren, of dit verfchil tusfchen den Heer yan Ooy en Perfin gen en deszelfs Richter, niet een voorwerp der gewoone rechtsöeffe» ning zoude zyn, en by gevolg op de gewoone wyze door den bevoegden Rechter zoude behooren beflischt te worden, of wel het ambt van Geheimfchryver der StadGorinchem met de post van Richter der Heerlykheden Ooy en Perfingen in eenenen denzelfden perfoon beftaanbaar ware of niet; doch hunne Edel Mogenden waren te gelyk van oordeel, dat het van den Heer van Ooy en Perfingen niet wel te vergen zoude zyn» van zodanige middelen van rechten gebruik te maaken, zo lang door de Staaten het Staatsrecht nopens dit vraagftuk niet was beflist en vastgefteld; dat hierom de RechI z ters '773:_  132 VADERLANDSCHE I-/73 . ters zelve ook zich in verlegenheid zoude kunnen vinden , en verfchillende gevoelens toegedaan zyn. Omtrend de -tweede vraag, meende het Hof, dat het onbillyk was, dat men door eene beitelling van de hooge Overheid tragte te doen uitwerken, het geen de Heer van Ooy en Perfingen zelf verphgt was aan te toonen dat hem toekwam ; dat aan den Richter van voornoemde Heerlykheden geenszins de middelen konden worden afgefneden, waar door hy zou meenen te kunnen bewyzen, dat de voorgemelde regel of verkiaaring van de Staaten, op zyne zaak niet toepasfelyk was, en aldus zyne verdeediging te doen. Uit dit alles befloten dan hunne Edel Mogenden en waren van oordeel, dat de Staaten van Gelderland, op het verzoekfchrift van den Graaf van Byland zouden kunnen verftaan, dat, fchoon het als eene algemeene regel moest aangemerkt worden, dat niemand officier in de Provintie voornoemd, en te gelyk in dienst van een collegie buiten deze Provintie kon zyn, waar van het ambt vereischte, of't Burgerfchap van die Stad, of ten minsten deszelfs vaste woonplaatfe buiten deze Provintie; des niettegenftaan- de  HISTORIE-BESCHR YVING. 133 de aan den Graave van Byland, als Heer van Ooy en Perfingen moest worden overgelaaten, om,wanneer hy mogt oordeelen, dat deze regel op Mr. 5. G Brouwer toepas-' felyk was,al dat geen werkfleilig cemaaken, 't geene hy zonde vermeenen te behooren, en naar rechten te kunnen verantwoorden. De Staaten van Gelderland dit bericht gelezen en overwogen hebbende, vonden goed, den vierentwintig/ten van dezelve Grasmaand , het volgende befluit te neemen, 5, dat het uit de natuur der zaake volgde, en als een regel in 't gemeen „ moest vast ftaan, dat niemand officier in „ Gelderland en te gelyk bediende van „ een collegie buiten de Provintie kon „. zyn, waar van het ambt van dien aart „ was, dat het zelve vereischte, of het ,, Burgerfchap van die Stad, of ten minsten deszelfs voornaame vaste woonplaats, ter plaatfe daar zich dat collegie buiten „ Gelderland mogt bevinden, met dicnver„ ftande nogthans , dat, zo de Berichtgeever mogt oordeelen zulks op hem, „ niet toepasfelyk te zyn, of ook nog eenige andere redenen, het zy uit kragt „ van verbintenis, als anderszins, boven 1 3 de i_7?3-  HL 134. VADERLANDSCHB 3.,, de geene, door hem in zyn bericht aan „ den Hove bygebragt, mogt hebben, de„ zeiven als dan ten naasten aan hunne' „ Edel AJogenden voor te brengen ; ten „ einde daar op vervolgens zodanige aan„ merkingen te kunnen maaken, als hun„ ne Edel Mogenden zouden vermeenen te „ behooren. " De Graaf van Byland dit Landfchaps befluit zederd op den elfden van Bloeimaand dezes jaars aan Mr. S G. firoumr, binnen Gorinchem gerichtelyk hebbende doen aankondigen , was de laastgemelden nu ingevolge van dit.Staatsbefluit, verpiigt geweest de redenen, die hy boven en behalven die , van welken hy in zyn bericht, aan den Hove Provintiaal ingediend, reeds melding gemaakt had, nog mogte vermeenen te hebben, om Amptman en Richter der Heerlykheden van Ooy en Perfingen te kunnen bly ven, aan de Heeren Staaten van Gelderland op derzelver naastvolgende gewoonlyke vergadering voor te draagen.Doch hier omtrend in gebreke gebleven zynde, zo vonden meergemelde Staaten goed, op een nader verzoekfchrift van den Graave van Byland, hun voorig befluit ten aanzien van de  historïe'beschryving. 135 de onbeftaanbaarheid der bedienïngevan geheimfchryver der Stad Gorinchem, door Mr. S. G. Brouwer bekleed wordende, met die van Ambtman en Richter derHeerlykheden Ooyên Perfingen, als nu haare volkomenö uitwerking te doen erlangen , waarmede dit gefchil een einde nam. Onder het afioopen van deze onaangenaamheden in Gelderland, en eenige, van nog minder aanbelang , in Zeeland , was men in Noord-Holland en wel inzender-] beid te Alkmaar bezig, om het tweede] Eeuwfeest van de verlosfing van die Stad' met luister te vieren, 't Was den agtften' van Wynmaand twee honderd jaaren geleeden geweest, dat de voornoemde Stad was verlost geworden, na eene benaauwde belegering, van zeven weeken te hebben doorgeftaan, waar door zy in 'sLands Gefchiedenisfen het roemrugtig getuigenis verworven heeft, dat zy de eerjie geweest is, die, door een miverwinlyke tegenweer, 't geweld en den aanval der Spanjaarden gebroken had. Van welke gebeurtenis dan ook alle jaaren op dien zelfden dag, de gedagtenis, met dankzeggingen en gebeden tot God, inde kerken dier Stad, wierd gevierd, dan dit I 4 ge- Tweede ïeuwfceit an Alknam sverosfing;evietd.  £77 136 VADERLANDSCHE 3j. gefchiedde thans op eene pleg iger wyze; ingevolge der genomene maat egelen wier-den zeven Hukken gefchut 'smorgens ten agt uuren voor de eerfte reize, ten twaalf uuren voor de tweede maal, en ten vyf uuren na de middag voor de derdemaal, los gebrand. De Godsdienst wierd zeer fiaatelyk en met eene buitengewoone aandagtbygewoond. zo wel door de zaamgevloeide menigte vreemdelingen als door de burgers en inwooners zelve, na't eindigen derzelve wierd de vreugd algemeen, en de openbaare betuigingen daar. van onbefchryflyk groot: Elk beijverde zich om ftryd om zyne blydfchap op deeze of geene wyze aanden dag te leggen, 't welk meest "al door bet verlichten derhuizenen 'taffteeken van v-rfcheiden vuurwerken gefchiedde, onder welke laatften nogthans dat op dekaasmarkt voornaamlyk uitmuntte , welks gebouw fiarlyk ingericht, in een vierkanten Tempel beftond, waar boven men den Hollandfchen Leeuw met de zeven pylen in zyn poot zag, terwyl de Leeuw zo wel als de pylen vuur uitwierpen. Wat laager en wel. op de lysterr waren de Balusters in dier voegen opgtrigt, dat men uit dezelve een menig  HÏST0R1E-BESCHRYVINC. I37 nigte luchtballen te voorfchyn zag komen.Op élk van de vier middelzyden was een Draak, die uit keel en vleugels vuur fpuwde :aan wederzyde waren waijers met luchtballen, en op de hoeken vuurraderen. Ook vertoonde zich op ieder der vier hoeken een Beeld, zynde het Geweld, de Standvastigheid, het Geloof en de Lkrde. Op de voorlyst was de Burgt van Alkmaar brandende. Verders was deze Tempel omringt met een Staketzei, waar op eene menigte vuurpylen hongen , hebbende tevens op de hoeken, en tusfchen in, verfcheidene fraaije vuurraderen, zwermpotten en ander klein ibort van vuurwerk, dat by het affteeken eene uitmuntende vertooning maakte, tot eere' voor de geene die het zelve uitgedagt en opgefleld hadden. Ondertusfchen liep dit jaar ten einde , met de voorziening die de algemeene Staa-^ ten dezer Landen goedvonden te doen, teng opzigte der afgefchafce orde der Jefuiten.S Deze gecstelyken , welken reeds lang door'J de geduurige fchokkingen der Hoven vanc Bourbonaan het waggelen geweest waren, enJ van tyd tot tyd reeds eenigeflagen ontvangen hadden,, als 't ware om die langzamerI 5 hand 1773^, 'oorzieing er AN :meene -aaten egens • afgphafterde der ïluiten.  nu I38 VADERLANDSCHH i. hand tot hunnen ondergang vooraf te bereiden, hadde hunne Orde alom vervolgd gezien. De Jefuiten dan door alle de Roomfche Mogendheeden in Europa, verdreeven zynde, wierden eindelyk ook door het Opperhoofd van die Kerk, van verdere befcherming verftooken en geheel vernietigd; weshalven hunne Hoog Mogenden, de Heeren Staaten Generaal , goedvonden, zodanige beveelenaf te vaardigen,.waar door de herwaards overkomende Geestelyken van dien orde, niet, met al te veel kragt, een fchaadelyken invloed zouden verkrygen op het hart der jeugd, met wien te onderwyzen zy zich veel al beezig hielden: Hoogstdezelven gelastigden de leden van deze Sociëteit , de Stad Maastricht, daar zy eertyds met byzonder goedvinden waren toegelaaten, te verlaaten, ook: deeden Zy al hunne goederen ïn befiag neernen, en een ieder aanzeggen, geene hoe genaamde bezittingen, geld, goud, zilver of papieren , aan die Geestelyken over te geeven, maar in tegendeel ter hand te Rellen aan de Rentmeesters der Geestelyke goederen binnen de Stad Maastricht, en de Landen van Overmaaze, hen ten dien einde ter hand Rellende, naauwkeurig opgemaakte lys-  lïISTORIE-BESCHRYVING. I39 lysten van dezelve, uitdrukkende den netten tyd, wanneer hen waren toegekomen, of by nalaatigheid als verbreekers van 'sLands wetten en bevelen aangezien , en geftraft te zullen worden. Voorts waren de Magiftraaten der fteden, de Stenden inde' drie Landen van Overmaaze, de wethouders van Vlekken , Dorpen, Banken, Gemeentens, enz. insgelyks gehouden aan de voorfehrevene Rentmeesters der Geestelyke goederen óver te brengen, 'eene nette lyst der Renten, -toebehoorende aan de gewezene Jefuiten'ten laste van elke beftiering, mitsgaders van kostgelden, die aan dezelve betaald waren geworden voor de onderwyzing der jeugd, als anderszins, met uitdrukking van den tyd of dagtekening, en den titul der conititutie der bovenge. melde renten en kostgelden; aan welke bevelen van hunne Hoog Mogenden op eene nauwkeurige wyze voldaan wierd. Was deze oplettende voorzorg van 's Lands vaderen van zulk een byzonder nut, niet minder was het voortreffelyk befluit door de Heeren Staaten van Holland en WestFriesland genoomen, ten einde de criroineele ordonnantie en de ilyl van procedeeren in  I40 VADERLANDS CHE 3. in Jyfftraffelyke zaaken, nadenover tezien, en het gebrekkige te veranderen. In vroeger eeuwen was de vorm van regtelyk onderzoek over misdaaden , hier te Lande nog zeer onzeker, en meest op gewoontens en gebruiken gevestigd, die aan veele uitzonderingen, veranderingen, en verfchillen onderhevig, en vry wat willekeurig waren: Philips de tweede Koning van Spanje, toen nog Heer der Nederlanden, deed om deze reden, in 't jaar 1570. van de kundigfte Rechtsgeleerden van dien tyd, eene ordonnantie van crimineele Rechtsvordering, en eene andere, op den ftyl van procedecren in Jyfftraffelyke zaaken, opftellen en afkondigen. Wel is waar, dat in de voornoemde ordonnantiën veel goeds was, doch niet te min ook gebreken, en veele zaaken overgelaaten aan het wel bedenken, van den Rechter: Immers daar deze, in geldftraffen , zo naauw verbonden waren, volgens de wetten, volgens de bewyzen, en zyn geweeten te vonnisfen, zonder daar van in het geringfte iets af te wyken; hoe veel te meer wierd dan dusdaanige voorzorg vereischt daar het op 't leeven, of de eer van een befchuldigden aankwam. Ook waren  HISTORIE-BESCHRYViNO. ren de voorgemelde ordonnantiën van Ka ning Philips gemaakt en afgekondigd in een tyd, wanneer die Vorst reeds het opzet had genomen om de vrye Nederlanden, onder de Spaanfche flaverny te doen bukken, waar uit meer dan eens vermoeden rees, of 'er niet het een of ander was ingeflopen , 't geen met de veiligheid en vryheid der Nederlanders niet al te naauw ftrookte, ja het geen de Koning in het vierè'nzeventigfte artikel van de ordonnantie op lyfftraffelyke juititie voorfchreef, „ dat gemelde ordonnantie moest ftand grypen, niet tegenftaande eenige privilegiën of ufantien ten contrarie, was weinig met deszelfs eed wegens het handhaven der privilegiën en vryheden overeen te brengen. Weshalven het ook niet te verwonderen was, dat gemelde ordonnantie, by de gantfche bevrediging van den jaare 1576 niet was aangenomen. De vaderlyke zorg van de Staaten van Holland had omtrent deze zaak ook altoos met het zelfde oog gewaakt, zy waren meer dan eens bedagt geweest, om een ft uk, van zo veel gewigt, indien het mogelyk ware, tot een trap van volmaaktheid te brengen. Hunne Edele Groot Mo- ij_73-  J77 142 VADERLANDSE HE 3-Mogenden hadden reeds voor veertig jaaren op den agtienden van Herfstmaand 1732. en op den negentienden van Wynmaand 1734. befluiten genomen , om de crimineele ordonnantiën van Koning Philips te doen herzien, te onderzoeken, en te hervormen, gelyk dan ook daar toe een plan was ingebragt, doch de moeilykheid van deze zaak fcheen de uitflag op tefchorterj; en het gaf veel vermoeden, dat de veelvuldige gewoontens en gebruiken der byzondere Steden en Dorpen, welken gemeenlyk zeer verfchillende zyn, en waar op men al van ouds zeer fterk gezet was geweest, niet gemaklyk met eene algemeene ordonnnantie , die overal door de gantfche Provintie moest werken, was over een te brengen. Doch ondanks alle de moeilykheden die aan dit werk vast waren, beflooten de Staaten van Holland, op nieuws Hoogstderzelver zorg op dit gewigtig ftuk te vestigen, en de crimineele ordonnantie, met de flyl van Procedeeren te doen herzien, daar toe uit Hoogstderzelver vergadering benoemende en aanftellende, de Heeren Bosfchaart, de Ville, Emants, van Rooijen, yen Birkel, en Ras, Penfionarisfen en gewoon-  Hl STORIE-BESCHRY VING. 143 woonlyke afgevaardigden der Steden Dord-1 recht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam en Alkmaar; uit de hoogen Raad de Heeren Pauw en Graafland; en uit het Hof de Heeren Nolst en Reigerbosch, zullende de Heeren Commisfarisfen uit deze vergadering genieten, op den voet als de gemagtigden van hunne Edel Groot Mogenden gewoon waren te genieten, zeven guldens zes ftuivers des daags, en de Commisfarisfen uit de beide Hoven op zodanigen voet, als by voornoemde Hoven gebruiklyk was, met magt op dezelve gezamentlyke Commisfarisfen om het berigten, de aanmerkingen op de zaaken vallende, tot het voorfchrevene te mogen vorderen, van den Procureur Generaal en Advocaat Fiscaal van denzelven Hove, en van die zy verder zouden mogen nodig agten, om met volkomen kennis van zaaken te voldoen aan hunner Edele Groot Mogendens oogmerken. Wordende verders den Heer Raadpenfionaris verzocht, om dezelve befoignes, van tyd tot tyd, en zo veel zyne andere bezigheden toelieten, by te woonen. Het volgende jaar begon met eene gewenschte gebeurtenis, Haare Koninglyke Hoog- 773t774.  J77 Geboo van eei tweedei Prins v Oranje. 144 V ADÜRLANDSCHE 4 Hoogheid Me vrouwe., de Pfincesfe verloste van een tweeden Prins van Oranje, op den "te , ,• vyftienden van Sprokkelmaand,des avonds, \n omtrent elf uuren, tot algemeene blydl'chap der Nederlanderen. Deze heugelyke tyding wierd terftond door het losbranden van het gefchut, hetwelk op de. Schevcningfchen wal geplant ftond , bekent gemaakt, en van allerhande vreugde tekenen der inge zetenen, hoe wel het laat in de nagt was -, gevolgd. Zyne Doorlugtige Hoogheid de Prinfe Ei fftadhouder nam terftond de nodi ge maatregelen om deze blyde tyding fpoc dig aan de andere Provintien te doen toekomen; tot welk einde eenige Edelheden vatt Hoogstdezelven de volgende dag vertrokken, als de Baron van de Capelle naar Gel derland en Utrecht, de Baron van der Duin naar Zeeland, en de Baron van den B i, tfelaar naar Friesland, Overysfel, Stad- en Lande , en Drenthe. Twee dagen laaterverfcheen de Prins Erfftadhouder in de hooge vergaderingen, der algemeene Staaten dezer vereenigde Gewesten, der Raad van Staaten, der Gecommitteerde Raaden, en in die der Generaliteits Rekenkamer, om aan Hoogstdezelven de  KISTORIE-BÉSCHRYVINO. 145 gelukkige bevalling van deszelfs Gemalinne békend te maaken, waar over den Vorst door plegtiglyk afgezondenen van wegens hunne Hoog Mogenden, als mede van de andere hooge collegien, de pligtspleeging van ftaatelyke gelukwenfchinge ontving, en voor dit kennis geeven bedankt wierd; De Heeren afgezondenen van Gelderland ter algemeenen Staatsvergadering, begaven zich naar het Stadhouderlyk Hof én boden van wegens hunne Provintie het Petèrfchap over den jong geboren Prinfe den Stadhouder aan, welke het zelve beleefdelyk aannam. Voorts droegen de Algemeene Staaten ook zorg dat aan de Afgezanten van Engeland, Frankryk en andere Hoven, deze blyde geboorte behoorlyk wierd bekend gemaakt, waar over Hoogstdezelven ook de gelukwenfchingen ontvingen. Ondertusfchen wierd alles vaardig gemaakt om de Doopplegtigheid aan den Jongen Vorst te verrigten, het welke den derden van Lentemaand op de volgende wyze gefchiedde. 's Morgens omtrend elf uuren vertrok de ftatie, van het Stadhouderlyke Hof naar de Groote kerk. Een bende Gu-! ardes te paard met twee trompetters trok- [ K ken ■774- Doop- ■legtig::;d aan en zelen.  1774 I46 VADERLANDSCHE . ken voor, de Prins Erfftadhouder zat in eenen flaatiekoets, en was verzeld van zyn opperhofmeester en opperitalmeester,voor op de koets ftonden twee lyf jonkers, naast de paarden gingen zes ftalknegts, en aan wederszyden de Centfuisfes, en agter de zei ven een bende lyfwachten, hierop volgden de koetfen van de Afgezondenen der Staaten van Gelderland, welke, als gevaders over den Jongen Prinfe flaan zouden; daar na de koetfen van cle gewoone Afgezondenen van de Staaten van Gelderland, vergezeld van derzelver Bodens te voet; en eindelyk een bende krygsvolk te paard, met twee trompetters. Aan de kerk genaderd zynde, trad zyne Doorlugtige Hoogheid, onder een bedekte gaandery, met deszelfs Edellieden en de Heeren Afgezonden (onder het zingen van oen. 103 de pfalm) ter kerke in, ajwaar het gewoone doophek weg genomen,, en een ander in gereedheid gebragt, en metgroen laaken bedekt lag, in het midden was een tapyt, waar op een voetftuk, om het welk een rood fluweele kleed, rykelyk met goud verfierd, waarop het zilveren doopbekken geplaatst ftopd. Twee byzondere geftoeltens waren wat ver. he-  HISTORIE-BESCHRWING. 147 heven; een voor zyne Doorlugtige Hoog- j heid, en een ander voor den JongenPrins, welke door de Baronesfe van Dankelman gehouden wierd. Ter wederzyden van deze Waren banken, van dezelve hoogte, voorde Heeren Afgezondenen, zynde alle met diergelyk rood fluweel overtrokken. Ter regter, en flinkerzyde van den Predikftoel waren eenige banken voor de Edellieden van het Hof en voor den Kerkenraad. Agter het geftoelte van den Stadhouder ftonden cenigen van Hoogstdeszelvs lyfwacht meteen trompetter; en aan beide de zyden van het doophek twee benden granadiers lyfwachten. Zo dra men behoorlyk gezeten was begon de Kerkenleeraar Jok Mimnikenmoolen eene korte Leerreden, over de woorden van pfalm 22. vs. 31. geduurende welke de Jonge Vorftelyke fpruit in de kerk gebragt was, alwaar Hy, door de Baronesfe van Dankelman eerst in het conftiftorie en even daar na in het doophek gebragt wierd. De Kerkenleeraar zyne redevoering geëindigd en het gewoone Formulier van den Doop voorgeleezen hebbende, bediende de Predikant Petrus Nieuwland dit Bondzegel aan den Vorstelyken Oranjefpruit, terK 2 wyl  £774 I4S V ADERLANDSCHa .wyl zyn Heer Vader, den Frinfe Erfftadhouder zeiven, dien jongen Vorst ten Doop hield, welke de naamenvan Willem, George, Frederik, bekwam. Wanneer het nagebed verrigt, het vierde vers van de 12Site pfalm gezongen, en eene hartelyke zegen over den Jongen Prins, het Vorftelyk huis, en de hooge perfoonagien; welken als Gevaders over den Jongen Vorst geftaan hadden , uitgefproken was, keerde de ftatie weder naar het Stadhouderlyke Hof te rug. De liefde gaaven by deze gelegendheid verzameld, bedroegen den fomme van ƒ 2239 guldens. De burgery van 'sGravenhage had zich 'sMorgens, even na negen uuren, in het Voorhout vergaderd, en trok vervolgens langs het Tournoyveld, den langen Vyverberg, de Plaats, de Hoogftraat, de Groenmarkt, voor by het Stadhuis, tot aan de Gaaandery die aan de Groote kerk gemaakt was, en fchaarde zich van daar tot zo verre als dezelve op de Vyverberg ftrekkén kon*; de, in ryën: Zo ras de plegtigheid was volbragt trokken zy wederom te rug, door de Stadhouders poort, alwaar zyne Hoogheid dezelve zag voor by gaan, naar het Voor- hout5  HISTORIE-BISCHRYVINQ. 149 hout, en wierden aldaar afgedankt: Gelyk de plegtige verrigting, met het losbranden van het grof gefchut begonnen was, zo eindigde dezelven ook, terwyl de Prins Erfftadhouder, de Heeren Afgezondenen van de Provintie Gelderland, op het oude Hof op een zeer deftige maaltyd onthaalde ; kort daar na hadden de voornoemde Heeren Afgezondenen van de Staaten des Vorstendoms Gelre en Graaffchaps Zutphen , die by den Doop als Ge vaders over den Jongen Vorst geftaan hadden, gehoor by haare Koninglyke Hoogheid, en overhandigden, by die gelegendheid de pillegift voor den Jongen Vorst, en de gefchenken voor de kraamkamer. Het leed niet lang, na dat het Stadhouderlyke Huis, dus met een derde fpruit gezegend was geworden, of zyne Doorlugtige Hoogheid en deszelvs Koninglyke Gemalinne, getroffen door hunne tedere liefde voor Hoogstderzelver Vorftelyk kroost, befloten, om het zelve van het fteeds dreigende gevaar der kinderpokjes, die thans meer dan ooit woedden, te onttrekken , den Jongen Erfprins en Prinfesfe dezelven te doen inenten, en zich dus teK 3 vens 1774- De Vötv flelyke kinderen worden de Kinderpokjes;ingeënt.  ïZL± I50 VABEKLANDSCHE vens van de vreeze, die hen geduurig py, nigde, te bevryden.' De .Hoogleeraar Gaubius Lyfarts van hunne Hoogheden, maakte evenwel eenige zwarigheid om zeiven de inënting aan de Vorftelyke kinderen te werk te ftellen, maar verklaarde, dat indien zyne Doorlugtige en haare Koninglyke Hoogheden daar toe geneigd waren over te gaan, hy aan Hoogstdezelven tot het doen der inënting, zynen mede Hoogleeraar in de geneeskunde, te Leiden, den Heer van Doeveren konde aanpryzen, als een man, niet alleen vermaard wegens zyne Geleerdheid , en van de voordeden der inënting ten vollen overtuigd, fteeds gelukkiglyk in dezelve flaagende, maar die ook, om zynen yver voor dat heilzaam middel, 't welke hy ten nutte van het algemeen op alle wyzen had trachten voort te planten, vry wat had willen opofferen en manmoedig ondergaan. Dit voorftel van den Heere Gaubius, by hunne Hoogheden aangenomen zynde, ftelde de Hoogïeeraar van Doeveren, omtrend het midden van Grasmaand, de inenting in 't werk aan den Jongen Erfprins en de Jonge Prinfesfe, in tegenwoordigheid van den lyfarts van zyne Door»  HISTORIE-BESCRRYVING. 151 Doorlugtige Hoogheid, terwyl de Jongfte der Vorftelyke Kinderen, Prins Willem George Fredmk, nog niet in ftaat geöordeeld wierd, om dezelve te ondergaan. Dit kunst middel was ondertusfchen, door de oplettendheid, zorg en bekwaamheid van den Hoogleeraar, zo gelukkiglyk gedaagd; dat de Vorftelyke Kinderen zich welhaast in Volmaakte gezondheid bevonden, waar over op den vierentwintigften van Grasmaand, in alle kerken der Hofplaatfe des^; wegens plegtige dankzeggingen gedaan wierden. Door diergelyk een tedere zorg voor Hoogstderzelver Kinderen , wierden de Vorst en Vorstin van Nasfauw Weilburg ook bewogen, de inënting aan beide hunne Jongfte fpruiten te doen in 't werk ftellen; het welk te Maastricht, door den Geneesheer Schwehke, Hoogleeraar in's Gravenhage verrigt wierd, en na wensch flaagde. Deze voorbeelden wierden wel» haast gevolgd van verfcheiden perfoonen van den allereerften rang en anderen, waar door de inënting, welke eerst met veele hindernisfen had te worftelen, algemeener doorbrak, en te meer goedkeuring won, om dat verfcheidene Kerkleeraareh, waar K 4 on- I774-.  J77 2$Z VADÏUANDSCH! 4-onder de Rotterdamfche G. J. Nahuis geen der minsten was, zelfs de inënting aanpreezen, en deeden befchouwen als eene zaak, welke tegen de Godsdienst in geenen dee* le aanliep. Hoe nadeelig de vooröordeelen, en de verkeerde bevattingen van een zaak zyn kunnen, was reeds van oude tyden af gebleeken; 'er is by na niers geweest dat het menschdom meer angst en vrees heeft kunnen aanbrengen, dan de ongewoone verfchynzelen der lucht. In een tyd wanneer onkunde en bygeloof heerschten, hadden deze verfchynfelen diepe indrukken by het gemeen gemaakt, die meer dan eens groote verwarringen baarden. Hoe meer de wetenfchappen nogtans toenamen, hoe meer het bygeloof week: De ydele vrees voor Staartfterren en andere Luchtverfchynfelen begon te verminderen naar maate de lieden hunnen geest meer geöeffend hadden, dan het overgebleven fpoorvan bygeloof konde niet ten eenenmaale uitgeroeid worden; Zo lang 'er onkunde bleef onder de redeJyke fchepzelen, was één dweeper in ftaat om een gantfche menigte, die te Iigter op het ooroeel van anderen betrouwen, in angst  HISTORÏE-BESCHRYVING. 153 angst te brengen en aan 't gisten te maaken; daar van leverde de Bloeimaand een fpreekend bewys: De Starrekundigen hadden namentlyk waargenoomen, dat de Planeeten, Mercurius en Mars, in dit jaar, zeer na voor by onzen Aardbol zouden loopen. Sommigen, en inzonderheid de beroemde Starrekundjge Heer de la Lande te Parys, hadden zich uitgelaaten over de mogelykheid, dat een der voorgemelde Dwaalftarren onzen Aardbol zoude kunnen aanraaken. Dit gerucht wierd fpoedig verfpreid door geheel Frankryk en kwam van daar wel haast in deze Nederlanden, Engeland, Duitschland, Denemarken, Zweeden, en in een woord door geheel Europa, alwaar het by 't gemeen vry veel ongerustheid en bekommering gaf, dat op den agtften van gemelden maand, wanneer de beweegingen van Mercurius en Mars gefcbieden moesten, de laatften dag der waereld zyn zoude. Meest overal was het onkundige gemeen in de grootfte angst en benaauwdheid, dienaar maate dat deze gewaande verfchrikkelyke dag nader kwam, vermeerderd. Inzonderheid was 'er in de Provintie Friesland vry veel beweeging uit ontftaan, daar K 5 een I774- Dwaal irooröoi> ieel en /rees hiet te Lande.  154 VADERLAÏIDSCHE ^.een zeker fchoolmeester , waarfchynlyk ""door dweepery vervoerd, allerhande'akelige zaaken voorfpeld had, die by 't gemeen zo greetig aangenomen waren, dat veel lieden hunne broodwinningen ftildeedenftaan, weigerende fommige bakkers en brouwers, ten platten lande, brood te bakken of bier te brouwen, dewyl men zulks, zo zy dwaaslyk meenden, na den voorgemelden agtften van Bloeimaand niet nodig zouden hebben, ja hunne angst ging zo verre dat de hooge Regeering nodig oordeelde, ter bedaaring van deontruste gemoederen, een zeker bericht door een kundig man te doen op ftellen en waerëldkundig te maaken, waar in betoogd wierd, dat de beweegingen van de twee Planeeten Mercurius en Mars geenen de minsten invloed op de Aarde hadden , dat 'er dierhalven op den agtften van Bloeimaand niets byzonders ftond te gebeuren, en dat daarom zulken die in vermoeden waren, dat 'er als dan waarfchynlyk eenige veranderingen in de beweegingen der Aarde en Planeeten zoude ontftaan, inderdaad onkundig waren, in de wetten der beweeging van dezelven,nadien deze, ieder in het byzonder, hunnen loop,  HXSTORÏE-BESCHRYVING. 155 loop, in hunne eigene, en zeer van elkan- ] der verfchillende kringen, zonder daar uit te wyken, volbragten, en dat eindelyk, de Starrekundigen voor honderden van jaaren, wat het zaakelyke betrof, indien zy immer hadden begreepen, dat eene vertooning aan den Hemel, als die van den gemelden dag, nadeelige gevolgen in het zamenftel dezer Planeeten zou maaken, dezelve hadden kunnen voorzeggen. Door deze verklaaring wierden de gemoederen wel eenigszins gerust gefield, doch de vrees was eerst recht verdweenen na dat den agtften van Bloeimaand, zonder dat 'er iets merkwaardigs voorgevallen was j ten einde liep. Wezentlyker nadeel ondervond het Vaderland by een onverwacht ongeval, dat niet voorfpeld wierd, maar daadelyk gebeurdde. In 't laast van dezelven Bloeimaand ontftond een hevigen ftorm uit het Noordwesten. De felle wind had het water van het Y voor 't Dorp Sparendam zo hoog doen ryzen, dat al het Grasland niet alleen onder liep, maar het Ywater over den Sparendamfchen Dyk, gemeenlyk de Slaaper genaamd, zich uitftrekkende, Schooter Vlieland 774^  EL van 1.5*6 VADKRLAHDSCHS 4-land en Schooten overftroomde; men was dit in den winter wel eens gewoon, doch nimmer in een zo ver gevorderde lente; de oudfte lieden hadden zulks nooit beleefd, zo dat de hoop op eenen voordeeligen Hooibouw, welke het gunstig voorjaar, en 't weelig ftaande gras, allezins beloofde, ten eenenmaale verdween. De Zuiderzee was door dezen ongewoonen ftorm op de kusten zodanig opgezwollen, dat niets diergelyks by menfchen geheugen, had plaats gehad. Een aantal beesten op Galants, oog was verdronken; niet minder fchadelyk was de woedende kracht van dezen verfchrikkelyken ftorm wind op het geboomte door genoegzaam alle de Provintien , het jongst uitgeloopen loof wierd afgerukt, waar van men de akelige gevolgen den ganfehen zomer door, kenbaar zag. De arme visfehers, langs de Noordzee wierden hunne geringe bezit» tingen ontroofd, en de woede der golven benam zelfs eenige dier ongelukkigenhetleeven. By het afloopen van deze op elkander volgende gebeurtenisfen in de natuur, waren 'sLands hoogfte Magten bedagt op een onderhandeling met het Hof van Frankryk, over de affchaffing van het recht van Aubaine, ontftaan uit eene kragte van een Wet  ■ HISTORl E-BÈSCHRYVINÖ*. ï.<7 van Keizer Karei dengrooten, volgens wel-: ks oudtyds, die geenen, die over de Aïbis of Elve, (de Grensfcheidinge van het oude Franfche gebied) geboren waren, en hiér van Albani Aubenae, dat is zo veelaltfvreemdelingen genaamd wierden, geene goederen in Frankryk erven konden, maar die bezittingen aan 'sLands fchatkist moesten laaten, waar van dit recht Jus Albinatus\enmt Fransch Droit d" Aulaint was genaamd. Andere Volkeren hadden dit recht wederom, volgens de wet van wedervergelding, tegens de Franfchen geöeffend, doch in vervolg van tyd tot tyd afgefchaft, Onder de Regeering van Koning Hendrik de vierde, in't Jaar 1597. was dit, tusfchen de Kroon van Frankryk en de algemeene Staaten dezer Provintien, reeds vernietigd ge. worden; dan men vond egter in Frankryk niet goed zich, nopens de Franfche vluchtelingen , welke ter oorzaake van dwang en vervolging in den Godsdienst, hun vaderland verlaaten hadden, aan dit verdrag van vernietiging van 't recht'van Aubaine te houden, zelfs niet al waren de vlugtelingen hier te Lande genaturalifeerd, of als inboorlingen aangenomen. Hier over waren der- iZZ£  1774 158 VADERLANDSCHE , derhal ven menigvuldige klagten gevallen, die geene goede uitwerking konden krygen, zo dat de Heeren Staaten eindelyk, op den eenëndertigften van Wynmaand des jaars 1709. verklaarden, dat men by wedervergeldinge de Franfchen ook niet zoude toelaaien, tot de erfenisfen van goederen en vluchtelingen hier te Lande. De weivoegzaamheid deed nu, ten laats, ten, in dit jaar tusfchen de Kroon van Frankryk en deze Gewesten, ten voordeele der wederzydfche onderdaanen ,> een verdrag fluiten, op den agtëntwintigften van Lentemaand, 't welk vervolgens in 't parlement van Parys wierd aangefchreven, en waar by dat haatelyk recht van Aubaine volkomenlyk wierd afgefchaft. Het Hof van Frankryk liet zich te gemakkelyker daartoe overhaalen, om dat dit een duidelyk bwys van achting voor de Republiek was, en hun Hoog Mogenden gevolgelyk te flerker aan deszelvs belangen verbond, 't geen, volgens een Staatkundig vooruitzicht van veel gewigt konde zyn, by het toenee-men der twist tusfchen Engeland en de.NoordAmerikaanfche volkplantingen, die dagelyks aanwakkerde, cn waar in Frankryk toch 3  HISTOIilE-BESCHRYVINÖ. I55 toch, vroeg of Iaat, ftond deel te nee.j men. Ondertusfchen hernieuwden deStaatenvan Friesland, die meer dan eens naar een middel hadden uitgezien tot herftel van 's Lands'ver • vallen ftaat van inkomften, hunne poógingen tot zulk een gewenséht einde,dePrinsErfftadhouder hier mede het zyne toe willende brengen, had reeds, den zese'ntwintigften van Bloeimaand des jaars 1768. en dus even na dat Hoogstgemelden meerderjaarig geworden was, aan de Heeren Staaten van Friesland voorgefteld , óm eenige bekwaame leden te benoemen tot het onderzoek van den Staat van'sLands inkomsten. Hunne Edel Mogenden, hadden zulks zeer dankbaar aangenomen, en beflooten daar toe de volgende Heeren te verkiezen: Uit Oostergo de Heeren Hi H, van 'Knyf en H. H. van Haersma; uit Westergo 5„ P, A. van Eumalda'en S. G D. van Burmania 'Rmgersfult de Sevenwouden J. Vegelin van Claerbergen cnM.< O van Schltinga; uit de fieden V« Ouwens en S, Mnfos, benevens 's Lands Secretaris J.'vanSminia; uit het collegie der Heeren Gedeputeerden //. van Sloterdyk en H. W. van- Pkttenberg, benevens derzelver Se. 774-  IE SOO VADERLANDSCHf ^.Secretaris H. H. van Wykel; uit de .Prövin"tiaale Rekenkamer, A. L. van Hiemfira en F. W, van Ghend Baren Thot Schwartzenberg en Hohenlandsberg, benevens derzelver Secretaris C. van Haersma. Deze Heeren hadden reeds in 't voorige jaar een bericht van hunne bedieninge, zo van den Staat van s Lands inkomsten, als van de middelen van fpaarzaamheid, en anderen, welke zy tot herftel der finantien bekwaam en nodig oordeelden,aan deStaaten vanFrieslandovergegeeven, dit bericht wierd aan den Stadhouder gezonden, en Hem verzogt, Hoogstdeszelfs gedachten daar op te mogen weeten, waar op de Vorst, alles nagegaan hebbende, niet in gebreke was gebleeven, maar deszelfsgevoelen, in eenen briefvan den eenëntwintigften van Sprokkelmaand dezes jaars gemeld had; de Heeren Staaten van Friesland rypelyk gelet en alles met derzelver vaderlyke zorg overwogen hebbende, ftelden, ingevolge van bet daar uit genoomen befluit, voor vast, dat het kwaad in deszelfs eerfte beginzelen, moest worden aangetast, waar van men dus de gewenschte gevolgen van herftel konde hoopen, en waar aan de ingezetenen voor de  HISTORIE-BESCHRYVING. l6l de vaderlyke zorg der Staaten ten hoogften ] verpligt zouden zyn. ■ In deze tyds omftandigheden, die over de algemeene rust in Europa-, veel kwaads voorzeide, herleefde ook wederom het verdrietige en reeds zo lang geduurd hebbende verfchil tusfchen Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappy te Amfterdam en Hoofddeelgenooten ter kamer Zeeland, wegens de vaart en handel, op Esfequebo en Demerary: 'Er was over dat^ Onderwerp een gewigtig vóorftêl aan de< algemeene Staaten gedaan, waar op de Hee e ren Staaten van Holland zich in volgender manieren verklaarden, ,, Dat, hóe zeer iri de uiterlyken fchyn, ten aanzien van den Vaart en handel Op de rivieren Esfequebo en Demerary zich verfchillen hadden opgedaan tusfchen Bewindhebbers van de WestIndifche Maatfchappy dezer Landen ter eenre en Hoofddeelgenooten ter kamer Zeeland ter andere zyde , nochtans wëezentlyk door de gemelde Hoofddeelgenooten, onderfteund door de Heeren Staateö van Zeeland, by die gelegenheid, het oppergezag van baar Hoog Mogenden, mitsgaders de belangens van 's Lands ingëzétéL nen 774^ Vervolg er ge^illenver Es- icpebo . i Deme= iry.  mi %'H VADERLANDSCHE • nen met betrekking tot de voorfchrevene vaart en handel voornaamelyk waren aangetast geworden. Dat haar Edele Groot Mogenden vervolgens nooit konden gedoogen, gelyk zy ook niet van de Heeren Staaten der andere Provintien verwachtten, dat, aan een Gerechtshof, hoe onpart-ydig het ook zoude mogen wezen voorgefteld, ofwel aan de uitfpraak van eenige leden uit een of meer Hoven van juftitie uit deze vereenigde Provintien, of wel van zodanige andere kundige en onpartydige leden van Regeering of Rechtsgeleerden, als daar toe door zyne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prinfe Erfitadhouder zouden worden gekoren, gefield wierd deze vraag: Of de ingezetenen van Zeeland, uit kragt van een by hen gewaande uitfluitende bezitneeming en de heiende overeenkomst van den jaare 1670. mitsgaders hun by gebragt ongejloord bezit, het recht zouden hebben, om afzonderlyk met uitfluiting van alle anderen te mogen vaaren en handelen op de twee meergemelde rivieren met alle gevolgen en aankleeven van dien. Dewyl het een ongehoorde zaak zoude zyn, dat een fouverein zyne onbetwistbaare rechten van oppergezag questieus zoude maaken, en overlaaten aan  HISTORIE-BE SCHRY VING. \C% aan het oordeel van daar toe gefielde rechters, zo als die zulks quajt in goede juftitie, of zelfs naar den aart en omftandigheden van zaaken zouden vermeenen tebehooren. Dat de ongegrondheid van die voorflag nog des te klaarder dooritraalde, wanneer men agt gaf op de drie onderfcheidene gronden waar mede dezelve geflaafd wierd, en wel eerftelyk op de bezitneeming, waar mede niets anders fcheen beoogd te kunnen worden, als een bezitneeming van het recht van alleen te vaaren op gemelde volkplanting, of van de bezicneeming van eenige gronden en landen aldaar, doch dat het recht om alleen te vaaren op eenige plaat/en, alzo weinig door bezitneeming kon verkregen \vorden, als het alleen gebruiken van de lucht of andere zaaken, die door de nacuur tot het gebruik van alle menfchen, en niet om in de uitfluitende eigendom van fommigen gefield te worden, gefchiktzyn, dat ook zodanig een bezitneeming een harsfenfchim was, befiaande in een bloot geluid van woorden, zonder betekenis van zaaken , dewyl de natuur van een bezitting medebragt, dat zodanig een zaak met 'er daad bezet bleef, het zy de Landen daadeL 2 lyk 1774-  3 04 VAD-ERLANDSCHE ' T774 . lyk bebouwd wierden, het zy dat andere tekenen van dien aart op de plaats die bezeten was, gevonden wierden; maar dat, gelyk de zee en de openbaare wateren, voor een iegelyk open bleven, zonder dat dezelve met de daad door byzondere ingezetenen konden bezeten worden, het zo ook onmogelyk was, dat, of fchoon de Zeeuwen, al, een tyd lang op de voorfchrevene volkplanting gevaaren mogte hebben, zodanig een vaart eenige voetitappen van bezit na zich zoude kunnen laaten, en dat dierhalven de zaak eigenlyk zoude moeten nederkomen op een bezit van de hoogfle magt voor den vaart en handel op gemelde volkplanting, en mitsdien eene volkomene inbreuk op de rechten van den fouverein dezer Landen. Dat wyders , by al dien men bet oog zouden hebben op een bezitting van de gronden en Landen in Esfequebo en Demerary gelegen, het zeker was, dat, of fchoon alle de plantaadjes aldaar, of zelfs alle de forten en gebouwen aldaar opgericht, de Zeeuwen in eigendom toebehoorden (het welke egter volftrekt zo niet was) nogtans het uitfluitend eigendom van alle die zaaken, nog het oppergezag over die landftree.. ken.  HISTORIE -BESCHRYV ING. 165 ken, nog over het gebruik der rivieren en o.ver de handel daar ter plaatfe, daar in niet begreepen was, zynde die opperfte magt zódanig van het uitfluitend eigendom der voorfchrevene zaaken, in zyn aart en natuur onderfcheiden, dat geen byzondere ingezetenen, onder voorwendzel van het Jaatstgemelde, ook het eerstgenoemde zouden kunnen voorwenden te hebben kunnen bezitten. Dat hunne Edele Groot Mogenden zeer wel wisten, dat de natuurlyke •vryheid van het vaaren ter zee, mitsgaders het dry ven van handel, bepaald kon worden, zo door overeenkomsten, waar by men vry willig van die vryheid afzag, en andere voordeden daar en tegen weder.bedong , of door een verbod van den fouverein van de plaats uit welke gevaaren wierd , als welke fouverainen uit hunne volle magt, zodanige uitfluitingen maaken konden', maar dat hunne Edel Groot Mogenden geen. begrip hadden, dat byzondere ingezetenen zulk eene magt zouden kunnen oeffenen, en aan hunne mede ingezetenen, het recht van vrye vaart beletten, dewyl het bepaalen van de vryheid van vaart en handel een .onüffcheidelyk recht was van L 3 de 774-  1774 IÓ6 VADERLAND SCHS de hooge Overheid zelve, dat aan geen byzonder ingezeten behooren kon, en aan welk recht alle de Bondgenooten ten hoogfte gelegen lag, dewyl in een handeldryvend Gerneenebest niets fchadelyker voor het algemeen welzyn bedacht kon worden, als dat de eene ingezeten den ander in de vrye vaart en handel een daadelyk belet zoude kunnen doen. Al het welke dan ook klaarlyk deed zien, dat de natuur en 't gewigt van zulk een recht, zo wel als deszelfs invloed op het algemeen welzyn medebragt, dat het vollTrekt door geen byzonder ingezeten konde bezeten worden. Dat hunne Edel Groot Mogenden begreepen, dat al het geene zy tot dus verre met betrekking tot den eerften grond van bezitneeming, waar op het uitfluitend recht van vaart en handel op Esfequebo , door de Zeeuwfche ingezetenen onderiteld wierd, gegrond te kunnen zyn, gezegt hadden, dezelve betrekking had op de tweede grond, naamelyk het bekende contract van den jaare 1670. en daarom merkten Hoogstdezelven alleen maar aan, dat de rechten van defouverainiteit zo weinig veronderfteld konden worden, afhangelyk te zyn van een contract  HISTORIE-BESCHRYVING. IÓJ tract met derdens aangegaan, als voorfchrevene rechten onder het bezit van den ei. gendom van gronden en landen begrepen konden worden. Dat het daarenboven nog zo veel te meer onrechtvaardig zoude zyn de fouverainiteit van haar Hoog Mogenden, door middel van eene diergelyke zaak in twyffel te trekken, daar in het voorfchrevene contract geen de allerminfte melding van een uitfluitende vaart ten behoeve van de Zeeuwfche ingezetenen gemaakt wierd, gelyk ook naar den aart en gelegendheid der zaak met geen mogelykheid konde gefchieden, dewyl de klaare en eenvoudige meening van het gemelde contract alleen was, dat, dewyl de West-Indifche Maatfchappy toen ter tyd op de meeste van haare bezittingen, volgens haar oólrooy, alleen en met uitfluiting van alle anderen handelde, en dat de volkplanting van Esfequebo weder aan de Maatfchappy gegeeven Zynde, door dezelve gedacht zoude hebben kunnen worden , dat de voorfchrevene volkplanting ook nu wederom door haar alleen bevaaren zoude moeten worden; de Heeren gemagtigde Raaden van Zeeland vervolgens daarom bedongen hadden, dat L 4 de [774.  i<55 vaderlands chï . de Zeeuwfche ingezetenen de bevoegdheid "zouden behouden, om mede daar op te blyven vaaren en handelen. Dat voorts hunne Edel Groot Mogenden zeer wel konden bevroeden, dat een contract van dien aart, in die tyd noodzaakelyk was, maar dat dezelven zich geen denkbeeld konden maaken, by wat gelegendheid het te pas gekomen zoude zyn , dat voorfchrevene Heeren van Zeeland ter eenre, en Bewindhebberen van de West Indifche Maatfchappy ter kamer Zeeland ter andere zyde zouden zyn overeengekomen , of met moogelykheid hadden kunnen overeenkomen, dat de ingezetenen van de overige Provintien, ja de algemeene West-Indifche Maatfchappy zelve, van de vaart op de volkplanting zouden zyn uitgefloten , en dat voor het overige die volkplanting wel aan de WestIndifche Maatfchappy zoude worden afgeftaan, doch niet om door dezelve volgens het o&rooy van 1621. bevaaren te worden, maar integendeel om een zuivere Jast voor dezelve te zyn, welke toen reeds in zulk ?en root verval was, dat zy vier jaaren kar na geheel gefcheiden wierd, zonder dat de betaaling van recognitiën plaatshad, waar  MISTORIE-BESCHRYVINO ïöy waar door dezelve Maatfchappy, wanneer door anderen als door dezelve wierd gevaaren, eenigszins zoude hebben kunnen worden bevoordeeld; terwyl daar en tegen alle de vaarr en handel, en dus al het voordeel aan de Zeeuwen alleen overgelaaten zoude worden, in zo verre, dat, by aldien de algemeene West-Indifche Maatfchappy ooit zoude goedvinden, die vaart zelve te gebruiken, of zulks aan anderen, uit haar naam toe te liaan, die van Zeeland het vermogen zouden behouden den Gouverneur van Esfequebo aan te fchryven , om zodanige fchepen aldaar niet toe te laaten. : Dat haar Edele Groot Mogenden vervolgens zeer gaarne aan het oordcel van de verdere Bondgenooten wilden overlaaten, óf zodanig een contract, tusfchen menfchen die het gebruik van hunne zinnen hadden , bedacht kon worden, en nog meer of haar Hoog Mogenden ooit de gedachten zouden kunnen gehad hebben, om zo een buitenfpoorig contract, bepaald of onbepaald, goed te keuren, en of mitsdien de Bondgenooten zouden kunnen gedoogen, dat zo een buitenfpoorig verfchil aan het L 5 oor- 1774  170 VADERLANDSCHK 177A .oordeel van daar toe aangeftelde rechters zoude overgelaaten worden. Dat hunne Edel Groot Mogenden, voor zo veel aanging de derde grond, eme ongeftoorde Ihzitting, zich merkelyk zoude kunnen bekorten; dewyl het van zelfs fprak, dat alles wat van de in bezitneeming was gezegt, in zyn volle kracht ook op de bezitting zelve moet worden toegepast. Dat haar Edele Groot Mogenden voorts onnodig oordeelden om nader aan te toonen, dat het recht van uitfluitende vaart in alle gevallen onmooglyk door voorfchryving, en voor al niet van byzondere perfoonen kon worden geëischt, dewyl zulks altyd voor een uitgemaakte zaak by hunne Hoog Mogenden was gehouden, en daar omtrend alleen maar zouden aanmerken, dat hunne Hoog Mogenden, die in de voorige eeuw het meesterfchap van de zee aan de Engelfchen zo zeer hadden hetwist, nu zelfs in twyffel zouden ftellen, en aan het oordeel van daar toe geftelde rechters overgelaaten, of zodanig recht van uitfluitende vaart zelfs niet wel door hunne eigene ingezetenen tegens hen zelve, en dat wel uit hoofde van bezitting geëischt zoude kunnen worden. Dat  HISTOÜUE-BESCHRYVING. IJl Dat hunne Edel Groot Mogenden vervol- j gens vertrouwden, dat de verdere Bondgenooten, met hen , overtuigd zouden zyn, dat, gelyk het recht van fouverainiteit van hunne Hoog Mogenden over alle de volkplantingen van den Staat onbetwistbaar en buiten tegenfpraak, was, het dan ook alleenlyk van de fchikking van Hoogstdezelven konde en moest afhangen, wie al, wie niet, en voor hoe Jangen tyd, mitsgaders ten wiens gunste , de ingezetenen van de zeven Provintien van de vaart op deze of geene volkplantingen zouden mogen zyn uitgefloten. Dat haar Edele Groot Mogenden vervol, gens zich verzekert hielden, dat alle de Bondgenooten overtuigt zouden zyn, dat de belangens van den Staat, het zy dat ze befchouwd wierden van de kant der koophandel in het algemeen, of van de WestIndifche Maatfchappy, of van de volkplantingen van Esfequebo en Demerary in het byzonder, de openftelling van de vaart en handel op gemelde volkplantingen noodwendig vereischten; en het daarom onnodig oordeelden, zich daar verder op te verklaaren; maar dat, gelyk de eenigfte bedenking -■774-_  1774 172 VADIRLANDSCHE 'king, die daar omtrend zoude kunnen vallen , zoude zyn , of de Provintie van Zeeland daar by in 't byzonder zodanig zoude kunnen worden benadeeld-, dat daarom van de bevordering van 't algemeen welzyn zoude moeten worden afgezien, hunne Edel Groot Mogenden zich verpligt vonden, de voorfchrevene bedenking wat nader te ontvouwen , en geen zwaarjgheid maakten daar omtrend vast te ftellen, dat zy in alle gevallen, hoe groot, het Provintiaal belang in het fluiten van meergemelde vaart zoude mogen zyn, het zelve nimmer een grond konde uitleveren, waarom het algemeen belang moest agter gefteld worden. Dat bovendien het in dezen, geenszins het Provintiaal belang yan Zeeland was, maar wel dat van eenige weinige byzondere perfooncn, zo als duidelyk blyken kon, uit het geen de Provintie van Zeeland , by hun vertoog van den tienden van Lentemaand 1749. toegeftaan had, namemelyk, dat de gemelde mieren na verloop van eenentwintig jaaren, zonder eenige bepaaling voor een iegelyk, en uit alle de havens van den Staat, open zouden worden gefteld. Dewyl indien het de waarheid was, dat de welvaart  Bi storiï-beschryving. 173 vaart van haare Provintie aan de vaart van ] vyf of zes fchepen 'sjaars op de gemelde" rivieren afhing, zo dat dezelve voor alle de andere Provintien gefloten moest blyven, die vaart, na hunne wyze van denken , dan niet vöor eenentwintig jaaren, maar voor altoos gefloten moest worden gehouden, en wel te meer, om dat gefteld wordende dat de gemelde volkplanting ten kosten van Zeeland in een gunstiger omftandigheid zoude kunnen worden gebragt, om voor de Provintie zelve van eenig nut te zyn, de gemelde Provintie dan eerst na die eenentwintig jaaren, van die meerdere bloei de voornaamfte vrugten zoude beginnen te trekken , en egter de volkplanting als dan zoude moeten misfen: ïerwyl het ondertusfchen zeker was, dat de gemelde tyd, by aldien de volkplantingen van Esfequebo en Demerary in de elendige omftandigheid, waar in dezelve zich daadelyk onder de beftiering bevonden, het al eens zo lang konden uithouden, zonder geheel en al te verloopen, en voor een iegelyk onnut te worden, dan egter lang genoeg kon worden geoordeeld, om de beurfen van eenige byzondere perfoonen rykelyk te voorzien. Dat 774- _  174 VADERLA KDSCHE J77 4-Dat nu integendeel het Provintiaal belang van Zeeland zelve, de openflelling van de voorfchrevene vaart en handel vorder, de, waardoor de meergemelde volkplanting alleen behouden konde worden, waarom ook hunne Edel Groot Mogenden hunne verwondering niet konden verbergen, dat een voorflag van dien aart by de hoofddeel, genoten van de Kamer Zeeland van de hand had kunnen gewezen worden,om de volgende weinig gewigtige redenen; als vooreerst, om dat gemelde hoofddeelgenooten vreesden, dat zy nimmer met Bewindhebberen van Amfterdam voor de vast te Jlellene verdeeling zouden eens kunnen worden. Ten tweeden, dat het niet mogelyk was om eene maate vast te ftellen, omtrend de fchepen, die van daar na de gemelde volkplanting zouden gezonden worden. Ten derden, dat boven dien het bepaalen van het getal fchepen van het Gemeenebestnaar de volkplanting moetende vertrekken, ftrydig zoude zyn met het oc trooy van hunne Hoog Mogenden van den jaare 1674.. En eindelyk ten vierden , dat de Hollandfche kooplieden hun getal veel grooter zouden neernen, dan de Zeeuwfche, waar door deze met hunne goederen zouden moeten blyven zitten. Alle welke redenen hunne Edel Groot  HISTCRIE-BESCHRYVING. I75 Groot Mogenden verders aantoonden van geen de minste kracht te kunnen zyn. Eindelyk dachten hunne Edel Groot Mogenden dat de verdere Bondgenooten, in een zaak van zo veel gewigt en billykheid, met hen in dezelve begrippen zouden ftaan, en dat zy niet konden verwagten , dat, daar zy zo veel toegeevendheid gebruikt, en zo een lang en taai geduld geöeffend hadden, van wegens de Provintie Zeeland, die deze zaak nu reeds twintig jaaren lang had fleepende weeten te houden, eenige zwaarigheden of vertraagingen zouden worden gemaakt ; dat hunne Edel Groot Mogenden mitsdien het befluit van de Bondgenooten, om met hoogstgemelde tot het algemeen welwezen van de ingezetenen en den koophandel van dezen Staat op de WestIndiën en tot verligting van de West-Indifche Maatfchappy dezer Landen, dewelke hoognoodjg had, mede te werken, hoe eerder hoe beter te gemoet zagen; terwyl zy niet konden verbergen, dat, zo de raadpleegingen daar over wederom onder deze of geene voorwendzels op de lange baan gefchoven wierden, en dat vervolgens het gemelde befluit van hunne Hoog Mogende daar  ■J774 I7Ó VADERLAKDSCHE , daar op niet fpoedig volgde, zy zich na oc gemelde wederrechtelyke en van geen waarde zynde aanfchryving van Bewindhebberen van de kamer Zeeland, aan den Gouverneur van Esfequebo gedaan, niet verder meenden te gedraagen, maar zich genoodzaakt zouden vinden om daar tegen zodanige maatregelen te neernen, als zy mee het recht en de belangens van hunne ingezetenen , en met den aart en het gewigt der zaak overeenkomstig zouden oordeelen te zyn. " , , De Staaten van Holland voegden daar nog een ontwerp by, van zodanige fchikkingen, welke aan hunne Edel Groot Mogenden voorkwamen als het bekwaamst te zyn, om de gefchillen uit de weg te ruimen. Doch de Staaten van Zeeland namen in dit alles gantsch geen genoegen, maar verklaarden ter Staatsvergadering; „ dat, indien de Provintie van Holland goed mogt vinden, zich zelve te rechten, eh hünne Hoog Mogenden niet fpoedig tot den uitflag dezer zaak befloten , maar itilzwygende aanzagen dat de Provintie van Zeeland, op eens gewelddadige wyze, deze genoegzaam haare nog eenige overgeblevene tak van koop- han-  HïSTORIE-BESCHRY VING; 1?J handel wierd ontnomen, hetzelve zouden moeten aanmerken als eenen vastgeftelden inbreuk tegens de gronden van de Unie; en zich dus, met meerder recht dan de Staaten van Holland, genoodzaakt zouden vinden, daar tegen, in dat onverhoopt geval, zulke middelen in 't werk te Hellen, als zy oordeelden dat met het recht en belang hunner ingezetenen best over een zoude komen. Wanneer nu alles ter Staatsvergadering óverwogen was, kwamen de gevoelens der byzondere Provintien in 't licht, waar na! men, inzonderheid in Holland en Zeeland reeds lang verlangende geweest had. De Provintie Friesland was de eerftè die haare gevoelens inbragt, doch waar by niet anders befloten wierd, dan dat hunne Gecommitteerdens ter vergaderinge van hunne Hoog Mogenden , gemagtigd zouden worden om deze zaak met de Gecommitteerdens van Holland en de overige Bondgenooten te fchikkén en af te doen. Het gevoelen van de Provintie van Overysfel kwam hier opuit: ,, Dat hunne Edel( Mogenden ter goeder tröuwe, vermeenden, dat deze zaak aan een rechterlyk onderzoek en befiisling kon worden opgedraaM gen,- Cevbe- erib der e Pto- 'imien iver dit jjëlcb-1. Vin ■ :iieslji.d.' V.m . .  J774 1/8 VADERLANDSCH1 • gen, zonder dat de fouvereine rechten vafi hunne Hoog Mogenden, daar door eenige inbreuk zouden lyden of gekrenkt worden, en het zelve allezins aan hunne Edel Mogenden als het billyklte en heilzaamlie middel van afkomst voor kwam, en daarom ook geen zwaarigheid vonden, zulks voor hun Provintiaal gevoelen te uiten, en te verklaaren, hoe zy vermeenden , dat in dit gefchil, overeenkomstig de voorflag, den negenden van Zomermaand 1769. wegens de zaaken van de West-Indifche Maatfchappy, ter vergadering van hunne Hoog Mogenden uitgebragt, zouden behooren te worden verbleeven, aan een onpartydig Gerechtshof, binnen de vereenigde Provintien, om daar in te befiisfen zo als na rechten zouden bevinden te behooren. Dat hunne Edel Mogenden daar in te rainder zwaarigheid maakten, om dat zeer dikwyls zelve gewoon waren , zich aan deze weg van rechten te onderwerpen, wanneer hunne ingezetenen op de eene of andere wyze tegen den fouverein eenig gegrond recht meenden te hebben, die hen ook allezins de rechtmaatigfte en gefchikfte voorkwam, meer dan wanneer diergelyke zaaken op eene  HISTORIE-BESCHRYVINÖ. 1/9 eene ftaatkundige wyze wierden geëindigt, a!s waar omtrend eerder de regelen van gevoegelykheid, dan die van rechten konden worden ge volgt; dat hunne Edel Mogenden wenschten, dat de Heeren Staaten van Holland zich in dezen daar ook toe mogten laaten överhaalen, en eene der gedaane voorltellingèn verkiezen, als wanneer hunne Edel Mogenden dan gaarne zouden, Zó Veel mögelyk was, meten benevens dé andere Pro vintien medewerken, om daar omtrent iets eenpaarig vast teilellen, gelyk ook de wyze van het fchikken der Terfïiynen, enz. tot voorkoming van alle vertraagingen , vitterijen en noodelooze kosten , en dat in alle gevallen de Heeren Staaten van Holland, geduurende de raadpleegingen van hunne Hoog Mogenden zouden gelieven te verhoeden, dat 'er by derzelver ingezetenen niets werde ondernomen, waar door de zaaken buiten hun geheel wierden gebragt, hebbende hünnè Edel Mogenden; aan het flot van derzelver befluit gevoegd de begeerte, om het meer te willen aanzien, als een opwekking om de zaaken ten einde te brengen , dan wel als eeri èigenlyk voorneemen om het zelve werkM 2 f*é£  1774 l8© VADERLANDSCHE .Rellig te maaken: met bygevoegde wensch en hoop, dat 'er nog middelen mogten overig zyn, en gevonden worden, om de verfchillen na eene nadere en bedaarde overweeginge te kunnen byleggen, dat, by zo verre als zulks nog mogte ontftaan, zy van oordeel waren,dat zulks na rechten moest beflist worden, en by zo verre de Provintie Zeeland, daar omtrend met hunne Edel Mogenden van een en het zelve begrip mogte zyn, zouden de Heeren Staaten van Holland, by verdubbelde inftantien behooren te worden verzocht .van daar in genoegen te willen neernen, of zo de andere Bondgenooten onverhoopt daar in van Ridderfchap en Steden, van andere gedachten mogten zyn, en met de Provintie van Holland gevoelden, hielden hunne Edel Mogenden aan zich het recht, om zich als dan op de voorfchrevene zaak nader te verklaaren, zo als zy naar den aart en eigenfchap van 't geval zouden oordeelen te behooren. Hunne Edel Mogenden gelastigden verders derzelver afgevaardigden, dit bovenftaande ter vergadering van hunne Hoog Mogenden te verklaaren, met byvoeging van allezins te willen helpen bezorgen, dat 'er noch  HÏSTORIE-BESCHRYVING. l8l noch van de een of andere kant van de Bewindhebberen der algemeene West-Indifche Maatfchappy ter kamer Amfterdam, noch van Hoofddeelgenooten of Bewindhebberen ter kamer Zeeland, noch door eenige ingezetenen van het Gemeenebest, iets anders of meerder wierde gedaan, als het geen tot hier toe by dezelve gefchied was, op dat, hoe het ook zyn mogte, de zaaken in dezelfde flaat verbleeven, als waar in ze van den oorfprong der verfchillen geweest waren, tot dat daarinrechterlykheflist, of by de Bondgenooten befloten wierd, zo als dezelven naar den aart en verdienste der zaak zouden oordeelen te behooren. " De Provintie van Utrecht oordeelde; „ dat de Heeren gemagtigden van hunne* Hoog Mogenden nog eens dienden verzocht te worden de voorfchrevene zaak te willen hervatten , om middelen van verzoening te beraamen, en voor te flaan en te tragten op zo eene wyze dit verfchil tot onderling genoegen te vereffenen; of indien zulks onverhoopt niet kon gevonden worden , als dan hunne Hoog Mogenden op de geheele zaak te dienen van derzelver aanmerkingen en vastgetleld gevoelen , volM 3 gens i?74> - m V.in Jtrcchr.  *774> VanStaden Lande. Van Gelder. ?8a VADER LANDSCHS gens welke dit verfchil door hunne Hoog Mogenden zouden behooren te worden beflist. " De Heeren Staaten van Stad- en Lande verklaarden eenvoudiglyk, zich te voegen by het uitgebragte gewysde. Eindelyk verklaarden ook de Staaten van Gelderland, na eenige voorafgaande aanmerkingen over de gevolgen dezer verfchillen; dat de Heeren Staaten van de twee verfchillende Provintien, den Heere Erfftadhouder zouden behooren te verzoeken , gelykerwyze hunne Edel Mogenden by deze deeden, ten einde het Hoogstdezelve mogt behaagen, tot wegneeminge van zodanige verfchillen, deszelfs goede en veel vermogende diensten te willen aanwenden; zullende aan hunne Edel Mogenden niets aangenaamer wezen dan de gewenschte fchikkingen hier omtrend te mogen verneemen. Doch ingeval dit alles, onverhooptelyk, van geen uitwerking mogt wezen, dan waren hunne Edel Mogenden van gevoelen, dat als dan door de Provintien van Holland en Zeeland, die men vertrouwde dat zelfs een billyk einde van deze verfchillen wenschten, hoog gemelde zyne Door-  HISTORIE-BESCHRYVING. 183 lugtige Hoogheid diende te worden ver- j zocht, de uitfpraak en beflisfing van die verfchillen op zich te willen neernen, in hoope en vertrouwen dat deze weg, als geJykvormig aan de Unie en 't aanzien van de tegenwoordige gefteltenis van 't Gemeenebest, de natuurlykfte en eenvoudiglte zynde, dan ook by meergemelde Provintien zoude worden ingeflagen , moetende nogthans inmiddels, tot dat die zaaken volkomen beflist zouden weezen, alles in Haat, en ieder zyn recht onbenadeeld blyven. En in geval dit al mede vruchteloos mogt wezen, wilden hunne Edel Mogenden, die nogmaals moesten betuigen"van met alle onzydigheid en alleen tot behoud van de eenigheid tusfchen de byzondere Provintien 5 haar gevoelen by deze verklaard te hebben, op het crnftigsthebben geprotefteerd van onfchuldig te willen gehouden worden aan de nadeelige gevolgen, welke tot laste van de eene of andere hier uit vermocdelyk ftonden voort te fpruiten. i De ingebragte gevoelens der Provintien hadden ten gevolge dat de Bewindhebberen van de West-Indifche Maatfchappy ter kaM 4 mer 774-_  184 VADERLANöSCHf . mer Amfterdam , en Hoofddeelgenooten) ' van dezelve 'Maatfchappy ter kamer Zeeland i wierdaangefchreven, „om tenfpoedigften-, ieder in de haaren, zodanige fchikkingen te beraamen, als waar door zy zouden mogen oordeelen, dat deze gefchillen zouden kunnen worden beflist.. " Doch ook deze befoignes van de gemagtigden van hunne Edel Mogenden, zo met de Gecommitteerde Bewindhebberen ter kamer Amfterdam , als met de Hoofddeelgenooten ter kamer Zeeland, hadden nogthans weinig i-unnen uitwerken- Waar op dan wederom de Heeren gemagtigden tot de zaaken van de West-Indifche Maatfchappy, debeftuiten der Provintie onderzogt hebbende, verklaarden; " dat deze verdeeldheid in de gevoelens der Bondgenooten, hen Heeren gemagtigden wel eenigzins in verlegendheid had gebragt, welke weg zy aan hunne Hoog Mogenden zouden voorflaan als de bekwaamfte om deze verfchillen te doen eindigen: Dat zy by derzelver raport van den negenden van Zomermaand 1769. wel hadden verklaard van gevoelen te zyn, dat, ingevalle hunne Hoog Mogenden deze gefchillen niet door haar eigen uitfpraak zouden  HI5T0RIE-BESCHRYVÏNG. 185 gouden willen beflisfen, alsdan het gefchil] zoude behooren gefield te worden aan de" beflisfing van een onpartydig Gerechts ^ hof, of ter uitfpraak van eenige daar toe door zyne Hoogheid te verkiezene Scheidsmannen. Dat ■ zy ook deze zaak op haar zelve befchouwende, geen reden zouden vinden om daar van af te gaan , maar dat dezelve, federt dien tyd, zo door deszelfs behandeling als door de bygekomene omflandigheden, zodanig van gedaante veranderd was, dat zy thans in die voorflag geen geringe zwaarigheden zouden ontmoeten. Dat verfcheide van de Provintien ook reeds hadden getoond meerder te neigen, om deze voorfchrevene gefchillen niet op eene rechterlyke wyze af te doen. Dat andere weder begreepen hadden, dat dezelve niet zeer onderhevig waren aan een Staatkundig onderzoek, en alzo ook weinig gefchikt om by hunne Hoog Mogenden te worden afgedaan, beha! ven dat ook de Heeren Staaten van Holland en Zeeland zich over en weder als belanghebbende partyen komende aan te zien, zulks misfchien de overige Provintien fchuuw zoude maaken ore haar M 5 deel 774._  U:7A l8Ö VADERLANDSCHR .deel te geeven in de raadpleegingen ovei? eene zodanige beflislïng, en zulks wederom gelegendheid zoude kunnen yerfchaffen tot onaangenaame twisten, en een merkelyk en onvernydelyk ongenoegen. Dat zy daar om hadden gemeend te moeten bedacht zyn op een middel dat van de voorige verfchilde, en thans zeer gepast fcheen voor te komen, om naamelyk' zyne Doorlugtige Hoogheid als Scheidsman tot nederiegging van meergenoemde gefchillen in te roepen. En dat mits dezen van gevoelen zouden zyn dat Hoogstgemelde Vorst door hunne Hoog Mogenden zouden behooren te worden verzocht, om deze zaak wel op zich te „ willen neemen, en daar omtrend zodanige fchikkingen te beraamen, als Hoogstdezelve, om tot eene gevoeglyke afkomst van zaaken te komen, naar zyne hooge wysheid meest dienstigst en gevoeglykst zoude oor-' deelen, en dat inmiddels de Heeren Staaten van Holland en Zeeland behoorden te worden verzocht om intusfehen de zaaken in de ftaat te laaten, waar in dezelven zich thans bevonden, en zich voor oogen te willen ftellen de gevolgen die 'er anders uit zouden kunnen voortfpruiten, de ver-  HISTORIEBE-SCHRYVINS. 187 wydering die daar door tusfchen twee zo i naauw verbondene Provintien zouden ont-"" foan, het discredit dat daar door zo binnen als buiten 's Lands aan 't Gemeenebest zoude worden toegebragt, en de onaangcnaame raadpleegingen, waar toe de overige Provintien, welke dit zekerlyk met geen onverfchilligheid zouden kunnen aanzien, tot behoud van haar gemeen gezag in zaaken, die de fouvereiniteit van 't gemeene Land aangingen, genoodzaakt zouden zyn te moeten komen. " In deze voorflag Hemden de Heeren Gemagtigden van Gelderland , Overysfel en!j Stad- en Lande, daadelyk in, en de Provintien Utrecht, Holland en Friesland eenige tyd laater. De Staaten van Zeeland verklaarden ondertusfchen, ,, dat zy, ten blyke van derzelver volkomene bereidwilligheid, om van hunne zyde nogmaals alles toe te brengen wat tot behoud en vermeerdering van de zo noodige eensgezindheid onder het Bondgenootfchap kon dienstig zyn, genoegen namen in het voorgeflagene middel, ten volle verzekerd zynde van de onzydige, allezins billyke en hoog verlichte, denk wyze van zyne Doorlugtige Hoogheid, en. ?74>_ /crklains vari eeland.  *774 3 88 VADERLANDSCHS . en dierhalven gaarne met de overige Bond" genooten Hou^tdezelven zouden verzoeken , om door zyne hooge uitfpraak deze zaak te bejlisfen, zo als Hoogstdezelven na de gronden van regt enbülykheid zoude oordeelen te behooren. Doch dat hunne Edel Mogenden verhoop, ten , dat de Heeren Staaten der andere Provintien. als mede zyne Doorlugtige Hoogheid, het niet kwaalyk zouden duiden, dat hunne Edel Mogenden met het verdere van het laastgenomene rapport niet konden inftemmen, om naamlyk aan hooggemeldén Vorst ook te verzoeken, daar omtrend zodanige fchikkingen te beraamen , als Hoogstdezelve, om tot een ge-voeglyke afkomst van zaaken te geraaken, naar zyne hooge wysheid meest dienstig en gevoeglyk zoude oordeelen. Betuigende hunne Edel Mogenden op het ernftigfte, hier toe geen andere reden te hebben, als dat na een naauwkeurig onderzoek van zaaken volkomen overtuigd waaren geworden, dat alle fchikkingen, voor al die, welke zouden kunnen ftrekken om de voorfchrevene vaart met de ingezetenen van eenige andere Provintien, het zy in gelykmaatigheid of op eenige andere wyzen te dcelen, voor hunne Provintie ten uiter- ften  HtSTORIE-BÉSCHRYVlftti. igo Men gevaarlyk, ja zelfs vry meerder onbe-1 voegd zoude zyn, als eene nadeelige uit-" fpraak konde wezen, daar immers de laatstgemelde, hoe onverwacht die mogte uitvallen, niet anders zoude kunnen medebrengen als het openftellen der vaart en handel op Esfequebo en Demerary, die dan, in alle gevallen voor de Zeeuwfche ingezetenen even vry als voor die der andere Provintien zoude blyven, daar integendeel alle fchikkingen, hoe genaamd, naar het begrip hunner Edel Mogenden, eenige bepaalingen' en verfcheidene moeilykheden aan de vaart noodwendig zouden moeten toebrengen. Dat hunne Edel Mogenden deZe gelegendheid niet konden Iaaten voorbygaan, zonder nogmaals aan te merken, met leedwezen te hebben moeten ondervinden, dat de Heeren Staaten van Holland, wier ingezetenenen met nog zo veel bronnen van handel en welvaart gezegend bleeven, echter niet hadden gelieven aftezien, om aan die van deze Provintie de reeds zo langbezetene afzonderlyke vaart op de voorfchrevene volkplantingen en de aankleeven van dien te betwisten, en zulks in eene omftandigheid en tyd, dat hunne Edel Mogenden, al ware 774.-  j?7< 4 I(JO VADERLANDSCHÈ |..re derzelver recht zo' gegrond niet als hef wezendlyk en in der daad is, met alle vertrouwen van hunne Edel Groot Mogenden, welker Provintie zo naauw en byzonder aan de hunne verknogt is geweest, hadden mo gen verwagten, dat;'omtë gemoet te ko. men aan deze moéilyke omftandigheid (aan hunne Edel Groot Mogenden, mitsgaders aan de andere Bondgenooten, en ook aan zyne Doorlugtige Hoogheid ten volle bekend ) Hoogstdezelve Heeren Staaten veel eer aan Zeeland eenige meerder gunst omtrent den koophandel zoude hebben zoeken toe te brengen, dan 'er op te ftaan om dezelve te doen verliezen bet voorfchrevene nog eenig overgebleven middel van onderfteuning, ter herftelling haarer verwarde finantien," en dus het plegtanker, waar op zy haaren welvaart kon grondvesten, en welker gemis aangemerkt moest worden een zeer waarfchynlyk middel te zullen wezen waar door hunne Provintie buiten ftaat zouden worden gefteld , om alle de Jasten der Unie, in 't vervolg te helpen dtaagen, en dus in de droevige omftandigheid gebragt worden, om voor het Bondgenootfchap ten deele oïtf-  niSTORIE-BESCilRY VING. 191 onvruchtbaar te worden. Dat hunne Edel : Mogenden eindelyk derzelver genoegen be-" tuigden, uit het befluit van hunne Hoog Mogenden te mogen vernoemen, de gedaane aanfchryvinge, ten einde in afwachting van zyne Doorlugtige Hoogheids uitfpraak de zaak gelaaten wierde in de ftaat daar dezelve zich thans in bevond, en dat hunne Edel Mogenden niet anders vertrouwende, dan dat door de Heeren Staaten van Holland aan de aanfchry ving in alle deelen zoude worden voldaan, ook verzekerden, dat van hunne zyde in de vaart en handel op de volkplanting van Esfequebo en onderhoorige rivieren inmiddels geen verandering zoude worden gemaakt. " Hier op wierd de Prins Erflladhouder van wegens de algemeene Staaten op het nadruklykst verzocht om deszelfs veel vermogende diensten, tot bylegging der ontftaane verfchillen, aan te willen wenden, en dezelven door zyne hooge uitfpraak te doen eindigen, en daar omtrend zodanig te handelen als Hoogstdezelve naar zyne wysheid meest dienstig zoude oordeelen. Zyne Doorlugtige Hoogheid nam dan ook deze gewigtige post van beflisfing op zich, en bleef 'TLiL  J77A- Uitfpraal van den Erfftadhouder ir de gefrhj'llen. 192 VADÉRLANDSCHS bleef niet in gebreken van daar aantenfpoedigften te voldoen, Vefklaarende by deszelfs uitfpraak ; „ dat Hoogstdezelve na eene zeer rype overweeging, met zo veel bedaardheid, als onzydigheid , de wederzydfche voorgeevens naauwkeurig overwogen hebbende, geoordeeld had, tot een grondflag van Hoogstdeszelfs raadplegingen te moeten leggen, deze onwrikbaare waarheid, dat het recht tot de afzonderlyke vaart en handel op eene volkplanting, die over en weder erkend wierd onder de fouverainiteit van het Bondgenootfehapgezamentlyk te behooren, door geen Lid van het zelve afzonderlyk en met uitfluiting der verdere Leden, anders, dan uit kragte Van een wet, voorrecht of toeftemmingvari hunne Hoog Mogenden wettiglyk verkregen en duidelyk uit geöeffend konde worden. Dat op die grond voortgaande en het geftelde van de Heeren Staaten van Zeeland inziende, zyne Hoogheid betuigende was, dat hem geene zodanige wet, voorrecht of toeflemming was voorgekomen. Dat dierhalven Hoog gemelde, die de handhaving der hooge rechten van hunne Hoog Mogenden, onder Hoogstdeszelfs aller gewig-  HISTORIE-BESCHR YVINCJ. I93 wigtigfle en dierbaarfle pügtcn moest flelJen, zyn befluit hier opinrigtende, na rype beraadllaging goedgevonden had, vermogens de magt hem door de gezamentiyke Bondgenooten hier in opgedragen, te verklaaren, dat aan alle ingezetenen van den Staat toekwam, her. recht om op de volkplanting van Esfequebo en Demerary te vaaren en vry ën onverhinderd te handelen. Dat dien vólgens de aanfehryvinge door Bewindhebberen ter kamer Zeeland, aan het Gouvernement van dë gemelde volkplanting gedaan, om geene fchepen, komende uit de havenen dezer Landen, die niet voorzien mogten zyn, met een hout of zoutbrief, afgegeev'en by de kamer Zeeland, op Esfequebo of onderhorige rivieren toe te laaten om te laaden of te losfen, behoorde te worden vernietigd en buiten kracht gefield. Dat Hoogst gemelde Vorst daar mede deze geheele zaak zoude kunnen' houden voor afgedaan, doch in ovens- rj non bobbende en tevens het oog vestigende, op het gewigt en de billykheid dat aan de ingezetenen van Zeeland, een gepast en redehk aandeel in de Vrye vaart en handel op de voorfchrevene volkplantingen wierd verzorgt, had zyne N Hoog-  *774 194 ^ADERLANDSCHE • Hoogheid dienstig geoordeeld het volko' men uitwerkzel en de volle uitvoering van Hoogstdeszelfs vooreniïaande uitfpraak op te fchorten,- ter tyd toe dat de middelen en maatregelefi, welke tot vaste verzekering van zodanig aandeel, voor en ten behoeven van de ingezetenen van Zeeland, op de bests wyze zouden kunnen ftrekken, door zyne Hoogheid zouden wezen beraimd, en hoogsrgemelde zyn gevoelen des aangaande aan hunne Hoog Mogenden nader zoude hebben verklaard. Doch dat, tcrwyl het overleg van die middelen, eenige meerdere tyd kwam te vereisfehen en de ingezetenen der overige Provintien, inmiddels niet langer verftooken behoor den te bly ven, van de uitöeflening van hun onbetwistbaar recht, van vaart eh handel op de voorfchrevene volkplanting , zyne Hoogheid verder had goedgevonden toe te liaan, dat by voorraad en tot nader Bevel, een getal Van drie fchepen uit andere haveren van den Staat, buiten die van Zeeland, en niet voorzien van een hout of'zoutbrief, van'de kamer van voornoemde Provintie, zoude mogen worden.afgezondcn, verzoekende zyne Hoogheid ten dien einde, dat door  HTSTORIE-BKSCHR VVING. 195 door hunne Hoog Mogenden, by aanfehry. ving zo aan Hpogstderzelver reprefentant en Bevvicdhébberen van dè Wést-Indiiehc Maatfchappy ter kamer Amfterdam, als aan directeur en raaden van de gemelde volkplanting, de nodige bevelen mogten worden gefteld. " De Prins Erfftadhouder dit berucht gefchil aldus beflist, en Hoogstdeszelfs nadere verklaaring, nopens de middelen waardoor aan de ingezetenen van Zeeland een gevoeglyk en redelyk aandeel in den vrijen vaart en handel op de voorfchrevene volkplanting zoude kunnen worden verzekerd voorbehouden hebbende, zond hier op eenige tyd laater dit reglement aan hun Hoog Mogenden, met verzoek van de nodige bevelen ter uitvoeringe van het zelve in het werk te doen ftellen. Doch verfcheide kooplieden der Beurfe van Amfterdam, belang hebbende in de vaart en handel op Esfequebo en Demerary, hier weinig genoegeu in vindende, vervoegden zich welhaa.^by een verzoekfcbnft aan zyne .Doorlugtige Hoogheid, waar in zy verzochten het voorfchrevene reglement buiten kracht te ftellen, het geene by den Vorst Erfftadhouder, ten N 2 be-  1774- Eeuwfeest te Leiden I96 VADERLARDSCHE bewyzen, hoe oplettend Hoogstdezelve was op den welvaart van dit Gemeenebest, en voor deszelfs voornaamfte lteunpilaar, den koophandel, fteeds waakzaam was, goedvond om aan het verzoek der kooplieden te voldoen, en het meergemelde reglement der wyze te veranderen dat het zelve meer voldoende voorkwam, waar mede deze gewigtige zaak het gewenschte einde bekwam. Het was op den derden van Wynmaand, dezes jaars, juist twee honderd jaaren geleden, dat de Stad Leiden van deszelfs belegering was verlost geworden, die de inwooners, met een manmoedige ftandvastigheid, als zynde byna zonder voorbeeld, uitgeftaan, daar tegen op het aller roemrykst gezegepraald, en hunne naam onfterfelyk gemaakt hadden. Het was dierhalven niet zonder reden, dat de hooge Overheid dier Stad goedvond, dezen heuglyken dag op het allerplegtigfte te vieren. Na dat men eenige dagen te vooren denoo-. dige toebereidzels hier toe reeds in gereedheid gebragt had, wierden des morgens ten negen uuren, de Hukken gefchut, zo by de Witte of Haagfche, als by de Utrecht. fche  HISTOR IE-BESCHRYVING. 197 fche of Hooge woerdfche poorten gelost, waar op men aanftonds het klokkenfpel en het geluid der trompetten van de Stadhuistoren hoorde, van welker fpits, gelyk mede uit een der vengfteren van de puij'e' van het gemelde Stadhuis , Oranjevaandels wierden uitgeftoken. De Heeren van den gerechten begaven zich omtrend half tien uuren van het Stadhuis in eene ftaatigc orde, gevolgd door den manhaften Krygsraad der fchuttery van welgemelde Stad, naar de St. Pieterskerk, alwaar toen ook, .kort daar na, de leden van den Kerkenraad aankwamen, om den StaatelykenGodsdienst by te woonen, die, zotothetdoen vanpleg. tige Dankzeggingen aan denAllerhoogften, voor de verwonderingswaardige verfosfing, als tot het uitftorten van vierige gebeden voor de verdere behoudenis en de welvaart van de Stad, ten tien uuren in alle de kerken een aanvang nam, en in de voornoemde St. Pieterskerk verricht wierd, door den Wel Eerwaarden Heere Ckmms Strefo. Na. dat zulks omtrend tot één uur geduurd had, keerden de leden van de Regeering en van den Krygsraad, indezelfde orde als zy gekomen waren, weder naar het Stadhuis te N 3 rug. 1774-  1774 Io8 VADERLANDSCHE . rug. Ten twee uuren wierd het losfen van " 't gefchut , het klokkenfpel , en het trompetgefchal voor de tweede, en ten vyf uuren voor de derde en laatftemaal herhaald. Ondertusfchpn waren door den overgrooten toevloed, zo wel van nieuwsgierigen uit andere fteden en rondom liggende Dorpen, als van de eigen Burgers en ingezetenen , de kerken zo wel als de ftraaten met eene genoegzaame ondoordringbaare menigte volks als opgepropt. , Allerhande vreugde blyken zag men de gantfche Stad door: De beide voornaamfte Logementen, den Burg en het Zwynshoofd, waren dien avond, van binnen met iiluminatien en decoratien verfierd, alle zinfpeelende op de omftandigheid der heuglyke tyd welke men thans vierde. Het Zw-ynshoofd, te vooren het woonhuis van den beroemden Leidfcbe Burgemeester van der Werf, geweest zynde, muntte inzonderheid uit: Deszelfs tegenwoordige bewooner, bad alle zyne poogingen aangewend, ten einde dit gebouw by deze gelegendheid te doen uitblikken. In een van deszelvs raamen, was een gefchilderd, doorfchynend en verlicht fcherm, op welk men zinnebeeldige vei-  HTS TORIE-BESCHRYVIXG. 190 vertooningen zag, als boven aan, het Aiziend oog, met dit byfchrift: Jan Godkomt alken de Eere. Aan beide zyden^rees eene fpitfe naald, welker eene de fpreuk bad; Moed geef't kracht, en de andere: Gdrouwigheid geeft magt. Hier onder vertoonde zich het borstbeeld van den moedigen Burgemeester P. J. van der Werjf, vastgehouden door een naakt Wichtje, of Genie, met dit byfchrift: Tot voorbeeld, wyzende het kind, op de Beeldtenis van dien Held, onder welke men las, zo word Sianvastigheld en Ge. trouwheid bewaard. Onder aan het einde was een Lofvaars op den gemeldcn Burgctv.. :cr geplaatst. In de tuin van dit Logement waren ook twee verlichte zinnebeelden te zien, waar onder uitmuntte een Zon, achter duistere Wolken te voorlchyn komende, met dit omfchrift in den rand: Zyne daaden écMftraalen ah eene liftende Zonne, en onder aan, de woorden : In 't Hoek d;r Helden vereeuwigd. De Burg was, voor aan ■> van boven tot beneden, met ruim vyfticnhonderd lampions verlicht, ook wierd aldaar op een doorfchynencl fcherm de Leidfche Maagd vertoond, zittende in de vrije tuin, met de Hollandfche Leeuw by haar, welke hetwaN 4 pen [77-i-  '200 VADERLANDSC^E !~ pen en het zwaard vast hield. Boven haar, hoofd ftond te leezen: Dit heb ik bevestigd, en onder aan; Dit heb ik vrygevogten. In 't verfchiet zag men de Stad Leiden. Op den Ouden Rhyn was het Schip van Jan van der liemert, beurtfchipper op 's Hertogenbosch, van onderen tot boven met eenige honderden lampions verlicht, het welke langs het water een verrukkelyk gezicht uitleverde. De andere vreugdebewyzen waren niet minder treffende, aangezien ieder zich als om ftryd bevlytigd had, om uitte munten. De toevloed van menfchen, 'om dit alles te bezichtigen was boven gemeen groot. Op den volgenden dag deed den Heer J le Francq van Berkhey, Lector in de Natuurlyke Historie aan de Univerfiteit, eene redevoering in Nederduitfche Dichtmaat, in de Catharina Gasthuiskerk. Hy wierd door de Heeren Hoofdleden en Beftierders van het Dichtiievend genootfehap. Kunst word door arbeid verkreegen, zo als ook door die van het Haagfche Genootfehap: 'Kunstliefde fpaan geen vlyt, van zyn huis afgehaald, en verzeld tot de kamer der Beftierders van het bovengemelde Gasthuis, alwaar die Heeren dezelven op het min- zaam-  HISTORIE-BESCHRYVING. 2QX ^aamfte pntfingen, Zo dra de Heeren van den Gerechten en de Heeren leden van den Krygsraad, als ook de leden "van den Kerkenraad, ten half elf uuren in de meergenoemde Gasthuiskerk gekomen waren, hoorde men terftond een keurlyk muziek onder het gefchal van trompetten en pauken, en wel onder het beftier van den beroemden muziekmeester, den Heere C. Vermen, kn Wanneer het zelve geëindigd was, begon den Dichter zyne redevoering, dewelke in drie tydperken verdeeld was, betreffende het eerfte de Eeuwgetyden van de Stad Leiden voor haar beleg. Het tweede bevatte het beleg zelve, waar by het muziek met den Spaanfchen Oorlogsmarsch den aanvang maakte, en vervolgens by 't verhaal van 't ontzet, en de inweijing der hooge fchoole , met het Triumfmuziek Wilhelmus van Nasfauwen, dat tydperk beflpot. Eindelyk wierden in het derde tydperk de lotgevallen en Eeuwgebeurtenisfen der Stad tot op den tegenwoordigen tyd door den Dichter voorgefteld. Naauwlyks had dezelve zyne redenvoering geëindigd, of men hoorde wederom, en wel tot flot een treffelykmuziek, geduurende het welN 5 ke 1774^  202 VADERLANDSCHK J774 Oprichting van een Nieuwen Schouw burg te Amitertem. . ke de Magiftraat aftrad, de Dichter insgelyks aan den voet van den Predikftoel afgetreden zynde, vereerde aan hunne Achtbaarheden het af beeidzel van den Burgemeester T. A. van der Werff, het welk door den beroemden Kunstgraveerder J. Houbraken, die meest alle de af bceldzcls der uitmuntende Vaderlandfchc perfoonen zeer keurig in het kóper heeft gefnecden, op aanfpooring van een beminnaar van het Vaderland vervaardigd was, e"i het geen bovengenoemden Dichter met een toepasfelyk byfchrift verfierd had, 't welk hy insgclykshunne Achtbaarheden ter hand Helde. Voor het overige had de redevoering tot omtrend half twee uuren geduurd, de redenaar wierd by het uitgaan uit de kerk, door de bovengemelde Heeren Kunstgenooten tot aan zyn huis te rug verzeld. Jujchte Leiden dus by het tweede eeuwfeest van haare verlosfingc,niet minderwas men in Amfterdam verheugd, wegens de oprichting van eenen nieuwen Schouwburg. Wanneer ruim twee jaaren te vooren, op den elfden van Bloeimaand depragtige Amfterdamfche Schouwburg, door eenen heftigen brand te onder gegaan was, wierd  HISTORIE-BESCHRYVING. 203 wierd het, by de Achtbaare Regeering dier 1 Stad, een onderwerp van beraad, of men" wederom eenen nieuwen Schouwburg zoude oprigten, v/aar toe eindelyk om verfcheidene gewigtige redenen befloten wierd. Het was egter bezwaarlik in zulk eene volkryke en dicht bebouwde Stad, waar zo weinig ruime vlaktens zyn, een gevoeglyke plaats voor zodanig een gebouw te vinden, zonder dat zich deze ofgeene zwaarigheden opdeeden, tot dat eindelyk na rype overweeging en ingenomen bericht van den Directeur Generaal van Stads werken en Gebouwen, den Heere J. E de Witte op den agtften van Grasmaand des jaars 1773, by de Regeering een befluit wierd genomen om, naar het ontwerp van welgemel den Directeur op het Leidfcheplein, by de Leidfchepoort, eenen Schouwburg van hout te doen bouwen. Dit aldus bepaald zynde, floeg men welhaast handen aan het werk, wordende op den zeventienden van Bloeimaand , reeds den eerften fteen tot den gronddag gelegd, waar op het werk zo fpoedig vorderde, dat het zelve onder opzigt en bellier van welgemeldenDirecteur,door Stads arbeidslieden, tot een ieders verwon- dering, 77±_  2.04 VADERLANDSCHE £77 4. dering, in een korten tyd van zeventien maanden, gantsch voltooid is geworden. De beftiering van dit nieuwe gebouw Wierd, door de Wel Edele Groot Achtbaare Heeren Burgemeesteren der voorfchreve Stad op den achtëntwintigften van Hooimaand dezes jaars opgedragen aan de Edele Heeren Jan Frederik Beréwoüt, Mr. Jan Jacob Hartjfirïck, Jacob Cidllot en Cornelis Jacob van der Lyn. De Schouwburg aldus voltooid zynde, wierd op den vyftienden van Herfstmaand voor de Leden van de Regeering, de Tooneeldichtersennog eenige andere genodigde perfoonen, plegLig ingeweid, door twee ftukken, waar van het eene klein was, de lnweijing van den Schouw, burg genaamd, en door den Orquestmecsteri?. Roelofs opgefteld, en het ander Jacob Simonsz ck Ryk , een voortreffelyk Treurfpel van de Dichteresfe L. W. van Winter, geboren van Merken , aan welke beroemde Vrouw, die der Nederlandfche Dichtkunst zo veel eer aandoet, men te danken had, datdezen nieuwen Schouwburg, zowel als de oude, dewelke ook met een Vaderlands Treurfpel eerst geopend was geweest , insgelyks met een oorfprongkeh k Hol-  niSTORIE-BESCHRYVING. 20^ Hollandsch Tooneelftuk heeft mogen inge-1 weid worden, hebbende een onderwerp uit" de Vaderlandfche Gefehiedenisfen genomen, en zelfs ook tot de meergenoemde Stad betrekkelyk. Dit fr.uk wierd twee dagen laater, op den zeventienden van Herfstmaand, ter openinge van den nieuwen Schouw* burg, voor 't algemeen , en vervolgens nog verfcheidene maaien, tot groot genoegen der aanfchouwers vertoond. Ondertusfchen begon men hier te Lande meer en meer bekommerd te worden, ovef de fteeds voortduurende onëenigheden tusfchen de Kroon van Groot-Brittanniën en haare Amerikaahfche volkplantingen, die van beide kanten zo hardnekkig gedreven wierden, dat men ligtelyk voor uit konde zien, dat deze gefchillen eerlang tot eenen openbaaren oorlog uit zouden bersten, waar by de koophandel en fcheepvaart van 't Gemeenebest merkelyk nadeel zouden lydens inzonderheid indien het Franfche Hof, zo als wel te vermoeden was, deel in deze kryg nam. Daarenboven hielden de Engelfchen reeds een wakend oog op alles wat hier te Lande voorviel, en hadden zelfs de floutheid van twee vaartuigen of fregatten van 774-  l?7- 2o6 VADERLANDSCHE ! ^. van hunne natie, op het Y, voorde Stad Amfterdam, te iaaten liggen, om te pasfen op al het geen van daar verzonden wierd, en welke fcheepen terftond, zo dra zy vermoeden hadden-van verzending van oorlogsbehoeften naar Boston, de Hollandfche koopvaardyfchcpen in het uitzeilen volgden, om dezelve na te fpeuren, of in zeè te doorzoeken. Ook ftelde de Generaal Jork, afgezant van het Hof van Engeland by dezen Staat, in eengefprek, met hunne Hoog Mogenden de Algemeene Staaten dezer Landen, voor; dat, vermits d'c aanhoudende onëenigheden_ tusfchen Groot Briitanniën en de Engelfche volkplantingen in America, de Koning zyn meester zich vleidde, dat hunne Hoog Mogenden aan derzelver ingezetenen wel ernftig zouden willen verbieden, van deze oproerige volkplantelingen , 't zy middeiyk of onmiddelyk met geweer of krygsbehoeftens' te onderfteunen, en dat Z5'ne Groot Brittannifebe Majefteit, uit aanmerking van de vriendfehap en goede verftandhouding, welke zo gelukkig tusfchen Engeland en dit Gemeenebest plaats had, verwachtte, dat hunne Hoog Mogenden de noodige voor-  HISTORIE-BESCHRYVING. 20J voorzieninge doen zouden tot voorko-1 minge van diergelyke verzendingen. - De" Heeren Staaten Generaal, bleeven ook, tot een teken hoe gaarne zy de goede verftandhouding met haare nabuuren wilden oederhouden, niet ih gebreke vu,n aan dit verzoek te voldoen, doch begrepen ook tevens hoe nodig het ware zich in ftaat te ftellen , tegen alle onverwachte voorvallen, en daar zy aan de eene kant zo veel mogelyk in de verzoeken van haaren Bondgenoot wilden inftemmen, zich échter aan de andere kant niet gaarne de Wet van dezelven wilden laaten geeven, een wonder dierhalven dat men weder op de verfterking der zeemagt begon aan te dringen. Gelyk nu de zeevaart en derzelver befcherming, eene allergewigtigfte zaak is voor een handeldryvende natie, zo is het ten uiterfte noodzaakelyk, dat 'er juiste en klaare bevelen zyn, waar na zy, die het bevel over de oorlogfchepen voeren, zich hebben te gedragen, dewyl de krygsdienst, zo wel ter Zee als te land eene goede orde en geregeldheid vereischt , waar van veel afhangt , en zulks in tyd van oorlog voor al dient plaats te hebben, dit zagen de hooge 774»  Ju 'AartshertogWaximi' liaan \i Oostenryk kon hier te lande. 2Ö8 VADlRLASBSCHi 4-ge magten van ons Gemeenebest. en zyne Doorlugtige Hoogheid den Admiraal Generaal in dit tydsgewricht duidelyk, Weshalven de laatstgenoemde ëerlang eene atgemeen berigtfchrift op Het ftellen, ha welke zich alle Kapiteinen eri andere Zeeofficieren, bevél hebbende over eenige fcbe. pen van oorlog, zich in tyde van vrede en oorlog zouden moeten gedragen, en waar in veele allernuttigfte regels gevonden wier 2 den. De Aartshertog Maximüiaan Xaverim van Óostenryk, jongfte Broeder van den Gróoriten Keizer Jofeph de Tweede, eene reize itnaar de Oostenrykfche Nederlanden gedaan hebbende, kwam ook, in 't laatst van de maand Augustus, op het grondgebied van den Staat. Hy reisde onder de naam van Graaf van Burgaü, en was verzeld door de Graaveh van Rofenberg en hemberg, en Wierd begeleid door den Graaf Ferrari en dén Baron de Prioli. Zyne Koninglyke Hoogheid kwam met dit gevolg den agtëntwintigften van Oogstmaand te Rotterdam, bezag aldaar al het merkwaardige, begaf zich benevens zyn gevolg den volgenden dag, naar Gouda, om de alömberoemde kerkglazen  HïSTORÏE-BESCHRYVING. 209 zen en pypemaakeryen aldaar te bezichtigen , en keerde dien avond naar Rotterdam te rug, alwaar hy, overnacht hebbende, zich des anderendaags na Delft begaf, en na aldaar desgelyks al het merkwaardigfte bezichtigd te hebben, verder naar den Haag, alwaar Hoogstgemelden den laatften der meergenoemde maand, 'smiddags omtrend twaalf uuren aankwam, 's Lands Veldmaarfchalk, den Hertog van Brunswyk, die zyne Koninglyke Hoogheid tot Delft te gemoet gereden was, kwam met denzelvenin 's Hage aan, alwaar de Aartshertog verfcheide Dinés en Soupés, zo aan het Stadhouderlyke Hof als by gemelde Heer Veldmaarfchalk by woonde, tot den derden van Herfstmaand aldaar vertoefde en geduurende dien tyd alles befchouwde, wat in die vermaakelyke Hofplaatze waardig was befchouwd te worden, waar na Hoogstgemelden Vorst, van het Hof en andere aanzienlyke perfoonen affcheid genomen hebbende, dien zeiven dag naar Leiden vertrok, en het merkwaardigfte aldaar ook bezien hebbende, naar Haarlem, alwaar hy vernacht hebbende zich den volgenden morgen om half acht uuren, naar de Buitenplaats O Bes- !  Uli 2IO VADERLANDSCHE .Beekejiein, den Heer Boreel toebehoorenden begaf; van daar te Haarlem te rug gekomen zynde, bezag die Vorst de Groote kerk en 't verdere bezienswaardige in gemelde Stad, en vertrok dien namiddag naar Amfterdam, daar Hoogstdezelven ten vier uuren aankwam, en benevens zyn gevolg zyn intrek nam in 't Logement de Eerfie Liesveldfche Bybel, in de Warmoesftraat. Den volgenden dag bezag den Aartshertog het Stadhuis,, de Werven, de Beurs en het verdere merkwaardige. Den zesden van Herfstmaand ging zyne Koninglyke Hoogheid aan boord van een Jacht naar het Tolhuis, en verder met rytuig naar Hoorn , bezag bet merkwaardige aldaar, en keerde over Broek in Waterland te rug. 'sAnderendaags deed de Vorst een keer naar Zaandam , bezag die plaats met veel genoegen, en kwam omtrend half twee uuren weder te Amfterdam. Hier verbleef zyne Hoogheid nog twee dagen, en vertrok den negenden, met een Jagt, langs de Vecht, naar Utrecht, en kwam 's avonds ten zeven uuren aldaar aan, bezichtigde de kerken en andere gebouwen dier Bisfchoplyke Stad en vertrok, naar alvoorens een keer L''  HISTORIE.BESCHRYVING. 2ï£ keer naar Zeist gedaan te hebben, den elfden naar Breda en kwam den volgenden" dag weder te Brusfel te rug, zeer voldaan zynde, van 't geene hy op dezeHollandfche reize gezien had, en over de Eerbewyzingeh in 't algemeen aan Hooggemelden Vorst bewezen. De tydsomftandigheden wierden ondertusfchen hoe langer hoe neteliger , en de vrees dat de rust in Europa, op eene geweldige wyze geftoord zoude worden fteeds grooter, terwyl de gevoelens van K 'sLands Staaten ook zeer verdeeld waren, over een gewigtig vraagftuk waar in ons Vaderland veel belang had: Namenlyk, Voor eerst, of het nuttig was eene aanzienlyke menigte Krygsvolk op de been te hebben: En ten tweede, of 'sLands zekerheid en veiligheid, voornamenlyk van eenegenoegzaame Land, dan wel van eene bekwaame Zeemagt afhing. De voornaamfte ja de ee» nigfte gunst van de natuurlyke ligging van ons Land, was de gelegenheid tot den koophandel, welk voordeel zo groot was, dat dit Land, zonder het zelve, genoegzaam onbewoonbaar zoude zyn, daar het met zo veel moeite en kosten tegen het water moest O 2 be- ■774.  Gevoelen tegens de vermeerderingvan Landmagt. 212 VADERLANDS C HE 1. befchermd worden, en die kosten uit den koophandel alleen, als dén eeniglten bron konden voortkomen. De koophandel'dan de eenigfte grond van den bloei en welvaart dezer Landen zynde; die koophandel zonder veiligheid op zee onmooglyk kunnende beftaan; die veiligheid geen plaats kunnende hebben, zonder eene bekwaame zeemagt; en daarenboven de ligging van het Land zodanig zynde , dat de vyand van de zeekant daadelyk in het hart van 't Land zoude kunnen dringen, zo volgt, als van zelfs, dat ons Land zonder eene bekwaame zeemagt, nog den koophandel behouden, noch zich tegens den vyand beveiligenkan: Waar uit ten klaarften blykt dat de Zeemagt tot behoudenis van ons Gemcenebest volftrekt nodig is. De vraag was nogthans, of wy even zo zeer eene aanzienlyke Landmagt nodig hadden, en hier over waren de gevoelens voornaamelyk verdeeld. Die geenen, welken in 't gemeene eene aanzienlyke Landmagt minder noodzaakelyk of ook onnodig, en dus uit hoofde van de kosten zelfs nadeelig Helden, gaven voor , „ dat het krygsvolk groote fommen tot onderhoud verëischttc, dat men om die fommen  EISTORIE-BESCHRYVINC. 213 men te vinden, de ingezetenen met lasten zoude moeten bezwaaren, welken zo wel den koophandel als de handwerken verjaagen zouden, door dien de ingezetenen die lasten moetende opbrengen, hunne waaren op hoogere pryzen zouden moeten Hellen, en dus tegen andere volkeren niet zouden kunnen markten, daar egter niets dan deze laage prys de vreemdelingen kon noopen, om liever van ons, dan wel van anderen, koopwaaren te haaien. Dat het buiten dringende nood onbillyk zoude zyn de ingezetenen met lasten te bezwaaren, en de geldmiddelen van den Staat zelden in zo gunstige geileldheid waren, om buiten die lasten eene aanzienlyke krygsmagt op de been te kunnen houden. Dat eene groote krygsmagt overbodig en nutteloos was, dewyl 'sLands veiligheid eer en onaf hangelykheid, voornaamelyk gezocht moest worden in de naijver der Europifche volkeren, welken niet ' zouden dulden, dat een of andere Mogendheid zich van dit bloeijend Gemeenebest meester zoude maaken, en daar door grootelyks in magt boven andere zoude opftygen. Dat ook deze veiligheid, eer en onaf hanglykheidbekwaamlyk gehandhaafd konO 3 de  J774 214 VADERLANDSCH* de worden, door verbonden met andere volkeren, waar by men zyne veiligheid, of ook de noodige hulpmiddelen in tyd van gevaar bedingt; zo dat het noodelooszoude zyn altyd eene geduurig bezwaarende krygsmagt te onderhouden. Dac het daarenboven niet alleen nutteloos, maar zelfs fchadelyk en gevaarlyk was eene groote krygs* magt te hebben, dewyl men dan in geval van^oorlog, tusfchen nabuurige Vorsten, moeijelyker buiten het gefchil konde blyven, daar echter de onzydigheid allervoordeeligst was, en de koophandel nooit meerder gebloeid had, dan wanneer in geval van ' nabuurige oorlogen, de onzydigheid bewaard was geworden; en dat het vooral moeijelyk was die te houden, wanneer men zyne krygsmagt vermeerderde ten tyde, als nabuurige volkeren met elkander reeds twisten en onlusten voedden. En dat eindelyk eene kleine vermeerdering van krygsmagt niets konde baaten, en eene groote de ingezetenen met ondraagbaare lasten bezwaarde, en dus allezins de vermeerdering van krygsmagt te verwerpen was. " Andere Staatkundigen meenden egter dat eene aanzienlyke krygsmagt*ten uiter- ften  HISTORÏE-BESCHRYVÏNG. 215 ften voor dezen Staat zoude noodzaakelyk j zyn, en grondden dit gevoelen op de vol-, gende redenen. „ Dat het onderhoud van} krygsvolk wel lasten medebragt, doch dat r die lasten noodzaakelyk waren en vanr gering belang, en als men daar door konde voorkomen, dat men niet al zyn goed verloor, hoedanig het met alle andere lasten was, als by voorbeeld, wanneer een koopman zyn goed liet verzekeren en daar voor eene premie van asfurantie betaalde, of wanneer een Huisheer kosten deed tot herftel van zyn huis, of een landman met eenige kosten zyne landerijen bemiste en bebouwde. Dat de ingezetenen zich ook over gecne lasten konden bekiaagen, wanneer die tot hunne befeherming of veiligheid nodig waren, en dat dierhalven 'sLands geldmiddelen, billyk door opgelegde dasten in Itaat zouden kunnen gefteld worden, om tot eene toereikende krygsmagt gebezigt te worden. Dat de veiligheid, eer en onafhanglykheid van dezen Staat niet veilig konde worden, toebetrouwd aan de naijver der Europeaanfche Mogendheden , om dat men zonder O 4 eene 774- Jevoelen nor verr ictrdeing van .and-  216 VADERLANDSCHE [.eene behoorlyke krygsmagt reeds overrompeld zoude zyn, eer die naijver konde werken, en het vry moeielyker was den vyand uit te dry ven dan af te weeren; dat ook de naijverigen dikwils niet in ftaat zouden zyn, om eenen anderen te beletten, 't geene zy hem misgunden ; en deezen naijver ook daarenboven zoude kunnen verdwynen, zo dra die naijverige Mogendheden de zaak met eikanderen zouden kunnen vinden door verdeelingen of andere middelen; waarom de naijver noch oudtyds,het Gemeenebest van Venetien, tegen de famenfpanningen van haare magtige vyanden; noch hedendaags, het noodlottig Poolen had kunnen redden van het drievoudig verbond nopens de verdeeling van een goed gedeelte van deszelfs Staaten. Dat verbonden met anderen daarenboven niet genoegzaam zouden zyn tot handhaavinge van 's Lands eer, veiligheid en onafhangelykheid; dewyl die verbonden van weinig kracht waren, en ras gefchonden wierden, als men niet in flaat was dezelven door krygsmagt te doen gelden en naar komen. Dat verders de Neutraliteit of Onzydigheid buiten twyffel eene voor- dee-  HISTORIE-BESCHR VVÏNG. 21? deelige zaak was; maar dat eene genoegzaame krygsmagt het kragtdaadigfte middel zoude zyn, om de onzydigheid te kunnen behouden , en zich te verzetten tegen de zulken , welken ons anderszins wel zouden willen dwingen party te kiezen en gaarne in den Oorlog zouden fleepen. Dat eindelyk een kleine of gematigdeLandmagt geenszins onnodig zonde kunnen gehouden worden, dewyl het altoos beter was eenigen dan geenen wederftand te kunnen bieden; dat ten minften eene kleine magt ons voor eenen onvoorzienen inval zoude kunnen verhoeden, en ons zo lang befchermen, tot dat wy hulp van andere volkeren kregen; dat ook eenig geöeffend krygsvolk, fchoon niet groot in getal, egter nuttig was, wanneer men fpoedig eene krygsmagt nodig had, door de vermenginge van geöeffende en ongeöeffende, daar men anders niet dan ongeoeffend volk had; dat zulks ook minder last voor de Ingezetenen zoude zyn, dan men zich wel verbeeldde, als men in agt nam daf. het geld tot onderhoud van't krygsvolk, 't welk men op de been hield, binnensLands zoude verteerd worden , en dus wederom tot de Ingezetenen zelve te rugge keeren. O 5 Waf r774-„  218 VADERLANDSCHB ' Dc Pro vintie vai Holland dtingt aa opde vtt meerdering der Zeemagt . Wat hier van ook moge zyn , men zag ligtelyk dat voor beiderlei gevoelens zodaa. nige redenen wierden bygebragt die al vry wat aanmerking en oplettendheid verdienden. De onvermoeide zorgen, yver en waakzaamheid van's Lands Vaderen, en den Prinfe Erfftadhouder, lieten ook geenszins toe, dat dezelven omtrend dit gewigtig Huk onverfchillig zouden zyn, gelyk dan ook deeze zaak ter vergaderinge van de algemeene Staaten, door verfcheidene Provintien , zowel als door den Erfftadhouder, van tyd tot tyd, ernltig was aangedrongen geworden, Immers zo hadden de Heeren Staaten van Holland reeds op den twee-entwintigften van Lentemaand des jaars 1773. de noodzaakelykheid van vermeerdering der Zeemagt byzonderlyk beweerd, doende door hunne Afgezondenen ter algemeene Staatsvergadering verkiaaren; ,, dat hunne 'Edel Groot Mogenden, uit de algemee'ne Staat van oorlog, met leedwezen hadden gezien, de fleeds aanhoudende flaauwheid en agterheid van de Heeren Staaten der meeste Provintien, omtrend al het geene tot verbetering van 's Lands- Zee-  HISTORIE *B ES CHB.YVING. 219 Zeemagt voor lang benodigt geweest was, en nu meer dan ooit vereischt wierd om het Zeewezen van den Staat voor eene geheele ondergang te behoeden, Dat hunne Edel Groot Mogenden by voorige Confenten , en nog laatstelyk by derzelver toeflemming in den Staat van Oorlog voor het verloopen jaar, zich over dit gewigtig onderwerp in het bree. de verklaard, en niet zonder aandoening gezien hadden , de traage voortgang der raadplegingen over de middelen waarvan de verbetering der Zeemagt gehte; moest afhangen : Dat haar Edele Groot Mogenden hiermede vooral het oog hadden op den aanbouw van een genoegzaam getal Schepen van Linie, waartoe in Grasmaand 1770. eene petitie was gedaan, dan waarin by verre de meeste Provintien, nittegenflaande dq herhaalde aanzoeken, zo van zyne Door luchtige Hoogheid en den Raad van Staate , als van zyne Hoogheid afzonderlyk, tot dus verre geene toeflemming was gedragen. Dat de Bondgenooten zich zouden herinneren den ernst eri nadruk waarmede  J774 *2o VADERLAHDSCHE . de door zyne Hoogheid., . gebruik maakende van eene bekwaame gelegenheid, die zich daartoe in het voorgaande jaar had opgedaan , was aangedrongen , o ten einde de Collegien ter Admiraliteit door de toeftemmingen en bydraagen van de gezamentlyke Bondgenooten op de bovengemelde petitie, na het voorbeeld der twee voorzittende Provintien in flaat mogten worden gefield om Schepen van Linie aan te bouwen, met verdere aandrang van de hooge noodzaakelykheid, om met geen minder yver als voorheen te zorgen voor het behoud der Zeemagt, op dat de naam van Zeemogendheid, van ouds aan dit Gemeenebest toebehorende , niet werde een bloote tytel, maar de vlag van den Staat vooral geëerbiedigd mogen bly ven. Dat terwyl, hunne Edel Groot Mogenden , dus het genoegen hadden van hunne zo menigmaaien herhaalde verzoeken en vertoogen over eene zaak waarin de wezentlyke belangens van het geheele Gemeenebest op het fterkfle waren geraakt , door de edelmoedige en roemwaardige poogingen van zyne Doorlugtige Hoogheid onderfleund te zien, zy zich te-  HISTOJK.IE-BESCHRYVIN6. 221 tevens niet genoeg konden beklagen , dat; daar aan by de verdere Bondgenooten zo weinig was gedaan , dat niet alleen de ge-v melde petitie tot hier toe buiten befluit was gebleven , maar dat ook de loop der Raadpleegingen over het in Hand houden van .de buitengewoone wapening ter Zee in't voorige jaar voorgeflagen , en waaromtrend de Provintie Gelderland aan de andere nalaatige Provintien een pryswaardig voorbeeld gegeeven had, doch 't welke door geene van dezelve was gevolgd, niet dan te zichtbaar getoond had, met hoe weinig yver de zaaken van de Zee by de meerderheid van het Bondgenootfchap ter harte wierden genomen, en hoe gegrond de kiagten waren, welke zyne Hoogheid en den Raad van Staate by de algemeene petitie genoodzaakt wierden deswegens als nu wederom te moeten vernieuwen. Dat hunne Edel Groot Mogenden niet verzuimd hebbende om de Provintien door hun voorbeeld aan te moedigen tot het in tydj beraamen, en daadelyk in het werk Hellen van alle zodanige maatregelen , als tot beveiliging van't Gemeenebest 774»  £774 222 VADERLA NDSCHS .best noodig en dienftig geoordeeld wier. den, zich by hunne Conl'enten in de Staaten van oorlog voor de drie laatstvoorgaande jaaren niet ongenegen hadden betoond , om de verbetering van de Zeemagt met eene maatige verfterking van de Landmagt gepaart te doen gaan; dat in die zelve gevoelens als nog volhardende waren , en byzonder ook in de tegenswoordige tydsömftandigheden niet nalieten op de verfterking van de Landmagt hunne aandacht te verdubbelen; doch dat de veiligheid van het Gemeenebest in de vermeerdering van de Landmagt te vergeefsch alleen zoude worden gezogt, en dat het in alle gevallen niet anders was, dan door eene zaamgevoegde voorzorg omtrend de befcherming zo te water als te land, dat het gemeen belang van het Bondgenootschap bevorderd, en de zekerheid van den Staat gehandhaafd konde werden; dat het verval van de Zeemagt thans merkelyk grooter was dan dat van de Landmagt, die daarenboven de gewigtige voordeelen genoot, welke - door de onvermoeide arbeid en zorge van zyne Doorlugtige Hoogheid in het onderhouden  HISTORIE-BESCHRY VING. SZg den van de goede orde en krygstucht tot haare inwendige verfterking wierden toe. gebragt, en dat, al wilde men geheel ter zyde ftellen de redenen in het algemeen en op zich zelve daar voor dienende , dat aan de voorziening op de Zeemagt de voorrang boven die van de Landmagt werde gegeevenj, men dan nog zoude moeten toeftemmen, dat de zaaken van Europa zich zodaanig vertoonden , dat het Gemeenebest eerlang genoodzaakt zoude kunnen worden om den handel en zeevaard van haare onderdaanen, in meer dan in eene zee te gelyk te moeten befchermen, terwyl ook de ondervinding nog onlangs geleerd had, hde ligt de aanzienlyke en vruchtbaare bezittingen van den Staat, in een ander waerelddeel zich in het geval konden vinden van eene buitengewoone hulp te ver. eisfehen. Dat het intusfchen met de Zeemagt zodaanig was gelegen, dat zonder eene vaardige en toereikende voorzieninge het minder zoude aankomen op het behoud van de naam van zeemogendheid, van owds met zo veel roem en luister verkregen, als » op [774-  £774 224 VADERLANDSCHE .op de behoudenis van't Gemeenebest zeive; daar men te laat zoude ondervinden, dat de middelen tot onderhoud en verzekering van de eenigfle bronnen, waaraan dit .Gemeenebest zyn opkomst en bloei is verfchuldigd, niet verwaarloost noch verzuimd konden worden, zonder het Vaderland , en al wat daar in dierbaar was aan een onvermydelyk bederf bloot te Hellen. Dat hunne Edele Groot Mogenden verhoopten en vertrouwden, dat de Bondgenooten, in aanmerking neemende de nadeelige en fchroomelyke gevolgen uit het verder verval der Zeemagt oogfchynlyk te duchten , niet langer zouden vertraagen , om door de voldoening aan de hier voorgemelde vertoogen daadelyke bewyzcn te geeven van een ernHig voorneemen om de verbetering van de Zeemagt, ten minsten gelykerhand met die van de Landmagt te behartigen, en dat hunne Edel Groot Mogenden in dat vertrouwen bereid waren met de verdere Bondgenooten in te Hemmen , om zyne Hoogheid en den Raad van Staate te verzoeken , om een ontwerp tot verHer- king  HISTORIE-BESCHRYVING. 22$ king van de troupen van den Staat, zo ] als by de petitie voor den jaare 1770. was voorgefteld, aan hunne Hoog Mogenden open te leggen, om na genomen befluit door den Raad van Staat daar toe eene eisch gedaan, en verder, ingevol, gen de bevelen van den Lande daar op befioten te worden, onder uitdrukkelyke voorbehoudenis nogthans van hunne Edel Groot Mogende vrye raadpleegingen over het ontwerp zelve, en om in de eisch daar toe gedaan zullende worden, na de omftandigheden, waar in de raadpleeg ingen over de verbetering van 'sLands zeemagt zich zouden bevinden, al of niet toe te Remmen. Terwyl hunne Edele Mogenden laatftelyk moesten verklaaren, dat, by aldien de meergemelde verzoeken en vertoogcn by de verdere Bondgenooten, tegens alle billyke verwachting , geen ingang mogten vinden, en dezelven weigerig mogten blyven om tot het zo nodig herftel van de Zeemagt op eene krachtdaadige wyze mede te werken , zodanige onverhoopte weigering eene noodwendige invloed zoude moeten voortbrengen op de toe* P ftem- 774-  1774 Ontweri tot den aanbouw van nieu we oorlo^fchepen. 226 .VADERLANDSCH-Ï. .ftemmingcn , welken van hunne Edel " Mogenden in het vervolg verwacht zounen kunnen worden. " , In gevolgen hier van, wierd eerlang een ontwerp van een nieuwe aanbouw van vierentwintig fchepen van Linie gedaan, zullende beftaan uit zes fchepen van zestig ftukken en achtien van vyftig Rukken. De algemeene Staaten beHoten hier op een affchrift van de memorie van begrooting der kosten aan den Raad van Staate toe te zenden, om daar uit de noodige eifchen te kunnen maaken , en uit welke memorie bleek dat de kosten tot den voorzeide aanbouw van fchepen eene fomme van ruim vier miliioenen guldens uit zoude maaken. Hier door kwam de zaak zo verre, dat de algemeene Staaten befloten om by de overige Provintien alle aandrang te doen, ten einde dezelven in de billyke voorftellen, der Staaten van Holland zouden toeftemmen , en vonden ook verders goed zyne Doorlugtige Hoogheid en den Raad vali Staate te verzoeken om een ontwerp tot verwerking van troepen van den Staat aan Hunne Hoog Mogenden te willen openleggen,  HÏSTORIE-BESCHRYVING 22? gen, om daar op overéénkomstig de ordei van den Lande te worden befloten. De Staaten van Overijsfel waren de eer- ( Hen die zich hier op verklaarden, en toon-i den ter algemeene Staatsvergadering aan,y dat hunne Edel Mogeneen in aandachtige overweeging genomen hebbende al het geen zyne Hoogheid en den Raad van Staate by de algemeene petitie voor de Staat van oorlog hadden voorgefteld, zo met betrekking tot den bedenklyken Staat eh omftandigheden , waarin de zaaken van Europa zich thans bevonden, als tot het geringe aantal van 's Lands krygsmagt , en de vervallen toeftand der Zeemagt , zich wel wisten te herinneren dat zulks reeds meermaalen de Bondgenoo. ten , zonder eenige uitwerking te doen, was voorgehouden. Dat zy zich ook te gelyk ce binnen bragten de gevoelens welke zy door hunne afgezondenen ter vergadering van hunne Hoog Mogenden hadden doen uitbrengen, meerendeels alle daar heen ingericht, om de Bondgenooten te overtuigen van de bereidwilligheid, met welke zy zich bezield remden , om in te Hemmen tot het beraamen P 2 van iTerklaaing der rovintie snOversfel. /  '774 228 VAD ERLANDSCHE , van zodaanige heilzaamc maatregelen, als tot behoud van alles wat in den Lande dierbaar is zouden kunnen ftrekken. Dat zy ten dien einde niet eens, maar dikwyls, en by herhaaling erkend, ja zelfs aangedrongen hadden, op eene voegzaame vermeerdering van 'sLands krygsmagt, daar by tevens eeven zeer betuigende genegen te zyn geweest, om mede te werken tot herftel van 'sLands vervallen Zeemagt, zo daar toe ook gevoeglyke voorflagen wierden gedaan. Dat zy dit vooraf hebbende moeten laaten gaan, om de verdere Bondgenooten te overtuigen, dat Ridderfchap en Steden dezelfde gevoelens nog onveranderlyk aankleefden, thans moesten vcrklaaren dat zy, overtuigd door het gcene zyne Hoogheid en den Raad van Staat weder op nieuws hadden voorgeflagen , niet konden nalaaten toe te Remmen de netelige omftandigheden, waar in de zaaken van Europa waren gebragt, en daar by de hooge noodzaakeiykheid, om zich te wapenen tegens alle onverwagte gebeurtenisfen, om 'sLands ingezetenen zo veel mogelyk voor overlast, de handel en  HÏSTORIE-BESCHRYVINff. 22£ en zeevaart voor beledigingen, en het Gemeenebest by derzelver eer en onafhanglykheid te bewaaren. Dat Ridderfchap en Steden daarom ook met genoegen te gemoet zouden zien, al zodanig ontwerp als zyne Hoogheid en den Raad van Staat tot eene maatige vermeerdering van 'sLands krygsmagt, op een zo min kostbaaren voet als mogelyk was» aan de Bondgenooten open zouden leggen. Dat wat den vervallen Staat van 's Lands zeemagt betrof, en het geen de algemeene Staaten en die van Holland, daar op hadden aangemerkt, geenszins van grond ontbloot, doch tevens buiten fchuld of toe doen van Ridderfchap en Steden was, als hebbende zich daar op zo menigmaalen, zo zy vertrouwden, voldoende uitgelaaten, dat het byna overtollig fcheen, daar over uit te weiden, dan daar de tegenswoordige omftandigheden het fcheenen te vorderen, wilden hunne Edel Mogenden gaarne nog verklaaren dat zy dikwils met leedweezen gezien hadden de onverfchilligheid, met welke dit Huk, in 't BondgenootP 3 fchap !ZZ±.  1774, «39 VADERLANDSCHE fchap behandeld was, terwyl het niet aan hen was te wyten, dat daar omtrend geen meerdere voorziening had plaats genad, als hebbende zich by alle gele. gendheden, niet alleen bereidwillig getoond, maar dikwils dat werk meer ter harte genomen, dan die Provintien zelve, welke daar by het meeste belang fcheenen te hebben. Dat Ridderfchap en Steden niet wilden ontveinzen, nu nog agterlyk te weezen in zich uit telaaten, over den eisch tot den aanbouw van vierentwintig oorlogfchepen, doch dat zy daar omtrend niet vreemd handelden, dewyl de meeste Provintiën daar in nog geen toeftemming gegeeven hebbende, de onregelmaatigheid en onbillykheid hier van, hunne Edel Mogenden daar in voornaamlyk had weder houden, voor al daar zulks tot nog toe zonder uitwerking gebleeven was. Voorts vermeenden zy dat de evenreedig. heid in het draagen der lasten van de Unie nimmer moest worden uit het oog verlooren, nog dat de eene Bondgenoot de lasten van zich af en op de fchouderen zyner medegenooten moest leggen, of dat het zelve  KISTORIE-BESCÏJ&YVING. 23Ï zelve de cerfte aanleiding gaf tot verflaau-1 wing in het behartigen van de waare belan-" gens van den Staat, waar door de noodzaakelykfte befchermiug dikwils in de waagfchaal gefield wierd. Dat hunne Edel Mogenden, om dit alles, vermeend hadden, niet te kunnen voor uitloopen, maar genoeg te zullen doen, wanneer zy verklaarden, dat zo ras daar omtrend hy den Raad vanSiaat, ■of by eenige Provintien die 'er het meeste belang by hadden, eenige Heilige voorflagen zouden worden gedaan, zy dezelve als dan in behoorlyke en ernftige overweeginge zouden neernen, als met het gewigt en de omftandigheden der zaaken meest overeenkomstig zoude zyn. Dat Ridderfchap en Steden egter niet voor by konden van aan de Bondgenooten voor te houden, dat, zouden de vervallen zaaken van de zee zodanig behartigd en verbeterd worden, als het nodig en dienstig fcheen , zulks een groot gedeelte behoorde gezogt te worden in den Staat der middelen ten lasten van de Admiraliteits collegien, volkomen goedkeurende het geene daar omtrend reeds by hun Hoog Mogenden, met heteisfchen der opgaave van dien, is geP 4 fchied, ?74-  J77- Verklaaring der Prortntte van Uertcht. 232 VADER' LANDSCHK ijfchied, doch waar door nog niet voldaan was aan het voornaame oogmerk, en dierhalven in bedenking gaven, of en welke verbeteringen daar aan waren toe te brengen, alzo zulks op de raadpleegingen der Provintien tot onderfchraaging der geldmiddelen van de Admiraliteits collegien, veel invloed zoude moeten hebben, om met grond te kunnen oordeelen, in hoe verre de onderfteuning zoude moeten gaan die aan dezelve voor de Bondgenooten zouden kunnen en behooren te worden gegeeven wanneer gebleken zoude zyn, Öat zulks uit de middelen, waar uit de collegien ter Admiraliteit zouden moettn beftaan, het zy door verbetering derzelVen of anderszins niet zou kunnen gevonden worden, waar toe hunne Edel Mogenden verhoopten dat de raadpleegingen ter algemeene Staatsvergadering mogten worden begonnen, voortgezet en ten einde gebragt. De Staaten van Utrecht verklaarden, dat, hoe zeer hunne Edel Mogenden overtuigd waren dat de eerfte en voornaamfte middelen ter bewaaringe van den luister en de veiligheid van dit Gemeenebest,  HISTORIE-BESCHRYVÏNG. 233 best, beftonden, aan de eene zyde in een voorzichtig , vreedzaam en biliyk gedrag jegens alle uitheemfche,Mogendheden , en aan de andere zyde in het onderhouden en aankweeken van eene onderlinge eendragt tubl'chen de gezament]yke Leden van den Staat, die gegrond was op eene welgepaste verdeeling der lasten van de Unie, na elks vermogen, en op een onderling vertrouwen, dac niemand der Bondgenooten zich zoude willen bevoordeelen op eene wyze ftrekkende tot wettig bezwaar van iemand der Medebondgenooten , of ftrydende met het algemeen belang van't Gemeenebest; hunne Edel Mogenden niet te min ook tevens van gedachten waren, dat de voorzigtigheid vorderde , dat dit Gemeenebest, zo veel mogelyk, altyd voorzien ware van een toereikende Krygsmagt, beide te water en te lande, en dat inzonderheid in de tegenwoordige gefteldheid van zaaken in Europa het zeer te wenfchen was, dat de Zeemagt van den Staat, fchoon wel niet geheel vervallen, egter zeer maatig zynde, en deszelfs Landmagt, die insgelyks zeer maatig was, P 5 en 774%  Uil 234 VADERLANDSCHE , en zich aan merkelyke zwaarigheden onderhevig vond , om in behoorlyke voltalligheid gehouden te worden , in een beteren ftaat konde worden gebragt. Dat, als in aanmerking wierd genomen de zwaarte der fchulden , waarmede deeze Provintie zich belast vond , derzelver Ingezetenen , na eene vyfëntwintigjaarige vreede op zeer weinig na, nog dezelfde lasten moesten opbrengen, als ten tyde der onrusten , welke met den jaare 1748 geëindigd waren , en dat die fchulden voortyds waren gemaakr, om de gemeene veiligheid van deezen Staat, zo ter zee ais ter land, te helpen handhaven , mitsgaders dat des niettegenstaande hunne Edel Mogenden nog daarenboven hunne toefternming gegeeven hadden in verfcheide kostbaare uitrustingen ter zee en ter fpoedige beveiliging der volkplan. tingen van den Staat ; hunne Edel Mogenden vermeenden te moeten verwachten , dat de Medebondgenooten in 't gemeen , en.de zeevaaiende Provintien in't byzonder , zich wel zouden gelieven overtuigt te houden van den waaren ernst van hunne Edel Mogenden, om na uiter* tte  HISTORIE-BESCHRYVING. 235 fte vermogen het gemeene Vaderland, zo i wel ter zee als ter land , te heipen be fchermen. En dat zo hunne Edel Mogenden omtrend eenig voorgeflagen buiten gewoon middel, ter vermeerdering van de Land of Zeemagt van'c Gemeenebest, zich niet altoos eenpaarig den wensch der Bondgenooten verklaarden, dë oorzaak daarvan niet toe te fchryven was aan gebrek van bereidwilligheid, maar alleen aan de bewustheid die hunne Edel Mogenden hadden, dat wegens de bekrompenheid hunner geldmiddelen zodaanig buitengewoon middel niet kon gefchieden, zonder de Ingezetenen, hunner Provintie , welker toeftand allezins eenige verlichting vorderde, nog meer te moeten bezwaaren, het welke ten gevolgen zouden moeten hebben , dat hunne Provintie geheel buiten ftaat zoude geraaken , om op den tegenwoordigen voet in de gemeene lasten der Unie te kunnen draagen. Dat hunne Edel Mogenden vertrouwden, dat deeze waare toeftand hunner Provintie, behoorlyk in aanmerking genomen wordende , de Bondgenooten niet vreemd zouden vinden , dat hunne Edel Mogenden verlangden, 774^  236 VAD ÏHASDSCHÏ [. den, dat eindelyk eens met ernst wierde gedacht om door eene gelykmaatige heffing van de middelen te water, en door het betrachten van eene behoorlyke zuinigheid by de Admiraliteits • Collegien, het Fonds voor de Zeemagt beftemd, zo veel doenlyk te bevoordeelen , en dat de raadpleegingen daar over voormaals begonnen wier-den voortgezet, en tot een fpoedig einde gebragt ; toonende hunne Edel Mogenden zich bereid om op het bekomen van de nodige berichten hiervan, op den eisch van de aanbouw van Oorlogsfchepen zodanig te befluiten als de omftandigheden der geldmiddelen der Provintie eenigszins zouden toehaten. Gelyk hun Edel Mogenden , ook by herhaaling verklaarden bereid te zyn, om op gelyke wyze te befluiten op eene gevoegelyke verfterking van de Landmagt van't Gemeenebest, zo dra door zyne Hoogheid en den Raad van Staate een nader ontwerp zoude zyn uitgedacht, willende hunne Edel Mogenden wel verklaaren van gedachten te zyn, dat 'er in de tegenwoordige toeftand van 'zaaken voor de verbetering der Landmagt van den Staat dezelfde redenen waren als voor die der Zeemagt." Dc  HISTORIE. BESCHRYVING. 23/ De Staaten van Gelderland verklaarden j zich omtrend dit onderwerp'op de volgende wyze: Dat hunne Edele Mogenden met alle r aandacht hadden overwogen de ernftige ver. v toogen , door zyne Hoogheid en den Raadd van Staate ten opzigte van't verfterken der Krygsmagt van den Lande gedaan. Dat hunne Edel Mogenden by verfcheide gelegendheden haare volkomene bereidwilligheid hadden te kennen gegeeven om de veiligheid van't Gemeenebest, zowel te wateT als te land, te helpen bezorgen, en dat met genoegen zouden te gemoet zien , dat de Bondgenooten zich op de nuttigheid en noodzaakelykheid van die twee punten rondborstig kwamen te verkïaaren , ten einde vervolgens hier op een voldoend befluit mogt worden genomen. Dat by het nagaan der tegenwoordige ge. fteldheid van't Gemeenebest, en der gebeurtenisfen waaraan dezelve door de geduurige veranderingen en wisfelvalligheid van zaaken zoude kunnen worden blootgefteld , het hunne Edel Mogenden als nog was voorgekomen , dat het tegenwoordig aantal van 's Lands troepen niet toereikende kon geoordeeld worden om tot beveiliging van 774-_ ^erklaang der rovintie an Geler land.  238 VADERLANDSCHE • van deii Staat de noodige gerustheid te geeven. Dat Hoogstgemelden over zulks derzelver gedaane eifchen tot eene maatige vermeerdering der troepen bleeven voortzetten ; en thans het ontwerp tot die vermeerdering zouden afwachten. Dat hunne Edel Mogenden insgelyks met alle oplettendheid hebbende ingezien de kragtdaadige vermaaningen tot herftelling van's Lands vervallen Zeemagt, het daar in met de Provintie van Holland eens waren, dat de zee van de vlag van den Staat niet ledig moest gelaaten worden, en dat dierhalven die zaak te gelyk het voorwerp van de zorg der Bondgenooten behoorden te wezen. Dat hunne Edel Mogenden deeze hunne gevoelens , omtrend de bezorging van de zee, meermaalen hadden verklaard, en dat gewillig en bereid waren, om met de andere Bondgenooten zodaanige maatregelen te neernen als dezelve gezaamentlyk tot verbetering van de vervallen Zeemagt, de veiligheid der kusten en de befcherming van den Handel en Zeevaart deezer Landen, dienltig en noodzaakelyk zouden oordeelen te zyn, dewyl hunne Edel Mogenden, hoewel haare Provintie, ter zaake van deszelfs ligging»  tflSTORIEBE-SCHRYVINC. 239 ging, niet als zommige der andere Provin-; tien 'er groot belang by hadde^ nogthans altyd hadden aangemerkt, dat dë bron der welvaart en de rykdom van den Staat in de bloeiende koophandel gelegen was. Dat hoogstgemelden dus niet alleen in de uitrusting tot dekking van de vaart naar de Mid. dellandfche Zee , bewilligd hadden , maar ook in de uitrusting tegen de Maroccaanfche Kapers , en in de gedaane eisch tot aanbouw van vierentwintig oorlogfchepen. Dat hunne Edel Mogenden in die bewilliging nog volhardende waren, doch by deeze gelegenheid niet; voorby konden voor te flaan dat de Meedebondgenooten welke nog hunne toeflemming niet gegeeven hadden, zich mogten laaten bewegen om in die eisch meede te bewilligen, en dezelve ten fpoedigften met eenpaarigheid tot befluit te helpen brengen. Dat hunne Edel Mogenden tevens met verlangen te gemoet zagen van wat uitwerking de raadplegingen zouden wezen, over het onderzoek van den Staat der inkomften en lasten van de Admiraliteits-Collegien, welke verbeteringen daaraan toegebragt, en welke middelen zouden kunnen beraamd wor- 774.  24® VADERLANDSCHÉ , *774 yerlilaa" ring deT provintie van Zee land. worden, waarüit de toerustingen ter Zee,! tot dekking der koophandel dienende, zonder buitengewoone eifchen zouden kunnen worden gevonden, waartoe hunne Edel Mogenden hoopten dat de raadplegingen, ter algemeene Staatsvergadering voorgeilagen, hoe eerder hoe beter, voortgezet, en ten einde gebragt mogttn worden." Het gevoelen der Staaten van Zeeland beftond bier in. „ Dat zy wel volkomen overtuigd waren van de noodzaakelykheid der verfterking van 'sLands Zee- en Landmagt, en ook geen de minste zwaarig heid zouden maaken om zich daar omtrend met de Provintie van Holland te vereenigen, ware het niet dat hunne Edel Mogenden daar in wierden verhinderd door de beJtrompene gefteldheid hunner geldmiddelen, welke niet eens toereikende genoeg waren om de gewoone Provintiaale en Generaliteits lasten en uitgaaven te kunnen draagen, veel min in ftaat waren om aan eenige buitengewoone kosten te gemoet te komen, waarom hunne Edel Mogenden, hoewel met leedwezen moesten verkiaaren, geheel buiten ftaat te zyn om tegenswoordig tot zodanig eene bewilliging te kunnen komen ,  HISTÓRiE-BESCHRYVlNS. 24T kien, het welk zy met geen daadelyke geld- j fchietingen, het wezënlykfte van het werk uitmaakende, zouden kunnen bekrachtigen, ten ware de Bondgenooten konden worden bewogen, om door nog verder gepaste middelen , als tot nóg toe gefchied was, hunne Edel Mogenden meerder daar toe te bekwaamen, Waar van dezelven ook de hooge noodzaakelykheid tot behoud van de eer en veiligheid van het Gemeenebest gaarne aan de allerërnfligfte overweegingen hunner Hoog Mogenden zelve overlieten, welke allezins moesten overtuigd zyn, dat de Provintie Zeeland niet nagelaaten had goed en bloed, voor de befcherming van'tgcmeene Vaderland, op te zettert, en daar toe haare ingezetenen te bezwaaren , en derzelver geldmiddelen uit te pütten, en dierhalven alle gegronde verwachting had moeten hebben dat de Bondgenooten;, op hunne herhaalde verzoeken, geen zwaarigheid zouden hebben gemaakt om haar alles weder te goed te doen, doch 't welk, wat vertoogen daar ook bereids toe gedaan waren, tot nog vari geen de minste uitwerking geweest was. " De Provintie Friesland verklaarde, volkomen overreed te zyn van de nooczaaQ; ke- 774? _  242 VADERLANDSCHE J77A-- Verkbiring dcc Provintie van Frietland. kelykheid der voorgeflagene vermeerdering der Land. en Zeemagt, en de yver en zorg van zyne Hoogheid en den Raad van Staaten te moeten pryzen, dat voorts haar oogmerk niet was hunne Hoog Mogenden op te houden, met een breed verflag van den toeftand van haare bezwaarde geldmiddelen, en de poogingen, die zy, zo zeer als eenige andere Provintien , by aanhouding gedaan had, om het wankelende Vaderland te onderfteunen, maar alleen hunne Hoog Mogenden wenschte te herinneren, het geen dien aangaande meermaalen ten duidelykfte betoogd was, en dat niet twyffeldeofHooggemelden zouden daar uit ligtelyk opmaaken, de verlegendheid waar in de Provintie zich thans bevond, aan de eene kant gedrongen wordende door de noodzaakelykheid der voorgeflagene maatregelen, en aan de"andere zyde fchroomende om in dezelven te treeden, jut hoofde van onmagt en het vooruitzicht, dat de Provintie op zulk eene wyze nimmer tot verhaal zoude komen, of weder in ftaat gefteld worden, om het gemeene Bondgenootfchap in tyd van nood met eenige nadruk te kunnen helpen. Dat de Provintie  HISTORIE-BESCHRYVING. 243 vintie des niet tegengaande hunne Hoog Mogenden verzekerde geneigd te zyn om, zo veel mogelyk, mede te werken in het beraamen van maatregelen dit ter beveiliging van den Staat, herftelling van de Zeemagt en befcherming van den koophandel zouden noodig geoordeeld worden , en zo wel over het te wagtene ont* werp ter vermeerdering der Landmagt, als ovtr den aanbouw van oorlogschepen zoude raadplegen en befluken èö i^el eenigzms de toeflaind haarer geldmiddelen toe zoude laacen. " De Staaten van Stad en Lande verklaarden, na alvoorens een breed verflag vanp' den flegten toeftand hunner Provintie ge v: daan te hebben, dat zy zouden toeftemmen6' in den bewusten aanbouw van Oorlogsfchepen, en dat zy, zo dra alle de Provintien 'er zuiver in zouden hebben toegeftemd, alsdan daadelyk daartoe het eerfte termyn zoude beraaien, en verders zo veel eenig* zins vermogten , de voldoening op de bepaalde tyd zouden trachten te volbrengen, zeifs door de penningen uit de verkoop van hunne laatfte domeinen daartoe te gebruiken, hoewel onder voorwaarden, dat alle Q. 3 de 774- ig der ovintie in Stadi Lande,  1774 244 VADERLANDSCBE ;de Bondgenooten in gemelde eisfchen gaaf, en zonder eenige uitzonderingen, toe zoude flemmen en daadelyk agtervolgen, invoegen dat hunne Edel Mogenden zich ontflagen hielden van de betaaling van een tweede termyn, indien alle de Bondgenooten het eerfte op de verfchyndag van het tweede nog niet hadden betaald, en zo vervolgens met de andere termynen, dat hunne Edel Mogenden inmiddels wierden overtuigd, van de ernftige en daadelyke genegendheid van hunne Hoog Mogenden, en alle de. Bondgenooten om de geldmiddelen der Admiraliteits collegien te herflellen. En eindelyk, dat na afloop van het toegeftemde hulpmiddel aan een der Bondgenooten, hunne Edel Mogenden deszelfs vervolging, of eenig ander middel in diens' plaatfe, voor nu en als dan van de hand wezen, tot zo lange die Provintie niet was gekomen, tot eene diergelyke begeeving van onderzoek, over hunne geldmiddelen, als hunne Edel Mogenden, en door de uitfpraak ware gebleken dat de ingezetenen dier Provintie naar evenredigheid, zwaarder belast waren, dan die van deze Provintie, er de geldmiddelen met dezelve nauwkeurigheid beftierd wier-  HISTORIE-JBES CHRYVING. 245* wierden, ten einde daar uit, als zynde de eenigfte redelyke oorzaak om hulp van anderen ,te verzoeken, de onmogelykheid gebleeke om zich zelve te kunnen redden. Dat belangende de vermeerdering der Landmagt, hunne Edel Mogenden zich daar omtrend nooit ongenegen getoondhadr den, en ook nog niet'waren; zullende het ontwerp, 't geen tot dat einde wierd opgemaakt, afwachten, en als dan daar op fpoedig befluiten. Het duurde niet lang of het bewuste ontwerp, ter vermeerdering der Landmagt,' kwam in 't licht, en wierd door den Prinfe" Erfftadhouder en den Raad van Staate, aan * de byzondere Provintien gezonden, ten einde zo in het zelve als in den aanbouw van vierentwintig Oorlogfchepen toeteftemmen. Volgens dit ontwerp zoude 's Lands krygsmagt, met 1386 paarden en 8927 hdofden verRerkt worden, waar van de kosten van jaarlyks onderhoud op ƒ 1560654-8-8, buiten de werf en aanritsgelden begroot waren. De Staaten van Stad en Lande, Waren de eerRen die in 't zelve zuiverlyk bewilligden, en welhaast daar in, door de Q 3 Staa» '774- Dntwerp n verleerdeing der andnagt.  J77± Befluit der Staaten van Holland nopen» de l and' en Zeefnagc. 246 VABERLANDSCHE Staaten van Friesland, Overysfel, Celderland en Utrecht, gevolgd wierden. De Heeren Staaten van Holland waren egter nog zo fpoedig niet gereed om in het zelve toe te Hemmen: hunne Edel Groot Mogenden namen in tegendeel een befluit, het welk hier op uit kwam, „ dat, daar Hoogstdezelven, met alle nadruk hadden aangedrongen op de hoog noodige verbetering van 'sLands vervallen Zeemagt, en niet nagelaaten hadden van by de Bondgenooten ten krachtigften aan te houden, op hetgeeven van daadelykebewyzen, vaneen ernftig voorneemen om de verbetering van de Zeemagt, ten minsten gelykerhand met die van de L->ndmagt te behartigen, zo ook aan hunne Ede! Groot Mogenden niets aangenamer zouden zyn geweest, dan de bly. ken van zodanig een ernftig voorneemen by de Bondgenooten re hebben mogen ontmoeten, als war neer voor hunne Edel Groot Mo« genden Bei fcydftip zótrde zyn géborén, waarin Hoogstdt zeken niet langer zoiiden vertraagen, met de verklaarmg van hunne bereidwilligheid tot eene voegz; aanftonds was voorgekomen de verichiiiendheid van gevoelens, welke zich omtrend het voorgefiagen ontwerp van vermeerdering kwam op te doen in de berichten van de Provintien van Gelderland, Utrecht, Friesland, Overysfel en Stad- en Lande, welke volleedig in het voorfchreven ontwerp hadden toegeftemd, ter eenre, en van de Provintie van Holland ter andere zyde, en waar omtrend dierhalven niets wenfche» lyker konde voorkomen, als dat een middel konde uitgevonden worden, om indien mogelyk die verfchillendheid van gevoelens uit den weg te ruimen, dat zyne Hoogheid ook met dat oog de zaak hebbende ingezien, tot eene nieuwe blyk van Hoogstdeszelfs aanhoudende waakzaamheid en yver voor de belangens van den Staat, en ter bevordering der zo noodige eensgezindheid tusfchen de Bondgenooten omtrend eene zaak van zo veel aanbelang, als een bekwaam middel ter vereeniging der voorgemelde Itrydige gevoelens aan hen Heeren GemagR tig- W4s  258 VADERLANDSCHE tigden wel had willen voorflaan een ontwerp waar by gemeend had te moeten voorHellen; of de Heeren Staaten der vyf eerstgemelde Provintien niet zouden kunnen befluiten om derzelver toellemming in de vermeerdering der Landmagt en aanbouw van fchepen te vernieuwen, doch tevens derzelver inwilligingen in de Krygsmagt in zo verre te veranderen, dat zy verklaarden wel te mogen lyden dat de fom daartoe voorgeflagen verminderd wierd tot op omtrend negen tonnen gouds, om te dienen tot uitrusting van Schepen door zyne Hoogheid en den Raad van Staat te verdeden , zodaanig als oorbaar zouden achten , om alle vreeze van wanbetaaling voor te komen; doch in verwachting dat de eene post niet zonder de andere zoude verminderd worden, en wel naar maate en in dier voegen, dat, als de beflotene vermeerdering met honderd vyftig duizend guldens verminderd wierd, alsdan de post tot de Zeemagt ook met honderd duizend guldens zoude moeten verminderd worden, en zo ook tegens over, mitsgaders dat men alles zoude doen , om door eene behoorlyke zuinigheid en affchaffing van  falSTORIE-BESCHRYVIHG. 259 van alle onnoodig kosten by de Admiraliteiten, en door eene rigtiger invordering Her middelen te water, die collegien in ftaat te ftellen, om boven het gegeeven onderftand, uit derzelver middelen jaarlyks eenige fregatten uit te rusten, om tot befcherming der koophandel dezer Landen te dienen. Dat zy Heeren gemagtigden het voorfchreven ontwerp hebbende overwogen, het allezins gefcbikt hadden gevonden, om door dien weg een billyk genoegen aan de wederzydfcbe in deze verfchillende Provintien te doen erlangen, ten minsten, om eenigszins te bereiken de groote oogmerken, die dezelve onderling zich zo lange hadden voorgefteld , van zo wel de Land- als de Zeemagt van den Staat eeniger maaten te zien verbeteren, en waar omtrend by alle de Bondgenooten eenpaariglyk erkend was de hooge noodzaakelykheid, om eenige bekwaame maatregelen te neernen. Dat over zulks het waar belang van den Staat vorderde, dat een afkomst wierd gemaakt Van de raadpleegingen over zulk een gewigtig ftuk, en dat dierhalven aan hen Heeren Gemagtigden voorgekomen was, geen gefchikter middel te R 2 zyn  2ÖO VADERLA NDSCHE 1774- Nader aanmerkingender Pro vintiën wegens \ de vermeerdering der Land-e Zeemagt zyn om daar toe te kunnen geraaken, dan het in 't werk ftellen van den bovengemelden voorflag van zyne Hoogheid, en dat vervolgens, wanneer het meergemelde tot befluit zoude zyn gebragt, zyne Hoogheid en den Raad van Staat zouden behooren verzogt te worden, om op den voet van het zelve een nader ontwerp tot verfterking van de troepen van den Staat te maa* ken en aan hunne Hoog Mogenden open te leggen, om, daar op verders naar de bevelen van den Lande te worden befloten, zo als bevonden zoude worden te behooren. " De Heeren Afgezondenen van de ProVintie van Gelderland verklaarden hier op, „ dat zy door de Heeren Staaten, hunne Magtigers waren gelast, om, wanneer dezezaak nader ter Raadpleeginge van de algemeene Staaten mogte worden gebragt, als idan uit Hoogstderzelver naam aan de ove'rige Bondgenooten te verklaaren. Dat Hooggemelde Heeren Staaten nu meer dan een jaar geleden, hoe bekrompen ook den Staat van hunne geldmiddelen was, en de in- en opgezetenen van hunne Provintie, door verfcheidene rampen, waar van met leed-  HISTORIE-BESCHR YVI NG. 2ÓI ïeedweezen moesten zeggen, dat de gevolgen by aanhoudendheid zeer te vreezen waren, gevoelig gedrukt wierden, en vervolgens eerder op middelen om dezelve te ontlasten , dan het finantie wezen met meerder lasten te bezwaaren, behoorde gedacht te worden, egter niet in gebreke gebleven hadden, om te Hemmen in den voorflag van zyne Hoogheid en den Raad van Staat, tot het doen van eene maatige vermeerdering van 'sLands Krygsvolk, uit eene waare overtuiging dat het geringe aantal van Krygsvolk, welk het Gemeenebest thans op de been had, niet<.voldoende wasvoor eene beveiliging van den Staat, veel minder gefchikt na de tegenwoordige fchroomelyke omftandigheden van zaaken in Europa, en de zwaare Krygstoerustingen van vèele nabuurige Mogendheden. Dat ook uit dat zelfde grondbeginzel was gefproten, hunne zo menigmaal betoonde yver tot het in ftaat houden en verbeteren van 's Lands Zeemagt, en in het byzonder hunne bereidwilligheid, tot het toeftemmen in den aanbouw van vierentwintig Oorlogfchepen. Dat Hoogstgemelde Scaaten, vervolgens met reden hadden mogen verwachten, dat R 3 adle  £774. t i i 2Ö2 VADERLAND SCHE alle de Bondgenooten , aangefpoert door dezelfde gevoelens, ook met hen in het zelfde begrip zouden hebben geftaan, en na ernftige overweeging van de volstrekte noodzaakelykheid, om eenige meerdere veiligheid te bezorgen aan den Staat, byzonder aan de Landkant, welke by de minste ongelegendheid, zo als de ondervinding van vroegere en laatere tyden dikwils had geleerd, het meeste gevaar liep, even volvaardig zouden hebben toegeftemd, om de vermeerdering, zo als die was voorgelegen, tot Stand te brengen. Maar dat zy met leedwezen hadden gezien, uit het befluit van de Heeren Staaten van Holland, derzelver bepaalde genegendheid omtrend die voorflag, en het byvoegzel om te gelyk vast te ftellen en op den Staat van Oor. log te brengen, een vaste fom jaarlyks ten behoeven van de Zeemagt. Dat meergemelde Heeren Staaten, de zaak op haar zelve befchouwd zynde, wel geene zo gewigtige redenen daar in hadden kunnen vinden, welke hen volkomen moesten over'eeden, om van hun voorig befluit, met >pzigt tot de voorgeflagene vermeerdering [enomen, af te gaan, of eenige byzonde* re  HISTORIE-BESCHR Y VING. 263 re voorwaarden toe te ftemmen. Dat integendeel met zeer gegronde redenen daar te gens zouden kunnen bybrengen, de zo menigmaal voorgedragerie bedenklykheden, dewelke zich voor het waare belang der Landpro vintien opdoen in het bewilligen, dat eene vaste post voor eene jaarlykfche uitrusting, op den Staat van Oorlog wierde gebragt, zowel als de gevolgen, die men te wachten had van degemaklykheid, welke men in zo een geval meer dan ooit zoude trachten te betoogen voor de verzoeken tot maatiging van de inkomende en uitgaande Rechten, waardoor de Fondfen van de Admiraaliteits-Collegien, waaruit eigentlyk de befcherming van den koophandel moest worden gevonden, zeer zouden worden verminderd , tot merkelyk nadeel van die Provintien, welke door haare min gunftige gelegendheid weinig of geen koophandel hebben, en mitsdien zoude men op het krachtigfte kunnen aandringen, dat de zaaken van de Zee behoorden te blyven behandeld te -worden op den voet, weike altyd, eenige byzondere tyden en omftandigheden uitgezonderd, in'tGemeenebest hadden plaats gehad. P 4 Maar 1774.  J77 204- VADERLANDSCHE f. Maar dat hooggemelde Heeren Staaten te zeer gevoelden de noodzaakelykheid, dat een afkomst van dit zo gewigtig ftuk wierde gemaakt, en ten minften eenige meer dere gerustheid aan den Staat wierde bezorgd door de'verfterking-der Landmagt, boe gering dezelve dan ook mogt wezen, om voor het tegenswoordige met de bovenaangehaalde bewysredenen de raadplegin gen van het Bondgenootfchap te willen vertfaagen. Dat daarby ook het behoud van de zo hoognoodige eendragt tusfchen alle do Bondgenooten, en de bezorging van's Lands voorheen zo geduchte en, nu vervallene Zeemagt, waarby niet alleen den Staat m het algemeen , maar in't bvzonder een der vermoogendfte Leden van dezelven zo veel wezentlyk belang had, te zeer ter harten gingen, om niet alle moogelyke infehiklykheid te betoonen voor de geneigdheid van anderen hunner Medeleden , en voor zo veel aan hen konde gevergd worden? met ter zyde Helling van alle byzondere bel.uïgens, te onderfteunen de yverige en welmeeneride poogingen van zyne Doorlugtige Hoogheid, ten beste van het lieve Vaderland. Dat zy Heeren Staaten vervolgens  fJISTORIE-BESCHRYVING. 265 gens pm alle deeze aanmerkingen niet alleen geftand deeden hun toeftemming in den aanbouw van vierentwintig Oorlogfchepen , maar ook in het ontwerp van de «•ermeer dering der Landtroepen wel wilden *oeftaan de volgende verandering, dat naamelyk, in plaatfe van de fom van verre over c;e vyftien honderd duizend guldens , gefchikt tot het jaarlyks onderhoud der aan te wervene Troepen, alleen negën honderd duizend guldens worden beflemd en op den Staat van Oorlog gefield, en dat, om genoegen te geeven aan de Provintie van Holland, zes honderd duizend guldens werden gebruikt tot het doen van jaarlykfche uitrustingen , en door zyne Hoogheid en den Raad van Staat zo worde verdeeld, dat uile klagen van wanbetaaling worden voorgekomen , nogthans onder uitdruklyk beding, dat deeze twee posten niet als eene eevenreedigc vermindering en wel te gelyk zullen mogen ondergaan, en dat de byzondere. Admiraliteits-Collegien alle krachten zouden aanwenden, om jaarlyks uit hunne middelen eenige üitrustinge te doen', en voorts dat aan de gezamentlykeBondgenoo. ten jaarlyks zouden worden opengelegd en R 5 opge- t774»_  256 VADERLAND SCHE 1774 .opgegeeven, welk gebruik-van die fomme 3oude zyn gemaakt." Ds Provintien van Zeeland en Utrecht namen een affchrift van dit bericht over, om in hunne Vergaderingen nader overwo^ gen te worden. Mear de Heeren Afgezondenen van Friesland verklaarden ten zelf. den tyde, „ zich by befluit van de Heeren Staaten hunne Magtigers, verpligt en gelast te vinden, om uit naam van hoogstgemelden , aan de overige Bondgenooten te verklaaren, dat hooggezegde Heeren Staaten niet dan als fchoorvoetende , en met een fchróomagtig vooruitzicht met betrekking tot hunne geldmiddelen in den voorledenen jaare hunne toeilemming hadden gegeeven tot het vermeerderen van het krygsyojkj en den aanbouw van Oorlogfchepen; dat aan de eene zyde , de ontwyffelbaare. noodzaaklykheid, om door de voorgeflagene maatregelen eeniger maaten het Gemeenebest in eene ftaat van meerdere" veiligheid en betere befcherming te ftellen,- en tegens eene fchielyke overrompeling , inzonderheid aan den Landkant, te dekken, door, zo zulks mogelyk was, nog eenige maate te doen plaats grypen tusfchen de .- ont-  HISTORIE-BBSCHRYVÏNG. l6j ontzaglyke en zwaare krygstoerusting van 3 veele Nabuiiren van den Staat, en het aantal troepen, het welk dezelve ter zyner verdediging onder de wapenen hield, hooggemelde Heeren Staaten tot het aanwenden van de uiterfte poogingen - moest doen overhellen , doch dat aan de 'andere kant het bekrompen geldwezen der Provintie, het welk niet wel eenige meerdere uitgaave fcheen toe te laaten, hooggenoemde Heeren Staaten moesten affchrikken om in maatregelen te treeden, die dit Jaatfle moesten te weeg brengen, wilde men niet alle hoop affnyden om door het langzaam inpalmen van eenige der drukkendfte fchulden een weinig verandering te bekomen; dat dit gezegde niet moest worden aangemerkt als eene vergrootende wyze van uitdrukkinge, of als eene voordragt van zaaken by opklimminge. gefchied , nademaal hooggemelde Heeren Staaten bereid en volvaardig waren , om by de minfte twyffel der Bondgenooten, hierover de waarheid van dit bygebragte ten duidelykfte te doen blyken. Dat hoe zeer dan ook deezen ftaat der provintiaale Geldmiddelen alle verdere be- zwaa-  J77A 268 VADEH.LANDSCHE .zwaaren moeste afraaden, en't verfchil dat zich thans tusfchen de hooge Bondgenooten opdeed, over de wyze van de verbetering der Land en Zeemagt, bekwaame gelegendheid konde verfchaffen, om het bepaald befluit van dit gewigtig ftuk tot eene verafgelegene tyd te verfchuiven; hooggemelde Heeren Staaten egter by aanhoudenheid te zeer overtuigd waren, en te levendig de gevaaren zagen, waaraan de magteloozen Staat, in welke het Gemeenebest zich bevond, dezelven blootftelde, en de verfchrikkelyke rampen, die daarvan, vroeg of laat, de gevolgen zouden kunnen zyn, dan dat zy zouden aarfelen in het befteeden van hun uiterfte vermogen , om aan den Staat eene grootere veiligheid en gerustheid te bezorgen, en hoewel hooggemelde Provintie, benevens de meeste anderen, van de Landkant wel de grootfte vreeze fcheen te hebben., en daarom de vermeerdering van het krygsvolk hen boven al ter harte moest gaan, hooggemelde Heeren Staaten egter, buiten alle twyffel fielden, dat het verval der Zeemagt zichtbaar en ten hoogften nadeelig was voor den bloei en welvaart van het gemeene Vaderland, en inzonderheid van  HISTORIE-BESCHRYVING. 2ÓQ van de Provintie Holland, welkers voor- ] fpoed en vermogen zulk eene groote in." vloed had op, en zo veel kracht by konde zetten aan het geheele Bondgenootfchap. Dat hooggemelte Heeren Staaten door alle deeze aanmerkingen gevoelig getroffen zynde, niet alleen gefland deeden hunne toeftemming in den aanbouw van vier en twintig Oorlogfchepen, by het befluit van den negen en twintigften van Hooimaand des voorledenen jaars gedraagen, maar ook in het ontwerp van de vermeerdering der Landtroepen wel wilden toeflaan de volgende verandering, dat naamlyk in plaatfe van de fomme van verre over de vyftienhonderd duizend guldens, gefchikt tot het jaarlyks onderhoud der aan te wervene troepen, alleen negenhonderd duizend guldens daar toe wierde gebruikt en op den Staat van Oorlog gefield, en dat, om genoegen aan de Provintie van Holland te geeven, welke met zo veel reden over het algemeen verval der Zeemagt klaagende was , zeshonderd duizend gelyke guldens, gebruikt wierden tot het doen van de jaarlykfche uitrustingen , alles onder die voorwaarden en beding als boven reeds van de Heeren Staaten  J_7r 270 VADERLANDSCHR S-ten van Gelderland gemeld is, en waarmede de Provintie van Friesland volmaakt overeenstemde." De Afgezondenen van de Provintie Van Overysfel verklaarden, „ dat de Heeren Staaten dier Provintie geraadpleegd hebbende op het befluit van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , van den een en twintigSten van Grasmaand deezes jaars, inhoudende derzelver nadere verklaaring op het ontwerp van zyne Doorlugtige Hoogheid en den Raad van Staate, ter verfter. king van de troepen van het Gemeenebest, ter vergadering van hunne Hoogmogenden ingekomen, teneinde eerst en vooral, en als een voorwaarde zonder tegenfpraak, by dé Bondgenooten een jaarlyks Fonds ten behoeve van de Zeemagt wierde vastgesteld, onverandelyk bleeven volharden by het geene zy reeds te vooren gezegd hadden , doch egter om biyken van alle mogelyke toegeevenheid te geeven , en waare het mogelyk, de zo zeer gewenschte oogmerken tot het behoudenis van het algemeene welwezen van den Staat te bereiken, daarom in deezen wel aan de Provintie van Holland te gemoet wilde komen, en in hunne  HISTORIE-BESCHRY VING. 27I nevoorflag ftemmen, nogthans niet anders^] dan onder dezelve voorwaarden en bedingen , als waarmede de Provintien Gelderland en Friesland ook ingeftemd hadden, terwyl de Heeren Staaten van Overysfel als nu ook billyk verwachtende waren, dat eens aan hunne zo menigmaalen herhaalde verzoeken ten opzichte van de byzondere Collegien ter Admiraaliteit zouden worden voldaan, en alle krachten aangewend worden , om door eene gepaste Spaarzaamheid en affchaffinge van alles het geene onder onnoodige kosten gefteld konde worden, en te gelyk door rigtiger vordering van de middelen te water, in ftaat te kunnen zyn, om jaarlyks boven de Schepen uit dit of andere onderftandgelden toegerust, eenige , Oorlogfchepen uit hunne eigene middelen te kunnen uitrusten en in zee brengen, om tot befcherming der koophandel van het Gemeenebest te kunnen dienen." Eindelyk bragten de Afgevaardigden van de Provintie Stad en Lande by : „dat na alvoorens en met die optettenheid als de natuur der zaake vereischte, te hebben nagezien het befluit door de Heeren Staaten van Holland van den een en twintigften van 774.  272 VADERLANDSCHE .van Grasmaand voorfchreven, genomen,1 zy aan de eene zyde den aandrang van de meest vermogende Provintien en deszelfs belang in den bloei en het welzyn van't Gemeenebest, met die onzydigheid waarmede alle zaaken dienden onderzogt teworden, overwogen, en aan de andere zyde op goede gronden veronderfteld hebbende, dat by veele der hooge Bondgenooten eene genoegzaame geneigdheid gevonden wierd om het gewigtig werk der vermeerdering van Land- en Zeemagt ter uitvoer te brengen, op eene wyze die alleen in het ontwerp en fchikking der Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, doch in de zaak zelve geene wezentlyke verandering maakte, Hooggemelde Heeren Staaten ook hoopten en zich vleidden, dat door deeze fchikking aan het algemeene oogmerk der Bondgenooten zoude worden voldaan , om namenlyk door de vermeerdering der Land - en Zeemagt zich zo veel mogelyk te beveiligen, en aan het byzonder oogmerk der handeldry vende P* 0 vintien, om hunnen Koophandel te begunstigen, te voldoen, doch dat zy ook tev-élll verbouwden, en billyk mogten verwachten , dat hunne Hoog  HISTORIk-BESCHRYVlNÖ. 273 Hoog. Mogenden , de byzondere Bondgenooten en zyne Doorlugtige Hoogheid ziende de infchikkelykheid der Heeren Staaten van Stad- en Lande, omtrend de zaaken* van de Zee, waar in dezelve op zich zelfs genomen, genoegzaam geen het minste belang hadden, en dat de kosten, dewelke meer Hooggemelde Heeren Staaten, daar toe moesten aanwenden , niet dan door het aan den gang houden Van die zelve hooge en drukkende lasten, welke in de laatfte onrusten hadden moeten geheven worden, konden voldaan worden, dat het algemeen belang van den Staat, hunne Hoog Mogenden , en zyne Hoogheid , den Heere Erfffadhouder •, en het byzonder belang een ieder der' byzondere Bondgenooten, aan zoude zetten om alle krachten aan te wenden, ter bereiking van dat heilzaam oogmerk, om dat door affchaffing van alle onnoodige kosten by de Admiraliteiten, en door eene rigtigere invordering der middelen te water, die collegien in ftaat gefteld zouden kunnen werden, om boven het gegeeven onderftandgeld, uit derzelver middelen jaarlyks eenige fchepen uit te rusten, en tot befcherming van den Koophandel S de- 774-  274 VADERLANDS CHE F'7M- Berigt" fchrifc voor Je Zceöffieieren. dezer Landen te doen dienen, en de byzondere Provintien te verlichten. Voorts hadden zy, Heeren Gemagtigden nog laatftelyk tot wegneeminge van alle tvvyffelingen, omtrend het reeds toegeftaane der Heeren Staaten van Stad en Lande, hunne magtigers, verklaard, dat boven en behalven derzelver toeftemminge om vyftienhonderd duizend guldens, zo ter vermeerdering der Landmagt, als aanbouw ert uitrusting van fchepen, jaarlyks op den Staat van Oorlog te brengen, Hoogstdezelven ook als nog geftand deeden hunne toeStemming in de vierentwintig Oorlogfchepen in den jaare 1771 geëischt. " Dus toonden de hooge Bondgenooten * dat hen de vermeerdering van 's Lands Zeeen Landmagt ernstig ter harte ging. Zyne Doorlugtige Hoogheid van zyn kant befpeurende, hoe het ten uiterften noodzaa^ kelyk.ware, dat 'er juiste en klaare bevelen en regels gevonden wierden, waarna zy, die over de Schepen van Oorlog, ter beveiliging van de Zee het bevel voerden, zich moesten gedragen, deed een algemeen berigtfehrift opftellen, waar na alle Kapitei. nen en andere Zeeofficieren, bevel voerende.  HISTORIE. BESCHRYVING. 2?$ de over eenige Oorlogfchepen , zich in tyde van vrede of Oorlog zouden hebben te gedragen, in welk berichtfchrift, behalven veele allernuttigste regels , nog nader wierd bevestigd en bevolen, dat, zonder onder, fcheid, onder welk collegie van de Admiraliteit de Zeeofficieren behoorden, de rang plaats zoude hebben naar den tyd van hunne aanstellingen, en ingevallen van gelyktydigheid van dezelven, naar den tyd dat dezelve tot het getal der Zeeofficieren waren aangefchreven. En inderdaad alle deze voorzorgen waren ten uiterSten nuttig, dewyl het vuur des Oorlogs reeds meer en meer begon te ontbranden, en verreziende Staatkundige begrepen, dat dit Gemeenebest onmooglyk lang buiten de Staatsgefchillen zoude kunnen blyven, doordien de zaaken in Amerika tusfchen de Engelfchen en de volkplantingen, aldaar hoe langer hoes erniliger wierden, dewyl die van Nieuw- * jork verklaard hadden, „ dat de bevelen, in Engeland gegeeven, tot fluiting van de Haven van Boston, onderdrukkende waren voor deszelfs Inwooners, Strydig met de Staatsgefteldheid, en gevaarlyk voor de Vryheden van het Brittannisch America. Dat S z all® 1774- ast der aakcn in Lmerika,  276 VADERLANDSCIIE alle aanflag en onderneeming tot verkorting der Vryheden en Staatsgesteldheid van alle de Engelfche volkplantingen, dat het fluiten van eenige Haven in Amerika , met oogmerk om daar door de Amerikaanen te dwingen van zich te onderwerpen, aan de belastingen van het Parlament, en te noodzaaken tot vergoeding van byzondere fchadens , ten hoogften Strydig was met de grondwetten, en Strekken zoude tot omkeering van het recht van den Koophandel, voor delnwooneren van dat Land. Dat het af breeken van alle handel, tusfchen alle de volkplantingen en Groot-Brittanniën tot herroeping van de Boston Acte , zoude kunnen Strekken tot welzyn van Noord-Amerika en deszelvs Vryheden» en dat integendeel indien zy den handel met Engeland voortzetten, men reden had om te gelooven, dat geweld en de haatelykfte onderdrukking zouden zegepraalen over het recht, de billykheid, het huislyk geluk en de Vryheid van Amerika. Dat dierhalven de afgevaardigden van Nieuwjork, tot de vergadering welke eerstdaags by een zoude komen, gemagtigd zouden worden om met de Afgezondenen der andere volkplantingen, allen Koophandel met GrootBrit-  HISTORIE-BESeHRYVING. 277 Brittanniën geheel en al af te breeken, tot zo lang de Acte tot fluiting der Haven van Boston, en de andere bezwaaren der Amerikaanen herfteld zouden wezen. De belluiten van zulk eene voornaame volkplanting hadden ondertusfchen zeer veel invloed op de andere gedeeltens van NoordAmerika, ook befloten alle de Stedeneerlang om aan de Inwooneren van Boston den noodige byftand te bieden. Dus verdween alle hoop van vergelyk met Groot-Brittanmen. waar door alle de Mogendheden die ecnig belang by de welvaart van de Inwooners van Noord-Amerika hadden, aangezet wier den om zich min of meer met de zaaken der volkplantingen te bemoeijen, inzonderheid begon de Koning van Frankryk de gewelddryvende handelingen van Groot - Brittanniën, met geen onverfchillig oog aan te zien, en vreezende dat zyne Koophandeldryvende onderdaanen, vry wat nadeel by deze verfchillen zouden kunnen lyden, befloot Hoogstgemelden Vorst zich van tyd tot tyd te wapenen, om tegen alle onverhoedfche voorvallen fpoedig gereed te kunnen zyn, om de eer van zyne Kroon en de veiligheid zyner onderdaanen op Zee S 3 te 1774-  Uil BLAD- 278 vaderlands: hist: beschryving , &c. te kunnen handhavenen. Het looze en ergwaanende Hof van Groot-Brittanniën, wierd hier door ook aangezet, om zich in 't heimelyk te wapenen, waar door het zich niet onduidelyk liet aanzien, dat een groot gedeelte van Europa, door't zelve vuur, dat reeds in Noord-Amerika ontbrandde, ook eerlang aangeftoken zoude worden. Dus ontwikkelde allengskens de groote gevallen die men in het volgende jaar zag gebeuren, en die zederd van zulke nadeelige gevolgen voor ons dierbaar Vaderland ge. worden zyn. " 1'  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN VAN DEZE VADERLANDSCHE HISTORIE-BESCHRYVING. A. Aartshertog Maximiliaan van Oostenrykkomt hier te Lande. . . bl. 208. Alkmaar C tweede Eeuwfeest van de verlosling van) . . . 135 Amerika ( Staat der zaaken in ) . 275. Amfterdam (oprichting van eenen nieuwen Schouwburg te) • . ïoo. (Zwaare Bankbreuken te) 3 2. Amfterdamfche Kooplieden fchryven aan den Prins Eriftadhouder, wegens de Wesi-lndifehe gefchilien. . . . 195. Anbaine (Recht van) tusfchen Frankryk en den Staat afgefchaft. . . . 157. B. Bankbreuken (zwaare) te Amfterdam. . 32. Begin en voortgang van 't werk der nieuwe Pfalmbervming. . . > 50. S 4 Belt-  B LADWYZER der Belifarius van Marmontel geeft gelegendheid tot _tw?sten. ... . ij, 4g, Berigtfchrift voor de Zeeofficieren. . 274. Berkei (.Mr. Engelb. Fr. van) tot Raadpenfionaris voorgetogen. . . ... 14. Befluit der algemeene Staaten over de West-Indifche gefchillen. . . . 40. Bleiswyk (Mr. Pieter .van) tot Raadpenfionaris voorgefiagen. . . ' . r4„ verkoren . . . get Boreel (de Fiscaal) onthaald den Prins Erfftadhou- der . . '." '. ' *r> c. Clïfford (de Heer P.) Burgemeester van Amfter- dam , onthaald den Prinfei Erfïtadhouder. 71. Commisfarisfen té Amfterdam benoemd tot beftiering van eene Bank tot Beleening. 37 D. Demerary (verfchillen over de volkplanting van) jq. vervolg van dezelve. . .' 39. weder vervolgt. . . , j<5r> onlusten a.daar gedcmpr. . , 27. Doopplegtigheid aan den jongen Erfprins van Oranje . . . • '' 7. van eenen tweeden Prins. . . 145, Drenthe (vreugde te) over 's Prinfen Inhaaling. t." • • ■ . 88. E. Eeuwfeest (tweede) der verlosling van Alkmaar. • • ■ • 135. (tweede) der verlosfing van Leiden. . io£. vreugde blyken hier over. , 198. Engelfchen (ftoutheid der) . . 206. L,:.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Engeland (Koning van) zyn verzak aan den Staat- . bl.206. Erfjladhouder (de Prins) word een Zoon ge- - - booren. . . . ; reist naar Noord.Holland. . , 7^ word aldaar met vreugd ontfangen. . 72. woid in Friesland plegtig ingehaald. . 77. insgelyks te Groningen. . . 83. en te Drenthe. . . . gg4 word een' tweeden Zoon geboren. . 144, deszelfs Kinderen worden de Kinderpokjes in- • ê^nt. . ; . I49> doet uitfpraak in de West-Indifche gefchillen. 192. Esfequebo (verfchillen over de Volkplanting van) 19. - vervolg van dezelve. . ■ f weder vervolgt. . . , jgj' onlusten aldaar gedempt. . . 27! Euftatius (St.) ysfelyke Orkaan aldaar. ' . 29." F, Friesland (vreugde in) by de inha'aling van den den Prins Erfftadhouder. . 77. (bewcegingen- in) uit een dwaas vooroordeel ont. ftaan- • • • . 154. (Staaten van) zorgen voor 's Lands vervallen in- komfien. . . - ^gevoelen der Staaten van) wegens de West-In- di.'che gefchillen. . . m I?7> (verklaaring der Staaten van) wegens dé ver■ - meerdering der Land- en Zeemagt. 3142. G. Gehorte van een Erfprins van Oranje. . 5. 'vreugdebedryven hier over. . * Gelderland (gevoelens der Staaten van) wegens de West-indifche gefchillen. b I77. (verklaaring der Staaten van) over de vermeerdering der Land- en Zeemagt. • . 237 s 5 Ge'.  BLADWYZER der Ceorga Willem Fredrik, tweede Prins van Oranje word geboren. . . 144, Doopplegtigheid van dezelve. . 145. Gefchil over een Rechtersplaats in Gelderland. 124. de Staaten van Gelderland beflisfen het zelve. 133. Groningen ("vreugde te) by 's Prinfen inhaaling. 83. (gefchillen te) wegens Profesfor van der Marck. 91. (vuil Lasterfchrift tegens de Regeering te) 123. H. Holland (Staaten van) doen de Crimineele ordonnantie en ftyl van Procedeeren nazien. 142. dringen aan op de vermeerdering der Zeemagt. 218. hunne befluiten nopens de Land- en Zeemagt. 246. i. Jefuiten (de orde der) word vernietigd. . 138. Jnenting der Kinderpokjes aan de Kinderen van den Erfftadhouder. . . 149. aan de Kinderen van den Prins van Nasfau Weilburg. . . i^r. Jork (de Engelfche gezant) zyn voorftel. 206. K. Koophandel (flegte ftaat der) . . 32. J^ooplieden (Amfterdamfche) fchryven aan den Prins Erfftadhouder over de West - Indifche gefchillen. . . . 195. worden doordeaelve te vrede gefield. 196. M. Landmagt (gevoelens tegen de vermeerdering van de) . . . 212. (gevoelens voor de vermeerdering der) 215. Lasterfchrift (vuil) tegen de Regeering van Groningen. . . .. .123. Lei'  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Zeiden (tweede Eeuwfeest der verlosfing der . Stad) . . bh 196' vreugde blyken hier over» » . 19$. M. Marck (Profesfor van der) gefchillen met hem. 91. verdeedigd zich. . • • 9&« zyn uitvoerig bericht wegens zyn zaak. 103. word van zyn ambt ontzet. . 123. Uarmontels Belifarius geeft gelegenheid tot twist. 48. N. Nas/au Weilhurg (de Vorftelyke IKinderen van) worden de Kinderpokjes ingeënt. . 151. Nieuwe Pfalmberyming begonnen en voortgezet. 50. Nieuwe verfchillen over Esfequebo en Demerary. .. * 19,39.161. Noord Holland (vreugde in) over 's Prinfen komst - aldaar. . •' 72. O. Onlusten in Suriname gedempt. . . 37. in Esfequebo en Demeraty. .- 29. Ontwerp tot den aanbouw van nieuwe Oorlog- fchepen. . . . 225. tot vermeerdering der Landmagt. . 245. Ooitcnryk ( de Jonge Aartshertog van ) komt hier te Lande. . • • • 208. Orkaan (ysfelyke) te St. Euftatius. . 29. Qverysfel (gevoelens der Staaten van) wegens de West-Indifche gefchillen. . . 177. (verklaaring der Staaten van) over de vermeerdering der Land- en Zeemagt. • 227. P.  BLADWYZER der Predikanten (naamen der) tot de nieuwe Pfalm- beryming. . . . bl. 6g. Princesfe (Jonge) van Oranje woaden de Kin- derpokjes ingeënt. . . . 149. Pfalmbefyming (nieuwe) word aangevangen. 50. 'S: ' -! • - R* T. ... Raadpenfionaris P. Stein derft. . 12. Raadpleegingen tot de verkiezing van een nieuwen Raadpenfionaris. . '. £3. Ras (Mr. Daniël) tot Raadpenfionaris voorgefiagen. 14. Recht van Aubaine tusfchen Frankryk en den Staat afgefchaft. . . . 157. S. .Schouwburg (nieuwe) te Amfterdam opgericht. 200. Staaten (algemeene) neernen een befluit nopens de West Indifche gefchillen. . . 40. (voorziening der) tegens de Jefuiten. . 137. Stad en Lande (gevoelens der Staaten van) wegens de West Indifche gefchillen. . 182. verklaaring der Staaten van) over de vermeerdering der Land en Zeemagt. . 243. ■ Stein (de Raadpenfionaris) fterft. . 12. Storm (zwaare) en ongelukken daar uit ontftaan. 155. Suriname (onlusten te) gedempt. . 27. U. Uitfpraak van den Prins Frfïtadhouder in de West-Indifche gefchillen. . 192. Utrecht (gevoelens der Staaten van) nopens de West - Indifche gefchillen. . 181. (verklaaring der Staaten van) over de vermeerdering der Land- en Zeemagt. . 232. V;  VOORNAAMSTE ZAAKEN. v. Verbod wegers 't drukken van ergerlyke Boeken. 49. Visfchery. (Voorfpoedige Staat der) . . 31. Vooroordeel'(dwaas) hier te Lande. 153. Vreugdebedryven over de Geboorte van een Erfprins van Oranje. . . .10. W. West Indifche Volkplantingen. (Gefchillen over de) . . 19. 39. 161. uitfpraak in dezelven. . . 192» Willem Frederic , Erfprins van Oranje word geboren. . . . . ' 5. plegtige Doopftatie van dezelven. . 7. vreugdebedryven over dezelven. . . 10. Dezelve worden de Kinderpokjes ingeënt. 149. Z. Zeeland, (verklaaring der Staaten van) wegens de West-Indifche verfchillen. . 187. 1 (Verklaaring der Staaten van) over de vermeerdering der Land- en Zeemagt. , 240. Zeeofficieren (berigtfchrift voor de) . 275.