F 15..'  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERR. TE LEIOEN. j^TT. Catal. hl 'Geschenk van Too?ieelslukken, 1841.  DINOMACHE, 0 F DE VERLOSSING VAN ATHENE ; TREURSPEL. DOOR * JAN FREDRIK HELMERS. Te AMSTELDAM, U ABRAHAM MARS, 1798. Met PrMtegfS'  Geen **mr*n ^ voor echt gouden worden, -■ door dc,, SM van de» " ' *  VOORBERICHT. P X Jato maakte tn zyne /^«/dithyramben en oefende zich in het heldendicht; maar hy vergeleek zyne vuerzen met die van Ho aierus, Gaf by den veegen geest, al zuchtende om zyn land; Zyn gaê, hoogst zwanger, vlugtte in dien benaauwden . ftand. 'k Zag toen onz' achtbren raad door beulen aangegrepen, Met (lof en bloed bemorst langs markt en ftraten fleepen, En cindlyk op :t bevel van Thebe wreed ontzield; 'k Zag 't heiligdom des raads tot puin en ftof vernield , En 't fnoode beulenrot in ftroomen bloeds zich baden; Elk gaf zich over aan de fchrikkljkfte euveldaden. 8 Aklig oogenblik! verfehrikklyk nare nacht! Gy word met affchrik lleeds voor myn gezigt gebragt;' En ik, myn vrind, gedoemd 's lands vryheid te overleven, Zag daaglyks voor myn oog myn trouwde vrinden fneven. Het vclk, fints twintig jaar, gekromd in flavcrny, Wacht alles van uw hand : treed toe, — en wy zyn vry. THRASYLLUS. Hoe kan ik Pallas wal aan 't wis bederf ontrukken? IDAMAS. Gy moet niet langer voor die trotfche meesters bukken. De godfpraak van Apol is reeds by 't volk bekend: • Wanneer Dinomaché zich weder herwaarts wend, Zal een beroemde held ons van 't geweld bevryden ; Gy,door gantsch Griekenland beroemd door dapper firyden, 8 Eedle jongeling!;gewis zyt gy dc held, Die redder van den ftaat, waarvan de godfpraak meld. Toon  TREURSPEL. 9 Toon u den held thans waard' wiens deugd gy na wilt ftrcvcn, Den halven god , wiens arm hier monsters heeft verdreven, Wiens fterke vuist alom de beenchzucht wederiirecft, Den grooten Hercules, wiens moed in u herleeft, 't Voik, dat Dinomaché betreurt fints twintig jaren, Zal,zo zy hier verfehynt, zich aan haar zyde fcharen. 'tGerucht verfpreid zich reeds in deez'verdrukten wal, Dat zy noch leeft, on in Athene komen zal. Elk mint Dinomaché, is tot haar' byftand vaardig. Maak u de liefde van dit dankbaar volk thans waardig. THRASYLLUS. Ja, myn befluit ftaat vast, ik zal u byftand biên: 'k Zal, tot uw hulp gereed, geen Philocles ontzien, 'k Begeef my thans voor 't laatst tot die ontzinde raden, Maar dat zy fiddcrcn zo zy myn beê verfmaden! Dat dan Dinomaché zich aan myn oog vertoon' ! Ik ftry voor Ereus gaè, het volk, en voor de goön. IDAMAS. Minerva zal aan u haar' byftand niet onttrekken. THRASYLLUS. Ach, Idamas, 'k moet u gehéél myn hart ontdekken, Gy hebt Athenes lot in myne hand'gcfteld, 't Is billyk dat ik u ook myn geheimen meld. Lees in myn hart, myn vrind, bcftier myn jeugdig leven. Ik heb myn moeder voor drie jaren reeds begeven. Ik, door het vuur der jeugd , door zucht tot roem misleid, Onttrok my aan haar liefde en aan haar tederheid. A 5 fra^r >  m DINOMACHÉ, Ddaï, waar een effen ftroom, Parnasfns voet ontweken, Al kronklend landwaarts fnelt,in ftille en vruchtbre flreken, Leefde ik gelukkig met myn moeder; fints myn jeugd Ontftak zy in myn hart de liefde tot de deugd. Een kleine en lage hut, die ons ter woning ftrektc, Maar die het misdrjf nooit met zyn vergif bevlekte, Was al haar eigendom: 'k bebouwde daar het land , En was gelukkig in dien nederigen fiand. Myn moeder leerde my de hoogc goón ftecds te eeren. En nooit van 't fpoor der deugd dat zy my wees te keeren. Maar nooit hoorde ik van haar uit welk een' ftamikfproot: Ik derfde een' vader, zy beweende een' echtgenoot. Wanneer ik fchrei jend bad myne afkomst my te ontdekken, Scheen dit flechts nieuwe fmart in hare ziel te wekken. Zy weende in de eenzaamheid om 'tlot van haar'gemaal. Ik hoorde eens, onbemerkt, van haar dees droeve taal, In 't bosch, waar zy de goön fleeds ging om by ftandfmeeken: „ Ach , mogt eenmaal myn zoon de dood zyns vaders wre„ öPallas! fterk zyn' arm, bellier zyn jeugd-, dat hy C^enl „ Zyn vaderftad eenmaal verlosfe uit flaverny!" Ik, wars, dus onbekend en onberoemd te leven, Ben {til haar' arm ontvlugt; ik heb haar hut begeven. Dees vuist, gewapend door de gunst der oppermagt, Beflreed het rooversrot: 'k heb monsters omgebragt, En volgde Hercules, onflcrflyk door zyn daden: Ik deelde, wat geluk! in zyne lauwerbladen, 'k Trok Thebes velden door: uit eerbied voor den held, Den grooten Hercules, zag ik my aangcfteld Tot hoofd van 't heir, dat gaar Eurotas vloed zou keeren. 'k Deed  TREURSPEL. n 'k Deed Thebe op Argos en Corinthe triomferen. Ik zocht geen loon voor myn triomfen in den ftryd. Ik had, uit zucht tot roem, myn' arm haar toegewyd ; Maar, dat zy de oiifchuld nooit voor haar geweld doe bakken : 'tGcen ik haar eenmaal gaf, kan ik haar weêr ontrukken. Dan , vrind, de moederliefde ontrust myn bang gemoed; De hut is ledig, waar haar zorg my heeft gevoed, 'k Zoek vruchtloos fints drie jaar myn moeder op te fporen. Misfehien is zy voor my in eeuwigheid verloren! Elk ongelukkig mensch zoekt byftand by de goön: Zocht hier een moeder ook naar haar' verlaten zoon ?, Hebt gy ook iets ontdekt ? IDAMAS. Van all' dc fineekclingen, Die daaglyks 't outer van 's lands fchutsgodos omringen,, Verlichting zoeken in hunn' rouw en ongeluk, Ontdekte ik niets tot troost in uw' gerechten druk. Maar 'k zal het all' beftaan, om, in dees heiige choren„ Uw dierbre moeder, is het mooglyk, op te fpcren. Elk, die de goden vreest, getrouw zyn' pligt betracht, Mag veilig hopen op de gunst der oppermagt. Zy zal, Thrafyllus, u haar' byftand niet onttrekken, En u, misfehien welhaast, uw moeder doen ontdekken. Berust in haar belluit, zwyg, en volbreng uw' pligt: 't Is altoos goed all' wat het godendom verricht. THRASYLLUS. Ik fnel naar Philocles : zo hy my durft weerftreven , Vermetel weigert om myn' wensch gehoor te geven, Zal  ia DINOMACHÉ, Zal ik, myn Idamas, dien dwingeland weêrfiaan, Athene redden, hier verwinnen, of vergaan. VI' F D E T O O N E E L. j dam as, alleen. 'fc Durf eindlyk hopen dat myn wensch my zal gelukken. Ach ! mogt Thrafyllus ons aan 't wis bederf ontrukken 1 Beef, wrokkend Thebe! beef, 'k zie u ten val gebragt. Mogt gy, alom verguisd, befpot, verfmaad, veracht, Voor 't oog van Griekenland u fchandlykzicn vcrnccrcn! Goön! laat eenmaal de deugd op de ondeugd triomferen! Dl ld niet dat Philocles, die fchandvlek van den raad, Hier de onfchukllagchendmoorde en eed en pligtverfmaad'! Zo gy niet deelen wilde in 't heil der ftervclingcn, Wie zoude, 6 goede goön! uwe outers dan omringen? Wie toch zal deugdzaam zyn zo u geen deugd bekoort? Maar wat jaagt Medon dus zo driftig naar dit oord ? ZESDE TOONEEL. idamas, medon. medon. "Voerwacht hier Philocles: ik zag hem herwaarts treden; Verachtlykc Iphitus, zyn vrind, verzelt zyn fchreden, Indien een. booswicht ooit kan roemen op een' vrind. .idamas. Wat zoekt hier Philocles? wil hy, geheel ontzind, De goden lioonen en braveren in ,dees daken ? me-  TREURSPEL. i3 MEDON, Dit is my onbewust. Maar 'k moet u kenbaar maken Iets, 't geen uw hart met hoop en tevens ichrik zal (laan. Misfehien ziet gy welhaast ons aller wensch voldaan. Men zag in 't duister bosch der wrekende Eumeniden, Dat ontoegangklyk oord, dat ieder moet ontvlieden , Geheiligd aan de wraak, 't verblyf van angst en rouw, Op gistren avond noch een zwaar bedrukte vrouw. Zy zat in 't diepst van 't bosch niet verre van den tempel; Zy wierp zich neder op den vreesfelyken drempel, Aan 't wraakgodinnendom en 'safgronds magt gewyd. Een (luijer dekte 't hoofd; de priesters, als om ftryd. Betoonden haar hun hulp ; zy fcheen de goön te fmeeken. Ze is eindlyk, afgemat, in 't tempelchoor geweken; Thans is zy daar niet meer, doch waar zy zich bevind, Haar noodlot, rang, of ftaat, is me onbekend, myn vrind. IDAMAS. Wat vreemde vrouw durft dus dien fchrikbren grond betreDat ontoegangklyk oord,zo vol van gruwzaamheden iCden ! Goön! dat ik Ereus weêuw in deze vrouw ontdekk'J Maar 'k zie reeds Philocles: hy nadert. Tegen Medon. Gy, vertrek. ZEVENDE T O O N E E L. PHILOCLES, IDAMAS, IPHITUS, Wachten. Yjr PHILOCLES. Cmcn. JtjLet welzyn van dees ftad doetmy thans herwaarts koEen vreemd gerucht heb ik dit oogenblik vernomen. Elk  14 DINOMACHÉ, Elk mompelt in dir uur; men zegt dat in deez' wal Dinomaché reeds is, of haast verfchynen zal: Men zag een vreemde vrouw in 't bosch der Eumeniden; Zy, die, vóór twintig jaar, Athene moest ontvlieden, Hei leeft thans met een' zoon ; dit doet men 't volk verftaan. Een dwaze godfpraak fpoort hier 't volk tot oproer aan. 'tVerachtelyk gemeen waant reeds haar hier te aanfehou»k Stel thans, 6 Idamas! op u een groot vertrouwen; Cwcn. Schoon gy in vroeger tyd een vrind van Ereus waart, Uw pligt eischt dat ge u thans aan onze zyde fchaart. Uw deugd heeft op het volk altoos een groot vermogen: 'tVolk isvoorwaarheid blind, word licht doorfchynbedrogen, Indien men Hechts het vleit en loos om byftand zoekt: Het zegent heden dien het gistren heeft gevloekt. Weêrfpreek 't gerucht alom dat Thebes raad doet vreezen, Dit kunt gy veiüg doen; het kan niet mooglyk wezen, Dat Ereus weduwe, fints lang als dood gefehat, Ecnsfiags herleven zoude, en trekken naar dees ftad. Dat ieder fiddrend zwyg; fprcek, in den naam der goden. Ik heb uw' byftand in dit oogenblik van nooden. Toon 't volk den blikfem in de handen van Jupyn. Het bygelovig volk wil toch bedrogen zvn. Wacht van den raad dan 't loon u voor uw'dienst befchoren. IDAMAS. Ik dien 's lands fchutsgodes in dees gewyde choren ; 'k Bemin myn vaderland, de goden , en de wet, Maar nooit heb ik myn' mond door logentaal befmet. Ik zal, hoe ook myn taal u en uw' raad incog' tergen, Op d'oevcr van het graf de waarheid niet verbergen. Ik  TREURSPEL. 15 Ik ben des onbewust of Ereus weduw leeft, Waar zy zich met haar' zoon voor ons verborgen heeft. Misfehien dat beiden reeds het zorglyk leven derven , Of in .verachting, 't lot der armoede, angstig zwerven ; 'k Heb niets van haar gehoord, fints dat vcrfcbrikklvk uur Dat zy, door u gedoemd, moest vlugten uit deez' muur. Ik zal nooit, Philocles, 't onkundig volk misleiden, En Jiier een los gerucht van hare dood verfpreiden. 'k Volg de in(braak van myn hart en wacht van u geen loon. 't Gevaar ontzet my niet: ik vrees alleen de goön: Zy flaan op Pallas wal dit uur hun heilige oogen. Zy zullen 'tonrecht, noch 't geweld, hier meer gedoogen. Dat vry 't Thebaanfche volk heel Griekenland beftry'! Maar laat voor 't minst de goön en hunne tempels vry. PHILOCLES. Vermeetle ! fidder voor uw vryheid, of uw leven ! ; Uw lot ftaat in myn magt. IDAMAS. Uw taal doet my niet beven, 't Is fchoon te fterven voor een zuchtend vaderland. Vaar wel! uw lot en 't myne is in der goden hand. 'k Zal in dit heiligdom myn nadrend lot verwachten. De deugd kan onbefchroomd en boei en dood verachten. A GT S T E T O O N E E L. PHILOCLES, IPHITUS, Wachten in11 verfchiet. PHILOCLES. 'JtTrotfeer uw Itoutc taal. vermeetle godentolk! 1 P II T.  15 D I N O M A C H Èt IPHITUS, Hy is by my verdacht: het bygclovig volk Eerbiedigt zynen Hand , zyn deugd en hooge jaren i Hy zou misfehien zich voor Dinomaché verklaren, Zo ze in dcez' wal verfchecn. PHILOCLES. Geloof dit niet, myn vrind. Offchoon de vrindfehap hem aan Ereus ftam verbind, Zal hy niet roekeloos ons allen wederftreven ; De gryrheid is meestal bezorgd voor 't angstig leven. Hoe fier hy fpreken moog',denk dat hy zwichten zal, Zo ras hy 't ftaal aanfebouwt, geflepen tot zyn' val. Hy weet dat onze magt hem daadlyik kan verpletten , Indien hy 't "wagen dorst de menigte op te zetten. IPHITUS. Zoud gy hem vreezen ? PHILOCLES'. Hoe , zou ik hem vreezen ? neen! Maar hy is meester van de harten van 't gemeen. Hy kan het wufte volk naar zyn begeerte dwingen. De godsdienst werkt op 'thart van zwakke ftervelmgen. Schoon ik hem doodlyk haat, en geenszins hem betrouw, Wcnsch ik dat hy nochtans in my een' vrind befchouw. Ik moet hem nu ontzien; daarna kan ik my wreken, Als 't vuur van oproer in dees wallen is bezweken. IPHITUS. Kunt gy geloven dat, na twintig jaar elend', Dinomaché zich ftout naar deze muren wend ? Mis-  TREURSPEL. 17 Misfehien leeft zy niet meer ? doet u een godfpraak beven, Door priestei list bedacht, om 't volk weêr moed te geven ? Uw ftcrke geest is voor die dwaasheid veel te groot. PHILOCLES. 'k Vrees geen Dinomaché, ze is reeds gedoemd ter dood. Thrafyllus.jongen ftout ,doet met meergrond my vreezen: Hy fchynt op ons misnoegd, hy kan gevaarlyk wezen! Schoon 'their,door hem beftierd.zich verr' van hier bevind, Hy word om zyne deugd nochtans door elk bemind. Belet hem met het volk uw zorg betrouwd te fpreken: Hy zou dat volk misfehien tot muitery ontdeken. Befpie hem overal, geef acht op zyn gelaat; Zorg, waak voor Thebes heil, eer hy ons hier verraad! Denk dat ge een' vrind verpligt door alles naar te fporen. Ons is de heerfchappy van Attica befchoren: Dit volk is flechts gevormd om ons ten dienst te ftaan. Het trotsch Atheen' wilde ons in hare kluisters flaan. 't Voegt ons dien feilen hoon op 'tallerftrehgst te wreken, Eer 't pasbed wongen volk het hoofd weêr op durft Heken. Dat alles fiddrend zwicht, gedoemd ter flaverny, Eer 't eensflags zich verheffe , en Thebes magt beflry*. Maar 'k zie daar reeds het volk ten offerdienst yergadren En hier een' vuigen drom van priesteren ons nadren : Vertrekken wy terftond uit dit vloekwaardig oord , Waar 't volk te veel de taal van dweep-en muitzucht hoort. B /V£-  18 DINOMACHÉ, NEGENDE T 0 0 N E E L. IDAMAS, choor VAN PRIES teren en ïriesterinnen, vergaderd volk, Jlatig optredende. Twee priesters ontjleken V reukwerk op 't altaar. Keer van Priesterinnen. ö Heilig vaderland! ó koningin der lieden! ó Stad, befcbermd door Pallas hand! Waar is uw oude roem ? Hy is in 't Hof vertreden Als een verdorde bloem op 't uitgedroogde land. Gy dondert niet meer met uw wetten; Gy ziet door Thebe uw magt verpletten, Dat juigchend in uw bloed zich mest. ö Volk, weleer ontzien by Grieken en barbaren! Op Nereus vloed geducht, van Hercules pilaren Tot aan het Nabatheesch gewest. Wederkeer van Priesteren. Vergeefs hebt gy hetpaardin 't ftreng gareel bedwongen, Ontzagchelyke god der zee! Vergeefs 't befdiuimd gebit hem in den muil gewrongen; Vergeefs is 't fmiivend ros voor Cekrops kroost gedwee. Corinthe, in dartelende minne, Roemt op de gunst der mingodinne, Maar lage fpotterny is 't loon van Danaüs. Gy, die de olyvenfcheut vin dit gewest deed groeijen ! Laat  TREURSPEL. ,9 Laat vrede, voorfpoed, en de aloude vryheid bloeijen By 't heldenkroost van Inachus. Keer van Priesterinnen. Gelyk by zomernacht de diamanten vonken, Terwyl Diane treed ten dans, Met achtbre majefleit en Rillen luister pronken Aan d'ongemeten hemeltrans, Wanneer de god des dags de baren Verguld, en, fchittrende opgevaren, Zyn gouden kar befiygt met moed, En, langs een zee van vuur, de fcheppingzal befchynen, Met de achtbre nachtvorstin en haar gevolg verdwynen, Die zwygend zwichten voor zyn' gloed; Keer van Priesteren. Zo zwicht gy thans, Athene! ontbloot van allen luister, En dekt uw eertyds fchittrend hoofd. 8 Tempel! vaderltad! verbergt u in het duister, Van vryheid, vrede en rust beroofd, ö Goden ! ziet uw priesterfcharen In 't ftof geknield voor uwe altaren Met hangend hoofd en tranen op 't gelaati Geeft dat welhaast alom de blyde feestgezangen Ons naar gekerm en klaaggefchrei vervangen, By 't redden van d'Athcenfchen ftaat- Einde van het eerste bedryf. B a TWEDj  20 13 I N O M A C II É, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L. DiijtjOmaché, met een" palmtak in hare hand, dianassa, •wyr dinomaché. (werven, tV eêrflreeft my langer niet: ik moet hier troost verMyn' dierbren zoon herzien, of by deze outers fterven. Zy legt den palmtak op het outer, voor het beeld va?} Minerva. ö Vaderlyke ftad, die. ik met fmart betreed, Athene! ik zie u weêr, na twintig jaren leed. 8 Plaats van myn geboorte! ö aangename ftreken! Nooit is uw denkbeeld uit dit lydend hart geweken! De zofi fehynt met meer pracht aan 's hemels heldren trans, De lucht is-meerder zagt, 't gebloemt' heeft fchoonerglans, De lente is meerder fchoon.de deugd heeft meer vermogen, In't oord, het dierbaar oord waar wy zyn opgetogen, Dan op een' andrcn grond, verr' van ons vaderland. Gewyde en dierbre trek in 't braaf gemoed geplant! Gy blyft ons altyd by : hoe flreelt gy' thans myn zinnen» Gydoetmy 'tvaderland, fchoon'tmy verdrukt,beminnen! 6 Outers onzer goön! gewyde en achtbre grond! 't Was hier dat ik voorheen met Ereus my verbond ; 'tWas hier dat ik dien held voor myn gezigt zagfneven. *:i V/T % "-■ Ver-  Treurspel. *ï Verfchrikklyfc oógenblik, dat eeuwig my doet beven! 6 Heilig vaderland! 6 tempels onzer goön! Ontfangt my in uw' kreits, hergeeft aan my myn' zoon! DIANASS A. Helaas , vrindin ! gy kunt hier niet lang veilig wezen. Bezef ciat ge alles in deze oorden hebt te vreezen. Bedenk in wat gevaar ge uzelve hier begeeft. Het trotsch Thebaanfche volk, dat u verbannen heeft, En Philocles, die ons in flaverny doet zuchten, Het fpoort u alles aan elks oogen hier te ontvlugten. Bedenk, vrindin.., DINOMACHÉ. Helaas , in myne cndraagbre fmart, Denk ik flechts aan myn' zoon, den wellust van myn hart. Hy was al myn geluk, de wellust van myn leven! Ik had met vreugd voor hem my in de dood begeven. Wat oord verbergt hem voor zyn moeder ? In myn' rouw Hoopte ik altoos dat hy Athene eens redden zou; Maar nu, verdrukt, vervolgd ,door 't onheil neêrgeflagen, Slyt ik, verr' van hem af, myn weduwlyke dagen! 'k Hoop dat welhaast de dood myn fmarten einden zal, DIANA SS A. Waant gy dat zich uw zoon verbergt in dezen wal? Zou hy hier onder 't juk van 't wrevlig Thebe wezen ? 6 Neen! uw lvfsgevaar doet metmeergrond my vreezen! Schoon gy dees nacht voor 't eerst myn klein vcrblyf betrad, U aan elks oog onttrokt, vrees ik dat ge , in dees ftad , B 3 Niet  a* DINOMACHÉ, Niet lang het feherpziend oog van Thebe zult ontvlieden. Men zag misfehien u reeds in 't bosch der Eumeniden! Elk mompelt hier en hoopt dat gy ras komen zult. Bedenk hoe dit gerucht den raad met febrik vervult. Rampfpoedige vrindin! wees met u zelf bewogen ! Uw tederheid word licht door valfche hoop bedrogen. DI N O M A C H i5. Neen 1 ik moet in dit oord myn nadrend lot verltaan, Myn' dierbren zoon herzien, hem redden, of vergaan. Wcêrfpreek my niet, ik volg den wil der hooge goden ; Toen ik myn'zoon beweende, aan myn gezigtontvloden , Alom hem angstig zocht in hol en zandwoestyn, De goden fmeekende om zyn toeverlaat te zyn , Toen fchenen zelfs de goön met myn verdriet bewogen. *t Was nacht, de flaap had my aan zorgen fmart onttogen : Ik droomde... ö naar gezigt, vol vreugd en yslykheid , Hebt gy het leven of de dood voor my bereid ?. . . My dacht,geheel tenprooijeaan myneondraagbre lmarte: Wanhopig, afgemat, de wraak en dood in 't harte, Zocht ik alom myn' zoon, ja zelfs tot in deez' muur : Ik hoorde een zagte ftem ,'t was de infpraak der natuur, Die fprak: „ Ga, zoek uw' zoon in 't hof van zynen vader!" 'k Vloog, zocht,en vond hem daar;ik fnel hem yllings nader; Ik wil hem drukken aan het moederlyke hart; 'k Vergeet al myn verdriet en doorgefiane fmart: Eensflagsbetrektde lucht, de aard' beeft en loeit van onder, De zon verbleekt, ik hoor een' ratelenden donder, 'k Zie dc aarde voor myn' voet al krakende opengaan, En  TREURSPEL. t% En 't wraakgodinnendom al dreigend naast my Haan. Myn zoon fchiet yllings toe,om my heur magt te ontrukken. Vergeefs, heur yzren vuist doet zyn ontwerp mislukken, 'k Zie noch heur doodsch gelaat.het oóg van kracht beroofd; 'kHoor.'k zie de (langen noch zich kronklen om heur hoofd: Aleéïo had deez' arm reeds fchrikklyk aangegrepen, Om my naar 't zielenveld als haren prooi te fleepen-. 'k Word ftraks van licht omringd: ik zie een' heldren glans, En in dat licht Apol gedaald 'van 's hemels trans. 'kZag de Eumeniden toen in 's afgronds nacht verzinken, En Phebus, als een' god, in vollen luister blinken: In 't midden van het choor ftond hy in fleren ftand; i De lauwer fierde 't hoofd, de gouden lier zyn hand; Het ruime choor wierd door 't onfterflyk licht befchenen; Zyn godlyk oogdrongdeorlietruimderfcheppingheenen; Een eeuwgc lente en jeugd , op zyn gelaat verfpreid, ; Vertoonden fchoonheid, kracht, en liefde, en majefteit. Door 't byzyn van den god verwonnen, fchier tezweken; Stortte ik ontroerd in 't (tof, ik wilde, en kon niet fpreken. Hy matigde zyn' glans, en fprak aldus my aan: ,'Gy zult in Dclos choor uw nadrend lot verdaan, Gehoorzaam en vertrek'1. De wolk wierd opgetogen, En Phebus, tempel, zoon, 't week alles uit myne oogen: 'k Ontwaakte naauwelyks, ot ik vertrok terftond, By 't plengen myner beê, naar Delos vruchtbren grond. De priesteres zag naauw' my fiddrend tot haar komen, Of, vol des grooten gods die haar had ingenomen, Stygt ze op dendrievoet, bid.terwyl ze hygt en ftaart, B 4 En  84 DINOMACHÉ, En 't eeuwig raadsbefluit aan 't knielend volk verklaart. „ Athene wacht uw komst: van hier! gy moet vertrekken!" Dus fchreeuwt ze : „ In Pallas choor zult gyuw lot ontdekken' 'k Had naauw'myn klein gefchenkvoor 'touter neêrgefteld, Of vol vertrouwen ben ik herwaarts heen gemeld. 'k Vloog eerst naar 't duister bosch der wrekende Eumeniden , Om water, hoirg, meel, heur godheid aan te bieden: 'k Bleef fiddrend, biddend, voord'ontzagbren tempel ftaan , En de onverwinbre magt des afgronds was voldaan. Gy zond my niet vergeefs, ö Phebus! naar dees chorcn. Ik hoor van Idamas wat lot my is befchoren. De wreede onzekerheid, ondraaglyk aan myn hart, Vergroot myn ongeluk, verzwaart myn boezemfma't. Maar hoe zal ik, vrindin, uw zorg en yver loonen » Hoe zal Dinomaché u hare erkentnis toonen? Zy had in vroeger, tyd u fchatten aan te bièn ; •Maar thans, veracht, verfmaad, moet ze eftfcgezfgt tm£ Smeek d'achtbren priester dergodes, die wy hier eeren, Den gryzen Idamas, met n tot my te keeren; Zeg dat een droeve vrouw, door't noodlot fel'verdrukt, Der goden byftand zoekt, voor Pallas outers bukt: Die gryzaart zal gewis my tot een' rader Itrekken ! Misfehien zal ik van hem het lot myns zoons ontdekken. TWEE,  TREURSPEL, 05 TWEEDE T O O N E E L. DINOMACHÉ, alleen, zich wendende naar het beeld van Minerva. G, , die verdrukte deugd altoos uw' byftand bied l Verfraa de bede van een droeve moeder niet: Minerva! zie my hier in 't ftof ter neêr gebogen. Ach, de ongelukkigen zyn heilig in uwe oogen. Hebt gy my, ö godes! niet diep genoeg verneêrd? Ik zag, na Ereus dood, my uit deez' wal ceweerd; Ik zag myn' echtgenoot in mynen arm bezwyken, En moest, als banneling, Athenes muur ontwyken. Hoe fel die-flag ook was voor myn beklemd gemoed , 'k Had echter noch een' zoon, aan myne borst gevoed j Maar fints drie jaar dat my die dierbre heeft begeven, Zich aan myn liefde onttrok, flyt ik een ftervcnd leven. Ach, leeft hy? wreede fmart, die myne rust vernielt! Misfehien heeft reeds het ftaal eens dwinglands hem ont- Weldadige godes, heb deernis met myn fmeeken i (z'eld! Laat eens myn kind de fmaad van zyne moeder wreken! Verhoor myn klaaggefchrei; heb deernis met myn rouw. Ik vloek het leven, zo 'k myn' zoon niet weêr aanfehouw*. Zy knielt voor het altaar van Minerva, haar hoofd met een" fluijer dekkende. B S DER*  2.6 'DINOMACHÉ, DERDE T 0 O N E E L. DINOMACHÉ, IDAMAS, DIANASSA. IDAMAS. G y, die, als fmeekcling ,u werpt voor onze altaren! Wat ongeval, wat fmart kan uw gemoed bezwaren ? Geen fterfling kan op de aard' zyn droevig, lot ontgaan; Maar 't is der menfehen pligt elkander by te ftaan. DINOMACHÉ, opryzende, en haar* fiuijer oplichtende. Eerwaardige Idamas, die, met myn fmait bewogen, Me uw' byftand fchenken wilt, en myne tranen droogen; Wiens kalm gelaat bet merk der zuivre deugd vertoont Van een gevoelig hart, dat in uw' boezem woont! .Kend ge uw vrindin niet meer ? IDAMAS. 4 Kan ik myn oog vertrouwen! Mag ik Dinomaché weêr in deez' wal aanfehouwen! •Ik zie u hier! gy leeft! myn beden zyn verhoord! ïk zie, na twintig jaar, u weder in dit oord! Wat onverwacht geluk, na zo veel tegenheden ! DINOMACHÉ. Bezef, myn Idamas, wat ramp ik heb geleden! Wat bergen van verdriet! denk aan die nare nacht, Toen hier, voor uw gezigt, myn gaö wierd omgebragt;. Ik vlugtte, zwanger, verr' van u en deze ftreken; 'k Ben naar Parnasfus voet in de eenzaamheid geweken ; 'k Ontfing da"ar van myn liefde en huwlykstrouw hetloon: •'kZag  TREURSPEL. 27 »£ Zag 't beeld van myn' gemaal herleven in een' zoon-, Verr' van myn vaderland, van haardttede en altaren, Sleet ik myn leven by ongrieken en barbaren! IDAMAS. 6 Wonderbaar beduur der goden die ik eer! Minerva! 't is uw werk. Ik zie u eindlyk weêr. Wie voert u, na den ramp , dien gy hier moest verduren, Na twintig jaren fmart en onheil, in dees muren? Wat dryft u hier, vrindin, waar Thebe meester is? DINOMACHÉ. De liefde tot myn' zo'on en zyn behoudenis. Ach, waardige Idamas! 'k zal alles u ontdekken! Gy zult met hulp der goön my aan myn'ramp onttrekken. Minerva is misfehien bewogen met myn klagt: Haar wyzc voorzorg 'heeft my in dit oord gebragt. De godfpraak van Apol deed my in Delos hooren Waar ik 't verblyf myns zoons moest trachten op te fporen: •t Is in Athenes muur dat ik hem vinden zal; Dé god van Delos voert me, als fmeckling, naardeez' wal. Hier vinde ik 't einde van myn rampen of myn leven! Stierf hier myn echtgenoot, wel aan, 'kzal ook hier fneven! IDAMAS. Waar is uw dierbrc zoon uit uwen arm gcfneld ? Wanneer? fpreek op, ik beef! DIKOMACH É. 'k Bewoonde een eenzaam veld, Niet  Sfr utnomaché, Niet verr' van d'effen ftrooni die Peleus voet begroeide. En door bet vruchtbaarland langs myne woning vloeide' Daar leefde Ik met myn' zoon. Hoe kort was ons geluk i Het mensehdom is gedoemd tot eindeloozen druk Myn zoon was al myn heil, myn hoop, en troost te gader. 'k Ontdekte nooit aan hem den naam van zynen vader. 'Jc Zag zestien jaren dus gelukkig heengefpocd. De werkloosheid'verveelde in 't einde aan 't grootsch gemoed. Myn zoon hoorde in zyn hart de (tem der eerzucht fpreken. Sints vier jaar is hy reeds myn but en liefde ontweken. Rechtvaardig godendom! gy zaagt myn' angst en fmart! Wat (lag, myn Idamas, voor't moederlyke hart! Ik zocht alom myn'zoon, maar vond hem nergens wederik wierp my voor den god van Delos eindlyk neder: De priesteres zend my naar dit geheiligd oord : 'k Vlieg door de liefde voor myn dierbaar kroost gefpoord; Ik nader , wat gezigt! onlydeiyke plagen ! Ik zie myn vaderiïad in ketenen geflagen, Terwyl ik fchuilplaats zoek by de outers onzer goön. Verachting is misfehien het erfdeel van myn' zoon! 't Gjbrek , de fchande en fmaad het lot van dien beminden. Ach, waardige Idamas! mogt ik myn' zoon hier vinden! IDAMAS. Hoe! hy is fints drie jaar uit uwen arm gevlugt? i Niet verre van Parnas? Dl NO MACH'. 6Ja, fpreek op! Gy zucht! Gy  T R E V R S P E JU tg Gy ftort een' tranenvloed! ik voel myn leden beven. Ach, is myn zoon ontzield? kunt gy hem my hergeven ? Spreek! deze onzekerheid vermoord me elk oogenblik. IDAMAS. ft Coön! voleind uw werk. Wat vreugd! Verban uw' fchrik! Uw onheil eindigt hier! gy kunt myn woord vertrouwen. Gy zult uw' waarden zoon ras in dit oord aanfchouwen. Berust in 't wys beftier der goden die ik eer 1 • DINOMACHÉ. Kan 'tmooglyk zyn! 6 goön! vinde ik myn' zoon hier weêr! Wat onverwacht geluk, na drie jaar ramp en fmarte< Ik zal hem drukken aan het moederlyke harte! Waar is hy* Idamas? dat ik myn' zoon aanfchquw'! IDAMAS. Stel vry uw hart gerust; gy zult hem zien, mevrouw 5 Maar wacht totdat de goön hem aan u openbaren. Verberg u voor elks oog by dees gewyde altaren. Beef, zo u Fhilocles in deze wallen ziet: Gy kent de woede en wraak van dezen wreedaait niet; Hy zou uw' zoon, en u , en my gewis hier flachten. Treed in dit heiligchoor , wtldaar myn komst verwacht jn» De algoede hemelmagt red de onfchuld uit den nood. DINOMACHÉ. Wet aan, ik wacht van u myn leven , of myn dood i .noscorrft :zla föif. •«silirYM»«•.. j s. iri'rics'looD a VI E R.  So DINOMACHÉ, VIERDE TO O NEE L. idamas, alleen. Mjnerva ! gy zyt dan met onze fmart bewogen: Gy fielt in Ereus kroost Thrafyllus my voor ooo-en: Op 't fpoor van Hercules is by elks eerbied waard'! Een weldoend god heeft hem voor 't vaderland gefpaard. Gewis voert gy hem hier, opdat hy 't juk verbreke, Zyn' vaders moorder flraff', zyn' moeders onheil wrekc. Wlaan , volvoer uw werk! ik eer uw wys beleid. Gy eischt niets van den mensch dan liefde en dankbaarheid. Hy komt! VTFDE TOONEEL. thrasyllus, idamas. thrasyllus. T • ö idamas, 'k zag my'op 't felfle honen, En met verachting my door Philocles beloonen! Myn poging is mislukt! zyn ongevoelig hart Word nooit vertederd door 's volks ongeluk en fmart 'k Schets hem de gruwlen af, in dezen wal bedreven, Hoe alles voor zyn woede en razerny moet beven! 'k Roep eindlyk:,, Ik eisch niets tot loon voor all'myn daên, „ Dan dat gy 't volk niet meer in ketenen zult Haan! „Vrees, vrees dit zuchtend volk tot wanhoop aan te fporen. „Geef aan natuur gehoor,en wilhaarflemnietfmooren. «Her-  TREURSPEL. 31 „ Herdenk aan't geen myn arm voor Thebe heeft verricht, „En dat de wreedheid voorde Item der deernis zwicht" 1 „ Athene haat den dwang, wil onder 'tjuk niet leven. „ Nu beeft het volk voor u, dan zal het u doen beven. „ Voorkom uw' wisfen val, toon dat ge uw' pligt betracht; „ Dit is alleen het loon dat ik van u verwacht." De fnoode Philocles durft my hierop trotferen: ^rertj Die booswigt fchreeuwtmy toe: „Wilt gy dit volkregee„ Vermeetle jongeling ! beef voor uzelv' veeleer; „ Het is gehoorzaamheid, die ik van u begeer. (verj," „ Gy zyt my ook verdacht, vrees my meer grond te ge'k Verlaat ftraks zyn verbiyf, dsor felle fbyt gedreven. Verachting is dan 't loon voor all' myn heldendaên? Die lafaart dreigt me! ö fmaad! IDAMAS. Wat zult gy nu befiaan ? Zult gy dit zuchtend volk thans in den nood verlaten? THRASYLLUS. 'k Zweer dat ik eeuwig dien bloeddorstigen zal haten! 'k Verzamel in der haast myn vrinden , die met my Gekeerd zyn uit het heir: elk haat de du inglandy. Uw beste burgers zyn terfïond door hen ontboden: Straks zullen zy hier zyn , voor de outers onzer goden } Zy, federt twintig jaar in ketenen gekneld, Zien op decz' grooten dag de vryheid hier herfteld. Elk zal hier zweeren, voor dees godgewyde altaren, De heerschzucht te weêrftaan, en 't fchuldloos volk tc f^aren. ' IDA-.  33 DINOMACHÉ, IDAMAS. 6 Jonge hel,i, de gunst der goden ila u by! Ontruk 't Atheenfche volk aan Thebes dwinglandy! Minerva zal gewis u met de zege kronen ! Zy zal uw trouw en moed op 't onverwachtst belooncn' Dat ras uw heldenftoet zich aan myn oog vertoon'. Zy nadien. Redt Athene , onfterfelyke goön! ZESDE TO O NE E L. THRASYLLUS, IDAMAS, ATHEENSCHE BURGERS, OORLOGSLIEDEN. THRASYLLLUS. JTieldbaftige oorlogstoet, die met my triomfeerde, Corinthe en Argus door uw' heldenarm verneêrde! Gy, die met fmart aanfchouwt, hoe 't onbefuisd geweld My fchandlyk heeft gehoond, en't volk in keetnenknelt; En gy, Atheners, die uw hoogverheven wallen Voor woesten Philocles in 't flof zaagt nedervallen, Wier eedlc ziel met my de dwinglandy verlmaad, Gy, vrye burgers in een' onderdrukten ftaat! Zyt gy met my gereed de dwinglandy'te keeren. En vuigen Philocles uit dezen muur te weeren ? Komt, laat ons, oorlogsliên, in dit geheiligd oord, Minerva fmeeken, die de klagt der onfchuld hoort, Dat zy on-s byftand biê , 't heerschzuchtig Thebe ftrafTe, Ën ons op 't woest geweld een wisfe wraak verfchaffe» Komt,  TREURSPEL. 33 Komt, zweeren wy, vereend, voor dit gewyd altaar, Vol moed te ftryden voor de Atheenfche burgerfchaar\ 't Ree' tvaardig godendom zal uwe trouw beloonen, Eu 't laatfte nageflaebt u zyne erkentnis tooneif! Hy, die de ketens breekt der fnoode dwinglandy, Leeft eeuwig in het hart der brave burgery ! Voor my,'k eisch niets. Zo ras ge uw beulen hebtverdreven, Zal ik op 't oogenblik my uit deez' muur begeven: Dan keer ik weder tot den halven god der aard', En wyde aan Hercules myn vriadfehap en myn zwaard. IDAMAS. Thrafyllus, eedle vrind, heldhaftige oorlogsmannen, Gy, die Athene redt, de heerszucht durft verbannen ! Hoe juigcht myn hart daar ik uw'lieren moed aanfehouw! Blyft aan de wet, de goön , en 't vaderland getrouw } En gy zult ongeftoord uw groot ontwerp voltrekken! Ik moet u allen thans een groot geheim ontdekken: De weêuw van Ereus leeft, ze is door de goön gefpaard, Zy heeft een' zoon, die zoon is zynen vader waard': Haar byzyn zal terftonduw grootsch ontwerp bekronen. THRASYLLUS. Wat heugiyk oogenblik! elk moet haar eerbied toonen; Dit is uw eerste pligt, Atheenfche heldenfchaar'! Haar gade ftierf voor u by dit gewyd altaar; En, fints het fchrikklyk uur dat gy dien held zaagt fneven, Is u Dinomaché noch altyd waard' gebleven. Toon in dit uur wat ge aan dien held verfchuldigd zyt: Uw ftaal zy eeuwig aan het vaderland gewyd. C IÖA«  34 DINOMACHÉ, IDAMAS. HerJenkt de godfpraak, die in Delos zich deed liooren. 6 Vrinden! 't uur van uw verlosfing is geboren; Hervat uw' ouden moed. THRASYLLUS. Kom , eedle heldenfchaar'! Atheners ! zweert met my voor dit gewyd altaar. Zy ontbloten allen hun geweer. Wy zweeren u, ö goön, befehermers dezer wallen! Te ftryden voor Athene, of hier door 't flaal te vallen. DË BURGERS EN OORLOGSLIEDEN. Wy allen zweeren dit. THRASYLLUS. Minerva ! hoor dien eed : Straf hem, die in dit uur zyn' eed en pligt vergeet! Dat hy, gevloekt, ontcerd, in fchande en wanhoop ftcrvc, En dat zyn overfchot geen handvol aard' verwerve! Doe hem geenszins zyn ftraf in Plutoos ryk ontgaan , Die thans zyn' eed verbreekt, en Thebe voordmftftaarH Gy, die in d'afgrond woont, gellrcnge razernyen! Doet in uw naar gebied hem alle foltring lyên! Het wraakgodinnel.dom verzelle alom zyn fchreSH, . Tcrwyl zyn naam, gevloekt, leev' door alle ecu wen heen! ö Onderaardfehe goön, verfehrikklyke Eumeniden, Wier ftrenge geesfelroè geen fterflng kan órit'vliëclèn! Gy, die door tranen noch gebeên verzoenbaar zjt! U,  TREURSPEL. SJ U, vrceslyk godendom! zy Philocles gewy^. Gy, die 't heelal -bezielt, voor wien de bozen vreezen, ft Groote Jupitcr! doe ons verwinnaars wezen! Gy, die ons hart doorgrond en ons beproeft fii druk, ft Vader! fta ons by! uw arm vcrbreke ons juk ! Vervolg, verdelg alom de fnoodcn die ons haten! Komt, vrinden! laten wy dit heilig oord verlaten! Laat ons, gewapend met den blikfem, 'tvolk doen zien Dat Thebe magtloos is aan ons het hoofd te biên. IDAMAS. De goden zullen u in 't ftryden niet begeven! THRASYLLUS. Laat ons voor Attica verwinnen, of hier fneven! IDAMAS. Hou ftand, ft heldenfchaar'! zie 't einde van uw wee. De godfpraak is vervuld : zie hier Dinomaché. Hy ontjluit het choor. ZEVENDE TO O N E E L. DINOMACHÉ, THRASYLLUS , IDAMAS, ATHEENSCHE BURGERS, OORLOGSLIEDEN, PRIESTERS, PRIESTERINNEN. DINOMACHÉ. "Wat ftcm treft myn gehoor ? Is' t mooglyk.groote goden! C2 &  36 DINOMACHÉ, Zy omhelst haar'' zoon. THRASYLLUS. Myn moeder I DINOMACHÉ. ö Myn zoon, fints drie jaar my ontvloden! Ik zie u eindlyk wéér, en druk u aan myn hart. Dit oogenblik van vreugd vergoed eene eeuw van fmart. IDAMAS, tegen het volk en de oorlogsheden. Ja, ziet hier Ereus zoon, ons door de goón gefchonken ! Laat dit uw dapperheid en vryheidsmin ontvonken. Denkt aan uw vaderland, denkt aan uw voorgedacht' Hier wierd uw vader voor dit outer omgébragt: 'k Zag, in dit heilig choor, dien grooten krygsheld fïerven. Zyn dood eiscbt wraak. THRASYLLUS. 6 Ja, hy zal ook wraak verwerven! My dunkt ik hoor zyn ftem, uit d'afgrond van het graf! Beef, fnoode Philocles! ó monster, wacht uw ftraf! Hoe 1 ben ik Ereus zoon, en 'k heb hem niet gewroken ! Het Haal zyn'moordenaar noch niet door 't hart ge (loken! Myn vader, k hoor uw ftem . ik zie u aan myn zy'. Gewyde en achtbre fchim! ö wat verwyt ge mv? Ik zie u, bleek, bebloed, hier voor myne oogenzweven ; Gy wyst my 't offer aan, ja, 't offer zal hier (neven : Dees tempel, dit altaar, dees fnood ontwydc grond, 't Spoort me alles aan tot wraak in deez' geduchten Hond. Afgrysbre magt der hel, ö ftrenge wraakgodinnen, Laat  TREURSPEL. 37 Laat u door 't naar gefclrei van eenen zoon verwinnen! 'k Eisch voor my zeiven niets van uw geduchte hand, Stort in myn ziel flechts 't vuur dat in uw' boezem brand ! De middernacht en dag, het veld en tempelbogen, ' 't Stelle alles 't bloedig lyk myns vaders my voor oogen: I Dat geen vermaak my ftreel', dat ik geen rust geniet', Vóór dat ik 't fchuldig bloed van Philocles vergiet', j Dat ik den wellust fmaak myns vaders dood te wreken: 'k Durf, ö geduchte goön, myn handen te uwaarts deken. ' Verhoor me , ö Tartarus ! verhoort me, ö groc te goön ! Ik fmeek u flechts om wraak voor een' getergden zoon. Verfterk me, ö Idamas' ö myn beminde moeder! dinomaché, hem omhelzende. Myn telg! 6 Ereus zoon! THRASYLLUS. Die naam maakt my verwoeder! Zyt gy Dinomaché', verdrukt fints twintig jaar? Uw ramp neemt hier een eind'; fchep moed: by dit altaar, Waarvoor myn vader ftierf, zal hy ook wraak erlangen: Ja; onderaardfche goön, ras zult ge uw'prooi ontfangen! DINOMACHÉ. ft Liefling van myn hart, aan myne-borst gevoed! Een godheid blaast u aan, ik eer uw' heldenmoed! In u herleeft myn gaê, ja, in deze eedle trekken, Dees houding, deze ftem, kan ik myn' held ontdekken! Ik hoor, ik zie hem weêr, en druk hem aan myn hart: Ik heb myn' zoon herzien , thans fterf ik zonder fmart. C 3 Gy  j8 DINOMACHÉ, Gy zult myn' echtgenoot, uw' braven vader, wreken, En 't late nakroost zelf zal va i uw daden f, reken. Waarom uw moeders arm en tederheid ontfneld? I.D AMAS, Verfchoon het vuur der jeugd, zo eigen aan een' held! THRASYLLUS. 't Was my ondraagl_\k dus in werkloi s^'eid te leven; Maar fints het oogenblik dat ik u heb begeven, Heeft my de wroeging en de fmart elk uur beitreên: lk zocht u overal in myne angstvafighcên, Maar't noodlot, fel geftoord , onttrok uaan myneoogen: 't Was vruchtloos waar ik zocht.vergccfs was al myn pogen. dinomach'. Men fpreck' daarvan niet meer ;nuiku weêraanfchouw, U" aan myn' boezem druk, vergeet ik al myn' rouw: 6 Myn geliefde zoon ! wien trof ooit flag verwoeder? Kent ge al de tederheid en liefde van uw moeder? Ik zworf door Griekenland, geen hol ging ik voorby, 11c zocht u zelfs in 't hart dor barfte woesteny! Maar wat voert u aan 't hoofd van deze hcldenfcharen, In dit geheiligd choor, by dees gewyde altaren ? thrasyllus. Wat of ons herwaart brengt ? het vaderland en de eer. Gy ziet ons nimmer hier dan als verwinbaars weêr! idamas, 6 Brave gade van den held, dien wy fteeds eeren ! Ras  TREÜRSPEL. 39 Kas zal Athene hier op Thebe triomferen; Thrafyllus, uwer waard', zal met deez' heldenmoet, Uw' egaê wreken in zyn' moorders fchuldig bloed. DINOMACHÉ. Thrafyllus? gy? ö fmart, helaas! kan 'tmooglyk wezen! è Heilig eodendom ! Hond my die flag te vreezen! Gy dient een volk, myn zoon, dat ons tot kluisters doemt. Zyt gy Thrafyllus, daar thans Griekenland op roemt? Die vrind van Hercules, bekranst met lauwerbladen? Gy hebt onwetend dan uw vadcrdad verraden! Waar heen ge uw fchreden richt, waar heen ge uw oog laat gaan, Ziet gy hier teekenen van uw voorouders liaan: Zie hier 't aloud paleis gedicht door uwen vader, De huisgoön van uw' dam, ontwjd door een' verrader: Uier ziet gy 't fomber graf door uw geflagt gedicht; Drfar zegeteekens voor hun krygsdeugd opgericht: En , vóór dit outer, door de huwlyksmln gedreven, Smeekte ik Minerva, my een' tedren zoon te geven: „ 6 Dierbre landgodes, fla my dees gunst niet af, „ Dat ik eens moeder worde , en 'k :daal gerist in 't graf. „ Dat ik eenmaal myn' zoon zie aan myn' boezem fpelea! „ Myn moederlyke hand zyn kinderhand mag dreelen! Dat hy, in later tyd, Athenes roem vergroof, l En zich deeds waardig toon het hloed waaruit hy fproot. „ Maar zo uit dezen fchsot een booswigt word geboren, " Wil dan, ik fmeek u dit, myn bede niet verhoeren ! 'k Sterf liever kinderloos, dan voor de fchand' gefpaard C 4 » Een'  40 DINOMACHÉ, „ Een' zoon te baren aan der vadren deugd onwaard'." Dus fmeekte ik op decz' grond met mocderlyke tranen, En 'k trachtte u , fints uvv jeugd j tot wAv.en roem te manen! Denk aan uw' vader, denk uit weik een'ilamgyfproot I J Schlm van myn'gemaal! 6 diérbaarfte echtgenoot! Dacht gy wel dat uw zoon eens Thebes wet zouecren ? THRASYLLUS. Zie ons dit uur gereed dien beulcnftoet te weeren! Ziet gy Athene nu in ketenen gekneld, Ras ziet gy door myn' arm 't Atheenfche volk herfteld ! 'k Verdien uw gramfchap niet, maar wel uw medelyden: Wy zullen voor dit volk en voor deze outers itryden. DINOMACHÉ, Onfterflyk godendom! 'k aanbid u in dit choor. C; ; eelt liet klaaggefchrei der onfchuld thans gehcor! Zuft gy Dinomaché, verbannen uit dees ilaten, Alóm vervolgd, veracht,'t gebrek ten prooij' gelaten, Uw- lyfiand fchenken? ó beroemde heldenfchaar'! Ik zal niet werkloos zyn; ik deele in uw gevaar. THRASYLLUS. Myn vrindenrei, laat ons niet langer werkloos wezen. Wy hebben alles van de boosheid hier te vreezen. Maar paren wy de deugd thans met bedaard beleid. 'k. Wacht alles van uw' moed en uw voorzigtigheid. Begeeft u aljcn thans, maar langs verfcheiden wegen, Naar Cercs tempel, aan Hymettus voet gelegen. Düï zult gy binnen !t uur my aan uw hoofd zien fiaan. Dat  TREURSPEL. 4-t Dat wy Athene dan verlosfen , of vergaan. DINOMACHÉ. : Wat heughk uur.' ik kan myn blydfchap niet bepalen. Wy zullen , eensgezind, op Thebe zegepralen. THRASYLLUS. Myn dierbre moeder, my meer dan het leven waard'! Verwacht ons in dit choor. DIN O M A C II r. X ju ik zo laf van aart Hier zuchten, daar gy ftryd voor 't wclzyh van Athenen ? Neen, dappre belden! neen, 'k zal my met uvereenen,, lk ftry met u: geeft my de wapens in de hand. Op den wenk van Idamas vtrwyderen zich twee priesters, om vmpentuig voor Dinomaché te krygen. . 'k Zal ftryden voor myn' zoon en voor het vaderland! 's Lands fchutgodes bezie lt me , en fchynt my aan te fporen. En, fneven wy, wat nood ? wy gaan met roem verloren : Ons laatfte nageilacht roeme en benyde ons lot; Kniel' voor oi's graf, als voor het outer van een' god: Maar neen, wy zullen op de boosheid triomferen, Met lauwerblaên bekranst weer in deez' tempel keeren, En 't volk, door ons verlost van Thebes dwinglandy, Smake eindlyk weerde vrede, en leev' gerust en vry. Twee priesters brengen een' helm, fchild enfpeer voor Dinomaché: zy wapent zich, en vervolgt. $ Goddelyke maagd! befchermfter dezer wallen! C 5 Laat  4* DINOMACHÉ, Laat fnooden Philocles door onze fpeeren vallen, En treft my 't droevig lot van myncn echtgenoot, Ik fterf dan voor myn' zoon, en ga verheugd ter dood. THRASYLLUS. Een godheid blaast u aan, 'k zal u niet wederftreven. Maar toef by Idamas, tot we ons naar 't hof begeven: Vertoon u dan aan 't volk, en maak u dus bekend. Atheners! op deez' dag neemt alle uw ramp een end'. Snelt naar Hymcttus voet ,'k zal u 'èiii weêr aanfehouwen. AGT ST E T 0 O N E E L. DINOMACHÉ, THRASYT LUS, IDAMAS, PRIESTERS, PR IE 5 TERINNEN. THRASYLLUS. t Idamas, 'k blyf u myn moeder toebetrouwen! Bewaak dat dierbaar pand, meer waard* dan 't levenslicht. IDAMAS. In 't zorgen voor haar heil, voldoe ik flechts myn' pligt. NEGENDE T O O N E E L. [DE VORIGEN, EEN PRI-ESTER. EEN PRIESTER. erachtlyke Iphitus, ftraks Philocles ontweken , Wacht in het voorportaal, om u, 6 held! te fpreken. THRASYLLUS. Hy nader*", Tegen  TREURSPEL. 43 Tegen dinomach;':. Tracht terftond zyn fcherpziend oog te, ontvliên. dinomaché. 8 Ja, ik hoop u ras verwinnaar weêr te zien. Vaar wel, myn waarde telg, denk aan uw dierbre moeder. 6 Goden! Haat hem by! Apollo! wees zyn hoeder! TIENDE T O O N E E L. , thrasyllus. idamas, iphitus, priesters, priesterinnen'. iphitus. D e dappre Philocles, die uwe deugd waardeert, U als verwinnaar van Corinthe en Argos eert, Verwacht u in zyn hof, om u een blyk te geven Dat hy voortaan alleen naar uwen wil zal (even, Dat hy uw deugden kent, uw voorbeeld volgen zal, ja, u het heil betrouwt van deez' verwonnen wal. Hy v/acht u. thrasyllus. Zoude ik my voor zyn gezigt vertoonen, Daar ik deez' morgen my zo fchandelyk zag hoonen ? Ik wierd befpot, gedreigd, en fchandelyk verfmaad. iphitus. Hy zal uw' wil voldoen, en wacht flechts op uw' raad. thrasyllus, na eenigJlilzwyzen, Ik volg u. ELF-  44 DINOMACHÉ, ELFDE T 0 0 N E E L. THRASYLLUS, IDAMAS, PRIESTERS PRIESTERINNEN. IDAMAS. y -fc-^ult gy u naar zyn verblyf begeven? Ach, in dat moordhol is hy meester van uw leven 1 Denk dat Athene in u haar groot tic toevlugt derft, En dat de vryheid met u leeft, en met u derft. THRASYLLUS. • Hoe! zoude ik, laf van aart, voor Philocles hiervreczen! Die zo laaghartig is kan niet gevaarlyk wezen. De groote Hercules, die my het voorbeeld gaf, Ontweek die beulen niet, maar Hortte hen in 't graf! Ik fnel naar Philocles, en zal hem niet verfchonen. ' Elyfaan myn moeder fleeds uw trouwe zorg betoonen; Zorg voor haar veiligheid; denk aan haar lyfsgcvaar: Cy ziet my ras te rug met myne vrindenfchaar'. TWAALFDE T O O N E E L. IDAMAS, PRIESTERS, PRIESTERINNEN. _ IDAMAS. w « eldadig godendom! heb deernis met ons lydcn! Gy, die uw leven aan Minerva toe wilt wyden, Dat  Treurspel. 45 Dat zich dit uur uw ftem met myne ftem vereen', En fmeek de goede goön voor 't welzyn van Atheen'. Rei van Priesters. Knielt neêr, knielt biddend neêr, gewyde priestrettfcharen" Knielt voor Apoiloos godheid neêr! Hy zal het kroost van Inachus bewaren, En fchonk Dinomaché reeds haren liefling weêr. Uit Delfos achtbre tempeldaken, Blyft hy Athene altoos bewaken, En is bewogen met ons lot. Hy zal het flaaffche juk van onze halzen keeren. N Laat ons zyn hooge godheid eeren: Verheft, verheft met ons, den grooten zonnegod. Rei van Piesterinnen. Toen Phebus uit Latone op Delos wierd geboren, Deed, in dien blyden uchtendftond, Een ftoet van zwanen reeds zyn' lof al zingend hooren, En zwom tot zevenwerf verheugd het eiland rond. Hy, blyde god des dags, verdryft het aklig duister; Hy overtreft in pracht en luister De meeste goden van den hoogen hemelraad ; Gelyk een blanke zwaan , 't fieraad der waterftroomen, Van Peneus oevers afgekomen , Alle andere vogels verre in pracht te boven gaat. Slotzang, van Priesters en Priesterinnen. Gy, voor wiens glansryk oog de blyde Charitinnen Op Pindus kruin ten reije gaan. Gys  40 DIN0MACHÉ, Gy, wellust en vermaak der kuifche zanggodinnen, Apollo! neem ons offer aan. Ea gy, 6 jachtgodes, wier arm de berggadrochten, in tLyciaanfeheveld, floutmoedig heeft bevochten, Diana! hoor ons fmeekgebed. Gy, goden! ziet uw priestrenfeharen In 't ftof geknield voor uwe altaren: Dat Thebes magt eenmaal zy door uw magt verplet. Eind» van hst tweede bedryf. D ER-  TREURSPEL. 47 DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld het paleis van Philocles. philocles, alleen. Zfyn noodlot is bepaald, Thrafyllus moet hier fheven, Indien hy weigert aan myn' wil gehoor te geven'. Zyn woeste dapperheid mishaagt my meer en meer. Dat hy Athene ontvlugte, en nimmer herwaarts keer'! Die trotfche waant misfehien dat ik voor hem zal bukken. Vermeetle jongling! neen , uw poging zal mislukken ! Wel nu, Thrafyllus zal... ? TWEEDE TOONEEL. philocles, iphitus, Wachten. iphitus. H y volgt my op den voet. Maar 't geen ik bovenal aan u ontdekken moet, En my op 't hoogst verbaast, zal u verwondring wekken: Die onbekende vrouw, die niemant 'kon ontdekken, (Dit heeft op't oogenblik een krygsknecht my gemeld.") Is dezen morgen vroeg naar Pallas choor gelheld: Zy heeft Thrafyllus , en ook;'Idamas gefproken;- De  43 DINOMACHÉ, De beste burgers, hoogst op u in toorne ontftoken, By my fints lang verdacht als muiters in deez' /iaat, Zyn ook in 't choor geweest: hier broeit gewis verraad. PHILOCLES. Vlieg naar Minervaas hof: doe ftraks die vrouw hier komen; Ruk haar van 't outeraf: gy moet geen priesters fchroomen. Ik wil op 't oogenblik die vreemde vrouw hier zien. Bezet den toegang, zorg dat niemant kan ontvliên. 'k Verwacht op 't oogenblik u met uw'prooi hier weder. Thrafyllus komt. Ter zyde. Dat ik tot veinzen my verneder'! DERDE T O O N E E L. THRASYLLUS, PHILOCLES, Wachten. ■ PHILOCLES. ö Held, in wien de deugd van Hercules herleeft, Gy, aan wien 't vaderland zyn' roem te danken heeft, Gy, voor wiens heldenarm het trotsch Corinthe bukte, En Sparta zelfs 't gebied van Griekenland ontrukte! Wat is, 6 jonge held , u Thebe niet verpligt! Zy dankt u door myn' mond, daar alles voor u zwicht! Maar fchonk uw arm haar vee!, zy hoopt noch meer te erlangen, En nieuwe blyken van uw dapperheid te ontfangen. Een held, als gy, volvoert all' wat hy durft beftaan ; En de overwinning kroont u fteeds met lauwerblaên! 'kStel  TREURSPEL. 40 'kStel in uw hand dees ftad, doe Thebes wet hier eeren, En, fchoon de muitzucht hier hetonderfteop wil keeren, Wy vreezen 't vuig gemeen en priesterlisten niet. Indien Thrafyllus ons dit uur zyn' byftand bied. THRASYLLUS. Neen, myn verwondering gaat boven myn verwachting! Deez' morgen hoont gy my.en nu toont gy me uwe achting! Thans ftelt ge Athenes lot geheel in myne magt. Van waar deze ommekeer, geenszins door my verwacht ? PHILOCLES. Uw fiere taal, aan my deez' morgen toegedrevcn, Deed my, 'k beken dit, u een driftig antwoord geven, Maar 't welzyn van den ftaat verbind ons aan elkaêr. Wie is die vreemde vrouw, verborgen by 't altaar? THRASYLLUS. Een droeve weduw, door het onheil ncêrgeflagen, Die , in haar bittre fmart, der goden hulp komt vragen; Haar zoon hier zocht en vond , die, in haar ongeval, Met hulp der groote goón haar zeker redden zal.j PHILOCLES. Is zy by u bekend ? THRASYLLUS. , Zy deed haar' naam my hooren. PHILOCLES. Wie is zy ? Spreek. ■ THRASYLLUS, tet' zyde. 5 GoÓn! : Tegen Philocles. Wat lot is haar befchoren, D Zo  50 DINOMACHÉ, Zo ik haar' naam ontdek ? PHILOCLES. De dood, als ze ons vreêritreeft. THRASYLLUS. Waant gy dat haar zo licht Thrafyllus overgeeft? Ik zal my niet als gy tot veinzery veriaeen, Barbaar: ik kan noch list noch veinzery verdragen! Gy hebt dit zuchtend volk fints twintig jaar verdrukt, Deez' hebt ge een' vader, die een' echtgenoot ontrukt, En zoude ik dcelen in die fchandlyke euveldaden, En om uw gunst, tiran ! dit droevig volk verraden? 't Verbergen van uw hart was nooit voor u een kunst Maar ik veracht uw list, en ik vervloek uvv gunst, 'k Verfcheur de banden , die me aan Thebe en u verbinden! Dit lang verdrukte volk zal ras een' wreker vinden. Hoe! gy vertrouwt aan my de rust van dezen wal, Opdat ik in uw plaats hier de onfchuld moorden zal • Een droeve moeder zoekt haar' zoon by onze altaren, Zy fchreit de goden aan! dit kan u argwaan baren! Ze is reeds ter dood gedoemd', maar, beef, ik ita haar by: Ik zal haar redden van uw fnoode dwinglandy. Gy zult my 't ftaal veeleer hier in den boezem drukken! Ik laat my nooit dat pand, dat heilig pand, ontrukken ; Zy is... (Ter zyde.~) Wat zeg ik! goön! PHILOCLES. Vaar voort! wat dry ft u aan, Eene onbekende vrouw zo driftig voor te Haan? Laat  TREURSPEL. 5» Laat af door trotfche taal vermetel my te tergen- Gy zult haar vruchteloos voor myn gezigt verbergen: Zy word op 't oogenblik hier voor myn oog gebragt. thrasyllus. Hoe! voor uw oog ?... Ik beef 1 Oneindige oppermagt l Myn moeder! 6 wat lot, wat lot is u befchoren! VIERDE T O O N E E L. thrasyllus, philocles, iphitus; dinomaché, omringd van Wachten, in het verfchiet. iphitus. »kBegaf me op uw bevel ftraks naarMinervaaschoren: Ik zie 's lands priester aan de poort des tempels ftaan: „Vermetele, hou ftand! gy zult niet verder gaan; Dus fprak hy, deze grond is heilig aan de goden!" Maar ik ftoot hem te rug, gehoorzaam uw geboden, En dring in 't heilig choor, waar ik een vreemde vrouw Voor Pallas beeld geknield en 't hoofd bedekt aanfehouw. Zy ziet my naauw',of roept i „Waar is myn zoon gebleven? „ Waar is hy ? 'k wil hem zien, en aan zyn zyde fneven." Ik ruk, op uw bevel, haar daadlyk van 't altaar. De priesterfchaar en't volk, elk maakt een luid misbaar: Zy allen willen my, doch vruchtloos, wederflreven. Myn krygsvolk heeft terftond hen uit elkaar gedreven. >k Bezet Minervaas hof en tempel met myn wacht, Da En  51 D I N O M A C H É, En breng u een gefchenk, daar gy fints lang naar facht Bezef hoe weinig gy de priestren kunt betrouwen. philocles. Doe my op't oogenblikdie vreemde vrouw aarfchouwcn! Iphitus geleid Dinomaché uit het haar omringend krygsvolk , haar' (luijer oplichtende. Kan 't zyn! Dinomaché! ik fidder! grootegoón! dinomaché. Ja, beul, ik ben het zelf! Tegen haar' zoon. Het is gedaan, myn zoon! thrasyllus. Myn moeder, ach! philo cles. Haar zoon ! hoe kan dit mooglyk wezen ? Vreest, zo gy my verraad! dino m ac hé. Barbaar, 'k zal u nooit vreezen. Ja, zie hier 't evenbeeld van myn' beroemden held. Gy hebt de moeder en den zoon in uw geweld. thrasyllus. ft Ja, ik ben haarzcon, en zal haar recht verfchaffen! 'k Zal in uw bloed, tyran, uwe overheerfching Itraffen. Tegen Dinomaché. Myn moeder,' wees.gerust, het zal hier zo niet gaan! PHI-  TR EURSPEL. 53 PHILOCLES, Gy fpreekt hier als een vorst, fpreek als een onderdaan! Vermeetle jongeling, gy kunt hier niet ontvlugten: Dit hof is reeds bezet: ik heb hier niets te duchten. Tegen Dinomaché. Wat voert, na twintig jaar, u weder in deez' wal? Waant gy dat hy myn'wraak zo licht ontkomen zal? Gebannen en gedoemd, moest gy dit oord Jteeds fchuwen. Wat Voert uhier? fpreek op. DIN OM A CUÉ. Barbaar,diemy doet gruwen! Ik zoek. ..Helaas! PHILOCLES. Vaar'voort. ► C '■ '•' ai ' V.'i'Y j DINOMACHÉ. Myn'zoon! PHILOCLES. Wat meer? DINOMACHr. Uw dood' Ja, dwingland ! ik zoek wraak voor 't bloed dat gy vergoot. Maar, neen, een zagtcr drift heeft my hier heen gedreven. Hergeef my flechts myn' zoon , en alles is vergeven ; Ontruk my niet dien fteun van mynen ouderdom ! Wilt gy dat ik ia 't ftof my aan uw voeten kromm'?... D 3 T H 84-  54 DINOMACHÉ, thrasyllus, haar wederhoudende. Laat af, myn moeder! hoe! gy moet u niet verneêren, En door een lage daad my en uzelve ontceren. Sterf, zo gy fterven moet,maar daal met roem in'tgraf. Tegen Philocles. Spreek thans myn vonnis uit, maar fidder voor uw ftraf* philocles. 'k Zal, meer bedaard dan gy, een zagter vonnis vellen \ 'k Wil 't lot van uwen zoon in uwe handen Hellen; Gy hebt zyn leven en zyn dood in uwe hand l dinomaché. Wat eischt gypfpreek! philocles, ter zyde. Men veinz'. Tegen Dinomaché. Voor't oog van Griekenland Aan deze burgery terftond het voorbeeld geven, Dat ge onder myn beduur uit vrye keus wilt leven, Myn recht op dit gebied erkent in 't openbaar, My trouw zweert met uw' zoon voor Pallas hoog altaar, En my de namen van uw vrinden wilt ontdekken •• Dan zal ik aan uw' zoon ten tedren vader ftrekken, En Hel na myne dood Athene in zyne magt; Zo niet, dan ziet ge uw'zoon hier binnen'tuur gellacht. Gy kunt een oogenblik u famen hier beraden: Ik hoor ftraks uw befluis.  TREURSPEL. 55 V T F D E T O O N E E L. DINOMACHÉ, 'THRASYLLUS. THRASYLLUS. j^fgryslyke euveldaden! Ach, kon ik u, barbaar! hier met my doen vergaan'. Hoe! kunt ge één oogenblik hier noch in twyfel ftaan, Myn moeder? gy moet my,of wel uwe eer,verliezen, Ee'n roemryk fterven, of een fchandlyk leven kiezen. DINOMACHÉ. Hoe fpot ge, ö goden! met een droeve weduwvrouw! Ik roep u fchreijende aan dat ik myn' zoon aanfchouw', En gy verhoort myn' wensch: na drie jaar rouw en fmarte, Zend gy my eindlyk hier: ik druk hem aan myn harte; Maar gy misleid me , ö goön! ik zie hem tot myn itraf! Myn komst Moot hem en my op 't oogenblik in 't graf De deugd, in 't Hof vertrapt, moet hier voor de ondeugd knielen, En 't misdryf op den troon kan fïrafloos haar vernielen; In ongeftoorde rust ziet gy die gruwlen aan, En zend geen blikfems neêr om de ondeugd neêr te flaan! — De fnoode Philocles, dat monster, leeft in luister! Ik diende, en bad u aan , wat is myn loon? een kluister! Ik wierp my fints myn jeugd Reeds voor uwe outers neêr: Schenkt my thans 't loondierdeugd, geeft mynenzoon my weêr. . ,,7 D 4 Ê> Wree-  56 DINOMACHÉ, 6 Wreede onzekerheid! 6 keus, die my doet beven! 6 Volk! ó vaderftad! moet ik myn' zoon doen fneven? 6 Ja, ik floot hem zelf het wraakzwaard in de borst; ' 6 Gruwel 1 'k zie myn kleed reeds met zyn bloed bemorst! Uit d'afgrond van het graf hoor ik myn'zoon myfmeken! Hy roept my aan om wraak! 8 Ja, ik zal u wreken: De fnoode Philocles zal fterven door myn hand. — Ik zie u weêr! — gy leeft» THRASYLLUS. Denk aan uw vaderland ! Denk wie en waar gy zyt! ik ben tot fterven vaardig; Betoon geen lafheid, uw' gemaal en my onwaardig! De dood is niets voor hem die deugdzaam heeft geleefd, En 't is een lage ziel die voor zyn ilerfuur beeft. DINOMACHÉ. Ja, 'k heb myn keus gedaan, ö ja, gy zult niet fterven. Wat raakt my 't vaderland, zo ik myn' zoon moctderven? Wat raakt aan my dit volk, wat geef ik om 't heelal, Indien ik tot dien prys myn' zoon behouden zal ? Myn zoon.wees flechts gerust:ö neen.gy zult niet fneven: 'kZal Philocles,dien beul,hier ftraks voldoening geven. Ik vlieg met u terftond uit dit gemeenebest Naar Gades oevers heen: dat onbekend gewest Zal ons, elendigcn, ter wisfe fchuilplaats ftrekken; Drfifr zal geen fterveling Dinomaché ontdekken: Alleen van u verzeld, en verr' van dit gebied, Zien wy misfehien het einde aan 't opgehoopt verdriet: Dlaï  TREURSPEL. 57 Di&r is'ons meerder heil dan in dit oord befchorcn: Da"ar leeft geen Philocles. THRASYLLUS. Wat gruwel moet ik hooren Wat onbefuisde drift rukt u zo verr' van 't fpoor? Voorkom uwe eerde fchande en geef uw' pligt gehoor. Indien gy tot uw fmaad my 't leven wilt behouên, Met welk een oog zal u dan 't Griekfche volk aanfchouwenl Men zal u overal vervloeken waar gy gaat! En 't erfdeel van uw' zoon is de algcmeene haat! 'k Hoor in dit fchrikklyk uur de dem van mynen vader: Hy roept my toe :„ Sluit geen verdrag met een'verrader} Sterf, zo gy derven moet, maar derf dan myner waard". DINOMACHÉ. Mynliefling'. 6 myn zoon, met zo veel fmart gebaard, Aan myne borst gevoed, en onder 't hart gedragen ! ft Wellust van myn ziel! myn hoop in blyder dagen! ft Beeld van myn' gemaal! wat toppunt van verdriet! Ach, zo gy derven moet, ik overleef u niet. THRASYLLUS. Denk aan uw'echtgenoot, die hier het licht moest derven? Laat my voor 't vaderland en voor de vryheid derven! Met wat gelaat zoude u uw wederhelft herzien? Hy zou zyn laffe vrouw op 't oogenblik ohtvfién! Ja, al uw voorgeflacht zoude op uwe aankomst gruwen, U,als een' vloek der aard'.hunn' naam onwaardig,fchuwenf ' Hoe zond gy fiddren op uw komst in 't zielenveld, D 5 Als  58 DINOMACHÉ, Als Ra.'amanthus u 't vcrfcbrikklyk vonnis meld ! o Neen , myn moeder, neen , laat ons hier famen fneven. Om eeuwig tot onze eer by 't nageflacht te leven ! Ik toon my niet den roem van't Griekfche volk onwaard'; En 'k zal niet blozen voor den halven god der aard'. Op 't fpoor van Hercules kan ik den dood verachten. Kunt gy ooit deerenis van Philocles verwachten ? Hy vloekt u in zyn hart, fchoon hy met list u roemt! H zwoer zyn dood, en hy heeft my ter dood gedoemd! *k Zou met dien moordenaar myris vaders my vereenen ? Wat gruwel, groote goön ! 't is hier geen tyd van wecnen. Denk wat ge uw' gade, uzelve, en my verfchuldigd zyt. frerneem uw' heldenmoed. dinomaché. ' ö Vreesfelykc ftryd ! 9 Vaderland! ö eer! 6 tederheid ! ö pügten! Wreedaartige eer ! moet dan de kinderliefde zwichten ? T H li ASYLLUS. *t Is fchoon te ftryden als de deugd flechts zegepraalt! dinomaché. Tot welk een' duren prys word die triomf betaald 1 THRASYLLUS. Denk aan dien prys thans niet, denk flechts aan de eer, myn (moeder. dinomaché. Het denkbeeld van uw deugd maakt flechts myn fmart verOneindige oppermagt! verfterk my in dit uur. (woeder. Wel,  TREURSPEL. r9 Welaan, 'k verban, myn zoon I dan de infpraak der natuur t Ik zal aan'tGriekfche volk het fehrikklykst voorbeeld geven! Myn vaderland! gy fpreekt: ik zal myn' zoon doen fneven • Maar waan niet dat ge alleen in 't ryk der fchimmendaalt! Jk zal u volgen, ja , myn noodlot is bepaald. Ik zal me in Plutoos nacht aan uwe zy' vertoonen, En Philocles zal my, zo min als u , verfchoonen ! Herleven is me een vloek, beroofd van u, myn fchat, En dat dezelfde busch ons beider asch bevatt'. — Maar'k zie reeds Philocles: het vlockgedrocht treed nader. ZESDE TO O N E E L. DINOMACHÉ, THRASYLLUS . PHILOCLES f Wachten, in het verfchiet. PHILOCLES. Hebt gy een keus gedaan ? fpreek op l DINOMACHÉ. 5 Ja, verrader! Ik deed die wreede keus zo vol affchuwlykheid. 6 GoónJ PHILOCLES. En welk een lot hebt gy uw' zoon bereid t DINOMACHÉ. De dood! PHILOCLES. Hoe! gy veracht myn goedheid, u gebleken f I*  6o D I N O M A C H É, Is dan de kinderliefde uit uw gemoed,geweken? Gy brengt uw' zoon ter dood ? THRASYLLUS. Ja,zy voldoet haar'pligt: Zy geeft aan de eer gehoor. Ik vloek het levenslied, Indien ik 't als een gunst moet uit uw hand ontfangen'! DINOMACHÉ. Hebtdeernis.groote goön, met de angsten die my prangen! . Ja''k hcb m9 keus gcdaan.brcng vry myn'zoon ter dood, En voeg zyn bloed by 't bloed van mynen echtgenoot! Ik kan en zal my niet by 't Griekfehe volk verlagen , ö Beul van myn geflacht! Zoude ik uw ketens°dragen, Uw wreedheid 'wettigen door myn gehoorzaamheid, En deelen in den vloek door 't volk voor u bereid?' Neen, fterf veeleer, myn zoon! maar, dwingland! gy moogt beven! Vrees voor 't getergde volk, zo gy myn* zoon doet fteven! 'k Roep 't wraakgodinnendom om hulp en byftand aan ! Gy zult geenszins haar' vloek noch geesfelroede ontgaan. Het volk, door my bezield, zal deelen in myn fmarte ; De kinderliefde heerseht in elk gevoelig harte! De moeders, met haar kroost, elk zal my byftand biên. En nergens zult ge, ö beul! 's volks razerny ontvlien. PHILOCLES. 'k Veracht, ö trotfche vrouw, uw dreigen en uw fmeken! i Gy wilt zyn dood ? welaan! zie hoe ik my kar, wreken! Hy zy op 't oogenblik ter dood gevoerd. Te.  TREURSPEL. 61 Tegen de Wachten. Myn wacht! Thrafyllus zy, voor 't oog des volks, terftond gedacht! , THRASYLLUS. 'Ontmenschte dwingeland! Tegen Dinomaché. Vaar wel,myn dierbre moeder! dinomaché, hem omhelzende. Myn zoon, myn waardfte zoon ! wat fmart was ooit verGy moet dan fterven! ach... (woeder! PHILOCLES. Men rukk' hen van elkaar j Volvoert ftraks myn bevel! dinomaché, tegen de Wachten. Laat af! Tegen Philocles. Houd ftand, barbaar! PHILOCLES. Wat wilt gy? hoe! dinomaché. Helaas! hoor my noch eenmaal fpreken: In aller goden naam , verhoer myn angstig fmeken ! Schenk my myn' zoon, denk dat hy Thebe heeft behoed ! Zyt gy in Trafiën by tygers opgevoed ? Heeft u een boschgedrocht difór onder 't hart gedragen ? Gy  62 DINOMACHÉ, Gy had een moeder!... in haar' naam, verhoor myn klagen! Wat moet ik doen? fpreek op! — Onlydelyk verdriet! Wilt gy dat ik, geknield ? maar neen , dat kan ik niet. Zo gy myn' wensch voldoet, myn' dierbren zoon Iaatleven, Zal ik misfehien den moord van myn' gemaal vergeven ! Ik zal u hulde doen, tot redding van myn' zoon! 'k Zweer u gehoorzaamheid ! Wat zeg ik?grootegoön! Nejn, 'k zal in eeuwigheid myzelve niet onteeren! Sterf vry, myn zoon! THRASYLLUS, Wat heil! ik zie u triomferen! Tegen Philocles. Ia, beul' ik ga ter dood, maar wacht eenmaal uw ftraf! Myn moeder! dinomaché, hem omhelzende. 6 Myn kind! PHILOCLES, tegen de Wachten. Men rukk' hem van haar af.' Gy kent uw' pligt. THRASYLLUS. Zorg dat ge u nooit voor hem verneder'! Vaar wel! in 't fchimmenryk zien wy elkandren weder, ZEVENDE T O O N E E L. DINOMACHÉ ; Wachten, in het verfchiet, H et is gedaan, ö Eer! gy zegepraalt in 't end'! Ik blyf dan eenzaam hier ten prooije aan myne elend'r Ik  TREURSPEL. 63 Ik fterf dan kinderloos in 's levens zomerdagen, En zie myn vaderland in ketenen geflagen! — 8 Schim van myn' gemaal! zo gy, in 's afgronds nacht, Niet ongevoelig zyt voor myne elende en klagt, Veriterk uw gade dan in 't zieiverfcheurend lyden, En mogt een rasfe dood my van al 't wee bevrydenl In 't zalig zielenveld is 't einde van al 't weeGe omhelst daar thans uw' zoon en wacht Dinomaché.; Ik kom; ik zal welhaast het fchimmenryk betreden; Ik vrees geen Acheron noch zyne afgrjslykheden ; 8 [a, ik zal welhaast voor Minos rechtbank ftaan, Myn' zoon hereisfehen , dien ik hier moest doen vergaan. Wat zeg ik? —groote Goön !moest ik myn' zoon vermoorden ? 8 Gruwel, nooit gehoord aan de Acheronfche boorden? Myn gade ftoot my weg, vervloekend zulk een daad, En doemt my naar den Styx, beladen met zyn'haat. Myn gaê! verwyt my niet dat ik uw' zoon deed fneven,' Ik zweer by 's afgronds magt, 'k zal hem niet overleven. Ik ben deze offerhande aan 't vaderland verpligt; Ik zal niet blozen als ik treed voor uw gezigt. -~ ö Wraakgodinnen! ftemt myn bede, hoort my fineken»' En laat me op Philocles den moord myns zoons eerst wreken; Ontrukt dien dwingland niet aan zyn verdiende ftraf: Dan is myn hart voldaan ; ik daal gerust in 't graf. Een gedruis en gefchreeuw achter het tooneel. Maar, wat verward gerucht ? het monster treed my nader J Ik beef.., AG  fif DINOMACHÉ, A G T S T E T O 0 N E E L. dinomaché, philocles, iphitus, Wachten. dinomaché. Is reeds myn zoon ontzield? Spreek op, verrader! PHILOCLES. Voldoet ftraks myn bevel, verzekert u van haar: Gy weet myn' last, vertrekt. di n o m a c h é. Waar is myn kind, barbaar ? Wilt gy my met myn' zoon op 't zelfde tydftip flachten ? PHILOCLES. Rukt haar uit myn gezigt, en hoort niet naar haar klagten. dinomaché. Ik, fterven, zonder wraak! hoe fchrikklyk is myn lot! NEGENDE T O O N E E L. philocles, Wachten. ïïoe! zal ik dulden dat dit volk myn' wil befpott'! Zal hier't verachtlyk graauw myn wetten ftout weêrftreven! Myn vrinden , 'k ga u voor: die muiters zullen fneven! Die bloodaarts vlugten reeds, en fiddren voor ons ftaal; En, van de wraak verzeld, vlieg ik ter zegepraal. Einde van het derde bedrvf. VIER-  TREURSPEL. 65 VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. IDAMAS, PRIESTERS. IDAMAS. (jeheiligd kroost der goön! bedwing uw boezemfmarte. Geen twyfelmoedigheid beheerfche uw moedig harte. De wil der goden zy op de aarde altoos volbragt, En 't zondig menschdom kniel' voor de eeuwige oppermagt. Schoon gy Dinomaché, door Iphitus gegrepen, Dit dit geheiligd oord naar Philocles zaagt fleepen, Schoon alles in dit uur voor dezen dwingland beeft, Houd moed, ö priesterfchaar'! houd moed, Minerva leeft! De goön onttrekken hun befluiten aan onze oogen; Zy worden niet als wy door dwalingen bedrogen! Hun eeuwig toevoorzigt befluurt der menfehen daên; Wie kan 't onfterflyk oog der hemelmagt ontgaan? ö Heilig godendom I zal, fpottend met uw wetten, Het misdryf ongeftrafr dan 't aardryk fteeds bennetten ? En is de deugd gedoemd tot eindeloozen druk, Terwyl het miidryf juigcht, ten toppunt van geluk ? Is deugd en ondeugd dan gclyk by 11 in waarde, En deelt gy niet in 't lot der volkeren der aarde? E Dan  65 DINOMACHÉ, Dan is de dwingeland, die 't volk in keetnen knelt, Een' oorlogsman gclyk, die 't volk in vryheid fielt! Wat lastering, ö goön! dit denkbeeld doet my beven: Dan waar' het beter nooit aan ons 't bellaan gegeven: Neen, gy verfterkt de deugd! fchoon haar 't heelal miskent, Oogt ze op deonfterflykheid, en juigcht in hare elendV— Waar of thans Mcdon toeft ?hy moest ons kenbaar maken, Indien hy iets ontdekte.., ik zie hem reeds genaken. TWEEDE T O O N E E L. IDAMAS, MEDON, PRIESTERS. MEDON. H et is gedaan, helaas! IDAMAS. Wat heeft uw oog gezien ? MEDON. Kon ik dit droevig oord in eeuwigheid ontvliên! Doet gy ons dus , ö goön! uw' trouwen byftand blyken ! En moet hier alles dan voor Philocles bezwyken! Het misdryf lagcht en juigcht in d'algemeenen nood, En, ach! Thrafyllus is alreeds gedoemd ter dood, IDAMAS. Wat hoor ik, groote goön ! Thrafyllus moet dan fneven ! Ach, is de godfpraak valsch, door Delos ons gegeven? Verlaat gy 't fchreijend volk in 't barnen van 't gevaar? Neen,  TREURSPEL. 67 Neen, ik betrouw op u: gy zyt onwankelbaar* Spreek op, wat hebt ge ontdekt ? MEDON. 'k Was naauw' dit oord ontweken, Of hoor, bedekt, het volk van Ereus weduw fpreken; Thrafyllus, de eedle held, door Griekenland beroemd, Word reeds de redder van 't Atheenfche volk genoemd. Maar wie durft opentlyk zyn hartsgeheim ontdekken ? Eén woord, één wenk, één zucht kan argwaan hier verwekken. Men zag vol hoop my aan, terwyl ik hofwaarts vloog; En, zw eeg elk met den mond, elk fprak toch met het oog! Dan ik ben naauw' vol drift tot Ceres hof genaderd, Of zie daar 't krygsvoïk reeds van Philocles vergaderd: Die vuige flaven van dien vuigen dwingeland Bedreigen 't weerloos volk met wapens in de hand. In 't midden van dien drom , wat onheil zonder voorbeeld! Vertoont Thrafyllus zich alreeds ter dood veroordeeld. Hy word door 't vloekgefpan ter ftrafplaats heen geleid: Hy fcheen Apollo zelf vol achtbre majesteit: Een ftille grootheid blonk uit all' zyn wezenstrekken; Elk waande iets goddelyks in zyn gelaat te ontdekken! Met een verfmadend oog ziet hy zyn beulen aan; Alleen 's volks ongeluk fcheen hem aan 't hart te gaan! Door dit gezigt ontroerd, tot in de ziel bewogen, Ben ik dien beulenltoet en 't ftraftooneel ontvlogen, E a  68 DINOMACHÉ, IDAMAS. Waar is Dinomaché? is ze ook ter dood gevoerd? MEDOJJ. Dat is my onbekend. IDAMAS. Hoe is myn ziel ontroerd! Hoe zwaar beproeft ge, 6 goön! de zwakke ftervehngen! Gy febonkt hen 't leven ,'t is een vloek dien zyontfingen. Wat akelig gedruis! en wat verward gerucht! MEDON. Thrafyllus eedle naam klinkt door de ontroerde lucht! IDAMAS. De burgers vlugten da"ar! 'k zie ginds het krygs volk nadren ; Zy fnellen voort!... MEDON. Zie hier de burgers weêr vergadren! IDAMAS. Onfterflyke oppermagt! ziet neder uit uw' troon! Komt, redt Dinomaché en haar' geliefden zooa DER-  TREURSPEL. 69 DERDE T O O N E E L. IDAMAS, MEDON, EEN PRIESTER, PRIESTERS. PRIESTER. oGro6n,ontfangt myn» dank !6 Vreugd, niet uitte fpreken'. 't Is eindiyk my gelukt door 't krygsvolk heen te breken. Minerva! 't is uw werk: ach, red ons in dit wee. IDAMAS. Spreek; leeft Thrafyllus noch? waar is Dinomaché? PRIESTER. In d' algemeenen nood aan 't vaderland befchoren, Kon ik onmooglyk iets van Ereus weduw hooren: Thrafyllus echter leeft, ja, door den eedlen held Zien wy misfehien,dit uur,'slands vryheid hierhcrfleld. Naauw' was die dierbre held het ftraftoonecl genaderd, "Waar reeds de burgery en 't krygsvolk was vergaderd, Of, vol van 't heldenvuur dat in zyne oogen brand, Rukt hy het blinkend Haal een' krygsknecht uit de hand. Min' del is 't blikfcmlicht; hy roept: „ ft Iiurgerfcharen 1 „ Strydt met Thrafyllus thans voor haardltede en altaren : „Redt, redt uw vaderland !" Zyn dappre vrindenftoet, Door hem vergaderd aan Hymettus breeden voet, 1 Vertoont zich onverhoeds aan elks verwonderde oogen. Hy zwaait het blinkend ftaal; elk Haat als opgetogen ; De beulen vlugten, voor zyn ftrenge wraak beducht; E 3 Zyn  7o DINOMACHÉ,, Zyn vrinden nadren hem; een kreet dringt door de lucht, Door al 't vergaderd volk cenftemmig aangeheven: „ Lang leev' Thrafyllus, en dat's lands verdervers fneven!" Die onverwonnen held, elks hulde en eerbied waard', Ziet al het volk terftond aan zyne zy' gefchaard. Gclyk der dieren vorst, zyn kroost zich ziende onttogen , De manen fchud.en brult, en blikfemt met zyne oogen, En zyn befpringers als het ftof verftuiven doet, Zo ftort Thrafyllus ook op zynen beulenftoet. Wy zien naar Philocles die flaven bevend vlieden, Op hoop dat die tiran aan hen zal byftand bieden; Thrafyllus volgt hen ftraks, onvatbaar voor gevaar, En dorstend naar het bloed van 's land* geweldenaar. IDAMAS. Gy ftaaftuw woord, ö goön ! uw woord kan nimmerfalen." Laat thans 't misdadig hoofd alleen de fchuld betalen! Spaart, fpaart onfchuldig volk, door Thilocles misleid ! Neen, gy bemint geen wraak, maar wclmenschlievcndheid. VIERDE T O O N E E L. IDAMAS, MEDON, EEN PRIESTER, PRIESTERS, EEN ATHENER. ATHENER, met drift. «A.ch, red u, Idamas! IDAMAS, Wat doet u herwaarts fhellen? ATHE-  TREURSPEL- 71 ATHENER. Tracht u, zo 't mooglyk is, ia veiligheid te, ftcfflen: IDAMAS. Ik zal niet vlugten, neen, maar fterven by 't altaar. Waar is Thrafyllus thans ? ATHENER. Door heldenmoed gedreven Za- ik uw' dierbren vrind naar », lands verdelers ftreven: Doo eelle wraak gefard, vliegt hy naar dien t.ran S e fS end voor zyn ftraf.ftraks met zyn v oe gefpan Het hof verlaat, en fnelt naar dees gewyae daken Hv1 «een dee zyns volks noch zyn paleis bewaken fk ho P d daar Z vrind geftoord worde in zyn vaart; ^"volkheeftreedsvoldriftzichvoordienheldverklaa^ Maar zo hy zich terftond niet fpoed naar deze choren, yVn wy ia dwinglands magt, en gy gew.s verloren Sb, red uw dierbaar hoofd! het is noch vlugtens tyd! IDAMAS. ]k heb myn leven aan der goden dienst gewyd: Ï Za in n,yn uiterfte uur deez' tempel niet begeven K„ zo ik Lven moet, y  74 DINOMACHÉ, Hy door/leekt hem. ö Eumeniden! 'k ftel dit offer u ter hand. PHILOCLES. Ik fterf, en vloek de goön, die u doen triomferen. THRASYLLUS. Ruk hem van 't outer af! het zou de goön onteeren, Zo Pallas heiligdom wierd door zyn bloed bevlekt. Tegen de Thebanen. Gv, flaven van dien beul! vreest voor myn wraak: vertrekt! Oritvlugtdeez' vryen grond .ontheiligd doordienfnooden ! Voorkomt 's volks woede en haat, en fiddert voor de goden. Zy vertrekken. Myn dierbare Idamas! ik heb myn' pligt betracht. Waar is Dinomaché ? is zy reeds omgebragt ? Waar is myn moeder ? fpreek. IDAMAS. 'k Heb niets van haar vernomen. THRASYLLUS. 'k Heb dan geen moeder meer! IDAMAS. Verban dit angstigfchroomen: De fterke god, die u gered heeft uit den nood, Kan ook Dinomaché bcvryden van den docd. THRA-  TREURSPEL. 75 thrasyllus, tegen de burgers en krygslieden. Wel aan, ft helden! komt, laat ons haar byftand bieden'. Deed gy het vuige rot van Thebe voor u vlieden, Hebt gy dees ftad verlost van hun ondraaglyk wee. Dit is noch niet genoeg; men redd' Dinomaché! Is fnoode Philocles reeds door myn' arm bezweken, Myn dierbre moeder! 'k zal u redden, of u wreken, AOTSTE of LAATSTE TOONEEL. de vorigen; dinomaché, gevolgd door atheners, en priesterinnen. dinomaché. M vn zoon'. thrasyllus, haar omhelzende. Myn moeder! ft wat vreugd, ik zie ü weêr'. dinomaché. Waar is thans Philocles ? THRASYLLUS. Het ondier leeft niet meer! Ik heb dien moordenaar het ftaal door 't hart geftoken , En de eer myns vaders op dien dwingeland gewroken. DJS  76 DINOMACHÉ, DINOMACHÉ. Hy leeft niet meer! wat heil en blydfchap op één' tyd! Myn dierbre zoon ! gy hebt uw vaderland bcvryd , Dit ongelukkig volk genaakt uit flaaffehe banden, 'k Breng u myn hulde toe, 6 godheên dezer landen! THRASYLLUS. Wie heeft u uit de magt van Philocles gered ? DINOMACHÉ. Een godheid, die 't geweld der bozen palen zet. Naauw- had de dwingeland u naar't fchavotdoen fleepen, Of'k zag eoor Iphitus my eensfiags aangegrepen; Die vuige Haaf tracht ftout aan my de hand te flaan, En wil me op zjn bevel in 't kerkerhol doen gaan: Ik voci my ecnsllags door 'slands godheid aangedreven ■ Minerva fehynt myn ziel een' grooter moed te geven. Ik dacl.t aan u, aan de eer, en aan het vaderland; Ik roep de burgers toe, van een' verheven ftand : ^ren Myn vrinden! 'k derf voor u,maar tracht myn'zoon te ipa„ Beveiligt hem voor 't ftaal van 'slands geweldenaren : „ 'k Sterf dan gerust!" Een kreet vervult de ruime lucht; De markt is vol gefchrci, vol jammer; het gerucht, Het huilen, het gekerm verfpreid zich langs de ftraten; Het volk, eerst overftelpt van droefheid, en verlaten, Hervat den ouden moed , dringt op myn wachters aan , En tracht.door de eer gefpoord.my van myn boei te ontflaan; 'sLands godheid ftaat hen by, en fterkt my door haar' donder: Het aardryk fenud en kraakt, de blikfem fchiet 'er onder. De  TREURSPEL. 77 De beulen vlugten, voor haar' Herken arm beducht, En Iphitus, die zich wil redden door de vlugt, (ft0fcen. Word voor myn oog door't volk met wond op wond doorMyn wachters vlugten; 'kzie my door het vclk gewroken; De fnoode raad, dien Thebe aan ons gezonden had, Verlaat niet fchande en fmaad Mincrv^as vrye ftad; Het volk, door vreugd vervoerd, door blydfchap uitgelaten, Vervult met feestgejuigch de markten en de ftraten:. 'k Vlieg naar dit heiligdom , vol vrees voor u, myn zoon: Ik zie u veilig weêr, en dank de hooge goön. THRASYLLUS. 't Geweld zal langer nu hier de onfchuld niet verpletten. Atheners! leeft gerust, beftierd door wyze wetten. Ik heb den moordenaar myns vaders doen vergaan ; Ik zie myn moeder weêr: myn wenfehen zyn voldaan. IDAMAS. Komt, laten wy terftond ons voor de goön verneêren, En met een dankbaar hart uit dezen tempel keeren: Schoon 't misdryf ongeftraft en.eed en pligt verzaakt, De brave -wanhoopt niet; de hooge godheid waakt. Schoon fnoode Philocles een poos mogt zegepralen, Wy zien der goden wraak op zynen fchedel dalen; Zy (laan het menschdom gade uit hunn' verheven troon: De deugd blyft eeuwig deugd, en krjgt van hen het loon. R E I  78 DINOMACHÉ, enz. R E I van priesteren. Üntfangt hier onze hulde, onfterflyke oppermagten 1 ■ Wy knielen dankend voor u neêr 1 Gy gaafr aan Attiea hare oude vryheid wéér, En wilde ons droevig lot verzagten. Uw godfpraak is vervuld: gy heb dit volk gered, En Thebes vloekgefpan is dcor uw' arm verplet. CHOOR van priesters, priesterinnen, en atheners. 8 Dochter van den god, den vader van het leven, Wiens ryksgebied nooit enden zal, Minerva , voor wier magt de Griekfche volken beven! Bewaak, befeherm altoos deez' wal. - Wie ooit Athene durft belagen , Dit vrye volk de ketens wil doen dragen, Stort gy, door uw geducht geweer, In 't akelig verblyf der Eumeniden neêr. EINDE.