HISTORIE VAN MEJUFFROUW CORNELIA WILDSCHUT; of, DE GEVOLGEN DER OPVOEDING; UITGEGEVEN door. K B E K K E Wed. Ds. WOL F F, en • • A. DEKEN. [ Nkt vertaald. ] EERSTE DEEL. in 's GRAAVENHAAGE, bï ISAAC van C L E E F, m d c c x c i i i,   VOORREDE, ïk meen dat het democritus was, die tégen den Keizer antoninus zeide: „ Hij die ?, gerust wil leeven moet weinig doen:" zie hier het antwoord van deezen goeden Vorst i n Ik voor mij vind méér behaagen in alles „ te doen wat ik tot nut mijner medemen5, fchen doen kan: het vergenoegen wordt ge. w boren uit weldoen: niets te doen is werkej, loosheid, geen deugd." Meermaalen herinnerde ik mij deeze woorden; maar nimmer met meerder levendigheid dan toen mijne vriendin en ik de fchetzen en charakters bijéén bragten, om daaruit dit geheel nieuw werk tot een, zo wij hoopen wèl verbonden, geheel te maaken: de groote en ernstige vraag was deeze: ?5 Zullen wij, dit % boek in 't licht geevende, ook dat oogmerk ft bij onze meeste Lezers bereiken ? zullen wij ft hen nuttig zijn?" Het feheen ons toe dat wij daar geen vaster proef van konden neemen, dan door ons * a  iv VOORREDE. in de plaats der jonge lieden, voor wie dit werk meer bijzonder geichikt is, te ftellens wij herinnerden ons hoe wij, zagen, gevoelden , en des over de dingen die buiten ons waren, en in betrekking met ons ftonden, oordeelden ,' toen wij zestien tot twintig jaar telden: ' daar wij nu beiden een tamelijk vast geheugen hebben, en ons dit gevolglijk zeer wèl en zeer levendig konden herinneren, lazen wij in die geestgesteldheid het geheele werk achter elkander, en met alle ons mogelijke aandacht door: het befluit was: n Ja! onze jonw ge lieden kunnen met nut leezen:" misfchien zal er hier of daar ook nog wel een meer bejaard mensch gevonden worden, die zig het leezen van dit werk niet beklaagt; men zal er mogelijk eenige goede gedachten in vinden, die, wèl uitgewerkt zijnde, ook een meergevorderden leeftijd niet geheel ongevallig zijn zullen. Om echter dit ons oogmerk des te zekerder te bereiken, hebben wij éénheid met verfchei- > denheid, boert en fcherts met ernst verbonden : wij wisten dat alles waarin men geen of weinig belang ftelt, ons niet of flaauwlijk aandoet; om die reden poogden wij het ook belangrijk te maaken.  VOORREDE. v Zeer zijn wij aangemoedigd om in dit vak der litterature nogmaals onze krachten te beproeven, door ons te herinneren met hoeveel goedkeuring onze twee voorige werken, in deezen fmaak uitgevoerd, ontvangen zijn: de Heer uitgeever fchijnt daarvan zo wèl overtuigd, dat hij geene de minfte zwaarigheid vindt om nogmaals zo een ftuk ter perfe te leggen: dat onze eigenliefde ons op dit ftuk niet verblindt l?lijkt uit menigvuldige brieven, die wij daarover, zo wel in als buiten ons Vaderland gefchreven, ontvingen, van lieden wier goedkeuring een wezenlijke. loffpraak is ; te meer daar verre de meesten ons in perfoon niet kenden, en die alleen bij ons bekend zijn door hunne zonderlinge verdiensten, en geoefend verftand. De meeste jonge lieden hebben eenen gezetten fmaak voor fchriften van deezen aart: zo nu deeze fchriften ingericht zijn om hun hart te verbeteren, hun verftand goede denkbeelden te geeven, hun oordeel te leeren oefenen, indien zij zo wel de gezonde blijmoedigheid als den noodzaakelijken ernst begunstigen; indien zij de wereld, (buiten alle ge- ' vaar,) leeren kennen, zo als die in de daad is; indien zij de eigenaartige gevolgen onzer * 3  vi VOORREDE. eigene vrije daaden levendig, treffend, aandoen* lijk afmaaien, dan dunkt mij dat die fmaak nog wel wat is intefchikken : hij die daarover anders mogt denken, betwisten wij dit niet: wij zijn groote vijandinnen van harrewarren, met wie, of waarover het zij: ons dunkt dat dit ook nooit den weg zijn kan om waarheid te vinden. Het is ten onzen oogmerke voldoende, dat wij onze jonge lieden neemen zo als wij die vinden, en zo als zij denkelijk wel altijd min of meer blijven zullen: de groote zaak is nu maar, dat wij hun zulke boeken geeven, die zij met eenig nut leezen kunnen: de verbeelding fpeelt bij jonge levendige menfchen altoos de hoofdrol: wee die fchrijvers die haar ontvlammen, verbijsteren en dus geduurig al verder het gezond verftand en de weegende reden onttrekken! de gevolgen daarvan zijn onberekenbaar nadeelig, zo wel voor het vernuft ais voor de deugd: zou er wel iet gevaarlijker onveramwoordelijker zijn kun-; nen, dan het bedrijf dier fchrijvers, die geen ander oogmerk hebben dan de verbeelding te verbijsteren, en te verhitten, door verhaalen en voorbeelden, die, naar maate zij eenigen zweem van befcheidenheid hebben, te gevaar-  VOORREDE. Vu ïijker zijn? hierin ligt zeer zeker de oorzaak dat veelen wier oogmerk beter is dan hun doorzicht of oordeel, alles wat den naam draagt van Roman ongelezen veroordeelen, als behoorende tot het legio der nutlooze of fchadelijke boeken, die ons, uit verfcheidene oorden, met geheele baaien worden toegezonden. Men zal ook lieden vinden die, hoewel zij hunne bezigheid maaken van fchrijven, deeze boeken, allen, zonder uitzondering, met den naam van beuzelachtig beftempelen: zo oordeelen zij ook over zulke Romans die zij zeiven buiten ftaat zijn opteftellen, bij gebrek van vinding en charakterkunde: deeze fchrijvers maaken echter nog al een tamelijken opgang in het rijk der letteren, en hunne uitfpraak heeft bij veelen gewigts genoeg om daarin te berusten. Maar, wie zal echter, indien hij zonder partijdigheid, en onbevooroordeeld, leest, zulke werken niet met genoegen inzien, waarin het menschlijk hart wordt afgebeeld; waarin men de fijnfte voerfels en verborgendfte fpringveeren ontdekt; waarin men eenen fchat van wereldkennis vindt; waarin men eene rijke verfcheiidenheid van altoos werkende welgetroffene * 4  mt VOORREDE, charakrers leert kennen ; waarin men ons voorvallen afmaalt die volmaakt binnen den kring van het mogelijke blijven; die wel niet zijn gebeurd, maar gebeuren kunnen,? geeft ons dit alles geen ftof tot denken, tot nuttigdenken? oefent men des den geest zo wel dan niet als wanneer men den jonge lieden ijskoude Dramas, of verveelende lange kruipende Heldenzangen, dragelijke Treurfpelen, of zeer gemeene Blijfpelen in de handen geeft? of bundels van Prijs- en Lof-verzen? ' Waarom oordeelen dan veele menfchen die het met onze jonge lieden van harte wèl menen dat de meeste Romans voor hen nadeelig zijn? Hierom, en hierom alleen: zij weeten, (want zij hebben zig eene geliefde en ernftige bezigheid gemaakt van jonge lieden wèl te leeren kennen,) zij weeten dat hunnen geest doorgaands te weinig wordt bezig gehouden, en dat die met des te meer ijver en drift zulke verfierde verhaalen opfpoort, ja als verllindt, welken juist die driften vleien en verhitten , die der jeugd meer bijzonder eigen zijn: zij weeten dat de jonge lieden in zulke boeken al de bouwftoifen vinden die zij noodig hebben om hun iedele luchtkasteelen opterichten; dat zij dit met te meer vermaaks doen ,  VOORREDE. IX naar maate men de meisjens geduurig voorzegt, dat zij behaagen moeten, dat zij altoos en aan ieder behaagen moeten! zij weeten dat er veelmaals flechts eene kleine huislijke verdrietelijkheid behoeft te ontftaan, om het reeds zwak hoofd te doen zwijmelen, om te maaken dat een meisjen zig inbeeldt de heldin haars meest geliefden Romans te zijn; dat zij weldra deu eerften zot of bedrieger die haar zijn hof maakt voor haaren werther, of siegward houden zal. Daar is nog eene foorc van boeken, die wel een geheel en al ftrijdige bedoeling, doch echter, naar het inzien van verftandigen, even nadeelige gevolgen hebben, op het zwakke hart, en ongeleid oordeel van zekere foort van jonge lieden, welke'alleen voor liet uiterlijke van de voorige zeer verfchillcn. Ik doel op zeker flag van zo genaamde boeken van Devotie, gefchreven door menfchen wier verhitte inbeelding alles overweldigt en alles, mag ik het zo eens noemen, aanfteekt, en befmet: meermaals gelukte het zulke fchrijvers hunne jonge lezeresfen dermaate te vervoeren, dat die ter goeder trouwe overtuigd waren hemelfche gezichten te zien, welken met de Engelen verkeerden en er geheele gefprek* 5  x VOORREDE. ken mede voerden: ieder die de verbazende kracht eener verhitte inbeelding eenigzins kent, en weet aan welke vreemde ziekten een verward zenuwgeitel het beftaan geeft,zal zig daarover niet kunnen verwonderen: waarop dit nu intusfehen moet uitkomen is niet moejelijk te raaden: hoe wenschlijk ware het des ook. om die reden, dat lieden van gezond verftand, in zo verre der jeugd gadefloegen, dat zij ongemerkt, haare lectuur wijslijk regelden! hoe veelen zouden er ook als dan voor den invloed van het altoos, maar voor al voor de fexe, hoogst gevaarlijk ongeloof, bij de ontwaaking der reden zijn bewaard gebleeven! de ondervinding heeft mij geleerd dat men nergens zo veel, ik zeg niet eens Deïsten — neen, Asheïsten vind, dan in die landen daar een zot Bijgeloof is aangefteld, om de jeugd met den Godsdienst van jezus bekend te maaken! doch dit zoude mij te verre van mijn tegenwoordig oogmerk afleiden, en ieder die denkt is er buiten dat van overtuigd om dan tot onzen Roman wedertekeeren. Wij durven ons vleien tusfehen deeze twee even gevaarlijke klippqn te hebben heen geftuurd: wij hebben gezonde begrippen gegeven van deugd en pligt, en even zorgvuldig  VOORREDE. xi vermijd flu'merende driften optewekken, als eene nutlooze droefgeestigheid voedzel te geeven. Boeken, met dit oogmerk gefchreeven, indien zij wèl zijn uitgevoerd, houden in een uur van uitfpanning de jonge lieden nuttig bezig, ook dan als zij alleen vermaak bedoelen : dus gewent men de aandacht om zig op iet te bepaalen, en hoe veel daar aan gelegen ligt zal niemand onbekend zijn, die gewoon is over den aart onzer ziele te denken: hij die zijn aandacht niet kan bepaalen, blijft altoos zodanig in de magt van alles wat buiten hem is, dat hij behalven dit noch waarheid noch deugd in eigendom heeft; maar indien men zig meester maakt van de aandacht dan houdt men hem volgends onzen wensch werkzaam; dan befchikt de ziel over zig zelve, en krijgt denkbeelden die zij aan zig zelve te danken heeft; dan verrijkt zij zig met de voordbrengzels van haaren eigen -wèl bebouwden grond: dit is het niet al: hij die zijn aandacht beheerscht, befchikt over zijne eigene bevattingen, even als of hij de magt hadde om voordtebrengen en tc vernietigen: zo veel* heeft nien gewonnen indien de jonge lieden beginnen te denken! het komt er nu maar op aan, om dit heerlijk vermogen, (aandacht,) wel bezig te  2ii VOORREDE. houden : goede gefprekken, en leerzaame boeken zullen aan dit oogmerk het meest toebrengen. Eéne der hoofdgebreken in de jonge lieden is ligtzinnige losheid, die alles en alles te gelijk bekijkt, maar eigenlijk niets ziet: hoe algemeener dit gebrek ook zij, dan domheid — vooral in de fexe, die nooit x>p eenigen af- ftand of in zeker verband zien kan zo is echter de uitkomst van beiden onkunde; al vcreere men het eerfte met den naam van vernuft, en al befchimpe men het laatfte met den tijtel van botheid en lompe ongefchiktheid tot alles: het heeft mij dikwijls toegefcheenen dat veele gebreken die men natuurlijke gebreken der jonge lieden noemt, allen behoorden tot de ftoute kinderen eener dwaaze of verkeerde gewoonte: gewen des een jong meisjen aan alles wat haaren geestigen en zedelijken fmaak kan verbeteren en verhoogen, en zij zal, bijnaar wiskundig zeker, ook nog vóór gij haare opvoeding voltooid hebt, een deugdzaam beminnelijk charakter hebben; alles wat daar tegen ftrijdt zal haar zodanig ftooten, en ftrijden met haaren fmaak , dat zij weinig zal behoeven te redeneeren, om dit met al baar hart en vermogen te ontwijken.  VOORREDE. xhi Ieder die het allergewigtigst werk dat er ooit is uittedenken op zig neemt de opvoeding, behoorde bij de eerfte ontwaking der reden, de kinderen niets voortehouden dan het goede, het voortreffelijke, het deugdzaam» fchoone; dan zullen zij weldra zien, dat alles wat daar tegen ftrijdt innig zelf kwaad zij, en gevolglijk geen voorwerp zijn moet van hunne begeerte: en als wij den fmaak aan onze zijde gewonnen hebben, zullen wij met eene tedere verwondering zien welke groote voordgangen zo een meisjen maakt, in alles waardoor zij eene nuttige beminnelijke vrouw worden zal. Hiervan hebben wij een voorbeeld willen geeven in Juffrouw betje stamhorst,die wij vertrouwen dat niet minder de mignon zijn zal van de meeste Lezers, dan weleer haare oudlte Zuster saartje burgerhart, hoewel haar charakter geheel anders gemodifieerd zij, zo als de opmerkende lezer zal toeftemmen. Wij vertrouwen dat wij in Juffrouw wildschut de natuurlijke gevolgen eener verwaarloosde opvoeding hebben aangetoond: het groote oogmerk der opvoeding beftaat hierin: „ De kinderen eene vaste gezondheid, een opgehel-  xiv VOORREDE, derd verftand, en een deugdzaam hart te hel* pen verkrijgen:" hier over verfchilt men in de befpiegeling ook geenzins: jammer is het maar dat de middelen die men daartoe aanwendt zo dikwijls volmaakt zijn ingericht om juist het tegendeel uittewerken, ook dan, als onkundige welmeenendheid het best der kinderen waarlijk bedoelt! meermaals hadden wij ook gelegenheid om, in veele burgerlijke gefchikte huishoudingen, optemerken, dat men den kinderen even zo zeker door eene laffe toegevendheid als door eene bittere flrengheid in hun ongeluk dreef: hoe veele vaders hebben niet door eene ftuurfche hardheid het verftand hunner kinderen verlamd, hen kwaadaartig, ja onverbeterlijk gemaakt! hoe veele moeders hebben met heete traanen haare gevaarlijke toegeevelijkheid betreurd, toen zij de bittere vruchten daarvan in een losbandigen zoon zo welig zagen opgroejen! Strengheid is tirannij; maaf goedheid, die noch op reden rust, noch het meest mogelijk geluk van anderen bedoelt, is niets dan eene verachtelijke, den mensch geheel onwaardige zwakheid; zij onttrekt ons zelfs dat medelijden 't welk wij anders in onze rampen altoos bij gevoelige zielen verwekken; zo eene goedheid vloeit uit laffe charakterloos-  VOORREDE. xv heid, uit zucht tot rust en gemak voord, en ik weet niet waarom men deeze ondeugd zulk eenen edelen naam geeft, daar men tog met recht aanmerkt, dat grootheid van ziel en verre gevorderde deugd ons het meest voorbereiden tot goedheid, infchikkelijkheid en beminnelijke toegeevendheid, daar de ondervinding toont,dat de uitmuntendfte menfchen, indien zij ten minften niet zieklijk zijn; de meeste goedaartigheid oefenen; ja zelfs daar men, van het opperfte Wezen ftamelende, gewoon is te zeggen: „ De hoogfte wijsheid is ;, noodzaakelijk de hoogfte goedheid:" dit behoort tot die misbruiken waarvan het in de zamenleving krielt, en die zo veel toebrengen tot de groote algemeene verwarring in gefprekken en redeneeren. Hoewel wij het niet ééns zijn met die Philofophen die ftellen dat de opvoeding alles doet; zo gelooven wij voor als nog, dat verre het grootfte getal der kinderen worden, moeten worden, 't geen men wil dat ze eens zijn zullen. Er zijn, 't is waar, naatje's hofman,wij zeiven hebben die gekend; meisjens die zig zeiven opvoedden, en haar gezond verftand als een fchat hebben weeten te bewaaren; doch  xvi VOORREDE. zij zullen altoos uitzonderingen op den alge- r meenen grooten regel blijven, waaruit men niet kan redeneeren. Er zijn walter's die, fchoon van hunne eerfte jeugd, midden in de wereld en aan hun eigen beftuur geheel en al overgelaten, vast oordeel genoeg bezitten om het beste te zien en te kiezen; om den fchaars bewandelden weg der deugd inteflaan; den Godsdienst met bedaardheid in zijne eerfte bronnen optefpooren, zijne wetten te toetzen aan onze menschlijke Natuur, den uitgefpaarden tijd naaritig hefteden om zulke kundigheden en hoedanigheden te verkrijgen die een verftandig man eere aandoen, en hem beminnelijk maaken in de oogen van dat gedeelte der fexe , 't welk liefde en achting verdient. Ik zal nog meer toegeeven: men vindt jonge lieden die een zo gezetten afkeer hebben van fommige gebreken en ondeugden hunner ouders, dat zij van hunne vroegfte jeugd zig daar door onderfcheiden: de zoon van een' dronkaart, zal zelden, zo ooit, zijns vaders voetfpoor volgen; vóór dat zijnen finaak nog konde bedorven zijn, zag hij te fterk al het verfoejelijke, het lastige en verwoestende deezer ondeugd, om er ooit dan met de grootfte afkeer  VOORREDE. xvii \ keer en walging aan te gedenken, doch zo is het niet met alle andere gebreken: eene coquette moeder, bij voorbeeld, zal hoogst waarfcbijnelijk eene coquette dochter aan de maatfchappij leveren : er zijn ondeugden, die, mag ik het zo noemen, een onfchuldiger, ja zelfs veel natuurlijker voorkomen hebben, en die fchieten te gereder wortelen in het hart der jeugd, dan wel anderen van een afzichtiger gelaat, en die meer van de Natuur afwijken, immer inftant zijn te doen. De meeste jonge lieden zullen denk ik Juffrouw betje gelijk moeten geeven, als die dus aan haaren Broeder fchrijft; „ Maar, pieter- baas! wat zoudt gij met „ alle uwe aangeborene en bijéén geschraapte, n wijsheid, wat zoude ik met alle mijne goe„ de neigingen, evenwel ellendige zedelijke fi„ guuren geworden zijn, indien wij eene moe„ der gehad hadden als onze Tante wild- w schut! gij zoudt zeker met uw haas- w tig hoofd reeds wie weet hoe veele moor5, den en doodflagen begaan hebben! en ik ? 5j och wie weet of ik niet, met zulk een w romanesq bolletjen al lang op den tril ware, y, zo al niet met eenen van arkel, ten mia„ fte met een wherter, siegward, of e  xviii VOORREDE. w dergelijk fentimenteel fchepzel! want iedeï/ 5, wandelt hier naar het goeddunken- van zijfl w hart, en naar den lust zijner oogen, zo „ men maar geen kwaad doet; en Tante heeft n geen denkbeeld dan van daadlijk kwaad, noch erkent daar in graaden of oogmerk, enz."*' In Mevrouw lenting hebben wij eene dier gevaarlijke vrouwen gefchilderd, die haare talenten , en kunstige beminnelijkheid des voorkomens op de fnoodfte wijs misbruiken, ter veiieidinge van jonge onbedachtzaame meisjens; zij leiden deeze bekkgenswaardigen af van den weg der deugd, onder het voorwenden eener deelneemende vriendfchap en vleierij, die te fchroomelijker gevolgen hebben, wijl zij de gedaante der natuurlijkile oprechtheid weeten aanteneemen: wij hebben getoond dat eene vrouw van Hechte beginfels en bedorven zeden altoos wraakzuchtig is, en niets ontzien zal om een ontvangen hoon op de ftrengfte wijs te wreeken; doch dat haar list haar niet altoos kan bewaaren voor de gevolgen haarer eigene redeloosheid, maar dat zij wel eens verftrikt wordt door iemand die weinig verftands bezit, doch, op zijn zwakke zijde geraakt wordende, moeds genoeg erlangt om haar het loon haarer on^ deugd toetetellen.  VOORREDE. xix Ik Zoude nog zeer veele onzer charakters kunnen doen kennen en het zedelijke oogmerk daar van aantoonen; doch ik vertrouw dat onze jonge lieden die liefst zeiven in het werk zullen leeren opfpooren, en de reden daarvan uitvinden. Allen te voldoen behoort onder de harfenfchimmen , waarmede een fchrijver zig nooit behoorde te vleien, wij vleien er ons ook geenzins mede; wij kennen onze beoordeelaars van nabij; wij weeten dat het niet altoos nijd of kwaadwilligheid is, die hen onheus omtrent ons maakt; dit is ons genoeg: indien bevoegde Beoordeelaars zulker fchriften alleen getuigen, dat wij een goed werk hebben gemeen gemaakt, dan zullen wij wonder wèl te vreden zijn, en behooren te zijn. Voor 't overige zal de Leezer zien,dat wij deeze Roman in den zelfden fmaak gefchreven hebben, als onze twee vöorigen; doch dat daar tusfchen de grootfte verfcheidenheid is. in acht genomen: misfchien ontdekt men hier en' daar wel een familietrek, met saartje, met Mevrouw rijzig , met Mevrouw helder , enz. doch de charakters zeiven zijn geheel anders, en werken in geheel andere kringen en omftendigheden. * * a  xx VOORREDE. Wij hebben hier eenige gebreken en zotternijen afgebeeld , waarvan in de voorige werken geen fchaduw te vinden is: zekere vreemde verkiezingen en zonderlinge eigenzinnigheden, en een paar voorbeelden hoe veel ongeloof op de zeden vermag: nooit fchilderden wij nog een' samuel de groot, bijgenaamd de Joodfche; eene Mevrouw wildschut , eene Mevrouw richters, eene Mevrouw klinkert; nooit een vriend avilliams, kwaker; nooit een raazend zot Poëet, fijstema maaker: deeze charakters zijn nieuw, en zo zij wèl zijn uitgevoerd zullen zij het oogmerk 't welk wij ons voorftelden bereiken: wij verzekeren, met de grootfte oprechtheid, dat wij geene bijzondere perfoonen bedoeld hebben, ten minften geene dan die navolging waardig zijn, en die het ons een eere ftrekt aftebeelden , hoe gewijzigd het ook zijn mogen : fommige geestige fchrijvers hebben bij het menschdom hun hof gemaakt door perfooneel beledigend fchrijven; en dit gelukt altoos dies te beter naar maate de ijdelheid en eigen waan gevleid worden: welk goedaartig mensch zoude echter een fcherpen eouleau verkiezen boven (Je bon homme O la fontaine, indien hij niet door partijdigheid omtrent de mishandelden  VOORREDE. xxi verblind wierd ? er is nog een foort van fchrijvers die door de gaaf van alles befpottelijk te kunnen maaken veel roems verwierven: men vindt overal grijnende huilebalken en bijtende juvenalen; doch zij hebben meer gelijkheid met elkander dan men in den eerften opflag ontdekt: beiden vergruifen de menschlijke zwakheden. Mij is door een fcherpzinnig Italiaan verzekerd, dat zijn 1 andaart aan de treurigheid zo wel als aan de melancholi den naam geeven van knorrige boosaartigheid: hij beweerde dat zij dit met recht deed; en dat als iemand opfluift tegen zijne natuurgenooten, of hen allerleie bitterheden zegt, zulks uit de zelfde bron voordvloeid de befpotting, die geen grooter vermaak kent dan hen te vernederen, of zijne diepe verachting voor hen te doen blijken. hobses ging misfchien wat te ver toen hij ftelde „ dat hoogmoed de oorzaak van 't lachgen is :" beter hadde hij geoordeeld, indien hij gezegd hadde, „ dat de hoogmoed de moeder is van den befpottenden fatiricquen lach; en nergens zo zeer gegrond is dan in een bedorven hut:" men kan bij eenig onderzoek zig •verzekerd houden, dat die lach en de opge** 3  2jui VOORREDE. noemde melancholi, ontdaan uit zeker ongenoegen 't welk wij in ons zeiven, ( hoe verborgen voor anderen,) gevoelen. Wie is gelukkiger, wie is blijmoediger dan een waar verflandig, oprecht, deugdzaam mensch? ja, hij lacht en fchertst, maar hij kwelt, hij beledigt daardoor niemand in perfoon: volgt hier niet uit dat boosaartige belagchers, en die zig ten koste van alles poogen te vervrolijken, veel overeenkomst hebben met die altoos verdrietige ichepzels, die het misnoegen verteert, en hen tegen het weerlooze deel der menfehen in de wapens jaagt ? men moest zig nog veel meer in acht neemen omtrent de eerften dan omtrent de laatften: hunne kwaadaartigheid is dezelfde, doch de eene braakt zijn gal uit met geheele ftroomen over het menschdom in 't algemeen, de andere fcherpt zijne gehaakte pijlen om den een' na den anderen te grieven. Men beklaagt nog wel eens een' man die altoos misnoegd en vinnig is; maar men vliedt van eenen die onder het voorkomen van vrolijkheid en fcherts zijn vergift uitdeelt, en zig ' wel eens van loffpraak bedient om meermaals te zekerer flag toetebrengen: indien zij doen lagchen,het ontftaat hier uit: de meeste men*  VOORREDE. xxm fchen voeden eene foort van kwaadwilligheid, dat hen vermaak doet vinden in te zien dat men anderen vernedert, dewijl zij zig op die puinhoopen verheffen. Mag men daaruit niet opmaaken dat de befpotting- bijna nooit met nut kan hefteed worden? behoort men ook niet zeer veel en van het beste vernuft te hebben om op eene geestige wijs te berispen? Lieden, doordrongen van deeze waarheden, kunnen bij geene mogelijkheid zig bedaard tot fchrijven nederzetten om hunne medemenfchen zonder nut te bedroeven, te verongelijken, te vernederen; te meer nog als zij hunne eigene onvolmaaktheden beter kennen dan iemand. Hier zoude ik deeze voorrede kunnen fluiten indien ik niet goed vond het volgende als nog intevoegen; hoe verre ook thans van ons altoos dierbaar vaderland levende, blijft het altoos het edel belangrijk voorwerp onzer vuurigfte liefde, en der uitgebreidfte wenfchen van ons hart: onze pen wijdden wij al vroeg dat vaderland, en die vrijheid waardoor het uit zijne laage moerasfen is opgeftegen, tot die hoogheid, dat aanzien, dien welvaart, waarvan wij nog de fchemerachtige blijken in onze  xxiy % VOORREDE. jeugd gezien hebben: iet tot nut onzer jonge ïandgenooten toetebrengen gaf ons moed en kracht om een werk van deezen omtrek te ontwerpen en uittewerken hoe het zal aangenomen worden moet de tijd leeren. ELIZABETH BEKKER, Wed. WOL FF. Gefchreven in het Departement de PAin , xxiv jfuiy, mdccxcii. C O R-  CÓRNELIA WILDSCHUT; of, *' DE GEVOLGEN dér OPVOEDING. EERSTE BRIEF. JuffrOUW cornelia wildschut, (ICttl JllfftOUW anna hofman. lieve naatje.' jVTijn moeder is deezen ochtend heel vroeg uitgereden , om den gehelen dag buiten bij haare goede vriendin doortebrengen: ik houd niet van buiten; dat is een fmaak: Mama ook niet, maar zij doet veel om andere lui te plaifieren; en ook men fpeelt daar fterk, maar ik mag de kaarten luchten noch zien; ik fpecl alleen om zo wat te lagchen en te ftoejen, weet gij? ik zei des aan Mama dat ik verkoos t'huis te blijven, en dewijl zij, zo als ook billijk is, mij al-' toos mijn' zin geeft, was dat afgedaan: mijn vader geeft een groote partij aan zijne buitenlandfcbe Correspondenten in den Haarlemmer Hout; zo dat, ik ben maar met mijn'knecht en onze oude griet alteen I. deel. A  2 c o rnè lea wildschut; of, in huis; dit vooruitzicht • eens geheel en al alleen te zijn, kwam mij gisteren heel aangenaam voor: maar hoe of het komt, of hoe het is, ik vind er niets in: het is nog maar tien uuren, (want ik ftond te' zeveuen reeds op,) en de tijd verveelt mij zo geweldig , dat ik niet weet wat te beginnen: dit maakt mij heel gramftörig, en dingfigr ik ben te woelig om uil te zitten, en heb ook niets te doen ; al mijn borduur- en brei-werk ligt in een' hoek , en ik zie er tegen aan ora het te gaan zoeken: ik heb ook al een heelen llapel Romans enComediën doorbladerd; niets bevalt mij; fommigen vond ik te zot, fommigen te wijs voor mij; gij zeidet mij wel dat er eenige zeer goede onderwaren; ik vind dat in 't geheel niet; althans* die langwijlige Sophia's Reizen, en die treurige Claris/a moet gij mij "iet vergen te doorlee- . zen; dat is onbegonnen: het fchrijveh verveelt mij ook al; en het is geen mooi weêr, anders kon ik eens uit pampelen: ei lieve naatje kom bij mij, wij zullen dan den dag wel omkrijgen; gij zijt vrolijk en weet wel wat nieuws; zo uw moeder wat pruttelt, breng dan tien el van dat fuperbe geborduurd netel■ doek mede, ik heb het wel niet noodig, want ik heb ftapels van japonnen en chemifes, doch het eet geen brood, en kan te pas komen: nu, te twaalf uuren zal gerrit met een flèe bij u zijn, ik denk dat gij vast komen zult bij uwe vriendin, , wildschut.  de gevolgen der opvoeding". 3 T W E É.D EVb RIEF. De Heer abraham blondel , aan den Heere hendriE van arkel. Is het een los gerucht, een Coffijhuispraatjen , of is het indedaad zo gaat gij trouwen ? vertrekt gij uit den Haag om te Amfteldam jagt te gaan maaken op een mooi fchatrijk meisjen ? Anderen meenen dat gij geen ander oogmerk hebt dan om haar op uwe groote lijst te kunnen aantekenen : zeg mij, van arkel , wat moet 'ik gelooven ? hebt gij geoordeeld dat het tijd met u wierd uw losbandig leven in een goed voordeelig huwelijk te doen eindigen ? ik ben zo zeer uw vriend, dat ik niets liever wensch dan deeze verzekering van u te erlangen. Jan snel is de overbrenger deezer tijding; hij hield zig om zijne zaaken eenige dagen te Amfteldam op; en lees hier wat hij ons verhaald heeft: gij zult zelf best weeten in hoe verre ons bericht al of niet met de waarheid overeenftemt: „ Juffrouw wild- ' „ schut," zeide men hem, „ is zeer fraai; agttien „ of twintig jaar, fchat rijk, een eenigkind, heeft „ geen groot verftand, en is zo flecht opgevoed dat „ de ordinaire meisjens in dit opzicht juweehn van „ volkomenheid zijn." (Dit is jan zijne uitdrukking, niet de mijne.) „ Haar vader is een geacht Koop- A 2 ' •  4 cqrnelia wildschut; Of, „ man, maar leeft buiten zijn negotie alleen voor „ zijn plaifier: haar moeder is het geen wij Hollan„ ders eene malle moeder noemen, en heeft met bet „ beste oogmerk haar dochter buiten ftaat gefield, „ om ooit nuttig voor anderen of gelukkig voor zig , zelve te kunnen worden. De Heer wildschut is " een dier laffe, logge, zogenaamde goede mannen; , die aan eene uiterlijke huislijke rust, niet alleen „ geringe zaaken, maar ook groote pligten met on„ verfchilligheid opofferen." Indien dit alles waar is, dan dunkt mij, dat gij zeer gemaklijk dien buit kunt meester worden : de Natuur, en de allerbefchaafdfte, (ik zeg niet de beste,) opvoeding hebben u in ftaat gefield om zo eene verovering fpoedig te volvoeren; wat ook uw oogmerk zij 5 g'U hebt weinig reden om triumph te zingen: -de partij is te ongelijk. Ik weet niet recht hoe het is, maar ik vleie mij nog altoos dat gij zo een ondeugend fctaepzel niet zijt, als gij de zeldzaame vrolijkheid hebt, om ons te willen doen gelooven: gij hebt veel verftands, veel geleerdheid; er zijn zulke gezonde punten in uw hart; gij zijt goedaartig, mild, ja zelfs, medelijdend; gij kent de vermaaken van een deugdzaam oefenend leven zo wèl! ——, huichelt gij niet in de ondeugd? is uw fterke zucht tot het fpel en allerleie losbandige zeden, niet maar geveinsd? wilt gij u nietflechts onderfcheiden van dagelijkfche Jfgtmisfen? ik beken dat deeze trotschheid grillig is; doch zij kan echter het voedzel uwer daaden zijn: dit fpijjt mij te meer,  de gevolgen der opvoeding. 5 om dat gij op den fchoonen weg der Deugd en der alférfraaifte begaafdheden zoudet kunnen uitmunten: ik vlei u niet, hein! maar waarachtig gij zijt een ongemeen fchenzel; en mogelijk doet gij alleen onder voor uwe zuster, die zeker nog veel méér geest heeft dan gij , doch die te veele .onvrouwlijkc gebreken koestert, om veel belang bij een rechtfehapen man te kunnen inboezemen: zij heeft reeds groote vorderingen gemaakt; lof en laster zijn voor haar even onbeduidend; en daar zij een'man trouwde die zo weinig deelt in haar hart als in haare achting, zal zij met zo veele fchatten verrijkt wanorde en ondeugd overal ' ingang kunnen doen verwerven: zij is te gevaarlijker, om dat zij eene der beminnelijkfte vrouwen fchijnt die het keurig oog zig kan voordellen; ik fchrijf zo vrij over uwe zuster als gij gewoon zijt met mij over haar te fpreeken; dit zal des geen verfchooning behoeven. Evenwel, het artijkel der vrouwen uitgezonderd, wat hebt gij toch tot nu toe ook al veel bijzonders in den dienst der ondeugd verricht? indien ik ware, het geen gij voorwend te zijn, dan zoude ik u onder mijn vendel niet eens voor Corporaal willen hebben: gij zijt vijf en twintig jaar en hebt nog geen één huis door het fpel bedorven, geen één meisjen van voornanmen huize gedebaucheerd: en het geval met jANSjE ó fpreek daar niet van! de eer die gijbehaald mogt hebbéa in haar te bederven en daar na te verlaaten, de eer daarvan komt Mevrouw lenting, uwe zuster, zo niet geheel, immers voornaamA 3  6 - cornelia wildschut; of, lijk toe. Gij hebt, hoe fiks met den degen, nog maar een eenig jong loskop een por in de huid gegeven : in plaats van door het najaagen van een amt in Ooit- of Wétt-Indïén, u in ftaat te ftellen om binnen weinige jaaren fchatten, ten kosten uwer verdoemenis, en in fpijt van uw geweten te verkrijgen, fiuipt gij van de eene fpeeltafel na de andere; uw hart popelt terwijl gij de kaarten vervalscht, of de kundige, u altoos gunftige dobbelfteencn, in den hoorn verhanfelt: gij flentert als een arme klaplooper van het eene in het andere fatfoenlijke huis van de Mode; gij kunt zelfs niet eens verdacht worden van de allergeringfte galante ziekte , wanneer men uw fchoon gezond gelaat , en welgedaane geftalte befchouwt: wat beduidt gij des nog weinig! A!s ik aan u denk, en dit is zeer dikwijls mijn geval , weet ik fomwijlen niet, of ik u waarlijk wel voor een man van verftand houden kan. Er is zo veel ftrijdigs; daar zijn zo veele wanklanken in uw gedrag; gij zijt grootsch op den lof der zulken die gij diep veracht; gij laat u vrij wat voorftaan op uwe fchoone geftalte, uwe fraaje trekken,*en weet echter hoe weinig gij tot deeze uitmuntende geftalte hebt toegebragt: fomwijlen wensch ik dat ik uw vriend niet ware ; fomwijlen verheugt mij dit, om dat ik mij vlei u nog eens van eenig nut te kunnen zijn: het fchijnt ook dat onze vriendfehap, die met onze eerfte jeugd haaren aanvang nam, (immers van mijnen kant,) dieper-wortelen fchoot dan wij vermoedden: daar gij mij nu altoos de vrijheid laat om u onbe-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. J wimpeld mijne gedachten te zeggen, heb ik mij al wederom van dat voorrecht bediend. Een uwer tijdverdnjven is- fpotten met alles wat bij redelijke menfchen heilig is: weet gif nog wel, hein! dat gij, een knaapjen zijnde, in 't hoofd kreegt, om, op een toen ter tijd zeer berucht fpook los te gaan? dat uwe kaakcn verbleekten en uwe beenen knikten, hoewel gij gelukkig aan de eer der onvcrtzaagdheid bleeft, daar men u belettede deeze proef van uwen moed te vertoonen? maak de toepasfing: dit en alle uwe bewijzen voor het atheïsme vind Ik in uw geheugen; geene in uw verftand: oordeel als of ik heele breede gedachten heb van uw ongeloof! uw verftand fukkelt ook nog fomwijlen aan twijfelingen; uwe opvoeding, de voorbeelden uwer ouders, de omftanriigheden, het leezen van fommige fchriften, en wat al meer, hebben zeer veel tocgebragt om u niet in den kagen kring der dagclijkfche ligtmisfen te plaatzen: ik zie niet dat gij daar eigenlijk zelf veel toe deedt. Hoe herinner ik mij nog altoos met aandoening onze eerfte verkeering, die, welke met ons agtfte [aar begon en met ons zestiende meer en meer verbauwdel toen waart gij zulk een lieve hein ! gij bemindet mij zo, met uw geheel hart, en iederen dag getuigde van de vorderingen die wij in onze jeugdige letteroefeningen maakten; doch toen ontwaakten uwe driften met zulk eene worde, dat zelfs eene betere opvoeding , en een deugdzaamer vader , u naauwlijks zouden hebben kunnen dwingen, om den weg ^ A 4  8 coRNELiA wildschut; of, der deugd , of de betamelijkheid niet zo vroeg te verhaten , en u zelf ten prooi te geeven aan uwe lusten. Is het u echter ernst voordtegaan in uw losbandig ondeugend leven, dan beken ik dat gij veel aanmoediging hebt: het grootfte deel der wereld ftaat aan uwen kant: als men bekend wordt voor een' man van de móde , en uwe aangename talenten , uwe befchaafdheid, uw geest, uwe vrijmoedigheid bezit, zal men overal welkom zijn, en men mag zig gerust overgeeven, (zonder haar te ergeren,) aan alles wat ongeloof wettigt, of de goede zeden vernietigt. Nu nog een woord over mij zeiven: ik bevind mij zo keurlijk wèl bij het opvolgen van alles wat men mij door lesfen en voorbeelden geleerd heeft , bij het beoefenen van Godsdienftige en Burgerlijke pligten, dat ik om al de fchatten van den grooten Mogol, daarvan niet zoude willen afwijken: ik word dagelijks in dat goede voorneemen gefterkt, en aangemoedigd , door het geluk 't welk ik geniet , en nog verwacht: ik aanbid, „ een Wezen dat door zig zelf beftaat, alles vermag, en alles wil met „ eene oneindige wijsheid." Ik zie de betrekking tusfchen dat aanbiddelijk Wezen, en den met verftand begunftigden mensch; ik zie dat dit leven alleen de aanvang is eener oneindige voordduuring, .een ftaat van aanvangelijke ontwikkeling, van zulke vermogens die ten kenmcrke de volmaakbaarheid hebben: ei lieve denk hier nog eens bedaard over: is dit dweperij? a propos, van dweperij! onze  de ce volgen der opvoeding. q vriend piet houdt nog ftaande dat gij gemaklijk van een atheïst een dweper worden kunt: vernedert dit uwe trotschheid niet geweldig ? adieu, ik verlang naar bericht van u ! meld mij eens omftandig het geen u betreft, zo wel opzichtlijk uw huwelijk als anderzins. Ik ben Uw getrouwe vriend b l o n d e l. PS. Mijn zuster heeft zig zeer naar u geïnformeerd, groet u, en hoopt, zo als ik, dat gij beter zijt dan gij fchijnen wilt: vreemde verkiezing! flechter te willen fchijnen dan men is! A 5  io cornslia wildschut; of, DERDE BRIEF. De Heer hendrik van arkel, ten antwoordt. „ Zijt gij bier gekomen om mij te pijnigen vóór „ mijnen tijd?" ftaat dit niet in dat Boek, waarvan gij met zo veele domkoppen als er zig het air gecven om het te beöordeelen, zo veel gefchreeuw maakt? zeg, bram! indien gij gelooft dat ik nog niet geheel en al boven alle wroegingen ben, en die evenwel niet fterk genoeg acht om mij van batterij te kunnen doen veranderen, waarom zet gij die dan zo weinig gewigt bij ? indien gij gelooft dat ik de deugd niet ■ meer kan beminnen of verkiezen, om dat haare genoegens fmaakloos voor mij geworden zijn, en ondertusfehen de giften der ondeugd niet recht weet te genieten, zonder een bitter inmengzel, dan vraag ik u, is het niet wreed in u, mij in dat fchraale onvoldoende vermaak nog te kunnen ftooren? Maar, krammetje , kent gij mij al wèl genoeg om zo ftoat over mij te kunnen vonnisfen ? waarop rust uwe onderftelling dat ik zo een talm, zo een broddelaar in het kwaade ben ? wilt gij uwen wettig verkregen rang van een verftandig man handhaven, el lieve, redeneer dan niet zo met horten en ftooten: neem beter axiomatas, en leg ef logifcher gevolgen uit af: zie , ik zorg voor üwe eer; want ik ben  de gevolgen der opvoeding. ii grootsch op mijnen eertijds zo geliefden als nu nog geachten elondel. Alle uwe ftemmigkijkende zedenmeesters bewecren immers: „ dat deugd ftrijd is;" bestig! hij die des de voor hem grootfte zwarigheden, hevigfte verzoekingen, brandendfie driften, overwint, is de grootfte held in het rijk der Deugd: ftemt gij dit toe? goed! nu voord: is dit nu omgekeerd niet hetzelfde ? dit moet ik bewijzen : hoor mij des , met al dien aandacht die u , vindt gij zulks goed , altoos ten dienfte ftaat. Hij, die , in fpijt zijner beginfels , in fpijt vi zekere neiging tot zedelijke orde; in fpijt van zijn fnaterend geweten; in fpijt van alles wat hem tot braafheid poogt aantefpooren, zig met woorden en daaden voor de ondeugd verklaart , is die, dunkt u, een verachtelijk bloodaart? neen, rr ammetje, neen ! hij is een held; en veel grooter held dan hij, die in dit alles alleen zijn eigen fnooden inborst had te volgen: hoe fmaakt u dit bewijs? ftaat het niet vast? is 't niet in orde? De ondervinding is de beste, de eenigfte lec-rmcestresfe; zij alleen toont ons wat wij zijn, en wat wij al of niet doen kunnen; alle redeneeringen, hoe wijsgeerig, hoe christelijk zij er ook mogen uitzien, bewijzen niets , en evenwel , op het bewijs komt het alles aan; 't zijn en blijven gisfingen, mogelijkheden, misfchienen; en wat die onder denkende menfchen waardig zijn , weet niemand beter dan mijn vriend: zij, de Ondervinding, heeft mij geleerd.  12 cornelia wildschut; of, wat ik ben; zo al geen ciESAR., ten minfte een alexander in den dienst der ondeugd. Of noemt gij zelf een krijgsman geen held, als hij in 't gevecht niet bezwijkt, al gudst zijn bloed uit verfcheidene wonden ? en gij zoudt mij geen held noemen om dat ik in den dienst der zonden meermaal ftrijdt met een gekwetst geweten? verhef vrij Mevrouw lenting! de vorst der duisternis kent mij beter, en zal mij ook beter recht doen; hij weet wel dat dit mij alles oneindig meer moeite kostte dan haar. Wat hadden wij gelijk, dan de opvoeding? en ook daaromtrent ftonden de voordeden niet eens gelijk : was het mijns vaders glorie dan niet eene dochter te hebben die zijne atheïstifche gevoelens konde dóórzien , en omhelzen ? las zij niet onder zijn oog l'Homme Machine, van la mettrie ? en Syfteme de la Nature ? dit weet gij zo wel als ik het u zeggen kan. Gaf hij haar met dat zelfde edel oogmerk niet eene eenigzins geleerde en, om uw woord (dat ik zeer goed, zeer veel beduidend houde,) te gebruiken, geheel en al onvrouwlijke opvoeding? ftelde hij haar des niet in ftaat om reden te kunnen geeven van haar ongeloof? tintelden zijne oogen niet door het levendigst genoegen zo dikwijls zij eenige onbetamelijke fnotternij uitfloeg, over uw als de beruchte Profesfor....' het noemde, onzen lieven Heers boek ? „ hij maakte „ haar des tot eene profelite der Natuur;" hij wilde zeker niet dat zijne dochter der familie, volgends de wel zotte doch echter algemene vooröordeelen der  de gevolgen der opvoedinc. 13 wereld, fchande zoude aandoen door eene te groote onvoorzichtigheid , door een geheel redeloos gedrag, maar hij leerde haar zig daaromtrent fchadeloos te ftellen: Candide was haare Catechismus: zij begon des al vroeg te fpotten met de Voorzienigheid. Zie daar zo veel deed dees liefderijke vader voor zijn juweeltjen! Wat deed hij toch voor mij ? lesfen gaf hij mij nooit opzettelijk: al wat ik profiteerde was de vrucht mijner eigene oplettendheid: hij gaf mijne opvoeding over aan lieden die meest altoos meer hebzucht of iever hebben, dan talenten en gefchiktheden bezitten, voor de plaats waarin zij zig drongen: dit is het niet al: hij bragt mij in gevaar om zulke vooröordeelen te ontvangen die hij zelf voor dwaas, en ongegrond hield: waagde ik het eens iet geestigs uitteflaan, men juichte mij geenzins toe : een losfe wilde jonge , indien hij geen domkop was , moest ten minften een meisjen kunnen overtreffen. Zelden floeg hij genoeg acht op mij om mij zelfs flecht en fchraal recht te doen. En gij, gij zelf, blondel, gij hebt mij den weg der ondeugd maar al te doornig en moejelijk gemaakt: gij wist twijfelingen en bedenkingen in mijn' geest optewekken, die mij fomwijlen al heel lastig vielen. Het ftaat u des fraai mij te durven vraagen: rt wat „ hebt gij toch tot nu veel bijzonders uitgevoerd? „ mij voor een bloodaart te houden die, vijf- en- twin„ tig jaaren bereikt hebbende, nog geen een berucht „ fchelmftuk heeft durven uitvoeren!"  14 coh.nelia wildschut; of, Zie eens, zo onnaauwkeurig redeneert gij over dingen die gij weet; en met het geen gij niet weet gaat het nog erger: uw oordeel, anders zo helder, zo vast, is des , in deezen opzichte, geen duit waardig; weet gij hoeveel ik gevorderd ben, federt wij niet meer vertrouwelijk met elkander omgingen? heb ik u wel ooit gezegd hoe veele goede neigingen ik tegenftond? wat ik al moest doen om het geweten te doen zwijgen ? weet gij zo net hoe veele onnozelen ik aan mijne lusten heb opgeofferd? één geval uitgezonderd' is u dit volmaakt onbekend: de fteek die gij mij daar over in 't voorbijgaan geeft, voel ik wèl: doch, indien ik zelf het meisjen niet wel had mogen flijten, gelooft gij dan dat mijne zuster mij daartoe zoude hebben kunnen brengen? zij ftrooide alleen haar zaad in eenen reeds wel bereiden grond: dit is het al. Heb ik u wel ooit toegedaan dat ik het zwakke, het fophistifche der tegenwerpingen tegen dien God dien gij aanbidt even goed doorzag als gij? dat als gij met mij redeneerde, deugd iet zeer wezenlijks bij mij was ? dat ' ik u alleen tcgenfprak uit zucht om tegentefprekeu? en dat, al wilde noch konde ik u ooit overhaalen om aan mijne zijde te komen? Gélooft gij misfchien dat het mij niets kostte u uit mijne vriendfchap te verwijderen ? denkt gij dat daar toe niet veel moeds in mij verëischt wierd ? hoe weinig kendet gij dan uwen geliefdften vriend, de vriend uwer eerfte jeugd! ik fcheurde mij met geweld van u: ik kon anders niet van u ontflagen geraakt zijn: uw deugd is zoeenpaarig, zo redelijk, uw ommegang  de gevolgen der opvoeding. 15 zo verbindend , dat niemand dan van arkel die zoude afzweeren; en waarom? om dat mij uwe v\rmaauingen die ik toch niet volgen wilde, verveelden : federt dien tijd heb ik voordgangen gemaakt die u zouden verftommen; die ik u zoude kunnen, maar niet verkies medetedeelen. Gij zoudet dan welligt voor den vriend uwer jeugd beeven! en dien angst wil ik u befpaaren: ik heb, 't is waar, niet van belang geduelleerd, doch was het bij gebrek aan moed? een fpeelcr van mijne foort, zegt gij , kan daar echter niet altoos buiten ; dat we'et ik nog zo niet, bram. Men vindt al ruim zo veel bloodaarts als bedriegers, ja die liever hun beurs te prooi laaten, dan zij met een ftouten knevel den degen meeten. Wie weet niet dat ik voltaire iu booze en laffe fpotternijen niets toegeef, wanneer ik, prefident der Broedcrfchap, zulks goedvind ? hij fchreef, ik predik; zie daar het grootfte onderfcheid: 't is waar, ik behield mijne gezondheid geheel en al ongekrenkt ; maar alles is een kunst. Weet ook, dat mijn fmaak goed is, en mijne voorzichtigheid de wet geeft, ook in mijne buitenfpoorigst fchijnende vermaaken; ik heb alles tot een fijftema gebragt.... maar wat behoef ik alles ook te zeggen? ik ontken geenzins, dat ik in dit ftuk bij de galante wereld geene aanprijzing verdien. Het geen men, zo in 't algemeen, over mijn huwelijk vertelt, is de waarheid: maar het geen gij niet kondet hooren, was dit: dat het huwelijk, zedert men de vooröordeelen, met opzicht tot hetzelve,  i6 cornelia wildschut; Of, verbannen heeft, niet langer de wrijfpaal der ligtmisfen is. Het huwelijk en de losbandigheid gaan meer dan ooit in de groote wereld zeer gemeenzaam, zeer infchikkelijk denzelfden weg. Wij lieden van fatfoen, hebben ter bereikinge onzer oogmerken elkanders infchikkelijkheid noodig: wij weeten den ftaat der Natuur met de rechten der Maatfchappij te doen inftemmen^ hoe zoude ik des, in een gegeven geval, iet tegen zo eene christelijke verbintenis kunnen in'brengen? ik hoop ook wel dra in het volst genot haarer weldaaden te zijn! de ceremonie is geen bullebak voor mij ; zij zal alle mijne uitzichten bekroonen, mijne behoeften vervullen. Indien ik door drie ja, en drie diepe buigingen mijn doel kan befchicten, zou ik immers grooter gek zijn dan gij zelf gelooft dat ik ben; al twijfelt gij nog fomwijlen of gij mij wel voor een verftandig man houden moet; waarlijk, bram! gij hebt dikwijls al heele grappige twijfelingen, is het niet omtrend uw' Godsdienst dan ten minften omtrent uw' vriend, ó Hoe gelukkig zal mijne vrouw zijn! zij zal zo vrij weezen als ik zelf; en dat kunnen alle vrouwen van ligtmisfen zig nog niet eens beloven; en ik, ik zal zo veele kinderen aan de maatfchappij leveren als nu, nu ik een eenlopend gezel ben. Niemand zal bij mijn huwelijk verliezen. Zie hier haar afbeeldzel: zij is jong, zeer fraai, zeer wèlgemaakt, keurlijk gezond, doch wat log zoude ik zeggen , indien zij niet een bijfter groot inmengzel van woeligheid bezate; zij is eene recht mooje  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 17 mooje malloot, flecht opgevoed, en in wie ik tot nu geen een eenig talent heb kunnen onderfcheiden: wat raakt mij dit ook ? wijs of dom, geestig of ftomp, mooi of lelijk, dit alles is mij, in een fchepzel dat mijne vrouw zijn zal, volkomen onverfchillig: goed of flecht van humeur; ó zie, dit is ook geheel haare zaak: het gaat mij als haar man niet aan: ik heb haar geld noodig, en het overige, gelijk ik zeg, is in mijne vrouw mij geheel en al onverfchillig : heeft zij kuuren, dies te erger voor haar: ook, de wereld is groot genoeg voor ons beiden om elkander uit den weg te loopen: zij zal ten minften geene mal verliefde vrouw zijn; immers indien zij haar moeders voorbeeld volgt - Nu eens over wat degelijks, want dit alles zijn loutere wisjewasjens, ik fchrijf u dit ook alleen om uwer nieuwsgierigheid te voldoen. „ Dcwiji de ongeloovigen en vrijleevers de eenige waare vrienden der menfchen zijn," fpijt het hen geweldig dat veele hunner natuurgenooten dit woord behelst wat meer dan geloofsgenooten nog zeer onder elkander verdeeld zijn: zij doch willen niet twisten, geen geweld maaken; hunne verdraagzaamheid is onbepaald, de naamen van kerk, of christen fchrikken hen niet af; zij willen wel halfwind zeilen, vooral federt dat de laatften zo veele Buitenwerken hebben verlaaten om zig binnen hunne hoofd-fortes optehouden, en de overige posten laaten befchermen door den verlooren hoop die zij tog als niets rekenen : ontken het eens , durft I. DEEL. B  is cok.nel1a wildschut; of, gij, dat men Duitfche Godgeleerden vindt, die al vrij verftandig beginnen te denken, óver u-lieder opllanding, en de wonderwerken eens mans wiens navolgers zij met duivels geweld willen heeten; ja de Voorzienigheid ontflaan van haare bijzondere zorg voor beuzelende 1'chepzels, wier ooriprong van gisteren en wier duur een punt is: die het gebed onnut en de dankzegging een onnoodig werk noemen; met één woord, fedcrt het christendom weinig meer behelst dan een biooten naam, en alleen van nut is in de Geographifche leerboeken, om te weeten in wat land men zig bevindt; federt men, hoe wel een christen zig niet onthoudt van alles wat de God deezer eeuwe de menfchcn aanbiedt, en toont dat men het met de ongeloovigen in een zeer wezenlijk punt ééns is; dat is naamlijk: „ laat ons eeten, laat ons drinken, want morgen fterven wij." Als men't, weet gij, op het ftuk der betrachting ééns is, dan gelden befpiegelende begrippen weinig of niet; zij zijn het ook, dank hebbe de Philofophie moderne, tamelijk ééns over de liefde des vaderlands en de ftaatigfte pligten der zamenleVing. In de vriendfchap zelfs denken wij ook eensgezind. Het Egoisme heeft vaderland, ftaatige pligten , en vriendfchap , al haar crediet doen verliezen: onverfchillig of men zig bij de belijders van jesus , of van confusius, van mahomet of mozes voege er moet nog een partij oude ftijfkop- pen ten grave zijn, dan zullen er nog wel vaster, wel ouder paaien verzet worden; help toezien;  de gevolgen der opvoedinc. iq het zal zo gebeuren; dan zal al het abracadabra verdwijnen, en wij zullen allen vrij zijn. Ik boude mij verzekerd , bram , dat gij dit mijn gebabbel aandachtig hebbende aangehoord, niet meer twijfelen zult of ik ook grooter vorderingen maakte dan gij ichijnt te willen geiooven, ja dat ik mijne begrippen niet bepaalde binnen eene dorre, doodfche befpiegeling : voor 't overige herinner ik mij dat een uwer heilige mannen ergens zegt: „ Die kwaad doet haat het licht: ja, dat is waarachtig waar; doch hij fchuwt het licht niet uit gebrek aan moed; maar om dat hij in u en uws gelijken, geene lastige boedpredikers, of berispers wil hebben. Het is zo verbaasd lang geleden dat ik geen een regel aan u fchreef; maar nu ik er tog aan ben, zal ik maar voordkrabbelen: er is iet aantrekkelijks in aan u te fchrijven; ik verbeeld mij thans met u te praaten, en gij weet nog wel dat als gij mij eens aan 't praaten wist te krijgen, ik nooit van uiticheiden wist? kom aan, ik zal des uwe befchuldigingen eens tegen u omkeeren , en u toonen dat gij, en de meesten uwer geloofsgenooten grooter lace's zijn, dan wij die den bebloemden weg die ter helle, (ten grave - dat verftaat zig,) afdaalt, bewandelen. Ho, ho! ik heb in mijn wild ; en woest leven u niet onaangemerkt laaten voorbij flenteren: om u daar van eens een proefjen te geeven, zal ik u toonen hoe het bij u en het gros der christenen gefield is. Naauwlijks loopt gij met een vlugtig oog de zeB 2  £« CORNELIA WILDSCHUT; «F, delijke wetten uws meesters eens door; naauwlijks befchouwt gij zijn voorbeeld; (zijn geheele leven was niets dan voorbeeld ; dit erken ik,) of gij febudt als een waterhond, op het zien wat zijne flrenge bevelen van u eifchen — traagheid en laauwheid — laauwheid die uw lieve Heer zelf uit zijn' mond fpuwen zal verheffen haare piepende Remmen, en gillen uit: „ Wie is tot dit alles bekwaam?" Het antwoord op zo eene vraag is wel te voorzien 5) Wel niemand!" daar blijft men dan liaan als een bok voor een hek; bij gebrek aan moed om den ouden mensch het hachjen te doen opgêeven: dit is 't niet al! om uw geweten een bal in den mond te floppen, roept gij het looze vernuft te hulp; 't vernuft, die vijand der denkende reden! en dat gij knaapjen zo brood noodig hebt als wij zelf, om er u doorteredden: 't vernuft zou wel 'dom zijn indien het u niet een menigte drogredenen en magtfpreuken wist optefcharrelen : maar waarachtig zij zijn meest allen geen opraapens waardig, en die past het zo hamers zot toe, dat het der peine waard is! — om het vernuft zulk eengewigtigen dienst betaald te zetten, geeft gij het een hcelen boèl ccrampten en bedieningen: het wordt uw godgeleerde, uw cafuist, uw advocaat uw huisbezorger : weldra fpringt het zo rampzalig om met uwe heilige boeken, dat ik, ikzelf, mij duizendmaal daar over, voor u en uwe foort, dood gefchaamd , zo al niet geërgerd heb; want hoe wel ik die boeken niet voor heilig houde, vond ik daarin echter  DE GEVOLGEN DER OFVOEDIN®. 51 altoos zulke fchoöne trekken eener oostcrfche welfprcekendheid en litteratuur, dat ik meermaal verder voord las dan mijn oogmerk was. Het venuift (en gij wilt wel zoBroêrtjcn lief!) maakt u des wijs: „ Dat de Euangelifche wetten, voor een groot ge„ deelte," en dat gedeelte betreft juist zulke wetten daartegen gij het meest achteruitfchopt „ Al- „ leen plaats hadden in de tijden der Apostelen:" dit kort intusfchen mooi op: de leer der zelfver- zaaking en zij is evenwel de bafis van uwen Godsdienst het lijden om der gerechtigheids wille, raaken, zegt het vernuft, thans zo weinig den christen, als het bevel om, als men hem zijn' mantel ontneemt, den rok nog er bij te fchenkcn; of als men hem op de eene wang Haat ook de andere toetekceren: hij behoeft zig niet eens om het betrachten eens pligts blootteftellen aan de zotte befpotting der ligtzinnigen. Het vernuft maakt ü wijs, dat gij den hongerigen fpijst, indien gij 's jaars uit uwen overvloed hem een hand vol drie-guldens toefmakt; dat gij den dorstigen laaft, als gij hem in ziekte en elende een douzijn flesfehen gemenen wijn laat toedienen; gij kleedt den naakten indien gij hem uwe oude verlletene vodden, daar een fmous u niets voor gecven wil, en een ballast in uw kleerkas zijn, toegooit. Zieken en kranken die bezoekt gij in 't geheel niet! en zo het al gebeurt dat gij in een verlegen uur eens in het gevangenhuis treedt, dan is het uit nieuwsgierigheid, om misi'chien den een' of ander' bcruchtcn booswicht te zien; geenzins om r. 3  22 co rnelia wildschut; of, nuttig te zijn; zo dat, ik voor mij zie niet hoe gij het in den dag des oordeels maaken zult: ik althans zou bedanken om uw advocaat te zijn. Ik vrees dus bramtje, dat gij bij de bokken aan de (linkerhand zult geplaatst worden, om te vertrekken naar het eeuwig helfche vuur 't welk den duivelen en zijnen engelen bereid is. Wat de vertroosting uwer Broederen en Geloofsgenooten betreft; daar voor betaalt gij Dominés en Ziekentroosters, die hun ook dikwijls troosten dat God er zig over erbarme! De deugd der herbergzaamheid is geheel en al uit de mode; ja al kwam de apostel paulus, hij zou niemand t'huis vinden; of gij ftoptet denman wclligt op een meid of knechts kamertjen, wijl alle uwe prachtige vertrekken bezet, of te fraai zouden zijn om een' tapijtwerker te logeeren. Nu is het vernuft op zijn comptoir! „ O," zegt het, „ dat was goed toen er geene herbergen noch hee„ renlogementen waren, maar 't zoude nu even ridicul „ zijn als de voetwasfchingen (*)•" Ontken eens dat het zo niet is ! wel nu, vraag ik, wat doet gij dan toch meerder dan wij ? (en doen is evenwel de zaak!) bezwijkt eens een uwer bende, als hij door zijne zotte dweeperijen en ergerlijke leeringen, de ftraffende magt in handen viel, wat doet gij? trooost (*) Indien men de zogenoemde Chef d'Ouvres des zig zclvcn roemenden Philofooph kent, zal men ovenugd zijn, dat de Heer blondel te recht zijn vriend een' tamelijk goed geheugen toefchrijft.  de gevolgen der opvoeding. 23 gij dien armen fchelm dan in zijnen druk ? neen, neen! het vernuft zegt u: de vent is een fiechthoofd: een oproerprediker, en zeker geen discipel van jesus hij raakt u des niet. Wat ftaat het derhalven uen uvvs' gelijken fraai, van moed te fprecken! vergelijk u eens bij de Spartaaufche Burgers ! zij verdroegen om, (zo als uw Apostel wonderlijk fraai zegt) eene verdervelijke kroon, pijn, fmaad, fmart, honger, dorst, en wat al meer den ouden mensch fchrikkelijk lastig valt: zij bragten zelfs alle hunne have, al hun geld in de algemene fchatkist; vernietigden de fchulden, en gaven ieder een juist aandeel in den algemenen fchatkist; en dit was geen ftuip van enthufiasterij! vijfhonderd achtereen opvolgende jaaren bleven de wetten van lycurgus in volle kracht, en zo al gefterkt door de Delfosfche Priesters, ten minften niet aangemoedigd door de belofte van honderdvoud te zullen ontvangen en door alle eeuwigheden gelukkig tc zijn! Uwe Apostelen ondernamen wel lycurgus natekruimelen, zij lieten ook have en erf vcrkoopen, en begeerden dat de christenen, als broeders en erfgenaamen des hemels, broederlijk zouden deelen; maar hoe deerlijk viel het uit! nog in hun leven, ja in hun bijzijn worden zij reeds gefopt! eenigen laaten er zig wel toe bewegen, maar de meesten bedankten er hartlijk voor: ja ananias en sapiiira zijn wijf, bedienden zig reeds in de gouden eeuw der Christenen van logens en bedrog; ontken het B 4  24 cornelia wildschut; of, eens! ,, en wat moet men denken van dat dood tec ,, aarde vallen (*)•" Hoe ftaat het nu met uwen moed om zielen te winnen? om zondaars te bekeeren? ja! als dit te verrichten ware door raazen , verwijten , veroordeelen! o, dan zou zelfs paulus, bij u lieden te vergelijken, weinig of niets gedaan hebben. Maar heeft een van u wel den moed om, zo als uw braave meester, het leven te fiellen voor uwe broeders ? wie poogt nuttig te zijn aan jonge losfe fchepzels, die doorgaans verdrinken vóór zij water kennen? dankt gij lieden niet veel meer met den pronkenden huichelaar, God, dat gij niet zijt als andere menfchen , voor al niet als deezen of dien, die u dan in dat zwetzend oogenblik door het kranke hoofd zweeft? ik zou u kunnen nagaan vooral de kooplieden, in de uitoefening van pligten en wetten die gij zelf hebt aangenomen , en die gij wilt dat anderen omtrent u uitvoeren en betrachten — ik zal het laaten en alleen nog aanmerken : „ Men fluikt, men breekt zijn eed, om dat men anders niet bellaan kan:" men wordt menfchenkoopers en verkoopcrs, om dat men fuiker, colTij, en zo voords, hebben moet en wil — een fchooiie reden l niets betoont grooter lafheid dan dat men een dief, een eedbreker, een menfchenverkooper word om in een aanzienlijken rang te, kunnen leeven, en figuur te maaken. (*) lessing, over de opjlanding.  de gevolgen der opvoeding. 1$ Alle de buitenfporighedcn der weelde, der pracht, der dartelheid, der ijdele vermaaken, worden even fterk bemind, gepleegd en bijgewoond door u die zig Christenen , als door ons, die gij ongelovigen noemt: toen wij jongens waren, werd, ten minften bij u, nog alles „ geheiligd door gebed en dankzegging;" doch dit is reeds uit de mode, ten minften in de groote wereld: en wat is er toch al veel deegs van uwe godzaligheid overgebleven? uwe kerken — een paar plechtigheden — het hooren van eenige frichtelijke predicatiën, en hier en daar een oefening? kom aan, ik voeg er ten overvloede nog bij een groote bijbel die ergens in een donkere kamer in een hoek geplaatst en nooit opengeflagen wordt; een berookt morfig pfalmboek in de keuken, een mel of haverman Van huisgodsdienst! • o daar komt niets meer van in, dan van zedelijkheid en deugd in een fpeclhuis, Laage laffe kruipers op eenen weg die uwen meester met zulk een bedaard, ffandvastig, met zulk een edelen moed, en manhaftigheid betrad genoeg; mijn brief wierd een disfertatic, indien ik u dus met looden fchoenen naging: fmaal echter niet zo op ons, indien gij het zelf zo flecht laat liggen. „ Wat zou de wereld daarvan zeggen, indien ik zo naauwgezet leefde?" Wel bram! ik fchaam mij waarachtig om uwen wil! wat heeft een christen, bid ik u, met de wereld toch te doen? is zij uw rechter ? heeft zij uw geluk in handen, en moet gij haar daarom zo wat honig om den mondfmeeren? B 5  2.6 cornelia wildschut; of, misfchien dacht gij dat ik het Euangelie glad en al vergeter! ware, of de moeite niet zou willen neemen om u eens op de vingeren te kloppen! Zie nu eens hoe veel aanmoediging gij had om den weg, door uwen meester afgebaand,te bewandelen ! uwe omftandigheden veel gelukkiger dan de mijnen; uwe driften veel gehoorzaamer dan uwe reden; uw eerst onderwijs gewigt bijgezet door het ouderlijk voorbeeld; en hebt gij het echter, op den weg der vroomheid, véél verder gebragt dan ik op dien der ondeugd ? hoe zorgvuldig voorbereidde men u om de wereld intetreeden! toen wij losfe jongens al een fnor weg hadden, waart gij nog even zedig en onbedorven als uwe zuster —- uwe zuster die wel wat meer met de wereld plagt omtezwalken, echter,ik houde mij des verzekerd,haar hart op denzelfden toon geftemd gevoelde als gij het uwe: in 't voorbijgaan , zo gij aan haar febrijft, groet haar eens voor heintje, en verzeker haar, dat ik de grootfte achting voor haar heb; ook als ligtmis van beroep; en gij weet dat ik niet veel reden heb om heele groote achting voor haare fexe te koesteren. Gij blondel waart ook te wèl overtuigd dat deugd orde, en orde gelukzaligheid is, om fterke aanlokzels tot buitenfpoorigheden te hebben. Ik zonder gaarne eenigen uit, als ik op deezen trant oordeel, doch dat zijn dood ouderwetfche Christenen; en zij ftaan dikwijls al zo zeer bloot aan de befpotting hunner zogenaamde broederen, als aan die der ligtzinnigen. Dikwijls noemt gij deeze goe-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 27 de zielen dvveepers of fchijnheiligen; want de les van uwen meester: „ Oordeel niet op dat gij niet geoordeeld wordt," betracht gij even Hecht, als alle zijne overige bevelen : zij zijn eenvoudig, ongeleerd dom, zo gij wilt, en kwaadfappig: gij zijt geoefende Christenen, ja, ik ken zelfs wijsgeercn onder de uwen; denkers van den cerften rang: zij zijn zwak; gij fterk: reden te meer om hen te onderwijzen , bijteftaan, te troosten in hunne dubbingen. Werkt des de Godsdienst bij u niet wonderen uit"? ik ten minften geef mij het air niet van hem te willen volgen: ik leefde niet Hechts voor en om mij zeiven, aleer ik hoogstwaarfchijnelijk zeker was, dat na dit bculèlend leven alles zal wederkeeren tot dat 7iiet, waar uit wij geroepen zijn: ik ben niet bang voor uwe voorzeggingen: die, zo als ik, met overleg zondigt, en tot zijn' driften zegt: „ tot hier toe en niet verder;" zijne lusten niet koelt onder de heffe des volks,kan lang gezondleeven: alsfpeelcr fteel ik niet; ik bedrieg flechtsfehurken of domkoppen. Hier zoude ik u groeten , maar mijn oog valt juist op dat zeggen van onze maat piet, „ dat ik „ nog gemaklijk van een' atheïst een dweeper kan „ worden:" groet hem, en zeg uit mijn' naam, dat ik voor het onmogelijk in 't geheel niet zou willen jnftaan; indien ik ten minften zo veel genie had als mijne zuster: genie heeft altoos een fnor weg van, of overhelling tot, dweeperij: lees helvetius, en ik zal de moeite niet behoeven te necmen om u dit te beduiden: doch vermids ik meer koel oordeel bezit  28 cornelia wildschut; of, dan wel fchitterenden geest, zal ik voor die zotheid denkelijk bewaard blijven! dit is echter maar een misfchien; want ik weet niet welke eene verandering er in mijn geftel zal kunnen vóórvallen; en uit welke oogpunten,-en in welke betrekkingen ik als dan de dingen zal befchouwen. Uw groote vriend charles bonnet , zal u de mogelijkheid daar van, in zijne door en door-dachte fchriften, zo duidelijk aantoonen , dat ik er niets behoef bijtevoegen : dit verzeker ik u, dat indien ik van batterij verander, ik een moedig werkzaam Christen zijn zal; en zo veel goeds als nu nadeeligs verrichten: het kon zelfs zijn dat ik tot de kwakers overging: niet om mijn hof te maaken, aan williams , de rijke London- fche kwaker, mijn oom neen, ter goeder trouw. Zie daar, bram! mijn antwoord; ik voeg er nog bij, dat gij en uw (lag zo weinig gelijkt naar uwen meester, als de hedendaagfche atheïsten, gelijken naar plato, marcus aurelius, of epictetus ; en ik beweer dat de hoofdman, ook nog vóór hij door petrus bekeerd werd, veel meer euangelifche deugden bezat dan gij met een paar millioenen haarer zogenaamde belijders : zo uw meester zig verwaardigde om u te vraagen: ,, Wat doet gij toch meer dan anderen die in mij niet geloven?" hoe benaauwd zou het er voor u uitzien! Adieu, blondel ! ik denk met onderfcheiding aan u, en blijf uw Vriend. \ vanareel.  de gevolgen der opvoeding. 20 VIERDE BRIE F. Antwoord op den voorgaanden. TSfooit, van arkel, was ik zo droefgeestig! uw brief heeft mij in mijn ziel getroffen! gij hebt mij overtuigd, niet door uw gezwets en gefchreeuw, 't welk gij redenecren noemt, maar door den geest waarin gij fchreeft, dat gij in de daad meer bedorven zijt dan ik mij voorftelde dat gij waart: gij fpant alle uwe krachten in, om tegen uwe overtuigingen aantewerken? gij wilt volftrekt ondeugend zijn? hoe ijs ik op dat denkbeeld! lach mij uit, fpot met mij; dit verandert niets ten uwen opzichte. Uwe moeder was gelijk aan veele vrouwen, noch deïste, noch Christinne; zij leefde, zonder er veel bij te denken , voor de wereld: naauwlijks had zij geest genoeg om de fpotternijen baars mans te verilaan, of zelf die te gisfen: zij was coquet, een fpeelftcr, maar meer voor of tegen haar te-zeggen is niet mogelijk. Uw vader had, naar 't oordeel zijner vrienden, nog meer geest dan voltaire , en deed voor hem niet onder in de gaaf om alles bclagchelijk voortenellen : hij fchreef geen Pucelle, maar hij zou die hebben kunnen fchrijven, indien hij een dichter geweest ware: hij was een losbandig dienaar der wellust , der overdaad, en gaf u het voorbeeld van zeer f  3o cornslia wildschut; of, veele en onderfcheidene ondeugden; al ware het dan al niet, zo als gij voorgeeft, opzettelijk: fommige zedelijke ziekten zijn even befmettelijk als de kinderziekte , die niet altoos met oogmerk wordt voortgeplant door de inenting: dit maakt u ook veel verfchoonelijker dan uwe trotschheid, (vreemd is hij waarlijk!) wil toeftaan. Om uw' brief naar behooren te antwoorden, zal ik eenigen tijd moeten belleden, en uw geduld op de proef zetten: laat ik maar terftond beginnen. Uwe befchuldigingen tegen het hedendaagfche christendom, hebben zo veel fchijns, dat ik mij, ter liefde van u, zal verledigen, om daarover eenige weinige aanmerkingen ter neder te Hellen: in het geen gij fchreeft, zie ik een nog al kunftig zamenweefzel van waarheid en valschheid: wie zal daaraan twijfelen, of het verval des christendoms verre is voordgekroopen ? ik niet, en ook niemand die ooit zijn aandacht vestte op dit gewigtig ftuk: gelovigen, indien zij niet door dwaaze en domme vooroordeelen geheel en af blind zijn, zullen geredelijk toeftaan, dat verftandige kwakers, over het geheel" genomen, de beste Christenen zijn, wijl zij zig wel het naast houden bij de leerftukken die het christendom zo treffelijk charakterifeeren, en dezelve ook naauwkeurigst betrachten : maar het is aan den anderen kant onwaar, dat de toeftemming, het belijden der Euangelifche leer, waare Christenen maakt: het is even onwaar, dat zij die de leer der zelfverzaking verachten, dien naam verdienen: het zijn, op  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 3 T zijn best, afleen onbedachten of onkundigen, die de wereld beminnen: zulke lieden, hoop ik ten minften, hebben nooit ernftig aan dien Godsdienst gedacht: zij kunnen even weinig reden geeven waarom zij Christenen, dan waarom zij zedelijke wezens heeten: het is ook valsch, dat zij, die de eeuwige wetten der deugd verwarren met plaatslijke pligten, dien naam verdienen: eene gemoedelijke overwegingmoest hun getoond hebben, dat er tusfchen die beiden een altoos duurend onderfcheid ftand houdt, en, volgends eene gezonde redeneering, ftand houden moet; de waare uitlegkunde zoude hun geleerd hebben , dat alle Oosterfche, alle verbloemde uitdrukkingen, gebragt moeten worden tot die eenvoudige natuurlijke bctekenisfen, waarbij het gezond menfchenverftand berusten kan. Het is een eeuwige pligt, God en de naasten lieftehebben; den vijanden te vergeeven enwèltedoeu; kwaad met goed te vergelden; met blijmoedigheid aan allen wèltedoen; armen en ongelukkigen bijteftaan: maar het is geenzins een blijvende pligt, alles wat men heeft te verkoopen, en den behoeftigen medetedeelen : en waarom ? om dat hij de vastgeftelde maatfchappij, zo al niet zoude verwoesten, ten minften in groote belemmering en verwarring ftorten: deeze pligt behoort des tot dien tijd en die omftandigheden, waarin de Apostelen hem afeischten. De Christenen mogen in geruster en gelukkiger dagen deelen in zulke uitfpanningen, en verlustigin-  5a c0rnelia wildschut; 01', gen, die den vermoeiden geest verlevendigen, en de gezelligheid bevorderen;, zij hebben alleenlijk toetezien dat hun hart daardoor niet verleid worde, en zij zullen veiligst doen, indien zij zig niet te veel daaraan overgeeven: doch dit kunnen en moeten zij zeiven bepaalen. Voor 't overige: paulus (dien gij nog al eenige achting toedraagt,) heeft zeer veelbeduidend gezegd: „ Die zwak is eete moes-kruiden." Indien een Christen voords in 't oog houdt wat de bekende wetten der maatfchappij, die van de rechtvaardigheid en den Godsdienst, eifchen, zal hij al vrij veilig voortleeven, ook offchoon hij niet als een kluizenaar, maar als een fatfoenlijk man een lid der zamenleving, blijve leeven: euangelifche deugd onderfcheidt zig ook vooral door de bron waaruit zij vloeit, en het oogmerk dat zij zig voorftelt: zij werkt uit zucht om den aanbiddelijken Schepper aangenaam te worden, en zo veel nuts te doen als mogelijk zij: „ God wil het" zie daar de grond der christelijke gehoorzaamheid: jesus Christus gaf mij het voorbeeld; indien ik zijn dicipel zijn wil, moet ik zijne geboden houden. Hoe zeer men fpotte met de uitdrukking, ,, van hemelfche gezindheid," zij blijft het kenmerk eens waar Christen: maar de Christen heeft ook redelijke, met den zedelijken aart zijns wezens inftemmende begrippen , van dien ftaat dien hij hemel noemt: zijn hemel is geen verblijf van vadzige luiheid en werkeloos aanfehouwen; van mijmeringen, van bloote befpiegelingen van muziek, en gast- maa-  De Gevolgen der opvoeding. 33 maaien! alle zulke figuurlijke omfchrijvingen brengt hij tot de eerfte eenvoudige betekenisfen : beter doorzicht in de heerlijke werken van Gods zedelijke en natuurlijke wereld; volmaaking zijner natuur, uitbreiding zijner denkende vermogens, geduurige toeneeming in wijsheid en goedheid; zo een hemel is het die de Christen verwacht, waar naar hij heen reist , en hoopt eeuwig gelukkig te zullen leeven. Wat dunkt u, kan iemand, recht doordrongen van dit heerlijk vooruitzicht, wel fterk aan de aarde gehecht zijn? Alles wat vergaat, onder welke bekooringen het hem ook moge verleiden, hoe dikwijls hij onbedacht daar door overmeesterd worde, en dit gefchied maar te dikwijls, zijn hart blijft tog daar zijn fchat is. Zo men nu hemelschgezindheid in dit fchriftmaatig licht bei'ehouwt, dan is het ontwijfelbaar, dat er nog een zeer groot getal waare Christenen beflaat, in weerwil des grooten vervals dier leer, en haarer belijderen: het is den Christen niet te wijten, dat gij die hemelschgezindheid befpot; of u die afbeeldt als zijnde eene geheel altoos ftandhotidende onverfchilligheid voor dit leven en alle deszelfs voor- en tegen-heden, fmarten en vermaakeu — gij die hu een dommetl zwartgalligcn wocsten monnik in de middeneeuw, als hij zig in een doodlijke krankzinnigheid vermoordt, een hemclschgezinde noemt, zult als een dwaas befpot worden, want dces ellendige gaf wel blijken van krankzinnigheid, maar niet van I. deel C  34 cornelia wildschut; of, hemelschgezindheid: hij is niet flechts geen Christen, maar hij toont zelfs dat hij ontzet was van zijne verftandige vermogens: hoe wèl hebt gij intusfchen met de lesfen van voltaire en bolingbroke uw voordeel gedaan! gij zaagt al vroeg den eerften de kunst af om alles, niet flechts belagchelijk, maar ook valsch voorteftellen: gij legt, even als zij beiden , den grooten infteller van deezen Godsdienst, geboden te last die hij nimmer gaf; en dat alleen om de beste de grootfte der menfchen ten voorwerp uwer fpotternij te maaken; hoewel gij in uwen brief met veel betamelijkheid van hem fpreekt; iet dat mij onbegrijpelijk zoude voorkomen, zage ik uw boos oogmerk, ten opzichte der Christenen, niet zeer wel dóór: hoe dikwijls moet men het herhaalen ? de euangelifche zedeleer is zo ingericht naar de zwakheid en de verhevenheid onzer natuur, dat niemand dan hij die ons kent zo als God zelf ons kent, ons die konde hebben voorgefchreven: zij bedoelt de grootfte maate van geluk, waarvoor wezens als wij, hier en hier namaals vatbaar zijn kunnen: en leidt ons op om dus op het fchoonst te voldoen aan onze beftemming. Nu vraag ik u nogmaals, (want het is de eerfte keer niet dat wij hier over handelen!) wat hebben wij toch te doen met de uitleggingen, onoordeelkundige uitleggingen, der geenen die gij om die dwaasheid befchimpt? ik beroep mij in deezen op uw eigen verftand ; laat het ook de vrijheid om eens bedaard nategaan, .wat toch de waardij zijn kan van zulke  de gevolgen der opvoeding. 35 baldaadige, ergerlijke ik zou wel haast zeggen , Godslasterlijke fpotternijen, die er altoos uit uwen hoek-, bij gebrek, denk ik, aan goede redeneeringen, worden aangefleept! mij dunkt dat indien ik tot de uwen behoorde, mijn goede fmaak, mijne goede opvoeding, ja zelfs mijn hart zouden mij verbieden met zulke armhartige wapens te ftrijdenl doch wij hebben zo dikwijls over dit ftuk gefproken, het zou mij verveelen hier daarover iet meer bijte voegen. Nu een paar aanmerkingen over lycurgus : eerst nog; wat is toch de oorzaak dat gij en uws gelijken, de onnatuurlijke —- de onmenschlijke wetten diens wijsgeers, (dien ik in de daad hoog acht en met verwondering befchouw,) zo ten hemel toe opvijzelt, en de wetten van den wijzen jesus, zo volmaakt gefchikt naar onze geaartheid en behoeften, wetten wier heilzaame ftrengheid zelf ons waarachtig geluk bevorderen, wetten die niets overdreeven behelzen, wèl befchouwd zijnde; dat gij lieden deeze wetten befchimpt, ja voor zo onnavolgbaar houdt, dat geen gezond verftand zig daaraan immer zal onderwerpen, wijl zij het onmogelijke vorderen? de leer der onthouding, door jesus figuurlijk voorgefteld , vergeleeken met de barbaarfche eifchen van lycurgus, moesten u van zeiven voorinneemen: hij dwong de tedere jeugd, de aandoenlijke vrouw, (en is dit niet de grondtrek haars zachten charakters!) de zuiverfte, de fterkfte uitfpraaken der Natuur te verdooven; hij wilde dat vrouwen, dat moeders, C 2  %6 cornelia wildschut; of, haare mannen en zoonen, voor het vaderland gcftorven, niet zouden bevveenen, maar zig, cn elkanderen geluk wenfchen: gij zijt echter zo gewoon ter kwaader trouwe te handelen, dat ik mij in dit geval daar over minder behoorde te verwonderen! petrus is een barbaar, om dat hij in eenen dringenden nood, eene armenkas- oprecht, om daar uit ongelukkigen te onderfteunen: lycurgus 'is een groot man om dat hij alle rijken en alle overweldigers noodzaakt , hunne , ten onrechte bijeengefchraapte lehatten , zamentebrengen, en onrechtvaardig bezetene landerijen in den boezem van den Staat te doen wederkeeren; om dat hij iuftellingen maakt die alle huislijk geluk, alle gezelligheid uitroejeu; om dat hij een braaf man, vader des huisgezins verbiedt, ook maar ééne keer met zijne vrouw en kinderen in zijn eigen huis een maaltijd te nuttigen! paulus is een vijand van het gezond verftand, hij roeit alle reden, alle kunften cn wetenfchappcn uit, om dat hij als een man van verftand , ijvert tegen de fchoolfche wijsbegeerte; tegen dezelfde fophistifche ftreeken, waartegen de groote socrates meer dan drie eeuwen vroeger geftreden heeft! ja waardoor hij in den rang der martelaaren gefteld wordt: lycurgus is een wijsgeer om dat hij in zijn republicq alle nuttige en befchaavende kunsten en wcetenfchappen verbiedt; om dat hij de jeugd niets leerde dan als beesten zig te laaten doodgeesfelen, zonder een eenigen traan of zucht te flaaken of te ftorten; om dat hij van mannen woeste vijan-  de gevolgen der opvoeding. 37 Jferi cn rechters maakte; op dat zij de omliggende landen onder het hard Lacedemonisch-juk zouden brengen : hunne onmcnschlijke behandeling der Ilotes roer ik niet eens aan: jesus was, op zijn best befchouwd,een goedhartig dweeper,wijl hij den moed bezat om zijne voor het menschdom zo hooguoodzakclijke leer, met een ijslelijken, fmadelijken, geweldigen dood te bevestigen : lycurgus is een groot man. om dat hij zig voor altoos uit zijn vaderland bande, na hij het volk met eeden verbonden had niets in zijne wetten te veranderen voor zijne wederkomst uit Delfos. „ Zijne wetten bleeven vijfhonderd jaar in volle kracht:" en kunt gij, gij van arkel, u daar over verwonderen! als gij nadenkt dat zij de twee hcerfchende volksdriften zo krachtdaadig in de handwerkten'? ■ hoogmoed, en de zucht tot vertooning: weet gij dan bij eigen ondervinding niet, dat als de heerfchende driften voldaan worden, de ondergcfchiktcn zig gemaklijk onderwerpen ? hij ftelde hen ten doel „ alles voor zig te doen buk¬ ken ;" zij moesten meesters worden van alle volken die zij onrechtvaardig beoorloogden : deeze wetten begunftigden dit doel: zij vonden dan in die wetten zei ven hun loon. Ziet men nu nog niet dagelijks dat men alle vermaaken, geneuchtens, alle gemak en weelde opoffert aan, bijvoorbeeld, de overhccrfchcnde drift voor de jagt? en welk een leven is toch harder, gevaarlijker, ja aan meer ongelukken blootgefteld dan C 3  38 cornelia wildschut; of, het leven eens geweldigen woesten vosfenjager? om nu niet van grooter jagten te fpreeken. lycurgus zelf vleidde zig nooit dat, indien het volk zijne keuze vrij hadt, die wetten lang ftand zouden houden: daarom verbond hij het door den altoos heilig befchouwden eed: indien dit al geen loosheid zij is het echter een blijk van zijne menschkennis. Alles wat men immers in de dronkenfchap eener geestvervoering belooft, moet vervallen, zo de vrijheid om daarvan aftewijken niet ontnomen wordt: deeze zelfde Spartaanen, kreegen ook zo dra geen kennis aan, en fmaak in de weelde van het prachtig Perfiën, of zij keerden weder tot hunne oorfpronglijke bedorvenheid: befchouw dan hier den gewoonen loop der menschlijke zaaken; en van het, niet door deugd en reden getuchtigd hart. Geheel anders is het gelegen met de wetten [van jesus: zij bedoelen de verbetering des harten, en dat wel in deszelfs innerlijkfte en verborgenfte fpringvcêrcn; zij eifchen dat wij goede en nuttige burgers der maatfchappij zijn; dat wij een matig gebruik maaken van alle de voordeden die de Natuur ons aanbiedt, en" den overvloed ons verwerven; zij waarfchuwcn ons te gelijk daarin ons hoogfte genoegen niet te zoeken; want zij willen ons voor treurige teleurftellingen bewaaren: zij leeren ons hoe wij uit liefde tot God ook de moejclijkfte pligten met volftandigheid en blijmoedigheid kunnen opvolgen ; zij beveelen ons, ook in de fterkfte aanleiding gen, ahen yerboden wellust; zij verbieden ons zelfs  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 59 ook maar iet te begeeren, met een gezetten wil, van alles wat ftrijd tegen ons geluk en de rechten der maatfchappij: kortlijk, zij beveelen zuiverheid in onze beginzels, bedachtzaamheid in ons doen en denken, en plaatzen de genadige vergelding voor het volbrengen onzer pligten, in de bewustheid, dat God een gunftig welgevallen in ons heeft, en dat Hij ons eeuwig de gevolgen zal laaten toekomen van een deugdzaam leeven. Als men dit alles met behoorelijke aandacht overweegt, moet men zig dan niet meer verwonderen dat zulke wetten nu bijna agttienhonderd jaaren hebben ftandgehouden, dan dat het getal van waare Christenen niet grooter is, dan men «oppervlakkig gelooft ? en dat niet flechts in de hitte der vervolgingen ; neen, maar in de verleidingen der aardfche grootheid der rijkdommen en wellusten. Er is ook nog veel meer waare deugd, er zijn nog veel meer oprechte Christenen dan men doorgaands fchijnt te gisfen: maar het is in het wezen der deugd j gelegen, meer nuttig dan fchitterend te zijn : gij hebt daar geen denkbeeld van; gij kent ook zulke menfchen niet. Zie daar eenige bedenkingen over uwen brief: ik heb den tijd niet dien breeder te beantwoorden; en wat nut zoude het doen? gij hebt uw partij gekoozen! Over uw huwelijk geen enkel woord: ik beklaag alleen het dwaas meisjen, dat zig door u zal vcrftrikt vinden als het misfehien te laat zijn zal: on- C/4 |  4-0 CORNELIA WILDSCHUT; 01", gelukkig zult gij haar maaken; of gij echter wel al de belooniug daarvoor ontvangen zult is twijfelachtig vaarwel, mijn eertijds zo geliefde vriend! Ik ben onveranderlijk uw, alles goeds toewenfehende, Vriend en dienaar. BLONDELo V IJ F D E BRIEF, Mevrouw ciiristina lenting, aan den Heers HENDRIK VAN ARKEL. A lle uwe bekommeringen over mij en mijne omftandigheden zijn geheel en al onnoodig, en hoewel ik er uwe genegenheid voor mij in gewaar worde, verzoek ik u, mijn, lieve hein ! dat gij u daarmede . voortaan niet vermoeit: ik behoef ook deeze bewijzen geenzins van uwe genegenheid: de Natuur, onze beginzels voor zo verre wij dan ons met be- ginzeLs mogen ophouden vormden ons reeds in onze eerde jeugd tot vrienden; en dat in fpijt van deftige moralisten, die verzekeren, ,, dat er wèl „ zamenfpanning , maar nooit vriendfchap plaats ,, kan hebben, tusfeheu lieden die elkander te veel v kennen, om ook maar eenigen zweem van ach-  de gevolgen der opvoeding. 41 „ ting voor elkander te kunnen voeden." Trarara! laat hen wat aan praaten: zij hebben zo weinig invlocds op het zot cn bedorven menschlijk geflacht, dat zig, (onbeichaamd genoeg!) redelijke wezens noemt, dat het der peine niet waardig is hen tegentefpreeken. Ik zal, om uw hart gerust te ftellen; of liever om uwe nieuwsgierigheid te voldoen waarom zouden wij de dingen niet noemen zo als zij zijn? ■ u aantoonen dat ik in het volst bezit van mijn hoogJle goed ben, en dat met de grootfte vervoering geniet : hoogfte goed, heintje , waar over zo wel de weelderige zoonen van epicurus als het overig Legio van wijzen, en geleerden, geheele boeken volgeklad hebben ; boeken die evenweinig gelezen worden als de Comentarien van cocceus , of de godlijke zending van moses door den berucliten warburton ; hoogfte goed , waarover zig nog veele openbaare redenaars ons doof, en zig zeiven heesch fchreeuwen. Die uilen! weeten zij dan niet, dat alle de zoonen des ftofs, dat alle de dochters van de moeder aller levendigen, voor zig zelvcn een eigen goed kiezen en najaagen, zonder zig een hair breed aan hunne defiuitien te ftooren? 't fchaadt niet dat dit verkiezen zodanig uit elkander loopt, als geduurig aanhort en indringt op dat van anderen; ieder hech het recht om voor zig te kiezen; het overige mag gaan zo dat wil: dit is de toereikende grond waarop mijn en uw oom williams, koopman cn kwake» C 5  42 C0RNELIA WILDSCHUT; OF, van beroep, zig een geheel ander hoogde goed beeft eigen gemaakt, dan dat groote licht, 't welk ik mijn broeder noem en met wien ik mij thans onderhoude: beiden zijn zij even lijdelijk, al fineert de eigenliefde den demmigen vriend , en den onbefchaamden ligtmis honig om den mond, door hen te verzekeren dat zij zeiven de vrijwerkende verkiezers daar van zijn: mijn luim van fchrijven overvalt mij zo geweldig, dat ik der moeite niet neemen wil (al konde ik fchoon) dien tegentegaan: ik zal dien waarneemen om u een veel langer brief te fchrijven dan gij nog ooit van mij ontvingt: ten minde indien die luim mij bijblijft. Gaarne beken ik, dat ordinaire vrouwen, vrouwen zo als men in alle cirkels en danden, bij ge- hcele ritzen ontmoet onder dit mijn hoogde goed zouden bezwijken, gek, of ten minden fijn worden: wat zouden zij! zij hebben geen handvol (*) wederdandbiedende kracht in haar heele gedel : haar ongeoefende geest blijft altoos in den kreunenden hulpeloozen daat der zwakke kindschheid: de ondervinding zelve maakt haar geen hair wijzer; want zij hebben het vermogen des aandachts, noch dat der opmerking: fpreek mij des niet, bid ik u, van zulke charakterlooze mallooten. (*) Dat Mevrouw lenting nu eens van wederdandbiedende bedaardheid, en dan weêr van volmaakte werktuigelijkheid fpreekt, zal den lezer niet vreemd voorkomen, indien hij zulke ongelovigen kent, of hunne fchriften las.  de gevolgen der opvoeding. 43 Leeve la Philofophie moderne l zij gaf mij door haaren waardigen tolk haare lcsfen; zij nam mij ook al vroeg onder haare befcherming; zij wist wel dat haar zaad niet in de doornen maar in eene welbereide aarde viel, dank hebbe de vaderlijke onderrichtingen, dank hebbe zijn voorbeeld! zij leerde mij altoos het beste kiezen, en die keuze nooit te' laaten belemmeren , door wat , of wie dit ook zoude ondernomen worden zij leerde mij al wat met die keuze (lootte , als onnuttige ballast over boord te fmakkeu; een werk waarin de ligtzinnigheid mij altoos getrouw de hand bood, ja zonder wie ik misfchien dit nooit zoude geklaard hebben: mogelijk zoude alles bij eene doodfche befpiegeling gebleven en nooit betrachting geworden zijn. Oordeel nu, of ik het balfhmrig noodlot, noodlot zo onverbiddelijk als dat lelijk fpook, de dood, vermoei met nutlooze klagten, offchoon het met een ijzeren griffie op diamanten tafelen, vóór den aanvang der dofjes der aarde fchreef: ,, dat ctirisje „ van arkel, haaren zwaaren hals zoude krom„ men onder, het zelfde huwelijks-juk als de Wel„ edelgedrenge grootachtbaareSchout, Raad cn Bur„ gemeester Mr. jacob lenting," en ter woonplaatfe krijgen, een naar akelijk klein ftadjen daar men naauwüjks weet wat de Haagfche meridiaan betekent! jacob lenting,een woelig,klosfig, naauwgezet domoor, die zig verbeeldt1 een man van gewigt, en een dut des vaderlands te zijn. Zijn mijne fnoeren dan niet in eene liefelijke  44 cornelia wildschut; of, plaatze gevallen , mij echter is een rijk erfdeel aangebragt. Daar ik nu eene alles overheerfchende neiging heb voor alles wat weelde en rijkdom haaren bezitters kunnen fchenken , alles wat jeugd , eene tamelijke gezondheid, aan eene mooje vrouw kunnen uitdeelen, en ik nu in het ruimst genot van dit alles ben, zal zeker uw ongeloof ten dien opzichte aan het wankelen, en uwe bekommering rnet een aan het verdwijnen gebragt worden: ter meerdere opheldering voeg ik hier bij, dat onze Burgemeester nog veel meerder fchatten bezit dan wij uit mijn weduwgoed konden opmaaken : hij heeft het gewoekerd, bijeengefchraapt befchimmeld geld van vier Oomen ingeoogst; vrekken, nog verachtelijker, is dat mogelijk, dan dien van molière. Hij is veel meer onkundig dan afkeerig om die fchatten op eene figuurmakende wijs uitteftroojen: kort gezegd, hij is de rijkfte man uit het gcheelc oord, een oord daar evenwel veele lieden groote en fchoone landerijen bezitten, waarvan zij in hunne oude vervallenc, hier en daar-wat a la mode opgelapte kasteelen, leeven, en, als geweldige jagers dat halsbrekend werk bij de hand hebben: nu kunt gij u niet verwonderen, als ik u zeg, dat de rijkfte man ook door cenpaarigheid der ftemmQii is uitgeroepen voor de wijsfte , de vroomfte, de gewigtigfte man die hier federt veele gcllachtcn den Raad verlierde! ja, zijne wederhelft, zweeft in den weêrfchijn zijnes lichts: is hij niet de zon ? ontleen ik , zijne maan , niet mijnen luister van hem ? Deeze lecnlpreuk is geene  De gevolgen der opvoeding. 45 proeve van eigen vinding; ik heb die aan onzen Rector, of liever aan zijn Bruilofstgedicht ontleend; daar in bezingt hij zijnen Meeena's, als de zon van dit oord: en nu zou er de drommel evenwel mèe fpeelen, indien ik mij niet als de tweede perfoon in dit fteedjen en deszelfs rechtsgebied konde befchouwen. Dit is het niet al. Ben ik niet de Reprcfentante van deeze mijne Hoogheid, zo dikwijls mijn zon om de dierbaare belangens onzes Vaderlands deezen horifon ontduikt, en de ftraalen zijner wijsheid elders gaat uitfchieten ? jammer dat ik geen zier ambitie heb! want nu is die eer mij ten laste; mijn hoogfte goed ftaat in geene de minfte betrekking met de eerzucht of heerschzucht; hoe moet ik het ding noemen? evenwel, eer is bij veelen ook nog al een blinkend wisjewasjen, in eene zotte beuzelachtige wereld, waar in geen mensch van gezonde harsfen zeker iet dat wat deegs is zoeken zal! Ik beken dat ik meest altoos alle voorwerpen in andere betrekkingen, en een geheel tegenftrijdig licht zie, dan zijn Wel Ed. Groot Achtbaare: bijvoorbeeld : hij wil het brood opzetten , en ik wil het minder ftellen; hij wil het vleesch duurder, ik beter > koop geeven: ik ievcr,zo al niet met een ievcrGodes ten minften met een menschlievcnden iever, op zonen feestdagen voor 'het volksken , en hij voor die ellendige kroeghouders, die men hier ook zo wel als elders castelijus noemt : ik wil dat als deeze arme fchelmen hun Misjen geknapt, of hun Sermoen gehoord hebben, vrijheid gegeven worde, om een paar  46 COltNELlA wildschut; of, Huivers te mogen verdienen: maar hij is zo ijsfelijk Voetfiaansch, dat hij dit houdt voor fabbathfcbenderij, en liever heeft dat zij de winst van een geheele week door de keel gieten: ik wil , dat onze boeren, vooral onze wevers , (die hier in groote getale zijn) ftoejen, kaatzen, kolven, danfen, en, komt het zo te pas, oorvijgen uitdeelen, in die uuren van rust; maar hij wil dat, voor al zijne gereformeerde kudde , vier, ja wel eens vijf uuren achter een, op zon-en feest-dagen in eene duistere vochtige ftikvolle kerk, een tijd dóórgeeuwen, of kan het niet anders, in een zeer ongerusten zeer benaauwden flaap doorbrengen ik ken de kerk alleen uit zijne befchrij- ving: want ik kan nu nog even weinig tegen de bellotene lucht dan toen ik in den Haag woonde — hij wil ftraffen, en ik wil vergeeven: hij volgt cajafas en ik gamalicl ! gij kent immers, hoop ik, dien braaven man nog wel? denk nu echter niet dat jacob lenting een Nero is: niets minder, maar het is óók waar dat hij Schout en Burgemeester is; het is des ex officio: hij draagt ook het zwaard niet te ver- geefsch een magtig.lange degen met een louter gouden verficrd gevest, ten minften des zondags en als hij op zijn paaschpronk is uitgeftreken, aan een breeden ouwerwetzen draagband. Wordt hij eens boos over mijn zachtmoedigheid, dan is het: ,, 'T is ,, goed chrisje dat gij geen Burgemeester zijt; gij „ zoudt weldra de heele ftad (over die ftad „ nog wel een woord,) tot een Vianen of Kuilenburg „ maaken,en ten fchuilhoek geeven aan)'a^J«t'rijkge*  de gevolgen der opvoeding. 47 „ ftoolen hollandfche Bankroetiers, die weduwen „ en weezen verarmden en dan als heerenleeven." Ja, jacobus kan ook fchimpen, als hij maar recht op zijn comptoir is: men weet niet waar fomwijlen de menfchen hunne talenten hebben, zo zij niet in de gelegenheid zijn om die te ontwikkelen: zou hij bij ons niet voor een logge lompert hebben doorgegaan , indien ik hem niet nu en dan eens had tegengefproken ? Vreest gij nu echter niet een weinig dat dit verfchil in denkbeelden of liever in woorden; want ik ben gerust dat er in dat „ Brein gefpitst om 't roer der Staaten te regeeren," niets, geen brok of brijzei te vinden is van zo iet als wij denkbeelden noemen nu en dan eeni- ge huivering in onze huwelijksliefde zal verwekken? vrees niets: ik weet altoos hoe verre ik gaan kan: en heb ik niet altoos het wierookvat bij der hand, om dat den Afgod deezes oords onder den neus te ftooten? trekt hij in zijn verfuft voorhoofd eenige rimpels, dan vlei ik zijne eigenliefde door mijne minderheid te erkennen; ik doe meer, ik help hem zijne meerderheid bewijzen: ik zeg dan met neêrgeflagene oogen, (uit vrees of hij daar in ook mogt leezen dat ik niet goed vond,) „ Burgemeester! ik doe u hulde; gij zijt heer en hoofd des wijfs; want gij adam , zijt eerst gemaakt, en daarna, ik, eva uwe hulpe — gij zijt vier en dertig en ik ben naauwlijks vier  %i C0RNELIA WILDSCHUT^ OFj en twintig; des meerderheid van jaaren! gij zijt van . de fchouderen opwaards hooger dan uwe Beminde; meerderheid in lengte! gij hebt meer kracht in uw pink dan ik in mijne geheele Hoffelijke aanwezigheid, des meerderheid van magt ! uw gewigt is ruim twee honderd en het' mijne geen vijf en negentig; hier is meerderheid van zwaarte! gij zijt des, naar de wet des fterkften (en zij is de algemeenfte,) meerder dan ik," en, zeg ik dan vriendelijk, „ dit was het, mijn waarde Burgemeester! wat er moest „ bewezen worden." Voor 't overige laat ik hem, om met berkhei te fpreeken, betijen, met alles wat het ftaats en ftadsbewind betreft; ja als er juftitic gedaan wordt, dat hier om de ligging des lands dikwijls voorvalt, wil ik • het niet eens weeten: doch ik begeer ook geenen Stadhouder in mijne vrije landen : in het huisbeftuur heeft hij zelf niet eens eene advifeerende ftem: als Schout, Raad enz., moge hij uitgaan, uitblijven, wederkomen; dat is zijne zaak alleen; hij mag alle zijne vrienden, zo kerklijke als wereldlijke verzoeken , ik ben te vreden, ja zelfs ontvang ik die goede zielen met een air de proteSion (en welke zij voor beleefdheid en hoffelijkheid aannemen!) maar ieder zijn dag! ik ontvang in mijne vertrekken , (en zij zijn verre de fchoonfte) mijn gezelfchap, beftaande uit den omliggenden adel en de families van een paar rijke leêgloopers , die hun in Oostindië geftolen geld, hier opeeten: dan is alles op den Haagfchen bon ton geftemd, en vertoon ik mij in allen mijnen luis-  de gevolgen der opvoeding. 49 luister: ik heb juist wel aan alle deeze figuuren niet veel bijzonders, doch zij zijn altoos goed genoeg om partijen te fluiten, en de fpeeltafels te vermeerderen; hier is niets anders, en ook de naamen van Graaf\ Baron, Ridder en Jonker, hebben (gij weet, het volk is overal even gek!) tog zo iet dat eerbie'd inboezemt, en hen die met deeze naamen verkeeren, zeer onderfcheidt: de meeften deezes adeis beftaan uit een potfig zamenknoeizel van vooroordeelen en tegenflrijdigheden ; zij lappen hunne verflenste denkbeelden zo ongevallig zamen, als zij met onze ouderwetzemodes hun toilet maaken: maar men moet zekere voorwerpen zien om die wèl te beoordeelen; de befchrijving blijft altoos beneden het onderwerp: zo dat, zeide abraham blankaart , zo dat ik alleen maar zeggen wilde, dat lenting en ik in de grootfte hermonie ïèeven,en ik geloof dat hij zijnen lieven Heer hartlijk dankt voor de mooje vrouw die voor nem beftemd was. „ Ja,"zegtgijmisfchien, „ die man is evenwel veel „ t'huis,en dat moet u krachtig belemmeren!" Dat raadt gij niet: hij kan een geheelen dag in zijn huis gaan, ftaan, leunen, zitten, drentelen, oreeren, zingen, fchrijven, leezen, enz., zonder dat hij mij of ik hem ontwaar: wij zien elkander als twee verfchijuzels ; en loopen zonder aantebotzen beleefd voorbij: ik heb mijn hoofd vol plannen die al mijn aandacht trekken, allen loopen of over zinnelijke Genoegens, modes, het fpel, déjeunés, goutez , PartiU fines; op Haagfche vrienden en bezoeken: de man I. deel, Jj  50 cornelia wildschut; of, is geheel en al omwonden in fijne ftaatkundige fpinnenwebberijen, allen gemaakt ten nutte des vaderlands: hij is een ijsfelijke patriot; iet, dat met mijn egoisme al grappig contrasteert: nu zinkt hij eens weg in de ftaatkundige afgronden ; dan verliest hij zig in haare doolhoven , en in de fchuilhocken der vreemde cabiuetten: dan weêr fmeedt hij ontzagchelijke ontwerpen , allen ingericht om de RusfiTche semiramis tegen de ongelovigen ter hulp te fnellen: nu weêr, poogt hij met onze natuurlijke vrienden, broeders en geloofsgenooten anti-cromwelliaanfche traétoteo te üuiten: ja ik bemerk dat hij federt eenigen tijd zijn hoofd breekt hoede fchulden van Frankrijk te betaalen : en ik voorzie, dat hij met den Heere necker daar over zal poogenin briefwisfeling te treeden; of is het calone die thans dien verwarden boedel zal redden ? zo als ik zeg , ik bemoei mij niet met Staatszaken of gefchillen. Onze zucht om elkander te believen gaat zelfs zo verre, dat hij, als wij eens te hooi en te gras zamen eeten, mij fomwijl vraagen doet, die in mijn trant vallen, en die ik dan zo beantwoord als hem meest gevalt. Ik vraag in vergelding : Of de Keizer groote voortgangen maakt tegen den Turk? of America de eenige waare Republicq zij die thans in wezen is? en als ik eens in een heel goed humeur ben, vraag ik wel of het er in den Raad dóór is, dat alle jongens des zomers moeten leeren zwemmen en des winters fchaatsrijden? ja ik geef hem zelfs gelegenheid om van zijn ophaalbrug te fprceken , (maar gij, hein,  de gevolgen der opvoeding. 51 Wéét niet van die ophaalbrug, en dus is dit abracadabra voor u.) Hier zijn magtig veel Fijnen: wat daar de voldoende reden van is weet ik nog niet: of het ontftaat uit de lucht, uit de zelfverveeling, uit gebrek aan de minfte publicque vermaakén; en het is mij der moeite niet waard' dit te onderzoeken':, dit is zeker, dat de evenredigheid der inwooneren in 'toog gehouden zijnde, er in Holland zo veele zuurkijkende, bleekgeele, miezerige malle uitkijken niet gevonden worden, als in dit nest en zijne vrijheden. Maar ik heb mij zo lang met mijn geluk beziggehouden , dat het wel tijd wordt mij met het uwe te bemoejen: biegt echter eens eerlijk op; van mijne abfolutie kunt gij u verzekeren: hebt gij het groot artikel in der guiten credo afgezworen ? „ Ik be„ kenne en belijde, dat het huwelijk eene den men„ fche onwaardige flavernij, en het graf der liefde „ is." Wie befpotte ooit fterker dien ftaat! gaaft gij juvenaal —— gaaft gij zijn grimmig nabaauwer boileau , wel iets toe ? evenwel daar een ter goeder naam en faam ftaande boileau zig daarin verliep, zonder dat zulks zijne achting krenkte, is het natuurlijk dat een ligtmis die zelfde vrijheid mag gebruiken, vooral als hij met woorden van eigen vinding, en niet dan met gegaasde beelden voorden dag kwam. Hoe dikwijls zeidet gij: „ Chrisje ! dit is een juk „ dat noch wij, noch onze vaders hebben kunnen „ draagen." Wel, wat onze vaders betreft, heintje , die hebben zelden hunne harde nekken daar beftendig D 2  52 c0rnelia wildschut; of, < onder gekromd; zij waren overtuigd dat men tot he* onmogelijke niet kan verpligt worden: evenwel, wijl hunne harten minder fteenrotfig waren dan die der oude Smoufen, gaven zij juist wel geene fcheibrieven; dat zou geftreden hebben tegen de Hollandi'ehe deunheid; zij vormden liever van hunne verfmaade vrouwen, voedfters, huisho^fters, en ziekenoppasfters; dit was alle jaar zo veel uitgewonnen : dus keerden zij tot hunne oude vrijheid weder, en genooten met hunne bedriegelijkebijwijven, vermaaken, veel minder in de Natuur gegrond dan wel door der ligtmisferij uitgedacht. Ik heb federt gij mij uwe vertrouwde maaktet, dikwijls uitgeroepen : (par maniere de dire.) ,, Saul onder de propheten; hein van arkel onder de minnaaren!" hij, nog in een alles overmcesterenden bloei der mannelijke jeugd; in het genot eener engelsch-ftaale gezondheid ; hij trouwen! 't is mij toch wat heel vreemd. Het is wel waar dat nood wet breekt, en geen geld geen zwitzer: fmaak in kostbaare vermaaken, en geen fous dan het fpel; belast denk ik met een half douzijn maitresfen die u zeker niet beminnen om uwe fchoone oogen, zeggen de Franfchen... Gij zult dan uw vrijheid zo al niet in fluweele banden, ten minften in gouden ketens boejen ! uwe beminde , indien gij haar geen onrecht doet , zal zeker gemaklijk in 't net raaken , en de zorgvuldigheid haarer moeder is ook wel in flaap te fusfen: uit het geen gij mij van den Heer des huizes gezegd hebt, maak ik op, dat hij een man is:  de gevolgen der opvoeding. 53 „ Die waakt, en peinst, en zorgt, en zwoegt, en tobt en zweet, „ Ter oorbaar voor 't gezin zijn levenstijd betreedt, „ Maar ver van vrouw of kind naauwhartig te bedillen, „ Zijn waar genoegen vindt in juist als zij te willen." Het meisjen zegt gij heeft niets mijner aandacht waardig, behalven haar geld, dan een fraaje geftalre en een meer dan middenmaatig fraai gelaat; als het uw oogmerk blijft haar te trouwen is dit ook genoeg: Gij zult ook onder uwe maitresfen niet ligt een jansJe ... vinden, voor zo verre een begaafden geest en uitmuntende befchaafde opvoeding betreft; doch dewijl uwe behoeften allen dierlijk zijn , kunt gij het ook wel wat minder (tellen : heugt u nog hein, hoe (hoordijk gij op haar verzot waart? heugt het u nog wel dat gij zonder mijne hulp de huwlijksftrik nooit zoudt ontkomen hebben?... gij waart toe nog een vlasbaard , en dat helpt er vrij wat aan om u uwe onvoorzichtigheid te vergeeven: ik verwijt het u ook niet, het is maar onder veele duizende ééne zotternij te meer! ik heb mijn oogmerk bereikt; en u bewaard voor een vrouw zonder middelen , en zonder eenige familie (gij verftaat den kunstterm?) die 'gij zeker buiten mij zoudt getrouwd hebben: weet gij niet waar zij beland is? vóór ik den Haag verliet was zij reeds verdweenen. Zet uw zaak ieverig voord; fchrijf mij hoe het gaat; fchrijf mij veele der onhandigheden, opdat ik u te beter zoude kunnen dienen met mijnen wijzen raad: wie kon* er zo al veel? wat doet zij meest? D 3  54 cornelia wildschut; of, leest zij ? en welke boeken ? heeft zij, zo als de nufjes het noemen, niet eene hartvriendin? beftudeer die vooral, ja nog meer dan het voorwerp uwer begeerte : komen daar veele jonge Heeren ? vooral maak haast, en denk dat eene mooje rijke zottin alle mans gading is. Indien gij mij in perfoon mogt noodig hebben, fpreek, en ik kom. Adieii heintje.' ik blijf Uwe genegen zuster c. lenting. PS. Over het amt eens, als ik er meer van weet. ZESDE BRIEF. De Heer jan de groot , aan zijnen Broeder, de Heer samuel de groot. waarde broeder! Hoe komt het dat gij in veertien dagen geen voer aan mijn huis gezet hebt? ik kan immers niet denken dat de haspelerij die wij over mijn kees hadden, daarvan de oorzaak zij? mijn mietje geeft op haare zoetaartige doch vaste wijs van fpreeken , te kennen, dat gij gelijk had: wat zal ik zeggen, samuel! ik  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 55 zit den geheelen dag op het comptoir te werken, dat het fomwijl geel en groen voor mijne oogen wordt; want hoe ook onze baas voor zijn plaifier leeve, hij werkt zonder verpoozing alle die uuren die hij naast mij "zit , en ook, mijn belang, dat met het zijne in veele deelen overeenkomt, zet er mij toe aan, om aan mijn' pligt van -een' eerlijk' Boekhouder te.beantwoorden; hier uit ontftaat het wel eens dat ik niet altoos in een goed humeur ben, als mij iet onaangenaams binnen "mijn deur ontmoet: mietje heeft, tusfchen ons gezegd, geen ongelijk, als zij mij wel eens voor een zuinig man houdt, die veel beter is dan hij zig vertoont; maar ik kan het, ik wil het niet verdraagen, dat mijn jongen het heertjen fpeelt, en, het geen nog erger is, al zijn' tijd verbruit met dat dit-en-datfe verzenmaaken; hoor Broêr, het dient hem als een vuist in zijn oog: hij is nu, zegt zijn moeder, agttien jaar, en heeft nog nergens zin in, waardoor een braaf burgerkind kan door de wereld geraaken. Ik heb al eens bij mij zelven gedacht, en er zijne moeder ook min of meer van laaten blijken, om hem, vermits hij tog op de ftudie gevallen is, tot dominé te laaten ftudecren : de jonge is ordentelijk en gefchikt van gedrag, zie, ik moet zeggen zo als het is, dan kon er misfchien nog wat deegs van komen ! het is een goed beroep, en hoewel hij zig veel eerder zalig dan rijk zal preêken, dat komt er niet op aan, als hij 'sjaars zes honderd guldens winnen kan, en ik hem er zo veel bij' geef, is hij geborgen, en D 4  56 cornelia wildschut; of, wij hebben altoos braave Leeraars nodig; zo dat, indien hij dit wilde, ik zou hem laaten begaan: doch mijn vrouw had daar geen' zin in; zij wilde mij dè reden wel zeggen, maar 't was mij te onverfchillig, en ik liet het aan haar over: ik ben juist wel geen groot menschkcnner , maar ik kan echter ook wel zien, dat hij daar niet veel aanleg toe heeft: want ik hoor de jongen nooit fpreeken van God of zijn gebod, en des zondags moet ik hem met duivels geweld naar de kerk fleepen, of hij gaat er in 't geheel maar niet; en dat niet om met andere jonge gastjens te gaan rijden en rotfen, visfchen of jaagen; neen! dat kan ik ook niet zeggen, maar om lui en leêg t'huis te zitten kladden en leezen : dwing ik hem des avonds na den maaltijd een capittel uit de fchrift te leezen, dan gaat dat zo rabbelachtig en zo fotzig, ja zo onaandachtig, dat ik mij fatans meen te maaken , en dat zijne vroome moeder zuchtend haar hoofd fchudt, en dus liever had dat hij het Woord nooit in de handen nam: zo dat, in fpijt van zijn menist bakkes, zie ik wel dat hij niet veel refpect heeft voor dat boek: hem voor Doctor of Advocaat te laaten fhuleeren, dat kost geld, en die zig niet weet nodig te maaken zoekt men zo weinig in qualiteit van Doétor, als van Advocaat: ik wil ook geen Heer van hem maaken, ik ben maar een burger man, en zal hem niet boven zijn' ftaat opbrengen, er zijn kwakzalvers en ftraatflijpers genoeg : onderwijl verloopt de tijd , cn de hamerfche jongen heeft niets omhanden dat noemens waardig is: ik heb al eens  de gevolgen der opvoeding. 57 voorgefteld om hem bij onzen vriend den Appthecar in den winkel te plaatzen, maar, zoudt gij 't wel gelooven ? daar is die fnoeshaan te grootsch toe! hij meent tot veel hooger dingen gemaakt te zijn dan tot het kooken van zalven en geleien , of het fmeeren van pleisters: ten einde raad zijnde, dacht ik: kees is een rechte zoetekaauw, ik zal hem bij een' Banketbakker beftellen: „ Vader," zeide hij, met eene pedanterie die voor mij onverdraagelijk is: ,, Vader, „ uw zoon, kan zig niet genoeg verhagen om fnoc„ perijen te maaken, of fuikere poppetjens te fchil- „ deren, mijn talent ligt daar niet." Uw talent ligt daar niet! gaf ik hem ten antwoord, het ligt in lui en leeg het brood opteëeten, dat uw vader met zo veel moeite wint: doch mijn talent ligt niet in dat langer aantézien; kies des uw partij hij zweeg. Alle deeze wisjewasjes maaken mij 't hoofd wel eens warm; en dat te meer, om dat ik zo een grooten afkeer heb van een' leêglooper, als gij hebben kunt van ieder die niet met u gelooft dat de volheid der Heidenen zal ingaan, en geheel Israël zalig worden : ja dat God alles eens zal herflellen : ik fpreek juist wel niet veel over zulke dingen, maar als gij met mietje daar over redeneert, luister ik toe, en mag het wel eens hooren. Hem naar Oost of West te zenden, daartoe zal zijne moeder nooit befluiten, niet om dat het hier is mal moêrtjen mal kindjen, maar om dat haar geweten dat verbiedt; en ik Ha verbaasd als ik merk hoe zij D 5  5§ cornet.ia wildschut; of, dat weet te bepraaten, en hoe veele pijlen haar geweten op zijn koker heeft: waarachtig Broér, het is zo als gij wèl zegt, een verftandig wijf jen; en 't is goed dat zij eene braave vrouw is, want zij zou mij om en ftom kunnen praaten, hoe weinig woorden zij ook gebruike : hoor , buiten ons comptoir zijn wij kooplieden tog meest al zeer onkundig : ik zeg dat niet om te doen begrijpen, dat er geene uitzonderingen zijn op den algemeenen regel, maar zo als het doorgaands uitkomt; want gij , bij voorbeeld, samptjen, waart een gaauw koopman, cn heel de wereld zegt van u, dat gij niet alleen een kundig, maar ook een verftandig man zijt, het geen ik ook gaarn geloof en toeftem. Maar om weêr tot mijn finjeur te komen: mijn geduld is ten einde, en mietje heeft alle haare wijsheid en zoetaartigheid nodig om ons nog zo wat bij het walleden heen te ftuuren; en man en zoon in orde te houden. Sedert een maand of wat, babbelt hij veel van het fortuin dat bekwaame lieden, als Autheurs, maaken; hoe dat zit weet ik niet, ik ga zo met die bekwaame lieden niet om, Broertjen! maar dat weet ik zo veel te beter, dat ik voor al zijn rijmerij geen paar dubbeltjens geef: en ik mag evenwel te hooi en te gras nog wel eens een gedichtjen öf rijmtjen hooren leezen, zo als uit voet of schutte, daar mietje veel van houdt: doch de vodden van kees hebben kop noch Maart: hij heeft onlangs een verjaardicht op zijn moeder gemaakt, waarvan ik geen een eeni-  de gevolgen der opvoeding. 5 ben, bleef hij diep in gepeinzen zitten: toen hadden wij dit gefprekjen dat ik,om het verveelendzeide hij, zeide ik, enz. te vermijden, dus affchrijf: Ik. Zijt gij ziek neef? gij ziet er niet wèl uit? Hij. Neen Oom, ik ben volmaakt gezond. Ik. En waarom ziet gij er dan uit als of gij uit uw bed opftond ? zijt gij al reeds te lui om u te klecden; of denkt gij dat het een'jongeling fraai ftaat, zo ongefchoeid in gezelfchap van bejaarder lieden te  ±50 cornelia wildschut; op, komen ? zo ik u vader ware, gij zoudt nooit aan het ontbijt mogen verfchijnen dan gekleed. Hij. Alle Studenten die zig der letteroefeninge ernftig toewijden, en alle Wijsgeeren hebben deeze onachtzaamheid in zig te klëeden: wij gunnen ons den tijd niet om de pstit-maüre te fpeelen. Ik. Als dit zo waar', dan doen Studenten en Wijsgeeren even dwaas: maar dat zij eens zo, wat hebt gij daar meê uitftaan ? gij zijt immers noch het een noch het ander; zo dat, knaapjen! die wanbavenighéid past u in 't geheel niet; gij hebt er geen oogvol rechts op. Hij. Permitteer mij, Oom, u te mogen zeggen, dat-noch gij, noch mijne ouders bevoegde rechters daar over zijn kunnen: ik weet niet, of het zo laakbaar in mij zij, mij een weinig te verheffen op de eer die er ligt in, dat ik dé eerfte geleerde van mijnen Itarti zijn zal; zo wel als wanneer men de eerfte edelman van zijn gedacht zijnde, zig.... Vader. Zeg liever dé eerde gek in uwe braave familie, die altoos met een goed deel gezond menfchenverdand befchonken was, cn waarvan ieder in zijn vak blijken gegeven heeft, die dat onbetwistbaar maaken! maar gij! wat voert gij toch uit? den kop met gekheden breeken, die geen mensch op de wijde wereld verdaan kan, 'en die gij zelf niet verdaat; en die zo men ze at verdond zo veel niet aanbrengen als een hand vol vliegen. Hij. Niets is onnut voor den denker, ook geen hand vol vliegen.  de gevolgen der. oi'voedinc. Ik wist toen nog niet waar op hij doelde , en meende dat hij dit in dien zelfden zin fprak als zijn vader. Vader. Al uw geknoei is zo onverftaanbaar voor een verftandig man, als mijn Grootboek voor een luien domoor: hoor jij eens hier; fmijt de heelen boel op de vliering, en zo de ratten er een bek aan zetten willen, zal ik een ducaat in de armbos geeven*. Hij: (Zeer deftig.) Mijne fchriften zijn ook niet voor de ratten gefchreven Vader : ik fchrijf voor Geleerden. Vader : (Hem nabaauwende.) Niet voor de ratten gefchreven vader! voor wie dan? voor de vliegen? ' of deukt gij dat ik niet weet hoe gij uw kostelijkeu tijd verwaweld hebt, aan dat vod, waarin de vliegen verzen maaken en prijsverhandelingen opftellen , en wat weet ik al meer zotternijen uitvoeren? 't was vrij wat nutter dat gij eens een jaar of zes bij uw j ooms beien op zijn buiten ter fchool gingt, en zag hoe naarftig die braave dieren zwoegen en flaaven om hun brood als goede burgers van hunnen ftaat, met eeren te ceten. Hij. Eusopus heeft de dieren wel doen fpreeken... Vader. Wat geef ik om eusopus? eusopus is mijn zoon niet: zijne gekheid is buiten mijne regeering; maar gij, dat is wat anders. Hij. In den Bijbel leest men, niet waar moeder? dat Engelen gefproken hebben. Vader. En wat zegt dat ten uwen voordeelc? of zijt gij ook een engel ? ik weet wel dat er eens een ( .  iêo cornelia wildschut; of, ezel gefproken heeft; in dat geval van eiliam; maar wat is dit ? zoud gij willen dat ik u bij dien ezel vergeleek? de jonge is ondraagelijk! kijk hij daar eens zitten meesmuilen, Broêr. Moeder. Cornelis! ik verzoek dat gij den Bijbel, dien gij niet verftaat, buiten uwe wisjewasjens laat, en uw' vader niet tergt; gij weet hij houdt niet van fpotternijen, en daar heeft hij gelijk in. Ik. Wij zullen nu eens uwe tijdverkwistende geleerdheid daar laaten: zeg ons eens, op welk een wijs, en door wat middelen denkt gij door de wereld te geraakeri ? gij weet dat men zonder geld niet leven kan; dat uwe ouders niet rijk zijn; dat zij niet verpligt zijn om u nog langer te onderhouden, indien gij weigert eenig nuttig bedrijf te aanvaarden: ja zelfs, dat zij dan tegen hunnen pligt handelen zouden , door u toeteftaan een nutloos lid in de maatfchappij en voor u zeiven ondraagelijk te worden: zeg mij des hoe meent gij uw brood te winnen ? Hij: (Zeer verwaand.) Oom, op dezelfde wijs als weleer homerus en iioratius : of indien Oom die mannen niet mogt kennen, als een steele, een i>orE , een dryden , en zo veele dichters als ik zoude kunnen opnoemen, die door het fortuin niet tot gunftelingen gemaakt zijn ; zij hebben zig niet alleen het noodige, maar ettelijken hebben zig nog daar en boven fchatten verzameld: daar bij ben ik de eenige zoon, de Jlamhouder der familie; en mijne talenten kunnen mij een rijk meisjen ten huwelijk verwerven.  de gevolgen der opvoeding. iöi Vader. Een meisjen! ha! ha! de meisjens zullen u zien komen! zulk een pedant floddervos, die er uitziet als een morfige Schot: je bent een lief platjen voor een rijk meisjen! weet gij wat ? zo gij zo toegetakeld voor haar venfter ftond, zoude zij u misfchien een oortjen toegoojen, al zongt gij uw mooifte minneliedjen dat ooit bij de Erven van de Weduwe egmond gedrukt is. Ik. Neef, ik ontken niet dat gij van de Natuur wel eenige gefchiktheden ontving, die, wèl geleid , u niet onnut worden kunnen; uwe ouders hebben niets verzuimd om u eene fatfoenlijke opvoeding te geeven, waardoor gij in ftaat gefteld zijt om met de beste burgers der ftad omtegaan: gij hebt door eigen vlijt , verfcheiden taaien geleerd ; ik herhaal het, voor een' jongeling in uwe om Handigheden weet gij veel. Vader. Mag ik u bidden broêr, maak den jongen niet verwaander dan hij is. Moeder. Ik bid u, man, laat uw broeder uitfpreeken, hij heeft zig de moeite gegeven om hier te komen, en dat wel op uw verzoek. Vader : ( Tegen mij.) Hij veel weeten! onze lieve Heer bewaare ons voor zulke Geleerden! Ik: (Voord/prekende.) Gij weet veel, en gij zoudt, indien gij u tot een beroep begeven en dat wel begonnen bad waartenemen, zeer wel voor uitfpanning hebben kunnen en mogen leezen, ja zelfs eens een gedichtjen maaken: drfar hebben wij niets tegen; een jongman moet iet hebben ter uitfpanninge , 't zij I. deel. L  i6i cornelia wildschut; of, muziek, het zij tekenen: vond hij meer fmaak in een goed boek? bestig! gij zoudt ondervonden hebben dat uw Oom geen onverfchillig man hier omtrent ware: gij zoudt uw' vader vergenoegd hebben, mij ook, en uwe braave moeder zou niets meer hebben te wenfchen: maar uwe eigenzinnigheid, uwe verwaandheid , uw ondraagelijke hoogmoed... - Vader. He! he! dat, maar doet de deur toe: ja daar zit het den jonker! ik heb dat altoos gezegd, broêr. Ik : ( Voorclfpreekende.) Hebben uw natuurlijk goed verftand bedorven, en uw hart eene verkeerde neiging gegeven; en ik kan de lieden niet tegenfpreeken, die zeggen, dat gij met alle uwe talenten en verkregene kundigheden, niet dan een belagchelijk gekjen zijt: uwe makkers, de domöoren niet uitgezonderd , lagchen u uit, als zij bij elkander zijn; gij zijt reeds de wrijfpaal der jongens-collegies; en die u het meest fchijnt toetejuichen is de ondraagelijkfte fpotter met uwe fchoone proeven en verhandelingen: zo ooit een jong "Boekverkooper het waagt uwe fchriften te drukken, hoop ik, dat met de uitgaaf daarvan uwe vernedering zal beginnen: de ftad zal dan de kermis , uwe lezers de toekijkers, uw Boekverkooper de baas van de tent, en gij het vreemd fchepzel zijn , dat hij voor geld alle leêgloopers, gekken en nieuwsgierigen zal vertoonen: o welk een heerelijke belooning voor uw ftudeeren! ten fpot te ftrekken van de toekijkers , om uwe vreemde grimaces en kattenfprongen; want gij moet u niet vleien,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 163 dat men u met dezelfde oogen zal zien, waarmede men een' reus, of klein welgemaakt dwergjen befchouwt l Ik wilde door zijn hoogmoed te kwetzen hem kwaad maaken: ware hij kwaad geworden, ik zou hoop op zijne herftelling gehad hebben; maar, tot mijn leedwezen, en zijns moeders droefheid, mislukte dit: hij bleef zo bedaard als een Stoïcijn die het podagra heeft, en niet wil bekennen dat pijn fmartlijk is: hij antwoordde mij met eene overwinnende koelheid: Hij- Oom, als men ftrikt wil redeneeren , (en waartoe hebben wij anders ons redelijk vermogen, als om daardoor van ontwijfelbaare waarheden, juiste gevolgen afteleggen ?) als men ftrikt wil redeneeren, zou uit uwe voorfpclüng, zo zij waar bevonden werd , niets anders kunnen bewezen worden , dan dat ik boven mijn' tijd ben: denkt gij dat onze groote erasmus van ieder die hem las, verdaan werd? dat men, toen, al het fijne, het geestige begreep, 't welk hij in zijn Lof der zotheid gezegd heeft? wat zeg ik! dat men hem nu nog volkomen recht doet? o neen! ergo! mijn verftand zal des ook van een te hooge vlugt voor deeze lieden zijn: maar dit is hun fchuld niet; het zijn allen arenden die tegen de zon kunnen opzien: ik zal mij dan daarmede troosten, dat ik eene eeuw of drie te vroeg kom : de ontftcrvelijke milton had geen gunftiger lot; hij ftierf zonder ook maar fchemcrachtig vooruittezien dat hij eens de glorie der Engelfchen zijn L z  l6± cornelia wildschut; of, zoude: (toen gaf hij ons een naauwkeurig verhaal van alles wat daarop betrekkelijk was, maar ik hier niet zal bijvoegen:) van hoe weinig groote geniën kan men zeggen, dat zij door hunne tijdgenooten dankbaar behandeld zijn ? men moet genoeg wijsbegeerte zien te erlangen om dat zig te getroosten, en zijnen weg te vervolgen. (Ziende dat ik van deezen kant meer gronds verloor dan won, wendde ik, en vroeg hem bedaard: Neef bemint gij uwe ouders ?) Hij. Oom! wat ijsfelijke vraag is dit! ik bemin beiden met al mijn hart, en indien mijn vader kwame te overlijden , ik zou, even als de onffervelijke dichter pope, mijne moeder bijblijven, en niets onbeproefd laaten om haar het leven aangenaam, en overvloedig in allerleie genoegens te maaken. (Zijn moeder was bewogen ; hij knschte haar; zijn vader gromde een weinig binnens monds, maar zeide niets.) Ik. Wel Neef! zo gij dus billijk omtrent uwe ouders denkt; zo gij hen bemint met eene verftandige liefde , voldoe dan in zo verre aan hun oogmerk; begin iet in de wereld: is uw zucht tot onderzoek zo groot? wilt gij volftrekt ftudeeren? ik zelf zal u in ftaat ftellen om voor Predikant te kunnen ftudeeren. Hij. Dat kan ik niet worden, Oom; maar dewijl mijne zwaarigheid mijne ouders bedroeven zoude, wil ik die voor mij bewaaren. Ik. Dwaas jongeling! uw hoogmoed ftoot zig aan het kruis van christus.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 165 Hit. Zo al niet mijn hoogmoed, zeer zeker mijne reden! Vader. Jonge! indien gij nog eens dus (preekt, zal uw hoogmoed zig wel anders ftooten aan een ouderwetze hababbel; Ihoeshaantjen van een blank! durft gij in mijn bijzijn dus van onzen kostelijken Godsdienst fpreeken? o dat zal ik om goed noch kwaad dulden : wees gewaarfchuwd. Ik. Maak u niet driftig, broeder! zo een jongetjen kan noch vóór noch tegen den Godsdienst iet inbrengen,-dat de aandacht zijner kundige belijderen een oogenblik zoude ophouden kom, ga dan voor Advocaat ftudeeren: ik moet tog iet van u helpen maaken; hoewel ik niet gaarne zo een Heer en Meester in onze oud burgers familie zage, zal ik dat overltappen. Hij. Hemel! gelooft gij dan dat ik gemaakt ben, om mij met de beuzelachtige of fchuldige verfchillen der ftervelingen bezig te houden ? neen zeker; laaten zij de zaaken onder elkander afdoen : mij lust het niet aan de chicanes mijn' geest te wijden. Ik. Zoudt gij ook liever eens een plaats hebben als Gouverneur in een voornaam welgeregeld huis ? Vader. Wat moogt gij vraagen, broêr? ik zou den man beklaagen die hem de opvoeding van zijn' hond aanbetrouwde! Hij. Ik beken, vader! dat ik geene gefchiktbeid altoos heb tot dien gewigtigen post: kinderen optevoeden! daar ligt mijn talent niet: 0 rousseau!... Ik. Wilt gij liever Taalmeester worden ? dit is L 3  i6(5 cornelia wildschut; of, een zeer fatfoenlijk, zeer nuttig, en voordeelig beroep; en gij kent nu reeds verfcheiden taaien. Hij. O mijn waarde Oom ! bedenk toch , dat mannen die in zaaken arbeiden, zig niet met woorden kunnen ophouden. Ik. Wel leg u dan toe op het wèl vertaaien der best gefchrevene buitenlandfche werken: een goed vertaaler heeft het genoegen om zijn vaderland met een fchat van wèl gefchreven boeken te verrijken; en zo gij daar wat mede voorkomt , dan zal er ten minften nog zo veel voor u te winnen zijn, dat er 's jaars een half douzijn witte flaapmutzcn en een tamelijk goede nachtjapon voor u overfchiet; ten ware men u van papier en pennen moest verzorgen; want een Boekverkopen geeft , zo als dat van zelf fpreekt, niets om niets. Hij. Ik denk, Oom, dat ik mijn vaderland veel wezenlijker diensten doen zal, wen ik het verrijk met mijne eigen origineele werken, terwijl de buitenlanders zig gaarne der moeite zullen geeven om mijne gefchriften in hunne taaien te vertolken. Vader. Hebt gij al een' Boekverkoper voor die fchoone (tukken opgezocht? Hij. Neen,Vader, maar dat is onnoodig; ik ben gerust dat zij mij, zo zij hun belang verdaan, moeten opzoeken. Vader. 'T is wèl, ik zal in de Couranten alle Boekverkopers laaten waarfchuwen, tegen uwe vodden , want ik heb wel gehoord dat de meesten door andere oogen zien moeten, en zo veel van een goed  de gevolgen der opvoeding. l6"7 boek verftaan als de maakers van Heelmeesters inftrumenten verftaan van de ontleedkunde: zie, men moet zijn voordeel niet doen met de domheid van anderen. Hij. Mijn lieve vader ! oordcel toch niet over dingen die gij niet verftaat: ik oordeel immers niet over uw Italiaansch Boekhouden. Vader. Dat is fchande genoeg voor ü dat gij daar geen a noch b- van verftaat; ik fpreek niet van mij; ik ben niet dan een gefchikt burger man, en fta bekend voor een eerst Boekhouder, en Redder van verwarde zaaken, dat is wat nutter in een Land van Koophandel, dan al uw geklad en gefchrijf over dingen die geen Christen mensch verftaat: ik heb altoos mijn huishouden in ftand gefteld; uw moeder die zo veel verftand heeft, dat een paar millioenen uilskuikens als gij dat niet bevatten kunnen; uw moeder, die ik, ware ik Boekverkoper, veel liever voor een enkelden brief van haar, honderd ducaaten gaf, dan voor uw heele huishouding van kattengcbrabbel een roojen duit; die wijze vrouw verftaat al zo min van uw geknoei, als ik. Hij. Maar vader, men zou in onze wijsgeerige eeuw voor een Godvruchtigen brief mijner moeder, geen fpeld willen geeven. Ik. Neef heeft geen ongelijk, over 't algemeen is de fmaak thans niet zo ernftig: men moet nu andere waar leveren: zulke fchriften die deugd cn blijde zedeleer prediken, zoekt men niet; men moet zotte fentimenteele romans, ergerlijke uitbreidingen over iet gewigtigs, fpotfehriften op de Voorzienigheid, L 4  IÖ8 cornelia wildschut; of, en zedcnverwoestende verhandelingen voor 't venfter hangen; mids dat de tijtel het vergif omwinde. Moeder. Gij hebt gelijk, Broeder; even zo, als men vervolgziekte met ijver voor den Allerhoogften verwart, verwart men ook vrijgeesterij en losbandigheid met vrijheid en verdraagzaamheid. Vader : (Met den hoed onder den arm.') Wel dat is lang genoeg: belieft mijn zoon dat ik hem op een Rentenierderij beftel; of voor Capiteins jongen op een Oostindiesch fchip ga bezorgen ? Hij. Ik belief te fchrijven, Vader ; daar liggen mijne talenten : men kan de alles overweldigende genie niet dwingen. Vader. Willen wij eens beproeven of ik uwe zotte gekke genie dwingen kan? honger lijden zal hier wonderen doen: de Apostel taulus zegt: die niet werkt zal niet eeten. Hij. Niet werkt ? wel vader ik werk nacht en dag. Moeder. Ik zie, kind, dat wij niets vorderen: bedien u eens een oogenblik van uw gezond oordeel, dat gij nog behouden hebt : zie eens in, dat een jongetjen van zeventien jaar, onmogelijk een voorwerp van verwondering zijn kan, door zijne werkelijke kundigheden ; hij kan misfchien meer weeten dan domöoren, maar die lof is zo mager dat gij daar niet grootsch op zijn kunt, of gij hebt wel een laagen geest: kunt gij mij zo weinig geloof geeven, dat gij twijfelt, als ik u verzeker, dat ieder u den kop vult, dat men u befpot, met vingers nawijst, ja de  de gevolgen der opvoeding. 169 zotte Philofoof noemt ? en gelooft gij dat dit alles uwe moeder niet verdrietelijk is ? Hij. Zotte Philofoof». o Moeder, zo noemde men weleer de wijze democritus. Vader. Mijn geduld is ten einde : binnen een maand jaag ik u de deur uit, dan kunt gij als mo genes op den Dam in een vat woonen, uit een houten nap drinken, terwijl gij het Jan rap uwe wonderbaare wijsheid mededeelt: maar ik zal u den kop zo niet vullen als alexander ; neen, neen! ik zal dan wel anders voor u zorgen, en Delft zal een inwooner te meer hebben. Hij: (Spottend lagchende.) Heden, Vader ! ik wist niet dat gij die historie gelezen had! Zijn Vader was zo boos over dit andwoord, dat hij hem in haastigheid een goeden konkel gaf: wat mij betreft, de koelheid waarmede hij ook dit verdroeg, verftomde mij weinig minder, dan dit hoonend antwoord aan zijn' Vader, vooral , den lach waarmede hij het verzelde : ik nam een ernfcigen toon aan en gebood hem uit het vertrek te gaan, er bijvoegende, dewijl gij geene keuze doen wilt, en er iet moet gedaan worden, om door de wereld te komen, zal ik en uwe ouders voor u kiezen moeten: hij gehoorzaamde, boog, en ging even bedaard weg, wèl in zijn fchik, denk ik, dat hij van ons ontllagen was. Nu zoude ik gaarne met u eens overleggen, wat met zo een knaapjen aantevangen ? hij gelooft ter goeder trouw, dat hij iet' groots is; hij is zo verL 5  1"70 CORNELIA WILDSCHUT; OF, dwaasd, dat hij zig aanziet voor een zo uitmuntend denker als dichter: met hardheid is er niets te winnen; hij gelooft dat hij boven zijn'tijd is, en zijne inbeelding is gekrenkt als die van den grootften geestdrijver die ooit de orde in kerk en maatfchappij omverwierp , cn alle banden die hem daar van zouden weêrhouden hebben, verfcheurde: even, als de beruchte tomas tox, hoon, fmaad, fpot, ja gefeling en gevangenis met vreugd verdroeg, zo verdraagt hij ook alles wat hem overkomt om zijne geliefde herfenfehim : ik heb mijn' broeder tot bedaaréri gebragt, en met zuster afgefproken, hem voor eerst onopgemerkt te laaten begaan, zo hij van zijne krankheid genezen werd, moet dat zijn door vernederingen, die zijne gekke gefchriften hem verwekken zullen: zo zijne hoogmoed hier geen voedzel vindt; zo hij ziet dat niemand op hem let, en geen Boekverkoper iet voor hem drukken wil, dan zal hij, misfchien beginnen natcdenken; het ergst is maar dat de jonge klanten die hem bezoeken hem den kap vullen, 't zij om dat zij domöoren , of om dat het platjens zijn: maar dat moet zig redden. Ik denk fomwijlen wel eens, zo de jongen twintig jaar was, en op een braaf meisjen verliefde, zou dat misfchien meer uitwerken dan alle onze fchikkingen en al ons overleg: hij ziet er wèl genoeg uit, heeft een goed hart, een goede inborst, en de eene drift word nooit beter en zekerder overwonnen dan door de andere; evenwel, indien zijn hoogmoed ook hier eene keuze doet, zal alles nog erger worden: ik heb  de gevolgen der opvoeding. 171 zijne ouders te kennen gegeven dat hij veel bij wildschut loopt, en dat zijne makkers verteiïen dat hij verliefd is op de jonge Juffrouw: maar dit kwam beiden zo geheel buiten alle bedenking, dat zij er geen geloof aan konden geeven, immers niet zijn vader: het fpijt mij waarlijk, dat mijn broeder, die het zo wèl met zijn' zoon meent, en niets verzuimde om hem eene goede opvoeding te geeven, zo verkeerd beloond wordt: gij kent zijne vrouw; zij is nergens van te befchuldigen, zij is eene zo verflandige moeder als braave vrouW; haar man bemint , en waarlijk tusfehen ons, eerbiedigt zijne vrouw: zij hebbe geenerleie onaangenaamheden, geene tegenfpoeden ; alles gaat voordeclig , en haar huislijk leven is buiten deezen dwaazen zoon zo gelukkig, als men met zo veel verftand zulk een afkeer van pracht en weelde zijn kan. Ik hoop dat gij hier over uwe gedachten eens zult laaten gaan , en die mededeelen aan uwen ouden vriend samuel de groot. "  Ï72 cornelia wildschut; op, EEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw maria de groot aan haare Zuster Mejuffrouw petronella klinkert. waarde veel geliefde zuster! I Iet is zo natuurlijk voor eene moeder , haare verdrietelijkheden, vooral zo die een eenig kind tot oorzaak hebben, in den boezem eener zuster, die zo als gij mijne groote vriendin zijt, uitteftorten: ik weet dat gij cornelis bemint als uw zoon; en dat gij veele beuzelingen, door hem begaan, altoos in de beste plooi fchikt : ik ontken geenzins dat mij dit niet onaangenaam zij, te meer, daar hij in de daad geen kwaad flag van een jongen is: maar de levenswijs die hij volftrekt blijft verkiezen, is zo verre af van het verftandig oogmerk 't welk zijn braave vader en ook ik niet minder, omtrent hem hebben, dat wij ernftig daar over , met hem , bijgeftaan door mijns mans broeder, gefproken, doch niets gewonnen hebben: hij wil volftrekt een fchrijver worden; en verfmaad alle nuttige bezigheden die in een geregelde maatfchappij noodig en voordeelig zijn: om u des in ftaat te (lellen over zijne talenten te doen oordeelen zend ik u het inleggende gefchrift: zo uw tijd u zulks toelaat, en zo gij gedulds genoeg hebt,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 173 lees dan, bid ik u, wat daar in bevat is: zie zelve nu , welke verbaazende verwoestingen , waan en hoogmoed, bij zijn waarlijk eertijds gezond oordeel, hebben aangericht; zijne losfe aanmerkingen over den Godsdienst, zijne flechte grondbeginzels , (die hij niet in derzelver uitkomften doorzien kan,) zijne meer dan twijfeling nopens het aanwezen eener eerfte oorzaak, zouden mij doodelijk bedroeven zo hij waarlijk wèl verftond wat hij fchrijft; maar alle zijne tegen elkander inftootende ftelzels, zijne wanfchapen vruchten, van een verwilderden geest, alles is onzinnigheid, dwaasheid, verwaandheid. Daar nu evenwel de bron van dit alles ligt in de ftrafbaarfte zonde , hoogmoed ; daar kost mij dit alles veele bekommering, veele llaaplooze nachten; want ik befèf zeer duidelijk, dat, indien de hemel het niet verhoede, de gevolgen daarvan voor hem in alle opzichten allerdeerelijkst worden moeten: hoe krimpt mijn hart van medelijden, en van verlegenheid wat te beginnen! En dit alles moet ik zorgvuldig voor mijnen man verbergen, die mij zo als gij weet, veel te hartlijk bemint om dit mijn verdriet niet op zijnen zoon te verhaalen, wijl hij zeer wel weet dat ik buiten hem geen een onaangenaam oogenblik in mijn gantfche leven heb; gij weet, waarde zuster! dat mijn man met het beste hart en het gezondst verftand, niet altoos Heer is over zijne driften, en dat hij maar te veel reden heeft om over zijn' zoon niet voldaan te zijn.  174 cornelia wildschut; of, Hadde mijn zoon ligchaamskwaalen, ware hij niet in het gelukkig bezit van welgeftelde leden, ja hadde hij buiten zijn fehuld zijn verftand verboren; mijne droefheid zoude zeker onbefchrijvelijk zijn , en ik zou mijnen God met heete traanen om zijne herftelling bidden, 'het zij ten leeve of ten doode: de hoop immers zoude mij in het laatfte geval het hoofd opbeuren , door mij te verzekeren dat mijn kind in het rijk der geesten overgebragt zijnde, menfchengeluk zoude fmaaken, na dat de in wanorde geraakte werktuigen eens ongelukkigen ligchaams geheel gefloopt, en zijne ziel onbelemmerd werken zoude: maar wat zal ik nu hoo'pen? God zelf wederftaat den hovaardigen; alles wat ik als eene tederlievende moeder met zachtmoedigen ernst zeg, vermaan, voorhoude, dit alles hoort hij geduldig; maar ik die hem door en door ken, zie dat hij zig in zijn hart erbarmt over de laage bekrompen geest zijner moeder, die door vooroordeelen belet wordt dat geene te zijn dat zij zijn zoude indien zij zijn voorbeeld volgde: hij vleit mij, geeft mij goede woorden, en heeft wel eens eene recht haatelijkc befcbeidenhcid , die mij niets goed doet hoopen om dat hij nog zo jong is; de fterkfte bedradingen , de feberpfte bedreigingen zijns vaders, hoort hij, maar trekt er de fchouders voor op, en ik zie, dat.hij, in zig zeiven, zegt: „ Wel goede man! wat zal ik doen? gij zijt „ niet wijzer; en gij meent het wèl met mij;" op de befpottingen die hij van zijne medemakkers ontvangt, (ook als zij hem vleien,) ziet hij met kleinach-  be gevolgen der opvoeding. 175 ting, of neemt dit op voor een tol die men zijner meerderheid betaalt: hij is nu eigenlijk die Wijsgeer, die boven alle befpotting en alle loftuitingen verheven is: hij is de wijze die de dwaazen moet verdraagen : hoe weinig zo een valsch vernuft ook met onzen verftandigen Dichter vader cats ophebbe, hij wees hen eens op een zijner prentjens, en dit bijfchrift: ■ De wijze draagt de zotten Ook als zij hem befpotten. De losbollen lachten ; maar ik zuchtte bij mij zelve: gij kunt naauwlijks gelooven, waarde zuster! hoe ondraagelijk verwaand en hoe hij zijner goede opvoeding ontrouw is, als hij zig met lieden bevindt, waarop hij nederziet ; ook als zij ouder , ja veel kundiger, immers veel verftandiger zijn dan hij zijn kan: ik bloos dikwijls van verlegenheid en fchaamte als ik hoor wat hij, en op wat een beflisfenden toon hij alles zegt; hoe hij hen overfchreeuwt, ja dikwijls zig niet eens vervaardigt om hem die tot hem fpreekt aantezien; daar tusfehen praat, even of men niets zeide dat antwoord verdiende: hij acht aHe Christelijke alle natuurlijke Godsdienst beneden zig; ja zelfs de ftelzels des ongeloofs, zo men kan zeggen dat het ongeloof ftelzels hebben kan, zijn beneden zijn grooten geest: hij is het in zo verre met de Godontkenners eens, dat er niets van Eeuwigheid beftaat, maar hunne bewijzen noemt hij beuzelachtig, zwak,  ï?6 cornelia wildschut; of, ftrijdig en des ongerijmd; hij zegt dat de redeneeringen deezer lieden en die der Christenen even weinig voor hunne zaak afdoen: hij zal eens een fragment fchrijven, tegen de opftanding van christus jesus , dat wat heter ffeek zal houden dan de verhandeling van lessing; en de Voorzienigheid fijner befpotten dan de fchrijver der Candide; want, beiden zegt hij, werpen den zotten alleen zand in de oogen, maar bewijzen niets. Daar des de hoogmoed zo ten eenenmaale zijne zinnen verblind heeft, wat kan ik naar mijne beginzels anders verwachten dan dat God hem eens zal overgceven aan zijne eigene vrijwillige verkeerdheid! het is wel waar, daarin hebt gij gelijk, hij bedrijft geene buitenfpoorigheden , maar hij heeft er noch tijd noch gelegenheid toe, al hadde hij er al eens aandrift voor : dan wie zal mij verzekeren , dat hij geen fnood mensch worden zal, zodra hij in andere omftandigheden komt , of zijne nu nog flaapende driften ontwaaken, daar hij geene wet kent dan zijn wil en welbehaagen; en de vrees voor ftraf alles moet afdoen. 'T is waar, en dit troost mij, zijne fchriften zijn zo zot , zo duister, zo onzamenhangend, dat hij volftrekt daar door geen nadeel doen zal, aan zwakke deugd of aan weinig onderwezen Godsdienst; maar wat zegt dit voor hem? ik ben zo bedroefd over dit alles, dat ik fomwijlen half wensch dat hij een Hechte knaap ware, uit overmaat van driften, verleidingen en temperament: hóe mij dit grieven zou-  de gevolgender opvoeding. 177 eoude, dat nog zoude ik verkiezelijker vinden; daar zou nog herftelling aan zijn ; hij kon te recht komen: fomwijlen wil ik mij zelve overtuigen dat hij in zijn harfens gekrenkt is. Maar hoogmoed zonder verftand moet de bron blijven van alles wat hem zelf rampzalig zal maaken: hoe gelukkig acht ik onze goede vriendin Juffrouw staring , wier zoon alleen verftand genoeg beeft, om zijn eenvoudig beroep te drijven en zijne cathe(gismus van buiten te leeren; die nooit een ander boek inziet dan zijn rekenboek en zijn' bijbel. Mijn mans broeder heeft hem ernftig onderhouden, ja, dewijl hij toch ftudeeren wil, de keuze gelaaten om Dominé. Advocaat, of iet dergelijks te worden, maar hij weigert alles, hij wil door zijne pen febatten en lof verdienen, en onafhangclijk blijven keven: hij ziet alle Boekverkoopers die niet eens weeten, of weeten kunnen dat hij in de wereld is, eerlang bij hem inkomen, om ten hoogften prijze zijne vodden te koopen. Wat zal ik beginnen! ik ben ten einde raad,,en het huisverdriet treft mij te meerder, wijl mijn buig altoos een huis van vrede en Itilk eenssezindheid ware; nu heeft mijn man cornelis gedreigd, zo hij binnen een maand niet kiest, voor hem te kiezen cf hem het huis uittezetten: het is zeker voor zijn' vader een ondraagelijk uitzicht, een' zoon te hebben die zonder de behoorelijke talenten zig met niets wil bemoejen dan met zijne boeken, niets fchrijven dan dwaasbeden van zijn eigen maakzelj, en voor mij ie I. deel M  x 1^8 cornelia wildschut; of, het eene bittere vernedering , mijn eenig kind zo verre van het gezond oordeel en de zucht om in de wereld nuttig te worden, verdwaald te zien: hij is jong; ik weet het; maar hij heeft op dit ftuk eene koele'beftendigheid boven zijne jaaren. U mijne waarde zuster noemt hij eene verftandige vrouw ; hij beklaagt ü alleen dat gij die zo veel weet, gevallen zijt op het verklaaren der Propheeten'; en Predikanten in plaats van Philofophen levert: daar hij u des acht en bemint, wensehte ik wel dat gij hem eens geliefdet te fchrijven : ik bepaal hier omtrent niets , zo gij alleen in het oog houdt wat wij begecren, en hoe billijk dit ons begeerenzij: of er niet veel gekheid, om niets ergers tc zeggen, in zijne opftellen is, zult gij best bij overtuiging zien, na gij het inleggende zult gelezen hebben : mijn man laat u en uwe dochter hartlijk groeten; zo uwe bc. zigheden het toelaaten, zoude ik u gaarn hier ontvangen met ons Nichtjen, gij zoudt ten hoogften welkom zijn bij uwe liefhebbende zuster maria de groot, geboren huisman.  JCL gevolgen d e r opvoeding. 179 TWEE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. JuffrOUW elizabeth stamhorst, ClCffl MejuffrOUAV cornelia wildschut. v 2/o gij, mijn lieve keetje nog onder de leevende wezens op onzen aardbol beftaat; zo gij niet krank of doodlijk verliefd zijt; indien noch uw hand gekwetst, noch uwe oogen ziek zijn, fchrijf dan toch eens eindelijk aan mij, op dat ik mijne waarde ouders , die zo veel belang in hunne Nicht (lellen , eenig bericht van u kan geeven, en ook in 't voorbijgaan, uw dienstprefentmie doen aan mijn' broêr, die wel niet op de groote lange lijst uwer minnaars (laat aangetekend, maar die voor zijne lieve Nicht keetjïS nog geheel iet anders gewaarwordt, dan voor eene dagelijkfche Germain nicht: ik denk immers niet, dat gij voornemens zijt om u met uwe afwezige familie niet te bemoejen? zulk een voornecmen is al te verkeerd om u daarvan te verdenken: het is des, (u niet fchrijven meen ik,) ontdaan uit dufheid, en om dat gij het te volhapdig hebt, dan dat gij aan het fchrijven van een' brief zoudt kunnen denken. Het is evenwel goed dat ik niet het minst ingeno. men ben met dat kinderachtig punt van eer, 't welk zig zeer geraakt zou kunnen vinden om dat gij twee M 2  i8o cornelia wildschut; of, mijner brieven zo vol genegenheid voor u, niet hebt beantwoord: zo het mij indedaad niet hinderde, ik zou er geen gewag van maaken, en alles aan den tijd overlaaten; maar gij kent mij, keetje lief', ik heb een liefhebbend, en aan mijn familie gehecht hart: het is voor mij in dit buitenleven zulk een aangenaame bezigheid aan mijne vriendinne'n te fchrijven, en van haar brieven te ontvangen, dat uw ffilzwijgen mij, uit die oorzaak, nog meerder treft. Doe dan boete , en beloof beterfchap , want ik heb geen oogvol talent om u te beknorren: gij zijt zo lief, zo minzaam, zo innemend, dat ik mij uw engelengelaat alleen behoef te verbeelden, en de pen glipt mij door de vingeren: het is zo natuurlijk dunkt mij dat eigen Nichten goede vrienden zijn ! vergun mij des, dat ik uwe influimerende vriendfchap eens een ftootjen geef, en beproef of zij nog te beweegen zij, om eindelijk eens een' brief van mij te beantwoorden. Gij weet wel , keetje ! dat de grond van mijn charakter gevoeligheid is ? ik zal niet onderzoeken of dit tot mijn geluk of ongeluk veel zal toebrengen, en of gij, over 't geheel, met een geheel ander geflemd charakter meer kans hebt om gelukkig te zijn dan ik: de meesten zullen dit geloven cn zig op de ondervinding beroepen; maar ik heb zo wel mijne eigene wijs van gelukkig te zijn, als alle anderen: en de beurt kan ook eens aan mij komen: het is ook alleen eene herinnering van het geen gij weet, om dat het nodig zij dat ik u zulks herinner.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. l8l Eene der rede, waarom ik gaarne aan mijne vrienden fchrijf, is om dat ik mij die altoos als dan zo volmaakt voordel, als doenlijk zij, om bij de Natuur te blijven : de andere, om dat ik als 'dan, door mij insgelijks van mijne beste zijde te vertoonen (zonder zulks opzettelijk te willen,) meer zin aan mij zelve heb: veronderdel dat wij altoos bij elkander waren , dan zouden misfchien onze harten elkander teder beminnen, maar onze charakters, onze humeuren, ons verkiezen, en fmaaken elkander zo al niet haaten, evenwel elkander uit den weg loopen cn eindelijk onze harten medefleepen. Van dit alles loopen wij geen gevaar; onze harten geeven den toon , en als wij over onze verkiezingen fpreeken, gefchiedt dat met de onderwerping die wij der goede opvoeding, betaalen, immers zo lang als wij door kibbelen en tegettfpreeken niet te w^arm worden en de naamen van keetje en betje , niet veranderen in die van Nicht of Mejuffrouw, en dit gebeurt te dikwijls bij jonge , oprechte , in daat volkomen aan elkander levendige meisjens. Waarlijk keetje lief, zo gij over het brieffchrijven dacht als ik, gij zoudt even gaarne een' brief aan mij als ik aan u fchrijven: kom aan laat ik u nog een paar regels daarover mededeelen: als ik aan u fchrijf, febept mijne verbeelding u zodanig als ik u lk-fst zag; alle die volkomenheden die ik u bijzet, drijven mij aan om ook beminnelijk in uwe oogen te willen zijn, cn ik fchik mij zo zeer naar u, als mogelijk voor mij is: ik vorm mij plannen van huisiük M 3  iSa cornelia wildschut; of, geluk, wanneer wij bij elkander zullen zijn, en dewijl het geluk ons meerder treft in de verwachting, dan in de bezitting, ben ik ook nooit gelukkiger dan als ik aan u fchrijf: er is maar éöne zwaarighéid, zij is deeze: de vriendfchap kan niet van eene zijde komen ; immers niet in ftand blijven , zo zij niet wederkeerig is. Zeg mij des openhartig, bemint gij mij ook? en bemint gij mij genoeg om zeer dikwijls aan mij te denken? naar mij te verlangen? brieven van mij te krijgen? wenscht gij mij bij u, als gij ■« wel vermaakt, vooral, als gij iet verdrietigs hebt ? hebt gij mij, wanneer het papier reeds tot in het couvert toe, vol is, nog duizend dingen te zeggen? welnu, zo eene vriendin ben ik voor u, en zo eene vriendin N wensch ik in niemand zo zeer dan in u te omhelzen, lk weet wel, lieve Nichtjen, dat zo eene vriendfchap , om dat zij weinigen bekend is , bok door wreinigen kan begeerd worden; ik weet ook dat men met zulk eene vriendfchap omfpringt als de zogenaamde fterke Geesten met den Godsdienst, en onze flechfe nog al niet domme jongens, met de deugd; dat is, men houdt haar voor een harfenfchim, alleen goed voor weekhartige meisjens , maar voor geene denkende menfchen : dit is het niet al: Ik zal je nog jneer zeggen, zegt onze buurman, met veel beduidend- micne, wanneer hij mijne lieve moeder, reeds een uur heeft zitten verveelen, met het verhaal van zijn kleinzoons kinderkuuren, die geen opraapens waardig zijn: daar zijn zelfs fijnen dweepers in deeze  de gevolgen der opvoeding. 183 vriendfchap, die dezelve zo verre overdrijven , als de edele gezonde begrippen van den Christelijken Godsdienst; en zulke lieden brengen haar in een kwaad gerucht; ja, en dit doet nog veel meer nadeels , ftellen haar voor oppervlakkige kijkers (dat is voor de meefte gaapftokken) vóór in een befpottelijk licht: nu zijn er meer geloovigen in den Godsdienst , en in de deugd uit vrees dat men hen voor uilskuikens zal houden, dan wel dat zij in ftaat zijn de minfte fchemering van bewijs daar tegen te kunnën opbaggeren : maar deeze vriendfchap, terwijl zij onzen weg met roozen beftrooit, is ook ten uiterfte nuttig, voor de beoefening des verftands, en de bevordering van goede zeden: de eigenliefde wil tog liefst door de vriendfchap vermaand, geleerd, goed-, of ten minften af-gekeurd worden: zij geeft eene gelijkheid aan beide zijden, en behoudt het recht om de vermaanfter op haare beurt te vermaanen , te leeren, goed- en af-tekeuren, dit alles leert mij de ondervinding in den kring mijner vrienden en vriendinnen ; vrienden, keetje ! ja! want wij ontvangen hier met dezelfde gulle openhartigheid de braave jongelingen, als hunne zusters; dit alles vind mijne lieve moeder goed: „ Hoor betje!" zegt-zij meermaal; „ dewijl mijn oogmerk is, u getrouwd te zien, en men geene goede keuze doen kan, indien- men ons flechts een jongeling aanbiedt, die reeds het oogmerk heeft om ons tot zijne vrouw teneemen, geef ik u de vrijheid om in ons huis, alle zulke jongelingen te zien, die zig wèl gedragen; gij moet die leeren keuM 4  ï§4 cornelia wildschut; of, iien, om eens te kunnen vergelijken; gij moet dia leeren kennen zo als zij zijn en niet zo als zij zig zouden voordoen , indien zij u of beminden , of ■geloofden te beminnen;" en zo zeer als mijne Moeder zoude afkeuren , dat ik een van hen ter (luik zage , zo zeer begunstigt zij onder haar oog eene Vrij uitgeftrekte verkeering. Ik ontken niet dat ik meermaal misleid ben door zulke meisjens, die ik mijne bijzondere vriendinnen noemde ; maar al doende leert men ; en dewijl ik nooit 'verbonden was met Hechte charakters , zo ontffond alles, of, uit veranderlijkheid, ongeftadigheid, beuzelachtigheid, en nooit braken wij om eene gewigte fout: zulke teleurftellingen zijn ook al nuttig, en hadden wel eens wat verdrietigs maar nooit iet eigenlijk nadeeligs voor mij: mijn leven is zo onfchuldig , en mijn vertrouwen zo onnozel, dat ik nooit iet te duchten had, ook als men mij van mijne zwakke zijde wilde ten "toon ftellen: men kan van mij zeggen dat ik wat romanescq ben, en zo weinig zonder twee of drie vriendinnen leven kan, als eene coquette zonder twee of drie douzijn flikflojers: ontvalt mij eene vriendin, ik moet altoos een paar andere overhouden ; te meer , wijl de vriendfchap dikwijls nog breekbaarer is dan kraakporcelen : zie eens, hoe voorzichtig ik het aanleg, om nooit verlegen te zijn : mijne overdrevene zucht tot bricffchrijven is ook zo groot, dat het mij een ongemeen genoegen zoude zijn u ook als eene correspondente te kunnen befchouwen: dit zou mij, die ^op het land.  ¥»e gevolgen der opvoeding. 185 woon, eenigzins in de ftad overbrengen, die ik wel niet genoeg bemin om daarin te willen woonen, maar waarvan ik echter gaarne iet hoor: en wie zou mij in deezen meer nieuws kunnen mededceleM, dan mijne lieve Nicht wildschut, die daar zulk eene fchitterendc vertooning maakt? mij dunkt dat gij mij ook wel wat, u zelf betrelfende, zoudt kunnen verhaaien , en u daar door nog meer bij mij bekend maaken. Ik lees ook veel liever een' brief dan een gedrukt fchrift: mijn vader die, weet gij, zo geheel vader, zo gdieel vriend en leermeester zijner kinderen is, heeft dit goedgekeurd, in zo verre men meer merefchenkennis verkrijgen kan, door eene wèl geleerde, achtervolgde, openhartige briefwisfeling, met verftandige lieden, dan uit zulke boeken die gefchreven zijn met het oogmerk om die in 't licht te geeven, en hierom heeft hij zo veel op met de alom bekende brieven van Ladij montagne , en Madame de SEVEGM. Deeze geheele brief, heeft ten hoofdoogmerk u te bewegen, om mij ook te fchrijven: gij hebt, al leeft gij in een wereld van verftroojihg, immers wel nu en dan een verlegen uur? gij arbeidt zo min als de vogelen des hemels; en fpint even weinig als de leliën des velds, (zo als onze Dominé onlangs zig uitdrukte, toen hij de beau monde een zet wilde geeven:) gij kent misfchien nog geen ander verdriet, dan de zelfverveeling; wel, beproef of gij ook dit jiiet kunt verdrijven, door nu en dan een weinig , M 5  i86 cornelia wildschut; of, regelen op het papier te zetten: uw vader is zo zeer overlaaden met bezigheden , uw moeder fchrijft nooit geloof ik, des komt de correspondentie voor u op: gij weet niet, lieve Nicht, hoe veel vermaaks gij uw liefhebbenden Oom en Tante doen zoudt, indien gij hen eens eenige bericht u allen betreffende liet toekomen. Mijne Ouders weeten ditmaal niet dat ik aan u fchrijf: ik wensch zo gaarne dat zij dachten dat gij uit uw zelve eens fchrecft: beiden zijn wclvaarende, en mijn broêr pieïer cn ik zijn zo gelukkig onder hun beduur en in hun bijzijn, dat wij met geene jonge lieden van daud zouden willen verwisfelen: dit ons willen , demt volmaakt overeen met de gevestigde neiging onzer ouders, die zig meer dan ooit gelukkig vinden in hun verblijf op het land. Pieter wijdt zig zo geheel toe aan de belangens van anderen, dat hij geen' tijd heeft om veel aan de zijne te denken: hij is, weet gij," een groot vriend van alle lieve mooje meisjens , doch van vrijerij hoor of merk ik niets: die hem in 't voorbijgaan kent, is in gevaar om hem voor een rechten bemoeial aantezien; hij is evenwel te veel een man om eene beuzelachtige nieuwsgierigheid te koesteren: hij neemt, integendeel, veel meer moeite en onaangenaamheden uit den weg, dan de meede jonge lieden van zijne talenten: zeker, keetje! hij heeft op de Academie zijn' tijd niet verlichtmist, en hoewel hij zo wéinig Snoeshaan als pedant is, zijn er hier omdreeks niet te min eenigen die hem gaarne voor niets beters  de gevolgen der opvoeding. iSf zouden omdraagen : onze meeste Edelen en Grooten, zien in hem een geducht voorftander der vernederde menschheid ; en wee die hij most aanvallen: onze Dames die meest allen trotsch en fijn zijn, houden hem voor een ruwen Apostel: hij gaat zijn gang, en vleit even weinig het volksken als hen die het met een ijzeren ftaf ïx-geeren: daar komt hij zelf en verzoekt.mii zo vriendlijk hem thee te fchenken, waar toe hij vel te onhandig is, dat ik fchielijk afbreek, cn mij noem uw liefhebbende Nicht betje stamhorst, DRIE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw cornelia wildschut, aan Mejuffrouw elizabeth stamhorst, mijne lieve ketje ! G ij zijt waarlijk wèl goed, gij hebt mij iih reeds drie brieven gefchreven zonder dat ik nog één daar van heb beantwoord: neen zeker, gij hebt geen talent van grommen; gij merkt zelfs niet eens aan dat gij twee jaar ouder zijt dan ik, en dus ook uit dien hoofde meerder oplettendheid van mij verdiendet; zie, setje lief, ik wil geen vijgenbladen opzoeken, en  i8S cornelia wildschut; of, gij weet dat ik nooit' onwaarheid fpreek; geloof mij des als ik u zeg, dat alle uwe brieven mij ongemeen aangenaam zijn, en dat ik noch aan u noch aan mijnen geliefden Oom en tedergeliefde Tante fchreef, alleen ontftaat uit gebrek aan ftof; dit is waarlijk zo; houd mij, bid ik u, toch voor zo een verkeerd fchepzel niet, dat ik zulke uitmuntende menfchen als uwe Ouders zijn, onpligtmatig zoude kunnen behandelen: o ik weet nog zeer wel hoe mijne lieve Gouvernante, Mademoifelle du sart , over mijn Oom en Tante dacht: en dewijl ik overtuigd ben dat zij daar volmaakt wèl over kon oordeclen , is haar getuigenis voor mij van het uiterfte gewigt gebleven: ja, die Gouvernante heeft mij wat traanen gekost! en dikwijls denk ik nog aan haar; zie, ik zou dunkt mij, de helft van mijn goed hebben willen geeven om haar te behouden; maar de dood nam haar weg, en Moeper dacht dat ik, veertien jaar, en zo groot zijnde als zij zelve, geene andere noodig had: onze Moeders zijn wijzer dan wij, weet gij, cn ook alles flijt met den tijd; en ik ben luchthartig, en denk dan alwéér, ' dat is niet anders! doch zeker betje , het was eene allerbeste vrouw, en zij liet mij nooit iet toe dat zij voor mij niet goed vond. Zo dat, mijn lieve Nicht! gij kunt wel denken, dat.ik aan mijn Oom en Tante geene wisjewasjens fchrijven kan, die ik zelfs aan u niet zoude durven fchrijven, ja, die ik voor te beuzelachtig befchouw om daarmede een' brief optevullen: ik weet niets, en ben, zo als gij wel denken kunt, verlegen om ftof;  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. iSj zie Nicht, ik zou moeten praaten over mijne uitspanningen en vermaaklijkheden , die zo bedroefd eenzelvig en mij zo onverfchillig zijn, want alles is zo oud, en dat is wel te begrijpen, ik heb die te dikwijls gefmaakt: kleden, kappen, bals, concerten , fpeelpartijen , en denk eens aan , bette ! ik mag de kaarten niet luchten of zien, en evenwel, een mensch moet beleefd zijn in zijn eigen huis , en Mevrouw S.... fpeelt eeuwig en ervelijk Reveriï, en dan moet ik de partij helpen volmaakcn: ik kan niet begrijpen dat men zo verzot zijn kan op hetfpel; en als ik met onze jonge lui fpeel, is het klinkklaar om wat te fnappeu, te lagchen, en den een of anderen knaap voor den gek te houden; maar de fmaak is vrij om te fpeelen meen ik, zo dat, over het fpel kan ik u dan ook niet fchrijven: ik vrees ook, Nicht, dat ik op zo een' brief van mij , een heele predicatie met eene fcherpe toepasfmg ten antwoord zoude krijgen, en daar ben ik zo dood bang voor, als gij voor een kat, dat ik ook van zo een verftandig meisjen niet begrijp: hede bet-lief, het zijn immers zulke lieve poesjens! ja ik hou magtig van mijn kat; hij heeft menlchenverltand: cn ik ben bang van zulke predicaties; ik vrees, dit is het maar! dat ik er mij nooit naar zal kunnen fchikken: want ik ben zó zot niet, of ik zie wel dat gij heel anders zijt opgevoed dan ik; en veel meer voorraads hebt om gelukkig te zijn, voor u, meen ik: maar ik zeg, met uw' Tuinman, de mensch heeft zig zelv' niet gemaakt, en ook het word ons niet gevraagd van welke ouders  iqo cornelia wildschut; of, men wil geboren worden: niet, Nichtjen, dat ik mijne Ouders befchuldig, of veracht, heden, büthlief, daar beef ik voor! mijn Vader is de braaffte man die er leeft, en mijne Moeder de goedfte vrouw die ik ooit kende: zij beminnen mij als dn appels van hunne oogen: zij geeven mij alles wat ik wensch , en maaken mij zo gelukkig als zij kunnen; moeder zCgt altijd : ,, keetje moet wat plaifir hebben , zij is rijk „ genoeg, en jonge lui kunnen niet leven"als ouderwet* „ fche Benisten;" en Moeder houd ook van de vreugd i daar bij denk ik dan ook, misfchien zijn zij beiden ook zo opgevoed, cn mijne overledene Gouvernante zeide meermaal, de opvoeding maakt van den mensch het geen hij eens zijn zal. Mijn Vader heeft een zwaar comptoir; die goede man kan niet , zo als uw vader , die ftil op zijn landgoed woont, den geheelen dag in de boeken ftudeeren : cn moeder houdt niet van leezen : en zij heeft zelfs niet gaarne dat ik lees: ,, Zie,-keetje!" /.egt zij dan, „ al dat gelees is nergens nut toe en zeer ongezond ook nog; ik zie niet dat leesachtige menfchen, betere menfchen zijn dan wij:" maar zeg ik dan: „ Ilede Mama! mijne Gouvernante was zulk ,, een uitmuntende vrouw, en zij las altijd om zo te „ fpreeken" „ Dat was," zegt mijn Moeder dan, daar op, „ om dat het haar kostwinning zo „ meêbragt, maar gij die geene kostwinning noodig ,, hebt behoeft ook niet te leezen." Bij (lot van rekening blijkt des alwéér, dat ik buiten ftaat ben om een' brief, zo als ik aan Oom en  de gevolgen der opvoeding. iqi Tante zoude willen fchrijven, opte'ftellen; en niet om dat ik hen niet met al mijn hart liefheb, en daarbij , ik ben verzekerd dat ik geen goeden ftijl fchrijf, en heel flecht fpeld: ik zou zeer verlegen zijn om in het Nederduitsch te fchrijven : goed zegt gij, fchrijf dan in 't Fransch : maar dat ben ik vergeten , want federt Mademoifelle du sart overleden is , heb ik geen drie Franfche briefjens gefchecven : en gij Nicht zijt zulk eene puntige fchrijTfter, en Oom is zo geleerd, en Tante ziet zo naauw, dat ik te befchaamd ben om zulke blijken van mijne onkunde te geeven: een mensch is toch altoos wat grootsch, eetje ! evenwel , ik zal probecren hoe het gaat, misfchien zult gij 't nog kunnen leezen. Gij hebt ook. zo veele vrienden en vriendinnen waar voor gij niets geheims hebt, en ik zou misfchien gevaar loopen om mijn' brief bij hen te zien omwandelen, of dat hij in uwe geleerde cirkels als een grapjen zou voorgelezen worden: wat zou men. zig ten mijnen koste vermaaken ! vooral zo gij, Nichtjen, die toch den naam hebt van zeerfatiricq te zijn , die met nooten verzeldet. Wel zo keetje ! vraagt gij nu; wel zo keetje ! denkt gij waarlijk zo flecht over mij? hoe flecht? neen, ik denk niet dat gij zulks uit Hechte beginzels doen zoudt; maar de gevolgen zouden voor mij dezelfde zijn; en gij zijt zo alles voor uwe boezemvrienden : indien u zo een' brief deed lagchen, dan zoudt gij immers dit vermaak niet alleen kunnen genieten? daar bij zoudt gij kunnen denken, keetje  IQ2 cornelia wildschut; op, heeft er geen nadeel van, zij wecten niet van wie dien brief komt; dat kan zijn; maar ik zou dit evenwel zo kwalijk neemen, dat ik, al fchreeft gij mij vijftig brieven in een maand, ('t geen voor u maar fpeelengaan is,) er geen een eenig van zoude beantwoorden. Wat nu uwe befchrijving der vriendfchap betreft, ik verfta niet recht wat gij zeggen wilt; ik ben er ook niet nieuwsgierig naar om het te begrijpen; het zal met de vriendfchap zijn zo als met alle die dingen daar ik zulk eene groote verwachting van had; als het nieuwtjen er af is, is er niets meer aan: daar bij komt nog , dat ik geen fmaak heb in ongerust te zijn; en daar hebt gij mij voormaals al zo breedvoerig over gefchreven: zie, betje - lief, als ik eene mijner gezelschapsjuffrouwen in zo een toeftandzag, zo als gij mij die als de gevolgen eener intime vriendfchap heel omStandig hebt ontvouwd , dan zou ik vast gelooven dat zij eene zwaare ziekte onder de leden had, of dat haar een groot ongeluk dreigde, en kwaad kon zien vóór het er nog was, zo als Mama mij verhaalt dat er zulke menfchen zijn, en dat zulks komt om dat zij met een helm geboren werden: en dat zulke lui als zij ergens voorbijgaan, daar een doode komen zal, dat zo zeker vooruitzien, als onze Slepers paarden die nooit voorbij zo een huis zijn • gegaan, dan gedwongen: en dat zulke paarden ook met een helm geboren zijn: en dat een mensch wel zo goed kwaad kan vooruitzien als een Slepers paard; en mijn Moeder zou niet jokken om al wat er in de we-  de gevolgen der opvoeding. IQ3 wereld is; en zij heeft het ook gehoord van heele geloof haare menfchen, die heel fijn en vroom waren : hebt gij wel ooit zo iet gezien Nichtjen ? ik niet! en ik hoop dat onze lieve Heer mij daar voor ook zal bewaaren. Neen betje lief, ik ben wel altoos heel blij met een' brief van u; het geeft weêr zo eens eenige verandering: ik doe hem ook fchielijk open , en fcheur er, (niet om dat ik zo beef; maar om dat ik onhandig en driftig ben,) meest altoos een brok af; en denk dan niet zo als gij , dat op dat brok nog iet zeer intims ftaan zal, maar dat er of de naam van Boomlust, of de dagtekening op geftaan heeft, en daarmeê is dat uit: misfchien zou mijn verlangen om dien te leezen nog fterkcr zijn, zo gij mij eens wat nieuwtjes niedcdeeldct uit uwe Provincie, zo als van dc levenswijze, de kleding, de vermaaken, en foortgelijke dingetjens die mijn verftand bevatten kan ; maar gij fchrijft altijd zulke geleerde brieven, dat het wel predicatjen lijken: ik zeg dat niet om u te berispen ; ieder heeft zijn talent, en ik weet wel dat ik daar niet over moet oordeclcn: gij fpreekt zo veel van de Natuur, van de fchoone Natuur cn de vriend, fchap; maar zo als ik zeg, ik verfta dat niet: ik kan des zo eene vriendfchap van u niet aanneemen, om dat ik die niet kan beantwoorden: ik moet voor mijne gezondheid zorgen, en heb maar geen' zin in die flaapelooze nachten, die men uit klinkklaar verlangen naar een' brief, doorbrengt: de nacht is de mensch tot rust gegeven; en ik fiaap zo graag, setje; nu I. deel. N  104 cornelia wildschut; of, dat weet gij: maar flaapen is gezond, en ook ik hei? niets te doen: ja dat was het ecnigfte dat mijne Gouvernante lastigs had; ik moest altoos vroeg op. Wat nu betreft dat Tante van oordeel is, dat eene jonge Juffrouw zo wel jonge Heeren als Juffrouwen moet zien, en daar meê omgaan, om elkander te leeren kennen, komt volkomen overeen met het' oordeel mijner lieve Moeder; en ik zie daaruit dat men den h'eelen dag niet behoeft te zitten leezen , om zo goed een zaak te begrijpen als mijne geëerde Tante; Mama leest geen ziertjen; maar er komen hier alle daag een fchrik van jonge lui, en mijne goedaartige Moeder mag wel wit zien; zij is bij ons als of zij mijn zuster ware; och zij is magtig goed en infehikkelijk! ik hou ook dol veel van Moeder. Dat onder zo veele jonge Heeren ook minnaars zijn, is zeer wel te begrijpen: maar zie, BETjE-lief, ik weet het niet, maar dit kan mij niet fcheelen: en ik kan u verzekeren dat mijn hart even weinig dan mijn hand gekwetst is; daar kunt gij gerust op zijn, al fchrijf ik ook in geen half jaar weêr: ik mag hen allen wèl zetten, zij zijn vrolijk en grappig, of zij houden mij ten minften wat gezelfchap , en dat is wel naar mijn' zin. Ik heb ook voor eenigen tijd reeds eene jonge Juf- I frouw, of zo gij wilt vriendin bij mij gehad ; een rechte lieve vrolijke meid, 'die het in huis niet te zeer naar haar' fmaak heeft: haar moeder verftaat niet dat zij in een boek kijkt, en zij is zo verzot op leezen en fchrijven dat het danig en danig is; zij fchrijft  de gevolgen der opvoeding. ip5 ook gedichten, en ik geloof dat zij zelfs wel een boek zou kunnen maaken: ik had gehoord dat zij heel vrolijk en geestig was, en ik daehr, kom aan, dat zal eens wat anders voor mij zijn, en ik maakte kennis met haar; wat zal ik zeggen, het voldeed ook al niet; in 't eerst liep ik magtig hoog met baar; maar het was al gaauw gedaan: wij zijn niet kwaad op ■ elkander, maar wij zien elkander zeer zelden, want naatje hoeman heeft, denk ik, even weinig over mij voldaan geweest dan ik over haar was: haar vader doet in de lijvvaaten; braaver (Klier burgers zijn er niet: cn wat nu betreft dat, zo als gij gelieft te zeggen, de vriendfchap ook goed is om iemand zijne fouten te zeggen; o daar behoeft men geene" vrienden om te zoeken: deezen dienst zal niemand zig onttrekken: onze bedienden zouden zonder opflag van huur dien dienst omtrent mij wel willen verrichten ; ik geloof zelfs dat gij, mijn lieve beth, deezen liefdendienst omtrent mij zoud kunnen verrichten in uwe hoedanigheid van Nicht; en ik houde mij daar nog meer van verzekerd nu ik het (lot van uwen brief eens weêr overloop : zeker, het is niets dan verlegenheid en gebrek aan (lof, dat ik niet aan mijn Oom cn Tante gefchreven heb; en ik zou even goed kunnen zeggen dat gij ook wel wat meer aan mijne Ouders behoordet te fchrijven, te meer, daar u dit geen de minfte moeite kost. Zie daar, eetje, dit is nu althans wel een lange brief; maar ik heb u nog vergeten te fchrijven dat ik nu al weêr eene andere vriendin heb, en die is za N a  1$Ó CORNELIA WILDSCHUT; OPj geheel anders dan naatje hofman; zij zou u wet bevallen, denk ik, Nicht; zij is allerliefst, en altoos zo in één humeur maar ik ben zo moê gefchreven ; en ik moet nog aan Oom en Tante fchrijven: ik groet zeer minzaam mijn' Neef, en ik wou wel dat hij ons ook eens bezocht, het zou hem nog wat vrolijker maaken, en Amfteldam is nog al zo heel ondragelijk niet voor jonge lieden Ik omhels u recht hartlijk, en blijve uwe Liefhebbende Nicht en Dienaar es, C. WILDSCHUT. PS. Mijne ouders groeten u hartlijk. VIER- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw cornelia wildschut, aan Mijnheer en Mevrouw stamhorst. hooggeleerde oom en tante ! Ik heb door mijn niet fchrijven zeker wel een klein berispingjen verdiend; maar waarlijk, Oom en Tante, het is om dat ik befchaamd ben aan zulke wijze menfchen te fchrijven, en om dat Nicht ketje zulke  de ce volgen der opvoeding. ifff tóoojë geleerde brieven fchrijft, daar ik niet op weet te antwoorden: ik verzeker u, dat mijn hart geen deel heeft in dit fchijnbaar verzuim, en ik zou zeer bedroefd zijn indien mijn Oom of Tante misnoegd op mij ware: gij,kunt dan wel denken, dat ik daar magtig tegen aan zie, en van uitftel komt afftel. Het is mij alleraangenaamst te hooren dat Oom en Tante zo gezond en vergenoegd Ieeven: Oom en Tante zijn nu zeker al lang gewoon aan liet buitenleven, maar het moet voor Neef en Nicht evenwel naargeestig zijn, zo altoos hetzelfde te zien, en geheel andere menfchen te ontvangen dan wij in de ftad: ik vind bloemen en boomen heel mooi, maar ik zou evenwel niet kunnen befiuiten om nooit iet anders te zien: ik houd heel veel van uitgaan, dat geeft nog zo wat verandering in ons leven; en alles is al zo oud; zo dat, ik kan niet begrijpen, hoe of Nicht bette met zulk eene eenzelvigheid gezond en vrolijk blijven kan: ik althans zou dit niet lang goedmaaken; maar het is ook waar dat Nicht setje veele talenten heeft van leezen en fchrijven, en muziek, en tekenen, cn dat helpt: lieve Tante! wat zouden wij ons ccn genoegen maaken in het gezelfchap van betje, zo gij toeftond dat zij hier eens een heeleu winterkwame logeeren ! mijn goede Moeder zegt: „ Dit zou Nichtje „.goed doen, het meisjen moet zo ftijf worden als „ een fteenen beeld; zij heeft niets aan haar jonge „ leven:" mijn Moeder houd krachtig van Nicht betje , en zou alles in 't werk Hellen om haar den tijd aangenaam te doen doorbrengen: zij kan, lieve N 3  ioS cornelia wildschut; of, Tante! in ons huis ook wel leezen, want Vader heeft nog van Grootvader eene heele zaal vol boeken; en hier komen ook wel geleerde jonge lieden, ja zelfs Philofophen; de zoon van onzen braaven Boekhouder : (Tante, gij houdt zo veel van zijn vrouw, niet waar Tante?) is een groot Philofoof en een Poëet ook nog; o die zou net eetjes flagzijn; daar kon zij dan meê redeneeren over boeken , en over de ftarrehemel, en over de dieren, en dat die ook zo wel een ziel hebben als wij: nu, ik verfta daar niets van: en dan komt hier ook alle daag een jonge Heer van arkel, die zo aartig en zo vrolijk is, dat Mama omtrent zo veel van hem houdt als van mij: de jonge Heer van veen is hier, of hij zal hier komen; die is wat bedaarder, maar ook heel leesaebtig, en Nicht zou de keuze hebben uit nog een half vijf- entwintig Wij zijn allen gezond, en mijne lieve Moeder is nog even vrolijk als of zij' twintig jaar ware: Vader heeft altoos zijn hoofd vol, ik zie hem niet dan aan tafel, doch hij is ook in goede gezondheid Nu zal ik afbreeken cn u verzekeren dat ik met de grootfte achting de eere heb mij te noemen HOOGSTGEëERDE oom en tante ! Uwe gehoorzaame Dienaares en Nicht, cornelia wildschut. PS. Lieve Tante ! zoudt gij mij niet in een klein briefjen willen verzekeren dat gij niet misnoegd op mij zijt?  de gevolgen der opvoeding. 100 VIJF- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan Juffrouw cornelia wildschut. Beheerfchcresfche mijner ziel! koningin van mijnen wil! brandpunt mijner liefde! reflecliefpiegel der fchoonheid! beminnelijke sylvia! dus noem ik u, o naamgenoote van de moeder der Grachen , dc edele cornelia, maar als ik aan u mijn verliefd hart in al zijnen gloed vertoon, moet ik een zachter naam aan u geeven en u aan mij voorftellen als eene Veldnimfe: is het vermetel dat ik mijne oogen tot u op. heffe? de maatfchappij twijfelt, het vooroordeel zegt ja: maar, maar mijne boezemvriendin! de reden in gecner maniere. Wat, mijne fchoone! is er meer voor u te genieten in het oord des overvloeds? gij'hfebt u uit alle deszelfs ftroomen verzadigd; er is des bij den rijkdom niets nieuws meer onder de zonnc om u aantcbiedcn: maar de liefde van een'man als ik ben zal neen genoegen verfchaffen dat gij niet kent ook niet bij naame; met en door mij zult gij in eene voor u nieuwe wereld overgebragt worden ; ook tot uw' naam toe zal ik veranderen: cn daar bet gewest des vernuft* veel onbegrensder is dan dat des rijkdoms, zult gij daar N 4  500 cornelia wildschut; of, in bewaard blijven voor die naare zelfverveeling die als een flang u den boezem doorknaagt. Gij zult altoos meesteresfe van uw lot blijven; ik zal mij nooit tot uwen tiran opheffen : op uw wenk vlieg ik overal op de vleugelen der huwelijksliefde; nu met u naar de comedie, dan naar mijn fludcerkamer: gij zult mijne doris van den grooten haller , ja gij zult mijne sylvia , en ik uw getrouwe celadon zijn. Ik zal lagchen als gij het wilt, en treurig zien zo dra gij het begeert, door die fijne overeenflemming der zielen die door de logge dwaasheid befpot maar door de ondervindelijke liefde geloofd wordt: dit is het niet al ! bij het waggelend wiegjen zullen de negen Zanggodinnen u verpoozen , engelen zingen, en Apollo de maat flaan: onze zoonen zullen geheel onder mijne befiuuring ," onze dochters onder uwe befeberming opwasfen. Denk niet, o sylvia! dat ik uwen rijkdom begeer! een waar Wijsgeer heeft weinige behoeften ! maar dewijl ik mij aan het menschdom toewijde, is het billijk dat ik wèl gevoed, gehuisd, gekleed en boven alle aardfche beflommcring beu. D3 dichtkunst eischt een' geest van zorg en kommer vrij. Een Wijsgeer achter een toonbank! een Dichter op de beurs! welk eene ijsfelijke verplaatzing! welk eene verwarring! Mijne ouders heb ik over ons huwelijk niets gC'»  de gevolgen der. opvoeding. 201 zegd, wij vcrfchillen altoos zo veel in gedachten, dat ik dit vooreerst uitftel , en ook ik heb mijn hoofd zo vol, dat ik er den tijd niet toe heb.. .. mijn dichtluim overvalt mij daar zo geweldig, dat ik U moet verlaaten en een heldendicht ga beginnen, waarvan gij de Mecena zijn zult —- vale, vale ! cornelis de groot. ZES- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan den Heere frans ligthart. , mijn beste frans ! mij wel eens een' dienst doen? wij waren op fchool altoos goede vrienden, en uw vader bedient, weet gij, onze heele familie: dit onderhield onze kennis, te meer daar gij nu cn dan bij mij komt om met andere jonge lieden over ftudie en litteratuur te fpreeken: gij zijt wel wat luchtig frans , maar ik houde mij gerust dat ik op u ftaat kan maaken; het geen ik u verg zal de jonge Juffrouw, alwaar gij op het comptoir zijt, voldoen: zij onderfcheidt mij, van alle die losfe jongens, die pronkers, die beuzelaars, die grootfpreekers, diehaar overal navliegen; knaapjens die niets weeten, en die zij ook alleen gebruikt als onderdaancn in geval N 5  202 cornelia wildschut; of, van noodzaakelijkheid; 't zij om haar ergens te brengen , of om een commisfie uittevoeren : maar een jong denker alleen kan haar huis, haar hart, haare keuze eer aandoen: dit alles in een diep vertrouwen tusfehen ons Gij zwerft als boodfchaplooper veel bij den weg, en ik heb den tijd niet om mij aantekleeden, veel minder om uitteloopen, zo het niet is om aan het huis uws patroons te komen; daarom zend ik u het plan van een gcfehrift dat geheel origineel zijn zal: ga bij de voornaamfte Boekverkoopers, vooral, bij' hen die in philofophifcbe fchriften handelen : verzoek om dit plan te mogen voorleezen, en noem voor eerst mijn' naam niet; maar zeg alleen, dat de fchrijver zijn werk misfchien zal afftaan voor 20 dukaaten het blad, eerfte druk: om hem nu nopens het debit gerust te ftellen, moet gij hem verzekeren, dat er geen woord theologie in zal komen, en dat de zedeleer daarin vervat, niet veel ftrenger zijn zal dan die, welke men al zingend in de opera hoort aanprijzen; zeg hem ook, dat de fchrijver noch Staats- noch Prins-gezind, maar een burger der wereld is, die zijn vaderland overal vindt waar hij menfchen ziet : verzeker hem ook, dat het geheele ftuk, in fpijt zijner wijsgeerigheid zo bevallig zal ingekleed, en zo aangenaam gefchreven worden, dat de Mondes van fontenelle daar door zullenoverfcheuen blijven; zeg hem met één woord, dat de fchrijver een mensenkenner is , die den heerfchenden fmaak zijner eeuw kent en voldoen zal: zo gij hem hiervan hebt overtuigd, (en dit zal u niet  de gevolgen der opvoeding. 203 moejclijk vallen, als men mijn plan gezien heeft,) voeg er dan bij, dat ik aanneem voor hem alleen te werken, en -eene asfociatie wil aangaan die voor ons beiden een goudmijn zijn zal: hij zou dit mijn werk met fraaje plaaten kunnen uitgeeven: over den titel zal ik zelf met hem fpreeken, die is dra gevonden; misfchien geef ik het alleen den titel van: „Vliegen-Re„ publiek, ontdekt door een' wijsgeerig' navorfcher „ der Natuur:" of iet dergelijks: wacht eene ruime belooning , mijn goede frans ! ik zal mij in ftaat ftellen om met glans in de wereld te verfchijnen, en de weldoener mijns volks te worden: maar hierover zo gij tijd hebt eens nader ; ik heb het er uitgefcheurd om u deezen te fchrijven Vaarwel, fransje ! ik ben uw goede vriend, cornelis DE groot. ' ZEVEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. JllffrOUW cornelia wildschut , 0.0,1% juffl OUW anna hofman. "Wel, lieve naatje, gij komt mij dan ook verbruit plaagen en kwellen! al haddet gij geen ander, talent, daardoor zoudt gij uitmunten in den kring van alle mijne Saletvriendinnen, en goede beleenden: gij  cc4 cornelia wildschut; of, weet immers, dat niets in de hecle wereld mij zo zeer verveelt dan de tijd , en dat geen fchepzel mij zo lastig is dan ik mij zelve ben ? hoe of dit nu met de eigenliefde overéén te brengen is, daar zie ik niet door; maar ik arme ziel, heb zo weinig in- en doorzicht ; ik leef en denk zo weinig dat ik niet onderneem dit te verklaaren; ik zeg u alleen eene gewaarwording, en die laat ik mij door alle geleerden uit de vier hoeken der wereld niet ontpraaten ; het is zo : hoor eens dan ! daar ben ik pasjes negentien jaar, cn er is niets nieuws meer onder mijn bereik: men zegt, dat ik zeer wèl zing, en mijne eige ftem mishaagt mij; de muzijk zelve is al zo oud voor mij, en ik geloof, ter goeder trouw, dat ik in die bij u zo hooggeroemde kunst, nooit verder komen zal, dan dat ik een klein opera-airtje aangenaam zingen zal; dit is ook genoeg in mijn' ftaat: mijn Fortepiano , daar mag ik mij haast niet meer voor plaatzen, en nog voor drie maanden was het mijn alles: ik ben de publicque vermaaken, de comedie en al wat daar bij behoort, moede; 't is altoos het oude cn het zelfde: gij weet , mijne ouders zijn de beste menfchen die er te vinden zijn: dwang die ken ik naauwlijks bij naam: ik kan niets zo gek, zo zot, zo vreemd bedenken, of het ftaat mij vrij; ja naauwlijks let men op het geen ik doe. Nooit ben ik nog tegengefproken : wenfehen en bezitten volgt elkander oogenblikkig op; dit doet mij wel eens begeeren tegengefproken te worden; dat zou ten minften eenige levendigheid in het genot voord-  de gevolgen dek. opvoeding. HOg brengen; de lust om mijn' zin te doen vergaat des dikwijls: wil ik tot elf uuren flaapen, 'fis wèl; wil ik vroeg opftaan, 't is wèl.; wil ik laat uitblijven, 't is wèl; wil ik ongekleed in mijn kamer eeten, 't is wèl; wil ik een partij geeven, 't is wèl; wil ik tot twee uuren in den nacht bij mijn vuur zitten geeuwen , 't is wèl; zie, naatje , dit verveelt mij ijsfelijk: menigmaal eet mijn Vader alleen, mijne Moeder ook, en ik insgelijks, en dat wel op het uur dat ieder behaagt: ik eet wat ik wil, niets is te duur, te raar, en of het goed voor mijne gezondheid is of niet, daar denkt niemand aan : uitfpanning , vermaak, hoop, uitzicht, dit zijn onbekende dingen voor mij: ik benijde, (en evenwel nijd is mijne begunftigde ondeugd zo weinig, dit weet gij;) ik benijde fomwijlen onze jonge derde-meid, wanneer die zegt: zondag is mijn uitgaansdag , o wat zal ik dan een plaifir bij mijn ouders hebben'. wij zullen thee-melk, (of wat weet ik het,) kooken. Toen mijne Tante betje nog te Amfteldavi woonde, zag ik dikwijls dat zij met traanen van vreugd een arm ongelukkig huisgezin te hulp kwam: en , tusfehen ons gezegd, hoe dikwijls ik met de grootfte onverfchilligheid een paar dukaaten met hetzelfde oogmerk wegfehonk, ik had er tog geen groot vergenoegen door; voor twee dukaaten die ik gaf, kreeg ik twintig in de plaats: ik miste niets, mij dacht, ik gaf zo niets van het mijne: ook dit moet gij mij eens uitcijferen NAATjE-lief; want waarlijk ik acht het goud als 'het ilijk. op den Dam, dat is als niets: ik ben  2CÓ cornelia wildschut; of, overal te vinden daar wat te zien ol te hooren is, en nergens eigenlijk tegenwoordig: ik vermaak mij alleen niet meer, maar ik kan het mij zelve niet eens meer wijsmaaken dat ik mij vermaak. Uw gezelfchap waarna ik zo plagt te wenfchen vóór ik het genoot, zoek ik eigenlijk meer dan dat ik het verlang: zo gij aan mijne oprechtheid twijfeldet, gij hebt er hier, zo als Dominé X... zegt, een duchtig bewijs van: zodra ik weet dat gij vast komt, kan ik niet meer zo met al mijn hart zeggen, wat zal dit een aangenaame dag een vrolijken avond zijn! wij zijn reeds zo gewoon aan elkander; hebben zo weinig te zeggen; zijn zo fchoon uitgepraat, (dit is zeker mijn fchuld, maak daar geen compliment over,) zitten zo droomig, ja fomwijlen moet ik een geeuw weghoesten, en ziet gij op uw horologie hoe laat het tog zijn mag: wij vraagen zo dikwijls wat willen wij doen ? zo gij een liefhebfter van het fpel waart, ik zou waarlijk kaarten in gereedheid hebben ; doch fchoon gij alle fpelen van de mode kent, hebt gij u daar zo fterk tegen verklaart, en zegt dat gij nooit uit verkiezing, maar dikwijls uit beleefdheid, Whisq, of Reverji fpeelt: ik doe u deeze belijdenis niet om u te doen befluiten mij weinige? te bezoeken , niets minder! ik hou ijsfelijk veel van u, én ik wist. het ,geen jaar meer goed te maaken zo ik u niet hadde: ik wenschte alleen dat dit alles anders ware, of dat gij eens wat nieuws bedacht: ik heb u naar wat-lectuur gevraagd; eenige voor mij nieuwe romans : maar, mijn hemel! ik ken die allen, ik heb allen doorbladerd,  de gevolgen der opvoeding. 20? en ook zij zijn zo niet in mijn' fmaak: daar is nü die beroemde clarissa; wel mensch! ik heb geen geduld om het eerfte deel te leezen; en ook alles is zo akelig cn zo treurig! Juffrouw howe fmaakt mij nog al het best, want haare brieven doen mij voor zo verre ik die las, nog eens lagchcn: maar alle de overigen; neen ik heb er geen fmaak in: en aan die twee Hollandfche romans! zie, ik mag er niet van hooren; zij zijn naar en naar zeg ik u; en is het ook doller te bedenken? daar komen- Dominés. ook in! zie dat fluit nu niet met al naatje , dat men Dominés plaatst in boeken die uit de grap gefchreven worden; en dat nog zulke ernftige Dominés, die er alleen inkomen om iet goeds te zeggen: wel als ik wil hooren preéken ga ik in de kerk, cn lees geen romans; zo dat, s Juffrouw rien du tout had wel gelijk, toen zij zeide: „ Het is of ik in de kerk ben:" maar wat mij aangaat , dan ben ik nog liever in de kerk, dat fcheelt mij veel, dan kan ik nog ten minften eens rond kijken , en met een goede bekende een beetje praaten over het geen ik zie: en ik zie ook nog dat men onze jonge lieden mooi beet heeft;, die willen geen ernftige dingen kezen, cn nu gaan die fchrijffters heen en floppen halve zcdcpreêkcn in de romans, en dan móeten wij die wel leezen: daar zitten wij dan mooi te kijken ! doch wij zijn ook niet gek, wij willen er niet van gebruiken, wij flaan dit alles over Zeg eens naatje ! hebt gij al die Claris fa's, al die Grandijbns, al de Julia Mandtvilfcs, enz. alkgaêr uitgekezen? van letter tot jota? wel wees dan zo  2ö3 cornelia wildschut; of, goed en leg eens een papiertjen bij iedere grappige brief; anders is her een wilt zoeken, en een brief van Mevrouw ryzig diverteert mij nog al, zij doet mij fchateren van lagchen , maar Mevrouw helder, die haar brieven fia ik over, zo ook de mcefie; en als ik van lotje lees, word ik zo bedroefd, dat ik er niet van flaapen kan: ik hou niet van zulke histories, en men zegt dat dit eene waare gefebiedenis is; en dat lotje wel zo waarlijk geleefd heeft als gij en ik nu leeven, maar het ftaat evenwel in een roman. Om u nu te toonen dat ik u alles toebetrouw, zend ik u als een diep geheim, (en ik zou met u breeken zo gij mij verklapte,) een'brief diende jonge Heer de groot mij gezonden heeft: ik verfta er niet heel veel van, maar een vrouw behoeft ook geen philofooph te zijn; al wat ik er uit kan opmaaken, is dat hij fmoorlijk op mij verliefd is; dat hij geen geld maar veel verftand heeft; dat ik veel bewonderaars heb, maar daar geef ik heel weinig om; ik zou hem neemen kunnen, al ware het om eens in een anderen levenskring te komen ; mij dunkt , het moet wel aartig zijn, als men alles, gelijk ik, moede is, waar men zig bevind, dat men een trap of twee in de levensmanier afdaalt, en kan zien hoe het daar gefield is; dan zou ik ook menig pretjen kunnen neemen dat mij nu verboden is, als (houd u maar niet op!) ftrijdend tegen mijn fatfoèn: zie naatje , daar heb ik ook zo een hekel aan; fatfoen, tut, tut! ik heb • meer geld dan gij, of dan de groot , maar ben niet meer-  de gevolgen der opvoeding. 209 meerder van fatfoen dan gij; ik denk bijna nooit, maar bet komt mij altoos voor dat eene goede befchaafde opvoeding alles gelijk maakt, en dat al dat gefnap van fatfoeu, en beneden het fatfoen, en tegen het fatfoen, zotte klap is; en dat een braaf eerlijk welgezeten Boekhouders zoon, die er wèl uitziet en zo wèl is opgevoed, als ik zelve ben, niet beneden mijn fatfoen is ; zeg mij eens of ik gelijk heb*of niet; het komt mij maar zo voor, naatje: onderfcheid van geld is er dikwijls; maar fatfoen , a, ba! wat is dat? niet naatje, dat ik met een ambachtsgezel zou willen trouwen; 0 neen! maar dat is om dat zo een man niet opgevoed is zo als hij 't voor mij moet zijn , indien men in den zelfden haat leven moet ! nu althans ik heb daar mijne bedenkingen over: het komt mij voor dat zij die men zo een paar trappen beneden de rijke lieden plaatst, veel meer gelegenheid hebben om zig te vermaaken: „ Heden Nicht!" plagt mijne Tante betje te zeggen, als ik haar daar over aan het hoofd gonsde; „ hebt gij dan in uw' kring geen vermaaken genoeg voor een jong meisjen?" ja maar, ik zou veel liever met de naaimeisjens omfollen, .uitrijden, en naar Buikjlóot vaaren; een groote gedroogde fchol kluiven , en een " patertje langs den kant danfen, dan mij te diverteeren zo als wij, Tante, gewoon zijn : „ Gij zijt een kind," kreeg ik ten antwoord; dit blijft evenwel zo; ik klungel veel liever in de keuken, hoewel ik niets kan klaar maaken, dan in de zijkamer; en mij dunkt, zo ik met een'man als de 'groot trouwde, dat ik clan I. deel. O  !ïio cornelia wildschut; o f , nog veel meer gelegenheid zoude hebben om naaf mijn' fmaak te keven: was ik dat moede, dan zou ikzo eens met hem naar de Roomfche Landen gaan, cm zo wat kerken en Schilderijen te zien; dat moet recht prettig zijn; dan kan ik ook als eene zuinige huishoudfter met uw moeder naar alle markten pampelcn, en uit economie duizend dingen koopen; ééns zo duur dan in de winkels; en waar voor ik nog geen gebruik heb; dan zou ik u altoos meêfleepen, naatje, al hebt gij daar zo een hekel aan, dat Scheelde mij weinig. Ik geloof niet dat alk rijke meisjens opgevoed en in den zelfden ftand, en levende als ik, wel zo veele reden hebben om zig tot een huwelijk te bepaalen, als ik; ik wacht van mijne ouders hand geen tegenwerping ; nooit is mij, hoe grillig, hoe twistig, nog iet geweigerd, en zouden zij dat nu beginnen, nu ik reeds negen jaar ben? wat nu de ouders van de groot betreft, ik ben verzekerd dat zij zig vereerd zullen achten met de partij: een Schatrijk eenig kind , van ordentelijke lieden, dat niet foeilelijk, en niet flecht van inborst is; zijne moeder is magtig fijn, nudat is haar fmaak, en dewijl ik daar niet zal inwoorien, is het mij ook heel onverfcbillig ; de braave vrouw zal wel te fpreeken zijn als ik haar met mijne Gelderfchc Tante op nieuw bekend maak: mogelijk fchrijven zij met haar beiden nog wel een predicatieboek! zeker naatje , mijne Tante is zo eene wijze als goede vrouw; geloof gij mij. Denk evenwel niet dat mijn befluit vast genomen  de gevolgen der opvoeding. 2lT is: o het tegendeel is waar, en ik denk hem ook heel lang te laaten vrijen; dat zal mij zo-wat bezigheden geeven, en wat brieven doen fchrijven aan den verliefden: nu zal ik capricieus, ongeftadig, koud als ijs, dan zal ik weêr geheel redelijk, geheel bedaard zijn; en hem zo dikwijls ik wil aan den rand des wanhoops, of naar den hoogden daat van geluk doen vliegen; dat neemt alweêr een paar jaar weg, en ik reken zes of agt maanden aleer alles met ouders en vrienden gefchikt is: zo zal ik dan eindelijk in dien nieuwen dand voortfleuriën tot mijn veertigde jaar denk ik; daarna zal ik misfchien wel weêr wat anders opdoen , 't welk mij om zijne nieuwheid behaagt , en zo zal de levensweg zijn afgeloopen, zonder merkelijke zelfverveeling. Om dat het fchrijven mij nog al diverteert, ga ik. maar wat voord: ik weet wel dat gij van mij niet veel bijzonders wacht, want gij kent mij zo tamelijk wèl; het kan u des niet ontfehieten; de ouders van de groot leven nog heel ouderwets en burgerlijk, zij bidden nog over tafel; zo doet Tante betje ook nog; en evenwel hierin huis is dat zo geen gebruik; mijne ouders bidden nooit dan in de kerk, maar die is er ook voor, dunkt mij: dikwijls als ik daar zo eens aan denk, zeg ik bij mij zelve: 't is tog raar dat de menfchen zo verfchillen in hunne denkbeelden over onzen lieven Heer en onze pligten! weet gij wat het ergst is, ik word dan droefgeestig, en dat is ongezond: daarom mag ik ook niet van derven hooréri; en als ik een begraavenisbrief jen lees, gaat er O i  212 cornelia wildschut; oe, een rilling door mijn geheele lijf: nu, ik ben God dank nog nooit ziek geweest; ik ben, mag ik zeggen , overal doorgerold: dan denk ik weêr, wel ik doe geen kriezeltje kwaad; alle jonge rneisjens, in mijn' ftaat, leven niet gefchikter; zij mogen.wat grootfcher, en wat vicsneuziger zijn, dat is het al: en zo als gij weet naatje, (ik zeg het niet om kwaad te fpreeken) chrisje is eigenzinnig en kribbig: grietje gierig en inhaalig; anderen hebben alweêr andere gebreken, zij zijn ook geen zier bemind, maar het zijn trotfche fchepzels, die tegen een braaf burger meisjen geen woord willen fpreeken: bij alle deeze nuf jcns, ben ik al een heel goed flag van een mensch... ik verzeker u dat ik nog nooit zo veele wijze woorden:achter elkander fchreef, zou. dit komen om dat ik door een' Philofoof gevrijd worde ? Daar werd ik in mijn fchrijven geftoord; het was die petit-mditre de Vlaming, hij heeft mij zo veel logens verteld over mijne fchoonheid, dat ik boos werd en zei, dat hij wel geringe gedachten moest hebben van mijn verftand, om mij zo onbefchaamd voorteliegen; en dat meende ik óók: maar hij zei dat de mannen alleen oordeelen konden over de fchoonheid en beminnelijkheid der fraaje fexe; altoos dat gemaal over fchoonheid, en over mijne hemelsblaauwe groote oogen; ik kan u niet zeggen hoe mij dit alles verveelt: een andere gek, jam helmers, valt bijna in Haauwte als hij mij op het Forte-piano hoort rammelen: zie vrij zulke uilen, of zulke val-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 213 fehe jongens, want een van beiden zijn zij die dus durven fpreeken , eens aan! ik kan u niet half zeggen hoe zulke fchepzels mij verveelen! het is toch maar waar, naatje , men vindt onder onze rijke jongens tog de meefte zotten, de meefte onkundigen, de minst aangenaamen; ik hoor door u, en Tante betje heeft het altoos tegen Mama gezegd, dat men in den, een weinig laager geplaatften burgerftand het meest vernuft, belezenheid cn oordeel aantreft: ik weet wel wat zij daar voor reden van gaf, maar dewijl gij die ook wel weet, zal ik die hier niet fchrijven. Het fpijt mij, dat gij geen broêr hebt; indien hij zo vrolijk ware als gij, er even wèl uitzag, en wijzer was dan ik zelve, dan zou ik uw zuster wenfehen te zijn Morgen verzoek ik u om met ons naar de opera te gaan: het is Azor, ik heb hem wel twintigmaal gezien, maar dat beduidt niets, wij zullen wel jonge lui in de balcon krijgen om wat te babbelen; mijn Vader blijft zelden een acte: wilt gij niet? dan blijven wij t'huis; en zo wij het den heelen avond niet praatend houden laat ik frans roepen ; een braaf burgermans kind, en die op het comptoir heel gezien is; 0 't is zo een bol! geestig, droog, heel eenvoudig van aanzicht, maar een raare jongen, en zo trouw als goud; 0 ik durf al mijn geheimen aan hem toebetrouwen: hij is hier ook als kind in huis , Papa, vóór hij trouwde, had bij zijne ouders drie kamers , en 't zijn deugden van menfchen; baas ligthart, je kent hem immers wel? die zulke fraaie dansfehoenen maakt? onze Boekhouder, een norfig O 3  214 cornelia wildschut; of, man, houd zelf veel van hem ; hij zal het ver brengen hoor ik, want hij is heel oppasfend en zo goed als bro'od: de meisjens zijn ook dol naar hem, en waarlijk , naatje , zo gij geen andere kuuren in uw hoofd haddet, gij zoudt wel Hechter partij kunnen doen ;-maar daar zult gij niet van hooren, en ik zeg u maar dat frans voor u door een vuur zou loopen , ja u heel lief heeft, al zegt de gaauwdief dat niet: ik weet wel naatjf, , dat wij nu nog maar goede kennisfen zijn, zo als gij eens te verftaan gaaft; ei lieve zeg mij dan eens, wat is toch eene vriendin? mij dunkt dat ik ook moest zien eene vriendin te krijgen: maar buiten u zie ik niemand in mijn geheelen kring die mij genoeg aanftaat : ik begrijp ook zo weinig wat eigenlijk vriendfchap is, maar ik geloof toch dat het iet zeer goeds en aangenaams zijn moet: ik zie zo veel nufjes die van daag vriendinnen zijn als david en jonathan uit den bijbel, vrienden waren; zij zijn altoos bij één, zij fchrijven alle daag brief jens, en als zij fchciden, is het als of de eene naar Oostindiën en de andere naar Lapland ging; doch dit duurt niet lang, zij breeken, en zeggen allerlei lelijke wisjewasjens van elkander; en dat vind ik afgrijfelijk; en ook anderen lagchen er om, en zo word men een relletje voor de heele wereld; gij hebt immers geene bijzondere vriendin, naatje? althans gij fpreekt er nooit over— nu, over dit alles mondling , want gij zult zeker komen bij Uwe genegens c. wildschut,  / de gevolgen der opvoeding. 21$ * PS. Onze jan had gisteren den brief vergeten,' ik vond dien nog op mijn tafel toen ik dacht dat hij reeds in uwe handen was: terwijl mij nu nog het een en ander te binnen komt, doe ik het couvert nog eens open: ik leg nog al te maaien over het geen men vriendfchap noemt; en om u te beter in ftaat te Hellen mij daaromtrent te onderrichten, zal ik u zeggen dat ik geheel niets weet te maaken van het geen men fympathie der ziel , zeilfteenige aantrekkingskracht van charakter noemt: als ik daar van hoor, zit ik als een malloot, ik kan er niet uitkomen; uit puure nieuwsgierigheid, en ook om wat omhanden te hebben, koos ik dan, als de lui, ook een vriendin; gij kunt wel denken dat het roosje sanders is? net zo, maar wat is het? dat ik heel, heel veel zelve van haar houde, en zij van mij boudt, is waar: wij hebben elkander ons profiel gezonden ; veele aartige dingetjens voor elkander gekocht; beursjens ' en handfchoenen geknoopt; een menigte brief jens gekrabbeld; doch in die brief jens konden wij het evenwel nooit verder brengen dan genegenheid en goedwilligheid; en evenwel dit dunkt mij was geen fympathie, was het wel, naatje? eindelijk heb ik het uiterfte beproefd; ik gaf haar en zij mij onze naamletters, «gemaakt van een hairlok, en met diamanten omzet: nu draagen wij ieder zo een' ring, maar waarlijk hij werkt niets bijzonders uit, ja dikwijls vergeet ik, (en zij zeker ook,) dat ik dien ring aanheb: wij noemen echter elkander intime vriendinnen; de duiker! daar zijn wij beiden zeer vast op; wij beginnen O 4 1 «i  Sl6 cornelia wildschut; of, altoos met een: „ Tendre £? douce amie," maar ik fchrijf dit juist zo als toen ik naar een exempel leerde fchrijven , bij voorbeeld : „ Xerxes weende zeer en wist van geen bedaaren;" en dikwijls als ik zo een brief jen overlas, moest ik zien of ik dat: ,, Tendre £? douce atnie," ook vergeten had, want ik ben fchrikkelijk vergeetachtig: fomwijlen denk ik , dat mijne vriendin mij nog onbekend' is, cn dat het er meê zal gaan als met een aanftaand man; of dat wij zo weinig gevormd zijn voor eene booggeftemde . vriendfchap als voor zeer uitfchittcrende deugden: misfchien zijn wij beiden veel te rijk om wèl te kunnen liefhebben of veel te weeten: misfchien vind ik zo eene vriendin wel in den levensftaiid van de groot; de tijd zal alles leeren, maar-gij, lieve hofman ! zult uw licht voor mij immers niet onder een koornmaat zetten ? gaarne zoude ik met mijne goede infchikkelijke moeder zo over alles praaten, maar die beste vrouw heeft zo veel in de wereld te doen, en maakt daar nog, hoewel zij in de twintig jaar ouder is dan ik, een zo aangenaam figuur, dat het wel is intefchikken, als zij haaren tijd niet met haare dochter verbeuzelt, door te praaten over dingen daar zij niets meer van weet dan ik; mijne Tante betje woont voorlang niet meer in de ftad, anders! 't is maar jammer, dat zij vertrok toen ik nog te los en te . onbedacht was om haar gezelfchap meer dan uit beleefdheid te verkiezen Nu, zo als gezegd is, kom bij de eerfte gelegenheid, want deezen dag zal het u piet fchikken denk ik, en wij gaan allen naar de opera*  be gevolgen der opvoeding. 217 AGT- EN- TWINTIGSTE BRIEF. frans ligthart, aan den Heere de groot. <ïe leer d,e h e e r ! D e eere mij door uwen brief aangedaan, gaf vleugelen aan mijnen natuurlijken ijver om u van eenigen dienst te kunnen zijn : mijne grootschheid groeide tot de hoogte eens Ceders, door mijne overdenking dat ik door u te dienen eens bij geheel Europa geen onverfchiliig perfoon zijn zoude: de eerzucht is niet het uitfluitend erfdeel der rijken en grooten: hoe veele alexanders achter den ploeg! en hoe veele diogenessen in de gemeene werkplaatzen! hoe veele Lijfknechten fchohk ons het befchaafd Osnabrug, en het even zo befcheidcn Westfaaien, die in weinige maanden hunne Heeren in geen ding te wijken hadden , waardoor die zig van het %plk onderfcheiden; ja die op veele groote huislijke en plaatsomwentelingen geen minder invloeds hebben dan weleer het kroost van Lojola op de grootfte rijken der wereld: geen minder eerzucht bezielt mij; en daar van zoude ik blijken gegeven hebben , zo mijne Ouders (ftijve ouderwetfche menfchen , dat weet gij, zonder fmaak of ambitie) mij niet met al hun gezach belet hadden, mij als Ridder van den regenboog te laaten aanfehnj0 5  SlS CORNELIA WILDSCHUT; OF, ven: evenwel! dank hebbe mijn nootlot, en dank uwe goedheid; ik zal nu in een aanzienlijker dienst dan die eens Burgemeesters of Raadsheers treeden; ik zal der wijsbegeerte, der poëzij, der liefde, als lijfknecht ten dienfte ftaan: oordeel over mijne bereidwilligheid én lees het volgende. • Zodra de bezigheden van het comptoir mij zulks toelieten, heb ik mij op mijn zondaags aangekleed, en ging er op uit met uw plan in eene welgeflooten Pruischleeren brieventas: mijn geduurig draaven en zwerven door Amfteldam, had mij in ftaat gefteld om de naamen der voornaamfte Boekverkoopers te kennen (*); ik heb er meer dan dertig bezocht, hen verzocht te fpreeken, en als mij dit vergund was, uw plan voorgeleezen, met zo veel ernst, kracht en nadruk, dat gij zelf, Mijnheer! daarover voldaan zoud geweest zijn! hoe leed is het mij, u te moeten zeggen dat ik niet zo gelukkig geflaagd ben als gij verdiendet, en ik ook met gerustheid afwachtte! ik ga u van den uitflag mijner commisfie omltandig het verhaal geeven, mijn geheugen is niet zwak, en mijne verbeeldingskracht zal toereikend zijn om mij op de luisterrijkfte wijze bijteftaan. Bij den eerften Boekverkooper daar ik op een bovenkamer gcbragt werd , was ik bijna gerust op eene gelukkige uitkomst: niets van den uitwendigen koopman; (zijn houding, zijn gang, zijn gelaatstrekken, zijn hoest zijn japon zelfs waren geheel (*) De Leezer zal naderhand zien wat er van is.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. -2If, wijsgeerig: dit zal de man zijn dacht ik: jaikbefloot een paar dukaaten per blad meerder te bedingen dan gij Mijnheer gecischt had: ,, Ga zitten jongeling;" ik ging zitten: ,, Zijt gij zelf een Auteur? gij zijt nog zeer jong!" „ Ik ben evenwel al twintig jaar, en fchrijf niet dan voor de post of het copijboek;" ,, Zo! het is dan voor een ander dat gij mij komt fpreeken?" „Ja, erf die ander is een groot Philofoof: om u daar van te overtuigen, zal ik u het plan van een werk voorlezen: over dit plan kwam ik u fpreeken; de fchrijver zou het uitwerken, cn 't voor een maatig honorair gaarn een' Boekverkooper Schenken, die nog wat meer ken dan proefbladen nazien; dit is de reden, Mijnheer, dat ik bij u intrad, mij dacht dat gij die man waart" „ Zo'. wel ik heb thans niet heel veel voorraad; ik ben gelukkig met het geen ik uitgeef; ik heb bekwaame werklieden; ei lieve, Mijnheer, laat mij het gefchrift eens inzien" ik gaf het hem over: naauwlijks had hij er drie regels van geleezen, of zijn reeds Strak gelaat rimpelde zig als of hij eenen onleesbaaren brief in Bocrcnvricsch gefchreeven , voor zig had , waaraan hem echter veel gelegen lag: „Het fchrift is zeer geleerd; dat is zeer flecht, ik zal moeite hebb.en om het naartezien; evenwel voor lompe vlegels van zetters is het goed genoeg ; hoe Hechter Schrift hoe minder drukfouten" „ Gelieft Mijnheer dat ik hem iet daar uit voorleez'? ik ken des geleerden fchrijvers hand zo wèl als mijn eigen; en de Auteur zou het niet in handen van een ander willen laaten, voor hij.  220» CORNELIA WILDSCHUT; OF, wist dat het ter drukperfe zoude gelegd worden" —— Hij verzocht mij te leezen: maar nog geen dertig re^ gels gelezen hebbende, werd ik gefluit door deeze vraag: „Wat hamer is uw Auteur een zot, of komt gij hier om mij voor den gek te houden? hoor hier, kameraad! zo gij niet goed vindt mij hier op te ' antwoorden, zou het u kunnen berouwen" „ Mijnheer, ik verzeker u dat de Auteur een Wijsgeer is, en ik de eenvoudigfle mensch die ooit geboren werd, zo dat, maak u niet boos; ik had gehoord dat gij zo een groot Philofoof waart, en uw gezicht verzekerde er mij van;" kort gezegd, Mijnheer! ik kreeg het daar te kwaad; hij vloekte fchrikkelijk; ik ging bedaard de deur uit, en zei: „ Heden! die Philofoof is wel een buffel! als men de onnozele menfchen zo maar bevloekt en befcheld, is het niet mooi zulke commisfiè'n uittevoercn" Zo wandelde ik voord en ging bij den buurman des eerden : ik deed weer even beleefd cn ter goeder trouw mijn boodfehap; de man was danig beleefd, en magtig gemeenzaam; hij zag er wel zo wat windbuilig, en zo wat bloemzoet uit, maar dat delde zig dies te beter voor mij in; hij neuriede eenige klanken terwijl hij van achter den toonbank huppelde „Het is," zeide hij, toen hij mij in zijn kamer gebragt had, „het is, hoop ik, geen Theologie ? geen verklaaring van den Bijbel?" „ Er komt geen woord uit of over den Bijbel in" ,, Geen ouderwetfche zedeleer? wantopeenFranfehe Almanach zit meer winst dan of de zwaardp quarto. over Moreel of Theologie, ook als zij uit het Hoogt,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 221 duitsch vertaald zijn" „ Het tegendeel is waar, Mijnheer, geen Moreel, geen Theologie" „Het tegendeel! wel ik geef, bij mijn ziel, geen ketterij noch atheïsten} uit! men zit er thans mede, de plak legt er op: hebt gij iet dat er dóór kan, geef het mij, ik zal u dat klaaren, zonder de minfte advertentie" — „ Het gefchrift is noch vóór noch tegen den Godsdienst ; gij kunt het onfchadelijk rondzenden, zo gij de vracht er van betaalen wilt" „Ha, ha! eenRo- man! goed! maar hij moet niet in den naaren fmaak der langdraadige Claris/a zijn: hij moet fentimenteel weezen, of hij moet doen lagchen; want men leest tog doorgaans alleen om zig eens den lever te fchuddcn, of ten minften om zig vrolijk bezigtehouden; al het overige kan uitblijven; zie zo wat los en luchtigs , en vooral geene Sermoenen" —— Geen Roman ,' Mijnheer , het manucript bevat echte hedendaagfche Philofophie" „ Phi-lo-fo-phie! mijn vriend, ons land is zo fchraal in het voordbrengen van Philofophen , als rijk in dat van Poëeten; daar zijn geen Philofophilcbe Leezers, zo een werk kan niet voord, dan in onze Accademiefteden, daar maakt men Philofophen en heeft men zulke werken noodig; maar anders is er geen vraag na; ten ware zij wat grappig gefchreven zijn" „ Heden! grappige Philofophie! zie, ik weet niets, maar grappige Philofophie! dit komt mij tog wat kluchtig voor" - „ Wat behelst dit gefchrift dan?" „ Mijnheer! het behelst een bewijs dat de vliegen ook zielen hebben , en dat er geene waare betoogbaarc ftelzels zijn,  221 cornelia wildschut; of, clan de Leer der Invallen ; en dit alles is door de gebeurtenis van newton en den vallenden appel klaar betoogd" „ Zo! dan is het iet Satirisch" ■ „ Neen! het is de eenvoudige waarheid" maar naauwlijks was ik aan die plaats daar gij bewijst dat de vliegen ook prijsverhandelingen maaken , of hij barstte in lagchen uit ,, Hoor eens kameraad! is de fchrijver ook een bewooncr van het zottehuis ?" „ Dat ik weet niet Mijnheer" „ Is hij dan uitzinnig?" „ Hij is Somwijlen in verrukking van zinnen, en dan' maakt hij zulke hoogdraavende verzen , dat niemand dan hij en zijn bijzondere vrienden die verftaan kunnen: ik beu in 't geheel niet aangelegd voor de Philofophie, en ik zou het zeer vermetel in mij vinden, zo ik oordeelde over iet dat ik niet kan, noch ook begrijp, maar dat weet ik, dat de Auteur voor een éérst denker gehouden wordt" — „ En door wie?" „ Door zig zeiven; hij kan claar best, zegt hij, over oordcclen" „ Gij zijt een gaauwdief die de heele wereld wilt foppen, zo een fnaakjen als gij zijt, zou mij voordeelig kunnen zijn, het fpijt mij dat gij niet in mijn'' dienst kunt treeden," (want ik had hem gezegd dat ik voor eenige jaaren mij verbonden had op een comptoir,) ,, Zeg mij maar wie is de gek die u hier zond?" „Mijnheer vergeef mij dit, ik mag den geleerden fchrijver niet noemen; maar wat biedt gij voor het gefchrift ?" — Wat? een gulden bied ik aan u voor uw boodfehap, onder voorwaarde dat ik het deezen avond mag houden om eenige mijner vrienden eens  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 223 hartig te doen lagchen" „ Mijnheer ik ben onomkoopbaar" Hij poogde mij nog meer te doen zeggen, maar ik had mijn' tijd uoodig, ik groette hem des zeer beleefd en vertrok. De volgende dagen viel er zo veel op het comptoir . te doen, dat ik geen tijd bad om uwe commisfie uittevoeren, maar ik vergat die niet, want ik ben zo vereerd met uw vertrouwen, en met uwe gunst te raijwaards, dat ik er alwéér op uitfnoof: toen belandde ik bij een ftuurfcben vent: hij luisterde naar het voorleezeu , en toen ik het uithad vroeg hij: „ Wat de Auteur eischte?" dat zal hier lukken, dacht ik; dit is mijn man; hij is wel wat norsch, maar dat is buiten mij: „De fchrijver eischt per blad, voor den eerften druk, en 200 exemplaaren prefent, 10 dukaaten" „ Zeg aan uw' Auteur, dat indien hij mij 20 rijders wil geeven voor ieder blad dat ik zal verkoopcn, ik nog de fchande niet betaald • zoude rekenen, die ik, als uitgeever van zo een raazend zot ding zoude moeten verwachten; zeg hem uit mijn' naam dat hij de onhandigfte gek is die ik ooit als Boekverkooper heb leeren kennen; en jij, Sinjeur, zond beter doen om eerlijke lieden zo niet van hun werk te houden" Dat had frans alweer weg! maar de eer om lijfknecht der Philofa- ■phie te zijn, deed mij geduld neemen ik voude het papier weêr netjes toe, lag het in de brieventas, en ging met een langen neus de deur uit. Zo ging ik nog al voord : maar het antwoord was bijna het zelfde: dat is raar, dacht ik, al die lieden  224 CORNELIA WILDSCHUT; OF, houden niet van Philofophifche Verhandelingen! misfchien om dat zij hunne k,oetjens op't droog en hunne fchaapjens op ftal hebben: wat nu gedaan? ik bedacht iet! kom aan frans , zei ik, wendt het met uw manufcript op een anderen boeg: al die lieden zijn te rijk om iet voor de Philofophie te willen doen, dat zie ik al! ik zal'eens bij een waar Boekwurm inloopen, misfchien dat die man wijzer is: ik deed dezelfde boodfchap, en zie hier het antwoord! „ Ik ben niet ongenegen om het geheele werk uittegeeven, doch uit voorzichtigheid en om dat de fchrijver nog onbekend is, heb ik eene kleine 'conditie, ik zal drukken en uitgeeven , maar de Auteur moet alles voor zijn rekening neemen, en voor het leenen van mijn' naam eisch ik eene belooning van 25 dukaaten, te betalen zodra de eerfte advertentie, (die ook voor zijne rekening zijn,) gedaan wordt: zo het debit een weinig groot is , wil ik wel voor 't werk van den Auteur vier festhalven voor het blad betaalen: ik wil gaarne geleerde lieden voordhelpen, en begeer niet dat een fchrijver van honger verga, terwijl ik uit een achterkelder op een markt of gracht verhuizen kan;" die man kwam mij zeer redelijk voor: ten minften hij hield u niet voor een gek; ik nam aan, u dat alles te berichten en hem befcheid te doen: zo zeer aangemoedigd, dacht ik, komaan, dat luwt! die. man is geen vijand van de Philofophie, hij houdt de menfchen niet voor ftapel zot als zij Sijftemata van Invallen willen bouwen: maar misfchien vind ik nog ëen beter man; en kan nog voordeeliger voorwaarden te-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 225 bedingen : dit was een hcele knevel ! verbruid hij wilde hooren noch zien; naauwlijks hoorde hij het woord manuftript, of hij plafte mij als een opgedaane (luis dus in de rede: „ Ik heb niet nodig dat gij mij het ding voorleest," (het plan meende hij, maar een plan is een ding, en een ding is een ding, nu dat zij zo s) ik ben een Koopman in boeken; ik heb het recht dat alle kooplieden hebben; dat is zulke waaren te verzenden die het best aan den man willen; en des den meeften winst geeven, zonder dat ik mij heb te bekreunen over het gebruik of misbruik daar van: de Koopman in kruiden en mineraalen , verkoopt zo wel vergiften als heelmiddelen; een Koopman in fcherp, zo wel fnaphaanen, piftoolen, degens , als degenftokken; een Koopman in Neurenburger waaren, zijne Snuisterijen; een ander debiteert mesfen, fcheermesfen en lancetten, maar hij is zo gek niet van zig te bezwaaren, welk gebruik men daar van zal maaken, of wien men het in handen zal geeven: het raakt mij niet of de eene of andere malle jongen een kwaad gebruik maakt van mijne waaren: even weinig als het voor rekening van den Mesfenmaker komt, dat zo een vlasbaard de onhandigheid heeft om zig, als hij zig fcheeren wil, de keel aftefnijden; of dat een kind zig een vinger afjaapt: ik ben ook gelijk aan een' Schipper, ik mag wel zotten en gekken overbrengen maar geen Schurken, geen moordenaars; met Atheïsterij of Socianisterij houde "ik mij des niet op; daar zit ook geen winst op, en men moet van heel de wereld leeven: voor 't overige I. DEEL P  £26* 3b RrN EL1A WILDSCHUT; OF, moet ik, als een man die zijn huishouden voorftaat, met den algemeenen fmaak raadpleegen; mijne werklieden, (dat zijn de fchrijvers,) moeten mij niets geeven dan dat zij voor best bewerkt en goed van fcheering en inflag houden, daar men wat aan heeft, en dat nog al gezocht wordt: zie jongman ik moet, zo als ik zeg, weeten wat voor mij best is, dat is, daar meest naar gevraagd wordt; het is eigenlijk de mode die ook in deezen het gebied voert: maar doorgaans is er minst vraag naar de kostelijkfte waaren; luchtig, aartig gebloemd, ligt en digt bewerkt goedje, daar kan ieder naar bieden, en hoewel de beste waar altoos op den duur best koop is, 'zo kan men ieder dat niet beduiden; daar bij komt nog dat ieder naar zijn beurs moet te markt gaan: zo uw Auteur voor mij werken wil, moet hij maar eens bij mij komen : fchrijft hij ook in de Franfche taal ? en is hij boven zedelijke en godsdienftige vooroordeelen ? kan hij moderne Moreel leveren? is hij min of meerpoëet? o dan zal ik hem wel voordhelpen: dit zijn producten die het meest geeven en in 't geheim verkocht worden; dit is eigenlijk wat de aanzienlijkften de3 volks eifchen, duur betaalen, en er doprgaans prefenten van maaken aan de fchoone Sexe" Hier viel ik hem in de rede, en zei; dat ik hem dit niet kon verzekeren: „ Maar," ging hij voort, (want de man rolde af als een braadfpit,) „ anders zou dit wat zwarigheid inhebben; de Auteur is nog misfchien niet bekend? a propós waar handelt het gefchrift over?" 5, Het behelst een geleerd plan, en is  DE GEVOLGEN DER O P V O E LiN G. 12J een ftaal van moderne Philofophie" „ Zo iet misfchien over de vaste lucht, over de Braai-buiging* over " „ Neen Mijnheer! over de vlie- gen" J5 Neen daar doe ik niet in: dat zal goed zijn in eene Academieftad ; want in een ftad van negotie Zou dit onbegonnen zijn; zedeleer en godsdienst werden nog zo wat aan den gang gehouden, door welgezeten naauwgezette burgers en ambachtslieden , cn onze genootfehappen geeven brood aan een ftuk of vier mijner confraters, die in dichtkundige waaren ncgotieeren , anders verdient men er geen droog brood mede" Hier haalde hij zijn' adem , en ik nam die gelegenheid waar om nog wat te zeggen J5 De ongenoemde fchrijver is een groot Dichter: hij maakt verfen, Mijnheer, die, zo als hij zegt, door pindarus niet zijn natevolgen:" maar gij doet niet in dichterij, zie ik wel ? „ Ik weet niet," ging hij alweêr voord, „ ik weet niet jongman, hoe het komt, maar ik voel genegenheid om uw' fchrijver werk te geeven: is hij nog jong ? heeft hij iet geleerd? waar, in wat hoek woont hij ergers? is hij getrouwd? heeft hij een hoope kinders ? ziet zijn vrouw er wèl uit?'1* op alle deeze intresfante vraagen antwoordde ik dat gij noch jong noch oud, maar tusfehen de 18 cn 60 jaaren waart; veel geleerd had, in geen hoek maar in een fraai huis in 't beste van de ftad woondet, zo veel ik wist geene kinderen had, en op uw trouwen ftond; en dat uw aanftaande vrouw de Fenus, de Minerva, de tiende Zanggodin voor uw' geest was: „Kom aan," zei hij, „hebt gij tijd? P 2  22§ cornelia wildschut; of, zie daar een lijst van waaren die ik gaarne had, en ten welken prijze: NB. alles voor alle de uitgaven." Dewijl ik nu zeer gaauw met de pen fpeel, en ik uw belang wilde bezorgen , fehreef ik de lijst bij verkorting af, en zal die hier copieeren. LIJST van BOEKEN. Begeerd door den Boekverkooper P. .. P...; en de bepaalde prijzen waarvoor die moeten gemaakt worden. h Een Roman, twee Deelen in Duodecimo, geheel iet nieuw, maar NB. zo Sentimenteel als de Jonge Werthtr: per blad, 4 dukaaten. II. Het Huwelijk nadeelig voor. eenen Staat, daar de Koophandel in verval is, en de Fabrieken Stil Staan: 3 duk. III. Het ouderlijk gczach een harfenfchim , of raadgevingen aan een' jongeling, II. Deelen in Octavo: 3 duk. per blad. IV. Historie van het Geweten, II. Deelen: 1 rijder per blad. V. De vreedelievende man , of het voordeel der onverschilligheid, één Deel volle alphabet: sa guldens per blad.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 220 VI. De bevalligheden in een vrolijke luim; vier Deeltjens in Duodecimo, om achterom te verkoopen, met plaatjens door de grootfte Franfche meesters, en een klein fraai lettertjen: 4 rijd. per blad. VIL Het politieq Verrekijkcrtjen: dit moet heel raêr en heel bijzonder zijn: 2 duk. per blad. VIII. De oude goude trouw; een Oostersch verhaal, een klein ftukjen: voor 't geheel 4 duk. IX. Duizend kleine gelegenheids versjes , ieder van zes regels, die men ftil kan verkoopen, aan onze jonge vernuften , om in gezelfchap iet voor de vuist te kunnen leveren, wel berijmd om van buiten geleerd te worden: 6 Rijd. voor de duizend. „ Vind uw fchrijver zig in ftaat om mij zulk goed te leveren, dan zullen wij zamen voordkomen, zo niet, dan heb ik geen werk voor hem, althans nu niet; maar de mode is grillig; en gij kunt wel eens aankomen of er vraag naar iet anders ware; want, zo als ik zeg, niet ik, niet mijne werklieden, maar de mode moet men raadpleegen." Zie zo is, hoop ik, uw commisfie volbragt; ik heb niet verder willen gaan voor ik u deezen gefchreven had; want gij zult misfchien hier wel wat te doen vinden: zo gij echter het wilt, zal ik aanftaande faturdag met de nachtfehuit naar Leiden of P 3  23° CORNELIA WILDSCHUT; OF, Utrecht gaan, en zien of ik daar een man kan oploopen die in Philofophifche waar doet; en zo ik niets opdoe, en gij mij vrijheid kunt bezorgen voor een veertien dagen, zal ik het geheele land doortrekken, en geen een Univerfiteit of Accademie onbezocht laaten, met uwe Philofophifche VerhandeliHg; ja zelfs tot Lingen toe; want ik wilde u gaarne zo veel dienst doen als ik kan: gelukt het nergens, dan zoudt gij uw werk, als het af is, in het Engelsch kunnen vertaaien en mij geeven, ik zal wel iet bedenken om het bij eene verzending naar London in* tefluiüen: O Mijnheer, men zegt dat de Engelfchen zulke koppen zijn ! dat men nergens denkt of denken kan dan bij lieden die vrij zijn, van alle vooroordeelen, en zig om een wisjewasje verzuipen, ophangen, of door den kop fchieten: en iet dat uit Eng eland komt moet des béste, echte Philofophie zijn, of ik verfta er niets van; voor 't overige ben ik Uw gehoorzaame Dienaar, FRANS LIGTHART. PS. Onze jonge Juffrouw, die mij wel zetten mag; om dat ik een goede flokkert ben, en die niet grootsch is, weet gij, is, federt ik haar uw' brief gaf, ftil en peinzend, en veel alleen; wat of dit nu beduid onderzoek ik niet, ik zeg het u maar.  "de gevolgen der opvoeding. 23Ï NEGEN- EN- TWINTIGSTEN BRIEF. Mejuffrouw cornelia wildschut, aan den Heere cornelis de groot. m ij n heer! Ik herlas, (en dat wel zesmaal geloof ik,) uw' brief; dit is zeer tegen mijn gewoonte; want nooit gaat mijne nieuwsgierigheid zo ver, als ik van mijne vriendinnen brieven ontvang, is dit in ééns afgedaan, en wanneer mij een mijner nederige dienaaren fchrijft, doorloop ik doorgaands in een oogenblik al dat geklad • is er iet in dat kan doen lagchen, dan lach ik , en zijn zij te mal ofte droog dan draai ik het papier in elkander en fmijt het op 't vuur; alles wat ik met moeite uit uw' brief verfta is dit, dat gij wel zin zoudt hebben om met mij te trouwen; om dat ik geld en gij verftand hebt; en het verftand zonder geld u zo" lastig is als het geld zonder verftand voor mij weinig beduidt: die inval van u is nog al zo heel gek niet: gij bemint eigenlijk mijn perfoontjen niet, en ik ben geen oogvol fentimenteel, ik verfta zelfs niet wel wat het zegt: verliefd ben ik zo weinig als % gij op mij: maar ik zou heel gaarne eens van levenswijs veranderen: kort gezegd, zo ik trouw, dan zal het zeker uit zelfverveeling zijn; ik ben der wereld P 4  a32 cornelia wildschut; of, moede en zo bang als de dood voor fterven; zo dat ik wil uit de ïnodieufche overgaan in de burgerlijke, voor ik in de onziebtbaare wereld aanlande; men heeft mij wel eens gezegd dat als men uit rede trouwt en men eigenlijk niets tegen elkander heeft, dat dan de liefde van zelve' komt: maar ik heb veele redenen om te trouwen , ergo , ik bedoel mijn geluk , en allen die mij tot nu hunne verliefde ftuipeu hebben medegedeeld, kunnen mij geen andere tijdverdrijven bezorgen, dan die ik van kinds af kende, en nu zo geheel oud en verlieten voor mij zijn: ik ben verzadigd van alles wat rijkdom en vermaaken kunnen uitfatten over hunne gunftelingen; zo gij met Juffrouw hofman eens fpreekt, zal zij u daar veele omftandigheden van zeggen, die het mij niet lust te fchrijven. Mijne Moeder heeft een fraai buiten, (mijn Vader komt er nooit,) daar vond ik niet langer vermaak voor mij, dan de eerfte dagen die ik er doorbragt: waarlijk ik ben niet gefchikt voorliet buitenachtige, en dat heb ik met veele menfchen gemeen; ik zie eigenlijk niets, want niets trekt mijn aandacht, overal zijn er boomen, weiden, laanen , vijvers enz., maar niet voor mij; ik merk naauwlijks dat ik leef dan door die lastige zelfverveeling die mij altoos bijblijft; leezen! o hé! het geen ik verfta ben ik moede, en het geen ik niet verfta kan mij niet aangenaam zijn: m fomwijlen heb ik gedachten zo duister als de nacht, eigenlijk weet ik niet waar over; gij zoudt niet geloven welk een naargeestig leven het is niets te kunnen wenfehen om dat men alles bezit of terftond  DE GEVOLGEN DER OPYOEDINC. =33 krijgt: het komt u misfchien vreemd voor, dat ik op deeze wijs aan u fchrijf, maar dat is om dat ik daar in iet nieuws voor mij gewaar worde; voor 't overige moet het u plaifir doen zo veel letters van mij te ontvangen; waarover kan u niet dan onverfchillig zijn, want gij zijt zo weinig op mij verzot als ik op iemand uwer geheele kudde: luister evenwel: indien gij geen lastig humeur hebt, (doch dat zelfs zou iet geheel onbekend voor mij zijn, en mij gelegenheid kunnen geeven om eens gedwarsboomd te worden en dan iet met drift te begeeren,) zou het geen gij bedoelt, wel eens uw deel kunnen worden. Ik laat u dan ook de vrijheid om te gisfen dat ik wel nader kennis met u wil maaken; en te zien of wij elkander nog al tamelijk zouden bevallen; ik weet niet of mijn Vader, -die het veel te volband'g heeft om zig met mij, zijne dochter, ooit te bemoejen, als het op huwelijken aankomt, door- het algemeen vooroordeel zal beftuurd worden omtrent het geen men ongelijke huwelijken noemt: daar is zo veel voor als tegen te vermoeden: mijne Moeder , hoe zeer zij ook daar voor afkeerig zijn moge, zal alles tocgeeven, ja met blijdfehap zelfs, indien zij gelooft dat dit mijne verkiezing is: maar ik heb een Oom en Tante die in Gelderland woonen; en die hebben bijna zo veel invloed op mijne Ouders als ik op hun heb: mijn Oom is zo wijs als salomon en socra- . tes, en mijne Tante heeft, zegt men, meer verftands dan ABiGAëL : van dien kant wacht ik veel tegenftribbeling: dit is voor mij niet ongevalligs, het P 5  234 cornelia wildschut; of, zal mij ten minften werk geeven en aanleiden tot uitvindingen die ons te pas kunnen komen. Men zal mij tegenltand bieden, en ik zal mij daar tegen aanzetten: men zal mij befchuldigen, en ik mij verdedigen: hier uit zullen natuurlijk nieuwe dwaasheden voortkomen, en nieuwe gevolgen ook; is dat alles vervuld, en zie ik geene uitkomftcn meer, dan laat ik mij misfchien zes weeken na ons huwelijk van u fcheiden, of misfchien wordt ik, wat ouder zijnde, zo al niet wijzer ten minften fijn , en dat zal ook alweer prettig zijn, maar ik weet zelve nog niet of dit zo volgen zal: ondertusfchen ziet gij dat ik u niet bedrieg, of niet ophouw; ik toon mij zo als ik geloof dat ik ben : gij kunt mij bezoeken wanneer gij wilt; mijne Ouders bemoejen zig nergens minder mede dan met hunne dochter: zij denken alles goeds van mij, of liever zij denken nooit aan mij, dan om mij alles te geeven wat mij behaagt: mijn Vader zegt dat de opvoeding der meisjens voor de rekening der Moeder opkomt: mijne Moeder zegt: „keetje, ik heb u alles laaten leeren waarin gij zin had, en dat eene jonge juffrouw weeten moet: je kunt leezen, fchrijven, borduuren, danfen, zingen, en je bent nu ook Lidmaat van de kerk, nu moet je weeten wat je pligt is; wil je bij Moeder blijven? goed; wil je trouwen ook goed; alken je moet in je eigen kerk en geen weduwenaar trouwen , dat geeft maar haspelerij in het huishouden." Daar ik nu weet dat wij van ééne kerk zijn, en gij geen weduwenaar maar een gladde vrijer zijt, daar  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £35 zal dit ook van dien kant geen zwaarigheid maaken: wat nu het ja-woord betreft daar is nog geen denken aan, en misfchien krijgt gij dat nooit: maar wij hebben de tijd ook wel, en onderwijl kunt gij uw Lijden fchrijven, als wanhoopig minnaar: o me dunkt als ik zo veel wist als gij, dan kon ik mijn eigen roman fchrijven , in een bewcgelijken trcurfpelachtigen toon,/ten ware gij liever alles van den grappigen kant uitwerktet; en gij zult eens zo vermaard worden in hoedanigheid van fchrijver als van minnaar; zie, een paar jonge lieden zo als wij, moeten magtig veel opfpraak maaken, ten minften in onze eigen buurt. Nog wat: ik hoor dat uw Moeder zulk eene deftige, goede, vroome vrouw is; goed! ik hou veevan deftige, goede, vroome vrouwen, mids dat zij zig niet al te veel met mij bemoejen, zo als mijne Tante betje, toen die nog in Amfteldam woonde: had zij mij wat meer mijn' zin laaten doen toen ik tien jaar was , ik zou zeker met haar naar Gelderland gegaan zijn, want ik hielt magtig veel van haar: ik vertrouw dat gij uwe Moeder daar omtrent zult waarfchuwen: ik blijf Uwe Vriendin, cornelia wildschut.  236 cornelia wildschut; of, DERTIGSTE BRIEF. Juffrouw a. hofman, aan Juffrouw c wildschut. ILTw' brief inziende, dacht ik, waarde vriendin! dat gij veeg waart: maar dewijl ik altoos het beste denk , verdween dit akelig denkbeeld, en begreep dat gij met u zelve ongemeen moest verlegen zijn geweest, en dit middel het fchrijven, bij der hand genomen hadt: hebt gij wel van tantalus hooren praaten? niet! wel hoor dan; (doch dit alles is gebeurd in dien tijd dat jupiter nog een heel groot Sinjeur was:) men vertelt van dien tantalus dat hij, wijl hij't een of ander fchelmftukjen, 't kan niet fcheelen wat, had uitgevoerd, door de Goden veroordeeld werd om zo lang hij leefde na zijn' dood begrijpt gij, keetje tot aan zijn kin ineen helderen ftroom te liggen, en hoe hij ook van dorst verfmachtte nooit een druppeltjen proeven konde: en of dit nu nog niet genoeg ware, hing over dien ftroom een fchoonen tak beladen met de fmaaklijkfte appelen, of peeren, (daar wil ik afzijn,) maar dat die tak zo dikwijls hij naar deeze vruchte hapte, terug week , en dus altoos voor hem ongenaakbaar bleef is zeker: een onzer Dichters zinfpeelt daarop, als hij aan zijn meisken fchrijft:  de gevolgen der opvoeding. 237 Wat baat de fchoonfte vrucht wanneer men die verbiedt? En tantalus verfinacht in 't midden van den vliet! Nu dunkt mij, keetje , dat uw toeftand vrij veel naar dien van tantalus gelijkt: het geen gij zelve alle oogenblikken ondervind, zal mij de moeite fpaaren om de toepasfing te maaken : gij kunt niet misfen. Het komt mij ondertusfchen , onder verbetering voor, dat uw brief een foort van fchei- of affcheidsbrief is; dat gij geneigd zijt; om met mij te breeken ; zo een weinigje rufie zoekt, zo als dit doorgaans in zo een geval in gebruik is; ik prijs uwe voorzichtigheid : gij wilt niet dat dit in onze wereld aandacht opwekke; of dat de nieuwsgierigheid daar den neus in fteeke: gij fchijnt te wenfchen dat ik u geduurig al minder bezocht; en eindelijk, op eene gantsch natuurlijke wijs uit uwen Schitterenden kring verdween : zodra gij kunt voorwenden : „ Wij zijn „ goede vrienden, doch zien elkander zelden," zal alles afgedaan zijn. Nu zegt gij misfchien: „ Wel zo, naatje , gij „ zijt ook wel wonderlijk! verzoek ik u dan ook in „ mijnen brief niet om met mij naar de opera te „ gaan?" wel hede keetje! men verwerpt immers geen oude Schoenen voor dan men nieuwe heeft? ik ben ook nog al bruikbaar voor u, mijne infchikkelijkheid is groot genoeg weet gij om veele uwer grillen intevolgen, en veele uwer wenfchen te voldoen: daar aan hebt gij het te danken dat ik u fchoot- en patrijs-  Ü3B cornelia wildschut; of, hopdjens, aapjens en perrekietjens, muisjens en inkhoorntjens bezorgde, die u ieder ten minften-twee geheele dagen in verrukking hielden: ik fpreek nu niet eens van de vogeltjens en goudvischjens die ik u bezorgd heb: ja nog onlangs eene fnappende papegaai , die in wcêrwil van al zijn vernuft, echter weldra naar de keuken zal moeten aftrekken: de laatfte dienst die gij mij zult vergen, zal beftaan in u eene intime vriendin te leveren: ik zou u zo een beuzeling ook al zien opteloopen, indien ik niet wanhoopte om onder alle meisjcns, van wat rang of ftand, en hoe zot of verftandig die zijn mogten, eene te vinden die niet wel rasch uwe overige lievelingen onder de dieren zoude volgen, en afgedankt worden, zodra gij aan haar gewoon waart; ik ken niemand die u altoos zal kunnen doen lagchen ; fnappende , flaapende dat zou kunnen zijn, maar lagchend, onmogelijk. Bedenk ook dat het niet genoeg zij iet te kunnen ontvangen , maar dat men het ook moet kunnen aanneemen; gij weet dit bij eigen ondervinding: kom aan, daar is nu bij voorbeeld de rijkdom: bij verheft zijne item en zegt: verblijd u, o jongejuffrouw! in uwe jeugd; wandel in de wegen van uw hart, en naar het aanfehouwen uwer oogen : eet, drinkt, wordt verzadigd, want dit is uw deel: (evenwel dat jokt hij; het is uw deel niet,) en de vrucht des arbeids die anderen vóór u gearbeid hebben: maar uwe öigen belijdenis fpreekt dit tegen; gij geniet niets geen, zeggen de kinderen, geen fikkepitjen, terwijl  de gevolgen der opvoeding. 239 zij met het duimtjen en het vingertjen klikken, niet dat: al ontbood ik uit het vrolijk Frankrijk een meisjen, een neusjcn van den zalm in de vriendfchap, hoe rasch zoudt gij haar moede zijn ! waarlijk keetje, gij hebt den rechten fmaak niet van waare aartigheid : de geestigfte brieven in de fmaaklijkfte werken niet dan eenmaal doorvliegen , zodra uwe nieuwsgierigheid geftild is, is dat uit: ik geloof dat uw gehoor voor fchertzend vernuft even weinig gefcbikt is als voor de muziek: en dit is geen verwijt voor u; het is alleen eene aanmerking. Toen ik op het naaifchool ging , was daar een meisjen, zo goed lachs, dat zelfs het gegrom en gekijf der Naaivrouw bij haar niets uitwerkte, dan het ftil gegigag in een fchaatering te doen losbreeken: een muts, die fcheef zat; een lok hair die te kort ofte lang hong; een Smouws die groente" verkocht; het gehoetel van een paar moffinnen wat niet al? kan haar doen lagchen: maar als de Naaivrouw haar bril van den neus viel, dan had zij een geheelen vrolijken dag: dit meisjen was vol goede hoedanigheden en had zeer veel verftaiid. Men vind overal lieden die altoos alles in een belagchclijk licht zien: ook zulke dingen die naar het ge°zcnd oordeel niets belagchelijks kunnen hebben, maar veel eer ernst, of treurigheid moeten opwekken: zulke lieden lagchen zo wel over zedelijke als natuurlijke gebreken, zo wel over den gefcheurden rok eens bedelaars, als over de galonnen van een' marktfehreeuwer, over de lange Dominés pruik,  si40 cornelia wildschut; of, als het Franfche hoedjen : zo wel over het gefnap eens Hansworsts als over de aanfpraak van een Lijkenbidder : ik heb voor de waarheid hooren vernaaien , dat er in ons Land een tijd geweest is waarin door eene geheele Secte, het lagchen gehouden werd voor een werk des duivels, hoewel ik voor mij geloof dat zulk een kwaadaartig fchepzel te veel bitterheids heeft om onder de lui die ligt lachs zijn, geteld te worden, althans hij heeft wel veel boosheids aangericht , doch nooit iet waarom men fmaaklijk lagchen konde: deeze Sefte hield vooral het lagchen over tafel zeer gruwelijk, en hield hem voor verlooren die het ftrakke voorhoofd eens vertrok om een geestig gezegde ; doch met de Secle is ook dit norsch geloofsartikel verdweenen : maar er zijn lieden onder ons opgeilaan , die zig een geheelen avond den lever kunnen fchudden door het comentariëeren van een paar fchriftuurplaatzen, en als zij op de (lang en biliams ezel, of zelfs op de tien geboden vallen, is hun gelach allcrluiddruftigts: hun vernuft gaat zelfs zo verre, dat zij de fchoone Bergpredicaticn tot dat einde doen dienen; zo dat, zegt Vader blankaart , ik maar zeggen wilde, Juffrouw keetje , dat gij dien lachlust met veele en zeer onderfcheidene menfchen gemeen hebt. Eer ik er nu op uitga om eene vriendin voor u optefcharrelen , moet gij mij eens een lijstje geeven over welke dingetjens gij lacht of kunt lagchen: vindt gij dat een ronden rug, een fcheeven neus, , eene hakkelende uitlpraak daar ftof toe verleencn, dan  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 241 dan moet ik uwe vriendin in de minstbeduidende clasfe des volks zoeken: wik gij lagchen om de fijnen, het kerkgaan, de Dominés, dan moet ik in den burgerftaat een meisjen zien opteloopen dat een beetje vernuft en geen grein verftand heeft; zij moet de teemerij der eenen, en de zwetzerij der anderen, zo wel als de marioncttes naarbootzen: u verhaalen hoe veele krullen Dominé X.... in zijn hoogtijds paruik heeft, en Soortgelijke fijne aanmerkingen overdraagcn ; zo een meisjen moet naauwgezette menfchen en fijne deugenieten met elkander verwarren , enz., is u dit niet belagchelijk genoeg? dan moet ik (doch ik ken er zo weinig!) u een vrouwlijke efprit-fort zien te bezorgen, uit deu hoogften rang waarin ik verkeer. Gun mij dat ik u een paar woorden zegge over het gefprek dat wij onlangs hadden toen wij, uit de kerk komende, nog eens omreden: er ontfnapte u eenige uitdrukkingen, die, zo zij de vruchten niet zijn van onbedachtzaamheid , u den zweem zonden geeven van eene kleine ongelovige te zijn; want om u een twijfelaarstertjen te kunnen noemen, daartoe hebt gij niet genoeg over den Godsdienst gehoord, of gedacht : ei lieve, mijne vriendin! zeg mij eens als het u gelegen komt, hoe ik u moet befchouwen ? waar gij plaatst gaat neemen? Daar gij toch zo van alles moede zijt, daar verwondert het mij te meer dat gij nooit eens den inval krügt om een goed gefchreven boek intezien! het gezond menfehenverftaud zoekt altoos toevlugt bij I. DEEL. Q  24^ cornelia wildschut; of, zulke fchriften, als het van alle's moede is, of begint doortedenken over de betrekkingen waarin men hier ftaat, cn onze pligten, daaruit voordvloejende; uw gezegde dat gij met uw zeventigfte jaar nog eens eene Mevrouw rijzig wilde zijn, doet mij u vraagen : waarom dit juist zo verre te verfchuiven ? Juffrouw leevend was vóór haar trouwen zeer uithuizig , zeer verzot op het fpel, en leefde du ten; maar zij verwaarloosde nooit haar' geest; zij las, zij dacht, en moest dus , dewijl haar hart,onbedorven was, fpo'edig van alle die dwaasheden terug keeren, en worden zo als wij haar hebben leeren kennen. Over de groot, en al wat daar betrekkelijk op is, zou ik liever een quartiers uur met u praaten dan twee regels fchrijven: waarlijk, ik kan mij d£ar niet toe verledigen: 't is zo keetje , zijn brief aan u maakt het mij onmogelijk: nu zult gij wel weêr zeggen, dat ik trotsch ben, en zo veele dingen beneden mijn aandacht reken, die anderen ernftig zouden bezighouden; dat kan zijn , maar dewijl ik altoos ongeveinsd fpreek, moest ik u dit zeggen, mij- - ne trotsheid is, ik beken het, door u geraakt zie hier waarom. Als pen meisjen in mijn' ftaat , zo gezocht, zo onderfcheiden wordt door jonge lieden met u gelijk, dan moet zij denken, dat dit is om eenige begaafdheden die zij waarlijk bezit; dat haare gefprekken behaagen; dat zij daarom door al die rijke kindertjens van weelde gezocht wordt, die eenigen prijs (tellen op zulke hoedanigheden, die zij zeiven niet bezitten.  de cevolgen dek. opvoeding. 243 Ik voor mij hield mij altoos verzekerd, dat gij, keetje, mij nooit zoudt gezocht hebben, zo gij.in uwen kring iemand die u voldeed bad gevonden; en hoewel dit ook mij reeds een wcinigjen vernederde, getroostte ik mij dit, te meer om dat gij dan echter ftilzwijgend mijne meerderheid toeftemdet: maar federt ik overtuigd ben dat gij mij niet kent, noch ooit zult kennen; dat gij zo weinig lust hebt om uwen geest te vormen als om uw verftand aantekweeken, zelfs uit zelfverveeling u met niets nuttigs kunt bezig houden; nu fchaam ik mij over mij zelve, daar ik mij moet befchouwen als de lijdzaame involgfter uwer grillen: maar, en daar over ben ik misnoegd op mij zelve dit had ik bchooren te voorzien, federt de eerfte week dat gij mij geen rust liet. Ik ben op u niet het minfte t'onvreden : alles is mijn fchuld: ik was dwaas genoeg om iet aangenaams te vinden in de Verkeering met zo eene rijke, en des aanzienlijke jonge Juffrouw: dit geluk is mij ook genoeg benijd; maar ik heb mijn verdienden loon; ik beklaag mij in 't geheel niet, dan alleenlijk daarover, dat ik niet genoeg getracht heb u van eenig nut te zijn: ik, die mij onmogelijk naar u fchikken kan, durf u niet vergen dat gij u naar mij zoudet fchikken : het nieuwtje is er tusfehen ons beiden fchoon af: ik heb ook te lang mij alleen van die zijde vertoond die mij geen groote achting bij u kan verwerven ; ik heb, zo als gij weet keetje , met u gebeuzeld, uitgegaan, gefpeeld, gelagchen, en zodra ik merkte dat gij niet van leezen hield, u nooit meer voorgefteld Q 2  244 CORNELIA WILDSCHUT; OFj om in een verlegen uur u iet voortelezen: door dif alles heb ik het recht verbeurd van u nuttig te mogen zijn; en dit berouwt mij hartlijk; want geloof het of geloof het niet, ik ben gantsch niet onverfchillig voor u: daar van ga ik u eene proef geeven, die u zal moeten overtuigen dat dit geen compliment is. Dewijl gij des gaarne eene nieuwe vriendin haddet, nufpreek ik ernftig en mij de levering daarvan wilt opdraagen : ik zal des om mijn eigen verzuim te vergoeden, U eene aanprijzen, in ftaat en gewillig om mijne plaats bij u waardiglijk te vervangen; dit lieve meisjen verdient alle uwe achting; en indien gij vatbaar mogt worden, alle uwe vriendfchap: zo gij naar haar luisteren wilt zult gij gelukkig worden; uwe goedheid zal eene geleidfter en uw ongevormd verftand eene leermeestresfe vinden: zij zal u nuttig voor u zelve, aangenaam voor anderen, en overal bemind en geacht doen worden; gij zult fmaak krijgen in leezen en in een wenrigjen nadenken; en het eerst waarom gij lagchen zult zal zijn over uw' inval, om ter vermeerdering uwer vermaaken te trouwen met een' pedant vlasbaard, om dat die wat laager in den burgerftaat geplaatst is dan gij u door uws Vaders rijkdommen bevindt. Kunt gij u nog wel herinneren dat wij, vóór gij uwe Gouvernante, Mademoifelle du sart, kreegt, bij Madame brunet fchool gaande, daar ook met ons in de halve kost was, eene jonge Juffrouw, een paar jaar of zo ouder dan wij; saartje sadelaar ? dat zij, door haar zoetaartigen inborst, méégaand  de gevolgen der opvoeding. 245 humeur, door haare leerzaamheid, en honderd andere goede hoedanigheden de lieveling was van Madame brunet, zonder dat zij daarom allen haar minder beminde? nu dit saartje sadelaar, trof ik onlangs in dezelfde Loge aan, alwaar ik mij met Mijnheer walter bevond: wij hadden elkander, (voor jonge lieden) in geene eeuw gezien: ons genoegen was zo oprecht als groot, en weldra vernieuwden wij de oude kennis: daags daaraan bezocht zij mij; ik bragt nooit een aangenaamer nadenmiddag door: ik bevond haar nog dat zelfde lief charakter dat ons zo aan haar plagt te hechten , maar meer kundig, meer bedreven in alles wat eene jonge, welopgevoede Juffer eere aandoen kan : ik fprak ook over u: beiden deeden wij met hartlijkheid uwe goede hoedanigheden recht; maar dit vertrouwt gij zeker van mij zo wel als van Juffrouw sadelaar. Zie daar dit is de vriendin die ik u lever; ik hoop dat zij u zo zal voldoen als noodig is om mijn goed oogmerk te bereiken; zij woont op 't Cingel bij .... haar Vader een Bouwmeester of Architect is bekend voor een zo braaf man als mijn Vader zelf; en haare Moeder verdient zo eene Dochter : overweeg nu eens of gij kennis met haar wilt maaken; en oordeel uit dit alles of ik mij ten onrechte noem uwe waare Vriendin, naatje hofman, Q 3  246 cornelia wildschut; of, ; EEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. JufiOUW cornelia wildschut, dUTl JllffïOÜW anna hofman. Küom aan ! nu moet ik bekennen , dat zij , die onze rijke malooten burger meisjens noemen, hoewel zij indedaad niets anders zijn, of zijn kunnen, want mijn Vader is zo wel een burger man als uw Vader, even ligt geraakt en trotsch zijn, dan wij die wat ruimer zijn opgevoed , op de Heeren- en Keizersgracht woonen, en een koets tot onzen dienst hebben; zie zo, dat moest ik er eens eerst uitflappen; kijk , naatje , als ik een beetje ben opgewonden , dan kan ik in eene weinig beduidende briefwisfeling ook nog vloot houden. Welk eene langdraadige predicatie fchrijft gij mij over niets dat wat zeggen wil! maar ik hou genoeg van u, dunkt mij, om u te vraagen: waardoor heb ik alle die fcherpe , Spotachtige verwijtingen verdiend? het is waarlijk grappig! gij wist reeds twee geheele jaaren, dat ik het beuzelachtigfte, verandcrlijkfte meisjen was dat ooit aan zig zelf is overgelaaten, om te doen al wat goed is in mijne eigen oogen: gij wist, en dat door mijne eigen bekentenis , dat niets, wat ook, mij lang op den duur vojdoerl kan; dat ik nu muizen , dan honden , dan lorretjens , dan  de gevolgen der. opvoeding. 247 inkhoorntjens moest hebben, en dat de hcelc ark van noach mij geen maand lang zoude kunnen diverteeren; dat ik van daag wit en morgen zwart verkies; dat ik zo ongeftadig ben als de wind in de lente; kort gezegd, dat ik niets ben dan een beuzelaarfter, met een goed hart en een goed humeur; en van dit alles hebt gij mij nooit iet gezegd; integendeel! gij hebt u dienstbaar gemaakt aan alle mijne grillen, en oogenblikkige verkiezingen; en nu, nu gij u inbeeldt dat uwe eigenliefde gekwetst is, wijl ik u over eene andere vriendin fprak; nu ik eenvoudig zeide dat wij dikwijls zo fchoon uitgepraat hadden, dat wij wel ftommetjen fcheenen te fpeelen, en maar zelden ' meer eens recht hartlijk kunnen lagchen, nu begint gij de zedemecsteres te vertoonen , en vindt zo op ééns eene overgroote menigte van gebreken en gekheden in mij, (die gij tot nu geheel onverfcbillig liet doorgaan ;) en wat heb ik toch gezegd dan het geen de ondervinding ons tot vermoejens toe geleerd heeft? is het zelf niet historiesch waar? is dat mijn fchuld? nooit verzocht ik u met het oogmerk om predicaties, zedelijke romans, of natuurkundige verhandelingen, te komen voorleezen: ik weet zelve wel dat ik daar niet veel aan zoude hebben: maar ik misleidde u niet; geen een eenigen avond: wist gij reeds in het begin onzer verkiezing niet , dat ik u uit allen verkoos, om dat ik mij in uw gezelfchap het best diverteerde ? . kan ik helpen dat dat vernuft dat mij fmaakte bij u is uitgeput? of dat gij u dat vernuft begint te fchaamen? of niets meer weet waarover men lagchen kan ? Q 4  «4$ cornelia wildschut; of, A propós, van lagchen! federt wanneer hebt gij daar zulk een afkeer van gekregen ? gij immers waart daar eene eerfte vriendin van , en beweerdet dat lagchen gezond was; dat de goedaartigfte menfchen, die goed zijn uit temperament, zo al niet uit reden , vrienden van de vreugd zijn, en dat een hartlijke lach geenzins het kenmerk is van een gering verftand? en zo al voort, ik kan alles zo niet fchrijven als ik het nu nog wel weet. Van dit alles gaaft gij mij het voorbeeld : zie, naatje-lief, dit kunt gij niet ontkennen : hoe dikwijls naamt gij op uwe wijs notitie van de voorbijgangers als wij in onze zijkamer zaten! nu merktet gij de misfelijke kleding onzer rijke burgers op: fpottede met de Haarlemmerdijkeren Kattenburger opfchik, en dit alles zo aartig', dat het mij opgetoogen hield: dan hadden onze fijnen, onzekatechifeermeesters , onze fchoolmeesters , onze Achillisfen een beurt; maar gij munttet nooit meerder uit, dan wanneer gij onzen fijnen buurman nabootftct; als die met een uitgerekte, kromme hals, halfverdraaide oogen, en vooruitftekende lange kin zijn gebed in de kerk doet: hoe dikwijls gaf de prachtige optooi eens gebog» chelden, u aanleiding tot de kluchtigfte vergelijkingen ? hoe potzig verhaaldet gij het geval met dien baldaadigen ftraatjongeu, die u met een, „Juffrouwtje-lief wil je me wel een fpeldjen geeven ?"aanfprak, en die, toen gij hem die gaaft, die fpeld gebruikte om een dronken blindeman in de beenen te prikken ? maar genoeg om u te doen zien dat ik de waarheid  de gevolgen der opvoeding. 249 fpreek: en nu uwen voorraad van Soortgelijke vertel- ' lingen ledig is, of ik daar niet meer met mogelijkheid om kan lagchen, zoudt gij wel alles op mijne rekening willen Schuiven; of mij wijs maaken dat gij dit alles alleen om .mijnent wil gedaan, gezegd of uitgevonden had; kom aan, dat is nog zo kwaad niet bedacht. Ik lach zo weinig als gij over den Godsdienst, al weet ik er bloed weinig van ; fchoon ik lagchen moet, dat (en dit is ook misfchien 'mijn Schuld niet,) men als op het comando af voor en na den eeten bidt: ook dan, als men zeker aan niets minder denkt dan aan onzen lieven Heer; en mijne Tante betje i die zeker eene vroome vrouw is, nooit dan als zij met haare eigen familie eet, wil laaten bidden. Ik lach even weinig als gij, over rampen en ongelukken, maar heb mij dikwijls recht vermaakt met mijn' Neef den Stotteraar, daar die altoos de eerfte is om verzen in een gezelfchap optezeggen; of als onze goede kennis piet , het bal opent, hoewel hij zo Hecht danst dat men gevaar loopt, om met bont en blaauwgefchopte beenen , (zie hij danst als een paard,) naar huis te gaan; ten ware men , zo als uw vriend walter een paar laarzen aandeed, vóór men de contredans met piet begon. Gij behoeft des geene vriendin optezoeken voor mij die grappig met den Godsdienst kan omfpringen; want hij komt mij zo weinig grappig voor in zig zeiven , dat ik hem integendeel voor den droefgeestigften, knorrigflen leermeester houde die ooit de menfchen Q 5  2<0 CORNELIA WILDSCHUT; OF, wat nuttigs leeren wilde: hij zou mij veel eerder doen zuchten dan doen lagchen; en als ik maar eens eventjens aan hem denk, dan word mijn gelaat wel een half el langer, en ik heb dikwijls den lust niet om te zien of mijn hair wèl is opgemaakt; zo dat, in dit ftuk kent gij mij met al uw doorzicht geen zier. Wat nu een theiitergek betreft: o hé! ik zeg u, dat ik wel wijzer menfchen dan wij zijn, gekend heb, en nog ken, die eenige oogenblikken na zo een gcestigen gek konden luisteren, zonder het zig te fchaamen, ja hen heb hooren zeggen: 't is jammer dat zo een vernuftige vent zijn' geest op een theater uitgooit; hij zou in de meest aanzienlijke gezelfchappen, zo hij maar een anderen rok aanhad, aangebeden worden; hij is waarlijk origineel! enz. Wat reden hebt gij nu om alles op rekening mijner veranderlijkheid te (tellen, als ik zeg dat wij niet langer zo vrolijk met elkander zijn ? maar gij doet nog erger, gij durft onderftellen, dat ik laag genoeg ben van verfchil met u te zoeken, om dus met één van u aftekomen : neen, vriendin ! ware dat mijn oogmerk, dan zou ik mij niet eens die moeite geeven; ik zou alleen eenvoudig ophouden u te ontvangen; gij mogt dat opneemen zo als gij wildet: ik heb wel van mijne Tante gehoord dat veele menfchen juist die gebreken hebben waarvan zij zig uiterlijk het verst willen • verwijderen, ja waar tegen zij het hevigst uitvaaren : mijne Tante gaf daar ook reden van, maar ik was veel te jong en te onbedacht, om die nu nog te wee-  de gevolgen der opvoeding. £51 ten: liet zal echter zo zijn denk ik: en zou dit niet een weinig uw geval ten mijnen opzichte weezen ? gij begint mij misfchien moede te worden! dat zij zo, ik berisp u niet: of misfchien hebt gij wel vrienden die u vermaanen, u niet langer met zo een wilde malloot optehouden als Juffrouw wildschut ; die u andere vrienden aanprijzen, met wie gij beter zult inflemmen, en die u een grooter voordeel in uw talent van brieffchrijven zullen aanbrengen: doe uw' zin, maar leg mij niet te last dat ik u onheusch behandel, ja verftoot, om dat uw vernuft bij mij uithecft: gij zelve weet wel beter; ik heb niets minder ten oogmerke dan u te flijten, en verzocht u immers even vricndlijk om bij mij te komen, en met ons uittegaan. Zie, naatje , ik fteek het niet onder ftoelen of banken, uw brief heeft mij recht boos gemaakt; evenwel ik heb nog al weêr eene verpligting aan u, wijl gij mij genoeg hebt opgewonden, om u een' beter' brief te kunnen fchrijven dan ik ooit dacht te kunnen doen; en gij hebt mij tevens eenige oogenblikken bezigheid verfchaft, iet dat ik wel heel aartig vind; ik kan u zeggen , dat federt ik u fchrijf, de tijd om' gevlogen is: mij dunkt dat ik een weinig meer vrede met mij zelve heb; ik ben dan, zie ik, evenwel niet zo olijdom, als ik altoos nederig van mij zelve, geloofde: ik kan mij dan ook, zo goed en kwaad als het zij, verweeren. ■ Wat nu saartje sadelaar betreft, ik herinner mij zeer wel dat alle meisjens magtig van haar hielden ; 't was een recht engcltjen van gedaante en vau  ( 55s CORNELIA WILDSCHUT; OF, humeur: het heugt mij zelfs, dat, hoewel Madame isrunet, haar boven ons allen beminde, wij geen oogvol nijdig daar over waren: wij zagen zeiven wel dat zij het verdiende ; maar om u de waarheid te zeggen, ik heb naderhand nooit meer aan het heele meisjen gedacht! o zeer gaarn zal ik kennis met haar maaken; en zo zij mij eens een' brief fchrijft, zal die zeker zo zacht zijn als fluweel, en zo zoet als honig; immèrs dit geloof ik, dat zij zo weinig in ftaat is om eene vriendin te beledigen als te doen lagchen: kijk, naatje-lief, dat zeg ik op u, of gij er aan twijfeldet: ik zal niet rusten voor ik haar gezien, gefproken en de kennis hernieuwd heb hier zou ik kunnen eindigen, maar dat lijdt mijn kroon geenzins. Houdt gij mij waarlijk voor uw gekkin, dat ik zoude denken even ligt van man als van vermaaken te kunnen veranderen? of een huwelijksverbintenis breeken zo als men eene dagelijkfche vriendfchap verbreekt ? maar onder ons, uwe Ouders zo wel als de mijnen , leeren ons dagelijks dat de man des huizes, niets minder dan onbetwistbaar alleenheerfcher is in onze tegenwoordige eeuw, (en dat zal wel ten naasten bij altoos zo geweest zijn;) ik zie dagelijks dat de vrouw, vooral zo men haar om haar geld trouwde, en zo zij maar geen haneveer is, alles al vrij wel naar haar' zin weet tefchikken; zig wel te vermaaken , hoe naauwgezet zij zig ook houde aan alle die pligten die eerlijke lieden als heilig moeten in acht neemen: daar ik nu niet bijzonder veel met  be gevolgen der opvoeding. 2J3 liefde en minnerij opheb, zal ik in waarheid eene braave vrouw van dien kant, uit al mijn hart blijven ; wat ik ook moge verkiezen en opvolge: daar ik nu, van de Natuur een goed lijdelijk humeur verkreeg, en veel te veranderlijk ben om lang aan-één over iet boos te zijn, zal dat in mijn huwelijk zo wel wat fchipperen: o hé! daar breek ik mijn hoofd niet mede, ik zal ligt zo gelukkig zijn als ik verdien te zijn : over dat beneden fatfoen trouwen, heb ik, voor zo een onverfehillig creatuur als ik ben, dikwijls genoeg geijverd, en weet nog zeer wel dat mijne Tante betje eens tegen Mevrouw petersen zeide: ,, Mevrouw! in eene Republiek zijn wij allen „ burgers : onze Regenten hebben geen anderen ,, rang: van onze Edelen fpreek ik niet, daar heb,, ben wij niets mede te maaken: een meisjen trouwt des niet beneden haar fatfoen, als zij een eerlijk^ „ naarftig, wèl opgevoed jongeling trouwt, al hadde „ hij niet zo veel honderden als zij duizenden: ge„ lijkheid der opvoeding maakt onze jonge lieden „ gelijk, en die ook alleen: die verwaarloost is op„ gevoed of die dienstbaar is, is beneden baar: dit „ zet den onoverkümbaaren muur; al het overige is 4, gekke hoogmoed, die, wanneer men redelijk Wil „ handelen, niets heeft intcbrengen" ik vond zo veel fmaaks in die woorden, dat ik hen allen diep in mijn' geest gedrukt heb: het kan zijn dat men beneden zijne omftandigheid trouwt, bij voorbeeld, als ik, zo rijk en-zo weelderig opgevoed zijnde, trouwen i wilde met een' ambachtsman, een bakker bij voor-  254 cornelia wildschut; of, beeld, maar ik trouwde niet beneden mijn fatfoen: zo die man een half millioen erfde, of in de loterij won , zijn' winkel verkocht , een graankoper , of ] rentenier wierd, in onze wijk kwam woonen, en leeven zo als wij nu leeven, dan was hij mij volkomen in fatfoen gelijk, om dat hij dan in ftaat zoude zijn mij zo te doen leeven als ik gewoon ben: misfchien druk ik mij wat gebrekkig uit, maar gij, die veel fchranderheid bezit, zult wel zien hoe ik dat meen. Nog eindig ik niet: ik moet u verzekeren dat ik u nog even zeer bemin, ja misfchien meer dan ooit: wij hebben nu ftof om te praaten , te verfchillen, en , zo als men dat noemt, te fchaaken: gij kunt mij wel magtig veel voorgeeven, doch al doende leert men: het is toch raar, denk ik daar, dat, als men een weinigje boos is, men dan veel meer vernufts toont dan wanneer men in eene doodige weltevredenheid voortfleept: doe echter'niet meer proeven op mijne bekwaamheid; het kon gebeuren dat er een geduurig ftilzwijgen op volgde. En nu ga ik wel haast saartje sadelaar eens bezoeken uit oude kennis wege: ik zal maar oprecht uitzeggen, dat ik zo veel goeds van haar hoor, en dat ik mij befchuldig haar nooit , na dat wij van fchool kwamen, bezocht te hebben: dat zal dan zo blaauw niet zijn , dunkt mij , althans mij kan het geen ooftje fcheelen, of haar braave Vader een 'tuinman of architect is, evenwel het is mij hartlijk lief dat het de menfchen zo wèl gaat.  de gevolgen der opvoeding. 255 Nu is alles hoop ik tusfehen ons afgedaan? ik hou niet van mokken: zo gij kunt, gij zult mij welkom zijn, en misfchien zal onze verkeering bij deeze kibbeling gewonnen hebben; morgen ben ik niet t'huïs, dit zeg ik u in voorraad of gij ook dan meendet te komen; dan ga ik uit; maar kom daags daar aan zo gij wilt, dan zal ik u wat van dat bezoek kunnen vertellen: vaarwel naatje - lief! Ik blijf Uwe Vriendin en Dienaares, cornelia wildschut» TWEE- EN- DEPvTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella klinkert, aan Mejuffrouw maria de groot. waarde hooggeachte zuster! Ik heb mij niet willen overhaasten om uwen bekommerlijken brief over Neef te beantwoorden ; daar bij komt, dat ik, hoewel zo als men dat noemt, een bedrijveloos leven leide, in eene ftille ftad, evenwel altoos overladen ben met mijne zaaken, waar in, 't is  556 cornelia wildschut; of, waar, onze leentje, mijne lieve dochter, mij nog al meer helpt, dan wel in den fmaak van de meefte jonge meisjens valt: ik heb eenige dagen meer dan gewoone drukte gehad, zo wel met het uitleggen van eenige duistere plaatzen , als met het kooken van zalven, het maaken van dranken en het bezoeken van arme befchaamde lijders en lijderesfen: het blijft wel degelijk mijn pligt mijne medemenfchen en medechristenen te onderfteunen , te troosten en te verkwikken ; maar nu zal ik er eens mijn tijd toe neemen om u mijne gedagten, zo als gij mij verzoekt, medetedeelen: ik weet, waarde zuster! dat, offchoon gij veele dingen een weinig anders inziet dan ik, dat wij evenwel in de grondzaaken ééns zijn: laat mij des toe, mijne vriendinne, den loop mijner gedachten te volgen, want zo ik niet een weinig omflagtig fchrijf, zouden u misfchien veele dingen weinig zamenhangend kunnen toefchijnen; iet dat mij te minder ingang bij u zoude verwerven. De Apostel paulus zegt: de ligchaamlijke oefening is tot weinig dingen nut, maar de Godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en toekomenden levens; het verwaarloozen van het onderzoek der Heilige Schriften, niet alleen bij hen die men Leken, maar ook bij veelen die men Leeraars noemt, lieden die ons doorgaans meerder zeggen wat anderen dan wat zij zeiven daar over gedacht hebben: wij hebben zo weinig oorfprongtijke Predikanten als origineele Schrijvers: veelen zijn beëedigde Tranilateurs ; maar door dït ge-  de gevolgen der opvoeding. 257 gebrek van naauwkeurig onderzoek is het ook ontftaan, dat men deeze woorden van paulus zo kwalijk begrijpt: ik hoor dikwijls, (want gij weet dat ik veel ter kerk ga,) dat men de Godzaligheid alleen fielt in bidden, leezen, overdenken, pfalmzingen, kerkgaan, avondmaal houden, cn wat dies meer zij; en door ligchaambjke oefeningen verftaat, het werken met de handen, dat evenwel ook een groote pligt blijft, als men daardoor ook bedoelt een ruimer beftaan met eerlijke behoeftigen te deelen ; men noemt menfchen diekoopen, verkoopen, zaajen, planten, handwerken drijven ten onderhoud der maatfchappij, lieden die diep in de wereld ingewikkeld en in het aardfche verward zijn; zo nu evenwel de diep doordenkende Eüangelifche Wijsgeer, paulus , door een befpiegelend leven.de Godzaligheid, cn door het arbeidend leven ligchaamsoefeningen verftaat, dan zoude hij van deeze beiden juist het tegengeftelde gefchreven hebben: de Godzaligheid zoude hij gezegd hebben is tot weinig dingen nut, maar de ligchaamsoefening is tot alle dingen nut, de belofte hebbende van het tegenwoordige en toekomende leven. Zo veel nuts te doen als mogelijk zij in zijnen kring, en dien kring zo wijd uittezetten als voor ons maar eenigzins doenlijk zij ; dit te doen uit dankbaarheid, eerbied en liefde voor onzen Heraelfchen Vader, is, naar mijn inzien Godzaligheid; hieronder is ook wel degelijk begrepen de pligt der tnaatigheid en alle pligten die op ons zeiven betrekking hebben; gevolglijk alles wat ik van het mijne neem I. deel. K.  £5'! CORNELIA WILDSCHUT; OF, boven bet geen ik tot voeding, onderhoud en verkwikking voor mij en de mijnen behoef, ontroof ik mijne medemenfchen , en vernaauw des den kring mijner weldaadigheid, die ik echter verpligt ben zo veel doenlijk uittezetten , zal ik de Godzaligheid betrachten; zo dikwijls ik des mij toegeef aan ongeregelde driften, en mijne zedelijke kracht verzwak , beroof ik mij van het vermogen om wèl te doen: dit zo wel wanneer ik mij ergens over verftoor, als wanneer ik uit laffe traagheid het verdedigen der afvvezende befchuldigd wordende vroomheid nalaat; ik beroof mijne medemenfchen een uur waarop zij recht hebben. Dit, waarde zuster! is mijne theorie, en zo ik wèl zie, ftrijdt die geenzins met de rechtzinnige leer des Euangcliums: in gevolge daar van acht ik mij zo wel bezig in het werk des Heeren, dan, als ik in mijn keukengewaad voor zieke of zwakke kraamvrouwen , of uitgeteerde kranken, een krachtige foupe zindelijk en wel toebereide, dan wanneer ik in mijn binnenkamer, in mijne ftille eenzaamheid den zin der oude duister prophetiën tracht uittevinden: federt ik in dit ruime huis woon, heb ik eene kamer afgezonderd , en die noem ik bij mij zelve, (want over zulke dingen fpreek ik nooit dan met u mijne vriendin en zuster,) mijn pronkkamer; daar heb ik een grooten voorraad van balfems, zalven , geleien, hartfterkingen en wat men al meer den zieken kan toedienen, vooral als een braaf doctor die voorfchrij'ft of aanraadt, wanneer ik mij voor zulke ziekbedden  de gevolgen der opvoeding. I^Q bevinde: in dit alles heb ik een zeer groot voordeel, want terwijl ik voor hen arbeide, kook, (loof, bak en meer dingen bezorg, geniet ik een genoegzaame beweging : mijn geheelen geest, gehuisd in een gefcond, vaardig, voor mijne jaaren ongemeen vlug ligchaam,ontvangt daardoor eene helderheid en gerustheid, dat ik zonder mijn dierbaare gezondheid te krenken, eenige uuren wijden kan aan het onderzoek van alles wat de Propheetcn oudtijds noopens de komst des Heilands voorfpeld hebben onderwijl ondervind ik klaar cn duidelijk, dat de Godzaligheid zeer zeker de belofte heeft van het tegenwoordige leven. Toen ik uwen brief ontving , was ik met mijne verklaaring van ezeciiiel gevorderd tot het IV* Hoofddeel: en fchreef juist om aantetoönen dat men alles wat den Man Gods bevoolen werd te doen, .verftaan moest als in een Gezicht gefchied te zijn, cn dat hij dit daarna als eene historie verhaalt: ik lees dat de Oostcrfche volken bij fommige gelegenheden hun brood bakten op drooggeworden mest en klei, "t geen voor hen omtrent het zelfde gebruik had als bij ons de turf; dat de Heere des zijnen Propheet beval een gerstenkoek op zulk een vast geworden en ineengewerkten hoop menfehcndrek te bereiden, cn die als dan te eeten in 't aanzien des volk, aan wien hij gezonden was,als-een afbceldzelvan den zwaaren hongersnood waar mede het ondeugend, ondankbaar en hardnekkig Bondvolk gedreigd werd; maar hoe vol ik ook met die verklarig ware, zo (laakte ik mijn arbeid terftond, en doorlas uwen welkomen brief: ik was R a  2.6® CORNELIA WILDSCHUT; OF, zo met u begaan, dat ik des volgenden daags met de fehuit naar u toe zoude gekomen zijn, om u te troosten en ten minften met de weenende te weenen, doch ik heb thans zo veele zieken en ellendigen die mij en mijner dochters hulp behoeven, dat ik daarvan moest afzien, en voornam u, zodra de tijd dit toeliet, breedvoerig te fchrijven. Even zo als ik omtrent ligchaamskwaalen en wonden handel, zo handel ik ook omtrent gemoedsziekten en gebreken; ik ftop geene vervuilde bronnen, maar zuiver die, en genees geene wonden door het kwaad binnenwaards te drijven; maar ook, als zachte en verzachtende middelen toereikend zijn, bedien ik mij nooit van fcherpe. Ik zal dan weder een vrucht der Godzaligheid fmaaken, ook nog in dit tegenwoordige leven; ik geloof voor mij dat bij de Opperfte Goedertierenheid, de wortelzonde eigenlijk alleen ftrafbaar is, en dat alle haare gevolgen veel meer zijn aantemerken als gevolgen dan wel als eigenlijke ftraffen : bij voorbeeld , hoogmoed is de wortelzonde; haare gevolgen zijn, overgelaten te worden aan de eigene, woeste, blinde verbeelding van ons eigen vermogen : daar uit ontftaan weder nieuwe dwalingen; men wordt verijdeld in zijn verftand, vevreemd van het leven Gods, en des weldra is men zonder God en de wereld: daar nu 't verftand eerder zijn licht verliest dan het hart zijn gevoel, of het geweten zijnen prikkel, zo heeft men geen vrede, 'geen rust, geen geluk meer in dien toeltand; maar de ziel kan dien niet draagen; dit  de gevolgen der opvoeding. 2öi is een ftaat van zo zwaar een lijden, dat zij, om het gevoel daarvan te ontwijken, geduurig nieuwe tegenwerpingen maakt en nieuwe gronden voor haar ongeloof opdelft, die eindelijk zo harfenfehimmig en zo dwaas, ja zo onnut worden, dat zij zelve die niet betrouwt: lieden in deezen ftaat, verwarren zig hoe langs hoe meer; men Wil echter niet teruggaan, en men omhelst dwaaliugen zo geheel ontbloot van alle beginzels der rede als die,van onzen Neef: nu moet men onderftellcn dat de mensch, in dien toeftand Stervende, zijn geest in die zelfde verwarring blijft, of dat hij, ontllagen van een ligchaam waarin de aanleidende oorzaaken deczer verwarringen te vinden zijn, nogmaals tot het herftel zijner voorige natuurkrachten zal komen: in het eerfte geval blijft zijn toeftand die eens dwaazen, welke zig blijft verbeelden een Koning of Wijsgeer te zijn, en in die verbeelding zo gelukkig is als een gek zijn kan: in het tweede geval ziet hij met fchaamte en droefheid op zijne jammerlijke verwrikking: nu ziet hij zig zeiven zo als hij is: kan er voor den hoogmoed iet rampzaliger zijn? maar kan er ook wel een ijsfelijkcr ftraf voor hem uitgedacht worden! hij ftaat gelijk met de redelooze dieren, en dit zal, dunkt mij, de hel zijn waarin hij uit zijne hoogte is nedergeftort: hij eet in een zedelijken zin gras met de osfen,en wordt van den daauw des Hemels nat gemaakt; in dien ftaat moeten er, om met den Propheet danicl te fpreeken, tijden over hem voorbijgaan, (ei lieve, zuster, lees daar eens over het IV. Capittel van vers 33. tot het einde, en R 3  2Öa cornelia wildschut; of, herinner u wat de nu zalige lavater daar over gezegd heeft , in zijne uitzichten in de Eeuwigheid, die, hoe vol van zaaken waarin ik met hem verfchil, zeer origineele bedenkingen in zig bevatten,) vóór dat hij zijne zonden leert afbreken door gerechtigheid, tot dat zijn verftand weder tot hem keert cn hij ,zijne oogenopheffende,den Eeuwigen looft,uitroepende : „ Uwe heerfchappij is eene eeuwige heer,, fchappij , en uw koningrijk is van geflachte tot „ geflachte; en, (NB. hier ligt de hoogmoed geheel „ verbrijzeld!) alle de inwooners der aarde zijn bij ,, u geacht als niet; gij doet met de inwooners der „ aarde en des Hemels naar uw welgevallen; niemand kan uwe hand affiaan of tot u zeggen: wat doet „ gij?" daar nu de zonde ophoudt moeten haare gevolgen ook ophouden; en daar hij nu leert ootmoedig en nederig van harte te zijn, moet hij ruste vinden voor zijne ziele; hij moet des uit zijnen laagen val terug komen: dan zal zijne gelukzaligheid beftaan in den hoogften God te verheerlijken; nu ziet hij dat alle zijne werken waarheid zijn , cn alle zijne wegen recht en gerechtigheid; en dat Hij magtig is te vernederen die in hoogmoed wandelen. Om u nog meerder vertroosting medetedeelen , zo zal ik u, mijne waarde zuster! herinneren, dat God ons noch loont noch ftraft, dan naar en voor onze vrijwillige daaden: ik twijfel een weinig of dit wel zo orthodox als zedelijk gedacht zij, maar mij komt het voor, dat dit volkomen inftemt met eenen Godsdienst die door den Apostel paulus een redelijke  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 263 Godsdienst genoemd wordt; zo wij volftrekt willen oordeelen over onze medemenfchen, dan hebben wij geen ander leidraad dan zijne uiterlijke daaden; maar hoe bedriegelijk is dat oordeel! wij kunnen, wel is waar, met volle zekerheid bepaalen, dat iemand die fchatten bijdén fchraapt , en weigert den armen iet medetedeelen , een gieregaart is , maar over het aandeel dat zijn vrije wil, zijne geaardheid, of de omftaudigheden daaraan hebben , kunnen wij niets bepaalds zeggen. Men kan des ook niet beflisfen of de dwaaze trotschheid uws zoons, een vrucht zij zijner harten of van zijnen natuurlijken aanleg ; noch de maate berekenen van zijn tegenstandbiedende kracht om die zonde uitteroejen: wij kunnen niet zien waar zijne afhangelijkheid en waar zijne vrijheid begint of ophoudt; de Alweetende, en die alleen, doorgrondt en ziet dit alles zo als het is: alle bij Gode beloonbaare deugd is Strijd. Het niet genoeg overweegen deezer waarheid en vooral het verkeerd toepasfen op anderen, maakt dat men meest altoos verkeerd, zo wel over de luisterlijkfte daaden der menfchen, als over de laakbaare, oordeelt ; dat men zo los en te gelijk zo beflisSend Spreekt over de ongelijke uitdeelingen der Voorzienigheid in het Schenken haarer weldaadeu: wij oordeelen alleen over deugd en ondeugd, geluk en ongeluk, met opzicht tot de zedelijke waarde van anderen; maar voor den Alwetenden zijn wij van gisteren, en weten niets; dit te erkennen is Gode te eerbiedigen. R 4  i6± cornelia wildschut; of, Ik denk meermaals : zo ik gelecft hadde bij de Ephefers, ten tijde dat johannes zijne Openbaring fchreef; als ik hunne werken gezien hadde , hun'arbeid, hunne lijdzaamheid , dat zij het kwaade niet konden verdraagen; hoe hun ijver voor de waarheid hen den gecnen die zig Apostelen noemden, deeden beproeven;, zo wij,met e'en woord, alles hadden gezien dat nu ten hunnen lof getuigd wordt; wat dunkt u, zouden wij hen niet als heiligen van den- eerften rang befchouwd en geëerd hebben ? immers ja! maar wat vonnis velt evenwel nu de Heere die de geesten weegt en de eerfte fpringveeren onzer gedachten en daaden doorziet ? „ Dit heb ik tegen u dat gij uwe cerfre liefde verhaten hebt:" welk een fmet in dit fchoon charakter ! ja van zo veel belang dat jesus hen laat beftraffen, en dreigt zijn licht van hun te neemen zo zij zig niet bekceren ; maar zo wij te Pkiladelpkia gekomen waren, hoe gering zouden wij gedacht hebben over die Christenen, die geene zulke fchitterende hoedanigheden en geen zulken ijver tegen de dwalingen betoond hadden ! hier vond men noch ophef van woorden noch uittarten der magtcn over hen geftelt; geen breeken van afgodsbeelden , geen vliegen naar den houtmijt! en hoe zouden wij hunne gematigdheid voor onverfchilligheid hebben gehouden ! wat zegt nu evenwel de Heere: „ Ik weet „ uwe werken; ziet, ik heb u eene geopende deur „ gegeven; en niemand kan die fluiten ; want gij „ hebt kleine kracht en hebt mijn woord bewaard, „ mijn' naam niet verlochend; om dat gij het woord  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 265 „ mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zal ik u ook „ bewaaren in de uure der verzoeking die over de v geheele wereld komen zal; dan zal men bekennen ,, dat ik u lief heb:'' hoe heilzaam is ook des weêr in deezen voor ons zwakke, kortziende menfchen, de pligt die het Euangclie zo ernftig beveelt, niet te oordeelen over anderen; of zo dit zijn moet, een zachtmoedig oordeel te vellen, enrniet alleen geen ondeugd te onderftellen daar wij haar vermoeden, maar zelfs als wij eene berispelijke daad zien, nog geene flechte beginzels te gelooven : daar nu de pligt van ied^r mensch is, van zijn' vijand het beste te gelooven , moet zeker eene teder liefhebbende Moeder daarvan, als zij haar kind beoordeelt, niet afwijken. Is het niet mogelijk dat eene voor ons onzichtbaare verwrikkiug van een-enkel harf.'nvezeltjen; dat eene nog voor ons vcrhoolen ligchaamsongefteldhcid, eencn doorgaanden- misdag in zijne levenswijs, alle deeze dwaasheden, allen deezen hoogmoed kan voortbrengen? en dat de Doétor hier oneindig meer nuts zal kunnen doen dan de Zedemeester? een ongefteld ligchaam kan de grootfte verwarringen in onzen geest veroorzaaken , cn eene te pasfe komende aderlaating, of het gebruik van koude baden, hebben meermaals in weinig tijds al die ligchaarnsongefteldheden weggenomen , zo dat de eertijds onzinnige geest weêr met nieuwen luister en werkzaamheid hervoort feheen. Wat zoudt gij, mijne geliefde zuster! oordeelen R 5  266 cornelia wildschut; of, van een' man die zig indedaad gehoond achtte, dat een dwaas zijn aanwezen of zijne werken ontkende? zou des de Eeuwige, toorn uitgieten op die dwaazen die, zo als uw verdwaalde zoon, zeggen: „ Of daar is geen eerfte oorzaak, of zij heeft met ons niets te doen:" die zulks waarlijk beweert, is in dit opzicht, in het verftand gekrenkt; hij weet niet wat hij raast: zo een mensch, volhardt het in zijne dooling , en heeft het buiten dit, groote talenten, moet men uit de zamenleving neemen, om anderen, min bekwaam dan hij, te behoeden: maar hoe verre hij fchuldig fta voor zijuen Schepper weet niemand, ja, kan niemand weeten, dan zijn Schepper alleen. Toen cornelis zig tot het leezen en onderzoeken begaf, en dit was al zeer vroeg, had hij zeker, zo ik hem wèl ken, geen ander oogmerk dan om eens een groot, of misfchien alleen om een bijzonder man te worden: maar zig zo al oefenende en door niemand geleid wordende, vond hij de leer: „ Daar is „ een God , die alles deed worden , die alles be„ ftuurt; de beftemming der menfchen is hoogst ge„ wigtig en geheel verheven boven die der redelooze „ dieren," zo eenvoudig, aanneemelijk, zo klaar, dat hij wel zag hoe hij in het ophelderen deezer leer geene groote geleerdheid of buitengemeene Scherpzinnigheid zoude kunnen aan den dag leggen: dit (laat zijn hoogmoed neder; en hij beproeft, zo als veele dwaaze jongelingen, te onderneemen om iet aantevoeren dat men tegen zulke waarheden zoude kunnen opwerpen ; eerst misfchien uit liefhebberij en om zijne  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. C67 redeneerkunst te oefenen: dewijl nu deeze bewijzen (zo noemt hij die) van zijn eigen maakzel zijn , heeft hij er ook veel meer zin aan dan aan die van anderen : zijn eenzijdig oordeel ziet weldra al het ongerijmde daarvan niet meer; hij geeft alles een oppervlakkigen zweem van geleerdheid, (want alles is nog maar jongenswerk, en niets anders.) dit doet hem over zig zeiven verwonderd liaan! dit heeft hij uitgedacht, dit heeft hij voorgedragen; en welhaast doet hij zig de eere aan, (want dit is bij zulke knaapjens iet roemrijks!) van te gelooven dat hij een ongelovige is: dit is niet genoeg, anderen moeten dat ook weeten: hij wil des disputecren, maar dewijl alles onvast en ftrijdig is, zal hij van daag verwerpen het geen hij gisteren beweerde: hij werkt zig geduurig in de war en haspelt zo alles onder cn door elkander. Vermits hij nu evenwel nog eenig gezond verftand, bij vlaagen ten minften, overheeft, en zijn inborst waarlijk goed is, vlei ik mij dat hij , vóór hij twintigjaar bereikt, zien zal dat hij een zot is die eenige talenten heeft, maar nog niets het minfte betekent, cn denkelijk nooit iet bijzonders in den kring der fchrijvers betekenen zal. Dewijl gij nu, mijne lieve zuster! mijn'raad vraagt, wil ik die met al mijn hart aan u geeven: laat hem uitraazen; laat hem geheele riemen vol fchrijven, geef er geen acht op: beweeg uw braaven man om insgelijks te doen: misfchien wordt hij door het overfpannen zijner vermogens ziek, en men kan hem zulke middelen doen gebruiken die zijne geheele hernel-  &68 cornelia wildschut; of, ling bevorderen: doch bewaart zijne jeugd en goede gefteldheid hem daar voor, zo zal hij bij gebrek van een' Boekverkooper die iet voor hem zoude willen drukken , of bij gebrek van Leezers, of door algemeen befpot te worden, tot ftilftand komen kunnen. Ik beken, waarde zuster! dat ik mij der moeite gaf zijne opftellen te leezen, maar ik vind die zo zot, zo verwaand, zo flecht bewerkt, dat ik er mij niet genoeg over verwonderen kan : neen nooit dacht ik dat een jongeling die met dit al natuurlijk oordeel en den aanleg tot bekwaamheden heeft, zo verbaasd van dit alles kan afwijken. Mist hij des in zijn oogmerk om groot of bijzonder te worden; ziet hij dat men zijne vodden ook zo ver beneden eenige waardij rekent, dat alleen een paar losfe üoute jongens die leezen om hem uittelagchen; zal hij zijne geleerde fchriften zelfs tot de provifiekamers, en kruideniers winkels veroordeeld zien, dan zal die zelfde hoogmoed die hem nu tot een zotskap vernederd heeft , hem de kracht geeven om die fchoone werken eigenhandig te verbranden: zodra hij den roes van zijn verftand heeft uitgeflapen, zal het uw werk zijn mijne zuster om zijn hart te vormen; hij zal kunnen zien dat hij niets is , en dat alleen een wèl aangelcgden tijd , ieder in zijn beroep , en het naarftig beoefenen van nutte aangenaame talenten, hem eens een degelijk man, een waardig burger en een zoon uwer waardig maaken kunnen: ik ben verzekerd dat hij eenige Sterkte van charakter heeft, en daar ik die vind hoop ik altoos: meteen  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 5.6$ zwak mensch is niets aantevangen : hij is beneden eenige waardij. Ik durf u echter niet vleien, mijn waarde zuster! dat dit fchielijk zal uitgewerkt worden, hij is nog te jong: ik beken, zijn fchoonen tijd gaat verlooren en zijn vader heeft maar te veel reden tot misnoegen: mag ik u bidden gebruik al uwe waare meerderheid bij den braaven man, om hem te brengen tot geduld en zachtmoedigheid: ik begrijp wel dat uw zoon u veel huislijk verdriet veroorzaakt, en misfchien nog zal veroorzaken; maar hebben wij ook eenig recht op het geluk van volkomen gelukkige moeders te zijn? ons leven, mijne geliefde! was tot nu zo vergeten gelukkig; de eenige ramp die mij nog immer trof, was het overlijden mijns waarlijk uitmuntenden mans , en u is nog nooit eenig verdriet, dien naam verdienende, wedervaren. Zó kan ons leven niet ten einde loopen; maar als wij aan God en zijne Voorzienigheid gelooven en ons licht getrouw volgen, moet eindelijk alles ons waar geluk begunftigen. Dat coR'NELis mijn' fmaak in het uitleggen der oude prophetiën belacht, verwondert mij niet; ik ken wel verftandiger, bejaarder lieden die dit ook doen; maar mij geeft het eene nuttige voldoening voor mij zelve : ik weet wel mietje , dat gij meê al glimlacht ; maar geloof mij, ik kan nog al meer dan gij misfchien vermoedt voor mijn' fmaak inbrengen, en bij eene andere gelegenheid zal ik daar eens over fpreeken.  •ZfO CORNELIA WILDSCHUT; O ï? , Onze leentje groet u en baar' Oom hartlijk: ik wenschte wel dat haare gezondheid wat beter ware, zij is een braaf kind; ik ben wèl genoeg voldaan; 't is jammer dat zij wat neuswijs is; dit misftaat jonge meisjens krachtig : het is ook oorzaak dat men haar geen recht doet, en dat zij geene vriendin heeft zo als zij verdiende te hebben : zij is , weet gij, eerlijk, getrouw, openhartig, en niet ongevoelig, s maar dat oud vrouwtjensachtig bedillig voorkomen, ftaat veelen, en mij vooral, tegen: zij begint dit echter te zien; en dit is de eerfte ftap tot verbetering; wij, mijne zuster, hebben ons niet te verwijten dat wij blind waren voor de gebreken onzer kinderen: wij hebben des het recht om hen te vermaanen en te beftralfen, evenwel moederlijk: dit alles is tusfehen ons — Groet uw' man en zijnen braaven broeder, Mijnheer gerrit; en, zo gij dit goedvindt, geef den inleggenden aan Neef: alles wat gij doet is welgedaan Ik omhsls u als mijne waarde zuster cn geliefde vriendin, mij noemende , Uwe toegenege zuster, PETRONELLA HUISMAN, JVed. JAN KLINKERT,  de gevolgen der opvoeding. IJl DRIE- EN- DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan haaren Neef cornelis de groot. lieve neef! JVÏeermaals als ik aan uwe waarde Moeder fchrijf, fluit ik eenige regelen voor u in, wijl gij mij verzekert dat dit u zeer aangenaam is: gij weet kind, dat ik dikwijls uwe zijde houde als het te doen is om uw zucht tot onderzoek te verfchoonen: jonge lieden moeten iet hebben dat hen ter uitfpanning ftrekt; en die de pligten van zijn' ftand heeft waargenomen, mag ook daags eenige oogenblikken aan onfchuldige liefhebberijen opofferen: zo dacht ik altoos, en nu denk ik nog even het zelfde: gij weet ook dat ik wel eens een gedichtjen of briefjen van u met genoegen las, en op dit ftuk niet minder ben dan eigenzinnig; uwe waarde moeder, dit alles weetende, heeft mij ter overleezing gezonden zeker ftukjen van u, 't welk u zeiven genoeg voldoet om het uwe goede bekenden te laaten zien, en waarin gij over de vliegen fchijnt te handelen; over dat ftukjen zal ik eenige regels aan u zenden. Geheugthet unog, meermaals, aan mijn huis, toen gij bij mij logcerdet, den Heer butigers gezien te hebben ? ongetwijfeld! want het is nog niet lang geleden : die jongeling had voor ons beiden een aange-  17* cofcNELiA wildschut; of, naame zijde; gij bemindet zijne critiqueaanmerkingen over het gewijde boek, en ik zijne bedenkingen over het zedelijk en natuurlijk kwaad: er is iet zo bevalligs in zijn voorkomen, iet zo innemends over zijn geheele gelaat, dat ik de lieve jonge meermaals zoude ■ hebben gekuscht,indien ik mijne neiging gevolgd hadde, , als ik hem met de geestgefteldheid eens christéns der eerfte tijden , en het hart eens Engels hoorde fpreeken over de beminnelijke deugden der zachtmoedigheid, goedheid, en wcldaadigheid: „ Jon,, getje!"dagt ik dan,,,uw goedertieren hart, werk„ zaam in liefde des naastens, zal u vergeving ver,, werven voor veele zotte klapperij, bij dat weldadig „ wezen 't welk zeer wel weet dat gij in uw negen,, tiende jaar nog geen mans genoeg zijt om te den,, ken over onderwerpen waarover gij zo onbezorgd „ voordfnapt: de tijd zal u meer nuts doen dan alles „ wat ik zeggen kan: men is in die jaaren nog eigen,, lijk niets; de philofophie is een vrucht van'langer overdenken en meerderen leeftijd." Deeze week bezocht hij mij, want hij is nog even zeer, fchijnt het, met ons gezelfchap gediend, hoewel ik hem alleen beleefd tegen Spreek, zo dat noódig is, en nimmer viei, iet waartoe ik geene vrijheid heb, ook om de gevolgen die dit voor jonge lieden hebben 'zou; ik liet hem dan dat opftel van u leezen, 't welk geen ander kenmerk van geleerdheid heeft dan dat het een bijna onleesbaar kribbelkrabbel vertoont : zo het gefchreven is om niet verftaan te worden , dan kan ook het fchrift niet te Hecht zijn. Hij  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 273 Hij wist niet van wie het was, en vroeg mij of het uit de grap als een aartigheid en bewijs van onbegrijpelijkheid gefchreven was, om eens te toonen hoe verbaasd zot men iet onder een deftig voorkomen kan opftellen ? ik had veel werks om hem te verzekeren dat het in goeden ernst gemaakt was, en mij gezonden als een ftaaltjen van nieuwe hooge wijsbegeerte ; dat men voornemens was om het ter verlichting der tegenwoordige en verwondering der volgende genachten uittegeeven, en dat ik gaarne zijne oordeelkundige aanmerkingen daarover zoude weeten. De jonge Heer zag mij met de uiterfte verbaasdheid, aan, wilde mij als door en door zien, om te weeten of ik hem wilde betrekken door hem te vergen zijne kundigheden aan dat Itukjen ten koste te leggen; ik wachtte bedaard zijn antwoord af: eindelijk zeide hij, mij bij de hand necmende, mijn lieve Mama ! nu geloof ik vast dat het u oneindig gemaklijker zoude vallen alle oude duistere Prophetiën zo klaar te doen verftaan als de Bergpredikatiën , dan ééne zinfnede in dit zot ding : ik houde mij verzekerd dat alle Wijsgeeren en Geleerden die dikwijls niet beter overeenkomen dan de Staats- en Prinfen-partij, eenpaarig zullen bekennen dat het nergens anders dan in een gekkehuis kan gefchreven zijn; misfchien wel van den zelfden Auteur die ons het, Ilc-is op heis neêr in 't knekelhuis, enz. heeft nagelaten ; want al wat onze pikduisterfte ' I. DEEL. S  £74 cornelia .wildschut; of, fchrijvers immer hebben gefchreven, is duidelijk cn klaar, hierbij vergeleken. Daar ftond ik toen! maar hij is mij veel te groot een platjen om aan hem te zeggen, (hoe ernftig hij mij daar op aanhield,) wie de fchrijver was: hij zocht in zijn hoofd al rond, al rond, maar vond niemand die hem geleek; eindelijk zeide hij: het is immers van uw' Neef de groot niet? o het jongetjen is wel wat wijsneuzig en wat groot van verbeelding; maar hij fprak altoos zo wèl, dat ik hem te veel gezond verHand toefchrijf om hem hier van te befchuldigen: ik bewaarde des mijn geheim voor mij , en daarmede was dit afgedaan; want noch de jonge Heer burgers noch ik fpraken er vervolgends een eenig woord meer over. Wat zal ik zeggen Neef? ik moet bekennen dat ik mij omtrent u deerelijk vergist hebbe : waarlijk ik dacht dat gij eenig natuurlijk verftand bezat, en zag, j weet gij, altoos met genoegen dat gij in plaats van te loopen fpeelen met de Schoolmakkers, een boek ; verkoost: uwe.Moeder dacht daar wat anders over; zij had veel liever gezien dat haar kind de gebreken der jeugd vertoonde; dat een jonge van elf jaar vrolijk, onbekommerd, los, wild, en altoos op de been was „ Ik vrees," zei zij wel eens, ,, dat kees niet gezond is" „ Hij is niet jongensachtig , niet lummelig genoeg," zei uw Vader ,,'T is een wijsneus," voegde er zijn Broeder, uw Oom bij, „ dat zal gek uitkomen: zuster heeft gelijk:" ik dacht altoos, dit mag geen kwaad, zo het gezond oordeel  de gevolgen der opvoeding. 27^ maar ftaande blijft: gij laast ook altoos goede boeken, fchreeft een' heel moojen brief voor een kind, en als gij voor leentje eens een gedichtjen maaktet, was het recht zoet en met een mooje hand gefchreeven. Maar zeg eens keesje ! ziet gij waarlijk niet dat uw hoogmoed u een heele lelijke trek fpeelt? ziet gij niet dat zij met traagheid en zorgeloosheid zamenfpant om u in allen opzichte te bederven ? dat zij u arm, befpot, en gek maaken zal? ik zoude mij misfchien met alle de zotternijen niet een woord bemoejen , wiste ik niet dat gij uwe Ouders daar door mocjeüjk maakt en bedroeft: (lel u eens in hunne plaats, en denk zo als zij denken, en moeten denken over U, cn zo gij dan nog blijft voordgaan zo als gij begonnen zijt, zal de goede gedachten die ik over uw hart vormde, zeer afneemen: dat kan niet anders, want een kind dat in Haat is eene liefhebberij tot verdriet zijner Ouderen zozeer voordtezetten, dat het voor alles buiten die als niet beftaat , heeft geen goede inborst. Gij loopt nog een ander gevaar: de luiheid is een langzaam voordwerkend vergif, dat zo wel de vermogens der ziel als des ligchaams ondermijnt; zij ftort een jong mensch van het eene gebrek in het andere, en die gebreken zijn te gevaarlijker om dat zij niet in 't oog loopen en des ongemerkt langen tijd opgroejen : niets is zo lelijk in een jongeling dan flordigbeid, en die trek tot het ongekleede leven: ik weet wel dat een opgepronktc jongen door u wordt uirgeS 2  £76 ' CORNELIA WILDSCHUT; OF, lagchen ; dat beduid niets keesje ; hij heeft ten minften nog eenige verfchooning in de Natuur; hij wil behaagen, hij wil gunftige indrukken maaken; hij neemt des een weinig kunst te hulp, wijl hij zig dit niet zelf geheel en al toebetrouwt; maar een morfige floddervos ! fpreek er mij niet van! en is de bron niet hoogmoed, als een knaap van uwe jaarcn de betaamelijkheid reeds zo verre aan eene dwaaze drift tot bijzonderheid durft opgeeven ? Bijzonder zijn door deeze verwaaiioozingen ! o mijn jongetje! vlei u daar niet mede! in deeze Accademieftad vindt men veele zulke fnaakjcns, maar hun oogmerk is zo zeer verijdeld, dat men hen ook niet eens over den fchouder aanziet: 't is waar,nog grooter uilskuikens fpreeken daar van bij gebrek van iet te zeggen te hebben ; maar degelijke jonge lieden doen hen zelfs de magere eer niet aan om hen uitte* lagchen. Ik heb cr niet tegen dat gij uwe gefchriften in druk geeft, maar zou niet gaarne zien dat gij uw eigen naam gebruiktet: het is voor eene braave, deftige familie, die nooit bekend was dan om haare degelijk nuttige leden, ten uitenten onaangenaam, een' jongeling te hebben die zig ten fpot gaat ftellen van alle fpreeuwen, en te moeten hooren: ,, Dat is de Tante van dien mallen Poëet!" of: „ Die zedige vrouw is de moeder van dien ingebeelden zotskap, die zig voorftelt de Wijsbegeerte met nieuwe ftelzels te verrijken!" of hoe denkt gij dat het uw' Vader fmaken zoude zo men hem vroeg: „ Is die nieuwmo-  de gevolgen der opvoeding. 277 difche Atheïst uw zoon?" mijne leentje zegt, dat, zo gij uw' naam daar voorftelt, zij voortaan niet meer met u over den weg gaan kan , om dat alle menfchen weeteu dat gij haar eigen Neef zijt. Neem er de proef van, zoek een jong Boekverkooper , en beweeg dien uwe werken te drukken: maar om u te overtuigen dat ik u als eene vriendin raade, blijf achter het fchilderij; dan kunt gij de menfchen niet verdenken van afgunst , (want gij denkt zeker al genoeg te beduiden, niet waar jongetjen I om afgunst optewekken?) en dan zullen wij elkander fpreeken: maar weet gij wat, keesje ! niemand zal uwe zwaarmoedige ftelzels leezen: in mijn jeugd kocht men het boek van de lover , over de wezenlijkheid der dingen, om dat men eens hartig wilde lagchen en zig ten koste van den fchatrijken Auteur vermaaken : maar dit kan hier niets uitdoen; men kan zelfs niet eens glimplagchen; ten minften zo alles in den toon van dit wijsgcerig ftukjen gefchreven is, en ik heb grond om dit te denken. Mogelijk denkt gij: hoe is het mogelijk dat mijne naauwgezette Tante mij toelaat mijne fchriften over den Godsdienst uittegceven! uwe naauwgezette Tante vindt daar geen de minfte zwaarigheid in, wèl gerust dat gij den Godsdienst zo weinig vóór- als na-deel doen kunt, door alles wat gij tot nog in ftaat waart op het papier te ftellen: van dien kant ben ik des gerust. Als gij dus verre gelezen hebt, zult gij misfchien bij u zeiven zeer voldaan gaan nederzitten, en u vereerd S 3  «78 cornelia wildschut; of, achten door uitzinnig te fchijnen bij een vrouw die de oude duistere prophetiën verklaart weet gij wat dit bewijzen zal? dat uwe ziekte nog niet op het hoogst is: hoe dit zij, gij hebt geene vrijheid om uw levenswijs dus te vervolgen : niemand mag onnut zijn; de rijkfte noch de armfte; en dat gij, dus voordgaande, op zijn best onnut zijn, en blijven ■ moet, vrees ik zal de ondervinding u eens te laat doen zien. Keer nog te rug mijn jongetjen ! en voor gij twintig jaar zijt is al dit gehaspel vergeten: uw Vader eischt niets onredelijks; uw Oom de groot wil zelfs wel het zijne doen om uw' fmaak voor de ftudien te begunftigen; wat wilt gij meer? zo men uw dwonge een liefhebberij optegeeven die u zo ter harte gaat, ik zou misfchien een woord voor u ten besten fpreeken ; maar men gunt u die, mids gij u nuttig in de maatfchappij maaken wilt; gij zond zulk een lieve jonge, zulk een braaf kind zijn, indien gij dus niet alles aan uwen zotten afgod, bijzonderheid, opofFerdet: ' waarom verzet gij u dan dus tegen ons allen? pleeg uwe reden raad; zie bij haar licht uwe pligten eens over, en gij zult alle uwe kladderijen verbranden, en uw' Vader verzoeken om u op een goed comptoir te beftellen: zo gij u als Koopman wèl draagt hebt gij fchoone uitzichten : een eenige zoon, de zoon van den eerlijkften man des werelds, van eene familie die ten minfte drié eeuwen in een goeden burgerftaat was! gij hebt een Oom die geene kinderen heeft, en-met uwe Ouders in de grootfte vriendfchap  de gevolgen der opvoeding. £"9 loeft; zie eens aan, hoe veele voordeden hebt gij boven duizend jonge lieden! en die allen zoudt gij Opgeeven om een befpottelijk Auteur te worden! daarom zoud gij u het fterk misnoegen uws Vaders, de droefheid uwer Moeder , de verontwaardiging uws Ooms, en met cén woord ons aller ongeluk ten uwen opzichte, getroosten : zo gij hier toe overgaat, hoe lief zult gij dan zijn aan uwe Tante petronella huisman, Wed. jan klinkert. VIER.- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer cornelis de groot, ten antwoorde. waarde tante ! ]Vïen behoeve flechts de oude en nieuwe gefchichtkunde op haaren drempel begroet te hebben, om mij toeteftaan dat nooit een Wijsgeer, een Natuurkenner , een Wetgeevcr , nieuwe ondekkingen deed, nieuwe wetten fchreef, welken niet door zijne Tijden Landgenootcn berispt , tegengefproken ja befchimpt, befpot werden: ik kan mij zelvcn der moeite fpaaren om dit met eene groote menigte voorbeelden S 4  aSo cornelia wildschut; oe, te bevestigen, vermits ik de eer heb aan mijne zo kundige als vroome Tante te fchrijven : zij tog weet dit even goed als ik zelf: eigenliefde en het oud legio vooroordeelen kwam terftond te velde; en de tijd alleen kon der waarheid recht bezorgen: alle beroemde mannen op wie ik thans oog, hebben geen beter loon ontvangen dan cornelis de groot nu wordt toegedacht en toegedeeld; hunne fchriften, thans zo bewonderd; die waarheden, toen of verdacht of haatelijk gemaakt; nu algemeen aangenomen, leeren mij met een wijsgeerig geduld alles afwachten, wat mij door mijne vijanden vijanden mijns-roems; door ftikziende beoordeelaars en door onkundige vrienden gedreigd, voorzegd, ja aangedaan zal worden : toen ook, waarde Tante, hield men voor onverftaanbaar alles wat beneden het ongeoefend verftand was ; hoe dwaas ware ik in mijne eigene oogen, indien ik mij op het gefchreeuw van dwaazen en onkundigen, voor dwaas en onkundig hield! zijn deeze mijne Rechters ? want wie beoordeelen mij? zo als ik zeg, lieden die niets weeten, of zig bezighouden met 'zaaken beneden mijn aandacht; ja waar over een meisjen praaten en eene vrouw fchrijven kan: wat, bid ik u, heeft de Godgeleerdheid toch met mijne wijsbegeerte te doen ? dat ten minften de Wijsgeer den Wijsgeer beoordeele; men kan buiten de wijsbegeerte geestig genoeg de Prophetiën uitleggen. Men noemt mij Deïst Atheïst, om dat dit bij het volksken haatlijke naamen zijn: nooit fchaarde ik mij onder hunne (landaarden; ik houde alle oud?  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. ï8l en hedendaagfche Deïsten cn Atheïsten voor zinneloozen; zij hebben der waarheid nog niet één duchtig bewijs tegen haar zelve weeten te geeven: noem, mijne waarde Tante, hen hoogmoedig, die de flxMCheid hebben om over eene eerfte oorzaak te twisten, over zijne eigenfchappen te fchrijven , daar zij tog bekennen moeten dat zij zig van zo een wezen geen denkbeeld maaken kunnen: zij zijn hoogmoedig en dwaas met één; want wat kan men zeggen be- fluiten, over een onftervelijk onbegonnen iet ? zij die van gisteren zijn en niets weeten! maar wat hoogmoed ligt er in eene vlieg te befchouwen, en daardoor geleid te worden tot gevolgen , als die welke in mijn fyftema van Invallen gegrond, ja bewezen zijn? mijn oogmerk om tegen den Godsdienst te fchrijven is niet aanwezig; nooit had ik dit voorneemen: de gemene luidjes moeten ook wat handgebaar hebben; mijne familie moet ook iet hebben om te ' leezen: ik gun hun met al mijn hart hunne bijbels cn fticbtelijke boeken; wil alle mijne catechismussen en zamenftellen van Godgeleerdheid, gaarne ten gefchenke geeven: maar Tante, indien gij zo veel ophebt met uw Euangelie, wat .berispt gij mij dan, „ als ik alleen werk om de fpijS die niet vergaat ?" en zo mijne ziel onftervelijk zij, des te beter ftemt dit mijn verkiezen overeen met mijn wezen; dan zal zij na veele omgewentelde eeuwen nog verrijkt worden door de overtuiging dat geheel Europa in alle taaien die fchriften met verbaasdheid leest , waarover men nu foor, en die meu voor onverftaanbaar houdt, S 5  2§2 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Uwe aanmerkingen over mijne kleeding zijn even zeer beneden mijn aandacht dan mijne kleeding zelve; hier -over kan ik des niets zeggen: zo mijne waarde Ouders mij in vergelding mijner talenten en de eer die ik hen en hunne familie eens zal aandoen, mij niet gelieven te huisvesten en te voedc-n , ik heb niets te eifchen ; laaten zij mij plaatzcn waar zij willen; voor een waar Wijsgeer is de plaats zijner wooning onder de toevallige dingen die niet tot zijn geluk behooren : of ik des in het algemeen groot zothuis der wereld, dan of ik in een gepreveligeerd gekhuis in de Beverwijk omwandel,- is mij tamelijk onverfchillig; daar zal ik ten minften ongeftoord kunnen ftudeeren, en niets anders is mijn wensch. Dat mijne waarde Moeder, dat gij, mijne geliefde Tante, u bedroeft over mij; dat mijn Vader zig boos maakt en mijn Oom mij harde dingen zegt, finart mij hunnent wege, want ik acht en bemin u allen: het troost mij dat ik onfchuldig ben, cn dat de oorzaak daar van nergens dan in uw lieder eigen verftand te zoeken is. Herinner u eens, mijne Tante! hoe onze vroome, welmecnende voorouders zig bedroefden toen hunne veel wijzer kinderen de hervorming omhelsden; en denkt gij dat dit genoeg ware om hen te bewegen, hunne paternosters te blijven tellen , voor ftomme beelden te prevelen, hunne Priesters te verrijken , cn fchatten te geeven om hunne nadagen in het vagevuur wat optekorten ? dit verdient wel dubbcld uwe aandacht.  de gevolgen der. opvoeding. 283 Maar mijn tijd, die zo fchaars omkomt, is te kostelijk om mij met zulke kleinigheden optehouden: dit nog: ik heb mijnen Oom geweigerd in een der faculteiten te ftudeeren, wijl ik weet dat ik daar onnut zijn zoude cn nooit epoque maaken, iet waartoe de drang mijner genie mij roept: bekommer u verder niet lieve Tante over mijn tijdlijk befiaan, noch over mijne bijzondere zaaken : ik heb obligatiën in mijn hoofd, en die zijn wat fecuurder dan büitenlandfche : ik ben volkomen voldaan over mij zelvcn; en dat is in de volkstaal, cn in die der vrouwtjens, een goed geweten te hebben; zo gij des mijn gciuk wenscht, laat mij zo als gij mij vindt, de tijd en het vereischt oordeel zullen mij recht doen. Ik had de Heer burgers voor veel grooter denker gehouden ; dit is alles wat ik over zijn gezegde aanmerk: het is zijn fchuld niet maar de mijne: mijn Nichtjen zal voor eerst geen gevaar loopen van met mij gezien te worden ; ik heb de tijd niet om te lanterfanten: groet haar hartlijk, en verzeker haar dat ik niet boos ben over haar compliment. Mijn goede Vader flooft zig af om de winsten en verliezen van anderen te berekenen; arme man ! zijn hart is zo goed! hij meent het zo wèl met mij! zo doet ook mijne Moeder: 't is waarlijk jammer dat ik niet beter geplaatst ben; want nu kan ik hen onmogelijk vergenoegen: ik fchrijf deezen buiten hun weeten , en noem mij waarde tante! Uw gehoorzaame Dienaar en Neef, cornelis' de groot.  584 cornelia wildschut; of, VIJF- EN- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw francina wildschut, aan Mevrouw m. richters. waarde vriendin! Cjil had zeker veel eer honderd duizend guldens dan een' brief van mij verwacht, en gij hebt gelijk ook; maar ik heb mijne reden om de pen opteneemen cn aan u te fchrijven; en gij hebt zeker de tijd wel en zijt nieuwsgierig genoeg om deezen brief die wat lang en langwerpig zijn zal te leezen: ik geloof niet dat ik federt mijn trouwen, en dat is nu reeds twintig jaar, een pen op het papier gezet heb , om een' brief te fchrijven meen ik; ja'tis wel agttien jaar geleden^, want keetje is nu haast negentien, en ik rekende van de bedplank af: ik ben het fchrijven bijna vergeten, nu, dat is fchande genoeg: doch als men getrouwd is komt het fchrijven zelden of nooit te pas; en ik zou ook dit lastig werkjen niet begonnen hebben , zo ik een ander middel gezien hadde, om u, mijne oude vriendin, mijne gedachten medetedeelen: gij weet hoe ik altoos in de beflommering zit, en overhoop leg met de boojen; inzonderheid met onzen kok, dat een rechte fmeerpoes en likkebroêr is, maar anders wèl genoeg voor zijn post; ik moet  de gevolgen der opvoeding. 285 I zeggen zo als het is: mijn man heeft alle dag vreemdelingen te eeten, en men moet veel doen om de eer van het huis optehoudcn; en wij zijn alle dag met Engelfchen , Franfchen , Duitfcliers of Italiaanen aan tafel, en driemaal 's weeks is het hier open hof; nu dat mag geen kwaad, hoe meer zielen, hoe meer vreugd; en mijn man wint geld als water; en hoewel ik nergens hand of vinger behoef aantellaan, moet mijn hoofd tog alles beftuuren: ik kon wel een Juffrouw krijgen die het huishouden waarnam, doch dan had ik weêr een bediende te meer om te hasfebasfen; en ook wat zou ik dan met mijn' tijd doen? leezen? ik lees nooit: breien? dat is mij te droomig; borduuren ? dat is goed voor jonge lui: mijn keetje leest ook niet gaarne; nu, het meisjen heeft meer verftand (tusfehen ons,) dan ik, en weet ook veel . meer; ik heb geen kosten gefpaard, ik heb haar allerlei meesters gegeven, zo als zing- dans- leesfchrijf-teken-en catechifeermeester; kind! zij heeft zelfs leeren fpeldewcrken, en ik heb haar vroeg haar belijdenis laaten doen, zo dat, ik reken dat haare opvoeding voltooid is , en dat wij geen andere Gouvernante meer noodig hadden ; hoe wel mijn mans broêr en zuster daar anders over dachten: nu, 't was wèl gemeend: maar een meisjen wordt nooit beter opgevoed dan door haar Moeder; en Zuster gaf mij daar van immers zelve het voorbeeld? niemand heeft een hand of vinger aan haare dochter gehad , en betje is het liefftc meisjen dat men zig verbeelden kan: gij weet dat ik zelden te kerk ga; het is mij  286 CORNELIA WILDSCHUT; OF, daar te vol, en men is half dood gedrongen voor men bij zijne koets is: ik berisp niemand, maar ik zie niet dat die flipte kerkgangfters zo veel beter zijn dan anderen die wel eens een flippert maaken: ik denk ook niet dat de meesten er veel van roojen : ik kan 't niet helpen, maar ik ben zo aan de drukte gewoon, en heb zo veel te heitellen en tè beftuuren, dat, wanneer ik tot ftilte kom, mij de flaap overvalt, 't geen anderen maar ontdicht: ik ga tweemaal 's jaars aan 's Heeren Tafel, maar dan kom ik altijd ziek t'huis , en ben dien geheelen dag kwijt: de kerken zijn goed voor de gemecne luidjens, die zijn aan al die vreemde luchten en uitwaafemingen gewoon ; zij zouden ook des zondaags met hun leêge handen geen weg wectcn, en zij hooren ook gaarne eens wat anders: ik zeg altijd, ieder moet weeten wat zijn pligt is: God de Heer die mij fchatten gaf, ftelde mij ook in de beflommering: ik moet mijns mans vrienden ontvangen, daar ben ik voor ; de wereld is nu zo cn niet anders; cn de kaarten zijn een goede uitvinding, zij onderhouden de vriendfchap; wij fpeelen ook (voor rijke lui,) niet hoog; en zo doende hebben wij altijd gezelfchap, en allemaal deftige lui kinderen; en ik heb nog nooit een onvertoogen woord met mijn'man gehad, en'tis alles wèl wat ik doe; nu, al zeg ik het zelve, ik doe ook al wat ik maar kan ten besten van het huishouden, en bedoel niets zo zeer dan het geluk van mijn' man en onze dochter; doch Om ter zaake te komen: gij Mevrouw-lief! hebt mij dikwijls uitgelagchen en  de gevolgen der. opvoeding. iSj I gekweld over de dorre, drooge, houtige wijs waarop wildschut en ik omgaan, zo dat het lijkt als of wij ons met elkander in 't geheel niet bemoejen, en die het niet wist en hier verkeert, zou nooit in de gedachten komen dat wij iet met elkander uitftaan hadden: ja! wat zal ik claar al veel op antwoorden? ik was nooit het geen gij cn uws gelijken verliefd noemt: ik hield wel van hem, en ik wist dat hij een door eerlijk goed man, en een rijk Koopman was, en zeer verflaafd aan zijne negotie, en ik had het niet heel plaifirig na mijn Ouders dood, dit is ook de reden dat ik, keetje, zo veel vrijheid geef als zij zelve begeert; mijn kind moet zulke treurige .eenzelvige dagen niet hebben als ik toen had, endwang maakt altoos ongelukkig, zeg dat ik het je gezegd heb; het huwelijk werd mij zo fterk aangeraden, dat ik trouwde , en het heelt mij, God dank! nog geen uur berouwd: de man doet zijn werk, leeft naar zijn zin, en ik naar den mijnen, maar daarom even goede vrienden; ja zulke goede vrienden dat wij nooit elkander iet kwalijk neemen; wij weeten dat het hart goed is, cn dat getrouwde lui geene complimenten in hun eigen huis behoeven te maaken: i wij hebben ook al eene dochter, dat geen kind meer is, en zulk mal gelaat fticht niet; als ook dat men elkander uit puure liefde zo veel naamen geeft als er eertijds dieren in Biaauwjan te kijken waren : foei! zeg ik, dan zou ons keetje ons immers niet kunnen achten? voor 't overige ieder in zijne vrijheid, wij zijn geen kinderen meer die men aan den leiband  £88 cornelia wildschut; of, moet houden, maar mans genoeg om te weeten wat ons te doen ftaat: wildschut zegt mij nooit wanneer, en waar hij uitgaat, of t'huiskomt: ik doe ook zo, en ons kind heeft dezelfde vrijheid die wij hebben: elk onzer foupeert in die kamer, en wanneer hij wil: heden Mevrouw! ons leven is zo bedroefd kort, en daarom gebruiken wij dat zo als het ons best bevalt: al ben ik te één uur nog niet t'huis, zo gaat mijn man even gerust naar zijn bed, en denkt zo weinig dat ik in een appelflaauwte , of met de koets omgevallen ben, als dat ik mij niet wèl amufeer waar ik mij bevinden mag: wij houden niet van elkander te geneeren; en God de Heer heeft het huwelijk niet tot een ftaat van llavernij gemaakt, zo dat ik moet zeggen , dat er weinig getrouwde lui zo wèl leeven als wij: wel ik zou wildschut niet kunnen uitftaan zo ik geen vinger in den asch kon fteeken, zonder hem ongerust te maaken; en ik zou den man ook geen genoegen geeven, door mij omtrent hem ongerust te toonen; zulke wisjewasjens zijn niet van onzen fmaak : daar heb je immers onze oude kennis, Mevrouw goverts ! men zou zig tot een Doctor lagchen zo men fomwijle, gelijk als ik, daar bij ware: wanneer man-lief juist niet precis te tien uuren aanfchclt:" dan is het: „ Heden, lief! hoe kun je mij ook zo ongerust maaken!" ■ „ Ik kan op geen menut bepaalen wanneer ik op de ftoep zal zijn, cn ik wou dat je voortaan zo een opfchudding in de buurt niet maaktct , maar al je bedienden in huis hield" „ Het is al tien uuren hartje lief!" „ Dat's  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 289 „ Dat's is onmogelijk!" — bet horologe komt voor den dag: „ Zie vrouw ik ben nog tien menuten voor:" Mevrouw kijkt ook op het haare „ Het is al negen menuten er over" de knecht moet ook kijken hij gaat met Mijnheer gelijk een paar meiden roepen, dat Mevrouw gelijk en dat het al lang tien aan de groote buitenklok geflagen heeft Is men in een goed humeur, dan fchikt dit nog al, maar heeft hij zijn voet dwars op den dorpel gezet, dan krijgt zijn vrouw nog knorren toe , en beiden gaan misnoegd aan tafel weg, weg! met zulke gekheden! ik zou mij fchaamen zo die bij ons voorvielen; wij gunnen elkander alle vermaak en genoegen , en dat noem ik liefde ; en als een ongeluk komt is het tijds genoeg om zig te ontftdlen: zie, bij zulke begrippen bevinden wij ons best; maar mijn lieve mensch, nu weet gij nog niet waarom ik u deezen grooten brief fchrijf: doch nu zult gij het weldra gewaar worden: gelief dan te weeten , dat ik gister avond bij onze goede vrienden op den BinncnamPcel gefoupeerd heb, en dat ik, t'huis komende, dacht, wildschut is ook nog uit, of misfchien ligt hij gerust te flaapen, want het was bij twee uuren: maar neen! hij zat op onze flaapkamer in zijn fauteuil, de tafel voor zig, en daar op een. open brief ,, Zo! " zei ik, „ nog op ! zijt gij ziek ? of hebt gij kwaade tijding voor het comptoir?" ■ „ Neen kind,maar," zei hij zo, ,, ik heb een' brief van Broèr stamhorst, die moet gij morgen eens leezen, en dan zullen wij er eens over praaten" I. DEEL ï  £(JO c01uulia wildschut/} of , Is ü'V zuster ziek," zei ik zo, „ of een van de jonge lui? hebben zij mij of keetje noodig? dan gaan wij' er met het krieken van den dag naar toe: wel lieven tijd zij moeten wel ziek worden in die buitenlucht, cn door dat gewandel, cn gezit in den avond1." zei ik zo „ geen de minde amufementen, altoos met de kippen op ftok, voor dag en daauw over huis ; dan ftudeeren in de boeken: zuster is alles behalVen fterk, en betje is toch, met al haar kleur, teêrtjcs; het verwondert.mij niet, indien zij eene zwaare borstziekte hebben ; maar wij zullen hun allen bijftaan, en zien te genezen; 'k zeg, dat komt van dat buitenleven" „ Wees gerust, lief!" zei hij zo , ,, zij zijn allen gezond" ■ Dies te beter," zei ik zo, ,, het is meer geluk dan wijsheid ! nu , alles is een gewoonte : 't is wèl, morgen zal ik den brief leezen! maar", zei ik zo, „je bent immers, hoop ik, niet veeg, dat je opblijft om mij iet te zeggen dat ik morgen even goed zou geweten hebben ? dit is nog nooit gebeurd." Des anderen daags had ik zulke druktens, dat ik dien heelen brief vergat , doch gelukkig liet mijn man mij die brengen: de nieuwsgierigheid bekroop mij, en ook ik lees gaarn een' brief van onze vrienden Mijn Hemel wat is die stamhorst een wijs man ! die nut met zulke brieven doen wil, moet wat meer letters gelezen hebben dan ik of mijns gelijken: 't was allegaêr over mijn dochter: broêr denkt dat zij nog niet voor water en vuur bewaard is; dat ik  13 e gevolgen der opvoeding. 201 haar te veel gehls en te veel vrijheid geef; dat zij veel te veel uitgaat, cn dat zij nooit een goed hu- • welijk doen zal, om dat zij geen verftand van huishouden heeft: onder ons gezegd, en gebleven, ik denk dat er kwaade tongen zijn , die keetje zö in ccn kwaad blaadjen bij haar' Oom brengen, en het is ook genoeg bekend, dat mijn mans familie liever gezien had dat hij eene andere Vrouw getrouwd hadde dan mij: ja mijn lieve Mevrouw! de wereld is boos ! ik moet evenwel zeggen, dat broêr heel vriendlijk over mij fchrijft; en dat zuster na ons trouwen geen het minfte ongenoegen heeft laaten blijken: nu men kan ook God dank niets tot mijn nadeel zeggen, dan dat ik niet rijk was noch zo veel verftand heb' als zuster; doch beiden is een gaaf, men kan daar niet zelf over befchikken; anders is et geen vinger op mij te leggen, en ik ben evenwel veel in de wereld, en had altoos den naam dat ik een mooje vrouw was ; en fchoone vrouwen cn gefcheurde klcêren hebben veel aanftoots; doch mijn cohcientie is zo vrij als of ik nog maar tien jaar was; en daarom weet ik ook niet, wat men tot mijn nadeei zou kunnen fchrijven ! wildschut kon het wel erger getroffen hebben! o Heer, ik ken die rijke eri verftandige vrouwen, die als zij op de Heeregraft, of Binnenamftel geboren zijn, denken , dat een braaf burger meisjen alleen goed is om haar te dienen: ik ken rijke vrouwen die over haar mans vlak heen zitten: wel mijn lieve Mevrouw! de man heeft dikwijk» het hart niet in zijn lijf om eens een avondjen uitteï a  202- cornelia wildschut; of, blijven; en fomwijl zijn zij zo jalours dat er geen fchrift van is, en de man dient zijn oogen wel in zijn' zak te fteeken als hij over ftraat gaat! en is het onze fchuld dat er zo veele lelijke meerkatten onder ons gevonden worden, die, als zij niet wat opgekapt en opgefchilderd zijn , geen opraapens waard zijn? ik zeg dat niet om haar te berispen, want een mensch heeft zig zelf niet gemaakt, en ik had ook nooit veel op met fchoonheid; ik zie dat zo net niet, ik heb zo een fijnen fmaak niet: maar het is evenwel zeer onaangenaam dat ik en andere burgerkinderen , zo weinig geteld worden, en dat men ons, om dat wij er doorgaands beter uitzien, zo bepraat: evenwel, mij gaat dit niet aan mijn koude kleêren, en ik zou er ook niet van fprecken, kwam' het nu niet zo wel te pas. Nu, een verftandige vrouw zou mijn man dienen als een vuist in zijn oog: leer mij paulus wildschut niet kennen ! het zou hem bedroefd weinig monden, als hij, wanneer hij dof en doof en krom gefchreven is , en als hij beneden kwam , dan zijn vrouw over de ziel of de zeden te hooren lollen; en wat de ziel is, en hoe zij werkt , en hoe vrij wij zijn: ik geloof zo wel als een ander, dat ik een ziel heb, en weet zeer vast dat ik ongedwongen doe wat ik doe, al kan ik dat niet uitcijferen: onze Domme, uw oude kennis, was voorleden week hier ten eeten, met nog een' Heer die ik zijn' naam niet weet, en met Juffrouw hofman, een jonge kleuter, die voor mijn keetje veel te wijs, en te verftandig is; wel  de gevolgen der. opvoeding. 293 zij haspelden geduurig het geheelc difert over de Philofophie en over de Schriftuur, en over de kracht der voorbeelden; ja, wat weel ik waar al meer over! zij waren het gantsch niet ééns: eerst ging het nog al vriendEjk ; maar Juffrouw hofman fchcen over het een en ander wat anders te denken , en toen kwam het tot disputeeren; zo dat ik dacht: is 't wd de peinc waardig om daar zo veel woorden over te maaken? en ook ik geloof voor mij dat men met al dat leezen , er toch niet recht achter is : maar wie gelijk had weet ik niet: dit weet ik dat het keetje en mij ijsfelijk verveelde: toen keetje twaalf jaar was, wist zij haar' katechifeermeester al te antwoorden , dat een mensch uit twee deelen beftaat, uit ziel en ligchaam, en dat was voor haar genoeg. Doch het fchij'nt nu wel in de mode over de ziel te disputeeren; zou jij wel gelooven dat de zoon van onzen Boekhouder , de jonge Heer van veen , ja zelfs onzen van arkel , daar over kunnen zitten fnappen? ik ben heel blij dat keetje zo geleerd niet is , zij zou er toch niets aan hebben: ik geloof tusfchen ons dat van arkel wel wat zin heeft aan keetje ; nu 't is een aartige vrolijke jongen; en is hij zo rijk niet als wij, dat komt er niet op aan! hij is mij altijd welkom , ik hou niet van ffijve jonge lui; en een jong Heer kan niet leeven als een heremiet , dat is klaar genoeg. Zo dat, Mevrouw-lief, mijn man kwam na he\. middagmaal bij mij in mijn kamer, nam een' ftocl en gina zitten; dit is zeker in geen tien jaar gebeurd, T 3  E94 CORNELIA WILDSCHUT; O?, h was mij heel nieuw „ Wel nu kind," zei hij zo, wat zegje van den brief?" „Wel," zei ik zo, „ de brief is allervriendlijkst , maar ik begrijp niet hoe zulke verfiandigc menfehen, naar gulke wisjewasjens kunnen luisteren! want men heeft hen zeker dit in 't hoofd gebragt: ik weet niet dat keetje zo veel uitgaat, en met alle foort van jonge lui loopt! zij kan immers niet altijd t'huis zitten; en alleen uitgaan voegt ook niet: had zij een broeder, pf leefde onze heintje nog, dan kon zij met die gaan, en had niemand anders noodig; en ook alles gaat onder mijn oog voord; er gefchiedt niets of de hecle wereld mag het zien; ook word het al tijd om haar uittetrouwen" „ Dat is zo kind; echter zou ik gaarne zien dat zij wat meer bekwaamheden bezat, voor vrouwlijke kundigheden en handwerken; dat zij wat leerde huishouden, nu en dan eens eenig beftuür had over de dienstboden; iet van de uitgaaf verftond; de waarde van het geld leerde kennen ; en zo yeel niet vcrfpilde aan alle die onnutte kostbaare beuzelingen die zo veel geld kosten , cn die haar langer dan een paar dagen niet voldoen kunnen; dat zij de pligten van eene braave huisvrouw en moeder leerde kennen, op dat zij zelve eens in Maat zoude zijn haare kinderen wèl optcvoeden." ,, Zo!" zei ik, cn ik wierd een weinig driftig, „ zo! zeg je dat op mij? heb ik onze keetje dan niet wèl opgevoed ? nu nog moojer!" „ Hoor eens vrouw, gij had nooit de gelegenheid die onze dochter heeft om tot dien post in ITaat gefield te  de gevolgen der opvoeding. 205 worden , gij hebt geen fchuld , en doet naar uw beste inzien , alles wat in uw vermogen is : maar keetje is in ruimer omftandighedcn geboren , zij heeft tijd en gelegenheid om alles te leeren wat haat aangenaam en nuttig kan maaken: waarom doet zij niet als haar Nicht eetje ? die leest, die tekent, die fpeelt verfcheiden inftrumenten, fpreckt verfcheiden taaien, en is evenwel zo vrolijk en dartel als of zij niets meer wist dan een onkundig meisjen : keetje heeft in niets zin, zij is ongeftadig, zij fpringt van 't een op het ander, ja uit zelfvcrveeling is haar goed humeur meermaals veranderd" „Weiman, is dat," zei ik zo, „ mijn fchuld ? weiger ik haar dan iet van alles wat gij daar opnoemt? heb ik haar niet zo promt leeren leezen als of zij een voorlezer moest worden ? kan zij niet zo veele boeken krijgen als zij zelve maar wil ? moet zij een' meester in de Philofophie hebben , mij is liet wel; geef haar zo een' meester, wij kunnen God dank den man rijklijk belooncn" „ Dat is alles goed kind! maar keetje heeft geen fmaak" „ Geef haar een' meester in den fmaak, ik zal dat zeer gaarne zien :" mijn man lagchte; ja zo ben ik , als hij eens een knorrige luim heeft, doe ik hem altoos lagchen: och 't is een goed kalf, de man heeft geen druppel kwaad bloed in zijn hecle lijf „ Hoor vrouwtjen, ik heb het altijd wel gezegd , dat gij keetje , na de dood haarer Gouvernante, eene andere moest bezorgd hebben; geen meisjen zo jong, vooral zo het keetje's charakter heeft, kan zo vroeg zig zelf baT 4  v.$6 cornelia wildschut; of, ftuuren" ,, Wel wildschut! hoe kan je het evenwel zeggen ! was keetje toen niet bijna zo groot als ik ben, en wèl onderwezen in haar geloof en in andere goede dingen? en ook de Gonvernantes. zijn goed, en nuttig, zo men het wèl treft, maar zij gouvcrneeren dikwijls de Moeder en Dochter; niet dat ik dat zeg van onze overledene Mademoifelle! onze lieve Heer bewaar' mij, dat ik van een dood mensch zou kwaadfpreeken , zij rust bij God, de braave vrouw, en zij heeft haar best gedaan zo lang als zij hier was: maar, zo als uw zuster zelve moest bekennen , zulke Gouvernantes zijn witte raaven: het is als met de Doctoren, voor één goed Doftor vindt men twintig Kwakzalvers" „ Zoudt gij keetje niet eene goede vriendin kunnen bezorgen die zij lief had, en die haar nuttig zoude worden ?" — „ Wel kind ! bazelje ,nu ? hoe veele vriendinnen heeft keetje niet al verlieten? daar is onder anderen Juffrouw hofman ; het is , zeggen alle lui, een fchrander meisjen , zij maakt zelfs gedichten , en,ik moet bekennen dat ik er verfcheiden las die wel heel aartig waren: zij heeft zelfs aan keetje op haar verzoek eens een hcele koffer met boeken gezonden, allegaêr heele mooje boeken, dat moet ik zeggen , en netjes ingebonden en met printen ; maar keetje zond die rasch weêrom , na dat zij die zo hier en daar doorbladerd had: zij moet het weeten ,alle men• fchen hebben juist geen' zin aan leezen ; en het zou u niet zeer bevallen denk ik, zo keetje een wijsneusje en nufje wierd, zo als dat mietje van veen ; zie  de gevolgen der opvoeding. 2-97 kind, ik kan geen nufjes uitftaan , dat wil ik wel bekennen : laats zei dat ding tegen Juffrouw hofwan: naatje! naatje! dom is zo gezond, kind! ik merkte wel dat dit op mij zag, maar ik zweeg, en dacht je bent een nufje dundoek, en gezondheid komt in eene groote huishouding wel te pas: niemand bedankt er ons voor als wij ziek zijn, dan Doftor en Apothecar : keetje loopt nu weêr heel hoog met eene fpikfpelder nieuwe vriendin, zij is de dochter van dien grooten Timmermans Baas of Architect, die hier eens geweest is om u te ipreeken over een huis, of ik weet niet waar over: 't is een lief ftil meisjen, en ik heb gaarne dat zij met keetje verkeert" „ Hebt gij geen reden om te denken, dat onder de jonge lieden die hier zo veel vcr- keeren, wel de een of andere minnaar fchuilt! " „ Ta zeker denk ik dat: en wel een paar douzijn denk ik; een jong mooi overal bekend rijk meisjen, een eenig kind , zou geen vrijers hebben!" ,, Merkt gij ook op dat zij iemand met onderfchei- ding ziet?" „ Dat zou ik waarlijk hoopen ! ja zeker doet zij, en ik ook, en alle menfchen; het is zeer natuurlijk dat zij meer houdt van dien aartigen, vrolijken , mooj'en van arkel , dan van dat wijs borstje van veen ; zo veel fmaak heeft zij nog wel zonder meester in den fmaak:" ik dacht dat is een nieuwe! die kun je in je zak (leken , Mijnheer wildschut ■ „ Mij dunkt vrouw, dat gij niet veel met van veen ophebt, en ik zeg evenwel dat hij een zeer verftandig, braaf jongeling is" —- „ En T 5  2.08 co rn el ia wildschut; of, evenwel kan van arkel, of de jonge de groot, hem om cn om praaten: en gij weet bij ondervinding dat men eene zeer goede keuze doen kan, al zoekt men geen geld of verftand: maar keetje moet haar' zin doen; zij trouwt om haar zelve, en zal den man die zij gekoozen heeft moeten verflijten, zo als hij is: en ook als van veen haar is opgelegd, zal zij hem krijgen" „ Wij zullen haar echter in ftaat dienen te Hellen om eene goede keuze te doen: ik ben niet harrewarrig,weet gij, doch ik zal nooit toeftaan dat zij zig weggooje : ik twijfel zeer of ook van arkel wel in zulk een goed gerucht is als van veen" „ Daar heb je 't weer! nu ik zeg, wee den wolf die in een kwaad blaadjen ftaat! de jonge is veel te openhartig, zijn hart ligt op zijn tong; hij kan niet veinzen, maar het is wel een allerbest jong Heer, en ook overal cn overal bemind; hij kan zeker wel een andere vrouw krijgen dan keetje , zo hij dat zocht; cn ik heb nog nooit een vloek of onvertoogen woord van hem gehoord; hij is zo beleefd en vriendlijk, dat onze Domme" zelf moet getuigen, dat hij weinig zulke jonge lieden kent: hij doet wel eens, geloof ik , als andere knaapen van zijn jaaren, doch men moet eens geheel uit roezemoezen, en 't is beter vroeg dan laat: niet dat ik haar van arkel wil aanprijzen, in 't geheel niet! maar zij heeft nog tijd overig , en ook , ik meen dat zij in 't geheel niet aan trouwen denkt; keetje heeft het te wèl in haar ouders huis; nu 't is uw dochter, je kunt haar daar wel eens over fpreeken zo gij het goed-  DE gevolgen der opvoeding. 209 acht:" zo nam dit praatjen een einde: nu zou ik u yraagen, cn daarom fchrijf ik eenig en alleen, of het niet best ware dat ik wildschut en zijne familie maar met keetje's huwelijk liet omfpringen ? ik denk al eens of de jonge de groot niet in ftaat zijn zou om keetje zo wat philofophie en fmaak te leeren ; maar hij is jong, en de wereld zou daar mogelijk over praaten , en het zou mij onchristelijk of onmogelijk zijn daar altoos bijteblijven; wel mensch ik wierd ijl in mijn hoofd! ei lieve, gij zijt nog zo een oude goede vriendin van mij, en zoudt mij wel een goeden raad kunnen geeven: verfchoon mij dat ik u zo een langen brief fchrccf, maar het ééne woord brengt het andere voort Ik blijve Uive Bienaares en oude Vriendin „francina de wind, m, wildschut.  300 c0rnelia wildschut; of, ZES- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer willem stamhorst, aan den Keert paulus wildschut. mijnheer zeer waarde broeder! l^Jooit heeft onze zeer verfchillende wijze van leven , of denken , onze wederzijdfche genegenheid in het allergcringfte verkoeld: reeds namen wij het oprechtfte aandeel in alles wat ons wedcrzijdsch geluk betreft: hoe zeer ik mij des ook vleie dat gij daar aan even weinig twijfelt dan wij , zo zal ik echter in deezcn brief u daar een vernieuwde blijk van te gceven. Uw uitgebreide koophandel bclcttcde u om een zo oplettend man cn vader te zijn, als gij uit hoofde deezer verpligtingen behoordet te weezen: dit is eene waarheid, die gij, waarde broeder! ons altoos hebt toegeftaan : hieraan is het ook toe te fchrijven, dat gij de opvoeding uwer dochter geheel en al van u gefchooven en aan haare moeder hebt overgelaaten; maar, al eens gefteld, dat deeze welmenende, decze waarlijk braave vrouw daartoe de vereischte bekwaamheden haddet, zo is echter de manier van leven die men bij u houdt, den kring waar in zij verkeert, cn de uitfpanningen die zij verkiest , geenzins ge-  de gevolgen der opvoeding. 3<3t' fchikt om haar dien gevvigtigen post wèl te doen 1 waarneemen ; offchoon zij u overhaalde om na het I overlijden van Mademoifelle du sart , geene andere I Gouvernante te neemen, maar keetje geheel en al j aan haare beftuuring overtelaaten: uwe vrouw, inI dien zij keetje geheel verkeerd mogt hebben opgcj voed, is echter wel verzekerd dat zij van niets het I minfte te befchuldigen is; men moet veel meer dien I misdag in gebrek aan doorzicht dan in opzettelijk I verzuim zoeken ; ware het hoofd uwer vrouw zo I goed gefteld als haar hart, zij zoude eene volmaakte I Moeder zijn. Gelukkig dat tot dus verre het lieve meisjen zeer 1 bedaarde driften en een geleidelijken geest had; (voor zo verre ons dit bekend zij) (*). Ik geef u echter, mijn waarde broeder! in bedenking , of eene jonge fchatrijke Juffer die met haar veertiende jaar geheel en al aan haar zelve werd overgelaten , zig zelve bij mogelijkheid kan opvoeden regels maaken en daar naar haar gedrag beftendig volgen ? of zo een kind wel fchemerachtig weet wat geluk zij, en langs welke wegen men het kan bereiken? of zo een meisjen wel ooit gelukkig kan zijn in of buiten het huwelijk ? Uit eenen brief die keetje aan haare Nicht betje gefchreven heeft, verftaan wij, onder anderen, dat zij zeer gekweld is door zelfverveeling enz., dat zij (*) De Heer stamhorst fpreekt zeer voorzichtig, „Voor zo verre ons dit bekend zij."  302 cornelïa wildschut, of, niet weet wat met zig zelve aantevangen, en dat zij nergens minder zig vermaakt dan daar men dit van zulk eene jonge Juffrouw zoude verwachten, enz. dit heeft mijne waarde vrouw en mij minder verwonderd dan bedroefd : de ondervinding heeft meermaals geleerd dat de zelfvervceling veel meer kwaads cn buitenfpoorigs veroorzaakt heeft dan opzettelijke zedeloosheid ; en dat voor rijke jonge lieden duizenderleie wegen openftaan om tot wanorders te vervallen: uw dochter geeft te verftaan dat zij van alles moede is; dat alles reeds io oud voor haar is; dat haare wenfchen , zo ra'sch voldaan als gevormd, haar geen waar genoegen aanbrengen • en dit meisjen is nog maar agttien jaar! Hoe beklaagen wij ons lieve keetje ! nu moest zij eerst onder het oog eener verftandige moeder de Wereld beginnen intetreden; nu moest zij eerst beginnen te genieten het welke rijkdom en jeugd in haare omftandigheden üitdeelen : dit is het levensfaifoen waarin de tijd op vleugelen wegfrielt, om dat de geest altoos bezig blijft met het vormen van plannen tot een aanftaand geluk; dan is men in de verwachting, in de vooruitzichten oneindig gelukkiger dan men ooit door de verkrijging daarvan weezen kan: het genoegen, fchemerachtig ontdekt, wordt niet afgebroken door ondervinding: cnhetligtst opgehaald luchtkaftecl heeft vaste grondflagen. Zult gij, waarde broeder! in ftaat zijn om haar nieuwe begeertens , nieuwe behoeftens en des nieuwe vooruitzichten' te bezorgen ? hoe jammer is het dat  de gevolgen der opvoeding. 303 haare voortreffelijke Gouvernante overleed toen die reeds den aanvang der opvoeding gemaakt had! zij had reeds veel gewonnen: de neigingen tot traagheid en onverfchilligheid waren reeds weggenomen; zij begon werkzaamer, wat gezetter bezig te worden : maar dit alles is uitgewischt: beeft gij niet dat uwe dochter, zonder het oogmerk te hebben om van de deugd aftewijken, al zeer verre zal kunnen afdwaalen ? te meer daar zij geduurig omringd is van knaapen die misfchien hun voordeel zullen weeten te doen met haare omftandigheden : en wiens is den fchuld ? keetje komt nu in dien leeftijd waarin de reden niet altoos door de Natuur gehoorzaamd wordt. Ik overwoog cenigen tijd of ik de vrijheid zoude neemen om u op deeze wijs te fchrijven; ik zag er al het ongevallige van; maar mijne zucht tot haar geluk deed alle mindere bedenkingen wijken : men heeft ons verhaald dat uwe dochter in de vier laatfte jaaren, (en juist zo lang zagen wij haar niet,) een ongemeen fraai meisjen geworden is ; dat ieder haar kent, dat zij overal verkeert, dat zij op alle publicque vermaken komt , dat de Vauxhall en de openbaare Bals haar dikwijls zien inkomen met zulke jonge lieden, met wie zedige Juffers niet zeer behoorden bekend te zijn; men voegt er bij dat haare Moeder niet altoos bij haar is. Zoudt gij niet bcfltiiten kunnen om met uwe Vrouw die in waarheid deugdzaam en goedaartig is, over dit alles eens ernftig en minzaam te fpreeken ? zoudt gij haar niet kunnen voordellen om keetje  304 cornelia wildschut; op, eene vriendin als Gezelfchapsjuffer toetevoegen? in* dien gij in deezen gelukkig Haagt, is uw dochter in veiligheid: ik hoop, waarde broeder! dat gij ons op deezen brief zo een antwoord zult zenden als wij van u verwachten. Wat ons betreft: wij leven vergenoegd en vroliik; betje is een platje, maar doet eere aan de opvoeding haarer ouders ; en indien zij dus blijft voordgaan, en niet al te vroeg in het huwelijk ons ontfnapt, zal zij eens haare uitmuntende Moeder gelijk worden: mijn zoon belooft veel; maar of hij zijne dagen wel in zulk eene kalmte zal doorbrengen als zijn Vader, dat is zeer bedenkelijk ; hij is in zijn' aart billijk en rechtvaardig ; en zijn vuurige geaartheid maakt hem, om betje's uitdrukking te gebruiken, meer den don quichot dan den bedaarden verdeediger der menschlijke natuur; als hij wat ouder is zal dat groote vuur wel wat verminderen : men vindt ook doorgaands meer deugd in warme genegenheden en hevige begeertens dan in menfchen van een bloedlauw charaktcr: fterke driften kunnen bedwongen, maar koude driften kunnen nooit vruchtbaar tot eenig goed gemaakt worden; zijn ftand van Advocaat zal hem intusfchen hier meermaals gelegenheid geeven om zijn Rofinant te beklimmen, en reuzen der onderdrukking te bevechten. betje plagt altoos zo zeer uwe gunftelinge te zijn dat dit mij de vrijheid doet neemen om u nog een weinig over haar te onderhouden: gij weet wel dat nooit blind was voor de gebreken mijner kinderen; dat  de gevolgen der opvoeding. 305 dat blijft zo: ik zie zeer wel dat zij veel fatiricq vernuft heeft; en dat zij daardoor, ware haar hart niet zo goed of haar oordeel minder gezond , zig , in de zamenleving, die overal uit zeer gebrekkige menfchen beftaat , veel minder gevreesd dan bemind zoude maakcn: maar' dat zelfde vrolijke, werkzaame, gaauvve meisjen, (hoe zelden dit ook anders in zulke charakters valt,) is mij veel te fentimenteel: mijne vrouw poogt haar daarvan wel te genezen, maar dit moet met geduld gcfchieden ; en meer door fchertzerij dan door ftaatige lesfen; hetje heeft met alle jonge lieden gelijk dat zij niet gaarn word uitgelagchen; en de groote gedachte die zij met recht van haare Moeder vormt, maakcn dat deezer poogingen niet vergeefsch zijn: mijne vrouw is zo wel overtuigd van het groote nadeel dat zulke boeken, in welk een roem ook te voorfchijn komende , den jonge lieden gedaan hebben, dat zij daar omtrent nooit iet verzuimt. Niets is immers zekerer dan dat eene vrouw die door het huwelijk zig aan de Maatfchappij nader verbindt , dikwijls in omftandigheden komen zal waarin zij meer vastheid van geest, meer onvermoeid geduld, meer gehardheid tegen ligchaamsfmarten zal noodig hebben dan een oppervlakkig toefehouwer zig misfehien kan verbeelden: en hoe onnatuurlijk is ook eene vrouw die geene zachte lenige zeden, vriendlijke befpraakzaamheid, ja eene min of meer kinderlijke blijmoedigheid hebbe! even zeer ben ik afkeerig van die fentimcnteele nuf jens die of ter goe- I. deel. V  306 cornelia wildschut; of, der trouw of uit gemaaktheid zulk eene overdrevens gevoeligheid, bij het minde wisjewasjen , laaten blijken. Uwe zuster, mijne geliefde vrouw, is zo wel de vreugd, als de roem van mijn leven: zij blijft zo als zij was toen gij haar alle daag zaagt, en geduurig al meerder achttet; haar Bekkeriaanismus neemt ook geenzins af, en federt eenigen tijd begint men te gelooven dat men eene goede Christinne zijn kan hoe weinig credit men ook voor den duivel hebbe: zij heeft hier fpijt den besten Pastoor geheeïe benden van fpooken die in dit oord, nog (dat is in de ongeoefende harfens) veel kattenfprongen maaken, gebannen en vernietigd: ja zelfs twee boeren meisjens , die men zeide dat bezeten waren , met hulp van een goed Geneesheer van alle haare zenuwkwaaien herfteld: men hoort bij veclen met dezelfde onverfchilligheid een hond huilen ais een kat maauwen ; ja eet even gerust met dertien als met twaalf perfoonen : zo dat, broertje, zij is hier zelfs nuttig geweest : onze Dominé heeft ook federt dien tijd de handen ruimer gekregen om bijgeloof, het kind der vrees en onwetenhcid, te verjaagen. Vaar wel, groet uwe waarde vrouw van ons allen, en geloof dat gij een vriend hebt in uwen broeder w. stamhorst. PS. Ei lieve wildschut , verneem eens naar zeker jong Heer van arkel , die veel bij u ver-  de gevolgen der opvoeding. 307 keert: er woont federt weinige maanden in dit oort eene Mevrouwlenung, die mij weinig bevalt; men zegt dat van arkel haar broeder is, zij is eene vrouw van de groote wereld, en geeft hier den ton, voor zo verre zulks uitvoerelijk is: ik haast mij niet zeer om gemeenzaam met haar te worden; ik heb eene dochter .... adieu pauwtje! van uwe zuster e. stamhorst. ZEVEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw richters, aan Mevrouw p. wildschut. GEëERDE VRIENDIN! Ik zeg alti;d oude liefde of vriendfchap , nu dat komt zo al op het zelfde uit zo dat ik altijd zeg, oude liefde roest niet: ik heb u wel nooit een' brief gefchreven, maar ik praat dikwijls met mijn' man van u, en dat komt om dat ik geen liefhebberij in 't fchrijven , of ook de tijd daartoe niet heb; want al heb ik zo eene drukke, woelige huishouding niet als gij, mijne vriendin, ik kom altoos tijd te kort, en het gebeurt mij dikwijls dat ik tot 's avonds toe geen been buig, en evenwel niet weet wat ik heb uitgevoerd: mijn man wint zo veel geld niet als uw V z  go8 cornelia wildschut; of, man, en alles is peper duur, en in een huishouden' is zuinigheid de boodfchap; cn de boojen zijn boojen, en een vrouw moet overal het oog over houden , en dat neemt een danigen tijd weg, zo als gij zelf weet: als ik nu maar hoor dat er ergens eene verkooping is zo ben ik daar voord bij, want ieder is op zijn profijt, en een koopjen is zo goed voor mij als voor een ander; en ik zeg altijd het kan te pas komen en het eet geen brood: nu zegt mijn man, (je weet hoe of de mannen over onze zaken redeneeren Tante!) „ Kind je doet geen voordeel met al die oude lorren te koopen , zij necmen een hoope plaats weg, en zijn immers van geen gebruik ? als gij iet noodig hebt koop het' nieuw , dan weet gij wat gij voor uw geld hebt;" doch ik ben er beter achter; mij ontfnapt niets: weêr of geen weêr, ik ga daar zelve heen, en ontzie geen moeite noch tijd; ieder moet wecten hoe het met zijne zaaken gefield is, en ik kan dat commisfiegcld aan de Uitdraagcrs wel uitwinnen; ik doe ook te hooi en te gras nog wel eens wat aan goede vrienden over: zo dat, Mevrouw , ik heb zelden tijd en ben veel uithuizig om ons voordcel te behartigen: andere vrouwen vinden nu weêr fmaak in vifites te doen, of te fpeelcn, of na de comedie te gaan, en dit is in 't geheel niet van mijne fludie, al ware de comedie nog in fland; niet om dat ik daar kwaad in zie, maar zo als ik zeg, ik ga liever op verkoopingen, dat is mij comedie genoeg: maar elk zijn' zin: wij zijn zulke rijke lui niet, en veel kleine Winstjes maaken een groot-; ik zeg altijd, een kas vo  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. <*0<) linnen is een onbekenden fchat, en men heeft altoos linnen noodig: 't is waar, ik ben eene groote liefhebfter van oude porceleinen; doch porcelein is altoos zijn geld waardig; en hoe vreemder het is, hoe meer het moet kosten; dat is wel te begrijpen, maar nu zal ik evenwel eens een amcrij neemen, en zien of ik al mijn fchrijven verleerd heb : onder oude vrienden komt dat zo na niet, al is alles zo niet op zijn elf en dcrtigfte; ik laat altoos mijn' man fchrijven , die niet veel anders te doen heeft, dan zo wat rencenferen, maar ik dacht dat ik uit oude vriendfchap beter zou doen zo ik hem daar buiten liet; hij is fchrikkelijk bemoeiachtig, en daar kan ik mij wel eens wat haastig over maaken; want dat ftaat zo lelijk in een' man, Tante. Ja wel, svntje, was dat een kostelijk huwelijk voor u , en uw man moet wel heel veel van eene mooje vrouw gehouden hebben om zo beneden zijn ftaat te trouwen; zie dat ftcck ik onder geen ftoclen of banken, en ik noem er mij altoos bij: nu, gij hebt u wel naar uw ftaat leeren voegen , want ik hoor dat gij leeft als of gij begomen een Burgemeesters vrouw zijt, en dat gij gekleed gaat als een Prinfes; ik gun u die vreugd van ganfeher harten ; en ben vergenoegd met mijn' ftaat: ja ik zou niet willen ruilen; want ik zou mij zo op zijn Mevrouws niet kunnen fchikken; of zo veel vreemde menfehen aan mijn tafel hebben willen: wel mensch! het is bijna den eenigeu tijd die men overheeft om eens met zijn' man een woord te fpreeken, en ook ik hou niet van V 3  3io cornelia wildschut; of, dat vreemde geftoet: ik ben er ook niet naar behuisd; want wij hebben wel een groote wooning, maar dewijl ik altoos in voorraad koop, zo zijn al mijn kamers vol; en de mijne heeft zo veel plaats noodig voor zijne boeken en de dingen daar hij proeven meê neemt, zo als hij dat, noemt, dat fomwijlen er geen plaats is om eens een onnozele japon optehangen; en ook wij hebben maar twee meiden, en onze marry kan wel een burger pot klaar maaken, maar dat is het ook al; zo dat, ik ben wel te vreden in mijn doen; en vrede is best: wat nu betreft dat ik u wel eens heb uitgelachen over uwe manier van leeven , met uw' man , met Mijnheer wildschut, dat kwam niet uit een boos hart, maar veel meer om dat ik er niets van begrijp; en dat mijn man en ik nog zo op zijn oud burgers leeven, al maaken wij juist ook zulk een aapengelaat niet ; maar zo als gij zegt , men kan elkander wel liefhebben buiten dat: en hij zou mij ook nooit eens dwars aanzien, als ik zo niet voor mijn huishouden zorgde , en alle verkopingen bijwoonde , om een winstjen te doen; doch daar is hij als vuur tegen, en als ik eens verkouden ben of eens wat kiespijn heb, dan is zijn eerde woord: ,, Dat komt moeder om dat gij zo in alle weer uitloopt, en op de verkoopingen tusfehen alle open deuren blijft daan;" en ik zwijg dan meest al; maar als hij mij bedrad over mijn aankoopingen, en zegt! „Wat zul je tog met al die nesten doen? het is immers rommeling! hoe grooterhoop hoe kwaader koop! hadden wij nog kinderen uittetrouwen, ik zou zeggen," (zegt hij  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 31I dan,) „ Het kan te pas komen;" maar dan zeg ik ook wel eens: „ Nu man! jij mag nog wel fpreeken! komt er wel ooit een nieuw fnufjen van een boekjcn uit, of jij moet het hebben ? heb je niet even zo veel zin om op eene verkooping van printen en tekeningen te gaan, als ik om bij het verkoopen van meubelen te zijn ? en zeg ik er ooit iet van ? is 't niet altoos wèl wat je doet?" en dan gaat hij zo wat pruttelend weg, en wij zien elkander niet dan, zo als ik zeg, aan tafel, en dat is ook de tijd dat men wat aan elkander heeft , cn daarom zou mij open tafel houden, danig tegen de borst zijn. Dat keetje veel vrijers krijgt is wel te denken, en men maakt zijne kinders niet groot voor zig zeiven, en een goed huwelijk is een goede zaak ; en een mensch is niet volmaakt; onze lieve Heer zal om keetje's wil geen mirakel doen, zij zal ook al te vreden moeten zijn als het tamelijk wèl is: ik hou het met u, syntje ; een moeder is best in ftaat om naar kind eptevoeden, en een moeders hand dekt warm; en vreemd is tog altoos maar vreemd; cn zo als gij zegt , Mevrouw stamhorst gaf u daar van zelf het voorbeeld, zo dat, gij had gelijk dat gij dit zei, als ook van den fmaak: ja die fmaak! de mijne praat ook altoos van fmaak , en goede fmaak, als hij een print of een ding bekijkt; cn dat de lui geen fmaak hebben; was dat waar, dan zouden er zo veele lekkerbekken niet zijn! wat zegt gij Mevrouw ? Maar die twee jonge Heeren, waar van gij fpreekt, V 4  'Sis cornelïa wildschut; of, ken ik zelve bij naam niet; doch ik denk, het zat zo al oud ijzer om oud loot zijn, zo is het ten minften hier in Botterdam, en de ouvvers mogen God den Heer wel danken als zij een jong meisjen in een goed huwelijk zien: gij hebt ook gelijk, dat gij niet op geld ziet; als men daar op ziet en op niets anders, is het onmogelijk dat men wèl getrouwd zijn kan; en daarom nam ik den mijnen die niets had, en dat was zijn fchande niet, hij was met zijn tienen grootgebragt, en ik zei: ,, Hoor man! nu ben je mijn man, en nu moet je ook je geld gebruiken, zo als je wilt; maar je moet geen koopman blijven ; dan is men te dikwijls in gevaar van bedrogen te worden;" cn toen werd hij rentenier, en had tijd om te leezen cn te ftudeeren, want dit was toch zijn grootftc dingftigheid; en dat is wel goed, zo doende houdt men de mans uit kroegen, koffijhuizen, en uit die zuipcolleges die niet voor twaalf uuren in den nacht fcheiden, en een braave vrouw veel verdriets veroorzaaken, en een hecle huishouding in de war brengen , want dan moet er nog gegeten worden, en het is twee uuren eer de meiden naar bed kannen, en zij moeten ook haar nachtrust hebben, zo wel als wij; en dan ftaat de melkboer te fchellen, te fchcllen dat het huis davert; manr ieder flaapt nog, en het is tien uuren aleer het ontbijt gedaan is: er komt niets uit de handen, en ik zou in zo een leven ook te veel verzuimen voor mijn huishouden, want de Makelaar wacht niet als het uur geflagen is, en mij zou dus menig koopjen ontglippen : zo dat ik zeg altoos,  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 3^3 die zijn' man in huis kan houden met boeken en printen , en kopere pompen, en cirkels, is eene gelukkige vrouw: zo een man is pok niet ilijtachtig; als ik den mijnen een paar pantoffels laat maaken, cn een mopje zomer en winter japon , is hij voor 't geheele jaar gekleed; want om in zijn tuin te wandelen en te zitten ftudeeren is dat genoeg: nu zijn er menfchen die zeggen: „ 'T is goed dat Juffrouw Ricn„ ters rijk is, anders kon haar man zo een lieer „ niet zijn:" maar wat is hij dan toch voor een Heer ? hij is een deftig burger kind , en nu een braaf (lil burger man , die geen andere hovaardij heeft dan op zijn hair, en dat mag ik heel wel zien; en wat zijn verteering aangaat, ik zeg altijd, een man die niet zwiert of fpeelt, kan nog al wat boeken en printen op een jaar koopen ; en ook , het raakt niemand dan mij; ik heb kind nog kraai, want het is nu agttien jaar dat wij trouwden, en ik heb nog maar ééns getwijfeld; cn waarom zou ik mijn geld aan Neef jens en Nichtjens maaken ? zij zouden clan nog meêr verlangen dat Tante mede den hoek omging; en daar zijn zij nu voor bewaard: zie, een mensch is zwak, en de begeerclijkheid baart de zonde ; en ik doe hen liever nu en dan eens een gefchenk; zo als ik gaf mijn Nicht ryers van de week nog een kostelijke bruine kast, daar wel hier en daar een wormgaatjen in is , doch als zij hem met dat Haarlemmer potjensgocd wat opwrijft, cn er andere pooten onder laat maaken, kan die kas nog wel honderd jaar en langer duuren; men maakt nu het goed V 5  314 cornelia wildschut; of, zo hecht en ftcrk niet meer: ik gaf aan haar zuster (om geen fcheel oog te geven,) een heele ftapel porcelein, daar wel hier een hoekjen uit, en daar een kopjen van gelijmd is, doch alles komt te pas, en het is beter dat ik in mijn leven geef dan dat zij altoos ftaan hunkeren als zij in mijn huis komen; maar mijn man is mij de naaste; en ook wij leeven'er oud burgers en wèl van. Ja, ja, ik ken Mevrouw stamhorst wel, 't is eene hecle vcrftandige vrouw, hoor ik; nu de uwe is ook niet misgedceld: maar wij, syntje, waren zo niet in de gelegenheid om wat te weeten: ik zeg dat niet ■ om mijn braavc ouders te berispen ; zij hadden het verre gebragt, en Honden van den ochtend tot den avond achter den toonbank, en dat is maar het waare , zo doende komt men voord; zo dat, ik. zou, dunkt mij, Mijnheer wildschut en zijne familie maar met keetje's huwelijk laaten begaan , valt het niet wèl uit, dan zal men niet kunnen zeggen dat het uw fchuld is, en dit zou, dunkt mij , voor een moeder die zo veel 'van haar kind houdt, een bitter verwijt zijn; en het zou ook een droevige belooning weezen voor een moeder die geen kosten gefpaard heeft om haar kind gelukkig te maakcn: hun is dat werkjen wel toebetrouwd. Ik doe u de groetenis niet van den mijnen, om dat hij niet weet van uw' brief: ik blijve Uwe Vriendin en Dienaares biargareta petersen, flU richters.  de gevolgen der opvoeding. PS. Ei lieve zend mij eens een ftapel catalogusfen van inhoêlen! ik lees die zo gaarne; maar zie zulke te knjgen daar de Makelaars de prijzen bij gezet hebben , dan zijn zij nog veel moojer. AGT- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer jacob van veen, aan Juffrouw cornelia wildschut. m e j u f f r o u w ! Indien ik het geluk hadde van u ooit ecnige menutcn alleen te fpreeken, zoude ik de vrijheid niet nemen om u met eenen brief la.nigtevallen: ik heb des geen ander middel overig om mij'bij u 'bekend te maaken; en dit wensch ik dies te meerder om dat mijn hart het grootfte belang daarin (lek: ik bemin u zie daar eenvoudig wat ik ü wenschte te betuigen : indien gij mij een eenigzins aanmoedigend antwoord gelieft te geeven , zal ik Mijnheer en Mevrouw wildschut daar kennis van geeven, in het aangenaam vooruitzicht van eens in een nader betrekking met hun te komen: ik weet wel Mejuffrouw ! dat gij bezocht en gevolgd wordt van vecle jonge lieden die mij in geest, in aartige vrolijkheid, en misfehien ook in nog andere begaafdheden over-*  3i6 cornelia wildschut; of, treffen, maar dewijl ik het eerlijk oogmerk heb om u door goede reden en een goed natuurlijk verftand te behaagen, hoop ik dat gij wel eenige kleinigheden die mij ontbreeken, over het hoofd zult zien: verre zij het van mij u voorin te willen nemen tegen zulken die gij boven mij fchijnt te verkiezen in uwe verkeering, maar mag ik u als een vriend herinneren, dat de fchitterendfte hoedanigheden niet altoos met een geregeld gedrag en eerlijke beginzels gepaard gaan: de beledigende vrijheden die zeker Heer gaarne omtrent mij zoude gebruiken, indien ik zulks toeliet, hebben geen deel altoos in het geen ik u over 't algemeen herinner: ik zie zo duidelijk zijn oogmerk dat ik het hem ook daarom te eerder vergeef: mogt ik met een gunftig antwoord vereerd worden! dit durf ik u verzekeren dat ik u bemin om u zelve, en niets anders bedoel of behoef te zoeken dan u»-zelve; zijnde mijne omftandigheden in eenen zo goeden ftaat, dat ik het fortuin van den Heere wildschut niet behoeve, en ook niet begeer: gaarne onderhield ik u nog wat langer, docli ik vrees u te verveelen , en dit is de eenige rede dat ik zo fpoedig de eere heb mij te onderfchrijven, mejuffrouw! Uw ootmoedige Dienaar, j. van veen.  de gevolgen der opvoeding. 317 NEGEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan frans l i g t h a r t. Ik bedank u ten hoogften, mijn goede jonge, dat gij u zo veele moeite om mij hebt willen getroosten: uwe voorzichtigheid en fehranderheid beiden hebben deeze gewigtige zaakcn uitgedacht, beftuurd en voltooid: ik zie meer en meer dat de Natuur u ook al niet op de rechte plaats gefield heeft: zijt gij gefchapen om den Mammon te dienen, om Amfteldam te doorkruisfen met opeengcflapelde geldzakken; nu naar den woekerenden Casfier, dan weder naar den vrekken Koopman, den fnoevenden Makelaar, of den altoos iet te bedillen hebbenden Cargadoor ! alles gaat verkeerd op onzen planeet: hier zie ik een' zoon van winerva als loopjongen bij mercuur , en ginds een lieveling der Zanggodinnen , afgebeuld door den rijken plutus: de gekken hebben de kaart, en de wijzen komen overal een quartier te laat: wij die geboren werden om der menschheid te verlichten en tot haare natuurlijke waarde weder opteleiden , zijn in vernedering en ongeacht : onze eeuw is de winter der eeuwen: ach! konde ik als een bergrot dit alles verftijvend en verdoovend jaargetijde doorflaapen, om bij gunftiger gelegenheid alle onze vermogens te  318 cornelia wildschut; of, oefenen! hoe grillig mijn vriend is het alles dwingende noodlot, en wij redelijke, denkende, vrije menfehen , wij zijn deszelfs (lagtoffers : geduld! erasmus kwam ten minden twee eeuwen te vroeg: • cornelis de groot trof het zelfde lot: neen, men verftaat mij niet; de wereld is nog niet genoeg voorbereid ! wat befeft men toch in ons log en dom Vaderland van verhevene bovennatuurkundige voorftellingen! dit zijn druiven in Siherien: maar zo lang de koophandel in ons Land duizenden aan het "werk houd, zo lang er geen gras groeit op onze beurs; zo lang de geldgod op het hooge altaar ftaat; zo lang zal ook de Wijsgeer in een' hoek woonen en zullen de fchoone kunsten brood bedelen; zo lang de luxe het doeleinde zij, en zij alle zedelijke krachten onderdrukt houdt, zo lang zal ons Vaderland niet uitmunten in de jaarboeken der wijsbegeerte. Daar dit mijn goede eerlijke Vader van den ochtend tot den avond, jaar uit jaar in, met niets anders bezig houdt dan met het optrekken van fommen is dan de mensch gemaakt om geduurende zijn geheele leven niets anders te fchrijven dan 6 en 9 is 17; trekt 7 af rest 10? voldoet men dus aan zijne beftemming? maar ik bedwing mij om des mans wille. Na rijpe en zorgvuldige overweging heb ik dan het grootmoedig befluit genomen om alle mijne gefehriften bijéén te pakken cn te verzegelen: ik zal in mijn testament dit artikel plaatzen: „ Dat ik alle deeze mijne letterfchatten, legateer „ aan de volgende eeuw , wanneer het men-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 319 „ fchenverftand gerijpt zal zijn en ik nut doen „ kan." Een Wijsgeer heeft eigenlijk geen Vaderland; de geheele wereld is 't voor hem; hij is de tijdgenoot van alle nog niet geborenen zijns volks; hij is edelmoedig genoeg om ook dan te zaajen als hij niet zal maajen maar anderen: ik wil echter voor mijn eeuw en Vaderland niet onnut zijn : ik zal als een liefhebbend Vader mij naar de kindfche begrippen voegen , ik zal fpeelende onderwijzen; ik zie des af van mijn oogmerk om met den Boedverkooper te fpreeken , en eene keuze te doen in de mij aanbeftelde werken: neen ik zal zelf leeren, ik zal eene geheele nieuwe verhandeling fchrijven en onderzoeken: „ Hoe verre het recht der ouders over hunne kinde,, ren zig uitftrekt." Ik zal op eenen geheel nieuwen, edoch wijsgecrigen trant betoogen waar de Natuur en het gezond oordeel de eigenlijke paaien gefield heeft; ik zal zo • eenvoudig zijn, dat ook een zeer dagelijks verftand mij zal verftaan; ik zal eene der oudfte, der fchadclijkfte vooroórdeelen, waardoor ooit vrijheid en geluk verwoest is met tak en wortel uitroejen; j waardoor zulken, die reeds zelf groot-ouders zijn konden, nog geen perfoon uitmaaken: ja waardoor vijftig jaarige lieden ten graave daalen zonder nog ooit de rechten van den mensch gekend te hebben. Reden en liefde zullen als dan maar gcenzins gierigheid of eerzucht de echtverbintenisfen fluiten: een jongeling van verftand zal ik voor mondig verklaa-  320 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ren, óok als hij naauwlijks veertien jaaren bereikt heelt: de jonge dochter zal over zig befchikken zodra de Natuur haar heeft ingeluisterd dat haare beftemming ligt in vrouw en moeder te worden ; ik zal den norfchen vader beletten haar tyran te zijn; hij zal zig voldaan moeten houden met het genot zijner eigene driften, die niets minder dan het aanwezig worden van een redelijk fchepzel bedoelden: wat doelwit heeft een vader als hij zijn' zoon eene kostbaare'opvoeding geeft dan eigen roem? en waarom fpreekt men met zo veel lofs over de zorgvuldigheid eéher moeder voor haar kroost ? haar kind neemt Hechts de plaats in van haare pop, of fchoothond! 1 het is des aan de Natuur alleen dat wij dankbaar zijn moeten, zij doet alles voor ons; zij moet ons leiden en regeeren, zij moet ons aanwijzen wanneer en met wie wij een huwelijk moeten aangaan; zij ftemt met harre keuze geheel in met het noodlot; hierdoor verliezen de ouders niets van het geen hun wettig toekomt: geen kind is in ftaat om als zijne ouders en zijue btiuren beiden gebrek lijden of in gevaar zijn de laatfte voor en boven de cerfte, alle hulp toetebrengen , die de omftandigheden eifchen ; de Natuur drijft hen met eene onweêrftandelijke kracht naar den lijdenden Vader, naar de weenende Moeder; hij denkt niet eens meer aan zijn gebuur, doch dit alles is inftineS:, geenzins beredeneerde dankbaarheid: hij kan niet anders handelen. Dit is echter alleen de onvolmaakte fchets van mijne verhandeling: maar ik zal het in een zo fterk licht plaat-  de gevolgen der opvoeding. 32k piaatzen, dat het alle vooroordeelen van deezen aart zal overfchijncn: ik zal dit alles ftaaven, ook met plaatzen uit dat boek, waar voor nog veele Wijs* geeren eerbied hebben ; vroome luidjes zeggen ons immers dat men in dat boek alles vindt het welk men er in zoekt: eene aanprijzende voorrede zal ik niet behoeven; mijn werk zelf moet mij bekend en geacht maaken : zie mijn vriend, ik ben nog jong, maar ik heb met opmerking in de wereld geleefd; alles is der mode onderdanig; de Theologanten zijn daar niet van uitgezonderd: onze Grootvaders lazen de fchriften van lampe, voet, cocceus, sjiytegeld, van'den honérT, der branden, der drieeergen, enz. toen kwamen de Engelfchen op de baan, en thans hebben de Duitfchers alle plaatzen bezet: kort gezegd, zo als het deeze Schrijvers gegaan is gaat het ook met de Seéten: hoe veele kleine gemeenten van Ketters zijn verfmolten! de geest fpreekt niet meer door de Quakers: de Broedergemeenten laaten de lammetjes die zij zig in Js- en Groenland verzameld hebben, van gebrek vergaan: de Rhy?isburgers zijn verzameld tot hunne Vaderen , en hunne kinderen hebben den geest niet om hen na te kunnen volgen: de Haakjens en Oogjens, de Kruikjens, de Baardmannetjens, de Huiskopers-Menotiten, hebben zig met de kinderen der wereld verbonden , en leeven ilechts als gefchikte braave Christenmenfehen : de Menonüen van de Zon vinden niet langer zulk een monfter in galenus : kort gezegd, alles komt en vergaat indien men de menfehen maar, I. deel. X  %*1 cornelia wildschut; of, niet tegenfpreekt, of uit het land jaagt: de afkomelingen der Refugez zullen zeker om het woord te hoorcn, zig niet in gevaar (tellen van als muitemakers gedood,»en zo zij Leeraars zijn, geradbraakt en verbrand te worden; lodewyk de XIV. was des geen groot menfchenkcnner, toen hij de lieden wilden dwingen tot het Roomsch Geloof." Dit alles hebben wij aan de nieüwmodifche wijsbegeerte te danken; zij alleen is onze beheerfcheresfe, en haare paden zijn lieflijk, haar juk is ligt, en haare lesfen zijn lesfen der Natuur zelve! laat mij begaan! in een paar eeuwen zal men mij verftaan, cn men zal van mij als wij nu van eeh' erasmus fpreeken. Maar in weerwil van alle mijne plannen en alle mijne verhandelingen ben ik verliefd: mijne Ouders zijn niet rijk; mijn Vader heeft alles gewonnen wat wij bezitten, en nog dagelijks flooft hij met onver.moeiden ijver: nooit ziet hij mij zonder mij te begrommen , vermids ik niet kan befluiten om mij tot eenig beroep te begeeven : het verdriet van altoos begromd te worden, en altoos gereed te moeten flaan om duizend beuzelachtige vraagen te beantden, daar bij mijn wensch om geheel in vrijheid te zijn op dat ik leven konde, zo als ik verkies, en daar men toch buiten het geld niet toe geraaken kan, hebben iet duisters over mijnen geheelen geest verfpreid: ik kan alleen door een voordeclig huwelijk meester over mijn' tijd en perfoon worden : eerst meende ik op eene geleerde vrouw te moeten verlie-  de gevolgen der opvoeding. 323 ven; die mijn handlanger in de kunst zoude hunnen zijn, en die aan mijne wijsgeerige verhandelingen, bevalligheid zoude kunnen bijzetten; ik dacht, onze fchriften zullen een goudmijn voor ons zijn; ik doeg mijn oog op zekere jonge Juffrouw die gij wel kent; ik verklaarde mij bij haar, maar haar antwoord was zo dubbelzinnig en tevens zo fpotachtig, dat ik wel begreep hoe zij eerder in ftaat zijn zoude om een hekeldicht op mij, dan een boek met mij te maaken: ik begreep dat dit meisjen meer geest dan oordeel bezat, meer in ftaat om de dingen belagchelijk voorteftellen dan om doortedenken: dit is het niet al: ik heb ook opgemerkt dat de mcefte meisjens, hoe los , hoe vrolijk, hoe geestig, hoe verftandig ook, doorgaands een weinig devoot zijn: de Godsdienst blijft bij haar altoos in eerbied: zij maakcn zig een flecht denkbeeld van mannen die nooit ter kerk gaan; zij houden ook ftaande dat een eerlijk man niets tegen het Christen geloof hebben kan; het Euangelie ftemt zo volkomen in met haare zachte zielen, met haare minzaame geestneigingen, het onderfteunt haare natuurlijke bloóheid zo zeer , dat zij nog onder de waare blijdfchap moeten geteld worden; ik ftel vast, dat, als bij ons, mannen] ook reeds het geheugen verwoest ligt, dat er ooit een boek in de wereld was 't welk men godlijke fchriften noemde, en waaruit nu, helaas! nog bezoldigde lieden op gezette dagen liet volk onderwijzen , onze vrouwen als dan nog even zeer met dat boek zullen bekend blijven, het bewaaren en in het verborgen tot haarer vertroosting X 2  gS4 cornelia wildschut; of, en aanfpooring ter déugd zullen leezen, zo als nd bij voorbeeld de kinderen der kerkfche lieden de werken van voornaame hedcndaagfche Wijsgeeren leezen: het is niet te ontkennen dat men voor één' Christen man tien Christen vrouwen vindt: dit alles is zeer goed, en zo de mannen mij gelooven wilden , zij zouden hunne beminden altoos in die gedachten laaten: zij verlochenen doorgaands met haaren Godsdienst ook de deugden en hoedanigheden haarcr Sexe, en om zijnent wil getroosten zij zig ook de moejelijke pligten , ja doen die met vermaak : die des een vrouw bemint en uit gevoelens van zijn hart trouwt, kan nooit op haare deugd gerust zijn, indien zij geen' Godsdienst heeft: maar als men even als ik eene vrouw" zoekt om geld, én om eene huishoudster te hebben , en gezelfchap in een verlegen uur, dan is eene godsdienstige vrouw al vrij lastig: zo zij uit onze reden of gefchriften bemerkt dat de man een vrijgeest is; fta vast! nu zal zij hem door den hekel flaan, en dan weder traanen {forten: nooit iet tegen haaren Godsdienst te kunnen uitflaan zonder op de vingers te krijgen; nooit eens een ftoute zet te kunnen doen zonder door haar vernuft achterhaald te worden; al haare achting, al haar vertrouwen te verliezen, en meermaals het voorwerp eens vernederend medelijden te worden , of met haar om vredens wil te moeten medepraaten, dit is ijsfelijk! te moeten zien dat Dominés en Catechizeermeesters haar te hulp komen om het verftand der gaauwfte kinderen te bederven dat weegt nog wat zwaar-  T) e gevolgen oer. opvoeding. Ja5 der; te moeten hooren dat de moeder haare kinderen waarfchuwt voor allen die in geen God geloven, neen daar tegen ben ik niet opgewasfen. Zo ik derhalven mijn geluk wil vastftellen, moet ik zo eene vrouw niet zoeken: geen Juffrouw hofwan , nu ik weet dat zij waarlijk Godsdienst heeft: even weinig wil ik eene ongodsdienstige uit beredeneerde beginzels hebben: ik moet een vrouw hebben, en zo zijn de meesten, die ter goeder trouw gelooft dat zij eene Christinne zij, om dat zij gedoopt is, belijdenis deed en nu en dan naar de kerk flentert; een vrouw die gelooft dat haar man verftand genoeg heeft om te weeten wat hij al en niet geloven moest, nooit met hem een woord fpreekt over Godsdienst, hem verdedigt als hij in verdenking komt, door te zeggen mijn man is een Christen zo goed als een ander; hij doet den armen wel, hij leeft gefchikt, fpeelt nooit, leest altijd: een vrouw die onze kinderen de kleine vraagjens cn de kleine knhjbe leert, en als de jongens twaalf jaar zijn, ze geheel aan onze beftuuring overlaat: een vrouw die door haare menigvuldige wisjewasjens, uitgaan, en bezoeken geeven, al haar leven door bewaart werd voor dat lastig nadenken; die als zij krank wordt in de kerk laat bidden, een' Leeraar ontbiedt, en in vrede fterft: zo eene vrouw geloof ik in Juffrouw wildschut te zullen vinden: zij is fchat rijk; dit dient mij wonderlijk wel; als zij mij maar bezorgt van boeken, pennen, papier, cn een dagelijkfchen rok, kan zij met haar geld alles doen wat zij wil: één ding vrees ik maar: X 3  326 cornelia wildschut; of, haare vriendfchap met Juffrouw hofman kan niet voordeelig voor mij zijn: deeze mogt eens in 't hoofd krijgen om haar te willen verbeteren cn een degelijke Christinne van haar te maken; maar eene jonge ongevormde vrouw die een verftroojend leven verkiest en haar' man bemint, om dat die goed en geleidelijk is, zal zeker haar man meer gehoor geeven, dan haare vrienden. Zie daar, fransje! dit alles vertrouw ik u uit erkentenis voor den dienst mij bewezen : kunt gij mij niet eens laaten weeten wanneer de jonge Juffrouw alleen t'huis is? dan zou ik haar een bezoek geeven en de gelegenheid waarneemen om haar alleen te fprecken, waartoe men zo zelden aan dat huis ' geraken kan Ik blijf Uw Vriend, cornelis de groot. VEERTIGSTE BRIEF. De Heer paulus wildschut, aan den Heers willem stamhorst. mijnheer en~hoocgeacht£ broeder! Ik geloof niet dat iemand u meerder waardeert dan uw broeder wildscht; of ook grootcr prijs ftelleu  de gevolgen der opvoeding. 327 kan op üwê goedkeuring en vriendfchap: hoe zeer wij ook in verkiezingen mogen verfchillen en hoe verre onze wijs van leeven en denken van elkander gefcheiden zijn, zo zie ik echter zeer wèl, dat, indien men fmaak kan vinden in uw eenpaarige geruste levenswijs, men veel meer kans hebbe op ongeftoord genoegen, dan iemand die zig in mijnen kring en bezigheden bevindt. Ik behoef u niet te herinneren, dat ik nooit eene zaak, -van gewigt ondernam zonder uw en mijner geliefde zusters raad inteneemen, dan alleen in het huwelijk, 't welk gij beiden mij even zeer hebt poogen te ontraadeh , en indien mijn hart minder in dat huwelijk gedeeld hadde, ik zou dunkt mij ook dit ftuk onvolvoerd gelaaten hebben: het was mij genoeg ■ eene braave vrouw te trouwen, wijl ik geene fchatten behoefde te zoeken, en ik beken er ook bij dat ik op eene mooje vrouw gefteld was; beiden vond ik in Juffrouw de wind , ieder die haar kende kwam met mij daar in overéén; gij zelf vond dit buiten alle bedenking. Gij maaktet ook geene de minfte zwaarigheid dan van den kant haarer zeer gebrekkige, ja verwaarloosde opvoeding: maar een man in mijne omftandigheden kan niet alles wat gij wenschtet bij elkander aantreffen : eene uitmuntende opvoeding is nog zeldzaamer dan aanzien en fchoonheid, ja dan rijkdom zelf. Een Koopman zo als ik ben , moet veel infehikken indien hij in de hoofdzaak gelukkig flaagt: wij leeren X 4  3*8 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ons ook in het huislijk leven naar veele dingen voegen die voor lieden, minder in de noodzaakelijkhcid om allerlei foort van menfchen te zien , misleiden ondraagelijk zijn zouden: wij zijn zo overladen van bezigheden, dat wij even weinig deelen in aanals onaan-genaamheden des huislijken levens: altoos bezig in den koophandel, altoos omzet door lieden boven en beneden ons in den burgerftaat, altoos vol hoop dat onze ondernemingen zullen gelukken, of bevreesd dat wij aanmerkelijke fchaden zullen lijden , hebben wij weinig tijd , bedaardheid of zelfs lust overig om zeer oplettend te zijn op het geene in onze eigene huizen omgaat; en als wij daar vrede, vrolijk- j heid en eensgezindheid vinden, als men onze negotievrienden met beleefdheid ontvangt, als men ziet dat onze vrouw de eer van haar huis met oplettendheid waarneemt, dan zijn wij wel te vreden, en als wij een uur van uitfpanning hebben, befteedenwij dat in zulke gezelfchappen die ons het meest bevallen ; wij maaken als Kooplieden geene complimenten omtrent elkander : toen een Burgemeester eens bij zekere gelegenheid aan mij vroeg: ,, wildschut, weet „ gij wel tegen wien gij fpreekt?" antwoordde ik hem „ Ja zeer wel, ik fpreek tegen een' Koop- „ man op de beurs!" op dezelfde wijs handelen ons onze minderen ■ ■ dat is minder rijken dan wij, zo het rechte Hollanders zijn : maar genoeg daar van; in dezelfde hoedanigheid van Koopman , of liever Comisfionair, zijn wij ook verpligt alle vreemdelingen met wie wij handelen aan ons huis te zien %  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 329 beleefd te ontvangen, en dikwijls aan tafel te noodigen: mij paste daarom ook geene vrouw die een te fijnen fmaak had om niet altoos een vrolijk gelaat te toonen, maar naauwkeurig alles afmeeten wat er gedaan en gezegd wordt, en zo veel vernufts bezat dat zij mijne vrienden altoos van de ongunftigfte zijde zoude bcfehouwd hebben: zo een vrouw is maarte genegen om zig boven veele vreemdelingen, die juist niet allen aan het hof zijn opgevoed, of onze taal wèl fpreeken, of twintig modéns ten achteren voor den dag komen, met een opgefchort neusjen te befchouwen; en te gereed om een in 't oog vallend onderfcheid tusfehen hen te maaken, bij wien ik een r even groot belang heb dat zij mijne vrienden blijven : het gevolg zoude misfchTen zijn, dat zij, door eene waarc of ingebeelde onbeleefdheid hen door Mevrouw aangedaan, misnoegd geworden, mijn comptoir verlieten, en daar bij vind ik mijne rekening in 't geheel maar niet; als Koopman moest ik des eene vrouw hebben die woelig, luchthartig, min of meer los was, en altoos in een goed humeur bleef; ook dan als er een Deen of Bremer met zijne beflikte laarzen, en een grooten vlegel van een waterhond, in de zaal ftapt : die een Franschman Hecht Hollandsch kan hooren koeskoezen zonder daarin iet vreemds te vinden; een vrouw, wier goed hart alle ' menfehen poogt te verpligten ; die de menfehen neemt zo als zij zijn, er er niet eens op let of men haar wel eerst uit alle fchotels voordient ; en niet zuinig kijkt al hoort zij geen enkeld woord dan het X 5  33eratit  de gevolgen der opvoeding. 5 Van mijn bedrijf te geeven: ik wilde des niet langer wachten. Alles wat gij mij van Juffrouw sadelaar zegt ïs waar; en nog meer dan dit, moet gij in haar beminnen en achten, als gij haar meerder kent; ik geloof zelfs dat niemand (uwe Tante uitgezonderd ,) u zo nuttig zoude kunnen zijn, indien haar ommegang voor u te bekomen ware; doch vlei u daar niet mede: dit meisjen is het geen men een itthuisblijvend fchepzeltjen noemt, en heeft zo weinig kennis als begeerte tot eene andere levenswijs: zo gij haare opvoeding cn omftandigheden zo wèl kendet als ik, zoud gij mij dit toeftemmen. Over zeker Sinjeur zeg ik het volgende : ik ken hem even weinig als gij; en hoop dat gij mij zult excufeeren indien ik weiger den Heer walter tot een verfpieder te gebruiken: ik ben wèl verzekerd dat die voor iets, zo laag in zig zelf, niet zoude te krijgen zijn, al beloofde ik hem met mijn hart en hand te beloonen. Hij is, vóór hij met kees uit de ftad ging, hier geweest; maar Pechts een oogenblik; misfchien om dat hij mijne ouders bij mij voudt; wij zaten juist thee te drinken: het verwondert mij dat Juffrouw de groot haar gekskap heeft toegedaan zo een banjer Heer te vergezellen! zij, (hij komt daar dikwijls, ) moet zeker geen erg van hem denken; of misfchien gelooft dc vrouw dat verandering van lucht en veel te paard rijden haar zoons herfens goed zullen doen: ik heb er geen A 3  6 cornelia wildschut; op, opinie van; ik denk dat bij die als een uilskop uitreist, als een zot zal t'huis komen: zo dra ik eens de tijd heb kom ik u bezoeken: misfchien dat wij het nu wat beter roojen zullen! Wees verzekerd dat ik mij in waarheid teken: Uwe genegene vriendin, naatje hofman.  t!E GEVOLGEN DER OPVOEDINO. DRIE- EN- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer h end rik van arkel, aan Juffrouw * * *, deed mij, mijn lieve jansje, in den tijd onzer jeugdige liefde belooven, dat indien gij ooit, (eri dat weet gij, fteldet gij niet onder liet onmogelijke?) zo ongelukkig waart, van mijne liefde te verliezen, ik u echter dan nog al mijn vertrouwen zou laaten behouden: ik heb u getoond; (zo zwak zo veranderlijk is het menschlijk hart!) dat uwe vrees niet ongegrond was: voor meer dan vier jaar vloog de liefde uit mijn hart, cn, fchijnt het, zag geen kans om daar ooit weder intekecren: federt dien tijd hield alle gemeenzaamheid tusfehen ons waarlijk op, al bezocht ik u nu cn dan , weiftaans halvcn voor u: eenigen tijd daarna ontweekt gij den Haag, en ik wist in langen tijd niet waar gij u bevond, doch nu ik u heb opgefpeurd, ga ik mij van die belofte kwijten: gij zult overtuigd zijn dat ik u in het volle genot mijns vertrouwens herftel. Mijn brief zal in uwe oogen misfchien ééne fout, maar het is geen geringe fout, hebben: hij zal fchrikkelijk lang zijn: gij weet, als oude kennisfeu elkander wedervinden, hebben zij magtig veel aan elkander te zesrgen! aan elkander, zeg  5 cornelia wildschut; op, ik; want indien gij die ftandvastïgheid in de liefde behouden hebt, die gij' mij, in weêrwil mijner' onwaardigheid, (ten uwen opzichte,) betoondet, zult gij mij zeker het genoegen geeven, dat er voor mij moet liggen in een' brief, gefchreven door die lieve hand die mij in mijne jeugd meer waardig 'was dan een konings kroon — Ik bemin u niet meer! dit kan waar zijn; maar ik neem in de hee- . Ie wereld zo veel belang niet, dan in u alleen: de vriendfehap zal u het ongelijk dat de losfe Kefde u deed, vergoeden; zo gij ten minsten haar dit wilt toelaaten: gaarne deed ik u een verbaal van mijne levenswijs; doch \k g%it, hoe wel in grooter volkomenheid, z ■ • ■ ■ zeilden voet voord, als toen gij mlf lpoogde terug te brenger, v.:n c : Rij zo hoogst af- keurdet: ik verdacht vcJI van uit eigen- hv':::;;.; te •.. . &;>' & :/i onï te geeven; cn waaro: » Mvctnjtctyf? ik vond, dat ik mijn i , ' '-V"::-;T...'.Olijks te danken had, aan dc wijze waarop i,k »»j bekend maakte: hadde ik gemerkt, dat die Arëj 'bij uwe fexe in 't algemeen, en in de aanzieulijkfte gezelfchappen in het bijzonder, nadeelig was, misfchien zou ik een lichtmis-huichelaar geworden zijn: dit alleen, ik ben nog in allerleie foorten van liefden verward: ik heb nog al die zelfde liefde van medelijden, die ik altoos had, voor haar, die door eene vierkante {lijve bekrompenc opvoeding, geleerd hebben, dat men den Hemel onmogelijk anders kan b.ejaagen»  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £ dan door dit leven in eene hel van zelfverzaaking te veranderen. : ■ Gij weet nog wel, jansje dat gij meer of min tot dat zuchtend lijdend kuddetjen behoordet? . ik meende (hoe jong ik ook ware,) in uwe oogen te leezen, dat uw hart zig mét moeite tegen de Natuur verzettede: dat meisjen,zeide ik,is het mijne; zij heeft de behoefte van lief te hebben; haare naauwgeftclheid is alleen gegrond op liefde; en ik nam ook zo behendig mijne maatregels, dat gij binnen weinige maanden, na onze kennismaking, moest toeitaan, dat het hart, indien het temperament daarmede inftemt, niet altoos en in alle gelegenheden onverwinbaar is, voor hem die deszelfs zwakke zijde kent, en daar zig van verzekert, door eene floutc verrasfehing: uit erkentenis voor u, poogde ik u ook te overtuigen: „ dat Godsdienst ftaatkundigc list, cn deugd „ eene herfenfehim zij;" uwe vooroordeelcn blee- • ven dezelfde; en terwijl zij niet tegen mij werkten, liet ik het daar ook bij. Het vermaak dat ik vind in aan u te fchrijven, is bijna zo groot, als voor mij toenmaals het vermaak was van met u te praaten: in dit opzicht . hebt gij tot nu nog geen opvolglter: onder allen die ik op mijne wijs beminde en nog bemin, zijt gij de eenige: uw verftand was geoefend, uw geest vercierd met alles wat hem beminnelijk maaken kan, en zelden is de geest beminnelijk: uw oorükel verzekerde zig altoos tegen mijne beginfcls, A $  fO CORNELIA WILDSCHUT; OF, maar Ook dan ontdekte ik fterkte en fijnheid, ditf inij aanmoedigden om met u vriendlijk te harrewarren: dikwijls ontfnapte ik u in fijne overnatuurkundige onderfcheidingen, wier ongegrondheid gij evenwel meest altoos doorzaagt; of ten minste die niets bij u vermogten. Ik begon daar te fprceken over de liefde des medelijdens; ei, zeg eens, jansje! is het paulus niet, die zegt: „ik en hadde niet geweeten dat „ de begeerelijkheid zonde was, indien de wet „ mij niet gezegd had, gij zult niet begeereii?" gevolglijk, is begeeren geene zonde in den ftaat der oorfpronglijke vrije Natuur? want, zo de wet gezegd had: „Gij zult uwe arme kranke mede„ menfehen van gebrek laaten vergaan," zou dan deeze man voor wien ik als een der grootfte geniën, en der welfprekendfte mannen veel achting heb —— zig niet met geesfeïflagen getuchtigd hebben, indien hij aan een armen duivel, onbedacht een hand vol zcsthalven had toegedeeld? nu vraag ik u, of een wetgever iet tot eene deugd, eenen pligt maaken kan, 'twelfe in de Natuur geene deugd, geen pligt zij? of hij iet als zonde kan verbieden, dat in zig zelf niet reeds zodanig is? het zal u misfchien vreemd voorkomen, dat ik, willende fchrijven over de liefde des medelijdens, den draad aldus hervat heb? maar gij weet nog wel, dat ik niet zéér methodisch ben, als ik fchrijf aan, of praat met mijne Vriendin?  de gevolgen der opvoeding» ïi Om deeze redenen zeide ik u, (toen ik nog hoopte u te winnen) „ dat het geweten het kroost „ deezcr zwarte vooroordeelen is, en door fliiilme „ knevels gebruikt werd , om des te zekerer hun „ oogmerk te bereiken ; ja, onder de dwaazen „ werd uitgezonden, opgecierd met den naam vau „ eene Godsdienstige waarheid:" dit is nu echter een vooroordeel dat nuttig zijn kan, ja in veele gevallen werklijk ook zo is: het zou 'er Hecht uitzien, zo wij niet gchccle magazijnen zulker vooroordeelen hadden: de gantiche zaak is maar, dat men 'er zig boven moet zien te verheffen, en zonder dit, verdient men ook niet onder het vendel des ongeloofs te ftrijden. In deeze onzè wereld is, deugd list, loosheid, behendigheid, of wil men? dóórzicht: in dien wèl verklaarden zin is deugd hier onontbeerlijk. Of zij zulks ook zij in andere bewoonde planeten, wie zal dit zeggen? alles kan daar zo geheel anders zijn ingericht dan op onzen planeet: men zou de uitzichten daarin niet minder romanieq kunnen fchrijven , dan de beruchte lavater, de zijne in de Eeuwigheid. „ T geluk, op onzen aardbol, beftaat in het volst „ genot van alles wat onze ingefchapene natuur„ driften eifchen." Hier is evenwel ééne zwaarig« heid: dit geluk ftrijdt meest altoos tegen dat van ■anderen, die in den Haat der Natuur het zelfde recht behouden als wij, om hunne driften ook te verzadigen; hij is des de deugezaamue, die  Ift cornelïa wildschut; o?, de beste middelen uitkiest om, terwijl hij zig bee volfte genot verfchaft, zig te beveiligen tegen ieder, die hem daarin zoude willen verftooren: dit is het niet al: ons- gelul? ftrijdt meest altoos met het geluk niet alleen, zo als ik reeds zeide, van anderen; maar wel van zulke anderen, die wreed genoeg zijn om ons, zonder de minfte knaging der confcientie, in gevangenhuizen optelluiten , of door meester hans uit deeze wereld te jaagen: in zulk geval zouden wij dood en verderf ontmoeten, op dien weg dien wij bewandelen ter bereiking van ons geluk. „ Jamaar," zeidet gij eens, „de opeubaariug!" welk volk heeft de zijne niet? gij hebt te veel belezenheid om daar aan te twijfelen: en om nu juist uit alie onze openbaaringen de minst verwerpelijke te zoeken, is ieders werk niet. Wat mij betreft, mij ontbreekt het voor ais nog aan tijd, om daar mijn hoofd mede te vermoejen: ik wil evenwel niet zweeren dat 'er niet eens een tijd voor mij komen kan ais ik van de we¬ reld moede, en ik voor haar van geen dienst altoos meer ben — wanneer ik daar even weinig lust in zal hebben, dan kan het gebeuren, dat ik de lange winteravonden daar aan] beftede, en in 't hoekjen van den haart, met de wollen (klapmuts cn groei:en bril uitgerust, mij den tijd een weinig verdrijf met zulke nafpooringen. Zo veel over mijne liefde van medelijden, om ü te overtuigen dat ik in dit opzicht geenzin§  de gevolgen dek. opvoeding. ïj Veranderlijk ben ; maar nog even zo denk cn gevoel , als toen ik die liefde voor u opvatte en levend hield. En "wat man zou deeze liefde niet gevoelen, en poogen werkzaam »te maaken, voor en omtrent zo veele lieve fchelmfche meisjens, als deeze liefde behoeven? Zo wel ter herftelling haarer onderdrukte gezondheid > als ter erlanging van genoegens die zij zig toch altoos onvolmaakt voorftellen ? doch in zulke gevallen heb ik meermaals, gelijk een andere hercules, geheele ftalïen dier Auglaas moeten zuiveren, van vooroordeelen die gij bij ervaarenheid zo wel kent: arme liefjes, zeide ik dan bij mij zeiven, geen voordeel te durven doen met die gaaven en gefchiktheden u door de Natuur zo mildlijk toegedeeld; ten minften geduurende dc veertig eerfte jaaren uws levens! Ook hier is ontvangen gehoorzaamtn. Bedenk dan eens, hoe ondankbaar gij u omtrent uwe Moeder de Natuur gedraagt; terwijl gij onder de drukkendfte ketens der vooroordeelen uwe tedere halzen en nog tederer harten gekluisterd houdt! Mijne liefde des welgevallens bloeit ook nog zo fchoon als de roos-van Saron in de Oosterfche lust* hoven; doch dit heb ik gelijk met alle jonge knaapen, die meer of min met mij in begrippen en natuurlijke vermogens overödnftemmen: wie toch , al ware hij zo dom als een trap»gans, is niet  ï4 cornelia wildschut; of, overtuigd dat uwe fcx zo zeer het cieraad eer Na* tuur als de wellust onzes levens is? Mijne liefde van verééniging is nu geheel en al geplaatst op een eenig voorwerp; in zekeren zin meen ik, en voor zo ver die moet voorafgegaan worden , door eene plechtigheid welke noodwendig is voor mijn bedoeling, ü zo gij haar zaagt (niet de plechtigheid, maar het meisjen) vooral, zo gij de dringende omftandigheden kendet, waarin ik gevallen ben, dan zoudt gij hier niets ftrijdigs met mijne denkwijze in gewaar worden: altoos, behalven die weinige maanden dat ik u in al mijn geluk zocht en vond, had ik lievers en heele bevers , uitverkorenen onder de uitverkorenen : (leeds was de hecle fexe dienstbaar aan mijne hoogftc vergenoeging ; maar ó diepte! zij vond ook daarin, in deeze dienstbaarheid, haar onovertrefbaar heil: gij behoeft u den tijd mijner overwinningen Hechts te herinneren, om u te doen zien, dat ik niet zwets: in mijn groot overal verfpreid ferail, heb ik meer dan dén Fijntjen dat in mijne omhelzing alles geniet, het welkeen ontvonkbaar hart, en brandende verbeelding, ontwaakt door . het leezen van zielsinnig dierbaare Boekjens, haar 'hadden voorgefchilderd : leeve des deeze Mistique fchriftjens! zij werken een gaauwen kwant meer in gijn voordeel, dan alles wat ooit door losbandige vuilikken op het papier gefield is: zulke Boekjens hebben meer meisjens in onze armen gebragt, dan domme grootmoeders, en oude muffige Tan-  de gevolgen der opvoeding. ï$ tes met hunne {lijmachtige herfens, ooit kunnen begrijpen. En , liefjen ! was dit ook niet wel een weinigje uw geval? deeze lieve zieltjcns van meis» jens, moeten dan zo zeggen, dat zij door mijne liefde des medelijdens, in ftaat gefield zijn, om de gefchriftjens cener haarer heiligen, Madame guignon, zo proefondervindelijk kunnen bezeffen en verftaan ; en dit zeggen .zij meer en krachtiger door haare hernhutfche duivenoogjens, dan wel met woorden die; toch altoos zo onvolmaakt de> gevoelens van een ontroerd hart uitdrukken. Zie eens welk een voordeel ik mij bezorg doof mijn uitwendig betaamelijk gedrag, dat ik altoos aanneem; met mijn effen kleed, of zo als ik het noem, mijn fijne rok! welk meisjen uit den rang der werkzaame kerkfche clasfe, zoude het anders durven waagen om met mij den minften ommegang te houden, indien ik, in haar bijzijn , de ligtmis van fatfoen uïthinge? zo zorgvuldig zorg ik voor haar die ik gelukkig maak! Het is wel waar, dat uwe fexe een' ligtmis niet doodlijk haat: doch zulke vrouwen die in den hoogden toon leeven, achten zig evenwel maar alleen ontflagen van die betaamelijkheid waar voor mcisjens van minder fatfoen nog zo veel eerbieds bewijzen: zij weeten te wél, dat zij anders in de geheele buurt weldra zouden doorgaan voor het geene zij zijn; en daar vonden zij zeker haar belang niet bij: een zedige guit is des alleen voor faaar gevaarlijk: zij achten zig van dien kant vei-  ï5 CORNELIA WILDSCHUT; OP, lig: was dit, ik herhaal het ook niet min of meer, uw geval? 'er is nog eene rede waarom ik in mijn -groot ferail ook zulke naauwgezette meisjens verkies: zij weigeren niet in gemeenfchap van goederen met mij te leeven; zij zijn overtuigd dat een arbeider zijn loon waardig is, en Hellen mij, even' wel buiten haar weeten, in de mogelijkheid om de nooddruft der behoeftige Zuster - fchoonheden te voldoen. Men kan met dit alles niet altoos beminnen, maar men heeft altoos geld noodig: het fpel is geen vast fonds; ik vind fomwijlen partijen even behendig en meer gelukkig dan ik ben; en hoe veel ik ook in deezen uwe goedaartige fexe verpligt ben, zij kunnen mij zo veel niet blijven bezorgen als ik gelijk een fpeeler van beroep noodig heb: 'er geraaken van tijd tot tijd ook ecnigen in handen van gasten, even behoeftig als ik; voor zulke vrouwen is het eene onmogelijkheid hunnen ouden vriend bijteftaan , te meer nog daar ik mij altoos houde aan mijnen regel: „ maak „ nooit jagt dan op weerlooze koopvaardijfcheep„ jens die voor gemeene rekening vaaren. Klamp „ nooit wèl gewapende oorlogfchepen aan boord:" dc zin deezer leenfpreuk zult gij wel verftaan ? o federt ik te Amfteldam woon, bedien' Jk mij van zulke termen als men daar het meest gebruikt. Doch dit leven van de hand in de tand begint •mij krachtig tc vcrveclen: ik was des op een ander en beter middel bedacht; maar de nood waar- iu  de gevolgen der opvoeding. i? ia ik mij bcvinde wil dat ik mij fpoede: ik fpeelde eenigen tijd ongelukkig, en al geduurig mijn lot willende beproeven, verzonk ik in een poel van fchulden, waaruit ik mij buiten dit middel niet weet te redden: fchulden van eer meen ik, want huislijke fchulden betaal ik wonderlijk naauwgezet; en dat niet alleen uit een beginfel van rechtvaardigheid, als willende geen misbruik maaken van het goed vertrouwen der lieden die mij kleeden,voeden,opfchikken, en duizend aangenaame kleinigheden bezorgen: ook in deezen onderfcheide ik mij van de dagelijkfche Hechte jongens; zij maaken overal krijtende fchulden , en verliezen dus hun credit zonder er iet bij te winnen: maar wie deezer menfehen zal tegen mij in geval van onderzoek getuigen? zullen zij niet, en met waarheid, uittrompetten dat ik een zeer fatzocnlijk Heer . ben,die alles betaalt wat men hem levert? ó indien ik zo een rekel ware als vcclen, het zou mij geen meer moeite kosten om een douzijn winkeliers opteligten dan om een fnuifjen te neemen: er is des, op mijn goeden naam (zo als de meisjens fprecken) geen vinger te leggen; want dat ik een eerst beminnaar der fexe ben, dat zal men wel in de beste plooi fchikken: laat ik maar eens getrouwd "zijn, en gij zult zien dat men mij tot allerleie foort van fatfoenlijke bedieningen zal benoemen misfchien ook wel kerklijke men kan dat zo vooruit niet weeten: zo dra ik den roof dien ik najaag bezit, zullen mijne kattefpron* IL deel. B  lo CORNELIA WILDSCHUT; OF, gen zo wel vergeeten worden, als die van anderen welken nu lichten der wereld, ja Vaders des Vaderlands zijn. Maar nu verlangt gij zeker te weeten wie ik mijnen ontfchatbaren peifoon zal aanbieden; zij die ik deeze gunst zal bewijzen, is jong, mooi, rijk, cn onnozel genoeg om mijn vangst gemaklijk te maaken: haar naam alleen is tot nog een geheim voor u: doe geen moeite dien uittevindcn, zo gij mij nog een weinig bemint. Nu ga ik u melden welk een plan ik omtrent u gemaakt heb: gij mijne lieve, zult tot de waardigheid van huishoudfter en misfchien ook tot die van Gouvernante van dit groote kind verheven worden: hiertoe hebt gij alle de vereischtens, zo wel door uwe zonderlinge bekwaamheden als goede opvoeding: mijne jonge vrouw (die gaarne zo eens van vriendin verandert,) zal met u ingenomen zijn: ik zal u voordraagen als de weduwe eens fatzoenlijken mans, die u niet wèl behandelde enz. laat mij dien Roman gerust over: zij zal u beklaagen, zij zal u liefhebben, en dewijl zij geen denkbeeld heeft van de waarde des gelds,u kwistig mild beloonen: wat mij betreft, zorg daar niet voor, wij zullen de oude kennis hernieuwen: ik verlang, terwijl ik dit zo fchrijf, bijna, om nog eens met u weêr vertrouwelijke uuren door te brengen : om evenwel mijne vrouw tot haar geluk te misleiden, is het noodig dat gij beiden vrienden wordt: uw zedig voorkomen, zal u in de heele  DE GEVOLGEN DER. OP VOEDING. i*> familie hoogst aanbeveclen, en misfchien kan ik het ongelijk u aangedaan nog wel vergoeden: de herdenking daaraan maakt mij fomwijlen wat ongemaklijk: wat zal ik zeggen! men vind zo veele lieve meisjens op onzen weg.' en wat fchelmtjen wenschte niet dat ik het, als de groote Sultan, mijn neusdoek toewierp? Niet twijfelende of gij zult dit mijn plan omhel, zen, ga ik u een weinig omftandiger over mijne aanftaande vrouw onderhouden: zij is, geloof ik, twintig jaar, en al zo weinig eene leerlinge des ongeloofs als gij zelve: 't is waar,debeginzels zijn geheel tegen elkander ftrijdend; want gij verwerpt het uit overtuiging, doch zij uit onkunde, en onwetendheid: befpeurde ik daarvan ook maar de geringfte uitbotzeis, dan zoude ik, (hoe groot mijn nood ook zij,) met huivering terug gaan: op dit ftuk denk ik nog juist zo , als toen wij daar over meermaals fpraken: als vrouwen die weinig weeten en weinig verftands ten deele viel, wat godsdienst hebben, zijn haare mannen in veiligheid; ja zij moeten het al heel grof maaken indien zulke vrouwen hen met de zelfde munt betaalen: een weinigje godsdienst maakt uwe fexe zo zacht, zo toegeevelijk, zo geduldig, ja, zo liefhebbend, dat er voor een' man van goeden fmaak niets zo dierbaar is dan de liefde van zo een vrouw immers zo lang hij haar ook bemint eene femme esprit-fort is een monfter; even affchuwelijk voor mij als eene dier Amafonen wier haui» B 2  SO c011nelïa wildschut; of, falts men in dc Spaanfche Romans zo hoogvliegend verhaald vind: ja fchoon ik nog al met baijle twijfel, of een maatfchappij van atheïsten niet zoude kunnen in ftattd blijven; zo houde ik het voor onmogelijk, indien daar ook Godlochenaresfen in wierden toegelaaten: indien de getrouwde vrouw ook maar eene algemeene Voorzienigheid befpot, kan zij niet eens eene tamelijk goede moeder worden: hiervan heb ik zeer veele voorbeelden in en buiten mijne familie gekend; ik kan des rekenfehap geeven van dit mijn geloof: gij kendet mijne moeder bij gerucht en mijne zuster wat naderbij; gij wilt des niet met mij harrewarren op dit gewigtig geloofspunt. Ik weet wel jansje dat gij geene rede altoos hebt om eenig het minste belang in haar te neemen;'dit eisch ik ook geenzins: ik verhaal het u Hechts, dat zij getrouwd is met eencn Heer lenting , een fchatrijke zot, die zij in den knip wist te krijgen, bemerkt hebbende dat hij eene vrouw zocht, en dat zij, indien hij in haar magt geraakte , op de uitfpoorigtte wijs alle haare wenfehen zoude kunnen voldoen: zij beleeft trouw haare beginzels; (indien zij beginzels hebben kan:) 't is waar, haar verblijfplaats is geheel en al buiten den Haagfchen omtrek , doch zij heeft daar weinig of niets bij ver« looren: zo dra ik getrouwd ben zal ik rufie met haar moeten zoeken,wijl ik zo een leermeesteresfe ïliet bij mijne, vrouw wil toelaaten: zij mogt haar adders, zo al -niet in de theorie, ten minsten ia de  DE GEVOLGEN DER. OTVOEDING. 2} gevaarlijke pra&ijk tot eene philifophe moderne maaken, en daar bedankt van arkel heel zeer voor: deeze lieve zuster voorfpelt mij meermaals dat ik nog tot bet christendom zal ovcrloopen: zij is met ai haar vernuft eene zottin! wie drommel zou toch, zo lang hij genot van dit ijdele leven hebben kan, als fchelm uit het leger der Ongelovigen gejaagd willen worden, om dienst te gaan neemen onder een' Wetgever, die zo ge'treug is omtrent de Natuur, en als 't je belieft niet alleen een goed gedrag, maar voor al een hart ledig van alle bdoze neigingen eischt? althans voor mijn zestigfte jaar is daar geen denken aan : in dien tijd waarin de wachters des huizes zullen beginnen te bceven, en zij die door de vengfters zien zullen verduisteren; de twee deuren die naar de firaate zijn , geflooten worden , en ik arme oude fchelm mij doodlijk verveelen zal,, dan zal de verzaade, verminkte Natuur niet meer met zulk eene alles overfchreeuwende ftem gebieden, en misfchien blijven er als dan nog zo veele resten van mijne fchatten overig, dat ik al kuchend en hoestend eens wat melkfpijs zal kunnen flurpen of een gefroofd hoen oppcufelcn : een warme wollen fl aap muts ,een paar dikke wollen koufen en een met baai gevoerde jas, zal dan al mijne garderobe uitmaaken: als dan zullen de rouwklaagers door de ftraaten (wel dra) uitgaan, om dat er voor mijne afftammelingen niet zal te erven vallen: vervolgends! wel lees eens voord hoe zegt de man ? keeren wij tot B 3  2* CORNELIA WILDSCHUT; OF, ftof weder waaruit wij genomen zijn: ja, ja die wijze man wist dat, denk ik, wat beter dan alle harrewarrende Godgeleerden , en alle fuffende Philofophen door alle eeuwen en door alle landen. Ik bid u met alle mogelijke baast om de wederkeering uwer genegenheid, als ook dat gij mij weldra een gewenscht antwoord zend: zoudt gij mij niet eens willen melden hoe gij u bevind, bij wie gij u bevind, en hoe gij daar in dien hoek toch gekomen zijt? ik heb u dikwijls hooren zeggen dat gij, zo veel u bekend was, geene bloedvrienden had: ik hoop immers jansje , dat de nood u niet gedrongen zal hebben om de ondragelijke rol te fpeelen van Juffrouw van gezelfchap? ten minsten zo uwe meesteres niet een fchatrijke ftok oude vrijster is, die met haare heele familie overhoop ligt, en om allen van fpijt te doen berften, u tot haare algemene erfgenaam gemaakt heeft Ik omhels u in den geesc, en noeme mij uw hoogstachtende Vriend en dienaar VAN i s IIL  de gevolgen der opvoeding. aj VIER- EN- VEERTIGSTE BRIEF. Juffrouw de Weduwe klinkert, aan haare zuster Juffrouw maria de groot. waarde hartlijic geliefde zuster ! ïïoewel de groote Apostel der heidenen, even zeer in Haat om te oordeelen over het betamelijke en onbetamelijke, als over het goede en het kwaade, zegt: „dat de vrouwen in de Ge„ meente niet behoorden te fpreeken, ja zelfs dat „ dit lelijk ftond;" fchoon hij ons verzekert dat er noch man noch wijf in Christi is; fchoon hij wilde dat de vrouwen in haare eigene huizen den mannen ondervraagden over den Godsdienst, en zig door hun laaten onderwijzen, zo vind men het in onze verlichter Eeuw echter zeer belagchelijk dat eene vrouw zig bijzonder bezig houde met het onderzoeken en verklaarcn der Heilige fchriften; vooral dat zij daar over fchrijft: men wil nog wel dat zij werken van fmaak en vernuft, dat zij verfen, geestige verhaalen enz. uitgeeft; met één woord, werken die dievertifant zijn., en dit is geenzins het kenmerk van gefchriften die over den Godsdienst handelen: het licht waarin de meeste mannen ons befchouwen ,• de opvoeding die men ons gaf; de pligten die van ons gevorderd wordenB 4  24. cornelia wildschut; of, maaken het zeer natuurlijk dat zij zo wel zig het recht over ons aanmatigen om voor ons te fpreeken en te denken, als voor ons te verkiezen en te handelen: daar met dit alles evenwel de meeste mannen (vrijgeesten en libertijnen niet alten uitgezonderd,) geloven dat niets zo zeer het vrouwelijk charakter volmaakt,verzacht,minlijk en toegevende maakt als een behoorlijke indruk van Godsdienftige pligten des Euangeliums, ja dat de verftandiglte mannen doorgaands gemoedlijke, godsdienstige vrouwen verkiezen, vermits deeze veel zachtaartiger zijn,en veele hunner dwaasheden niet willen zien, of alleen zien om die te helpen verbeteren , immers de natuurlijke gevolgen afteweeren , om dat eene vrouw, verzacht door het gevoel haa, rer godsdienftige pligten, veel beter een ftuurfchen nabal kan behouden dan eene dagelijkfche voorzichtigheid , komt het mij voor dat in deezen de mannen hun belang kwalijk begrijpen, zo zij het hunne aanwenden om nauwgezette vrouwen die den Go dsdienst hoog waardecren , en dien onderzoeken, poogeu belagchelijk te maaken: ik ontken niet, maar herhaal het, hoe men nog wel toeitaat, dat eene vrouw zig toelegge op het zedekundig gedeelte der Openbaaring, maar dat het hen zeer befpottclijk toefchijnt als eene vrouw de Propbetiiche fchriften tracht opteheldcren; en dat ik om" die reden een fpot- en fpreek-woord geworden ben: 'men kan het mij niet vergeeven dat ik mij in de IlebrecuWfehs en Griekfche taaien liet onderwijzen. ,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 25 Maar is de groote zoon van god, dien ik, als een christen,voor mijnen eenigen wetgever erken, dan niet door de Propheten aangekondigd? en mag ik mij niet in ftaat ftellen om te kunnen oordeelen wat men eigenlijk van hem voorzegt, hoe hij ons daar is afgebeeld? Mij ligt onbedenkelijk-veel daaraan gelegen of hij indedaad de waare Mesfias zij; twijfel ik daaraan dan verliezen zijne voorfchriften zeer veel van hunne verbindende kracht voor mij; en een gebod van socrates of epictetus brengt mij onder de zelfde verbintenis als een gebod ons gegeven door den zoon van maria: ik heb zeer groot belang daarbij dat ik hem ken; of de Propheet dien ik onderzoek , daar ter plaatfe, of van zig zeiven , of van een der Joodfche of Heidenfche Koningen, dan oi' hij van den Mesfias fpreekt ! Zou dit gcfchrcvenc, mijne waarde zuster! niet genoeg^zijn om mijn' fmaak te billijken? ten minsten voor hen die denken; en voor hen die niet denken ben ik in deezen taamelijk onverfchillig. Ik meen drie zaaken ontdekt te hebben, die te weeg bragten dat onze moderne Wijsgeeren maar te veel fchijnbaare reden hadden .om zig tegen de verklaarders der Prophetifche fchriften, ja tegen de Propheten - zeiven aantekanten. Voor eerst: men heeft niet in 't oog gehouden dat een Propheet buiten de oogenblikken dat hij geene Godlijke oopenbaaringen ontving, en hevel kreeg om dat geopenbaarde te verkondigen, aan\ B5  £5 cornelia wildschut; of, alle andere menrchen volkomen gelijk bleef; even vatbaar voor allerleie afwijkingen, even zeer blootgefteld aan vooroordeelen, en wanbegrippen-; en als zodanig befchouwd zijnde geene bijzondere heiligheid bezat. In deezen zijn veele christenen niet te ontfcbuldigen van aanleiding gegeven te hebben tot bittere befpottingen des Ongeloofs; want hoe menigmaal hebben zij bewimpeld, ja ontkend, dat fommige daaden niet gebrekkig,niet zondig waren, die echter door den Godsdienst zeiven voor zodanig, zo wel in een Propheet als in een bijzonder perfoon befchouwd wierden ? hoe dikwijls nam, en dit is, helaas! natuurlijk,het Ongeloof daar niet de gelegenheid uit om zwakheden tot vaste gebreken, en overijlingen tot helfche ondeugden te verlaagen! maar waarom hebben zulke verdedigers niet van jezus zelf geleerd, dat men waarheden kon leeren, booze geesten uitwerpen,veele wonderen doen,en echter werkers der ongerechtigheid zijn? het komt mij, als ik deeze woorden des Godlijken Leeraars overweeg, voor, dat dit is het gevoelen wederleggen van twee voortreffelijke Godgeleerden (*) die beweren dat bijvoorbeeld biliam , den zegen dien hij uitfprak (en zo vol ia van de verhevenfte costerfchoonheid!) niet is ingegeven door den god der Jooden; want zeggen zijr „Hoe ongerijmd fehijnt „ het, dat god zig aan een' afgodendienaar zoude (*) JERUZALEM e». NIEMJJElU  I) E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 27 „ bekend maaken! aan een' bedrieger, een' gierïg„ aart, een' huichelaar!" Men kan wel zeggen dat jezus niet fprak met opzicht tot hen die voorgaven hunne wonderen in zijnen naam te doen, maar dat dit ook alleen een wetgever was: is dit zo? dan kan men wonderen doen, of zonder dat god met ons is, of het zijn geene wezenlijke wonderdaaden geweest; maar waar zou dit heen ? ik beef voor de gevolgen! Heeft paulus niet gezegd: dat men veele ongemeene gaven hebben, de taaien der menfehen, ja der Engelen fprekén kan, en evenwel ontbloot zijn van waare deugd en Godsdienst ? Is een ongemeen verftand, een helder oordcel, de verhevenfte zielsvermogens, dan minder gefchenken der Godheid dan een vermogen om' zaaken te verrichten die wij wonderen noemen? en zijn zij echter niet dikwijls gefebonken aan zeer zedelijk Hechte menfehen ? Een ongemeen groot verltand, eene alles overtreffende genie, is al zo weinig een bewijs van gods bijzondere gunst, als een fterk, wèl geftcld gezond lichaam; en maakt ons even min tot zedelijk betere menfehen. Ten tweeden: men heeft den Deïst te veel voordeels gegeven, door met te weinig oordeelkunde acht te flaan op de tijden, de landen, de zeden, de gewoonten , de Godsdienstplechtigheden , de taaien, en de verfchijnzels in de Natuur: men vergat te dikwijls dat men zig in die tijden en bij de Oosterlingen moest verplaatzen: hunne ftoute,overdrr-  S8 CORNELIA WILDSCHUTJ OF , vene reusachtige, warme inbeelding moest men in acht neemcn, en daar uit hunne beeldrijke verbloemde wijze van fpreeken afleiden : dan , men heeft veele gezichten als daaden voorgefteld , en nog veel meer (naar mijn inzien,) misdagen begaan. Men hebbe alleen de meeste gefchriften van voltaihk te leezen om te zien welk een misbruik het ligtzinnig, lteeds fpottend, nooit redenecrend on- . geloof, van zulke uitleggingen gemaakt heeft! ik ontken niet, dat allen die he;n hun Apostel noemen onkundig zijn , van dat 'er beter verklaaringen gevonden worden; maar ik fpreek in 't algemeen, en laat kundiger fpotter onaangeraakt. Ten derden: men heeft veel nadeel? toegebragt aan die voorzeggingen die van j,ïzus en zijnen Godsdienst getuigen, door niet te onderfcheidea wat de hoofdbedoeling was; men heeft den Mesfias ook daar willen vinden, alwaar zij zeker een ander perfoon bedoelden, zo, als de gezonde oordeelkunde duidelijk genoeg betoogd heeft, en daar door die Propheticn fchijnen te verzwakken, die indedaad op dien Godlijken perfoon, en op hem alleen, het oog hebben. Zo dat de meeste tegenwerpingen des ongeloofs rusten op dwaaze onoordeelkundige uitleggingen, medegedeeld door lieden wier oogmerk goed kan geweest zijn; doch die geene dier kundigheden bezaten welken er noodwendig vereiscfTt worden om de H. Schriften wèl te verklaaren: zij begon, uen dit gewigtig werk zonder kennis dier oude  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2'9 taaien waarin deeze boeken oorfpronglijk gefchreven zijn: zij bragtcn hunne Leerftelzels mede en hielden die voor bewezene grondwaarheden: kort gelegd, men is buiten ftaat om den waaren zin daar van ook maar te vermoeden, door eene volftrekte onkunde van die wetenfchappen welke ik voormaals, en zo ik denk te recht, heb opgenoemd. Dit is het niet al : het gezond oordeel krijgt eene ondergefehikte rol: ook dan als het in zig zelf goed en vast zij, belet men het vonnis te wijzen, en het wie weet, en eens gefield zijnde, der verwilderde inbeelding, die niet zelden met reuzenfchredcn het rijk der harfenfchimmen doorvliegt , aantetoonen voor het geen het is: dus belet om doortewerken, wendt het zig van zijnen post en geeft dien over aan het fcnitterend vernuft, 't welk in de dagen van cocceus zulk een geruchtmakende rol gefpeeld heeft. Daar ik nu zulk een waar belang ftel in den bloei en uitbreiding van het christelijk geloof; daar ik zo met geheel mijn hart bid de, Uw Koningrijke home; vond ik het mijnen pligt te zijn, om mij in ftaat te ftellen, de Bronnen van ons christengeloof, de Heilige Schriften zelf te kunnen naderen : ik oefende mij in alles wat daartoe vereischt werd, niet om eenige vertooning te maaken als eene geleerde vrouw , want wie mij en mijn huislijk leven kent zal zulks ook maar tt-riigzins vermoeden! in tegendeel men houdt mij  3© cornelia wildschut; or, voor eene woelige, bezige, gaande en komende en bercdrcddercnde vrouw, die weinig genegen is om op haar ftoel als geplakt te blijven zitten: zo ben ik ook indedaad, maar dit belet mij niet van tijd tot tijd een weetgierig niet rijk jongeling, die de onderwijzing bemint, en zig daar geheel poogt op toeteieggen om wel bereid, den 'loei der waarheid te kunnen beklimmen, mijne verkregene kundigheden en vooral de kennis der Hebreeuwfche en Griekfche taaie mcdetedeelen. En dewijl ik begrijp dat een verftandig, wel geoefend Catechiseermeester geen minder nuts doen kan (zo ais het Burgerlijke leven thans is ingericht,) dan een Schrijf en Leês-meester, doe ik ook het mijne om zulken die mijn onderwijs begeeren, met aile naarftigheid te onderwijzen, op dat zij des te nuttiger, in hun beroep, ('t welk op zig zelf, cn wèl waar genomen zijnde, geene kleinachting verdient) zijn kunnen. Nu weet ik wel dat fommigen mij daarom de Griekfche Buurvrouw , Juffrouw capadoce , ja zelfs de Prophetifche Tante noemen, maar zulke bijnaamen beletten mij geenzins om mijnen weg te vervolgen. In eene Eeuw waarin men voorgeeft zo vrij te zijn als in de onze, mag ik zeker wel mijnen fmaak volgen. Hoe! ik zelf ken verfcheiclcne vrouwen die niet zo geheel en al Beuzelaarfters zijn, of zij hebben nog tijd en vernuft overig om het in den dienst des ongeloofs te befteeden ———  DE gevolgen DER opvoeding. 3Ï die het zo verre gebragt hebben , dat zij met veele toejuiching zelf de geëerbiedigde waarheden van den Christclijken Godsdienst, belagchclijk en ongerijmd, (ten minste voor oppervlakkige kijkers) weeten voorteftellen: wel, daar zij hun ongeloof geleerd hebben uit de fchriften van den beruchten voltaire ; daar zij zijne fchandelijke plaatzen ook uit zijne Piicelk en Candide, uit zijne DiBlonairc portat'tf enz., ter fcaaving haarer leer bijbrengen ; heb ik dan, hoewel ook maar een vrouw, de vrijheid niet om op de hoop der ontfterflijkheid, en zuiverheid der beginzels en zeden aantedringen, met zulke texten die ons daarvan de verzekering geeven ? zou david en Christus voor mij niet zo veel gezachs mogen hebben als voltaiue en bolling cuoKE?cn is het al zo billijk dat men mij daar om befpot? Ik ben, mijne geliefde zuster! met u van het zelfde gevoelen dat naamlijk een deugdzaam Gods-dienftig leven de krachtigfte verdediging der Christelijke Leer in zig behelst: maar ik verfchil ook niet met hun die gelooven dat men maar zo veel beleeft als men gelooft: indien ik immers niet vast geloof dat ik in betrekking (la met mijnen Schepper; indien ik ontken dat er na dit leven een leven volgen zal, waarin ik de natuurlijke en zedelijkegevol gen van alle mijne daaden, en gevestigde gedachten, zal ontvangen, dan fta ik in de onmiddelbaarfte betrekking tot mij zelve : zo ik alle mijne verwachtingen in den naauwen broozen kring dee»  32 cornelia wildschut; of, zes levens omfchrijf, is het wijsheid in mij, te wandelen naar den lust mijner oogen en naar de begeerten mijns harten: dit oogenblik is dan het eenige waarin ik genieten kan, en ik doe zeer verftandig van dat oogenblik zulk een gebruik te maaken als voor mij het verkiezelijklte zij: ik weet wel dat ongeloof niet altoos zedeloosheid voordbrengt, dank hebbe de Natuur daar voor; maar wie is de mensch, die zonder geloof aan de wetgevende rriagt des zoons gods vrijwillig op den weg der christelijke deugd zal voordwandelen, indien zijne natuurlijke overhelling hem niet veel meer tot een geregeld dan ongeregeld leven doet neigen? ik voor mij ben verzekerd dat ieder die van harte gelooft dat jezus is de ciiristus ■ de groote gezant van god, die in zijnen naam tot ons gefproken heeft zijne wetten, zo veel de rnenschlijke zwakheid immer toelaat zal volgen, en dat derhalven ongeloof, voordgebragt door onkunde en ligtzinnigheid, de oorzaak is waarom veelen, die zig christenen noemen, zo weinig hun geloof door hunnen wandel verheerlijken. . Ik ben in deezen brief zo omftandig geweest om dat ook gij,mijne lieve zuster!die met mij zo ééns van denken en gevoelen zijt, in dit opzicht mijn' fmaak eenigzins vreemd vindt; maar dit is niet Hechts een fmaak, eene verkiezing, het is voor mij een pligt; en ik verzuim door hem te volgen geene dier andere pligten die voor mij te doen zijn: het leezen, verklaaren, uitleggen der oude Pro- phee-  de gevolgen der opvoeding. 33 phetiën is voor mij het geen voor andere vrouwen het fpel, het concert, dc comedie, een praatpartijtjen , of een uitvlugtjen naar de Haarlem«ter hout, of naar Seist, of naar den Muiderberg is; j"a het geen voor u mijn Zuster het leezen der bestgefchreven boeken is en blijft; of wilt gij, de huislijke pligten zijn voor mij uitfpanningen, en het onderzoeken der oude Prophetiën, pligten: maar de eene dringen nooit in op de anderen:laat Blij dan mijn flokpaardjen, immers zo lang ik u niet verg met mij te rijden; doch ik heb zo weinig natuurlijke aanleg, en des ook neiging om anderen te willen regeeren, dat ik zeker hier mijn rijk niet zal aanvangen , al vond ik ook zulke buigzaame zielen die alleen om mijnen wil mij achterna reden. Mijne lieve dochter groet van geheeler hart haare Tante, haar' Oom en Neef: zij heeft altoos veele bezigheden en wel zulke die, zo als gij weet, haar ook al eens even als haare moeder eene fpotternij veroorzaaken: ik heb dat goede kind opgeleid, door een verftandig onderwijs in de Christelijke waarheden, om armen en kinderen hunnen Godsdienst te leeren, zonder dat dit hen iets kost, en zeer weinig tijds neemt; vermits zij in den vroe^ gen morgen, vóór nog hun arbeid begint, hierkomen en te zamen in een groote zaal ontvangen worden: ik bemoei er mij niet mede; het is leentje wel aanbetrouwd: gij zoudt niet gelooven Zuster , welk een zweem van burgerlijke befchaafdheid djf, II. deel. C  34 cornelia wildschut; of, onderwijs veroorzaakt! en hoe veele aankomende jongens en meisjens, woest uit onkunde, binnen weinige maanden veranderen: zij leert ook altoos vier zulke kinderen leezen cn fchrijvcn, en als die zig zeiven kunnen helpen neemt zij weêr anderen ... Daar word ik geroepen, bij een arme vrouw die van een ladder gevallen is, en hulp noodig heeft, te meer wijl zij zwanger is: ik laat des het geen ik over dePropheeten te zeggen heb tot de eerde gelegenheid, en ga daar mijn hart en pligt mij roepen: ik "blijf Uwe liepiebbende zuster, r. huisman wed. klinkert.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 35 VIJF- EN- VEERTIGSTE BRIEF. TEN VERVOLGE VAN DEN vb ORGAANDEN. WAARDE ZUSTER! De arme floof bij wie ik gehaald werd maakte fchoon in een huis niet verre van mijn deur: toen ik haar zo veel hulp had toegebragt als mogelijk was, en de Chirurgijn voorgefchreven had, vroeg ik , hoe zij tot dit ongeluk gekomen was: „ Ik waschte" , zeide zij „glazen ineen eetkamer, „ en had de ladder op de binnenplaats gezet, doch „ op dat hij niet zoude uitgleien een emmer vol „ water daar voor gezet: de jonge Keer, die het „ geheelc huis, zijne ouders niet uitgezonderd, re„ geert, ja die zig reeds in zijn dertiende jaar door „ de geheele buurt als de grootfte kwaaddoener heeft „ bekend gemaakt, een plaager van al wat leeven „ heeft, en die alles bederft wat maar onder zijn be„ reik komt; die oudeugende jonge fchuift uit bal- ' „ dadighcid dien emmer weg, de ladder fult uit, en de arme vrouw! „ ik kreeg een gat in 't hoofd en „ een wond aan mijn' arm:" dit alles werd door de werkmeid bevestigd: maar Mevrouw de moeder, die daar ook eer ik vertrok inkwam, fprak mij dus aan: „ Wel Juffrouw wat ben ik daac m gefchrikt! wat hebben de kinderen al kuuren i» C a  36 cornelia wildschut; of, „ 't hoofd! defchoonmaakfter ftaat daar op een lad9i der om glazen te wasfchen , en jantje , die nooit „ ftilkan zijn, flodderde en maalde al in den emmer; „ ik tikte nogal aan de glazen dat hij 't laaten zou, „ maar hij haalt den emmer te rug, (een ongeluk zit „ in een klein hoekjen ;)de ladder fchiet uit, de knaap „ fchreeuwde, en ik, vrcczende dat hij een ongeluk „ had, had zo veel met mijn kind te doen dat ik „ nog niet recht weet of de vrouw zwaar gekwetst ■ js_ ei lieveJuflïouw klinkeüï;" zij had den jongen aan de hand, „zie eens of gij niet iets voor „ hem hebt, ik vrees dat hij daanig ontfteld geweest ',' is: kom jantje , de Juffrouw zal je wat lekkers " ordonneeren, en dan zal je er geen ongemak van hebben" — jantje gaf te kennen dat hij er niet van wist en niéts wilde inneemen: ik zag weldra dat de arme gekwetste vrouw niet veel te hoopen had van de mildaadigheid deezer dwaaze moeder: de booze jongen was niet in 't minlte aangedaan toen hij die arme vrouw zo zag zitten , maar ontliep zijn moeder om zeker weer iet anders kwaadaartigs uit te voeren: na dat deeze Dame effen in het keukentjen gezien, en gezegd had: „Nu grietje, ik hoop dat deontlteltenishet „meest zijn zal, en dat gij binnen agt dagen weêr in 't werk zult zijn, want het fpijt mij heel ] zeer zo in de boêl te blijven zitten, en men kan nu " geen fchoonmaakfters krijgen," vertrok zij: ik was toen zij weg ging zo verflomd over liet geen ik hoorde,dat ik de magt niet had om deeze onfe  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 3? narte vrouw een eenig woord te antwoorden. Wat dunkt u Zuster! indien deeze vrouw wat meerder werks gemaakt had van haar verftand te oefenen, en zig met het onderzoek der heilige fchriften had bezig gehouden, zou het haar dan mogelijk geweest zijn om haar kind zo ftecht optevoeden, cn zo onmedelijdend te zijn als zij zig betoonde, omtrent eene arme bloed, die door haar zoons baldaadigheid zulk een wond in het hoofd en aan den arm bekomen had? zou zij dan wel haar en haar kinds geluk zo deerelijk hebben verwaarloosd, zo Hgtzinnig verwoest, en haar medefchepzel zo wreed hebben kunnen behandelen ? en dit is al mede eene dier vrouwen die zo wel ter naam ftaan! wat is er evenwel weinig van noden om met goedkeuring der menigte te leeven, en betreurd te worden als men fterft! Ik ben zeer blijde dat zij niet van onze kerk is , hier door zijn wij bewaard dat wij eens in dit lieven zoontjen een ondeugend wreedaartig vader des Vaderlands te meer zullen hebben: hoe moeten zulke voorvallen ons, mijne waarde Zuster! oplettend maaken omtrent ons eigen voorbeeld, en de opvoeding die wij onze kinderen gaven en nog verpligt zijn te geeven: wij beiden hebben ook maar ieder een kind ;• en leert de ondervinding niet dikwijls dat de eenzijdige liefde eener moeder voor een eenig kind, haar in gevaar brengt van, uit onberedeneerde toegevenheid,haar' pligt veel minder te verrichten, dan omtrent veelen die zij te gelijk gadeC 3  38 cornelia wildschut; of, flaat en bemint? men ziet ook doorgaands dat een eenig kind niet zo wèl wordt opgevoed met opzicht tot het zedelijk geluk, als kinderen die in het zelfde huisgezin de liefde hunner ouderen onder hun zesfen of agten moesten verdeden: men geeft een eenig kind wel eens een veel kostbaarder, maar daarom juist geen beter opvoeding: alles wat een kind niet tot een beter mensen maakt, of, laat ik zeggen daar toe niet voorbereidt, kan geenzins worden aangeprezen, en is altoos min of meer gevaarlijk. Nu nog een woord over de oude Propheeten en "hunne fchriften: ik heb veele uuren bedeed om hen wèl te verdaan cn voor anderen verdaanbaar te maakcn: ik heb zelfs veel daaromtrent op het papier gedeld, doch federt ik in de charakterkunde van den Bijbel, de verhandeling over de Propheeten en hunne fchriften las, zal dc wereld mijne aanmerkingen , dunkt mij, wel misfen kunnen: wij, mijne Zuster ! lazen dat werk met even groot genoegen en dichting,en ik liet mij daarin niet dooren door de aanmerkingen van lieden die liever fpotten dan redeneeren, mogelijk om dat zij weeten waar hunne derkte ligt: de verhandeling over de Propheeten en de aanmerkingen over het cha'rakter van salomon, als mensch en wijsgeer befchouwd, del ik bij de best bewerkde Hukken des geneden boeks. ,, Ei lieve, Zuster! lees ook eens eenige verklaaringen van den Eerwaarden Heer joannes stixg-  DE GEVOLGEN D Eii OPVOEDING. 39 Stra , over vcrfcheide Prophetiën; dit boek is mij geleend door eene verftandige veel lezende Menonite Dame: beide deeze fchrijvers drukken mijne gedachte volkomen uit: ik zal des mijn gcfchrift in mijn bureau houden, wijl mijn oogmerk in dat uittegeven niet was om als autheur uitteblinkcn, maar om alsdc weduwe ook mijn penningsken in de algemcene fchatkist der kundigheden, ten diende des Tempels bijdén verzameld, bij te werpen. Ik heb evenwel nog eene verklaring over de zeventig weeken van danicl , die durf ik zeggen dat geheel de mijne is, en waartoe ik zelfs geen de minfte aanleiding gevonden heb in een eenig uitlegger der Propheeten: het kan gebeuren dat ik die nog eens in 't licht geeve, al ware het maar als een ftuk van liefhebberij. Eene bedaarde oordeelkundige verklaaring der Heilige fchriften is naar mijn inzien het beste middel om ongeloof en bijgeloof te keer te gaan: dit maakt jonge welgezinde menfehen opmerkzaam , en geeft hun lust om zelf het heilig boek te onderzoeken , dat altoos gelukkige uitwerkzels moet hebben op het deugdgezind hart der geenen die door eene goede opvoeding, cn het nog krachtiger voorbeeld hunner ouders of leermeesters, voorbereid werden om de geboden van jezus Christus te volgen. Maar hoe lakenswaardig zoude ik niet zijn indien ik, mij_,bevlijtigende om de duistere plaatzen Ul de Propheeten uitteleggen, en jonge lieden in öz C 4  40 cornelia wildschut; of, taaien en uitlegkunde onderwijzende, andere pligteffc verzuimd had: zoude het mij niet befpottelijk ja Verachtelijk gemaakt hebben, indien ik, mij benaarstigende om der gemeinte wèl geoefende geloofsonderwijzers en Leeraars te bezorgen , mijn eenig kind niet had gade geflagen; zo ik door voor de gemeinte Gods te zorgen verzuimd' had mijn eigen huis wèl te regeeren : ik ben echter in deezen grooten pligt meer overtuigd van mijne welmeenendheid, dan van mijne volkomenheid, en heb maar te veel verkeerdheden begonnen te zien, die veel ligter waren voortekomen dan nu te verhinderen of wegtencmen: een dier fouten beftaat hier in: ik heb leentje te vroeg aan het leeren en onderwijzen van anderen gezet; en hoewel ik daar zo min mijn" eigen roem als die van haar in bedoelde, maar -alleen het nut van anderen, is het nu echter zeker dat het doen van eene goede daad met^ een goed oogmerk uitgevoerd, wel eens, tegen onze verwachting kan uitvallen, om dat wij tortziende en aan veelcrleie doolingen blootgeftclde fchepfels zijn: wij geeven , bij voorbeeld, een aalmoes uit mededogenheid; goede menfehen zien en prijzen het; wij geeven een tweede gift, en dan te alreeds misfchien ons oogmerk min zuiver: er komt nu reeds iet bij van 't behaagen in den lof van anderen, en dit beneemt ook met een iet van zuiveren pligt en om nuttig te zijn: ik, zie ook reeds dat mijne dochter wat al te wijs geworden is niet het werk dat ik haar heb opgelegd: zij oft«  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 4t oerwijst met te veel opziens, te veel met het vingertje voor uit; zij fchudt haar hoofd te dikwijls, als men haar niet terftond begrijpt; zij gebruikt veel te veel, ergo dit, ergo dat; zij ontvangt haare Leerlingen te recht op, te daatig, hier door beneemt zij de lieden te veel van hunne betamelijke vrijmoedigheid ; zij voegt zig niet genoeg naar hunne manier van uitdrukken, of keurt ook niet genoeg goed als zij hun uiterfte best doen; zij heeft veel meer het voorkomen van eene meerdere die tegen haare afhangelingen fpreekt, dan van een mensen dat met goede gebuuren zig onderhoudt over zaaken van het grootfte belang: en dit is het niet al, maar, hoe wel zij bekend zij met het betamelijke 't welk in alle fatfoenlijke bijeenkomden moet doordraaien, zo weet zij echter dat Catechizeermeesteresjcs gelaat en houding niet afteleggen, wanneer men een wèl opgevoede jonge Juffrouw,en niets anders,zien wil: dit maakt haar 't wel eens wat bclagchelijk bij haare Vriendinnen van gezelfchap: zij lacht zo nooit eens over een aartig grapjen; zij fpreekt zo nooit eens mede over een lint, of een kant; zij kleedt zig wel over het geheel zo als alle haare medevriendinnen ; maar het is zo dijf, zo alles in 't verband , dat het mij niet aandaat. Is zij in gezelfchap van lieden van onze jaaren, dan fpreekt zij veel te veel, en veel te beflisfend; en ik zie dikwijls dat ik haar eene opvoeding gaf die voor haar de beste niet was: dank zij C 5  4'ï cornelia wildschut; of, echter den Hemel'dat alle deeze onvolkomenheden; de goedheid van haar hart niet gekrenkt hebben: maar hoe veel meer nuts zoude zij hebben kunnen doen, en hoe bemind zoude zij zig niet gemaakt hebben, indien zij de lieden niet door eene droeve uitwendigheid van haar verwijderd hadde! Maar zo als ik zeg; leentje rekent zig van te veel gewigts in den keten der wezens, en heeft daar door veele pretenfien ook bij mijne dienstboden , die niet wel gefchikt zijn om haare ingebeelde, ik laat (taan wezenlijke waarde te berekenen: huislijke toegevendheid, onderfchcppcndc minzaamheid zoude haar veel meer achting bezorgd hebben, dan nu , nu zij alleenlijk zien dat de jonge Juffrouw aan arme lieden hun geloof leert: maar het komt bij haar zo naauwtjes aan! het dingetjen wil zo op haare gedachten gediend zijn! een ftoof die wat te warm of te laauw is, een klonter in haar bed, een niet proper toegefchoven gordijn, een fchotel die een weinig beter konde zijn, een kottelet waar over de faus een ziertjen te dun of te dik is, het hard toefmijten van een uit de hand geglipte deur, doet haar een graauw wegzuchten: zo zij niet van de Natuur een groote voorraad van goedaartighcid ontvangen had, of geen eerbied had voor den Godsdienst, zou zij ondragelijk kunnen worden met alle haare goede hoedanigheden: en indien zij door eene dvveepachtige moeder ware opgevoed, zij zou, vrees ik, al de waare gebreken en de gewaande fchijndeugdeu der  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 43 verachtelijke fijnen hebben aangenomen: ik zeg verachtelijke fijnen; want ik beken ter goeder trouwe dat ik tot nog niet zie of onder hen die de wereld zo noemt, zijn wel veele waare vroome lieden; gij en ik Zuster hebben zulken in perfoon gekend. Dikwijls zeg ik. „ Kind! gij weet nog al veel; „ gij ontziet geen moeite om goed te doen, maar „ gij doet alles op zulk eene ongevallige wijze, „ dat niemand u recht doen kan: gij wordt niet „ bemind, mijn kind! en bemind te zijn om goe„ de hoedanigheden bij braave menfehen , is „ zo aangenaam voor een welgefteld hart! op dce„ ze wijs zult gij nooit dat nut doen het welk „ gij wenscht te doen: en," (zeg ik dan, want gij weet, Zuster, ik ben eene vrolijke, ten minden blijmoedige vrouw) „ ik zag u gaarne nog lang „ voor mijn dood getrouwd; maar al hebt gij „ een fchoone duiver geld, en al zijt gij niet le„ lijk, gij zult met dat grootjes bakkesjen nooit „ een' man krijgen; de deugd mijn kind is niet „ duursch; zij wil, 't is waar, gehoorzaamd zijn; „ doch dat is om dat ons geluk haar dierbaar „ is; en haare paden zijn vrede cn vergenoegen." Zij houdt krachtig veel van mij, en hoort altoos met onderwerping wat ik haar zeg, en 't is ook waar dat zij zig van deeze gebreken meer en meer tracht te verwijderen: zij is volkomen overtuigd van de waarheid mijner lesfen; zij ziet dat ik haar ireheel anders voortra, en ik ben verzekerd dat  44 cornelia wildschut; of, haare- Godsdienftige denkwijze eindelijk zo veel invloeds op haar hebben zal, als haar in \ftaat kan Hellen om haare gebreken te overwinnen: ik geef haar ook alle gelegenheid om door de verkeering met lieve aartige jonge meisjens dat hééJe, dat ongevallige te leeren afleggen; ik zie onderwijl dat ik van veele dingen, die ik nu wel anders wenschte , oorzaak ben, en dat ik aan leentje de voor haar beste opvoeding niet gaf; het is des mijn pligt om , haar die hinderpaalen, welken ik haar heb voorge fteld, te helpen verzetten: ik fchrijf vrij over mijn kind maar het is aan haare Tante en mijne Vriendin : het is ook meer om u te doen zien, dat ik veel fchuld heb aan haare gebreken, dan om haar in een onaangenaam licht bij u te plaatzen. Zo is alles wat wij doen ftukwèrk, onvolkomen: hoe goed was mijn oogmerk! ondervinding kan ons alleen verzekeren of wij goede dan of wij verkeerde, maatregels gebruikt hebben: de befpiegeling kan ons iet als best als aannemelijk doen voorkomen, maar' het gezond oordeel beroept zig ' op de ervarenis. Meermaals mijne waarde Zuster! fpraken wij over uw' Zoon; en altoos gaf dit gefprek ons geen ftof tot vergenoegen: zou men de bron zijner dwaasheden dan, ook in 't geheel buiten zijne opvoeding moeten zoeken ? dit geloof ik niet; ei lieve! laaten wij er ons eens een weinig bij bepaalen. Gij, mijne lieve Zuster,weet wel dat ik niet uit bedilzucht fchrijf; maar alleen om met u te  DE GEVOLGEN DER OPVOED ING. /\$ onderzoeken of hij ook wel zo is opgevoed als noodig voor hem was, om nu een geheel ander jongeling te zijn, dan hij zig betoont? Herinner u eens dat uw man, voor wien ik alle achting en genegenheid heb, en verfchuldigd ben, (want hij is een goed man, en een deugzaam man,) begeerde dat zijn zoontjen den bijbel zoude leezen zo als hij zijn A. B. Boek gelezen had, van het prentjenaf, daar mozes met de fteenen tafelen ftaat afgebeeld,tot aan het einde:gij gingt dit met reden te keer; gij witóet niet dat uw kind een boek leezen zoude waar van hij niets zoude kunnen verftaan; dat des geheel en al voor hem onnut moets zijn, en waardoor hij, als hij ouderwierd,( zo als doorgaands het geval is ) een' tegenzin in dat boek krijgen kon , eenig en alleen om dat men hem gedwongen had daar in te leezen, vóór het hem eenig genoegen had kunnen aanbrengen. Uw man vond uwe tegenwerpingen zo gegrond dat hij die goedkeurde, en vervolgens dit deel der opvoeding geheel aan zijne verftandige zorgvuldige vrouw overliet: dus verre ging dit alles wèl: geen mensch die een kundige eerbied heeft voor dat bij ons heilig boek, zal u afkeuren ; maar in tegendeel uw' handel en oogmerk prijzen. Maar hebt gij, mijne waarde Zuster! wel zo oplettend geweest omtrent andere boeken die uw knaapjen las?boeken, te gevaarlijker om dat zij de onbedachten doen lagchen, en over het geheel aangenaam gefchreven zijn? dat uw zoon die in-  ffi CORNELIA WILDSCHUT; OF, dedaad een gaauw jongetjen was, voltaire met vermaak hoorde fnappen is wel te begrijpen, en dat hij toen niet in ftaat was om het valfche, het logenachtige, het onwaardige in die fchriften wèl te zien, en in verband te zien met den Godsdienst, zal niemand verwonderen: is het zo vreemd dat zo een jongeling, wanneer hij naderhand den Bijbel begint intezien, alles zo geheel van gedaante veranderd vindende, alles zo tegen den loop, den bekenden loop der Natuur ftrijdende, zig de fpotternijen zijns geliefden voltaire herinnert, en onbefuist toepast op zulke wonderwerken als ons door mozes en de Propheeten verhaald worden ? of zal een jonge van vijftien jaar inftaat zijn om wèl te oordeelen over zaaken hem zo geheel en al vreemd? of zal niet veel meer het vermaak dat hij onder het leezen dier fchriften, waarop ik het oog heb, ondervind, aanzetten om dat vermaak uittebreiden ? zal hij niet gaarne willen gelooven , op de verzekering van zijn' autheur, dat alleen flechthoofden den Bijbel eerbiedigen, dat alleen Hijpocriten hem als van Gods geest ingegeven, voorwendden te befchouwen, maar dat fterke Geesten en Philofophen de zelfde verachting voor dat boek hebben als voor de oudwijfs Fabelen, gefchreven door domme menfehen in de middeneeuwen: welk een lokaas voor een hoogmoedig kind! het flaat des aan hem om een fterke Geest, een Philofoof te worden! van Philofoof word hij fpotter, en van fpotter, wederlegger: dit alles dunkt mij is  BE 8EV0LCEN DEK. OPVOEDING. ZEVEN- EN- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer jan schijf, aan den Heere cornelis de groot. mijnheer! I"ïet is zo wel het belang als de pligt van ieder braaf Boekvcrkoopcr, het lezend publicq van zulke boeken te verzorgen die leerzaam, nuttig, of aangenaam zijn, en des ook de talenten van bekwaame lieden optefpooren , aantemoedigen en Wèl te betaalen. Wat mij betreft ik heb mij nooit van deezen verwijderd, en vcrftond altoos mijn belang te wèl om niet zulke lieden aan mij te verbinden, die ik noodig had: maar ook nooit heb ik mij ontccrd door het uitgeeven, of zelfs in commisfie verkoopen, van zulke fchriften die den Godsdienst ondermijnen , de zeden bederven, den eerlijken naam van openbaare perfoonen fchenden, enz. Ik zoude des ook niet bcfloten hebben om het paquet, mij door den jongen Heer ligthart, uit uw' naam bezorgd, in druk te brengen, zo ik mij niet hadde verzekerd gehouden, dat dit werk onmogelijk de minfte fchade zoude kunnen doen, hoe wijsgecrig het 'er ook moge uitzien: en dewijl ik 'er plets nadceiigs voor de zeden in ontdekte, „hoa  ÉS CORNELIA WILDSCHUT; OP, weinig blijken van goeden fmaak daar ook in zij, fieb ik mijne pers daar voor geleend. Het is juist zo uitgekomen als ik voorfpelde: zo dra bet ftukjen op mijn toonbank lag, trok het de oogen van eenige jonge heeren die hier uit- en ïn-loopen. Sijftema van invallen: ei, ei!" zeide de eene; „ de tijtel is vtztbaroque , maar laat zien," hij doorbladerde het, en wierp het neêr: een ander vattede het op, zag het in , en vroeg:" „ Zeg eens „ schijf , houdt gij ook autheuren in het zottehuis aan „ 't werk ?" enfin, dit duurde zo eenige dagen, maar het bleef onverkocht: de fchrijver heeft zelf niet eens den mageren lof van uitgelagchen te worden: er is geen een exemplaar verkocht, daar ben ik van verzekerd: ik heb des beflooten om u de geheele uitgaaf te zenden , willende niet dat die in ftroop en coffij winkeltjens zal verbruikt worden, om dat uw vriend mij een groote achting voor uwe ouders heeft ingeboezemd, en ook uit medelijden met u, Mijnheer! uw gefchrift draagt alle kentekenen van eene zwartgallige krankzinnigheid; en met dit al, ik heb fpooren ontdekt van vernuft eu belezenbeid : zo gij kunt befluiten, wanneer uwe herfens op ftel zijn, om in plaats van bijzonder, nuttig te fchrijven, wil ik wel eens met u fpreken: ik verzeker u, ondertusfehen, dat er tegen den Godsdienst niets nieuws meer te fchrijven is; dat alles beftaat in herhaalingen, of in tegenwerpingen die tot vcrveelens toe wederlegd zijn: gij kunt des in dat vak nooit iet worden dan een ongevallig na-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Si fëhrijver van het geen op de vernuftigfte wijs door de Apostelen van het deïsmus en atheïsmus gefchre* ven werd. Niets dan mijne achting voor uwe braave famille, en mijn medelijden voor uw ontfteld hoofd, heeft mij kunnen bewegen om zo zeer uw vriend te zijn als men zijn moet, zal men u van dienst weezen: gij zijt, hoor ik, nog jong, en alles zal vergeeten worden; want zo ik zeg, er is geen een exemplaar van verkocht. Ik heb de eer te zijn; mijnheer ! Uw dienaar. j. schijf. AGT- EN- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw elizadeth stamhorst, aan jfujfroua cornelia wildschut. mijn allerliefste keetje ! Ik moet u eenige verfchooning vraagen, om dat ik uwen zeer lieven brief niet eerder heb beantwoord; maar mijn waarde ik heb deeze laatfte wecken zo veele bezigheden, het buitenleven betreffende , gehad, dat ik geen kans zag om u,, in dien Jijd, zo omftandig te fchrijven als ik wenschte;  0 cornelia wildschut; of, dit is de reden $ dat ik niet eerder fchreef, maar ik zal u dat uitdel vergoeden door u een langer brief te fchrijven dan gij nog ooit van mij ontvingt; en indien gij nog even groot belang fielt in mijn fchrijven , dan zult gij uwe fchade geboet vinden. Zo gij wist welk een genoegen uw zeer wèl gefchreven brief uw' oom en mij veroorzaakt heeft, gij zoudt niet te vredenzijn opu zeiven, om dat gij ons zo zelden dat genoegen vergunt. Een gemeenzaame brief, gefchreven aan onze beste en welmenendfte vrienden, moet eenvoudig zijn; maar eenvoudigheid is even weinig kinderachtigheid, als list verftand: het oogmerk van zo een brief bcltaat in onze vrienden van onze gezondheid en omftandigheden te onderrichten; ons te informceren naar het geen hun betreft, en 'er fomtïjds eenig nieuws bijtevoegen, dat of interesfant, of aangenaam is. Zo een brief moet. in een natuurlijken jvlcejcnden ongeblocmden ftTjl gefchreven zijn ; en zo na aan de dagelijkfche gefprekken komen als doenlijk is: dc langte of kortheid van zo een brief is niet wel te bepaalen. In zo een' brief fpreekt men ook wel eens over de perfoonen die met ons omgaan, cn over het geen ons ontmoet , voor zo verre dit eenigen invloed zoude kunnen hebben op ons genoegen of ongenoegen: veele dingen, mijn meisjen! fchijnen beuzelingen, cn zijn het ook, voor zo verre zij niet in verband daan met andere voorvallen; maar meermaals ontftonden er uit de geringde oorzaaken de gewigtigdf  BS GEVOLGEN DER OPVOEDING. % gebeurtenisfen: dit is niet alleen waar in de bijzondere huishoudingen, maar ook in de grootfte maatfchappij: ik zoude u daar veele voorbeelden van kunnen geeven ; maar mijn brief zal buiten dat lang genoeg worden. Wees des gerust, keetje, dat uw brief voor ons lezenswaardig was: zo een brief moet geen kunstig uitgewerkte verhandeling zijn: het is des uw oom en mij leed, dat gij met zo veel fchroom aan ons fchrijft ; er is geene de minfte reden toe: gij weet immers, dat uwe Tante altoos uwe vriendin was? zoudt gij des voor haar bedeesd zijn? nu, ik vertrouw dat dit eens voor altoos zal afgedaan weezen , en dat ik veele brieven van mijn nicht zal ont» vangen; dit hoopt ook uwe groote vriendin, eetje. Gij weet immers, keetje-lief, zo gij u zulks herinnert, dat ik geen ander oogmerk heb, of immer had, dan om u nuttig te zijn? maar hoe kan men dit voor jonge lieden weezen, indien zij ons niet met hunne bevallige ongemaaktheid gelegenheid geeven om hen wèl te kennen? Waarom, bijvoorbeeld, zoudt gij voor mij uwe droefheid verbergen, over de dood van een canarievogeltj'cn, of het verliezen van eene fchoone fonaat? gij hebt immers hetzelfde recht om een vogeltjen te hooren zingen, als mijn betjè heeft om eene fraaie tekening te zien ? en ik zou met het zelfde deelneemcn hooren, dat uw bemind vogeltjen geftorven was , als dat eetje een fraaje tekening verlooren had: ik kon aleens de te groote  (Ja cornelia wildschut; of, ■ droefheid daar over poogen te verminderen, ert zeggen: daar zulleriSandere zingende vogeltjens, en fraaie tekeningen te bekomen zijn: zie keetje, ik boude er van, dat jonge lieden honderden van gehechtheden hebben aan de dingen die voor hun gefchikt zijn , en des hun geluk uitbreiden op eene wijs die hen betaamt: jonge lieden moeten niet onverfchillig zijn; zij moeten, in tegendeel, levendige begeertens , vuurige verlangens hebben: hier door ontwikkelt zig het charakter, wordt bekent, en geeft gelegenheid om het op de voorzigtigfte wijs te beftuuren: met zulke jonge lieden kan men iets beginnen; want, men kan dc driften wel matigen, wel ten goede doen werken5 maar geen natuurlijke fterkte bijzetten. Uw brief, mijn lieve keetje, is veel meer iu den huislijken toon gefchreven dan de meeste brieven van mijne betje , doorgaans zijn; en in dat opzicht geef ik hem ook den voorrang: als eene vrouw wèl fchrijft, zal zij nooit beter fiageu dan in den briefftijl: de hand der mannen in gefchriftzal niet meer onderfcheiden wezen van die der vrouwen, genomen dat zij beiden even fchoon fchrijven , dan de geest der vrouwen onderfcheiden is van die der mannen ! de brieven van Madames de sevigni en montagne , komen zeer na aan de volmaaktheid: geloof mij, niets ontwikkeld den geest, het oordeel meerder in jonge lieden, dan „ eene briefwisfeiiug tusfehen wèl opgevoede vriendinnen." Zo  BE GEVOLGEN DER 0PV0EDIN6. è$ Zo veel over uw' brief gezegd hebbende, ga ik ü over iet anders onderhouden: alles wat men zelden of nooit deed, verbeeld men zig doorgaans in 't geheel niet te kunnen doen; en is men in de noodzaakelijkheid zulks te verrichten, dan gaat dat gepaard met zekeren fchroom, en zeker mis- . trouwen die niets goeds beloven: hoewel nu de zedigheid het fchoonfte fieraad eener jonge juffrouw zij, zo is er echter ook eene traage onwerkzaamheid, die haar zeer misftaat: er ligt noch deugd noch zedigheid in het mistrouwen, op talenten die wij nooit beoefend hebben! domheid, mijn lieve kind, is geheel iet anders dan onwetenheid: alle jonge lieden zijn onwetend, dit kan niet anders i maar ik voor mij, heb in mijn geheele leven maar twee domme kinderen gekend, en dit waren jongens; doch beiden waren ziek en dof; maar onwetenheid flaat met er tijd over tot domheid, dit kan volgends den loop der dingen niet anders zijn, en de wijze man zegt daarom: „Dat „ eene ziele zonder kundigheden niet goed is:" hij heeft deugdzaam gelijk: hoe laag is de mensch geplaatst, die, minder inflinél: hebbende dan de dieren, dit niet vergoedt door het verzamelen en in orde fchikken van nuttige en aangename kundigheden, die ftof geeven tot denken en vergelijken» Het is ook geheel iet anders, iet niet te kunnen doen en iet niet te kunnen leeren doen: een blind geboren kan niet leeren tekenen, of een doof ÏI. DEEL. E  66 -cornelia wildschut; of, geboren niet in de mufiek onderwezen worden: doch als men geene natuurlijke hinderpaalen heeft, dan kan men ook in deeze beide fchoone kunften vorderingen maaken: men zal misfchien nooit op een confert kunnen zingen, of lid worden der Teken• accademie; maar men zal, ten minfte, leeren zien en hooren, en dus vatbaar worden om zig een kundiger vermaak te bezorgen, dan zij die geene de minfte kennis hebben aan zulke verrukkelijke kunften; en gevolglijk, is de arbeid hier befteed, niet vergeefsch: men is ten minften altoos bewaard voor die naare zelfverveeling , waar door gij, mijn kind, nu reeds, zo dikwijls geplaagd word: zelfverveeling die den jongen lieden zo geheel onbekend zijn moet , als dé" verzadiging van alles wat hen moet behaagen, of ten minfte bezig houden: trouwens de eerfte is de bron van het laatfte. Ei lieve, keetje, laat ik dit eens op u mogen' toepasfen: gij zegt: „ ik lees niet; om dat ik er „ toch niet van verfta, of van onthoude": maar, men kan met nut leeren leezen, door zig te gewennen de aandacht te bepaalen bij het geen men leest; cn gevolglijk is dit een gebrek dat wij kunnen verbeteren, vooral in onze jeugd; zij is het faifoen onzes levens waarin men zaajen moet . wijl dat de gefchiktfte tijd daar toe is; ook om dat indien wij dien tijd verzuimen, wij* ons een onherftelbaar nadeel toebrengen, dat door de grootfte vlijt naderhand nooit geheel kan vergoed  de gevolgen der opvoeding. 6$ worden: zo dra wij iet wèl bevatten , wèl doorzien, fmaakt onze geest een zo groot genoegen, dat hij in die oefening ziju levendigst vermaak ftelt, en dit vermaak neemt geduurig toe zonder ons ooit tot verzadiging te brengen: wat is dat gelukkig! Men moet, dit fpreekt van zelf, met de eenvoudigfte, klaarflre en best uitgevoerde fchriften aanvangen; met geen corneille, geen la fontaine, geen proeve over den mensch, enz: indien gij mijn' raad wilt volgen, zal ik u een lijstjen zenden van die boeken die uw nicht betje gelezen heeft, toen zij fmaak in leezen begon te krijgen : als men een kind leert fchrijven, laat men het eerst allerlei rondjens,eu ftreepjens maaken — waarom? omdat daaruit alle mogelijke letters cn figuuren moeten gevormd worden , cn zulks te leeren onder het vormen te moeilijk is. Ik weet wel, dat veele jonge lieden niets liever leezen dan romans: veele ouders laaten zig door den naam affchrikken: dit is onredelijk: „ een roman „ is niets dan eene verfierde aaneenfchakeling van „ gevallen:'' een roman kan des een zeer goed, allernuttigst, leerzaamst handboek der jeugd zijn, en indien het zo een boek is, dan doet dc naam, waaronder het verfchijnt, niets het minfte tot het werk zelf: veele ouders, die, of in hunne jeugd iiiets lazen dan de verfoejelijkfte uitvindzels eener geheel bedorven ziel, die haare groote vermogens evenfchandelijk misbruikte, als voltaire, die nooit E 2  68 cornelia wildschut; of, grootcr dichter is, dan Wanneer, hij voor dert wellust, en allerleie ondeugden fchildcrijen maalt, waarin het poëtisch colorit in de volmaaktheid heerscht. Men leeze dan, doch alleen in een uur van uitfpanning, goede zedelijke, aangename, vervrolijken de romans; maar alleen, zo als ik zeg, tot uitfpanning van andere meer ernftige, of meer onderwijzende fchriften, en de jonge lieden zullen eene wereldkennis krijgen die hen nuttig voorbereidt om de wereld zonder veel gevaars intetreeden. Gij weet nog wel, dat uwe overledene Gouvernante met u gewoon was op denzelfden toon te fpreeken; dat weinig vrouwen meer achting verdiende dan zij? Herinnert gij u nog niet zo wel eens eenige dier gefprekken die zij met u hield ? gij waart, 't is waar, een kind, maar de eerfte indrukken blijven echter altoos meer of min in den geest overig. Ik heb in het opvoeden van uw Niehtjen altoos den zelfden weg gehouden, die deeze braave vrouw met u infloeg: wil ik u eens vertellen wat ik tegen betje zeide, toen ik merkte dat zij fmaak in leezen begon te krijgen? en dat was tot mijne groote blijdfehap, niet voor haar twaalfde jaar. ,, bet„ je,"zeide ik, „ ik die zelf gaarn een goed boek lees, „ kan die neiging in u niet afkeuren: ik voor mij, „ ken geen nuttiger noch aangenamer uitfpanning „ dan het bedaard deelnemend leezen van een goed „ boek 't welk onze nuttige kundigheden uitbreidt:  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. en dat zal niet onmogelijk zijn, indien zij Broeders in Amfteldam heeft. Maar, zult gij wel geloven kunnen dat ik ter goeder trouw fpreek, als ik u zeg dat ik in langen tijd geen avond doorbragt, die mij zo recht beviel? zouden elondel en zijn vriend gelijk hebben? ben ik minder bedorven dan ik zelf geloof? of was het alleen de kracht der nieuwheid, die mij in de zoete gefprekken als wij hielden, (keetje daar niet onder begreepen) zo veel fmaaks deed vinden? ik heb thans den tijd niet om dat te onderzoeken: het komt er ook niet op aan: zelden zag ik fraaier blonde, en gij weet, alle ligtmisfen zingen metrecht : yaime la belle blonde, Ma is j'aime la brune ausji;  8o cornelia wildschut; of j doch als ik mij wèl bedenk, verdient eene fchoone blonde den prijs boven eene fchoone brune: dit zult gij zeggen hangt van den fmaak af: maar indien de goede fmaak dit niet voorlang beilist heeft, hoe komt het dan, dat alle Poeëten, alle Schilders, en zij zijn de natuurlijke keurmeesters van het fchoone, ( de wijze Koning uitgezonderd,) die beminde een bruin boeren meisjen;) ten allen tijde, in alle landen daar de Godin Venus gekend en gediend werd, haar afmaaien als de blonde glimlachende Venus? uoufflers, die zulk een beflist talent had voor het maaken van liedjens, is van het zelfde gevoelen: Les yeux noirs font de beaux yeux, Mats les plus beaux fe font les bleux. zo dit meisjen niet altoos onder de vrouwlijka' vleugels eener inhuisblijvende moeder gekoesterd en bedekt gebleeven ware, dan zou het onmogelijk zijn dat ik nu reeds zo lang in Amfteldam haar Hooit ergens gezien had: misfchien gaat zij nergens dan in de kerk, en dewijl ik verzuimd heb daar ooit wild optefpooren kan men zulks tamelijk zeker verklaaren. Ik vrees, dat dit fchoon kind te dikwijls op het tooneel zal verfchijnen om n daar niet nader mede bekend te maaken. Zij fpreekt niet veel, maar heeft echter geen oogmerk om haare woorden op prijs te houden: dit  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8l dit middel weeten zeer weinigen te bereiken: zij fpreeken, of veel te veel, of niet genoeg, in een wèl ingericht gezelfchap: beide deeze misdagen zijn de gevolgen eener verkeerde opvoeding: haar weinig, en echter genoeg fpreeken, trok des ook al mijn aandacht: maar laat ik u eens vraagen, chrisje, gelooft gij dat knaapen van mijne foort, die hunne geringe waarde, (ik fpreek nu ernftig,) kennen , veel achting kunnen hebben -voor vrouwen , die haar geest uitftallen, alle haare fchoonheden onder de wapens brengen, om ons tot zig te trekken? neen zeker! wij bedienen ens van de coquetterie, maar belagchen haar die zig de moeite geeven om ons te knippen. Zie,al hield gij,volgends uwe lofiijkc gewoonte, mij voor een gek, zo betuig ik u, dat indien er veele zulke Juffrouwen sadelaar waren, ik niet half zo veel voor mijne rekening hebben zoude, dan nu daar ik met caesar zeggen kan: „Ik kwam „ ik zag, ik overwon! " ik ben den couverfatietoon tamelijk wel meester; nooit kwetffe ik het oor van vrouwen die indedaad zedig, zo al niet deugdzaam zijn; maar niet gek en onberispelijk te zijn, was nu niet genoeg: ik had mij ook geheel iet anders voorgefteld: ik had willen ontdekken of mijne afwezigheid mij bij mijne mooie inaloot niet voördeelig geweest ware; daarom had ik mij zo fchoon en beminnelijk voorgedaan als mogelijk ware: doch er kwam geene de minfte gelegenheid toe: mijne eigenliefde was ook niet in 't minst II. DEEL. F  Sa cornelia wildschut; of, gevleid door de meerder algemeene opletten* heid waar mede ik wel bemerkte dat zij mij naging- Toen men kwam zeggen dat de flede voor de deur ftond, ging er wel tienduizend pond van mijn hart;v ik bood haar mijne hand aan, en leidde haar zonder iet te zeggen, door den langen gang, hielp haar in de flede, boog mij, en ging te rug. Juffrouw hofman kent mij genoeg om te bemerken dat ik niet in mijnen natuurftaat was, en nam deeze gelegenheid waar, om mij te vraagen , of ik niet verliefd was op Juffrouw sadelaar?- „Hoe zo?"„ Hoe zo! wel om dat de liefde in ftaat is om een „ verftandig man te doen kijken als een gek, en ;,°v"an een ftamelaar een cicero te maaken:" ik vond niet goed daar ernftig op te antwoorden: ik zeide alleen, dat Juffrouw sadelaar een der bemïnnelijkfte jonge Juffrouwen fcheen die ik, buiten haar en haare vriendin, ooit gezien had: keetje is zo in den vierden hemel met haare nieuwe vriendin , dat die mij tot op dit oogenblik nauwlijks bemerkt had: hier uit kunt gij opmaaken of ik weieen duimbreed gewonnen heb: ik zal, om mijn oogmerk te bevorderen de zaaken ernftiger moeten voordzetten: van veen kon mij misfchien den buit ontkaapen, indien haar Vader haar eene vrije keuze toelaat, want van zulk een beuzelachtige onverfchilligheid, hebt gij geen denkbeeld: mijn belang eischt volftrekt dat zij zin aan mij moet hebben; ten minften zo lang als zij vrij is; naderhand  DE GEVOLGEN DEIl OPVOEDING. 83 zullen wij daar geen verfchil over hebben: onder* tusfehen heb ik veel om handen; ik moet vrijen; ik moet Juffrouw hofman believen; ik moet Mevrouw wildschut aan de fpeeltafel houden; ik moet van veen achter de vodden zitten; ik moet mijne finantien zien te verbeteren . de vangst is fchraal, en om een Onbefproken Heer te blijven, moet ik huislijke fchulden betaalen, waartoe ik thans geen geld heb: ik fchei des uit met fchrijven en noem mij kort en goed$ Uw hein- broer. PS. De brieven terug als gij die gelezen hebt; kees vreest of zijne moeder er naar' tetogt zoeken. F i  f4 cornelia wildschut; of» V IJ F ï I G S ï E BRIEF. Mejuffrouw petrónella klinkert, aan Mejuffrouw maria de groot. waarde zuster'. Het antwoord uws zoons op mijnen brief aan hem , heeft mij meer dan ooit overtuigd dat hij door geen ander leermeester kan verlicht en verbeterd worden, dan door de onderving: vernederende teleurfteliingen, nadeelen van meer dan eene foort, moeten hem overtuigen dat hij dwaalt; zijne dwaaze zucht om bijzonder te zijn verzekert mij dat indien hij Jood of Mahometaan geboren ware, hij om die zelfde reden, zo hij eenige kennis had aan den Christelijken Godsdienst , dien Godsdienst zoude verdedigen , ja dat alles in ftaat zijn zoude om-hem te doen bekennen, er is een magtig, wijs, goedertieren opperftc Wezen, waarmede wij in zedelijke betrekking ftaan: zo men mijn' raad deede, men liet hem voortaan zijne dwaasheid involgen • zonder op hem of zijne elendige ge- fchriftjens de minfte acht te geeven: laat hem volftrekt leven na zijne verkiezing, zo Lang immers als die hem niet tot zulke bedrijven brengt die voor hem flechte gevolgen, zo wel voor ligchaam als voor ziel zouden hebben: ik hoop dat hij als dan.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 85 ziende hoe ontoereikbaar alle deeze zotte grilligheden zijn, om zijn oogmerk te bereiken, die zal verwerpen en anderen verkiezen welken redelijker zijn cn hem zullen doeu zien dat hij als een dwaas gehandeld heeft verwacht nog eerst eene menigte zotternijen. De verwaandheid moet door de befpotting genezen werden; wees des geduldig; neem hem waar; maar zeg daar niets het allerminfte van. Daar ik zo zelden het genoegen heb van u te zien, en wij altoos zo veel aangenaamheid vonden in onze vertrouwelijke Zuster-gefprekken, zal ik mij van tijd tot tijd door middel mijner pen bij u vervoegen; dus zullen wij der afwezigheid haare treurigheid ontneemen, terwijl wij niet zullen ophouden elkander nuttig te zijn, en de gedachtenis van elkander geduurig te verlevendigen; iet, waarbij de oprechte vriendfehap zo veel belang heeft: ik zal u door deezen doen zien dat ik geen eene gedachte in mijn' geest, geen een gevoelen in mijn hart ontdekke, die ik niet met u wil deelen en beproeven; wèl gerust dat mijne waarde mietje in deezen mijn voorbeeld zal volgen: ik begin des naar dit plan. Eene veeljaarige ondervinding en opmerking heeft mij kennis gegeven van menigerleie ligchaams ongefteldheden; ik ken veele menfehen wier geheele leven ziekelijk is , nooit ziek genoeg zijnde orn het bedde te houden, en veel te krachtloos om de minst vermoejende bezigheden, het zij des h> F3  $6 CORNELIA WILDSCHUT;Or, chaams het zij des geestes uitteharden; bij wie alle geneesmiddelen niets heilzaams hebben uitgewerkt,- alleen het flaauwe leven fleepend gehouden hebben, en die op éénmaal door eene doodlijke krankheid gered, en in vollen welftand gebragt zijn; de Natuurlijke oorzaak daar van zal een hoer haven of van swieten misfchien doorzien kunnen, maar hoewel mij die kundigheid ontbreeke, is echter de waarheid daarvan vast en zeker: zo zijn er ook daaden van zedelijke ongefteldbeden en kleine verwrikkingen des verftands, die zq diep verhooien liggen, dat wij alleen de uitwerkzels daar van zien; dit verdrukt alle zedelijke kracht en ondermijnt den eigenlijken mensch: deeze zieken draagen den dood in zig om, fchoon zij voor het uitwendige wèlgefteld fchijnen: eene zwaare zedelijke krankheid kan hen naar middelen doen omzien , en dus in de mogelijkheid brengen, om ,"n het dierbaar bezit hunner verftandigc vermogens herfteld te worden: eene groote, veele gevolgen in zig hebbende verkeerdheid, kan hen te recht brengen. Geloof mij, menfehen van een zeer uitwendig zedelijk gedrag, onze zo genaamde onberispelijk tbc jonge lieden , zij die in hunne vroege lente zo veele bladen, ja zelfs knoppen van bloefems vertoonen, waar van men eerst in hunnen herfst de vruchten moest verwachten; onze ftille ingetogene, onze vóór hun tijdwijze zoons die met hun veertiende jaar pleiten, en op hun twaalfde jaar verhandelingen fchrijven: „ zielzuch-  DE GE VOEGEN DER. OPVOEDING. 87 „ ten tot God, Christenen op hun fterfbed," opftellen. en in zoete versjens de iedelheid der wereld , het nuttige der eenzaamheid , en het verrukkelijke der verecniging van God met hunne ziel bezingen, of zig verdiepen in geestkundige onderwerpen ; met één woord, allen die zo magtig wijs en zo in 't oog vallend vroom zijn vóór hun tijd; die zig als geoefende Christenen vertoonen vóór zij mannen., en wijsgeercn vóór zij leerjongens zijn, allen deezen hebben eene groote vernedering nodig om immer iet degelijks te worden: zij moeten door eene fchreeuwende ongerechtigheid , of ten uiterfte befpottelijke dwaasheid gerucht maaken. Ik weet wel waarde Zuster dat alle regels uitzondering lijden, maar over het groot algemeen zal men zien dat ik geen ongelijk heb. Het kan eene vrouw die, als gij, nog in uwen bijbel blijft voordleezen, wat ook het ligtzinnig vernuft of de alles aan zig onderwerpende mode daar tegen inwerpe, niet hinderen indien ik ter bevestiging van mijn gezegde mij op een der grootfte mannen, op paulus, beroepe, „ hij, die met „ een goed (dat is een ondoorzocht, geweten wan„ delde) in eenen tijd dat zijne medejongelingen „ nog nooit den geringften aandacht hadden opge„ wekt, of hun geweten geraadpleegd; die ijverde „ voor den Vaderlijken Godsdienst, in een' ouder„ dom waarin zij geen ander denkbeeld hadden, „ van den Godsdienst, dan voor zo veel den fab„ bat en het offeren betrof, de wet te leezen cn . F 4  88 cornelia wildschut, of, „ den overigen tijd te verbeuzelen; die paulus „ moest een vervolger der Christenen worden, om „ hem , Apostel geworden zijnde, eene voordduu„ rende nederigheid inteboezemen ; en die hem „ eens moest doen belijden dat hij, offchoon hij „ veel meer gearbeid hebbende dan alle andere „ Apostelen , de minde van allen was, om dat „ hij de gemeente van God vervolgd had."( Petrus , die dooreerlijke icverige man, die zeker zijnen meester met de grootfte vuurigheid beminde, moest door eene zo fmartlijke als vernederende ondervinding leeren, dat liefde , door drift opgewonden, geheel iet anders is dan innerlijke vastheid; eene met herhaalde eeden bevestigde verlochening zijns besten vriends, zijns Goddelijken meesters, moest hem overtuigen, dat, om in daat te zijn van het leven te zetten voor zijn' meester, hij eerst moest verderkt zijn met het geene de H. Schrift noemt: kracht uit der hoogte. Als ik des ook jonge Predikauteu zulke plaatzen hoor uitleggen, en verklaaren, die meer door het gevoel des harten dan door het verdand moeten bevat; die meer door zelfkennis dan door dudeeren moeten uitgelegd worden, en die bejaarde Christenen niet dan met fchroom behandelen; dan ben ik zeer beducht dat alles kunst, en het werk der verbeelding is, waaraan noch't gezond oordcel, noch het welgeplaatst hart eenig deel heeft: ik bewonder dan wel den autheur, of den fchildcr, maar  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. ?>9 begrijp dat die beiden daar niets te maaken hebben, en dat alles vertooning is. Misfchien valt mij het volgende dies te pijnlijker in het oog, om dat ik, in eene accademieftad woonende,veelenonzer ftudcnten van naderbij ken; maar ik als zo een luchtig knaapjen, of een waarlijk groot lichtmis, zo dra hij het manteltjen om, en het befjen voor heeft, juist de ernstigde dollen zie uitkiezen, bijvoorbeeld: „ Mij aangaande het „ is mij goed nabij God te zijn" „ Wien heb „ ik nevens u in de hemel, enz." „ Strijd om „ integaan door de enge poort" „ Het is „ de mensch gezet eenmaal te derven en daar na het oordeel" „ Ik heb den goeden drijd „ gedreden. „Kom Heere Jezus! komhaastlijk „ enz," dan word Ik bedroefd; ik vrees dat deeze fnappertjens niet weeten wat zij zeggen; en dit is nog de liefderijkde verfchooning die ik voor hen weet: ik ken een allerbraafst jong Predikant die hier ettelijke jaaren dudeerde, en zig nooit fchuldig maakte aan de minde lichtmisferij; die vrolijk en geestig, maar niet losbandig was, en federt hij - eene plaatst heeft, hoor ik hem dikwijls met zo veel genoegen als nut: nu fpreekt hij eens over de natuurlijke gevolgen der ondeugd, die hij om zijne hoorders niet te dooren zonde noemt: van de natuurlijke gevolgen eens deugdzaamen, (dat is vroomen) levens; over de gewigtige uitkomden van den eerden kwaaden dap; van het waarachtig berouw; dit zijn onderwerpen waaraan jonge lieden F 5  {k> cornelia wildschut; op," bennis hebben kunnen; en men fpreekt altoos wèl, altoos overtuigend wanneer het hart de bron der welfprekenheid is, Hoe fmartlijk is het voor welgezinde Christenen, zo dikwijls te moeten hooren dat de grootfte lichtmisfen de beste predikanten worden! ik zou hier nog veel over kunnen fchrijven, maar dit zijn wij zo volmaakt ééns, dat ik u niets kan mededeelcn 't welk u niet bekend is. Dit zijn onder anderen ook al mijne beweegredenen wanneer ik jonge lieden, die lust hebben om Predikanten te worden, en kennis met mij (ja ook wel indien zij niet met goederen bedeeld zijn ,)houden of zoeken, in de Prophetifche fchriften laat ftudeeren: dit maakt dat zij werken moeten onderzoeken , hun oordeel leeren gebruiken, en des een' fmaak in bezigheden krijgen die hen te ftade komt om zig wèl voortebereiden: dan kunnen zij eens verftandige uitleggers der H. Schrift worden, en wat meer ten kanfel brengen dan bloemen der welfprekenheid; (die veelal de besteniet zijn;) dan theatrale houdingen en naarbootzingen van de een of ander beroemden Comediant; dan leeren zij de bekrompenheid des menschlijkcndoorzichts kennen,en met befcheidenheid tegenftaan de geenen die den Godsdienst of ondermijnen of beftrijden, en zo kecren zij dan van zeiven tot de fchoone eenvoudigheid van het Euangelie door hunnen Godlijken Meester gepredikt , en dan hebben zij ook het recht om over veele .zinnebeeldige uitdrukkingen, ontleend uit de Oosterfche fpreekwijzen , of ziende op gebruiken en plechtigheden van oude volken, te fpreeken;  !>E GEVOLGEN DEK. OPVOEDING, 91 • Zo weinig werks ik maak van jonge ondervindings predikers, maak ik ook van die zo genaamde Godvruchtige kinderen , die met hun agtfte of tiende jaar, naar mijn oordeel, dweepende fchadelijke kleine boekjens opftellen, en die nog in veele naauwr gezette christelijke huishoudens maar te veel gelezen worden: zulke godvruchtige jonge lieden, waar van men zig zo veel belooft, zijn gelijk aan onze bloembollen, die wij in onze vertrekken, door eene overdrevene en voor hun aller nadeeligde hitte, uitbroeden; en bezet zijn met eene menigte vóór den tijd hoog en wijd uitgefchootene bladen: onkundigen verheugen zig daar over, maar lieden , een weinig meer bekend met de Natuur, kunnen zig «iet vleien dat deeze planten immer fchoone gezonde bloemen zullen tot volkomenheid brengen: al die ftuurfche afkeer van de vermaaken der kindsheid; van fpelen en vooral van ligchaams beweging, de zucht naar eenzaamheid, dat zogenaamde leezen en bidden, dit alles heeft, (want een fchijnheilig kind is zo zeldzaam als een kind met twee hoofden,) heeft zijn oorfprong in natuurlijke ongedeldheid: de fchaapen zijn ziek, en hunne oi> bedachte maar welmenende ouders en vrienden prijzen hen over hunne ftilheid, hun peinzen, hunne zucht om alleen te zijn; zij vergelijken hen, en dat alles in hun bijzijn, bij andere wilde iedeltuiten, die zo dra zij hun les geleerd hebben niets 20 zeer beminnen dan loopen, draaven, knikkeren, hoepelen, paardjen-fpeelen, lagchen. zingen, danféö  foiiNEtiA wildschut; op; en huppelen: zij fpreeken over het goede dat de Heer* in zo een kind gelegd heeft; en hoe God zig verheerlijkt door den mond der kinderen; men ziet eenige gebreken over het hoofd, en toont zig alleen vergramd over zulke kinderpotsjens die waarlijk zeer wel intefchikken zijn: deeze ftille kindertjens beginnen nu te bemerken dat hunne verkiezing eene verdiende is, en zij volgen nu ook hun trek tot gemak en ledigzitten met ruimte in, in plaatst van door loopen en fnappen, door praaten of kibbelen zig werkzaamheid te verkrijgen, en dus het middel om hunne verzuurde of verdikte vochten te verbeteren: de kleine eigenliefde heeft nu fchoon fpel: zij gelooft dat het kind indedaad iets bijzonders is, en een grooter aandeel heeft aan de Godlijke goedkeuring dan andere kinderen die een gezonder ligchaam meer levenskrachten en meer verbeelding ten deele viel: hunne ziekelijkheid moet dus doende toeneemen; de natuurlijke neiging tot vrolijkheid gaat al meer en meer achteruit; alles verveelt hen, want het blijven tog kinderen; zij wenfchen naar geluk, maar dit op deezen weg niet vindende, luisteren zij als vinken naar het geert men hen voorzegt van den Hemel; van Jezus als de vriend der kinderen; en van eene plaats waaruit alle verdriet zal geweerd en waarin alle vreugd zal genoten worden: derven deeze zieke fukkelaartjens vroegtijdig, dan fchrijft men een vodjen van een'zogenaamd dichtelijk boekjen over het zogenaamd Godvruchtig leven en zalig fterven , van een agtjaarig  BB CEVCLCEN DER OPVOE DÏNC. meisken , of tien jaarig jongsken; dit leest men andere kinderen voor, ja geeft hen dit ten voorbeeld — maar nu vraag ik, heeft zo een kind ooit een eenig recht gezond denkbeeld van het Christendom gehad? en wanneer heeft het zijn geloof in jezus ooit door een deugdzaamen wandel kunnen betoonen? deugd, alle deugd is ftrijd; is ftaande blijven in zwaare, voor ons zwaare beproeving; en dat wel met oogmerk om onzen Hemelfchen Vader te behaagen die ons fchiep tot geluk en ons den weg daartoe door zijnen Zoon heeft laaten bekend maaken. Dit is 't niet al ! groejen zij op tot mannen en vrouwen, en ontwikkelt de Natuur hunne krachten niet met geweld in zekeren leeftijd, dan worden zij die bende van luie floddervosfen , die niets doende leden der maatfehappij, kribbige berispers van onfchuldige, ja noodzaakelijke vrolijkheden: zijn 'zij behoeftig dan Weeten zij zig in de huizen der welmenende onkundige rijken intedringen, leeven lui en lekker, en worden meermaals fchijnheiligen zonder zulks opzettelijk té bedoelen; gaan van kwaad tot erger, en eindigen zo als de Benjamins: zijn zij zeiven in ruime omftandigheden, dan heeft hun fnood voorbeeld nog te erger gevolgen: zij zijn het uitverkooren volk om wie de Heere een zondig land fpaart; zijn trotsch op eigene gerechtigheid, ondraaglijk door hun humeur omtrent allen die niet denken zo als zij, en hunne willekeurige voorschriften niet in de plaats van Euangelifche ver»  94 cornelia wildschut; of9 pligtingen willen opnemen! ontroven hun nalaten-*' lchap aan behoeftige of anders denkende naastbeftaanden ; maakcn de Kerken groote legaaten, dichten hofjens van afgekneveld geld, en ontflapert bij het volk in een geur van groote heiligheid! of worden zij genezen van hunne ongefteldheden, verkrijgen zij met hunne toeneemende jaaren beter vochten en meerder natuurkrachten, dan dellen zij zig doorgaands fchadeloos voor den dus treurig doorgebragten tijd: geene goede boeken, geene nuttige gefprekken, geen bijwoonen der Godsdienftige vergaderingen, geen gebed, geen christelijke oefening in het goede zie daar dit is het eigenaar- tig uitwerkzel der zo vroege zogenaamde Godvreezenheid ! dan fpotten zij met hunne voormalige vroome uitdrukkingen;befchimpen hun eerden wandel; toonen er (hebben zij vernuft) de zotheid, onbedaanbaarheid, ja ondeugenheid zo derk van aan, dat men er geen eene trek behoeft bij te voegen: maar dit is nog niet genoeg; nu befpotten en haaien zij de waarachtig vroome , naauw gezette chris« tenen, en doen des een onberekenbaar nadeel aan die vroomheid, die Gode aangenaam en der wereld onontbeerlijk is. Ik zelf, mijne waarde Zuster, ken verfcheiden! onzer zogenaamde vrijgeesten, die met hun tien of twaalf jaar zulke veelbelovende kinders waren: ik beroep mij des niet op woorden die betwist kutw nen worden, maar op daaden die bewezen zijn. Hierom zeg ik menigmaal bij mij zelve: indiesÈ  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Q$ het onvermijdelijk zij dat de zwakke kortziende onkundige mensch, eenmaal der dwaasheid moet offeren , (en dit fchijnt bijna onvermijdelijk) ge» lukkig zo hij dit olfer in zijne eerfte jeugd toebrengt : de dwaasheid fchijnt tog gebonden aan het hart der jeugd: eene te vroege, te warme, te veelbevattende Godvrucht, ook als zij oprecht is» is zelden duurzaam; om dat zij noch op reden en onder* Vinding, noch op kennis gegrond, maar op driften, en ongcfteldheden als op een rul zand gebouwd werd, en geen vrucht is van een wèl bedacht eerbiedig vast hartlijk befluit. Een ftil, bedekt ftuursch kijkend jongeling, groeit meestal op tot een knorrig misnoegd wijsgeer, of eenloozen lichtmis: hij die met zijn vijftiende jaar zig ook de alleronfchuldigfte uitfpanningen ontzegt, de oefeningen fticht door zijn woorden en bijzijn, ijvert voor Gods eer, wordt weldra zo uitgeput, zo vermoeid, dat hij, ziende zulks niet te kunnen uithouden, met zijn twintig jaar aan clen anderen kant overflaat. Een wild, levend, openhartig,driftig jongeling, die vliegt, loopt, vischt, jaagt, te paard rijdt, de dans en de muziek, het lagchen het fchertzen, het ftoejen bemint, die alle vermaaken met zijn geheel hart geniet welke verftandige ouders hem gunnen; die zijn ouders eerbiedigt, zijne moeder met de tederfte liefde bemint, zijns Broeders beste vriend en de goedaartige ftoufe kwelgeest zijner Zuster, ja zijner buurmcisjens is, infchikkelijk omtrent de be-  cornelia wildschut; of, dienden, en moedig is omtrent een fnoeshaan, heeft zo veel gezond oordeel dat hij weldra van al die kinderfpelen en jongensvermaaken moede is; hij weet bij ondervinding dat ook in deezen het najaagen meer is dan het bezetten: zij kunnen op de pligten van zijn beroep niet meer indringen; hij behandelt zijne wereld zo als hij eene lieve mooje beuzelachtige vrouw behandelt beleefd , en hifchikkelijk; maar geeft haar geen deel in zijne achting , en verwacht niets van belang van haar. Dan begeeft hij zig tot die bezigheden die zijn ftaat of beroep van hem eifchen, 't zij als een goed Regent, of gehoorzaam en vrij burgervriend: hij zoekt een vrouw, wordt vader, en zijn geheel charakter verbetert, en krijgt meer vastheid, naar gelang hij in meer betrekking komt met anderen, zo wel in, als buiten zijn huisgezin. Hij werkt naar onveranderlijke beginfels; ziet zijne pligten dóór, en dewijl hij in den grond zijns harten een eerlijk man is, wordt hij door overtuiging een Christen; geene bijzonderheid kan hem verleiden; geene fpotachtige lichtzinnigheid hem verbaazen, geene groote naamen kunnen hem verbluffen: hij ziet in voltaire den fraaiften geest zijns tijds, maar meer niet: rousseau befchouwt hij met bewondering; wie fchrijft, zegt hij, als deezen zeldzaamen man ! maar terwijl hij deszelfs bekwaamheden eene ongeveinsde hulde doet , houdt hij den effenen weg der welbewezene waarheid getrouw, ja fchaamt zig niet ook ia het  ï)k gevolgen der. opvoeding. 97 het bijzijn van ongelovigen, dat hij een Christen is. En dit is echter die zelfde jongeling die men Voor minder braaf, vroom , Godsdienftig hieldt om dat hij den loop der Natuur volgde, en zig alle zijne beginfels en vermogens ten vollen , en tot ' eene fchoone volkomenheid ontwikkelde ! zo dwaas oordeelt de onbedachtzaamheid, de domheid en de onkunde over het aanftaand charakter der jonge lieden: overal waar men fterkte, weerftandbiedbaarheid ontdekt, kan iets goeds gewacht worden: de Franfchen hebben een fpreekwoord, en daar heb ik zin aan: „ die weinig eet, die weinig werkt:'* dit is zeker, dat een flap zwak ligchaam geen dienftig bekleedzcl is voor eenen grooten geest: zeer bij uitftek matige volken zijn doorgaans blode, en hebben alle de gebreken der zwakheid. Zij die in de Indien met opmerking geleefd hebben verzekeren dit ten vollen: nu weet ik wel dat een fterk gezond ligchaam een gaaf der Natuur is, maar ik weet tevens dat een goede leefregel wonderen kan uitwerken, zo wel als dat een losbandig baldaadig leven onze fterkfte welgevormdfte jeugd , voor zij dertig jaaren bereikt, met fmarte en uitgeput kan ten grave brengen: gelukkig zij die hun» ne gezondheid als een groote fchat in acht neemen! Ik meen dat het de deugdzaame gellert , is die gefchreven heeft, Over de voordeelen van een ziekelijk leven. Ik heb zo veel achting voor den wel- II. deel. G  98 c'or.neliawildschut; of, menenden beminnenswaardige!! gellert , dat ik niét dikwijls van hemverfchil; maar hoewel ik die voordeden in 't geheel niet ontken, dewijl een deugdzaam mensch alles ten besten gebruikt, zo denk ik echter dat onze wereld, indien zij bewoond wierd door ziekelijke, (tikkelende, zwakke menfehen , nog oneindig onvolkomener in alle opzichten zijn zoude: de gezondheid heeft haare uitfpattingen; de fterkte kan verwarringen aanrichten, maar de ziekte heeft ook groote, lastige, allermoejelijkfte gebreken, en die zijn te gevaarlijker om dat het mededogen zig veelal een pligt maakt van die onberispt te laaten: de ziekelijkheid kan des voordeden bezitten even zo als een geneesmiddel,- zij kan hem die door haar ondermijnd wordt in zijnen zedelijken toeftand voor» deeiig worden, maar is nimmer een goed op zig zelf: dewijl zij ftrijdt met de volmaakbaarheid onzer zamengeftelde natuur. Ik heb u over dit alles te brceder gefchreven, niet alleen om dat ik door het vermaak van mij met u te onderhouden, ben weggevoerd; maar ook om dat ik u omtrent uw' zoon eenige vertroostende uitzichten wenschte medetedeelen: hij verkwanfelt eigenlijk zijne natuurlijke verftandige vermogens: laat hem zo maar voordbroddelen, en het eene vodjen na het andere knocjen, het zal hem zelf wel gaauw verveelen! werken zonder het oogmerk te bereiken ftaat eindelijk tegen: hij zal eerst nog uit hoofdigheid en misfchien ook uit gewoonte voordhaspelen: hij zegt nu wel dat de verachting van dwaa*  de gevolgen der opvoeding. 9*} Ben hem ftfeelt, maar dat is om dat hij zig nu nog vleit, dat verftandigen hem , zo dra hij bekend Wordt, zullen rechtdoen. Ik kan het niet genoeg herhaalen, berisp hem.niet, ieders berisping ziet hij aan voor eene hulde aan zijne zeldzaame talenten: binnen eenige maanden zal hij beginnen te zien, dat hij een gek en niets anders is ,• ziet hij dat eens wèl door ... N. B. Het flut deezes briefs is verhoren door onachtzaamheid van Mevrouw lenting , maar men kan hetzelve omtrent gis/en. EEN- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan Mevrouw ja- coba wilhelmi. Ik veronderftel zeker, dat gij reeds dien eernaam hebt aangenomen; want ik heb mij niet zeer gehaast in u een antwoord te zenden; doch nu zal ik er u een geeven, 't welk lang genoeg zijn zal, om ten mindenu te doen zien dat ik, hoe flof ook in 't fchrijven, als ik er aan kom niet van uitfcheiden weet. Indien ik niet volmaakt onverfchillig ware voor alles behalven vermaak , en dat wel vermaak in mijn trant, vermaak dat met mijn' fmaak indemt; want van vermaaken daar gij, malle nufjens, zo veel van fnapt, zonder er eenig waar denkbeeld van te G 2  lOB CORNELIA WILDSCHUT; OF," hebben, fpreek ik niet, wat konde ik mij op u wreeken door dien brief waarin gij zo gedienftig over mijn dierbaar echtjuweel uwe gedachten zegt, aan zijn Wel Ed. Grootachtbaare ten getnoedelijken lechire te geeven.' en indien hij u eens gedwongen hadde om alles te bewijzen wat gij tegen zijn perfoon en verftand inbragt? maar wat zou het mij gebaat hebben? hij had de heele jacob lenting zo als hij daar gaat en ftaat, flechts voor de rechters te fleepen, om van alle lastering te worden vrijgefproken: dit is het niet al: hij zou, indien ik hem uw' brief al eens getoond hadde , zijn eigen portrait daarin niet ontdekt hebben; de man leest alle brieven, zelfs die over geld zaaken handelen, (en geld heb ik echter altoos hoog nodig) even zo als de dominéés het Formulier-gebed leezen , zonder er iet bij te denken: niet bij gebrek yan vermogen om iet daar van te ' verftaan, maar om dat zijn geheele ziel, en alle haare vermogentjens verflonden wordt, door 's Lands oirbaar, wetten, en placaten, en cobus zou mij den brief overgeevcn, met de lofredenen dat dezelve zeer verftandig was opgefteld ; en dat gij in ftaat; zoud zijn der wereld eene andere Koningin elizabeth te vertoonen ; daar zoud gij dan hebben heengeloopen met dit mooje pluimtjen, en ik met een verweerden langen neus! laaten wij dit dan maar blaauw blaauw laaten, en tot iet anders overgaan. Ik geloof, dat weinig raadpkegtters, wikfter» en  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. IOÏ weegfters zo wel het doel waarom zij trouwen bereikt hebben, als ik; ik die, roet niemand raadpleegde, dan roet mijn eigen dierbaar belang, en lentings ijzeren geldkist. Wat zijt gij en uws gelijken toch gekke meisjens! hoe! men gaat op kermisfen , dwergen , monfiers , boschmenfchen, gruwzaame dieren zien, kinderen met een hoofd te veel, enz, en men geeft zijn mooje geld nog toe; en ik, ik zou geen menfchlijk wezen, dat toch zijn gezonde lijf en leden heeft, om dat het er wat vierkant, wat bonkig en zwart uitziet, mogen rondleiden door een prachtig huis en heerlijke tuinen! en dat offchoon ik daar door mij het bezit geplaatst heb van fchatten, die ik niet ontbeeren kan : zachts dat mijn man zo knap dag is, als uw fchreeuwlelijk van een ouwe papegaai, die altoos om u huppelt, en juist oek niet heel veel wijsheid aan den dag ligt , en u verre van voordeel aantebrengen , 's daags een paar amandels en een llukjen geweekt brood kost: heb ik, denkt gij, de vrijheid niet om in mijn huis al te zien cn te ontvangen, wat maar een goed kleed aan 't lijf heeft, en een fatzoenlijken naam voert? Hoor, coos, ik zou u daar meer over kunnen fchrijven; doch gij zult nog genoeg letters krijgen , en ook, waarom zoudt gij twijfelen of ik niet volmaakt in mijn' fmaak gelukkig ben ? Ik leef zo vrij als v^ór mijn huwelijk, en voldoe aan alle de begeerten die er zig of in mijn hart of voor mijn E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 133 zeide mij nu en dan, doch bij vlaagen, en meer levendig of wild, dan hem eigen is: hij viel op een' ftoel neder, zuchtte, doch betuigde dat hij beter was. Ligthart kwam in, verzocht hem een wandeling te doen, en zij vertrokken beiden, tot mijn groot genoegen. Geheel in mijne overdenkingen als verloren, diende men den Heer walter bij mij aan: hoe ongefchikt ik mij bevond om iemand optewachten, was mij evenwel dit bezoek zo welkom, dat ,ik bet aannam: ik houde mij verzekerd dat hij eert onzer beste jonge lieden is in alle opzichten ; en het fmartte mij zeer toen ik bemerkte dat de verkering tusfehen hem cn mijn' zoon zo zeer ver- flaauwdWas: doch cornelis was in langen tijd geen gezelfchap voor den Heer walter. Maar ik meen dat gij hem zeer wèl kent, zo Wel in de verkeering als in den koophandel, voor een kundig verftandig dooreerlijk man: hij heeft eene buigzaamheid die hem in ftaat fielt om zig naar alles te voegen, 't welk onverfchillig is in zig zelf; maar maakte zig nooit fchuldigaan de minfte buitenfpoorigheden die jonge lieden niet altoos vermijden. Hij trad binnen met dat open minzaam oprecht gelaat, dat hem zo voordeelig onderfcheidt, en ik bekeef hem een weinig, om dat hij in zo veel tijds hier niet geweest was: hij beantwoordde dit met die befcheidenheid welke mij overtuigde, dat hij mijn oogmerk wèl begrepen had: hij vroeg heel Jpoedig naar mijn' zoon, en fprak, in denzelfdea 13  134 cornelia wildschut; of, adem, met zo veel lofs van den jongen ligthart , dat hij mij indedaad aandeed: niemand, zeide ik, ziet deezen geestigen jongeling, in een beter licht dan ik; hij is ijverig, gefchikt, een braaf zoon, een uaauwkeurig oppasfende, nuttige comptoirbediende ; mijn man onderfcheid hem cn belooft zig alles goeds van zijn gedrag: daar bij is hij zo fnaaks, en zo, mag ik het zeggen , onfchuldig dartel, dat hij overal bemind word : de Heer wildschut behandelt hem zo wel om hem zeiven, als uit achting voor zijne braave welgezetene ouders, met eene goedheid die hij nooit misbruikt, en heel het gezin is met hem ingenomen. Vervolgends fpraken wij over mijn' zoon: ik verborg hem niets, ook niet wat gij voor hem gedaan had buiten zijn weeten: hij vreesde echter, zeide hij, of mijn zoon, zo deerlijk vernederd en te leurgcfleld, niet tot een ander uiterfte zoude kunnen overfkan, en in eene volfixekte werkeloosheid en mcnfchenfchuvvheid vervallen : de uiteindens daar van, voegde hij er bij, zijn doorgaands zeer treurig: hij keurde mijn oogmerk om hem eenige uitfpannende afleidingen te bezorgen, zeer goed. ,, Ik heb u," ging hij voord, „ iet voorteftel„ len, en indien gij Mejuffrouw, daar in ftemt, zult „ gij mij verpligten: ik moet binnen een maand, „ ter bevorderinge mijner negotie , een reisjen „ doen door een gedeelte van Duitschhnd en Frank„ rijk: kunt gij beflm'ten in uw' zoon aan mij roe„ tebetrouwen V bedenk u daar eens op, en indien  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 135 „ Mijnheer de groot dit goed vindt, zal ik hem „ voor mijn gezelfchap medeneemcn: zo een reisjen „ zal hem oneindig meer goed doen dan dc ge„ heele Apothecars winkel; de geheele fchoolfche „ wijsbegeerte en zedekunde er bij genomen: het „ nut daarvan behoef ik niet aantewijzen maar in „ zijn geval kan er denkelijk niets beters bedacht „ worden: hij weet dat ik zijn vriend ben, zijne „ talenten waardeer, zijn goeden inborst bemin, „ zijn onbedorven hart ken, en nooit zijn gekke „ grillen goedkeurde: misfchien krijgt hij fmaak „ in de negotie, cn dan kan ik hem bij mij op „ het comptoir plaatzen, of als Compagnon, zo „ als men overéén zal komen: dan zal hij ook nut s, trekken van die verbaazende lecture, die hij heeft, „ hij zal meer bedaard, kundig, zien, dan ver„ bijsterd kijken, wanneer hij geheel andere voor„ werpen, allen de aandacht waardig, ontdekt; „ ik zal hem weder bij u terug brengen zo be„ minnelijk, zo befchaafd, als hij was vóór hij „ door een zotten hoogmoed van zijnen weg af„ dwaalde , zo wel nuttiger voor hem zeiven „ als waardiger aan zijne ouders." Hoe ook verzet van dit voorftel, antwoordde ik terftond dat ik het met dankbaarheid aannam, want dat ik overtuigd was, dat mijn man in dit ftuk even eens zoude denken als ik , zo ook zijn oom: en dat ons vertrouwen in hem het grootfte bewijs onzer dankbaarheid zijn moest. Daarop kwam mijn zoon binnen en hij veran* I 4  r%6 cornelia wildschut; of, derde van gefprek: hunne ontmoeting was vriendlijk doch van de zijde mijns zoons minder vrij: zij fpraken verder over onverfchillige dingen ; •de Heer walter. nam zijn affcheid en ging, verzeld van frans, heen. Cornelis wist niet wat hij mij doen zoude van genegenheid, maar ik wendde zulks wat af, vreezende, of te fterke aandoeningen hem nu niet nadeelig waren; ik fprak met hem, doch alles is te niets beduidend om er melding van te maaken. Ten agt uuren trad mijn man , ongemeen vermoeid, in huis; klaagde van hoofdpijn, door dien hij den geheelcn dag niets gedaan had, dan rekenen: cornelis ftond bij een raam, durfde zijn' Vader niet aanzien, maar er rolden groote traanen over zijne wangen: ik wenkte hem, hij verftelde zig een weinig en was zo gedienftig, zo oplettend voor zijn braaven Vader, dat die het bemerkte en mij'toeknikte: ik verftond dat van wederzijden: kees ! zei zijn Vader, ik ben nog te moede om te eeten; willen wij eens dammen ? tcrftond was het dambord op tafel , en alles ging goed: mijn man verloor en zijn zoon toonde dat hij het fpel niet vergeten had: wij gingen aan tafel , en hoe weinig wij ook fpraken, wij waren allen te vreden. In onze flaapkamer gaf ik mijn' man het voorftel van den Heere walter te kennen; alles was goed en wèl wat ik gedaan had, en mijn Broeder doen zoude; bij beval, met zijn geheel hart, zig  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. itf «n ons allen in de gunst des Albeftuurders, en ons gefprek eindigde. Zie daar, geëerde Broeder! zo kort doenelijk voor mij was, uw vraag beantwoord : indien gij nog te Haarlem blijft, fchrijf dan zo rasch gij kunt, aan uwe liefhebbende Zuster MARIA DE GrvOOT, Geb. HUISMAN. VIER- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. frans ligthart , aan Mejuffrouw MARIA DE groot. MEJUFFROUW! Mijn brief zal u te minder verwonderen, zo dra ik u zeg dat mijn vriend niet moet wecten, dat ik u ons gefprek van gisteren ga mededeelen; ik zoude, zo de gelegenheid zulks toeliet, u dit zelf verhaalen , maar dewijl hij meest altoos t'huis is, zoude ik daarin kunnen verhinderd worden: vergeef mij des om het goede oogmerk de moeite die ik u geef om mijn gefchrijf te leezen. Naauwlijks waren wij buiten de ftad, of bij 15  Ï38 cornelia wildschut; of, floeg een bijweg in: „ fransje ," zeide hij, „ wat „ ben ik ongelukkig, door mijn eigen fchuld! wat „ zijt gij gelukkig mijn jongetjen, zo wel in als „ buitens huis! " en hij floeg zijn armen moedeloos uit elkander: ik zag wel, dat hier geen gekkernij te pas kwam ; ik antwoordde hem des meer in zijn trant: ik. Ongelukkig! ongelukkig beduid zo heel veel! kan men ongelukkig zijn met een goed oogmerk, en een goed hart, als men ouders heeft gelijk de uwen ? hij. Och mijn vriend ! ik zal voortaan een ge« heel nutloos fchepzel zijn ; gij weet niet hoe ik afgewerkt ben: ik ben een ballast, zeg ik u: ik heb aan de hand des hoogmoeds wijsheid gezocht, en in plaats van eer en voordeel , vond ik mij beloond met verachting, en zelfverwijt; ik ben ziek, en ben nergens meer vatbaar voor; alles verveelt mij, alles is duister, verward voor mijn' geest: ik denk, (en oordeel wat dit voor mij zijn moet,) ik denk, fomwijlen, dat mijn verftand bijster ontfteld is: (hij zweeg.) Ik ben niet in ftaat om een half uur achter een, aan een en dezelfde zaak te denken: (hij zweeg): dit is het niet al, maar hoe veel verdriet heb ik mijne lieve moeder aangedaan! (Zijne oogen liepen over.) ik. Wees niet zo moedeloos; alles is nog wel te herftcllen en gij zelf kunt die verandering het meest bevorderen : wat behoeft gij uw hoofd te breeken met zulke dingen die geheel en al niet  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 139 van u geëischt worden? geloof mij als uw vriend, denkof lees eens, ten minften eenigen dagen, niet, wat ook maar de minde infpanuing vordert; indien het u ernst zij u te herdellen, zult gij dit voordeel doen met uw berouw, over het verdriet uwe ouders aangedaan. » mi- Ja maar het denken is voor mij eene hebbelijkheid geworden, ik kan het niet meer laaten IK. Dat wil zeggen, dat gij denkt aleer gij er aan denkt? (Dit deed hem glimplachen, en ik ging voord:) wel nu denk dan aan wisjewasjens, denk aan onze kleine guitendukjens toen wij beiden kleine gaauwdieven waren; denk hoe wij dikwijls de oude griet op den hoek, door aan haar deur te kloppen of water op haar docp te dotten, zo dol maakten, dat zij dikwijls met een bezem in haar hand, ons een hcele draat ver vervolgde , en mij eens Hij. Ik zie uw oogmerk wel; doch gelijk ik zeg, ik kan niet. ik. Beproef het eens: ten minften zo gij u in ernst naar uwe ouders wilt voegen: gij zijt daar niet mede bedorven: (nü moest het hooge woord er uit.) Hij. Weet gij wel dat het marmfcript het welk gij, om mij te vergenoegen, hoe veel moeite liet u kostte, ter drnkpersfe bezorgder, mij zonder dat er een exemplaar van verkocht is, is t' huis gezonden? daar lees dien brief. ■  t40 cornjslta wildschut; op, fik las dien brief als of ik hem niet gelezen had; en, hem dien te rug gevende, zeide ik:) Wel die zwaarigheid is niet groot : die Boekverkoper meent het ter deeg met u! niemand dan wij weeten wie de fchrijver is, en de achting die hij betuigt voor uwe familie te hebben zal hem zijn geheim helpen bewaaren: hoe veele eerstbeginnende autheurs zouden zeer gelukkig zijn, indien zij met zo een eerlijk man te doen hadden! en hoe veelen liggen niet met eigen handen hunne wanfehapen harfenvruchten op het vuur,indien zij die flechts een jaar onovergezien hebben laaten liggen'! men moet altoos door ondervinding leeren: er is geen ander middel, doch dat is het zelfde: geen een kunstenaar is er die niet moet leeren beginnen: ik heb altijd gehoord dat de bekwaamde lieden gemaklijker vinden, anderen dan zig zeiven te voldoen: indien ik, toen ik alleen nog maar den regel van drieën kende, had 'ondernomen om een werk te fchrijven over het Italiaansch boekhouden, wat dunkt u dat mijn lot zou geweest zijn? fchade en befpotting! o hoe menigmaal heb ïk een en de zelfde fom moeten yerfijfferen, aleer ik uw' vader voldeed! hij. Gij hebt gelijk frans, doch ik meende dat ik in daat ware, om een werk van uitmuntende fchoonheid te fchrijven, en ik. Gij komt met de kous op 't hoofd t' huis; tut! tut! vóór wij vijf- en- twintig jaar zijn, zal ©ns dit zo vreemd niet toefchijnen als nu: men  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 14* gewent aan alles, ook aan teleurftellingen: en gij ziet er, in 't voorbij gaan, uit, dat ons, ik meende, zelden meer gfonds heeft dan ik vreesde: da uitkomst moet ons toonen, wat er van ons meenen, van onze vrees, van onze hoop wezenlijk v/aar en gegrond is, en 't overige doet niets uit. hij. Maar indien gij gelooft dat ik nog vatbaar ben voor goeden raad, zeg mij dan wat moet ik doen? ik. Om u te overtuigen van mijn geloof in dit ftuk, zal ik u mijnen raad geeven: verwacht er niets bijzonders van, want een knaapjen niet ouder en van niet meerder ondervinding, dan uwe ootmoedige dienaar, kan zeker zulks niet gevergd worden; maar die geeft van 't geen hij.heeft, is waardig dat hij leeft: luister eens de groot , indien ik in uwe plaats ware, ik zou voor eerst mij in de gunst mijner ouders en van mijn braaven oom zien te herftellen; ik zou belijden dat hoogmoed de bron van al mijne zotternijen was: (hij keek een weinig (Irak,) van alle mijne zotternijen was (dit herhaalde ik,) maar dewijl ik weet dat men een jonge knaap , gaarn een paar millioen zotternijen vergeeft, als hij die voor zodanig erkent en wegftaijt, zou mij dit in zo verre vernederen , als nodig was, om tot den peil van het dagelijks menfehen verftand wedertekomen , en zo waterpas te blijven: dan zou ik mijne gekke verbeelding eens fchoon de waarheid zeggen, en indien zij geen moris wilde leeren, haar, als een  542 cornelia wildschut; of, asfurante meid, die het geheele huishouden regeeren wil, bij een arm de deur uitzetten: dan zal uwe reden de boêl wel in orde krijgen, en gij zult zo gelukkig zijn als onze buurman, federt die zijne heerszuchtige maitres op llraat zettede. hij. Gij doet mij lagchen met uwe potzen; doch... IK. Daar zijn zo wel vrolijke voortlellingen van pligten en waarheden als zuurmuilige , en zo de mijne er doorgaands wat uitzien als kleine lagchebekjens, wat fcheelt dat u, indien zij maar nuttig voor u zijn? hij. En wat raadt gij mij dan verder? ik. Ik zou in uw geval niets zo zeer beijveren, dan handen cn herfens bezigheid te verfchaffen: ik zou tegen mij zelve zeggen: fransIfrans! dat hebt gij ellendig mal gemaakt; evenwel, moed verlooren al verlooren: kom aan vriend! laaten wij eens zien of gij nog niet ergens bruikbaar toe zijt: dan zou ik een notitie maaken van het weinigjen dat ik nog wist, en vermogt; en ik zou vervolgends mij zeiven eens terdeeg beet neemen, en zeggen: het is in 't geheel maar niet noodig dat gij het orakel uws tijds, de erasmus (of, zo een diergelijken,) van uw Land wordt; maar fkans ligthart! gij moet wei ken mijn zoon; gij ichrijft een goede hand, gij rekent als wilLem hartjes , gij hebt fchoone lange vingers om geld te tellen, fchonders om het te ljouwen, en een paar zo goede loopers als er ooit door de ftraaten van Amfteldam rekten: allons! alle die meubels moeten ge-  de gevolgen d e ii opvoeding. 143 bruikt worden: zie een goed comptoir te beloopen, dat zal wel gaan, mantje! want, hoewel men u met recht voor een gek houdt, gij zijt evenwel een goede gek, een kundige gek, en dat nog meer in uw geval noodig is, gij zijt een eerlijke gek: (dit herhaald gek, gek, gek, deed hem zo rood worden als vuur, doch hij zeide niets:) wel wat dunkt u de groot ! zou ik mij zeiven in dit geval niet zo getrouw behandelen als mijn besten vriend? hij. En vervolgends? > ik. En vervolgends zou ik toonen dat hoogmoed mij had doen dwaa'en, maar dat goede vrienden mij haare ftreeken ontdekt hadden: ik zou alleen dit mij geduurig herinneren: „Men kan „ geheel anders denken dan alle anderen, en met „ dit alles de grootft gek in de geheele buurt zijn:" was het de ontfterflijke boerhaven niet, die ten zinfpreuke had: „ Eenvoudigheid is de regel der „ waarheid'''? Ja, ja, ik weet het vast: flapperloot! zo ik ooit eens een zinfpreuk aanneem, zal die zijn: Bijzonderheid is een bewijs van onkunde: doch dewijl ik zekerlijk, als geleerde,nooit een grooten naam zal maaken, heb ik geen zinfpreuk noodig: (hier gaf ik hem een weinig tijds tot overwegen, en ging vervolgends dus voord.) Allen hebben wij een natuurlijken trek tot gezelligheid : zo wij in de zamcnleving niet gelukkig kunnen zijn, kunnen wij het nergens zijn; jgeloof mij, ik heb dat van wijzer lieden gehoord  S44 Cornelia wildschut; of*" dan wij zijn: in een gezelfchap van niet dan geleerde wezens, is er geen goojen na: dc mensch , zegt uw oom dikwijls, is niet geboren om een geleerd fchepzel, maar om een nuttig mensch te worden, en hij die het gezondst denkt, en het nuttigst is, voor zig en anderen, is de Edelman der zedelijke wereld: de lieden zijn ook doorgaands zo eigenwijs, zo houtig, zo onwellevend, en zo hoogmoedig, dat er waarlijk geen land meê te bezeilen is: ieder komt met het zelfde oogmerk, en al die oogmerken lTooten elkander dwars voor 't hoofd: ieder wil de eerfte plaats hebben, en de bewondering van alle de overigen opwekken: dit is des een fraai gezelfchap, niet waar, voor een gezellig zedelijk man, om zig daar uittefpannen ? Ik, beuling! ben juist wel nooit in zo een gezelfchap toegelaten, maar uw oom de groot, die, weet gij, mij om mijne grillen wel lijden mag, heeft mij daar wel dingen van verhaald die hem flap deeden lagchen. hij. Mijn oom de groot ! ik. Ja uw oom SAMüëL de groot. hij. Gij zijt des gelukkiger dan ik fransje; want met mij heeft hij nooit gefproken dan om mij uittelagchen , of te bekijven. ik. - Ja maar ik wilde ook geen geleerde zijn, en ftelde nooit mijn zotte eer, in den Bijbel te befpotten, ook als ik niet al te wel begreep wat mijn vroome ouders des avonds daarin lazen: (dit zeide ik zo bij mijn' neus neer.) Hij.  de gevolgen der. opvoeding. I45 fcij. En welk gezelfchap zoudet gij dan zoeken? ik. Dat is een vraag! een gezelfchap waarin een verftandig man, zo als uw oom, in zijne jaaren, een uur met genoegen zoude kunnen doorbrengen, als hij zo een douzijn jongens die eere wilde aandoen: geen collegieloopers althans, geen kolfgezelfchappen , geen harddraavende liefhebbers , geen kaartfpeelers , geen comediefpcelcrs, maar een gezelfchap, waarin, bij voorbeeld, uw vriend waltek. den toon gaf! waarin men vrijheid had om te praaten, te fchertzen, en onder het Wandelen zig de handen ruim te durven geeven, zonder iemand te beuadeelen, of opzettelijk te vernederen : een gezelfchap waarin men niet kwam om rijmen en opftellen te leezen, maar om menfchen- verltand te oefenen hij. Ik begrijp u al maar zeg mij open¬ hartig , gelooft gij dat ik nog in itaat ben om op een comptoir gebruikt te worden ? ik. Dit durf ik ü verzekeren: vóór gij het licht van uwe eeuw worden wildet, waart gij zulk een lieve gaauwe jongen; en hoe gelukkig zijt gij dat gij zulk een' Vader hebt als de uwe! (dit bedaarde hem zeer veel:) indien dit uw oogmerk is, wees verzekerd dat gij in 't kort geplaatst zult zijn Ik dacht aan den Heere walter, maar niet verder gaan willende', voor ik u, Mejuffrouw, dit gefprek had medegedeeld, zeide ik, dat het tijd was om naar huis te keeren, zo als Wij ook deeden. Toen ik mijne ouders fprak verhaalde ik hen tlt deel. K  14<5 cornelia wildschut ; 0?, alles: ik weet best hoe veel deel zij in uw geluk neemen, en hoe het hen bedroeft, dat uw eenige zoon tot zulke dwaasheden vervallen is: o indien ik hem nuttig geweest ben, dan ben ik er hovaardiger op, dan op het horologie dat ik voor de eerfte keer, in 't gezicht van honderd menfehen, (waarvan zeker geen één éénig op mij, of op mijn horlogfe lettede,) uit mijn'-zak haalde. In ernst,Mejuffrouw! mijne erkentenis aan Mijnheer de groot, voor zo veel gedulds met mij geoefend, zo veel onderwijs mij medegedeeld; uwe ■ goedheid voor mij, mijne oprechte vriendfehap voor uwen zoon, doet mij, indien ik Haag, tot dartelheid toe vrolijk en vergenoegd zijn: alle mij* nc vrije uuren zijn voor hem: ik zal met hem wandelen, met hem praaten, met hem lagchen, (ook over zijne dwaasheden;) ik zal alles doen wat gij Mejuffrouw oordeelt dat ik voor hem doen kan. Ware onze jonge Juffrouw wildschut, zo ver gevorderd op den weg van haar geluk, als mijn hart haar wenscht! . . . . doch dit is iet hetwelk ouder en wijzer lieden moeten beoordeelen: evenwel, er zijn fnoode verleiders die onder een fchoonfchij'nend voorkomen, onbedachte meisjens kunnen vervoeren. Vergeef dit mijn langwijlig gefnap, en geloof toch dat dit niets verminderen kan, aan die groote achting waarmede ik mij teken, ' mejuffrouw! Uw gehoorzaamfle dienaar. e. ligthart.  DE gevolgen der opvoeding. . 147 VIJF- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan den Heere Hm» drik van arkel. De geftolen brieven zijn niet' half zo belagchelijk, als ik mij verbeeld had.: een dief te worden om zulke beuzelingen! waarlijk het is de peine niet waardig! ik beken echter, dat het charakter der Prophetifche Tante zonderling is: zij fchijnt ook al vrij wat kennis te hebben aan de denk- en levens-wijze der onzen! vrede zij met haar! lang leeve de verdraagzaamheid! laat zij, ik geef er mijn koninglijk fiat op, zalven kooken, drankjens gereed maaken, krachtige foupes trekken. limonaden en firopen kocskoefen, geleien inleggen, zieken, kranken, en gekwetften bezoeken, en oplappen; oude voorzeggingen vêrklaaren , jonge pedanten, Grieksch en Hebreeuwse/?, onderwijzen; laat haar dochter de armen van geest het koningrijk der Hemelen verkondigen, dat alles is mij wonderlijk aangenaam, terwijl zij dit doen, zullen zij zig zeker niet bemoejen, met ons onzen weg doornachtig te maaken, en u in gevaar brengen, van, vóór het wcnfchelijk is, ontdekt te zijn. Wat nu betreft, dat ik bij gelegenheid deeze zendbrieven eens in mijn mans gezelfchap zoude voorleezen, als van of aan mij, al zo 't mij goedig 2  14.8 cornelia wildschut; of, dacht, gefchreven: hein! gij zijt, met al uw vernuft, toch een uil, een uil zonder memorie! was raakt het mij, hoe anderen over mij. denken? gelooft gij ook dat ik mij tot veinzerij zoude willen, afkunnen verhagen? neen, dat laat ik over voorzulke kruimels als gij en uws gelijken, die geen ander hulpmiddel weeten uittedenken, dan de geveinsdheid : moeten ' alle deeze fchepzcls zig niet naar mij voegen, of zwijgen? ben ik geen vrouw van hunnen Burgemeester? kan ik niet zo wèl beloonen als ftraffen? en waar eet men beter, waar wordt men lieflijker ontvangen? lekkerbekkerij, en hoogmoed, zullen mij altoos flaaven genoeg leveren , al lees ik geene Prophetifche brieven in hun gezelfchap, als van of aan (mij'gezonden, voor. ^ • Wel hein , wat zegt gij nu van mijn huis, mijn buiten, mijn equipage, mijn tafel, kort gezegd, van alles wat mij omringd? heb ik in weinige maanden geene wonderen gedaan? en dit alles is nog maar een begin! hoe veele verpligting heeft de Edel Groot Achtbaare jacob lenting niet aan zijne Echtgenoote! dit alles geef ik den man voor die nutlooze ftapels geldzakken, proppend vol gouden en zilveren fpecie, waartoe hij van ervenis tot ervenis gekomen is, en waarmede hij niets ter wereld wist te beginnen: mij moet hij het danken dat hij gelogeerd is, en gediend wordt, niet als een armen jakhals van een Baron, maar als een Fermier General; of wilt gij, als een fchatrijk Menist koopman; dat hij in mijn huis altijd de  S>E GEVOLGEN DER OPVOEDING. Ï4O beste gézelfchappen vindt; dat hij als een vorst is • iiitgeftrcken; kort gezegd, dat zijn leven een vrolijke maaltijd is, en, dat de geheele wereld hem kent bij den naam van, de man van Mevrouw lenting: ik heb hem in de achting zijner burgers en ingezetenen voor altoos paalvast gevestigd; want nu hebben die arme hondsfotten brood, en kunnen met al hun gebroed wèl voor den dag komen, daar zij eertijds een troep verwaarloosde verhongerde bedelaars geleken: door den geldftroom te openen , en midden door dit nest te leiden , heb ik leven en vrolijkheid doen ontfpruiten, en onze Dominés zullen weldra moeten prediken tegen de pracht der eertijds half naaktgaande burgers en ingezetenen: dat's goed! zo doende hebben zij ook werk, en winnen hun geld niet met het leezen van gekheden, even onverftaanbaar als het Sijstema der invallen van uw' vriend: ik ben ook, als 't u belieft, de braave, de goedhartige, de welbetaalende vrouw! ik gun den ambachtsman wel zijn beloning, ik knibbel niet met de geringe ^ luidjens over een duiver meer of min; en ik zou wel eens willen zien dat mij iemand dwars durfde aankijken, „om dat ik dc benauwde kerktucht niet verdraagen kan:" de duiker! het volk verdaat zijn belang te wèl om mij op de handen te zien; en dewijl de Eerwaardens lieden van fmaak zijn, ben ik zeker van hunne discretie: om meester van alle zulke marionetten te worden en te blijven, moet men het koordjen van eigenbelang in de hand K 3  150 CORNELIA wildschut; 0 F, houden, en zij zullen, als waare automates, alle die bewegingen maaken die men wil dat zij maaken . . . maar van wat anders. Laat kees maar in de gedachten dat hij even eens denkt als ik; dit is een haneveêr te meer op zijn zotskap, cn mij is het volkomen hetzelfde: ja, ja hein, zo de jonge ontbolfterd en ontgroend ware, zo hij partij trok uit de voordcelen die de Natuur hem gaf, hij zou gantsch geen fjechte vertooning maaken; maar zo gruwelijk pedant , zo afgrijzelijk methaphiiisch , en zo geheel en al onbekend met die zeden, die (tusfehen ons) ons met het christendom eerst overhoop hielpen , en daarna in een eeuwigduureuden oorlog bragten; neen , ik fcheur mijne vendels: met zo een zot is niets, volftrekt niets aantevangen; en nog minder om dat hij gelooft verliefd te zijn: of het uwe malloot, of haare vriendin hofman raakt, daar Ra ik voor: nu, 't fcheelt mij weinig. Hebt gij ooit een jonge van agtien jaar gekend , die bloosde als een meisjen zodra men eens onder dc roos fprak? houd echter zijne moeder te vriend: ik ftel vast dat zij eene gaauwe vrouw is; ten minften uit het geen gij beiden mij gezegd hebt: bedrieg haar, op dat zij, komt het te pas, een gunstig -werktuig in uwe hand worde; en men moet wel eens voor den duivel zei ven een kaars epftccken. Ik raad u de voorzichtigheid dies te meer aan, om dat keetje minderjaaiig is, en om dat haar  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Ijl vader het wel eens in 't hoofd zoude kunnen krijgen, zig van zijn nog nooit gebruikt gezach te bedienen: ik mistrouw deeze onze deftige wijze Mevrouw stamhorst, nu ik weet dat zij de zuster is van wildschut! ik mistrouw haare beroemde dochter, haar geleerden zoon ik mistrouw, kort gezegd, ieder die u hier kent, en met Mevrouw stamhorst omgaat: flappcrloot! hoe vuurt dit mijnen ijver aan! zo veele wijze hoofden, en waakzaam e oogen te bedotten, mij dunkt dat dit eenen onftervelijken roem voor mij zijn zoude ! en , heintje ! ik heb mij ook nog te wrceken over eene belediging, mij door die familie aangedaan: ziende dat in deeze aan- en onaan - zienlijke rommelzo niemand was, die, als een vernuftig fchepzcl befchouwd zijnde, de eer van mijne conver- fatic verdiende, en ik een onuitfpreekelijken afkeer hebbende voor domme guiten cn onwetende petite-maitresfes, heb gepoogd mij dit te vergoeden door mij in kennis te brengen met ,eene vrouw, die men alleenlijk behoeft te zien, om te geloven dat zij verftand heeft: men gaf er mij ook algemeen de verzekering van: zelfs mijn fchaapshoofd gaf zig het air om daar over te oordeelen: ik deed des den eerften ftap, maar hij mislukte; ik deed er nog een; men week achteruit; en federt uw vertrek heb ik dat plan ter zijde gelegd: doch Mevrouw stamhorst niet willende mijne vriendin,(of familiaire goede bekende,)zijn, zal in mij eene vijandin hebben, die haar wèl K 4  IS2 CORNELIA WILDSCHUT; of, eenig werk tor meditatiën geeven zal: de droes zou er meê fpeelen, of ik zal, zo niet haare dochr ter, ten minden haar' zoon knippen: dat is een jonge comme il faut, en hij heeft ook al gezien, denk ik, dat dit oord zeer in verlegenheid zijn zoude, indien het nog eens eene andere Mevrouw lenting moest opleveren: met zulke fchoone oogen kan men onmogelijk een zot zijn. ten vervolge. Een oproerig, opzwetzcnd bezoek, vaneen half douzijn adelijke famiiiien, die hier een paar dagen Mijnheer lenting met hun bijzijn vereerden, heeft mij belet deezen te voltoojen; nu zal ik er nog het volgende bijfmakken. .De oudachtige Freule DOROTiié, is au desespoir over uw vertrek, en gautsch niet te vreden over uw verzuim van affcheidneemen: ik beduidde haar, dat dit thans• in de groote wereld geheel buiten gebruik is, even als met veel gewaai en gerucht van een geheel gezelfchap affcheid te neemen; dat men thans als men gaan wil, ongemerkt heen gaat, zonder een paar of twintig perfoonen te dooren, en overhoop te jaagen: „O ! " zeide zij, „in mijn' tijd was dat nog heel an,, ders!" — Ja Freule! ik heb mijn grootmoederwel hooren zeggen, dat men toen de hand eener Dame niet zoude hebben durven aanraaken, zonder dia  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 153 in een kabretleêren handfchoen gedoken, of ten minden met het pand van zijn' rok bemoffeid te heb» ben: maar dat is wel veertig jaar geleden: deeze tijdrekening beviel haar zo weinig, dat ik wèl voldaan was, en er bij voegde: maar nu is men fans facon, en als men de eer heeft om eene Dame te geleiden, biedt men haar den arm aan, waarop zij dan met een petit air charmant haar band legt, en zo, Freule, treedt men in de bal- con, of de koets zo veel over de Freule van arendstoren; zij laat u niet groeten. De jonge Dames weidden breed uit in uwen lof: een paar domme woeste woudezels van landjonkers zwceren bij hunne zielen, (hui is hier karnemelks borg, hein!) dat gij de grappigfle donder, en de charmantdc kérel uit heel Holland zijt: deeze ongelikte beeren komen u bezoeken; zij willen eens zien of zij de ducaaten, aan u verlooren, niet in uw beurs kunnen wedervinden: pas des wel op; zo een onderneeming moet gedraft worden: zo gij hen aan de haal kunt krijgen , doe het; ik weet dat zij bij hunne boeren geld hebben opgenomen, en zelfs aan een' oud woekeraar, in de ftad, dertig percent voor twee maanden j geboden hebben: houd intusfchen de . honneurs der familie op, en laat hun zien, dat gij als een man van fatfoen leeft: zij zullen u niet lang over de hand zijn, om dat hunne Bedieningen znlks niet toelaatcn. Ik heb fmaaklijk géhigchen, over uw zo al niet K 5  ?54 cornelia wildschut; op, Christelijk, echter zeer natuurlijk medelijden met uwe iammetjens: gij hebt gelijk, hein, er zijn mooje bekjens onder: de oude Tantes noemen u een zeer wild Heer: de Papas zeggen, dat gij verftand hebt, als een Engel, en mijn man voegt er bij, dat gij veel doorzicht hebt in de ftaatkunde: de lieve poesjens zeggen juist wel niets, maar zo ik der meisjens hartjen ken, gefchiedt dit geenzins uit onverfchilligheid; en verfcheiden haarer hebben mij gezegd: „Nu Mevrouw lenting! wij hadden „ nooit gedacht dat een zo jong en mooi Heer, „ zo verftandig zijn kon; en zo vrolijk! hij moest „ hier maar ook een amt hebben!" Zie daar hein, dit wierook wordt u door de maagdekens toegezwaaid, hij moet des een hoogen prijs bij u hebben: onze half blanks Heertjens, met hunne lange lubben, bekennen zeifs, dat een man van de wereld veel vooruit heeft, boven hen die nooit verder dan .... geweest zijn .... al weer geftoord: morgen kom ik u bij. ten vervolge. Ik heb gisteren in gezelfchap geweest met ketje stamhoust, en haar' Broeder; men praatte over u; doch zij nam er geen deel in, of verwonderde zig niet dat gij zo rasch vertrokken waart: dit is niet natuurlijk in zulk een vrolijk, welgemaakt meisjen, dat nooit afkeerig fcheen van een ge-  de gevolgen der opvoeding. Ï5fjf fprek te helpen aanvangen: pas op, hein! ik denk dat Mevrouw stamhorst u beter kent dan voor u te wenfchen is! maar zo als ik altoos zeg: wij moeten veel overlaaten aan het hoogst wijze en volmaakt goed geval; en waarom? om dat er voor onze machines niets anders te kiezen is Daar is Mijnheer en Meester, (Titulair,') zo waar van den Landdag ('huis gekomen! ik zond gisteren mijn eig?n fuperben fargon, om zijn Edel Grootachtbaren aftehaalen: die beleefde oplettendheid is mij ten minften vijftig ducaaten extra waardig : ik zal die, om u uit uw nood te helpen, met deezen overzenden: wat is de man in zijn tuin! ik vrees dat hij nog eens een dankzegging zal laaten doen, (in de kerk meen ik,) voor de vrouw die zijn lieve Heer hem gegeven heeft: en zo hij een? mag hoopen op een fpruit, koopt hij al de olij, en de fmeerkaarfen op, die in.de geheele ftad, cn alle de voorlieden te vinden zijn: o zaaen de oude izegrimmeu hoe ik hun befchimmeld geld uitdeel! zij zouden zig uit wanhoop in den geest verhangen. Nu gaan wij wéér ieder onzen weg: al 't verdriet dat mijn man mij aandoet, beftaat in mij langwerpige uitgerekte gerepeteerde verhaalen tc doen, van ftaatkundige voorvallen; en al het leed dat hij van mij draagt, fpruit hier uit, dat ik, vooral als ik laat gefpeeld heb, wel eens onder zo eene vertelling in flaap val: maar welk een  156 cornelia wildschut; of, geluk voor mij, dat lenting het zo fchrikkelijk druk heeft, met de huishouding van Europa, er* om haar balans rechttehouden, dat hij geen tijd altoos kan uitvinden,om zig met mij te bemoejcu! zou ik niet raazend zijn moeten, indien ik de uiterlijke welvoegelijkheid niet vvaarname, omtrent zulk een' man, die mij volftrekt alles laat doen wat mij behaagt ? Zo dat, vriend! uw afzijn heeft minder uitgc werkt, dan de hand vol vliegen van uw reisgezel: dit is een flecht voorteken! maar waaraan is dit toetefchrijven? zijn er kapers op de kust, die tegen u een' flag waagen kunnen? zie hcu dan in den grond te booren of reddeloos te fchieten: is het beuzelachtige koelbloedigheid in het meisjen? is het gebrek aan fmaak ? of heeft de fpoedig opgefchooten vriendfehap voor dat hemelsch meisjen, (ó gij gekskap! weet gij dan niet dat er in den hemel geen meisjens zijn?*) u den voet geligt? zie dit uittevinden, en daar naar uwe batterijen te ftelfen: zo Juffrouw hofman is het geen gij gelooft dat zij is, zult gij haar moeten gewinnen, en zij in een verbond met ons treeden: gij kunt dit altoos weï wat goed maakcn: krijgt gij het te kwaad dau zal ik zelve op de baan komen, en dan fta ik in voor het gelukkig gevolg: ik moet zelve eens hoogte neemen, en dat hemehch meisjen van naderbij poogen te kennen: het is maar jammer, dat ik altoos zo weinig ftaat kan maaken op de berichten die gij mij van mooje meisjens geeft:, zij zijn  de gevolgen der opvoeding. I*$ altoos overdreven, en, keetje uitgezonderd, ik heb nooit gemerkt dat gij een naauwkeurig waarnemer waart: fchoone oogen vooral, doen u het hoofd derwijze draajen, dat ik op uwe berichten niets vertrouw — Zo het te pas komt, groet Juffrouw hofman dan, en vergeet niet u te doen gelden, door haar te doen verftaan dat gij mijn verlangen, om haar te kennen, hebt doen geboren worden. Vaarwel, en geef kennis van uwe omftandigheden aan Uwe liefhebbende Zuster* c. lenting. geb. van arkel» PS. Kwel u nooit over jansje : ik neem alles voor mijne rekening; acht u gelukkig dat zij die huwelijksftrik ontkwam, en dat zij zig zo goed troostte als zi| kan.  158 cornelia wildschut; op, ZES- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw maria de groot , aan den Heere frans ligthart. mijn braave jonge vriend ! J^aat uwe moeder u zeggen hoe groot mijne vreugd is, en hoe dankbaar ik u ben: zij heeft zo wel als ik maar één kind; doch het geen ik gevoel, nu ik hoop heb op de herftelling mijns zoons, gaat alle befchrijving te boven; wees vrij grootsch op uwe pooging om een verdwaald jongeling te behouden; die grootsheid doet eere aan uwe gevoelen*: zeer zeker hebt gij mijne goedkeuring over alles wat gij met uw' vriend gei'pro. ken hebt, over alles wat gij mij aanbiedt en waar van ik hoop gebruik te maaken: doch nu heb ik u op mijn beurt ook iet te verhaalen: ik weeï dat ik niet behoef te zeggen, hoe gij het zwijgen moet; want gij zeide: meermaals: „ ik ben geen bab„ belaar;om dat, zo het een beuzeling is, 't welk men mij verhaalt ik het terftond vergeet, en zo het een zaak van belang is, behoeft men mij \ mijne rol er niet in te geeven:" en gij hebt gelijk. Wel dan: de Heer walter is bij mij geweest, en dewijl zijn Comptoir hem noodzaakt een reisjen te doen, heeft hij mij voorgcfteld om mijn'  de gevolgen der opvoeding. 159 zoon met zig te neemen : clit voorftel (en nog meer welken ik u eens mondeling zal vernaaien,) hebben mijn man en ik met blijdfchap aangenomen, cn ik twijfel niet of mijn broeder zal dit niet afkeuren. Gij zijt cp den weg om een eerlijk gegoed man te worden: het geen gij nu zij; was eens Mijnheer de groot: zo ergens, in de" koophandel komt het voornaamlijk aan. op eerlijkheid en naarftigheid, zal men met voordeel zijne talenten oefenen: ik twijfel geenzins of mijn zoon zal nog te recht komen , indien gij en de braave Heer walter dien invloed op hem blijft behouden, waarvoor ik hem nu geloof vatbaar te zijn. Het zal mij zeer aangenaam weezen dat gij, nu mijn zoon van huis gaat, ons dikwijls bezoekt: uwe geëerde ouders zien wij zo zelden; maar ik wenschte wel dat zij nooit vergaten dat mijn man niet anders is dan de bediende van een ander, en dat alle kostwinningen die ons eerlijk ons brood geeven, zo ongelijk niet zijn als hoogmoed en waan zig wel eens verbeelden: alle welopgevoede menfehen, van een goed zedelijk gedrag, en een goed verftand, zijn gefchikt om met elkander omtegaan: laaten wij toch in een Land van koophandel ons niet vergeeten, door zulke kinderachtige vooroordeelen: uw Vader, mijn lieve frans ! is ten minften zo nuttig en onontbecrelijk in zijn bedrijf, als mijn man in het zijne; en, ik herhaal het, als de bezittingen niet te verbaazend ver uit elkander loopen, en de góede opvoeding ons tot  ÏÖO cornelia wildschut; of, menfehen gevormd heeft, is men zeer goed gezelfchap voor elkander. Uwe aanmerking over zekere jonge juffrouw vergroot mijn goed gevoelen van u: gij weet wel, dat mijn man niet van zeggen is, maar ik vrees dat uwe woorden niet dan te veel grond hebben! Vaarwel mijn jonge vriend! vervolg uw' weg door dit leven zo werkzaam en blijmoedig als gij dien begonnen hebt, en zijt verzekerd, dat deugd gelukzaligheid is, ook dan als ons eenige onaangenaamheden ontmoeten: ik ben met toegenegenheid uwe Verpligte vriendin. . maria huisman, Nu, de groot. ZEVEN- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer samuel de groot , aan Mejuffrouw maria de groot* waarde zuster ! ïïeb ik het u niet dikwijls gezegd? maar wat baat dit! zo de Zoone des menfehen in onze eeuw op deeze Aarde terug keerde, zou hij zelf bij zijne oprechte belijders wel geloof, dat is vertrouwen i  DE GEVOLGEN DER. OPVDEDINfi. IfJl wen, vinden? maar om nu van mij zeiven niet té fpreeken, heeft de Apostel paulus niet honderd maaien gezegd: god wil dat alle menfehen tot de kennis der waarheid komen en behouden worden? en zo zal ook, maak daar ftaat op, de volheid der Heidenen ingaan, en geheel Israël nog eens zalig worden: terwijl ik daar over zo zat te peinzen, zeide ik tot mij zeiven: wat is dat toch voor eene wonderbaarc verblindheid, die de menfehen aandrijft om zeer zwakke, zeer bekrompeue denkbeelden te vormen van de Godlijke goedheid ; daar iedere ademhaaling ons daarvan dc verzekering doet, dat god goed is, ook omtrent ondankbaar re, en verkeerd handelende fchepzels! daar alies wat ons omringt ons toeroept: genadig, barmhartig, langmoedig is de Heere, en groot van goedertierenheid; dat zijne gunst al het fchepzel beftraalt! Het angstvallig hart van veelen is beducht dat men de zonden zal vermeerderen indien wij zulke ruime begrippen maaken, en onder het volk brengen , van deeze onbegrensde goedheid: dit heeft zo wat fchijns, doch wèl befchouwd zijnde, is bet ook niets dan fchijn: hoe zouden alle zondaars in alle mogelijke werelden een gering deeltjen van deeze goedertierenheid verminderen kunnen ? .weet gij wat de zonden en ondeugden doen kunnen? zij kunnen den mensch onvatbaar maaken voor den invloed deezer goedheid: hoe ! indien eens alle de inwooners, het zij door natuurlijke oorzaaken, hetzij door eigene verwaarloozing, blind wa* 11. DEEL. I»  l62 cornelia wildschut; of, ren, zoude daarom de zon min heider en min algemeen doorkraaien ? en zoude men dan iet dergelijks durven vermoeden omtrent het hoogde wezen, en de mensch .die van gisteren is? even zo wel zou een welgedaan kind, terwijl het de blijken zijns vaders liefde levendig blijft gevoelen , dien Vader kunnen bedroeven: de zondaar is een dwalende ; hij zoekt zo wel geluk als dc bedachtzaame dienaar van god, maar hij zoekt dat op eenen weg waar langs hij 't nooit vinden zal: de ondervinding die hem dit aantoont is de eerftc ïnfpraak om zig te verbeteren: naar gelang hij fmartlijker gevolgen deezer dwaaling gevoelt , moet ook zijn nadenken en verbetering te grooter worden: hierop rusten alleen de Godlijke bedrijgingen, en is de grond zijner ftraffen ; en zal door alle eeuwigheid de Godlijke ftraffen tot dc dierbaarfte zegeningen maaken: hier moet ik een paar regels fchrijven over mijn geliefd onderwerp, de bekeering der Jooden. Dcjooden zullen, eindelijk vermoeid van afzwerven en van de Godlijke verftooting, tot den Mesfias wederkeeren, hem erkennen, en aanbidden : de Heidenen zullen met het Euangclic bekend worden, en uitroepen; „ Meer dan „ socrates is daar! " dan zullen allen nederbuigen voor onzen jezus , en bekennen dat hij is tot heerlijkheid van god zijnen Vader: maar dit onderwerp valt meer in den fmaak uwer Zuster klinkert, en ook, ik heb uthans zeer veelte fchrijven; dit is de reden dat ik over dit onderwerp niets meer hier bijvoeg. Is uw zoon dan geen bewijs deezer waarheid?  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. iê? roem was zijn oogmerk ; een grooten naam te maaken, al zijn toeleg; waar, befiendig menfehengeluk was voor zijne verwilderde oogen verborgen ; en het geene hij zig als geluk had voorgefteld, zocht hij ten kosten zijner gezonde harfensi wat vond hij? befpotting, verachting, fchande; dat kon niet anders: men maait het geen men gezaaid heeft: dit natuurlijk gevolg zijner dwaaling moet hem ter herflellinge dienen: noch zijn hart, noch zijn verftand was immer vijand van den Christclijken Godsdienst : hij had zo weinig tegen de doorgaande zedenleer dat hij die met zijne bewondering , (die beuling daar hij is!) vereerde: zijn hoogmoed alleen verhief zig tegen de lesfen der nederigheid en zelfverzaaking: maar een' Godsdienst te omhelzen die reeds zeventien eeuwen oud was; een Godsdienst, gefchikt naar de vatbaarheid der ccnvoudigfte lieden, zo wel als voor den geleerden, kundigen beoefenaar der waarheid, hier lag de fteen des aanftoots! ware hij de uitvinder; daarvan geweest, ódan zoude hij uit geheele andere oogen gezien hebben! dus in zijne iedcle overlegginge verward geraakt, is hij een dwaas geworden, en dat wel een dwaas die wijs was in zijne eigen oogen. Uw zoon is gered , voor altoos gered; zijne Vernedering'heeft hem tot ftaan gebragt: het hoog.) moedig hart en het trotfche verftand kan buiten eene groote vernedering niet tierfteld worden: is dc mensch trotsch op zijne fchatten , die moetö fcig arendsvleugelen maaken; op zijne gezondheid, h 2  1(54 cornelia wildschut; op, hij moet verdorren als een bloem des velds; op fchnönbeid, die moet verwelken en vergaan; op zedelijke vermogens, hij moet zijne onmagt eens allerkrachtdaadigst ondervinden, en na met petkus ter goedé trouwe gezwetst te hebben, een groote zwakheid bcwcenen;op de gaaven van zijnen geest? ja fchoon maar een weinig minder gemaakt zijnde dan de Engelen, als een ander nebucodonosar vernederd en verbannen worden tot de dieren des velds; en maar zo veele van zijne Ikheid behouden als noodig zij, om hem al het rampzalige van zijnen deerelijken toeftand te doen gevoelen; dit alles nu boude ik voor blijken dier Godlijke goedheid welke ik predik en aanbid! dan zie ik in dc wreedile pijnen de bronnen der genezing, en in de grootfte vernedering de middelen ter herfielling: door redeneeren kan men meteen hoogmoedigen niets uitrechten ; hij wil zig niet laaten overtuigen; hij i» gerust dat niemand iet wederleggeuswaardig tegen hem kan inbrengen. Bekommer u maar niet, .waarde Zuster,- over zijne moedeloosheid: het is zeer natuurlijk dat hij nu te geringe gedachten van zig zal hebben en zig daarom onbekwaam achten tot iet nuttigs: hij zal geloven, en er is maar te veel gronds toe, dat hij zijne zielsvermogens in zijn afgemat ligchaam geheel en al heeft verfpild: laat hem eenigen tijd in dien waan, dit kan niet dan heilzaamc uitwerkzeis hebben: te meer, nu bij in handen is van zijnen vriend walter; die zal hem, naar maate zijne afgefloofde krachten wederkomen, wel werks  be gevolgen der opvoeding. ld$ Wcete-n te bezorgen, en cornelis zal zeker veel liever door een' vriend terug gcbragt worden op den weg des werkzaamen levens, (dit kost zijne eigenliefde weiniger,) dan door iemand dien hij als gezach bij hem moetende hebben, aanzag: en dit is ook voor hem veel veiliger dan dat hij dit veranderd denken toelchreef aan zijne eigene wijsheid. Niets kan gelukkiger invallen dan de reis die men u heeft voorgefteld: in het gezelfchap van zo een' man als dc Heer walter , zal hij zo wel naar ligchaam als naar den geest ontelbaare voordeden opdoen: hij zal zijne natuurgenoöten leeren kennen, niet zo als men de menfehen leert kennen in de boeken, maarzo als zij zijn, en dat wel in ltat bedrijvende leven, bezield met alle die driften die de vermogens ontwikkelen en doen werken: dus kan hij die gezellige deugden erlangen die hij of in 't geheel niet bezit, of die hij niet ten rechten tijde oefent; zijne toegevendheid zal uitgebreider worden maar niet meer de vrucht zijn van zwakheid , integendeel zal zij ontdaan uit gezond oordeel, en gekoesterd worden door voorzichtig terug zien op zig zeiven: hij zal menfehen leeren kennen, van uitmuntende begaafdheden; hij zal ook anderen zien, die het verbazend verre in het zedelooze gebragt hebben, en dus leeren befluiten, dat zijn natuurgenoöten gekenmerkt worden door hunne volmaaktbaarheid; dat een, eenmaal alles toegeftaauc drift, weldra verwoestingen in den zedelijken mensch kan aanrichten, waarvan L 3  j66 cornelia wildschut; op, zo een knaapje» geene fchaduwdunne denkbeelden vormen kan: zijne hebbelijkheid tot denken zal hem dit alles ten zijnen eigen voordeele doen bewerken , en toepasten, en hij , in plaats van een min-beduidend beipiegelaar en verbinder van harfenfchimmen te zijn, die een lijftema van invallen zamen fchraapt en knoeit, misfchien in weinige jaaren groote vorderingen maaken, in de kennis van den mensch: nu kan zijn hoogmoed, getuchtigd door de reden, hem te hulp komen, om zijn verkwisten tijd intehaalen, en ieder oogenblik zijn' geest, of handen , of beiden, bezig te houden , in het bedrijven van iet goeds of nuttigs : deeze reis met zo een' vriend heeft nog ontelbaar meer voordeden; ik kan die allen niet opnoemen: maar zijne gezonde ziel zal weder eens in een gezond ligchaam woonen en werken ; hij zal als dan zig zo wèl geplaatst vinden, in een fatfocnlijk gezelfchap, als bij zijne bezigheden op het Comptoir, als bij zijne boeken. Ik weet wel mtetje , dat men onder mijne oudenvetfehe begrippen ook deeze telt, dat ik in zo een geval ook de hand der bijzondere Voorzienigheid zie: wat raakt mij dat, die met de beoordeeïingen der menfehen op dit ftuk niets te maaken heb-? iedere fterke neiging tot een oogfehijnelijk goed werk, is bij mij eene Godlijke roeping: men praat bij fommigen nog al veel van de bijzondere leiding der voorzienigheid, zonder dat men zig er op toelegt cm die te hooren en ge-* kuurzaatnen; „Wat zal dc wereld daarvan zeggen!"  BE GEVOLGEN DE II OPVOEDING. lö"? maakt dat zelfs veele weimenenden duizendmaal zo eene roeping geen gehoor geeven: men is zo bijlter bang voor den naam van geestdrijver , dat men doorgaands de fterkfte aandrijvingen tot de nadrukkclijkst aanbevolene christelijke deugden , wijsgecrig befchouwd, goedkeurt, anderen aanprijst maar niet beoefent, zo dra zij niet in den engften kring van burgerlijke pligten beflooten blijven, en aan veele moderne Christenen wat al te onnozel toefchijuen: u is nog niet vergeten wat ik eens, ter verlosiïng van een arm verfchalkt jong geldersch meisjen, ondernam, en hoe veel moeite dit mij .kostte, aleer ik "de zaak meester konde worden? wel nu, tot den laatften dag mijns levens zal ik den Hemel danken voor de gelegenheid die hij mij gaf om een onnozel fchepzel uit de klaauwen dier fchurken te redden, die door hoereloon fchatten ten verderve vergaderen. En lieve mietje ! laat mij u daar eens eenige omftandigheden, zo kort mogelijk, van vcrhaalen. Ik was op een avond uit eeten, bij mijn ouden Vriend peters ; daar kwam ook een jong vreemdeling, en die verhaalde ons, onder anderen, dat hij dien voorigen avond verfcheiden fpcelhuizen bezocht had, waar van men buitens lands zulke uitfpoorige vertellingen doet, dat de nieuwsgierigheid hem daar ook heen geleid had: zijn geleider, ook een mijner goede kennisfen, at met ons, en voegde er bij, dat zij in het fpeelhuis, 't welk hij mij noemde, een jong meisjen gezien hadden, dat nog geL4  i68 cornelia wildschut; of, heel en al eene nieuwelinge was, cn door haare met moeite ingetoomde droefheid, verlegenheid en onfchuld, wel toonde, dat zij daar niet met haare toeftemming gekomen was : dit kind, zeide hij, flikte geduurig de traanen als terug, die in haare groote hcmelsblaauwe oogen rolden, zo dra de oppasfer haar met vergramde blikken aanzag: wie is dit meisjen, en waar van daan? vroeg deeze Heer aan den Cipier deezer helle: het is een gelders meisjen Mijnheer, die ik heb laaten huuren, en die nu voor twee dagen in haar' dienst kwam: zij is nog wat vreemd en fc'mw, maar 'zij heeft nog geen menfehen gezien; en hij voegde er bij dat zij vrolijk en vergenoegd was met haaren dienst; dat zij dagelijks zulke nieuwelingen kregen, die in zulke huizen, welke evenwel in Awfterdam niet kimden gemist worden, hoognoodig waren, wijl die huizen een nog grooter kwaad, cn dat meer in kleine fteden » heer;ebt, tegen gingen. Toen deeze twee ileeren vertrokken waren, ging ik ook weg; doch mijn vriend peters verzocht mij nog een oogenblik te blijven: hij zeide dat ik federt dat verhaal pehcel en al ftil en afgetrokken geweest was: kort gezegd, iMijrrjE ; ik greep hem bij de hand: wat dunkt u mijn vriend! vroeg ik, is deeze man niet een bode die God ons toezend, om een arm fchepzcl ter hulpe te gaan ? hij merkte daarop aan, dat gedwongen altoos bij die lieyertjeris het voorgeven is; dat de uitkomst meer* ' maals den welniencnden iever te Ithaude gemaakt  dé gevolgen der opvoeding. 169 had; kortom hij fprnk in 't algemeen dc waarheid, maar dit voldeed mij niet: kom aan peters, zeide ik, wij willen immers liever aan veelen vergeeffche moeite doen , dan een mensch van onze hulp verftoöten? eindelijk, ik fprak hem zo ernftig aan, dat hij zijn jas ook aantrok*, en mij volgde: voor de eerftemaal van mijn leven trad ik zo eene wooning der fnoodheid in: wij vroegen wijn, cn gingen verder door: eene kille huivering overviel mij; ik verbleekte op het gezicht van zo veele verflenste fehoonheden van twintig en vier- en twintig jaaren; gerimpelde voorhoofden, gefchilderde kaaken, oogen daar dood en verderf uit fcheenen; de lelijkfte hakelbontfte opfchik, die men in den Joodenhoek ooit ontmoet: opgckonkeld hair, gewasfen linten, flodderden bij de nekken; eene zo fcbaamtelooze als walg verwekkende naaktheid; geheele purperoodè ftraamen, die van haar gelaat door het danfen , den wijn en de hitte afdroopen; hier en daar nog eene minder bedorven van ligchaam, maar allen afbeeldzels van afgunst , gulzigheid, vuilcn beestachtigetj wellust . . . maar genoeg, ik fchaam mij omftandiger te zijn voor eene zo zedige vrouw: in deeze plaats ontmoetten wij ook zulke jonge lieden, ja getrouwde mannen, dat wij onze oogen niet durfden gelooven, vooral toen wij overtuigd werden dat zij daar geenzins uit nieuwsgierigheid gekomen waren, maar zo bekend, dat Qenige deezer vrouwlui, hen met een: „ zeg eens „ pult ! hoor eens hier kram !" enz. gemeenL 5  tfO CORNELIA WILDSCHUT; OF, zaam omarmden , of op den fchouder flocgen. Digt bij de deur is een kantcortjen, alwaar dit Jonge fchaap gezeten was , onder het vlammend dreigend oog cener bejaarde caronje, die tot eeuwige fchande haarer eigene fexe dit fnood werk op zig nam: dc Beelfebub deezer helle, wandelde al heen en weêr, met een half douzijn onderhoorige fchurken, zeer bedaard en prat zijn pijp rookende. Ei lieve laat ik u dat monftereus wijf eens befêhrijven: verbeeld u de grofst geleede geelde breed gefmoelde moffin, die ooit Holland binnen trad: zo dik gemest, dat zij bijna de menschlijke gedaante verloor; om haar gerimpelde en met kwabben neerhangenden bruinen hals, had zij een fnoer of drie fijne paerlen, die hier en daar wegzonken in het vet; aan haare lompe ooren zwaare diamante orlietten, en aan haare handen en vingers ringen en brazeletten van hooge waarde: een muts van de kostbaarde brabandfche kant , met een rood lint, en een juka of een ding van de fijnfte chits, met groote bloemen; zo zat dat monfier daar te poffen en te blaazen, en geld weer te geven, en het nieuwelingjen bij beurten te bekijven: en dit uitfchot der menfehen gaat ook nog (dit in 't voorbijgaan,) ter kerk, en ter avondmaale! het is onlangs gebeurd dat er op een zaturdag avond niet gefpeeld werd, en toen mijn man aan een der knechten de reden vroeg, zeide hij, woordlijk; „ onze juffrouw is in de voorberei-  de gevolgen der opvoeding. 171 ding geweest, en gaat morgen aan 'sHeeren tafel, en dan wil zij noch de baas niet dat er faturdags gefpeeld wordt: " als men zulke dingen hoort is men zo getroffen van verbaasdheid dat men niet weet wat men zeggen zal. Kort gezegd mietje , ik wist het meisjen te losfeh, evenwel met veel moeite; want het was een zeer mooi jong fchepzel en tot op deezen dag heb ik reden om wèl voldaan te zijn over mijne onderneming. .Maar dit verhaal heeft mij zo verre heen gevoerd, en mijn brief is reeds zo lang, dat ik hem zal [luiten, u nogmaals verzekerende, dat de voorftclling van den Heere walter, mij zo zeer gevalt, dat ik zelf hem een' brief van erkentenis zal fchrijven: over mijn ftokpaardjen, zo als gij het noemt, de bekecring der Jooden, heb ik nog veel te zeggen, maar dit liever eens mondling, en als wij met kees de handen wat ruimer hebben. Ik heb voorleden week eens te Leiden bij uwe Zuster klimcert geweest: men kan van deeze martha - maria niet fcheiden als men met haar aan het redeneeren komt , vooral over de Prophetie'n, waarin ik beweer dat de bekeering der jfooden zeer duidelijk verzekerd wordt, en zij als dan, daar alleen de wederkcering naar Jerufolem, als een ftaatkundig voorval, in befchouwt: 't is waar , zij heeft veel voor uit, door haare kennis in de Hebreeuwfche taal, die zij, hoor ik, ook zonder flippen leest.  172 cornelia wildschut; of, Nu eindelijk groet ik u en mijnen Broeder van harte, en blijf uw beider toegenegene Broeder. samuel de groot. AGT - EN- VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer samuel de groot, aan den Heere reinier walter. mijnheer ! Ik ben de oom van onzen cornelis de croot, een volle broeder van zijn' Vader ; eenige jaaren Rentenier, doch had het altoos zo volhandig dat ik nooit tijd kon vinden om te trouwen, hoewel ik, naast den Godsdienst, voor niets meerder hoogachting heb, dan voor het heilig huwelijk: ja ik geloof zelfs dat een kenmerk van den waaren Godsdienst befraat in den eerbied, die hij daar voor eischt: maar ik zag zo veele verwaarloosde of flordig waargenomen pligten in het gezellige leven, bij gebrek van tijd of nadenken, dat ik befloot tot nut der zameuleving, zo veel mogelijk zoude zijn, die beter te bevorderen : en dewijl ik des handen vol werks heb in mijn niets beduidend le-  h,B GEVOLGEN DER OPVOEDING. 17$ ven, kunt gij Mijnheer wel denken dat ik nooit erfgenaamen zal verwekken. Oordcel nu hoe een man van mijne denkwijze moet getroffen zijn, door de goedheid die gij hebt om onzen cornelis , is het mogelijk, te recht te brengen: zijn duivel was hoogmoed, en die, weet .gij, is de overfte der duivelen: zijn vermogen is ten minften zo groot als dat van simson en hercules, ja van milo zamen; maar bij geluk is die duivel fteke blind, want hij zag niet eens hoe ik ■en frans ligthart hem gepierd hebben; maar zijn moeder, onze mietje, zal u alles wel verhaalen. Dewijl nu luiheid 's duivels oorkusfen is, en. luiheid is de wortel van alle kwaad, zo wel moreel als phiücq kwaad: ik ontken niet dat cornelis werkzaam van aart is; doch de gewoonte wordt de tweede Natuur: om hem des te herfcheppen, moet hij arbeiden, doch hij kan niet aleer zijne afgefloofdc krachten herfteld zijn; en wat kan g daar toe zo veel toebrengen dan eene reis met een1 vriend, zo als gij u betoont te zijn: zie Mijnheer walter, ik zeg het tusfehen ons, ontzie geen geld om uw oogmerk te bereiken; ik fta voor de halve uitgaaf; voor de geheele zoude ik zeggen, indien ik niet wist dat gij mijn beurs zo weinig behoeft als mijn'raad: dorr dit middel zal hij te recht komen, vooral als hij geene gelegenheid heeft om alle daag een uur of tien te zitten a papier bekladden, maar voord, moet: hij zal uaa  Sf4 cornelia wildschut; of, ook leeren door eigen ondervinding, dat éénoog koning is, in 't rijk der blinden; maar dat in 't rijk der zienden éénoog geen de minfte aanfpraak maaken kan op de geringfte onderfcheiding. Gij kent zeker den Heer wildschut? daar is mijn Broêr Boekhouder: het fchijnt dat de talenten van dien Heer alleen gefchikt zijn om geld te winnen en te verteeren; maar wij zijn te weinig bekend met elkander om u daarover te onderhouden : daar ligt mij evenwel iet betrekkelijks tot zijne dochter als lood op 't hart: het meisjenis zacht; mijn Zuster niet misgedeeld van verftand , doch alles is verkwanfeld en in de war: nu , als gij terug 'komt moet ik eens met u praaten, en indien uw hart nog vrij is, zou mij dit veel hoops geeven: verftaat gij mij niet? 6 dat onnozel meisjen! en de duivel gaat om als een loerende, niet briefchcnde leeuw, zoekende haar te bederven : frans kan u daar meer van zeggen ik ben uw verpligts vriend en dienaar samuel de groot*  de gevolgen der opvoeding. 172 NEGEN- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer jacob van veen, aan den Heere paulus wildschut. mijnheer ! Ik zocht tot nu vergeefsch de gelegenheid om u eenige minuten ongeftoord te kunnen fpreeken: dewijl er nu geen ander middel om u mijn verzoek voortedraagen, overig blijft, dan mijn pen, heb ik de vrijheid genomen dezelve ten dien oogmerke opteneemen. Mogelijk Mijnheer weet gij nog niet dat ik uwe dochter bemin: dit is echter waar, en hoewel de jonge Juffrouw niet onkundig daarvan is, heb ik nooit meer blijken van goedkeuring dan van afkeuring ontvangen: dit bemoedigt mij om te denken dat zij onverfchillig, maar geenzins afkeerig van mij is: in die hoop vraag ik u Mijnheer, of gij mij toeftaat aan uw huis te verkeeren, met het bepaald oogmerk, om uwer dochters genegenheid voor mij te winnen? Mijne omftandigheden zijn u bekend, maar ik zal u, indien gij mijn verzoek aanneemt, daarvan een grooter opening geeven, wèl overtuigd dat er van dien kant voor mij niets te vreezen valt. Mijne •ongcduurigheid naar een antwoord van u  fj6 GOtt.NEI.IA wildschut; of, is zo groot, dat ik te eerder eindig om u dus in ftaat te Hellen, fpoedig te voldoen aan het verzoek van MIJNHEER! Uw' nederigen dienaar, J. VAN VEEN* ZESTIGSTE BRIEF. * De Heer jacob van veen , aan Mevrouw eliza* beth stamhorst. mevrouw ! Hoe weinig ik ook het geluk hebbe om bij ii bekend te zijn, neem ik echter de vrijheid, u, en dat wel over een zaak van het uiterfte belang voor mij, te onderhouden: de beleefdheid mijner Zuster, nog onlangs beweezcn, moedigt mij hier toe te fterker aan. Ik ben niet onkundig, Mevrouw! dat de Heef wildschut met u, zijne Zuster, veeltijds raadpleegt over zaaken die hij gelooft, veiliger, volgends uw doorzicht te beftuuren , dan "wanneer hij die geheel cn al zelf regelde. Vaa  DE GEVOLGEN DER OPVOE DING. l/J» Van mijne familie of omftandigheden zal ik u weiniger behoeven te zeggen, naar maate die bij ti bekend zijn: ik zal alleen 11 eenige bijzonderheden, mij betreffende, mededeelen. Voor de negotie opgevoed wordende had ik weinig gelegenheid om veel deel te neemen in de za< menleving, en zo weinig tijds voor mij, dat het mij zelfs onmogelijk ware mijne Zuster te komen af haaien; anders zoude ik die gelegenheid niet verzuimd hebben ; dewijl ik thans mijn eigen zaaken begonnen heb, vlei ik mij, dat ik «en weinig meerder meester over mij en mijnen tijd zijn zal; doch vooreerst zal ik ook zelfs zulke kleine uitflappen niet kunnen doen: er bleef dan niets overig als mij door mijne pen bij u aantedienen. Hoe onvoegzaam het ook in 't algemeen zij, over zig zeiven te fpreeken, ben ik daar thans toe genoodzaakt: gij eischt, en dit is billijk, den man te kennen die de eer verlangt 0111 een lid uwer familie te worden, door zig met uwe beminnelijk Nicht ik het huwelijk te verbinden. Zo ik mij zeiven wèl ken, ben ik overtuigd dat mijne zedelijke zijde meer vastheid ontving, dan dat mijn geest met veelcrleie aangenaame talenten is verfierd geworden; ik behoor dan onder de alledaagfche jonge lieden; fta niemand in 't licht; bezit meer bedaard oordeel dan levendig vernuft: en hier door trekt men even zo weinig aandacht als men afgunst opwekt: ik ben geen MuficuSj II. DEEL. M  178 cornelia wildschut; of, geen Poëet, geen Tekenaar, geen uitmuntend Danfer, maar ik heb fmaak in dit alles,en het is meer gebrek aan tijd dan ongefchiktheid in mij, die mij belet heeft daar meer uuren aan te hefteden: ik ben misfchien ook wat te héél voor de hedendaagfche wereld, doch dit is meer het gevolg van die afgezonderde levenswijs die men in onz,e familie verkiest, en die ik moest volgen, dan van een ltroeven ongezelligen inborst. Ik heb een' Oom die ongetrouwd, en rijk is, en zo ik n»ar zijn' zin trouw zal hij mij groote voordeden toebrengen: mijne Zuster komt bij mij inwoonen zo dra ik mijne huishouding begonnen heb: gij kent haar, Mevrouw; zij is niet misgedeeld van verftand, zij is een deugdzaam meisjen; doch men ziet zo duidelijk dat zij buiten de wereld leefde: het gezelfchap vau een weldoenden doch lastigen Oom , die de wereld verfoeit zonder dat hij dezelve kent, heeft haare zucht voor een ftille ftrakke levenswijs niet verminderd; zij heeft ook in haar aart veel meer van een kribbig neuswijs treufeltjen, dan van die aangenaamheden, die jonge lieden overal bemind en gezocht maaken: ik twijfel niet, of Juffrouw betjè zal dit met mij geredelijk toeftaan: gij zult, Mevrouw, in deezen brief de reden vinden, waarom ik het noodig achtte , ü, haar waar ongevleid af beeldzei te geeven; en ik hoop dat gij daarin mijne verfchoo;ning zult vinden: uw Nicht wildschut is daarire betrokken.  BS GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 11$ Sedert eenige maanden kreeg ik gelegenheid om aan het huis haars Vaders te verkeeren: ik zag haar niet of ik beminde haar dermaate, dat ik niet meer aan een ander meisjen konde denken: ik ontmoette daar zeer veele jonge lieden, wier gedrag juist niet ten naauwsten geregeld is; doch die evenwel daar en elders met vermaak ontvangen worden: het zijn meest allen looze, wilde, veel gcweldsmaakendeknaapen, die, misfchien om toch iet te beduiden, de partij koozen, om zig erger te toonen dan zij indedaad zijn: veelcn bezoeken haar met het zelfde oogmerk als ik: doch het fchijnt dat Juffrouw keetje, niet meer acht flaat op den eenen dan op den anderen. Ik heb haar gezegd dat ik haar beminde, en ik kan niet merken dat dit haar mishaagt, of ook behaagt; zij behandelt mij met zo veel onverfchilligheid, als de beleefdheid eeuigzins toelaat; doch felert hier zekeren van arkel op het toonecl Verfchecn, zijn wij allen op den achtergrond geraakt, eh hij is de begunstigde gast, zo wel bij Mevrouw als bij Juffrouw wildschut; de berichten die ik van hem heb opgedaan, doen mij befluiten dat hij nooit verdienen kan zijn oogmerk te bereiken: hij is een fpeelder, Mevrouw, ea heeft zig fchuldig gemaakt aan veele flechte bedrijven en ligtmisferijen: hij heeft even weinige zedelijke als Godsdienftige beginfels, en hij maakt daar zo weinig een geheim van, als onze lieden van de mode gewoon zijn: voor de waarheid desM 2  i8e cornelia wildschut; of, zer berichten fta ik in, en ben bereid die buiten twijfel te ftellen. Ik heb Juffrouw wildschut daar ook over onderhouden; maar zij nam mij dit niet wèl af; en kent mij weinig genoeg om te gelooven, dat ik, uit eigenbelang en partijzucht, werk; van arkel is voor 't overige een fchoon, bevallig, geestig, kundig man, die, zo hij een braaf charakter had, eere zoude doen aan de beste familie met welke hij zig zoude poogen te verbinden: wij verdenken elkanders oogmerk te zeer, om bijzondere goede vrienden te zijn. Mijne liefde voor Juffrouw wildschut, heeft niet langer aan mijn Oom en Zuster onbekend kunnen blijven, federt men mij wilde dwingen, (men noemt het aanraaden) om een Juffrouw te trouwen, over wie mijn Oom voogd is , en die echter zo weinig fmaak in mij heeft, als ik genegenheid voor haar heb: er is iet in onze humeuren , dat nooit overeen zoude te brengen zijn: en rust evenwel huislijk geluk niet grootendeels op zekere gelijkheid in de geaartheden? Maar, Mevrouw, nu vraagt gij mij misfchien of zo een jongeling, als ik mij bij u heb afgebeeld, dan ooit ernftig kan denken om Juffrouw wildschut tot zijne vrouw- te kiezen? ik verfta u ten vollen: zie hier mijn antwoord: zo ik Juffrouw wildschut wèl ken, ligt daarin voor mij geene de minlte zwarigheid: als men haar oppervlakkig befchouwt ziet men duidelijk, (verfchoon  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING, ifil deeze mijne oprechtheid,) dat zij niet op de beste wijs is opgevoed: zij is een verwaarloosd eigenzinnig kind; zij is zo fchoon als een engel, en dat wel nu zij, hoe zal ik het noemen, als een onbezield beeld zig vertoont:, zij is nergens aan gehecht; zij doet als anderen, doch dit kost haar niets; want alles is haar onverfchillig: zo fchijnt Juffrouw wildschut, maar zij is indedaad niet ontbloot van verftand, het is niet geoefend, doch het is aanwezig: zij is minzaam, goedaartig en heeft een goed hart; en indedaad niet door de Natuur gefchikt om altoos een mooi beuzelaarltertjen te zijn (*). Jammer dat haare braave moeder niet beter in ftaat ware, om de opvoeding haarer dochter, zo wèl reeds aangevangen, te voltoojen! ik weet Mevrouw zo het een en andere, dat mij met grond ■ op deeze wijze doet denken, en nu ik de eere heb aan u te fchrijven, ook zeggen. Wat mag een liefhebbend man, die achting verdient, niet verwachten, van zulk een meisjen, indien zij eindelijk befluit om de zijne te worden ? van haare keuze zal haar geluk of ongeluk geheel afhangen: en welk een waarlijk braaf meisjen moet dat niet zijn die geheel en al aan alle haare verkiezingen, ja invallen en grillen zijnde overgelaaten; die verkeert waar en met wien zij wil; die in de ruimfte overvloed leeft, die men nooit vraagt (•) De liefde is niet fcherpziender dan de haat! M .3  j82 cornelia wildschut; of, wat doet gij, of wat is uw oogmerk; die altoos omringd is van jonge lieden, zo als ik u befehreef; evenwel zig altoos in weerwil der losbeid en onbedachtzaamheid zo gedroeg, dat deeze haare vrienden haar met eerbied, ja Mevrouw, met eerbied, behandelen: zij' moet in haar hart deugdzaam zijn, om negentien jaar oud zijnde wel eenige losheden te begaan ; doch nooit, zelfs bij eene fnapachtige wereld, het geringst in verdenking te zijn van de minfte zedeloosheid! Maar in dat waare licht ziet mijn Zuster haar geenzins , en gevolglijk ook mijn Oom even weinig , die zo veel geloof geeft aan zijn nicht, als of die even onfeilbaar, cn wel ter goedertrouw handelde: en waar op rust toch mietjens vooringenomenheid? op praatjens en overdrevene vertellingen die beiden geheel valsch of ten fterkften vergroot zijn: mijn Zuster ziet niet, fchijnt het, dat dit alles de gevolgen zijn der opvoeding die Juffrouw wildschut ontvangen heeft: maar dewijl alles wat ik daartegen inbreng, gehouden wordt voor redenceringen van een verliefd jongeling, en dus niets uitwerkt, heb ik de partij gekoozen om te zwijgen en mijn oogmerk doortezetten r als zij des den ouden zang zingen, van dat ik dwaas doe; dat ik hun nog eens bedanken zal, voor.den goeden raad* die zij mij geeven, enz., beantwoord ik dien niet meer: mijne Zuster kan, even weinig als haar Oom,' beoordeelen , hoe veel of weinig innerlijke waarde Juffrouw wildschut  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. iffg heeft, en ik kan met geen van beiden over liefde en haare gevolgen, op een Jongman die waarlijk bemint,fpreeken; zij verftaan mij niet; zij kunnen.mij niet verftaan. Mijne Zuster verkeert niet dan met een half douzijn zuarkijkende nufjens, die den tijd doorbrengen met koufenbreiën, thee drinken, en als zij bijeen zijn, zedig kwaad te fpreeken van ieder die niet in haar' fmaak valt", of in andere gezelfchappen verkeert; zij kan des niet wenfchen zo eene Schoonzuster te hebben, als ik haar hoop te geeven. Ziedaar, Mevrouw, een kort verhaal van mijne omftandigheden: indien ik afkeerig ware van de wereld; indien ik de befchaafde zamenlèvihg uit verkiezing vlood, dan zeker zou eene vrouw gelijk JuffroüW wildschut , mij niet gelukkige* kunnen maaken, dan ik haar maaken zoude; doch ik bemin de gezelligheid, en alle die betamelijke vermaaken, die de goedkeuring der beste menfchen verdienen; en die ons tot zeer nuttige uit» fpanniugen moeten verftrekken. - Ik ben zo verbaasd naauw gezet opgevoed, dat weinigen in onze gezindheid zelf in deezen met mij gelijk ftaan; maar ik begrijp altoos dat de mensch een gezellig wezen is, en dat men zig in onverfchillige zaaken moet voegen naar anderen: dat er geen meer zonde ligt in het gaan op een danspartij , dan in het draagen van een rok met knoopen , of in gecoëffeerd te zijn zo als de mode jonge lieden beveelt. M 4  ÏÜ4 cornelia wildschut; of, Vrees niet, Mevrouw, dut de overdrevene voorfcbriften van den Godsdienst bij mij het al te gegewoon uitwerkfel gehad hebben; integendeel 1 mijn gezond oordeel heeft die altoos voor overdreven gehouden; zij hebben des mijn eerbied voor hem niet verminderd: ik heb mij altoos te wèl bij zijne eigene wetten gevonden, om hem niet tot leidsman door dit leven te verkiezen; env dit hebbe ik grootelijks te danken aan mijn' fmaak voor een ordentelijk gedrag; die fmaak is tot eene hebbelijkheid geworden; alles wat daarmede ftrijdt I jtoot mijn zedelijk gevoel. Mag ik, Mevrouw, hoopen op uwe gunst! Het belang dat gij in uwe lieve Nicht neemt, verdient dat ik u verzeker, dat indien zij mij met haar perfoon begunftigt, zij in mij altoos haar grootften tederften vriend, cn liefhebbendüen echtgenoot vinden zal: ik zal mij met onvermoeiden vlijt toeleggen om haar zo gelukkig te maaken, dat zij nooit dan met genoegen aan onze verbintenis zal kunnen denken: ik hoop dat ik erin zal (lagen: zij is nog zo jong, zij is zo minzaam! als zij eens in dedaad aan iet wezenlijks zal gehecht raaken, zal zij een geheel ander charakter krijgen: hoe vrees ik ondertusfehen dat de Heer van arkel haar zal betoveren! hij heeft zo veele uiterlijke voordeden , hij is reeds, mag ik zeggen, de vriend van 't huis. De Heer wildschut heeft mijn brief nog niet beantwoordt: hij zeide mij daar qver met iemand _  de gevolgen der opvoeding. lR^ te moeten raadpleegen, en dit, Mevrouw, zijt gij ongetwijfeld: de liefde is ongeduldig! wist ik reeds of ik van uwe voj^-fpraak mij verzekeren mogt! als ik aan mijne blinde denk, klopt mijn hart tot in de toppen muner vingeren 6 hoe hart- lijk bemin ik haar! Mijne nederige dienstaanbieding aan den Heere stamhorst, en uwe achtingwaardige jonge lieden: ik noeme mij met de grootfte 'achting mevrouw ! i Uw ootmoedige dienaar, j. van veen. MS  ïüö cornelia wildschut; of, EEN. EN- ZESTIGSTE BRIEF. '\ Mejuffrouw maria de groot ,aan Mevrouw elizabeth stamhorst. mevrouw, zeer waarde vriendin ! Hoe alleraangenaamst was mij den brief dien ik van u ontving, nooit kon die op een gepaster tijd gekomen zijn; ik heb de behoefte om mijn hart bij mijne vriendin uitteftorten, en dewijl mijne omftandigheden niet toelaaten dat ik u ooit voor eenige dagen kan bezoeken, moet mijn pen u mededeelen 't welk mijn mond u niet verhaalen kan: welk een over fraaje kunst is de fchrijf kunst, en hoe nuttig de infteUing der posten; hierdoor zijn wij inftaat geftelt om onze afwezige vrienden onze innerlijkfre gedachten bekend te maaken, en al het voordeel te erlangen, 't welk men uit eene vriendelijke vertroosting en verftandigen raad kan verwachten. Gij hebt wel gelijk mijne vriendin; afftand noch tijd kunnen eene vriendfehap op wederzijdfche achting en overeenftemming gegrond, niet uitroojen: de&tijd die alles vernielt en doet veranderen, heeft op haar geen vermogen; integendeel, hij verflerkt die door in onzen geest alles., te herroepen dat ons weleer bepaalde om eene wederzijdfche keuze  be gevolgen der opvoeding. 187 te doen, en de afïland zet wel eens meerder levendigheid bij aan onze wenfchcn, om die gelukkige dagen nogmaals te beleeven, die wij met zo veel nut en vermaak plachten doortebrengen. Hier van ga ik u, door mijn ailervolkomendst vertrouwen, overtuigen. Sedert lange was mijn hart innerlijk bedroefd, maar de oorzaak daarvan is zo vernederend voor eene moeder, dat ik die aan niemand dan aan u en aan mijne Zuster klinkert zoude kunnen ontdekken : het betreft dien jongeling die met den Heere van arkel, in uw nabuurfchap geweest is; en over wien gij mij berichten hebt medegedeeld die mijn verdriet vergrooten. Ik ken uw medelijdend hart, ik weet dat gij aan eene moeder, eene moeder die gij niet waare vriendfehap vereert , zult toegeeven, dat zij u eens omftandig over haar eenig, eertijds veel belovend kind , onderhoude : ja Mevrouw, dit is zo , nooit zag men een zachtaartiger en leerzaamer kind dan het mijne; hij was de vreugd van mijn leven, hij breidde mijn ftil huizelijk geluk gediiurig uit; nooit fpoorde ik zijne leerzaamheid door vc'eie goedkeuringen aan; en heb ook nooit zijn hoogmoed aangevuurd: het is echter waar dat ik mij over zijne groote vatbaarheden innerlijk verheugde; misfchien mij daar wel een weinig op verhoovaardigde ; doch federt omtrent agttien maanden heb ik de grootHe reden om te duchten dat zijn fchoon verftand gekrenkt is! hoe veel kost het een moeder dat te belijden!  l8S CORNELIA WILDSCHUT,' 07, De zucht om iet groots, of want dit verward hij onder elkander - iet ongemeens te zullen zijn, heeft hem van den gebaanden weg der reden afgefcheurd, en voordgelcid in de doolhoven van het valsch vernuft en eene geheel harfenfchimmige wijsbegeerte: hij ftclde zulk een belang in van zig te doen fpreeken, dat hij, ziende dat er in zijne enge verkeering, aandacht op hem viel, heeft hij alle de krachten zijner ziel derwijze överfpannen, dat de gevolgen daar van niet lang konden achter blijven: hij heeft mij beleden, dat hij, zonder dat ik dit ooit vermoedde, dertig nachten aanéén, flaaploos niet Hechts, maar werkend heeft doorgebragt. (*) Toen fchijnt het heeft hij zijn raazend leerftelzel der "invallen afgewerkt; en welk ik niet zonder traanen heb kunnen doorleezen , zulke verwoestingen vind ik daarin van zijn verftand: het beftaat.uit een reeks van oude en nieuwe tegen elkander ftrijdende dwaalingen: deeze geleerde ijlhoofdigheid heeft in meer andere takken den toon gegeven. Op zekeren dag eens met hem alleen fpreekende, vroeg ik hem, of hij niet eens begon te denken om eene keuze te doen, noopens eenen ftand in de wereld, en om zig te laaten aanneemen tot (*) De uitgeeffters kennen een' jongeling, die veertig nachten, dus aan zijne ftudiën hebbende doorgebragt, een voorwerp van dc ijsfelijkftc zenuwziekten geworden is, doch zijn verftand behield.  DE GEVOLGEN DER 01» VOEDING* l8 ïvid dier Christelijke gemeente, die hij zoude verkiezen: dus mijn kind, zeide ik, zult gij gedachtenis houden ter eere van dien grooten Leermeester, die, zo als paulüs van hem getuigt, het leven, en de onftervelijkheid heeft aan het licht gebragt; en zie hier zijn bedaard antwoord : mijn waarde moeder! alles wat jezos verftaanbaar gezegd heeft, (want gij doelt zeker op hem ?) hadden reeds voor veele eeuwen in verfcheiden gewesten uitmuntende wijsgccren gedacht en bewezen; hoewel veel klaarder en nadrukkelijker: ieder die het boek der Natuur naardig leest, kan dit alles bevatten: hoe ware het des der peine waardig, dat daarom een Lceraar uit den hemel tot ons afdaalde, om de wijsgecren te hoonen en de wereld in oproer te brengen? om martelaar te worden, en duizend martelaaren te maaken? cn waarom? om ons te leeren: het geen gij wilt dat u de menfehen doen, doet hen ook alzo; want dit is de geheele zedenleer; al wat daar buiten gaat, zijn menfchlijke bijvoegfels of zogenaamde verklaaringen die niets waardig zijn: dit is het niet al: het bevel om mijne reden gevangen te geeven onder de gehoorzaamheid des geloofs, is zo onbillijk dat ik, die mijne reden wil behouden , dat bevel verwerp. Is, vroeg ik hem, het leerftellinge dan zo ongerijmd, dat gij alle onderzoek daar omtrent onnoodig acht? hij gaf mij den tijd niet om verder te fpreken; maar hij revelde dan van eeuwige ilofjnueens van het geval oorzaak van alles; maar er  If)ö CORNELIA WILDSCHUT; OF) was zo weinig zamenhang in alles wat hij praatte, dat ik er niets van konde vatten: hij wilde vervolgens fpreeken over het valfche eener Leer die de tusfchenkoinst der mirakelen noodig had: maar het verveelt mij u dingen te fchrijven, die men zelf bij het gros der zogenaamde ongelovigen vinden kan: dit alles wierd gezegd, en doormengd met zulke laffe en onbetaamelijke fpotternijen, dat ik mij in mijn hart bedoefde, wijl ik daaruit moest opmaaken, dat hij niet Hechts een twijfelaar, maar zig dwaaslijk verhief op zijn doorzicht, en door de flechtfte fchriften van bolingbroke, en voltaire geheel en al betoverd was. Op mijne andere voorftelling antwoordde hij even onverftandig, ja durfde met eene aanftootelijke verwaandheid te kennen geeven, dat een Genie van zijne foort alleen zig moest bezighouden met de verlichting zijner eeuw, en al het overige laaten aan hen die alleen voor het bedrijvende leven gefchikt zijn : ondertusfehen poogde ik hem dc gevolgen zijner dwaasheid onder 't oog te brengen; fprak over het verdriet dat hij mij daardoor aandeedt; toonde hem het billijk misnoegen van zijnen Vader ; dan alles vergeefsch : dit gefprek met hem viel voor, eer zijn oom de groot, geholpen door een gaauw knaapjen, hem eene vernedering heeft toegebragt die hem tot Haan deed komen: doch zijn gezondheid en zijn verftand beiden , hebben zodanig geleden dat eenige flikkeringen van oordeel mij mijne gerustheid niet weder  DE GEVOEG EN DER OPVOEDING. ÏJJX geeven: gelukkig dat hij de gelegenheid krijgt om met een zijner of liever mijner vrienden een reisjen te gaan doen: indien dit iet goeds mogt uitwerken zal ik het u melden : nu ga ik over tot het beantwoorden van uwen brief, uw nicht betreffende - Mijne bestevriendin! gij kent mijn braaven man, hij is zo geheel en al op het comptoir, en zo vervuld met zijne zaaken, dat hij noch tijd noch lust heeft om zig te bcmoejen met het geen er in huis omgaat: in deezen, is hij zijn Meer geheel gelijk, die zeker even weinig let op het geen buiten zijne negotie, dat is, in huis voorvalt : het is wel te denken, dat onder zo veele jonge lieden er eenigen zullen zijn, die hun belang genoeg verftaan, om hun hof meer bijzonder aan Juffrouw wildschut te maaken, maar men zal niet ligtlijk ontdekken, wie in zo een zwerm van haar nazweevendc jonge Heeren, met uitzondering behandeld wordt: ónder dit getal is ook de jonge Heer van veen, een braaf jongman, die een goed comptoir en veele middelen heeft: maar niet genoeg du ton fchijnt, om, op het eerfte voorkomen, een vrouw als Mevrouw wildschut, of eene dochter als de haare voorinteheemen. Cornelis zegt mij wel, dat hij nooit gemerkt heeft, dat die jonge Heer eenige tekens gaf van aarigeliechtheid of liefde , voor de jonge Juffrouw; en dat hij dus zijne bezoeken alleen voor uitwerkzeis van beleefdheid houdt. Of mijn zoon een groot kenner is van gehechtheid, of liefde, is bij mij  ï2 cornelia wildschut; of. zeer twijfelachtig, en ook hij is zo met zig zelveH vervuld, dat hij niemand dan zig zeiven ziet. Zoudt gij wel geloven , mijne vriendin , dat mijn Zoon ook de dwaasheid gehad heeft, van zig intebeelden dat hij verliefd was, en dat wel op eene jonge Juffrouw hofman? een meisjen dat niet met fchatten, maar dies. te milder met allerleie bcbaafdheden van geest, en verftand voorzien werd? ik heb ontdekt dat zijn oogmerk was om zig met haar als autheur rijk te maaken: ik heb reden om. te denken , dat zij zig, hoe, weet ik niet, van hem heeft weeten te ontdaan: daarna heeft hij zig ingebeeld op Juffrouw wildschut verliefd te zijn ; en zig gevleid' dat zijne ongemeene geleerdheid, hem in die onderneming zeer wel zoude doen gelukken. Ik geloof dat keetjen onbedacht genoeg zoude kunnen geweest zijnr om hem gehoor te geeven , indien zij genoeg aan haar zélve ware overgelaten, en hij zig wat meer naar haar gevoegd had: de zucht om eens van levenwijs te veranderen, zou veel bij haar hebben afgedaan: gelukkig dat hij alleen in zijne verbeelding verliefde, anders vrees ik dat hij mij nog nieuwe verdrietljjkheden zoude veroorzaaken : doch zijn eenig oogmerk is flechts aanzienlijke goederen te bezitten, om in luie ledige zogenaamde wijsgeerige befpiegelingen, zig te kunnen toegeeven. Hoe wel heeft men , mijne vriendin ! aangemerkt, dat de opvoeding als verdeeld blijft tusfehen  Ï5E GEVOLGEN DER. OPVOEDING. Ioï> tius na uerodes, en onze eigenliefde komt met Jan--Alleman op de been, om ons te verdedigen tegen zulke vijanden: eindelijk raad men ons, ons eigen hart te onderzoeken; maar wat kan men beginnen met een loos listig fchelms hart? en dat het zodanig is, word ons, door Dominés en Thilofophen geleerd. '\ Tusfehen ons mietje , ztdke zedelceraars weeten niet al te fiks wat zij 'willen : zij praaten uit en in; en gevolglijk zig zeiven in de war: maar! zegt gij mij eens kind 1 hoe moet ik dit redden? in deezen . . . gij valt mij in de rede, en haast u , ( naar, wil ik fpreeken , uw doen,) om mij te zeggen: maar! betje, gij hebt zulke verftandige braave ouders , die zijn immers wel zo zeer inftaat, u dien liefdendienst te doen, als uwe vriendinnen , gij kunt ze des verbeteren zo gij vilt. Nu gij toout mijne ouders zo wèl te kennen, ben ik zo met u ingenomen, dat ik u bij de eerde gelegenheid dat gij hier logeert, een half uur beloof om het lint op uw nachtmuts , cn dat voor êii fpiegel, te fpelden: ik heb u ook iet te vraa-  S20 C011NELÏA WILDSCHUT; OF, gen: we,et gij dan niet dat als zulke ouders ons berispen en de waarheid zeggen , wij verpligt zijn , hun gelijk te geeven, te bedanken; dat zij moeten belqoven, ons te zullen verbeteren, vooral, dat het niet in ons op mag komen, ten hunnen koste ons te verdedigen V hoe weinig fmaakt ons dit alles: weet gij dan niet, dat eerbiedig zwijgen , in zo een geval, de kleinfte offerhande is, waarmede onze eigenliefde voldaan kan ? weet gij dan niet, dat onze eigenliefde veel te gevoelig is, om last te hebben, aan zulke offerhanden en flachtoffers: weet gij dan niet, dat wij deezen liefdedienst niet dankbaar mogen vergelden, met eenen foortgelijken van onzen kant? iet het welk zo aan* genaam is voor den beftraften, dat het, even als het poeder de fijmphatie, alle wonden terftond heelt? Men gaat voord, en zegt, dat men met ber rispen ondank behaalt: praatjens voor de vaak! nooit vergeldt men zo ruim den bewezen liefdendienst, en zo vaardig dan in dit geval: de ondervinding leert dit alle uur van den dag: maar tot dit alles, is omtrent zulke dierbaare ouders als de mijnen geene gelegenheid : een vriendin! ó dat is het waare! men kan heerlijk weerom praaten, pleiten, boos worden; ja men kan vergelden wat men aan ons doet, en dat op de fterklle wijze : „ maar, * zegt gij, „ verberert men dan zij„ ne gebreken?" maar ,g\] kunt al heel lastig vraagen, er komt geen eind aan, meisjen: was dit dan  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. JfcSt het oogmerk der wederzijdfche gedienftigheid ? doch' om dat oneindig vraagen niet aanteleeren, zeg ik u: men verbetert zig wel juist niet op het zelfde oogenblik; hoe zou men dit doen kunnen, daar men die dan doorgaands ontkent? doch dit maakt niet alles vruchtloos: heeft men zijn ongemaklijke bui uitgewazemd; o dan wordt onze ziel zo helder als de lucht na een zwaaren donder , verzeld van ftorm en regen ? er volgt eene lieflijke kalmte; nu begint men te glimplagchen, over de zetten die men gaf en ontving: de bui fteekt nog wel eens haare hoorns op, en men^, hakkelt nog eens wat, maars en evenwels, en zoos? doch dan wordt men op nieuw dc beste vrienden: nu heeft men niets zo op 't hart, dan elkander te voldoen; dit is niet genoeg; men prijst, men vleit elkander; doch alles ter goeder trouwe en alle zaaken zijn zeven. De Damons en Phitiasfen, de Orestesfen en Pyladesfen zijn van mij onbelogen: maar de vrienden van onzen tijd hebben er geen handwater bij: onze hedendaagfche vrienden hebben meer van de kinderen dan van de volwasfe menfehen; zij fpeelen met alle deftige pligten, zo als-het kleine goedjen, bakertjen, bruidjen, keuken - meidjen, moe« dertjen vrouwtjen, ja zelfs domineetjen en fchoutjen fpeelen: zij zijn niet meer vrienden in die volle ftaatige betekenis des oorfpronglijken woords , maar zij fpeelen vriendinnetjen , men vermaant, beftraft, prijst, laakt, bemint, bezorgt, bezoekt.  Ö'22 COUKStlA WILDSCHUT; OFj fchrijft; men is bij elkander of komt bij elkander ; alles is ondertusfchen niets dan fpel? men doet elkander geen eenen wezenlijken dienst: dewijl meri ondertusfchen van vijf en zes jaarige bakers, moeders, vrouwen, domineetjens cn zo voord, in die van twintig en vijf- en- twintig verandert, zo gebeurt het dat men van vriendinnetjen fpeelen, waare vrienden wordt, doch ik ben nog in mijn fpeeljaaren, en fpeelde nu omtrent u berispitertjen. Nu is het uw beurt, zo als mijn EroCr cn ik, in onze jeugd, paardjen fpeelende, tot elkander plagten te zeggen: „ Kijk ketje , ik was nu al „ zo lang paard; nu is het jou beurt." Zo gij mij na deezen brief nog voor uwe vriendin kunt erkennen, dan moet gij uw gooi maar gaan, en mij niet fpaaren: het is nu uw beurt in 't fpel. Mag ik u bidden, fchrijf mij veel, zeg mij toch dat ik u lief en waardig ben, maar zeg het mij wat fentimenteel; dan geloof ik het te beter: is dat zo in uw winkeltjen niet? lees de romans cn daar zult gij te recht raaken: was uw broêr wat meer in dien trant, gij zoudt, nu hij verliefd is, uw voordcel kunnen doen, met zijne uitgezuchte afgebroken alleenfpraaken, die men zegt dat het vermaak der verliefden zijn, als zij hunne lieve meesteres niet aan hun groenen zij hebben: doch; vooral zijn voorkomen; want veel meer ken ik niet van japik, doet mij vreezen dat hij u nieta zal aan de hand geeven.  6E GEVOLGEW DEK OPVOEDING. S2J Het wordt eens tijd, om nog een paar regels over uw Broers aanzoek te fpreeken: keetje is mij te na om te prijzen, doch zij verdient eert ander man, dan van veen: keetje is goed, en» zal haar' man nooit om iets vraagen, vermits zij, hem dien last zal afneemen: zij zal hem nooit op zijn Comptoir komen kwellen, of om papier of pennen, of een mooi boek; zij zal nooit zijn Bibliotheek omfchommelen ; en hoe veel huiskrakeel wordt dus voorgekomen! zij zal geen intkoker over zijne papieren fleepen, een ongeluk dac den bijnaar verhemelden lavatek in een vlaag deed uitbarsten, die hij met zo veele heete traanen beweend, als met veele woorden befchrevert heeft: voor zo verre is keetje eene zeer goede partij voor uw' Broeder: maar is van veen zulk eene goede partij voor keetje ? zie, ik moet voor mijn nicht zorgen, en alle zwaarigheden opperen, vóór het te laat is: zal keetje vijf maanden van het jaar buiten kunnen zijn, zal zij gelukkig zijn, met een'man die niet alle avonden met haar uitflentert; niet alle daag veele vreemde aangezichten aan zijn tafel noodigt? zal het haar kunnen gevallen , dat zij in den winter avond met haar leezenden man niet kan, en met haar kat niet durft praa- • ten ? zal den wil der vrouwe, hier wel onderworpen zijn aan den wille des mans ? zal keetje wel doorzien kunnen, dat dit zo zijn moet, om dat adam eerst gemaakt werd, en daarna eva den adam ter hul|>e? zij die in haar huis het geheele tegendeel daar  ft*4 cornelia wildschut; of,? van zag! want Oom heeft eene ffilzwijgende overeenkomst met zijne vrouw gemaakt , om zijnen wil aan haaren wil te onderwerpen , op eene conditie, en die is, dat hij insgelijks in zijn eigen particulier zijn wil moet hebben : dit voorbeeld heeft zeker krachtig gewerkt, op de denkwijze der Dochter: zo dat, lieve vriendin! ik zie niet .veel heils in een huwelijk waarin de man van chagrijn langzaam zal uitteeren, en de vrouw aan een ftuip van gramfchap dood blijven ; want als ik u zeg, dat keetje goed is, dan is dit onder deeze voorwaarde, „ dat zij altoos haar zin „ krijge, " anders fta ik er niet voor in : of des uw broeder voorzichtig doet, laat ik aan uwe wijsheid over te beflisfen: dit is intusfehen waar, dat ik geloof dat zijne koop is als het huis der fpimiekoppen, dewijl hij een medevrijer heeft, die alle volmaaktheden bezit, welke bij keetje in hoogen prijs zijn . . . mijne moeder eischte den brief; rep je feheerje dan, adie van uwe ftoute vriendin. betje stamhorst. P. S. Verbruid mietje ! wat heeft mijn Moeder mij beknord om deezen brief, dien zij geduldig doorlas! kom kind , dat fpaart u die moeite uit: fchrijf mij in vergoeding een langen brief met veel nieuws, zo gij waarlijk misnoegd op mij zijt, is mijn dag van vreugd verlooren, en ik zal kijken als een uil in doods nood. VIER-  I)£ gevolgen der opvoeding. 225 VIER- EN- ZESTIGSTE BRI2F. Mevrouw christina lenting , aan den Heere hendrik van arkel. \J\t vrees of gij de zaaken niet meester kondet worden zonder dat ik er mij mede bemoei, fchrijf ik een' brief die gij moet zien voonelcczcn : antwoordt mij fpoedïg wat hij uitwerkt; ik wend niet voor dat ik mij, om uwen wil alleen zo veele moeite geef, neen: ik heb bijzondere reden om mij te vertoonen: Mevrouw stamhorst is eene gevaarlijke vrouw, zij bedekt alles 'onder een diep ftilzwijgen, en heeft nogmaals zig weeten te ontdaan van een bezoek, 't welk ik haar geeven wilde: ik liet mij, met mijne koets, daarheen brengen en dacht het dus te winnen: „ er was belet:" ik reed heen zonder de minfte gevoeligheid te toonen, maar zulke vastbepaalde voorneemens, om mij met de grootfte blijken van koele kleinachting te behandelen, hebben mij zo opgewonden, dat ik rust noch duur heb, voor ik u in fpijt van hun allen met uwe mooje malloot getrouwd zie: dan zal het mijn beurt worden: ik zal keetje wel vervormen, ik heb wel flimmer meisjens naar mijn zin gebogen: maar geen fnoeverijen , de daaden zullen nu'j vertoonen in al mijn licht..., a propos hein , het' is immers uw voor- II. deel. P  126 CORNELIA wildschut} OF, neemen om haar te trouwen ? zo niet, dies te beter, zoude ik zeggen, lot mijn oogmerk; maar gij zijt om geld verleegen; dat is de drommel altoos Uwe vriendin en Zuster. chrisje. VIJF- EN- ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan haaren Broeder. juijnheer en zeer waarde BROEDER' Uw aangenaam en altoos vervrolijk end bijzijn, had mij een weinig beter doen fchijnen, dan ik waarlijk ben: maar federt uw vertrek is het weder met mij verergerd : onze Doclor, of zo gij wilt, Chururgijn, heeft geen groote begeerte om mij onder zijne patiënten aantcnecmen: en Mijnheer lenting , poogt mij te bewegen om naar eene andere plaats te gaan, en daar te confulteeren , met een bekwamer man, dan men in een lïeedjen als het onze kan verwachten: maar ik die nergens liever ben dan in mijn huis, heb daar niet veel fmaak in : evenwel de omfiandigheid waarin ik geloof mij te bevinden, kunnen mij niet,  de gevolgen der opvoeding. H2? onverfchillig zijn, en die is ook zo vreerad voor mij dat ik misfchien daarom zoude kunnen verkiezen, in de ftad te komen: mijne gezondheid is daar niet alleen betrekkelijk op. Maar veronderftel dat ik befloot een' doctor te komen confaltecren , dan zal ik eenige dagen dienen te vertoeven, en mijn man kan, tot zijn, en ook mijn leedwezen mij zo min brengen als bij mij blijven: waart gij getrouwd of bewoondet gij uw eigen huis, het zij in den Haag of te Amfteldam , de plaatzen daar gij, dunkt mij, u het meest ophoudt, dan zou die zwarigheid klein zijn, en ik zou u komen bezoeken, met mijne kamenier en eigen knecht; doch in een logement daar wil mijn man niet toe befluiten: het is ook zo wat voor een vrouw die in haar eigen huis niets te wenfehen heeft; evenwel het zal misfchien maar voor weinige dagen zijn, en gij zijt zeer voldaan over uwe bediening. Daar valt mij iet in! ik heb u met zo veele achting en onderfcheiding hooren fpreeven van Mevrouw wildschut en haare bekorelijke dochter, zoudt gij de vrijheid niet durven neemen, van haar te vraagen of zij niet een fatfoenlijk huis weet aantewijzen dat geen eigenlijk logement is, maar waarin men apartementen kan huuren voor bij voorbeeld veertien dagen of langer? want dit zal afhangen van het confult: misfchien zal ik zo lang . niet behoeven te blijven ; maar ftel veertien dagen: zo ik een flaapkamer een zaal een cabinet- V 2  aa8 cornelia wildschut; or, jen voor mij en een kamer voor den knecht heb, zullen wij over den prijs niet verfchillen, en gj broêrtjen zult wel voor de tafel, daar ik u altoos hoop aan te zien, zorgen. Ik ben bijna verlegen om te confulteeren, want ik zie er wèl genoeg uit, maar ik ben wat bleek, en mijne oogen ftaan zeer flets: lieve broeder! ik weet welk belang gij in uwe eenige zuster ftelt, en dat uw edel hart met verrukking de gelegenheid zal waarnecmen, om mij dienst te doen: zo gij goed vond Mevrouw wildschut dit voortehouden, dan verzoek ik u dat gij haar van mijne achting verzekert; als ook haare dochter Mejuffrouw wildschut. Veel complimenten van mijn' man, adieu heintjelief: ik omhels u en ben altoos Uwe liefhebbende Zuster. c lenting, Geboren van arkel.  Dfi gevolgen d kr opvoeui n.c. 22:0 ZES- EN- ZESTIGSTE BRIEF. De Fleer hendrik van arkek , aan Mevrouw christina lenting. Gezegend zij de man, zegt pancha , fpreukrijker gedachtenis! gezegend zij de man, die den flaap heeft uitgevonden! maar ik zeg, mijn chrisje ! gezegend zij ieder die de list heeft uitgevonden: gezegend zijt gij des, mijne Zuster; uwe verdienden zijn in dit vak onbetaalbaar. „ Ontvang des in dank een nieuwtjen heet van den rooster ! geen kwaadfappige oude vrijster die in geen zes wecken door hoofd, maag, kies, lenden en andere pijnen, uit haar muffigen leuningdoel, zig heeft opgeligt (om welke dringende rede ook) uit wiens geflikte kapot, in al dien tijd, niets keek dan een rooje neus, en een paar loopende oogen; die in al dien tijd geen de minfte verfche lucht inademde; die haar nutloos leven nergens veilig achtte , dan in haar pcstiale flaapkamer: geen zo bemoei- bedil-achtige fnappende overoude maagd , kan haastiger uit haar gevangenis uitbreeken, ja zig aan alle gevaaren van wind en weêr bloot dellen, om haare zwartgallige deenende medezusters te verkwikken , met het verhaal van een onvoorzichtigheid , gepleegd door eeuö P 3  »3° cornelia wildschut; 07, jonge mooje lieve vrouw, die intusfchen ge^ heel onfchuldig is. Geen familiezieke voorftander van de belangens der waare kerk, kan met zo veel drifts te paard fpringen om in een arm afgelegen dorpjen den Predikant te gaan zeggen, hoe de vrije beroeping zo wèl bekuipt werd , dat op hem het lot gevallen en hij leeraar is in eene onzer groot11e fteden: ja een Indiaansch loopcr maakte nooit meerder fpoed om een gewigtige tijding overtebrengen, dan ik maak om u te zeggen, dat de gek met wien wij ons zo gediverteerd hebben, gaat — gaat gaat reizen: en met wien vraagt gij? ontftel u niet! denk in wat ftaat gij zijt, chrisje ! zeggen dc oude Grootjens , Tanten, Nichten , Bakers en Minnen, tegen ieder jong kuiken dat wonder wijs is, met haar ophanden zijnde moederfchap : maar gij hebt zo veel moeds, dat een guitenftukjeu van ' mij, u nooit ontruste; gij denkt dan misfchien dat ik genoodzaakt zijn zal, om mijne veiligheid, bij voorbeeld, voor eenigen. tijd dit land te verlaaten, na eerst wèl mijn beurs ge,vu!d te hebben, en nu mijn vriend voor gezel-' fchap medeueem; met of tegen zijn' ouders wil, dat komt er niet op aan: mogelijk denkt gij ook wel dat ik mij wat te veel gehaast heb, om mijne beminde in een' ftaat te Hellen, die mij de vervolging haarer familie zal vcroorzaaken; en dat Ik mij daarom wegpak : óók mis : ik ben alleen verliefd op de duiten, en zou doodlijk met haar  be gevolgen der opvoeding. 23I 'verlegen zijn, zonder die: zij moet mijn vrouw worden, en daarom is het noodig dat zij ter goeder trouw op mij verliefd wordt : maar zo verliefd dat zij volftrekt met mij een wettig huwlijk wil aangaan r "haare moeder vrijt bijna zo ge- weldig voor mij , als ik zelf kan: dwing des uw fleer cn meester , dat hij mij ten eerften een ampt bezorge, dit zal de baan helpen ruimen, en mij inftaat Héllen, om haar zand in de oogen te werpen, nopens mijne middelen van beftaan. Meermaal hebt gij mijne bekwaamheid geroemd, om andere lieden voor mij te doen werken: Salomon (ma foi ciirisje! salomon was toch een gaauwman, dat is niet te ontkennen!) zegt, de grootheid des Konings beftaat in de menigte zijner onderdanen; dus ook de grootheid eens ftaats (vraag het uw salomon lenting,) in de menigte zijner amptenaaren: dit is ook de zetregel van onze meeste huislijke vrouwtjens met opzicht tot huisdienaresfen. Gij weet dat van Gekken, zo min eene kostwïn: ning heeft, als uw broeder ? hij herteelt als in de daad zijns Vaders beurs, zo als ik die deezer ioerisfen, welke zig het air geeven om ten teken hunner aanzienlijkheid hoog te fpeelen, en die het geld zo nuttig is, als een vuist in hun oog: verwonder u des niet, dat zijne ouders dit nutloos leven moede zijn, wanneer ik u zeg, dat de Vader een werkezel, en de Moeder eene recht ou^erwetze braave huisvrouw is: kunt gij niet beP 4  *ji cornelia wildschut; of, grijpen dat zij hun zoon als eene HoUandfchs zeldzaamheid overgeleverd hebben , aan een dier fnaaken die Europa doorreizen, met allerlei vreemde gediertcns, zo als olifanten , hijdraas, kocjen met twee hoofden, dwergen, en boschmenfchen te laaten kijken; om zig dus ook aan alle gemecne en aanzienlijke gaapftokken, ja aan alle Duitfche hoven te gaan vertoonen. Zou het niet grappig genoeg zijn, denkt gij, onzen kees met den titel"van het wanfchapen Philofoofjcn aan alle liefhebbers en kenners, en leden van Natuurkunde cn Natuurkundige genootfchappen te laaten kijken, en zijne kunstjens doen, te laaten rijmtjens maaken, twistgedingetjens houden , versjens opzeggen, kort om zijne talentjens te laaten zien V dan at de arme fchelm ten minsten zijn eigen brood en zijne ouders waren zo een leêglooper kwijt. Aan deeze geheele voorflelling ontbreekt meer waarheid dan waarfchijnelijkheid: maar al genoeg in dien ftijl: hij gaat reizen met een jong koopman die ik niet van perfoon ken, en die zeker niets bedoelt dan onder weg zig met deezen gek te vermaaken, als hij in zijn postchaife niets omhanden heeft: het oogmerk zijner ouders is, om hem zijn verftand te gaan' laaten opzoeken, doch of hij dit wel ergen s dan in de maan, (gij kent het vertelzel van Ariöste?) zal vinden, en of hij daar zal heenen kaajen, moet de tijd leeren. H*oor nu, hoe ik achter dit nieuwtjen kwam: gisteren vond mijn partij fpeelende, met mijne fchoo»  D e o e v o l r, e n t) e r o p v o e DI N o. 233 ne haare Moeder en nog een' fnoeshaan, die ik hier duld, om dat hij niets beduidt, en des ook niet gevaarlijk voor mijn oogmerk is, trad db groot binnen, zo wèl gekleed en met zulk een behaagelijk voorkomen , dat ik naauwlijks mijne oogen geloven kon: niets van den pedant! en ook niets van het windmakerijen! toen men hem aandiende, knikte ik de beide dames toe, als willende zeggen dat wij nog eens wat grappen met hem zouden hebben: maar zo als ik zeg, hij fchcen mij geheel anders dan ik hem ooit zag: hij zeide aan Mevrouw dat hij affcheid kwam ncemeu, vcrmids hij voor eenige maanden buiten 'slands ging: wij lagen de kaarten neer. Ik was verzet, en zei: Buiten lands? naar de IVestindiè'n? naar Groen* land ? Hij. Neen zo verre zal de reis niet zijn. ik. Alleen? hij. De Heer walter heeft mijne ouders verzocht, om mij met zig te nccmen; hij is genoodzaakt voor het Comptoir naar Frankrijk en Duitschknd te vertrekken, en ik neem deeze gelegenheid waar, om die landen te zien: zo ik in ftaat ben, iet voor u te doen, (zig voor ons buigende,) zal dit mij veel genoegen geeven. Hij was zo ftil en zo bedaard, maar ook zo droefgeestig , dat niets wat ik ook opperde om met hem den gek te fcheeren hechten wilde: ik bragt hem op de Poëzij, op de Pbilofophie, op alles waar over hij altoos zo veel fnaps voerde;  234 cornelia wildschut; of, vergeefach ! en, affcheid neemcnde, vertrok hij terflond. Wie nu evenwel lust en moeds heeft, om met zo een zotskap opgefchecpt te zijn , moet zelf een flag van den molen hebben, of in een foort van boetdoende bedevaart gaan: ik fpreek bij ondervinding: wij fpraken ieder naar zijn denkwijze over die reis, doch keetje, die altoos een kind is, en blijven zal hoop ik, merkte aan, dat zij niets voor zo vermakelijk hield, dan het reizen, maar zij gaf geen eene goede rede daarvan, nu, als men weet dat zulks onmogelijk is, moet men het niet eifchen : meisje, dacht ik, beget hoe gaarn wilde ik u dat plaifier geeven! gij zult reizen mijn beeldjcn, zodra gij maar befluiten kunt, om onder mijne befcherming te reizen; o ik zal u vreemdigheden van allerleien aart vertoonen: Mama, even beuzelachtig als dochter, was van keetjes gevoelen, en zei dat zij altoos begeerig geweest was om ten minfte de Roomfche landen te zien, en dat zij wel gehoord had, dat daar zo veel mooje fchilderijen zijn: ik heb er wel geen verftand van , maar toch ik zie gaarne wat moois, doch mijn man heeft nooit tijd, en ik ben niet verder dan Rotterdam en Seist geweest: kort gezegd, alles liep nu over reizen en over de reis van de groot , cn keetje vroeg mij, of ik geen reisboeken, (reisbefchrijvingen meende zij,) had, en of ik haar die leenen wilde : gij kunt den* ken hoe ik die vraag beantwoordde: en nu ge-  DE gevolgen dek. opvoeding. £35 loof ik zal zij ten minften twee geheele dagen niets doen dan reisboeken leezen, en over niets anders denken, noch droomen, cn ik, ik zal die groote trek lecvendig houden, wie weet of het vooruitzicht om met haar' man te reizen, haar niet zal overhaalen om mij te trouwen, zo als die loeris, die, om dat zijn voogden hem beletteden een jagthond te houden, een vrouw zocht, om dat' hij als dan zijn eigen meester zijnde, zo veele honden zoude kunnen houden als hij zelf wilde: de fmaak is niet te betwisten, cn de bovendrijvende drift dwingt alle de mindere in flavernij, dit is genoeg bekend. Zo dat curisje, gij zult uwe uitzichten op dien moojen jongen moeten opgeeven, en hem bij uwe komst alhier niet vinden: dit fpijt mij om uwentwil, want ik weet dat gij eenige bekwaamheden, u zeer aangenaam , m hem veronderftelde; hoe flecht uw ecrlte aanvallen uitvielen. Nu ga ik u nog iet vertellen dat u beter zal bevallen: Mevrouw wildschut wil volftrekt niet dat gij in een logement zult gaan, nu gij u in zo een Haat bevindt; kom aan , ik zal u in haar eigen woorden alles melden: „ Ik zou nooit voor onze lieve Heer kunnen verantwoorden, ( gelukkig vooroordeel!) indien ik eene jonge Burgemeesters vrouw in een herberg liet gaan: (dat is eerst eene gemoedelijke vrouw!) en zie Mijnheer , hoewel ik nooit kwaad van u geloof, dan kunt gij met meer voegzaamheid (voegzaamheid, ó die naauw-  CORNELIA WILDSCHUT; OF, gezette zo-te ziel!) voegzaamheid Lier uit-en in> gaan: kijk, cr gaan toch een hoope malle praatjens van u, zeker om dat gij geen ftijve knevel zijt, en ik zou niet gaarne zien dat keetje,' met u op de tong raakte:" Ik kusehte haare hand, en zei, dat als men eenigen omgang maakte, men doorgaans de nijd opwekte, (en nog veel meer zulke wisjewasjes die men bij zo eene gelegenheid dan zegt.) Dit viel voor, na dat dc fuoeshaan waar van ik fprak, vertrokken was, en dus tusfehen ons drieën: ' vervolgends belastte zij mij, om u, uit haar' naam te verzoeken, cn keetje toonde hoe veel vermaaks zij zich in uw gezelfchap beloofde: alles zal ge. reed zijn , en gij als eene Amfterdamfche Burgemeesters vrouw ontvangen worden aan het huis eens rijken koopmans , wiens Echtgenoot zig waarlijk inbeeldt dat gij haar wel 'zeer veel eer aandoet, door bij haar te komen: zij zal u haar doctor (die zij nooit gebruikt heeft,) fterk aanprijzen, als zeer ervaren in de ziekten der vrouwen: vrees niet voor dien doctor, het is geen oud ftijf, ftilzwijgend burger man, met een zwarten rok aan, en een fchrikkelijke groote wolbaai op het hoofd, en een korten dikken rotting in de hand: ó ho! onze doctor is een dier fnaaken die zijn tijd verligtmist heeft, en door behulp van eenige ducaaten en eene betaalde disfertatie, het doctoraat ontving : 't is een charmant jong heertjen, een weinig fat, doch volmaakt gefchikt om dc  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 237 doctor van lieden te zijn, die zo een fchepzel niet uit noodzaaldijkheid maar uit ton nahouden; die zijn partij fpeelt, die alle avonden kan blijven foupeeren, en voordgekruid door een half douzijn bejaarde vrouwen , die niet meer allerlei jonge gasten krijgen kunnen, zig aan hem verpligt achten, door dien hij even min als ik nooit weigert de partij vokemaaken, en deelteneemen aan zulke avondmaaltijden waarop men de lekkerfte beetjens vind: kortom, die voor zulk eene mooje jonge vrouw als gij zijt, bij de heele familie zweeren zal, dat gij zo veele kwaaien hebt, als gij zelve zult goedvinden, en die ligt zo veel geleerde brabbeltaal voor deeze vrouw zal kunnen fnappen, als noodig is om haar te overtuigen, dat men, uiterlijk gezond fchijncn kan, cn evenwel in zeer cretique omftandigheden 1 zijn; hij behoeft zig maar te beroepen op haar' buurman die voor eenige dagen aan een beroerte overleed, en er volgens haare uitdrukking uitzag: „ als melk „ cn bloed." Breng zo veele bedienden mede als gij zelve wilt: maar mij dunkt dat ik liefst had dat gij uw mooi kameniertjen (*) hier bragt,en maar één knecht: Mevrouw wildschut zou u gaarn zelve fchrijven, maar zij is zegt zij geen groote fchrijffter, en is te befchaamd om aan u te toonen, dat zij niet te (_*■") Het mooje kameniertjen komt niet mede: Mevrouw lenTrNG, bad daar reden voor, die de Lezer naderhand ontdekken mSL  83$ CORNELIA WILDSCHUT} OF, best fpelden kan: en boe wel zij gaarn zien zoude dat keetje met u briefwisféling hieldt, vindt zij toch niet goed, dat die u een uitnoodigingsbrief fchrijft; zij weet zegt zij, niet waarom, doch dit is zo: moeder en dochter doen zo veel en laaten zo veel zonder recht te weten waarom, dat gij u hier over niet moet verwonderen. Had gij eens gezien hoe de drokke woelige vrouw in beweging was toen ik haar uw' brief voordrcunde: ik had haar in voorraad gezegd dat gij niet wèl waart, enz. enz., en dat uw man u had voorgefteld om een doctor te confultecren: de vrouw weidde toen breedvoerig uit: „over de voordeden der groote fteden:" Nooit was ik het zo volmaakt ééns met haar: vervolgénds maakte ik haar fchrikkelijk nieuwsgierig naar uwen brief aan mij, en verzocht toen de vrijheid om die te mogen voorleezen; te meer wijl mijne Zuster bcgeerig was, haaren raad inteneemen: dit bolde de goede vrouw recht zeer; en keetje , zeker om eens wat anders te hooren, was min woelachtig toen ik dus begon te leezen. „ Uw aangenaam en vervrolijkend bijzijn , deed mij veel beter voorkomen dan ik was." zij. Dit is wel te gelooven , er is niets zo ge zond als vrolijkheid, en ik fchrijf het ook daar aan toe, dat keetje, noch ik ooit een doftor noodig hadden, en Mijnheer brengt de vreugd overal mede: (keetje zei niets maar was Van Mama's gevoelen.)  de gevolgen der opvoeding. 239 ik. „ Onze doctor of chirugijn heeft geen groote. trek om mij als zijn patiënt aantencemen." mevrouw. Daar heeft de man gelijk in, maar zelden zijn die vilders zo barmhartig of voorzichtig als het arme luidjens raakt: (en toen verhaalde zij mij een geval van een paardendoctor, dat ik wel, dunkt mij,in den almanach van Louw enCrelis gelezen heb, maar 't geen ik nu met een wellevende oplettenheid, aanhoorde, als iet geheel nieuw voor mij.) ix. „ En mijn Heer lenting wil dat ik naar de ftad zal gaan, enz." mevrouw. Daar toont de Heer lenting aan dat hij zijn vrouw lief heeft, en ook mijn man is net eender voor mij: ja, ja keetje ! daar zijn nog wel goeje mannen kind: doch hij moest, (A»jf! als men van een Burgemeester fpreekt, chrisje 1) hij moest wel een rechte babok zijn zo hij anders dacht. ik. „ Maar ik die nergens liever ben dan in huis en bij mijn' man, heb daar weinig fmaaks in." mevrouw. Ba! ba! fmaak! men moet geen' fmaak hebben, als de fmaak ons benadeelt: het jonge vrouwtjen is misfchien in die droevige Provincie wat melancolicq, en dat is niet te verwonderen: zie, ik ben nu een - en- veertig jaar, (is 't niet zo keetje? of ben ik veertig? nu dat doet er niet toe: ) maar als ik, bijgelijk, uit Amfteldam moest, uit mijn lieve Amfteldam, en woonen in  *4o cornelia wildschut; nr, een klein nest van een ftadjen, al lag het in het paradijs, wel ik kniesde mij dood, en wat moet dan zo een jong mensch niet? keetje. Dat dunkt mij ook, waarlijk! ik diverteer mij juist wel niet extra in Amfteldam, dat kan ik niet zeggen; doch het lot van Mevrouw lenting , komt mij evenwel heel onaangenaam voor: houd Mevrouw ook van leezen? (Wat wilde gij ciiiusje , dat ik daar op geantwoord had? hoor het zelve.) ik. Ja, ik vrees, dat zij, zedert zij buiten woont, te ve!él leest! Mevrouw viel mij in derede. mevrouw. Daar hebje 't al! ó Puis nog toe! als zij met Zuster stamhorst bekend raakt, zal dat er niet aan beteren: zo zuster ( niet Mevrouw, maar eenvoudig Zuster) zo Zuster geen fterker hoofd had dan ik, zou zij al lang mal gelezen zijn: keetje en ik leezen nooit; dat gelees is goed voor geleerde lui, een vrouw hoeft niet te leezen, en ook ik heb wel wat anders te doen; keetje is nog jong. ik. „ Evenwel de omffandigheid waarin ik mij bevïndc, is mij te aangenaam om iet te verzuimen 't geen voor mij heilzaam zijn zoude; dat ik hier door zoude kunnen overgehaald worden , om in de ftad te gaan confulteeren." Enfin ciirisje , ik las uw' brief ten einde,en het befluit was dat zij u door mij liet verzoeken: des befloot zij alles in deeze woorden: me-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2AÏ mevrouw. Och heer, het is toch verdrietig dat zulke jonge vrouwen uit ons lief Holland gehaald worden: wel zij moet daar naar gezelfchap hebben ? en dat voor zo eene fatfoenlijke vrouw! en de Burgemeester kan nooit eens ergens met haat heen; en in kleine Iteedjens vallen de lui zo babbelachtig als eens een vrouw met een ander man uitgaat — In een logement, in een logement! neen dat zal niet gebeuren: wel van arkel! ik zou, (N.B.) onder mijn mans oogen niet durven komen, hoe goed hij ook zij, indien ik ons huis niet aanbood .in zo een geval; fchrijf gij nu maar, als een kind, terftond, cn dat zij zeer welkom zijn zal, en zo al wat daar bij boort* Mijne dankbetuigingen waren groot en menigvuldig doch zij liet mij naauwlijks toe daar van tc fpreeken: zo keetje , zeide zij, in de plaats was van Mevrouw lenting zou ik immers blij zijn dat.zij ook goede vrienden vond? wel lieve God wij leeven immers niet voor ons zeiven? Wat mijne vrijerij betreft, gij kunt wel merken dat die niet vordert: o heer! mijne terugkomst heeft niets uitgewerkt; of zij is geheel onverfchillig, of geheel en al ingenomen met haar nieuw vriendinnetjen; dit is zeker, dat zonder u en zonder het beloofde amt, er voor mij nog niets te' hoopen zijn zal: 't is ook waar, dat ik tot nog' toe meer mijn hof maakte bij de jeugdige moeder dan bij het groote kind: alles heeft zijne redens ik moet mijne banden vastleggen: de vrouw is II. deel. q  £A2 CORNELIA WILDSCHUT; Of, hier zo nis meest overal, de beflister in huislijke" voorvalletjens, en daar onder rekent zij, zeer zeker , liet uittrouwen van die eenige dochter: de meisjens zijn ook doorgaans het afkcerigst van hen die haar vuurigst najaagen: zij is beleefd, en zo gij wilt gemeenzaam met mij, maar rekent mij als niets, en ik denk dat als ik daar nooit meer kwam , zij om mij nooit meer zoude denken, indien Juffrouw hofman haar maar weêr een ander ftuk fpeclgoed bezorgde: ja, ja! uw Broer zou gemaklijk zijn opvolger en plaatsbekleder kunnen vinden, in een potzig aapjen, of een woelachtig hik* hoorn tjen. Over alles mondeling: misfchien ziet gjij dieper door in dat hart dan ik! a propos van hart gefproken, ik ontving onlangs een' brief, of heb ik u dit al gefchreven, van dat meisjen, waarop ik eens zes geheele maanden fmoorlijk verliefd was; ik was toen nog zeer jong, laat dit mijne verfchooning zijn, ik geloofde toen nog aan liefde, doch federt ik zo weinig als gij aan de deugd geloof, boude ik liefde voor eene der grootfte, hoewei nangen'aamfte harfenfehimmen: nu dat fchepzeltjen heeft mij gefchreven dat ik geen hart heb: zoet beuzelaarftcrtjen! geen hart! wat duivel hebben wij met een hart te doen, als wij geene confeientie hebben willen? hoe dit zij, gij zult het hart van keetje wel zo onder vier oogen befchouwen en uithooren als noodig zij.  DÉ GEVOLGEN DER OPVOEDING. 243 TEN VERVOLGE. Ik kan niet langer fchrijven; de brief waar van ik melding maakte en waar in mij die waarheid gezegd werd welke ik u mededeelde herinnerde mij te levendig aan de beminnelijke fchrijffter: zij handelde zo ter goeder trouw, zij beminde mij zo hartlijk, zij was zo jong! ... kom aan dat zijn oude zaaken, die niet herdaan kunnen worden; cn zij wil, zegt zij .... maar ik durf u hierover niet breeder fchrijven; gij hebt mij genoeg uitgelachen toen ik zo geheel en al de Celadon fpeelde; gij moest echter bekennen dat het meisjen wel waardig was om door een jonge knaap ingewijd te worden in de groote geheimen der Natuur .... en nu wil ik geen woord meer van haar fpreeken. Kom , tot ons groot onderwerp: nu moet gij terftond een' brief fchrijven aan Mevrouw wildschut: veel moeite behoeft gij niet te hefteden; zij zou er alsdan niets van roojen : denk1 maar dat gij praat met dc goede Nicht lenting, die it nu en dan eens bezoekt om haars Neefs wil. Zij is bijna zo een vrouw, het verfchil in jaa» ten niet medegerekend, en dat onze Mevrouw iii den hoogften ton leeft, en gekleed is, terwijl uwé bejaarde Tante van het hoofd tot de voeten een masqué fchijnt, als men haar bij eene hedendaagiche vrouw vergelijkt: een waar origineel provintieftukjeni doch dit alles raakt het uitwendige: Q »  344 CORNELIA WILDSCHUT; OF, exerceer u dan met haar, om met Mevrouw wild* schut te recht te komen. Nu ga ik u ter uwer onderrechting alles wat ik heb kunnen opdoen noopens den Heer des huizes mededeelen: hij is buiten zijn comptoir, en het geen daar mede verbonden is, bijnaar onzicht - cn ongenaakbaar: hij eet veel buitens huis, en zo hij aan zijn eigen tafel verfchijnt is hij zo omringd door, en zo bezig met kooplieden, uit de vier hoehen des hemels, dat hij voor niemand anders , oogen en ooren en een tong heeft: eens evenwel daar op het foupé zijnde, viel zijn aandacht op mij, en ecu blik van zijn rondweidend oog op mij houdende, was het als of hij vroeg: „ Wat doet die finjeur „ toch hier?" zo gij eens een praatachtige vlaag hebt zou het zeer goed zijn dat gij in zijn bijzijn eene loffpraak maaktet over den koophandel; dat een Negotiant de nuttigde en aanzienelijkde Burger in den daat is, en vooral in een handeldrijvend Gemenebest, zo als het onze; dat alle amtenaren min of meer flaaven zijn en afhangelingen van hun, die de magt hebben om bedieningen te fcheppen en uittedeclcn; maar dat de Koopman alleen vrij is: gij moet een weinig tegen de Engelfche roofzucht uitvaaren; over het fchenden der Tractaaten fpreeken, en cromwel in 't voorbijgaan een dreek geeven: gij moet zeggen liever de vrouw'te willen zijn van een' braaf Koopman, dan van . . . ja, waar van ? wel van een Kamerheer, of zelfs van een Penfionaris: dit is zijne zwakke zijde, en gij  de gevolgen der opvoed ing. 245 weet wel dat men altoos meester is van hun wier zwakke zijde men aantast en toejuicht? dit zal deeze man zo vleien dat hij welligt wenfchen zal dat gij zes zoomen en hij evenveel dochters had, oin die zamen te verbinden: geen Predikatieuiaakcr,die federt het fijnode van Dorth,u\t priesterlijken geflacht afdamt, kan vuuriger wenfchen dat bij de ilooping der wereld nog een zijner nakomelingen den kanfel moge beklimmen, dan deeze mijn aanftaande fchoonvadcr beweert, dat zijn ftamvader eene dier visfehers geweest is, die het in de kruin kreegen om zig op den moerasfigen Amfteldamfchen grond het eerst een huis te bouwen: ja hij hoopt dat tot aan de voleinding deieeuwen nog eenige zijner nakomelingen op zijn comptoir,met het groot-boek voor zig cn de pen achter het oor, dc Beurs te Amfteldam zal vertieren en zig zeiven fchatten verzamelen : „ Goed, " zegt gij, „nu ik de kaart van het land heb, zal „ ik wel in de haven ftuuren , doch voor u „ ueintje ziet dat er evenwel duistertjes uit:" loop chrisje , gij zijt een mallootje: is dan iemand die van gezintheid verandert, niet oneindig aangenamer aan die fecte waar bij hij zig voegt, dan hij die in de zelfde kerk geboren en onderwezen wierd? ö zo al niet de menfehen dan zeker de eigenliefde, die intime vriendin der eigenwijsheid, en hoogmoed, wil zo gaarn een zieltjen winnen : bckecrelingen te maaken is indedaad onweêrfiaanbaar bij ieder die zig inbeeldt dat dit eene Q3  246 CORNELIA WILDSCHUT; Oï, bewijs {trekt van verftandige meerderheid die zig zelf ook de geesten onderwerpt. Kan ik niet leezen, fchrijven, cijferen? kan ik dc kunstwoorden der Negotie, niet leeren? niet praaten over den wisfel , het agio ? heb ik geen rijken Oom in Engeland, de eerlijke kwaker Williams? zijn wij zijne (vermoedelijke) erfgenamen niet? kan ik niet voorgeeven dat ik altoos lust had in de Negotie, maar dat ik door omftanT digheden van Familie cn der opvoeding nooit konde voldoen aan dien lust? zou ik wel een amt willen hebben, indien ik de gelegenheid had om op eene andere wijze mijne talenten te hefteden? maar ik kan in mijne jaaren geen loopjongen worden , en het fortuin onzer ouders is vernield door ongelukken: ( gij kunt dat zo wel wat borduuren : ) denkt gij dat deeze man daar geen ooren naar ïeenen zal? geldgierig is hij niet, en wat is dat anders een ijsfelijke reus voor een berooiden jonker, pm te bevechten en te overwinnen: en wat kost het mij, iet te bclooven, zo lang ik listig genoeg ben om mij naderhand van het beloofde te ontdaan? ik zal niet kunnen, dit weet ik vóóraf: wat zou mij dan beletten om alles te bclooven? Ontflaat onvermogen ons niet van alle verbiutcnisfen en eeden? en moet gij, gij zelve niet belijden dat dit alles rust op, en vloeit uit ons fijstema van onzedelijkheid? is er iets in 't welk ftrijdt met den modernen Godsdienst, van een eerlijk man? of de belijdenis van eene vrouw-Esprit forti of ge-  DE GEVOLGEN DER 01'VOEDING. D47 looft gij misfchien dat ik gek genoeg ben, om,zo als de Engelfche fpcétator dat noemt, „den Duivel „ voor nietmctal te dienen?" Neen, neen! ik moet altoos verzekerd zijn dat ik aan het langst eind blijf, of ik bedank zelf voor zijn fatanfche gunst. Ik verzoek u ook dat wanneer gij de Dominé die hier nu cn dan komt, fpreekt, gij uw dartel vernuft en uw Voltairiaanfche fpotzucht, den mond fnoeren wilt: de man is wel een weinigjen de domme , maar een hupsch man, hij zal u wel toonen dat hij niet bezeten word door den geest der bekeering: erger hem niet en hij zal ook zo wel vreden met u, als met uw' Broeder 'hebben: denk ook, chrisjiï, dat iemand die eigenlijk niets is, alles zijn kan, als het zo in de rijm te pas komt: indien gij het des noodig acht, verklaar u voor de rechtzinnigheid, ja zelfs voor de boven -valdrijvers: hoe, daar men de groote leibnitz beticht heeft dat hij door zijne Théodica dat troostvol leerftuk heeft bevestigd, wat kan het dan u fcheelen, daar van bij zachtmoedige zielen verdacht gehouden te worden ? pas echter op dat gij dit alles als onvoorbereid, zo maar uitpraat; want indien men een oognlerk gist zal die mijn verkeerd werken, en wij zouden, per avontuur,wel beiden in de lucht kunnen fpringen: gij moet des omtrent den Heer wildschut u gedraagen, als een hoogachtfter deiNegotie , een ieverig Patriot, en een ftrikt rechtzinnige vrouw. Nu ga ik u uw les geeven omtrent de vrouw: Q4  *4S cornelia wildschut; op, met haar moet gij keuvelen over het huishouden, over deszelfs druktens; over de wasch; het plooien van hemden; over de lastigheid van veele menfehen te moete zien; gij moet haar nu en dan eens een paar aartige (niet fuperfijne; let daar wel op ; .dat zou zij niet vatten,) anecdotes vertellen; maak die zelve maar als gij ze noodig hebt: of ik zal u wel een boek vol zulke nesterijen leenen: zo dra zij lacht dat zij fchudt, en de traancn uit haare goedige (nog zeer fchoone,) oogen rollen, dan zijt gij op den weg naar haar hart: gij moet haare dochter in alles prijzen en goedkeuren , vooral de opvoeding die zij haar gaf be-, wonderen, en behending eenige ftreekjens geeven aan vrouwen die. nu en dan een goed bock inzien , en haare. dochters tot Savantes maaken: o dat zal onweêrftaanbaar op haar werken: dan zal zij u over eene Gouvernante fpreeken , die te vroeg yoor keetje geftorven is, en gij zult er op antwoorden, dat als men eene moeder heeft gelijk Mevrouw wildschut , dat men dan wel alle Gouvernantes in de heele wereld misfen kan: keetje zelf moet gij aan u zien te hechten, door ailerleie beuzelingen, en veranderende tijdkortingen:-dan zal zij u zeker tot haare confidente maaken, en gij zult haar regeren zo als Madame contini , ma-s ria de edicis : fpreek dan zo veel goeds van mij als gij maar kunt: roem mijn humeur, mijne goedaardigheid, hoe gelukkig ik eene vrouw ma^ gal, enz. enz,,  'be gevolgen der opvoeding. Dit zij genoeg voor eene zo gaauwe vrouw;en misfchien veel te veel, want wie, zo het u ernst is, kunt gij niet bedotten? kom aan; nu een' brief gefchreven aan Mama, en alles zal gereed zijn tot liwe overkomst gij twijfelt zeker niet of ik ben Uw Broeder en Vriend'3 van arkel. PS. Over Juffrouw hofman, eens nader: wan* neer ik weet hoe gij over haar denkt. ZEVEN- EN- ZESTIGSTE BRIEF. juffrouw sara sadelaar, aan Juffrouw anna hofman. mejuffrouw, geëerde vriendin l D= vriendfehap die men in de fchooljaaren maakt heeft dunkt mij veel overeenkomst met die welke opgevat wordt tusfehen inwooners der fteden en de officieren die daar in garnifoen komen, $n eenigen tijd blijven: zij is oprecht en hartlijk, Q5  t$0 CORNELIA WILDSCHUT; Oïf, doch de voorzichtigheid raadt om die niet al te fterk te vestigen; of ten minden die niet voor ons onontbeerlijk te maaken; en dat wel om dat het niet van deeze onze vrienden afhangt langer te vertoeven, zo men hen beveelt te vertrekken, en dat het hoogst waarfchijnelijk is dat zij elkander nooit zullen wederzien, vooral indien het Zwitzerfche Regimenten zijn: mijn waarde Vader heeft mij deeze gelijkenis aan de hand gegeeven', en fprak door eigen ondervinding: altoos, zeide hij, als een mijner vrienden vertrok, trof mij dit zo zeer dat ik vast befloot, nooit meer vriendfehap te maaken, met Heeren die mij hun vertrek zo moejelijk deeden gevoelen: doch als er een ander regiment introk, en ik daar mijn gading vond, ging ik mijn gang en de uitflag was altoos de zelfde , tot dat ik wat ouder wierd, in Amfteldam mij nederzettede cn zo veel om handen kreeg, dat mijn hart de tijd niet vond om mij- eenige ongemaklijke uuren te bezorgen: ik weet Mejuffrouw dat gij mijns lieven Vaders wijs van fpreeken bemint, cn dit is eene reden te meer voor mij om u dit rnedetedeclen. Zo gaat het ook, gelijk ik zeg, met de vriendfehap die men in den fchooltijd opricht: o het heugt mij nog zeer wel dat wij beiden zeer bedroefd waren , over ons fcheiden : het gebeurt ook wel dat , dat geene 't welk in onze eerde jeugd alleen overeendemming , van humeur , en graag te mogen lijden was, waardoor de Natuur  D E GEVOLGEN DER 01» VOEDING. 25I ons aanfpoorde om elkander te zoeken, op zijde te blijven, naast elkaar te zitten werken, te praaten, om elkanders vertrouwde te zijn, en alle gewigtige geheimen met elkander te overleggen, met elkander uit en naar het fchool te gaan , elkander alle verfnaperingen medetedeelen , elkanders voorfpraak te zijn, enz., ons bij het fcheiden niet bijzonder aandoet, en zo de traanen oprecht zijn, zij zijn echter zeer los en vloejen niet lang; men denkt nog een paar dagen, een week misfchien, aan het geliefde fchoolvriendinnetjen ; doch hét is hier waarlijk, uit het oog uit het hart; en dit moet zo zijn; zulke jonge meisjes moeten geene u-erker gehechtheid kennen, zullen zij vatbaar blijven voor andere genoegens, en- gelukkig zijn met andere makkertjens, die zij op andere fchoolen vinden, of in die ftanden alwaar zij eene bezigheid zullen leeren, welke haar inltaat fielt om door de wereld te komen;-dit alles fta ik ten volle toe, ja weet het bij ondervinding omtrent u. Maar het gebeurt ook wel eens, dat wij na verloop van vier of vijf jaaren, op het hooren noemen van den naam der fchoolvriendin, of door haar gevallig eens te ontmoeten, dat deeze eerftezoete onfchuldige genegenheid, reeds als 't ware geheel vergeten, te voorfchijn komt, en in weinige uuren verbazende voordgangen maakt: dan zien of liever dan gevoelen wij dat die kinderlijke genegenheid in vriendfehap verandert, om dat ons hart dc behoefte ontwaart van vrienden te moeten hebben.  652 cornelia wildschut; of, Zo gij nu, Mejuffrouw, niet begrijpt, waartoe deeze langwijlige inleiding dient, berouwt het mij half u die te hebben medegedeeld; want dan ben ik verzekerd dat uw hart niet voor mij gevoelt, 't geen het mijne voor u gewaar wordt; dan de weinige uuren , die ik met u zedert ik u weergevonden heb, doorbragt, geven mij eene tamelijke verzekering van uwe wederkomende genegenheid. Heugt het u niet duidelijk , hoe onfcheidbaar wij altoos bijeen waren, hoe gij mij altoos befchermdet voor alle haneveererijen van ftoute meis» jens , die meenden mij alles te mogen doen, wijl Ik de gaaf van tegenkanting niet bezat? en hoe dikwijls ik voor u uw taak afmaakte , niet om dat gij traag of onkundig, maar woelig en fpcelziek waart: ja hoe droevig viel het voor onze twaalfjaarige harten, toen de tijd kwam, dat wij van elkander moesten fchciden! hoe het mij fmartte, dat wij om mijns Vaders zaaken zo verre uit uw buurt moesten gaan woonen , ja , hoe het ons drukte , om dat wij (N. B.) van geen ée'ne kerk zijnde,'ook niet bij denzelfden Dominé onze belijdenis konden leeren; hoe gaarn hadfgij mij Luthers, of ik u Gereformeerd gezien, al ware het maar om nog eenigen tijd een rendez-vous te hebben: want voor Heiige haat, of Heiige ijver waren wij nog al te eenvoudig, en ik hoop dat dit zo blijven zal, immers ik betuig u dat ik tot op dit oogenblik mij daar geen het minfte denkbeeld van kan vormen; cn gij naatje hebt ook  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 2&}' niets daarvan, ten minften in uw voorkomen: federt dien tijd dachten wij niet veel aan elkander, andere bezigheden, andere verkeeringen, andere betrekkingen; ja wat niet al meerl doch onlangs was ik ergens alwaar men over u fprak, en onder allen , dat gij veel kwaamt aan het huis van den Heere wildschut : ik herinnerde mij , dat toen ik zes of agt jaar oud was, ik nu en dan op een kinderbezock ging alwaar Juffrouw keetje ook was, en dat wij bijzonder wel in onzen fchik waren , als wij elkander ontmoetten; en gij naatje hebt, fchijnt het, die kennis aangehouden ? de zwakheid mijner Moeder, cn ook mijn eïge fmaak, waren naderhand oorzaak dat ik weinig uitging: onze tuin, huislijke bezigheden, goede boeken, mijne handwerken, eenige meesters die mijn Vader de goedheid had mij te geeven, verdeelden op de aangenaamfte wijze mijnen tijd; doch toevallig ontmoetten wij eikander en, zo als gij weet, in weinige oogenblikken hadden wij onze kennis geheel en al vernieuwd; ja zo eigen waren wij met elkander als of wij niet hadden opgehouden met elkander te verkeeren: gij betoondet mij zo veel blijdfehap over dat gij mij, zo als gij het noemdet, had wedergevonden, dat ik u gemaklijk deed befluiten, om met mij naar ons huis te gaan: daar vielt gij mij, met uwe gewoone levendigheid om den hals; en verhaalde mij, evenwel ook op uwe eenigzins grappige wijs, hoe het ïi gegaan was in al den tijd dat wij elkander niet  SSt- CORNELIA WILDSCHUT; OFj gezien hadden, gij deed mij een vrij klugtig ver« !lng van uw woelig leven , vol, zeidet gij, van doolingen misdagen en kuuren! ik kon wel niets aanmerkenswaardig van mij zelf vernaaien , doch, toen gij mij daar over (ik weet het) ter goedertrouw verhief, toonde ik u duidelijk, dat zelfs geene groote maate van verdiende in mij aanduidde, wijl ik nooit in de gelegenheid gebragt was, om te kunnen zien, of ik het, over het geheel, wel beter zoude gemaakt hebben: mijn humeur, mijn fmaak in aanmerking genomen zijnde, zoude ik misfchien een anderen, niet min verkeerden, weg hebben ïngeflagen ; kort gezegd , wij vervatteden onze vriendfehap,, en de koers van den Heer wildschut voorbij rijdende, gaf u zulks gelegenheid om ook over onze kindervriendin te fpreeken: het was zeer natuurlijk dat ik onderzoek naar haar deed: gij deed mij, uit het geene gij mij verhaaldet, begrijpen , dat dit lieve meisjen geen opvoeding kreeg, 't welk haar naar alle waarfchijnelijkheid gelukkig zoude maaken: ook nu naamt gij gelegenheid om U zelf te befchuldigen: ik was te oprecht om niet toctedaan dat gij zeker den invloed die gij eens bij haar had, niet ten haaren voordeele gebruikt hadt : het belang dat gij iri haar ftelde en de goede gedachten die gij van mij vormdet, waren oorzaak dat gij mij haar als aanbevool: ik prees de goedheid van uw hart, maar' begreep dat ik zo min de gelegenheid, als de' vcreischten bezat om haar ooit eenige goede dienden te kunnen doen<  de Gevolgen der opvoeding. 255 Weinige dagen daar na, (zekerdoor üw toedoen) gaf zij mij een allervriendelijkst bezoek: wat zal ik zeggen? ik vond haar nog dat zelfde lieve beminnelijke meisjen, dat zij beloofde te zijn, toen zij een kind was : openhartig, eenvoudig , minzaam, geen zweemzel van die zogenaamde meerderheid die haar ftand in de wereld boven den mijnen verfchoonelijk zoude kunnen maaken: maar ook los, onbedacht, praatachtig , zeer levendig, en geheel onkundig van zulke kundigheden als men mag verwachten van iemand die de gelegenheid had, om alles te leeren, 't welk eene aanzienlijke rijklijke opvoeding kan verfchaffen : dit deerde mij; en dies te meer, om dat ik haar hart zo goed, zo onnozel, zo nog geheel en al in den ftaat der natuur bevond! wat jammer is het, dacht ik, dat deeze beminnelijke jonge juffrouw, zo verwaarloosd is! maar zij fchijnt toch een gezond oordeel te hebben, en ziet fchemerachtig, daü zij niet gelukkig is op dien weg, dien zij bewandelt, of liever gedachrenloos overloopt. Zij verzocht mij dat ik haar ook eens wilde bezoeken; de beleefdheid maar die niet alleen, deed mij in haar verzoek bewilligen: gevallig trof ik het dat zij alleen was : gij kwaamt een uuf daarna, en dat uur had zij mij al zo veel verhaald , dat ik mij verbeeld , haar nu zo wel te kennen als gij haar kendet : ik zag dat gij veel gemeenzaamer met haar waart dan ik, doch ook tevens, dat zij voor mij niet onverfchillig was,  23Ö CORNELIA WILDSCHUT,* ÖFj dit vleide mij te meer, om dat ik indedaad haaï wenschte van eenig nut te kunnen worden. De jonge Heer die kort daar aan binnen trad, Tclieen haar welkom, en een uwer bekende: eene mij ongewoone nieuwsgierigheid , deed mij langer blijven dan mijn oogmerk was, toen ik daar kwam: het fcheen mij toe dat hij, voor een vriend van 't huis, en met drie jonge meisjens alleen zijnde, waar van twee hem wel bekend waren, veel te verlegen was, of fcheen: want zijn fchajke uitkijk* en eene hem geheel onnatuurlijke gedwongenheid deeden mij vermoeden, of zijn oogmerk ook ware, zig anders voortedóen dan hij indedaad is: dit kon in een' man van de wereld niet voordkomen , om dat hij daar een onbekend jong mensch ontmoette , die zig door niets, noch in gefprek, noch in kleeding onderfcheidde van de twee andere jonge Juffrouwen, en gij, naatje , zult mij toegeeven, dat hij als op zijne hoede was: waar omtrent? dat weet ik nog niet te best: reden hier toe, zo als ik zeg, gaf ik hem in geene opzichte : ik fprak immers alleen over onverfchillige zaaken, en gaf mij noch een zweem van wijsheid noch van ernsthaftigheid, zo weinig mijner jaarenpasfende j Juffrouw wildschut ouderhieldt zig zo geheel met mij, dat zij denkelijk daar op geen acht floeg; doch mij ontglipte dat niet: ik moet des veronderftellen dat hij een oogmerk had; en gij vroegt hem of hij in de buitenlucht ziek geworden was, of zijne oude zonden overdacht ? ( oude zonden en ds  be gevolgen der otvoedïng. 257 de man is geloof ik geen vijf-en-twintig jaar!) neen ( antwoordde zij, Mejuffrouw ik doe niets dan toeïuisteren: men hoort, (er zachter bijvoegende,) zo weinig jonge Dames, die zo wèl fpreeken! ik begreep dat dit een compliment was, en zei er niets op: misfchien is zijn geheel gedrag eene fijne vleierij voor den fmaak van Juffrouw wildschut, die zig met zo veel hartlijkheid omtrent mij bezig hieldt! wat zegt gij er van; gij kent hem zeker van nabij: ten minfte dit befluit ik uit uwe vraag. Het is zo zeer tegen mijn' aart, als ftrijdig met mijnen pligt, iemand die ik in 't geheel niet ken, van het minfte kwaad te verdenken, en ik zou het mij zelve vergeeven van deezen Heer ongunstig te denken, zo ik hem niet eeniger maate in betrekking tot onze lieve goede vriendin wildschut befchouwde, en reden meende te hebben, uit het characler van Mevrouw wildschut te moeten op maaken, dat zo een bchaagelijk jongman ligtlijk haare gunst zal winnen of reeds zal gewonnen hebben, j Men praat thans veel van phifionomïe, en van phifionomiekennis: ik geef mij niet uit voor iemand die daar zeer in ervaren is, en ook ik ben nog veel te jong om daarin zeer bedreven te kunnen: zijn; maar mij dunkt dat er iet in den opflag zijner oogen is, 't welk niets vrij, niets opens aanduidt: onder eene fchijnbaare gerustheid zag ik iets beangsts: hij heeft,dunkt mij,een plan 't welk II. DEEL. R.  258 CORNELIA WILDSCHUT} op, hij verbergt: hij heeft, hoe zal ik het noemen, tê veel en te weinig aandacht voor keetje ; zij behandelde hem ook veel te onachtzaam om zo vreemd van hem te zijn als men wel uiterlijk zoude vermoeden: dit alles laat ik u beoordeelen, en beflis niets het minfte : maar mij dunkt dat gij die zo vrij en gemeenzaam met haar zijt,niets meer dan uw' pligt doen zoudt, indien gij hem nader wildet waarneemen: de gelegenheid daartoe kan u niet ontbreeken; voor mij is zulks geheel onmogelijk: zo gij Juffrouw wildschut waarlijk bemint, zult gij mijne aanfpooring niet behoeven: ware ik in uwe omftandigheden, in uwe levenswijs, mij dunkt ik zou niets liever ondernecmen, en veel meer vertrouwen ftellen in mijne zucht voor haar dan wel in mijne talenten -. zelden zal ik haar zien dewijl mijne moeder, op aanftaan mijns vaders, beflooten heeft voor eenige maanden naar haar geboorteplaats te vertrekken: onze doclor gelooft dat zij de oorzaak haarer onophoudelijke ziekelijkheid te danken hebbe aan een lucht die zij nooit zal kunnen1 verdraagen: dit is zeker dat zij, zo lang zij te Amfteldam woonde, geen week aan één gezond was: mijn vader heeft daarom in de provincie Utrecht een aangenaam buitenhuis gehuurd , en daar gaan wij, mijn moeder en ik, aanftaande week naar toe: mijn vader kan daar, zonder verzuim zijner zaaken bijna alle week bij ons komen, en een paar dagen blijven: misfchien zal de fraaiheid van het oord u ook nog wel eens uitno-  de gevolgen der opvoeding. 259 dïgen om hier te komen *, zo gij niet te zeer aan de ftad gehecht zij't. Onderwijl laat ik Juffrouw wildschut uwer zorg aanbevolen: poog den invloed dien gij ééns op haar geest had, te herwinnen, en dan zult gij haar onbefchrijvelijk nuttig zijn kunnen. Kent gij Juffrouw de groot niet naatje ? mijn vader fpreekt met zo veel achting over haar! mij dunkt gij moest Juffrouw keetje dikwijls met u neemen als gij haar bezoekt: zij woont in onze buurt: het is waarfchijnelijk dat gij haar wel kent. Als ik buiten ben zal ik nu en dan eens aan keetje en aan u fchrijven: gij hebt uw antwoord maar aan het huis van mijnen vader te laaten brengen; hij zal mij dat wel fpoedig doen geworden. Gaarne fchreef ik nog een weinig over uwe eigene omftandigheden, doch ik ftel het uit tot dat ik Buiten ben, om dat mij nu daar toe den tijd ontbreekt: leef gezond en gelukkig,dit is de wensen Uwer vriendin, sak.a sadelaar, PS. Mijn compliment aan Juffrouw wildschut: ik heb haar gezegd dat ik uit de ftad ging. R 2  22.6a cornelia wildschut; of, AGT. EN- ZESTIGSTE BJIIEF. Juffrouw anna hofman, ddtt JiljfrOUW sara sadelaar» hoogstgeachte teder geliefde vriendin ! Mijn hart Wil volftrekt dat mijne pen, u, hoewel ik u voor de eerftetnaal fchrijve, dus noemer, en dewijl gij onze vriendfchap wel wilt vernieuwen, zie ik niets onredelijks in deezen wil: ik heb u op uw woord gevat, ziet gij! en dat, vermits ik nog al min of meer vrees, of gij, die mij denk ik alleen kent van mijnen minst aanbeveelbaaren kant, mogt terug gaan; vooral.indien eenige bemoeiallen de kuur in het hoofd kregen en, met een voorkomen van belang in u, mogten vraa» gen : „ of naatje hofman wel de vriendin „ zijn moest van saartje sadelaar?" dit zal nu zo gemaklijk niet gaan, ziet gij! en hume kan niet met meerder drift uitroepen; „Ik houde u, s. s. rousseau ! " als ik in mij zelf zeg: „ Ik „ houde u, saartje sadelaar!" ja, ja ik noem u tedcrgeliefde vriendin, en ik weet niet of de fentimenteelftc vriendin wel een rijker, waardiger naam zoude kunnen uitdenken dan deeze: evenwel ik ben niet in 't allerminfte feutimenteel, daar kunt  DE GE VOLGEN DER OPVOEDING. E GEVOLGEN DER. OPVOEDING» a8o EEN - EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. JuffrOUIV SARA SADELAAR, (latl JuffrOUW ANNA HOFMAN. ■VVAAREr; vrïekdïn! Ik kan u, zonder de rnmfte vergroting, zeggen, dat ik nooit een' brief ontving die mij zo aangenaam was, noch die mij zo veel deelneeming voor de fchrijffter h.boezemde: uwftijl,uwe denkwijze, uwe manier van verhaalen, alles behaagt mij even zeer;maar uwe edele gevoelens,zo ongemaakt daar door heen verfpreid, hebben mijne vriendfehap voor u zeer doen toeneemen, Hoe weinig, mijne geliefde vriendin! heb ik u gekend! hoe weinig kennen zij u, die zig het recht aanmatigen om u te beoordeelen, ik mag wel zeggen, te veroordeelen! nooit heeft men u veel verftand, veele kundigheden, en veele onder* febeidene talenten willen noch durven betwisten: dit was te wèl bekend; want hoe jong gij nog zijt, moest echter ieder verftandig man toeftaan, dat gij niet veelen, over 't geheel genomen, uws gelijken had: maar hoe zijt gij van den anderen kant verongelijkt! hoe veele gebreken, hoe veele onvoegzaamheden fchrcef men u toe, die gij niet bezat, II. deel. T  apo cornelia wildschut; of, noch bedreeft; ja die volftrekt tegen uw charatter ftrijden. Zo men billijk had willen zijn, en evenwel over u praaten, had men dan niet behooren te zeggen: de jonge Juffrouw hofman ?heeft te veel geest en aangenaame gaven; is te frkai, is te jong, is te inneemend, om niet overal bekend en gezocht te worden; zij verkeert met lieden meest allen boven haar in de maatfchappij; zij wordt overal gezien, in het gezelfchap van deeze haare'* welwillende vrienden: is dat wonder ? neen I het is, integendeel, zeer natuurlijk, dat-'braave, en niet geheel zelf domme rijken, een meisjen':abf Juffrouw hofman onderfcheiden, en deel geeven In alle zulke bijeenkomsten, die zij,.door talenten als daar vereischt worden, verfiert, en dus het algemeen genoegen helpt uitbreiden? zoude ook eene eenige dochter van welgezeten lieden, zo verbaasd veel verzuimen indien zij veele uuren, ja zelfs dagen in het gezelfchap van fatfoenlijke lieden fleet ? hebben niet haare ouders zelve haar een opvoeding gegeven volkomen gefchikt voor eenen aanzienlijker' kring dan hun huislijk leven omvat? Zo, of zo omtrent dunkt mij dat men over u had behooren te fpreken; maar daar vindt de bedilzucht in 't geheel haar belang niet bij; en bedilzucht fpeelt zulk eenen grooten rol in het burgerlijke leven, als de ondeugd op de aanzienlijkfte tooneelen der wereld: gelukkig, mijne vriendin ! dat uwe eigene blijmoedigheid, en gezond oor-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 291 deel u altoos verheven hebben boven zulke laaghartige berispingen; dat zij u niet van uwen eigen weg gebragt hebben! Veel fprak men in ons huis over u; meestal ongunstig ; zonder een eenige, eene enkele, bepaalde befchuldiging: gij werd overal gezien, gij waart overal , gij liept met alleiieie jonge Heeren! gij waart te wèl gekleed, gij waart veel te luchtig, te los, enz, enz. Mijn moeder en ik namen dit alles op voor het geen het is ■ voor babbelarijen, die niets ten uwen nadeele betuigden: ik voor mij vond echter iet duister daarin dat gij met zo veele middelen die u den tijd in uw huis aangenaam moesten doen flijten, zo verbaasd veel uithuizig waart; maar ik dacht nooit dat de bron daarvan voor u zo ongevallig was; ik leidde dit veel meer af uit die meegaandheid weikeu ,nog een jong meisjen zijnde, zo eigen was: dikwijls wenschte ik u te ontmoeten, want, zo als ik in mijnen eerften brief aan u gezegd heb, ik dacht veel aan u: „ Waarlijk," zeide mijne moeder , (toen gij ons een bezoek gegeven had,)' „men moet Juffrouw hopman maar „ zien, om niets ongunstigs van haar te kunnen ,, geloven; en ik zou haar nooit uit de befchrij„ ving die wij van haar gekregen hebben, hebben „ gekend:" ik ben niet gewoon met mijne moeder in denken te verfchillen: ik heb haar ook uwen brief geheel cn al medegedeeld, zonder u daartoe rde vrijheid verzocht te lebben; mij dunkt ik was T 2  apa cornelia wildschut; of, u dit recht fchuldig! mijne moeder was óver diett brief zo voldaan, dat ik het voor u niet verzwijgen kan; voor u, die wel weet, dat mijne moeder zo {til, zo onopgemerkt als zij ook het leven doorgaat, geene dagelijkfche vrouw is; dat zij niet alleen veel verftand heeft, maar ook eenen gevestïgden fmaak voor alles wat wèl gezegd, wèl gefchreven, wel uitgevoerd, en wèl gedaan,wordt: ach, mijne vriendin! hoe verbaasd ongelijk is in deezen ons beider lot, zijn onzer beider omftandigheden! ik oen het wel in zo verre met u eens, dat jonge kinderen wasch zijn in de handen hunner beftuurdcren, en dat de opvoeding ons onze eerfte richting geeft: maar dewijl mijne ouders, (want mijn vader heeft zijn deel wel degelijk in mijne opvoeding gehad;) nooit in mij die uitueemende gefchikrheden , of, wilt gij, aangeborene talenten befpeurden , hebben zij dies te zorgvuldiger mijn oordeel aangekweekt, mijn verftand door het leezen van de best gefchreven boeken verfterkt en uitgebreid, doch mij niet in ftaat willen ftellen om u in die begaafdheden te doen evennaarten, die ik niet kan verkrijgen; bij voorbeeld, in de muziek, en het tekenen, hebben zij mij laaten onderwijzen om dat ik mij zelve in een ledig uur aangenaam konde bezighouden: maar van u heeft men willen maaken, het geen gij worden kondet en moest: zonder, zo als gij zeer wèl aanmerkt, te voorzien •waarop dit moest uitkomen: dit is evenwel geenzins u te wijten; doch gij hebt u met zo veel  Ï)E GEVOLGEN DI5R OPVOEDING. 293 billijkheid daaromtrent mag ik het zeggen, — verdedigd, dat ik hier van affcheide, u verzekerende dat ik juist denk als gij. Hoe onaangenaam kan voor ons het huislijk leven zijn, terwijl men in het oog van allen die daar van niets weeten ,gelukkig is! kom,mijne vriendin! doe aan den eenen kant alles wat gij kunt om uwe ouders te believen; ga minder uit, en zo gij hier toe het befluit neemt, zult gij meerder tijds voor u zelve hebben en beiden meer genoegen geeven: gij weet reeds, bij eigen ondervinding, dat het genoegen 't welk men, (als men uw verftand bezit,) in alle die aanzienlijke en woelige vermaaken, en bijeenkomsten vindt, weinig beduidt: uw lot kan, met goedkeuring uwer ouders, eens op de aangenaamfte wijze veranderen; en, hoe dit zij , uw hart is te pligtmaatig om niet, zo veel u doenlijk is, hen te gemoet te komen. Nu ga ik over tot het ander gedeelte van uwen brief: ik betuig u ernftig dat ik, zo eene jonge Juffrouw wildschut mij dermaate had aangezocht en onderfcheiden als zij u onderfcheiden en gezocht heeft, juist zo over haar zoude gedacht hebben,ten mijnen, als gij gedacht hebt ten uwen eigene opzichte. „ Het kan ook," zegt gij, „ zeer wel zijn dat „ ik de gefchiktheid niet had om haar nuttig te „ zijn:" gij voegt er bij: „en dat zij mij alleen ,, van mijne luchthartigftczijde konde beoordeelen:" «w goed vriendlijk hart heeft u deeze ontfchuldiT 3  294 cornelia wildschut; of , ging van haar doen vinden: ik bemin, ik agt er' u ook om; maar zo keetje wildschut iet meer dan een beuzelaarftertjen geweest ware, doodlijk met haaren tijd verlegen, en nergens aan gehecht, " zaude zij dan niet bemerkt hebben dat gij alle gefchiktheid zocht om haar nuttig te zijn? zou zij niet gezien hebben dat uw verftand niets leed door uwe vrolijkheid, en dat gij die zo veele aangenaame en fchoone talenten in eene groote volkomenheid, (voor uwe jaaren) reeds bezat, zeker iet meer zijn moest dan een lagchend, fchertzend, geheel levendig jong meisjen! o zo zij haar voordeel had weeten te doen met uw gezelfchap; niemand zou misfchien zo nuttig voor haar hebben kunnen worden: hoe veel had zij van u kunnen leeren! hoe behulpzaam had gij haar in alles wat goed, wat aangenaam is, kunnen zijn! ik zeg dit niet ten haaren verwijte; ik zie hier alwéér de natuurlijke gevolgen haarer opvoeding, en indien zij, gelijk ik fchijn te mogen onderdeden, een natuurlijk beginzel heeft tot traagheid, en eene zucht tot lastigheid en werkeloosheid, en gevolglijk aanziet tegen alles wat eenige infpanning, of moeite kost, moet dit in haare omftandigheden, zo krachtig voorbereid door haare opvoeding, en zo zeer begunftigd door dien onuitoogbaaren fchakel van wilde en den geest in verwarring brengende vermaaken , noodzaaklijk deeze uitwerkzels hebben: ja zelf haar gebrek aan driften heeft er veel toe gedaan: want ik befehouw de driften nu eens voor  de gevolgen der. opvoedinc. 20g niets anders dan voor zeer levendige aandoeningen der ziele, die niet in haar eigen aart misdadig zijn ; maar of tot groote deugden verhoogd, of tot ondeugden verleid kunnen worden, en in dien zin kan men met waarheid zeggen, dat driftlooze menfehen dom en onbekwaam zijn om ooit iet, wat ook, uittewerken: daar nu evenwel deugd, vooral in het midden der wereld, en in het jeugdige leven een ftrijd is, zullen zulke menfehen wel juist niet veel geruchtmaakend kwaad uitvoeren; doch zij zullen ook in het rijk der deugd geene vorderingen altoos maaken. Met dit alles bedrieg ik mij geweldig, indien keetje, zo zij in goede handen gevallen ware, niet meer verftand, meer bedachtzaamheid zoude aas den dag leggen dan veelen ook maar vermoeden; en wij, moeten haar niet loslaaten; zij is goedaardig, zij heeft veele beminnelijke eigenfehappen, en die allen zijn van haar eigen maakzel, iet dat veel afdoet. Ik beken dat de Heer van arkel alles bezit wat zo een meisjen moet verblinden; hij is onbetwistbaar een zeer fchoon, wellevend,wèl befpraakt man; en heeft iet fatfoenlijks, dat hij zig ook daardoor met voordeel onderfcheidt van h*an die misfchien niet beter zijn dan zij zeiven: waak voor baar, en fchrijf mij alles wat haar betreft: hoe jammer zoude het zijn dat zo een onnozel meisjen ten prooie der ondeugd, van den list, en der eigenbaat viel! T*  £06" CORNELIA WILDSCHUT; O?, De overkomst zijner zuster is voor mij ook zeer bedenkelijk: evenwel alles is duister om dat ik niet over die zuster kan oordeelen: indien zij hem gelijkt in meer dan één opzicht, verwacht ik daar niets goed van: hoe dit zij, gij zult haar weldra uitvinden; zij zal misfchien omtrent u niet geheel zorgvuldig op haare hoede zijn. Maar welk een ondeugende vrouw zal zij echter weezen indien zij zig laat gebruiken om een jong, onkundig, onfchuldig meisjen in de magt te brengen van een flechi man, die haar, keetje, niet bemint, en alleen loert op haaren rijkdom: hoe verre moet zo eene vrouw zijn afgeweken van alle beginzels van eer, en redelijkheid! niets bedroeft mij ook ooit zo zeer dan te zien dat onfchuld, en, wilt gij , onbedachtheid, hes fpeeltuig Worde van looze fielen en nog flechter vrouwen! wie kan van eene Juffrouw wildschut vergen dat zij, nog zo jong, en 20 onkundig aan listen, en bedrog, zig bewaare voor die ftrikfcen welke door fchoonprijzende bedriegers voor haar behendig gefpannen worden? Voor ditmaal fchrijf ik niet langer voord: ons buitenhuis is nog niet geheel in orde, en daarbij mijne moeder heeft door haare zwakke gezondheid mijne hulp in alles noodig: beide mijne ouders groeten u, en ik noem mij met zo veel hoogachting als genegenheid Uwe waare vriendin S, SABELAAR.  be ge v o l gen der opvoeding. 297 TWEE - EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. Juffrouw johanna * * * aan den Heere hendrik. van arkel. / mijnheer ! Nooit had ik meer een' brief van u verwacht: het zoude mij weinig betaamen u daar op eenig antwoord te fchrijven, indien de zwakheid van mijn hart mij hiertoe had doen befluiten: docli daarmede zult gij u niet kunnen vleien, zo dra gij dit antwoord gelezen hebt. Denk niet dat ik u eenige vcrwijtingen doen zal: uwe overwinning viel u te gemaklijk ! mijn eigen al te gevoelig hart , deelde te zeer in mijnen fchuld: mijne jeugd , mijne onnozelheid, ja, durf ik zeggen mijne eerlijke beginzels zelfs, maakten mij, naauwlijks zestien jaar en ouderloos zijnde , ten flagtoffer uwer fnoode verleiding ! welk eene laagheid ui een' man! alle zijne konftenaarijen te hefteden om een kind, (meer was ik niet) van den weg der deugd afteleiden! verblind door uwe fchijnfehoone hoedanigheden; door uwe eeden en beloften weggefleept, door uw fraaje geflalte en bekoorelijken geest , voorzag ik niet wat mijn lot zijn zoude/ rs  2pf5 cornelia wildschut; of, O van arkel gij weet dat ik onnozel waa Vóór gij mij verleidet! gij weet (en indien gij eenig menfchlijk gevoel haddet, hoe zou u dit treffen!) gij weet, dat ik u beminde, dat mijn eenig doel was u gelukkig te maaken : dan, ik doorzag niet dat uw geluk de bron van mijn allergrootfte ongeluk zijn zoude... maar genoeg daarvan: nooit zult gij weeten hoe veele traanen mij mijne dwaasheid gekost hebbe : in een verlinkt , bedwelmd oogenblik vergat ik alles wat ik mij zelve fchuldig was; overgebragt in het genot van voor mij geheel onbekende aandoeningen, vergat ik de geheele wereld, mij zelve alles behalven u, die ik zo zeer voor mijn uitverkooren vriend, als oprechten minnaar hield: ik dacht niet, ik kon niet denken; het heden, het alles vervullend heden hield mijn verbijsterden geest geheel in verrukking: ik, van arkel, ik beminde u, want ik geloofde, dwaas meisje! dat gij mij ook bemindet ; dat gij mijne liefde niet alleen verfchoonbaar, maar zelfs verdicnftelijk maaktet: zeer kort duurde deeze begocheling, alle mijne vooringenomenheid, alle mijne liefde was niet in ftaat om mij te misleiden omtrent dat groote punt uwe eerlijkheid, uwe liefde! hoe vernederd was ik in mijne eigen oogen zo dra de bezwijmeling der onbekende drift mij gelegenheid gaf om het oog op mij zelve te vestigen! ik gevoelde dat ik voor zedeloosheid niet gevormd was, maar ik gevoelde ook dat ik u beminde, en mijne rede ftreed lang vergeefsch met mijn ver-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 29É GEVOLGEN DER OPVOEDING. 305 heid te zeggen, zo dient gij te weeten, BETje, dat gij mij boven alle jonge juffers, die ik ken, behaagt: uwe vrolijkheid , levendigheid, uw geest, uwe wijs van iet lagchend, doch fijn bijtend te kunnen zeggen, die nooit beledigd , of anderen boos maakt, hebben mij zo vermaakt, dat ik u daar geen recht begrip van geeven kan: maar nooit was alles zo helder, zo ruim dan wanneer ik in u gezelfchap was: ik ontdekte door dit alles heen en goed zuiver hart, of de fchoonfte beginfels; kort gezegd, ik kreeg u zo hartlijk lief, dat ik zelf Haar over verwonderd ftond • en het niet durfde' waagen , u dat zo in al zijne uitgeftrektheid te toofien: gij hebt Zo iet fchalkachtigs, dat indien gij minder goedaartig waart, men u niet zoude durven zeer nabij komen; zeker, betje-lief, ik vlei u niet, maar gij zijt zo als Mijnheer stamhorst u eens in mijn bijzijn noemde, een hamers platjen, een lieve ftoute meid: ik zag welj dat wij in dit alles verfchilden, dan ook daarom juist had ik u, lief: ik zou bijnaar kunnen wenfchen, dat ik was zo gij zijt: ik ben overtuigd dat uwe gebreken zelfs veel beter zijn, dan de mijnen; zij vallen in zachter toon, en hinderen niemand, noch uwe meerderen , noch uws gelijken, en minst van al uwe minderen, dit is-zo waar dat er geen een bediende in uws Vaders huis is, die niet het'hart open gaat, als zij van u fpreekt; en ik weet dat uwe Moeder de beste bedienden heeft, die men ooit: in een huishouden bijéén vondt. II. deel. V  •306 cornelia wildschut; of, Oordeel des, lieve betje , of ik kan befluiten om u opteofferen aan eene kinderachtige h'gtgeraaktheid die bij mij zeer zeker uit zwakheid ontftaat, of wilt gij, uit hoogmoed? 't is het zelfde; want hoogmoed is zwakheid van geest, men moge dat ploojen zo men wil: waare groote zielen zijn nimmer trotsch , ja zelfs zij kunnen het niet zijn» Morgen neem ik de pen weêr op. ten vervolge. Ik las uw' brief daar nog eens bedaard over: ik zie dat indien ik er alles afreken, wat uw plaagzucht , en uw vernuft daar hebben bijgckrabbeld, gij nog al zulk een heel groot ongelijk niet hebt: het beeldjen van mij gefchilderd gelijkt mij vrij wèl, de kleinen zij maar wat te bruin en het licht valt op de minst goede partijen wat heel fterk^ fommige hoeken zijn wat te fcherp getoetst, het bijwerk is wat al te overtollig , men kan zien, dat gij de Natuur wildet overtreffen, en dus in den fmaak van uw geliefden hogard fchilderdet. Hoe wel ik geen vreugd fchep in u eene lijst van uwe gebreken voorteleezen, noch de gaaf noch de begeerte heb, om die in een belagchelijk licht te ftellen, en zij ook ,ik beken het, veel minder daartoe aanleiding geeven, dan de mijnen, zo wil ik u evenwel raaden om niet dikwijls op des-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 30? Éen toon aan haar te fchrijven, die gij, voor den ieerften keer een brief toezendt; want men moet u al zeer lief hebben, om dit te kunnen infehikken: zeg eens, lieve betje ! hebt gij, toen gij dit alles zo uitdanste, eene zedelijke bedoeling gehad? hebt gij mijne verbetering, en des mijn geluk in 't oog gehouden ? hebt gij uit liefde voor mij, of uit liefde voor uwe heerfchende neiging gewerkt? zijt gij niet een weinig in uw fchik geweest, een voorwerp gevonden te hebben, waaromtrent gij, zonder veel gevaars voor u, uw talent van iet belagchelijk voor te nellen, kondet oefenen ? maar koni aan! laaten wij eens zien wat gij in mij zo zeer afkeurt en zo befpottelijk vindt: ik lach voor een jong mensch veel te weinig: maar is het niet eene erkende waarheid dat omftandigheden en opvoeding den mensch vormen ? en dit heeft nog meer plaats in gewoonten en kleinigheden dan het wel is toetepasfen op deugden en ondeugden: om dat de reden nooit weigert gebreken en ondeugden te helpen verzwakken, zo al niet geheel uitteroejen, eii in derzelvcr plaats orde en deugd voordteplanten; maar het bijnaar beneden zig acht om zulke fouten te verbeteren, die aan mode, gebruikelijkheden, de regels eener goede houding enz, onderlinge Overeenkomften, landsgewoonten, of gebruiken in zekere huisgezinnen , hunnen oorfprong hebben: het geweten zegt wel dra aan ieder die niet geheel bedorven is, of gedachtenloos heenen leeft, gij zijt trotsch , gij zijt wellustig , heerszuchtig , gierig V a  308 CORNELIA WILDSCHUT; OFy valschenz: bezitten wij beginzels van Godsdienst j dan hooren wij dit met droefheid, en rusten niet voor wij het vaste voorneemen gevat hebben, om ons te verbeteren: maar ons geweten is niet zo teder, zo waakzaam, omtrent dingen die niet onmiddelijk tot zijne rechtbank behooren; het zegt ons zo terftond niet gij zijt flordig, gij zijt praatachtig; het toont ons niet in zijnen helderen fpie■gel, dat wij eene Hechte houding of een fleependen, of hosklosfenden gang; dat wij malle gebaarden en geklijke manieren hebben; wij gevoelen zijnen prikkel niet, als wij iet op eene gemaakt deftige wijze langzaam beveelen; ons hart klopt niet over het al te naauwkeurig fpelden van een lint op een flaapmuts ; wij kunnen klaagen over den benaauwden reuk cener kaars, wij kunnen, met één woord, mijn door u gemaakt afbeeldfeltjen , al zeer naar bijkomen, zonder dat wij onzen innerlijken vrede verliezen: zwakke zenuwen die ons ligchaam maar geenzins onzen geest leiden. Indien de Rede en de Godsdienst zig daarmede bemoejen zullen, dan moeten zij dit aanzien, als zedelijke bedrijven, door de beginfels"waaruit zij ontftaan, en den invloed die zij hebben kunnen: wij moeten dan inzien dat wij, onze natuur te veel gekoesterd en verzwakt hebbende , ons onbekwaam maakten om aan onze beftemming te voldoen ; dat wij in gevallen kunnen , en denkelijk zullen komen , waarin die overgroote fijnheid en aandoenlijkheid des gevoels, en der zin--  Dïi GEVOLGEN DER OPVOEDING. $OJ) tuigen ons zullen doen bezwijken, bij gebrek van moed en innerlijke kracht, en onze pligten of niet, of zeer gebrekkig vervullen: wij moeten eerst doorzien dat dit angstvallig letten op beuzelingen te veel wegneemt van onzen tijd, dien wij aan zaaken van groot belang moeten belteden: dan eerst acht onze rede het der moeite waardig, ons ter hulpe te komen: lees nu, wat ik echter ter mijner verfchooninge heb intebrengen: vind gij die onvoldoende, zeg het mij vrij uit. Ik werd opgevoed door zeer ernftige ouders, en vroeg gewoon aan alle die kleine bezigheden, die het eigen werk der vrouwen zijn: des gewoon aan een meest al zettend leven, kreeg ik eene neiging tot rust cn ftilte: mijne Moeder wilde niet dat ik des voormiddags van den eenen winkel naaiden anderen liep, om daar lint en gaas, en wat al meer, zelve te gaan koopen:zij ontbood eene der winkeljuffers van dc braave, deugdzaame Juffrouw de bruin , die op 't Rokkin , over de Turfmarkt woonde, cn befte 1de dan zelve wat wij noodig hadden: ik wandelde nu en dan met mijn' Vader; want mijn broêr had nooit tijd, zijnde hij op een comptoir daar de jonge lieden fchrikkelijk werken moesten: ik reed fomwijlen eens met mijne Moeder; ik ging en drentelde zo veel door het huis als noodig was voor mijne beftuuring, en ging des zondags altoos tweemaal naar de kerk: gij begrijpt des wel betje-lief, dat zo eene levensWijs niet aanleidelijk is, om met uwe vlugheid V3  JIO CORNELIA WILDSCHUT; OF, meer te zweeven dan te gaan; dat ik, nog een meisjen zijnde, door de ftraaten niet kon loopen en draaven, zo als gij door uwe fchoone effene laanen, en (om te lagchen is het,) dat ik nooit met mijn' broêr, zo als gij met den uwen , gelegengeid had, om „ paardjen te fpeelen." Zie eens hoe veel verfchöoningen ik heb voor één eenig gebrek! ik zou een boek moeten fchrijven indien ik omtrent de overigen alles bijbragt, dat mij zoude kunnen ontfchuldigen: begrijp, dat ik, na mijner ouderen dood, met mijn' broêr , bij onzen oom en voogd moest inwoonen, en dat die oom voor een ftijf flrak door - eerlijk, eigen zelfs - Menist oud man bekend ftond: hoe natuurlijk word nu alles / in mij! nog één woord, (zie, lieve RETjE,ikmoet du maar alles afdoen,) over het lagchen: ik lach zeker niet zo veel als gij: uw lief fijn aangezicht en fchoone groote oogen, zijn daar ook veel beter toe aangelegd : maar ik veroordeel het in 't geheel niet: ik geloof zelfs, dat lagchen de gezondheid bevordert en onderhoudt; maar is lagchen eene meer vrijwillige beweeging dan fchrikken? het is misfchien zo aanftekend als geeuwen, cn zuchten: dit is zeker dat ik in al mijn leven zo veel niet gelagchen heb, dan bij en met u, en tiw broêr: te meer beken ik zulks , om dat men bij u niet kan zeggen, tot het lagchen „ gij zijt „ uitzinnig, cn tot de vreugd , wat wil deeze?" In uw ouders huis, en in uw bijzijn hoort men siDojt dat zot,onbeicheiden gegil, dat meer naar eene  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 3« naare ftuiptrekking dan naar vrolijkheid gelijkt: nooit bij voorbeeld vergeet ik, dat uw broêr ons iet op zijn droog grappigen trant verhaalde, en uw Vader zei: „ piet het was zo niet, als gij „ het daar vertelt; maar zó was het:" hij daar op vlug antwoordde; „ ja maar Vader zo als ik het „ verhaal is het evenwel veel moojer." Voeg daarbij, dat jonge lieden die weinig verkeering houden, en niet dan ernftig bejaarde lieden zien, zelden gelegenheid hebben , om eens recht fmaaklijk te lagchen: op het land lacht men veel meer dan in de Had, om dat daar alle onze fpieren buigzaamer, vlugger en beweegbaarer zijn, vermids men nader aan de Natuur blijft: in zo een huislijk leven als het onze is alles zo doodeenzelvig, zo ftrikt geregeld, dat ons niets afleidt, en des gewent men zig aan het denken, zonder er veel aan te denken, en vooral niet uit deugd: buiten op het vrije land, in eenen fchobnen hof, trekt alles onzen aandacht, wij zien alle dagen wat anders, wat nieuws; wij wachten, wij hoopen nu eens een fraaje roos te zien uitbotten, dan eens een fchoone (niet uitgebroeide) vrucht te plukken; alles is daar voor ons van belang; regen , zonnefchijn, de wind, het weêr, en wat niet al, dit alles opent, verwijdert den kring der vrolijke voldoende gewaarwordingen ; geeft honderderleie verfcheiden bezigheden; leidt aan tot gefprekken , verblijden het hart en helderen den geest op, de gezondheid wordt gefterkt en de innige krachten V4  gis CORNELIA WILDSCHUT; OF, ontwikkelen zig in, en tot alle de werkzaamheden; wie zou droefgeestig zijn kunnen, in eenen fchoonen lentemorgen? de zieke zelf glimlacht als dan; maar als gij die fchoone heerlijke zon nooit zaagt, dan door de reten van uwe vensters, of op een, droevige binnenplaats; niet zaagt fchitteren, dan op dc dakpannen; zo gij nooit een vrij ruim uitzicht haddet, op den fchoonen ftarrenhemel; en de , maan moest begluuren in een klein fpinnekopstuintjen , daar niets dan wat palm groejen kan , (en ons in Amfteldam echter nog een uitvlugtjen geeft!) indien uw oog op niet vallen kon, dan op fraaie meubelen, die gij weldra niet meer gewaar zult worden; zo .gij uit het geheele dierenvak niet een fchepfel om u zaagt, dan eenftemmige kat, en een gevangen opgeflooten canarivogekjen, en uit dat der planten, niets bezat dan eenige uitgebroeide hyacinten; zo gij uitziende, altoos die zelfde huizen zaagt en dc zelfde bezigheden, wat dunkt u, zoudt gij dan zo blijmoedig zijn kunnen? zo gij altoos leefdet in het gezelfchap van een' oom, die tot niets in de wereld onbekwamer is, dan tot lagchen; en het zelfs fchijnt te houden voor even onaangenaam, „ als het gekraak van dorens onder eenen pot:" kunt gij misfchien mij toeftaan, dat gij zelve met allen uwen voorraad van vrolijkheid , wel rasch het gebruik uwer lachfpieren zoudt afleeren, die frisfehc blos van gezondheid geheel verliezen ? dit alles was voor mij, zijnde minder blijmoedig, nog bcfmettclijker.  JïS GEVOLGEN DER OPVOEDING. SI^ Maar, zegt gij, waarom zit gij altijd in huis te koekeloeren? om dat mijn oom daar door dienst gefchicdt: maar waarom voorziet gij u dan niet van eenige goede vriendinnen tot uw gezelfchap, die wat levendiger en vrolijker zijn, dan gij zelve zijt? ik zal u daarop antwoorden: eerst, dat ik niet in dc gelegenheid ben, om die te kenner.; want ik ben wèl verzekerd dat er in zulk eene groote volkrijke ftad , veele aangenaame jonge lieden zijn moeten, maar zij leeven in zo een geheel andere manier, en zij zijn zo vreemd van mij, dat cr geen aankomen aan is: daar bij komt ook nog, dat mijn oom het niet Wèl zoude afneemen, indieö zijn ftil huis gemaakt werd tot een huis van vrolijke bijeenkomftcn: hij zou er wel niet over grommen j maar hij zou er om zuchten: er zijn ook zo weinigen onder haar die altoos den rechten middenweg zoeken te houden; hierbij komt nog, dat ik door zeker voorval een weinig huiverig werd, om mij verder met eenigen iutelaaten: zie hier het geval. Ik had dan gehoord dat zekere ongetrouwde juffrouw , zo bemind, en gezocht werd door onze aartige vrolijke meisjens, dat die lbmwijl om haar eerst te hebben omtrent zo veel gekijf en getwist maakten , als onze ouderwetfe vrouwen , om een ftijffter of fchoonmaakfter immer woorden wisfeldeu. bij geval trof ik haar aan, ik was geheel gehoor, ik durfde geen woordjen inbrengen, om toch geen gezegde te verliezen; maar hoe ftond ik verbaasd V 5  3*4 cornelia wildschut; op, dat deeze niet meer jonge vrouw zeide: ik geloof waarlijk dat mijn eerfte woord in den dag der opftanding zijn zal: „Wie van u allen geeft mij „ een fnuifjen:" dit verwekte zulk een gefchater en zo veele toejuiching, dat zij het waagde er nog eene, ( doch die was nog ligtvaardiger,) bij te voegen; ik had genoeg gehoord om te bevatten dat mijn fmaak te vreemd was, om daar ooit eene vriendin te kunnen vinden: en ik behielp mij voortaan met een halfdouzijn jonge Juffrouwen, die mij, in zo verre, meer gelijken als zij afkeer^ ger zijn van foortgelijke fnakerijen; want zo noemt men veele onbetamelijke gezegden! Over de gebreken deezer jonge lieden laat ik mij niet uit: zij zijn niet volmaakt maar zij zijn voor mij meer berekend; ik prijs haar daar wel niet over, doch ik duld die, en zo doen zij omtrent mij het zelfde. Wat nu betreft mijn beflisfend fpreeken: ik fta u toe, dat dit in onze jaaren een allerzotfte fout is, maar ik bega die meer uit gewoonte dan opzettelijk, en zie zelve wel, dat die te vermijden mij ongemaklijk is, als men zo jong daar toe overhelde: bedenk ook betje-lief, dat gebrek van ommegang in de wereld ons zekere fchuwheid, zekere naauwe omzichtigheid geeft: men ziet zo, dat men op een onbekenden grond wandelt, en zo geheel vreemd is met die lieden die daar zo luchtig en praatend -onder elkander voordwandelen: nooit was ik nog de dupe van mijn vertrouwen, en dat  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. SIS alleen om dat ik nooit iemand aantrof die mij gepoeg behaagde om mij daaraan te waagen; doch uit het geen ik u heb medegedeeld , een zeer gewigtig voorval betreffende, hebt gij moeten zien, dat ik niet bedekt van aart ben: wa: de trekken van goed- of af-keuring op mijn gelaat betreft, gij doet mij waarlijk lagchen! ik zie wel waarop gij doelt! toen zekere adclijke Dame waarvan uw oord zo vol is, u bezocht, en zig op haare oude edele familie, (die zelfs ten ftamvader had een bastaart van Prins willem den eersten,) en op de eeramten haars vaders zig zo veele zotte airs gaf, tekende mijn gelaat verwondering, als of ik iet geheel aan mij onbekends, onverwacht gezien had; toen gij al die zwetzerij zo aartig en geestig be antwoordet, tekende ik misnoegen, om dat al dit moois voor haar vernuftjen te verheven, en des onverftaanbaar was: vervolgends kwamen goedkeuring en vergenoegen in die trekken te voorfchijn , en daaruit volgde dat ftilzwijgen dat vee] meer uitdrukt, dan ik in ftaat ben om u op de aangenaamfte wijs te zeggen: in 't voorbij gaan: waar let gij al niet op! nooit had ik gedacht dat gij mij zo naauwkeurig waarnaamt! zeker,lieve betje,gij zijt een zonderling meisjen! Dus verre over mijne gebreken: alles wat het Menonite-geloof-betreft fla ik over: ik zie te duidelijk dat gij het alleen fchreeft om mij te kwellen , want een bollenen als gij, kan geen behaagen hebben in het leezen cener ernftige /  •JI6 CORNELIA WILDSCHUT; OF, uitlegging van geloofspunten waarmede gij uw hoofd niet breekt. Wat nu mijn Broêr betreft: hij, zo veel ik merken kan vordert niet veel in zijne vrijerij: voor zo verre ik Juffrouw wildschut ken, belijde ik u dat ik niet kan wenfchen haare Schoonzuster te worden: cn ik geloof met u, „ dat zij een heel „ ander man verdient:" leg dat uit zo als ik uwe woorden heb uitgelegd: onbegrijpelijk is het voor mijn Oom en mij, dat een jacob van veen, uit alle jonge Juffrouwen, hem meer of min bekend, juist eene uitzoekt die een geheel ander man verdient: ik heb de partij gekozen om te zwijgen; want men zou eerder Amfteldam van haare paaien ligten, dan dat jongetjen, als het ééns iet wèl begreepen heeft,zijne gedachten doen veranderen. De liefde moet eene wonderlijke zaak zijn! ik zie dat mijn Broeder geheel en al als omgekeerd fchijnt: een reis naar Parijs zou geen grootcr herfchepping in zijn perfoon, houding, gewaad , toon • zijner fpraak, enz. hebben kunnen veroorzaaken: hij is niet meer dat ftijf, al te net, al te zindelijk,, al te bedremmeld, jong menist - Heertjen; hij is geheel en al omgekeerd, zeg ik u, en zo zijne denkwijze daar niet bij lijdt, zal hij, (zo als de wereld nu toch is,) daar niets bij verlooren hebben; doch ik ken hem te wèl, om te geloo* ven dat hij iet van zijne innerlijke waarde ver-> ruilt heeft tegen zulke bagatellen die voor 't grootde gedeelte den man van de mode uitmaaken: had  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. $*? bij mijne oogen, hij koos eene andere vrouw. Zie daar eene langen brief; om die nu voorders nog uittebreiden met ftads of ffaats nieuwtjens, daaromtrent verzoek ik verfchooniug: ik heb de gaaf niet, lieve betje ! om een beuzeling aartig te vertellen, en gij neemt zeker geen belang er in, of Mevrouw Z... in een klein huisjèn op de Roozengraft % dan of Juffrouw C... in haar kostelijk huis op den AmiMtEtigclfihen laat woonen: of Juffrouw T. ..alle haare braave bedienden heeft afgedankt, wijl zij voortaan Mevrouw wil heeten, en deeze domme menfehen op dit fiuk fchandelijk vergeetachtig zijn? evenwel, kent gij uw Ooms boekhouder? men zegt dat die een zoon heeft en dat hem de Poëzij of de Philofophie daar wil ik af zijn, in 't hoofd geflaagen is: zeg eens betje, maakt gij ook niet wel bij hooi en bij gras een vers? mij dunkt gij hebt zo iet poëtisch in den opflag uwer oogen: erx Muziek en Dichtkunst voegen zo wel bij elkander , als Dicht - en Schilderkunst: zij eifchen, hoor ik, een' levendigen geest, een helder oordeel, een fchat van kundigheden, en zekere losheid aan alles wat kleinder geesten , zo flaafsch gevangen houdt: pas op dat gij er niet bij vaart als de arme fukkel de groot : men kan met japik zo niet eens praaten, anders zou ik wel meer door hem hooren, want de jongeling komt ook veel bij uw Oom aan huis: ei lieve zeg aan Mevrouw stamhorst, 1 dat ik wensch gij haar de gelegenheid zult geeven om u dikwijls over uw fchrijven aan mij te be<*  glS cornelia wildschut; oe^ kijven; want uwe brieven zijn voor mij aller nut> tigst en maaken goed bloed door mij hunne vrolijkheid medetedeclen ik omhels u, en blijf Uwe liefhebbende Vriendin t ■ maria van veen. Vier- en- zeventigste brief. De Heer raulus wildschut, aan den Heere eii Mevrouw stamhorst. waarde broeder' en zuster ! Nooit had ik. uw beider goeden raad noodiger dan nu, en nooit zal het mij meer moeite kosten dien te volgen: voor de eerste reis van mijn leven ben ik met mijne vrouw in woorden geweest: o! hadde ik iet van dat fraaje plan geweten, nooit zou het Hand gegrepen hebben:ja zeker! dat gelooft gij niet? nu ik zeg u dat het waar is: beuzelingert laat ik fchikken zo als men wil, maar dit is geen beuzeling waarachtig ... ik ben zo verward en zo vertoornd, en het doet mij zo leed mijne vrouw iet Onaangenaams te zeggen, dat ik al zo weinig vrees;  »E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 31JJ in ftaat te zullen zijn om u duidelijk en klaar te fchrijven als om eene fom optetellen. Gisteren avond uit eeten zijnde kwam ik niet t' huis voor één uur: ik ging naar mijne kamer zonder iet te vermoeden; doch ten tien uuren in de eetzaal komende, vond ik eene jonge mij geheel onbekende zwierig gekleedde Dame met mijn vrouw en dochter de dejeuneeren: zij hoog zeer beleefd op mijne buiging: een jonge Dame, huislijk en in een nacht of morgen gewaad hier aan huis! daar zag ik nier dóór: nieuwsgierig zijnde wie dit zijn mogt, wenkte ik mijne vrouw, doch die had het zo druk met fchenken en bedienen dat zij het niet merkte: „Mevrouw wildschut een woord- jen! " „ 'Zo aanftonds zal ik bij u komen: ** zij hield haar woord. ik. (Niuwsgierig.) Zeg, sijntje! wie is die' jonge Dame die daar beneden met u wel fchijnt te dejeuneren ; en zo ongekleed ? zij. Wel man het is mevrouw lenting , uit... ik. Wel wie is Mevrouw lenting? ik heb haar dunkt mij nooit hooren noemen. zij. Dat kan wel zijn; zij is de vrouw van dien fchatrijken Burgemeester lenting te ... de zuster van den Heere van arkel. ik. En zij kon befluiten om u zo als ik haar Vond te komen zien ? dit is vrij gemeenzaam , doch misfchien du ton! Zij. (Met nadruk.') Wel zij is hier gelogeerd. IK. (Verwonderd.) Zij is hier gelogeerd!  CORNELIA WILDSCHUT; OF^ zij. Heden! fta je daar zo van te kijken ? is oris huis niet groot genoeg? komt het mij op een beetje meer omflag aan? zou men zo eene fatfoenlijke vrouw die hier komt om een Doctor te fpreeken in een logement laaten t'huis gaan? Ik was zo capot dat ik in 't eerst niets wist te antwoorden: zij ging des dus voord: Ja, zij kwam hier gisteren avond: haar Broêr, 't is een recht goed kalf, is daar heel tot . . . om haar geweest: och het is zulk eene aartige •vrolijke vrouw! keetje en ik kunnen er niet meer van fcheidcn; en zo eene fatfoeulijkc vrouw, en zo rijk als het water diep! IK. En ik wist daar niets van? zij. Wel nu nog moojer! is dat een zaak orn rt er meê aan 't hoofd te maaien? ik dacht dat ik u dienst deed om u alle huislijke voorvalletjens' te verzwijgen, om dat gij het altoos zo druk hebt en men u haast nooit ziet ? gij zijt immers op uw comptoir, ( en daar wilt gij niet geftoord zijn,) of de deur uit; maar zo zijn de mannen! maak het zo gij wilt, 't is altoos onvolkomen. ik. Maar mij dunkt dat uw pligt geweest ware met mij daar over te fpreeken, en dan zoude ik u wel zo veel gezegd hebben dat gij dit bezoek niet zoudt hebben ontvangen. zit. o Heer, al weêr dat ouwe gezaag over menfehen die men niet kent dan van hooren zeggen! weet gij wat, paulus wildscut! ik verzoek éat gij zo beleefd zijt tegen mijn gezelfchap als ik ieU  Ï)e gevolgen der opvoeding. 321 altoos omtrent het uwen ben: zie, zijt gij de man ik beu de vrouw: alles wat gij doet is im« roers altoos wèl, en goed? en nu, nu ik één onnozele keer een fatfoenlijkc vrouw verzoek, zonder daar over met u den breeden raad te {pannen, zou men. mij wel willen bekijven als een bediende, die buiten weeten van haar' Heer, vreemd volk bij baar verzoekt! ik zeg wie hoort er niet van! ik. Men kan niet met u redenceren :wces verzekerd dat gij mij in de twintig jaar dat wij getrouwd zijn nooit zo misnoegd hebt dan nu : ik vrees dat gij dit eens te laat zien zult: geloof mij, gij hebt dwaaslijk gedaan: (zij begon opteftuiveu, en ik, om alle twistgedingen voor te komen, zei alleen nog,) uw verzoek om beleefd te zijn zal ik involgen^ volgends mijne denkbeelden van beleefdheid, maar gij zult mij nu nog minder aan tafel zien dan anders: ik ging weg en liet haar alleen ftaan. Nu bid. ik u, waarde Broêr en Zuster! zeg mij hoe ik mij in deeze omflandigheid moet gedraagen: ik wil mijn ongenoegen toonen en mijne goede vrouw fpaaren; doch dit zal te moejelijker zijn om dat ik zulks nooit onderftond: de Heer van veen, wier moeder, mijn lieve betje, gij wel gekend hebt, heeft mij verzocht om met keetje onder mijne begunlliging te mogen verkeeren als een jongeling die niets vuuriger wenscht dan met haar te trouwen: niets zou mij aangenaamer zijn dan dit huwelijk, zo wel in 't algemeen en voor' II. deel. X  %V1 CORNELÏA WILDSCHUT; Of, keetje, als voor mijn comptoir: ik heb van dieö brief nog geen woord gezegd tegen mijne vrouw of dochter, en zal het niet doen vóór gij mij uwen raad mededeelt: ik ben verftoord op keetje zo wel als op haare moeder, en zo even fprak ik haar over dit bezoek: het meisjen kan niet begrijpen hoe ik daar zo tegen ben: zij fpreekt met zo veel oprechte genegenheid en lof van deeze Mevrouw lenting,dat ik haar nooit zo levendig gezien heb : nu zeide ik, ik zeg u bij herhaaling, dat gij nooit gedachten moet maaken op dien kwant, die zo na aan haar vermaagfchapt is dat hem zulks het recht fchijnt te geeven om hier ook bijkans te woonen. Zij antwoordde mij dat zijniet aan trouwen dacht, maar dat ik zeker moest opgehitst zijn tegen beiden; dat van arkel beter was dan veele kwanten die door ftijve achterhoudendheid de wereld wat fijnder wisten te bedotten: ik ftond verfteld over dit antwoord: ik heb aan van veen gezegd dat ik zijnen brief zal beantwoorden zo dra ik uwe gedachten en raad heb ingenomen: hoe lastig is mi) dat ongenoegen met sijntje! omhels uwe beider kinderen voor Uwen liefhebbenden Broeder en dienaar paulus wildschut,  DS GEVOLGEN DER OPVOEDING. 325 VIJF- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. Mevrouw elizabeth stamhorst, aan den Heen paulus wildschut. waarde eroeder! Ik geloof niet dat gij onzen raad meerder be* hoeft, dan wij wel verlegen zijn, hoe u dcnzelvea toetediènen: het is niet genoeg dat onze reden en ondervinding beiden ons verzekeren , dat die; raad goed, en noodig zij; men moet zekere vastheid van geest hebben, die ons in ftaat ftelt dien, in weerwil van alle beletzelen, ook ftandvastig te volgen; en ik durf mij «niet vleien, dat gij die zo op éénmaal en in eene genoegzaame maate zult meester worden; ten minste, gij gaaft daar nog nooit, aan .ons althans niet, eenigen blijk van: evenwel dit ontflaat mij niet van mijnen pligt, ik zal des voor mijn' man, en mij, beiden de pen opvatten , te meer daar mijn hart zulk een groot deel neemt in uw geluk en ongeluk : om ter zaake te komen: dat het verfchil met uwe vrouw u zeer treft begrijp ik levendig, en ook dat u dit bijster vreemd moet toefchijnen, wijl gij zo veele jaarerj met haar in eene fchijubaare eensgezindheid hebt voordgelluimerd: ik zeg met oogmerk, fchijnbaare^ X a  524 CORNELIA WILDSCHUT} OF, want meer was die dood ftilte, wèl onderzocht, niet; zo gij uw aandacht daar ooit op gevestigd haddet, zoudet gij met mij, ook hier over niet verfchillen; gij zoudt u dan herinnerd hebben, dat wdare eensgezindheid het gelukkkig voorbrengzel is, van overéénkomst in denken, verkiezen, en handelen : maar hoe kan men zig wijs maakcn, dat men eensgezind zij met iemand die wij niet kennen! daar is geen grond om te vergelijken: gij Broeder hebt eensgezindheid genoemd, dat ieder deed zo als hij verkoos: nu, mijn waarde wildschut! ondervindt gij dat uw grond van vertrouwen zeer onvast zij: indien gij u voor twintig jaar dc moeite gegeven haddet, om dit wat beter te onderzoeken, gij zoudt thans mijnen raad niet behoeven ; doch dit is nu zo: ik ftap er des te eerder van af, naar maate ik een afkeer heb, van nutlooze verwijtingen, die allceu de zaaken verergeren , en zal u al den dienst poogen te doen, die in mijn vermogen is. Ik weet wel, pauwtje , dat men in veele huwelijken op den zelfden grond eensgezind fchijnt te leeven ; maar de uitkomften zijn ook altoos tamelijk gelijk: ik weet ook dat men dus voortfluimerende, veele en verfcheidene krakeelen, cn twisten kon vermijden; maar ik weet ook dat men in de verpligting komen kan , om die rust niet te bewaaren, en dat een ernflig verfchil tusfehen elkander welgezinde braave lieden, geene bittere gevolgen heeft.  RE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 325 Getrouwde lieden zijn ongetwijfeld gehouden, om liet leven van weêrskanten zo aangenaam te maaken als mogelijk zij; dat blijft mogelijk zo lang er geene grootere pligten bij lijden, en ontflaat ons geenzins om de reden, en de voorzichtigheid gehoor te verlecnen: hoe zoude anders eenig man, ongelukkig afgedwaald van den weg der goede zeden, te rug geleid kunnen worden, indien het zijner vrouw aan moed ontbrak, om zijne verftandige liefderijke vermaanfter te worden? zo zij een' man die den wijn onmatig beminde, of die het fpel tot zijn grootfte vermaak Melde, nimmer onderhield over de deerelijkè gevolgen deezer ondeugden ; of indien een verftandig man , eene jonge vrouw niet voor oogen hield, waar haar haare onbedachtzaamheid eens zoude kunnen toebrengen? er gaan altoos veel meer menfehen verlooren door gebrek aan heufche pligtsherinnering dan door hardnekkige volharding in hunne verkeerdheden. Vermids mij het huwlijk altoos is voorgekomen als de volmaaktMc vriendfehap, zo is niets natuurlijker, dan dat ik aan mijnen man, een onbepaald vertrouwen gaf, 't welk van zijnen kant, uit de zelfde oorzaak beantwoord werdt: hier uit ontMond onder anderen , dat verbazend onderjfcheid in ons en uw huislijk leven, 't welk gij zelf wel befpeurdet, doch alleen om uwe levenswijs te volgen, die u meer beviel. In dit alles ontfchuldig ik uwe goede vrouw: X 3  32Ö CORNELIA WILDSCHUT ; OF, en zeg, dat indien gij uwe meerderheid van natuurlijk verdand in dit opzicht gebruikt haddet,- gij ook door haar te leiden een gelukkig man zoudt geworden zijn: en wat weerhield u? wil ik het u eens zeggen? uwe alles overfchreeuwcnde zucht, tot de negotie, en uw verkeerde fmaak die u altoos uwe uitfpanningen deed zoeken , buiten uw huis : uw weerhield zekere traagheid , om het geen u tegenftond te veibeteren, en eindelijk, onverfcbilligheid voor alles wat maar uwe huislijke rust niet ftoorde; doch uwe huislijke rust liep geen gevaar, daar gij eene zo goedaartigc, waarlijk dcugdzaame, en geheel, onwetende vrouw had, wier hart zo lijdelijk was, als dat van een welgeaart jong meisjen altoos onderfcheidt. Dat uwe jonge vrouw gaarne alles deed wat zij wilde, had zij met alle menfehen gelijk; zij was gewoon haaren zin te hebben , en dewijl zij de gevolgen daarvan niet altoos kon vóórzien, was het uw pligt geweest die haar aantetoonen: doch wat recht heeft een man daarop die zelf, zonder iemand raad te plegen, alles doet, wat hij wil, en zijne vrouw voor al dus fchijnt aantemoedigen om zijn voorbeeld te volgen? eene vrouw als de uwe is wel woelachtig, ongeftadig, en wat grillig, doch nooit kwaadaartig, en zou des eene allerbeste vrouw en Moeder hebben kunnen worden. Hoe vreemd moet het des zo eene vrouw voor« komen, die twintig jaaren aanéén haar eigen wil volgde, nu voor den eerften maal daar in belet te  de gevolgen. der opvoeding. js7 worden! ik houde mij verzekerd dat zij te misnoegder zijn zal naar maate zij overtuigd is dat zij uit menschlievende begïnfcls gehandeld heeft, toen zij haar huis aanbood aan een fatfoenüjke ziekelijke vrouw, die de Zuster is van eene haarer grootfte vrienden; en geene andere bijoogmerken had dan zig wat omhaals en gelachs te bezorgen: dit alles valt zo natuurlijk in haar charakter dat ik het mij leevcndig kan voordellen. Waaraan moet zij des uwe afkeuring toefchrijven? zij zal die afleiden of uit een knorrigen pnredelijken luim, of uit de eensklaps bij u ontftaanden lust om uw gezach als man te willen oefenen: doch geloof niet dat zij zig des veel zal bekreunen: en kunt gij zelf wel verwachten dat dit eenigen invloed bij haar hebben zal? mij dunkt des Broeder dat gij geen goed middel gebruikt hebt om uw oogmerk te bereiken* Ik voorzie nog meer onaangenaamheden voor ra: zij zal ongetwijfeld dit haar verdriet aan haare dochter mcdedeelen, en dewijl keetje in haar niets zien kan dan de toegeevelijke braave moeder, die altoos bezig is met het geluk van haar kind, zal dat kind immers de partij der moeder houden , te meer daar de man, die haar vader heet, zig nooit veel om haar bekommerde, en aan wien zij weinig andere verpligtingen heeft dan den overvloed waarin zij deelt: zij moet des zo wel als haare moeder u zeer onredelijk oordeelen , en dies te meer om dat zij in dit bezoek geen de min» X4  3*8 cornelia wildschut ; OF, fte fchaduw van een loos oogmerk kan vermoe=_ den. Het gefprek met uwe vrouw hebt gij levendiger en natuurlijker afgemaald, dan men zoude verwachten van een man die in zijn geheele leven niet fchreef dan Negotiebrieven, en zeker buiten mij geen eene gemeenzaame briefwisfeling hield: hoe wèl drukt men zig uit als ons gevoel de pen beftuurt! Ondertusfchen zie ik wel dat uw toorn ontftaat uit* een vlaag van geweldige drift , die weldra zal gaan. leggen, en niets goeds voordbrengen: en ik moet bekennen dat uw vrouw al dat opftuiven nu niet meer verdiend heeft, dan ooit, toen zij, zo ■als nu, haaren zin, zonder u daar over te raadpleegen, deed. Het geheele gefprek toont haare onnozelheid: uw gezegde: „En ik wist daar niets van!" werd op eene wijze beantwoord, die in zo eene vrouw alles natuurlijks is; de goede vrouw bepleit in haare eenvoudigheid haare zaak zo goed, dat ik er niets heb bijtevoegen. Maar wildschut ! hoe kondët gij u in 't hoofd brengen, dat uw vrouw u over zo eene beuzeling had behoeven te raadpleegen? want bij haar is het niets dan eene beuzeling! hoe begreept gij het,om haar te willen beduiden dat dit haar pligt geweest ware 1 dat gij haar dan wel genoeg zoudt gezegd hebben om haar te bewegen dit bezoek niet te ontvangen: er ligt ook "veele waarheid in de ver» gelijking die zij, hoewel in haaren trant, maakt.  be gevolgen der opvoeding. 3*9 tusfehen zig en eene bediende die buiten baars Heers weeten iemand verzoekt; en het geen zij zegt: „zijt gij de man ik ben de vrouw," is niet te ontkennen. Uw gefprek eindigde zo als ik wel verwacht had, en haar verzoek om toch beleefd te zijn beantwoordet gij als een knorrepot die niet weet wat hij zeggen moet. Ondertusfchen Wilt gij dat ik u raaden zal: uw verzoek is moejelijker dan gij misfchien gelooft: ik herhaal het, uw vrouw kan zo eensklaps niet toeftemmen om zig te onderwerpen aan een gezach dat zij tot nog toe niet kende, en 't welk zij overtuigd is dat op grilligheid cn, luimachtige knorrigheid rust. . Mevrouw lenting is des niet tc min reeds bij u; haar Broeder zal meer dan ooit aan uw huis komen: wat zult gij doen? zult gij uw verfbordbeid zo verre involgen dat gij' meer dan ooit uw huis ontvliedt? dit zoude hun oogmerk-zeer beguhftigen; gij kunt des deeze partij niet kiezen: "of zult gij keetje afzonderlijk onderhouden? waar over? over dat haare moeder, eene fatfoenlijke vrouw die een doctor moest fpreeken, cn geen familie in Amfteldam heeft, haar huis aanbood, te meer daar die vrouw de Zuster is van eene haarer beste vrienden? wat goeds zal dit toch uitwerken? ik vrees niet het geringde. ' Onderwijl beklaag ik het lieve keetje : ik voorzie dat zij weinig gewigt hangen zal' aan een va-  33° cornelia wildschut; 0?, ders gezach dat zij gelooft onredelijk te zijn en 't welk gij nog nooit, waaromtrent ook, oefendet: mij dunkt, wildschut! dat gij uw huis niet zo veel moet ontwijken; dat gij altoos daar moet ecten; en hoewel gij verpligt zijt eene fatfoenlijke vrouw in uw huis beleefd te behandelen, zo kunt gij wel die beleefdheid in 't werk ftellen, die eene fchrandere vrouw doet merken dat zij u ten last is: deeze koele altoos haar afftand houdende beleefdheid, die men wel ziet dat uit de opvoeding, en geenzins uit ons behaagen in den perfoon voordfpruit, moet gij haar betoonen: is zij in de ftad gekomen om een doeftor te fpreeken, dan kan dit bezoek niet zeer lang aanhouden. Ontwijk haar , bid ik u, niet; poog haar te kennen, cn ftel u des ecnigzins op uwe hoede: wat kunt gij ook al veel inbrengen tegen haaren Broeder, op wier gedrag niets te berispen valt, en die in groote gunst ftaat bij uw vrouw cn dochter? onberispelijk zeg ik, in uw huis, want daar houde ik mij van verzekerd. Gij kunt voords met uw vrouw en dochter fpreeken over den voorflag van den Heere van veen; uw genoegen daar over betuigen, en keetje verzoeken dat zij daar eens ernftig over gelieft te denken: enz., zo dra ik weet wat men u daarop heeft geantwoord , zullen wij maatregelcns neemen die ons best voorkomen. Hij, van veen, heeft mij over zijn aanzoek gefchrecven, en het komt mijn man' cn mij voor dat  de gevolgen der opvoeding. 2>2>t keetje , om nog eens gelukkig te zijn, geen man boven deezen zal moeten verkiezen: zijn perfoon, charakter en omftandigheden zijn bij u niet onbekend : immers ik herinner mij nu dat gij wel eens over hem fpraakt, op eene wijs die mij deed gclooven dat gij hem bij uitzondering genegen zijt. Ik althans heb zulke goede gedachten van den Heere van veen dat ik hoop, dat mijne ketje , indien zij van ftaat verandert, eenen man niet ongelijk aan van veen ten deele zal vallen: en indien keetje hem aanneemt zal ik te meer bevestigd worden in het denkbeeld dat ik heb, van haar wel verwaarloosd maar natuurlijk goed verftand. Zo ik iet op uw vermag, werk niet uit drift: drift kan hier alles bederven: denk dat het te doen is om het geluk van uw eenig kind: wees niet Verfbord op keetje, haar antwoord is eenvoudig, en bedoelde geenzins u te yerftooren — maar tusfehen ons: wel wildschut! fchaamt gij u niet te willen oogften daar gij niet gezaaid hebt? wat hebt gij toch tot de opvoeding uwer dochter tcegebragt? hebt gij mijn ernftigen raad om Mademoifelle du sart eene opvolgfter te geeven , uit laffe infchikkelijkheid voor uwe welmeenende vrouw, niet verworpen? hoe fterk fchilderde ik de gevolgen die uit zulke eene verwaarloosde opvoeding moesten volgen! hoe toonde ik u aan, dat in een huis als het uwe, de moeder, al hadde zij de bekwaamheden, nog den tijd niet heeft om zulk een gewigug en onafgebroken werk alleen op zig te  83* CORNELIA WILDSCHUT' OF, neemen, en zoudt gij nu Cifchen dat keetje in haare gefprekken meer verftand, meer regelmaatigheid,'mecr kundigheid toonde? Wat hebt gij tcch voor het kind gedaan , dat u 't recht zoude geeven op zulk een ftreelende belooning? gij gaaft haareene moeder, die, zo zij over het groot gewigt der opvoeding konde oordeelen , dit werk nooit op zig genomen zoude hebben, maar eene Gouvernante, zo veel mogelijk gelijk aan de overledene , had zien te krijgen, om, het geen die aangevangen had te voltoojen; zij zoude gezien hebben dat zij, hoe goed ook haar oogmerk ware, zo weinig het hart als het verftand haarer dochter konde vormen: uw vrouw is deugdzaam uit haare Natuur, en bij geluk; niet uit wèl overdachte beginfels, die zij haare dochter moest voorhouden, en dan met haar voorbeeld bekrachtigen:kundigheden die alleen door eene befchaafde opvoeding verkregen worden, heeft zij niet nooit was zij in de mogelijkheid om die te erlangen; hoe kan zij des over derzelver nuttigheid voor eene jonge Juffrouw in keetje's ruime omftandigheden oordeelen ? uw vrouw bemint het gewoel, het geraas, en vindt niets zo behaagelijk , als zulke gezelfchappen dia voor jonge lieden in geenen decle nuttig zijn kunnen: zij bemint keetje, niet als haar kind maar als haare vriendin, met eene alles gelijkmaakende liefde,maar dit is geenzins de moederlijke:keetje, van haaren kant bemint haare moeder als ccne toegeevende vriendin, die zij weet dat gaarne alles in*  rsE GEVOLGEN DEIl OPVOEDING. 333 ichikt, cn geen ander vermaak heeft dan hetzelve aan haar op de ruimfle wijze te bezorgen, 't kan niet fcheelen van wat aart dat ook zij. Wat deed gij dan voor uw kind? „Gij ,, hebt groote fchatten gewonnen:" Beftaat dan de grootfte pligt eens vaders in fchatten voor zijne kinderen te verzamelen ? kunnen zulke fchatten zelve niet de droeve bronnen worden van rampen en ongelukken , ook voor het onnozel jong meisjen die hun bezit? zullen zij haar- nooit aan gevaarlijke verleidingen blootltcllen ? hebt gij haar wel ooit voorbereid om haaren rijkdom eens op eene betamelijke wijze te gebruiken? hebt gij baar gewaarfchouwd tegen dvvaaze verkwistingen en naauwhar» tige gierigheid? toondet gij immer .aan uw kind dat haar bijzijn u vermaak gaf? gedroegt gij u ooit met vaderlijke gemeejizaamheid omtrent haar? hebt gij wèl ooit dc moeite de aangenaame zo wèl als verfchuldigde moeite, genomen om haar te leeren kennen; te zien hoe zij dacht, en wat reden zij gaf van haare denkwijze? hebt gij haar ooit onderhouden over die bijzondere pligten welke voor haare rekening lagen? maar wat behoef ik meer te zeggen! kent gij uwe dochter wel? gij ziet haar nooit dan in gezelfchap; op zekeren afftahd: gij zijt goed, onverfchülig; zij is beleefd en gedienstig: zie daar dit is alles wat er tusfehen u omgaat; en dit is nog al ééhe der vruchten van uw uithuizig leven: ontken het maar niet! niets zoude voor u fmakloozer geweest zijn dan een geheelea  334 cornelia wildschut; of, avond met uw vrouw en kind te moeten doorbrengen. Welk een onderfcheid heérscht er ook in deezen tusfehen onze manier van leeven: mijn man en ik hebben nooit grooter genoegen dan wanneer wij met onze kinderen alleen zijn: nooit zijn zij vrolijker noch wij beter in onzen fchik: de kennis die , wij van hun charafter hebben, heeft ons in ftaat gefteld om hunne gebreken tegenftand te bieden, hunne goede neigingen aantekwekén, en zo zeer hunne hoogachtende liefde als onbegrensd vertrouwen te winnen: nu hebben wij in hun onze beste vrienden, en dewijl wij niets- verzuimden om hun verftand te verrijken, hun' geest te vertieren , hun oordeel te oefenen; dewijl zij veele aangename talenten hebben, is er voor ons geen verkiezelijker gezelfchap dan dat onzer kinderen. Zij hebben niet alleen fmaak in werkzaam te zijn; het is hunne behoefte: ik zie wèl dat zij niet volmaakt zijn: mijn zoon heeft zekere onbuigzaamheid , die, kwalijk geleid of toegepast wordende , zijn geluk niet kan bevorderen , maar die, door de reden beftuurd, hem eens een nuttig en geacht man kan döen worden: zijne Zuster is zo vol geest cn zo geneigd tot fpotternij dat ik dikwijls heel veel moeite heb om haar op den middenweg te houden; maar zij hebben geene gebreken die uit een laagcn geest voordkomen; zij zijn dikwijls onbedacht en los, maar nooit met opzet onrechtvaardig: zij zijn goedaartig, medelijdend, doordrongen  SS gevolgen DER. Ol'VOÏDINC. $35 Biet eerbied voor God en zijne geboden: zij beminnen in ons hunne weldoeners, hunne leermeesters zo • wèl als hunne tederlievende ouders : zij zullen niet rijk genoeg zijn om ooit in Amfteldam figuur te maaken, maar zij hebben geleerd het geen zij bezitten wèl te gebruiken, en weeten bij ondervinding dat huislijk geluk niet afhangt van pracht of overdaad , maar van zulke hoedanigheden , die getuigen van de goedheid des harten, de goed» aartigheid des characters, de blijmoedigheid des geestes, en van zekere overeenftemming tusfehen. de leden dier kleine maatfehapij. stamhorst laat mij zeggen, dat hij de post ziet aankomen: vaarwel dan; wij allen groeten u en ik hen zo als altoos Uwe liefhebbende zuster e. stamhorst geboren wildschut.  336* CORNELIA WILDSCHUT' OF5 ZES- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. Juffrouw cornelia wildschut, aan JuffrouW anna hofman. LIEVE NAATJE! Gü komt dan niet eens aan? wei heden! ik heb al drie dagen te vergecfsch op u gewacht, zo dat, ik weet niet wat er aan fcheelt dat gij niet komt, en daarom laat ik 11 weeten als dat voorleden Faun-dag de Heve waarde Mevrouw lenting hier is aangekomen: gij moet haar zien, mijn lieve hofman ! och wat eene beminnelijke vrouw is dat ! ik houd dol veel van haar, en' Mame niet minder: zij is heel vrolijk, en, al is zij niet gezond, geen ziertje kribbig, of zo: ik ben federt faturdag nog geen voet uit geweest en de tijd verveelt mij niet met al: en wat is zij kundig en huislijk ! ja naatje wij mogen wel wat van haar leeren : haar Broêr is hier nu of hij zal er komen ; hij houdt fchrikkelijk en vreeslijk veel van haar, en zij van hem, en Mama zegt dat dit een goed teken is: Juffrouw sadelaar is uit de ftad voor eenige maanden, ik m^en na haare ziekelijke moeder; ci lieve groet haar eens  be gevolgen der opvoeding. 337 voor mij; ik verlang zodanig na Mevrouw lenting dat ik uitfchei met fchrijven: ik ben Uwe vriendin, keetje. ZEVEN- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. JujfrOUW anna hofman, OM JllfrOUW sara sadelaar. ÏMu, mijne waardfte vriendin heb ik u veel en voor ons gewigtig nieuws medetedeelen ; voor ons die zulk een oprecht aandeel neemen in het let onzer vriendin wildschut: zij had mij, zo als ik meen u gezegd te hebben, de aanftaande overkomst van Mevrouw lenting met zo veel blijdfchap verhaald, als bij haar onmogelijk fchijnt voor iemand die reeds te zeer gewoon is aan aangenaame voorvallen , om daar fterk door geraakt te worden: ik ging des op den dag dat men haar verwachtte, daar heen: zij kwam niet: of keetje zig in den dag verzonnen had, dan of er eenig beletzel ontftaan ware, weet ik niet; althans zij kwam niet: ik kon-' de des mijne nieuwsgierigheid niet voldoen; even» II. deel. Y  538 cornelia wildschut; of, wel ik vermaakte mij niet weinig: het geheele huis was in eene bijzondere woeling en beweging; ieder draafde, ieder liep, ieder droeg en fchikte . . . kort gezegd, ik geloof niet dat de aankomst eener Vorftin in het grootfte logement deezer ftad, meer opftand op den ftoep en in het voorhuis konde veroorzaakt hebben: ieder koets die aanrolde, joeg Mevrouw met haare gewoone omhaaligheid en gedruis , van haaren ftoel, en voor het raam: keetje was ftomen ftil, door hoop en verwachting zo dikwijls haare moeder opftoof: indien zij een Engel of een nieuwen fchoothond verwacht had, dunkt mij kon haare onthutstheid niet fterker geweest zijn: zij kwam niet; en ik liet daar alles in eene groote verlegenheid cn verwarring: en Mevrouw gonsde daar al door heen: „Dat is onbegrijpelijk , en dat is mij te geleerd, en zou er een ongeluk gebeurd zijn, en was het wel op donderdag, keetje? en wel heden! en wel lieven tijd! enz." Ik ging zeer bedaard na huis: daarop zond keetje mij een billet om mij 't blijde arrivement te melden; en verzocht mij te komen. Ik heb haar dan gezien! van arkel was er ook: toen ik binnen trad ftond zijn gelaat zo dartel , maar ook zo trotsch, zo fehertzend, dat ik daar duidelijk in las: „ Wij hebben haar beiden alreeds in de knip:" hij prefenteerde mij met een bevallige losheid, aan zijne Zuster, er een paar fijne looze complimenten bijvoegende , zulke complimenten waarop men niet dan met eene ftilzwijgen-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 339 dc buiging kan antwoorden: „Kom," zei Mevrouw, „kom Juffrouw hofman, dat is goed, ik ben blij dat je wat komt praaten; wij moeten onze zieke jonge vrouw wat opmonteeren; en gij zijt wel voor een grapjen:" keetje deed mij zien dat haare verrukking nog al duurde: Mevrouw lenting ontving mij met al de beleefdheid eener fatfoenlijke vrouw; niet gemeenzaam , niet afwijzend: ik deed insgelijks: zij was zeer kostbaar, zeer in den fmaak, en tevens zeer betamelijk gekleed: zij ziet waarlijk wat bleek, wat vermoeid, en tekent ouder dan zij is: maar ik kan gelooven dat zij voor Weinige jaaren eene zeer fchoone vrouw was: alle haare trekken zijn zo fraai, als die van haaren Broeder, en in den zelfden toon, maar hoewel van ark5:l niet minder tekent dan een mojen dommen jongen, zo zegt evenwel haar gelaat veel meer; ik kan niet zeggen wat het is; doch het nam mij niet voor haar in. Wij dronken tee; van arkel overtrof zig zeiven in alles wat befchaafd, vrolijk cn befcheiden kan genoemd worden; Mevrouw was niets dan vergenoeging; keetje had geene oogen dan voor haare huisgenooten: het- gefprek behelsde wèl niets van groot belang; doch ik ben overtuigd dat zij eene verftandige zeer kundige vrouw is; offchoon zij deel nam in alles,hoe weinig beduidend, wat er gefproken werd: als zij goedkeurt gefchiedt dat zo behendig, en met zo veel zweem van oprechtheid, dat men niets in haar ontdekt van die haatelijke y 2  34° CORNELIA WILDSCHUT} of , meerderheid, welke de goedkeurenden zo ondragelijk maakt, dat hunnen lof zelf, ons Moot. Gij hebt er mogelijk nooit op gelet, saartje! maar Juffrouw wildschut heeft zeer fraaje handen; Mevrouw lenting nam édne daar van in de haa-re en voegde er bij: „ Zulke vingertjens zijn gemaakt voor de forto piano; ik verlang die te hooren fpeelen ■ fpeelt gij ook Mejuffrouw hofman?"— „Ik heb lang een goed meester gehad Mevrouw en bemin de muziek"— „Ik verfta u:lieden van groote talenten zijn altoos zeer zedig:" o die looze, en voor eenvoudige zielen allergevaarlijkfte vrouw! uit het volgende zult gij haar beter leeren kennen; het woord vricndfchap, viel mij, ik weet niet meer hoe het bij kwam, uit den mond: mevrouw lenting. Vóór ik mevrouw wildschut , en haare beminnelijke dochter kende, had ik,helaas ! maar te veel redenen om de vriendfchap voor iet meer dan eene liarfenfchim te houden; overal zag ik eigenbelang, maar vriendfchap zocht ik te vergeefsch: hoe dikwijls was ik de dupe van mijn goed vertrouwen: ( saartje ! Mevrouw lenting de dupe van haar goed vertrouwen! ) in de groote wereld is zij even onbekend, als de deugd, en in kleine fteden wordt zij verjaagd door alle die laage gebreken die de bronnen zijn van ledigheid, babbelzucht, en de' ongenoegzaamheid aan zig zelve: maar ik erken mijne dwaaling! ik ondervind dat men vrienden  de gevolgen der opvoeding. %I hebben kan: (zij gaf toen aan moeder en dochter beiden een hand: die goede zielen waren opgetoogen: ) ik vlei mij Mejuffrouw hofman , dat, als wij meerder kennis zullen gemaakt hebben, de vriendfchap ons insgelijks zal verbinden; mijn hart voorfpelt het mij. Gelukkig werd ik ontflagen om daar iet op te antwoorden, want Mevrouw riep uit met een drijvcnden traan in haare goedaartige oogen: mevrouw wildschut. Ja, Mevrouw lenting, dat heeft zo moeten zijn: God de Heer is wonderlijk in zijne wegen! ik ben in eene woelige huishouding, en zie krachtig veel menfehen, lees zo te zeggen nooit, en ook ik houde niet van leezen;maar men moet zijn evenmensen helpen: (ziet gij „lieve saartje ! ook eenig verband in dien overgang? ik niet:) dat was altoos mijnftudie; ik heb ook, dat moet ik zeggen, zeer veele vrienden, en ben nog nooit bedrogen; of men nu mijn goedheid' vergeet of erkent, dat fcheelt mij geen ding; ik denk er zelve niet aan: ieder heeft zijn humeur, de mensch heeft zig zeiven niet gemaakt; wij kunnen niet allen eender zijn; dat is ook onnodig; doch ik houde van vrolijke menfehen, en van arkel , hij is er nu bij, maar ik moet zeggen dat hij altoos de vreugd meêbrengt, dat is even zo veel; en onze Doctor zei nog gisteren: lagchen is gezond, en wanneer men lacht fpreekt men geen kwaad daar ik een grooten hekel aan heb; en; ( al weder een overgang!) ik Y3  342 CORNELIA WILDSCHUT' OF, zou het nooit hebben kunnen verantwoorden, zo ik mijn huis niet had aangeboden aan een jong mensch, dat hier God noch goede lui kent: ik ftel mij altoos in een ander zijn plaats; logementen zijn logementen, men heeft er gerak noch gemak; mijn huis is groot genoeg en ik houde wel van dat boelige. Mevrouw lenting Hemde alles toe, en wierp er nu en dan een woord in dat niets betekende: ik vergat u te zeggen, dat toen men tee zoude drinken Mevrouw aan de comptoirfchel wilde trekken, doch er kwam juist een knecht in, dien zij beval Mijnheer te zeggen, dat de tee gereed was: Mijnheer kwam niet; zij wilde die boodfehap herhaalen, doch Mevrouw lenting zeidde: „ o Mevrouw, laat Mijnheer zig niet geneeren, hij heeft misfchien geen tijd" • „A, ba! geen tijd! hij komt altoos af; ik weet niet dat er nu zo veel drukte is:" zij fchelde, Mijnheer liet zeggen; „ Dat hij tee op het comptooir zou drinken " — „ Vreemde idéés! " was het antwoord: van arkel beet op zijn lip: zijne Zuster bezat zig beter, hoewei zij dit beiden voor een affrond hielden; eenige gezegdens van Mevrouw wildschut, hoe los uitgerammeld, deeden mij toen vermoeden dat hij' over dit bezoek niet te vreden was. Men (telde een partij voor: „ Ik," zei Mevrouw lenting, „fpeelt nooit als ik goed gezelfchap heb:" wij waren het allen met haar ééns: het ge'fprek bevattede eene zo levendige als fatirique fchilderij  de gevolgen der opvoeding. 34$ van de zamenleving in de kleine fteden;.en hoe ongelukkig eene vrouw comme il faut, was, in* dien zij uit den Haag of Amfteldam, daar gebannen moest blijven: er was zo veel waarheid in, en zo veel kwaadaartigheid tevens, dat ik liefst daar van zwijge, en u het antwoord van de vrouw des huizes zal geeven: „ Wel mensch! gij maakt mij bedroefd: wel lieve tijd! blijf gij hier zo lang als gij wilt; wat leven is dat voor een jonge vrouw r cn ei lieve waar diverteert gij u zo al mede ?"—„Ja," zei keetje , „daar ben ik ook benieuwd na" „ Apropos Mevrouw, kent gij mijn Broêr en Zuster stamhorst ? " — „Neen Mevrouw! niet dan van hooren zeggen: die lieden leeven zeer afgezonderd zegt men; en ik; ik ga ook niet bijzonder veel uit: ik heb hen nog nooit ontmoet, Juffrouw' stamhorst . zegt men heeft veel geest en ziet er niet kwalijk uit. 1k. Mevrouw stamhorst is, naar het algemeen gevoelen, eene der beste vrouwen van onzen tijd.... keetje. . Ja, en zo goedig! mijne Tante is niet met al pedant; och ik houde krachtig van Tante stamhorst ! ik merkte toen dat dc Broeder en Zuster elkander bedekt aanzagen, en als fcheenen te zeggen: „ dat is erger I" keetje. Ik zou gaarne bij Tante zijn, doch er word alle dagen geleezen, en ook ik houde niet van Buitens r Y4  344 cornelia wildschut; oe, het is er zo doodsch, en zo akelig ftil; de tijd zou mij daar te lang vallen, en ik houde evenwel heel, ja zeker heel veel, van mijn Nicht ketje; zij is wel zo wat plaagachtig, maar oprecht en goed, en ik vind haar wel heel mooi, naar mijn domme verftand; en mijn neefis een heele goeje jonge, die wel braaf kan aangaan en ravotten; doch het is mij buiten te eenzelvig, en ik houde van zo eens te veranderen. van arkel. Niets is natuurlijker; de eenzelvigheid brengt de Hastiglte verzadiging voord; en de ondervinding leert dat het wenfchen naar iet, oneindig aangenamer is, dan het zeker en ftil genot van het gewenschte: (hoe vint gij dit, saartje? was dit miet openhartig?) mevrouw lenting. Niets is zekerer: verandering behaagt; wie zou wenfchen dat het altoos bij voorbeeld helder dag bleeve 1 keetje. Wel ik althans niet! ik hou veel van flaapen, dat neemt nog wat tijd weg. mevrouw lenting. Dit is natuurlijk! de flaap herftelt onze vermoeide krachten, en maakt ons des bekwaam om de genoegens van het waakend leven dies te beter te genieten: de fmaaklijkfte fpijzen walgen zo men die te dikwijls aanéén eet: het nieuwe, met het betere, is het leven van ons leven: (ei lieve, saartje ! gebruik nu eens al uw geduld.)  de gevolgen der. opvoedinc. 345 mevrouw wildschut. Daar zeg jij wel de fijne waarheid: ik denk,daar aan een hïftorie, en om dat die zo wèl te pas komt, zal ik ze u maar eens verhaalen: ik was in mijn jeugd een eclra liefhebffer van visch; mijn vader pïagt te zeggen, je zult nog visch worden; 't kon niet fcheelen als het maar visch was: nu gelieven de vrienden te weeten, dat ik in 't begin van ons trouwen, een Noordhollandsch reisjen deed met mijn' man,en eenige goede vrienden; ik hield altijd van een prctjen, zo dat, dat reisjen was naar mijn' zin; maar denk eens aan! overal waar wij kwamen was visch de febeering en visch de inflag; waterbaars, doopbaars, fnoek ,bot, gekookt, geftoofd, gebakken, gebraden, altoos visch visch: 'smiddags visch, 'savonds visch; maar dat was den eerften dag goed, doch vóór ik t' huis kwam was ik de visch zo moe, dat, mijn lieve mensch ! als ik maar visch hoor noemen keert mij 't hart om: ik verfma Gods goede gaven niet; wij kunnen geen garnaaltjen maakcn; maar voor mij, geen visch meer. „ Het was met Mevrouw als met Koning lo„ dewijk; Toüjour perdrix , tonjour la Reine ,"zei van arkel bij zig zeiven, doch luider fpreckende. Daar zijn maar twee dingen die men niet moede wordt; goed brood en een goede man. mevrouw wildschut. Zeg je zo ? wel keetje , en ik zijn geen groote broodeeters, wij zullen de duurte niet in 't graan Y 5  34Ö CORNELIA WILDSCHUT; OF) brengen; en wat goede mannen betreft; er zijn er' zo weinig dat men niet weeten kan, of zij ons ooit zouden tegenftaan. VAN ARKEL. Zo dra ik een meisjen vind, dat zig over mij wil erbarmen, zal ik haar toonen dat zij mij zo min moede zal worden als het lieve brood, want ik zal even zo goed zijn, al ware het maar om niet te zijn als de groote hoop: de mannen weeten niet hoe zij met de vrouwen moeten omgaan; ik ken de^ vrouwen wel. MEVROUW LENTING. Dat zou men in twijfel kunnen trekken! (Zij; zag mij. ter zijde aan met een oogwenk die uitdrukte; zijt gij ook van die gedachten F) onze mannen zijn nooit t'huis dan wanneer zij nergens weeten te loopen, of ziek zijn: o dan zijn wij goed genoeg voor hen; anders, goeden dag tot van den avond, en finjeur gaat de deur uit, de vrouw mag dat opneemen zo als zij wil: en gij, Broèrtjen ! gij hebt het zelfde voorkomen dunkt mij; gij zult zijn als anderen. VAN ARKEL. Gij oordeelt verkeerd: zo dra ik een amt, en des bezigheden heb; zo dra ik getrouwd ben, zal ik van levenswijs veranderen: wat kan het nu fcheelen waar ik den avond doorbreng? doch als ik eens eene eigene huishouding heb, zult gij zien dat ik, met een anderen ftaat, ook geheel andere zeden zal aanneemen.  JJE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 347 • Toen viel, het is waarlijk waar, saartjen ! het gefprek nogmaals op visch, en Mevrouw lenting zeide, „ dat zij zo weinig als Mevrouw wildschut, daarvan hield;" cn dewijl dénheid in fmaak meermaal zekere oppervlakkige gemeenzaamheid voordbrengt, kon dit hier ook niet misfen, het hielp des alweer aan het groote oogmerk. Nu begon het mij zo te verveclcn dat ik opftond en beleefd affcheid nam; doch Mevrouw Hond ook op, en fprak met handen en voeten, (hoe zal ik het anders uitdrukken?) Zij riep: „Wat zijn dit nu weêr voor kuuren naatje? je bent hier , immers als een kind in huis? ik wist niet dat ik de Juffrouw vooraf moest noodigen! je zult blijven, en te elf uuren zal onze fleê je t'huis brengen; toe kind zit jij maar weêr neêr ; zo lang als Mevrouw lenting hier is, moet je alle daag hier komen, en jij ook van arkel: wel heden ja, gij zijt vogels van eender veeren, mag ik zeggen; cn men moet zig wat divertccren: men zou wel bang voor het huwelijk worden indien men dan niet meer vreugd kon hebben:" ik bleef des om dat het onbeleefd zou geweest zijn dit verzoek niet aanteneemen. Ik had den Heer wildschut nog niet gezien: hij trad in de eetzaal zo als wij aan tafel gingen; hij boog voor Mevrouw lenting, zo ftijf, als achteloos! zij hieldt ook haaren afftand tegen mij: „ Goeden avond Juffrouw hofman ! het is zeer aangenaam voor mij dat gij de goedheid hebt  348 CORNELIA WILDSCHUT* OF, om ons gezelfchap te houden: enz., op van ar rel lettedc hij niet eens, doch het was, dit zag ik klaar, opzettelijk ; hij zag keetje en zijn vrouw donker en norsch aan: dit hinderde Mevrouw zo zeer dat zij hem vroeg: „ Wel wildschut ! hebt gij dan altijd uw hoofd zo vol? ik hoopte dat wij, nu gij eens een avondjen bij ons zijt, wat aan elkander hebben zouden!" hij zweeg cn zag even Ituurs; alles was aan tafel beleefd, maar zo geheel vreemd: Mevrouw lenting had haar partij genomen; zij had ook voor hem alle die innemende oplettendheden die eene vrouw van de wereld, zo voordeelig onderfcheidt van lieden die weinig menfehen zien: „Hoe aangenaam ," zeide zij, (in 't rond ziende,) „ hoe aangenaam is zo eene huislijke maaltijd! zulke genoegens vindt men niet in groote gezelfchappen:" die looze vrouw! was dit niet haarer waardig? Toen wij van tafel waren opgedaan, zei zij mij dat zij hoopte nader kennis met mij te maaken: dat zij niet twijfelde of wij zouden in veele dingen overeenftemmen: kort gezegd, ik zie dat haar oogmerk is mij te peilen, en in haar belang overtehaalen: ik beantwoordde dit zo als de gebruikelijkheid eischt: de Heer wildschut bragt mij vervolgcnds in de flede, cn gaf mij te kennen , „ dat hij bij mij zou komen zo dra hij gelegenheid had! " ik zeide, „ dat ik de eer> zoude hebben om hem aftewachten:" maar wat is er aantevangen, met een man zonder charakter? vaarwell  de gevolgen der. op voeding. 347 Nog wat ... de Heer walter is met de groot voor eenige maanden uitlandig: zijn laatfte brief deed mij zien dat zijne gevoelens voor mij de zelfde blijven; de bijzondere achting van een braafman kan niet onverfehillig zijn aan Uwe vriendin, naatje hoeman. AGT. EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. ■ De Heer reinier walter, aan Juffrouw anna hofman. De eerfte brief die ik fchrijf is aan u , mijn vriendin! alles ontbreekt mij wat daartoe nodig is: ik heb eindelijk in het gehucht alwaar onze paarden rusten, en wij een foberen maaltijd zullen doen, een ftuk papier, een oude pen en wat bleeke inkt opgeloopen; maar het geraas is zo groot, en het vertrek zo vol menfehen, dat ik naauwlijks een plaatsjen kan vinden om deezen in een' hoek van het venster te fchrijven: de regen belet mij in het veld te gaan, en kees doet niets  3;>o cornelia wildschut; of, dan mij aan 't oor reutelen met zijne obfervatiën. Wat zal ik dan kunnen fchrijven uwer aandacht waardig? en evenwel ik moet mij dit genoegen geeven: vóór ik vertrok .heb ik met uwe goedkeuring mij aan uwe waarde ouders verklaard; dit fcheen hen niet onaangenaam: hoe gelukkig zoude ik zijn, indien gij uwe gedachten liet gaan over mijne voorftelling! had ik maar de minfte verzekering dat gij in mijn afwezen mij niet zult vergeeten, noch het oor lcenen aan anderen die met mij dezelfde gevoelens omtrent u koesferen! mij dunkt dat ik veel geruster ware, toen ik u dagelijks konde zien; waarom heb ik zo lang gedraald met mij aan u als uwen minnaar te doen kennen? „ Om dat mijne omftandigheden te onzeker waren , en ik vooreerst nog niet in de gelegenheid dacht te komen, waarin ik mijne eigene zaaken zoude kunnen beginnen:" zie hier mijn antwoord. Het laatfte gefprek met u gehouden heeft mij meer dan ooit overtuigd, dat gij de vrouw zijt met wie ik, uit alle mijne bekenden, gelukkigst leven zal: o hoe véél wint gij door nader gekend te zijn! ik zie wel, en ik zie het met dankbaarheid dat gij mij voor uwen vriend erkent, het vertrouwen- waarmede gij mij vereert , ftelt dit buiten twijfel; maar de gevoelens die ik voor u heb, kunnen door vriendfchap alleen niet beantwoord worden : de vrolijke luchtigheid van uwen aart vindt weinig fmaak in Mangtomien^ ik weet het; doch  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. S^I die zullen in zegen veranderen, zodra ik, hoe fchemering ook, mij maar durf vleien dat gij mij nog een weinig anders gedenkt als aan een' vriend: gij zult immers niet weigren mij eenige letters te . . . laaten ter hand komen? Mijn reisgenoot bevind zig reeds zo veel beter dat hij voor mij een aangenaam mcdgezel is: er komen van tijd tot tijd wel nevelen die zijn vcr. ftand doen dwaalen, en zijn geest geheel in de war brengen,- doch afleiding en lichaamsbewegingen, zullen wonderen doen: zeg aan zijne braave ouders, dat wij beiden wèl zijn, en binnen weinige daagen fchrijven zullen. Omhels Juffrouw sadelaar voor mij, en zo er iet van belang in de familie van den Heere wildschut mogt voorvallen, meld het mij: gij weet hoe veel deel ik neem in het lot uwer vrienden: de post vertrekt, ik moet fchielijk eindigen: ik heb naauwlijks tijd mij te noemen ' Geheel de uwe. walter.  352 CORNELIA WILDSCHUT; OF, NEGEN - EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer jacob lenting, aan zijne Huisvrouw, waarde huisvrouw ! Een ftaatsman is een man van Staat; hij leeft voor den Staat, ja veel meer voor den Staat dan voor zig zeiven en voor alles wat hem lief en waardig is! hij heeft nauwlijks in zijn eigen huis eene fchuilplaats hij heeft geen eigen huis want ook daar moet hij, het oirbaar voor het land bevorderen, cn alle oogenblik gehoor verkenen aan allen die onder zijne ftaatsvaderlijke befcherming veilig zijn: ik, mijne 'waarde! gij weet het, helaas! heb niet dan nu en dan een uitgefpaard uurrjen, om met u huislijk te leeven, en over onze belangens en uitzichten op het vermeerderen der familie te keuvelen : gij weet, wijfjen lief! dat ik mij geen airs geeve op mijne amten, en dat ik die evenwel met onoverrrefbaare nauwgezetheid waarneem: en gij ziet zelve wel, dat ik veel meer te doen heb dan de grootfte Vorst der aarde; die tog hebben gunstelingen en ftaatsdïenaars, maar ik! ik moet alles zelf zien , zelf hooren, zelf uitvoeren : ik moet belconen en ftraffen: dit is het nog niet al! de Vorst zegt: „Zo wil ik het," en 't is gedaan; maar een ftaatsman, in een Republicq , heeft veel meer te bedrijven; het is, zo veele hoofden  t)E GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 353 den zo veele zinnen .- men is verpligt geduurigLandseu vergaderings - dagen bij te woonen; en hoe zelden is men het daar ééns over het geen nuttigst, noodzaakelijkst, ja, dringendst is voor den Vaderlander ! hoe veele belangens motten er overéén gebragt, hoe veele hoofden of bekoeld j of aangehit worden! en is er wel iet verdrietigers dan dat men een wèl doordacht, allerheilzaamst plan niet kan doordrijven, maar misfchien! om een paar ftemmeii te weinig ziet wegwerpen! gij weet niet, liefje I hoe ik te worftelen heb, nu'met onverfehUhgheid voor 's Lands welvaart, dan met fchroom van mijn meerderen te zullen mishaagen, dan alles met het alles . omverwerpende zelfbelang; en dit is ook de oorzaak waarom mijn gelaat zo diepgetrokken is, ook in mijne uuren van rust. Sedert voorlceden week was ik ih ftrijd met alle de overige fternhebbende beftuurders, en dat wel over het maken van eene ophaal-brug, ten fieraade en voordeele deezer ftad: ik was timmerziek; dat was goed als ik in mijn eigen beurs tastte; ik was een veifpiller van de ftads gelden; ik deed alles buigen om mijn hoofd te volgen; ik liet mij alles voorzeggen van mijne jonge vrouw, wier fmaak en luxe wel bekend waren: men fchempte, dat federt mijn huwelijk alle de ftads amten, waardigheden en bedieningen aan uwe creatuuren gegeven werden, en men gaf mij te verftaan dat ik alleen de man derBurgemeesterfche was: dit,ging een andere voord , is zeer zeker; want anders haddet gij dé IJ. DEEL* 7*  354 cornelia wildschut; of, omroepers plaats niet gegeeven aan een' vent die dotterde, en door zijn' neus fprak, tot groote verwarring in de maatfehappij; want men verftond niet of hij vleesch of visch uitriep; een verlooren krulhond of een garnituur; men voorzag, dac gij, zo dra er een nieuwe Lceraar noodig was, geen zwarigheid zoudet maaken uw ftem te geeven aan een uwer fchepzels, al konde hij de letter K niet noemen en bidden zoude, uw omngrljs ome; om kort te gaan, dit liep zo hoog, in onze vergadering, dat ik vergeefsch betuigde u nooit over eene ophaalbrug geraadpleegd te hebben; evenwel, ik zal het ftaatsrocr niet verlaatcn maar als een andere palinuur dat vasthouden, ten koste van mijn rust en gezondheid. Ik heb zó gefproken, dat men toeftemdc eene ophaalbrug te maaken in fpijt van veelen: de oude was zo krank dat geen kinderwagentjen met een bok befpannen daar veilig over konde geraaken ; en hoe haveloos frond dat plank op plank ge« fpijkerd, en overal gelapt als een bedelaars rok! nu, de brug is befteld, en zal de heele ftad verfieïen; hij is trotsch en ruim ! — alweer kibbelaarijen een jonge Regent gaf den raad om die toetehouden; bevreesd dat de heele ftad er uit zoude loopen: nu hebben wij, om het fonds te vinden een duit pasfagegeld geltatüeerd voor ieder voetganger, en een dubbeltjen voor ieder rijtuig: de werklieden zullen brood hebben door het maaken, en. de adel zal hier veelvuldiger komen, niet in ge*  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. $55 Vaar zijnde om in de uitgedroogde gracht te tuimelen; bakkers, flagers, logementhouders, paruikemaakers, fchoenmaakers, enz. zullen welvaaren, en dat geld ié binnen onze ftad omgezet en verteerd worden: die brug zal mij eere aandoen, en ik zag gaarne dat gij er den eerften fpijker in floegti Zoudt gij, liefje, nu niet gelooven dat alle zwaarigheden en verfchi'llen uit den weg waren ? maar neen! nu is het weêr te doen over de kleur waarmede hij zal gevervvd worden: ik ben er, weet gij, altoos krachtig tegen dat men anderen volgt en zelfs onze fieraadjen den vreemdelingen afziet: de publique gebouwen geeven immers deru reiziger gelegenheid om over den fmaak der overheden te oordeelen? dit is het niet al! hoe veele pasquillen heeft men niet geftrooid, betrekkelijk het ftadhuis van Amfteldam, en dc koornbeurs! nog eene gezegende vrucht ven het Ikentieus boekdrukken ! en zal dan de kleur eener ophaalbrug in on* ze ftad, niet de zelfde berispingen onderworpen zijn? o'ik ken onze fraaje vernuften! de fchoolmeester is een der ftrafwaardigften: indien ik losjes over mijne amtspligten heen liep, dan, liefje, zoudt gij meer in mijn gezelfchap, maar minder in mijnen roem deelen! zij kunnen mij wel vertnoejen maar nooit verveclen: ik ontzag nooit eene reis te doen, zo ik maar kundigheden tot mijrt Simt betrekkelijk konde verzamelen: gij weet dat ik in den voorgaanden winter verfcheide Hollandfche fteden bezocht, met geen ander oogmerk dai* Z ft  35ö cornelia wildschut; of," ' om met mijn eigen ooren de klank en flag vatt een ratel te proeven; en opgemerkt hebbende,dat de eerfte onverwachte klap menig tedere vrouw verfchrikte, heb ik onzen ftads ratelwacht in een .klapperman veranderd, en hierdoor zo ik hoop menig burger aan den ftaat gefchonken door de jonge vrouwen voor fchrik té bewaaren: deeze zelfde trek tot onderzoek, deed mij befluiten om , hoe onbereid ook, nog eenige fteden te gaan befchouwen: ik ben zelfs , doch in cognito, teAmfteh dam geweest, hoewel ik mij wel wachtte u te bezoeken , men zoude welligt verhaald hebben dat gij de voornaame reden, en,de ophaalbrug alleen het voorwendzel geweest was; en een man zo als ik, moet boven berisping zijn;' daar, en te Haarlem waren al de bruggen wit geverwd, doch te Leiden en op meer plaatfen rood. Het is mijne manier om in zaaken van gewigt te zien, te vergelijken; maar zelf te oordeelen: eergisteren ontboden wij twee beroemde fchilders op den Raadhuize: vóór zij in de Burgemeesterskamer traden, gaf ik een verhaal van het geen ik gezien had: een der Regenten zei, dat men den fmaak van Amfteldam moest volgen; wit ftond vrolijk, en was zeer voordeelig om in de fchemering gezien te worden, des bevorderde het wit de veiligheid: dit had vrij wat fchijns; maar ik verzocht gehoord te worden, cn zie hier het geen ik voordroeg: „Het is , mijne Heeren! altoos mijn gevoelen geweest dat men zo min doenlijk zij deeze  JDJ5 GEVOLGEN DER OPVOEDING. 357 trotfche en rijke koopftad navolge; dit draagt een merk van «aaffche ondergefchiktheid aan haar, die toch, het geld daar afgerekend, niet meer is dan onze ftad: dat zij zig genoeg «in- geeft, en de kleine fteden weinig genoeg rekent , al geeven wij ^eene gelegenheid om zig te verhovaardigen op onze üaaffche navolging, en „ zeulde ik, mijne ftem verheffende," en denkt gij Mijne Hceren! dat het der Regeering aangenaam zijn kan door elk aap van zotte Amfteldammer die hier doortrekt, te hooren zeggen, dat wij zijne ft'ad volgen , even als of wij haar voorfchrift noodig hadden? indien men ook bedenkt dat zulks wel grond zoude kunnen geeven, om zig intebcelden , als of zij zelve eene concludeerende Item had , wanneer men het over het verteren onzer openbaare gebouwen niet ééns ware:" de Heer vroeg: wat was dan het oogmerk van uw reis, Heer Burgemeester?- om niet natevolgen, zeide ik, zeer bedaard: dit deed zelfs dc ernftig kijkende Secretaris glimplagchen: ik heb tegen de witte kleur nog meer; het wordt zo rasch fmoesterig cn de baldadige jeugd trekt er allerlei lelijke figuuren op met potloot of roodaard; iet, dat niet te" dulden is: onze Griffier, wiens zoon te Leiden ftudeert,uit loutere haat tegen de Voetfiaanen; want Utrecht was voor hem anders beter gelegen gedweest , was van oordeel dat- de finaak van het Leidsch Atheen, dien kweekhof van Geleerden en Geleerdheid, daar zo veele wijze mannen dagelijks % 3  35^ cornelia wildschut; op; lesfen geeven in alle weteufchappen, zeker de beste zijn moest, en dus ook onze brug behoorde rood gefchilderd te worden: ik bedank hartlijk zei de jonge Schepen, , mijne paarden zijn jong en fchichtig, zij willen geen rood zien : nog onlangs brak ik bijnaar den hals door dien de blesjens uitfchooten , verfchrikt door het waajen van een oude rooje kinderdeken, die voor mij hing: deeze man heeft een zwak, hij kan over geen zaak , van zo veel belang zelfs, bedaard denken; hij is nog jong, en de harddraverij nog in volle vuur; Ik had ongelovelijke moeite om hem neêrtezetten; hij fprak van liever te willen vertrekken, dan zijne uitmuntende blesjens te waagen, enz: „ Ik ben zeide ik, niet ftcrker voor rood dan gij collega , vooral op 's ftads werken: deeze vervv behoorde nooit gepermitteerd te worden, dan aan de huizen en ftallingen van flagters, beulen, en bij oogluiking, derChirugijns winkels: „vervolgends zeide ik dat men den roem der Leidfche Geleerden geenzins zoude verminderen, al fchreef men aan hunnen invloed niet toe , dat alle ophaalbruggen alle openbaare gebouwen die kleur droegen: mij was bekend uit oude charters en perkamenten, dat die verw reeds gebezigd werd, eer Leiden eene Academie had,' en dat de haat tegen Spanje en Duc d'Alba, dc oorzaak was van deezen kleur, als willende de ftad daar door haare inwooners geduurig herinneren , aan de bloedplakaaten, en bloedvlaggen der inquifitfche cn overheerfching:  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 35zo veel geest, oordeel en kundigheden bezitten als Mejuffrouwen stamhorst en van veen; zulke meisjes zijn zeker in ftaat om uit een prijscourant eene fatire te -haaien en een  36Ó CORNELIA WILDSCHUT; öfj geheel boekdeel te fchrijven over het adres op een' brief, waar bij de lezer geen eene lastige aandoening zal kunnen ondervinden dan dat het boek niet groot genoeg is: mijne Zuster heeft mijne nieuwsgierigheid gepijnigd door dien, ook in mijn bijzijn, zo dikwijls (til te-herlcezen: zij had zelfs vergeten mij fchoon linnen te geeven , en toen ik het vroeg zeide zij, wat knorrig: „Men kan ook geen oogenblik aan iet blijven, met dat gemaal; 't is altijd wat:" dit viel mij te vreemder om dat er geene puntiger huishoudfter, ja geen grooter moedertjen befchikal is of zijn kan dan mijne Zuster: ik ben met een bcpoejcrdcn rok, die anders kaal geveegd en geknipt wordt, al tweemaal naar de beurs geweest, zonder dat mietje er naar gezien heeft: doch dit alles getroost ik mij om dat ik de gelegenheid heb haaren brief met eenige regels van mij zeiven te begeleiden, die ten oogmerke hebben uwe voorfpraak bij mijne beminde nogmaals te verzoeken: helaas! Mejuffrouw! wat helpt het mij, dat ik mijne liefde aan haar met alle zedigheid, eerbied, ernst en drift heb te kennen gegeven ? zij ziet mij naauwlijks, en ik zie niets dan haar: ik heb een' medevrijer die mij veele ongeruste oogenblikken veroorzaakt: zonder uwe fexe te verongelijken meen ik te kunnen zeggen dat hij maar al te bekwaam is om te behaagen, door zulke hoedanigheden diemeer blijken van vernuft en befchaafdheid, dan van achtingwaardige eigenfehappen zijn: ik doe hem recht, het is geen babbelaar die het gefprek niet weef  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. Z7 belangrijk te maaken dan door het geduurig en herhaald" vertellen van kleine historietjens waar door men aandacht wekt en doet lagchen; neen, hij is een bekwaam jongeling,heeft veel gelezen, en zou eens een uitmuntend man hebben kunnen worden: ik neem ook geenzins de vrijheid om hem te befchuldigen: ik zeg alleen dat ik hem als mededinger vrees, om dat ik zie hoe zeer hij bij Mevrouwen Juffrouw wildschut in de gunst is; als wij zamen zijn weet hij mij altoos, doch niet befcheiden, te overbluffen, en in weinig minuten is hij meester van het gefprek: ik zie zelf wel dat ik van dien kant met hem niet tot mijn voordeel kan vergeleken worden; doch zo het huislijk geluk vaster grondflagen eischt, dan geloof ik nederig dat ik den voorrang verdien. " Daar ik mij nu noch door brieven rioeh door woorden aandacht kan verwerven, is mijn verzoek dat gij aan uwe lieve nicht eens gelieft te fchrijven; gij kunt mij die gunst niet weigeren: geloof Mejuffrouw, dat de Heer van arkel , geen het minste recht heeft om een lid uwer achtingwaardige famillie te zijn; en dat, indien hij bij u als hier bij veelen bekend ware, gij mij niet van onbillijkheid of afgunst zoudet befchuldigen. Ik weet niet Mejuffrouw of gij de liefde kent, zo niet, dan zult gij dit verzoek misfchien wat bijzonder en eenige uitdrukkingen wat al te fterk Vinden, maar indien gij weet wat het zegt, te beminnen zo als ik uwe lieve Nicht bemin, en zo  368 CORNELIA WILDSCHUT; CFj gij in aanmerking neemt in welk eene naare onzekerheid ik ben , dan zult gij mij uwe hulp niet weigeren : ik kan u niet zeggen hoe veel ik verwacht Van een' brief door u ten mijnen voordeele gefchreven : zeg haar hoe ik haar' bemin; zeg haar dat ik alles tot haar geluk zal toebrengen wat een. eerlijk maar tot mijmerens toe beminnend man toebrengen kan; zeg haar dat zij mij ongelukkig zal maaken indien zij mij verwerpt .... maar, wat doe ik? ik geef u voorfchriften! vergeef het mij! het is in den ijver mijner genegenheid enz. enz. (*). (*) Wij vonden zo veel wartaal in deezen brief, dat liet óhs onmogelijk was dien geheel en al natefchrijven: de Heer van veen fchijnt wel te bevestigen,dat de liefde in een bedaard charakter en ftatig verftand, zulke groote vervoeringen of ten minste veranderingen kan voortbrengen, dat het geheel en al voor 't oppervlakkige onkenbaar wordt: maar wij hebben het antwoordvop dien brief in zijn geheel bewaard: ons vleiende dat liet antwoord op zo eenen brief, gefchreven door eene betje stamhorst, vee aangenaamcr ziin moet aan den Lezer, dan de brief zelf dië zij beantwoordt: indien dc Lezer zig des dit gelieve te herinneren zal hij den brief aan Juffrouw stamhorst genoeg verftaan, offchoon wij hem het lezen van verliefde wartaal uitwinnen j EEN-  be GEVOLGEN DER OPVOEDING. EEN-EN- TAGTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting , nan haaren Broeder. lieve hein'. Dewijl ik, wclftaanshalve, niet uitga; want men moet den raad eens zokundigen, ervaren Doctors Volgen, als gij mij met alle veiligheid kondetaauraaden; en dewijl ik door deeze twee over-vnendlijke fchepzels , nooit .alleen gelaaten word dan des nachts; zo is het voor mij onmogelijk u, zo lang achter een te fpreeken, als noodig is; daarom zal ik een groot gedeelte van den nacht hefteden aan deezen brief, want k heb veel met u te praaten- eerst een paar woorden over mij zelve: ikmoet u ongelooflijk fterk beminnen, cn onvermoeid voor uw belang waaken om hier nog een uur te kun„en blijven: welk een leven is dit voor m,! en zo vervolgd, ja bijnaar Verdikt door liefkoozingen, en z0 vermoeid door het altoos voordrammelend, cn nooit iet dan zotheid behelzend gefnap, der moeder, en de kinderachtigfte uitdruktungen der dochter! dat is het niet al; maar dit alles te moeten aanhooren, beantwoorden, goedkeuren, prijzen, daarmede volmaakt fchijnen overéén te fteuv me„, dat is ijsfelijk voor mij: geen-een boek te H. DEEL» ■Aa  37° cornelia wildschut; of, durven inzien uit vrees dat ik dan bij haar beiden minder invloed zal hebben! niet ,een maai omhre te kunnen fpeelen; geen eene aartigheid te durven zeggen over zeden of religie; hier niemand te zien dan kooplieden, die niets kennen dan geld, en over niets praaten dan over geld; dan vreemdelingen die eenig en alleen om hunne negotie reizen; ongelikte beeren, hakkelende moffen, Deenen, Noor en, en Franfchen, die zo ftemmig kijken als Engelfchen, en die zelfs aan tafel zamen- . fchoolen! Hemel! kan de drift om geld te winnen de Natuur en alle haare neigingen zo ten gronde toe uitroejen! dan moet ik toeltaan dat kunstdriften fterker zijn dan de infpraakeu der Natuur: maar devftjl dit niet in mijn plan van geluk valt, moet het mij eenen onverwinnelijken afkeer geeven tegen alles wat koopman is of genaamd worden kan: hoe veele hupfche jongens maakt de commercie geheel en al onbruikbaar voor de wereld? hij en de geleerdheid fchijnen in ftrijd te zijn wie ons de grootfte nadeelen zal toebrengen dus verre over het gezelfchap alhier; doch het geen dit alles oneindig overtreft is de wijs waarop de man van dit huis zelf mij behandelt: welk eene allerhoonendfle ijskoude onverfchillige beleefdheid! hoe toont mij iedere trek in zijn ftrak gelaat, ieder woord het welk hem ontglipt, dat ik hem nooit, grooter genoegen zoude kunnen doen dan terftond en voor altoos te verkasfen: dit beledigt mij zozeer, dat indien ik de hoop niet hadde om hem met dea  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 37* Wgfte» woeker dit alles betaald te zetten, ik konde het niet dulden;mijn koelbloedig voorneeme» zou bezwijken,en ik keerde nog deezen zelfden dag vergenoegen, en zo uw oogmerk doen mislukken, fte ik tnij boven dit alles, en wacht mijne beloornng in zijne woede: gij had mij de moeder en de dochter ook tamelijk wel afgebeeld, doch mi, een „eheel ander denkbeeld van wildschut gegeven, trouwens gij kendet hem niet genoeg om hem wei te fchilderen. M , „ Als ik hem recht doen zal, moet ik zeggen dat Vdj wel door den koophandel bezeten is; doch nu en dan blijken geeft van meer oord^l en wereldkennis dan men van zo eenen beursganger, buitenzijn comptoir, konde verwachten: zijne zwak* ÏTSde is zeker zwakheid voor zijne vrouw; maar indien Mevrouw stamhorst hem van deezen S verilerkt en zijn verftompt verftand terdeeg fcherFt,kan hij u nog wel eens meer moejehjkh l ra aken dan gij u misfchien verbeeldt: wat u hoe is t mogelijk hein dat hij u 20 ^ mnir danr tói de moeder op uwe zijde hebt, de geknipt is, en ik het beftuur van nues op mij neem, moest de drommel zelf er &JL komen bemoejen indien wij oogmerk Haagden: die Juffrouw hoeman dient ons ook'et-.mip! Hemel! ik had mij een winkeliersAa »  37* c ornelia wildschut; of , dochter verbeeld, die, wat meer weetende dan haaf buurvrijstertjens, daar geweldig mooi mede zoude zijn; een meisjen zo dartel, zo levend, zo luchtig dat men het door een paar beleefde woorden, en vleierijen zeer ligt had kunnen bevveegen,om haare vriendin te beduiden, dat gij de man waart die zij kiezen moest: maar neen: waarlijk wèl opgevoed; in den goeden toon; weinig praaténd, en in 't geheel niet los; wat kunt gij toch van,zo eene JüffroüW hoopen? hebt gij niet gemerkt hoe wildschut haar deezen avond met de uiterfie beleefdheid behandelde? nu, nu, 't is in de daad een fchoon fchepzel; maar dat zijn hunne zaaken: mijne morale is zo infchikkelijk voor anderen als voor mij zelve: dit wil ik alleen zeggen, dat zij, vrees ik, meer ziet dan ons aangenaam zijn kan: zij zag, dacht mij, Keetje eenige keeren aan met een gelaat waarop medelijden en kleinachting te leezen waren,als die om zo te zeggen niet ademde dan voor mij haare chere amie: van dit alles merkt het domme wijf zo weinig als van de verandering van het weer. Hier uit zult gij kunnen opmaaken dat gijzelf beter voor den dag moet komen, en ten minften nu en dan haar iet ftreelends zeggenvoorzichtigheid is goed, doch fioutheïd doet dikwijls in twee minuten meer af dan zij in een geheel jaar.  df. gevolgen der opvoeding. 373 ten vervolge. Nu zal ik wel deu gehcelen nacht moeten fchvijven indien ik u alles zal zeggen wat gi] volta** weeten moet: nooit had ik meer grond, om te hoopcn dan nu: ha! ha! Mijnheer wildschut . g.j wilt dan uw gezach toonen, gij wilt dwingen? gezegend zij deeze uwe krankzinnigheid daar van wacht ik meer dan van loosheid, vleierij, hartstocht ftoute onderneemende drift, kort gezegd van alles wat men in zo een geval noodig oordeelt: gij Zult boete doen man! mijne eigenliefde is gehoond, EÜ zult boete doen. Maar ik praat zo wild en zo woest daarheen dat gij niet zult befeffen wat ik bedoel: goed, ik Zal bedaarder zijn, om uwen wil: weet dan dat keetje den gehcelen voorigen dag zeer treurig was en haare moeder geheel uit haar luchtig humeur- dat zij haare minzaamheden omtrent mij vergrootte, ja als 't ware eenige vergoeding deed voor iet het welk men omtrent mij misdaan. ik giste wel iet, doch 't was maar gisfen: de dag viel mij zo lang dat ik in mijn kamer ging zitten fchriiven,aan den Edel-Achtbaaren die mi, een brief zond, zo als hij geloof ik vast alléën maar. inde zeven vereenigde Provinciën, en geasfocieerde landfchaPPen,en in alle de onderhoorige colomen fchrnven kan: ik hoop dat mijn antwoord deezen bnef ceen oneer zal aandoen. 8 De nero was den geheelen dag onzichtbaar voo, Aa 3  S74 cornelia wildschut; of, mij; en dewijl gij met een' vriend uit de ftad waart zag ik u even weinig: het was noodig dat ik keetje eens alleen fprak, maar dat was onmogelijk dan in mijne flaapkamer, en hoe durfde ik een nachtvifue voorftellen aan zo eene flaapfter? evenwel ik. deed het: „Lieve vriendin!" zeide ik haar, op een oogenblik dat moeder albefchik van een' fmous door het fchuifraam citroenen kocht, en ten bloede toe ftond aftedingen: „ Lieve vriendin ! ik zou zo gaarne wat meer alleen met u praaten; niet dat ik u juist veel te zeggen heb, maar jonge lieden zijn gaarne, weet gij, wat vrij met elkander" „ Ja, dat wilde ik ook wel, maar Mama houd zo krachtig veel van u dat zij altoos bij u blijft ,, en bijkans niet uitgaat; ik zal deezen avond mijn kamerdeur openlaaten en dan kunt gij zo gij wilt bij mij komen" „O wat zal de tijd mij lang vallen, tot den avond! ik zal vast komen, zo dra ik hoor dat vader en moeder in de rust zijn." Zij heeft haar woord gehouden: wel hein wat heb ik ^ontdekkingen gedaan! hoe vast mijn geheugen ook zij, zo ik niet ten eerften aan 't fchrijven tijg zult gij er bij verliezen zij kwam op haare zijden koufen en geheel in haar nachtgewaad aanzweeven: in 't voorbijgaan , nooit kan eene vrouw waarlijk fchoon zijn, die dat niet oneindig meerder is,als zij,zo veel het climaat haar toelaar, tot den ftaat der Natuur wederkeert: haar fchoon blond hnir was opgefpeld en zonder de minfte omhang-  re gevolgen der opvoeding. 37$ Kels der mode: zie jongen! gij zult een bekoorelijke vrouw hebben. Ik ontving haar met die inneemende alles ov rme sterende minzaamheid, die mij zo eigen fchijnt, mijn doel zal doen befchieten: * deed mi ne ka li opflot: hier door waagde ik niets; ook met ,11 te-en «ewoonte haar in haar kamer indien men tegen „w" . .. bezocht had: ben ik niet ongefteld? ea» « Wfc ne vriendin niet? beluisterd te worden was alles wit ik te vrcezen had. zij. Ach Mevrouw wat heb ik verlangtd om bi, * ^Niet meer dan ik, mijne lieve keetje! CZij zuchtte.) Waarom zucht gij? ei lieve zeg het alij! ik ben immers uwe vriendin? L O daar ben ik zo van verzekerd dat het onnodig is mij zulks te zeggen. (Arme üooü) Z Geen vriendfchap zonder vertrouwen of Neming: ik ben ook niet zo g^*£ misfchien wel denkt: maar ik wil u met bedioe "en- (dit zeide ik om haare nieuwsgierigheid ledige > luie meisjens zijn altoos nieuwsgierig — ^"vrc^^Gtdat^^^ -rgopr—:rLisdatg,f uw hart ook openbaart; anders moet ikzwugen. zit. Dat beloof ik u. L Om haar uittelokken begon ik des eeist , Aa 4  376* cornelia wildschut; of, cn verfierde daar op een Roman die zeker veel re uitgewerkt was voor zulk een flecht höofdjen •■ "«.«tóe ik,tegen mijn' zin getrouwd met een' man die men mij had opgedrongen: „Ach," voeg. de ik daar bij, „hadde ik toch mijn Broeders raad gevolgd! hoe dikwijls zeide hij dat een huwelijk t welk niet uit onze eige verkiezing ontftaat al, - toos rampzalige gevolgen hebben moet, en dat zó dra men gedwongen wordt, cr geen geluk meer te wachten is; doch ik liet mij dwingen en nu ben ik zo wel eene fchatrijke als zeer ongelukkig» vrouw: en te meer wijl hij die mij beminde dit zo heeft ter harte genomen dat hij naar de West, indien gegaan, en op zijne reis geftorven is." Dat heet ik eerst borduuren heintje. zij. (Bijna weenenden.) Ja dat heb ik altoos ook gedacht; maar . . . (Zij zweeg.) ik. Maar! wat maar? ó gij vertrouwt mij niet zie ik, dit fmart mij meer dan ik zeggen kanwat maar? kunt gij mij dit niet zeggen? aan uwe vriendin die u alles toebetrouwt en die u zo teder liefheeft? (dit was te fterk voor haar zag ik ) zij- Maar ik zal ongelukkig moeten zijn.& ik. Gij? mijn Hemel! gij ongelukkig? 0 zo lang ik dat beletten kan, zult gij niet ongelukkig zijn; doch zeg mij bid ik u waarom! zij. Om de zelfde reden, dat gij het zijt mijne lieve Mevrouw. ik. Bemint gij dan iemand die men u niet wil toeftaan te beminnen? (ik was geheel aandacht.)  DE GEVOLGEN DEtt OPVOEDING. 377 zij. Dat kan ik juist wel niet zeggen : ( zij zag voor zig en verlinkte een lint dat niet los was:) maar als men gedwongen zal worden om iemand te neemen die men niet hebben wil, en als men niet gewoon is gedwongen te worden. . . . IK. Nu weet ik nog niets bepaalds: ei lieve! zeg mij eens wat omftandiger wat ik wensch te wceten. Hierop verhaalde zij mij , dat haar vader, des avonds te vooren,zo als zij naar haare kamer zoude gaan, daar met haare moeder was ingekomen ; dat hij gezegd had tegen beiden: ik heb een' brief" gekfeegen van den Heere van veen, die mij verzocht heeft om keetje ten huwelijk te hebben: hier over heb ik zo aanftonds met uw Mama gefproken, doch ik heb nog veel meer .te zeggen ] dan dit: zijne vrouw fchijnt het was niet vergenoegd, om dat men ook haar dit niet had voorgefteldj (en keetje vond dit insgelijks, zo zeide zij mij: ) haar vader ging zonder daar lang bij ftilteftaan voord, en zeide alleen dat hij niet zag wat daar aan misdaan was, dewijl hij tog hier over geen bèfluit neemen zou, voor dat hij haar en keetje daarover gefproken had: dit had eenigen huistwist veroorzaakt: doch toen hij zeide dat hij met zijne Zuster stamhorst; (die Zuster stamhorst, hein! was een fchriklijke vrouw voor ons, zo ik er niet in voorzien had;) daar over geraadpleegd had, verloor de goede vrouw al haar geduld, cn het gefprek fteeg tot zulk een hoogte Aa 5  3/3 ('or.NEjc.rA wildschut; of, dat men het voor de kamerdeur wel had kunnen ftooren: Met uw Zuster J-zeide zij, „dat vind ik al heel vreemd: wat heeft uw Zuster met onze Keetje te doen,? ben ik niet in ftaat om haar te onderrichten? zeker ik had nooit gedacht dat gij tnn dit affront zoudet aandoen! dat heb ik waarlijk met verdiend voor al mijn ZOrg die ik aan het meisjen in eigen perfoon getoond heb : » zij wilde weggaan, er bijvoegende; „Ik merk wel dat men mij behandelt niet als een vrouw en moeder, maar als een zottin, en uw Zuster deed iet t welk haar niet betaamt:» hij hield haar tegen, en betuigde dat zijn oogmerk goed was; dat z«j zelve wel wist hoe hij altoos met zijne Zuster raadpleegde; dat zijne Zuster haare vriendin was en dat een Tante zeker wel iet te maaken had met haare nicht: zij bleef dan nog en hij ging voord: „Mijn lieve vrouw! niets is zo lastig voor mij dan tegenfprecken en harrewarren, dan met u overhoop te liggen; gij weet dat ik u liefheb, en ik weet dat ik daar reden toe heb; doch de zaak waarover ik u wilde fpreeken, is van zo veel belang dat ik verzoek wees een weinigje bedaard en oplettend! " „De voorftelling van den Heere van veen is mij zo aangenaam, als keetjes geluk mij dierbaar is: wat zegt gij keetje van den Heere van veen?" keetje zeide alleen dat zij,indien zij fpreeken moest, geen' zin bad in hem; hoewel zij niets tegen hem had: „En waarom niet?» vroe-  be gevolgen der opvoeding. 379 Ml • En waarom niet!" zeide Mevrouw, „om dat zij geen' zin in hem heeft, dat is genoeg: indien „ fmmers geen' zin in mij gehad hadt gij zoudt alleen gezegd hebben het geen reetje nu zegt en dl had eene andere vrouw gezocht" - hij wdde iet «eggen, doch zij was hem te gaauw: En zijt dj zelf niet met mij getrouwd in weêrwd van uwe Zuster? en hebt gij niet altoos reden gehad om wel te vreden te zijn dat gij uw eigen hoofd vo gdet? hij verloor zijn geduld: „Als men zo wil redeneeren dan kan men niet vorderen: het geval is veel te onderfcheiden:" zij antwoordde: „Het geval is het zelfde- gij wildet niet trouwen met iemand die gij niet liefhad, en gij trouwdet mij om dat gij mij bemindet" - Ik zie", vervolgde hij, „dat wij elkander niet verftaan" en zeg daarom alleen dat keetje den Heer van veen moetontvangen als een man, dien ik wensen dat eens mijn fchoonzoon worde:" keetje , door haare moeder bijgedaan, verklaarde dat zij hem als zodanig niet'konde ontvangen: toen, zeide zij tegen mij, volgde er iet, 't welk ik u niet kan verhaaien Mevrouw lenting. ik. En waarom niet, mijn lief? zij. Om dat het u bedroeven zoude; en om dat mijne ouders ten hoogden verdoord waren tegen elkander: dit doet mij zo aan, dat ik bet u niet zeggen kan: mijn vader is als omgekeerd: Mama zen dat zelve; doch het is zo; nooit bemoeide hij zig met ons, en nu had hij wel willen hebben dat Mama niets deed zonder hem, geloof ik, verlof te vraagen.  38o cornelia wildschut; of, «> Ik verda u „iet, (zeide ik, doch ik ver* ik Js dat de reden? wel mijn lief! die is wel erftond wegteneemen: morgen lip ik wèl te m om te kunnen vertrekken: (zij viel ml ^t beide haare armen om denhals.) J zij. Ach Mevrouw lenting! zo gij dit doet ïta'oï ^ afdoen ,'en tin - ik. (Zeerfiaafig.) ja maar ik z0q ^ las kunnen z.jn om de geheele wereld niet; en zo Mjnheer wildschut geen behagen in mij heeft, ? kM * "1Ct k^lijk neemen; de fmaak is vrij: * weet, (van toon veranderende,) dat gij mij bemint en dat Mevrouw wildschut'. . ZfJ- (Mij in de rede vallende.) Ach Me- vrouw! gij zoudt niet gelooven hoe mijne Moeder jerde >gd heef J £ "el op:) maar dc bid u blijf hier, ik kan niet ™er van u fcheiden: (heve ziel!) J oen had men over u gefproken en wel op eene wijze, die mij overtuigt dat deeze beursganger andere correspondentie heeft dan voor het comp. toir: Mevrouw cn reetje fchijnen uwe partij -c. nomen te hebben, en wel zo ftérk dat zij mij niet alles wilde zeggen. ik. Weet gij ook of Mevrouw stamhorst  de «volgen der opvoeding. 3^ een' brief gezonden beeft, ten antwoorden dien van uw' vader? zij. Ja, dat heeft zij. ik. Hebt gij dien gelezen? z„. Neen, en ook mijne moeder met: vade zeide dat als zij meer verftand wdde gebruiken hij haar dan den brief zelf zoude te leezen geeven 1K. (Glimptechende.) O nu begrijp ik alles. zit. Ik begrijp u niet! , ik Dat geloof ik wel, mijne lieve vnendin! gij zijtzo oprecht cn zo eenvoudig als ik ben, maar de ondervinding heeft mij menige opmerking doen maakcn: uwe Tante. ... ZIT O ' mijne Tante is zo een verftandige vrouw ! en zij had mij altoos heel lief, cn ik haar ook;maar ik had geen' zin in Buiten te zijn, en daarom ging ik er nooit. jk Dit alles betwist ik zo weinig,dat uk zelve Mevrouw stamhorst voor een wonderbaar fneedige vrouw houde. ziT Hoe kan haar brief u dan doen zeggen: „Nu n begrijp ik alles? " mijne Tante heeft geen belang daarbij wien ik-zal trouwen of niet. 1K Zo eelooft gij ten minften: maar daar kunnen jonge Juffrouwen zijn voor wie dat zo onver- fchillig niet is. zij. Ik verfta u waarlijk niet! (Zij brandde van nieuwsgierigheid.) IK Gij weet wel; want ik moet u alles zeggen lieve keetje! dat mijn BroÊr voor eenigen tijd bij mij gelogeerd heeft?  3«2 cornelia wildschut; of, zij. Heel wel, en toen was het hier in huis zo en ro eenzelv.g dat Mama zelve zei dat zij wenschte dat hij al weêrom was. 1 ik. Mevrouw heeft veel goedheid, doch hij is overal bemind; zo als gij Weet. J vooruit f ï dÏ J"°nge Jllffl"0mVen DU? ^ ^ vooruit fteekende om als >t ware dies te eerder te weeten wat ik zeggen zoude.) ' ik. Kent gij uwe Nicht', Juffrouw betje * elkander!3' " *"S ^ h°Uden ^ ™ ik. Ei, zo! zij houdt veel van u, zegt gij? zij. Maar Mevrouw lentiwc, waarom vraagt gij mij dit zo ernftig? ö om da Jk altoos vermaak heb om zulke lieden te ontmaskeren die onder den fchijn van vriendfchap en deelneeming, niet dan hun eigen voordeel, vermaak of roem bedoelen. zij. Ik verfta u nog al niet! ik. Wel als ik dan rond uit moet fpreeken, iw nicht betje , iszo onverfchillig niet voor mijn armen Broeder dan gij zijt. zij. bette! wat zegt gij? en zij is zo ik. Eene waarheid, en wel eene zeer natuurhjke waarheid ; uwe nicht zegt men . heeft een goeden fmaak, e„ .onder grootsch te'zijn op mijn' tfrocr, mag ik wel zeggen dat de gevoelens die zij voor hem heeft opgevat haare keuze geene oneer aandoen.  de gevolgen d^opvoedino. 3*3 haar zelve zoude durven kiezen. tvt' » h, evenwel natuurlijker. ** r 4ooft ^ ^t mijne Tante dit weet? zij. En gelooft bij J t - Mit",S « dit alles? • en opmerking, n™r twee wegen; door cist-» ur ik. lJO°r tw d . j ■jpcr na be« tonde: » ^J*, geraakte, alle gelegenop mijn' Broeder verllmger e tewa„, heden waarnam om hem te ztcn ^ delen, zo als wij Buiten meesteen_ve onderhield ik hem daar over en, .« mer een amt kreeg en S^genh^ad zij. ja,mijn nicht betris n j men bekennen, en zij wee ^ L3 r- Uw nicht betje ziet er Wed mt, veel te wijs voor vrouwen zo als wij. _ ik. Zijt gij daar nieuwsgierig na. k rood wordende.) 7TT Wel mij dunkt ja. ■ . •> Enmoe;ikualles,aUesZeS,ea..z.L,3 niet boos op hem worden?  384 cornelia wildschut; of, zij. Heden waarom ?' ik. Dat zult gij hooren: dit huwelijk,zo als ik u zeide, kwam mij zo wèl voor, dat ik hem daarover meermaals fprak; doch hij antwoordde mij dat al ware Juffrouw stamhorst zo fchoon als een beeld en zo rijk als mijn man, hij haar niet zoude kunnen beminnen: kort gezegd, hij gaf mij met veel moeite cn onder verzekering van geheimhouding te kennen, dat hij federt hij eene zekere jonge Juffrouw te Amfteldam had leeren kennen hij om niemand dan haar dénken konde. zïj. (Een weinig onthutst.) En zeide hij u niet: wie zij was? ik. Ja. Zij. Kent gij haar? ik. Zeer wèl, zij is fchoon; zijjbezit alles wat beminnelijk is ; en hij is zo op haar Verliefd dat ik hem in mijn hart beklaag, indien hij nooit weder zal bemind worden: 't hielp niet wat ik zeide , of hoe veele aanzienlijke familien hem zoude willen aanneemen; maar federt ik haar zag, kan ik alles bevatten: 't is een Engel: wilt gij haar portrait eens zien? (Ik haalde een zak"fpiegeJ.tjen uit mijn brieventasch.) zij. (Vol nieuwsgierigheid en vrees,) Hebt gij haar portrait? ik. (Het openende en voor haar houdende.) Dit is het: oordeel nu over zijn' fmaak. Ik kan u. onmogelijk de lieve verwarring en verwondering befchrijven waarin dit haar bragt , zij  de gevolgen der opvoeding. zij verftomde geheel : eindelijk zeide zij zeer bedeesd. „Op mij!4' ik. Ja op u; en dat hij nooit u daar over durfde aanfpreeken kwam om dat waare liefde altoos befchroomd is de beminde te mishaagen. zij. Wel mijn lieve vriendin! uw Broeder mishaagt mij niet; integendeel, ik vind hem zeer aangenaam. ik. Maar nu gij weet dat hij u bemint zoudt gij hem niet weder kunnen beminnen ? of zoudt gij hem voor al zijn leven ongelukkig willen maaken ? zij. Voor al zijn leven ongelukkig! dat is ijsfelijk! ik. Ja zo zal hij zijn, en misfchien drijft nog eens de wanhoop hem tot een droevig uiterfte. (Ik zuchtte.; zij. Ik weet niet recht wat ik zal zeggen: ik heb daar nog nooit heel bedaard over gedacht: ... mijn vader heeft mij al voor eenigen tijd gezegd dat ik nooit ftaat moest maaken op een' knaap, (dit was zijn woord,) als uw Broeder. ik. Mevrouw stamhorst zal hem dit zeker hebben doen zeggen. zij. Dat weet ik niet; maar wel dat mijn vader uw Broeder niet met al acht, en zegt dat hij een Hechte jongen is: maar nu moet ik u nog wat vertellen : de jonge Heer van veen heeft mij ten huwelijk verzocht, en die wil mijn vader dat ik neemen zal. II. deel. Bfj  385 cornelia wildschut; op, ik. Wie is die van veen ? ken ik hem ? zij. Hij at hier eergisteren, en zat naast mijn' vader. ■ ik. Die lange ftijve hark, met dat ftatig bakkes? die zo weinig fprak en u zo beftendig aanzag? zij. Het laatfle weet ik niet, maar ja,het is die lange jonge Heer, die zo deftig kijkt als een Dominé: hij is een heel braaf jongman. ik. Wel dat is heel goed waarlijk , gij zult dan ten minften een braaf man hebben, en wat wilt gij meer? zij. Wel ik heb geen' zin aan hem, dat heb ik ook aan mijn' vader gezegd, en daarover werd hij zeer boos op mij; maar Mama is op mijn' kant, en ik zal nooit mij laaten dwingen om iemand te neemen tegen mijn' zin. ik. En mijn arme broeder heeft dan niets te hoopen ? en dat om dat Mijnheer wildschut vrijheden omtrent zijn charakter neemt die hij zeker alleen om uwcnt wil kan ja behoort te verdraagen? Ik merkte wel dat deeze ontdekking haar zo aangenaam als onverwachts toefcheen; en ik twijfel niet, of indien haar vader en moeder ondénig blijven; hij keetje dwingen wil om van veen te trouwen; en gij uw best doet om haar te knippen , het meisje voor ons is: morgen zal ik haar terdceg waarncemen omtrent u, cn zien hoe het verder aanteleggen: doch zo ik in uwe plaats ware, mij  de gevolgen der opvoeding. 3»? dunkt binnen één maand was ik, in fpijt van wildschut en zijne wijze familie,man en meester van zijne dochter: gij zijt immers niet zoon gek dat gij verliefd zijt? wel des te vrijer is uw oordeel en te geruster kunt gij uw plan vervolgen: dit is echter waar,dat indien gij in ftaat waart om te beminnen,dit meisje,had zij maar wat meer verftand, uwe liefde zoude moeten opwekken: doch u is e'en vrouw niets dan eene vrouw. . . . van veen is des uw openbaar aangekondigd medevrijer! ik ben befchaamd als ik denk dat men dien tegen u durft aanvoeren: zo een ftemmig kijkend "uilskuiken, die zeker nooit buiten zijn moeders kinderkamer geweest is, en even weinig moed als geest bezit: ik denk dat ik morgen de Mama eens onderhanden zal neemen, en zo dra als ik zeker ben dat keetje u bemint zal ik vertrekken zo men mij wil laaten gaan: doch kan ik den twist tusfehen deezen man en zijne vrouw gaande houden, door hier te blijven, dan zullen alle zijne onbeleefdheden mij niet kunnen bewegen om te wijken — Goede nacht! het ftaat daar vier uuren, en- des mogt ik liever zeggen, goede morgen, wensclit u, Uwe Zuster c h r i s j e.