1095 g ïy  MAATSCH. DER ÏIEDERL. LETTERS. TE LEIDEN. tj^ Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  ZEDELIJKE TOONEEL-POËZIJ.   HET S L A A V E N EILAND. B L I? S P E L. IN EEN BEDRIJF. Het Franfchs in Dichtmaat vrijelijk gevolgd. TE AMSTERDA NT, — Bij WILLEM COERTSE Junior; Boekverkooper.  VERTOONERS. eduard, Burger van Atbenen. o li via , een Adeüjke Dame. trivelijn, Gouverneur van >t Eiland. Krispijn, Knecbt van Eduard. c a T r ij n , Meid van Olivia. rerfcbeiden inwoonders van 't eiland. Het Tooneel verbeeld deZeekant , benevens eenitt boohen en huizen van bet eiland.  H E f SLAAVEN EILAND. B L IJ S P E L. EERSTE TOONEEL. eduard, krispijn. eduard. (komende langzaam op de voorgrond van het Tooneel, in diepe gedachten") Krispijn ? krispijn. (met een Vies die hij in zijn Sjerp verbergd) Mijnheer! eduard. Zegt mij? wat zal ons overkomen Hier aan dit ftrand? k r i s p ij n. Het fcheind wij hebben niets te fchroomeri ï Dan fiechts gebrek aan fpijz', èn daar na uitgeteerd te fterveri. eduard. Heeft dan 't lot, mijn vreugd' in fmart verkeerd? Onz' Reisgenooten zijn in deezen ftorra verdronken, En wij behouden! ach! was mij hun lot gefchonken! Helaas! 'fc beklaag hun, doch benij hun ftaat. k ri s p ij n. Ik niet, Want zij zijn dood, en fchoon wij Ieeven in verdriet, is 't keven zoet. H èdu.  Il8 HET SLAAVEN EILAND» EDUARD. x Toen 't Schip is op de klip geflooten; Zijn zij misfchien gered, met een van onze booten? En door de holle Zee en baaren digt aan 't Land Gefpoeld? of ligt wel op een and'ren plaats geftrand? Krispijn! mij dunkt 't was goed, hun alle op te zoeken; KRISPIJN. Hun zoeken ? dat's niet kwaad, (ter zijde-) (Maar 'k zou het wel vervloeken.) Mijnheer! rust hier eerst wat. het gaan zal beeter zijn. Verfterkt door eenen flok, der beste Brandewijn, Die ik behouden heb, gij zucht!.... ftel u te vreden, Twee derden is voor mijn, naar billijkheid en reden, Krijgt gij 't geen overblijvt, EDUARD. Ach! kom Iaat ons geen tijd Verliezen? Dat niets blijvt onbezocht, om bevrijd Van deezen Plaats te zijn V W an t zoo ik hier blijv zwerveni Ben ik verlooren, ach! en moet mijn vrijheid derven, Men word hier Slaav gemaakt, en dikwils omgebragt, Dit is het Slaaven Land; KRISPIJN. Wat 's dit voor een geflacht ? EDUARD. 't Zijn Griekfche Slaaven ,die hunMeesters zijn ontloopen, Oproerige, die hier en rondom fteelen, ftroopen, En woonen met elkaér in vreén, 't zij arm, of rijk, Daar — dat's hun huis, en hun gewoonte is gruwelijk, Krispijn! de meesters die zij hier of daar ontmoeten, Die moeten met den dood, of als een Slaav dan boeten Hun wreedheids KRIS-  B L IJ S P E L. n$ KRISPIJN. Ha! Elk landftreek leevt op zijn manier, Den Meester word vermoord 1 hij is gelukkig hier Die Slaav is, dat's mij meer verteld, en daar beneven, Als dat een Slaav als ik,de Vrijheid krijgt en'tLeeven.' EDUARD. Dat's waar, KRISPIJN, Dan ben 'k gerust, EDUARD. Dit geevt u vreugde , maar Bedenkt eens, dat misfchien mijn Leeven loopt gevaat Ten minsten word ik door dit volk in boei geflagen i Is dit nog niet genoeg, uw Meester te beklagen? K RIS P IJ N. (drinkende uit zijn vles~) Ach! ja mijn lieve Heer."k beklaag u met mijn hart j E D u A P. D. Kom volg mij dan, KRISPIJN, {fluitende') He! hel EDUARD. Wat is 't, zijt gij benard? KRISPIJN, (verftrooid zingende) Ta la lare, EDUARD. Schelm! fpreek; heb gij 't verftand verboren? Wat denkt gij ? KRISPIJN, (lagchende) Ha! ha! ha! ik dacht < ha! ha'. Wilt hooren... Een aardig'avantuur.... 'kbeklaag u,'t is mijn pligt, Maar ik moet lagchen, ha —  i 120 HET SLAAVEN EILAND/ eduard. (ter zijde) Hij fpot mij voor 't gezicht 1 'k Deed flegt dat ik hem zijd' op welk eenPlaats wij waaren.. (tegen Krispijn) Kom wat naar deezen kant, Krispijn! wil doch bedaaren! Uw vreugd komt niet te pas, verlaat met mij 'tverblijv? Kom haastig! flap wat voort. krispijn, (pijnlijk) Mijn beenen zijn zoo ftijv» eduard. Kom aan dan! bid ik u. . . . . k r i s p ij n. (ter zijde) Ik bid u, dat zijn flreeken; Mijnheer! de landlugt is 't die u beleevt doet fpreeken. Kom blijv veel liever hier, hoe lief! hoe aangenaam! Is deeze Plaats, 't is hier zoo eenzaam, zoo bekwaam Zijn klagt te ftorten. eduard. Ach! kom laat ons onderwinden Om flechts een uur te gaan, misfchien zal men nog vinden Ons Volk met eenen boot ? Wij flappen bij hun in En raaken ligt nog vrij? krispijn, (ter zijde) Wat draaid hij 't naar zijn zin. (Zingende.) Wat zal het voortrcff'lijk zijn Om te roeijen, roeijen, roeijen, Wat zal het voortreffelijk zijn. Zich te fcheepen met Catrijn. eduard. [zijn kwaadheid bedwingende) Mijn waarde Vriend Krispijn! 'kbegrijp niets van uw'reden; kris-  B L IJ SPEL. isi KRISPIJN. Ha! ha! mijn waarde Heer! 'k kan zonder zorgen treden; En gij zijt zoo beleevt, dat ben ik ongewend, Een knuppel op mijn rug, was veel uw Compliment En dat geevt mij die vreugd, die ftok hebt gij vergeeten. EDUARD. Krispijn! gij weet hoe 'k u bemin? KRISPIJN. Ja wel te weeten, Veeltijds die vriendfchapsmerk daald' opmijnfchouder neêr, 't Was op een flechte plaats: doch zien Wij hun niet weer, Dan zijn zij dood,en ik ... ik zal hun niet betreuren; EDUARD. (yerleegen) Maar 'k heb hun noodig, K RI s P IJ N. (zonder opmerking") Ja, dat kan wel meer gebeuren, Een ieder weet zijn zaak, gaa heen, neem uw vermaak Bij hun; EDUARD. Baldaadige! KRISPIJN. Dat is Atheenfche fpraak, 'k Verftaa u niet Mijnheer! EDUARD. Zult gij mij niet erkennen? Gij zijt mijn Slaav! K R I S P IJ N. (van hem wijkende) Geweest, 'k begin het mij t'ontwennen.... »k Vergeev het u, gaa heen! Ligt ziet gij mijnietmeer. In het Attjeenfche Land, was ik uw Slaav Mijnheer, H 3 Gij  Ï22 HET SLAAVEN EILAND. Gijfloegmij.het wasrecht, ik moest uw wreedheid boeten; Maar hier op deezen Plaats, ftel ik m' op vrije voeten, Ja, zonder uw verlof; de fterkte gav u magt, Maar thans zijt gij bij Liên die fterker zijn gebragt, Die zull'n u op uw' beurd, de Slaavfche Boeij' doen draagen En u beloonen voor die ijsfchelijke flagen, Die ik voorheen ontving; wel nu Heer Eduard! Wat dunkt u van deez' Plaats ? ik moet eens zien hoe hard De Slavernij u valt, gij zult wel beeter leeven Met ons, kend g' pnzen ftaat, kon men aan veelen geeven Een les op deezen wijs, men zou dan veele Liên Hun knechts en meiden, niet zoo flecht behand'len zien, Terwijl dan elk een wist, wat 't is een Slaav te weezen, Jk Gaa naar mijn Vrienden, en denk u niet meer te vreezen, Adieu Heer Eduard! EDUARD. (wanhopend') Gerechte Hemel.' ach.' Hoe wreed veracht hij mij die mij een diep ontzag Voor altoos fchuldig was, uw Taal zal mij niet hind'ren; (zijn degen trekkende) Schelm vreest mijn toorn. KRISPIJN. Stil, ftil, uw krachten zullen mind'ren,; Jk Gehoorzaam u niet meer; .... pas op. TWEE..  B L IJ S P E L. u» TWEEDE TOONEEL. TRIVELIJN, (yerzeld'door eenige Imvoonders geleidende) OLIVIA en CATRIJN, KRISPIJN, EDUARD. TRIVELIJN, (naar Eduard kopende die hij zijn degen ontneemt.) Wat wilt gij doen? EDUARD. De valfchheid ftraffen van mijn flaav, met meer fatfoen Hem leeren fpreeken... • TRIVELIJN. Hoe uw flaav .' men zal u leeren Veranderen van taal, (tegen Krispijn hem den degen gevende) mijn vriend volg mijn begeeren, Neemt zijn geweer, 't is'tu. KRISPIJ N. 'k Dank u mijn vriend, de Faam Verbreid' uw roem. TRIVELIJN. Hoe is uw Naam ? KRISPIJN. Vraagd gij mijn Naam? TRIVELIJN. o Ja! KRISPIJN, 'k Heb 'er geen. TRIVELIJN. Geen naam! hoe roept m' u dan t' Eeten ? H 4. KRIS.  224 ii e t s l 1 4 V e S eiland, k r i s p ij n. Daar wacht ik nimmer naar, edoch zoo gij wilt weeten De bijnaam' die ik heb, iszomtijds, fchurk, Krispijn, pf anders Schelm, hem ! triveltjn. Hem! die fpreekwijs heeft wat fchijn, Ik Hoor al wie hij is, maar wiic mij niets verbloemen? Zegt mij zjjn naam? kri s pijn. Ha,ha, laat zien! hij Iaat zich noemen Heer Eduard, mijn Heer. trivelijn. v ..„ , Wel güzult die zijn, kn gij Heer Eduard, men noemt u thans Krispijn Of anders, hem'. - ' K r i s p ij n. (jprmgende van vreugde) Ha, ha I dat is wat aêrs te zeggen: Seigneur hem! * trivelijn. Maar Krispijn! ik dien u uit te leggen Dat men deez' naam u gunt niet om hovaardigheid' In uw te koest'ren, neen, houd u daar van bevreidTracht d' opgeblafemheid, in hem te Corrigeeren, ' kris pijn. Ja! ja! 'k zal Monfieur hem, nu wel wat anders leeren ' eduard. (verachtelijk op Krispijn ziende) ' Guit! k r i s p ij n. He! zeg eens mijn Vriend, hoord dit 'er ook al bij? t •/! j. krivelijn. Juift op du oogenbiik ftaat hem zulk fpreeken vrij (te-  B L IJ S B E L. 125 (Jegen Eduard,') Krispijn! deez' nieuwe ftaat, verfchaft u bitterheden, Maar 'k bid u heb geduld, zijt met u lot te vreden, Bedwing uw droevheid thans, braakt vrij uw galten fpijt Het word aan u vergund : doch Hechts een korten tijd. Uw ong'luk is mij leed, maar ziet dit moet gefchieden Denk hij is Eduard en kan Krispijn gebieden, Gelijk gij deed voorheen. Zie daar dat 's onze Wet Dat gij van nu af aan, op zijn beveelen Iet, Mijn pligt vereifcht, aan u die wetten voor te leezen, krispij N. Een goede pligt. EDUARD. Ik Slaav! TRIVELIJN. Hij was 't weleer voor deezen. KRISPIJN. Ik zal wanneer hij flechts gehoorzaamheid betoont Een braaveMeefter zijn, die trouw zijn Slaaven loond. EDUARD. Gij geevt mij vrijheid om naar mijne zin te fpreeken: Maar geev mij flechts een ftok dan zal mij niets ontbreekeru KRISPIJN. Die taal gelijkt mij niet, neen,geev hem geen geweer» Dan doet hij kwaad? TRIVELIJN. Vrees niet. CATRIJ N. 'k Ben ook Slaavin mijn.Heer! Van een en 't zelvde Schip wilt mij ook niet vergeeten? H 5 TRI*  JS6 HET SLAAVEN EILAND. trivelijn. Neen Meisje Iiev, ik had u tm daar V00r verfleeten Aan >( kleed het welk gij draagct, >k ben tot „ ^ . , (roePen Dan zijt gij weder vrij mits dat g' uw plicht voldoet, En uwen Meefter diend, met lievde en ~tmood. Die gij verfchuldigd zijt, dan kunt gij verder rijzen Doch zoo gij liever blijvt; zalmen aan uw bewijzen, Een overgroote gunft, men zal uw kleeden; voen, I zoïeTvan dat geen, gij daag'lijks hebt van doen En zoo een minnegloed uw hart eens mogt: «tok». Hier tot een Meisje, want 't is zonder tegenfpreeken, De Meisjes zijn hier fraai, bemi«^r£ffi; Het word uw toegeftaan, met haar in de Echt te treen. Zie daa dat 'sonzen wet, zoo gij dieflechts wiltvogen, I dankt g'op'tlaatfthet lot.dat oPuwfcheenv»boJffl, En u in handen fteld, van Meefters wreed en hard. Doch die ook tevens zijn medoogend me.■» f;»"' Gij zijt geenSIaav juist.maar een «^..^JJ^ST In drie jaar tijds gezond, als g' uwe boe.j ne token Zijt gij geneezen, dat 'l Menfchlievend vol geduld. Gelukkig al de tijd die gij nog leeven zult. KRISPIJN. En dat voor niet, niet eens te laaten of purceeten, Zou men zijn welftand, nog wel beter koop begeeren. TRIVELIJN. Vervolgens, 'k raad u, dat gij niet t' ontvluchten haakt, Want uw Fortuin word ligt, daar erger door gemaakt, Tracht u nieuw leeven, doch geduldig aan te leggen. KRIS-  het slaaven Eiland, krispijn. t Is voor zijn best, wat kan hij daar dan tegenzaten* Tsivelijn. (tegen de Immnders) Ü-n gij mijn Kind'ren ! die hier rWm ;n,™ / Dit huis 7il FH,,,^ i » mwoonders zijn, ajic nuis zal Eduard bewoonen met Krispijn, En deezeheve Meid zal thans hier in dk nd'ren Gaan woonen, (tegen Eduard en Krispijn) ë'J beide zult van kleed veranderen Zoo ved g„ „o„d,g hebti en radcr/d ™n" verrichten, gaa, ik wacht u hier, Syzultkennen de Imvoonders) Volg hun, Olivia en Catrijn) Blijv ftaan DERDE TOONEEL. trivelijn, olivia, C a T r Ij n. TRIVELIJN. Oflff« Gttn;») Landmeisje, want met recht kund eii vm „„ „r Dit Eiland vrij'Iijk als uw Vaderland Lr h M" Wiil pi; h;„* e •• Jueuand aanfcbouwen, Wyl gy h,er Burger zlJt, maar wilt m' u naam ontvouwen ? ... CATRIjn. (neigende) Ik heet Catrijn en zij Olivia Mijnheer 1 r,- trivelijn. Gij zult Olivia zijn; ca-  B L IJ S P E L. ia? CATRIJN. Is het ook uw begeer' ? De Aliasnaamen, die ik van haar kreeg te weeten? TRIVELIJN. ó Ja. CATRIJN. Ik heb een lijst: lui fchepfel, eervergeeten Krankzinnigen, zottin, een beest, en nog veel meer. olivia. (zuchtende) Baldaadige \ CATRIJN. Nog een, daar 'k niet om dacht Mijnheer; TRIVELIJN. (tegen Olivia) Gij word op 't feit betrapt, en dat gebeurd niet zelden 'tScheindu manier te zijndiegeenteflaan,tefcbelden? Aan wien gij 't ongeftravt kunt doen. OLIVIA. Helaas! ik ken Niet fpreeken in de ftaat, waar in ik heden ben, c A T R ij N. 't Is niet zoo aangenaam, om dus tot ons te fpreeken; Voorheen fcheenhet u nooit aan bitfetaalteontbreeken; Men fprak tot Hechte Liên, beleevtbeid gav geen pas, Doedatï'kwil't! Zottin! zwijg....haaft u,fchielijkras; Spreek nu met reen, dit is uw pligt en ons begeeren? Die taal kend gij nog niet, Mevrouw men zal u leeren Geduld flechts voor eertijd, 'k zal uw meestresfe zijn, TRIVELIJN. Bezadigd u Vriendin, en gij Jufvrouw Catrijn ^  CÏ30 het' slaaven eïlanö. Bedroevt u niet om die verandering van leeven De wet beveelt het mij, * kan „ geen vrijheid'geeven. Ik heb u aangetoond hoe heilzaam dat die is: catrij n. Ha! zij bedriegt mij niet met al haar beternis.' trivelijn. Doch wijl d kunnê fwak voor onheil ligt k'an zwichten • Zoo is het eenigfte waar meê 'kuhn verlichten Een vriendelijk verzoek aan u Olivia Te doen, dat is dat gij haar zacht behandelt, ja Dat zij het ongelijk, het geen zij heeft verkreegen Van u, met lievd' en met meer goedheid overweegen. catrijn. ó Neen, dat's te geleerd voor mij, en geen manier Van doen,.... 'k begrijp dieniet,.... ik volg de grootte zwier Ea zal haar op die wijz', gelijk zij deed, regeeren, Wat daar van komt Mijnheer dat zal zij moeten leeren. trivelijn. Bezadig u, tracht naar geen wraak, c a t r ij n. Maar waarde Vriend Gij fpreekt van haare kunn',heeft die u klagt verdiend? 'k Ben zoo gelukkig niet om krachtiger te weezen En ben een Vrouw als zij, moet ik haar meerder vreezen? Ik ben haar Meesteres, en zoo ik dit vergeet, Moet zij eerst nedrig zijn, en mij haar harteleef Betoonen en dus zien of zij mijn gunst kan winnen Op dat zij alle haat verwerpt uit haare zinnen, Dan zal ik zien wat 'k doe, zoo 't flechts is inmrjnmagt. Zal 'k haar vergeeven, dat zij zulks van mij verwacht.' o Li-,  S L 1$ S P Ë L. 131 olivia. »t Is onverdraagelijk; moet ik die reden hooren? catrij n. Geduld, Mevrouw, geduld, laat dit u niet verftoorenj Het is de vrucht uw's werks.... trivelijn. Bezadigt u, en fchort Dit wreed verwijt; catrijn. Maar hoor, wanneer men moeilijk word,\ Wat wilt gij dat ik zeg, ik ftel haar weer te vreden; Wanneer dat over is, 'k bezit gezonde reden; Want ziet als ik maar flechts met haar een twaalf keer Gekeeven heb, heeft zij op nieuw mijn goedheid weerj Maar dat's mij noodig. trivelijn. (ter zijde aan Olivia) Ach! Laat dit u thans niet krenken, Dit moet zoo zijn Mevrouw; doch eer dat gij zult denken? Is dat voorbij, (tegen Catrijn) Ik hoop dat uwe moeilijkheid Zal overgaan, ik raad u als een Vriend, bereid Haar zonder nood geen fmart,maar laatonseensbefchouweri Het binnenst van haar hart, is't goed? wilt mij ontvouwen,' Wat haar gewoontens zijn; op dat z.ij word befchaamd Van haar befpotlijkheên, volbrengd 't geen haar betaamd Dan zal zij zich te meer nasr onze wil gedraagen. c a t r ij n. Dat's waarlijk wel bedacht, wilt mij vrij ondervraagen? Zie daar ik ben gereed? OLI-  '132 HET SLAAVEN EILAND. OLIVIA. (ter zijden tegen Trivelijri) Ach! laat mij niet ver/taan Dat zij u zeggen zal? TRIVELIJN. Dit word alleen gedaan Voor u geluk, Mevrouw, gij moet, gij moet hier blijven CATRIJN. Blijv, blijv, de fchaamte zal niet lang bij u beklijven,- TRIVELIJN. (tegen Catrijn) Laatdunkenheid, een aêr, daar bij manziek, Ccquet, Is dus uw meesteres? C A T R IJ N. Volmaakt'lijk haar Pourtret.... OLIVIA. Is 'tniet genoeg Mijnheer? ik bid laat mij vertrekken? TRIVELIJN. Ha! veels geluk Mevrouw, kan' t uw tot fchaamte wekken? Dat's een goed teeken, maar 't is nog eerst een begin ■ Qegen Catrijn) Zeg mij bij voorbeeld eens,hield zij veel van de min? Waar in beftaat haar vout ? C A T R IJ N. Waar in? in alle zaaken, lk weet warentig niet, waar 'k een begin zal maakén Zoo veelderhande zoort heb ik van haar gehoord ' Gezien en opgemerkt, zoo gij mijn reên niet ftoort? Verhaal ik u die ligt: bij voorbeeld, zij wil fpreeken Hu zwijgen, dan weer zien, zij wil niet zijn bekeeken' Dan vrolijk, nu bedroevd, CW, een fchoonekl u?' Jaloers, meuwsgierig, kwaad, te vreên, nu is 't haar keur' Zich  8 L IJ S P E Li X33 Zich ftom te houden, dan beminnen, dan weer haaten, Zie daar, zoo is Mevrouw, in al haar doen en laaten, OLIVIA. {tegen Irivelijn) !k Bid u laat mij gaan! TRIVELIJN. Wacht, dit's eerst een begin, CATRIJN. Mevrouw is opgeftaan, zij kleed zich, en gaat in Haar kabinet, men komt, heeft zij nu wel geflaapen, Z' is fris en wakker, voort moet alles in de wapen, Deez' dag zal Heerlijk zijn, Mevrouw zal Volk gaan zien, Op Bal en Opera, haar minnelonken biên, De wandelplaats, 't Zalet, dat zal in luister weezen, De Minnaars ftaan niet flil, daar voor is niet te vreezen , Het fcheidensuur is daar, d' Eer belet hun niet, Een gunstj' is ligt te koop voor die het meeste bied ; TRIVELIJN. (tegen Olivia') Schetst ze u volmaakt'lijk ? CATRIJN. Zij kon deez' nacht niet rusten, Daar moet een fpiegel zijn, men fpiegeld zich met lusten; ,, Ach! wat Zie ik ontdaan, mijn' oogen ilaauw en bleek, „ Ik kan geen menfchen zien, ik ben heel van mijn (treek, Zoo men van daag mij zach zou ik maar fpot erlangen, ,, Van avond kan ik doch wel eenig volk ontvangen, ,,'t Zal dan wat duister zijn, mijn kamer is verlicht," Dus fpreekt zij:„En mijn kleed blinkt fchoon in elksgezigt," 'tGezelfchap dat groeit aan, wat zullen zij doch denken Van haa: verbleekt gelaat, ö 't zal haar Eer niet krenken, Verfchooning vind men ligt, men zal haar hulde biên. Mevrouw hoe zwak zij is kan geen gezelfchap vliên. I Eea  134 HET SLAAVEN EILAND. Een Jonker! 6 wat vreugd! men ziet hem binnen treden,' „Mevrouw.' hoe vaart gij al? helaas! uw' fchoone leden ..Zijn bleek 1 hoe zoo ontdaan? wat gav u hier toe reên? „Wat fraart verbergd de ftraal van uw bekoorlijkheên?" „ Zeerflegt,(antwoordMevrouwjikhebdegantfchemorgen „ In droevheid doorgebragt, ik moet geflaadig zorgen »,Voor huis, voor keuken, en, daar bij geen oogenblik Heb ik van nacht gerust; ik ben een ieders ichrik „Diemij thansmaarbefchouwd.ik durvmijnietvertoonen," En dat heet bij Mevrouw, een loffelijk verfchoonen, Zij fpreekt met ftomme taal; Mijnheer ziet mij niet aan, Maar toond mij vrij uw min, ik ben met u begaan, Mint mij, maar laat mij niets van uwe lievde blijken Tot dat de flaap mij gund, uw lievde te ontwijken, Dat hoor ik daagelijks, zij fpreeken nimmer zacht •Als wij daar bij zijn, neen, een Slaav word niet geacht TRIVELIJN. Courage maar Mevrouw, tracht nu te Profiteeren, Deez' fchilderij fchijnt egt,gij kund daar uit iets leeren, OLIVIA. Ik weet niet waar ik ben, C A T R IJ N. Nog flechts een derde part Dan heb ik al gedaan, (tegen Olivia) Zoo 't u niet valt te hard Zal 'k voleinden? TRIVELIJN. Voleind, voleind, Mevrouw zal blijven Ten einde met geduld. CATRIJN. Wacht/ , . .* 'k wl u eerst befchrijven die  B L IJ S P E L. Ï3S Die avond heugd u wel, toen gij die Cavallier, Zoo minfaam was aan boord, 'k was bezig om het vier Wat aan te ftooken, gij, gij, Het u zagtjes hooren, Naar niets ontging mij toen, Mevrouw ik heb fijne ooren, Gij wilde aan zijn oog, bevallig, dierbaar zijn: Doch zonder dat hij'twist, gij fprak hem aan , in ichijn Van eene Vrouw, dis hij zeer dikwils zach, uw recdan Vol vuur verherden die: „Wat is zij fchoon van leden! „ Haar edele ziel vol deugd blinkt in haar aanzicht uit, „Haar Hem bekoord elk een door 't aangenaam geluit, „ Hoe teeder toend zij zich niet in een ieders oogen!". Hier op ziet gij hem aan, en wenscht dat hi j bewoogen, Tot wederlievde word , gij zucht! en toond een zwier Die al t' aantrek'lijk is, wanneer de Cavallier Uw hartsgeheim ondekt', en zegt: „ Ik moet u minnen, „Onr.vangtmijnhartMevrouw,''hoezegtgij:,,zijnuwzinnen ,, Verdoold?aan mij! aan mij!" —,, ó ja aan u Mevrouw, „Geev ik mijn Hart en Ziel, ik zweer dat ik getrouw ., U eeuwigminner.zal."Gaatvoort: zegtg':,,Onbefchaamde.„Gij fpreekt een taal die nooit aan uwe mond betaamde." Gij trekt uw handfchoen uit, en vraagd m' een ander Paar, Wel denkende zoo hij die fchoonheid word gewaar, In min meer blaaken zal, hij neemt u beide handen, Kust die,hij fmeekt.zijn min raaktmeerenmeeraan'tbranden,' Was dit de handfchoen niet die gij zoo greetig vroeg, Gf ik 't niet wist. TRIVELIJN. (ter zijde') Zij heeft gelijk, 't is nu genoeg. CATRIJN. Hoor eens, het aangenaamst, £en dag, dat zij eens trachten Myn woorden te verftaan, doch, zij was van gedachten I % „Dat  t^é HET StAAVEN EILAND. Dat ik niet wist dat zij zoo digte bij mij was, Sprak ik .-„Mevrouw is fchoon en altoos wel te pas, „ Wat fchoonheid heeft zij al," dit waaren lieve woorden, Ik deed'het zelve meer als 'k wist dat zij mij hoorden , En fprak: „ Mevrouw is goed',een eerelijkeVrouw;" Maar 'twas al zonder vrucht; mijn woorden, hoe getrouw Die waaren zonder kracht, het zijn Slavinne reden, Het was geen Cavallier die haar dat prijfen deeden. olivia. Ik blijv niet langer hier, ten zij men met geweld Mij hier toe dwingen wil? trivelijn. (tegen Catrijn) Gij hebt genoeg verteld, c a t r ij n. Nu zullen wij nog van die lekkre reuken fpreeken, Waar op zij is gefteld, Mijnheer wist gij die flreeken! Wat heeft zij al veel geld aan al dat goed vermald, .Van l'Eauderin', de Carme, daar flechts haar reuk opvalt, De Zasfemijn, Pomaad', waar meê zij word beftreeken, Is 't cieraad van 't Toilet; t r i v e l ij n. Mij is genoeg gebleeken ; Wat voor een Vrouw zij is; laat ons een wijl alleen, Gij kund in gindfche Laan een weinig u vertreên ? Ik moet haar fpreeken, doch zij zal ftraks bij u weezen, catrijn. (gaande en wederkeerende) Welaan ik gaa, leer haar vooral, mij dienen, vreezen. Vaart wel mijn waarde Vriend, 'k heb u en mij vermaakt, Een ander tijd zal 'k u , hoe zij naar kleeren haakt, Die fchoon zijn, fpreeken, ö! de pracht die is haar leeven, Gekleed, dan weet dat Volk, aan zich een air te geeven, Die  B L IJ S P E L. m Die elk verlieven doet, de ftatic met haar kleed Is onbefchrijvelijk, ja! iemand die 'ï niet weet,' Zou zelvs op een Moorin, zoo opgefchikt verlieven, Zij weeten door hun dracht, het manvolk te believen; Maar wij die uit natuur, begaavdmet fchoonheid zijn, Vertooiien 't naturel: en niet de valfche fchijn: Wij fpreeken iemand aan: „Ziet in ons hart van binnen, „De kleêren zijn het niet die u, om ons te minnen, , ,,Moetnoopen,"neen:maarzijvercierddoor'tkleedmetgoud Verlangen dat men daar haar fchoonheid in befchouwd, t ri velijn. Maar 'k bid laat ons alleen ? c a t r ij n. Welaan, is 't uw begeeren, Ik gaa, maar ttrak wanneer dat ik zal weederkeeren , Zal'k u doen hooren, met welk eene zwier en pracht Zij in de Schouwburg kwam , wat air en wat een dracht Zij aan zich zelve gav; geen fpel kon haar behaagen; Maar wel de min, die zij een ander wil doen dragen: Haar oogen zwierden door de Bak en Logies rond, Zoo lang tot zij een hart door lievde had gewond. VIERDE TOONEEL. trivelijn, olivia. trivelijn. Het fcheind Mevrouw datditTooneel u kon vermoeljen ? olivia. Barbaar! trivelijn. Hoe fcheld gij ons, durvd gij ons nog verfoeijen? 1 3 Die  I3S HET" SLAAVEN EILAND. Dfe braave Lieden zijn? die alles onderftaan Tot uw behoudenis? gij moet thans ondergaan .Nog een verhoöring, OLIVIA. Hoe! .... nog een? TRIVELIJN. Maar die is minder Dan niets, fpreek vrij Mevrouw wat doet u dit voor hinder? Terwijl u is bekend dat van het geen ik hoor lk kennis geeven moet? gij raakt 'er nu ligt door, Hou moed? Tracht u van dieCoquMerij t'ontwennen, Hoord naar mijn raad.Mevrouw.ach! wilt uwpligterkennen. OLIVIA. lk luist'ren naar Uw raad? naar al uw' zottigheid? 't Is onbegrijpelijk! TRIVELIJN. Maak u daar toe bereid? Dit ftrekt om uw gedrag tot bétering te maaken, Wij hoopen dat gij zelvs naar dit geluk zult haaken ; ! Vertoevd gij nog Mevrouw? doet met ons' lesfen vrucht; Verlaat dit wangedrag, het baard u ongenucht. Steld die Coquetterij, die dwaasheid uit uw zinnen, Zoekt geen vermaak meer in u zelve te beminnen, Omhelst de wet van ons, zij is beminnelijk; Zoo gij van betering niet geevt de minste blijk, Zoo g' ongeneeslijk zijt, zult gij nog meer verliezen Uw vrijheid, denk daar aan: OLIVIA. Mijn vrijheid? TRIVELIJN.. Ja, wilt kiezen; Het middel dat m'u geevt? oir*  B L IJ S P E L. 132 OLIVIA. En haaft? TRIVELIJN. Zoo gij u zelve ken,... OLIVIA. Gij denkt dan dat ik daar zoo meé te vreden ben? TRIVELIJN. ó Ja Mevrouw 1 't is mijn begeeren. OLIVIA. Uw begeeren Zijn wonderlijk en vreemd. TRIVELIJN. Zij doen den Menfch bekeeren, Een goede zaak, voorwaar prijswaardig,• de vrijheid Is thans Mevrouw, de prijs van all' uw' arrebeid, Kom aan, laat dit Pourtret aan u niet meer gelijken, > Verander van gedrag laat uw berouw thans blijken, De fchaamte die vercierd; zijt gij verwonnen? OLIVIA. Maar.... TRI VELIJN. Wat is't? OLIVIA. Ik vind zoo hier en daar.... TRI VELIJN. Zoo hier en daar? Vind gij geen Rekening ? tracht u eerft te geneefen, Beeft zij te veel gezegd? of zou 't onwaarheid weezen? fpreek, fpreek doch? haaft a wat? OLIVIA. Helaas! wilt g' een antwoord I 4 Zoo  I4& H E X"s L A AV-E N E ï L A N d. Zoo net?... trivelijn. ó Ju I 't is voor uw beft, fpreekt zoo 't behoord; olivia. Wel nu.... trivelijn. Vervolg ? olivia. 'k Ben jong. trivelijn. Dit hoord gij mij niet vraagen, olivia. Leevt men in zeek'ren ftaat dan zoekt men te behaagen ; t r i v e l ij n. Dan komt het daar van daan? dat het Pourtret is Egt? olivia. 6 Ja. trtvelijn. Het is genoeg; nog eens Mevrouw, fpreek Recht, Dat dit dan waarheid is, zult gij niet meer ontkennen? olivia. Ach neen, gebied mij en ik zal m'er aangewennen. trivelijn. Zie zoo! dat lijkt 'er na, Mevrouw ik ben te vreén, Gij kunt nu naar Catrijn, (dus noem ik haar) toetreên. Vertrouw u op mijn woord, laat uw verdriet verdwijnen, Hou moed, dan ziet gij ras, 't begeerde uur verfchijnen olivia, (.weggaande) Ik ftel mij in uw hand! yijF:  R L IJ SP E L. 141 vijfde tooneel. tri velijn, krispijn, eduard, (beide van kleederen veranderd) k r1 s p ij n , (zingende) Ta- la- lare wat vreugd! De wijn van deezen Plaats bezit een goede deugd, Hij 's onverbeterlijk, wat heeft die drank vermogen! En nu ik Meefter ben, begind mijn keel te droogen, lk wensch naar 't druive fap, den Hemel die bewaard, (.Dit is mijn wenfch) de boom, de berg, de vrucht en aard! En geevt dat ieders Huis van wijnen overvloeijen, Wat is het heerlijk, als men zulkeen vrucht ziet bloeijen, trivelijn, (ter zijde) 't Gaat wel, (tegen Krispijn) verheugd u vriend. k r1 s p ij n. Hoe fmaaklijk is die wijn ï trivelijn. Welnu?,... hoe is 't? zijt gij te vreden met Krispijn ? krispijn. Ja! 't is een braav gefel; maar hij doet niet dan zuchten ; 'k Verbied het hem, en wil, dat hij die fmart doet vluchten' Maar ach! dit helpt niet. (Hij neemt zijn Meejler bij de hand en danfl) Ta la trivelijn. Gij maakt m' zelvs verheugd I Krispijn. Ik heb een goed humeur, wanneer ik ben in vreugd, I S TRI-  142 het SLAAVEN EILAND. trivelijn. Zeer wel, ik ben te vreên, dat gij u kund verdragen Met uw Krispijn, (tegen Eduard) gij zult uw ftaat nu niet beklagen, Schoon 't is verkeerd; k r i s p ij n. Zie daar! ik heb hem menig reiz', Wel naar de Hel gewenfcht, als hij mij op zijn wijz', Zoo Hecht bejegend heeft; maar nu 'k in vreugd kan leeven, Is 't al betaald, 'k heb hem quitancie reeds gegeeven. t ri v e l i j n. Dit 's mij behaagelijk, g' ontroerd mijn hart hier door, Gij fchijnt oprecht, gij tracht geen wraak, (tegen Eduard) mijn vriend hier voor Moet gij niet vreezen. krispijn. Hoe! hij vreezen! 't kan gebeuren Dat 'k wat hovaardig ben, doch dat moet hem niet fleuren, 'k Ben meefter dat is 't al. trivelijn. Zoo lang gij Meefter zijt Hebt gij gelijk? krispijn. ó Ja! een meefter in deez' tijd, Spreekt ftout,„.. veracht zijn Slaav.om zijn gezag te toonen, Doch niets is meer bekwaam, een eerlijk hart te hoonen; Maar als men Meefter is, denkt men daar weinig aan, Ik ben oploopend: maar dat zal wel overgaan, trivelijn. (tegen Eduard) Schrik niet het geen ik zeg, laat dat u niet mishaagen, (tegen Krispijn) Zeg  B L IJ S P E L, 143 Zeg mij: hoe heeft bij zich in 't vaderland gedraagen? Heeft hij een kwaad humeur ? hield hij veel van de Pracht. KRISPIJN. (Lagchende) Scheert gij de Gek met mij, 'k geloov als dat gij tracht Een blijfpel te doen zien , TRIVELIJN. Zeg: wil hij ook wel deugeh? KRISPIJ N. War-achtig dat 's een klucht. TRIVELIJN. Dat 's niets, 't zal ons verheugen, K RIS P Ij N. (tegen Eduard) Beloovt gij mij dat gij ook lagchen zult Krispijn? EDUARD. Wat zult gij zeggen ? ach! moet ik wanhoopig zijn ? KRISPIJN. Laat mij begaan,... zwijg ftil, zoo ik 't gezag mogt breeken,' Zal ik u naderhand, wel om vergiff'nis fmeeken. T RIV E L IJ N. (tegen Eduard) Het Meisje dat gij nu en dan hier wand'len ziet, Heb ik dit ook gevraagd, toond hier om geen verdriet, KRISPIJN. Wel nu: het geen zij zegt zijn dat geen zotternijën ? Die wel met recht verdiend'een' ieders medeleijen ? TRIVELIJN. 't is waar? KRISPIJN. Dit fchilderij is weder hier bereid Hoord eens: Petit Maitre, vol buitenfpoorigheid. Zoud gij die Jonge Held wel ooit daar voor verflijten? In 't eind men kan aan hem, juift geen misdaên verwijten Maat  144 HET SLAAVEN EILAND. Maar onbezonne zot, in apereij volleerd, Een Vrouwen minnaar, die bij haar zijn geld verteerd Mild als hij niet moet zijn, en anders duivels gierig, Een goede leender: in 't betaalen nimmer vierig,' Hoogmoedig in zijn hart, een Gek in Folio, En een verftandig Man in Duodecimo. Een Zwetzer in zijn hart, die geen voor zot te houwen Die wijs en eerlijk zijn, geftaadig bij de Vrouwen. Zie daar die goede Heer; zou het wel noodig zijn? Hem uit te Teek'nen, {tegen Eduard.) Neen, ik zal niet doen Krispijn, Die moeiten is 't niet waard. T R IV E L IJ N. Die Teek'ning uit te leggen, (tegen Eduard) Is niet onaangenaam, maar gij zult moeten zeggen, Of bet de waarheid is ? EDUARD. Hoe ik ? TRIVELIJN. ó Ja .... Mevrouw Heeft dit ook zelvs bekend, geloovt m' op goeder trouw, Denk op uw vrijheid, kundgijwel iets meerder hoopen? EDUARD. Mijn vrijheid! Hemel! ach ! kon ik die daar voor kopen! Daar is wel 't een of 't aêr, dat juift wel waarheid is KRISPIJN. Spreek verder, dit 's een fpijs die paft wel op deez' difch, Het is behaaglijk u met zulk een kleed te kleeden, Spreek op waar wacht gij naar? Zijtgij hiermee te vreden? TRI-  B t IJ S P E L. 145 TRIVELIJN. Zeg alles, of zeg niets? EDUARD. Moet 'k mijn belagch'lijkbeid Vertellen ? KRISPIJN. Dat's nou wat, of gij die nu verbreid, Terwijl die zijn gefchied, TRIVELIJN. Weet gij nog iets daar tegen? EDUARD. Laat het de helvt zijn? T R I V E L IJ N. Neen, in 't geheel? EDUARD. 'k Word verlcegen, KRISPIJN. Zeg: Ja. EDUARD. (in een verleegen houding) Wel nu: ach! ... ja! KRISPIJN. (overluid lagchende) TRIYELIJN. Gij hebt zeer wel gedaan, Ik gaa, en binnen kort, zult gij bericht ontvaên. SESDE TOONEEL. CATRIJN, OLIVIA, KRISPIJN, EDUARD. C A T R IJ N. (neigende tegen Krispijn) Heer Eduard! kan men u zonder vreezen vraagen? Waar.  146 HET SLAAVEN EILAND. Waarom dat gij zoo lagcht? K R IS P IJ N. Ha! ... heb ik van mijn dagen Ooit fchoonder klucht gezien, Krispijn die! ha.... C A T R IJ N. Volendf KRISPIJN. Hij heeft zijn zotternij zoo aanftonds ons bekend, CATRIJN. Dat's wonder! dit zou men uit zijn gezicht niet leezen, Hij fchijnt een reed'! ijk man, voor hem is niet te vreezen, Doch zoo gij fchept vermaak om een Coquet te zien 1 Dan heb ik heden d'Eer, u deeze aan te biên, KRISPIJN. Ei: maakt het aanzicht danden menschvoldeugdfaamheden? Daar zijn'er veele, die, hoewe! zeer fchoon van leden, Nogtans oneerlijk zijn; maar Iaat een ander zaak, Ons onderwerp thans zijn; MejufFer welk vermaak Zal ons thans waardig zijn? Terwijl wij zijn verheeven? CATRIJN. Een aangenaam discours, KRISPIJN. Daar vrees ik naar te ftreeven, Indien ik eens verlievt wierd op uw fchoone Leên ? Zou dat niet vrolijk zijn? CATRIJN. Welaan: ik ben te vreên, Zucht vrij uit lievde, tracht mijn hart voor u te krijgen! Ik wederhou u niet, ik zal u hooren, zwijgen, Het is uw zaak Mijnheer, maar laat ons met een zwier El-  B L IJ S P E L. 147 Elkander minnen, grootsch, want dit is de manier Van al 't geadeld Volk, gij moet mij lievde zweeren, En net als een Prinfes, mij dienen, vlei jen, eeren, krispijn. Goed, d' eerste mode zal door mij zijn onderzocht, catrijn. Mij dunkt 't was noodig dat men hier tweeftoelenbrogt; Om met de grootfte air, uw reden te beginnen , En door,galante reen mij toonen te beminnen, Op dat men dus 't genot van 't Heeren Leeven fmaakt. k ri s p ij n. Uw wil is mij een wet die mij aan 't harte raakt, (tegen Eduard) Krispijn gij moet terftond voor ons twee lloelen brengen■} Toe haast u wat! eduard. Gij! Gij!.... wilt dit van mij gehengen! Moet ik uw Slaav zijn? krispijn, 't Is de republiek haar wil, En ik gebied' het u? ... gaa heen? catrijn. Mij dunkt, wacht, üi\, ' Mijn Heer! 't zou beter zijn dat wij wat gingen wand'len» Gij kund dan van uw min,met mij veel beter hand'len En veel volmaakter mij den infpraak van uw hart Ontdekken, fpreek vriendelijk, minzaam, niet verward, Vergeet geen eerbied, als gij mij fpreekt van het minnen j Wel aan begin: maar doch met adelijke zinnen. KRÏS'  148 het slaaven eiland. k ris p ij n. Vergeet u houding niet, toe luftig dan Catrijn, Al zou het maar tot fpot van onze meefters zijn;.... Zoo zij vertrokken? catrijn. Neen, dat zou wel zotheid lijken, 't Is immers ons gevolg ? dat zij flechts van ons wijken* k ri s p IJ n. (tegen Eduard) Gaat wat ter zijde ftaan. eduard en olivia (ter zijde gaande, vertoonen de grootjle verwondering en droevheid ; c a t r Ij n ziet naar Olivia, en k ris p Ij n naar Eduard) K ri s p ij n. (wandelende met Catrijn) Bemerkt gij wel Mevrouw ? De Schoonheid van deez' dag? catrijn. 't Is waarlijk fchoon weer, nou Dit is een teed'ren dag. krispijn. ik Zou welhaaft gelooven Dat 'k aan deez' dag gelijk! c a t r ij n. Hoe! ... hoe' dat gaat ver booven Mijn verftand. krispijn. Wat duivel nu Mevrouw ! weet gij dan niet? Dat men verlievt, als men zich bij een fchoonheid ziet Gelijk als gij , (zingende va", vreugd) Ta la catrijn. Gij zult uw werk verbruijen, Wat doet gij? kris-  B L IJ S P E L, 149 krispijn. Ik verheug mij eens, ... 't wil niets beduijen,, catrijn. Staak bid ik u die vreugd, terwijl zij u mismaakt? Ik weet dat gij Mijnheer om mij in lievde blaakt, Gij zijt galant, gij zegt mij duizend zoetigheden, ft Zijn Complimenten Hechts, krispijn. En ik bedank u meeden Voor al uw ongeloov. catrijn. Gij mind mij? is "t niet waar? Spreek op,fpreek op Mijnheer gij zijt bemin'lijk, maar Coquet, 't is g'lanterie, gij zoekt uw Reeken ing, krispijn, (haar hand grijpende en op zijn kniê'n vallende) Moet 'k op mijn kniên, Mevrouw ? u die verzekering Dan geeven ? 'k bid u, zie de grootheid van mijn' min. catrijn. 't Word ernft,laat af Mijnheer, ik Iaat mij nergens in Wat ijver, moet ik u dan abfoluut beminnen? Dat 's vreemd. krispijn. Qagchende op zijn kniên) t Ha,ha,ha,ha, ik zal de Vefting winnen. Wij zijn zoo kluchtig als de rijkfte van ons land, Maar onze vreijerij gefchied.met meer verftand. catrijn. Met dit uw Iagchen zult gij 't alles nog bederven. k r1 s p ij n. Kom help mij opftaan, want ik wil 'er graag op fterven, Dat gij een fchoonheid zijt, maar weet gij Wat mij ftoord? K C A-  159 HBTS1AAVEN EILAND. CATRIJN. Wat dan? KRISPIJN. Dat gij mij niet bemind gelijk 'C behoord % Maar uit Ctquetterij, gelijk het is de Mode. C A T R IJ N. Maar weet dat tot de min wat meerder is van noode Dan flechts een woord, en meer dan gij mijblijkegav, Maar zeg, bemind gij mij? KRISPIJN. Daar weet ik juift niet af, 'k Min opzijn Henriquatre: maar laat mij nueenshoorenj Wat dunkt u van Krispijn? CATRIJN. Ik zou mij niet verftooren, Als hij mij deed zijn min verftaan, mijn Kamenier Wat dunkt u van die meid? KRISPIJN. z' Is aardig, maar wat fier. CATRIJN. Zoo zijn 'er veel. KRISPIJN. Mij dunkt: het zou vermaakiijk weezen Als ik verlievd' op haar, en gij Mevrouw op deezen, Wat wederhoud ons thans? wij zijn daar toe in ftaat. CATRIJN. Gij mind haar ?.... en ik hem? War-agtig dat 's niet kwaad, En zij, zij zijn verpligt, ons weder te beminnen. KRISPIJN. Nooit kwam een lievde, hun zoo eerlijk in de zinnen, En wij zijn tbans voor hun volmaakt in (laat. CA»  B L IJ S P E Z. tst catrijn. Welaan! Doet aan Krispijn,dat hij mij minnen moet, verftaan, Laat hem het voordeel zien dat hij daar bij zal vinden, Wanneer hij door den Echt, zich wil aan mij verbinden. Dat hij hier door verloft word van de Slavernij; Dat hij door deezen trouw werd vergenoegd en blij, Dan ben ik Meefteres, en Vrouw zoo wel als. and'ren, Hoe haaftig kan 't geval des menfchen lot verand'ren? Ik heb een houding, air, geen plompe taal: mjar regf Een ieder heeft aan mij wel duizendmaal gezegt, Dat ik tot hoogei ftaat en luider ben gebooren. krispijn. 'k Zal u'wel helpen, want ik heb ook thans verkooren„ Uw Kamenier voor mij, maak haar nu ook bekwaam Te luift'ren naar mijn min, 'k ben niet onaangenaam, Dat weet gij mijn vriendin, ik zou in moed nietftrijken. De befte Cavallier zou 't mij niet wel gelijken Een Heer van Staat te zijn ? Catriin. ó Ja: wees maar te vreên. Ik zal terftond Catrijn gaan fpreeken ,'k fpreek flechts een, Een enkel woord tot haar , wilt maar een wijl vertrekken, En komt terug, dan kunt gij aan Krispijn ontdekken, Dat hij mij fpreeken moet, mijn Sexs' en eer bevreid Mij van die laft, en ook't is geen welvoeglijkheid. krispijn. Dat 's waar.maar het Fatzoen moet gij zoo hoog niet achten, 't Is hedendaags goed koop, men hoe vt zich niet te wachten. De min word met de naam van Eer en Deugd gefticht Door Lieden van fatfoen word dit aldus verrigt, K a Een  l£2 HET SLAAVEN EILAND. Een woord maar,zonder dat hij 't merkt, dat kan verftrekken Om hem al" meer en meer tot lievde op te wekken De meefte Vrouwen doen 't, de mofid veracht de min, Maar d' oogen toonen, dat gij hun fpreekt naar hun zin. CATRIJN. Dat 's wel geraifoneerd, de ftaat die ik bekleede, Laat het mij ook niet toe, 'k verftaa die kleinigheden. Maar fpreek hem echter aan terwijl ik mijn Catrijn, Tot uwe komft bereid, dan zult gij welkom zijn, Wilt u een oogenblik Hechts naar uw huis begeeven. KRISPIJN. Spreek van mijn Eer en Deugd.hoe braav ik weet te leeven, Wat air dat ik bezit. CATRIJH. 'k Zal 't haar wel doen verftaan; {Zij roept) Catrijn? ZEVENDE TOONEEL. CATRIJN, OLIVIA, (langzaam naderende) CATRIJN. Kom nader! leer met meerder fpoed te gaan, Wijl ik niet wachten kan. OLIVIA. Wat denkt zij, moet 'k mij buigen Voor haar? CATRIJN. Hoor hier! hoör mij, een Vriendkomt mij betuigen Dat hij u mind, het is een Man die Eer'lijk is, Het is Heer Eduard. ' O LI-  B L IJ S P E L. t$2 olivia. Wie?... Eduard! catrijn. • t. *-..! gewis, Of zijn 'er twee, 'tis die gij m'.aanftonds zachverlaaten, olivia. En wat zal mij de min van Eduard doch baaten ? catrijn. Wat baat' aan u de min van al die groote'Liên? Die ik zoo dikwils heb aan uw Toilet gezien? Gij fchijnt onnoozel, op de naam alleen van lievde, , En is 'er wel een zaak, die meer uw ziel doorgrievde ? Voorheen , zach men u nooit door deezen naam verftoord, Thans heeft uw fchoonheid weer Heer Eduard bekoord, Hij zal geen Eerbied of Coquetterij bewijzen, Het is geen Ligthoofd, neen, hij zal |uw Deugden prijzen, En minnen u oprecht, bij houd zich niet verward, Maar alles dat hij fpreekt dat meend hij met zijn hart, Enfin 't is een goed Heer, ik moet hem u aanraaden, Beminlijk fchijnt hij niet maar dat zal.u niet fchaaden; Gij moet gehoorzaam zijn, gij hebt verftand, bedien U van mijn raad. olivia. (yerleegen) éWaar ben 'k!:.. ach ... zal ik 't eind' haafl: zien ? ACHTSTE TOONEEL. krispijn, olivia. K ri s p ij n. (groetende Catrijn , welke vertrekt en wederhoudende olivia, -die meede vertrekken wil,') olivia. Wat wilt gij? k 3 kris'  354 HET SLAAVEN EILAND. KRISPIJN. Hoe 1 heeft men u niet gezegt ?.... zal 't (trekken..., OLIVIA. Ik bid u laat mij gaan. KRISPIJN. r Wilt uit mijne ooge ontdekken, Wat mijn gedachten zijn. OLIVIA. Denk vrij al wat gij wilt. KRISPIJN. Wilt gij niet wachten? OLIVIA. Neen. KRISPIJN. Zal nooit u Toorn geftild Zijn? OLIVIA. Ach.' KRISPIJN. Hoord mij heeft men mijn ziel geheimeniflè, Aan u bekend? wat dunkt u daar van, 't kan niet miflen Of 't zal uw voordeel zijn, ach hoord,.... OLIVIA. Helaas! wat ftaat! ...ö KRISPIJN. Ik fchijn wat lomp; niet waar ? maar ben 't niet in der daad, Ik min u, zie daar 't al; doch 'k vrees het u te zeggen In die verlegenheid, wil ik u openleggen OLIVIA. Gij? fcRIS.  B L IJ S P E Z. *J5 KRISPIJN. Ja! is dit wat nieuws? 'k beken het tot mijn fpijt, Maar kan men anders doen wijl gij bekoorlijk zijt? Men is voorwaar verpligt zijn hart u op te dragen, Of aérs neemt gij 't van zelvs, want gij vind uw behaagen, In ieders hart, Mevrouw, OLIVIA. (ter zijde) Zie daar mij thans in druk. KRISPIJN, (haar handen nemende) Wat fchoone handen, en wat vingers! welk geluk Zou deeze voor mij zijn ? mijn hart deed vaft zijn voordeel Met deeze Schoonheid; ach! ik iaat het aan uw oordeel, Mijn Koningin hoe teer? hoe liev heeft u mijn hart? Doch gij, gij acht het niet, ach! dat gij met mijn finart Wat medelijden had! wild' gij mijn min aanhooren, Ik wierd voorzeker gek, 'k had mijn verftand verlooren, OLIVIA. Meer zijt gij 't dan te veel. KRISPIJN. Te min naar u waardij. OLIVIA. 'k Ben met uw min begaan: maar 't is uit medelij. K R I S P IJ N. Goed, goed, vertel maar voort,wat zijt gij drommels aardigi Een Koning is voorwaar u tot zijn Vrouw niet waardig, Een Koning is nog iets: maar ik, lk ben een niet. Ach doet aan mij die gunft! dat gij mijn lievde aanziet. Wat zegt gij mij mijn fchat? OLIVIA. Krispijn! ach.' dorft ik hoopen? Was uw ba.l eerlijk, — maar.... Ka KRI8'  356 het slaaven eiland. krispijn. Waar wik gij mij toe noopen, Ben 'k te gering voor u ? olivia. (tri de uiterfte droevheid) Toon u medoogenheid Voor mijn bedroevde ftaat! krispijn. Helaas! ik ben bereid Voor haar te knielen. olivia. Wilt, geen meer verdriet verfchaffen Aan mij, hoewel dat gij mijn hoogmoed vrij kund ftraffen, Herdenkt wat hooge ftaat dat ik voorheen bezat, Geboorte, vrije keus, d' opvoeding die ik had, En is dit niet bekwaam, uw meed'lij te verkrijgen, 'k Wil van mijn Slavernij en ongeluk nog zwijgen, Mishand'len kunt gij mij, 't ftaat vrij, beletten ken Ik 't niet, wijl 'k zonder hulp, en zonder vrienden ben. Mij ftaat alleen tot hulp de deur. van wanhoop open Ach! mogt ik in deez' ftaat op uw ontverming hoopen, Krispijn! ach! hoord mij thans en toond uw meedelij, Ziet mijn rampzalig lot, gij zijt gelukkig, vrij. Kan deeze vnjheid u dan nog barbaarfche maaken, Ach! laat op 't zien mijn's fmart, uw hart tot meed'lij ra'aken, Ik zeg u niet meerder, het ftaat niet in mijn magt, Denk dat ik nooit verdriet aan u heb toegebragt. Ik gaa, en heb geen kracht u meerder toe te fpreeken. NE-  B L IJ S P E L. 157 NEGENDE TOONEEL. K RIS P IJ N. (wandelende in een verflagen geflalte ■ op 't Tooneeï) Helaas! ik voel dat mij veel woorden reeds ontbreeken, Wat zijn wij mannen zwak als wij bij vrouwen zijn, Heur taal bewèegdons voort,....houd echtermoed.Krispijn! De boom zal met een üag juist niet ter aarde vallen,... Heb ik nogmoeds genoeg ommetMijnheertemallen?... 6 Ja! wat is de min? Wat fmarte baard zij niet? Wanneer zij word verfmaat, veroorzaakt zij verdriet,,... Kom aan Krispijn! verwerpt die dwaasheid uit uw zinnen, Maar daar is mijn Krispijn, 'k moet zien of hij kan minnen; TIENDE TOONEEL. EDUARD, KRISPJJN. EDUARD. Catrijn, heeft mij gezegt, dat gij mij fpreeken moet, ' Wat wilt gij, moet uw lust met fpotten zijn geboet ? KRISPIJN, (ter zijde) Zie daar die komt mij ook om meedelijden vraagen, (tegen Eduard) 'k Heb niets voor u mijn Vriend: dan flechts u op te dragen, Het teder hartje van de nieuw' Olivia , EDUARD. Krispijn! kunt gij mij daar van fpreeken? KRISPIJN. Zeeker ja Ik kan, en wil het doen; K < EDU.  Ï58 HET SLAAVEN EILAND. eduard. Men heeft mij dan bedrogen; Toen men beloovde aan mij,als dat men wasbewoogen En dat ik in het kort mijn vrijheid krijgen zal; Maar 't is vergeevs. Krispijn; helaas het wreed geval! Zal u nog binnen kort, uw meester doen verliezen ; Wreednoodlot! ach! den dood.niets valt mij meer te kiezen. Krispijn zijt gij in ftaat door'imaadhêid en bedrog,.... Dit had ik nooit verwacht; krispijn. Ha! dat manlteerd'